-ocr page 1-

Hp

„Bskeert U, want het Koninkrijk

Gods is nabij!quot;

L E E11 J; E J) E OP DEN LAATSTEN DAG VAN 1871 GEHOUDEN

Dr. a. kuyper.

AMSTEKDAM, H. D E H O O G H amp; C0. 1872.

I\'rijs I\'a €ts.; 10 cxempl. 00 Cts,

-ocr page 2-

Bij H. DE HOOGH amp; C0. is mede verschenen:

m A. Krypei?.

1. De Vrijmaking der Kerk........f 0.20

2. De Christelijk-Nationalen op de Vergadering

van „Schoolverbondquot;.........„ 0.30

3. De leer der onsterfelijkheid en de Staatsschool ,, 0.15

4. Eenvormigheid, de Vloek van het Moderne Leven ,, 0.30

5. Conservatisme en Orthodoxie, Afscheidsrede te Utrecht, 31 Jnli 1S70.........0.25

6. „Geworteld en Gegrondquot;, Intreerede te Amsterdam, 10 Augustas 1870.......0,26

7. Tweede Zestal Leerredenen. Inhoud: De Troost der eeuwige verkiezing.-—Rust der ziel bij de onrust der tijden. — Het kruis van Christus het levensideaal. — De Heere onze Rotssteen.

Godsdienst en zedelijkheid. — Het onbewust Adventsgebed............„1.50

8. O, God! wees mij zondaar genadig! Leerrede

op den laatsten dag van 1870 ......„ 0.075

9. Het Modernisme een Fata Morgana op Christelijk gebied............„0.65

Door do Nedorlandsohe Gereformeerde Zoudiugs-Vereeniging is bij do Uitgevers dezes verkrijgbaar gesteld:

De Zending naar de Schrift. Inleidend woord voor haar Elfde Jaarfeest, door Da. A. Kuyper. Uitgegeven ten voordeele der Vereeniging. . f 0.15

-ocr page 3-

Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.

Matïh. IV; 17b.

Er is, M. II., een wentelen van dezen aardbol om de Zon van ons planetenstelsel, en met de laatste ure van dezen dag wordt die wenteling weer voltooid. .Maar er is ook een wentelen van de wereld der geesten om de Zonne der Gerech-tiglieid, en van die ommewenteling is ook déze Sabbath ons ten merkteeken en symbool. Zoo valt dan Oudejaar en Sabbath ditmaal saam: de laatste dag van den tijdkring is tevens de eerste eener weke! O! ligge reeds daarin rust voor uw ontrust gemoed: getuige liet 11 van levensvernieuwing als straks ook dit jaar ten doode gaat, en plaatse het hij de zwenking van den Tijdstroom Hem u ten wachter, van wien de Psalmist reeds zoo roerend zong:

„Hij, Isrels Wachter, sluimert niet!

Geen kwaad zal u genaken;

De Heer zal u bewaken.quot;

Aan dat blijvende in het kreitsen der jaren, aan dien Sabbath in den wildvlietenden stroom, of, wilt ge met een oud vaderlandsche leus, aan dat «Rustig te midden der bruisende barenquot; hebben wij zells meer nog dan hel voorgeslacht behoefte, want sneller nog dan eertijds golft de stroom der jaren voort. Zongen reeds de vaderen in Israël van een »daarhenen vliegen der jarenquot;, toch hadden ze van verre zelfs geen denkbeeld van een zoo pijlsnel omschieten, als ons thans overkomt. In hun leven was voor het minst nog een oogenblik van kalmte, nog een spanne breed tusschen den stroom daarbuiten en den levensstroom van het hart; voor hen was er nog een oever, die ruste bood, om, dien stroom ontvlucht,

-ocr page 4-

4

hem te zien voortglijden aan zijn voet; er was toen nog opeenvolging, nog niet alles vloeide dooreen; er was nog ontwikkeling, de plant in haar geleidelijke wording gold nog als \'s levens beeld. Ik weet liet, ook hun reeds ging het leven te snel, snel als de wolk in het zwerk drijft en de schaduw langs den wand glijdt, maar toch, wat, bid ik u, was dat voortglijden nog bij dien waterval van uren en Aan oogenblik-ken, die thans rusteloos in de diepte van den Tijd neerschiet, nu dag in nacht loopt, en geheel de maatschappij zich tot één maalstroom kronkelt, die golfslag bij golfslag opstoot en weer opslokt, ja, nu er in eenzelfde oogenhlik ruimte moet gezocht voor tien gewaarwordingen en voor elk stip des tijds een reeks van geruchten en van aandoeningen, elkaar verdringend, zi(,h opeenhoopen, om, nauwlijks opgedoken uit den stroom, reeds weer verdrongen te worden door een nieuwen stortvloed van verschijnselen, die geheel onze persoonlijkheid overstelpt en bedelft, ons straks van den bodem licht en meesleurt! Neen, waarlijk, geen inbeelding, maar volle werkelijkheid is het: Al ijler, steeds radder, altijd sneller glipt de stroom der jaren voor ons uit!

Of wat dunkt u? liet is een schrikkeljaar dat komt. Dit noopt u van zelf, om het jaar dat ons beidt, met het viertal, dat verliep, tot één »Lustrumquot; saam te vatten.... maar nu.... ga zoover terug, en getuig met mij, of ge niet eer waant gansche „decenniënquot; te doorloopen, of niet dit vijftal jaren als hel vierde eener eeuw schijnt, en een taak volbracht heeft die voor schier vijftig jaren nog uitputtend te achten ware en grootsch? Of is niet de wereld waarin we ons bewegen , de machten die ons heheerschen, de wegen die we bewandelen, de namen die genoemd worden, ja het leven zelf dat we doorleven, is het niet alles gewijzigd en omgezet, vernieuwd en anders geworden? Let op dien ommekeer, ook gij. Gemeente des Heeren! want gelijk Israels profeten als uit den wachttoren de bewegingen der volkeren bespiedden, zoo voegt het ook u,de beroeringen en schuddingen, de stuiptrekkingen en teekenen der tijden gade te slaan, waarin telkens voor u ontrold wordt een stuk van Gods [eeuwigen raad. En wat aan-schouwdet ge dan niet reeds in deze felbewogen, aan rust gespeende eeuw\'? Immers, als in „den wervelwind en in den storm was haar opkomen en ze joeg het stof voor haar voeten op/\' toen Napoleon\'s wil de volkeren zweepte met den adem van zijn geweldigen geest.... tot hij viel.... en toen niet waar? scheen als bij tegenstelling een eeuw niet te lang om den vrede in te drinken, die door een ,,heilige alliantiequot; van Europa\'s

-ocr page 5-

vorsten wierd gespeld. Maar helaas! hoe werden de raadslagen der staatslieden te schande gemaakt! Ach, pas een vijftiental jaren had het nieuwe slatengebouw door zijn schoone lijnen het oog verrukt, ol\' reeds dreunde hel weer onder den bodem van ons werelddeel dat de vlam dreigde uit te slaan. En nog werd het, althans ten deele, bezworen, maar voor hoe kort slechts! want zóó is \'48 niet aangebroken ol geheel Europa wordt dooreengeworpen: alle moeite verijdeld op het Weener Congres ten koste gelegd: de fransche omwenteling viert in strooraen bloeds haar halve eeuwfeest: alle vastigheid raakt los, het gist .en kookt in den boezem van alle volksleven, en als moest de te lange vrede ijlings gewroken worden, werpt een roekelooze hand den oorlogsfakkel, slag op slag, in de drie schiereilanden van de Krim, van Italic en van Jutland en over de zee tot in hel hart van Amerika\'s stalen. Toch eindelijk daagt de vrede weder! God zij lof! nu beidt de gouden eeuw haar inwijding. Maar neen, nog één misstand moet rechtgezet, nog één verbreking van hel evenwicht hersteld\',.... dan zal de geboorteure van het vrederijk slaan!... en immers hel heugt u nog, hoe algrijslijk de weeën waren, die niets dan een doodgeboren vrucht des vredes brachten, toen de «heilig geallieerdenquot; onderling naar het zwaard grepen en de rampzaligste krijg uilbrak lusschen de beide broedervolken van het ééne Duilsche bloed. En toch... dat alles, hel Avas reeds geleden, het lag reeds achter ons, nog eer dal laatste viertal jaren zijn loopbaan begon; haast zei ik, reeds vergeten is deze mindere smart bij de afschuwelijke viool, die sinls over ons wierd uilgegoten!

