-ocr page 1-
-ocr page 2-

y

, ! ■ . ^ j ! / -, ! •• , v,

\' \' quot; V ■■ ,nbsp;\'r ■

-ocr page 3-

. ■■ s-\' -

-ocr page 4-

• \' \' . --\'quot; v

iiii

;.v: V \\ \' V,

-••y-

s

y] !\' •

;

■ \'.V i- •

■ *

IÄÄ
«fei

m ffe- • :

v«r:vnbsp;;; . ^ _ .

. M

m

-ocr page 5-

DE ONTWIKKELING VAN DE O o □

Naamlooze Vennootschap

IN NEDERLAND □ □ □ □
VÓÓR DE CODIFICATIE □

□nbsp;□nbsp;a

-ocr page 6-

D TYP. LUTKIE amp; CRANENBURG, - \'s HERTOGENBOSCH. n

tnbsp;RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1125 9508

-ocr page 7-

DE ONTWIKKELING VAN DE □

Naamlooze Vennootschap

in nederland □ □ □ □
vóór de codificatie o □

Proefschrift ter verkrijging van den graad
van
DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP

aan de rijks-universiteit te utrecht, op
gezag van den rector-magnificus d
R. jan
de vries, hoogleeraar in de faculteit der
wis- en natuurkunde, volgens besluit van
den senaat der universiteit tegen de be-
denkingen van de faculteit der rechts-
geleerdheid te verdedigen op donderdag
5 november
1908, des namiddags te 4 uur door
EGIDIUS JOANNES JOSEPHUS van DER HEIJDEN,
geboren te gouda. □ □ n n n

N. V. ÜOEKIL EN UITG.-ZAAK E. VAN DER VECHT, AMSTERDAM.

-ocr page 8-

ar

gt; i - i :

; \'ï. V .

V\'

■-..t-r

-J

\'i Î. «r\'^\'S*

v

if

. t
,
■•«.\'vi\'

tlt; v

-ocr page 9-

aan mijn dierbaren

overleden vader.
aan mijn lieve moeder.

-ocr page 10-

-

-T.\'

5-: : ,,. -^ass,

Am

■. ^

-ocr page 11-

IVüns jeugd kent niet de vreugde van het vooruitzicht, de resul-
taten van syn eersten grooteren arbeid eenmaal aan te bieden aan dengene,
wien hy het meest ter tuereld heeft te dankend Wel wreed trof mij, op
het oogenblik dat deze stille tvetisch sou in vervulling gaan, het over-
lijden van inyn onvergetelijken Vader. Hem, die mij dc tvegen van het
leven leerde. Hem, die mij blijven zal het onverflauwde beeld van kracht
en zelfbedwang, van moedig streven, het oog steeds op het Eind gericht,
mijn Vader, nu verheerlijkt, draag ik dezen arbeid op — en ik leg dit
boek in handen van myn lieve Moeder, aan tvie ik mijn datikbaarheid
nu meer dan ooit in daden ben verschuldigd.

De Hoogeschool verlatend, spreek ik mijn erketitelijkheid uit aan
alle Hoogleeraren der juridische Faculteit, die ieder door eigen kleuren
van karakter hun onderwijs zoo aantrekkelijk wisten te maken. Vooral
wend ik mij tot U, Hooggeleerde
molengraaff, mijn Promotor, die door
Uw steeds treffetid woord en Uw bgna alzgdigen arbeid mij voor
oogen hebt gesteld de schoonheid van een ivetenschap, die zootvel tot de
meest abstracte bespiegeling als tot de meest concrete daden voert. Niet
licht vergeet ik den 07iiveerstaanbarat drang van Uw betoog, nog minder
de impressieve ivijze zuaarop Uw overtuiging zich kan uiten. Mocht ik
nog een enkel oogenblik als een geringe onder Uw leerliyigen in Uw
herinnerijig blijven voortbestaan.

Verder betuig ik mijn dank aan de vele andere Geleerden in den
lande, die my hun wetenschap en hun ervaring in zoo ruime mate ten
dienste stelden.

-ocr page 12-

De eenige wetenschappelyke teleurstelling, tvelke myn deel werd,
betrof het ondersoek, dat ik zoo gaarne had ingesteld in de protocollen
der Amsterdamsche notarissen, voornamelijk uit de zestiende en zeven-
tiende eeuw. By beschikking van den Minister van Justitie dato
30 Januari
ipoS verleend op een verzoekschrift, door my ingediend ingevolge art.

van de Wet op het Notarisambt, werd mij de inzage toegestaan, maar
daaraan zoodanige geldelijke voorwaarden verbonden, dat ik meende van
een dergelijke nasporing te moeten afzien. Tot troost kan strekken dat,
in verband met het Koninklijk Besluit van
23 Augustus igoj (Stbl. 237)
aan deze belemmering van het onderzoek binnenkort een eind zal moeten
komen.

Eindelijk is het mij een plicht te vermelden, dat in den zomer van
dit jaar aan de Amsterdamsche Universiteit door
Mr. Dr. S. van Brakel
verdedigd werd een proefschrift getiteld igt;De Hollandsche Handelscom-
igt;pagnieën der zeventiende eeuw \' f\'s Gravenhage igo8). Dit werk behandelt
een gedeelte van het ondertuerp, door my gekozen, en bevat o.a. een
Hoofdstuk over de ontwikkeling der N. V. in genoemde compagnieën.
Daar mij de gelegenheid ontbrak mijn destijds voltooiden tekst om te
werken door bespreking van
VaN Brakel\'s resultaten, stel ik er prijs
op, te dezer plaatse in het algemee^i naar den arbeid van myn voor-
ganger te verwijzen. De titels van ons beider studiën geven voldoende
den verschillenden opzet van ons onderzoek aan, zoodat ik meende den
druk van het hier7ia volgende niet te mogen afgelasten, om enkele paral-
lelle beschouwingen in het gemeenschappelijk gedeelte van onzen arbeid.

Bij het aanbieden van dit proefschrift zij herhaald het, eens door
Cornelis Cau tot den beoordeelaar van zijn Groot Placaetboek gericht,
verzoek: te tvillen Tgt;gedencken dat in een persoon van geringe kennisse
jgt;niet en heeft können vallen de tuetenschap om voor deerste reys in een
Tituoeste zee van menigerhande materie7t de rechte streeck ende methode te
■»houden, die anders de konst soude aenwijsen.quot;

-ocr page 13-

INHOUD.

Inleiding................bladz. 1—24.

Historisch onderzoek naar de naamlooze vennootschap is in het algemeen
belangrijk i. — De wezenlijke ontwikkeling der N. V. ligt vóór den
tijd der Codificatie 2. — Het aandeel van ons vaderland in deze ont-
wikkeling is niet voldoende vastgesteld 3. — Meening in 1834 door onze
Regeering verdedigd 4. — Algemeene wenschelijkheid van een onder-
zoek, ons land betreffend 6. — Resultaat van de nasporingen omtrent
den N. V.-vorm in het Oude Grieksche Recht 7, in het Romeinsche
Recht 8. — Theorie van de ontwikkeling in Italië uit de commenda-
participatie 13. — Idem uit de 15e eeuwsche Italiaansche Banken 18.

—nbsp;Lehmanns theorie van een zelfstandige Noord-Europeesche ont-
wikkeling uit de reederij 22. — Bij den tegenwoordigen stand der

kwestie is een onderzoek, ons land betreffend, actueel 23.
□ □ □

Hoofdstuk 1.................25—40.

Wezenskenmerken en Ontwikkelings-criteria.
Vereenigings-systematiek: intern-werkende en extern-werkende ver-
eeniging
26; aansprakelijkheidsvormen 27; rechtspersoonlijkheid 29.

—nbsp;Plaats der N. V. in dit stelsel 29. — Vereenigingsrechtelijk
systeem van onzen wetgever 30. — Wezen der N. V. 32. — Absolute
ontwikkelings-criteria der moderne N. V. 32. — Relatieve ontwikkelings-
criteria der moderne N. V. 36.

Dnbsp;Dnbsp;□

hoofdstuk II.................41—83.

Karakter en Ontstaan der Oost-Indische Compagnie.
Verschillende (vóór-)compagniecn worden in 1602 onder één octrooi
vereenigd 42. — Bestuursinrichting dezer Vereenigde
O.-I. Cie. 43.

—nbsp;Kartel f 44. — Kapitaal der O.-I. Cie. 45. — Actiën van ongelijk
bedrag 47. — Generale rekening en verdere octrooi-bepalingen 48.

—nbsp;Wie was aansprakelijk voor de handelingen in naam der O.-I. Cie.

-ocr page 14-

verricht ? 49. — Romeinsch-rechtelijke societas 50. — Voet\'s uiteen-
zetting van het oud-vaderlandsch vereenigingsrecht 51. — Zijn mede-
deelingen omtrent een gewijzigde
actio institoria in haar algemeenheid
onhoudbaar 52. — VoET\'s stelsel te beschouwen als poging tot ver-
klaring van de beperkte aansprakelijkheid in de nieuwe actiën-compag-
nieën 54, — De bewindhebber persoonlijk niet aansprakelijk 55. —
Art. 42 van het octrooi was destijds actueel 56. — Collectieve of
individueele aansprakelijkheid der participanten? 56. — O.-I. Cie. in
wezen een N.
V. 58. — Niet een modern-ontwikkelde N. V. 59. —
Omvang van het actie-recht 59. — Zijn overdraagbaarheid 60. —
Ontwikkeling van de uitdeeling 60. — Strijd tusschen bewindhebbers
en participanten over de rekening en verantwoording 61. —In 1622
krijgen participanten principieel invloed toegekend, oorsprong van het
commissariaat 64. — Weinig practisch effect van deze instelling 65.

—nbsp;Compagnieën, waaruit de Vereenigde O.-I. Cie. ontstond 67. —
Zeeuwsche vóór-compagnie gelijkt in 1601 volkomen op de latere
Kamers 69. — De Amsterdamsche compagnieën worden gevormd
door bewindhebbers, die ieder het kapitaal van eigen participanten
inbrengen, de laatsten subsidiair aan de compagnie aansprakelijk 70.

—nbsp;Magellaansche Compagnieën 72. — Bij de Compagnie van Verre
(anno 1594) zijn de bewindhebbers persoonlijk aansprakelijk 73. —
Antwerpsche participatie-practijk 74. — De eigenaardigheden der
O.-I. Cie. als N. V. historisch te verklaren uit de participatie-ver-
houding 77.
— Lehmann\'s verklaring uit een reederij-structuur
onjuist 79.

Dnbsp;□nbsp;□

Hoofdstuk III................84—131.

Tijdvak van 1602 tot 1720.

Magellaansche Compagnie 84. — West-Indische Cie.: UsseUncx\'
project-1604 86; project-1606 van de Hollandsche Steden 87 ;
project-1618 van de Staten van Holland 88; Usselincx\' project-1619
88; verschillend karakter dezer projecten 87/89 ; definitief octrooi-1621
90; accoord-1623 tusschen bewindhebbers en participanten 91; over-
eenkomst met het gewijzigde O.-I. octrooi 91; de oude W.-I. Cie. in
1674 opgeheven, onmiddellijk vervangen door een nieuwe 92. —
Guinea-Cieën. 93. — Cie. van Nieuw-Nederland 94.
— Lemaire\'s
Austraalsche of Zuid-Cie. 94. — Noordsche Cie.: ontstaan 97; karakter
99. — Concept Assurantie- en Handels-Cie.-i629 102 ; rechtspersoon-

-ocr page 15-

lijkheid io6. — Cc. Moscovische Cie.-i629 io8 ; motief der Kamer-
indeeling 109. — Amsterdamsche Cie. van houtzaagmolenaars 1630
iio. — Middelburgsche Directeurs-Cie.-i643 112. — Zweedsch-Afri-
kaansche en Deensch-Afrikaansche Cieën.-i649/l656 116. — Aus-
traalsche Cie.-ió/ó van Roggeveen 117. — Kolonisatie-Cieën. 120;
Kolonisatie-Cie.-iöSg van Reeps 127; toonder-acde 128. — In dit
tijdvak overwegende invloed van de O.-I. Cie 130.

Hoofdstuk IV................132—171.

Het Jaar der Moderniseering 1720.

Voorbereidende beschouwingen: actiën-speculatie in ons land om-
streeks 1610 133; premie-contracten in dien tijd 136; invloed van
de Antwerpsche Beurs 137 ; actiën-speculatie omstreeks 1687 141. —
Concept voor een Amsterdamsche Assurantie-Cie.-i720 144. —
Rotterdamsche Mij. van Assurantie, Disconteering en Beleening 145.

—nbsp;Cieën. in alle steden 148. — Societeit van Berbice 148. — Cc. tot
het ruineeren der Turkse Rovers 149. — Cc. Generale Cie. van
Assurantie, Beleningen en Loterijen 149. — Cc. Generale Assur.-Cie.
der Vereen. Ned. 149. — Cc. Generale Cie. van De Souza Brito 149.

—nbsp;Verdere concepten van den laatste 150. — Vaststelling van het
type Compagnie-1720 152. — Acdën-zwendel karakteriseert het jaar
1720 onvoldoende 155. — Emancipade der naamlooze-vennootschaps-
gedachte 161. — Fransche crisis omstreeks 1720 162. — Engelsche
crisis omstreeks 1720, ontwikkeling der N. V. aldaar 165. — Ver-
schillende oorzaken der catastrophes 161/169. — De Engelsche invloed
op onze acdën-compagnieën is nawijsbaar 169. — Oordeel over het
jaar 1720 171.

Hoofdstuk V................172—225.

Tijdvak van 1720 tot de Codificatie.

De typisch-vaderlandsche kenmerken der actiën-compagnie gingen in
1720 niet verloren 172. — Rotterdamsche Mij,-1720 van Assurantie
172. — Middelburgsche Commercie-Cie.-i720 173. — Middelb. Assur.-
Cie.-i720 173. — Societeit van Berbice 173. — Utrechtsche Com-
mercie-Cie.-i720 173. — Oorzaken van de schaarsche actiën-practijk
tot 1770 173. — Cc. Sunnaamsche Mineraal-Cic.-1742 175.— Cc.-1754
voor een Societeit ter navigaüe op Essequebo 175. — Societeit-1771

-ocr page 16-

ter navigatie op Essequebo 178. — Visscherij-Societeiten te Vlissingen
1756, te Veere 1760 179. — Amsterdamsche projecten tot herstel
van het crediet in 1773 180. — Hoomsche Mij. van Reederij en
Koophandel 1777 181 ; voorstel tot invoering van toonder-actiën 183.

—nbsp;Kaper-reederijen-1781 184; reservekas 185.— Mij. van Vischvangst
te Enkhuizen 1783 186; reservekas 187. — Zwakke ontvouwing der
moderne N. V. in genoemde reederijen 187, — Rotterdamsche Societeit
van Assurantie 1770 188; debat over de noodzakelijkheid van goed-
keuring door de overheid 188; de compagnieën sinds dien zonder
inmenging van het gezag opgericht 189; generale vergadering enz.
190. — Assurantie-Cie. te Amsterdam 1771 191; commissarissen 191. —
Assurantie-Societeit te Amsterdam 1772 192. — Nederl. Assur.-Cie.-
1776 193; dividend-coupon 194. — Eerste Societeit van Zee-assu-
rantie der stad Gent 1783 194. — Tweede Societeit van Zee-assu-
rantie der stad Gent 1784 196. — Societeit van Zee-assurantie der
stad Brussel 1786 196. — Nederl. Gen, Brand-Assur-Cie. (1787?)

—Brand-Mij.te Amsterdam 1790 198, — Amsterdamsche Brand-
Assur.-Cie.-i790 199. — Mij. voor Brandschade (1797?) 200, —
Haagsche Assur.-Cie. voor Brand 1805 200. — Rotterdamsche Assur.-
Cie.-i8o6 200. — Hollandsche Societeit van Levensverzekering 1807
201. — Amsterdamsche Brand-Societeit-1808 202. — Hollandsche
Brand- en Leven sverzekering-Societeit-1808 202. — Assur.-Societeit
te Amsterdam (1811?) 203. — Karakter dezer Assurantie-Compag-
nieën, naam-aandeel 203. — Cc. Mij. tot Handel in vaste goederen
1788 204. — Cc. Alrikaansche Visscherij-Societeit-1802 206 ; toonder-
aandeel? 207. — Commercie-Societeit te Amsterdam 1802 207. —
Cc. Bataafsche Bank 1802 208. — Associade Cassa 1806 210. —
Cc. Cie. van speculatie en handel in effecten 1808, aandeel in blanco
211. — Mij. tot bevordering van bijenteelt 1808, toonder-actie 212.

—nbsp;Negotiatiën 213. — Surinaamsche plantage-societeiten, feitelijk
toonder-aandeel 216.— Negotiatie ,,Land is zeekere bezittingquot; 1782219;
vereeniging van obligatiehouders ? 222; maatschap ? 222; actiën-compagnie
223. — Negotiatiën hebben het toonder-aandeel voorbereid 224. —
Bij de invoering van den Code de Commerce is de N. V. ten onzent

volkomen ontwikkeld 225,

□ □ □

Bijlagen,nbsp;Litteratuur.nbsp;Errata.

□ □ □

-ocr page 17-

INLEIDING.

Het is begrijpelijk, dat een tijd met steeds duidelijker sociale streving
als de onze, de studie van de wijze, waarop de vereenigingsgedachte
zich in het positieve recht verwerkelijkt, niet veronachtzaamt. Is zoo de
wetenschappelijke aandacht strak deze richting uit gespannen, dan is
het eveneens verklaarbaar, dat haar niet kan ontsnappen de zoo in het
oog vallende voornaamheid, welke de naamlooze vennootschap geniet
in de wereld van door de wet geteekende vereenigingsgestalten. Trou-
wens is het niet alleen haar practische belangrijkheid, die deze vereeni-
ging stempelt tot een dankbaar studie-object — ook den theoretischen
onderzoeker geeft zij aanleiding tot interessante beschouwingen. Want
van welke enorme economische beteekenis deze moderne associatiewijze
heden zij — zóó, dat zij door velen gaarne als de bij uitstek kapitalistische
wordt gekenschetst, evenals de maatschappelijke organisatie, waarin zij
zich dien eersten rang veroverde — zeer zou men dwalen door de kracht
van haar practijk te willen verklaren uit den eenvoud van haar begrip.
Eerst de juridische dialectiek, steunend op de fijnere terminologie der
laatste tijden, gelukte het immers haar karakter bevredigend-eenvoudig
en systematisch-zuiver te construeeren.

Trekt dus een zoo fijn bewerktuigd en toch zoo levenskrachtig orga-
nisme terecht de aandacht, zoo ware het reeds een eisch van »weten-
schappelijk fatsoenquot; ook hier de grootheid door een onderzoek naar haar
ontstaan te eeren. Alleen hierom zou men reeds belangstellend hebben
na te gaan aan welke ouders deze vereeniging haar geboorte, aan welke

-ocr page 18-

jeugdomstandigheden zij haar zoo-danige ontwikkeling te danken heeft.
Maar meer nog is het de rijkdom van inzicht, de uitbreiding van begrip,
waarmee een der\'gelijk genealogisch onderzoek in het algemeen pleegt
te beloonen, die zulk een ondernemen belangrijk zijn doet.
Ook het psychologisch moment maakt dit onderzoek tot een begeerens-
waardige taak. Al moge de bekende leer, dat zelfs de grondbegrippen
der menschheid zich zouden wijzigen onder materieelen invloed, onhoud-
baar zijn, - niet te ontkennen valt, dat nieuwe behoeften meermalen
den stoot geven tot combinaties van oude begrippen en dat men hierbij
dikwijls het eigenaardig verschijnsel treft, dat het theoretisch inzicht
dezer begripsverwikkeling eerst doordringt, nadat het nieuwe feit zijn
consequenties in vollen omvang heeft ontvouwd. Bedenkt men dit, dan
moet ook in de rechtswereld een proces, dat ten slotte zulk een inge-
wikkeld begrip als dat der naamlooze vennootschap tot uitslag geeft, wel
rijk zijn aan incidenten van voodoopig misverstand, die een blik doen

slaan op het moeizaam, maarten slotte overwinnend voorwaarts schrijden

van den menschelijken geest.

Motiveere dit in het algemeen de keuze van het onderwerp. Het volgende
moge de rechtvaardiging brengen, waarom wij van dat uitgebreide arbeids-
veld door grenzen van tijd en plaats een deel afperkten, waar binnen wij
het waagden onze ongeoefende medewerking aau te bieden.
Als door de wetgeving algemeen erkenden en geregelden vereenigings-
vorm treft men de naamlooze vennootschap het eerst aan binnen de
forsche omlijningen van den Franschen Code de Commerce. Sindsdien,
den tijd van de zoogenaamde moderne rechtsontwikkeling, constateert
men in de practijk haar steeds wassende toepassing, in de dogmatiek
de verfijning van haar begrip, in de wetgeving haar immer meer gede-
tailleerde regeling. Evenwel, dit alles heeft haar karakter als vereeni-
gingswijze niet veranderd, hoogstens scherper naar voren doen treden.
Want al deze wijzigingen in de latere wetgevingen betreffen alleen haar
bestaansvoorwaarden, door het openbaar gezag gesteld. - hebben slechts
ten doel het misbruiken van de eigenaardigheden dezer associatiewijze
te voorkomen, maar laten haar karakter zelf onaangetast.
Wat dit zoeken

-ocr page 19-

naar de gemeenschap beveiligende bestaansvoorwaarden betreft, be-
vinden we ons nog tegenwoordig midden in een ontwikkelingstijdvak,
dat wel nooit zal afgesloten worden, zoolang het instituut, welks grond-
gedachte zoozeer tot misbruik kan verleiden, het begeerde middel blijft
tot kapitaalformatie. Intusschen is deze ontwikkeling er slechts eene van
het accident, te wijzigen onder de wisselende eischen van het rechts-
verkeer, maar laat zij de ten grondslag liggende gedachten, het juridische
karakter, onaangetast. In dezen zin dan ook kan men sedert de Codifi-
catie spreken van een zichzelf gelijk blijvende naamlooze vennootschap,
die wij, in overeenstemming met den tijd waarin zij optreedt, zullen
aanduiden als gt;de moderne naamlooze vennootschap.quot; Vóór de codifi-
catie ligt dan het tijdvak van haar karaktervorming, van de ontmoeting
der verschillende elementen, die nu de kern vormen dezer associatie-
wijze. De jeugdgeschiedenis wordt afgesloten door den Franschen Code
de Commerce. Deze als tijdgrens van ons onderzoek.
Wil men nu bovendien ook de plaats begrenzen waar de naamlooze
vennootschap haar ontwikkeling heeft beleefd, dan behoeft het weinig
overweging, dat deze in het algemeen moet liggen binnen het vóór-
negentiende-eeuwsche Europeesche handelsgebied. De definitieve alge-
meene ontwikkelingsgeschiedenis van deze vennootschap zal dan ook
in onderling verband moeten brengen alle gegevens, door de verschil-
lende handelscentra in dezen bijeen te brengen. Maar het is er ver
vandaan, dat deze geschiedenis reeds te schrijven zijn zou. Er is geen
sprake van, dat het vooronderzoek voltooid zou staan en het feiten-
materiaal slechts op een bewerker wachten.
-»Die Entstehimg der Aktien-
gesellschaft im modemen Sinne
— schreef Viktor Ring i) in 1890 —zV/
trotz mancher Spesialforschung unaufgeklärtquot;. En na de belangrijkste
nieuwe studie op dit gebied van
lehmann 2) kon Paul Rehme 3)
niet anders dan hetzelfde herhalen. Moeilijk echter kan ons vaderland
er zich op beroemen, dat aandeel in die »manche Spezialforschungenquot;

i) Zeitschrift für das gesainmte Handelsrecht, dl. 38 blz. 593. — 2) Dr. Karl
Lehmann, Die geschichtliche Entwicklung des Aktienrechts bis zum Code de
Commerce 1895. — 3) Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 46 blz. 338.

-ocr page 20-

te hebben bijgedragen, waartoe onze zeventiende-eeuwsche handels-
positie en de rol, die onze groote handelscompagnieën in bedoelde
ontwikkeling speelden, ons wetenschappelijk verplichtte. Heeft dit te
kort een reden? De
eenig afdoende verontschuldiging in dezen zou slechts
gelegen kunnen zijn in een volledig ontbreken van naamlooze-vennoot-
schapssymptomen in de economische en juridische geschiedenis van
ons vaderland. En werkelijk zou men in deze richting een oogenblik
kunnen twijlelen. Want wanneer men, het terrein der historische studie
verkennend, een rationeel begin maakt met zijn aandacht te vestigen
op het tijdvak onzer codificatie, om na te gaan in hoeverre onze wet-
gever zich op dat oogenblik bewust was, een reeds in het eigen land
tot ontwikkeling gekomen vereenigingsvorm te recipieeren, stuit men
al dadelijk op een teleurstellende ontmoeting. En wie door dezen zoo in
het oog vallenden toegang het terrein betreedt, loopt groot gevaar zich
onmiddellijk moedeloos af te wenden, en af te zien van een schijnbaar
reeds door anderen ondernomen en vruchteloos gebleken tocht. Want
in den bekenden strijd bij de totstandkoming van ons Wetboek van
Koophandel, gevoerd tusschen de economisch-liberale kooplieden, die
voor zich volkomen vrijheid eischten tot het oprichten van naamlooze
vennootschappen, en anderzijds de regeering, die zich naar het Fransche
voorbeeld aanvankelijke goedkeuring wenschte voor te behouden, treft
men als een der gewichtigste documenten het antwoord der regeering
op een tot haar gericht adres der kooplieden i). In dit stuk stelt de
regeering als resultaat van wetenschappelijk onderzoek, dat »naamlooze
maatschappijen met de (thans) daaraan verbonden regtsgevolgen, te voren,
zoowel in Frankrijk als in de Nederianden niet hebben bestaanquot; 2),
om te betoogen, dat haar nieuwe voorbehoedmiddelen, overgenomen
van den Franschen wetgever, volkomen gerechtvaardigd waren door het
nieuwe van het gevaar, waartegen zij werden gericht. Laat men zich
door de aldaar aangehaalde citaten argeloos overbluffen, en vergeet men

I) »Memorie van Toelichting wegens het toezigt der Hooge Regeering op de Naam-
looze Maatschappijenquot; dato
10 Februari 1834. VooRDUiN, Geschiedenis der Neder-
landsche Wetboeken, dl.
8 blz, 166. — 2) Voorduin, t. a. p. blz. 183.

-ocr page 21-

hoezeer een aprioristisch te verdedigen stelsel voert tot het verbuigen zelfs
van de wetenschap tot argumentenschijnsels, dan doet men inderdaad ver-
standig van een speciaal-onderzoek voor ons land als vruchteloos af te zien.
Evenwel, twijfel rijst al, wanneer men bovendien leest, dat de, volgens
de regeering uit den Franschen Code de Commerce overgenomen, naam-
looze maatschappij, ook in Frankrijk te voren niet zou hebben bestaan.
Nam men ook deze bewering aan, dan zou men komen voor het ongeloo-
felijke feit, dat, waar iedere economische rechtsformatie een moeielijke
evolude toont, hiér daarentegen een bijzonder genieus gevonden compli-
cade van rechtsbegrippen, als die der naamlooze vennootschap, als het
ware uit een theoretischen grond gestampt zou wezen. Schuift men dan
ook deze bewering betreffende de Fransche Société anonyme als onge-
documenteerd ter zijde, en luistert men alleen naar de uitspraak, dat dit
instituut ons vaderland vreemd was, dan moet het nog verwonderen,
dat het destijds meest ondernemende handelsvolk een zoo practische
handelsassociatie tenminste niet uit het ontwikkelingsgebied zou hebben
overgenomen. Een uit deze dubbele verwondering geboren nader onder-
zoek leert echter dra, hoe regeeringen minstens op wetenschappelijk
gebied niet steeds als autoriteiten zijn te eeren. Want behalve dat wij
de conclusie, waartoe genoemde Memorie komt, doorloopend in onze
studie als met de feiten strijdend hopen na te wijzen, willen wij in een
tweede hoofdstuk trachten terloops de tweede-handsche argumenten
— als citaten van citaten — waarvan de regecring zich bediende, als
steunende op misverstand te wraken.

Nadat bovendien een vluchtige inzage van de voorhanden litteratuur
deze schijnbare niet-ontvankelijkverklaring van een partieel onderzoek,
ons vaderland betreffende, heeft afgewezen, geldt dus na te gaan, welke
vereenigingsconstructies op onzen bodem hebben bestaan, die de grond-
kenmerken der moderne naamlooze vennootschap vertoonen. Vinden we
die, dan valt verder te onderzoeken of ons land aan de ontwikkeling in
dezen deelgenomen heeft, m. a. w. of de kenmerken der N. V. zich in
deze associaties steeds duidelijker op den voorgrond dringen, naarmate
het tijdstip nadert, waarop deze rechtsverschijnselen in de codificadën

-ocr page 22-

van den modernen tijd de rust van vaste omlijning gaan genieten. Uit
den aard der zaak eischt dergelijke arbeid gedeeltelijk een archieven-
studie. En nu is het opmerkelijk dat deze ten onzent reeds geruimen
tijd door Duitschers is ter hand genomen, terwijl dit werk toch moeielijk
zonder veel wetenschappelijk energieverlies door anderen dan landslieden
kan worden volbracht. Het kan daarom onze, den laatsten tijd weer
opbloeiende geschiedkundige rechtsbeoefening niet onverschillig zijn, haar
gebied met dit kostbaar terrein uit te breiden, al is zij in haar volle
recht, tot exploitatie daarvan een meer beproefde arbeidskracht te eischen
dan onze medewerking bieden kan. Maar hoe dit zij, de klaarblijkelijke
noodzakelijkheid van partieele onderzoekingen, gevoegd bij het feit, dat
ons land zich in dezen een ongemotiveerd tekort te wijten heeft, moge
als eerste rechtvaardiging dienen, waarom van een gebied, welks volledige
bearbeiding zelfs een geleerde te omvangrijk zijn zou, door een leerende
slechts een gedeelte als oefeningsveld is opgezocht.
Maar er is nog een tweede reden, waarom bijzonder in ons land de
partieele studie moet ter hand genomen worden. De voorloopige resul-
taten, waartoe de ontwikkelingswetenschap in dezen kwam, doen het
reeds zeer waarschijnlijk lijken, dat in onze Vereenigde Gewesten de
kiem van de moderne naamlooze vennootschap is opengesprongen. Sedert
Lehmann\'s nader te bespreken hypothese is het een tijdlang op Italië
gerichte onderzoek weer teruggebracht naar onze zevendende-eeuwsche
handelscompagnieën. Het is haar karakter en de al- of niet-oorspronke-
lijkheid van haar constructie, die op het oogenblik het centrale punt
van aanval en verdediging vormt. Daardoor wordt bestudeering onzer
vaderlandsche bronnen tot een eerezaak. Want alleen bij gedétailleerde
kennis van de inrichting en het ontstaan onzer compagnieën kan deze
kwestie worden uitgemaakt. En mocht haar originaliteit boven allen
twijfel worden verheven, dan zijn het weer onze vaderlandsche gegevens,
die het eerste en voornaamste hoofdstuk leveren, aan den lateren schrijver
van de algemeene geschiedenis der naamlooze vennootschap.
De algemeene beteekenis en actueele waarde van dit partieel onderzoek
worden dus bepaald door de juistheid der voorstelling, dat de strijd der

-ocr page 23-

nieuwere meeningen in dezen voornamelijk loopt over onze vaderlandsche
rechtsverschijnselen. Om het goed recht van deze, voor onze studie zoo
belangrijke opvatting toe te lichten, zullen wij in het vervolg dezer in-
leiding ons bezig houden met het teekenen en vergelijken der resultaten,
door de algemeene ontwikkelingswetenschap tot op het oogenblik bereikt.
Uit dergelijk overzicht valt bovendien de te volgen methode te leeren. Te-
vens zal de kennis van het reeds bereikte ons dubbelen arbeid doen vermij-
den. En eindelijk hopen wij hierdoor meer relief te geven aan deze speciaal-
studie en eventueele resultaten van ons eigen onderzoek hun plaats te
wijzen in een definitieve geschiedenis der naamlooze vennootschap.
Hoe is dus de stand van het historisch onderzoek ?
De eerste sporen dezer vereenigingsgedachte heelt men meenen te vinden
in het Oude Recht. Door
RöSLER i) was met een verwijzing naarThucydides
een dergelijke organisatie beweerd van sommige Grieksche koloniën.
Blijkt echter niet meer, dan dat men tegen betaling van een vast bedrag
aan den Atheenschen Staat zich het burgerschapsrecht van bepaalde
koloniën kon koopen. Ook de poging om op dezen klassieken bodem
actiënvennootschappen aan te wijzen in de vereenigingen van belasting-
pachters is wel mislukt te achten. Blijkt immers, dat de pachters zeiven
tegenover den Staat naar het gemeene recht volledig aansprakelijk waren
en juridisch de vereeniging vormden; dat ieder hunner zich echter kapitaal
verschafte van een aantal utréyovTs?, deelhebbers, die met den Staat noch
met elkander in directe gemeenschap stonden. Zij het nu, dat deze deel-
hebbers van den eigenlijken pachter, den dp-zóy^r^i. beperkt aansprakelijk
waren tot het bedrag van hun aandeel, of ook daarboven, vast staat,
dat men de pachtvereenigingen heeft op te lossen in afzonderlijke partici-
patie-verhoudingen tusschen den eigenlijken pachter en diens stille ven-
nooten en dat, waar zoo een formeele vereenigingsband ontbreekt, geen
gedachte wezen kan aan een actiënvennootschap. »Das für Griechenland
gewonnene Resultat ist somit ein negatives,quot; valt dan ook met
LEHMANN 2)
te resumeeren.

i) Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 4 blz. 298. — 2) lehmann, Das Recht der Aktienge-
sellschaften 1898, dl. I blz. 5-8, alwaar litteratuur-opgave.

-ocr page 24-

Meer gedachtenwisseling werd veroorzaakt door beschouwing van het
Romeinsche Recht. Het zijn ook daar de
societates vecügaliuniy de mach-
tige vereenigingen tot het pachten der staatsinkomsten, die de aandacht
trokken. Zoo ergens, dan zou hier om de uitgebreidheid van het risico
en der benoodigde kapitalen een vorm als de naamlooze vennootschap,
ware die bekend geweest, niet zijn versmaad. Maar reeds de aanwezig-
heid van een der eerste kenteekenen dezer associatiewijze, gelegen in de
beperkte aansprakelijkheid der vennooten, is bij de Romeinsche pachters-
maatschappijen voor gerechten twijfel vatbaar. Acht men de gissing van
Troplong i), die een solidaire aansprakelijkheid der publicani aanneemt,
onwaarschijnlijk
2), aan den anderen kant bestaat er ook weinig reden aan
te nemen, dat zonder uitdrukkelijke vermelding door de Romeinsche
juristen afgeweken zijn zou van hun regel: Commoda cuiusque rei eum
sequi, quem sequentur incommoda
3). Integendeel, men zou dezen regel
uitdrukkelijk herhaald kunnen lezen in I.
63 § 8 Dig 17, 2, waar voor het
geval, dat iemand als erfgenaam van een belastingpachter optreedt, van
hem gezegd wordt, dat:
^omne emolumentum societatis ad eum pertineat,
simili modo et damnum agnoscetquot; 4). De meening van Orelli 5), dat
de publicanenassociatie iets dergelijks als de latere blanco-actiën zou
gekend hebben, ja zelfs dat actiënzwendel in het oude Rome niet on-
bekend gewee.st zou zijn, — een meening, die, wanneer bevestigd, wel
tot het aannemen van beperkte aansprakelijkheid zou dwingen —
wordt dan ook uitdrukkelijk afgewezen door Pandectenplaatsen, die te
kennen geven, dat een erfgenaam van een socius vectigalium eerst uit-
drukkelijk door de overige vennooten moest zijn toegelaten, voor als
zoodanig te kunnen optreden. Bij de erkenning van blanco-actiën, ja
zelfs van vrij-overdraagbare aandeelen, zou dergelijke toelating zonder

i) Troplong, Du contrat de société 1843, no. 322 en Préface, p. 31 steunend op
1. 9 M Dig. 39, 4. — 2) L. 6 Dig. 39, 4; 1. 46 J ult. Dig. 49. H; Matthaeus, De
auctionibus lib. 2, c. 8; c. 6 n. 4. — 3) Reg. 10 Dig. 50, I7- —
4) Zoo ook Diss.
Binger, De commanditaire vennootschap, Utrecht 1865, biz. 11. — 5) Index lectio-
num in Academia Turicensi, 1835, baseerend op
Cicero\'s Oratio in Vatinium c. 12.
Zie hierover
Fick in Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 5 blz. 22. — 6) L. 59 Dig. 17, 2; 1. 63
5 8 Dig. eodem. Lehmann I, 15 (Aktienrecht) citeert het minst tçr zake doende
deel der eerste lex.

-ocr page 25-

zin zijn. Sedert dan ook een beperking der aansprakelijkheid van pu-
blicani niet meer wordt volgehouden, meende men na een opstel van
RöSLER i) een dergelijk kenteeken ten minste te kunnen handhaven
voor een onderstelde tweede klasse van geïnteresseerden, zgn.
affines.
Deze naam, in bedoelden zin, naar men zegt, niet voorkomend in het
Corpus Iuris, werd afgeleid uit een censorenedict 2), en zou moeten
slaan op een groote klasse, van de eigenlijke publicani afgescheiden,
van vennooten, wier beperkte aansprakelijkheid dan volgens
LEHMANN 3)
buiten twijfel zijn zou. Wanneer nu de Pandecten bij de regeling van
het publicanenrecht zwijgen over de positie der affines, dan lijkt ons
dit hieruit verklaring te moeten vinden, dat zij juridisch geen deel uitmaak-
ten van de societas vecdgalium. Begrijpelijk wordt dit, wanneer men de
affines beschouwt als zgn. ondermaten (cf. art. 1678 B. W.), tot de
socii mei sodi, waarvan de Pandecten immers zeggen, dat zij mei socii
non sunt
4). De affines staan dan als ondermaten slechts in betrekking
tot een der eigenlijke vennooten, en de regeling dezer verhouding valt
onder de volle contractsvrijheid. Dit over het zwijgen der Pandecten.
Tot zoover vindt men een interessante overeenkomst met de structuur
der Grieksche pachtgenootschappen, een overeenkomst, die reeds a priori
waarschijnlijk was. De Duitsche onderzoekers 5) maken nu verder ge-
loofwaardig, dat deze affinis-verhoudingen practisch de beperkte aan-
sprakelijkheid vertoonden. Nu treft men evenwel de complicatie, dat één
pachter — men denke aan onze bankiershuizen — zich met het organi-
seeren der onderneming belastte. Deze, dc
manceps, verschafte zich, na-
dat hij zich het kapitaal eener menigte affines had verzekerd, een aantal
socii om met hem de volle risico te loopen. Men kreeg zoo een belangen-
gemeenschap tusschen socii cn affines, wier namen op daarvan opge-
maakte lijsten en op de geciteerde plaatsen in het censorencdict en bij
Cicero naast elkander voorkomen. Deze combinatie heeft Lehmann 6)

1) Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 4 blz. 280. — 2) Bij Livms, Histor. 43, 16; hetzelfde
meent men te moeten verstaan uit
CiCERO, In Verrem I, 54. — 3) Aktienrecht, I,
16. — 4) L. 20 Dig. 17, 2; 1. 19 Dig. eodem. — 5) C. G. Dietrich, Die rechtliche
Natur der Societates publicanorum,
1889 en 1898, in Jahresbericht der Fürsten-und
Landesschule St. Afra in Meissen.
Kniep, Societas publicanorum 1896, dl. I; verdere
litteratuuropgave bij
Lehmann, Aktienrecht I, 9 nt. i. — 6) T. a. p. blz. 17.

-ocr page 26-

er toe verleid, zoodanig gebouwde pachtgenootschappen te vergelijken
met de Duitsche Aktienkommanditgesellschaft, slechts een enkele schrede
van de naamlooze vennootschap verwijderd. Houdt men echter in het
oog, dat de socii tegenover derden onbeperkt aansprakelijk waren, daar-
entegen de affines beperkt en slechts tegenover hun manceps, zooals
Lehmann zelf erkent, dan is de vergelijking met de Duitsche Actien-
kommandit vrij ver te zoeken. Dat beide klassen geïnteresseerden op
één lijst hun plaats vonden is begrijpelijk vanwege de techniek der
winstverdeeling; zelfs wanneer, wat niet blijkt, beide klassen ooit tot
een gezamenlijke vergadering werden opgeroepen, dan wijst dit niet
noodzakelijk op een juridischen band der affines, maar is dit te ver-
klaren uit hun onloochenbare belangengemeenschap. Men denke slechts
aan de tegenwoordige organisaties van obligatiehouders, etc. Wij meenen
dus, dat voorloopig moet worden aangenomen, dat de affines in afzon-
derlijke verhoudingen van stillen vennoot tot een principalen pachter
stonden. Neemt men echter met
LEHMANN al een onderlingen juridischen
band tusschen hen aan, dan nog valt onmogelijk weg te cijferen, dat
de aansprakelijkheid tegenover derden bij de socii berustte en daar zelfs
onbeperkt. Men ontzegt dan ook eenstemmig aan de Romeinsche pachtge-
nootschappen het juridisch karakter der latere naamlooze vennootschap.
Wel waren zij in economische beteekenis niet al te ver daarvan ver-
wijderd, en zullen wij later zien, hoezeer hun structuur overeenkomt
met die van de voor-vereenigingen onzer Nederlandsche Oost-Indische
Compagnie, waaruit zich deze Compagnie als eerste naamlooze vennoot-
schap ontwikkelde i); evenwel, deze laatste schrede is door de pachters-
societeiten nooit gezet. In haar bloeitijd, de eerste keizereeuwen, zijn zij
niet boven het geschetste stadium uitgekomen; in haar vervaltijd is een
verdere ontwikkeling uit den aard der zaak niet meer te zoeken.
Bovendien is de societas vectigalium daarom niet als directe ontwikke-
lingsphase aan te merken, omdat een continuïteit tusschen deze rechts-
formatie en de na-middeleeuwsche vereenigingsvormen, wier nauwere

i) Zie Hoofdstuk II.

-ocr page 27-

betrekking tot de naamlooze vennootschap wij bespreken zullen, niet
valt aan te toonen.

Heeft dus, naar Lehmann\'s geestig woord, het Oude Recht voor onze
beschouwingen slechts antiquarische waarde, dan hebben wij den blik
te wenden naar de latere Europeesche rechtsontwikkeling. Wij zoeken
daar dus naar de
directe, onafgebroken ontwikkeling tot den modernen
vorm en laten buiten uiteenzetting enkele, trouwens niet best geslaagde
pogingen, reeds vroegtijdig naamlooze vennootschappen aan te wijzen,
geheel onafhankelijk van de latere ontwikkelingsreeks i). In de directe
ontwikkelingsgeschiedenis nu zijn de beide hoofdvragen: waar treft men
het eerst een vereeniging, die het karakter van naamlooze vennootschap
vertoont, waaruit zich in onafgebroken lijn de moderne vorm, zooals
gecodificeerd, ontwikkelt; en welke zijn de juridische elementen, waaruit
dit eerste type is saamgesteld. Naar hun antwoord op beide vragen
zullen wij zoo dadelijk de verschillende meeningen gemakkelijk uit el-
kander kunnen scheiden.

Wat de methode van onderzoek betreft, lijkt de historisch-teruggaande
de veiligste. Gaat men immers logisch-aprioristisch uit van een voor-
loopig juist geacht beginpunt, dan loopt men steeds gevaar te blijven
steken of bezijden het doelpunt uit te komen. Als een tegen deze laatste
methode waarschuwende mislukking, hopen wij hierna een stadium van
het onderzoek aan te wijzen. Deze risico ontwijkt men door retrogres-
sief, van het meer- tot het minder-bekende schrijdend, den bodem der
feiten onder de voeten te houden, en eerst waar deze weg verduistert,
met de lichtpijlen van hypothesen verder te verkennen. Op deze wijze
vond men dan, dat de vereenigingen, als sociétés anonymes gecodifi-
ceerd, terugvoeren - tot de groote Europeesche geoctrooieerde handels-
compagnieën uit de zeventiende eeuw. De eerste dezer compagnieën,
waarin het naamlooze vennootschapskarakter, zij het niet op moderne

O pcrgelijke wetenschapjjelijke curiosa vermeld door Troplong, Du contrat de Societé,
Préface 76, maar vernietigd door
Gierke\'s kritiek, Genossenschaftsrecht i, 968. Later
nog andere op Duitschen bodem ondersteld door
viktor ring in Ztschr. f. d. ges.
Hr. dl. 38 blz. 593.
Ring meent zelfs continuïteit niet uitgesloten, maar stelt dit
zeer weifelend en bewijst niet verder,\'

-ocr page 28-

wijze afgeteekend, duidelijk te herkennen is, was de Generale Geoc-
trooieerde Nederlandsche Oost-Indische Compagnie. Dat deze ook het
nagevolgde voorbeeld is geweest voor andere landen, blijkt meer en
meer i). Teruggaand tot aan onze Oost-Indische Compagnie staat zoo
de historische samenhang onloochenbaar vast. Wil men nog verder achter-
waarts, dan geraakt men midden tusschen een botsing in van hypothesen.
Scheiden wij deze naar hun antwoord op de reeds gestelde principieele
vragen, dan vormen zich twee hoofdgroepen. De eerste omvat die mee-
ningen, welke gemeenschappelijk vertoonen een ontkenning onzer Oost-
Indische Compagnie als beginpunt der directe ontwikkeling. Zij zetten
in verschillende richting de continuïteit naar achter voort, onderstellen
dat ook de Compagnieën weer gevormd zijn naar een vroeger voorbeeld,
beïnvloed door de gedachte aan vroegere »naamlooze-vennootschap-
achtigequot; vereenigingen. Zij verschillen dan onderling in de feitelijke
aanwijzing van dit voor-beeld. De tweede hoofdgroep erkent de Oost-
Indische Compagnie als eerste lid in de gezochte reeks, maar verschilt
dan in de juridische qualificatie der elementen, wier samenvoeging
haar het karakter van naamlooze vennootschap bezorgde. De laatste
meeningen wijzen met andere woorden een verschillend afscheidingspunt
aan van het toenmalig gemeene recht.

Beide groepen nu dekken noodwendig het geheele terrein van het
aangeduide onderzoek. Vermelden wij als memoriepost
Ring\'s weifelend
uitgesproken hypothese 2), als zou de »deutsch-rechtlichequot; invloed aan
te nemen zijn van enkele oud-Duitsche handelsvennootschappen, wier
constructie als naamlooze vennootschap evenwel niet is aangetoond en
wier invloed zelfs door geen aanwijzingen wordt waarschijnlijk gemaakt,
— dan bevat de eerste groep twee beroemde meen igen :

i) Een oppervlakkige vergelijking toont aan, hoe zelfs in kleinigheden ons octrooi
op de latere compagnieën heeft ingewerkt. Cf. Deensche O. I. Cie.
(17 Mrt. 1616) bijv.
art.
30 met art. 42 van ons octrooi. De Zweedsche Zuidzee Cie. (i Mei 1627) werd
geheel door den Nederlander Usselincx ingericht. Zie
van Rees, Geschiedenis der
Staathuishoudkunde II,
134. Zelfs de zoo van het vasteland onderscheiden Engelsche
rechtsontwikkeling schijnt niet aan dien invloed ontkomen. In
1612 ging de Engel-
sche O. L Cie. eerst tot het joint-stock systeem over, onder interessante »Anklängequot;
aan ons octrooi. Zie
Lehmann, Geschichtliche Entwicklung, blz. 41. — Een vader-
landsche studie zou met nationalen roem de moeite loonen. —
2} Ztschr. f. d. ges.
Hr. dl.
38 blz. 593.

-ocr page 29-

A.nbsp;die van een ontstaan der N. V. in Italië uit het Italiaan-
sche commenda-
CONTRACT, waama dan overname door de noordelijke
handelscompagnieën.

B.nbsp;die van een overname van de structuur der vijftiende-EEUWSCHE
Italiaansche Banken.

Zetten we aan deze beide reeds oudere theorieën de kridek der latere
wetenschap.

A. Ontwikkeling in Italië uit het commenda-contract.

Welk contract is hieronder te verstaan? Commendare in zijn klassieke
beteekenis »nihil aliud quam deponerequot; i), duidt in de middeleeuwen\'
in het algemeen verschillende rechtshandelingen aan, waarbij de een den
ander iets toevertrouwt 2). Onder dezen naam vindt men zoo in de
Italiaansche handelssteden reeds in de tiende eeuw een eigenaardig soort
commissie-contract, waarbij in plaats van vaste provisie een aandeel in
de winst wordt uitgeloofd 3). Niet alle geleerden van de commenda-
school identificeeren echter deze arbeidsassociatie met de latere commenda,
die als oorsprong van de naamlooze vennootschap wordt gesteld.
Al of niet dan ook met deze oudste commissie-commenda verwant, wordt
eenige eeuwen later in Italië een contracttype aangetroffen, waarbij men
een koopman een som gelds toevertrouwt, niet op vaste rente — wat
verboden was — maar onder de bepaling, »licito modoquot; zegt de Itali-
aansche grootjurist
Benvenutus Stracciia 4), »ut pecunia et lucrum
et damnum sentiat.quot; Een dergelijk contract viel volgens de canonisten
buiten het woekerverbod, omdat de geldschieter zelf hier de risico liep
»tamquam de re suaquot; 5). Hierdoor stond het lijnrecht tegenover het
leencontract met zijn clausule: ut sors semper saiva sit. Dat eerstge-
noemde constructie practisch voor niet-kooplieden de mogelijkheid open-
stelde hun kapitaal toch in een handelsonderneming te beleggen, verdient,

i) L. 186 Dig. 50, 16; 1. 24 Dig. 16, 3. — 2) Ducange, Glossarium mediae et in-
hmae atmitatis, s. v. — 3)
Silberschmidt, Die commenda in ihrer frühesten
Entwicklung bis zum XIII Jahrhundert, 1884. Zie
Statutum genuense lib. 4 c. 13
bij 1
arüessus, Collection des lois maritimes IV, 527. — 4) -4- 1550. De contractibus
mercatorum, n. 8. — 5)
Thomas AQUINas, Summa Theol. II, 2, quaest. 78 art. 2.

-ocr page 30-

zoolang haar dogmatische rechtvaardiging niet wordt weerlegd, beter dan
een smalende bespreking als van
Endemann i). De verplaatsing van
het risico in een credietverhouding is toch werkelijk meer dan een
formalistische onbeduidendheid. Hoe dit zij, een dergelijk contract,
meestal als societas geconstrueerd 2), mist voorloopig een vaste tech-
nische benaming.

In de zestiende eeuw wordt dit anders. Reeds in de vijftiende eeuw begint
zich onder de eischen van het verkeer in de Italiaansche handelswereld
een streven naar extern-werkende associatievormen te openbaren 3).
De Romeinsche societas, waarin tegenover derden alleen de handelende
vennoot werd gebonden en de vennooten onderling onbeperkt aanspra-
kelijk waren voor de schulden, door den handelenden vennoot aange-
gaan, treedt meer en meer op den achtergrond. Aan den eenen kant
dringt nu naar voren een wijze van samenwerking, waarbij de aanspra-
kelijkheid van iederen vennoot tegenover de anderen beperkt is tot
het door hem ingebrachte kapitaal. Hetzij het woekerverbod zich hier
deed gelden, hetzij deze samenwerking werkelijk een nuance werd geacht
van de oude societas — de naam van
socii bleef dezen beperkt-intern-
aansprakelijken deelgenooten behouden. Aan den anderen kant ontwikkelt
zich, eveneens onder den naam van
socii, een klasse van firma-vennooten,
solidair extern-aansprakelijk voor de handelingen van ieder hunner. Men
heeft hier dus voor zich de firma en de stille vennootschap 4) en beide
vindt men ten duidelijkste tegenover elkaar gesteld in de scherpzinnige
vonnissen van de Genueesche Handelsrechtbank, de
Decisiones Rotae
Genuae
( 1552). De »socii expendentes nomen insimulquot; —firmanten
— worden aan derden solidair aansprakelijk genoemd 5). Dit is dus
het nieuwe externe begrip. Daartegenover wordt van den socius nomen

i) W. Endemann, Studien in der Romanisch-Kanonistischen Wirtschafts- und Rechts-
lehre, I,
364. — 2) scaccia, De Commerciis, } i Quaest. 7. p. 2. Ampi. ç.n. 2. Zie
o. a. bul DetestabiUs van Sixtus V, afgedrukt achter de Scaccia-uitgave Genevae 1664.
— 3) schmoller, Geschichtliche Entwicklung der Unternehmung Jahrbuch für
Gesetzgebung, Verwaltung u. Volkswirtschaft jrg.
17, blz. 382. — 4) Wij vermijden
met het oog op de afwijkende beteekenis in het buitenland aan den term »com-
manditaire vennootschapquot; gehecht, deze qualificatie uit ons wetboek zooveel moge-
lijk. —
5) Decisio 46 no. 5; 15 n. 12 e. a.; Statutum Genuense lib. IV c. 13
afgedrukt bij pardessus t. a. p.

-ocr page 31-

non expendens uitdrukkelijk gezegd, dat hij niet verder aansprakelijk is
dan tot het bedrag van zijn kapitaal-inbreng i). Door deze tegenstelling
wordt dus schijnbaar geen ruimte gelaten voor de oorspronkelijke interne
onbeperkte societas, die men later in handelszaken als »société anonymequot;
bij Savary, als »association commerciale en participationquot; in den Code de
Commerce, als »handeling voor gemeene rekeningquot; bij ons weer aantreft 2).
Hoe dit zij, ten slotte vindt men onder den term van socius in het
bijzonder den firma-vennoot verstaan, terwijl de daartegenover gestelde
intern- en beperkt aansprakelijke »socii nomina non expendentesquot; vol-
gens de Decisiones gemeenlijk
partidpes werden genoemd 3),
Nu vindt men in de Decisiones als een der nuances van dit particeps-
begrip aangegeven de zgn.
commendans 4). Let men op de daarvan
gegeven omschrijving, gesteund door dezelfde citaten als bij
Straccha
t. a, p. dan is het duidelijk, dat men onder deze commenda-participatie
de reeds uiteengezette wijze van geldbelegging te verstaan heeft »licito
modo ut pecunia et damnum sentiatquot; 5). In Florence, waar de pause-
lijke decreten bij tijden formeel erkend waren en derhalve deze wijze
van participatie door invloed van het woekerverbod wel het meest moet
zijn voorgekomen, schijnt men dit contract dan ook onder den tech-
nischen naam
CLccoviendci of covwiendu gekend te hebben 6). Tot voor
korten tijd werd dit dan ook algemeen aangenomen, te meer omdat in
de zeventiende eeuw in Florence een
accomandita of socicias per viam
accomanditae
overbekend was. Wel werd deze in openbare registers inge-
geschreven en waren de participanten daarin ook extern beperkt aan-
sprakelijk, maar men meende, dat dit als een verdere ontwikkelingstrap
van een reeds lang als commenda bekende interne associatie moest
worden aangemerkt.

1)nbsp;Non possunt socii, quorum nomen non expenditur, maius damnum sentire quam
sit ilia summa quam in societate exposuerunt. Dec. 14 n. 120; dec. 46 n. 3. —

2)nbsp;De Bieberstein Rogalla Zawadzky, Handelingen voor gemeene rekening. Diss.
Leiden 1886. — 3) Dec. 39 n. 8 en 9; 46 n. i; 173 n. 3. —- 4)
Endemann t. a. p.
I, 401 ontkent dit Men zie daartegenover dec. 39 n. 8 vlg. — 5) Ansaldus de
Ansaldis, Discursus de commercio et mercatura, disc. 98 n. 58 interpreteert bedoelde
Decisio op onze wijze, onder de juiste opmerking: accomandans socius quidem ob
interesse, sed per modum participationis non proprietatis aut verae societatis. —
6)
Ansaldus t. a. p. disc. 98 n. 58; 73 n. 8.

-ocr page 32-

Tegen deze laatste opvatting, die dus de historische identiteit stelt van
de buitenlandsche externe commandiet en de stille vennootschap (onze
command. venn.) is sinds 1870 door
Lastig een verv^roede, tot op het
oogenblik onbesliste strijd aangebonden i). Volgens dezen onvermoei-
den geleerde is de participatie ook historisch volkomen te scheiden van
de externe commandiet en kwam alleen deze laatste, en ha\'ar ontwikke-
lingsreeks van af het genoemde oude commissiecontract de naam com-
menda toe. Hoe dit zij, wanneer wij slechts vaststellen, dat de oude
School, die de commenda aangeeft als ontstaansgrond van de naamlooze
vennootschap, zonder twijfel hiermee meent, de — terecht of niet —
in haar tijd als commenda gespecificeerde
participatie, en dat zij zich
hierbij beroept op de oudere juristen, die wel degelijk een ongepubli-
ceerde commenda naast een externe noemen 2), dan behoeven wij verder
niet op gemelde strijdvraag in te gaan, ons troostend met de verzuch-
ting van den ouden C
asAREGIS 3): ^natura accomendae a professoribus
nostris paruin intellectaquot;.

Schijnen wij betreffende het klassieke tijdperk van het ontstaan der
moderne handelsassociatie eenigszins wijdloopig, wij meenden dit te
moeten zijn tot latere bekorting. Want in de nader te verdedigen theorieën,
die een zelfstandige Noord-Europeesche ontwikkeling stellen der naam-
looze vennootschap, treffen wij eveneens op een voorname plaats het
participatie contract, welks identiteit met bedoelde commenda wij hier-
voren hebben vastgesteld. En moge misschien de idee van dit contract
aan het Noordelijke recht niet geheel zijn vreemd geweest, de overname
van zijn omvangrijke practijk uit de Italiaansche handelssteden staat
boven twijfel.

Keeren wij nu tot de aanvankelijke vraag terug: heeft de naamlooze

i) Het eerst «de comanda et collegantiaquot; Diss. Halle 1870. Dan in »Die stille Gesell-
schaft\'\' Halle 1871. In
Endemann\'s Handbuch des deutschen Handelsrechts 1,314-
In Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 23 blz. 138 etc. Het laatst in een dit jaar verschenen
werk »De Acomendaquot;. — Contra:
Silberschmidt, Die Commenda; Endemann,
Studien I, 361, Renaud, Das Recht der Commanditgesellschaften 1881. Nieuwe lit-
teratuur bij
Lübbert, Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 58 blz. 464 vlg. — 2) AnsaLDUS t.
a. p. disc. 98 n. 58: quoties accommendantes non sint nominati, creditores dici
nequeunt contraxisse cum ipsis. — 3) Discursus legales de commercio 1719. Intro-
ductio ad disc. 29.

-ocr page 33-

vennootschap zich in Italië ontwikkeld uit de commenda-participatie?
Valt in het oog te houden, dat dergelijke ontwikkeling vóór de oprichting
onzer Oost-Indische Compagnie zou moeten zijn geschied en dus moeten
vallen in den tijd, toen de commenda nog onloochenbaar intern, als
stille vennootschap, fungeerde. Het eerst opgesteld door
Fremery i),
werd deze meening der zgn. oude School, verdedigdquot; o. a. door FiCK 2)
in 1862, door
Laband 3) in 1864. Hun logische redeneering was: de
beperkte aansprakelijkheid ligt reeds in de commenda opgesloten; dat
verschillende pardcipanten door één koopman werden aangenomen, blijkt
uit de Decisiones 4); neemt hun aantal toe en daarmee hun overwicht
over den tractator, dan wordt deze laatste feitelijk de dienaar van het
groot-kapitaal, dat zich achter hem vormt, en verdwijnt de beteekenis
van zijn oorspronkelijke aansprakelijkheid. Via actiëncommandiet dus
naar de acdënvennootschap.
FiCK 5) erkende dat dit tot dusver slechts
een logisch-mogelijke ontwikkeling was, maar introduceerde bescheidenlijk
zijn gedachtegang als ook historisch »nicht allzugewagt.quot; Zij deze mee-
ning als hypothese verre van gewaagd, als feitelijk juist is zij door geen
der latere onderzoekingen bewezen. Want terwijl, zooals verklaard, de
pardcipanten tot den tractator ieder in streng afgescheiden verhou-
dingen staan, en de Decisiones 6) uitdrukkelijk constateeren, dat zij
elkander zelfs niet kennen, is vóór 1600 geen spoor van hun onder-
linge associatie te vinden, en kan reeds daarom de tractator geen stroo-
nian zijn geworden 7).

Genoemde theorie der ontwikkeling in Italië uit de commenda is dan
ook een merkwaardig voorbeeld van mislukt aprioristisch onderzoek
en is, door geen historische feiten te verdedigen, vrijwel een verlaten
stelling. Ernsdger volgehouden daarentegen is de verklaring der nieuwere
Duitsche School, welke
Lehmann in zijn speciaalstudie 8)alsdeheerschende
aanmerkt, en welker uiteenzetting hier te volgen heeft.

i) A. Fremerv, Etudes de droit commercial 1833 blz. 55. — 2) Ztschr. f. d. ges.
Hr. dl. 5 blz. I vlg. — 3) Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 7 blz. 619 vlg. — 4) Dec. 14
n. 85; dec. 124 n. 3. — 5) Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 5 blz. 43. — 6) Dcc. 14 n. 85,
waarover
Lehmann, Aktienrecht I, 35. — 7) CoLDSCHMurr, Universalgeschichte
des Handelsrechts, blz. 290 vlg. — 8) Entwicklung etc. blz. 5.

-ocr page 34-

B. Overname van de Italiaansche montes uit de 15^ eeuw.

Mons of maona i) heette een uit bijdragen gevormd kapitaal. Het
eerst komen onder dezen naam voor de vereenigingen van belasting-
pachters, comperatori delle gabelle, in de twaalfde eeuw te Genua den
naam van
comperae voerend. Deze vereenigingen, welker juridische
structuur weinig bekend is, treft men nog in de bekende veertiende
Decisio Rotae Genuae aan als bestaande uit verschillende participaties,
zonder onderlingen samenhang. Deze komen dus als naamlooze ven-
nootschappen niet in aanmerking
2).

Een ander soort maona vormde zich in 1347. toen de staat Genua aan
eenige burgers, die haar op gedaan verzoek hadden bijgestaan met de
uitrusting van oorlogsgaljoenen, tot dank den eigendom overdroeg van
drie veroverde eilanden: Chios, en Oud- en Nieuw-Phokaa
3), De geza-
menlijke »patroni et participesquot; vormen dan, onder de collectief-bena-
ming »maona van Chiosquot; een koloniale vereeniging, zooals er ook
ten tijde van onze Republiek zijn aan te wijzen. Evenwel, hun rechts-
positie schijnt die van georganiseerde condomini te zijn gebleven ; een
verdere ontwikkeling in de richting der naamlooze vennootschap is niet
aan te toonen. Evenmin van de soortgelijke maonae van Cypros en
Lucca, van wier structuur eveneens weinig bekend is
4).
Anders is dit met een derde rechtsverschijnsel onder den naam »monsquot;
in Italië aangetroffen. Sinds de dertiende eeuw schrijven de Italiaan-
sche steden obligatieleeningen uit, verdeeld in gelijke aandeden,
loca of
luoghi. Wat Genua aangaat konden volgens een ordonnantie van 1346

tot dekking van rente en aflossing bepaalde staatsinkomsten aan aandeel-
houders worden afgestaan. Daar op deze wijze de rentevordering fei-
telijk gedekt werd door een »koopquot; van inkomsten, dragen ook deze
leeningen reeds vroeg den naam van »comperae,quot; de aandeelen dien
van »loca comperarumquot;. Hoe de luogatarii oorspronkelijk georganiseerd,

maona arabisch = het bijeengebrachte; Lehmann, Entw. blz 22. - ^ Zjf/er-
l goidschmidt, Universalgeschichte blz. 294 vlg.; Ztschr. f^. d. g Hr. dl 23
Aktienrecht I, 36. - Libfnbsp;re.pubhcae Genuens.s II

n. 193, 4) Lehmann, Entw, blz. 18; Aktienrecht I, 40.

-ocr page 35-

en in welke betrekking zij tot de reeds genoemde belastingpachters
stonden, blijkt niet altijd even duidelijk. Tenminste niet vóór 1407. In
dat jaar vereenigde Genua zijn verschillende comperae, gezamenlijk on-
geveer de geheele staatsschuld omvattende, tot een enkele mons van
476.706 loca
ä 100 lire, en ontstond hiermee de bank van sint george
il monte delle compere e de\' banchi di S. Giorgio. Sedert dien
erkende de stad genoemde bank als creditrice, niet meer de afzonder-
lijke participes der vroegere comperae. Toen in 1419 de betaling der
oorspronkelijk beloofde 8 pCt. rente plaats maakte voor een definitieven
afstand van staatsinkomsten, kreeg de rente van hun vordering voor
de aandeelhouders daarmee het karakter van een wisselend dividend i).
Gemakkelijk is dan ook op dit tijdstip de overeenkomst der Sint-George-
bank met de latere naamlooze vennootschap in te zien. Hoe oneigenlijk
en uiterlijk deze overeenkomst ook moge zijn. Want, omdat storting
van het aan den staat geleende geld hun eenige verplichting was, kan
men spreken van een beperkte aansprakelijkheid der vennooten. Het
kapitaal was vast, zij het ook door den staat door terugbetaling naar
willekeur te wijzigen, en bovendien verdeeld in gelijke actiën. Het divi-
dend was wisselend en verloor nog meer de herinnering aan zijn oor-
spronkelijk karakter van een vaste rente, toen de bank ook giro-ope-
raties onder haar functies opnam. De winstverdeeling geschiedde door
een met de dagelijksche leiding belast bestuur. De aandeden, met de
tegenwoordige vol-gestorte te vergelijken, waren vervreemdbaar zonder
andere belemmering, dan een tot bewijs vereischte overschrijving in de
cartularia-registers. Naar den tegenwoordigen stand van het onderzoek
was de Sint-George-bank wel de eenige, op deze wijze georganiseerd 2).
Want de eveneens bekende Banco di S. Ambrosio te Milaan, in 1592 als
stadsbank opgericht, in 1598 luoghi uitgevend, zou eerder als een soort
actiëncommandiet zijn aan te merken. Terwijl, zooals wij zagen, in de
Sint-George-bank de stad Genua slechts ter sprake kwam als debitrice, was

\') Zie litteratuur en gedétailleerde resultaten bij: H. Sieveking, Genueser Finanz-
wesen mit besonderer Berücksichtigung der c.isa di
S. Giorgio, 1898/99; GOLU-
schmidt, Universalgeschichte blz. 296 vlg. — 2) Lehmann, Aktienrecht I, 51.

-ocr page 36-

hier de stad Milaan solidair aansprakelijk. Bovendien is om den lateren
tijd van haar ontstaan de Ambrosius-bank van minder belang.
Moge nu al toegegeven worden, dat de Genueesche bank in structuur
dichter bij de naamlooze vennootschap dan bij elke andere moderne
associatie is te plaatsen, en moge men haar daarom als zoodanig er-
kennen, de vraag is hier, of zij zich historisch aansluit en bewust is na-
gevolgd geworden door de latere rij van naamlooze vennootschappen.
»Es ist zu untersuchen, liegt hier der Ausgangspunkt für unsere Aktien-
»gesellschaft vor, oder handelt es sich um eine singulare Begebenheit,
»deren Einfluss nicht nachweisbar istquot; i). Een dergelijke invloed nu
werd door de nieuwe Duitsche School uit het. laatst der vorige eeuw
aangenomen. Hoewel tot meerdere ondersteuning nog enkele andere
factoren — als de Italiaansche commenda, waarover wij spraken, de
handelsgilden e. a. — mee worden aan het werk gezet, vindt men bij
deze geleerden de continuïteit der oude Banken met de zeventiende-eeuw-
sche handelscompagnieën meer of minder scherp gesteld. Vraagt men
naar een motiveering, dan wordt gewezen op hetgeen de Banken met
de latere naamlooze vennootschap gemeen hadden, op het handelsver-
keer tusschen Italië en Noord-Europa en op de overname van zooveel
andere Italiaansche rechtsinstellingen 2).

Hoewel verdere historische aanwijzingen ontbreken, meende men deze,
theoretisch op eersten blik niet onwaarschijnlijke, verklaring voldoende
aannemelijk te maken. Een nadere vergelijking maakt echter o. i. dui-
delijk, waarom men een bewijs, gesteund op historische feiten, nog
steeds is schuldig gebleven. Want de aangevoerde gelijkenis is reeds
een zeer oppervlakkige. Wat men bij de Sint-George-bank de beperkte
aansprakelijkheid der luogatarii noemde, is niets dan een valsche schijn
en in wezen het noodzakelijk uitvloeisel van een vereeniging van cre-
diteuren. In de handelscompagnieën daarentegen is de beperkte aan-

I) Lehmann, Entw. blz. 7. — 2) Ring, Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 38 blz. 593; Re-
naud,
das Recht der Actiengesellschaften, ^ 2 ; Gierke, Genossenschaftsrecht 1,991;
Goldschmidt, Universalgeschichte blz. 290; Schmoller, Jahrbuch für Gesetzge-
bung, Verwaltung etc. Jrg. 17, blz. 963; Idem, Grundriss der allgemeinen Volks-
wirthschaftslehre 1901, blz. 441.
paul Rehme, Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 46 blz. 338.

-ocr page 37-

sprakelijkheid der vennooten een bewuste afwijking van het gemeene
recht. Het in de structuur der crediteuren-consolidatie uitgedrukte doel
was beveiliging; het doel der compagnieën het loopen eener risico. Het
wisselende dividend bij de eerste niets dan een toevallig surrogaat van
vaste rente; bij de laatste een noodwendigheid der associatie. De grootte
van het kapitaal in de eerste afhankelijk van één debitrice, in de laatste
het kapitaal stabiel door den wil van contractanten. Al hetgeen de Sint-
George-bank een uiterlijke gelijkenis met de latere naamlooze vennoot-
schap bezorgt, draagt een ander karakter, dan hetwelk door de handels-
compagnieën aan de latere naamlooze vennootschap is overgedragen. Dit
wat betreft de theoretisch gestelde gelijkenis. Kan men er dan op wij-
zen, dat, hoe ook in doel en wezen verschillend, de latere associatie
tenminste den uiterlijken vorm der eerdere mechanisch heeft overgeno-
men ? Ook dat heel moeilijk. De loca van de Sint-George-bank waren
reeds bij haar oprichting gelijk — de actiën worden dit eerst lang na
het ontstaan der handelscompagnieën. Terwijl bij iedere bekende over-
name van een Italiaansch rechtsinstituut door Noord-Europa, de tech-
nische termen mee overkomen, vindt men de aandeelen — aanduidend
immers een centraal begrip — van geen der handelscompagnieën onder
de benaming loca of luoghi, maar duidt steeds een afleiding van het
woord »actie,quot; dat in ons land het eerst is aan te wijzen in bedoelden
zin i), den Nederlandschen oorsprong aan 2). Verder geven noch de
verdeeling onzer Oost-Indische Compagnie in Kamers, noch haar bepa-
lingen omtrent rekening en verantwoording, noch haar ambtenaren-stelsel
reden aan een overname van de Italiaansche banken te denken. Treft
men al bij latere compagnieën en in octrooiwijzigingen van onze Oost-
Indische Compagnie een controle-stelsel aan, dat eenige gelijkenis vertoont,
dan kan men denken óf aan gelijke behoeften, die gelijke voorziening
vonden, óf aan den Italiaanschen invloed op financieel gebied, die in het

i) Het eerst in een resolutie van de Heeren Zeventien der O.-I. Cie van 28 Aug.
1606.
Colenbrander, Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 50 blz. 383. — 2) Heeft Paul Rehme
Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 46 blz. 338 gelijk, dat op den zin, niet op het woord te
letten valt, dan geldt dit toch alleen wanneer men zich bevindt in de logische orde,
niet als men zoekt naar historisch verband.

-ocr page 38-

algemeen niet valt te loochenen. Doch dan pleit deze eerst later opko-
mende gelijkenis eerder tegen dan voor een oorspronkelijke overname
van het Italiaansche voorbeeld i). Ten slotte kan men nog wijzen op de
eigenaardigheid, dat noch de in
1609 opgerichte Amsterdamsche bank,
noch een der andere financieele instellingen uit dien tijd in Noord-Europa
op het actiën-princiep berusten, hetgeen toch te verwachten ware geweest,
wanneer de actiënbank als het, zelfs door handelscompagnieën nage-
volgde, voorbeeld zou zijn te beschouwen. Integendeel, het was de
Bank
of England,
die zonder twijfel deze compagnieën volgde, toen zij zich
in
1694 als naamlooze vennootschap constitueerde en daarmee als de
eerste actiënbank van Noord-Europa optrad.

Op al deze overwegingen steunend, verzette zich in 1895 Lehmann
tegen de algemeen heerschende meening in zijn vaderland, om daar-
tegenover zijn theorie te stellen van een zelfstandig ontstaan der handels-
compagnieën uit de reederij. En mogen zijn argumenten ieder slechts
betrekkelijke waarde hebben, in hun samenhang maken zij de theorie
eener overname der Italiaansche banken, die slechts op logische gron-
den als waarschijnlijk werd verdedigd, zeker meer dan onwaarschijnlijk.
Na
Lehmann\'s studie hield Rehme 2) het gewraakte verband nog eens
als niet-onmogelijk vol, in een zeer onvaste verdediging, die zich deels
negative richt tegen de door
Lehmann gesubstitueerde theorie, deels
positive wijst op de reeds besproken gelijkenissen tusschen montes en
latere stadia der compagnieën. Beide tegenwerpingen gaan buiten de
kwestie om, die ons hier bezig houdt. In de eerste plaats is
LeiimanN\'s
reederij-verklaring niet de eenige tegenstelling tegen de theorie der montes,
zooals zal blijken; op de tweede plaats bewijzen later in de Compagnieën
opkomende gelijkenissen niets voor een onmiddellijken invloed door Italië
op de eerste handelscompagnie uitgeoefend. Zelfs
Rehme concludeert
over dezen invloed dan ook met een non-Uquet.

»Non liquet\'\' is alzoo het vonnis over beide stelsels, die van de handels-
compagnieën terug wijzen naar een vroegere naamlooze vennootschap. De

i) Lehmann, Entw. blz. 23. — 2) Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 46 blz, 338.

-ocr page 39-

Italiaansche-commenda-stelling troffen wij als een in haar eenzijdigheid ver-
latene. Die der montes heeft men na een halve eeuw van onderzoek niet
in voldoenden staat van tegenweer kunnen brengen tegen
Lehmann\'s
aanval. Neemt men al niet aan, dat door dezen geleerde het non-liquet in
een liquet-non- veranderd is, zoo is in ieder geval te constateeren, dat,
hoezeer nog theoretisch volgehouden, een historisch verband tusschen de
eerste handelscompagnieën en Italiaansche naamlooze vennootschapsfor-
maties niet is bewezen, zelfs niet als waarschijnlijk. Wordt, terwijl deze
theorieën blijkbaar op het doode punt staan, daarentegen een autochtoon
ontstaan der handelscompagnieën tot in haar kleinste bijzonderheden
aangetoond, dan vervalt daarmee de laatste grond der montes-hypothese,
die een deel der Duitsche wetenschap nog steeds als een onredelijke
obsessie drukt.
lehmann, wien de negatieve resultaten der heer-
schende verklaringen een bevvijs-uit-het-ongerijmde leken voor de, door
voormelde hypothesen ontkende, zelfstandige Noord-Europeesche ont-
wikkeling, heeft dan ook een nieuwe phase van het onderzoek geopend
door zijn nader te bespreken theorie. Al is een directe ontwikkeling
der naamlooze vennootschap uit de handelscompagnieën steeds door
meerderen gesteld i), de speciale stelselmatige bevestiging, dat deze
compagnieën niet terug te brengen zijn tot vroegere dergelijke rechts-
formaties, is door
Lehmann\'s studie aan de orde gebracht.
Hier bevinden wij ons aan het doel dezer inleiding. Want wat de beide
Italiaansche-oorsprongstheorieën aan waarschijnlijkheid moeten missen,
wint het onderwerp, in de volgende bladzijden behandeld, aan belang-
rijkheid. Hebben wij terecht vastgesteld, dat bij den tegcnwoordigen
stand der wetenschap de directe ontwikkelingsreeks der naamlooze
vennootschap aanvangt met onze Nederlandsche Oost-Indische handels-
compagnie, dat dus alle pogingen het aanvangspunt dezer reeks nog ver-
der te verplaatsen vruchteloos zijn gebleken, dan is nu meer dan ooit dc
tijd aangebroken vooreen nader onderzoek naar de juridische grondslagen
dezer eerste Nederlandsche Compagnie, Mocht het gelukken haar karakter

I) Zie O. a. MoLENGRAAFF, Leiddraad bij de beoefening van het Nederlandsche
Handelsrecht 2« druk 1905, tgt;lz. 144.

-ocr page 40-

tot in de kleinste bijzonderheden uit inheemsche rechtselementen te
verklaren, dan is daarmee tevens een hoofdstuk geleverd in de verwachte
universeele naamlooze-vennootschapsgeschiedenis. De wil ten minste
hiertoe mede te werken, gelde als laatste rechtvaardiging dezer studie.

-ocr page 41-

gt;

HOOFDSTUK I.

WEZENSKENMERKEN
EN ONTWIKKELINGS-
CRITERIA. □ □ □ □

Voor wij ons op weg begeven tot het nasporen van den ontwikkelings-
gang der naamlooze vennootschap, dienen wij tot vast begrip te bren-
gen, welke herkenningsteekenen ons hierbij leiden moeten. Wij hebben
te voren de maat te vinden, welke onbruikbaar materiaal zal scheiden
van waardevolle aanwijzigingen. Wij hebben te weten, welke de ken-
merken zijn, die van meer of mindere ontwikkeling zullen doen spreken,
welke de andere teekenen zijn, die het wezenlijke in dit rechtsinsdtuut
aanduiden, en welker gemis de historische gegevens plaatst buiten het
gebied van deze studie. Hiertoe een dogmatische vooroefening.
Wat is de moderne naamlooze vennootschap welker ontwikkeling wij
zoeken? Formeel de associatievorm, door den Franschen Code de Com-
merce in het begin der negentiende eeuw als société anonyme het eerst
gecodificeerd, en waarvan men het beeld in hoofdtrekken onmiddellijk
herkent in de latere moderne wetgevingen — bij ons in de derde afdee-
ling van den derden titel van het Wetboek van Koophandel. Welke
factoren bieden nu in hun combinatie deze gelijkenis zóó sprekend, dat
de talrijke onderlinge verschillen in de codificaties geen twijfel aan deze
identiteit doen ontstaan? Het antwoord ligt hienn, dat, al moge voor
de positieve kennis eener bepaalde nationale naamlooze vennootschap
het geheel der daaromtrent als wet geldende bepalingen van belang
zijn, de meeste dier bepalingen haar karakter als vereenigingswijze, haar
wezen niet raken. Om te ontkomen aan onverdiende oppositie zij hier op-

-ocr page 42-

gemerkt, dat wij onder het wezen van een rechtsinstituut in dit verband
niet verstaan een
aanvechtbaar-aprioristische, ideëele realiteit met alle
consequenties van dien, maar slechts de verhouding van een rechtsin-
stituut tot de overige rechtsverschijnselen van gelijke orde. Het wezen
der naamlooze vennootschap duidt voor ons slechts aan haar plaats in
de vereenigingswereld.

Trachten wij deze verhoudingsplaats vast te stellen, door de menigte
positieve wetsbepalingen naar haar beteekenis te systematiseeren.
De naamlooze vennootschap is in algemeensten zin een vereenigings-
vorm, een vorm van contractueele samenwerking. Welke is in het alge-
meen de houding van den modernen wetgever hiertegenover? Logisch
kan men scheiden de
intern-werkende vereeniging, waarin de contractan-
ten ieder hun gewone positie in het rechtsleven behouden en alleen
tegenover elkander rechten en verplichtingen wijzigen of scheppen — en
daartegenover de extern-werkende vereeniging, die de positie der con-
tractanten in het rechtsverkeer met derden wijzigt. De beteekenis van
deze onderscheiding springt in het oog. Raakt de interne vereeniging
in het algemeen de openbare orde niet en is zij daarom, altijd weer in
het algemeen, door de vrijheid van contract in duizendvoudige nuances
voor te stellen, terwijl haar codificatie een regelend karakter draagt,
anders wordt dit bij de externe vereeniging. Want daar wenscht men
in te grijpen in het gemeene rechtsverkeer en zich tegenover derden te
beroepen op bepalingen, afwijkend van de gewone rechtsregelen en
waarover met derden geen afzonderlijk contract bestaat. Het is duidelijk,
dat men dit slechts doen kan in door de practijk of het positieve recht
erkende vormen en na voor derden kenbare aanduiding van hun gebruik.
De naamlooze vennootschap nu is een dergelijke naar buiten werkende
vereeniging. Doch hoe is zij in dit opzicht als rechtsinstituut onder-
scheiden van haar zusters?

