-ocr page 1-

W I O O ANDBOEKJE I

Vak 28 t

\']) voon DE ^

I ïi

\'I\' • 1«

I Dienaren des Altaars 1

li ®

Ö ,!l1 I,E I

i i

1 GEWONE EN BUITENGEWONE KERKELIJKE ®

ïi DIENSTEN EN PLECHTIGHEDEN, 1

I I

if UOOR DEN EERW. PATER S

to g JOS. BROUWER,

i to to

to____I

to MKT KERKELIJKE GOEDKEÜR1XG. g

i ~--^ i

I ®

to GUIiPEN, 1882. I

I SNELPERSDRUK VAN M. AUJERTS. -— ÜITGEVKR. ft .

\'« T^|,TOGENBOSCH, ^

yaji. amp;jVAN 0,JI\',CK- i \' Ö - |*FitSES$S$@$«1^S$SS^«g5t

^fan het bedrag wordt het werkje insgelijks franco per puSt ingezonden.

it.

YW\'£:

-ocr page 2-
-ocr page 3-

-—

\\ r gt;

Vait 2amp;

J*

HANDBOEKJE

VOOR DE

Dienaren des Altaars

BIJ DE

■GEWONE EN BUITENGEWONE KEEKELIJKE DIENSTEN EN PLECHTIGHEDEN,

DOOR DEN EERW. PATER

JOS. BROUWER,

T5-C. SS. R.

as ■

_

b, IR? M rf^rfRI^lfei^:\\/QEDKEURING.

f- \'T

I quot; k v . i

W IJ C. i l£ N S

GULPEN, 1882.

SNELPERSDRUK VAN M. ALBERTS. •— UITGEVER. \'S HERTOGENBOSCH,

BIJ W. VAN GIJLICK.

-ocr page 4-

GOEDKEURINGEN.

IMPRIMATUR. V, j. h. hussel, Can. P(en, et Prof,. Rureemundee 12 Martii 1882.

In publlcam luo! edi permittimos.

Amstelodami hac 11 Febr. 1882.

P. OOIHEN, C. SS. H.

Sup. Prov. Hou..

-ocr page 5-

»De oversten der kerken zullen zorgen, dat zij, die den Priester in den altaardienst ter zijde staan, zoowel in de wijze, waarop zij dit ambt vervullen, als in de kerkelijke kleeding, welke zij dragen, die godsvrucht, zediglieid en eerbied aan den dag leggen, welke aan de waardigheid van het Offer beantwoorden. De jongelingen, welke tot deze bediening gekozen worden, moeten uitmunten door godsdienstigheid en eerbaarheid; behoorlijk onderwezen zijn, zoowel omtrent de H. Ceremoniën, als de heiligheid der handeling , waartoe zij worden opgenomen, en bij welke zij de Engelen als mededienaars hebben. Het is verboden, dat een vrouw het altaar dient: bij dringende noodzakelijkheid echter is het alleen toegestaan, dat zij buiten de afsluiting van het priesterkoor den priester, die de H. Mis leest, antwoordtquot;.

Prov. Conc. van Utrecht T. V. C. II.\'

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Ist8 HOOFDSTUK.

Algemeene regels voor de lagere assistenten.

§ 1. Algemeene regels took ue lagere assistenten in het algemeen. .

1. De lagere assistenten of dienaren aan het altaar bekleeden een ambt, waarbij zij de Engelen als mededienaars hebben. Zij staan den priester in het ontzaglijk Offer der H. Mis en in de verdere Plechtigheden der H. Kerk van zóó nabij ter zijde, dat zij onder de eerste medeofferaars des priesters geteld worden en dus een heilig ambt bekleeden. Vandaar dat in de eerste tijden der Kerk de H. Mis alleen mocht gediend worden door diakenen, zooals ons de H. H. Cyprianus \') en Ambrosius ^ verzekeren; dat er later, toen dit door de vele priesters onmogelijk was, door de H. Kerk bepaald werd, dat deze dienaar ten minste een geestelijke zou zijn, die de kruinschering ontvangen had, 3) en men alleen bij onmogelijkheid daarvan, zich

i) Epist. V. —2) L. I. de off. c. 41.-3) Bened. XIV de Sacr. Missse L. I. c. XI. n0 1.

-ocr page 8-

— 6 —

van kleinere koorknapen \') mocht bedienen, die door hunne godsvrucht, zedigheid en eerbied aan de geloovitren toonen, doordrongen

O O 7 O

te zijn van de heiligheid der handeling, welke zij verrichten.

2. »De jongelingen derhalve,quot; zegt ons Provinciaal Concilie, »welke tot deze bediening worden uitgekozen, moeten uitmunten

O O 7

door godsdienstigheid en eerbaarheid.quot; Oneerbiedige, onzedige of ongodvruchtige jongelingen , die in de kerk durven lachen, praten of omzien, mogen nimmer aan het altaar verschijnen of behooren, zoo zij er waren en vruchteloos vermaand zijn, weggezonden te worden. Neen, de ware dienaar des priesters moet gedenken, dat hij, om waardig het H. Misoffer te dienen, een engel des hemels zou moeten zijn, en dus dat hij op hen moet gelijken door zuiverheid, zedigheid en godsvrucht.

3. De kleeding der dienaren zij passend aan het Huis van God, dat is, zooals de H. Kerk dat verlangt. Zij behooren vooreerst een toog of soutane te dragen 2) bij alle plechtigheden, waarin zij den priester ter zijde staan. Deze toog zij zóó lang, dat zij den

1) S. Car. Bor. Conc. Prov. 4. Qua; ■pertinent ad SS. Missen Sacr. etc. — Bourbon Introd. aux Cer. Rom. no \'■298. — 2) S. R. C. 9 Julii 1859.

-ocr page 9-

— 7 —

■enkel van den voet kan raken, \') en hebbe geen sleep. 1) Volgens Romeinsch gebruik is elke in de diocees gewone of goedgekeurde kleur daarbij toegestaan, meer gebruikelijk ecliter de zwarte. 2) Over dezen toog dragen zij een superplie, quot;) n.1. een wit linnen of katoenen overkleed, dat tot op de knieën ne-derliangt en van wijde mouwen voorzien is; *) de randen dezer mouwen alsmede het onderste gedeelte dier superplie mag van kantwerk zijn mits het passend en niet te lang is. quot;) Een ander soort superplie, zooals de rochet zonder mouwen of met zoogenaamde vleugels 3) of andere kleedingstukken, zooals een albe, kruinmutsje, handschoenen, een cin-gel of sjerp over de superplie heen enz., zijn allen verboden. s) Onder de superplie echter kan er een sjerp of cingel gedragen worden. 4) Aldus is de kleeding door de H. Kerk

1

1689. — 2) S. R. C. 17 Jun. 2 Deo. 1673. — 3) Bour

2

bon o. oit. n0 266. — 4) Missale 1. c. 11. 1. Cser. Episc.

3

1. — Revue des Sc. Eccl. T. X, Pag 471. VII. IX. —

4

1859. 9) S. R. C. 9 Julii 1859.

-ocr page 10-

_ 8 -•

bepaald en toegestaan aan hen, die als koorknapen het altaar bedienen, zoo men hunr wat voorzeker passend is, eene kerkelijke kleeding wil geven. Daar zi] evenwel voor deze knapen slechts een bijzondere vergunning en geen bepaald voorschrift \') is, hebben onze Diocesaan-Synoden slechts bepaald geboden, dat deze koorknapen, bij het dienen aan het altaar, nimmer een besmeurd, slordig of gescheurd , maar steeds een zuiver en passend kleed zullen dragen; dat zij vooral op zon- en feestdagen zich met den toog, en bij uitstelling van het H. Sacrament, daarenboven met een zindelijke superplie moeten kleeden. 1)

4. Is de H. Kerk zoozeer bezorgd voor de kleeding dier bedienaren, hoeveel te meer behoort hun dan ook de reinheid des li-chaams ter harte te gaan. Zij verschijnen daarom niet aan het altaar, tenzij zindelijk en rein van aangezicht, hoofdhaar en handen en met zuiver schoeisel. Zouden zij gebruik maken van pantoffels, dan behooren deze immer van zwarte kleur te wezen.

5. Het uitwendig gedrag, de houding enz. aan het altaar, zij in overeenstemming met

1

de kruinschering ontvangen hebben. — 2) C. XX.

-ocr page 11-

de heiligheid der plaats en der handelingen v welke aldaar geschieden. Vandaar moet hun van jongsaf worden ingeprent: dat de plaats, waar zij verschijnen, het huis van God is , aan hetwelk immer heilige godsvrucht past; dat elke handeling, aan het altaar verricht, een gebed is, meer dan eenig ander aangenaam en gevallig aan God, een gebed dus, dat met eerbied, aandacht en vertrouwen moet verricht worden; dat die handelingen geschieden bij het oneindig Heilige Offer, waar zich Jezus Christus zelf, de Zoon Gods, offert; en dat het eerste en voornaamste doel dier handelingen juist is de ontzaglijke grootheid van dat Offer te doen kennen en de geloovigen tot de beschouwing dier verheven geheimen op te voeren, welke daarin gelegen zijn. \')

6. Zij verschijnen niet aan het altaar tenzij goed onderwezen in hetgeen zij moeten antwoorden. Van den eersten beginne aftzorge men, de woorden goed uit te spreken en den gepasten nadruk aan die lettergrepen te geven, welke het vereischen.

Woorden van twee lettergrepen hebben immer den nadruk op de eerste; de overige woorden van meer dan twee lettergrepen, in

1) Cone. Trid. S. XXII de S. Missae c. 5.

-ocr page 12-

— 10 —

dit boekje voorkomende, op die lettergreep, welke met een komma geteckend is.

Het antwoorden zelf geschiede nooit te overhaastig, noch te luid, noch binnensmonds, maar juist en duidelijk, zoodat het hen, die het hooren, tot godsvrucht opwekt. \')

7. In hun gedrag, houding en manier van handelen ) moeten misdienaars immer een groote netheid en een zekere deftigheid ten toon spreiden. Overhaast loopen aan het altaar mag voorzeker aldaar nimmer geschieden. Geheel hunne houding moet de geloo-vigen stichten. Daarom zijn zij hieromtrent deze regels immer indachtig:

Als zij niets in de handen hebben, houden zij deze — recht op, met de toppen der vingers omhoog, voor de borst en plat tegen elkander, terwijl de rechter duim kruiselings over den linker gelegd wordt. Het moet een misbruik genoemd worden ze tegen de

kin of voor den mond te houden, of ook ze • 1

wel voor de borst te hebben maar met de vingers omlaag. — Heeft men iets te dragen

1

.klaard.

-ocr page 13-

— 11 —

of met cle eene hand aan te vatten, dan ge-bruike men steeds de rechter. De linkerhand houde men dan, met vingers en duim aaneengesloten, plat voor de borst.

2quot; Het kruisteeken wordt op tweeërlei wijze gemaakt: de eerste wijze is, zooals gewoonlijk , met de geheele hand. Men zorge daarbij vingers en duim aaneengesloten te houden en met de toppen voorhoofd, borst en schouders aan te raken. De tweede wijze, welke alleen bij het eerste en laatste Evangelie in gebruik is , bestaat hierin , dat men met den rechter duim op voorhoofd, mond en borst een kruisje vormt. Ook in dit geval moet de duim met de vlakke hand aaneengesloten blijven. — In beide gevallen wordt de linkerhand plat voor de borst gehouden.

3° Moet de dienaar op de borst kloppen, dan geschiede dit met den duim en de toppen der vingers vereenigd, terwijl men insgelijks de linkerhand met vingers en duim aaneengesloten, doch thans een weinig lager, plat voor de borst houdt uitgestrekt.

4° De misdienaars moeten immer een kruis maken of op de borst kloppen, als dit dooiden priester gedaan wordt, tenzij zij door een of andere handeling daarin belet zijn.

5° Mocht men gezeten zijn, dan legge men

-ocr page 14-

— 12 —

de handen, met vingers en duim aaneengesloten, immer plat boven de knieën.

8. De dienaars aan het altaar moeten ookT daar zij God aldaar dienstbaar zijn, verschillende eerbiedsbetuigingen verrichten. Deze zijn als zoovele akten van aanbidding, vernedering , smeeking, boetedoening of rouw. Zij worden verdeeld in: de buiging des lichaams ook eenvoudigweg buiging genoemd, en de kniebuiging.

9. De buiging is drievoudig: de diepe, de middelmatige en de eenvoudige of hoofdbuiging.

Bij een diepe buiging wordt het lichaam zoo gebogen, dat de beide handen de knieën kunnen raken;

Bij een middelmatige worden het hoofd en de schouders middelmatig,

Bij een eenvoudige alleen het hoofd gebogen.

Deze laatste is wederom drievoudig overeenkomstig de eer, welke men aan God, aan Maria en aan de Heiligen verschuldigd is. Bij de eerste of diepe hoofdbuiging wordt het hoofd zoo gebogen, dat zij ook gepaard gaat van een lichte neiging der schouders; zij geschiedt bijv. bij het »Gloria Patriquot; en bij het uitspreken van den naam »Jesusquot;. — Bij de tweede wordt het hoofd tamelijk gebogen r

-ocr page 15-

— 13 —

zij geschiedt bi] het uitspreken van den naam »Maria— by de derde eindelijk , die bij het uitspreken van den naam van een Heilige, wiens feest men viert, of van den regeerenden Paus gemaakt wordt, maakt het hoofd slechts een kleine neiging. \')

10. In welke gevallen deze buigingen moeten gemaakt worden, zal ter geschikter plaatse worden aangegeven. Alleen zij hier aangemerkt :

1° Alle lagere assistenten maken immer met den priester alle buigingen mede, welke deze maakt, onder gebeden , welke hij luid bidt, welke hij zingt, of welke door het koor gezongen worden. \'■\')

2° Maakt de priester de buiging naar het kruis of tabernakel des Altaars , dan moeten ook de assistenten daarheen buigen. 3)

3° Zoodra er aan het altaar meer assistenten aanwezig zijn, zorge men alle buigingen, welke men te zamen moet maken, gelijktijdig, even diep en in dezelfde richting te doen.

4° Gaat men door het priesterkoor, terwijl een of ander gedeelte gezongen wordt, dat een buiging vordert, dan blijve men

1) S. Alph. Liber de Caer. Miss®. (Edit. Pustet -1882) pag. 15, nquot; 3. — 2) Auctores. — 3) Cser. Episc. L. II. C I. n0 6.

-ocr page 16-

— 14 —

een oogenblik staan en make die buiging mede. \')

11. De kniebuiging is tweevoudig. Men heeft n.1. de dubbele of op twee knieën, en de eenvoudige of die, welke op één knie geschiedt.

12. De dubbele kniebuiging geschiedt immer op den vlakken grond van het priesterkoor en gaat gepaard van een diepe hoofdbuiging. 1) Het is de eerbewijzing. welke men verschuldigd is aan het H. Sacrament, als het ter aanbidding is uitgesteld, 2) als \'tr hetzij met het velum bedekt of niet, door het priesterkoor of de kerk gedragen wordt,quot;) en als de Opheffing of de uitdeeling der Communie geschiedt. 3) Gaat men bij deze gevallen het H. Sacrament voorbij, dan moet men de dubbele kniebuiging maken , en wat de Ophejjing betreft, zoolang blijven knielen, totdat de kelk op het corporale is neergezet.4)

Blijft men echter bij uitstelling van het H. Sacrament aan het altaar, om te dienen, dan maakt men alleen deze dubbele kniebuiging, als men in het priesterkoor komt of dit moet verlaten. In de overige gevallen r

1

des Sc. Eccl. T. XXI. pag. 452. — S. Alph. o. c. pag.

2

-16, 17, n» 5. - 3) S. R. C. 12 Nov. 1831 ad 51 et 53. —

3

Rit. Cel. T. II. 1. — S. Alph. o. cit. pag. 17. n0 6. —

4

Missale. 1. c. S. R. C. 19 Aug. 1651.

-ocr page 17-

— 15 —

waarin men een kniebuiging maken moet geschiedt deze op één knie. \')

13. De eenvoudige kniebuiging geschiedt insgelijks door de lagere assistenten immer op

\' den vlakken grond van het priesterkoor. -) Het is de eerbewijzing, welke zij verschuldigd zijn: 1° aan het H. Sacrament in het tabernakel 3) of op het altaar gedurende de H. Mis na de consecratie 4) tegenwoordig; 2° aan een Reliquie van het H. Kruis, ter vereering van het volk uitgesteld; 5) 3° aan het kruis van het hoogaltaar, als het H. Sacrament daar niet rust 6) en 4° aan het kruis van een zijaltaar gedurende het dienen van een H. Mis of een andere plechtigheid aldaar. \')

Zij geschiedt, als men aan zulk een altaar komt, er zich van verwijdert of het midden voorbijgaat.

14. Omtrent deze kniebuigingen meenen wij nog te moeten opmerken dat het akten van aanbidding zijn, en dat zij derhalve zonder gehaastheid, met eerbied en godsvrucht

\'1) S. R. C. 12 Nov. 1831 ad 51 et 53. — 2) Revue des Eccl. T. XXI. pag 535 ■*- 3) Missale Rit. cel. II. 1. \'2. 6. — i) S. Alph. o. cit. pag. 18. nquot; 7. — 5),S R. O. 7 Maji 1746.. — G) Missale Rit. Cel. IV. 7. — Caer. Episc. L. 1. c. 18. n» 3. vide Revue des Sc. Eccl. T. XXII. pag. 186. 1quot;. - 7) S. R. C. 31 Oct. 1851. Revue des Sc. Eccl. T. XXI. pag. 543 not. 1.

-ocr page 18-

— 16 —

gemaakt moeten worden. De assistenten gedenken daarom:

1° het lichaam recht te houden;

2° niet ter loops of ter zijde, maar recht voor het H. Sacrament of het H. Kruis, waaraan men die eerbiedsbetuiging bewijzen moet, te knielen;

3° Vjij de eenvoudige kniebuiging met de rechter knie den grond te raken en wel ongeveer naast den linkervoet; daarbij geen hoofdbuiging te maken, tenzij het uitdrukkelijk wordt voorgeschreven, \') maar zooveel mogelijk naar het H. Sacrament of het Kruis op te zien.

15. Indien men na een dubbele of eenvoudige kniebuiging op den vlakken grond aldaar, moet blijven knielen, behoeft men zich na de kniebuiging, niet meer op te heffen, maar blijft men aanstonds geknield. Eveneens wordt er slechts een diepe hoofdbuiging ver-eischt, als men aldus geknield zijnde, het altaar moet verlaten. Dit is echter niet het geval als men knielen moet of geknield is op den eersten trap des altaars: dan moet men immer de vereischte kniebuiging op den vlakken grond maken, alvorens men al-

1) Martinucci Manual. Ceer. L. I. C. I. n0 6. — S. Alph. o. cit. pag. 140. 7. 4.

-ocr page 19-

— 17 —

daar zich op de knieën nederzet of vandaar weggaat. \')

16. Bij het komen aan — en het verlaten van het altaar plaatst men zich immer zooveel mogelijk op één lijn met den priester.1) Is daarvoor echter geen ruimte, dan plaatsen zich alle lagere assistenten op één lijn achter den priester. Na gelijktijdig met den priester de vereischte kniebuiging gemaakt te hebben, begeeft men zich volgens de orde, in de bijzondere regels aangegeven , naar zyn bestemde plaats.

17. Als de assistenten elkander onder de plechtige H. Mis den vredekus geven 2) geschiedt dit op de volgende wijze: Hij, die hem ontvangt, maakt een hoofdbuiging vóór en nd het ontvangen, hij, die hem geeft, alleen er na; de eerste legt zijne handen in de armen van den ander, of steunt ze met de zijne; de ander legt de handen op de schouders van hem die ze ontvangt; terwijl dan de linkerwangen van beiden elkander genaken, zegt de gever: »Pax tecumquot; en de ander antwoordt: ^Et cum spiritu tuo.quot; 3) De hoofd-

1

Auotores omnes. — 3) Waar men geen eigenlijke aco

2

lieten heeft, maar knapen, die hun plaats vervullen, geschiedt dit gewoonlijk niet. Zie Bourbon o. cit. n0 BOO.

3

Missale. Rit. Cel. T. X. 8. — Ceer, Episc. L. I. C XXIV\' 2. L. II. C. VIII. 75. - S, R. C. 23 Maji 1846 ad 9!

Dienaren des Altaars. 2

-ocr page 20-

— 18 —

buiging, welke voorafgaat en volgt is meer of minder overeenkomstig de waardigheid des persoons, die ze geeft of ontvangt. \')

18. Het Ceremoniale der bisschoppen schrijft ook voor, 2) dat de lagere assistenten, telkens als zij iets aan den priester rechtstreeks moeten overreiken, eerst het voorwerp en daarna de hand des priesters, en, bij het aannemen van een voorwerp, eerst de hand en daarna de zaak moeten kussen, behalve in de missen der overledenen en bij die, welke met uitstelling van het Allerheiligste geschieden. Deze regel vinde echter zijne toepassing niet in een stille of gezongen H. Mis, of in het algemeen in eene plechtigheid, welke zonder hoogere assistenten geschiedt. Dan is het voldoende alleen de zaak te kussen, welke men overgeeft, a) en bij het ontvangen van een zaak een kleine buiging naar den priester te maken.

§ 2. Algemeeue regels vook de lagere

assistenten igt;\' het bijzonder.

I. De Wierookdrager.

19. In alle plechtigheden der H. Kerk, zoo als de plechtige H. Mis, Vespers en Lof,

1) S. R. C. 28 Sept. -187\') ad 1. — 2) L. I. C. XV111. 16. 3) Missale Rit. Cel. T. VII. i. Zie hierover Bourbon o. cit. n0 400. 401.

-ocr page 21-

enz., waarbij het geoorloofd is wierook te gebruiken, is er slechts één wierookdrager aanwezig. Alleen is daarvan de plechtige processie met het Allerheiligste, met de Re-liquie yan het H. Kruis of van het lijden, (zoo van onheuglijke tijden de gewoonte bestaat) uitgezonderd; daarbij kunnen er twee zijn, om het. H. Sacrament of de Reliquie van het H. Kruis voortdurend te bewierooken.\')

20. Deze wierookdrager draagt èn wierook-

o O

vat èn scheepje te zamen. \'\') Nochtans niet ongeoorloofd is het, hem te doen vergezellen van een anderen dienaar, die bij het ontvangen van den wierook in het wierookvat, ter linkerzijde van den wierooker, het scheepje aandraagt, overreikt en terugontvangt. s)

l) Gurdellini (m, Jmtr. Clem. § 19. nquot; Hl zegt: Duo adhibentur thuribula ratione Processioms; secus namque in aliis eaoris FnucHonibus, et in liao etiam

(40 horarum) si____ Processio non fiat, unius tantum-

modo probatur usus. En venler \'19. nquot; 19) cessante Processionis motivo, cessat etiam duorum thuribulorum usus. — lioiubon (o, cit. nquot; 467) zegt: on ne doit employer qu\'un seul Tliuriferaire, mètne dans les Ot\'-fices pontificaux; il en est ainsi même a I\'Office papal. Cette regie concerne les Messes et les Offices devant le Saint-Sacrament exposé, et les Saints , aussi bien que les autres Fonctions Sacrées.quot; Hij bewijst vervolgens deze stelling onomstooteljjk door tal van aanhalingen uit bet Missaal en hei Ceremoniaal, door vele decreten der 11. Copgr. der Riten en door de algemeene overeenstemming van alle oude en nieuwe Lirurglsten. 2) Caor. Epiec. L. I. C. XI. 7 et passim. — 3) Merati in Miss. §2. T. 2. n. XXII.; Cavalieri ï. 5. c. 8. n. quot;VUL; Bourbon O. Cit. n0 468 etc.

-ocr page 22-

— 20 —

21. Het dragen van het wierookvat is verschillend naarmate hij naar den priester moet gaan om wierook te ontvangen of niet, naarmate hij er mede staat of knielt, of ook naarmate hij een scheepjesdrager bij zich heeft of niet.

22. Als hij alleen is, en dus wierookvat en scheepje te zamen draagt en daarmede niet naar den priester moet gaan, houde hij het wierookvat in de rechterhand en wel met den duim in den vasten en den middelvinger in den lossen ring der ketting, waarmede het deksel op en neer bewogen wordt, en wel zóó, dat hij met dien middelvinger dit kan ophalen of neerlaten , naarmate het noodig is. Het scheepje draagt hij gesloten en met de opening van zich afgekeerd in de linkerhand. Beide handen zorge hij immer op gelijke hoogte te houden. \')

23. Als hij naar den priester moet gaan, om wierook te ontvangen, houde hij het wierookvat op dezelfde wijze, doch in de linkerhand, en het scheepje half geopend, met de opening naar zich zeiven gekeerd, in de rechter. quot;) Daar gekomen geve hij eerst het scheepje aan den diaken, of aan den priester zeiven, zoo deze alleen is, trekt daarop met

1) Caer. Episo. 1. c, — 2) Caer. Episc. L. I. C. 1.

-ocr page 23-

_ 21 —

den middelvinger, het deksel omliöog, neemt met den duim en de twee eerste vingers der rechterhand de kettingen nabij het deksel te zamen en heft het wierookvat ter hoogte van de hand des priesters op. De linkerhand houde hij intusschen met het bovenste gedeelte van het wierookvat plat op de borst. Is de wierook ontvangen en gezegend, dan laat hij het wierookvat omlaag, sluit het. neemt het boven aan de kettingen in de rechterhand over, en geeft het, terwijl hi] met de linker het scheepje overneemt, aan den diaken in diens rechterhand, of aan den priester , zoo hij alleen is , in diens linkerhand, aanstonds over. \')

Aanm. 1. Nimmer ontvangt hij geknield wierook in het wierookvat, tenzij in een Pontificale Mis. \')

Aa?im. 2. De wierook wordt immer gezegend , behalve als alleen het H. Sacrament, zooals bijv. bij de uitstelling en den zegen van het Allerheiligste geschiedt, bewierookt wordt. 3)

24. Moet hij, na wierook ontvangen te hebben het wierookvat niet overreiken maaier mede naar zijn plaats gaan en daar wach-

1) Caer. Episo. L. I. C. XI. 7. C. XXIII. 15. — ii S. R. C. 4 Aprilis 1699. 3) Caer. Episc. L. I. C. XXIII. 18. S. R. C. 12 Aug. 1854 ad 45.

-ocr page 24-

— 22 —

ten, of moet hij er mede geknield zijn, dan houde lüj liet bovenste gedeelte, gelijk zooeven gezegd is, in de linkerhand en plat op de borst; met den duim en de twee eerste vingers der rechter omvatte hij de kettingen by het deksel, gelijk bij het ontvangen van den wierook, doch houde het wierookvat omlaag ter rechterzijde. Zoo het alsdan voor het vuur noodzakelijk is, kan hij \'t een weinig héén en weder bewegen. Nimmer geschiede dit echter onder het Bvangeliezingen des diakens, noch onder het gezang des priesters. \')

25. Dezelfde houding met het wierookvat kan hij immer aannemen als hij niet alleen is, maar vergezeld is van den scheepjesdrager, zelfs bij het gaan naar den priester om wierook te ontvangen, doch alsdan houdt hij de rechterhand hooger.

26- Dezelfde houding ook, als hg iemand be-wierooken moet, doch met de volgende nadere bepalingen. Hij neme alsdan het bovenste gedeelte van \'t wierookvat in de linkerhand, 1) hetzij door den duim in den vasten ring te ste-

1

Episc. L. I. C. XXIII. 4.

-ocr page 25-

— 23 —

ken, hetzij door alle kettingen te zamen onder het bovengedeelte des wierookvats tusschen duim en wijsvinger te nemen;1) daarna strekke hij deze hand plat op de borst uit en houdt ze gedurende het bewierooken vast en onbewegelijk. 2) De duim met de twee eerste vingers der rechterhand vatte de kettingen te zamen ongeveer bij het deksel, 3) zóó dat er weinig ruimte overblijft tusschen deze hand en het wierookvat, 4) en boude haar, zoolang hij niet wierookt, omlaag ter rechterzijde. 6)

27. Moet hij nu iemand bewierooken, dan maakt hij eerst een diepe, middelmatige of geringe hoofdbuiging naarmate hij een meerderen , gelijken of minderen moet bewierooken, 6) daarna brengt hij het wierookvat ter hoogte van de borst en geeft in rechte richting naar dengene, wien hij bewierooken moet, een dubbelen of enkelvoudigen slag, naarmate noodig is (zie de volgende nummers) met het wierookvat, en laat daarna zijn rechterhand weder ter rechterdij neer. Aldus han-

1

Revue des Sc. Eccl. T. XXVI. p. 583. III. — 2) Caer. Epiac. L. I. C. XXIII. 8. — 3) Caer. Episc. 1. o. 4. Dex-tera vero easdem catenulas, simul junctas prope thurl-

2

bulum tenet..... ita ut parvum catenularum- spatium

3

remaneat inter ipsius manum dexteram et thuribulum.

4

Martin. L. I. C. I. 20. a. Carpo etc. — 5) Ibidem. —

-ocr page 26-

— 24 —

dele hij zoo dikwijls als dit gevorderd wordt,, waarna hij wederom de vereischte hoofdbuiging maakt en heengaat. \')

28. Bij het bewierooken met dubbelen slag 2) geeft de wierooker eerst een geringen en vervolgens een sterkeren schielijken stoot aan zijn wierookvat, zoodat men bij den tweeden stoot met den voet des wierookvats ongeveer het vierde van een cirkel beschrijft; bij het bewierooken met enkelvoudigen slag gaat de geringe schielijke stoot niet vooraf; het overige is anders hetzelfde. 1)

29. De wierooker bewierooke met dubbelen slag: 1° het H. Sacrament, onder de H. Mis bij de Opheffing 2) en verder immer als daarmede de zegen gegeven wordt. s) Hij geve echter in beide gevallen nimmer meer dan drie zulke slagen; 3)

2° den priester en wel met drie, den diaken met twee dergelijke slagen; \')

3° het volk insgelijks met drie zulke slagen , doch alsdan één recht voor het volk t één ter rechterzijde en één ter linkerzijde van het volk. s)

1

1) Auctores. — \'2) S. R. C. 22 Martii 1862, — 3) Bour

2

bon o. cit. n. 490. 491 — Martin. L. I. C. I. 20. etc. —

3

11 Sept. 1847. 7 Sept. 1861. — 6) Missale. Rit. Cel. \'1\'.

-ocr page 27-

- 25

30. Met enkelvoudigen slag bewierooke hi] den ceremoniemeester en de andere dienaren des altaars. \') Zij ontvangen ieder slechts één slag, behalve zoo de ceremoniemeester-een priester is, dan kan deze niet twee slagen bewierookt worden. ■!)

31. Het bewierooken zorge hij immer zonder overijling maar met een zekere deftigheid te doen. Noch het lichaam, noch het hoofd moet de beweging van het wierookvat volgen , maar recht gehouden worden; het geschiedt alleen met de armen.3) Men voorkome ook het terugslaan van het wierookvat tegen de kettingen. Mochten deze te lang zijn, dan raden de schrijvers aan ze één of tweemaal om de linkerhand te slaan. 4)

32. Bij het dragen van het wierookvat lette de wierooker nog op, het immer een weinig van zich af te houden, ten einde zijne superplie of toog niet te beschadigen.

33. Voor de plechtigheid, waarbij wierook gebruikt wordt, plaatst men gewoonlijk het ledige wierookvat en scheepje met wierook , waarvan hij zich moet bedienen op de credens 5)-of wel, zoo deze niet aanwezig is, of indien het

11 Martin. L. I. C. X. n. 23. — Revue des Sc. Eccl. T. XXVI. p. 77. \'2) Revue des Sc. Eccl. 1. c. 3) Caer. Episc. L. I. C. XXII. 8. 4) Revue des Sc. Eccl. T. XXVI. p. 583. III. 5) Caer. Episc. L. I. C. XII. 19. 22. — Bened. XIII. Menior. Rit. passim.

-ocr page 28-

— 26 —

eenige moeielijkheid veroorzaakt, op een andere geschikte plaats hetzij in het priesterkoor of\' in de sacristie. \') Tegen het oogenblik dat er gewierookt moet worden neenit de wieroo-ker het aldaar en zorgt er vuur in te leggen. Zoo echter de bewierooking aanstonds of\' bijna onmiddellijk bij het begin der plechtigheid plaats heeft, zooals bij uitstelling van het H. Sacrament en bij de plechtige H. Mis, dan kan hij wierookvat met vuur en scheepje uit de sacristie medebrengen. J)

34. Het vuur zij in een komfoor op een geschikte plaats, of wel bij de credenstafel doch zóó dat het verborgen is voor het oog van het volk, of wel in de sacristie aanwezig. 1) Er behoort daarbij een kleine tang te wezen, ten einde de wierooker de brandende kooien in het wierookvat kan overleggen. 4)

II. J)e Kaarsdragers.

35. De kaarsdragers of assistenten die met de kandelaars en kaarsen gewoonlijk aan het altaar verschijnen, zijn immer, zooveel mogelijk in lengte en houding des lichaams aan elkander gelijk, zoodat zij hunne kandelaars, op gelijke hoogte dragen. 5)

1

L. I. C. XI. 8.

-ocr page 29-

36. Bij alle plechtigheden, waar zij vereischt worden, zijn er slechts twee aanwezig, \') die immer, behoudens de uitzonderingen die in de bijzondere regels zullen opgegeven worden , hunne kandelaars met licht uit de sacristie medebrengen, -\') naast elkander gaan, tenzij de plaats te eng is, en zich in alles naar elkander voegen, opdat alle hunne handelingen gelijktijdig geschieden. 1)

37. Zij moeten altijd de kandelaars met bloote handen dragen en wel op deze wijze; ofschoon zij ze immer met de rechter opnemen, houdt hij, die aan de rechter kant voort-treedt de linker aan den voet, en de rechterhand aan den bol, die in het midden aanwezig is; de ander daarentegen houdt dien bol met de linker en den voet des kandelaars met de rechterhand vast. quot;)

38. In het knielen en staan voegen zij zich naar de overige dienaars, maken ook bij het komen en gaan en verder als dit vereischt wordt, de noodige knie- en hoofdbuigingen, niettegenstaande zij hunne kandelaars in de hand dragen, doch zorgen ze daarbij echter altijd recht te houden. 5)

1

Caer. Episc. L. I. C. XI. 8. — 4) Caer. Episc. 1. c.

-ocr page 30-

— 28 —

39. In eenige gevallen echter behoeven zij niet te knielen of te buigen, n.1.:

1° onder het zingen van het evangelie, als zij n.1. met hunne kandelaars naast den subdiaken staan; dan moeten zij als onbewegelijk zijn; \')

2° als zij het processiekruis vergezellen;1)

3° in de Vespers bij het gezongen worden van de eerste stroof van het Veni Creator en en het Ave maris stel la. :i)

40. Tot hun ambt behoort het ook de kaarsen te ontsteken en uit te dooven.2) In de meeste gevallen zal dit echter, daar wij bijna overal slechts koorknapen hebben, dooiden koster geschieden. Zoo zij het echter moeten doen, beginnen zij het eerst met die kaarsen, welke het meest nabij het kruis geplaatst zijn.

