POOK
KM. KKKIHKANT TK ITUKCHT.
Overgedrukt uit de Preokou -Voor den Zondag/\'
^rni^
Site] porsd ruk Dlil KKERI.I J)001Ui
■
Geiiiulc zij u en vrede van (101I den Vader, en van Jezus • liristus onzen Heer, door den Heiligen Geest. Amen.
Ps. 108:8, !).
Gelijk hetgras is ons kortstondig leven,
Gelijk een bloem, die, o]) het veld verheven.
Wel sierlijk pronkt, maar krachtloos is en teêr; Wanneer de wind zich over \'t land laat hooren, \' Dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren: Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer
Maar \'s Heeren gunst zal over die Hem vreezen, In eeuwigheid altoos dezelfde wezen;
Zijn trouw rust zelfs op \'t late nageslacht.
Dat zijn verbond niet trouweloos wil schenden.
Noch van zijn wet afkeerig d\' ooren wenden.
Maar die, naar eisch van Gods verbond, betracht.
GEBED.
O God van leven en dood! lieer des hemels en der aarde! Wij menschen van gisteren zien tot U, den Eeuwige, op in de erkentenis onzer diepe afhankelijkheid van U! Wij, zondaren, buigen ons in ootmoed voor U den Heilige neder in erkentenis onzer diepe onwaardigheid voor IJ! Wij, door ü begenadigden met het licht des Evangelies in den Zoon Uwer liefde, heffen het oog tot U omhoog in blijde waardeering van de uitzichten des levens, die Gij ons opent in dit dal der schaduw des doods. Laat elke roepstem der natuur rondom ons, die onze vergankelijkheid ons predikt, ons geweten openen, om ons daarin ons rechtvaardig vonnis te doen vernemen; maar laat ook de stom des Evangelies luisterende ooren bij ons vinden , opdat wij ons aan Uwe goddelijke lictde in Christus toevertrouwen en in Hem bet leven vinden, dat niet sterft, naar Uw woord, dat zelf onvergankelijk is, gelijk Gij de getrouwe zijt tot in eeuwigheid. Het gras verdort; de bloem valt af; maar het woord onzos Gods bestaat in eeuwigheid! Dit moge de troost kunnen zijn of worden, waaraan wij ons vasthouden, terwijl alles rondom ons verdwijnt en bezwijkt. Richt daartoe door Uwen Heiligen Geest ons oog op de eeuwige dingen en geef ons ook in deze ure een genadigen zegen op het woord, dat tot ons komt.
A mm.
TEKST
Jes. 64 ; 6 muiden. Wij allen vallen a( als een blad.
Wat zagen wij deze laatste weken in de natuur rondom ons anders dan vallende bladeren, verwelkende bloemen, verdorrend gras? Het gras verdort; de bloem valt af; het vreugdegewaad dei-natuur wordt uitgetogen. Haar leven veroudert en verkwijnt.
m
Maar ziot gij in dat vallend gebladerte niet nog iets meer? Hier en ginds ontdekt men een weenond oog en een rouwgewaad. Ach! elk blad, dat voor uwe voeten neder waai t, wijst u op onze eigene vergankelijkheid. En als gij uwe schreden naar onzen doodenakker richt, dan ziet gij daar de nauwelijks geslotene voren van moer dan ééne eerst voor kort geopende groeve, door menig geel geworden blad bedekt. En het klinkt u als van onder do aarde tegen: wij allen vielen at\' als het blad, dat ons graf bedekt!