Trachten wij de begonnen algemeene vereenigingsdogmatiek door te
zetten om ten slotte terecht te komen op de wetsbepalingen die het
gezochte karakter omlijnen. Wanneer de externe vereeniging zich ken-
merkt door de wijziging, die de wet schenkt aan de positie der vereenigden

-ocr page 43-

in het verkeer, dan zal een verdere systematiek moeten scheiden naar
den aard dier wijziging, dus vermogensrechtelijk op de eerste plaats naar
de gewijzigde aansprakelijkheid i) der vereenigden voor handelingen in
naam hunner vereeniging 2) verricht.

In welke schakeering laat het aansprakelijkheidsbegrip zich denken buiten
het vereenigingsrecht? Het normale geval is, dat degeen die voor zich
handelt of doet handelen, tot de volledige nakoming zijner verbintenis
met zijn geheele vermogen aansprakelijk wordt. In twee richtingen laat
zich deze aansprakelijkheid beperken. Ten eerste in het achter den
persoon ter sprake komende subject: het vermogen. Immers naast een
verbondenheid van het geheele vermogen is er een te denken van een
bepaald vermogensdeel: men denke voor deze beperkingswijze aan onzen
beneficiairen erfgenaam; aan den ingeland van een waterschap ingevolge
art. 23 der wet 9 Mei 1902 Stbl. 54; aan den Duitschen reeder, die voor
de verbintenissen van zijn schipper alleen met schip en vracht aanspra-
kelijk is. Duiden wij kortheidshalve deze begripsnuance aan als beper-
king-met. Als tweede beperkingswijze laat zich denken de begrenzing
der aansprakelijkheid tot een bepaald bedrag. Als voorbeeld hiervan de
Engelsche Merchant Shipping Act Amendment Act, 1862 sect. 54 met
betrekking tot den reeder, voor schade buiten zijn schuld toegebracht.
Duiden wij deze aan als beperking-tot. Beide genoemde beperkingswijzen
worden door verschillende wetgevers verbonden aan den aard der schul-
den, waarvoor zij gelden, en zijn, als contra rationem iuris, daarbuiten
niet uit te breiden.

Intusschen, daar de externe vereeniging haar belang ontleent aan de
daarbij gewijzigde aansprakelijkheid, ware het niet ondenkbaar, dat ook
een dezer wijzigingen aan een bepaalden vereenigingsvorm ware ver-
bonden. Logisch moeten wij deze mogelijkheid in het oog houden, en

\') De keerzijde hiervan, namelijk het verbinden van derden-debiteuren tegelijk aan
zijn mede-vereenigden is èn economisch èn juridisch minder belangrijk en blijkt dan
ook geen determinans van vereenigingssystematiek te kunnen wezen. — 2) Dit
vereischte moet als vanzelf sprekend worden opgenomen. Wanneer vereenigingsrecht
uitzondering blijft en het gemeene recht zich baseert op handelingen van individuen,
kan het »Sonderrechtquot; slechts in toepassing komen na zijn uiterlijk waarneembare
inroeping.nbsp;f ^nbsp;jnbsp;■gt;

-ocr page 44-

werkelijk treffen wij in de Duitsche Kommanditgesellschaft, de Fransche
société en commandite (ex interpr. art. 26 C. d. C.) een commanditairen
vennoot, die, zoolang zijn aandeel niet is volgestort, tegenover derden
slechts tot een bepaald bedrag aansprakelijk is, onverschillig voor welke
schulden zijner vereeniging i). Kunnen wij dus met het oog op deze ven-
nootschapsverhouding genoemde beperkingen niet missen in een over-
zicht van logisch-mogelijke vereenigingsvormen, aan den anderen kant
maakt het onverdedigbare dezer beperkingen, voorzooverre niet aan den
aard der schulden vastgeknoopt, begrijpelijk, waarom factisch door den
wetgever geen verdere vereenigingsvormen met deze nuances van per-
soonlijke aansprakelijkheid zijn erkend. Want hoezeer de Engelsche ree-
derij onder de tweede, de Duitsche (en Nederlandsche na abandon) onder
de eerste beperking schijnen te vallen, de beperking is daar geen uit-
vloeisel van den vereenigingsvorm, maar van het vereenigingsdoel, en
wordt dan ook buiten associatie door het zeerecht toegestaan.
Is derhalve de aansprakelijksheidsbeperking, als contra rationem iuris,
slechts exceptioneel in het associatiewezen opgenomen, anders is dit
met de
verdeeling der aansprakelijkheid, eigenaardig aan de vereenigings-
gedachte en door den wetgever, als zonder bijzondere gevaren, in verschil-
lende nuances extern-werkend, erkend. Het externe princiep brengt immers
mede, dat voor het in naam der vereeniging vérrichte de vereenigden
aansprakelijk zijn — niet alleen degeen die handelde. Blijft nu de aan-
sprakelijkheid der leden persoonlijk, dan kan deze zijn
ä) van ieder voor
de geheele verbintenis als bij de firma-vennootschap
b) van ieder voor
een evenredig gedeelte als bij de reederijformaties.

Hiernaast laat zich een vereenigingprinciep opstellen, waarbij de indi-
vidueele aansprakelijkheid der leden, ieder met eigen vermogen, plaats
maakt voor zgn. collectieve, waarbij alleen de leden gezamenlijk aan-
sprakelijk zijn met een daartoe bijeengebracht gezamenlijk vermogen.
De collectiviteit is dan de abstractie voor het beginsel, dat derden niet

l) Merkwaardig is te dezen opzichte de meening 0, a, door Binger (t. a. p. blz.
38, 43) voorgestaan, als zou een dergelijke externe beperkte aansprakelijkheid, immers
contra rationem, dan ook haar historischen oorsprong vinden in juridisch misverstand.

-ocr page 45-

kunnen raken aan het individueel vermogen der vennooten; alleen het-
geen tot den collectieven eigendom behoort, kan worden aangesproken.
Een collecdeve aansprakelijkheid, steunend op een collecdeven eigen-
dom is zoo de nieuwere constructie voor hetgeen men uitbeeldt door te
spreken van rechtspersoon. De gezamenlijke leden treden in rechten op
als één persoon. - De groep der rechtspersonen nemen wij dus in deze
systematiek op onder de vereenigingen met collectieve aansprakelijkheid.
Hier zullen wij verder moeten scheiden naar het substraat der aanspra-
kelijkheid : het collectief-vermogen. Voor derden, die het individueele
vermogen der vennooten niet kunnen raken, zal het immers van het
voornaamste belang zijn te weten, welke rechten de collectiviteit tot vor-
ming van haar vermogen heeft op de individueele vermogens harer leden.
Deze interne verhouding is hier dus van het meest gewichtig extern
belang. Men kan zich denken dat de collectiviteit van de vereenigden
bijpassing tot elk bedrag kan eischen en dit ook moet, wanneer de
staat der schulden het eischt. Hieronder valt onze wettelijk-normale
coöperatieve vereeniging i). Hiertegenover is denkbaar, dat de vermo-
gensrechten der vereeniging op de individueele vermogens harer leden
tot aan bepaalde grenzen gaan: de naamlooze vennootschap. Duidt men
de som der vermogensrechten op de individueele vermogens aan als
het kapitaal der vereeniging, dan is de eerste dus te determineeren als
vertoonende collectieve aansprakelijkheid met een onbeperkt kapitaal, de
tweede als idem met een beperkt kapitaal.

Behoudens nadere omschrijving der kapitaalsbeperking meenen wij hier-
mede de naamlooze vennootschap haar verhoudingsplaats te hebben aan-
gewezen tot de overige vermogensrechtelijke vereenigingsvormen, en
zulks door een systematiek, die, uitgaande van de externe vereeniging,
haar determinanten zocht in het, voor de vermogensrechtelijke associatie
meest belangrijke, aahsprakelijkheidsbegrip 2).

«) Cf. art. 7£;, 19, 20, Wet Nov. 1876 Stbl. 227. — 2) Ons zedelijk lichaam laat
zich moeilijker een vaste plaats aanwijzen. Het collectieve vermogen zal wel zelden
onbeperkte bijpassingsaanspraken op de individueele vermogens bezitten, maar toch
zou dit door statuten kunnen worden vastgesteld. Te verklaren is dit, doordat het
Z. L. niet onder de nieuwere uitsluitend vermogensrechtelijke vormen behoort, en
daardoor oudtijds haar aanspr.ikelijkheids-gestalte niet zoo sterk werd afgeteekend.

-ocr page 46-

Vinden wij nu al in de moderne wetgeving de verschillende externe
kenteekenen terug, waarnaar wij meenden de associatievormen te moeten
onderscheiden — toe te geven is, dat voor zoover er bij den wetgever
van systematiek te spreken valt, deze niet op den gestelden logischen
grondslag is opgebouwd. Beschouwt men voornamelijk onze codificatie
in haar nauwe aansluiting aan de Fransche, uit een oogpunt van stelsel,
dan vindt men ten eerste een groep van ^a«üS?/^vennootschappen, waar-
onder dan de naamlooze behoort. Zoo hier als bij de reederijconstructie
valt op te merken, dat de moderne wetgever zich niet heeft tevreden
gesteld met de formeele zijde, de
wyze van vereeniging te omschrijven,
maar van zijn onbetwistbaar recht gebruik gemaakt heeft ook de sfeer
aan te geven, waar binnen hij de speciale aansprakelijkheidsregelen van
kracht erkende i). Deze groep van /2;a«ü5?/yassociaties wordt derhalve
niet gebonden door factoren van vereenigingsw^\'.£rlt;?.
Een diepere systematische aanduiding door den wetgever kan men
vinden in zijn scheiding van vereenigingen, naar gelang zij al of niet
berusten op een »overeenkomst, waarbij twee of meerdere personen zich
»verbinden om iets in gemeenschap te brengen met het oogmerk om
»het daaruit ontstaande voordeel met elkander te deelenquot; (art. 1655
B.W. 1832 C.C.). De groep, die op dit contract berust en aangeduid
wordt als de groep der
vennootschappeiiy omvat dan zoowel interne als
externe vormen die alle eenigszins in onderling verband geregeld zijn.
Want de waarde dezer groepeering is deze, dat zij, samenvattend de ver-
eenigingen welker doel is het behalen van vermogensrechtelijk voordeel 2),
hiermee van zelf de aandacht vestigt op een sfeer van onderwerpen,
welker regeling bij deze groep bijzondere opmerkzaamheid verdient. Juist
immers bij vennootschappen, waarvan het doel heet winstbejag, is de
aansprakelijkheid der leden de extern-belangrijkste kern. Waar wij de
verschillende nuances van dit begrip als scheidings-index aannamen, komt
de waarde van dit procédé dus vooral uit in de
vemiootsc/iaps-groep met

i) Anders daarentegen art, i Wet 17 Nov. 1876 Stbl. 227. — waar de coöperatieve
vereeniging te dezen opzichte reeds is vrijgelaten. — 2)
Asser-Limburg, Handleiding
Ned. Burg. Recht, dl,
III blz. 485.

-ocr page 47-

haar geprononceerd vermogensrechtelijk karakter i). Zoo valt aan de
vennootschapsgroepeering zekere practische belangrijkheid niet te ont-
zeggen, en deze is immers deugd voor den wetgever, zooals logisch-
procedeerende systematiek voor de wetenschap. Maar tevens brengt
de wettelijke omschrijving der vennootschappelijke samenwerking ons
tot een laatste, hierboven nog ontbrekend, wezenskenmerk der naam-
looze vennootschap, dat namelijk hetwelk aanduidt de wijze waarop haar
kapitaal bepaald wordt.

Als eerste herkenningsteeken van het vennootschaps-contract vinden wij
genoemd het »iets in gemeenschap brengenquot;; en hoewel door onze wet
voorop gesteld, blijkt uit het onmiddellijk volgende: »met het oogmerk om
het daaruit ontstaande voordeelquot; etc. dat de inbreng door den wetgever
als middel, dus logisch als tweede factor is gedacht. Dat de opname van
het te bezigen middel werkelijk de bedoeling heeft het contract mede te
karakteriseeren, en niet slechts een opsierende aanvulling is te achten —
wat toch het geval zou lijken, zoo de inbreng alles kon omvatten wat als
middel kan worden aangewend om het doel van winstbejag in vereeni»,
ging te bereiken — valt af te leiden uit het volgende artikel 1656
B.W, (1833 C.C.). Daar wordt dit »ietsquot; beperkt tot »geld of andere
goederen of nijverheidquot; 2). Intusschen, in het algemeen is de inbreng
slechts een element van het vennootschapscontract, een zaak van interne
verhouding, en denkt terecht niemand eraan haar als mede-constitueerend
bijv. het begrip der externe firma op te nemen. In se is zij slechts
factor van het interne vennootschapscontract, niet van de externe ver-
eenigingswijze.

Bij de naamlooze vennootschap daarentegen is de functie van den inbreng
tevens een externe. De inbreng is daar meer dan het, door vennooten
gebezigd, voor derden vrijwel onverschillig, middel tot bereiking van het
doel: zij is daar tevens de grens, waarboven de aansprakelijkheid der

i) Zie weer het erkende zedelijk lichaam, dat, niet onder de vennootschappen te
rekenen, aan de aansprakelijkheids-systematiek ontsnapt. — 2) En wordt dus uitge-
sloten
o. a. inbreng van naam of aanzien. asser-llmiiurg III, 493. Ook het
15. B. G. B, karakteriseert het Gesellschaftsvertrag op den bodem van inbreng.

705, 706.

-ocr page 48-

leden tot bijdrage in het collectief vermogen ophoudt. De inbreng geldt
daar als beperking van het door gezamenlijke leden aansprakelijk ge-
stelde vermogens-substraat — of, wil men, als beperking der collectieve
aansprakelijkheid. Dit is de beteekenis van art. 40 K. »de vennooten zijn
»niet verder aansprakelijk dan tot het volle bedrag der aandeelen.quot; Is
de naamlooze vennootschap als rechtspersoon in het algemeen aanspra-
kelijk met haar collectief vermogen, zoo gelukt het dit collectief vermo-
gen nader te specificeeren, door na te wijzen dat het vennootschapselement
van den inbreng hier tevens aangeeft de grens der collectieve aanspra-
kelijkheid i). Deze tot den te voren vastgestelden inbreng beperkte col-
lectieve aansprakelijkheid duidt men aan als het
bepaald kapitaal.
Hiermee is de naamlooze vennootschap een eigen aansprakelijkheids-
klasse aangegeven, door haar met geen anderen associatievorm gedeeld 2).
De kenmerken, hiertoe gebezigd, zijn gemeenschappelijk aan de ver-
schillende naamlooze vennootschapsconstructies van het vasteland. Door
onophoudelijk tegenstellen leerden wij deze kennen als werkelijke ver-
houdingscoefficiënten in de externe vereenigingswereld. De begrippen
waarmee dit werd bereikt, geven dus de plaats aan, waar de naamlooze
vennootschap te midden der andere^ssociatievormen staat. Wij meenden
alleen op deze wijze de maat te kunnen vinden, die de anders wan-
hopige scheiding der wetsbepalingen in begripsconstitueerende en begrips-
onverschillige mogelijk maakte. Als wezensaanduiding van de naam-
looze vennootschap te midden der extern-werkende vereenigingen vonden
wij dus
: DE COLLECTIEVE AANSPRAKELIJKHEID MET EEN BEPAALD DOOR
DE VENNOOTEN BIJEEN TE BRENGEN KAPITAAL.

Hebben wij hiermee de karakteristiek voldoende geteekend? In geen
geval. Want de verdeeling van het kapitaal in aandeelen, waarop in

i) Deze nadere specificatie is niet te geven voor het zedelijk lichaam naar ons B\'.
W, Bij deze niet-vennootschap, vi-aar het vermogensrechtelijk karakter niet op den
voorgrond treedt, vindt men de aansprakelijkheid slechts als een collectieve zonder
meer omschreven (art, 1698 B. W.) — 2) Men zou misschien twijfelen, of de
coöp, vereen, voor zoover deze uit kracht van art. 20 Wet \'76 haar nastortings-
plicht beperkt, niet onder de klasse: »collect. aanspr. met bepaald kapitaalquot; valt.
Hiertegenover gelde, dat daar niet de inbreng de beperkingsfactor is. Ook omdat
de nastortingsplicht eerst een subsidiaire is, kan men in dezen moeilijk van een
»bepaald kapitaal\'quot; spreken.

-ocr page 49-

andere landen zelfs de naam van den geheelen associatievorm berust,
bleef tot heden buiten bespreking, en daarmee de geheele actiëntechniek.
Is echter de verdeeling van het kapitaal in gelijke acdën, zooals men
die in de meeste nieuwere wetgevingen aantreft, en haar verhandelbaar-
heid, als een zelfstandig kenmerk in de wezensomschrijving der naam-
looze vennootschap op te nemen ? Veeleer schijnen beide eigenaardigheden
een uitvloeisel van de beschreven aansprakelijkheidspositie. Is de vennoot-
schapsinbreng in het algemeen als die van »ietsquot; omschreven, en kan dit
»ietsquot; bestaan in »geld of andere goederen of nijverheidquot; (art. 1656 B. W.),
»argent ou d\'autres biens ou industriequot; (art. 1833 C. C.), »Sachen oder
Dienstequot; (§ 706 D. B. G. B.) — bij de naamlooze vennootschap vonden
wij den inbreng als collectieve-aansprakelijkheidsgrens van extern belang
en eischt dus het rechtsverkeer, dat deze grens een duidelijke zij en besta
uitsluitend uit een kapitaalbedrag. Inbreng van goederen of diensten zonder
verdere aanduiding van hun waarde zou immers nooit de functie van
een dergelijke begrenzing kunnen vervullen: eerst hun kapitaalswaar-
deering is voor derden van belang i). Deze dubbele funcde heeft dus
tengevolge dat naar zijn aard de inbreng hier bestaat in geldsbedragen
of obligades — hetgeen men uitdrukt door te spreken van de N. V.
als vereeniging van kapitalen. Treden zoo de persoonlijke eigenschap-
pen der leden op den achtergrond en wordt hun verhouding tot de
gemeenschap in cijfers uitgedrukt, dan zal, zoodra het inbrengsaandeel
gestort is, het noch derden noch de collectiviteit meer interesseeren, wie
het lid is, dat alleen nog rechten op de gemeenschap behoudt. Volgt
dus logisch, dat in tegenstelling met vereenigingsvormen waar een ideëel
verband der leden minder is uitgesloten, het lidmaatschap van de naam-
looze vennootschap zich als vervreemdbaar vermogensdeel zal ontwikkelen,
ßat een dergelijke ontwikkeling niet lang op zich kan hebben laten
wachten, volgt ook weer uit het karakter der collectief-beperkte aanspra-
kelijkheid. Want een kapitaalsassociatie met beperkte risico is de eenig

I) Zie over de moeielijkheden waarin men komt met diensten etc. als inbreng te
gaan waardecren — waarbij immers het belang van derden op het spel staat — de
Uiss. C. H.
van Zeggelen, Inbreng in N. V. Amsterdam 1902.

-ocr page 50-

wenschelijke voor ondernemingen met een risico zóó groot, dat iedere
mislukking
onbeperkt-aansprakelijke vennooten ruïneeren zou — en het
aantal dergelijke ondernemingen stijgt met het concentratieve karakter
eener samenleving. Een aandeel te bezitten in de eventueele winsten
van een dergelijke onderneming zonder verder risico te loopen, moet
dus wel een gezocht vermogensobject worden. En waar wij zagen, dat
de vervreemdbaarheid van het lidmaatschap bij de gegeven vereenigings-
constructie op geen bezwaren stuit, is de actiënhandel geen toevallig
verschijnsel meer. Van deze vervreemdbare, in begrip niet-gelijke actiën,
tot de handelstechnische eenheid van het gelijke aandeel voort te schrijden,
is slechts een stap van verkeersvereenvoudiging.

Hebben nu de meeste vastelandsche wetgevingen zoowel de verhandel-
bare als de gelijke actiën in haar codificatie met de naamlooze-ven-
nootschapsgedachte verbonden, dan dwingt dit hem, die het rechts-
instituut in zijn positieve, moderne gestalte moet omschrijven, deze beide
begrippen mede tot uitdrukking te brengen, ja zelfs zijn karakter als
/zö«(/f/^-vennootschap mede op te nemen i). Dat met name deze laatste
beperking van toepassingsgebied het karakter der associatie-efj?^^\' onaan-
getast laat, is vrij duidelijk. In twijfel zou men kunnen verkeeren wat
betreft de verhandelbaarheid der actie etc. Wij hebben aangetoond hoe
verhandelbare en gelijke actiën een noodwendig gevolg zijn van de ge-
vonden aansprakelijkheidsklasse. Heeft nu de wetgever door zijn codifi-
catie beide eigenaardigheden aan het begrip N. V. gebonden f Alleen
toevallig. Zoodra het lidmaatschap verhandelbaar wordt, houdt het op
een intern begrip te zijn, waar de wetgever zich niet mee in te laten
heeft: de aanbieding der actiën aan het publiek geeft de wet het recht,
ter vereenvoudiging en beveiliging van het verkeer dienaangaande voor-
schriften te geven. Zoo is het ook met het kenmerk van het te voren
vastgestelde kapitaal, een vereischte eveneens in de moderne wetgeving
aangetroffen. Want dat het kapitaal vastgesteld moet worden vóór de
maatschappij zich met derden in verbinding stelt, ligt in het begrip:

i) Zoo O. a. MOLENGRAAFF, Leiddraad 2quot; dr. blz. 148.

-ocr page 51-

beperking; dat daarentegen een dergelijke vaststelling vereischt wordt
bij de oprichting, is een positief kenmerk geworden, omdat de consti-
tueering der N, V. feitelijk geen intern contract meer is, maar een zich
richten van weinige zgn. oprichters tot het publiek. Wij meenen dus
vol te moeten houden, dat het wezen der associatie, datgene wat een
vereeniging het naamlooze-vennootschapskarakter verleent, is:
de col-
lectieve aansprakelijkheid jiet een bepaald door de leden
bijeen te brengen kapitaal.
Waar deze ontbreekt valt een associatie
buiten het gebied van onze opmerkzaamheid. Hiernaast vinden wij, als
gemeenschappelijk aan de moderne wetgeving, de kenmerken van
ge-
lijke, verhandelbare actiën tot een bij de oprichting vast
te stellen gezamenlijk bedrag.
Wij meenen te hebben aangetoond
dat dit geen onafhankelijke kenteekenen zijn, maar dat deze logisch
voortvloeien uit de gegeven aansprakclijkheidstypeering en uit de daar-
mede samenhangende practijk onder invloed van het verkeer. Ontbreken
deze kenteekenen in een bepaalde rechtsformatie, maar is de omschreven
aansprakelijkheid aanwezig, dan zullen we moeten constateeren een naam-
looze vennootschap voor ons te zien, welker consequenties nog niet zijn
getrokken. Duiden wij daarom de drie genoemde, in de tegenwoordige
wetgeving algemeen de N. V. begeleidende begrippen aan als
absolute
07ittuikkelhigscritena,
welker aanwezigheid een naamlooze vennootschap
het modern karakter der gecodificeerde verleent, welker afwezigheid daar-
entegen de grondgedachte der N. V. onaangetast laat. Absolute criteria
noemen wij deze begrippen, omdat zij potentieel reeds aanwezig zijn in
het gevonden centraal-begrip, en omdat zij zich noodwendig daaruit
ontvouwen moeten.

°nbsp;□nbsp;•nbsp;a

Steeds begrippen scheidend en weer combineerend, hebben wij tot dusver
ugt;t de moderne wetgevingen telkens die bepalingen uitgeheven, die wij
noodig meenden ter karakteristiek onzer associatiewijze. Dat wij geen,
de naamlooze-vennootschapsgedachte toevallig begeleidende begrippen
uitlichtten, zien wij hierdoor bevestigd, dat, op welke punten genoemde
wetgevingen ook verschillen, zij de aangeduide kenteekenen gemeen-

-ocr page 52-

schappelijk vertoonen. Daarnaast lieten wij een menigte, deels haar gemee-
ne, deels onderling-verschillende, positieve wetsbepalingen onbesproken,
die meerendeels regelen de onderlinge verhouding der vereenigden,
hun organisatie etc. Welke is haar beteekenis? Eenigszins werd reeds
aangeduid, hoe uit een theoretisch-juiste scheiding van interne en ex-
terne verhoudingen bij de naamlooze vennootschap minder dan ergens,
consequenties af te leiden zijn, en in geen geval deze, dat de wetgever
zich in de zgn. interne verhoudingen dezer associatie van alle dwingende
bepaling had te onthouden. Immers, hoezeer bij de overige persoon-
lijke vereenigingswijzen de wetgever aan contractanten hun onderlinge
verhouding geheel ter regeling kon overlaten, — en zoo o. a. bij de firma-
regeling alleen de aansprakelijkheidswijze aangaf en eenige formeele
voorschriften van publiciteit etc., daarentegen de ook daar mogelijke
splitsing van inbreng in gelijke deelen naar keuze liet — bij de naam-
looze vennootschap is het lidmaatschap-zelf een handelsobject, geregeld
circuleerend, en wordt de openbare orde te zeer bedreigd en de actie
nóg meer een middel tot zwendel, wanneer er ten minste niet eenige
conformiteit bestaat in de oorspronkelijk wel interne maar als extern
fungeerende verhoudingen. Hieronder vallen dan bepalingen omtrent
bestuursinrichting, balans etc. Een beroep op de vrijheid van contract
die mogelijk zou blijven, wanneer hier voldoende publiciteit zonder meer
geëischt werd, stuit dan ook af op de bovenmenschelijke opmerkzaam-
heid, die van het publiek gevraagd zou worden, wanneer men zelfs deze
hoofdlijnen aan enkele oprichters willekeurig te trekken liet i). Verder
treft men bepalingen omtrent wijze van oprichting, goedkeuring door
het openbaar gezag, publicatie etc., alle voorwaarden door den wet-

i) Eenzelfde argument geldt tegen de verdediging der burgerlijke aandeelenmaat-
schappij, gevoerd op grond, dat de, mits gepubliceerde, aansprakelijkheidsbeper-
king als stilzwijgende voorwaarde der overeenkomst tegen derden zou kunnen
worden ingeroepen. Dit moet als in strijd met de openbare orde worden afgewezen.
(Anders: Diss.
J. van Raalte, Leiden 1891.) Waar de nieuwere wetgeving alleen
voor handelszaken de speciale collectief-beperkte aansprakelijkheid erkend heeft, is
de burgerlijke aandeelen-mij wel een gelukkige uitweg. Maar naast uitbreiding van
het
naamlooze-vennootschaps-gebied is het een onafwijsbare eisch, zeker door den
dogmaticus te stellen, dat de toepasselijkheid van het zedelijk lichaam beperkt
worde tot het ideëele doel. Op dit laatste gebied verliest de aansprakelijkheids-dé-
tailleering haar centraal belang.

-ocr page 53-

gever gesteld, waaronder hij de naamlooze vennootschap eerst wenscht
toe te laten, en die beveiliging van het verkeer beoogen tegen het niet
steeds gevaarlooze karakter eener aansprakelijkheidsbeperking, die zulk
een grooten invloed zich heeft weten te verschaffen in de zgn. kapita-
listische maatschappij. Intusschen, om welke motieven ook opgesteld,
al deze bepalingen wijzigen de positie der naamlooze vennootschap als
vereenigingswijze in geen geval. Afhankelijk van het oogenblikkelijk
inzicht van den wetgever, afhankelijk ook van omstandigheden, die op
een of ander gevaar den nadruk leggen, wijzigen zij zich tot nu toe
steeds en verschillen zij dan ook in de verschillende codificaties. Het is
op dit gebied, dat men na de receptie door den Code de Commerce kan
spreken van een steeds doorgaande ontwikkeling, die niet eindigen zal,
voordat tegen de duizendvoudige streken van den zwendel-Proteus een
afdoende bescherming en een naar alle phasen van het rechtsverkeer
organisch zich wijzigende regeling zal zijn gevonden. Alleen — deze
ontwikkeling, welker resultaten na bijna honderd jaren wachtens binnen-
kort ook onze wetgever op zal nemen, betreft niet meer de essentialia
van den vereenigingsvorm, maar slechts die voorschriften, welke de
associade omgeven en vastleggen. Omdat wij ons onderzoek meenen
te kunnen sluiten met de receptie door den Code, zooals die bij ons
in hoofdlijnen werd overgenomen en tot op het oogenblik behouden,
is deze na-ontwikkeling voor ons vallend buiten het proces.
Wel van belang — zij het slechts op de tweede plaats — zijn echter de
voor het N.V.-begrip onverschillige omringings-bepalingen, zooals die in
het begin van de
19c eeuw werden vastgesteld of door de practijk als
regel werden aangenomen. Deze zijn immers als
relatieve onttvikkelings-
criteria
te beschouwen, die de historische verwantschap aangeven tus-
schen de min of meer ontwikkelde voorformaties en de moderne ge-
codificeerde naamlooze vennootschappen. Mocht in den loop van ons
onderzoek blijken, dat reeds lang vóór den Code de Commerce zich ver-
eenigingen voordoen, waar de absolute consequenties reeds uit de eigen-
aardige aansprakelijkheid zijn getrokken, en die dus reeds als moderne
naamlooze vennootschappen zijn te beschouwen, dan blijft slechts de

-ocr page 54-

minder belangrijke taak over, haar verwantschap met de gecodificeerde
vormen, naar relatieve criteria stijgend, vast te stellen.
De voornaamste plaats onder deze nog niet behandelde bepalingen
wordt ingenomen door de eigenaardigheid der N.V. als vennootschap
van koophandel (art. 19 Co. art. 14 K.). Dit kenmerk staat zoo vast,
dat het in een positiefrechtelijke definitie van dit rechtsinstituut zelfs
nu niet mag ontbreken i). Alleen is het in zijn aard niets dan een
beperking van het gebied, waarop de N.V, wordt erkend; en omdat wij
slechts het karakter van de ?issoc\\2.\\\\Qwijse zochten, niet van het positieve
rechtsinstituut in zijn geheel, kon dit kenmerk buiten onze omschrijving
blijven 2), Dan komen in aanmerking bepalingen omtrent een eigen
naam der vereeniging — het essentieele is hier gelegen in de vroeger
gemaakte opmerking, dat op de aansprakelijkheidsvervorming bij een
extern-werkende vereeniging geen beroep kan worden gedaan, wanneer
de handelende niet door een uiterlijk teeken het speciale recht heeft
ingeroepen; bovendien wijst het weren van persoonsnamen uit de collec-
tieve aanduiding op de uitsluiting van elke persoonlijke, individueele
aansprakelijkheid. Verder bepalingen omtrent het tot stand komen der
vereeniging (art. 37, 40, 45 Co; art. 36, 38 K.), bevattende openbaar-
heidsmaatregelen en het vereischte van goedkeuring door openbaar gezag.
Art. 39 K. geeft nog eens uitdrukkelijk aan, hoe op de gewijzigde
aansprakelijkheid eerst na voldoening aan bepaalde voorschriften een
beroep mag worden gedaan.

Voorts sommen wij nog de volgende relatieve criteria op : — Regeling
van het beheer door vanwege de vennootschap aangestelde bestuurders,
die niet noodzakelijk aandeelhouders behoeven te zijn (31, 32 Co.
44 K.). — In onze wetgeving facultatief toezicht door commissarissen
(44 K.), wat een bruikbaar vergelijkingspunt zal opleveren met onze
voorformaties. — Dan de vooraf vast te stellen duur der naamlooze
vennootschap (46 K.). — In art. 55 K. genoemd een algemeene verga-
dering van aandeelhouders, algemeen bekend in de Fransche practijk. —

i) MoLENGRAAFF, Leiddraad blz. 148. — 2) Lehmann, Aktienrecht I, 138.

-ocr page 55-

Stemrechtsregeling bij oprichtingsakte en vaststelling van een maximum-
aantal stemmen per persoon uit te brengen
(54 K.). — Jaarlijksche
balans
(55 K.). — Commissarissen kunnen gemachtigd worden tot goed-
keuring der rekening en verantwoording
(52 K.). — Facultatieve reserve-
kas
(48 K.). — Verbod van vaste renten (49 K.). — En ten slotte wat
betreft het voorname punt der actiënregeling: aandeelen op naam of
toonder-aandeelen
{35 Co. 40 K.); overdracht van aandeelen op naam
o. a. door een verklaring, ingeschreven in de boeken der vennootschap
{36 Co. 42 K.).

Behalve nog een enkele dwingende waarborg-bepaling (41, 43, 47»
51, 53, K.), die men alleen in een gedétailleerde, positieve wetgeving
en uit haar aard nooit in een regelingspractijk kan aantreffen, hebben
wij hiermee de verschillende onderwerpen genoemd, welker regeling in
het begintijdvak der codificatie werd aangetroffen. Zooals men kan
opmerken, komen vele daarvan nog niet uitdrukkelijk voor in den Code
de Commerce, wel in onze wetgeving. Omdat echter verschillende dezer
in onze wet getroffen regelingen in de andere buitenlandsche wetgevingen
uit dien tijd worden teruggevonden, voor welke onze handelscodificatie
tot navolgenswaardig voorbeeld strekte i), meenen wij toch bij ons onder-
zoek de ontwikkeling der, niet in den Code de Commerce getrokken,
zijbelijningen na te moeten gaan. Te meer reden hebben wij voor het
aanleggen ook van deze relatieve criteria, omdat wij daaruit zullen
kunnen concludeeren, voor welk gedeelte onze vaderlandsche rechts-
practijk uit de tijden van de Republiek invloed uitgeoefend heeft op onze
codificatie, voor welk gedeelte overname van den Franschen Code aan
te nemen is.

Wij vonden dus als centrale, onafhankelijke hoofdgedachte van de
naamlooze vennootschap: een collectieve aansprakelijkheid met een
bepaald door vennooten bijeen te brengen kapitaal; beredeneerden
verder, hoe, waar deze kenmerken worden aangetroffen, te spreken valt

o voorduhv l. i, 318.

-ocr page 56-

van een naamlooze vennootschap »en marchequot;; hoe uit deze kern logisch
ontspruiten de verhandelbare en gelijke aandeelen tot een tevoren vast-
gesteld gezamenlijk bedrag; hoe, zoodra deze aanwezig zijn, men kan
gaan spreken van een naamlooze vennootschap in modernen zin; en
gaven ten slotte aan, welke de begeleidende neven-eigenaardigheden zijn,
welker nasporing het vinden van het historisch verband vergemakkelijkt.
Wij kunnen dus nu de historische gegevens plaatsen gaan in hun juiste
verhoudingen.

□ □

-ocr page 57-

HOOFDSTUK II.

KARAKTER EN ONTSTAAN
VAN DE OOST-INDISCHE
COMPAGNIE. □ □ Q □ D

Geven sommigen der Duitsche geleerden de gekoesterde gedachte nog
niet op, dat de ontwikkelingsreeks der naamlooze vennootschap reeds
vóór de 17« eeuw haar beginpunt in Italië heeft gehad, zoo hebben we
in onze Inleiding kunnen constateeren, dat deze hypothese door het onder-
zoek niet is bevestigd. Eenstemmig echter geeft men de verwantschap
toe van de 17® eeuwsche handelscompagnieën met het later vervolmaakte
rechtsinstituut. Wanneer nu evenmin geloochend wordt de invloed door
onze Oost-Indische Compagnie geoefend op de, na haar komende, ge-
octrooieerde handels-vennootschappen van het vasteland, dan stijgt
het belang van de vraag: of en met welk recht onze eerste groote
compagnie als naamlooze vennootschap in kiem beschouwd kan worden.
Blijken de kenmerken — óf alle, óf die wij vonden als centrale — daar
reeds aanwezig, dan zou een onderzoek naar de oorzaak van hun samen-
treffen aan het licht kunnen brengen een van beiden: óf dat deze eerste
groote handelscompagnie in haar ontstaan volledig te verklaren is uit
de destijds in ons land gemeene rechtsformaties — óf dat dergelijke
afleiding historisch niet te leveren is, in welk geval navolging van een
vroeger dergelijk voorbeeld niet onwaarschijnlijk worden zou. Is de
beantwoording van beide vragen van belang voor de kennis van de
naamlooze-vennootschapsontwikkeling in ons land, voor een algemeene
geschiedenis van den besproken vereenigingsvorm zijn, om de uiteenge-

-ocr page 58-

zette redenen, beide eveneens van beteekenis: de eerste rechtstreeks,
zijdelings de tweede.

Beschouwen we de Oost-Indische Compagnie. Sedert den gelukten
tocht van Houtman naar Oost-Indië in 1595 voor rekening van negen
Amsterdamsche kooplieden als bewind-hebbers »onderwinders ende prin-
»cipale reedersquot; i) en een aantal participanten, ontstonden op verschil-
lende plaatsen nieuwe dergelijke compagnieën tot de groote vaart, of
breidden reeds bestaande reederijen hun kapitaal uit tot eenzelfde doel.
Na Houtman\'s terugkeer in 1597 was deze »runquot; begonnen en reeds
in het begin van 1598 achtten de Staten-Generaal het noodig, gecom-
mitteerden dezer compagnieën te beschrijven dat zij zouden beraadslagen
om »elcander te verdragen en op een eenparige orde en voet de reize te
»zamen te doen\'\'. De overeenstemming kwam niet tot stand en de
Staten vergenoegden zich met een rondgaande missive 2) op te stellen,
waarin zij de »erentfeste, lieve, besonderequot; op het hart drukten »malcande-
»ren te bejegenen in aller vrientschap, eenichheyt ende correspondentie.quot;
In 1599 ontstonden weer verschillende nieuwe compagnieën en de onderlinge
naijver deed zooveel voordeel verloren gaan, dat de Staten van Holland
in vergadering van 29 Aug. en 22 Sept. 1600 overwogen, hoe regeling
van de orde en politie op de vaart en den handel op Oost-Indië nood-
zakelijk was. In vergadering van Gecommitteerde Raden dato 17 Mei
1601 werd geformuleerd »of het niet dienstig wezen zou alle de Com-
»pagnieën tot ééne compagnie te brengen, dezelve voor ettelijke jaren
»de voorseide handelingen te octroyerenquot; etc. De bewindhebbers der
Amsterdamsche compagnie vroegen dadelijk daarop aan de Staten
van Holland een dergelijk monopolie voor hun handel 3), hetwelk
deze weigerden, op grond dat zij liever zagen dat »de
gemeene
»saeke daarvan mogt profiteren.quot; Zij gaven tevens opdracht aan hun
afgevaardigden ter Generaliteit, een beschrijving te verzoeken van de
bewindhebbers, niet alleen der Amsterdamsche compagnie, maar ook

i) J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië, dl. I
blz.
ioc. — 2) Afgedrukt bij De Jonge, I, 245. — 3) Remonstrantie, afgedrukt bij
De Jonge, I, 253.

-ocr page 59-

van die te Middelburg, de steden van de Maas en die van het Noorder-
kwartier i). Deze door de Generale Staten uitgeschreven vergadering
van gecommiteerden der compagnieën was den i^ten December in Den
Haag voltallig: er werd besloten na schriftelijk advies van iedere com-
pagnie de beraadslagingen voort te zetten. Na veel tweedracht tusschen
de Hollandsche en Zeeuwsche compagnieën gedurende December, kwam
men ten slotte in de besognes van 15 —24 Januari tot overeenstemming, en
kon men aan de Staten-Generaal het resultaat aanbieden in drie, logisch
zeer juist gescheiden, stukken: ten eerste een ontwerp van vereeniging
der verschillende compagnieën, in de Zeeuwsche resolutiën 2) genoemd
»de Articulen van de Societeyt ofte Vereeninge van de negotianten op
»Oost-Indien,quot; ten tweede een ontwerp, regelende de verhouding der
algemeene compagnie tot den staat, bevattende de »Articulen van den
»Octroy versocht bij de negotiantenquot; 2), ten derde overgangsbepalingen
om de zaken der vroegere compagnieën te liquideeren 3). De beraad-
slaging over deze concepten ging vooral in de Zeeuwsche Staten met
veel moeielijkheden gepaard en had dan ook eenige belangrijke wijzi-
gingen tengevolge. Ten slotte kwam Zeeland met de Hollandsche Ge-
deputeerden tot overeenstemming en werd »verstaan, dat de zaeke af-
»gehandelt zoude worden bij de Heeren Staten Generaalquot; 4). Den
Maart 1602 werd het octrooi op den grondslag der drie concepten
definitief vastgesteld voor den tijd van 21 jaren 5). Wij bepalen ons
voorloopig tot deze summiere uitwendige ontstaansgeschiedenis, waarop
wij verschillende onzer nadere beschouwingen baseeren moeten 6).
Het is begrijpelijk, dat een op deze wijze tot stand gekomen vereeniging
niet kan uitmunten door bijzonderen eenvoud van structuur. De vroegere
compagnieën, voor zoover niet reeds vóór het octrooi vereenigd, vindt
men na de unie terug als de zes kamers van Amsterdam, Middelburg,
Rotterdam en Delft -— te zamen genoemd »de Kameren op de Masequot; —

O Resol. Holland 22—31 Oct. 1601. - 2) Resol. Zeeland 30 Jan. 1602. — 3) Deze
ane stukken benevens een verbaal van de besognes gedurende December en Januari
atgMrukt bij
De Jonge, I, 262 vig. — 4) Resol. Zeeland i6 Mrt. 1602 — 5) Resol.

i,- jquot;\'nbsp;~nbsp;volledige geschiedenis zie J.A. van der Cmjs, Ge-

schiedenis der stichting van de vereenigde O. I. Cie. Verder de authentieke
stukken afgedrukt bij
De Jonge, I.

-ocr page 60-

Hoorn en Enkhuizen — te zamen genoemd »de Kameren van het Noor-
derkwartierquot;. Iedere Kamer werd geadministreerd op eigen hand i), bezat
een eigen personeel 2), eigen fonds en eigen schepen, die zij uit te
rusten had. Iedere Kamer verkocht haar retourladingen zelfstandig 3)
en sloot de leeningen, die zij noodig achtte. Het bestuur der Kamers
was opgedragen aan de in artt. 18 vlg. van het octrooi genoemde
bewindhebbers, meerendeels dezelfde als van de vroegere afzonderlijke
compagnieën. Deze bewindhebbers zouden voor het vervolg gekozen
worden door de Staten der Provinciën uit een voordracht, door de over-
blijvende bewindhebbers op te maken, van drie candidaten (art. 26) 4).
De band van eenheid tusschen deze persoonlijk zoo vrije lichamen werd
gebonden door een college van XVII Gecommitteerden, afgevaardigd
door de Kamers en bij afwisseling zetelend te Amsterdam of Middelburg.
Hun bij art. 2 van het octrooi vastgestelde werkkring — te verhande-
len »alle saecken dese Vereenighde Compagnie aengaendequot; — bestond
voornamelijk in het vaststellen van het aandeel door iedere Kamer te
dragen in de eerstvolgende uitrusting, de verdeeling der retouren, de
toedeeling der te betalen wissels, de vergelijking van de onderlinge
Kamer-rekeningcourant, de vaststelling der uitdeelingen en een aantal
andere maatregelen van algemeen bestuur, welker bespreking te voren
op de beschrijvingsbrieven aan de Kamers werd aangekondigd, met het
oog op de te geven opdracht aan gecommitteerden 5). De besluiten van
dit college werden uitgevoerd door iedere Kamer afzonderlijk.
Meermalen is gewezen op de eigenaardige overeenkomst in decentrali-
satie van deze bestuursinrichting met die der toenmalige landsregeering.
Het blijft evenwel de vraag of men niet te ver gaat, met Mr. S.
MULLER Fz.
dergelijke teekenen van decentralisatie als symptomen van een kartel-
constructie op te vatten 6). Niet dat de kartel-vereeniging dien tijd

i) Een teekenende illustratie van het geünieerde karakter vindt men in de Holland-
sche Consultatien etc. dl. L no.
283. — 2) Zie voor de zelfstandige administratie der
Kamers art.
32. — 3) Beperkt door resolutie van de XVII dato 11 Sept. 1610; 22 Aug.
1612 — 4) Na resol. Holland dato 16 Mrt. 1602 zou deze keuze, wat betreft de Amster-
damsche Kamer, geschieden door burgemeesteren der stad. —
5) G. C. Klerk de
Reus, Geschichtlicher Ueberblick der administrativen, rechtlichen und finanziellen
Entwicklung der Niederländisch-Ostindischen Compagnie
(1894), in de Verhandelingen
van het Bataviaasch Genootschap, dl.
47 blz. 41.— 6) Sociaal Weekblad 16 Jan. 1897.

-ocr page 61-

vreemd zou zijn te achten, want voor de nader te behandelen Noordsche
Compagnie lijkt een dergelijke constructie wel de eenig mogelijke aan
te nemen. Maar het algemeen openstellen van de inteekening in de
nieuwe Compagnie, zonder dat het in de vroegere compagnieën gestoken
kapitaal als zoodanig werd overgeschreven, duidt o. i. op de stichting
van een geheel nieuwe organisatie. Hoe zou anders de »generale massequot;
zijn op te vatten, waarvan men in de concept-octrooien vindt gesproken? i)
Waarom zou anders het Generaal College der Heeren Zeventien
alle zaken,
de Compagnie aangaande, te behandelen hebben ? Maar bovenal, hoe zou
dit College een
algemeen, door alle Kamers uit te keeren dividend
hebben vast te stellen? Veeleer lijkt ons dan ook door de menigte in
het octrooi opgenomen bepalingen, waarbij de zelfstandigheid der Kamers
in bewind en administratie (artt. 12, 29 e. a.) gestipuleerd wordt, te zijn
uitgedrukt, dat men, niettegenstaande het generale karakter der Compag-
nie, een gedeeltelijke autonomie der onderdeelen wilde reserveeren. Hoe dit
zij, het laatste woord in dezen hebben wij niet af te wachten. Gedecentrali-
seerd bestuur of kartel: wat óns voornamelijk interesseert is de verhouding
van aandeelhouders en bewindhebbers ondeding en tot derden. Of men
de resultaten van dit onderzoek de Vereenigde Compagnie of haar
Kamers wil doen betreffen, is van ondergeschikt belang.
Wat is nu het financieele plan van deze reusachtige onderneming? Het
tiende octrooi-artikel antwoordt: »Alle ingesetenen van dese geünieerde
»provinciën sullen vermogen in dese compagnie te participeren, met soo
»nveynige ende veele penningen, als het henluyden sal gelieven etc.quot; 2).
Bij openbare affixie van biljetten zouden de ingezetenen binnen een
maand gewaarschuwd worden, dat de inschrijving gedurende vijf maanden,
mgaande prima Aprilis, openstond. De storting stond te geschieden in
dne termijnen »te weeten ongeveerlijck, een derddepart tot die uitrus-
»tinge voor den jaere sesthien hondert ende drye, noch een derddepart
»voor die equippagie van den jaere XVI^ ende viere, ende het resterende

I) Art. 13 concept-octrooi, afgedrukt bij De Jonge, 1,274. — 2) De citaten zijn naar
üen nauwkeurigen tekst bij van der Chijs. Vergelijking met het origineel, berustend
op het Rijks-Koloniaal Archief onder no. 71, leerde dat de tekst in het Groot Placaet-
ooek van
Cornelis Cau veel te wenschen overlaat.

-ocr page 62-

»derddepart voor die vuytreedinge van den jaere sesthien hondertende
»vyve, een maendt naer dat sy daer van sullen by de Bewinthebbers
»wesen vermaentquot; (art. ii.). Wanneer er meer kapitaal werd aange-
boden, »dan die Navigatie wel soude vereyschenquot;, zouden de inschrijvers
van meer dan 30.000 gulden hun toeleg naar rato en proportie vermin-
derd zien om voor anderen plaats te maken (art. 10).
Zooals men ziet werd het kapitaal niet te voren vastgesteld, maar
het voorbehouden reductie-recht werd evenmin toegepast. Toen primo
September de termijn van vijf maanden was verstreken, bedroeg de
inschrijving in de verschillende Kamers te zamen 6.459.840 gulden i),
waarvan alleen voor Amsterdamnbsp;5- eindtermijn van vol-

storting werd bij resol. der XVII 24 Februari 1603 uitgesteld tot 30
Sept. 1606. De som van 35.251 gld. 16 st. kwam niet binnen en
werd afgeschreven, zoodat het gestorte kapitaal bedroeg 6.424.688 gld.
4 st., welke, vermeerderd met de 25000 gld. recognitie, volgens art. 44
van het octrooi door de Staten genoten als vrijen inleg, opleveren als
kapitaal van de Oost-Indische Compagnie een bedrag van 6.449.688 gld.
4 st. 2). Dit kapitaal onderging slechts de volgende toevallige wijzi-
gingen. Toen in 1664 een belasting werd geheven, door iedere Kamer
te betalen aan de Provincie van haar residentie voor het in haar boeken
voorkomende actiënbedrag, werd door de XVII besloten, daarop af te
schrijven die actiën, waarvoor de eene Kamer bij de andere stond ge-
crediteerd 3). Het overblijvende bedrag van 6.440.203 gld. 6 st. 8 pen.
werd in 1691 4) afgerond tot 6.440.200 gld., waarop het staan bleef.
Deze administratieve procedures kan men niet het karakter van
kapitaalwijzigingen toekennen ; integendeel vindt men, hoe hel actiën-
kapitaal slechts een klein gedeelte uitmaakt van het bedrijfskapitaal, dat
bijna geheel bestond uit op obligatie, of als anticipatie op verwachte
retouren, opgenomen gelden 5). Sinds 1676 kwam de Compagnie boven-

i) Resol. der XVII 24 Febr. 1603. — 2) Deze opgave van Klerk de RS komt
overeen met de aanteekeningen in het Amsterdamsche Inlegboek, te vinden in het
Koloniaal Archief onder no. 3364. — 3) Deze handelwijze, welker noodzakelijkheid
een aardig licht werpt op de eigenaardige structuur der Compagnie, wordt vermeld
in de resol. der XVII 16 Mei en 3 Nov. 1673; 21 Sept. 1677 en Febr. 1678 op de
beschrijvingsbrief. — 4) Resol. der XVII 21 Dec. 1691.— 5)
Klerk de Reus, t. a. p.
blz. 184 vlg.

-ocr page 63-

dien aan geld door als depositobank te fungeeren onder vergoeding van
3 Op dit crediet bleef zij dan ook hoofdzakelijk drijven gedurende
haar gestadigen achteruitgang sinds 1736, een achteruitgang, die in 1798,
het jaar der opheffing, een schuld deed blijken van ongeveer 134 millioen,
dat is bijna een en twintig malen het beloop van haar actiënkapitaal!
Zooals de aankondiging der inschrijving reeds deed vermoeden, waren
de inlegsomraen zeer ongelijk. Inzage van het actiën-inlegboek der
Amsterdamsche Kamer i) doet alle denkbare bedragen zien, varieerend
tusschen 36000 gld. als hoogste grens, en kleine sommen als van 50 en 60
gulden, door meesters ingelegd voor rekening van hunne dienstmaagd 2).
En nog in het laatst van de 18e eeuw vindt men in de transportboeken
aandeelen beneden 100 gld. overgeschreven. Het is noodig — ook in
verband met deze studie — den vollen nadruk te leggen op deze gemak-
kelijk te controleeren feiten, omdat een groot aantal schrijvers 3) vol-
hielden de verdeeling in gelijke actiën van 3000 gld. De gronden van
dit misverstand werden in een vernuftige studie van
AndrÉ Sayous 4)
hierin gevonden, dat de pamflettisten tegen het midden van de 17e eeuw,
besprekend de pernicieuse actiënspeculaties, zich richtten naar hetgeen
zij op de Beurs geschieden zagen, alwaar eischen van verhandelbaarheid
dra brachten tot de samenvoeging of splitsing van actiën tot coulante,
gefixeerde bedragen. Om juist het bedrag van 3000 gld. aannemelijk te
maken, zou ik daarbij willen voegen, dat volgens art. 28 van het octrooi,
als vereischte voor benoembaarheid tot bewindhebber was gesteld het bezit
van één of tweemaal 3000 gulden aan actiën 5), aan welk bezit de titel
van hoofdparticipant was verbonden. Bovendien werd sinds de eerste
octrooiverlenging van 1622 6) aan deze gequalificeerde participanten
in beginsel een uitgebreid controlerecht toegestaan op de handelingen

i) Kolon. Archief no. 3364. — 2) Bakhuizen van den Brink, Studiën over vader-
landsche geschiedenis IV, 242.— 3) Waaronder eenige, wier mededeelingen overigens
niet zijn te versmaden, als:
Pestel, de l\'Espine et lelong, Saalfeld, Schmoller,
e. a. Voor titels hunner werken zie litteratuuropgave. — 4) Le fractionnemcnt du
capital social de la Cie. neerlandaise des Indes orientales. Nouvelle Revue d\'Histoire
du Droit 1901. — 5) Sinds 1648 ook voor de Maaskamers dit bedrag tot 3000 gld.
verminderd. Zie
Klerk de Reus, blz. 28 Reglement op de continuatie van het
octrooi anno 1647 art. i. Gr. Placaetboek I, 547. — 6) Art. i van het reglement
op de octrooiverlenging 22 Dec. 1822. Gr. Placaetboek, I, 539. Zie ook »nadere
ampliatie op de continuatie van het octrooiquot; ibid. 543.

-ocr page 64-

der bewindhebbers, vergezeld van verschillende rechten van inzage, en

de bevoegdheid te stemmen over de rekening en verantwoording _

bevoegdheden, die den weg naar het begeerde bewindhebberschap niet
weinig effenden. Hoe dit zij, de mobiele beursactiën deden licht vergeten
de particuliere familie-aandeelen, van welker ongelijkheid het transportboek
tot op het eind getuigen blijft.

Om de tien jaren moest een »generael slot van rekeninghequot; gemaakt
worden en de openbare overlegging hiervan bij biljetten bekend gemaakt,
»om elcken een te waerschouwen, die over d\'auditie derselver sal be-
»geren te commenquot; (art. 14). Ieder der participanten stond het vrij, na
afloop dezer periode zijn geld terug te nemen (art. 7). De uitdeelingen
aan aandeelhouders waren niet aan bepaalde tijden gebonden, maar
zouden geschieden »alsser van de retouren vijff ten hondert in casse sal
»wesen.quot; (art. 17) i).

Dit zijn de voornaamste gegevens voor de kennis der innerlijke structuur
van de Oost-Indische Compagnie, door het octrooi geboden. Voor 21
jaren werd de vereeniging door de Staten »geaggreëert ende bevestichtquot;,
met een monopolie tot de vaart beoosten Kaap de Goede Hoop en door
. de Straat van Magellaan (art. 34), met de door niets beperkte bevoegd-
heid, op naam der Staten-Generaal »verbintenissen ende contracten te
maken mette Princen ende Potentatenquot; binnen het octrooigebied, aldaar
versterkingen te bouwen, overheden aan te stellen, onder de verplichting,,
van deze aanstellingen bericht te geven, alsmede rapport te doen van
de gemaakte reizen, en bij wijze van inleg, de Staten te crediteeren voor
een bedrag van 25.000 gld.

Voor wij de juridisch-belangrijke nadere détailleering dezer octrooipunten
door practijk en latere wijzigingen onder het criterium der moderne
naamlooze vennootschap bezien, dienen wij vast te stellen, of het ge-
zochte vennootschapskarakter reeds aanwezig is.

Waar berust dus de aansprakelijkheid in deze Compagnie? Na de drie
concept-categorieën, welker samenvoeging tot het definitieve octrooi wij

i) Daar op andere plaatsen in het octrooi gezegd wordt, dat het kapitaal eerst na
tien jaren zou worden terugbetaald, moet hier wel worden verstaan: zoodra 5%
winst aanwezig is.

-ocr page 65-

mededeelden, kan het weinig verwondering baren, dat in de oprichtings-
akte dezer vennootschap de unie-regeling zoozeer op den voorgrond
treedt, dat uit haar inhoud zonder meer, geen antwoord op deze vraag
valt af te leiden. Tot staving van het feit, van nooit geloochende be-
kendheid, dat de aandeelhouders na de volstordng van hun ingeteekende
sommen van elk verder obligo waren bevrijd, beroepen we ons, behalve
op de practijk van het participatie-contract destijds — waarover nader —
op het door aandeelhouders onderteekende contract van inbreng, te
vinden aan het hoofd van het inlegboek der Amsterdamsche Kamer i),
herhaald op de eerste bladzijden der actiën-journalen. Dit contract —
door onze geringe historische ervaring nog niet in druk ontmoet en
daarom hierna als bijlage afgedrukt — verbindt de onderteekenaars
tot niets, dan »de navolgende geteyckende somme op te brenghen ende
»te furneren in drie paeyementen ofte termynenquot; etc. »daer vooren
»verbindende yeder een van (hen)luyden sijn persoon ende goed erenquot;.
Ter bevestiging hiervan, maar vooral tot kennis der aansprakelijkheid
van de immers voor de Compagnie handelende bewindhebbers, raad-
plegend de zeventiende-eeuwsche groot-juristen, stuiten we op het gebrek
van hun verdienste. Zoo scherpzinnig hun bewerking van het Roomsche
Recht, zoo nederig de diensten van hun piëteit hiertegenover, — zoo
hooghartig is van velen hunner de houding tegenover wat zij slechts
terloops aanduiden als »het tegenwoordige gebruikquot;, tegenover de
groeiende moderne rechtsverhoudingen, in het bijzonder van het han-
delsrecht. Het wringen van de nieuwere rechtsverschijnselen binnen de
grenzen van de Romeinsche codificatie 2), die hun een encyclopedie
toescheen, maar niet kon wezen, had tot gevolg dat het nieuwere zee-
recht, het wisselrecht, verzekeringsrecht enz., zich buiten hun leiding en

i) Op het Kolon. Archief onder no. 3364. — 2) Vgl. dienaangaande de met onver-
makelijke polemiek van
Willem SCHORER, Vnloog over de ongttijmdhtid omer hedejidaagsche
rechtsgeleerdheid en prahiijh.
Bestreden in een vertoog, getiteld : De Eer der HoUandsche natie
verdedigd tegens het vertoog over de ongerijmdheid etc. Door eenen jongen fraktixijn.
Hierna
antwoord van Schorer, getiteld
^^de Jonge Prahtixijn ontmaskerdquot;, waarop valschelijk
ontmaskerde jonge prahtizijnquot;
van dupliek diende. Deze vier strijdschriften, van ruim 400
blzz. te zamen, verschenen in het jaar 1777; van Schorer bij Gülissen te Middel-
burg; van zijn tegenstander L. J.
Vitringa bij Mensert te \'s Gravenhage.

-ocr page 66-

ordening om, in de practijk ontwikkelden. Zoowel immers door misken-
ning van karakter als door verwaarloozing verliest men zijn heilzamen
invloed op forsch opschietende krachten. Trachten wij niettemin met
behulp van hunne terloopsche opmerkingen en aanteekeningen uit de
rechtspractijk een beeld bijeen te leggen van het groeiende vereenigings-
recht, en de plaats daarin van onze Oost-Indische Compagnie.
Als uitgangspunt dient de Romeinsche
Societas, het intern-werkende
maatschapscontract, waar tegenover derden de eene socius voor de
handelingen van den andere in het algemeen niet aansprakelijk was i).
Iets wat op een extern-werkende vennootschap lijkt, kreeg men door de
praepositio institoria, waarbij de contractueel-aangestelde institor last
kreeg, binnen bepaalde grenzen rechtshandelingen voor den praeponens
te verrichten: institor appellatus est ex eo, quod negotio gerendo instet 2).
Zoovelen een institor hadden aangesteld, werden door diens handelingen
binnen de grenzen der lex praepositionis solidair aansprakelijk 3). Stelden
dus verschillende socii een hunner of wien anders als institor tot ma-
gister societatis 4) aan, dan kreeg men als effect een verhouding, die
gaat lijken op de latere firma.

Hetzelfde vinden wij nog uitdrukkelijker geconstateerd als uitvloeisel
van de
praepositio exercitoria. Hij, voor wiens rekening een schip vaart,
de exercitor 5), is mede aansprakelijk voor zekere verbintenissen van
den door hem aangestelden kapitein : magistrum navis enim accipere
debemus, cui totius navis cura est mandata 6). Stellen nu meerdere
reeders een hunner of een vreemde tot magister aan, dan zijn zij voor
diens contractueele verbintenissen, vallend binnen zekere grenzen, solidair
aansprakelijk door de
actio exercitoria 7). Aan derden blijft de keus of
zij direct den persoon met wien zij handelden aan willen spreken, of
gebruik maken van de
actio institoria of exercitoria 8). Zoodra echter
de vennooten gezamenlijk pro indiviso de taak van magister navis ol
magister societatis op zich nemen, dan vervalt deze solidaire aanspra-

I) 1. 82 Dig. 17, 2. — 2) 1. 3 Dig. 14, 3. — 3) 1. 13, 14 Dig. 14, 3. — 4) 1.14 Dig. 2,14. —

5)nbsp;Exercitorem dicimus sive dominus sit sive a domino conducit. 1.1 J 15 Dig. 14, i _

6)nbsp;1. I § I Dig. 14, I. — 7) 1. I- h 25 Dig, 14, I. cf. 1. 7 ? 5 Dig. 4, 9, -1 8) 1. r
% 17 Dig, 14,
I. — VOET citeert nog 1. 7 § 11 Dig. 14,3 (?).

-ocr page 67-

kelijkheid : neque enim invicem sui magistri videntur i). Zondert men
enkele op zichzelf staande gevallen van solidaire aansprakelijkheid voor de
handelingen van zijn socius uit — zooals dat van geassocieerde slavenhande-
laars, van geassocieerde argentarii 2) — dan zijn dit de eenige constructies,
waardoor het Romeinsche vennootschapscontract zijn intern karakter om-
hangen kon met eigenschappen, die den schijn gaven van extern-werkende
associatievormen.

Hoe nu hebben onze groote juristen de in hun tijd opgroeiende externe
vereenigingsvormen, als de vennootschap onder firma en de naamlooze
vennootschap, beschouwd? In hoeverre hebben zij het kenmerkend
onderscheid tusschen de nieuwe en oude vormen erkend? In hoeverre
het nieuwe met het oude trachten te identificeeren ? Het woord voor-
eerst aan
Voet. In zijn Pandecten-commentaar de bovenvermelde punten
van het Roomsche Recht verrassend helder uiteenzettend, vermeldt hij
telkens in corollaria den toestand »moribus hodiernisquot;. Volgens dat
nieuwere recht nu was de solidaire aansprakelijkheid der reeders voor
de handelingen van hun schipper vervangen door een evenredige aan-
sprakelijkheid, vergezeld van een recht tot abandon 3). Dit vermeldend,
theoretiseert
voet daarbij als reden: dum durum nimis creditum, ex
alieno alium contractu factove teneri ultra id, quod eius fidei curaeque
permisit 4). Overwegende verder, hoe de magister navis slechts een
gequalificeerde institor is te achten, induceert deze rechtsgeleerde nu
eenzelfde recht voor vennootschappen, die het beheer van haren koop-
handel opdragen aan een institor of bewindhebber, en kent theoretisch-
consequent ook in dit geval den vennooten een evenredige aansprake-
lijkheid toe voor diens handelingen, benevens een recht tot abandon van
hun aandeel in het vennootschappelijk kapitaal 5). Wat betreft het eerste
punt der niet-solidaire aansprakelijkheid voor handelingen van den institor,
schijnt ook
de Groot de opinie van voet gedeeld te hebben, daar hij
in zijn beroemde Inleiding 6) »koopluyden tezamen handel drijvendequot; op

i)1.4pr.Dig. 14, i._ 2)1.44} I Dig.21, i; VonSavignv, Obligationen,rechtI, 151 vlg.
—3)pEGR00T, Inleiding tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid III, i n. 38, 39,44.—4)Ad
Ut. Dig. de exercit. act.
(14, i) n. 5. — 5) Ad tit. Dig. de instit. act. ^14, 3) in fine; COREN,
Observationes
40, n. i, 26; van Leeuwen, Rooms-Hollands Regt IV, 2n. 9. —6)Inl.
III,
i n. 39.nbsp;Onbsp;7 y

-ocr page 68-

gelijke lijn stelt met »mede-reeders van een schipquot;. Evenwel, van Groene-
wegen
\'s aanteekeningen op deze plaats citeeren slechts jurisprudentie,
die ten duidelijkste betrekking heeft op de reederij alleen, waar immers
de evenredige aansprakelijkheid in confesso is.

Wat is nu hiervan aan te nemen? Voert men Voet\'s formule gt;dum
»durum nimis etc.quot; streng door, dan zou ook de firma-vennootschap uit
den booze zijn te achten, voor zoover ook daar de vennooten aanspra-
kelijk zijn met meer dan hun inbreng. Maar bovendien, in het kader
van dien tijd alles tot Romeinsch-rechtelijke verhoudingen terugbrengend,
kan men de firma niet anders construeeren dan als een vennootschap,
waarbij de vereenigden elkander onderling de potestas institoria verke-
nen; en volgens
voet zou deze laatste niet meer de solidaire aanspra-
kelijkheid met zich brengen, maar slechts de evenredige met abandon.
Zoo moest
voet er wel toe komen de firma-vennootschap te negeeren
en hij doet dit welgemoed. Wanneer men zich dan ook op dezen jurist
verliet, zou men moeten meenen, dat de externe firma, reeds twee eeuwen
lang in Italië tot bloei gebracht, hier ten lande geheel en al onbekend
gebleven was. Maar, aldus commentarieert een achttiende-eeuwsche rechts-
encyclopedie: »Met eerbied voor dezen braven Rechtsgeleerde gezegt,
»zo gaat het in de Practijcq absolut contrarie doorquot; i).
Dat de practijk werkelijk reeds lang »contrarie door gingquot; blijkt van alle
kanten. Uitdrukkelijk reeds in een advies, onderteekend J.
de Witte
1619 2) met een beroep op de Antwerpsche Costumen (impressae, art.
52) en — let wel — op de Pandectenplaats
de instit. act. Verder door-
loopend in de consultatiën, waar de solidaire aansprakelijkheid derhandels-
vennooten als een bekende waarheid niet eens meer wordt bediscus-
sieerd. In 1707 verklaarde een turbe Amsterdamsche kooplieden, hoe zij de
solidaire aansprakelijkheid van de vennooten eener compagnie »constante-
»lijk hebben zien useeren, zonder van contrarie Coustumen te »wetenquot; 3).
Hier blijkt de
praepositio institoria reeds met het compagnie-ontract

i) Hollandsch Rechtsgeleert Woordenboek van lievens Kersteman e. a. 1768, sub
voce Societeit. — 2) Hollandsche consultatiën, advysen en advertissementen dl.
II cons.
235. Verder dl.
I c. 151, 283, 303 e. a. — 3) Barels, Adviezen over Koophandel
en Zeevaart
II, n, 60 vlg; Handvesten v. Amsterdam 11. 507; Van Der Keessel,
Theses Selectae, n. 703.

-ocr page 69-

te zijn versmolten en daarmee de, zonder meer reeds extern-werkende, firma-
vennootschap tot stand te zijn gekomen buiten onze groot-juristen om. Dit
wat de aansprakelijkheid in de gewone handelsvennootschap betreft i).
Verder susteneert
voet dan een gewoonte, die zou toelaten, dat men
zich van de door hem gestelde persoonlijke, gedeeltelijke aansprakelijkheid
zou kunnen bevrijden, door zijn aandeel in de door een bewindhebber
beheerde vennootschap af te staan 2). Zijn beroep tot staving dezer
opvatdng op
van leeuwen 3) is onontvankelijk, omdat daar over
abandonrecht slechts wordt gesproken bij de reederij, waar het in con-
fesso is. De overige juristen vallen
voet hierin dan ook niet bij, en
de practijk, die in de gewone handelsvennootschappen de solidaire
aansprakelijkheid invoerde, en deze in foro modveerde met een beroep
op de oude insdtoria, geeft al evenmin aanleiding aan te nemen,
dat in de handelsassociatie in het algemeen een abandonrecht zou zijn
ingevoerd. Want het streven naar den verhoogden waarborg voor derden,
gelegen in de solidaire aansprakelijkheid der handelsvennooten, is immers
volkomen in strijd te achten met de toekenning van een stelselmatig
recht van Abandon. Een dergelijk recht, zóó algemeen, als
voet doet,
in de vereenigingsstructuur te interpoleeren, beteekent de totale vernie-
dging van het beginsel: quem sequuntur commoda eundem edam sequi
damna aequum est. Terecht vonnist
van der Keessel 4) dan ook deze
leer als »radoni iuris prorsus contrariumquot;.

Is dan Voet\'s stelling van een gewijzigde institoria verhouding niets dan
een eenzijdig-theoretische inducde te achten van de werkelijk gewijzigde
exercitoria? Een dergelijke weergalooze miskenning der practijk, zelfs
door een
zeventiende-eeuwschen jurist, aan te nemen ware VOET\'s reputatie
oneer aangedaan. Te meer, omdat deze geleerde zelf alle aanleiding tot
dergelijke onderstelling tracht weg te nemen door uitdrukkelijk te ver-
wijzen naar de »mores hodierniquot; 5). Wij meenen dan ook den naam

i) Merkwaardig is het, dat Voet ad tit. Dig. pro socio (17, 2) n. 13 in fine, zijn ge-
volgtrekking herhalend, als het ware zelf in twijfel, »fortequot; inlascht. — 2) Ad tit.
Dig. pro socio (17, 2) n. 15; de instit. act. (14, 3) n. 2, — 3) Censura forensis
I, lib. IV c. 3 n. 10. — 4) Theses selectae, n. 702. — 5) Ad tit. Dig. pro socio
(17, 2) n. 13 in fine, n. 15.

-ocr page 70-

54nbsp;------—

—_______karakter en ontstaan

van den Leidschen professor verschuldigd te zijn. deze moeilijkheid
tot een meer bevredigende oplossing te brengen.
Voet\'s mededeelingen nu, geanalyseerd, werpen naar onze meening een
verrassend licht op de worsteling der oude rechtsgeleerdheid om de
nieuwe practijk in oude vormen in te wringen. Vast staat eerstens, dat
sinds het begin van de zeventiende eeuw ook bij ons de gewone \'han-
delsvennootschap zich onder de solidaire aansprakelijkheid een extern
karakter verovert. Waar
voet dus door zijn algemeene terminologie
ook deze onder zijn beschouwingen betrekt, blijken ze beslist onjuist.

Maar men bedenke, hoe tegelijkertijd door onze Oost-Indische Compagnie

het beroemde voorbeeld werd gegeven van een associatievorm, waarin
— voorloopig zij dit hypothese — de vennooten zich tot niet meer
verbonden dan tot hel bij elkander brengen van een bepaald bedrag in
geld. In oneigenlijken zin — want wij laten het collectieve karakter
hunner directe aansprakelijkheid hier buiten beschouwing — kan men
daar spreken van een beperkte aansprakelijkheid der vennooten. Het
Romeinsche Recht nu, dat in het algemeen de beperking der aansprake-
lijkheid terecht verwierp i) en met name zijn regeling van de institoria
uitdrukkelijk stelde onder het beginsel: »sicut commoda et damnaquot; 2),
bood onder zijn ^ocietas-stelsel geen plaats voor dergelijken vereenigings-
vorm. Op welke wijze zou nu
Voet deze nieuwe maatschappijen toch
geregen krijgen in zijn Pandecten-commentaar? De veranderde rechts-
toestand der reederijen door de invoering van evenredige aansprakelijk-
heid voor de handelingen van den schipper en het recht van abandon
waren bekend, en aan den anderen kant vertoonden de nieuwe actiën-
compagnieën, bovendien in nauw verband met de materieele reederij,
een beperkte evenredige aansprakelijkheid. De tegen de actiën-compagnie
ingestelde actio institoria bood dus een merkwaardige gelijkenis met de
actio exercitoria, zooals door het moderne gebruik gewijzigd. Wilde
Voet nu zoo weinig mogelijk aan het Oude Recht vreemde begrippen
invoeren, dan had hij de beperking der aansprakelijkheid bij de actiën-

-ocr page 71-

compagnieën te construeeren als een abandon van aandeel, en herkreeg
hij zoo tevens, maar nu in anderen zin, de gelijkheid tusschen de in-
stitoria en exercitoria, onder het Roomsche Recht gevonden, in solidaire
aansprakelijkheid. Op deze wijze worden
Voet\'s herhaalde verwijzingen
naar de practijk begrijpelijk, ja, zijn diens beschouwingen feitelijk de
eenige, die een — zij het nader aan te vechten — juridische constructie
beproefden van den nieuwen vereenigingsvorm. Al blijft onhoudbaar
zijn te wijde formuleering, die ook op de destijdsche institoria-constructie
van de firma-vennootschap zou slaan, en dus de firma, zooals die wer-
kelijk ontstond, ontkent. Wil men de verschuldigde eer aan een scherp-
zinnigheid als van dezen schrijver bewijzen en de aangehaalde plaatsen
niet als onbegrijpelijk ter zijde stellen, dan kan men ze niet anders
doen slaan dan op de practijk der actiën-compagnieën. Zoodat wij, voor-
loopig deze verdere constructie latende wat zij is, zouden willen con-
cludeeren, dat het begrip van het slechts tot hun aandeel beperkt obligo
der aandeelhouders ook in de rechtslitteratuur dier dagen te onderschei-
den is, zij het voor een scherper ziende.

Gaan wij verder op onderzoek naar de positie van den bewindhebber ten
opzichte zijner handelingen in naam der Compagnie. Na voorgaande
uiteenzetting van het oud-vaderlandsche vereenigingsrecht, is vlug aan
te toonen, dat hij als zoodanig persoonlijk niet aansprakelijk is. De
bestuurder der actiëncompagnie valt — wie eerder — onder de termen
van den
institor. Was nu naar het Romeinsche Recht aan derden de
keus óf den institor óf diens lastgever aan te spreken i), zoo was
in de vaderlandsche practijk de actie tegen den bewindhebber per-
soonlijk »in ongebruyck ende geabrogeertquot; en kon hij nog hoogstens
op naam van zijn principaal worden aangesproken en uitgewonnen
in diens goederen, voor zoover onder zijn berusting 2). In ieder geval
was dit zoo, wanneer derden konden weten met een bewindhebber of
factoor in kwaliteit te handelen, omdat in deze zaken »steeds gelet

i) 1. 7 § ii Dig. 14, 3; 1. i § 17 Dig. 14, i. ~ 2) Voet ad tit. Dig. de instit. act.
n.
6; coren. Observ. 28 n. 46 vlg; van Leeuwen, Censura forensis I, 1. 4
c. 3 n. 6, 7 ; II, 1.1 c. 33 n. 27; Idem, Aanteekening ad Peckh »van Besettcnquot; IV, n. 12;
van GRoENEWEGEN, De legibus abrogatis etc. ad 1. uit. tit. Dig. de instit. act. (14, 3).

-ocr page 72-

moet worden wiens crediet gevolgd was.quot; De enkele schrijver, die hier-
aan nog twijfelt 1). exerceert slechts met Romeinsche teksten, welke tegen-
over de duidelijke uitspraak eener nieuwe practijk hun gezag verliezen
Voor de Oost-Indische Compagnie komt hier bovendien nog uitdrukkelijk
in aanmerking art. 42 van haar octrooi, luidende: »Item dat men geene
»Bewinthebberen, hare persoonen ofte goederen sal mogen belasten ofte

»becommeren om van deselve te hebben rekeninge van hare administratie

»in de voorscrevene compaignie, nochte ter cause van de gaigen van
»eenige commisen, schippers, stierluyden, bootsgesellen ofte andere per-
»soonen, ten dienste van de compaignie aengenomen, maer die diesaen-
»gaende yet tegens
kenluyden sal willen pretenderen, sal gehouden wezen
»deselve te betrecken voor hare ordinarise rechtersquot; 2),
Wat is de beteekenis hiervan?
Klerk de Reus meent in zijn bekroonde
verhandeling 3): diè vaneen overbodig verbod van eigen-richting, »eigen-
tümlich insofern (es) ganz zwecklosquot;. Het »eigentümlichequot; ligt echter in
zijn interpretatie van dilettant-jurist. Legt men immers de tegenstelling:
hen
niet »becommeren in persoon of goederenquot;, maar wel hen in kwa-
liteit van bewindhebbers 4) »betrecken voor rechtersquot; en vergelijkt men
dan hiermee de geciteerde oud-vaderlandsche practijk, dan is de over-
eenstemming volkomen 5).

Zoodat wij reeds gevonden hebben, dat aandeelhouders slechts hun
aandeel konden verliezen en de bewindhebbers persoonlijk niet aanspra-
kelijk waren. Blijft over, te onderzoeken of de aansprakelijkheid der
aandeelhouders reeds collectief te noemen is, óf dat
VoET\'s constructie
van een persoonlijke partieele aansprakelijkheid, vergezeld van abandon,
de heerschende practijk juist heeft omschreven.

Voor de groote geoctrooieerde compagnieën is een antwoord in eersten

i) Geciteerd door Voet ad tit Di^ dp ïnctw „ /: \\ xt ,

hei Kolon. ArchW. De tekat i„ Tet G ^P L«^

aanleiding tot misverstand, - 3) Geschichtlfoher UeberbS^ .. - 1 zÓÓ

pok Van Rees, Geschiedenis d?r Staathuishoudkunde II, 24!nbsp;quot; 5) Zoo

-ocr page 73-

zin buiten twijfel. Behalve dat de geschiedenis van het ontstaan der Oost-
Indische Compagnie uit de nader te bestudeeren participatie-reederijen aan-
toont, hoe het persoonlijk crediet der participanten van den beginne af
niet de minste rol gespeeld heeft, vermelden-de inlegcontracten uit-
drukkelijk, dat aandeelhouders zich slechts verbonden tot een bepaalde
storting. Zoodra deze was geschied, bleef er geen obligo over, maar
was men slechts recht-hebbende, actie-houder i). Noch bij de insolventie
der eerste West-Indische Compagnie in 1674, noch bij de opheffing der
Oost-Indische met een deficit van
134 millioen, die staatsschulden werden,
is er een poging aangewend, om de aandeelhouders te doen betalen 2).
Ware de aansprakelijkheid der actionisten een persoonlijke geweest, dan
zou men dat jaar wel een algemeene abandonneering der aandeelen
hebben moeten zien plaats grijpen. Hoe reusachtig echter het deficit
ook was, -- hiervan geen sprake. Integendeel ziet men de oude aan-
deelen geconverteerd weer opgenomen in het nieuwe kapitaal. Boven-
dien is een verwijzing naar de publiekrechtelijke corporatieve structuur
dezer groote compagnieën voldoende, om ten minste voor deze iedere
persoonlijke aansprakelijkheid der vennooten af te wijzen 3), En wat
betreft eventueel door ons
te vinden privaatrechtelijke acdën-associades,
voor zoover zij onder invloed der groote compagnieën zullen blijken,
kan ook aan deze de collecdeve natuur harer aansprakelijkheid moeilijk
om
VoET\'s theoretische constructie worden ontzegd. Want wanneer
bewindhebbers het geheele vermogen der vennootschap onder zich hebben,
en daarin kunnen worden aangesproken, is er geen reden denkbaar, waarom
een crediteur, nog wel voor een gedeelte van zijn vordering, naar een toevallig
bekenden aandeelhouder gaan zou, die toch door abandon weer kan ver-
wijzen naar het maatschappelijk vermogen, en die dit zeker doen zal in het
eenige geval, waarin de crediteur reden heeft den bewindhebber te pas-
seeren, namelijk wanneer het vermogen niet toereikend is. In de practijk
bemerkt men dan ook niets van een persoonlijke aansprakelijkheid der

i) Van Hoogstraten, Algemeen etc. Woordenboek, sub voce Actienhandel. - 2) Van
rees
II, 218; Ki.erk de Reus t. a. p. bh. 187 vlg. -3) D. A. Portielje, De socie-
t^te mnominata non confundenda etc. Diss. A\'dam 1834 blz. 67 vlg.

-ocr page 74-

actiehouders. Het bewuste begrip van een collectieve aansprakelijkheid
in het vennootschapsrecht is daarentegen van veel lateren datum. Maar
juist daarom is het VOET eerder als een verdienste aan te rekenen,
dat hij trachtte de verschijnselen, die tegenwoordig door het nieuwere
begrip gemakkelijk worden saamgevat, bijeen te zetten in een uit ou-
dere gegevens opgetrokken constructie, — dan als een tekortkoming, dat
hij het nieuwe gebruik eerst in kon sluiten door een wijdloopige om-
trekking \'van begrippen, op welken weg de practijk zich zelden de noode-
looze moeite geven zou van hem te volgen i).

Wij meenen dus speciaal te hebben afgeleid, dat de Oost-Indische Com-
pagnie vertoont een tot den inleg beperkte
COLLECTIEVE AANSPRAKE-
LIJKHEID der aandeelhouders — en in het algemeen, dat, de aard der
aansprakelijkheid in latere actiën-compagnieën een collectieve genoemd
kan worden. Omdat een tegenovergestelde juridische constructie weinig
meer dan theoretische beteekenis had en in de practijk dan ook zoo
goed als geen sporen heeft kunnen drukken 2).