Zie, daar naakt het van verre dat vier-, laat mij zeggen, dat vijftal jaren, saamgekoppeld door onheiligen band. In drie schreden voleindt het zijn loop; in drievuldig bedrijf deelt het zijn afschuwelijke vertooning, van voorbereiding eerst, daarna van verblinding, lot hel eindelijk losbarst. Eerst werkt het vooruit, maar bedeklelijk; men zint en raamt, maar in het verborgen: kunstig maar ongemerkt worden de draden van het web gesponnen, de strikken uitgezet, de kuilen gegraven! Hoor! reeds meent go het ratelen van verre te hoo-ren, maar neen,... nog gaat de bladstille aan hel onweder vooraf,... het is de ure der verblinding! Of wie heugen ze niet meer, die jubeldagen te Parijs, toen Europa\'s vorsten zich in den tempel des vredes verbroederden en het vredefeest van al Europa\'s volkeren door zijn nijveren word gevierd? Toen, ja, stond onze eeuw op het toppunt van haar glorie: men geloofde aanhaar: bij den vriendelijken glans, dien ze wierp, vergat men hel geleden leed: eindelijk scheen dan

-ocr page 6-

6

toch de dam van veete en volkerenhaat doorgebroken en lustig kabbelde langs de grenzen der volkeren één stroom van verzoening , van liefde en van inenscliemnin. En toch, . .. toen juist stond de gruwel voor onze poorten, toen juist was het de ure der duisternis, toen juist zou het losdreunen in twee verbijsterende slagen: in een oorlog, die zijns gelijke, in een rebellie die haar weerga zoekt: in een zwaardslag naar buiten en een zwaardslag naar binnen: strijd met de volkeren over, en met liet eigen volk binnen de grenzen: twee gevloekte uitbarstingen, beiden van wrevel getuigend, van haat tegen den broeder die oorlog, die opstand van haat tegen God.

Welke dier ontplollingen ge de ergere zult noemen\'? Mij dunkt, het was een vorig jaar verpletterender, dit jaar dreigender! Toen hoopten zich meer de reusachtige feiten opeen, er werd meer aan den weg getimmerd, en namen van vorsten en van veldheeren, van gewonnen veldslagen en genomen steden zweefden op ieders lippen, speelden voor elks verbeelding, beheerschten ieders geest! Hoe geheel anders dit jaar, nu het meer de sluipende werking was van een verraderlijk gif en ge met moeite nauw een enkelen naam in het verward gekrijsch kondt onderscheiden. Die dreun een vorig jaar was hel neêrploffen van den stam met kroon en takken, thans ging het op een graven in den bodem, om den wortel zelf van het volksleven los te wrikken. Vraagt ge dus slechts naar indrukwekkende feiten, ongetwijfeld, dan was een vorig jaar al, dit schier in niets uw aandacht waardig. Maar ziet ge dieper, ziet ge verder, betast ge niet slechts de huid, maar peilt ge ook de wonde; let ge, óók ja op de vorsten, maar meer nog op hel volksleven, dat ze leiden, maar niet scheppen kunnen; rekent ge ook met roemruchtige daden, maar meer nog met den volksgeest, in die daden sprekend; luistert ge, óók ja naar het woord der staatslieden, dat van volk lot volk uitgaat, maar meer nog naar het stemgeluid, dat uit de longen van bet volk zelf opkomt, en van gezonden inborst of veege zwakte getuigt, — dan, ik weet het, acht ge het jaar, dat thans verliep, nog verre het wichtigsl. Immers, wat \'70 bedierf, is nog herstelbaar, wat in \'71 losbarstte, nooit. Het jaar, aan welks stervenssponde we een doodenlied zongen, heeft reddeloos den bodem losgewoeld, waarop wc staan; niets wisebt het spoor van haat uit, dat het achterliet; het heeft, banger dan ik uil kau spreken, de glorie van Europa\'s toekomst verspeeld!

Wel is het dus een hachlijk keerpunt, waartoe hel leven der volkeren en wij met hen gekomen zijn. We slaan aan den uitgang van een ontzettend jaar, en aan den ingang van

-ocr page 7-

7

een omsluierde toekomst, mocht het zijn met een voor indrukken vatbaar hart. Mocht dan dit Jaar, dat Hart, die Toekomst u door de profetie van liet naderend Koninkrijk tot boete brengen voor uw God. Zij er voor die drievuldige stem in u een luisterend oor, en hoort beur getuigenis van den Valschen vrede, van den Geest uit de diepte en van de ïeekenen des gerichts, die als met een stemme veler wateren het éóne hoog gebod uws Hoeren prediken: «Bekeert u, want het Koninkrijk Gods komt nabij!quot;

Dringo God zelf u die stem in de voegen uwer ziel, dat ze zich ontsluite voor Hem, die alleen machtig is ook nu den bedroefde zijn troost, den zondaar zijn majesteit, maar ook den boel-vaardige zijn heil te doen zien, en vinde vooraf uw dank en hope beiden vertolking in liet lied onzer eerbiedinge:

„Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven

Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,

Mijn God! waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?

Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.

Wacht op den Heer, godvruchtc schaar! houdt moed,

Hij is getrouw, de Bron van alle goed!

Zoo daalt zijn kracht op u in zwakheid neer!

Wacht dan, ja, wacht, verlaat u op den Heer!quot;

(Psalm 27: 7.)

Eerst dan het jaar dat verliep, de stemme der herinnering. Gij kent den valschen vrede, dien het bracht, den geest dien het uit den afgrond deed opkomen, en de teekenen des gerichts die het ons spelt.

Ilust ons oog slechts op den spiegel en duikt het niet in de diepte, M. 11.! dan is \'71, verre van onheilspellend, eer een gezegende onder de jaren te noemen, dan vond het »Vrede op aarde!quot; uit Efrata\'s velden ditmaal dubbelen weerklank, en werd krachtiger dan ooit de profetie vervuld, dat »de wolf met het lam verkeeren, de luipaard bij den geiten-bok zou nederliggen.quot; Haast gelooft ge u zeiven niet, maar doorblader de dorre kronijk der feiten, en ge ziet het, slechts van verbroedering wordt u verhaald. Noem welk geschil ge wilt. dat van jaar tot jaar, op het schuldboek der natiön overgeboekt, nog steeds den wereldvrede bedreigde en immers,.... dit korte jaar boogt op aller vereffening. De feiten, in hun nuchterheid onwraakbaar, toonen het: ei\' was dorst naar vrede, een wedloop om den vrede, slechts gedachten des

-ocr page 8-

8

vredes gingen van volk tot volk uit. Waar wilt ge dat ik mei de uitstalling dier vredestrofeön beginnen zal\'? Zal ik u van Salzburg en Gastein verhalen, waar de twee Keizers van üuit-schen bloede de felle veete van Sadowa afzwoeren en weenden aan elkanders borst? Zal ik gewagen van Pruisen en Denemarken, die dan toch den stroeven blik weer vertrokken en woorden spraken van welmeenenden zin? Zie ze ginds aan de oevers van Geneve\'s meer vereend, de mannen die den Alabama-strijd beslechten zullen, zoolang de vuurvonk bij het kruit, die Engeland en Amerika scheidde? Was er feller naijver denkbaar, zat ergens dieper wrok dan tussehen Habsburg en Italië? en toch ook die op wraak beluste spijt sloeg dit jaar om in een wedstrijd, wie het meest den nabuur zou verplichten. Ouder vijanden dan Rusland\'s Tzaar en der Turken Sultan vindt go niet, en toch dit jaar was het aan den Bosporus één wisseling van vriendschap. En dat alles, hoe veel ook op zich zelf reeds, het bracht ons nog slechts den nagalm van dien meest afgebeden, alles beheerschenden vrede, die den oorlogsgruwel temde, tussehen Frankrijk en Duitschland ontbrand! Mij dunkt, nog trilt u door de ziel de jubel die u aangreep, toen er eindelijk verademing kwam, en men ten leste dan toch het bloedvergieten staakte, liet was één Godlof dat ruischte langs de dalen en de bergen overklonk, waarin het heftig aangedaan, het blij en menschelijk gevoel zich lucht gaf. Wat sc//oone ure was het niet! Niemand nog die een einde van het bloedbad had durven voorspellen, ieder die zich nog op het ergst bereid hield, toen plotseling een roepen uitging, dat de benarde veste het opgaf! Hoe opgetogen, hoe dankbaar verhief Europa bij die mare niet haar stem. Zoo kwam dan toch die vrede, aan wiens komst men schier voor immer gewanhoopt had, toen de moegestreden helden weer aan de eigen woning aanklopten en de beroofde van hart zich op kon maken om een traan te plengen hij het rulle graf, dat al haar liefde borg. Natuurlijk, nog een oogenblik van voorbijgaande gisting, eer de wateren weer effen vloeiden, nog een verheffing van koorts eer de balsem in de wond zijn werking deed, maar dan ook zou het vertrouwen alom herleven, en Europa welhaast een dwaasheid beweenen, in zelfvergeting begaan, doch nu ook voor het laatst bedreven!

