-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

.■ -::v -

-

-

lt; I .

-ocr page 4-
-ocr page 5-

HANDBOEKJE

^— • gt; •

ak 28

VOOR DEN

i

KOSTER

BIJ DE

GEWONE EN BUITENGEWONE KERKELIJKE DIENSTEN EN PLECHTIGHEDEN ,

DOOR DEN EKRW. PATER

JOS. BROUWER.

C. SS. B.

BIBL. CONV.

MET KERKElitei Öolr)lÈURINa.

VV i J C H ENS

GULPEN, 1882.

SNELPERSDRUK VAN M. ALBERTS. - UITGEVER.

\'O ^T^TOGENBOSCH, . VAN GULICK.

78/

-ocr page 6-

GOEDKEURINGEN.

IMPRIMATUR, r. a. h. bussel. Can. Pcen. et Prof Ruraemand® 12 Martii quot;1882.

In pnblicani luol edi pennUtimns.

Amstelodami hac 11 Fébr. 1882.

p. oo ti k.v\', c. «s. r.

Sup. Paov. Holi.

-ocr page 7-

EEN WOORD AAN DEN KOSTER.

Ken handboekje voor den hosier hij alle gewone en buitengewone kerkelijke diensten en plechtigheden, in het Hollandsch geschreven, zal voorzeker aan U, die zoo nauw aan Gods Kerk verbonden zijt, niet onwelkom zijn. Uw ambt toch is des te verdienstelijker, des te schooner, naarmate Gij mve verplichtingen nauwkeuriger vervult. Aan God wordt alsdan, zooals Gij weet, meer eer en verheerlijking gegeven, de jjeloovigen worden gesticht en tot gebed opgewekt, de orujeloovigen, die hij toeval de kerk binnentreden, tot nadenken gebracht en hun de getuigenis afgedwongen: »wat is alles toch schoon, wat is cdles toch één in de Katholieke Kerk.quot;

Maar hoe zult Gij dit cdles doen; hoe uwe verplichtingen juist verrichten, zooals onze Moeder de H. Kerk dit wil, cds Gij geen Handboekje bezit, waarin ze, in korte regels, zijn samengevat0! — En bestond er tot nog toe in Nederland ivel .dergelijk werkje? — Voor zoover wij weten, niet.

Wel gaf de Hoog Eer w. Kanunnik P. J. B. de Herdt in 1861 een »Ceremonieboek ten gebruike der Kosters, Zangers, Orgelisten\' en andere Kerkbediendenquot; uit; maur dit is in \'t Vlaamsch geschreven en dus meer uitsluitend voor België he-stemd: het houdt dan hok alleen rekening met de

-ocr page 8-

wettig bestaande gewoonten van België. Maar Nederland heeft ook zijne gebruiken, die, als zij niet strijden met de bepaalde voorschriften der II. Kerk, als zoodanig mogen blijven bestaan. Sinds 1861 werden daarenboven vele twijfelachticie zaken te Rome door de Congregatie, die daarover door den Paus is aangesteld, uitgemaakt. Met goedkeuring ook dier zelfde Congregatie en op last van Hunne Doorl. Hoogw. de Bisschoppen van Nederland werd in 1879 een Latijnsch Ritueel uitgegeven, waar men aan het einde vele voorschriften en gebruiken vindt, die uitsluitend ons land aangaan, en waarvan sommigen ook op den koster betrekking hebben. — Dit alles deed ons besluiten, onder Gods besten zegen, dit werkje te beginnen en U als Handboekje aan te bieden.

Slechts eene bepaling, welke, zoo vertrouwen wij, als hoofdregel bij cd deze regels immer voor U gelden zal, meenen wij hij dit cdles voorop te moeten zetten. Zij is : vi?idt Gij soms regels in dit boekje, welke tot nog toe voor U nieuw zijn, raadpleeg dan eerst uw wettige Overheid, of zij onmiddellijk moeten icorden ingevoerd, ja. of neen. Hij alleen kan uit het aangehaald gezag beoor-deelen, hoe er alsdan moet gehandeld worden.

Kapel in \'t Zand,

St. Petrus en Paulusdag 1882.

-ocr page 9-

Isf HOOFDSTUK.

ALGEMEENE KEGELS TOOK DEN KOSTER.

1. De waardigheid van koster was vroeger en is nog immer, daar zij zoo nauw met den godsdienst vereenigd is, een ambt van groot gewicht en hoog aanzien. Vandaar dat in plaatsen, waar de inkomsten het toelaten, daartoe, vooral in kathedrale kerken, slechts een Priester wordt uitgekozen. \') Is dit echter om de omstandigheden hier te lande niet mogelijk, het neemt niet weg, dat hij, die tot dit ambt wordt aangesteld, een godvreezend man moet zijn, van onbesproken faam en gedrag, die bij een zedig en godvruchtig leven, met een bijzonderen ijver bezield is voor de goede orde en de zindelijkheid in het huis van God. Uit dezen eersten regel spruit ook als van zelf voort, dat het vergeven van dit ambt uitsluitend tot de geestelijke overheid behoort, en hij in alles aan het geestelijk gezag onderworpen is.

1) Cser. Episc. L. I. C. VI.