Vonden wij alzoo in de Oost-Indische Compagnie de grondgedachte der
naamlooze vennootschap terug, en is zij als zoodanig terecht te rang-
schikken in de gezochte ontwikkelingsreeks, — wat men noemt een
moderne naamlooze vennootschap is de Oost-Indische Compagnie nooit

i) Een voorbeeld van de hier bedoelde afwijzing van de persoonlijke aansprakelijk-
heid door de abandon-constructie vindt men in een
Arrest van Ut Hoog Geregtshof U
\'s-Gravenhage 23 Af ril 18 ig,
in welk vonnis o. m. wordt overwogen »dat uit den aard
gt;en handel van (zoodanige) actiën noodwendig voortvloeit, dat de houders derzelve
»niet als associés van eene gewone Handel-societeit, die voor de schulden van de-
»zelve in solidum jegens derden aansprakelijk zijn, moeten gerekend worden, maar
»integendeel, dat zij alleen, als actionisten, met den afstand van hun intrest in de
»Actie-societeit behooren te kunnen volstaanquot; etc. W. IJ.
van Hamelsveld, Ver-
zameling van gewijsden, IV, st.
2, blz. 72. van Hall, Verdediging etc. blz. 17. — 2) In
haar Memorie van Toelichting wegens het toezicht op de naamlooze maatschappijen
{Voorduin VIII,nbsp;sprak de regeering in
1834 de sedert berucht geworden

meening uit, dat er oudtijds hier ten lande niet iets als de N. V. bestaan had, en
grondde zich hiertoe via
Schorer op de plaats, waar Voet zijn opinie over de even-
redige aansprakelijkheid voordraagt. Eenige regels verder lezend, had de regeering
ook diens toekenning van het abandonrecht kunnen ontmoeten, en zou dan niet
gesproken hebben van een aansprakelijkheid »pro rata partequot; zonder meer. Door
de gegevens van de practijk te verwaarloozen, kon zij, reeds staande op het collectieve
standpunt, de dupe worden van
Voet\'s »persoonlijke constructiequot;. Een vergissing,
die haar als steun voor het verdedigde stelsel niet ongelegen kwam, maar haar al
dra door
Van Hall\'s Verdediging etc. werd ontnomen. Zie blz, 4 onzer Inleiding,

-ocr page 75-

geweest, omdat haar twee der nieuwe kenteekenen ontbraken : het te
voren geprojecteerd, staand kapitaal en de aandeel-eenheid, tevens mini-
mum van inleg. Wat het eerste punt aangaat, zoo blijkt uit de gegeven
uitwendige ontstaansgeschiedenis, hoe men octrooi kreeg, zonder dat het
kapitaal op eenige wijze was bepaald. Art.
7 hield bovendien de moge-
lijkheid open, om na tienjaarlijksche termijnen zijn inleg terug te ne-
men. Dat van deze faculteit geen gebruik gemaakt werd i) en het
aandeelenkapitaal feitelijk onveranderd is gebleven, kan een reden zyn,
op deze evolutionnaire onvolledigheid minderen nadruk te leggen dan
Lehmann doet tot staving van zijn theorieën 2). Dat de aandeelen echter
tot het einde toe nooit gelijk geweest zijn, is een door geen enkele over-
weging weg te doezelen jeugdherinnering gebleven.
Leggen wij nu de Oost-Indische Compagnie de relatieve ontwikkelings-
criteria aan, en zoeken wij naar haar overige verwantschap met de
naamlooze vennootschap. Ten eerste wat betreft de aandeelen. De
naam »actiequot;, die op het vasteland onafscheidelijk aan het nieuwe recht
verbonden is, komt het eerst voor bij onze Compagnie, nog niet in het
octrooi, maar, naar de onderzoekingen van
Colenbrander 3), het eerst
in een resolude der XVII van
28 Aug. 1606, en in een transport-omschrijving
van
1607 als »actie ende gerechdcheitquot;. Het recht van den aandeel-
houder, in de latere naamlooze vennootschap verschillende bevoegdhe-
den omsluitend, bevat nog slechts de bloot-vermogensrechtelijke bestand-
deelen n.1. het recht op dividend, meer bijzonder door het nieuwe woord
»acde,quot; en het recht op kapitaalsdeel door het oude »paertquot; aangeduid 4).
De »actiebrievenquot; waren oorspronkelijk de quitanties, afgegeven voor
gedane stordngen
5). De aandeelen waren op naam en vervreemdbaar,
tenzij het debet van hun eigenaar grooter was dan zijn credit 6). De geldige
overdracht moest, volgens Amsterdamsch inlegcontract, geschieden voor
den boekhouder der Kamer met kennis van twee bewindhebbers. Verder

i) In 1607 merkten bewindhebbers al op, dat men door vcrkoopen van zijn aandeel
aan geld kon komen, en dus art. 7 van het octrooi niet strikt behoefde nageleefd.
Men ziet, dezelfde overweging als die aan het vaste-kapitaal-beginsel tot grondslag ligt!
Klerk de Reus t.a.p. blz 12. - 2) Geschichtl. Entwicklung des Aktienrechts, blz.
44. — 3) Ztschr. f. d. ges. Hr dl. 50 blz. 383. — 4)
Lehmann, Entwicklung blz. 66.
— 5)
Lehmann, Entwicklung blz. 77. — 6) Klerk de Reus blz. 176.

-ocr page 76-

moest de boekhouder dan »pertinente notitie in een particulier register
»houden,quot; twee bewindhebbers iedere »partyequot; teekenen, waarna de boek-
houder over mocht dragen. Reeds bij placaet van
27 Februari 1610 1)
moesten de Staten verbieden meer actiën te verkoopen, dan die men
werkelijk bezat en voorschrijven, dat bij reëelen verkoop men de actiën
moest »doen aenteeckenen, leveren ende opdragen ter Camere van de
Compagniequot; binnen den tijd van een maand na verkoop.
Le Long 2)
deelt een dergelijke practijk van overdracht mee, waarbij de verkooper
teekent in het transportboek en daarin quiteert. — Vergelijk met deze
ingeschreven en geteekende transportverklaring en het transportregister
art.
42 K. en art. 36 Co. — Behalve zegelrecht werd een vast transport-
recht geheven door den boekhouder van de Kamer van overdracht.
De uitdeeling der repartitie was oorspronkelijk volgens art.
17 van het
octrooi te regelen naar het binnenkomen der retourlading. Zij geschiedde
dan ook gedurende de eerste jaren zeer ongeregeld, in geld of specerijen.
Bij de octrooiwijziging van
1623 werd het betreffende octrooi-artikel in zoo-
verre gewijzigd, dat het dividend voortaan jaarlijks zou worden uitgekeerd,
mits ha afdoening of behoorlijke vermindering der lasten en schulden
3).
Sinds geschiedde de uitkeering, steeds door de Heeren Zeventien vast-
gesteld, vrijwel geregeld. De laatste uitdeeling in specerijen geschiedde
in
1643. Sedert 1679 sloop het misbruik in, bij gebrek aan contanten, nu
en dan onaflosbare schuldbrieven af te geven bij wijze van dividend.
Meermalen blijkt dan ook meer te zijn uitgekeerd dan beschikbaar was,
met het oogmerk den koers der actiën en daarmee het crediet te doen
stijgen. Wel bleek dit te gelukken uit actiënkoersen als
300 % in 1622,
zelfs in het ongeluksjaar 1672 nog 250 %, in het jaar 1720 niet min-
der dan
1260 % en in 1781 bij de reeds duidelijke débâcle nog 215 %.
Toen het jaar 1782 dan ook de laatste dividend-uitkeering zag, hadden
aandeelhouders ruim
3600 % genoten 4).

1)nbsp;Verscherpt bij placaet 3 Juni 1623. (in 1677 hernieuwd.) Gr. Placaetboek I, 553, 555.

2)nbsp;Le Moine de L\'Espine. De Koophandel van Amsterdam 1801, dl. II, 93— 3) Nadere
ampliatie van het reglement op de continuatie. Gr Placaetboek I. 543. — 4)
Heeres
in de Encyclopedie van Ned.-Indië s. v. Compagnie.

-ocr page 77-

Een dergelijke ontwikkeling in de richting der naamlooze vennootschap
biedt de geschiedenis der rekening en verantwoording in haar verband
met de beheersorganisatie. Gedurende de eerste 21 jaar hadden de parti-
cipanten geen schaduw van invloed of contrôle en was alles in handen
van de 73 (later 60) bewindhebbers, die volgens art. 26 van het octrooi
door de Staten der Provincie moesten gekozen worden uit een voordracht van
bewindhebbers. Maar reeds vóór de definitieve vaststelling had Holland
deze keuze, voor zoover Amsterdam betrof, opgedragen aan de burgemees-
teren dier stad, en bij resolutie der Staten-Generaal van 26 Maart 1602 werd
ditzelfde beloofd aan andere steden, die het verzoek zouden doen. Zoo-
dat de bewindhebbersplaatsen in handen kwamen van de regenten-familiën.
Verder bestond de bezoldiging der bewindhebbers in een provisie van
i % niet alleen der retouren, maar, vreemd genoeg, ook van de uitrustings-
kosten. Het is dan ook wel meer dan toeval alleen, dat geen duidelijke
blik te krijgen is op den toestand van dien tijd, In ieder geval, toen
na den eersten tienjarigen termijn de tijd van generale rekening en
opengestelde uittreding was aangebroken, werd deze geweigerd, —
wat betreft de openlegging der boeken onder overweging, dat deze
staatsgevaarlijk was met het oog op den vijand; — wat betreft de
openstelling der uittreding onder overweging, dat op die wijze de uit-
rustingen door de daaraan te onttrekken contanten belemmerd zouden
worden en het verschaffen dezer faculteit bovendien onnoodig was, daar ieder
die zijn geld vedangde, dit krijgen kon door verkoop van zijn actiën,
welke immers boven pari stonden i). Vooral deze laatste overweging,
immers het motief van het latere staande-kapitaal-beginsel, is een ont-
wikkelingsmoment.

Deze houding van bewindhebbers werd door Staten-Generaal 2) gebil-
lijkt en de rekening uitgesteld tot wanneer zij den Heeren gelegen kwam.
Participanten zwegen. Het wantrouwen groeide, en toen ook de tweede
rekening in 1622 uitbleef, brak de storm los der idee, dat participanten

i) Resol. Holland 17 Juli, 10 Aug 1612; cf. Klerk de Reus blz. 69. — 2) Resol. 31
Juli 1612.

-ocr page 78-

ten minste eenige invloed toekwam. Het actie-begrip buiten zijn oor-
spronkelijk bloot-vermogensrechtelijk participatie-karakter, zwellend tot
het, zij nog vaag, bewustzijn van het moderne lidmaatschap. De pam-
fletten-polemieken teekenen interessant deze botsing van het nieuwere
begrip met den ouden toestand. In hun aandrang werden de partici-
panten door bewindhebbers teruggewezen als onbeschaamden, die hun
neus overal in wilden steken en brutaal genoeg waren »hun eigen heeren
»en meestersquot; ter verantwoording te roepen. Men bedreigde hen, wanneer
zij nog eenmaal zich zulk een onbeschaamdheid permitteerden, in geen
zeven jaren meer dividend te zullen uitkeeren i). Toen participanten
noch van de Kamer van Amsterdam, noch van de Staten-Generaal ant-
woord kregen op hun verzoekschriften, en bovendien het gerucht de
ronde deed, als zou het afloopende octrooi onder de bestaande voor-
waarden voor 50 jaren worden verlengd, brak er een golf pamfletten
los. Waren de »dolerende participantenquot; door de hooghartige aristocra-
ten belachen als »calissenquot; en bankroetiers, zoo vlijmde als antwoord
der, hun recht bewuste, revolutionnairen terug, dat erger dan bankroetiers
diegenen waren te achten, die weigerden aan rechthebbenden hun boe-
ken te laten zien en rekening af te leggen.

In het geciteerde »Discoursquot; — een leger van zwaar-bewapende beschuldi-
gingen — wordt gewezen op werkelijk misbruik door bewindhebbers
van alle, reeds getoonde, zwakke plaatsen van het octrooi: hoe zij
onnoodige kapitalen gelds naar Indië zonden, alleen om hun uitrustings-
provisie te verhoogen; hoe zij de beste waren aan elkaar verkochten
en heimelijk elkaar de leveranties gunden; hoe zij alleen daarom den
verkoop van de actiën rieden, om deze naar zich toe te halen. Wel
zochten bewindhebbers zich tegen dezen rechtvaardigen eisch te dekken
met een beroep op de regeering en het landsbelang, en trachtten zij

I) »Kort Onderricht Der Participanten rechtveerdighe klachten over de Bewinthebbers

»der O.I.Cie. 1622quot;. Kon. Bibl. Catal. Knuttel n. 3355. — Nootwendich Discours
»ofte vertooch aan de Hooch Mogende Heeren Staten Generaal van de Participanten
»der Oost-Indische Compagnie tegens Bewinthebbers
1622quot;. Kon. Bibl. Catal. Knuttel
»n.
3348. — »Copye van eenen brieff van eenen vrient aan den anderen geschreven
»nopende het redres van de Oost-Indische Compagnie
1622quot;. Knuttel n. 3346. — E. a.

-ocr page 79-

zich nu, beleedigd, bij de Staten van een antwoord te verschoonen, maar
door dit alles zouden de doleanten zich niet uit het veld laten slaan,
zoomin als »smitskinderen, die haar van geen voncken ontstellenquot;. Zij
lachten »met den Bulleback die niet en bijtquot;. Het pamflet eindigt met
een fier: »In libera republica liberas oportet esse linguasquot;.
De Staten van Holland oordeelden over dit laatste anders. Na ook bij
gelegenheid van de eerste rekening, vóór tien jaren, de bewindhebbers
bij de Staten-Generaal te hebben vrijgepleit, verboden zij nu tot ant-
woord dit »Discoursquot; als een »fameus libelquot;, stelden een prijs op de
ontdekking van schrijver of drukker, en bedreigden aan lijf en goed,
wie het verder wagen zou bewindhebbers te beleedigen i). Deze prikkel
deed niet anders dan nog een »Tweede nootwendich Discoursquot; verwek-
ken, in kostelijken durf gedagteekend: »In \'t Jaar Een-en-twintich der
»Onghedane Rekeningequot;. Het is een lust dit hartstochtelijk toornproza
nog heden te lezen. Waarom, vraagt de schrijver, razen de bewindheb-
bers zoo »als olie in de panquot; tegen het afleggen van verantwoording?
Weten zij niet, dat »geen lieden met eeren administratie sonder openbare
»rekeninghe begeeren?quot; Of zijn zij bevreesd, dat daaruit zal blijken van
een »novus modus acquirendi, noch in geene rechten maar alleen bij de
»Heeren Gewinhebbers van Oost-Indiën bekend?quot; Waarom stellen zij
zich aan als heeren en meesters van de compagnie, terwijl zij niet meer
zijn dan facteurs, die de zaak der participanten mogen behartigen ? Zoo
woedt het voort, steeds heftiger, om te eindigen met een hoonlach om
het eenig antwoord der beschuldigden, den regeeringsban 2).
De Compagnie, gelijke wapenen vattend, gaf nu een slap-geargumenteerd
»Tegenvertoochquot; 3), hoofdzakelijk wijzend op de politieke belangen van
den staat, dien zij steeds had gediend, en op de onbevoegdheid der aan-
klagers, »als blinden oordeelend over kleurenquot;. De participanten, steeds
geen gehoor krijgend, daagden dan bewindhebbers tot rekening en

i) Placaet 22 Juli 1622. — 2) »Den langh-verwachten Donderslach. Voorsien ende
»voorseyt in den Oost-Indischen Eclipsis. Door Yniant Adamsonquot;. Knuttel n. 3585b-
(nadruk van het Tweede Discours. Knuttel n.3350). — 3) »Tegenvertooch bij eenighe
»Liefhebbers van de waerheyt ende haer Vadcrlandt op scecker vcrtooch bij eenige
»gemiscontendeerde Participanten. 1622quot;. Knuttel n. 3347.

-ocr page 80-

verantwoording. Maar wederom waren het de Hollandsche Staten die
de kracht van dezen laatsten stormloop volkomen braken, door met
opheffing der gemeene rechtsorde hun Hoven te verbieden op eenige
dergelijke vordering in te gaan i). De verslagenen bleken echter weldra
overwinnaars in princiep. Het is de geschiedenis van menige beweging:
eerst gooit het bestaande den eischenden tegenstander ter deure uit,
voelt daarbij diens wassende krachten, en wacht daarom geen tweeden
aanval af, maar haalt hem, vormelijk uit vrijen wil, zelf binnen. In het
reglement op de octrooi-verlenging van 22 December 1622, bij naderen
aandrang van participanten aangevuld door de gewichtige »ampliatie en
»interpretatie van de voorschreven continuatiequot; dato 13 Maart d. a. vlg,
vindt men de veriangens naar meerder recht dan dat van participatie
zonder meer, op vele punten ingewilligd. En hiermee had de naamlooze
vennootschap een gewichtigen stap vooruit gezet.
De achtergebleven generale rekening, de aanleiding tot den strijd, zou
moeten geschieden binnen zes maanden na afloop van het eerste octrooi
»met openen deuren ende vensterenquot;, na algemeene aankondiging. Door,
vanwege participanten gedeputeerde,
hoofd-participanten, d. w. z. diegenen
welke evenveel actiën op eigen naam hebben staan, als vereischt voor
het bewindhebberschap, zal deze afrekening geverificeerd moeten worden
»mette Boecken, Facturen ende andere Documenten daertoe noodichquot;.
Alle overige participanten mogen tegenwoordig zijn, maar spreken noch
stemmen 2). Verder zou voortaan een college van negen gezworen hoofd-
participanten, door de overige alle drie jaren aangewezen, staan over
de jaarlijksche rekening der Kamers onderiing en aan de Heeren Zeven-
tien. Deze laatste rekening, waarnaar de dividenden werden vastgesteld,
is wel met de moderne jaariijksche balans (art. 55 K.) te vergelijken.
Overigens zouden deze Negenmannen zitting hebben in het college der
XVII, om advies te geven in alle »saecken van importantiequot;, de »lecture
»hoorenquot; van de Indische brieven, visitatie doen van pakhuizen en goe-

i) Resol. Holland 22 Dec. 1622, 10 Mrt. 1623. 2) Art. i Continuatiereglement 22
Dcc. 1622, uitgebreid bij ampliatie 13 Mrt. 1623. Gr. Placaetboek I, 539 vlg.

-ocr page 81-

deren, waarvoor hun vacatiegeld werd toegestaan als aan bewindhebbers i).
Zoo is er weinig twijfel mogelijk, of men heeft in deze instelling het
voortype te zoeken van het, aan den oorspronkelijken Code de Commerce \\
vreemde, commissariaat (art. 43 K.) 2). Verder wordt de invloed der
aandeelhouders op de keuze van bewindhebbers principieel erkend. De
voordracht van drie personen aan Staten of burgemeesteren, vroeger
uitsluitend door bewindhebbers opgemaakt, zou voortaan geschieden
door een kiescollege, samengesteld uit de blijvende bewindhebbers en
een gelijk aantal hoofdparticipanten, aangewezen door gemeene partici-
panten 3). Overigens periodieke gedeeltelijke aftreding van bewindhebbers
om de drie jaar. Behalve dat aan de uitrustingsprovisie en de mis-
bruiken van onderlinge levering der bewindhebbers een einde werd
gemaakt, bepaalde de ampliatie, dat de dividend-vaststelling voortaan
jaarlijks zou geschieden.

De latere octrooiverlengingen brachten geen essentieele veranderingen
in de besproken organisatie. Alleen verving die van 1647 de provisies
van bewindhebbers, zoo mede die van de gezworen hoofd-participanten,
door een vast salaris. Het tienjaarlijksche algemeene overzicht werd
tevens vervangen door een generale rekening om de vier jaren 4).
Niettegenstaande deze wijzigingen heeft de Compagnie haar aristocratisch
karakter nooit verloren. De wijze waarop de ini623 binnen zes maanden
bevolen generale rekening na alleriei moeilijkheden ten slotte in 1625,
zonder voorlezing, buiten tegenwoordigheid van pardcipanten, werd af-
gesloten s), bewees al te zeer, hoe weinig de bewindhebbers van zins
waren ernstig toezicht op hun handelingen te dulden. Participanten ver-
loren door de hooge dividenden — aanwezig of niet, toch uitgekeerd —
hun prikkel tot controle. Hoofd-participanten hebben evenmin ooit blijk
gegeven hun commissarieele macht zelfstandig tegenover bewindhebbers
te hebben uitgeoefend 6), aangewezen en begeerig als zij waren om zelf

i; Art 5 Reglement en ampliatie. — 2) Van der Chijs t. a. p. blz. 156 ziet oom-
missarissen mm juist in de, bij art. 16 van het octrooi genoemde, provinciale agenten.
— 31 Art. 3 Continuatie-reglement. —4) Continuatie 22 Juni 1647. Gr. Placaetboek I,
S4S- — 5) Klerk de Reus t. a. p. blz. 75. — 6) Idem, blz. 46.

-ocr page 82-

het ambt eens te bekleeden. »Licht- und Luftscheuheit war, so lange die
»Compagnie bestand, ihr Kennzeichenquot; karakteriseert
Klerk de Reus, naar
wiens uitgebreide onderzoekingen wij overigens bewonderend verwijzen.
De verdere geschiedenis der O.-I. Cie. is voor deze beschouwingen van
geen belang. Na in 1602 de hoofdgedachte der naamlooze vennootschap
met onmiskenbare duidelijkheid te hebben uitgesproken, na in 1622 het
medezeggensrecht harer deelgenooten in beginsel te hebben erkend,
verstarde onze groote Compagnie als naamlooze vennootschap: zij be-
leefde de volle ontwikkeling dezer moderne associatie, maar deze ging
buiten haar om; zelf nam zij daaraan geen werkzaam deel. Haar ge-
dachte werd door jongeren overgenomen en vervolmaakt.

Vonden wij dus de Oost-Indische Compagnie als een krachten-resultante,
die duidelijk de gezochte richting toont, zoo kan wellicht een onderzoek
naar den aard der componenten begrijpelijk maken, aan welke dier
factoren deze onmiskenbare richting naar de naamlooze vennootschap
in hoofdzaak is te danken, en welke de oorzaak is, dat de Compagnie
dit associatiebegrip niet tot zijn vollen modernen omvang uitgebreid ver-
toonde. Zoo kan men niet rusten voor men behalve de bedding van een
stroom zijn bronnen kent.

Wat was het karakter der voorcompagnieën, uit wier samensmelting wij
de Vereenigde Oost-Indische Compagnie hebben zien ontstaan
? Van
der
ChijS merkt op: wanneer men in het octrooi van 1602 de organisatie
van den handel reeds in zooveel opzichten ontwikkeld ziet, komt men
dadelijk tot het besluit dat deze reeds voor het octrooi geboren is 1).
Dit klemt temeer, nu sinds den arbeid van
van der Chijs de over
het octrooi gehouden beraadslagingen zijn gepubliceerd en men daarin
steeds getwist vindt over de unie-bepalingen, maar nergens met één
woord over een wijziging der innerlijke constructie vindt gesproken.
Om deze gissing waar te maken, willen wij in het kort de geschiedenis
dezer voorcompagnieën nagaan en zoeken naar de volgens
Heeres zoo
schaarsche aanwijzigingen van haar juridisch karakter.

I) t. a. p. blz. 147.

-ocr page 83-

Toen Houtman uit Lissabon de kennis van de groote vaart naar het
vaderland had meegebracht, vereenigden in 1594 zich negen Amsterdamsche
kooplieden tot het uitreeden van schepen »op de landen liggende voorbij
»de Cabo de Bona Esperanzaquot; i). Deze eerste Oost-Indische Compagnie
is bekend onder den naam van
Compagnie van Verre. Zij verkreeg van
de Staten van Holland vrijheid van tollen, convoyen en licenten, boven-
dien eenige kanonnen, en crediet om bij de steden het overige geschut
te leenen. Na haar eerste reis werden in 1598 dergelijke voorrechten
aan de Staten-Generaal en die van Holland aangevraagd en verkregen
door een vereeniging, die zich noemde de
Nieuwe Compagnie, eveneens
te Amsterdam 2). Toen beide compagnieën met een nieuwe uitrusting ge-
reed waren, smolten zij samen tot de zgn.
Oude Compagnie in 1598.
Het kapitaal bedroeg toen reeds bijna 800.000 gulden en was in 1599
tot ruim anderhalf millioen gestegen. Zoodra deze Oude Compagnie
een welgeslaagde reis te boeken had, wendde zich den 28 Augustus
1599 tot de Staten-Generaal een nieuwe reederij, welke men
Nieuwe
Brabantsche Compagnie
heette, als voornamelijk door uitgeweken Ant-
werpsche kooplieden onder leiding van
Isaac Le Maire opgericht. Deze
Compagnie vroeg en verkreeg haar voorrechten voor twee reizen mits
»precyse op China varendequot;, een beperking, waaraan zij zich weinig
heeft gestoord. Na scherpe concurrentie en een verzoek van de Oude
Compagnie aan de Staten van Holland om een zesjarig octrooi op
Bantams), waarover de beraadslagingen niet tot een gevolg leidden,
werd »door intercessie ende instantiequot; van de Amsterdamsche burge-
meesteren in 1600 een combinatie teweeggebracht van de Oude en
de Brabantsche tot de zgn.
Oost-Indische Compagfiie te Amsterdam 4),

i) Voor zoover niet anders aangegeven, steunen wij op de hss., afgedrukt bij De
Jonge, Opkomst I. — 2) Dat naast deze nog andere compagnieën moeten zijn opge-
richt, blijkt uit de beschikking van de Staten-Generaal (lo Jan. 1598), waaraan
als voorwaarde werd verbonden het uitbrengen van rapporten »gelicke alle andere
»compagnien naar Oost-Indien reysendequot;. — 3) Resol. Holland 25 Aug. en 9 Sept.
1599. Zie
De Jonge I, 105. — 4) Volgens Heeres (in Encycl. Ned. Indië) zouden
hierin voorloopig zijn opgenomen de »gemene coopluyden der steden van Alcmaer,
«Hoorn en Enkhuizen ende generalijk residerende in West-Vriesland en het Noor-
nbsp;^ler verzoekschrift aan Staten-Generaal bij De Jonge I, 218. Uit hun

in de Oyl. Cie. verkregen eigen Kamers zou men eerder het bestaan van afgeschei-
den reederijen onderstellen.

-ocr page 84-

welke door de vroedschap gesterkt werd met een verbod van alle
toerustingen ter stede buiten haar om i). Deze is de latere machtige
Kamer van Amsterdam der geünieerde Compagnie.
In Zeeland waren eveneens na Houtman\'s gelukte tocht twee Compagnieën
opgerezen. Een te
Veere in 1597 onder leiding van de Moucheron 2);
een te
Middelburg onder burgemeester Adriaan Hendrikz. ten Haeff in
1598. Toen de laatste compagnie in 1600 aan haar tweede uitrusting
werkte, had er van beide een samensmelting plaats tot een
Zeeuwsche
Compagnie,
de latere Kamer van Middelburg.

Te Delft vereenigden zich in 1601 eveneens eenige kapitalisten, welke
met Rotterdamsche Oost-Indievaarders 2) over een fusie beraadslaagden.
Van beide groepen is niet verder bekend, dan dat zij, voor het tot een
definitieve uitrusting kwam, werden opgenomen als Kamers van de
Maze in de geoctrooieerde Unie.

Waren dit de componenten van de geünieerde O.-LCie, zoo wagen we
nog een enkel, nader te motiveeren, woord over de zgn.
Magellaansche
Compagnie\'én.
In 1597 richtte de Rotterdammer Pieter van der Hagen
en Comp, zich tot Johan van der Veken, die met zijn vrienden de
som van 267.000 ponden (Vlaamsch) in een onderneming waagde, welke
evenals de overige Oost-Indievaarders de hulp van de Staten-Generaal
verkreeg 3) om door de straat van Magellaan eerst de westkust van
Amerika en dan Oost-Indië aan te doen. Deze onderneming mislukte.
Een dergelijke poging werd in 1598 te Rotterdam begonnen door OHvier
van Noort en Pieter Claesz. van Ylpendam eveneens met vrijdom en
ondersteuning. Vóór deze reederij haar schepen in zee stuurde, ver-
eenigde zij zich nog in 1598 met eenzelfde onderneming, te Amsterdam
begonnen onder de beide Coeckebakkers c. s. onder den naam van
Maggellaansche Compaqtiie. Bij art, 34 octrooi der geünieerde O.-I.Cie
werd aan deze zelfstandig blijvende compagnie toegestaan, de haar in 1598
geconcedeerde vier reizen, waarvan slechts één volbracht was, binnen

i) Resol. vroedschap 9 Dec. 1600. v. d. Chijs t. a. p. blz. 94, — 2) Zie request van
deMoucheron 1597, bij
DE JoNGE I, 221. — 3) Resol. 23 Dec. 1597; 7 Jan. 1598. De
Jonge I, 122.

-ocr page 85-

vier jaren, voor hoelang de concessie liep, alsnog te exploiteeren. Van-
daar gedurige processen tusschen beide lichamen over door de O.-I.Cie.
beweerde schending van haar octrooi.

Deze te zamen zijn de min of meer bekende compagnieën, na Houtman\'s
tocht plotseling verrezen, welker juridisch karakter vast te stellen ons van
belang lijkt. De gegevens hiertoe zijn van ijzingwekkende schaarschte. Ons
Koloniaal Archief biedt meer gegevens voor den handel uit deze periode
dan voor de structuur der handelslichamen. Maar trachten we.
Als juist is ten eerste aan te wijzen de boven geciteerde gissing,
dat tegen het jaar 1602 de voorcompagnieën, wat hun samenstelling
betreft, op gelijke lijn te stellen zijn met de latere Kamers. Hiertoe
vonden we i) een copie der voorwaarden, waarop »vrienden ofte
»liefhebbers van \'tghemeene bestequot; mochten deelnemen aan de uitrus-
ting, te ondernemen door de Vereenigde Zeeuwsche Compagnie tegen
November 1601, gedateerd 9 April 1601. Deze uitrusting was de tweede
na de vermelde fusie van Middelburg en Veere 2), de laatste voor 1602.
In dit, door ons als eerste Bijlage afgedrukte, stuk verklaren een veertiental
»contractantenquot;, dat zij van zins zijn ook weer voor een derde reis een
som gelds bijeen te brengen. Zij stellen aan »eenighe vrienden ofte
»liefhebbers van \'t gemeene bestequot; de gelegenheid open »inne te
»brenghen in dese compagnie alsulcken somme als henlieden believen
»sal te teickenenquot; en zullen tevens persoonlijk verklaren hoeveel ieder
hunner wenscht te storten. Overigens bedingen »contractantenquot; zich de
volledige administratie d. i. het bewindhebberschap, zonder eenige controle
dan die, welke over door hen geordonneerde betalingen wordt toegestaan
aan gequalificeerde participanten. Zij genieten voor hun moeite één
percent van de inkomende goederen (retouren) en betalen daaruit een
boekhouder 3). — Men ziet hierin werkelijk een dergelijke vereenigingswijze
als van de latere geoctrooieerde Compagnie: zij die het initiatief nemen,
bedingen hiervoor het bewindhebberschap, maar als compagnons staan
de overige participanten met hen op gelijke lijn. Zelfs wat het principieele

i) Kolon. Archief onder no. 70. -- 2) Genoemd bij De Jonge I, ii9- — 3) Vgl.
art.
31 octrooi 1602.

-ocr page 86-

controlerecht van hoofdparticipanten en de juistere bezoldiging der be-
windhebbers betreft, staat deze Zeeuwsche Compagnie reeds op een hoogte,
die de Geünieerde eerst in 1623 bereikt. Genoemd stuk maakt dus be-
grijpelijk, waarom bij de beraadslagingen over het
gemeene octrooi geen
woorden vielen over een reeds in de praktijk gekende innerlijke samen-
stelling, maar verschuift de vraag naar den oorsprong van een dergelijke
associatie naar vroeger jaren. Gaan we daarom nog een jaar terug en
bij gebrek aan verdere gegevens uit de Zeeuwsche compagnieën naar
hetgeen van haar Amsterdamsche zusters bleef bewaard, dan begint een
lichtend antwoord te schemeren.

Toen de Amsterdamsche vroedschap in 1600 de vereeniging der Oude
en Brabantsche Compagnieën tot stand bracht, stelde zij daarbij vast,
dat »in gevalle yemand van de bewinthebberen hem aan de voorsz.
»combinatie nyet soude genougen ende
ouersulx zijn ende zyne partid-
^panten penningen
daeruyt mede begeren te treckenquot;, de stad voor deze
penningen suppleeren zou i). Dit was den negenden December 1600.
De terugslag hierop is te vinden in een klad-resolutieboek 2) van de
Oude, na de samensmelting gewoonweg genoemde Oost-Indische Com-
pagnie te Amsterdam, waar men vindt: »Op den 30^\'=quot; Decembris anno
»1600 sijn by de bewinthebberen innegebracht de nabeschreven sommen,

»die elck van henluyden so voor hem selven als voor zijne medepartici-
»panten in de acht gecombineerde schepen gedestineert naar Achin in
»Sumatra sal heriderenquot;. Dan volgen de namen van achttien bekende
bewindhebbers afzonderlijk, ieder met een aanzienlijken inleg, te zamen
ruim zeven en een halve ton gouds, waaronder »de nieuwe bewint-
»hebberen te samenquot; met een inleg van 420.000 gld. Onmiddellijk daarna
de volgende gewichtige resolutie:
gt;0p dennbsp;Decembris anno 1600

ns ter vergaderinghe van den bewinthebberen gearresteert, dat ingevalle
^eenighe van hunne partidpanten, in de sommen hier
vooren innegebracht
begrepen, in gebreecke mochten blyven om hunne belooffde sommen te
^voldoen, dat de bewinthebber daeraff sal sijn gevrijt, mits de persoon

1)nbsp;Resol. vroedschap 9 Dec 1600. fol. 325. Zie v. d. Chijs t. a. p. blz. 94. -

2)nbsp;Nov. 1598-einde 1600. Kolon. Archief onder no. 9 in fine.

-ocr page 87-

■sgt;ende sijn beloo;ff-de somme nominerende. Ende dat fdetemin d actie tegen
■»den onwillighen sal blyven gereserveerd.

Deze plaatsen bewijzen afdoende, hoe deze Compagnie feitelijk een ver-
eeniging was van de bewindhebbers, en hoe zij ieder opkwamen met
geld van zich en van, aan de compagnie onbekende, medeparticipanten.
Eigenaardig vindt men dan ook ónder de hoofdbedragen, waarvoor be-
windhebbers staan gecrediteerd, hier en daar, nader bijgevoegde getallen
van enkele honderden guldens, ongetwijfeld van later bijgekomen partici-
panten, maar steeds op naam van den bewindhebber i). Blijkt dus, dat
iedere bewindhebber in afzonderlijke belangengemeenschap stond met
eigen participanten, maar de Compagnie als zoodanig was saamgesteld
uit bewindhebbers. De slotclausule bewijst echter reeds hoe, in het
noodgeval, de gemeene compagnie zich een actie reserveerde tegen de
participanten van haar leden.

Men kan de geciteerde plaatsen met nog andere vermeerderen, die
echter, op zich zelf beschouwd, het betoogde minder duidelijk voor oogen
stellen. Zoo wijzen we nog op een besluit van 26 November 1601, te
vinden in een later resolutieboek der Amsterdamsche Cie. 2), en ten
slotte op een resolutie van de Delftsche Compagnie dato i October
1601 3), waarin bewindhebbers besloten een begin te maken met de
uitrusting, nader omschreven »by den principaelen contracte (door hen)
»te dyen fyne
onde nialcanderen geslotenquot; etc.

Gaan wij nog verder terug, dan wikkelt zich de compagnie-verhou-
ding steeds meer uit. In het net-resolutieboek van de Oude Compagnie 4)
vindt men, tusschen 29 Nov. 1599 en i Jan. 1601, een staat der: »Namen
»ende sommen van de bewinthebberen deser compangnie, voorsoveele
»elcx van henluyden met syne participanten in de tweede voyage naer
»Oost-Indien gedaen herideert. De verhoginghe van dien. Mitsgaders \'t
»geheele capitael so by den voornoemden bewinthebberen tot de uytre-

1)nbsp;Zelfs in het reeds zoover ontwikkelde Zeeuwsche contract 1601 vindt men een
der participanten, die teekent »voor mij ende mijn geselschapquot;. Zie Bijlage I. —

2)nbsp;2 Oct. 1601—II April 1602. Kolon. Archief onder no. 47. — 3) Resolutieboek
I Oct. 1601—15 Mei 1602. Kolon. Archief onder no. 69. — 4) 19 Juli 1599—11 Oct.
1601. Kolon. Archief onder no. 10,

-ocr page 88-

»dinghe ende ten behoeve van de vierde voyage naar Oost-Indien te
»doen, sall werden gefurneertquot;. Dan volgen drie staten, waarop het
gemeenschappelijke kapitaal verdeeld is over dezelfde achttien namen,
als vermeld in de klad-resolutiën.

Blijkt dus, dat sinds de tweede uitrusting in 1598 (de eerste was van
de Cie. van Verre, in 1594 opgericht, waarover nader) tot aan de laatste
in
1601 I) de compagnie als zoodanig slechts was een vereeniging van
bewindhebbers, die ieder een aantal eigen participanten achter zich
hadden en wel een vereeniging, waarin het persoonlijk element zeer op
den voorgrond treedt, getuige de interessante resolutiën betreffende de
onderlinge verdeeling der werkzaamheden 2).

De juistheid hiervan zien we nader bevestigd aan de Maggellaansche
Compagnieën. Toen de uitrusting van Jan van der Veken en Pieter
van der Haegen »ende haere compagniequot; van 1597 volkomen mislukt
was, bood eerstgenoemde den Staten van Holland een verzoekschrift 3)
aan, daarin o. m. mededeelende, dat »suppliant aan van der Haegen
»heeft geprovideert, so van den synen als andere syne vrindenquot; de
som van 267.000 pond, tot een reis, welke, zoo geslaagd »soude
»hebben gestrekt tot voordeel ende advantagie van de gemeene lande,
»vuytrusters ende compagnie derselverquot;. Men ziet ook hier, hoe de com-
pagnie op de tweede plaats staat als belanghebbende, maar de vereeni-
ging zelf tusschen enkele kooplieden tot stand kwam. Nog duidelijker
komt dit uit in de Magellaansche reederij van Olivier van Noort en
Jacob Claessens, wier verzoekschrift aan de Staten-Generaal op hun
eigen naam, zonder vermelding van eenige compagnie, inkwam en be-
handeld werd 4), terwijl Van Noort bekend was als »homo diu perditus
»moribus et fortunaquot; 5) en zeker niet met eigen kapitaal kon werken.
Eenzelfde opmerking treft de Amsterdamsche Maggellaan-vaarders
Coeckebakker 6). Na de vereeniging dezer twee reederijen tot de Magel-
laansche Cie. is de nagewezen ontwikkeling ook hier te onderstellen
en treft men een verzoekschrift van »bewinthebberen en participantenquot; 7).

i) De Jonge I, 107. - 2) Resol. Oude Cie. 23 Aug. 1599. - 3) De Jonge I, 240.
- 4) Resol. St. Gen. 23, 24 Dec. 1597.
- 5) Ue Jonge I, 125. - 6) Resol St Gen
9 Juni 1598; resol. Holland 24 Juni 1598. - 7)
De JongÊ I, 126

-ocr page 89-

De gezochte analyse kunnen we voltooien met hetgeen ons bekend ge-
bleven is van de eerste reederij: de Compagnie van Verre. Reeds apriori
zou men mogen afleiden, dat haar samenstelling dezelfde was, als die
wij na haar uitbreiding tot Oude Cie. hebben aangetroffen. Nadat reeds
17 Mei bij de Staten van Holland een voorloopig verzoek was ingekomen
van vier kooplieden i), werd er in hét najaar door negen »coopluyden
gt;ende poorters tot Amsterdamquot;, (waarvan wij zeven namen terugvinden
in de Oude Cie.), als »bewinthebbers ende medereders van de nyeuwe
»schepenquot; een verzoekschrift gericht tot de Staten van Holland en Z.Exc.
Graaf Maurits van Nassau tot het leenen van geschut 2). In dit, ons
bewaarde, request 3) spreken supplianten van hun »fauteurs, beminders
»van \'s lants welvarenquot;, later in de Zeeuwsche resolutiën 4) »hunne mede-
gt;standersquot; genoemd. Behalve de bemanning, die rechtstreeks als partici-
pant in de compagnie werd aangenomen 5), schijnen dan ook de penningen
voor het meerendeel door iederen bewindhebber op eigen naam te zijn
ingebracht en blijkt de grondgedachte van de participatie-verhoudingen
deze te zijn, dat participanten »altzamen moeten tevreden zijn met
»alsodanigen verklaringhe als by \'t collegium zall worden gedaenquot; 6).
Bij gebrek aan andere stukken is het dan ook eigenaardig op te
merken, hoe in alle desbetreffende resolutiën van Holland 7) gesproken
wordt van deze supplianten als »bewinthebbers ende medereders der
»nieuwe schepenquot;, niét »bewinthebbers der compagniequot;, zooals later. En
participanten worden slechts een enkele maal genoemd als »hunne con-
sortenquot;. Ten slotte, om te bewijzen het persoonlijk karakter dezer
reeders-associatie en tevens, hoe hier geheel afwezig was het latere be-
grip, dat bewindhebbers slechts hun compagnie verbonden, produceeren
wij een schuldbekentenis van deze »principale reedersquot; voor, van de stad

i) Resol. Holland 17 Mei 1594. Verzoekers kwamen: »soo voor hen selven als
»uyt den name van hare consorten.quot; —
2) v. d. Chijs schijnt dit request reeds
vóór
17 Mei te stellen. Dit is onwaarschijnlijk, omdat de daarop genomen beschik-
king van Holland dateert van
9 September en omdat in het request reeds over
een schip als voltooid gesproken wordt; maar bovendien vindt men erin vermeld
de inname van Groningen, die eerst van i Augustus dagteekent. Overigens spreekt
het request van
Negen supplianten, de resolutie van 17 Mei van Vier. — 3) De
Jonge I, 201. — 4) Resol. Zeeland 2 Oct. 1596. — 5) Artikelbrief van Maurits
art.
23, bij De Jonge I, 210. — 6) Art. 24 Artikelbrief. — 7) 17 Mei, 9 Sept.,
31 Oct., 19 Dec. 1594; 7 Febr. (11 Mrt?) 1595.

-ocr page 90-

Edam te leen ontvangen geschut. De hoofdinhoud van dit op 3 December
1594 gedateerde stuk luidt: i) » Wy etc.
mor ons zeiven ende als bewint-
•»hebbers van de schepen, gedestineert
etc. bekennen by desen etc. ontfangen
Dte hebben twee metale stucken
etc. ende belouven etc. de voorschreven
^stucken
etc. costeloos etc. te restitueren oft die waerde van dien te
^betalen
etc. daervooren verbindende eeti voor all ende elck alsprincipael
^alle onze goederen, present ende toecomende, gheene utgesondert, renon-
ceer ende tot dien syne beneficium ordinis, divisionis et excussionis
etc.quot;
Aan de hand van deze gegevens zullen virij zoo dadelijk den ontwikke-
lingsgang van stap tot stap kunnen volgen. Ter juistere appreciatie en
rangschikking der ontmoete rechtsverhoudingen diene vooraf het volgende.
Het is van geen naderen steun behoevende zekerheid, dat eerst na den
val van Antwerpen in 1585 de groot-kapitalisten zich in ons land
neerzetten. Onze beroemdste handelsheden als Isaäc Ie Maire, Balthazar
de Moucheron, Willem Usselincx e. a. waren Antwerpenaren van ge-
boorte. Gedurende de jaren van onze voorcompagnieën is het hiin
rustelooze arbeid en organisatie-talent, die overal naar voren breken.
Zoo bedenke men, hoe de zgn. Brabantsche Compagnie haar naam te
danken had aan dit geslacht. Daar nu gedurende dezen tijd een codi-
ficatie van handelsrecht absoluut ontbreekt in de Noord-Nederlandsche
steden, is het de waarschijnlijke overplanting van rechtsgewoonten tegelijk
met het Antwerpsche kapitaal, méér nog dan een gelijke handelssituatie,
die het Antwerpsche recht voor ons van practisch belang doet zijn.
Het is dan ook begrijpelijk, dat in een, dato 1619 te Amsterdam gegeven,
rechtsgeleerde consultatie 2) betreffende de Antwerpsche Costumen over-
wogen wordt, dat ze »in de zaken den koophandel aangaande hier ter
stede in groote achtinge genomen werdenquot;. Wat daarom de solidaire aan-
sprakelijkheid der bewindhebbers in bovengemelde schuldbekentenis betreft,
verwijzen wij naar art. i titel 52 van deze Costumen in de redactie 1582 3).
Maar ook het zoo vaak genoemde participatie-contract vindt men in de

i) Kolon. Archief onder no. i. —2) Hollandsche Consultatiën II, n. 235. -- 3) Zgn.
Impressae. Bij G.
DE LONGÉ, Recueil des anciennes coutumes de la Belgique, dl. II.

-ocr page 91-

Antwerpsche Costumen omschreven, en wel met de volgende woorden i):
»Die geen medegesel van eenige compaignie en is, noch daervore int
»contract van compaignie bekent, maar alleen compt in participatie van
»den handel naer advenant van eenige somme, die hy aen de compaignie
»heeft gedaen, om die tot synen proffyte in hunnen handel te hebben
»ende daervan gewin ende verlies te geven, die en mach voor de
»schulden van de compaignie personelijck niet aengesproken wordden,
»noch en is daerinne niet voorder gehouden, dan dat hy syne inge-
»brochte somme, soo lange die daer is, can
Verliesenquot;.
Wel dient te worden toegegeven, dat deze tekst eerst voorkomt in de
Compilatae-redactie van 1608. Maar aan den anderen kant is zijne
beteekenis niet te onderschatten. Ten eerste, omdat de voorafgaande
redactie eerst dateert uit 1582 en teboekstelling van een Costume eerst
plaats heeft na haar algemeene erkenning door de praktijk. Ten tweede,
omdat deze redactie reeds het oog heeft op participatie in een compagnie,
— een complicatie, die wij in onze voorcompagnieën eerst later vinden en
die dan ook historisch, zoowel als logisch, wordt voorafgegaan door het
begrip der eenvoudige participatie in eens anders handel, — een begrip,
dat ook door dezen tekst bekend schijnt ondersteld. Hoe dit zij, het
eenige wat wij uit deze Costume hebben af te leiden is, dat het voor
ons belangrijke participatie-contract, in ofïïcieelen naam en inhoud
geheel overeenstemt met het contract, dat wij, inleidend, in het 16quot;
eeuwsche Italiaansche handelsrecht ontwikkeld vonden en ter onder-
scheiding aanduidden als commenda-participatie, en welks werking ge-
typeerd werd als: te-leen-geving »licito modo ut et damnum et lucrum
»sentiat pecuniaquot;. Of nu dit participatie contract, waarmee de Duitsche
»stille Gesellschaftquot; en onze commanditaire vennootschap ten nauwste
verwant zijn, in dit tijdvak uit Italië is overgenomen, of wel in het
Germaansche handelsgebied zich zelfstandig ontwikkelde, hetzij als ge-
nuanceerd leencontract 2), hetzij uit een commissie-commenda via »Sendeve
und Kumpaniequot; is nog een vraag, »welche nach den eingehendsten

i) Compilatae, Deel 4 tit. 9, § i,art. 8,De Longé, t. a. p. IV. — 2) Vooral: Lastig
in Endeinann\'s Handbuch des deutschen Handelsrechts I, 712.

-ocr page 92-

»Quellenforschungen wohl immer nur mit einiger Wahrscheinlichkeit in
»diesem oder jenem Sinne entschieden werden könntequot; i). Hoewel
reeds in de vijftiende eeuw in de Duitsche handelssteden aan den eenen
kant reeds leeningen voorkomen »zu gewin und verlust auf wagnussquot; 2),
aan den anderen kant vormen van commissie-commenda, zooals die naar
sommiger beweren i) ten slotte de commenda-participatie in Italië
voortbrachten, zoo lijkt het ons waarschijnlijk, èn om den gelijken naam
èn om kleinere aanwijzingen, dat ten minste onze plotselinge participatie-
praktijk door de Antwerpsche betrekkingen met de Middellandsche Zee
tegen het eind der zestiende eeuw uit Italië werd ingevoerd. Het in
de
Kamper Koopmansboeken 3) gevonden vereenigingscontract, dato
1585, valt nog duidelijk onder het type der »wederleggingequot; en daardoor
onder dat der commissie-commenda: niet de tractator, maar de geld-
schietende kooplieden heeten daar de »principale coepheerenquot; 4), zoodat
men hier nog ver was van een daaruit, naar sommiger opvatting, voort-
spruitende commenda-participatie, waar de geldnemer ontwijfelbaar als
heer en meester werd beschouwd.

Intusschen, hoe interessant ook de geschiedenis van de participatie
zij, — een onderzoek naar haar uitbreiding in ons vaderland 5), dat
waarschijnlijk licht zou werpen op de vraag, waarom onze wetgever
den internen vorm recipieerde en niet dien van den Franschen code,
ligt buiten ons bestek, en blijft een benijdbare taak voor den lateren
doorvorscher der binnenkort open te stellen notarieele protocollen. 6)
Wij meenden hiermee slechts vast te stellen, dat het door ons ter sprake
gebrachte participatie-contract niet ten gevolg had een rechtsverhouding
als onze »handeling voor gemeene rekeningquot;, de Fransche »association en

i) Lubbert, Die rechtliche Natur der stillen Gesellschaft, 1906, in Ztschr. f. d. ges.
Hr. dl. 58, blz. 496, alwaar volledige litteratuur-opgave. — 2) F. G. A.
Schmidt,
Handelsgesellschaften in den deutschen Stadtrechtsquellen des Mittelalters. (Untersu-
chungen von Gierke n. 15) blz. 9, 91, — 3)
j. Nanninga Uitterdijk, Een Kamper
Koopmanshuis te Lissabon blz. 529. —. 4) Als boven, blz. 432, — 5) Zie
Binger,
t. a. p. blz. 96. — 6) Bij K, B. 23 Augustus 1907 Stbl. 237 is als maximum grens
van uitstel van de bevolen openstelling een tijdvak van twee jaar toegestaan. Een
door mij beproefd onderzoek naar de participatie-contracten der Amsterdamsche
voorcompagnieën stuitte daarom nog op moeie ijkheden.

-ocr page 93-

participation,quot; maar dat de positie der participanten dié was der Duitsche
stille Gesellschafter of der commanditaire vennooten naar ons recht.

Verheffen we, na deze stuksgewijze bearbeiding der gegevens, ons tot
een overzicht van den ontwikkelingsgang, dien wij, wat betreft ons
grootste handelslichaam in 1623 afgesloten zagen. I^odm de vaart naar
Indië bekend wordt,
vereenigen verschillende kooplieden zich op eigen
naa
m tot een reederij. Zij heeten zich bewindhebbers en medereeders
der^ nieuwe schepen en brengen tot haar uitrusting ieder eene som in.
Gedeeltelijk bestaat deze uit hun eigen geld, gedeeltelijk uit datgene wat
hun, hetzij voor den handel in het algemeen, hetzij tot deze bijzondere
onderneming in participatie is toevertrouwd. Zelf zijn deze eerste bewind-
hebbers dus eigenaren der onderneming; hun vereeniging is die van
beheerende vennooten: de onderling in geen verband staande parti-
cipanten hebben slechts hun belang gemeen. De eigenlijke medereeders
treft men aan als persoonlijk, zelfs als solidair aansprakelijk voor de
schulden hunner vereeniging. Niet onwaarschijnlijk heeft men in deze
coiïstructie een uitvloeisel van het gemeene firma-recht te zien.
De oorspronkelijke reeders vormen te zamen een compagnie, maar
ieder hunner brengt daar geld in van een eigen »compagniequot; van
participanten i). Al dra worden daarom de vroegere bewindheb-
bers der schepen, o.a. te Amsterdam, aangeduid als bewindhebbers
der gezamenlijke Compagnie. Bij het stijgen van de voor uitrusting
benoodigde kosten, gaat het zwaartepunt der aansprakelijkheid vallen op
de door »de Compagniequot; bijeengebrachte sommen, zoodat in 1598 zelfs
een onder eigen naam varende Rotterdamsche Magellaanreeder bij
request aan de Staten van Holland
2) vroeg om ontslag van de per-
soonlijke vervolgingen, hem door de steden om het geleende geschut
aangedaan
rgt;dwelck hy in zijn particulier niet en behoort ie betaelen,

i) schmollkr, Geschichtliche Entwicklung der Unternehmung. Jahrb. für Gesetzge-
bung, Verwaltung u. Volkswirtschaft XVII 382. — 2) Request van Jan van de Veken
bij
üe Jonge I, 275.

-ocr page 94-

rgt;dewijl voor de gemeene compagnie is gebruyckt geweestquot;. Wat uit-
gerust wordt, wordt door de Compagnie betaald; gaat dit verloren dan
is daarmee tevens verdere aansprakelijkheid vernietigd. Zoo worden de
reeders bewindhebbers van het door de Compagnie bijeengebrachte
vermogen, waarvan zij zelf slechts verliezen wat zij hebben ingebracht.
Het Zeeuwsche contract van 1601 omschrijft dit reeds uitdrukkelijk.
Begrijpelijk wordt hiermee de opname van art. 42 in het octrooi 1),
dat verbiedt personen of goederen van bewindhebbers voor hun admi-
nistratie te »belasten of te becommerenquot;, maar toestaat hen (in kwaliteit)
voor den rechter te »treckenquot;. Het was de publiekrechtelijke sanctie
van een door de praktijk als noodzakelijk gevoelde afwijking van de
gemeene aansprakelijkheidsregeling. De opheffing der rechtsonzekerheid
in dezen was dus, verre van »eigentümlichquot;, integendeel hoogst actueel.
Men staat hier dan ook aan den oorsprong van de, later door
van
Leeuwen c. s. als nieuwe praktijk meegedeelde, afschaffing der directe
actie tegen bewindhebbers.

Wat de positie der participanten betreft, wij zagen hoe zij, rechtens
buiten de Amsterdamsche Oude Compagnie staande, feitelijk daarin
betrokken werden, toen deze bij de meegedeelde resolutie van 30
December 1600 zich de actie reserveerde »tegen den onwillighenquot;. In
het Zeeuwsche contract zijn de participanten dan ook reeds direct
in den societairen band opgenomen. Dit bleef zoo bij de samenvoeging
der voorcompagnieën in 1602. Aan den eenen kant waren de parti-
cipanten vennooten der vereeniging, aan den anderen kant bleef de
»vloek van hun afkomstquot; op hen drukken, doordat hun, behalve het
recht op winst, geen ander toegekend werd, dan »tevreden zijn met
alzodanighen verklaringhe als by \'t collegium zall worden gedaenquot;.
En begrijpelijk wordt hiermee het vermakelijk atavisme, dat, toen tegen
1623 de participanten het recht van medezeggenschap en contrôle op
gingen eischen, de bewindhebbers, zich herinnerend hun vroegere on-
athankelijke positie van »principale reders,quot; en nog steeds beter koop-

i) Zie ook art. 12 van het tweede ontwerp, dat regelt de verhouding der vereeni-de
O. i. Cie. tegenover staat en ingezetenen, bij De jónge i,

-ocr page 95-

lieden dan juristen, de revolutionnairen van zich stietten alsonbeschaamden,
die het waagden hun eigen heer-en-meesters tot verantwoording te roepen,
en op wie de straf van dividend-inhouding behoorde toegepast.
Eindelijk wordt door deze feitengroepeering duidelijk de niet persoon-
lijke, maar collectieve en beperkte aansprakelijkheid der vennooten in
de O.-I. Cie, een bijzonderheid, waarop nergens bij haar ontstaans-
beraadslagingen gewezen wordt en die wij factisch toch steeds geëerbie-
digd zagen. De commenda-participant is niet aansprakelijk, dan tot de
door hem beloofde som en dan alleen aan zijn beheerder; de participant der
voorcompagnieën niet dan aan den bewindhebber, waaronder hij ressor-
teert. Later wordt door gezamenlijke bewindhebbers deze actie gereser-
veerd en blijft de participant dan ook alleen aansprakelijk tegenover de
Compagnie. Deze ontwikkeling blijkt een natuurlijke. We zullen zien,
langs welke vreemde wegen
LEHMANN, die den invloed der participatie
onderschat, in zijn verklaring hetzelfde verschijnsel benaderen moet.
Wij meenen zoo de juridische eigenaardigheden der O.-I. Cie. genetisch
verklaard te hebben, door haar ontstaansgeschiedenis te karakteriseeren als:
de oorspronkelijke belangengemeenschap van afzonderlijke participanten,
later saamgebonden door den societairen band der reederij. Als vitium
originis moest deze Cie. daardoor wel vertoonen: het ongelijke bloot-ver-
mogensrechtelijk aandeel en het rechtens losbaar kapitaal. Eerst de naar
haar idee opgezette latere vereenigingen hebben de ontwikkeling tot onze
moderne naamlooze vennootschap voltooid, door deze beide onvolmaakt-
heden aan te zuiveren, en, los van de participatie-herinnering, het lid-
maatschapsrecht uit te breiden tot aan de algemeene vergadering toe.
De Oost-Indische Compagnie zelf is er maar al te wel in geslaagd, haar
vennooten, zoo niet juridisch dan toch feitelijk, »stille Gesellschafterquot;
te houden: de tot het einde door hen behouden naam participanten
teekent dit wel symbolisch!

Beantwoorden we ten slotte de vraag, of LEHMANN, i) vóór tien jaren,
wèl deed met als uitgangspunt van de naamlooze vennootschaps-ontvvikke-
ling te stellen: de reederij.

I) Geschichtliche Entwicklung des Aktienrechts (1895).

-ocr page 96-

Omdat deze geleerde de moderne ontwikkeling ziet aanvangen met de
groote zeventiende-eeuwsche handelscompagnieën,wordt in deze theoretisch
zoo gewichtige kwestie onze Oost-Indische Compagnie ten nauwste betrok-
ken als eerste voorbeeld.
Lehmann\'s methodus procedendi is de volgende
Hij wijst erop, hoe onze voorcompagnieën reederijen waren en onze
O.-I. Cie. niets dan een vereeniging van dergelijke associaties, welker
karakter duidelijk blijft te onderscheiden. Hoe het gemis aan een vast
kapitaal door de periodiek-mogelijke uittreding der aandeelhouders, de
ongelijkheid der actiën, het ontbreken van vaste boekjaren, van jaar-
lijksche dividenduitkeering en van een algemeene vergadering de ongelijk-
matige regeling vertoont, eigen aan de reederij i). Dergelijke opmer-
kingen doet hij dan de overige groote handelscompagnieën treffen. Vervol-
gens noemt hij, maar tracht tevens weg te evolutionneeren, twee erkende
principieele verschilpunten tusschen de naamlooze vennootschap en de
reederij: nl. de eerste rechtspersoon, met collectieve aansprakelijkheid,
de tweede niet-rechtspersoon, met persoonlijke aansprakelijkheid; bij de
eerste geen obligo der aandeelhouders boven het bedrag van inleg, bij
de tweede nastortingsplicht 2). Wat het eerste punt betreft, zoekt
Lehmann den overgang van de persoonlijke naar de collectieve aan-
sprakelijkheid in de publiekrechtelijke incorporatie: »Die Aktiengesell-
»schaft is eine zur Corporation erhobene Rhedereiquot;. Mogelijk ware dit
zeker, maar wat betreft onze O.-I. Cie, is aan het octrooi 1602 deze beteeke-
nis niet te geven. Uit het gepubliceerde Zeeuwsche contract blijkt immers,
dat reeds vóór deze incorporatie een volkomen gelijk gedachte vereeniging
bestond, evenmin met persoonlijke aansprakelijkheid. En de considerans
van, èn de beraadslagingen over het definitieve octrooi loopen dan ook
alleen over de monopoliseering van een unie. Blijkt bij art. 42 de
niet-persoonlijke aansprakelijkheid der bewindhebbers wel in het oog te
zijn gevat, dan zou, ware
Lehmann\'s meening juist, van een dergelijke
wijziging in de positie der participanten zeker hier of daar een opmerking

i) Bh. 29 vlg. - 2) Blz 49. De tegenstellingen, zooals aldaar aangetroffen, lijken
eenigszins vreemd. Uit blz 51 blijkt echter, dat met »beschränkte Haftung riach
»aussen\' bedoeld wordt collectieve aansprakelijkheid.

-ocr page 97-

zijn te vinden. Legt men daarentegen met ons het zwaartepunt in de
participatie, dan heeft men, om tot de niet-persoonlijke aansprakelijkheid
te komen, zelfs naar geen overgang te zoeken.

Het tweede verschilpunt veroorzaakt lehmann nog grooter moeilijkheid.
Hij geeft toe, dat incorporatie als zoodanig geen beperking der aan-
sprakelijkheid behoeft mee te brengen; wijst er dan op, dat ten opzichte
van de Fransche compagnieën wel twijfel over al- of niet verplichte
nastorting heeft bestaan ; maar kan niet oplossen, waarom in de Neder-
landsche octrooien over deze levenskwestie voor de vennooten geen
woord gerept staat. Wij meenen aangetoond te hebben, dat onze, in
geen enkel punt gewijzigde, participatie-praktijk een uitdrukkelijk herhalen
van de beperking dér aansprakelijkheid overbodig maakte. De scherp-
zinnige bestrijder der heerschende meening in zijn vaderland moest dan
ook zelf op dit belangrijkste punt den invloed van de commenda wel
erkennen. Juist hiermee kan men echter zijn stelsel gevallen achten. De
vraag is immers, uit welke anterieure juridische constructie de naamlooze
vennootschap haar ontwikkeling vond. En de reederij blijkt juist in het
hoofdpunt der aansprakelijksheidsregeling van een toegegeven genetische
impotentie. Integendeel blijkt zij een de ontwikkeling belemmerende toeval-
ligheid te zijn geweest. Dat de voorconipagnieën en ook de geünieerde
Oost-Indische zich met reederswerkzaamheden bezig hielden en daardoor
materieel als reederijen zijn aan te merken, doet aan de juridische appre-
ciatie van hun vorm niets af. Iedere andere vereenigingswijze had het
aandeel van de reederij in deze ontwikkeling bij kunnen brengen: namelijk
het verschaffen van den societairen band aan de oorspronkelijk ongebonden
participanten-massa. Door de economische omstandigheden was voor de
reederij deze taak weggelegd. Maar de door
Lehmann opgesomde eigen-
aardigheden van dezen associadevorm doen niet anders dan begrijpelijk
maken, waarom de volledige moderne naamlooze vennootschap ongeveer
een eeuw in haar te voorschijn treden werd vertraagd ; wijzen op de niet te
dooden vruchtbaarheid der pardcipade-idee. De hulp der reederij was er
een ondanks haar zelf: de stuwende kracht blijkt historisch hoofdzakelijk,
logisch uitsluitend, in de commenda-participatie te hebben geschuild.

6

-ocr page 98-

Wanneer Lehmann dan ook, om de nieuwere Duitsche School van
Goldschmidt c. s., die een historisch verband zoekt met de vroegere
Italiaansche montes, te weerleggen, een beroep doet op den Nederland-
schen oorsprong van het woord »actiequot;, kan hèm weer tegengeworpen
worden, dat tot aan het einde onzer O.-I. Cie. haar aandeelhouders
»participantenquot; bleven geheeten i). Bovendien, het oorspronkelijk vol-
slagen gemis aan invloed der participanten op het beheer laat zich uit
de participatie afdoende verklaren, nooit uit de reederij.
Hoe zou de actiehandel onmiddellijk zulk een enorme vlucht genomen
hebben, dat reeds in 1610 een placaat tot beteugeling
van den zwendel
noodig bleek, wanneer niet alle vrees voor een eventueele nastortings-
verplichting ware uitgesloten? Waarom vindt men in het octrooi geen
bepalingen over het abandon, reeds destijds noodig om in een reederij
de aansprakelijkheid te beperken? Waarom nam tijdens de insolventie
der W.-I. Cie. in 1674 geen der aandeelhouders de anders toch wijze
voorzorg, zijn aandeel te abandonneeren ? Wanneer volgens
lehmann
de actie als vermogensrecht het nieuwe beginsel der N. V. is te achten,
hoe heeft zij zich dan zoo ongemerkt los gemaakt van alle abandon en
nastortingsverpHchtingen, het sscheepspartquot; inhaerent ? Hoe komt men
er toe, het van oudsher zoo persoonlijke medereederschap plotseling
voor ieder open te stellen? Alle vragen, die door de bestreden theorie
niet te beantwoorden zijn 2).

Men heeft Lehmann te danken om het kostbare materiaal, door hem
bijeengebracht, te danken ook om de belichting der onvolkomenheden als
naamlooze vennootschap, die onze O.-I. Cie. nog vertoonde. Maar moeielijk
zal men met hem kunnen staande houden, dat de naamlooze vennootschaps-
gedachte in de reederij verscholen ligt, noch dat zij wezenlijk zich
daaruit heeft ontwikkeld. Wij meenen, dat de geschiedenis onzer voor-
compagnieën deze nieuwe hypothese in haar eenzijdigheid volkomen buiten
gevecht gesteld heeft. Niet de oorspronkelijke medereeders, maar hun

i) Colenbrander, Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 50 blz. 383. - 2) In Ztschr. f. d. ges.
Hr. dl. 46 blz. 338 geeft
Paul Rehme een kritiek op Lehmann\'s theorie. Overi-
gens van een ander standpunt dan het onze.

-ocr page 99-

participanten zijn de latere aandeelhouders. Zoolang de medereeders
gezamenlijk de compagnie uitmaken, zijn zij persoonlijk aansprakelijk ;
zoodra zij bewindhebbers worden van de participanten, ziet men deze
aansprakelijkheid worden uitgesloten. Op datzelfde oogenblik maakt de
formeele reederij plaats voor de participanten-organisatie. En de eenige
dienst, aan de naamlooze vennootschap door de reederij\' bewezen, is
het verkenen van den societairen band aan de participanten-massa.
Voor zoover dan ook mocht blijken, dat onze Oost-Indische Compagnie
het voorbeeld is geweest van die reeks van vereenigingen op het vaste
land, die onder de zich ontwikkelende naamlooze vennootschappen
worden gerangschikt, meenen wij er aan vast te moeten houden, dat
aan het commenda-participatie-contract, overigens reeds zoo rijk aan
afstammelingen, ook de niet geringe eer toekomt van het vaderschap
der belangrijkste moderne associatie-wijze.

DD
□ □

-ocr page 100-

HOOFDSTUK III.

TIJDVAK VAN 1602
TOT 1720. □ □ □

Voor wij nagaan, welke compagnieën, die een verdere ontwikkeling der
naamlooze vennootschap vertoonen, in het tijdvak na de oprichting van
de Oost-Indische ontstonden of werden geprojecteerd, vermelden wij het
reeds bestaan in 1602 van de, in het verband der geünieerde Oost-
Indische niet opgenomen,
Magellaansche Compagnie. In 1598 ont-
staan door de samenvoeging van de Amsterdamsche reederij op de
Straat van Magellaan van de Coeckebackers en consorten, en een
Rotterdamsche van Olivier van Noort e. a., hadden deze Magellaan-
vaarders ieder vrijdom voor twee reizen ingebracht, zoodat ze hun
Compagnie tot een viertal reizen gerechtigd achtten. Toen in 1602
nog maar één hiervan volbracht was, zag de M. Cie. zich bedreigd door
het Oost-Indisch octrooi, dat in concept o. a. inhield,
»datter niemandt,
»beoosten de Capo de Buena Esperance zal mogen varen, noch 00c
»door de Strecho de Magellanisquot; 1). Den 19quot; Maart (dus juist één dag
voor de definitieve vaststelling van het octrooi) wendde zij zich tot de
Staten-Generaal en kreeg nog gedaan, dat achter bovengenoemden tekst
werd ingevoegd (art. 34): »blyvende in heur geheel de concessiën voor
»desen gegeven aan eenige compagnie omme te varen deur de voor-
»schreven strate van Magellanis, behoudelijk dat zy hunne schepen uyt
»deze landen sullen afsenden binnen vier jaren naer datoquot;. Hiermee was
haar bestaan gered, dat sinds voornamelijk gevuld geworden is door

i) Art. 12 octrooi-concept, afgedrukt bij De Jonge I, 278.

-ocr page 101-

door een reeks »seer sware quaestienquot; tegen de O.-I. Cie. Over de inwen-
dige organisatie dezer compagnie bestaat weinig zekerheid i). De toe-
stand moet wel geweest zijn als dien wij troffen in de zich ontwikkelende
voorcompagnieën: beperkte aansprakelijkheid der participanten en prac-
tisch uitgesloten aansprakelijkheid der bewindhebbers. Wellicht kan een
en ander uit de notaneele archieven, zoodra formeel opengesteld en
systematisch onderzocht, nader worden bevesdgd. Bij een ons gelukte
inzage van den inventaris der stukken, door directeuren der Magel-
laansche Compagnie aan die der Oost-Indische overgeleverd anno
1635 2),
vonden wij daaronder geen lijst van pardcipanten of anderszins vermeld.

De West-Indische Compagnie.nbsp;□nbsp;dnbsp;□

Met deze is de rij van compagnieën, na 1602 ontstaan of geprojecteerd, ge-
voegelijk te openen. Wel is het waar, dat deze, eerst in
1621 definidef
gevestigd, voorafgegaan was door enkele nader te bespreken compagnieën,
maar dit geheele tijdvak van negenden jaar blijkt het plan tot een West-
Indische als het ware een »chronische obsessiequot; te zijn geweest. De gedu-
rige besprekingen en formeele projecten tot haar oprichdng gedurende dien
geheelen tijd geven het recht, deze Compagnie vóór andere te behandelen.
Den Magellaan-vaarders, zooals de reederij van Van der Veken, van
Van Noort en van de Coeckebackers, was het niet alleen te doen langs )
deze straat de Molukken te bereiken, maar tevens om handel te drijven
op de kusten van Amerika. Zoo bestonden er reeds in 1597, zooals
wij zagen, compagnieën voor handelsverkeer op West-Indië en de kusten
van Brazilië en Chili. Hierdoor scheen de verwezenlijking der plannen
van
Willem Usselincx niet meer onmogelijk. In 1591 was deze uit-
geweken Antwerpenaar begonnen, regenten en kooplieden zijn denkbeeld
aan te prijzen om in Amerika volksplantingen te stichten, die den inboor-
lingen in vriendschap zouden leeren, de productiviteit van hun bodem
te vergrooten
3). Het getuigt van vedichdng, dat Usselincx, boven de
exploitatie van goud- en zilvermijnen, vooral den nadruk legde op

i) Zoo ook De Jonge I, 126 nt. 3. — 2) Protocol, verleden voor notaris Jacobs
22 Augustus 1635. Kast I(=i), 188. Evenmin onder de stukken anno 1613, berustend
onder notaris
F. van Banchem, B. 96 blz. 192; B. 94 blz. 52.-3) Van ReesII,75

-ocr page 102-

het rijke afzetgebied, dat men hiermee mettertijd zou openen voor de
Nederiandsche waren en industrie. Bovendien zou men »met weynig
»assistentiequot; de inboorlingen kunnen helpen, de heerschappij van de
Spanjaarden af te schudden en zou daardoor de goud- en zilverstroom
uit Peru en Mexico, Spanjes ooriogszenuw, afgesneden zijn. Dit indirecte
verdedigingsplan kwam sinds 1600, toen de ooriogslast steeds drukkender
werd, ten zeerste onder de algemeene aandacht. Men vroeg den onver-
moeiden propagandist, zijn plan nader te ontvouwen, en zoo deelt
Van
Meteren i)
mee, hoe in 1604 door UsseHncx een »police of brief
»van beloftequot; werd »beworpenquot;. Het gelukte ons, op het Rijks-Archief 2)
een msc. te vinden, inhoudende een dergelijk voorstel tot handel en
kolonisatie op de landen van Amerika. Het is gedateerd uit Middelburg,
November 1504 (klaarblijkelijk wordt 1604 bedoeld) en bevat ten eerste
een prospectus van de gesteldheid der bedoelde landen en de kansen
op gewin, waarop dan volgt het concept van een op te richten com-
pagnie. Daar het prospectusgedeelte woordelijk overeenstemt met den
inhoud van de »policequot;, door
Van Meteren omschreven, meenden wij
usselincx\' project 1604 in handen te hebben, en drukten daarvan het
juridisch belangrijke gedeelte — n.1. de compagnie-projectie — af als
Bijlage
V.

Men vindt aldaar, dat ieder zou mogen participeeren voor zooveel
hem beliefde; dat, bleef de inteekening beneden de som, welke noodig
zou worden bevonden, alle participanten van hun belofte zouden zijn
ontslagen; dat het bestuur zou berusten in handen van bewindhebbers,
door participanten te kiezen; dat alleen diè participanten stemrecht
zouden hebben, welke voor minstens 200 »ponden vlaemsquot; 3) inteekenden;
en dat van de Staten-Generaal octrooi voor deze onderneming zou
worden gevraagd.

De bijval hierop was algemeen, In Juli 1606 werd de zaak door de
Staten van Holland in behandeling genomen, en toen Usselincx de
Zeeuwsche Staten had weten te bewegen, om gecommitteerden naar

I) Historiën der Nederlanden tot 1612 (fol. ed. 1663), f. 527b,--2) Portefeuille »Staten-
ïGeneraal Vervolg 62quot;, omslag »Guinea en Americaquot;. — 3) Een L vl. was 6 gld.

-ocr page 103-

Holland te zenden i), beraamden gezamenlijke gecommitteerden van de
Hollandsche steden in October een concept-octrooi, dat eveneens door
Van Meteren wordt medegedeeld. De Staten-Generaal zouden de
VV.-I. Cie. de uitsluitende vaart toestaan zoowel op de Amerikaansche
kusten als op de Westkust van Afrika, onder vrijdom van convooien,
tollen, etc. Gedurende vijf maanden zou elkeen de bevoegdheid hebben,
»hem te bedencken wat somme hy wilde inleggenquot;, doch daarna zou
niemand meer zijn inlage terug mogen vorderen vóór de 36 jaar, waar-
voor het octrooi geprojecteerd werd, zouden zijn verstreken. Evenmin
zouden in dien tijd nieuwe participanten worden aangenomen.
Het bestuur zou berusten bij vier Kamers : Amsterdam zou de helft,
een Kamer in Zeeland een vierde, een op de Mase een achtste en een
in Noord-Holland mede een achtste deel van het in te teekenen kapitaal
administreerm. Uit de gezamenlijke Kamers zouden zeventien bewindheb-
bers met wisselenden zetel worden gekozen tot het algemeen bestuur.
Alle zes jaren zou er een dubbele rekening-generaal worden afgelegd,
— één over de negotie
en één over den oorlog—, maar de uitdeeling van
dividend zou geschieden, zoodra er »thien ten honderden sal zijn ghepro-
»fiteert.quot; De bewindhebbers zouden één percent provisie genieten van
het uitreeden en der retouren etc.

Men ziet, hoe deze inrichting die der Oost-Indische op den voet volgde.
Van Usselincx\' voorstellen verschilde dit project aanmerkelijk: terwijl
deze immers de kolonisatie en den handel op den voorgrond stelde,
ontwikkelden de Hollandsche Gecommitteerden hun voorstel direct in de
richting eener oorlogscompagnie. In plaats van voor het haar verleende
octrooi te moeten betalen, zooals de Oost-Indische Compagnie, zou deze
West-Indische van de regeering een subsidie van een millioen gulden
ontvangen, benevens de bescherming van zestien oorlogschepen, waarbij
zij zelf er even vele had te voegen »om gelykelycke tot defensie van traf-
»ficque en alle exploicten van oorloge gebruyckt te worden.quot;
Terwijl de beraadslagingen over dit plan in gang waren, vingen de on-
derhandelingen aan over het Bestand, en het was duidelijk, dat deze niet

i) Van Rees II, 76.

-ocr page 104-

__VAN 1602

juist bevorderd zouden worden door een gelijktijdige bedreiging van den
tegenstander. Het was daarom, dat Oldenbarnevelt, die den vrede
wenschte, zijn machtigen invloed tegen de Compagnie richtte. Hoezeer
Usselincx in verschillende memoriën en pamfletten i) bleef wijzen op
het nut van een vredelievende kolonisatie, Hollands belangstelling nam
af, naarmate het succes van den vredehandel steeg: het plan blijft op
de agenda der staatscollege^, maar de behandeling wordt geregeld uit-
gesteld. In 1614 wordt de zaak, na een request van kooplieden, een
oogenblik opgevat 2), om spoedig weer verdaagd te worden. In 1616
verschijnt Usselincx al weer met een request bij de Staten van Hol-
land, dat aanvankelijk naar de Staten-Generaal wordt doorgestuurd, maar
bij gebrek aan Hollands steun weer geen gevolg had 3).
Toen in 1618 de Lands advocaat door zijn ruwen tegenstander was ge-
vallen, en met Maurits de oorlogspartij zegevierde, was de oprichting
der West-Indische Compagnie verzekerd. Nog hetzelfde jaar nam Hol-
land het plan met kracht ter hand 4) en stelden Gecommitteerden een
concept-octrooi vast, in den zin van dat van 1606, door ons beschreven.
Hiernaast werd door de Generaliteit een concept van Usselincx in behande-
ling genomen 5), waarin deze zijn bekende inzichten over handel, kolonisatie
en bevordering van het Evangelie op den voorgrond stelde. Wan-
neer men dit concept vergelijkt met het officieele, dat na eenige wijzi-
gingen door de Hollandsche zeesteden ten slotte voerde tot het definitieve
octrooi, dan is het eerste beslist in moderneren geest. Usselincx zag
de campagne, door participanten der Oost-Indische Compagnie in dien
tijd tegen bewindhebbers gevoerd om meerderen invloed op den gang
van zaken, en begreep deze teekenen des tijds. Terwijl men in 1602
bestaande compagnieën samenvoegde, en niet anders had kunnen doen
dan de volle macht te laten in handen van bewindhebbers — oprichters
en als het ware eigenaars hunner ondernemingen — stond men in 1619
voor de mogelijkheid, meer onafhankelijk te werk te gaan, omdat men

i) Van Meteren t. a. p. fol. ss6b. — 2) Resol. Holland 25 Aug. 1614. — Van
Rees II 83 vlg., 99. — 3) Van Rees II, 103. — 4) Resol. Holland 18 Sept. 1618.
— 5) Afgedrukt als Bijlage II bij Van Rees t. a. p.

-ocr page 105-

niet met machtige geconcentreerde compagnieën had te rekenen. Hoe-
wel óók de Kamerindeeling voorstellend, wilde Usselincx het bestuur
meer democratisch inrichten. De bewindhebbers zouden direct ge-
kozen worden door alle aandeelhouders, die voor minstens twaalf
honderd £ vl. hadden ingeschreven (art. 11) en niet meer een provisie
van den omzet, maar een vast salaris genieten. De lagere beambten
zouden door de compagnie, niet door bewindhebbers worden bezoldigd
(art. 17). Verder zouden de participanten, na verkiezing van bewind-
hebbers, overgaan tot het aanstellen van zooveel »hoofdreedersquot; als zij
noodig mochten achten, om te »aenhooren ende sluyten alle de Reecke-
»ningen van de uytreedinge
etc.\'\\ terwijl dit college van commissarissen
eveneens door bewindhebbers geraadpleegd zou worden in alle zaken
van gewicht (art 33). Zelfs vindt men in dit project iets wat lijkt op
een tevoren vastgesteld kapitaal: wanneer meer ingeteekend werd dan
8.000.000, zouden de inlagen evenredig worden teruggebracht (art. 8).
Voor de overige constructieve bepalingen van dit concept, in beginsel
niet afwijkend van die der Oost-Indische Compagnie, verwijzen wij naar
Van Rees.

Ware Usselincx\' ontwerp aangenomen, dan zou men om gemelde rede-
nen hebben kunnen spreken van een schrede voorwaarts naar de mo-
derne naamlooze vennootschap. Maar het liep anders. De stemming
was oorlogzuchtig en neigde meer tot het behalen van vlugge winst
door buit, dan tot die van langzame door kolonisatie. Het plan tot een
oorlogs-compagnie vertroebelde het beeld der handelsvennootschap. En
dit eenmaal gegeven, kreeg de West-Indische Compagnie nog meer dan
haar voorgangster het karakter van een regeerings-orgaan, waarvoor
mende democratische inrichting staatsgevaarlijk achtte. Dergelijke politieke
overwegingen werden dan ook gaarne door de HoUandsche regenten
naar voren geschoven om hun aristocradsch drijven te verheerlijken en
men kan begrijpen, wat onder dezen invloed van Usselincx\' plannen
kwam.

