-ocr page 1-

s

ACHTTIEN JUNY MDCCCXLIX.

EEN WOOIII»

OP DE\\ JONGSTEN DANK- EN BEDEDAG

GESPROKEN

DOOR

EEN EVANGELIEDIENAAU

HAART.EM ,

ER YEN -F. 150 HN. 1849,

-ocr page 2-

Pif mu

■ -Mrt ■

vm . s.

fnquot;»- - \' ;\'■•■ ■quot;■.w

■ ■

,

-ocr page 3-

Zy vorgaderdcn /i» h tlt;\' .leruzullt;Mii iu ilo dorde maand, ii» li\'M vijltionde jaar vau hot koninkrijk van Asa.

En 7.Y odordcn den llocrc Ion zolldon dago van don rooi\', dien zy gobraohl haddon , zo-vonhondord runderen on zevenduizend schapen.

En zy traden in oen vorhond , dat zy don lleoro , don Goil hunner vaderen , zoeken zouden met hun gantseho hart en mol hunne ganl-soho ziol.

2 Kronijkon \\V. 10, II , 12.

In het dal Zepliata, by Marcfa, in hut zuiden des rijks van Juda was een ontzettende ftrijd gellreden. Een Ethiopisch vorst, in de Heilige Schrift zerak de ^foor genaamd, was tot daar met een leger, dat tot niet minder dan een millioen manfehappen en driehonderd ft rij cl wagens was aangegroeid, doorgedrongen. Koning asa die zich den tijd zijner veertienjarige re-quot;•eerino-, waarvan de tien eer lie vreedzaam waren voor-

Ö D \'

by gegaan, tot het ver Herken der lieden van Juda, en het byeenbrengen en oefenen eener heldhaftige krijgsmacht, thands vijfhonderd tachtigduizend man llerk. had ten nutte gemaakt, zou evenwel naar alle men-

1

-ocr page 4-

( 4 )

fchelijke berekeningen voor Jezo felirikkelijke overmacht hebben moeten bukken, indien liy niet gerekend had op andere krachten dan die van den heldenarm, en van boog en zwaard. Koning asa kende en vereerde den God zijns vaders davids. Van hem Haat gefchreven: dat hy deed wat goed en recht was in de oogen des Ileeren, zijns Gods. Van hem, dat hy ijverde tegen de afgodery, en zijn volkopwekte om den lieer den God hunner vaderen te zoeken, en dat zy de wet en het gebod doen zouden. Daarom had de Heer hem ook tien j aren van rust en vrede gegund, en allen voorfpoed daaraan toegevoegd. Doch de godvruchtige vorst, moest ook in nood en krijg beproefd worden. Eerst had hy overlast geleden van baësa, den koning van Israël. Thands fcheen hy en zijn rijk door het zwarte leger uit Ethiopië te zullen worden ingezwolgen Doch hy werd niet moedeloos, omdat hy niet overmoedig werd. Hy gedacht aan den pfalm zijns overgrootvaders: Een koning wordt niet behouden door een groot heir; een held wordt niet gered door groote kracht, liet paard feilt ter overwinning, en bevrijdt niet door zijne groote fterkte. Ziet des Hoeren oog is over degenen die hem vreezen, op degenen die op zijne goedertierenheid hopen! Ily gedacht aan de vorllelijke woorden van prins jonathan: By den Heer is geen verhindering om te verlosfen, door velen of door weinigen... En hy wendde zich tot den Heer die in den dag

-ocr page 5-

( ö )

der bcnaauwdheid verhoort. Ziet, daar flaat liy in het dal Zephata, tegenover de duizendmaal duizenden van ZERAH den Moor, en heft... zijn zwaard nog niet, maar eerst biddende handen op tot den Heer, zijnen God. ileere! dus roept de koning uit: het is niets by u te helpen, het zij den machtigen het zij den kraehteloozen. Help ons, o Ileere! onze God! want wy fteunen op u; en in uwen naam zijn wy gekomen tegen deze menigte; o Ileere, gy zijt onze God; laat den fterfelijken mensch tegen u niets vermogen !