Zoo waande, zoo dweepte men, M. II! Wie gelooft, het nóg, al zegt ge het te hopen? Hoeveel schoons in die verwachting werd niet mi reeds geloochenstraft! 0, een deel van zijn erve, de beste van zijn vesten, het eêlst van zijn schat kan men een volk van het hart scheuren, maar wat geen vreeverdrag u i t het hart des volks snijdt, het is de haat, waarmee het den

-ocr page 9-

ü

overwinnaar vloekt, voor wien hel als de mindere moest bukken. Alles ging naar wensch! De man werd gevonden, die liet voor Frankrijk hardste woord in naam van Frankrijk spreken dorst: het frontier aan den liijnkanl werd verlegd; hij gansehe heirscharen keerden de gevangen krijgers naar hun erve weder: hij milliarden werd de cijns voldaan, en toch... vrede werd het niet, want nog,als men hetKransche goud langs het ijzeren spoor naar Duitsehlands hoofdstad rollen hoort, zweert ieder Franschman, eer zijn rechterarm dan dien on-duhlbaren smaad te vergelen! Met vrede op de lippen zint men op wraak en zoekt naar kracht tot verkropping van den on-verzwelgharen haat. Nu nog hukt men morrend voor het geweld en kromt zich onder den harden vrede, maar dien vrede wil men niet, men wil den krijg weer, men wil bloed voor bloed. Men grijpt, niet naar Gods liefde om den haat te bannen, waarvan men bezeten is; waar men naar zoekt, hel is naar een heler gewei zwaard, naar een verder dragend musket, naar een schulgevaarle, dal juister treilen zal! Zoo doet de overwonneling, en ook de overwinnaar rust niet op zijn lauweren, maar maakt zijn beirmacht nog geduchler, en de volkeren van rondsom, op lijfsbehoud bedacht, slaan op hun beurt de sikkels lot zwaarden, versterken hun vloot en verdubbelen hun leger. Hel jubelen om den vrede, reeds nu is het door een kletteren van wapenen verdoofd. INiel lang meer of elk weerhaal\' man in heel Euroop\' is krijger en aller natiën vlijt vloeit af naar vesle en naar tuighuis. Laat u toch gezeggen, o volkeren! geen vrede, die beklijlt, een valsche vrede gewerd u. Ook over u geldt Jeremia\'s klacht: «Hoor, een slem der verschrikking: er is vrees en geen vrede!quot; Dat is het, dat gij God en zijn Gezalfde verworpen hebt en dies geen vrede meer sluiten kunt!

Na den vrede in de eerste maand, in Maart de gruwel\' der Commune. Daarin sprak de Geest uit de diepte. Werd hij niet in het üabylon onzer dagen als een geest der Verwoesting openbaar!

Slechts vrede in schijn won Europa! o, gluur in de diepten van het volksleven, en ge zuil die onmogelijkheid van den vrede verstaan. Want niet een volksschool, maar veeleer een spuwende krater schijnt het, waaruil die belsche geest u in al zijn afschuwelijkheid tegengrijnst. Wat is ze, die afgrijsbre gruwel die nu negen maanden terug in Frankrijks hoofdstad dood en verderf braakte en alle man die het hoorde vervulde

-ocr page 10-

10

met ontzetling en schrik? Was het misschien de geest van verzet tegen den wettigen meester\'? Maar immers aan het recht van oproer was Europa sints een eeuw schier gewend. De bijenzwerm moge zijn koninginne volgen, maar voor Europa\'s volkeren hief de macht der revolutie sints lang die wet des onderwerpens op! — Was het hun koelhloedige wreedheid dan, die ons het lijf deed huiveren? Maar er was immers nog vinniger hyenenaard, nog hloodaardiger bloeddorst in een Marat en Robespierre gezien! — Of dan wellicht de geest van laagheid, veilheid en van trouwbreuk, die de Communards gestadig wroeten deed in eigen ingewand? Maar immers Europa zou het Sybaritisch bewind van den derden Napoleon moeten vergelen zijn, om door dit schaamteloos looneel zijn bevreemding te laten wekken! Neen, wat heel Europa op deed schrikken, het was niet een dier gewone rampzaligheden, maar het uitslaan van een vlam uit den srneulenden krater, in wier bloedroode walm een geest der helle sprak, een demonshartstocht, niet naar geluk maar naar moedwil, niet naar eer maar naar zelfverlaging, niet naar zingenot maar naar vernieling, en die een smetstof uitademde, die, alles doordringend en stukvretend de ordinantiën van het heiige ontbond, de zedewet loswoelde, alle hand der natuur losrafelde, en haar ware werking eerst toonde, toen ze lastering voor den Christus deed spreken en een vloek voor onzen God. Wie onzer kan zich in zulk een gruwel indenken? Alle zin en rede vergaan; de hel om u losgebroken: één onderstbovenkeering aller dingen: dat honen van het heilige: dat spotten met de banden des bloeds; dat schimpen op het huwelijk: dat schelden op den eigendom: dat afschuwen van den arbeid: dat koelbloedig moorden van onschuldigen: en loon niets hielp, dat landenknersen der boosaardigheid, om in Kanibaalsche woede al wat God schiep en menschen bouwden, in rook en vlam te zetten, en straks als Furiën en Satyrs te dansen om het rookend puin!... neen, dat is niet maar onmenschelijk, maar beneden het dierlijke, dat is kortweg »sathanischquot; te doemen, vrucht vau den onza-hgsten hartstocht, «haat tegen God!quot;

En nog noemde ik hel onruslbarendst verschijnsel in dezen jammer niet. Immers, ware die uitbarsting slechts delosbre-king van een bent opzichzelf staande hellewichten geweest, wc hadden een oogenblik gesidderd, doch na hun ten onderbrenging weer in stilheid gerust. Maar dat hel tegendeel hiervan bleek: dat de draden van dit onliege web in al Europa\'s hoofdsteden gehecht waren: dat er een samenzweering in uilbrak, die, wijdvertakt, alle volk omspande, kortom, dat we hier slechts voor de verkeerd gesprongen mijn stonden van

-ocr page 11-

11

een aanvalsplan, dat rnel lucht en lakt cn taaiheid legen gelieel de maatschappelijke orde gericht wordt, dat is het ijslijke, dat het onrustbarende, waardoor ons meer dan schrik orn het hart sloeg. Zie, dat Europa geschud wordt op zijn grondvesten, het is wijl blusschcn niet haat, als achter den scheidswand oiie in het vuur wordt gegoten. Daarom ducht nu reeds elk een weeruitslaan der slechts gesmoorde vlammen! En er is geen zedelijk wapen tegen M. 11., want weet het, die afgrijsbre leer wil zelve godsdienst wezen, en wist reeds martelaars te kweeken voor haar onzalige belijdenis: »Er is geen levende, geen persoonlijke God!quot;

