( 32 )
met ulieden, alle de dagen tot aan de voleinding der wareld. Maar wat zal het zijn als de voleinding der wareld daar is? Als de Heer, nog anders dan tot hiertoe, als hy niet alleen naar zijne godheid, majesteit, genade, en geest, onzichtbaar, maar zichtbaar, in zijne verheerlijkte menschheid, met haar, in haar midden wezen zal. Dan hebben, by de groote vereeniging, alle scheidingen een emdc. Dan blijft byeen, dan blijft by den Eenen, al wat hem door een oprecht geloof, door eene volkoraene overgave des harten heeft toebehoord. Zullen wy, wy allen dan by cén zijn? Dat geve God.
AMEN.
ONLANGS VOOR DE GEMEENTE GEHOUDEN
X i\' I S T,
Johannes XVI1. 17\'\'.
Uw woord is de waarheid.
„Uw woord is de waarheid;quot; of zoo als er eigenlijk, zonder bepalend lidwoord, in het oorspronkelijke staat: »Uw woord is waarheidmet allen mogelijken nadruk, welken de woordvoeging geven kan, op dit uw, tot tegenstelling met ieder ander woord — dat is een woord van Jezus Christus. Hy sprak het uit voor God, in een allerplechtigst, allerheiligst oogenblik. Het komt voor in het gebed, hetwelk de gemeente met dankbaren eerbied zijn Hoogepriesterlijk gebed genoemd heeft, omdat hij het, haar ten goede, opzond op den weg naar het altaar zijns kruises. Hij sprak het uit, in verband met eene bede om heiliging voor de zijnen; waarachtige heiliging, die alleen daar kan plaats hebben, waar, door geheele overgave des
4
harten aan hem, door de innigste gemeenschap mei hem, de waarheid Gods, — d. i. de rechte kennis en erkenning van God zooals hij waarlijk u en gekend wil zijn, — het element is waarin men leeft en zweeft. »Heilig hen;quot; zoo heette het van zijne biddende lippen; »heilig hen in uwe waarheid.quot; Daarop, in éénen adem: »Uw woord is waarheid.quot;
»Uw woord is waarheid.quot; Bij deze verklaring van Jezus Christus omtrent het Woord Gods staan Avij heden stil. Niet om te bewijzen dat het een waar woord is. Maar om ons te verdiepen in de oneindig verblijdende en tegelijk ontzagwekkende beteekenis van het feit, dat dit woord gesproken kon worden en gesproken is op aarde; het feit dat er een Woord Gods aan de menschen is; waarvan dit andere feit het gevolg is, dat er voor tien mensch waarheid, stellige waarheid te vinden is op het hoogstaangelegen gebied.
»Uw woord is waarheid.quot; Er is een H\'oord Gods aan de menschen. Nog een ander woord dan zij vernemen in hun binnenste, door de stem des gewetens, die hun zegt dat God is, een belooner
vail het goed, een vergelder van het kwaad; alwetend, rechtvaardig, machtig; wien te behagen gelukkig, wien te mishagen rampzalig maakt. Nog een ander woord dan zij lezen op het gelaat eener schepping, die zijne eer en grootheid, zijne wijsheid en goedheid, »zijne eeuwige kracht en goddelijkheidquot; (zegt de apostel) verkondigt; nog een ander woord dan zij pogen op te zamelen uit de geschiedenis, het beleid harer gangen, het treffende harer uitkomsten, het ontzettende harer gerichten. Een ander en een meerder woord, dat do kracht dezer woorden versterkt, hun zin voor vervalsching behoedt, ze eerst recht doet verstaan , en meer zegt dan zij, veel, dat zij niet kunnen zeggen; eene opzettelijke, eene dadelijke Openbaring. Een Woord Gods, in den zin waarin Jezus Christus in dit hoogepriesterlijk gebed daarvan spreekt, ook als hij zegt: »Ik heb uwen wil geopenbaard den menschen — en zij hebben uw woord bewaardquot; (v. 6); en wederom: »de woorden, die gij mij gegeven hebt, heb ik hun gegeven en zij hebben ze ontvangenquot; (v. 8). 6W heeft gesproken: »voortijds , veelmalen, op velerlei wijze door Israëls pro-pheeten;eindelijk door Jezus Christus, zijnen Zoon;quot; door Jezus Christus, zijnen Zoon, »die krachtelijk
(.)
