AAN
DE HERVORMDE GEMEENTE
BIJ DE VIERING
VAN
DEN GEDENKDAG DER HERVORMING.
DOOll
UTRECHT, KEMINK EN ZOON. 18 6 7.
Eu andereu zijn uitgerekt geworden, de aangebodene verlossing niet aannemende, opdat zij eene betere verlossing verkrijgen zouden. En andereu hebben bespottingen en geeselen geproefd, en ook banden en gevangenis; zijn gesteenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht; hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde; (welker de wereld niet waardig was), hebben in woestijnen gedoold, en opbergen, en in spelonken, en in de holen der aarde.
Hebr. XT : 35i—38.
Den openbaren dwingeland Met moed te bieden wederstand,
En op de harsenpan to treden;
Om, met het storten van zijn bloed, Den vaderlande \'t waardste goed,
De gulden vrijheid, te bereeden;
Dat is, van ouder herkomst wijd,
Bij de allertreffelijkste\' altijd Beloond met eerebeelden danklijk ;
Die roem is uitgeblazen met Geleerdheids heldere trompet,
In schrift, en dichten ouverganklijk.
De lofkrans groenens nimmer moe.
Die komt het haar der zulken toe,
Die \'t id voor \'t algemeene wagen. . . .
Wie is zoo weinig Nederlander, wie iieeft de vrijheid, wie zijn vaderland zoo weinig lief, dat deze bezielde woorden van een onzer oudste en beste dichters geen weerklank zouden vinden in zijn hart? Maar hoe, indien niet slechts de burgerlijke, maar
()
de godsdienstige vrijheid op het spel stond , en het voor deze was dat alles gewaagd en het leven niet te kostelijk geacht werd?
üe lofkrans groenens nimmfir moo,
Die komt het haar der zulken toe.
l)ie \'t al voor \'t algemeene wagen. . . .
Maar hun , die geen gevaar ot\' nood ontzien hebben om, God ter eere en hunnen medeburgeren tot heil, van de hoogste waarheid getuigenis te geven; die, voor die dierbare waarheid, die voor hun allerheiligst geloof liever het zwaarste hebben geleden, dan het een oogenblik te verloochenen of te ontveinzen , en, allen ten bemoedigenden voorbedde, hun trouw aan God en aan Zijne zaak, waarin het heil van \'t algemeen meer dan in iets anders begrepen is, met den smartelijksten en smadelijksten dood hebben bezegeld — welk een krans zal men hun toewijzen ?
Landgenooten! wij zijn kinderen van een geslacht dat aan geen helden gebrek heeft gehad. Aan geen mannen, die alles voor het vaderland, alles voor de vrijheid durfden opzetten; alles overhadden voor de gemeene zaak van hun volk cn der christenheid; die bereid waren alles te wagen voor, alles te lijden om het geloof; — aan geen helden, aan geen martelaren !
