LIJDEN DE WEG TOT HEERLIJKHEID.
O KI 10 UI) KN
01\' DEN TWEEDEN PAASCHDAÜ 1872
VOOR Dl.
IIKRVdMDE GKMERNTR IN 1)R quot;NlCOLAl KRRlv TE UTRECHT.
DOOK
NICOL-A AS BEETS.
J. 11. VAN miliSEM.
187\'i.
UTRECHT. —
Stoomdruk van j. van boekhoven, te Utrecht.
I
liet is onder zeer bijzondere omstandigheden, dat wij heden ons paaschlied aanhieven en den tweeden paaschdag vieren, liet m de Eerste van Grasmaand, en een vaderlandsche gedenkdag valt met het christelijk kerkfeest samen. Wat heden voor driehonderd jaren met den Briel heeft plaats gehad, is het onderwerp geweest, waarmede men, sedert weken en maanden reeds, de ge-heele natie, uit allerlei oogpunt, lieeft beziggehouden, en is in alle zijne bijzonderheden te bekend, dan dat wij het u te dezer plaats met eeuige uitvoerigheid zouden behoeven te herinneren.
De herdenking er van gaat niet alleen in den Briel, maar in bijna alle vaderlandsche steden met groot en openlijk vreugdebedrijf gepaard. En wèl mag met blijdschap door geheel het volk van Nederland herdacht worden de schoone dag, die liet kleine Brielle tot de aKersleling der Nederlandsche Vrijheid)) gemaakt en aan den benarden toestand, waarin deze gewesten onder den ijzeren schepter van den spaanschen dwingeland en het i bloedige zwaard van den door hem gezonden beul ver
keerden, eene wending gegeven heeft, die met hunne trapsgewijze, die met hunne volledige verlossing geëin-
. i
I
digd is. ITet was oenc weldaad van denzelfdcn God, die Christus uit do doodon heeft opgewekt, en voor eene verdrukte, gefolterde, ter dood veroordeelde, in zijn bloed vertrcdenc natie een eerste gewaarwording van herleving. Wel mag hij in het heiligdom, wel mag hij op oen paaschfeest herdacht worden. De Eerste van Grasmaand van het jaar onzes Heeren 1572 behoort bij uitnemendheid tot die dagen, aan welke wij het, onder zijn genadig bestuur, te danken hebben dat zijn evangelie hier open voor ons ligt; dat evangelie, waaruit wij «hem kennen en de kracht zijner opstanding», en dat wij hem dienen en belijden mogen «zonder vreeze». Dit voorrecht; o dat het op dezen dag door geen neder-lander vergeten worde! dit voorrecht is meer dan alle burgerlijke vrijheid waard. Het is liet boofdkleinood, liet is de «parel van groote waarde», waarvoor onze vaderen goed en bloed opgezet, waarom zij tachtig jaren geworsteld, en die zij in het tegelijkertijd veroverd goud der burgerlijke vrijheid gezet hebben. Hetzij ook ons het hoogste en dierbaarste, waar wij God het vurigst voor danken, en dat hij ons geve onbeschadigd, maar niet ongebruikt, over te brengen tot onze kinderen.
«Moest igt;k Ciiuistus niht iuo/.k dingen lijden, en
al.zoo in zijne üeeill.ijk 11 el u ingaan.» \')
Van het voor ([(-ze morgenure ter behandeling aangewezene gedeelte der paaschgeschiedenis kies ik ditmaal niet dan deze eene vraag vjii den Verrezene tot mijn tekst; en zulks, omdat wij door deze vraag bepaald worden bij een vast, een zegenrijk beginsel in de gods-regeering, hetwelk, gelijk het door hetgeen wij met den Christus zien plaats hebben in het treffendst licht gesteld en in de geschiedenis zijner Gemeente gehandhaafd wordt, niet minder blijkbaar is in de geschiedenis van ons Volk en Vaderland; een beginsel, waarvan de nooit overbodige herinnering ook in dezen tijd groote beteekenis heeft beide voor Land en Kerk; dit beginsel namelijk: Lijden de weg tüt iieereukiieid.
«Moest de Christus niet deze dingen lijden, en ;d/.oo in zijne heerlijkheid ingaan?»