Den 17«quot; December 1619 werd zijn voorstel van nadere »examinade in
»de vergaderingequot; van de HoUandsche Staten uitgesloten, en het Holland-

-ocr page 106-

sche project, dat den s^n Juni 1621 definitief geoctrooieerd werd i),
staat, van evolutie-standpunt bezien, niet boven het octrooi der Oost-
Indische Compagnie. Het octrooi werd voor 24 jaar verleend op de
Westkust van Afrika, op al de landen van Amerika, alle eilanden
tusschen Afrika en Amerika, en alle Zuidelijke landen, gelegen tusschen
de meridianen van Kaap de Goede Hoop en de Oostpunt van Nieuw-
Guinea. Gedurende dezen tijd zouden geen nieuwe participanten worden
aangenomen. Vijf Kamers zouden ieder een gedeelte van het bijeen-
gebrachte kapitaal
adniinistreeren 2). De Staten der Provinciën zouden de
eerste bewindhebbers kiezen of doen kiezen naar believen, en later bij de
periodieke aftredingen zich hebben te houden aan een nominatie, door
bewindhebberen en hoofdparticipanten opgemaakt. Alleen hoofdpartici-
panten — dat zijn diegenen, die, wat de Amsterdamsche Kamer betreft
voor 6000, wat de overige betreft voor 4000 gulden »heriderenquot; — kwamen
voor bewindhebber in aanmerking. Bewindhebbers genieten provisie van
uitreeding en retouren. College van XIX Bewindhebbers voor het alge-
meen bestuur, zesjaarlijksche generale rekening — alles op dergelijke wijze
als in de Oost-Indische; zelfs het breedvoerig besproken artikel: »dat men
»de persoonen ofte goederen der bewinthebbers niet en sal mogen
»arresteren
etc.quot; ontbreekt niet op het appèl. Het voornaamste verschil
bestaat in den vermeerderden invloed van de Staten-Generaal, voortsprui-
tend uit het versterkt-staatsrechtelijk karakter der Compagnie.
De inschrijving in de zóó geoctrooieerde Compagnie wilde niet vlotten.
Aan den eenen kant bedenking tegen den omvang van het octrooi, aan
den anderen invloed van de tegen bewindhebbers in de Oost-Indische
Compagnie gevoerde campagne, en schroom om deel te nemen in een onder-
neming, die al evenmin waarborg voor zuinige exploitatie bood door gemis
aan invloed van de deelnemers. Eerst in 1623 werd de inschrijving
gesloten met een bedrag van ruim 7 millioen, waarin de O.-I. Cie,, onder

I) Gr, Placaetboek I, 566. — 2) Men lette erop, hoe, mede uit deze vaststelling te
voren van het kapitaalgedeelte door iedere Kamer te administreeren, blijkt, dat de
Kamerverdeeling der compagnieën in zich niets is dan een proeve van gedecentrali-
seerde organisatie — niet steeds wijst op kartel-formatie.

-ocr page 107-

regeeringsdruk, voor een millioen aandeel had genomen. Met kunst- en
vliegwerk was dit resultaat bereikt: door verschillende ampliaties was
het monopolie nog meer winst-belovend gemaakt i), en zelfs was aan
de hoofdparticipanten meer invloed verzekerd door een »accoordt tusschen
»de bewinthebberen ende hooftparticipanten met approbatie van de
»Heeren Staten Generael ghemaeckt dato 21 Juni 1623quot; 2). Geen ver-
andering of interpretatie van het octrooi zou door bewindhebbers mogen
worden verzocht zonder approbatie van opgeroepen en ter vergadering
aanwezige bewindhebbers en hoofdparticipanten. Evenmin zou, zonder
consent voornoemd, geld mogen worden geleend. Verder zou van iedere
uitrusting verantwoording worden afgelegd aan beëedigde gecommitteerden
van hoofdparticipanten, die tevens inzage en controlerecht zouden hebben
over alle boeken, facturen, enz. Hoofdparticipanten zouden verder
»absoluyt by pluraliteyt van stemmenquot; het recht hebben in de res-
pectieve Kamers eenige bewindhebbers te benoemen en van deze hunne
bewindhebbers eenige mogen aanwijzen ter vergadering der Negentien.
Bovendien zouden hoofdparticipanten nog eenige niet-stemhebbende ge-
committeerden als controleurs naar diezelfde vergadering mogen afvaar-
digen. Ook de zesjaarlijksche generale rekeningen zouden geschieden
ten overstaan van gecommitteerden.

Hiermee stond de West-Indische Compagnie op de ontwikkelingshoogte,
die de Oost-Indische eerst na een bestaan van twintig jaren had bereikt.
Terwijl de O.-I. Cie. oorspronkelijk in haar octrooi de uittreding der par-
ticipanten tusschentijds (na 10 jaar) mogelijk zag gesteld, maar deze gelegen-
heid feitelijk door bewindhebbers werd afgesneden onder argumenten, ge-
baseerd op de vervreemdbaarheid der actiën, — bestendigde deWest-Indische
dezen feitelijken toestand ook juridisch in haar octrooi, dat tusschentijdsche
uittreding buitensloot. Terwijl de bewindhebbers der O.-I. Cie. eerst
na langen strijd het recht van toezicht, tot medebestuur toe doorgevoerd,
afstonden aan die participanten, welke het voor het bewindhebberschap

j) Gr. Placaetboek I, 578 vlg. — 2) Ibidem I, 586 vlg.

-ocr page 108-

vereischte inlegkapitaal bezaten, — gaven die der West-Indische toe vóór
de, met mislukking dreigende, inteekening nog was gesloten.
Maar van beide was de ontwikkeling hiermee afgeloopen. Na eenige
jaren voorspoedig langs Brazilië gestroopt te hebben, bewees de West-
Indische oorlogscompagnie, hoe juist Usselincx\' critiek op haar econo-
mische basis was geweest, en kwijnde. Quod ab initio vitiosum...! In
1640 waren haar financiën al in hopeloozen toestand i), in 1655 begon
men beslag te leggen op haar goederen. Intusschen had zij het uit-
gebreid monopolie niet kunnen handhaven, en telkens gedeelten van
haar gebied voor den gemeenen handel open moeten stellen, onder voor-
behoud van aan haar te betalen rechten. Toen, na het eindigen van het,
inmiddels verlengd, octrooi in 1671, de Kamers successievelijk haar betalin-
gen staakten, besloten de Staten in 1674 de Compagnie op te heffen 2) omdat
echter een machtige compagnie onmisbaar werd geacht voor de tot destijds
door de oude West-Indische waargenomen functies, richtten zij onmid-
dellijk een nieuwe op. Wat wij aangaande de Oost-Indische historisch
vaststelden — dat de participanten niet verder aansprakelijk waren dan
tot storting van hun ingeteekend kapitaal — komt bij dit faillissement
nog sterker uit dan bij de verschillende pogingen tot kapitaalsverhoo-
ging, die daaraan waren voorafgegaan 3). Was immers het eenvoudigste
middel tot de voorgenomen restauratie geweest het delgen van de schul-
den door bijpassing van geïnteresseerden in de onderneming, nergens
is van een voorstel hiertoe sprake, noch blijkt, dat men meende het
recht te bezitten, participanten hiertoe te dwingen. Waar in het alge-
meen een onbeperkte aansprakelijkheid de normale is te heeten, is dit
negatieve bewijs voor de beperkte afdoende.

De restauratie heeft men dan ook tot stand gebracht, door alle obli-
gatieschulden voor 30 % te converteeren in aandeelen der nieuwe Com-
pagnie, en tegen zekere bijstorting, de oude actiën, voor 15 % van haar
nominale waarde te crediteeren als nieuwe actiën. Op deze wijze kreeg

iquot;) Van Rees II, 192 vlg. — 2) Resol. St.-Gen. 20 September 1674. Gr. Placaetboek
III, 1331. — 3) O. a. 1624, 1636, 1639. Gr. Placaetboek I, 590, 594. Zie ook Pam-
fletten Kon. Bibl. (catal. KnuUel nn. 3869, 4513, 4633).

-ocr page 109-

de nieuwe W.-I. Cie. een honderd twintig duizend gulden in handen.
De inwendige organisatie werd evenwel bij het nieuwe octrooi niet prin-
cipieel gewijzigd. De omvang van het monopolie werd ingekrompen
en de generale rekening verbonden aan een termijn van drie jaren.
Onjuist is het evenwel met
Van Rees i) te meenen, dat als iets nieuws
moet worden aangemerkt, het aan hoofdparticipanten toekennen van het
recht eenige bewindhebbers te benoemen, »specialijck aen de voorschre-
»ven hoofdparticipanten verbonden en revocabelquot;, en eveneens het recht
van controle, »advis en consentquot; aan deze participanten of hun gecom-
mitteerden toegestaan. Uit het door ons meegedeelde Accoordt blijkt
immers, hoe deze stap reeds in 1623 was gezet onder goedkeuring der
Staten-Generaal. Aan de ontwikkeling van den ondernemingsvorm heeft
de West-Indische sinds dien tijd geen deel genomen.

Schenken wij een oogenblik de aandacht aan enkele kleinere compagnieën,
welker handelsgebied door het West-Indische octrooi voor de vrije vaart
gesloten werd.

Op de eerste plaats komen als zoodanig in aanmerking de verschillende
Guinea-Cornpagnie\'én. De eerste uitrusting op de Westkust van Afrika,
dateerende van 1593, werd spoedig door
een geregelde vaart gevolgd,
die zich organiseerde in de bekende participatie-reederijen. Terwijl Us-
selincx\' plannen tot oprichting eener W.-I. Cie. zich voornamelijk bezig
hielden met kolonisatie op de kusten van Amerika, strekte het besproken
Hollandsch octrooi-project van 1606 zich uit tot de kust van Afrika.
Evenwel, de zaak had, zooals wij zagen, geen voortgang en de Guinea-
vaarders behielden de vrije vaart. Ook onderling hebben de Guinea-com-
pagnieën zich niet tot één geheel vereenigd 2). In verschillende remon-
Strandes naar aanleiding van het Bestand zijn het steeds de »bewintheb-
»bers van de verscheyden compaigniën op Guinea traffiquerendequot;, die
pedtionneeren 3). De pogingen in 1610 door de Staten-Generaal aange-

i) T. a. p. blz. 219. — 2) J. K. J. de Jonge, Oorsprong van Nederlands bezittingen
op de kust van Guinea. — 3) Zie
De Jonge, Oorsprong tic. Bijlagen. — Ten Rijks-
Archieve de portefeuille: »Staten-Generaal Vervolg 62quot;, omslag »Loopende stukken
»compagnieën van Guineaquot;.

-ocr page 110-

wend, om de compagnieën, die geregeld bescherming vroegen tegen de
Portugeezen in Guinea, te vereenigen tot een machtiger lichaam, mis-
lukten evenzeer i) — om redenen door ons niet na te gaan.
Bescheiden, die licht verspreiden over de inwendige Organisatie der
Guinea-compagnieën, zijn op het oogenbhk niet bekend. Lezen we even-
wel in verschillende requesten, dat bewindhebbers optreden zoo voor
zich als voor »vele ende goede ingezetenen in deze compaignieën par-
»ticiperendequot; 2), dan ligt het voor de hand, een formatie aan te nemen
in den geest der participatie-reederijen, welker karakter wij in de voorcom-
pagnieën der Oost-Indische hebben opgespoord.

Betreffende de Compagnie van Nieuw-Nederland staan al niet meer posi-
tieve gegevens ten dienste. Bij algemeen placaat van 27 Maart 1614 3)
— waarover meer — hadden de Staten-Generaal aan alle ontdekkers van
onbekende landstreken voor een viertal reizen de uitsluitende vaart daarheen
verzekerd. Datzelfde jaar toonden dan ook vier reederijen »vereenigd tot
»een compagniequot; den Staten aan, hoe zij met groote opoffering in Amerika
nieuwe landen hadden ontdekt, gelegen tusschen 40°—50° N. B., voortaan
Nieuw-Nederland genaamd; zij verzochten daarom het toegezegde octrooi,
dat den 11®quot; October werd verleend 4). Het octrooi behelst de namen
der zich vereenigende reeders, en noemt hen eigenaars van de inge-
brachte vijf schepen. Uit deze bewoordingen zou af te leiden zijn, dat
men hier met een eenvoudige reederij, niet met de modernere participatie-
compagnie te doen heeft. De beperkte omvang der onderneming kan
dan ook niet boven de krachten van dertien reeders worden genoemd. In
1618 was het octrooi afgeloopen en de vrije vaart hersteld 5). Eenige
reeders scheidden zich af; de overblijvende deden hun bezittingen in
Amerika in 1621 aan de West-Indische Compagnie over.
In de
Austraalsche of Zuid-Coinpagnie valt nog een laatste dergelijke asso-
ciatie te vermelden, die al spoedig in onaangename botsing kwam met beide

i) Resol. St.-Gen. 9 Juli 1610; resol. Holland 15 Oct, 9 Nov, 6, 14, 19,21, 31 Dec.
1612. — 2) Zie noot 3 vorige bladzijde. — 3) Gr. Placaetboek I, 1614. — 4) E. B.
0\'
Callaghan, History of New Netherland blz. 74. — 5) 0\'CallaGHAN t. a. p.
blz.
81.

-ocr page 111-

Indische octrooien. Bij de vaststelling van het octrooi der Oost-Indi-
sche Compagnie had men gemeend, met het monopoliseeren van de
vaart langs Kaap de Goede Hoop en door de Straat van Magellaan
alle zuidelijke toegangen naar Indië af te sluiten. Dat deze meening op
een gebrek aan geographische kennis berustte, was het vaste geloof van
den bekenden uitgeweken Antwerpschen koopman
isaäc Lemaire.
Deze, oorspronkelijk een der voornaamste participanten in de Oost-In-
dische Compagnie, had reeds in 1605 met ongenoegen zijn bewind-
hebbersplaats verlaten en bleek sinds een der gevaarlijkste tegenstan-
ders van de wijze, waarop de Compagnie haar octrooi exploiteerde.
Verzekerd van het bestaan van andere toegangen tot den Grooten
Oceaan dan door de Magellaan-straat, had hij het zich tot levenstaak
gesteld, het monopolie der gehate Compagnie door de ontdekking van
een nieuwe Straat te breken. Bovendien stelde hij zich met zijn tijd-
genooten voor, dat deze doorvaart Amerika scheidde van een groot
Zuidland, dat zich langs de Zuidpool zou uitstrekken, en welks oostkust
voor onbewoond en onvruchtbaar, welks westkust voor rijk en vruchtbaar
werd gehouden i).

Om dit te bereiken, richtte de energieke koopman in 1614 zijn »Au-
»straalsche of Zuyt-compagniequot; op, en wendde zich om octrooi tot
de Staten-Generaal. Deze, zich niet te voren partij willende stellen,
antwoordden fijn-politiek met de uitvaardiging van het reeds vermelde,
algemeene ontdekkingsplacaat van 27 Maart 1614. Steunende op dit
indirecte octrooi, stak Lemaire\'s zoon in 1615 met twee schepen in zee
en slaagde erin, zijns vaders droom te verwezenlijken door de ontdekking
van de, naar hem genoemde. Straat Lemaire, dra gevolgd door het om-
zeilen van Kaap Hoorn. Het Oost-Indische monopolie was daarmee
gebroken, en liever dan den ontdekkingstocht voort te zetten, stevende
de vloot naar den Indischen Archipel. Maar de machtige Compagnie
bleek niet van zins zich door deze woordelijke interpretatie van haar
octrooi overwonnen te geven ; ze legde beslag op het overgebleven schip
en zond Lemaire\'s zoon terug, die op de terugreis overleed 2).

i) yp Rees II, 67. — 2) Zie Bakhuizen van den Brink\'s opstel: Isaäc Lemaire.
In zijn Studien dL IV.

-ocr page 112-

Den 17®quot; Juli 1617 verscheen de oude Lemaire voor de Staten-Generaal om
zijn beklag te doen over het hem aangedane onrecht. Het geschil, naar den
Hoogen Raad verwezen, wordt in Lemaire\'s voordeel beslist en de Oost-
Indische veroordeeld om het in beslag genomen schip met lading te
vergoeden. Deze straf was evenwel niet van dien aard, om de machtige
Compagnie van een verdere hardhandige verdediging van haar mono-
polie te doen afzien: de Austraalsche Compagnie waagde het sedert
niet een tweede uitrusting in zee te zenden, maar bleef aldoor proce-
deeren en requestreeren i), om erkenning van haar recht op het viertal
reizen bij het ontdekkingsplacaat beloofd. Met de oprichting van de
West-Indische Compagnie, onder welker octrooi ook de Straat-Lemaire viel,
was alle kans hierop vervlogen. In de vergadering van de Staten van
Holland i October 1625 werd nog besloten, ter Generaliteit een voorstel
aanhangig te maken om met de Zuid-Compagnie »op een redelycke
»recompense te handelenquot;, en sinds was dit een punt van geschil te
meer. Den derden Augustus 1638 vindt men in de Staten van Holland
voor het laatst over de Austraalsche Compagnie gedelibereerd en be-
sloten haar remonstrantiën »te laaten aan de Justitiequot; 2).
Wij vermelden dit om te doen uitkomen, dat deze proceslustige ver-
eeniging aan de associatieve ontwikkeling geen deel kan hebben geno-
men. Van haar eerste en eenige uitrusting is bekend, dat zij te Hoorn
plaats had voor rekening van Lemaire met zijn bloedverwanten en van
twee gebroeders Kies 2). Van een uitgebreide onderneming met vreemden
als participanten is in geen geval sprake, zoodat deze associatie niet in
onze ontwikkelingsreeks valt op te nemen.

Verlaten we nu het handelsgebied, begrepen onder de Indische octrooien,
om ons te wenden tot de compagnieën, die hun werkkring binnen Europa
zochten.

i) Resol. Holland 13 Febr, 10 Aug, 20 Sept. i6i8;24 Juni 1619; i Oct. 1625;
23 Juli, 3 Aug. 1638. Zie verder de remonstrantiën ten Rijks-Archieve: Portefeuille
»Staten-Generaal Vervolg 62quot;, omslag »Austraalsche Cie.quot; — 2)
Bakhuizen van
den Brink
t. a. p. blz. 276 vlg. Ook de reusachtige sommen, die Lemaire bij deze
onderneming zou verloren hebben, wijzen niet op een sterk verdeelde aansprake-
lijkheid.nbsp;lt;

-ocr page 113-

De Noordsche Compagnie 1614.nbsp;aan

Hoewel de minst bekende der drie groote lichamen, die den zeventiende-
eeuwschen handel beheerschen, hebben de latere onderzoekingen voldoende
materiaal bijeengebracht om te doen besluiten, dat ook de Noordsche
Compagnie met de beide andere een merkwaardige gelijkenis van oor-
sprong en gedeeltelijk ook van karakter toont.

Reeds in 1578 waren de Nederlanders de Engelsche Noordvaarders ge-
volgd en hadden zich een bloeienden handel gevestigd op de Witte
Zee l). Het denkbeeld dat de »Company of Merchants Adventurers of
»England for the discovery of unknown landsquot; 2) (latere Moscovische
Compagnie) reeds sinds 1551 bezielde, om een Noord-Oostelijken doortocht
naar Azië te vinden, spoorde sinds de Hollanders tot nog meer opmerk-
zaamheid voor die streken aan. In 1584 schijnt Balthazar de Moucheron
reeds een der principale reeders op die streken geweest te zijn 3): in 1594
spreekt hij immers bescheidenlijk tot de Staten van Zeeland »datzynen
»naem in desen eenichsins kennelic ende ruchtbaer gemaect isquot; 4). Houden
wij in het oog, dat deze uitgeweken Antwerpenaar later zulk een voorname
rol speelt in de voorcompagnieën der Oost-Indische, dan is het niet onwaar-
schijnlijk, dat hij reeds in dien tijd optrad, gesteund door een pardcipanten-
massa. Hoe dit zij, in 1599 vindt men uitdrukkelijk gesproken van Dirk
van Os
en zijne compagnie 5), handel drijvende op Archangel. In 1608
vereenigen zich eenige Zeeuwsche en HoUandsche handelshuizen in een
Compagnie tot den handel om het Noorden of der Moscovietvaarders 6).
Ontbreken al verdere inlichtingen over de structuur dezer zich vereeni-
gende handelshuizen, het is duidelijk, dat deze reeds participatie-com-
pagnieën moeten zijn geweest, wanneer wij verschillende namen aan-
treffen van reeders ook op Oost-Indië. Terwijl zoo èn door den handel
op de Witte Zee èn door de beroemde ontdekkingsreizen 7) de aandacht

i) S. Muller Fz., Geschiedenis der Noordsche Compagnie blz. 27. —- 2) Deze
»regulated companyquot; wordt zeer oneigenlijk een maatschappij op aandeelen genoemd.
De gelijke inleg van
25 £ st. diende, om als lid van het geprivilegieerde gilde deel te
krijgen in deszelfs voorrechten. De ondernemingen geschiedden echter op particu-
liere risico der leden. —
3) De Jonge, Opkomst I, 109. — 4) Contract met Zeeland
8 Juni t594, bij De Jonge i, 17. — 5) Resol. St.-Gen. 30 Juni 1599. — 6) De
Jonge
l, 12. — 7) Zie Muller, blz. 34 vlg.

-ocr page 114-

van het kapitaal op het Noorden was gevestigd, begon in 1611 de
Engelsche Moscovische Compagnie zich bezig te houden met de wal-
vischvangst aan de kust van het door Hudson bekend geworden Spits-
bergen, door de Engelsche schrijvers van dien tijd als »Greenlandquot;
aangeduid i). Men vindt een mededeeling
2), dat reeds in 1611 op ver-
schillende plaatsen van ons land inschrijvingen ter walvischvangst zouden
zijn opengesteld; evenwel wordt deze mededeeling verzwakt door de
toevoeging dat »het werk niet tot volkomen staat gebracht wierdquot;.
Niet verder bevestigd, wordt dit door
Muller in twijfel getrokken.
Zeker daarentegen is, dat het volgend jaar de Nederlanders de Engelschen
zijn nagezeild en een verwoede concurrentie openden, In
1612 was het
een groep van Amsterdamsche reeders met hunne compagnons
3), benevens
een Zaansche reederij, die de onderneming waagden. Het volgend jaar
kwam er een tweede Amsterdamsche reederij bij. De Engelsche Compagnie,
beducht voor het groeiend aantal mededingsters, zond een sterkere
expeditie uit, die de Hollandsche vloot totaal vernietigde 4). Had bij
de Oost-Indische Compagnie de onderlinge concurrentie tot vereeniging
geleid, hier was het ook de vrees voor ondergang, maar door den
vreemden concurrent, die tot vereeniging dreef. De beide Amsterdamsche
compagnieën smolten samen, en den 27quot; Januari 1614 treft men in de
vergadering der Staten-Generaal een request van negen kooplieden »met
»haere compaignons, alsnu te samen vereenicht in eene Compagniequot;
met verzoek tot een octrooi voor tien jaren
5), Het octrooi werd op
dienzelfden datum toegestaan voor het loopende en de twee volgende
jaren, en als grenzen aangegeven »de kusten en landen van Nova Sembla
»tot de straet Davids toe, daaronder begrepen Spitsbergen, \'t Beeren-
»eiland. Groenland, en d\'andere eilanden, die onder de voorschreven limiten
»gevonden sullen mogen wordenquot; 6), Het octrooi werd verleend »mits

i) Muller bh. 70. — 2) C. G. Zorgdrager, Bloei ende Opkomst der Aloude en
Hedendaagsche Groenlandsche Visscherij, blz. 173. Ook in »Verzameling van alle de
»projecten
ticquot;, dl. I blz. 177. — 3) De aanwezigheid van participanten blijkt uit een
stuk, gedateerd 1613, meegedeeld door
De Jonge I, 24 nt. i. Zie verder request
der Amst. reeders aan St.-Gen. bij
Wassenaer, Historisch Verhael, dl. 8 blz, 88, —
4)
Muller blz, 74. — 5) Afschrift hiervan op het Rijks-Archief. — Muller blz. 76.
— 6) Placaetboek l, 670; Verzameling van alle de projecten etc.
ii, 179.

-ocr page 115-

»dat diegeene, die dit jaer in de voorschreven Compagnie sullen begeren te
»komen \'t selve sullen moeten doen, ende haer daer op verklaren binnen
»ses weecken naer affixie van biUietten, ende binnen vier maende diegeene,
»die daerin sullen begeeren ontfangen te werden voor de voorschreven
»twee naevolgende jaerenquot;. Hiermee was de Noordsche Compagnie
gevestigd, die men naar den omvang van haar octrooi ook aangeduid
vindt als »Groenlandsche Compagniequot;, »Compagnie van Spitsbergenquot;,
»Compangnie van Nova Sembla tot Fretum Davis toequot;.
De in 1614 opgerichte Kamers waren die van Amsterdam, Delft, Rot-
terdam, Hoorn en Enkhuizen. In 1Ó17 voegden zich daarbij de Zeeuw-
sche Kamers Middelburg, Vlissingen en Veere. De verwikkelingen, die
ten slotte nog tot opname van andere Kamers leidden, kunnen wij vrij
voorbij gaan i): ze veranderden de structuur in geen enkel opzicht. De
Kamers waren bijna geheel zelfstandig ; zelfs in de resolutiën der Staten-
Generaal vindt men ze
afzonderlijk als compagnieën aangeduid 2). Elk
hebben ze haar eigen bewindhebbers, door den magistraat der stad ge-
kozen uit een nominatie, door de overige bewindhebbers opgemaakt,
van twee hoofdparticipanten (minstens voor f. 2000 aandeelen bezittend).
Iedere Kamer heeft haar eigen kapitaal, bekostigt eigen uitrusting en
lijdt zeeschade aan het eigen materiaal. De eenheid was hierin gelegen
dat eenige malen \'sjaars een algemeene vergadering van bewindheb-
bers bijeenkwam, die de jaarlijksche uitrusting regelde, vaststelde de
grootte der vangst, waarop men wilde uitzeilen en het aantal schepen, door
iedere Kamer hiertoe uit te zenden. Elk werd een eigen jachtterrein
afgebakend. Van de werkelijke vangst werd ieder een vaste quote
toegelegd, maar wat de verkoop hiervan aangaat, gold de prijs door de
algeriieene vergadering vastgesteld. Men ziet door deze algemeene ver-
gadering de functie uitgeoefend van een formeelen kartel-raad: opheffing
van concurrentie, vaststelling der te produceeren quantiteiten, verdee-
ling der producten, vaststelling van den verkoopprijs 3).
Alleen bij aanname der lossere kartel-constructie zijn dan ook te ver-

ij Over de zgn. »Kleine Noordsche Cie.quot; uitvoerig muller blz. 77 vlquot;. 311 vlg
— 2) Resol. St.-Gen. 9 April 1625. — 3) Muller, Sociaal Weekblad 9 Jan. 1897.\'

-ocr page 116-

klaren de verschillende feiten, door Kernkamp uit een restant van het
archief der Kamer Enkhuizen aan het licht gebracht 1): dat in 1620
deze Kamer zich van deelname aan de uitrusting en daarom ook van
die aan de algemeene vergadering onthield; dat in 1622 de oude Kamer
liquideerde en plaats maakte voor een nieuwe vennootschap enz. In
een icorte deductiequot;, door bewindhebbers en participanten in 1624 aan
de Staten-Generaal aangeboden, wordt o. a. gezegd, dat de »voorschreven
»Compagnieën meest alle sijn gedissolveert, als dye van \'t Noorderquartier
»metten uutganck van de jaere 1621, dye van Zeelant all metten uut-
»ganck van den jaere 1618. Ende hoewel in deselve quartieren dese
»neringe wederomme is hervat, doch is tselve nyet geschiet dan bij
»nieuwe compaignieën, daeronder seer weynige persoonen van de oude
»compagnieën sijn heriderendequot; 2). Bij dit alles is het duidelijk,
hoe het niet de geoctrooieerde Noordsche Compagnie, maar haar ver-
schillende Kamers, de locale compagnieën, zijn, die als naamlooze ven-
nootschappen ter sprake kunnen worden gebracht. En om de gelijkheid
van het ontstaansproces, èn om de gelijkenis met de structuur der Oost-
Indische Kamers, uit de verspreide gegevens afgeleid, mogen wij wel
concludeeren. dat de Noordsche Kamers in het algemeen in dezelfde
verhouding tot de latere naamlooze vennootschap staan als die der
Oost-Indische Compagnie. Op één punt echter vertoont de laatste reeds
een verdere ontwikkeling, nl. in het feitelijk-vaste kapitaal. Want vonden
we dat het kapitaal der Oost-Indische, hoezeer ook volgens octrooi
na tien jaren vrij te laten, door de weigering harer bewindhebbers
niet meer losgelaten, noch vermeerderd noch verminderd is, — in het
octrooi der Noordsche Compagnie wordt nog van een tweevoudige
inschrijving gewag gemaakt: één voor hel loopende jaar binnen zes
weken, één voor de beide volgende jaren binnen vier maanden te sluiten.
In de octrooi-verlenging van 24 Januari 1617 3) vindt men als voorwaarde
weder: »dat die supplianten ghehouden sullen sijn billietten alommeop
»te slaen daer dat ghebruyckelijck is, inhoudende insinuatie dat men

1)nbsp;Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap dl. 19 blz. 262.

2)nbsp;Muller t. a. p. Bijlage XVI, blz. 400. — 3) Gr. Placaetboek I, 671.

-ocr page 117-

»in de voorschreve Compagnie sal ontfangen alle diegeene, die binnen
»den tijdt van twee maenden na deselve affixie van de billietten inde
»voorschreve compagnie sullen begeeren te komen, ende hun verklaren
»hoevele dat sy sullen begeeren daer inne te heriderenquot; i). In deze
eerste jaren schijnen de participanten voor de verschillende reizen dus
werkelijk- in en uitgetreden te zijn: de Compagnie bleef, terwijl haar
leden hun lidmaatschap formaliter ophieven. Dit is een wezenlijk onder-
scheid met de latere naamlooze vennootschap, een achterlijkheid, die
de Oost-Indische Compagnie niet meer vertoont. Intusschen, noch in
de octrooi-continuatie van 1622, noch in de laatste van 1633 2) vindt
men de openstelling van het kapitaal meer als voorwaarde genoemd,
zoodat sinds dien het gelegenheidskapitaal, herinnering aan de reederij-
associade, verdween voor het stabiele kapitaal, zooals men dat treft in
de naamlooze vennootschap. Daar van het archief der Noordsche Com-
pagnieën weinig over is, moeten we naar enkele interessante bijzonder-
heden gissen. Uit de uitnoodigingsbiljetten ter inteekening i) blijkt, dat
de aandeelen, evenmin als die der O.-I. Cie. waren gefixeerd 3). Een
prachtige interpretatie door
Kernkamp 4) van een enkele, in de Enk-
huizensche fragmenten gevonden, passage berekent, dat in 1621 het
gezamenlijk kapitaal niet meer dan 80.000 gld. kan hebben beloopen,
en dat Enkhuizen hiervan 10.000 gld. bezat. Overigens blijkt hoe het
meerendeel der inlagen op naam stond van bewindhebbers 5).
Het monopolie, dat sinds 1622 alle nieuwe participanten had geweerd,
doch dat na 1624 zijn reden van bestaan verloren had met het ophouden
der Engelsche aanspraken, voerde sedert dien een steeds moeielijker strijd
tegen de binnenlandsche eischen tot vrije visscherij. Toen in 1642
het octrooi afliep, was deze drang zoo sterk, dat een verlenging uit-
bleef. Hiermee viel het kartel-verbond en verdwijnen de samenstellende
deelen volkomen uit het gezicht.

Vatten wij dit alles samen, dan vonden wij — ofschoon hier alles minder ^

i) Afdruk van zulk een door hem gevonden »billietquot; bij kernkamp t. a. p. Bij-
lage
II, blz. 320. — 2) Gr. Placaetboek I, 673, 678. — 3) Kernkamp t. a. p. blz.
285 nt. 2. — 4) T. a. p. blz. 293. — 5)
Kernkamp t. a. p. blz. 315 nt. i.

-ocr page 118-

duidelijk nawijsbaar — voor de Noordsche Compagnie een dergelijke
opkomst als voor de Oost-Indische. Alleen, de Kamers
behielden hun
volkomen zelfstandigheid. Hoogst waarschijnlijk is het daarom, dat de
samenstellende compagnieën de twee cardinale kenteekenen vertoonen, die
wij reeds zagen opkomen in de voorcompagnieën en bevestigd in de
Kamers der Oost-Indische: nl. de beperkte aansprakelijkheid van par-
ticipanten en de uitsluiting van aansprakelijkheid der
bewindhebbers in
privé. Kartels of niet, de genoemde handelscompagnieën vertoonen in
hun Kamers deze kenteekenen, die wij tot het zwaartepunt van ons
onderzoek hadden te maken. Daarentegen ontbreekt oorspronkelijk het
stabiel-gedachte kapitaal; het kapitaal wordt niet vooraf begroot; de
actiën zijn van ongelijk bedrag.

Het is zoo de oude participatie-gedaante der naamlooze vennootschap,

die de drie groote handelscompagnieën gemeenschappelijk vertoonen.

Concept voor een Assurantie- en Handelscompagnie 1629. □
Het is bekend, welk een geducht strijdmiddel gedurende den tachtig-
jarigen oorlog beide partijen vonden in de wederzijds uitgeoefende of
begunstigde kaapvaart. Vooral na afloop van het Bestand schijnt de
zgn. »vrije vaartquot; grooten omvang te hebben aangenomen en zelfs in
de niet-zeesteden van Holland treft men associaties tot het uitoefenen
van dit avontuurlijk bedrijf i). Daartegenover richtten de Duinkerksche
roof-eskaders in dezen tijd ongekende verwoestingen aan onder onze
handelsvloot; en het is als verweer hiertegen, dat men een compagnie
geprojecteerd vindt, die om meer dan ééne reden onze aandacht vraagt.
Den 30sten November
1628 2) komen vier Amsterdamsche kooplieden
met een voorslag bij de Staten-Generaal »om op te stellen een ghenerale
»Compagnie van Assurantie, die verbonden zoude wesen onder particuliere
»opsicht van eenighe bewinthebberen te verseeckeren alle schepen ende

1) De oprichtingsacte eener dergelijke kaper-reederij anno 1624 werd door Brug-
mans
uit de Haagsche notarieëlc protocollen uitgegeven in Bijdragen en Mede-
deelingen van ^de Vereeniging »Die Haghequot; 1908, hh. 77. — 2) Resol. St.-Gen.
30 Nov. 1628.

-ocr page 119-

»coopmanschappen uyt dese Landen varende ofte daer in comendequot;i).
De verzekering zou verplicht gesteld worden en de Compagnie op zich
nemen, de zee te zuiveren van allen, die het op onze koopvaart hadden
gemunt. Des te gretiger werd een dergelijk voorstel ontvangen, des te
spoediger aan de Provinciën doorgezonden, omdat de landprovinciën
morden om »de groote extraordinaris subsidiën te waterquot; en reeds be-
weerden »inne deselve niet te sullen können continueerenquot;. Men zag
immers in het voorstel een middel om den Staat te ontlasten van een
zijner drukkendste verplichtingen en die te brengen op de schouders
der kooplieden. Geen wonder dan ook, dat in dit concept 2) nog dui-
delijker dan bij de reeds genoemde Indische compagnieën de publiek-
rechtelijke zijde in het oog valt.

Gedurende de 24 jaren waarvoor het octrooi van kracht zou zijn, moest
ieder, ingezetene of vreemde, die wilde handelen op Oost of West, ten
kantore der Compagnie aangeven de door hem te verzenden contanten
of goederen, de plaats hunner bestemming, den naam van schip en
schipper, en zou hij ä contant betalen een »premie ofte recognitiequot; naar
een in het concept opgenomen uitvoerige tabel. De assurantie zou loopen
over Vio der ingescheepte goederen, zonder dat de zoodanig verzekerde
persoon het overblijvende tiende deel bij anderen assureeren mocht
tenzij dit meer bedroeg dan 200 £ vl. Op de schepen zou slechts ^z
der waarde verzekerd worden. Verder werd een franchise onder 10%
bedongen en zou in het geheel geen schade worden vergoed, geleden
door »detensiën ofte arresten van neutrale ofte geallieerde Potentaten,
»so wanneer op reeden
etc. geschiedquot;. Ontduiking van den verzekerings-
plicht zou gestraft worden met verbeurdverklaring der verzwegen goe-
deren en schepen ten behoeve van de Compagnie. Vrij van de betaling
van premie of van recognitie zouden zijn de »Vrye-neringhe-vaerdersquot;, ofte-
wel kapers, en de schepen der Indische Compagnieën. Deze laatste hadden
hun lading in het gaan vrij; de retourlading werd weer belast »ten

i) P. ]. Blok, Het plan tot oprichting eener Compagnie van Assurantie. Nijhoff\'s
Bijdragen 1900 blz. i. — 2) Afgedrukt
0. a. bij Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh
I, 811; Kroniek Historisch Genootschap 1867 blz. 147 vlg; en in een pamflet ter
Kon. Bibl. (catal. Knuttel n. 3865).

-ocr page 120-

»aensien datse, nevens andere, de veylinge der Enge- ende Noort-Zee
sgenietenquot;. Voor dit indirect genot van de zuivering der zee zouden
alle binnenvallende schepen, zoo vreemde als »hierlandtschequot;, die niet
ter verzekering waren aangegeven, een vastgestelde retributie hebben
te betalen. Verder zou de Compagnie het recht krijgen alle uitgaande
schepen te visiteeren, ter controle of de aangifte volledig was geschied
en aan de bewapeningsvoorschriften was voldaan. Geen paspoort tot
convooi zou worden afgegeven aan hen, die geen bewijs van betaalde
premie konden overleggen.

Al dergelijke overheidsbevoegdheden, met verscheidene te vermeerderen,
wijzen erop, hoe men met een bedekte publiekrechtelijke organisatie te
doen had, die een deel der staatstaak zou volbrengen op kosten van de
kooplieden, en daarbij nog een winst voor geïnteresseerden zou trachten
te behalen. Dat de bedreigde kooplieden wel degelijk dezen toeleg
begrepen, blijkt uit verschillende adviezen, welke, meerendeels afwijzend,
door groepen kooplieden werden uitgebracht en ons bewaard gebleven
zijn 1). Het klinkt dan ook meer edelmoedig dan het werkelijk was,
wanneer de Staten-Generaal slechts voor twee derde gedeelte van de
geprojecteerde subsidie van vier millioen gulden aandeel in de winst der
Compagnie verlangden, terwijl door hen het overige »derde part ten
»behouve van de ghemeene participanten liberalijcken ghequiteert ende
»geschoncken worden zouquot;.

Maar behalve met deze subsidie zou de Compagnie voor de te bewijzen
diensten nog met een handelsmonopolie worden begunstigd, dat zich
moest uitstrekken over de Afrikaansche kusten vanaf den Kreefts-
keerkring noordwaarts door de Straat van Gibraltar tot Alexandrie,
verder langs de Syrische kust tot en met Smyrna, met inbegrip
der eilanden van den Griekschen Archipel »onder den grooten Heer
»sorterendequot;, binnen welke grenzen aan de Compagnie gelijke overheidsbe-
voegdheden zouden gegeven worden als aan haar Indische voorgangsters.
In deze assurantie-handels-oorlogscompagnie, die zich zou verbinden

i) Afgedrukt in de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap
1900. Zie vooral blz. 159 aldaar.

-ocr page 121-

minstens 60 oorlogsschepen voortdurend in zee te hebben, treedt zoo
het publiekrechtelijk karakter zeker niet minder imposant naar voren
dan in de Indische Compagnieën. Het is begrijpelijk, dat ook haar
inwendige structuur geprojecteerd werd naar de bekende voorbeelden.
gt;Alle ingesetenen deser Landen ende oock andere landenquot; zouden bij
openbare affixie van biljetten gewaarschuwd worden, dat ze gedurende
drie maanden zouden worden »gheadmitteertquot; en dat ze hun inleg in
twee termijnen zouden hebben op te brengen. Het eenmaal ingelegde
geld zou gedurende den ganschen octrooi-duur in de Compagnie moeten
blijven, [die van haar kant geen nieuwe participanten zou mogen aan-
nemen. Het bestuur zou worden verdeeld over vijf Kamers: Amsterdam,
Zeeland, de Maas, het Noorderkwartier en Vriesland met Stad en Lande.
Iedere Kamer kreeg ter administratie een, te voren vastgesteld, ge-
deelte van het in te leggen kapitaal. De bewindhebbers der respectieve
Kamers waren te kiezen door de Staten der Provincie of de stedelijke
regeering uit een dubbeltal, opgemaakt door en uit de hoofdparticipanten.
Bovendien zou iedere Provincie of stad, die een ton gouds inlegde,
daarvoor een bewindhebber mogen aanwijzen. Hoofdparticipanten zouden
zijn diegenen, die te Amsterdam 6000, in de andere Kamers 4000 gulden
aandeel op eigen naam hadden staan. Bewindhebbers zouden een vast
salaris genieten en naar rooster aftreden. De algemeene zaken — wanneer
men zou equipeeren, welk aandeel iedere Kamer daarin nemen zou, etc. —
zouden worden beslist door een generale vergadering van XIX, waartoe
achtden bewindhebbers door de Kamers mochten worden gedeputeerd,
terwijl de negendende door de Staten-Generaal zou worden aangewezen.
Omtrent den wisselenden zetel van dit college, de onderlinge verhou-
ding der Kamers ten opzichte der retourvloten, etc. treft men bepalingen,
die ook formeel volkomen lijken op de Indische octrooien. Het beroemde
artikel »Dat men de persoonen ofte goederen der bewinthebberen niet
»sal moghen arresteren, besetten ofte becommeren
eU.quot;, dat wij in de
O.-I. Cie. vonden als monument voor de ontwikkeling der naamlooze
vennootschap uit de participade-reederij, ontbreekt hier evenmin op het
appèl. Daarnaast treft men in dit project de eerste omschrijving van

-ocr page 122-

het begrip der rechtspersoonlijkheid : » Tot verseeckeringhe van de ge-
assureerden, sullen verbonden wesen alleen de iniddelen, ende effecte
•fvan de Compaignie, sonder dat de bewinthebberen ende participanten
•»daer voor en in hun privé verbonden sullen wesenquot;.
Een weinig verder:
»Alsoo de Compaignie uyt de ghemeene beurse van vele inghesetenen
»deser Lande werde geformeert, so en sullen de penninghen daer
»inne ghetekent, genighe arrest subject wesen, om by dat middel
»teghens de eyghenaers van dien jurisdictie (te) fonderenquot;.
Strikt genomen geven de woorden van deze artikelen geen antwoord
op de vraag der beperkte of onbeperkte, maar alleen op die der col-
lectieve of individueele aansprakelijkheid. Niet de deelgenooten in hun
privé, maar alleen de »middelen
ende effectequot; van de Compagnie werden
verbonden verklaard en daarmee, naar de moderne terminologie, de rechts-
persoonlijkheid geconstateerd. Intusschen lag een dergelijke bloot-juri-
dische constructie niet in dien tijd en mag men veilig aannemen, dat
het de bedoeling van een dergelijke bepaling is geweest, de aansprake-
lijkheid der vennooten, zoowel jegens de compagnie als tegenover derden,
tot den inleg te beperken. Daarmee werd dan vastgelegd, hetgeen wij
factisch reeds bij de Indische Compagnieën troffen. Collectieve en be-
perkte aansprakelijkheid zijn immers begrippen, die zooals wij aangaven,
eerst door de nieuwere dogmatiek van elkaar gescheiden zijn.
Ook de invloed der participanten is in dit project weer scherper om-
lijnd. Was deze invloed in het oorspronkelijk Oost-Indisch octrooi buiten-
gesloten, bij art. 5 van het veriengingsreglement dato
22 December 1622
hebben wij een controle-orgaan van negen hoofdparticipanten op zien
komen, dat over de jaarlijksche rekening zou staan en — volgens de am-
pliatie van
13 Mrt. 1623 — de vergadering der XVII zou mogen bijwonen,
het recht van visitatie hebben en vacatiegelden genieten zou ten laste
van de Compagnie. Wat de West-Indische aangaat, het besproken
»accoordt tusschen bewinthebberen ende hooftparticipantenquot; gaf aan
de laatsten eveneens gedeeltelijk medebestuur en controle op dejaariijk-
sche rekening. In het assurantieproject werd aan hoofdparticipanten de
keuze toegestaan van zestien »Opzienders ende Opnemers van rekeninghequot;

-ocr page 123-

(vier te Amsterdam, drie in de overige Kamers), die iedere week gedurende
twee dagen de boeken en rekeningen na zouden zien en de facturen
en documenten vergelijken onder verplichte geheimhouding. Deze
»Rekenmeestersquot; zouden ten laste van de Kamers een vast salaris ge-
nieten. Blijkt uit deze directe opneming in het octrooi-project, hoe de
in de O.-I. Cie. gevoerde strijd geleid had tot de erkenning van het
vaste commissariaat als bestanddeel van de actiën-compagnie.
Alle twee jaren zou een dubbele algemeene rekening moeten worden
afgelegd: één van de negotie en assurantie, een ander van de »offensive
»oorlogequot;. Na voorafgaande bekendmaking zou de verantwoording in
het openbaar plaats hebben en binnen vier maanden gevolgd worden
door een uitdeeling van hetgeen boven het kapitaal »gheavanceerdquot; was.
Langs alle kanten blijkt uit dit project, hoe het de organisatie der In-
dische Compagnieën was, die tot in kleinigheden werd nagevolgd. Wordt
dan ook hier de rechtspersoonlijkheid voor het eerst uitdrukkelijk om-
schreven en treedt verder het administratieve karakter van de Kanier-
verdeeling op den voorgrond, dan is hierin slechts een nadere omschrij-
ving van het karakter dezer vroegere compagnieën te zien. En wanneer
niet het oorspronkelijke octrooi der O.-I. Cie, maar het octrooi zooals
in 1623 ontwikkeld, tot voorbeeld wordt genomen, zoo ligt hierin een
aanwijzing, dat men deze wijziging in de organisatie der O.-I. Cie. niet
als een op zich zelf staande toevalligheid beschouwde, maar als een nood-
zakelijke ontwikkeling van het standaard-type der actiëncompagnie in het
algemeen. Dit type verschilt dus reeds hierin van dat in 1602 : dat het
kapitaal, hoewel nog niet te voren vastgesteld, gesloten blijft gedurende
den geheelen tijd van het octrooi; dat het controlerecht van partici-
panten erkend wordt in het permanente commissariaat; dat de dividend-
uitkeering losgemaakt wordt van een bepaalden kas-toestand en vast-
geknoopt aan een geregelde balans.

Dat dit concept nooit zijn verwerkelijking beleefde, kan ons vrijwel
onverschillig laten. Holland en vooral
Amsterdam verzetten zich er tegen,
hun kooplieden de lasten te laten dragen, tot nu toe voor rekening van
de gemeene regeering gekomen, »segghende dat de commercie bestaet

-ocr page 124-

»by industrie, wackerheydt ende naerstigheyt. Ende dat by ende deur
»de compaignie van asseurantie de sloffe ende plompe kooplieden alsoo
»veel avantage hadden, als de vlytighe ende kloeckequot; i). Den begrijpe-
lijken tegenstand der koopHeden zelf kan men leeren kennen uit de reeds
genoemde, meerendeels afwijzende, adviezen. De zoo brandende kwestie
van beveiliging der zee bleef evenwel gedurig in bespreking 2), en in
het begin van 1634 werd het onderzoek naar een dergelijke compagnie
in de Staten-Generaal weer commissoriaal gemaakt en leidden de beraad-
slagingen met steden en kooplieden tot een gewijzigd project 3), dat
juridisch evenwel geen nieuwe beschouwing vraagt en evenmin den te-
genstand kon breken. Tot 1643 treft men nog geregeld pogingen en
petitiën tot oprichting aan, die met den val van Duinkerken verdwijnen 4).
Een laatste opflikkering van deze politieke plannen tot assurantie-dwang
treft men dan nog in 1653 gedurende den noodlottigen eersten Engel-
schen oorlog. Maar het succes was, zoo het kon, nog minder. Het
is wederom de vrijzinnige
aitzema, die het mislukken van deze poging
vermeldt en toejuicht met de opmerking, dat »onder de negotie moet
»zijn wat Liberteyt ende geen al te grooten dwangh ende opsichtquot; 5).

Voorstel tot oprichting eener Moscovische Compagnie i62g.nbsp;d

Hoe weinig ook dit project zal blijken in onze ontwikkelingsreeks een
plaats te verdienen, de naam »actiën-compagniequot;, hier eveneens gebezigd,
belet ons over deze vereeniging te zwijgen.

Van het jaar 1629 vermeldt Aitzema 6) een plan der Amsterdamsche
kooplieden Nykerck en Trip tot organisatie der handelaars in Moscovische
granen 7) in een gemeenschappelijke compagnie. Dit voorloopig plan
blijkt reeds spoedig onder meer aan de Rotterdamsche vroedschap te
zijn medegedeeld, want in haar vergadering van den tweeden Juli van

i) Aitzema t. a. p. — 2) Resol. St.-Gen. 16Jan., i, 11, 14 mrt. etc. 1634.— 3) Af-
gedrukt bij
Blok onder de Koopmansadviezen in Bijdragen en Mededeelingen van
het Historisch Genootschap 1900 blz. 97. — 4)
Blok\'s artikel in Nijhoff\'s Bijdragen.
— 5»
Aitzema III, 812. — 6) I, 889 vlg.— 7) Zie over de geschiedenis van dezen
handel: J.
scheltema, Rusland en de Nederlanden. Amsterdam 1817.

-ocr page 125-

dat jaar keurde deze de eventueele oprichting goed van een »gestabi-
»leerde compagnie tot bevorderinge van de Moscovitische koornhandel
»voor alsulcken tijt van jaaren als dienstigh bevonden sal werdenquot; onder
de bijgevoegde voorwaarde, dat de inteekening in deze compagnie aan
een ieder zou vrijstaan i).

In een pamflet van 1630 2) vindt men de kwestie breedvoerig toege-
licht. Na den omvang en de oorzaken van de heerschende schaarschte
van het koren te hebben nagegaan, komt de schrijver tot de conclusie,
dat de schuld van alles voornamelijk te wijten is aan een te eenzijdige
concentratie van den handel op het Poolsche graangebied. Goedkoopere
granen zou men uit Rusland kunnen halen, vooral wanneer men, om
»onordentlycke opsteygeringhquot; van de prijzen te voorkomen, zich ver-
eenigde tot een compagnie, die tevens officieel met den grootvorst van
Moscoviën over een doorloopend contract zou kunnen onderhandelen.
In deze compagnie zou ieder bij biljetten worden gewaarschuwd te mogen
teekenen. Op de verwachte tegenwerping, dat de handel voor eenieder
vrij moest blijven, antwoordt de schrijver »dat niet altijt de algemeenheyt
»in buytenlandsche handel maer dickmals compagnieën voor \'t gemeene
»beste noodigh zijn, exempel by de Oost- ende West-Indische oock Groen-
»lantsche compagnieën hier te Landequot;; maar bovendien, dat eenieder
toch ten allen tijde de actiën in deze compagnie zou kunnen koopen
en zoodoende aan het risico deelnemen.

Verder zou er maar één Kamer noodig zijn: te Amsterdam, omdat daar
toch de geheele korenhandel was gevestigd. Alleen wanneer Zeeland en
andere handels centra bezwaar maakten »om de Equipagies halvenquot; 3),
dan zou er niets tegen zijn, aldaar jaarlijks zooveel schepen te bevrachten
en te laten arriveeren »als haer portie isquot;.

Tot zoover lijkt alles op de regelmatige actiëncompagnie. Maar de

i) Als 19e beschrijvingspunt ter vergadering van ?. Juli 1629. Resoludën vroed-
schap dl. 7 blz. 343. — 2)Getiteld:
Klaer-btrithi ofU Aenwysingt hoe ende of wat wyse di
tegenwoordige dierte der granen sal können geremedieerd werden ende de schipvaart deser Landen
vergroot.
Kon. Bibl. (catal. Knuttel n. 4004). — 3) Hier vindt men een impliciete
verklaring van het motief der, in alle compagnieën zoo zeer vastgehouden, Kamer-
verdeeling. Blijkt dus, dat de Kamer-indeeling in zich niet op een kartel-structuur wijst.

-ocr page 126-

voorsteller zelf wijst er uitdrukkelijk op, dat het niet in de bedoeling
ligt een compagnie op te richten als de Oost- of West-Indische, De
geprojecteerde vereeniging moest »niets anders zijn als een bequame
»ordre omme uyt eenen mondt de granen in te koopenquot;. Zoodra het
koren aankwam, moest het den participanten naar rato van hunnen inleg
worden uitgedeeld en zou eenieder daarmee verder naar goedvinden
kunnen handelen. Jaarlijks zou de rekening gesloten worden en ieder
voorjaar zouden de participanten hun inleg opnieuw moeten storten ter
overzending naar Moscoviën tot den nieuwen inkoop i).
Van ongeveer gelijken inhoud is een remonstrantie, datzelfde jaar aan
Staten-Generaal overhandigd 2), waarbij het verleenen van octrooi voor
een vijf- of zestal jaren voorgesteld wordt.

Uit dit alles blijkt, dat, waren deze plannen ooit verwezenlijkt, men een
gemonopoliseerd inkoops-syndicaat zou hebben zien ontstaan, in geen
geval een naamlooze-vennootschapsformatie. Het vermijden van de
»steygeringh ende collusie in de granenquot; was het eenig doel. Omdat
men evenwel in verband met deze organisatie gesproken vindt van een
Kamer-indeeling, van participanten en actiën als bij de compagnieën die
ons belang inboezemen, was het noodzakelijk dit te constateeren.

Amsterdamsche Compagnie van hüutzaagmolenaars 1630. □
Omstreeks 1630 moet er te Amsterdam een zeer gering aantal hout-
zaagmolens hebben bestaan
— de Roever 3) spreekt van slechts twee —,
zoodat er gevaar dreigde, dat de houtkoopers en timmerlieden steeds meer
hun hout te Zaandam, te Wormer en op andere plaatsen zouden ont-
schepen en naar de aldaar talrijke molens brengen. Om den ondergang
van den Amsterdamschen houthandel te voorkomen, hielden toen de

i) Als merkwaardig staaltje van de debat-allures uit die dagen vermelden we, dat
de schrijver zijn eventueele tegenstanders voor alle zekerheid te voren reeds qua-
lificeert als »pesten en wolven van haren even naestenquot;. Werkelijk komen deze
laatsten dan ook op in een
»Ttghenbewijs op het Klaer Bericht etcquot;, (catal. Knuttel n, 4006) en
antwoorden niet minder liefelijk: »pesten en wolven dat zijn sodanige als daer zijn
»coren-otters, die bij schaersheydt hare corensolders sluyten
etc.quot; — 2) Afgedrukt
bij
Aitzema I, 1042. — 3) Uit onze oude Amstelstad. Derde Bundel blz. 44.

-ocr page 127-

voornaamste houtkoopers raad, en besloten zij in samenwerking het aantal
molens te vermeerderen. Hiertoe zouden zij de inschrijving openen van
een kapitaal van 40.000 gulden en kwamen zij bij contract van 5 Januari
1630 i) overeen, tot deze inteekening geen andere personen toe te laten,
dan die direct bij den houthandel waren geïnteresseerd. Omdat hun
plannen strekten tot behoud van een voornamen handelstak, verzochten
zij aan burgemeesteren hen te helpen door een octrooi, waarbij ver-
boden werd de invoer van gezaagd hout binnen Amsterdam en eveneens
het laten zagen buitensteeds.

Werkelijk werd dit octrooi door de Amsterdamsche magistraat ver-
leend 2). In de vroedschapsresolutiën vindt men op 28 Juni 1630 3)
een project van de »Condities ende voorwaerden waerop de ge-
»meene houtcopers, scheepstimmerluyden, timmerluyden, kistemaec-
»kers ende allen anderen hen met gesaeght hout generende, gegunt
»sal worden binnen deser stede jurisdictie op te rechten seeckere quan-
»titeyt van saeghmolensquot;. Behalve het gevraagde verbod van invoer
hield dit octrooi, voor twintig jaren verleend, de bepaling in, dat nie-
mand buiten de Compagnie eenige zaagmolens zou mogen oprichten.
Van stadswege werden aan de Regulierspoort en het »Raempoortgenquot;
plaatsen aangewezen, waarop de Compagnie haar molens bouwen moest.
Gedurende de eerste tien jaren werd de grond gratis in gebruik afge-
staan. De impetranten van het octrooi moesten zooveel molens oprichten,
dat de ingezetenen der stad »bequamelijck gerijft\'\' werden, blijvende
dit ter beoordeeling aan Burgemeesteren en Schepenen. De magistraat
zou bovendien het tarief van zaagloon vaststellen en kunnen wijzigen.
Aangaande de organisatie der Compagnie bevat het octrooi alleen de
clausule, dat het »eenen yegelijck binnen deze jurisdictie wonende, hem
»met gesaeght hout generende, (sal) vrystaen binnen den tijd van een

O Protocol notaris Lamberti. — 2) Het origineelc octrooi berust op de Amsterdam-
sche Archieven in lade M. 16 no. 5. Een afschrift vindt men aldaar in het
Groot
Mkmoriaal IH, 106 verso, — De Roever (t. a. p. blz. 45) vermeldt als datum
der octrooi-verleening 18 Juni 1631; hiertegen valt op te merken, dat in het
Mk-
moriaal als datum van in-werking-treding i Mei 1631 staat aangeteekend. Zie nog
Kwijtsckkldingen. W. blz. 164 verso. — 3) Dl. 30 ÏjIz. 152 vlg.

-ocr page 128-

imaend naer de affictie van de billetten, soo veel in de compagnie te
»teyckenen als het hem believen sal, doch niet minder als de somme
»van duysend guldens eensquot;.

Behalve De Roever\'s mededeeling, dat men oorspronkelijk van plan
was 40.000 gulden bijeen te brengen en dat het bestuur bij zes be-
windhebbers berustte, is op het oogenblik over deze organisatie niets
meer te melden i). Genoemde geleerde heeft in zijn aanteekeningen over
deze Compagnie 2) een verwijzing nagelaten naar acten voor den Amster-
damschen notaris Lamberti verleden d.d. 5 Januari, 15 Juli, i Augustus
1630; 24 April 1631. Misschien dat deze, na de iederen dag te wachten
openstelling der notarieele archieven, eenig meerder licht ontsteken.
De Compagnie heeft haar octrooi-tijd niet uit kunnen dienen. In 1638
werd een verzoek harer bewindhebbers, om de molens te mogen ver-
deelen of verkoopen, door de vroedschap toegestaan 3). De liquidatie
blijkt eenigen tijd slepende te zijn gebleven 4), maar bij haar aanvang
werd het monopolie opgeheven. Voor zoover aan de participanten ieder
niet een molen kon worden toebedeeld, kregen verschillende den mede-
eigendom, die dan voor gemeene rekening werd geëxploiteerd. Sinds
dien treft men dan nog onverdeelde evenredige aandeelen in de zgn.
»compagnies-molensquot; 5), geen geld-aandeelen in molen-compagnieën.

Middelburgsche Directeurs-Compagnie 1643. o □ □
Wij herinnerden er reeds aan, welk een onmisbaren steun de Vereenigde
Gewesten zich tegenover de door den vijand georganiseerde kaapvaart
wisten te verschaffen door het hunnerzijds aanmoedigen van de vaart
»op vrye neringquot;. Was oorspronkelijk de materie zóó geregeld, dat
degenen, die buit behaalden, dezen mochten houden, mits betalende van
hun buit een vaste »gerechtigheytquot; aan Staten en aan den Prins 6) —

1)nbsp;Zie »Amsterdam in de 17e eeuwquot; door Bredius, Brugmans e. a. blz. 212. —

2)nbsp;De Roever\'s aanteekeningen van bronnen etc., gebruikt bij zijn werk »Uit onze
oude Amstelstadquot;, in msc. ten Amsterdamschen Archieve. — 3) 14 Juni 1638. Vroed-
schapsresolutiën dl. 17 blz. 199. — 4) Uit
onze oude Amstelstad. Derde Bundel blz. 47.
— 5) Zie
De Roever\'s aanteekeningen. — 6) Placaat i April 1622. Gr. Placaet-
boek I, 972.

-ocr page 129-

— bij placaat van 23 Mei 1624 i) werd boven den buit van schip en
lading aan particulieren, die vijandelijke schepen veroverden, nog een
aanzienlijke »vereeringequot; toegelegd. De vrije vaart, voordien reeds niet
versmaad, werd hierdoor nog meer winstbelovend en populair, getuige
de door Haagsche particulieren opgerichte kaper-reederij 2). Bij pla-
caten van 1625 en 1632 werden de voorwaarden nog aanlokkelijker ge-
maakt en de premie verhoogd tot bedragen, varieerend tusschen 600
en 30.000 gulden, naar mate de grootte van het genomen schip 3). Weer
verder gingen de Staten, toen zij den 3211 October 1643 ^en reeder
van een schip, bemand met 80 matrozen en 30 soldaten, tot afbreuk
van den vijand bewapend volgens reglement, van regeeringswege behalve
de soldij der soldaten nog een vaste subsidie van 10.000 gulden per
half jaar toezegden 4). Zouden dergelijke schepen volgens de placaten
voornoemd premie verdienen, dan werden deze premiën tot aan het be-
loop der subsidie ingekort, daarboven echter ten volle uitbetaald. De
kwade kansen kwamen door meerdere dergelijke bepalingen gedeeltelijk
ten laste van de Generaliteit, terwijl de kans op winst voor de particuliere
ondernemers bleef behouden.

Dat deze practische aansporing van de »Liefhebbers van het Vaderlandtquot;
niet zonder gevolg zou blijven, lag voor de hand. In 1631, na het mis-
lukken van de assurantie-projecten, hadden de Staten-Generaal de re-
geeringen der zeesteden gemachtigd, in overleg met kooplieden een af-
zonderlijk bestuur, zgn.
Directie, op te richten om de koopvaarders,
vooral op de Oostzee, te beschermen, waarvoor men dan van de be-
schermde schepen een vast recht mocht heffen 5). Om de verhoogde
voordeelen bij het placaat van 1643 de kaapvaart verbonden, wer-
den de Directiën zeer uitgebreid en
PiETER DE LA COURT deelt mede.

i) Gr. Placaetboek I, 972. — 2) Zie Brugmans\' reeds geciteerde afdruk. Verder de
beraadslagingen over het oprichten van een »nieuwe compagnie, die op bestelling
zoude vaaren tot affbreuk van den Spangiaartquot; in resol. Holland
10, 14, 15 Mei,
25 Juli 1624. Door de Rotterdamsche vroedschap werd den Senjuli 1624 een octrooi
hiervoor afgeslagen (Vroedsch. resol. dl.
6 bl. 593). — 3) 4 Juü 1625, 11 Mrt.
1632. Gr. Placaetboek I, 975, 976. ■— 4) Gr. Placaetboek I, 984. — 5) P. L. Muller,
Onze Gouden Eeuw dr. blz. 162.

-ocr page 130-

dat tot het veroveren van vijandelijke schepen, behalve door de ma-
gistraten der steden in Holland, een aantal »nieuwe kruissersquot; werden
in zee gebracht „door eenige particuliere ingeseetenen van Zeelandquot; i).
Het associatie-plan dezer Zeeuwsche particulieren vonden wij terug op
de Koninklijke Bibliotheek 2), in een pamflet, getiteld: »Directeurs
»Compagnie binnen Middelburgh in Zeelant, bestaende in acht schepen,
»ghedestineert tot veylinghe van de zee. Mitsgaders de voordeden
»ende premiën daerop ghestelt, door ordre van de Hoochmogende Hee-
»ren de Staten Generael in date n Meerte 1632, ende door hare
»Hoochmogende wederom op nieuws gearresteert en bevestigt in\'s Gra-
»venhage op den 3 October 1643quot;, Na het voorgaande blijkt uit dezen
titel duidelijk, met welk bedrijf de Directeurs-Compagnie zich voorstelde
haar winst te behalen. Maar direct belangrijk is, dat deze brochure,
gedateerd den i6en November 1643, een formeel prospectus bevat van
onze typisch-zeventiende-eeuwsche actiën-compagnie.
Het kapitaal wordt niet geprojecteerd, noch de eenheid van aandeel
vastgesteld. De inteekening zal gesloten zijn, zoodra de eerst-uitgeruste
vloot zal hebben zee gekozen. Participanten moeten hun ingeteekend
bedrag in drie termijnen storten (art. 4), Wie 2000 gulden inlegt heeft
het »hooft-participantsrechtquot; (art, 5). Het bestuur zal berusten bij dertien
directeuren, zoolang deze getrouw dienen (art. i). Hun bdooning zal
bestaan in een provisie door gezamenlijke hoofdparticipanten vast te
stellen (art. 8). Hoofdparticipanten zullen aan directeuren vijf personen
uit hun midden toevoegen »die deselve sullen dienen van advijs en
achter-raedtquot; (art, 2). Aan deze zgn. geassumeerden zullen directeuren
ieder halfjaar een overzicht verschaffen van den »generaelen staetquot; der
compagnie en inzage in de boeken, brieven en andere bescheiden (art. 6).
Zonder goedkeuring van geassumeerden zullen directeuren geen schepen
bouwen, koopen of huren, noch geld mogen leenen, noch bezwarende

i) (pieter de la. court), Aanwysing der heilsame politike Gronden en Maximen
van de republike van Holland en West-Vriesland. Leiden/Rotterdam 1669. blz.
233. — ]. C.
de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen 1, 535.
— 2) Catal. Knuttel n, 5020.

-ocr page 131-

borgtocht aangaan (art. 14). Verder zal deze commissie worden geraad-
pleegd in geval van proces en in alle zaken, waarin directeuren onder-
ling niet tot overeenstemming raken (art.
15). Alvorens dit advies of
deze toestemming te verschaffen, moeten geassumeerden het oordeel van
gezamenlijke hoofdparticipanten vragen (art.
16). Aan directeuren blijft
de dagelijksche administratie; zij hebben de zorg voor het personeel.
Alleen de commandeur-generaal wordt gekozen ten overstaan van ge-
assumeerden (artt.
ii—13). Zelf mogen directeuren geen goederen van
de compagnie koopen; alleen in geval van nood kunnen geassumeerden
dit verbod opheffen, (art. 18). Na afloop van ieder jaar zullen direc-
teuren in tegenwoordigheid van behoorlijk-opgeroepen hoofdparticipanten
generale rekening afleggen van uitreeding en retouren, van verlies en
winst (art. 6).

Behalve dit alles houdt het prospectus slechts eenige voorschriften in
aangaande de vergaderingen van het directeurs-college en de te volgen
methode van boeking. Ten slotte wordt aan gezamenlijke hoofdparti-
cipanten de wijziging der genoemde voorwaarden voorbehouden (art.
23). Aan het einde vindt men de clausule: »Actum en geresolveert
»in \'t competent collegie van de voorschreven hooft-participanten, daertoe
»behoorlijck ghedachvaert zijnde op den 9 November 1643quot;. Dat dit pam-
flet de functie van een prospectus moest vervullen, blijkt uit de oproeping
van den drukker Zacharias Roman, die het stuk besluit, en waarbij alle
»gunstige vrienden ende lantsluyden, patriotten ende liefhebbers onzes
»waerden vaderlandtsquot; worden uitgenoodigd tot spoedige »inteeckeninghe
»van capitalien ende penninghe, tot dit goet ende noodig werck dienstichquot;
etc. etc.

Behalve in genoemd pamflet staan de conditiën dezer compagnie nog
afgedrukt bij
Smallegange in diens Nieuwe Cronijk van Zeeland i),
alwaar tevens de namen der directeuren en van de »geassumeerde of
achterradenquot; worden vermeld.

In de Middelburgsche stadsrekeningen 2) vindt men nog eenige gegevens

i) Gedrukt te Middelburg anno 1696. Blz. 443.— 2) Bewerkt door H. M. Kesteloo.
In »Archief van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappenquot; dl. 8 (1902) vindt
men de series 1625/50/75.

-ocr page 132-

over den voortgang dezer compagnie. De stad teekende voor £ vl.6666:
13:4, waarvan zij in 1644 twee derde gedeelten stortte in handen van
»Jacob de Raedt en Christoffel Wouters, als directeurs ende ontfangersquot;.
In 1646 bij het »dissolveeren der societeitquot; ontving de stad het gestorte
bedrag terug benevens £ vl. 1666:13:4, hetgeen haar toekwam »over
»conqueste ende verovering van de prynsen by de schepen van de selve
»Directie ter zee gehaelt op den algemeenen vieandtquot;. In 1647 nog
£ vl. 1200 i).

In het jaar van het »dissolveerenquot; dezer compagnie treft men in dezelfde
rekeningen aan, dat de stad in handen van genoemden Christoffel
Wouters £ vl. 2222 :4: 5 stortte, zijnde twee derde gedeelten van het kapi-
taal door haar ingeteekend in een Brazilische Directie en Compagnie 1).
Ter zelfder tijd betaalde de stad aan Johan van der Poort als directeur
van een
directie van represaliën op de kust van portugael
de som van £ vl. 2222:4:6 »over het eerste payement wesende een
»gerechte derde part van \'t gene de stadt heeft ingeteekentquot; i). In 1650
betaalde Middelburg een tweede »derde partquot; in deze Directie 2).
Uit het feit, dat Christoffel Wouters eerst als directeur van de Direc-
teurs-Compagnie, daarna in de Brazilische Directie en Compagnie wordt
genoemd, blijkt de nauwe verwantschap van deze Directiën.
Smalle-
gange
vermeldt alleen het oprichten der Directeurs-Compagnie 3). Niet
onwaarschijnlijk waren de beide andere Directiën splitsingen hiervan. In
ieder geval werd ook haar kapitaal bij inteekening saamgebracht.

Zweedsch-Afrikaansche en Deensch-Afrikaansche Compagnién 164Ç, lós6. °
Onder dekmantel van een tweetal buitenlandsche octrooien wisten eenige,

i) Kesteloo t. a. p. serie 1625/50. blz. 65 vlg. — 2) Volgens Kesteloo t. a. p.
serie 1650/75 blz. 54, vindt men de Brazilische Directie nog genoemd in de Mid-
delburgsche rekeningen van 1654 en 1658. De »Directie van represaillequot;, ook
»Duynckse Directiequot; genoemd, in de rekeningen van 1652 en 1654. — 3) In deze
Cronijk, welker opdracht dateert uit 1695 vermeldt de auteur de namen der »tegen-
woordigequot; kapiteins van de Directeurs-Compagnie. Men zou zich hierdoor op het
dwaalspoor kunnen laten brengen, dat deze Cie. nog in 1695 bestond. Aan den
Middelburgschen archivaris
Swaving dank ik echter de vondst, dat Smallegange
t. a. p. letterlijk copieert, hetgeen door Boxhorn in diens Chronijck van Zeelandt
(quot;l, 167) anno 1644 werd geschreven. Zoodat het zwijgen van eersten auteur over
de beide andere Directies is verklaard, hoe vreemd zijn methode van geschied-
beschrijving blijve.

-ocr page 133-

uitsluitend Amsterdamsche, kooplieden gedurende enkele jaren de vaart
op Guinea te exploiteeren buiten de West-Indische Compagnie om.
Na zelfs onze Staten-Generaal misleid te hebben, werden deze ignobele
praktijken in 1662 ontmaskerd. De notarieele bekentenis van een der
schuldigen leert, — wat het geheime karakter dezer vereenigingen reeds
kon doen vermoeden — dat deze associaties elk bestonden uit een zeer
gering aantal kooplieden, benevens een heel enkelen genoemden parti-
cipant. Van de actiën-gedachte blijkt bij geen dezer compagnieën een
spoor te bekennen. Wij meenen dan ook te kunnen volstaan met de
verwijzing naar de, overigens hoogst interessante, onthullingen in de pro-
cessen tegen deze »lorrendraaiersquot; i).

Austraalsctie Compagnie van Roggeveen 1676.nbsp;□nbsp;□

Herinneren wij, hoe Lemaire\'s Austraalsche Cie. van 1614 zich den toe-
gang tot haar gebied door het octrooi der West-Indische zag afgesneden.
Bij de reorganisatie van de W.-I. Cie. in 1674 werd het monopolie
beperkt tot de Westkust van Afrika, eenige plaatsen op de Guiaansche
kust en de eilanden Curagao, Aruba en Bonaire. De vaart op alle
andere plaatsen, binnen het vorige octrooi begrepen, werd voor alle
ingezetenen opengesteld, mits betalende zekere recognitie aan de Com-
pagnie. De oude illusies van het Zuiderland herrezen weer. Bij request
van 20 November 1675 verzocht Arent Roggeveen den Staten-Generaal
een octrooi »over de Australisse Zee ofte beter geseght het onbekende
»gedeelte des Werelts, gelegen tusschen de meridaen der Strate Maga-
»lanes Westwaert, tot de meridiaen van Nova Guinea, soo Noordtvvaert
»als Zuydtvvaertquot;. Dit request, doorgezonden aan de W.-I. Cie. om advies
kwam reeds 16 Dec. terug met de boodschap, dat deze geen bezwaar
maakte mits de haar verschuldigde recognitie werd gehandhaafd, Rogge-
veen tot nakoming dezer verplichting cautie stelde, en uiterlijk binnen
18 maanden van het octrooi gebruik zou maken. Nadat het verzoek
den
2ien December 1675 was doorgezonden geworden naar Holland, ver-

i) Pamflet Kon. Bibl. (catal. Knuttel n. 9005). — De Roever. Twee concurrenten van
de eerste W.-I. Cie. Oud-Holland, 7e jrg. (1889) blz. 195 vlg. — S.
Kalff, Oude
Amsterdamsche histories. In
de Telegraaf 10 Juni 1908.

-ocr page 134-

leenden de Staten-Generaal bij resolutie van 22 September 1676 het
gevraagde octrooi op de door de W.-I. Cie. gestelde voorwaarden i).
Onmiddellijk drukte Roggeveen nu te Middelburg een prospectus, be-
helzende
o. m. de »articulen waer naer hem een yder, die inteeckent,
»sal hebben te reguleerenquot; i). Wij vinden daar een formeele actiën-
compagnie geprojecteerd.

De wijze van emissie is al dadelijk zeer modern uitgewerkt. Verschil-
lende inteekenlijsten of polissen zouden door middel van makelaars
circuleeren. De ontwerper zou voor alle onkosten van het »twee-jarigh
ibesollisisteren over het octroyquot; een provisie van 1V2 % van het inleg-
kapitaal krijgen, waaruit hij de makelaars voor hun bemoeiing zou be-
talen naar overeenkomst (art. 20). Maar omdat het Roggeveen voor-
kwam, dat niet iedereen zijn naam en inteekening zou willen gepubliceerd
zien, stelde hij alle heeren en kooplieden in de gelegenheid, hem hun in-
teekenbedrag te laten weten op een »besloten biljet van forme als een
»wisselbrief van ordinair pampier, om behoorlijck (in een boeck daertoe
»verordonneert) ingeplackt te wordenquot;. Wanneer zij ten minste tevens
opgaven in welke stad of straat zij woonden, om zoo noodig opgeroepen
te kunnen worden.

De ingeteekende som moest in drie termijnen worden opgebracht: de
eerste eindigde Maart 1677, de laatste Augustus 1678. Eigenaardig was
de maatregel tegen wan-storters: »Bij aldien ymandt Vs ofte 2/3 hadde
»betaeldt en met het restant in gebreecken bleeft, sullen de Heeren
»Directeuren
\'tselfde publijck mogen verkoopen naar behoorlijcke waar-
»schouwingh; \'t gene het m.eerder komt te gelden als de resterende
»penningen, sal den debiteur goetgedaen werden en minder geldende
»sal hij voor de rest een debiteur blijvenquot;.

Alle participanten, die ieder 4000 gulden inlegden, zouden te zamen
zooveel directeuren kiezen als hun gezamenlijke inleg een veelvoud van
24000 gld. bedroeg. Zij, wier inleg resp. 3000, 2000, 1200, 600 gld.

i) Een overzicht van de gewisselde stukken is te vinden in een pamflet der Kon.
Bibl. (catal. Knuttel n.
11391).nbsp;^

-ocr page 135-

beliep, zooveel directeuren als door hun klasse resp. een veelvoud van
30.000, 36.000, 40.000, 45.000 gld. werd bijeengebracht. Die »voor hem
»selven ofte met anderen onder hemquot; 20.000 gld. inlegde, zou ipso facto
directeur zijn. Die 500, 400, 300 of 150 gld. inbrachten, zouden geen
directeur mogen kiezen, tenzij ze weer in eenige stad over 60.000 gulden
zouden beschikken.

Lijkt het geen reglement van een »ganzen-spelquot;? Wij zijn nog niet aan
het eind. Naar deze tabel zouden de participanten zich in iedere stad
weer groepeeren, maar bovendien zou iedere stad, die aan bepaalde
eischen van inleg voldeed, weer eenige directeuren kiezen. Was het
aantal dezer laatsten nu nog niet voldoende, dan zouden de klassen
weer bijeenkomen en zouden zij volgens een ingewikkeld procédé uit te
voren gekozen hoofdmannen weer directeuren aanwijzen.
Het geheel is juist geen aantrekkelijke proeve te noemen van organisch
kiesrecht!

In een twintigtal zwaarwichtige, slecht geredigeerde artikelen schrijdt het
ontwerp voort. Door participanten in iedere klasse zou een aantal »hoofd-
mannenquot; worden gekozen, waaruit dan weer twee a drie moesten aan-
gewezen worden, ten wier overstaan de rekening en verantwoording zou
geschieden. Bovendien zou een dier hoofdmannen zitting en stem hebben
in de »generale vergaderinghequot; van directeuren. Iedere stad zou zelf
zooveel schepen mogen uitrusten als gezamenlijke directeuren goed
vonden, maar deze generale vergadering zou weer voor de aanstelling
van officieren zorgen. De vergaderplaats van dit college zou zijn in de
stad van hoogste inteekening en daar zouden ook alle retouren moeten
binnenloopen. De carga van quot;retouren zou onmiddellijk door directeuren,
bijgestaan door twee gecommitteerde hoofdmannen, worden bekend ge-
maakt, en directeuren van de opbrengst 5 % provisie genieten, totdat
door directeuren in overieg met hoofdmannen een nadere salarisregeling
zou zijn vastgesteld. De uitvoerig geregelde administratie benevens de
aanstelling van het personeel berustte bij directeuren. Bij oneenigheid
tusschen de laatsten onderiing zouden hoofdmannen hen tot een accoord
brengen.

-ocr page 136-

Ten slotte zou niemand van de leveranciers »de Heeren Directeuren
»over eenige betalinge mogen aanspreecken, anders als ter gesetter
»plaetsequot; en zouden zij tevens gehouden zijn »beleefdelijck haer betalinge
»te versoecken en ordre afwachtenquot;.

Wanneer men dezen reusachtigen opzet, waarmee men een staat had
kunnen organiseeren, vergelijkt met het karakter der onderneming, welker
eenige grond nog slechts bestond in de hoop van haren ontwerper,
dan moet men in dit alles wel de fantazie erkennen van een droomer
over nooit-ontdekte Zuiderlanden. In de groote litteratuur is dan ook
over de verwezenlijking dezer plannen niets bekend.

Kolonisatie-Compagnieën.nbsp;□nbsp;□nbsp;□

Ook de koloniale vestiging onzer zeventiende-eeuwsche vaderen is een
bemoeiingssfeer, waarbinnen een onderzoek naar eventueele organisaties
op de wijze der naamlooze vennootschap niet misplaatst is. Hoewel dit
terrein, om nader aan te geven redenen, nooit heel vruchtbaar kan zijn
geweest, zal toch blijken, dat ook hier de actiën-gedachte zich een enkele
maal naar voren drong.

Binnen het octrooi-gebied der Oost-Indische Compagnie speurt men te
vergeefs naar volksplantingen, door particuliere onderneming georgani-
seerd. Aan den eenen kant miste de Compagnie een voornamen prikkel
om uitgebreide kolonisatie binnen haar gebied te bevorderen. Zij trof
daar immers een dichte, aan geregelden arbeid gewende bevolking, die
gaarne haar producten afstond. Maar bovendien vond de Compagnie in
haar monopolie aanleiding tot een polidek van beperkten omzet tegen
opgedreven verkoopprijzen. Zoodat zij geen reden had, Europeesche
elementen over te planten tot het beproeven eener intensere cultuur. Met
de volksplantingen die zij niettemin in het leven riep, en van welke de
vestiging aan Kaap de Goede Hoop wel de beroemdste is geworden,
had de Compagnie dan ook geen ander doel dan stations te krijgen
voor hare schepen of een basis voor haar gezag. Maar steeds heeft zij
deze op eigen kosten georganiseerd, nooit de hulp in dezen ingeroepen
van het particuliere kapitaal — rijk als zij was en bevreesd, dat iedere kolo-

-ocr page 137-

nisatie buiten haar directe leiding slechts voeren zou tot verzwakking
van haar handelsmonopolie i).