Weer heeft de aarde bare vrucht voortgebracht en ons, al was het ditmaal onder schier aanhoudende regenvloeden, op haar gewas onthaald. Maar ook do Engel des doods is gekomen en hoeft met opgehouden dit bijna vervlogen jaar aren te lezen tot zijnen oogst. Alleen liet hij het aan ons over de plaats aantewijzon, waar wij de ledige halmen bergen zouden. Maar die doodsengel was tegelijk een Engel des Hoeren en zijn goddelijke lastbrief luidde niet alleen tot hen, die hij trof: „Keer weder o menschonkind! tot verbrijzeling;quot; ook aan ons, die hij voorbijging, zegt hij: „Straks kom ik tot u: houd n bereid — want gij weet niet wanneer!quot; Inderdaad: wij allen vallen af als een blad. Wij kunnen hot ons te midden van onzen drukken arbeid in een gezonde jeugd nauwelijks voorstellen en rekenen dien dag onwillekeurig verre. En toch — ja daarom juist te meer — is het wel noodig deze ontzaglijke waarheid onder do oogen te zien en haar te beschouwen in bet licht der ervaring — des gewetens — en des Evangelies.
Het is voorwaar wel onnoodig, do algemeenheid van het sterven te bewijzen. Maar er is iets anders, dat ons bij bot vallend gebladerte treft. Waarom viel juist dil blad bier voor uwe voeten neder? Gij ziet op naar den boomtak, die het beeft losgelaten, maar velo bladeren, die daaraan nog blijven vastgehecht, zijn niet minder geel, sommigen zijn misschien nog meer verwelkt. Is \'t ook niet zoo met den leeftijd der
G
menschel)? De zwakke grijsaard, van het gebruik zijner zintuigen en geestvermogens beroofd, blijft schijnbaar nutteloos, in het leven en een nog gezond, nog lang niet uitgeleefd man gaat hem reeds vóór naar het graf. Dat niet alleen: niet slechts de (felc bladeren vallen af in den herfst. Soms ruischt te midden van den zomer de adem des Heeren , als wandelde Hij door uwen hof; dat geruisch wordt tot een storm en tal van groene bladeren en takken zelfs bedekken den grond : ja geheele boomen met wortel en tak storten om. Do doodsengel is aan geen oogsttijd gebonden, liet rijp worden der vrucht wordt door hem naar een geheel anderen maatstaf beoordeeld. „Gij vergist u;quot; zoo zouden wij hem soms willen toeroepen. Maar de oude maaier, die reeds zesduizend jaar dat handwerk dreef, luistert naar ons niet en volvoert zijn last zonder omzien. Hij gaat zijn eigen weg! — neen! den weg, dien God hem wijst. En wie zal durven beweren, dat zich de Allerhoogste ooit zou vergissen? Al wordt ook de stengel, die zich slechts even boven den grond vertoont, aan uwe zijde weggerukt — \'t voegt ons te zwijgen — wij zijn daarentegen machteloos. Zoo zeker gij valt als een blad, zoo onzeker is het, wanneer die ure naken zal. Een windvlaag — en het ontspruitend lentegroen, tegen dien ademtocht niet bestand, waait over uwen akker hoen. Ziedaar uw beeld! liet vallend blad predikt 0113 alzoo luide de onzekerheid van onzen levensduur.
IJdelheid der ij delheden ! \'t Is alles ijdelheid! Zoo mogen wij dan wel met den Prediker zeggen. Gij hebt u schatten vergaderd en gij wilt u in het rustig bezit er van verheugen, maar de Heer zendt zijnen Engel en zegt tot hem; „Raak dien man aan, zijne ure is daar.quot; En gij valt af als een blad. Gij sluit eene overeenkomst iiiet uwen medegenoot om te zanien een werk tot stand te brengen —- maar juist als gij gereed staat de hand aan het werk te slaan , ontvalt u uw metgezel aan uwe zijde en uw plan is verijdeld. Gij tracht vurig naar de verwezen-
7
lijking eeuer laug gezochte verbintenis, doch zie eer de band is gelegd — wordt één van beide aan den ander ontrukt — ot\' wel de band wordt gelegd, maar even spootlig door den dood weer verbroken.