Bij de scheiding des jaars placht hel heidenvolk den wichelaar te ondervragen en ook de Christen ontrolt in die ernstige ure het boek der profetie. Van Teekenen des gerichts sprak ik daarom in de derde plaats. Versta mij wel. Ik stel mij niet aan, alsof indrukwekkende volksrampen op zich zelf recht tot het vermoeden geven, dat Jezus\'toekomst genakende is. Dit te beweren ware, al naar gij wilt, óf met der vaderen dweepzucht afdolen, óf misvatting van der Apostelen streven, waar zc de verschijnselen des lijds oplossen in het eeuwige der conscientie. Ook al spelt do Openbaring »dat in de laatste dagen de mensch den dood zoeken cn begeeren zal te sterven,quot; en al weet ik dat die ure cr te Parijs is geweest, dan nog geeft die trek van gelijkheid tot die gevolgtrekking geen recht. Maar geheel anders wordt het, als het blijkt dat de weg der volkeren doodloopt, dat ze niet verder kunnen. Zie, slechts een dubbel proces is voor de volkeren denkbaar, van worsteling of van wording, cn die beide zijn schier voleind. Eerst was cr »Worsteli ngquot; tusschen het Christelijk en Onchristelijk beginsel om dc beheersching van der volkeren hart en leven. En toen die worsteling met terugdringing van het Christelijk element beslecht was, kwam er een proces van « Wordingquot; waarin het giftig zaad ontkiemde, en van lievcrleê de volken voortgleden op het nieuw getrokken spoor. Maar nu ook dat geleidelijk proces in den Communegruwel aan zijn uiterste raakte, zóóver ging dat er geen verdergaan is, en in een rauwen gil zijn laatste woord dorst uil te spreken, nu stuit de blik, nu roept alles om het einde, en weten dc kinderen des Koninkrijks dat de weeën aanbreken, die voorafgaan aan het Gericht. En in dien samenhang, dan ja, schikken zich, als de wachters om de dwaalstar, zoo om dit alles bebeerschend verschijnsel, de sombere geruchten, die

-ocr page 12-

12

elkander als Jobsboden verdrongen en kan het geloofsoog die sarnentreffing van rampspoed niet aanstaren, zonder een geestelijken kern, en dus een profetie van hooger te zien, in wat het God beliefd heeft te doen komen. De feiten zijn daartoe te indrukwekkend geweest: het weer uitbreken vari de pesli-lentie in het hart van Azië, of schier erger nog het stemme-loos gekerm dier duizenden en tienduizenden, die in het Perzisch rijk den gruwzaamsten hongerdood stierven; die verwoesting van geheel een stad door aardbeving, Chicago\'s\' weer-galooze ramp, de vernieling van Holland\'s nederzetting in Michigan\'s woud, hel dreigend opdagen van de Cholera in het Oosten van ons werelddeel, zeg zelf. zijn het niet al te maal stemmen van ernst, die een «Bekeert uquot; naar de ziel dringen, door de profetie van wat komt? Wat zeg ik, ge behoeft zelfs niet buiten onze erve te gaan, om in veler smart en rouwe dat roepen le beluisteren. Ook ons land werd bezocht, ook de stad onzer inwoning. Nog week ze niet ten volle, nog dreigt ze, die afzichtelijke pokziekte, die zooveel lieven uit ons midden aangreep cn ten grave sleepte. O, dankt, dank! ook dezen avond uw God, gij, die aangetast wierdt, maar weer bevrijd, cn zijn er ook onder u, die voor uw lieven wel een gebed, maar geen verhooring vondt, in rouw gedokenen! immers uit uw eigen hart neem ik de bede op de lippen: «Zij God uw dierbre dooden genadig en drage hun sterven in bet leven uwer zielen vrucht!quot;

En vraagt ge ten slotte, hoe ik mij die reeks van jammeren als een lichten op de toppen der bergen verklaar, cn dies u toe kon roepen: «Want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen!quot;, vergun mij dan de wedervraag, of bel niet God was, die deze dingen niet slechts toeliet, maar ook gewild en gewerkt Iiecft, gelijk Hij alle dingen werkt om Zijn Zoon. Of zegt mij: Wanneer was het Koninkrijk naderbij, toen het met een jubelend Hosanna ter poorte van Jeruzalem in, of toen het, dorstend naar zijn bloed met een «Kruist Hem!quot; ter poorte uitging? Wanneer was het Koninkrijk nader, toen het onder de Nero\'s cn Dcciussen mei de Nazareners ter slachtbank ging, of wel toen de gunst der Gonstantijnen bun het lokaas bood der kroon? En evenzoo uil later dagen, wanneer sprak de nabijheid van hel Koninkrijk sterker, in de lauwe geloofsrust der Erasmussen, of wel toen de echte Hervormers Rome uit haar schuilhoek opjoegen en het om goed en bloed ging voor wie vasthield aan zijn lieer? Ge weet immers, alle geslachten der aarde zullen weenen, als het nabij is, en als het genaakt, zal er een verdrukking zijn als nooit.

En wat dat is? Dat is het scherpen der tegenstelling M. H.!

-ocr page 13-

13

cn liet trekken van hel üolit, uil de vermenging van den schemer! Dat is het splijten van den stum, een uiteen-seheuren van het groene en het dorre hout. Aan de valsche doorcenwoeling stelt God een perk, den warrelklomp dien men roemen dorst, helacht Hij. De tweeörlei draad van liet eéne kluwe wordt ontward, de sj)il,se der beginselen naar hoven gekeerd, cn als dan Sathan dien wereldbrand als voorhó van zijn rijk begroet, ziet het Engelenheir achter het gordijn der dingen steeds hooger dc gestalte rijzen van den Zone Gods.

Wee, wee der ziele, wie dc blinddoek nog drukt en het oor nog is toegestopt, dat zc dit roepen tot bekeering niet vernemen kan. liukkc Godzeli\' het u af, zoo bet bewindscl des aangeziclits u het koninkrijk van Christus nog mijden doet om het rijk der wereld te dienen, liezie dan nu bij de vlammen van hei roo-kend Parijs dc fundamenten waarop het gebouw dier wereld rust. Toets aan den onlescbbaren haat der volken de beelende kracht van een menschenniin, die door Christus niet bezield wordt. In trouwe, stel zc naasteen, dat gedrochtelijk rijk der Communards met zijn galeiboeven tot rijksgrooten, zijn ijzingwekkend decoratief en helsche furiën,— cn daar naast, dat rijk van den Man van Sniarte, van wiens lippen zogen druipt en wiens Engelen lofzingen als weer een afgedoolde naar zijn Vader roept, ... cn immers, al dc macht der consciëntie, alle beter gevoel, al wat wel luidt zegt het u: »Bekeer u van die onheilige wereld cn kies den Zone Gods!quot;

0! valt Hem te voet, kust den Zoon opdat Hij niet toorne, ja, doen we het al te saam, Gemeente, cn wissel zelf dat »Iickeert uquot; met dat andere )iHct Koninklijk nabij!quot; in uw lied af. Zingt van »b ek c e r i ngquot;:

Zondaar! hoor zijn stem,

Buig u voor Mem neder,

Waak, en wacht op Hem!

Hij, die voor ons stierf,

\'t Leven ons verwierf,

Jezus komt eens weder.

en dan van »den dag des K o n i n k r ij k squot;:

O! die dag breekt aan,

\'k Zie zich d\'Englen scharen Langs de hemelbaan ;

Hij, die ons geleidt,

Heeft den weg bereid,

Is vooruit gevaren!

Gez, 143: 0, 11

-ocr page 14-

li

II.

Nii het verleden vraagl hel eigen hart gehoor: (ie plein ui( de (lie])l,c onzer menschelijke persoonlijkheid! Ook zij spreekt van Valschen vrede ons hel eerst.