En nu het zwaard getrokken; en nu den boog ge-fpannen; en nu de oorlogfpiets gefehud!... En nu den aanval beproefd met al den moed, met al de wijs-beid die het Godsvertrouwen fchenkt en voedt! En nu het leven niet geacht voor de zaak des Ileeren en zijns volks! En nu geAreden met «de lichtheid der arenden, met de üerkte der leeuwen!...» En nu den overmachtigen vijand verbaasd door dezen moed, in verwarring gebracht door deze koelbloedige orde, teruggedrongen door deze onwederstaanbare kracht; ilraks verflagen, nagejaagd, vernietigd... En met buit en eer overladen keert liet zegepralend leger naar Jeruzalem terug; zijn godvruchtige koning aan het hoofd!

Doch, na de overwinning moest vooral niet worden vergeten, door welke macht en door welke hulp zy behaald was. By het jubelen van den zegepraal moest de ure van angst ca benaauwdheid worden herdacht.

1*

-ocr page 6-

( « )

Tot den Heer was geroepenen liet was de If eer die de Moeren voor Afa en voor Juda verflagen had 1.

Ziet, daar openen zicli dn poorten vau Jeruzalem voor de overwinnaars; voor den koning en zijne legerhoofden en zijne legermacht. De ilad i» gereed hen juichende in te halen; zy flroomt naar buiten; de zangers gaan voor, de fpeellieden achter, in het midden de trommelende maagden... Is niet op hare lippen een lied: «Saul heeft zijne duizenden verflagen, david zijne tienduizenden, maar asa zijne duizendmaal duizenden...?» Maar vóór dat lied zich macc verhellen, en vóór de koning zijne juichende ftad mag binnentreden, moet eene andere flem gehoord worden. Ziet gy, aan het hoofd van allen die den koning te gemoet gaan die flatige geilalte; den profeetenmantel op de fchouderen; het gelaat enkel ernst; het oog tintelend van een hoogcr vuur? Het is azaii-ja, de zoon van odeü. De geest des Heeren is over hem gekomen, en hy houdt den triomfeerenden koning ftaande voor de poort van zijne flad; want hy heeft een woord Gods aan hem.

Hoort my, dus vangt hy plechtig aan, hoort my, Afa, en gy gantsch Juda en Benjamin! De Heer was met ulieden, omdat gylieden met hem waart; en indien gy hem zoekt, hy zal van u gevonden worden, maar zoo gy hem verlaat, hy zal ook u verlaten. Vele dagen

1

Zie XIV. 12.

-ocr page 7-

( 7 )

zijn er voor Israël voorbygegaan, zonder waren God, en zonder onderwijzenden prie-fter, en zonder wet. Maar als zy zicli in hnnnen nood bekeerden tot den lieer, den God Israels, en liem zoeliten, dan werd liy van hen gevonden. Maar in die tijden (van afval) was er geen vrede voor dengenen die uitging of die inging, maar vele beroerten waren over alle de inwoners dezer landen, zoodat volk tegen volk, en ftad tegen ftad in ftukken geftooten werden; want God fcholc-te lien door allerlei nooden... Daarom weest gy fterk, en laat uwe handen niet verflap-pen, want er is loon naar uw werk!...

Het ernftige woord in den naam van God gefpro-ken, vindt by den koning eene goede plaats... Ijveriger nog dan te voren arbeidt by van dien oogenblik af aan, aan de uitroeiing der afgodsdienst, aan liet herllel van Jehovahs dienst en eere. Ily ontziet daar-by geen koningin, zelfs niet al is die koningin zijne eigene moeder \'. Alle verfoeifelen worden uit den lande en zelfs uit de op het rijk van Israël veroverde fleden weg gedaan; de altaar des Heeren vernieuwd. Straks gantseh Juda en Benjamin en al wie ook uit Israël voor Jehovah is, tot een groot offerfeest te Jeruzalem faamgeroepen; waartoe anders dan om den Heere de eer en den dank toe te brengen voor de groote overwinning die hy voor zijn volk behaald heeft,

1 Zie \\\\ . Ui

-ocr page 8-

( s )

en om het verbond des llecren te vernieuwen? Daar gaat de rook eener reusachtige offerande van zevenhonderd runderen en zevenduizend fchapen, uit den op de Ethiopiers behaalden roof, ten hemel op; daar zweert het gantfche volk: den lleere, den God hunner vaderen, te zullen zoeken mot hun gantfche hart en hun gantfche ziel. En dat niet flechts op koninklijk bevel en als ware het gedwongen, maar blijmoedig, maar met een onverdeeld harte, en een volkomen wil J, Daar galmt cn wedergalmt de üerame des gejuichs, en het gcklank der trompetten en der bazuinen... .Daar zal het geheeten hebben: Looft gy volken onzen God, en laat hooren do ftem zijns rooms! Die onze zielen in het leven ftelt, en niet toelaat dat onze voet wankele... Gy hadt ons in het net gebracht; gy hadt een engen band om onze lendenen gelegd; gy hadt den menseh op ons hoofd doen rijden; wy waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gy hebt ons uitgevoerd in ruimte en overvloed. Ik zal met brandofferen in uw huis gaan; ik zal n mijne geloften beta» len; die mijne lippen hebben geuit, en mijn mond heeft uitgefproken als my bange was 2...