En al valt het blad niet terstond af\', reeds het verdorren er van verijdelt menschelijke verwachtingen; gij hadt u bekwaamd tot deze of gene taak, maar eene slepende ziekte verhindert n in hare uitoefening. Wellicht wordt juist dat zintuig of\' vermogen uws lichaams, wat gij daartoe boven alles behoeft, onbruikbaar. Of\' hoe vast gij u hadt voorgenomen in deze of\'die betrekking werkzaam te zijn, de omstandigheden, waarin uw echtgenoot of kind of\' vriend verkeert, maken \'t onmogelijk. Ja! hoe zelden verloopt ons leven zonder allerlei teleurstellingen, die niet alleen onze plannen verijdelen, maar zelfs onze begeerten wijzigen en ous doen ophouden, dit of dat nafojagen, wat door zijne onbestendigheid blijkt ons niet te geven , wat wij verwachten, maar als liet afvallend blad te zijn inden herfst, dat loslaat, wegwaait en verdwijnt in het niet. Zoo predikt ons het vallend gebladerte op allerlei wijze de ijdelheid onzer verwachtingen.
„Wat bekommert gij u dan o mensch! over deze dingen ? gij die niet weet, wat morgen zijn zal!quot; Zoo roept ons eindelijk het vallend gebladerte toe. „Uw vrees en hoop zijn zinsbedrog en dwaasheid al uw zorgen.quot; Maar is de zorg om ons en der onzen tijdelijk bestaan dan niet plichtmatig? Zeker —maar b\'nnen den kring, van God u gesteld — in alle kalmte en met toe voorzicht op Zijne leiding en erkentenis van Zijn albestuiu- - zonder den hartstocht desgenen, die zijn geluk met het welslagen van zijne plannen vereenzelvigt. Waartoe van \'s morgeus vroeg geslaafd en het brood der smarte gegeten met een mu/atlfi hart ? Zorg voor uw brood door het gebruik van die middelen, die ii de lieer uw God heeft in de hand geffeven en laat het verder
O o
aan Hem over, die weet wat gij behoeft. Misschien moet in
8
deze wereld, waar alles onzeker is, alles anders loopen dan gij vermoedt. Misschien is uw zorg ijdel voor het blad, dat reeds gevallen is, terwijl gij den boom tracht te voeden, waaraan het hing. Do bezorgheid, die u met veel vermoeienis in wanhopige drukte doet arbeiden of straks met over elkander ffeslagen armen
O O
over de donkere toekomst doet klagen, belet dikwijls de ware werkzaamheid, die uw God van u vraagt. Immers al onze arbeid, hier voor ons brood of de vermeerdering van het verkregene besteed, dient toch steeds uit te gaan van de erkentenis, dat hij schatten betreft, die verouden of door mot en roest verteerd worden, maar ons niet als het hoogste mogen gelden, wat wij hebben natejagen, terwijl wij met al ons zorgen niet ophouden te behooren tot die wereld van onbestendigheid, waaraan ons het vallend gebladerte herinnert. Dat vallend blad verkondigt ons dan wel in waarheid ook do dwaasheid onzer bekommeringen.
Gezang 160 : 2.
Voorgeslachten kwijnden henen,
En wij bloeien op hun graf;
Ras zal \'t nakroost ons beweenen:
\'t Menschdom valt als blaadren af.
\'tStof, door eeuwen saamgelezen.
Houdt hetzelfde graf bewaard:
Buiten U, o eeuwig Wezen!
Ach! wat was de mensch op aard!
Of is het overeenkomstig uwen aanleg, u als mensch eigen, dat gij uw hart — uw gehocle menschenhart — zoudt geven aan hetgeen, gelijk gij zelf, wegvalt als een blad? Daar leeft een inwendig bewustzijn in uw binnenste, dat gij een wezen zijt van een andere natuur, niet geschapen om te sterven; dat uw afvallen als het blad tegennatuurlijk is, een vonnis, dat tegen
9
ons pleit en rlat we, sclioon goed voor ons brood, daarom nog niet voor onzen God zijn, wat we zijn moesten en Hem reke-schap schuldig zijn van ons denken, spreken en geheele zijn, als dien God, van wien we liet leven, den adem en alle dingeu ontvingen. Met andere woorden wij hebben een geweten en wij moeten daarom de prediking van het afvallend gebladerte ook in het licht des gewetens beschouwen.