Zoo sprak, op den morgen zijner verrijzenis, de in zijne heerlijkheid ingaande Christus zelf, tot discipelen die op het punt waren het geloof dat hij de Christus was op te geven omdat «hunne overpriesters en oversten hem hadden overgeleverd tot hot vonnis des doods en hem gekruisigd hadden»; en indien hij liet vroeg met berisping van hun «onverstand en de traagheid hunner harten» om te gelooven ai hetgeen dat de profeten gesproken hadden; indien hij, «begonnen hebbende van Mozes en alle de
i) Luk. XXIV. \'20,
6
profeten, hun daarop uitleide, in alle de Schriften, wat van hem geschreven was», — dat het van hem wasyc-schreven, was do reden wel niet dat het (tlzoo moest geschieden, maar dat het niet anders geschieden kon de reden dat hot alzoo was geschreven.
Lijden de weg tot heerlijkheid, hot is (immers in die menschenwereld, die hare oorspronkelijke heerlijkheid verloren heeft) een vast, een onwrikbaar beginsel der godsregeoring, en dat wel op de indrukwekkendste wijze op hem moest worden toegepast, die zich met deze menschenwereld op ééne lijn had komen stellen, om (haar leven levende en in haar lot doelende) dat voor haar te zijn wat hij niet dan op deze wijze voor haar wezen konde. Allo heerlijkheid die hier op aarde gezien wordt, elke betrekkelijke heerlijkheid, mag niet dan uit een evenredig lijden Ie voorschijn komen; en hot ontbreekt der natuurlijke wereld niet aan afspiegeling on zinnebeeld van dit verschijnsel in do zedelijke. De moederlijke heerlijkheid mag van geen vrouwelijk voorhoofd stralen, dan na hot doorstaan der bange baronsmart, en «indien het tarwegraan in do aarde niet valt, en sterft, zoo blijft het alleen; maar indien hot sterft zoo brengt hot vele vruchten voort.» Ook dit hoeft de Christus gezegd, en indien hot, in hot heiligst opzicht en in ongeëvenaarde mate, in hem is in het licht gestold die «aan het kruis verhoogd allen tot zich trekt», niemand heeft in eenige mate of in eenig opzicht de heerlijkheid der vruchtbaarheid voor anderen, der zegenvorspreiding, dor macht over harten en zielen gehad, die den prijs van het daartoe staande lijden niet had betaald, die zich daaraan had onttrokken.
«Moest de Christus niet deze dingen lijden en alzoo in zijne heerlijkheid ingaan?» Zonder kruis geen kroon.
7
Ook voor zijne Gomeente niet, die op aarde zijn lijden moet lijden, om in den hemel in zijne heerlijkheid te deelen! Ook voor geen enkele ziel, die hij door zijn bloed gekocht heeft, en die niet dan door «de gemeenschap zijns lijdons en gelijkvormigheid aan zijnen dood» doordringen kan tot «do kracht zijner opstanding!» Zij zijn voorbeeldingen van den Christus geweest, die Jozefs die door hunne broederen verkocht, die Davids die door Saul zijn vervolgd geworden; zij zijn zijne nabeeldingen, de Paulussen die «de overblijfselen zijner verdrukkingen vervullen in hun vleesch.» Lliden de weg tot heerlijkheid, liet is de wet, het is de leus, het is de geschiedenis der kerk van Christus, in het groot en in het klein, in het betrekkelijke en in het volstrekte. De glans van aardsche heerlijkheid, waarin zij schitteren mocht, toen de eerste christenkeizer zijne beschermende, zijne verheffende hand over haar uitstrekte, gebeurde haar niet dan na drie eeuwen van vernedering en bloedige vervolging, — on de dag barer ware, barer bemelsche heerlijkheid breekt niet aan, voor de gansche reeks en opvolging der haar voorspelde verdrukkingen vervuld is.