III. De Toortsdragers.

41. De toortsdragers zijn die assistenten welke gedurende een gedeelte der gezongen of plechtige H. Mis, bij uitstelling of zegen van het Allerheiligste of ook bij processies

1

des Sc. Eccl. T. XXII. p. 189. 190. — 3) Caer. Episc. L.

2

Pont. Rom. de Ordin. Acol.

-ocr page 31-

— 29 —

met het H. Sacrament, met wastoortsen of waskaarsen \') aan het altaar verschenen.

42- In een gezongen H. Mis zijn er twee toegelaten , 1) in een plechtige H. Mis ten minste twee verplichtend. 2) In Rome is echter het gebruik algemeen in de voornamere kerken dat er in zulk eene plechtige Mis vier aan het altaar komen, ja zelfs op hoogere feestdagen zes. 3) In een plechtige H. Mis der overledenen zijn er echter nimmer meer dan vier. s) Het getal der overige plechtigheden zal in de bijzondere regels worden opgegeven.

43. Als zg aan het altaar komen gaan zij immer, zooveel mogelijk, twee aan twee. Hij die rechts gaat, draagt de ontstoken toorts of kaars in de rechter- de ander in de linkerhand. De andere hand wordt plat op de borst gehouden. Als zij aan het altaar geknield zijn, houden zij de wastoortsen met beide handen vast en laten het onderste ge-

1

nfunalia seu candelae ceracquot; Wij gelooven dus dat een lichte rede ontslaat van de eigenlijke wastoortsen, en kaarsen voldoende zijn. De eigenlijke wastoorts

2

wordt te Rome als gevormd van vier kaarsen te zaraen genomen, en heeft vier pitten; vandaar dat zij een

3

groote vlam verspreidt en daarom toorts of flambouw genoemd wordt. — \'2) S. R. C. 12 Sept. 1857. 8. — 3) Mis-sale. Rit. Cel. VIII. 8. — 4) Zie Gard. Comment, ad Instr. Clem. § XX. 4. en de Hardt. Prax. Pont. T. I. n. 83 et alii. — 5) Caer. Episc. L. II. C. XI. 7.

-ocr page 32-

— 30 —

deelte , zoo zij althans lang genoeg zijn , op den grond rusten.

44. Onder de H. Mis zijn zij echter niet van den beginne af aan het altaar, maar komen op sommige dagen slechts gedurende de Opheffing, op andere tijden langer rond het altaar knielen.

45. Zij komen reeds onder de Praefatie aan het altaar én zijn aldaar van het Sanctus tot na de Communie geknield;

1° bij alle missen der overledenen, \')

2° op de werkdagen van den Advent en de vasten, op quatertemperdagen en vigiliedagen, op welke| gevast wordt, al zou ook krachtens dispensatie dit vasten zijn opgeheven, behalve de uitzonderingen in n0 46 op te geven, mits op deze dagen de Mis van den dan en niet van een of ander feest gezongenwordt. -)

46. Zij komen na de Praefatie, bij het gezongen worden van het Sanctus aan het altaar en knielen slechts gedurende de consecratie aldaar, op alle overige dagen, alsmede op de quatertemperdagen van Pinksteren en de groote vigiliedagen n.1. die van Fa-sehen, Pinksteren en Kerstmis. 1)

1

bidding ia uitgesteld. Martin. L. II. C. VIII. 39.

-ocr page 33-

— 31 —

7A] blijven echter onder deze Missen aan het altaar geknield van de Opheffing af tot na de Communie, als op deze dagen, welke ook, onder de H. Mis, de H. Communie moet worden uitgereikt. \')

—*—o^o

1) Missale. 1. c.

-ocr page 34-

Ilde HOOFDSTUK.

- Bijzondere regels voor de lagere assistenten bij de gewone plechtigheden der H. Kerk.

I. DE GELEZENE OP STILLE H. MIS.

§ 1. De gewone oi\' stille H. Mis.

47. De gelezene of stille H. Mis noemt men die H. Mis, welke zonder zang en zonder andere assistentie dan van den misdie-

. naar opgedragen wordt. Gelijk het Missale uitdrukkelijk verklaart, is er in zulk eene H. Mis altijd slechts één misdienaar. \') En deze bepaling moet streng gehandhaafd worden. -) Er mogen slechts in een paar gevallen , n.1. op hooge feestdagen , bij de parochiale Mis, — of wanneer er bij gelegenheid van een gebruikelijke plechtigheid, in plaats eene hoogmis, slechts eene stille H. Mis wordt opgedragen, twee assistenten aan het altaar dienen. ■\')

48. Bijtijds in de sacristie aanwezig, houdt zich de misdienaar, met toog en superplie 4)

11 Rit. Cel. 1. 3 et passim. — 2) S. R. C. 7 Jul. ifm. 27 Sept. -1659. 19 Julii IBoO etc. 3) S. R. C. 12 Sept. 1857. 7. 4) Men zie n0 3 van deze Afdeeling.

-ocr page 35-

— 33 —

•en verricht vervolgens hetgeen, volgens de gewoonte der plaats aldaar door hem verricht moet worden;

1° Moet hij het gewaad voor den priester op de kleedtafel bereiden, dan legge hij allereerst daarop de kazuifel, vervolgens daarover de stool met de uiterste einden aan de voorzijde van de tafel, doch met het middengedeelte dwars er over heen, opdat de priester ze met beiden handen kan opnemen; in het midden daarop ligt de manipel, vervolgens de cingel, daarop de alb met de eene jdjde van het onderste gedeelte half opgeslagen , eindelijk de amict.

2quot; Moet hij zorg dragen voor de ampullen, ■dan zij hij daarin bijzonder nauwkeurig, opdat er niet de minste vergissing plaats hebbe. Hij schenke den wijn in die ampul, welke daartoe door een of ander teeken uitsluitend bestemd is, het water in de andere. Dan zet hij deze op het schenkblaadje, en brengt ze te gelijk met het handdoekje naar de credens of naar de plaats daartoe bestemd aan de epistelzijde des altaars, nooit echter op het altaar zelf. \') Daar ook plaatst hij de kleine schel en de kaars, welke, zoo het gewoonte is, bij de Opheffing van het H. Sacra-

1) Missale. Rub. Gen. XX.

Dienaren des Altaars.

3

-ocr page 36-

— 34 —

ment ontstoken wordt. \'). Volgens het gebruik te Rome bestaanbaar, kan deze ook op eenen armkandelaar, in den muur of in een kolom, aan de epistelzijde aanwezig, geplaatst zijn. \'■)

4° Daarna ontsteekt hij, zoo dit nog niet geschied is, twee kaarsen op het altaar, 3) en begint daarbij het eerst met die, welke aan de evangeliezijde geplaatst is. 1) Dan ontdekt hij het altaar, plaatst er de kanonborden en den lessenaar met het Missale op, zoo hij dit niet bij het begin der H. Miamp; medebrengt. Het boek legt hij gesloten met de snede naar het midden des altaars gekeerd, op den lessenaar neder. Daarna begeeft hij zich wederom naar de sacristie, en staat, den priester bij het aankleeden ter zijde.

4° Hij neme daartoe, zoodra deze zich met de albe bekleed heeft, den cingel van de kleedtafel, boude hem dubbel, zoodat de kwasten bij elkander komen en aan zijne rechterhand , ongeveer tot op den grond nederhan-gen, en legge hem aldus iri de handen des. priesters. Daarna hale hij de albe zóó ver boven den cingel uit, dat zij passend neerhangt en de toog bedekt, en plooit haar

1

Missale ibidem... S. Alph. L. VI. 394. 2) Revue des Sc. Eccl. XII. 339. — 3) Miss. Rub. Gen. XX. S. R. C. IQ Julii. 1659 etc. 4) S. R. C. 12 Aug. 1854 ad 77.

-ocr page 37-

— 35 —

aldus , dat de boorden van onder, op alle plaatsen ongeveer een vinger breed van den grond verwijderd zijn. ]) Dan plaatst hij zich aan die zijde van den priester welke het dichts bij de deur der sacristie is, maar een weinig achter hem, en wacht aldaar tot deze geheel en al bereid is.

49. Als de priester nu het teeken tot uitgaan geeft, maakt de misdienaar een diepe buiging des lichaams •) voor het kruis en eene hoofdbuiging naar den priester, en gaat hem naar het altaar vooraf. Bij het uitgaan der sacristie biedt hij den priester een weinig wijwater aan, 1) maakt het teeken des krui-ses, en geeft met de schel, welke by den toegang des altaars aanwezig is, een teeken.

50. Als hij bij het gaan naar het altaar , waar hij de H. Mis moet dienen, een altaar voorbijgaat, waar het H. Sacrament is uitgesteld, de H. Communie wordt uitgereikt of eene H. Mis wordt opgedragen, welke juist tot de Opheffing genaderd is, blijft hij ter rechterzijde van den priester, keert zich naar het Allerheiligste, maakt een dubbele kniebuiging, en blijft even lang als de pries-

1

non valent pro ministro. — 3) S. R. C. 27 Mart. 1770 Cfr. S. Alph. c. III. i. (17;.

-ocr page 38-

— 36 —

ter geknield en niet het hoofd gebogen: Geeft deze hem de bonnet over, dan houdt hij die gedurende dien tijd in zijne handen , en reikt ze bij het opstaan wederom over.

Gaat hij voorbij het hoogaltaar, of voorbij een altaar, waar het H. Sacrament in het tabernakel verblijft, of voorbij een altaar, waar de H. Mis wordt opgedragen en het H. Sacrament nog tegenwoordig is, dan maakt hij een eenvoudige kniebuiging en gaat aanstonds door.

51. Aan het altaar gekomen, waar hij de H. Mis moet dienen, zorge hij aanstonds aan de rechterhand des priesters te zijn, neemt de bonnet aan, en maakt eene eenvoudige

7 O

kniebuiging op den grond van het priesterkoor. Dan brengt hij de bonnet op de plaats, daartoe bestemd, doch niet onder het altaar, en zoo de H. Communie niet moet worden uitgereikt, gaat hij , na voor het midden des altaars geknield te hebben, naar de Evangeliezijde.

2. Het uitreiken der H. Communie. \')

52. Zoo echter de H. Communie moet worden uitgereikt, kan hij na de bonnet te

quot;I) Rit. Rom. de S~\\ Euoli. Saci1. — Syn. Prov. Ultr. i45. 2. al.

-ocr page 39-

— 37 —

hebben weggezet, een teeken met de schel geven, indien dit aldaar gewoonte is. \') Dan zet hij zich op zij van het altaar, aan den Epistelkant, op den eersten trap op de knieën, en bidt aldaar met liet lichaam gebogen luide het »Confiteorquot; (zie bladz. 42;) na het »Misereatur etc.quot; en het »Induhjen-tiam etc.,quot; hetwelk de priester daarop bidt, antwoordt hij telkens »Amen.quot; Als de priester zich daarna met de ciborie omkeert en zeert: »Ecce Agnus Dei etc.quot; maakt de mis-

O O

dienaar een diepe hoofdbuiging, en blijft aldus gebogen, totdat de priester de trappen van het altaar is afgetreden; insgelijks als de priester, na het uitreiken der H. Communie het altaar wederom bestijgt.

NB. Mocht het duister in de kerk zijn, zoodat dit den priester zou kunnen bemoeielijken, dan gaat de misdienaar met de kaars , welke bij het missale geplaatst is, mede. Nooit geschiede dit echter om eene andere reden. \'■\')

53. Als de priester op het altaar is teruggekeerd , antwoordt de misdienaar als volgt: 1)

Brood uit den hemel

Pr. Panem de ccelo

prsestitisti eis.(Alleluja.) hebt gij hun gegeven.

1

1842,

-ocr page 40-

- 38 —

Dien. Omne delecta-méntum in se haben-tem. (Alleluja. \')

Pr. Domine, exaudi orationem meam.

Dien. Et clamor mens ad te veniat.

Pr. Dominus vobis-cum.

Dien. Et cum Spi-ritu tüo.

Pr. Oremus.

Deus qui nobis sub Sacramento mirabili passionis tuse memo-riam reliquisti: tribue, qusesumus, ita nos corporis et sanguinis tui sacra mysteria vene-rari, ut redemptionis tuae fructum in nobis jugiter sentiamus. Qui vivis et regnas cum Deo Patre in unitate Spiritus Sancti, Deus, per omnia ssecula sae-culorum.

Dien. Amen. N.B. In den

Dat alle geneugte in zich bevat.

Heer verhoor mijn gebed.

En mijn geroep kome tot U.

De Heer zij met u lieden.

En met uwen geest.

Laat ons bidden.

God, die ons onder het wonderbare Sacrament de gedachtenis van uw lijden hebt nagelaten ; verleen ons, bidden wij ü, de heilige o-eheimen van uw

O O

lichaam en bloed zóó te vereeren, dat wij de vrucht uwer verlossing gedurig in ons mogen gevoelen. Die leeft en regeert met God den Vader in eenheid des H. Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen.

Amen.

ijd bidt de priester een


1) Dit «Allelujaquot; wordt er slechts bijgevoegd, als ook de priester het gezegd heeft bij »I\'anein etc.quot;

-ocr page 41-

— 39 —

teGii ander gebed. Ook dan antwoordt de misdienaar. »Amen.quot;

54. Als de priester den zegen geeft, antwoordt de misdienaar »Amen.quot;

Daarna gaat de misdienaar, na voor het •midden des altaars geknield te hebben, naar ■de evangeliezijde.

8. Van het hkgix der H. Mis tot ue Offerande.

55. Aan de evangeliezijde gekomen, zet hij zich, zoodra de priester het altaar al-daalt , op den vlakken grond aan diens linkerzijde , maar een weinig achter hem op beide knieën neder, 1) maakt met den priester het H. kruisteeken, en antwoordt duidelijk en zonder overhaasting, als volgt: 2)

Pr. In nomine Pa- In den naam des tris et Filü et Spiri- Vaders en des Zoons ±us Sancti. Amen. en des H. Geestes.

Amen.

Introibo ad altare Dei. Ik zal ingaan tot

het altaar Gods.

1

Missale Rit Cel. 111. 0. — 2) Omtrent het antwoorden zij men twee zaken indachtig:

2

boven welke een komma staat aangegeven. Zio n0 6.

-ocr page 42-

— 40 —

Dien. Ad Deum qui laetificat juventütem meam.

Ps. 42.

Pr. Judica me Deus, et discerne causam meam de gente non san-cta: ab homine iniquo, et doloso erue me.

Dien. Quia tu es Deus fortitüdo mea: quare me repulisti ? et quare tristis incédo, dum affligit me ini-mfcus.

Pr. Emitte lucem tuam, et veritatem tuam, ipsa me deduxe-runt et adduxerunt in montem Sanctum et in tabernacula tua.

Dien. Et introibo ad altare Dei: ad Deum, qui lastificat juTentutem meam.

Pr. Confitebor tibi in cithara Deus, Deus meus, quare tristis es anima mea, et quare conturbas me?

Tot God, die mijne jeugd verblijdt.

Ps. 42.

Oordeel mij, God,, en onderscheid mijne zaak van het onheilige volk, verlos mij van den ongerechti-gen en bedriegelijken mensch.

Want Gij, o Godr zijt mijne sterkte: waarom hebt gij mij verstootenden waarom treed ik droevig voort, terwijl de vijand mij verdrukt ?

Zend uw licht en uwe waarheid uit; zij hebben mij geleid en voortgeleid naar uwen heiligen berg en naar uwe woontenten.

En ik zal ingaan tot het altaar Gods: tot God, die mijne jeugd verblijdt.

Ik zal U op de cither loven, God, mijn God: waarom zijt gij bedroefd , mijne ziel en waarom ontstelt gij mij.


-ocr page 43-

— 41 —

Dien. Spera in Deo, quóniam adhuc confi-tébor illi: Salutare vultus mei, et Deus meus.

Pr. Gloria \') Patri et Filio et Spiritui Sancto.

Dien. Sicut erat in principio, et nunc, et semper, et in saécula sseculorum. Amen.

Pr. Introibo ad al-tare Dei.

Dien. Ad Demn qui laetificat jnventutem meam.

N.B. In do Mis der o passietijd, wordt do gchee vantum meamquot; woggelaten aanstonds na het eerste torium etc.quot; zooals thans H. Mis.

Pr. f 1) Adjutorium nostrum in nomine Domini.

Dien. Qui fecit cce-lum et terram.

Pr. Confiteor etc.

Hier maakt de mis

Hoop, o God! want ik zal hem nog lofprijzen: het heil van mijn aanschijn, en mijn God.

Eer zij den Vader en den Zoon en den H. Geest.

Gelijk het was in den beginne, en nu, en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Ik zal ingaan tot het altaar Gods.

Tot God. die mijne jeugd verblijdt.

erledenen, en soms in den i Ps. vjudicaquot; etc. — ju-2) De priester zegt dan ytjuventuni meamquot; «Adju-volgt in de gewone stille

Onze hulp is in den naam des Heeren.

Die hemel en aarde gemaakt heeft.

Ik belijd enz.

ienaar met den pries-


1

met den priester het H. kruisteeken.

-ocr page 44-

— 42 —

ter geene buiging des lichaams, en klopt ook niet op de borst. Bij het einde keert hij ziek een weinig naar den priester en zegt, terwijl kij het hoofd naar hem gebogen houdt:

Dien. Misereatur tui De almogende God ommpotens Deus, et ontferme zich over u, dimissis peccatis tuis, vergeve uwe zonden perducat te ad vitam en geleide u ten eeu-aetérnam. - wigen leven.

Pr. Amen. Amen.

Daarna keert hij zich wederom naar het altaar, maakt een diepe buiging des lichaams en bidt het gt;Confiteor etc.quot; Bij de woorden »tilri Paterquot; en Pater\' keert hij zich een weinig naar den priester, \') en bij »iv.ea ■culpa, mea culpa, mea maxima culpaquot; klopt hij driemaal op de borst.

Dien. Confiteor Deo omnipoténti, beatas Mariae semper Virgini, heato Michael i Ar-changelo , beato Jo-anni Baptïstae, Sanctis Apostolis Petro et Paulo , omnibus Sanctis, et tihi Pater: quia ipeccavi nimis cogita-tióne, verbo et ópere:

Ik belijd voor God almachtig, de heilige Maria, altijd maagd, den heiligen aartsengel Michaël, den heiligen Joannes den Doo-per, de heilige apostelen Petrus en Pau-lus, alle heiligen en voor U, Vader, dat ik zeer gezondigd heb

O O


1) Missale Rit. Cel. III. 9.

-ocr page 45-

43 -

mea cu^pa, mea culpa, mea maxima culpa. Ideo precor beatam Mariam semper Vir-ginem, beatum Mi-chaélem Arcliangelum beatum Joannem Bap-tistam, Sanctos Após-tolos Petrum et Pau-lum , omnes Sanctos, et te Pater orare pro me ad DominumDeum nostrum.

Pr. Misereatur vestri omnipotens Deus, et dimissis peccatis vestris , perducat vos ad vitam seternam.

Dien. Amen.

met gedachten, woorden en werken, door mijne schuld, mijne schuld, door mijne allergrootste schuld. Daarom bid ik de heilige Maria, altijd maagd , den heiligen aartsengel Michaël, den heiligen Joannes den Dooper, de heilige apostelen Petrus en Paulus, alle Heiligen en U Vader, den Heer onzen God , voor mij te willen bidden.

De almogende God ontferme zich over u lieden, vergeve uwe zonden en geleide u ten eeuwigen leven. Amen.


Dan richt hij zich wederom op, en maakt onder het »lndulgentiam etc.quot; met den priester het H. kruisteek en.

Pr. j Indulgentiam, absolutionem, et re-missionem peccatorum nostrorum, tribuat nobis omnipotens et mi-sericors Dominus.

Dien. Amen.

Kwijtschelding, ontbinding en vennffenis

O o

van onze zonden ver-leene ons de almachtige en barmhartige Heer.

Amen.


Evenals de priester maakt hij een

-ocr page 46-

— 44 —

Gij, God tot ons gekeerd, zult ons levend maken.

En uw volk zal zich in ü verheugen.

Toon ons, Heer uwe barmhartigheid.

En uw heil geef het ons.

Heer, verhoor mijn gebed.

En mijn geroep kome tot U.

De Heer zij met u lieden.

En met uwen geest.

Laat ons bidden. Nu zet zich de misdienaar op den ondersten trap aan de evangeliezijde op de knieën. Hier blijft zijne plaats tot na den epistel.

middelmatige buiging des lichaams, en blijft aldus tot de priester de trappen van het altaar opgaat. \')

Pr. Deus tu con-versus vivificabis nos.

Dien. Et plebs tua laetabitur in te.

Pr. Ostende nobis ,

Domine misericordiam tuam.

Dien. Et salutare tüum da nobis.

Pr. Domine, exaudi orationem meam.

Dien. Et clamor meus ad te véniat.

Pr. Dominus vo-biscum.

Dien. Et cum spi-ritu tüo.

Pr. Oremus.

56. Bij het missale gekomen, bidt de priester het Introïtus. De misdienaar make alsdan met den priester een kruis, en buige bij het »Gloria Patri enz.quot; het hoofd naar het

-1) Martin. Man. S. Caer. L. I. C. XI. § 1. K. et omnca.

-ocr page 47-

— 45 —

kruis des altaars. In het midden teruggekeerd , bidt de priester beurtelings met den dienaar het Kyrie eleison. De misdienaar zorge het »Kyriequot; niet met het Christe te verwisselen.

Heer, ontferm U onzer. Heer, ontferm TJ onzer. Heer, ontferm U onzer. Christus , ontferm U

onzer.

Christus , ontferm U

onzer.

Christus, ontferm U

onzer.

Heer, ontferm ü onzer. Heer, ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer.

N.B. Somtijds gaat de priester aanstonds na het Kyrie eleison , zonder zich naar het volk te keeren , naar het missale. Dit is een teeken, dat er dien dag meerdere gebeden en lessen gelezen worden. De misdienaar antwoorde dan achter elk gebed »Amen,quot; achter elke les «Deo gratiasquot; behalve na de vierde of vijfde, welke begint met de woorden Lectio Da-nielis Prophet ai. \') Dan eerst als de priester, na in het midden zich tot het volk gekeerd te hebben, ten tweeden male aan den epistelkant gebeden en epistel gelezen heeft, moet de misdienaar het boek gaan omdragen.

Pr. Kyrie eleison. Dien. Kyrie eleison. Pr. Kyrie eleison. Dien. Christe eleison.

Pr. Christe eleison.

Dien. Christe eleison.

Pr. Kyrie eleison. Dien. Kyrie eleison. Pr. Kyrie eleison.

57. Onder het »Gloria in exelsis etc.quot; lette de misdienaar er op, telkens het hoofd te

l) Missale Rub. Gen. X. 1.

-ocr page 48-

_ 46 —

buigen, als de priester dit doet, en aan het einde met hem een kruis te maken.

58. Dan keert de priester zich naar het volk en zegt:

Pr. Dominus vobis- j De Heer zij met n cum. 1 lieden.

De misdienaar antwoordt daarop, zonder zich echter naar den priester te keeren oi het hoofd te buigen:

Dien. Et cum spi- ] En met uwen geest, ritu tuo.

Onder de gebeden, welke de priester alsdan aan de epistelzijde bidt, buigt de dienaar het hoofd bij »Oremusquot; (en wel naar het kruis van het altaar), en verder telken maal en in die richting, als de priester dit doet; en als deze die gebeden sluit met de woorden :

Per omnia seecula [ Door alle eeuwen saeculorum. I der eeuwen.

Antwoordt bi] telkens ;

Amen. | Amen.

N.B. Somtijds zegt de priester achter het «Oremus terwijl hij de knie buigt: «Flectamus genua.quot; De dienaar antwoordt daarop, terwijl hij evenwel op den trap geknield blijft.

Levate. 1 Heft u op.

59. Na de gebeden leest de priester den Epistel. Hij doet dit immer met de handen aan het boek of aan den lessenaar. Daaraan

-ocr page 49-

— 47 —

kan derhalve de misdienaar den epistel onderscheiden van de gebeden die voorafgaan.

O D

En wanneer dan de priester ophoudt te lezen, antwoordt de dienaar:

Deo gratias. | Gode zij dank.

60. Dan gaat hij, met kniebuiging in het midden des altaars, naar de epistelzijde en plaatst zich onder aan de zijtrappen, ter rechterzijde van den priester. Als de priester gedurende dien tijd een kniebuiging maakt, knielt ook hij op den grond, en zoodra deze naar het midden des altaars gaat, treedt hij de zijtrappen op, neemt den lessenaar met het missaal , draait zich links om en daalt onmiddellijk de voortrappen af naar het midden des altaars; daar maakt hij een eenvoudige kniebuiging \') met het aangezicht recht naar het kruis van het \' altaar gekeerd, gaat aanstonds de voortrappen van het altaar wederom op , en plaatst den lessenaar met het missale schuins op het altaar, zóó n.1. dat de priester er onmiddellijk in kan zien. Daarna daalt hij de zijtrappen aan den evangeliekant af, keert zich een weinig rechts, en blijft aldaar staan, tot hij geantwoord heeft.

Pr. Dominus vobis- | De Heer is met u. cum.

1) Revue des Sc. Ecol. XXII. pag. ;f42. n0 4.

-ocr page 50-

— 48 —

En met uwen geest.

Het vervolg (begin van het Evangelie volgens Matliaeus (Marcus — Lucas — Joannes.)

Eer zij U, o Heer.

gt;Sequentia etc.quot; maakt hij, evenals de priester met den duim, een kruisteeken op het voorhoofd, den mond en de boist. Na »Gloria etc.quot; geantwoord te hebben gaat hij, zich rechts omwendend, met kniebuiging in het midden des altaars, naar de epistelzijde. Daar blijft hij gedvirende het evangelie, eenigszins naar den priester gekeerd , staan \') en buigt het hoofd, zoo dikwijls deze dit doet. Bi] het einde antwoordt hij:

Lans tibi Christe. | Lof zij U, Christus. N.B. 1. Moet de priester na het evangelie eenige afkondigingen doen of het evangelie voorlezen, dan brengt de misdienaar hem de boeken daartoe aan, die op de plaats der ampullen aanwezig zijn en ontvangt ze ook wederom bij het einde terug.

Dien. Et cum spi-ritu tuo.

Pr. Sequentia (Ini-tium) Sancti f Evan-gelii f secundum f Matliseum (Marcum — Lucam — Joannem.)

Dien. Gloria tibi Domine.

Onder de woorden

N. B. 2. Als de passie gelezen wordt, gaat de misdienaar aanstonds, na het boek omgedragen te hebben , naar de epistelzijde des altaars. Hij ant-

1) Missale Rit. Cel. VI. 2.

-ocr page 51-

— 49 —

•woorde dan noch »Et cum spiritu tuoquot; noch Gloria tibi Dominequot; en teekene zich ook niet met het kruisteeken. \') Gedurende de geheele passie blijve hij echter staan, kniele op twee knieën en buige het hoofd, zoolang als de priester dit doet; en eerst dan, wanneer de priester ten tweede male aan de evangeliezijde gekomen is, en het laatste gedeelte gelezen heeft, zegt hi): nLaus tibi Christe\', 1)

61. Na het evangelie zet de misdienaar zich aldaar op den ondersten trap des altaars op de knieën; hier blijft zijne plaats tot na de communie.

Als de priester het »Credo etc.quot; bidt, denke hij er aan telkens het hoofd te buigen als de priester dit doet, en als deze bij de woorden -iJït incarnatus estquot; knielt, make hij eene diepe hoofdbuiging. 2) Bij het einde teekene hij zich, even als de priester, met het H. kruisteeken.

4. Van de Offerande tot de Consecratie.

62. Na het »Credo etc.quot; of, zoo dit niet gebeden wordt, onmiddellijk na het evangelie, keert zich de priester naar het volk en zegt:

1

XI. § 1. 12.

2

Dienaren des Altaars. 4

-ocr page 52-

üominus vobiscum. | De Heer zij met u-| lieden.

De dienaar antwoordt daarop:

Et cum spiritu ! En met uwen geest, tuo. I

en buigt daarna met den priester liet hoofd bij het woord »Oremusquot;, naar het kruis van het altaar.

63. Aanstonds daarop geeft hij (als dit ter plaatse gebruikelijk is) een teeken met de schel, \') en gaat, zonder in het midden te knielen, 2) naar de plaats, waar de ampullen zijn, neemt het handdoekje, en begeeft zich

4) quot;Volgens de rubrieken van het Missaal, alsook het gebruik te Rome, wordt er slechts tweemaal gedurende de H. Mis gescheld n.1. bij het vSanctusquot; en de ^Consecratie.quot; (Miss. Rit. Cel. VII. 8. quot;VIII. 6 ) Daar het echter ook toegestaan wordt te schellen bij het »Uo-mine non sum dignus,quot; waar deze gewoonte heeiscnt, (S. R. C. 17 Febr. 1853) meenen wij, dat ook de gewoonte om bij andere deelen der H. Mis te schellen kan blijven bestaan. In de volgende gevallen worde echter het schellen geheel en al, ook bij het Sanctus en de Consecratie, achterwege gelaten:

1» Wanneer liet Allerheiligste in de kerk, aan welk altaar ook, ter aanbidding is uitgesteld. (S. R. O. 31 Aug. 1807 ad XII.)

2° Wanneer de H. Mis gelezen wordt, terwijl er aan een ander altaar een H. Mis wordt gezonden , of een andere plechtigheid plaats heeft, of koor wordt gehouden. (S. R. C. 5 Mart. 16G7.)

3« Wanneer het Libera gezongen wordt rond de lijk-baaf of er eene procesamp;e in de kerk plaats heeft. (Martin. 1. c. § 4. 43). — 2) S. R. C. 12 Aug. 1854. Revue des Sc. \'Eccl. T. XXII. pag. 343. n. 5.

-ocr page 53-

— 51 —

daarmede naar de epistelzijde des altaars, waar hij het aan den uitersten rand uitspreidt. Dan keert hij terug naar de plaats der ampullen, neemt deze met het schenk-blaadje in zijne beide handen en brengt ze aldus, daar , waar het handdoekje is uitgespreid , en zet ze daarop neder. Dan neemt hij de wijnampul in de rechterhand, met het oortje naar den priester gekeerd, en reikt ze aldus aan den priester over, na eerst de ampul \') (nooit echter de hand des priesters) gekust te hebben.

N.B. In de Missen der overledenen \'-) alsmede bij uitstelling van het II. Sacrament, 3) wordt de ampul niet gekust.

64. Als de priester de wijnampul teruggeeft , neemt de dienaar deze met de linkerhand aan, terwijl hij niet de rechter de waterampul geopend aanbiedt. Als dan de priester daar een weinig water uitgenomen heeft, zet hij ze wederom op het blaadje en brengt de wijnampul op hare plaats. Aanstonds daarop keert hij wederom naar de epistelzijde terug, neemt het schenkblaadje op zijne linker-, de waterampul in de rechterhand en giet, als de priester zijne vingers aanbiedt, zonder schielijk

1) Missale Rit. Cc!. VII. 4. —- 2) Missale Rit. Cel. XIII. 2. in fino. — 3) S. R. C. 12 Aug. 1854.

-ocr page 54-

— 52 —

te storten , een weinig water op de toppen. Vóór en na deze handeling make hij eene hoofdbuiging naar den priester. \')

65. Nadat deze de handen aan het handdoekje , dat daartoe op het altaar blijft liggen, heeft afgedroogd, brengt de dienaar dit, te gelijk met ampul en schenkblaadje, naar zijne plaats en werpt bet gebruikte water in een daartoe bestemd vaatwerk of in het sa-crarium , zoo dit aldaar aanwezig is. Dan plooit bij het doekje een weinig, en zet zich, gelijk voor de Offerande, wederom op den ondersten trap aan de epistelzijde op de knieën neder. Is de schel daar nog niet aanwezig , dan brengt hij deze gelijktijdig mede, 66? De priester keert zich naar het volk en zegt;

Orate, Fratres etc. 1 Bidt, broeders enz. De misdienaar wacht een weinig, totdat de priester zich geheel heeft omgekeerd, en antwoordt dan, terwijl hij geknield blijft en noch het lichaam noch het hoofd buigt •

De Heer neme deze Offerande uit uwe ban-

Suscipiat Dóminus Sacrificium de mani-

--------I J. 1 -P

bus tuis, ad laudem , den aan, tot iot en

et glóriam nóminis | glorie van zijnen naam,

süi, ad utilitatem quo- 1 tot nut ook van oris en

que nostram, totiüsque , van geheel zijne tiei-

Ecclesaj suee sanctse. I lige Kerk.

1

Martin. 1. c § l. 16.

-ocr page 55-

— 53 —

67. Na eenige stille gebeden volgt de praefatie;

Door alle eeuwen der eeuwen.

Amen.

De Heer zij met u lieden.

En met uwen geest.

Omhoog de harten. Wij hebben ze tot den Heer.

Danken wij den Heer onzen God.

Dat is billijk en rechtvaardig.

Waarlijk billijk enz.

Pr. Per omnia sse-cula sseculorum.

Dien. Amen.

Pr. Dominus vo-biscum.

Dien. Et cum spï-ritu tüo.

Pr. Sursum corda.

Dien. Habemus ad Dominum.

Pr. Gratias agamus Domino Deo *) nostro.

Dien. Dignum et justum est.

Pr. Veredijmumetc.

68. Als vervolgens de priester aan het einde der prasfatie eene buiging maakt , en zegt; »Sanctus etc.quot; geeft de dienaar driemaal een dubbelen slag met de schel1), en teekent zich daarna met het teeken des H. Kruises bij de woorden »Benedictus etc.quot; Als hij daarna (waar dit gebruikelijk is) de kaars, welke aan de epistelzijde des altaars, doch niet op het altaar, geplaatst is, 3) moet ontsteken, staat hij op, ontsteekt ze en gaat vervolgens

1

omnes. — 3) Missale Rub. Gen. XX. — Revue des Sc. Eccl. XII. 339. Op feestdagen kunnen er ook twee ontstoken worden, aan weerszijden van het altaar één.

-ocr page 56-

— 54 —

wederom aan den epistelkant knielen. Waar hij evenwel deze kaars niet moet ontsteken, blijft hij knielen op zijne plaats.

N.B. Deze kaars blijft branden, totdat de priester het H. Bloed genuttigd heeft, of anderen ge-communioeerd hebben, zoo dezen gedurende de H. Mis te communie zouden gaan. \')

69. Een weinig later houdt de priester de handen over den kelk uitgestrekt , en maakt er vervolgens verschillende kruisteekens over. Onder deze kruisteekens geeft de dienaar (zoo dit ter plaatse gebruikelijk is) een tee-ken met de schel, en zet zich daarna, terwijl hij de schel medeneemt, op den hoogsten trap des altaars , achter maar tevens aan de rechterzijde van den priester, neder.

5. Van de Coxseciia.ïie tot de Communie.

70. Als nu de priester, vóór de Opheffing der H. Hostie, nederknielt, maakt de dienaar een diepe hoofdbuiging, licht vervolgens de

1) Missale Rit. Cel. VIII. 6. Revue I. c. Met het gevoelen, dat ook deze kaars vóór de H. Mis zou moeten ontstoken worden, of tot na de H. Mis zou moeten blijven branden, zoo vóór of na de H. Mis de H. Communie moet worden uitgereikt, kunnen wij ons niet vereenigen , daar het Missale uitdrukkelijk zegt: «Si erunt communicandi in Missa, en het Rit. Rom. (de comm. extra Missa) er in het geheel niet van spreekt.

