SCHETSEN EN BEELDEN.
i?0.
Uit het Duitsch.
eerste deel
ARNIÏHM.
J. RiNKKS JK. 1880.
BEELDEN EX SCHETSEN
DOUR
Kompleet in 2 cleelen van f 1.75.
Niet alleen in den laatsten tijd, maar jaar in, jaar uit heeft de pers beschrijvingen van meer of minder beteekenis van Parijs, zijn gebouwen, het leven aldaar, van zijn amusementen , zijn dwaasheden en zijn verwonderlijke aantrekkelijkheid in de wereld gezonden. Het onderwerp schijnt bijna uitgeput; ieder, die het voorrecht had , de schoone stad een bezoek te brengen of eenigen tijd te midden der bekoorlijke aantrekkelijkheden van de wereldstad te mogen leven , heeft door lectuur zijn kennis van haar trachten te vermeerderen en te kompleteeren; die niet zoo gelukkig was, heeft zich toch met behulp van boeiende beschrijvingen van inwoners of bezoekers, door de verbeelding trachten te verplaatsen in de verleidelijke «hoofdstad der wereldquot;, die
naast groote ellende en jammer, zonde en verdierlijking, ook alles biedt: kunst, poëzie, schoonheidszin, weelde, wat het leven den mensch aangenamer kan maken.
Toch is het waarschijnlijk niet te gewaagd het geschrift, dat met dezen prospectus aan het \\Tederlandsche publiek nordt aangeboden, een goed succès te voorspellen. Het heeft toch alle eigenschappen, die het niet alleen tot een aangename lectuur stempelen , maar die het ook verheffen tot een hoek van ontwijfelbare waarde. Behalve den boeienden stijl en den lossen, aangenamen verhaaltrant, die het werk tot een verpoozing voor iederen beschaafde maken, blijkt uit elke bladzijde de moeite , die de schrijver zich gedaan heeft, om zoo waar en zoo juist mogelijk te zijn.
Hij heeft eenige jaren als dokter te Parijs gewoond en is daardoor in de gelegenheid geweest vele zijden van het leven uit eigen ervaring te beschouwen en te bestudeeren. Naast den grootschen indruk, dien Parijs, de stad, die hij ook gaarne met Vic n )r Hugo de hoofdstad der wereld noemt. op hem maakt, schroomt hij ook niet de kwalen te beschrijven , die het gezonde leven ondermijnen. Hij zoekt daarvan de noodzakelijkheid, de onvermijdelijkheid aan te toonen en heeft misschien juist daardoor den rechten toon, de rechte wijze weten te vinden, waarop deze behooren geteekend te worden. Hij heeft daarbij toch cn platheid èn lichtzinnigheid weten te vermijden en zijne schetsen van het kwade uit het Parijsche leven zijn daardoor leesbaar voor iedereen geworden en toch niet vervelend. Er is volstrekt niet te veel gezegd, als men beweert, dat het boek zich door stijl, volkomen bekendheid met de stof en ernst gunstig onderscheidt van bijna alle werken over Parijs, die in den laatsten tijd zijn verschenen. Een opsomming van de titels der hoofdstukken hier beneden , zal gelegenheid geven een blik te slaan op den rijken inhoud.
Om dadelijk het vermoeden, dat het werk , uit het duitsch vertaald, een strijdschrift tegen de Franschen zou zijn, weg te nemen. moet nog gezegd worden, dat de auteur geen Duitscher, maar een Hongaar is. De laatste afdeeling; de »revanchequot;-zucht in haar verschillende stadiën, door een
onpartijdig toeschouwer, die na iSyj verscheidene jaren te Parijs woonde, een onderwerp, dat zoover mij bekend is, nog nergens behandeld is, zal de aantrekkelijkheid van het boek niet weinig verhoogen.
De Uitgever neemt nog de vrijheid opmerkzaam te maken op den buitengewoon lagen prijs, daar twee deelen. elk van 250 kompres gedrukte bladzijden samen slechts J ,v50 kosten.
De Uitgever noodigt U hierbij beleefdelijk tot de inteeke-ning uit en bericht, dat het eerste deel bij iederen boekhandelaar, ook ter inzage, te bekomen is. Het tweede deel verschijnt nog dezen zomer.
Arnhem 1880. j- Rl.XKES Jr.
1. MERKWAARDIGE PLAATSEN EX GEUÜL WEN.
De stad en haar bewoners. Een verdwenen wijk. Parijs in negligé De faubourg St. Germain. Het quartier latin. Belleville. De elyzeesche velden. |
liet paleis royal Het graf van Napoleon. Over het oude Hotel Dien. Het hotel Drouot. De cafés. De club-. |
II. HET PAR\'s I SCI IK LEVEN.
Het alkoholisme te Parijs. Lente te Parijs. Opvoeding en kinderleven. »Papa Staat.» De staatsbetrekkingen in Frankrijk 1 )e Bohémiens. De dagbladpers der Bohémiens. |
Parijs. De vroomh eidsmode. Het oudevrijers-leven. Salon en causerie. Het lied te Parijs. Parijs en de vreemdelingen. De vrouw en haar positie te- |
III. SCHETSEN\' EX PORTRETTEN.
Alexander Dumast als moralist. George Sand en haar tijd. De gewezen pater Hyacinthe. Monsieur Joseph Prudhomme. Generaal Changarnier. De paus der beschaving. |
Koning Orrlie Anloine 1. De Parijsche Aristophanes (Offenbach). Sara Bernhardt. Got en Coquelin. De koninginnen der operette. |
IV. I AAR LI J KSCHE FEESTDAGEN.
Allerheiligen te Parijs. De verjaardag der groote omu en-
Oudejaarsavond te Parijs. j teling.
V. KARAKTERISTIEKE „CAUSES CÉLKIIRES.quot;
\\rije liefde voor de jury. i )e «homme d\'affaires.»
Een onecht kind. : Tooneelspelershuwelijken.
De loopbaan eener cocotte. | Het politieke Hep-Hepl
VI. DE „REVANCHE\' -ZUCHT IN VERSCHILLENDE STADIËN.
In de gerechtszaal en in de In de allegorie.
lyriek. : De zucht om spionnen te zoeken.
In het cafe chantant. | De toekomst van de «revanche»
In het klassieke gewaad. zucht.
(Ataaw),
De omlergeteeketidc verlangt door tusschcnkonisf van den /gt;\' oekhandelaar
NOR DAL\'. PARIJS, in 2 deden. (Uitgaaf van j. Rinkfs Jk. te Arnhem).
( Woonplaats m liattim)
P A R r.J s.
I. MERKWAARDIGE PLAATSEN EN GEBOUWEN.
Bladz.
De stad en haar bewoners......................i
Een verdwenen wijk.............• 10
Parijs in negligé...............14
De Faubourg St. Germain...........25
Het quartier latin..............37
De elizeesche velden.............58
Het Palais royal...............68
Het graf van Napoleon............77
Over het oude Hotel Dieu...........89
Het Hotel Drouot..............98
De clubs...............\' . . 117
II. HET LEVEN TE PARIJS-
Het alkoholisme te Parijs...........131
Lente te Parijs...............M0
Opvoeding en kinderleven...........149
Papa Staat........ ........
INHOUD.
Bladz.
De staatsbetrekkingen in Frankrijk........165
De bohémiens...............173
De journalistiek der bohémiens.........182
De vrouw en haar positie te Parijs........192
De vroomheidsmode.............202
Het oudevrijers-leven.............210
Salon en causerie..............218
Het lied te Parijs..............227
Parijs en de vreemdelingen...........236
VI
1.
MERKWAARDIGE PLAATSEN EN ÖEBOUWEN.
DE STAD EN HARE BEWONERS.
5 Hoofd en hersenen der menschheidquot; noemt de met geestdrift vervulde dichter de reuzenstad aan de Seine; de zwartgallige pessimist geeft haar den bijnaam van sgt;Huis der Ontucht en Vuilnispoel der wereldquot;; voor den eene is zij de groote tempel van den vooruitgang, voor den andere het moderne Babyion; aan den eene schijnt zij toe de machtige vuurtoren der volkeren te zijn, aan den andere een gepleisterd graf en phosphoriseerende vuilnis. Voor den eene is zij een magneet, die aantrekt en vasthoudt, voor den andere een elektrische pool, die aantrekt en daarna afstoot. De een zingt hymnen en psalmen haar ter eer, de ander smaadt haar in \'t gezicht met een van toorn bevende stem.
Als haar een ongeluk overkomt, als toen de petroleurs van 20 Mei 1871 hun afschuwelijke misdaad begingen, ontsnapt de eene helft der menschheid een kreet van schrik, terwijl de andere gedeeltelijk een gevoel van zedelijke bevrediging, gedeeltelijk zelfs van gemeen leedvermaak ondervindt; wie heeft hier gelijk, de bewonderaar of de hater, de dichter of de pessimist ?
Ik geloof, beide. Het is hier slechts de vraag, op welk standpunt van beoordeeling men zich plaatst en wat men onder het begrip »Parijsquot; verstaat. Men moet een onderscheid tus-schen stad en bevolking maken; de stad is het essentiëele, de bevolking het toevallige: de eerste is het blijvende, de
laatste het wisselende. Als Victor Hugo van de hersenen der menschheid spreekt, dan bedoelt hij Parijs; als de zede-leeraar over den vuilnispoel jammert, dan bedoelt hij de Parijsche bevolking. Als de schatrijke Sir Richard Wallace zijn stroom van Engelsch goud in Parijsche zakken laat vloeien, geschiedt dit uit liefde voor de stad; als de geestrijke en vaderlandslievende, ja chauvinistische Alfhonse Karr aan de hoofdstad van zijn land verachtelijk den rug toekeert en sedert tientallen van jaren zijne randteekeningen tot de geschiedenis van den dag van een landelijke eenzaamheid uit in de wereld zendt, doet hij dat, omdat de bevolking van Parijs hem tegenstaat. Haat hij daarom de stad? Neen. Evenmin, als een beminnaar der bouwkunst den gothischen toren haat, omdat hij door kraaien, vledermuizen en ander ongedierte bewoond wordt en evenmin als een oudheidkenner de gedenkteekenen van Luscor geringschat, omdat zij aan vuile Fellahim tot schuilplaats strekken.
Het is onmogelijk met open oogen door Parijs te wandelen, zonder bij iedere schrede aangetrokken te worden door het meest verhevene of machtige, dat de menschelijke geest sedert eeuwen op ieder voor hem toegankelijk gebied, in de oogen-blikken zijner hoogste inspiratie en met de uiterste krachtsinspanning van zijn kunnen en willen, geschapen heeft. Parijs is een geïllustreerde geschiedenis der menschelijke beschavingen de bladzijden van dit reuzenboek zijn met ontelbare voorbeelden en proeven van buitengewone scheppingen, als met even zoovele tusschen den tekst ingedrukte afbeeldingen, versierd. Vooreerst de bouw der stad zelf; de heerlijke Notre Dame, om wier torens en galerijen de geheimnis volle schaduwen der middeleeuwen zweven; de sSainte Chapelle,quot; een juweel van gothiek, als door een goudsmid bewerkt; de sTour St. Jacques,quot; een bouwkunstige gril van wonderlijke evenredigheden, zonder merkbaar doel, een steenen uitroepings-teeken, dat zich honderd vijftig voet in de lucht verheft: de kerk van de Madeleine, de vroolijke grieksche droom van een christelijken bouwmeester; het Louvre, dit trotsche
3
paleis, waarin een weelderig, pralend, sardanapalisch koningschap zich een onvergankelijk gedenkteeken heeft opgericht; het Palais royal met zijn dcor zuilen omringd park, een smaragd in een granietmassa, een brok natuur tusschen ledige huizen; de nieuwe Opera met haar in drie afdee-lingen oploopend dak en haar pracht tot in de kleinste bijzonderheden; de Are de triomphe, onder welks luid weerklinkend reuzengewelf een zachte echo van den kanonnendon-der van Austerlitz op een geheimzinnige wijze natrilt en welks trotsche evenredigheden de overwinningsgedenkteekenen van de oude romeinsche triumphators beschamen; de oneindig lange Arcade der rue de Rivoli met haar betooverend vergezicht, deze eenige straat, in wier koele schaduw men zelfs op hecte zomernamiddagen in zoete mijmering en als in een droom verzonken omdwaalt; de kleine koepels van den Dom der Invaliden en van het Panthéon, die hare ronde, met helmen versierde hoofden tot in de wolken opheffen; de breede Boulevards, waar een stroom van tien-duizende haastige menschen dag en nacht langs bruist als de golven van een zwellende rivier; de ruime pleinen met hunne aan beelden rijke fonteinen, waarvan de waterstralen en kunstige watervallen in \'t zonnenlicht vonkelen; de slanke gedenkzuilen, die de grootsche oogenblikken in Frankrijk\'s geschiedenis in de herinnering terugroepen; eindelijk, de honderden en nogmaals honderden van openbare en bijzondere gebouwen van de meest overweldigende pracht, die Parijs tot een onvergelijkelijk museum der moderne bouwkunst maken. Dan heeft men de groote inrichtingen van openbaar nut; de reusachtige hallen, de onderaardsche riolen, de talrijke monumentale bruggen, die als armbanden over de Seine liggen en de beide helften der stad aaneenhechten. Daar zijn verder de overweldigend rijke verzamelingen van wetenschap en kunst, wier vernieling alle menschelijke onderzoekingen een eeuw terug zoude brengen en geheele takken der wetenschap voor een onberekenbaren tijd zou verwoesten. Het schilderijenmuseum van het Louvre met zijn sünbe-
4
vlekte ontvangenisquot; van Murillo, zijn j Bruiloft van Canaquot; van Paul Veronesse, zijn sSchoone tuiniersterquot; van Raphael, bet museum van beeldhouwwerken met de s Venus van Miloquot; en den »Stervenden slaaf\' van Michel Angela; de oudbeden van het Cluny-Museum, tentoongesteld in een romantische, mid-deleeuwsche abdij met door klimop begroeide muren; de munten en medailles der nationale bibliotheek, de eenige schatten aan boeken, kaarten en handschriften van deze laatste, uit welke alleen de menschelijke wetenschap met al hare afdeelingen en geringste onderafdeelingen zonder eenige gaping weder opgebouwd zou kunnen worden, indien gebeurtenissen, die de fantasie der negentiende eeuw zich niet kan voorstellen, de beschaving der geheele overige wereld spoorloos zouden hebben uitgewischt gelijk een natte spons het op lei geschrevene; de natuurwetenschappelijke verzamelingen in den Jar din des Plant es en in de verschillende vakscholen, die men bestudeerd moet hebben, als men in de betreffende wetenschappen op de hoogte der onderzoekingen wil staan. Daar zijn eindelijk de wetenschappelijke kabinetten en laboratoria van de sterrewacht, van het Collége de France, van de École pratique des hautes études, waar de natuur door physiologen, chemici, natuurkundigen enz. op zinrijke bedachte en wonderlijk geconstruëerde pijnbanken wordt gelegd, om haar te dwingen, hare laatste en meest verborgene geheimen te ontsluieren.
Dat is het Parijs, dat de dichter »de hersenen der mensch-heidquot; heeft genoemd. En hij heeft niet overdreven. Als Parijs verwoest werd, zou aan de beschaving der wereld een onherstelbare wonde zijn toegebracht; de geschiedenis der kunst, der uitvindingen, der ontdekkingen kon niet meer volkomen worden geschreven; groote hoofdstukken zouden ontbreken, die de vereenigde pogingen van de geheele overige mensch-heid niet meer zouden kunnen aanvullen. Parijs is het groote hoofdarebief der beschaving en de meeste der moderne veroveringen , op welk gebied het ook zij, moeten daar haar geboorteakten, hare stamboomen en haar adels-diploma\'s
5
zoeken. Maar, indien men dit alles ten roem der stad kan zeggen, wat hebben haar bewoners daarmee te maken? Parijs is, wat het is, niet om, maar ten spijt der Parijzenaars en zou zijne beteekenis in de beschavingsgeschiedenis hebben, ook zonder een enkele ztjner bewoners. Op de Boulevards dienen ze ten minste nog als de levendige stoffage, om het beeld volkomen te maken; maar wordt de Venus van Milo schooner, omdat tegen haar voet een wachter in groene livrei met metalen knoopen leunt? Is de Are de triomphe imposanter, omdat een invalide ons 50 centimes afvraagt, voor hij ons toestaat het platvorm te beklimmen? Kan men in het Musée de l\'histoire naturelle beter studeeren, omdat eenige zich vervelende renteniers daar in een lekker hoekje op fauteuils zitten te sluimeren ? En begrijpen wij gemakkelijker het trotsche denkbeeld des bouwmeesters van den voorgevel der Notre Dame, omdat eenige oude vrouwen daarvoor rozenkranzen en heiligenbeeldjes te koop aanbieden?
Ware Parijs verlaten als Pompeji en slechts bevolkt door zijne groote kunstenaars, geleerden en onderzoekers, — in het geheel nog geen duizend, — het zou nog alle wezentlijke eigenschappen bezitten, om het tot het Mekka der menschheid te maken; keeren wij echter de kwestie om en vragen wij, of de Parijsche bevolking, uit deze klassieke omgeving weggenomen, en in een andere lijst gevat, nog altijd zou zijn, wat zij heden is, of ten minste, waarvoor zij door vele oppervlakkige beoordeelaars gehouden wordt, dan zouden wij tot een eigenaardig afwijkende gevolgtrekking geraken.
Ik weet, dat men de Parijzenaars in vroegere eeuwen den roem heeft gegeven van geestrijke, beminnelijke, licht bewegelijke, kinderlijk vroolijke en goedmoedige lieden te zijn. Men ga op deze beschrijving af en wandele als Diogenes, met een lantaren, van de poort Maillot tot de Place du Tróne om den persoon te vinden, op wien zij past! Men zou als Diogenes vergeefsche moeite doen. De Parijzenaar, dien ik uur aan uur voor mij zie en dien ik ken, is het tegendeel van dat alles. Hij is niet dommer, als de mensch inden
6
tegenwoordigen tijd gewoonlijk is, maar toch ook niet verstandiger, zooals blijkt uit de vlijt, waarmee hij zich bekeerd heeft tot den dienst van den jgt; Cri-cri,quot; dat kleine gehoorstree-lende(?) muziekinstrument, dat Parijs voor eenigen tijd onbewoonbaar maakte en waarmeê hij de onzinnig domme kermisdeunen van de soort van sL\'amant d\'Amandaquot; aanneemt en koestert. De beminnelijkheid van den Parijzenaar, waar men haar dan al vindt, heeft iets van de onaangename offici-eele voorkomendheid van den kellner, die op een fooi speculeert. Het is een beminnelijkheid, die ons niet verwarmt, omdat ze niet tot onzen persoon is gericht. Zij is zoo algemeen en zoo onpersoonlijk als de vaderliefde, die ieder vorst, zooals bekend is, voor zijne onderdanen gevoelt. De vroolijkheid van den Parijzenaar is sterk vermengd met boosaardigheid aan den eenen en platheid aan den anderen kant, en ik ken lieden, die het noch buitengewoon grappig vinden, als een grinnikende straatjongen een ouden heer een brandende sigaar in den zak van zijn jaspand moffelt, noch zich er erg bij amuseeren als een troepje jongelui in de pausen van een zondagvoorstelling in den schouwburg op een eentoonige wijze hon-derdmalen de woorden sLes lampions! les lampionsquot;herhalen en daarbij met de voeten stampen en met stokken slaan. En toch zijn het deze en dergelijke demonstraties, waarop de roep der Parijsche vroolijkheid is gebouwd, als men haar van naderbij beziet. En wat eindelijk de goedmoedigheid van den Parijzenaar betreft, zij heeft hem niet verhinderd tijdens de groote omwenteling, in Juni 1848 , en nog onlangs ten tijde der Commune , grijsaards, vrouwen en kinderen recht leelijke dingen aan te doen.
Hebben de oude reizigers, die zich zoo wèl onder de Pa-rijzenaars gevoelden en zoo veel aangename eigenschappen bij hen wisten te ontdekken, dan overdreven? Zijn de Parijze-naars van soort veranderd ? Het eerst zal wel niet, het tweede kan niet het geval zijn. De Parijzenaars van heden zijn niet de Parijzenaars van vóór 50 jaren en zij zijn ook niet hunne nakomelingen; eigenschappen, die gene bezeten mogen hebben,
7
kunnen alzoo op de nieuwe generatie niet overgeërfd zijn en men kan van deze ook in \'t geheel niet tot den aard der vorige bewoners besluiten. Dat gelijkt veel op een paradox en het is toch slechts de zuivere waarheid. De Parijsche bevolking gelijkt veel op die afschuwelijke russische secte, de Skopzen: deze vermeerdert zich niet door voortplanting, maar door proselytenmakerij. Van de 1,980,000 menschen, dienaar de nieuwste volkstelling binnen de muren van Parijs wonen, is waarschijnlijk niet de helft hier geboren; van nauwelijks een achtste gedeelte waren beide ouders geborene Parijzenaars en ik twijfel er aan, of men te Parijs 10000 induviduen zal vinden , wier voorvaderen, drie geslachten door, van vaders- en moederszijde, echte Parijzenaars zijn geweest.
Wie is hij dan, die zich met zulk een trots Parijzenaar noemt en met zulk een ijdel zelfbehagen van een roemrijke geschiedenis droomt, waartoe noch hij, noch zijne voorouders iets hebben bijgedragen? De Parijzenaar is een gelukzoeker of in \'t beste geval de zoon van een gelukzoeker, die uit de provincie of uit het buitenland naar de groote stad is gekomen, om aan den gierigen tyran 5Levenquot; de goederen te ontworstelen, die hij met krampachtig gesloten hand vasthoudt: rijkdom, macht, genot, aanzien, roem. In dit euro-peesch Californië ontmoeten al die karakters elkaar, die in zich de eigenschappen bevatten, onontbeerlijk voor het goud-zoeken; onvermoeide energie, volharding en eigenbaat, en die sluw weten gebruik te maken van anderer zwakheid. Een eigenaardige teeltkeus bevordert de vermeerdering dezer bevolking. De zwakke, de edele, de droomer en de dichter worden eerder afgestooten dan aangetrokken door dit groote duivelshuis, waarin donkere gestalten verward door elkaar wemelen, en met vrees verwekkende haast geheimzinnigen arbeid najagen. Een onbestemde vrees zal hem tegenhouden zich in het woeste gewoel te storten, en waagt hij het desniettegenstaande, zoo zal hij al spoedig verdrukt en vertrapt worden, als hij geen ellebogen bezit, krachtig genoeg om zich ruimte tot ademhalen te verschaffen en als hij niet
8
medogenloos genoeg is, om deze zijn buurman nadrukkelijk in de ribben te stoeten. Het zijn daarom slechts de worstelaars met sterke vuisten en sterke ribben, die in dit gewoel zich staande kunnen houden, en de reden, die hun het drukken en stooten geduldig doet verdragen, is dikwijls de eerzucht, meest altijd de hebzucht. Deze hartstochten drukken hunnen stempel op de Parijzenaars en de geheele Parij-sche maatschappij. Het is de meest materialistische maatschappij der geheele wereld; zij aanbidt het gouden kalf en vereert geene andere goden. Men heeft van de Amerikanen verteld, dat bij hen alles te koop is, van hun hemd tot aan hun vrouw, als men hun maar den juisten prijs biedt. Zooiets heeft men van de Parijzenaars nog nooit gezegd. En toch, de wereld was hier weer eens, zooals zoo dikwijls, onrechtvaardig en oordeelde valsch. De Yankees zijn beter, de Parijzenaars slechter dan hun naam. Zij hebben zich langzamerhand van iedere erfheerschappij geëmancipeerd: van den godsdienst, van de monarchie, van de aristocratie; zij erkennen geen enkel overgeleverd gezag meer en lachen over de zwakhoofdige achterblijvers, die de knieën nog voor beginselen en idealen buigen; een ding slechts is er, dat de Parijzenaar acht en vereert, waarvoor hij zich demoedig in het stof buigt en waarvan hij zonder tegenspreken het gezag erkent: het gouden twintig-francsstuk.
De personen in Parijs, die iets beteekenends hebben verricht, carrière gemaakt of vermogen verworven hebben, zijn bijna zonder uitzondering geen Parijzenaars. In den wilden strijd om het leven ovenvinnen hier altijd de frissche krachten; hebben zij hun doel bereikt, dan zijn zij naar geest en lichaam zoo volkomen uitgeput, dat zij hunne nakomelingen geen spieren, zenuwen, maag en hersenen genoeg kunnen nalaten , om den strijd voorttezetten. De zonen der Parijzenaars kunnen het door hun vaders verworven goed slechts meer of minder snel inteeren; het vermeerderen kunnen zij niet. Op deze wijze wordt de Parijsche maatschappij als vanzelf in twee groote legerkampen verdeeld. In het eene zijn de sterke lie-
9
den, die op klompen de poorten der stad binnenkomen, hard werken, zich eindelijk een paleis bouwen en als renteniers sterven, in het andere de bleekzuchtige en zenuwachtige gelukkigen, die als renteniers geboren werden, het luie leven van den hommel leiden en het kampperk des levens uitsluitend aan de anderen moeten overlaten, die dan ten slotte ook nog met hunne renten gaan strijken.
Dat is de natuurgeschiedenis en de cirkelgang der Parijsche maatschappij! Waar zou zij den tijd en den lust vandaan halen, om voor hoogere belangen te strijden en het leven een edeler wijding te geven? De daarvoor vatbare geesten moeten verdienen, en die niet meer behoeven te verdienen, hebben opgehouden vatbaar voor iets hoogers te zijn. De vreemdeling echter, die naar hier komt, niet om aan de vertwijfelde worsteling om den zilverling deel te nemen, maar om Parijs, het eigenlijke, het ware Parijs, te genieten, ontwijkt, na een korte kennismaking, gaarne de Parijzenaars en ontvlucht het eeuwige geklink van het goudstuk en het gemeene loven en bieden van de markt aan de voeten van de heerlijkste Parijsche schoone, de Venus van Milo, wier goddelijk aangezicht met een hoogheid vol verachting neerziet op die kleine, leelijke geldzoekers, die rusteloos om haar heen draaien, zonder in de groote stad een enkel spoor achter te laten, terwijl zij met het licht harer onveranderlijke schoonheid in de gloriole schittert, die zich heenslingert om s Parijs, de hoofdstad der wereld.quot;
EEN VERDWENEN WIJK.
Wie ook maar een dag te Parijs is geweest, kent de aPlace du theatre frangais.quot; Men moet die plaats gezien hebben, even als de groote boulevards, de arkaden van de Rue de Rivoli, de Place de la\'concorde en de Champs elysées. Het is een zeer karakteristieke plek, die den echten Parijschen stempel draagt, zóo diep, als slechts nog weinig andere gedeelten der stad. De omtrek van het plein heeft een bizarre onregelmatigheid; een grillige veelhoek van lange en korte, rechte en kromme zijden; het plaveisel is van spiegelglad asphalt en er heerscht een hollandsche zindelijkheid; twee monumentale fonteinen met zuilen en standbeelden, waarvan het opspringende water in \'t zonlicht schittert, geven een aangename afwisseling aan het gezicht. De Arkade en Loggie van het Theatre frangais, elegante winkels en koffiehuizen, omsluiten den veelhoek met een schitterende lijst; kiosken met phantastische aankondigingen in kleuren op de glazen wanden, geven zijne physionomie het eigenaardige van de boulevards. Daar er zich hier een der voornaamste omnibusstations bevindt, verdringt zich steeds een talrijke en bonte menigte, die op een wagen wacht, op het trottoir voor het omnibusbureau. Het verkeer van rijtuigen is kolossaal en door het asphaltplaveisel niet al te hinderlijk voor het gehoor; van het plein af heeft men naar alle zijden de meest interessante gezichten; hier de smalle, lange, rechte
II
R.ue Richelieu, donker door de schaduwen van de toren-hooge eenvormige huizen, met een door scherpe zijden begrensd stuk hemel als een blauw lint boven zich, ddar de Place du palais royal met boomen, banken, een keurige fontein van Sir Richard Wallace en een perspectief in de kronkelende Rue St. Hon oré; aan de derde zijde een gedeelte van de voorzijde van het Louvre met de geweldige, drievoudige hoogpoort en de steenen zuilenbeelden van fransche helden, die in de nisssen van den muur zijn geplaatst. Aan de vierde zijde evenwel vertoonde zich tot vóór een jaar een beeld van geheel andere natuur; achter een kalen, steenen muur, waarheen een trap voerde, verhief de bodem zich tot ongeveer de hoogte der omliggende huizen en dit hoog gelegen terrein werd door een verwarde menigte van nauwe, onregelmatige steegjes ingenomen. Dit was een onvervalscht, niet gemoderniseerd stuk van Oud-Parijs, niet door het verfraaiingssysteem van Hausmann aangeraakt; een onzindelijke, duistere stadswijk zonder licht en lucht, die van hare hoogte neerzag op de voorname, trotsche pracht van de Place du theatre francais aan haar voeten, zooals een bedelaar in lompen door de schitterende spiegelruiten van een éleganten juwelierswinkel staart.
Vóór ruim een jaar werd het doodvonnis uitgesproken over dit kwartier, dat met zijn vuil en zijn leelijkheid doordrong tot aan de poort van het Louvre, zoo als Lazarus, volgens het Evangelie, tot aan den ingang van de woningen der rijken. Op den 16 October 1876 begon de houweel van den dag-looner te arbeiden, om het te doen verdwijnen. De Buttes des Moulins werden nedergeworpen, de heuvels waarop zij stonden, werden afgegraven en op de plaats van dit labyrinth van kraaiennesten is heden een breede, prachtige avenue verrezen , die van de nieuwe opera direct naar het Louvre leidt en de groote boulevards met de Rue R ivo li verbindt. Dit was een voortzetting van het verfraaiingswerk van Parijs, dat sedert den oorlog had stilgestaan. De tentoonstelling van 1878 moest ten minste in dat deel der stad, dat van ouds de rijke
12
vreemdelingen geherbergd heeft, geen kraaiennesten meer vinden en de weelderige paleizen der nieuwe straten zouden zich ten minste niet meer behoeven te schamen met hunne ruggen te staan tegen oude vormlooze huurhuizen, door het vuil van twee eeuwen bemorst.
De feuilletonschrijvers der Parijsche bladen doorzochten, toen de Buttes de Moulins in handen van den slooper vielen, alle kroniekschrijvers van Parijs, om anekdoten te vinden, die betrekking hadden op het verdwenen kwartier; zij vestigden de opmerkzaamheid op dit of dat huis en wisten daarvan iets merkwaardigs te vertellen. Hier had Corneille, daar Molière gewoond, in dit huis vereenigden zich in de vorige eeuwen geestige mannen en galante vrouwen; in dat was een restaurant, dat door de beau monde onder Lodewijk XIV bezocht werd. Op het gevaar af voor een Boeotiër gehouden te worden, moet ik bekennen, dat dergelijke herinneringen op mij geen indruk maken. Een oud menschenpakhuis krijgt in mijn oogen niet de minste belangrijkheid, omdat ik weet, dat Corneille er eenige kwartalen eens een paar kamers heeft bewoond, waarvoor hij allerwaarschijnlijkst de huur schuldig gebleven is. Men toeft een half uurtje met belangstelling in het »Goethehausquot; te Frankfort, of in het geboortehuis van Lamartine te Magon, in het huis van Shakespeare te Stratfort aan de Avon; daar voelt men de tegenwoordigheid van een grooten geest; men begrijpt, dat deze omgeving er toe bijgedragen heeft het genie des dichters te vormen; ieder vertrek, ieder meubel, vooral echter ieder uitzicht verkrijgt be-teekenis, daar zij mogelijk stemmingen hebben teweeg gebracht, die zich later in de werken van den dichter hebben weerspiegeld. Een huurhuis te Parijs wordt echter niet uit zijn banale onbeduidendheid opgeheven door de toevallige omstandigheid, dat er een groot dichter heeft gewoond, even weinig als het gastvrije bed van een hotel, dat na honderd wijnreizigers te hebben ontvangen, een enkele nacht het lichaam van een groot man heeft geherbergd. Een gehuurde woning is geen tehuis; tusschen haar en het gemoed van den bewoner ontstaan
13
geen wederkeerige betrekkingen. Corneille is zeker even vreemd gebleven aan zijn nauwe kamertjes, die voor hem en na hem acht geslachten lang door Jan en alleman zijn bewoond, als aan het slechte plaveisel van de Carrefour de Moulins, dat hij dagelijks moest betreden of aan de koperen muntstukken, die hem dagelijks door de handen gingen.
Toch bezaten de huizen en straten van de Buttesde Moulins een zekere aantrekkingskracht voor mij; niet om de historische herinneringen en de anecdoten, die er zich aan verbonden, maar omdat zij, toen de spade des sloopers in hare ingewanden woelde, de wijze, waarop de Parijzenaars wonen, ook blootlegde voor de blikken van hen, die anders weinig gelegenheid hebben door te dringen tot het intérieur van de kleinburgerlijke woningen.
Met de wijze, waarop de Parijzenaar woont en in zijne woning leeft, willen wij ons in \'t volgend hoofdstuk wat uitvoeriger bezig houden.
PARIJS IN NEGLIGÉ.
Het is een beeld, dat niemand vergeet, die het eens gezien heeft: de ontzaggelijke rij van straten van de kerk der Made-ienie tot aan het Chateau d\'Eau. Voor het verbaasde oog ontrolt zich tot in een verte, die in nevels verdwijnt, een eindeloos uitzicht op steenen reuzenpaleizen, welks rijke voorgevels bedekt zijn met alle mogelijke kleine versierselen, die de bouwkunst kent. Achter de geweldige spiegelruiten der magazijnen schitteren meesterstukken van kunst en industrie, een onovertroffen tentoonstelling van schilderijen, beelden en versierselen, van goud en edelsteenen, van ouderwetsche klei-noodiën en van de nieuwste dwaasheden der mode. Koffiehuis verrijst naast koffiehuis en aan de kleine ijzeren tafeltjes met marmeren blad, die in dubbele rijen op het trottoir zijn opgesteld, zitten op ieder uur van den dag elegante heeren en dames, die met geheel hun ziel zich aan de behagelijkheid van een droomerig, zalig nietsdoen overgeven; heerlijke dranken slurpend of een cigarette rookend, beschouwen zij, of met gedachtelooze nieuwsgierigheid de bonte menigte, die hun onophoudelijk van beide richtingen voorbijstroomt, of zij bladeren in couranten, die in een anakreontisch proza en met zinne-kittelende illustraties dag aan dag den Dekameron der galante, levenslustige Lutetia verder spinnen en met onuitputtelijke vinding den eeuwenouden liefdesroman van de eeuwig jonge zondares met een nieuw hoofdstuk vergrooten. De voorname.
i5
breede trottoirs van spiegelglad en meest ook spiegelblank asphalt zijn bijna te smal voor den stroom van welgekleede wandelaars, die hier steeds met zondagsgezichten op en neer slenteren, oogenschijnlijk zonder eenige zorg en alleen naar amusement zoekend. Op den rijweg snellen van tegenovergestelde richtingen tallooze rijen van rijtuigen van iedere soort elkaar voorbij; kolossale omnibussen, ware huizen op vier wielen, élegante equipages met spiegelruiten en zijden zittingen, be-scheidene huurrijtuigen van iederen vorm en grootte; de Macadam, voor den voetganger onaangenaam, maar een weldaad voor den paardenhoef, smoort het gedruisch der rollende wielen en stampende hoeven en al het gekrioel van paarden en rijtuigen jaagt met bevreemdend gering geraas, als in een droom, den toeschouwer voorbij. Waarheen men den blik ook wendt, hij valt overal op een sierlijk, op een liefelijk voorwerp. Zelfs de gaslantarens zijn kunstwerken, de naambordjes der straten smaakvol, de holle metalen standaards, die als brievenbussen dienen, schoon gemodelleerd; op iedere kleinigheid is zorg voor schoonheid besteed. Als nu ook nog de twee rijen trotsche boomen, die den straatweg aan beide zijden begrenzen, in vollen bladeren- en bloesempracht prijken en een wolkenlooze lentehemel over het geheele tooneel is gespannen, dan is het een gezicht zoo verrukkelijk schoon als de droomgeschiedenis van een opiumschuiver, een ware partij Luilekkerland, waar alles in een eeuwig feestgeruisch zweeft en dan wordt de kommerlijke bewering der schrift, dat deze aarde een tranendal is, voor iedereen tot een wonderlijke paradox.
Dat is Parijs, zooals het jaar in, jaar uit door die honderdduizenden van touristen wordt gezien, die hierheen komen, om er de wittebroodsweken door te brengen, of zich te ontspannen van de doodelijke eentonigheid van hunne beroepsbezigheden, in een woord, om hier den Zondag van hun leven te genieten. Geen wonder, dat zij betooverd zijn, dat zij dweepen en lofzingen, geen wonder, dat hun de Seinestad een paradijs toeschijnt, naar hetwelk zij waken en droomend
i6
verlangen. Maar, gelijk niemand voor zijn kamerdienaar een groot man is, zoo is geen stad een paradijs voor hem, die haar geruimen tijd bewoont. Die Parijs niet slechts als een reiziger voor genoegen en door de spiegelruiten van het Grand Hotel beziet, bemerkt weldra, dat deze medaille een keerzijde heeft, die veel minder aantrekkelijk is. Inderdaad, de schitterende boulevards gelijken veel op een sierlijk titelblad voor een onbeduidend boek; de tekst beantwoordt op verre na niet aan de verwachtingen, die de pracht der vignetten en arabesken op den omslag in kleurendruk heeft opgewekt. Achter de drie of vier onvergelijkelijk schoone groepen van straten, die alleen als het Parijs der vreemdelingen kunnen beschouwd worden, strekken zich een mijl ver naar alle richtingen, honderden van; onbekende pleintjes, stegen en steegjes uit, waarbij men te vergeefs naar de familiegelijkenis met de trotsche boulevards zou zoeken. Hier zijn geen Macadam-rij-wegen, aan beide zijden met boomen beplant, en breede trottoirs ; de straten zijn er nauw, bedompt, zonder lucht en licht op den rijweg hinderen den voetganger scherpe steenen, waarop men als op glasscherven of spijkers wandelt, en waarover de rijtuigen en wagens een helsch geraas maken; in plaats van de trottoirs heeft men smalle paden, soms zelfs een enkele verhoogde randsteen, waarop twee elkaar ontmoetende voetgangers niet voor elkaar kunnen uitwijken. De grond is er op alle tijden van het jaar modderig en vochtig, de zon dringt niet zoo diep door, om hem te kunnen opdroogen. De huizen aan beide zijden der straat zijn hoog als torens, smal, van een koude aanbrengende stijfheid, en zonder eenig versiersel, en daarbij meestal tot aan de tweede of derde verdieping met een smakeloos grijs of bruin pleister overdekt, waarop de kooplieden hunne firma\'s of advertentiëen hebben geplaatst. Het parterre wordt door bescheidene winkels ingenomen, waaraan zich een donkere, duffe binnenkamer aansluit, die meestal den eigenaars der winkel tot woning dient. In deze sarrière-boutiquesquot; is de longtering endemisch; de lucht, die men er inademt, schijnt uit onderaardsche gevan-
i7
genissen ingevoerd te zijn en het daglicht verdwaalt slechts zelden in deze woningen der moderne Troglodyten. De binnenplaatsen tusschen deze huizen zijn zoo nauw, dat zij eerder op diepe, vochtige, duistere pompgaten of op berookte schoor-steenen gelijken; ter hoogte van de eerste verdieping zijn ze gewoonlijk met een dak van glas overdekt en dienen tot magazijn of werkplaats. De Parijsche architekten en huiseigenaars zijn trouwens ongeëvenaard in het ten nutte maken van iedere kleine ruimte; een gat, dat hier of daar aan de buitenzijden der huizen wordt uitgespaard en dat zoo klein is, dat een hond, die het goed gewend is, er niet bij de verschrikkelijkste hagelbui in zou willen kruipen, wordt nog voor eenige vijf-francstukken aan een ellendigen schoenlapper verhuurd, die er als een mexicaansche mummie in kloppen en naaien kan, maar er uit moet komen, als hij zijn kromme leden eens uit wil rekken. De kelder onder het huis is in kleine afdeelingjens, als bijencellen, verdeeld, zoodat in ieder een paar zak steenkolen en enkele flesschen wijn geborgen kunnen worden. Het huis, dat gewoonlijk vijf tot zeven verdiepingen hoog is, wordt tot aan den nok van \'t dak bewoond. De bovenste woningen hebben de vensters in \'t dak en bieden alzoo een verheven uitzicht aan op de hemellichamen en de wolken, zoodat zij bijzonder geschikt zijn voor sterrekundige en mete-rologische studiën. De trappen zijn altijd van hout, slecht verlicht, en de geschuurde treden worden door de te onpas aangebrachte zindelijkheid der concierges steeds spiegelglad gehouden. Het blijft voor iedereen een raadsel,-hoe er niet meer beenen gebroken worden op deze ijsgladde trappen en men zou bijna in de verzoeking komen even zoo goed aan eene aparte voorzienigheid voor de klonterende Parijzenaars, als aan eene voor kinderen en dronken lui te gelooven.
De woning van den Parijzenaar is een model van bekrompenheid en ongemakkelijkheid. Zij bestaat voor den burgerstand — en van dezen is hier alleen sprake — gewoonlijk uit vier of vijf kamers. Door een soort voorportaal, zonder licht, komt men in een ruimte, die zonder onderscheid den naam van
2
i8
salon draagt en die een of twee vensters aan de straatzijde heeft; naast het salon is er nog een gt;eetzaal,quot; evenzeer klem en daarbij nog meest altijd donker, omdat zij naar achteren ligt en op een plaats uitziet; dan nog twee of drie slaapkamers van lilliputtische afmetingen. De hoogte der kamers staat in goede verhouding tot de ruimte: de zolder drukt beangstigend op de kamer en men moet Parijzenaar zip, om vri] te kunnen ademhalen in de doos, die men hier woning noemt.
De bodem is in de oude huizen met zeshoekige steenen bevloerd
zooals in Z. Italië; eerst in den nieuweren tijd vonden houten vloeren, die vroeger slechts een privilegie van voornamere woningen waren, ook in de huizen van den middelstand ingang. Gewitte muren zijn daarentegen onbekend, zelfs in t ellendigste dakkamertje; men vindt overal behangsels van meer o
minder smaakvol patroon, alhoewel gescheurde en m losgedane strooken naar beneden hangende behangsels een kamer een nog oneindig meêwariger en ellendiger karakter geven, dan welke smerige en verwaarloosde gewitte muren het ook maar met mogelijkheid zouden kunnen doen. Deuren en vensters sluiten in de huurhuizen gewoonlijk slecht en de eerste zijn zoo smal, dat groote meubels gemeenlijk slechts door t venster in- en uit kunnen. Men kan zich voorstellen hoe aangenaam hier \'t verhuizen is, wanneer kasten en tafels aan touwen
ettelijke trappen hoog een venster ingeheeschen moeten worden.
Dubbele vensters zijn in Parijs onbekend en dan oo me zoo noodig als in de grootere steden van Midden- en Oost-Europa, daar strenge koude hier weinig heerscht en de Seme sedert menschengeheugen niet vast genoeg toegevroren is geweest,
om een mensch te kunnen dragen.
Al is aan den eenen kant de Parijsche woning nauw, laag, tochtig en voor \'t grootste deel donker, zoo mist zij aan den anderen kant een soort van élégance met; het salon is versierd met een marmeren kachel, waarboven een groote spiegel met breeden gouden .lijst opgehangen is; in de eetzaal staat een kachel van zweedsch model, zeer net van vorm: deze kamer is gewoonlijk drie voethoog met een lambnzeermg
19
voorzien; in het salon zijn de wanden in smalle, dikwijls vergulde houten lijsten geëncadreerd en arabesken en rosetten uit gips sieren het plafond. De meubels zijn meestal netjes, uit gesneden hout vervaardigd, met bonte stoffen overtrokken en behooren, wat hun stijl aangaat, tot een bepaald tijdperk; op den schoorsteenmantel ontbreekt de bronzen of steenen pendule onder glasstolp nooit; rechts en links is zij door kandelabres, lampen of vazen geflankeerd; dit is de trots en het hoofdsieraad van de Parijsche woonkamer. In de slaapkamer verbergt een tentvormige draperie, die door een ring aan \'t plafond is vastgemaakt, en in breede plooien neerhangt, het ruime bed, dat den vreemdeling echter wel minder aangenaam kon zijn. Het fransche bed bestaat uit een of twee matrassen, die met schapenwol gevuld zijn, een lange, ronde wrong, den n traver sin quot; die aan \'t hoofdeinde in de breedte wordt gelegd, een bijna onzichtbaar, vierhoekig kussentje, den toreillerquot; werkelijk juist groot genoeg, om er een oor op te leggen, en een of meer dekens. Veeren worden bij het maken van het beddengoed niet gebruikt; hoogstens voegt men bij koud weer een groot donzen kussen, den nedredonquot; aan de dekens toe.
Des zomers zijn de Parijsche woningen dragelijk, ten minste de aan de straat gelegen gedeelten, daar die, welke op de plaats uitkomen, verpest worden door de kwalijk riekende dampen, die uit de open goten opstijgen; maar \'s winters worden zij oorden , waar huilen en geklapper der tanden heerscht. Het is onmogelijk een Parijsche kamer behoorlijk te verwarmen; de élegante marmeren haard, die aan de kamer zulk een vriendelijk voorkomen geeft, is, helaas! maar een versiersel en geeft geen warmte. Het is vroolijk, bij een haard te zitten, als de schaduwen van den avond in de kamer op en neer dansen en eenige flikkerende houtblokjes, roode, spelende vlammen op het tapijt schilderen, men heeft echter, om de poëzie van den toestand rustig te genieten, pelslaarzen aan de voeten en een warme chache-nez om hals en rug noodig. Dit is trouwens het karakter van het Parijsche binnenhuis:
20
staat en pronk, maar volkomen afwezigheid van het gemak aanbrengende, het behagelijke. Daarom is het den Franschman ook onmogelijk een trouwen liefdeband aan te knoopen met de vier muren van zijn tehuis; hij veroordeelt zich tot de niet aangenamer tegenstelling van het onaangename huisarrest, tot voortdurend straatslenderen; daarom is hij op de boulevards. in het café, in den schouwburg, overal liever dan bij zich thuis en daarom voelt hij de grootste bezoeking, als hij eens een uurtje zonder werk of doel binnen zijn vier wanden moet doorbrengen. Daar ik reeds een indiscreeten blik op de innerlijke samenstelling van het Parijsche bed heb geworpen, wil ik de onbescheidenheid nog verder drijven en ook de linnenkast van de Parijsche dame openen, als zij er een bezit, wat niet altijd \'t geval is, daar kasten in den muur, ^placardsquot; genaamd, haar dikwijls vervangen. De stapels helder, sneeuwwit linnen, die de trots van de duitsche en hollandsche huismoeder zijn, lachen ons hier niet tegen; de weelde van fijn en overvloedig witgoed wekt geen begeerte bij de Parijsche dame op. Men heeft hier van dit artikel gewoonlijk slechts \'t noo-digste en vernieuwt het dan zooveel te vaker. Waartoe zou het ook dienen, bergen van toiletbenoodigdheden op te stapelen ? De Moloch van de Parijsche wasscherijen met haar -nEau de javelquot; en hare onverschoonbare praktijken zou deze heerlijkheid toch in een handomdraaien verslinden. En, evenals met het linnengoed, is het ook met de overige kleedingstukken gesteld. Men heeft twee, hoogstens drie pakken, draagt ze gedurende een seisoen, verslijdt ze zooveel mogelijk en koopt dan weer iets nieuws. Op deze wijze behoeft men niet al te lang achter te blijven bij de mode, die zich met de snelheid van den wind en de grilligheid van dwaallichtjes beweegt en kan men altijd tamelijk naar het laatste kleerenmakersjournaal gekleed gaan. De Parijsche vrouw koopt hare toiletten klaar; de japon even zoo goed als de laarsjes met hooge takken a la Louis XV. Die zich niet tevreden wil stellen met fabriekmatig werk, natuurlijk in massa\'s vervaardigd; die zich niet in een niets zeggend, door ieder gedragen, uniform wil laten steken, moet
21
zich op buitensporige offers voorbereiden. Zijn eigen zin volgen is een weelde te Parijs en slechts te verkrijgen voor den rijke. De nijverheid met hare kolossale machines werkt slechts naar haar eigen stalen en monsters en zonder consideratie voor de eigenaardige persoonlijkheid van den enkelen verbruiker; wil zij echter wel zoo goed zijn een oogenblik op te houden met haar machinalen arbeid naar één patroon, om zich bezig te houden met de behoefte en eigenaardigheden van éen individu, dan moet haar dit ook vorstelijk betaald worden.
In de keuken is de Parijsche vrouw uit den middelstand onbeholpen en onpraktisch zonder voorbeeld. Zij werkt met een verwonderlijk apparaat van vuurtoestellen, machineriën en gereedschappen van allerlei soort en brengt toch niets van beteekenis tot stand. Zette men een duitsche huisvrouw midden in dit vreemdsoortige huisraad, zij zou tusschen deze wonderlijke machines uit blik en koper, de kastrollen, pannen, potten, braadinstrumenten van allerlei vorm, waarschijnlijk meenen verplaatst te zijn in het laboratorium van een alchymist. Zoo het fransche volk de spijsbereiding tot een kunst heeft ontwikkeld en er zich op beroemt, de keukens van alle potentaten en Croesussen der beschaafde wereld souverein te beheerschen, men bespeurt daarvan aan de tafel van den burger niet het minste. De fransche bourgeois voedt zich slecht, onvoldoende en tegen alle hygienische regels. Vleesch speelt in zijn voedsel de kleinste rol; daarentegen stopt hij zich vol met dunne soep, groote hoeveelheden van slecht, droog, ongezouten, hoewel wit brood en een menigte ruwe kruiden, die hij in den vorm van salade geniet. De noodzakelijke proteïnestoffen ontleent hij aan kaas en peulvruchten. Bij deze onverstandige spijziging maakt hij misbruik van alkohol in alle vormen. Wijn, slecht bier, de schadelijke giftdranken als absinth en vermouth, of sterke koffie mogen na geen maaltijd ontbreken. Men kan terecht zeggen, dat de Parijzenaar niet van voedingsmiddelen, maar van opwinding leeft. Men bedriegt de maag met soep, brood en salade en men krijgt de noodige zenuwspanning uit den opwindenden inhoud van wijnflesch, drankflacon of koffie-
22
kan. Daarom zijn te Parijs anamie, chlorose, ziekten van de spijsverteeringsvverktuigen en van het zenuwstelsel, benevens alkoholisme zoo schrikkelijk inheemsch en daarom worden de apothekers er zoo veel sneller rijk dan de vleeschhou-wers. Dat is overigens een punt, waarop wij nog moeten terugkomen.
Zoo is te Parijs het leven aan den huiselijken haard. De pleizierreizigers, die in de prachtige hótels van de boulevards logeeren en de minderheid der kosmopolitische millionairs, die zich in de elegante heerenhuizen der voorname faubourgs met de fabelachtige weelde van den tijd van verval van het ro-meinsche rijk omringen, zien en ondervinden weliswaar niets van dat alles, maar de overgroote meerderheid der Parijzenaars, van de arbeiders der banlieu af tot de respectabele burgers met 12.000 francs rente toe, leeft in hygienische toestanden, zoo ongunstig als men ze zoo in geen enkele andere europeesche wereldstad, niet in Londen , niet in Weenen, en zelfs niet in het in vele opzichten achtergebleven Berlijn terugvindt. De straten zijn nauw, duister, vochtig, smerig, de huizen duizelingwekkend hoog, de verdiepingen drukkend laag, de vertrekken poppig klein, de vloeren meest van tegels, de deuren éénmanssmal, de binnenwanden van karton, de vensters slaande, de trappen van hout en de reinigingswerktuigen zoo, dat ieder hygiënist daarover de handen verschrikt in elkaar moet slaan. Waar de ijzeren bezem van Hausmann de oude, overbevolkte kwartieren heeft weggeveegd, zijn weliswaar prachtige voorgevels en breede straten ontstaan, daar zijn lucht en water verbeterd en is de communicatie vergemakkelijkt, maar het binnenhuis werd niet aangetast en de Parijzenaar woont ook in de nieuwe huizen even bekrompen en ongemakkelijk en even slecht, als hij in de oude heeft gewoond. Zoo op elkaar gepakt en gedrongen als de Parijzenaar, woont in Europa hoogstens nog de Napo-litaner. De maat van persoonlijke gemakkelijkheid en behagelijkheid, waarin de Parijzenaar zich aan zijn huiselijken haard mag verblijden, is kleiner dan die den bewoner, van welke groote stad ook, is toegemeten. Hij behoeft ja, zijn deur slechts
2.3
uit te gaan, om zich te verlustigen in de schoonheid van de eeuwig vroolijke boulevards en op de gezichten der honderdduizend vreemden, die, altijd door, den vloed van de Parijsche menschenzee doen aanwassen, het geestdriftvolle kompliment te lezen, dat zijn stad de schoonste der wereld is, maar hij moet daarvoor thuis met levensgevaar gladde trappentreden beklimmen, zich in nauwe kamers ellebogen en enkels blauw stooten, in den winter zich jammerlijk zitten verkleumen bij schoone marmerhaarden, zich door tochtige vensters een voortdurende rheumatiek op den hals halen en eiken dag en elk uur met honderd andere offers in comfort, voedsel, kleeding enz. het genoegen betalen, in de 5schoonste stad der wereldquot; te wonen.
Parijs heeft deze toestanden van de oude wereldsteden geërfd; hier zijn de toestanden teruggekeerd, waaronder de Athe-ners en Romeinen uit de oudheid leefden: trotsche tempels, markten, basiliken, heerlijke openbare zuilengangen, en met marmer geplaveide pleinen, maar daarneven armlijke, kleine, gedrukte particuliere woningen en burgerhuizen, zoo goed als zonder sieraad. Een paradijs voor den bezoeker van een oogenblik, een hel voor den ingezetene, die hier zijn leven doorbrengt; een Januskop, die een glimlachend Sirenengezicht den vreemdeling toekeert, maar den inwoner aangrijnst met een ongewasschen, verwelkt, holwangig grijsaardsgelaat. Dat is Parijs, naar dat het van den Boulevard of van de wijken, waar het volk verblijft, wordt beschouwd.
Victor Tissot, schrijver van het werk * Voyage au pays des milliards quot; heeft in een ander schotschrift tegen Duitsch-land » Voyage aux pays annexésquot; onder anderen de frappante anecdote verteld, dat Keizerin Augusta eens tot eene vertrouwde weemoedig had gezegd: sWeet gij, wat de droom mijns levens is? Een goede, kleine bourgeoise van de Rue de chaussée d\'Antin te zijn en iederen avond naar de opéra of naar het théatre francais te kunnen gaan.quot;
Ja, als men eeuwig in de opéra of in het théatre frangais bleef! Maar na de voorstelling moet men helaas naar huis
24
terug en dan is de goede kleine bourgeoise van de Rue de chaussée d\'Antin in elk geval minder te benijden dan een koopvrouw van Potsdam of wie dan ook in de wereld. die het geluk heeft in een ruimte te wonen, waarin hij den zolder niet met de hand kan bereiken.
Als men, van de Rue de Rivoli afkomend, de Place de la Concorde oversteekt of den tuin der Tuillerien doorschrijdt en over den Pont de la Concorde of den Pont de Solferino naar den anderen kant der Seine wandelt, ziet men de stoffeering zoo snel en volkomen van karakter veranderen, dat men verwonderd zou gelooven, in een geheel andere, wildvreemde en ver afgelegene stad verplaatst te zijn. Niet meer de schreeuwende en bonte architektuur der boulevards en moderne straten, niet meer een onafgebroken rij van schitterende winkels ter rechter en ter linkerzijde, niet meer het rollende gedonder van duizende wagens op den rijweg en het dringen en schuiven eener haastige menigte op de trottoirs; dat is alles aan gene zijde van het water achtergebleven; het kuchen en snuiven van het ondier Parijs is slechts onduidelijk uit de verte te vernemen en zijn heete adem beroert hier ternauwernood onze wangen. Stille, zindelijke straten, doen zich voor aan ons oog, waardoor menigmaal een fijne coupé, met zijden kussens, bijna zonder gedruisch vliegt, terwijl op het verlaten trottoir de tred van de weinige voorbijgangers een echo te voorschijn brengt. De huizen zijn grijs van ouderdom en eenvoudig van voorkomen; het onderste gedeelte van de gevels is niet door winkels stuk gebroken of door aantrekkende uitstallingen levendig gemaakt; de hoogere verdiepingen zien slechts met weinige vensters op
20
de straat en deze zelfs zijn meestal gesloten en met gordijnen behangen; geen uithangbord en geen opschrift zoekt de opmerkzaamheid der voorbijgangers te vestigen op den burgerlijken naam van den een of anderen kruidenier of handschoenmaker; in de plaats daarvan valt ons ons oog hier en daar hoven den poortboog op een steenen wapen, dat met een hertogelijken bladeren- of grafelijken paarlenkroon prijkt. Deze huizen met hunne steile daken, kleine paviljoenen, steenen festons, in fries en met steeds krommende lijsten, met hun gesnorkelde en toch zoo vervelende en slaperige voorgevels, gelijken een rij van oude, gepoederde en gepruikte hovelingen, uit den tijd van Lodewijk XV, die uit verveling en vermoeienis in slaap zijn gevallen. Maar welke herinneringen roepen deze bijna onaanzienlijke huizen zonder uitdrukking op! Konden zij spreken, welke verrassende geschiedenissen zouden zij te vertellen hebben, hooggekleurde, lustige, gallische geschiedenissen, in den trant van Boccaccio en van de svertellingen van de koningin vanNavarra,quot; waarin galante heeren en schoone, lichtzinnige dames in fluweel en ruischende zijde minnehandel drijven, oude, knorrige echtgenooten door slimme pages bedrogen worden, medeminnaars nu en dan kletterend de degens kruisen, geheimnisvolle maskers aan opgewonden jongelingen veelbelovende woorden, die het bloed ontsteken, in het oor fluisteren, en welriekende boudoirs met geheime deuren hunne portières van cachemire openen. Want wij zijn in den Faubourg St. Germain, de voorname stadswijk der oude aristocraten, die zich even coquet als bescheiden svoorstadquot; noemde, maar in werkelijkheid het hart van Parijs was, vóór de Boulevards, de Champs elysées, de Faubourg St. Honoré en de nieuwe wijk om het park Monceaux, haar dien rang ontnamen en achtereenvolgens politieke en maatschappelijke omwentelingen een nieuwe klasse der bevolking naar boven hieven, terwijl die elementen, die vroeger 5de eerste tienduizendquot; van Frankrijk waren geweest, zelf verkozen, zich in een zekere duisternis terug te trekken. Hier zijn alle hoofdstukken van den grooten galanten roman afge-
speeld, die de geschiedenis met den naam van shet regentschapquot; betitelt en waarvan de niet minder erotische «vervolgenquot; voortgedicht werden onder de regeeringen van Lode-wijk XV en XVI, tot aan de schrikkelijke katastrophe van de groote revolutie.
Huurhuizen voor tallooze gezinnen behooren in deze wijk tot de zeldzaamheden. De meeste huizen zijn woonplaatsen voor éene familie en de aanleg en inrichting wijzen er op, dat de bouwmeester bij de uitvoering niet het oog had op het ten nutte maken van de gegeven oppervlakte gronds, door aanwending van het moderne oppakkingsstelsel, maar streefde naar gemakkelijkheid en aangenaamheid voor de bewoners. Een breede, door een poort afgesloten weg, voert naar een ruim binnenhof, dat, of met groote gehouwen steenen bevloerd of met kiezel bestrooid is; rechts en links bevinden zich stallingen, remises en woningen der bedienden, terwijl tegenover den ingang zich het deftige hoofdgebouw verheft, naar welks middendeur eenige breede, gemakkelijke, steenen trappen voeren, waarover een glazen, ver vooruitspringend dak, een zoogenaamde «marquisequot;, ter beschutting tegen sneeuw en regen is aangebracht. Achter het hoofdgebouw ligt dikwijls een kleine tuin, door een hooge muur van de straat afgescheiden, met bloeiende bloembedden, frissche graszoden en eenige oude boomen, waartusschen ergens een wit marmeren standbeeld staat te droomen of een kleine fontein springt. Dit is de grootste weelde, die men zich in de geruischmakende wereldstad kan gunnen: de rust en aangename afscheiding van een eigen familiehuis midden tusschen het geraas van de naamlooze, veranderlijke, spoorloos komend en gaande millioenen en een stuk grasperk met bloemengeur en boom-schaduw in de uitgestrekte woestijn van stofferige straten en grijsachtige huizen.
