é.iJipl^pSA\'quot;,\'!^ quot;««r. .\' ^\' ,te\'(in ^r.^éw*S(gt;•.\',\'h-!•y.|vVtó•!\'»gt;^1\'•\'i?quot;\'•\'^\'lt;l:,. -i-.-.\'iï f^\'j^ii-rS^^iV^rquot;» \'.
■ ■
■
n
. •■
^w^ffH-«\'mi«!#\' ■quot;\'ViH^A\'r-i\'i w, . \'.i. «f ||W^sl1;^rquot;^l-!lt;3ü^s,-.^. K ,.,1\' ^ ^ ^lt; i . t 4 ï K\'
■ \'• :. .. ■ ... .....
, .. .,.. ....... , . , ,g,.^.
■ ■ ...... ..... ........- ■ ■ ■............ .....
■ . . . ... ....... .■• ... .. .
L K E R R E 1) E over Matth. XXVI : 1
TEK BEVESTIGING VAN LIDMATEN
(DOMKERK 31 MAAKT 1807),
GEHOUDEN
DOOR
nicolaas beets.
ÜT RECHT, K KM INK EN ZOON. 1867.
■ -:\'■■■
■
■
M AT TH. 26 : 41.
WAAKT EN BIDT, OPDAT GIJ NIET IN VERZOEKING KOMT;
DE GEEST IS WEL GEWILLIG, MAAll HET VLEESCH IS
ZWAK.
Deze tekst voert ons terug tot een gedeelte der Lijdensgeschiedenis, ook dit jaar reeds weder voor de Gemeente behandeld. Hij verplaatst ons in de donkere schaduwen van dat Gethsémané, waar wij nooit te dikwijls met onze gedachten kunnen vertoeven, waarvan de naam alleen voor het christelijk hart ik weet niet welke weldadige vereeniging van ernstige en troostrijke gedachten medebrengt. Hier is de ingang van den lijdensweg. Hier staan, op de knieën volbracht, de eerste schreden. Hier wordt de boordevolle beker in al zijne zwaarte gewogen op de trillende hand; hier zijne gansche bitterheid in de eerste teuge gesmaakt. Hier zien wij onzen Goddelijken Verlosser in de volle aangrijpende werkelijkheid zijner om onzentwille aangenomene, om onzentwille zoo diep
4
in haar innigst wezen geschokte en gefolterde mensch-heid. Hier hooren wij hem, met de aaudoenlijkste openhartigheid, zijn nood aan zijne heste vrienden klagen, en met smeekende onderwerping zijn gansche hart toonen en uitstorten voor zijn God. Bij dezen vindt hij verhooring, versterking, troost; maar schoon hij ook hij hen „die hij liefhadquot; naar medelijden gevraagd, en het niet gevonden heeft, liet verandert niets aan eene liefde, die zelis deze verzwaring van lijden tot niet anders doet strekken dan tot hot heil hunner ziel.
„Mijne ziele is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met mij Iquot; Aldus heeft iiij tot het uitveikoren drietal gesproken, hetwelk verwaardigd was hem onder deze schaduwen te volgen; aldus, met eene vertrouwelijkheid, welke voor dezen Petrus , voor dezen Jakobus, voor dezen Johannes! niets verheelt; aldus, naar de behoefte van een hart, dat geheel menschelijk, geheel liefderijk, ook in liefderijke menschelijke deelneming eenigen steun zoekt in de ure der benauwdheid, eenige verzachting in de bitterheid des leeds. Maar ach! dit was de nacht, dit was de ure, waarin romdom den Heiland der wereld al liet booze zijne kracht, al het goede zijne zwakheid toonen moest; de nacht, de ure, waarin demonische haat voor niets terugdeinsde, maar oprechte liefde op de proef bezweek. Zij bleven, ja, de uitverkorenen, wien het
5
gebeuren mocht, met hem te zijn ook in deze zijne verzoeking; zij bleven, maar niet om „met hem te waken;quot; niet om den post der liel\'de waar te nemen, om hem te volgen met het oog, om bij hem te blijven met het hart, om zijne ziel in hare droefenissen, in hare benauwdheden, in hare verzuchtingen cn smeekgebeden, bij te blijven met hunne ziel! Niet om hem — (ach! het eenigste dat hij van hen verlangd had, en waarmede zij hem hadden kunnen troosten), zoo menigmaal als hij hen aanzag, een oog, een gelaat te toonen, waarin hij liefde las; onmachtige, maar deelnemende, en daardoor