-ocr page 57-

— 55 —

kazuifel met de linkerhand een weinig\') om-lioog, en geeft met de recliterliand by het opheffen der H. Hostie een driedubbelen slag met de schel , of schelt gedurende het opheffen voortdurend totdat de priester de H. Hostie op het korporaal nederlegt. -) Daarna laat hij de kazuifel los, en herhaalt zijne hoofdbuiging gedurende het knielen van den priester. 3) Evenzoo handelt hij bij de Opheffing van den kelk met het H. Bloed. 4)

71. Zoodra hij nu, onder het laatste ne-derknielen van den priester, zijne diepe hoofdbuiging hernieuwd heeft, staat hij op, daalt de trappen af, knielt op één knie in het midden des altaars en keert naar zijne plaats terug. Daar blijft hij geknield tot de communie , maakt het H. kruisteeken, als de priester dit doet en klopt op de borst met de woorden: »Nobis quoque peccatoribus.quot; Als deze een weinig later, na geknield en met de H. Hostie verscheidene kruisteekens gemaakt te hebben, deze met den kelk een weinig omhoog heft, geeft hij (zoo dit ter plaatse gebruikelijk is) een tèeken met de schel. Daarna antwoordt hij als volgt:

i) «Een weinig.quot; — Men zorge dus, ze nimmer te hoog of zoo op te lichten, dat het den priester eenigs-zins zou kunnen bemoeielijken. — \'i) Missale Rit. Cel. VIII. 0. — 3j Martin. 1. c. IS et omnes. — 4) Missale 1. c.

-ocr page 58-

56

Pr. Per omnia sse-cula sseculorum.

Dien. Amen.

Pr. Oremus etc.

Pater noster etc.

Et ne nos inducas in tentationem.

Dieri. Sed libera nos a malo.

Door alle eeuwen der eeuwen.

Amen.

Laat ons bidden enz.

Onze Vader enz.

En leid ons niet in bekoring.

Maar verlos ons van den kwade.


Pr. Per omnia g£e-cula sasculorum.

Dien. Amen.

Pr. Pax Domini sit semper vobiscum,

Dien. Et cum spi-,

ritu tuo.

73. Bij liet »Agnus Dei etc.quot; klopt liij, evenals de priester, driemaal op de borst, uitgezonderd in een mis der overledenen.

\' 72. Als daarna de priester met de pateen een kruis maakt, madkt ook de dienaar een kruisteeken.. ^

Een^weinig later antwoorde hij:

Door alle eeuwen der eeuwen.

Amen.

De vrede des Heeren zij altijd met u lieden.

En met uwen geest.

74. Als daarna de priester, na geknield te hebben, driemaal zegt: »Domine, non sum dignus etc.quot; geeft hij, (zoo dit ter plaatse gebruikelijk is) telkenmale een teeken met de schel \') en buigt daarna gedurende de communie van den priester een weinig het

1) S. R. C. 17 Febr. 1853. — 14 Maji 1856,

-ocr page 59-

— 57 —

hoofd. \') Mocht hij niet schellen, dan buige hij het reeds, als de priester »Domine non sum dignusquot; bidt, en klopt hij evenals deze driemaal op de borst.

75. De priester nuttigt nu de H. Hostie en knielt een weinig later. Dan gaat de dienaar met de schel rechtstreeks naar de plaats der ampullen, zet deze daar neder, neemt de wijnampul in de rechter-, de wa-terampul in de linkerhand en knielt daarmede op den bovensten trap, op die plaats waar hij bij de Offerande gestaan heeft , neder. Daar blijft hij geknield, totdat de priester het H. Bloed genuttigd heeft. Gedurende deze nuttiging gedenke hij eene hoofdbuiging te maken. 2) Aanstonds daarop gaat hij naar den priester toe en schenkt, niet te haastig maar ook niet te langzaam , zooveel wijn in den kelk als deze verlangt. Daartoe is het opheffen van den kelk hem een tee-ken. Geeft de priester geen teeken, dan zorge hij in alle geval dat er een weinig wijn in de ampul blijve. Vervolgens verwijdert hij zich een paar schreden en schenkt dan, als de priester hem daartoe den kelk aanbiedt, eerst een weinig wijn en daarna water op de toppen der vingers. Hij lette ook daar op

1) Martin. 1. c. 20 et alii. — 2) Martin. 1. c.

-ocr page 60-

— 58 —

het teeken, hem door den priester gegeven, Daarna brengt hij de ampullen naar hare plaats terug. \')

N.B. Als de H. Communie moet worden uitgereikt, staat de misdienaar, zoodra de priester na de nuttiging der H. Hostie geknield heeft, op, en hangt, zoo deze daar nog niet is uitgespreid, de communie-dwaal over de communiebank of geeft deze, zoo men op het altaar communiceert, aan hem, die de heilige communie moet ontvangen. 1) Daarna knielt hij aan de epistelzijdo neder en bidt, met het lichaam diep gebogen, het «Confiteor etc.quot; antwoordt «Amenquot; na «Misereaturquot; en «Indulgentiam,quot; en blijft op den ondersten trap geknield, of gaat, zoo het wegens de duisternis noodig is, met de kaars mede, totdat de H. Communie is uitgereikt. Daarna biedt hij zich, gelijk hierboven gezegd is, met de ampullen aan. Hij kniele echter niet op den bovensten trap van het altaar.

6. Van de Communie tot heï Einde deu H. Mis.

76. Na de ampullen te hebben weggezet, begeeft zich de misdienaar , met kniebuiging in het midden des altaars naar den evangeliekant, gaat daar de zijtrappen op, en draagt

1

Rit. Cel. X. 6. — Martin. 1. c. § 3. 34.

-ocr page 61-

— 59 —

den lessenaar met het boek naar de epistelzijde over, op die wijze, als vroeger is aangegeven. Thans echter plaatst hy dezen recht op het altaar, gelijk hij in het begin der H. Mis geplaatst was. \') Dan gaat hij de zijtrappen aan den epistelkant af, draait zich links om, (dooft de kaars uit, zoo hij deze voor de consecratie ontstoken heeft), 1) en begeeft zich, met kniebuigina- in het mid-

O \' O O

den des altaars , naar de evangeliezijde. Daar blijft hij op den eersten trap geknield, gelijk in het begin der H. Mis, 3) en antwoordt als volgt:

De Heer zij met u lieden.

En met uwen geest.

Pr. Dominus vobis-cuin.

Dien. Et cum spi-ritu tuo.

Evenals bij de eerste gebeden, make hij wederom dezelfde hoofdbuigingen als de priester, en wanneer deze zegt:

Per omnia ssecula ] Door alle eeuwen saeculorum. ] der eeuwen.

antwoordt hij telkens:

Amen. | Amen.

en als de priester zich vervolgens tot het volk keert en zegt:

Pr. Dominus vobis- | De Heer zij met u cum. | lieden.

1

23 etc. — 3) Miasale. 1. c.

-ocr page 62-

GO —

Dien. Et cum spi-ritu tuo.

Pr. Ite missa est ,

of:

Benedicamus Domino.

Dien. Deo gratias.

Aanmerking i. In de paaschweek zegt de priester: :gt;Ite missa est, alleluja, alleluja.quot; De dienaar antwoordt dan: vDeo gratias, alleluja, alleluja.quot; \')

Aanmerking 2. In eene Mis der overledenen zegt de priester vRequiescant in pace;quot; de dienaar antwoordt : vAmeri\'. -)

77. Onder den zegen, welken de priester een oogenblik later geeft, gaat de dienaar niet in het midden des altaars, maar blij/f op zijne plaats geknield en antwoordt: » Amen.quot; Daarna gaat hij staan , en terwijl hij blijft op de plaats, waar hij is , antwoordt hij als volgt:

En met uwen geest.

Gaat de Mis is ge-eindigd ,

of:

Laat ons den Heer dank zeggen.

Gode zij dank.

Pr. Dominus vobis-cum.

Dien. Et cum spi-ritu tuo.

Pr. Initium Sancti f Evangelii f secundum f Joannem.

Dien. Gloria tibi Domine.

De Heer is met u.

En met uwen geest.

Het begin van het Heilig Evangelie volgens Joannes.

Eer zij U, o Heer.


1) Missale. Canon Missee. —

\'2) Ibidem.

-ocr page 63-

- 61 —

Na onder de woorden »Initium enz.quot;, gelijk bij het eerste evangelie, de kruisteekens op voorhoofd, mond en borst gemaakt, en »Gloria tibi Dominequot; geantwoord te hebben, gaat hij, met kniebuiging in het midden des altaars naar de epistelzijde, en blijft daar gedurende het evangelie met het gezicht naar den priester gekeerd staan.\') Als de priester bij de woorden: vEt verhum caro factum estquot; knielt, maakt ook hij een kniebuiging en antwoordt aan het einde:

Deo gratias. | Gode zij dank.

78. Mocht echter de priester bij de laatste gebeden het missale hebben opengelaten, dan drage de dienaar dit terstond, als hij na het »Ite missa estquot; etc. »Deo gratiasquot; geantwoord heeft, naar de evangeliezijde over, gelijk dit vroeger is aangegeven. Hij kan echter thans , als hij het missale gaat overdragen, aanstonds de voortrappen opgaan, en zijn tred, zonder de gepaste deftigheid te verliezen, een weinig verhaasten, ten einde bij den zegen des priesters aan de evangeliezijde,\' na den lessenaar te hebben nedergezet, op een der zijtrappen geknield te zijn. Na den zegen blijft hij evenals bij het eerste evangelie, aldaar staan en na geantwoord te hebben

1) Ibidem. Rit Cel. XII. \\.

-ocr page 64-

— 62 —

«Gloria tibi Domine,quot; gaat hij met kniebuiging in het midden des altaars , naar den epistelkant, blijft daar staan, gelijk zoo even gezegd is, en antwoordt aan het einde immer:

Deo gratias. | Gode zij dank.

79. Na bet laatste evangelie \') haalt hij de bonnet (of geeft, zoo de H. Communie na de H. Mis moet worden uitgereikt, een tee-ken met de schel, en handelt vervolgens geheel gelijk in Nos 52—54 is aangegeven.) 1) Als de priester vervolgens met den kelk het altaar is afgedaald, maakt hij de gewone kniebuiging, gelijk in het begin der H. Mis, geeft \'de bonnet over, en gaat hem vooruit naar de sacristie. Bij het voorbijgaan van hoogaltaar enz. handele hij gelijk in N0 50 is aangegeven.

80. In de sacristie gekomen, maakt hij eene diepe buiging des lichaams voor liet kruis, eene hoofdbuiging voor den priester r

1

schreven. Als algemeene regel kan hierbij worden gegeven, dat de misdienaar, als het volk antwoordt, dit slechts met zachte stem moet doen; insgelijks als de priester deze gebeden met zachte stem verricht. Ook moet hij, en dit geldt vooral bij de litanie van O. L. V., niet te haastig antwoorden. — 2) Waar onmiildelijk na deze H. Mis geen andere wordt opgedragen . en \'t kan geschieden, doove hij ook, r.a het Evangelie, of als de Communie wordt uitgereikt, nd den zegen, de kaarsen uit. (Missale Rit. Ce!. XII. G.)

-ocr page 65-

— 63 —

neemt, terwijl hij aan de linkerhand des priesters geplaatst is, kazuifel enz. aan en legt ze ordelijk op de kleedtafel neder.

§ 2. De stille H. Mis

met uitstelling van het H. Sacrament.

81. Moet aan een altaar, waar het H. Sacrament ter aanbidding is uitgesteld, om een of andere reden \'), de H. Mis gelezen worden , dan onderhoude de misdienaar de volgende regels:

1° Bij het uitgaan uit de sacristie geve hij een klein teeken met de gewone schel daar aanwezig. 1)

2° Zoodra hij in het gezicht van het Allerheiligste komt, neme hij de bonnet van den priester aan 2) en aan het altaar gekomen, make hij, gelijk deze, de dubbele kniebuiging. Onder de H. Mis echter

o o

make hij alle kniebuigingen slechts op één knie. 3)

3° Gedurende deze H. Mis schelle hij nimmer.4)

1

14. — S. R. C. 9 Aug. 1070 —\\3 Jan. 1071 ■—- H Mart.

2

1837 — 9 Maji 1857 — 27 Sept. 1804. — 2) Inst. Clem.

3

§ IC. — 3) S. Alph. de Cajr. Miss. (Edit. Pustet -ISS\'i) c. XV. 1. et omnes. — 4) S. R. C. 12 Nov. 1831. —

4

S. R. C. 31. Aug. 1867 ad XII. S. Alph. 1. c. 6. et omnes.

-ocr page 66-

— 64 —

4° Bij de Offerande brenge hij op de volgende wijze de ampullen aan: Na het »Oremusquot; neemt hij aanstonds de wijnam-pul in de rechter-, de wateranipul in de linkerhand, gaat daarmede aan het altaar, en biedt ze op de gewone wijze den priester aan, zonder de wijnampul echter te kussen. \') Daarna keert hij met beiden terug, neemt het handdoekje op den linkerarm, het schenkblaadje in de linkeren de waterampul in de rechterhand , en begeeft zich daarmede naar den epistelkant des altaars, maar blijft onder aan de trappen, ^ met den rug naar het volk gekeerd staan. Nadat de priester daar zijne vingers gewasschen heeft, brengt hij ampul enz. naar hare plaats terug;.

3° Vóór de Opheffing make hij ook, als hij de trappen moet opgaan, om aan de zijde des priesters te knielen, eerst eene kniebuiging in het midden des altaars.

0° Na de H. Mis, als hij liet altaar moet verlaten , make hij, evenals de priester, een dubbele kniebuigino- en eerst als men

O O7

buiten het gezicht van het Allerheiligste

Ö O

gekomen is, geeft hij de bonnet aan den priester over.

1) S. R. C. 12 Aug. 1854. — 2) S. R. C. 22 Aug. 1082.

-ocr page 67-

65

7J Voor het overige li an dele hij, gedurende deze H. Mis, geheel zooals in de vorige paragraaf voorgeschreven is.

§ 3. De stille EL Mis met twee misdienaars.

82. Zooals wij reeds in het begin hebben gezegd, mogen er in de stille H. Mis alleen twee misdienaars aanwezig zijn, op hooge feestdagen, bij de parochiale Mis, en wanneer er bij gelegenheid eener gebruikelijke plechtigheid, in plaats eener hoogmis, slechts een stille H. Mis opgedragen wordt. \') Alsdan kunnen er ook meer dan twee kaarsen ontstoken worden. 1)

83. Zooveel mogelijk moeten deze dienaars zich in alles aan de regels, in de vorige paragraven gegeven, houden. De uitzonderingen daarop zijn de volgende:

Nadat de priester gekleed is, plaatsen zij zich aan weêrszijden van dezen, maar een weinig achter hem, en maken te zamen de buiging bij het verlaten der sacristie. Aan het altaar gekomen gaat hij, die het eerst uitgegaan is, en welken wij deïi tweeden

1

Dienaren des Altaars. 5

-ocr page 68-

— 66 —

misdienaar noemen, naar den evangelie-, de ander, de eerste, aan den epistelkant. Een van beiden, naarmate men van de epistel- of evangeliezijde inkomt, laat aan het altaar den priester voorbi] zich heen gaan. De eerste neemt alsdan de bonnet aan, en beiden maken met den priester de vereischte kniebuiging.

2» Hunne plaats is gedurende de H. Mis op den ondersten trap des altaars, de eerste aan de epistel-, de tweede aan de evangeliezijde , en nooit behoeven zij te verwisselen. Onder den psalm »Ju die a etc.quot; knielen zij beiden op den grond, en antwoorden te zamen. Zij zorgen echter daarbij gelijktijdig en duidelijk uit te spreken en evenzoo de buigingen des lichaams en van het hoofd gelijk en even diep te maken.

3° De eerste misdienaar draagt na den epistel het missale over. Bij het terugkeeren laat de tweede hem voorbij zich heen gaan.

4° Bij de Offerande gaan beiden, met kniebuiging in het midden des altaars, naar de plaats der ampullen. De eerste neemt het handdoekje en gaat ter rechterzijde van den tweede, die de ampullen met schenkblaadje draagt, naar de epistelzijde des altaars. Daar spreidt hij het handdoekje uit en zet het schenkblaadje met de ampullen er op neder. Hij biedt vervolgens de wijn aan, de ander

-ocr page 69-

— 67 —

liet water. Daarna brengt hij, terwijl de tweede aan het altaar blijft, de wijnampul naar hare plaats. De tweede neemt dan het schenk-blaadje enz. in zijne handen en wacht tot de priester zijne handen wascht. De eerste keert aanstonds terug en biedt ter linkerzijde van den tweede het handdoekje aan den priester aan. Na dit terug ontvangen te hebben, brengen beiden ampullen enz. op hare plaats; na te zamen in het midden des altaars geknield te hebben, gaan zij wederom op hunne plaats knielen.

5° Zoo er gescheld moet worden, geschiedt dit door den eersten misdienaar.

6° Bij de Consecratie gaan beiden op den bovensten trap knielen en verrichten daar te zamen, wat anders de misdienaar in de stille H. Mis verricht.

7° Bij de Communie zorgt de eerste voor de ampullen, en dooft daarna, waar zy voor de Consecratie ontstoken is, de kaars (of kaarsen) iiit. De tweede gaat, als de andere met de ampullen het altaar afdaalt, het misboek overdragen. Daarna komen beiden in het midden des altaars te zamen, maken eene kniebuiging en gaan naar hun plaats.\'

8° Mocht vóór-, onder- of na de H. Mis de Communie worden uitgereikt, dan knielen beiden aan weerszijden van het altaar, gelijk

-ocr page 70-

— 68 —

anders de misdienaar dit doet aan de epistelzijde, als er slechts één aanwezig is. Daar antwoorden en bidden zij te zamen\'het »Confiteorquot; enz.

II. DE GEZONGEN H. MIS.

84. De gezongen H. Mis is die, welke door den priester gezongen wordt, doch zonder diaken en subdiaken \'). Zij kan, gelijk de stille H. Mis, met één misdienaar geschieden; gewoonlijk echter zijn er twee aanwezig \'). Deze brengen evenwel in deze H. Mis nimmer kandelaars of wierook mede 1). De ceremoniën zijn eenigszins verschillend, naarmate zij gezongen wordt met koorknapen of gewijde acolieten, naarmate zij met uitstelling van het H. Sacrament of voor overledenen geschiedt.

§ 1. De gezongen H. Mis met twee koou-knapen.

85. Behoudens de volgende uitzonderingen volgen zij in alles de regels, die gegeven zijn

1

S. R. C. 19 Aug. 1C51. ad 3. — \'18 Deo. 1779. ad 21. — 7 Julii 1880. Bij uitstelling en zegen met het Allerheiligste geschiedt alleen de bewierooking vóór en na de gezongen Mis, nimmer echter er onder. S. R. C. 18 Martii 1874.

-ocr page 71-

— 69 —

omtrent de stille H. Mis met twee misdienaars. De uitzonderingen zijn ;

86. Als het »Gloria in exeelsisquot; gezongen wordt, gedenken zij ook liet hoofd diep te bui--tren , als het koor de woorden »Adoramus te

O 7 7

»Gratias agimus tibi,quot; ygt;Jesu C/iriste,quot; vsuscipe deprecationem nostrarnquot; etc. zingt. Na den epistel antwoorde men altijd »Deo gratias,quot; hetzij de priester den epistel zingt of niet.

87. Na het overdragen van het misboek blijft de eerste misdienaar niet aan de Evangeliezijde staan om te antwoorden, maar begeeft zich aanstonds, terwijl de tweede hem voorbij zich heen laat gaan, naar zijne plaats. Na het evangelie antwoordt men, als gewoonlijk : TtLaus tibi, Christe.quot;

88. Indien de priester, na het evangelie, epistel en evangelie enz. moet voorlezen, biedt de eerste misdienaar hem daartoe de boeken aan. Wordt er gepredikt, dan komen beiden (de eerste met de bonnet, zoo de priester niet op het altaar predikt) in het midden te quot;zamen, maken een kniebuiging op den vlakken grond van het priesterkoor \') en gaan naar de zitplaatsen, voor hen bereid. Op de trappen des altaars zich neder te zetten, is verboden

1) Revue des Sc. Eccl. T. XXI. p. 455. 535. — 2) S. R. C. 20 Sept. 1806 ad 3.

-ocr page 72-

— 70 —

Na de preek herhaalt men dezelfde kniebuiging.

89. Gelijk bij het »Gloria etc.quot; maken beiden wederom eene diepe hoofdbuiging, zoo dikwijls de priester dit doet, als het * Credoquot;\' gebeden en gezongen wordt\'). Bij het geknield zijn onder het »Incarnatus estquot; houde men insgelijks het hoofd diep gebogen 1).

90. Bij de Offerande, Prajfatie en Consecratie geschiedt alles gelijk in de stille H. Mis met twee misdienaars. Zoo echter de tweede dienaar met een wastoorts of kaars aan het altaar moet komen, dan handele deze gelijk in n0 92 wordt aangegeven, en de eerste als in de stille H. Mis.

91. Er mogen gedurende deze Mis ook twee toortsdragers aan het altaar komen 3). Deze verschijnen alsdan gelijk in nos 45 en 4amp; gezegd is, knielen te zamen in het midden van het priesterkoor en begeven zich aan weerszijden van het altaar; daar knielen zij, neder en blijven er zoolang geknield als dit vereischt wordt (zie nos 45 en 46). Na wederom in het midden van het priesterkoor te zamen de vereischte kniebuiging gemaakt te hebben, gaan zij, hetzij na de Consecratie?

1

1846. — 3) Zie n° 42.

-ocr page 73-

— 71 —

hetzij na de Communie, zooals in de aangegeven nummers gezegd is, naar de sacristie terug.

92. Is er echter op de sacristie slechts één dienaar aanwezig, dan gaat de tweede assistent, zoodra het koor het Ddignum et jnstum est1\' gezongen heeft, naar de sacristie en komt met den anderen daar aanwezigen, met de wastoorts aan het altaar knielen, zooals in nquot; 91 van de twee anderen gezegd is.

93. Bij dg Communie en het verdere gedeelte der H. Mis geschiedt alles gelijk in de stille H. Mis met twee misdienaars.

§ 2. De gezongen H. Mis met twee acolieten.

94. Als de H. Mis door twee assistenten gediend wordt , die de kleinere orden ontvangen hebben, geschiedt dit wel geheel op dezelfde wijze als in de vorige paragraaf is aangegeven. Er komen daarbij echter nog eenige andere ceremoniën, die wij meenen te moeten aangeven.

95. Daar de eerste acoliet alsdan den epistel moet zingen \'), zorge hij dit van te voren zorgvuldig na te zien, opdat het goed betoond en duidelijk gezongen worde.

1

Missale. Rit. Cel. T. VI. 8. — S. R. C. 30 Mart. •1697. — \'23 April. 1875.

-ocr page 74-

— 72 —

Er is slechts ééne zangwijze voor de epistel-les. Ofschoon deze op één toon is, moet de epistelles echter niet gereciteerd maar gezongen worden. Noch op de woorden van één lettergreep , noch op die met een accentus acutus (als Abraham enz.) voor een punt, heeft men een of andere cadens in acht te nemen. Enkel bij het vraagteeken moet men op de laatste syllaben (niet reeds bi] het begin) van den vragenden zin si — ut zingen. Men zinge het zonder overijling, geve aan ell^ woord zijn betooning, neme bij elk komma enz. de noo-dige verademing, bij elk punt de vereischte rust, en zinge de laatste vier of vyf lettergrepen van het slot eenigszins slepend. Gewoonlijk wordt het een toon lager gezongen dan de oratie door den priester \').

96. In de sacristie gekomen èn met de superplie gekleed zijnde, bereidt de eerste acoliet den kelk, de tweede het missaal, zoo het zich nog niet aan het altaar bevindt. Daarmede gaan zij , terwijl de tweede ook het boek om den epistel te zingen draagt, naar het priesterkoor en knielen in \'t midden voor het altaar. De eerste brengt den kelk op het altaar, de tweede het epistelboek op de credenstafel, of plaatst het, zoo deze niet

1) Zie Aertnys Cser. Sol. Fuuct. P. 1. T. XI § 1.

-ocr page 75-

- 73 —

aanwezig is, op den staanden lezenaar of tegen den muur aan de epistelzijde, daarna gaat hij met of zonder het missale; naarmate hij het medegebracht heeft, op het altaar en legt het aldaar open op den lezenaar. Daarna ontsteekt hij de kaarsen, zoo dit nog niet geschied is.

97. De eerste, als hij in het midden van het altaar gekomen is, plaatst intusschen den kelk aan de evangeliezijde, neemt met de linkerhand de beurs er af, trekt met de rechter er het corporale uit en legt het in \'t midden des altaars. Dan zet hij met zijn linkerhand de beurs aan de evangeliezijde en wel zóó, dat de geopende zijde ervan gekeerd is naar den epistelkant. Na vervolgens het corporale over den altaarsteen te hebben uitgespreid \'), neemt hij met de linkerhand het middengedeelte van den kelk aan, houdt de rechter op het velum en plaatst hem aldus in het midden van het corporale 1).

98. Nadat beiden dit alles verricht hebben, gaan zij naar de sacristie terug, waar de eerste acoliet den priester bij het aankleeden

1

Missa; C. IF. -14.

-ocr page 76-

— 74 —

ter zijde staat. Verder gaat alles tot den epistel gelijk in de vorige paragraaf is aangegeven.

99. Bij het begin der laatste oratie, welke door den priester gezongen wordt, staat de eerste acoliet op, neemt het boek om den epistel te zingen, houdt het met de heide handen aan de onderste hoeken vast, zoodat het bovengedeelte op de borst rust en wel met de snede naar zijn linkerzijde gekeerd, en plaatst zich daarmede achter den priester, daar waar de subdiaken in een plechtige H. Mis den epistel zingt. Daar blijft hij staan totdat de priester de oratie sluit met »Per Dominüm nostrumquot; of »Qui vivis et regnas, gaat dan naar het midden des altaars, knielt er op den eersten trap en begeeft zich terug naar de plaats, waar hij zoo even gestaan heeft; daar zingt hij gelijk in nquot; 95 is aangegeven de epistelles.

100.\' Is dit geschied, dan sluit hij het boek, gaat er andermaal mede naar het midden des altaars, herhaalt zijn kniebuiging en brengt het, zonder de hand des priesters te gaan kussen of zijn zegen te ontvangen, naar zijn plaats terug. Vervolgens knielt hij weder op zijne plaats gelijk te voren.

101. De tweede antwoordt intusschen den priester, als deze de epistel gelezen heeft: gt; Deo gratiusen gaat, als de eerste ze

-ocr page 77-

— 75 —

gezongen heeft, met kniebuiging in het midden , naar den epistelkant, daar neemt hij het missaal gelijk gewoonlijk en draagt het naar de evangeliezijde over.

§ 3. De gezongen H. Mis het uitstelling van het Allerheiligste.

102. Zoo vóór de H. Mis het Allerheiligste wordt uitgesteld en daarna de zegen gegeven wordt, geschiedt vóór en na de H. Mis de he-wierooking van het H. Sacrament \'). Daarom kan dus wierookvat en scheepje medegebracht worden en na de H. Mis gehaald worden, hetzij door de twee dienaars der H. Mis, hetzij door één of twee anderen. Deze laatste komen echter onder de H. Mis niet aan het altaar knielen,, tenzij met de wastoortsen bij de Consecratie. Onder de H. Mis wordt er niet gewierookt

103. Bij de uitstelling en den zegen met het Allerheiligste volgen de dienaars de regels, welke hieromtrent bij de behandeling van het Lof zullen gegeven worden.

104. Onder de H. Mis zijn de regels dezelfde,-als in de vorige paragraven. Slechts- zij dit aangemerkt, dat de eerste acoliet bij het over-^ geven der wijnampul, deze niet kust1) eja, beiden, als de priester de handen komtf-.was-

1

0 v O \'

-ocr page 78-

— 76 —

sclien, de trappen niet opgaan, maar onder aan de trappen blijven staan \').

105. Is het Allerheiligste reeds uitgesteld als men komt, of wordt de zegen niet gegeven, dan wordt er ook geen wierook aangebracht. De dienaars gedenken dan de regels van de dubbele kniebuiging, /ie n\' 12.

§ 4. De gezongen H. Mis der Oveiiledenen.

106. De regels voor deze assistenten zijn bijna geheel dezelfde als in § 1 en 2 gegeven. Slechts gedenke men bi] het aanbieden der wijnampul deze niet te kussen en houden de toortsdragers in het oog, reeds onder de prse-fatie aan het altaar te verschijnen, bij het »Sanctus\'\' neder te knielen, en geknield te blijven tot na de Communie. Zoo de tweede acoliet dit doen moet, zorge hij bij tijds terug te zijn aan het altaar, ten einde het boek te kunnen overdragen,

107. Als de absolutie der dooden bij de lijkbaar moet geschieden, zorgt de eerste acoliet na de Communie vuur in het wierookvat te halen en dit bij de credens te plaatsen. Zoodra de priester na de H. Mis het altaar afkomt, gaan zij beiden dezen vooraf naar de plaats waar hij van gewaad verandert, en staan hem

1) S. R. C. 2 gt; Au- 1682.

-ocr page 79-

— 77 —

daarbij ter zijde. Daarna neemt de eerste het wierookvat en scheepje, de ander wijwatersvat met kwast en boek en gaan te zamen naaide plaats waar de absolutie geschieden moet. Daar volgen zij de regels, welke later gegeven zullen worden. Zie nos 149—152 en 160.

108. Zoo er bij deze absolutie meer assistenten kunnen zijn, komen er bij het einde der H. Mis twee dienaars met kandelaars en ontstoken kaarsen, en een, zoo mogelijk gewijd persoon, met het processiekruis, allen gekleed in toog en superplie, in het priesterkoor en plaatsen zich bij den uitgang daarvan. De twee kaarsdragers handelen geheel gelijk in nos 158 en 159 gezegd zal worden. De kruisdrager , zonder eenige buiging te maken, volgt deze twee acolieten of gaat midden tusschen hen in, naarmate de plaatsruimte het toelaat, naar de lijkbaar. Daar plaatst hij zich midden tusschen hen, met het gezicht naar het altaar gekeerd, en heeft verder niets te verrichten. Na het »Requiescant in pacequot; gaat hij wederom in dezelfde orde naar het priesterkoor, en onmiddellijk daarna, zonder eenige buiging gemaakt te hebben, naar de sacristie terug.

109. Moet de absolutie der doodèn aan het altaar bij het lijkkleed geschieden \'), dan

■1) Zie het Suppl. Rit. Rom. (Edit. v. Rossura 1879). pag. 28. (Edit. \'2. 1882) pajf. [25].

-ocr page 80-

— 78 —

helpt de tweede acoliet, zoo liet noodig is, den koster dit voor de trappen des altaars uitspreiden. De eerste zorgt voor vuur in het wierookvat. Na de H\' Mis verandert de priester van gewaad, en als deze naar het boek terugkeert, plaatsen zich de twee dienaars, de een met wierookvat en wierook, de ander met wijwater en kwast, aan de epistelzijde onder aan de trappen. Als de priester zich alsdan bij het einde van het »Liberaquot; naar hen keert, komt de wierookdrager naar boven en ontvangt wierook in het wierookvat; daarna gaat hij de trappen weder af en blijft naast den tweeden staan. Heeft de priester vervolgens »Pater nosterquot; gezongen, dan biedt de tweede den kwast met wijwater aan, en ontvangt ze terug als de priester het lijkkleed gezegend heeft; dan komt de wierookdrager naar boven en biedt insgelijks het wierookvat den priester aan, dat hij insgelijks na bewierooking van het kleed terug ontvangt. Ver-Tolgens gaan beiden op de plaatsen staan, waar zij onder de Mis verbleven, en wachten tot de priester het altaar afdaalt, om met hem naar de sacristie terug te keeien.

-ocr page 81-

— 79 —

III. DE PLECHTIGE H, MIS.

110. De plechtige H. Mis is die, welke door ■den priester, met diaken en subdiaken wordt opgedragen , hetzij met of zonder uitstelling van het Allerheiligste. Gedurende deze H. Mis worden slechts drie dienaars aan het altaar vereischt, n.1. twee kaarsdragers en één wierooker, waarbij zich •echter, zooals wij in n0 20 beweerd hebben, een vierde kan voegen om het scheepje te dragen. Bij de Consecratie echter komen er nog ten minste twee anderen aan het altaar om de wastoortsen te dragen. Men zie n0 41. Evenwel kunnen ook deze toortsen door de twee acolieten der Mis gedragen worden.

§ 1. De gewone plechtige H. Mis.

\'Wierookdrager.

Bijtijds in de sacristie aanwezig, bereidt hij het vuur voor het wierookvat, bekleedt zich met toog en superplie en staat den priester bij het aankleeden ter zijde. Daarna plaatst hlJ zich achter dezen midden tusschen de acolieten.

Acolieten. 111.

Bijtijds in de sacristie in de sacristie aanwezig , bekleeden zij zich met toog en superplie,

ontsteken, zoo dit niet door een ander geschiedt,

de kaarsen en staan, den diaken en subdiaken bij het aankleeden ter zijde.

Daarna plaatsen zij zich aan weerszijden van den wierookdrager en nemen hunne kandelaars in hunne


ahnden.

Als het teeken tot uitgaan gegeven wordt, maken allen te zamen een diepe buiging des lichaams voor het kruis en eene hoofdbuiging naar den

-ocr page 82-

— 80 —

■Wlorookdrnger. | Acollcfen.

priester, en gaan in de volgende orde naar het altaar. Eerst de wierookdrager, daarna te zamen of achter elkander, naarmate de plaatsruimte het toelaat, de twee acolieten met hunne kandelaars.

Aan het altaar gekomen, gaat de tweede acoliet naaide evangeliezijde \'), de

MS. Aan het altaar gekomen, ingang blijft hij aan de epistelzijde des altaars, gtaan, \') laat de overigen voorbij zich heen gaan, en maakt ter rechter zijde van den eersten acoliet in rechte lijn met al de overigen eene kniebuiging. (Zie standplaats I, bl. 95). Daarna gaat hij naar zijne plaats, welke is bij de credenstafel, tusschen de twee acolieten in, met het gezicht naar het altaar gekeerd. (Zie standplaats 11, bl. 95).

NB. Zoo er geen ceremoniemeester \'J) aan het altaar is, zorge hij de bonnetten ze of wel bij de

eerste blijft aan de linkerhand van den wierooker en laat even als deze de overigen voorbij zich heen gaan. \') (Zie standplaats I, bl. 95). Als de priester in het midden gekomen is, knielen zij gezamenlijk in rechte lijn en gaan naar hun plaats bij de credens, de eerste het meest nabij het altaar, de ander achter den wierooker. Daar plaatsen zij hunne kandelaars op de achterste of bij onmogelijkheid op de voorste hoeken van de credenstafel en keeren vervolgens het aangezicht naar bet altaar. (Zie standplaats II, bl. 95).

credens, of, zoo men onder de H. Mis gaat zitten, op de zitbank te plaatsen.