Er ging een Nathan\'s vraag en Nathan\'s oordeel dit jaar tol onze eonscientiön uit M. 11.! toen door gerucht en nieuwsblad, door vlugschrift en door teekenstift onze verbeelding le midden van dien gruwel verplaatst werd, en alles, om wraak schreiend, u toeriep: ,,Wat zal men den man doen, wiens zulk een snooddaad is?quot; En nietwaar? «des doods schuldig!quot; klonk het van ons aller lippen, en het reppen van gratie scheen ons bij zulke onverlaten zelfs heiligschennis, tol de Gods-profcel zijn dreigenden vinger op onze eigen horst richtte en ons verpletterde met don uitroep: „Die man, die schuldige zijl gij! Ook in uw boezem klopt hei menschclijk hart, waaruit zooveel snoodheid is voortgekomen. Slechts wat in uw eigen hart verscholen ligt, werd in Erankrijks jammer openbaar!quot;

Wie stemt dit van nature toe? Immers niemand, gij noch ik. Integendeel, al wal in ons is, komt er tegen op, want we kennen ons zelf niet en leven dies met ons onheilig hart in bcdriegeIijken vrede. Wel ligt Gods woord voor ons geopend, om ons de diepten van ons hart le ontdekken en ons te toonen, wie wc zijn; wel wijst de Catechismus reeds eejn drietal eeuwen zelfs onze kinderkens den sleutel die tol hel mysterie van ons inwendig leven leidt, maar het is als vierd .lesaia\'s profetie aan ons vervuld: ,,Daarom is ulieden allo gezicht geworden als een verzegeld hoek, \'l welk men geeft aan oenen die niet lezen kan, zeggende: lees toch dit, maar hij zegt: ik kan niet lezen.quot; Ons dunkl hel zelfkennis, metier-zijzetting van dat Woord, het wezen onzes harten aflemelen naar de zwakke, kleine uitingen die in het alledaagscho leven daarvan aan het licht treden, zonder dal het besef ons ook maar aanwaait van de onheiige , maar verborgen diepte, van de ontzettende, maar demonische krachten die onder de oppervlakte onzer ziel gebonden en bezworen liggen. En we veinzen daarin niet, maar meenen werkelijk vrede met ons zelf te hebben, gelijk we als mannen van goeden wille geroemd en onder de beleren van ons geslacht geteld worden; wc wanen inderdaad in vrede met de kinderen der menschen te leven, wijl de vleiende tong, onze liefde roemend, ons wederliefde biedt; ja, we heelden ons in zelfs in vrede met onzen God le vorkeeren, zoo volijverig als we Hem dienen, biddend om vergeving waar Hem onze ondank had bedroefd ! Zoo leven wc builen den

-ocr page 15-

15

tempel van ons eigen hart, bespeuren slechts wat we, bij de vensteren van onze eigene /.iel voorbijwandelend, kunnen waarnemen , en, zoo Machtiger het ons niet ontdekt, wordt aan deze zij des grals het geheim ons nimmer ontsloten van de gevaarlijke brandstof, die in de gangen en kameren, ja dieper nog, onder de gewelven van ons hart ligt opgetast. En toch waar anders dan in uw menschelijk hart schuilt de grauwe onheilspellende diepte, waaruit de afgrijselijkheden der Communards, als giftige gassen, zijn opgeborreld. Er is maar één geslacht van kinderen der menschen en alle menschenliart, zoolang het niet werd wedergeboren, is in aard en streven gelijk. Dit moet vastgehouden, want reeds in de natuur de scheiding te leggen tusschen kinderen des lichts en kinderen des duivels ware het toppunt van allen hoogmoed, waartoe ooit \'s menschen zelfzucht klom. Neen het waren geen menschen uit anderen bloede, het waren geen schepselen van andere beweging, dan gijzel!\' en die met u hier nederzitten, en de rechtsgedingen bewijzen het, hoe ge een jaar terug er in keurig gewaad langs Parijs\' straten had kunnen zien trippelen, die nu als razende Euriën gegrepen werden, de hand met bloed bevlekt of het gelaat geschroeid in de vlammen! Zie, wijl we God niet op zijn Woord gelooven wilden, dat wel waarlijk «uitliet hart des menschen deze dingen voortkomenquot;, maar nog steeds boogden op onzen edelen aard en pochten op de kracht onzer beschaving, heeft de Heilige ons thans op andere wijs dit mysterie gepredikt in het bloed der onschul-digen en het krakend neerstorten der doorluchtigste paleizen. Wijl we in stugge betweterij met den lleidelberger dorsten spotten, doet God de lleere thans een Belsasar\'s Catechismus van verre glinsteren, die met zijn vurig letterschrift onzen valschen vrede verstoren komt, en het ons aanzegt zonder weerspraak te dulden, dat we met al ons lispelen van liefde, tenzij we ons bekeerd hebben, nog steeds tot haat tegen menschen neigen en tot haat tegen God. De gruwel van quot;71, ze is een goddelijke commentaar, of wilt ge, het Amen der wereldgeschiedenis op Jesaia\'s drievuldigen uitroep: »De god-deloozen hebben geen vrede!quot; geen vrede daar binnen, zoolang ze tot God niet zijn bekeerd!

liet is de Geest uit de diepte, die deze bedwelming over ons bracht en onssloegmet Verblinding. Jehova\'s bedreiging aan Israël wordt aan ons verwezenlijkt: »Daarom zal over n worden uitgegoten een geest des diepen slaaps, en uw oogen zullen zich toesluiten en uw zieners verblind

-ocr page 16-

10

worden/\' Daarin juist ligt het huiveringwekkende van onzen toestand! We loopen op een afgrond toe, en met opzet wordt ons liet oog beneveld en de kuil bedekt. De brandende toorts werd reeds onder de binten gestoken, en sluimerend op onze sponde hooren we het knetteren der vlammen wel, maar een betooverende stem overreedt ons, dat het slechts in den droom was, en met het liedeken van »vrede en geen gevaar!quot; dommelen we weer weg in onze ruste. O! Sathan weet het wel! Hij is er aan toe gekomen, dat hij Europa\'s volkeren in de edelste deelen treilen wil, en dies reikt hij ons eerst zijn bedwelmend vocht, uit vrees, dat do pijn zelf der insnijding tot redding uit zijn boeien worden mocht!

Reeds is die ongevoeligheid, die onaandoenlijkheid, die onverschilligheid van ons hart tot zeer bedenkelijke hoogte gestegen. Zoek nogmaals den schok u te binnen te brengen, die het eerste gerucht van deze barbaarschheden in u te weeg-bracht, en vraag, wat blijvenden indruk van die eerste aandoening ge nu nog bespeurt. Had men ons vooruit gezegd, wat afgrijselijkheden we nog beleven zouden, we hadden het niel geloofd, er ons niet kunnen indenken, maar alliums zeker gewaand, dat de indruk van zulke ontzettendheden alle trek naar luchthartigheid voor jaren zou verdreven hebben. En nu, nog slechts enkele maanden verliepen en reeds is de prikkel geheel afgestompt en beschouwt elk deze onderstbovenkeering als volkomen natuurlijk. Het leven werd weer opgenomen, waar het gebleven was; als of ons een droom verteld en geen werkelijkheid overkomen ware, vervolgen we spelend onzen weg. Zelfs aan dit ontzachlijke hebben we ons ongelooflijk spoedig gewend. Als was, zoo licht bewogen, maar ook even spoedig weer gelijk gedrukt, bleek het hart onzer eeuw! Die cynische spotters te Parijs, die daags na het bloedbad weer schertsend de drinkzalen van hun lallc boert gewagen deden, zijn een type waarin het beeld van ons geslacht zijn schelsle, maar toch ware uitdrukking vond; want een bezigheid des geestes, een onderwerp voor gesprek, straks een tooneel voor den schilder, maar geen stemme Gods tot de conscientie wordtin dien jammer gewaardeerd. Onze schande zelfs laat ons koud, hel gevaar schrikt niet meer op: misschien een klacht wordt ontlokt, maar geen aandrift gewekt tot veerkrachtig handelen. Het is of naar de spreuk der heidenwereld ))de goden ook thans verdwazen, die ze willen verderven.quot; Zie toch, als de waanzinnige moeder bij Bethlehem\'s kindermoord /.il ook onze eeuw staroogend en met gespouwen lippen, roerloos en lodi lachend bij den moord barer kinderen neder. En mocht ge wanen, dat althans ons volk van dien smet vrij ware, denk

-ocr page 17-

17

dan aan het bloed ditzelfde jaar ook op onze erve door liet zwaard vergoten. Ge weet nog, uit wat oorzaak? Alleen wijl het kermisgejoel wierd bedreigd!