weder niet geheel onmachtige liefde. — Helaas I wel verre van aldus ,,met hem te waken,quot; konden zij zelfs in den gewoonsten zin niet wakker blijven, lieten zij zich door den slaap vermannen, sliepen zij in. „Mijn Vader I indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van mij voorbijgaan! doch niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt.quot; Deze kreet, die eenen Engel uit den hemel deed dalen „om hem te versterken,quot; wekte geen Petrus, geen Jakobus, geen „discipel dien de lieer liefhad,quot; daar zij op een steenworp afstands nederlagen en sliepen. - „Tot hen komende vond hij ze slapende,quot; maar schoon hij hun het zacht, het aandoenlijk verwijt niet spaarde; „Kunt gijlieden dan niet één uur met mij waken\'?quot; het strekte niet clan tot inleiding van den goeden raad, die zijne altijd voor en met hen wakende ziel hun in hare liefderijke
bezorgdheid niet onthouden kon en met verschoonende zachtheid gaf: „Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.quot;
„Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.quot; Het is uit den mond des Heilands, in het aandoenlijkst oogenblik, een goede raad, een ernstige waarschuwing; niet alleen voor zijn eerste, maar ook voor latere discipelen. Voor ons ook is dit woord gesproken. Komt, laat ons
(I.) Zijnen welmeeuenden inhoud overwegen.
(II.) Doordringen wij ons van de verootmoedigende waarheid, dat deze ernstige vermaning voor niemand onzer overbodig mag worden geacht;
(111.) Laat ons bedenken hoezeer zij door U verdient behartigd te worden. Jonge menschen! die u op dozen dag openlijk en plechtig aan de Gemeente verbindt;
(IV.) Welk een heiligen nadruk zij ook voor u en ons allen aan den mond ontleent, uit welken zij tot ons komt; en
(V.) Hoe ontwijfelbaar het is dat hare bestendige behartiging in dezelfde mate tot eer en zegen verstrekt, als hare tijdelijke verwaarloozing tot schade en schande.
7
I. Haar inhoud. —- Drie dingen onderscheiden wij in dezen inhoud: de vermaning zelve; hot doel dei-vermaning; don grond er van. Wat \'s Hoeren discipelen doen moeten: „Waken en bidden.quot; Waartoe zij dit doen moeten: Opdat zij niet in verzoeking komen.quot; Waarom hun dit zoo ernstig geraden wordt: „Omdat de geest wel gewillig, maar het vleesch zwak is.quot;
Wat zij doen moeten. „Waakt,quot; zegt de Heiland, „waakt en bidt!quot; Tot geheel hot tegenovergestelde van een naar ziel en lichaam verzonken zijn in hewusteloo-zen slaap, tot een zedelijk waken, een naar don geest wakker en waakzaam zijn, wordt door hom vermaand.
„Waakt.quot; Er is ook een slapen en in slaap vallen in het zedelijk, het geestelijk leven; een toegeven aan bedwelming, een overgeven aan zorgeloosheid, een wegzinken in vergetelheid. Dit moet niet plaats hebben. Het hart moet wakker zijn, zichzelf bewust, van zijn plicht en van zijn gevaar doordrongen. De ziel moet vóór zich zien, rondom zich zien, op haar post zijn; nuchteren blijven; bedachtzaam zijn; voorzichtig; bereid; beraden; ten allen tijde zichzelve machtig en tot het goede geschikt.
„Waakt en bidt.quot; Dit waken moet met bidden gepaard gaan. Met een doorgaand ootmoedig gevoel van afhankelijkheid , dat opziet naar hooger hulp ; met een onafgebroken geloovig putton en zich laven uit de bron van hooger kracht. Zonder dit bidden is het
8
rechte waken niet mogelijk; en het ingebeelde treft geen doel. Maar ook slechts hij kan, slechts hij durft in waarheid bidden , die aldus waakt.