«13. Zoodra de priester het »/n nomine Putris etc.quot; icgïnderh.«is. begonnen is knielen allen neder, antwoorden met zachte stem en maken de kruisteekens en buigingen, gelijk de diaken en subdiaken.

•II Mm. zie echter n. quot;lü. — 2) Bij afwezigheid van den ceremoniemeester ka., de wierooker

Decquot;!™, niet

door een koorknaap laat verrichten, tenzij het zaken zijn, die noodzakelijk moeten geschieden, j

-ocr page 83-

— 81 —

Wierook drager.

Een weinig voor \'t eerste Confiteor staat hij op en gaat vuur in het wierookvat halen, tenzij hij het van te voren reeds had medegebracht. Hij gedenke bij het verlaten van- en het komen aan het altaar de gepaste kniebuiging temaken.

Als de priester het altaar opgaat, zorge hij aan de epistelzijde dit insgelijks te doen, biedt het scheepje aan den diaken en ontvangt wierook in zijn wierookvat. Na \'t wierookvat aan den diaken te hebben overgegeven, gaat hij de frappen af, brengt het scheepje naar de credens en blijft aan de epistelzijde des altaars, het einde der bewierooking afwachten.

_ NB. Is er geen ceremoniemeester aanwezig, dan brengt hij het scheepje naar de credenstafel, keert terug naar het altaar, gaat de zijtrappen op. knielt met den priester, neemt het mis-i-aal met den lezenaar van \'t altaar en bljjft daarmede onder aan de trappen met liet gezicht naar het altaar gekierd staan. Als de epis-tolzijde bewierookt is, zet hij het wederom op het altaar neder.

Na de bewierooking des priesters , neemt hij het Dienaren dea Altaars.

Acolieten.

Als de priester het altaar (14. opgaat, staan zij op en Bewieroo-blijven met het gezicht kinc. naar het altaar gekeerd staan.


-ocr page 84-

— 82 —

IVierookdrager. Acolieten.

wierookvat van den diaken aan en brengt het, met de gepaste kniebuiging, naar de sacristie. Daarna keert hij naar zijne plaats bij de credenstafel terug.

Als de priester een kruis maakt, doen allen dit introïtus, insgelijks, men make ook die buigingen (en in dezelfde richting), welke de priester maakt, en daarin zorge men gelijktijdig en gelijk aan elkander te handelen.

NB. Deze regel geldt verder voor de geheele H. Mis onder al de gebeden, welke de priester zingt of half luid bidt, als men door geen andere handeling belet is.

Gaat de priester gedurende het »Gloria etc.quot; zitten, dan knielen zij, als de priester en hoogere assistenten een kniebuiging op het altaar maken, mede , gaan , terwijl de wierookdrager vooruitgaat, achter de zitbank, geven de bonnetten aan, zoo de ceremoniarius dit niet doet, en zijn behulpzaam in het opheffen der gewaden, ten einde ze over de leuning van de bank te hangen. Daarna komen zij voor den priester, maken te zamen eene diepe hoofdbuiging en begeven zich naar hunne zitplaatsen, of zoo zij deze niet hebben , naar hunne plaats bij de credens. Zij gedenken de buigingen mede te maken. welke de priester en. zijne assistenten onder het zingen verrichten. Bij het einde gaan zij, zoo zij gezeten zijn geweest, naar hun plaats en knielen gelijk de priester, 119. Gedurende de gebeden welke de priester zingt, Oraties, blijve men staan, uitgezonderd op die dagen, bij

«15.

116.

Gloria.

-ocr page 85-

— 83 —

Wierookdrager» | Acolieten.

welke men van het sSanctusquot; tot de Communie met de toortsen aan het altaar geknield moet zijn; ■dan kniele men \'). (Men zie n0 45.)

Zoo de ceremoniemees- 118« ter niet aanwezig is, neemt Epistel, de eerste acoliet tegen het einde der laatste oratie het Epistelboek van de credenstafel, en gaat daarmede, terwijl hij het met de snede naar zijne rechterzijde gekeerd, voor de borst houdt, ter linkerkant van den subdiaken. Daar geeft hij het, met eene kleine hoofdbuiging vóór en na, aan den subdiaken over en blijft aldaar, tot de subdiaken met het boek naar het midden des altaars gaat. Hij gaat hem dan vooruit, knielt met hem voor het midden des altaars, keert terug en blijft gedurende het zingen insgelijks tor linkerzijde van den subdiaken. Bij het einde antwoordt hij »Deo gratiasquot; en gaat wederom gelijk te voren naar het midden des altaars. 1) Daarna geleidt hij den subdiaken naar den priester^

Bij hel einde van den Epistel gaat hij naar de sacristie en zorgt voor vuur in het wierookvat.

neemt het boek over en

1

Innoc. UI. L. 2. C. 29.

-ocr page 86-

— 84 —

Wierookdrnger* Acolieten*

blijft daarmede aan de epis-telzijde staan tot de priester het Evangelie begint te lezen. Alsdan geeft hij het, gelijk vóór den Epistel aan den subdiaken, thans aan den diaken over en gaat naar zijne plaats bij. de credenstafel.

119. Zoodra de priester het Evangelie. Evangelie gelezen heeft,

komt hij naar het altaar,

ontvangt wierook, doch geeft het wierookvat daarna niet aan den diaken over. Hij gaat er mede naar zijn plaats, en neemt het wierookvat in zijne twee handen, gelijk hij dit moet houden, als hij iemand moet bewierooken. Dan plaatst hij zich achter de acolieten, midden voor het altaar aan de linkerhand van den ceremoniemeester,

of, zoo deze niet aanwezig is, in het midden. (Zie standplaats 111. Blz. 95.)

Zij nemen hunne kandelaars van de credenstafel en gaan midden voor het altaar staan, zóó dat de tweede acoliet achter den subdiaken staat. (Men zie standplaats III, Blz. 95).

Als de diaken, naast den subdiaken gekomen, knielt, maken allen gelijkelijk de eenvoudige kniebuiging en begeven zich naar de plaats, waar het Evangelie gezongen wordt; eerst de wierookdra-ger \') met of zonder ceremoniemeester, daarna de twee acolieten met hunne kandelaars, en eindelijk de diaken en subdiaken.

1) Missale Rit. Cel. VI. 5. — Cïer. Episc. L. 11. C. 8. n. 44.

-ocr page 87-

Wlcrookdrager.

Op de plaats gekomen, -waar\'t Evangelie gezongen wordt, laat hij allen -voor aioh heen gaan en plaatst zich ter rechterzijde van den diaken, doch een weinig naar achter, zoodathij, als er een ceremoniemeester aanwezig is, insgelijks aan diens rechtenijde staat.

Als de diaken het vSe-quentia etc.quot; gezongen heeft, gaat hij een paar schreden vooruit en biedt het wierookvat aan. Na het terugontvangen te hebben, plaatst hij zich wederom op zijn vorige plaats en houdt gedurende het zingen van het Evangelie het wierookvat onbewegelijk \') in zijne handen. Als de diaken gedurende bet zingen knielt of bij den naam./ezus het hoofd buigt, Joe hij dit insgelijks, doch niet naai- het boek, maar in de richting van het altaar. \') Bij eene andere hoofdbuiging echter richte hij zich, .gelijk de diaken naar het boek. Na het Evangelie geeft hij het wierookvat wederom aan den diaken ■over, en wacht aan zijne

Acolieten»

Op de plaats gekomen, waar het Evangelie gezongen wordt , gaan zij den wierookdrager voorbij, draaien zich om den lezenaar heen, en terwijl de eerste acoliet den subdiaken voor zich heen laat gaan, plaatsen zij zich op één Ijjn met den subdiaken met het gezicht naar den wierookdrager. (Zie standplaats IV. BI. 96). Gedurende het Evangelie staan zij onbewegelijk en maken noch hoofd- noch kniebuigingen, zoo deze soms door anderen gemaakt worden.3)

Na het Evangelie komen zij in het midden van het priesterkoor, knielen en hegeven zich naar hunne


■n Martinucci Man. Cser. L. I. C. I. 16 et omnes. — 2 Missale Rub. (Ten XVII. 4. — Ril, Cel. VI. 5. — Confer, de Herdt. Hrax. Pont. T. II. n 99. 46. (6i. — 3\' Missale Rub. Gen. XVII. 4 - CUer. Episc. L. II. C. 8. n 46. - L. I. C. It. n. 8.

-ocr page 88-

— 86 —

Wicrookdrager.

rechterzijde tot deze den priester bewierookt heeft.

NB. Is er geen ceremoniemeester aanwezig, dan neme hij intusschen het boek van den subdiaken aan en brengt dit naar de credenstafel.

Na het wierookvat terugontvangen te hebben,

maakt hij de vereischte kniebuiging, en brengt dit naar zijne plaats; daarna keert hij op de gewone wijze naar zijn plaats terug.

Is er geen Credo, dan houdt hjj het wierookvat in zijne handen.

Zoo de priester met de hoogere assistenten zich nederzetten, onderhoude men dezelfde regels, welke bij het Gloria zijn aangegeven. Bij het »El in-carnatus est etc.quot; moeten zij echter altijd geknield zijn en het hoofd buigen, ook al zouden zij gezeten zijn, tenzij een andere gewoonte heerschende-is ,). Daarna staan zij met den diaken op en blijven, aldus, tot dat deze wederom is gaan zitten 2).

Blijven zij gedurende het zingen van het Credo op hunne plaats bij de credenstafel, dan zorge de wierookdrager een weinig uit den weg te gaan, zoodra de diaken de bursa van de credenstafel neemt. Nimmer worde deze door een der acolieten aangegeven 3).

1) Casr. Episc. L. JI. C. 8 n. 53. - S. R. C. 21 Jul. 1855. — S. R. C. 23 Maji 1846. — 2) Ca?r. Episc. L. I. C. 18. n. 8. —

Missale Rit. Cel. VI. 7. — Caer. Episc. L. II. G. 9. n. 23. — L 11. C. 8. ii. 54.

Acolieten.

plaats, waar zij hunne kandelaars op de credenstafel, nederzetten.

Moet de diaken na de bewierooking dos priesters, afkondigingen doen, dan brengt de eerste acoliet de boeken, daartoe op de credenstafel aanwezig, aan, en blijft in de nabijheid van den diaken, ten einde na lezing, de boeken wederom terug te ontvangen.

180.

Credo.

-ocr page 89-

— ■ 87 —

Wierook drager.

Als de priester »Domi-nus vobiscumquot; zingt, gaat hij heen en zorgt voor vuur in het ■wierookvat; daarmede komt hij op zijne plaats bij de credens terug.

Als de eerste acoliet terugkeert , gaat hij naaide epistelzijde des altaars, treedt de trappen op en ontvangt op de gewone wijze wierook in het wierookvat. Daarna handele hij gelijk bij de eerste bewierooking des altaars.

NB. Is er geen ceremoniemeester aanwezig, dan begeeft hij zich, na het scheepje op de credens te hebben neergezet, met kniebuiging in het midden des altaars, naar den evangeliekant. Daar gaat hij, als de priester de Epistelzijde bewierookt, de zijtrappen op, knielt, als deze in het midden knielt, neemt lessenaar en missaal, daalt de zij-

Aoolieten*

Als de priester het » Ure- lït. musquot; gezongen heeft, offerande, neemt de tweede acoliet het schoudervelum van de credens, ontvouwt het,

hangt het don subdiaken om de schouders en maakt het, zoo noodig, voor zijne borst vast.

De eerste neemt de wijnen waterampul en volgt den subdiaken, zoodra deze naar het altaar gaat \').

Zonder ze te kussen, biedt hij de ampullen den subdiaken aan , en brengt ze,

na ze terugontvangen te hebben , wederom naar de credenstafel.


1) Missale Rit. Cel. VII. 9. - Car. Episc. 1. c. n. tO.

4

-ocr page 90-

W i eroo kd rsge r.

trappen af en blijft ermede, het gezicht naar het altaar gekeerd, staan, tot dat het altaar aan deze zijde bewierookt is. Aanstonds daarop gaat hij weer naar boven, zet den lessenaar neer, knielt met den priester , gaat de zijtrappen wederom af en daarna gelijk gewoonlijk naar de epistelzijde; daar wacht hij tot de priester bewierookt is.

133« Zoodra de priester be-BeTvierooking wierookt is, plaatst hij zich aan de linkerzijde van den diaken en vergezelt hem bij de bewierooking van het koor, als dit geschiedt, en van den subdiaken \'). In knielen en buigen re gele hjj zich immer naaiden diaken. Onder de bewierooking des subdiakens gaat hij ter rechterzijde van den diaken, neemt na de bewierooking het wierookvat aan en bewierookt 1) hem met twee dubbele slagen (zie n» 29. 2).

Dan gaat liij den ceremoniemeester , zoo hij aanwezig is, bewierooken (zie n0 30) en de acolieten 2). Voor dit laatste plaatst hij

Vinger-Vassching.

% colieten.

Als de priester het alta?r bewierookt heeft, neemt de eerste acoliet het handdoekje, de tweede de wa-terampul en het schenkblad in de handen. Daarmede komen zij, -) onder het bewierooken des priesters, naar de epistelzijde des altaars, gaan na de bewierooking de. zijtrappen op en wasschen op de gewone wijze de handen des priesters. Als de eerste het handdoekje terugontvangen heeft, gaan zij te za-men naar hun plaats terug en zetten ampul enz. op de credenstafel neder.

Zoodra de wierooker zich


1

de gepaste hoofdbuiging te maken Zie n. 27. — Ai Waar men

2

geen eigenlijke acolieten heeft, maar koorknapen, behoeft deze bewierooking niette geschieden. Zie Bourbon O. Cit. n. 300. 493.

-ocr page 91-

- 89 —

Wierookdrager.

zich in het midden van het priesterkoor, zóó dat hij hen ter rechterzijde heeft, keert zich naar hen, buigt en bewierookt ze zooals in n0 30 gezegd is.

Vervolgens knielt hij met het gezicht naar het altaar gekeerd, gaat bij den uitgang van het priesterkoor of bij de communiebank het volk bewierooken, zoo als in n0 29. 3 is aangewezen ; daarna begeeft hij zich naar de sacristie.

Daar blijft hij totdat de toortsdragers moeten uitgaan.

Acolieten.

voor hen plaatst, keeren zij zich naar hem toe en worden, terwijl zij vóór en na de bewierooking een mid-delraatigehoofdbuiging maken , bewierookt. Daarna plaatsen zij zich wederom gelijk gewoonlijk.

Als zij de toortsen moe-ten dragen, gaan zij aan- l\'r;cfalic-stonds als de priester de pi-jcfatie begint te zingen naar de sacristie, en handelen vgrder gelijk voor de «Toortsdragersquot; voorgeschreven wordt. De tweede acoliet neme dan ook de schel met zich mede en gedenke bij het uSanctusquot;

en de »Consecratiequot; enz. te schellen zooals aangegeven wordt. Zoo zij de toortsen niet\' behoeven te dragen, blijven zij aan het altaar en handelen gelijk voor de «Acolietenquot; volgt.


-ocr page 92-

— 90 —

Wieronkdrager.

tM. Als het koor het «Sanc-Sanciu». Jusquot; zingt \'), gaat hij, met wierookvat eu vuur de toortsdragera vooruit naar het altaar, knielt in het midden van hen en gaat naar den epistelkant voor de zijtrappen staan. Daar ontvangt hij van een ander, of doet hij zelf wierook in het wierookvat en knielt neder, als de priester de handen over den kelk uitstrekt.

lts. Als de priester voor de CoDsecratie. Opheffing knielt, maakt hij een diepe hoofdbuiging en bewierookt daarna met drie dubbele slagen het H. Sacrament; daarna herhaalt hij zijne diepe hoofdbuiging. Hetzelfde doet hij bij de opheffing van het H. Bloed.

Na de laatste hoofdbuiging staat hij op, gaat naar het midden van het priesterkoor, maakt een dubbele kniebuiging en begeeft zich naar de sacristie om het vuur weg te brengen. Daarna keert hij terug naar zijne plaats en blijft daar staan Hij maakt echter een kniebuiging telkens als de priester dit doet 1).

Acolieten.

Zoodra de priester het nSanctusquot; zegt, schelt de tweede op de gewone wijze..

Als de priester de handen over den kelk uitstrekt, geeft de tweede (waar het gewoonte is) een klein teeken met de schel, en beiden knielen neder.

Als de priester voor de-Opheffing knielt, maken zij een diepe hoofdbuiging, de tweede schelt bij de Opheffing gelijk bij de stille H. Mis; daarna herhalen zij bij het knielen des priesters hun hoofdbuiging. Hetzelfde doen zij bij de opheffing van het H. Bloed.

Na de laatste hoofdbuiging gaan zij staan en blijven aldus 2), terwijl zij alleen een kniebuiging maken, telkens als de priester dit doet 3).


1

VUI. 8. - 3) Hub. Gen. XVII. 4.

2

reeds onder de prfelatie aan het altaar. — 2) Missale Rit. Cel.

-ocr page 93-

— 91 —

Xoortsdragcrs.

Ala de wierookdrager uit de sacristie gaat, volgetn \' zij, zooveel mogelijk twee aan twee, zooals in n0 43 !,iquot;lctus gezegd wordt, dezen naar het priesterkoor, plaatsen zich aan weerszijden van hem, cn maken, als zij allen in rechte lijn geplaatst zijn, te zaraen de vereischte kniebuiging. Daarna gaan zij of wel aan weerszijden van den subdiaken recht voor het altaar öf wal aan weerskanten van het altaar met het gelaat naar elkander gekeerd, op den vlakken grond \') van het priesterkoor neerknielen •) en houden hunne toortsen gelijk in n° 43 gezegd is. (Men zie standplaats V. BI. 96).

Als de priester vóór en na de twee Opheffingen knielt, 185. maken zij gelijktijdig met de overige acolieten eene Cmisccroiit-diepe hoofdbuiging.

Als zij niet tot na de Communie moeten blijven (zie nos 45 en 46), staan zij na de laatste hoofdbuiging op, komen wederom aan weerszijden van den wierooker in het midden te zamen, maken een dubbele kniebuiging en gaan naar de sacristie.

Moeten zij echter blijven, dan zijn zij voortdurend geknield 1) en gaan eerst naar de sacristie met gewone kniebuiging, als de priester den kelk genuttigd heeft, of, bij het uitreiken der Communie, deze heeft uitgedeeld.

1

na de Communie aan het altaar moeten verblijven, het meest veikiezelijk. — 3) Zie n. 43.

-ocr page 94-

_ 92 —

AVIerolt;gt;kilr;iger.

Blijft de- eerste acoliet met de toorts aan hot altaar nosier, geknield, dan volgt lijj den subdiaken, als deze naar boven gaat, en neemt het sehoudervelum af, dat hij bij de credens samenvouwt en daar neerlegt.

Gelijk de hoogere assistenten maken allen eene diepe boofdbuiging en kloppen op de borst.

Acolieten.

De eerste acoliet volgt den subdiaken naar de epistelzijde, neemt het schoudervelum af en legt het samengevouwen op de credenstafel neder.

12«.

\'Pater

1SÏ.

Agnus Dei

Als de subdiaken vervolgens den vredekus ontvangen heeft, gaat hij \') naar den ceremoniemeester en ontvangtden kus van dezen, of, zoo deze niet aanwezig is, onmiddellijk van den subdiaken\'); daarna brengt hij den vredekus aan de acolieten over.

Itg. Bij het »Donnne non Communie, sum dignusquot; maakt hij een diepe hoofdbuiging, klopt op de borst, en als daarna de priester nuttigt, maakt hij een diepe buiging des lichaams.

Als de priester daarna knielt, maakt hjj een kniebuiging en brengt hij, zoo de eerste acoliet daartoe belet is, de ampullen aan den subdiaken.

Zij ontvangen van den wierookdrager den vredekus \').

Bij het vDnmine non sum dignus\' klopt de eerste op de borst, schelt de tweede waar het gewoonte is, en buigen beiden het hoofd; daarna make men bij de nuttiging een diepe buiging des lichaams.

Als de priester daarna knielt, knielen beiden en de eerste brengt vervolgens de ampullen aan den subdiaken aan.


1) Men lie echler n 17. noot 3.-2) Is er koor aanwezig, dan verpezelt hij, als de riM-emoniemeester dit niet doet, eerst den subdiaken daarl een. daarna ontvangt liij voor het altaar zelf den vredekus. Missaie Rit. Cel. X, 8,

-ocr page 95-

— 93 —

AVier«okilr»ger. | «citlletciu

Onder het nuttigen van het H. Bloed maken allen een diepe buiging des licha:ims.

Is de tweede acoliet belet dan brengt hij , na de ampullen op de credens gezet te hebben, het kleine kelkvelum naar de evangeliezijde des altaars en geeft het den subdiaken over; daarna keert hij naar zijne plaats terug.

Als de eerste naar de credens terugkeert, brengt de tweede het kleine kelkvelum naar den evangeliekant en geeft het den subdiaken daar over; daarna keert hij naar zijne plaats terug.


Hebben zij de toortsen gedragen, dan keeren zij na deze in de sacristie gebracht te hebben, naar hunne plaats terug.

Gedurende de gebeden welke de priester ver- 189. volgens zingt, blijft men staan, tenzij men in het begin der Mis bij de oraties geknield heeft; dan moeten allen ook thans geknield zijn \'). Als de priester evenwel daarna »Dominus vobiscumquot; en de diaken het ygt;Ite Missa estquot; zingen, moeten zij altijd staan.

Postcom-munie.

Als de hoogere assistenten neerknielen, knielen iso. ook zij en maken het teeken des H. Kruises. Zesen-Daarna staan zij op, teekenen zich gelijk bij het Evangelie en blijven naar den priester gekeerd, staan. Bij het einde knielen zij als de priester dit doet, en komen 2), de acolieten met hunne kan-

Missale Rub Gen. XVII. 5. — 2) Zoo er echter nog gebeden moeten geschieden onder aan den voet des altaars, blijven zij hij de credens knielen als de priester dit doet enz. en komen eerst tegen het einde dier gebeden naar het altaar.

-ocr page 96-

— 94 —

■delaars, de wierookdrager (met de bonetten, als er geen ceremoniemeester aanwezig is), naar het altaar. Daar plaatsen zij zich, waar zij bij het eerste komen aan het altaar stonden, knielen met den priester en gaan in dezelfde orde, als zij gekomen zijn, naar de sacristie, maken te zamen een diepe buiging des lichaams voor bet kruis en eene hoofdbuiging voor den priester en staan verder den priester en hoogere assistenten bij het uitkleeden ter zijde. Daarna gaan de acolieten, zoo dit niet door een ander geschiedt, de kaarsen op het altaar uitdoen.

-ocr page 97-

— 95 —

Standplaatsen der acolieten bij eene plechtige H. Mis.

i. bu het komen aan het altaar en het

weggaan na de H. mls.

Altaar.

-2° Acol. Subdiaken. Priester. Diaken. le Acol. Wierooker-of :

Subdiaken. Priester. Diaken.

2\',,! Acoliet. Wierooker. l5,e Acoliet.

II. Gedurende de H. Mis bij de credenstafel.

Altaar.

1quot;quot; Acoliet.

Wierooker.

2,le Acoliet.

III. Bu het evangelie , vóór het gaan naar de plaats waar het gezongen wordt.

Subdiaken. S\'15 Acoliet. Wierooker.

Altaar.

Diaken. Istquot; Acoliet. CeremoniemeeBter.

-ocr page 98-

— 96

IV. Bl.l het evangelie , op de plaats avaar het\' gezongen a\\ ordt.

Altaar.

Priester.

^3 0

m

cs

O

Y. Bij de consecratie.

Altaar.

Priester. Diaken. g-Subdiaken. $

Toortsdragers Toortsdragers.

p-i

cgt; 1=5

w P

lste Acol.

S\'1® Acol.

Altaar.

Priester. Diaken. Subdiaken.

-ocr page 99-

-- 97 —

§ 2. De plechtige H. Mis met uitstelling van het H. Sacrament.

131. Men volge in alles de regels, gegeven in de vorige paragraaf, behoudens de volgende uitzonderingen:

1. Voor den wierookd,rayer.

132. Indien vóór de H. Mis het H. Sacrament wordt uitgesteld, volge hij de regels welke bij de behandeling van het Lof gegeven worden. (Zie n\'s 188—191). Na de bewierooking echter van het Allerheiligste gaat hij met zijn wierookvat naar de credenstafel, waar hij handelt, gelijk bij de gewone plechtige Mis.

133. Is het H. Sacrament reeds uitgesteld, dan make hij bij het komen aan het altaar de duhhele kniebuiging.

Gedurende de H. Mis gedenke hij immer bij het verlaten van- en het komen in het priesterkoor deze duhhele kniebuiging te maken.

!34. Bij de bewierooking van het volk zorge hij den rug niet naar het Allerheiligste te keeren, maar een weinig aan den evangeliekant des altaars te staan.

135. Zoo na de H. Mis de zegen met het

Dienaren des Altaars. 7

-ocr page 100-

— 98 —

Allerheiligste gegeven wordt, volge hij de regels, die daaromtrent bij de behandeling van het Lof gegeven worden.

136. Blijft het H. Sacrament na de H. Mis ter aanbidding uitgesteld, dan make hij, gelijk de overigen, bij het verlaten des altaars de dubbele kniebuiging.

2. Voor de acolieten.

137. Indien voor de H. Mis het H. Sacrament wordt uitgesteld, komen zij aan het altaar en handelen aldaar gelijk in nos 188— 191 gezegd wordt. De eerste echter haalt, na zijn kandelaar te hebben neergezet, en als de ceremoniemeester dit niet doet, de beurs met corporaal van de credens en reikt deze aan de epistelzijde aan den diaken over. Na de uitstelling neemt hij ze ook wederom aan.

138. Na de bewierooking nemen zij hunne kandelaars en gaan, gelijk in de gewone plechtige H. Mis, naar de credenstafel, waar zij hunne kandelaars nederzetten, en de eerste tevens de beurs op den kelk neder] egt. Daarna handelen zij zooals gewoonlijk in de plechtige Mis.

139. Zoo het H. Sacrament reeds uitgesteld is, make men bij het komen aan het altaar de dulbele kniebuiging. Deze kniebuiging ma-

-ocr page 101-

— 99 —

ken zij ook immer, als zij, gedurende de H. Mis, het priesterkoor moeten verlaten of daar wederom terugkeeren.

140. De handenwassching geschiedt op dezelfde plaats, waar de priester bewierookt wordt, dus op den vlakken grond van het priesterkoor.

141. Wordt na de H. Mis de zegen met het Allerheiligste gegeven, dan volge men de regels, welke later bij de behandeling van het lof zullen gegeven worden.

O O

142. Indien het H. Sacrament echter ter aanbidding uitgesteld blijft, dan make men bij het verlaten des altaars de dubbele kniebuiging.

§ 3. De plechtige H. Mis der overledenen.

143. Behoudens de uitzonderingen, alhier aangegeven, volge men in alles de ceremoniën der plechtige H. Mis zonder uitstelling. Zie § 1. bladz. 79—96.

1. Voor den wierookdrager.

144. Aan het altaar gekomen, blijft hij op zijne plaats tot de Offerande, daar er noch vóór den Introïtus, noch bij het Evangelie gewierookt wordt. Hij kniele ook, gelijk de

-ocr page 102-

— 100 —

acolieten, by de gebeden welke de priester vóór den Epistel zingt.

145. Bij de Offerande zorgt hij op de gewone wijze voor vuur. Doch zoodra de diaken den priester bewierookt heeft, neemt hij het wierookvat aan en brengt dit naar de sacristie.

146. Onder de Prsefatie kome hij op de gewone wijze met vuur aan het altaar, doet eenige oogenblikken vóór de Consecratie wierook op het wierookvat, en geeft dit aan den epistelkant des altaars aan den subdiaken over. Gedurende de Consecratie blijve hij aldaar geknield, maakt de buigingen mede en neemt erna het wierookvat wederom aan, dat hij aanstonds daarop naar zijn plaats terugbrengt. Daarop komt hij weer bij de cre-dens, waar hij geknield blijft tot na het Pax Domini etc.

147. Zoo de acolieten met de toortsen aan het altaar zijn, zorge hij bij de Communie voor de ampullen. Na de H. Communie kniele hij, gelijk de acolieten, als de priester de gebeden zingt.

O O

148. Zoo na de H. Mis de absolutie moet geschieden, zorge hij echter gedurende die laatste gebeden voor vuur in zijn wierookvat, komt onder het laatste Evangelie daarmede ter rechterzijde van den acoliet, die den wij-

-ocr page 103-

— 101 —

■wateremmer\') met toebeliooren en boek draagt, aan het altaar, knielt met hem voor het midden en plaatst zich aan den ingang van het priesterkoor \'J), zóó dat zij te zamen het eerst kunnen uitgaan.

149. Zoodra de priester knielt, knielen ook zij en gaan te zamen den kruisdrager vooruit naar de katafalk. Daar plaatsen zij zich tus-schen de baar en het altaar, doch aan de vpistelzijde 1).

150. Aan het einde van het ^Liberaquot; ontvangt de wierooker wierook in zijn wierookvat, welke ook gezegend wordt, doch geeft eerst dan zijn wierookvat aan den diaken 2) over, als de priester de lijkbaar is rondgegaan, om deze met wijwater te zegenen. Na de bewierooking neemt hij het weder terug.

151. Nadat het Requiescant in pace gezongen is gaat hij wederom ter rechterzijde van den acoliet met het wijwater het eerst ijaar het priesterkoor, knielt daar in het midden voor

1

diaken aanwezig is, geeft hij het onmiddellijk aan den priester en gaat, terwijl hij de koorkap ter rechterzijde vasthoudt, met den priester rond de lijkbaar. Bij het

2

voorbijgaan van het prooessiekruis kniele hij.

-ocr page 104-

— 102 —

het kruis en gaat aanstonds naar de sacristie. Daar wacht hij tot de priester is teruggekomen, om alsdan te zamen de buiging voor het kruis te maken.

2. Voor de acolieten.

152. Zij brengen gelijk gewoonlijk hun licht mede uit de sacristie en moeten, behalve bij het begin der H. Mis, ook geknield zijn als de priester de »Oratiesquot; zingt, en van het •igt;Sanctusquot; tot het »Pax Dominiquot; \'), of, zoo 2ij de toortsen dragen, tot na de Communie des priesters

153. Zoo er geen ceremoniemeester aanwer zig is, geleidt de eerste acoliet den subdiaken bij het zingen van den Epistel wel naar het midden des altaars om te knielen, maar neemt onmiddellijk daarop het epistelboek over, dat tij daarna, tot het einde van het »Dies ircequot; op de credenstafel nederlegt. Tegen het einde brengt hij het aan den diaken.

154. Bij het Evangelie brengen zij geen licht aan, doch gaan toch gelijk gewoonlijk mede :i).

155. Bij de handenwassching geeft de eerste acoliet het handdoekje aan den diaken, de tweede ampul en blaadje aan den subdiaken

1) Missale Rub. Gen. XVII. 5. Confer. Martin. O. cit. T. I. C. VIII. §9.-2) Rit. Cel. VIII. 8. — 3) Rit. Cel. XIII. 2.

-ocr page 105-

— 103 —

over en wachten tot de handenwasscliing is afgeloopen, om deze zaken wederom aan te nemen en naar hunne plaats te brengen.

156. De acolieten met de toortsen blijven van het »Sanctusquot; tot na de 1 Communiequot; geknield aan het altaar \').

157. Men kniele insgelijks bij de gebeden, welke de priester na de Communie zingt.

158. Na de H. Mis staan zij den priester enz. ter zijde bij het veranderen van gewaad, de eerste acoliet geeft, zoo dit de ceremoniemeester niet doet, het processiekruis aan den subdiaken over; daarna nemen beide hunne kandelaars, plaatsen zich aan weerszijden van den subdiaken met het kruis en gaan, als het teeken gegeven wordt, zonder geknield of gebogen te hebben, na den wierooker en den acoliet met het wijwater naar de plaats, waar de absolutie geschiedt \'). Daar plaatsen zij zich tusschen de katafalk en den uitgang dei-kerk in het midden, met het aangezicht naar het altaar gekeerd en aan weêrszijden van den kruisdrager en houden immer gedurende de absolutie de kandelaars in hunne handen

NB. Is het pad te nauw om bij het gaan naar de katafalk aan weêrszijden van den kruisdrager te blij-ven, dan gaan zij dezen vooruit.

1

1) Zie n° 45. — 2) Missale Rub. Cel. XIII. 4. — Cser. Episc. L. II. C. XI. 14. — 3) Missale 1. c.

-ocr page 106-

— 104 —

159. Bij liet einde volgen zij, gelijk zij gekomen zijn, den wierooker en gaan, op het priesterkoor gekomen, zonder kniebuiging aanstonds naar de sacristie. Daar maken zij, als de priester er ook gekomen is, de gewone buiging voor het kruis.

160. De dienaar voor wijwater en boek, waartoe er op het einde der H. Mis een bijkomt, of waartoe de scheepjesdrager, zoo hij aanwezig is, kan gebruikt worden, neemt het wijwatersvat met kwast en boek van de cre-dens en plaatse zich immer aan de linkerhand van den wierooker. Gelijk deze gaat hij, bij het gaan en terugkomen naar de katafalk, voorop, blijft ook bij de katafalk ter linkerzijde van den wierooker staan en geeft, zoodra de priester het * Pater nosterquot; gezongen heeft, de wijwaterskwast aan den diaken over. Na de besproeiing neemt hij ze terug en reikt, als de katafalk bewierookt is, aan dezen ook het boek over \'). Bij het einde ontvangt hij het terug en gaat dan, gelijk hij gekomen is,

1) Zoo er geen Jiaken aanwezig is. geeft hij de wijwaterskwast onmiddellijk aan den priester, en gaat, terwijl hij ter rechterzijde de koorkap vasthoadt, met den priester rond de lijkbaar. Hij kniele bij het voorbijgaan van het kruis. Daarna neemt hij do kwast aan, legt deze neer op het wijwatersvat en neemt het boek, dat hij, als de priester de lijkbaar bewierookt heeft, geopend voor hem moet vasthouden tot het einde. (Rit Rom. Excq. Ordo).

-ocr page 107-

— 105 —

wederom naar de sacristie terug, waar hij gelijk de overigen de buiging voor het kruis maakt.

3. Foor hen, die hij de absolutie medegaan.

1SI. Zoo zij gedurende de H. Mis in het priesterkoor aanwezig zijn, ontvangen zij bij het einde der H. Mis de ontstoken toortsen of kaarsen en gedragen zich verder gelijk in n0 163 enz. zal worden aangegeven.

O O

162. Zoo men niet in het koor aanwezig is geweest bij de H. Mis, komen zij, die aan de absolutie deelnemen, tegen het einde der H. Mis, gekleed in toog en superplie, in het priesterkoor. Bij het uitgaan der sacristie gaat men twee aan twee, in de hand aan de buitenzijde, de toorts of kaars, en in de ander de bonnet dragende, behalve de twee voorzangers, die in plaats van de kaars het boek hebben. In het priesterkoor knielt men, telkens twee aan twee, voor het raidden des altaars en verdeelt men zich in twee koren, de een aan de evangelie- de ander aan de epistelzijde, zoodat het midden van het priesterkoor vrij is. Aldaar zorgen zij aldus te staan dat de minstwaardigste bij de communiebank staat en zoo vervolgens.