Maar mv geweten beschuldigt u misschien, naar gij meent, van niets anders dan van eenige licht vergefelijke feilen en tekortkomingen in uw bedrijf, zooals zo bij iederen onvolmaakte, gelijk wij allen, voorkomen. En gij vraagt: „Laat God ons dan daarom sterven? Is Hij dan zoo wreed, dat Hij dorst naar ons bloed?quot;—-Gij weet wel beter aangaande een God, die zijn schepsel alle dingen rijkelijk geeft om te genieten en hem nergens liever ziet dan in een paradijs. Maar hebt gij nog nooit begrepen, dat wanneer dat schepsel zijn Maker voorbij ziet en met Hem niet rekent, wanneer gij slechts leeft voor wat gij in fatsoenlijken zin uw eigen belang en dat der uwen noemt, wanneer gij geen hart hebt voor God, die een hart heeft voor n, wanneer zijne eer, zijn wet, zijne heilige bedoelingen met de schepselen-wereld u onverschillig zijn, en dus toch eigenlijk uw eigen ik u het hoogste geldt,—gij onmogelijk opgroeien kunt voor een leven van gemeenschap mot Hem, voor een hemel, die alleen vreugdevol zijn kan voor hem , die zich in God verheugt— voor eene eeuwigheid, waarin alleen diegene tehuis behoort, die aan den Eeuwige door banden der heiligste liefde verbonden is? Begrijpt gij niet, dat zonder persoonlijke liefde tot den God, die u liefheeft, er geen kiem van eeuwig Iovpii in u zijn kan, die blijvend don dood overleeft eu dat dus de dood des lichaams, hot natuurlijk vonnis der zonde volgens do Schrift, slechts het voorspol zijn kan van een bestaan na den dood, dat geen leven heeton mag? Ach! zonder die gemeenschap met God rest u, als gij dreigt te vallen als het
10
blad, niets dan eeno verschrikkejide doodsgedachte; een wan-liojngo doodstrijd, eu een eeuwig duistere doodsweg. Ja daarom laat ons God hier vallen als liet gebladerte., opdat wij het erkennen zouden, waarheen een leven zonder Hem heenvoert, gelijk alle openbaringen van (Ie maclit der zonde en alle wiiarschuwingen tegen hare aanlokselen ons geweten moeten wakker scluulden, dat maar al te licht slaapt. Wat is de forsche vloekspraak over ieder, die Gods wet vergeet, anders dan de stem der liefde, die ons op het gevaar wijstom aan den rand van een afgrond in te sluimeren? Gods wet is geen samenstel van willekeurige eischen, die straffeloos kun-nen w orden overtreden, /ij is op uw aanleg gegrond en hare overtreding kan niet anders dan ellende en vloek na zich slepen. En dit kondt gij weten! Verneem daarom in het vallend gebladeite des Ilccvcn stem, die u tot vfroolinocdigwc/ roept.