Lmüen de ave(i tot HEERM.iKiiEin. Geen eeuw, geen tijd, geen kring, geen leven is er, waarin niet dit beginsel der godsregeering op aarde wordt gehandhaafd! Hoe blijkbaar is het, gelijk in de geschiedenis van de Kerk van Christus, zoo ook in die van ons Volk en Vaderland, en dat te meer voor zoover de geschiedenis van ons volk en vaderland de geschiedenis is der vadcrlandsche Kerk, en door de behoefte aan do vrije belijdenis van bet evangelie van Christus beheerscht wordt! O mijne land-genooten, mijn medebelijders naar de Schriften van het evangelie des kruises en der verrijzenis! wat is er niet geleden eer het op dezen dierbaren bodem tot de heer-
8
lijkhcid dezer vrijheid, en met haar tot die van alle vrijheden, en door haar tot ai die kracht en grootheid, bloei en welvaart kwam, waardoor dit kleine landheer-lijk geweest is onder de landen dezer wereld, en waarvan de naglans ons nog verkwikt! Iloeveel bloods vergoten in die veertig jaren van lijden vóór dien Eersten van Grasmaand van dat onvergetelijk jaar 1572; hoeveel bloeds in die zes en zeventig jaren van strijd, die nog volgen moesten, eer het uit zoo groote nood en dood verrezene Nederland zijnen inwoners het vrede kon toeroepen! Bloed van burgers, van edelen, van vorsten, van helden, van martelaren — honderdduizend martelaren om de belijdenis van het evangelie door beulshanden omgebracht — en, met de tranen van honderdduizend ballingen om des Woords wil, roepende tot God! Helaas, ook de dag van Brielle, ook hot stout bedrijf onzer redders is bezoedeld geweest met bloed dat niet do nood maar de wraak heeft doen vergieten; maar wat was hot bij hetgeen er alom geleden werd in een land, waar «de galgen gerist hingen, de raden, de staken, de hoornen aan de wegen met lijken verladen stonden, gewurgd, onthalsd, gebarnd: zoodat de mcnsaheii nu, in de Incht tot adern-schepping geschapen, als in een gemeen graf, en woning der overledenen verkeerden, en elke dag zijn deerlijkheid had!»
hmtkn de weo tot iigkui.ukiieti). In dit beginsel der godsregcering op aarde erkennen wij een zegenrijk beginsel. Lijden is de rechte voorbereiding; doorgestaan lijden verhoogt het genot.
De rechte voorbereiding, liet noodig zuiveringsbad. Het nuttig oefenperk.
9
I let noodig zuivcringsbad. Hier kuimen wij niet denken aan den Cln\'istus. Zijn lijden was niet noodig dan voor ons. Maar indien liij voor ons geleden heeft opdat wij in zijn heerlijkheid doelen zouden: de door hem verloste zondaar is voor de heerlijkheid van zijnen hemel niet geschikt, ten zij hij hem het kruis op aarde hehbe nagedragen. Er is nog cenc andere reiniging noodig dan die door «zijn bloed, dat van alle zonden reinigt.» De reiniging door verzoening moet beantwoord en bekroond worden door «eene reiniging van alle besmetting-des vleesches en des geestes, waarbij de heiligmaking voleindigd wordt in de vreeze Gods.» En hiertoe wordt iets van dicnzeirden doop vereischt, met welken de (\'liristus is gedoopt geworden. «Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgene afdwalingen?» Om ze te leeren verstaan, om deze bede verhoord te zien, is de weg der velerlei beproeving do beste, en voor velen de eenige.
