-ocr page 1-
-ocr page 2-

ugt;

DE LIEFDE TOT HET GELD.

LEERREDE

LU KAS XII: 15.

ADOLPHE MO NOD.

________ooO^OOO----

AMSTERDAM,

I. DE HOOG H amp; 0°.

Prijs 10 ox. f 1.00.

-ocr page 3-

Indien het ons waarlijk te doen is om van de zonde verlost te worden, dan moeten wij niet een enkelen tak, maar den wortel bestrijden en uitroeien. Blijkens Gods onfeilbaar woord is liefde tot liet geld en een vriend daarvan te zijn, de oorzaak van alle zonden. Het is dan ook daarom, dat den liefhebber van het geld het koninkrijk der hemelen ontzegd wordt, evenzeer als den hoereerder en den dronkaard. Voor velen echter schijnt de vraag, wat gierig te zijn, beteekent, niet recht duidelijk beantwoord. De reden van deze niet duidelijke beantwoording vloeit uit gebrek aan zelfkennis of uit gebrek aan personen, die ons de waarheid zeggen. Te meer is dit gebrek aan zelfkennis algemeen, naarmate de welvaart nog al veler hartenen handen ontsluit, maar verraadt evenwel het bestaan van den wortel van alle kwaad, die meer en meer onvatbaar maakt voor zelfontdekking. Maar ook is het waar dat velen, die in waarheid den Heer belijden, zich onttrekken aan algemeene weldadigheid. Deze komt daarom voor rekening van slechts enkelen, die nu gedrongen door hun oprecht geweten, dikwijls dubbel en meer dan dubbel bijdragen voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk, enz. Voor deze laatsten is dit niet anders dan een rijke zegen, verwaardigd te worden den Heer met hunne goederen te dienen, maar voor de anderen kan de ontbering van dien zegen niet zonder schade voor hunne ziel zijn.

Als David zich niet ontziet om oprecht zich voor God aan te klagen en den noodkreet slaakt: »Hoe kleeft mijne ziel aan\'t stofquot; dan mag de Christen zich immers wel vrijelijk voor God ter toetse stellen. In ieders hart woont de gierigheid, want zij is de bron van alle kwaad, en zij kan alleen onderdrukt en overwonnen worden door liefde tot Gods getuigenis d. w. z. tot de geheele getuigenis Gods in Zijn Woord.

Welnu, de verhandeling van Adolphe Monod over: vicacht u voor liefde tol het geldquot; houdt de volle getuigenis Gods in, en is zeer geschikt om ieder oprechte te ontdekken (de onoprechte laat zich niet ontdekken,) en zal daarom voor velen, tot rijken zegen zijn. Voor den mildadige is een roem weggelegd in de toekomst van onzen Heer Jezus Christus, en daarom zijn ze niet over te vele on te groote offers te beklagen; maar Paulus, die dien zelfden roem wegdroeg en ze voor geen geld wilde ijdel maken, wilde toch dat er in de gemeente gelijkheid zij in weldadigheid.

Om dit onder de Nederlandsche Christenen te bevorderen , wordt deze uitgave op zoo onbekrompen wijze door eenige vrienden bevorderd. God zegene dat heerlijk doel! NN.

-ocr page 4-

DE LIEFDE TOT HET GELD.

Ziet top, wacht u van de gierigheid.

(Luk. XJI: 15.)

(De lezer wordt uitgenoodigd hef teltsthoofdstuk te lezen van vs. 13 tot 34).

Do waarschuwing, die de Heer in onzen tekst, aan zijne discipelen geoft, heeft iets treffends en plegtigs, dat eene meer dan gewone aandacht vraagt. Men bespeurt dat Hij hen opmerkzaam heeft willen maken op zekere gevaarvolle begoochelingen. En welke zijn die? Wij gelooven er drie voorname te moeten aanwijzen : Alen bedriegt tick in den aard der gierigheid; men bedriegt zich in het oordeel, dat God over haar velt; en men bedriegt zich in de heerschappij, die zij onder de men-schen uitoefent. Wij zullen daarom in deze leerrede aantoonen; Wat de gierigheid is; hoe misdadig zij is; en hoe algemeen zij is.

Men bedriegt zich in den aard der gierigheid. Dit is minder onze schuld, dan die van onze taal, die hierin niet overeenkomt met de taal der Schrift. Wij noemen gewoonlijk iemand gierig, die het geld liefheeft om het gold, die slechts denkt om op te hoepen, zonder er een ander ecnig genot van te schenken , ja zonder er zich zeiven naauwelrjks eenig genot van te veroorloven. Is het dan to verwonderen dat wij, die van der jeugd af aan aan deze wijze van uitdrukking gewoon zijn, haar ook onwillekeurig toepassen op do woorden van de Schrift, en in den gierigaard, dien zij veroordeelt, denzelfde zien, over wiens karigheid de wereld hot vonnis velt. Ik zeg onwillekeurig; en toch, wij hebben ook eene geheime beweegreden om het op deze wijze te verstaan. Want dewijl die soort van gierigheid gelukkig slechts zelden bij ons voorkomt, en do meostcn onzer daarvan niet beschuldigd kunnen worden, spreken wij ons zeiven

-ocr page 5-

4

vrij, en kunnen mot zelfvoldoening zeggen: Die man ben ik niet. Doch neemt u in aclit, dat gij u niet geruststelt op grond van een woord, en wel van een kwalijk begrepen woord. Do gierigaard ia de taal des Bijbels is niet dezelfde als de gierigaard in onze taal. De Bijbel geeft dezen naam niet aan den goldvorzamelenden vrok alleen, hij houdt zich naauwelijks met hem bezig. In de Heilige Schrift zult gij geene enkele plaats vinden, waar zulk een karakter naauwkeurig geschetst wordt\'); zulk eene karakterschets moet gij zoeken in de apokryfe geschriften, of bij de ongewijde schrijvers, of op het tooneel. Gewis heeft de Heilige Geest gerekend op de monschelijke rede, dat die eene zoo ernstige zonde, eene zoo verachtelijke verkeerdheid in het licht zou stellen, zoo als zij verdient. Die gierigheid is eene schande, eene dwaasheid, eene krankheid; do wereld heeft te veel van haar te lijden, om haar ooit te verdragen; daarom behandelt zij ook degenen, die met deze ondeugd besmet zijn, strenger dan zij een losbandig of goddeloos mensch doen zon.

Do gierigheid, waarvoor de Heer hier zegt dat wij ons wachten zullen, is iets geheel anders. Wij zien dit uit de omstandigheid, die Hem tot deze waarschuwing aanleiding gaf, zoowel als uit de gelijkenis, die haar als een levend voorbeeld voorstelt. Er kwam iemand tot den Heer en zeide: Meester, zeg tot mijnen broeder, dat hij met mij de erfenis deole. Welk blijk van gierigheid vinden wij in dat verzoek, indien men alleen aan eene vrekkige schraapzucht den naam van gierigheid geeft V Waarin zou dan de gierigheid bestaan van den rijken man in de gelijkenis, dien de Heer ons voorstelt als tot zich zeiven zeggende: Ik zal mijne schuren afbreken, en groot ere houwen, en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas en deze mijne goederen; en ik zal tot mijne ziel zeggen: ziele gij hebt vele goederen, (He opgelegd zijn voor vele jaren ; neem rust, eet, drink, wees vrolijk. Dit is do taal niet van iemand, die de uiterste spaarzaamheid in acht neemt, maar die van oen zelfzuchtigen verkwister. En bij de toepassing, die de Heer voor zijne discipelen van deze gelijkenis maakt, waarschuwt Hij ben ook niet togen schraapzucht maar tegen angstige bekommering en tegen den dorst naar rijkdommen. Om den waren zin te ontdekken, die door den Heer en door den Bijbel aan het woord gierigheid gehecht wordt, hebben wij slechts acht te geven op do beteokenis, die de woorden in den oorspronkelijken tekst hebben, een middel

i) De plaats, die er het naaste bij komt, is Pred. IV: 8. Daar is er één en geen tweede, hij heeft ook geen kind noeli broeder; no^tans is van al zijnen arbeid geen einde, ook wordt zijn oog niet verzadigd van den rijkdom, en zegt niet, voor wien arbeid ik toch eu doe mijne ziel ge-brok hebben van liet goede?

-ocr page 6-

dat niet gonoeg kan aanbevolen worden aan hen, wier taak het is de Schrift te verklaren, en dat vaak vim meer nut is dan de diepzinnigste nasporingen. Er zijn drie woorden, die in onze vertalingen uitgedrukt worden door het woord gierigaard, of gierigheid. Het eerste beteekent iemand die ivinii bejaagt, en niet zeer naauwgezet is in de keuzo der middelen, die hem daartoe kunnen leiden. Zie b. v. Exod. XV111 : 21 ; Ps CX1X : 3ö enz. Het tweede beteekent iemand die altijd meer hebben wil. Dat woord komt in onzen tekst voor. En ook Bom. 1 29 ; I Kor. V : 10, en elders. Het derde eindelijk beteekent eenvoudig iemand die het geld liefheeft. Wanneer wij dus in onzen liijbel lezen : De Fanzeën, die geldgierig waren, beschimpten Hem, Luk. XVI: 14; dat een opziener niet geldgierig moet zijn, 1 Tim. III ; 3; uw wandel zij zonder geldgierigheid, Ilobr. Xlll : 5, dan staat er in het oorspronkelijke: De FarizeiUi, die vrienden van het geld waren, beschimpten Hem-, een opziener moet geen vriend van hel geld wezen ; uw wandel zij zonder liefde tot het geld. Zoo be-teekenen ook de volgende uitdrukkingen, die paulus gebruikt om het vreeselijk tafereel van do laatste dagen to schetsen: do mcnschen zullen zijn liefhebbers van zich zeiven, geldgierig, meer liefhebbers van do wellusten dan liefhebbers Gods, in de Grieksche taal letterlijk: vrienden van zich zeiven, vrienden van het vermaak meer dan vrienden van God. Aldus zien wij uit den Bijbel zelf, wat hij door een gierigaard te verstaan geeft. Een gierigaard is een vriend van het geld, do gierigheid is do liefde tot het geld. Door deze uitlegging wordt alles in onzen tekst duidelijk. Do man, die wil dat jezus zijn broeder gebieden zal de erfenis met hem te deelen, is gierig ; hij is een vriend, een beminnaar van het geld; anders zou hij ook de woorden des levens, die den Heer van do lippen vlooiden, niet hebben afgebroken, om over do nietige belangen zijner aardsche goederen te spreken. De rijke man uit de gelijkenis, is gierig, hij is een vriend van het geld, anders zou hij er ook minder naar gestreefd hebben om voor zich zeiven schatten te verzamelen, dan rijk te werden in God. Do discipelen zouden evenzeer door gierigheid of geldliefdo gezondigd hebben, indien zij zich over het aardsche bekommerd, of hun schat hier op aarde gezocht hadden.