163. Als nu de priester gereed is, maken ■allen te zamen een kniebuiging en gaan in

-ocr page 108-

— 106 —

de orde, waarin zij staan, twee aan twee \') het. kruis volgende, naar de katafalk. Zij blijven; immer met ontbloot hoofd.

164. Bij de katafalk staan zij aan weêrs-zijden, gelijk in het priesterkoor, doch met het gelaat naar elkander gekeerd.

165. De voorzangers kunnen het * Libera * aanheffen, zoodra de kruisdrager op zijn plaats is aangekomen, eer niet \'J). Bij het einde daarvan wordt het eerste »Kyriequot; door den eersten voorzanger met het eerste koor (aan de Evangeliezijde), het »Christequot; door het tweede (aan de Epistelzijde) en het laatste * Kyrie eleisonquot; door allen te zamen gezongen 1). Aan het slot der absolutie zingen de twee voorzangers het liequiescat (cant) in pace, en antwoorden allen: Amen. Daarna keert men in dezelfde orde, waarin men gekomen is, terug, knielt twee aan twee voor het midden des altaars en gaat aanstonds daarop naar de sacristie. Daar wacht men, tot de priester is aangekomen, om gezamenlijk de buiging voor het kruis te maken.

1

men staat, het priesterkoor. — \'2) S. R. C. 7 Sept. •1861. ad 5. — 3) Rit. Rom. de Exeq.

-ocr page 109-

— 107 —

IV. BESPROEIING MET GEWIJD WATEB OP DE ZONDAGEN.

166. Als des Zondags het water op de sacristie gewijd wordt, zorgen de dienaars, of ten minste een van hen, daarbij den priester ter zijde te staan. Zoodra de priester bekleed is, plaatst hij zich ter rechterzijde van den priester en antwoordt, als deze nAdjutorium nostrum in nomine Dominiquot; zegt, »Qui fecit caelum et ter ram.quot; Vervolgens bidt de priester eenige gebeden waarbij de dienaar telkens aan het slot ^Amenquot; antwoordt. Als de priester het zout met het water vermengd heeft, zegt hij: Dominus vobiscum. De dienaar antwoordt: Et cum spiritu tuo. En bij het einde: Amen.

167. Als het dan tijd is om naar het altaar te gaan, neemt in de gezongen H. Mis de eerste dienaar, in de plechtige H. Mis de wierookdrager, het wij waters vat en kwast en gaat de anderen, die in de plechtige H. Mis ook de kandelaars medenemen, na de gewone buiging gemaakt te hebben, vooruit naar het altaar. Daar knielt men gelijk gewoonlijk en begeeft men zich naar zijne plaats \'), behalve

1) In de plechtige Mis zetten de acolieten ook hunne kandelaars op de credens neder.

-ocr page 110-

— 108 —

de dienaar die het wijwater draagt; deze plaatst zich ter rechterzijde van den priester of diaken en geeft de kwast, zooals het behoort, over.

168. Als de priester op den eersten trap neerknielt, knielen allen neder en blijven geknield totdat zij door den priester met wijwater besproeid zijn. De dienaar met het wijwatersvat staat onmiddellijk daarna op en volgt den priester of diaken ter rechterzijde daar, waar deze heengaat, om hem. als het noodig is, opnieuw wijwater aan te bieden.

169. Aan het altaar teruggekomen, ontvangt men den kwast terug en volgen de dienaars, wat het staan en knielen betreft, den priester. Na het gebed helpen zij den priester en de andere assistenten terwijl dezen zich be-kleeden met manipel en kazuifel. Hij, die het wijwater gedragen heeft, brenge dit op de sacristie of zette dit neder bij de credens-iafel.

-ocr page 111-

- 109 —

V. DE VESPERS. \')

§ 1. De Vespees zondek uitstelling van het Alleu heiligste.

170. In de gewone vespers zijn twee lichtdragers en een wierookdrager •\') noodig. In de sacristie gekomen, bekleeden zij zich met toog en superplie en plaatsen zich, na verricht te hebben, wat hun is opgelegd, in rechte lijn achter dengenen, die de Vespers zal doen,, de wierookdrager n.1., doch zonder wierookvat, in het midden, de twee kaarsdragers met hun kandelaars en ontstoken kaarsen aan weerszijden.

171. Na met den priester een diepe buiging gemaakt te hebben voor het kruis, gaan eerst de twee acolieten met de kandelaars \'■\') en daarna de wierookdrager voor den priester uit naar het altaar. Daar maken zij zooals gewoonlijk, op een lijn hun kniebuiging.

172. De wierooker knielt vervolgens neer op den vlakken grond van het priesterkoor; de twee kaarsdragers echter gaan aan weers-

O O

l) De ceremonien welke hier volgen, zijn geheel ont-leenJ aan het Ceremoniale Kpiscoporum L. II, C. 3., met du uitlegging van Martinucci in zijn Man. SS. Ceer., de Ik\'idt in zijn Prax. 1\'ontit\'. en de Caipo in zijn Cse-rcmonialu. \'/Jj verplichten echter mute.itj a chorion pro-pnc (Jiclum. — \'2; Zooals echter in nü 20 gezegd is, kan zich ook hier een vierde dienaar met het scheepje bijvoegen. — 3) Caer. Episc. L. II. C. 3. n0 i.

-ocr page 112-

— 110 —

■zijden van het altaar en zetten daar hunne kandelaars met ontstoken kaarsen op den eersten zijtrap of op den grond neder, dooven de kaarsen \') uit en gaan, evenals de wieroo-ker, aan weerszijden waar zij zooeven hunne kniebuiging maakten, neerknielen. Alle assistenten blijven zoolang geknield als de priester.

173. Als de priester vervolgens naar de zitplaats gaat, gaan de assistenten ook naar de hunne, behalve de wierooker, zoo de priester geene assistenten bij zich heeft. Deze gaat den priester vooraf en is hem behulpzaam bij het zich nederzetten. Als de priester dit bij het begin van den eersten Psalm gedaan heeft, gaat hij, zoo noodig, met de vereischte knie- of hoofdbuiging, naar zijn plaats, waar hij zich te midden der andere dienaars nederzet. Gedurende de psalmen gedenken zij alle hoofdbuigingen te maken, welke de priester verricht.

174. Zoodra men bij het vijfde » Gloria Patriquot; het hoofd gebogen heeft, staan de twee acolieten, die de kaarsen moeten dragen, op, komen voor den priester, waar zij een diepe hoofdbuiging maken en gaan naar het midden van het priesterkoor; daar knielen zij en begeven zich aan weerszijden van het altaar.

1) Cser. Episc. L, II. C. 2. Zie echter noot 1, blz. 109.

-ocr page 113-

— Ill —

waar zij hunne kaarsen ontsteken. Daarna komen zij met hunne kandelaars, na eerst wederom in het midden te zamen geknield te hebben, voor den priester, maken een diepe hoofdbuiging en blijven aldaar staan, tot dat de eerste woorden van den Hymnus gezongen zijn \'). Zou men echter, gelijk bij de eerste strooi van het Veni creator en Ave maris stella geschiedt, neerknielen, dan blijven zij daar staan , zoolang de priester knielt Daarna, of zoo men niet knielt, aanstonds na de eerste woorden van den Hymnus maken zij een diepe hoofdbuiging naar den priester, knielen te zamen in het midden van het priesterkoor en. brengen hunne kandelaars wederom, waar zij te voren stonden.

175- Dan gaan zij, zoo het altaar nog niet ontdekt is, aan weerszijden de zijtrappen van het altaar op, en slaan het dekkleed half om, zoodat het voorste gedeelte des altaars ongedekt is :\'), daarna plaatsen zij zich onder aan de trappen bij hunne kandelaars en blijven aldaar staan.

176- Tegen het einde van den Hymnus gaat de wierookdrager, die zich na de psalmen in staan en knielen geheel gevoegd heeft naar

1) Ceer. Episo. L. II. C. 3. n. 9. — 2) de Herdt Prax. Pont. T. II. n. 44 et omnes. — 3) CsEr. Episo. L. II. C. 1. n. 13. et auctorcs.

-ocr page 114-

— 112 —

den priester en de lioogere assistenten , met gepaste kniebuiging naar de sacristie, om wierookvat, vuur en scheepje te halen. Daarmede zorge hij aan den epistelkant des altaars geplaatst te zijn vóór het Magnificat wordt aangeheven.

177- Is dit geschiedt, en treedt de priester de trappen des altaars op, dan gaat ook de wierooker aan den epistelkant naar boven en ontvangt op de gewone wijze wierook. Na het wierookvat te hebben overgegeven, plaatst hij zich, zoo de priester door anderen geassisteerd wordt, onder aan de trappen des altaars naast den eersten acoliet ; zoo echter de priester alleen is, blijft hij op den bovensten trap des. altaars ter rechterzijde van den priester, licht aan dien kant den boord van de koorkap op \') en knielt bij de bewierooking des altaars telkens als de priester een knie- of hoofdbuiging voor het midden maakt.

178. Is het altaar bewierookt J), dan ontvangt hij, hetzij van den assistent, hetzij van den priester, aan den epistelkant het wierookvat ; daarmede blijft hij alsdan staan, totdat

1) S. li. C 10 Apr. 1853. ad 25. — 2) Moet na do bewieioo!dnlt;r d \'S altaars nog eiri ander altaar of een reliquie bewierookt worden, dan vergezelt hij ter linkerzijde den priester daarheen, maakt met hem de verschillende hoofd- of kniebuigingen en ontvangt na de bewierooking aldaar het wierookvat.

-ocr page 115-

— 113 —

de priester naar zijne plaats is teruggekeerd. Is deze er aangekomen, dan gaat bij daarheen en geeft, zoo hij assistenten heeft, zijn wierookvat over aan hem, die ter rechterzijde des priesters staat, laat dezen aan zijn rechterhand, keert zich naar den priester en maakt een diepe buiging vóór en na de bewierooking. Daarna ontvangt hi] het wierookvat terug en bewierookt, zoo er koor aanwezig is, eerst iet koor en wel de kanunniken met twee slagen , de overigen met één \'), vervolgens de twee assistenten van den priester en wel met twee slagen 1), daarna den ceremoniemeester en het volk. Hij gedenke immer bij het voorbijgaan van den priester een hoofd-miging, bij het verlaten van het priesterkoor of het voorbijgaan van het midden des altaars, de gepaste kniebuiging, en vóór en na elke bewierooking, de gepaste hoofdbuiging te maken. Zie hierover nquot;s 27—32.

179. Zoo echter de priester geen assistenten leeft, dan ga hij, zoodra als deze bij zijne zitplaats is teruggekeerd, naar hem toe, plaatst zich voor hem, maakt een diepe hoofdbuiging en bewierookt hem met drie slagen. Na de bewierooking herhale hij zijn hoofdbuiging en begeeft zich, zoo er koor aanwezig is,

1

Dienaren des Altaars. g

-ocr page 116-

— 114 —

daarheen, om het te bewierooken. Na de bewierooking brengt hij het wierookvat naar zijn plaats. Teruggekomen plaatst hij zich bij zijne zitbank.

180. De twee acolieten gaan intusschen, als zij vóór het Magnificat het altaar half ontdekt hebben, zoodra de priester naar de zitbank is teruggekeerd, de zijtrappen op en dekken het weder \'). Daarna plaatsen zij zich bij hunne kandelaars, totdat de antiphoon na het Magnificat herhaald wordt. Dan nemen zij hunne kandelaars, komen voor het midden des altaars, knielen en gaan gelijk bij het kapittel voor den priester staan. Daar blijven zij staan gedurende al de gebeden welke de priester zingt. Als deze daarna Dominus vo-biscum gezongen heeft, gaan zij wederom, met hoofdbuiging voor den priester en kniebuiging in het midden des altaars , aan weerszijden van het altaar, waar zij hunne kandelaars nederzetten. Dan knielen zij daar neder of blijven er staan naarmate dit door den priester gedaan wordt. Bij het Divinum auxilium nemen zij hunne kandelaars, plaatsen zich met den wierookdrager, gelijk bij het komen aan het altaar, en begeven zich, na met den priester geknield te hebben, naar de sacristie

1) Ceer. Episo. L. IT. C. i. n. 15. et auotores.

-ocr page 117-

— 115 —

§ 2. De Vespers met uitstelling van het Allerheiligste.

181. De ceremoniën van deze Vespers zijn geheel dezelfde als de voorgaande, behoudens ■de volgende veranderingen.

182. Zoo het Allerheiligste reeds van te voren is uitgesteld, maakt men bij het komen aan het altaar een dubbele kniebuiging.

183. Zoo het moet worden uitgesteld, brengt de wierooker zijn wierookvat met vuur mede «n geschiedt de uitstelling gelijk hierna bij het Lof gegeven wordt. Zie n0s 189—192. Na de bewierooking brengt hij zijn wierookvat naar de plaats daartoe bestemd.

184. Bij de bewierooking van het koor en het volk gedenke de wierooker den rug niet naar het Allerheiligste te keeren, alsook bij het verlaten van- en het komen in het priesterkoor de dubbele kniebuiging te maken.

185. Zoo na de Vespers de zegen met het Allerheiligste gegeven wordt, volge men de regels, welke daarover bij het Lof gegeven worden. Zie nos 196—200

§ 3. De Vespers der overledenen.

186. Daar in deze Vespers geen wierook gebruikt wordt \'), zijn er slechts twee dienaars,

1) Cser. Episc. L. II. C. 10. n. 3.

-ocr page 118-

~ 116 —

n.1. twee kaarsdragers noodig. Deze handelen, gelijk in de gewone vespers, behoudens de-volgende veranderingen.

187. Niet bij het einde van den vijfden Psalm,, maar eerst tegen het einde van het Magnificat \')-gaan zij hunne kaarsen aansteken en komen onder de antiphoon daarna voor den priester staan. Daar blijven zij staan \'), ofschoon de priester neerknielt. Als de voorzangers het Requiescant in pace zingen, gaan zij voor het altaar aan weerszijden van den priester r knielen en begeven zich naar de sacristie. Overigens voegen zij zich gedurende de Vespers in het zitten en staan geheel naar den priester.

VI. HET LOF.

188. Voor een Lof zijn drie assistenten n.L twee kaarsdragers en een wierooker 1), waarhij zich echter ook een vierde, zooals gezegd is,\' als scheepjesdrager kan voegen, noodig. Bij een plechtig Lof kunnen er ook meer dienaars, die dan allen een wastoorts of kaars dragen, aanwezig zijn.

1

pag. 693.

-ocr page 119-

— 117 —

§ 1. De uitstelling van het Allerheiligste.

189. Bijtijds op de sacristie aanwezig, bereidt de wierookdrager het vuur en kleeden zij allen zich in toog en superplie *). Daarna verrichten zij wat zij gewoonlijk moeten doen, en gaan, de wierookdrager met wierookvat en vuur het eerst, de overigen daarna met wastoortsen, kaarsen of kandelaars met ontstoken kaarsen den priester, gelijk bij de H. Mis, vooraf naar het altaar en plaatsen ^ •zich aldaar, gelijk vroeger in n» 16 gezegd is. Na met den priester geknield te hebben, knielen zij naast of achter hem, naarmate ge-L woonte is, maar op den vlakken grond neder. Mocht de priester een trapje noodig hebben om de uitstelling te doen, dan brengt de acoliet, die aan den evangeliekant is, na zijn kandelaar te hebben neergezet of de wastoorts aan een der overigen te hebben overgegeven, ij dit aan die zijde 1) aan. Gedurende het uitstel-ir\' len blijft hij op den bovensten zijtrap geknield, ij en plaatst het trapje eerst in het midden als

- degene, die de uitstelling doet, daartoe het s- teeken geeft of op zijde gaat. Na de uitstelling

1

\'• ie verkiezen, als een diaken of assistent des priesters ~ de uitstelling doet; het kan echter ook door den anderen acoliet aan de epistelzijde geschieden.

-ocr page 120-

— 118 —

brengt hij het wederom op zijne plaats terug, neemt zijne wastoorts wederom in de handen en knielt gelijk de anderen neder.

190. Als de priester daarna op den ondersten trap neerknielt en het hoofd buigt, maken allen, die bij het indoen des wierooks in het wierookvat noodig zijn , een diepe hoofdbuiging en staan op; de overigen blijven knielen \'). Daarna ontvangt de wierooker wierook in zijn wierookvat en wordt het Allerheiligste bewierookt. De wierookdrager lichte daarbij, zoo er geen assistent is, de boord van de koorkap ter rechterzijde van den priester op , anders knielt hij op den vlakken grond 2) aan de rechterhand van den assistent neder en wacht aldaar tot de bewierooking is afgeloopen. Daarbij zorgen allen geknield, vóór en na het bewierooken, met den priester de gepaste hoofdbuiging te maken.

191. Als de wierooker het wierookvat ontvangen heeft, gaat hij naar het midden van het priesterkoor achter den priester; de kaarsdragers 3) voegen zich aan weerszijden bij hem

1) Gard. Comm. ad Instr. Clem. § XXIV. 17. — 2) Gard. 1. c. — 3) Zoo echter het Lof slechts kort duurt en aanstonds daarop de zegen met het Allerheiligste gegeven wordt, kunnen zij ook met hunne kaarsen aan het altaar blijyen knielen. Zie Martin. L. HL C. VIII. 25. Er is echter ook niets tegen om desverkiezende immer gedurende het geheele lof met de toortsen of kandelaars aan het altaar te blijven, vooral waar dit gewoonte is.

-ocr page 121-

- 119 —

met hunne kandelaars of toortsen, en na te zamen de dubbele kniebuiging gemaakt te hebben, gaat hij hen vooraf naar de sacristie, waar hij zijn wierookvat, zij hunne wastoortsen of kaarsen achterlaten; dan keeren zij naar het altaar terug, maken de dubbele kniebuiging in het midden van het priesterkoor, en knielen gedurende het lof aan weerszijden van of achter den priester, gelijk zij bij de uitstelling geknield waren.

192. Moet de uitstelling op een ander altaar geschieden, dan onderhoude men aan het altaar, waar het H. Sacrament rust, gekomen, de volgende ceremoniën. De dienaar, welke aan den epistelkant is, gaat, na zijn kandelaar te hebben neergezet of zijn toorts te hebben overgegeven aan den wierooker, naar de plaats waar het schoudervelum ligt, ontvouwt dit en hangt het den priester om \'), als deze op den bovensten trap van het altaar neerknielt. Daarna neemt hij zijn kandelaar of toorts en gaat naast den anderen dienaar met de kaars, terwijl de wierookdra-ger, niet wierookende -), het eerst vooruittreedt naar het altaar, waar de uitstelling moet geschieden; daar handele men gelijk in nos 189, 190 en 191 gezegd is.

1) S. R. C. -16 Dee. 18-28. — 2) Zie Revue Theol. T. II. pag. 697. c)

-ocr page 122-

— 120 —

§ 2. Het Lof.

193. Gedurende het Lof blijven zij op hunne plaats geknield, behalve als de priester opstaat en zingt. Zij buigen ook telkens als hij een hoofdbuiging maakt, insgelijks het hoofd. Onder het laatste gezang vóór het »Tantum ergoquot; komt de wierooker en, zoo zij met hun kandelaars niet aan het altaar gebleven zijn, ook de acolieten, in het midden van het priesterkoor te zamen, maken een dubbele kniebuiging en gaan op de sacristie wierookvat met vuur en de kandelaars of toortsen halen.

194. Wordt er gepredikt, dan komen zij, als de priester het H. Sacrament bedekt heeft, aan weerszijden van dezen voor de trappen des altaars, knielen met hem en begeven zich naar de voor hen bestemde zitplaatsen aan de epistel-of evangeliezijde. Zich neder te zetten met den rug naar het Allerheiligste of op de trappen des altaars moet een misbruik genoemd worden en is verboden \'). Na de preek herhalen zij met den priester hunne kniebuiging voor het altaar en begeven zich naar hun plaats, waar zij neerknielen tot het laatste gezang vóór het Tantum ergo gezongen wordt. Dan gaan zij, na in het midden te zamen geknield te hebben, naar de sacristie om de kaarsen en de wierook-

i) Vide Bourbon o. cit. n0 73. et S. R. C. 20 Sept. 1806 ad 3.

-ocr page 123-

— 121 —

•drager om wierookvat met vuur te halen. Zoo zij echter met hun licht aan het altaar ge-bleven zijn, gaat de wierookdrager alleen.

195. Waar onmiddellijk na de preek het Tantum ergo gezongen wordt, verlaten zij tegen het einde der predicatie in stilte het priesterkoor, en zorgen met wierookvat en kaarsen gereed te staan, om aanstonds, als de preek geëindigd is, in het priesterkoor te verschijnen.

§ 3. De zegen met het Allerheiligste.

196. Onder het laatste gezang of gebed, dat het » Tantum ergoquot; voorafgaat, komt de wierookdrager met zijn wierookvat en vuur, alsook de lichtdragers, zoo deze het priesterkoor verlaten hebben, aldaar terug, maken te zamen in rechte lijn de dubbele kniebuiging en plaatsen zich aan weerszijden of achter den priester.

197. Daar aangekomen, knielen zij op den vlakken grond neder, en buigen met den priester het hoofd, als het » Tantum ergo Sa» •cramentum veneremur cernuiquot; gezongen wordt. Daarna staan zij, die bij het indoen van den wierook noodig zijn \'), op en ontvangt de wierooker deze op de gewone wijze, in zijn wierookvat. Vervolgens geschiedt de bewierooking gelijk bij het uitstellen van het H. Sa-

1) Zie nquot; 190 en Gard. Comm. eit. § XXIV. 17.

-ocr page 124-

— 122 —

crament, en gaat de wierooker, zoo er vol— gens gewoonte bij den zegen met het Allerheiligste door hem gewierookt moet worden \'), of wel aan den epistelkant voor de zijtrappen, of wel in het midden, naarmate gewoonte is, nederknielen. Zoo er niet gewierookt wordt, brengt hij het wierookvat, aanstonds na de bewierooking door den priester, naar de sacristie.

198. Als de priester of hoogere assistent na de bewierooking naar boven gaat en het trapje noodig heeft, om het Allerheiligste op het altaar te plaatsen, dan brengt de tweede acoliet dit aan de evangeliezijde aan en handelt daarmede gelijk bij de uitstelling gezegd is.

199. Als dan na het ygt;Panem de ccelisquot; depriester opstaat, gaat de eerste acoliet, zoo dit niet door den ceremoniemeester geschiedt, naar de plaats waar het schoudervelum ligt, ontvouwt het en brengt het aan dén diaken ■!) zoo deze aanwezig is, of hangt het den priester zeiven, als deze na het gebed nederknielt, om de schouders. Daarna knielt hij op zijne plaats neder en houdt gelijk de ander, gedurende den zegen met het Allerheiligste, de wastoorts of kandelaar in de handen. De wie- ■

1) S. R, C. ii Jul. 1861 ad VII. Confer. Gard. Comm. cit. § XXXI. 23. — 2) Rit. Rom. de Proo, in festo Corp. Chr. — Caer. Epiao. Confer. Gard. Comm. cit. § XIX. 14.

-ocr page 125-

— 123 —

rooker bewierookt, waar het gewoonte is, alsdan het H. Sacrament, zooals bij de opheffing onder de Mis, met drie dubbele slagen \'). Waar ook gescheld moet worden, zorge een der acolieten gedurende den zegen driemaal een teeken met de schel te geven 1).

200. Na den zegen neemt de eerste acoliet het schoudervelum aan, zoo de ceremoniemeester dit niet doet, en brengt het naar zyn plaats; de tweede plaatst, zoo het noodig isT het bankje, en daarna komen zij, zoodra het H. Sacrament in het tabernakel geplaatst is, te zamen naast of achter den priester, naarmate zij in den beginne gekomen zijn, knielen en gaan hem vooraf naar de sacristie, waar zij, na de vereischte buigingen gemaakt te hebben, verrichten wat hun aldaar gewoonlijk is voorgeschreven.

VI. UITSTELLING EN VEREEBING-EENER RELIQUIE.

201. Bij het uitstellen en vereeren eener reliquie, gaan de acolieten, zoo mogelijk met wastoortsen of kaarsen 2), den priester vooraf naar de plaats, waar zij moet worden uit-

1

Rome wordt gedurende den zegen niet gescheld, maar

2

de klok van de kerk geluid. Zie Revue des Sc. Eccl. T. IV. p. IGG et T. IX. p. 366. 3. — 3) Auctores.

-ocr page 126-

- 124 —

gesteld. Nadat de priester dit heeft gedaan, kan ook, zoo het een reliek van het H. Kruis \') van het H. Bloed -) of van een der werktuigen van \'s Heereu lijden 1) is, deze bewierookt worden. De wierookdrager zorge derhalve in zulk geval wierookvat enz. mede te brengen. De bewierooking gebeurt staande. Daarmede is de uitstelling geschied. Komt men of ver-

O O

laat men alsdan de plaats waar deze Reliquie .is uitgesteld, of gaat men deze voorbij, dan make men immer een kniebuiging 2).

202. Moet, alvorens de reliek vereerd wordt, eerst daarmede de zegen gegeven worden, dan zorgt de wierooker voor vuur, komt met zijn wierookvat enz. bij den priester, als deze daartoe het teeken geeft, en ontvangt op de gewone wijze wierook. Daarop wordt de reliquie staande beAvierookt; de wierooker han-dele gelijk bij de bewierooking van het H. Sacrament , doch blijft, zoo hij de koorkap vau den priester moet vasthouden, staan, en maakt gelijk deze vóór en na de bewierooking een kniebuiging 5). Daarna ontvangt hij het wierookvat terug, doch bewierookt de reliquie niet gedurende den zegen; daaronder moeten

1

Maji -1826. — 4) S. R. C 7 Maji 1746 ad 12. — 5) Zie

2

de Herdt S. Lit. Pi-ax. T. II. 199.

-ocr page 127-

— 125 —

allen geknield zijn \'). Gebruikt de priester vóór en na den zegen een schoudervelum, dan zorge een der acolieten dit den priester aan te brengen en na den zegen wederom af te nemen, gelijk dit bij den zegen met liet Allerheiligste geschiedt.

203. Bij de vereering komen zij voor den priester, knielen neer en kussen eerbiedig de reliquie, als deze door den priester hun daartoe wordt aangeboden.

VII. DE KRUISWEG. \')

204. Bij den kruisweg behooren ten minste drie assistenten tegenwoordig te zijn: twee n. 1. met wastoortsen of kaarsen en een om het kruis te dragen. Allen bekleeden zich met toog en superplie, en gaan, als het teeken daartoe gegeven wordt, naar het priesterkoor, n.1. eerst hij die het kruis moet dragen, en vervolgens de overigen, twee aan twee, gelijk bij de absolutie der dooden geschiedt.

205. Hij, die het kruis moet dragen, plaatst zich daarmede in het midden van het priesterkoor ; de overigen gaan, na twee aan twee voor het midden des altaars geknield te heb-

1) Martin. L. II.C. XL. 15. — 2) Zie de Revue dea-Sc. Eccl. T. XIV. p. 373 et s.

-ocr page 128-

— 126 —

ben, aan weerszijden van liet priesterkoor, ge-lijk men dit doet bij de absolutie der dooden. Zie n0 162. Zoodra de priester den kruisweg begint, knielen allen neder, behalve bij, die het kruis draagt.

206. Zoodra de voorbereiding gebeden is, staat men op en gaat naar de statie\'s, en wel zóó, dat de kruisdrager midden tusschen de lichtdragers vóór de statie geplaatst is. Gaat evenwel de priester ook mede, dan gaat het kruis voorop, volgen de overigen met den priester, en plaatst men zich aldus, dat de priester juist voor de statie staat. Daar maken allen bij het gt; Wij aanbidden en loven Uquot; enz. een kniebuiging, en knielen vervolgens neder, als aan het einde der overweging het »Onze Vaderquot; enz. gebeden wordt.

207. Na de veertiende statie gaat men wederom naar het priesterkoor , waar men op dezelfde plaats als te voren nederknielt en met den priester de dankzegging doet. Moet daarna de zegen met de reliquie des H. Kruises gegeven worden, dan zorge een der acolieten voor het wierookvat met vuur te halen, de ander brengt de stool aan den priester en geeft ook, zoo het gebruikt wordt, na de bewierooking het schoudervelum aan. Verder handele men gelijk in 202 en 203 gezegd is.

-ocr page 129-

— 127 —

IIIda HOOFDSTUK.

Bijzondere Regels voor de lagere assistenten bij de buitengewone plechtigheden der H. Kerk.

I. DE ADVENDTIJD.

208- Alleen in kerken, waar diaken en subdiaken zich van geplooide kazuifels bedienen, zijn eenige bijzondere ceremoniën door de lagere assistenten in de plechtige H. Mis in acht te nemen en dat nog slechts, ingeval er geen ceremoniemeester aan het altaar is.

209. In zulk geval komt de tweede acoliet vóór den Epistel, onder het zingen der gebeden, ter rechterzijde van den subdiaken, neemt de geplooide kazuifel aan en legt deze op de credenstafel neder; de eerste acoliet biedt op de gewone wijze het Epistelboek aan. Als deze na het epistel het boek terugontvangen heeft, biedt de tweede de kazuifel wederom aan den subdiaken, neemt de breede stool van de credenstafel en komt met den eersten acoliet by den diaken. Als de diaken de kazuifel heeft afgelegd en aan den eerste heeft overgereikt, biedt de tweede de stool aan. Intusschen legt de ander de kazuifel op de credens en brengt op de gewone wijze het Evangelieboek aan den diaken aan. Eerst na de Communie ontdoet zich deze van de breede

-ocr page 130-

— 128 —

stool en neemt het geplooide kazuifel wederom, terug. De tweede acoliet zorge daarbij den diaken bij de credens of bij de zitbank ter zijde te staan en de kazuifel aan te geven. De breede stool wordt naar de credenstafel ternggebracbt.

II. KERSTMIS.

§ 1. De stille H. Missen.

210. De misdienaar beeft hierbij slechts op de volgende kleine veranderingen te letten.. In de twee eerste der drie HH. Missen, welke iedere priester leest, brenge hij bij de communie geen water of wijn aan. Hij blijve derhalve op zijne plaats en drage na de nuttiging van het H. Bloed het misboek over. Ook ge-denke hij bij het einde dezer twee H. Missen het boek niet over te dragen naar de evangeliezijde, ofschoon het geopend blijft. In de derde H. Mis geschiedt alles als naar gewoonte-en wordt ook bij het einde het misboek naar de Evangeliezijde overgebracht.

§ 2. De plechtige H. Missen.

211. De ceremoniën der plechtige HH. Missen zgn geheel dezelfde als gewoonlijk , alleen worden, waar het gewoonte is, m de eerste plechtige H. Mis bij het aanheffen van het Gloria in excelsis de klokken en schellen fees-

-ocr page 131-

— 129 —

telijk geluid \'). En als het Et incarnatus est etc. gezongen wordt, knielen allen neder en maken eene diepe hoofdbuiging 1).

212. Na de communie brengt de eerste acoliet het vaasje met water aan de epistelzijde en reikt dit den subdiaken over, zoo dit vaasje n.1. niet op het altaar, maar op de credenstafel aanwezig is. Daar ook brengt de ander een weinig later het kelkvelum aan 2). Wijn of water wordt echter niet aangebracht.

218. Dezelfde ceremoniën wat de communie betreft, geschieden ook in de tweede H. Mis.

214. Zoo de kelk op het altaar blijft 3), brenge een der acolieten, bij afwezigheid van den ceremoniemeester, in de twee volgende Missen bij de Offerande het schoudervelum naar het altaar en hange dit den subdiaken om 5).

III. FEEST VAN MARIA\'S ZITIVEEENG.

§ 1. Ceremoniën der lagere assistenten\'

215. Bij deze plechtigheid zal het goed zijn bij de drie gewone lagere assistenten een vierde te nemen voor het wijwater en het scheepje. Zijne plaats bij de credenstafel is immer achter den wierookdrawr.

1

XVII. 3. - 3l Martin. L. II. C. XIV. 18. — 4) Rit.

2

Cel. VII. 9. — XI. 3. — 5) S. R. C. 11 Sept. 1847. ad 0.

3

Dienaren dea Altaar*. 0

-ocr page 132-

— 130 —

WiiTook- ra Schcfpjcsdragrr.

St«t Zij gaan te zamen, de scheepjesdrager aan de linkerhand van den wierooker, op gegeven teeken, achter de geestelijkheid naar het altaar, knielen met den priester en ga.-tn op hunne plaats bij de credenstafel.

NB. Als er geen ceremoniemeester aanwezig is, gaat de wierooker, voor hij naar de credenagaat, eerst de kaarsen ontdekken.

Bij het zingen der staan en gedenke men gen te maken, welke

Onder het derde gebed dat de priester zingt, zorgt de wierooker voor vuur in het wierookvat en plaatst zich weder bij de credens.

Onder het vijfde gebed gaat hij met den scheepjesdrager, die tevens wijwa-tersvat en kwast mede-neemt, aan den epistelkant des altaars onder aan de rappen staan.

Na het vijfde gebed ontvangt de wierooker, op de plaats waar de priester staat , wierook , daarna keert hij terug en wacht onder aan de trappen van liet altaar. De ander biedt de kwast en wijwater aan den diaken, ontvangt ze na de besproeiing wederom

Acoliet™,

Zij gaan te zamen, met de kandelaars en brandende kaarsen in de handen , achter den wierooker naar het altaar, knielen met den priester en begeven zich op hunne plaats bij de credenstafel.

gebeden blijven allen immer de hoofdbuigin-de priester maakt.


-ocr page 133-

— 231 —

Wierook- rn Scheepjosdragor. terug, en wacht onder aan de trappen tot de kaarsen bewierookt zijn. Dewieroo-ker geeft na de besproeiing het wierookvat aan den diaken over, neemt het na lt;le bewierooking weer terug en beiden begeven zich naar de credenstafel. Daar zet men het wijwatersvat neder, doch de wierooker houde het wierookvat in zijne handen, of brenge het naar zijn plaats, als de uitdeeling der kaarsen lang moet duren.

Nadat de priester de handen gewasschen heeft, gaat de scheepjesdrager, als er geen ceremoniemeester aanwezig is, naar het processiekruis en reikt dit den subdiaken aan den evangeliekant over, zoodra deze beneden aan den trap .is aangekomen.

Acolictm,

Na de bewierooking der kaarsen begeeft zich de eerste acoliet naar de plaats waar de kaarsen liggen, en biedt ze den diaken aan. Nadat de diaken zijne kaars uit de handen van den priester ontvangen heeft, geeft hij dezelve aan den ceremoniemeester of den eersten acoliet. De tweede acoliet begeeft zich na de bewierooking der kaarsen naar de Evangeliezijde, ontvangt daar de kaars van den subdiaken, welke hij weglegt, en vervoegt zich, zoo noodig, bij den eersten acoliet, ten einde dezen in het aangeven der kaarsen behulpzaam te zijn.

Tegen het einde begeven zij zich naar de credens en komen, gelijk in de plechtige II. Mis, met schenk-blaadje enz. aan de epistel-zijde de handen des priesters wasschcn. Daarna gaan zij naar hunne plaats terug, waar zij hunne kandelaars in handen nemen en zich


-ocr page 134-

— 132 —

Wierook- cn Sclieopjcsdrager.