Waartoe dit waken en bidden? „Opdat gij niet in verzoeking komt,quot; zegt de Heer, met den nadruk op dit „komt.quot; De bedoeling zal misschien beter gevoeld worden, indien wij zeggen: „Opdat gij in verzoeking niet inkomt.quot; Verzoeking komt, verzoeking is er voor zijne discipelen. („De Satan begeert zeer hen te ziften als de tarwequot;). Verzoeking tot ontrouw: verzoeking tot afval; tot slapen, waar met Hem, waar om Zijnentwil gewaakt; tot verloochening, waar Hij beleden moest worden; verzoeking tot kleinmoedig vluchten, tot overmoedig slaan met het zwaard! Dat de verzoeking komt, kan door waken niet verhinderd worden; dat zij er is, door gebed niet worden verbeden; maar het bewaart en beveiligt voor een „inkomen in de verzoeking ,quot; een toegeven aan de verzoeking, een bezwijken voor de verzoeking, hetwelk tot omkomen leiden kon. Eu waarom kon het zelfs hiertoe leiden? Wat maakt de verzoeking, wat elke verzoeking die komt en is, ook voor den discipel van Christus, gevaarlijk? „De geest is wel gewillig, maar het vleescb is zwak.quot;
„De geest is wel gewillig.quot; O de Heiland weet het, en miskent het niet. (Kon hij het in een Petrus, kon Hij bet in de zonen van Zebedéus miskennen?) Waar het hart hem aanhangt, waar liefde, eenige liefde
9
vooi\' hem is, daar is, naar diezelfde mate, een „go-willige geestquot; Gewillig om hem liefde te toonen, om hem getrouw te zijn, hem te gehoorzamen, te behagen. Maar schoon die mensch ook niet meer alleenlijk vleeseh zij, toch is hij nog veel minder alleenlijk geest. „Het vleeseh is zwak.\'quot; Het doet, in spijt van den gewilligen geest, zoo lichtelijk „inkomen in de verzoeking,quot; bezwijken voor de verzoeking. — Daarom „waakt en bidt!quot;
II. Kan het ons wel moeielijk vallen ons te doordringen van de verootmoedigende, maar gewisse, waarheid dat deze ernstige vermaning voor niemand onzer overbodig is?
Is ook in ons allen, is ook in den nitnemendsten onzer, is ook bij den gewilligsten geest, „het vleeseh niet zwak?quot; Zijn ook wij allen niet van allerlei verzoekingen omringd? Wordt niet elk onzer op zijne beurt op meer of minder zware proeven gesteld? Zijn wij niet maar al te geneigd te vergeten, of ten deele te vergeten, wat ons door deze vermaning herinnerd wordt?
Is ook in ons allen, is ook in den uitnemend sten van ons, ook bij den gewilligsten geest, het vleeseh niet zwak? Wie is hier de uitnemendste? Wie acht zich uitnemend? Wie vergelijkt zich met een Petrus, een Johannes, een Jakobus, in liefde tot den Heer? Ach, zij konden in Gethsémané, des gebeden, „niet
10
één uur met Jezus wakeu!quot; Kunt gij het, zonder te waken in den geest? zonder u aan God vast te houden door het gebed? Zoudt (jij het hebben gedaan? En waar in uw leven iets dergelijks door Hem geöischt werd, deedt gij het? Schaamte bedekt ons aller aangezicht. „Het vleesch is zwak.quot; Wij weten, wij ondervonden het wel.
Ook „bij den gewilligsten geest.quot; Wiens geest is do gewilligste? Die Jezus het meest, het innigst liefheeft. Maar laat zelfs de gewilligheid van den geest bij velen onzer niet nog veel te wenschen over? Dat was een „gewillige geest,quot; die zeggen kon, en liet meende: „Heere! ik ben bereid met u in de gevangenis en in den dood te gaan!quot; Nogtans deed het „zwakke vleeschquot; in verzoeking komen. Hoe moet bet gaan, waar de geest dit niet zegt, of het zeggende, het niet geheel mee-nen zou?
Zijn wij allen niet van allerlei verzoekingen omringd? Heeft de Satan opgehouden zeer te begeeren de uitverkorenen des Heeren te ziften gelijk de tarwe? Staan hem geene middelen, geen werktuigen meer ten dienste om elk onzer tot ontrouw te verlokken, te brengen tot een val? Kan geen ontijdige vaak ook onze oogen „bezwaren,quot; geen onbescheiden dienstmaagd ons lastig vallen om eene in ons oog ontijdige belijdenis? Omringt ons niet van alle zijde de wereld met al wat uit haar, met al wat voor oog, en vleesch, en hoogmoed
11
des harten begeerlijk is? Eu, zoo wij niet waken en bidden, zullen niet van tijd tot tijd, zullen niet op den duur, ook deze verzoekingen ons te machtig zijn?