Een lied, een pfalm, mijne landgenooten, welke ook we! menigmaal in ons hart moet opklimmen wanneer wy liet vaderlandsch gefchiedboek opflaan en lezen van zoo menig uitkomst door den Heer gegeven, van

l \\». 15. gt; I\'s. LWl,

-ocr page 9-

( \'J )

zoo menig zegepraal door hem voor ons behaald. Een lied, een pfalm, ten hoogden gepast op den nationa-len dankdag, die de overwinning by Waterloo voor den geest van het geredde Nederland terugroept; dag wel waardig dat men daarop het voorbeeld volge gegeven door het volk van Juda, in het vijftiende jaar van het koninkrijk van Afa, daar zy zich vergaderden in de derde maand te Jeruzalem, om op een groot oflerfecst den lleere de eer te geven van de groote dingen aan hen gefchied, en het verbond met hem te vernieuwen: dat zy hem, den God hunner vaderen, zoeken zouden met hun ganlicho hart en met hun gantfehe ziel.

Wel is het geen verfche overwinning die op dezen da2\' de nederlandfehe natie famen brengt om do weldaden

O ö

des Heeren te overdenken in zijn huis. Maar de overwinning van Waterloo, fchoon vierendertig jaren geleden , mag nimmer vergeten worden. Zy is te belangrijk in de gefehiedenis van Europa, in de gefchiede-nis van ons land en volk. Zy was het die onze op nieuw bedreigde onafhankelijkheid bevestigde; zy die het bellist heeft of Nederland onder Oranje een nieuwe en gezegende toekomst te gemoet zou gaan, of niet. Ook by Waterloo werd lang tegen groote overmacht geil reden; ook daar was de zegepraal volkomen; ook daar was het zichtbaar do lieer die voor Nederland, die voor de verbondene volken van Europa ftreed. Ook daar gaf (rod de zege op het gebed...

-ocr page 10-

( 10 )

Want vurige gebeden waren uit Nederland opgegaan tot den Heer by wien liet niets is te helpen het zij den machtige, het zij den krachtelooze, om den ller-felijken mensch te vernederen, die een laatfte wanhopige poging infpande om zich meeiler te maken van de vrijheid en de vrede der volkeren...

Zouden \\vy het vergeten? Zouden wy het moede worden, den lieer van jaar tot jaar voor deze uitkomst te loven en onze dankolleren toe te brengen ?... Maar, wie is het ooit moede geworden den heldhaftigeu vorst, die op dien beilisfenden dag voor het heil van Nederland zijn bloed niet gefpaard heeft, daarop aan te zien, daarvoor te danken met zijn hart ? Heeft niet het volk van Nederland den held van Waterloo vierendertig jaren lang, als zoodanig, lief gehad en geprezen? Is hy niet als met verfche lauweren voor zijnen ouden heldenrocm, ten grave zijner vaderen in-gedaald? Staat eene erkentelijke natie niet gereed hem flandbeelden op te richten? Zou ook zonder flandbeeldcn, haar ridderlijke held haar niet altijd onvergetelijk gebleven zijn? En zou dan diezelfde overwinning by Waterloo, die aan een flerfelijk mensch onilerfelijken roem heeft gewaarborgd, te lang verleden wezen in onze fchatting om dien God en Koning die de overwinning gegeven heeft, met een verfche opwekking van blijvende dankbaarheid, te loven en te prijzen? O gy die dien beilisfenden dag beleefd hebt, toen alles op het fpel Hond, en die, nadat byna alles verloren was, op eens dien verblijdenden kreet mocht hooren: «alles is gewonnen!» verhaalt ons.