Anders was het geval met haar West-Indisch« zuster. Wij zagen reeds,
hoe Willem Usselincx anno 1604 in Zeeland een prospectus had doen
circuleeren tot oprichting eener actiën-compagnie voor kolonisatie op de
Amerikaansche kust. Maar eveneens, hoe al zijn streven voor de be-
vordering van vreedzamen handel door kolonisatie niet kon voorkomen
de stichting van een West-Indische Compagnie met zoo geprononceerd-
oorlogzuchtige bedoelingen. Veeleer lag het in den opzet dezer Com-
pagnie een snellen buit te behalen op den vijand, dan langgerekte voor-
schotten te verschaffen tot volksplanting binnen haar gebied. En toch
was, zooals Usselincx had ingezien, stelselmatige kolonisatie de eenige
weg, waarlangs men voordeel van het handelsmonopolie kon behalen.
Want hoe vruchtbaar ook de Amerikaansche bodem ware, met zijn
schaarsche nomadenbevolking, die zich steeds meer in het binnenland
terugtrok, vielen geen winstgevende betrekkingen aan te knoopen.
Onder deze omstandigheden ziet men de Compagnie al dra de hulp
van het particuliere kapitaal inroepen tot het dragen van de risico der
kolonisatie. Zelf bepaalde zij zich tot de bevordering van dit particuliere
initiatief. Deze politiek valt zoowel in Nieuw-Nederland als in Zuid-
Amerika na te wijzen.

Na de twee kolonisatie-expedities onder Jan van Ryen 2) en Claude Prevost
naar de Wilde Kust (Guiana), die zoo goed als geheel voor rekening voeren
der Compagnie, werd door haar in 1627 met den Vlissingschen koop-
man Abraham van Pere een contract gemaakt, waarbij de laatste toe-
stemming kreeg tot het vestigen eener kolonie aan de Berbice »sonder
eenigen cost van de Compagniequot; 3). Tegelijk met dit contract stelden
de Negentien den I2equot;juni 1627 een algemeene regeling vast voor toekom-
stige kolonisatiën saan de »Wilde Kust ende eylanden daeraen gele-

i) Van Rees II, 255, 375 vlg.; Diferee, Geschiedenis van den Nederlandschen handel.
3e stuk, blz. 412 vlg. — 2) M. G. de Boer, Een Nederlandsche nederzetting
aan de Oyapock. Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde. Jrg.
1899
blz. 342. — 3) Netscher, Geschiedenis van de koloniën Essequebo, Demerary en
Berbice, blz.
57 vlg., 346 vlg, alwaar dit contract is afgedrukt.

-ocr page 138-

122nbsp;VAN 1602

»genquot; i). Ieder »bewinthebber, hooft- oft minder participantquot; der W.-I.
Cie. werd daarbij vergund, koloniën uit te zetten van minstens 60 personen,
waardoor zij het te bezetten land in eigendom zouden krijgen, mits
blijvende 7 ä 8 mijlen buiten reeds bestaande nederzettingen. De kolo-
nisten zouden, door hun »Patronenquot; voorzien van de noodige uitrusting,
tegen betahng door de schepen van de Compagnie worden overgebracht.
De Patroons moesten instaan voor bebouwing van het bezette land
binnen drie jaren. De producten der kolonie konden tegen redelijken
prijs aan de Compagnie worden verkocht; alleen tegen betaling van een
hooge recognitie (20—50% der waarde) mochten zij aan de Patroons
worden toegezonden. Evenzoo hief de Compagnie een recognitie van
hetgeen door Patroons aan hun kolonisten overgemaakt werd. Al deze
verzendingen zouden geschieden door middel van de schepen der Com-
pagnie. Binnenlandschen handel te drijven werd den kolonisten toe-
gestaan, maar het weven van laken etc. was hun verboden
»op pene
»van uutgesloten ende als
meyneedich arbitralijck gestraft te wordenquot;.
Op gelijke wijze handelde de Compagnie
ten opzichte van Nieuw-Neder-
land. Verlangend ontslagen te worden van de kosten tot instandhouding
harer nederzetting Nieuw-Amsterdam (het latere New-York), maar niette-
min de voordeden van den pelterijenhandel niet willende missen, vaar-
digden de Heeren Negentien den 7en Juni 1629 wederom een algemeen
kolonisatie-charter uit, dat door de Staten-Generaal werd goedgekeurd 2).
Dit charter, hoewel eenigszins uitvoeriger dan het reeds medegedeelde
betreffende de Wilde Kust, berust op dezelfde gedachte, nl, aanmoediging
van het particuHer initiatief. Ieder participant, die binnen 4 jaar na
kennisgeving van zijn voornemen een kolonie zou stichten van vijftig
personen en het door hem bezette land van de Indianen koopen zou,
kreeg, met den titel van Patroon, bestuurs- en rechtsmacht over dat gebied
onder oppergezag van de Compagnie. De kolonies moesten ook hier
7 ä 8 mijlen van elkaar verwijderd blijven. Eveneens wat betreft den

i) Afgedrukt bij NetsCHER t. a. p. blz. 350. — 2) 0\'Callaghan t. a. p. blz. 112;
Van Rees t. a. p. blz. 333.

-ocr page 139-

aan Patroons beperkt-toegestanen handel en de verplichting tot het betalen
aan de Compagnie van recognitie voor in- en uitvoer, vindt men bepa-
lingen als in het eerstgenoemde kolonisatie-reglement.
Was hiermee al de hulp van het particuliere kapitaal zoo voor Zuid- als
Noord-Amerika ingeroepen, de getroffen regeling van groepsgewijze
nederzetting vereischte geen conglomeratie van kapitaal op groote schaal.
Toen eenige bewindhebbers der W.-I. Cie. reeds enkele dagen vóór de
uitvaardiging van het laatste charter zich de meest begeerde streken
van Nieuw-Nederland verzekerden, hadden zij dan ook niet noodig, zich
tot het publiek om geld te wenden, maar brachten zij de benoodigde con-
tanten bijeen door onderlinge groepeering in maatschappen. Noch Rens-
selaerswijck, noch Zwanendal, of hoe de andere opgerichte patronaat-
schappen in Nieuw-Nederland hebben geheeten, steunden op actiën-
compagnieën. Van de meest bekende kolonie, gesticht door Kiliaen
van Rensselaer, blijkt dit meer in het bijzonder i). Na op eigen naam
in 1629 het benoodigd gebied te hebben doen koopen, associeerde hij
zich den len October 1630 met drie andere Amsterdamsche kooplieden,
die ieder een vijfde aandeel in de kolonie Rensselaerswijck bekwamen,
terwijl Van Rensselaer zich zelf twee vijfden voorbehield, benevens den
patroonstitel. Uit een bewaard gebleven rekening van deze maatschap 2)
blijkt, dat in 1632 tot dekking der uitgaven over 1630—31 door de ven-
nooten te zamen de som van 1409 gld. 7 st. was opgebracht. Dat men
hier werkelijk niet met een kapitaals-participatie te doen heeft, maar met
een combinatie van mede-eigenaren, blijkt onder meer uit de door
0\'Callaghan aan het licht gebrachte bijzonderheid, dat de familie Van
Rensselaer in 1685 den vollen eigendom weer herwon, door aankoop
van twee »dende partenquot; in de kolonie, welke dende parten, zooals
valt na te wijzen, waren ontstaan door splitsing bij erfenis van het
aandeel van een der oorspronkelijke mede-eigenaren 3).

i) De Roever in Oud-Holland jrg. 8 blz. 29 vlg; jrg. 9 blz. 241 vlg. — O\'Cal-
laghan
t. a. p. blz. 121 vlg. — 2) Opgenomen door 0\'Callaghan t.a.p. blz. 429.
— 3) 0\'CallaGHAN t. a. p. blz. 127 nt. i, alwaar tevens een Senimtie van het Hof
van Holland dato 14 Juni i65o
wordt vermeld, die de maatschap zou erkennen.

-ocr page 140-

De conditiën, die in 1656 door de stad Amsterdam, welke intusschen
een gedeelte van Nieuw-Nederland van de West-Indische Compagnie
had overgenomen, werden »gepresenteert aen alle de gene, die als
»Coloniers na Nieuw-Nederlandt wilden vertreckenquot;, maakten de vorming
van groot-kapitaal tot dit doel geheel overbodig. De stad beloofde de
kosten van overtocht en vestiging te betalen, ja zelfs kosteloos gedurende
het eerste jaar de benoodigde levensmiddelen en kleeding te verschaffen,
onder voorwaarde dat de kolonisten later zekere belasting zouden be-
talen i). De idealist Plockhoy, die op deze basis in 1662 met burge-
meesteren van Amsterdam een contract sloot tot vestiging van zijn
communisdsche »societeitquot; aan de Zuid-rivier in Nieuw-Nededand, kreeg
naast andere voorrechten voor ieder man van zijn kolonie honderd
gulden als leening uitgeteld, voor welker terugbetaling ieder der oprichters
persoonlijk aansprakelijk bleef 2). Een kapitaalsassociade is dus achter deze
onderneming niet te zoeken. Toen in 1664 Nieuw-Nederland voor de
Republiek verloren ging, namen de kolonisade-pogingen daarheen een
einde.

Evenmin heeft het reglement van 1627 tot kolonisade aan de Wilde
Kust aanleiding gegeven tot vorming van
actiën-compagnieën. Wij zagen
reeds, dat de kolonie Berbice (met Demerary, Essequebo en Pomeroon
het tegenwoordig Engelsch Guiana vormend) eigendom was geworden
van de familie Van Pere. Demerary werd eerst in 1750 geëxploiteerd.
Voor kolonisatie in Essequebo en Pomeroon was de particuliere animo
niet bijzonder groot. Toen de Compagnie dan ook in 1632 besloot, deze
nederzetting te verlaten, behield de Zeeuwsche Kamer haar voor zich.
Maar om de weinige voordeelen die zij er van trok, gaf zij de bezitting
in 1657 over aan de steden Middelburg, Vlissingen en Veere, die voor
gezamenlijke rekening de exploitatie wilden doorzetten onder den naam
van »Direcde van de Nieuwe Colonic op Isekepequot;. Als een ware ver-
.schoppelinge werd deze kolonie in 1669 door de Directie losgelaten en
overgedaan aan de Staten van Zeeland, die haar reeds het volgend jaar

i) Van Rees t. a. p. blz. 313 vlg.— 2) II. P. G. Quack, Plockhoy\'s sociale plannen.
Verslagen Kon. Academie, afd. Letteren. Mei 1892 (3e reeks, 9e deel).

-ocr page 141-

weer teruggaven aan de Zeeuwsche Kamer der W.-I. Cie, onder voor-
behoud van een handelsmonopolie, uitsluitend voor de Zeeuwsche inge-
zetenen. Over dit Zeeuwsche monopolie op Essequebo zullen wij de
eeuw daarna een, ook voor ons belangrijke, twist met de W.-I. Cie,
zien ontstaan 1).

Meer particuliere animo bestond er voor vestiging op het overige ge-
deelte van de Wilde Kust, met name op Cayenne (tegenwoordig Fransch
Guiana) en de Amazone-streken. Deze voorliefde schijnt mede hieruit
verklaard te moeten worden, dat de geheele zeventiende-eeuw door,
geruchten liepen van aldaar te vinden goud- en zilvermijnen.
Onder protest van de Zeeuwsche Kamer der Compagnie, die zich een
voorrecht op de geheele Wilde Kust toekende, zeilde in 1634 van Texel
onder David Pietersz. de Vries een kolonisatie-expeditie uit op Cayenne.
HARTSINCK2) schrijft, dat deze onderneming voer voor rekening van »eenige
»Hollandsche (Amsterdamsche) kooplieden, waar van Jan Bicker de
»voornaamste wasquot; en dat genoemde Pietersz. de Vries »een der deel-
jgenooten (was) in voorsegde maatschappijquot;. In 1636 keerde De Vries
terug met het bericht, dat de uitgezette kolonie geheel verloopen was,
zich bitterlijk beklagend om de schade door hem en zijn participanten
hierbij geleden 3). De geringe omvang van deze onderneming — één
schip van 14 stukken, bemand met 25 matrozen en 30 kolonisten —
gevoegd bij het ontbreken van elk gegeven, dat zou wijzen op een
actiën-organisatie, wettigt de onderstelling, dat men hier met een een-
voudige participatie-reederij te doen heeft.

Van particuliere vereeniginge^i tot kolonisatie in deze streken hoort men
dan niet meer, tot een zekere Balthasar Gerbier (baron d\'Ouvily) van
Middelburg, in het jaar 1655 met een aantal Zeeuwen een contract sluit,
om hun onbekende goud- en zilvermijnen aan te wijzen in Cayenne en
om tegelijk onder zijn leiding op te richten een »welgemanierde ende con-
»scientieuse colonyequot; 4). Hetzelfde jaar zeilde reeds een expeditie uit.

i) Netscher t. a. p. blz. 60, — 2) J. J. Hartsinck. Beschrijving van Guiana of de
Wilde Kust in Zuid-Araerica ed. 1770 dl. I blz. 208.
—3) Netscher t, a. p. blz. 65
vlg- — 4) M. G.
de Boer, Een Nederlandsche goudzoeker. Tijdschrift voor Geschie-
denis, Land- en Volkenkunde. Jrg. 1903 blz. i vlg.

-ocr page 142-

welker resultaten verschillend worden beoordeeld. Zeker is, dat Gerbier,
eenige jaren later den isen November 1658 een octrooi krijgt van de
Staten-Generaal i) om »als patroon te mogen oprechten een Colonic in
»West-Indiën op de vaste Wilde Cust van America, tusschen Cabo Orange
»ende de riviere Corana op de hoochte van omtrent de vier graden
»Noorderbreete in \'t district van \'t octroy aen de West-Indische Cie. ver-
»leent, ende dat onder ende op de conditiën ende vryichheden by de
»Gecommitteerden van de respective Cameren, representerende de ver-
»gaderinge van de Negentiene, gearresteertquot;. Hierop steunend richtte
Gerbier zijn
Nieuwe geoctroyeerde Guiaansche Compagnie op, waarvoor hij
raamde een kapitaal van twee ton gouds noodig te hebben 2). De nota-
rieele protocollen waarbij deze onderneming werd voorbereid, zijn bekend;
zullen dus binnenkort wellicht gegevens betreffende het juridisch karakter
dezer associatie aan het licht te brengen zijn 3)\' ^Vij meenen, dat niet
alle hoop, hier een actiën-compagnie aan te zullen treffen uitgesloten is.
Uit een proces, door Gerbier tegen zijn vroegere Zeeuwsche compagnons
gevoerd, blijkt immers dat deze laatsten in 1657 een gedrukte »policequot;
hadden doen circuleeren, ter inteekening voor een dergelijke onderne-
ming. Intusschen, deze expeditie der Guiaansche Compagnie mislukte —
na haar terugkeer herhaalde Gerbier vergeefs zijn oproep.
Vielen al deze kolonisaties onder de algemeene reglementen, door de
W.-I. Cie. vastgesteld — het eerst in 1627 en sinds verschillende malen
óf door de gemeene compagnie of door de Zeeuwsche Kamer herhaald 4)
— in 1676 stelden de Staten van Holland geheel onafhankelijk daarvan
een ontwerp vast voor kolonisatie in de landstreek ten Noorden van de

i) Acteboek St.-Gen. 1657-1660, blz. 229. — 2) Zie De Boer t. a. p. Een pamflet
getiteld: »Waarachtige verklaringe van den ridder Balthasar Gerbier noopendesijn
»saecke van goude en silvere mynenquot;. Kon. Bibl. n. 7876, Verdere pamfletten wor-
den vermeld door
Asher. Bibliographical and historical essay on the Dutch books
and pamphlets relating to New Netherland and the Dutch W.-I. Cy. — 3)
De Boer
noemt dc protocollen verleden voor notarissen: cLe Winter, dato 14 Aug; Hellerus d.
6 Aug;
Friesma d. 15 Juli 1659. Berustend op het Notarieel Archief te Amsterdam,
deel N. 145, plank O. — In de nagelaten aanteekeningen van
De Roever betref-
ende de koloniale vestiging vond ik vermeld, dat één honderd duizend gulden werd
bijeengebracht. — 4) Zie nog
: samuel Oppenheim, An early Jewish Colony in Wes-
tern Guiana 1658—1666. blz. loi vlg.

-ocr page 143-

Amazone-rivier, en beloofden zij vrijen overtocht en bescherming, wanneer
honderd »principale Hoofden ofte Geïnteresseerdenquot; zich verbonden elk
te transporteeren tien »kloecke weerbare mannen ende twee dienstmaegh-
»den, met victuaillie voorsien voor den tijdt van twaelf maenden, met
»twee paerden
etcquot; i) De groote omvang van dit project, gevoegd bij
de bepaling, dat de uitrustingskosten voor particuHere rekening bleven,
doet hier de vorming van een compagnie verwachten. Werkelijk vonden wij
een dergelijk contract, verleden te Amsterdam voor notaris E. de Wit,
den 24quot;=quot; November 1676. Dit stuk begint met te verwijzen naar het »octrooi
»van Hunne Groot Mog. in faveur van hondert principalen, die genegen
»zijn
etcquot; \\ vermeldt dan denamen van eenige Amsterdammers, die »prin-
»cipael hebben ingeteekendquot; en eindigt met de mededeeling, dat door
hen »geresolveert is om te maeken een contract van combinatie of ver-
»eeninge, dat is dat al de merkelyke. costen als uyt eene beurse betaelt
»worden
etc. etc., soo dat de contractanten dit contract van vereeninge
»volkomentlijck sluyten op profijt off schaade op gemeene winst of verliesquot;.
Wij treffen hier dus een eenvoudige maatschap.

Voor wij onze beschouwing in dezen sluiten, kunnen wij echter een
formeel naamlooze-vennootschaps-concept produceeren en wel dat der
kolonisatie-actiën-compagnie van reeps 1689. Den 7en Jan. 1689
gaven Staten-Generaal aan Jan Reeps, burger en koopman te Hoorn,
octrooi »tot het oprichten van een colonie aan de Westzijde van Rio
»d\'Amasonis in Guiana tot aan Cabo d\'Orange, aldaar land te bebouwen,
»met inwoners negotieeren, verbonden ende accoorden te maecken en
»vastigheden te bouwenquot;. De kolonie zou zijn »een vry allodiael eigen-
»dom ten eeuwigen dage ende sullen geoctroieerden mogen disponeren
»daarover bij testament
etc., gouverneurs aanstellen en in onzen naam
»en den Prince van Oranje recht doen
etcquot;, In een bewaard gebleven
brochure 2) zet Reeps nu zijn plannen om het benoodigde kapitaal bijeen

I ) »Een vertoogh van de considerabele Colonie, by de Edele Groot Mog. Heeren
»Staten van Hollandt
etc. uytgeset op de vaste kust van America. 1676.quot; Pamflet
Kon. Bibl. n. 11388. — 2) »Copia van \'t octroy door de Hoogh Mog. Heeren Staten
»Generaal der Vereen. Ned. gegeven aan Jan Reeps en syne mede-participanten om
»een colonie op te rechten aen de Westzijde van Rio de las Amasones
etc. \'s Graven-
hage 1689.quot; Kon. Bibl. n. 13299.

-ocr page 144-

te brengen uiteen. Deze prospectus is, zooals men zien zal, wel de
■belangrijkste uit dit tijdperk te achten.

Volgens art. i »sal aan yder ingeseten deser Provincie vry staen soo-
»danige somme van penningen in te leggen, als sullen gelieven voor te
»teeckenen, doch sal niet beneden de 200 guldens mogen zijnquot;.
»De obligatiën ofte
actiën dergener, welcke hare penningen in dese com-
»pagnie hebben ingeleght, sullen door de bevvindhebberen geschreven
»en geteeckent worden
in blanco, blotelijck op den toonder deses, en
»oock soodanigh in \'t actieboeck van de compagnie
geregistreert, yder
»met sijn nummers /, 3 etc.
of oock wel met uytdruckinge van de
»naem, soo als het dengenen die inleggen sal believenquot; (art. 5).
Wie 6000 gld. inlegt krijgt den titel hoofdparticipant. Deze hoofdpar-
ticipanten zullen naast Jan Reeps nog zes bewindhebbers kiezen, die
steeds 6000 gld. aandeel moeten bezitten (art. 2, 3). Diegenen, die voor
3000 gld. of meer in de Cie. geteekend hebben, maar
voor minder dan
6000 gld., zullen met hun tweeën één stem mogen uitbrengen en be-
windhebbëf kunnen worden »mits dan nog
3000 gld. daerby teeckenende
»of
kopende- (art. 4). De bewindhebbers zullen zorgen voor den aan-
koop van schepen en benoodigdheden (artt. 7, 9), boek houden »van
»alle den ontfangh ende uytgave, inkoop ende verkoopquot;, benevens een
register aanleggen der genomen resoludën, voor welke »moeytenquot; zij
vijf percent zullen genieten van alle winsten »die uytgedeelt staen te
»werdenquot;, en bovendien vergoeding van hun reis- en verblijfkosten (art.
10). Bewindhebbers zullen vergaderen waar het hun goeddunkt; beur-
telings zullen zij als »praesidentquot; hun vergadering leiden en dan »in alle
»resolutiën de sake voorstellenquot;; de beslissing zal echter door hun meer-
derheid worden genomen (artt. 6, 11, 12). Eenmaal \'sjaars »omtrent Mey
»ofte Junyquot; zullen de hoofdpardcipanten worden bijeengeroepen, om de
rekening bij te wonen, de »uytdeelingequot;
vast te stellen, eventueel nieuwe
bewindhebbers te kiezen en andere algemeene besluiten te nemen (art. 13).
De leverandën zullen steeds aan de hoogste pardcipanten worden ge-
gund, zoolang de door hen gevraagde prijzen overigens concurreeren
(artt. 8, 9). Als tusschenpersonen in den handel zullen bij voorkeur de

-ocr page 145-

hoofdparticipanten worden aangezocht (art. 14). Als Gouverneurs en
Raden der kolonie komen de participanten, overigens voldoende aan de
eischen van bekwaamheid, in aanmerking naar volgorde van het bedrag
hunner inteekening (art. 15), Het concept eindigt met te bepalen, dat
de hoogere ambtenaren zullen moeten »professie doen van de ware
»gereformeerde religiequot; — voor de lagere »officiënquot; kon een ieder
worden gebruikt »van wat natie of godsdienst, hetzy Joden ofte Chris-
»tenenquot; (artt. 16, 17) i).

Verder zijn ons geen aanwijzingen betreffende de vorming van particu-
liere kolonisatie-compagnieën onder oogen gekomen 2). Bepaaldelijk
niet wat het in 1667 veroverde Suriname aangaat. Men late zich niet
op een dwaalspoor brengen door de zgn, »Geoctroyeerde Societeit van
»Surinamequot;; want deze ontstond, toen in 1683 de W,-I, Cie. tweederden
van haar recht op deze bezitting verkocht, een aan de stad Amsterdam,
een ander aan de familie Van Aerssen. Welke vrijzinnige voorwaarden
de Staten-Generaal voor vestiging binnen deze kolonie vaststelden 3),
de Societeit der drie mede-eigenaren had de grootste moeite enkele
Nederlanders tot individueele emigratie te bewegen en zag zich wel
verplicht het vreemdelingen-element te hulp te roepen. Naar aanlei-
ding van het eigenaardige feit, dat onze voorvaderen omstreeks dezen
tijd hun overvloedig kapitaal liever aan vreemde mogendheden leen-
den dan het in eigen landbouw-koloniën te steken, verwijzen wij naar
de litteratuur-opgave, die de beschouwingen van
Van Rees in dezen
begeleidt 4).

Onbsp;□nbsp;□

Hiermee hebben wij naar onze krachten het materiaal uit dit tijdvak
bijeengebracht. Niet te ontkennen valt, dat de voorgaande bladzijden
naast positieve een menigte negatieve resultaten van ons onderzoek
behelzen. Toch meenden wij goed te doen ook deze te vermelden.

i) Zie over de uitsluiting der Katholieken, ook uit de hoogere ambten der O.-i. Cie.
Klerk de Reus t. a. p. blz. 24. — 2J De betrekkingen tot Brazilië geven geen
aanleiding tot beschouwingen. Zie
Netscher, Les Hollandais au Brésil. — 3) Octrooi
St.-Gen. 23 Sept. 1682. Zie
luzac. Hollands Rijkdom II, 161; Hartsinck t. a p
II, 623; Van Rees II, 362. — 4) T. a. p. blz. 361.

-ocr page 146-

omdat daaruit blijken kan, in welk opzicht onze nasporingen voldoende,
in hoeverre zij onvolledig zijn geweest. En het is immers de inten-
siteit van ons onderzoek, die de waarde onzer conclusies mede zal be-
palen. Alleen om deze reden vermelden wij dan ook nog, dat de
zeventiende-eeuwsche droogmakerijen — als die van de Beemster in
1607 O» en het concept tot uitmaling van de Zuid-plas in 1674 2) —
georganiseerd werden door inteekening van participanten, niét met een
kapitaalbedrag, maar voor een aantal droog te leggen morgens land.
De kosten werden dan naar evenredigheid van het besproken aandeel
omgeslagen.

Pro memorie valt nog te vermelden, dat in de Rotterdamsche vroedschap
den gen December 1652 3) besprekingen werden gehouden »aangaande
»het erigeeren van een Compagnie op de Carabische eylandenquot;, waarvan
te Rotterdam een Kamer gevestigd zou worden, maar dat de beslissing
hierover werd uitgesteld »ter tijt toe het concept daervan (zou) sijn
»gezienquot; — van welk concept wij niets gevonden hebben.
Gaan wij nu over tot het opmaken van de balans over het tijdvak
1602—1720, dan krijgt men de volgende resultaten. De compagnie-vorm
met een in actiën bijeengebracht kapitaal komt ook buiten de Indische
handelscompagnieën voor. De invloed van de Oost-Indische Compagnie
is echter duidelijk te onderkennen. Evenmin als bij de O.-I. Cie. wordt
de grootte van het kapitaal te voren geprojecteerd, noch kent men de
actie-eenheid, al treft men reeds nu en dan de vaststelling van een
minimum-bedrag van inteekening. De actiën zijn vervreemdbaar 4) en
luiden meest op naam; een enkele maal is de toonder-actie na te wijzen 5).
Waarschijnlijk onder den invloed van de oorspronkelijke participatie-

i) J. Bouman. Bedijking, opkomst en bloei van de Beemster, blz. 34 vlg. Zie ook
nog:
J. A. Leegh-Water, Haarlemmermeer-boek (Amsterdam 1736). — 2) »Con-
»ditien waer na Burgemeesteren en Regeerders van Gouda en van Rotterdam
»als impetranten van het octroy tot droogh-maecking van de Sevenhuysensche en
»daer mede gemeen leggende Plassen, gemeenlijck genaemt de Zuydt-Plas, een
»yegelijck noodigen om daer in te participeren.
1674quot;. Kon. Bibl. (Catal. Knuttel n.
11225). — 3) Rotterdamsche vroedschapsresolutiën, dl. 10 blz. 377. — 4) Zie over
de practijk van den actiënhandel in deze jaren het volgende Hoofdstuk. — 5) Bevreem-
den kan dit niet, want reeds vóór
1622 gaf\'de Kamer Amsterdam der Oost-Indische
Compagnie
Obligaties uit, voorzien van de onvolkomen toonder-clausule. Zie Bijlage V.

-ocr page 147-

gedachte acht men het niet noodig de beperkte aansprakelijkheid der
aandeelhouders uitdrukkelijk te omschrijven. Het dagelijksch bestuur be-
rust bij een aantal directeuren, gekozen door een klasse van hoogste
inteekenaren of hoofdparticipanten. Deze laatsten hebben het recht het
dagelijksch bestuur te controleeren, meestal door een aantal commissa-
rissen, alsmede toezicht te houden over de periodieke balans en divi-
dendvaststelling. Het aantal der op deze wijze geconstrueerde vereeni-
gingen is evenwel beperkt; zij dragen min of meer een publiekrechtelijk
karakter en worden door de overheid goedgekeurd.
Men ziet het, de afstand tot de moderne naamlooze vennootschap is
reeds niet meer zoo bijster groot. Het zijn vooral de sporen van de parti-
cipatie in de kapitaals- en actiën-techniek, die nog verdwijnen moeten.

□ □

-ocr page 148-

HOOFDSTUK IV.

HET JAAR DER □ d q □
MÖDERNISEERING 1720. □

In het economische geschiedboek van Westelijk Europa is wel geen
bladzijde zoo interessant te lezen, als die vermeldt de dwaasheden
waaraan het jaar 1720 zijn beruchtheid wijt. Tot op dit oogenblik toe,
kan men zeggen, heeft de herinnering aan deze gebeurtenissen meer
vroolijkheid dan begrip beleefd. Moet het ontbreken van dit laatste al
weer op de debetzijde geschreven worden van een uitsluitende beoefening
der politieke geschiedenis, die onze tijd gelukkig te boven is geraakt, —
de overvloed van door de gebeurtenissen uit dat jaar gewekte vroolijkheid
houdt hiermee ten nauwst verband. Want als een kind bladert in de
herinneringsgeschriften van zijn vaderen, dan zijn het \'teerst de kleur-
rijke voorstellingen van buitengewone voorvallen, die zijn aandacht
trekken, en iedere uiting waarvan de motieven buiten zijn begripssfeer
liggen, wordt al gauw beloond met dollen lach. Eerst wanneer het den
tekst leert lezen, krimpt hem de kring van het groteske in, en zoodra
het is volwassen, geldt zijn glimlach nog slechts de eigen vroegere be-
spotting van het onbegrepene. Het belachelijke verdwijnt voor het be-
grip, dat al het gebeurende wordt gedragen en gericht door den warmen
golfslag van tot bewustheid dringende ideeën. — Zoo hier.
Wat een ieder van de jaren omstreeks 1720 weet te vertellen, is de tot
een paroxysme van dwaasheid opgevoerde handel in fondsen, de koort-
sige opdrijving van al hetgeen als waardepapier ter markte werd ge-
bracht, zonder eenig onderzoek naar de basis van dit crediet. — C\'est ce

-ocr page 149-

qu\'on voit. — En naar dit opvallende gebeuren wijst men het tijdvak
aan als de klassieke periode van zwendel, windhandel en actiën-spe-
culatie. Toch levert een dergelijke aanduiding bij lange geen vol-
doende karakteristiek van dit economische moment suprème. Integen-
deel ; de te groote opmerkzaamheid voor deze pikante buitenzijde voerde
tot een congruent-stelling der soortgelijke verschijnselen, die zich in
Frankrijk, Engeland en ons land bijna tegelijkertijd vertoonden. Het is
wederom deze aangenomen congruentie, die het volle begrip der veelzij-
dige belangrijkheid van dit tijdvak niet weinig heeft tegengehouden.
Naar onze meening is de gangbare opvatting, welke in deze, drie volkeren
tegelijkertijd meesleurende buitensporigheden eenzelfde verschijnsel ziet,
te oppervlakkig en is haar verklaring uit een plotselinge ontsluiering
der »geheimen van het openbaar credietquot; i) zonder meer, onvoldoende.
Nadere motiveering hiervan zal doen vinden, hoe het in Nederland en
Engeland de volle ontsluiering der naamloozc-vennootschapsidee is,
die als diepere grond dezer crisis aan te merken valt.
Wat ons vaderland betreft is het al heel duidelijk aan te toonen, dat
noch de speculatie-gedachte, noch zelfs die der fondsenspeculatie in 1720
de massa-bedwelmende nieuwigheid kon zijn ; dat de wetten van het
openbaar crediet reeds lang voor dien gekend werden en toegepast.
Reeds eenige dagen na den eersten September 1602, den sluitingstermijn
voor de kapitaalsinteekening der Oost-Indische Compagnie, was de
koers harer actiën met 14 tot 16 percent gestegen. Een dergelijk agio,
vóór nog een enkel schip was uitgezonden, bewijst duidelijk, hoe het
enkel de gunstige publieke verwachtingen waren, die hier hun invloed
deden gelden. De stijging bleef voortduren, zonder dat nog eenig dividend
werd uitgekeerd 2), totdat in 1607 de koersen een hoogte van 200 %
hadden bereikt. De volgende jaren trad echter een daling in, voor ons

i) Zoo bijv. S. Vissering, Herinneringen, blz. 141 (overdruk uit 1856, blz. 643).
— 2)
R. Ehrenberg (Das Zeitalter der Fugger ii, 330) tracht deze stijging begrij-
pelijk te maken door te verwijzen naar een repartitie van 1605. Deze uitdeeling
kwam echter niet den participanten der Vereenigde Conipagnie ten goede, maar
alleen den deelnemers aan een nog niet vereffende uitrusting van 1601 (cf. art. 8
octrooi
O.-i. Cie.). Zie Klerk de Reus t. a. p. blz. 178 vlg. Een onaangename bij-
zonderheid is dit voor hen, die de kartel-constructie der O.-l. Cie. volhouden.

-ocr page 150-

te meer belangrijk, omdat ze kunstmatig werd teweeggebracht. isaäc
Lemaire, de oprichter der Brabantsche voorcompagnie, later groot-
aandeelhouder en bewindhebber van de Vereenigde, had omstreeks
dezen tijd laatstgenoemde betrekking met ongenoegen neergelegd i).
Sinds tegenstander van de Compagnie, begon hij in 1608 de op zijn
naam ingeschreven aandeelen tot een beloop van 60.000 gulden in groote
partijen ter markt te brengen. Welk een gevaarlijk strijdmiddel hij hierin
vond, blijkt uit den schok, toegebracht aan het crediet der Compagnie,
die den koers harer aandeelen in één jaar tijds met 70 % zag dalen.
Met zulk een doorzicht in de economische wetten leidde hij deze operatie,
dat aldra een algemeene baisse-speculatie in het leven trad, die de daling
der koersen zulke acute vormen deed aannemen, dat zij scheen te moe-
ten uitloopen op totale vernietiging van het crediet der Compagnie.
Door deze onaangename vooruitzichten verontrust, richtten zich de Am-
sterdamsche bewindhebbers in 1609 tot de Staten van Holland met een
memorie, waarin zij zich beklaagden over de misbruiken die »by forme
»van rotteryequot; in den actiënhandel binnendrongen. Zij wezen er op, hoe
de speculanten honderdduizenden guldens aandeel meer verkochten, dan
zij volgens de boeken bezaten, en dit dan deden op termijn. Hoe tegen
het aanbreken van den leveringsdag ongunstige berichten door hen wer-
den uitgestrooid om de actiën »te doen slappenquot; en hoe zij kleine partijen
goedkoop aanboden om grootere partijen voor des te minder prijs machdg
te worden. Hoe de belangen der soliede aandeelhouders daardoor wer-
den geschaad, en waarschijnlijk de »algemeene viantquot; zich van dergelijke
practijken bediende om de Compagnie te gronde te richten. Waarom
de bewindhebbers dan ook om een placaat verzochten, waarin iedere
irreëele verkoop nietig werd verklaard 2).

Hiertegen kwamen de actiënhandelaars met niet minder kracht op bij
een tweetal memonën aan de Staten-Generaal. In hun »Corte wederieg-
»ginge van de lange deducde der bewindhebbersquot; 3) deden zij een

i) Van Rees II, 33, 65 vlg. Zie ons voorgaande Hoofdstuk. — 2) Bakhuizen van
den Brink,
Isaac Le Maire. In De Gids van 1865, IV, 39 vlg. — 3) Zie voor den
inhoud
Bakhuizen van den Brink t. a. p. en Klerk de Reus t. a. p. blz. 177.

-ocr page 151-

beroep op de vrijheid van den handel. De aanhoudende daling was aan
het slechte bewind, niet aan den actienhandel te wijten. Integendeel,
de actiën van de Kamers Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen ston-
den van 3 tot 5 percent lager dan die van Amsterdam en Zeeland,
»twelcke alleenlijck toecompt dat aldaer geen handelinge ende rescontre
is.quot; Bovendien, waarom zou de handel belemmerd worden in actiën, die
men immers steeds kon koopen, terwijl de practijk wel haring verhan-
delde voor ze gevangen en koren voor dit gegroeid was.
Na de in die tijden onmisbare insinuatie, dat het den bewindhebbers
al weer om hun persoonlijk voordeel was te doen, verzochten opposanten
den Staten, zich te onthouden van een verbod, dat zulk een sleep van
processen achter zich aan zou voeren.

Niettegenstaande dergelijke requesten, waarin de bekende meeningen
van Isaac Lemaire duidelijk zijn te onderscheiden, vaardigden de Staten-
Generaal den 27en Februari 1610 een placaat uit, behelzende verbod eenige
actiën »\'t zy op dach ofte om ghereet geitquot; te verkoopen, behalve die
waarvan men als eigenaar stond ingeschreven i). Het placaat steunde op
de overweging: »Alsoo tot onser kennisse ghekomen es, dat eenige, die
»niet ofte seer weynich hebbende in de Generale Vereenichde Compagnie
»op Oost-Indiën, hen vervorderen veele ende groote sommen van actiën
»(monterende eenige duysenden) te verkoopen in deselve Compagnie, meest
»op dach, pracdserende ondertusschen ende al eer omme komt den tijdt
svant transport ende leveringe te bekomen de voorschreve actiën tot
»minderen prijs als die waren ten tyde van heure voorschreven eerste
»verkoopinge \'t selve te wege brengende door eenige practijcquen, groo-
»telick streckende tot disreputatie vande voorschreve Compagnie
etcquot;
Deze aan duidelijkheid niets te wenschen latende officieele omschrijving
der termijnspeculatie, gevoegd bij de mededeelingen uit de drie ge-
noemde memoriën, stellen vrijwel buiten twijfel, dat reeds destijds in
den fondsenhandel de factoren van het openbaar crediet bekend waren
en werden saamgeweven bij intriges, als die een hedendaagsch beurs-
milieu niet zou verbeteren.

I) Gr. Placaetboek I, 553.

-ocr page 152-

Maar om ditzelfde te bewijzen zou men nog verder terug kunnen gaan.
Ziet men immers de lang niet simpele practijken, door de »baissiersquot;
in de periode 1608—1610 in het werk gesteld, en de gevaarlijke kunst-
zinnigheid, waarvoor een gloednieuw handelsartikel als de actie het
object leverde, dan is a priori te onderstellen, dat reeds een duchtige
leerschool moest zijn doorloopen — en wel waarschijnlijk in de meer
eenvoudige waren-speculatie.

In de bovengenoemde »wederleggingsmemoriequot; vonden wij de speculatieve
practijken in graan- en haringhandel als algemeen bekend gesteld. Het
door Maurits in 1596 uitgevaardigde placaat i), waarbij iedere voorkoop
van granen werd verboden, geeft alleen aanleiding minder reëele practijken
te vermoeden. Doch een duidelijker bevestiging van deze mededeehng
vinden wij bij den tijdgenoot
Gerard Malynes, Uitvoerig beschrijft
deze, hoe de Hollanders zich bij hun haring-speculaties bedienden van
een formeel premie-contract, waarbij men op termijn een groote partij
kon koopen en bij tusschentijdsche daling van den prijs dezen koop
ongedaan kon maken tegen verlies van een vastgestelde premie. Het
voordeel hiervan, voegt hij erbij, is dat men ten eerste de onkosten
bespaart van een reëelen koop, als pakhuishuur, interest, etc. en boven-
dien vrijwel zonder bedrijfskapitaal het voordeel van een grooten omzet
kan genieten 2). Men beslisse nu, hoever
AndrÉ Sayous 3) het mis

1) Gr. Placaetboek I, 1142. — 2) Consuetudo vellex mercatoria. London 1629 blz.
203 (ed. 1622 blz. 144). »The buying of commodities upon conditions is termed by
«the civilians
capiiicus a capiendo either to refuse or take upon a penaltie, or sometimes
»upon a casuall condition. Which bargains are much used in the Low Countries
»as also in France especially at Roan and Calice, where myself have made money
»of corne and salt. This bargaincy is most proper for such and the like commo-
»dities, the price whereof doth quickly rise or fall and are also commodious when
»a mans money is not so readie to buy much and to make a great imployment
»with little money, which happeneth upon some soden advice many times unexpected,
»whereupon men are verie hot either to buy or sell. Which is much used in Flan-
»dres in buying of Herings before they be catched, by (stelle-gelt) as they call it,
»that is by a suinme of money agreed upon to be paied, if the partie doe repent
»him selfe of the bargaine, wherein he taketh a time of one moneth or two to be
»advised according to the occasions and probabilities of the successe.
»To disburse or offer fiftie pounds upon fiftie last of Herings with six weekes
»respit upon the condition after twentie pound were equal nineteene and twentie
»one, and without respit of time presently to say to be delivered at three moneths,
»the fiftie last at twentie pound amounteth to
1000 you advance the interest,
»warehouse-hire, charges, lackage, besides the commoditie that you have bought
»with the money a bargaine of fiftie last, when it would pay but 2V2 last, upon
»condition to take or leave.quot; —-
3) Speculation sur les fanons et l\'huile de baleine
en Hollande au i/ième siècle. Mémoire
etc., blz. 5. Zie onze litteratuur-opgave.

-ocr page 153-

heeft, wanneer hij, sprekend van de speculatie omstreeks 1600, zegt dat
de Hollanders »se contentaient de formes trés rudimentairesquot;.
Wij zouden dan ook liever wijzen op de reeds bereikte perfectie van
dezen speculatie-vorm en daaruit afleiden, dat men hier te doen heeft
met een verschijnsel, dat reeds een langere ontwikkeling achter den
rug had, dan die te plaatsen is in de enkele jaren, op dat oogenblik
verloopen sinds de opkomst van Amsterdam als moderne handelsstad.
Zoekt men naar den ontwikkelingsbodem dezer speculatie, dan richt
zich het oog het eerst naar Antwerpen. Wij zagen reeds vroeger, hoe
de uit Antwerpen wijkende kooplieden met hun kapitaal ook verschillende
handels-usances naar de Noordelijke Nederlanden overbrachten. En
teekenend is het, dat de talentvolle bewerker onzer eerste actiën-crisis
geen Amsterdammer van geboorte was, maar van origine een Antwerpsch
koopman. Moge nu de eenvoudige weddenschap het Germaansche karakter
nooit zijn vreemd geweest, haar verfijning tot de moderne speculatie
is, zooals wij zullen aantoonen, alleen te zoeken in een beursmilieu,
als waarvoor Antwerpen in dien tijd reeds anderhalve eeuw beroemd
was; terwijl Amsterdam eerst sinds 1613 op een eigenlijke beursplaats
wijzen kon i).

Antwerpen dan was de eerste Noord-Europeesche handelsstad, waar
zich het beurscrediet ontwikkelde. Opvolger van Brugge, waar de eerste
»bursequot; de plaats van samenkomst aanduidde uitsluitend voor de Itali-
aansche kooplieden, en de warenhandel nog in de verschillende hallen
en pakhuizen werd gedreven 2), had Antwerpen reeds in 1460 een per-
manente beursplaats voor alle kooplieden toegankelijk 3). Hiermee was
de beslissende stap in de richting van het moderne handelsverkeer gezet.
Het middeleeuwsche crediet steunde op persoonlijke ervaring en persoon-
lijke wetenschap. Zelfs de practijk van op de jaarmissen onderling ge-
wisselde inlichtingen kon hierin geen principieele verandering brengen.
Want de ervaringen op vroegere jaarmarkten opgedaan hadden, door

i) J. Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, aanwas eic. etc. IV, 89. — 2) R. Eh-
renberg,
Makier Hosteliers und Börse in Brugge Ztschr. f. d. ges. Hr. dl. 30.
— 3) R.
Ehrenberg, Das Zeitalter der Fugger II, 10.

-ocr page 154-

den geruimen tijd tusschen deze markten verloopend, weinig waarde als
crediet-basis. Zoo zien we dan op deze oude missen de waren steeds
meegebracht en geen koop gesloten zonder individueel onderzoek van
het aangebodene. Zoodra echter het verkeer zóó toeneemt, dat deze
periodieke markten permanente worden, m. a. w. de missen zich tot
beurzen ontwikkelen, ontstaat de zgn. beursmeening, zoowel betreffende
de credietwaardigheid der kooplieden en vorsten als over de soort der
waren en alle andere omstandigheden, den handel van belang. Men
krijgt normaal-kwaliteiten van waren, koopen op monster, en een door
de beursgemeenschap vastgestelden prijs, waarnaar men zich wel richten
moest, omdat deze het product was van alle ervaringen en wetenschappen
der aanwezige kooplieden. In dezen zin maakt het vroeger individueel
toegekend crediet plaats voor een openbaar; en het door de beurs-
gemeenschap vastgestelde oordeel over de persoonlijke crediet-waardigheid
wordt voor kooplieden en vorsten van meer belang dan het oogen-
blikkelijk bezit van kapitalen i).

Wordt zoo de concrete warenkennis op den achtergrond gedrongen door
de kennis der invloeden, die het openbaar crediet en de beursprijzen
beheerschen, dan is daarmee het moderne winstbejag der speculatie in
zijn verschillende vormen ontstaan. Men ziet de dagelijksche fluctuatie der
prijzen, het minst van alles door de kwaliteit der waren beïnvloed, en
tracht hiermee zijn voordeel te doen. Aan de zestiende-eeuwsche Ant-
werpsche beurs is de geleidelijke opkomst van deze warenspeculatie aan
te wijzen. Het bijgeloovige gedeelte van het beurspubliek trachtte de
toekomstige koersen te kennen door astrologische »prognosticatiënquot; 2)
— een wijze van speculatie, die, hoe ongeloofelijk het klinke, van de
twintigste-eeuwsche beurs nog niet geheel moet zijn verdrongen. En
ook de exploitatie, ja zelfs de tendenzieuse verspreiding van geruchten
blijkt destijds niet ongewoon te zijn geweest.

In een Spaansch pamflet van 1542 vindt men dan ook reeds als »een

i) Zie voor dergelijke beschouwingen vooral Ehrenberg Fugger II, iio vlg. 119
vlg. — 2) Ehrenberg t. a. p. blz. 15, alwaar interessante bijzonderheden uit de
correspondentie van het handelshuis der
Tucher\'s. Zie ook de pamfletten van de
Kon. Bibl. catal. Knuttel nn.
86, 91, 94.

-ocr page 155-

»onlangs in Vlaanderen ontstane gruwelquot; vermeld het koers-verreke-
ningscontract, waarbij gewed wordt op het agio of disagio van den
wisselkoers, — een handelwijze volgens den schrijver op zichzelf niet
zoo zeer af te keuren als wel om de »verderfelijke kunstgrepenquot; daarbij
in het werk gesteld l).

Intusschen, wat ons van dit alles interesseert is, dat onze geheele mo-
derne handelstechniek zich ontwikkelt, zoodra de beurspractijk wordt
ingevoerd. Dat het crediet in zijn ouden vorm plaats maakt voor het
moderne beurscrediet, en dat de speculatie in haar hedendaagsche vormen
ontstaat, zoodra men een geregelde beursnoteering komt te ontmoeten.
Dat ten slotte, zooals
Ehrenberg nader in concreto toelicht, Antwerpen
de eerste Noord-Europeesche plaats is, welke door haar beurs in deze
moderne phase intreedt.

Niets vreemd is het dus, dat de Antwerpenaar Lemaire tegen 1610
de reeds een eeuw oude practijken ging toepassen op het nieuwe handels-
object van onze actie, zich wel bewust dat op de depressie, door zijn
massa-aanbod teweeggebracht, noodzakelijk een verwoede baisse volgen
zou. Mislukte deze aanval, zoo heeft de Compagnie dit niet te danken
gehad aan het beschermende placaat van
1610. Want een aardige for-
muleering van de bekende waarheid, dat het geen wetten zijn, die aan
speculatie-misbruiken ooit een einde hebben gemaakt, treft men bij
onzen scherpen schrijver
Aitzema 2), die van het placaat van 1610
getuigt, dat het »qualijck (is) geweest te practiseren, als benemende de
»vryheyt der handelinge, daerom de gheene die sich met dat placcaet
»wilden behelpen genaemt wierden Placcatisten, ende wierden ghehouden
»als luyden, die buyten credijt waren en half gefailleertquot;. Beter dan
met dit placaat wist de Compagnie zich dan ook tegen de aanslagen
der »contramineursquot; te beveiligen door haar eerste uitdeeling in het jaar
1610 op te voeren tot 132V2 %. Een operatie, waarmee ook later be-

i) Christovai, de Villalon, Provechoso tratado de cambios y contrataciones de
mercader^, cap.
15, geciteerd door Ehrenberg t. a. p. blz. 19. — 2) Saken van
Staet en Oorlogh I,
261.nbsp;-

-ocr page 156-

windhebbers zich te pas en onpas uit moeielijkheden wisten te redden i),
en waartegen dan ook de meest hardnekkige baisse niet bestand is.
Placaten als dat van i6iO, in hoofdzaak verbiedende het verkoopen van
actiën als wier eigenaar men niet is ingeschreven, en verder verschillende
formaliteiten voorschrijvend, in acht te nemen bij haar levering of op-
dracht, vindt men na dien nog verschillende malen uitgevaardigd, mede
ter bescherming van de West-Indische Compagnie 2). Al deze verscher-
pingen en herhahngen bewijzen echter genoeg, hoe weinig afdoende ze
ieder waren. De geheele zeventiende eeuw door staat Amsterdam dan
ook bovenaan op de lijst der handelssteden, zoowel wat betreft de uit-
breiding als wat aangaat het geprononceerd-moderne karakter der crediet-
operaties van zijn beurs. Voor zoover de speculatie zich aan de waren-
prijzen vastknoopte — de oudere vorm, zooals wij zagen —, verwijzen
wij naar het groot aantal mededeelingen, die vooral de Noordsche pro-
ducten (als traan en^^walvischbaarden) als favoriet vermelden 3). Welk
een geringe rol de waarde der waren speelde bij deze speculatie, en hoe
alles werd gedragen door crediet, dat men alleen schonk omdat men
vertrouwde het zelf weer te ontvangen, laat zich nawijzen aan den fa-
meuzen tulpenzwendel van 1636 4).

Intusschen, van direct belang te dezer plaatse is, dat de moderne beurs-
handel met al zijn excessen onmiddellijk oversloeg, zooals wij zagen, op
de actiën onzer groote handelscompagnieën. Amsterdam werd in de
zeventiende eeuw daardoor de eerste regelmatige fondsenbeurs. Behalve
de reeds genoemde placaten wijst de geheele htteratuur dier dagen aan,
dat na de crisis van 1610 dergelijke operaties niet van de beurs ver-
dwenen. Integendeel; aan eenige pamfletten danken we zelfs concrete
mededeelingen aangaande de moderne verfijning der fondsentechniek.

i) Zie volledige lijst der uitgekeerde dividenden als Bijlage VI bij Klerk de Reus
t. a. p. — 2) Placaten St.-Gen. 15 Juli 1621, 3 Juni 1623, 20 Mei 1624, i October
1630, 27 Mei 1636 en 16 September 1677. Gr. Placaetboek
I, 555, 666 etc. — 3)
Bijv. J. P.
Richard, Négoce d\'Amsterdam. 1722, blz. 62 ; Zorgdrager, Groenlandsche
visscherij ed. 1720, blz. 260;
Sayous, La spéculation sur les fanons et l\'huile de
baleine en Hollande au i7ième siècle. Memoire
etc. — 4) Zie placaat 27 April 1637,
ten tijde van de reeds ingetreden débâcle.
Charles Mackay, Memoirs of extraordi-
nary popular delusions
I, 85.

-ocr page 157-

In »De loosen handel van de Actionistenquot; anno 1642 i) valt te lezen,
hoe de actionisten »dobbele parteyen maacken of actiën beleenen en
»de beleende panden wederom verscheyde malen verkoopen, tot uyt-
»suygingh en ruine des eyghenaarsquot;, en verder hoe ze
zonder risico
geld verdienden. Het is goed dat de schrijver hierbij waarschuwt, dat
het infernalische kunstgrepen waren, waaraan dit wonderlijk resultaat
te danken viel! Opmerkenswaardig is nog, dat reeds in dit pamflet
slechts actiën van ronde bedragen worden genoemd, zoodat de nivel-
leering tot de vaste bedragen, waarover wij in het tweede Hoofdstuk
van gedachten wisselden, reeds in gang blijkt te zijn. In het jaar 1647
vermindert een Amsterdamsche keur de makelaars-courtage der actiën
onder overweging, dat »dagelijcx veel meerder ende veel grooter par-
»tyen van actiën werden verhandeltquot; 2).

Afdoende technische inlichtingen worden ons echter verschaft door een
menigte geschriften uit de jaren 1687—88- toen de actiënspeculatie haar
grootste uitbreiding schijnt bereikt te hebben. In het eerste jaar zette
de Amsterdamsche advokaat
NicOLAES Muys VAN HOLY zich tot een
bestrijding van den actiënhandel — op grond dat de gemeene practijken
het crediet van de Compagnie schokten, beurtelings onrust door de ver-
spreiding van valsche geruchten en gevaar door de publicatie van staats-
geheimen veroorzaakten, en den reëelen warenhandel en industrie deden
veronachtzamen 3). De placaten van de Staten-Generaal waren volgens
hem al een zeer zwak tegengif, omdat zij de ongelukkige speculanten
tot valsche spelers maakten bovendien. Het eenige redmiddel was, »de
»actiën die niet getransporteert werden, mitsgaders ook die de verkoper
»tendage van den verkoop niet in eigendom heeft, alsmede optie-partijen

i) Kon. Bibl. catal. Knuttel n. 4890, 4891. — 2) Handvesten van Amsterdam If,
1063. — 3) Zie a) NiCOLaES Muvs van Holv, »Middelen en motiven om het kopen
»en verkopen van Oost- en West-Indische actiën, die niet getransporteert werden,
»mitsgaders ook die de verkoper ten dage van den verkoop niet in eigendom heeft,
»als mede optiepartyen der actiën, te beswaren met een impost, ten behoeve van
het gemeene Land en de stad Amsterdam. 1687quot;. Kon. Bibl. catal. Knuttel n. 12622.
bj »Relaes en Contradictie op de Motiven om het kopen eic. 1687quot;. Kon. Bibl. catal.
Knuttel n. 12622a.
c) Nicolaes Muvs van Holy, »Oplossing van de difficulteiten, die by
»eenige gemaakt werden tegens sekere memorie behelsende Middelen en motiven
»f/c. 1687quot;. Tiele\'s pamflettencatal. n. 8411.
d) »De Actionisten voor-en tegengespro-
»ken 1688quot;. Kon. Bibl. catal. Knuttel n. 13041.

-ocr page 158-

»der actiën te beswaren met een impostquot;. En om dit te bereiken stelde
hij voor, dat »alle contracten van actiën in de voorschreven compagnien,
»\'t zy contant of op tijd, vaste en optie-partijenquot; schriftelijk te laten
»instellenquot; en registreeren »op pene dat men zig met het contract niet
»zal mogen behelpenquot;. Beleeningen van actiën, weddenschap op de actiën-
koersen - ons koersverrekenings-contract - en optie-partijen zelfs van
waren — premie-affaires derhalve - zouden onder dezelfde regelen val-
len i). In de interessante strijdschriften vinden we deze verschillende
contract-typen bediscussieerd: de premie-affaires o. a. verdedigd als
risico-verzekeringen.

De meest uitvoerige, bijna klassieke mededeelingen in dezen danken we
intusschen aan een in 1688 te Amsterdam verschenen lijvig boekdeel
van den Portugeeschen-Jood-litterator
Don Joseph de la Vega : »Con-
»fusion de confusiones, dialogos curiosos entre un Philosopho agudo,
»un Mercader discreto y un Accionista erudito eU.^\' 2). Noch propagan-
distisch voor, noch vijandig tegen het actiënbedrijf bevat het boek, in
dialoogvorm, een formeel vragen-en-antwoorden-spel, waaruit men zoowel
het toenmalig theoretisch inzicht als de fijnste schakeeringen der toen
heerschende practijk leert kennen. De actiën worden steeds drie duizend
gulden groot genoemd (zie boven). Na een beschrijving van den reëelen
actiënhandel komt het gesprek op de
jugadores, spelers, speculanten.
Leveringstermijn was de twintigste van iedere maand. Had men niet
voldoende geld staan bij de Amsterdamsche bank, of wenschte men
dit te sparen, dan verkocht men de actiën weer vóór den leveringsdag
of beleende de kooper ze voor vier vijfden van hun waarde. Dan volgt
een beschrijving van de »optie-quot; of »premie-parteyenquot;, in gebruik wanneer
men een hausse verwachtte, maar de risico hiervan
niet tenvolle wenschte
te dragen. Zoowel vóór- als na-premies worden genoemd. De haussiers

1)nbsp;Zie over ^de, zij het minder strenge, beurskeur die den 3ien jan. i68g op deze
campagne volgde: Amsterdamsche Handvesten
IV, 1070; Ehrenberg, Fuff^er ii
336 en zijn opstel: Die Amsterdamer Aktienspeculation im 17-njahrh. ConradsJahr-
bucher Folge 3, Band 3. - Minder streng dan door
muys van Holv voorgestaan
achnjft ZIJ geregelde transport-contracten voor, onderteekend door den magisLat.

2)nbsp;Wij gaan de vertaling volgen van Ehrenberg, Fugger II 336

-ocr page 159-

worden beschreven als »Hefhebbersquot;, de baissiers als »contramineursquot;.
Dan, van bijzonder gewicht, de mededeelingen dat vroeger de actiën-
handel in handen van een twintigtal personen was, maar dat ia 1688
bijna een ieder in actiën handelde. De verrekening geschiedde door
»rescontrantesquot; — makelaars, die de transacties zooveel mogelijk tegen
elkaar vereffenden. De formaliteiten, door de Compagnie voor eigendoms-
overdracht vastgesteld, vermeed men bij onderhandsche overdracht door
middel van »overwysings-biljettenquot;. Men had gedrukte sluitnota\'s zoo-
wel voor premie-affaires als voor beleeningen etc. Verder wordt reeds
behandeld de kwesde of in geval van beleening de schuldenaar verplicht
was bij dalende koersen te suppleeren. Naast die in de groote acdën
zou sedert 1683 een handel in actiën-deelen zijn ontstaan, welks techniek
eveneens in den breede wordt uiteengezet. Ten slotte vermeldt
De la
Vega het bestaan van georganiseerde hausse- en baisse- consordën, onder
welker breedvoerig omschreven middelen tot verwekking eener beurs-
paniek genoemd wordt het plotseling ter markt brengen van staats-
obligaties. De politieke geruchten, hiervan het gevolg, drukten dan on-
middellijk den actiën-koers.

Al deze mededeelingen worden afgewisseld door verschillende econo-
mische oordeelvellingen, welker gegrondheid niet valt te betwisten. Alleen
daarom reeds, zegt
De la Vega, is het onmogelijk het verloop eener
speculatie vooraf vast te stellen, omdat het de algemeene beursmeening
is, die de koers-schommelingen in het leven roept, en omdat deze zelfs
bij de grootste kennis van zaken onberekenbaar blijft. Daarom is het
volgens hem met den actiënhandel als met de metaphysica: »hoe meer
»men er over disputeert, des te minder men ervan begrijptquot;.
Hoe interessant de verdere impressionisdsch-beschreven beurstafereelen
zijn, het geciteerde is voldoende te achten voor hetgeen wij wenschen
vast te stellen. Namelijk, dat reeds in de zevendende eeuw de actiën-
handel aan de Amsterdamsche beurs gedreven wordt in vormen en met
middelen, die getuigen van een ontwikkeld inzicht in de funcdes van
het moderne beurscrediet i). Dat de Amsterdamsche fondsenbeurs tech-

tU\'^ tr^ uitvoerige beschrijving van het premie-contract in Van Hoogstra-
ten s
Historisch, geographisch, genealogisch en oordeelkundig woordenboek etc
etc. etc. 1725. s.
V. Actie-handel.

-ocr page 160-

nisch reeds zoo ver was ontwikkeld, dat vrij wel een ieder aan de risico
van den koersgang deel kon nemen. De wetenschap hiervan zal ons
zoo dadelijk blijken te leiden tot een dieper gaande karakteristiek van
de gebeurtenissen omstreeks 1720, welker feitelijke uiteenzetting hier
gaat volgen.

□ □ □

Het eerste ruischen van den economischen storm hooren we in den
Europischen Mercuritis i), die op de maand April van het jaar 1720
aanteekent, dat de actiezwendel uit Engeland »met een zoort van een
»orcaan over was komen vliegen en fraay den beest speelde op de
»Amsteldamsche beurs en \'t Fransche KofFy-huis in de Kalverstraatquot;.
Vast staat echter, dat in April nog geen enkele nieuwe vaderlandsche
compagnie was opgericht, zoodat, wanneer uit dit bericht gelezen moet
worden dat reeds om dien tijd de speculatie groote afmetingen aan-
genomen had, zij haar voorwerp nog moest hebben in de actiën hetzij
van onze »Oostquot; en »Westquot;, hetzij tevens in actiën van de Engelsche
compagnieën, waarover later.

Het begin van de eigenlijke campagne vermeldt dezelfde maandblad-
schrijver over Juli van dat jaar 2). »Men kwam dan eerst voor den
»dag in Amsterdam, die Koningin van Nederland, met een project van
»een Compagnie van Assurantie, daar men publieke gedrukte opstellen
»overal zag hangen: maar de Heeren van de Regeering, ziende dat
»zodanig een werk ten uiterste schadelijk, ja ten eenemaal ruineus voor
»de reëele negotie was, sloegen dit cordaat af en stremden deszelfs
»voortgang
etc etc.quot; Dit eerste project hier te lande dateert van 10Juni
1720 en is afgedrukt in het bekende
Tafereel der Dwaasheid 3). Men
wilde 200 a 300 millioen gulden bijeenbrengen tot uitoefening van het
assurantiebedrijf onder uitdrukkelijke uitsluiting van beleening als anders-

i) Stuk 31, dl. I, blz. 211. — 2) Stuk 31, dl. 2, blz. 94. -— »Het Groote Tafereel
»der Dwaasheid, gedrukt tot waarschouwinghe voor de nakomelingen in \'t nood-
»lottige Jaar voor zooveel Zotte en Wijze 1720quot; blz. 15. — Wij citeeren in het
vervolg naast het Groote Tafereel de voor ons doel meer uitvoerige »Verzameling
»tot waarschouwinghe voor de nakomelinge van alle de projecten en conditiën van
»de Compagnieën van Assurantie, Commercie en Navigatie
eU. eic.

-ocr page 161-

moderniseering 1/20nbsp;i45

zins. Niemand zou minder dan 5000, niemand meer dan 50.000 gulden
mogen inleggen. Storting onmiddellijk van 10 percent en geleidelijke
volstorting. Administratie door acht »geauthoriseerdensquot; uit participanten,
door wie jaarlijksche rekening geschiedt. Gedurende de eerste twaalf
maanden is het transport van het »intrest in de Compagniequot; verboden.
Overigens zijn de omtrekken van het project nog vrij onvast en ter
nadere regeling overgelaten aan
H. Ed. Groot Achtbaren. Wij verwijzen
voor de redenen die
H. Ed. Groot Achtb. leidden niet op dit project
in te gaan, naar een, den 20«quot; Augustus namens de kooplieden-voorstanders
door Josias van Asperen ingediend bezwaarschrift, waarbij de tegen-
argumenten uitvoerig worden gecritiseerd en de schade door Amsterdam\'s
»desapprobatiequot; veroorzaakt in den breede wordt uitgemeten i).
Mislukte deze eerste poging, zoo »dagten de uitvindersquot; zegt wederom
de Europische Mercurius »dat zy wel iemand (anders) vinden zoude,
»welken deze kost zoude smaken: zy vervoegden zig na Rotterdam,
»daar zy ten eerste welkom waren, al zoude het maar geweest hebben
»uit jalousye tegen de eerstgemelde stadquot;. Mag men den tijdgenoot-
bewerker van het artikel »Actie-handelquot; uit
Van Hoogstraten\'s meer-
gemeld lang-namig Woordenboek in dezen gelooven — men mist andere
omstandige berichten uit dien tijd 2) ~ dan verscheen te Rotterdam »op
»een avondt in de koffiehuizen en elders een gedrukt biljet, zonder naam
»of bekendmaking van wie het quam 3), waar by een iegelijk, die lust
»hadt, op de voorwaarden daar in uitgedrukt genodigd wierdt om in
»te tekenen tot het oprechten van eene Compagnie van Assurantiequot;.
Dit voorloopig project, tevens emissie-prospectus, volgt hierachter als
Bijlage Vla 4). In dit stuk wordt nog maar alleen gesproken van de assurantie

i) »Het Groote Tafereel der Dwaasheidquot;, blz. 15. — »Verzamelingquot;, dl. I blz. 99
~ 2) Zie een uitgebreide opgave der latere litteratuur bij G. van Rijn, Het Groote
Tafereel der Dwaasheid en zijne geschiedenis, Amsterdam
1905. Dit boek is een
drie honderd bladzijden tellende afdruk van
Van Rijn\'s bewerking der prenten van
Het Groote Tafereel, die in den Atlas
Van Stolk aanwezig zijn, en werd mij wel-
willend door den schrijver ten gebruike verstrekt. —
3) Uit de Rotterdamsche
vroedschapsresolutiën van
13 Juli 1720 (dl. 32 blz. 87) blijkt, dat door burgemees-
teren reeds dato
21 Juni voorloopige goedkeuring op het project was verleend en dat
hun derhalve de aanleggers bekend waren. —
4) Een woordelijk hiermee overeen-
koniend project zou volgens het Groote Tafereel (blz.
14) den zoen juni ook te Am-
sterdam zijn aangeboden. Is dit waar, dan heeft dit project daar ter stede al
evenmin succes gehad als zijn voorganger van 10 Juni.

-ocr page 162-

van schepen en koopmanschappen »zo voor de gevaren van de zee,
»van die van oorloge en pirateryenquot;. Het geheele kapitaal werd van
te voren vastgesteld op I2 millioen gulden, waarvan gestort zou moeten
worden een vijfde percent. De minste inteekening zou vijf duizend gulden
moeten beloopen, terwijl inteekening van meer dan vijftig duizend gulden
werd uitgesloten. Zoozeer maakte men met de beperking van het kapitaal
ernst, dat in art. 7 van de emissie-voorwaarden werd meegedeeld, dat
de oprichters zich reserveerden bij over-teekening de inlagen naar rato te
verminderen tot aan de twaalf millioen.

Al waren ook de namen van de aanleggers onbekend, de meerge-
melde schrijver deelt mede, dat reeds den volgenden dag Zaterdag den
22«quot; Juni \'s morgens te zeven uren een onnoemelijk getal »koopluiden,
»winkeliers en allerhande slag van menschenquot; zich bij den aangeduiden
boekhandelaar ter inteekening verdrongen, zoodat de meesten »de vensters
»uit geraaktenquot;. Om tien uur werd de bus voor de biljetten al weg-
genomen, omdat naar allen schijn het bedrag reeds was volteekend.
Zonder verder iets van de Compagnie te hooren, gaf en trok men
\'s middags al premies »op \'t geen noch niet in de werreldt was en er
»misschien nooit in komen zoudequot;. Den volgenden dag (Zondag ?) kwamen
er vreemdelingen van alle kanten opdagen, waaronder vooral veel
Amsterdammers, die zich zoo gretig op den actiënhandel wierpen, dat
de koersen dien avond tot 186 % zouden gestegen zijn.
Hoe was de constructie en welke de werkkring dezer eerste compagnie
anno 1720? Gegevens hiervoor zijn te vinden in de resolutieboeken, zooals
die in bezit zijn van de tot op heden voortbestaande
Rotterdamsche Maat-
schappy van Assurantie, Disconteering en Beleening\\)\\h^viQ.vQXi^\\Qox
een
enkel punt in de Rotterdamsche vroedschapsresolutiën. Bij de voorloopige
goedkeuring dato 21 Juni waren door burgemeesteren zes commissarissen
aangewezen tot het openen van de inteekeningsbus, waarvan wij spraken 2).

i) De te dezer plaatse belangrijke mededeelingen uit deze resolutieboeken vonden
wij in een artikel van G.
van Rijn in Rotterdamsch Jaarboekje 1899. Voor een
afdruk dezer studie hebben wij de welwillendheid der tegenwoordige directeuren
onzer oudste naamlooze vennootschap te danken. —
2) Rotterdamsche vroedschaps
resolutiën
13 Juli 1720 (dl. 32 blz. 87).

-ocr page 163-

Deze zes heeren, onder wie de secretaris van de stad, treffen wij onder de
twaalf volgens art. 3 van het voorloopig project gekozen directeuren,
die den eersten Juni voor de eerste maal vergaderden in de Oude
Hoofd-Poort. Op deze vergadering werd o.a. overgenomen het »boek
»der inschrijvinge\'van 12 millioenenquot;, bij welke opname bleek »dat aan
»de Maatschappij vervallen zijn
6^000 of actiesquot;. Wij cursiveeren,
omdat hier als overal elders uit de boeken blijkt, dat het genoemde
minimum-bedrag van deelneming tevens als actie-eenheid werd beschouwd.
Vastgesteld werd verder dat ieder der directeuren vier actiën »vry en
»onveralieneertquot; moest bezitten, en dit ook voor het toekomende als
voorwaarde voor het directeurschap zou worden gehandhaafd. Den 2®quot; Juli
werd onder meer een commissie voor de boeken benoemd, terwijl op 4 Juli
aan aandeelhouders werd meegedeeld, dat men de oorspronkelijke storting
van Vs percent volgens art. 4 van het project (zie Bijlage Vla) zou brengen op
vijf percent. Op een vergadering van 8 Juli werd besloten de werkzaam-
heden der Compagnie in te leiden met de publicatie van eene »Constitutie
»van de Compagnie van Assurantie der stad Rotterdam, met voorgaande
»authorisatie en goedvinden van de Regeringe der voorschreven stad
»opgeregtquot; (zie Bijlage VIb). Art. i van deze constitutie herhaalde, dat
het bestuur door 12 directeuren werd gevormd, maar voegde er bij dat
deze »sonder tractement uyt liefde voor \'t gemeene intrest deze last op
»sig hebben genomenquot;. Art. 2 bevatte de bepalingen omtrent kapitaal en
storting. Art. 3 herhaalde dat de Compagnie zich met assurantie bezig
houden zou, waaraan art. 4 toevoegde, dat zij tevens wisselbrieven zou
disconteeren, goederen beleenen en »diergelyke reëele saken doen,
»waarmede renten kunnen werden verkreegenquot;. Art. 5 ten slotte
hield in, dat alle zes maanden rekening zou geschieden aan geïnteres-
seerden en »uitdelingen gedaan naar mate van \'t progres, dat zal werden
»bevonden gedaan te sijnquot;.

Wat de verhouding der Compagnie tot de stedelijke regeering betreft,
wij zagen reeds dat, hoewel deze in het voorloopig project niet was
aangeroerd, een voorloopige goedkeuring was aangevraagd, waarop
burgemeesteren een aantal gecommitteerden tot het openen der bussen

-ocr page 164-

hadden benoemd. Deze officieele relatie kwam der Compagnie echter
niet voldoende voor; — ten minste in een buitengewone vergadering
op den 9®quot; Juli wendde zij zich tot burgemeesteren om »gemelte maat-
»schappy te munieren met een schriftelyke autoritijt en vergunning onder
»\'t segel deser stadquot;. Men wilde daardoor gedekt zijn tegen de »insultes
van de Engelschen die insinueerdenquot; dat deselve (maatschappij) niet
»kan bestaan bij mangel van octroy, en een wettige authoritijt en ver-
sgunning, noemende deselve met de veragte naam van Bubbel, dat is
»Waterbel, en die in \'t korte zal moeten verdwynenquot;. Sedert dien ziet
men steeds duidelijker blijken van steun en bevoorrechting door de
vroedschap, die o.a. besloot de »ledigh leggendequot; gelden tegen een rente
van één percent aan de Compagnie te leenen.

Zoodra deze eerste compagnie tot stand gekomen was, vlogen er —
als zaaide een andere Medea drakentanden — overal dergelijke maat-
schappijen uit den grond. Middelburg opende de rij met een tweetal :
een voor assurantie, een andere voor commercie. Toen bliksemde het
actiën-projecten over het heele land. Binnen vier maanden waren er
een dertigtal steden, die onder goedkeuring, ja op initiatief der magi-
straten, inschrijvingen hadden opengesteld, voor bedragen van drie-
tot dertig millioen gulden, in actiën van een- tot vier duizend gulden
groot.

Rekent men mede de Utrechtsche en Geldersche Provinciale projecten,
dan liep het gezamenlijk kapitaalcijfer dezer compagnie-projecten tot
over de 350 millioen gulden.

De meeste dezer compagnieën zouden zich gaan toeleggen op de assurantie
en commercie in haar verschillende vormen, maar dat de »runquot; in het alge-
meen de vorming van groot-kapitaal tot doel had, blijkt uit verschillende
projecten die belooningen uitloven voor degenen, die een of andere winst-
gevende onderneming ter exploitatie zouden voorstellen. Ook de destijdsche
eigenaars van de
kolonie Berbice, over welke wij in een voorgaand Hoofdstuk
spraken, wisten met dezen pubUeken hartstocht hun voordeel te doen:
zij deden den eigendom der kolonie over aan een daartoe opgerichte
actiën-compagnie met een fonds van 3.200.000 gld. verdeeld in 1600

-ocr page 165-

aandeelen van 2000 gld. i). Verder treft men buiten de sfeer van
assurantie en commercie om, nog een project
gt;tot het ruineeren der
^Turkse Rovers\'\'
met een kapitaal van vijf millioen verdeeld in 10.000
actiën 2).

Betrekkelijk waren deze alle nog maar kleinere plannen, vergeleken bij de
geweldige vormen, die de daarnaast oprijzende nationale projecten
vertoonden. Nog in de maand Juli verscheen in Den Haag een concept
voor een
Generale Compagnie van Assurantie, Beleningen en Loteryen 3),
die werken zou met een nominaal kapitaal van 100 millioenen in actiën
van duizend. Verder een concept 4) voor een
Generale Assurantie-
Compagnie der Vereenigde Nederlanden
5) met 75 millioen in actiën
van 7500 gld.

Een perpetuum mobile van plan-conceptie in dezen hebben wij te be-
wonderen in zekeren
GabriëL DE Souza Brito, gezworen makelaar te
\'s-Gravénhage 6). Als het ware de belichaamde concentratie-idee, had
deze, toen in Augustus de West-Indische Compagnie op het punt stond
van de Staten-Generaal vergunning te verkrijgen tot het openstellen van
een nieuwe kapitaalsinschrijving 7), er reeds erop aangedrongen de West-
Indische liever op te lossen in een door hem voorgestelde
Generale
Nederlandsche Geünieerde Compagnie
voor assurantie, zee- en landcom-
mercie. Toen de West-Indische de gewraakte toestemming toch verkreeg,
vroeg hij den 4®quot; September bij de Staten van Holland en West-Friesland
om octrooi voor een
Generaale Compagnie op de manier van de % Roy ale
Tßanck van Engelandt en Ziddt-Zee Compagnie aldaarquot;
8). Uit het uit-

i) Netscher t. a. p. blz. 160. Het archief dezer Societeit van Berbice (tot 1795)
berust op het Rijks-Archief. — 2) Verzameling
I, 210; Europische Mercurius 1721,
blz. 15. — 3) Europ. Mere. 1720 dl. 11, blz. 97; Verzameling etc.
I, 80; Tafereel
etc. blz. 14. — 4) Door
Jan Warnar Meinertshagen. — 5) Europ. Mere. t. a. p.
blz. 99; Verzameling etc.
I, 67; Tafereel etc. blz. 19 — 6) Zie Vissering t. a. p.
blz. 155.
{Giis 1856, blz. 666.) — 7) Europ. Mere. 1720, dl. II blz. 154; resol.
St.-Gen. 6 Aug. 1720. Gr. Placaetboek V, 1544. — 8) Dit schijnt hetzelfde plan te
zijn dat reeds vroeger door
De Souza Brito in verband met de W.-I. Cie, moet
zijn ingediend. Hoewel volgens de Verzameling
(l, 89; II, 32) De S. B. zelf verschei-
dene malen van een indiening op 4 Sept. spreekt, en deze datum ook in de Euro-
pische Mercurius (t. a. p. blz. 198) wordt vermeld, treft men in het Haagsche concept
van 21 Aug. reeds een verwijzing door De S. B. naar een door hem bij de Staten
van Holland ingediend project (Verzameling
II, 250).

-ocr page 166-

voerig project met zijn toelichtingen — afgedrukt in meergenoemde
Verzameling — blijkt hoe stout deze compagnie gedacht was. Met een
voorloopig kapitaal van 104 millioen, verdeeld in acdën »tot sodanigen
»prijs als naader gereguleert sal werdenquot; (minstens 3000 gulden), waarin
zoowel »inbooriingenquot; als »vreemdequot; mochten pardcipeeren, zouden
over alle steden der provincie Kamers worden opgericht, elk met aparte
»comptoirenquot; voor de land- en zeecommercie. De Compagnie zou dan
wisselbrieven disconteeren, geld beleenen op Oost-Indische acdën, op
eigen acdën, op obligaties van Unie en Provinciën, op »grondtbrieven,
»bijlbrieven, bodemery,
etc.quot; Verder alles wat aangeboden werd ver-
zekeren op vaste premie »met generaale interdictie dat niemandt buiten
»dese compagnie sal vermogen te teekenen eenige policen van assurandequot;.
Tevens den Groenlandschen handel ter hand nemen en tot exploitade
daarvan alle traanbranderijen, pakhuizen etc. in de
provincie opkoopen (!)
en de »koopluyden, die in deselve visscherye jegenwoordig handelen
»(eligeren) tot factoors in dese nieuwe Compagniequot;. Verder den zout-
handel op Sint-Ubes monopoliseeren, en ten slotte handel drijven met
de Portugeezen, met de Levant en op andere plaatsen, »die den auteur
»van dit project reserveert, totdat hy die mondeling of by geschrift kan
»communicerenquot;.

Het plan voor een dergelijke reusachtige onderneming belette den
handigen makelaar niet zijn aandacht uit te strekken — schijnt het wel
naar alle HoUandsche steden tegelijk. Den 21=quot; Augustus biedt hij
de Haagsche regeering een project aan voor een Haagsche Compagnie,
in afwachting »dat sijn project het geene hy aan de Edele Groot Mog.\'
»Heeren Staten van Hollandt
eU. heeft overgegeven, in het werck
»moge werden gesteltquot;, in welk laatste geval de stedelijke Compagnie
tot principale Kamer der Generale worden zou i). Den 3«quot; September
zag men dan ook werkelijk de inteekening van 10 millioen voor een
Haagsche Compagnie openstellen 2) op in hoofdtrekken gelijke voor-
waarden. Met eenzelfde verwijzing naar zijn groot project trachtte De

I) Verzameling II, 250. — 2) Verzameling II, 17; Tafereel blz. 8.

-ocr page 167-

Souza Brito intusschen Leiden tot een voorloopig stedelijke compagnie
over te halen, — welke plaats hier evenwel niet op inging en een der
weinige »ongeactioneerde vrystedenquot; verkoos te blijven i). Dan tracht
de rustelooze Schiedam, Brielle, Vlaardinge en Maaslantsluys in één
compagnie te combineeren 2), wat evenmin gelukt. Steeds wachtend op
een gunstige beschikking van de Staten, en ziende dat intusschen overal
de stedelijke compagnieën hun voortgang hebben, probeert hij het nu
langs een anderen weg en biedt op 12 September den directeuren van
de verschillende Zuid-Hollandsche Compagnieën een project aan om zich
te vereenigen tot een Gecombineerde Zuid-Hollandsche met een kapitaal
van iio millioen. Denzelfden dag ontvingen de directeuren van de
Noord-Hollandsche Compagnieën een gelijksoortig ontwerp van zijn hand,
waarbij een kapitaal van
I2I millioen geprojecteerd werd 3). Zijn succes
evenwel was niet geëvenredigd aan zijn activiteit; noch zijn beroep op
de Compagnieën tot onderhandsche combinatie, noch dat op de Staten
had eenig effect 4). De Staten van Holland, blijkbaar met verschillende
dergelijke voorslagen »tot voordeel harer Financienquot; lastig gevallen 5),
hebben geen enkel octrooi verleend, ja blijken zelfs in deliberatie geweest
te zijn de stedelijke Compagnieën te weren 6).

Heeft geen dier grootere projecten zijn verwezenlijking beleefd, wij meen-
den ook deze hier te moeten inleiden tegelijk met de stedelijke projecten,
zoowel om den omvang der beweging aan te geven als wel voornamelijk
omdat ook van deze nationale compagnieën de volledige ontwerpen ons
zijn bewaard gebleven. Geven wij een overzicht van den juridisch-belang-
rijken inhoud van het vier-en-veertigtal ons bekende statuten-concepten 7)
om daaruit het beeld vast te stellen van het Nederlandsche compagnie-
type-17 20.

i) Verzameling I, 109. — 2) Verzameling I, 89. — 3) Verzameling II, 32, 72. —
4)
Vissering t. a. p. blz. 156 vermeldt, dat De S. B. bovendien een vereemgmg der
»Oostquot; en »V^estquot; zou hebben voorgesteld. Wel blijkt uit de resolutiën van Holland,
dat een dergelijk plan, sinds 1714 slepende, in 1720 weer ter sprake is gekomen.
Ook dit aan De S. B. toe te schrijven, steunt evenwel waarschijnlijk op een onjuiste
combinatie van
Verzameling I, 45 met dito 53. — 5) O. a. door den «collonel com-
»mandant de
Boncourquot;, door »Jacob Hiskia Machadoquot;. Zie resol. Holland 28 Juni,
17 Juli. —
6) Resol. Holland 15 en 17 October; Rotterdamsche vroedschaps-resol.
29 Juli 21 en 31 October (dl. 32 blzz. 92, 114, 120). — 7) Om dit aantal te bereiken heeft
men slechts het
Tafereel te combineeren met de Verzameling en daarbij de Compagnie
van Berbice te voegen.