Wordt niet elk onzer op zijn beurt op meer of min zware proeven gesteld? Niet alleen om in moeilijke oogenblikken bij Jezus te blijven en met Jezus te waken, maar ook om als Jezus tc lijden? Neen! nooit kan ons lijden het zijne evenaren, maar wij kunnen toch ook in Gethsémané\'s worden ingeleid, waarin ook onze ziele „bedroefd wordt tot den dood toe,quot; de troost onzer beste vrienden weinig en de hand Gods zwaar op ons is; waarin zeer bittere bekers ons aan den mond worden gezet. Dan is het geoorloofd om, als hij, te bidden: „Mijn Vader! indien bot mogelijk is, laat dezen drinkbeker van mij voorbijgaan!quot; Maar dan komt het er ook op aan, als Hij, er bij te voegen: „doch niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt.quot; Maar ach, hot „zwakke vleeschquot; heeft tot dit bijvoegsel geen kracht; en ook aan den „gewilligeu geestquot; zal zij ontbreken , indien de ure der beproeving in dezen „gewilligeu geestquot; niet tevens een Avakenden eu biddenden geest aangetroffen heeft!
„Waakt eu bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar bet vleesch is zwak.quot; Ach! hoe zijn wij maar al te geneigd te vergeten, of ten deele te vergeten, wat ons door deze vermaning herinnerd wordt! Hoe dikwijls maken wij ons diets dat
12
in ons de gewilligheid van den geest de zwakheid van het vleesch opweegt of overtreft, en nemen onzen ijver voor onze kracht, onzen wensch voor het wezen, ons willen voor volbrengen! Hoe gaarne verbeelden wij ons stilzwijgend dat ons vleesch wel zwak, maar toch zoo heel zwak niet is, en nu sterker dan vroeger! Voor hoe menige verzoeking sluiten wij het oog! Hoe menige beproeving stellen wij verre! Hoe dikwijls wordt bij het waken het rechte bidden, bij het bidden het rechte waken door ons verzuimd! Daarom, zoo het ons heden herinnerd wordt, dat beiden voor een iegelijk onzer onmisbaar zijn, dat het een van het ander onafscheidelijk is, laat ons de herinnering met ootmoedigheid aannemen, laat haar door ons allen met den hoogsten ernst ter harte genomen worden!
111. M aar vooral ook door u. Jonge menschcn! die u op dezen dag openlijk en plechtig aan de gemeente verbindt! Vooral ook door u. En zulks te meer, om de kracht en veelheid der verzoekingen op uwen leeftijd; de eigenaardige zwakheid van uw vleesch, de bedrie-gelijkheid van dit schoone oogenblik uws levens zeiven.
Om de kracht en veelheid der verzoekingen op uwen leeftijd. Waartegen hebt cjj al niet te waken, en hoe groot moet uwe waakzaamheid zijn? Het leven begint eerst recht, en de geheele wereld is u nieuw. Al wat in de wereld is begint eerst nu beteekenis en waarde
13
voor ii te krijgen, en vim alle kanten komen tot nog toe onbekende aanvallen op uwe goede voornemens, uwe heilige overtuigingen, uwe godvruchtige beginselen, op den ootmoed, de eenvoudigheid, het geloof uws harten, de reinheid van uw wandel, de vastheid van uw keus. Hoe vele zijn, voor jongeling en jonge dochter beide, en dat in alle standen der maatschappij, de gevaren der jonkheid! Jonge dochter, uit de groote wereld! men wil u nu „in de wereld brengen;quot; gij gaat er „verschijnenquot; en zult gezien, begeerd, bewonderd, of althans gevleid worden. Jonge dochter, uit de kleine wereld! gij moet nu „onder de menschen!quot; gij krijgt een dienst, uwe vrije uren en uitgangsdagen, en wie weet welke kameraden! Jongeling! gij zult thans op u zeiven staan, op eigen wieken drijven; gij verlaat uw vaders huis, uw moeders oog. Gij wordt soldaat, gij wordt student; gij krijgt een schat van vrienden, allerlei raad, allerlei voorbeeld! Gij ziet dingen, die gij nooit gezien, gij hoort een taal die gij nimmer gehoord hebt; gij wordt ingewijd in genietingen waarvan gij geen denkbeeld hadt; de een spot met uw onnoozelheid. de andere legt toe op uw bederf; uwe jeugdige vroomheid ____Ha! hoe kittelt zich do Satan een schoone bloem
nog in haar knop te vernietigen .... O „Waakt en bidt!quot; waakt en bidt, opdat het hem niet gelukke; maar de knop gespaard blijve en de bloem zich ontwikkele tot eene eere van Christus, tot een vreugd voor ons hart!