Het inwendige dezer hótels is even rijk als het uiterlijk eenvoudig. Hier heerscht een degelijke pracht van echt gehalte, die zich zelf niet met bazuingeschal aankondigt, maar door het oog eens kenners wil opgemerkt worden. In de salons
28
ontmoet de blik overal kostbare zaken, die nauwelijks een plaats aan den wand openlaten. De openingen der deuren worden gemaskeerd door zware, zijden portières, die door zijden koorden worden opgehouden, waaraan kunstig bearbeide bronzen of zilveren hangers bevestigd zijn en die in zilveren eikels eindigen. Voor de vensterruiten hangen witte gordijnen van kanten, bedekt door een tweede rijk Guipuregordijn dat in lange plooien afhangt. Voor deze beide bevindt zich nog een kleurige zijden gordijn, waarvan de stof met die der portières en meubelen in harmonie is. De vloer is bedekt door een trijpen tapijt, dat het geluid der voetstappen smoort en waarvan het grootbloemige patroon verbroken en afgewisseld wordt door de arabesken van een kleiner, glad, oostersch tapijt voor den haard. De wanden zijn behangen met oude gobelins met prachtige figuren in rijke kleuren. De fauteuils, causeuses en stoelen zijn met Aubusson-overtrekken bedekt, die idyllische tooneelen weergeven en daarenboven het wapen en de ineengevlochten naamcijfers van den bezitter aanwijzen. Ingelegde tafels en eenige meubels met schildpad en arabesken uit metaal, voltooien het roerend ameublement. Op de groote, rijk gebeeldhouwde, marmeren kachel, waarboven een prachtige spiegel in breede, versierde gouden lijst aangebracht is, staat een bronzen pendule, geflankeerd door vazen en kunstig bewerkte, veelarmige kandelabres. Aan de wanden zijn eveneens hier en daar bronzen luchters van prachtige bewerking bevestigd en aan den zolder hangt een venetiaansche lichtkroon. Waar de Gobelins tusschen elkaar eenige ruimte laten, ver-toonen zich bescheiden eenige weinige portretten, die gepoeierde en met schoonheidspleistertjes bekleefde dames in roccocodracht en heeren in hofcostuum en met een blauw ordelint schuins over de borst, voorstellen. Sedert de nieuwbakken millionairs hunne salons met geheele rijen portretten van gefingeerde voorvaders aankleeden, is het in den Faubourg St. Germain van twijfelachtigen smaak, deze familie-schilderijen op een zoo in \'t oog vallende plaats te hangen.
Bijna ieder der voorwerpen, die het oog aantrekken, heeft
29
zijne geschiedenis en is door een herinnering aan de lotgevallen van den eigenaar of van zijne voorvaderen verbonden. Deze heerlijke porceleinen vaas in sRose-Dubarrywaarvoor een kenner 50—100.000 francs zou geven, is in de groote omwenteling bij de bestorming van het heerlijke slot, door de opgestane boeren geroofd geworden en werd een twintig jaar later teruggevonden in \'t bezit van den een of anderen vroe-geren ^manantquot; aan wien zij bij de plundering als buit was toebedeeld en die haar voor weinig geld aan den rechtmati-gen eigenaar weder heeft afgestaan. Dat bronzen haardstel met het gedreven wapen en de keurig geciseleerde figuurtjes, eveneens bij de plundering uit het kasteel gestolen, werd voor weinige jaren door den huisheer op een verkooping in het 5 Hotel Drouotquot; ontdekt en met zware offers terug gekregen. Deze gouden doos met miniatuurportretje, bezet met brillan-ten, die op het consolettafeltje ligt, begeleidde den grootvader van den huisheer in de verbanning en werd door hem verpand, toen hij zich in den bittersten nood bevond. Naar Frankrijk teruggesteld, en na in het bezit van een deel zijns vermogens teruggekomen te zijn, was het zijn eerste werk, het kleinood tegen hoogen prijs te lossen. Gewoonlijk is het dezelfde geschiedenis met kleine variatiën: bestorming van het familieslot, roof der kostbaarheden, verstrooiing er van in boerenhutten, bourgeois-salons en in de kabinetten van deskundige verzamelaars, vroegere of latere ontdekking door een wonderlijk toeval en terugkoop uit piëteit tegen meer of minder hooge prijzen.
Bijna in ieder dezer salons vindt men het een of ander onbeteekenend voorwerp, dat aan de plaats, die het is aangewezen, of de wijze, waarop het zich voordoet, als een voorwerp van bijzondere vereering wordt erkend. Nu is het een geel géworden blad papier met uitgewischt schrift, dan een fotographie, dan weer een met bloed bevlekt linnen lapje of een haarlok, enz. Dat zijn reliquien, die of van Lodewijk XVI en zijn ongelukkige gemalin, of van Karei X of eindelijk van den graaf van Chambord, die in deze omgeving slechts
3°
Hendrik V genoemd wordt, afkomstig zijn. Men stelt er in den Faubourg St. Germain prijs op, door zulk een zichtbaar teeken, waaraan een warme vereering wordt betuigd, blijk te geven van zijne gemeenschap van belangen met en zijne onderdanigheid aan het huis der Bourbons.
Het is een eigenaardige maatschappij, die de élegante hotels van den Faubourg St. Germain bewoont. Zij heeft met de wereld en de menschen, die haar omringen, bijna mets gemeen. Zij heeft voor zich een afzonderlijk bestaan geschapen, waarvoor een voorbeeld slechts aan een sprookje kan worden ontleend. Zij gelijkt op de bewoners uit het slot der schoone slaapster, die door een boozen toovenaar plotseling midden in hunne bezigheden met onbeweeglijkheid werden geslagen en in een doodelijke, gehemmisvolle stilte en rust wachtten op een\' verlosser. Het eene tiental jaren na het andere gaat voorbij; om het betooverde slot vormen welig woekerende wilde rozen een ondoordringbare heining, die met doornen dreigt; de buitenwereld begint te vergeten, dat achter deze wildernis een koningspaleis staat, maar in dit paleis wacht menig jong, frisch leven op een moedigen ridder, die door zijne verschijning de onnatuurlijke scheiding zal verbreken en de schijndoode sluimeraars aan de wereld zal terug geven. De schoone slaapster van den Faubourg St. Germain slaapt sedert bijna een halve eeuw. Op den 28sten Juli 1830, den dag van het uitbreken der revolutie, die de laatste wettige koning uit het geslacht der Bourbons in de verbanning dreef, is voor de bewoners van deze wijk, de wijzer des tijds blijven staan en hij heeft zich naderhand met weder in beweging gezet. De laatste vijf tientallen van jaren bestaan met voor deze retrospectieve maatschappij, die slechts in de herinnering en van de herinnering leeft. Wat ons anderen ver verleden schijnt, is voor haar brandende actualiteit. In haar midden spreekt men van de groote omwenteling als van een zaak van gisteren; men onderhoudt zich over de vastberadenheid, waarmee Lodewijk XVI het schavot besteeg, men herhaalt elkaar de namen der bloedverwanten, die door de guillotine
31
omkwamen en vermaakt zich onvermoeid met de anekdoten, door de emigranten in \'t leven geroepen. Deze maatschappij kent slechts twee tijdperken; het verleden, dat voor haar tgt;ancien régimequot; en de toekomst, die vHenri Vquot; heet; de tegenwoordigen tijd ontbreekt aan haren gezichtskring. Zij spreekt een andere taal, heeft een andere litteratuur en philo-sophie en bewondert een andere kunst dan alle andere fran-schen.
In den Faubourg St. Germain leest men Bossuet, Fénélon, den hertog van St. Simon; men onderhoudt zich met Mme de Sévigné, de »Marquis se des lettres quot; verslindt de Chateaubriand, zoekt levenswijsheid bij de Laroche-Foucauld, glimlacht over Piron en wordt begeesterd door de koningsoden van den graaf Victor Hugo, wiens lateren arbeid men eenvoudig ignoreert. Maar aan een modern boek wordt daarentegen de rijke juchtlederen band, met wapens versierd, die de bibliotheken in den faubourg zulk een deftig aanzien geeft, nimmer verkwist. In de conversatie drukt men zich daar uit op de zoetvloeiende, gemaakte wijze, die mode was aan Lodewijk XV\'s hof, en men vergeeft het de Academie niet, dat zij ongewas-schen en ongekamde uitdrukkingen, die ergens door het plebs uit de goten in Belleville zijn opgevischt, de poorten voor het heiligdom van haar woordenboek heeft geopend. In de kunst stellen deze Heden Van Loo, die de eer heeft gehad, Z. M. Koning Lodewijk XV te schilderen, ver boven Horace Vernet en Meissonier, die slechts den geweldenaar Bonaparte en zijne neven vereeuwigden en zij schatten Courtou, die het sublime denkbeeld had Lodewijk XV als Jupiter in marmer te beitelen, hooger dan eenigen beeldhouwer vóór of nd, hem.
Toen na den val van den grooten Napoleon de emigranten uit de verbanning terug keerden, zeide men van hen, dat zij niets hadden geleerd, noch vergeten. Tegenwoordig zou men dit epigram niet kunnen herhalen, zonder onrechtvaardig te zijn. De fransche aristocratie heeft zeer veel vergelen en zeer veel geleerd. Vergeten heeft zij hoofdzakelijk den oorsprong
32
barer adelstitels, die in de meeste gevallen een onbescheiden verlichting in \'t geheel niet verdragen kunnen. Zij zijn voor \'t grootste deel afkomstig uit de boudoirs van de eene of andere koninklijke maitresse en vereeuwigen diensten, waarop men zich in tegenwoordigheid van jonge dames slecht kan beroemen. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar die zijn zelden. De tegenwoordige legitimistische adel van Frankrijk kan zijn stamboom in directe lijn dikwijls niet eens tot aan de revolutie, zeer zelden tot vóór het regentschap aanwijzen en de voornaamste namen zijn op den weg van voortdurende »substitutiequot; (aanneming van verre verwandten) in het bezit van obscure families gekomen, die geen enkelen droppel bloeds van de oorspronkelijke dragers der trotsche titel in de aderen hebben. Maar deze feiten worden gaarne vergeten en de Markies A., wiens vader als agent van financiën door Karei X werd geadeld, of Graaf B., die van een boer uit de Vendée afstamt, maken zich zeiven gaarne wijs, dat hunne voorvaderen aan de kruistochten hebben deelgenomen of ten minste bij de belegering van La Rochelle tegenwoordig zijn geweest. Wat echter de aristocratie heeft geleerd, is van veel meer belang, dan wat zij vergeten heeft. Zij heeft geleerd, dat zij niet meer het privilegie der ondeugd heeft, en dat zij met meer voor zich het meest beginsellooze, onzedelijkste epicurisme in aanspraak mocht nemen, als hare vaders, wier uitspattingen zoo veel hebben bijgedragen tot het uitbreken der groote revolutie. Inderdaad, de politieke ongelukken hebben de aristocratie deugdzaam en godvreezend gemaakt. De vaders waren geestrijke sceptici uit de school van Voltaire en dolle libertijnen van het genot; de zonen boeten daarvoor, doordat zij ijverige kerkgangers en tot vervelens toe eerwaardige echt. genooten en vaders zijn. Ik zou haast zeggen, dat deugd tegenwoordig de koketterie van den Faubourg St. Germain is. De aristocratie heeft van alle klassen der tegenwoordige fransche maatschappij de strengste zeden; als men van een schandaal in de swereldquot; hoort, van een echtbreuk, een fiananciëele buiteling of een verregaande karakterloosheid, dan
33
komt het stellig voor in de bonapartistische, orleanistische of financiëele »wereldquot;. De Faubourg heeft sedert menschenge-heugen geen voedsel gegeven aan de chronique scandaleuse en wordt daarom door de feuilletonisten, die bij zulk eene kloosterlijke reinheid van zeden hun rekening niet maken, voor aartsvervelend verklaard.
De maatschappij van den Faubourg St. Germain is de strengst afgescheidene, ontoegankelijkste en meest uitsluitende van geheel Europa. Wie heeft toch het sprookje verzonnen, dat de gelijkheid den Franschen in \'t bloed zit? Nergens integendeel tracht het individu zoo zeer naar een afzonderlijke plaats boven anderen in de maatschappij en nergens worden zulke posities gewilliger door de menigte erkend dan in Frankrijk. Vóór de Revolutie was de Fransche adel zoo op en top geëncanailleerd, dat het bij voorbeeld genoeg was onder zijne voorouders een fransche dame te bezitten, om niet meer in een Duitsche ridderorde te kunnen worden opgenomen. Men onderzocht zelfs niet, wie de bewuste dame was; het feit, dat zij uit een fransch geslacht stamde, werd door het heraldieke collegie voor een voldoend bewijs geacht, dat er plebeisch bloed in de familie was gekomen. Om deze reden kon ook vorst Pückler-Muskau, die een fransche moeder had, geen Johanniter worden. Tegenwoordig behooren mesalliances in de fransche aristocratie echter tot de grootste zeldzaamheden. Rijk geworden slaapmutsenkooplieden, die voor hunne millioenen een adelstitel voor hunne dochter willen koopen, vinden, wat zij zoeken, niet in den Faubourg St. Germain, maar bij den bonapartistischen adel, die door de legi-timistische aristocratie met de diepste verachting wordt behandeld. Spreekt men in hare kringen van een prins Murat, zoo heet het: sü! de kleinzoon van den stalknecht!quot; en noemt men den hertog de Morny, zoo ontvangt men het antwoord: ïEen uitstekende scherts!quot; Toen Karei Xzich eens zoo ver vergat, dat hij van een shertog van Dalmatiëquot; sprak, uitte een hofdame zich op de volgende wijze: sNu weet ik werkelijk niet, waartoe wij komen, als Zijne Majesteit zich
3
34
reeds verwaardigt zich de scheldnamen dezer lieden te herinneren quot; Deze wijze van beschouwing heerscht nog heden
in den Faubourg. De napoleontische titels zijn schddnaraen ifbLe» konden alleen de rechte
De rechtmatige koningen bestaan ec iter se er niet meer en daarom is het gouden boek der aristocratie ge sloten. Zóó heeft de revolutie, die alle titels afschaf^ Z°Ó heeft de -roote mensclienkenner Napoleon, die aan de ijde Franschen een menigte nieuwe orden en titels schonk, aan de
oud- onttroonde aristocratie slechts een kostbaar privilegie meer
g schonken, het privilegie, dat ^
ren maar slechts verminderen kan, en dat haar gesloten kring voor buitenstaande elementen cntoegankelijkisgeword ^
Waarmee slaat de coterie van den Faubourg StOer riain zich den tijd dood? Na het bovengenoemde is dit me moeilijk te raden. Zij kweekt de traditie en een door een treurmis op den tragischen 2 J - 1 hoofd van Lodewijk XÏI «g vallen een
een feestmaal op den geboortedag ti«m Den
wiens krooning de Faubourg nog eens hoopt te viere .
irer brengt men op de kasteden door en als de aanbrekende winter het verblijf op het land onaangenaam maakt, worde de salons in den Fanbonrg weer geopend, f dan de toon, die in dese aég.me salons heerscht Men weegt er zich afgemeten, terughondend, bijna stijf.
versatie is mat, kleurloos, bijna sou besctammekl
bestoven. De geestigheden rieken naar schimmel de toespd n c zin als met een roestlaag bedekt, de opmerkingen schijnen u t alluvium opgegraven. Men g6100^100^^ f
het in Andersen\'s sprookje, .de goede oude ^
overgeplaatst te zijn onder personen van een ^r^ ee^ -Daar zitten aan den haard oude heeren, die men hoort betitelen met den naam van kamerjonker of page, vaan ng ceriemoniemeester, titels, die zij aan de hoven van Lodewijk XVIII of Karei X werkelijk voerden, en die in deze nooit verjaren; aan de speeltafel wordt whist gespeeld door
35
eenige perkamenten dames, die er zich op beroemen echtgenooten van ridders van den heiligen Lodewijk te zijn. Het jonge volkje vindt er ook geen vrije vroolijkheid, daar de schaduwen dezer overgeblevenen van een verdwenen tijd verduisterend op hen vallen. Bij het gezelschap behooren altijd eenige abbé\'s en de familiedokter, het eenige wezen, dat hier den nieuwen tijd vertegenwoordigt en een wonderlijke dissonant in de harmonie van deze gelijk gestemde zielen brengt. Men vergeeft het den arts, dat hij atheïst en demokraat is; men beschouwt het als een gebrek, dat zijn beroep onafscheidbaar aankleeft en duldt het als een noodzakelijk kwaad. En als hij een moedig liberaal woord in den kring dezer afgodendienaars van het verleden slingert, vreest men dikwijls, dat zij uit elkaar zullen stuiven als de schaduwen van den nacht bij het eerste gekraai van den haan.
Gedurende den geheelen tijd van het burgerkoningdom en van het tweede keizerrijk had de aristocratie zich van alle openbare bedieningen teruggetrokken. Deze strenge en onvaderlandslievende onthouding werkte verroestend op de geesten en voerde tot den ondergang van menigen krachtigen geest, die veel voor de toekomst beloofde. Wel kon nu en dan een talent, dat bijzonder naar daden smachtte, den looden druk van dit nietsdoen niet verdragen en wijdde zich aan den dienst van het land; wel voerde nu en dan eerzucht den drager van een trotschen naam uit den duisteren hoek in het schitterende licht van het hof, zooals het geval was met den hertog de Grammont, den graaf van Sarnac en anderen. Maar deze afvalligen werden dadelijk door den Faubourg in den ban gedaan en het gros der aristocratie ging voort, met den machthebbers van den dag trotsch den rug toe te keeren. Eerst, toen de duitsch-fransche oorlog uitbrak en het vaderland in gevaar geraakte, bleef ook de Faubourg niet langer achterwege, maar ijlde bij scharen naar het leger, om schouder aan schouder met plebejers en den postiche-adel, dikwijls in liet kleed van een eenvoudigen mablot of franc-tireur, zijn plicht te doen. In het knoopsgat van de legitimistische aristo-
3\'
36
cratie vindt men het roode lint van het legioen van eer maar zelden; waar men \'t echter ziet, is het ongetwijfeld in den
jongsten oorlog verdiend.
Het is een eigenaardig stuk Parijs, deze Faubourg St. Germain, waarvan ik de silhouette hier heb trachten te teekenen. Ondanks zijne trqtsche zelfgenoegzaamheid, die zich als een wereld apart beschouwt, geloof ik, dat zijn dagen geteld zijn. Reeds vele zijner straten en zijner voornaamste woningen hebben moeten plaats maken voor een parvenu van een boulevard, die zich, zonder consideratie, als een rijk geworden beursspeler met vuisten en ellebogen een weg baant door de dichtste groepen dezer historische huizen; en even als de moderne Boulevard St. Germain in den Faubourg is ingebroken en hem genivelleerd en gemoderniseerd heeft, evenzoo breken langzaam maar zeker en onophoudelijk de moderne denkbeelden door tot zijne bevolking, welker tegen den nieuwen tijd strijdende phalanks steeds kleiner wordt en die van dag tot dag door desertie te zamen smelt. Het jongere geslacht der aristocratie wil zijn deel hebben van de voordeelen en van de eer, aan het openbaar leven verbonden en dringt in groote hoopen naar het strijdperk. De sage der schoone slaapster krijgt in den Faubourg een weinig dichterlijk slot. Geen jonge ridder kust de slapende schoone wakker; haar sluimer wordt verbroken door het geraas en gedreun van in elkander vallende huizen, die wijken voor het houweel van den brutalen slooper. Een eigendommelijk toeval heeft gewild, dat de apostelen van den nieuwen tijd juist in den vorm van blousemannen uit Belleville hun intocht in den Faubourg St. Germain moesten houden.
HET QUARTIER LATIN.
Lieden, die behagen scheppen in verouderde uitdrukkingen, spreken nog wel af en toe van het Quartier latin. Maar is er dan nog een Quartier latin? Wat men zoo noemt, is een zeer gewone stadswijk, die zich in niets van \'t overige Parijs onderscheidt. De streek tusschen Seine en Odéon, tusschen de Rue Dauphine en den Boulevard St. Michel, was vroeger een werelddeel op zich zelf; een romantisch eiland midden in den oceaan van de prozaïsche, ploertachtige reu-zenstad maar zij heeft sedert lang haar karakter verloren en indien Paul de Kook en Henri Murger heden uit hun graf opstonden en op den aardbodem terugkeerden, zouden zij te vergeefs hun geliefd slatijnsch landquot; met zijn eeuwig neurieënde lichthartige grisetten en zijn even belachelijke, als geniale bohémiens zoeken.
Vóór veertig, vóór dertig jaren, had het quar,tier een eigenaardig, provinciaal aanzien; de straatjes waren nauw, krom, duister en smerig; de huizen van grilligen bouwstijl, waren deels klein en deemoedig, met een spitsen gevel op dorpsche wijze gebouwd, deels aanzienlijk met een deftig front en met een grooten, met boomen beplanten hof: voormalige kloosters en abdijen, die de revolutie tot wereldlijke doeleinden had ingericht. In ieder huis waren eenige jonge lieden, die met»vriendinnenquot; een wilde huishouding voerden. Want het behoorde
38
tot de overleveringen van het latijnsche land, dat ieder student,, als zijne studiën recht zouden gedijen, liefdevol door eene jetudiantequot; ondersteund moest worden. Doorgaande heerschte aan deze zijde van het water een geheel ander zedenwetboek dan in het groote Parijs, dat zich aan de andere zijde der Seine uitstrekte. Was men den Pont neuf overgeschreden dan schudde men pruderie en conventie als stof van zijn zie en gaf zich teugelloos over aan de opwellende neigingen en lusten van zijn jong hart. Het Quartier latin was een soort van paphisch i) hof zonder grasperk of boom. Het zou moeilijk te beslissen zijn, of het meer Appollo, den muzenvorst, dan Venus, de teedere, als privaatgodheid vereerde. Het was in elk geval een paradijs der jonge lieden en een hel voor de mannen, die aardige en niet al te oudbakkene vrouwen hadden. Kinderlooze echtparen of die, welke hunne nakomelingen reeds bezorgd wisten, kwamen bij voorkeur in het quartier wonen, om zich over de verjongende warmte te verblijden, die een vroolijke, levenslustige jeugd van zich doet uitstralen. Ouders daarentegen, die aankomende meisjes hadden, ontvloden bij tijds deze streek der wereld, waarin het naïeve, mets kwaaddenkende levensgenot de alleenheerschende wereldbeschouwing was en ook de best bewaarde deugd al spoedig voor de al te talrijke verleidingen bezweek.
Het Quartier latin werd dan ook bijna uitsluitend bewoond
door studenten van alle faculteiten en door die groote schaar van individuen van alle soorten, die in akademiestedenoveral de studeerende jeugd volgen, zooals dolfijnen en andere-roofvisschen een haringzwerm volgen; werksters, die de eenzaamheid van haar dakkamertje te treurig vinden en haar armzalig bestaan gaarne met een liefdesbloempje sieren; woekeraars, die de verkwistende lichtzinnigheid van warmbloedige jongelingen een val zetten, waarvan de buitenzijde den ver-lokkenden vorm toont van een gemakkelijk en onbeperkt
l) Paphos, op Cyprus, bezat een tempel en een hof, die geliefde verblijfplaatsen van Venus waren.
39
krediet; mannen van zaken van iederen aard, wier eerste beginsel is, met de meeste voorkomendheid te borgen en die toch nog hunne rekening maken bij hunne steeds glimlachende menschenvriendelijkheid; eindelijk, de verongelukte schipbreukelingen der geleerde loopbanen, die hun verloren bestaan rekken met de kruimels, die van de tafels der goedgeefsche jeugd afvallen. Onder deze verongelukten waren oorspronkelijke figuren, zooals de urepititcur quot; een eeuwig afgetrok-kene, eeuwig gedachtenlooze oude sukkel, die na een twintigjarigen , nooit door een snood examen ontwijde studentenloopbaan, om zoo te zeggen alleen door de macht der gewoonte tot geleerde gepromoveerd was en zijne meer in den kroeg dan in de gehoorzalen verkregen wetenschap aanwendde, om tegen geringe belooning jonge lieden voor het examen voor te be reiden, dat een vijandelijk ongeluk hem, den inpomper, steeds verhinderd heeft met goed gevolg af te leggen, — of, zooals de antiquaar, die misschien in de lente zijns levens gedroomd heeft eens te zetelen op een der veertig fauteuils onder den koepel der »akademiemaar ten slotte op zijn ouden dag slechts de prozaïsche relatie tot de literatuur kon onderhouden van een handelaar in wormstekige prullen.
Men kende elkaar in het quartier, men leefde als in een groote familie. Men woonde hij MèreAnne, at bij Père Pierre, kleedde zich bij Papa Paul en leende een twintigfrancstuk bij Oncle Alphonse. Het moederskindje, dat uit zijne verwijderde provincie naar deze latijnsche wijk kwam, was -er spoedig even thuis en op zijn gemak als in \'t geboorteplaatsje. Lachende gezichten omringden dadelijk den nieuw aangekomene. Binnen een kwartier werd de eerste vriendschap gesloten, na twee dagen tutoyeerde hij een paar jongelingen van zijn leeftijd en er zou een wonder hebben moeten gebeuren, indien niet binnen de week de vriendin van een vriend hem in \'t oor had gefluisterd, dat zij een nette vriendin had, die zich hier of daar doodelijk verveelde en wie \'t zeker aangenaam zou zijn, kennis met hem te maken.
Nergens geloofde men met meer innigheid aan de waarheid
40
van \'t bijbelwoord, dat het niet goed is, alleen te zijn, dan in het Quartier latin. Het was een vanzelfsprekend, door ouders en voogden zonder tegenspraak aangenomen feit, dat een student zich de reeds vroeger genoemde „étudiantequot; moest toevoegen. Grisolle, die later een beroemd professor in de pathologie is geworden, placht dikwijls in den vriendenkring te vertellen, hoe hij, na zijn aankomst te Parijs, een ouden, rijken oom had opgezocht, die op zich genomen had, een waakzaam oog op hem te houden. Bij de eerste ontmoeting vraagde de oom:
sBen je ingeschreven?quot;
nja,quot; antwoordde de jonge man.
«Goed. Heb je al een liefje?quot;
sNeen,quot; zei Grisolle eenigszins verlegen.
De oom trok de wenkbrauwen eenigszins op, maar zei; ^Ook goed. Dan zal je des te vlijtiger leerenquot;. En daarmee liet hij hem gaan. Bij \'t begin van \'t volgende halfjaar bezocht Grisolle zijn oom weer en het vorige gesprek beleefde een herhaling.
sBen je ingeschreven?quot;
Tja.quot;
sGoed. Heb je een liefje?quot;
Ditmaal kon de jonge man reeds »ja!quot; zeggen en hij deed
het van ganscher harte.
.jDat is goed!quot; riep de modeloom met een geheel andere zekerheid dan de eerste keer. »Den volgenden Zondag breng je haar mee en je stelt ze mij voor. Wij zullen samen ontbijten en champagne drinken.quot; En zoo geschiedde het, en Grisolle liet niet na, geroerd en dankbaar er bij te voegen, dat de oom hun een weelderig dejeuner had aangeboden.
Een liedje van Béranger, dat de opmerkzaamheid van den student op een naburig kamertje deed vestigen, een open
venster, dat tusschen bloempotten een frisch meisjenskopje omsloot, een ontmoeting op den nauwen trap van het eenvoudige hotel garni deed de kennis ontstaan tusschen twee jonge lui, die vroolijk en gedachteloos op elkaar toevlogen als een paar
41
musschen op een zonnig bloenipad. De grisette van het Q u a r-tier latin was een werkster, die overdag naaide ofbloemen maakte en zich op den avond verheugde, die haar den vriend zou brengen, die van zijnen kant ook den tijd niet verzuimde, maar den dag in de gehoorzalen of blokkend doorbracht. Dat was toen de regel. Men was overdag -npiocheurquot; d. i. vlijtige werker, en kocht zich daardoor het recht, \'s avonds lustig te zijn, te vrigolerquot;, zooals men op deze plaats zeide. En men was met zoo weinig omslag vroolijk! De grisette kende volstrekt geen overdreven eischen. Zij vergenoegde zich met een zeer eenvoudig diner, dat vroolijkheid kruidde en verblijdde zich een week vooruit op een komedieavond, die op de galerij van het Odéon werd doorgebracht. Wilde men het er eens bizonder goed van nemen, dan ging men \'s avonds naar een café chantant, waar men de liederen dei-zangers en zangeressen meêjubelde, begaf zich hierop in de Closerie des Lilas, danste een uur lang den dollen f/gt;lt;?//?//, waarvan de in het gebouw aanwezige kommissaris van politie steeds gemoedelijk het hoofd afwendde, om niet genoodzaakt te zijn tusschenbeiden te komen en ging dan zingend en tieren:; door de nachtelijk\' stille traten naar huis, de weinige voorbijgangers omarmend, kurieuse aanspraken tot de straatlantaarns houdend, duizend lustige grappen uitvoerend, zonder vrees, een knorrigen philister te ergeren, omdat men wist zulk een wezen in deze streken niet te zullen ontmoeten. Een zomertochtje naar Asnières, een reisje naar de groote fonteinen te Versailles wss het hoogste toppunt van vreugde in dit wolkenlooze liefdekven en liet in de deelnemers een herinnering achter, met poëzie doorweven en van zonneschijn bestraald, welke een geheel leven niet uit de herinnering kon uit-wisschen. Daarbij kende de grisette volstrekt geene sentimentaliteit. Zij leefde bij den dag en dacht niet meer aan de toekomst dan een bonte libelle, die op een Julidag in den zonneschijn speelt. Het geluk van \'t oogenblik was haar genoeg en zij vergalde het zich nooit door de vraag: swat dan?quot; Twee, drie, misschien vier jaar lang sprong zij aan de zijde van haar vriend
42
door het leven; dan kwam liet oogenblik, waarop hij zijn studiën voltooid had en de burgerwereld moest intreden. Zij beo-reep, dat het nu uit moest zijn. Zij reikte hem zonder veel praatjes de hand, omhelsde hem voor de laatste maal, wenschte hem veel, veel geluk, en verloor hem dan misschien voor altijd uit het gezicht. Eenige onderdrukte tranen, eenige sla-pelooze nachten, eenige kommervolle dagen, dan was alles voorbij en zij zocht een nieuwen vriend, dien zij het geheel onverminderde kapitaal aan teederheid aanbracht, waarvan een ander jaren lang vruchtgebruiker was geweest. Dit alles, v/at ik daar zeg, is zeker zeer heidensch, maar het lijdt met aan gemis van schoonheid, noch van ware poëzie. ^
En welke gouden harten had deze epicuristische jeugd, die \'s daags de Muzen en \'s avonds aan een zekere Marie of Lisette het hof maakte! Zij was in geestdrift voor alles wat goed en schoon is; zij vereerde het ideaal in al zijn gedaanten. Zij brandde voor de groote denkbeelden van vrijheid en vooruitgang. Dat was de jeugd, die de leerzalen van Michelet en Mickiewicz vulde, die de veldslagen van het romantisme tegen het klassicisme sloeg in het Theatre Frangais en elders; die in Juli 1830 den zwakhoofd Karei X en in Februari 184S den sluwen Lodewijk Filips van den troon wierp en bij beide gelegenheden menigen edelen bloedgetuige op de Panjsche straten moest laten. Het Quartier latin wemelt van historische localen; in dit onaanzienlijke Café Procope hebben zich alle dichters en kritici uit de aera vin Lodewijk XV en XVI tientallen van jaren rendez-vous gegeven en is misschien het denkbeeld der encyclopedie ontstaan; in gindsche oude, lage, berookte bakkerswinkel van de Rue Dauphine kwamen ten tijde der groote Revolutie avond op avond Marat, Danton en Robespierre te zamen en beraamden bij een glas koude melk en een warme brioche, de beide specialiteiten van den winkel, de maatregelen, die de oude wereld verwoestten en de moderne vrijheid in \'t leven riepen. De studeerence
jeugd bezocht deze plaatsen, welker roemvolle overlevering haar
bekend was en terwijl zij daar een kop koffie of hier een glas
43
melk dronk, zoog zij onbewust iets in van den geest der oude, lang verdwenen gasten, die als \'t ware om de verbleekte behangsels zweefde en van den berookten, vuilen zolder nederdaalde.
Zoo was het Quartier latin vóór een halve eeuw en nog voor een menschenleeftijd. Maar tegenwoordig is dit alles anders geworden. De oude steegjes en de oude huizen zijn verdwenen; de kromme, schaduwrijke Rue Laharpe is verbouwd tot den breeden trotschen Boulevard St. Michel; een geheel labyrinth van herinneringsrijke steegjes en pleintjes heeft plaats moeten maken voor den Boulevard St. Germain, die midden in het hart van het oude kwartier is ingedrongen en het brutaal in twee helften heeft gescheurd, en op de plaats van de wonderlijke huizen uit den tijd van den grooten koning zijn nieuwe prachtige gebouwen van zes en zeven verdiepingen verrezen, waar de kamertjes klein en de huurprijzen hoog zijn. De grootste en smartelijkste verandering is echter in de bewoners van het Quartier latin gekomen. De student van heden treedt niet in de voetstappen •, an zijn voorganger, wiens eenige trots zijne vrijheid van geest, wiens grootste rijkdom zijn jeugd en wiens grootste voorrechten idealisme en illusies waren. De student van heden is voornaam geworden; de roest van geblaseerdheid heeft aan de spiegelgladde oppervlakte zijner ziel gevreten; hij is op zijn twintigste jaar in al zijne gevoelens en denkbeelden zoo oud, verwelkt en bestoven, alsof hij reeds een veertigjarigen tocht door de woèstijn van het leven achter zich had; hij kent niet den stouten aandrang naar onafhankelijkheid van de vroegere geslachten, die zich om modes, noch gebruiken bekommerden en met schilderachtige buitensporigheid in kleeding en met lang verward hoofdhaar protesteerden tegen de enghartige dwingelandij der philisters en hunne belachelijke regelen van fatsoen ; integendeel, hij bestudeert nauwkeurig het modejournaal; hij bezweert zijn kleermaker hem naar den laatsten chic te kleeden; hij brengt iederen dag zijn vast uur bij den friseur door; hij aapt de smakelooze haardracht van Capoul en de geaffecteerde, luie spreekwijze van den Gommeux na en is zalig, wanneer
44
men hem voor den eersten, den besten herzenloozen Popol uit het Café Tortoni houdt. Zulk een opgeprikt en gelikt heertje zou zich natuurlijk te zeer vernederen door zich te verwaardigen eenige opmerkzaamheid aan ^ een werkster te schenken. De voormalige soort van grisette is dan ook tot het laatste spoor uitgestorven en zou wellicht gemakkelijker in paleontologische musea naast den voorwereldlijken mastodon dan in het Qu ar tier latin te vinden zijn. Haar plaats m de schepping neemt de banale cocotte^ de cocotte der groote boulevards en van het Bois de Boulogne in. Dit ondier, dat de Parijsche jeugd vergiftigt en het Parijsche huwelijk ontbindt , waaraan echter het gezonde vleesch van de oude bewoners van \'t Quartier latin weerstand bood, is nu ook over de Seine gekomen en ingebroken in \'t latijnsche land en het ruikt nu ook daar naar vuilnis, zooals aan de andere zijde in de omtrek van het Maison Dorée. De cocotte veracht de liefde en maakt zich over poëzie vroolijk; zij zingt geen liedjes van Béranger en kweekt geen potbloempjes; zij ziet met eer. niet uit te drukken verachting op een werkster neer en beroemt zich er op, niets anders te verstaan dan dwaze jonge lieden snel en in den grond naar lichaam en ziel te ruïneeren. Het zolderkamertje is dan ook uit de mode; het aardige zomertochtje naar Versailles een ding van den voortijd; op de galerij van het Odé on gaat nog alleen een voyou met zijne vriendin en de goedkoope diners in den gaarkeuken, waar meer gelach dan vleesch voorhanden was, zijn geheel in de vergetelheid geraakt. De cocotte speelt Frou-Frou. Zij wil pracht en zijden kleederen. Zij wil wandeltoeren in een huurrijtuig maken, bij Foyot dineeren, in theatcrloges statie maken, op een entresol wonen en zij houdt zich slechts zoo lang vast aan haren Uypequot; — met dezen verachtelijken naam betitelt zij den dommen jongen, dien zij juist onder t scheermes lieeft _ als hij haar deze zaken kan aanbieden. Van de oude liefdeshistories tusschen den student en de s studentinquot; is alleen de vuile zijde overgebleven, het poetische element echter geheel verdwenen.
45
De veranderingen in het Quartier latin bepalen zich hiertoe niet. Uit de overmoedig vroolijke Closerie des Lilas is het Bal Bullier ontstaan, waar betaalde grappenmakers een onuitstaanbaar cynischen cancan dansen en geblaseerde jonge lieden met een vervelend gezicht toekijken, terwijl dames van een niet meer twijfelachtige soort kennis zoeken aan te knoopen. Op de plaatsen der vele oude historische cafds en cabarets zijn brasseries verrezen, waarin men door vrouwelijke kellners bediend wordt, die, in zooverre op Gr etc hen gelijken, dat zij noch dame, noch schoon zijn. maar zich daarin van haar onderscheiden, dat zij niet onbegeleid naar huis willen gaan. In alle hoeken bestaan geheime speelholen, die de groote clubs van de Place Vendóme naapen, maar waar de studenten zich bij sous en franken even gemakkelijk ruïneeren als de voorname got/meux ginder bij goudstukken en bankbiljetten. Zelfs heeft de beschaving den tre])ititeur\'n veranderd; hij noemt zich tprofesseiir librequot; annonceert op gedrukte biljetten zijne cursussen en bedankt, als men een bock voor hem wil betalen.
Het echte, goede, oude Quartier latin is een overlevering van het verleden geworden, en wat de tijd in zijn plaats heeft gegeven, doet ons zijn verdwijnen te meer betreuren.
BELLEVILLE.
Parijs omsluit met éen ringmuur en noemt met een naam een geheele rij van verschillende steden, die hoewel tegen elkaar aangedrukt, niets met elkaar gemeen hebben, noch den bouwstijl, noch de soort van bevolking, noch het aanzie i der straten, noch de levensgewoonten-, terwijl men zich m deze wijk in het stille, voorname den Haag waant, herinnert gene aan het schreeuwende gewoel en de haastige bedrijvigheid van de Londensche city, terwijl éene stratengroep een stuk Sheffield copiëert met zijne van menschen wemelende fabrieken zijne snuivende en steunende stoomwerktuigen en zi ne ver-doovend dreunende hamers, herhaalt zich mceneanderehet overmoedige, lustige leven van een dmtsche akademiestad. Wij hebben hier achtereenvolgens den Faubourg St. Ger-main, deze stad van paleizen en het Quartier latin, die groote studentenherberg, met gelach en gezang vervuld -
zien, wij willen nu een vluchtigen blik werpen op de stad der
\'^ BelleTill^hgt in den uitersten noordoosthoek van Parijs, op de beide hellingen en aan den voet der laatste voortzetting van dien uitgestrekten heuvelketen, die, door het for. Romainville gekroond, zich tusschen Pantin en Pré St. Ger-vais doorslingert en begeleid door het Ourcq-kanaal de .ta l binnendringt. Zoolang de oude octrooimuur bestond, lag Bei-
47
leville vóór de poorten van Parijs; sedert deze echter verdwenen is en de buitenste boulevards haar plaats hebben ingenomen, is deze voorstad met Parijs vereenigd en de groote stad heeft de nasleepende zoom van haar koningsmantel ook over het vuile en verwaarloosde Belleville geworpen. Als overigens de groote omnibus met zijn levendige kleuren den rijweg niet langs ratelde en de knorrige, zich vervelende sergcnt de ville niet met slepende schreden het trottoir afmat, zou niets er ons aan herinneren, dat wij ons nog in Parijs bevinden. Want inderdaad, omnibus en sergent de ville zijn de eenige zichtbare trekken, dié Belville gemeen heeft met het overige der stad, welker breede boulevards met het bonte straatgewoel, welker prachtige winkels en heerlijke voorgevels lang achter ons zijn gebleven, sedert wij het Chateau d\'e a u-plein verlaten hebben, om door de duistere en onzindelijke Rue du faubourg du temple de afgelegen voorstad te bereiken. Hier zijn de straten nauw, bochtig, ellendig geplaveid, zonder trottoirs; met eeuwigen modder bedekt en door stinkende goten doorsneden; in onregelmatige stijging slingeren zij zich nu bij een zachte helling op, en klimmen dan rechtuit en eigezinnig een steilte op, om dadelijk daarop weer met een ongemakkelijke snelle daling als in een bak af te zinken. Op vele plaatsen zou het loopen zeer moeilijk worden, als geen ruw uitgehouwen steenen trappen den glijdenden voet te hulp kwamen. De huizen, die de nauwe, zonder plan aangelegde steegjes insluiten, zien er verwaarloosd en bouwvallig uit; van den smerigen voorgevel schilfert de kalk, waarmee zij bestreken zijn, als \'t ware af; de weinige gipsornamenten aan den lijstgoot brokkelen af en vallen bij stukjes naar beneden; de deuren hangen los in de hengsels, de vensters zijn gebarsten, gebroken en dikwijls met papier zoo goed mogelijk hersteld; het geheel geeft den indruk, alsof men tusschen een dubbele rij van ellendige, aan elkaar gebondene en met pleisters beplakte bedelaars doorloopt, waarvan\'t gezicht alleen een stilzwijgend verzoek om aalmoezen is. Het aantal winkels is gering; de weinige, die men opmerkt, hebben voor de
48
ruiten -rove linnen blouses, klompen, kalken pijpen en uit-dragersartikelen uitgestald. In de »taks™kf\'
couranten worden verkocht, «et men,
en het * petit Joiirnar hoogstens nog den * Reveil en den s Rappelquot; Boekwinkels vindt men er even zoo mm als leesbibliotheken en zelfs de photografen, deze minste en meest bescheidene vertegenwoordigers van de weeldemdustne ont-Vrpken Daarentegen is in bijna ieder huis een wijn- of drank winkel\'en een gaarkeuken van zeer afstootend uiterlijk en men kan geen vijftfg passen doen zonder een danshuis voorbij-tegaan dat zich zeer voornaam *baf betitelt en zich door een bonte lantaarn of een transparent, met de zinnebeelden
der muziek, kenbaar maakt.
Is men een tijdlang voortgewandeld door deze kwalijk -kende en vuile stegen, van tijd tot tijd een woeste plek voorbijkomende, waarop paljassen, kwakzalvers en ^erentemmers yunne bewegelijke tenten hebben opgeslagen, dan komt men eindelijk op den top van den heuvel, waar men plotseling verast Ïordt door een oogenblikkelijke en volkomen verandering
van het tooneel. Men bevindt zich aan den ingang van een
wonderbaar, uitgebreid park, omgeven -t ^ ^ = hek en dat op een volkomen gelukte wijze een wild roman
tisch landschap nabootst. Steile, met struikgewas begroeide
hellingen wisselen af met zonnige en bloemrijke weiden, ui wonderlijke grotten van stalagtit ontspringen beekjes, die samen
lich vereenigen tot een meertje, waarop zwanen rondzwemmen en een ouderwetsche boot droomt, terwijl op het eiland, dat door het water omringd wordt, zich een burg ruïne, m
klimop begroeid, verheft. Avontuurlijke slingerpaden leiden tot een hoogen heuvel, die door een diepe overbrugde afgrond,
waarin het bruisen van een wateival wordt vernomen, afée schnden wordt van een tweeden heuvel, waarop een ronde grieksche tempel is gebouwd, van welken men een heerlij. tezicht o-eniet op de uitgestrekte zee van huizen, d e zchto den uitersten gezichteinder uitstrekt. Van alle verwissehngen, die Parijs in de laatste twintig jaren ondergaan heeft, is die,
49
welke een bekoorlijk park op de Buttes Chaumont heeft getooverd, misschien de meest kolossale. Want voor minder dan een menschanleeftijd was deze plek een woest en afschuwelijk oord, de galgenberg Montfaucon, om welke de herinneringen spookten aan ontelbare gruweldaden en aan de akelige bestemming dezer ph-ats. Een groot meester, Victor Hugo, ontwerpt (in sNotre dame de Parisquot;) de volgende schildering van dit oord der ellende op het einde der middeleeuwen. «Montfaucon was, zooals Sauvalzegt, de oudsteen meest trotsche galg van het koningrijk. Tusschen den Faubourg du temple en de St. Martin, op ongeveer 160 vademen van de muren van Parijs, eenige boogschoten van de Cour-tille verwijderd, zag men op den top eener langzaam, onmerkbaar stijgende hoogte, maar hoog genoeg, om op eenige mijlen in den omtrek te worden waargenomen, een gebouw van vreemdsoortigen vorm, dat eenige gelijkenis had meteen keltischen tempel, en waar eveneens menschen werden geofferd. Men stelle zich als bekrooning van een kalkheuvel een grooten rechthoek uit muurwerk voor, 15 voet hoog, 30 breed, 40 lang, met een poort, een buiten wal en een platform; op deze platform zestien kolossale pijlers van rooden steen, 30 voethoog, als een zuilengang zich om drie zijden van den steenklomp opstellend, aan hunne toppen met sterke balken onderling verbonden, waaraan van afstand tot afstand ketens neerhangen; aan alle deze ketens geraamten; op de omringende vlakte een steenen kruis en twee galgen van geringer soort, die als jongen uit den hoofdstam schenen gesproten te zijn; over dit •alles, aan den hemel, een eeuwige ravenvlucht; dat is Montfaucon. Op het einde der 15® eeuw was de afgrijselijke galg, die van 1328 dateerde, reeds sterk in verval, de balken waren wormstekig, de ketens verroest, de pijlers groen van het mos: de schoormuren waren geheel los in hunne voegen en het gras groeide op de platform, die niet bestemd was door voeten betreden te worden. Dit bouwwerk teekende zich met een schrikkelijk profiel tegen den hemel af, vooral des nachts, als het flauwe schijnsel der maan op de bleeke schedels een
4
5°
weerschijn gaf of de nachtwM ketens en geraamten deed schudden en alles in het donker m beweging bracht. De galg alleen was voldoende om van den ganschen omtrek een
oord der schrik te maken.quot;
Nadat Montfaucon opgehouden had een gerechtsplaat^ te zijn, bouwde de viller hier zijn huis, en het stof waarmee drie eeuwen lang zich de asch van straatroovers en edele offers-van koningswraak had vermengd, werd tot m den jongsten tnd verontreinigd door de azen van alle gestorven dieren die Parijs van zich had uitgeworpen. Eerst onder het tweede keizerrijk wierp de administratie van Hausmann het oog op dezen beruchten uithoek en na lange en moeilijke werkzaamheden, die vele millioenen verslonden, ontstond het park van cc Butt es Chaumont, een juweel, dat Napoleon meenoogen-blik van grootmoedigheid aan zijne onrustige onderdanen van
■Relleville ten geschenke gaf.
Het belangrijkste, wat men in Belleville kan opmerken zijn in elk geval zijn bewoners. Deze zijn bijna zon er uitzondering daglooners, die \'s morgens naar Parijs gaan om fabrieken en werkplaatsen te arbeiden en eerst \'s avonds-weder moe hunnen heuvel beklimmen. Over dag heeft Bel e-ville dan ook een eigenaardig verlaten voorkomen. Smerig wijven met verwarde haren, die bij den charbonmer voor een stuiver steenkool of bij den groenteverkooper een handvol aardappelen halen, zijn zoowat de eemge
r1- nVPn OD straat ontmoet; daarentegen komt men dikwijls troepen schreeuwende, vechtende en spelende kinderen tegen die er onder een verstijfde laag van vuil, bleek, verhongerd .quot;lelijk uitzien, en den geheelen dag in het stof der straat
kü-nen omwroeten, zonder datrieh iemand om hen bekommert.
Ak de avond in.aü, verandert de physionom.e. De kmderen sluipen ongeroepen naar hunne woningen terug, om misschien Ïk eten te krijgen; de werklieden keeren met hun gereed-s-hap van hun werk naar huis, de ouderen knorrig, zwijgend en eenzaam, de jongeren meeat vroolijk soheJ»d m troep, en met hunne .vriendinnen» aan den arm. Het karige diner
5i
is thuis of in de talrijke gaarkeukens spoedig genoeg gebruikt en dan zoekt iedereen zich op de daar gewone wijze te verstrooien. Eenigen vullen de drankhuizen en politiseeren bij een oneindig aantal borrels absinth en brandewijn; anderen zoeken de danshuizen op, waaruit tot middernacht een woest gejoel en gelach, schelle vrouwenstemmen en het treurige gekras van een valsche viool op de straat weerklinkt. Is het weer schoon, dan wandelt men in paren op de paden van het park of maakt zelfs een uitstapje naar Parijs om aan des vriendinquot; de uitstallingen in de magazijnen der boulevards of van het Palais royal te laten kijken. De Parijsche arbeider zoekt in \'t algemeen zeer gaarne vermaak en spaart van zijn korten rusttijd altijd nog een weinig, om zich na den arbeid te amuseeren. Hij bezit te veel verstand en geest om niet de behoefte naar afwisseling te gevoelen, zonder welke het een-toonige van een weinig opwekkenden arbeid hem on verdragelij k zou zijn, en hij zoekt die afwisseling in de danshuizen en café\'s chantants, op de goedkoope zitplaatsen van de voorstadtheaters, of eenvoudig op de vroolijke groote boulevards. Eerst, wanneer hij ouder wordt, begint de alkohol hem uitsluitend in de macht te krijgen en vernedert hem tot dien trap van verdierlijking, tot het nabrutissernenf\', dat een treurig kenmerk van den ouden Parijschen ouvrier is.
Een zeer merkwaardige type is de ouvriere, die in \'t geheel niet met het beeld overeenkomt, dat men zich op\' het gezag van zekere populaire fransche romanschrijvers gewoonlijk in den vreemde van haar heeft gevormd. De Parijsche ouvrierc gaat in \'t buitenland door voor een soort van ideaal wezen, eeuwig jong, eeuwig frisch, moedig in alle tegenspoeden, van onuitputtelijke vroolijkheid, arbeidzaam als een mier, vroeg en laat liederen van Be\'ranger zingend, armelijk, maar steeds spiegelhelder gekleed, en zelfs in de verschoten japon van gestreept katoen het fatsoen en de houding van een groote dame toonend; wel wat zorgeloos, wat lichtzinnig, weliswaar zeer verliefd, maar trouw, trouw als goud en rijk aan schatten van het gemoed, met een woord voor een dier heldinnen-
4\'
52
karakters, die als grisettes in de romans van Paul de Koek en Eugène Sue schitteren en die ik ook in het vorige hoofdstuk bedacht heb. Nu, deze grisette bestaat tegenwoordig niet meer, noch in Belleville, noch in het Quartier latin.
Geboren en opgevoed in een tehuis, waaruit de armoede alle gemoedelijkheid heeft verjaagd, is het eerste, wat de ouvriere leert, de waarde van het honderdsousstuk. Deze kennis blijft tot aan haar stervensuur een der eerste kentee-kenen van haar wezen. Als klein kind koketteert zij in het park van de Butt es Chaumont, waar zij op zonnige middagen omslendert, met de vuile rekels uit de buurt en het blijft niet eens bij koketteeren. Op school gaat zij of niet, of slechts korten tijd. Als zij zich voor de eerste communie voorbereidt, verwekt het dogma van de onbevlekte ontvangenis in haar katechismus haar heimelijk geginnik. Twaalf jaar oud wordt zij in de leer gedaan en krijgt van de oudere werksters in het atelier de eerste theoretische lessen voor het verkrijgen van levensvreugde, die zij spoedig daarop op de nachtballen en in de crcmericén van Belleville in praktijk leert brengen. Ongeloofelijk onwetend in alle dingen, (de prins Jérome Napoleon heeft dikwijls de anekdote verteld van de ouvrïcrc, met wie hij \'s avonds op straat een gesprek had aangeknoopt, die nooit den naam Napoleon gehoord had en van het bestaan van den keizer niets wist) is zij een wandelende encyclopedie van alle dubbelzinnigheden, die het répertoire van straatliedjes en de langue verte in hare geheimste schuilhoeken verbergen. Gugusse en Ugène, hare vrienden, voltooien om \'t best deze eenzijdige opvoeding. Over dag werkt zij wel met grooten ijver, maar terwijl zij de kustbloemen fabriceert of hemden zoomt, vieren in haar hoofd vuile gedachten de dolste orgiën, die zij \'s avonds ten deele in een razenden nchahuf\' kan ver-wezentlijken. Als zij slechts een enkelen minnaar heeft, wordt zij door de geheele wijk als een onbegrijpelijk voorbeeld van deugd en kuischheid aangezien en vereerd; maar ach, dit geval komt zelden voor, is bijna zonder voorbeeld. Enkele brengen het spoedig zoo ver, dat zij niet alleen de avonden.,
53
maar ook den nacht en den dag der danszaal wijden, en de gelukkigsten van deze kategorie klimmen van Belleville op tot de groote boulevards en brengen het menigmalen tot een coupé en een klein hotel in de Champs el3\'sées. Vele vinden na de meer of minder lustig doorgebrachte jaren der jeugd een lichthartigen werkman, die het minder nauw neemt, aan wien zij zich gaan hechten en die uit zwakheid of gewoonte tot zijn einde! met haar samenhuist; menigeen onder haar hebben zelfs de kans door de vereischte ceremonie op de mairie het huwelijk binnen te treden; maar zij vormen verreweg de minderheid. Ongeloofelijk vuil aan persoon en linnen, heeft de ouvrïere een waanzinnige ijdelheid op haar uiterlijk voorkomen; telle soigne ses dessusquot;, zooals men het hier noemt; en geene is zoo arm, zoo ellendig, dat zij er geen doos met poudre de riz op na houdt. Zij bezit alle dwaasheden en verdorvenheden der rijken, maar verbindt er de ruwheid van gemoed aan, die het noodlottige gevolg van gebrek aan opvoeding is. Zenuwachtig als een hert, grillig als een papegaai, harteloos als een eunuch, toont zij meteen ongekende aanmatiging het bewustzijn te hebben »parisiennequot; te zijn. Beperkt van geestvermogens, en veel te vol kuren om een minuut lang over een zaak van gewicht te kunnen denken, is zij toch slim genoeg den jaloerschen aanbidder door schitterend komediespel om den tuin te leiden. Deze zedelijke karikatuur, dit weerzin inboezemende kunstvoortbrengsel van de verdorvenheid en overbeschaving eener wereldstad, door drie eeuwen heen, is de ouvricre van het kwartier der Parijsche proletariërs, en men kan ligt nagaan, welken stempel het bestaan van zulk een element op het leven in Belleville moet drukken.
In de huishouding der werklieden heerscht gewoonlijk de grootste liederijkheid en terugstootende vuilheid. De man en de vrouw, die, zooals ik zeide, meest in onwettig huwelijk samenwonen, bekommeren zich gewoonlijk niet veel om elkaar en kinderen zijn voor hen een last, die zij zeer ongaarne dragen, als zij ze zich niet geheel van den hals zoeken te
54
schuiven, wat vaak genoeg geschiedt. Sedert de opheffing der zoogenoemde * tours quot; vondelinghuizen, aan welke men zonder ieder contróle en beperking kinderen kon afgeven, neemt het bureau voor openbare weldadigheid de kleinen op, die door hunne ouders verlaten worden, maar eischt de vervulling van zekere formaliteiten, die het middel aan de hand doen om te constateeren wie de ouders der kinderen zijn en in welke omstandigheden zij leven. Op deze wijze is men tot de wetenschap kunnen komen, dat negen tiende van de kinderen, die aan assistance f ubliquc ter verzorging worden gegeven, uit de arbeiderswijken als Belleville en Mont-martre komen. Deze trek werpt een treurig licht op de arbeidersbevolking; maar al heeft zij ook al weinig of geen denkbeeld van de ethiek van het familieleven, toch is zij aan den anderen kant vatbaar voor de meest grootmoedige gevoelens en voor de edelste aspiraties. Dezelfde lieden , die er niets inzien, als zij een schepsel verlaten, dat het halve leven aan hunne zijde heeft doorgebracht en die zeer korrekt meenen te handelen, als zij de zorg voor de opvoeding van hunne kinderen aan de openbare liefdadigheid overlaten, dezelfde lieden onderhouden sedert acht jaren de onder hen wonende vrouwen en kinderen, wier echtgenooten of ook slechts minnaars en vaders of door de kogels van de soldaten van Versailles zijn gevallen of naar Nieuw-Caledonië werden gedeporteerd. Het zijn honderden, voor een deel onschuldige offers van den opstand der commune, die op de armoedige vlieringkamertjes van Belleville wonen en die het kwartier als het ware geadopteerd heeft en met aanmerkelijke zelfopoffering door eigen ontbering sedert jaren van al het noodige voorziet.
Want Belleville is een der broeinesten van de commune, zooals van alle vroegere revoluties. De families zijn hier talrijk, waarin de strijd op de barricades een traditie is, die van vader op zoon overgaat. Na eenig zoeken vindt men gemakkelijk menigen arbeider, wiens grootvader bij de bestorming der Bastille was en tegen de Zwitsersche garde te Versailles heeft gestreden, wiens vader in 1830 met de kweekelingen
55
der écolc polytechnique Koning Karei X verdreef en Lodewijk Filips een troon bouwde, spoedig daarop in de Rue Transnonain denzelfden een beentje trachtte te lichten en hem in Februari 1848 zijn voorganger nazond; die in Juni van datzelfde jaar tegen zijne wapenbroeders van voor vier vier maanden barricades oprichtte en in December 1851 den staatsgreep trachtte af te wenden; die eindelijk zelf in de woedende straatgevechten der commune getrouw de overleveringen van grootvader en vader volgde. Het is zonderling, dat alle teleurstellingen en bittere ervaringen den revolutionairen ijver van deze bevolking, van welke alle Parijsche barricades eenige offers verkregen, niet vermochten af te koelen. De geschiedenis leert haar toch, dat het bloed, dat zij op de barricades heeft vergoten, steeds anderen en nooit haar voordeel heeft gebracht. De groote revolutie heeft den troon van Napoleon, de Juliomwenteling het erbarmlijke burgerkoningschap, de Februariopstand het tweede keizerrijk ten gevolge gehad en de opstand der commune heeft tweemalen de regeering der »ordre moralquot; mogelijk gemaakt; Lodewijk Filips, die de strijders der Julidagen decoreerde met een wit geëmailleerd kruis, liet de door hem zelf hiermee versierden een paar jaar later zonder bedenken neerschieten en de ontevredene nationale gardes, die in Februari 1848 de proletariërs de kastanjes voor zich uit \'t vuur lieten halen, bedachten er zich niet op, vier maanden later hunne wapenbroeders te vermoorden. En toch zou Belleville heden weer bereid zijn voor de oude groote leuzen, voor de vrijheid, gelijkheid en broederschap het geweer te schouderen, indien volksleiders en eerzucfc-tigen het verlangden. Belleville ziet met donkeren blik neer op het weelderige Parijs, dat met al zijn schatten en schoonheden aan zijn voeten ligt en Parijs ziet schuw op naar het morrende Belleville, dat als een donderwolk, met bliksem en hagel beladen, zijn gezichtseinder verduistert. Gedurende de laatste Fransche crisis scheen het herhaaldelijk, alsof het onweer weder eens zou uitbarsten, toen op ■quot;t laatste oogenblik het ministerie Dufaure als bliksemafleider
56
dienst deed en Belleville daalde niet van zijn heuvel naar de vlakte af.
In een boek van Theopliile Gautier, gt; Caprices et Zigzagsquot; vind ik een curieuse bladzijde: sEen groot gevaar bedreigt ons,quot; staat daar sOns bestaan hangt aan een haar.quot; Ieder oogenblik kunnen wij levendig opgevreten worden en \'s morgens ontwaken, volkomen ontdaan van de oogen, de huid, het vet, het vleesch, de beenderen gereinigd en gebleekt, gereed om de draden en scharnieren te ontvangen, om in de glazen kast van een anatomisch kabinet te kunnen prijken. Dat is onze toestand. En toch gaat men voort op den Boulevard de Gand te slenteren, porter te drinken, bij Tortoni ijs te eten, niet naar \'t collegie te gaan, de feuilletons var. Karr en de geschiedenissen van Méry te lezen... Niets is in \'t Parijsche leven veranderd, niemand schijnt zich deze toekomst bewust. Zorgeloozer dan de Napolitaners, die op den rand van een vulkaan dansen, geven wij ons over aan den stroom van wereldlijke vermaken, zonder te bedenken, dat wij blootgesteld zijn aan \'t lot van koning Ladislaus van Polen, die door de ratten werd opgevreten, zooals in het boek der wonderbare geschiedenissen te lezen staat. De Vesuvius is bij Napels, n.aar Montfaucon is bij Parijs. Het moderne Babyion zal niet verpletterd worden gelijk de toren van Lylak, niet in een meer van asphalt verzinken gelijk de Pantapolis, noch verzanden als Thebe; het zal eenvoudig ontvolkt en verwoest worden door de ratten van Montfaucon.quot;
Merkwaardig visioen van een verwarden, maar profetischen droomer. Het heeft zich in de werkelijkheid bewaarheid en was alleen in den vorm onnauwkeurig. De ratten van M o n t-faucon, die Gautier ongeveer 1850 zoo zeer vreesde, zijn niet gevaarlijk voor Parijs geworden; de verfraaiingskunster. van Hausmann hebben ze weggejaagd; het houweel van de arbeiders, die op de plaats der oude villerij een romantisch park hebben aangelegd, heeft hen vernietigd. Maar van de hoogten van Montfaucon zijn de proletariërs afgedaald en zijn met kruid en petroleum begonnen aan de verwoesting
57
van Parijs, die Gautier heeft voorspeld. En om den top van de oude gerechtsplaats, waar eeuwen lang de geraamten der ter dood gebrachten in den nachtwind schuddeden, zweven en leven nog altijd booze geesten, de geesten van wraak en haat, niet zichtbaar voor de vroolijke kinderen der wereld, die ibij Tortoni ijs eten en op de boulevards wandelen,quot; maar zichtbaar voor het oog van den opmerkzamen beschouwer, die op het gelaat van het kwartier der proletariërs zoekt te lezen.
DE ELYZEESCHE VELDEN.