bewezeu is zijn Zoon te zijn door de opstanding uit de dooden; door Jezus Christus, zijnen Zoon, die aan liet woord van Israels proplieeten als aan godswoorden getuigenis gegeven heeft; en die zich, om zijne eigene woorden voor godswoorden te doen erkennen, beroepen heeft op het geweten van een iegelijk wien het te doen was om »Gods wil te doen.quot; Door dit godswoord aan de menschen; hetwelk door den mond en de pen van hen, wie het in de eerste plaats verlicht heeft, tot allen komt, en waarvan de Heilige Schrift des Ouden en Nieuwen Verhonds tegelijk de veilige bewaarplaats en de levendmakende verspreider is; door dit godswoord aan de menschen, hetwelk als zoodanig voor het oprecht geweten onmiskenbaar blijft, — is voor den menscli waarheid, stellige waarheid te vinden op het aangelegenst gebied, is zij hem voorgelegd en gegeven. »Wat is waarheid?quot; vraagt een Pilatus, die ook een menscli is, ook een geweten heeft, ook het boek der schepping voor zich ziet opengeslagen, en het onderricht der geschiedenis niet ontbeert; » Wat is waarheid ?quot;vraagt hij met zich zelve behagende vertwijfeling en schouderophalende spotternij, alsof het de hoogste wijs-lieid ware, op het hooger levensgebied, het gebied
des geestes, het zoeken en vragen naar waarheid optegeven! Maar die geweten genoeg heeft om genoeg waarheidliefde te hebben; zedelijke waarheidliefde, oprecht verlangen, om in zijn zedeC.jh belang, tot hoogere kennis en bevredigende zekerheid te geraken; die »hoort de stemquot; van Jezus Christus, die zal in zjne woorden goddelijk klare, goddelijk gewisse antwoorden op de diepste eu aangelegenste vragen zijner ziele én vernemen éu erkennen.
Daar is een Woord Gods aan de menschen. Er is voor den mensch waarheid, stellige waarheid te vinden op het aangelegenst gebied.quot;
Indien dit feit heden voor het eerst te onzer kennis kwam; indien het ons, op den indrukmakenden toon eener hoogere zending of met het vertrouwen inboezemend gezag der eigene ervaring werd aangezegd, het zou menig onzer in eene geheel andere stemming aantreffen of brengen dan waarin hij zich nu wellicht tegenover dit feit geplaatst ziet. Aan de mogelijkheid van dit feit twijfelt, in den grond zijns harten, geen enkel mensch; en de de ziel, die van nature het werkelijk aamvezevgt;
8
van dit feit zoekt en voorgevoelt, als de honger de spij/.e, is gemaakt om het te erkennen, waar het zich aanbiedt. De blijdschap der erhennwg moet te grooter zijn, naarmate de behoefte dringender gevoeld, krachtiger opgewekt, minder door verkeerde middelen in slaap gewiegd of door bedriegelijke surrogaten gepaaid was. Maar, onder het voorrecht van het erkende feit geboren en aan alle zijden van zijne zegeningen omringd, verkeeren wij in een ander geval. De goddelijke antwoorden zyn deze vragen, de bevrediging is onze behoefte vóórgekomen, en nu is ons eerste vragen maar al te dikwijls twijfelen, en ontstaat bij velen eene nietnoe behoefte, die niet bevredigd worden kan; de behoefte namelijk van het op zich zelf staand verstand , om voor de goddelijkheid van het goddelijke een meerderen waarborg te hebben dan die het in zich zelve, die het in de volkomene bevrediging der naar waarheid gevoelde hartsbehoefte bezit. Ziedaar de kwalen, van den geestelijken rijkdom! Ziedaar de schaduwzijde en het gevaar van in overvloed geboren te zijn! Ziedaar ongeloof, als vrucht van te vroeg bevredigde, tegenover bijgeloof, als toevlucht van onbevredigde behoefte. Ziedaar, onder begunstiging van veel goeds en