Acolirtin,

h

aan weerszijden van dei»

Vi

subdiaken plaatsen, zoodra,.

deze met het kruis naai

P

den uitgang van het pries

V(

terkoor gaat.

01

De wierooker ontvangt

intussohen wierook in zijn

d(

■wierookvat op de gewone

wijze boven op het altaar.

Hij neme, als er geen ce

g(

remoniemeester aanwezig

al

is, zelf ook het scheepje

h

mede. Daarna ontvangt hij

het wierookvat terug en

pi

gaat er mede naar den

m

subdiaken, waar hjj naast

den scheepjesdrager blijft

P1

staan tot het koor In no

■01

mine Chrisli. Amen. ge

PT

zongen heeft. Dan knielen

Zoodra de processie be

zij te zamen en gaan den

gint , volgen zij, zonder te-

§

kruisdrager bij de processie

knielen , den wierooker en

vooruit. Gedurende de pro

wel zóó, dat zij altijd aan

cessie bewege de wierooker

weerszijden van den kruis

het wierookvat zacht heen

drager blijven. Is het pad

lu

en weer. Do scheepjesdra

te eng, dan gaan zij te

ger voorziet, zoo noodig,

zamen dezen vooruit.

kl

het wierookvat van wie-rcck.

lx

217. Bij het terugkeeren aan het altaar

tv

plaatsen zich allen wederom hij de credens

vc

tafel en zetten kandelaars en scheepje daarop

g

neder. Daarop neemt de scheepjesdrager het

se

kruis van den subdiaken aan en zet dit bij

de credenstafel. Als de priester voor het altaar

t-fl

gekomen is, maken allen met hem een knie-

-ocr page 135-

— 133 —

ibuiging, de wierookdrager brengt het wierookvat met vuur weg en de overigen staan den priester, diaken en subdiaken ter zijde bij liet Teranderen van gewaad. De kaarsen, die dezen overreiken, doove men uit en legge men op de credens.

218. De plechtige H. Mis geschiedt, zooals gewoonlijk; alleen neemt de scheepjesdrager, als de priester vóór het evangelie wierook in het wierookvat gedaan lieeft, de kaars des priesters, ontsteekt ze en brengt deze, zoodra men het evangelie gaat zingen , naar den priester. Bij het einde neme hy haar wederom terug, dooft ze uit en legt ze op de credenstafel.

§ 2. Ceremoniën voor hen, die aan de processie deelnemen.

219. Alle geestelijken, die aan deze plechtigheid deelnemen, komen bijtijds op de sacristie, kleeden zich met superplie en gaan, na gebogen te hebben voor het kruis, twee aan twee naar het priesterkoor. Daar knielen zij quot;voor het midden des altaars en plaatsen zich gelijk bij de absolutie der dooden.

220. Zoodra de diaken en subdiaken de kaarsen ontvangen hebben, komen zij twee aan twee \') voor de trappen des altaars. Zij ont-

1) Car. Episc. L. II. C. 17. n. 2. 3.

-ocr page 136-

— 134 —

vangen dan in de volgende orde de kaarsen. De twee eerste knielen voor de trappen, gaan ze op en ontvangen, op den bovensten trap geknield, de kaarsen, die ze bij het ontvangen eerst kussen en vervolgens de hand des priesters Intusschen komen de twee volgende voor de trappen des altaars, knielen en gaan, als de twee eerste opstaan, de trappen op. De twee eerste scheiden zich van een en laten hen, die komen, tusschen zich doorgaan. Onder aan de trappen gekomen, knielen zij met de twee volgende en gaan naar hun plaats. Men gaat volgens orde van waardigheid eu professie. Is het getal ongelijk, dan gaan er de laatste maal drie.

221. Zoodra de processie begint volgen zij, de minstwaardige het eerst, twee aan twee den subdiaken, terwijl zij, die rechts loopen van het kruis, de kaars in de rechter-, die links gaan, in de linkerhand houden\' ). Gaat men buiten de kerk, dan kan men het hoofd bedekken met de bonnet 3), binnen de kerk echter kunnen de geestelijken, volgens gewoonte, het kruinmutsje slechts dragen 4). Als men terugkeert en niet in het priesterkoor bij de H. Mis blijft, gaat men wederom twee aan twee naar de sacristie.

2i S. R. C. 16 Sept. 18Co. — \'2) Auotores omnes. — 3; S. R. C. 23 Sept. 1837. — 4) S. R. C. ü Sept. 1090.

-ocr page 137-

— 135 —

222. Blijven allen gedurende de H. Mis in het priesterkoor en wordt de Mis van het feest gezongen, dan moeten zij ook bij gezongen worden van het Evangelie en van het begin der opheffing tot na de nuttiging van het H. Bloed de ontstoken kaarsen in de hand houden quot;).

IV. ASCHWOENSDAG.

Wimokdragrr. | Acolietoii.

228. Alle assistenten komen, gelijk op 2 Febr. aan het altaar en begeven zich gelijk alsdan op hunne plaatsen. Na de antiphoon vEraudiquot; zingt of leest de priester vier gebeden. Men gedenke alsdan met den priester de hoofdbuigingen te maken.

o o

Onder liet tweede gebed zorge hij voor vuur in het wierookvat, zoo hij dit van den beginne niet medegebracht heeft, en plaatst zich daarmede bij de credenstafel.

Tegen het einde van het vierde gebed neemt de Istquot; acoliet het wijwatersvat en kwast en plaatst zich ter linkerzijde van den wie-rooker aan den epistelkant. Daar handele hij gelijk de dienaar met wijwater op 2 Februari bij de zegening der kaarsen.

Tegen het einde van het vierde gebed komt hij met den acoliet met wijwater naar den epistelkant des altaars. Daar blijft hij staan tot het einde van het gebed , ontvangt dan even als op 2 Febr. wierook en laat de priester, even als alsdan de kaarsen, thans

1) Missale 2 Febr. — Ccer. Episc. L. II. C. 17. n. 6.

-ocr page 138-

— 136 —

WirMükilragir.

na de besproeiing met wijwater, de asch bewieroo-ken. Daarna brengt hjj het wierookvat naar zjjn plaats, en komt vervolgens, na de acolieten, de asch ontvangen. In het knielen han-dele hij gelijk de overigen.

Acolidcn.

Daarna keert hij naar zijne plaats terug, zet het wijwater neer en komt met den tweeden acoliet, zoo zjj gewijd zijn, na de geestelijken, zoo zij koorknapen zijn, na de overigen van het koor, te zamen de as-sche ontvangen. In het knielen handelen zij gelijk de overigen. Dan keeren zij naar de credens terug, waar zij tegen het einde der uitdeeling gereed moeten staan met schenkblad enz. om gelijk op 2 Febr. de handen des priesters te wasschen.


224. Zij, die het koor uitmaken, komen op hun beurt op den bovensten trap des altaars de assche ontvangen, gelijk op 2 Febr. de kaarsen. Zoo zij onder de H. Mis niet aan het altaar blijven, gaan zij, als de priester na de uitdeeling het gebed » Concedequot; gezongen heeft, twee aan twee, gelijk men gekomen is, naar de sacristie.

225. Na de uitdeeling wascht de priester de handen en zingt een gebed. Vervolgens komt hij naar de zitbank of naar de credens en verandert van gewaad. De acolieten staan hem daarin ter zijde. De plechtige Mis is

-ocr page 139-

— 137 —

gelijk gewoonlijk. De toortsdragers gedenken echter, daar het een vastendag is, tot na de Communie aan het altaar te blijven. Zie no 45. 2°. In kerken, waar men de geplooide kazuifels moet gebruiken, herleze men nos 208 -en 209. Dit geldt ook voor de overige dagen van de Vasten als de Mis van den dag plechtig moet worden gezongen.

V. PALMZONDAG.

§ 1. Palmwijding en Processie.

Wierook- rn Schecpjesdragrr. | Acolieten.

226. Allen komen gelijk op 2 Febr. in het priesterkoor en begeven zich, na gelijk gewoonlijk geknield te hebben, naar hun plaats.

Is er geen ceremoniemeester aanwezig, dan ontdekt de wierooker de palmen, en gaat vervolgens Is er geen ceremonie-voor vuur zorgen in zijn meester aanwezig, dan wierookvat, en plaatst zich brengt de eerste acoliet\') daarmede bij de credens- onder het gebed, dat de tafel. priester zingt, het boek

om den epistel te zingen aan den subdiaken en handelt verder gelijk in de plechtige Mis bij den epistel.

1) Zoo de hoogere assistenten peploohle kazuifels sebruiken. handelen de acolieten èn \\oor den Kpistel èn voor het Kvangelie, gelijk dit in de plechtige Mis geschiedt op de werkdagen in den advent. Zie n. 209. Na de liewiernoking echter van den priester na hel Kvan^eiie, legt de diaken de breede sluul af en neemt het geplooide kazuifel weder aan. ^

-ocr page 140-

— 138 —

Wierook- cn Sfhcppjcsdrjsrrr.

Na den epistel komt hij naar den epistelkant des altaars en ontvangt wierook. De soheepjesdrager plaatst zich daarna weder bij de credens. De wieroo-ker komt met de acolieten voor de trappen des altaars en handelt verder gelijk bij het Evangelie in de plechtige Mis. Na het evangelie wordt de priester ook bewierookt door den diaken. Daarop brengt hij het wierookvat naar zijn plaats of blijft ermede bij de credens staan.

Bij het vij de gebed, dat de priester na de prrefatie zingt, kome hij met den scheepjesdrager, die tevens het wijwater en kwast in zijne handen neemt naar do epistelzijde des altaars. Daar wordt alsdan gelijk op 2 Febr. de kaarsen, thans de palmen gezegend. Men zie dus n0 216. Daarna plaatst de wierookcr zich bij de credenstafel, of gaat, als de uitdeeling lang duren moet, met zijn wierookvat naar de sacristie. De ander neemt, na wijwatersvat, scheepje enz. naar de credens gebracht te hebben , een der gewijde palmtakken van

Afoliclcn.

Zoodra de wierooker wierook ontvangen heeft, nemen zij hunne kandelaars en gaan met hem voor de trappen des altaars, achter den diaken en subdiaken en handelen vei der gelijk in de plechtige 11. Mis bij. het Evangelie.


-ocr page 141-

— 139 —

Wi ronk- rn Sclirfpjcsilragcr.

het tafeltje en hecht deze vast aan \'t proccssiekruis. Daarna plaatst hij zich wederom bij de credenstafel, en kan met de andere acolieten den palm gaan ontvangen, als dezen dit doen. Hij zorge daarbij evenals zij te handelen. Zie n0 \'2quot;20.

Bij het einde der uit-deeling zorge de wierooker met vuur in zijn wierookvat gereed te staan , de ander, na het kruis aan den subdiaken gegeven te hebben , met het scheepje.

Na het gebed komen zij naar de epistelzijde des altaars en ontvangt de wierooker wierook. Verder handele men in de processie gelijk op i Febr. Zie n0 216. Doch bij het terug-keeren blijven zij bij de andere acolieten vóór de deur staan, totdat deze geopend wordt. Dan gaan zij wederom het kruis vooruit.

Acnlirtea.

Als de priester den palm ontvangt, komen zij naar het tafeltje der gewijde palmen, nemen deze in do hand en reiken ze tak voor tak aan den diaken over. Zoo zij ook gewjjden palm willen ontvangen , komen zij op hun beurt (zie nquot; 2-23)-voor den priester, en ontvangen ze geknield, terwijl zij eerst de hand des priesters en daarna den palm kussen \'). Zij gedenken daarbij even als het koor te handelen. (Zie n» 220).

Bij het einde der uitdee-ling zorgen zij met schenkblad enz. gereed te staan om de handen des priesters te wassohen.

Na het gebed nemen zij hunne kandelaars en plaatsen zich bij den subdiaken, die het kruis draagt. Verder handelen zij in de processie, gelijk op 2 Febr. Zie nquot; 216. Doch bij het terugkeeren blijven zij aan weerszijden van den subdiaken voor de deur staan, totdat deze geopend is. Dan volgen zij naar het


1) S. R. C. 16 Sept. 1865.

-ocr page 142-

— 140

\'Wirrook- fn ScliPfpj\'\'silragfr. Aeolioion.

de kerk in , plaatsen zich in het priesterkoor bjj de credenstafel, de sulieepjes-dragcr neemt hot kruis van den diaken aan, plaatst het bij de credens en allen maken, als de priester in het priesterkoor gekomen is, met hem een kniebuiging. Daarna brengt de wierooker zijn wierookvat naar zijn plaats.

Zij, die bij de Palmwijding in het priesterkoor aanwezig zijn en aan de processie deelnemen, liandelen als op 2 Febr. Zie nos 219 tot 222.

§ 2. De plechtige II. Mis.

227. De Plechtige H. Mis is op de volgende uitzonderingen na, geheel dezelfde als anders-

228. By den epistel knielen allen neder, zoodra de subdiaken »ut in nomine Jesu etc.quot; zingt en blijven geknield op twee knieën totdat hij de woorden »elt; infernorumquot; gezongen heeft\').

priesterkoor, zetten hunne kandelaars op de credenstafel neer , knielen als de priester knielt , en staan vervolgens dezen met zijne assistenten ter zijde , bij het veranderen van gewaad.

229. Als de Passie door drie diakenen gezongen wordt, en dezen geen andere assistenten bij zich hebben, plaatsen zich de scheepjes-drager en de acolieten, doch zonder licht, •zoodra deze diakenen in het priesterkoor komen, wachter hen, maken gelijk zij een kniebuiging.

l) Car. Episc. L. II. C. 21. n. -13.

-ocr page 143-

— 141 —

en plaatsen zidi achter de drie lezenaars, of,, zoo deze niet aanwezig zijn, gelijk in de plechtige H. Mis bij het evangelie. Daar houden zij alsdan de boeken vast of ondersteunen de lezenaars, gelijk de subdiaken dit in de plechtige H. Mis bij het evangelie doet \'.) Als de anderen bij het »emisit Spiriturnquot; neerknielen, blijven zij staan, en gedurende de geheele passie maken zij geen enkele hoofdbuiging. Bij het einde gaan zij wederom achter de diakenen, knielen en begeven zich naar hun plaats. Vervolgens handeléh zij gelijk by het. Evangelie in de plechtige H. Mis, doch brengen geen licht mede -).

Brengen echter de drie diakenen drie andere assistenten mede, dan blijven alle assistenten der H. Mis op hunne plaats bij de credens,. doch keeren zich, zoodra de priester dit doet, met. het aangezicht naar de passiezangers en houden den palm in de hand. Tegen het einde leggen zij dezen op de credens neder en handelen verder gelijk bij het Evangelie in de plechtige H. Mis, doch brengen geen licht mede :).

230. De wierookdrager plaatse gedurende den epistel, de lezenaars, zoo zij gebruikt

1) Ibideai. L. I. C. 10. n. 3. L. IJ. O. 8. n. 25. — 2) Missale Dom. Pa\'m. — Ceer. Ep\'sc. L. II. C. 21 ^ n. -16. — 3) Miisa\'e. I. c.

-ocr page 144-

— 142 —

worden, op gelijke wijze als bij het Evangelie in de H, Mis. Na den epistel neemt hij de palmen voor den priester, diaken en subdiaken van de credens en brengt deze aan de epistelzijde des altaars aan. Daarna plaatst hij zich bij de credenstafel, neemt insgelijks zijn palm in de hand en keert zich gelijk de acolieten gedurende de passie naar hen, die haar zingen. Na bij het »emisit spiritumquot; geknield te hebben, gaat hij heen en zorgt voor vuur in zijn wierookvat. Vervolgens handele hij gelijk bij het Evangelie onder de gewone plechtige H. Mis, doch met dit verschil, dat het boek door den diaken bewierookt wordt onmiddellijk vóórdat deze begint te zingen \'). Bij het einde zorge de scheepjesdrager aan de epistelzijde den palm van den priester te ontvangen.

231. De ceremoniën, welke de drie assistenten te volgen hebben, die met de diakenen medekomen, zijn de volgende: Met toog en superplie gekleed, volgen ) zij de drie diakenen, zoodra dezen zich naar het priesterkoor begeven. Daar plaatsen zij zich achter hen, knielen en begeven zich achter de lezenaars of plaatsen zich gel^ik in de plechtige H. Mis

1) Missale 1. c. — Cser. Episc. I. c. quot;16. — 2) Cser. Episc. 1. c. n. IS.

-ocr page 145-

— 143 —

quot;bg het Evangelie. Daar handelen zij verder gelijk in nc 229 van de andere assistenten gezegd is. Bij het einde gaan zij wederom, gelijk zij gekomen zijn, naar de sacristie.

232. Als evenwel de passie niet door drie diakenen, maar door den priester, diaken en subdiaken gezongen wordt, blijft de scheepjesdrager gedurende de passie bij de credens gelijk de wierooker. De twee andere acolieten \') begeven zich achter den diaken en subdiaken, zoodra dezen beneden aan de trappen des altaars komen, knielen met hen, en gedragen zich verder gelijk in n0 229 gezegd is. De wierooker handele als in n0 230, doch zorge dat op de twee lezenaars tevens de boeken aanwezig zijn.

VI. WITTE DONDERDAG.

233. Gedurende de plechtige H. Mis op Witten Donderdag is het getal assistenten gelijk bij elke pkchlige H. Mis. Voor de

4) In grootere kerken, waar geplooide kazuifels gebruikt worden, laat de subdiakeu na den epistel dit kazuifel uit, doch ontvangt, zoo hij priester of diaken is, een paarse diaken-stool; de diaken ontdoet zich na den epistel ook van zijn geplooid kazuifel en neemt insgelijks een diaken-stool (niet de breede) aan. Bij afwezigheid van den ceremoniemeester, zorgen dus de acolieten hen eerst daarbij ter zijde te staan en de stolen aan te brengen.

-ocr page 146-

— 144 —

processie met het Allerheiligste komen er echter nog een wierooker en, zoo hij niet in de Mis aanwezig geweest is, een scheepjesdrager bij; daarenboven zijn nog vier assistenten, zoo mogelijk gewijde, om de baldachin te dragen, noodig \').

§ 1. De H. Mis.

234- In de plechtige H. Mis geschiedt alles, gelijk gewoonlijk, slechts lette men op de volgende veranderingen :

235. Bij het aanheffen van »Gloria in excels isquot; wordt gescheld. Daarna schelle men in het geheel niet meer gedurende de H. Mis of de processie

236. De acolieten met de toortsen blijven tot na het uitreiken der H. Communie; doch kunnen ook, zoo zij anderen zijn als die der Mis en als zij niet tot iets anders noodig zijn in de processie, aan het altaar blijven, en vervolgens bij de processie twee aan twee onmiddellijk voor de wierookers uitgaan. In de kapel, waar het Allerheiligste alsdan ge-

1) Cser. Kpise. L II. C. 23 v. 3. 10. Vide eüam de Herdt. Prax. Pont. T. 111. \'2. 30. b. — \'2) Omtrent het gebruik van een ratel, merken wij op, dat dit nooh doorliet Missaal, noch door het (ioremoniale Episcoporum, noch door het Memoriiilo Riruura wordt voorgeschreven. De meeste schrijvers keuren het dan ook af, te meer daar er wegens het zwijgen van het orgel geen teeken noodzakelijk is.

-ocr page 147-

— 145 —

braclit wordt, knielen zij insgelijks aan weerszijden van het altaar. Na de processie echter dooven zij hunne toortsen uit, en gaan zij de geestelijken vooraf naar de sacristie \').

237. Als de priester de H.\'Hostie genuttigd heeft, neemt de wierookdrager de com-muniedwaal en gaat, met een der andere acolieten, midden voor het altaar; daar knielen zij te zamen en gaan dan aan weerszijden van het altaar, terwijl zij de communiedwaal uitgespreid houden, op den bovensten trap. Daar blijven zij geknield, totdat de communie aan de geestelijkheid en de acolieten is uitgedeeld ■\'). Dan komen zij insgelijks, gelijk de overigen, de H. Communie ontvangen, en begeven zich vervolgens naar hun plaats bij de credenstafel.

238. De acolieten en de toortsdragers gaan twee aan twee na de geestelijkheid ter Communie. De toortsdragers zorgen hun toortsen aan hen, die naast hen zitten, zoolang over te geven. Zoo er slechts twee toortsdragers zijn, komen de acolieten, na de Communie ontvangen te hebben, aan weerszijden van het altaar en houden de toortsen zoolang vast, totdat de dragers ook te Communie geweest zijn.

1) De Herdt. Prax. Pont, T. III. n. 254. — 2) Cser. Episc. L. II. C. 29. n. 3.

Dienaren des Altaan. ^0

-ocr page 148-

— 146 —

239- Bij het communiceeren volgen allen de orde, welke bij liet ontvangen der kaarsen op 2 Febr. is aangegeven \'). Allen komen, n. 1. bekleed met superplie, de priesters ook met de witte stool, vóór de communie, twee aan twee in het midden van het priesterkoor en knielen daar neder. Nadat het Confiteor door den diaken gezongen is, gaan eerst diaken en subdiaken de H. Communie ontvangen. Dan naderen eerst de priesters, daarna de gewijden en de overigen, die binnen het priesterkoor de Communie mogen ontvangen, twee aan twee. Wat de orde van komen, knielen en gaan betreft, handelen zij gelijk op 2 Febr. bij het ontvangen der kaarsen. Zie n0 220. Als zij de H. Communie ontvangen hebben, begeven zij zich wederom op hunne plaatsen aan weerszijden van het priesterkoor en knielen daar neder.

240. Na de Communie gaan de twee acolieten en de wierookdrager naar de sacristie. Daar nemen de acolieten de brandende wastoortsen of kaarsen en brengen deze in het priesterkoor aan hen, die in de processie medegaan. Zij ontvangen tevens de stolen van de priesters, welke zy op de credenstafel nederleggen. De tweede blijft alsdan daar op

3) Ibidem, d. 6. — 2) Ceer. Episo. L. II. C. 29. n. C. C. 17. n. 2. 3.

-ocr page 149-

— 147 —

zijne plaats, de eerste begeeft zich nogmaals naar de sacristie en haalt de koorkap, welke hij op de zitbank neerlegt. Dan begeeft hij zich wederom naar de credenstafel.

§ 2. De Processie.

241. Onder het laatste Evangelie komen in het priesterkoor eerst de subdiaken, die het kruis draagt, vervolgens de vier assistenten, die de baldachin gedurende de processie moeten dragen, en vervolgens de twee wierookers met hunne wierookvaten, waarbij zich dan ook de scheepjesdrager, zoo hij in de Mis niet aanwezig geweest is, gevoegd heeft. Deze laatste drie plaatsen zich bij de credenstafel. De twee acolieten nemen hunne kandelaars, en gaan aan weerszijden van den subdiaken met het kruis, bij den ingang van het priesterkoor staan. De vier andere assistenten plaatsen zich bij den draaghemel, nemen dezen in hunne handen en wachten, totdat de priester met het Allerheiligste in de processie aldaar aankomt.

242. Als de priester van gewaad veranderd heeft en voor het altaar gekomen is, ontvangen de twee wierookdragers wierook \'). Met een der wierookvaten wordt het H. Sacrament

1) Misaale Ccena Domini.

-ocr page 150-

— 148 —

door den priester bewierookt, daarna plaatsen zich de twee wierookers aan weerszijden van het altaar en beginnen aldaar staande het H. Sacrament te bewierooken. De acoliet met het scheepje brengt, zoo de ceremoniemeester dit niet doet, onder de bewierooking van het H. Sacrament door den priester, het schoudervelum aan.

243. Zoodra bet Pangue lingua door de zangers wordt aangeheven, staan allen op T maken een dubbele kniebuiging (behalve de acolieten met de kandelaars en de subdiaken met het kruis) en volgen twee aan twee het kruis, gelijk in de processie van 2 Februari. Na de priesters gaan de toortsdragers, zoo zij in het priesterkoor gebleven zijn, vervolgens de acoliet met het scheepje en dan de wie-rookdragers, die het H. Sacrament voortdurend bewierooken \'). Bij den uitgang van het priesterkoor gaat de priester met diaken en subdiaken onder den draaghemel en zet aldus-de processie door de kerk voort.

244. Aan de kapel gekomen, blijven de acolieten met de kandelaars en de kruisdrager bij den ingang op zijde staan; de overigen verdeelen zich in twee gedeelten aan weerskanten van de kapel, doch zóó dat de minst-

laa

1) Missale Coena Domini.

-ocr page 151-

— 149 —

•waardigsten nabij den ingang, de meestwaar-digsten het dichtst bij het altaar staan. Zoodra lt;le priester met het Allerheiligste de kapel binnentreedt, knielen allen neer, behalve de kruis- en lichtdragers. Deze plaatsen zich alsdan in den ingang der kapel, met het aangezicht naar het altaar gekeerd.

245. Zoodra het H. Sacrament op het altaar geplaatst is, ontvangt alleen de wierooker, ■die aan de rechterhand des priesters is, wierook in zijn wierookvat. Daarna wordt het H. Sacrament bewierookt en in het tabernakel gesloten. Vervolgens gaat men in dezelfde orde, als men gekomen is, doch langs den kortsten weg, naar de sacristie terug.

§ 3. De ontblooting der altaren.

246- Zoodra de priester het teeken geeft, gaan de twee acolieten en de wierookdrager, doch niets met zich dragende, den priester en de hoogere assistenten naar het priesterkoor vooruit. Daar gekomen knielen zij op de gewone wijze eu begeven zich aan weerszijden van het altaar, waar zij vervolgens alles aannemen en naar de sacristie brengen, wat de diaken en subdiaken hun overgeven. Na het hoogaltaar worden op gelijke wijze de zijaltaren van alles, behalve van kruis en kandelaars, ontbloot.

-ocr page 152-

— 150 —

§ 4. De voetwassching.

247- Bij deze plechtigheid zijn twee acolieten en een wierookdrager noodig.

Wierooker»

Bijtijds op de sacristie aanwezig, bereidt hij het vuur en het wierookvat en bekleedt zich met toog en superplie. Dan staat hij, gelijk gewoonlijk, den priester ter zijde bij \'t aanklee-den , neemt zijn wierookvat met vuur en scheepje en gaat op gegeven teeken de acolieten vooruit naar de plaats, waar de voet-■wassehing moet geschieden.

Acolieten»

Bijtjjds op de sacristie aanwezig , bekleeden zij zich met toog en superplie, ontsteken , zoo het niet door een ander geschiedt, de kaarsen, staan de hoo-gere assistenten bij het aankleeden ter zijde, nemen hunne kandelaars met ontstoken kaarsen en volgen den wierookdrager naar de plaats, waar de voetwassching moet geschieden.


Daar gekomen plaatst men zich gelijk gewoonlijk voor liet altaar, knielt en gaat naar de credenstafel, waar de acolieten hunne kandelaars nederzetten.

Als er geen ceremoniemeester aanwezig is, neemt de eerste acoliet het boek, en brengt het aan den diaken, gelijk in de pechtige H. Mis.

Als de diaken het boek ontvangen heeft, gaat hij naar het altaar en ontvangt wierook in zijn wierookvat.

Dan brengt hij het scheep- Als de wierooker wierook je naar de credenstafel, ontvangt, nemen zij hunne plaatst zich achter de aco- kandelaars ea plaatsen zich lieten en gedraagt xich voor het altaar gelijk in de

-ocr page 153-

— 151 —

Wierooker.

verder gelijk bij het Evangelie in de plechtige H. Mis.

Als na het Evangelie de priester bewierookt is, ontvangt hij het wierookvat, knielt en brengt het naar zijn plaats, en behoeft, zoo hij niet noodig is bij de voetwassching, ook niet meer aan het altaar terug te keeren.

Acolieten.

plechtige H. Mis bij het Evangelie. Verder handelen zij gelijk aldaar is aangegeven.

Als de priester bewierookt wordt, knielen zij voor het midden des altaars en brengen hunne kandelaars naar de credenstafel. Daar nemen zij de manipels aan van de hoogere assistenten en halen vervolgens het water en de handdoeken , welke bij de voetwassching noodig zijn en brengen ze aan den diaken. Na het gebruik ervan nemen zij ze ook wederom terug.

Na de voetwassching zorgen zij bij de credenstafel gereed te staan met schenkblad enz. Daar was-schen zij alsdan, gelijk gewoonlijk , de handen des priesters.

Na de gebeden, welke de priester vervolgens zingt, nemen zij hunne kandelaars, komen voor \'t altaar, knielen en gaan gelijk gewoonlijk naar de sacristie.


-ocr page 154-

— 152 —

VII. GOEDE VRIJDAG.

248. Op dezen dag zijn er gedurende de plechtigheden, welke de processie voorafgaan drie acolieten noodig, waarbij gelijk op Palmzondag drie anderen kunnen komen gedurende de passie. Bij de processie echter zijn dezelfde assistenten van noode als op Witten Donderdag.

§ 1. De Plechtigheden.

Wierookilraper. | Aoalleten.

249- Met superplie gekleed gaan zij, zonder wierookvat of kandelaars te dragen, de hoo-gere assistenten vooruit naar het priesterkoor. Daar knielt men op gewone wijze en begeven zij zich naar de credens.

De wierooker plaatst den staanden lessenaar op de plaats , waar anders de Epistel gezongen wordt. Daarna neemt hij, zoo dit niet door don ceremoniemeester geschiedt, den kleinen lezenaar met misboek en brengt dezen op het altaar aan de epistelzijde. Vervolgens gaat hij naar zijne plaats bij de credenstafel. Als de priester opstaat, brengt hij, indien de ceremoniemeester dit niet doet, het boek aan den lezer op gewone wijze, gelijk in de plechtige Mis bij

De eerste acoKet neemt de altaardwaal en gaat met den tweede naar het altaar, waar zij deze uitspreiden , zóó dat zij niet aan de zijden des altaars afhangt. Daarop keeren zij naar hunne plaats terug. Zoodra de priester met zijne assistenten het altaar opgaat, nemen zij de kussens weg en leggen deze bij de credenstafel.


-ocr page 155-

— 153 —

Wlerookdrnger. Acolieten»

■den epistel geschiedt, en .gaat ook met hem vóór en na het zingen naar het midden des altaars, doch geleidt hem niet naar den priester, maar neemt onmiddellijk , na het tweede knielen, in het midden het boek aan, dat hij op de credenstafel nederlegt.

Als de diaken zingt » Flectamus genuaquot; knielen allen en blijven zoolang als deze geknield.

Onder de oratie, welke daarna de priester zingt, brengt de eerste acoliet, zoo er geen ceremoniemeester aanwezig is, het epistelboek, gelijk in de plechtige H. Mis naar den subdiaken, en handelt verder zooals alsdan (zie 118) gezegd is. Alleen moet hij ook den subdiaken niet naar den priester geleiden, maar onmiddellijk, na het tweede knielen, het boek aannemen en dit op de credenstafel leggen. Zou de subdiaken geplooid kazuifel gebruiken, dan helpe hij hem vóór en na den epistel bij het uit- en aandoen , gelijk vroeger gezegd is.

250. Na den epistel en het tractus wordt de passie gezongen. Men handels daarbij gelijk op Palmzondag gezegd is (zie 229-233), met

Onder het epistelzingen •van den subdiaken plaatst de wierooker de lazenaars voor de passie gelijk op Palmzondag.

-ocr page 156-

— 154 —

Wlerookdrsger» | Acolieten.

dit verschil, dat er thans geen palmen in de hand gedragen worden en de wierookdrager, bij aldien er geen afzonderlijke assistenten der diakenen aanwezig zijn , thans verrichte,

wat in n» 229 voor den scheepjesdrager is aangewezen. Ook wordt er bij het laatste gedeelte, dat door den diaken der plechtigheden gezongen wordt,

geen wierook gebruikt.

Derhalve blijve hij, als de passie door de diakenen gezongen is , gedurende dat laatste gedeelte op zijne plaats bij de credenstafel.

Echter sta hij (waar de geplooide kazuifel gebruikt wordt), den diaken ter zijde bij het uitdoen daarvan en het aannemen van de breede stool. Na het Evangelie neemt deze de kazuifel niet terug.

Zoodra de acolieten op hunne plaats zijn teruggekeerd , zorge hij de lezenaars weg te zetten. Hij gedenke voor het midden des altaars een kniebuiging te maken.

251. Gedurende de gebeden, welke daarna gezongen worden, blijven zij bij de credenstafel, en knielen telkens als de boogere assistenten dit doen.

De eerste acoliet neemt aanstonds, als de diaken der plechtigheden het laatste gedeelte gezongen heeft, het boek van hem aan, knielt met den tweede te zamen voor het midden des altaars en gaat naar zijn plaats, waar hij het boek wederom op de credenstafel neder] egt.

-ocr page 157-

155 —

Wlerookdrsger.

Zoodra de priester het altaar is afgedaald, gaat hij het op, neemt het Missaal van den lezenaar en plaatst zich daarmede, terwijl hij het geopend voor de borst houdt, vóór den priester. Telkens als men begint te zingen »Venite adoremus,quot; sluit hij het boek, zóó echter, dat hij het aanstonds weder op dezelfde plaats kan openen, en knielt neer geljjk de overigen.

Bij de derde knieling

Acolieten.

Zoodra de ceremoniemeester daartoe een teeken geeft of, zoo deze dit niet doet, als men ten vijfde male geknield heeft, nemen de twee acolieten het tapijt, voor de kruisveree-ring bestemd, en spreiden dit op den eersten trap en verder voor de trappen des altaars in het midden uit. Daarna legt do tweede het kussen op den eersten trap,

terwijl de eerste het witte kleed over het kussen en het tapijt uitspreidt. \') Vervolgens maken beiden een kniebuiging en gaan wederom op hunne plaats.

Zoodra de priester aan SSC» de epistelzijde naar beneden gaat, komen zij naar hem toe en nemen kazuifel en manipels en geplooide kazuifel van den subdiaken (zoo zij gebruikt wordt) aan en hangen deze over de zitbank. Daarna blijven zij te zamen in de nabijheid der hoogere assistenten staan, knielen als zij knielen op twee knieën, en een van hen neemt,

zoodra het kruis geheel ontbloot is, den doek aan. blijven allen zóólang.


1) Cser. Episc. L. II. C. 25. n. \'22. C. 26. n. 8.

-ocr page 158-

— 156 —

Wlernokdrnger» | Acolieten»

■geknield, totdat de priester het kruis op het kussen gelegd heeft. Dan staan zij op, maken een kniebuiging naar het kruis , en plaatsen zich bij de credenstafel, waar de wierooker het boek neerlegt.

Zoodra de priester het kruis vereerd heeft, gaat hij met hem naar de zitbank, waar hij hem ter zijde staat bij het weder aannemen van kazuifel en manipel. Daarna neemt hij het Missaal van de credens en plaatst zich daarmede voor den priester.

Zoodra de priester en hoogere assistenten ophouden met lezen , gaat hij naar het altaar en plaatst daarop den lezenaar met missaal aan den evangeliekant. Dan gaat hij, na geknield te hebben, naar •de sacristie om wierookvat en vuur te halen.