De klinkende naam van elyzeesche velden, schijnt ten doel te hebben, herinneringen op te wekken aan het eiland der zaligen en voorstellingen te maken van het liefelijke geluks-leven der grieksche goden. En deze naam, het is geen grootspraak; want de plek gronds, waaraan men dien naam geeft, behoort tot de meest bekoorlijke van kunstmatig in \'t leven geroepen landschappen, die den mensch ooit beproefd heeft te plaatsen naast die schoonheden van anderen aard, die de natuur met hare onuitputtelijke middelen van wilde rotsen en donkere wanden, van bruisende watervallen en donders der branding kan scheppen. Aan de eene zijde begrensd door de Seine, die tusschen prachtige steenen kaden en onder monumentale bruggen stroomt, aan de andere door de élégante straten van de door Hausmann gebouwde wijken, vormen de elyzeesche velden een bekoorlijk vervolg tot de Place de la Concorde, aan welks symetrischearchitectuur zij zich aansluiten gelijk een frissche gtoene weide aan het terras van een lustslot. Aan haren horizont vertoonen zich aan de eene zijde de wonderlijke lijnen van den obelisk van Luxor, welks hieroglyhen aan de oneerbiedige Parijzenaars met den deftigen bombast van den oud-egyptischen stijl de deugden en heldendaden vertellen van een meer dan vierduizend jaar tot mummie geworden Pharao, dan de berookte,
59
zwarte bouwvallen van de door de communards verbrande Tuilleriën als een donker ^memento moriquot; midden in het lachende beeld van het vroolijke leven, en aan de andere zijde de geweldige vormen van den grooten jarc de triomphe,quot; die de kroon en het slot is van de tamelijk steil oploopende Avenue des champs elysees. Op fluweel gelijkende grasvlakten, die deels door hagen zijn ingesloten en in het midden waarvan ruischende fonteinen van verschillende vormen, nu als slanke waterstralen, dan als bewegelijke korenaren, dan weer als schuimend stof in de kleuren der regenboog opspringen, wisselen af met onafzienbare lanen van hooge boomen, waartusschen een bonte menigte van kramers hunne houten winkels met allerlei artikelen hebben opgeslagen. Door dezen lusthof zijn talrijke bouwwerken verspreid, èf van lichte, maar bevallige architektuur óf van monumentale kunst. Zij zijn er neergeworpen zonder plan, zonder regel, niet als in een doorloopende straat, maar afzonderlijk, alsof een spelend reuzenkind hen achteloos uit een Neurenberger speelgoeddoos rechts en links over \'t gras had geworpen; het groote paleis, waarin in 1855 de wereldtentoonstelling werd gehouden en nu jaarlijks »de Salonquot; een plaats vindt, het Zomercircus en zijn pendant, het in denzeifden stijl gebouwde Panorama, verscheidene café\'s chantants en restauraties in den vorm van aardige zwitsersche chalets, alle bestemd tot feestelijke doeleinden of aan de dagelijksche amusementen gewijd.
De elyzeesche velden zijn de meest dichterlijke plek in het proza van het groote Parijs; de zomer, welks schoonheden in het overige gedeelte der stad, in den huizenwoestijn, nauwelijks zichtbaar worden, stalt hier al zijne schatten, als in een bazar, uit en de Parijzenaars, die in het schoone jaargetijde niet buiten de muren der stad kunnen verwijlen, stroomen naar hier, om een kort herdersuurtje met de natuur door te brengen. Over dag zijn de Champs elysées een soort van voorzaal tot het Bois de Boulogne, dat sedert het tweede Keizerrijk het Hydepark van het élégante Parijs is. \'s Voormiddags zijn hare lanen levendig gemaakt door scharen van
6o
ruiters en amazonen, die op hunnen weg van en naar het bosch, schoone paarden, kokette toiletten en een gewoonlijke zeer bescheidene rijkunst tentoonstellen. Tegen den middag-begint het doortrekken van die oudervaderlijke karossen voor vier personen, die de rijtuigverhuurders er hier uitsluitend voor bruiloftspartijen op na houden. Een rit naar het Bois de Boulogne behoort namelijk, naar de zienswijze der Parijzenaars evenzeer tot de wezentlijke bestanddeelen van de voltrekkisg eens huwelijks als de plechtigheid in de mairie, de inzegening in de kerk en het gastmaal in het restaurant en het is het nummer van het programma, waarop de bruid waarschijnlijk het allermeest gesteld is cn dat de gelukkigste herinnering in haar hart achterlaat. Welk eene zaligheid is het ook, in een keurigen koets in bruidskleed en bruidspronk te zitten, gehuld in een half doorzichtige wolk van witte, lichte stof, oranjebloesems op het kleed, myrthen in het lokkige haar, met een grooten bloemruiker op den schoot en aan de zijde van den bruidegom, in rok, met witten das, die haar verliefd en droomerig aanziet en haar van tijd tot tijd door een zachten handdruk de ongeduldige wenschen en verlangens verraadt, waarvan zijne zenuwen trillen, en zoo door de stad en de Champs elysées te rijden, doorlederen met vleiende nieuwsgierigheid en vriendelijke deelneming beschouwd, den nijd der meisjes en de bewondering der mannen opwekkend. In het Bois de Boulogne aangekomen, rijdt men om het kunstmatige meertje, bezoekt de grot, vermaakt zich lachend en stoeiend in den fijnen regen van den waterval en déjeuneert dan even duur als slecht in het sChalet des Isles,quot; om zich ten slotte laat in den namiddag aan te sluiten aan de eindelooze rij der élégante equipages die van de promenade in het bosch naar de stad terugkeeren.
Om dezen tijd van den dag begint het eigenlijke leven in de elyzeesche velden. Een breede, zonder ophouden doorvloeiende menschenstroom komt te voorschijn uit alle avenuen die hier als een ster samenloopen; de meer afgelegene zijlanen en grasperken weerklinken van vroolijk kindergejoel en weme-
6i
!en van geheele scharen kleinen, met weelderige pracht gekleed, die door hunne eenvormig gekleede voedsters worden gedragen, aan de hand worden geleid of in wagentjes heen en weer gereden worden. Langs de hoofdlanen en langs beide zijden van den middelsten rijweg zijn dubbele rijen van ijzeren stoeltjes geplaatst, die ingenomen worden door een meer of minder élégant, een meer of minder fatsoenlijk publiek van dames, dat babbelend en koketteerend van hier als uit een parterre de komedie van het Parijsche high life beschouwt. In de tiendubbele, geslotene rij van prachtige rijtuigen, die onafgebroken gedurende twee uren de Avenue des champs elysées op- en neerjagen, rijdt alles voorbij, wat Parijs aan rijks en voornaams heeft, aan groots en wat zich voor groot wil voordoen; het boek van de Parijsche wereld ligt hier voor ons opgeslagen en zijne bladeren worden zoo snel omgekeerd, dat wij nauwelijks tijd hebben den pikanten tekst en de belangrijke illustraties op de elkaar zoo spoedig opvolgende bladzijden terloops te bekijken. Hier, in deze eenvoudige, zwart gelakte coupé, met een dun zilverstreepje aan iederen spaak, en getrokken door een schoon raspaard, welks tuig met zilver beslagen is, gemend door een koetsier in donkere livrei, naast wien een evenzoo gekleede lakei heeft plaats genomen, zit de voorname dame uit den Faubourg St. Germain, wier uitgezochte élégance in een kostbaren eenvoud bestaat, die het zorgvuldig vermijdt in eenig opzicht op te vallen en die zich uitsluitend tot het kennersoog van deskundigen wendt. In dezen geraasmakenden Landauer, met vroolijke kleuren beschilderd, met een reusachtig rood en geel phantasiewapen op het portier, gevoerd met blauwe zijde en bespannen met twee paarden van sterk uitkomende teekening en kleur, op den bok twee domestieken in rood en zilver of blauw en geel, rust achteloos de geblankette en gepoederde Phryne, die uit hare met zwart beschilderde oogen brutaal neerziet op de te voet gaande menigte en op de personen, in de haar tegemoetkomende rijtuigen gezeten. Zij heeft gelijk, zoo hoogmoedig rondom zich te zien; zij is pas dertig jaar oud en heeft reeds
02
twaalf familiën geruïneerd: een half dozijn jongelieden is door haar tot cretinisme verdierlijkt geworden, drie of vier hebben zich voor haar in een duel misvormd, eenige heeft zij tot zelfmoord gebracht, een zit in het bagno, omdat hij valsche wissels voor haar gemaakt heeft, en zij heeft nog een glorierijke toekomst voor zich, om hare zegepralen te vermeerderen. Hier, inliet bescheidene huurrijtuig, gereden door een fiakerkoetsier, die er zeer slim uitziet, ziet men eene débutante der galanterie; een ruischend, maar smakeloos kleed, zeer veel valsche pronk, zeer veel valsche haren, zeer veel blanketsel; zij rijdt twee uren lang op en neer, schijnbaar zonder reden, maar in werkelijkheid naar een haar nauwkeurig voor den geest staand doel; zij zoekt en zij zal vinden; zij rijdt, zoolang zij er aangekomen zal zijn. Dan zal zij ook haar klein hotel en roode lakeien hebben, haren valschen opsmuk tegen echten en haren slechten huurwagen tegen een met blauw atlas gevoerden landauer kunnen verwisselen. Deze hier is een beroemde tooneel-speelster, die jaarlijks 200,000 francs uitgeeft, waarvan zij 50,000 met hare kunst en de rest met hare overige talenten verdient. De fijne heer, in den lichten tilbury, die haar daareven groet, zou misschien over de bronnen harer inkomsten nadere inlichtingen kunnen geven. Hij is een koning der beurs en was zoo gelukkig of zoo handig, bij de zaken van een door hem opgerichte wormsteekige bank eenige millioenen te verdienen en van de aanklacht van bedrog, naar aanleiding eener daarbij voorgekomene duistere geschiedenis, wegens onvoldoende bewijzen, vrijgesproken te worden. Deze kaalhoofdige heer, van voornaam uiterlijk, is de gezant van een groot rijk, beroemd wegens zijne vrijgevigheid tegenover balletdanseressen en de kerk; die andere, met zooveel ridderorden gedecoreerde, met zwart geverwden snorbaard, is ook een diplomaat, maar van een andere soort; hij vertegenwoordigt de kleinste republiek van Europa, noemt zich hertog en vormt zich een kapitaal door den verkoop van een onfeilbaar geheimmiddel tegen kanker. Hier, deze zoo deftige heer, die met een voorkomen van gewicht rondziet, dien zoo velen groeten en die
63
zoo velen groet, heeft onder het keizerrijk zijne carrière als onderprefect begonnen, verwierf zich een groot aanzien door zijne handige manoeuvres met stembussen met dubbele bodems en is nu staatsraad der republiek. Deze schoone dame met het reine engelenaangezicht is de echtgenoote van een in Parijs gevestigden buitenlandschen geneesheer; de oudachtige, waardige heer in den rooden Fez aan hare zijde is een onmetelijk rijke oosterling, Griek of Turk, dat weet men niet juist; kliënt van den dokter, zoo het schijnt, maar zeker eenintime vriend der dame. Dit nette paartje, in rijk Daumont, is een buitenlandsch echtpaar; zeer voornaam, russische vorsten of walachische prinsen of iets dergelijks; het maakt een groote statie en heeft na een verblijf van zes weken te Parijs reeds zeer vele vrienden gemaakt; koopt merkwaardig veel brillan-ten in de Rue de la Paix, terloops opgemerkt, op krediet. De wandelaars op het trottoir kennen alle voorbijrijdenden en aan iederen naam, dien zij elkaar noemen, knoopt zich een kleine geschiedenis, een glimlach, of een eenvoudig schouderophalen vast. Och, zij is zoo merkwaardig en wonderlijk, deze veelkleurig lichtende, verdoovende en vreemdsoortig riekende Flora van zeerozen en waterlelies, van alzen en woekerplanten, die de oppervlakte van het Parijsche moeras met een glinsterenden korst bedekt! Drie uren, van drie tot zes uur, aan de zijde van een kundigen gids in de Champs elysées doorgebracht, geven de meest volkomen inlichtingen over de voornaamste hoofdstukken van het Parijsche leven; over de maatschappij en de elementen, die haar samenstellen, over de carrières, de burgerlijke, politieke en financieele moraal, over het huwelijk en de familie en over de schandalen van den dag.
Het uur van het diner brengt een nieuwe wisseling in de physionomie der elyzeesche velden. De voorname wereld keert in hare hotels terug en laat de plaats vrij aan de geringere lieden. De bourgeois met vronw en stamhouder, de calico (winkelbediende) of student, naar een licht avontuur zoekend, de ouvrier in blouse, met zijden pet op, de ouvricre^ het hoofd
64
onbedekt, stroomen nu toe om de longen, door den arbeid samengeperst en door kamerlucht en straatvuil vermoeid, te verwijden in de koele avondlucht en de verslapte zenuwen met de frissche geur van het gras te verkwikken. De zon gaat onder achter den triumfboog, die zwart tegen den verlichten hemel afsteekt en door het avondrood als door een geweldigen lichtkrans wordt beschenen, terwijl op de tegenovergestelde zijde de obelisk zich met een mat wit, met punten als van goud bezaaid, afteekent op den zwarten achtergrond van den nachtelijken horizont. De gasvlammen op de Place de la concorde en in de Champs elysées worden ontstoken. Wonderbare illuminatie! Een groot lichtgordijn, uit honderden vlammen bestaande, is over de reusachtige ruimte gespannen; bogen van vlammen welven zich over de toegangen tot de elyzeesche velden, vlammende opschriften trekken m alle richtingen het oog; tusschen de boomen zijn uitgestrekte feënpaleizen uit vlammen opgebouwd; ringmuren, bogen en poorten, alles door vlammen nagebootst; daar zijn de daghelder verlichte cafés chantants; in de verblindende zee van wit licht golven hier en daar breede streepen van roode en blauwe vlammen, die eenige zachtere tonen in de tooverachtige licht-symphonie brengen; twee onafzienbare rijen van vlammen gaan omhoog langs de avenuen, om tot glimwormpjens ingekrompen achter den triumfboog in nacht onder te gaan. Het loof der boomen schittert in het helle gaslicht met een eigenaardig phosphoriseerend groen en over het gansche tooneel spant zich een hemel uit, die, zelfs volkomen wolkenloos en bij heldere volle maan door den weerschijn der ontelbare lantaren van het reuachtige Parijs een zachten glans van een vreemdsoortig rosa vertoont.
Nu wordt de lucht vervuld door levendige muziek, door gezang en door honderdvoudig geschreeuw, en al deze verschillende soorten van tonen vloeien samen tot een onbepaalde harmonie, die de ziel in een droom wiegt. Allerwegen vermaken lieden zonder pretenties zich met naieve,genietingen. Hier vermaakt men zich onder een tenten dak in den caroussel,
65
op welks houten paarden en in welks kleine koetsjes, werksters , volwassen jongens en kinderen door elkaar in de rondte draaien, om te trachten, onder vroolijk gelach, met een ijzeren staaf de ringen weg te kapen, die de eigenaar der onderneming hun onder een onuitputtelijken vloed van woorden en met geestigheden, die de haren ten berge doen rijzen, voorhoudt. Daarnaast vertoont op een poppenthéater Guignol, de Parijsche achterneef van de Londensche * Punch and ludy\'\\ van den Weener Wurstel en onzen Jan Klaas sen zijn bekend pantomimisch drama, in het hetwelk mystieke geleerden een verbasterden vorm van ik weet niet welke overoude zonnenmythe der arische menschheid meenen te herkennen en daarvóór zitten op eenige bankjes kinderen, die met de grootste belangstelling de lessen [der wijsheid uit de handeling volgen en in jubelende toejuiching uitbarsten, als hun lieveling, de witte haas, optreedt.
In kramen, die met bonte lampions zijn verlicht, wordt coco ten verkoop aangeboden, dit uit zoethout en citroenschillen gebrouwde Emeto-Catharticum, dat de Parijsche smaak in een oogenblik van onbegrijpelijke afdwaling tot een dagelijkschen drank heeft verheven en naast de groote fles-schen met deze leelijk uitziende, vaal gele vloeistof, zijn koeken uitgestald, aan welke de dikke stoflaag, waarmede zij bedekt zijn een zoo eerwaardig archaologisch aanzien geeft, alsof zij gebak waren uit oud-klassieke tijden, dat van onder de vulkanische asch van Pompeji opgegraven is. Het merkwaardigste gezicht bieden de groote cafés chantants aan, waaruit van acht uur \'s avonds tot middernacht onafgebroken gezang en orkestmuziek klinkt. Alleen het tooneel bevindt zich onder een afdak, de toeschouwers zitten onder den blooten hemel, door boomen omringd en afgesloten door een mans-hooge haag van levend hout en een uit gasvlammen ge-vormden vuurkring. Deze haag en deze lichten weerhouden natuurlijk de stem en den klank der instrumenten niet, en deze omstandigheid maakt men zich op eigenaardige wijze ten nutte. Een ondernemer heeft buiten het etablisse-
I. S
66
ment een rij stoelen geplaatst, die voor twee sous voor den geheelen avond verhuurd worden. Zij nu, die noch twee, noch éen franc willen betalen om zich het genot van het cafe chantant te verschaffen, zetten zich hier buiten neer en ver-o-enoegen zich met het akustieke gedeelte van de voordrachten, dat zij voor tien centimes hebben, terwijl zij het optische ge-gedeelte, dat het genot zoo veel duurder zou maken, wijselijk laten varen. Deze kleine trek is karakteristiek voor Parijs. Rijke lieden eten bij Brébant voor twintig francs; armere, die ook eens met zijn keuken kennis willen maken, koopen vooi twee francs van het bedienden-personeel restjens, die er zeer fatsoenlijk uitzien; bemiddelde lieden betalen bij Bertm vijf francs voor glacé-handschoenen; calicos koopen in hun eigen •winkel dezelfde handschoenen, nadat zij eenige dagen gebruikt zijn. voor éen franc; die het doen kunnen, brengen den avond\' door in de * Ambassadeursquot; of in het * Horloge of hoe die cafés allen mogen heeten en krijgen de liederen en kluchten uit de eerste bron; het meer spaarzame en zelfgenoegzame deel van het publiek neemt buiten het établissement den goedkoopen afval van de liederen, dien de avond win hun wel vriendelijk wil toewaaien, voor lief. Slechts in Parijs kan de anekdote ontstaan zijn|van den bakker, die van een armen duivel betaling verlangde voor den reuk, die het warme gebak in den winkelkast verspreidde en dien hij eemge minuten had genoten.
Na middernacht nemen de voorstellingen in het circus en en in de cafés chantants een einde, Guignol slaat voor de laatste maal den haas dood, de caroussel blijft stil staan, de co-cokraampjens worden donker, de zee van verblindend licht ebt weg en de nacht verkrijgt hare rechten. Leeger en leeger worden de lanen, de boomen werpen breede schaduwen van zich alle geluiden verstommen langzamerhand en ten laatste hoort men nog slechts in de dichte boschjens achter het industriepaleis van tijd tot tijd een tweestemmig gefluister in sopraan en baryton, dat de bijzondere neiging heeft plotseling op te houden, als een der zwijgende sergents de ville op
67
zijn onvermoeiden omgang de plaats nadert en weder levendig te worden als deze wacht der goede zeden zich verwijdert.
De eenige gasten, die de elyzeesche vei den ook nu nog herbergen zijn bohémiens van alle soorten, die hierheen gekomen zijn, om van het frissche grasperk of een harde bank hun bed en van den helderen sterrenhemel het dak van hun slaapkamer te maken. Zij leggen zich neder, deze arme duivels zonder vrienden en zonder sou en droomen misschien, dat zij in een elegante coupé door deze zelfde Champs elysées rijden, die nu hunne legerstede zijn en dat hongerige voetgangers met nijd en bewondering hen nastaren, zooals zij het heden middag de personen in de voorname equipages hebben gedaan. De maan, die hun gezicht verlicht, ziet hen in den droom gelukkig glimlachen. De strijd om het bestaan geeft een merkwaardige wisseling van triumfen en nederlagen in het groote Parijs te zien. Misschien zal de slaper zijn leven lang een arme, een ellendige blijven en in het hospitaal sterven. Maar hoe dikwijls is ook het schitterende beeld der toekomst werkelijkheid geworden, dat een bohémien, door de maan beschenen in een zoelen zomernacht op de geurige grasperken van de elyzeesche velden in den droom had gezien.
HET PALAIS ROYAL.
Hoe toch zelfs wandelplaatsen en gebouwen onderworpen zijn aan de wisselende luimen van de mode! Het Pal a is royal kan daarvan iets vertellen. Het is een gevallen grootheid , die nog slechts op de overblijfselen van zijn historischen roem teert. Gelegen in het hart van Parijs, keert het zijn hoofdfront naar het naar hem genoemd plein, — dat aan de tegenovergestelde zijde door een der rijkste voorgevels van het Louvre begrensd wordt — en reikt tot aan het einde der Rue Vivienne, een der voornaamste nevenrivieren van den kolossalen Boulevard-stroom, die dan ook het geheele verkeer volkomen in zich opneemt. Ondanks deze ligging verliest het Palais royal hoe langer zoo meer van de be-
teekenis, die het eens voor het leven der Parijsche maatschappij
had en daalt voortdurend meer van zijn vorigen hoogen rang tot het peil van een grooten schellingsbazar neder.
Het Palais royal, dat zooals de eerste de beste Baedeker wijd en breed vertelt, door den kardinaal Richelieu werd gesticht, kan als model gelden van die hotels centre cour et jar dinquot;, die onder het ancien régime zoo in trek waren. Uit een bouwkundig oogpunt is het volkomen onbeduidend. Het bestaat uit een eenvoudig middengebouw, met twee loodrecht daarop staande korte vleugels, die de drie zijden vormen van een kalen, met steen bestraten hof, waarvan de vierde zijde aan de straat uit een verguld ijzeren hek bestaat. Achter
69
het Palais royal strekt zich zijn groote rechthoekige tuin uit, aan welken het eigenlijk zijne beteekenis te danken heeft. Tuin zegt wel wat veel voor twee grasvlakten, een aardige fontein met groot bekken, eenige boomen, verscheidene marmeren en bronzen busten en beelden, eenige smalle bloemenranden, een aantal groen geverwde banken en ettelijke kiosken voor den verkoop van dagbladen, peperkoeken en coco, maar hec geheel vormt toch een liefelijk beeld en werkt verrassend door de vriendelijke tegenstelling, die een groote, vrije ruimte met gras, boomen en water vormen moet met de hooge huizen en nauwe straten van dit overbevolkte, van menschen wemelend deel van Parijs. De insluiting van den tuin herinnert eenigszins aan die van het plein San Marco te Venetië, met dit onderscheid echter, dat de trotsche luchtige booggangen en de met halve zuilen versierde, slanke pilaren van de Procuratien hier door leelijke, gedrukte gangen, die laag van verdieping zijn en door tamelijk plompe muursteunders zijn vervangen. In de vorige eeuw zagen de kapitale huizen van de Rue Montpensier en de Valois vrij op dezen tuin uit, maar de hertog van Orleans, wiens speculatief hoofd later onder de guillotine viel, kwam op zekeren dag op de gedachte, de inkomsten uit het aan hem toebehoorende Palais royal door een slimmen streek te vermeerderen. Hij omringde den tuin dus van alle zijden met huurhuizen, in welker benedenste verdieping zich magazijnen en winkels bevonden en die natuurlijk aan de huizen der beide genoemde straten iederen toegang tot en ieder gezicht op den tuin verhinderden. De Rue de Valois en de Montpensier werden daardoor in eens van voorname, schitterende hoofdstraten veranderd in nauwe, onbeduidende en duistere steegjes, de huizen verloren hunne waarde, de prachtige winkels, cafés en restaurants, die er zich in bevonden, hadden geen reden van bestaan meer. De eigenaars en huurders, die geruineerd waren, deden den hertog een proces om schadevergoeding aan; men weet echter welk recht men in Frankrijk, even zoo goed als overal elders in den goeden
70
ouden tijd, tegenover een prins van den bloede kon verwachten; de klagers werden met spot afgewezen, de huiseigenaars moesten zich, zoo goed zij konden, troosten over het waardeloos worden van hunne bezittingen; de lieden van zaken huurden echter andere winkels in de nieuwe galerijen, die het middelpunt van het Parijsche leven werden.
Inderdaad, het Palais royal was in de geheele laatste helft der achttiende en nog in het begin der negentiende eeuw, in het bijzonder echter gedurende de omwenteling van het keizerrijk, voor de stad, wat thans de Boulevards des Italiens is. Hier verslenderde de voorname wereld haren vr\'jen tijd, hier was de natuurlijke plaats voor alle rendezvous, voor galante avonturen of voor zaken; een bonte men. schenmenigte vulde dag en nacht den tuin; de buitenlander en de provinciaal vermengden zich er onder de Parijzenaars, de arbeider in het buis zag menl er den grooten heer in het met goud geborduurde hofkleed passeeren, de avonturier wachtte er op een gelukkig toeval en de Phryne van het trottoir wierp er hare grove netten uit. In de talrijke en elegante koffiehuizen, die den tuin omringden, verzamelde zich de geheele voorname maatschappij. Hier was het beroemde Café Foy, dat alleen het privilegie bezat, stoelen en tafels in den tuin te mogen plaatsen, en het Café du Caveau, dat reeds onder het regentschap alle schrijvers en kunstenaars van naam, alle voorname lieden van geest onder zijne geregelde bezoekers telde. Camille Desmoulins was een getrouw bezoeker van het Café Corazza en predikte voor dit huis de bestorming van de Bastille. De revolutie had eigenlijk haren oorsprong in het Palais royal, dat zij. toen zij gezegevierd had, in sPalais Egalitéquot; herdoopte, zonder overigens iets aan zijne beteekenis te veranderen. De volksmenigte werd er nu nog dichter, het leven en de beweging nog opgewekter dan onder het koningschap. De roode hakken en fijne salondegens, de jabots en de geborduurde rokken verdwenen met de aristocraten en in hunne plaats verschenen de roode phrygische mutsen, de sjerpen, de cocardes, al die
7i
overdreven drachten en onderscheidingsteekenen van het tijdperk der revolutie. Het verkeer nam grover vormen aan, de conversatie werd schreemvender en vol grootspraak, de politieke twisten vervulden ieder met wantrouwen of haat tegen zijnen naaste, de partijen vermeden met elkaar in maatschappelijke aanraking te komen en sloegen hun hoofkwartier in verschillende cafés op. Het Café Corazza werd de verzamelplaats der Jacobijnen, in het Café du Cavean slurpten de Girondijnen hun Mocca, het Café de Valois diende aan de Feuillanten tot kwartier; alleen het Café Lemblin bleef gedeeltelijk verschoond van de heftige staatkundige discussies, omdat eenige vredelievende geleerden, die elkaar beloofd hadden de hartstochten van den dag niet in hunne samenkomsten mee te brengen, hier hunne middagen of avonden doorbrachten.
Toen de heerschappij van het schrikbewind geëindigd en het Directoire het opgevolgd was, geschiedde, wat altijd geschiedt, als een levendig en zenuwachtig volk van den druk van eenen verschrikkelijken angst, zij die dan door pest, oorlog of hevige dwingelandij veroorzaakt, ras en onverwachts bevrijd wordt. De geheele wereld zocht zich schadeloos te stellen voor den doorgestanen schrik. Een koorts van genot greep de geheele bevolking aan. Het Parijsche leven werd een enkele, ongehoorde orgie, die alle perken te buiten ging en het middelpunt van dit dolle feest was het Palais Egalité, dat veranderde in een groot huis der vreugde. De meest cynische ongebondenheid in de gedaante van schaamtelooze deernen, die door zingen de aandacht tot zich trachtten te trekken, maakte zich van den tuin meester; in \'t middelste gedeelte werden een menigte danshuizen opgericht, waarin iederen nacht tot aan het aanbreken van den morgen de schaamtelooze carmagnole gedanst werd. Tallooze cafés chan-tants ontstonden, welke zich, naast het vaderlandsche gezang, op de smerigste straatdeunen toelegden; verscheidene schouwburgen voor kluchten werden geopend, waarin de ge-meene vuiligheid tot de hoogste ontwikkeling kwam en die desniettegenstaande — of juist daarom — steeds tot op de
72
laatste plaatsen bezet waren door de hoogste klassen van de toenmalige maatschappij; de koffiehuizen werden speelholen, waar ongeloofelijke sommen van eigenaar verwisselden en waar diefstal, vechtpartijen, doodslag en zelfmoord aan de orde van den dag waren. Dit bleef zoo onder het directoire en duurde den ganschen tijd van het keizerrijk voort, met dit onderscheid, dat gedurende dit tijdperk het militaire element een voorname rol speelde onder het publiek van het Palais royal, destijds het »Palais du Tribunatquot; genoemd. In de korte tijdperken van vrede tusschen de onophoudelijke oorlogen stroomden de jonge, levenslustige officieren te Parijs samen, en hongerig naar vermaak, zooals men het onder de jarenlange ontberingen van het ruwe oorlogsleven wordt, wierpen zij hun goud en de kracht hunner jeugd weg in de speelholen en de naar muscus riekende * cabinets particuliersquot; der restaurants van het Palais royal. Zoo ver reikte in dezen tijd de roep dezer plaats en zoo krachtig was de aantrekkingskracht, die zij uitoefende, dat de voorname en rijke officieren van de geallieerde legers bij de beide bezettingen van Parijs na hun intocht niets haastigers te doen hadden dan zich naar het Pal ais royal te spoeden en met zijne geheimen kennis te maken. Een anekdote, die te Parijs algemeen verteld en geloofd wordt, verhaalt, dat Blücher, die het voorbeeld zijner engelsche en russische kameraden gevolgd had, in het beruchte speelhol, dat het nummer 154 droeg, eens in een enkele nacht anderhalf millioen francs verloor en daardoor in zulk een slecht humeur geraakte, dat hij de Jena-brug in de lucht wilde laten springen. Duitsche geschiedschrijvers en biografen weten van deze curieuse gebeurtenis niets en de som, die aangegeven wordt, is stellig overdreven. Maar iets zal wel waar zijn van deze anekdote. Gedurende deze bezettingen bezochten de ontslagen officieren van de ontbonden napoleontische legers evenzeer bij menigte het Palais royal, gingen in de cafés en restaurants bij voorkeur aan die tafeltjes zitten, waaraan reeds vreemde officieren hadden plaats genomen en begonnen met stemverheffing de
73
geallieerde legers, hunne vorsten en hunne aanvoerders te beschimpen. Antwoordden de vreemde officieren, dan ontstond eene persoonlijke wo orden wisseling, die dikwijls tot handtastelijkheden en altijd tot een duël leidden. Dit was het juist, wat de verbitterde overwinnaars van Austerlitz en overwonnenen van Waterloo wenschten. Zij wilden voor het geledene ongeluk persoonlijk revanche nemen en menig Pruis, Rus en Engelschman verloor in de woeste elyzeesche velden, die toen bij voorkeur door de duëllanten werden opgezocht, het leven door een franschen degen. Deze onbehoorlijkheid nam zulke afmetingen aan, dat de officieren van de geallieerde legers spoedig slechts de keus hadden afstand te doen van de gevaarlijke zoetigheden van het Pal ais royal of de bescherming der politie tegen de strijdlustige fransche patriotten in te roepen. Het strekte aan hunne ri dderlijkheid niet tot eer, dat zij tot het laatste besloten.
Het leven en de drukte in het Palais royal duurde tot tegen het einde der restauratie. Toen onderdrukte de politie de speelholen, sloot de dubbelzinnige schouwburgen en zuiverde den tuin van de dametjes, die hier sedert een halve eeuw de onbeperkte alleenheerschappij hadden uitgeoefend. Hiermêe verloor de plaats de grootste aantrekkelijkheid. De vreemdelingen, die te Parijs dubbelzinnige vermaken zoeken, de Parij-zenaars, die gedurende een uurtje vroolijk, opgewekt leven om zich willen zien, de lediggangers en de éléganten verlieten het Palais royal en maakten den Boulevard des Italiens, toen nog Boulevard de Gand, tot tooneel van hun bont leven. Het middelpunt van het Parijsche leven verplaatste zich op eens en het Pal ais royal bleef ver ter zijde liggen. Zijne cafés, die geen gasten meer hadden, sloten het een na het andere, de plaatsen van amusement verdwenen, de voorname restaurants verplaatsten zich naar de groote boulevards en zelfs de schitterende magazijnen, die gedurende langen tijd uitsluitend de verkoopplaats waren geweest van de kostbaarste en kunstigste voortbrengselen der Parijsche nijverheid, bleven niet door de wisseling der din-
74
gen onberoerd en verloren veel van hunne vroegere voornaamheid.
Desniettemin schittert nog menig overblijfsel van de glansrijke periode van het Palais royal tot in onzen tijd. Gelijk de zee, als zij zich terugtrekt, mossen en krabben van wonderlijken vorm op de kust achterlaat, die het vreemdsoortige en veelvormige leven in de diepte den landbewoner onthullen, zoo heeft ook de stroom van het leven in genot, nadat hij te Parijs in een ander bed is geleid, hier eene menigte van zijne meest karakteristieke scheppingen achtergelaten, met hulp van welke men zich zonder veel moeite een beeld van het oude Palais royal voor den geest kan too-veren. Het Café de la Rotonde, dat van het verdwenen Foy het privilegie geërfd heeft tafels en stoelen in den tuin te mogen plaatsen en het Café d\'Orléans, dat uit gewoonte door eenige lieden der letteren en politiek wordt bezocht, herinneren nog aan de oude cafés. Het genre van de voormalige potsentheaters wordt nog vertegenwoordigd door het kleine Théatre du Palais royal, waaraan de grootste komieken van het nieuwere fransche tooneel verbonden zijn en dat uitsluitend aan de laaggekleede muze van de uitgelaten vroolijkheid gewijd is, die muze met grove trekken, vlee-zige lippen en door een geforceerd lachen ontbloote witte tanden, die welgevallen aan half vuile aardigheden heeft en aan de meest gewaagde mimiek niets aanstootelijks vindt. De beroemde sTrois frères provencauxquot; zijn verdwenen, maar van de groote restaurants bleef nog het sgrand Véfourquot;, welks vergulde, oud-modische, prachtige cabinets particuliers in den entresol nog heden, evenals in den tijd van het directoire en van het keizerrijk, weerklinken van het overmoedige lachen van zorgelooze genotzoekers en van het knallen van afspringende champagnekurken. De andere restaurants hebben zich echter gedegradeerd tot eenvoudige voedingsinrichtingen, waar de vreemdeling tot den vasten prijs van fr. 1.50, 2.— of 2.50 een alleronwaarschijnlijkste serie van spijzen en dranken verkrijgt, die zich evenzeer onderscheiden door hunne
75
voornaamklinkende namen als hunne eigenaardige niet te onderzoeken samenstelling en onder alle omstandigheden die uitwerking met elkaar gemeen hebben, dat zij de gebruikers in den aanvang met geestdrift vervullen voor de goedkoopheid der Parijsche restaurants, om hen na eenigen tijd, juist als bij Molière suit de bradypepsie in de dyspepsie, uit de dyspepsie in de apepsie, uit de apepsie in de lienterie, uit de lienterie in de dysenterie, uit de dysenterie in de hydro-pisiequot; en uit deze, God weet waarin nog meer, te doen overgegaan.
Naast allemanswinkels, in welke goedkoope manskleêren van Shoddylaken en waardelooze namaaksels van gouden sieraden en edelgesteenten verkocht worden, bestaan nog vele der oude zaken, die eens in Europa hun gelijken niet hadden. Fontana stalt nog altijd zijne brillanten en robijnen uit, die slechts door gekroonde hoofden of Amerikaansche petroleum- of mijnkoningen betaald kunnen worden; in Chevets winkelramen zijn nog immer de lekkernijen uit alle wereld-deelen vereenigd, zwaluwennesten en chow-chow confitiren uit China, benevens jonge beeren uit de Pyreneën; engelsche oesters en ijslandsche zalmen; spruiten van suikerriet uit Cuba en ananas uit Brazilië; Boheemsche faisanten en Javaan-sche betèlnoten; er is beters, duurders en zonderlingers dan waarvan Lucullus tusschen zijne maaltijden van nachtegaaltongen en met menschenvleesch gevoerde moeralen ooit gedroomd heeft. Nog altijd vindt men hier de kooplieden in ridderlintjes, die alle ordeteekenen der wereld, van het gulden vlies tot aan de stalen herinneringsmedaille van 1870—71 in voorraad hebben en voor tien francs aan den eersten, den besten gelukzoeker eenige eindjes naar believen gekleurd zijden lint verkoopen, dat voor hen het kapitaal is, waarmeê zij eenige maanden lang zwendelen, dwazen beetnemen, groote schulden maken en goed leven kunnen. In de Galerie d\'Orléans, een prachtige, met glas bedekte winkel, waarin nog eenige achterblijvers van de voormalige armée van de dubbelzinnige bezoeksters van het Palais royal zich
76
ophouden, worden schoone busten van terracotta verkocht, die met een groot en eigenaardig talent, rechters en advocaten , historische en bijbelsche personen tot karikaturen maken en die men, zoo geestig en netjes bewerkt, nergens andersin Parijs vindt. Ook in glas en porcelein, in schildpad en email vindt men nog altijd het schoonste in het Pal a is royal en zoo een natuurverschijnsel, zooals dat, hetwelk Herculanum en Pompeji van de oppervlakte der aarde deed verdwijnen\', het onder een lavalaag begroef, waaruit een gelukkig ontdekker het eerst na twintig eeuwen weer te voorschijn haalde, zouden de geleerden van dien tijd een volkomen museum vinden, dat hun een diepen blik zou vergunnen te werpen in de grenzelooze overdrijvingen van de Parijsche weelde tegen het einde der negentiende eeuw. Zij zouden met eenige verlegenheid die duizende doosjes en étuitjes beschouwen, die bestemd waren, op de toilettafels der dames en de schrijflessenaars der heeren, in reiskoffertjes en op tafels, op schoorsteenmantels en in den salon te prijken en behoeften te bevredigen, waartoe, om hunne bestemming te raden, de meer ontwikkelde hersenen der archaologen van de toekomst te vergeefs zouden worden gemarteld. Maar, misschien nog meer dan de onvindbare bestemming van al deze aardige s nietighedenquot; zou hun de prijs in de war brengen, dien zij op veel dezer artikelen zouden gemerkt vinden, en als zij naar aanleiding van die prijzen tot de slotsom kwamen, dat in onzen tijd, om onbekende oorzaken ivoor, email, schildpad, glas en porcelein meer kostbare zaken moeten geweest zijn dan goud en edelgesteenten, dan zou dat een dwaling zijn, maar eene, waaraan vele winkels van het tegenwoordige Palais royal al te veel voedsel geven.
HET GRAF VAN NAPOLEON.
De stratennamen te Parijs, zijne openbare monumenten en de metalen en steenen graftomben op zijne groote kerkhoven vormen een korten, maar waren inhoud van de merkwaardige geschiedenis van Frankrijk. Iedere naam is het opschrift tot een belangrijk hoofdstuk, ieder standbeeld een illustratie, die tusschen den trotschen tekst is gedrukt. Maar de meest verhevene afdeeling is die, welke tot opschrift shet graf van Napoleonquot; draagt, waarvan de beginletter de Vendome-zuil en het slotvignet de Are de triomphe is.
Als wij, menschen van het laatste kwart dezer nuchte-ren eeuw, den Dom der Invaliden bezoeken, dan verwachten wij niet daarin aandoeningen te ondervinden, want wij komen zonder geestdrift en zonder illusies; wij hebben van de langdurige katterigheid, die op den gloire-roes gevolgd is, nog een bitteren smaak in den mond overgehouden, die bij ons een levendigen tegenzin tegen dezen bedwelmenden drank veroorzaakt; het keizerrijk te bewonderen is ons, die zijne jammerlijke consequenties voor Frankrijk, ja voor geheel ons werelddeel kennen, onmogelijk geworden; de groote naam Napoleon stoot ons zelfs af, sedert ons uit hem de naam van Napoleon den kleine tegensist als een giftige slang uit de diepten van een rijk grafgewelf; wij gelooven niet meer aan de napoleontische legende, sedert de alles verlichtende geschiedenis haren met alle kleuren des regenboogs schitterenden nevel weggevaagd
78
heeft en de rhapsodien van Thiers beantwoorden wij meteen ongeloovig schouderophalen, sedert de wierookwolken, waarin hij het beeld des keizers heeft ingehuld, door de onverbiddelijke kritiek van een anderen en grooteren vorscher, den geschiedschrijver Lanfrey, als door een regenvlaag zijn neergeslagen. Eerder vijandig en bitter dan opgewonden gestemd, met aardskritische waanwijsheid alle enthussiastische neigingen in ons bestrijdend, overschrijden wij het stille, breedehofder eer van het paleis der invaliden, van welks galerij het metalen standbeeld van Napoleon met zijn heerlijken heerscherskop op ons neerziet en treden de kerk der invaliden binnen, onder welker gewelven de veroverde oorlogsvanen van alle volkeren , de tropheën van honderd veldslagen zijn opgehangen. De echo, die de voetstap van den bezoeker op den marmeren vloer doet weerklinken, is gewoonlijk het eenige geluid, dat hier hoorbaar is. Op de banken zitten hier en daar misvormde oude krijgers, die in ruil voor een hunner lichaamsdeelenhet kruis van het legioen van eer hebben gekregen en, als in een droom verzonken, zwijgend verdiept zijn in den aanblik der bonte veldteekens, welker gerafelte banieren en linten in een geheimnisvolle beweging heen en weder fladderen, alsof de genien des roems zich in hun midden bevonden en ze aanraakten met den zoom hunner vleugels. Aan de achterzijde van het hoogaltaar bevindt zich de ingang naar den grafkelder des keizers. Twee gebruinde krijgers, wier donkere, baardige gezichten een aangrijpende uitdrukking van kommer hebben en werkelijk schijnen te trillen van mannelijk onderdrukte zuchten en snikken houden op kussenj scepter en kroon, deze zinnebeelden van vergankelijke macht, die de doode aan den ingang van het graf terug moet laten en bewaken de ijzeren poort, waarboven in gouden letters de volzin uit het testament van Napoleon schittert; sik wil, dat mijne asch ruste aan de oevers der Seine, in het midden van het fransche volk, dat ik zoozeer bemind heb.quot;
Twee smalle deuren verbinden de kerk der invaliden on-middelijk met de grafkerk. Haar bodem vormt een vierhoek,
79
waar, in een kring, acht pijlers opgesteld zijn, die als zuilen dienen om den zwaren koepel te dragen. De vier hoeken zijn ingericht tot vier kapellen, die de graven van veldheeren en koningen bevatten, van Turenne, en van Vauban en van de schaduwkoningen van éen dag, Jozef Bonaparte, koning van Spanje en Jéróme Bonaparte, koning van Westphalen. Tegenover den hoofdingang verheft zich een rijk hoogaltaar, waarop de herinneringsdagen des keizers door missen worden herdacht. Door de lichtopeningen van den koepel en door de vensters, die van lichtblauwe gekleurde glasruiten voorzien zijn, valt een eigenaardig hard en koud licht, dat aan de uitgestrekte ruimte een spookachtige, onnatuurlijke schemering geeft. In deze ongezellige verlichting is het meest frissche gezicht met een doodelijke bleekheid overtogen; de gelaatstrekken worden strak en plechtig, het gladde witte marmer der pijlers is, door de terugkaatsing van het licht, als het ware met een ijskorst overdekt; de voorwerpen schijnen grooter en bovenaardsch, de ruimte schijnt enorme afmetingen te hebben aangenomen. In het midden der kerk, onder den koepel en omringd door eene ijzeren omheining opent zich een diepe en ruime grafkelder, waarin het oog, dat er in tracht te staren, op het eerste oogenblik niets onderscheidt dan een reusachtig groote sarkophaag uit roodachtigen steen, die midden in den kelder op wolken schijnt te zweven. Eerst als het oog na langdurig staren, gewend is aan het donker, dat beneden heerscht en er in door kan dringen, treden duidelijke bijzonderheden uit de verwarde schaduwen te voorschijn. Men ziet, dat de vloer uit een kleurenrijk mozaïek bestaat, dat een reusachtige ster vormt, en door welker stralen zich een lauwerkrans slingert. Midden in deze ster staat een hoog voetstuk, dat de steenen kist met de overblijfelen van Napoleon draagt. In de rondte zien uit het graf overal beroemde namen, die in den vloer ingehouwen zijn, naar ons op; wij lezen sRivoliquot;, »de Pyramidenquot;, »Marengoquot;, s Auster-litzquot;, sjenaquot;, sFriedlandquot;, Wagramquot;, de Moskowaquot;; aan de muren zien wij groote rollen veroverde vijandelijke vaandels.
8o
die evenals de namen, waarover zij opgehangen zijn, van de gewonnen veldslagen vertellen. Twaalf gevleugelde genien uit marmer staan in de rondte om de kist en om de uitgebeitelde namen der veldslagen en achter hen, verloren in ondoordringbaar donker, raden wij muurschilderingen, meer dan wij ze zien. Hoe langer wij in de diepte staren, hoe machtiger ons de majesteit van dit graf aangrijpt. De herinnering aan den iSden Brumaire en aan den zden December verdwijnt onmerkbaar uit onze ziel; een wolkensluier schuift voor het beeld van Napoleon den kleine en voor de beestachtige menschenslachterij op den Boulevard Montmartre. Het gedonder van de »champ;timentsquot; van Victor Hugo klinkt steeds verderaf, steeds zachter; de kritiek van Lanfrey zwijgt terwijl daarentegen de geestdriftvolle verzen van de »légende des sieclesquot; en de keizerliederen van Béranger in onze ziel beginnen te weerklinken, eerst onduidelijk en dof, dan steeds luider en krachtiger; steeds naderbij komt het tromgeroffel van den tamboer Legrand, van wien Heine s Hei-sebilder vertellen; een gedruisch van rollende salvo\'s en kletterende zwaarden en donderende ruiterij-charges vervult het ruime graf; honderdduizende stemmen juichen het geweldige xviye Pempereurquot;, dat eens als een storm over slagvelden vloog; de groote namen op den bodem beginnen te lichten en de ruimte met een wonderlijken glans te vervullen; de vaandels wapperen en waaien, als door een plotselingen windstoot in beweging gebracht; plotseling schiet, als een bliksemstraal, de zon van Austerlitz haar lichtglans uit den grafkelder naar boven en uit de zich openende sarkophaag stijgt de schaduw des keizers omhoog, een grootsche schaduw, die de geheele kerk vult, oprijst tot den koepel, den koepel doorbreekt en zich over de geheele wereld verspreidt en van de eene pool tot de andere reikt....
Hoe reusachtig groot is het beeld van Napoleon en hoe
weinig kan de historische kritiek hem verkleinen, als men hem
beschouwt van het standpunt, van hetwelk hij behoort beschouwd te worden! Alle fouten van karakter, alle zedelijke gebreken.
8i
die men in hem misprijst, mag men hem slechts daarom verwijten, omdat hij op de grens van de iS® en 19® eeuw heeft geleefd. Hij behoorde niet in zijn tijd; hij was eene verschijning uit een ander, lang voorbijgegaan tijdperk der geschiedenis en is vijftien eeuwen te laat geboren. In het heldentijdperk der volksverhuizing zou hij op zijn plaats geweest zijn; onder de groote soldatenkoningen en stichters van koningshuizen van dien wilden tijd vinden wij zijne evenknieën en het voorbeeld voor zijn loopbaan. Een man uit de donkere, bewegelijke massa des volks klimt door kracht en moed en wijsheid tot den eersten rang naar boven. Voor zijn opkomst gebruikt hij alle middelen, die hem voor de hand komen en versmaadt noch list, noch misdaad. Hij huwt de oude en leelijke weduwe van een\' voorname, om aanzien en rijkdom te werwerven; hij doodt, die hem in den weg staan, huurt sluipmoordenaars om de leden eener oude dynastie uit den weg te ruimen, verovert landen, vernietigt volken, verdeelt hunne goederen onder zijne bloedverwanten, dienaren en aanhangers; hij vormt uit deze een nieuwe aristocratie, verandert de wetten en rechten van zijn volk, zet zijn wil in de plaats van de nationale vrijheden en sticht een trotsch rijk, dat menigmalen even snel ineenvalt, als het ontstaan is en menigmalen overgaat op de nakomelingen van den stichter. Van zulke voorbeelden wemelen de kronieken van Journandes en Paulus Diacones, van Ammianus Marcellinus en Gregorius van Tours; Attila en Alarik, Theodorik en Clovis, Pepijn de Korte en Rurik hebben dezen weg ingeslagen. Het oog der menschen van gene eeuwen vergrootte de voorwerpen, zooals ons oog ze verkleint. Was het iemand gelukt, roem en macht te verwerven, dan gaf het volk hem niet alleen kroon en purper, maar ook een legende, die hem nog veel grooter maakte dan de kenteekenen zijner koningswaardigheid. Men dichtte hem een goddelijken oorsprong toe, men beoordeelde hem niet meer, zooals men gewone sterfelijken beoordeelt; men zag in elk zijner handelingen een bovenaardsch gericht, een boven-menschelijke profetie en bij zijn leven nog werd het begin I. 6
82
van zijn loopbaan tot een mythe verwerkt, die de geheele wereld met bijgeloovigen eerbied vervulde.
Napoleon heeft niets anders gedaan dan de geweldige stichters van dynastiën uit den tijd der volksverhuizing. Hij heeft Mme de Beauharnais, die verscheidene jaren ouder was dan hij, en die een eenigszins dubbelzinnigen naam met eene reeds tamelijk verwelkte schoonheid vereenigde, getrouwd en door haar is hij generaal geworden. Door de macht van het geweld heeft hij zich zelf tot levenslang consul, later tot keizer veheven, en heeft hij het fransche volk alle rechten en vrijheden ontnomen. Hij heeft zijne vrouw weggejaagd, toen een ander huwelijk hem noodig en voordeelig toescheen en hij heeft den hertog d\'Enghien laten vermoorden, toen hij hem in zijne macht kreeg. Hij is verschrikkelijk voor zijne vijanden en een buitengewoon vrigevig heer voor zijne dienaren geweest. Hij heeft een nieuwe aristocratie geschapen en haar rijk gemaakt door de goederen, die hij de oude had afgenomen, len koste van stroomen bloeds heeft hij zijn volk tot het eerste der wereld gemaakt en hij heeft het, zonder het eerst te vragen, tal van uitstekende en tal van slechte wetten opgedrongen. Dat zijn van het begin tot het einde handelingen van een barbarenkoning, dien zijn volk in de vierde of vijfde eeuw van onze tijdrekening in den rang der goden zou hebben verheven. Na Voltaire en de encyclopedisten mocht echter geen stichter eener dynastie meer rekenen op den gouden nevel der legende; indien hij zich toch nog vormde, kon hij niet lang bestaan. De zon, die eens door vele volkeren als godheid werd aangebeden, moet het zich tegenwoordig laten welgevallen, oneerbiedig door ons te worden onderzocht. Het onderzoek leert, dat het hemellichaam, voor welks glans onwetende volken zich in het stof werpen, vol donkere vlekken is. De tijd der teleskopen maakt de aanbidding der zon onmogelijk.
Alle eigenschappen, die ons bij Napoleon klein, onwaardig en hatelijk toeschijnen, zouden ons als groot en noodzakelijk imponeeren, indien zij de eigenschappen waren van een ouden
83
germaanschen legervorst. Maar niet alleen lijdt de grootheid van karakter van Napoleon er onder, dat hij een tijdgenoot van onze vaders en niet van Attila is geweest. Zijn optreden in een tijdperk, dat voor zulk eene verschijning evenmin de noodzakelijke voorwaarden in zich droeg als onze tegenwoordige schepping voor het bestaan van een Ichthyosaurus, heeft een grenzeloos ongeluk over het fransche volk gebracht. Een volk van onzen tijd is niet sterk genoeg meer, om tot voetstuk te dienen voor zulk een geweldige persoonlijkheid; het wordt door haar verbrijzeld. Een modern volk heeft de zedelijke kracht niet meer, om den zoo krachtigen wil van een individu te dragen. Bij barbaarsche volken is ieder persoon vervuld van zulk een trotsch onafhankelijk gevoel en van zulk een koppi-gen vrijheidszin, dat zelfs de zedelijke overmacht van een held haar niet kunnen breken. Clovis was reeds de gevierde aanvoerder der Franken, toen nog een onbekend krijgsman het waagde met zijn bijl de vaan te verbrijzelen, die het leger bij Soissons buit had gemaakt, en die de koning voor zich begeerde, ofschoon zij hem niet als aandeel toegevallen was. Tegen den machtigen wil van den enkele, van den heerscher verzettede zich toen alzoo de wil van duizenden uit het volk, een wil, onbuigzaam en hard als graniet, en het karakter van het volk werd door de overmacht van een enkele persoonlijkheid niet veranderd. Bij de moderne volkeren is het onafhan-kelijkheidsgevoel van het individu ontaard in demoedige onderworpenheid; een beschaving van vele honderden jaren, de eischen van het maatschappelijk samenleven, de noodzakelijkheid elkander wederzijds te ontzien en te verdragen, de gewoonte , door zelf beheersching zijn eigen belangen en neigingen om allerlei redenen achter te doen staan, hebben den wil van den enkele en van het volk zoo wekelijk en broos, zoo onmachtig gemaakt, om weerstand te bieden, dat hij jammerlijk onder den tyrannenwil bezwijkt als zwakke schouders onder een te zwaren last. En zelfs, nadat de druk yan den overmachtigen wil weggenomen is, kan de geestelijke zelfstandigheid van het volk zich niet dadelijk opbeuren, maar ligt
6\'
84
zij nog tientallen van jaren onmachtig en met pijnlijke ledematen ter neder, als een gemakkelijk offer voor lederen aanval, een niet moeilijk te treffen doelwit voor den overmoed. Gedurende den ganschen tijd der heerschappij van Napoleon, van 179S tot 1815, stond geen enkele wil tegenover den zijne, de zwakste oppositie kon zich niet staande houden-, ieder Franschman onderwierp zich vrijwillig aan den meerdere in genie, en gaf het op, een eigen meening, een eigen oordeel, te koesteren, een individuëele onafhankelijkheid en een geestelijke vrijheid te bewaren. Uit dezen deemoedigen toestand des geestes ontstond een gewoonte van geestelijke onderworpenheid, die in Frankrijk nog voortduurt. Zoolang Napoleon heerschte, uitte zich dit zedelijke helotendom in eene onbegrensde bewondering en eene ijverige gehoorzaamheid; na zijn val nam het de verzachte en gewijzigde vorm van een autori-teitendienst aan, die nog heden zoo karakteristiek is voorden franschen geest. De gemakkelijkheid, waarmede de Franschman autoriteiten aanneemt en dient, zijn de laatste nawerkingen van den druk, dien Napoleon op den wil van het volk heeft uitgeoefend, en onder welken druk deze wil geheel gebroken is. Men kan misschien een algemeene les uit dit verschijnsel trekken; men kan misschien zeggen, dat het voor moderne, beschaafde volken ontzettend gevaarlijk is buitengemeen krachtige persoonlijkheden te bezitten en dat de wet van het ostracismus, die reeds in het oude Athene heerschte, hoewel men daar (ie vrijheid ijverzuchtig bewaarde, eene noodzakelijkheid is voor moderne volkeren, ja de eenige krachtige bescherming tegen de onderdrukking van den volkswil door dien des heerschers. Deze bescherming zou met voorbijgaande onrechtvaardigheden tegenover uitstekende individuen niet te
duur betaald zijn.
Napoleon, de machtige legerkoning, uit de vijfde eeuw overgeplaatst in de negentiende, heeft aan Frankrijk eene nationale politiek en nationale idealen gegeven, die vóór 15 eeuwen noodzakelijk en nuttig voor een groot volk geweest zouden zijn. Ten tijde der volksverhuizing was oorlog de
voornaamste taak des levens; men moest heer of slaaf zijn; een volk moest overwinnen of dienen, veroveren of zich laten uitroeien. De grootheid van een volk werd toen afgemeten naar het getal zijner overwinningen, naar de menigte der verslagen vijanden, naar de uitgestrektheid der verwoeste naburige landen. In onzen tijd wordt een volk niet groot op de slagvelden. En dat Napoleon dit niet begreep, bij zijn geheelen aanleg niet begrijpen kon, was het groote ongeluk van Frankrijk. De fransche natie had gedurende de geheele achttiende eeuw geschitterd door hare kunst, hare literatuur, haren kritischen geest en was wegens deze eigenschappen door de geheele beschaafde wereld bewonderd geworden. Toen was de groote omwenteling gekomen en had aan de natie een bepaald ideaal geschonken; dit ideaal was de vrijheid voor zich en voor anderen; de verbroedering van alle individuen en van alle volken ; het samenwerken van de geheele menschheid in den dienst van den vooruitgang, der verlichting en der onderdrukking van alle vooroordeelen van den ouden tijd. Dit nieuwe ideaal was oorzaak, dat het fransche volk de oude bewondering der geheele wereld behield; het verschafte der natie nieuwe sympa-thiën naast onmachtige vijanden. De verwezentlijking was reeds begonnen; het scheen, dat Frankrijk de vuurbaak der beschaving voor de geheele wereld zou worden; de naburige landen maakten zich reeds gereed, het nieuwe evangelie van de vrijheid, gelijkheid en broederschap aan te nemen, de vreedzame veree-niging der menschheid tot den arbeid voor den vooruitgang werd langzaam voorbereid, ondanks den tegenstand der koningen ; daar verscheen Napoleon, wierp het nieuwe ideaal der natie, dit kind der omwenteling, uit de wieg en legde een ondergeschoven kind in zijne plaats. De nqtie bemerkte den jammervollen ruil niet. Gisteren had zij gewerkt .voor de verbroedering, heden deed zij het voor de onderdrukking der volkeren. Haar ideaal werd in een oogwenk de oorlog tegen de geheele wereld; zij werkte hiervoor twintig jaren lang, zooals zij vijf jaar lang voor het andere gewerkt had en eerst, toen zij nagenoeg onherstelbare schade had ge-
86
leden, bemerkte zij, dat zij niet had geleden en gestreden voor de groote denkbeelden der revolutie, maar voor de groote denkbeelden van Napoleon, dat zijn de groote denkbeelden van den tijd der volksverhuizing.
De geschiedenis van Frankrijk sedert het eerste keizerrijk heeft een noodlottige overeenkomst met de lotgevallen van een rijken man, die zijn geheele vermogen heeft toevertrouwd aan een speculant, die hem hooge renten, verdubbeling van het kapitaal, in \'t kort de schitterendste voordeelen belooft, een tijd lang kolossale dividenden — weliswaar uit het kapitaal zelf _ betaalt, maar op zekeren dag plotseling bankroet gaat en zijn schuldeischer ruineert, onteert, en met schulden en verplichtingen beladen, in den steek laat. Frankrijk heeft zijn geheele vermogen toevertrouwd aan Napoleon, die het daarvoor ware grootheid en waren voorspoed beloofde. Twintig jaren lang betaalde de keizer ongeloofelijk hooge renten voor het hem toevertrouwde kapitaal, renten, die zorgvuldig opge-teekend zijn op den bodem van zijn graf en op de muren van den triumfboog 5 zij heeten Marengo en Austerlitz, Jena en Wag-
ram; het zijn pruissische en oostenrijksche, spaansche, engelsche
en russische vaandels, het zijn veroverde vestingen en buitgemaakte kanonnen, het is in éen woord; roem. Frankrijk was be-tooverd. Frankrijk was gelukkig, Frankrijk prees zich \'s avonds en \'s morgens gelukkig zijn vermogen te hebben toevertrouwd aan een rentmeester, die de zaken met zulk een geoefende hand bestuurde. Daar brak een tragische morgen aan en de keizer moest zich failliet laten verklaren. Ach, hoe betreurenswaard was dit bankroet! Nog verschrikkelijker dan de tijd van bloei schitterend was geweest. De renten hadden Jena en Austerlitz ge-heeten, het bankroet droeg de namen Leipzig en Waterloo. De renten hadden bestaan uit veroverde vestingen en buit gemaakte kanonnen, het bankroet bracht de eerste en de tweede bezetting, de verwoesting, de deemoediging. En toen het keizerrijk ingestort en insolvent was geworden, liet het Frankrijk geruïneerd en onteerd achter. De natie was physiek uitgeput; de gemiddelde lengte harer manschappen was twee duim afge-
8?
nomen, de vermeerdering der bevolking stond ver ten achter bij die der minst vruchtbare europeesche volken; zij was gedemoraliseerd, gewoon geworden aan staatsgrepen en despotisme, beroofd van vrijheidsgevoel, zonder burgermoed en onafhankelijkheidszin , door de volkeren aangezien met den toorn der teleurstelling, door de koningen met haat en leedgevoel. En in deze vernedering droomde Frankrijk nog steeds van zijn roem en was het onmiddelijk gereed, het tweede keizerrijk zijne nieuwe spaarpenningen voor een nieuwe ypeculatie toe te vertrouwen; na de geringe dividenden Malakoff en Magenta moest het het verschrikkelijk onheil Metz en Sedan ondervinden en een derde bezetting en een schadevergoeding van vijf mil-liarden dulden.