Wat dan? Gij kunt het zelf erkennen: er moet een kiem van nieuw - van eeuwig leven in u ontstaan door herstel der dooide zonde in u verbroken gemeenschap met dien God, die do hi on des eeuwigen levens is. Gij moet ophouden niets anders te zijn dan een wezen , dat straks daarhenen waait als liet vallend blad. Gij moet herboren, verjongd worden tot oen dienaar—tot een kind Gods, dat Hem als zijn Vader vertrouwt, liefheeft en uit liefde gehoorzaamt, als die weet, dat \'s Vaders wil en uw heil een zijn. Kn leefdet gij tot hiertoe zonder met God te rekenen dan in gedwongen erkentenis zijner oppermacht, gij moet uit deze vervreemding van Hem tot Hem. den bronader van uw bestaan, wederkeeren. Ziedaar wat de Schrift bekeering en wedergeboorte noemt. Maar wat wij u bidden mogen wacht daarmede niet, totdat ^\'ij gelegener tijd zult bekomen hebben, want gij weet niet, wanneer die komt, en eer hij daar is, ziet daar wordt gij reeds heengevoerd op de vleugelen des winds en gij valt at als een blad. Elk oogenblik m achtens verkleint de kans op behoud. En verloren uren_zij
11
doorknagen het liart door naberouw te spa! Maar waarom y.oudt gij ook tot liet uiterst oogenhlik wachten y Is \'t dan zoo vreeselijk, in overeenstemming met uwen aanleg om een kind Gods te zijn, Hem te dienen door de liefde? Is \'t dan zoo gelukkig, zoo lang mogelijk op uw eigen weg uw l\'ortuin te zoeken, totdat misscbien deze u den rug toekeert; of als zij n gunstig is, in den roes der zeil vei\'bl in ding van een uitwendig tatsoenlijk leven zonder God, eeue toekomst tegen to gaan die u eens zeker doet zien, dat gij u bedrogen liebt? Nog eens, gij weei beter. A\\ril maar recht naar binnen zien en „uw hurt op uwe wegen zettenquot;, uzelven oörcleelen en den moed hebben met uw gewoonteleren te breken; wil u van uw waarachtig welzijn bewust worden en bedenken, wat tot uwen vrede dient. Geen waarachtige zielevrede dan door vrede met God. Of klopt niet wel eens uw hart onrustig in n, wanneer gij in het vallend gebladerte het voorspel ziet van uw eigen grat\'V En zoo niet — dan wordt het tijd, dat gij ophoudt te drooinen; want een droom is het, waarin gij dan bevangen zijt; en liet leven is te ernstig om het door te droomen o( door te dartelen! () verneem toch in de stem van het vallend gebladerte des Ilcercn stem, die u tot bekeering roept!
„Indien deze dingen alzoo zijn! dan is er voor mij weinig hoopquot;, — zoo denkt misschien iemand, — „want ik weet heel goed, dat ik mijzelven niet herscheppen kan in ecu ander mensch. lm ik voel heel goed, dat zulk een leven in gemeenschap niet Go 1, als waarheen het dan met mij komen moest, maar al te verre boven mij ligt!quot; Weet en voelt gij dat waar-lijk, dan moogt gij u gelukkig roemen, want hoe menigéén poogt lang te vergeefs zich zeiven tot een nooit te bereiken vroomheid op te schroeven, om steeds teleurgesteld in noi\'-droeviger diepte neder te ploffen. Al die pogingen doen ons niet ontkomen aan onze overeenkomst met het verwelkend en vallend gebladerte. Maar nog eens —geluk! Want God vergt
niets daarvan. Hij weet, dat gij 11/,el ven het ware leven niet geven kunt. En daarom geeft Hij liet zelf.
Indien gij slechs aanvangt niet in uwe onderworpenheid iwii de vergankelijkheid in liet vallende blad liet rechtvaardig doodvonnis te zien over alle— en over uw leven buiten (Jod;
indien gij slechts in den Zoon zijns welhehagens den Eenige erkent, wiens volmaakte gehoorzaamheid in /,00 schrille tegenstelling met al wat wij zijn, — als gerechtigheid voor Qod geldt; indien gij slechts ophoudt van eigen deugd en kracht iets te wachten voor den ophouw uwer nieuwe persoonlijkheid ten eeuwigen leven , — dm is u volkomen vergiffenis van zonde geschonken. Immers, wie met de bede des tollenaars uit do immers u bekende gelijkenis des Heilands tot den Vader komt: „o tioil! wees mij, zondaar, genadig!quot; zonder zich te ontschul-digen — die wordt van God gerechtvaardigd, d. i. vrijgesproken, alsof niet ons onrein bloed, maar het reine bloed van Christus zclven ons door do aderen vloeide, dat Hij eens vrijwillig om onzentwil in den dood gaf, toeu Hij den vloek onzer zonde droeg. Zijn moord, de gruwelijkste misdaad, waardoor ooit de wereld zich zelve veroordeelde, werd, 0 wonder Gods! de aanleiding tot het heiligste offer zijner overgave aan Gods wil, en voor hem, die gevoelt hoe hierbij al onze deugd in het niet verdwijnt, wordt dat offer de oorzaak van eeuwige vrijspraak van allo zonde en schuld. Dat is het heerlijk Evangelie van Gods genade. Wie daarin gelooft wie daarop vertrouwt, wordt behouden. Wij moeten onze eigen deugd en kracht ten goede zien wegwaaien als het vallende blad. Maar geen nood bij dit Evangelielicht! quot;Want nu vernemen wij in het vallend gebladerte des Ih-cmi stem, die ons roept lot (jdonf!