veel kwaads dat aan onzen leeftyd eigen is, de plage van liet tegenwoordig geslacht. Ziedaar waarom het in deze negentiende eeuw onzer Christelijke jaartelling , na duizend jaar Christendom in het land waarin wij leven, voor eene christelijke gemeente, in eene Christelijk kerkgebouw, op eenChristelijkenrustdag te zaam gekomen, niet ongepast of overbodig kan worden geacht, indien een »dienaar des Goddelijken Woords,quot; haar bepaalt bij het feit, hetwelk de eenigc grond van zijn ambt, de cenige reden van haar aanzijn is, het feit dat er een Woord Gods aan do menschen en er derhalve voor den mensch waarheid, stellige waarheid te vinden is op het hoogstaangelegen gebied, — en bij het oneindig verblijdende van dit feit.
Om ons hiervan op nieuw en zoo diep mogelijk te doordringen zal het misschien noodig zijn ons die pijnlijke onzekerheid, waarvan de goddelijke openbaring, en deze alleen, verlost, nog eens weder krachtig voor den geest te stellen.
Het is niemand onzeker of er een God is. Niemand houdt op dit te weten, al beproeft hij ook met allen ernst er aan te twijfelen, en al kunnen de
10
wijsgeeren er niet in slagen het tot elkanders genoegen te bewijzen. Stellige wetenschap hiervan is, gelijk het zelfbewustzijn, eene eigenschap van het menschzyn, die wel kan worden ontveinsd, maar niet dan tegelijk met al wat den mensch mensch maakt kan worden gesmoord. Men kan vragen »Is er een God?quot; gelijk men vragen kan: ,Besta ik ?\' Niemand vraagt het uit behoefte. Men kan beweren: »Er is geen God!quot; gelijk men beweren kan: »Er is geen onderscheid tusschen goed en kwaad.quot; Niemand beweert het, dan ondanks zich zelf.
De onzekerheid omtrent een leven na dit leven is pijnlijk. Meent niet dat deze onzekerheid uw deel niet zijn zou, indien er geen godswoord aan de menschen was, indien Jezus Christus niet had gesproken! Diep ligt in de menschelijke ziel gehechtheid aan het leven, afschuw van vernietiging, bewustzijn van eeuwige bestemming; maar diep ook de overtuiging des gewetens dat het leven verbeurd is. De verwachtingen der volkeren zijn in dit opzicht niet eenstemmig. De wijste der Grieksche wijzen bracht het slechts tot het betoog der hoogste waarschijnlijkheid; zijns gelijken overtuigde hij maar, zoo lang zij hem hoorden spreken, en de groote menigte, schoon belangstellend, kon zijne
bewijsvoering niet volgen. De wijsheid dezer eeuw, liet Woord Gods aan de menschen ontwassen , brengt liet in ons christelijk midden niet verder dan tot een: »inen zou zeggen.quot; Doch ook de zekerheid in dezen heeft hare pijn, zoolang zij met eene onzekerheid gepaard gaat die van alle onzekerheden de pijnlijkste is. Wat bedoel ik M. H. ? O gij weet het. Bij de pijnlijke zekerheid dei-zonde , bij brandende behoefte aan vergiffenis, de pijnlijke onzekerheid van deze. By de volkomene overtuiging der alwetendheid, der rechtvaardigheid, der heiligheid Gods, en ook der goedheid Gods voor de goeden, — de door niets weg te nemen onzekerheid der genade Gods voor de schuldigen, en indien ook voor andere schuldigen, voor dien schuldigen , die men zelf is! — Want » de hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt zijner handen werk, de dag aan den dag stort overvloedelij k sprake uit, en de nacht aan de nacht toont wetenschapquot;... Maar geen starren des hemels , geen bloemen der aarde, geen lachende vallei, geen zee met hare volheid bruischende, geen zon opgaande over boozen en goeden zelfs, roept mij toe; » Daar is vergiffenis!quot; Veel minder: »Vtva zonden zijn u vergeven; ga henen in vrede!quot;... En schoon mijn