De schaduw van den grooten Napoleon werpt, ondanks dit alles, nog heden een donker licht op Frankrijks geest. De napoleontische idealen zijn nog altijd de idealen van de groote massa van het fransche volk. Het droomt nog altijd van roem en slaat zijne oogen op den triomfboog en op Napoleon\'s graf als op veelbelovende profetiën. Het is gelijk aan den kapitalist, door den speculant \'geruïneerd, die de muren van zijn kamer beplakt met aktiën, die eens millioenen vertegenwoordigden en die zijn tijd doorbrengt met de beschouwing van deze papieren, die, hoewel nu waardeloos, met groote getallen zijn bedrukt. Deze beschouwing kan zijne eigenliefde streelen, hem met illusies vervullen, schoone beelden van een schitterend verleden in zijne herinnering terugroepen, hem een aangenaam zelfbedrog schenken, maar zij kan hem geen brood geven en hij zal sterven in zijn met fictieve millioenen behangen kamer, als hij er niet toe besluit iets nuttigs aan te vangen. Hoe dwaas was het, als hij er zijn hoop op vestigde, om door eene nieuwe speculatie de oude millioenen terug te verkrijgen. Indien hij een waren vriend bezat, zou deze hem raden den geheelen zwendel te vergeten en door langzamen, geregelden arbeid het verlorene, ten minste gedeeltelijk, opnieuw te verdienen.
Het is tijd, dat Frankrijk zich vrijmake van de napoleon-
88
tische denkbeelden, waaraan het tachtig jaren lang zijne beste krachten heeft verspild en terug keere tot de ideën der groote revolutie, tot de ideën der verbroedering van de volken. De roem, die op slagvelden behaald wordt, leidt in het beste geval nog niet tot geluk, en in het slechtste tot verval en ondergang. Eene natie, die door hare naburen bemind en bewonderd wordt, is machtiger dan eene, die men vreest en de overwinningen, behaald door kunsten, wetenschappen en nijverheid, die niet de ellendige gevolgen van wraak met zich mee voeren, zijn van onvergelijkelijk veel langer duur dan die met de wapenen.
Maar ik begrijp, dat het een er natie een ongeloofelijken strijd moet kosten, zich los te maken van een tijdperk harer geschiedenis, dat Napoleon heet. Met de hand op het hart: als ik een Franschman was, ik weet niet of ik, ten spijt van het tweede keizerrijk, ten spijt vanLanfrey en van het gezond verstand de kracht had dezen bitteren strijd uit te vechten, vooral hier, bij het graf des keizers, met het oog op deze kist, deze vaandels en deze uit de diepte van het graf naar boven glinsterende tooverwoorden: sMarengo!quot; sjena!quot; »Wagram!quot; sAusterlitz!quot;
OVER HET OUDE HOTEL DIEU.
Te Parijs worden veranderingen aan straten en pleinen zoo snel en zoo volkomen tot stand gebracht, als waren zij het werk van Aladin\'s wonderlamp. Wie de Place du Parvis Notre Dame in Juli 1877 gezien had en haar in Augustus wederzag, zou moeite gehad hebben haar te herkennen, zoo volkomen was zij in den korten tijd van vijf weken veranderd. In Juli was het plein afwisselend hoog en laag, hier en daar met gras begroeid, ten deele bestraat met groote keien, die den voetganger boos maakten, voor het grootste gedeelte echter slechts voorzien met zand of grind, tot groot genoegen der kinderen, die van wijd en zijd hier heen stroomden om gaten in den grond te graven en met de losse kiezelsteentjes te spelen. Aan de eene zijde werd het plein begrensd door een hoog ijzeren hekwerk, welks staven met dicht draadwerk aan elkaar gevlochten waren, zoodat men er niet achter kon zien; verder sloot zich aan dit barsch uitziend hek een leelijk portaal aan in een even deftigen als onmogelijken »klassiekenquot; stijl van den keizertijd, waarnaar men langs een bordes moest opklimmen. Hier tegenover zag men de witte zandsteenblok-ken van een nieuw, nog niet voltooid: bouwwerk, welks groote vensters het gezicht in kale, groote zalen veroorloofden; aan de derde zijde werd het plein afgesloten door de facade der Notre Dame met hare drie deuren in spitsbogenstijl, hare schoone kruisroos, haren wonderlijken omgang en hare twee
vierhoekige torens; de vierde zijde van het plein was niet afgesloten , maar liep uit in de Rue de la Cité. Achter het zooeven genoemde hek bloeiden eenige boomen, welks toppen, als nieuwsgierig, juist\'even boven het hek zichtbaar waren en nog verder naar achteren verhief zich een groote menigte van gebouwen, welks geheel kale muren, grijs van den ouderdom en berookt, van talrijke vensters voorzien een eigenaardig barsche, ik zou haast zeggen vijandige uitdrukking hadden. Dit onvriendelijke blok huizen met het hek er voor en het beschreven portaal was het oude Hotel D i e u.
Vier weken waren voldoende om dit alles te veranderen. Het plein werd opgegraven, effen gemaakt, met asphalt geplaveid , voorzien van boomen, zitbanken en sierlijke gaslan-tarens, in een woord geboulevardiseerd 5 de Notre Dame, die er uitgezien had, alsof zij door den ouderdom gebukt en in den grond gezonken was, werd door het effen maken van het plein, als het ware, eenige duimen hooger geplaatst en maakte den indruk, alsof zij zich op de teenen verhief; het onvriendelijke hekwerk was gesloopt, de boomen, die daarachter moedwillig geruischt en gefluisterd hadden als schelmsche kostschoolmeisjes achter eene stijve institutrice, waren met de wortels uit den grond gelicht en op wagens vervoerd; in het oude Hotel Dieu beet echter de houweel van den slooper als met ijzeren tanden woedend om en had het reeds voor het grootste deel verbrokkeld en verscheurd. Met een dof geraas donderde het eene steenblok na het andere, van den muur losgeslagen, in de diepte; de gebinten huppelden van het dak, met dolle sprongen door elkaar naar de aarde; de nieuwsgierige toeschouwers, die bij iedere slooping te Parijs altijd een onvermoed parterre vormen, konden echter, juist als Don Kleophas met behulp van den hinkenden duivel, in het binnenste der nu ledige ziekenzalen zien; hare zijmuren waren toch opengereten door den onbescheiden hamer.
Indien deze gebroken muren hadden kunnen spreken, welk een akelige geschiedenis zouden zij te verhalen gehad hebben ! Welk een ontzettende hoeveelheid van menschelijke ellende
91
hadden zij gezien in haar meest afstootende en meest erbarmelijke vormen! Honderddtazendmaal had net rochelen van den doodstrijd hunne treurige echo opgewekt! Want deze plaats was sedert twaalf eeuwen een asyl voor zieken en noodlijdenden geweest en tusschen deze zelfde muren, waar voor korten tijd nog de slachtoffers der tering in de wereldstad en van hare overbeschaving naar adem snakten, hadden vóór de kruistochten de melaatschen hun lijden ondergaan en hadden de pestzieken ten tijde van dén zwarten dood met hunne koortsen geworsteld. Inderdaad, de ernstigste geschiedschrijvers houden het voor vrij zeker, dat het Hotel Dieu in het jaar 651, ten tijde van een door hongersnood veroorzaakte besmettelijke ziekte, door den toenmaligen bisschop van Parijs, den heiligen Landri, is gesticht. Gedurende de middeleeuwen vloeiden het gesticht legaten en giften toe van koningen, prelaten en edellieden; iedere generatie bouwde een nieuwen vleugel bij de ouden en er ontstond met der tijd een massa van ziekenzalen, kerken, kapellen en andere aanhangsels, dat het plein Par vis te klein werd voor de steeds toenemende nieuwe gebouwen en men verdere uitbreidingen aan den anderen oever van den smallen arm der Seine moest beginnen. De groote omwenteling maakte uit de »herberg Gods,quot; uit het huis, waarin de armen en ellendige zieken Gods gasten waren een * grand hospice de. rhumanitehet keizerrijk onderdrukte dezen pronkerigen en schoolmeesterachtigen naam en voerde den oude weder in; het sloopte echter ook de schoone oude go-thische kerk, die tot ingang van het hospitaal diende en verving haar door vier vervelende gladde zuilen, waarvan de kapiteelen een eenvoudigen gevel, zonder eenig sieraad, droegen.
In de middeleeuwen en zelfs nog tot diep in dennieuweren tijd was dit hospitaal een ontzettende verblijfplaats, welker verschrikkingen een zoon van de iq6 eeuw zich nauwelijks kan voorstellen. In de lage zalen, waarin gebrek aan licht en lucht was, waren geen bedden; op de met tegels geplaveide vloer lag stroo opgehoopt en hierop verdrongen zich de zieken, die als haring in een ton waren samengepakt. Toen de heilige
92
Lodewijk eens het hospitaal bezocht, was het stroo, waarop de ellendigen zich wentelden, zoo afschuwelijk onzuiver, zoo stinkend en bedorven, dat de koning verschrikt het bevel gaf, dadelijk versch stroo uit het Louvre te laten halen en in de zalen te doen uitschudden. Ongeveer het midden der vorige eeuw waren er reeds bedden in het Hotel Dieu, maar de toestand der zieken was er niets door verbeterd. Op een bed van matige breedte, dat niets was dan een verrotte stroozak met vuil opvulsel, lagen nooit minder dan vier zieken naast elkander, de voeten van den eene naast het hoofd van den andere; kinderen naast grijsaards, ja zelfs. ongeloofelijk, maar toch waar, mannen en vrouwen door elkander. In hetzefde bed lagen personen, die door eene besmettelijke ziekte aangetast waren, naast andere, die slechts aan een lichte ongesteldheid leden; op dezelfde legerstede lichaam tegen lichaam geperst, zuchte een moeder in barensweeën, wond zich een zuigeling in stuiptrekkingen, ijlde een typhus-lijder in zijn delirium, hoestte een teringlijder en verscheurde een aan huidziekte lijdende zich met de nagels de helsch jeukende huid. De geneeskundige dienst was gebrekkig, de voorschriften der artsen werden nauwelijks in acht genomen, de keus der geneesmiddelen was zeer beperkt. Het ontbrak den zieken dikwijls aan het noodzakelijkste; men gaf hun de slechtste voedingsmiddelen in onvoldoende hoeveelheden en met onregelmatige tusschenpoozen. De nonnen, die vrijwillig in den dienst van ziekenverpleegsters voorzagen, waren wel gewoon die pa-tienten, die hun vroom genoeg toeschenen, of ten minste ijverig den rozenkrans afbaden, met lekkernijen te voeren, maar het door ziekte uitgeputte lichaam had geen behoefte aan zoetigheden, maar schreeuwde om vleesch en wijn. Deze voedingsmiddelen kregen de zieken echter slechts dan, als weldadige burgers uit de stad ze hun brachten. Tot dat doel stonden de deuren van het hospitaal dag en nacht open; iedei kon brengen wat hij wilde, en zoo de zieken den éenen dag half verhongerden, konden zij zich misschien den volgenden door onmatig drinken een roes bezorgen of zich dooi over-
93
spanning der maag clooden. Het geheele gebouw wemelde woordelijk van het afschuwelijkste ongedierte en de lucht was des morgens in de ziekenzalen zoo pestachtig, dat opzichters en wachters het slechts waagden binnen te treden, met een met azijn bevochtigde spons voor den mond. De lijken bleven gewoonlijk 24 uren en dikwijls nog langer op het sterfbed liggen , voor zij verwijderd werden en de overige zieken moesten gedurende dezen tijd hun bed deelen met het verstijfde lichaam, dat in dezen helschen dampkring spoedig begon te ruiken en waarop de vliegen begonnen te azen ....
Op dit schrikkelijke beeld, dat Dante bij de schildering zijner hel niet waagde te droomen, is geen enkele trek van mijne vinding. Wie aan deze bijzonderheden, die de haren ten berge doen rijzen en die ik niet nalaten kon, hier te vermelden, niet genoeg heeft, vindt nog hooger gekleurde in de mono-graphie, die Dr. de Pietra Santa in het jaar 1867 over het Hotel Dieu heeft uitgegeven. De intrede in dit hospitaal was onder zoodanige omstandigheden voor iederen eenigszins bedenkelijken zieke, ja zelfs voor den slechts licht ongestelde een waar doodvonnis en de sterfte was er ontzettend groot. Van iedere vier zieken stierf een in het hospitaal en drie overigen vloden uit het pesthol, zoodra zij maar eenigermate op de beenen konden staan. Eerst onder de regeering van Lodewijk XVI en onder den invloed van de toen heerschende humane denkbeelden begon men te denken aan de verbetering der toestanden in dit slachthuis van armen en ellendigen; de eerste hervorming, die ingevoerd werd, was, dat ieder zieke voortaan een bed voor zich alleen verkreeg, dat de geslachten afgezonderd werden, en dat de kinderen uit de zalen voor volwassenen werden verwijderd. Tegelijk zorgde men voor meer regelmatige en betere voeding der lijdenden en verbood die milddadigheid, die in het onverstandige spijzigen der zieken door de bezoekers bestond. De gevolgen dezer verbetering bleven geen oogenblik uit; de sterfte daalde in weinige maanden van 25 tot 13 percent.
Ondertusschen bleef het Hotel Dieu ook nog in onzen
94
tijd een afkeer wekkende en sombere plaats. Het verried onder nieuwere vormen nog hondermalen zijn middeleeuwschen oorsprong, gelijk een monnik, die uit de pij is gesprongen, zijn kloostermanieren nooit verliest. Als men door het meergemelde zuilenportaal binnengetreden was, bevond men zich in een groote marmeren vestibule, die versierd was met de beeldte-nissen der groote geneesheeren en chirurgen, die den naam van het Hotel Dieu in de wetenschap onsterfelijk hebben gemaakt. Hier wachtten de zieken, die in het hospitaal wensch-ten te worden opgenomen, sommigen op houten banken gezeten , anderen tegen den muur geleund, nog anderen op berries liggend. Hier een doodsbleek, daar een geel of vaal gezicht; hier een koortslijder, die over het geheele lichaam rilde en wiens tanden klapperden, daar een gewonde, die steunde of schreeuwde onder heftige pijnen, elders een verlamde, die als een levenlooze massa op een hoop lag. Sommige waren er alleen, anderen waren vergezeld door een snikkende moeder, een troostenden broeder of een brutaal onverschilligen echtgenoot of minnaar. Enkelen sidderden onder den blik van den onderzoekenden geneesheer, anderen waren rustiger en besloten : zij wisten, dat zij binnentraden om er nooit weder uit te komen.
Zoodra men deze vestibule met zijne jammerlijke bevolking, in lompen gehuld. verlaten had, kwam men in een doolhof van gangen en trappen; zij voerden naar een laag gelegen, vDchtigen tuin, tusschen welks ziekelijke grasperken en schrale bosschjes de uitgemergelde gedaanten rondslopen in den blauw lakenschen jas, een ware uniform des doods; andere gangen voerden in de ziekenzalen, nog andere naar onderaardsche oude holen, die tot snijkamers en lijkenzalen dienden. De ziekenzalen waren laag van verdieping en geplaveid met tegels, die slechts hier en daar met wasdoek waren bedekt. In twee of drie rijen stonden de bedden dikwijls zoo dicht bij elkander, dat de zieken elkaar met de armen konden bereiken. In geen enkele zaal ontbrak een altaar, versierd met bloemen en kaarsen en voorzien van een groot kruisbeeld en — een groote, vette
95
kat, dit bevoorrechte huisdier der Parijzenaars. Zonder geruisch slopen de zusters in hun zwart of wit ordekleed tusschen de bedden door: menigmalen zachte, vriendelijke troosteressen en verpleegsters, vaker weliswaar opdringende proselytenmaaksters of apathische, dikke, luie Paternoster-opdreunsters. Achter den vleugel van het hospitaal eindelijk, die aan de andere zijde van den kleinen arm der Seine staat, en die niet is afgebroken , ziet men nog heden op een groote binnenplaats een bescheiden, maar zeer edel gothisch kerkje uit de dertiende eeuw, waarin de zieken die het bed konden verlaten, \'s zondags onvoorwaardelijk de mis moesten gaan hooren, wilden zij niet de gunst der zusters verliezen en zich blootstellen aan allerlei kleine kwellingen.
Het publiek, dat ging kijken naar den ijverigen arbeid des sloopers, beschouwde deze overblijfselen met zeer verschillende gewaarwordingen. De welgestelde burger.keek nieuwsgierig in de duistere zalen, welker binnenste hij nooit had gezien; de arbeider, die hier misschien herhaaldelijk in zijne ziekten was behandeld, doorleefde, op het gezicht van deze al lager wordende muren, misschien nog eens met afgrijzen de uren en dagen, die hij hier in lichaamslijden en koortsijlen jammerlijk had gesleten. Geheel andere herinneringen ontwaakten echter in den geneesheer, die in het Hotel Dieu het beste gedeelte zijner klinische opleiding had genoten. Hij zag zich zelf nog eens weder, toen hij als jongeling voor de eerste maal met beklemming, verlegenheid en nieuwsgierigheid de ziekenzaal had betreden. Alles werkte vreemdsoortig en hevig op zijne fantasie. Ieder patient op zich zelf, die stil en onbewegelijk achter het witte gordijn van het bed lag, was hem een raadselachtig mysterie, iedere beweging een duistere hieroglyph, waarvan hij de beteekenis nog in het geheel niet begreep. Met welke bewonderende schichtigheid zag hij op tot den professor, die deze hieroglyphen met zulk een spelende gemakkelijkheid las, welke grenzelooze eerbied gevoelde hij voor den man, voor wien het zieke lichaam zoo doorzichtig was als een glazen beker! Later, nadat hij zelf oefening en
96
ervaring verkregen had, was de ziekenzaal voor hem een hoogst interessant museum en ieder bed hem een levende illustratie tot het een of ander hoofdstuk der pathologie; het kwam niet bij hem op, er aan te denken, dat hij een lijdend, ongelukkig, denkend en voelend menschenkind voor zich had; hij vond het steunen bekoorlijk, want het was karakteristiek; een kramp, een uitslag ontlokte hem een jubelkreet, want zij voerden op den rechten weg tot de erkenning der ziekte; hij geraakte in vervoering over een interessant geval en ging tamelijk onverschillig een alledaagsch lijden voorbij. Ach, men is zoo wreedaardig, wanneer men een jonge, vroolijke, gezonde, levenslustige, ijverige student is! Men denkt zoo weinig aan anderer kommer, als men een eetlust heeft om kiezelsteen te verteren en een slaap, om bij een bombardement van Schubert\'s Standchen te droomen! En toen uit de onervaren jongen met de jaren de aankomende en flinke arts was gegroeid, met welke liefde kwam hij toen eiken morgen in de ziekenzaal en zocht met belangstelling naar de nieuwe pa-tienten, die de avond en de nacht hadden gebracht! Hoe trotsch was hij, als de chef van den dienst bij de visite zijne diagnose bevestigde, hoe beschaamd, als men hem aantoonde, dat hij slecht gezien had of een verkeerde gevolgtrekking had gemaakt! Toen had ook zijn geestelijk gezicht reeds scherpte genoeg gekregen, om achter de objecten van studie den mensch te herkennen en naast de klinische belangstelling werd het medegevoel opgewekt: hij vergenoegde zich niet meer met de opwekkende inspanning, om de diagnose te bepalen, hij vertroostte ook en kalmeerde , zooveel het in zijn macht was. Den eenen dag na den anderen worstelde hij lijf aan lijf met den dood, en wanneer hij niet zegevierde, dan daalde hij af in de lijkenkamer, en op de snijtafel lichtte de dood hem toch een slip van zijn geheim op, zooals een goochelaar, nadat hij de entréegelden heeft opgestoken en het publiek beet heeft gehad, er zich toe bewegen laat, eenige der gemakkelijkste kunstjens te verklaren. De leek kan misschien niet vermoeden, welke vreugden, welke genot, welke opwinding en welke be-
97
vrediging de arts in een onaangename, afschuwelijke en kwalijk riekende ziekenzaal weet te vinden!
Het oude Hotel Dieu, dat nu reeds sedert maanden van de oppervlakte der aarde is verdwenen, was voor de Parijze-naars, die toezagen bij zijne slooping, slechts een oud en zonderling historisch monument; voor mij, die hier een voornaam deel van mijne klinische opleiding heb genoten, was het een schoon, heerlijk en zonnig gedeelte mijner jeugd.
7
HET HOTEL DROUOT.
Enkele schreden noordelijk van den Boulevard des Ita-liens, waarde Rue Rossini de Rue Drouot kruist, verheft zich een laag gebouw van solide constructie, welks uitgebreid front van zandsteen is doorbroken door breede poorten, die door ijzeren hekken afgesloten zijn. De buitenmuren van dit huis hebben voortdurend een bont aanzien door honderden kleurige aanplakbiljetten, waarmee zij van boven tot onderen beplakt zijn. Oude, door den regen half uitgewischte , door den wind verscheurde plakkaten steken half uit onder hunne opvolgers, die er achteloos over geplakt zijn en op vele plaatsen hebben zich uit deze papieren dikke korsten gevormd. Door de ijzeren hekken ziet men op een vuile binnenplaats, waarop een onnoembare rommel, een verwarde hoop huisraad van allerlei soort is opgestapeld. Vóór het huis staan voortdurend geheele rijen van die reusachtige goederenwagens, die een eigenaardigen trek aan het beeld van de Parijsche straten toevoegen: zware arken, geheele huizen op een platform, dat op assen en wielen rust, veel gelijkend op de bewegelijke kermistenten, waarin marktschreeuwers, vuurvreters en me-nageriën van kermis tot kermis trekken. Voor deze wagens, die tot transport van meubelen dienen, zijn twee kolossale normandische rossen gespannen , vóór elkaar, niet, zooals ten onzent, naast elkaar. Op de trottoirs voor het gebouw slenteren dozijnen van arbeiders in blauwe blouses en commis-
99
sionairs, met blikken onderscheidingsteekenen op de borst, rond. Een eeuwig komen en gaan doet de poorten gelijken op de vluchtgaten van een bijenkorf. Honderden personen. deze in matigen pas slenterend, andere haastig loopend, zonder iets bij zich of zwoegend onder zware lasten, dringen en krioelen hier door elkander. Het zijn mannen en vrouwen, Sa-voyaarden en Auvergnaten , in bruine fluweelen of blauwe wollen buizen, en modeheertjes in het onberispelijkste wandeltoilet en met het onvermijdelijke roode lintje in het knoopsgat. Dit gebouw, dat het aantrekkingspunt van een zoo levendig wagen- en menschengewemel is, heet het sHótel des Ven-tesquot;, of kortweg het Hotel Drouot, de plaats voor de groote openbare verkoopingen te Parijs. Hier worden dagelijks de prozaïsche slothoofdstukken van menigen fantastischen roman afgespeeld; de overblijfselen van vergane vermogens worden hierheen als strandgoed gebracht en eene bevolking , die weinig beter is dan de strandroovers, ziet met begeerte uit naar de stukken buit, om ze te bemachtigen. Menige loopbaan , in paleizen begonnen, en voortgezet in schouwburgloges, equipages , speelzalen en cabinets particuliers van het C a f é Anglais, wordt hier geliquideerd; vele kostbaar bewerkte meubelen, dure kunstwerken, élégante voortbrengselen uit brons , die hier ter bezichtiging zijn uitgestald , verhalen van de treurige wisseling der menschelijke lotgevallen en prediken tot vervelens toe de huisbakken moraal, dat verkwisting en lichtzinnigheid tot ondergang voeren. Overigens is niet alles, wat hier vérkocht wordt, afkomstig van bankroeten of met gerechtelijk beslag belegd. Er zijn verkoopingen -naprcs déccs\'\\ ■na cause de departquot; en ygt; vent es a l\'amiablequot;^ d. i. wegens sterfgeval, vertrek en vrijwillige verkoopingen. De laatste zijn over het algemeen strikken voor den naïeven kooper, die zonder bijzondere kennis van de voorwerpen, die hij wil koopen, hierheen komt en zich verbeeldt, dat hij de zaken hier half te geef zal krijgen. Kooplieden in meubelen en kleê-ren en kunstkoopers, die contanten noodig hebben ot van oordeel zijn , dat in hunne winkels de verkoop niet snel ge-
IOO
noeg gaat, brengen hunne waren naar het Hotel Drouot en laten ze daar veilen. Onder het publiek zijn altijd wel eenige onkundigen, die in den val loopen. Zij bieden een prijs, de eigenaar der zaken biedt hooger; de kooper te goeder trouw^ die hierin het bewijs ziet, dat het een voorwerp van waarde is en liefhebbers vindt, wordt ijverig, het bod wordt hoe langer zoo hooger, de koopman is zoo verstandig met het spel uit te scheiden, als hij ziet, dat een behoorlijke prijs gemaakt is en de kooper is onder groote opwinding in de stikkende atmosfeer en in het lastigste gedrang eigenaar van een ding geworden , dat hij in een winkel goedkooper, na zorgvuldige keuze en met het grootste gemak had kunnen koopen en dat hem bovendien dan nog gratis thuis zou gezonden zijn, terwijl hij nu nog bovendien de aanzienlijke verkoop- en transportkosten te dragen heeft. De verstandige Parijzenaars kennen dit loopje en nemen gewoonlijk slechts aan die veilingen deel, die vpar autoritéquot; plaats hebben ; de brave provincialen en onvoorzichtige vreemdelingen worden hier dikwijls slachtoffers van hunne lichtgeloovigheid en van de slimme praktijken der Parijsche kooplieden.
Des voormiddags hebben in het Hotel Drouot nooit veilingen plaats. Dan worden de voorwerpen, die verkocht zullen worden , er heen gebracht en andere , die \'s daags te voren verkocht zijn , verzonden. Van den vroegen morgen tot den middag rijden de goederenwagens af en aan , zijn de werklieden in de weer en rijzen en dalen tusschen de onderaardsche magazijnen en de binnenplaats de bewegelijke platformen, waarop de zwaarste meubelen zonder geraas en zonder moeite door hydraulische kracht opgeheeschen of neergelaten worden. De verkoopcommissarissen loopen in de grootste drukte heen en weer; nieuwsgierigen van de straat staan een oogenblik stil om enkele merkwaardige voorwerpen te bekijken gedurende den korten tijd van het overbrengen uit den wagen in het magazijn; midden in dezen chaos van paarden , menschen en dingen van duizenderlei vorm dwarrelt een opzichter, in uniform en gedecoreerd, als een kwikzilvermannetje heen en
101
weer; hij is onvermoeid in het geven van bevelen, die niemand uitvoert en in het uitdeelen van raadgevingen, waarom niemand hem verzocht heeft.
Om éen uur luidt een schel klinkende klok op de binnenplaats van het gebouw ; dit is het teeken, dat de veilingen een aanvang nemen. Van dan tot ongeveer zes uur des avonds heerscht in het geheele huis een verschrikkelijk geraas, dat doordringt tot op straat. Twintig, dertig bijzonder krachtige stemmen , die er in geoefend zijn, het gedruisch eener door elkaar pratende menschenmassa te overschreeuwen, roepen in allerhande tonen, van den diepsten bas tot aan den meest gillenden discant cijfers uit; het publiek woordt met een verward geroep, hamers vallen met een dof geklop op houten tafels, zware voorwerpen worden met geschuifel en gedruisch verzet: vaak valt een stoel, een blikken emmer, een tang met geraas op den grond; het is een coneert van valsche tonen, dat den bezoeker binnen korten tijd een soort van verdooving bezorgt. In iedere ruimte, in eiken hoek van het gebouw vinden verkoopingen plaats; in de kelders, op de binnenplaats, in de zalen van het parterre en van de verdiepingen. De voorwerpen , te verkoop aangeboden , de auctionarissen en het publiek bieden echter een geheel verschillend schouwspel aan, naarmate men zich op de verschillende too-neelen van verkoop bevindt.
In de onderaardsche magazijnen en op de open plaats worden de verkoopingen »par autoritéquot; gehouden. Deze mogen zich in een sterken toeloop verblijden, want de autoriteit geeft de zaken af voor eiken prijs, die geboden wordt; ik heb eens een venezuelaansche generaalsuniform, naar den smaak van dit tropische land overrijk met goud geborduurd , en die in pracht wedijverde met het galakleed van een vene-tiaanschen doge uit de middeleeuwen voor den prijs van acht francs zien toewijzen. De parterrezalen zijn bijna uitsluitend bestemd voor het huisraad enz. De verkoopzalen worden door een balie, die uit oude naast elkaar geplaatste pakkisten gevormd is, in twee helften gescheiden, waarvan de eene
102
voor het publiek geopend is, terwijl de andere met meubels volgepropt, nauwelijks plaats overlaat voor het personeel, dat bij den verkoop assisteert. Dit laatste bestaat uit talrijke personen van verschillende rangen. Daar is ten eerste de s com-missaire-priseurquot;, een heer op middelbaren leeftijd, die er doorgaands zeer eerwaardig uitziet en een korpulentie bezit, waaruit men tot een zeer aangename fmanciëele positie mag besluiten; hij is goed bij stem, heeft een scherpen blik en is gewapend met een kleine hamer, die hij op tafel laat neervallen , zoodra een voorwerp den kooper wordt toegewezen. Hij zit achter een hooge schrijflessenaar en aan zijne zijde zit de vclercquot;, een schrijver, die de voorwerpen in een register opschrijft en de prijzen, die ze gegolden hebben, er naast opteekent. Achter de balie loopt met snellen tred, zooals de menagerieleeuw achter zijne tralies, de hoofdpersoon van dit tooneel heen en weer. Het is de eigenlijke auctionaris. Zijne bekwaamheden zijn menigvuldig en zijn beroep is zeer moeilijk. Hij moet ten eersten sterke en onvermoeide longen bezitten, hij moet de bestemming en technische benaming van alle mogelijke gereedschappen en huisraad kennen, zonder blikken en blozen voor het ellendigste tuig nog eenige woorden van aanprijzing vol overtuiging wagen en zijn blik voortdurend onafgewend houden van de lippen van honderden menschen, om geen enkelen wenk, geen enkel geluid, dat een meebieden beteekent over het hoofd te zien of niet te hooren. Eindelijk zijn hier nog eenige handlangers, die met groote handigheid de zwaarste kasten als lichte gomelastieken ballen heen en weer dragen, opheffen en omdraaien, om ze aan alle kanten te laten zien. De handlangers slepen de voorwerpen aan en zetten ze op de tafel. De auctionaris noemt het voorwerp, somt met eenige altijd afwisselende woorden de voortreffelijkheden op, die in den regel alleen in zijne verbeelding bestaan, en noemt een prijs. Uit het publiek volgt een bod. De auctionaris en de achter zijn bureau zetelende commissaris herhalen het ge. tal en moedigen tot v erhoogen aan, het heen- en weerroepen duurt een poosje, dan valt de hamer, het voorwerp wordt
io3
haastig weggenomen en een ander verschijnt in de plaats. Menigmalen heeft een te haastige aandrager de aardigheid het aangebrachte voorwerp aan te kondigen, nog vóór de auctionaris het gedaan heeft. Deze wijst dan met een blik van onuitsprekelijke verachting over de ongevraagde inmenging den schuldige tot zijn arbeid terug en beschaamt de voorijlige door een nadrukkelijke verbetering zijner aangifte.
Heeft de eerzuchtige sjouwer een voorwerp om op te zitten als seen stoelquot; geintroduceerd, dan zal de auctionaris het zeer zeker een »zetelquot; noemen; heeft gene van een »kachelquot; gesproken, dan zal deze het als een s geciseleerd stookwerk-tuig van bronsquot; aankondigen enz. De tegenwoordigheid van geest en gemakkelijkheid van spreken dezer lieden is boven allen twijfel verheven ; datzelfde kan men echter niet van de zindelijkheid van hun linnen en de netheid hunner klcederen zeggen. Waarom zouden zij zich ook geneeren en onkosten voor hun toilet maken ? Het publiek , dat zij voor zich hebben, ziet er gewoonlijk nog wat slordiger uit dan zij zelf. De ellebogen tegen elkaar en hoofd aan hoofd zit het op strooien stoelen met gaten of staat op vuile houten banken en iedereen toont een diep ingeworteld wantrouwen tegen zijn buurman te hebben door de nauwlettende zorg, waarmee hij zijn hand op zijn geldbeurs houdt. De meerderheid van het publiek bestaat uit de gewone hyena\'s der publieke verkoopingen, uit uitdragers en handelaars in kuriositeiten , die alles zonder onderscheid opkoopen en alleen dan met hardnekkigheid zich van alle bieden onthouden, als een koopman zich door de comedie van een openbaren verkoop voor goeden prijs van een aantal waren wil ontdoen. Toch zijn er nog altijd koopers met goed vertrouwen, die komen in het geloof, dat zij hier voor weinig geld groote schatten kunnen verkrijgen. Meestentijds zijn dat arbeiders met hunne s vriendinnenquot; die besloten hebben een huishouding op te zetten en nu de noodige zaken voor de inrichting van een eenvoudige woning koopen. In deze zalen, die men verachtelijk de sulles des punaisesquot; ^ swandluizenzalenquot; noemt, vinden slechts prullen koopers.
io4
Hoe slechter, hoe meer verwaarloosd, hoe meer gebruikt de zaken er uitzien, des te hardnekkiger wordt er op geboden. Oude matrassen , stroozakken en beddedekens, wankelende stoelen, gebarsten kookpannen worden zoo vlot verkocht als warm brood; kasten , spiegels en klokken zijn reeds moeilijker aan den man te brengen; voor weeldemeubelen, snijwerk en tapijten is hier nauwelijks een liefhebber.
Geheel anders zien de zalen op de bovenverdiepingen er uit. Dat zijn de aristocratische ruimten van het Hotel Drou-ot. Hier worden slechts voorwerpen van waarde ten verkoop aangeboden en wie meebieden wil, moet een tamelijk diepe beurs hebben. Alles ziet er hier deftig en voornaam uit. De ■zcommissaire priseurquot; draagt stijve vadermoorders, die hem het eerwaardig voorkomen van een magistraatspersoon ver-leenen; de auctionaris is elegant gekleed; de aandragers steken in een nette uniform; naast den auctionaris is nog een ^deskundigequot; in functie, die de dingen met aanwending van veel technische phraseologie op een voor leeken onbegrijpelijke wijze classificeert en beschrijft; het publiek is élégant, men ziet gedecoreerde heeren en dames in groot toilet; in plaats van de gebroken stoelen in de parterrezalen staan hier zindelijke rieten stoelen: men dringt en stoot niet, men is hier niet zoo bang voor zijne zakken en men schreeuwt niet bij het bieden, maar vergenoegt zich met een nauwelijks merkbaar hoofdknikje den auctionaris te kennen te geven, dat men een cijfer hooger biedt dan het vorige bod.
In deze zalen vinden de beroemde verkoopingen plaats, waarvan van tijd tot tijd beschrijvingen in de geheele euro-geesche pers voorkomen en waarbij prijzen besteed worden, die een eerlijk man met kleinsteedsche begrippen de haren ten berge doen rijzen. Hier worden de schilderijen der oude en nieuwere meesters verkocht, waarvoor het britsch museum lo.ooo pond betaalt; hier verkrijgt men zeldzame uitgaven van boeken voor lo.ooo francs, hier strijden liefhebbers om het bezit van manuscripten , teekeningen en gravures , waarbij fabelachtige sommen als projectielen heen- en
ïoS
weer vliegen; hier betalen verzamelaars voor porceleinen borden, die er onaanzienlijk uitzien, wormstekige schilderijen, verroeste wapens en geel geworden snijwerk uit ivoor hun vijf-of tienvoudig gewicht in goud; de rijkdom viert hier ware orgiën der verkwisting en als men een namiddig in deze zalen heeft doorgebracht, begrijpt men eerst recht, welke reusachtige vermogens de welgeslaagde arbeid van geslachten in het gelukkige Frankrijk moet hebben opgehoopt en op welke wonderlijke wijze menige Crosus het overschot dezer rijkdommen tracht kwijt te worden. Het schijnt, dat het goud iets van de uitzettingskracht van den stoom bezit, zoodat het bij te hooge spanning het vat, waarin het is opgesloten zou doen springen, als geen veiligheidsklep werd geopend. De dwaze en onzinnige liefhebberijen dienen voor de rijken als zulke veiligheidskleppen, waardoor zij zich van den onuitstaanbaren druk hunner opgestapelde millioenen verlossen.
Menigmaal komen hier voor een uurtje ook wel arbeiders in blouses en arme duivels zonder werk, niet om mee te bieden, maar om toe te kijken. Hunne aanwezigheid werkt beangstigend en beklemmend op den auctionaris , op de commissarissen , op de koopers, maar men kan ze niet uitsluiten en moet hunne onaangename tegenwoordigheid verdragen. De »deskundigequot; waagt het nauwelijks met de gewone stemverheffing te roepen: sgt;Een ijzeren slot uit de dertiende eeuw, tienduizend francsquot;, terwijl het oog van een arbeider op hem gericht is, die misschien goede, nieuwe sloten maakt en voor zijn arbeid niet meer dan vijf francs krijgt en een liefhebber heeft den moed niet voor een gebroken porceleinen kop van plompen vorm 30000 francs te bieden, als de duistere blik van een mensch op hem rust, die misschien heden nog niets gegeten heeft, omdat hij geen sou voor brood bezit. Misschien waren het zulke verbitterde toeschouwers, die in deze zalen het eerst het plan voor den communeopstand uitbroeiden, misschien kwam hier in een verhit hoofd het eerst de gedachte op om de Tuilerien en het Louvre met al hunne schatten in de asch te leggen. Hier is het, waar de arme den rijke het diepst
io6
leert haten en het zou een zeer wijze voorzorgsmaatregel van politieke gezondheidsleer zijn, als men den toegang tot de z alen der kunstverkoopingen van het Hotel Drouot onverbiddelijk aan ieder verbood, die niet het bezit van 100,000 francs inkomen kan bewijzen.
DE CAFÉS.
Engelschen en Amerikanen worden opgewonden van geestdrift , als de Parijsche koffiehuizen ter sprake komen ; in al hun reisbeschrijvingen zingen zij den lof dezer inrichtingen, die hun toeschijnen het bekoorlijkste, beminnelijkste en eigenaardigste te zijn , wat Parijs den vreemdelingen kan aanbieden. In angelsaksische landen regelt een stijve étiquette den omgang tusschen de menschen; men bemoeit zich slechts na voorafgegane officiëele voorstelling met elkaar en men beschouwt het wisselen van eenige onbeduidende woorden met een\' vreemde zelfs als een handeling, waarbij men zich eenigszins vergeet; deze strenge zeden verhinderen natuurlijk het ontstaan van inrichtingen, waarvan het levensbeginsel vrije gezelligheid is; de weinige publieke lokalen, die voor iedereen openstaan, zijn door houten schotjes verdeeld in een aantal kleine loges, in elk waarvan slechts een tafel geplaatst is, zoodat het onvriendelijke, bijna vijandige isolement der bezoekers onder elkaar zelfs doorgezet is in restauraties, leeskamers, enz. Nu komt zulk een Engelschman of Amerikaan, gewoon aan schuttingen en ongenaakbaarheid, te Parijs en vindt in alle straten café naast café, waar men in vroolijke vrijheid zijn tijd kan doorbrengen, waar vreemden zich zonder bedenken naast elkaar aan éen tafel zetten, na een lichten groet een gesprek beginnen, al het mogelijke doen om het elkander gedurende een poosje aangenaam te maken en ten
ioS
slotte na een meer of minder belangrijk gesprek elkander verlaten , om elkander misschien nooit weer te zien. Het is niet meer dan natuurlijk dat hen op het gezicht dezer vrije wijze van omgang, die zoo gelukkig het midden weet te houden tusschen opdringende vriendschapsbewijzen en afstootende uitsluiting , het hart opengaat en hij, èn de cafés , èn de beminnelijke toegankelijkheid der Parijzenaars niet genoeg weet te roemen. Wat het laatste punt betreft, heeft hij evenwel niet zoo heelemaal gelijk. Het is een dwaling, den opper-vlakkigen beschouwer echter wel te vergeven, dat de Parijzenaar zoo erg gemakkelijk toegankelijk is. Het kost den Parijzenaar weliswaar volstrekt geen overwinning op zich zelf, zich op straat, in den schouwburg of in het koffiehuis, dadelijk in een levendig gesprek met den eerste den beste in te laten en men komt zonder veel moeite tot een zekeren graad in zijn intimiteit, maar des te moeilijker is het ook, het verder dan tot dezen graad te brengen. De vertrouwelijkheid des Parijzenaars is nooit zonder terughouding: hij kan met een gewone koffiehuisbekende jaren lang omgaan, hij kan met hem de beste maatjes zijn en hij zal toch in de belangrijkste punten van zijn denken en voelen, in zijne financiëele en familieaangelegenheden een strenge , niet over te komen reserve in acht nemen. Hoe veel vreemden, die met de aangenaamste snelheid en gemakkelijkheid van het toevallig naast elkander zitten tot het groeten, van het groeten tot een gesprek, van het gesprek tot een handdruk, van een handdruk tot vriendschappelijke betrekkingen met een Parijzenaar geraakten, kunnen zich beroemen, door hem in zijn huis geïntroduceerd te zijn , aan zijn haard en in zijne familie te zijn uitgenoodigd ? De Parijzenaar maakt namelijk een zeer groot onderscheid tusschen de op straat gemaakte kennis zonder verder gevolg en de intimiteit, en laat hij zich tot de eerste gewoonlijk gaarne met gratie leenen, hij laat niet licht den drempel zijner woning overschrijden.
Doch. om op de Parijsche cafés terug te komen, de geestdrift, die Engelschen en Amerikanen er voor hebben, is vol-
log
komen begrijpelijk. De Weener zal trouwens anders over hen denken. Hij zal er vele zaken missen, die hem zijn eigen koffiehuis bieden en het hem aangenaam maken. Hij is verwend. Het weener koffiehuis is zonder mededinger; het is eenig, onovertreffelijk, neen, onbereikbaar; geen europeesche groote stad kan in dit opzicht met Weenen wedijveren, Parijs even zoo min als de anderen. Welk een eigenaardige, aangename , weldadige atmosfeer heerscht in Weener koffiehuizen! Welk een behagelijk, welk zorgeloos leven van den eenen dag op den anderen drukken de gezichten der gasten uit! Welkeen menigte dagbladen! Hoe vriendelijk, snel, voorkomend is de bediening! Hoe sierlijk en zindelijk zijn alle voorwerpen! Hoe goed en goedkoop is alle consumptie! In al deze opzichten staan de Parijsche cafés, zelfs de voornaamste, ver ten achter. Schitterend en rijk zijn de Parijsche cafés zeer zeker; het ontbreekt er noch aan groote spiegels, noch aan verguldsel; de zolders zijn beschilderd; aan de wanden is marmer en brons aangebracht; de zindelijkheid echter laat zeer veel te wenschen over en voor het gemak is slechts schraal gezorgd. De marmeren tafeltjes worden slechts zeer oppervlakkig schoon gemaakt en zijn dikwijls zeer leelijk verontreinigd door gedroogde koffie- en likeurringen. Men bestrooit den vloer streepen hoog met zaagsel, waarvan ik het nut nog niet heb kunnen doorgronden. Daar dit zonderlinge strooisel herhaaldelijk gedurende den dag vernieuwd wordt en slechts vermindert met het weinige, dat vertrekkende bezoekers aan hunne schoenzolen medenemen, waadt men tegen den avond in ,een diepe stoflaag, die een onaangenaam gevoel opwekt in hem, die niet aan dezen toestand van een vloer gewoon is. Van de ruimte wordt partij getrokken met eene nauwgezetheid, die zich natuurlijk moet ontwikkelen, bij de beperkte grootte van Parijsche lokaliteiten en bij de schreeuwend hooge huurprijzen. Men plaatst de tafels overal, waar men ze maar ergens kan bergen; in de midden blijft er nauwelijks een smal paadje over, om er door heen te sluipen. Zulk een toestand veroorlooft slechts aan weinige gasten, het zich gemakkelijk te maken in een
hoekje of een vensternis; de meesten moeten ergens in het midden der ruimte gaan zitten, waar publiek en bedienden hen voortdurend moeten passeeren. Het hoofdstuk van de bediening in de Parijsche cafés is hatelijk. De gar com. die hier niet den gewonen zwarten rok dragen, maar een kort, tot aan de heupen reikend buisje, en die een lange witte schort voor hebben, bezitten een spreekwoordelijk geworden brutaliteit; om onbekende, toevallige bezoekers bekommeren zij zich volstrekt niet; richt iemand een vraag tot hen, dan antwoorden zij kort aangebonden, droog, uit den eenen hoek van den mond, zonder zich de moeite te doen de lippen te openen; bestelt men iets, dan krijgt men het in den regel eerst na langen tijd; wordt men ongeduldig, dan wordt men eenvoudig uitgelachen. Heeft men eindelijk het geluk gehad, door hooge fooien de welwillendheid der bedienden te koupen, dan worden zij zoo familiaar, dat het nog onuitstaanbaarder is dan hunne vroegere onbeleefdheid. Waarlijk, ik heb het na een driejarig verblijf te Parijs nooit kunnen leeren begrijpen, hoe dezelfde Parijzenaars, die wegens de lichtste politieke onderdrukking gereed zijn revolutie te maken, barricaden op te werpen en regeeringen te verjagen, zonder morren en zonder weerstand te bieden, de voortdurende tirannie der koffiehuisbedienden verdragen!
De consumptie is, als men haar, Weenen er geheel buiten gelaten, vergelijkt met de overige groote steden van Europa, gewoonlijk middelmatig, omniette zeggen onbevredigend en daarbij, buiten alle maten, duur. Koffie en melk worden door een gar£011 uit twee kannen bediend en den gast voor zijne oogen ingeschonken. Dit heeft het voordeel, dat men bij de menging de hoeveelheden van beide vloeistoffen zelf kan bepalen, maar het nadeel, dat men haar in den regel koud krijgt. Koffie is overigens volstrekt niet de drank, die hier het meest wordt gebruikt. (Het is karakteristiek, dat men den kastelein van een koffiehuis in het dagelijksch leven niet vcafetierquot;, maar tiluno-nadierquot; noemt.) Het verbruik van bier, gedistelleerd en limonades is veel grooter. De vereeniging van koffiehuis en speel-
zalen, in Weenen gebruikelijk, is hier slechts weinig in zwang De meeste cafés hebben geen speelzaal, velen zells geen billard. Die, welke er verscheidene bezitten, maken daarvan grooten bluf, en verzuimen niet, er door allerlei opschriften, opmerkzaam op te maken.
Het is vooral in het aantal dagbladen , dat men ter beschikking der gasten stelt, waarin de Parijsche cafés zoo oneindig ver bij die te Weenen achterstaan. Hoe ver is men hier van de Weener vrijgevigheid, die zich op alle binnenlandsche en vele buitenlandsche journalen abonneert, die de voornaamste couranten in tien en vijftien exemplaren houdt en ook de wetenschappelijke week- en maandschriften niet vergeet! In geheel het groote Parijs zijn er nauwelijks twee dozijn cafés, waar men andere dan Parijsche bladen vindt en bij deze zeldzame uitzondering beperkt zich het houden van voortbrengselen der buitenlandsche pers ten hoogste tot een engelsch, een duitsch en een belgisch blad. Men moet nauwkeurig zoeken, om een spaansch, een italiaansch, ja zelfs om een russisch blad te vinden, en dat in eene stad , die ten allen tijde dui-zende Spanjaarden, Italianen en Russen herbergt. Maar waarom zouden de vreemdelingen zich over dit verzuim beklagen ? Het gaat den Parijzenaars met hnn eigen pers niet beter. Er is geen enkel koffiehuis, dat alle te Parijs verschijnende bladen voorhanden heeft; de meesten hebben er slechts vijf of zes en nooit éen daarvan in twee exemplaren.
Dat komt, omdat het Parijsche café, in tegenstelling van het Weener, geen leeskamer is. Als de Parijzenaar kranten wil lezen, gaat hij of naar een s cabinet dc lecture\'\'\', die er trouwens slechts twee behoorlijke zijn, of hij koopt het blad, dat hij wenscht. Het koffiehuis is voor hem iets geheel anders : een werkcabinet, een ontvangkamer, een bureel voor zaken. Hij schrijft hier zijn brieven , waarvoor hij papier en enveloppe gratis ontvangt; hij vindt hier zijn vrienden en bekenden en regelt met hen hier hunne aangelegenheden 5 hij ontvangt hier bezoeken en brengt ze terug; ja, men vindt te Parijs een menigte bekende personen , afgevaardigden , schrijvers , jour-
112
nalisten , kunstenaars , die volstrekt geen bohémiens zijn en een volkomen geregelde huishouding hebben, maar desniettemin aan iedereen hun café als eenig adres opgeven en alleen hier opgezocht wenschen te zijn.
Vele Parijsche cafés hebben een wereldroem en een naam in de politieke en letterkundige geschiedenis van Frankrijk. Wie kent niet Tortoni, het voornaamste café van Parijs, gelegen aan den Boulevard des Italiens, met de deftige, ernstige pracht zijner inrichting, met zijne oude garfons, die het strenge en achtenswaardige voorkomen van rechters hebben en met zijn overdreven hooge prijzen, bij welker berekening men van de stilzwijgende voorwaarde schijnt uitgegaan te zijn, dat ieder gast een groot heer is! Tortoni bloeide reeds onder het eerste keizerrijk en begon toen het Pal ais royal concurrentie aan te doen; de maarschalken en hertogen van dit tijdperk staken hunne gespoorde laarzen onder zijne marmeren tafeltjes. Gedurende de restauratie en het Julikoningschap was het de verzamelplaats der voornaamste wereld. Onder het tweede keizerrijk wist het zich vrij te houden van het bezoek van dubbelzinnige elementen en heden, in den republikeinschen en democratischen tijd, stelt het met zekere ostentatie zijne conservatieve neigingen ten toon. De klerikale en legitimistische bladen worden hier zeer in eere gehouden, de republikeinsche worden er niet geduld. Te vergeefs vraagt de gast naar de ^ Républigue fra!i(aisc,\\ de j Tempsquot;, de nXIXcme siccle quot; om van de s Événementquot; en de nRappelquot; niet te spreken. Hij krijgt het gestrenge antwoord van den wenkbrauwfronsenden kellner terug dat» die soort van bladenquot; hier niet geduld wordt. Nauwelijks waagt de eigenaar het een oog toe te drukken voor de jongste afdwalingen van het aka-demisch sJournal des débatsquot;, en het, zijn smetteloos verleden in aanmerking genomen , nog langer te houden. Men verzoent echter met deze dwaze gril, als men weet, dat Tortoni zich zijne aristocratische uitsluiting niet alleen uitoefent tege i liberale bladen, maar ook tegen een zeker vrouwelijk element, dat het bezoek van de overige cafés op de boulevards \'s avonds
ii3
voor dames bijna onmogelijk maakt. In Tortoni wordt geen dubbelzinnige bezoekster geduld. De dames, die men hier ziet, behooren allen tot de fatsoenlijke wereld.
In het Café Riche, weinige schreden van Tortoni verwijderd, ontmoeten journalisten en beursbezoekers elkaar. Het groote en schitterende »Café américainquot; en het sGrand café\'\' hebben een steeds afwisselend publiek, dat bijna uitsluitend bestaat uit de vreemdelingen , die in de hotels op de boulevards logeeren. Het sCafé de la paixquot; is sedert den V^en September 1870 het hoofdkwartier der Bonapartisten. Over de redenen, die hen bewogen hebben dit koffiehuis te kiezen, geeft een hunner, August Lapage, de schrijvereener monografie over de Parijsche cafés, die even rijk is aan lasterlijke aantijgingen tegen de republikeinen als aan feiten [tLes cafés politiques et littéraires de Parisquot;), de volgende opheldering; Men zou geen schoonere plaats voor de samenkomsten hebben kunnen vinden dan het Café de la paix. Op den hoek van het plein der nieuwe Opera gelegen , is dit établissement een der schoonste bouwwerken, die onder Napoleon III werden ondernomen .... Aan de zijde verheft zich de ontzaglijke steenmassa der Opera. Tegenover het koffiehuis, aan de andere zijde van den boulevard, ziet men de Avenue Napoleon (tegenwoordig heet zij Rue du 4 Septembre) en de Rue de la paix, die gebouwd werd door het hoofd der keizerlijke dynastie. Aan het einde dezer straat is het Vendórae-
plein, waarop de zuil van Austerlitz zich verheft.....Alles
in dit kwartier wekt de herinnering op aan de twee keizerrijken ; zoowel uit instinct als uit voorliefde gaan de vrienden en verdedigers van Napoleon hier wandelen en kouten over hunne verwachtingen.quot; Op den avond van den i4den October 1877, dien gedenkwaardigen. avond , toen de uitslag van de verkiezingen voor de nationale vergadering bekend werd, was het »Café de la paixquot; ledig; de ^vrienden en verdedigers van Napoleonquot; hadden hun aan herinnering rijk kwartier vicariaten en waren ergens anders heen gegaan, om over verleden en toekomst te babbelen. Het opgewonden publiek.
114
stroomde echter bij voorkeur naar het koffiehuis der Bonapar-tisten en liet het weergalmen van het jubelgeschreeuw en de vivats op de republiek.
Bijna alle groote schouwburgen der boulevards, Vaudeville en Variétés, Gymnase en Ambigu, Renaissance en Porte St. Martin, staan in betrekking tot een café, dat de natuurlijke verzamelplaats is der kunstenaars en schrijvers, die tot de bewuste inrichting behooren, en waar de indringende bewonderaars, die hier zelfs om theatersterren van den elfden rang een hof vol dienstijver vormen , voortdurend gelegenheid hebben, hunne dienstwilligheid door het aanbieden van déjeuners en soupers aan den dag te leggen. Midden tusschen deze theatercafés, waarvan de atmosfeer vol is van het stof en de geuren der coulissen, lag vroeger het Café de Madrid, dat tegenwoordig niet meer bestaat, maar in de laatste jaren van het keizerrijk, gedurende het beleg en den opstand der commune een der beroemdste van Parijs was. Hier kwamen de redacteuren der groote oppositie-bladen en de leiders der radicale partij bijeen; een gemeenzame haat tegen het keizerrijk vereenigde toen zulke elementen als J. J. Weisz, die sedert een steun der «zedelijke ordequot; is geworden en Delescluse, die Parijs heeft helpen in brand steken. Men kan zeggen,\'dat de opstand der com- . mune in het Café de Madrid ontstaan is. Zijne vaste gasten waren, behalve Delescluse ook Ranc en Vermorel, Razoua en Alfred Naquet, P.aoul Rigault en Eudes. Achter een glas absinth gezeten, gaven zij hun wrok tegen de misdadigers van den 2 den December in de hevigste uitdrukkingen te kennen en zochten elkander in avontuurlijke plannen tot hervorming van staat en maatschappij te overtreffen. De meer gematigden hoorden nu verwonderd , dan glimlachend, toe , hoe de overdreven democraten hunne fantastische theorien met overspannen gesticulaties en schitterende oogen ontwikkelden, maar dachten er verder niet aan ze als ernstig te beschouwen. De gebeurtenissen hebben later bewezen, dat deze dolle redevoeringen wel degelijk letterlijk dienden opgenomen te
US
worden. De vlammen der Tuileriën werpen een bloedig licht op de namiddag-bijeenkomsten in het Café de Madrid. De deelnemers aan deze samenkomsten hebben wonderlijk verschillende lotwisselingen gehad. Sommigen zijn thans staatsraden, prefecten en ridders van het legioen van eer, anderen ver-bannenen., bij verstek ter dood veroordeelden, als zij niet in de Meidagen van 1871 op een barricade of later op de woeste vlakte van Satory door een geweerkogel gevallen zijn. Zoo loopen soms zeer snel levensbanen uit elkander, die langen tijd volkomen evenwijdig hebben geloopen.
Een bijzondere plaats onder de Parijsche cafés neemt het Café Procope in, die ik reeds eenigszins heb aangewezen naar aanleiding van de schildering van het Quartier latin. Het ligt in de Rue de 1\'ancienne comédie, een historische steeg, waarin de troep van Molière speelde, voor zij verhuisde naar het gebouw, waar zijne navolgers nog verblijven Het bestaat uit twee smalle, lange, lage zalen en een even lage entresol. Geen fluweel noch verguldsel doen het gezicht der bezoekers aangenaam aan. Van de verschoten behangselpapieren zien berookte portretten neder, de welbekende ge zichten van Voltaire , d\'Alembert, Piron , Jean Jacques Rousseau , Mirabeau. Groote herinneringen, trotsche overleveringen vergoeden hier de weelde der cafés op de boulevards en verschaffen aan het ouderwetsche lokaal een aantrekkelijkheid, die geen décorateur het kan geven. Men wierp Gambetta in de kamer der afgevaardigden herhaaldelijk voor de voeten , dat hij een getrouwe gast van Procope was geweest. Hij was het, maar hij behoeft er zich niet over te schamen. In de kroniek, die de beroemde bezoekers van dit café opneemt, volgt zijn naam na een lange reeks van anderen , die een evenzoo goeden of zelfs beteren klank hebben , dan de zijne : na Voltaire en Rousseau, Gresset, Crebillon, Piron, Destouches, d\'Alembert en Mirabeau, en als de garf on die aan het uit studenten en professoren bestaande publiek de bestelde absinth en mazagraan brengt, zich met welgevallen op zijne kennis — dikwijls zegt hij intimiteit — met den grooten redenaar beroemt, zoo
S\'
116
zal hij toch nooit verzuimen, met een fijne kennersblik er bij te voegen: Monsieur Gambetta is trouwens niet onze beroemdste klant, op wien wij het meest trotsch zijn. Ziet gij, in dien hoek, dat tafeltje? Daaraan zat de beer van Voltaire — hij geeft hem altijd dien titel — vijftien jaren lang dagelijks en schreef zijne brieven aan zijn\' vriend, den koning van Pruisen. %
DE CLUBS.
De rol, die de clubs of cercles in het Parijsche leven vervullen , is van niet zoo veel beteekenis als die der cafés, maar toch altijd belangrijk genoeg. Deze cercles zijn niets anders dan een fransche nabootsing der Engelsche clubs. Maar welk een ontzettende en karakteristieke verandering heeft het britsche gewas door zijne overplanting in de Parijsche levensomstandigheden ondergaan! De Londensche club heeft, in zoover zij geen bijzondere speculatie is, grootendeels een zedelijk do. l; zij biedt alleenstaanden en vreemdelingen een vergoeding aan voor het tehuis , dat zij moeten ontbeeren , en levert hen alle gemakken , die men anders in eigen huishouding vindt; zij vereenigt lieden, die hetzelfde beroep of een gemeenschappelijke herinnering aan het verleden hebben, tot een kunstmatige familie , en voert als een ver zichtbaar, hoog opgericht teeken, menschen tot elkander, tusschen wie gelijke denkbeelden heerschen en een zelfde levensdoel bestaat, en die elkander anders in de groote wereldstad en bij de moeilijkheden van het maatschappelijk verkeer te Londen, bezwaarlijk zouden hebben gevonden. De trotsch van de Londensche club is ha.ir leeskamer, waar men de groote bladen van alle landen en de wetenschappelijke periodieke geschriften in alle talen vindt liggen, en hare bibliotheek, voor welker uitbreiding een aanzienlijk deel der inkomsten wordt aangewend. De Parijsche club heeft zich in ieder opzicht van dit schoone voorbeeld
118
verwijderd. Zij heeft geen enkel ernstig doel: zij houdt nauwelijks enkele couranten, en legt gewoonlijk volstrekt geen bibliotheek aan; in korte woorden: zij is in den regel niets anders dan een geautoriseerd , in een manteltje van fatsoen gehuld — speelhol.
Het spel, dat is het groote, het voorname doel van den Parijschen cerch en men wordt er slechts lid van , als men zich aan de prikkeling van de groene tafel en van de hasard-spelen wil overgeven. De Parijzenaar heeft een noodlottige neiging tot hasardspelen van allerlei aard. een neiging, die een zonderlinge tegenstelling vormt met zijn anders koel berekenend , voorzichtig karakter en zijne soliditeit in zaken. Zoo lang nog in Hamburg, Baden-Baden en Wiesbaden gespeeld werd, bestond het publiek, dat zich om de roulette verdrong, voor verreweg het grootste deel uit Parijzenaars en in ieder geval uit de barbaarsche naapers der Parijsche levenswijze, uit Russen en Rumeniers. Wijlen de heer Blanc, die zijne dochters bij zijn dood tachtig millioen kon nalaten, heeft zeker drie vierde van dit kapitaal van zijne landgenooten afgewonnen en nog heden is het hoofdzakelijk fransch goud, dat de groene tafels te San Carlo en Monaco overstroomt. De Parijsche ccrdes danken aan deze ongelukkige speelwoede hunnen glans en hunne mode, misschien hun bestaan. De meesten er van hebben in het geheel geen aangegeven doel; zij beweren niet een bepaald politiek, ekonomisch of sociaal denkbeeld te dienen en bestaan ook, behalve enkele uitzonderingen , uit geen bepaalde klasse van lieden van hetzetfde beroep. Tot deze uitzondering behoort de sCercle des mirlitonsquot;, eene vereeniging van schilders en beeldhouwers lt;lie zijn geniaal-kunstenaarskarakter reeds door de keus van den zonderlingen naam (woordelijk «kring der rieten fluitenquot;) schijnt te willen aanduiden. De mirlitons zijn overigens volstrekt niet tot uitsluiting geneigd en laten naast kunstenaars onder de zeer rekbare benaming van skunstvriendenquot; gaarne iedereen toe van onbesproken fatsoen , van beschaving en van wereldkennis. Tets keuriger is een tweede kunstenaarsclub, »1\'Unionquot;, die
ii9
met de voorgaande de bijzonderheid gemeen heeft, van tijd tot tijd tentoonstellingen van werken harermedeleden te houden en soirées te geven, waartoe geene dames worden toegelaten en welker programma\'s van liederen en voordrachten duidelijk genoeg verraden, dat zij bestemd zijn, slechts te worden gehouden voor een mannelijk gehoor. Vele der eerste kunstenaressen der Parijsche schouwburgen werken trouwens mede aan deze soirées, die van elke pruderie beroofd zijn, wat zeer pleit voor haar vooroordeels vrije levensopvatting. Behalve beide genoemde zijn er nog eenige cercles* welker naam schijnt te wijzen op eene vereeniging van beroepsgenoten, zooals de sCercle agricole,quot; sCercle des chemins de ferquot; enz. Deze namen hebben echter volstrekt geene betee-kenis en de clubs slaan in liet geheel geen acht op het beroep harer medeleden.