.la, voorwaar, bij dit Fjcavyclidkhl verandert onze blik op het vallende blad, dat ons eigen beeld ons schetst. Nu kunnen wij zonder wanhoop onze haren zien grijzen en onze krachten
13
zien afnemen. Want terwijl ons lichaam rijpt voor het graf, — rijpt er binnen in ons een ander, van God ons ingeplant leven voor een toekomstig heil, dat alles wat hier is, overtreft. De schoonste bloem, die hier bloeit en verwelkt en door den adem des winds wordt heengevoerd, of knakt en valt, haalt niet bij den nieuwen mensch in ons, waarin het beeld van Gods liefde in heiligheid begint te herleven. Trouwens Hij, die hot wrocht en er de kiem van legde, sterkt en voedt het ook door den invloed zijns Heiligen Geestes. Mn wij zien hier, tegenover de langzame ontbinding van het gelend en loslatend gebladerte, een omgekeerden ontwikkelingsgang van een groeiend leven, dat niet sterven kan.
Vergeten wij slechts niet, dat het een menschelijk leven is en dat dus onze eigen geest hij en tot zijn groei voortdurend moet werkzaam zijn. Zeker, het is God, die ook hier den wasdom geeft. Maar Hij doet dit niet zonder dat ook de mensch door zijn liefde bewogen en door zijnen Geest bestuurd, zijn medearbeider begeert te zijn, zoodat de moedelooze klacht der traagheid: „wat baat ons ons gebed en waakzaamheidquot;, hier geheel niet past. Integendeel, Gods Heilige Geest stort geestdritt in voor liet heilige in den geest vau den herboren mensch , die, kind Gods geworden, nu ook als een goed kind op zijn Vader begeert te gelijken. En wij mogen ons in stede van bittere klacht over het wegkwijnen onzer lichaamskrachten wol ernstig bezig houden met de vraag, in hoever do teekenen des nieuwen levens reeds in ons gezien worden, wanneer wij ons hij aanvang in stil geloof aan Gods genade in Christus meenen te hebben toevertrouwd. Maar is dat loven in de kiem aanwezig, treur dan ook niet, want de weg door dit aardschedal dor schaduwen des doods, wordt u do weg ten leven , en gij ziet dan iu het vallend blad juist het tegenbeeld meer toekomst.
Evenwel — wij vallen dan toch eens naar liet lichaam als
het gebladerte af. Welnu — zonden wij dan liever te midden van ruwe stormen blijven voortgozweept worden in een leven van zooveel moeite en leed, als dat hier op aarde? Wat kunnen de bladeren aan de hoornen door den wind worden geslagen, als zelfs zware takken worden heen en weder bewogen als riet en dreigen te breken! Inderdaad, de levensstormen, die ook het kind Gods to dragen heeft, kunnen dikwijls zwaar vallen, /ij dienen ter zijner heiliging en loutering, en hij bidt zo daarom niet onvoorwaardelijk af\', maar veeleer dat zijn God en Vader hem daaronder sterke en zijn doel met deze beproevingen bereike. Hij kan er zelfs met Paulus voor loeren (hinken en er in leeren roemen. En toch is het een blijde gedachte, dat deze toestand niet eindeloos blijft voortduren. Het langzaam gelend blad wordt van lieverlede losser van don boomtak, waaraan het verbonden is. Zoo wordt ook bij het kind Gods de band langzaam losser, die hem aan het stof hecht; en als die band eens breekt, zal dit geen verlies, maar winst voor hem opleveren. Ja, gelijk hot losgewaaid boomblad door den adem des winds wel eens hoog in de lucht wordt /\' opgevoerd en in bergstreken dikwijls op hooger grond zijn rustplaats vindt, zoo wordt ook liet kind Gods, als de laatste band met hot stof breekt, door den adem Gods opgevoerd tot de eeuwige rust, die er blijft voor Zijn volk in hooger kring, en gij ziet dus in hot vallend blad veeleer het schadu\'sheeld uicer zegepraal.