-ocr page 168-

HET KAPITAAL WORDT TE VOREN VASTGESTELD EN VERDEELD IN
ACTIËN VAN GELIJKE BEDRAGEN.
Wel wordt in de eerste projecten
(Amsterdam, Rotterdam) het vaste actie-bedrag nog niet genoemd, maar
gesproken van inteekeningen van minstens zóóveel; maar uit de ge-
schiedenis van de Rotterdamsche Compagnie blijkt duidelijk, dat deze
minimum-inlage dadelijk als actie-eenheid werd beschouwd. De latere
projecten omschrijven de actie-eenheid dan ook duidelijk.
Meestal stellen de aanleggers een maximum-bedrag van inschrijving
vast, tot welke som zij in het geval van over-teekening zich het recht
behouden iedere inteekening te reduceeren.

De noodig geoordeelde storting varieert van i% (Gouda, Purmerend etc.)
tot successieve volstorting toe^ (Middelburgsche Commercie-Cie, Utrecht).
Steeds treft men een bepaling aan, dat nadere storting bevolen kan
worden hetzij door directeuren, hetzij door de meerderheid van partici-
panten. Van geringe stortingen worden soms recepissen uitgegeven,
endossabel zonder transport, die zoodra zeker stortingspercentage zal zijn
bereikt inwisselbaar zijn voor slechts-transportabele actiën (Monnikendam,
Medemblik, Veere etc.). Bij sommige wordt uitdrukkelijk vermeld, dat
het actiën-transport geschieden zal als in de
O.-I. en W.-I. Compagnieën
(Purmerend, Veere etc.). Dat de actiën nergens toonderpapier waren,
blijkt uit de door alle compagnieën vastgestelde kosten van actiën-
transport.

Wat de aansprakelijkheid der participanten betreft herinneren wij eraan,
hoe wij bij de oprichting der Oost-Indische Compagnie uit de historische
ontwikkeling aantoonden, dat participanten tot niet meer dan hun inleg
verbonden waren. Dit cardinale kentceken der naamlooze vennootschap
vindt men in 1720 uitdrukkelijk beschreven. Gouda, Harlingen, Hoorn,
Purmerend, Monnikendam, Edam, het Geldersche project, Schiedam,\'
Middelburg, Veere, Delft en de Schiedamsche Gecombineerde van De
Souza Brito bepalen met zooveel woorden, dat
alle aansprakelijkheid
boven het bedrag van inteekening is uitgesloten.
Het project van Meinerts-
hagen (Generale Assur. Cie. der Vereen. Ned.) spreekt uit, wat wij reeds
geldend vonden in de O.-I. Cie. dat de
bewindhebbers voor hun hande-

-ocr page 169-

lingen in naam der compagnie nn hun particulierniet aansprakelijk zijnquot;.
De projecten van De Souza houden bovendien in, dat de deelnamen
niet arrestabel zijn voor eenige schulden der pardcipanten (art. 3 van
zijn groot project).

Het bestuur wordt dikwyls gedeeltelijk door de magistratuur aangewezen,
evenals de provisioneele commissarissen ten overstaan van wie de in-
teekening geschiedde (Purmerend, Utrecht, etc.). In de meeste gevallen
geschiedt de bestuurskeuze door geïnteresseerden bij meerderheid van
stemmen, en wel meesttijds door hoofdpardcipanten of »gequalificeerde
»actionistenquot; d.w.z. aandeelhouders met een aantal actiën varieerend tus-
schen 2 en 30 (Vlissingen, Kampen, Hoorn etc.). — Veere, Middelburg
e. a. verbinden in het algemeen het stemrecht aan het bezit van een
aantal actiën. Naast een aantal directeuren treft men in verschillende
compagnieën gecommitteerden uit hoofdpardcipanten, »geëligeerde hoofd-
pardcipantenquot; of
commissarissen i) tot toezicht en medebestuur, zooals
o.a. te Woerden, Purmerend, Weesp en in het concept van de Assur.
Cie. der Vereen. Nederlanden. Zoowel bestuurslceuze als bestuurs-
inrichting herinneren ten sterkste aan die van de Kamers der Indische
Compagnieën.

Jaarlijks — slechts een enkele keer halfjaarlijks — moet door directeuren
rekening en verantwoording worden afgelegd, zij het aan alle geïnteres-
seerden, daartoe eenigen tijd te voren opgeroepen »bij notificade inde
»Courantequot; (Edam art. 12), zij het aan daartoe door hoofdparticipanten
gecommitteerden ten overstaan der regeering. Verschillende compagnieën
beloven een vaste rente van 3, 4 ja 6 percent (Gouda, Edam, Utrecht e. a.)
en daarboven een jaariijksche uitkeering naar gelang der winsten De
uitkeering wordt op die jaarvergadering vastgesteld door directeuren,
directeuren met hoofdpardcipanten of directeuren met daartoe geëligeerde
acdonisten — al of niet ten overstaan van burgemeesteren.
Na dit alles is er geen twijfel mogelijk of de compagnieën van 1720

i) Men houde in het oog dat in sommige projecten onder dezen naam direc-
teuren
te verstaan zijn, zooals in Middelburg\'s Assurantie-Compagnie.

-ocr page 170-

zijn als formeele naamlooze vennootschappen te beschouwen. Troffen
wij de centrale kenmerken van dezen vereenigingsvorm al aan bij de
Indische Compagnieën, in 1720 zijn deze hoofdlijnen zoozeer bijgewerkt,
dat men gerust van een naamlooze vennootschap naar het moderne type
spreken kan: Het kapitaal te voren vastgesteld en aangeduid als aan-
sprakelijkheidsgrens van deelnemers. Actiën in gelijke bedragen. Béstuur
door persoonlijk-niet-aansprakelijke directeuren, bijgestaan door com-
missarissen, en gekozen door aandeelhouders. Algemeene vergaderingen,
jaarlijksche rekening-en-verantwoording en dividend-vaststelling. Wat kan
men meer verlangen!

Wij leggen er den nadruk op, dat het karakter van al deze compagniën
in een enkel opzicht wezenlijk verschilt van dat der weinige actiën-
associaties, die wij voor het jaar 1720 in ons land konden aanwijzen.
De compagnieën 1602-1720 waren immers min of meer publiekrechtelijke
vereenigingen. De voornaamste hiervan werden door den Staat opgericht
en voorzien van een monopolie; alle vonden hun uitwendige motiveering
in de bevordering van het welzijn van den Staat, hetzij deze gezegd
werd te bestaan in opheffing van gevaarlijke concurrentie, in afbreuk
aan den vijand of in kolonisatie, In het jaar 1720 was het daarentegen
het winstbejag, in welken vorm ook, dat op den voorgrond werd ge-
schoven. Was de commercie en assurantie in het algemeen het gebied,
waarop de compagnieën zich bewogen, uit de herhaalde oproepingen
haar een of ander speciaal-winstgevend bedrijf aan te wijzen valt wel
op te maken, dat het middel vrijwel onverschillig was, wanneer het
slechts direct vermogensrechtelijk voordeel leverde. In 1720 treden
de compagnieën onder privaatrechtelijke leuzen op. Wel treedt de
stedelijke overheid bij haar oprichting nog beduidend op den voorgrond ;
want overal werd de emissie bezorgd door burgemeesteren of hun gecom-
mitteerden; te Muiden en Naarden bewaarde men zelfs de kas der
Compagnieën op het stadhuis en vooral in de Oostelijke steden namen
regenten officieel het initiatief tot oprichting: Steenwijk liet de actiën
teekenen door zijn gemeente-secretaris! Maar niemand die dien tijd kent,
kan zich de mogelijkheid voorstellen, dat de stedelijke magistraat zich hier

-ocr page 171-

van inmenging zou hebben onthouden. De naamlooze-vennootschaps-
gedachte zelf is reeds zoo sterk en onafhankelijk, dat de projecten overal
kant en klaar aan de regeeringen worden
voorgedragen. De toestemming
wordt alleen verzocht als voorwaarde voor in-werking-treding. Zoo zegt art.
17 van het afgeslagenproject tot een Amsterdamsche Assurantie-Compagnie
dato 10 Juni, dat een permissie van H. Ed. Groot Achtbaren werd gevraagd
»om deesen niet te doen buyten kennisse en toestemminge van onse Over-
»heydquot;. Had men niet gevreesd een tegenwerking of verbod der regee-
ringen, had men niet gehoopt op een vermeerdering van het crediet
der Compagnie door hare toestemming, men zou zonder permissie tot
de oprichting zijn overgegaan. En — hierop wilden we wijzen — de
officieele toestemming van 1720 was als feitelijke werkingsvoorwaarde
een niet meer achterlijk verschijnsel dan de officieele goedkeuring heden
als juridische voorwaarde. De naamlooze-vennootschapsvorm is in 1720
niet meer buiten het privaatrecht vallende te achten: iedere makelaar
leverde concept-statuten, en het zou niet moeilijk vallen uit het drie-en-
veertigtal ons bekende ontwerpen er verscheidene te zoeken, op welker
materieelen inhoud op het oogenblik zonder bezwaar de koninklijke
goedkeuring verleend zou worden.

Hoe nu de gebeurtenissen in dit »noodlottige jaar voor veel zotte en
»wyze 1720quot; te karakteriseeren? Als actiënzwendel? Zeker heeft het
historisch dilettantisme den buitenkant der verschijnselen hiermee scherp
geteekend i). Wanneer men de actiën der Oost-Indische Compagnie,
die van 1700 tot 1720 steeds dobberden tusschen een koers van
400—700 percent, zonder eenige reden in het bedrijf gelegen plotseling
ziet stijgen tot boven 1200, dan valt het moeielijk nog van solieden
handel te spreken. Nog minder, wanneer die der West-Indische in 1719
slechts 40 % geldende, het volgend jaar tot 400 klimmen en de Compagnie

i) Wij verwijzen voor de ongeloofelijke verhalen over den omvang van deze spe-
culatie-woede naar het vermelde artikel in
Van Hoogstraten\'s Woordenboek; de
»Vier Brieven van A. Z.quot; in het Tafereel en de Verzameling, en verdere mededee-
Imgen vooral in het laatste werk. — Zie nog het advies van den raadpensionaris
m de vergadering der Staten van Holland 15, 17 October 1720.

-ocr page 172-

dan tegelijk een nieuwe inschrijving van 4V2 millioen i) kan openen tegen
den uitgifte-koers van 250 percent — een inschrijving welke, naar het ver-
haal van een tijdgenoot 2), »met een wonderlyke gretigheit en toevloedt
gt;wierdt voltrokkenquot;. Dezen indruk raakt men evenmin kwijt, wanneer men
verschillende projecten aan een voorloopig onderzoek onderwerpt. Wat
zegt men immers van de povere stortingen van i ä 2 %, zooals de meeste
projecten voorschrijven? Wel waren deze provisioneel, maar de waarborg
door de nominale millioenenkapitalen aan derden geschonken verschijnt in
een twijfelachtig licht, wanneer de nadere stortingen boven deze 2 % niet
kunnen geëischt worden zonder goedkeuring van de meerderheid der
actionisten! Wat het doel der compagnieën aangaat, de snoeverijen
waarmee iedere stad haar eigen compagnie en iedere compagnie haar
eigen stad in de hoogte steekt, grenzen aan het grandiooze: Utrecht
had fantastische plannen om Amsterdam naar de kroon te steken door
het graven van een kanaal naar zee; de Westfriesche zeesteden achten
zich alle beter gelegen dan Hollands eerste koopstad, en wachten slechts
op een ruim kapitaal om na het wegruimen van banken als anderszins
Amsterdam te overvleugelen. Alsof het uitoefenen van assurantie, »de
»algemeene commercie en navigatiequot;, het disconteeren en beleenen —
het gewone doel der compagnieën — nog te eng een arbeidsveld ware,
loven, zooals gezegd, sommige nog »kostelyke premiën aan ieder, die
»eenige onderneminge van voordeel sal komen te proponeerenquot; (Utrecht,
Enkhuizen e. a.). De Oostelijke steden roemen haar »avantagieuse situatiequot;
voor den expeditiehandel naar Duitschland.

Ook de geprononceerde positie door de stedelijke overheden ingenomen
is niet bevorderlijk te achten voor het economisch evenwicht der com-
pagnieën. Wel moet men toegeven, dat de permissie der stedelijke
regeeringen zelden een uitdrukkelijk octrooi inhield 3) »wijl het octrooi
»in een florissante en welgestelde republiek tot des een of anders prae-

i) Resol. St.-Gen. 6 Aug. 1720 onder waarschuwing (nota bene) aan directeuren om
wat zuiniger en ordelijker in het beheer te zijn. — 2) Zie noot i vorige bladzijde.
— 3) Zooals Emden deed, dat haar Compagnie een octrooi
ah Compagnie gaf ! Eenige
andere steden octrooien voor loterijen etc.

-ocr page 173-

»juditien schaade soude können verstrekkenquot; i). Maar de verschillende
voorrechten verleend door een magistraat, die officieel als promotor der
compagnieën optrad, moesten er toe leiden, dat aan de vennootschappen
meer crediet geschonken werd, dan ze economisch welverdienden. Van
welken aard bedoelde voorrechten waren, wordt aardig geïllustreerd door
steden als Hasselt, Steenwijk en Monnikendam, die bepaalden »dat de
»uitheemsche participanten, twaalf actiën inderdaad bezittende en alhier
»komende te wonen, met \'t groote en kleine Burgerrecht en Privilegien
»deser stadt zullen worden begunstigt, selfs tot de Joodsche natie inclusquot;.
Ten slotte staat boven allen twijfel, dat het beloven van vaste renten
uit riskante bedrijven als de commercie en destijds de assurantie uit den
economischen Booze is te achten.

Wij hebben, om alle latere bedenkingen te voorkomen, toegegeven dat de
actiënhandel zelf op dolle wijze werd gedreven en dat de inrichting der
compagnieën niet van alle schuld in dezen is vrij te pleiten. Is dit nu
voldoende om te concludeeren, dat men de compagnieën in het algemeen
slechts oprichtte met het doel in haar actiën te kunnen dobbelen ? Met
I andere woorden, is het optreden van compagnieën in 1720 maar een
secundair verschijnsel, de acdëndnft daarentegen de primaire oorzaak ?
Door dit te beweren miskent men het gebeurde. Het eerste Amsterdamsche
project van 10 Juni schijnt al zeer reëel: de ontwerpers wijzen in een
nadere uiteenzetting 2) erop, hoe een compagnie met groote kapitalen
vooral wenschelijk is in zake assurantie, hoe de vrije concurrentie zal
waken dat de compagnie geen misbruik maakt van hare macht etc.
Ook verdere tegenwerpingen worden overtuigend weerlegd. Onweer-
sproken staat dan ook, wat in een latere memorie van 20 Augustus 3)
wordt beweerd: »dat het bekent is dat de intressanten van \'t bewuste
»project zijn de eerste en braafste kooplieden en pilaaren der Beurse
»van Amsterdamquot;. Wat ook de reden moge zijn geweest, dat regenten
dit plan in zijn voortgang stuitten — wellicht was de vrees voor het
in Londen gebeurende daar niet geheel aan vreemd —, zeker kan deze

i) Art. 17 project Amsterdamsche Assurantie-Cie. — 2) Tafereel, 16. —3) Tafereel,
18; Verzameling I, 99.

-ocr page 174-

reden niet gelegen hebben in een onsolied karakter van het project.
Evenmin blijkt de basis der eerst-opgerichte Rotterdamsche Compagnie
een zvi\'endelbedoeling te zijn geweest, getuige haar voortbestaan tot op
dezen dag. Beroept men zich op het lage percentage der gevraagde
stortingen, dan zijn hier tegenover de reuzenbedragen der nominale
kapitalen te stellen. De Rotterdamsche stordng van 5 % op een kapitaal
van 12 milHoen gaf zelfs voor een handelsstad als Rotterdam een vrij
aanzienlijk bedrijfskapitaal, en voegt men nog daarbij de gelden die
de Compagnie, zooals meegedeeld, tegen i % rente van de stedelijke
regeering ter beschikking kreeg tegen borgstelling van een even groot
»capitaal aan goede gedisconteerde wisselbrieven of muntmateriaalquot; i),
dan is deze financieele ondergrond voor een maatschappij van assurantie,
disconteering en beleening ook in werkelijkheid voldoende te achten 2).
Zoo is het eveneens met de Commercie-Compagnie te Middelburg, de
tweede opgerichte 3) eveneens in een handelscentrum, waar deze kapi-
taals-associatie zooveel reden tot bestaan bleek te hebben, dat zij zich
tot 1850 heeft gehandhaafd. Zelfs de Utrechtsche Provinciale Cie., van
welke overigens niet zoo heel veel goeds is te vertellen, heeft op haar
oorspronkelijke consdtude het leven tot in 1750 behouden 4).
Moeilijker te rechtvaardigen lijkt op het eerste gezicht de oprichting
van compagnieën in de kleine steden van Holland — wat dan ook reeds
door tijdgenooten werd gewraakt s). Maar dat ook deze niet werden opge-
richt in de uitdrukkelijke meening om met haar actiën te laten dobbelen,
valt af te leiden uit enkele kostbare mededeelingen, die wij troffen in het
Groot Tafereel, als het ware een archief van het destijds gepubliceerde.
Kort na de emissie van het Amsterdamsche assuralideproj eet werd door
zijn voorstanders een nadere aanprijzing uitgegeven onder den titel
»Consideradën over de geprojecteerde Compagnie
etc. mitsgaders korte
»oplossingen der tegenwerpinge, die daaromtrent souden mogen werden
gt;gemaaktquot; 6). Na het betoog dat een compagnie van assurantie

i) Zie het art. van G. van Rijn t, a. p. blz. 22. — 2) Directeuren genoten o. a.
geen belooning, —
3) Europ. Merc. 1720, II, 97, — 4) J. J. van Noorle Jansen,
De Provinciale Utrechtsche Geoctroyeerde Compagnie. Pragr. Sted. Gymn. Utrecht
1903. — 5) Zie vooral »Eerste Brief van A. Zquot; in het Tafereel. — 6) Tafereel, blz. 16.

-ocr page 175-

meerder waarborg voor »gerustheyt, menage en expeditiequot; biedt dan
particuliere verzekering, \'lezen wij daar verder nog »dat met reedenen
»te dugten is, dat societeyten, dewelke tot Rotterdam, Delft, Gouda
»etc. zijn opgeregt, geen occasie genoeg vindende in haar steden
»om verseekeringen van importantie te doen binnen dese stadt een
»of meer gecommitteerdens sullen qualificeeren om ter deeser plaatze
»alle soorten van versekeringen te laten doenquot;. Tevens wordt betoogd,
dat deze vrees te meer gegrond was, omdat reeds op dat oogenblik
een »stille compagniequot; van Broek-in-Waterlandt i) drie kwart der
assurantie op Groenland en Straat Davids had bemachtigd, hetgeen alles
door het oprichten van een Amsterdamsche Compagnie zou worden
afgesneden. Toen Amsterdam niettegenstaande al die betoogen tot de
gevraagde toestemming niet kon besluiten, beriepen bij nadere memorie
van 20 Augustus 2) de voorstanders zich op hun juiste voorspellingen:
»Terwijl Amsterdam niet resolveerde, is hun (d. i. der provincie-.steden)
»tijd tot dat werk gebooren geweest
etc. Indien Haar Ed, Groot Agt-
»baarhedens voor een maand het project hadden gelieven te amplec-
»teeren en niet waren gedisanimeert door die Contramineurs, soo
had
•»men voorkomen, dat na Rotterdam, geen een stad, (gelyk sy alle self
»detuygenj tot die resolutie soude hebben gekomen, om eenige Compagnie
yvan Commercie, of Monopoliën, Navigatie, Assurantie of Beleeninge
»(oef!) op te regten, wijl zy alle bedugt waren als Amsterdam een Com-
»pagnie van Assurantie oprechtede, zy alle als afgelegen lichamen zijnde,
»niemant om haar soude denken, nog speculatie vindenquot;. Wij meenen dat
deze contemporaine mededeelingen aan duidelijkheid noch aan waar-
schijnlijkheid te weiïschen overlaten 3) en zien bovendien in de indirecte
erkenning, dat de Rotterdamsche Compagnie in tegenstelling met de
andere haar bestaanbaarheid in zichzelf droeg, een bewijs te meer voor
onze stelling, dat de compagnieënbeweging, zeker in haar aanvang, niet

I) Oppnomen onder de Compagnie van Monnikendam. Zie Verzameling II, 138, —
2; lafereel, blz. 18; Verzameling
I, 99. — 3) Hasselt vaceerde ter inteekening te
Amsterdam ; en het Leidsche project spreekt o. a. van een agent te Amsterdam.

-ocr page 176-

uit zwendelbedoeling voortsproot. Met andere woorden : de oprichting
der compagnieën in 1720 is
in principe geen secundair verschijnsel te
achten, geen voortvloeisel uit een op zich zelf te beschouwen speculatie-
wpede. Is de compagnieënbeweging primair te achten, dan vraagt zij
ook een verklaring op zichzelf.

Dnbsp;□nbsp;□

Na de moeizame opstelling van al deze feitenbatterijen kunnen we den
eindaanval op een positieve conclusie openen. — In alle groote, ook in
de economische catastrophen is op de eerste plaats te onderzoeken of
het niet een tot bewustzijn doorgedrongen idee is, die de menschelijke
geesten tot haar onwerkelijke excessen doet overslaan. Welke was zij in 1720?
Het moderne crediet zonder meer? Maar reeds meer dan een eeuw lang
zagen wij het beurswezen met zijn organisch-zich-wijzigende crediet-
meening in ons land gevestigd en bovendien, als zijn slechte consequentie,
de meest moderne speculatievormen toegepast zelfs op de actiën. Neen,

—nbsp;het novum was de algemeene erkenning en toepassing van de won-
derbare kapitaals-associatieve kracht der naamlooze vennootschap in het
gemeen verkeer. De schaarsche actiën-compagnieën, die wij vóór 1720
in ons land hebben aangetroffen, zijn, mede om haar naar voren ge-
schoven publiekrechtelijke strekking, niet als een dergelijke erkenning te
beschouwen. Dat deze voorformaties werkelijk niet in direct verband
staan met de
compagnieën-vlaag van 1720, zullen wij nader aannemelijk
maken, door het betoog, dat deze laatste in haar plotselinge perfectie

—nbsp;van kapitaals-projectie en actie-eenheid — wel van vreemden bodem
overgekomen
zijn moet. Dat ook aan het bewustzijn van de menigte
zich het verschijnsel der nieuwe compagnieën in 1720 voordeed als een
novum, is te hooren uit de in het crisisjaar geschreven woorden : »dat
»het oprigten van soodanige compagnieën ten minsten is een extraor-
»dinaire onderneminge en eene nieuwigheit, hebbende, so veel men
»weet, geen exempel immers in deze republicqquot; i).

De psychologische determinant der gebeurtenissen van dit jaar, voor zoo-

i) »Redenen tegens het opreghten van een Compagnie tot Amsterdamquot;. Verzame-
ling
II, 193.

-ocr page 177-

ver ons land betreft, is dan ook te formuleeren als: de emancipatie van
de naamlooze-vennootschapsgedachte.
Wij meenen, dat deze karakteristiek
de voorkeur verdient boven eene, die den nadruk legt op het irreëele
karakter van den ih dat jaar gedreven actiënhandel, den zgn. wind-
handel. Want hoezeer deze laatste formuleering de in hun buitensporigheid
meest interessante verschijnselen aanduidt, aan den eenen kant karakte-
riseert zij te weinig, omdat de actiënspeculatie reeds meer dan een eeuw
in zwang was, — aan den anderen kant laat zij het groote novum van
een reëel-begonnen compagnie-beweging buiten haar begrip.
Terwijl, zooals wij aantoonden, zwendel niet de ideëele basis der com-
pagnieën was, is een plotseling bewust-worden van de algemeene crediet-
functie der naamlooze vennootschap als oorzaak van buitenspongheden,
gelijk beschreven, niet alleen denkbaar maar zelfs a priori aan te geven.
Alleen zóó krijgt men een bevredigend inzicht in de houding van
regenten, die ieder hun stad den nieuwen zegen wilden deelachtig
maken. Overschatting van de wondere kracht van kapitaalvorming bij
deze vereenigingswijze leidt dan tot de fantastische plannen, die ons
aan zwendel allures deden denken. En dat dan in een tijd, waarin de
dobbelzucht reeds in de lucht te zitten bleek, een technisch reeds vol-
maakte actiënspeculatie onder al deze fantazieën een publiek, dat de
werkelijke macht van het nieuwe instrument nog leeren moest, kon voe-
ren tot de meest ongerijmde buitensporigheden, ligt vrij wel in de rede.

odnbsp;□

In het kort willen we nu nagaan, welke de graad van economische ont-
wikkeling was, bereikt door de beide andere landen die in 1720 door
een actiënplaag geteisterd werden i). Terloops zien we dan bevestigd —
hetgeen reeds werd geïnsinueerd — dat aan de crisisverschijnselen in
Frankrijk, Engeland en onze Republiek een verschillende beteekenis is

i) Een interessante verzameling der Fransche en Engelsche actiën-enormiteiten uit
1720 is te vinden bij
Ch. MaCKAv, Memoirs of extraordinary popular delusions,
London 1852. Dit boek wil illustreeren hoe »nations have like individuals their
»seasons of excitement and recklessness, when they care not what they doquot;. Voor
de kennis der diepere oorzaken, die tot deze catastrophes leidden, is het vrijwel
waardeloos.

-ocr page 178-

te hechten. Maar voornamelijk is het ons te doen, hiermee op het spoor
te komen van het milieu, waarin zich de naamlooze vennootschap ont-
wikkelde tot die perfectie, welker resoluut te voorschijn treden ten on-
zent in 1720 onze verbazing heeft gewekt.

Omdat het hier beoogde slechts een corollarium van onzen arbeid is
te achten, hebben wij ons zelf ontslagen van een tijdroovend, en toch
onvolledig-blijvend, zelfstandig feiten-onderzoek in dezen — en wel met
te meer gerustheid, omdat wij daarvoor in de plaats konden stellen de
feitelijke resultaten door den bekenden specialist
Dr. Richard Ehrenberg
voor eenige jaren verzameld in den Schlussabschnitt van zijn Zeitalter
der Fugger, Bd. TI: Die Weltb\'örsen und Finanzkrisen (1896).
Wat dit
onderdeel aangaat, laten we onze studie in subjectieve wetenschappelijkheid
gaarne inboeten wat ze aan objectieve waarde ruimschoots wint!
Frankrijk bezat in de zeventiende eeuw geen regelmatige fondsenbeurs,
als die van Amsterdam en Londen. Wel is er de wisselhandel vroeg
ontwikkeld, wel werden er al kroon-obligaties verhandeld, maar van
eenige systematische speculatie, noch van eenige crisis dientengevolge
kan er sprake wezen. Trouwens van een regelmatigen actiënhandel is
geen spoor te vinden. En het is immers juist deze handel in aandeelen
van riskante handelsondernemingen, waarin zich de moderne speculatie-
techniek aan de Londensche en Amsterdamsche beurzen ontwikkelde.
Intusschen, gaarne had men gezien dat
Ehrenberg, het ontbreken van
een actiënbeurs in Frankrijk constateerend, tegelijk hiervan de oorzaak
opgespoord had. Het aantal actiën-compagnieën, door
Savary i) op-
gesomd, is immers verre van onbeduidend. De reden schijnt wel hier
te liggen, dat het meerendeel dezer geoctrooieerde compagnieën het
economische karakter van de naamlooze vennootschap niet ontvouwden:
verschillende waren geconstrueerd met een nastortingsplicht voor de
aandeelhouders en sloten al daardoor de vrije verhandelbaarheid der
aandeelen, welker aantal betrekkelijk gering was, uit. Die compagnieën

-ocr page 179-

welke de beperkte aansprakelijkheid werkelijk voorop stelden, zooals de
beide geoctrooieerde Indische Compagnieën van 1664, zagen een groot
gedeelte van haar kapitaal in handen van den koning en enkele hooge
kringen; zoo kort was haar duur, zoo ongunstig het verloop, dat de
weinige beschikbare aandeelen voortdurend minder werden begeerd i).
Aanvaarden we overigens het geconstateerde feit van het ontbreken
eener actiënbeurs in Frankrijk.

Tegen 1720 kwam hierin verandering. Toen Lodewijk XIV in 1715 zijn
land niet ver van het staatsbankroet verwijderd achterliet, kreeg
John
Law
bij den regent Philips van Orleans gehoor voor zijn reeds vroeger
aangeboden plannen tot herstel van het crediet. Dwalend door Europa
had deze Schot vooral te Amsterdam en Londen gelegenheid gehad,
het moderne financiewezen te bestudeeren 2). In zijn memories aan den
regent noemt hij onder de factoren van Frankrijks crisis de onvoldoende
en regelmatig gedeprecieerde munt, en legt hij er den nadruk op, dat
de economische ontwikkeling eischte, evenals in Engeland en Holland
de metalen munt door papier ter hulp te komen. In 1716 kreeg hij
de vergunning een giro- tevens circulatie-bank op te richten, welker
biljetten-aan-toonder, betaalbaar in de munt van den dag van uitgifte,
door deze laatste bijvoeging onmiddellijk opgeld deden. Men ziet, dat
deze eerste operatie van het later zoo beruchte »Systèmequot; bijzonder
juist bedacht was. Het crediet scheen zich dan ook te herstellen en het
vertrouwen in Law steeg tot het onbegrensde. Het volgende jaar richtte
hij nu een Geoctrooieerde West-Indische Compagnie op, meer bekend
onder den naam van Mississippi- of Louisiana-Compagnie, met een ka-
pitaal van 200.000 aandeelen van 500 livres elk, te betalen in de oude
schatkistbiljetten, die, sterk beneden pari staand, mochten worden inge-
bracht voor hun nominale waarde. Dit verzekerde de deelname, en onder
het ontzaglijk aantal voor- en tegenstanders van het »Systèmequot; bloeit nu
onmiddellijk een formeele actiënhandel op. Een tijdgenoot deelt mede.

I) Lehmann, Geschichtliche Entwicklung des Aktienrechts blz. 45 vlg. Zie 00k
Tropi.ONG, Du contrat de société. Préface. — 2) Mackav t, a. p. blz. 2 vlg.

-ocr page 180-

hoe men begon, gelijke affaires af te sluiten en daarbij gelijke practijken
toe te passen als reeds aan de Amsterdamsche en Londensche beurzen
bekend waren i). Deze geheele mededeeling en vooral het »on commençaquot;,
waarmee zij wordt ingeleid, is een sterke steun voor
Ehrenberg\'s be-
weringen. Law\'s Bank, na dien tot Koninklijke Bank van Frankrijk bevor-
derd, werd door den regent gedwongen steeds door te gaan met de
papier-uitgifte. Wat een zegen had kunnen wezen werd daardoor een
ramp, nog verhaast toen Law bij de uitbreiding van het octrooi zijner
Mississippi-Compagnie in 1719 onmiskenbare zwendel-allures begon aan
te nemen door bij de nieuwe uitgifte van 50.000 aandeelen een jaarlijksch
dividend van 40 % te beloven.

We behoeven intusschen het verloop van deze wereldberuchte débâcle
niet verder na te gaan. Het gegevene is voldoende voor de conclusie,
die wij zoeken.

De Fransche crisis is in de ontwikkeling der naamlooze vennootschap
geen beteekenisvol moment. Het eenig belangrijke der Mississippi-Com-
pagnie is haar te voren bepaald kapitaal en haar gelijke actiën, maar
ook dit is noch in Frankrijk noch in Engeland om dezen tijd iets nieuws.
Overigens behoort zij nog tot de oude nationale geoctrooieerde handels-
compagnieën, die haar bestaan onmiddellijk aan de wet ontkenen. De
crisis zelf, het doorbreken van de moderne speculatie toegepast op
actiën, verschilt in economische beteekenis niet van hetgeen wij in ons
land ruim een eeuw daarvoor in 1610 en sterker in 1687 reeds aan-
getroffen hebben. De meer ernstige gevolgen in Frankrijk zijn behalve
aan het volkskarakter te wijten aan de tegelijkertijd intredende alge-
meene verwarring van het crediet.

Gewichtiger voor de naamlooze vennootschap is de Engelsche econo-
mische ontwikkeling. Toen de East-India Company den 316quot; December
1600 met een charter van Elisabeth werd voorzien, geleek zij nog in
niets op een naamlooze vennootschap. Het charter geeft rechtspersoon-
lijkheid en verschillende privilegiën aan een vereeniging van kooplieden

i) Du Hautchamp, Histoire du système des Finances sous la minorité de Louis XV
(1739)
Ij 184, geciteerd door Ehrenberg t. a p. blz. loi, iio.

-ocr page 181-

die op Indië handelen. Het voorbeeld van een typisch-Engelsche regu-
lated company,
een handelsgilde, publiekrechtelijk geconstrueerd, waarvan
het lidmaatschap aandeel geeft in de beschreven voordeelen. De handel
daarbinnen blijft volkomen vrij en behoeft niet eens in vereeniging met
mede-leden te geschieden. Eerst in 1612 verschijnt de »joint-stockquot;: de
verschillende kleinere reederijen binnen de regulated company vereenigen
zich tot de gezamenlijke uitrusdng met een gemeenschappelijk fonds.
De toestand begint dan langzamerhand op dien der Nederlandsche O.-I.
Cie. te gelijken, maar blijft nog geruimen tijd bij dezen achter, omdat
— zooals ook de Nederlandsche Cie. geprojecteerd had, maar niet uit-
gevoerd — telkens voor enkele reizen een »joint-stockquot; bijeengebracht
werd en weer opgelost i).

In 1650 had men, afgezien van enkele mislukte pogingen, reeds vier
fondsen gehad, welker operaties gedeeltelijk nog liepen en welker ad-
ministrade door directeuren gescheiden werd gehouden. In dat jaar wordt
dan bij padementsbesluit een United Joint-Stock geschapen, die eerst in
1657 het formeele monopolie op de Oost verwierf. Eerst toen was de
vereenigingstoestand volkomen te vergelijken met de onze in 1602; ook
de Engelsche Joint-Stock zou nog om de zeven jaren vernieuwd worden,
wat eveneens feitelijk achterwege bleef. Zoo groeide het vaste grond-
kapitaal in Engeland — als bij ons reeds lang te voren — uit den
loop der feiten.

De aandeelen in de Joint-Stock Company werden vóór de Engelsche
revolutie van 1688 al wel verhandeld i) — de koersen zijn bekend 2) —
maar van een regelmatig beursverkeer hierin is nog geen sprake 3).
Uit een, anno 1681 door de voornaamste kooplieden aan den koning
gerichte memorie blijkt immers, dat het grootste aantal aandeelen der
E.-I. Cy. in handen was van een veertigtal personen. Omdat de winsten
beduidend waren, hoopten de aandeelen zich steeds meer op; de vraag
was algemeen, het aanbod zeldzaam.

i) Lehmann, Entwicklung blz. 39, 44. — 2) Gerard Malvnes, Lex Mercatoria I,
ch. 19: They may sell their adventure to others etc. — 3) anderson, History of
Commerce
II, 89, 126 vlg. — 4) Ehrenberg II, 302.

-ocr page 182-

Na de revolutie, dus in de jaren waarin wij ook in Nederland de actiën-
handel tot een toppunt zagen stijgen, vertoont Engeland bijzonder in-
teressante verschijnselen, door
Macaulay bewonderenswaardig inge-
leid i). Voornamelijk in de jaren der Restauratie was de handel en in-
dustrie van Engeland bijzonder sterk opgebloeid, zoodat het nationale
kapitaal enorm gestegen was. Dit deed een behoefte aan beleggingswijzen
ontstaan, waaraan de in enkele handen gehouden Indische actiën niet
voldeden.

Evenmin schijnt in deze behoefte te zijn voorzien door de beide andere,
volgens
Anderson 2) in het jaar 1690 (1693?) op het joint-stock-systeem
berustende, groote compagnieën — de Royal African Cy. en de Hudson\'s
Bay Cy, van welker constitutie overigens weinig bekend is 3).
Toen nu aan den eenen kant iedere welgestelde familie, zooals destijd-
sche economen schrijven, een menigte baar geld renteloos had liggen,
aan den anderen kant de Fransche oorlog Engeland dwong zich in som-
mige artikelen meer onafhankelijk van het vasteland te maken, ontlaadde
zich de economische spanning, en ziet men steeds sneller particuliere actiën-
compagnieën ontstaan. In 1688 begint het al langzaam, in 1691 treft men
er een twaalftal, in 1694 reeds 53, en toen in dit laatste jaar de actiën
van de
Bank of England ter markte kwamen, kon men zeggen dat de
ergste beleggingsnood voorbij was. Maar tevens was de gewichtigste
stap naar de moderne naamlooze vennootschap gezet. Op de ontwik-
keUngsbaan had Engeland zich hiermee de leiding verworven, die het
tot 1720 behield. Want hoezeer de Nederlanden in 1602 en 1623 met
hun O.-I. Cie. vooraan stonden, wij hebben gezien dat onze zeventiende-
eeuwsche practijk vrijwel onder dit teeken was gebleven.
In Engeland daarentegen was de voortgang langzaam, maar dwongen
de economische verhoudingen tot den laatsten consequenten stap. Eerst,
zooals wij zagen, de regulated company, verre achter in ontwikkeling
bij haar Nederlandsche zuster. Dan de tijdelijke Joint-Stocks, ten slotte
feitelijk geconsolideerd. De vraag naar beleggingswijzen wordt steeds

i) History of England (ed. Tauchnitz 1855) VII, 132 vlg. - 2) History of Com-
merce II, 199; vgl.
Ehrenberg II, 305. - 3) Lehmann, Entwicklung blz. 44 nt. 4.

-ocr page 183-

dringender herhaald. De rede en het Nederlandsche voorbeeld antwoord-
den, met te wijzen op de kapitaal-organiseerende functie der compagnie-
formatie. En, als de politieke vrijheid door de revolutie van 1688 een
schrede voorwaarts heeft gedaan, wordt bewust hoe het publiekrech-
telijk karakter der bestaande compagnieën logisch niet onafscheidbaar
is van haar constitutie. Men vraagt niet meer om een formeele incor-
poratie-Act i), maar construeert actiën-compagnieën eenvoudig als privaat-
rechtelijke vereenigingsgestalten.

Nog in een ander opzicht vertoonen deze Engelsche compagnieën het
moderne aanzien: haar kapitaal wordt geprojecteerd en is verdeeld in
gelijke
aandeelen 2). Met de oorzaken, die dit effect opleverden, kunnen
wij ons niet lang bezig houden. Wij herinneren slechts, hoe omstreeks
dezen tijd de beursactiën van de oude Compagnieën reeds genivelleerd
waren en haar kapitaal feitelijk vast was. Dit laatste wat betreft de East-
India Cy. sinds 1650. Dat dit bij een stelselmatige oprichting van actiëncom-
pagnieën zijn invloed gelden deed, kan geen verwondering wekken.
Wat de exclusieve E.-I. Cy. niet teweeg gebracht had, ziet men nu ontstaan
met de nieuwe compagnieën. Sinds 1688 hoort men, volgens
Macaulay 3),
het eerst van »stock-jobbingquot;, d. i. den regelmatigen handel in actiën,
waartoe onze Beurs het termijncontract en al haar speculatie-apparaat
2)
leverde. Men zag de oprichting van compagnieën tot fabricatie van
papier, glas, linnen en zijde, van machines en salpeter; een »of giving
»gentlemen a liberal education on low termsquot;; een tot het duiken van
schatten uit scheepswrakken, waarbij de inbreng werd beloofd van »won-
»derful machines, resembling complete suits of armour, with a huge glass
»eye in front of the helmet, like that of a cyclopquot; etc. 4). Voorloopig krijgt
men niet zoozeer den indruk, dat dit alles met zwendel-bedoelingen
werd op touw gezet, als wel, dat men in den ontdekkingsroes van de
nieuwe
crediet-organisatie meende daarmee alles te kunnen bereiken —

i) Macaulay, History VII, 135 vlg. — 2) Wat hiervan bekend is, citeert men uit
een kroniek van
T. Houghton, A collection for improvement of husbandry and
trade (aanvangende 1691). - 3) T. a. p. blz. 133. - 4) Werkelijk blijkt deze eerste
duikeruitrusting ook in werking te zijn vertoond. —
MaCAULAY t. a. p. blz. 133.

-ocr page 184-

een onverstand, door destijdsche schrijvers naar behooren gehekeld, en
tegen 1720 door zwendelaars onbehoorlijk geëxploiteerd.
Men kan zeggen, dat deze actiënspeculatie-crisis onafgebroken tot 1720
heeft voortgeduurd. Te voorzien stond wel, dat deze wilde groei buiten
de wet om, deze anarchistische naamlooze vennootschap, moest gaan leiden
tot misbruiken, als waartegen de moderne wetgever dezen tegelijk heil-
zamen en gevaarlijken associatievorm nog steeds met nadere waarborgen
zoekt te omringen. Maar de Engelsche crisis van 1720 had nog een
voornamer oorzaak in de financieele staatsoperaties. In 1711 maakte de
Staat gebruik van de van hoog tot laag verbreide neiging tot stock-
jobbing, en richtte tot consolidatie van zijn vlottende schuld de beruchte
aandeelen-maatschappij de
South-Sea Cy. op, die bedoelde schulden
van 10 millioen £ st. tegen een bepaalde rente overnam, tot nadere
belooning verschillende handelsprivilegiën ontving, en tot waarborg
verschillende staatsinkomsten. Stock-jobbing, officieel te hulp geroepen,
beschaamde de verwachting niet: de Zuidzee-Compagnie rees hoog in
aanzien. In 1717 was niettegenstaande dit al de staatsschuld zóó gestegen,
dat de koning wederom naar maatregelen uitzag. Onder den indruk van
Law\'s succes in Frankrijk, bood de »Zuidzeequot; nu een plan tot verdere
overname, dat na hevigen tegenstand in 1720 aangenomen werd. Dan
krijgt men een »Mississippiquot;-geschiedenis ; de »Zuidzeequot; zwendelt om
kapitaal bijeen te krijgen, en belooft daartoe het onmogelijke — met
het onvermijdelijk gevolg van een débâcle.

Maar verscherpt werd dit alles door de met deze officieele speculatie
gelijken tred houdende insoliditeit van de particuliere compagnieën.
»It seemed as if the whole nation had turned stockjobbersquot; i). Er ont-
stonden
Bubbles, die hun doel eerst later bekend zouden maken en die
toch een menigte geld bijeen konden brengen. Maar den volgenden
dag hoorde men er niet meer van : hun ontwerper was wijselijk naar
het vasteland vertrokken, misschien om daar de kas veiliger te bewaren.
Anderson 2), die het een en ander als bediende der Zuidzee-Compagnie

-ocr page 185-

kon weten, vermeldt er niet minder dan 200 en zegt dan, dat hij ze
zeker niet alle heeft genoemd van het soort »which did not even pre-
»tend any obsolete charters or other authority whateverquot;.
De voorwendsels der compagnieën zijn ongeloofelijk: de eene wil handelen
in vrouwenhaar, een tweede het perpetuum mobile uitvinden, een derde
hospitalen voor onechte kinderen stichten. Niet de minst humoristische
zwendelaar was die, welke deed inschrijven voor de invoering van ezels.
Een ernstig geschiedschrijver vermeldt zelfs een compagnie tot het
gieten van balken uit zaagsel etc ! Wij kunnen hier het relaas wel sluiten,
en vermelden, dat den 24®quot; Juli 1720 de beroemdenbsp;in werking

trati^ die al deze zwendel-compagnieën zonder incorporatie-acte uiteenjoeg
en verbood, maar tegelijk de vrije ontwikkeling van de Engelsche naam-
looze vennootschap gedurende meer dan een eeuw tot stilstand bracht.
Dat het werkelijk de twee aangegeven momenten — de staatsexploitatie
van de speculatiezucht en het misbruiken van de feitelijk vrije N. V. —
waren, waaruit de Engelsche catastrophe moet worden begrepen, vinden
wij bevestigd door de bij
EhrenberG i) meegedeelde woorden van een
Engelschen fondsspeculant anno 1719: dat er maar één afdoend middel
was om zijn geslacht uit de wereld te helpen: afbetaling van alle staats-
schulden en opheffing van alle compagnieën; alleen dan behoefde men
de stockjobbers niet te hangen, maar had men het zichzelf gedaan.
nbsp;onbsp;□

Na dit alles zal men reeds vermoeden, hoe in 1720 in ons land plotseling,
zonder sporen van geleidelijke ontwikkeling der kapitaal-projectie en
der actie-eenheid, een aantal moderne naamlooze vennootschappen konden
worden opgericht of voorgeslagen, door het volksbewustzijn als »extra-
»ordinaire nieuwichheytquot; bestempeld. Ook uit directe aanwijzingen is haar
overname uit Engeland af te leiden.

Toen er in April 1720 hier te lande nog geen nieuwe compagnie te
bezien viel, vermeldde de
Europische Mercurius 2), dat de zwendel in
Zuidzee-actiën »met een zoort orcaanquot; naar de Amsterdamsche beurs

i) Ehrenberg t. a. p. II, 308; Idem, Die Fondsspekulation und die Gesetzgebung,
blz.
13 vlg. ~ 2) Stuk 31, dl. I, blz. 211.

-ocr page 186-

was komen overvliegen en daar de gemoederen opzweepte. In Juni daar-
aanvolgend blijken speciaal aan de Staten van Holland verschillende pro-
posities te zijn gedaan »tot redres van de Finantiequot; i) o. a. bestaande
in de »erectie van een Compagnie van Assurantiequot;. Deze pogingen om
het staatscrediet in de zaak te betrekken zijn steeds afgeslagen — wat
wel mede oorzaak zal geweest zijn, dat de crisis hier minder vernietigend
is geworden dan in het buitenland. Maar de strekking van dergelijke
plannen doet ten zeerste denken aan die der Zuidzee-Compagnie.
Overigens wordt in de motiveerende inleiding van verschillende onzer
projecten het Engelsche voorbeeld uitdrukkelijk aangehaald. Behalve dat
het groote concept van De Souza Brito door dezen ontworpen werd
»op de manier van de Royale Banck van Engelandt en Zuydtzee Com-
»pagnie aldaarquot;, werden de Rotterdamsche en Delftsche plannen en het
Amsterdamsche project van 20 Juni ingeleid met de overweging: »dat
»men siet in Engeland een maatschappy daartoe (tot assurantie) opgeregt,
»om door een groot zaniengevoegt kapitaal die gene, zo zig willen doen
»assureren, volstrektelijk gerust te stellenquot;.

Verwijzen in dien tijd alle geschriften over de compagnieën naar Enge-
lands voorbeeld 2), — een afdoend bewijs levert de oprichtings-geschie-
denis van de eerste compagnie-1720, die ten onzent het leven zag, de
eenige die haar roemrijk bestaan tot heden heeft gehandhaafd: de
Maat-
schappij van Assurantie, Disconteering en Beleening der Stad Rotterdam.
In de vroedschapsvergadering dier stad van 13 Juli 1720 3) werd gelezen
een voorioopige goedkeuring dato 21 Juni door burgemeesteren Ver-
leend aan zekeren
Gerrit Routers en Edmond Hoyl, om een inschrijving
voor deze Compagnie te openen. Van deze beiden hooren we meer
uit de resolutieboeken der Compagnie 4). Op hun eerste vergadering
dd.
I Juli werden de nieuwe directeuren door den, nu George Roeters
geheeten, oprichter toegesproken en zeide deze onder meer: »Wy zijn

I) O, a. door De Boncour en door Jacob Hiskia Machado. Resol. Holland 28 Juni,
17 Juli 1720. —2) Rotterdamsche vroedschapsresolutiën, 29 Juli 1720 vermeldende
de discussie over het onderwerp ten Staten. — 3) R\'damsche vroedschapsresol. dl. 32
blz. 87. — 4) Wij citeeren het extract door
G. van Rijn in het Rotterdamsch Jaar-
boekje 1899.

-ocr page 187-

»herwaarts overgecomen om te proponeren een Maatschappy van As-
»surantie in dese stad, zoo als reeds by ons in Engeland was geschiet
^etcr De directeur-voorzitter dankt dan voor de »verpligtende »aanspraakquot;
en verzoekt den »eerwaardige Heer George Roeters haar, directeuren,
»d\'eere te doen omme met sijn wyse raat en soo lang dese stad\'t geluk
»van sijn verblijf zal hebben, haar by te willen blyven
etc.quot; Dit »geluk
van sijn verblijf\' blijkt niet zoo lang te hebben geduurd; den 9®quot; Sep-
tember neemt
Roeters afscheid van de vergadering. Van den Engelsch-
man Edmond Hoyl(e) hoort men na i Juli niets meer.
onbsp;□nbsp;□

Wij meenen hiermee eenig economisch perspectief in de crisisverschijnselen
van 1720 te hebben aangebracht; te hebben aangetoond, dat de speculatie-
woede in genoemde cultuurstaten zonder meer niet aan dezelfde oor-
zaken is toe te schrijven; de plotselinge moderniseering onzer naamlooze
vennootschap in dat jaar voldoende verklaard te hebben uit gedeeltelijke
navolging van het Engelsche voorbeeld. En terwijl
Ehrenberg de
Engelsche Zuidzee-Bubbles in bescherming neemt, meenen wij wat ons
land betreft te mogen herhalen: »dasz das Endurtheil über die ganze
»Zeit kein derart abfälliges sein darf, wie es bisher meist gewesen istquot;.
Alleen een naief geschiedbeschouwer ziet in de oprichting van onze
compagnieën-1720 niets meer dan een »groot tafereel van dwaasheidquot;.

an

-ocr page 188-

HOOFDSTUK V.

TIJDVAK VAN 1720 □ o
TOT DE CODIFICATIE.

Hoezeer wij in het vorig Hoofdstuk ter verklaring van een enkel, anders
duister punt den Engelschen invloed moesten doen gelden — men zal
hebben opgemerkt, dat deze geenszins zoo sterk naar voren trad, dat
onze naamlooze vennootschap haar vaderlandsch type verloor. Integen-
deel, wanneer men de beide nieuwe kenmerken buiten beschouwing
laat, dan zijn ook de compagnieën-1720 volkomen naar het ontwikkelde
type der O.-I. Cie. gebouwd. Men denke aan de klasse der hoofdpar-
ticipanten, wien het stemrecht en dat van controle steeds werd voorbe-
houden ; aan de actiën die, nog steeds op naam, onder de bekende
formaliteiten moesten worden getransporteerd ; aan de vergoedingen
voor het actiëntransport geheven, en zooveel andere bepalingen.
Richt men nu zijn aandacht op het tijdvak, dat het jaar der moderni-
seering met dat der codificatie verbindt, dan ziet men onmiddellijk, dat
er geen sprake van is, dat onze actiën-compagnie in die periode als
Engelsch van karakter en origine zou zijn aan te merken. Om onnoodige
herhaling te voorkomen leggen wij hierop vooraf den nadruk — van
groot belang als het immers is, te constateeren, dat de naamlooze ven-
nootschap ten onzent kan bogen op een doorloopend vaderlandsche
ontwikkeling.

Vooreerst valt aan te teekenen, dat aan slechts enkele der in 1720
opgerichte compagnieën een langer leven was beschoren. De
Rotter-
damsche Maatschappij van Assurantie, Disconteering en Beleening,
over

-ocr page 189-

welke wij spraken, bestaat nog heden: onze oudste naamlooze vennootschap,
De
Middelburgsche Commer de-Compagnie heeft tot in 1850 haar schepen
uitgereed i). De naast de vorige opgerichte
Middelburgsche Assurantie-
Compagnie
kwijnde weg na 1814 2). De Sodeteit van Berbice werd in
1795 als publiek lichaam opgeheven, maar bestond tot in 1848 als par-
ticuliere vennootschap tot exploitatie van de haar in eigendom gebleven
plantages 3). De
Utrechtsche Commerde-Conipagnie heeft haar bestaan
tot in 1750 gerekt 4). Doch de overige compagnieën verdwenen zoo
snel als ze waren opgerezen.

Wat nu de oprichting van nieuwe vereenigingen na 1720 betreft —
de volgroeide vorm en de bekendheid, die de actiën-compagnie zich
in het besproken jaar verwierf, zouden haar geregelde toepassing in de
practijk sinds dien kunnen doen verwachten. Wel merkwaardig is het nu,
dat dergelijke associaties, zooals wij zullen zien, eerst in de latere helft
der achttiende eeuw in beduidenden getale te voorschijn treden. De
oorzaak hiervan ligt niet diep verscholen.

Men bedenke slechts, welk een reputatie het jaar 1720 nog tot onder
ons geslacht bezit. Wat nog steeds beschreven wordt en weer herhaald,
is de weergalooze lichtzinnigheid waarmee die tijd geloofde aan de
rijkdom-scheppende macht der acdën-compagnie quand même. En moge
men de voorgaande verklanng der verschijnselen een bevredigende achten,
een feit blijft het, dat de ontketening van een woeste dobbelzucht
destijds een geweldigen slag toebracht aan het algemeen crediet. De
herinnering hieraan ziet men in onze achttiende-eeuwsche litteratuur
gepaard gaan met de verklaarbare vrees voor een herhaling dezer
catastrophe. De naieve gedachten-associade van de menigte vereenzel-

i) Alle bescheiden omtrent deze associatie berusten op het Rijks-Archief in Zeeland.
Zie een artikel van G.
van Rijn, afgedrukt vóór diens beschrijving van »Het Groot
«Tafereel der Dwaasheidquot;. — 2) Z.
Paspoort, Beschrijving van Zeeland Vervolg op

dln. 9 en 10 van »Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlandenquot;, (1821), blz. 214.

Nieuwe Nederl. Jaarboeken 1781, blz. 254, 905. — 3) Netscher t. a. p blz 160,
392. Het archief der Societeit tot 1795 berust op het Rijks Kolon. Archief. Zie
voor bijzonderheden omtrent haar latere jaren de Nadere Bijlage tot
Netscher\'s
werk. — 4) J. J. van Noorle Jansen, De Provinciale Utrechtsche Geoctroyeerde
Compagnie. Artikel in Programma Sted. Gymn. Utrecht 1903/04.
Van Rijn een
artikel als boven.

-ocr page 190-

vigde het actie-begrip met de -oorzaak van de, nog versch in het ge-
heugen liggende financieele crisis.

Dat werkelijk deze psychische factor de oprichting van nieuwe compag-
nieën tegenwerkte, valt ook meer concreet te ondersteunen. In het jaar
1775 - omstreeks den tijd dat een nieuwe actiën-practijk begon in bloei
te raken - treft men in het bijzonder goed geschreven tijdschrift
De
Koopman
i) verschillende artikelen aan. die betoogen dat de Nederlan-
ders toch eindelijk eens breken moesten met de gewoonte hun geld in
allerlei buitenlandsche ondernemingen en fondsen te beleggen. Onder
andere middelen om het tekort aan binnenlandsche beleggings-wijzen
op te heffen, wordt vervolgens aangeraden de oprichting van »negotie-
maatschappijenquot; 2). Welk is het bezwaar, dat de schrijver tegen dit plan
voorziet ? Hij legt zijn tegenstanders in den mond : »Welk een zot
»en inderdaad onmooglijk voorstel! Van zulke compagnieschappen heeft
»ons land de buik al vol; heugen U de maatschappijen van vroeger
»jaaren, en die van een Weesp, Edam en Medemblik niet meer?quot; »Ja
»zeker,quot; luidt het antwoord, »maar dat waren zeer goede zaaken gek
»aangelegt en nog gekker gedirigeert. Omdat die commercie-maat-
» schappijen toen niet gelukt zijn door derzelver chimaerique uitbreidingen
»en dwaaze tentâmes, tot dolheid toe, volgt dan daarom uit dat de
»geheele zaak niet deugt? Of moesten wij zoo een goede investiture
»juist daarom laaten smooren en ter vergetelheid doemen, omdat dom-
» koppen en een epidemique windnegotie die weleer bedorven hebben?quot;
Wij kunnen aan deze krachtige formuleering van hetgeen door ons in
het vorig Hoofdstuk werd betoogd, niets toevoegen. Duidelijk schemert
in deze woorden door, dat het de verbijstering was om het in 1720
gebeurde, die de algemeene practijk van den vervolmaakten actie-vorm
een halve eeuw vertraagd had. Eerst omstreeks 1770 begon de söhrik
te wijken voor de gezonde dialectiek, als die wij troffen bij
De Koopman,

Koopman of Bijdragen ter Opbouw van Neerlands Koophandel en Zeevaard.
Vijfde deel
{1775) blz. 392 vlg. _ 2) Zie dergelijke voorstellen in een bekroond
antwoord van Mr.
H. H. van den Heuvel op len%rijsvraag in het jaar 1771 Xe-

°Ir^^^ir\'^rt? Maatschappij ^an Wetenschappen teHaarLm vS-
handelmgen dier
Mij. dl. 16 blz. 152; Jaarb. 1774, blz. 560; Luzac IV, 78, 516.

-ocr page 191-

De actiën-compagnie komt dan, zooals wij zien gaan, meer in trek.
Beschouwen wij nu het geheele tijdvak.

SURINAAMSCHE MINERAAL-COMPAGNIE 1742. □nbsp;□nbsp;□

Het eerste project dat wij troffen uit de »magere jarenquot; na 1720 is ook
om zijn bouw een curiosum. Op het Amsterdamsch Archief vindt men
een prospectus uit het jaar 1742, dat wordt ingeleid door de vermelding
van een octrooi vanwege de Societeit van Suriname verleend aan zekeren
Wilhelm Hack, om binnen haar gebied onderzoekingen naar mineralen
in te stellen. Hierop volgen de »conditiën en voorwaardenquot;, waarop in
het leven zou geroepen worden een Surinaamsche Mineraal-Compagnie i).
Het »interestquot; in deze Cie. zou bestaan »naar de loffelijcke Duytse
»Bergwercksverdeelingen uyt 32 stammen, en ieder stam uit 4 kuxen,
»maackende 128 kuxen of portienquot;. Iedere »kuxequot; zou 750 gulden
bedragen, zoodat het gezamenlijke kapitaal 96000 gulden beliep. Overi-
gens was de regeling naar het ons bekend model. Hoofdparticipanten
waren zij, die gedurende minstens een jaar vier portiën op hun naam
hadden staan. Zij hadden het recht de vijf bewindhebbers te kiezen en
aan hen ook moest de jaarlijksche rekening worden afgelegd. Alleen
hoofdparticipanten hadden het recht de »conditiënquot; te wijzigen. Wan-
neer bij meerderheid van stemmen besloten werd het kapitaal uit te
breiden, zou degene die niet verder mee betaalde, zijn aandeel ver-
beuren. Verder moest de overdracht van aandeelen aangeteekend worden
in een transportboek, en werd voor ieder transport een recht geheven.
Dat zelfs dit naar het Duitsche Gewerkschafts-type opgezet project bij
slot van rekening blijkt niet af te wijken van het model onzer vader-
landsche actiën-compagnie, wijst op de diepe wortels, die de laatste reeds
in het verkeer geschoten had 2).

Project voor een Societeit op Essequebo 1754.nbsp;□nbsp;a

Een koloniaal project van anderen aard danken wij aan den strijd om de

I) In portefeuille »West-Indische Compagniequot;. — 2) Zie voor de historische ver-
houding van de »Gewerkschaftquot; tot de naamlooze vennootschap:
Lehmann, Aktien-
recht I, 24.

-ocr page 192-

kolonie Essequebo, waarvan de aanleiding reeds geschetst werd. Her-
inneren wij hoe deze kolonie in 1670 door de Staten van Zeeland aan
de West-Indische Kamer aldaar was overgedragen, onder voorwaarde
dat deze aan de Zeeuwsche ingezetenen de vrije vaart zou toestaan
Bij dit accoord van overdracht, waarbij overigens de Zeeuwsche Kamer
de volledige beschikking verkreeg, hadden de vergadering der XIX en
de Staten-Generaal zich neergelegd. Toen echter in 1675 de nieuwe
W.-I. Cie. was opgericht, achtte de vergadering der X, welke die der
XIX had opgevolgd, zich niet aan deze goedkeuring gebonden en stelde
zij de vrije vaart algemeen open. Om deze administratieve ontkenning
van hun recht maakten de Zeeuwen zich niet al te bezorgd zoolang zij
het feitelijke monopolie behielden. Op alle resolutiën der Tienen, met
haar beweerd recht in strijd, antwoordde de Zeeuwsche Kamer »dat zy
»zich zulks voor ditmaal zou laten welgevallenquot; i). Toen echter de
kolonie in beteekenis toenam, wilde Amsterdam mede van de exploitatie
gaan genieten. Onder voorwendsel van door haar ontvangen klachten
vanwege de planters, resolveerden de Tienmannen den 11«quot; Aug. 1750:
»alle respectieve Kameren te verzoeken ten einde ieder in de Provincie
gt;^en Steeden hunner residentie de particuliere naviganten te animeren en
»encourageren om op de Colonie aan Rio Essequebo te navigeren eter 2)
Nu voelden de Zeeuwen dat het ernst werd, en stelden zij zich in hardnek-
kige tegenweer 3). Merkwaardig is het, dat de Zeeuwsche hoofdparticipanten
hierin hun eigen bewindhebbers absoluut negeerden en op eigen hand
een request bij de Staten-Generaal indienden 4). Den 31«quot; Augustus
zonden Hunne Hoog Mögenden dit door naar de vergadering der Tienen
om advies. Bij advies van 19 Jan. 1751 5) hield dit college zijn recht
staande, maar verklaarde ten slotte dat het, wel verre van »gecharmeerd
»te zijnquot; op het bezit van Essequebo, gaarne deze kolonie aan de Kamer

i) netscher t. a p. blz. 120 - 2) Nieuwe Nederl. Jaarboeken 1750, blz. 1401. -
3)
Zie het »Bericht\' van de Staten van Zeeland: N. Nederl. Jaarb. 1750 blz 1402
- 4) Zie voor een systematisch overzicht der verwikkelingen het Verslag van het
Srdfquot; M^\' 0quot;d-Archief te Middelburg
,898, blz. 18 vl|. Het bedoeWe reques
7vn hi . ^nbsp;^\'J\'^Se i. - 5) N. Nederl. Jaarboeken 1751, blz.

hoofdparticipaJtU in

-ocr page 193-

van Zeeland afstond, mits vergoed krijgend de groote uitgaven door de
Generale Compagnie daaraan ten koste gelegd.

Over dit aanbod ontstond onmiddellijk verschil tusschen de beide mede-
standers: de bewindhebbers en de hoofdparticipanten der Zeeuwsche
Kamer. De eersten verklaarden, dat dit aanbod buiten het punt in
kwestie omging: wat de Zeeuwen wilden was hun recht op de uitsluitende
vaart behouden te zien; met geen enkel woord hadden zij het recht van
de Generale Compagnie op de baten der kolonie betwist i). De hoofd-
participanten daarentegen waren niet ongenegen tot de volledige over-
name, en den 6 Juli 1754 zich wendend tot de magistraat van Middel-
burg ter beslechting van dit geschil met hun eigen bewindhebbers, boden
zij onder andere stukken aan een Project voor een Zeeuwsche Societeit
van Essequebo 2).

In dit breedvoerige stuk vindt men een tweetal voorstellen om het be-
noodigde kapitaal bijeen te brengen. Volgens het een zouden de Zeeuwsche
participanten als zoodanig voor het geld zorgen. Volgens het tweede
»sou men ook by inschrijving, als voor andere compagnieen is gedaen,
»gelden können laten fourneren\'\'. Het kapitaal zou dan bestaan uit 100
actiën elk van looo gld., »waar van de helft soude moeten werden
»gefourneert en de inteekenaars voor de wederhelft geobligeert blyvenquot;.
Van dit fournissement zouden »recepissen door twee directeuren ge-
»teykentquot; worden afgegeven. De negen directeuren zouden uit hoofd-
participanten worden gekozen, en wel zes direct door de regeeringen
der Zeeuwsche steden, drie uit een nominatie door participanten op te
maken. Een »hooft- of stemmend participantquot; zou voor een bepaald
(in het stuk niet ingevuld) bedrag deel moeten hebben. Jaarlijks zou ten
overstaan van regeerings-commissarissen rekening worden afgelegd en
een »repartitie werden gereguleertquot;. Verder behelst het stuk een massa
bepalingen over het bestuur der kolonie enz., voor ons van geen belang.

() N. Nederl. Jaarb. 1751, blz. 1079. — 2) Dit project berust op het Middelburgsche
Archief in een hs., dragend tot opschrift »Project op wat wijs de kolonie van Essequebo,
»als door de Zeeuwsche participanten wierd overgenomen, soude werden gedirigeert
»en hoe men het benoodigde fonds tot onderhoud derselve soude vindenquot;. Zie voor
den datum van dit niet-gedagteekende stuk het genoemde verslag blz. 23 en 30.

-ocr page 194-

Societeit ter navigatie op Essequebo 1771. □ □ °
Van bovengemeld plan kwam niets — de litteratuur over de ingewikkelde
twisten groeide tot het ongelooflijke, maar de beslissing bleef uit. Totdat
de
Staten-Generaal in 1770 den Prins verzochten de »dus lang geventileerd
»hebbendequot; geschillen te willen beëindigen i). De Prins nam deze op-
dracht aan en gaf een uitspraak, die principieel het recht der Generale
Compagnie erkende en de Zeeuwsche aanspraken op de »privativequot; vaart
op Essequebo afwees. Ter tegemoetkoming bepaalde de Stadhouder
echter, dat in geen enkel jaar de overige Kamers der W.-I. Cie. per-
missie voor de vaart op deze kolonie mochten verleenen, voordat de
Zeeuwen dat jaar zestien schepen hadden uitgereed 2).
Over een dergelijke »principieelequot; beslissing hadden de in het ongelijk
gestelden niet te klagen. Den i®quot; Januari 1771 trad de nieuwe rege-
ling in werking 3) en reeds diezelfde maand circuleerde er te Middel-
burg een »police van inteekeningquot; voor een Societeit ter Navigatie op
Essequebo, welke zich/
de exploitatie van het privilegie der zestien
schepen ten doel stelde 4).

Het kapitaal der Compagnie werd op 300.000 gld. gesteld, maar toen
deze som al dra volteekend was, met 100.000 gld. verhoogd. Tot
ieder bedrag kon de inteekening plaats hebben, alleen niet voor minder
dan 600 gld. (100 £ vl.). De aandeelen waren op naam en overdraag-
baar : hun transport moest in de registers der Societeit worden aange-
teekend. Zij die 3000 gld. (500 £ vl.) op hun naam hadden staan, heetten
hoofdparticipanten, mochten directeuren kiezen en konden als zoodanig
worden gekozen. Het bestuur berustte bij vijf directeuren en vijf com-
missarissen uit hoofdparticipanten. De president van het directeuren-
college werd door de stadsregeering gekozen 5).

i) Resol. St.-Gen. 17 Aug. 1770. Deze resolutie en alle tusschen St.-Gen. en den
Prins gewisselde stukken hieromtrent, waaronder de uitspraak van den laatste, zijn
afgedrukt bij
LuZAC, Hollands Rijkdom II, Bijlagen blz. 229 vlg.2) LuzAC t. a. p.
blz. 233. — 3) Reglement van 5 Dec. 1770. Bij
Luzac t. a. p. blz. 239. — 4) »Brief
»van een Zeeuw geschreven aan een zyner vrienden buiten die provintie woonende,
»betreffende de navigatie op Essequebo. Middelburg 1771quot;. Kon. Bibl. (catal. Knuttel
n. 18977). — 5) Deze mededeelingen dank ik den heer SwAvmo, archivaris van
Middelburg, alwaar op het Archief omtrent deze Societeit verschillende stukken
berusten, genoemd in het Verslag 1898. Verdere stukken treft men in de Hand-
schriften-verzameling van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.

-ocr page 195-

Deze Compagnie trad in werking, maar bloeide minder dan men zich
had voorgesteld. Sinds 1777 keerde zij weinig of geen dividend uit. De
laatste overschrijving van actiën-transport dateert van 11 Maart 1794 i).

Visschery-Societeiten te Vlissingen 1^56, Veere lyóo.nbsp;onbsp;□

Behalve de beschreven drie projecten vonden wij uit de eerste vijftig
jaren van dit tijdvak slechts een enkele bijzonder schaarsche aanwijzing
omtrent vereenigingen, die op het actiën-princiep berust kunnen hebben.
In de
Nederlandsche Jaarboeken, door ons nagegaan, staat vermeld dat
te Vlissingen omstreeks 1754 de lust tot de visscherij weer opgewekt
was 2); dat in 1756 voor rekening van een »Societeit der visscherije
»te Vlissingenquot; vier haringbuizen waren in zee geweest 3), en ten slotte
dat deze Societeit in het begin van 1757 werd ontbonden, nadat zij haar
schepen had verkocht 4).

Verder vonden wij vermeld de oprichting in 1760 van een »Genootschap
»tot Haringvisscherij te Veerequot;, dat zich erop toelegde »van den gevangen
»haring bokking te droogenquot; en hetwelk zich, behalve 300 gld. uit de
stadskas »ter aanmoedigingquot;, dezelfde vrijheden zag toegekend »waarmede
»diergelijke ondernemingen in andere plaatsen vanwege deze provintie
»begunstigt wordenquot; 5). Concrete gegevens omtrent de structuur dezer

Societeiten staan ons niet ten dienste.
□ □ □

Aangenamer is het, de meer positieve resultaten van ons onderzoek
omstreeks en na de zeventiger jaren mee te deelen. Wij noemden reeds
het tijdschrift
De Koopman. Het belangrijkste gedeelte dezer opstellen
»ten opbouw van Neerlands koophandel en zeevaardquot; wordt gevuld door
beschouwingen omtrent de malaise in handel en industrie, waarover
omstreeks 1770 algemeen geklaagd werd. Telkens komt de bekwame
schrijver erop terug, dat de onberedeneerde vooriiefde voor buitenlandsche

i) Verslag voornoemd, blz. 31. — 2) Jaarb. 1754, blz. 578. — 3) Jaarb. 1756, blz.
1226. — 4) Jaarb. 1757, blz. 1139. — 5) Jaarb. 1760, blz. loi.
— Van Hall noemt
m zijn »Verdediging van de onafhankelijkheid
etc.quot; blz. 7 nog een Trafiek van Wollen-
goed te Wijk-bij-Duurstede, welke in hetzelfde Jaarboek blz, 341 vermeld zou staan.
Wij slaagden niet t. a. p, iets dergelijks te vinden.

-ocr page 196-

beleggingsfondsen den weder-opbloei van de vaderlandsche onderneming
het meest belemmerde i). Om het wegvloeien van het Nederlandsche
kapitaal naar het buitenland te stuiten verdedigde hij, zooals wij zagen,
vooral de oprichting van nieuwe »negotie-maatschappijenquot; en vermeldt
dan ook met blijkbare instemming 2), dat er in het jaar 1773 plannen
liepen aangaande een
Nederlandsche Navigatie- en Commercie-Compagnie
op Kaap de Goede Hoop.

Toen de crisis in 1772 acute vormen aannam, en verschillende der grootste
Amsterdamsche handelshuizen vielen, rezen er van alle kanten projecten
op om de totale vernietiging van het crediet te voorkomen 3).
De
Koopman
bleef hierin niet achter. Volgens zijn meening werd bij ver-
schillende dezer plannen te weinig naar den oorsprong van de ramp
gevraagd 4). En overtuigd als hij was van de noodzakelijkheid van
binnenlandsche kapitaals-concentratie — een overtuiging, die hem reeds
vóór de crisis de stichting van een »generaale credietkasquot; had doen
aanbevelen 5) — sloot hij zich aan bij die voorstellen, welke de op-
richting beoogden van een »disconto-compagniequot;, een »Bank Courantquot;
of een
^Bank op de wijze van de Bank of Englandquot; 6). Evenwel, de
discussie bleef loopen over de meer of mindere werkdadigheid dezer
projecten tot herstel van het publiek crediet. Tot een volledige uitbeelding
van de inwendige organisatie der bedoelde banken kwam het, voor zoover
wij nagingen, niet 7). Toch meenden wij deze plannen niet onvermeld
te mogen laten. De
Bank of England, die als voorbeeld werd genoemd,
berustte immers op het actiën-princiep.

Maatschappij van Reederij en Koophandel te Hoorn 1777. d
Het is omstreeks dezen tijd dat de Nederlandsche Jaarboeken onafgebro-

1} De Koopman IV (i773)gt; 293; V (i77S), 39°; passim. — 2),T. a. p. IV, 268. —
3) Zie »Gedenkzuil der noodlottige koopjaren of Verzameling van plannen, con-
ïcepten etc., die ter gelegenheid en ter wederopheffing van de droevige commercie-
»tuimels in de jaren
1763 en 1772 en 1773 van tijd tot tijd het licht hebben gezien.
»Amsterdam
1773quot;. Kon. Bibl. (catal. Knuttel n. 19015). -- W, P. Sautijn Kluit,
De Amsterdamsche beurs in 1763 en 1773. De Koopman IV, 420. — 4) De Koop-
man IV,
316. — 5) T. a. p. III (1771), 297. — 6) T. a. p. IV, 283; V, 88, 414. —
7) De werkelijk opgerichte Bank van Beleening opereerde met een voorschot van
de stedelijke regeering.
Sautijn Kluit t. a. p. blz. 122. Joh. C. Breen, Een Am-
sterdamsche crediet-instelling uit het laatst der
18« eeuw. Tijdschrift voor Geschie-
denis, Land- en Volkenkunde, Mei
1900.

-ocr page 197-

ken de handelingen van wetenschappelijke en kunstlievende »Societeitenquot;
en Maatschappijen vermelden. Het bejammeren van het verval van
onzen handel was een telkens wederkeerende bezigheid in deze genoot-
schappen; men kan evenwel niet zeggen dat de economische toestand
daardoor bijzonder verbeterde. Het eert daarom te meer den Doops-
gezinden predikant Cornelis Ris te Hoorn, dat ook hij een »Vaderland-
»sche Maatschappijquot; tot stand gebracht heeft, maar eene die zich practisch
weerde. In 1777 deed deze eerwaarde het licht zien aan een »Ontwerp
»ter Proeve ter opregtinge van eene Vaderlandsche Maatschappij van
»Reederij en Koophandelquot; i) met het omvangrijk program »de armoede,
»was \'t moogelijk, te verminderen en voor te komen ; de oude vader-
»landsche naarstigheid te doen herleeven; \'t schoolwezen te verbeteren ;
»de kinderen der armen in tugt en goede zeden op te leiden ; en der-
»gelijkequot;. Na een beschouwing omtrent den toestand des lands en
bijzonder omtrent het verval, waaronder Hoorn leed, geeft hij een drie-
ledig plan aan: op te richten ten eerste een algemeene armenschool
met gelegenheid tot vakonderricht, ten tweede een fabriek en werk-
inrichting, en ten derde een maatschappij van reederij en koophandel,
uit welker winsten de onkosten van beide eerste instellingen zouden
worden bestreden. Het kapitaal der reederij zou worden bijeengebracht
in portiën van loo gld., het bestuur berusten bij zeven directeuren, die
bij vacature coöpteeren zouden. Eenmaal in het jaar moesten alle leden
der Maatschappij bijeengeroepen worden om de rekening en verantwoor-
ding bij te wonen en bij meerderheid van stemmen over alle voorstellen
van belang te beslissen. Kwamen er in den loop van het jaar moeie-
lijkheden voor, dan zouden directeuren twaalf of vier en twintig »van de
»grootste en gereedste intressantenquot; bijeenroepen om te consulteeren. Met
aantrekkelijke openhartigheid bespreekt Ris de kans van slagen. Hij raadt
de minder gegoeden af hun geld hierin te steken, omdat de poging altijd
een riskante bleef. Maar zoovelen zijn er, zegt hij, wien een verlies van

i) Uitgegeven te Hoorn bij T. Tjallingius. Aanwezig ter Kon. Bibl. in een bun-
deltje geschriften van bedoelden auteur over hetzelfde onderwerp. Ook aldaar in
de pamfletten-verzameling (n. 19163).

-ocr page 198-

enkele honderden - guldens niet zou schaden en die, gelukte de onder-
neming, weldoeners van hun vaderstad zullen heeten en.... van hun
aandeel nog een goeden intrest trekken bovendien. De grootste schade,
die men lijden kon was per portie 100 gld., omdat men zijn aandeel
altijd aan de Maatschappij kon afstaan - een dergelijk verlies moest
men zich maar getroosten »voor de eer en \'t vermaak, van lid te zijn
»eener Vaderlandsche Maatschappij ter liefde van \'t Gemeenebestquot;.
In een vervolg op dit geschrift »behelzende een berigt hoedanig het
»Ontwerp ter Proeve in een Ontwerp van Uitvoering is veranderdquot; i)
deelt de predikant hetzelfde jaar nog mede dat, terwijl de beide eerste
plannen nadere becijfering eischten, de inteekening voor de reederij werd
opengesteld, nadat vijf Heeren zich tot het bewindhebberschap hadden
laten bewegen. Een copie van »het hoofd der reederceelquot;, door hem
afgedrukt, resumeert het plan zooals wij dit reeds vermeldden 2).
In een »Tweede Vervolg tot berigt van den tegenwoordigen staat en
»van de naaste oogmerken der Vaderlandsche Maatschappij,quot; onderteekend
den 6en Dec. 1777 en gedrukt in 1778 3), hooren wij, dat als leider van
de industrieele onderneming was geëngageerd een zekere Hendrik Rosen-
berg uit Leeuwarden 4), die behalve van kunst- en portretschilderen
nog verstand had van de fabricage van »behangzeldoek, vloertapijten,
»gangloopers, dekens, koe- en paardedekken enz.quot; Verder, dat een
Fransch kostschoolhouder, ervaren in allerlei wetenschappen, aan het
hoofd gesteld was van de armenschcfol. Een interessante mededeeling
vinden wij in dit geschrift opgeteekend aangaande de aansprakelijkheid
van de deelgenooten in de reederij. Gevraagd was door geïnteresseerden
of Cornelis Ris hen juist had ingelicht, dat in geen geval meer van hen
gevergd kon worden dan hun bedrag van aandeel. Op welke vraag
»met deskundige en bevoegde persoonen geraadpleegd zijnde, door
»Heeren Directeuren is begreepen en geantwoord: dat
onze Maatschappij

i) Doorloopende pagineering met het eerste geschrift. In bundel en pamflet voor-

^Tinbsp;\'9164. - 3) Doorloopende pagineering

met de vorige geschriften. Bundel voornoemd. Afzonderlijk in pamflet Kon. Bibl
n.
19201. — 4) Zie over dezen: Jaarboek 1778, blz. 628.

-ocr page 199-

»niet moet worden aangemerkt als een ordinaires comptoir van negotie,
»zoo als eenige weinige persoonen met elkander geassocieerd zijnde in
»compagnie negotiëren, en waarin elk deelgenoot daarvan desnoods
»gerekend wordt aanspraakelijk te zijn voor het geheel; maar even als
»de Compagnieën van Oost en West, die alleen werken met het inge-
»legde capitaal en op crediet van hetzelve, zonder meer, invoegen dat
»noch directeuren noch deelnemers, ten eenigen dage zullen kunnen
»worden aangesproken over hetgene niet in wezen isquot;. — Verder wordt
gemeld dat de inteekening, die gedurende eenigen tijd gesloten was
geweest, weer werd opengesteld, maar dat de nieuwe inteekenaars niet
zouden deelen in de baten van het eerste jaar.