12
hart telkens op nieuw innerlgk hoopt, mijn geweten leert mij altijd weder die hoop mijns harten te mistrouwen. Zoo leef ik dan voort, rusteloos geslingerd tusschen de hoop van hetgeen ik niet en de vrees van hetgeen ik zeker weet... Ach, wat zegt de onzekerheid omtrent een leven na dit leven, tenzij dan door die andere onzekerheid: in dit mijn leven (kort of lang, voorbijgaand of oneindig) niet te weten hoe ik met den Almachtigen sta, en het ergste te duchten? — Te zeggen dat lichtzinnigheid, hoogmoed en bijgeloof alom duizend drogredenen gezocht, duizend middelen gevonden hebben om de pijn dezer onzekerheid te ver-dooven, is te bewijzen dat zij on ver dragelijk is en algemeen. Aan te toonen dat er duizenden zijn, die deze pijn niet of weinig gevoelen is het bewijs te leveren, dat zonder een godswoord aan de men-schen, hetwelk de ware balsem is voor deze pijn, de uitnemendsten van het menschelijk geslacht (immers de ootmoedigen en boetvaardigen) altijd gedoemd zouden zijn de ongelukkigsten te wezen. Maar het is metterdaad de diepe grond van de innige vertwijfeling, de radelooze verdierlijking, de eindelooze vrees, en alle de buitensporigheden van het vreeslijk bijgeloof der heidenen.
13
Het Godswoord is er, het woord dat Waarheid is en waarheid bevonden wordt; het goddelijk troostende, goddelijk bevredigende, goddelijk heiligende , goddelijk bezielende, nieuw leven gevende Woord. Het Evangelie, de Blijde Boodschap van Genade en Verzoening. Het woord, dat niet anders dan eene Boodschap, eene Openbaring van Godswege, nooit eene ontdekking van de zijde des menschen wezen kon; maar eenmaal uitgesproken en in het hart des menschen, in het leven der mensch-heid opgenomen, zijne waarheid en goddelijkheid daardoor erkennen doet, dat het meer dan een woord, dat het eene kracht is, eene scheppende en herscheppende kracht, die uit den donkeren baaierd van zonde, jammer en vertwijfeling, eene wereld van Godverheerlijkende deugden, van Godverheer-lijkende vreugde en hoop te voorschijn roept en onderhoudt. Slechts zij kunnen dit woord haten, die aan den ouden chaos, om welke reden dan ook, gehecht zijn en het licht van dit woord schuwen; slechts zij kunnen aan de goddelijkheid van dit woord twijfelen, voor wie de schepping en onderhouding eener nieuwe zedelijke -vverekl niets is, indien dit woord met hunne beschouwingen en ervaringen op het gebied der stoffelijke wereld
14
niet rijmt; slechts zij kunnen koel zijn voor het groote voorrecht, bij het heldere licht der goddelijke openbaring geboren, onder de luide verkondiging van het Godswoord opgewassen te zijn, voor wie do ure nog niet gekomen is, in welke zij den waren nood des levens recht hebben leeren — ik zeg niet noemen, maar kennen. Voor dezen is en blijft het feit: »Daar is een Woord Gods aan de menschen; er is voor den mensch Waarheid, stellige waarheid te vinden op het aangelegenst gebiedquot;, metterdaad een feit van oneindig verblijdende beteekenis. »Hetgeen het oog niet gezien, het oor niet gehoord had en in het hart des menschen niet was opgeklommen , maar God bereid had dien die hem liefhebbenquot;, (1 Cor. 2. 9) dat is hun hoogste levensvreugd, hun overvloedige lijdens-troost, hun onuitputtelijke bron van moed en kracht.