Wat dunkt u? Spreekt daarin niet meer dan de gewone vergetelheid van het rnenschenhart, bespeurt ook gij daarin niet een demonische macht, die do hand naar ons uitstrekt en ons bedwelmt? Die verblinding wordt onmerkbaar over u uitgegoten in de lauwe weelde die u omringt, u ongemerkt om de slapen gestreken in de al snellere beweging des levens, die u zelfs geen rust meer voor het denken laat. Allengs, van lieverlee ontzinkt ge u zelf! Ge wordt niet plotseling uit den stroom in den oceaan gestooten, maar eerst iu de sluizen geschut, waar ge, dalend zonder hel zeil te weten, ten leste de sluisdeuren doorglipt zonder te Aveten wat met u geschiedt! Dat is juist de sluwheid des Verleiders. Hij slaat niet met het slagzwaard, maar prikt u met spelden de slagaderen der ziel open, tol liet levensbloed u begint af te leeken, en als de keel u dan droog wordt en de dorst u kwellen gaat, o, dan zet hij u ijlings met helschen glimlach den slaapdrank aan de lippen. Wee uwer, zoo ge hem dien beker niet uit de hand sloegt, hij zou u doen slapen den sluimer «des eeuwigen slaaps.quot;

Of liever, God alleen heelt het belet, zoo ge in dien eeuwigen slaap nog niet uw oogen lookt, wijl Hij, als het kleppen der alarmklok, de conscientie in u roepen deed van de Teekenen des gerichts. Waant niet, dat alleen het gevoel uwer zenuwen de huivering veroorzaakt heeft, die bij de jammeren deze beide jaren u uws ondanks bekroop. Alleen de schrijning der conscientie kon het gevoel daartoe verscherpen en meer nog dan uw menschelijk gevoel heeft uw conscientie bij het hooren van die slagvelden gebeefd, bij het gerucht dier gruwelen gesidderd. Door het dreunen dier donderslagen is bet slagwerk des gewetens van zelf in trilling geraakt. Alleen uw conscientie is het, die u bij het henensnellcn der jaren deez\' avond tot hooger ernst stemt. Ja, uw conscientie alleen heeft mijn aanklacht beaamd van valschen vrede, wijl in haar onwraakbare stem God zelf tot u sprak: »lk weet het ook!quot;

Dankt uwen God voor de genade, dat die conscientie nog in u werkt, dat ze nog niet geheel in u gesmoord en verdoofd wierd, en er clus nog iels in u overbleef dat een prikkel kan hebben voor uw hart. Immers, zoolang die conscientie nog klopt, zijt ge nog bereikbaar, en getuigt reeds uw onreine, ongeheiligde natuur van een hooger leven dat u

-ocr page 18-

18

wenkt. O! heb maar den moed voor die stemme der consciëntie stil te zijn, opdat ge, waar alles zwijgt, haar en haar alleen deez\'avond moogt beluisteren. Neem weg alle windsel, waarmee ge de schelheid van baar tikken zocht te verzachten. Vraag wat dit jaar n aan zegen en genade bracht, wat het u verwijt aan schuld en zonde, of ge den Christus nader kwaamt die Hem nog niet vondl, en in Hem gewassen zijl, die reeds in zijn heil kondt Juichen. Ge zoudt uzelven verlagen zoo ge u sparen wildel. Doe dal niet. Noem hel onvervalschte meetsnoer van Gods wet, den onwraakbaren toetssteen van Gods woord en bezie hel dan in don geest, wal er aan kracht des levens van u uitging, wat liclffl ge hebt doen schijnen, aan wal wateren ge hel zaad des levens hebt uitgestrooid en wal God u deed gelukken. Ik weel wel, als die stroom van Gods heiligheid over de velden onzer ziel wil vloeien, dan rept zich van nature onze hand reeds om de dijken te kisten, en al hooger den dam op te hoogen, ol\' we den slroom nog keeren mochten! maar loch bidde ik u, laat af, doe alzoo niet, sla veeleer die borstwering uwer zelfgenoegzaamheid weg en verootmoedig u voor uwen God in belijdenis van dank en zonde. Breng oiïers der dankzegging aan den Vader der licblen van wien alle goede gaven op uw hoofd en dal der uwen afdaalde. Houd dien dank niet terug, zelfs niet gij, minder bedeelde! want ook gij zoudl te kort schielcn in vermogen, zoo ge niel één vergelen wildel van de weldaden die God u bewees. .Maar dan ook voeg bij uw danken de belijdenis van uw schuld. Belijd u zeiven gelijk gij zijl en de Heer u doorziet in uw verborgen wezen. En brokkelt hel dan alles af, worden er dan vlekken zichtbaar in al uw arbeid, komt de verwijlende slem dan uil de dieple en uil den hooge, uil uw openbaar en uw verborgen leven, van vriend en vijand\'s lippen, van vader en van moeder, van kind en gade lot u, voell ge u dan alle roem onlzinken, dal uw ziele in u verbrijzeld wordl en bel „geheel melaatsch!quot; u over de lippen komt, o, dan niel in uzelf getreurd, maar voor God op de knieën, dan om den vrede geroepen, die voor eeuwig uit het bloed des Lams opklimt, ja, dan elk voor u zelf gebeden, wat de Gemeente van Christus thans met u wil afsmeeken:

,,Ontzondig mij met hyzop , en mijn ziel Nu gansch melaatsch, zal rein zijn en genezen:

Wasch mij geheel . zoo zal ik witter wezen

Dan sneeuw, die verseh op \'t aardrijk nederviel.

Ai! geef mij weer gewensehte zielevrengd;

Laat uit uw1 mond mij stof tot blijdschap hooren:

Zoo wordt op nieuw \'t verbrijzeld hart verheugd ,

En in mijn geest de ware rust herboren !quot;

(Psalm 51 : 4.)

-ocr page 19-

4!)

III.

En nu de Toekomst! Als een donkere nacht, waarin men geen handbreed voor zich uit kan zien, als een verborgenheid die alle onthulling weigert, en waarvan niemand spelt, wat ze baren zal, ligt ze daar voor ons, — en toch biedt Europa haar een valschen vrede en slaat in bedriegelijke onbezorgdheid haar onzekere paden in.

We gaan terug: elk ziet het. Wc glijden af: bij eiken voetstap kan het getoond! En toch zingt men luchthartig het lie-deke der genisten en jubelt luidkeels, als wachtte het einde van allen jammer, de verhooring aller bede, de vervulling aller wenschen ons in de naaste toekomst op. Van waar ook bezien, nergens kan de werkelijkheid de vunrproel\' der kritiek doorstaan. Aan de feiten geloeist, blijkt geheel het organisme van slaat en maatschappij en kerk onhoudbaar, krank ten doode te zijn, en toch weerklinkt het woord van Europa\'s Vorsten, als daagde het schoonst verschiet van welstand, bloei en vrede; en toch zit men bij de puinhoopen van der Vaderen Kerk neder, als hoorde men het loeien van den storm niet, en toch prijst men ons Vaderland gelukkig om den uitmuntenden weg, waarlangs zich zijn ontwikkeling beweegt.

Maar is die onbezorgdheid gewettigd, is er voor die zelfverheerlijking grond? Of is dan Europa\'s evenwicht niet onherstelbaar verbroken, de broederband der volkeren niet voor altijd verscheurd? (leidt dan hel rechl nog? lieslist nog de heiligheid van het eens gegeven, plechtig verpande woord? Ziet ge dan niet, hoe de vrucht der nieuwe begrippen allengs rijst in de losmaking van wat de vader aan zijn gezin en straks dat huisgezin aan de maatschappij verbond? Liggen de machtige drijlveeren van gezag en orde niet geknakt en dies werkeloos neder? Zijn niet ondermijnd alle instellingen waarop dusver het volkerenleven als op zijn pilaren rustte? En wat men er voor in plaats gaf, was het niet als de slang ongrijpbaar in zijn altijd nieuwe kronkelingen, ongestadig als liet dwarlend blad, rusteloos wisselend als de blauwgroene tinten der zee? Ach, zelfs het aloude en zoo hechte staatsgebouw van Albion is ten leste uit zijn voegen gewrikt, ook daar wist de drop den hoeksteen uit te hollen, en in de gisting dei-volkeren drijft thans ook Engeland mee.

Is het wonder, dat bij die algemeene ontreddering ook ons Vaderland zichtbaar teruggaat en aan zichzelf ontzinkt. Met u belijd ik hel, voor veel goeds, voor veel onderscheidends hebben we onzen God nog te danken, maar toch, waar speurt ge nog die kerngezondheid, die eertijds de veeren van ons

-ocr page 20-

20

volksleven spande? Wie ducht niet integendeel de weën van nadrende ontbinding, die op elU gebied des volkslevens zich vertoonen? Naar lichaam en geest, naar hart en hand, in kunst en wetenschap, — wat steeds inkrimpende afmeting! Of aarzelt ge nog, zie het dan in hooger kringen, hoe ons lieve vaderland al meer de inzet wordt, bij het roekeloos spel der partijen en afgeschoven van dien eenigen levensgrond, die onzer natie geboden was in Gods woord!