-ocr page 11-

( 11 )

verhaalt uwe kinderen, van uwe angfteu cn uwe gubc-den, opdat \\vy ons uwe blijdfeliap eu uw gejuich kunnen voorilcllen, en opdat in ons hart een niet al te dolle nagalm zij van den vurigen lofpfalin, dien gy aanhieft tot hem, die den Haf des drijvers verbroken had, eu u in de ruimte geflcld!... Eu gy jong ge-llaelit, verzuimt niet (het is een plicht!) het boek der kronijken uwes volks op te Haan, en dc bladzijde te lezen waarop gemeld wordt van dien bloedigen dag, die zoo ontzachelijk begon, zoo noodlottig fcheen te zullen eindigen... maar voor welks heuehelijken avond, in de eerfte plaats, niemand mout geprezen worden dan hy «die het licht formeert en dc daifternis fchept, die den vrede maakt en het kwaad fchept; do llcere die alle deze dingen doet!»

Of heeft in quot;Nederland het dankgevoel, om te worden opgewekt, behoefte aan het gezicht van goddelijke weldaden die van heden, die voor oogen zijn. Doorreist dan in uwe gedachten het gantfche vasteland van ons warelddeel, van de vaderlandfche grenzen tot aan die van het rusfifcho keizerrijk, en van Denemarken tot het koninkrijk Napels! Aanfcliouwt overal woeling, oproer, bloedflorting, oorlog; de volken tegen hunne vorilcn, de vorllen tegen hunne volken gewapend. Denkt met fiddering aan hetgeen ieder oogenblik, in I\'rankrijks hoofdflad, cn in welke hoofd-üad van Europa niet? fchijnt te kunnen gebeuren... En ziet dan en geniet de rust en den vrede die binnen

-ocr page 12-

( J* )

uw dierbaar vaderland bewaard bleven tot op den huidigen dag. Hoopt voor uwen geest terug de ge-dacliten die u door het hart gingen, als die treurige mare door liet land klonk; «de koning is krank, de koning ligt gevaarlijk, de koning is 11 ervende».... Die flag mocht niet worden afgewend; hy heeft ons getrofien, hy heeft ons hart doen bloeden.... Maar zoo ons land eeuige dagen gezweefd heeft in den gevaarlijkhen toeftand die zich in een Haat kan voordoen, den tociland van te zijn zonder hoofd... geen enkel fehrikbeeld van de velen die daar in het hart van allen waren opgekomen is verwezenlijkt. De orde bleef bewaard; de rust werd niet gefcliokt; op den jongen koning, die zicli deed wachten, werd gewacht met geduld. Hy werd ontfangcn met blijd-fchap, met liefde. De hofflad niet Hechts, maar de hooldilad was getuige van de innige verknochtheid van vorst en volk. En te midden van het dreunend en krijfehend Europa, verhoorde geen wanklank de harmony der juichtonen waaronder wii.le.m III. werd ingehuldigd in het kalme Nederland.

Ik weet dat er niemand in den lande is wien dexe dingen niet treilen; ik weet dat wy geenszins in gebreke blijven er elkander by te bepalen. Het is zoo zoet. Maar het is geoorloofd te twijfelen, of wy er wel altijd genoeg en naar waarde in opmerken een buiten-gewonen zegen, eenc buitengewone bewaring van den lieer. Het blijft vergund ie vragen of, terwijl wy niet

-ocr page 13-

( 1-\' )

karig zijn onze levende en overledene koningen, hunne raadslieden, de tijdigheid onzer nieuwe inftellin-gen, of wel de bezadigdheid, het gezond verfhmd. den godsdienstzin onzer natie te prijzen en alzoo fler-felijke menfehen, cn onszelven, hulde toe te brengen — het blijft vergund te vragen, of God zijne eere wel ont-fangt? God van wien allo wijsheid afdaalt; die de harten der koningen, en ook der volken, neigt als waterbeken; God alleen maelitig om de gedaehte der ongerechtigheid te verbreken, de goddeloosheid ouder te houden, en eene vreeze te leggen op de gemoederen van geheel eene natie! Tk weet ook niet of wy ons voorrecht in dezen wel hoog genoeg aanflaan! Ach, indien plotfeling onze vrede veriloord werd! Zoo do fcliare der volksverleiders ook by ons doordrong; zoo de verwoeilentle benden der nieuwe men-febenvrienden en wareldhervormers ook ons geluk den bodem kwamen inflaan; indien ook in ons midden de bloedroode vaan geplant werd, en de grondflagen der maatfchappelijke orde blootgewoeld cn omverge-

rukt____ hoe zouden wy weten van tot God te roepen

in onzen nood; van te zeggen: help ons, Hecre onze God, want wy fteunen op u, en in uwen naam zijn wy gekomen tegen deze menigte, lieer! gy zijt onze God! laat den fterfelij-ken mensch tegen u niets vermogen— En nu wy door God zijn uitgezonderd van het algemeene kwaad; nu de 1 loer onze grenzen, onze gvoote lieden, ons platte land bewaakt; nu wy, in het midden van Europaas brandenden oven, door de hand van