Na den diaken, subdiaken en cereremoniemees-ter \') komen zij, ontschoeid, waar dit gewoonte is -), het kruis vereeren : zij knielen daartoe, gelijk diaken en subdiaken, driemaal een oogenblik neder, terwijl zij bij de derde maal de voeten van het kruis kussen. Daarna staan zij op, maken aan weerszijden van het kruis een kniebuiging , en gaan , of ten minste een van hen , de kaarsen van het altaar 1) en de twee op de credenstafel 2) ontsteken. Als de diaken, nadevereering, het kruis naar \'t altaar brengt, zorgen zij geknield te zijn, aanstonds daarop nemen zij het tapijt en kussen weg, leggen het bij de credenstafel, en gaan met hunne kandelaars en brandende kaarsen s) naast den kruisdrager staan.


1

•Caer. Episc. L. II. C. 26. n. 12. — 3) Missale. In Para$o. — 4) Caer.

2

Episc. L. II. C. 25. n. 28. — 5) Missale. 1. c.

-ocr page 159-

- 157 —

Wieroolidrnger. | Acolieten.

253- Zoodra de kruis vereering is afgeloopen,.

en de diaken het kruis op het altaar gebracht heeft, komen de assistenten der processie in het priesterkoor, n. 1. de twee wierookers en de scheepjesdrager, die zich achter den priester, de subdiaken met het kruis en de vier assistenten voor den troonhemel, die zich bij den uitgang van het priesterkoor plaatsen. Aanstonds daarop legt de priester in één wierookvat wierook \'); daarop gaan wierook-en scheepjesdragers naar den uitgang van het priesterkoor en gaan den kruisdrager vooruit naar de kapel, waar het Allerheiligste rust.

Daar plaatsen allen zich gelijk den vorigen dag. Als de priester er aangekomen is, knielen allen neder; de wierookers ontvangen thans beiden wierook het H. Sacrament wordt bewierookt en de processie wordt gelijk den vorigen dag in dezelfde orde gehouden. Ook thans moeten de wierookers het H. Sacrament voortdurend bevvierooken :1).

In het priesterkoor ge- In het priesterkoor\' te- 254*. komen, plaatsen zij zich ruggekomen, plaatsen zij aan weerszijden van het onmiddellijk hunne kanaltaar, waar zij neerknie- delaars op de credenstafel ]en. Zoodra echter de dia- en knielen neder, zoodra ken den kelk op het altaar het Allerheiligste het pries-geplaatst heeft, staat hij , terkoor ingedragen wordt.

1) Missale 1. c. — 2) Miasale 1. c. — 3) Missale 1. c.

-ocr page 160-

— 158 —

Wlerookdrsger.

■die aan de epistelzijde is, op en ontvangt wierook. Na de bewierooking komt hij met het wierookvat in \'t midden met den anderen en den sclieepjesdrager te zamen, knielt en gaat naar de credens; de ander brengt het wierookvat naar de sacristie en behoeft niet meer aan het altaar te verschijnen, gelijk ook de scheepjesdrager , die echter voor hij heengaat het scheepje «an den wierooker, die blijft, overgeeft.

Acolieten.

Deze komt, terwijl de ■diaken wijn in den kelk doet, met wierookvat en scheepje naar het altaar, ontvangt wierook, die echter niet gezegend wordt \'), en geeft het wierookvat aan den diaken. Verder handele hij gelijk in de plechtige Mis bij de bewierooking aan de Offerande, doch niemand wordt bewierookt na de bewierooking

Zoodia de wierooker op zijn plaats bij de credens is aangekomen, neemt de eerste acoliet de wijn- en waterampul en begeeft zich naar de Episteizijde des altaars, waar hij deze op gewone wijze aanbiedt en terugontvangt. Dan keert hij naar de credenstafel weder.

Tegen het einde van de bewierooking des altaars komen zij met schenk-blaadje , waterampul en handdoekje aan den epistelkant en geven deze aan


1) Missale 1. c.

-ocr page 161-

— 159 —

Acalleten»

subdiaken en diaken gelijk in de Mis der overledenen. (Zie 155). Na de hand-wassching keeren zij er wederom mede terug naar de credenstafel en knielen daar neder tot de nuttiging der H. Hostie. Dan gaat de eerste met de ampullen, de ander met het zwarte kelkkleedje, naar den epistelkant; deze legt het kelkdoekje op het altaar, de eerste handelt gelijk in de plechtige H. Mis. Teruggekeerd bij de cre-dens, nemen zij, zoo de ceremoniemeester daar niet voor zorgt, de bonnetten, brengen deze aan den priester en hoogere assistenten, zoodra zij het altaar afdalen en gaan op gewone wijze, doch zonder kandelaars, naar de sacristie.

255- Zij, die aan de kruisvereering en processie deelnemen, komen, zoo zy van het begin der plechtigheden af niet aanwezig geweest zijn, twee aan twee in het priesterkoor, als de acolieten het tapijt uitspreiden; daar knielen zij voor het midden des altaars en plaatsen zich aan weerszijden , gelijk by de absolutie der dooden. Zij blijven er staan, totdat de zangers beginnen te zingen » Venite adoremus.quot; Dan knielen zij telkens op twee

AVierookdragera

des altaars. Hij neme dus onmiddellijk daarna het wierookvat van den diaken aan en brengt het naar zijn plaats. Daarna keert hij terug bij de credens en blijft daar geknield, totdat de priester den wijn met het gedeelte der H. Hostie genuttigd heeft. Dan dove hij, waar dit geschieden kan, de kaarsen van de credenstafel uit, en gaat, zoodra de priester het altaar afdaalt, gelijk de andere acolieten, op gewone wijze naar de sacristie.

-ocr page 162-

— 160 —

knieën neder, en wel zoolang als de hoogere assistenten dit doen; de derde maal echter blijven zij geknield, totdat de priester liet kruis op het kussen gelegd heeft. Dan staan allen op en komen op hun beurt, ontschoeid, waar het gewoonte is \'), gelijk vroeger bij de uitdeeling der kaarsen gezegd is, twee aan twee 2) het kruis vereeren, zooals dit de diaken en subdiaken doen. Zij komen n. 1. twee aan twee op eenigen afstand vóór het kruis, knielen neer en aanbidden een oogenblik, daarna staan zij op, gaan een paar schreden voorwaarts , knielen wederom aanbiddend neerr en staan weer op; ten derde maal herhalen zij dan hunne dubbele kniebuiging, thans nabij het kruis, en kussen de voeten van den Gekruiste. Dan staan zij op, gaan op zijde, maken een buiging op één knie voor het kruis en keeren natir hunne plaats terug. Zoo handelen allen achtereenvolgens; zou het getal ongelijk zijn, dan gaan er de laatste maal drie.

256- Zoodra de kruisvereering afgeloopen is en de priester wierook in het wierookvat gelegd heeft, gaan zij, met of zonder kaarsen,, welke echter nimmer ontstoken zijn, twee aan twee in processie naar de plaats, waar het H. Sacrament rust. Daar plaatsen zij zich

1) S. R. C. 23 Sept. 1837. q. 5. — 2) Missale. 1. o.

-ocr page 163-

— 161 —

gelijk den vorigen dag, kniëlen neer en ontvangen de ontstoken kaarsen of laten hunne kaarsen ontsteken. Als dan de priester zich met het Allerheiligste naar het volk keert, en de zangers het gt; Vexillaquot; hebben aangeheven , staan zij op, maken een dubbele kniebuiging en volgen, gelijk den vorigen dag, twee aan twee, de kaars in de hand aan de buitenzijde dragende, het kruis naar het altaar. Daar gekomen, verdeelen zij zich wederom aan weerszijden, doch plaatsen zich thans met het gezicht naar elkander en knielen, zoodra het H. Sacrament in het priesterkoor gedragen wordt, op twee knieën neder. Zoodra de priester aan het altaar gekomen is, staan zij op en plaatsen zich in een halven cirkel op het priesterkoor, waar zij geknield blyven tot de priester het gedeelte der H. Hostie met den wijn genuttigd heeft; dan dooven zij hunne kaarsen uit en gaan, zoo de Vespers aldaar niet gezongen worden, twee aan twee naar de sacristie. Worden deze er se-

o-

zongen , dan gaan zij naar hunne plaats en beginnen ze, zoodra de priester naar de sacristie gegaan is.

§ 2. De ontblooting des altaars.

257. Na den priester en de hoogere assistenten bij het ontdoen van gewaad terzijde Dienaren des Altaars. 11

-ocr page 164-

— 162 —

•v

gestaan te hebben, gaan de twee acolieten naar het priesterkoor, knielen te zamen in het midden en nemen - alles, wat bij de plechtigheden gediend heeft, behalve kruis en kandelaars, van het altaar en van de credenstafel (ook het kleed daarvan) af en brengen dit naar de sacristie. Zij zorgen telkens de vereischte kniebuiging voor het kruis te maken. Waar de Vespers in koor gehouden worden, doove men eerst, als deze geëindigd zijn, de kaarsen uit, anders kan dit ook onmiddellijk bij de ontblooting des altaars geschieden.

de pri vuur en ha in ziji •vierde gen.

Na bij ht dat h van wi weder

Wlcr»okdrnger.

VIII. PAASCHZATEBDAG.

§ 1. Zegening van het vuur en de paaschkaars.

Ter rechterzijde van den eersten acoliet met het wijwater gaat hij, doch zonder wierookvat, naar het priesterkoor . knielt daar on begeeft zich vervolgens naar den ingang der kerk. Daar plaatst hij zich ter rechterzijde van den dia-ifen.

Na het derde gebed, dat

Acolieten.

De eerste acoliet neemt wijwater en kwast en gaat, den tweeden aan zijn linkerzijde hebbende, en den wierookdrager aan zijn rechter, naar het priesterkoor, knielt daar en begeeft zich vervolgens naar den ingang der kerk. Daar plaatst hij zich ter linker zijde dea priesters, de tweede ter rechterzijde van don wierookdrager.

Zood quot;waad v vangt 1 in zijn ■ na gaa dit lang beweeg den t\\ kerk ir

Zoo men s zoolan

i) Mi 5 i. 13,


-ocr page 165-

— 163 —

Wierook drager.

Aoolleten»

lt;de priester bidt, doet hij \') vuur in het wierookvat, en houdt dit met scheepje in zijne handen om na het vierde wierook te ontvangen.

Na de besproeiing geeft hij het wierookvat over, dat hij na bewierooking van wierookkorrels en vuur weder terugontvangt.

Zoodra de diaken van gewaad veranderd heeft, ontvangt hij opnieuw wierook in zijn wierookvat2); daarna gaat hij 3), terwijl hij ■dit langzaam heen en weer beweegt, ter linkerzijde van den tweeden acoliet de kerk in.

mt

at, in-len ;ijn er be-aar aar :er-de

De eerste acoliet komt ter rechterzijde van den diaken en biedt den kwast met wijwater aan. Na de besproeiing ontvangt hij hem terug en plaatst zich weder ter linkerzijde des priesters, waar hij het wijwater nederzet en na de bewierooking den diaken terzijde staat bij het veranderen van gewaad. De tweede acoliet ontsteekt met den wasdraad de kaars aan het nieuwe vuur en neemt het schaaltje met de wierookkorrels in zijne handen, en gaat, als de wierook-drager gereed is, ter rechterzijde van dezen 3) de kerk in. De tweede neemt de kaars en volgt, aan de linkerhand van den diaken achter den subdiaken niet het kruis.

Zoodra men de kerk is ingetreden, staat men stil, en knielen allen neder, zoodra en ■zoolang de diaken dit doet. Ditzelfde herhale

1) Missale Sahh. Sancto. — 2) Mem. Rit. T. VI. C. II. 5 1. iiJ. — 3) Missale 1. c.

-ocr page 166-

— 164 —

Wleroohdrager. | Aoolieten.

men in het midden der kerk, en ten derde male vlak voor het altaar \').

Daarna gaat de wierook-drager aan de evangeliezijde voor de trappen des altaars staan.

Zoodra de diaken in hun midden gekomen is eu knielt, knielt ook hij en gaat naar de plaats waar het »Exult el\'\' gezongen moet worden.

Daarna gaat de tweede over, c acoliet aan de epistelzijde wierooi-des altaars staan , de eerste-vangt 1: neemt den rietstok van den diaken aan, dooft de kaars uit, zet deze op de credens,

brengt dan het boek voor het vExultet,\'\' dat op de credens ligt, aan den diaken, zoo de ceremoniemeester dit niet doet, en plaatst zich met den rietstok ter linkerzijde van den tweeden acoliet. Als de anderen voor het gaan naar den lessenaar knielen, knielt hij niet, de tweede wel, en gaan zij naar de plaats.

waar het «Exullelquot; gezongen moet worden.

W1

Yóón gint te •aan de;

8S9. Aldaar plaatst men zich op de volgende wijze:

Altaar.

Priester.

Na 1 hij in 1 priester acoliete en brei naar z gaat hi het mie terkoor er geer

s

«3

1) Missale 1. c.

-ocr page 167-

165 —

Wlcrookdrnger.

Vóórdat de diaken begint te zingen, reikt hij ■aan dezen het wierookvat !lt;ie over, om het boek te beide wierooken. Daarna ont-ste-vangt hij het weder terug, .enl tra

QgJ

)orl da iaJ es-tstj ten ee-^

•enl lenj eltj en

itsJ »4

Na het vExullelquot; komt hij in het midden van het priesterkoor met de andere acolieten te zamen, knielt en brengt het wierookvat naar zijn plaats. Daarna gaat hij den lezenaar in het midden van het priesterkoor zetten en kan, als er geen ceremoniemeester

Acolieten.

Als de diaken de woorden »Curuat imperia\' gezongen heeft, gaan zij naaide paasohkaars en staan den diaken (er zijde bij het insteken der wierookkor-rels in de kaars. Daarna zet de tweede het ledige schaaltje weg, en plaatst men zich weder gelijk te voren.

Na de woorden vRuti-lans ignis accendilquot; geeft de eerste den rietstok over om de paaschkaars te ontsteken. Na de woorden «apj\'s maler eduxilquot; zorge hij de godslamp of lampen te ontsteken. Hij kan daartoe een wasdraad gebruiken. Daarna plaatst hij zich weder gelijk te voren.

Na het rgt;Kxullct\'\' zet de eerste acoliet den rietstok op den kandelaar of in het voetstuk, dat zich aan den evangeliekant, op zij van \'t altaar bevindt.; de tweede neemt het kruis van den subdiaken aan, zet dit tegen den muur van het priesterkoor, en gaat ver-


-ocr page 168-

— 164 —

Wierookdrager. { ;% colic ten.

men in het midden der kerk, en ten derde-male vlak Toor het altaar \').

Daarna gaat de wierook-drager aan de evangeliezijde voor de trappen des altaars staan.

Zoodra de diaken in hun midden gekomen is en knielt, knielt ook hij en gaat naar de plaats waar het »Exult et\'\' gezongen moet worden.

er geei

Daarna gaat de tweede acoliet aan de epistelzijde des altaars staan , de eerste neemt den rietstok van den diaken aan, dooft de kaars uit, zet deze op de credens, brengt dan het boek voor het vEjcultet,quot; dat op de credens ligt, aan den diaken, zoo de ceremoniemeester dit niet doet, en plaatst zich met den rietstok ter linkerzijde van den tweeden acoliet. Als de anderen voor het gaan naar den lessenaar knielen, knielt hij niet, de tweede wel, en gaan zij naar de plaats, waar het »ExuUetquot; gezongen moet worden. 3SO. Aldaar plaatst men zich op de volgende wijze;

Altaar.

Priester.

03

^2 CQ

1) Misaale 1. c.

-ocr page 169-

165

W ierookdrager»

Vóórdat de diaken be-.gint te zingen, reikt hij aan dezen het wierookvat over, om het boek te be-wierooken. Daarna ontvangt hij het weder terug.

Acolieten.

Na het riExidtelquot; komt hij in het midden van het priesterkoor met de andere acolieten te zamen, knielt en brengt het wierookvat naar zijn plaats. Daarna gaat hij den lezenaar in het midden van het priesterkoor zetten en kan, als er geen ceremoniemeester

Als de diaken de woorden »Curuat imperiaquot; gezongen heeft, gaan zij naar de paaschkaars en staan den diaken (er zijde bij het insteken der wierookkor-rels in de kaars. Daarna zet de tweede het ledige schaaltje weg, en plaatst men zich weder gelijk te voren.

Na de woorden nlluti-lans ignis acc.ndiV\' gee\'t de eerste den rietstok over om de paaschkaars te ontsteken. Na de woorden »apis maler eduxilquot; zorge hij de godslamp of lampen te ontsteken. Hij kan daartoe een wasdraad gebruiken. Daarna plaatst hij zich weder gelijk te voren.

Na het «Exullct\'\' zet de eerste acoliet den rietstok op den kandelaar of in het voetstuk, dat zich aan den evangeliekant, op zij van \'t altaar bevindt; de tweede neemt het kruis van den subdiaken aan, zet dit tegen den muur van het priesterkoor, en gaat ver-


-ocr page 170-

— 166 —

Wierook drager.

aanwezig is, hen, die de profetieën zingen, naar de lezenaar heen- en teruggeleiden. Anders plaatst hij zich bij de credenstafel en regelt zich in staan en knielen naar de anderen. Na de profetieën gaat hij, als er geen vont gewijd wordt, met de twee acolieten gedurende de groote Litanie, achter de anderen knielen, en handelt verder gelijk in n0 262 gezegd wordt.

Aoollrten.

volgens met den eersten voor het midden des altaars , waar zij met den wierooker knielen. Dan begeven zij zich naar de\' zitbank, staan daar den-priester en diaken bij het veranderen van gewaad ter zijde, en brengen witte dalmatiek enz. en ook de paarse koorkap, zoo er geen vontwijding plaats heeft, naar de sacristie. Dan plaatsen zij zich weder bij de credens en blijven daar onder de profetieën staan. Zjj knielen echter zoodikwijls c\'e diaken en subdiaken dit doen. Zoo de doopvont gewijd moet worden , ontsteken zij onder de twaalfde profetie de twee kaarseri welke op de credens voor hen aanwezig zijn. Anders leggen zij de kussens op de trappen van het altaar, en handelen gelijk in n0 261 gezegd wordt.


§ 2. De vontwijding.

2S0. Als de twaalfde profetie gezongen is, gaat hij naaide paaachkaars, neemt deze voorzichtig van den kandelaar , en plaatst zich daarmede in het midden van het priesterkoor achter den kruisdrager.

Na de laatste profetie staan zij den priester ter zijde in het veranderen van gewaad, nemen daarna hunne kandelaars en plaatsen zich aan weerszijden van den kruisdrager, een acoliet, die daartoe na de


-ocr page 171-

— 167 —

■WIerookdrager. Acollefrn.

laatste profetie, in \'t priesterkoor gekomen is, en zich er mede in het midden geplaatst heeft.

Zoodra de priester met zijne dienaren voor het altaar gekomen is, gaat men in dezelfde orde, als waarin men staat, naar de doopkapel , n. 1. eerst de wierookdrager met de paasclikaars, dan de kruisdrager tusschen de twee lichtdragers, vervolgens de zangers en eindelijk de priester met zijne dienaren.

Bij de doopkapel geko-icen, plaatst hij zich nabij den ingang ter rechterzijde van den diaken. Na het gebed, dat de priester dan zingt, gaat hij de doopkapel in, zoo er ruimte is,

en blijft in de nabijheid van den diaken, om hem de kaars, als dit noodig is, over te geven.

Bij de doopkapel gekomen , plaatsen zich kruisen lichtdragers aan de rechterzijde van den ingang , totdat de priester één gebed gezongen heeft. Daarna gaan zij, zoo er ruimte is, de doopkapel binnen en staan tegenover den priester en den diaken.

Is de wijding afgeloopen, dan gaat men in dezelfde orde, als men gekomen is, naar het priesterkoor terug; daar brengt de wierooker de kaars weder op zijn kandelaar, de kruisdrager zet zijn kruis neder, de acolieten hunne kandelaars op de credens en brengen de kussens op de trappen des altaars.

3. De groote Litanie en de plechtige Migt;\'.

261. Na de vont wijding of, zoo deze niet

-ocr page 172-

— 168 —

plaats heeft, aanstonds na de profetieën, gaan de twee acolieten naar de zitbank en staan den priester en de assistenten ter zijde bij het Teranderen van gewaad, vervolgens gaan zij aan weerszijden van den wierookdrager en knielen daar, zoodra de priester, diaken en subdiaken voor het altaar zich uitstrekken, neder. Daar blijven zij geknield tot het y. » Peccatovef.quot;

262. Bij het r. »Peccatoresquot; staat men op, en gaan zij de hoogere assistenten vooruit naar de sacristie. Daarna gaan zij wederom terug naar het altaar, nemen het paars voorhangsel weg, ontsteken de kaarsen, plaatsen de canonborden op het altaar en brengen er, zoo mogelijk , bloemen aan tusschen de kandelaars \'). Daarna begeven zij zich wederom naaide sacristie, om gelijk bij de plechtige H. Mis met wierookvat, en kandelaars met brandende kaarsen waar de vont niet gewijd is, de hoogere assistenten vooruit te gaan, zoodra daartoe het teeken gegeven wordt.

263. Bij de plechtige Mis, welke dan volgt, geschiedt alles gelijk gewoonlijk, behalve dat er gescheld wordt, zoodra de priester het »Gloriaquot; heeft aangeheven; dat de lichtdragers geen licht aanbrengen bij het Evangelie, en dat er na de Communie gewierookt wordt

1) Mem. Rit. C. II. § VI. 6.

-ocr page 173-

— 169 —

gelijk aan de Offerande. De wierookdrager zorge derhalve, onmiddellijk na de nuttiging •des priesters, voor vuur in het wierookvat. Na de bewierooking van altaar, priester enz. moeten ook alsdan nogmaals acolieten en volk bewierookt worden.

IX. FEESTDAG VAN DEN H. MABCUS EN DE DRIE KRUISDAGEN.

264. Als op deze dagen de processie voor de vruchten der aarde wordt gehouden, gaan de twee lichtdragers met den kruisdrager de

O O

anderen vooruit naar het priesterkoor en plaatsen zich onmiddellijk bij den uitgang daarvan. De overigen volgen en begeven zich aan weers-

O O O

zijden van het priesterkoor gelijk bij de absolutie der dooden. Daar knielen allen neer totdat de zangers het .V. Sancta Maria beginnen te zingen. Dan staan zij op en volgen twee aan twee den kruisdrager met de acolieten, gelijk op palmzondag. Leeken-zangers gaan het kruis vooraf. Wierook wordt bij deze processie niet gebruikt, doch, waar het gewoonte is, kan de priester onder de processie de akkers zegenen \'). In dit geval gaat dus de wierookdrager met wijwatersvat den priester vooraf, en laat hem zoo dikwijls hij wil wijwater nemen.

1) S. R. C. 12 Sept. 1699 ad 1.

-ocr page 174-

— 170 —

265. Bij het terugkeeren in het priesterkoor plaatsen zich de acolieten bij de credenstafel,

zetten hunne kandelaars daarop neder en knielen verder, gelijk de anderen, neder zoolang de-verschillende verzen en gebeden na de Litanie gezongen worden. Na de Litanie staan zij den priester ter zijde in het veranderen van gewaad , zoo de H. Mis moet worden opgedragen , of gaan hem vooruit naar de sacristie.

X. FEEST VAN \'S HEEBEN HEMELVAART

266. Na het Evangelie in de Hoogmis neemt XII een van de acolieten den kaarsendomper en dooft de paaschkaars uit.

XI. PINKSTERZATERDAG.

267. Waar de plechtigheden geschieden, gelijk het Missaal aangeeft, zijn deze grooten-deels gelijk aan die van Paaschzaterdag, uitgezonderd de vuur- en paaschkaars wijding. Men zie dus nos 260—263 en volge verder deze uitzonderingen.

268. Onder de zesde profetie ontsteke een der acolieten de kaarsen op de credenstafel alsmede de paaschkaars, welke hij daarna in zijne handen houdt. Als daarna de priester en hoogere assistenten van gewaad veranderd

-ocr page 175-

— 171 —

hebben, gaan zij in dezelfde orde als op paasch-zaterdag, naar de plaats waar de Vont gewijd moet worden.

269. Als deze gewijd en men teruggekeerd is in het priesterkoor, plaatst hij die de paaschkaars gedragen heeft, deze niet op een-kandelaar, maar brengt ze naar de sacristie, waar zij wordt uitgedoofd. Verder geschiedt alles gelijk op paaschzaterdag, met uitzondering van de Vespers aan het einde der Mis.

XII. FEEST VAN HET H. SACBAMENT.

\'Wieraukdriigi-rs»

Na de H. Mis voegt zich een tweede bij die der H. Mis en beiden handelen gelijk in n05 241—244 gezegd is omtrent de processie op Witten Donderdag.

Zoo men onderweg bij een of ander altaar stil houdt, volgen zij hetgeen in nos 244 en 245 gezegd is. Doch na de bewierooking of den zegen, gaat de processie weder voort, en moeten zij dus wederom voortdurend het H. Sacrament bewierooken.

Acolieten»

Xa de H. Mis, als de S90. subdiaken met het kruis in het priesterkoor komt,

nemen zij hunne kandelaars en plaatsen zich bij den toegang van het priesterkoor, zooals op Witten Donderdag.

Zoo men onderweg bij een of ander altaar stilhoudt , plaatsen zij zich met den kruisdrager aan de evangeliezijde of daar waar hun plaats door den ceremoniemeester wordt aangewezen. Daar blijven zij staan totdat de processie wederom voort moet gaan, dan gaan zij wederom de geestelijken vooraf.


-ocr page 176-

172

Acolieten^

Wierookdmgeri».

In het priesterkoor teruggekeerd , plaatsen zij zich aan weerszijden van het altaar, de wierookdra-ger aan de Epistelzijde ontvangt alléén wierook, \') waarmede het H. Sacrament bewierookt wordt. Na den zegen met het Allerheiligste gaan zij op de gewone wijze de acolieten met de kandelaars vooruit naar de sacristie.

In het priesterkoor teruggekeerd, zetten zij hunne kandelaars aanstonds op de credenstafel en knielen neder. Als de priester aan het altaar gekomen is en het H. Sacrament op het altaar geplaatst is, neemt de 45te acoliet, bijaldien dit niet door den ceremoniemeester gedaan wordt, het velum aan, en knielt daarmede op zijne plaats neder, totdat de priester het gebed: » Deus qui no\'nsquot; gezongen heeft. Daarna hangt hjj het den priester weder om 2). De scheepjesclragers en zij die aan de processie deelnemen, volgen in alles nüs 242-245. Alleen bij het terugkeeren in het priesterkoor, moeten zij aldaar geknield blijven met hunne brandende kaarsen of toortsen in de hand, totdat de zegen met het Allerheiligste

1) Cser. Episc. L. II. C. 33. nquot; 26. — 2) Caer. Episc. 1. c. et 27.

-ocr page 177-

— 173 —

IVde HOOFDSTUK.

Bijzondere Regels voor de lagere assistenten bi| de buitengewone plechtigheden in kleinere kerken \').

I. PEEST VAN MARIA\'S ZUIVERING.

§ 1. Zegening der kaarsen.

271, Nadat de drie assistenten, bijtijds in de sacristie aanwezig, zich met toog en superplie bekleed hebben , gaat de een naar het altaar en ontsteekt zes kaarsen, zoo dit niet door een ander geschiedt; de tweede staat den priester bij het aankleeden ter zijde; de derde zorgt dat het vuur ontstoken is. Daarna plaatsen zij zich achter den priester, maken met deze de vereisclite buiging en gaan hem vooraf naar het altaar, de handen te zamen houdende voor de borst, gelijk zij die in eene stille of\' plechtige H. Mis immer moeten houden , als zij niets in de handen dragen.

272- Aan het altaar gekomen, plaatst zich diegene, welke het tweede gaat, aan de Evan-

•1) Wij volgen hierbij gvoorende Is het Menioriale Ri-tuum van PauH Henediotus XJ1I, door hem uitgegeven, terwijl Hij aartsbisschop was van lienevento. Dit boekje heeft door een decreet der S. Congr. der Kerkgebruiken van den Juli \'Itiil eene bijzondere goedkeuring verkregen. Daar het echter veronderstelt, dat de lagere aesistenlen in de minder-orden zijn opgenomen, hebben wij voor ons land eenige afwijkingen moeten maken.

-ocr page 178-

— 174 —

-geliezijde, de andere twee aan de andere zijde voor het altaar en maken, als de priester in Tiun midden aanwezig is, de vereischte kniebuiging , nadat de eerste de bonnet van den priester heeft aangenomen. Daarna brengt deze laatste de bonnet op haar plaats en ontdekt de kaarsen, welke gezegend moeten worden, en gaat vervolgens bij de credenstafel. De twee overige nemen aldaar ook hunne plaats in \').

273. Gedurende het zingen der gebeden neemt de eerste het wierookvat, begeeft zich naar •de sacristie en komt daarna met vuur aan het altaar.

274. Onder het zingen van het vijfde gebed neemt de tweede acoliet het wijwater en de kwast en komt tegelijk met den wierookdra-ger aan de Epistelzijde naar het altaar.

275- Na het vijfde gebed ontvangt de wie-looker op de gewone wijze wierook, welke ook gezegend wordt. Daarna biedt de ander het wijwater den priester aan, waarmede deze

i) Zoo deze twee echter in de kleinere orden zijn .opgenomen , gaan zij gedurende deze en de overige zegeningen, welke later zullen besproken worden, met den priester de trappen van het altaar op en blijven tot het einde der zegening aan weerszijden van den priester. Hij die aan de linkerhand des priesters is, daalt gedurende het laatste gebed de trappen des altaars af en komt daarna met wijwater enz., vergezeld van den wierookdrager. aan de Epistelzijde om de kaarsen, asche of palmen te doan zegenen.

-ocr page 179-

— 175 —

de kaarsen zegent. Daarop geschiedt hetzelfde met het wierookvat. De tweede acoliet begeeft zich vervolgens naar de credens; de wierookdrager brengt zijn wierookvat naar de sacristie en keert terug naar zijne plaats.

276. Na de zegening neemt de eerste acoliet de kaars, welke voor den priester bestemd is, en legt deze, zoo ei geen andere priester aanwezig is, in het midden op het altaar neder. Is deze aanwezig, dan biedt hij ze dezen priester aan, welke haar alsdan aan den priester moet overgeven.

277. Daarna leest de priester, zoo er geen koor aanwezig is, het ■» Lumenquot; en het »Nunc dimittis.quot; De assistenten verblijven gedurende dien tijd bij de credens, de eerste bij de kaarsen. Zoo de twee anderen echter in de kleinere orden zijn opgenomen, gaan zij wederom aan weerszijden van den priester en bidden beurtelings met den priester mede.

278- Bij het einde daarvan of zoo het koor deze antiphonen zingt, aanstonds nadat • de priester de kaars ontvangen heeft, deelt deze, terwijl de eerste acoliet de kaarsen aangeeft, de kaarsen uit. Eerst komen de priesters, daarna zij die in eeuige orde zijn opgenomen, zoo zij aanwezig zijn, en eindelijk de assistenten. Allen ontvangen, op den bovensten trap des altaars geknield, de kaars, terwijl

-ocr page 180-

— 176 —

zij deze eerst, en daarna de hand des priesters kussen.

Deelt de priester ook aan liet volk de 282-kaarsen uit, dan gaat hij daartoe met den prieste eersten acoliet, welke de kaarsen draagt, naar eerste de communiebank en geeft ze daar eerst aan epistel; de mannen, vervolgens aan de vrouwen. Deze num), uitdeeling is echter hier te lande weinig be- (Aanstc kend. het pr

279- Na de uitdeeling der kaarsen wascht den va de priester zijne handen. De twee acolieten 283. komen daartoe de een met waterampul en volk ei

icoliet( ;ijn, ai )an g; eeken-

i\'olgt I

ij aan erblij^ ja an h irden ;

284.

jhoon elezen tere oi elings oo de nders ze hi

Dieiiai

blaadje, de ander met het handdoekje aan de Epistelzijde des altaars, waar dit gewoonlijk geschiedt.

280. Vervolgens bidt de priester de anti-phoon »E.rsurge Dornine etc.quot; en zingt het daarop volgende gebed. Knielt de priester en zegt hij: »Fleetamus genua,quot; dan knielen allen en antwoordt een der acolieten: vLevate.quot;1

281. Gedurende het zingen van het gebed ontsteekt de eerste acoliet de kaarsen zoo van den priester als van de acolieten en de overigen. De twee acolieten nemen hunne kaarsen,, en zoo zij in de kleinere orden zijn opgenomen hunne Ritualia, in hunne handen, een hunner zorge ook voor de bonnet des priesters. Daarmede komen zij /voor het altaar staan.

-ocr page 181-

— 177 —

§ 2. De Processie.

B 282- By het einde van het gebed keert de i priester zich naar het midden des altaars. De r eerste assistent brengt dan aan hem langs de i epistelzijde de kaars en het boek (Rit. Rorua-e jium), hetwelk by de processie gebruikt wordt. - |Aanstonds daarna gaat hij terug en neemt het proeessiekruis en plaatst zich in het mid-t den van het priesterkoor, achter de overigen, a 283. De priester keert zich alsdan naar het a volk en zegt: »Procedamus in pace.quot; De twee e icolieten, welke voor het altaar aanwezig ijn, antwoorden: »Jit nomine Christi. Amen.quot; }an gaat de drager met de vaan vooruit, de eeken-zaugers volgen twee aan twee; daarna \'olgt de kruisdrager met de geestelijken, als ij aanwezig zijn. De twee andere acolieten verblijven aan weerszijden van den priester of jaan hem vooruit, naarmate zij in de kleinere •rden zijn opgenomen of niet.

284. Gedurende de processie wordt de Antifoon sAdornaquot; etc. door den priester hardop elezen, en zoo de twee assistenten in de klei-ere orden zijn opgenomen, doet hij dit beur-elings met hen. Bij het intreden der kerk, oo de processie buiten de kerk gegaan is, of nders bij bet ingaan van het priesterkoor, sze hij het Resp. : »Ohtalerunt pro eoquot; etc.

Uieiiarea des Altaar* 1 2

-ocr page 182-

— 178 —

285. Op liet priesterkoor teruggekeerd, zet de eerste assistent het kruis aanstonds neder en neemt de kaarsen aan, welke hij uitdooft en op de credenstafel nederlegt. De twee andere komen met den priester voor het altaar, knielen en begeven zich daarna naar de credenstafel waar zij den priester bij het veranderen van gewaad ter zijde staan \'). Een van hen brengt, zoo hi] in de kleinere orden is opgenomen, den kelk naar het altaar,

286. Gedurende de processie zorge de koster, of hij die daartoe benoemd is, het altaar te veranderen van gewaad en er bloemen op te plaatsen, zoo dit voor de H. Mis vereischt wordt.

II. ASCHWOENSDAG.

§ 1. Zegening der Asch.

287. De voorbereiding en het komen aan het altaar, geschieden gelieel gelijk in nos 271 en 272 is aangegeven.

288. Gedurende de antiphoon » Exaiull nos\'\' en de verdere gebeden handelen de assistenten gelijk in nos 273-275 gezegd is; met dit verschil , dat er nu slechts vier gebeden gezongen of gebeden worden. De tweede acoliet moet

1) Waar de koorknapen daartoe ongeschikt zijn, zal het goed zijn, dat de koster dit verricht.