Wat zal ik u nog van onze Kerk spreken. Een spraakverwarring als van Babel zou een te zwak beeld zijn, om de chaotische dooreenwoeling der tegenstrijdigste beginselen te kenschetsen, die ge op haar erve thans aanschouwt, en toch blijft men nog als bij liabels toren roepen: «Laat ons verbonden, laat ons één blijven. Oók den Christus belijden gewisselljk, maar onze orde, onze eenheid, onzen afgod allereerst!quot; Gelijk de psalmist in het 74° onzer liederen klaagt, zoo is er ook nu voor de Tortelduive des Hoeren nauwlijks een plaats in zijn kerk meer gebleven. »Met bijlen en houweelen breken ze de graveerselen weg,quot; schenden ze onze »Teekenen,quot; »slaan ze onze vastigheden met beukhamers aan stuk,quot; en terwijl alles dooreenwoelt is geen leven meer betrouwbaar en is driewerf gelukkig te prijzen die nog zijn vriend en broeder berkent.

En toch, te midden van zulk een algemeenen ontreddering vervolgt men zijn weg, als ware er geen zorge, en waar geen weg meer is, loopt men dwars door den akker. Tegen niets is opzien! Tot altijd nieuwe kunstbewerking, al moest bet een roekeloos durven, ja ten leste een waaghalzen worden, vindt men tie staatslieden en met hen de volkeren bereid. Nauw is de èene proef mislukt, of reeds wordt op een andere gezonnen. Al glijdt het naar de diepte, toch wil men klimmen. Al werkt het in den dood, toch blijft men voortzwoegen. Men wil het niet opgeven, want dat zou bukken voor tien Eeuwige zijn. En zoo graait men voort en voort, maar als aan het strand weekt de kuil van zelf weer op; zoo bouwt men al verder, maar om de funlamenten steeds dieper te tloen scheuren; zoo kromt men zich in valsche weön,maar om naar het woord van den Ziener «Niet dan wind te baren;quot; als dwazen zijn we, die op een Diamantveld wanen toe te loopen, als slechts de kiezelsteen ons tegenglinstert in het helbeschenen zand.

Te onvergeeflijker is die onbezorgdheid, wijl ook in die Toekomst de Geest uit den afgrond zich een gestalte verkoren heeft, hier niet als de furie der Verwoestingquot;, niet als de demon der «Verblindingquot;, maar als de «geest

-ocr page 21-

21

dei\' verdrukkingquot;, die alle persoonlijk geweten wil doen hukken voor de macht van hel geheel.

Het is de oude strijd M. II., die met vernieuwde woede dreigt te ontbranden. Voor mij ligt die wereld met haar reusachtige afmeting, om mij die natuur, wier indrukwekkende aanblik reeds huiveren doet, cn op mij werkt een mensehen-wereld, hij wier veelheid ik als een druppel in den stroom mijn aanzijn zelf verlies. Tegen die ontzettende macht moet ik inijn persoonlijkheid, mijn wezen, mijn vrijheid handhaven, want van alle kant dringt men op mij aan, wil men mij verbrijzelen en verpletteren, en men kan dit werkelijk, tot op dat ééne, dat zich onverwinlijk in de ziel verzetten blijft: de persoonlijke conscientie. Daarom is de strijd voor gewetensvrijheid de strijd voor menschelijk geluk. Daarom deed het Kruis de heidenwereld ineenstorten, wijl het de kluisters der conscientie, door het Gesarisme aangelegd, verbrak. Daarom moest nog eens het bloed stroomen, toen Home nogmaals het geweten gebonden hield en blijlt de herovering dier heilige vrijheid üud-llolland\'s onverwelkbre roem.

Die vrijheid wordt thans weer belaagd: bedreigd door den modernen Staat cn bedreigd door het moderne Home. Al meer moet naar de verlichte ideön onzer eeuw de Staat een webbe spinnen, waarin hij opvangt, dan omwoelt en uitzuigt, al wat zich roert of beweegt. Door hel Militarisme ginds, door hel Caesarisme elders, door Centralisatie allerwege, soms ook door Volksgeweld begunstigd, is hel die Staatsidé, die al verder om zich grijpt, steeds oneindiger wordt, en alle leven in zich opslorpt. Eerst bindt ze u als burger, dan overschrijdt ze den drempel uwer woning, uiet lang meer of ze raakt aan uw lichaam en dwingt u de lancetsteek in den arm te ontvangen, cn, van hel lichaam tol het hart voortschrijdend, rooll ze u met de óéne hand uw kinderen van hel hart, om met de andere uw eigen conscientie zoo klemmend te omwoelen, dat ge u ten slotte niet meer vrijvvorstelen kunt dan door de straf te aanvaarden waarmee verzet u bedreigt. En naast die Staatsidé werkt Rome weer op, en giet in nieuwen vorm haar ouden geest, om met den modernen Staat om de heerschappij over de geesten te worstelen. Zie om u. hoe het reeds toenam in macht, hoor, met wat luid geroep hel uit zijn sluimering is ópgewaakt, en verwonder u niet meer, noch over haar botsing met hel Liberalisme, noch over haar driest en zegevierend optreden tegenover een Protestantisme, dal, verachtelijk door haar inliet aangezicht gespuwd, nog bedelt om haar gunst.

Zie toe!

Reeds bracht die dubbele macht het ver; reeds is meer

-ocr page 22-

dan ge meent hel karakter der volkeren verzwakt, de veerkracht dor natiön ontzenuwd. Slechts een vastberaden optreden kan nog baten, en zie, willoos laten de volkeren zich leiden, van een volksbekeering als in Jona\'s dagen geen schaduw meer! Maar daarom zwijgt dc stemme der vermaning niet en gaat het roepen toch uit: «JJe Filistijnen over u!quot;, ook al kan het slechts een enkele bereiken. Ach I of alle gebondenen Hém den kus des vredcs brachten, die van zich zelf getuigen kon: «Jk maak waarlijk vrij!quot;

Te sterker dring ik hierop, wijl ook die Toekomst ons Teekenen brengt van naderend gericht! Slechts op een drietal wijs ik u, de beide eersten door hun dagteekening eiken Hervormde in Holland bekend.

Zoo de lleere wil en wij leven, zal 24 Augustus ons het derde eeuwgetij brengen van de Bloedbnhloll te Parijs. Spreke dan nogmaals waarschuwend de gruwel van den Bartholo-meusnacht tol ons en onze kinderen. Laat de schimmen der Coligny\'s ons dan tot gebed en boete, maar ook lot strijd en waakzaamheid dringen, en bedrijft rouw dien dag in uw woningen, Gel.! om de schoonste hope uwer vaderen, die in het afschuwelijkst bloedbad werd gesmoord\'

Wordt het ons van God gegund, dan zal eer die treurdag naakt, de eerste April ons ten vreugdedag zijn voor ons hervormd en vaderlandsch gevoel. Bridle\'s inneming als de kiem onzer nationale grootheid, zal dan het heugelijk feit zijn, dat ons in dank en lofzegging voor der vaderen God vereent. 0! make God Almachtig ons volk dien dag gezegend! Mocht de natie toen geboren, op haar derde eeuwfeest herboren worden, en zoo de sombere vraag van zelf wegvallen: »Of er ooit een vierde eeuwfeest ons vrije Holland beidt?