Het is nu bijna overbodig te zeggen, dat degeen, dien de Dijbel een gierigaard of vriend van het geld noemt, iemand is dio het geld bovenmate liefheeft, even als men iemand een vriend van vermaken noemt, die zich door de liefde tot het vermaak laat beheerschen. Het geld heeft eene wezenlijke waarde, die de wijze niet miskennen zal. Het is een gevolg van den toestand der menschelijke maatschappij, daar hot geld de sleutel is tot alle genot, tot alle voorregten. Het geld bevat om zoo

-ocr page 7-

to zoggen, do gelioolo wereld in con kloin bostek in zich. Die gold hoeft, houdt in zekeren zin alles, wat begeerlijk iu zijne oogen is, landerijen en huizon, eten en drinken, do middelen om zich to vermaken on zijn vorstand te verrijken, ja zelfs de donk-wijze en do gunst van anderen over hem, in zijue kas besloten. Dit is de orde dor natuur-, en die mogen wij niet berispen, uaar zij het gezag van Gods Woord vóór zich heeft. J)e toijs-he.id is ffoed met een erfdeel {of zoo goed ah een erfdeel), want de wijsheid is tot eene schaduw, Fred. VII : II, 12. Men maakt maaltijden om te lagchen, en de wijn verheugt de levenden, en het geld verantwoordt alles. Pred. X: 19. VVij behoeven het niet alleen voor onze tijdelijke welvaart, maar ook om aan onze dringende behoeften, maar ook om aan onzo heilige verpligtingeu te voldoen. Dat wij verlangen gold te bezitten, is even onschuldig als dat wij verlangen te leven; maar de overgang van dezo geoorloofde begeerte tot eene bovenmatige begeerte, is kort en is glibberig. Wanneer men de onweerstaanbare kracht ziet, waarmede het geld alles tot zich trekt, geeft men zoo ligt toe aan de verzoeking om het als het hoogste van allo goederen na te jagen, en dan voreonigt zich alle wereldliefde, dio er in ons hart woont, in «én punt te zamen, en verborgt zich achter de liefde tot liet gold. Eerst heeft men hot lief oiu do voorregten die hot verschaft, eu allengs komt men er toe het gold om het gold lief te hebben, of zoo u dat liever is, om er gebruik van to kuiinon maken in onvoorziene omstandigheden, waarin men zich voorstelt het to behoeven, in eene toekomst, die men welligt niet eens beloven zal. Men weot zekere uitersten te vermijden, en men gaat in de wereld niet voor een gierigaard door, maar wordt desniettemin beheerscht door don dorst naar rijkdommen; daaraan hooft men zijn hart gehecht. Die begeerte breidt zich al verder on verder als eeno aanstekende ziekte uit; do menschon voeden haar de een bij den ander, en menig zwijgende blik schijnt te zeggen; Smaakt en ziet hoe goed hot gold is! Aldus vormt 011 ontwikkelt zich trapsgewijze eene liefde tot hot geld, die do perken te buiten gaat, die do godsvrucht ovcrheerscht, in plaats van zich door haar te laten leidon, en die dengen e, in wien zij woont, volgens het woord van den Heer, een dienaar maakt van den Mammon.

Deze liefde tot het gold neemt vorsohillende gestalten aan en verandert bij do monschen van naam, zonder te veranderen voor God, die het hart aanziet. De een heeft het geld lief\', om het te bewaren; dat is do eigenlijke gierigaard, de gierigaard naaide taal dor wereld. Welligt zal hij, om dien sohandnaam te ontgaan, op eene of andere wijze den uitorlijken schijn ontwijken; maar men gevoelt toch dat, zoo men hom zijn schat ontneemt.

-ocr page 8-

me» hem oen deel ontneemt van zijn aanzijn, en Inj zou van liet geld wel zeggen willen, wat. God van liet bloed gezegd hoeft: het geld is het leven. De gierigaards van die soort zijn niet zoo zeldzaam als men wol denkt; maar zjj zijn zeer behendig om zich schuil te houden, eu dikwijls openbaart zich het geheim van hunne vrekkige geaardheid eerst na hunnen dood. Eon ander heeft het geld slechts lief om hot te verteren; dat is de ver-Icwistende gierigaard: want men kan gierig en tevens verkwistend zijn; wol niot naar ons spraakgebruik, maar in don stijl des Bijbels; do verkwister moot noodwendig een vriend van het gold wezen, omdat hij het zooveel meer dan anderen behoeft. Deze tweo neigingen, sluiten elkander niet uit, integendeel zij voeden elkander, dewijl de verkwisting altijd de geldliefde levendig houdt; en do liofde tot het gold de verkwisting voorziet van hetgeen zij tot hare instandhouding als dagelijksch brood behoeft. Een geschiedschrijver, die monschonkonnis bezat, heeft een groot misdadiger eens in twee trekken goschotst, als: Begoerig naar hot goed van anderen, en verkwistend mot het zijne i). Een derde heeft het gold lief om do oer van het te verwerven; dat is de eerzuchtige gieriyaard. Niot do zucht om gold op te hoopen beheorscht hera, evenmin dio om hot te verkwisten; neen, hot vermaak zijner oogon on do trots van zijn hart bestaat daarin, dat hij stroomen van goud door zijne handen ziet gaan. Van deze drie soorten van hebzucht, is do vrekkige bijzonder de ondeugd des oudordoms, do verkwistende do ondeugd van do jeugd, en do eerzuchtige die van don rijpen leeftijd. De gierigheid is overigens eigon aan allo standen. Een rijke, die zijn geluk doet afhangen van zijuo fortuin, en die altijd begeerig is daarbij te voegen, die minder rijk kan heeten door hetgeen hij heeft, dan arm door hotgecn hem ontbreekt, is eon vriend van hot geld, is geldgierig. Maar een arme is het evenzeer, indien hij zich niet voegen kan in don stand, hom door God aangewezen, en indien zijn hart hot gold najaagt als hot hoogste goed. Bij boidon is hot beginsel hetzelfde , en hot is ligt in te zien dat, indien de oen in den toestand des anderen geplaatst was, hij ook zijne gezindheden hebben zou. In één woord, do gierigheid is do hebzucht onder alle mogelijke vormen en in allo standen; zij is de zelfzucht, toegepast op het gold.

Is do ondeugd, dio wij gewoon zijn gierigheid te noemen, onder ons niet zeer gewoon, iedereen zal toestemmen dat die, welke wij gezien hebben dat de Bijbel aldus noemt, veel algemeener is. Maar is do gierigheid dan zoo strafwaardig? Waarom

!) Zoo spreekt sallushus van catilixa.

-ocr page 9-

8

worden wij met zoo veel nadruk tegen haar gewaarschuwd; Ziet toe en wacht u van de geldgierigheid?

Men bedriegt zich in het oordeel, dat God over de gierigheid velt. Het staat ons toch vrij, zoo denkt men, om ons zooveel wij kunnen te verrijken, en vervolgens met hetgeen wij verworven hebben te doen wat wij willen. En aldus geeft men zich aan do gierigheid over. Men zou zich niet aan onmatigheid of aan diefstal schuldig maken ; maar de gierigheid schijnt eene zonde van een geheel verschillenden aard te wezen. Terwijl die andere ondeugden een schandelijken glimp op iemand werpen die ieders blikken ergert, terwijl zij wanordelijkheden na zich slepen, die de rust der maatschappij, den vrede der huisgezinnen verstoren, heeft de gierigheid iets voorzigtigs : zij schuwt het gerucht en vermijdt do opspraak; zij houdt over het algemeen een welvoegelijken gang, waardoor zij de achting der wereld wint, die haar gaarne met den naam van edele eerzucht, nuttige nijverheid, prijzenswaardige spaarzaamheid betitelt Ik wil nog meer toestemmen : do gierigaard kan godsdienstige gewoonten hebben, hij kan het voorbeeld geven van eerbied voor do openbare godsdienstoefeningen en voor het Woord van God. De liefde tot het geld, zegt een christelijke geleerde, is bijna de eenige ondeugd, waaraan men zich. overgeven kan, en daarbij den schijn van godsvrucht bewaren. Maar weet gij welk gevolg hij hieruit trekt? dit: Het staat te vreezen, dat onder alle zonden de gierigheid de meeste menschen in het verderf zal storten, die naar het uiterlijk te oordeelen God dienen1)-, want, gelijk .inzus tot de Parizeen r.eide : Wat hoog is onder de menschen, dat is een gruwel voor God (Luk. XVI; 15). Overweegt dit woord wel. Hot heeft onmiddelijk betrekking op ons onderwerp, jezus had door de gelijkenis van den onregtvaardigen rentmeester het gebruik uitgelegd, dat een vroom mensch van zijne schatten maken moet. Hij had geëindigd met te zeggen, dat niemand God kan dienen, zoo hij door de liefde tot het geld beheerscht wordt. En de Farizeën, die het geld liefhadden, en die niet minder doorgingen voor voorbeelden van godsvrucht, deze woorden hoerende, beschimpten Hem. Toen sprak de Heer op plegtigen toon deze waaarschuwing tot hen : Gij zijt het, die u zeiven regt-vaardigt voor de menschen, maar God kent wee harten; want wat hoog is onder de menschen is een gruwel voor God.

Derhalve hoedanig do wereld daarover oordeelt, de deugd en de godsvrucht van iemand, die het geld liefheeft, is, volgens jezus Christus, een gruwel voor God. En waarom? Omdat

1

Andbew ïullks.

-ocr page 10-

9

\'iet God de harten kent. Onder dat eerlijk uiterlijk, onder dien

schijn van godsvrucht, onderkent Hij in hot hart vau den gierigaard een afgrond van goddeloosheid. Wat toch is inderdaad .jd de geldliefde anders, dan dat God is onttroond en do Mammon zijne

3C1 plaats heeft ingenomen ? De gierigaard hoeft den Mammon liof,

)r_ 1 zoo als hij God moest liefhebben, met yeheel zijn harts, met geheel zijne en ziel, met geheel zijne kracht, met geheel zijn ver tand. Hij gaat

nog verder; hij stelt zijn vertrouwen op den Mammon, gelijk hij vertrouwen moest op den Heer. Terwijl de ware discipel van -jj[ Jezus Christus zijne hoop niet stelt op de ongestadigheid des rijk-

en doms, maar op den levenden God, die ons alle dingen rijkelijk

verleent om te genieten, (1 Timoth. VI: 17) zegent zich de gie-en rigaard en lastert den lieer, (Ps. X: 3); hij heej\'t het goud tot

le(- zijne hope gezet, en tot het fijn goud gezegd: Gij zijt mijn vertrou-

en wen (Job XXXI: 24). Daarom noemt do Heilige Geest den gie-

,1^ rigaard een afgodendienaar (Efez. V: 5). De Heer verklaart da»

ook, dat de liefde tot het geld volstrekt onbestaanbaar is met vj| de liefde tot God. Niemand kan twee heer en dienen, heeft Hij

Te. bij meer dan ééne gelegenheid gezegd: want of hij zal den eenen

\'c]c iiattu en den anderen liefhebben, of hij zal den eenen aanhangen

])e \' en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mam-

(le man. Dat die beiden met elkander onmogelijk te zarnen kunnen

le)l gaan , blijkt bovendien ook uit de wijze, waarop de vriend van

hij het geld zich verontschuldigt; hij kan zijne liefde tot het geld

len niet verdedigen dan door te erkennen , dat hij het geloof heeft

clie verloochend. Hetgeen ik bezit is hot mijne , het staat mij vrij

rUS daarmede te doen wat ik wil. Hoe! is hetgeen gij bezit het

js uwe? Staat het u vrij daarmede te doen wat gij wilt? Maar

)r(j doet gij dan afstand van uwen Meester, die u zoo duur heelt

,iUS gekocht? Behoort niet alles wat gij bezit aan jkzus chkistus?

tq. Behoort gij zelf Hem niet toe? Indien dan uw ligchaam en uw

?en geest niet meer de uwe zijn (1 Kor. VI: 19, 20); indien gij

:au voor ciiuistus uw vader, uwe moedor, uwe vrouw, uwe kinde-

^ ren, uwe broeders en zusters, ja ook uw eigen leven (Luk. \\1\\:

jej. 29) moet over hebben, is dan uw geld zoo heilig, dat bet al-

00. leen op die algomeene overgave eene uitzondering maakt? Hoe!