Maar op den weg des levens den hemel te gemoet, moet niet slechts afgelegd en afgeleerd worden, er moot ook worden geleerd en aangewonnen. Het lijden is leerzaam; liet sterkt, het oefent, liet is het nuttig oefenperk voor alle krachten, gaven, en dooi\' God verwekte deugden; het oefenperk, waarin het zedelijk, het godsdienstig karakter best gevormd worden en tot zijn schoonste ontwikkeling komen kan. «Acht het voor groote vreugde, mijne broeders! wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, wetende dat de beproeving uws ge-loofs lijdzaamheid werkt.» Gewis; en niet slechts lijdzaamheid, maar ook wijsheid, maar ook geloofsversterking, veerkracht, kloekmoedigheid, en dat diep gevoel van afhankelijkheid, hetwelk niet wijkt van de bron der hoogere kracht. En waar cjezaménljk wordt ge-
10
loden, o welke krachten der liefde worden daar en opgeroepen en versterkt! Hoe heerlijk is dit alles go-zien in die bloeiende Kerk, in dien krachtigen Staat, die op dezen van bloed en tranen doorweekten grond in de I7\'le eeuw nit de smeltkroes der i()quot;e is te voorschijn gekomen. Welk een geloofskracht was er onder en door het lijden ontwikkeld, welke karakters, welk een nationaal karakter gevormd, wolk een eendracht verkregen, welke banden tusschen vorsten volk geknoopt! Dat alles waardoor het Gemeenebest der Nederlanden groot en achtbaar was in de oogen der volkeren en het blijft in die van een bewonderend nageslacht, — die ernsthafte godvruchtigheid, dat vast geloof, die innige gehechtheid aan het evangelie; die fiere vrijheidszin, koene moed en mannelijke trouw; dat gezond verstand, dat schrander doorzicht; die veelzijdige ontwikkeling; die geschiktheid tot veel, uitmuntendheid in niet weinig— het verried alles den bitteren maar gezonden en voedzamen wortel waar op het gegroeid was, en die gansche rijke oogst, die volle schoven van welvaart, macht, en eere die het juichende maaien mocht, zij smaakten naar den zegen der tranen , waaronder zij waren gezaaid.
Doorgestaan lijden verhoogt het genot der heerlijkheid. Vraagt dil M. 11., vraagt dit «den zielen onder den altaar, den zielen dergenen die gedood zijn om het woord Gods, en om het getuigenis ilat zij hadden»; vraagt dit dengenen «die uit de groote verdrukkinge komen, en hebben hunne lange kleederen gewasschen, en hebben hunne lange kleederen witgemaakt in het bloed des Lams!» Nu, daar zij «voor den troon Gods zijn, en hem nacht en dag in zijnen tempel dienen, en Hij die op den troon zit hen overschaduwt» ; nu, daar zij «niet meer hongeren noch dorsten, noch de zon op hen valt noch
eonigo liittc»; nu, «daaf het Lam ze weidt en hun een ✓ leidsman is tot levende fonteinen der wateren»; nu, «daar God alle tranen van hunne oogen heeft afgewischt!» Vraagt dit den martelaren van den nederlandschen grond, die «hlijdelijlc,» die «vrijmoedelijk,» die «alsof zij ter bruiloft, alsof zij tot een heerlijk feest gingen,» het rad en den brandstapel beklommen, — nu, daar zij aanzitten aan de bruiloft des Lams, nu daar bet heerlijk feest, waarvan zij te midden Imnner folteringen een voorsmaak hadden, volkomen genoten wordt en niet eindigt .... Maar ook gijzelv\', gij weet het wel. De rechtvaardige God laat het ook op aarde aan geen ondervindingen ontbreken, dat het duurst gekocht geluk den zoetsten smaak bezit.
III.
Lijden he wefi tot iieerlukiieiii. Dit vad, dit doorgaand beginsel in de godsregeering op aarde, waarin wij ook een zegenrijk beginsel erkennen, is een beginsel waarvan de herinnering nooit overbodig, en ook m dezen onzen tijd voor Land en Kerk van groote beteekenis is.
Zij is nooit overbodig. Integendeel; hare herhaling is, ondanks alle bekendheid en ervaring, telkens op nieuw nuttig en gepast. Do noodzakelijkheid van het lijden van den Christus is altijd het moeielijkst geloofsartikel geweest, en «het roemen in de verdrukking» de groote geloofsproef.
«Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzoo in zijne heerlijkheid ingaan?» had op den dag zijner verrijzenis de in zijne heerlijkheid ingaande noodig aan discipelen te vragen, die geërgerd waren door zijn lijden. Zijn lijden was door de profeten voorzegd; maar er was eeu «onverstand en een traagheid van harte» om deze.