7
Ook aan geen martelaren! — Hier gedenk ik aan, daar wij ons dien dag voor den geost roepen, waar op welken, vóór nu 350 jaren, de eerste stap is gedaan op den weg, die tot de door ons gezegende hervorming der kerk geleid heeft. Dat is in Duitschland geschied! Dnitschland, het vaderland van den eersten en grooten hervormer, was ook van de hervorming de wieg en bakerraat; doch, zoo zij ook den bloeddoop ontvangen moest, deze is haar het eerst in Nederland te benrt gevallen. Dit land is bij uitnemendheid het land harer martelaren geweest. Eere aan den saksischen mijnwer-kcrszoon, don erfurter monnik, den wittenberg-schcn geleerde! Als hij, op den SI816quot; October des jaars 1517 , zijn 95 stellingen tegen den aflaat ter hoofdkerk zijner stad aansloeg, wist hij niet wat hij waagde. Maar toen hij, vier jaren later, op den 16dcn April van hot jaar 1521, de poort van het oude Worms binnenreed om op den rijksdag voor den keizer te verschijnen, toen wist hij het wel. „Hij leeft nog,quot; had hij gezegd, ,,die de drie mannen in den vurigen oven heeft weten te behouden. Maar behoudt Hij mij niet, wat beteekent mijn hoofd bij dat van Christus?quot; En, „niet anders kunnendequot; dan God en zijn geweten hom ingaven , „stond hij daar,quot; tot alios bereid. De Heer nogtans, met de toewijding zijns levens voldaan, eischte niet hot offer van
8
zijn bloed. Wel volgden rijksban en vogelvrijverklaring op het vrijgeleide, waarmede de keizer hem van zijn aangezicht had laten vertrekken, maar machtige handen beschermden hem; en het bloeddorstig edict, dat allen, die ook maar in de geringste mate aanhangers zijner leer of aan zijne denkbeelden toegedaan waren, met de vreesdij kste straften bedreigde, bleef in de duitsche landen grootendeels een doode letter. Maar in de Nederlanden niet alzoo. Op den lstcn Jnli 1523, werd te Brussel de houtmijt ontstoken, waarop Hendrik Vocs en Johannes Escli levend werden verbrand , omdat zij Luther\'s geschriften gelezen en geprezen hadden ; omdat zij hadden geleerd dat de paus niet onfeilbaar, maar de Heilige Schrift de regel des goloofs is; dat het vormsel, de priesterwijding, het laatste oliesel geen sacramenten zijn, en niets meer dan oude gebruiken; dat in de mis geen oft\'cr gebracht wordt, nademaal Christus door eene offerande geheiligd heeft al degenen die tot God gaan, dat de voorbidding der levenden den afgestorvenen niet baat, dat men den leeken, bij de viering des avondmaals, den beker niet mag onthouden.\' Twee jaren later had ook Noord-Nederland zijn martelaar; als te \'s Graven-hage de zesentwintigjarige Jan de Bakker om geen andere misdaden een zelfde lot onderging.
Mijn land- en kerk-genooten! weet gij het wel
9
allen, hoc groot, hoe langdurig het lijden onzer voorvaderen geweest is om des gewetens wil? Welke verzuchtingen hier zijn uitgeperst, welke tranen hier geschreid, welke folteringen aangedaan, welke verliezen geleden, welke ketenen verdragen, welke stroornen bloeds vergoten? — „Anderen zijn uil-„gerekt geworden, de aangebodene verlossing niet „aannemende, opdat zij eene betere opstanding ver-„krijgen zonden; en anderen hebben bespottingen „en geeselcn geproefd, en ook banden en gevange-„nis; zijn gesteenigd geworden, in stukken gezaagd, „verzocht, door het zwaard ter dood gebracht; heb-„ben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen; „verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde; (wcl-„ker de wereld niet waardig was), hebben in wocs-„tijnen gedood, en op bergen, cn in spelonken en in „de holen der aarde;quot; met deze trekken wordt, in den brief aan de Hebreen, het lijden geschetst, hetwelk, om hunne trouw aan den God cn de wet hunner vaderen, in den maccabeeschcn tijd, door vrome Israëlieten, onder de tirannij van een gruwelijken Anli-ochus Epiphanes geleden is; maar zij zijn alle toepasselijk — wat zeg ik? zij geven slechts een flauw denkbeeld van hetgeen in dat eerste vijfliglal jaren na den dag, dien wij nu gedenken, op dezen dierbaren grond, om den wil der beginselen, die toen zijn begonnen gepredikt te worden, is doorge-
10
staan. Onder Karei V, waar hij er kans toe zag, voor geen geweldige maatregelen tot het uitroeien der ketters terugdeinzende, van 1521—1555, over de 50,000, indien geen 100,000 personen deerlijk ter dood gebracht; de mans met liet zwaard; de vrouwen door ze levend te begraven ; de reeds eenmaal gestraften door het vuur; velen na de ijselijkste folteringen op dc pijnbank, uit vrees voor het verbolgen volk, in de gevangenissen heimelijk afgemaakt, of in zakken gebonden en des nachts verdronken. De goederen verbeurd verklaard; het vluchten belet; het vragen om begenadiging eens voor al verboden; op verraad en aanbrenging hooge premiën gesteld. — Onder Filips 11, die „liever niet dan over ketters regeeren wilde,quot; op de ernstigste vertoogen, de nederigste smeekingen, en toenemende moeielijkheden, niet dan inct verscherping der bloedbevelen, vermenigvuldiging der straf-gerichten, of wel met eene „moderatie,quot; die door het arme volk met pijnlijke scherts een „moorderatiequot; genoemd werd, en eindelijk met dc zending van
Alva geantwoord.....Dit jaar, mijnelandgenooten!