)0n is hetgeen gij bezit het uwe? Staat het u vrij daarmede te

doen wat gij wilt? Waarom zou niet een ander met evenveel vat regt zeggen: Mijn geest behoort mij; het staat mij vrij dien te

gebruiken tot gedachten die hem ontreinigen of tot overleggin-gjj gingen, die hem bederven? Of een derde; Mijn ligchaam be-

jjjg hoort mij; het staat mij vrij, mijne loden te gebruiken tot on-

ja^ reinheid en ongeregtigheid? Neen, zegt de apostel, want uw

ligchaam en mve leden zijn van christus (1 Kor. VI: 15); en ik zeg hem na: Neen, want alles wat gij bezit, is het eigendom

-ocr page 11-

10

van Christus, Hij is er de wezenlijke eigenaar van, gij zijt slechts do venlmeestei\', en gij zijt verpligt bet te gebruiken tot zijne dienst. Wie anders ban dolt is naar het oordooi van den Heer ontrouw (Luk. XVI: 12), even ontrouw als de rentmeester in de gelijkenis, die de goederen, welke bom toobetromvd zijn, voor zich zei ven gebruikt. Hoe! is hetgeen gij bezit, hot uwe? Staat hot u vrij daarmede te doen wat gij wilt? Bedenkt dat er slechts ééne wijze is om deze aanmatiging geldig te makon, namelijk door afstand to doen van jezus ciiiusïus. Hot komt u niet toe de voorwaarden te maken van uw verbond mot Hem; die heeft Hij gemaakt, en gij vindt zo geschreven in zijn Woord: IVü\' van u, die niet verlaat alles wat hij heeft, die kan mijn discipel niet zijn (Luk. XIV; 83). In geen geval kunt gij God dienen on den Mammon. Do liofdo tot het geld maakt oeno scheiding tusschen uw hart en don Heer, zij is afgodendienst, zij is oen gruwel voor God.

Zoo als de boom is, zoo is ook do vrucht. Gij hobt gezien wat do liefde tot hot gold in het hart werkt, thans zult gij zien welke werken er het gevolg van zijn. Do liefde tot het gold (de geldgierigheid) is eon wortel van alle kwaad (I Timoth. VI i 10.) Zoo wij dit onderwerp in zijn geheolen omvang behandelen wilden, hot zou stof voor een boekdeel opleveren, maar niet in eeno leerrede afgehandeld kunnen worden. Bepalen wij ons daarom tot het onderzoek, hoe de liefde tot het geld te allen tijde de uitbreiding van het Godsrijk beoft tegengewerkt.

Ik sla het Oude Testament op, ou vind dat onder de menigte van misdrijven, waardoor de menschen zoo veol zij ver-mogton de bedoelingen Gods tot het heil der volkoren hebben tegengewerkt, die do allerafsohuwelijksto zijn, welke hun oorsprong uit de liefde tot het geld genomen hebben. Wat was do oorzaak dat bii/bam zich verhardde tegen do waarschuwingen Gods, tegen de stem van zijn geweten, tegen het ontbloote zwaard van den ongel, togen hot wonder van het spreken van zijn onvernuftig dier, en dat hij beurtelings goddolooze toverkunsten of schandeljjke verleidingen in het werk stelde, ten einde voor het uitverkoren volk don weg naar hot beloofde land to sluiten? Het was de liefde tot het gold. Wat droef achan aan om den ban te verbroken, het bevel Gods te overtreden en den godde-lijken toorn op de zegevierende wapenen van Israül te doen nederdalen ? Het was de liefde tot hot geld. Wat spoorde gehazi aan om naümans ontluikend geloof te ergeren, om do belangeloosheid van oen heiligen profeet vruchteloos to maken, om hem misschien onder do verdenking te brengen van huichelarij ? Het was do liefde tot hot geld. Wat gaf aanleiding dat er in Israël ontrouwe regeerders, goddeloozo regters, leugenprofeten

-ocr page 12-

11

gevonden worden, die het volk Gods deden afdwalen en op verkeerde wegen wandelen? Het was do liefde tot het geld.

Gaan wij tot hot Nieuwe Testament over: daar zien wij het kwaad aanwassen on cono nog schrikwekkender gedaante aannemen. Naauwelijks is do Heer in zijn werk opgetreden, of do gold-liefde verheft zich togen Hem: zij is overal op zijn weg te vindon en betwist Hom elke schrede die Hij doet. Zij miskent en vorlaat Hom in don persoon van den rijken jongeling; zij wekt zijn heiligen toorn in de verkoopers, die in don tempel waren ; zij haat, bespot en vervolgt Hom in do Parizeën; en in don persoon van judas besteelt zij de vrucht zijner liefde voor de armen, ziet met een bogeerig oog het eerbewijs aan, dat eene voorbereiding was voor zijne begrafenis, zij verraadt, verkoopt en levort Hom over in do handen zijner vijanden. Zij is een voorbeduidend misdrijf, dat eon treurig licht werpt op de toekomst dor kerk van cniusTUs! Dezelfde begeerlijkheid, dio het bloed van den Zone Gods voor dertig zilverlingen verkocht, is ook de krachtigste bewerkster om de menschen te berooven van het onschatbare voorregt door dat onschatbaar bloed verworven; want zij zal zich evenzeer verzetten tegen do zaligheid van don mensoh, als togen de getrouwheid der Gemeente en togen de bekeering dor wereld.

Tegen do zaligheid van den mensch Een mensch kan zich niet tot den Heer wenden, of do gierigheid is ook daar als een gedurige hinderlaag om zijne voornemens te dwarsboomen, van zjjne eerste godsdienstige indrukken af, tot hot hoogste punt dat zijn geloof bereikt. Is hij door den Heer geroepen en tot het grooto feestmaal gonoodigd, dan komt de liefde tot hot gold tusschon beide en van de drie genoodigden zijn or twee die zeggen : ik heh een aklcer gekocht, of ik heb vijf jok onsen gekocht (Luk. XfV : 18, 19j. Hoeft hij hot oor aan den Hoer geleend en hot goede zaad in zijn hart ontvangen, dan doet de liefde tot het gold er aanstonds du doornen opwassen ; weldra bedreigen de zorgvuldigheden dezer vereld en de verleiding des rijk doms het woord te verstikken en het onvruchtbaar te maken (Matth, Xlll : 22). Is hij verder gevorderd en heeft hij ocnigen tijd de wogen dor godsvrucht bewandeld, de liefde tot het geld geeft nog de hoop niet op, om er hem van af to leidon, en hem te maken tot een vent degenen, die lust tol het geld hadden en van hei geloof zijn afgedwaald (ITim. VI: 10). Go\\nkk\\g 7,oo hij de gehelee wapenrusting Gods heeft aangenomen en in den boozen dag wederstaat, en alles verrigt hebbende, staande kan blijven (lifez. VJ ; 13). Gelukkig zoo hij de onvoorzigtige reizigers niet navolgt, die ons door bunjan worden voorgesteld, en op don aandrang van demas don weg naar de heilige stad verlaten en de zilvermijn bezoeken op

-ocr page 13-

den heuvel des gewins 1). Wat is hun daar overkomen? zoa vervolgt de geestige schrijver. Zijn zij in den put gestort, toen zij over den rand heenzagen ? of zijn zij in de mijn gebleven om er in te graven ? of zijn zij verstikt door de dampen die er uit opstijgen? Ik weet hot niet. Ik heb opgemerkt, dat men hen nimmer wéér op den weg gezien heeft.

De liefde tot het gold verzet zich niet minder tegen de getrouwheid der Gemeente. Wie kent de geschiedenis niet der Christelijke kerk! Wie weet niet welk een treurigen invloed de liefde tot het geld op hare ontwikkeling, hare inrigting, hare tucht, ja op hare leer gehad heeft? Wien is het niet bekend, dat de Gemeente, den regel van haren Stichter met voeten tredende, zoo ver gekomen is, dat zij do waarheid van God, zijne beloften,. zijne bedreigingen, den hemel en de hel, de heiligheiden de zonde tot een voorwerp van handel maakt. zoodat haar naam spreekwoordelijk als een voorwerp van feilbaarheid genoemd wordt? Doch wij zouden geen einde vinden, indien wij al het kwaad wilden opsommen, dat do liefde tot het geld aan de Gemeente berokkend heeft; wij willen daarom alleen spreken van het goede, dat zij heeft tegengehouden. De Gemeente werd, tot heil dor wereld , in het midden van do wereld gesteld. De Christenen moeten, als bezitters van hot eeuwige leven, dat leven mededeelen aan allen, die hen omringen, tot aan hot einde dei-aarde; het is de bestemming der Gemeente, de zendolingen voor het geheele menschengeslacht te zijn. Dat heeft zij ook van haar oorsprong af aan bogropon, en do engel in de Openbaring, die door het midden van den hemel vliegt, met het eeuwig Evangelie in de hand, is een getrouw beeld van den ijver, waarmede de eerste discipelen werkzaam waren, om landen bij landen to winnen voor het Koningrijk van ciiuistus

Maar waardoor verslapte die ijver van eeuw tot eeuw? Waardoor werd die glorierijke overwinning in haar loop gestuit, is zij teruggedeinsd, en eindelijk beperkt tot een betrekkelijk klein gedeelte van onzen aardbol? Waardoor hebben zelfs die natiün, in wier boezem God het aloude geloof op nieuw heeft doen ontbranden , drie eeuwen noodig gehad, om tot de bewustheid te komen van hetgeen zij aan de Heidenen verschuldigd waren ? Waarom vindt, helaas! die heilige zaak, die geheel het Christendom bezielen moest, ook thans nog onder ons zoo vele harten vijandig of onverschillig? Een kerkvader, cypuianus, zal er ons het antwoord op geven; oordeelt of hetgeen hij in de derde eeuw van de christelijke jaartelling schreef, niet ook op don tegenwoordigen tijd van loepassing is: Iedereen, zegt dio heilige

1

In: des Christens reize naar de Eeuwigheid.

-ocr page 14-

13

kerkvader zuchtende, iedereen legt er zich op toe om zijn erfgoed te vergrooten; en de Christenen, zonder te denken aan hetgeen de geloovigen idl den tijd der Apostelen deden en hetgeen men te allen tijde doen moest, hebben eene overheemchende drift, eene onverza-delijke zucht om hun rijkdom te vermeerderen. In zulke omstandigheden zoekt men to vergeefs naar die krachtige belangstelling in het zieleheil van anderen, die alleen don zendingsijver kan doen ontstaan, die edelmoedige offers, waardoor hij alleen werkzaam kan zijn. Do zendingsarbeid was dan ook geheel verlaten, of werd althans verzuimd, en welk een heerlijke arbeid! De wereld kwijnde weg van honger, van honger naar hot Woord van God. De Hoer werd mot innerlijke ontferming bewogen. De boodschap der genade was gereed. Het wai5 de taak der Gemeente haar mede te doelen en te verspreiden onder allo hemelstreken, en niet te rusten, zoolang er op aarde een volk, een geslacht, een monsch werd gevonden, tot wien de blijde boodschap nog niet gekomen was. Een tijdlang was do Gemeente getrouw; maar de geest der eeu v kwam hoven en verlamde hare werkzaamheid. Omdat het kwaad minder dringend hulp vordert? Noen; maar de Kerk heeft andere zorgen; even als do wereld houdt zij zich bozig niet te koopen en te verkoopen on winst te doen. Zij is te getrouw aan den Mammon om getrouw aan den Heer te kunnen zijn!