De voornaamste Parijsche clubs zijn de Jockey-club, de Sp or tin g-cl ub , de Cercle impériale en de Cercle des éclaireurs. Van de Jockey-club behoef ik niet veel te zeggen. Zij is hier, wat haar naamgenoten in Londen, Berlijn en Weenen zijn. Zij is samengesteld uit de aristocratie en het corps diplomatiek en vraagt naar de afstamming harer leden, waarbij zij echter in zoover rekening met den geest des tijds houdt, dat een rond millioen voor een voorvader en een aanzienlijk landgoed voor een wapenschild geldt. Wat haar aan geest en politieke beteekenis ontbreekt, vervangt zij door chauvinisme. Men zal zich nog herinneren, dat, korten tijd geleden, een grafelijke attaché van het oostenrijksch-hongaarsche gezantschap niet werd toegelaten, omdat hij in-time betrekkingen met zijn collega van de duitsche ambassade had onderhouden. Het toeval wilde, dat deze onvoorzichtigheid spoedig gewroken werd. Weinige weken later werd namelijk een nieuwe attaché bij het fransche gezantschap te Weenen benoemd, die om getrouw te blijven aan de gewoonten der diplomaten, lid wilde worden der oostenrijksche Jockeyclub en deze laatste greep gretig de gelegenheid aan, den Franschman af te wijzen en den Parijzenaars op die wijze
120
hunne beminnelijkheid terugte betalen. De Sporting-cl ub, even exclusief als de Jockey-club, mist het diplomatieke element en heeft de groote verdienste zich bezig te houden met paardenfokkerij en wedrennen De Cercle imperial gar oorspronkelijk voor een politieke strekking te hebben. Hij wilde het Bonapartisme bevorderen. Tegenwoordig is dit programma reeds tamelijk losgelaten en de Cercle impé-rial is niets dan een vereeniging van epicuristen uit de voornam- financiëele wereld, die veel te groote sceptici en men-schenverachters zijn, dan dat zij voor het een of ander denkbeeld geestdrift kunnen opvatten, als het niet optreedt in de gedaante van een schoon gevormde balletdanseres, van een lekker toebereide faisant, of van een uitgezocht champagne-merk. De bankiers Camondo, Alphon, Oppenheim, Bischofs-heim, Königswarter enz. spelen hier hun partijtje en vertellen elkadr de erotische kroniek van Parijs. Hier is de groote beurs, waar de koers der schoonheden, die voor geld te koop zijn. wordt vastgesteld, en een reputatie in den Cercle imperial beteekent voor zekere Parijsche dames alles, wat een s dame aux came lias\'\' slechts kan begeeren, vóór de longtering haar poëtisch maakt; hotel, coupé, lakeien, diamanten en geld. De Cercle des éclaireurs is eveneens be volkt door genot/.ieke mannen, die misschien iets minder groote kapitalisten zijn dan hunne concurrenten van den Cercle imperial, maar er hun eerzucht in stellen, dit niet te laten merken. De éclaireurs spelen even hoog en hebben even dure maitressen als debeursbaronnen van den sCercle imperial,quot; maar financiëele rampen komen bij hen veel vaker voor.
In tegenstelling tot de Londensche clubs, hebben de Parijsche eer des bijna nooit hun eigen huis, maar leven in gebouwen, die zij gehuurd hebben. De grootste van hen bevinden zich op den Boulevard des Italiens en des Capucines, op de Place Ven dó me en in de Rue de la paix. dus in het voornaamste gedeelte der stad. De weelde, waarmede zij ingericht zijn. is fabelachtig; kostbare tapijten van de onderste trede der trap af, de kunstigste meubels, schilderijen ,
standbeelden, het fijnste porcelein, zilveren tafelgereedschap, zijden of lederen behangsels werken samen, om een intérieur te vormen, dat wedijveren kan met keizerlijke apartementen. Een leger van bedienden, in sierlijke liverei, bevolkt de ruime voorzalen. Likeuren, limonades, bitters staan den leden gratis ten dienste; in de toiletkamers liggen de fijnste zepen, po-mades en parfumeriën zonder een enkele controle verspreid. Men kan denken, welk een bron van onwettige verrijking dit voor de bedienden is, als men verneemt, dat het Cercle impérial voor toiletbenoodigdheden en verfrisschende dranken jaarlijks een rekening van 30000 tot 35000 francs heeft.
Ofschoon de inkomsten uit de bijdragen der leden bij de grootste clubs niet veel minder dan een half millioen francs bedragen , kan geen enkele Parijsche cercle van deze regelmatig terugkeerende inkomsten leven. Hij is bepaald genoodzaakt de buitengewone inkomsten aan te spreken, die het spel levert, en die de jaarlijksche contributiën verre overtreffen. In iederen cercle zijn er behalve de leden , die er slechts komen om een klein partijtje te maken en met bekenden een praatje te houden, eenige hartstochtelijke spelers van beroep, die het geheele jaar door, iederen avond op dezelfde plaats achter de groene tafel te vinden zijn. Deze lieden spelen nooit anders dan met elkander of hoogstens met vreemdelingen, die zich voor eenigen tijd in de club laten introduceeren, om het orakel der kaarten en het geluk te beproeven. Nu winnen zij. dan verliezen zij, maar het speelgeld wordt natuurlijk regelmatig betaald. Na enkele jaren merkt het geheele troepje, dat allen aanzienlijke verliezen hebben geleden. De verstan-digsten en voorzichtigsten trekken zich terug. Anderen zijn geruïneerd en kunnen niet meer meedoen, nog anderen gaan naar een andere club, om daar nog volle beurzen te vinden, waarmede het spel voortgezet kan worden. En waar zijn de sommen gebleven, die allen verloren hebben en die toch niemand gewonnen heeft? Dat is zeer eenvoudig. Zij vloeiden in de kas van den cercle^ die zich langzaam, maar zeker, gelijkmatig en onophoudelijk heeft verrijkt uit het vermogen
f22
van zijn geruïneerde leden. Eenige clubs, waarin vroeger zeer hoog gespeeld werd, hebben hierbij zulke groote sommen veroverd, dat zij nu een aanzienlijk kapitaal bezitten, dat in fransche rente belegd is en waarvan de interest de weelde betaalt, die de contributiën nooit zouden kunnen bestrijden. Wanneer het eenmaal zoo ver is, wordt de club plotseling zedelijk en verbiedt in zijne lokalen het hasardspel of het spel in het algemeen zelfs. Ik moet hierbij zeggen, dat de weinige clubs, die er zoo goed inzitten, dat zij het spel kunnen missen, slechts weinig door nieuwe leden worden gezocht.
Het is een bekend feit, dat spelers door een belachelijk bijgeloof zijn bezeten. De een gelooft, dat hij winnen moet, als hij zijne schoenen uittrekt, de andere gelooft zeker tegen verlies te zijn gewapend, als hij in slechte, gelapte of zelfs gescheurde kleederen verschijnt, voor den derde hangt veel af van den vorm der neuzen zijner medespelenden enz. Deze dwaze grillen worden in de ccrcles geëerbiedigd als de dogmas van een door den staat erkenden godsdienst, en er is niets ongewoons in, in de speelzaal van een voorname club een gedecoreerde heer op de kousen te zien zitten en te spelen met een anderen heer, die onder een fijne jas een vet, versleten vest heeft, dat gekocht schijnt te zijn in een der geringste winkeltjes van den Temple. In een club van den tweeden rang op den Boulevard Montmartre moest de inrichting van een speelzaal in den loop van een maand driemaal veranderd worden ; de eene keer had een lid verklaard, dat de grimassen van een luster aan den wand , die een dwerg voorstelde , hem ongeluk aanbracht, de tweede keer protesteerde een geheel troepje spelers eenstemmig tegen een verguld versiersel op den schoorsteenmantel, daar de goudkleur iederen ernstigen speler onvermijdelijk ruïneeren moest, de derde maal werd tegen een kroonluchter hetzelfde gewichtige bezwaar ingebracht. De directeur van de club, evenals de leden een landgenoot van Voltaire, dacht er geen oogenblik aan zich vroolijk te maken over deze bezwaren, maar hoorde ze met noodzakelijke opmerkzaamheid aan en zorgde voor
123
verandering, en wel zoo spoedig mogelijk. Men weet, hoe fijngevoelig de Franschen zijn tegen het nalaten der beleefdheid , die men hunnen persoon schuldig is. Honderden duels met bloedig gevolg hadden geen andere oorzaak . dan dat iemand in een koffiehuis , in \'t voorbijgaan , het dagblad had aangeraakt, dat een ander las , zonder daarvoor den lezer direct om verschooning te verzoeken. In de club echter zegt een speler zonder aarzelen tot een toeschouwer; »Mijnheer, ik vvensch niet, dat gij naast mij staat, gij brengt mij ongeluk aan,quot; en de toeschouwer zal zich verwijderen zonder een woord te zeggen, zonder het barsche gezegde kwalijk te nemen, zonder er in het minst eene beleediging in te zien. Het bijgeloof geeft in de oogen van een echt Parijsch clubman aan den speler het recht, zelfs tot directe grofheden. Indien men echter in dit punt de grootste lankmoedigheid met hem heeft, men verlangt aan den anderen kant een even sterke portie heldenmoed, als een indianenstam van een krijgsman, die aan den martelpaal staat. Alle ongeluk behoort de speler met koelbloedigheid te dragen en hij mag geen spier vertrekken , als hij zijn vermogen verliest. Wee hem, die in zulk een geval ergernis, opgewondenheid en vertwijfeling laat blijken! Men veracht hem, lacht hem uit, trekt de schouders over hem op. Als hij echter, te midden van zijn ondergang, zijne koelbloedigheid en zijn zelfbeheersching weet te bewaren, dan kan hij van de algemeene bewondering zeker zijn. s O est nn beau joueur!quot; heet het dan en dat is het grootste en vleiendste compliment, dat een clubmensch een ander kan maken.
Een zeer bekend journalist van duitsche afkomst, aan wien zijn groot talent een voorname plaats in de Parijsche pers heeft verschaft, is de type van een vbeau joueurquot;. Hij heeft kort geleden 400,000 francs verloren, zonder de wenkbrauwen te fronsen. Het was eenvoudig zijn vermogen tot den laatsten centime. De medeleden in zijn club hebben hem nog nooit zooveel achting betoond voor zijn aardigst feuilleton dan voor den heldenmoed, waarmede hij zijn ïdéveinequot; droeg. Een
124
jongmensch uit een der voornaamste familiën daarentegen, die in April 1877 in een nacht 352,000 francs verloor en daarover zooveel schandaal maakte, dat de club door de policie werd gesloten, is naderhand overal ten diepste veracht en wordt door alle clubs, waarbij hij zich sanmeldt, meedogenloos afgewezen.
In de atmosfeer dezer clubs ontwikkelen zich eigendomme-lijke typen. Men heeft er ten eersten den gar con, die tegelijk woekeraar is en aan de spelers tegen ongehoorde interest voorschotten geeft. Zulk een garfon leent op een avond dikwijls 10, 20, ja 30000 francs uit. Waar haalt hij deze voor zijne positie zoo belangrijke sommen vandaan? Dat is een leelijke geschiedenis. Velen beweren, dat de garf on in de meeste gevallen slechts een strooman is en zijne orders van den een of anderen kapitalist krijgt. die medelid der club is en die het met zijn waardig, correct en achting afdwingend uiterlijk volkomen vereenigbaar vindt zijne clubgenooten behoorlijk het vel over de ooren te trekken. De garfons der clubstrek-ken zich gewoonlijk als aanzienlijke renteniers in het burgerlijk leven terug en de woekeraars achter de schermen maken ook geen slechte zaken. Gevaarlijker dan de geldschietende gar (on is de *grecquot;, de valsche speler, die zelfs in de voornaamste clubs vaker voorkomt dan men wel zou gelooven. Het is zeer eigenaardig, dat deze soort van zwendelaars, die zooals men hier met een buitengewoon zachte uitdrukking zegt shet geluk verbeterenminder afschuw dan wel bewondering wekke i. Men duldt hen natuurlijk niet in z n club, maar stelt een belang in hen, dat een zekere verontschuldiging in zich sluit. Om een gra te kunnen zijn, moet men een aantal uitstekende eigenschappen in zich vereenigen, die niet dikwijls samen voorkomen. Groote handigheid , sierlijkheid in zijne manieren, een houding, waarop niets te zeggen valt, een klinkende naam, zoo mogelijk eenige ridderorden zijn de voorwaarden, zonder welke men het gevaarlijke beroep van valsch speler geen uur lang in Parijs kan uitoefenen. Een grec , die zijn beroep kent, wordt bijna nooit
125
op heeter daad betrapt. Men bemerkt slechts dat hij een buitengewoon, bovennatuurlijk geluk heeft en houdt op met hem te spelen. Dat is voor hem het teeken , dat hij van nu af een ander veld voor zijn werkzaamheid moet zoeken. Is hij echter zoo onhandig, zich bij het valsche spel feitelijk te laten betrappen, dan vermijdt men nog zooveel mogelijk een schandaal. Slechts in melodramas wordt de hand van een valschen speler met een dolk aan de tafel vastgenageld. In de Parijsche club vergenoegt men zich er meê, met een hoffelijke buiging tot hem te zeggen: »Mijnheer, u vergist u, uw plaats i.s niet hierwaarop de grec even hoffelijk buigt en zonder tijdverlies de deur opzoekt. Dat is alles. Indien hij vrienden heeft, kan hij nog denzelfden avond in een anderen eerde geïntroduceerd worden en dit zoolang voortzetten , tot hij de ronde bij alle clubs heeft gemaakt, dat toch altijd eenige jaren duurt.
Van inrichtingen, waarvoor het eenige doel het wilde , hooge spel is, kan men niet verwachten , dat zij met de uiterste nauwkeurigheid zullen beheerd worden. De eerlijkheid van de directiën der clubs is echter toch veel geringer, dan men zou verwachten van leden van instellingen, die hun publiek toch uit de hooge maatschappelijke kringen trekken. De Figaro, wiens uitgever, de Villemessant, een bekend speler en lid van eenige der voornaamste clubs was, publiceerde den i! April 1877 een zeer merkwaardigen brief, die een helderder licht op het Parijsche club wezen werpt, dan ge-heele boeken het zouden kunnen doen. Een anonieme, maar blijkbaar volkomen onderrichte correspondent, schrijft aan het biad van den heer de Vilemessant:
«Als gij van de cercles spreekt, dan is het om dadelijk bij het spel aan te landen. De clubs hebben echter ook andere kleine merkwaardigheden, die niet minder belangrijk te be-studeeren zijn. Ik werp hier eenige feiten heen , zooals zij mij in de herinnering komen. Doe er meê, wat gij wilt. Deel echter aan uwe lezers meê, dat alles , wat ik zeg , in de groote clubs te Parijs en onder mijne oogen is voorgevallen.
120
5Onze tafelwijn, nadat hij langzamerhand ordinair, slecht, zuur was geworden , werd eindelijk afschuwelijk. Er was slechts een roep over. Men riep den handelaar, die in het nauw gebracht, eindelijk mededeelde, dat de heer X , een lid van het bestuur, een kelder aanlegde van de fijne wijnen, die hij den leverancier dwong, hem als premie af te staan. Als de heer X een beetje minder eischend wordt, besloot de wijnhandelaar, zal ik u voor den prijs, dien gij betaalt, uitstekende soorten kunnen leveren.
»Op een anderen keer vernam men, dat een tweede lid van het bestuur in zijn huis overal nieuwe tapijten had laten leggen. De leverancier van de club had dit geschenk wel moeten geven, wilde hij de klandisie behouden.
s Eens hief men allerlei klachten aan over de slechte kwaliteit der toiletzeep. »Als zij goed is,quot; zeide de opzichter, j neemt men ze mede.quot; En toen men zich naar het waschkabinet begaf, om de gegrondheid der klacht te onderzoeken , ver-raschte men daar een lid, dat zijn neus met puisten een flink bad toediende in het cold-cream-bakje.....
3Na een kritiek jaar, waarin het spel niet genoeg had opgebracht, sprak men van bezuinigingen en de heer Z stelde in ernst voor, om de hygienische servetten van de cabinetten (ik laat den weinig preutschen Franschman de volle verantwoordelijkheid voor de zaak, die hij hier aanroert en voor de woorden, waarmede hij zijne gedachten uitdrukt) door stuk gesneden couranten te vervangen. De zijden servetten hadden namelijk de gewoonte bij honderdtallen te verdwijnen. Ieder lachte om dit zonderlinge voorstel. Een van hen, die om het hardst van lachen schud\'den, trok in plaats van zijn zakdoek, dien hij voor den dag wilde halen, juist zijn kompleet pakket zijden servetten uit den rokzak. Het was de oogst, dien hij dagelijks voor zijn familie meê naar huis nam.
»Het wildbraad werd door een garfon geleverd, die , zooals men later vernam , zich in twee jaar door woeker rijk had gemaakt. Hij was de zoogenaamde eigenaar van een établissement , dat in het geheim door eenige leden was gekocht,
127
die hier alles fokten en mestten, wat tot spijziging van de leden der club noodig was en het zich zelf, en wel zeer duur
afkochten.....quot;
Deze feiten zijn natuurlijk in het algemeen bij het Parijsche publiek welbekend en het meet daarnaar de achting af, die het de instellingen schenkt. Terwijl dan ook in Engeland de clubs een groote politieke en sociale macht vertegenwoordigen en opentlijke meening maken, gevolg behalen, beroemdheden, ja ministeriën scheppen, zijn de Parijsche ccrcles bij ernstige koppen in het geheel niet in tel. Men kan zeggen; de eenige invloed , dien zij uitoefenen , is die, dat zij met succès concurrentie maken aan de cocottes in het vernietigen van het Parijsche familieleven en in het ruineeren van jonge zwakhoofden.
ii.
HET LEVEN TE PARIJS.
1 Ifi (
U||j
HET ALKOHOLISME TE PARIJS.
In de lente van het jaar 1877 verscheen te Parijs een roma:; van Emile Zola, die een succès had, zooals alleen in Frankrijk mogelijk is. Van dezen roman werden tot heden ongeveer tachtig drukken verkocht; de recensenten van beroej■ leverden elkaar bij zijne bespreking homerische veldslagen; de satirieke bladen maakten er parodiën op, talenten van den laagsten rang aapten hem meer of minder handig na: hij verschafte aan de salons menigen avond het voornaamste onderwerp van discours aan en verrijkte het zoo karakteristieke, hoewe! voor iedereen, die niet te Parijs woont, onverstaanbare jargon der boulevards met een groote menigte uitdrukkingen, zinswendingen en toespelingen. Deze roman is de nAssomtnoirquot;, een titel, die van toen af een soortnaam geworden is en met de waarde van een spreekwoord wordt aangewend.
De ■» Assommoirquot; is een op zich zelf staande afdeeling in een cyclus van romans, in welke Emile Zola zich ten doel heeft gesteld, een geschiedenis van de fransche maatschappij onder het keizerrijk te schrijven. In de voorafgegane deelen heeft hij ons de voorname kringen laten zien, in de vAssommoir\' brengt hij ons onder het volk. Tot nu toe hebben wij met hem op het mollige tapijt van den salon gewandeld, nu trekt hij snel het tapijt weg, licht den vloer op en legt voor onze oogen den afgrond bloot, die onder de met goud bedekte oppervlakte van het leven der wereldstad gaapt. Wij
152
laten de vergulde cafés en de met fluweel overtrokken schouwburgzalen der boulevards ver achter ons en treden de morsige, verpeste woningen der arbeiderswijken binnen. Armoede, gemeenheid en zonde omgeven ons; de dichter voert ons van een zuipkroeg naar een gemeene danszaal, en van daar naar een rooversspelonk ; ieder oogenblik wordt onze verschrikkelijke weg gekruist door een bestie, met eene flauwe aienschengelijkenis; om ons heen schreeuwen, zondigen, zuchten, genieten en sterven wezens, die zich cynisch in het slijk wentelen en zich met allerhande vuiligheid bezoedelen. Hij spaart ons noch de ontuchtige gesprekken van dierlijke dronken lappen, noch den aanblik van het afschuwelijke binnenhuisleven in een hotel garni der laagste klasse, noch de terugstootende gemeenzaamheid van vrouwelijke stamgasten in een danshuis der voorstad. Voor mijn doel is het overigens niet noodig al deze détails op te halen; het is genoeg de hoofdgedachte te noemen, die de merkwaardige roman belichaamt. Zola ontrolt voor onze oogen een ontzettend drama, dat de worsteling eener menschenziel met een vijandige, duistere macht, den alkohol, voorstelt. In den Bijbel strijdt Jacob met een boozen engel en overwint hem. In de nAssommoirquot; worstelt Gervaise, de heldin van den roman, die oorspronkelijk een goeden aanleg heeft, maar later jammerlijk te gronde gaat, met den drankduivel en wordt door hem overwonnen. Dat is de troos-telooze moraal, die het boek van den grooten romanschrijver predikt. Wat dit boek tegelijk zoo hartverscheurend en belangrijk maakt, dat is, dat het niet alleen de lotgevallen eener familie, ja niet alleen die van den arbeidersstand, maar het noodlot van het geheele fransche volk schildert. Inderdaad, het drankmisbruik is de groote nationale ziekte van Frankrijk en de ware vrienden der fransche natie, aan wie de vrijheid en de beschaving zoo oneindig veel te danken hebben, zien met schrik de jammerlijke uitbreiding van dit kwaad aan. Dit punt is den niet-franschen lezer eenigszins moeielijk duidelijk te maken, omdat men tegen diepe ingewortelde meeningen heeft te strijden. »De Franschen zijn het matigste en meest
133
nuchteren volk van Europa en Parijs is zeker de laatste plaats der wereld, waar men het misbruik van alkohol te zoeken heeft.quot; Dat is het in Europa algemeen verspreide oordeel, dat echter juist het omgekeerde der waarheid is. Men ziet weliswaar te Londen meer dronkaards dan te Parijs, maar dit heeft een bijzonderen grond. De engelsche arbeider drinkt de geheele week niet of slechts matig, maar \'s Zaterdags, als hem zijn weekloon is uitbetaald, werpt hij zich in den woesten maalstroom en zuipt zoo lang, tot hij bewusteloos in de goot ligt. In Parijs bedrinken de lieden zich slechts zeer zelden in die mate, dat zij het verstand verliezen, maar zij drinken onophoudelijk, zij vergiftigen zich allengskens, zij ondermijnen langzaam, maar voortdurend , hunne gezondheid, en als men de gevolgen dezer ellendige gewoonte wil zien, behoeft men wel niet in de goten te zoeken, maar heeft men zich slechts in de ziekenkamers der burgers en bij de bedden der ziekenhuizen te begeven. Dat men de Engelschen voor sterkere alkoholconsumenten houdt dan de Franschen heeft nog een anderen, bijzonder karakteristieken grond. De Engelschen spreken voortdurend over hun kwaal, zoeken er geneesmiddelen tegen, schrijven er geheele bibliotheken over, stichten matigheidsgenootschappen enz. De Franschen willen echter niet bekennen, dat het alkoholisme hunne nationale ziekte is; zij houden het kwaad geheim voor zichzelven en voor de vreemdelingen; zij spreken er niet van en willen niet, dat men er van spreekt; zij lachen de matigheidsgenootschappen uit en spotten over de bezorgdheid eener wetgeving, die, voor eenige jaren, verschrikt door den snellen voortgang dei-kwaal eene vergeefsche proef nam, om haar door wettige maatregelen te beteugelen. De jgt; Assommoirquot; is het allereerste noemenswaarde fransche boek, dat den moed heeft de vinger te leggen op deze open wond aan het bloeiende lichaam van Frankrijk.
En niet slechts de Engelschen, maar zelfs de Polen en Russen drinken minder geestrijke dranken dan de Franschen. Men glimlacht ongeloovig ? Men schudt twijfelend het hoofd ?
134
Dan mogen cijfers spreken. De inspecteur der fransche gevangenissen en kranzinnigengestichten, Dr. Lunier, heeft in October van het vorige jaar aan de Parijsche v Académie de méde-duequot; eenige statistieke opgaven gedaan van de alkoholcon-sumptie in Frankrijk. In de laatste tien jaren heeft, volgens hem, iedere bewoner van Frankrijk, door elkander, jaarlijks 120 liters wijn, 3 liters gedisteleerd, 22 liters bier en ongeveer 10 liters appelwijn gebruikt. Als men bedenkt, dat deze hoeveelheid op ieder individu valt, dus ook op de kinderen in de wieg en op de vrouwen, dan kan men zich gemakkelijk voorstellen , dat ieder volwassen Franschman gemiddeld het dubbel van deze menigte spiritualia drinkt. Dr. Lunier constateerde in zijne mededeeling ook, dat de alkoholconsumptie sedert 50 jaren verdubbeld is, terwijl de bevolking nauwelijks z\'k mil-lioen. van 32\'/» tot 35 millioen , is gestegen. Ongelukkig betreft de toeneming nog in het bijzonder het gedisteleerd, waarvan in 1839 slechts 2 liters per hoofd vielen, terwijl de consumptie daarvan van 1866—1876 3 liters jaarlijks per individu bedroeg. Het aantal kroegen vermeerderde eveneens voortdurend, zij het dan ook niet in dezelfde kolossale mate als het gebruik van alkohol. In 1829 waren er in Frankrijk 297.812 cabarets, waar geestrijke dranken werden getapt. Op den eersten Januari 1877 telde men 372.951 cabarets of een kroeg op de 102 inwoners, eene verhouding die yelfs in Rusland niet bestaat. Nog een cijfer, dat op de voorafgaande getallen een karakteristiek licht werpt; in het jaar 1876 werden in Frankrijk 65000 personen in hechtenis genomen wegens overtreding der wet tegen de dronkenschap. Ik heb deze wet reeds genoemd; ik wil nog een enkel woord daarover zeggen. De nationale vergadering, die den vrede met Duitschland sloot, vond tusschen hare intriges tegen den heer Thiers, op een goeden dag den tijd, het feit te overwegen, dat de dronkenschap in Frankrijk hand over hand toenam. Zij maakte daarom een wet, die beval, dat de cabarets niet langer dan tot middernacht open mochten zijn, dat de kasteleins ee:i\' kennelijk beschonkene niets meer te drinken mochten
ÏSS
geven enz. Deze wet constateerde slechts op den meest offi-ciëele wijze het bestaan eener kwaal, maar deed niets tot hare genezing.
In welken graad het genot van spirituosen jn Frankrijk verbreid is, daarvan kan men zich in het buitenland nauwelijks een begrip maken. Iedereen drinkt hier — zonder onderscheid van ouderdom, geslacht en stand. Bij mijn eerste verblijf in Frankrijk zag ik op een goeden dag den kleinen jongen van een buurman, toen hij naar school ging, behalve zijnboeken-tasch, een mandje bij zich dragen, s Wat heb je daar, Gugusse vroeg ik mijn\' kleinen vriend, die zich haastte, met een schalk lachje het deksel van zijn mandje op te lichten en mij daarin een stuk wittebrood en een zorgvuldig toegekurkt fleschje rooden wijn te toonen. Het kind ging niet naar school, zonder een toereikende voorraad wijn mede te nemen. Sedert heb ik de ontdekking gedaan, dat ieder schoolkind — \'t zij dan meisje of jongen — hier een gevulde wijnflesch mede-neemt, om zich in de pausen tusschen het onderwijs te sver-frisschen.quot; Ons k-omt dit monsterachtig voor; de Franschen begrijpen niet, dat wij er iets bijzonders in zien.
De Parijsche arbeiders zijn stellig zonder uitzondering geheime dronkaards, die zich weliswaar bijna nooit volkomen bedrinken, maar voortdurend onder den prikkelenden invloed van den alcohol staan. Ik heb in de hospitalen, waarin ik het grootste gedeelte van mijn\' tijd doorbreng, zonder overdrijving duizenden arbeiders leeren kennen en naar hunne levensgewoonten ondervraagd. Naar de antwoorden en informaties, die ik verkreeg, ben ik in staat een zeer getrouw beeld te ontwerpen van de gewone levenswijze des arbeiders. Des morgens drinkt hij een slokje, of een bittertje, of een sterkere soort, dat hij beteekenisvol genoeg «.brüle-gosierquot; (mondverbrander) of »casse-poitrinequot; (borstbreker) noemt en eet daarbij niets of een weinig brood en een watersoepje. Tegen elf uur gebruikt hij zijn ontbijt, een ragout of een andere, in hoeveelheid zeer ontoereikende, vleeschspijs, daarbij een, naar onze begrippen, verschrikkelijke massa brood en
136
minstens een halve, gewoonlijk echter eengeheeleliter roeden wijn. Na het ontbijt mag de zwarte koffie niet ontbreken en bij de koffie behoort onvermijdelijk een glaasje cognac, dat de arbeider vertrouwelijk slechts nla gouttequot; (het dropje) of de vrincegueulequot; (mondomspoeler) noemt. Om zes of zeven uur wordt gedineerd; een groentesoep, een belachelijk kleine hoeveelheid vleesch, veel salade, zeer veel groenten, kolossaal veel brood, weder een liter wijn, een kop koffie en vla goutte.quot; De arbeider, die zoo leeft, houdt zich vooreen deugdzaam man, en beroemt zich op zijne matigheid. De onmatige drinkt voornamelijk meer wijn; vervolgens laat hij het niet bij een glaasje cognac blijven, maar zet op de »rincettequot; een »surrincettequot; en een »sur-surrinceitequot; en slaat tusschen de maaltijden eenige glaasjes absinth naar binnen. Daarbij ontmoet men bij deze lieden zeer wonderlijke voorstellingen over de schadelijkheid dezer dranken. Dikwijls is het mij voorgekomen, dat een arbeider in het Hotel Dieu, die ongetwijfeld aan akuut alkoholisme leed, op mijn dringende vraag, of hij een drinker was, het stellige antwoord gaf: »Ik drink nooit sterken drank.quot; In den loop van een grondig onderzoek en verhoor bleek het dan langzamerhand, dat de zieke sedert jaren dagelijks van drie tot drie en een halven liter rooden wijn had gedronken; het gelukte mij echter nooit, hem begrijpelijk te maken, dat ook roode wijn een alkoholische drank is. De arbeider weet, dat absinth, cognac en witte wijn voorzichtig behooren gedronken te worden; hij leeft en sterft echter in de onwankelbare overtuiging, dat roode wijn in iedere hoeveelheid een even schadelooze als versterkende drank is.
Ik heb tot hiertoe over de arbeiders gesproken; maar wij vinden dezelfde levens- en denkwijze en ook onder de voorname standen terug. Rijkelijke hoeveelheden rooden wijn bij eiken maaltijd, oognac bij elk kop koffie, absinth als verfrissching in den loop van den dag en vooral tusschen vijf en zes uur des namiddags, op dien tijd van den dag, die daarvan den naam vTheure de Pabsinthehet absinthuurtje, heeft verkregen. De dames verbergen hunne zucht tot drinken,
i37
waaraan zij even goed als de mannen lijden, onder lieve namen en aardige manieren. Een dame zal natuurlijk nooit een glas absinth drinken, fi done.1 en zij roept met een allerliefst gespeelde schrik v horreur!quot; als men in hare tegenwoordigheid de onfatsoenlijke woorden gouitequot; of rincettequot; waagt uit te spreken. Maar zij slurpt zeer behaaglijk hare serie van glaasjes groene chartreuse, »die de spijs verteering bevordert,quot; van gouden Benedictine, sdie de zenuwen kalmeert,quot; van welriekende neau de mélisse des earmesquot; sdie voor de migraine helptquot; enz. enz. En met al deze aardige stillings-middeltjes krijgen voorname dames goed onderhoudene drin-kersneuzen en komen tot — drinkerswaanzin. Het woord is er uit; ik laat het staan.
Dat men zijn dorst onder anderen ook met water kan stillen, is voor den Franschman onbegrijpelijk. In water ziet hij niets dan een reinigingsmiddel even als zeep en om het als drank te gebruiken schijnt hem even weinig logisch als om zeep als voedingsmiddel aan te wenden. In het café, in het restaurant heeft men geen waterglazen. In het Parijsche koffiehuis krijgt men bij zijn koffie met melk nooit water. Is men ergens in eene familie en wordt men dorstig, dan biedt de huisvrouw u een glas wijn aan. Verklaart men, dat men slechts water wenscht, dan zegt de vrouw des huizes »tres bienquot; scheldt de bediende en zegt: ïde Peau pour Monsieur s. v. p.quot; En wat brengt de knecht dan? Een glaasje, half vol water, een groote flesch met het een of ander vruchtensap en een kolossale suikerpot. Daaruit kan men zich een drankje gereed maken, dat hier den naam sdrinkwaterquot; draagt. De meeste Parijzenaars groeien op, worden oud en sterven, zonder ooit een druppel helder water over hunne lippen te hebben gehad; het is volkomen waar, dat van honderd Parijzenaars nauwelijks één weet, hoe water zonder bijmenging van suiker, stroop of cognac smaakt! Henri Murger, de schrijver van s Vie de Bohème quot; wilde in een ander werk een kring van fanatieke vrienden schilderen, die het besluit hadden, opgevat, slechts te leven voor het hoogste doel
der kunst en volstrekt geene concessies te doen aan het publiek, de mode en de kleine behoeften van de burgerlijke levenswijze; om op de meest begrijpelijke wijze aan te duiden, tot welke verbazende hoogte de offerwilligheid dezer ideale schilders en beeldhouwers was gestegen, laat hij hen het besluit nemen, indien noodig, zelfs — water te drinken, vóór zij met het publiek vrede sluiten; daarom is ook de naam van deze idealisten-club en de titel van het boek »Ie* buveurs il\'t\'tii/.quot; Een schatrijke Engelschman, die zijne voorliefde voor de Franschen tot afgoderij toe drijft. Sir Richard Wallace, had voor eenige jaren een goed en edel denkbeeld. Erkennend, dat de Parijzenaars een bijgeloovige afschuw voor het zuivere water hebben, besloot hij hen met dit element bekend te maken. Hij richtte daarom op zijne kosten op veertig verschillende punten der stad sierlijke pompen op, de »Jontaines- Wallace^ die aan iederen bezoeker van Parijs welbekend zijn, voorzag deze ieder met twee drinknapjes en gaf ze der stad ten geschenke. Kan men het gelooven ? Parijs barste over dit denkbeeld van Wallace in een homerisch gelach uit. Gemeene waterpompen met drinknapjes! Men moet een dwaze Engelsch man zijn, om op zulk een dolle gedachte te komen. Ja, indien de fonteinen ten minste absinth gaven! Maar water — brr! De satirieke blaadjes staken in woord en beeld onvermoeid den draak met Sir Richard. De bevolking bediende zich van de pompen om dorstige hondjes te drenken, om de vuile neusjes van kindertjes te reinigen en een volkomen morgentoilet coram publico te maken. Als een vreemdeling voor een keer uit zulk een Wallace-pomp dronk, dan vormde zich een groepje om hem heen, dat hem aanstaarde, alsof hij een horen op den neus droeg. Nu heeft men zich er al aan gewend, om, in het bijzonder op heete dagen, zijne lippen uit de fonteinen te bevochtigen. Sir Richard\'s denkbeeld maakt een langzame, maar voortdurende propaganda; zijne veertig pompen kweeken onbemerkt een geslacht van waterdrinkers aan. Maar er zijn nog zeer vele Parijzenaars, die in de jfontaines- Wallacequot; slechts gegoten
139
ijzeren kunstwerken, gedenkteekenen van Engelsche dolzinnigheid, zien.
De leerstellingen van Rabelais, die met een cynisme, dat in de wereldliteratuur alleen staat, het geweldige, bovenmen-schelijke zuipen verheerlijkte, brengen een echo voort in de nieuwste literatuur van \'Frankrijk. In onzen tijd is Gérard de Nerval indirect en Alfred de Musset zeer direct aan het overmatig absinth drinken te gronde gegaan. Het alkcholisme vult alle hospitalen, alle krankzinnigengestichten, alle ziekenhuizen van Frankrijk en maakt de lijsten der zelfmoorden akelig lang. Als deze pest niet beteugeld wordt, zal de fransche natie er zedelijk en lichamelijk aan te gronde gaan. De nassommoirquot; van Zola is een -oMene^ tckel^ upharsinquot; dat een geweldige hand met letters van vuur op den muur van het paleis eens vroolijken drinkers schrijft. Als de nevels van den wijn zijne hersenen nog niet te dicht hebben omsluierd, dan zal de slemper na deze aanmaning den beker onder de tafel werpen en aan het gelag een einde maken.
LENTE TE PARIJS.
In een museum — ik kan mij niet meer herinneren waar — heb ik eens een oude grieksche vaas gezien, waarop in de bekende kinderlijk-naïeve wijze van den archaistischen stijl twee jongelingen en een grijsaard waren geschilderd, die met den vinger op een zwaluw wijzend, elkaar hunne indrukken mededeelden. Welke die indrukken zijn, leeren ons de linten met spreuken, die uit den mond van ieder hunner komen. i\'Iöoi xehöwr.quot; jZie daar, een zwaluwquot; zegt de eene jongeling.
Nij xnv IlymtXeit!quot; jJa, bij Hercules!quot; verzekert de tweede, en de grijsaard trekt met de wijsheid, die zijn ouderdom toekomt de moraal uit dit verschijnsel: quot;Euo ?jSs.quot; sDe lente is gekomen.quot; De wijze van gevoelen bij de menschen is niet veranderd, zoover wij in het schemerend verleden terug kunnen blikken. Het tooneel, dat de kunstenaar uit den Ko-rinthischen Keramaikos voor derdehalf duizend jaar op de roode klei van een amphora heeft voorgesteld, wordt tegenwoordig nog voor onze oogen herhaald en gelijk de komieke mannetjes met de spitse baardjes en de joviale uitdrukking op het strakke gezicht, die op de oude vaas afgebeeld zijn, vroolijk de teruggekeerde zwaluw als de bodin der lente begroeten, zoo klapt de boerenjongen nog tegenwoordig juichend in de handen, als hij des Zondags bij het naar kerk gaan den eersten trekkenden zanger van het woud in de lucht of de eerste boterbloem op het veld bemerkt, en zoo zal men nog na honderdduizend jaren de eerste openbaringen der lente juichend
i4i
begroeten, indien namelijk de voortdurende afkoeling van onzen aardbol het verwisselen der jaargetijden nog niet zal hebben doen ophouden.
Maar in de groote stad kondigen noch zwaluwen, noch bloesems den terugkeer der lente aan. De Parijzenaar bekommert zich niet om het komen en gaan der trekvogels en bloemen staan voor hem niet in verband met de wisseling der jaargetijden. Hij kan in December voor twee sous een ruikertje frissche viooltjes op straat koopen en in Januari ziet hij op de bals de toiletten en kapsels der dames overdekt met oranjebloesems, rozen en camelia\'s, terwijl het geheele jaar door een tropische rijkdom van heerlijke bloemen zich in de groote bloemenwinkels der boulevards aan zijn oog voordoet. Bloemen zijn het dus niet, die aan de Parijzenaars het naderen van den zomer verkondigen. Wanneer de natuur hier tot den mensch spreken wil, moet zij zich van eene andere wijze van uitdrukking bedienen, daar haar eenvoudig accent door den overbeschaafde!! zoon der wereldstad niet verstaan wordt. Duizend kleine aanduidingen, op zich zelf zeer prozaïsch en niets beteekenend, hebben de macht, het hart van den Parijzenaar, en vooral dat der Parijsche dames sneller te doen kloppen en een aanplakbiljet hier of daar is misschien in staat haar ziel te vervullen met lentezaligheden, terwijl een vlierstruik, schitterend van duizend violette vlammen, haar bijna geheel koud laat.
De eerste bode der lente is eigentlijk het theateraffiche. Het verkondigt het einde van het seisoen en het naderen van den zomer, doordien men ophoudt nieuwe stukken te geven en in de plaats een oudgediende van het repertoire weer in dienst te stellen, een stuk, dat geen enkelen Parijzenaar meer kan lokken, maar dat altijd nog belangrijkheid genoeg bezit voor de bezoekers, die de provincie en het buitenland naar de hoofdstad zenden. Dat is de kritieke tijd voor de schouwburgen; de zalen zijn iederen avond troosteloos leeg en de directeuren toonen een bijzonder groote vrijgevigheid in het uitdeelen van vrijkaartjes, eene vrijgevigheid, waarvan concierges , naaistertjes en winkelbedienden met geestdrift gebruik
142
maken. In der daad, wie slechts eenmaal in zijn leven eeniger-mate maatschappelijke of vriendschappelijke betrekkingen heeft gehad met een werkster, een coulissenverzetter of bediende van een theater, kan in het voorjaar zeker rekenen op een serie vrijkaarten, die hem de gelegenheid geven, zich, zonder uitgaaf, te verlustigen aan de eenigszins afgeleefde bekoorlijkheden van «Mevrouw de Aartshertoginquot; of aan de verjaarde draken van een voorstads-schouwburg.
Op straat zijn kleine, maar karakteristieke veranderingen waar te nemen. Het getal sierlijke coupés, die \'swinters als het ware met de omnibussen en de treurig uitziende huurrijtuigen om den rijweg twisten, vermindert aanmerkelijk. In de voorname hotels van den Faubourg St. Germain en St. Honoré, van de Champs elysées en van het Pare Monceau begint het stil te worden en de neergelaten zijden gordijnen geven den vensters het aanzien van gesloten oogleden. Ontvangstavonden en soirees zijn voorbij en de voorname wereld trekt zich terug op hare kasteelen, om daar het seisoen dei-zeebaden af te wachten. Terwijl buiten den ringmuur de velden zich bedekken met het jonge opkomende zaad en met bonte bloemen, worden de in aanbouw zijnde huizen hier bedekt met een veelkleurige Flora van groote biljetten, door welke de spoorwegmaatschappijen het publiek tot rondreizen naar alle mogelijke richtingen uitnoodigen. Welke tooverwoor-den worden daar wakker geroepen in de ziel der Parijzenaars! Grenada, Sevilla, de Pyreneën, de Alpen, Venetië, Constan-tinopel, de Rijn, de schotsche meeren, de bretonsche kusten! Voor vijftig, honderd, hoogstens twee honderd francs zijn al deze punten gemakkelijk te bereiken. Aanlokkelijke kaarten brengen de vreemde landen voor het oog des geestes; bonte illustraties ondersteunen de fantasie, die zich zelf het beeld van het Alhambra of den Montblanc voor den geest toovert i de spoorweglijnen liggen duidelijk voor ons; daar schitteren de kerktorens en koepels der groote steden, daar verheft zich de schitterende top van een gletscher; uit de verte dringt het bruisen der brandina tot ons oor door. De verbeeldintrs-
143
kracht reist op deze bonte biljetten als Faust op den toover-mantel van Mephisto. En de spoorwegmaatschappijen hebben zoo vaderlijk voor alles gezorgd! Niets is aan hare wijsheid ontgaan, niets hebben zij aan het reislustige publiek te denken , te overwegen, te vragen overgelaten. De route is voorgeschreven. Men moet langs dezen weg heen, langs genen terug. De reis mag zoo of zooveel dagen duren. In deze stad mag men zoo lang, in die zoo lang vertoeven. Dat alles is niet omslachtiger, niet moeilijker, haast niet duurder, dan een rit per omnibus van de Bastille naar de Madeleine-kerk. En deze verleiding komt tot de Parijzenaars op alle hoeken der straten in alle kleuren en formaten, in een\' tijd des jaars, waarin het natuurlijke instinct tot reizen wakker wordt in het menschen-hart en een zekere uitzettingskracht de ziel vult met een onbestemd heimwee naar den vreemde. Ach, wie toch dit verlokkende sirenengezang der maatschappijen kon volgen, wie met zulk een rondreisbiljet in het vestzakje en met de gewone 25 kilo vrije bagage in een licht reiskoffertje, voor dertig dagen het trottoir der boulevards kon afwisselen met de sneeuwvelden der Alpen of de brandende vlakte van Andalusië! Maar neen, de gewone Parijzenaar kan zich deze weelde niet veroorloven. Zijn leven beteekent onafgebroken arbeid, tot aan het oogenblik toe, dat hij de rente bij elkaar heeft, welker verzameling hem van de vroegste jeugd als het doel zijns levens heeft voorgezweefd. Hij kan zijn winkel, zijn bureau, zijn werkplaats niet verlaten. De zucht tot reizen, die de rond-reisbiljetten in hem opwekken, moet onderdrukt worden en hem blijft alleen de geringe schadeloosstelling in de troostrijke gedachte, dat al kan hij niet naar den vreemde gaan, de vreemdelingen toch tot hem komen.
Hij behoeft slechts een wandeling op de Boulevards te doen, om geheel Europa voorbij zich te zien defileeren. Het verschijnen van karavanen vreemdelingen is het zekerste teeken van den naderenden zomer; de bekende engelschman in het allerzonderlingste reispakje is de eigenlijke zwaluw van den Parijzenaar. De stad wemelt weliswaar het geheele jaar van
144
vreemdelingen, maar tusschen den étranger de saison en den étranger omstreeks Pinksteren bestaat zoo weinig gelijkenis, alsof zij tot twee verschillende zoölogische soorten behoorden. De vreemde, die den winter te Parijs doorbrengt, behoort gewoonlijk tot de groote wereld en richt hier een huis in. Hij tracht zich zooveel mogelijk tusschen de Parijzenaars te mengen en doet zijn best, niet van hen te kunnen worden onderscheiden. De vreemde echter, die in het voorjaar een pelgrimstocht naar de oevers der Seine doet, heeft er lust in zijne eigenaardigheden te doen uitkomen. Hij wil, dat men op honderd el afstand den buitenlander in hem herkent. Hij loopt op de boulevards rond in een soort bizarre reisuniform en geneert zich niet meer om zeden, kleederdrachten en \'evensmanieren der lieden, onder wie hij oogenblikkelijk ver-Keert, dan wanneer hij Stanley heette en zich op een ontdekkingsreis naar het land van den koning Mtesa bevond. Daar komt die nimbus van belachelijkheid van daan, die de voorjaarsreizigers in Parijs omgeeft, daarvan het half medelijdende, half spottende glimlachje, waarmede de Parijzenaar de vreemden nakijkt, als zij, in troepjes, redeneerend in onverstaanbare dialecten, de oogen wijd open gesperd, van het eene openbare monument naar het andere trekken, of voor een half uur den toestand van beleg voor een suikerbakkerswinkel instellen.
De Parijzenaar, die gedurende den winter tot een verblijf in huis was veroordeeld, maakt zich nu gereed zijne avonden onder den lachenden hemel van het schoone Frankrijk te gaan doorbrengen. De publieke parken bereiden zich op hunne wijze voor op de ontvangst der liefhebbers van frissche lucht. De oranjeboomen, die des winters in de broeikasten der stad hebben staan droomen, worden geplaatst in den tuin der Tui-leriën en op de grasperken van het Louvre; de kiezelpaadjes en omheiningen der tuinen worden weêr versierd met stoelen en ijzeren banken; in den Jardin des Plantes verschijnen de roof- en dikhuidige dieren in hunne zomerkwartieren, waar zij door dappere krijgslieden en minnen met kinderen, die het vaste publiek van dit leerzame plekje zijn, zonder betaling
145
van entree kunnen bewonderd worden. \'In de Champs elysées zijn de zomercafés en het Cirque d\'été, de tuin Ma bil le en de groote cafés chantants geopend, en het publiek, ofschoon nog beschut door een overjas en een foulard, verdringt zich om deze populaire tooneelen en applaudiseert onder den invloed van de zenuwsterkende en gemoedopwek-kende avondlucht met warmte en geestdrift de refreinen en woordspelingen, die het in de stikkende atmosfeer van de geslotene wintercafés reeds lang ellendig vervelend en slaapverwekkend had gevonden. In het Palais Royal, in den tuin der Tuileriën, in het Luxembourg beginnen de militaire muziekcorpsen en de particuliere orpheons hunne gewone na-middag-uitvoeringen. Ach, deze orpheons! Ik houd ze voor de grootste ellende in het Parijsche leven. Men stelle zich een troepje van twintig, dertig of veertig jonge lieden voor, hoe meer, hoe slechter, die om vier uur met koperen instrumenten en goeden wil in een publieken tuin bijeenkomen en daar van vier tot acht de lucht doen weêrgalmen met de onmogelijkste toonencombinaties, aan welke zij geheel willekeurig den naam van bekende composities geven. Met instrumenten en een goeden wil kan men veel tot stand brengen, maar geen muziek. Daartoe behoort ook nog eenige muzikale kennis, en die is bij de orpheons niet te vinden. In een land, dat zoo zwaar zucht onder den geesel van het alkoholisme, zijn vrijwillige vereenigingen, waarin de toonkunst beoefend wordt, zeer loffelijk, altijd aangenomen, dat trompetblazen werkelijk het absynth-drinken uitsluit; maar waarom hebben deze jongelieden, die alle zedelijke ondersteuning\' en aanmoediging verdienen, de eerzucht, om het publiek tot getuige te maken van hun muzikalen strijd tegen den drankduivel? Het behoort echter als een merkwaardig verschijnsel geconstateerd te worden, dat men hier nog niet tegen het indringen der orpheons in de publieke parken geprotesteerd heeft. In tegendeel. De Parijzenaar houdt van het verwarde geraas, dat deze dilettanten maken. Hij houdt het voor een ware voorjaarswellust, \'s namiddags in den tuin der Tuileriën tusschen marmeren I io
146
beelden en bloeiende kastanjeboomen voor 10 centimes op een stoel te kunnen gaan uitrusten, zijn dagblad te lezen, voor afwisseling de voorbijgaande wandelaars te kunnen opnemen, daarbij welwillend naar het krassen, brommen en piepen der orpheons te luisteren en meestal te vergeefs beproeven te begrijpen, wat het dilettanten-orkest nu eigenlijk speelt.
De Parijzenaar, in de opera zoo moeilijk te bevredigen, zoo kritisch in het salon, zoo spotachtig in de komedie, is in andere zaken zeer gemakkelijk tevreden te stellen! Hij is een groot kind, dat eene nietigheid gelukkig maakt. Madame de Staël, die toch eene der geestrijkste vrouwen was, die Frankrijk heeft voortgebracht, zegt ergens, dat zij alle natuurschoonheden van Europa voor de goten van de Rue du Bac zou willen geven en als de echte Parijzenaar aan den vreemdeling de gansche heerlijkheid van het leven te Parijs beschrijft, zal hij zeker niet nalaten, onder zijne zomergenoegens in de eerste plaats de namiddagmuziek der orpheons in den tuin derTuileriën te gedenken.
Hoe weinig eischen stelt hij ook aan zijne zondagsuitstapjes! Hij wordt niet ongeduldig, als hij een uur lang moet wachten op een omnibus, een tramwaywaggon of een kleine Seine-stoomboot, die hem uit de stoffige stad naar een meer landelijke omgeving voert. Hij laat zich gewillig in een spoorwagen pakken, die veel meer dan het bepaalde aantal reizigers bevat, en knort niet, als hij zijn plaatskaartje slechts kan krijgen tot den prijs van een hevig gedrang, gestoot en geschuifel. Heeft hij de duistere ringmuur der stad achter zich, dan is hij dankbaar voor iederen boom en iederen grashalm; een beekje doet hem in de handen klappen; een heuvel ontlokt hem een vreugdekreet; een weide met wilde bloemen brengt hem in verrukking. Hij wenscht het romantische in de natuur echter slechts met mate te genieten. Hij bewondert het landschap het liefst aan een tafeltje van een café of van het terras eener dorpsherberg. Nestor Roqueplan zeide eens, dac zijn ideaal een schoone tuin was met asphaltpaden en met gasverlichting. Als de natuur zich niet voordoet in gezelschap
147
van steedsche gemakken, is het genot voor den Parijzenaar niet volkomen. Daarom moet zijn Zondagsuitstapje in Mei ook eenig voorwendsel hebben. Hij gaat de stad niet uit om bloemen te plukken of de lammetjes gras te zien vreten. Hij gaat naar Versailles, om de sgroote waterenquot; te bewonderen, of naar St. Cloud, om bij de groote waterval te ontbijten. In den regel is de kroning eener rosiere het voorwendsel voor het uitstapje. Dat is een speciefiek Parijsch feest, heeft het dan ook een dorp tot tooneel. Vóór honderd jaren, toen de overgevoeligheid almachtig was, toen Watteau zijn rosekleu-rige herders en zijn schaapjes met blauwe halsbanden schilderde en Geszner met zijne idyllen voor een klasiek dichter doorging, vond een galante abbé het aardig, de deugd eener zedige herderin onder vioolmuziek en vroolijke gezangen opent-lijk te beloonen en hij vond de kroning der rosicre uit. De zaak raakte in de mode. Napoleon, die alles aan zijn doei ten nutte wist te maken, gaf de hand der gediplomeerde vestaalsche dorpsmeisjes als belooning voor dapperheid aan zijne verdienstelijkste soldaten. Later verwekte de instelling-den spot eener sceptische wereld en de rozenmaagden inspireerden den spotachtigen geest van oneerbiedige schrijvers van operettenteksten tot de dwaze figuren van Boulotte in Offenbach\'s Blauwbaard en van Marjolaine van Lecoq. Maar ondanks dat alles behoudt de kroning eener rosiere nog steeds een groote aantrekkelijkheid voor de Parijzenaars, die bij zulk eene gelegenheid alles aardig vinden: de optocht der dorpelingen met den deftigen maire en de heldhaftige brandweer en de witte jonkvrouwen met groote roode handen; de dansmuziek van een stervenszwakke viool, de illuminatie van een ondernemenden kastelein, die in zijn tuin ettelijke roode lampions ophangt en een hobbelig grasperk in een dans-plaats herschept; den zuren wijn en de stereotype anguille en mate lotte, waarvoor zij bereidwillig prijzen a la Brcbant betalen , en eindelijk al die dwaze bijzonderheden, waarvan de tee-keiiaar Stop in het »Journal amusanf sedert menschenge-heugen leeft.
ic\'
148
En hij, die \'s zondags de stad niet verlaat, gaat ten minste onder de groene boomen der boulevards wandelen of zet zich neder onder de bloeiende vlierboomen in den tuin van het Luxembourg en verkrijgt op deze wijze zijn aandeel in de genoegens der lente. Want zelfs ringmuren en grachten kunnen de lente niet geheel uit de stad houden en het pantser, dat de asphaltbestrating vormt, is niet sterk genoeg, om de overgroote kiemkracht der aarde te verhinderen door te breken. Het loof en de bloemengeur nestelen zich zelfs tusschen de knorrige grijze huizen der groote stad en de Meimaand plant eenige zijner bloesems zelfs in de groote steenwoestijn Parijs.
OPVOEDING EN KINDERLEVEN.
In de eerste week van October behoort Parijs aan de collé-giens. Hunne verschijning in massa op de boulevards is zelfs met het vallen der bladeren, het plaatsen van kastanjeroosters op de hoeken der straten, den terugkeer van de groote wereld uit de baden en van het land, de heropening der groote schouwburgen en de tentoonstelling van de eerste herfsttoiletten in het Bois een der officiëele teek ens, dat het Parijsche seisoen begonnen is. De collcgieti is voor den vreemdeling een der meest in het oog vallende typen der Parijsche straat. Hij draagt een soort militaire uniform, die hem kenbaar maakt; een broek met wijde pijpen en roode galons, een nauwe, donkere jas, met een rij geel koperen knoopen op de borst en een staande kraag, waarop aan beide zijden het kenteeken van de inrichting waar de knaap onderwijs ontvangt, — een bij, een palmtak, een lauwerkrans, of iets dergelijks — in goud geborduurd is, een zwart lederen riem om de middel en een kepi, met een gouden lintje omboord, op het hoofd. De kleine jongen, die voor de eerste maal naar het college gaat, voelt zich bekneld en onaangenaam in dit pakje en draagt zijn wapenrok zoo ünks als een boerenknecht rok en handschoenen; do half volwassen jongeling, die voor zijn Baccalaureats-examen werkt, en, een sigaar rookend, op straat de meisjes reeds driest onder den hoed kijkt, tracht de kinderachtige dracht, waarvoor hij zich in \'t geheim schaamt,
ÏS0
door kleine wijzigingen, zooals het weglaten van den stijven riem, het nonchalant loshangen der jasknoopen en het brutale scheefzetten van het kepi koket en in het oogvallend vlug te maken. In gewone tijden ontmoet men de collégiens in grooteren getale slechts des Zondags op straat. Maar in het begin van October, den aanvang van het schooljaar, zijn zij heer van het trottoir. Men ziet ze overal: in de parken, koffiehuizen, concerten en schouwburgen, zij vullen de omnibussen en de goedkoope restauraties. Het is, alsof een leger van schoolknapen de stad binnen is gevallen en zich als een schaar veroveraars over haar uitstort. De ouders en familie laten hen acht dagen Parijs genieten; een week vervliegt als een droom in uitstapjes, pleizierritjes en genoegens van allerhande soort; zijn echter alle openbare monumenten bezichtigd, de torens en gedenkzuilen beklommen, de musea en theaters doorloopen en de genoegens van het circus en de café chantants tot den bodem toe uitgedronken, dan is het afscheid nemen van papa en mama en zich voor een lang jaar in de school laten opsluiten.
Opsluiten. Dat is het juiste woord. De colleges en lycées van Parijs zijn zonder uitzondering groote, onvriendelijke gebouwen met voorgevels zonder uitdrukking, die te gelijk aan een kazerne en een klooster herinneren. De poorten zijn altijd gesloten en openen zich alleen op bevel van den directeur. Achter het gebouw strekken zich groote binnenplaatsen uit, tusschen welker steenen gras groeit, stijf aangelegde tuinen, op welker paden niemand een voet mag zetten, en met zand bestrooide speelplaatsen, die ondanks hun vroolijken naam nooit weergalmen van het opgewekte gejuich van jeugdige kelen. De bouw en de inrichting van het huis zijn zoo ongezellig mogelijk. Groote slaapzalen, hol klinkende gangen, een uit-spanninszaal zonder sieraad en leerzalen met banken en lessenaars: dat is de wereld, waarin de jeugd der fransche natie hare zes schoonste levensjaren doorbrengt, want knapen uit de beste families worden in Frankrijk algemeen als kostleerlingen in de lycées gedaan; het is een zeer weinig voorkomende uitzondering, dat zij als externes naar school gezonden worden
\'S1
en gedurende hun leertijd bij hunne ouders wonen. Er zijn niet vele middelbare scholen, die externes aannemen en slechts zeer weinige, die uitsluitend voor deze soort van knapen zijn ingericht. Daarentegen zijn verreweg de meeste dezer inrichtingen zuivere kostscholen.
De levenswijze in de colleges is natuurlijk streng geregeld en zoo stijf en eentonig mogelijk. Elke knaap brengt van huis een suitzetquot; mee; deze bestaat uit een voorgeschreven aantal kleedingstukken en servetten, die in Frankrijk ook als handdoeken gebruikt worden, een metalen drinkbeker, een kapdoos, een spons en een zeepbakje. Is de knaap op school aangekomen, dan wijst men hem zijn plaats in eet- en slaapzaal aan. Op de slaapzaal heeft hij een eenvoudig bed, een nachttafeltje en een kastje. Op iedere slaapzaal staan vier tot vier en twintig bedden. Een opzichter deelt het vertrek met de onder zijne hoede staande jongens. Zij worden op een bij het reglement bepaald uur gewekt en moeten zich onder het oog van den opzichter in de toiletkamer, die zich naast de slaapzaal bevindt, wasschen en kleeden. Dan krijgen zij een broodsoep en gaan naar de leerzaal, \'s Middags en \'s avonds wordt gezamentlijk gegeten, altijd onder de oogen van den opzichter, op bepaalde uren wordt van buiten geleerd, geschreven, gelezen, op bepaalde uren gelegenheid gegeven om op de plaats of in den tuin lucht te scheppen, tweemaal in de week wordt er, als een processie geregeld, een wandeling door de stad gemaakt, op het bepaalde uur gaat men ter ruste en draait de opzichter de gasvlammen op de slaapzaal uit.
De knaap mag nooit zonder verlof en onvergezeld de inrichting verlaten. Des zondagsmiddags is hij echter vrij en mag zijne familie bezoeken, wanneer die in de stad woont. Is hij van het land of wonen zijne ouders ergens anders, dan moet men bij zijne komst een scorrespondentquot; voor hem opgeven, dat wil zeggen een in de stad wonende burger, die de verplichting op zich neemt, hem van tijd tot tijd te bezoeken, hem \'s zondags mee uit wandelen te nemen, enz. Wordt
152
e knaap ziek, doet hij \'t een of ander kwaad, krijgt hij straf, geeft hij in het algemeen aanleiding tot klachten, dan krijgt de «correspondentquot; hiervan officieel mededeeling. De leerling uit de provincie, voor wien geen correspondent opgegeven is, mag onder geen voorwendsel alleen uitgaan. Hij moet ook de feestdagen onder de hoede van den opzichter doorbrengen.