dit jaar 18(57, het driehonderdvijftigste van dc grondlegging der hervorming, is het driehonderdste van de komst van Alva in de Nederlanden. Van dien Alva
Die achttienduizend op schavotten liet ontlijven,
En lionderduizenden verdelgen of verdrijven.
11
Als hij kwam hadden , naar zijn eigen schrijven aan den koning, reeds 100,000 Nederlanders de erve hunner vaderen verlaten, en zwierven in Kleefsland, in Oostfriesland, in Engeland, als ballingen om; en als hij zijnen Raad van Beroerte had ingesteld — daar ging het „aan eiken kant, op een vangen en „spannen van allerlei stand, allerlei sekse, allerlei „ouderdom. De galgen hingen gerist; de raden, „de staken, de boomen aan de wegen stonden ver-„laden met lijken, gewurgd, onthalsd, gebarnd; „zoodat de mensehen , nu, in de lueht tot adem-„schepping geschapen, als in een gemeen graf, en „woning der overledenen, verkeerden. Elke dag „had zijne deerlijkheid, en \'t baffen der bloedklokke, „dat met den dood van namaag den eenen, van zwa-„ger of vriend den anderen in \'t hart klonk. Aan „\'t bannen, aan \'t verbeurdmaken der goederen was „geen end.quot; (Hooft.) — Straks volgde op dit lijden van bijna, een strijd van meer dan een halve eeuw,— de tachtigjarige worsteling, die met het bloed van Adolf van Nassau werd ingewijd.
En dit lijden, hoe is liet door onze vaderen geleden ? — O voorzeker niet door allen met den-zelfden moed, dezelfde standvastigheid, dezelfde onderwerping, dezelfde zachtmoedigheid; maar aan de schoonste proeven van dit alles ontbrak het nimmer; en, indien ook betreurenswaardige bewijzen
12
van het tegendeel gegeven zijn, de heerschende, de algemeene geest getuigde dat ook in deze „verdrukten en kwalijk gehandeldenquot; de krachten van geloof, liefde en hope rijkelijk waren uitgestort en leefden. — Voes en Escli hadden het martelaarschap in Nederland heerlijk ingezet. Aan den paal gebonden herhaalden zij nog den lofzang; „Wij loven u, o God, wij prijzen uwen naam!quot; totdat de vlammen de stem en \'t leven verstikten. Ook Jan de Bakker had een schoon voorbeeld gegeven : „T)e dood is verslonden in de overwinninge Christi!quot; riep hij op de houtmijt uit: daarna: „Heere Jezus! vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!quot; daarna: ,,o Jezus Christus! Zone Gods! gedenk mijner! ontferm u mijner!quot; En indien de israëlitische geschiedenis, uit het tijdvak der maccabeërs, ons eene moeder toont die hare zonen, in plaats van hen door hare tranen te vermurwen, tot den marteldood sterkte, ook in den vader van dezen neder-landschen martelaar is eene zelfde trouw en heilige kinderliefde gezien. „Wees welgemoed!quot; riep hij hem toe: „Wees welgemoed, mijn zoon! volhard in het goede: ik ben bereid, naar Abrahams voorbeeld, mijn lieven zoon, die nooit iets tegen mij misdreven heeft, Ie otteren!quot; —En deze voorbeelden vonden talrijke navolgers. Hier was het een leeraar,die op den brandstapel liet volk dat hem ontzetten wilde,
13