Do liefde tot het geld doet de Gemeente nog oen ander kwaad. Niet alleen belommert zij haar om der wereld het ICvangelie to verkondigen, maar zij maakt dat de wereld door haar geürgerd wordt. Oordeelt zelf: dat do wereldling zijn hart hecht aan het geld, dat do sleutel is tot alles wat de wereld kan aanbieden, dat moost men verwachten; maar gij Christenen, die in hot Evangelie gelooft, gij moest er ook den goest van aannemen, en u schatten vergaderen in den hemel; on daar gij allereerst het koningrijk Gods on zijne geregtigheid zoekt, moesten allo andere belangen weinig of geene waarde voor u hebben in vergelijking met het ééne noodige. O , dat hetgeen uwe beginselen u leeren omtrent het afstand doen van de wereld en wat zij biedt, in uw wandel ware doorgedrongen! zou\'dan uw voorbeeld onder do menschen niet een heiligen naijver hebben doan ontstaan, gelijk eertijds hot geloof der martelaren aan de Heidenen inboezemde? En zou de wereld wanneer zij u datgene zag opofferen, waartoe zij zelve het allerminst in staat is, niet beleden hebben dat God inderdaad onder u is? Maar wat is er gebeurd ? De wereld heeft u als Christenen hooren sproken, en heeft gezien dat gij voortgingt om te handelen zoo als zij. Zij hoeft gezien dat gij, evenzeer als zij, gehecht zjjt aan het geld; dat gij evon begeerig zijt om het te verkrijgen, even moeijelijk er van

-ocr page 15-

14

scbeiden kunt. En wat wilt gij clan dat zij denken zal, niet van u, die zoo gering zijt, maar van het Evangelie? Heeft dan het Evangelie\', met al zijne voorschriften, al zijne beloften, geeno meerdere niagt om do harten los te maken van do aarde clan de lessen der wijsbegeerte? Het geloof, de genade, de vernieuwing des levens — alles wordt voor krachteloos gehouden. Hel zout is smakeloos geworden. Zoo zeker is het, dat de liefde tot het geld krijg voert tegen het werk van jezus ciiiustus, gelijk zij dat deed tegen Hem zeiven; dewijl zij den mensch verleidt, de Gemeente doet ontaarden en de wereld ergernis geeft.

En zoo wij vragen, welk een oordeel den gierigaard verbeidt, dat oordeel treft hem reeds in dit leven. Door zijne ongereg-tigheid zelve bereidt hij zich op aarde reeds zijne eigene straf; geeno andere begeerlijkheid maakt den mensch ellendiger. Salomo zegt dat hij, die het geld liefheeft, zich met het geld niet verzadigen kan, dat zijne zorgen toenemen met zijno bezittingen, dat anderen genieten hetgeen hij verzamelt, maar dat hij zelf daarvan geen genot heeft, dat hij al zijne dagen in duisternis gezeten heeft, en veel verdriets heeft gehad. (Prod. V ; 10—17.) 1\'aulüs toont hem ons als iemand, die zich zeiven met vele smarten doorsteekt (1 Tim. IV: 10), en do Heer zelf voegt er dit eenvoudige , maar veel beteekenendo woord bij, dat onmiddelijk op onzen tekst volgt: dat hij niet leeft uit zijne goederen. En behalve do straf, die de vriend des golds zich met eigene handen bereidt, treft hem dio ook van do goddelijke regtvaardigheid. Bileam , die het gold zoo lief had, verloor zelfs het verachtelijk loon, dat hem verlokte, daar de lieer dien van hem heefl geweerd, en hij gedood werd door de scherpte des zwaards. De hebzuchtige achan, die door den Heer beroerd werd, omdat hij het volk de» Hoeren had beroerd , kwam om en werd met steonon overworpen met alles wat hem behoorde, ook met den schat, die hem in verzoeking had gebragt. De ontrouwe gf.hazi brengt met naümans geschenken zijne mclaatschheid in zijn huis, en deelt aan zijne nakomelingschap dit dubbel erfdeel van rijkdom en ellende mede. En judas, do verraderlijke judas, door wroeging verscheurd, maar ontoegankelijk voor berouw , werpt zijn geld in den tempel, doodt zich zelven met een dubbelen dood, draagt het zegel der goddelijke wraak op zijn opengebarsten lijk, en gaat henen naar zijne plaats.

Naar wolko plaats? Wat is in do eeuwigheid het doel van don geldvriend? Gij denkt dat de liefde tot hot gold eene zwakheid is, dio God in zijne kinderen duldt; God zelf zegt u, dat het eeno van dio zonden is, die van zijn koningrijk uitsluiten. Gij zoudt ons van overdrijving en onregtvaardigheid beschuldigen, indien wij den liefhebber van hot gold op óéno lijn

-ocr page 16-

15

plaatsen met den dronkaard on den roovcr; maar weet dat God den gierigaard, ik zeg den gierigaard naar de taal des Bijbels, dat is do vriend van het geld, de gierigaard gelijk er zoo velen zijn, te zamen voegt niet den dronkaard, den roovor en nog grooter goddeloozen. Zoekt in de Heilige Schrift die schrikkelijke lijsten van do afsehuwolijksto zonden, gij zult er bijna geene vinden, waarin de gierigaard niet genoemd wordt. W ij hebben gezien dat de gierigheid geteld wordt onder do zonden, welke don afval, voor do laatste tijden voorzegd, zullen kenmerken. De nicnscJien zullen zijn liefhebbers van zich zeiven, geltlgievig, laatdunkend, hooffvucivdig, lastevaavs, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklapper», onmatig, u-reed, zonder liefde tot dc goeden , verraders, roekeloos, opgeblazen , meer lief hebbers der wellusten dun liefhebbers Gods, hebbende eene gedaante van (/od-zaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben (2 Tim. 3 : 2 5). Wanneer judas de valsche leeraars schetst, die do Gemeente verleiden, on in een enkel vers de namen bijeen voegt van de drie grootste zondaren, die de aarde ooit gedragen heelt, dan wordt de gierigaard hilkam■ geplaatst tusschon den moordenaar kaïn en den oproermaker kouaii (Judas vs. 11). Wanneer pauus in oen ijzingwekkend toonoel de ondeugden zamenvat, die onder de Heidenen hoerschen, wordt do gierigheid in do eerste plaats genoemd (Kom. 1: 29). Dio hot gold liet hooft behoort tot die zondaren die in de Gemeente niet go-duld behooren te worden, en dio de geloovigeï^ uit zijnon omgang en van zijne tafel moet verwijderen , schoon zij een schijn van godzaligheid hebben. Indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een roover, gij zidt met zoodanig een en ook niet eten (1 Cor. V : 11). Eindelijk vindt do gierigaard zijne plaats op die lijst, waardoor de Heilige Geest aan do algemeeno Kerk diegenen kennen doet, welke hot vorst verwijderd zijn van het koningrijk Gods: Weet gij niet dal de onregtvaardigen het koningrijk Gods niet beërven? Dwaalt niet: noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch on-tuchiigen, noch die hij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen roovers zullen het koningrijk Gods beërven (1 Kor. VI : 9, 10).

Ziedaar den gierigaard, den vriend van het geld, die in do wereld misschien voor een zedelijk, een godsdienstig monsch gehouden wordt, zie hem hier op weg onder het slechtste gezelschap dat er ooit gevonden werd: do regterhand reikt hij don

!) Of vijanden van het goede.

-ocr page 17-

16

dronkaard, do linker den dief. door den overspeler (om niet nog gruwelijker namen te herhalen), door den overspeler voorafgegaan en den roover gevolgd. Zou hij op weg zijn naar het. koningrijk Gods? Wie zou dat kunnen gelooven? Neen, hij gaat naar do plaats van den roover en den overspeler, naar de plaats van den verrader judas, naar de plaats van Satan en zijne engelen. Dat de gierigaard zich zeiven niet langer misleide, dat hij wete wat hij doet en waar hij heengaat. Dat hij zich niet vleije, dat do deur voor hem zal opengaan, indien hij sterft zoo als hij thans is; zij zal niet opengaan voor hem, dan wanneer zij zich opent voor den dronkaard en den overspeler, die er te gelijk met hem aankloppen.

En indien deze nacht uw ziel van u werd opgeöischt ? Hoer bewaar ons voor de geldgierigheid ! Zouden wij gevaar loopen daartoe te vervallen? Zouden wij er in geleefd hebben ? Zouden wij er nog in leven? Heer, verlicht mij en stel mij niet iu den rang der goddeloozen, die zich vlei jen in hunne ooyen, als men hunne ongeregtigheid bevindt, die te haten is.

Men bedriegt zich in de heerschappij, die de gierigheid onder de menschen uitoefent. Er is misschien goene zonde, die minder bekend is aan dongene, die er zich aan overgeeft; niemand zal bekennen, dat hij zich aan de zonde van gierigheid schuldig maakt, zeide een vrome bisschop, die menig biechteling had aangehoord. De dronkaard of de overspeler kan voor zich zel-ven^niet verbergen, dat hij inbreuk heeft gemaakt op do wet van (jod; de hoogmoedige of wraakzuchtige kan de driften, die hem beheerschen, opmerken en veroordeelen; maar do gierigaard kent zich zeiven bijna nooit. Dewijl het voorwerp dor andere begeerlijkheden slecht is in zich zelf, kan men ze als openbare vijanden behandelen; maar zoo is het niot met de liefde tot hot geld. Het geld op zich zelf is goed, het geld is noodzakelijk om te leven, hot geld is zelfs nuttig om wol te doen; ei-liggen derhalve oene menigte verontschuldigingen voor de hand! Welnu, wij beroepen ons op uw geweten, maar op een opregt, op een verlicht geweten. Wij willen u alleen eenige vragen voorstellen, en het aan u zolvon overlaten u voor God te onderzoeken. Zij zullen drie punten betreffen: de middelen die gij aanwendt om gold te verkrijgen, de drift, waarmede gij het najaagt, en het gebruik dat gij er van maakt.

Zijn de middelen, die gij in het werk stelt om gold te winnen, altijd eerlijk? Dat die vraag u niet beige; ik denk hier niet aan zulke middelen, die u in do gevangenis zouden brengen; maar al zijn zij niot misdadig, ziju zij altijd geoorloold

i) Fkanciscus de sales.