^2
deze voorzeggingen dei\' profeten te gelooven; gelijk er een «verzinnen, niet der dingen die Gods zijn, maai\' die der menschen zijn» geweest was, hetwelk, als hij met eigen mond zijnen discipelen had begonnen te «ver-toonen dat hij moest opgaan naar Jeruzalem en veel lijden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden», hem bestraffende had uitgeroepen, «Heere zijt u genadig; dit zal u geenszins geschieden.» In den diepsten grond zijns harten gelooft de mensch, ook de geloovige mensch, slechts hetgeen hij wil, en waar hij (ook bij do onmiddellijk gevoelde gevolgtrekkingen) aan wil. Het rechte willen moet van Hooger in hem gewerkt worden, en wordt niet op alle punten tegelijk gewerkt. En zoo is er dan, ook bij discipelen des Heeren, in spijt van al wat de profeten gesproken hebben en bij zeil\' met de ondubbelzinnigste woorden verklaard heeft, nog dikwijls, en dikwijls juist dan wanneer het tegendeel meest vereiscbt wordt, een «onverstand en een traagheid van harte om te gelooven» , om zich geheel van de waarheid en de noodzakelijkheid te doordringen, dat ei\' ook voor hen en de hunnen geen weg tot heerlijkheid is dan een weg van leed; een «verzinnen, niet der dingen die Gods, maar die des menschen zijn», een menschelijke beschouwing, die tegenover de goddelijke wijsheid gevoelt en beweert dat er somnuge dingen zijn, die te vreeselijk zijn om te gebeuren, te smartelijk om noodig te wezen! —
Van waar anders bij menschen die aan God gelooven, die van jongs af de Schriften geweten hebben, op het aanschouwen, het ondervinden van een naar menschelijk oordeel onverdiend leed , zoo veel kwalijk verbloemde berisping van de «ondoorgrondelijke wijsheid Gods»? Van waar anders dat zij, die van niets zoozeer
13
doordrongen moesten zijn dan van het hun zoo bestendig voorgehoudene «dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods» . nog zoo menigmaal betrapt worden «zich vreemd te houden over de hitte der verdrukking, die hun geschied tot beproeving, als of hun iets vreemds overkwame»? Van waar anders, dat de lijdende en strijdende kerke (iods, in zoo menige verzuchting, zoo menige klacht, zoo menige poging, telkens en telkens wederom de ontijdige begeerte verraadt reeds hier op aarde de triomleerende, eenigermate de triomfeerende te wezen!
Lijden de weg- tot heerlijkheid. De herinnering van dit beginsel der godsregeering, nooit overbodig, is ook in dezen onzen tijd van do grootste beteekenis voor Land en Kerk.
Wat het Vaderland betreft; bet verkeert, in dezen onzen tijd, noch in een toestand van lijden, noch in een staat van heerlijkheid.
Niet in een toestand van lijden. Geen vreemde over-beerscbing geeft hier de wet. Oranje leeft; niemand verdrukt ons. Niemand verhindert ons God naar de overtuiging van ons geweten te dienen en te vereeren. Niemand belemmert ons in de uiting van onze gedachten door mond of pen of gedrukte letter. Wij leven in vrede met alle onze naburen, en beleven geen geweldige verstoringen der binnenlandsche orde en rust! Kr is veel welvaart in het land, al deelen niet alle standen der maatschappij in evenredige mate in het toenemen van den nationalen rijkdom, en veel welwillendheid tot verzachting dezer onevenredigheid. Ik geloof dat men met recht zeggen mag, dat dit kleine land nog altijd een der gelukkigste is van ons werelddeel, en dat liet nederlandsche volk over het geheel vrijer, geruster, en
14
ruimer leeft dun de meeste andere. Do liefderijke Uod, die ons «niet doet naar onze zonden, niet vergeldt naar onze ongerechtigheden», zij er ootmoedig, zij er vurig, zij er bestendig voor gedankt, en zijne goedertierenheid niet moedwillig verbeurd, zijne lankmoedigheid niet roekeloos getergd, door het voeden of opwekken van ontevredenheid, hetwelk niet dan het werk is van slechte christenen en slechte vaderlanders. Maar indien de toestand van ons dierbaar vaderland in dezen onzen tijd geenszins een toestand van lijden is — ver van daar! — het verkeert evenmin in een staat van heerlijkheid; ik bedoel van die heerlijkheid, die een land als land hebben kan, die eenmaal het deel van Nederland is geweest! Onze plaats onder de volkeren van Europa hebben wij nog, maar de eerplaats van vroeger niet meer; vrij zijn wij nog, maar niet meer groot; onafhankelijk nog, maar niet meer machtig; wij hebben in invloed, maar ook in karakter, in uiterlijk aanzien, maar ook in inwendige kracht, in waardeering niet alleen, maar ook in waarde verloren. Van het toppunt van onzen nationalen voorspoed dagteekent het verval van die nationale heerlijkheid, waartoe het diepst en langdurigst nationaal lijden de weg was geweest.