toeriep: „Lieve broeders! dat zich niemand voordoe om mij te verlossen; laat de lieer zijn werk volbrengen!quot; Daar een gansch huisgezin , vader, moeder, dochters en schoonzonen . die gezamenlijk tot den laat-sten snik den naam dos Zaligmakers aan den folterpaal bleven aanroepen. „Men ging;quot; dit is de getuigenis van oen geschiedschrijver, in het midden van dien jammertijd geboren; „men ging blijdelijk „en vrijmoedelijk, als of men tor bruiloft en tot „een heerlijk on blijd feest zoude gaan , onder het „zingen van psalmen, lofzangen en geestelijke lie-„deren tor dood,quot; on de laatste krachten werden dikwijls nog gebruikt om het volk in do veiiroos-tingen der ware godsdienst te onderwijzen on tegen do dolingen dor valsche te waarschuwen. (Hor.) Verlangt gij eeno proeve, in wolko stemming oon ander soort van martolaarsclmp, do ballingschap in liet vreemde land, gedragen word: hoort dan dezen brief, voor nu juist driehonderd jaren, door een geringen Ih\'ic-lonaar, Gerrit IJsbrant, aan eono christelijke vriendin en oenen voormaligen kapellaan, nit Einden (die „herberg van Gods gemeente!quot;) geschreven:
„Genade, vrede van God, onzen Homelschen Vader, door Jozns onzon eenigon Middelaar, onzen Heere! Amen.
„Eerzame, discrete, goede vrienden. Jonkvrouw Rentmeesters on Andries Cornolisz, dienaar des God-
14
lijken woords , binne der stede van den Brielle. Uwer beide eerwaardigheid zult weten, dat ik met mijn huisgezin nog wel te passé zijn, als ik hope dat gij ook zijt; ik weet n niet zonderlink te schrijven . lan dat. men hier zeit dat de Geuzen \'t hoofd laten hangen en de Papisten \'t hoofd opsteken. Ik laat het zoo wezen, \'t Evangelie is een leeringe des krnises; Christus moest in \'t paardestal geboren worden en tusschen twee moorders hangen en sterven. Wat is \'t ? de knecht is niet beter dan zijn meester; welaan; \'tis Gods maniere, gewoonte, of wijze; die hij ten hemel voeren wil, die stoot hij eerst ter helle, en die hij levend maakt, doodt hij eerst.quot; — En verder : „Hierom mijn lieve eerwaardige Jonkvrouw , mijn lieve Zuster! en Andries Cornelisz, mijn lieve broeder! laat ons vrij niet zorgen of treuren; God is met ons, en hij houdt zijn woord, is trouw en eerlijk. Is *t dat wij, die menschen zijn ons woord houden om der eere wille, — bij God honderd duizendmaal meer; dan het gebreekt ons dat wij Hem niet vast gelooven.
,,lk heb er thans geen twijfel aan : God zal uw begonnen christelijke leere gewisselijk wel laten voortgang hebben; laat ons Hem bidden en vast gelooven. Hiermede den Heere bevolen! TotEmden; daags na alderzielen (1507) bij mij, Gerrit IJsbrant.
Uw dienaar in alles wat ik vermag.quot;
Gij ziet het; geen klacht over eigen leed , maar troost en bemoediging voor anderer weg! Het oog op God, in Hem gerust, eenvoudig, en dienstvaardig.
Waarom herinneringen als deze opgeroepen, mi daar hel de vraag is van dankbaar de . rondlegging der gezegende hervorming te vieren en te gedenken. Waarom in de eerste plaats, dan om ons gevoel van dankbaarheid te verhoogen, om aan onze God verheerlijkende vreugd te meer voedsel te geven?