-ocr page 18-

17

■voor de menschen, en vooral voor God? Is er niemand onder u, die geld leent tegen ecne winst, die zoowol door do landswetten als door de menschlievendheid verboden wordt? Zijn er in uwen handel ook geheimen, wier openbaarmaking u zou doen blozen? Is het bedrog daaraan geheel en al vreemd? zoowel in gewigt, of maat, of monster, of berekening van kosten, of iets anders? Is do lengen uit uwe onderhandelingen geheel gebannen? Hebt gij nooit iets beloofd, dat gij niet hebt kunnen houden, nooit een kooper bedrogen in de hoedanigheid der koopwaar, in haar waarde, in de plaats van haar oorsprong? Vraagt gij voor hetgeen gij verkoopt nooit oen te hoog gedreven prijs, te hoog om door do kansen van den handel gerogt-vaardigd te worden ? Maakt gij nooit misbruik van den toestand of de mindere kunde van hen, mei welke gij to doen hebt, om hun nadeelige voorwaarden op te leggen, die gij voor u zeiven niet zoudt aannemen? Heeft de zucht tot winst u nooit aangedreven om een pligt te verzuimen, of een last op u te nemen die u geweten afkeurde? Hebt gij het geld of goed van anderen nooit in uwe gewaagde ondernemingen gebruikt? Hebt gij nooit de vruchten genoten van onregtvaardigheden door anderen gepleegd, of eene teruggave geweigerd, die men regt had van u te vorderen, zonder dat men de magt had u er toe te dwingen? Hebt gij nooit hetgeen men u verschuldigd was met hardheid geëischt, en daarbij do liefderijke aanbeveling van mozes vergeten : Indien gij eenigzins uws naasten kleed te pand neemt, zoo ztdt gij het hem wedergeven eer de zon ondergaat; want dat alleen is zijn deksel, het is zijn kleed over zijne huid-, waarin zou hij liggen ? Vraagt gij, waar het do vermeerdering of hot behoud uwer goederen geldt, wel altijd of daardoor ook twist of tweedragt in familifJn, of wel eene regtszaak kan worden veroorzaakt, die gij niet onvermijdelijk zoudt hebben gevonden, indien gij bedacht hadt dat er geschreven staat: zoo is er dan een gebrek onder u, dat gij met elkander regtszaken hebt; waarom lijdt gij niet liever ongelijk, waarom lijdt gij niet liever schade? Wanneer gij geheel vrij zijt van dergelijke booze bedrijven, zijn er dan ook onder, waarvan gij u niet onthouden zoudt hebben, wanneer gij de wraak der wet of den tengel der meening van anderen niet te duchten hadt gehad? Onderzoekt u zeiven. Ik wil u niet oordeelen; ik wil u alleen helpen om u zeiven te oordeelen voor uw geweten en voor God.

Doch ik wil aannemen dat de middelen, die gij gebruikt hebt, altijd onergerlijk zijn geweest. Maar de eerlijkheid sluit de gierigheid nog niet uit. Hier is een man, die rijk geworden is door den landbouw; kan er wel eerlijker bedrijf gevonden worden? Een ander, die wil rijk worden door het ontvangen van zijn

2

-ocr page 19-

18

vaderlijk erfdeel; kan er iets meer geoorloofd zija? jezüs ciiristüs noemt hen beide gierigaards, omdat zij beide hot geld najagen met meer ijver, dan zij betoonen voor de dingen die God aangaan. Gevoelt ook gij, toehoorders, dien overheerschenden ijvrer om geld te winnen? Is het verwerven van rijkdom zoo gij arm, on hot vermeerdoren daarvan zoo gij rijk zijt, de gedachte die uw leven beheerscht, waardoor hot begrijpelijk wordt dat gij voor het eene smaak, van het andere afkeer hebt, waarom gij dit wel, en dat niet doet? Kunt gij tijd vindon ora een winstgevend beroep uit te oefenen, maar niet om God te bidden en den Bijbel te lezen ? Indien gij één van beide kiezen moest, om of uwe inkomsten te zien verminderen, óf des Zondags te arbeiden, waaraan zoudt gij de voorkeur geven? En zoo gij de dienst van God verkiest, brengt gij dan ook tot in zijn luiis toe een hart mede, dat gewin najaagt, en dat even als de Joden waarvan amos spreekt, zegt: Wanneer zal die sabbath voorbij zijn ï Indien gij te kiezen hadt tusschen tweërlei werkkring, waarvan do eene schitterend was, maar van gestadige verzoekingen vergezeld, de andere minder gevaarlijk voor uwe ziel, maar ook minder vereerend, wat zoudt gij doen ? Denkt er ernstig over na ; wat zoudt gij doen ?

Hebt gij, denkende aan den uitroep des Hoeren; Hoe bezwaarlijk zullen deqenen, die op het goed hun betrouwen zeilen, in het Koningrijk Gods ingaan, Mark. X: 24, ook gesidderd, omdat gij rijk waart, of God gedankt omdat gij het niet waart i Mot welke gezindheid hoort gij mij thans aan? Zegt gij ook bij u zeiven, dat alles wat ik daar zeg zeer goed en onweersprekelijk in beginsel is, maar dat het onmogelijk in het werkelijke loven is toe te passen; dat indien gij maar rijk wordt, gij gaarne dien kans zoudt willen wagen; on dat degeen die tegen de liefde tot hot geld predikt, waarschijnlijk in zijn hart even zoo denkt als gij ? Zijn uwe levendigste aandoeningen, is uwe hoogste blijdschap, uwe bitterste smart afhankelijk van de gunsten of teleurstellingen der fortuin? Treft een klein gewin, oeno geringe schade u meer dan do voldoening, die eene goede daad, of de smart die eeno bedi-evon zonde in u verwekt? Ziet gij verlangend uit naar eene erfenis? oen teeder punt dat men niet gaarne voor zich zeiven of anderen wil erkennen. Wanneer gij eene vrouw zoekt, vraagt gij dan ook zorgvuldiger naar hetgeen zij heeft, dan naar hetgeen zij is? Ten slotte, wat begeert gij vuriger, een Christen te wezen van uitstekende vroomheid, of oen man van buitengewone middelen? En indien gij oons den Hoer diondet, zoo als gij thans don Mammon doet, en den Ma,m-mon gelijk thans den Heer , wie van beide zou bij die verwisseling winnen? Onderzoekt u zei ven; ik wil u niet oordeolen; ik wil u slechts helpen in het beoordoolen van u zeiven.

-ocr page 20-

Evenwel, ik wil aannemen, dat men tlien grooten ijver in hel najagen van het geld en goed bij u niet opmerkt; maar welk gebruik maakt gij van het gold? Ik vraag niet of gij het gebruikt, maar of gij het wol op eeno liefdadige wijze gebruikt. Want mijn doel is niet om u to doen gevoelen, of gij ook een vrekkigea ophooper van goud, maar of gij ook oen vriend van het gold zijt; en gij zoudt, gelijk wij gezien hebben, een groot geldvriend zijn kunnen, en het ook kunnen uitgeven tot uw eigen gebruik en genot. Ue rijko man, die den armen lazarus voor zijno deur van gebrek liet omkomen, leefde alle dagen vrolijk en prachtig; en de verkwistende hand, die voor de ijdelheid en de zelfzucht geopend is, sluit zich evenzeer voor de roepstem dor liefdadigheid als die der schraapzucht.

Geeft gij? Het beginsel van het Evangelie voor do aalmoezen en de geldelijke bijdragen wordt uitstekend door paclus verklaard, waar hij do Christenen van Corinthe vermaant, om die van Judea te ondersteunen : Dat uw overvloed zij om hun ye-brek te vervnllen; opdat ook hun overvloed zij om uw gebrek te vervullen, opdat er gelijkheid worde, gelijk geschreven is: die veel verzameld had, had niet over; die weinig verzameld had, had met ie weinig 3 Kor. VIII : 14, 15. Hier wordt geone verpligte en volstrekte gelijkheid bedoeld; die hebben de Apostelen nimmer gepredikt; do Jeruzalemsche gemeento zelfs heeft die niet in uitvoering gebragt; dio schoono hersenschim, die men verkeerdelijk aan het Evangelie heeft toegeschreven, kan men in leerstelsels vinden, die aan het Christendom geheel vreemd zijn. Maar als God do tijdelijke voorregton des rijkdoms ongelijk verdeelt , dan doet Hij ons daardoor zien, dat Hij op den overvloed des eenen rekent om in het gebrek van den anderen te voorzien ; en door die wet der broederlijke liefde heeft Hij in do behoeften van dezen willen voorzien, en tevens de liefde van genen willen oefenen.

Welnu, zijt gij, geGWe hoorders, zijt gij in den geest van die wet ingedrongen, en eert gij haar door haar te volbrengen ? of meent gij haar even als de rijke man in de gelijkenis mot voeten te mogen treden ? Geeft gij aan de armen ? Geeft gij aan uwe bloedverwanten, die de Heer u zoo bijzonder aanbevolen heeft met te zeggen; Zoo iemand de zijnen, en voornamelijk zijne Jnüsgenooten, niet verzorgt, die heejt het geloof verloochend, en is erger dan een ongeloovige? Geeft gij aan liefdadige instellingen, die zich in onze gemeente zoo vermenigvuldigen, en die aan hen, die zij ondersteunen, met het brood dat hot ligchaam voedt, ook het brood, dat do ziele voedt, verschaffen? Geeft gij aan die godsdienstige vereenigingen, die het kenmerk onzer eeuw uitmaken, en die de kennis van den Heer en zijn Woord in de wereld verspreiden ?

-ocr page 21-

20

Indien gij geeft, hoe geeft gij? Geeft gjj vrijwillig ou door eene behoefte des harten, die u de gelegenheden zoeken doet, of geeft gij alleen, wanneer gij door het voorbeeld van anderen of door de tot schamens toe ontvangene uitnoodigingen daartoe gebragt wordt? Geeft gij in het geheim, en smaakt gij een bijzonder genoegen in die liefdewerken, die alleen God tot getuigen hebben V Er staat geschreven : God heeft dm blijmoedigen gever lief; geeft gij blijmoedig ? Is het bezoek van den inzamelaar dor gaven u welkom? Behoort uw huis tot die, welke hij gaarne binnentreedt, of tot die, waarvan hij den drempel niet overschrijdt zonder eene overwinning op zich zeiven te behalen? Moedigt gij hem aan door uwe ontvangst, of vangt gij aan met tot hem te zeggen, dat het een slecht jaar is, dat uwe zaken niet zeer voorspoedig, en do aanvragen vele zijn? Die arme inzamelaar! In de gemeente van Jeruzalem zou hij eene benijdenswaardige taak gehad hebben; maar hier, als hem die taak door iedereen zoo moeijelijk gemaakt wordt als door u, zoudt gij er u dan in zijne plaats mede willen belasten ?

Maar boven alles; hoeveel geeft gij ? Hebt gij uwe gift afgepast als een zegen, of als eene vrekheid, 3 Kor. IX: 5, om met paulus te spreken ? Ja, als eene vrekheid ; hot woord dat pao,us hier gebruikt, is hetzelfde dat de Heer gebruikt in mijn tekst. De gift is eene vrekheid, wanneer men haar zooveel men, zonder zijn goeden naam te benadeelen, bekrimpt, zoodat het schijnt, dat men raindor lust heeft om to geven dan om to behouden. Geeft gij zooveel, dat gij tot voorbeeld kunt strekken, of vergenoegt gij u om zooveel te gevenals anderen, die te weinig geven? Zou de bloei der instellingen, waaraan gij uwe bijdrage geeft, indien allen gaven gelijk gij, verzekerd wezen, of zouden zjj gevaar looperi om opgeheven te moeten worden ? Geeft gij naar een beraamd plan ? Maken het rijk Gods en de belangen der Christelijke liefdadigheid oen afzonderlijk artikel op uw staat van begrooting uit, of zondert gij er slechts zooveel voor af, als^ u voor de hand komt, gelijk gij doet met kleine, onvoorziene uitgaven? Geeft gij aan liefdegiften meer, of geeft gij er evenveel aan, als aan hetgeen gij overtollig gebruikt ? En zoudt gij de weelde in uw huisraad en op uwe tafel onderhouden kunnen mot de offers, die gij den Heer aanbiedt? Hebt gij, om te kunnen geven, ik zeg niet met uwe handen gearbeid, naar des Apostels vermaning, maar over deze of gene neiging gezegevierd, uitgespaard aan hetgeen uw smaak streelt, afstand gedaan van eenig genoegen? Doch ik wil u sparen, en nijjne vragen niet zoover uitstrekken als ik wel zou kunnen, misschien wel zou moeten. Want wat zoudt gij van mij denken, wanneer ik er bijvoegde: Zoudt gij al wat gij bezit, willen afstaan, indien God dat offer van u

-ocr page 22-

vroeg? En, toch dat offer werd van den rijken jongeling iil hefc Evangelie gevraagd; en omdat hij daartoe niet besluiten kon, kon hij de discipel van jezus ciikistus niet zijn; en indien hij later niet tot andere gedachten gekomen is, dan is hij thans in do hel mot don goddeloozen rijken man, Jezus vraagt dat oll\'or niet van allen, maar de gezindheid daartoe is toch voor allen een vereischto; on wie niet in de plaats van don rijken jongeling doen zou, hetgeen hij niet wilde doen, kan geen waar Christen zijn. Wat zegt gij van dat alles? Onderzoekt u zelvcn. Ik wil u niet oordeelen. Ik wil u slechts helpen in hot booor-deelen van u zolven.