Welnu! Velen beweren dat het niet anders kan oi\' Nederland gaat, met alle kleine staten, zware tijden van nabij tegemoet. God kan ze afwenden, en alle mensche-lijke wijsheid ook in dezen te schande maken. Maar indien niet — wij hebben dezen troost, dat wat op zachte wegen is verloren gegaan, op harde wegen kan worden teruggevonden; dat, zoo er nog iets van het oude metaal overig is, de heftigste schudding dat liet best zal doen bovenkomen, en de heetste smeltkroes het meeste tot zijne loutering uitwerken.
15
En nu lt;lc Kerk; ouzo kerk; de Noderlandsclie Hervormde kerk, die wij, om do geschiedenis harer geboorte te eenor dracht met het gomeenebest der Nederlanden, nog /00 gaarne do Vaderlandsche kerk blijven noemen! Laag is zij van de hoogte afgedaald, waarop zij in den bloeitijd van dat gemeenobest stond. Zij is (lietzij zoo!) niet meer do heerschende van weleer; zij is ook niet meer de ontzieno van later; nog zelfs do geëerde van voor korts. Welke kerk is \'meer in cere, bij don goest en do stemming der tegenwoordige maatschappij ? —Dat zij minder bekommerd zij over hare eere dan over hare eerwaardigheid! Deze lijdt veel onder de verdeeldheden die haar verscheuren, onder de onverschilligheid die haar ondermijnt, onder den wereldzin die zich in haar goheole wezen openbaart. Maar acii, hoeveel hoeft in haar dat evangelie to lijden, dat zij geroepen is te verkondigen on in oero te stellen , en dat in haar midden zoo veelvuldig miskend, mismaakt, en ook misbruikt wordt! Verheerlijkte martelaren! wat gevoelt gij, indien gij hel weet, dat op dit Nederlandsch Paaschfoest, waarop men uwer gedenkt, in zoo menig heiligdom door uw getuigenis gezuiverd of op uw asch verrezen, de verrijzenis geloochend wordt van hem die gezegd heeft: «Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzoo in zijne heerlijkhoid ingaan ?»
Geen nood nogtans voor dat evangelie! Geen nood ook voor die kerk, die in alle kerken aan dat evangelie vasthoudt en hot in waarheid en oprechtheid belijdt en beleeft. De heerlijkheid van dat evangelie is niot te verdoovon, en na tijdelijke verduistering schittert zi j telkens weder mot nieuwen glans. En die kerk , het lijden der miskenning, het lijden der terugzetting, het lijden der afwijzing van haar dienst en troost, dat haar bitterst
lijden is, zal haar niet schaden, maar heiligen. En gewissel ij k, indien daar voor Nederland een dag van benauwdheid, van persende, van algemeene benauwdheid aanstaande is, dan komt er ook een dag dat men in Nederland weder van alle kanten naar haar evangelie vragen en haar in eere herstellen zal.
Met deze voorzegging M, II.. welke geloof en ervaring mij ingeven, besluit ik mijne godsdienstige en vader-landsche toespraak op dezen Tweeden Paaschdag, op dezen Eersten April. Viert verder dezen dag, zooals uw christelijk, uw vaderlandsch hart u ingeeft. Bewaart bij alle vreugdebedrijf, de matigheid, den ernst, en de waardigheid. Tergt geen landgenoot, wiens overtuiging hem niet toelaat geheel en van harte in uwe vreugde te (loeien. Vergeet niets van hetgeen de dankbaarheid aan God van u eischt. Houdt llcm voor oogen, die «door lijden in zijne heerlijkheid is ingegaan» , en die recht heeft al uw blijdschap te heiligen , gelijk hi j gezind en gereed is al uw leed te verzachten en in alle toekomstige droefenissen n te troosten.