Als laatste geschrift van Cornelis Ris in dezen vonden wij een »Alge-
»meen Berigt van den staat der Vaderlandsche Maatschappij
etc, om te
»dienen tot een ontwerp ter proeve tot dezelver uitbreidingequot;. De ver-
handeling met dezen voorzichtigen titel werd in 1779 gedrukt i) en op
last van directeuren aan alle deelnemers uitgereikt.
Van belang is daarin de mededeeling, dat het kapitaal in 1778 ruim
83.000 gulden bedroeg, verdeeld over 300 personen. Met het oog op
de voorgestelde uitbreiding der zaken werd het publiek verzocht dit
kapitaal tot 300.000 gld. te willen opvoeren. Verder functioneerde dit
stuk als oproeping der deelnemers tot het bijwonen der rekening en
verantwoording, die den 25®quot; Maart 1779 »nademiddags ten twee uuren
»preciesquot; zou worden afgelegd. Op de agenda dezer algemeene verga-
dering treft men o. a. een voorstel, om het bestuur te machtigen obli-
gatie-leeningen te sluiten, welker gezamenlijk beloop nooit boven het
bedrag van het halve kapitaal zou stijgen, welke »alle zes maanden
»wederzijds los en eischbaarquot; zouden zijn, en welke gelden opgenomen
zouden worden »enkel op recipis, even gelijk bij de O.-I. Cie. alhier en
»eldersquot;. — Het laatste punt der agenda, ons wel het meest interes-
seerend, bestond uit een voorstel : »om op alle quitantien of bewijzen
»van aandeel agter den naam te voegen
of toonder; omdat alsdan

-ocr page 200-

»transporten en onkosten gemenageerd kunnen worden, kort, om even
»eens te kunnen doen als met de recipissen bovengenoemd, in gebruik isquot;.
Of dit belangrijke voorstel aangenomen is, konden wij niet nagaan.
Verdere geschriften van Cornelis Ris hebben wij niet gevonden en ook
de Nederlandsche Jaarboeken, die over de jaren 1777 en 1778 de
Vaderlandsche Maatschappij een enkele maal vermelden i), zwijgen
daarover sinds dien tijd.

Kaper-reederijen 1781.nbsp;□nbsp;□nbsp;□

In het derde Hoofdstuk hebben wij reeds eenige reederijen »tot afbreuk
»aan den vijandquot; zich naar het actiën-princiep zien organiseeren. Toen
in den rampvollen vierden Engelschen oorlog de Staten-Generaal bij
placaat van 12 Januari 1781 wederom de hulp der kaapvaart inriepen
en aan de verovering van vijandelijke schepen groote geldelijke voor-
deden verbonden, herhaalde zich dit verschijnsel op veel uitgebreider
schaal.

Het eerst vonden wij vermeld een project voor een HaaGSCHE kaap-
reederij,
in extenso afgedrukt in de Nederlandsche Jaarboeken 2). Bij
het bankiershuis Jacob Bergeon en Comp. werd de inteekening open-
gesteld tot een onbepaald getal aandeelen, elk genummerd en groot
100 gld. Het meerendeel der bepalingen van dit project is gewijd aan
de regeling van de wijze, waarop de kaapvaart zou worden georgani-
seerd. Verder vindt men nog, dat directeuren een provisie zouden ge-
nieten zoowel van uitgaven als van inkomsten. Voor ons belangwekkend
is alleen nog art. 17 van het project, dat de formule van de aandeel-
brieven omschrijft. Zij zou luiden: — gt;-Ontfangen in onze qualiteit
»als directeuren voor reekening en ten behoeve der vaderlandlievende
»Kaap-Reederij binnen \'s-Hage opgerecht in de maand Januari 1781,

»van..... de somma van een hondert guldens voor een wettig aandeel

»in deselve, zijnde deze numero.... Conform den inhoude der gedrukte

i) Jaarb. 1777, blz. 1112; 1778, blz. 626, 970. — 2) Jaarb. 1781, blz. iii. —
Nog enkele andere berichten omtrent deze reederij op blz. 400, 756 in hetzelfde
Jaarboek.

-ocr page 201-

gt;en gepubliceerde plans, die alhier ten volle voor geinfereert werden
»gehouden. Actum \'s Hage den....quot;.

Belangrijker zijn de statuten, in hetzelfde Jaarboek afgedrukt i), van een
der
Rotterdamsche kaapreederijen, welker leiding werd toevertrouwd
aan Anthony Ameloo als boekhouder en Adriaen Dubbeldemuts, Van
Gennep en Zoon, en Dubbeldemuts van Dijk als commissarissen. Een
voorloopig onbepaald aantal actiën van
300 gld. zou worden uitgegeven.
Deze aandeelen zouden volgestort moeten worden. Geen der aandeelhou-
ders zou meer dan zijn ingelegd bedrag behoeven te verliezen, omdat
wanneer hun meerderheid tot bijstorting zou besluiten, een ieder daar-
aan zou kunnen renonceeren door zijn aandeel af te staan. Bij meer-
derheid van stemmen zou telkens over de voortzetting der onderneming
kunnen worden beslist. De boekhouder zou een provisie van
2 % ge-
nieten over inkomsten en uitgaven. Het merkwaardigst is overigens
art. 9: »Indien de voordeelen van eenige importantie zijn, zal de helft
»derzelver aan ieder deelneemer naar rato van deszelfs acties werden
»uitgedeelt, doch de wederhelft geëmploieerd worden tot vergrootinge
»van dit fonds
etc.quot; Men kan hierin niet anders zien dan de vorming
van een reservekas,
— een relatief ontwikkelingskenteeken, dat wij vóór
dezen nog niet hebben aangetroffen.

Het is evenwel in Rotterdam bij deze eene associatie niet gebleven.
Genoemde Dubbeldemuts schijnt nog andere kaapreederijen te hebben
georganiseerd, hetgeen de oorzaak is, dat deze in de Jaarboeken niet
steeds van elkaar te scheiden zijn
2). De inteekening in deze reederijen
werd ook te Amsterdam en \'s-Hage opengesteld
3).
Beslist van de vorige te onderscheiden is nog de Rotterdamsche kaap-
reederij die bij den makelaar Jan Ys van der Vliet haar inteekening
openstelde. De actiën hierin bedroegen slechts
100 gld. 4).
Verder vermelden de Jaarboeken over hetzelfde jaar nog de oprichting
van een
Haarlemsche KAAPREEDERIJ met een fonds van 400 actiën

I- t. a. p. blz. 241. - 2) laarb. 1781, blz. 483, 1119; blz. 672; blz. 676 — 3) t.
a. p. blz. 672, 676. — 4) t. a. p. blz. 245.

-ocr page 202-

van 250 gld. i); een Vlissingsche kaapreederij, waarin een ieder
zooveel kon teekenen als hij wilde, maar eerst de inleg van
1000 gld.
een »stemhebbende actiequot; vormde
2); een kaapreederij te zierlk-
zee
op actiën van 100 gld. 3); en ten slotte een te Veere eveneens
met actiën van
loo gld., welke haar inteekening ook te Amsterdam
openstelde
4).

Maatschappij van Vischvangst etc. te Enkhuizen 1783. □ d
Onder de motiveering dat het stichten van binnenlandsche beleggings-
fondsen een gebiedende eisch was, achtte de magistraat van Enkhuizen
in het begin van
1783 zich geroepen een compagnie op te richten,
welker volledige titel luidde: Maatschappij van Vischvangst, Koop-
vaardij en Handel.

In de Nederlandsche Jaarboeken staan na enkele voorloopige mededee-
lingen
5) de volledige conditiën — statuten, zeggen wij — der Maat-
schappij afgedrukt 6), zoodat het niet moeielijk valt haar beeld te
teekenen. Het kapitaal bestond uit zooveel actiën van
500 gld. als vóór
den i5en Februari zouden zijn genomen. De inteekening werd zoowel
te Amsterdam als te Enkhuizen opengesteld. De storting op de actiën
zou in twee termijnen geschieden: elk ten bedrage van
50 percent.
Van de eerste storting werden »recepissenquot; uitgegeven, terwijl eerst na
volstorting »behoorlijke actens of bewijzen van aandeelquot; zouden worden
verstrekt. Het bezit van 6 actiën gaf den titel van hoofdparticipant en
daarmee het stemrecht. Die een minder aantal actiën bezaten mochten
deze tot zestallen combineeren en voor elke dergelijke groep een
stem uitbrengen. Het bestuur bestond uit zes directeuren. Qualitate qua
zouden de burgemeester, één raad en de secretaris der stad daarin
zitting hebben, terwijl de drie andere directeuren door de hoofdpartici-
panten zouden worden gekozen. Jaarlijks zou een generale rekening
worden opgemaakt ten overstaan van alle geïnteresseerden. De belang-

i) T. a, p. blz. 904. — 2) T. a. p. blz. 767, 1782, 1800. — 3) T. a. p. blz. 2275.
— 4) Jaarb. 1782, blz. 369. — 5) Jaarb. 1783, blz. 275, 467 — 6) Jaarb. 1783,
blz. 472.

-ocr page 203-

rijkste administratieve bepaling bevatte echter art. 21 der conditiën,
waarbij werd vastgesteld, dat jaarlijks de helft der winst zou worden
uitgekeerd als dividend, de andere helft »by de kas gehouden tot zo-
»lange dat het fonds tot op de helfte meerder dan het gefoureerde
»kapitaal zal zijn aangegroeidquot;. Mocht een dergelijke aanduiding, boven
reeds vermeld, eenigszins vaag gebleven zijn, hier treft men onmisken-
baar een
reserve-kapitaal tot een bepaald bedrag.

°nbsp;onbsp;□

Neemt men kennis van compagnieën als de hierboven beschrevene,
dan kan men de opmerking niet weerhouden, dat bij dit alles weinig
te bespeuren valt van een resolute ontwikkeling in de richting van
een standaard-type der naamlooze vennootschap, van welker codifi-
catie men in 1783 toch reeds niet meer zoo bijzonder ver verwijderd
was. En werkelijk. — ziet men bij de Hoornsche Maatschappij de be-
perkte aansprakelijkheid nog door haren aanlegger geconstrueerd als
een abandon van aandeel, bij de Maatschappij van Enkhuizen en bij
verschillende kaapreederijen de grootte van het kapitaal slechts door
het toevallig bedrag der inteekening bepaald — dan zou men een
oogenblik kunnen duchten, dat de definitieve ontwikkeling tot een mo-
dern type naamlooze vennootschap in ons land niet te vinden is. Wij
wijzen er echter op, dat de hierboven behandelde compagnieën met
haar onvaste structuur alle reederijen waren. En na geconstateerd te
hebben, dat deze groep van vereenigingen, wat de ontwikkeling tot een
standaard-type betreft, in 1783 nog niet zoo heel veel verder was dan
wij haar in de zeventiende eeuw hebben aangetroffen, herinneren wij,
hoe reeds in ons tweede Hoofdstuk de verdienste der reederij voor de
ontwikkeling der naamlooze vennootschap op verschillende gronden
werd in twijfel getrokken.

De krachtige onmiskenbare voortzetting van het in 1720 bereikte is
dan ook niet te zien in de genoemde reederijen, maar vangt aan — na
de verklaarde onderbreking gedurende vijftig jaren - met een breede
groep van
Assurantie-Compagnieèn, welke zich over het geheele
verdere tijdvak uitbreidt. Men houde het ons ten goede, dat wij

-ocr page 204-

deze reeks gaan behandelen zonder voorloopig het oog ter zijde te
slaan op de overige actiën-compagnieën, in dienzelfden tijd opgericht,
maar met andere bedoelingen dan die van assurantie. En tot het ver-
krijgen van een overzicht, èn om onnoodige herhalingen te voorkomen
hebben wij hierna de chronologische rangschikking verlaten voor de
groepsgewijze.

Rotterdamsche Societeit van Assurantie 1770. □ □ □
Met deze valt de zoo belangrijke reeks te openen. In het begin van
het jaari770 verspreidden de Rotterdammers Zachary Hope, Jan Gerard
François Meyners, Isaac Hubert en Bastiaan Molenwater een gedrukt
prospectus i), behelzende de voorwaarden, waarop een Societeit van
Assurantie zou worden opgericht en de inteekening daarvoor open-
gesteld. Werkelijk kwam deze Societeit tot stand, maar niet dan onder
beduidende tegenwerking, waaromtrent haar resolutie-boeken, op het
Rotterdamsch Archief bewaard 2), belangrijke bijzonderheden bieden.
Zoodra het plan bekend was, werden er bij de magistraat een tweetal
memoriën ingediend met het verzoek in dezen in te grijpen. De eene
was onderteekend door zekeren Nicolaes des Amorie 3), de andere
kwam vanwege de bestaande Maatschappij van Assurantie 4). Beide
opposanten deden verstaan, dat het een bijzondere stoutheid was der
nieuwe directeuren om zonder eenige kennisgeving aan de stadsregeering
of verzoek om haar approbatie tot de vestiging van een nieuwe Socie-
teit over te gaan. De eerste wees vooral op de gebeurtenissen van het
jaar 1720, de tweede wees — niet geheel ten onrechte —op de schade,
die haar
Maatschappij door de oneerlijke concurrentie, ja zelfs door den
eventueelen val, eener bijna gelijk-genaamde
Societeit zou komen te
lijden. De nieuwe Societeit antwoordde op deze bedenkingen in een
tegen-request bij dezelfde magistraat 5). Omtrent de in discussie ge-

i) Op het Rotterdamsch Archief in portefeuille »No. i folio Koophandelquot;, omslag
»Assurantiequot;. — 2) Een over de jaren 1770—1825, een ander over 1825—1866.
No. 2 der Inventaris van het Rotterdamsch Archief. — 3) Resolutieboek
i, blz, 23.
— 4) T. a. p. blz. 34. - 5) T. a. p. blz. 47.

-ocr page 205-

brachte sbestaenbaerheid van zoodanige maatschappijen als de nieuwe
»Societeit van Assurantie zonder approbatie der regeringequot; merkten haar
directeuren op, dat ook zoodanige maatschappijen steunen op een con-
tract, hetwelk in niets verschilt van elke andere overeenkomst en dat
daarom de medewerking der overheid geheel en al zonder zin was.
Wierp men hiertegen op, dat in 1720 de toestemming van de magi-
straat toch ook gevraagd werd, zoo bewees dit niets, dan dat de toen
opgerichte Maatschappij den officieelen steun voor haar crediet bevor-
derlijk achtte. Uit het feit, dat sommige der menigvuldige tontines het
wenschelijk oordeelden een goedkeuring der overheid te verkrijgen, werd
immers evenmin afgeleid, dat alle tontines een dergelijke toestemming
noodig hadden. Na een uitvoerig betoog in dezen zin verklaarden direc-
teuren snedig, dat zij meenden »zich aan geen de minste inattentie
»schuldig gemaakt (te hebben) met UEd. Gr. Agtb. geene besoignes
»te vergen, nog hopgst derzelven gewichtige en veelvuldige occupatien
»te interrumperen, ten zake van zulk een onverschillig en willekeurig
»onderwerp als het aengaen hunner Societeitquot;.

Wij vermelden deze, lang voor Van Hall\'s tijd gevoerde »verdediging
»van de onafhankelijkheid des handels bij het oprichten van naamlooze
»maatschappijenquot; om het belangrijke verschijnsel in te leiden, dat de
hierna te noemen actiën-compagnieën
zonder tusschenkomst der overheid
worden opgericht.

De statuten der Rotterdamsche Societeit, die tot in 1864 assureerde,
hebben wij hierachter afgedrukt i) als Bijlage VIII. Haar kapitaal zou
bestaan uit 400.000 gld., verdeeld in 400 actiën van looo gld. Het
bestuur had de bevoegdheid dit bedrag met een maximum van 200
actiën te doen vermeerderen (art. i). Eenieder zou de deelname in die
Societeit worden opengesteld, doch de minste inteekening moest 4
actiën bedragen (art. 5). Van de storting, die voorloopig op 25 %
werd vastgesteld, zouden behoorlijke recepissen worden afgegeven
(art. 7).

i) Naar het prospectus voormeld.

-ocr page 206-

Uitdrukkelijk werd vastgesteld dat aandeelen in blanco of aan toonder
niet werden afgegeven (art. 23); wie zich van zijn aandeelen wenschte
te ontdoen, moest ze eerst tegen taxatie-waarde aan de Societeit zelf
»aanpresenteerenquot; (art. 6); wilde de Societeit de actiën niet, dan kon
men ze aan anderen verkoopen, maar zou haar transport moeten worden
overgeboekt tegen betaling van 3 gld. transportkosten per actie (art. 12).
Het bestuur zou bestaan uit zes directeuren, waaronder de vier ge-
noemde aanleggers van het plan. Bij vacature in dit college zou
binnen den tijd van een maand een vergadering van »geinteresseer-
»densquot; worden belegd, waar bij meerderheid van stemmen — iedere
actie voor een stem gerekend — schriftelijk een nieuwe directeur zou
worden benoemd (art. lO). Directeuren zouden de administratie hebben
van het kapitaal, op brand- en zeegevaar verzekeren en het personeel
aanstellen, maar voor dit alles geen salaris genieten (artt. 2, 3, 4, 8).
Voor administratiekosten, waaronder het loon der bedienden, werd jaar-
lijks 2000 gld. toegestaan (art. 9). Jaarlijks zouden directeuren een »staat
»en balancequot; aan geïnteresseerden moeten overieggen, welke balans tot
décharge van directeuren zou moeten worden geteekend (art. 22). Ter
jaarvergadering zou ook bij meerderheid van stemmen de uitdeeling
per actie worden vastgesteld (art. 8). Alleen de persoonlijk aanwezige
aandeelhouders mochten stemmen — een beperking die werd opgeheven
voor den eigenaar van minstens 20 actiën (art. 20). Wanneer de storting
van 25 % op de aandeelen onvoldoende blijken mocht, dan zouden de
aandeelhouders worden opgeroepen om bij meerderheid te concludeeren
(art. 16). Dergelijke algemeene vergaderingen, door directeuren bij alle
zaken van belang bijeen te roepen, zouden steeds acht dagen te voren
geconvoceerd moeten worden (artt. 11, 14); wie op zulk een »generaale
»extraordinaire vergaderingquot; wegbleef zou door directeuren kunnen wor-
den beboet (art. 21). Ten slotte werd overeengekomen, dat nooit eenig
geschil voor den rechter zou worden gebracht, maar iedere kwestie
steeds door een generale vergadering zou worden beslecht. De minder-
heid moest in de beslissing der meerderheid berusten, op straffe van
1000 gld. te bet-alen aan de algemeene armen (art. 15).

-ocr page 207-

Op deze voorwaarden werd de Societeit opgericht voor den tijd van
twintig jaren : daarna zou een algemeene vergadering over de voortzet-
ting beslissen (art. 13). Zooals uit de resolutieboeken blijkt, liquideerde
men eerst in 1864.

Assurantie-Compagnie te Amsterdam 1771. □ □ □

Den len Januari 1771 trad te Amsterdam in werking een Assurantie-
Compagnie tot verzekering van brandgevaar, onder directie van Guljam van
den Broeke en Jan Heemskerk Jr. i). De conditiën dezer Compagnie
vindt men in een prospectus uit dien tijd, op het Amsterdamsch Archiel
aanwezig 2), en zijn ook afgedrukt door
Le Long 3). Omdat deze
constitutie het voorbeeld is geweest van verschillende latere verzeke-
ringscompagnieën verdient zij de volle aandacht. — Het kapitaal be-
stond uit een millioen gulden, verdeeld in 250 actiën van 4000 gld. elk
(artt.
I, 2). Op ieder aandeel werd 25 % gestort, terwijl de deelnemers
zich verbonden de overige 75 % op eerste aanvraag van de twee di-
recteuren en het drietal commissarissen te fourneeren, »zullende wijders
»niemand der intressanten voor meerder aensprakelijk zijn dan voor een
»duizend guldens gefourneerd capitael en drie duizend guldens daer-
»boven voor iedere actie, die hij zal bezittenquot; (art. 3). De deelhebbers
buiten de Republiek woonachtig, moesten bovendien voor hun obligo
effecten deponeeren, waarvan zij 3 % rente vergoed kregen. Iedere actie
moest door directeuren en commissarissen zijn geteekend, en gold slechts
voor rekening van dengene, op wiens naam zij in de boeken der Com-
pagnie stond ingeschreven; voor elke transport-aanteekening genoot de
Compagnie drie gulden (artt. 10, 11). Directeuren en commissarissen waren
onafzetbaar; bij vacature zou een nieuwe functionaris worden gekozen
door de gezamenlijke, persoonlijk of bij procuratie verschijnende, aan-
deelhouders, en wel uit een nominatie door de overblijvende direc-
teuren en commissarissen opgemaakt van drie personen, die elk min-

i) Een reeks van door haar afgesloten polissen over de jaren 1783—1804 vindt men
op het Amsterdamsch Archief in portefeuille »Verzekering van zakenquot;. — 2) Porte-
feuille »Verzekering van zakenquot;. — 3)
Le Moine de l\'Espine, De Koophandel van
Amsterdam, (Vermeerderd door
LE LONG) ed, 1801, dl. ii blz. 48,

-ocr page 208-

stens twee actiën bezaten en te Amsterdam woonachtig waren (art. 6).
Iedere actie zou een stem bezorgen (art, 9). Directeuren gezamenlijk
hadden de dagelijksche leiding (art, 14), Voor de belegging der gelden
zorgden directeuren met commissarissen te zamen (art. 13), De laatsten
hadden bij voortduring het recht alle boeken en bescheiden te contro-
leeren. Jaarlijks zou aan hen een rekening en verantwoording worden
overgelegd. Zij zouden daarna »in naem van intressantenquot; de balans
goedkeuren, aan directeuren décharge verleenen, en in overleg met
deze de uitdeeling vaststellen, na eerst aan directeuren 20 %, zichzelf
8 % der zuivere winst te hebben toegekend (artt. 17, 18, 21). Gedu-
rende den voor de uitkeering vastgestelden tijd zouden geïnteresseerden
deze ten kantore der Compagnie tegen teekening van quitantie kunnen
ontvangen, en tegelijkertijd inzage kunnen krijgen van de afgesloten ba-
lans (artt, 19, 20), Tot vermeerdering of vermindering van het kapitaal
zou niet kunnen worden overgegaan zonder toestemming van de geza-
menlijke aandeelhouders. De niet persoonlijk hiertoe verschijnenden zou-
den slechts aan aandeelhouders volmacht kunnen verleenen (artt, 7, 8).
Op deze voorwaarden zou de Compagnie vijf en twintig jaren duren, of
zooveel langer als de geïnteresseerden zouden wenschen ; in geval van
verlies zou tusschentijds bij meerderheid van stemmen tot de opheffing
kunnen worden besloten (art. 5).

Deze Assurantie-Compagnie te Amsterdam bestaat nog heden en wordt
bestuurd door de heeren W. van der Vies en F. D. Bijleveld
als direc-
teuren. Haar kantoren heeft zij Raadhuisstraat 22.

Assurantie-Societeit te Amsterdam 1772. □ □ □
Een gelijksoortig aristocratisch karakter vertoont deze in 1772 door Ge-
rard Swam opgerichte zee- en brand-Assurantie-Societeit, welker statuten
eveneens bij
Le Long zijn afgedrukt te vinden i). Het kapitaal bestond
uit een millioen, verdeeld in 200 actiën van 5000 gld., waarop 10 %
gestort moest worden. De aandeelen waren op naam, hun transport

i) T. a. p, blz. 37.

-ocr page 209-

moest notarieel geschieden en overgeschreven worden ten kantore
der Societeit. Zoodra de inteekening was gesloten, zouden door geza-
menlijke geïnteresseerden drie commissarissen worden gekozen, die naast
genoemden Gerard Swam een tweeden directeur zouden aanstellen.
Bij latere vacatures in hun midden zouden commissarissen coöpteeren;
bij overlijden van een der directeuren zou eveneens aan commissarissen
de keuze staan. Verder zouden de laatsten aan directeuren regelen
mogen stellen omtrent het bedrijf; de jaariijksche balans hebben na te
zien; en bij accoord-bevinding directeuren mogen dechargeeren. Ook het
dividend moest door commissarissen worden vastgesteld. Etc.
Hoewel Gerard Swam volgens
De Koopman een man was »gantsch de
»onkundigste niet op de Amsterdamsche Beursquot;, vermeldt ditzelfde tijd-
schrift in 1776, dat de Societeit na nauwelijks twee jaren bestaan te
hebben is uiteengespat i).

Nederlandsche Assurantie-Compagnie 1776, □ □ □
Den I®quot; Juli 1776 trad deze Compagnie, die de zee-risico buiten haar
assurantie sloot, in werking onder directie van Elie Angely en Nicolaas
Jan van Baggen 2). Het kapitaal was vastgesteld op
1.200.cxx) gld., ver-
deeld in 300 actiën van 4000 gld. Op iedere actie moest 25 % worden
gestort, en nooit zou meerder bijstorting kunnen worden geëischt dan tot
100 pCt. van ieder aandeel. Het lijkt onnoodig de conditiën dezer
Compagnie — wederom bij
Le Long te vinden 3) — volledig te her-
halen. De daarin neergelegde constructie is vrijwel gelijk aan die der
Assurantie-Compagnie 1771, welke wij beschreven. Ook hier naam-aan-
deelen, jaariijksche balans, algemeene vertegenwoordiging der geïnteres-
seerden door commissarissen. Algemeene vergadering 4) alleen vereischt

i) De Koopman dl. VI (1776), blz. 219. Le Long t.a.p. blz. 46 verhaalt van
een aantal procedures, tusschen actionisten en commissarissen gevoerd. — 2) Po-
lissen over de jaren 1789/91 door deze directeuren afgeteekend, vindt men op het
Amsterdamsch Archief in portefeuille »Verzekering van zakenquot;. — 3) T. a. p. blz.
57. — 4) Van de drie Amsterdamsche Assurantie-Compagniën 1771, 1772 en 1776 is
deze de eerste, waar de term »generale vergaderingquot; in de conditiën wordt genoemd.
Vlg. 4)
Molengraaff, Leidraad 2e dr. blz. 146. Bij de Rotterdamsche Societeit-1770
treft men echter deze benaming reeds te voren (zie Bijlage VIII).

-ocr page 210-

vereischt ter beslissing over de al- of niet voortzetting na den termijn
van 25 jaren, en ter keuze van nieuwe commissarissen uit een nominatie,
door de overige commissarissen en directeuren voorgedragen, van drie
personen, minstens met drie aandeelen geïnteresseerd en te Amsterdam
woonachtig. Naast kleinere afwijkingen van de conditiën-1771 — als in
het tantième-percent door het bestuur te genieten, etc. — valt nog te ver-
melden, dat geïnteresseerden voor ontvangst van de, door commissarissen
en directeuren vastgestelde, jaarlijksche uitdeeling zouden te teekenen
hebben opeen »coupon in blancoquot;, welke hun ieder voorgaand jaar werd
verstrekt. Men wachte zich evenwel, hierin de moderne dividend-coupon te
zien i); de hier genoemde »coupon in blancoquot;, was niets dan een qui-
tantie-formulier »ten einde door den eigenaer, op wiens naem het aen-
»deel van dat numero op de boeken der Compagnie zal bekend staen,
»met invulling der bekend gemaekte uit te deelene somma le worden
»onderteekend en gequiteerdquot; (art. 11 conditiën-1776).
De generale vergadering heeft van het, haar bij art. 2 der conditiën
toegekende recht, om elke 25 jaar tot de opheffing te besluiten, geen
gebruik gemaakt. De Nederlandsche Assurantie-Compagnie-1776 bestaat
nog heden, en wel onder directie van de heeren C. I. B. Mijnssen en
M. A. Vriesendorp (kantoren te Amsterdam, Beurspassage 8).

Eerste Societeit van Zee-assurantie der stad Gent 1783, □
Onder dezen naam oefende het bekende Amsterdamsche huis
Van den
Yver en Comp.
gedurende eenige jaren het zee-assurantie-bedrijf uit
voor rekening van een actiën-compagnie, welker kapitaal hoofdzakelijk
in Vlaanderen was bijeengebracht. Op het Amsterdamsch Archief 2)
vindt men een gedrukte copie, in het Fransch gesteld, van de »conditions
»aux quelles s\'obligent les inscripteurs de la Société d\'Assurance de
»Sœ.ooo florins de change sous la raison de la Société d\'Assurance
»de la ville de Gand, établie dans Amsterdam, pour signer sur des

I) Molengraaff\'s vermelding (t. a. p. blz. 146) zonder meer van een, door deze Com-
pagnie afgegeven, »coupon in blanco om de uitdeeling te ontvangenquot; zou op een
dwaalspoor kunnen leiden. — 2) Portefeuille »Verzekering van zakenquot;.

-ocr page 211-

»postes maritimes par messieurs Van den Yver et Comp. au dit lieu,
»seuls authorisés à cet effet, pour compte et au nom de la ditte So-
»ciétéquot;. Het kapitaal was verdeeld in 500 actiën van 1000 gld, In handen
van Martin Beths père et fils te Gent, »directeurs permanentsquot;, zou
iedere inteekenaar slechts 5 % te storten hebben, maar voor de helft
van zijn inteekeningsbedrag zou hij hypotheek moeten geven, of effecten
deponeeren ter griffie van den Raad van Vlaanderen. »Le risque de
»chaque inscripteur n\'est pour plus, que pour la somme de chaque
»leurs actions intéresséesquot;. Op eerste aanvrage van den »administrateur
»permanentquot; Van den Yver en Comp. zouden directeuren de inteekenaars
tot verdere stortingen kunnen oproepen. Iedere week moest Van den
Yver een overzicht van de afgesloten transacties naar Gent sturen, en
ieder jaar in het eind van Maart een generale rekening. Van de winst
zou jaarlijks 6000 gld. worden gevoegd bij het gestorte kapitaal van
25000 gld. en van de rest zou Martin Beths een dividend uitkeeren. Na
opgeroepen te zijn, mochten geïnteresseerden bij meerderheid van stemmen
besluiten nemen aangaande het welzijn der Compagnie, welke besluiten
door directie en administratie moesten worden uitgevoerd. Alleen de
oprichtingsconditiën mochten niet gewijzigd. Op deze wijze zou de Com-
pagnie den len April 1783 in werking treden en twintig jaren duren.
Onder deze voorwaarden was het orgineel contract den i5®°Febr. 1783
te Gent verleden en geteekend door de deelnemers voor 400 actiën.
Ingevolge de aan geïnteresseerden toebedeelde macht vergaderden deze
den I3en Maart te Gent, en besloten de overblijvende 100 actiën naar
evenredigheid van hun inteekening elkaar toe te deelen, en elkaar gedu-
rende de eerste achttien maanden, wat betreft deze laatste aandeelen
te ontslaan zoowel van de verplichting de 5 % te storten, als van het
stellen der vereischte zekerheid. Na dien tijd zouden de algemeene
voorwaarden ook voor deze actiën gelden i).

Belangrijke aanwijzingen, meer in het bijzonder omtrent het bedrijf dezer
associatie, vindt men in een geschreven staat der balansen, door Van

i) Zie een authentiek extract uit de resolutiën op het Amsterdamsch Archief in
portefeuille voornoemd.

-ocr page 212-

den Yver jaarlijks naar Beths opgezonden, — welk overzicht eveneens
op het Amsterdamsch Archief berust i). Men ziet daaruit o. m. dat het
verzekerd kapitaal over het eerste jaar een bedrag van bijna 7 millioen
beliep, waarvoor aan premie werd getrokken ruim een kwart millioen.
Het dividend over het eerste jaar werd gesteld op 20.000 gulden, etc.
De laatste datum in dit stuk is, meenen wij, 11 September 1786.

Tweede Societeit van Zee-assurantie der stad Gent 1784. □
Op dergelijke wijze werd ook door de Amsterdamsche firma
Antoine
Woltman en Comp.
een buitenlandsch fonds geadministreerd. In een op
hetzelfde Archief
te vinden prospectus i) wordt de aanvang dezer tweede
compagnie gesteld op i April 1784, haar duur op twintig jaren. Het
kapitaal zou bestaan uit 150 actiën van 1500 gld., of zooveel actiën
meer als vóór dien datum zouden zijn geteekend; in geen geval echter
mocht het aantal stijgen boven 200. Te storten was voorloopig 10 %
in handen van den »directeur permanentquot;, Constantin de Wever te Gent.
Ook hier werd de aansprakelijkheid boven het actie-bedrag uitgesloten,
en zekerheid verlangd voor het geheele niet gestorte gedeelte. Weke-
lijksch bericht, jaarlijksche rekening, storting van 6000 gld. jaarlijks in
een reservefonds, generale vergadering etc. zijn geregeld als bij de vorige
compagnie 2). In de reeds genoemde balansen van de Eerste Gentsche
Societeit komt deze Tweede Societeit tot in 1786 als creditrice voor.

Societeit van Zee-assurantie der stad Brussel i^SÓ. o d a
Op het Amsterdamsch Archief 3) vindt men verder nog een bundel
protocollen van hypotheek, in het jaar 1786 door verschillende personen
verleend wegens hun actiën-obligo in een »Societeit van Zee-assurantie
»der stad Brusselquot;, welke stond onder administratie van
Van den Yver
en Comp.
en onder directie van Jacques Louis van Lint te Brussel. Na in
beide voorgaande Societeiten zoo duidelijk de structuur der regelmatige

i) Portefeuille voornoemd. — 2) Ter plaatse voornoemd vindt men naast twee
iransche teksten van het prospectus een Nederlandsche vertaling; verder proto-
collen der voor de actiën verleende hypotheken, verleden te Gent den 13«quot; Pebr.
1704- — 3) Portefeuille voornoemd.

-ocr page 213-

actiën-compagnie te hebben weergevonden, is door de voorloopige gelijkenis
de verleiding groot, dit karakter van actiën-compagnie ook\'aan de
Brusselsche Societeit toe te kennen. Evenwel, het recht hiertoe is minstens
twijfelachtig. Want ter zelfder plaatse vindt men een »Bericht van eene
»associatie ter verzekering van alle soorten van zee- en land-risico,
»onder de benaming van
Brabantsche Associatie opgericht te Brussel, om
»te Amsterdam alleen geadministreerd te worden door Van den Yver
»en Comp., alleen gemagtigd tot het teekenen en verzekeren uit naam
»en voor rekening van de hier onder genoemde Heeren
etc.quot; Volgen dan
de namen van een aantal inteekenaars te zamen voor
153 actiën. Onder
hen treft men aan den naam van J. van Lindt met de vermelding, dat
deze als directeur der associatie te Brussel zou optreden. Het stuk luidt
verder: »welke Heeren geassocieerden zich verbonden hebben, om op
»aanvraage van gemelde Van den Yver en Comp, en eerste aanmaninge
»van den Heere J. L. van Lindt
etc. zo veel te fourneeren als er noodig
»zal zijn tot het betalen der voorvallende schaadens
etc. Deeze fournis-
»sementen zullen gedaan worden pro rato yders aandeel
etc. etc. Boven
»en behalven het verband om ten allen tijden te fourneeren zo veel als
»de administrateuren nodig zullen oordelen te vragen, hebben de asso-
»cianten aan hun ten overvloede een remise gedaan van
120.000 gld.,
»zoo in contanten als in actens van hypotheecq, hetwelk provisioneel het
»fonds en capitaal deezer associatie zal uitmaaken
etc. De actens van
»hypotheecq zijn ter inspectie ten comptoire van Van den Yver en Comp.quot;
Wanneer wij nog opmerken, dat de namen der personen en het aantal
actiën van ieder hunner vrij wel overeenkomen met die in de vermelde
hypotheek-acten gevonden, dan lijkt de onderstelling niet gewaagd,
dat de »Brabantsche Associatiequot; slechts een andere naam was voor de
»Societeit van Zee-assurantie der stad
Brusselquot;, en dat deze Societeit dus,
in tegenstelling met baar beide Gentsche voorgangsters, als een handeling
voor gemeene rekening is te qualificeeren.

Nederlandsche Generale Brand-Assurantie Compagnie (1787 ?).
De eenige aanwijzing, die ons omtrent deze Compagnie onder oogen

-ocr page 214-

kwam, is een polis in 1787 door haren directeur J. A. Raan geteekend i).
Door dezen directeursnaam wordt iedere verwarring uitgesloten met de
reeds genoemde Nederlandsche Assurantie-Compagnie-1776, welke immers
in 1787 nog door haar eerste directeuren Elie Angely en Nicolaas van
Baggen werd bestuurd 2). In een assurantie-almanak van het jaar 1825 3)
komt geen Nederlandsche Generale Brand-Ass.-Cie. meer voor.

Brand-Maatschappij te Amsterdam 1790. □ □ ^
Den 8- Juli 1790 werd deze maatschappij onder directie van Jacobus
Jarman en Andries Christiaan Offerman opgericht met een kapitaal van
1.200.000 gld., verdeeld in 300 aandeelen van 4000 gld., waarop 25 %
gestort werd. De voorwaarden dezer Maatschappij zijn letterlijk dezelfde
als die van de Nederlandsche Ass.-Cie.-i776, door
Le Long gedrukt.
Wij kunnen dus langzamerhand spreken van een normaal-assurantie-
compagnie, welker hoofdkenmerken als volgt te resumeeren zijn. Ge-
projecteerd kapitaal met\' gelijke aandeelen, waarop slechts een percentage
wordt gestort. Aansprakelijkheid uitdrukkelijk beperkt tot het actiën-
bedrag. Aandeelen op naam; haar transport over te schrijven in de
boeken van de Maatschappij tegen betaling van een vast recht per actie.
Bestuur bij een aantal (meestal twee) permanente directeuren, die een vast
aantal actiën moeten bezitten om door commissarissen te kunnen worden
gekozen. Commissarissen voor het leven gekozen door geïnteresseerden
uit een nominatie, door overige directeuren en commissarissen voorge-
dragen. Commissarissen kunnen door directeuren worden geconsulteerd,
hebben het recht van controle. Zij beoordeelen de jaarlijksche balans,\'
dechargeeren namens geïnteresseerden, en stellen in overleg met directeuren
de uitdeeling vast, gelijk zij ook de nadere storting door geïnteresseerden
kunnen bevelen. Directeuren en commissarissen genieten een tantième

^ trSrnbsp;portefeuille voornoemd. - 2) Zie haar polissen t. a. p.

i^ml^rH^rn hfnbsp;de assuradeurs zoo binnen als buiten de stad

»Arnsterdain; benevens de dagen waarop dezelve teekenen. eic. Opnieuw vermeer-

ASef,Vtquot;ro:noe\'Sd^-nbsp;^^^^nbsp;Op h?t AmsterdamS

-ocr page 215-

van de winst. De balans ligt gedurende den tijd van de winst-uitkeering
ter visie voor geïnteresseerden. »Generaale vergaderingenquot; zijn slechts
vereischt voor de keuze van commissarissen, en wanneer de voorloopige
duur van de Maatschappij tegen haar einde loopt; wordt alsdan niet
door de meerderheid tot opheffing besloten, zoo wordt de Maatschappij
geacht voor een gelijken termijn te zijn voortgezet. Overigens kunnen
dir. en comm. dergelijke algemeene vergaderingen bijeenroepen, waar
iedere actie een stem uitbrengt; de afwezige actionarissen kunnen alleen
aan
mede-geïnteresseerden volmacht verleenen tot het uitbrengen van
hun stem.

Een der zeer zeldzame punten, waarop de voorwaarden der Brand-Maat-
schappij in terminologie afwijken van die van het contract-1776 is, dat
in plaats van een »coupon in blancoquot; den deelhebbers ieder jaar een
»quitantie in blancoquot; werd verschaft, om na invulling van het bedrag
der uitdeeling en na onderteekening, daarop het volgende jaar de
uitkeering te ontvangen. Men ziet hieruit nog duidelijker, hetgeen wij
reeds betoogden, dat van een moderne dividend-coupon in blanco nog
geen sprake is.

De Brand-Maatschappij-1790 bestaat nog heden en heeft haar kantoren
te Amsterdam, Raadhuisstraat, Witte Huis. Aan de welwillendheid harer
directeuren, de heeren W. H. M. Brouwer
Ancher en W. K. W. Matthes
danken wij de inzage der oorspronkelijke statuten.

Amsterdamsche Brand-Assurantie-Compagnie 1790. □ a
Het contract, waarbij deze Compagnie werd opgericht, dateert van 13
JuU 1790, dus slechts enkele dagen na dat der Brand-Maatschappij. Als
directeuren traden op I. E. Guérin en Gerrit van Heyningen. Het kapi-
taal bestond weer uit
1.200.ooo gld., verdeeld in 300 aandeelen, waarop
25 % gestort I). Ook voor het overige zijn de voorwaarden volkomen
van het beschreven type, van welks herhaling men ons gelieve te ontslaan.
Ook deze Assurantie-Compagnie bestaat nog heden en is gevestigd

Door directeuren dezer Compagnie geteekende polissen over de jaren 1791/99
vindt men op het Amsterdamsch Archief t. a. p.

-ocr page 216-

Keizersgracht 564. Onze gegevens danken wij aan haar tegenwoordige
directeuren, de heeren M. J. W. Weeningh en F. der Kinderen,

Maatschappij voor Brandschade (1797?). aan
Op het Amsterdamsch Archief vindt men een groot aantal polissen
door deze Maatschappij afgegeven. De eerste dateert uit 1797 en is
geteekend door de directeuren Pieter van Spangen en Jacob Kool; uit
dergelijke polissen blijkt, dat in 1798 directeuren waren Pieter van Spangen
en Jacob de Vos Willemsz.; van 1799 tot 1808
j. Tideman en Jacob
de Vos Willemsz.; terwijl op de laatste polissen van 1808 en 1809 als
directeuren worden genoemd Bruno Tideman Jr. en Jacob de Vos Wil-
lemsz. Andere gegevens ontbreken ons i). Identiteit met de genoemde
Brand-Maatschappij blijkt bij vergelijking der directeursnamen uitgesloten.

Haagsche Assurantie-Compagnie voor Brand 1805. □ d
Den len Mei 1805 werd deze opgericht onder directie van H. Swaan,
J. H. Gunning en J. van Duyfhuis. Het nominale kapitaal bedroeg
300.000 gld., waarvan oorspronkelijk voor 37 aandeelen 37000 gld. werd
gestort. Ook hier werd de balans door een tweetal commissarissen ge-
teekend. Van deze Compagnie, nog heden in Den Haag gevestigd,
heeft men ons geen inzage van de oprichtings-acten verieend, en kunnen
wij dus geen verdere officieele mededeelingen doen 2).

Rotterdamsche Assurantie-Compagnie 1806. □ □ □
In 1806 werd deze Compagnie te Rotterdam opgericht met
een kapitaal
van i.000.000 gld., verdeeld in 200 actiën van 5000 gld., waarop 5 %
gestort werd 3). Verder kunnen wij hieromtrent niet anders mededeelen,
dan dat omstreeks 1830 haar directeur Jan Jacob Havelaar bijgestaan
werd door vijf commissarissen. In het Rotterdamsch Adresboek vindt
men deze Compagnie het laatst in het jaar 1878 genoemd.

nU^ ^^ assurantie-almanak-1825 vindt men geen maatschappij meer van dezen
T rnbsp;^^nbsp;tegenwoordige directeuren o a de »Amster

»damsche Almanak voor Koophandel en Zeevaartquot;.^- 3) Zie LJelaten inSe
nmgen van den geschiedschrijver G.
van Reyn, welke op Êt kSrfamsch
berusten m portefeuille n.
91, omslag »Maatschappijen eS GenoS chappeï

-ocr page 217-

Dat nog verdere assurande-compagnieën in Rotterdam zouden hebben
bestaan gedurende het tijdvak, door ons onderzocht, is onwaarschijnlijk,
omdat in een »Mémoire statisdque sur le commerce et les fabriques de
»Rotterdamquot; i) van 1810 als zoodanig slechts genoemd worden de
Maatschappij van Assurantie-1720, de Societeit van Assurande-1770,
welke beide wij bespraken, en deze Assurantie-Compagnie-1806.

Hollandsche Societeit van Levensverzekering 1807. n
Hoe populair in de achttiende eeuw, ja in de zeventiende, de personen-
verzekering in ons land geweest zij, steeds werd zij uitgeoefend óf in
ondedinge combinades als de »prebendensocieteitenquot;, »weduwenbeurzenquot;,
»doodenkoffersquot;, óf door de overheid, die aan haar leeningen verbond
lijfrenten ter vervanging van de gewone rente-betalingen 2).
Door een regelmatige actiën-compagnie werd de levensverzekering het
eerst uitgeoefend, toen in 1607 te Amsterdam de Hollandsche Societeit
van Levensverzekering was opgericht. Uit de oorspronkelijke voorwaar-
den van, oprichdng, die deze oudste levensverzekeringsmaatschappij in
het Gedenkboek ter gelegenheid van haar honderdjarig bestaan in druk
gaf, blijkt nog eens te meer, hoe vast het door ons beschreven type der
actiën-compagnie in dien tijd stond. Het fonds was een millioen gld.
groot en verdeeld in aandeelen van 1000 gld., waarop binnen zes maanden
50 % moest zijn gestort. Niemand was aansprakelijk voor meer dan
1000 gld. per acde. Blanco-aandeelen waren uitdrukkelijk buitengesloten;
voor ieder actie-transport werd een vast recht geëischt. Het bestuur
berustte bij Antoni Hartsen als directeur, terzijde gestaan door vier
commissarissen. De jaariijksche rekening en verantwoording werd aan
commissarissen voorgelegd, die in naam der geïnteresseerden décharge
verieenden aan den directeur. De Societeit werd telkens voor den tijd van
25 jaren voortgezet, wanneer na het einde van zulk een termijn op de

I) Rotterdamsch Archief, portef. voornoemd. — 2) Zie »Bouwstoffen voor de geschie-
»denjs van de levensverzekeringen en Lijfrenten
in Nederland. Bijeengebracht en
»bewerkt door de Directie van de Algemeene Maatschappij van Levensverzekering
»en Lijfrente gevestigd te Amsterdam.
1897quot;. — Nederi. Jaarboeken, passim. —
Pamfletten Kon. Bibl. o. a. nn.
9842 vlg, 9848, 9898 vlg, 12625, 14358 vlg, 14877,
19165 etc.— Litteratuur-opgave in Nederlandsche Almanak van Levensverzekering 1908.

-ocr page 218-

»comparitiequot; van geïnteresseerden niet bij meerderheid van stemmen tot
de ontbinding w^erd besloten etc. etc.

Tegenwoordig berust de directie bij de heeren Mr. J. P. Portielje en Mr.
W. J. M. Westerwoudt; de zetel is Amsterdam, Heerengracht 475,

Amsterdamsche Brand-Societeit 1808.nbsp;□nbsp;□nbsp;□

Een aanwijzing van de oprichting dezer Societeit vonden wij op het
Amsterdamsch Archief in een »Berichtquot; i), waarbij deze assurantie-com-
pagnie vermeldde, dat zij den Januari 1808 in werking was getreden
»onder de benaming van de Amsterdamsche Brand-Societeitquot;. Het
kapitaal bestond uit 100 aandeelen van
lo.ooo gld., te zamen een
millioen gulden, »waarvoor de gezamentlijke geïnteresseerdens aanspra-
kelijk zijnquot;. Directeuren waren Mr. Gijsbertus Asschenbergh, Pieter
Lespinasse en Lambertus Hendrik Lankhorst als directeuren, bijgestaan
door drié commissarissen. Wanneer deze Societeit ontbonden is, blijkt
ons niet. In de meergemelde
assurantie-almanak-1825 komt zij nog voor.

Hollandsche Brand- en Levensverzekering-Societeit 1808. □
Den 15®quot; Februari 1808 werd te Amsterdam de inteekening voor deze
Societeit geopend. Op dien datum vindt men een voorloopig contract
_ »Berigtquot;, zooals het heette — onderteekend door verschillende deel-
nemers met het aantal der begeerde actiën. Het kapitaal zou bestaan
uit minstens 150, hoogstens 250 aandeelen van 4000 gld., waarop 50 ®/o
zou worden gestort. Voor de overige 50 % zouden de aandeelhouders
aansprakelijk blijven. De aandeelen zouden »volgens de gewoone wijzequot;
worden opgemaakt — met welke »gewoone wijzequot; uit hetzelfde stuk de
actie op naam blijkt te zijn bedoeld. Bij iedere actie zouden worden
afgegeven »ses intrestcoupons, waarvan de eerste verschijnen zal i Maart
»1809quot;. Het bestuur zou berusten bij de permanente directeuren Hendrik
Croese Eduardsz. en Theodorus Zuyderhoff, bijgestaan door drie com-
missarissen. Bij overlijden van een der eerstgenoemden zou door comm.

i) In portefeuille voornoemd.

-ocr page 219-

een nieuwe directeur worden aangesteld uit participanten, die gedurende
een jaar drie actiën op hun naam zouden hebben gehad. Bij overlijden
van een commissaris zouden gezamenlijke geïnterresseerden een nieuwen
kiezen uit een nominatie, door commissarissen opgemaakt van drie
personen, ieder minstens twee actiën bezittend. Directeuren moesten
met commissarissen jaarlijks de balans vaststellen en de uitdeeling regelen.
Ieder jaar zou echter eerst twee derde gedeelte van de winst gebracht
moeten worden »op eene Reekening genaamd
Cas van Overwinst en
igt;Reservequot;.
Zoodra deze reservekas tot op het dubbele bedrag van de
»gefourneerde penningenquot; zou zijn aangegroeid, zouden de aandeelhou-
ders van hun obligo van 50 % op ieder aandeel worden ontslagen, en
mocht vervolgens slechts één derde van de jaarlijksche winst worden ach-
tergehouden. — Op de eerste balans dezer Societeit dato 28 Febr. 1809
bedraagt de »Kapitaal-Rekeningquot; 500.000 gld., waaruit blijkt, dat het
geprojecteerde maximum-aantal actiën werd uitgegeven i).
Deze Hollandsche Brand- en Levensverzekering-Societeit, welke sinds
dien het levensverzekeringsbedrijf heeft laten varen, bestaat tot op dezen
dag en zetelt te Amsterdam, Rokin 69. Haren tegenwoordigen direc-
teur, den heer E. S. Orobio De Gastro, danken wij een fac-simile van
het »Berigtquot;, waaraan voorgaande bijzonderheden zijn ontleend.

Assurantie-Societeit te Amsterdam (1811.?). □ □ □
Ten slotte is nog te vermelden, dat op het Amsterdamsch Archief 2)
een polis berust, voor een »Assurantie-Societeit te Amsterdamquot; geteekend
door haren directeur C. Cruys, anno 1811. In het jaar 1825 bestond
deze Societeit nog, getuige de almanak voornoemd.

□nbsp;□nbsp;o

Wel mogen wij herhalen, dat ons relaas eentonig is geweest. Maar niet
genoeg kan er de nadruk op gelegd, dat in een imposante reeks van
assurantie-compagnieën zich een type actiën-vennootschap ontwikkelde

i) De definitieve oprichtings-acte is van 30 Juni tot 24 Dec. 1808, en gepasseerd
voor notaris
TOE LAER te Amsterdam. — 2) Portefeuille voornoemd.

-ocr page 220-

van zulk een doorgevoerde uniformiteit als de strengste codificatie niet
zou durven eischen. Karakteristiek is daarin vooral de vaste omlijning
van het commissariaat. Dit instituut, welks vaderlandsche ontwikkeling
wij hebben kunnen constateeren, behield volkomen de overhand op een
stelsel als dat van de Rotterdamsche Societeit-1770, waarbij de controle
over directeuren onmiddellijk aan gezamenlijke geïnteresseerden toever-
trouwd werd.

Alleen reeds deze serie assurantie-compagnieën geeft het recht, vol te
houden dat op het oogenblik der receptie van den Franschen Code hier
ten lande de practijk beheerscht werd door een actiën-compagnievorm,
welks invloed op onze latere vaderlandsche wetgeving duidelijk is te
onderkennen. Alleen zou men zich nog kunnen afvragen, waar de ont-
wikkeling van de blanco-actie uit ons Wetboek van Koophandel blijft.
Men bedenke echter, dat deze het laatst van al te zoeken is bij com-
pagnieën als die voor assurantie, welke, zooals wij zagen, slechts een
gering percentage op ieder aandeel in contanten vragen, omdat haar
kapitaal voornamelijk als waarborg heeft te dienen. Gaan wij dan ook
de actiën-compagnieën na, die gedurende hetzelfde tijdvak buiten het
assurantie-bedrijf werden ontworpen, dan zal men zien, dat de blanco-
actie in de latere jaren niet geheel en al een onbekend verschijnsel is.

Maatschappij tot handel in vaste goederen 1788. □ □ □

Op het Amsterdamsch Archief i) vindt men een prospectus, vermeldend
een vijf-en-veertigtal »conditiën en voorwaarden op en onder (!) de-
»welke de respective ondergeteekendens
zijn deelnemende voor zodanige
»portien als achter ieders naamteekening staat uitgedrukt in den Aan-
»koop en Wederverkoop van vaste goederen en landerijen, staande en
»gelegen in de provincie van Holland en niet daar buitenquot;. Het kapitaal
dezer »associatie of compagnieschapquot; zou bestaan uit loo.ooo gld., ver-
deeld in 200 aandeelen op naam. Alleen Christenen zouden voor aandeel

-ocr page 221-

mogen teekenen, en dan nog voor niet meer dan tien. Naar gelang de
aankoop gereede penningen vereischte, mocht over de 500 gld. van iedere
portie worden beschikt; niemand zou voor meer dan dat bedrag per
aandeel kunnen worden aangesproken. Eerst na volstorting mochten
»acten van aandeelquot; worden uitgegeven, steeds op naam. Ieder lid
kreeg het recht, »deszelfs aandeel met \'t geaccresseerde capitaal in
»effecten of aangekogte buitenplaatsen
etc. publicq of uit \'r hand te
»verkopen en het transport doen opmakenquot; i). Elk transport moest
binnen acht dagen aan de Compagnie ter inschrijving in haar boeken
worden aangeboden, tegen betaling van een vast recht. Directeur zou wezen
zekere Frederik Kaal. Kwam deze te overlijden, dan zou hij opgevolgd
worden door zijn zoon Joannes Kaal; werd wegens diens voor-overlijden
een ander aangesteld, dan zou de familie Kaal toch de helft der inkom-
sten van het directeurschap blijven genieten. Zoodra 100 aandeelen zou-
den zijn geteekend, hadden de deelnemers over te gaan tot de keuze
van vier commissarissen »ten wiens overstaan en met welkers voor-
»kennis den Heer Directeur alles zal moeten uitvoerenquot;. Iedere twee jaar
zouden twee der commissarissen aftreden en door nieuwe worden ver-
vangen. Alle zes maanden moest de directeur aan commissarissen, als
plaatsvervangers der leden, verantwoording afleggen, en tusschentijds
met hen alle belangrijke zaken behandelen. Jaarlijks moesten commissa-
rissen minstens vier dagen voor den »eersten Woensdag in May des
»avonds te vijf of zes uuren in een der herbergenquot; alle leden convo-
ceeren en hun alsdan »moeten doen en geven behoorelijke reekening
»en verantwoording, mitsgaders bewijs en reliquaquot;, welke balans door
de deelnemers zou worden onderteekend en notarieel afgesloten.
Jaarlijks kon niet meer dan 6 percent, over den inleg gerekend, worden
uitgekeerd »zullende de meerdere percenten in de cas van deese Socie-
»teit blijven en tot capitaal accresceeren moetenquot;. De landerijen, voor
deze overwinst aan te koopen, moesten, als alle andere, geschreven wor-

i) Wij wijzen erop, hoe het aandeel in de compagnie hier uitdrukkelijk wordt ge-
construeerd als aandeel in den onverdeelden eigendom der individueele leden —
een wetenschap, die ons hierna zal dienen.

-ocr page 222-

den op naam van commissarissen, die de compagnieschap ook in rechten
zouden vertegenwoordigen. Maakten commissarissen gebruik van hun
recht in overleg met den directeur nog 200 aandeelen boven het gepro-
jecteerd aantal uit ,te geven, dan hadden de eerste deelnemers preferentie.
Op deze voorwaarden werd de inteekening den i®quot; Mrt. 1788 open-
gesteld, en zou de associatie den Mei d. a, v. in werking treden.
Na twintig jaar zouden de leden worden bijeengeroepen en door com-
missarissen worden ondervraagd, of zij »inclineeren deese Societeit op
»den voet en conditiën hiervooren gemeld te continueerenquot;. Besloot
men tot opheffing, dan zou de directeur Vi van de netto-opbrengst ge-
nieten, de deelhebbers het overige.

De door ons geciteerde prospectus-inteekenlijst is niet geteekend,

Africaansciie Visscherij-Societeit 1802.nbsp;□nbsp;dnbsp;□

Ten voornoemden Archieve i) vindt men een »octrooi, bericht en planquot;
voor een maatschappij voor walvischvangst en robbenslag aan de kust
van Afrika, die onder den naam van Geoctroyeerde Africaansche Vis-
scherij-Societeit in 1802 zou worden opgericht onder directie van Jan
van Ouwerkerk de Vries en Jan Reinhart Scholten, bijgestaan door een
zestal commissarissen. Geprojecteerd wordt een kapitaal van 2.000,000
in actiën van looo gld, »of zooveel minder als zoude mogen worden
»vereischtquot;. Een vierde der aandeelen zal gereserveerd worden voor
eventueele inteekenaren aan Kaap de Goede Hoop. De fournissementen
zullen geschieden één maand na het sluiten der inteekening, en zullen
daarna »actens van aandeelquot; worden afgegeven, »genummerd van no. i
»en zo vervolgendsquot;, geteekend door beide directeuren, en door drie der
commissarissen gecontrasigneerd. Ieder lid van het bestuur (direct, met
comm.) moet tien aandeelen bezitten. Tot de verkiezing van commis-
sarissen zullen gezamenlijke deelhebbers »in persoon worden opgeroepen,
»en zal op die convocatie een lijst der gequalificeerde deelhebbers door
»het bestuur worden geexhibeerdquot;. Nieuwe directeuren daarentegen

-ocr page 223-

zullen door het gezamenlijk bestuur worden gekozen. Commissarissen
hebben ten allen tijde het recht van inzage in de boeken, en stellen
op een bestuursvergadering met directeuren de jaarlijksche balans vast.
De winsten worden jaarlijks uitgedeeld en »zullen op de actens van
»aandeel, waarvan het bloote vertoon genoegzaam weezen zal, worden
»afgeschreven, tenzij het bestuur besluiten zou coupons bij de actens van
»aandeel te voegenquot;.

Het voorstel is in zijn geheel weinig scherp omlijnd, en laat zich ner-
gens definitief uit over het karakter dat de »acte van aandeelquot; dragen
zou. De laatst-medegedeelde clausule zou aan toonder-actiën doen denken.
Deze waarschijnlijkheid zal des te grooter worden, wanneer wij zoo da-
delijk een uitgebreide groep van actiën-compagniën gaan ontmoeten, waar
de jaarlijksche uitkeering als hier, op de genummerde actiën werd afge-
schreven, en welker aandeelen onmiskenbaar toonder-brieven\'waren.

COMMERCIE-SOCIETEIT TE AMSTERDAM l802.nbsp;Dnbsp;Dnbsp;□

Den I®quot; November trad deze, nader als »Societeit van Koophandel en
»Zeevaartquot; aangeduide. Compagnie in werking l) onder bestuur van George
Severijn, Dirk Westrik, Cornelius Ignatius Branger, Mr. Otto Willem
Johan Berg en Pieter Jacobus Le Jolle, welke allen den titel van com-
missaris voerden. Het kapitaal bestond uit een millioen gld. in 1000
aandeelen. In twee termijnen werd ieder aandeel volgestort. Van de
eerste storting werden recepissen afgegeven; na de tweede de formeele
aandeelen »bestaande in copien van (het) ontwerp, waaronder gesteld
»(werden) quitantien door commissarissen onderteekend, genummerd met
»I ä 1000; bij iedere acte lO coupons van uitdeelingquot;. Niemand was
verbonden dan tot het bedrag van zijn aandeel, »terwijl deeze Societeit
»voor niets verder aansprakelijk zijn (zou) dan voor het voorschreeven
»fondsquot;. Commissarissen moesten ieder tien aandeelen bezitten, en zouden
bij vacature coöpteeren. Onderling stelden zij jaarlijks de balans en de
uitdeeling vast en, zoo overweegt het project, »terwijl alle publiciteit

i) Haar ontwerp is te vinden op het Amsterdamsch Archief, portefeuille »Handels-
»en Industrieele Ondernemingenquot;. - Zie ook
Van Hall, Verdediging eic. blz. 8 vlg.

-ocr page 224-

»onbestaanbaar is met den aart van deeze societeit, en voor dezelve
»alleszins nadeelig zoude zijnquot;, zouden deelgenooten geen visie kunnen
krijgen van boeken etc., maar alleen inzage moge nemen van een
»daartoe bijzonderlijk geformeerd extract van de balancequot;. Het eerste
jaar moest in ieder geval 6 % rente over het kapitaal worden uitge-
keerd, welke evenals de latere uitdeelingen zou kunnen worden ontvan-
gen tegen overgifte van de verstrekte coupons.

Ue associatie werd voor den tijd van 10 jaar aangegaan ; tegen den
afloop daarvan zouden de bijeengeroepen aandeelhouders over eventueele
voortzetting beslissen. Ook voor verandering in het reglement zouden de
geïnteresseerden door commissarissen moeten worden bijeengeroepen.

Project voor een Bataafsche Bank 1802. □ a
Den 21®quot; Mei 1802 diende het Staatsbewind der Bataafsche Republiek
bij het Wetgevend Lichaam een voorstel in tot het oprichten van een
»Algemeene Bataafsche Beleen-, Discompto- en Deposito-Bankquot;. Het
concept-reglement, dat dit voorstel begeleidde, bevat in 59 artikelen
een breedvoerig uitgewerkt plan voor een formeele circulatie-bank op
actiën. Hoewel het voorstel werd verworpen, meenen wij een enkele
mededeeling omtrent dit interessante naamlooze-vennootschapsproject
niet achterwege te mogen laten i).

De Bank zou zetelen te Amsterdam. Haar operatiën zouden bestaan in: de
uitgifte van »bankbiljetten of promessen aan toonderquot;; het beleenen van
effecten, goederen, waren, koopmanschappen; het disconteeren van wissel-
brieven ; het aannemen en bewaren van gelden, goederen en andere waarden
a deposito; den handel in goud, zilver, biljoen en verder muntmateriaal.
Tot dit doel zou bijeengebracht worden een fonds van 5.000.000 gulden
bij inlagen van minstens 1000 gld. »Deelhebberen (zouden) nimmer in
»persoon of goederen aansprakelijk zijn voor meerdere sommen als
»waarvoor zij als eigenaars van de fondsen, door hen geteekend, bekend

i) Ten Amsterdamschen Archieve in portefeuille »Bankwezenquot; vindt men een ver-
zameling, waarin afgedrukt het volledige wetsvoorstel, het afwijzend advies van de
door het Wetgevend Lichaam aangestelde commissie van onderzoek, benevens
verdere stukken hierop betrekking hebbende. quot;

-ocr page 225-

»Staanquot;. ledere verkoop van fondsen, waarvan men niet als eigenaar was
ingeschreven, zou zijn verboden. Van iederen reëelen verkoop moest
binnen acht dagen aan de Bank worden kennis gegeven en daarna
het transport worden overgeschreven. Zoodra het kapitaal geteekend
en volstort was, zouden de deelhebbers te hunner vertegenwoordiging
negen commissanssen kiezen, die ieder 10.000 gulden in het fonds
moesten bezitten en onderling een president zouden aanwijzen. Door
iederen deelhebber werd een aantal stemmen uitgebracht in verband
met het bedrag van zijn aandeel. Het bezit van 1000—5000 gld. in het
fonds gaf één stem; van 6.000—10.000 twee; van 11.000—25.000 drie;
van 26.000—50.000 vier; terwijl iedere 50.000 gld. hierboven nog een
stem meer verschafte. Afwezigen mochten tot het uitbrengen van hun
stem alleen aan mede-leden volmacht verschaffen. Van de op deze wijze
gekozen commissarissen zouden er jaarlijks een drietal aftreden, doch
terstond herkiesbaar zijn. Werden nieuwe gekozen, dan zouden deze de
gemelde
lo.ooo gld. aandeel reeds zes maanden te voren op hun naam
moeten hebben gehad. De direcde en administratie berustte bij vijf
directeuren, de eerste maal door het Staatsbewind te benoemen. Jaar-
lijks zou een hunner aftreden, maar terstond herkiesbaar zijn ; de keuze
geschiedde door commissarissen uit deelhebbers-niet-commissarissen. Aan
het Staatsbewind was de jaariijksche keuze van een president uit direc-
teuren. Iedere drie maanden moesten directeuren aan commissarissen
verschillende staten ter controle voorleggen. Commissarissen moesten
jaadijks de balans nazien en met de stukken vergelijken, waarna zij
president en directeuren konden dechargeeren, en vervolgens, na inwinning
van het advies der directie, overgaan tot vaststelling van »uitdeeling of
■»dividenf. Daarna zouden de gezamenlijke deelhebbers worden opgeroepen
tot het aanhooren der rekening en verantwoording en van een rapport
over den staat der Bank. Op deze vergadering zou verder het dividend
worden bekend gemaakt en overgegaan tot de keuze van commissarissen.
Bovendien zouden deelhebbers moeten worden opgeroepen om te be-
slissen over eventueele kapitaals-uitbreiding, en over het al- of niet ver-
zoeken van octrooi-verienging, wanneer het eerste octrooi na 25 jaar

-ocr page 226-

ZOU zijn afgeloopen. Aan commissarissen was de bevoegdheid deze alge-
meene vergaderingen ook om andere redenen te beleggen.
Gedurende de eerste drie jaren van het bestaan der Bank zou het
Staatsbewind, bij wijze van voorschot, verstrekken hetgeen te weinig
mocht worden verdiend om jaarlijks 5 % over het ingelegde kapitaal uit te
keeren. Het Staatsbewind zou echter steeds controle mogen uitoefenen,
zoodra het dit noodig achtte.

Den 21®quot; Mei 1802 werd dit voorstel bij het Wetgevend Lichaam
ingediend. Ware het aangenomen, dan zou de Bank reeds den i®quot; Juli
d. a.
V. in werking zijn getreden. Den 25=quot; Mei werd het echter in handen
gesteld van een commissie om rapport. Eerst den 29®° Juli 1803 verscheen
dit rapport in afwijzenden zin, waarna het Wetgevend Lichaam het voor-
stel afsloeg.

Associatie Cassa 1806.nbsp;□nbsp;□nbsp;a

Den 10®quot; Maart 1806 werd deze compagnie te Amsterdam opgericht
onder directie van Bartholomeus van der Hoolck Broes en Jacob van Geuns
bijgestaan door een drietal commissarissen. Het doel der vereeniging werd
omschreven als: het ontvangen en uitbetalen van gelden voor anderen;
het nemen van wisselbrieven in disconto; het beleggen van gelden op
beleening van roerende goederen, effecten en wissels ; de handel in
specie en wisselbankgeld. Het kapitaal bestond uit 500 aandeelen van
2000 gld., waarop de helft werd gefourneerd. De jaarlijksche balans
wordt alleen aan commissarissen voorgelegd, die directeuren namens
aandeelhouders dechargeeren. Aandeelhouders kunnen kennis nemen van
den stand van zaken door inzage van een staat, die jaarlijks gedurende
twee maanden voor hen ter visie ligt. Over het kapitaal wordt een
vaste rente van 5 % \'sjaars uitgekeerd, terwijl van de meerdere winst
extra-uitdeelingen, elk van minstens 10 %, kunnen worden gedaan naar
goedvinden van het bestuur. De vereeniging loopt bij termijnen van
25 jaar; de aandeelhouders beshssen telkenmale over voortzetting ge-
durende een gelijk aantal jaren.

De Associatie Cassa oefent tot op het oogenblik haar bedrijf uit op

-ocr page 227-

de oude statuten, slechts in enkele punten bij besluit van aandeel-
houders aangevuld. Haar zetel is: Heerengracht 179 Amsterdam, Aan
de welwillendheid harer tegenwoordige directeuren de heeren J. A. van
Heteren, Jers. Gebhard en Mr. D. J, H. Haakman danken wij deze mede-
deelingen.

Compagnie van speculatie en handel in effecten 1808. d d
Op het Amsterdamsch Archief i) vindt men een prospectus, gedagtee-
kend te Amsterdam den 25®quot; Februari 1808, waarin de voorwaarden
zijn vermeld waarop aldaar tegen i Maart d. a. v. in werking treden
zou een »Compagnie van speculatie en handel in fondsen en effectenquot;
— onder directie van Abraham Voombergh. Het kapitaal zou hoog-
stens tot twee milHoen mogen stijgen en verdeeld zijn in aandeelen van
duizend gulden, vol te storten. Geen aandeelhouder zou boven het
bedrag van zijn actiën aansprakelijk zijn. Zoodra de
aandeelen waren
volstort, zouden bewijzen daarvan op nummer en
in blanco, worden uit-
uitgegeven, voorzien van 25 »coupons van interessenquot;. De directeur
werd bijgestaan door twee commissarissen; ieder bestuurslid moest voor
zijn rekening 25
^aandeelen deponeeren onder bewaaring van gezamenlijk
■»bestuur\'.
Viel door overlijden of afstand een der bestuurszetels open,
dan zouden binnen zes weken
»geïnteresseerden worden geconvoceerd bij
igt;advertentie in de nieuws-papieren \',
om uit een nominatie van drie per-
sonen, door het bestuur voor te dragen, een nieuwen bestuurder te
verkiezen bij meerderheid van stemmen — ieder aandeel voor een stem
gerekend. Het bestuur kon dergelijke algemeene vergaderingen ook om
andere redenen bijeen roepen. Iedere veertien dagen zouden er bijeen-
komsten van directeur en commissarissen zijn, alwaar door den eerste
verslag moest worden uitgebracht. Het bestuur mocht de aandeelen
der Compagnie inkoopen. De balans moest worden goedgekeurd door
commissarissen ; voor geïnteresseerden zou men jaarlijks in de maand
Maart op het kantoor der vennootschap ter visie leggen een »extract

i) Portefeuille »Bankwezenquot;.

-ocr page 228-

»van afgesloten balancequot;. Om de drie jaar mochten deelhebbers die
25 actiën toonden de formeele balans over het afgeloopen tijdvak zien.
Van de zuivere winst kregen jaarlijks eerst de deelhebbers 5 % over het
gefourneerd kapitaal uitgekeerd. Wat er dan overbleef zou voor een
derde deel op een
gt;rekening van reservequot; komen, het tweede derde
deel aan deelhebbers worden uitgekeerd, de rest aan het bestuur worden •
toegedeeld.

Op deze voorwaarden zou de compagnie voor 25 jaren worden aangegaan ;
daarna, of wanneer tusschentijds het bestuur reden mocht hebben op
dissolutie aan te dringen, zou een algemeene vergadering over al- of
niet voortzetting beslissen.

Maatschappij tot bevordering van bijenteelt 1808. □ □
Nog berust op het Archief voornoemd i) een plan tot oprichting eener
»Amsterdamsche Maatschappij tot bevordering van Bijenteeltquot; uit het
jaar 1808. De gewichtige opzet van dit actiën-compagnie-tje zou bijna
aan een grappige parodie doen denken. Men oordeele. Het kapitaal zal
bestaan uit 50 aandeelen van 50 gulden, vol te storten. Geen deelhebber
zal voor meer dan het bedrag van zijn aandeel aansprakelijk zijn. Naar
verkiezing zullen aan geïnteresseerden actiën-op-naam of actiën-aan-
toonder worden uitgereikt. Door een algemeene vergadering van deel-
hebbers moet een bestuur gekozen worden van... vier commissarissen,
waaronder president en secretaris. Iedere actie zal een stem uitbrengen;
geen vergadering is geldig, waar niet een vierde van het fonds ver-
tegenwoordigd wordt. Tot behartiging van de belangen der Maatschappij
stellen Commissarissen »bijenmannenquot; op de Veluwsche heiden aan en
bevelen dezen »te volgen de manier in de bekroonde verhandelingen
»aangeprezenquot;, met een instructie, die in een algemeene vergadering
moet zijn goedgekeurd 1 Bij alle »buitengewone voorvallenquot; worden
deelhebbers bijeengeroepen, en zullen op dergelijke, veertien dagen te
voren aangekondigde, vergaderingen geen punten mogen behandeld

-ocr page 229-

worden, dan die op de »beschrijvingsbrievenquot; voorkomen. Op verzoek
van drie deelhebbers moet een »extraordinaire vergaderingquot; worden
belegd op de manier als voren. Van de genomen besluiten zullen ge-
drukte exemplaren voor ieder aandeel worden uitgereikt. Jaarlijks zal
vanaf
15 Februari tot aan de jaarvergadering in het begin van Maart
de balans met alle bescheiden worden ter visie gelegd. De jaarver-
gadering zal weer vier weken te voren moeten zijn aangekondigd etc.
Zoodra de winst
10 % van het kapitaal beloopt, zal 4 % worden uit-
gekeerd aan deelhebbers, 6 % gestort in een
Cas de Reserve.
Na een menigte dergelijke bepalingen, die tot in de kleinste bijzonder-
heden afdalen, wordt aan de algemeene vergadering het recht gegeven....
de directie te ontslaan, zoo zij tegen de voorgaande artikelen durfde
handelen. Voor zes jaar werd de vereeniging opgericht; daarna zou
de vergadering verder beslissen.

Is het plan dezer burgerlijke aandeelen-maatschappij met ernstige be-
doelingen of wel op een vroolijk oogenblik ineengezet -- in ieder geval
is het ons een waardevol gegeven voor de gratie-volle gemakkelijkheid,
waarmee men in dien, tijd bij ons ten lande de onderneming wist te
organiseeren in den meest modernen vorm der actiën-compagnie.

Negotiatiën.nbsp;onbsp;nnbsp;a

Ten slotte vragen wij de aandacht voor een laatste groep van actiën-
formaties : die, welke onder merkbaren invloed staan der zgn.
negotiatiën,
ja zelfs, zooals wij zullen zien, een enkele keer dien titel dragen. Hoe-
zeer deze associaties nog uit de laatste helft der achttiende eeuw da-
teeren, meenden wij voor haar behandeling de boven beschreven reeksen
van regelmatige actiën-compagnieën niet te mogen onderbreken. Wij
zullen zien, van welke verdienste deze groep geweest is voor de ver-
breiding van het toonder-aandeel, dat wij hierboven in de laatste jaren
van het tijdvak zoo plotseling hebben aangetroffen.
In het algemeen kan men het ter sprake gekomen begrip
negotiatie
omschrijven als: het geld-opnemen op groote schaal bij verschillende per-
sonen op gelijke voorwaarden. In de zeventiende eeuw treft men ten

-ocr page 230-

onzent onder dien naam vooral de geld-opnemingen ten behoeve van het
publiek gezag -- niet alleen die, welke bij wijze van obligatie-leening,
maar ook welke op lijfrenten werden uitgeschreven. Zoo bloeide o. a. een
bijzonder omvangrijke practijk van »negotiatiënquot; op, toen in 1670 de
stad Kampen met groot succes begonnen was, naar het Italiaansche voor-
beeld haar crediteuren te organiseeren in tontine-klassen, aan welke de
stad de verschuldigde lijfrenten uitkeerde
i). Hoe interessant intusschen
deze personenverzekeringen zijn, wij constateeren haar slechts, om aan
te geven, hoe ruim het begrip negotiatie reeds was in de 17e eeuw.
Van direct belang zijn ons eerst de obligatie-leeningen, welke onder dien
naam sedert 1753 ten bate der West-Indische plantages voorkomen.
De eerste dezer negotiatiën werd in 1753 door den Amsterdamschen
bankier Willem Gideon Deutz aangegaan »ten behoeven van de planters
»in de colonic van Surinamen, tot herstelling van het geknakte credit
»aldaarquot;, De voorwaarden, waarop zij in werking trad, waren de vol-
gende 2). In het geheel zou een fonds van een millioen gld. worden
bijeengebracht in handen van gemelden Deutz als directeur, die voor de
gestorte bedragen »aandeelenquot; in de negotiatie uitgaf. Met deze gelden
moest Deutz tegen 6 % hypotheken sluiten op de Surinaamsche plan-
tages, hoogstens tot een bedrag van Vs harer geschatte waarden. Tot
zekerheid der rentebetalingen moesten de planters hun producten aan
den directeur consigneeren, die ze verkocht en de opbrengst later ver-
rekende. Geldschieters verbonden zich, hun kapitaal gedurende twintig
jaren niet op te vragen, mits de planters steeds de renten betaalden en
bovendien na 10 jaar elk jaar een aflo.ssing van 10 %. De directeur
berekende den planters zeker percentage voor den verkoop der producten
en voor de negotiatie van de penningen. Zoodra de leening was vol-
teekend, zouden de geldschieters drie personen kiezen, aan wie de
directeur jaarlijks rekening en verantwoording moest afleggen.

i) Zie o. a. pamfletten Kon. Bibl catal. Knuttel nn. (6630J, 9842 vlg, 9848, 9898 tot
9901, 12625. — 2) Volledig afgedrukt bij W. W. van der Meulen, West-Indische
Plantage-Ieemngen. Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap
dl.
25 (1904), blz. 523.^.nbsp;^

-ocr page 231-

Na 1765 ontstonden te Amsterdam een aantal dergelijke organisaties
ook ten bate van Essequebo en Demerary, ja zelfs van de plantages
op de
Deensch-Amerikaansche eilanden. Dr. W. W. van der Meulen,
onze meest deskundige bewerker van dit onderwerp, meldt dat hem het
bestaan van ongeveer honderd plantage-leeningen bekend is i). Verge-
lijkt men de door dezen geleerde gegeven beschrijvingen harer voor-
waarden, dan blijft er geen twijfel over, of men heeft
deze »aandeelen-
maatschappijenquot; 2) te beschouwen als wat men tegenwoordig noemen
zou : vereenigingen van obligatie-houders.

De aandeelen waren in het algemeen looo gld. groot en moesten 6%
rente geven. De aandeelbewijzen — aan het Utrechtsch Historisch Ge-
nootschap afgestaan voor zoover zij in het bezit van
Van der Meulen
waren, — bestaan uit quitanties door de respectieve directeuren geteekend
en gesteld aan den voet van een opsomming der voorwaarden, waarop
de negotiatie was georganiseerd. Deze bewijzen zijn steeds genummerd,
en voor zoover zij den naam van den geldschieter vermelden, zijn zij toch
daarom niet als naam-aandeelen te beschouwen, omdat geen transport of
andere acte voor haar geldige overdracht werd geëischt 3). Bevreemden
kan het allerminst een dergelijken obligatie-vorm aan te treffen, daar wij
zagen, dat onze Oost-Indische Compagnie reeds vóór 1622 obligaties
uitgaf met de onvolkomen toonder-clausule. — Verder is de organisatie
dezer obligatie-leeningen als die, welke wij beschreven bij het fonds-
Deutz. De jaariijksche rekening moet door den directeur steeds aan een
aantal commissarissen worden voorgelegd. De betaling der rente aan
geldschieters, wordt óf op de aandeelbewijzen afgeteekend óf geschiedt
tegen intrekking van bij het aandeel gevoegde coupons
4).
Het hooge interest-percentage, dat de negotiatiën beloofden, maakte deze
beleggingswijze tot een der meest geliefde bij het publiek, en verschafte
den plantage-houders de gelegenheid, meer geld op te nemen dan voor

I) T. a. p. blz. 505. - 2) T. a. p. blz. 511. - 3) Zie ^en dergelijke gewlgtrek-
king in het vonnis der
Arrondisseminls-Rechtbanh \'s Gravmhage 25 Met 1875. W. Jbigt;2.
— 4) van der Meulen t. a. p. blz. 533.

-ocr page 232-

hun activiteit bevorderlijk bleek. Reeds De Kooiman i) jammerde in 1773
over de roekeloosheid, waarmede men hier ten lande geld verstrekte, en
over de uitspattingen, waaraan zich ginds de planters overgaven. De
vierde Engelsche oorlog, die den kolonialen uitvoer belette, was niet
bevorderlijk voor de, toch reeds minder geregelde, betaling der bedon-
gen renten. Verschillende negotiatiën zagen zich daarom, wilden zij de
voorgeschoten penningen niet verliezen, wel gedwongen de plantages,
waarop hun hypotheken rustten, te executeeren en voor eigen rekening
in te koopen. Op deze wijze ontstonden de Surinaamsche Plantage-
Societeiten.

Surinaamsche Plantage-Societeiten. □nbsp;□nbsp;□

Het is duidelijk dat, zoodra de gemeenschappelijke eigendom in de plaats
treedt van het hypotheekrecht, en de vroegere vaste rente vervangen
wordt door een wisselvallig dividend, van negotiatie in den zin van
leening geen sprake meer kan zijn. In de door Van der Meulen be-
schreven »actens van aandeelquot;, voor zoover uitgegeven sedert het jaar
1790, ziet men deze gereorganiseerde ondernemingen dan ook aan-
geduid als »societeitenquot;, niet meer als »negotiatiënquot; der verschillende
plantages 2). Evenwel, het oogenblik waarop de »negotiatiequot; in »socie-
»teitquot; overging is lang niet altijd scherp aan te geven. Zoo werd in 1772
door Theodore Passalaigue en Zoon een negotiatie opgericht van 370.000
gld. In 1774 werd de directie dezer leening gemachtigd om aan te koo-
pen 1/4 in de plantage Egmond; in 1778 de plantage Beekenhorst en
een tweede vierde-part in de plantage Egmond; in 1785 het overige
gedeelte in deze laatste plantage; zoodat de oorspronkelijke negotiatie
o.a. in 1791 aandeelen uitgaf als
SociETEiT DER plantagiÊn Beeken-
HORST
en Egmond, onder directie van het Amsterdamsche handelshuis
Dirk Luden 3).