Maar zoo ik niet over een bijzonderen persoon moet oordeelen , ik kan mijno oogen niet sluiten voor den stand onzer maatschappij. Ik zie om mij heen; ik geef acht op hetgeen er in het land, in do stad onzer inwoning voorvalt, en ik zie mij verpligt op iedere der drie voorgestelde reeksen van vragen,ja te antwoorden.

Ja, men gebruikt dikwijls, gebruikt algemeen ongeoorloofde middelen om zich te verrijken. Indien ik mij niet voorgesteld had om mijne bewijzen aan uwe persoonlijke ervaring te ont-leenen, dan zou ik hier de slavernij noemen, de slavernij, dien vloek voor het Heidendom, die schandvlek voor hot Christendom; do slavernij die bestemd schijnt om in eene enkele daad al do misdaden en ongelukken te toonen, die de liefde tot hot gold kan voortbrengen; do slavernij, die volkszonde, waartegen de openbare meening zich van alle zijden begint te verheffen, maar die sedert eeuwen onder ons bestaat, en nog bestaan blijft, ondanks de edelmoedige voorbeelden door onze naburen ons gegeven, en die tot zelfs in onze wetgevende kamers hare verdedigers vindt1). Doch wij behoeven onze bewijzen zoo ver niet te zoeken; wij vinden ze in onze onmiddelijke nabijheid. Do woeker, die onder Christenen zelfs niét genoemd behoorde te worden, is noch bij onze armen, noch bij onze rjjken, noch in onze steden, noch in onze dorpen eene onbekende zaak; en zij die er zich aan schuldig maken, weten zoo zeer dat zij misdadig zijn, dat zij zich wel wachten om iu geschriften sporen achter te laten van hunne lichtschuwe handelingen. Het bodrog en de leugen, groot of klein (ik ken dat onderscheid niet, omdat ik het van mijn Moester niet geleerd heb), het bodrog en de leugen ziju menigvuldig in handel en bedrijf. Ja zij zijn zoo algemeen geworden, dat men ze bijna

!) Toen tlezo leerrede werd uitgespokeu, bestond de slavernij nog in da Fransche kolüniön.

-ocr page 23-

99 kj

niet meer als zoodanig beschouwt; men erkent en verdedigt zef en do koophandel heeft een eigen zedelijk wetboek voor zich, maar dat op zekere punten in het geheel niet eenstemmig is mot do zedeleer van je/.us ciiuistus. Er zijn ja, ook nog geloovigo mannen, die, het koste wat hot wil, hun geweten zuiver willen bewaren; maar hun gering getal, maar do moeijelijkheden waarin zij geraken, maar de verzoeking waarin zij komen, om zich óf te ontrukken aan een ongelijken wedstrijd van mededinging, óf den stroom te volgen in zaken, die niet to stuitend zijn voor hun christelijk gevoel, getuigen meestal to duidelijk tot wolk eene hoogte het kwaad gestegen is. Maar al to gemakkelijk zijn zij te tellen die kooplieden, wier hart oprogt, wier handen zuiver zijn, die de stem van bun geweten volgende, ook wanneer zij niet door die dor wet gedwongen worden, in moeijelijke dagen er niet aan denken, om hunne eigene welvaart te vergrooten dan na do verliezen van anderen te hebben hersteld; maar minder zeldzaam is het, dat men in roekolooze ondernemingen het geld waagt, dat aan anderen toebehoort, om bij mislukking zich door eeno bankbreuk te redden, en later weêr even als vroeger te beginnen, behalve het goede geweten. Het wantrouwen heerscht overal; men moet op de kwade trouw rekenen; men moet het gekochte nameten of wegen; men moet met iedereen over den prijs dingen; en die noodlottige gewoonte alleen, die den eerlijkste in weörwil van zich zeiven medesleopt, is genoeg om een denkbeeld van de zedelijkheid te geven, die in den handel heerscht. Niets, zelfs niet do gezondheid der koopers, wordt ontzien, vergiftige of althans der gezondheid nadeelige zelfstandigheden worden vermengd met het brood, dat ons voeden, en met den drank, die onzen doi\'st lesschen moet. Meesters en knechten, door een zelfden arbeid aan elkander verbonden, trachten om strijd elkander te dwingen, en schijnen slechts daarom in betrekking to staan, om elkailr te benadee-len. Wij hebben knechten zien zamenspannen orti de fabriek-eigenaars te noodzaken hun daggeld te verhoogen, en van alle kanten zien wij fabriekanten van de behoefte, waarin de arbeiders verkeeren, misbruik maken, om hen te dwingen tot een bovenmatigen, ziel- en ligchaam uitputtenden arbeid. Wij zien jonge kinderen (o, mogten toch de volksvertegenwoordigers, die ons de diepte der wond hebben doen peilen, eindelijk een krachtig geneesmiddel daartegen vinden!) wij zien jonge kindoren van des morgens zes tot das avonds tien uren in do fabrieken werken, zoodat zij verwijderd van de scholen, verstoken van godsdienstig onderwijs, naauwelijks den noodigen tijd vinden om te eten en te slapen, on door eene verdierlijkende uitputting van krachten tot prikkelende middelen worden gedre-

-ocr page 24-

ven, dio hen nog meer verdierlijken. Dikwijls zien wij ben, reen durft het naauwelijks zeggen, nog meer verlaten dan de slaven onzer koloniën, om de eenvoudige, maar verschrikkelijke reden, dat men meer zorg draagt voor hetgeen men koopt, dan voor hetgeen men huurt. Men beweert dat de menschlie-vende fabriekant do algemeeno gewoonte wel moet volgen, indien hij zich niet verpligt wil zien, zijne werkplaatsen te sluiten.

Het kan zoo zijn, ik zal het niet beoordeolen; maar hoe treurig is dan onze toestand, dat men iemand niet vrijspreken kan, zonder de maatschappij to bescliuldigen! Ach, boe weinigen zijn or, wier vermogen, het mogo aanzienlijk of gering zijn, niet door do hand der zonde is verzameld! en de wijze waarop het geld gewoonlijk verworven wordt, regtvaardigt maar al te zeer den treurigen naam, dien do Heer er aan geeft: do onreytvaardige Mammon.

Ju, ook thans nog jaagt men met onverzadigbaren ijver naar gold en goed. Die ijver werd in alle tijden gevonden, maar in onze dagen heeft zij een eigenaardig karakter, den hartstogt namelijk om schielijk rijk te worden. Men waagt alios, om alles te winnen; men stelt zich liever bloot aan liet gevaar om tot armocdo to vervallen, dan geeno kans te wagen om schatten te winnen ; en die eerlijke iniddelstaat, aan welken agur boven allo andere dingen do voorkeur gaf, in do bede: Armoede noch rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns heseheiden deels, schijnt de tegenwoordige eeuw met do meeste zorg te vlieden. Slaat do oogen om u heen. Allen zijn geldgierig, allen dorsten naar rijkdom en willen dien in één dag verwerven. Do handel is geldgierig, do mededinging is buitensporig, de ondernemingen komen snel tot stand, haar voorspoed is ongehoord, baar val onverwacht, het wagen neemt geen einde; do loterijen, do kansbeie-koning, do geruchten van den dag, het spel onder allerlei vormen is het hedendaagscbo lokaas voor den ouden dorst naar goud. Do industrie is geldgierig: dio verbazingwekkende uitvindingen, die elkander opvolgen on verdringen, hebben minder do vorderingen der kunst, dan het geldelijk voordeel ten dool; uit do begeerte naar winst geboren, strekken zij zich naar winst uit, bij haar versnelden voortgang zijn onvoorzigtigheden onvermijdelijk, en ongeluk bij ongeluk is daarvan het gevolg; maar wat nood! de hebzucht wentelt hare raderen ongeduldig om over verminkten en dooden. \'tls waar do aarde heeft hun bloed gedronken, doch\' wat er over blijft is ■—• hot gold. Do eerzucht is geldgierig: die menigte die naar ambten en posten dingt, en op allo wegen, die naar invloed en gezag leiden, elkander verdringt, heeft haar begeerig oog minder zoo als eer-

-ocr page 25-

24

tijds op do eor geslagen, dan wel op het gold; en dat liet geld vaak de sleutel is om zich den toegang tot die ambten te openen, blijkt uit de anders prijzonswaardigo, maar toch ook vernederende voorzorgen, die er genomen moeten worden om dat misbruik te weron. De worsteling dor partijen is geldgierig: indien achter de zucht tot omverwerping bij deze, meestal de begeerte verborgen is, om zich zelven te verheffen en te verrijken — is de zucht tot orde bij gene wel altijd zoo zuiver, dat er nimmer de lust om zijne voorregten te behouden onder verscholen is? en staan niet velen daarom vooral de gelijkheid voor, omdat zij eene gelijkheid in bezit bedoelen? Zijn er ook goene vrienden van het behoud, die boven alles hot behoud bedoelen van hun gold en goed \'i De wetgeving is geldgierig; het geld is haar hoeksteen; het geld verkiest de personen, die over ons maatschappelijk on staatkundig lot uitspraak doen zullen ; het kiest zelfs de bestuurders der gemeente; en wanneer men den gang der zaken gadeslaat, mon zou golooven dat do i\'ijkon het gemakkelijkst in het koningrijk der hemelen komen. Het huwelijk is geldgierig: de vereoniging der personen is gewoonlijk oono zaak van ondergeschikt bela.ng; de bezittingen van twee personen worden voor elkander geschikt geacht, worden voor elkander begeerd, lokken eikander aan en worden aan elkander gehuwd, en zoo wordt de innigste van alle vereenigingen vernederd tot oeno berekening, en de uitkomst in een contract uitgedrukt. De letterkunde is geldgierig: dat streven naar volmaaktheid, dien onvermoeiden arbeid, die ernstige studie, dat naauwgezet aankweeken van het schoone, het ware en hot goede, dat eertijds onze grooto schrijvers kenmerkte, zoekt gij te vergeefs bij hunne hedendaagscho opvolgers; ongeduldig om werken te leveren, nog ongeduldiger om gold te verworven, verspilt de hedendaagscho letterkunde haro krachten aan onvoltooide , gebrekkige , of wat nog erger is, aan zedeloozo geschriften, maar die don smaak dor menigte prikkelen, en stroo-mon van eerloos goud in do handen hunner schrijvers doen vloei-jen. Wat zal ik nog meer zoggen? Wat zouden wij vinden, zoo wij onderzochten, welk deel do liefde tot het geld aan do tallooze dwalingen heeft dor geesten, dio hor- en derwaarts geslingerd worden, en aan do dwaïe stelsels, die elkander omverwerpen, nadat zij elkaar eenige jaren gesteund hebben door hun gemeenschappelijk beroep op hot stoffelijk bolang ? liet doel dat zij heeft aan de misdaden die do kolommen onzer dagbladen bezoedelen, aan de echtscheidingen, den haat, de wraak en al die vruchten der zonde, die wij overvloedig inoogsten van een akker, door het ongeloof bezaaid ?