Maar een afgevallen blad is toch immers een nutteloos voorworp, dat vergaat? In goonon dooie, in de schepping gaat niets verloren. Hot afgevallen blad dient integendeel om den grond-tot nieuw loven te bovrnchton en dit daarin te doen ontkiemen. De in don storm gevallen boom voedt met zijn vallend gebladerte in den vruchtbren grond van het Oosten soms zijn eigen wortels en er ontstaan nieuwe spruiten op den ouden stam. Het kind
15
Gods ondergaat bij zijn sterven eene „wezensverandering,quot; waarbij hij andere vormen aanneemt, maar die toch eigenlijk in den vollen zin geene wezensverandering mag heeten. Hij blijft niet alleen dezelfde persoon , maar wie zal ons zeggen, wat kiem van verjongend leven nit het oude lichaam zich ontwikkelt, dat volgens l\'aulus bij het sterven in de aarde gezaaid wordt, om in anderen vorm straks weer op te staan? Uit den gestorven graankorrel ontspruit weer een halm en God geeft elk een lichaam naar zijnen aard. /00 wordt het kind Gods zeker eenmaal ook weder werkzaam in hooger vorm en kring, tot verheerlijking van dien (iod, die hem herschiep en zijn nieuw leven tot de hoogste ontplooiing brengt in den dag dor toekomst, waarin hij, als de gevallen bladeren ontbonden en verteerd in do aarde, maar in anderen vorm herleefd en herboren, opnieuw een medearbeider Gods wordt in den dug der eeuwigheid — en zoo ziet gij in het vallend blad in het eind zelfs hel voorbeeld uwer hemclwerkzaamheid. Amen.
DANKGEBED.
Vorm ons, o getrouwe God en Vader in Christus! voor zulk een leven! Dood daartoe in ons door Uwen Heiligen Geest, alles wat de geboorte en den wasdom van hot ware geestelijke leven bij ons in den weg staat en belemmert. Ach ! wij belijden het met schaamte, hoe onze hoogmoed en wereldzin ons maar al te zeer II doet tegenwerken, terwijl (Jij, door uwe liefderijke roepstemmen en de trekkingen Uwer hand, ons tracht tot U te voeren. VV ij smeeken U, breek dien tegenstand en overwin dien, al moeten wij daartoe allerlei ruwe stormen doorstaan, totdat wij afvallen als een blad, maar om in anderen vorm te herleven en II voor Uwen troon te verheerlijken met zoovele verlosten als te zamen U dienen in Uwen tempel. Amen.
10
Gezang 183 ; 3, 4.
Om Jezus wil maak ons van schulden vrij , De band is sterk, die ons aan \'t stof blijft knellen,
De zondedienst is d\' ergste slavernij,
Hij knelt te meer, hoe meer de jaren snellen;
Zoo vliegt de dag der zaligheid voorbij, En ijlings zal de zeis des doods ons vellen.
Vorm tot Uw\' dienst ons hart, o heilig\' God! Dan zal in ons een vuur van ijver branden;
Uw dienst alleen geeft onvermengd genot, Kn maakt ons vrij van droeve zondenbanden:
Dan juichen wij in ons toekomstig lot,
En stellen ons blijmoedig in uw handen.
De genade omes Ileeren Jezus Christus, en de liefde God de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u. Amen.