I) Dl iv (1773), blz. 113 vlg; dl. v (1775), blz. 185 vlg. - 2) van der MeULEN
houdt deze groepen met scherp uiteen. Hoewel t. a. p. blz. 518 opmerkend, dat
na den mkoop der plantages »de obligaties feitelijk veranderd worden in aandeelen
»eener cultuur-ondernemmgquot;, noemt hij op blz.
567 de gereorganiseerde »Societeit
«der plantagie Twistrustquot; eene negotiatie en betitelt haar aandeelhouders als »be-
»langhebbenden van de nieuwe hypotheekquot;. —
3) Van der Meulen t. a. p. blz. 569.

-ocr page 233-

In het jaar 1785 kocht een andere negotiatie de haar verhypothekeerde
plantage hofwijk bij executie in ; onder directie van François Taijspil
Jansz. gaf zij o. a. in 1790 uit: een »acte van aandeel van % part in
»de eigendom der plantagie Hofwijkquot; i).

De Societeit der plantagie Twistrüst, die o. a. in 1790 aandeelen
uitgaf 2), bestond uit 171 aandeelen van 1000 gld., en werd bestuurd
door\'Dirk Luden of diens »Huis van negotie in der tijdquot;. Zij was ont-
staan, doordat een vroegere negotiatie de haar verpande plantage dd.
21 Juli 1788 had aangekocht.nbsp;\'

De Societeit van eigendom der plantagièn Lunenburg en Ma-
riënburg
was ontstaan uit een, anno 1770 op deze plantages aangegane,
negotiatie groot 160.000 gld. Door 136 aandeelhouders in deze leening
was, wegens de »siegte situatiequot; van den debiteur, diens bezitting inge-
kocht voor 130.000 gld. Bekend is 3) een »acte van aandeel voor Viss
»partquot;, die de Societeit in 1797 uitgaf onder directie van Petrus Johannes
van Enschedé en Anna Margaretha Strick, weduwe van Lambert Wijk
Jr., een vroegeren directeur der negotiatie.

Verder vindt men nog vermeld 4) een aandeelbewijs, in 1794 afgegeven
door de
societeit van eigendom der plantagie twijffelachtig,
welker kapitaal, gevormd uit 233 aandeelen van 1000 gld., destijds onder
directie stond van Marcus van Arp en Co. te Amsterdam.
Ten slotte een acte van aandeel, anno 1791 afgegeven door de
socie-
teit der plantagie Bruinsburg,
welke een kapitaal noemt van 250
aandeelen à 1000 gld., en ontstaan was uit een negotiatie van hetzelfde
bedrag, in 1775 georganiseerd. Directeur der Societeit was wederom Dirk
Luden of diens »Huis van negotie in der tijdquot; 5).

Welk een principieel verschil er tusschen deze societeiten en de vroegere
negotiatiën bestaat, men kan zich denken dat de aandeelhouders practisch
niet veel bemerkt hebben van hun bevordering van geldschieters tot mede-
eigenaars. Want als men overweegt, dat juist het feit dat de vroegere zgn.
vaste renten zoo onvast betaald werden, aanleiding gaf tot de executie der

i) T. a. p. blz. 568. — 2) T. a. p. blz. 566. — 3) T. a. p. blz. 578. -- 4) T. a. p,
blz. 576. — 5) T. a. p, blz. 572.

-ocr page 234-

plantages, dan begrijpt men hoe weinig practische beteekenis is te
hechten aan de tegenstelling: vaste rente — wisselend dividend. On-
derzoekt men de inwendige organisatie der societeiten, dan l) vindt men
-- hetgeen te verwachten valt — dat zij ook dienaangaande in hoofd-
zaak op de negotiatiën gelijken.

De aandeelbewijzen bestaan weer uit quitantiën, gesteld aan den voet
van de »conditiënquot; der societeit; zij zijn wederom genummerd en zonder
eenige belemmering transportabel. De societeiten worden geadministreerd
door een of meerdere directeuren, en gecontroleerd door twee of meer-
dere commissarissen. Jaarlijks doet de directeur rekening en verantwoor-
ding aan commissarissen (plantage Beekenhorst). Door het gezamenlijke
bestuur wordt dan de uitkeering vastgesteld »naar den aart en toedragt der
»zaakenquot; (Twistrust) ; soms wordt reeds te voren een maximum uitkeering
vastgesteld
(6% over het kapitaal, plantage Lunenburg). Ingeval er meer
geld in kas is dan voor redelijke uitdeeling noodig, zullen zooveel aan-
deelen worden »uitgeloot en afgelost of tegens prijs-courant ingekogt
»en gemortificeerdquot; als het bestuur gewenscht acht (Twistrust). Aan de
uitgelote aandeelen wordt soms een over-premie toegekend (Twijffelachtig,
Lunenburg). De uitloting aan aandeelhouders bekend gemaakt in »drie
»voorloopige advertentiën bij de couranten deeser stad te doenquot; (Beeken-
horst etc.). Van het vereenigingsverband bemerkt men meer dan bij de
vroegere negotiatiën, want in extraordinaire zaken zal een vergadering
worden belegd van aandeelhouders, bijeengeroepen bij »drie advertentiënquot;
als boven. De meerderheid van stemmen — ieder aandeel voor een stem
gerekend — zal daar de minderheid binden (Twistrust, Beekenhorst). Van
eenige der societeiten werd bepaald, dat zij zouden voortbestaan zoolang
directeur en commissarissen de plantages »vruchtgeevende effectenquot; zou-
den achten; deed zich echter een gunstige gelegenheid voor, zoo mocht
het bestuur tot verkoop overgaan, en moest dan de opbrengst ponds-
ponds-gewijze uitkeeren aan de aandeelhouders, wederom bij advertentie
opgeroepen (Twistrust, Beekenhorst). Directeuren genoten gewone pro-
visiën voor verkoop, levering en assuranties.

-ocr page 235-

In deze plantage-societeiten vinden wij dus een geheel eigenaardige
groep van actiën-compagnieën. Ontstaan uit de negotiatiën, behielden zij
de structuur daarvan gelijk zij ook overigens in het practisch leven moeie-
lijk van haar te onderscheiden waren. Het meeste belang voor onze
beschouwingen hebben deze
negotiatie-societeiten, omdat zij het feitelijke
toonder-aandeel
in de practijk verbreidden.

Negotiatie »Land is zeekere Bezittingquot; 1782. □ □ o
Onder dezen titel, die ons na het voorgaande niet bijzonder kan bevreem-
den, hebben wij een laatste associatie te vermelden, in meer dan één
opzicht belangrijk. Het voortbestaan van bedoelde vereeniging tot op
dezen dag, gevoegd bij de verschillende meeningen, die sedert de op-
richting over haar juridische qualificatie zijn uitgesproken, geeft ons aan-
leiding haar structuur uitvoeriger weer te geven. Voor alleszins vol-
ledige inlichtingen omtrent dit unicum in ons vereenigingswezen danken
wij de vriendelijke welwillendheid van den, ook in de kringen der histo-
rici welbekenden, heer D. F. Scheurleer te \'s Gravenhage, commissaris
der Negotiatie, die ons ook in de gelegenheid stelde, afschrift van de
omvangrijke oprichtingsconditiën te nemen.

Onder den volledigen titel: »Negotiatie onder de benaming Land is
^zeekere Bezitting
opgerigt in \'s Gravenhaage in den jaare 1782quot; werd
in genoemd jaar voor een ieder de gelegenheid opengesteld, in te
teekenen voor »een capitaale somma van 50O
.ooo gld. bij aandeelen
»ieder ter somma van duizend guldensquot;, welk fonds moest dienen »om
»daarvoor aan te koopen landerijen, geleegen in de provincie van
»Holland onder Blijswijk en Hillegersbergquot; (artt. i, 2).
De verworven landerijen zouden slechts mogen worden verhuurd, of in
afwachting daarvan door de Negotiatie in eigen beheer worden bebouwd
en beteeld, en dadelijk na aankoop der vaste goederen moest ter secreta-
rieën der plaatsen, al waar deze gelegen, worden aangeteekend »dat de-
»zelven nimmer kunnen worden verkogt, veralieneerd, belast of bezwaard,
»tenzij bij de finaale dissolutie van voorschreven Negotiatiequot; (art. 3).
In het jaar 1790 zou de inschrijving van het kapitaal, volteekend of

-ocr page 236-

niet, worden gesloten (art. 5). »De deelnemingen (zouden) kunnen ge-
»schieden door de onderteekeninge van de origineele acte deezer Nego-
»tiatiequot; (art. 6). De »houdersquot; van de aandeelen zouden een evenredig
aandeel hebben in de verworven goederen (art. 4). De aandeelbewijzen
moesten genummerd worden van 1 tot 5oo, en door den »directeur-en-
»administrateurquot; der Negotiatie worden geteekend, onder contrasigne
»van den Heere Secretaris van het Collegie van de Ed. Mog. Heeren
»Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westvriesland\'\'
(art. 8). De storting zou binnen een maand geschieden »De aandeelen
»(zouden) ten allen tijde vrij en onbelemmerd, na welgevallen der respective
»geïnteresseerdens mogen worden verkogt en veralieneerdquot; (art. 9).
Het alleen-bestuur werd opgedragen aan mr. Jacob van Vreedenburgh
die den titel voeren zou van »administrateur en directeurquot;, en als zoo-
danig op iedere 100.000 gld. kapitaal voor 5 aandeelen moest zijn ge-
ïnteresseerd. Op welke aandeelen door den Secretaris van Gecommit-
teerde Raden voornoemd zou worden aangeteekend, dat zij gedurende de
jaren, waarin de directeur zijn functie bekleedde, niet mochten worden
»verkogt, veralieneerd etc:\\ maar tot borgtocht voor de goede admi-
nistratie moesten strekken (artt. 15, 24). De directeur werd
tam ad lites
quam ad negotia
gemachtigd alle handelingen in naam van geïnteres-
seerden te verrichten, en zou buiten kosten der Negotiatie een mede-
geïnteresseerde moeten assumeeren als »tweeden directeur en admini-
»strateurquot;, dien hij evenwel steeds mocht ontslaan en vervangen door een
ander (art. 13). Voor zijn moeite tot het oprichten der Negotiatie, het
aankoopen der landerijen etc. zou de directeur bij den aanvang 2% der
»genegotieerdequot; en ontvangen kapitalen mogen behouden. Voor admi-
nistratie- en reiskosten, vacatiën, loon der huurgaarders etc. zou de
directeur jaarlijks »twee stuivers per gulden rantsoenquot; genieten over
de »eensgeld bedongen huurpenningenquot;, en eenzelfde percentage van
de door hem verkochte producten (art. 14).

De directeur zou steeds in den Haag kantoor houden en op den laatsten
Woensdag van elke maand (Juni en Juli uitgezonderd) »des \'s morgens
»van 9 tot 12 uurenquot; den aandeelhouders moeten toestaan, aldaar

-ocr page 237-

»behoorlijke ouvertures van alles, deeze Negotiatie concerneerende, te
»neemenquot; (art. 17).

Nadat een conceptbalans gedurende 8 dagen te zijnen kantore ter visie
had gelegen, zou de directeur jaarlijks op den i®quot; Maandag in de maand
Juli »in een der vertrekken van het meergemelde Collegie van Heeren
»Gecommitteerde Radenquot; aan de aanwezige aandeelhouders, voor 25
aandeelen of meer geïnteresseerd, rekening en verantwoording van zijn
beheer afleggen »met exhibitie van alle boeken, brieven, chartres en
»papieren daartoe behoorendequot; (artt. 18, 19). Ieder jaar moest den
»houders der aandeelenquot; 3V2 % over hun gefourneerd kapitaal worden
uitgekeerd (art. 10). Voor hetgeen er overbleef zou men »coupons de
»faveur maaken van 20 gld. elk, en dezelve zoo verre dat strekken zal
»uitdeelen aan elk aandeel, beginnende met n®. l en aldus voortgaande
»tot den laatste nommer en vervolgens wederom beginnende met nquot; iquot;.
Verder zou een
Cas de Reserve worden gevormd tot een bedrag van 3V2 %
over het gefourneerde kapitaal, »zullende de administrateur niet meerder
»in Cas mogen houdenquot; (art. 11).

De directeur zou onafzetbaar zijn, en het recht hebben zijn opvolger te
benoemen. Viel de bestuurszetel zonder dergelijke voorziening open, dan
moesten de geïnteresseerden door den tweeden directeur »bij de cou-
»ranten of anderszints behoorlijk geadverteerd wordenquot; om binnen een
maand, maar nooit vóór 14 dagen sinds den oproep, te vergaderen en
bij meerderheid van stemmen — elk aandeel voor een stem gerekend —
een nieuwen directeur aan te stellen (art. 20). Een dergelijke vergadering
kon door den directeur bijeengeroepen worden, wanneer »nodig geoordeeld
»mogte wordenquot; de conditiën der Negotiatie te veranderen (art. 21).
Geschillen tusschen directeur en geïnteresseerden zouden buiten proces
door Gecommitteerde Raden moeten worden uitgemaakt (art. 22). De
Negotiatie zou ten slotte »altoos moeten stand houden, ten waare den
»administrateur om billijken reedenen anders noodig oordeeldequot;, in
welk laatste geval de gezamenlijke geïnteresseerden ten minste een maand
te voren moesten worden geconvoceerd, om over de al- of niet voort-
zetting te beslissen (art. 23).

-ocr page 238-

Geconstrueerd naar deze oorspronkelijke statuten, — slechts op punten,
voor ons van ondergeschikt belang, gevi^ijzigd door deelhebbers in hun
vergadering van 16 JuU 1830 — treedt de vereeniging nog tegenwoordig
op als: Negotiatie »Land is zeekere Bezittingquot; i). Hoe is zij juridisch
te qualificeeren ?

Als negotiatie in den zin van vereeniging van obligatie-houders ? Dit werd
van de zijde der directie anno 187$ aangevoerd in een, haar door een
der aandeelhouders aangedaan, proces tot ontbinding der associatie 2).
Men behoeft de conditiën van oprichting niet eens met bijzondere
aandacht te beschouwen, om de onjuistheid dezer constructie in te zien.
Wij noemen slechts de bepaling, dat dequot; houders der aandeelen een
evenredig »aandeel hebben in alle de goederen welke uit de gene-
»gotieerde penningen zullen worden aangekogt en verkreegenquot; (art. 4).
Verder deze, dat, met uitzondering van de penningen terzijde te leggen
voor de^-reservekas, alle netto-winst aan aandeelhouders moet worden
uitgekeerd (art. 11). Aan een
leening valt dan ook naar onze meening
geen oogenblik te denken.

Moet men dan, overeenkomstig de beslissingen van de Haagsche Recht-
bank en het Haagsche Hof in het proces voornoemd, deze Negotiatie
beschouwen als een
maatschap? 3). Ook deze qualificatie is, voor zoover
wij inzien, minder juist. Waar berust immers de aansprakelijkheid bij deze
vereeniging ? Als in de normale maatschap bij dengene, die de betref-
fende rechtshandelingen verricht, in casu bij den directeur der Negotiatie
in privé ? Ter beantwoording van deze vraag herinneren wij, hoe in de
zeventiende-eeuwsche actiën-compagnieën de practijk naar voren was
gedrongen : »dat men geen bewinthebbers, hare persoon ofte goederen
»sal mogen belasten
etc.quot;, — en hoe, hiermee in aansluiting, de toen-
malige juristen eenstemmig verklaarden, dat naar het nieuwere recht
factoors of bewindhebbers, in kwaliteit handelend, niet konden worden

I) De directie berust bij Jhr. Dr , C. G. W. F. van Vredenburch. De administratie
wordt echter gevoerd door den tweeden directeur, notaris J. H. Schuurman te Rijs-
wijk. — 2)
Rb. Den Haag 2S Mei 187$. W. 3882 ; Hof Den Haag 2gMeii8\'j6, W.3g85-
H. R. 22 Dec. 1876, W. 4068.
— 3) De H. R. oordeelde\' dat tegen deze beslissing
het cassatie-middel niet was ingesteld.

-ocr page 239-

uitgewonnen dan in de goederen, die zij onder zich hadden van hun
principalen i). Nu vindt men in de conditiën van »Land is zeekere Be-
»zittingquot; de positie van den directeur doorloopend als die van lasthebber
aangeduid : hij wordt o. m. »gequalificeert de gezamenlijke eigenaaren
»te representeeren tam ad lites quam ad negotiaquot; (art,
13), zijn functie
wordt aangeduid als »commissiequot; (eod.) etc. ; bovendien blijkt ook aan
derden deze verhouding duidelijk, doordat alle aankoop en verhuring
van landerijen onder vermelding van den naam der Negotiatie moet
geschieden (art.
2). Derhalve was de handelende persoon in deze Nego-
tiatie, reeds naar het oud-vaderiandsche recht, met zijn vermogen niet
aansprakelijk, en dus de normale maatschaps-functie uitgesloten.
Maar men kan het betoog nog verder voortzetten. Volgens de gemelde
conditiën verbindt de directeur de gezamenlijke vennooten : de Negotiatie
is dus een
extern-werkende vereeniging. Neemt men nu al aan — hetgeen
wij ontkennen —- dat men binnen de grenzen van het maatschaps-begrip
blijft, wanneer de vennooten bij een algemeene beheers-opdracht de
interne functie hunner vereeniging veranderen in een externe, — dan
nog kan men met dit uitgerekte begrip de Negotiatie niet omspannen.
Want de vaste practijk van beperkte aansprakelijkheid, die wij bij alle
actiën-compagnieën troffen, ging bij deze Negotiatie, welker aandeelen,
vrij verhandelbaar, feitelijk toonder-actiën waren
2), zeker niet verloren.
En hoe men ook plukke en trekke aan de
maatschap, de beperkte
aansprakelijkheid treedt daar wel nooit naar voren.

Wij meenen dus, dat »maatschapquot; een slechte qualificatie is voor onze
Negotiatie, en annexeeren haar bij onze reeks van actiën-compagnieën.
Wil men haar een titel toekennen in overeenstemming met het heden-
daagsche recht, dan zou zij het dichtst te plaatsen zijn bij de
burgerlijke
aandeelen-maatschappy. Wel oordeelde de Haagsche Rechtbank het
denkbeeld van een, hier te vinden, zedelijk lichaam uitgesloten, omdat
de deelhebbers in de Negotiatie ieder voor zijn aandeel eigenaren der
goederen worden geheeten. Deze tegenwerping moge den negentiende-

I) Hoofdstuk n, blz. 55.-2) Rh. den Haag sS Mei 1S7S, W. 3882.

-ocr page 240-

eeuwschen dialecticus eeren, in de achttiende eeuw werd, zooals wij
zagen, de tegenstelling tusschen individueelen mede-eigendom en collec-
tieven eigendom nergens scherp gesteld. De
beperking der aansprake-
lijkheid wordt als kenmerk der actiën-compagnie steeds weer herhaald ;
maar naast elkander vindt men actiën-compagniën, waar deze aanspra-
kelijkheid als een collectieve of als een individueele is geconstrueerd i) —
een tegenstelling, te minder in het oog gehouden, omdat zij practisch
zonder belang was. Ook de overweging van het Hof, dat casu de toe-
stemming van de overheid ontbrak, benoodigd voor de oprichting van
een rechtspersoon, is niet zoo zwaar te achten. Want met de reeks van
assurantie-compagnieën sedert 1770 was een vaste practijk ontstaan
van associaties, welke buiten eenige inmenging van de overheid zich geheel
ƒ als rechtspersoon gedroegen.

Zoeken wij ten slotte de nieuw-gevonden actiën-compagnie in te deelen
bij een der beschreven groepen, dan wijst haar naam reeds in de richting
der negotiatie-societeiten. Het aandeelbewijs, dat wij van deze Negotiatie
onder oogen hadden, bevestigt deze meening. Het is gesteld aan den
voet der conditiën en bestaat uit een genummerde quitantie, die den
naam vermeldt van dengene door wien de storting is geschied. De vrije
overdraagbaarheid maakt het echter tot een feitelijk toonder-aandeel 2)
naar het type, bij de negotiatiën aangetroffen. In dit opzicht blijkt dus
de naam dezer interessante vereeniging destijds haar karakter te hebben
aangeduid.

Na dit alles zal het duidelijk zijn, dat aan de negotiatie-practijk uit de
18« eeuw de voorbereiding valt te danken van het volkomen toonder-
aandeel, dat wij in de beschreven compagnieën uit het begin der 19« eeuw
schijnbaar zoo plotseling zagen naar voren treden.

dLI^\'iyïs^rh\'i^T?nbsp;207) en de Mij. tot Handel in vastegoe-

.ï. i!?» ^ /nbsp;sterk treedt bij de Plantage-Societeiten de indivi-

Srlnbsp;- 2) Zio besliste fok Rö. Tn Haag ^Mn

Ilgt;75, l\\. 3SS2, in dezen bevestigd door het Haagsche Hof,

-ocr page 241-

Herinneren wij ons nu de vormperfectie, die in 1808 o. a. door de
»Maatschappij tot bijenteeltquot; en de »Compagnie van fondsenhandelquot; was
bereikt, dan achten wij de volgende conclusie niet geheel ongegrond.
Wanneer in het jaar 1811 de vrije vaderlandsche rechtsontwikkeling
wordt afgesloten door de invoering van den Franschen Code, dan heeft
zich, onder invloed van verschillende nawijsbare factoren, in ons land
reeds een actiën-compagnie ontwikkeld, welke tot in haar geringste
zijbelijningen de structuur vertoont der moderne naamlooze vennootschap.
De bepaalde duur, het commissariaat, het reservefonds, de vaste renten,
kortom alle materieele elementen welke men in ons Wetboek van
Koophandel aantreft, vindt men in onze vaderlandsche practijk omstreeks
1811 ontwikkeld. Alleen door aan te nemen, dat door onzen wetgever
op deze practijk werd voortgebouwd, kan men verklaren, dat in onze
wetgeving aangaande de naamlooze vennootschap zoo talrijke bepalingen
worden aangetroffen, welker voorbeeld men tevergeefs zoekt in den
oorspronkelijken Code de Commerce.

□nbsp;.nbsp;□nbsp;d

Rechtvaardigt onze arbeid voldoende de meening, dat de naamlooze
vennootschap zich in ons vaderland geleidelijk en vrijwel onafhankelijk
heeft ontwikkeld? Mocht men deze conclusie in haar algemeenheid nog
voorbarig achten, — niet ontkennen zal men, dat de Regeering in 1834
een vreemde vergissing beging door vol te houden, dat de naamlooze
vennootschap voor de invoering der Fransche codificatie in ons land
onbekend was. De
historische argumentatie, waarmee destijds de opname
van het vereischte der koninklijke bewilliging in art. 36 van ons Wetboek
van Koophandel werd bepleit, is zonder twijfel onhoudbaar.

Einde.

-ocr page 242-

• : ,, \'. gt; ^ ■■

... -.• quot;•■ iv\'.

, . ■ ^\'-rquot;?

fite::;;

Iii Squot;®iliiiliP--\'

.. .V V

-ocr page 243-

BIJLAGE I.

CONDITIËN VAN EEN ZEEUWSCHE OOST-

INDISCHE VOOR-COMPAGNIE ANNO 1601.

Also by ons Adriaan Tenhaeff, Jacob Boreel, Jan Lambrechtsz. Coolen, Jacob Pietersz.
de Waardt, Cornelis Muenincx, Adriaan Bommene, Jan Meeussins, Loureyns Bacx,
Everart Becquer, Aarnout le Clercq, Aarnoult Verhouven, Gherardt van Schoonhoven,
Niclaas Pieterszen ende Balthasar van Vlierden is geresolveert te furnieren seeckere
merckelijcke somma van penningen tot voorderinge van een derde nieuwe voorgenomen
reyse, die wy van meyninghe zijn met Godes hulpe te laten doen op Oostindien, t\'sy
in Terrafirma ofte de eylanden van dien, tot welcke reyse voor \'t eerste geresolveert
zijn te gebruycken drie ofte viere scheepen, die wy daartoe by onse ghemeene resolutie
sullen bequaame vinden om die tot die voyagie gereede te connen hebben tegens November
toecomende, ende dewyle dese reyse wort aangegaan tot grooten voordeele ende dienste
van de Landen, ende welvaren van alle cooplieden, — so hebben wy, contractanten
hier boven genomineert, goet gevonden daar van te laten maken deze jegenwoordighe
voorwaarde ofte verbandt, waarop dese reyse soude worden angevaerdt, omme daarmede
oock te accomoderen eenighe vrienden ofte liefhebbers van \'t gemeene beste, die op
de naarbeschreven conditiën sullen moghen innebrenghen in dese compagnie alsulcken
somme van penningen als henlieden hieronder sal believen te teickenen, gelick de voor-
schreven contractanten oock mede sullen verclaren, hoe veel een yder van henlieden
tot vorderinghe van de reyse promptelijck in gereeden gelde begheeren te furnieren.
Onder conditie dat alle de voorschreven contractanten gelijckelijcken sullen hebben de
administratie ende bevel van de vorderinghe van deselve reyse, om met hare gemeyne
resolutie daarinne te handelen, so int gaan als wederkeeren, van coopen ende vercoopen
als anderssins, naar dat henlieden sal goetduncken; dies dat niemandt, wye hy sy, int
voorschreven voiagie yet particulier sal moghen hebben, directelijcken ofte indirecte-
lijcken, maar dat alles sal wesen voor het ghemein beste, ende dat de retouren oock
int ghemeyne by de contractanten zullen vercoft werden tot de meeste advance ende
profyte van de generale compagnie ende participanten in desen, sonder eenichsins die
te verdeden ofte parten van dien te moghen affcavelen. Dan, alle de compaignons
sullen int provenu gelijckelijcken herideren, ponden ende pondts gelijcke, naer rato sy
geteickendt ofte innegebracht hebben; mits dat die voorschreven contractanten sullen
huuren ofte deputeeren eenen boeckhouder, den wekken van de reyse gaande ende
keerende sal van alles reekeninghe houden gelijck dat behoirt; die sal weesen in haren
eedt, om alles secreet te houden, als oock sal wesen degheene, die ghedeputeert ofte
gehuurt sal wesen tot het regieren van de cassa; die men sal doen stellen goede süffi-
sante cautie voor syne getrouwichheit ende en sal niet vermoghen eenighe betalinge
te doen dan by ordinantie ten minsten van drie persoonen van de voorschreven con-

-ocr page 244-

tractanten geteeckent, van alle welcke handelinge de voorschreven contractanten an
niemant en sullen gehouden zijn te gheven eenich verclaaringe ofte spetificatie van
rekeningh, dan alleenlijck aan de gheene, die in deselve compaignie sullen inbrengen
de somme van vijffhondert ponden grot vlaems eens, deweicke oock haar sullen moeten te
vreeden houden int gebesoigneerde van de voorschreven contractanten ofte haren gede-
puteerde in descn. Hndc indien, datter yemandt van der compaignie henx te buyten
ginge int senden van eenighe coopmanschap ofte gereede penningen met eenighe capi-
teynen, commisen ofte bootsgesellen in deze reyse, deselve sal verbeuren alsulcken
geit ende coopmanschappen als hy mede gegeven zal hebben, mitsgaders oock sijn capital
in desen geteickent ende gefurniert, met dc avance in alles, ende dat tot proffyte van den
armen de eene helfte ende d\'ander helfte voor de ghemeeue compaignie. De contrac-
tanten sullen genieten voor hare moeyte in desen een ten hondert ende dat alleene van
de goederen int comen. Op welcke voorschreven conditiën wy ondergeschreven ons ver-
obligeert hebben voor de somme by ons elck int besunder onderteickent. Aldus geslooten
ende veraccoordeert in Middelburg. Desen 9quot; Aprilis anno 1601.
In dese police is vergeeten te stellen, dat die voorschreven contractanten hare boeck-
houder ende cassier sullen gehouden sijn te betalen uut de een ten hondert die se int

incomen van de goederen voor haar provisie genieten sullen. Actum uut supra.
(Is onderteehend:)

£ 1000. Ick, frans van Limborch Schinck, neme an in dese voorgeqoembde compaignie
in te brenghen voor my ende mijn geselschap de somma van duysendt ponden vlaems,
desen 29» Septembris anno 1601. Amstelredam.
(Ftjks
Koloniaal Archief, no. 70. Hs.)

□ □
□a

-ocr page 245-

BIJLAGE II.

AANHEF ACTIËN-INLEGBOEK VAN DE

AMSTERDAMSCHE KAMER DER VEREE-
NIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE. □

Also tot vorderinghe van de navigatie, handelinghe ende commercie beoosten de Cape
de Bona Esperance ende door de Strate van Magellaen by octroye van de Ed. Mogende
Heeren Staten Generaal der Vereenighde Nederlanden opgerecht is eene gemeyne
Compagnie, omme aldaer alleene voor den tijt van twintich jaren te moghen navigatie
ende handelinghe doen, mits dat in deselve Compagnie alle ingesetenen der voorschreven
Landen met groote ofte cleyne sommen sullen werden ontfangen, welcke beginnen sal
met den jare 1603, ende dat een yegelick begerende in dese Compagnie te participeren
gehouden sal sijn voor den eersten Septembris 1602 te comen verclaren hoeveel hy
innebrenghen sal, sonder dat na date van dien yemandt meer sal werden geadmitteert,
daeraff men \'t elcken thien jaren een generael slot van rekeninghe sal maecken, wanneer
een yegelick vry staen sal daer uyt te moghen scheyden ende sijn geit naer hem nemen,
doch mede een yegelick wederomme toegelaten werden van nieuws daer inne te comen
— so ist, dat wy ondergeschreven voor d\'eerste thienjarighe rekeninghe beloven elcxs
onse hier navolgende geteyckende somme op te brenghen ende te furneren in drie
payementen ofte termynen, t\'elcken ongevaerlic een derdepart, te weten den eersten
termijn primo Octobris 1602, ofte veerthien daghen nadat wy by den bewintheb-
beren daertoe sullen sijn vermaent Cmits genietende interest tot den eersten April jegens
acht ten hondert int jaer gerekent), den tweeden primo Octobris 1603 ende den derden
termijn een jaer daernae, belovende van sulcx te doen in geen gebreke te blijven,
daervooren verbindende yeder een van onsluyden sijn persoon ende goederen, stellende
deselve ende den keure van dien tot bedwanck van allen Heeren Rechten ende Rech-
teren. Met conditie ende voorwaerden, dat ingevalle yemandt van onsluyden t\'eenighen
tyden eenighe speceryen ofte andere waren, dese gemene compagnie concernerende,
quame te koopen, dat onse nageschreven capitale sommen met de winninghe ofte avance
(die Godt Almachtich soude moghen comen te verlenen) daer vooren verbonden ende
geaffecteert sullen sijn, niet jegenstaende eenighe transporten cessien ofte overdrachten,
die by yemandt van onsluyden voor date van deselve Compagnie geschiet ofte gedaen
soude moghen wesen, anders als voor den boeckhouder van dese Camere met kennisse
van twee bewinthebberen derselver; van welcke overdrachten ende transporten perti-
nente notitie by den boeckhouder in een particulier register gehouden sal werden,
waerafï elcke partye by twee bewinthebberen als vooren onderteyckent sijnde, d\'selve
alsdan by den boeckhouder overgedraghen sal moghen werden.
(Vólgen de inlagen tot een gezamenlijk bedrag van 3.6y4.gi5 gld. onder formules als:)

Ick ..... belove op te brenghen op de vooren verhaelde conditiën de somma van .....

{Rijks Koloniaal Archief.)

-ocr page 246-

BIJLAGE III.

ACTIÈN-TRANSPORTFORMULIER O □
VAN DE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.

Acte van Transport, omme in \'t register van de transporten geregistreert te werden.
Comparerende voor ons ondergeschreven bewinthebberen der Oost-Indische Compagnie
van de Camere tot Amsterdamme N. N. ende verclaerde vercocht ende getransporteert
te hebben gelijck hy transporteert mitsdeesen aen de eersame N. N. alsulcke
guldens, als hy in \'t boeck van de voorschreven Compagnie folio .... voor de thien-
jarighe (rekeninge) hadde geteeckent. Welcke voorschreven N. N. d\' voorschreven,
guldens heeft aengenomen, gelijck hy d\'selve aanneemt mitsdesen op alsulcken conditie
ende verbintenisse als d\'selve by den voorschreven N. N. sijn getekent. \'t Welck by den
voorschreven partyen tot meerder erkentenisse in desen mede is geconfirmeert, desen etc.
(Resoluiie der Zeventitn daio 28 Februari i6o3. Rijks Koloniaal Archief, no. 348,)

BIJLAGE IV.

TOONDER-OBLIGATIE □ □ □ □ □

VAN DE OOST-INDISCHE COMPAGNIE l),

Wy ondergeschreven [als gecommitteerden] van de Camere der Oost Indische Com-
pagnie binnen Amstelredam, bekennen mitsdesen vanwege deselve Compagnie geac-
cordeert te hebben en by de [gecommitteerde] ontfangers der voorschreven Camere
ontfangen te wesen, van den eersamen .... de somme van . . . ., welcke voor-
schreven somme van .... metten interesse van dien jegens .... ten hondert in \'t
jaer gerekent, wy van wegen de voorschreven Compagnie aen voornoemden.... ofte
den thoonder deses, door de ontfanghers wederomme beloven te betalen over ....
maenden naer date deses. [Onder verbant alleen van de goederen ende effecten van\' de
Compagnie, sonder dat de bewinthebberen in haere persoonen ofte goederen eenighsins
sullen wesen ghehouden.] Sonder argh ofte list. Gedaen in Amstelredam den .....
{Rijks-Archief, portefeuille nSiaien-Generaal Vervolg 62quot;. Gedrukt formvJier.)

i) Het gedeelU huUen [] vindt men reeds afgedrukt in het »Nootwendich Discoursquot; van 1622. [Kon.
Bibl. catal. Knuttel n. ZS^S.)

-ocr page 247-

BIJLAGE V.

CONDITIËN VOOR EEN WEST-INDISCHE

KOLONISATIE-COMPAGNIE. ANNO 1604.

(Gaai vooraf ten breedvoerige uiteenzetting van de voordeelen met kolonisatie op de kust en eilanden
van Zuid-Amerika te behalen.)

{Post alia) Soo ist dat wy onderschrevene, met vaster hope tot eenen octroye van
de Edele Mogende Heeren Staten Generael deser vereenigde Landen tot bevoordennge
en uytvouringe van desen onsen handel, met malcanderen verdragen sijn en voorge-
nomen hebben in Godes name, eene proeve van alsulcken nyewen handel te doen, ende
indien het selve door Gods zegen goet succes heeft en goet apparentien geeft van
meerderen voortganck, voortaen te continueren op de verschreven landen van America
cn haer omliggende ylanden om derwaerts te voeren alsulcken getal volcx en van
sulcken qualiteyt als voor t\'ierste daertoe sal goet eh raedsaem gevonden worden. M^aertoe
wy hebben belooft en beloven mitsdesen te furneren alsulcken somme van penningen
als een yeder van ons hier onder sal teeckenen, daertoe admitteren een yegelijcken
van de ingesetenen deser Landen, wien het believen sal hierinne te verstaen en te par-
ticiperen en dese jegenwoirdige police oft letteren van verdrach te onderschryven, hetzy
voor groote oft cleyne sommen. Ende opdat het bewint ende aministratie deser loff-
lijcker entreprinse mochte comen in handen van gequalificeerde persoenen tot conten-
tement vande gemeyne participanten, soo sal —wanneer in deser jegenwoirdige police
geteekent is een soo mercklicken somme, dat die by de onderschrevene genoechsaem
sal gevunden werden tot aanvang deser saecken — uyt de ondergeteeckende persoenen
met gemeyne stemmen gecoren worden alsulcken getal van bewinthebbers als men
daertoe vinden sal noodich te wesen ; welcke bewinthebbers sullen dienen voor alsulcken
tijt ende op sulcken conditiën als met de meeste stemmen sal goet gevonden worden ;
welverstaende dat nyemant int verkiesen sal stemme hebben, dan die in deser police
ten minsten sal geteeckent hebben de somme van tweehondert ponden vlaems ende en
sal de onderteeckeninge ende belofte van furnissement der penningen van geender
waerde sijn, tenzy dat men come tot alsulcken somme als bewinthebbers sullen be-
vinden genoechsaem te wesen tot uytvouringe van desen goeden ende lofflijcken aen-
slach, ende besunderlijck dat de Edele Mogende Heeren de Staten Generael daertoe
verleenen goet octroy met alsulcken voordelijcken conditiën van gerechticheden, macht
ende vryheden, oock hulp ende bystandt, als tot sulcken groot wichtigen saecke raed-
saem ende van noode sal gevonden worden van hun te verstrecken. Doch alsoo het
vervolgen deser saecken nyet en sal connen geschieden sunder eenige oncosten te doen,
soo sal een yder participant daerinne contribueren pro rata van sijn geteeckende somme,
hetsy dan dat de saecke voortganck hebbe oft achterblyven moeste. Gedaen te Middel-

-ocr page 248-

burg den . . . Novembris in \'t jaer onses Heeren Jesu Christi duysent vijffhondert
ende vier,
(ongetwijfeld 1604 te lezen).

{Rijks-Archief, portefeuille »Staten-Generaal Vervolg 62quot;, omslag »Guinea Americaquot;, lis.)

BIJLAGE VlA.

PROJECT DER ROTTERDAMSCHE □ D
MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DIS-
CONTEERING EN BELEENING 172O. □

Nademaal het assureren van schepen en koopmanschappen, zoo voor de gevaren van
de zee, van die van oorloge en piraterijen, noodzakelijk is voor de negotie en zeevaart,
en dat men ziet in
Engeland een maatschappij daartoe opgeregt, om door een groot
zamerigevoegt kapitaal die gene, zo zig willen doen assureren, volstrektelijk gerust te
stellen; zoo heeft den aanlegger dezes gelooft dat immer(s) zoo propoostelijk was,
zodanig een maatschappij of \'t zamenvoeginge van kapitaal, in deze stad
Rotterdam
wierd gemaakt, als reeds in Engeland met succes geschied is, en proponeert ten dien
einde de intekening op de volgende voorwaarden :

Art. I.

Dat het geheele capitaal bestaan zal uyt een hondert en twintig tonnen gouds.

Art. 2.

Dat yder intekenaar in handen van süffisante koopluyden hiernaar te noemen, zal
betalen van zyne intekening een 1/5 percent dat is vier stuyvers van yder hondert
guldens, of twee guldens van yder duysent guldens.

Art. .3.

Voor de maant van July, of eerder soo men vroeger gereed zal zijn, zal men alle
geintresseerdens doen byeenkomen, om bij meerderhijt van stemmen directeuren te kiesen
van dese Maatschappij uyt de geinteresseerdens deser stad Rotterdam.

Art. 4.

Men zal noyt meer geld eyschen van de geinteresseerdens als de geinteresseerdens selfs
in der tijd by meerderhijt van stemmen sullen nodig oordeelen, omme dese Maatschappij
zoo gerust te doen sijn voor den geassureerde als eenige gerusthijt kan verijst worden.

Art. 5.

Niemant sal minder mogen intekenen als vijf duysent guldens, en niet meer als vijftig
duysent guldens.

Art. 6.

Men behoud voor sig, dat men diegeenen, die in \'t public niet geconcipieert sijn of

-ocr page 249-

gerccipieert werden voor vijf duysent guldens te zijn gegoed, haar intéken-brievie, hier
naar te noemen, zal mogen weder geven en zoo wijders geproportioneert.

Art. 7.

Verders soo wert gereserveert, soo bij aldien dattcr meerder somme werd ingetekent,
als \'t bovengemelde capitaal (articul i), dat men de intekenaar naar rato zal mogen
verminderen.

Die dan in dese gelieve deel te nemen, brenge sijn inteken-brievie aan \'t huys van d\'
Wed. Paulus Boekenes en Zoon, boekvercoopers op de Beurs tot Rotterdam, alwaar
een verzegelde blikke bus zal zijn Zaterdagh den
22 Juny des s\' morgens ten 7 uren.
{^^Het Groote Tafereel der Dwaasheidquot; bh. zS, -»Rotterdamsch Jaarboekje iSçpquot; blz. iS.)

BIJLAGE ViB.

NADERE »CONSTITUTIEquot; DER ROTTERDAMSCHE
MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DISCONTEE-
RING EN BELEENING 172O. □ □ O □ □

Art. i.

Dese Compagnie wert geregeert door twaalf directeuren by meerderhijt van stemmen
door d\' geinteresseerdens verkoosen, die sonder tractement uyt liefde voor \'t gemeene
intrest deze last op sig hebben genomen.

Art. 2.

Tot de bestaanbaarhijt van dese Compagnie is ingeschreven twaalf millioen guldens,
waarvan voor dit jaar ingeroepen is
5 pCt. te betaalen in de maanden Augustus, Sep-
tember, October, November en December telkens I pCt.

Art. 3.

Dese Compagnie assureert reeds en zal assureren schepen en goederen, huysen, pak-
huysen, koopmanschappen voor brand en voorts alle andere dangieren, waarvoor den
geassureerden aan dese Compagnie sal willen betaalen een convenante premie en de te
vallene schadens (die Godt genadiglijk verhoede) sullen altoos ten volle sonder de minste
korting betaalt worden.-

Art. 4.

De Compagnie sal met de gelden soo van inlegh als van incomende premien ten pro-
fijte van de geintresseerdens wisselbrieven disconteren, goederen beleenen en diergelijke
reële saken doen, waarmede renten kunnen werden verkreegen, waarvan den dag bij
nader advertisement sal werden bekent gemaakt.

Art. 5.

De Compagnie sal publique rekening doen op 10 Aug. 1721 en vervolgens alle ses
maanden aan de geinteresseerdens en uytdélingen naar mate van t\' progrès, dat zal

-ocr page 250-

werden bevonden gedaen te sijn. Te Rotterdam den 9 July 1720 by d\'Wed. JBoekenes
en Zoon op ordre van d\'heeren directeuren van de Compagnie van Assurantie.
{■»Het Groote Tafenel der Dwaasheidquot; hlz. sS. — nRolierdamsch Jaarboekje iSççiquot; blz iç.)

BIJLAGE VII.

PROJECT DER VEERSCHE COMPAGNIE □
VAN COMMERCIE EN ASSURANTIE If20.

{Gaat vooraf em loflied op Veere\'s ligging tn vermelding der voorrechten door de Magistraat aan
de Compagnie verleend.)

Akt. i.

Het capitaal of inleg van de voorschreve Compagnie sal bestaan uyt vijfentwintig
millioenen guldens, verdeelt in twaalf duysent vijfhondert actiën, yder actie van twee
duysent guldens.

Art. 2.

De inteykening sal geschieden tot Vere, ten verstaan van d\' Heeren Commissarissen bij
haar Ed. Achtb. provisionelijk gecommitteert, en sal niemant minder mogen intekenen
als een actie van twee duysent guldens en niet meerder als 25 actiën makende 50.000
guldens; boven de intekening sal niemant aansprekelijk zijn, en meerder intekening
zijnde als het bestek, sal het aan gemelde Commissarissen staan, de intekening van de
intekenaars naar eygen goetvinden te verminderen of geheel ongeintresseert te laten.

Art. 3.

Een yder sal van zijn ingeteekende somme moeten fourneren in handen van de voor-
noemde Commissarissen binnen de Stad Vere of per Bank der Stad Middelburg, binnen
den tijd van 20 dagen naar dato van de biljetten, waar bij hij kennis krijgt dat geintresseert
is, twee en een half percent, en vervolgens alle twee maanden naar den dag van het
eerste fournissement twee percent, tot dat in het geheel twaalf en een half percent sal
zijn voldaan. De quitantien of recepissen sullen door twee der gemelde Heeren Com-
missarissen geteykent worden.

Art. 4.

Yder intekenaar sal gehouden zijn de eerste inlaag van twee en een half percent te be-
talen in grof geld of per Banco op gestelde tijd en voor de verdere inlaage in gebreke
blijvende op genoemde tijd te voldoen, zal zijn actie vervallen wesen aan de Compagnie,
sonder dat daar op eenige de minste pretentien sal können werden gemaakt.

Art. 5.

Naar de voldoeninge van bovengemelde termijnen, sal geen verdere inlaag mogen ge-
vordert werden als met goedvinden van directeurs en hoofd-participanten.

-ocr page 251-

Art, 6.

De intekenaars sullen op hun inteken-briefje hunne woonplaats moeten stellen.

Art. 7.

Yder hoofd-participant sal moeten hebben thien actiën op zijn naam en in eigendom, en
alsdan kunnen stemmen ; maar die minder heeft sal tot stemmen niet worden gead-
miteert.

Art. 8.

Directeurs sullen moeten zijn luyden van ervarentheid in negotie, welke gehouden
sullen wesen dagelijks het comptoir van de Compagnie te frequenteren ; sullende vijf
directeurs werden aangesteld door Burgermeesters en Regeerders der Stad Vere, en
vier door de respectieve hoofd-participanten, makende t\'samen negen, welverstaande
dat bij vacature van een der negen directeurs een nominatie van drie persoonen door
hoofd-participanten aan Burgermeesters en Regeerders der Stad Vere sal werden over-
geleverd, omme daaruit een tot directeur te verkiesen ; en sullen twee derde parten
van voorschreven directeurs tot Vere moeten woonen.

Art. 9.

Directeurs sullen met al hun vermogen haar appliceren op de bevordering van het in-
trest van deze Compagnie, en vermogen
sodanigen commercie te doen als te rade vinden,
als mede hun schepen uit te senden op de groote visserij, walvis-vangst, per Groen-
land ; Straat-Davids visserij en desselfs handel ; mitsgaders lijnslagerijen, scheepsbou-
werijen, traankokerijen ensz. laten assureren en selfs assureren naar hun welgevallen ;
beleninge, disconteringe als andersints te doen.

Art. 10.

Directeurs sullen 10 percent van de uitdeelinge voor hunne diensten genieten, en de
verdere bedienden een bequaame en fortabel tractement jaarlijks.

Art. ii.

Directeurs sullen jaarlijks gehouden zijn van haare administratie en bewind rekeninge
te doen ten overstaan van de Heeren Burgermeesteren en hoofd-participanten, waar van
in tijds notificatie sal werden gedaan, en sullen de verdere geintresseerde present mogen

komen.

Art. 12.

Directeurs sullen met de hoofd-participanten overslag maken en besluit nemen, wat
sal werden uitgedeelt ; en sal daarin de meerderheit van stemmen werden gevolgt ;
ende sullen de Heeren Burgermeesteren, alsmede de
hoofd-participanten vermogen in-
spectie te nemen van de behandeling en directie der saaken.

Art. 13.

Directeurs sullen in kas van questie om processen te mijden, niet verder mogen pro-

-ocr page 252-

cederen als voor de Heeren Burgermeesteren en Schepenen der stad Vere ; doch partien
sich benadeeld oordelende, sullen verder mogen procederen als na regten ; en sullen
Burgermeesteren en Schepenen der voorschreven Stad Vere geene provisien van arresten
op de actiën van deze Compagnie verleenen.

Art. 14.

Alle transporten van actiën sullen moeten geschieden ten overstaan van twee direc-
teurs in de boeken van de Compagnie, en daarvoor betalen een per mille, zijnde van
yder actie van
2000 guldens 2 guldens ten behoeven van de Compagnie, en 12 stv.
voor den armen der Stad Vere, bij den kooper en verkoper yder den helft ; doch
sullen naar de betalinge van de eerste twee en een half percent vermogen te negotieren
en op de rug der quitantien endosseren, sonder eenige kosten van transport subject
te zijn ; totdat de geheele twaalf en een half percent zijn voldaan, en alsdan op het
boek der Compagnie bij transport als vooren werden gesteld.

Art. 15.

Alle makelaars, waar de selve ook soude mogen woonen, sullen haar ordinaris solaris
genieten van haar aangebragte partien coopmanschappen, zoo verkoop als inkoop,
assurantie, beleeninge, disconteringe ensz.

Art. 16.

Yder die genegen is in dese Compagnie te participeren, kan sig tot Vere adresseeren
of briefjes van inteekening franco senden den eersten October
1720 ende de drie vol-
gende dagen op het Stadhuys, alwaar de voorschreven provisioneele Heeren Commis-
sarissen tot dien einde sullen vaceeren, s\' morgens van negen tot twaalf uuren en
s\' namiddags van drie tot vijf uuren.
(j»Het Groote Tafereel der Dwaasheidquot;, blz. 24.)

BIJLAGE VIII.

PROJECT VAN DE ROTTERDAMSCHE
ASSURANTIE-SOCIETEIT 1770. □ □

Project ter intekening van een societeit van assurantie etc. in Rotterdam onder de
directie van de heeren Zachary Hope, Jan Gerard Francois Meyners, Isaac Hubert
en Bastiaan Molewater, alsmede des goed vindende nog twee directeuren te nomineeren
bij het sluiten van dit project, \'tgeen zijn aanvang zal neemen met primo Maart
1770.

Art. i.

Deze Societeit zal bestaan in 400 actiën ieder van 1000 gld. capitaal, waarop zal ge-

-ocr page 253-

fourneert werden 25 pro cento ofte 250 gld. per actie, reserverende directeuren aan zig
de faculteit des goedvindende, om deze inschrijving met nog
200 actiën te augmen-
teeren, dog meerder niet.

Art. 2.

Directeuren zullen het gefourneerde capitaal alsmeede de praemie, te ontvangen, op het
voordeligste administreren tot welzijn van deze Societeit.

Art. 3.

Directeuren zullen na hun beste weeten en welgevallen teekenen en aanneemen zo-
danige posten van assurantie
als zij vermeenen te behooren, en dat van 500 tot 10.000 gld.
op een schip of wel derzelver lading, alsmede op vaste panden en goederen voor ge-
vaar van brand.

Art. 4.

Directeuren, deze Societeit alleenlijk opregtende tot welzijn en voordeel van deze stad
ende commercie, zullen dit werk uit die consideratie gratis waarnemen voor de ge-
interesseerdens, zo als insgelijks zullen moeten doen die in haar plaats zullen komen
te succedeeren.

Art. 5.

Een ieder inclinatie hebbende om in deze Societeit deel te nemen, zal zulks vrijstaan,
mits niet minder intekenende dan
4 actiën.

Art. 6.

Iemand genegen zijnde hetzij bij een sterfgeval of om andere redenen zijne actiën, te
verkoopen, zal gehouden zijn dezelve aan deze Societeit te moeten aanpresenteeren, prijs-
courant, desnoods door twee neutrale makelaars te taxeeren, alvorens aan andere daar-
over te kunnen disponeeren.

Art. 7.

De intekenaars zullen bij het fourneren derzelver penningen in de wisselbank dezer
stad, ontvangen een behoorlijk recepis door alle de directeuren getekend, inhoudende
hun intrest in deze Societeit.

Art. 8.

Directeuren zullen alle jaaren precise opeleggen eene staat en balance van deeze Societeit
aan de geinteresseerdens; dezelve opgenomen zijnde, zal men voteeren wat uitdeeling
per actie behoorde te geschieden, wel verstaande dat een ieder zal voteeren daar over
naar de quantiteit Tan actiën, die hij op zijn naam heeft.

Art. 9.

De onkosten van comptoirbediendens, alsmede comptoirbehoeftens en verdere onkosten
te doen voor deeze Societeit, zullen jaarlijks niet mogen excedeeren een somma van
2000 gld. in \'t jaar, ten minsten voor de drie eerste jaaren.

-ocr page 254-

Art. io.

Een der directeuren komende aflijvig te worden ofte zijn demissie tc neemen, zal men
binnen de tijd van een maand een convocatie van geinteresseerdens beleggen en als-
dan nomineeren bij meerderheid van stemmen een ander in deszelfs plaats, bij briefjes,
zullende de stemmen valideeren bij de quantiteit van actiën.

Art. ii.

Wanneer het mogte komen te gebeuren, dat directeuren zaken voorkwamen deeze So-
cieteit concernerende, dewelke zij oordeelen te moeten communiceeren aan de geinte-
resseerdens om hun advies daarover te hebben, zullen dezelve een vergadering convo-
ceeren ten minsten acht dagen van te vooren, wanneer bij de presenten zal worden
geconcludeerd.

Art. 12,

Eenige verkoop van actiën van deeze Societeit geschiedende, waardoor dezelve zullen
moeten overgeboekt worden, zal door kooper of verkooper moeten betaald werden
3 gld,
per actie ten behoeve van deeze Societeit.

Art, 13.

Deeze Societeit werd bij provisie gestatueerd voor den tijd van 20 jaren, binnen welke
tijd geen disolutie, op wat pretext zulks zoude mogen zijn, zal kunnen vallen, dog de
20 jaaren geëxpireert zijnde, zal men daar nader over delibereren en bij meerderheid
deswegens concludeeren.

Art. 14.

Wanneer iemand der geinteresseerdens iets kwam te ontdekken ten nadeele van deeze
Societeit, zal zodanig een daarvan kennisse geven aan directeuren, dewelke consi-
dererende het van belang te zijn, een generaale convocatie zullen beleggen om hetzelve
in de schoot van de Societeit te brengen en daarop een behoorlijke resolutie te neemen.

Art. 15.

Ten einde weg te neemen alle onaangenaamheden, zo over de directie als alle andere
zaken deze Societeit concerneerende, zal niemant der geinteresseerdens, wien hij ook
zoude mogen zijn, eenig misnoegen hebbende zulks mogen brengen voor eenig regter,
maar direct moeten brengen in een generaale vergadering daartoe te beleggen, alwaar
hetzelve ipso facto zal moeten gedecideerd en afgedaan werden door de meerderheid,
waarinne men zal moeten berusten op een poene van
1000 gld. ten profijte van de
publicque armen van deeze stad.

Art. 16,

Wanneer tegens alle verwagting deeze Societeit mogte voorkomen zaken van belang,
waaruit een nader fournissement zoude kunnen proflueeren, in welk geval directeuren
een generaale convocatie zullen beleggen om te onderzoeken en met de meerderheid

-ocr page 255-

te concludeeren of zulks nodig geoordeeld werd, naar alvorens behoorlijk opening van
zaken gegeven te hebben.

Art. 17.

Alle de geinteresseerdens, voor het getal hunner actiën bij hun ondertekening geex-
presseerd, zullen verstaan werden uit kragte derzelver ondertekening, directeuren in
haar qualiteit te hebben gequalificeerd, tot alles hoe genaamt hetgeene deze Societeit
is concernerende.

Art. 18.

De bediendens welke nodig zullen zijn voor deze Societeit, zo bij de opregting als bij
•t vervolg, zullen door directeuren aangesteld werden, gelijk mede de plaats, die zij
zullen verkiezen tot \'t houden van het comptoir.

Art. 19.

Directeuren zullen bij den aanvang van haar qualiteit zig moeten verbinden en aannemen
om stiptelijk naar te komen den teneur van haar instructie door hun ondertekend.

Art. 20.

Niemand zal zijn stem of stemmen kunnen doen gelden als daar zelfs present zijnde,
tenzij hij eigenaar is van
20 of meerder actiën.

Art. 21.

Wanneer directeuren nodig agten een generaale extraordinaire vergadering te convo-
ceeren wegens zaken van belang, zal het aan dezelve vrijstaan zodanige convenable
boete te stellen voor de
non-comparerende ten profijte van deze Societeit, als dezelve
zullen oordeelen te behooren naar exigentie van zaken. ■

Art. 22.

De balance opgenomen zijnde door de presente geinterresseerdens, zal dezelve door
hun moeten geteekend worden, en de absenten geconsidereerd als dezelve te hebben
geaccordeert en goedgekeurt, het geene zij dienvolgens verpligt zullen zijn, met hunne
handteekeningen te confirmeeren tot decharge van directeuren bij het ontvangen van
het divident, hetgeene zal betaalt worden veertien dagen naar de decretering.

Art. 23.

Alle degeenen, dewelke zig willen interresseren in deze societeit, zullen hieronder
hun intrest intekenen met haar naam, alzo in blanco of aan toonder niet zal aange-
nomen werden.

{Archief der gemeente Rotterdam, portefeuille ^no. i folio Koophandelquot;, omslag »Assurantie-
Gedrukt prospectus.)

QD

D

-ocr page 256-

. , * • , . f .

.^afi-^i-

•A
\'J

\' m

■-ISteisaÄ\'Äl--\' .

il

.TÖV \'-?--; t.

•nbsp;\'nbsp;, i ,,\'r;-! ; .

v»nbsp;•

■ ■ ! 1
; 1

4-

felj-v

-ocr page 257-

LITTERATUUR.

[Accarias de Sérionne,] La richesse de
la Hollande. Londres 1778. 2 din.

Aitzema, L. van, Saken van staet en
oorlogh. s Grav. 1669. 7 din. fol.

Amsterdam in de zeventiende eeuw, door
Bredius, Brugmans, e. a. \'s Grav. 1897.

Anderson, A., An historical and chrono-
logical deduction of the origin of com-
merce. London 1764. 2 din.

Ansaldus de Ansaldis, Discursus legales
de commercio et mercatura. Genevae
1689.

Asher, g. m., a bibliographical.andhis-
torical essay on the dutch books and
pamphlets relating to New-Netherland
and to the dutch West-India Company.
Amsterdam 1854.

Bakhuizen van den Brink, R. C , Isaac
le Maire. Studiën en schetsen over
vaderlandsche geschiedenis en letteren,
dl. IV. \'s Grav. 1877.

Barels, J. M., Advyzen over den koop-
handel en zeevaert. Amst. 1780—81.
2 dln.

Berg van Dussen Muilkerk, W. E. J.,
Bijdragen tot de geschiedenis onzer
kolonizatie in
Noord-Amerika. De Gids
1848/49.

De Bieberstein Rogalla Zawadsky, R.
C. G. M., Handelingen voor gemeene
rekening. Diss. Leiden 1886.

Binger, W., De commanditaire vennoot-
schap zonder aandeelen. Diss. Utrecht
i865.

Blankenheym, C. M., Geschiedenis van
de Compagnie van Ostende. Diss.
Leiden 1861.

Blok, P. J., Het plan tot oprichting
eener compagnie
van assurantie (1629).
Nijhoff\'s Bijdragen voor vaderlandsche
geschiedenis en oudheidkunde igoo.

—nbsp;Koopmans-adviezen aangaande het
plan tot oprichting eener compagnie
van assurantie (1629—1635). Bijdragen
en Mededeelingen van het Historisch
Genootschap 1900,

Boer, M. G. de. Een Nederlandsch
goudzoeker. Tijdschrift voor Geschie-
denis, Land- en Volkenkunde igoS.

—nbsp;Een Nederlandsche nederzetting aan
de Oyapock. Tijdschrift als boven, 1899.

Bonnassieux, P., Lesgrandescompagnies
de commerce. Paris 1892.

Bouman, J., Bedijking, opkomst en bloei
van de Beemster. Purmerend 1857.

Bouwstoffen voor de geschiedenis van
de levensverzekering en lijfrente in
Nederland. Bijeengebracht en bewerkt
door de directie van de Algemeene
Mij. van Levensverzekering en Lijf-
renten gevestigd te Amsterdam. Amst.
1897.

Boxhorn, M. Z. van, Chronijck van
Zeelandt. Middelburg 1644. 2 dln.

Brakel, S. van, De Hollandsche Han-
delscompagnieën der zeventiende eeuw.
\'s Grav. 1908.

—nbsp;Die Entwicklung und Organisation
der Merchant-Adventurers. Vierte:Jahr-
schrift für Social- und Wirthschaftsge-
schichte 1907.

Breen, Joh. C., Een Amsterdamsche
credietinstelling uit het laatst der iSe
eeuw. Tijdschrift voor Geschiedenis,
Land- en Volkenkunde 1900.

Brugmans, H., Uit de protocollen der
Haagsche notarissen. Bijdragen en Me-
dedeelingen van de Vereeniging »Die
»Haghequot; 1908.

Callaghan, E. B. O\', History of New-
Netherland. New-York—Philadelphi
1866.

-ocr page 258-

Chijs, j. a. van der, Geschiedenis der
Stichting van de Vereenigde O.-I. Com-
pagnie. Leiden 1857.

Colenbrander, H. T., Ueber das erste
Auftreten des Wortes Aktie in den

\' Niederlanden. Zeitschrift für das ge-
sammte Handelsrecht, dl. 5o (1898).

Consultatien, Advyzen en Advertissemen-
ten gegeven by verscheide treffelijke
rechtsgeleerden in Holland en elders.
Amst.—-Utrecht 1728. 6 din. — Kort
Begrip der Hollandsche consultatien.
Amst. 1729.

CooREN, Jac., Observationes rerum iudi-
catarum. Amst. 1661.

[Court, Pieter de la,] Aanwijsing der
Heilsame Politike Gronden en Maximen
van de republike van Holland en West-
Vriesland. Leiden-Rotterdam i66g.

Decisiones Rotae Genuae. (In de verza-
meling ; De mercatura decisiones et
tractatus varii et de rebus ad eam per-
tinentibus. Lugduni 1621.)

Dietrich, C. G., Die rechtlichen Grund-
lagen der Genossenschaften der römi-
schen Staatspächter I u. II. Jahres-
berichte der Fürsten- und Landes-
schule St. Afra in Meissen. Meissen
1889 en 1898.

Diferee, H. C., De Geschiedenis van den
Nederlandschen Handel. Amst. igoS vlg.

Ehrenberg, R., Die Amsterdamer Aktien-
spekulation im i7en Jahrhundert.
Jahrbücher für Nationalökonomie u.
Statistik (Conrad), Folge, Bd. III
(1892).

—nbsp;Die Fondsspekulation und die Gesetz-
gebung. Berlin i883.

—nbsp;Makler, Hosteliers und Börse in
Brügge vom iSequot; bis zum i6en Jahrh.
Ztschr. f. d. ges. Hr., dl. 3o (i885).

—nbsp;Das Zeitalter der Fugger. 2 dln.
Jena 1896.

Endemann, W., Studien in der roma-
nisch-canonistischen Wirthschafts- und
Rechtslehre. Berlin 1874/83. 2 dln.

Fick, Ueber Begriff und Geschichte der

Aktiengesellschaften. Ztschr. f. d. ges.
Hr., dl 5 (1862).

Frémery, a., Etudes de droit commer-
cial. Paris i833.

Gedenkboek ter gelegenheid van het
honderdjarig bestaan der Hollandsche
Societeit van Levensverzekeringen. Ge-
drukt te Haarlem 1907.

Gierke, O., Das deutsche Genossenschafts-
recht. Berlin 1868—81. 3 dln.

Goldschmidt, L., Die Reform des Aktien-
gesellschaftsrecht. Ztschr. f. d. ges. Hr.,
dl. 3o (i885).

—nbsp;Handbuch des Handelsrechts, 3e dr.,
I, I: Universalgeschichte des Handels-
rechts. Stuttgart 1891.

—nbsp;Recensie op: Entwickelungswege und
Quallen des Handelsrechts von G.
Lastig. Ztschr. f. d. ges. Hr., dl. 23
(1878).

Groenewegen van der Made, S. van,
De legibus abrogatis et inusitatis in
Hollandia. Lugd. Bat. 1649.

Groote Tafereel der Dwaasheid (Het),
Gedrukt tot waarschouwinge voor de
nakomelingen, in \'t noodlottige jaar,
voor veel Zotte en Wijze. 1720.

Grossmann, Die Amsterdamer Börse vor
zweihundert Jahren, \'s Grav. 1876.

Groot, Hugo de, Inleydinge tot de Hol-
landsche rechtsgeleertheyt — met aan-
teekeningen van Groenewegen van der
Made. Amst. 1727.

Groot Placaet-Boek, inhoudende de pla-
caten
etc. der Staten-Generael en der
Staten van Hollandt en West-Vriesland,
bijeengebracht door Cornelis Cau e. a,
\'s Grav. i658 vlg. 9 dln.

Hall, F. A-. van, Verdediging van de
onafhankelijkheid des handels bij het
oprigten van naamlooze maatschappijen.
Amst. 1834.

Hamaker, H. J., Maatschap of Veree-
niging? Weekblad voor Notaris-ambt
en Registratie nn. 1418—1420, 1434,
1435.

Hamelsveld, W. Y., Verzameling van

-ocr page 259-

gewijsden van het Hooggerechtshof te
\'s Gravenhage. quot;s Grav. 1827 vlg.

Handvesten etc. van Amsterdam. Amst.
1748.

Hartsinck, J. J., Beschrijving van Guiana
of de Wilde Kust in Zuid-Araerica.
Amst. 1770. 2 dln.

Hecht, F., Ein Beitrag zur Geschichte
der Inhaberpapiere in den Niederlan-
den. Erlangen 1869.

Heeres, J. E., Artikel s. v. »Compagniequot;
in Encyclopedie van Ned.-Indië. \'s Grav.
(zonder jaar).

Heuvel, H. H. van den, Over den Grond
van Hollands Koophandel
etc. Verhan-
delingen van de Hollandsche Mij. der
Wetenschappen te Haarlem, dl. 16.
Haarlem 1775.

Historisch verhaal van het begin, den
voortgang en den tegenwoordigen staat
des Koophandels van de Generale
Nederlandsche Geoctroyeerde Oost-In-
dische Compagnie. Arnhem 1768—1772.
2 dln.

Hoogstraten, D. van, e. a. Groot al-
gemeen historisch, geograpisch, genea-
logisch en oordeelkundig Woordenboek.
Amst. 1733.

Jaerboeken (Nederlandsche), Amst.-Lei-
den 1748—1765.

Jaerboeken (Nieuwe Nederlandsche),
Amst.-Leiden 1766—1798.

Jameson, J. Franklin, Willem Usselincx.
Papers of the American Historical Asso-
ciation, vol. II no 3. New-York—London
1887.

Jansen, J. J. van Noorle, De Provin-
ciale Utrechtsche geoctroyeerde Com-
pagnie. Programma Utrechtsch stedelijk
Gymnasium
1903.

Jonge, J. K. J. de, De oorsprong van
Nederlands bezittingen op de kust van
Guinea, \'s Grav.
1871.

— De opkomst van het Nederlandsch
gezag in Oost-Indië, dl. i. \'s Grav.-—
Amst. 1862.

Keessel, D. G. van der, Theses selectae
juris Hollandici et Zelandici. Lugd.
Bat. 1800.

Kernkamp, G. W., Stukken over de
Noordsche Compagnie. Bijdragen en
Mededeelingen van het Historisch Ge-
nootschap 1898.

Kersteman, Fr. Lievens, e. a. Hollandsch
rechtsgeleert Woordenboek. Amst. 1768.
Aanhangsel. Amst. 1772. 2 dln.

Kesteloo, H. M., De stadsrekeningen
van Middelburg. Archief of Vroegere
en latere Mededeelingen uitgeg. door
het Zeeuwsch Genootschap der Weten-
schappen, dl. 8. Middelburg 1902.

Keutgen, f.. Hansische Handelsgesell-
schaften, vornehmlich des i4en Jahr-
hunderts. Vierteljahrschrift für Social-u.
Wirthschaftsgeschichte 1906.

Ki-uit, W. P. Sautijn, De Amsterdamsche
Beurs in
1763 en 1773. Amst. i865.

Kniep, Societas publicanorum, Jena
1896,

Kohler, J., Niederländisches Handels-
recht in der Blütezeit des Freistaates
Ztschr. f. d. ges. Hr., dl. 5o (1907).

Koopman (De), of Bijdragen ten opbouw
van Neerlands Koophandel en Zeevaard.
Amst.
1768—76. 6 dln.

Laband, Beiträge zur Dogmatik der Han-
delsgesellschaften, Ztschr. f, d. ges. Hr.,
dl. 3o en 3i (i885).

—nbsp;Recensie op: Das Recht derActien-
gesellschaften von A, Renaud. Ztschr.
f. d. ges. Hr., dl. 7 (1864).

Laspeyres, e., Geschichte der Volks-
wirthschaftliche Anschauungen der Nie-
derländer und ihrer Litteratur zur Zeit
der Republik. Leipzig i863.

Lastig, G., De comanda et collegantia.
Halle 1870.

—nbsp;Die stille Gesellschaft. Halle 1871.

—nbsp;Entwickelungswege und Quellen des
Handelsrechts. Stuttgart 1877.

—nbsp;Beiträge zur Geschichte des Handels-
rechts. Ztschr. f. d. ges. Hr., dl. 23
(1878).

—nbsp;In: Endemann\'s Handbuch des deut-

-ocr page 260-

sehen Handels-, See-u. Wechselrechts
(Leipzig
1881) I, 3io.

—nbsp;Die Accomendatio. Halle a. S. 1907.

Leeuwen, S. van, Censura Forensis.

Amstelod. et Lugduni 1678, 2 dln.

—nbsp;Het Rooms-Hollands Regt. Amst..
lögS.

Lehmann, K., Die geschichtliche Ent-
wicklung des Aktienrechts bis zum Code
de Commerce. Berlin
1895.

—nbsp;Das Recht der Aktiengesellschaften.
Berlin, I
1S98, II 1904.

Long, I. Le, Zie : Le Moine de l\'Espine.

Longé, G. de. Coutumes du pays et du-
ché de Brabant. Quartier d\'Anvers.
Brüx.
1870—78. 7 dln. (Behoorende
tot de verzameling : Recueil des an-
ciennes coutumes de la Belgique.)

Lühbert, E., Die rechtliche Natur der
stillen Gesellschaft unter besonderer
Berücksichtigung ihrer historischen Ent-
wickelung. Ztschr. f. d. ges. Hr., dl. 58
(1906).

Luzac, E., Hollands Rijkdom. Leiden
1780—83. 4 dln.

Macaulay, Th. B., The history of Eng-
land, dl.
7. Leipzig (Tauchnitz) i855.

Mackay, Ch., Memoirs of extraordinary
popular delusions and the madness of
crowds, dl. I. London i852.

Malynes, Gerard, Consuetudo vel lex
mercatoria. London
1629.

Matthaeus A., De Auctionibus. Traiecti
ad Rhenum i653.

Mercurius (Europische), 3ie en 32® stuk,
Amst.
1720/21.

Meteren, E. van, Historien der Neder-
landen
etc. Amst. i663 (folio).

Meulen, W. W. van der. Beschrijving
van eenige Westindische plantagelee-
ningen. Bijdragen en Mededeelingen
van het Historisch Genootschap
1904.

Moine de l\'Espine, Le, De Koophandel
van Amsterdam. (Vermeerderd door
Le Long.) Amst.
1801. 4 dln.

Molengraaff, W. L. P. A., Leidraad
bij debeoefening vanhet Nederlandsche

Handelsrecht. le stuk. 2® dr. Haarlem
1905.

Muller, P. L., Onze Gouden Eeuw.
Leiden igo8. 2 d\'n.

Muller Fz., S., Geschiedenis der Noord-
sche Compagnie. Utrecht
1874.

—nbsp;Een Nederlandsch kartel. Sociaal
Weekblad, g,
16 Jan. 1897.

Net.schek, P. M., Les Hollandais au
Brésil au i7icmc siècle. La Haye i853.

—nbsp;Geschiedenis van de koloniën Esse-
quebo, Demerary en Berbice. \'s Grav.
1888.

Pappenheim, M., Altnordische Handels-
gesellschaften. Ztschr. f. d. ges. Hr., dl.
36
(1889).

Pardessus, J. M., Collection des lois
maritimes antérieures au i8gt;óme siècle.
Paris
1828—45. 6 dln.

Pelsmaeker, P. de, Des formes d\'asso-
ciation à Ypres au iS\'ème siècle. Revue
de droit international et de législation
comparée
1904.

Pringsheim, o., Beiträge zur wirtschaft-
lichen Entwickelungsgeschichte der ver-
einigten Niederlande im 17«quot; u. iS«quot;
Jahrhundert. Staats- und Socialwissen-
schaftliche Forschungen von G. Schmol-
ler. Band X, Heft 3. Leipzig
1890.

Paspoort, Z., Beschrijving van Zeeland,
zijnde het
en loe dl. van den Te-
genwoordigen Staat der Vereenigde
Nederlanden. Middelb.
1820.

Peckius, P., Verhandelinge van Hand-
opleggen ende Beseiten. Vert, door S.
van Leeuwen. Amst. 1693.

Pestel, F. W., Commentarii de republica
Batava. Lugd. Bat.
1782.

PoRTiELjE, ■ D. A., Disputatio iuridica
de societate innominata cum collegiis
et universitatibus iuris antiqui non
confundenda. Diss. Athenaeum Amster-
dam. Amst. 1S34.

Quack, H. P. G., Plockhoy\'s Sociale
Plannen, Verslag Kon, Akademie van
Wetenschappen, afd. Letteren, Mei
1892 (3e reeks, 9« deel).

-ocr page 261-

Rees, O, van, Geschiedenis der Staat-
huishoudkunde in Nederland, dl. 2.
Utrecht 1868.

Rehme, P., Recensie op : Lehmann\'s Ge-
schichtliche Entwicklung
eU. Ztschr.
f. d. ges. Hr., dl. 46 (1897).

—nbsp;Die geschichtliche Entwicklung der
Haftung des Reeders. Stuttgart 1891.

—nbsp;Die Lübecker Handelsgesellschaften
in der ersten Hälfte des i4en Jahrh.
Ztschr. f. d. ges. Hr., dl. 42 (1894).

Reus, G. C. Klerk de, Geschichtlicher
Ueberblick der administrativen, recht-
lichen und finanziellen Entwicklung der
Niederländisch Ostindischen Compag-
nie. Verhandelingen van het Bataviaasch
Genootschap, dl. 47 (1894).

Ricard, J. P., Le Négoce d\'Amsterdam.
Amst. 1722.

Ring, V., Asiatische Handlungskompag-
nien Friedrichs des Grossen. Berlin
1890.
Gerecenseerd in Ztschr, f. d, ges.
Hr., dl. 38,

Rijn, G. van, Geschiedenis der Maat-
schappij van Assurantie, Disconteering
en Beleening der Stad Rotterdam.
Rotterdamsch Jaarboekje 1899.

—nbsp;Het Groote Tafereel der Dwaasheid
en zijne geschiedenis, voorafgegaan door
eenige mededeelingen over de Utrecht-
sche en Middelburgsche Compagnieën.
Amsterdam (Frederik Muller) igoS.
Gedrukt in 5o ex. (De hoofdtekst uit
dit werk is een afdruk van
Van Rijn\'s
beschrijving der platen uit het Groote
Tafereel, voorkomend in den »Atlas
»vanStolk, katalogus der historieprenten
•aetc.quot; Amst. igoS),

Roever, N, de, Uit onze oude Amstel-
stad. Derde Bundel. Amst. 1891.

—nbsp;Twee concurrenten van de eerste
West-Indische Compagnie. Oud-Hol-
land jrg. i88g.

_ Kiliaen van Rensselaer en zijne ko-
lonie Rensselaerswijck. Oud-Holland
jrg. 1890.

Rösler, C. F. H., Die rechtliche Natur
des Vermogens der Handelsgesellschaf-
ten nach römischem Rechte. Ztschr. f.
d. ges. Hr., dl. 4 (1861).

Saalfeld, Fr., Geschichte des holländi-
schen Kolonialwesens in Ostindien.
Göttingen i8i2/i3. 2 dln.

Sayous, André. E., Le fractionnement du
capital social de la Compagnie Néer-
landaise des Indes Orientales. Nouvelle
Revue historique de droit français et
étranger 1901.

—nbsp;Les sociétés anonymes par actions.
Revue d\'Economie politique 1902.

—nbsp;La spéculation sur les fanons et
l\'huile de baleine en Hollande au i7gt;ème
siècle. Memoire lu à l\'Académie des
sciences morales et politiques dans la
séance du 7 juillet 1900. Paris 1900.

Savary, Jacq. des Bruslons, Dictionnaire
universel de Commerce. Amst. 1726.

Scaccia, s., Tractatus de commerciis et
cambio. Genevae 1664.

Scheltema, j., Rusland en de Neder-
landen. Amst. 1817—19. 4 dln.

Schmidt, F. G. A., Handelsgesellschaften
in den deutschen Stadtrechtsquellen des
Mittelalters. Untersuchungen zur deut-
schen Staats- und Rechtsgeschichte,
herausgeg. von Otto Gierke, XV. Bres-
lau i883.

Schmoller, G., Die geschichtliche Ent-
wicklung der Unternehmung. Jahr-
buch für Gesetzgebung, Verwaltung
und Volkswirthschaft, XVII (1893).

—nbsp;Grundriss der allgemeinen Volks-
wirthschaftslehre, Leipzig 1901.

sieveking, H., Genueser Finanzwesen
mit besonderer Berücksichtigung der
Casadi San Giorgio, Freib.i.B. 1898/99.
2 dln.

Silberschmidt, W., Die Commenda in
ihrer frühesten Entwicklung bis zum
i3en Jahrh. Würzburg 1884.

—nbsp;Kumpanie und Sendeve. Archiv für
bürgerliches Recht, dl. 23.

Smallegange, M., Nieuwe Cronyk van
Zeeland. Middelb. 1696.

-ocr page 262-

Straccha, Benvenutus, Tractatus de
mercatura seu mercatore. (In de verza-
meling : De mercatura decisiones et
tractatus varii et de rebus ad eam
pertinentibus. Lugduni
1621.)

Troplong, Le droit civil expliqué : Du
contrat de société. Paris 1848.

uitterdijk, J. Nanninga, Een Kamper
Handelshuis te Lissabon 1572—1594.
Zwolle
1904.

Verslag omtrent het Oud-Archief der ge-
meente Middelburg. Gemeente-verslag
Middelburg
1898.

Verzameling van casus-positien, voorstel-
lingen en dedaratien betrekkelijk tot
voorvallende omstandigheden in den
koophandel. Amst.
1793, 1804. 2 dln.

Verzameling van alle de projecten en
conditiën van de compagnieen van assu-
rantie, commercie en navigatie
etc, in
den jare
1720 etc. \'s Grav. 1721/22.
2 dln.

Vies, A. B. van der. Bijdragen voor de
geschiedenis der brandverzekering in
Nederland. Amst.
1904.

Vissering, S., Het Groote Tafereel der
Dwaasheid
1720. (De Gids i856, I.)
Herinneringen. Amst. i863.

Voet, J., Commentarius ad Pandectas.
\'s Grav.
1707. 2 dln.

Voorduin, J. C., Geschiedenis en begin-
selen der Nederlandsche Wetboeken.
Utrecht
1837 vlg. dl. 8.

Wagenaar, J., Amsterdam in zijn op-
komst, aanwas, geschiedenissen
etc.
Amst. 1760—68. i3 dln.

Wassenaer, G., Historisch verhael al der
ghedenckweerdichste geschiedenissen,
die hier en daer in Europa voorge-
vallen zijn. Amst.
1622—35. 21 dln.

Zorgdrager, C. G., Bloey ende opkomst
der aloude en hedendaagsche Grocn-
landsche Visscherij. Amst. 1720.

ZuRCK, E. van, Codex Batavus. Delft 1711.

ERRATA.

Blz. 16 nt. i regel 3 moet luiden: Het laatst in een verleden jaar verschenen

werk »Die Accomendatio\'\'.
Blz. 137 nt.
i, lees: etc. VII, 89.
Blz. 140 nt. 3, lees: J. P, Ricard.
Blz. 141 nt. 2, lees: Amsterdam IV, io63.

Blz. 144 regel i der noten, lees: blz. 94. — 3) »Het Groote Tafereel
Blz. i65 regel
7 v. o., lees: verhandeld 2) —- bekend 3) —

----regel 6 v. o., lees : sprake 4).

Blz. i6g regel 10 v. b., lees: Bubble-Act

an

DD

-ocr page 263-

. n

I

Ii

-vVïS.

-ocr page 264-

. ■■ \'■\'. ■ \' il\'\'

■ ^ \'

-ocr page 265-

^.-...^j\'\',\'; -O

......-fj\'

JSC- b

^......,

■ - -\'Vj\'-V..

m

......\'■■■ ■C\'.y-; vquot;;^

V

■r

■ i\' \' r,

-ocr page 266-

- ■nbsp;■■■ . r.ri\';\',./. \'I\',/ ■.:.■. . ,nbsp;\'nbsp;./..vir-; ■ . \' - \'..v/i-Äi- \'

J ■ gt;

; • • •■■■Anbsp;- . • .y

/■\'Vi;-nbsp;■■ ■ \'nbsp;\'

•. \'\'mms ^ -S^iillÉL; i;- -

mëmimkmrnM

iil-

; l \'

•VV \' v\'.f. ; •

.nbsp;.y

#

*
p

\'im®.

A

V. -r

...S\'/ . .

M

J-: 1-

■nbsp;V\' \'Vi\'-.inbsp;-s ? ■ -y--\'

aV 1.\'

ïf ; V

\'Wy

-tX\'.\'t-

• quot;riquot;

.\\r ; .

fi-quot;-\' 7 ,•gt;- •

-ocr page 267-

i

y

1 ■ . •

V .

1 -

/

; \' . \' ■

. 1 ■ .. I . ■

i gt;».

■ /

■ i

■ {

-

■ 1 - ; \'

)

i \'

t

-V

■ ■■ .

r. ^ -Jquot; ■

,, \' f . •..\' \'

. gt; \'T . ■■•

... ■ -, . :

//

■ ;

■A«.quot;\'

r . . » \'..VF,

\'if\'

4V

gt;4

ff

f

I V

\' V (

■itós,

-ocr page 268-