In één woord, door het gebruik dat men maakt van hetgeen

-ocr page 26-

men be/,it, toont men dat men het gold liefheeft. Niet dat men hot niet uitgeeft, nooit is men welligt rijkelijker in zijne uitgaven geweest; maar op eenige weinige uitzonderingen na, wordt hetgeen men uitgeeft aan de eigenliefde verkwist, en niet aan do liefdadigheid geofferd. Een enkel voorbeeld wil ik hier aanhalen, namelijk den toestand onzer godsdienstige en weldadige maatschappijen. De Heer hoeft in onze dagen zijne kinderen het gelukkig denkbeeld ingegeven, om tor verspreiding van hot Evangelie gebruik te maken van den geest van ver-eeniging, die veel vermogende kracht onzer eeuw. Hij heeft ge-loovige dienstknechten verwekt, die hun tijd, hunne kracht, hun geld hebben aangewend, om inrigtingen daar te stellen en te onderhouden , die aan het welzijn hunner medetnenschen en do eere Gods waren toegewijd. Vervolgens hebben zij de gemeenten gedrongen, dat zij aan dien vromen arbeid deel zouden nemen; zij hebben ook ondersteuning rerkregen, het work Gods is niet lt; gestaakt geworden; zoo is er veel goeds verrigt, en daarvoor danken wij naast God hen, welke die oft\'ers hebben gebragt, dio Gode welgevallig zijn. Maar zijn do ontvangene bijdragen mild to noemen, zijn zij genoegzaam? Geven wij over het algemeen zoo als wij konden, zoo als wij moesten geven ? Doen wij dat, ook slechts eenigermate? Neen. Die genootschappen blijven in stand, maar zij kwijnen. Hot eene kan uit gebrek aan geld de uitgave van den Bijbel, die hot zich heeft voorgesteld, niet ton uitvoer brengen; een ander ziet zijne to korten jaarlijks toenemen; een derde heeft wel zendelingen gereed, maar het faalt aan de gelden, om ze te zenden aan de volksstammen, die hen met heilbegeerte verbeiden. Arme Heidenen! Wij zullen u zendelingen geven, maar gij zult ze zei ven moeten bekostigen ; gij zult de helft van uwe gei-ingo inkomsten, gij de éónigo geit die gjj in do wereld bezit, gij uwe spaarpenningen van een geheel jaar moeten afstaan. Mogt u onze karigheid slechts niet ter ooren komen, opdat gij daarnaar het Evangelie niet beoordeelen moogt, dat wij u prediken. Wij herhalen het, in onze vereenigingen en genootschappon gaat alles een mooije-lijken, kleingoestigen, onvaston gang, en zoo zal hot blijven, zoolang er in onze giften geene grooto wijziging, gcene geheolo verandering plaats heeft. Niet dat or gebrek is aan gold, maar het neemt eene verkeerde rigting; in plaats van overvloediglijk te vloeijen in de kanalen der liefdadigheid, om den akker des Hoeren te besproeijen, wordt het opgehoopt in do kotters van don vrek, of het gaat verloren op den dorren zandgrond der overdaad. Wanneer ik het noodigo deel afzonder voor do behoeften, voor hetgeen gewoonte en wolvoegelijkheid vorderen, voor hetgeen de voorzorg voor de toekomst eischt, of de inrigting vau

-ocr page 27-

26

het huisgezin, ja de verst gedrevene voorzigtiglieid; ook dan nog zouden er middelen genoeg aanwezig zijn om rijk te zijn in goede werken, indien namelijk deze besluiten kon om de uitgaven te besnoeijen die hij doet, onkel om aan eono opkomende luim te voldoen, en die hij niet eens in ernst zou durven verdedigen, en indien gene moeds genoeg had om do hand uit te strekken naar dien schat, dien hij van jaar tot jaar nutteloos ophoopt. En hoe zou het dan zijn, zoo men deed wat de discipelen van een gekruisigden Meester behoorden te doen, indien men iets afzonderde van hetgeen men voor zijn gemak, genot of smaak besteedt, van hetgeen men het noodige noemt, maar waarbij toch zooveel overtolligs is? Hoe zou het zijn, indien men in den geest van baviij handelde als bij dit schoone woord spreekt: Neen, want ik zal den IJ eer e mijnen God met offeren, hrandoff\'eren om niet.

Ik wil, noch kan Bepalen, wat gij mijne broeders zoudt moeten geven! Maar vergelijkt hetgeen gij geeft met hetgeen do eerste Christenen gaven; ik bedoel niet alleen die van Jeruzalem, maar ook van de andere gemeenten; Wij maken u heleend, zoo schrijft paulus aan die van Korinthe, de genade van God, die in de gemeente van Maeedonië gegeven is; dat in vele beproeving der verdrukking, de overvloed hunner blijdschap en hunne zeer diepe armoede zeer overvloedig geweest is tot den rijkdom hunner goedda-digheid. Want zij zijn naar vermogen, ja boven vermogen gewillig geweest; ons met vele. vermaning biddende dat wij wilden aannemen de gaven in de gemeenschap dezer bediening, die voor de heiligen geschiedt. O mijne broeders! wanneer zullen de rollen ook tus-schen u, en ons, uwe leeraars, omgekeerd zijn? Wanneer zult gij ons dringen om uwe giften aan te nemen en wij uw ijver moeten matigen? Vergelijkt hetgeen gij geeft, met hetgeen er gegeven wordt, door wie? door de rijkste volkeren der wereld i door| do Engelscbeu en Amerikanen? Neen, door de vrijgemaakte negerslaven. De vijfmaal honderdduizend negers van Jamaïka, die nog zoo kort in hot bezit der vrijheid zijn, hebben onlangs in den loop van één jaar tot godsdienstige en weldadige doeleinden zevenmaal honderdduizend gulden gegeven; eeno verbazende som wanneer men hunne armoede in aanmerking noemt. Vergelijkt eindelijk hetgeen gij geeft, met hetgeen de Joden, volgens de wet van mozes, verpligt waren to geven voor do openbare eeredienst en de armen. Het tiende van hunne inkomsten was voor de Levieten , en daarenboven bet veertigste voor de priesters; voorts moesten de Joden de opbrengst hunner vrucht-boomen afstaan gedurende vier jaar, do eerstelingen van allo inzameling, bet zestigste deel van den oogst, do voortbrengselen van don grond gedurende het jubeljaar, dat om de zeven jaren

-ocr page 28-

terugkeerde, en do schulden die zij van hot eeno jubeljaar tot het andere in te vorderen hadden. Daarbij moet gevoegd worden hot hoofdgeld van een sikkel, al do verschillende offers en do reizen naar Jeruzalem, en men zal bevinden dat delast, dien God Zijn volk had opgelegd, meer dan het derde hunner inkomsten bedroeg. Wio zou ons dergelijke offers durven opleggen \'l En moest toch onder do nieuwe bedoeling do liefde niet meer uitwerken dan de wet onder de oude? Indien God met het vertrouwen van een vader op zijne kinderen tot ons gezegd heeft: Gij zult den Heer uwen God liefhebben met geheel uw hart, en uw naaste als u zeiven, en aan ons do toepassing van dien volmaakten regel overgelaten heeft, zullen wij dan dat vertrouwen misbruiken, en nalaten wat wij aan God en den naaste verschuldigd zijn ?

Wij willen niet bepalen wat gij zoudt moeten geven , ik herhaal het, zoo God hot niet bepaald heeft! maar wat wij willen, en dat hoeft ook God gewild, toen Hij dit gobod gaf, is dat do liefde zelve dat bopalo, een iegelijk gelijk hij yave ontvangen heeft. Maar dio liefde wordt onderdrukt door de liefde tot het geld. Menigeen geniet voor zich al de aangenaamheden dos levens, en laat een bloedverwant, een broeder, ik mag niet onderstellen een vader of moeder, verkwijnen in de ontberingen en uitputtingen der armoede. Menig rijke heeft in een jaar minder over, ter ondersteuning van liefdadige instellingen, dan hij voor zijne huishoudelijko uitgaven op één dag besteedt. Menige door do wereld gevierde vrouw kan ter naauvvernood vijf of tien gulden missen ter uitbreiding van bet rijk Gods, die twintigmaal zooveel uitgeeft voor een enkelen gonotvollen avond. Bi] menigen rijken landbouwer moot men allen aandrang gebruiken om eenige guldens te verkrijgen, om het Evangelie onder do Heidenen of in het vaderland te verspreiden, die duizenden ten koste logt om zich oene gemakkelijker of sierlijker woning te bouwen. Men duide mij de vrijheid, waarmede ik spreek, niet ton kwade; ik pas mijne woorden niet op dozen of genen toe, en wensch dat niemand zo anders toepasse dan op zich zelven. Maar ik spreek van hetgeen ieder weet en ieder ziet; en indien ik zweeg waarlijk de steentn zonden spreken. Hoeveel gierigheid is er in do wereld! hoeveel gierigheid in do gemeente! hoeveel gierigheid in de stad! hoeveel gierigheid op het land!

Maar ik kom terug op u mijne hoorders, en dan is er geen sprake van de maatschappij, maar van n, van u zelvon. Legt de hand op uw geweten. Vergoot den armen zondaar, die tot u spreekt. Stelt u voor dat jezus chkistus, uw Heer en uw God, zelf tot u kwame; dat Hij met dien blik, die tot het harte doordringt, met die goddelijke stem, die het hart beweegt, tot u

-ocr page 29-

28

zogt: Vriend! zoo sprak Hij ook don gierigaard judas aan: vriend! sljt gij een vriend van Mij, of zijl gij een vriend van het geld? Gevoelt gij dat do waarheid n veroordeeltV Stoot dan het licht niet terug? Rukt den pijl niet uit, die tot in uw hart doordringt! Gij leeft in de zondo, in eenc zonde die u in het verderf storten zal! daar moet gij uitgaan, gij moet er uit gaan, wat het ook koste! Indien de Hoor tot allen zegt: Ziet toe, wacht u van de gierigheid, tot u zegt Hij: Ziet toe, redt u van de gierigheid^. Op welke wijze? Dat zal ik ton slotte zeggen. Ik zal kort zijn, de tijd roopt mij; on indien gij opregt zijt, dan zijn weinige woorden ook genoeg; en zijt gij dat niet, dan zouden allo mogelijke vertoogon vruchteloos zijn.