De derde dagteekening____ ik vreeze____ God zal ze invullen,

M. H.! want het mag niet bedekt, hel moet uitgesproken, wal elk man van doorzicht ducht, en een billere ervaring al te ernstig doet vreezen. Gij verstaat me. ileeds tweemalen is het geschied, dat die snel om zich grijpende, snel doodende krankheid, wier naam reeds verschrikking spelt, in het laatst des jaars uit het Oosten optoog en des winters schuil ging, maar om bij het ontluiken der lentebloemen plotseling te voorschijn te treden, en als »de wind de groene blaarenquot;, zoo de kinderen der menschen te schudden en te stormen om het arme menschenhart. .Neen, noem dat voorgevoel niet te somber. Nog kan God den jammer verhoeden, en daarom lot Hem blijft ons gebed! Maar wij hebben ons huis le bereiden, wij onze

-ocr page 23-

ziel le bereiden! Of zou het ook u, ook mij, niet treffen kunnen? En waarom niet —\'? O, geloof mij, wat we straks zongen van de veldbloem: » dan knakt baar steel, haar schoonheid gaat verloren/\' het kon wel eens profetie van eigen sterven geweest zijn, en daarom «Bekeer u, mijne ziele!quot;zij elks lluisterend roepen, »Bekeer u lol den levenden God!quot;

Bekeer u! hoor die roepstem, alle ziel! die het hoog gebod nog bleeft verwerpen! Op de knieën voor den Koning der Koningen, gij die dusver nog gedachteloos afzwierft en niet bukken woudt, verwerpend, wat ge niet kendet, spelend met wat het uwe niet was! Och ol Hij, dien ge vervolgd hebt, ook u mocht staande houden, om u te vangen in de koorden zijner eeuwige lielde. Bekeer u, gij ook, die nog immer rust zocht in uw valsche idealen! Steek het moede hoofd eens in den storm der werkelijkheid, word nuchter bij u zeiven en grijp eeuwige verzadiging, die alleen de Vorst der gedachten, wijl Hij ook Vorst des levens is, u biedt! Bekeert u, gij rijken en armen, te saam, wetend dat ge Gode rekenschap zult geven van uw schat en uw gebed, gij grooten der aarde! maar ook van uw penning en uw klacht, gij, wien een minder deel geschonken wierd. Bekeert u, gij, jongeren van jaren, en gij ook, wien reeds de kroon der grijsheid siert, maar de kroon des levens nog bleei onthouden! Aan de voelen van liet Lam alleen is mannenkracht en eeuwig frissche jeugd u beiden saam in éénzelfde geloofsbeker geboden. Maar gij ook, bekeert u, die reeds vondtwat anderen zoeken en toch weer afweekt van uw God! Heeds de profeet riep het uit: »Bekeer u, gij afgekeerde Israel!quot; en ook nu herhaalt de Geest het: Bekeer u tol uw eerste liefde, van altijd nieuwe zonden tot altijd nieuwe kracht, ja, zij het u allen loegebeden B. en Z., wat de man van Tarsen eens voor koning Agrippa uitsprak, «dat ge u bekeeren mocht\'van de duisternis tot het licht, van den Sathan lot God, opdat ge vergeving van zonden moogt hebben en een erfdeel met de heiligen in het licht.quot; Voleindt zoo uw loop. Pelgrims naar-een heter Vaderland! Kiest Marnix\' lijfspreuk «De rust daar boven!quot; u tot leuze! en breke dan de golfslag ook van dit jaar straks op hel strand der eeuwen, laat dan de nevelen zich samenpakken, al meer uw vaderland verlaagd, al meer uw kerk ontwijd worden ; ja, al mocht de gevreesde krankheid dan ook u genaken en de dood ook bij u aankloppen, dan nog zoudt ge niet vreezen, want, ook met het water aan de lippen, ligt nog «Rustig te midden der bruisende baren,quot; wie zeggen kan: »Hij zal mijn rotssteen wezen!quot;

Amen.

-ocr page 24-

Bij H. DE HOOGH amp; Co. is van do pors gekomen:

SPANJE EN ORANJE,

OF

NEERLANDS WORSTELING EN BEVRIJDING

DOOR

J. K A S 5 i E S.

Nog weinige maanden slechts, en Nederland viert het derde eeuwfeest zijner bevrijding uit Spaansehe dienstbaarheid.

Den lsten April 1872 zal het driehonderd jaar geleden zijn, dat den Briel door de Watergeuzen werd veroverd, en daarmee de eerste steen gelegd van \'t grootseh gebouw der „zeven provinciënquot;.

Het was de aankondiging der geboorte van een nieuw, vrij volk, als kind der Hervorming bestemd, om langen, langen tijd achtereen voor Gods Woord te strijden, voor de vervolgde gemeente van Christus een toevlucht te wezen.

Wij, Protestantsehe Nederlanders van de 19de eeuw, wij zijn er afstammelingen van. Het volk van voor twee, drie eeuwen was een Protestautsch, Gereformeerd volk, in merg en been.

Onze Hoorn ache landgenooten roepen luide, dat zij niets gemeen hebben met dat Geuzen-volk. Zij geven Willem van Oranje en zijne broeders den liefelijkeu naam van oproerkraaiers, en aan den galg ontkomen booswichten.

Zij vieren dus geen feest.

Wij wel, en dat niet alleen als burgers van den Staat, maar in de eerste plaats als Protestantsehe Christenen.

Het werk, dat wij hierbij het publiek aanbieden, staat daarmee in verband. Het dacht ons niet onnut, de herinnering aan hel lijden en den strijd onzer vaderen nog eens te verlevendigen, opdat ieder weten mocht, waarom wij feest vieren. We mcenen, dat er velen | wezen zullen, die gaarne nog eens vernemen, , wat God gedaan beeft voor driehonderd jaar.

Spanje en Oranje tegenover elkander. Home in botsing met het Evangelie, — dat is onze i geschiedenis in dien tijd. Hoe eene bloeddorstige Kerk en eene bedriegelijke staatkunde samenspanden om lieri van Gods Woord af te rukken, — wij mogen het niet vergeten. Dat Willem van Oranje onze Mozes was, van God geroepen, het wordt wel nagesproken; maar wie hij eigenlijk was, maar «at het hem kostte, dat weet men niet genoeg. De naam van een Alva verwekt nog wel afschrik, doch dat hij niet onze eenige tiran was, moest beter onthouden worden. Maar genoeg, uit de inhonds-opgave van het werk, hieronder afgedrukt, blijkt genoeg wat de schrijver heeft bedoeld.

Niemand verwachte in dit boek een dorre kroniek, eene optelling van een legio veldslagen, eene aanwijzing van al de politieke voetangels en klemmen.

De schrijver heeft er zich op toegelegd eene levendige beschrijving te geven van de hoofdfeiten, en de portretten der hoofdpersonen te vertoonen. Van tijd tot tijd gunt hij den lezer een blik, zelfs in de vertrouwelijke briefwisseling der beide partijen. Tn de volksliederen laat hij het volk zijn eigen gedachten uitspreken. Waar geen godsvrucht is, wordt ze niet verdicht. De onderwerpen heeft hij zón trachten te kiezen, dat zij te zamen den tijd en den strijd naar waarheid voorstellen.


INHOUD.

Charles qui triclie. — De Kerk. — Igt;p licderllkers en ile Hervorming. — De Itloedylakkatou.— Martelaren. — Het Boode Knlf. — Het Verbond dor Edelen. 1. De Oprichting. 2. De Optoelit en liet (instinanl. 8. De groote Tergaderingr en de out binding van liet Verhond. — Het Gezantschap. — Het Heilig Olllcie. — De Hagepreek. — Jan Arends. — De Jteeldenstorm. — De „Minister metten rossen baert.quot; — Ceiizen uit! — Alva. - Spaansehe Soldaten. — De mislukte Veldtocht. — Een moord. — Nu of nooit. — Het jaar 1570. — De „penninck tillen.quot; — De Watergeuzen. — Den Uriel veroverd. — Vllsslngcn wordt Oeuscli. — De St. II a r t e Is na c li t. 1. Do Prins te I\'arjis, en zijn broeder te Bergen. 2. De Bruiloft. 3. De Gevolgen. — Van Alkmaar begint de victorie. — Het beleg van Haarlem. — Leiden belegerd en ontzet. — Nood eu Uitredding. — Soldaten-Oproer. — Een roofnest. — De Basterdzoon des Keizers. — De slag b(| Gein-bloers. — Omwenteling te Amsterdam. — Verwarring. — At recht en Utrecht. 1. Geut eu Aerschot. 2. Gent en de Paternosterknechten. 3. Het einde. — Groningen. 1. Des konings Zoogbroeder. 2. De Verrader. — Filips van Marnix. — Eeu ontiieiligde Zondag. — De ,,Zoou van Frankrijk.quot; 1. Verandering van Heer. 2. De Fransclie furie. — Des Prinsen dood.

ii „■Dlt . Wel\'lt is eoml)leet \'ii acht atlcveringen van twee vel postformaat. De iiriis van elke aflevering is slechts IV\'/g Cents.

De eerste aflevering is alom voorhanden en mag worden opengesneden.