Om ons gevoel van dankbaarheid te verhoogen. Dc herinnering van hetgeen de vaderen voor de hervorming, voor de vrije en blijmoedige belijdenis van den vollen troost van het evangelie der genade, voor het onbelemmerd bezit en gebruik van het Woord Gods geleden hebben, moet ons, zoo wij het eenigszins op prijs stellen, het onbetwist, het rustig, het ruim genot dezer voorrechten te hooger doen waardeeren. Welk een onderscheid tusschen het Nederland dezer dagen, waarin geen sterveling verhinderd wordt God naar zijn geweten te dienen en geen huis zonder bijbel behoeft te blijven , en dat Nederland der hervormingseeuw, waarin het genoeg was met zijn vrienden over God en godsdienst gesproken of zijnen kinderen een stuk als de bergrede te hebben voorgelezen, om het hoofd
16
op het schavot te verbeuren of levend in de aarde bedolven te worden. Maar indien dit te bedenken onzen danktoon te iiooger doet stijgen, hoeveel stof tot luide verheerlijking vinden wij niet in die liefde en trouw, waarmede hij de zoo zwaar verdruklen en kwalijkgehandelden, onder zoo langdurige beproeving, zoo krachtig heeft ondersteund en staande gehouden, en zoo menigen hunner tot het geven van zoo heerlijke proeven van moed en kracht en standvastigheid, die uit den geloove zijn, heeft in staat gesteld; en niet alleen daarin, maar ook in die aanbiddelijke wijsheid zijner bedeelingen, waardoor hij het hooggaand leed, in deze landen, op allerlei wijze meer tot bevordering des evangelinms heeft doen gedijen. Inderdaad, het licht der hervorming, wij hebben het, met allen wie het beschijnt, naast God, aan duitsche, zwitsersche, fransche hervormers te danken; maar dat dit dierbaar Nederland zoo veel eer dan andere, en zoo zeer bij uitnemendheid, het land der godsdienstvrijheid en, door deze, ook der burgerlijke vrijheid geworden is; dat het een land geworden is, waar de hervormde kerk eer en meer dan elders gebloeid heeft, en de kracht en de wijsheid van het openlijk beleden evangelie, meer dan elders alles doordrongen en grooteren zegen hebben aangebracht —dat danken wij aan onze, onze martelaren; aan hun lijden, hun
17
volharding, hun geloof; aan God, die hen door dit lijden gelouterd en tot dit geloof en deze volharding de kracht gegeven heeft; aan God, die dit lijden zoo hoog heeft doen stijgen cn zulke vormen heeft, doen aannemen , dat uit de overmaat des leeds ten laatste de redding, en door den aard der redding een staat van zaken geboren werd , schooner en gezegender dan in eenig ander, mede in den zegen der hervorming declend land. Ook in Nederland is het bloed der martelaren het zaad der kerk geweest; en de ballingschap van duizenden heeft voor haar en voor het vaderland rijke en eigenaardige vruchten gedragen. En als, ondanks dit alles, ten jare 1567, na vijftig jaren lijdens, het doel dei-verdrukkers toch bijna bereikt scheen , „de Prins van Oranje, moedeloos en zonder uitzicht voor zich zelven of voor het Land, w^s afgetrokken ; de Hervormden gedood, verjaagd of tot ontveinzing hunner belijdenis gebracht waren; de Hervorming met wortel en tak uitroeibaar scheen; — moest Alva uit Spanje komen , om deze berekening te doen falen, door bet tot rust gebracht Land op nieuw in beroering te brengen, en den binnenlandschcn krijg te ontsteken , waarin het Evangelie over de geweldhebbers der wereld zegevieren zou; om aldus door de mag-teloosheid zijner woede, Hem te verheerlijken en [te doen verheerlijken], die gezegd heeft: „Mijn
18
raad zal bestaan, 011 Tk zal al mijn welbehagen doen!..(Groen.) Daarom zingen wij met het lied van Lnther; „Een vaste burcht, is onze God!quot; on met het lied voor Willem van Oranje;
Mijn schild endo betrouwen
Zijl gij, o God mijn fleer!