Doch het feit, waar wij bij stilstaan, heeft niet slechts eene oneindig verblijdende, het heeft eene daaraan evenredige ontzagwekkende beteekenis; en, hoewel wij het weten, ons ook hiervan telkens op nieuw te doordringen is van het hoogste belang.
»Er is een Woord (iods aan de menschen, er is voor den mensch Waarheid, stellige waarheid, op liet aangelegenst gebied.quot; Onder welk een zware verantwoordelijkheid brengt het; welk eene heilige verplichting legt het op!
Jezus zeide van de onwillige Joden: »Indien ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij hadden geene zonde, maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hunne zonde.quot; Het laatste voorwendsel van een zondig leven vervalt, waar God zich heeft laten hooren in de lilijdc Boodschap der verzoening; waar de weg, het middel, de voorwaarde des behouds is aangewezen, en de bron van kracht tot bekeering en volmaking geopend is en vloeit. Goddelijk rechtvaardig; alle con-scientiën gevoelen dit; goddelijk rechtvaardig was het woord van Jezus Christus tot de steden in welke zijne krachten meest geschied waren: »Wee u Chorazin! wee u Bethsaïda! want zoo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied die in u geschied zijn, zij zouden zich eertijds in zak en assche bekeerd hebben. Doch ik zeg u: het zal Tyrus en Sidon verdragelij ker zijn in den dag des oordeels dan u lieden. En gij Kaper-naum! die tot den hemel toe zijt verhoogd, gij
1 ()
zult tot de helle toe nedergestooten worden. Want zoo in Sodom de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden tot op don huidigen dag gebleven zijn. Doch ik zeg u dat het den lande van Sodoni verdragelijker zal zijn in den dag des oordeels dan u.quot; En naar denzelfden maatstaf, naar hetzelfde beginsel; alle conscientien moeten het goedkeuren; zal alle godsgericht zijn.
Hoe vreeslijk is het dan zich te moeten voorstellen dat, te midden van volkeren, vóór andere en sedert eeuwen met het Godswoord bevoorrecht, die al zijne krachten gezien, al zijne zegeningen gesmaakt hebben en smaken, nog en wederom zoo zeer velen gevonden worden , die zijne goddelijkheid en waarheid bestrijden; zoo zeer velen, die naar zijne goddelijkheid en zijne waarheid niet vragen; zoo zeer velen, die beiden aannemen, belijden, en verdedigen wellicht, zonder zijne goddelijke kracht toe te laten tot hun hart. Hoe goed en noodig is het dat zij, die den Heiland met overtuiging en dankbaarheid nazeggen; »Uw woord is waarheidquot;, zich zeiven telkens en telkens wederom de vraag voorleggen: of zij het Godswoord dat waarheid is, wel reeds in waarheid als een Godswoord eeren, met een waar vertrouwen, eene ware gehoorzaam-
heid, een waarachtig hart, een leven waarlijk naar zijnen eisch!