U redden van de gierigheid I dat is hot werk van God alleen. Maar God kan het. Hij hooft hot anderen gedaan. Er zijn vrienden , hardnekkige vrienden van het geld geweest, die tot milde en liefdadige mannen vernieuwd zijn. Daarvan kan zaccueus ten getuige strekken, die tollenaar, die zondaar, die rijk geworden was door het onregt, dat hij den naaste had aangedaan; deze wordt niet alleen bekeerd , maar hij wordt oogenblikkolijk bekeerd. Neemt hem tot voorbeeld. Twee dingen doet zaccueus , vooreerst wordt hij oen discipel van jezus ciirisïus, ten tweede gebruikt hij hetgeen hij bezit naar den wil van jezus cheistus. Doet desgelijks; geeft van heden af aan jezus chkistus uw hart en uwe hand.

Mot hot hart moet gij een aanvang maken. Do liefde tot het geld heeftin het hart hare woonstede. Wat moet or gedaan worden om or haar uit to drijven? Moot er een ernstig voornemen worden opgevat om haar te bestrijden on to smoren? Dat is de raad der zedeprodikers van onzen tijd; maar daardoor hebben zij nog niemand van do geldliefde genezen; daarom bleef seneca een gierigaard, al sprak hij in zijne wolsprokonde vertoogon in do krachtigste bewoordingen het oordeel over de gierigheid uit. Geheel anders spreekt hot Evangelie daarover; het opent ons hart voor eeno andere liefde, voor de liefde tot den Heer. Er is in het hart des monschen een dorst, die door de liefde tot het geld niet yoldaan wordt, maar dio alleen gelescht kan worden door de liefde tot Christus. Geeft uw hart aan jezus chiustus, en dat is niet mooijelijk , want wie Hom beschouwt moet Hom liefhebben. Gij hobt het Evangelie gelezen; maar gij zijt er niet aandachtig bij geweest; leest hot nogmaals en smeekt dan op uwe knioön, dat de Heer door Zijnen Geest het u doe verstaan en gevoelen. Die heilige onnooiele, en onbesmette, van de zondaren afgescheiden en hooger dan de hemelen geworden, daalt op aarde neder, om te zoeken en zalig te maken wat verloren was, om u, uzel-ven te zoeken en zalig te maken. Hij, die rijk was, en welk

-ocr page 30-

29

eon rijkdom! verd arm voorn, en welk eone armoede ! Hij kwam en leefde op aarde, Hij uw Heer en uw God, zoo als gij er niet zoudt willen leven, door de liefdadigheid van dezen en genen onderhouden, geene didrachmen bezittende om do tempelschatting te betalen, noch eene plaats hebbende om het hoofd neder te leggen. Hij wordt verkocht voor dat ellendige geld, waaraan gij boven alles de voorkeur geeft, overgeleverd in de handen der zondaren, veroordeeld als een misdadiger, gesmaad, met doornen gekroond, tusschen twee boosdoeners aan het kruis gehecht; voor wien? voor u; ja voor u, die tot op dezen dag toe de dertig zilverlingen van judas hooger hebt geschat dan het bloed dos Verlossers, maar die voortaan het bloed uws Verlossers hooger schatten wilt dan de dertig zilyeriingen van judas. Aanschouwt Hem en gelooft, en valt Hem te voet mot Petrus, zeggende: Gij zijl de cmiiSTUS, de Zoon des levenden Gods. Dan zul-len, gij behoeft er niet aan te twijfelen, de schandelijke banden, waarmede gij aan don Mammon gekluisterd zijt, van zelf afvallen. Zult gij dan nog don rijkdom hot hoogste goed, en de armoede ondragelijk noemen? Uw Zaligmaker is arm geworden, om voor u eeuwige schatten te verwerven. Zoudt gij nog bekommerd zijn, waarvan gij en uw gezin leven zult? Do Hoer zegt tot u: Ik zal u niet hegeven, en Ik zal u niet verlaten. Zoudt gij niet geduldig dragen dat uwe goederen u ontnomen werden , daar gij betere en duurzame goederen bezit in den hemel? Zoudt gij weigeren om hetgeen gij bezit aan den Heer ten offer te brengen? Hot is een pand, dat Hom toebehoort, en dat Hij u heeft toevertrouwd, Hij die zich zolven hot eerst voor u hoeft overgegeven; en die uw eenigo schat, en oenige rijkdom, uw goud en het zilver is uwer kracht. Men behoeft slechts een Christen, een waar Christen te zijn, om tot de bolanglooste mensehon te behooron; indien er zoo weinig monschen gevonden worden, die niet door do begeerte naar het geld beheerscht worden, dan is het omdat er, zelfs onder de Christenen, zoo weinig ware Christenen zijn.

Ziedaar de eerste schrede, het geloof des harten, de tweede is do mildheid der hand, die uit dat geloof geboren wordt, eu het wederkeorig aankweekt. Naauwelijks is zacoheus tot de kennis van den Zaligmaker gekomen, of hij komt tot Hem en zegt: De helft van mijne goederen, lieer! geef ik den armen; en indien ik iemand door bedrog iets ontvreemd heb, dat geef ik vier dubbel roeder. Volgt hem na. Geeft, even als hij, regelmatig; stelt u als hij, een gerui-men en edelmoedigon regel vast. Wat ieder geven moet, en hoe hij het geven moet, dat moet uitgemaakt worden tusschen den Heer en hora, daaromtrent hoeft het Evangelie niets voorgeschreven , dat heeft het aan uwe liefde overgelaten. Beschaamt dat vertrouwen niet! Verheft u boven de koele gewoonte, en verant-

-ocr page 31-

30

woordt ii deswege niet aan do menschen maar aan jezüs chuis-tus. Weest over u zeiven niet voldaan, voordat gij iiit zijnen mond hoort; Het is wel! Doordringt u van de gedachte, dat hetgeen gij hebt veeleer aan Hein dan aan u toebehoort, cn dat gij or de rentmeesters van zijt, om het in zijnen naam te besturen. Denkt aan het woord van den Hoer jezus: Het is zaliger te geven dan te ontvangen, en geeft als iemand die gevoelt, dat het quot;geven zelf eene genade is, die God hem verleent. Verheugt er u over dat gij in een tijd loeft, waarin de gelegenheden om wèl te geven steeds toenemen. Gelukkig hij, die te golijker tijd aan de roepstem des tijds, aan de roepstem der menschen, aan de roepstem dos Hoeren, aan dc roepstem van zijn eigenhart, zoo dat hart namelijk door do liefde bezield wordt, gehoor kan geven!

Dat geluk, rijken, is vooral het uwe! Leert eindelijk uwen rijkdom waarlijk genieten. Begrijpt toch waarom God u dien gegeven heeft. Beschikt over uwen rijkdom tot zijne eer, zoolang gij leeft, ou vergeet in uwe laatste beschikkingen Hom niet, aan wien gij do aardsche en do hemolsche erfenis verschuldigd zijt. Waartoe zullen u schatten dienon, indien gij niet weldadig, indien gij niet rijk zijt in goede werken, gaarne mededeelende zijt, en gemeenzaam. Dan slechts zult gij u gelukkig gevoelen, en met u zal de wereld zich gelukkig achten, omdat gij rijk zijt. Dan zal diezelfde voorspoed, die zoo volon ton verdorve is geweest, voor u oen middel te meer zijn om uwe roeping en verkiezing vast te maken. Dan zult gij, u losmakende van uwen aardschen schat, met vreugde herdenken, dat gij met blijdschap gezaaid hebt in den akker des Heeron, waarvan gij met woeker oogsten zult; en gij zult, even als dio weldadige monscheuvriend, op uw graf kunnen laten plaatsen : Hetgeen ik behouden heb, heb ik verloren, maar wat ik gegeven heb, behoud ik.

En gij wien de Heer het deel heeft gegeven, waarom de wijze aouii bad, beklaagt or u niet over, dat gij niet zoo voel kunt geven als gij wel zoudt willen, maar geeft hetgeen gij kunt. Indien men geeft met oen blijmoedig hart, dan is men welgevallig naar hetgeen men heeft, en niet naar hetgeen men niet heeft. Indien gij overigens naauwkeurig acht geeft, dan zult gij bevinden, dat gij moer, veel moer doen kunt, dan gij wel denkt. Eeno verstandig bestuurde liefde zal u rijk maken voor den Heer ; menig onuitvoerbaar offer zal u gemakkelijk worden; menige noodzakelijke uitgave zal u overtollig voorkomen. En hoeft de rijke boven u hot voorrogt om overvloediger giften aan te bieden, gij hebt hot voorrogt boven hem, dat met de uwen zelfverloochening gepaard gaat.

Maar zou u, die door den Hoer in denzolfden stand geplaatst

-ocr page 32-

31

y.ijt, waarin Hij zicVi bevond, do beoofoning dor christolijko wol-dadigheid ontzegd zijn\'? Noen, mijne brooders. Noemt do arme weduwe ten voorbeeld. Hebt gij niets om te govon? Welnu zij had niet moor dan gij; maar do zucht om haar offar te brongen, hooft haar in diepe armoede eon offer doen vindon, dut de Heer geprezen hoeft. Of dunkt u hetgeen gij kunt geven te gering, dan dat het vruchten zou dragen? Zijn de twee pen-ningskens van do weduwe dan verloren gegaan? Hebben zij niet moor vrucht gedragen dan de rijke gaven, dio to golijker tijd in do offerkist geworpen werden? Die twee ponningskens zijn vermenigvuldigd van geslacht tot geslacht, door hot geloof dat ze bragt, en den zegen des Hoeren, die ze aannam, en die wilde dat Zijn woord ze in voortdurende gedachtenis hield. Die twee ponningskens hobben eeuw na eeuw do offers uitgelokt van eone menigte arme Christenen, die niet geweten zouden hebben, dat ook zij verpligt waren iots te geven, zoo zij het niet van de arme weduwe hadden geleerd, en die door hunne menigte veel moer geven dan de rijken, golijk meu dikwijls berekend heeft. Die twee ponningskens hebben do armenkas der gemeente verbazende sommen doen toovlooijen; nog is hunne werking niet ten einde, zij zullen voortgaan mot invloed uit te oefenen overal waar dit Evangelie gepredikt zal worden; on zoo gy heden tot het besluit komt, om do liefdadigheid der weduwe na te volgen, dan zal dit eene nieuwe vrucht van haar offer wezen. En waarom zou 7.00 ook hot deel uwer gave niet zijn? Weest gij slechts getrouw, en stelt uwe verwachting op Hom, die de olie vermenigvuldigde dor weduwe van Sarepta en hot penningsken van de weduwe te Jeruzalem.

Heer jezüs, Gij zijt heden tot ons gekomen en hebt tot ons gezegd: Ziet toe en wacht u van de gierigheid \\ En wij, wij komen tot ü en zeggen: Red ons van de liefde tot het geld! Ruk los, en smoor die slang, die ons met hare kronkels omslingerd houdt ! Het geloof des harten, de mildheid der handen alles komt van IJ! Geef ons beide, opdat wij, gewasscheu in Uw bloed en gedoopt met Uwen Heiligen Geest, alles wat wij hebben en alles wat wij zijn, voortaan wijden aan Uwe dienst, zoodat wij ons gelukkig zouden achten, zoo wij duizend rijkdommen en duizend levens hadden, om ze ü te kunnen opofferen, en hot betreuren zouden, dat wij niets meer hadden, dat wij U opofferen konden, om U te danken voor die onuitsprekelijke gave, die onze eeuwige vreugde 011 onzen eeuwigen rijkdom uitmaakt I Amen !

-ocr page 33-

Ncclerlandsclic Stoomdrukkerij, Nieuwendijk, L 70, Amsterdam.