-ocr page 14-

( li )

Gods engel bewaard worden, zoodat onze kleederen niet verbranden, ja de reuk des vuurs daar niet door henen gaat tot dezen dag toe,... nu zouden wy niet uitroepen: niet ons, o Heere, niet ons, maar uwen naam zij de eere, om uwer goedertierenheid, om uwer getrouwheid wil? Nu zouden wy niet belijden: daar is niemand dan God, die alzoo bewaren, die alzoo verlosfen kan?... Nu zouden wy «daar de vreemdelingen in menigte tot ons overkomen, ziende dat de Heere onze God met ons is,» den Heere niet offeren de varren onzer lippen, uiet luide toebrengen de volkomene dankbaarheid van geheel een volk?

Gewis daarin willen wy Juda onder Afa navolgen; maar ook dit moeten wy als Juda doen: wy moeten liet verbond vernieuwen: dat wy den Heere, den God onzer vaderen zoeken zullen met ons gantfche hart en met onze gantfcho ziel....

Dat verbond behoeft vernieuwing.

Of is liet niet gefchonden? Is het heilig gehouden het verbond door onze vaderen met den Heer der Hee-ren gemaakt? Ts des Heeren wet en getuigenis, is het evangelie des kruifes, is zijn rijk en kerk den vol-ke nog zoo heilig, zoo lief als voorheen? of indien deze vraag ergernis geeft, zoo heilig en lief als God recht heeft van te vorderen , van te verwachten.... Ts daar ook in onze landpalen, in Haat en kerk geen afwijking van goddelijke beginfelen, dierbare waar-

-ocr page 15-

( 13 )

lieden P Klaagt uien niet algemeen over toene-raende ongodsdieullighcid, zedeloosheid, liehtziunig-lieid, ongehoorzaamlieid, kwade trouw, oneerlijkheid? En zoo wy allen over elkander wat te klagen hebben, zou het alleen de Heilige God zijn die geen redelijken grond had van klachten over ons? Ach, dat het zien op volken die Gods Woord ten eenemale verworpen en de maat der ongerechtigheid vervuld hebben; op volken over wie Gods oordeelen fehijnen rijp te zijn en die voor onze oogen wegzinken in een poel van gruwelen en in jammeren zonder einde of

getal____ ous toch niet opblaze met eenen hoogmoed,

die ras door diepen val zou worden gevolgd. Wy hebben een anderen maatflaf. Wy hebben den Bijbel. ... En fchaamrood moeten wy worden, en ons gelaat verbergen in het ilof, als wy ons vergelijken by de billijke eifchen door een heilig God daarin uit-gefproken; als wy ons toetfen aan het beeld van een volk dat den Heere vreest, dat in zijne wegen wandelt en groote lust heeft aan zijne geboden, zoo als het daarin wordt gefchetst. Gewis, ook het neder-landfche volk is een zondig volk; het is mede afgeweken , het is mede afvallig geworden; het is niet vreemd gebleven aan den geest der eeuw, aan de boosheden van den dag; het heeft het verbond gefchonden, het heeft het verbond verbroken. En zoo de Heer aan het goede dat nog overgebleven is een onevenredigen zegen verknocht heeft, deze zijne aanmoedigende getrouwheid en befchamende genade moeten ons een te gevoeliger fpoorflag zijn om weder in het verbond

-ocr page 16-

( 1« )

te treden: dat wy den God onzer vaderen zoeken zullen met ons gantfche liart cn met onze gantfche ziel.

Niet flechts de zegeningen zijner hand, maar ook de gevaren waarin wy zweven, ook de waarfchuwingen die van zijnentwege tot ons komen, zijn ons daartoe zoo vele drangredenen.