De voeding der collégiens is — evenals die van de Fran-schen in het algemeen — even ondoelmatig als ontoereikend. Zeer weinig vleesch, dat door uitkooken nog beroofd is van het grootste gedeelte der voedingswaarde, betrekkelijk kolossale hoeveelheden brood, alle dagen peulvruchten, weinig of geen ooft, daarentegen bij iederen maaltijd wijn — dat is het dieet, waaronder jongens, in het tijdperk der sterkste ontwikkeling, groeien en opwassen, waaruit zij kracht en sappen voor het leven moeten trekken. Daarbij worden zelfs tegenwoordig nog lichaamsoefeningen erg verwaarloosd, ofschoon hierin na den oorlog, vooral te Parijs, eenige verbetering is gekomen. Doch het is er nog ver van af, dat men in Frankrijk, vooral buiten Parijs, de geheele beteekenis van de gymnastiek voor de physieke waarde der natie inziet. Ziekelijkheid is onder deze omstandigheden natuurlijk onder de opgesloten jeugd en komt veel meer voor dan bij knapen op den leeftijd van tien tot achttien jaren het geval behoorde te zijn. Iedere school heeft zijn dokter en deze post is waarlijk geen sinecure.
Zie zulk een schooljongen op straat ook eens aan! De bloeiende roode wangen, die hij uit het ouderhuis heeft meegebracht, hebben niet lang weerstand kunnen bieden tegen de nieuwe levenswijze. Hij is bleekzuchtig, bloedarm en zwak,in zijne dofte oogen, met blauwe ringen omgeven, zoeken we te vergeefs naar den stralenden overmoed van dezen wilden leeftijd. Zijn houding is slap, de borst ingezonken, het hoofd op zij, het geheele voorkomen teekent afgematheid. Welk een verschil tusschen deze teêre, bloedarme en vroeg verwelkte mannetjes en de robuste, uitgelaten, moedwillige jongens, die
van hun luid gejuich de speelplaatsen van Engeland en de turnscholen van Duitschland doen weerklinken! Wie slechts eenmaal in de gelegenheid geweest is, deze vergelijking te maken, zijn oordeel over het fransche opvoedingstelsel moet voor altijd gevestigd zijn.
De eenige volwassen personen, met wie de collégien gedurende zijn studietijd in voortdurende aanraking komt, zijn zijne docenten en zijn opzichter. Hij heeft de laatste altijd bij en om zich: in de slaapzaal, in de toiletkamer, in eet- en leerzaal, op wandelingen en op de speelplaats; hij moet zijn les leeren, zijne opstellen maken en zijn uitspanningsboeken lezen in tegenwoordigheid van den opzichter. Ontstaan daardoor vriendelijke betrekkingen tusschen hen? Volstrekt niet. De pion — zoo noemt men den opzichter met een populairen scheldnaam — wordt door den collégien als vijand behandeld. Hij vreest en veracht, verafschuwt en bespot hem. »De jongensleeftijd is zonder medelijden,quot; {vcet age est saus pit iequot;) zegt een fransch dichter en de pion is een prachtige, maar deerniswaarde illustratie tot deze uitspraak. Hij is een ware martelaar van het middelbaar onderwijs in Frankrijk. De pio7i is de een of ander mislukte candidaat voor het leeraarsampt, een arme student, die een bijbaantje moet hebben, om zijn brood te verdienen, een mislukte arts, advocaat of ingenieur, in een woord een verloopen man, een schipbreukeling van een der vrije beroepen. Zijn positie in de inrichting is zeer afhankelijk en deemoedig. Hij krijgt een bed in de gemeenschappelijke slaapzaal, een plaats aan de gemeenschappelijke tafel en een ellendig gering salaris in geld. Daarvoor moet hij zich den ganschen dag, deels vervelen, deels kwellen met de jongens. Hij is afwisselend hun onderwijzer en hun huisknecht; nu moet hij oppassen, dat zij zich het haar fatsoenlijk uitkammen, dan dat zij hun schoolwerk goed maken. Hij moet den eenen keer als pakezel achter hen aanloopen, den anderen keer hun de les van den leeraar herhalen. Hij heeft het recht niet, hen te bevelen of te bestraffen, maar kan hen alleen aan den professor of den directeur-verklappen. Deze hebben
154
er plezier in hem, in tegenwoordigheid van de grinnikende jongens af te snauwen en te plagen. Hij moet zwijgen en den laffen aanval onbeantwoord laten, want zijne positie is zoodanig, dat men hem zonder eenige reden op staanden voet wegjagen kan als een daglooner.
Zijn voorkomen is genoeg, om de jongens met spot en verachting voor hem te vervullen. Hij is altijd armzalig gekleed, dikwijls zelfs vreeselijk slordig. De zindelijkheid van zijn linnen is zeer verdacht, zijn hoed is een geheel gedicht ^ zijn schoeisel een raadsel. De jongens merken deze zwakke punten natuurlijk op het eerste gezicht en smeden er zonder erbarmen wapenen uit tegen den weerlooze. Zij hebben niet meer schik, dan wanneer zij den reeds zoo fabelachtigen hoed van gaatjes kunnen voorzien of plat slaan, zijn eenigenbroek als bij vergissing, met inkt kunnen begieten en den ellendigen kalen rok een scheur kunnen bezorgen. Zij schrijven \'s nachts den datum op zijn boordje en juichen, wanneer de pion , d^e de grap niet ontdekt heeft, acht dagen lang met het gedateerde kleedingstuk loopt. Wat een onverbiddelijke verbeelding, die op schelmenstukken afgericht is, slechts bedenken kan, moet de arme, melankolieke pion uitstaan. Hij tracht zich zijne kwelgeesten, zoo goed hij kan, van het lijf te houden, menigmaal door hen voortdurend te verklappen en hen door overdreven gestrengheid de hel heet te maken, nog vaker, door zijn best te doen hun vriendschap te koopen door ongeoorloofde vrijheden toe te staan. Hij sluit de oogen, als zij rooken, bezorgt hun zelfs cigaretten en verboden boeken, vertelt hun geschiedenissen, die niets met hunne studie te maken hebben, dan dat zij hoogstens randteekeningen op de ars amandi van Ovidius zijn, ja de jaarboeken van de fransche Ivcées behelzen zelfs gevallen, waarin de pion de hem toevertrouwde jongelingen als een gewetenlooze maitre de plaisir in de laatste geheimen van een verfijnd levensgenot had ingewijd. Zonder vreugde en in een eentoonigheid, die zelfs de sterkste fantasie verzwakken, zoo niet dooden moet, gaat het schooljaar voor den collégien voorbij; het einde geeft hem, maar
iS5
toch slechts voor eenige weken, aan zijne ouders terug. Ontwend aan het ouderhuis door de kazernenorde van het instituut , is hij er een vreemdeling, gelijk hij zich vreemd gevoelt in het lycée. Een geheel jaar wenscht hij naar de vacantie om zich ook dan onbevredigd en onbehaaglijk te gevoelen. De wereld van het gevoel, onttrokken aan vaderoog en moederzorg, is verlaten als een streek gronds, waarop geen zon schijnt. Een gewichtige zijde van zijn karakter is in hare ontwikkeling gestoord, blijft rudimentair.
De invloed van dit opsluitingsstelsel op de lichamelijke en zedelijke ontwikkeling van het fransche volk is zeer groot en hoogst merkwaardig. Over de ongenoegzame lichaamsontwikkeling, een gevolg van de ongezonde en armzalige voeding, heb ik reeds gesproken; het is hier de plaats niet om op de afschuwelijke zonden te wijzen, die de fransche jeugd in de lycces leert; het is daarentegen onnoodig lang te redeneeren om den samenhang tusschen eenige der voornaamste karaktertrekken van het fransche volk en het leven zijner jeugd duidelijk te maken. De knaap, die naar een college gezonden wordt, komt plotseling, zonder overgang, uit den kring van liefdevolle, teedere bloedverwanten in een omgeving, die volkomen gevoelloos en onverschillig, zoo niet vijandig tegen hem is. De uitwerking is op het jonge wezen dezelfde, als de werking van het koude water op de vloeibare glasmassa, die daarin wordt gedroppeld. Gelijk de glasdroppel oogenblikkelijk verstijft en omgeven wordt met een korst, hard als diamant, waarachter de moleculen zonder samenhang los naast elkaar liggen, zoo wordt het hart van den knaap omzet met een pantser van gevoelloosheid, waarachter hij alle warmte en alle uitzettings-behoeften, die zoo natuurlijk op zijn leeftijd zijn, terugdringt. De collégien, die weet, dat hij omringd is door vreemden, door concurrenten, misschien door benijders, klikkers en intriganten, — de kleine wereld der school heeft even goed haren nijd en hare intriges als de groote wereld — leert spoedig zich in zich zeiven terug te trekken. Hij wordt voorzichtig, gesloten, wantrouwend, argwanend; hij leert opmer-
156
ken, zich anders houden dan hij is, zijne lust tot vertellen inhouden. Met zijn zelfbeheersching ontwikkelt zijn egoïsme zich en te gelijkertijd gaan de lichten van gevoel en fantasie uit even als lampen, waarin geen olie wordt bijgegoten. Men verwijt den Franschen in het algemeen gebrek aan gemoed, men merkt de afwezigheid van deze schoonste der menschelijke eigenschappen in hun poëzie en in hun kunst en geschiedenis. De oorzaak van dit gebrek ligt m. i. in de opvoeding in de colleges. Die Franschen, die hun jeugd in hunne familie konden doorbrengen, hebben, naar mijne ervaring, even veel gemoed als een Germaan, een Angelsaks of een Skandinavier.
De methode van opvoeding der jeugd, zooals hij thans in Frankrijk gebruikelijk is, berooft den Franschman van een der grootste schatten des levens: de poëzie van een bloeiende en heerlijke herinnering aan de jeugd. Als de Franschman op zijn jongenstijd terugblikt, ziet hij kale slaapzalen, holle gangen, pedante schoolvossen of boosaardige pions. Deze herinnering moet zijn gemoed eerder koud dan warm maken. Hij zoekt deze periode van zijn leven, die slechts een onbehagelijk gevoel bij hem heeft achtergelaten, te vergeten, in plaats van er vreugde in te vinden.
Enkele groote geesten onder het fransche volk, zooals Renar. in zijn -i Ré forme morale quot; Jules Simon in de s Réforme de I\'enseignement secondaire quot; Girardin enz. hebben zich met dit vraagstuk beziggehouden. Zij zijn allen tot het resultaat gekomen, dat het heerschende stelsel afschuwelijk is; toch denkt niemand er voorloopig aan, het te veranderen, want in Frankrijk houdt men, in spijc van revolutie en demokratie, hardnekkiger vast aan afgeleefde instellingen en overgeleverde sleur dan ergens anders op de wereld. En zoo zullen wij nog wel menig tiental van jaren de optochten van stille, bleeke collc-giens in uniform, en geleid door een ongelukkige pioii, als kleine verbannenen uit het ouderhuis, als onschuldige opge-slotenen der lycces in de straten van Parijs kunnen ontmoeten.
sPAPA STAAT.quot;
De groote met beelden, schilderijen, verguldsel en tapijten overladen pronkzalen der oude lycces en colleges, waarin de bloei der fransche natie sedert twee a vier eeuwen de hierboven geschilderde opvoeding ontvangt, zijn ieder jaar in Juli de tooneelen van feestelijke plechtigheden, die den vreemdeling opgeschroefd, theatraal, ja zelfs eenigszins bespottelijk voorkomen, maar op den Franschman een sterken indruk maken. Dan vindt namelijk de uitdeeling der prijzen aan de beste leerlingen plaats, en deze gebeurtenis wordt hier niet als een schoolfeest beschouwd, dat alleen de belangstellende ouders en familieleden aangaat, maar houdt de geheele wereld bezig van den minister tot aan den concierge, in wiens huis een gedeelte der schoolplichtige jeugd woont.
Zulk een prijsuitdeeling is een zaak van groot gewicht en wordt op touw gezet met buitengewone pracht en met het talent, dat ieder Franschman voor het schitterende en effect-makende heeft. Op eene verhevenheid in de groote zaal staat een zware eikenhouten tafel, van snijwerk voorzien, en bedekt met een groen, aan de hoeken geborduurd kleed; dit is de plaats der leeraren aan de inrichting, die zij in feestdos en met de hoekige barret op het hoofd, plechtstatig innemen. Stadssoldaten in groot uniform houden aan de estrade wacht en in een hoek der zaal heeft een klein orkest post gevat. Aan den wand achter den directeur der inrichting is een trophée
iS8
opgesteld, samengesteld uit de kleuren en vlaggen des lands. Reeds het kind moet er zich aan gewennen, bij iedere feestelijke gelegenheid de gedachte aan het vaderland in een beeld, dat boven alle andere uitsteekt, belichaamd te zien. De ruimte der zaal wordt ingenomen door een groot publiek in gala, (Jat uit de leerlingen in hun boven beschreven uniform, uit hunne bloedverwanten en een aantal nieuwsgierigen bestaat. De feestelijkheid wordt geopend door een meer of minder vervelende rede, dikwijls in het latijn, die door een der professoren gehouden wordt; daarna worden de leerlingen, die zich eene onderscheiding waardig gemaakt hebben, op de rij af opgeroepen. Een Zwitser of deurwaarder, gekleed als een hoveling onder Lodewijk XV, haalt de knaap, wiens naam is opgeroepen, van zijn plaats af en brengt hem naar de estrade. Hier omhelst de directeur hem en kust hem op de wangen, overreikt hem den prijs, die meest uit eenige boeken bestaat en zet hem een papieren lauwerkrans op het hoofd. Tegelijkertijd blaast het orkest een fanfare, het publiek staat op en klapt in de handen, en de knaap, die met zooveel ophef eene onderscheiding ontving, gaat onder al dit vleiende applaudisse-ment en muziekgeschetter, weder voorafgegaan door den def-tigen deurwaarder, met gloeiende wangen en vaak met vochtige oogen naar zijn plaats terug. Dit tooneel wordt herhaald, totdat de papieren lauwerkransen op zijn en al de prijzen hunne bestemming bereikt hebben. Maar daarmede is de rij der eer-bewijzingen en onderscheidingen, waarvan de bekroonde leerling het voorwerp is, nog niet gesloten. Den dag daarop deelen alle dagbladen zijn naam mee en des avonds geeft de minister van onderwijs een groot feest, waarbij de bekroonden van alle lycées de eereplaats innemen.
Iedere kleinigheid van de zoo even beschreven plechtigheid is er handig op ingericht om de levendige fantasie van een kind krachtig op te wekken en zijn eerzucht te ontwikkelen. Heeft de knaap slechts eenmaal een feestelijke prijsuitdeeling bijgewoond, dan moet hij haaste en idioot zijn, om van dat oogenblik af er niet wakend en slapend van te droomen, het middelpunt en
*59
de held te zijn van een dergelijk feest, waarop de geheele grootsche tentoonstelling van Zwitsers en professoren in de toga, van kussende directeuren, van lauwerkransen en fanfares, van applaudiseerende toehoorders en ministriëele diners hem ter eere geschiedt. Zoo verzekert de staat zich met een minimum van kosten, die zich bepalen tot eenig trompetgeschal, een papieren krans en een couvert aan een ministerstafel, eene onvermoeide naarstigheid en een gloeiende wedijver bij de gansche schooljeugd. En deze theatrale wijze om een eenvoudig schoolfeest te vieren is slechts een bijzondere aanwending van een grootsch systeem, dat het geheele leven in staat en maatschappij in Frankrijk beheerscht.
Het staatsbegrip, zooals zich dat in Frankrijk voor een klein deel uit de achttiende-eeuwsche wijsbegeerte, voor een grooter uit het gallische karakter, maar voornamelijk uit de denkbeelden van den tijd der groote omwenteling en uit de regeerings-beginselen van Napoleon I heeft ontwikkeld, is essentieel verschillend van het staatsbegrip der angelsaksische , germaansche en slavische menschheid. In Frankrijk vergenoegt de Staat zich niet, met een vereeniging te zijn van de krachten aller individuen tot dergelijke zaken van algemeen belang, die het individu alleen niet tot stand zou kunnen brengen — en de Engelschman, de Amerikaan, de Duitscher beperkt wezen en doel van den Staat tot deze bepaling — maar de Staat neemt hier tegen zijne burgers eenigszins de rol en de attributen eener Voorzienigheid, in den theologischen zin van het woord, op zich. De Staat vormt, leidt en bepaalt voortdurend de lotgevallen van den burger en mengt zich in. al de handelingen van zijn leven. Tegenover den Staat is de burger nooit mondig; hij staat onder eeuwige voogdijschap, gelijk het kind in het huis des vaders. De Staat is niet tevreden met wetten te geven en hare overtreders te straffen, maar hij tracht ook — getrouw aan zijn vaderrol — de getrouwe opvolgers te beloo-nen, en de burger voelt altijd de hand van den Staat, óf tot vuist gebald óf om hem te streelen en op den schouder te kloppen. Daarvan is het gevolg een eigenaardige onzekerheid
i6o
en onzelfstandigheid in het karakter van den modernen Fransch-man, die er van kindsbeen aan gewoon is, voor iedere goede daad, ja voor iedere eenvoudige plichtvervulling een belooning van Papa Staat te krijgen en die daarom niet ligt iets van belang onderneemt, vóór hij om zich heen gezien heeft, om zich te overtuigen, of hij wel door de officiëele oogen van den Staat bemerkt wordt. Het leven van iederen, zelfs van den meest onbekenden Franschman, is vol met voorbeelden hiervoor.
Het kind komt op de lagere school. Als het zijn plicht, tot tevredenheid van den meester doet, verkrijgt het een orde-teeken, dat het een half jaar lang op de borst mag dragen, een werkelijke orde, een kruis of een ster van metaal, meest aan een rood, op andere scholen ook aan een blauw of een violet zijdenlintje, en waarop de kleine gedecoreerde even trotsch is, als een duitsche generaal op het ijzeren kruis, een oostenrijksche op zijn Maria-Theresia kruis of een russische op zijn St. Georg. Wie door Parijs wandelde, moet dikwijls zulke kereltjes met versierde borst zijn tegengekomen; hij heeft misschien aan een speelsche versiering door moederlijke ij delheid gedacht en de ster aan het roode lintje gelijk gesteld met de gegalonneerde soldatenpakjes, waarin men af en toe in Duitschland, vooral te Berlijn, de kinderen pleegt te steken. Dat is echter een zeer verkeerde veronderstelling. De metalen ster op de borst van een kind, dat zonder leiband haast nog niet loopen kan, is reeds eene onderscheiding, door het staatsgezag verleend, en als een jongen haar wilde dragen, zonder er recht op te hebben, zou hij even goed straf van zijne meesters bekomen, als een volwassene, die zich de versierselen van het gulden vlies om den hals hing, van de politie.
Heeft men de lagere school met een hoogere inrichting van onderwijs verwisseld, dan verwacht men in plaats van ordelintjes lauwerkransen en uitnoodigingen bij den minister. Den jongen kunstenaar zweeft de prix de Rome, den jongen medicus de gouden, zilveren of bronzen medaille voor den hospi-taalsdieust voor den geest. De onderwijzer, die eenige jaren zijn plicht heeft gedaan, maakt aanspraak op den — voor mijn
i6i
oor zeer belachelijk klinkenden — titel van 2 Officier van het openbaar onderwijsquot; met de daaraan verbondene zilveren palmen aan het violette lint. De dienstbode, die langen tijd in hetzelfde huis de vloer geveegd en de soep gekookt heelt, solliciteert naar den prijs der deugd van Montyon, die de Academie uitreikt. De dorpsschoone, die haar kransje met goed gevolg tegen meer of minder levendige aanvallen en listen verdedigd heeft, is ook al niet tevreden met het bewustzijn harer deugdzaamheid, maar eischt opentlijke erkenning en belooning van wege de overheid in den vorm van eene kroning als rosiere. De moedige menschenvriend, die zijn buurman uit het water haalt of uit een brandend huis redt, vergeet niet, de omstanders beleefd om hun adres te verzoeken, opdat hij, bij zijn verzoek om de reddingsmedaille, het feit door het noodige aantal getuigen kan staven. Een zoon betaalt na dertigjarigen, op-offerenden arbeid de schulden van zijn faillieten vader en herstelt op zulk eene wijze zijn handelseer — de Staat zorgt er voor, dat dit geval met de noodige loftuitingen in het offi-cieele blad wordt vermeld. De schrijver, de uitvinder, de geleerde, de kunstenaar, elk verwacht behalve zijn succes bij het publiek een erkenning zijner verdiensten door de Academie, die alle jaren een geheele rij prijzen ten bedrage van 1000 tot 3000 francs en alle twee jaren een groote prijs van 20000 francs uitdeelt. Maar boven al deze bijzondere erkenningen en onderscheidingen staat de groote, de hoogste onderscheiding; het legioen van eer, welks ster en rood lintje iederen Franschman dezelfde gevoelens van eerbied en zelfvernedering inboezemen als het crucifix den geloovigen katholiek. De orden van alle overige \'landen hebben slechts een oppervlakkige overeenkomst met deze nationale orde; zij zijn in den regel slechts teekenen van den gunst van het hof en slechts zelden het loon van verdiensten, anders dan op hofbals verworven. Een voornaam engelschman was cynisch en oprecht genoeg, dit te erkennen, toen hij zeide: s De orde van den kouseband is voor mij de eerste orde der wereld, omdat zij met zulken onzin als verdiensten in het geheel niets I 11
102
te maken heeft.quot; Het legioen van eer is daarentegen een tee-ken dat zich vasthecht aan eiken Franschraan, wien het gelukt is, hoe of waar dan ook , zich uit de onbekende middelmatigheid op te werken. Wel te verstaan, niet ieder Franschman, die het legioen van eer heeft, is daarom een man van beteekenis of verdienste, maar ieder Franschman, die iets beteekent of verdienste bezit, heeft stellig het legioen van eer. De monar-chiën, het keizerrijk hebben weliswaar ook uit deze ster een hofkeukenorde gemaakt. Napoleon gaf haar aan alle verspieders, sergeants en dorpsagitatoren, die hem bij den coup (Tétat behulpzaam waren en later bij de opneming van stemmen het algemeen stemrecht »corrigeerdenquot;; maar dit zelfs kon een orde niet discrediteeren, die tegelijk op de borst van alle echt verdienstelijke mannen schitterde. Dat komt, omdat het legioen van eer niet alleen door het hoofd van den Staat, maar ook door de openbare meening wordt verleend, en als de alge-meene stem des volks \'s morgens na een schitterend succes op het tooneel, naar aanleiding van een groote uitvinding, van een heerlijk kunstwerk, of van een moedige daad een naam juichend herhaalt, dan is er geen fransche minister, die dien naam niet oogenblikkelijk afleest van de lippen der natie en hem laat plaatsen in een decreet tot benoeming in het legioen van eer. Zoo komt het, dat in Frankrijk ieder ambtenaar, ieder rechter, ieder officier, arts, geestelijke, advocaat. professor, schrijver of kunstenaar, ieder uitstekend koopman, iabriekant, veehouder en landbouwer, met een woord, ieder mensch, die, op welk gebied ook, zijne burgerplichten ijverig en met goed gevolg vervuld heeft, vroeger of later onfeilbaar in het bezit van het roede lintje komt, dat naar een nieuwe officiëele telling door niet minder dan 75,000 Franschen gedragen wordt. De fransche staat heeft voor den slechten burger de gevangenis en voor den goeden het legioen van eer; hij houdt in de eene hand de roede, in de andere het geëmailleerde kruis en de Franschman blikt langs zijn geheele levensweg onophoudelijk op die ster, waarvan Byron zingt:
163
ïStar of the brave, whose beam hath shed,
Such glory over the quick and dead —
Thou radiant and adored deceit.
Which millions rush\'d in arms to g r e e t.quot;
s Ster der dapperen, wiens stralen zulk een roem over levenden en dooden hebben uitgegoten, gij lichtend en aangebeden bedrog, om hetwelk te groeten millioenen zich in de wapenen zouden willen storten . . .
De treffendste, de volkomenste tegenstelling tot dit fransche systeem van de belooning van elke plichtsvervulling door den staat, om der belooning wille, vormt de strenge, duistere leer van den kategorischen imperatief van Kant, die leer, waarop het Pruisische staatswezen, als op een hrocher de bronzequot; zooals Friedrich Wilhelm I het uitdrukte, gevestigd is.
De kategorische imperatief leert de plichtvervulling om de plichtvervulling, tot zelfopoffering toe, zonder getuigen, zonder uitzicht op loon of erkenning. De mensch en de burger moet naar deze ijzeren leer zijn plicht onder alle omstandigheden doen en hij mag daarvan geen voordeelen, geen prikkel voor zijne ijdelheid, geenerlei onderscheiding verwachten, hoogstens het gevoel eener norsche zelfbevrediging. De burger moet des noods alles aan den Staat offeren en de Staat is hem daarvoor niets schuldig, niet eens de erkenning van het offer. Dat is een leer voor slaven of goden, voor heloten of helden, maar niet voor gewone, zwakke menschen. Kant heeft den kategorischen imperatief in zijn studeercel, ver van de wereld en de menschen. Napoleon het legioen\'van eer te midden van het gewoel des levens uitgevonden. Kant heeft reine en volkomen geesten. Napoleon onreine, kleingeestige hartstochten, eerzucht, eigenbelang, nijd, ijdelheid voor oogen gehad. Kant\'s systeem richt zich tot de élite, dat van Napoleon tot de menigte.
Aan welken staat moet men de voorkeur geven ? Aan den vaderlijken, die de stoute kinderen van tafel jaagt, en de goede tot belooning suikergoed geeft, of aan den strengen
ii*
164
staat van den kategorischen imperatief, die zich slechts vertoont in de gestalte van een belastingheffer of een drilmeester r De geschiedenis behoort een antwoord op deze vraag te geven, maar zij zal dit eerst na een langer tijdperk van vergelijkende waarneming met juistheid kunnen doen. Het oordeel der geschiedenis is tot dusver onduidelijk, verward en vol tegenspraak. Zij noemt in een adem tegenstellingen als Jena en Sedan; zij wijst in Frankrijk op een bloeiende industrie, kunst en wetenschap, maar ook op omwentelingen en communegruwelen; zij toont in Pruisen stilstand in kunst en nijverheid, maar daarentegen volkomen afwezigheid van maatschappelijke omwentelingen en een meer gezonde politieke moraal. Ten aanzien van dergelijke onduidelijkheden en tegenstellingen moet het aan de toekomst overgelaten worden, een slotoordeel te vellen, wie de wereld en de menschen beter gekend en juister beoordeeld heeft; de uitvinder van den vaderlijken staat of de smid van den ijzeren kategorischen imperatief, de grootste soldaat of de grootste denker van alle tijden — Napoleon of Kant.
DE STAATSBETREKKINGEN IN FRANKRIJK.
Een staatswezen, zoo streng gecentraiiseerd en dat den burger ieder oogenblik van zijn leven zoo goed onder voogdijschap houdt als dit, dat door de revolutie en Napoleon geschapen is, oefent natuurlijk een ontzettend zwaren druk uit op de besluiten, ja op de geheele denkwijze en de wereldbeschouwing van het individu. In Frankrijk heeft zich, onder den invloed van het heerschende regeeringsstelsel, dat men niet verwarren moet met den toevalligen regeerings v o r m, waarboven het staat en dat bij verwisseling daarvan rustig blijft voortbestaan, een eigenaardig Byzantisme gevormd, het B3\'-zantisme jegens den staat. In het Byzantium der laatste oostromeinsche keizers, in Frankrijk onder Lodewijk XIV, bewogen zich alle pogingen, alle ambities, alle verwachtingen der onderdanen om éen middelpunt; den monarch. Hij was de eenige bron, niet alleen van alle genade, maar ook van alle eer, onderscheiding, gerechtigheid. Alle doen en laten had slechts éen doel: zijne opmerkzaamheid te trekken. Hij, op wien zijn blik viel, kwam in het licht te staan; dien hij niet opmerkte, bleef in het donker. Door hem geprezen te worden, wat het succès, door hem niet opgemerkt te worden, de miskenning; zijn afkeuring te ondervinden, de ondergang. Zijne meening was de opent-lijke; buiten hem was er geene. De millioenen stemmen van het volk vormden slechts een verward gedruisch, dat door de stem des éenen als door bazuingeschal onhoorbaar werd ge-
i66
maakt. Geheel dezelfde verhouding, die tusschen den loyalen onderdaan en den monarch in den absoluten staat bestond, bestaat heden in het Frankrijk der republiek en van het alge-meene stemrecht tusschen den burger en den officiëelen staat, d. i. de georganiseerde macht, en deze onderworpenheid en afgoderij, waarvan de officiëele staat het voorwerp is, kan alleen de buitengewone voorliefde verklaren , die ieder Fransch-man voor den staatsdienst heeft. In een college te Parijs werd voor jaren een belangrijke proef genomen. Men liet de leerlingen schriftelijk de vraag beantwoorden, wat zij liefst wilden worden, en als ik het mij goed herinner, antwoordden van 420 knapen in den ouderdom van tien tot zestien jaar 360: 5 ambtenaar.quot; Op den ambtenaar, van den minister tot den bode, valt toch een gedeelte van het licht, dat van destaats-macht uitstraalt, en ieder ambtenaar\'gevoelt zich een priester van deze verhevene godheid ver verheven en bevoorrecht boven de aanbiddende menigte van geloovigen.
Maar de staatsbetrekkingen zijn in Frankrijk bijzonder lastig. Met uitzondering van die betrekkingen, die alleen door de politiek vergeven worden, zooals de minister-, prefecten-, onder-prefectenposten enz. worden alle door den staat bezoldigde posten slechts verkregen op den weg der concurrentie en na een rij van examens, die minder om hunne gestrengheid dan om hunne pedanterie te vreezen zijn. Het is zonderling, hoeveel overeenkomst het land der westelijke beschaving in dit punt met het land der oostelijke beschaving — hoeveel overeenkomst Frankrijk met China heeft. Men weet, hoe de loopbaan van een chineeschen mandarijn is; zij bestaat uit een eindelooze rij van examens, die met iederen graad moeilijker, uitgestrekter en onoverkomelijker worden. De fransche mandarijn heeft dergelijke hindernissen te overwinnen als ziin collega aan de oevers van de gele rivier, met die uitzondering alleen, dat het zichtbare teeken der gelukte examens bij hem niet uit een ander soort knoop op het hoofddeksel, maar uit een anderen vorm van het kruis van het legioen van eer bestaat. Dit stelsel van concurrentie en examens is zeer demo-
167
cratisch. Het maakt de gelijkheid van alle burgers tot een feit. Het opent iedereen de mogelijkheid alle voordeelen te beha-.len, die de staat kan bieden, en verzet zich er tegen, dat deze voordeelen ten gunste van een gepriviligeerde klasse in beslag genomen worden. Niet, dat dit examenstelsel alle gunst en aanbeveling volkomen zou kunnen uitsluiten; de invloed der salons, der boudoirs, de bescherming van coteriën en partijen weet den examinator dikwijls genoeg ten gunste van den een of anderen concurrent te stemmen. Maar het kan toch niet gebeuren, dat iemand van volslagen onbekwaamheid, al ware hij nog zoo hoog geboren en al werd hij nog zoo krachtig geprotegeerd, den weg verspert aan iemand van bekende begaafdheid, al had hij geen enkele aanbeveling, tenzij, wat trouwens reeds gebeurd is, de examinatoren hunne gunstelingen te voren de vragen mededeelden en hun daardoor de gelegenheid gaven, knapper en vlijtiger, maar niet begunstigde candidaten, onder den schijn van rechtvaardigheid, te overwinnen.
Maar al is het stelsel van concurrentie een waarborg voor gelijkheid en werpt het, in theorie ten minste, een dam op tegen het opkomen van begunstigde klassen, het heeft aan den anderen kant ook zijn nadeelen. Het kweekt een overdreven achting voor het bestaande; het maakt, als het ware een godsdienst uit de aanbidding der heilige routine; het vereeuwigt de vasthoudendheid aan den sleur en doodt den geest van initiatief bij de personen in ambt en waardigheid. Hoe zou het ook anders kunnen zijn? De toelating van nieuwe elementen ligt in de hand van hen, die zelf langs den regelmatigen weg het doel hebben bereikt. Hetgeen zij van de nieuwelingen verlangen , is ten eerste nauwkeurige kennis van al datgene, wat hun juist toeschijnt en waardig om te bestaan; van alle ondervraagden zal hij dus de meeste kans op geluk hebben, die zich het beste heeft gevoed met de overlevering, die in de examinatoren verpersoonlijkt is. Heeft de candidaat zelf eindelijk de betrekking verkregen, dan is het niet waarschijnlijk dat hij vergeten zal en in opstand zal komen tegen al datgene, waarvoor
i6S
hij jaren lang moeite heeft gedaan, om het te leeren, hetgeen hij beter geweten heeft dan zijne minder gelukkige concurrenten en waarvan de wetenschap hem zijn post heeft bezorgd. Om zijn verleden zoo te verloochenen, om te verklaren, dat al die theoriën en opvattingen, die men met ijver, met handigheid en een zeker soort van welbespraaktheid heeft beleden, onjuist waren, zou men van de stof van dien paus moeten zijn, die tientallen van jaren als priester en kardinaal met ge-bukten hoofde en in deemoed zich vertoond had en die zich plotseling hoog oprichtte, toen hij de tiara op zijn gebogen hoofd voelde. Zoo komt het, dat het officiëele Frankrijk op ieder gebied niet alleen het conservatisme huldigt, maar den stilstand, de sleur, de vijandschap tegen iedere nieuwigheid en dat iedere, ook de geringste vooruitgang, slecht door een hevigen stoot van buiten kan worden bewerkstelligd. Deze stoot moet komen van sterke stroomen der openbare meening, waarvan de revolutie de hevigste vorm is. De vooruitgang kan onder zulke voorwaarden slechts met sprongen, onsamenhangend, episodisch plaats vinden. Lange tijdperken van stilstand moev.en noodzakelijk afgebroken worden door oogenblikken van koorts-achtigen drang tot beweging, waarin de tegenwerkende administratie door onophoudelijk, blind geweld als over den kop wordt gejaagd. Daarbij komt, dat veranderingen, die aan een geregeld organisme van buiten worden opgedrongen, dikwijls op de verkeerde plaats worden aangebracht, en dat in het algemeen ijver en goede wil van hervormingsgezinde leeken in den regel niet toereikend zijn, om iets goeds tot stand te brengen.
Stilstand of omverwerping is dus het ongelukkige alternatief, waartoe de vervulling der staatsbetrekkingen Frankrijk doemt. Bij de beschouwing van dit groote kwaad kan nauwelijks in aanmerking komen, dat het heerschende systeem ook kleine onaangenaamheden voor de individuen na zich sleept. De jonge man, die een staatsbetrekking gekozen heeft, studeert van den beginne af aan voor een bepaald examen; hij leert niets dan wat hij hiervoor noodig heeft en geeft aan zijne studiën
i6g
een scherp afgebakende richting, die in den regel bepaald wordt door de wel bekende denkbeelden en stokpaardjes van den examinator. Laten wij nu eens aannemen, dat de candi-daat ongelukkig is: hij kan het examen niet doen. Dat is dikwijls niet eens zijn eigen schuld. Bij de vele toevalligheden, zooals het geluk van het krijgen van sommige vragen, de grootere of mindere beschroomdheid van den examinandus enz. die samenwerken, om van een examen een vrij onzekere maatstaf van het weten te maken, komen bij een vergelijkend examen nog andere storende bijzonderheden. Een minder knappe can-didaat, die echter gemakkelijk en vlot spreken kan, overwint een vlljtigeren en beter voorbereiden, die echter slechter kan praten. Buitendien is het getal der te vergeven plaatsen altijd beperkt; een candidaat behoeft dus slechts het ongeluk te hebben onder een getal van bijzonder flinke concurrenten te geraken en hij zal in den kampstrijd het onderspit delven. Dezelfde kennis, die hem in het eene jaar een plaats op de lijst der sollicitanten zou verzekeren, hoog genoeg om geplaatst te worden, is in een ander jaar onvoldoende, omdat hij sterkere mededingers heeft. Het examen heeft hem alzoo de gewenschte plaats niet verschaft. Hij kan zich het volgende jaar weder aanmelden, maar het toeval kan nog eens ongunstig zijn. Wat moet hij dan aanvangen? Voor alle betrekkingen , waaraan een examen verbonden is, is een grens van ouderdom vastgesteld. Heeft de candidaat haar overschreden, dan wordt hij niet meer tot het examen toegelaten en is hij uitgesloten van de loopbaan , die hij zich gekozen had. De grens van ouderdom is echter voor de meeste vakken dezelfde en als een jongeling in het eene niet geslaagd is, dan is het te laat voor hem, zich voor een ander voor te bereiden. Alle arbeid en moeite, die hij tot dusver gedaan heeft, zijn waardeloos voor hem; geld en tijd zijn weggeworpen en hij moet ten slotte besluiten kantoorbediende of handwerksman te worden, indien hij ten minste geen rentenier is. Zoo ontstaan de verloopen lieden , die in Frankrijk zoo talrijk zijn en die in sommige tijdperken zijner geschiedenis een zekere rol
170
gespeeld hebben. De studie tot voorbereiding voor het examen van St. Cyr, van de polytechnische school, van de école centrale^ de école des ponts et ties chans sees etc. helpt den jongen niets , als zij hem den toegang tot deze inrichtingen niet verschaft heeft, en de bitterheid van bedrogen eerzucht maakt hem tot een doodvijand van die staatsinrichting , waarvan hij door een toeval niet heeft kunnen profiteeren.
Ik heb geen plan hier in bijzonderheden te onderzoeken, welke schade het heerschende stelsel op ieder gebied aan de beschaving van het fransche volk heeft toegebracht. Het heeft ongetwijfeld goede rijksingenieurs en werktuigkundigen aan Frankrijk gegeven; misschien heeft het ook geen schade gedaan aan de ontwikkeling der kunst, hoewel het een feit is, dat de officiëele meesters der école des beaux arts o. a. Gé-ricault, een der grootste schilders der eeuw van alle talent ontbloot achtten en Etex, den beroemden beeldhouwer, uitsloten van de deelneming aan den wedstrijd om den prix de Rome^ omdat hij tegen de overleveringen der school werkte; ik wil zelfs aannemen, dat talenten van werkelijke beteekems, zelfstandig geworden, zonder schade eerst de overlevering volgen en later den dwang der school wegwerpen, als hij hun de gewenschte voordeelen, zooals prijzen, medailles enz. verschaft heeft. Maar op ieder gebied, dat met de natuurwetenschappen samenhangt, en waarop slechts door vrij onderzoek vooruitgang mogelijk is, heeft het systeem van concurrentie ernstige en belangrijke schade toegebracht. Ik kan als voorbeeld mijn eigen vak, de geneeskunde aanvoeren, dat mij natuurlijk nauwkeuriger bekend is dan de anderen. De medicus, die te Parijs naar het professoraat streeft, heeft vier of vijf examens te doen. Eerst moet hij door een licht examen »externequot; der hospitalen worden; een of twee jaren later concurreert hij, weer door een examen, om het internaat: inden loop van de vier volgende jaren, terwijl hij als internequot;
zaam is, is hij verplicht moeite te doen voor de gouden medaille, die voor den bekwaamsten interne uitgeloofd is. Deze wedstrijden vallen alle in den tijd zijner akademische
171
studiën. Zijn deze afgeloopen, dan moet hij door een examen een plaats als hospitaalarts trachten te krijgen en meestal herhaalde malen, daar er weinig plaatsen en veel sollicitanten zijn. Ten slotte volgt het belangrijkste en moeilijkste examen, om agrcgé (hulpprofessor) te worden. Als zoodanig ontvangt hij een salaris, dat hem veroorlooft te wachten en heeft hij nu nog slechts te trachten den gunst der faculteit en van den minister van onderwijs te winnen, daar zijne benoeming tot professor niet verder van een examen, maar van deze factoren afhangt.
Tot op het oogenblik, waarop hij agrugc wordt, kan hij er niet aan denken eigen wegen te bewandelen en zich in zelfstandige onderzoekingen te verdiepen; hij moet er zich toe bepalen zijn geheugen te oefenen en gemakkelijkheid van spreken te verkrijgen. Bij ieder examen moet hij de geheele encyclopedie der geneeskunde in hare volle uitgestrektheid, die tegenwoordig bijna niet meer door een menschelijken geest kan beweldigd worden, in het hoofd hebben. Hij mag zich niet veroorloven in een gedeelte nauwkeuriger kennis te zoeken, om daarvoor in een ander zich met het onvermijdelijk noodige tevreden te stellen. Want de examinatoren brengen zoowel het eene als het andere punt ter sprake en daarom staat de minder knappe, maar op alle punten voorbereide boven den candidaat, die eenzijdiger, maar grondiger gestudeerd heeft. Eerst, als hij agrcgé is, d. i. op een leeftijd, wanneer men niet meer de volle geestdrift voor den arbeid heeft, kan de medicus beginnen, zich een bijzonder gebied van onderzoek te kiezen, waarmede altijd ongelukkigerwijze een zekere verwaarloozing van het andere gepaard gaat.
Deze toestanden verklaren het, waarom Frankrijk zoo weinige werkelijk knappe specialiteiten bezit. De tijd van het encyclo-pedisme is tegenwoordig echter voorbij en de wetenschappelijke vooruitgang wordt verkregen door de gezamentlijke resultaten van eenzijdige onderzoekers, die elk slechts een zeer klein deeltje van het onoverzienbare veld der natuurwetenschappen op zich genomen hebben. Zulke eenzijdige geleerden kan het
172
fransche systeem niet opkweeken, of slechts zoo laat, dat zij in den tijd, die hun nog voor den moeitevollen arbeid overblijft, weinig gelegenheid meer hebben iets groots tot stand te brengen. De vrije benoemingen leiden zonder kwestie gemakkelijk tot nepotisme en gunst, maar in zooverre het de wetenschappelijke carrières betreft, zijn zij boven vergelijkende examens te verkiezen. Op dit gebied — maar hier ook alleen — is de democratie niet bevorderlijk aan den vooruitgang, maar een hinderpaal voor hem.
DE BOHEMIENS.
Het is een hoogst merkwaardig verschijnsel, dat juist onder het volk, waarbij de algemeen menschelijke wensch naar eigendom tot een hartstocht is geworden, waarbij het groote levensdoel voor den plattelandsbewoner een stuk grond, bij den stedeling een vast inkomen uit staatseffecten is geworden , het volk, dat het volkomen pauperisme bijna niet kent en waaronder de vreemdelingen bijna de eenigen zijn, die geheel zonder vermogen zijn, dat juist onder dit volk met het instinct voor sparen en met streng geregelde loopbanen een klasse der maatschappij kan bestaan, die vrijwillig de toestanden der zigeuners, waarnaar zij genoemd zijn aanneemt, een klasse, die zich zelf van alle betrekkingen heeft uitgesloten en de verachting van het bezit als haar dogma verkondigt. Ook in andere landen vindt men verloopen grootheden, mislukte lieden, die den strijd om het bestaan niet in geregelde bataillons, maar op eigen vuist uitvechten, maarzij worden veracht en gemeden door de burgerlijke maatschappij en de gezeten burgerman sluit zorgvuldig zijn deur voor hen; hier echter wordt het zigeunerdom, de bohhne, stilzwijgend als eene instelling erkend en geduld en iedereen staat het zekere rechten van stand toe, zooals men in de middeleeuwen aan de truands (spitsboeven), die men als men ze krijgen kon, vierendeelde, als gemeenschap bepaalde privilegies toestond. Is deze vriendelijke belangstelling voor die veronge-
174
lukten des levens een werking van de wet der tegenstellingen, die b. v. teweeg brengt, dat de verweekelijkte zoon van groot-steedsche overbeschaving het ruwe leven van den roodhuid en den woudbewoner bijzonder aantrekkelijk en romantisch vindt ? Ik geef deze proeve van verklaring ten beste, zonder te beweren , dat het de juiste is.
Het komt te Parijs dikwijls voor, dat men, «ich in een salon van rijke en voorname lieden bevindend, plotseling onder de gasten van onberispelijk uiterlijk en kleeding een figuur ziet oprijzen, wier lange verwarde haren, twijfelachtig helder linnen, handen zonder handschoenen en kale gevlekte jas om het hardst contrasteeren met de algemeen aangenome burgerlijke gewoonten, die echter volstrekt niet verlegen schijnt te worden onder de tegenstelling van de eigen kaalheid en de hem omringende sierlijkheid en die op de natuurlijkste wijze der wereld de gastvrouw begroet, dezen toelacht, met genen een handdruk wisselt en zich klaarblijkelijk geheel op zijn plaats gevoelt. Vraagt men verbaasd, hoe die zonderlinge gast hier toch komt, dan krijgt men op een goedmoedigen, verontschuldigenden toon ten antwoord: sDat is zamp;x bohémien, een vriend van den gastheer, een groot talent, naar het schijntquot; en daarmede is alles gezegd, want naar het oordeel des Pa-rijzenaars blijft na deze informatie niet de geringste oorzaak tot verwondering meer over.
Een groot talent! Dat is het eeuwige voorwendsel voor den bohémien en zijn verontschuldiging voor anderen, zijn rechtvaardiging in eigen oogen. magnus velle,\' of ten minste nvoluisscquot; is het klinkende motto van zijn ongeregelde existentie\'en de rechtstitel der aanspraken, die hij aan de maatschappij meent te mogen stellen. De lazzarone is slechts denkbaar onder den blauwen hemel en in het zachte klimaat van Napels, de bohémien slechts bij de levensgewoonten van Parijs. Hier vindt hij de boulevards en de groote openbare tuinen met rustbanken en grasperken, waar hij de zomerdagen kan verslenderen; in den winter openen zich de talrijke bibliotheken en musea met hunne goed verwarmde zalen en hunne
gemakkelijke fluvveelen rustbanken voor hem; de tallooze koffiehuizen schenken hem tot éen uur na middernacht een asyl en een hartversterkenden drank, dien hij met een glimlachje aan de buffetjuffrouw of met een handdruk aan den kellner betaalt, en als zijn crediet op eene plaats is uitgeput, dan behoeft hij slechts een stap verder te gaan, om zich een nieuw te zien openen. Hij maakt met de grootste gemakkelijkheid kennissen, en indien hij slechts een weinig financieel instinct heeft, kan hij iederen dag van een nieuwen vriend veertig of honderd sous leenen, zonder aan het einde des jaars den ge-heelen kring zijner bekenden rond te zijn geweest. Met de woning doet hij als met het café; hij slaat zijn tabernakelen in het eerste het beste garni op en blijft zoo lang als de naïveteit van den verhuurder met eenvoudige beloften gevoed kan worden; zoodra men in plaats daarvan dringend contanten wenscht te zien, verhuist hij in de buurt en hij behoeft niet te vreezen gedurende een menschenleven alle kansen uit te putten, die de lichtgeloovigheid van tienduizend Parij-sche hoteliers hem aanbieden. De kleeding is reeds een ietwat bedenkelijker steen des aanstoots, maar de geringe eischen, die hij op dit punt zich zeiven en die de wereld aan hem stelt, maken het hem gemakkelijk ook deze moeielijkheid zonder groote moeite te overwinnen; geheel Parijs is er aan gewend den bohémien gedurende den winter niet een werkelijk feënachtige luchtigheid gekleed te ontmoeten en de verandering van jaargetijde slechts bij hem geconstateerd te zien door een om den hals gebonden zakdoek; niemand verwondert er zich over dat hij in den zomer door het dragen van een grooten manteljas rekening houdt met het schilderachtige en te gelijkertijd het ontbreken van linnen verbergt. Daarbij werpt de hoop, die in het hart van iederen echten bohémien onuitroeibaar leeft, op een gelukkig toeval, dat altijd in de naaste toekomst zich zal opdoen, een geheimzinnig licht op zijn leven, en men moet erkennen, dat duizend geschiedenissen, die de overlevering zorgvuldig bewaard heeft, aan deze hoop eenig recht van bestaan geven. Iedereen kent het avontuur van den bohémien
176
die op zekeren dag rustig in een café zit en in een krant leest, dat het eenige kind eener russische prinses overleden is; daar een schraal ontbijt en een mislukte proef om geld te leenen hem bovendien in een melancholieke stemming gebracht hebben, treft hem het bericht zoo diep, dat hij oogenblikke-lijk een ellendige ode dicht, waarin hij de hooge positie der ongelukkige moeder en de onverbiddelijke dood in diepzinnige woorden als tegenstellingen schildert en de prinses eindelijk met eenige gevoelvolle woorden troost. Aan een zonderlinge ingeving gehoor gevend, zendt hij het gedicht ongefrankeerd naar het winterpaleis te St. Petersburg en is een uur later de geheele zaak vergeten. Zes maanden later bericht zijn hospes hem, dat het russische gezantschap hem sedert vijf maanden met behulp der politie in geheel Parijs zocht, om hem een pak te kunnen overhandigen, dat nu eindelijk na duizenderlei reisavonturen door alle gar nis, die in dezen tijd den wispel-turigen dichter hebben geherbergd, zijne bestemming bereikt heeft. Verrast opent de dichter het groote, met zware zegels gesloten pakket en vindt daarin een vleiende dankbetuiging der prinses, een wissel van 500 roebels, de orde van St. Stanislaus en het daartoe behoorende decreet. Het slot der legende is treurig. Nadat het geld in vroolijkheid opgemaakt was, ging het kruis naar een handel in ridderorden van het Palais royal; iemand van twijfelachtig eergevoel kocht, onder voorwendsel een verzamelaar van documenten te zijn, het decreet van hem en ten slotte werd de brief der prinses aan een liefhebber van autografen verschachert en van de geheele heerlijkheid bleef niet anders over dan de groote zegels, die de bohémien, als herinnering aan de romantische episode van zijn leven aan den spiegel hing, waar zij bleven, totdat hij weer eens door het gebrek aan krediet gedwongen werd een andere woning op te zoeken.
Voor al de toegevendheid, het krediet en de geleende som. metjes, welke de maatschappij aan den bohé77iien verkwist, verlangt zij van hem slechts een ding: dat hij haar talent en het streven naar iets groots voorspiegelt. Hij moet altijd een
177
stuk manuscript uit zijn jaszak hebben steken of een begonnen schilderij op den ezel hebben; hij moet van tijd tot tijd zijne naaste bekenden het geheim van den titel van zijn onbekend meesterwerk verklappen of ijverig vragen, of niemand hem een uitgever kan aanraden, of verzoeken hem voor te stellen aan den directeur der ope\'ra, opdat hij hem zijn partituur kan voorleggen of eindelijk informeeren, of men ook een liefhebber weet voor zijn schilderij, die wegens de groote afmetingen moeilijk te verkoopen is. Door deze onschuldige krijgslist opent hij de beursen van onvermoeide kunstvrienden, verkrijgt hij uitnoodigingen in goede families, toegang tot krantenredacties, kunstenaarsateliers, achter schouwburgcoulissen, ja in de kleedkamers van bekoorlijke artisten; de wereld der kunst, der letterkunde, der schouwburgen neemt hem aan als een hunner en hij kan het zelfs zoo ver brengen, dat men hem als man van gezag behandelt, dat zijn oordeel meê in de weegschaal valt, dat alle bladen hem noemen onder de interessante personen van de eerste opvoeringen, van de openingen der salon enz., met een woord, dat hij zich tot een onvermijdelijk bestanddeel van het »tont Parisquot; ontwikkelt.
Zoo als men hieruit ziet, heeft de bohhne ook eenigermate zijne schitterende zijden, die echter alleen blinken voor den jongen bohémien; als hij ouder wordt, komt er een noodlottige verandering in deze zaken. Het is de eeuwige geschiedenis van den krekel en de mier. Heeft de krekel den geheelen zomer, toen de zon warm scheen, zorgeloos gezongen, dan behoeft hij in den kouden tijd niet op de gastvrijheid der mieren te rekenen; de onvermoeide arbeidster en spaarster zal hem met spot antwoorden: sin den zomer hebt gij gezongen? Goed, dans dan nu!quot; De levensavond van den bohémien — en hij valt vroeg voor hem — is buitengewoon donker. Er komt een oogenblik, waarop de bekenden den draak beginnen te steken over het manuscript, waarvan een eindje altijd zichtbaar is, maar dat nooit geheel uit de jas wil komen; de in het geheim vertelde titel van het werk werkt ten slotte ook niet meer, indien na tien of vijftien jaar het werk zelf nog I. 12
178
niet volgt; de buffetjuffrouw, die den glimlach van een frisch jongelingsgezicht niet weêrstaan kan, is niet kwetsbaar voor den grijns der gewoonte van een verouderd, verwelkt gelaat; de verzwakte maag kan de onregelmatige afwisseling tusschea streng vasten en toevallige smulpartijen niet meer verdragen; de nachten onder den blooten hemel, va la belle étoikquot;^ zooals men hier zegt, die uit te houden zijn, als men zich met zijn twintig jaren kan toedekken, worden een foltering voor de bibberende ledematen van den veertiger; de ellende en de armoede, die de sterke schouders van den jongeling, die op de toekomst vertrouwt, met een soort van dapperen trots konden dragen, beginnen den grijsharigen, hopeloozen man tegen te staan. De bohémien heeft geen kracht en moed meer om te strijden tegen de orde der maatschappij en zich door een overmoedig losrukken aan haar te onttrekken; hij zou zijne vroolijke ongebondenheid gaarne opgeven, en zich vrijwillig onderwerpen aan de strengste burgerlijke regelen, maar het is gewoonlijk te laat. Dikwijls verschaffen medelijdende bekenden den ouden bohémien een postje en dan is het zonderling te zien, welk een stijve pédant hij in den regel wordt; dikwijls zoekt hij ook de een of andere onmogelijke betrekking, daar de mogelijke voor hem gesloten zijn, en men heeft meermalen gezien, dat de bohémien^ die als hemelbestormer de maatschappij was ingetreden, eindigde als trommelslager of trompetter eener menagerie of als dirigent eener theaterclaque; de meesten verlaten echter op hunnen ouden dag de sceptische boulevard en trekken raar het quartier latin, waar het met spot vermengde medelijden der lichtzinnige, maar goedhartige jeugd, hun meestal een plaatsje aan de tafel der restauratie en een glas absinth in het café verzekert, totdat zij eindelijk in een ziekenhuis aan delirium te gronde gaan.
Er is te Parijs ten allen tijde een boheme geweest; haar bloeitijd valt echter samen met de periode der romantiek. Toen vertegenwoordigde zij een verheven poëzie en had een soort recht van bestaan. De romantiek was de strijd der revolutie tegen het ancien régime, van het temperament tegen den
^19
Tegel, van het zelfstandig talent tegen de aangeleerde routine, met een woord van de frissche, bloeiende jeugd tegen den stilstaanden ouderdom. De reactie was in het bezit der staatsmacht en versperde aan de romantiek alle wegen, op welke in Frankrijk het talent tot een erkende en verzekerde burgerlijke positie kan geraken. De professoren der école des beaux arts lieten de schilders en beeldhouwers der nieuwe richting niet toe tot den prix de Rome en veroorloofden aan hunne werken de tentoonstelling in den officieelen salon niet. De door den staat ondersteunde opera- en schouwburgdirectiën wezen de componisten en dramaschrijvers af. De dichters konden geen uitgever vinden en de deuren der hoogeschool en der akadémie waren voor de mannen der wetenschap gesloten. Al die jonge talenten waren in opentlijken oorlog tegen het wettig gezag en moesten zich dus schikken in het gevolg der rebellie, d. i. de verbanning. De armoede der bannelingen is eerwaardig en hun schamele jas wordt een eerekleed in de oogen van ieder mannenhart. Als in dit tijdperk een jong kunstenaar, schrijver of musicus veel schulden had en er zeer ellendig en verhongerd uitzag, ondervond de burger voor hem geene verachting, maar alleen een vijandig gevoel, die een soort van respect niet buitensloot, en de vrijzinnige bewonderde hem als den heldhaftigen martelaar van een groot denkbeeld. Uit deze bohhne kwam de * jeune Francequot; voort, die met volle recht van zich kon zeggen, dat de wereld haar nog niet begreep, en dat eerst de toekomst de verdiende standbeelden voor haar zou oprichten. Natuurlijk mengden zich onder de werkelijke talenten ook benden van liederlijke nullen, maar de stilzwijgende veronderstelling, dat ieder bohémien een onderdrukte aanhanger van het romantisme was, kwam ook hun ten goede.
Tegenwoordig is dit alles totaal veranderd. Als iemand, die iets beteekent, te Parijs niet begrepen wordt, dan is het slechts het gevolg van zijn onbekwaamheid, om de aandacht tot zich te trekken. In dit groote Parijs, dat altijd naar sensatie zoekt, vindt ieder talent na een korten strijd loon en waardeering. Als de stijve
i8o
Nissard de realisten in de litteratuur berispt[, dan worden er in 6 maanden 100,000 exemplaren van Zola\'s Assommoir verkocht; als de salon de excentrieke impressionisten afwijst, dan worden hunne schilderijen duurder aan liefhebbers, die iets origineels zoeken, verkocht, dan de correcte doeken van de akademische kunstenaars; als de akade\'mie tien jaren lang de werken van Littré ignoreert, haast het publiek zich zijn woordenboek aan te schaffen en laat dat van de akadémie bij den uitgever op zolder liggen. Met éen woord, het miskende genie bestaat niet meer. Maar de nawerking van een grooten tijd is zoo sterk, dat de bohhne nog tegenwoordig te Parijs kan voortwoekeren, onder het voorwendsel van een nieuwe, onderdrukte richting te vertegenwoordigen, zooals men nog tegenwoordig dikwijls zwendelaars ontmoet, die met succès gaan bedelen als zoogenaamde offers van den poolschen opstand van 1830.
De fransche letterkunde wemelt overigens in alle tijdperken van werkelijk groote, werkelijk beroemde bohémiens. Reeds haar eerste morgenschemering verlicht de buitengewone figuur van Francois Villous, die omstreeks 1430 leefde (zijn grand testamentquot; verscheen in 1431) en van wien men slechts weet, dat hij een straatroover en inbreker was en opgehangen zou geworden zijn, indien de koning hem geen gratie had geschonken; wiens jgroot en klein testamentquot; echter de eerste verzamelingen zijn van de schoonste volksgedichten in de noord-fransche taal. In de achttiende eeuw was Thomas Dhèle, die dagen te bed moest blijven, omdat hij geen broek had, een der meest geestrijke praters van het Café du caveau en de schrijver van voortreffelijke operateksten, die door Grétry op muziek werden gezet. In onzen tijd hebben wij den genialen Gérard de Nerval gekend, over wien Heine zich eens beklaagde, omdat hij zijne manuscripten in den broekzak stopte, waarop men hem antwoordde: sHoe kunt gij willen dat hij een portefeuille zou hebben, hij, die niet eens een woning heeft en die zich eindelijk, zijne ellende moede, in een kroeg ophing. Henri Murger, die het leven der bohhne in een série van zeer aantrekkelijke en dichterlijke boeken verheerlijkt heeft, wist
i8i
jaren lang \'s morgens nooit, of hij \'s avonds iets te eten zou hebben, en eerst voor korten tijd werden in eene verkooping van autogrammen in het Hotel Drouot eenige brieven van hem verkocht, die hij uit een hospitaal schreef en waarin hij een redacteur om enkele sous voor een manuscript smeekte. Polyxène Royat, die eindelijk ambtenaar werd, nadat hij langen tijd afwisselend de cafés en de banken der boulevards bewoond had, laat een bundel schoone gedichten na en Victor Noir, die op andere wijze beroemd werd door een ongelukkig pistoolschot van Pierre Bonaparte, was een werkelijk talent met een schoone toekomst.
Duizenden bohémiens zijn echter nooit iets anders geworden dan begaafde absinthdrinkers, die onder ongekamde lange harei) een leege hersenkast verborgen; maar die weinige keurige geesten, wier ongeluk een verkeerde opvatting des levens was, zijn voldoende, om de geheele klasse met een interessant waas te verlichten en zij verklaren den romantischen stralenkrans, die in de oogen der Parijzenaars nog altijd boven de hoofden der bohémiens zweeft.
DE JOURNALISTIEK DER BOHÉMIENS.
Een der lievelingsbezigheden der Parijsche bohhne is het uitgeven van bladen, die of aan humor en satire, of aan litteratuur en kunst zijn gewijd. Voor ondernemingen van deze soort is namelijk zoo bitter weinig noodig! Twee of drie jonge lieden, die groote verwachtingen, een onbehoorlijk bewustzijn van eigenwaarde, leege zakken en lange haren gemeen hebben, zitten samen in een koffiehuis en verkorten elkander de lange uren van een veeleischenden lediggang met wonderlijke discussiën en dolle invallen van eiken aard. Tusschen een opsnijderij en een brutale verongelijking van bekende grootheden, komt een der bohémiens op de gedachte, een blad op te richten. Het denkbeeld wordt met geestdrift eenparig aangenomen. Nu geldt het, een titel te vinden. Dit punt is van buitengewoon groote belangrijkheid, hiervan hangt slagen of mislukken der onderneming af. De titel moet nieuw, buitengewoon en overbluffend zijn. Hij moet zoo opvallend zijn, dat als de verstokste filistijn hem op een aanplakbiljet of aan het hoofd van een bedrukt vel papier ziet, hij hem zoodanig verrast, dat hij met open mond en oogen op zijn wandeling blijft stilstaan en de onweerstaanbare begeerte krijgt, een exemplaar van het nieuwe blad het zijne te noemen. Heeft men een titel gevonden, die aan het gezelschap wonderlijk genoeg voorkomt, dan wordt dadelijk het eerste nommer geredigeerd op liet postpapier, dat de koffiehuisbediende onder allerlei grimassen brengt en onder het genot van een glaasje absinth. Nu doet
iS3
er zich een kleine zwarigheid op; het manuscript moet gedrukt worden; maar deze wordt met gemak overwonnen. Niet, dat de geïmproviseerde journalisten de 50 of 60 francs bezitten, die noodig zijn voor de betaling der eerste drukkosten; zij zouden allen hunne zakken kunnen omkeeren, zonder gevaar te loopen dat iets op den grond viel en hun krediet heeft zich nooit verder uitgestrekt dan tot een som, die gemakkelijk in stuivers uitgedrukt kan worden. Maar er zijn overal nog ondernemende boekdrukkers te vinden, die zonder sterk op vooruitbetaling te staan, zich met eenige moeite laten overreden een eerste nummer in duizend exemplaren gereed te maken, als de titel van het nieuwe blad hun slechts wonderlijk genoeg toeschijnt, om met eenige waarschijnlijkheid een weinig succès te kunnen voorspellen.