„Mijn schild ende betrouwen Zijt gij, o God, mijn Heer! Op u zoo wil ik bouwen, Verlaat mij uim-mermeer!quot; Voorzeker, de herinnering die onzen dank voor het tegenwoordig genot van de zegeningen der hervorming te hooger stemt, en ons Gods trouw en wijsheid te luider doet verheerlijken , sterkt ook ons geloof en stemt ons tot blijden moed en vaste hope voor hare toek omst.
Nog is hot licht, waarvan voor nu 350 jaren do eerste schemeringen te Wittenberg werden aanschouwd, niet tot alle christen volkoren doorgedrongen ; no£f hooft het in vele landen oen zwaren strijd met de duisternis. Nog zijn daar — (o dat zij toch, waar zij ook zijn , op do innige deelneming van de kinderen onzer vaderen kunnen rekenen!) — nog zijn daar in dit ons werelddeel martelaars om des goloofs, om des evangeliums, om des gewetens wil. Wat de tegenwoordige tijdon, do jongste ge-bourtenissen, (wat misschien deze dag!) voor de pro-testantsche christenheid, voor de beginselen der
19
hervorming, voor de zegepraal van het evangelie goeds of kwaads kunnen baren, is Gode alleen bekend! Ook behoeft liij alleen het maar te weten! Die in Nederland de kerk der hervorming in bloed en tranen gevestigd heeft, die haar lieeft getroost, gesteund, doorgeholpen en gehandhaafd te midden van alles en in spijt van alles wat liet blindste bij-goloof cn de bloeddorstigste dweepzucht tegen haar berieden en bestonden, die haar daar, na zoo deerlijk een onderliggen, zoo heerlijk een bovenstaan bereid heeft; die kan haar ook overal vestigen, overal schragen, onder alles troosten, cn aan alle kimmen uit den donkersten nacht het heerlijkst licht voor haar doen opgaan. De nederlandsche hervormde, door zijne geschiedenis geleerd, wanhoopt aan niets. Ook niet aan dat Spanje, hetwelk, voor drie eeuwen , het geopend evangelie zoo hardnekkig aan zijne vaderen betwist heeft en het nog altijd zoo wreedaardig onthoudt aan zijne eigene kinderen. En indien, in Nederland zelf, die kerk, die eenmaal zoo schitterend op het bijgeloof getriomfeerd heeft-, thans maar al te zeer door het ongeloof ondermijnd wordt, —neen, hij kan niet ge-looven dat God zal laten varen het werk zijner handen; maar dat zij , ook uit deze verzoeking, gelouterd cn veredeld verrijzen zal. Daartoe brenge de almachtige de harten der vaderen weder tot de
20
kinderen, en schenke hij aan hen, die in haar aan het evangelie vasthouden, iets van dien moed, dien gloed, dien geest, die in hare martelaren geweest is!
„Aan hen, die in haar aan het evangelie vasthouden.quot; — Hoe is het te bejammeren dat deze onderscheiding moet gemaakt worden; dat er in haar midden zoo velen zijn, van wie wij weenende zeggen moeten dat zij dat door de vaderen zoo duurgekoeht evangelie hebben losgelaten; die onroomsch zijn, maar niet hervormd, ja, die van het christendom weinig meer hebben overgehouden dan den nog niet afgezworen naam! — Ai mij! welk een blos van schaamte jagen ons, op den gedenkdag der hervorming, diezelfde vaderlandschc herinneringen in het aangezicht, die anders geschikt zijn ons godverheer-lijkend dankgevoel zoo hoog te stemmen, en den blijdstcn moed, de schoonste hoop in te boezemen, gebenre wat gebeure! Hoe verootmoedigend zijn zij, bij de aanschouwing van zoo veler afval, zoo veler onverschilligheid; hoe diep verootmoedigend bij do gedachte aan eigene flauwhartigheid.