14
Denkt aan de eigenaardige zwakheid van uiv vleesch ! .Het is alles krachtig in u, wat aan verzoekingen bloot stelt, wat „in verzoeking komenwat voor verzoeking bezwijken doet; wat, als hot er op aankomt, zwak, ach zoo zwak maakt! Verbeelding, hartstocht, zinnelijke neigingen. Al wat uwen leeftijd boven eiken anderen bekoorlijk maakt, maakt haar ook zoo gevaarlijk. Die overvloed van leven, die uiterlijke schoonheid, die opgewektheid, die gloed, die kracht, dat gevoelige, indrukkelijke, vatbare, meegaande, ja ook die be-minlijke zorgeloosheid en dat argeloos vertrouwen, waarmede hot jong gemoed zich zoo gaarne en gemakkelijk, en (ten zij er „gewaakt en gebedenquot; worde) zoo lichtelijk ook aan den verkeerden overgeeft.
Laat u, mijne jonge Vrienden! laat u tot waken en bidden vermanen, ook op grond van de bedriegelijk-heid van dit schoone oogenblik zelven, dat gij thans beleeft. Zijne bedriegelijkheid voor u. Wij gaan uit van de onderstelling dat in u allen „de geest gewillig is.quot; Hot is juist deze onderstelling, die ons, wat u ook nog moge ontbreken, de vrijheid geeft om u bij de volgers van Jezus te tellen en in zijne gemeente op te nemen. Is zij ongegrond, zoo bobt gij ons bedrogen, en onze woorden (tenzij dan dat zij u, wat God geve! als een kracht der beschaming door merg en gebeente gaan) gelden u niet. Wij onderstellen dat in u „de geest gewillig isdat gij het goed meent met
uwe belijdenis van Christus, voor zoo ver gij haar omvang en strekking doorgrondt; dat er goede en oprechte voornemens bij u bestaan om uwe belijdenis door uwen wandel gestand te doen, uwen God gehoorzaam, uwen Heiland getrouw te zijn, en u door zijn Geest en Woord te laten leiden. Is-dit zoo, dan heeft de levensure, waarin dit in de tegenwoordigheid Gods, openlijk door u betuigd en liefderijk van u geloofd en aangenomen wordt, voor uw hart iets zeer ontroerends en heiligs. Maar dan gevoelt gij u ook gelukkig in deze ure, en, in het gevoel van uw geluk, misschien sterk. Dit is het bedriegelijke van dit oogenblik; en het meest voor hen die van het gevoeligst gestel zijn. Verhoogd gevoel, een opgewekte en hoogernstige stemming, de geestelijke wellust eener heilige ontroering, wekken zelfvertrouwen, maar zijn geen kracht; slechts door „waken en biddenquot; kunnen zij de kracht verhoogen. Zonder dit, bedwelmen zij veeleer en doen daarna, als alle bedwelming, in slaap vallen. Ach hoe velen waren enkel gevoel bij hunne aanneming en bevestiging en eerste avondmaalviering, die daarop voor de eerste de beste verzoeking tot ontrouw bezweken I ... Waarom? Omdat zij enkel gevoel waren, en niet ook gebed en waakzaamheid. Mistrouwt uw gevoel; ook het beste en heiligste. Wacht u voor zijueii overmoed. Ook Johannes kwam van het avondmaal, waar hij „inden
schoot des Heilands had aangezeten,quot; en het was zijn vurig gevoel, dat Petrus had doen uitroepen: „Al werden zij ook allen aan u geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden!quot; — Nog dienzelfden nacht sliepen beiden in Gethsémané; loochende Petrus met eenen eed, dat hij den Nazarener kende.