En dit succès blijft in den regel niet uit. Het is zoo gemakkelijk in het kolossale Parijs duizend personen te vinden, wie het niets schelen kan drie of vier sous zonder doel weg te werpen ? Vóór alles heeft men de talrijke klasse der verzamelaars, die nergens een zoo groote rol speelt als te Parijs. Hier zijn de lieden om de andere collectionneurs. De rijke verzamelt schilderijen, middeleeuwsche wapenen of porcelein, de armere postzegels, pasmunt of soms slechts uniform-knoopen, maar zonder hartstocht voor verzamelen is het Parijsche leven geen volmaakt leven, evenals geen Parijsche kamer kompleet is zonder de een of andere kleine collectie. Het verzamelen van dagbladen en politieke aanplakbiljetten is vooral zeer gewoon; het zijn voorwerpen, die zich tot zulk een doel buitengewoon goed leenen, daar zij zonder groote moeilijkheden en offers bereikbaar zijn en daarbij genoegzame aanleiding geven tot de geestdrift, die het gevolg is van het zoeken en ontdekken. De collectionneurs koopen het eerste nummer dus met geestdrift en speculatieve bric-a-broc-hajï-delaars nemen er zelfs een kleine voorraad van voor het debiet aan een latere generatie van verzamelaars. Buitendien is er altijd een aantal nieuwsgierigen, die geen onbekende titel in de courantenkiosken kunnen zien, zonder te willen
184
weten, wat daar achter steekt en eindelijk kan men op het quartier latin rekenen, dat steeds op jacht naar ■lt;gt;cocasseriequot; is en achter iederen buitensporigen titel een aardige grap vermoedt.
Het eerste nummer is op die wijze flink verkocht. De drukker, wien men de rekening betaald heeft, maakt geen bezwaar het tweede in orde te maken. Maar nu vervallen eenige oorzaken , die hoofdzakelijk bij den verkoop van het vorige nummer gewerkt hebben. De verzamelaars hebben geen reden een tweede exemplaar van hetzelfde blad bij hunne collectie te voegen; de nieuwsgierigen zijn bevredigd en het latijnsche land heeft reeds gemerkt, dat het nieuwe journaal flauw is. Het tweede blijft dus waarschijnlijk in de kiosken liggen en is het laatste van zijn geslacht. De redacteuren van éen dag zijn echter bereid, bij de eerste de beste gelegenheid op nieuw aan te vangen en het gemakkelijke spel zoo vaak te herhalen, als hun een fantastische titel in wil vallen.
Het is bijna onnoodig te zeggen, dat de journalen van dit soort erbarmlijk slecht zijn. Hun inhoud is ontleend aan den kring van denkbeelden en bemoeiingen, waaraan de bohémien zich in koffiehuizen en tapperijen overgeeft. Flauwe uien, zooals zij bij »bockquot; of bitter gezocht zijn, woordspelingen, dis de haren ten berge doen rijzen en waartoe de fransche taal zich zoo buitengewoon gemakkelijk leent, herzenlooze theorien over kunst, litteratuur, maatschappij en staathuishoudkunde en een belachelijk vrijmoedige kritiek over de gezaghebben-den op ieder gebied vullen in den regel hunne kolommen, als de uitgevers het niet geprefereerd hebben zich eenvoudig op het gladde gebied der dubbelzinnigheid te bewegen, in welk geval zij in den regel op een eenigszins duurzamer gunst van het publiek kunnen rekenen, maar zich aan een ander gevaar blootstellen: dat de justitie tusschen beiden komt. In revolutionnaire tijden komen bij de bladen, die wij beschreven, nog politieke bladen van dit soort. Na de »trois glorieus esquot; werd de orde te snel weder hersteld, dan dat vele dezer journa-listische paddestoelen konden opschieten. Maar na de Februari-
I85
tevolutie werd Parijs letterlijk overstroomd door een ongehoorde menigte van politieke bohémie7is-\\)\\zAtVL. De schrijvers, die de anekdotische geschiedenis van dien tijd beschreven hebben, hebben niet nagelaten een meer of minder volledige lijst van deze curieuse litteratuur ten behoeve van het nageslacht te vervaardigen en ik laat hier een aantal van de fraaiste titels volgen, die in de lange lijsten opgeteekend zijn:
De revolutionnaire Aanklager, arbeidersjournaal. — De roode Muts, banier der sansculotten. — De roodeKogels.— De Carmagnole. — De sociale Commune. — De Buskruit-samenzwering, orgaan voor het in de lucht springen. — De Gelijkheidsdemocraat. — De Bliksem. — De Guillotine. — Het Journaal der Jacobijnen. — De Ellende. — De Omwenteling. — De Robespierre, journaal voor de hervorming der maatschappij. — De Bloeddorstige (verscheen op rood papier). — De Omwentelingsrechtbank. — De oude Schoenlapper. — De beminnelijke Voorstadbewoner. — De Volksapostel. — De democratische Arlekijn. — De Hefboom. — De Domheden der week. — De Schreeuwer. — De Gebochelde. —- De Kanonnen des gevvelds. — De Muts van Père Duchêsne. — De Nachtmerrie der kiezers. — De Cholera. — De republikeinsche Christus. — De Toorn van den ouden republikein tegen de wereld. — De Doodgraver der Pers. — Diogenes Sansculotte. — De Echo der kroeghouders. — De republikeinsche Waaier. — De republikeinsche Vuurtoren. — De Parijsche Straatjongen.— De Zandkorrel, mikroskopische revue. — De Onverbiddelijke. — Het Blad van den Duivel. — De Tong der Adder. — Lucifer. — De Bril van père Duchêsne. — Moeder Michel, journaal voor de oude portiersters. — Meneer Pipeiet. — De Meening der Vrouwen. — De Bliksemafleider. — De kleine roode Man.— De Zuilen der rechtbanken. — Pipeiet Lucrustu. — Geen Beul meer! — Het Bloempotje. — De staart van Robespierre. — De republikeinsche Heks. — Spartacus de Volksbevrijder. — De Vulkaan, door de burgeres Zondervrees. — -nLa vraie Raie publiquequot; (Een flauwe woordspeling op republiqué). — De Zefier, enz. enz.
i86
Met het keizerrijk was deze weelderige groei van de politieke zigeunerpers natuurlijk gedaan; de uitgaaf van een nieuw blad, ook van het meest schuldelooze en onbeteekenendste werd een aangelegenheid van gewicht en was met een menigte moelijk-heden verbonden ;de bohémiens, Vlie een verborgen roeping tot dagbladschrijver in zich bespeurden, moesten er zich tevreden meê stellen hunnen letterkundigen drang in handschrift te koelen. Maar de commune haalde in de drie en zestig dagen van haar bestaan het verzuim der 19 jaren des keizerrijks ruimschoots in en het getal der bladen werd weder legio. In het Café de Madrid alleen werden vijf of zes journalen geredigeerd; iedere brasserie had haar orgaan, elke concierge was medewerker aan eenige bladen; het was een nacht op den bloksberg vol denkbeelden van gekken, waaraan de donder der kanonnen van Versailles even spoedig een einde maakte als het gekraai van den haan aan de akeligheid der spooken.
Van toen af heeft de journalistiek der boheme weer geheel afstand gedaan van de politiek en houdt zij zich alleen met flauwigheden en vuiligheden bezig. Sedert het jaar 1876 heb ik ten minste een dozijn dergelijke obscure bladen zien ontstaan; enkele brachten het tot een bestaan van éen jaar, terwijl de meesten na de verschijning van twee of drie nummers overleden. Eenige er van waren karakteristiek genoeg, om er hier een woord over te zeggen.
Het sJournal des abrutisquot; (blad der verdierlijkten), dat in Juli 1876 begon te verschijnen en eerst, naar ik meen, in den herfst van 1877 verdween, dankte aanzijn titel een werkelijk succes. Het denkbeeld, dat in den krankzinnigen naam van het blad was uitgedrukt, werd in den tekst konsekwent volgehouden. Onder den titel stond: »Uitgegeven door een gezelschap van hersenloozenquot;. Rechts en links van deze regels waren de volgende verklaringen te lezen:
sWie een door drie artsen geteekend en gelegaliseerd getuigschrift overlegt, dat constateert, dat hij volkomen verdierlijkt is, heeft recht op een gratis-abonnement gedurende een jaar.quot;
I87
-- De te geestige of te politieke artikels worden aan andere bladen toegezonden. Eenige filialen; te Charenton (waar zich een bekend krankzinnigengesticht bevindt) en in de Akadémie.quot;
De tekst hield volkomen de gegeven beloften; hij was fabelachtig dom; men moest zich, bij het lezen, dikwijls vragen, wat voor een geest het kon zijn, die zulk een gezwets expres ging opschrijven. Maar juist deze alles te boven gaande dwaasheid amuseerde de Parijzenaars en zij kochten bijna zeventig nummers van het jammerlijke blad, totdat zij er op zekeren dag een walg van kregen en het niet meer ter hand namen. Twee of drie weken na het ontwaken van een beteren smaak had het »Journal des abrutisquot; opgehouden te bestaan.
Een concurrent van dit blad was, in het begin zijner korte, maar schitterende loopbaan, vriroquokquot; (Delrokees), dat zich zelfs de weelde van gekleurde illustraties kon veroorloven. De Irokees noemde zich zelf swild dagbladquot;, zijn redacteur onder-teekende zijne stukken »de roode cederquot;, zijne medewerkers noemden zich »de prachtige hengstquot;, sde vroolijke beer\'1 en wat zij in de romans van Fennismoore Cooper meer voor zonderlinge titels konden vinden; zijn titel maakte nog meer indruk door de fantastische figuren van indiaansche krijgslieden, die tusschen de letters van den titel waren ingevlochten. Welk een toon in dit blad heerschte, kan slechts in de verte aangeduid worden; zoo dom die van het * Journal des abrutisquot; was, zoo cynisch was gene. Men zou den Irokees een Boccaccio der straatgoot kunnen noemen. Het quartier latin ontving hem met geestdrift. Van twee of drie zijner nummers moeten meer dan 5000 exemplaren verkocht zijn. Onder anderen begon hij ook een novelle, welker titel * Les amours de Blanche\'\'\'\' den vermoedelijken inhoud kan doen gissen. De politie vond denquot; te irokeeschen toon dezer vertelling aanstootelijk, nam het blad in beslag en daagde den uitgever voor het gerecht, dat hem tot een zware geldboete veroordeelde. Deze kon natuurlijk niet betaald worden en de Irokees moest afdalen in de jachtvelden van den grooten geest.
Maar het schijnt, dat een blad in den geest van den Irokees
i88
in een behoefte voorziet en door een zeker deel van het Parijsche publiek gewenscht wordt, want kort na het overlijden van den zonderlingen Indiaan, verscheen een nieuw journaal, dat zich kort en brutaal -uLe co aiquot; (De horendrager) noemde. De politie was er weder snel bij en verwijderde het blad met geweld uit de kiosken. Deze zedelijke inspanningen hielpen de autoriteit echter niet lang en weinige dagen na het verbod van Ic cocu werd op nieuw schandaal gemaakt door de uitgaaf van ■!gt; La cocottequot;, dat op grasgroen papier was gedrukt. Dit blad had zeer stellig den moed zijner overtuiging, want het betitelde zich als * Journal des gncesquot;, j Orgaan der snippen.quot; Het titelvignet stelde een kortgerokt dametje voor, dat als op een sopha, op een uit papier gevouwen speelgoed-paardje, in Frankrijk cocotte genoemd, zit en een vol glas champagne in de hoogte houdt. Tusschen de verschillende artikelen waren kleine houtsneden geplaatst, die meisjes in badcostuum, voeten en beenen met koket schoeisel, politieagenten in strijd met lustige cancan-danseressen enz. voorstelden. Aan het hoofd van het eerste nummer stond de volgende gewichtige aankondiging: »Wij beginnen in het volgende nummer een rij van artikelen over de beroemde cocottes van de oudheid. Wij zijn overtuigd, dat deze artikelen een geweldige sensatie zullen veroorzaken.quot; Hierop volgt een soort programma onder het opschrift tLa cocottequot;, waaruit ik eenige zinsneden, in de wijze van uitdrukking echter veel verzacht, wil aanhalen:
iDe Cocotte! Orgaan der snippen!
sEn waarom niet?
sHebben ook niet de velocipedisten, de luchtschippers, de roeiers, de schoenlappers, de kleêrmakers, de tandmeesters, de artsen en chirurgijnen hun orgaan?
sBestaat de Figaro niet?
J Zoo ? Nu, waarom zou dan geen klein weekblaadje de verdediging op zich nemen van die ongelukkigen, voor wie men zonder redenen (!) slechts verwenschingen over heeft, van deze vrouwen, die gij vleit en bederft, zoolang zij jong
189
zijn, wier geld gij doorbrengt, ja, wier geld gij doorbrengt, om ze van u te stooten, als zij eenige rimpels bekomen of als haar beurs leeg is! En wij spreken niet van de Alphonses der voorsteden, lieden zonder opvoeding, geboren en opgevoed in het kwaad, maar van een deel der jonge lieden, die het bois en de premieres bezoeken en tot de jeunesse dorée be-hooren.
»Maar dit blad zal ook zonder erbarming de courtisanes met steenen harten, de marmeren meisjes geeselen, die door geen ellende geroerd worden, maar die met hun coupe verachtelijk de armoede te voet met modder bespatten.
5En gij, jonge gekinnen, dronken van uwe twintig jaren, die zoo hartelijk lacht in de zon uwer lente, die slechts rozen op uwen weg ziet, afstammelingen van de schoonen van Ko-rynthe, Mileta en Lesbos, waardige navolgsters van de kre-aturen van Lodewijk XIV, van de gevallenen van Lodewijk XV, van de phryne s onder het directoire, van de loreltes onder Lodewijk Philips, van de biches^ cocottes en crevettes van het keizerrijk, van de gommeuses van gisteren, luistert naar den dichter en volgt zijn raad:
ï Utendum est aetate: cito pede labitur aetas! d. i.: Maak gebruik van den vroolijken leeftijd! Hij snelt zoo spoedig voorbij!quot; (Zooals men ziet, versmaadde de twijfelachtige man van eer, die de * cocottequot; redigeerde, niet eens een latijnsch citaat).
De inhoud van het eerste nummer was volkomen den naam van het blad waardig. Het bracht een verhandeling over sde kunst van het blankettenquot;, een anderen sover de snippen en de politiequot;, s over de coulissenquot; enz. Zijn Succès bij het vrouwelijke deel der altijd afwisselende bevolking van het latijnsche land was ontzettend groot. Bij Bullier werd ernstig het denkbeeld geopperd aan de uitgevers van dit orgaan eene ovatie te brengen en sommige gewetenlooze bezoekers van deze inrichting wisten zich, door zich valschelijk voor redacteurs der j cocottequot; uit te geven, tot voorwerpen van stormachtige teeder-heden te maken. Maar juist in dit groote gevolg lag de kiem voor den snellen dood. Het tweede nummer kon het eerste
igo
liiet overtreffen, moest er zelfs bij achterstaan. Men vond het kleurloos en vervelend en het volgende had geen koopers meer. Dit blad, dat zoo vol hoop de wereld ingetreden was, bracht het niet eens tot vier nummers.
Het denkbeeld van het gekleurde papier overleefde het alleen. Het volgende blad, dat door bohémiens werd uitgegeven, droeg den naam -o Le journal jaunequot; (Het gele blad), was op zwavelgeel papier gedrukt en wonderbaarlijk flauw. Het beleefde geen tweede nummer. Oorspronkelijk was IJ autre mondequot; (De andere wereld), «orgaan der ontslapenen,quot; dat, met witte inkt op zwart papier gedrukt, uit het geestenrijk gedateerd was en Charon tot hoofdredacteur had. Zijn inhoud bestond uit gesprekken tusschen overledenen en correspondentiën uit het paradijs, doch verried niet het minste talent. De vreemdsoortige uitvoering bleef het eenige opmerkelijke bij dit blad. Het tweede blad had een rooden druk op olijfgroen papier, het derde was zwavelgeel op donker blauw en het vierde weder wit op zwart. Het publiek, dat van het begin af aan gemerkt had, dat de tekst voorbeeldeloos flauw was, merkte, dat ook de kleurencombinaties der redactie uitgeput waren en de kring op nieuw begon, en wilde van de volgende nummers n;ets meer weten, t De andere wereldquot; leefde in het geheel vier weken.
Naast deze kleine blaadjes verscheen bij tusschenpoozen een 8° vel druks, uLe père Duchenequot; getiteld; hij was, even als zijn berucht voorbeeld uit de dagen der omwenteling, met een vignet versierd, dat een schedel van een doodshoofd en twee over elkaar gekruiste doodsbeenderen voorstelde; hij noemde zich »orgaan der eerlijke lieden.quot; De vFere Duchenequot; zocht den toon na te bootsen van het blad, welks naam hij had overgenomen; al zijne artikelen droegen het opschrift; »de groote toorn van Père Duchênequot; en waren doorzaaid met ruwe vloeken en de smerigste kroeg-uitdrukkingen en spreekwijzen Maar wat waren het voor nietige zaken, waarover de toorn van dezen valschen Fire Duchêne werd losgelaten. Een nummer, dat voor mij ligt, handelt «over den grooten toorn van Père Duchêne tegen de Jean T....\'s, die naar het land gaan, om
I9i
zich te vervelen, in plaats van rustig te Parijs te blijven en met hunne goede bloedverwanten, de B....\'s hun borreltjes te drinken.quot; Uit de vreeselijkste herinneringen van de revolutie het voorbeeld te zoeken om over de zomeruitstapjes der Pa-rijzenaars te schrijven is hetzelfde, alsof men zich tot de tanden met messen, geweren en pistolen wapende, om op vliegen te gaan jagen. Le pc re Duchêne schijnt overigens vrienden te hebben, want nadat hij voor een poosje onzichtbaar was geweest, zie ik hem van tijd tot tijd weer in de kiosken.
Het oudste en meest verbreide voortbrengsel van deze jammerlijke litteratuur, is de ^Lanternc de Boquillonquot;, die reeds sedert vier jaren bestaat. Deze lantaarn is een wekelijksche aflevering in klein-octavo, gelithografeerd in cursieve letters en versierd met randteekeningen op de manier der soldaten, die de kinderen in hunne schrijfboeken plegen te teekenen. De aardigheid van dit blaadje bestaat hierin, dat het met spel- en taalfouten is geschreven. Zijne uien beperken zich daartoe, dat het ioquecidentquot; voor naccidentquot; en les ommé\'\'\' voor ties hommesquot; schrijft. Deze hooge mate van geestigheid voldoet volkomen aan de eischen van een groot aantal Beötiers, die zich alle weken over het attisch zout van Boquillon vroolijk maken. Zulk een gevolg wekt natuurlijk lust tot navolging op. Er is dan ook een treurige gezel opgestaan, die Boquillon naaapt. Ongeloofelijk, niet waar? Het is juist, alsof iemand blikken lepels of ranse boter door nog, mij onbekende, slechtere stoffen zou willen vervalschen. De sgt; Lau-ternc de Pitouquot;, de nabootsing van die van Boquillon, heeft het klaar gespeeld, nog ellendiger te zijn dan het origineel. Haar schrift is onleesbaar, hare illustraties zijn nog onmogelijker, hare spelling maakt noch verschrikkelijker domheden. En wat eerst haar inhoud aangaat! Doch daarover wil ik niet spreken. Men moet deze voortbrengselen van totaal onbekwame bohémiens gezien hebben, om te kunnen vatten, tot welk een diepe gemeenheid en banale brutaliteit de voorname en fijne taal van Bossuet, Voltaire en Victor Hugo kan afdalen.
DE VROUW EN HAAR POSITIE TE PARIJS.
De fransche kunst en de fransche letterkunde, het fransche tooneel en de fransche wijsbegeerte zijn alle zeker zeer belangwekkend en een grondige opmerkzaamheid waard; maar het merkwaardigste, meest interessante voortbrengsel van de nationale fransche beschaving blijft toch — de Parijsche vrouw. De aanlegger van tuinen in den rococotijd schepte er behagen in uit boomen muren, standbeelden en bouwkundige vormen te kweeken; zij hebben daarbij de bouwstoffen der natuur echter nog bij lange na niet op een zoo afwijkende wijze van het doel, waartoe zij groeien, misbruikt, als het leven te Parijs de vrouw van haar natuurlijk ideaal heeft verwijderd. Victor Hugo vertelt in zijn s l\'Homvie qui rit\' van de comprachicos, die gezonde kleine kinderen koopen of stelen en ze zoo lang in vormen persen, dat zij er monsterachtige karikaturen van menschen uit gemaakt, men kan haast zeggen, gegoten hebben. Parijs is uitsluitend bewoond door zulke comprachicos, aan wie het nog niet eens genoeg is het lichaam der kleinen om te gieten, maar ook hun geest aan die gruwelijke kunsten onderwerpen. Het resultaat dezer behandeling is de Parijsche vrouw. Niets aan haar is natuurlijk; haar lichaam noch haar geest, haar blik noch haar taal, haar gang noch haar denkbeelden, niets aan haar is, zooals de natuur het bedoeld schijnt te hebben, overal heeft men nagekneed, gepolijst, geperst en gerekt, overal is gemetseld, geschaafd, afgedraaid en bijgeplakt ge-
193
worden, totdat het figuur nabij gekomen is aan het kunstige ideaal, hetwelk de Parijsche beschaving zich van de vrouw heeft gevormd.
Het Parijsche meisje wordt, om zoo te zeggen, onmiddelijk na haar geboorte in een korset geperst, waarvan zij zich ziek of gezond, wakend of slapend niet meer ontdoet. Zoodra zij op eigen voeten leert gaan, worden haar laarsjes met hooge hakken aangedaan, die haar dwingen op de voetjes te trippelen en zich half huppelend, half hinkend vooruit te bewegen. Hebben zij den leeftijd bereikt, waarop zij school gaan, dan worden hare wenkbrauwen bijgeschilderd en hare wangen met poudre de riz gewit. Het roodkleuren der lippen en ooren behoort tot een later tijdperk van ontwikkeling en gebeurt reeds uit eigen aandrift, zonder de teedere tusschenkomst der moeder. Haar eerste voedsel was in \'t gunstigste geval de melk eener vreemde min, meestal echter de inhoud der zuigflesch, maar nooit het voedzame nat, dat de borst der moeder schenkt. Later gebruikt zij bij voorkeur den inhoud van bonbons-doosjes en gebakjes, drinkt likeur en zoeten dessertwijn en van het tiende of twaalfde jaar af, voedt zij zich waarschijnlijk meer met ijzer of kinawijn, kalkfosfaat en levertraan dan met vleesch en brood. Het eerste onderwijs, dat zij ontvangt, is aan het toilet gewijd, en op haar vierde jaar is zij reeds bekend met de bijzonderheden van het boudoir, dat voor den man eeuwig een museum blijft van duizenderlei zonderlinge gereedschappen, van doosjes, fleschjes en potjes van zilver, schildpad, glas en porcelein, welker doel hem even geheimzinnig blijft als hun vorm vreemdsoortig is. Op haar zesde jaar zijn alle geheimen van de vrouwelijke verjongingskuren voor haar als een open boek, waarin zij vloeiend leest en op haar tiende kan zij de meest samengestelde toiletten op tien sous af naar hunne waarde schatten en kent zij alle bepalingen van het moeilijke wetboek, dat de verhouding der verschillende edelgesteenten tot de verschillende soorten van japonnen regelt, van buiten.
De volkomen naïveteit, d. i. dat tijdperk van ontwikkeling, dat ik de zedelijke geslachteloosheid zou willen noemen, en I- 13
194
waarin het kleine meisje in dezelfde wereld van denkbeelden en gezichtspunten leeft als de knaap, is bij de Parijsche nooit waar te nemen. Zoodra haar bewustzijn maar eenigszins begint door te breken, houdt zij op een kind te zijn en wordt een kleine vrouw, die een zeer beslist gevoel heeft van hare bijzondere plaats en van haar antagonisme tot het andere geslacht. Zij speelt den dwingeland over den broeder en laat papa tusschenbeiden hare meerderheid gevoelen. Tegen mannelijke bezoekers is zij grappig terughoudend en de kleine jongens, die bij haar komen spelen, behandelt zij met een nederbuigende vriendelijkheid, die geen intimiteit toelaat. De eerste overtuiging, die zij krijgt van haar moeder, grootmoeder, gouvernante en kindermeisje is, dat de wereld der vrouw behoort, dat de man bestemd is haar als een slaaf zonder wil te dienen, dat de Parijsche dame de heerlijkste bloem van haar geslacht is en zij zelve de meest volkomene, bekoorlijkste en beminnelijkste onder haar. Deze opinie vormt het fundament waarop hare verdere opvoeding wordt gebouwd.
Op haar tiende of twaalfde jaar wordt het meisje, evenals de jongen , op een kostschool gedaan en aan den invloed der moeder onttrokken. Een der geestigste schrijvers van Frankrijk, Taine, heeft in enkele aardige bladzijden geschilderd, wat hst pension van het jonge meisje maakt. Nonnen, die zelf diep onwetend zijn, leiden het geheele onderwijs, dat alle grondigheid en praktische waarde mist. De kennis, die het meisje opdoet, is volkomen hol en oppervlakkig. Zij leert de fabelen van Lafon-taine en groote stukken uit de preken van Bossuet van buiten, studeert jaren lang grammatica, spelling en rhetorica, moet alle dagen stijloefeningen maken en pathetische brieven schrijven, maar krijgt slechts zeer ontoereikende noties van geschiedenis en aardrijkskunde en in het geheel geene van reken kunde en natuurwetenschappen. Vreemde talen worden op de voornaamste kostscholen in naam wel geleerd, maar met zulk een gevolg, dat een Parijsche dame, die een engelseh of duitsch boek kan lezen, of wel een behoorlijk gesprek in deze beide talen weet te voeren, tot de grootste uitzonderingen behoort.
i95
Teekenen en muziek zijn eveneens bestanddeelen van het programma van opvoeding, maar men stelt zich met den uiterlijken schijn tevreden, zoodat er bijvoorbeeld nauwelijks éen salon te Parijs is, waar men andere muziek krijgt te hoo-ren dan de lichte moderne dansjes van Metra of aria\'s uit operetten van Lecocq. Daarentegen wordt door de goede zusters, die de kostscholen besturen, een bijzondere zorg besteed aan de goddienstige opvoeding der aan hare zorg toevertrouwde kweekelingen. Oefeningen in gebed, van buiten leeren der katechismus, het hooren der mis en veelvuldig biechten werken samen, om den geest van het jonge meisje te vervullen met die bijgeloovige, duistere bigotterie, welker heerschappij des te machtiger is, omdat noch een omgang met ontwikkelden, noch een ontwikkelende wetenschap haar tegenwerkt.
Op achttienjarigen leeftijd verlaat het jonge meisje de kostschool en de vrome zusters, trotsch op hun werk en tevreden met zich zeiven, geven haar aan de dankbare familie terug. Op dit oogenblik is zij het merkwaardigste voorwerp, dat alle opmerkzaamheid \'vaard is. Zelden schoon, gewoonlijk zelfs niet eens aardig, bezit zij altijd een uitstekende houding en een groote sierlijkheid van beweging. Ergerlijk onwetend, heeft enkel de gewoonte van het leven te Parijs haar toch doen kennis maken met eene menigte feiten, die men hier zonder moeite op wandelingen langs de straten, in musea en openbare tuinen leert kennen, terwijl men er ergens anders slechts door studie of lectuur van op de hoogte komt. Zij heeft een ziekelijke ijdelheid en een onbetembare heerschzucht, die zich zelfs slechts met moeite en voorwaardelijk aan het gezag der moeder onderwerpt. Bleekzuchtig, bloedarm en van zwakke gezondheid, is zij onderworpen aan een wonderlijk snelle wisseling van humeur en weifelt zij van minuut tot minuut tusschen het toegeven aan tegenstrijdige indrukken. Hare luimen zijn onberekenbaar en zij is gewend zich door alle zonder tegenstand te laten meeslepen. Onder een bedriegelijke oppervlakte van koele zelfbeheersching en rustige, eenigszins
13\'
196
ironische bedaardheid verbergt de Parijsche dame een vulkaan van smeulende grillen, die bij een onvoorziene gelegenheid uitbarst. Daar zij gewoon is met een open oog over de boulevards en door het bols de Boulogne te wandelen en het publiek in schouwburg en concertzaal met zorg op te nemen wordt zij reeds vroeg opmerkzaam op de minder reine zijden van het Parijsche leven en deze eigene opmerkingen, gepaard aan het lezen van moderne romans, wekken in haar een wereld van bedorven gevoelens op, die dikwijls het geheele leven door rudimentair blijven, vaak echter ook slechts een gunstige gelegenheid noodig hebben, om zich tot vreeselijke begeerten en verderfelijke hartstochten te ontwikkelen.
Dit jonge schepseltje, geheel uit zenuwen bestaande, gewend aan het geraas en de voortdurende gejaagdheid der wereldstad, geblaseerd voor groote en ziekelijk gevoelig voor kleine indrukken, middeleeuwsch bijgeloovig in godsdienstige en modern sceptisch in wereldlijke zaken, koelbloedig, verstandig en zonder illusies in den omgang met menschen en tegelijker tijd vol van onuitgesproken verlangens en wenschen, alles verwachtende, alles gevoelende, maar niets kennende. Eva, tot wie de slang in het Paradijs heeft gesproken, maar die nog niet van den appel geproefd heeft, wordt nu door de moeder aan een man uitgehuwd, dien het meisje in den regel slechts weinige weken voor de bruiloft heeft leeren kennen en dien zij slechts zelden liefheeft. De Parijsche dame treedt in het huwelijk zonder het minste begrip van de huishouding, maar met een uitstekende gave van zich te presenteeren en met het vaste besluit in haar salon, zoowel als in haar slaapkamer een onbeperkte heerschappij uit te oefenen.
Deze heerschappij wordt haar gewoonlijk geen oogenblik betwist. De man neemt zijne ondergeordende stelling, als van zelf sprekend, aan. In de klein-burgerlijke maatschappij zit de vrouw op het kantoor, houdt boek , bedient de klanten, koopt en verkoopt, leidt de zaken, maakt de plannen, denkt na over ondernemingen en verwacht van den man niets anders dan een gehoorzame tenuitvoerlegging harer . bevelen. Men
197
kan niet zeggen, dat zij de medewerkster van haar echtgenoot is; zij is meer dan dat; de man is haar eerste bediende en zij is zeer tevreden, als hij een behoorlijk intelligent bediende is. De fransche wet houdt rekening met dezen toestand; de vrouw heeft hier aanspraak op de volle helft van het vermogen van haar man, als het huwelijkscontract haar soms geen groo-ter aandeel verzekert, want de wetgever nam stilzwijgend aan^ dat de vrouw bij het verwerven der rijkdommen ten minste even werkzaam is als de man. De moedervreugde heeft voor haar geen bijzondere aantrekkelijkheid en zij zou zich schamen door een groot aantal kinderen omringd te zijn. Indien ik hier voor mijne geneeskundige beroepsgenooten schreef, dan kon ik zekere punten grondiger behandelen; daar dit boek echter voor het leekenpubliek bestemd is, moet ik mij bepalen tot de mededeeling, dat het eene overwinning van den wil der vrouw is, als de Parijsche huwelijken zelden met meer dan twee kinderen gezegend worden. De heerschappij, die zij over den echtgenoot heeft, strekt zich ook tot de kinderen uit. Deze staan in een eigenaardige, vormlijke verhouding tot den vader, betoonen echter de grootste aanhankelijkheid tot hunne moeder, die niet slechts geld voor hen verzamelt, maar die ook de carrière voor hen kiest, hen uithuwelijkt, en den weg des levens, zoover haar mogelijk, voor hen effent.
In de voorname kringen heeft de vrouw met een ander levensdoel, ook een andere positie. Haar man laat haar de grootste vrijheid en onafhankelijkheid en onder den invloed van deze gevaarlijke zelfstandigheid, in de zwoele atmosfeer van een weelderigen lediggang en overmatige pracht, komen al haar begeerlijkheden voor den dag, waaraan slechts eenigs-zins perk wordt gesteld door de eischen van de maatschappelijke gewoonten. Bijna iedere voorname Parijsche dame bezit iets van het karakter van Semiramis of van haar navolgster Catharina II. Het eenige kwaad, dat zij vreest, is het schandaal, de eenige deugd, die zij liefheeft, de bevrediging van al haar luimen. Zij weet, dat zij |de beheerscheresse der wereld is, maar maakt van haar grooten invloed slechts gebruik voor
198
kleine intriges. Zij veracht de mannen, die aan hare voeten liggen en buigt het hoofd slechts voor een man: den biechtvader. Haar jeugd wordt geheel in beslag genomen door de galanterie en zij zoekt die jeugd, zooveel mogelijk, te verlengen.
De Parisienne van voornamen huize kan niet besluiten oud te worden. Hier vindt men geen matrone, die bekent dit te zijn en met vroolijke waardigheid haar grijs haar draagt. Borne besluit zijn 2 8sten brief uit Parijs met de volgende woorden: «Ook herinner ik mij, op duitsche bals nooit zoo vele oude, leelijke, ja misvormde vrouwen gezien te hebben, die zich zoo onbeschaamd jong en schoon gekleed hadden, als ik hier zag.quot; De Parisienne bekent het zich zelf nooit, passee te zijn en het is haar bijna niet aan het verstand te brengen. Haar geboortejaar leert haar niets, want zij ignoreert het eenvoudig. De spiegel zou het haar wel kunnen zeggen, maar zij geeft zicli groote moeite en met goed gevolg, om dezen lastigen getuige te bedriegen. Waartoe zouden anders eau des fees en eau des per les dienen ? De pate pompadour en het poudre de riz t Ge-verwd en gevernisd treedt zij voor haar spiegel en zij heef: de zelfvoldoening te zien, dat hij haar tegenlacht en met den spiegel in »sneeuwwitjequot; zegt: 5Gij zijt de schoonste in \'t gansche land.quot; De volwassen dochter, die een herinnering voor haar kon zijn, steekt zij in het pension en zij wordt zoo snel mogelijk daaruit in het huwelijksbootje geschoven. Zelfs het feit, dat de mannen, die jaren lang om haar gefladderd hebben en als onderworpen slaven al hare grillen verdroegen, haar nu niet langer dan als koele vervulling van een plicht der beleefdheid, het hof maken, opent haar nog niet altijd de oogen. Eerst als zeer jonge lieden, die zij in dit kritieke tijdperk van haar leven met voorliefde om zich ziet, eerst, als zelfs collégiens, die zij van ter zijde de hand door het haar laat gaan, haar slechts vol eerbied de hand kussen en er zelfs door de meest smachtende blikken, door de kun-stigste wanorde van het toilet en door de sprekendste zuchten niet toe kunnen bewogen worden, voor een oogenblik de aan haar verschuldigde achting te vergeten, eerst dan komt zij tot
199
de overtuiging, dat de galante spelerijen uit zijn en zij neemt dralend en met weerzin haar ontslag uit het regiment van Amor, om in den dienst der politieke intrige over te gaan.
Ernstige belangstelling in de publieke zaak , oprechte vaderlandsliefde hebben met deze nieuwe richting van haar geest niets uit te staan. Zelfs de meest hartstochtelijke der politiseerende dames heeft geen begrip van de beteekenis, van het essentiëele in de staatkundige kvvestiën. Haar politiseeren is even beuzelachtig als haar galanterie was. Het is haar slechts te doen om nieuwe prikkelingen, om een nieuw middel tot bevestiging van hare ijdelheid, om het voortzetten harer heerschappij en haar invloed, om het behoud van den kring van mannen, dien zij tot hiertoe rondom zich verzameld hield en met wie zij zonder terughouding gespeeld heeft als de kat met een kluwen^ wol. Wat zij aan deze onderdanigen aan te bieden heeft, is — protectie: Wie het leven en de organisatie der fransche maatschappij kent, weet, welk een beteekenisvolle rol vrouwelijke protectie daarin speelt. De ambtenaar, de arts, de advokaat, de ingenieur maakt carrière door vrouweninvloed. Professoren en officieren, diplomaten en ministers hebben hun graad te danken aan de bemoeiingen van welwillende vrouwelijke beschermsters en men heeft den kring zijner bekenden slechts rond te zien, om hier een lid der academie te zien, die zijn fauteuil en daar een prefect, die zijn post en zijn rood lintje heeft te danken aan de aanbeveling van een of meer invloedrijke personen.
De Parisienne kent geen hinderpaal, als zij een vriend, dien zij beschermt het een of ander door hem gewenscht voordeel wil doen toekomen, \'s Morgens dringt zij door tot het bureau van den minister; \'s middags bezoekt zij hare vriendin, de vrouw van den afdeelingschef, \'s avonds dineert de bisschop bij haar en tegen middernacht neemt zij in den salon den ouden senator onder handen en zet hem het mes op de keel. Van de jeugd af er aan gewend, de vrouw overal de eerste viool te hooren spelen, is de Franschman zeer toegankelijk voor deze oort van invloed en het komt zelden voor, dat hij
zoo
een bekende een verzoek rondweg weigert, omdat hij zeer goed weet, dat de eene hand de andere wascht, en ook stellig van plan is bij voorkomende gelegenheden de bescherming even goed voor zich zelf dienstbaar te maken, als hij er nu voor buigt.
Terwijl de Parijsche vrouw uit den middelstand de stabiliteit der maatschappij, de burgerlijke vlijt vertegenwoordigt, representeert de dame uit de eerste tienduizend de zedelijke vernietiging en het maatschappelijk verval en juist door dezelfde eigenschappen, die in het andere geval tot zulke schitterende resultaten leiden. De natuurlijke levendigheid van den geest en de zenuwachtige energie, die daar ten goede komt in de handels- en industriëele ondernemingen, dient hier tot het bedenken van nieuwe modes, tot de uitvinding van buitensporige behoeften en tot buitensporige bevrediging daarvan ; de volstrekte heerschappij over den man heeft daar slechts invloed op kleine belangen, die meestentijds nog voor man en vrouw dezelfde zijn, terwijl zij hier een noodlottige richting geven aan de grootste belangen des volks. De invloed der groote dames op de lotgevallen van Frankrijk bracht het immer ongeluk, of zij werd uitgeoefend door de maitresses van Lodewijk XV of door de wettige gemalin van Lodewijk XVI. De jongste tijd geeft hiervan gelijksoortige voorbeelden als die der vorige eeuw. Frankrijk moest het noodlot van Sedan ondervinden, omdat keizerin Eugènie haar kleinen oorlog wilde hebben en de laatste fransche crisis is het werk eener dame, die tegenwoordig op aller lippen is. (i)
De fransche maatschappij wint niets bij de hooge en sou-vereine plaats, die de vrouw in haar inneemt; nog daargelaten, dat de vrouw den invloed des priesters doet voortduren en iedere vrijzinnige hervorming bemoeilijkt, zoo niet verhindert, geeft de wetenschap, dat men den bijval der vrouw moet verwerven, om iets groots tot stand te brengen, een ont-
(I) Geschreven in 1876 onder het ministerie der «zedelijke ordequot;, dat, z. a. bekend, zijn ontstaan te danken had aan den invloed van Mma Mac-Mahon. VERT.
20I
zenuwende strekking aan de werkzaamheid des mans, die niet gunstig is voor werkelijk groote, karaktervolle, manlijke daden. De idealen eener maatschappij, die door de vrouw beheerscht wordt, moeten noodzakelijk kleiner en lager worden. De afstand van de heerschappij door den man leidt eindelijk tot volkomen vernietiging der maatschappij. In een voor korten tijd verschenen boek, dat trouwens onnoodig mystiek en opgeschroefd is, vla femme et la fin du mondequot; verlangt een anoniem schrijver, dat de fransche vrouw zich weer terug zal trekken in haren natuurlijken kring en op haar natuurlijk arbeidsveld, dat zij weder huisvrouw en moeder wordt. Dat is de wensch der beste en meest ontwikkelde Franschen en terwijl in andere landen de emancipatie der vrouw een droom van maatschappelijke hervormers is, verlangen de bekwaamsten hier naar eene emancipatie van den man.
DE VROOMHEIDSMODE.
Toen ik vóór jaar en dag voor de eerste maal te Parijs kwam, had ik het gevoel, alsof ik in een gothische kerk wandelde, die verduisterd werd door ouderwetsche glasschilderingen op de vensterruiten. Ik rook niets dan wierook, ik hoorde niets dan litaniën. De natie scheen gedurende den nacht vroom geworden te zijn en deed boete voor alle lichtzinnige daden. Voltaire werd uit het venster geworpen en Thomas a Kempis kwam in zijn plaats. De Figaro deed 1\'Univers concurrentie aan en de heer de Villemessant deed zijn best vromer te schijnen dan de oude, huilende, wijwater slurpende Veuillot. Het blad der cocottes was te gelijker tijd dat der bisschoppen geworden, de rubriek schouwburgnieuws stond deemoedig achter de kerkberichten en misaankondigingen en de oogen, die tot heden slechts steelsgewijze wisten te glimlachen tegen de een of andere heidensche godheid, waren nu geoefend in een godzalig verdraaien en in een voortdurend staren naar den hemel. Als voorname lieden elkaar \'s zondags ontmoetten, vraagden zij elkander, in welke kerk zij de mis hadden gehoord en ging men een huis bekijken, dan verzuimde de huisbaas nooit, met een stem vol zalving vcoral den klemtoon daarop te leggen, dat er een kerk in de buurt was. Dat was de tijd der wondergeschiedenissen en pelgrimstochten. Alle wegen waren vol met scharen van pelgrims, die hun weg naar een nieuw ontdekte heilige plaats richtten. De spoor-
203
wegen voerden een nieuw soort treinen, »de pelgrimstreinenquot; in. De telegraaf nam kennis van de bewegingen der vrome scharen en deelde uittreksels uit preeken mee. Bij herders en ganzenhoedsters ontwikkelde zich een soort van bekwaamheid, tot nu toe onbekend, om de heilige maagd te zien verschij. nen in ooievaarsnesten, op daken van huizen, in steengroeven en op andere plaatsen, die anders gewoonlijk niet door dames alleen worden gefrekwenteerd. De weelde van geestelijke lichaamsvertrekkingen en bovenaardsche visioenen verspreidde zich zelfs tot in de nietigste boerenhutten, waar anders te veel vaste spijzen worden gegeten om voor hysterie toegankelijk te zijn. Ondernemende bisschoppen haastten zich, om iedere bovennatuurlijke verschijning voor een authenthiek wonder te verklaren en velen hunner kregen door oefening en vlijt zulk een zaakkennis , dat zij uit de minste aanwijzingen en de onsamenhangende fabeltjes van schalke schoolkinderen zeer nauwkeurig de aanwezigheid en de avontuurlijke reisjes der heilige maagd wisten na te sporen. De clerus veranderde in een georganiseerd corps gendarmes, dat niets deed, dan de grillige tochten der hemelkoningin door het land op te sporen. De fransche pharmacopea werd een paar nieuwe middelen rijker: het water van Lourdes en de lucht van Paray le Monial werden als specifieke middelen tegen iedere ziekte erkend en de ouderwetsche brouwsels der latijnsche keuken schenen buiten gebruik te zullen komen. De heiligspreking der maagd van Orleans werd als een staatsaangelegenheid beschouwd en van officiëele zijde werden diplomatieke onderhandelingen met den hemel aangeknoopt, om een of- en defensief verbond tusschen Frankrijk en het sacré cceur, het heilige hart van Jezus, te sluiten.
De vrienden van den vooruitgang, de bewonderaars van het nationale genie trokken een bedroefd gezicht en zuchtten vol ergernis over het diepe verstandelijke verval van het vaderland der verlichting. Ik echter beschouwde de geheele vroom-heids-vitusdans als een maskerade; ik kon niet besluiten haar voor ernstig gemeend te houden; de in het oog vallende tegenspraak
204
en de onverklaarbare halfheden waren te erg. De kerken waren wel vol; maar waren daarom de komiekste theathers en het Palais royal leeg? De heeren namen wel de gewoonte aan diep te groeten voor iederen abbé, die hen op straat tegenkwam ; maar fleurden zij daarom minder ijverig achter de beschilderde dames, die het trottoir te Parijs onveilig maken ? De dames droegen aardige kleine kerkboekjes aan een stalen kettingje en groote kruizen om den hals; maar verminderden desniettegenstaande de echtscheidingsprocessen en de onwettige geboorten ? De gebedenboeken verschenen in nieuwe drukken en klerikale uitgevers, die sedert een tiental jaren uitdroogden, werden thans millionnairs; maar werd daarom van de romans van Adolphe Beloteen enkel exemplaar minder verkocht, of werden zij minder druk gelezen? Geen waarnemer, die gezonde oogen voor de som der verschijnselen had, kon er aan twijfelen, of de plotselinge vroomheid was eenvoudig een mode, die trouwens het grootste gedeelte des volks, en vooral de bovenste lagen een oogenblik tot slaaf maakte, maar toch spoedig moest overgaan. De vraag mocht echter geopperd worden hoe lang zij wel bestaan kon. Ik beken volmondig, dat ik haar een langer leven voorspeld had. De crinoline heeft zes jaren geheerscht, de chignon zal spoedig haar tienjarig feest kunnen vieren, dacht ik; de godsdienstige dweeperij zal het dus ligt een vijftal saisoens in Frankrijk kunnen uithouden.
Ik had mij bedrogen; de gallische geest had spoediger genoeg van zijn nieuwsten gril, dan ik had verwacht, en nadat het ultramontanisme, gedurende een laatste opflikkering, in den zomer van 1877, Frankrijk met zijn vale asch bedekt had , schijnt zijn kracht uitgeput te zijn en tegenwoordig wordt er niet meer over gesproken, wel te verstaan in die kringen, die getrouw met de wisselingen der mode plegen meê te gaan. Want er zijn altijd individuen en klassen van menschen, die een weglengte bij de mode ten achter blijven en zich slechts langzaam aan hare veranderingen gewennen. Zoo ziet men nog tegenwoordig wonderlijke dametjes uit de provincie, die in de crinoline omloopen of liever omdraaien en die eerst na
205
een jaar of tien tot het kurassiers-corset zullen zijn gekomen, als zij niet voor dien tijd zijn gestorven. Van deze achterblijvers spreek ik natuurlijk niet, ik heb slechts het hoofdcorps van het leger op het oog. Dit hoofdcorps heeft de processiebanier met de heiligenbeelden weggeworpen en zich het pelgrimszinnebeeld van den hoed getrokken. De kerk heeft hare populariteit verloren, de skating rink heeft ze gekregen. Men reist niet meer naar Trouville of naar Lourdes en men leest weder het zondige, maar vermakelijke » Vie parisienne quot; en niet het stichtelijke, maar helaas dat vervelende Parijsche Dioceseblad; de heer Veuillot ziet met groote smart dat de vloed der oplaag van zijn blad, die buiten zijne oevers was getreden en zich over het geheele land had verspreid, weder is teruggekeerd in zijn oud bed en moeilijk en droog voortsluipt tus-schen pastoriën en bisschoppelijke paleizen. Duizende verschijnselen bewijzen, dat Frankrijk de monnikspij en het masker der capucijnen weg heeft geworpen en weder het schalke aangezicht en den overmoedigen lach toont, die la belle France natuurlijk staan. Vóór eenige maanden werd te Parijs een nieuwe markthal geopend en de maire van het arrondissement achtte zich verplicht, dit gebouw, dat bestemd was voor de wereldlijke doeleinden van den groentenhandel, door den clerus te doen wijden. Op de plaats, waar 24 uur later vette schapenboutjes en nieuwe aardappelen keurig zouden zijn uitgestald, werd uit planken en groen een kapel geïmproviseerd en de pastoor van het kerspel las met een talrijk gevolg de mis. Parijs vond dit dol komiek en in het bewuste kwartier werd kort daarop een dwaas liedje gezongen, waarin den maire den raad werd gegeven, toch liever wat veel wijwater in zijn wijn te doen, een boosaardige toespeling op het praatje, dat de vrome overheidsman eenigszins onmatige gewoonten had. In Lourdes zijn alle jaren groote feesten ter eere van de heilige maagd. Deze feesten beginnen den 2clen en duren tot den 7lt;len juli. Van 1871—1876 trokken bij deze gelegenheid ten minste 100000 pelgrims naar de wondergrot en het geheele land weergalmde een week lang van de tonen der
2o6
ultramontaansche marseillaise, het welbekende : »Sauvez, sauvez la France —Aunom du sacré cceurlquot; In het laatste jaar verzamelden zich te Lourdes naar de eenstemmige berichten der verschillende couranten slechts 8000—9000 personen, en onder deze getrouwen bevonden zich ten minste 2000 geestelijken ! Men behoeft er dus niet aan te twijfelen, dat de klerikale mode geheel voorbij is.
Dat is zeer natuurlijk; de aanleidende oorzaken, waaruit zij ontstond, zijn reeds tot op de herinnering na, verdwenen. De verschrikkelijke gebeurtenissen van den duitschen oorlog en van de commune konden gemakkelijk den vroolijken geest van Frankrijk verduisteren en in hem een zucht naar het bij-geloovige opwekken. De gegoede klasse had den afschuwelijken petroleumreuk in den neus en snoof, om er van bevrijd te worden, zooveel wierook op, dat zij er verdoofd van werd. Tegenwoordig heeft men echter reeds vergeten, dat het petroleum behalve aan de verlichting van huis en keuken, nog aan andere, minder wettige doeleinden dienstbaar kan gemaakt worden; de communards, die geen gijzelaars vermoord hebben, worden bij hoopen begenadigd, als zij maar zoo verstandig geweest zijn, zich niet dadelijk in Mei 1871 te hebben laten doodschieten, of niet op de overtocht naar Numea aan typhus zijn gestorven, of bij een proef om te vluchten zich niet door haaien hebben laten opvreten; het stadhuis wordt weder opgebouwd, het paleis van justitie staat reeds nieuw en schitterend uit de asch verrezen en de ruinen der Tuileriën zijn reeds door veelbeloovende steigers omringd. De maatschappij herstelt zich van haar schrik en glimlacht over den angst, waarmeê zij een oogenblik naar reliquiën heeft gegrepen. Frankrijk is weder het land van Voltaire en van de Encyclopedisten; aan de 1 vrije universiteiten\' , die men vóór weinige jaren in een oogenblik van onvergeeflijke zwakheid aan de ultramontanen had toegestaan, is de muilkorf der staatsexamens aangedaan en daardoor zijn ze grootendeels onschadelijk gemaakt. De jeugd belijdt weder opentlijk de leeringen der natuurwetenschap en, als in gewone tijden, be-
207
zoekt alleen het vrouwelijk deel der natie den biechtstoel en buigt zich voor de geestelijkheid. De vrouw is natuurlijk ultramontaan en zal het blijven, zoolang haar opvoeding blijft, zooals ik die in het vorige hoofdstuk geschilderd heb.
Elke nieuwe mode verwekt nieuwe industriën en geeft aan bestaande een andere richting. Dat heeft ook de wonder- en pelgrimsmode in Frankrijk gedaan. Men stichtte met een groot kapitaal fabrieken van rozenkransen en groote handelshuizen in reliquiën. Kunsthandelaars bestelden slechts nog heiligenbeelden en statuen bij de schilders en beeldhouwers; uitgevers legden groote sommen aan in legendenboeken, de schrijnwerkers maakten bidstoelen en de pianohandelaars hielden er een flinken voorraad huisorgels op na. Al deze ondernemers zullen tegenwoordig wel verlegen zijn, want hunne artikelen zijn in Frankrijk niet meer verkoopbaar. Men kan er weer toe besluiten een slaapkamer zonder bidstoel te meubêleeren en een huiskapel wordt niet meer als een noodzakelijk bestanddeel van een fatsoenlijke woning beschouwd. Tengevolge daarvan is het verbruik van heiligenbeelden, orgels en altaren afgenomen, de rozenkransen hebben nog slechts een beperkt debiet en de legendenboeken moet men als prijzen aan de schoolkinderen geven, als men ze kwijt wil zijn. Maar dat maakt niet veel uit. Het gezag van den handel van Frankrijk is zoo machtig, zijn handelsverbindingen zijn zoo menigvuldig en uitgebreid, dat de fabrikanten hunne godbehaaglijke waren zeker wel ergens anders aan den man zullen brengen. Men zal aan engelsche of russische dames wijs maken, dat rozenkransen de nieuwste parijsche mode zijn en de kooplustige klanten zullen de kleine zinnebeeldige kogeltjes met goud betalen. Ondernemende handelsreizigers zullen het in vooraad zijnde Lourdes-water, dat op flesschen getapt is, naar Brazilië uitvoeren en aan de kreoolschen als een onfeilbaar middel tegen zomersproeten aanbevelen — in een woord, de schade zal verhaald worden op de geheele beschaafde wereld, die onder de heerschappij der Parijsche mode staat, en de nijverheid zal zich weêr toeleggen op wereldlijke, onheilige pro-
2o8
ducten. Ik heb hier al eens iets dergelijks beleefd. Te gelijk met het pietisme was na den oorlog ook het legitimisme mode. Voorwerpen van luxe, tafelserviezen, pendules en lusters werden voorzien van blauw email met gouden leliën, en wie voor fashionable wilde doorgaan, moest aan zijn lichaam of in zijn huis het wapen van Hendrik V eenige malen op hemdknoopen, doekspelden, stoelleuningen, medaillons enz. afgebeeld hebben. Deze heraldieke manie duurde tot ongeveer 1873 en ging toen den weg van alle modes. De graaf van Chambord had zich onmogelijk gemaakt en de voorraad hemdknoopjes en medaillons, met leliën versierd, was onverkoopbaar. Men zag ze maanden lang als winkeldochlers voor de vensters van de sierlijke winkels op dezelfde plaats liggen, maar geen enkele klant had er een blik voor over. Toen verdwenen ze op zekeren dag plotseling. Waar waren ze gebleven ? Men had den geheelen rommel naar Spanje gestuurd. Alphons XII had den troon bestegen en de Parijsche kooplieden hadden dadelijk op hunne handige wijze gespeculeerd op de loyaliteit, die in de eerste weken gewoonlijk sterk is, om hunne waren, die met het wapen der Bourbons versierd waren, aan den man te brengen.
Het is een bekend verschijnsel in de beschavingsgeschiedenis dat groote instellingen, nog lang, nadat zij hebben uitgediend, een laag bescheiden bestaan in verbasterde en belachelijke vormen voortzetten. Uit de zwaardvechters der klassieke oudheid ontstonden in later eeuwen de half verhongerde vechtersbazen der dorpskermissen, uit de germaansche godendiensten ontstond een dwaas bijgeloof; de oude rechts-formules der volkeren worden door de kinderen in hunne spelen zonder slot en zin nagezongen en ook in de kinderspelen leven nog ernstige en geheiligde gebruiken voort, als zij door volwassenen sedert lang niet meer gehouden worden. De vrome waanzin, die de voorname wereld in Frankrijk na 1871 beheerschte, heeft, maar veel sneller, denzelfden weg bewandeld. Hij is reeds in den vorm van speelgoed tot de kinderkamer doorgedrongen en dat is zeker het laatste tijdperk
209
van zijn leven. Op den hoek van de Rue de Rivoli en de Rue du Louv re bevindt zich een magazijn van speelgoed, dat het beteekenisvolle uithangbord: sin het kinderparadijsquot; draagt. Hier kon men, kort geleden, tusschen aardige poppen met natuurlijk haar en wollige schaapjes, tusschen miniatuur-keukentjes en poppensalons een — poppenkerk zien, een stuk speelgoed, dat het binnenste eener kerk met altaar, crucifix, evangelieboek, monstrans en kaarsen voorstelde; een priester in vol ornaat las voor het altaar de mis, twee koorknapen bedienden, in het schip knielden ettelijke popjes van beider kunne. Nu is dit ongewone speelgoed weder verdwenen. Misschien heeft een geloovige het gekocht, om de ergernis weg te nemen. Ik zou wel gewenscht hebben, dat de fransche regeering het stuk voor een museum had aangeschaft, want het was een hoogst interessant overblijfsel uit een korte, maar gewichtige periode der ontwikkelingsgeschiedenis van Frankrijk.
1.
HET 0UDEVR1JERS-LEVEN.
Sedert drie eeuwen kent het blijspel der beschaafde euro-peesche volken slechts éen thema: de strijd van den man om het bezit der vromv. De handeling van alle tooneelwerken, die het doel hebben, om ons te vermaken, draait zich daarom, of shijquot; ïhaarquot; krijgen zal of niet. De galante wijze van strijd-voeren van standvastige minnaars tegen koele, preutsche schoo-nen, het bitterzoete spel van schalke liefdesaardigheden, de aardige onzekerheid van slecht begrepen, maar ten slotte helder aan het licht gekomen neigingen hebben de fantasie van alle moderne blijspeldichters gevoed. De blijspelen van Shakespeare, van de oude Franschen en van de Duitschers, van Lessing\'s * Minna van BarnJielmquot; af tot Moser\'s » Vcilchen-fresserquot;, het laatste stuk, dat ik in Duitschland zag, zijn alle dezelfde wedloop van verliefde mannen om den prijs eener vrouwenhand, waarin de strijder óf alleen, óf in wedstrijd met medeminnaars meer of minder gemakkelijk over de meest verschillende hindernissen der baan heenspringt. Het was aan Frankrijk beschoren, op dit gebied evenals op zoovele andere, de door ouderdom geheiligde overlevering door een stoute omwenteling omver te werpen. Terwijl duitsche en engelsche tooneeldichters slaperige variaties op het welbekende lied neuriën, slaan de Franschen een anderen toon aan; terwijl gene zieh aan de oude korst de tanden stomp knabbelen, bereiden deze zich met andere stoffen een versch
211
gerecht. Zij voelen, dat de oudmodische stelling niet meer niet het werkelijk leven overeenkomt, en daar de Franschman voortdurend actualiteit in zijn schouwburg verlangt, daar hij op de planken slechts de toestanden en gesprekken van de straat, de markt en het binnenhuis wil terugvinden, brengen zijne dichters hem in plaats van de oude, verbleekte staalkaart, een nieuw, naar het leven geteekend, maar tamelijk verrassend beeld voor oogen.
Met een snelle handbeweging zetten de Franschen de oude stelling op den kop. Het is bij hen niet meer de man, die om de vrouw vrijt, maar omgekeerd de vrouw, die om het bezit van den man worstelt. Het is niet meer de vraag of hij haar zal bekomen, maar integendeel: »Zal zij zoo gelukkig zijn, hem te krijgen. De jager is het wild geworden. In het kampspel der liefde is niet meer de vrouw, maar de man de prijs. Op zeker oogenblik van den winter van 1876 op 1877 speelden niet minder dan drie Parij-sche schouwburgen stukken, waarin dit nieuwe, overbluffende thema op verschillende wijzen behandeld werd. L\'ami Fritz de gevoelvolle idylle van Erckmann-Chatrian, die bijna een ongehoord schandaal in het deftige gebouw van het theatre francais had veroorzaakt, rust geheel op deze gedachte. Rabbi David Sichel doet van het begin tot het einde van het stuk zijn best Fritz, die het celibaat verheerlijkt, met de bekoorlijke Susel te doen trouwen. Fritz maakt de gekste zijsprongen om buiten het net te blijven, dat de sympathische rabbi hem over het hoofd wil werpen en hij wordt eerst in de mazen gevangen, als zijn vertwijfelde tegenstand geheel en al uitgeput is. -quot;Les mariages richesquot; van Dreyfous, een stuk, waarmee het Vaudeville-theater succès had, zag het vraagstuk niet zoo beslist onder de oogen, maar raakte het toch niet heel losjes aan, daar de intrige ten doel scheen te hebben eenige mannen hun ondanks van echtgenooten te voorzien. Eindelijk zong men in de Bouffes Parisiens een lever de ride au in een bedrijf, jPierrette et Jacqicot quot; muziek van Offenbach, waarin een bekoorlijke jonge dame alle mogelijke kunstjes en streken
14\'
212
aanwendt om een oudachtig heer te bewegen, haar zijn naam te geven, wat haar eindelijk, tot ware verlichting der toeschouwers, gelukt.
Als de schouwburgen van Molière, Sardou en Offenbach elkaar, misschien wel voor de eerste maal na hun bestaan, op zulk een in het oog loopende wijze op hetzelfde gebied ontmoeten, dan is men, geloof ik, er toe gerechtigd, hierin meer dan toeval te zien. Wij hebben hier klaarblijkelijk met een nieuwe dramatische school te doen, die zich gereed maakt de planken in beslag te nemen voor het tentoonstellen eener ziekte der moderne maatschappij. Deze school is brutaal realistisch, maar juist daarom nog zekerder van succès. Het galante blijspel, waarin de vrouw het voorrecht bezit korven uit te deelen, behoort nu tot de middeleeuwen op tooneelgebied en zal spoedig in vergetelheid geraken naast de ridder- en roo-verstukken van een vorig tijdperk. In Parijs glimlacht het publiek nu reeds, als het op het tooneel een man ziet, die van den blinden wensch bezeten is, zich hals over kop in het huwelijk te storten; nog eenige jaren en het blijspel naar de oude methode zal zelfs in de meest afgelegen provinciestad ontvangen worden met die nieuwsgierigheid, half uit deelneming, half uit medelijden geboren, waarmee wij tegenwoordig in de beschavingsgeschiedenis der menschheid lezen, dat onze voorvaders in den staat van onbeschaafdheid de gewoonte hadden hunne vrouwen uit de tenten van een naburigen stam te rooven.