Is dit, is dit het vaderland der martelaren? dit hot nakroost dier „beminde broeders in de Nederlanden,quot; aan welke Luther, zes jaren na den dag der 95 stellingen, schreef: „U is het voorrecht boven de gc-hccle wereld gegeven , om het evangelie niet alleen
21
te hooren en Christus te leeren kennen, maar om de eersten te zijn, die om Christus\' wil schande en schade, angst en nood, gevangenis en gevaren lijden, en die nu zoo vol vrucht en sterkte zijt geworden, dat gij hot zelfs met uw bloed hebt besproeid en bevestigd?quot; En wij, zijn wij de kinderen dier vaderen , die het hem zoo van harte toestemden als hij volgen liet; „Ach! welk een nietige zaak is het in de wereld gesmaad en gedood te worden, voor hen die weten dat hun bloed kostelijk en hun dood dierbaar is in Gods oogen?quot; Die zich, in de kracht des geloofs, om en voor hun geloof, op de pijnbank lieten uitrekken, en, naar het voorbeeld van de heiligen des ouden tijds, eene betere kennende, de aangebodene verlossing niet aannamen? die zich voor de eer van God en zijns Wooids, bespotting en geeseling, banden en gevangenis. steeni-ging en verminking, dood en ballingschap hebben getroost, en met den psalm des lofs op de lippen den brandstapel om des evangeliums wil beklommen ? Ach , hoe behoorde ons hart te bloeden, bij do minachting, de verguizing, de bespotting, de mishandeling, de terzijdestelling en vervolging, die nu aan dat heilig evangelie te beurt valt, in diezelfde landen, waar eertijds om het eene enkele maal te hooren verkondigen, om er één, één blad van te mogen lezen zoo vele gebeden zijn opgegaan
22
en het leven niet te dierbaar gerekend werd! Maar hoeveel meer behooron wij onze aangezichten in het stof te verbergen, wanneer wij, ja wij, die dat evangelie hoogschatten , die er al onzen troost en al ons heil in zoeken, ons zeiven maar id te zeer moeten beschuldigen, dat wij er dikwijls zoo weinig voor willen doen, en nog zoo veel minder voor willen lijden.
Fij! de hoog opgetrokken wenkbrauw en do medelijdende glimlach van den ellendigsten wereldling, van den minsten der wijzen dezer eeuw, is dikwijls reeds genoeg om ons onze belijdenis te doen schamen, en bij de kleinste persoonlijke hatelijkheid, de geringste maatschappelijke terugzetting, waarvan wij slechts vermoeden dat zij ons om onzes geloofs wille te beurte valt, krijten wij als of ons groot leed geschiedde, of roemen wij als of wij ge-waardigd waren om Christus wil zware smaadheid te verdragen. — Niet alzoo zonen der hervorming! Niet alzoo kinderen dor martelaren! Het evangelie, uit hun bloedige hand tot u gekomen , moet u meer, moet u, gelijk hun, alles waard zijn. .. Ach, reeds moest het u alles waard zijn om de doorboorde hand wier gave het is, en die van den troon der heerlijkheid zegenend is uitgestrekt over hen die het eeren!... Hij, wiens die hand is, was de groote martelaar; Hij is de yroote hervormer. Hij heeft zijne
23
«\'éne, heilige, algemeene, christelijke kerk gekocht door zijn bloed. Hij hervorme de hervormde kerk van Nederland, Hij alle de kerken der hervorming, tot. hetgeen zij naar zijnen heiligen wil wezen moeten en doorzijn Woord en Geest wezen knnnen! Hij hervorme ons allen — naar zijn beeld! .. . Dan zullen wij, elk in zijnen weg, voor het hoogste goed der menschheid en onzer eigene ziel tot. eiken strijd bereid en tot alle lijden in staat zijn.
UITGESPHOKEN,
DEN NOVEMUKH 1807.