Hachelijk is en blijft in den tegenwoordigen tijd, by den üaat van het overig Europa, by het dreigen van een algemeenen oorlog, by de aanftekende kracht der verderfelijklle beginfelen, de toelland van ons vaderland. Naar den menseh gefproken cn op het nienfchelijke gelet, hangt onze rust cn vrede aan een dunnen draad. Eén windtjen, één tochtjen, ééne on-befuisde aanraking — en zy Horten ia het zand. Slechts zoo de Heere God ze behoedt, zijn zy veilig en buiten gevaar. IToe zullen wy dan gerust zijn, ten zij wy den lieer zoeken en zijn verbond bewaren met ons gantfche hart? IToe, ten zij koning en volk, biddend en wakend en werkend, het woord behartigen door azaiua tot Afa en Juda en Benjamin gefproken; Hoor my, Afa! en gantsch Juda en Benjamin! de Heer is met ulicdcn, terwijl gy met hem zijt; en zoo gy hem zoekt, hy zal van u gevonden worden, maar zoo gy hem verlaat, hy zal u ook verlaten! Ook over Nederland zijn tijden heengegaan, dat er geen vrede was voor dengenen die uitging, en dengenen die in-

-ocr page 17-

( 17 )

kwam; ook in Nederland zijn vele en groote beroerten geweest over alle de inwoners, zoodat gewest tegen gewest en ftad tegen ftad in ftnkken geftooten werden; en God allen met ann-st verfcliriktc. Ook toen waren de Nederlanders

O

Nederlanders; ook toen waren zy de van nature bedaarde en by overlevering godsdienflige natie. Die tijden kunnen wederkomen, en zullen wederkomen, indien vorst eu volk niet telkens eeue beilisfende keuze doen tusfchen de beginfelen die zijn naar het Woord van God en de denkbeelden door den geest des tijds aan de liand gedaan; indien de godsdienlligheid, die hier erfelijk is, flechts aangewend wordt om het kwade te matigen, maar zich niet verllouten durft in de kracht des Heeren voor het goede te getuigen, alle zonde en verkeerdheden weg te doen en den altaar des Heeren te vernieuwen; aan dit woord indachtig: weest gy fterk, en laat uwe handen niet verflappen, want er is loon naar uw werk.

Doch ook zonder dat hy ons overgeeft aan oorlog of beroerte, zijn er geen andere oordeelen genoeg by den lieer voor zondige natiën? Zijn er geen andere volksrampen, die dringend vermanen hem te zoeken terwijl hy te vinden is, en met een volkomen hart en ziel zich tot hem te bekeeren ?... Is ook niet in onze landpalen binnengetreden die vreesfelij-ke ziekte, waarvoor wel menige plaats en ftad door Gods groote genade tot nog toe gefpaard bleef, maar die toch in zoo vele fteden en plaatfen van ons land honderde levens heeft weggemaaid en nog wegmaait ?

-ocr page 18-

( 18 )

Keiuit\'ii wy niet federt jaren de phige aan het rundvee en aan het gewas des velds? En prediken zy ons niet met allen ernst: Bekeert n! O Mijne landge-nooten! indien ons volk deze ernftige roep Hemmen ter harte neemt; indien daar by ons volk een geest van bekeering wakker en algemeen wordt; indien wy allen te zamen, in iederen flnnd, den Heer, den God onzer vaderen, zoeken... hy zal van ons gevonden worden... hy zal zich laten verbidden. De plagen zullen van ons ophouden of gematigd worden; onze rust, onze welvaart, al onze zegeningen bevestigd worden en vermeerderd. Gods beloften zijn even zoo waarachtig als zijne bedreigingen, en zy fpreken van enkel heil en zegen over het volk dat hem vreest, dat in zijne wegen wandelt. Zekerlijk zijn heil is naby het volk dat hem vreest, opdat in hun land eere wone. De goedertierenheid en de getrouwheid zullen eikanderen ontmoeten; de gerechtigheid en de vrede elkander kusfen. De trouw zal uit de aarde fprui-ten en de gerechtigheid zal van den hemel nederzien. Ook zal de Heere het goede geven en het land zal zijne vruchten geven!