-ocr page 183-

- 179 —

dus onder het vierde gebed met wijwater en toebehooren aan het altaar komen, en de wierooker insgelijks na de vierde oratie wierook ontvangen.

289. Na de zegening ontvangt of neemt de priester de gewijde asch en bidt daarna, zoo ■er geen koor aanwezig is, eenige antiphonen. Men handele daaronder gelijk in nquot; 275 gezegd is.

290. Daa,rop, of, zoo het koor zingt, aanstonds nadat de priester de asch, ontvangen heeft, komen de assistenten naar het altaar en ontvangen de gewijde asch van den priester.

291. Na de uitdeeling der asche wascht de priester de handen gelijk na de kaarsenuit-■deeling, bidt of zingt het gebed: »Concede nobisquot; en daalt de trappen aan de Epistelzijde af om daar van gewaad te veranderen. De acolieten staan hem daarin ter zijde \').

De H. Mis.

292. De H. Mis geschiedt gelijk gewoonlijk. Zoo er echter assistenten met de toortsen onder •de H. Mis aan het altaar verschijnen, moeten zij daar van het Sanctus tot aan Ae Communie geknield zijn.

1) Zie noot 1) op bladz. 178.

-ocr page 184-

— 180

III. PALMZONDAG.

§ 1. De zegening der Palmen en de Processie.

293. De voorbereiding en het komen aa» het altaar geschiedt geheel gelijk in nos 271 en 272 is aangegeven.

294. Gedurende de oratie, den Epistel, het Evangelie en de Prsefatie blijven de assistenten op hunne plaats \').

295. Onder de gebeden welke volgen, alsmede bij de zegening der palmen, welke insgelijks na het vijfde gebed geschiedt, gedragen zich de acolieten gelijk in nos 273—275 is-aangegeven.

296. Na het gebed, dat de priester na de zegening zingt, neemt de eerste acoliet den palm voor den priester bestemd en handelt daarmede gelijk in nquot; 276 ten opzichte der kaars gezegd is.

297. Daarna bidt de priester de twee anti-phonen »Pucri Hehrceorumquot; etc. \'•\') en keert naar het midden des altaars terug, waar hij de palmen, hem door den eersten acoliet aan-

t) Zoo zij echter gewjjden zijn, leze men de noot biji nquot; 27\'i. — c2) Zoo tr echter zangers aanwezig zijn, welke deze antiphonen zingen, leest de priester deze-niet, maar gaat hij aanstonds door, en deelt de palmen uit, gelijk ook bij de kaarsenwijding is geschiedt op-2 Febr.

-ocr page 185-

— 181 —

gegeven, aan hen die deze moeten ontvangen, «verreikt. Men volge daarin de orde en de wijze welke bij liet uitreiken der kaarsen gegeven is.

Geschiedt daarna ook de uitdeeling aan het volk, dan gaat de priester daartoe naar de communiebank. Daar komen eerst de mannen en daarna de vrouwen den palm ontvangen. De acolieten zorgen de noodige palmen aan den priester aan te brengen.

298. Na de uitdeeling wascht de priester de handen, gelijk in n0 279 gezegd is. De derde acoliet neemt intusschen een der gewijde palmen en bevestigt deze aan het processiekruis met het paarsche lint, daartoe aanwezig, en plaatst zich met het kruis in het midden van het priesterkoor achter de overigen.

299. De twee anderen nemen de palmen, de bonnet en de boeken voor de processie en gaan daarmede voor de trappen des altaars staan. Als de priester het gebed geëindigd heeft, neemt hij den palm, bonnet en het boek van den eersten acoliet aan en als Hij »Procedamus in parequot; gezegd heeft, waarop men antwoordt: nomine Christi. Amen.quot;, verricht men in dezelfde orde als op 2 Febr. de processie. Men leze thans echter alle of eenige der Antiphonen: »Curn appropinqua-retquot; etc.

-ocr page 186-

— 182 —

300. Als men bij het terugkeereu voor de deur der kerk of (zoo men niet naar buiten gaat) voor den ingang van het priesterkoor gekomen is, blijft de kruisdrager, met het aangezicht naar den ingang gekeerd, staan. Eenige zangers of (zoo deze niet aanwezig zijn), de twee andere assistenten gaan binnen de kerk (of binnen het priesterkoor) en zingen of reciteeren daar met luider stem: » Gloria lausquot; etc. en als de priester dit buiten herhaald heeft, gaan zij door met alle of eenige versen •»Israëlquot; etc. terwijl telkens de priester na elk vers het * Gloria lausquot; herhaalt. Bij het einde stoot de kruisdrager met den voet des kruizes tegen de deur, de twee assistenten, welke binnen zijn, openen deze en blijven ~ aan weerszijden staan om den kruisdrager en de overigen door te laten. Intusschen zinge of leze men vlngrediente Dominoquot; enz. Dan voegen zij zich wederom bij den priester en gaan in dezelfde orde als vroeger naar het altaar terug.

301. Aan het altaar teruggekeerd, zet de kruisdrager het kruis op zijne plaats en gaat na geknield te hebben naar de sacristie. De twee andere knielen met den priester voor het altaar en begeven zich met dezen naar de credenstafel, waar zij de palmen neder-leggen en een van hen den priester in het

-ocr page 187-

— 183 —

veranderen van gewaad ter zijde staat\'). Is de ander in de kleinere orden opgenomen , dan brengt deze dén kelk naar liet altaar.

§ 2. De H. Mis.

302. De gezongen H. Mis geschiedt geheel gelijk gewoonlijk. Alleen brenge de tweede acoliet bij het begin der Passie den palm aan den priester. Beiden houden ook gedurende . de geheele passie den palm in de rechterhand en staan en knielen gelijk den priester. Bij het einde van dat gedeelte, hetwelk de priester zingt, antwoordt men »Laus tibi Chris te.quot;

303. Zoo echter de H. Mis gediend wordt door twee acolieten, welke in de kleinere orden zijn opgenomen, is het ook geoorloofd, bij gebrek aan diakenen of priesters, dat deze met den priester de Passie zingen ■). De priester zinge dan aan de Evangeliezijde des altaars 1) de woorden van Christus 3). De twee assistenten, staande op de plaats waar anders de diakenen staan, zingen de andere stemmen. Het laatste gedeelte wordt door den priester gezongen.

1

R. C. 10 Jan. 1852.

-ocr page 188-

— 184 —

IV. WITTE DONDERDAG.

% 1. De H. Mis.

304. Gedurende de H. Mis geschiedt alles gelijk gewoonlijk in de gezongen Mis. Slechts worde by het •» Gloria in excelsisquot; gescheld. Daarna schelle men niet meer tot Paasch-Zaterdag \').

305. Waar de H. Communie onder deze Mis moet worden uitgereikt, zorge men vóór de Communie de dwaal, waar dit gewoonte is, over de communiebank te hangen en bij de nuttiging van het H. Bloed het gt; Confiteorquot; te bidden. Gaan zij of anderen op het altaar te Communie, dan volgen zij nos 237—240.

§ 2. De processie met het Allerheiligste.

306. Tegen het einde der Mis zij er een derde acoliet in de sacristie, die wierookvat, vuur enz. in gereedheid hebbe. De eerste acoliet komt onder het laatste evangelie naar de sacristie, neemt de koorkap 5) en gaat met den wierookdrager naar het priesterkoor. Zij gedenken bij het komen aldaar de dubbele kniebuiging te maken. De wierookdrager gaat op zijn gewone standplaats, de twee anderen aan de epistelzijde onder aan de trappen. De tweede neemt kazuifel en manipel van den priester

1) Zie noot 2) op blz. i44. — 2) Zie noot l) op blz. 178. vaan

-ocr page 189-

— 185 —

aan, en hangt dit op de zitbank, of brengt ze naar de sacristie; de eerste hangt den priester de koorkap om. Daarna gaat men te zamen voor het altaar knielen.

307. Als intusschen zij, die aan de processie deelnemen, de kaarsen ontvangen hebben, neemt de eerste acoliet het processiekruis, en plaatst zich daarmede bij den ingang van het priesterkoor. De priester doet wierook in het wierookvat en bewierookt het H Sacrament. Na de bewierooking plaatst zich de wierooker staande aan den epistelkant.

308. Onder de bewierooking ontvouwt de tweede acoliet het schouiervelum en hangt dit vervolgens den priester om. Dan neemt hij het scheepje over en gaat in de processie den wierookdrager vooruit, die voortdurend het H. Sacrament bewierookt. Waar echter het umbella in gebruik is, houde de wierooker zelf het scheepje en de tweede acoliet dezen kleinen draaghemel boven het hoofd des priesters. Waar men een groot baldachin heeft, daar worde dit gedragen door vier der voor-naamsten der parochie of door vier leden eener Broederschap.

309. De orde der processie is volgens het Memoriale Rituum de volgende :

1. Een persoon of acoliet met de gewone vaan daarbij gebruikelijk.

-ocr page 190-

- 186 —

2. Eenige leden eener broederschap of eenige godvruchtige mannen met brandende wastoortsen of kaarsen in de hand.

3. De leeken-zangers, zoo zij aanwezig zijn.

4. De acoliet met het processiekruis.

5. De wierookdrager, die het H. Sacrament voortdurend bewierookt.

6. De priester met het H. Sacrament onder den draaghemel of het umbella.

310. Bij de kapel of de plaats gekomen, waar het H. Sacrament moet rusten, plaatsen de vaan- en kruisdrager zich bij den ingang, de overigen in de kapel in twee rijen zóó dat de wierookdrager en de priester door hun midden kunnen gaan. De wierookdrager gaat aan den epistelkant, de andere acoliet aan de evangeliezijde des altaars staan.

311. Als de priester het H. Sacrament op het altaar geplaatst heeft en hij voor het altaar nederknielt, neemt de tweede acoliet het schoudervelum af. Daarna komt de wierookdrager wierook ontvangen, waarmede .ook het H. Sacrament op gewone wijze bewierookt wordt.

312. Na het Tantum ergo wordt het H. Sacrament in de capsula of het kleine tabernakel geborgen, waarbij de tweede acoliet, zoo noodig, het trapje aangeeft. De priester komt op den ondersten trap des altaars, bidt

-ocr page 191-

— 187 —

eenige oogenblikken en staat daarna op. Dan maken allen met hem een dubbele kniebuiging \') en gaat men, de kruisdrager voorop,, gevolgd door de twee acolieten en den priester, in stilte naar het altaar terug.

§ 3. Overbrenging der Ciborie.

313. Aan het altaar gekomen, zet de kruisdrager het kruis naast de credenstafel en neemt met den tweeden acoliet een brandende wastoorts of kaars. De wierookdrager brengt aanstonds zijn wierookvat op zijn plaats en hangt het schoudervelum den priester om,, zoodra deze daartoe op den bovensten trap des altaars nederkuielt. Als dan vervolgens de priester de Ciborie genomen heeft en het altaar afdaalt, gaan de twee acolieten met de kaarsen hem vooruit naar de plaats waar deze geborgen moet worden -). Daar knielen zij neder totdat de priester het Tabernakel gesloten heeft. Dan ontdoet zich de priester van koorkap en witte stool en neemt de paarse stool aan.

§ 4. Onthlooting der altaren.

314. Deze geschiedt gelijk in de grootere kerken. Men zie dus nquot; 246.

1) Mem. Rit. C.II. § II. 16. — 2) Zie Aertnys. Cser.. sol. funct. pag. 87.

-ocr page 192-

— 188 —

de pri

V. GOEDE VBIJDAG. het m

§ 1. De Plechtigheden vóór de Processie. oepPe

pnesi

315. De drie acolieten gaan, zoodra het teeken gegeven wordt, den priester vooraf naar het priesterkoor, knielen daar en brengen vervolgens, de eerste en tweede de altaardwaal, (welke zij te zamen over het altaar uitspreiden, doch zóó, dat zij niet aan beide zijden afhangt), de derde, de lezenaar met misboek, naar het altaar. Daarna plaatsen zij zich bij de credenstafel of, zoo deze er niet is, aan weerszijden van het altaar. Daar verblijven zij gedurende de gebeden, de Passie en de overige gebeden, welke de priester aan den epistelkant zingt of bidt, en voegen zich in staan en knielen naar hem.

316. Als men onder de gebeden na de passie ten vijfden male geknield heeft, spreiden de eerste en derde acoliet het tapijt voor de kruisvereering voor de trappen des altaars uit, leggen daarop een paars kussen en een wit kleed neder (zie nquot; 251) en gaan wederom naar hun plaats.

317. Als de priester vervolgens het kazuifel aflegt, neemt de eerste acoliet dit aan, en hangt dit met den manipel over de zitbank. De derde acoliet neemt vervolgens, zoodra

in u

de ac telker en er Na d( de pr ontdo hun s kruis houde priest ten is

318

steek: de tw dwaa] liezijd kelkd of sp is. Df breng het i

-ocr page 193-

— 189 —

de priester naar het midden des altaars gaat,, het misboek van den lezenaar, en houdt dit geopend voor de borst in de nabijheid des-priesters. Dan wordt het kruis ontdekt gelijk t in nquot; 252 gezegd is, met dit verschil, dat zoo i de acolieten gewijd zijn, zij met den priester

- telkens zingen »Jn quo solus mundi pependitquot;

- en er geknield biivoegen: » Venite, adoremus.quot; r Na de derde maal blijven zij geknield, totdat e de priester het kruis heeft neergelegd. Dan t ontdoen zij zich, waar het gewoonte is, \') van j hun schoeisel en gaan gelijk de priester het t kruis vereeren, zie nquot; 252. De derde acoliet

- houde daarna wederom het misboek voor den 3 priester \'), doch op de plaats waar deze geze-i ten is.

1 318- Tegen het einde der kruisvereering ontsteekt de eerste acoliet de kaarsen des altaars 3 de tweede spreidt aan weerszijden de altaar-3 dwaal uit, zet den lessenaar aan de evange-3 liezijde, en haalt de beurs met corporaal en i kelkdoekje, en legt ze op het altaar neder, i of spreidt het corporale uit, zoo hij gewijd • is. Daarna gaat hij naar zijn plaats. De derde brengt, zoodra de priester ophoudt met bidden,. L het misboek op den lessenaar en gaat ins-

t -

1) Mem. Rit. 1. c. S. R. C. \'iil Sept. 1837. q. 5. — 2) Zoo de twee anderen gewijd zijn, behooren zij met \' den priester beurtelings de Irtipioperia te lezen.

-ocr page 194-

— 190 —

gelijks naar zijn plaats. Zoodra de priester liet kruis op het altaar gebracht heeft, nemen •zij tapijt, kussen enz. weg.

§ 2. De Processie.

319. Als de eerste de kaarsen ontstoken heeft, gaat hij naar de sacristie en zorgt voor quot;wierookvat en vuur. Daarmede komt hij aan het altaar en ontvangt wierook in zijn wierookvat. Intusschen neemt de derde acoliet het processiekruis, dat hij ontdekt, en gaat men in de volgende orde naar de kapel waar het H. Sacrament rust:

1. Een persoon of acoliet met de vaan daarbij gebruikelijk.

2. Eenige leden een er broederschap of eenige godvruchtige mannen.

3. De leeken-zangers.

4. De wierookdrager, die het wierookvat ■zacht heen en weer beweegt.

5. De kruisdrager.

6. De tweede acoliet en de priester.

320. In de kapel plaatst men zich gelijk den vorigen dag en knielt men neer, zoodra de priester dit doet. Dan worden de toortsen of kaarsen ontstoken, de priester ontsluit de capsula, doet wierook in het wierookvat en bewierookt het Allerheiligste. Intusschen ontvouwt de tweede acoliet het schoudervelum

-ocr page 195-

— 191 —

■en hangt het den priester om als deze daartoe neerknielt. Als dan de priester het Allerheiligste in zijne handen genomen heeft, gaat men in dezelfde orde, waarin men den vorigen dag naar de kapel gekomen is naar het altaar, terwijl ook thans de wierooker het H. Sacrament voortdurend bewierookt.

321. Aan het hoogaltaar gekomen, zet de kruisdrager het kruis neder en plaatsen de acolieten zich gelijk zij voor de processie geplaatst waren. De priester zet den kelk op het corporaal en daalt de trappen af. Dan neemt de tweede acoliet het schoudervelum aan en legt dit op de credenstafel of brengt het naar de sacristie; de eerste ontvangt wierook en laat den priester het H. Sacrament bewierooken. Daarna begeeft hij zich met het wierookvat bij de credenstafel, of als deze niet aanwezig is, aan de epistelzijde des altaars.

§ 3. De plechtigheden na de Processie.

322. Zoodra de priester naar boven is gegaan, gaan de tweede en derde acoliet met wijn en water naar de epistelzijde, en bieden daar de ampullen op de gewone wijze aan den priester. Daarna gaan zij naar hunne plaats bij de credens, en wachten totdat het altaar bewierookt is; dan wasschen zij gelijk in de plechtige H. Mis de handen des priesters.

-ocr page 196-

— 192 —

323. De wierookdrager ontvangt intusschen wierook in zijn wierookvat, geeft het den priester over en begeeft zich vervolgens naar de Evangeliezijde. Daar neemt hij, na met den priester geknield te hebben, den lezenaar met misboek en houdt dit onder de bewierooking, aan die zijde, vast. Aanstonds daarna zet hij het wederom neder, gaat met kniebuiging in het midden des altaars, naar den epistelkant en neemt het wierookvat aan, dat hij onmiddellijk daarna zonder bewierooking des priesters, naar de sacristie brengt. Hij behoeft daarna niet meer in het priesterkoor terug te keeren.

324. Bij het »Or ate fr atresquot; wordt geen »Suscipiatquot; etc. geantwoordt.

325. Als de priester eenigen tijd later na het »Domine non sum dig nu squot; de H. Hostie nuttigt en knielt, gaat de tweede acoliet met wijn en water naar de epistelzijde, schenkt, als de priester zich daartoe aanbiedt, aanstonds wijn en water over zijne vingers en brengt daarna de ampullen weder naar hun plaats. De derde brengt het zwarte kelkvelum aan den evangeliekant aan en legt dit op het altaar neder. Als een weinig later de priester het altaar afdaalt, komen beiden aan weerszijden van hem voor het altaar, knielen en begeven zich naar de sacristie.

-ocr page 197-

— 193 —

VI. PAASCHZATEBDAG.

§ 1. Vuur- en Paaschkaarswijdiny.

326. Bij de plechtigheden op dezen dag zijn vier assistenten noodig \'). Deze hekleeden zich met superplie, en gaan in de volgende orde den priester vooraf naar den ingang der kerk:

1. De tweede acoliet met het wijwater.

2. De derde acoliet met het processiekrnis.

3. De twee andere acolieten, en midden tns-schen hen, doch een weinig achter hen, de priester.

327. Buiten de kerk gekomen, plaatst zich de kruisdrager met den rug naar de deur dei-kerk. De overigen aan de andere zijde dei-tafel met het gezicht naar den kruisdrager, en wel de eerste en vierde acoliet ter rechter- en de tweede acoliet ter linkerzijde des priesters.

Na het derde gebed, dat de priester bidt, doet de eerste vuur in het wierookvat en houdt dit met scheepje in de handen om na het vierde gebed wierook te ontvangen. Is dit geschied, dan worden het vuur en de wierookkorrels gezegend. De tweede biedt daartoe het wijwater, de ander het wierookvat aan den priester.

(1) Mem. Rit. T. VI. C. II. § 1. 2. — S. R. C. 17 Apr. 1755.

Dienaren des Altaars. # 13

-ocr page 198-

— 194 —

328. Daarna ontdoet zich de priester van koorkap en stool en neemt de -witte diakenstool en dalmatiek aan en den rietstok in zijne handen. De vierde acoliet sta hem daarin ter zijde \'). Intusschen ontsteekt de tweede, na het wijwatervat te hebben neergezet, een kaars aan het nieuwe vuur en houdt deze in de hand. De vierde acoliet neemt het schaaltje met de wierookkorrels.

329- Als allen gereed zijn, gaat men in de volgende orde naar het altaar:

1. De wierooker met deu acoliet, die de wierookkorrels draagt, aan zijn rechterhand.

2. De kruisdrager.

3. De priester met den rietstok, deu acoliet met de kaars aan zijn linkerhand hebbende.

330- Zoodra men de kerk is ingetreden , staan allen stil en knielen neder, zoodra en zoolang de priester dit doet, behalve de acoliet met het kruis, die niet moet knielen. Ditzelfde herhale men in het midden der kerk, en ten derde male vlak voor het altaar.

331. Zoodra ten derde male het » Deo c/ratiasquot; geantwoord is, staan allen op en vormen met den priester in het midden een rechte lijn voor het altaar , aldus ;

4leAcol. 210 Acol. Priester. 3i|e Acol. l*1*quot; Acol.

1

Men zie noot 1) op bladz. 170.

-ocr page 199-

- 195 —

332- Dan gaat de tweede acoliet naar de credenstafel, zet er zijn kaars neder, neemt, het boek voor het » Kxmltetquot; en brengt dit aan den priester, die den rietstok aan hem overgeeft; de acoliet blijft daarmede aan de linkerhand van den wierookdrager staan.

333- Als de priester eenige oogenblikken geknield gebeden heeft, staat hij op, knielt met alle assistenten voor het altaar, en gaat naar den lessenaar om het »Exmltetquot; te zingen. De acolieten gaan twee aan twee hem daarheen vooruit, n. 1. eerst de eerste acoliet met den vierden aan zijn rechterhand en vervolgens de derde en tweede. Bij den lessenaar gekomen, plaatst men zicli volgender wijze in rechte lijn:

O O

Altaar.

O

O lt;

-ocr page 200-

— 196 —

334. Zoodra de priester het boek op den lessenaar gelegd heeft, biedt de wierooker hem het wierookvat aan, dat hij aanstonds na de bewierooking van het boek ook terugontvangt. Dan wordt het »Exsultetquot; gezongen en handele men gelijk in n0 259 gezegd is. De acoliet, die de wierookkorrels draagt, brenge, als de priester ze in de kaars gehecht heeftr het ledige schaaltje naar de credenstafel en neme de kaars, welke daar is, in handen, en gaat daarmede wederom op zijne vorige plaats bij den priester staan \'). Na de woorden »Ru-tilanf ignis accenditquot; geeft de tweede acoliet den rietstok over om de paaschkaars te ontsteken. Na de woorden : »apis mater eduxitquot; zorge hij de godslamp of de lampen te ontsteken. Daarna plaatst hij zich weder gelijk te voren.

335. Na het »Exsultetals de priester het boek sluit, plaatst de tweede acoliet den riet-stok in deszelfs voet aan de evangeliezijde; de derde zet het kruis aan den epistelkant bij de credens. Dan plaatsen zij zich wederom twee aan twee achter elkander, maken te zamen een kniebuitnng voor bet altaar, en

O O 7

begeven zich naar de sacristie, 2) zoo de priester aldaar van gewaad verandert; zoo dit

•1) Mem. Rit. 1. c. § II. 8. — 2) Mem. Rit. T. IV. C. II. § II. 12. 1)

-ocr page 201-

— 197 —

cchter in het priesterkoor geschiedt, blijve men bij de credenstafel, doch de eerste brenge het wierookvat op zijn plaats, de tweede sta den priester ter zijde in het veranderen van gewaad

§ 2. Profetieën en Vontwijding.

336. Zoodra de priester bereid is, gaat hij naar het altaar, waar hij de profetieën leest. De acolieten blijven op hunne plaats, knielen als de priester knielt, en antwoorden, zoo er geen koor aanwezig is en de priester de gebeden niet zingt na elk »Flectamus genuaquot; : »Levate.quot; Na het laatste gebed daalt de priester de trappen des altaars af. De tweede acoliet komt dan tot hem en sta hem ter zijde in het veranderen van gewaad \').

337. Als de vont gewijd moet worden, neemt de eerste acoliet intnsschen de paaschkaars van den kandelaar, de derde het processie-kruis en plaatsen zich in het midden van het priesterkoor. De twee anderen gaan bij- den priester staan. Zoodra deze gereed is , gaat men in de volgende orde naar de plaats waaide vont gewijd moet worden ;

1. De eerste acoliet met de paaschkaars.

2. De derde acoliet met het kruis.

1) Men zie noot 1) op bladz. -178.

-ocr page 202-

— 198 —

3. De twee andere acolieten, en midden tus-schen hen, doch een weinig achter hen, de priester. Daar plaatst men zich gelijk in nquot; 260 gezegd is en geeft de eerste acoliet de kaars aan den priester, als deze daartoe een teeken geeft.

338- Zoodra de prasfatie van den priester geëindigd is en er fAmenquot; geantwoord is, schept de tweede acoliet, zoo dit niet door den koster geschiedt, water uit de vont in het wijwatervat en biedt dit met de kwast den priester aan. Daarna gaat deze met den vierden acoliet den priester vooruit door de kerk, om vervolgens wederom bij de vont terug te keeren. Daarna wijdt de priester het eigenlijke doopwater, en wordt er, zoo het noodig is, gedoopt. Zoa dit laatste het geval zijn, dan volge men de ceremoniën daaromtrent gegeven in het Handboekje van den koster in het IIIde Hoofdstuk § 1. (Zie aldaar n» 194 en volgende).

Na het einde hiervan of na de vontwijding keert men in dezelfde orde, als men gekomen is, naar het priesterkoor terug, waar de paaschkaars op haar kandelaar en het kruis aan de epistelzijde des altaars naast de cre-dens gezet wordt en de priester zich van de koorkap ontdoet.

-ocr page 203-

— 199 —

§ 3. De (jvoote Litanie, de Min en de Vespers.

339. Na de vontwijding, of, zoo deze niet plaats heeft, aanstonds na de profetieën, knielt de priester neer voor het altaar. De tweede acoliet zorge een kussen aan te brengen. De vier acolieten knielen insgelijks te zamen op één rij achter den priester en herhalen, zoo deze de groote litanie bidt, en het niet door het koor geschiedt, telkens hetgeen de priester zegt. Bij de woorden •» Peccatoresquot; wordt door den eersten en tweeden acoliet het paarse voorhangsel van het altaar weggenomen, de kaarsen ontstoken, en vazen met bloemen op het altaar tusschen de kandelaars geplaatst. De priester zet intusschen de litanie voort tot het »Christe, exaudi nos,quot; en gaat dan, voorafgegaan van de acolieten, naar de sacristie, om van gewaad te veranderen \').

Zoo echter de litanie door het koor gezongen wordt, handele men gelijk in nlt;s 261 en 262 gezegd is.

340- Als de priester van gewaad veranderd is in de sacristie, gaan er twee der acolieten hem vooruit naar het priesterkoor, waar alles geschiedt gelijk in de gezongen of stille Mis, naarmate de H. Mis door den priester gezongen of gelezen wordt. Bij het * Gloriaquot; wordt

1) Mem. Rit. I. c. § VI.

-ocr page 204-

— 200 —

echter gescheld, gelijk op Witten Donderdag en na de Communie hebben aanstonds de korte Vespers plaats, waarbij, zoo zij gezongen worden , ook het altaar en de priester bewierookt worden \'j. De tweede acoliet zorge dus onmiddellijk na de nuttiging voor wierookvat en vuur, en handele verder gelijk in de gewone Vespers bij het Magnificat; de eerste verricht datgene, wat gewoonlijk bij de Communie moet geschieden.

VII. FEESTDAG VAN DEN H. MABCUS EN DE DRIE KRUISDAGEN.

341. Men volge hierbij de regels, gegeven in nlt;s 264—266. Niet noodig is het echter daarbij lichtdragers te gebruiken. Het zal echter goed zijn ook hier een vaan vooraf te doen gaan, waarachter de leeken-zangers en die leeken, welke in de processie medegaan, volgen. De priester met zijne dienaren volgt alleen het kruis.

VIII. FEEST VAN \'S HEEREN HEMELVAART.

342. Men zie nquot; 266.

IX. PINKSTER-ZATERDAG.

343. In de kerken waar de vont gewijd

1) S. R. C. IG April. 1853. ad 25.

-ocr page 205-

— 201 —

wordt, Yolge men n09 836—339 en iios 268 en 269.

X. FEEST VAN HET H. SACRAMENT.

344. Bij de plschtige processie volge men de regels van Witten Donderdag, zie nos 305-309. Zoo men bij een of ander altaar rust, «n de zegen met het Allerheiligste gegeven wordt, dan nos 309 en 310. Doch als de zegen gegeven is, gaat de processie wederom door in dezelfde orde als zij gekomen is naar het altaar, waar de plechtigheid, zoo er dien dalt;ï geen aanbidding is, wederom met den

O O O

zegen met het Allerheiligste gesloten wordt.

-ocr page 206-

I NHOUD.

Bladz.

Een woord aan den lezer.........■4

Eerste Hoofdstuk.

Algemeene regels voor de lagere Assistenten.

§ I. Algemeene regels voor de lagere assistenten

in het algemeen ..........5

§ II. Algemeene regels voor de lagere assistenten

in het bijzonder ..........18

1. De -wierookdrager.........—

2. De kaarsdragers .........26

3. De toortsdragers .........28

Tweede Hoofdstuk.

Bijzondere regels voor de lagere assistenten bij gewone plechtigheden der H. Kerk.

I. De gelezene of stille II. Mis.......32

l . De gewone of stille H. Mis.......—

1. Voorbereiding..........—

2. Het uitreiken der H. Communie .... 36

3. Van het begin der H. Mis tot de Offerande 39

4. Van de Offerande tot de Consecratie . . 49

5. Van de Consecratie tot de Communie . . 54

6. Van de Communie tot het einde der H. Mis 58 § 2. De stille H, Mis met Uitstelling van het heilig

Sacrament.............63

§ 3. De stille II. Mis met twee Misdienaars . . 65

II. De gezongen H. Mis..........68

§ I. De gezongen H. Mis met twee Koorknapen —

§ 2. De gezo.igtn H. Mis met twee Acolieten . . 71

-ocr page 207-

— 203 —

BlndK.

S 3. De gezoogen H. Mis met uitstelling van het

Allerheiligste............75

§ 4. De gezongen H. Mis der Overledenen . . \' . 76

III. De plechtige H. Mis .........79

§ 1. De gewone plechtige II. Mis......—

Standplaatsen der Acolieten bij eone plechtige H. Mis.

1. Bij het komen aan hot altaar en het weggaan na de H. Mis.........95

2. Gedurende de H. Mis bij de credenstafel . —

3. Bij het evangelie, vóór het gaan naar de plaats waar het gezongen wordt .... —

4. Bij het evangelie, op de plaats waar het gezongen wordt..........90

5. Bij de Consecratie.........—

§ 2. Do plechtige H. Mis met uitstelling van het

H. Sacrament ...........97

4. Voor den wierookdrager.......—

2. Voor de acolieten.........98

§ 3. De plechtige H. Mis der Overledenen ... 99

I. Voor den wierookdrager.......—

2. Voor do acolieten.........102

3. Voor hen, die bij de absolutie medegaan . 105

IV. Besproeiing met gewijd water op de Zondagen 107

V. De Vespers..............\'109

§ 1. De Vespers zonder uitstelling van het

Allerheiligste..........—

§ 2. De Vespers met uitstelling van het Allerheiligste ...........115

§ 3. De Vespers der Overledenen.....—

VI. Het Lof..............116

§ 1. De uitstelling van het Allerheiligste . . 117

§ 2. Het Lof............120

§ 3. De Zegen met het Allerheiligste . . .121

-ocr page 208-

--------------------— ...............

\'

il:!

— 204 —

Bladz.

XI.

I

VII. Uitstelling en Vereering eener Reliquie

. . 123

1

VIII. De Kruisweg .........

125

XII.

Derde Hoofdstuk.

i p

liijzc

Bijzondere regels voor de lagere Assistenten bij

huit

de buitengewone Plechtigheden der H.

Kerk.

I.

1. De Adventtijd.........

, . 127

11. Kerstmis...........

. . 128

§ 1. De stille II. Missen . . . , .

. . —

U.

§ 2. De plechtige H. Missen ....

, . —

III. Feest van Maria\'s Zuivering ....

. . 129

§ i. Ceremonieën der lagere assistenten

. . —

III.

§ 2. Ceremonieën voor hen, die aan de

pro-

cessie deelnemen......

. . 133

il

IV. Aschwoensdag.........

. . 135

IV.

V. Palmzondag . .........

. . 137

[

§ 1. Palmwijding en Processie . . .

. . —

§ 2. De plechtige H. Mis.....

. . 140

VI. Witte Donderdag ........

. . 143

§ 1. De H. Mis.........

. . 144

V.

§ 2. De Processie........

. . 147

§ 3. De Ontblooting der altaren . . .

. . 149

§ 4. De Voetwassching......

. . 150

VII. Goede Vrijdag .........

. . 152

VI.

§ \'!. De Plechtigheden......

§ 2. De Ontblooting des altaars . . .

. . 161

VIII. Paaschzaterdag.........

. . 162

§ i. Zegening van het vuur en de paaschkaars —

VII.

§ 2. De vontwijding.......

. . 160

§ 3. De groote Litanie en de plechtige H. Mis 167

VIII.

IX. Feestdag van den H. Marcus en de

drie

IX.

Kruisdagen..........

. . 16!»

X.

X. Feest van \'s Heeren Hemelvaart . . .

170

-ocr page 209-

— 205 —

Bladz.

XF. Pinkaferzaterdag..........quot;l?!)

XII. Feest van het H. Sacrament......171

Vierde Hoofdstuk.

Bijzondere regels voor de lagere assistenten bij

buitengewone plechtigheden in kleinere kerken.

I. Feest van Maria\'s Zuivering......1711

§ 1. Zegening der Kaarsen.......—

§ 2. De Processie..........■177

II. Aschwamp;ensdag............178

§ 1. Zegening der Asch....... . —

§ 2. De H. Mis...........179

III. Palmzondag.......\'......18(1

§ 1. De Zegening der Palmen en de Processie — § 2. De H. Mis...........183

IV. Witte Donderdag..........184

§ 1. De H. Mis...........—

§ 2. Do Processie met het Allerheiligste . . —

§ 3. Overbrenging der Ciborie.....187

§ 4. Ontblooting der altaren......—

V. Goede Vrijdag...........188

§ 1. De plechtigheden vóór de Processie . . —

§ 2. De Processie..........190

§ 3. De plechtigheden na dc Processie . .191

VI. Paaschzaterdag . . ......... 193

§ 1. Vuur- en paasclikaarswijding .... —

§ 2. Profetieën en Voutwijding.....197

§ 3. De groote Litanie, de Mis en de Vespers 199

VII. Feestdag van den II. Marcus en de drie

Kruisdagen................209

VIII. Feest van \'s Heeren Hem«lvaart.....—

IX, Pinksterzaterdag..........—

X. Feefct van het H. Sacrament......201

-ocr page 210-

VERBETERINGEN.

De lezer gelieve de volgende ingeslopen fouten te verbeteren;

BI. 32, 20,le regel staal : houdt zich, lees: kleedt zich. » 139, li\'1quot; regel slaat: eerst de hand des priesters en daarna den palm kussen, dit moet zijn : eerst

den palm en daarna de hand dea priesters kussen.

--—-

-ocr page 211-
-ocr page 212-

I ,, , .—__—-—

-ocr page 213-