„Waak en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak!quot;
IV. O, Wolk een heiligen nadruk ontleent voor u en ons allen het woord dezer vermaning aan den mond, uit welken het tot ons komt, den dierbaren, liefderijken, gezegenden mond van onzen Heer en Heiland Jezus Christus! Van alle lippen, die het ons toeriepen, zou het ons een gulden woord van ware wijsheid zijn; maar van deze is het ons een woord der deelnemendste, der bezorgdste, der heiligste liefde! Wie moeten wij zijn , indien wij daar ons hart tegen verharden? „Waakt en bidt opdat gij niet in verzoeking komt! He geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.quot; In Gethsémané is hot ook om onzentwil gesproken, door Hem die daar, ook om onzentwil, in zoo groote verzoeking was, in zoo zvvaren strijd, in droefenis en benauwdheid tot den dood; gesproken door Hem, die van waken en bidden, ook daar en toen zulk een aandoenlijk , hartverheffend, beschamend voor-
17
beeld gaf. In Gethsémané is het gesproken om voor erger te bewaren hen, die daar getoond hadden geen enkel uur met hem te kunnen waken, gelijk ook wij dat wel menigmaal hebben getoond, doch die hij om deze hunne zwakheid niet verstiet, maar sterkte , maar wapende tegen komenden nood, blijkbaar zielsgevaar, zooals hij het ook ons doen wil. In Gethsémané is het gezegd, met den mond aan dien bitteren beker, aan welke de trouwloosheid zijner liefste discipelen bitterheid toevoegde, en die niet bitter was dan door onzer aller zonde; maar zonder dat hij een oogenblik aarzelde, om hunnen en onzen wil dien beker tot den bodem toe uit te drinken. In Gethsémané, op den weg naar dat Golgotha, waar hij alle jammerlijke gevolgen van de „zwakheid des vleeschesquot; ging verzoenen met zijn bloed, opdat „de geest,quot; tot de hoogste liefde ontvlamd, steeds „gewilligerquot; worden zou! O hoe behooren wij te waken en te bidden om den wil van Hem, die om on-zentwil gewaakt en gebeden, geleden en gestreden heeft; dat hij de vrucht van zijn woord, de vrucht van den arbeid zijner ziel, de vrucht zijner liefde zie! „De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.quot; Zacht is zijn oordeel; maar ernstig zijne waarschuwing; en zoo wij deze in den wind slaan, zijn oordeel zal niet zacht kunnen blijven!
18
V. Bedenkt ten slotte dat eene bestendige behartiging van die waarschuwing zoo zeer tot eer en zegen moet gedijen als bare tijdelijke verwaaiioozing tot schade en schande strekt. Indien waarlijk „de geest in u gewillig isuw geloof oprecht, uwe liefde voor den Heiland waarachtig, zult gij, als een Petrus, ook struikelende vorderen, en niet verworpen worden om uw val. Maar ach! welke bittere tranen, zult gij, als een Petrus, weeuen, die gij u hadt kunnen besparen, indien gij meer „gewaakt en gebedenquot; hadt. Hoe menig onzer heeft, door dit in gewichtige oogenblikken te verzuimen, zich zeiven met vele smarten doorstoken, en zoo na aan verderf en ondergang gebracht, dat bij bijna tot wanhoop verviel, en de moed, om de ook nu weder tot behoudenis uitgestrekte band nog weder aan te grijpen, bijna ontbrak. Jonge belijders van den Heere Jezus! nieuwe leden der gemeente, die Hem volgt! weest wijzer; „waakt en bidt!quot; Eervol is liet waakzame, zegenrijk bet biddende leven. Eer en zegen brengt het over u zeiven en over den naam en de zaak van uw Heer. Het zij bet uwe, met steeds meerder ernst, steeds dieper ootmoed, waaraan een steeds blijmoediger vertrouwen zicb paren zal. Waakt biddende. Bidt wakende. Staat op uw post. Houdt den slaap uit de oogen. Het is alsdan dat men gelooven durft: „Jezus waakt, Jezus bidt voor mij.quot; Het is
19
alzoo dat men „volkomenlijk hoopt op de genade die toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus.quot; De duivel, dien gij „wederstaat,quot; zal „van u vlieden,quot; en de Heiland, dien gij gehoorzaamt, u met al zijne liefde omringen.