Ach, dat onze flem geheel ons volk bereikte, ach, dat wy tot koning en natie fpreken konden, gelijk azarja de profeet tot asa en het volk van Juda: Hoor my, wilt,em de ITT.! en gy gantsch Nederland, hoort my!... Acii, dat wy de harten

-ocr page 19-

( l\'J )

van alle onze geliefde lanclgenooteti konden bewegen oin nis een eenig man in ootmoed en blijdfehap, met een volkomen hart en een volkomen wil, den lieer te zweer en dat zy hem zouden zoeken, dat zy hein zouden dienen, dat zy hem zouden gehoorzamen; dat zy de ijdelheden en de afgoden der eeuw wegdoende, dat zy de verfoeifelen van ongeloof en bygeloof verwerpende, zouden wederkeeren tot zijn wet en getuigenis, en allen te zamen doen wat goed en recht is in de oogen dos Heeren hunnen God..., Dat wy ze allen konden brengen tot de oprechte belijdenis der zaligmakende genade Gods, federt zoo vele eeuwen, ook in dezen lande allen menfehen verfchenen, en allen onderwijzende dat zy de goddeloosheid en wareldfche begeerlijkheden verzakende, ingetogen en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wareld ; verwachtende — als goddelijke ontknooping van al de verwarringen en beroeringen en omkeeringen dezes tegemvoordigen tijds — de zalige hope en verfchijning der heerlijkheid van den grooten God en onzen Zaligmaker jüzus Christus, die zichzelven voor ons overgegeven heeft opdat hy ons zoude verlos-fen van de ongerechtigheid, en zichzelven een eigen volk zoude reinigen ijverig in

goede werken____

Wy kunnen het niet. God kan het alleen. Hy liecrscht over de harten. Tot hem ft ij ge dan het gebed dut zijn Geest in de har!en uederdale. En voorts.

-ocr page 20-

( 18 )

Keiuit\'ii wy niet federt jaren de phige aan het rundvee en aan het gewas des velds? En prediken zy ons niet met allen ernst: Bekeert n! O Mijne landge-nooten! indien ons volk deze ernftige roep Hemmen ter harte neemt; indien daar by ons volk een geest van bekeering wakker en algemeen wordt; indien wy allen te zamen, in iederen flnnd, den Heer, den God onzer vaderen, zoeken... hy zal van ons gevonden worden... hy zal zich laten verbidden. De plagen zullen van ons ophouden of gematigd worden; onze rust, onze welvaart, al onze zegeningen bevestigd worden en vermeerderd. Gods beloften zijn even zoo waarachtig als zijne bedreigingen, en zy fpreken van enkel heil en zegen over het volk dat hem vreest, dat in zijne wegen wandelt. Zekerlijk zijn heil is naby het volk dat hem vreest, opdat in hun land eere wone. De goedertierenheid en de getrouwheid zullen eikanderen ontmoeten; de gerechtigheid en de vrede elkander kusfen. De trouw zal uit de aarde fprui-ten en de gerechtigheid zal van den hemel nederzien. Ook zal de Heere het goede geven en het land zal zijne vruchten geven!

Ach, dat onze flem geheel ons volk bereikte, ach, dat wy tot koning en natie fpreken konden, gelijk azarja de profeet tot asa en het volk van Juda: Hoor my, wilt,em de ITT.! en gy gantsch Nederland, hoort my!... Acii, dat wy de harten

-ocr page 21-

( l\'J )

van alle onze geliefde lanclgenooteti konden bewegen oin nis een eenig man in ootmoed en blijdfehap, met een volkomen hart en een volkomen wil, den lieer te zweer en dat zy hem zouden zoeken, dat zy hein zouden dienen, dat zy hem zouden gehoorzamen; dat zy de ijdelheden en de afgoden der eeuw wegdoende, dat zy de verfoeifelen van ongeloof en bygeloof verwerpende, zouden wederkeeren tot zijn wet en getuigenis, en allen te zamen doen wat goed en recht is in de oogen dos Heeren hunnen God..., Dat wy ze allen konden brengen tot de oprechte belijdenis der zaligmakende genade Gods, federt zoo vele eeuwen, ook in dezen lande allen menfehen verfchenen, en allen onderwijzende dat zy de goddeloosheid en wareldfche begeerlijkheden verzakende, ingetogen en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wareld ; verwachtende — als goddelijke ontknooping van al de verwarringen en beroeringen en omkeeringen dezes tegemvoordigen tijds — de zalige hope en verfchijning der heerlijkheid van den grooten God en onzen Zaligmaker jüzus Christus, die zichzelven voor ons overgegeven heeft opdat hy ons zoude verlos-fen van de ongerechtigheid, en zichzelven een eigen volk zoude reinigen ijverig in

goede werken____

Wy kunnen het niet. God kan het alleen. Hy liecrscht over de harten. Tot hem ft ij ge dan het gebed dut zijn Geest in de har!en uederdale. En voorts.