Helaas M. G. indien ook wij; onder den ver-doovenden invloed der gewoonheid van een voorrecht dat wij nimmer hebben gemist; bij de zekerheid van het tot geen prijs te willen verwerpen; en onder den schijn van het hoog te waardeeren; indien ook wij ons zei ven nog nimmer recht rekenschap gevergd hebben van de wijze waarop wij, en van de mate waarin wij aan dat voorrecht beantwoorden; indien wij tevreden zijn, nu eens met wat moer, dan met wat minder gevoeligheid, ons de vertroostingen van het Godswoord te laten aanleunen, zijne beloften en bedreigingen over ons te laten henengaan, en naar zijne eischen en vermaningen te hooren; indien wij slechts vreezen aan het Godswoord te twijfelen, slechts schrikken van het denkbeeld om ons niet in het algemeen naar de overtuigingen , de zeden, de gewoonten van het christelijke volk te voegen; — indien wij, zonder ooit geheel buiten aanraking met het Woord Gods te zijn, nogtans, om zoo te zeggen, altijd slechts met de oppervlakte van ons hart langs zijne oppervlakte heenstrijken: ook wij hebben dan nog nooit het Godswoord als Godswoord geëerd. Het Godswoord
1«
wil aan den mensch, aan den geheelen mensch) en aan het innigste van den mensch. Het wil aan zijnen Wil, en dien reinigen en heiligen en voor God in beslag nemen. Het woord der vertroosting wil zóó geloofd, zóó ter harte genomen worden, dat het als eene kracht ter bekeering en heiliging en volmaking werken kan. Het
Woord van God, dat Waarheid is, wil aan het ware
#
hart des menschen; om dat aan zich zeiven te ontdekken, om dat van zijne ware wonden te genezen , van zijne diepe smetten te zuiveren, uit zijne wezenlijke krachteloosheid op te wekken, en van een waren vrede te vervullen. Het wil daartoe door allen schijn en zelfbedrog beenboren, waarmede dat hart zich bekleedt en voor zich zelf onkenbaar maakt. Die dit tot nog toe niet toegelaten heeft, die deze werkingen steeds behendig heeft ontdoken, vaak moedwillig verijdeld, heeft het Woord Gods tot nog toe zijnen eisch niet gegeven, heeft zijnen duren plicht aan dat Woord, dat Waarheid is, tot nog toe niet gevoeld, heeft zich tot hiertoe zwaar aan het Godswoord bezondigd. Heden dan, daar hij het recht en den eisch van dat Woord wederom verneemt, onttrekke hij niet langer zijn hart, maar geve het over, stelle het bloot!
lit
«Uw Woord, o üod! is Waarheid.quot; Gelukkige! die het Evangelie der genade en der verzoening, het woord van Christus Gods Woord, die het Waarheid bevonden hebt; die het bevonden hebt eene kracht Gods tot behoudenis en een zaad der wedergeboorte voor uwe ziel! Hoe zult gij — uwen God altijd dankende — zijn Woord ooit genoeg kunnen eeren ? O eert het ook, eert het ook, voor het oog eener ongeloovige wereld en dikwijls klein-geloovige gemeente, door openlijk te toonen, in dezen onzen tijd, dat gij, te midden van alle en elke bestrijding, op zijne waarheid en goddelijkheid vertrouwt en gerust zijt. Bekommert u in liefde over de ongelukkigen, die het miskennen en bekampen, maar stelt u niet aan als of iets of iemand nu of ooit dat Woord van zijne kracht of werking berooven kon. Geen mensch, geen wereld vermag iets wezenlijks of duurzaams tegen de kracht der waarheid, de kracht van God! Wat gij vóór haar vermoogt, is niet: de waarheid te he-vj jzen, maar van hare kracht te getuigen en hare vrucht te toonen. »IIeilig hen in uwe waarheid!quot; heeft uw Heiland voor u gebeden. Bidt het voor u zeiven!
Als Gods Woord, dat Waarheid is, u steeds meer
2(1
en meer alzoo doordringt, loutert en in de heilige gemeenschap Gods doet leven, dat ook in u, in woord en wandel alles meer en meer tot de hoogste, hlijkbaarste waarheid komt; de ootmoed, het geloof, de liefde, de hope, de blijdschap, de gehoorzaamheid, het geduld; dan doet gij m deze wereld het beste wat gij vermoogt voor dat Woord, dat — alles gedaan heeft in u.
7 Mei 18C5.