Men moet echter toestemmen, dat het fransche tooneel niet zonder overgang, niet met een plotselingen sprong op zijn nieuw standpunt gekomen is. Reeds sedert een tiental jaren deelt het niet de oudvaderlijke naïveteit van de letterkunde der andere volken. Als wij de Parijsche stukken, die in de laatste 10 jaren sensatie verwekten of succès behaalden de revue laten passeeren, ontdekken wij, dat er bijna nooit van heï sluiten van een huwelijk, maar bijna altijd van de ontbinding er van kwestie is. De duitsche blijspelen beginnen voor het huwelijk en eindigen bij het echtaltaar; de Franschen beginnen inte-
213
gendeel op zijn vroegst bij de terugkomst uit de kerk en eindigen, God weet waar: het eene in het gerechtshof, het andere in de Morgue, het derde in het gewoel der balzaal enz. enz. Men heeft dit genre het »echtbreuk-dramaquot; genoemd, maar die benaming schijnt mij veel te beperkt toe. Er is hier niet alleen sprake van echtbreuk, maar in \'t algemeen van alle ongelukkige gevolgen van het huwelijk. De drama\'s van Dumas, Sardou, Octave Feuillet en hunne minder beteekende navolgers toonen eenvoudig afschrikkende voorbeelden van de onaangename toestanden, waarin men zich brengt, als men zoo dwaas is, een vrouw te nemen.
xgt;De vrouw is ijdel,quot; prediken zij, jgt;de vrouw is zwak, de vrouw is zinnelijk, de vrouw is onstandvastig en wankelmoedig. Zij zal u vroeger of later het leven vergiftigen, als gij u met haar verbindt.quot; De moraal van al deze drama\'s laat zich in éen volzin samenvatten: sMen wordt voor het huwelijk gewaarschuwd.quot;
De nieuwste dramatische school, welker optreding ik zooeven heb aangewezen, begint daar, waar de echtbreukdrama\'s opgehouden zijn. Zij trekt moedig de consekwentie uit de premissen der laatste. Erckmann-Chatrian, Dreyfous en Offenbach zeggen B, waar Dumas, Sardou en Feuillet de A genoemd hebben. Onze vriend Fritz uit het stuk van dien naam en de rentenier in Pierrette et J aequo f\' zijn geen half-opgeschoten jongens uit de kinderkamer; het zijn mannen van de wereld, zij hebben de echtscheidingsprocessen in de couranten gelezen, bij de opvoering van iZa femme de Claudequot; van Dumas geapplaudiseerd en de pikante geschiedenisjes uit de alcoven van neef Peter en buurman Paul met open ooren aangehoord en glimlachend verder verteld. Wat een wonder, dat zij het verstandiger achten, hun levensweg in de vroolijke eenzaamheid van het jonggezellenleven af te leggen en zich zoo lang en dapper mogelijk tegen den huwelijksketen te verzetten, die men hen aan den voet wil klinken! Zij zijn gewaarschuwd, zij kennen het gevaar, en begeven er zich slechts in na lang dralen en onder den drang van onweerstaanbare argumenten.
214
Menig teeder gemoed zal ontsteld staan over deze nieuwe dramatische richting, ik begroet haar als een moedige en oprechte poging om het werkelijk leven en bestaande toestanden te dramatiseeren. Inderdaad, de Parijsche maatschappij is vol bekommering getuige van een epidemische vermeerdering van het aantal jonggezellen. De familie verdwijnt, het huwelijk wordt eene legende. De wettige vrouw speelt hier geen rol meer in de droomen des jongelings. De tijd, toen de jongeling met ernst en ijver worstelde, om een eigen haard te bouwen, en de poëzie des levens er in bestond, om in eigen huis aan de zijde eener vrouw en omringd door lokkige kinderkopjes te leven, wordt langzamerhand tot een mythe, waarover sterke geesten glimlachen als over de gouden eeuw van Ovidius en over de slaperig-zoete herdersidyllen van Wat-teau. Laat men duizend Parijzenaars, die op den drempel des levens, aan het begin hunner loopbaan staan, vragen wat hun ziel vervult: negen honderd negen en negentig zullen antwoorden: 5Wij willen rijkdom, rang, stand, wij zoeken macht en invloed, wij trachten naar roem en eer en wij willen genot.quot; Men verwacht in onrust en spanning nog éen woord, nog een wensch bij al deze wenschen, naar dit woord wordt niet gesproken, deze wensch niet geuit; want de wensch, die ik bedoel, naar een vrouw, wordt niet gevoeld. Waartoe ook de vrouw ? Deze eeuwige onrust in het uurwerk des levens, deze belemmering op alle wegen, deze last voor hoofd en hart, dit Damocleszwaard boven onze eer, deze afvoerbuis voor onze beurs ... Onder een voorwaarde trouwens besluit men er toe, om in den zuren appel te bijten: als men er nader door komt aan het gestelde eerzuchtige doel. Men huwt dan met een leelijk gezicht den invloed, de familierelaties, het geld, en neemt de vrouw als onvermijdelijke toegift op den koop toe. Voor de fout, een vrouw te zijn, moet het meisje met grof geld vergiffenis koopen.
Het getal oude vrijsters is te Parijs dan ook ontzettend, en het meisje, dat geen millioenen heeft, heeft weinig kans, den vaderlijken naam voor een anderen te verwisselen. Het ge-
215
heele leven wordt langzamerhand door deze nieuwe strooming beheerscht. De restauraties, die toch hoofdzakelijk een asyl zijn voor hen, die het familieleven ontrouw zijn, vermeerderen tot in het oneindige; geheele straten of zelfs haast wijken bestaan uit huizen, waarin alleen woningen voor vrijgezellen zijn; de stand der vfemmes de menagequot; of huishoudsters, hoofdzakelijk bestemd om de jonggezellen te bedienen, wordt hoe langer zoo talrijker en de clubs en cercles, drooge, egoïstische, prozaische surrogaten voor de behaaglijke gemoedelijkheid van het tehuis zijn in den tijd van een menschen leven vervijfvoudigd. Er sluipt door dezen toestand een oneerbaar element in de maatschappij, waarvoor de maatschappelijke moraal, d. i. de maatschappelijke huichelarij de oogen toeknijpt. In der daad, is niet ieder oude vrijer met een atmosfeer van dubbelzinnigheid omringd? Het celibaat der [priesters doet zich eerbaar voor; naar den letter, waaraan het mij vrijstaat te gelooven, beteekent dit celibaat de volkomen onthouding. Maar het ongehuwde leven van een man der wereld wordt door dezen regel niet zoo fatsoenlijk verontschuldigd en met een eerbaar manteltje bedekt. Dit is veel vaker een onkuische roman, welks talrijke hoofdstukken vertellen van ongeoorloofde betrekkingen, van genietingen^ die door de bestaande moraal veroordeeld worden en van intimiteiten, die van den kansel en van den leerstoel in den ban zijn gedaan. Een oude jonggezel is noodzakelijkerwijze een oude libertijn. De maatschappij echter, die nog altijd steunt op de fictie, dat de vervulling van de natuurlijke bestemming van het individu alleen vrijstaat na de goedkeuring van den staat en den priester, doet net, alsof zij niets merkte en plaatst zulke zwarte schapen in betrekkingen, waar voorbeelden van goede zeden en van achting afdwingende fatsoenlijkheid gezocht worden of ten minste van zelf verondersteld worden. Een minister, een rechter, een onderwijzer der jeugd, die zijn leven met onwettige genietingen heeft aangevuld, hoont hij in zijn persoon niet met stalen voorhoofd de grondbeginselen , die hij met woorden en leeringen op een ironische
2l6
wijze huldigt? Dat is erger dan het openlijke prediken van water bij het in het geheim drinken van wijn; het is wijn drinken dat zeer openlijk slok voor slok afgebroken wordt door de zalvingsvolle woorden der waterpredikatie.
De verleiding, om de oorzaken dezer toestanden in het licht te stellen is groot, maar ik ga haar behoedzaam uit den weg. Het is een onafzienbaar gebied, dat zich hier voor het oog van den beschouwer uitstrekt; men ziet in bonte mengeling kleermakersrekeningen en kookboeken, schoollokalen en beursgebouwen, verlaten dorpen en overstroomende wereldsteden; men hoort de woorden i slechte opvoeding der vrouwquot; harde strijd om het levenquot;, »klimmende behoeftenquot; hartstochtelijk door elkaar schreeuwen. Redden wij ons zooveel mogelijk uit den nevel dezer visioenen, die ons doen rillen, uit het geraas dezer filosofenstemmen naar het rustiger gebied, waarop ik hier alleen verwijlen wil.
Het feit staat dus vast, dat de mannen steeds in grooteren getale den tempel der echt voorbij sluipend en in hun vuistje lachend, al ware hun een leepe zet gelukt, in de geheimzinnige half geopende deuren kruipen, waarachter de vrije liefde met den vinger hun toewenkt, en het is even klaarblijkelijk, dac de maatschappelijke inrichtingen zich meer en meer naar deze feiten regelen. Reeds komen de dramatische dichters en lig-ten een tip van den sluier op, die de huichelarij der maat-schappij over de instelling van het jonggezellenleven heeft uitgespreid; zij toonen aan de geheele wereld den man, die in het geheel niet trouwen wil, omdat hij zonder huwelijk niets ontbeert en in den echt niets winnen kan, en de vrouw, die met een nieuw soort van horror vacui door elk middel aan den man tracht te komen. Zal de sluier niet verder opgelicht worden? Natuurlijk, op het eene tipje moet meer volgen en spoedig zal hij geheel worden weggetrokken. Wat dan? Ik waag het nauwelijks de vraag te formuleeren en zal het antwoord schuldig blijven. Zal de christelijke moraal opentlijk door een nieuwe, heidensche vervangen worden? Zullen de amerikaansche apostels der »vrije liefdequot; gelijk krijgen? Zal
217
onze overbeschaving door een dier cirkelbewegingen, die haar eigen zijn, weder terugkeeren tot den maatschappelijken toestand der wilden, die in hunne betrekking tot de vrouw sau jour le jour\'\'\' leven en de nakomelingschap aan de zorgen van den staat overlaten ? Zullen wij in éen woord achteruitgaan naar dien toestand der legende, waarin de vrouw slechts een vroolijke episode in het dagelijksch leven van den man was, komend en voorbijgaand als een maaltijd, de slaap, een droom, een lichte trilling der zenuwen?
Verschrikt zwijgt de vrager stil. Zijne woorden verwekken een doffe, verre, verwarde echo, die klinkt als het knetteren, het knarsen, en het schudden der pilaren, waarop onze maatschappij gegrondvest is, waarop de geheele vooruitgang der menschheid rust.....
SALONS EN CAUSERIE.
Het Parijsche salonleven was een der bekoorlijkste instellingen van het ancien régime. Het vertegenwoordigde de deugd der gezelligheid en de kunst van den omgang in hunne hoogste ontwikkeling. Het salon was eene inrichting van groote macht en staat en kerk, maatschappij en kunst, letterkunde en wetenschap onderwierpen zich aan zijn invloed; het werkte tientallen van jaren als veiligheidsklep voor hevige inspanningen van de gistende geesten om zich uit te zetten en wie vermag te zeggen, of het noodlot van Lodewijk XVI zijn\'voorganger niet reeds getroffen zou hebben, als het salon er niet geweest ware, om de onrechtvaardigheden van het oude koningschap te verzachten en eenige der meest onduldbare tyranniën van het heerschende maatschappelijk stelsel dragelijker te maken! Want inderdaad, de stijve etikette van Versailles, de onverbiddelijke geest van uitsluiting van het hof en het voorname donker, waarin de aristokratie zich hulde, bleven voor de deuren van het salon achter, welks drempel met een wonderdoend bezweeringsteeken gemerkt scheen, en binnen zijn muren heerschte de bekoorlijkste vrijheid van geest en zeden. Het Parijsche salon was in werkelijkheid democratisch, toen de stijfste aristokratie nog officieel de fransche natie beheerschte. Het was het eenigste gebied, waarop talent en rang als even-boortig naast elkaar stonden; hier was een goed epigram even veel waard als een oud perkament en de titel van een werk van beteekenis meer dan adelbrieven. De hoogere betrek-
219
kingen in het leger en bij het burgerlijk bestuur waren voor den lager geborene onbereikbaar, maar het salon stond voor hem open en zijn onbevredigde eerzucht vond voor een gedeelte voldoening in de zegepralen, die hij in den voortdurenden wedstrijd van gunst en vernuft op zijne hooggeboren mededinger behaalde. Bij de hertogin de Grammont en bij de hertogin de Choiseul gingen de klokmakerszoon Beaumarchais en de plebejer Diderot en de vondeling Lerond, genaamd d\'Alembert, in en uit, terwijl prinsen van den bloede bij Sophie Arnould of bij Quinault met tooneelspelers, zangers, schilders en musici om hetzelfde haardvuur zaten. Het salon was een museum zonder leemten voor al het opmerkenswaarde ^ wat de fransche natie voortbracht; ieder soort van volmaakt-^ heid verzekerde de toelating; het omvatte de schoonheid en de sierlijkheid, de rang en den rijkdom, het genie en de buitensporigheid, het gezond, burgerlijk verstand en de wonderlijkste paradoxie; zelfs waren een overdreven ijdelheid, een bovenmatig ontwikkeld bewustzijn van eigenwaarde, als zij groot genoeg waren, om tot belangstellende kennismaking te prikkelen, genoeg om de poorten van het salon te openen. Het geheim van de groote macht van het salon bestond juist daarin, dat het de geheele keur der natie, al het genie van Frankrijk in éen lijst vattede. Wij verzetten ons dikwijls tegen wetten, die men ons, zonder ons toedoen, oplegt; wij onderwerpen ons echter gewillig aan die, die wij ons zelf geven. Daar nu de wereld, die het salon bevolkte, een soort vrijmetselarij vormde , waarin alle kringen, alle belangen, alle stroomingen der natie ruimschoots vertegenwoordigd waren en daar de wetten, die het salon uitvaardigde, door de medewerking van allen tot stand kwamen, bleef er niemand over, om tegen hen op te staan. Op deze wijze kon het salon over den smaak en het verstand der natie als souverein heerschen, en zoo kan de wonderlijke harmonische, vroeger nooit bereikte eenheid verklaard worden, deze eenheid van de eenige achttiende eeuw, die haar politiek en haar filosofie, haar kunst en haar wetenschap met hetzelfde merk stempelde en in denzelfden vorm goot.
220
Ik heb tot nu toe alcijd van het salon gesproken en niet van de salons. Ik deed dit niet opzet. Want er was werkelijk slechts éen salon, de verzameling van allen, die tot deze bijzondere maatschappij behoorden; de vorm, waarin het gesloten was, was toevallig, de inhoud alleen essentieel. Ik heb de maatschappij van het salon zooeven een soort vrijmetselaarsbond genoemd; ik zou liever een eenige, groote familie hebben moeten zeggen; dat drukt beter de aangename intime betrekkingen uit, die de leden aan elkaar verbonden en verklaart beter het belangwekkende verschijnsel, dat door het lange en nauwe verkeer geestelijke gelijkenis ontstond, zooals men soms ziet, dat in langdurige huwelijken zich een flauwe physieke gelijkenis tusschen de echtgenooten begint te vertoonen. Waar men bijeenkwam, was bijzaak; men ging even graag naar het paleis van den grooten heer , waar men in de antichambre door een dubbele rij met goud overdekte lakeien schreed, als naar de vierde verdieping van Diderot, waar men door een duister hokje naar het praatkamertje moest trachten te komen; men ging met even veel opgewektheid naar mevrouw de Necker, wier vrijdagsdiners beroemd waren als naar mejuffrouw de l\'Espinasse, die, zooals Grimm ons vertelt, te kennen gaf, dat zij niet rijk genoeg was, diners en soupers te geven, maar dat zij gaarne de vrienden bij zich zou zien die wilden komen om de — spijs te verteren. De coulissen werden verwisseld, de spelers, hun costumes en hun dialoog bleven dezelfde.
Hoeveel groots, schoons, goeds, onvergankelijks had een zoo georganiseerde macht als het Parijsche salon in de achttiende eeuw kunnen tot stand brengen! Maar het is een noodlottige natuurnoodzakelijkheid, dat iedere inrichting even als ieder mensch een kind van haar tijd is en de epicuristische, verwijfde, speelsche roccoco-tijd verhinderde alle liefde voor den ernst. De vrouw beheerschte het salon; de galanterie was de voortdurende atmosfeer; al die schitterende kampspelen in vernuft, die de geestigste menschen, waarmede de geschiedenis ons doet kennis maken, elkaar onophoudelijk leverden, al deze spelen hadden slechts éen doel: den overwinnaar een
221
zoeten prijs te schenken, die vrouwelijke kampvechters gaarne uitdeelden. Het salon was onder deze omstandigheden een welige bodem voor minnespel en de gelukkige, die het verstond, de gedurige grillen der dames te vleien en hare onstandvastige blikken een oogenblik wist te boeien, wenkte achter het salon geheimzinnig en verleidend een welriekende, half donkere slaapkamer. Deze toestanden maakten het noodzakelijk , dat het verstandelijk peil, waartoe het gesprek steeg, laag moest zijn. Men verhandelde nieuwtjes en den laster van den dag. Het salon nam de plaats in der courant, die nog niet bestond of nog niets beteekende. Bachaumont, die steeds voorzien was van een schat anekdcten en die als een bij van het eene huis in het andere vloog, hier een bericht opvangend, om het op de volgende pleisterplaats weer neer te leggen; Bachaumont kon daardoor tientallen van jaren voor een persoon van gewicht worden aangezien en Grimm — evenals Diderot — kon als een groot heer leven van het overbrieven der gesprekken in de Parijsche salons aan vreemde monarchen, welke correspondentiën vorstelijk werden betaald.
Ik geef toe, dat deze gesprekken, wat den inhoud aangaat, onbeduidend en laf waren. Maar hoe bekoorlijk was hun vorm! De causerie van den roccocotijd was een roccocokunst-werk, uitgevonden voor de behoeften eener sentimenteele, verfijnde, oppervlakkige en den vorm alleen dienende maatschappij, aan wie een spijs alleen goed smaakte, als zij haar aangeboden werd op keurige, schoon geschilderde schalen, die alle voorwerpen van dagelijksch gebruik veranderde in geschilderde en gesneden bloemen, die de gevels harer bouwwerken liet opgaan in arabesken en snijwerk, die overal het aardige in de plaats van het nuttige stelde en zonder begrip voor doel en beteekenis slechts oogen had voor het uiterlijk der dingen. De roccoco-causerie, de werkelijke mari-vaudage was een kunstige schaatsenrijders-quadrille op een spiegelgladde ijsbaan; de paren stormen in flinke vaart op elkaar aan en glijden, juist vóór zij op elkander zouden stooten, elkaar met vlugge behendigheid voorbij, men grijpt elkaar en
222
laat elkaar dadelijk weder los, men buigt, glimlacht, nadert elkaar en verwijdert zich weder, maakt in afwisselend spel kringen om elkaar en vormt gedurende al dien tijd de kun-stigste figuren; die niet goed bij de hand is, struikelt en valt op den neus; de handigen lachen den gevallene echter uit en zetten met sierlijkheid en zekerheid hunnen voorgeschreven dans voort. De roccocotijd heeft begrepen, wat men vroeger nauwelijks wist en later weêr vergeten heeft; dat de causerie een moeilijke en samengestelde kunst is, die al is zij ook aan sommige personen van nature eigen, toch door de meeste lieden stelselmatig geleerd en met methode moet beoefend worden, zooals pianospelen of schermen, waarop zij door de afwisseling van aanvallen en pareeren, en door de noodzakelijkheid van voortdurende beweging en onafgebroken tegenwoordigheid van geest in vele opzichten gelijkt. Door studie en oefening heeft het Parijsche Salon der 18e eeuw het tot een bewonderenswaarde handigheid in de causerie gebracht en de emigranten konden bij voorbeeld in het buitenland, zonder overdrijving gesproken, voorstellingen in die kunst gegeven, die de toehoorders niet alleen verrastten, maar feitelijk betooverden.
De groote revolutie heeft met de fransche maatschappij het fransche salon vernietigd. De orgiën van het directoire, de luisterrijke feesten van het eerste keizerrijk gaven geen schadeloosstelling voor de liefelijkheid van den omgang onder het ancien régime. De restauratie wilde ook het salon herstellen, maar het gelukte haar niet beter, dan haar proeven om een nieuw leven te geven aan zoo veel andere instellingen, die door de omwenteling gedood waren. In plaats van de oude maatschappij, ée\'n in wezen, gevormd door de geheele ansto-kratie, die van geboorte en van verdienste, was een nieuwe gekomen, bestaande uit vele afgescheiden cóteriën, die tegen elkaar een oorlog op leven en dood voerden. De oude adel stond tegenover de nieuwe, door Napoleon gevormd, en beide tegenover het machtig geworden burgerdom; de parvenu\'s toonden met spot hun welgevulden geldzak; de voor een
223
groot deel verarmde legitimistische adel beantwoordde deze insolentie met bittere verachting en verdubbelden trots; er was geen band meer, die de keur der natie aan elkaar verbond en een neutraal salon, dat de maatschappelijke tegenstellingen samen opnam, was niet meer denkbaar. Misschien was het laatste Parijsche salon in den schoonen en waren ouden zin van het woord dat van Mevrouw de Girardin, die ook in hare feuilletons, met » Vicomtc Delaunayquot; onderteekend, een groot gedeelte van de gemakkelijke, spelende sierlijkheid van haar groote voorgangsters der 18e eeuw ontvouwt. Aan den werkzamen geest van deze geniale vrouw gelukte het nog eens, de gescheiden elementen van de moderne fransche maatschappij voor enkele oogenblikken te vereenigen en een schijn van eenheid te geven, maar sedert haar dood hebben de bestanddeelen van het kunstmatig mengsel zich weêr zoo spoedig gescheiden als kwikzilver, water en olie en deze interessante proef van maatschappelijke chemie is nog niet op nieuw genomen.
Tegenwoordig zijn er te Parijs nog vele salons, maar geen salon meer. Men komt bijeen in den Faubourg St. Germain, in de gezandschapspaleizen en in de hotels van de aristokratie der beurs, maar niet met de oude vrijheid van geest en de gemakkelijke, sierlijke ongedwongenheid van manieren. De Faubourg ontvangt de snieuwe lagenquot; niet, de avond bij de diplomatiën zijn stijf officieel en ongemoedelijk koud, de plutokratie ziet door overdreven, vormlijke pracht te vergoeden , wat haar aan zedelijk prestige ontbreekt en beweegt zich nog met meer ceremoniën en etikette dan het stijfste hof. In Shakespeare\'s tijden, kende men op het tooneel geene de-coratiën; op de ruwe planken werden Hamlets en Richards gespeeld; tegenwoordig heeft de pracht op het tooneel ongehoorde ontwikkeling gekregen, maar hij dient als lijst voor laffe draken. Een dergelijke verandering heeft het Parijsche salonleven ondergaan. De lijst is oneindig veel prachtiger, de inhoud des te jammerlijker geworden. Daar het gouden kalf de god van het moderne Parijs is, spelen zijn priesters na-
2 24
tuurlijk de eerste rol in de samenleving en voelen zij zich ook verplicht de oude overleveringen op te houden. Geest kunnen de moderne Turcarets hunne gasten evenmin aanbieden als de Turcarets ten tijde van Lesage, maar ze hebben geld en stellen het ruimschoots ten toon. Daarom geven zij die schitterend ingerichte soirées, die de oude eenvoudige bijeenkomsten moeten vervangen. Men tracht de gasten te overbluffen door massa\'s van licht, door een leger van bedienden, door zeldzame planten, kostbare tapijten, door diamanten, door schilderijen, door bibelots, door een lucullisch buffet en door duur kunstgenot. Men zet aan de gasten een lied van Capoul, een air van Patti, een voordracht van Sarah Bernhardt, een tooneelstukje van de kunstenaars van het Palais-royal, of een concertuitvoering van Sivori, St. Saëns enz. voor en wil, dat de geheele wereld wete, dat het lied 500, de aria 2000 francs en het geheele programma van den avond misschien 5 of 10 duizend francs gekost heeft. Het huis van den millionair A. wordt beroemd, doordat men er de duurste jonge groenten of vruchten eet, dat van den millionair B. doordat men er de grootste tooneelhelden hoort. In beide gevallen is een kleiner of grooter geldsom de voorname zaak, waarom alles draait.
De moderne Parijsche soirées kunnen nauwelijks meer gezellige bijeenkomsten genoemd worden. Men komt binnen, een idioot van een knecht aan de deur roept een meestal schandelijk geradbraakten naam den menschen toe, die er zich in het geheel niet om bekommeren; men komt in weelderig ingerichte vertrekken, tracht tot de gastvrouw door te dringen, drukt haar de hand, krijgt een paar woorden ten antwoord, die meestal zoo stereotyp zijn, dat de papegaai ze spoedig zou kennen, als zijn kooi in de buurt stond en mengt zich dan onder de onverschillige menigte, die de zalen vult. De een leest een avondblad, de tweede beziet schilderijen, de aerde kijkt naar het whistspel van eenige anderen; in dezen hoek spreekt men over de beurs, in gene over politiek; de politiek is den beursbezoeker even onverschillig als de beurs aan den
225
politicus en niemand beproeft het ook maar een verbindende stroom tusschen beide hoeken aan te brengen; van de honderd keer kent men negenennegentig maal zijn buurman niet, daar het geen gewoonte is persoonlijk aan elkaar te worden voorgesteld; als men een gesprek waagt, dan zorgt men, dat het zoo kleurloos, ja zoo banaal mogelijk blijft, daar men niet kan weten, welke politieke, godsdienstige of maatschappelijke denkbeelden de vrager heeft en men noch zijn liefhebberijen, noch zijn dwaasheden kan vermoeden. De dames zitten allen als een in de stal gejaagde kudde naast elkaar in de hoofdzaal en afgezonderd van de heeren, die de andere lokalen vullen, en die zich niet zonder reserve aan de genietingen van de kwaadsprekendheid kunnen overgeven, daar een onaardige opmerking over een dame in de lange rijen gemakkelijk gericht kan worden aan haar man, dien men niet kent. Het is mogelijk tien jaren lang dergelijke soirees te bezoeken en dan nog in de werkelijkheid even vreemd te staan tegenover den gastheer, de gastvrouw en alle gasten als op den eersten avond.
Sedert het tweede keizerrijk is te Parijs de engelsche * evening partyquot; steeds meer in zwang gekomen. Het is de uitvinding van een volk, dat de natuur niet heeft bedeeld met een groote beweeglijkheid van geest, noch met gemakkelijkheid van spreken en dat er van houdt zich te laten amuseeren door andere lieden, die men ervoor betaalt. Men gaat naar de evening party als naar een concert, een schouwburg, een voorlezing. Mea kan zijn eigen geest geheel laten rusten en heeft zelf niets te doen dan zich in fatsoenlijke kleeding te presenteeren en stil toe te luisteren. Het oude salon was, zooals ik verteld heb, juist het tegendeel der evening party. men moest daar zelf werkzaam zijn, zijn eigen voorraad aan geest meêbrengen en mocht het er niet op laten aankomen, dat de tafel wel door de bijdragen van anderen zou voorzien worden.
In het tegenwoordige Parijsche salon moet de causerie noodzakelijk achteruitgaan en dat is dan ook duidelijk merkbaar. De voordrachten, concerten, liederen enz. verstikken haar. De Parijzenaars verliezen alle bekwaamheid in de marh-audage\\
I- i5
2 20
als echte epigonen gebruiken zij den schat van verrassende wendingen, geestige omschrijvingen, aardige toespelingen en oorspronkelijke beelden, die zij van hunne voorouders geërfd hebben, langzamerhand op, totdat zij er zeer afgedragen beginnen uit te zien en zij doen geen moeite den voorraad van overgeërfde spetits paquets tout-faits\'- door nieuwe scheppingen te vermeerderen.
Deze toestand kan niet lang duren. Zij strookt daartoe te weinig met de gezellige neigingen en talenten, het fijne gevoel voor vormen en de liefhebberij voor praten, die hetfransche volk eigen zijn. Het is een overgangstoestand, gelijk de tegenwoordige inrichting der fransche maatschappij in een tijd van overgang is. Als de demokratische strooming geheel doorgedrongen is en de laatste puinhoopen van het oude onderscheid in stand zal hebben meêgesleept, kan er weder een maatschappij ontstaan, éen in doel en streven, rustende op een gelijken grondslag, die zonder moeite een nieuwe, edele en waardige vorm zal weten te geven aan hare behoefte aan gezelligheid.
HET IJED TE PARIJS.
■gt;En France tout jlnit par itnc chanso7i\'\\ »in Frankrijli eindigt alles met een liedjequot;, zegt een schrijver der vorige eeuw, en hij schilderde daarmede den vroolijken geest en den onbedwingbaren lust tot gezang van het fransche volk, dat voor iedere vreugd een aardig wijsje en voor alle kommer zelfs een geestig rijmpje heeft en dat van de wilde granietrotsen van Kaap Finistère tot aan de zonnige wijnbergen van de Gironde, als in wedstrijd met de vogels, die zijne heerlijke graanvelden en zijn gezegende heuvelen, met den wijnstok beplant, bewonen, de lucht vervult met oorspronkelijke en liefelijke gezangen. In Provence, dat het vaderland der troubadours was en in Bourgondië, de bakermat van den vroolijken Piron, in het ruwe Bretagne, waar, ofschoon half verstaanbaar en onzuiver, nog oude Druïdenkoren weêrklinken en zelfs in het flegmatische Vlaanderen i), welks zware bier-dampen de gemoederen der bevolking schijnen aan te slaan gelijk de tabaksrook de eiken zolders hunner herbergen, overal springt nog een zeer rijke en kristalheldere bron van ware volkspoëzie, die gering geschat wordt door de deftige on-sterfelijken der Akademie, evenals door de verfijnde schrijvers
i) Hoe haalt de schrijver dit oude dietsche land onder Frankrijk ? Ik heb den zin echter niet w\'llen veranderen en hij staat er, zonder mijn verantwoordelijkheid Vf.rt.
IS\'
22S
der groote steden en die zij, waarschijnlijk tot geluk voor deze bron ignoreeren, daar deze voorname heeren haar slechts troebel zouden maken, indien zij het in het hoofd kregen in haar af te dalen en haar te onderzoeken. Maar Parijs gelijkt ook in dit punt, evenals in zoovele anderen, niet op de provincie. Voor den ringmuur der hoofdstad sterft het volksgezang, dat zonder bloemige weiden of donkere wouden geen uur lang leven kan. Het leven van den inwoner der groote steden stroomt voort onder voorwaarden, die de liederenpoëzie verstikt; het ontbreekt hem aan al die schoone uiterlijke aanleidingen, welker natuurlijke echo in het gemoed des menschen een lied is: het gezicht van de verandering der natuur in de afwisseling der jaargetijden, het droomenin de schaduw van bloeiende boomen, de wandelingen in den maneschijn in de welriekende atmosfeer van koele zomernachten, de huiskamer in den winter met haardvuur en spinnewiel, de lustige kermis met haar vroolijkheid en kleine ijverzucht. De strijd om het leven, die voor hem harder en vermoeiender is dan voor den landman, laat hem geen tijd over om te luisteren naar de stemmen van zijn binnenste en z\'jn oog, gewend aan een ruimen en epischen gezichtskring, verliest het vermogen de teedere en fijne schoonheden der idylle waar te nemen.
Parijs heeft dus geen eigentlijk volksgezang en de eenige liederen, die de Parijsche geest heeft voortgebracht, zijn altijd van spotachtigen aard geweest, politieke satires op koningen en ministers, puntdichten tegen machtige persoonlijkheden, parodiën op groote gebeurtenissen. Aan den Bartholomeus-nacht gingen honende straatdeunen tegen de Hugenoten vooraf; ten tijde der Fronde bracht iedere dag een nieuwe persiflage van den jgrooten Kardinaalquot;, gedurende de eerste regeerings-jaren van Lodewijk XIV deed de echo de Parijsche straten weergalmen van honderden stekelige Mazarinades, die den draak staken met den almachtigen minister en zijn koninklijken heer; Lodewijk XV gaf, zoowel door zijn smerige liefdesgeschiedenissen , als door zijn ongelukkigen oorlog tegen Duitsch
229
land aanleiding te over tot boosaardige liederen. In revo-lutionnaire tijden wordt de stemming des volks pathetisch en zijn gezang neemt een uitdagend karakter aan. Gedurende de groote omwenteling waren dreigende, grootsprekende, wraak-en toornademende liederen als de Marseillaise aan de orde van den dag, maar zelfs in deze heroieke momenten droogde de satirieke ader niet geheel uit, en dezelfde keelen, die nog pas het »Anx anncs, citoyensquot; en het j (a iraquot; op een hee schentoon uitgebruld hadden, hieven vlak daarop de bijtende strofen aan tegen de revolutionnaire machthebbers, die Ange Pitou, de even moedige als talentvolle bohémien, dien zelfs het schrikbewind niet kon doen verstommen, alle avonden zijne begunstigsters, de dames der halle, voorzong, totdat zij ze\'in jubelende koren herhaalden. De Julirevolutie haalde de Marseillaise weêr voor den dag en plaatste naast haar de zwakkere en minder geestdriftwekkende *Parisiennequot;, terwijl de Februari-omwenteling, de kleinste der drie, hare zwakheid ten toon spreidde, doordat zij tot geen eigen volkslied wist te inspi-reeren. Gedurende het grootste deel der restauratie en gedurende de geheele regeering van den burgerkoning, was Bé-ranger onbeperkt alleenheerscher over het Parijsche volksgezang; een geheele menschenleeftijd waren zijne geestige, soms eenigszins sentimenteele, maar meest beminnelijke liedjes, die zooveel gratie, zooveel uitgelatenheid, zooveel onbekommerde levenslust ademen, op de lippen der geheele parijsche bevolking en nog heden worden de oogen van talrijke oude dames vochtig, als men den s Roi d\' Yvetoiquot;, of den * vieux s erg ent\'\\ of de sétoiles qui filenf voor hen aanheft, daar deze liedjes met hunne schoonste herinneringen zijn doorweven en zij er een echo uit den tijd hunner jeugd in meenen te hooren.
De behoefte naar zingen, die, hoe verontreinigd en gewijzigd, bij den Franschman voortleefde, als hij Parijzenaar geworden was, schiep een zeer eigenaardige inrichting, waarvan men buiten Frankrijk te vergeefs een voorbeeld zou zoeken, de -igoguettequot;. Men noemde een igoguettequot; een lokaal, waar men bijeenkwam om liedjes te zingen. Men stelle zich hieronder
230
geen gezelschap voor, dat op de moderne zangvereenigingen gelijkt. De goguctte was volstrekt niet georganiseerd; zij was geen besloten gezelschap, zij stond open voor iedereen; men ging er heen als naar een publiek bal, een schouwburg, een koffiehuis. Men betaalde op sommige plaatsen entrée, op andere was de toegang vrij en had men slechts de verplichting iets te verteren. Op een verhevenheid stond een tafel en een leuningstoel, waarin de ondernemer der goguette zat en met groote waardigheid de bijeenkomst presideerde. Iemand uit het publiek stond op en vroeg het woord, d. i. het lied. Hij kreeg het en begon een liedje te zingen, zoo goed hij kon. Had hij een flinke stem en een levendige voordracht, was zijn keus gelukkig, dan applaudisseerden de toehoorders, moedigden hem aan meer coupletten ten beste te geven, zongen de refreinen in koor mee en vroegen nog wel eens een ander liedje. Voldeed de vrijwillige zanger aan deze voorwaarden niet, zong hij valsch, was zijn lied onbekend of vervelend, dan werd hij onbarmhartig uitgefloten en hij moest spoedig, te midden van een dol gelach en een zeer geanimeerde ketelmuziek, gaan zitten. De president had overigens in den regel een fijn gevoel voor den smaak zijner gasten en onttrok den zanger het verlof tot voordragen, zoodra hij merkte, dat zijne talenten in geen verhouding tot zijn goeden wil stonden. De uitgelatenste vroo-lijkheid heerschte in de goguette, soms wilden drie of vier te gelijk zingen, het publiek trok partij, men wierp elkaar toespelingen en aardigheden toe, hield komische gesprekken, voordat de eene besloot voor den andere het veld te ruimen; studenten en blousemannen brachten hier hunne vriendinnen mee, en moedigden haar aan deel te nemen aan den zangwedstrijd; als het publiek na het urenlange luisteren naar het gepeperdste liedje, naar het goedmoedige getwist tusschen de zangers en het heen- en weerschreeuwen van de partijen, naar de komieke gesprekken en redevoeringen tusschen den voorzitter en de gasten in matelooze, onteugelbare vroolijk-heid gebracht was, dan was er een eind aan alle orde, de president verloor zijn gezag, het geheele publiek lachtte.
schreeuwde en zong door elkaar en spoedig werd de goguette onder het wildste geweld gesloten; de gasten, die het lokaal verlieten, brachten hunne ongestilde zangwoede in den nacht op de straten over, die zij in joelende benden doortrokken. De jeugd leverde natuurlijk het hoofdcontingent voor het publiek der goguettes; maar ook eerbare filistijnen met hunne wederhelften versmaadden het niet deze tempels van een ruwen Apollodienst te bezoeken, om hun oude ziel een frisch bad te laten nemen in de kostelijke, levenslustige vroolijkheid der jeugd.
De goguette was een natuurlijk pendant van het publieke bal en bevredigde een gelijksoortige behoefte. Had men zich in Mabille of in de Closerie des lilas moede gecanca-neerd, dan ging men naar de goguette om zich moê te schreeuwen, en het genoegen was niet kompleet, als het naast den dans niet ook den zang omvatte.
Tegenwoordig behoort de goguette tot de geschiedenis. Het tweede keizerrijk heeft haar zien verdwijnen. Dat is geen toevallig verschijnsel, maar een schakel in de keten van verschijnselen, die de richting der moderne beschaving aanwijzen. Het groote staathuishoudkundig beginsel van de verdeeling van den arbeid maakt een einde aan alle dilettantisme en leidt tot scherpe afscheiding der beroepen; kunsten en bekwaamheden, die vroeger gelijkmatig onder het geheele volk verbreid waren, concentreeren zich in de handen van specialiteiten en raken bij de anderen in vergetelheid. De fabrieken hebben de huisindustriën gedood. Een volksoverlevering bestaat niet meer, sedert men de gebeurtenissen in de couranten leest; de volkshumor heeft opgehouden te leven, sedert de humoristische bladen het vertellen van aardigheden als een beroep drijven; het volk heeft de gewoonte verloren zich op gemaskerde bals enz. te vermaken, sedert het gewend is, zich in potsentheaters door betaalde komieken te laten amuseeren en, in dezelfde orde van denkbeelden blijvende, ligt het voor de hand, dat de goguette te niet is gegaan, sedert het café chantant met zijn zangers van beroep de overhand heeft gekregen.
132
De Parijzenaar van heden gevoelt geen behoefte meer zelf te zingen, maar hij heeft nog de behoefte, te hooren zingen, en daarom neemt het café chantant volkomen de plaats in zijn leven in , die door het verdwijnen Aex gogucttc ledig geworden was. Het cafe chantant is het onontbeerlijke zout van het Parijsche leven. De Parijzenaar kan zijn schouwburg, zijn hois, zijn jar din des plantes missen, maar zonder café chantant kent hij geen lustig slot voor een vroolijken dag. Er bestaan misschien duizend dergelijke inrichtingen te Parijs, maar allen kunnen bestaan, allen zijn op iederen tijd van het jaar vol. Natuurlijk zijn er onder hen groote verscheidenheden op te merken. Van de weelderige en dure inrichtingen in de Champs elysées, zooals het 2alcazar d\'ctcquot; de ■»ambassadeursquot; en het ^horloge\'\'\' enz. die door duizend kleurige lichten als een feeënpaleis verlicht zijn, een keurig tooneel, fraaie decoratien en kunstenaressen hebben, schitterende van diamanten, tot aan de holen van de banlieii, waar de stamgasten in blouses en met petten op de eerste zangeres vertrouwelijk in de kuiten knijpen en haar ironisch vragen, wanneer zij voor het laatst werk aan de wasch-vrouw heeft gegeven, strekt zich een ontzettende afstand uit, zoo groot, als bestaat tusschen het m ais on dorde en desvroo-lijke koestaartquot; van Montmartre, waar men voor vijf sous een diner met wijn krijgt, maar beleefd verzocht wordt, de beentjes niet meê te nemen. Maar in allen wordt hetzelfde kunstgenre beoefend en in allen worden ongeveer dezelfde liederen gezongen.
Organen, die niet geoefend worden , verzwakken; dat is een der hoofdwetten, die de ontwikkeling der levende wezens beheerschen. Waar het lied uitsterft, neemt de zin voor gezang af. De Parijzenaar van heden wordt dan ook gewoonlijk zonder oor of keel geboren. Een goede, frissche, krachtige stam is zoo zelden, dat de meeste Parijzenaars daarvan geen voorstelling hebben en zelfs van zangers en zangeressen van beroep niets eischen dan »schoolquot; en svoordracht.quot; De frase: sX heeft wel in het geheel geen stem, maar hij zingt bewon-derenswaardquot; is van Parijschen oorsprong en kan alleen door een Parijzenaar begrepen worden. Na duizend voorstel-
233
lingen van d Madame Angotquot; zong en floot iedereen het koor der samenzweerders even schrikkelijk valsch als op den eersten dag en de eerste woning, die ik te Parijs had, werd mij onmogelijk gemaakt door een buurmeisje, dat voortdurend met altijd nieuw3 cn altijd onzinniger verdraaiingen een potpourri uit de bekende operette zong, Het was in den zomer en de jonge dame, een vlijtige modiste, ging nooit uit, maar had den geheelen dag al de venstors harer kleine woning wijd open, zoodat ik haar onverbiddelijk gezang slechts ontkomen kon door te verhuizen. Over de ongehoorde zonden tegen het gehoor door de orphéons, die in den zomer alle avonden den schoonen tuin der Tuileriën onveilig maken, heb ik reeds in een vorig hoofdstuk gesproken. De eerste operette-zangeressen gillen als kalkoenen en zingen valsch als een half dronken keukenmeid: het publiek merkt dit echter niet, of houdt het voor iets, dat te weinig beteekent, dan dat men er zich over uit zou laten. Integendeel, zoovaak een ongegeneerde diva een voorgeschreven noot zijwaarts voorbijschiet, weten de Parijzenaars deze geëmancipeerde voordracht als pikant te schatten en juichen haar toe.
Straatdeunen munten nergens door bijzonderen rijkdom van melodie of hooge vlucht van gedachten uit; in dit opzicht staat het straatgezang van Londen en Berlijn, van Weenen en Rome ongeveer op dezelfde hoogte. De liederen echter, die sedert eenige jaren de algemeene volksgunst te Parijs wisten te verwerven, zijn zoo mogelijk nog laffer, nog banaler en platter dan door elkaar de straatliedjes van de andere groote steden. Al de strafpredikaties en de ironie der groote Parijsche bladen helpen niets tegen het feit, dat de muzikale en dichterlijke smaak van de groote massa der Parijzenaars een tijdperk van jammerlijk verval beleeft. Daardoor alleen kan het verklaard worden, dat dergelijke dolheden als de * amant cPAmanda,quot; de canne a Canada, sof le gomnieuxquot; den troon konden bestijgen, die eens door Béranger werd ingenomen. Naast deze jammerlijkheden staat nog een andere soort liederen, bijna even geestig en aardig, die zich ook in een groote
234
bewondering der Parijzenaars mogen verblijden: het is het genre des tsciesquot;, of szagenquot;, dat zijn zulke liederen, waarvan het bepaalde doel is, zenuwachtige en ongeduldige lieden door gelijkluidende, honderdmalen terugkeerende refreinen in vertwijfeling te brengen. Een voorbeeld dezer beminnelijke dichtsoort is: vl\'cli\'phaiit.quot; Het eerste koupiet van het lied luidt:
3 U/i éléphant,
Pa trompe (bis).
Un éhiphant
£7« trompe bien souventquot;.
(3 Een olifant dat bedriegt — dit is te gelijk een domme woordspeling op »sa trompequot; zijn snuit — een olifant, dat bedriegt dikwijlsquot;)
Nu heeft men voor de volgende strofen altijd slechts in plaats tUu l■léphant\'\', het volgende getal, -odeux^ trots, quatre élé-phan/squot; enz. te zeggen en men kan het lied zoo lang zingen, totdat de gemartelde toehoorders er zich tegen verzetten of tot men zelf de domheid van zijn handelwijze heeft ingezien. Andere even populaire liedjes van dezelfde soort zijn: vil est de Chalonsquot;, n Ah (a commence dêj\'a bien\'\'\' en honderd andere meer.
Het diepste verval van het volksgezang te Parijs bestaat echter daarin, dat het een monopolie der bedelaars is geworden. De algemeene bedrijvigheid van het fransche volk, zijn vlijt en lust tot arbeid en zijn diepe afkeer van de ledigheid strekken zich zelfs tot de bedelaars uit en deze kunnen het niet gemakkelijk over zich verkrijgen, de onbetaalbare, onbeschaamd openhartige, behaaglijke luiheid van hunne spaan-sche of italiaansche beroepsgenooten na te volgen en in volkomen lediggang de hand stilzwijgend om naar aalmoes uit te steken. Zij hebben er behoefte aan, een vertoon van werkzaamheid te ontvouwen en het voor te stellen, dat zij voor den ontvangen aalmoes een wederdienst bewijzen, dat zij, m. e. w. hun bedelpenning verdienen. Zoo komt het, dat men slechts zelden een oud vrouwtje voor een kerkdeur of een blinde op een brug het bedelbedrijf zittend ziet uitoefenen, terwijl ver
235
weg het grootste deel der bedelaars. muziek makend, van huis tot huis trekt, en tot dank voor de sous, die zij ontvangen met hun ellendige tonen de Parijzenaars woedend maken. Die huizen, die het ongeluk hebben een binnenplaats te bezitten, die slechts eenigszins toegankelijk is. zijn nooit vrij van deze trekkende zangers, die onder begeleiding van een klein draaiorgel of een piepende harmonica altijd dezelfde onuitstaanbare sentimenteele ballades of de afgesletenste straatdeunen zingen, en niet machinaal en gladweg, wat misschien nog te verdragen zou zijn, maar tot overmaat van ramp met een overgroote hoeveelheid kunst van voordracht en pathos, of een pointeering, die voor fijn wil doorgaan, maar welker opdringende pretentie den toehoorder tegen zijn wil vervult met den lust den zanger de hersens in te slaan.
Een lucht, in beide gevallen volkomen dezelfde, doet den Mexicaner watertanden, omdat zij hem herinnert aan zijn lievelingsdrank, het pulgue, terwijl zij den Europeaan misselijk maakt, omdat hij haar nooit dan bij rottende stoffen heeft waargenomen. Zoo zullen dezelfde minneliederen, dezelfde volksromances den provinciaal in zoete droomerijen doen verzinken, want zij hebben hem het eerst ontmoet op met bloemen bedekte veldpaden, in den mond van een aardige, vroo-lijke boerendeern met heldere stem, terwijl zij den Parijzenaar boos maken, omdat zij hem slechts de zomermiddagen in de herinnering brengen, waarop een onophoudelijke stroom van bedelende zangers, hem, ten spijt van dringend werk, uit het huis heeft gejaagd.
Als de Parijzenaar een volkslied hoort, grijpt hij werktuigelijk naar zijn porte-monnaie, om een stuiver te zoeken. Tot dien lagen trap is het volkslied te Parijs gedaald.
PARIJS EN DE VREEMDELINGEN.
Het is niet een van de minst interessante tooneelen, die Parijs te zien geeft, dat het groote binnenplein van het Grand Hotel of een der groote caravensera\'s op de boulevards in de Rue de Rivoli op heldere namiddagen te aanschouwen geeft. Het is een onophoudelijk bont gedwarrel en gebrom gelijk bij het vluchtgat van een bijenkorf. Honderden voetgangers en rijtuigen komen en gaan voortdurend. In alle talen van Europa snatert en lispelt en schreeuwt het door elkander. Een staalkaart van ethnische typen vertoont zich voor onze oogen. De kleine, bruine beweeglijke Spanjaard passeert daar den bedaarden, langbeenigen Engelschman, met zijn blanke gelaatskleur; naast den volbloedneger van La Martinique staat de Duitscher met glad haar en blonden baard. Hier schittert een amerikaansche schoonheid door de buitensporige pracht van haar toilet, waarmede de even opvallende, maar veel minder smaakvolle kleeding van haar stamverwante uit Londen een zonderlinge tegenstelling vormt; daar koketteert een aardige spaansche van onder haar mantille. Al deze dames verraden het streven, om in kleeding en modes de elegante voorbeelden te evenaren, die op de boulevards^ in het bosch en in den schouwburg hunne geheime bewondering wekken, :maar geven in den regel door overdrijving der détails en het te spoedig aannemen van de nieuwste modegrillen die de Parijsche dames nog niet eens geaccepteerd hebben, hun vreemden oorsprong duidelijk te zien. Door deze
237
veelkleurige menigte kruisen en slingeren zich schuw en begeerlijk dubbelzinnige personen, die op de pleinen der hotels op vreemdelingen loeren als kraaien op het frisch geploegde veld achter den zaaier, zoekend naar de prooi, die het toeval op hun weg werpt; het is het talrijke geslacht van bedienden, tolken, agenten, valsche spelers, commissionnairs in elk artikel, die de vreemdelingen tegen het een of andere voorwendsel den last van het meêgebrachte goud lichter trachten te maken. Landgenooten vinden elkaar in het gepraat der vele talen; kennismakingen, licht gemaakt, verbinden hier voor een enkelen dag personen, die morgen zich weêr mijlen van elkaar verwijderen zullen; uit vluchtige ontmoetingen ontwikkelen zich avonturen, die een levensloop zullen doen afzwenken naar niet vooruitgeziene richtingen en het toeval dicht hier meer romans in een dag dan de geheele fransche belletrie in een jaar voortbrengt.
Deze caravansera\'s en de vreemden vormen een der meest karakteristieke beelden op de schilderij van het Parijsche leven. De boulevards danken aan hen een essentieel gedeelte van hun koloriet en geven hun dat kosmopolitische aanzien, dat zelfs in de oogen der echte Parijzenaars hun grootste bekoorlijkheid uitmaakt. Francisque Sarcey heeft in een zeer aardig boek over het beleg van Parijs meesterlijk verteld, ho.e eigenaardig eentoonig en leeg de stad was door het ontbreken der 50,000 buitenlanders, die Parijs naar de officiëele statistiek door eikair op iederen dag van het jaar herbergt. Niet dat een beduidend vallen van den stroom der menschenrivier merkbaar was, maar haar oppervlakte was onbeweeglijk en miste het gewone spel der op- en nedergaande golven. Het ligt in den aard der zaak, dat de vreemdelingen in het oog vallen; daar zij hier natuurlijk geen tehuis hebben, leven zij op straat en op de markt; zij vullen de café\'s, de schouwburgen, de restauraties, de musea en zijn steeds onder de oogen van de echte inwoners der stad; het is de rol, voor hen bestemd om aan de buitenzijde van het leven te Parijs een kleurenrijk aanzien te geven.
23s
En wat is de rol van Parijs tegenover de vreemden ? Hierin is een groot verschil waar te nemen. Uit de beschaafde landen van Europa en Amerika komen de bezoekers, om de plaatsen te leeren kennen, die een groote geschiedkundige gebeurtenis of de wijding der kunst beroemd hebben gemaakt en welker namen aan alle beschaafden der wereld goed bekend zijn; denkers komen, om inspiratiën, wetenschappelijke mannen, om materiaal voor hunne studiën, dichters, om indrukken, touristen om afwisseling te zoeken; jonge paren komen, in wier gedachten de herinnering aan Parijs samensmelt met de zoetigheden der wittebroodsweken en banale nieuwsgieriger., die er ook willen geweest zijn. Naast deze elementen vinden wij een ander, dat der halve en heele barbaren, die naar Parijs komen, om zich hier te beschaven. Steeds is er in Parijs een kleiner of grooter getal dezer leerlingen der kuituur; nu is het een indische nabob, dan een tunische of egyptische groote, dan weer een chineesch of japansch gezandschap, een siameesche of perzische commissie, om niet eens te spreken van de niet minder barbaarsche, maar slechts minder vreemdsoortige Russen, Rumeniërs, Turken, Serviërs enz,, die zich te Parijs bij honderden en duizenden tot West-Europeanen laten opvoeden. Want, wat het keizerlijke Pome voor de oude wereld en wat het pauselijke Rome voor de volken der middeleeuwen was, dat is Parijs voor de moderne menschheid, de stad der legende, de hoogste en volkomenste uitdrukking der westelijke beschaving. Zooals in de oudheid een wilde germanenhoofdman in de diepte van zijn donker oerwoud of een legerhoofd der Scythen onder zijn tent in de verwijderde steppen de geheimnisvolle aantrekkingskracht van Rome ondervond en in zijn droomen dikwijls een verward beeld der reuzenstad zag, van welker wonderen sage en lied in overdrijvende tonen vertelden, ziet nog tegenwoordig de verst verwijderde en meest verborgen aardbewoner uit naar den vuurtoren der beschaving, die aan de oevers der Seine ontstoken is en die zijn stralen tot in de donkere Poollanden en amerikaansche oerwouden zendt. Ik ken IJslanders,
239
die in hunne eeuwige winternachten menig lang uur verdrijven met gesprekken over de Parijsche boulevards, die hun uit beschrijvingen en romans bekend zijn; in menige Bedouïnen-Smalah van de Sahara gaat dikwijls een zilveren 5-francsstuk van hand tot hand en alle mannen in den kring gevoelen de begeerte, om ook eens in hun leven de wonderstad te zien, waaruit die munt komt; Europeesche dames, die oostersche harems bezocht hebben, vertellen van de hartstochtelijke belangstelling, die iedere schildering van Parijs bij de odeiisken opwekt en hoe deze nooit moede worden altijd naar meer en nieuwe bijzonderheden te vragen; de hoogmoedige Chinees, die de europeesche beschaving zoo gering schat, koopt toch bij massa\'s slechte — meest in Duitschland vervaardigde — steendrukplaten, die hem de beroemdste plaatsen en monumenten van Parijs voorstellen en zelfs tot aan het legervuur van den Indiaan is de roem der groote stad doorgedrongen; bij vele stammen van Canada bezitten oude krijgslieden medailles met het beeld van Lodewijk XV en XVI, die door de fransche gouverneurs aan hunne voorvaders werden geschonken, en terwijl zij deze vertoonen, vertellen zij de verwonderde jeugd sprookjes in den stijl der geschiedenissen van Scheherezades van de stad der ontzettende wigwams uit steen en goud, die voor hen de verre stad is, waar de zon opgaat.
De indruk, die Parijs op halve en heele barbaren maakt, is altijd geweldig; maar de werkelijke beschaving is niet het gemakkelijkst in een stad van millioenen bewoners te verkrijgen. Een regelmatige, voortdurende stroom van vreemden, die onophoudelijk door een bevolking vloeit, heeft na eenigen tijd de uitwerking, die een stroom van lava op de omringende gesteenten en het aardrijk uitoefent. Alle lagen der bevolking, die regelmatig met hem in aanraking komen, worden verkalkt, verbrand, tot in hun binnenste veranderd. De vaste wegen van een vreemdelingenverkeer worden altijd door een volkomen zedenbederf gekenmerkt; zelfs bij de volken met den besten aanleg ontwikkelen zich onder de inwerking hiervan leelijke ondeugden; hebzucht, omkoopbaarheid, huichelarij,
240
lakeiachtige manieren. Dat is in Zwitserland, aan de oevers-van den Rijn, in Italië waar te nemen, maar nergens beter dan te Parijs. Wat de gewone vreemdeling hier te zien krijgt, zijn natuurlijk de slakken, die den oever van den toeristen-stroom vormen. De beschaafde Europeaan weet echter, dat het slakken zijn en hij komt niet op de gedachte, hieruit tot het wezen der overige bevolking te willen besluiten; hij onderscheidt de dubbelzinnige elementen, die zich aan de vreemdelingen opdringen, om hen af te zetten, van de fatsoenlijke bevolking, en herkent zonder moeite, wat een uitwas van het leven der wereldstad is. Anders de barbaar, die de westelijke beschaving als een geheele vreemdeling leert kennen. De eerste indrukken zijn bij hem van veel beteekenis; Parijs is voor hem de stad der beschaving par excellence\\ hij haast zich, wat hij hier ziet en opmerkt voor algemeen te houden en alle verschijnselen, die hij waarneemt, belichamen voor hem de westelijke kuituur, die men hem zoo zeer aangeprezen heeft.
Wat ziet echter de vreemdeling der kategorie, die ik hier voor oogen heb? Gewoonlijk niet de gehoorzalen der faculteiten en de laboratoria der geleerden, de machines in de groote fabrieken en de kantoren van den wereldhandel; en zelfs, wanneer hij ze zag, zou een vluchtig bezoek hem nog geen licht schenken omtrent hun beteekenis en hun nut. Daarentegen ziet hij zeer stellig de cocoties op straat en den cancan in M a b i 11 e, de verfijnde ondeugd in zijn licht toegankelijke schuilhoeken en het spel in de schitterende clubs en het is veel gemakkelijker voor hem, de beteekenis dezer verschijnselen te begrijpen. Is hij rijk en voornaam, dan wordt hij bovendien lastig gevallen door sierlijk gekleede bedelaars en brutale chevaliers tPindustrie. Uitvinders zullen een nieuw vliegtoestel, financiers een ontwerp tot het kanaliseeren der Sahara aan zijn oordeel onderwerpen; een commissionnair zal hem jgoedkoope\'\' diamanten te koop aanbieden, en een naar alcohol riekende bohémien zal hem verlof verzoeken, om een werk over de rol, die de watten in de ooren ten tijde der Karo-lingers speelden, aan hem te mogen opdragen; een maatschappij
241
tot verspreiding van bretels onder de bewoners van Nieuw-Guinea zal hem tot eerelid benoemen, een man met titels en orde-teekenen zal hem voorstellen hem in een vroolijken kring in te voeren; allen echter zullen na zeer verschillende inleidingen steeds hetzelfde woord op de lippen hebben: sgeld!quot;
Niets is in dit opzicht leerrijker dan de ervaring, die enkele oostersche vorsten en groote heeren, zooals de sultan Abdul-Aziz, de schach Nassi-Eddin, de nabob Salar Dschang te Parijs — en trouwens ook te Londen — hebben gemaakt. Men kon opentlijke en geheime bedelaars moeilijker van hen afweren dan vliegen van een honigvat. Met uitzondering van de hoogst geplaatste personen, met wie zij in aanraking kwamen, zocht hun geheele overige Europeesche omgeving goud, een orde, een titel van hen te erlangen. Het dagboek dat \'de Schach over zijn europeesche reis uitgegeven heeft, laat, ondanks zijn droogheid en onbeduidendheid toch op veel plaatsen de verachting doorschemeren, die deze opdringende bedelarij den oosterling heeft ingeboezemd.
De barbaren zien te Parijs bijna altijd slechts de schaduwzijde der beschaving en beoordeelen haar daarnaar. De lichtzijden, tot welker begrip arbeid en geduld worden gevorderd, zien zij bijna geheel over het hoofd. Wat hebben de Rume-niérs te Parijs geleerd ? Straatliedjes en dolle lichtzinnigheid. Er zijn te Bucharest een menigte cafés chantants en danshuizen . maar nog altijd geen goede hoogeschool, geen groote fabrieken, geen kunstakademie, ofschoon de voorname Rume-niërs- nu gedurende zestig jaar tusschen de Madeleine en de Rue Drouot de beschaving best\'udeeren. Wat heeft de onderkoning van Egypte van zijne reizen naar Parijs meegebracht? Een zeer ontwikkelde smaak voor champagne en voor operettes van Offenbach, vooral als zij door juffrouw Schneider gezongen worden. De Russen, die Parijs hebben bezocht, worden bij voorkeur nihilisten. Zij hebben een diepe geringschatting voor de westelijke beschaving en droomen van hare vernietiging en van den terugkeer tot de naïeve wildheid van oorspronkelijke toestanden. Al deze vreemdelingen heb-
242
ben een leelijke lucht van vuilnis in den neus, als zij Parijs verlaten; zij verachten de nieuwe beschaving, die zij hebben leeren kennen en er leeft in hen een zelfbehagelijke gedachte, ongeveer als deze; »Ziet, wij wilden zijn toch betere menschen.quot;
Hoe zullen zij ook tot andere gedachten komen? De beschaving, die hun te gemoet komt in de gestalte van cocottes en bacarat-spelers, van operetten-schouwburgen en cabinets particuhers, van geldleeners en chevaliers cPindustrie, heeft op zich zelf niets bekoorlijks, niets dat tot navolging prikkelt. En deze alleen dringt op hen toe. De eigentlijke beschaving zien zij echter in het geheel niet, of zoo al, dan begrijpen zij haar niet. Het is zeker, dat de wereldsteden met haar groote on deugden op de voor ieder toegankelijke oppervlakte en haar bescheidener voordeelen in de verborgen diepte, hoogescholen der beschaving zijn, waarop onvoorbereide barbaren niets van belang kunnen leeren.
EINDE VAN HET EERSTE DFTI