-ocr page 10-

— 4 —

2. »De koster mag,quot; volgens het voorschrift der Diocesaan Synoden, »met zijn ambt tevens eenige andere eerzame betrekking of een eerzaam ambacht uitoefenen, nimmer echter dat van herbergier; noch -wone hij, zonder uitdrukkelijk verlof van den Bisschop, in eene herberg. Ook beoefene hij geen ambacht of kunst, waardoor hij belet wordt het ambt van koster goed te vervullen. Zonder verlof van den Pastoor buiten de parochie te overnachten,, is hem niet geoorloofd. Deze zal dan ook over hem waken en van den koster vorderen, dat

in alles getrouw zijne functies uitoefene, den luister van Gods huis en de glorie zijner woonplaats beminnende; en vooral ook, dat hij immer in de kerk, ook al is hij daar alleen, den gepasten eerbied aan het allerheiligste en goddelijk Sacrament des Altaars schenke.quot; \')

3. Daar het huis Gods heilig is, zij ook daar zijne manier van handelen heilig, dat wil zeggen : bezield met een levend geloof aan God, die er in het tabernakel woont. Telkens als hij voorbij het H. Sacrament, verborgen in het tabernakel, of voorbij het kruis ) van het hoogaltaar gaat, ook al rust aldaar het H. Sacrament niet, kniele hij, vol geloof op ééne knie, en

1) Syn. Dioeo. Ultraj. p. 112. Rur. 126 Harl. 118 etc.

2) Cser. Episc. L. I. C. XVIII. 3.

-ocr page 11-

- 5 —

zorge daarbij geen slechte gewoonte aan te nemen, van ter loops of ten halve te knielen.

Is het H. Sacrament ter aanbidding uitgesteld, of op het altaar, bijv. onder de H. Mis of het uitreiken der H. Communie, aanwezig; dan [geschiede deze kniebuiging op twee knieën, telkenmale hij uit de sacristie aan het altaar komt of zich daarvan verwijdert. Bij deze kniebuiging vergete hij nimmer eerbiedig het hoofd te buigen.

4. In de kerk zij zijne houding waardig, gelijk al wederom het huis Gods past. Hij wachte zich wel daar rond te zien, te lachen of zonder noodzakelijkheid te spreken. Is hij verplicht eenige woorden te wisselen, hij spreke dan niet meer dan noodig is, maar vermijde ook alle norschheid en onbeleefdheid, zoodat hij niemand stoote.

5. Ook de sacristie is een deel der kerk. Vandaar moet hij er een godvruchtig stilzwijgen in acht nemen, en dat ook diegenen, welke onder hem staan, inprenten. Hij voorkome alle ongepaste en onnoodige gesprekken, alle handelingen, welke in de nabijheid van den Koning der koningen niet behooren te geschieden. Aldus zijn de voorschriften der H. Kerk en van hare bestuurders, de bisschoppen. \') Beleefd en

1) Cser. Episc. L. I. C. VI. 4. — Syn\' Dioeoae RegM ■et Constquot; pag. 164.

-ocr page 12-

— 6 —

wellevend moet liij echter jegens alle priesters zijn, hij moet hun gaarne van dienst wezen r en vooral stipt gehoorzaam aan hen, die over hem gesteld zijn. Bieden zich priesters aan om de H. Mis te lezen en zijn zij voor hem vreemdelingen of onbekenden, dan verzoeke hij met alle vriendelijkheid te wachten, totdat hij van den Pastoor het verlof erlangd heeft; dit haaste hij zich onmiddellijk te gaan vragen. Zonder zijn verlof toch kan hij hun niet toelaten de H. Mis te lezen.

Ziedaar eenige algemeene regels over zijne manier van handelen: gaan wij thans tot zijne bediening over.

I. Ik de kerk.

6. Tot zijn ambt behoort, allereerst te zorgen voor de zindelijkheid en netheid der kerk. Wel kan het niet in elke kerk kostbaar en rijk zijn, maar met de hoogste armoede kan de zindelijkheid samengaan. En zoo deze overal in beoefening moet worden gebracht, zij het vooral in de kerk. Vandaar zegt dan ons Provinciaal Concilie ; »Zuiver moeten de altaren en hunne dwalen zijn____Kandelaars, schilderijen en Heiligenbeelden zijn altijd blinkend----

Allerzuiverst en goed bewaard zij ook de doopvont ____Zindelijk de biechtstoelen.... rein en

zuiver de preekstoel. Zoo dikwijls mogelijk

-ocr page 13-

— 7 —

worde de vloer, en op bepaalde tijden, de geheele omvang der kerk van alle stof en onreinheid gezuiverd.....Indien ook al de kostbaarheid en pracht in goud en kostbare vaten niet kan verkregen worden, zooals men zou verlangen, dan zij toch zoover mogelijk afwezig , wat ongepastheid en onreinheid verraadt.quot; \')

7. Vandaar dat ook de verschillende bisschoppen in hunne onderscheidene Synoden hebben bepaald, dat de kerk ten minste ééns in de week worde geveegd, en de vloer en altaren, als zij van steen zijn, worden gewas-schen. Muren en vensters moeten ten minste eens in het jaar van alle vuil en stof gezuiverd worden. 1) De koster nu, die vooral op de zindelijkheid moet uit zijn, zorge het bij dit »ten minstequot; niet te laten, maar steeds, hetzij zelf, hetzij door anderen, des maandags en des zaterdags, of zelfs nog meermalen, als dit noodig is, vooral op de vigiliedagen van groote feesten, den vloer der kerk te vegen, en als deze gezuiverd is, ook de altaren,\' de biechtstoelen, en al wat in de kerk is, van alle stof te reinigen. 2)

1

Syn\' Dioecae C. XXIII.

2

S. Car. Bor. Regul. et Instr. de nitore etc. Act. Eed. Med. 701. — Reg. et Const. P. V. C. 7. i.

-ocr page 14-

— 8 —

Tweemaal in het jaar daarenboven, zal het goed zijn, de kerk door werklieden, daarin ervaren, van onder tot boven van alle onreinheid te doen zuiveren. De koster drage zorg dat dit geschiedt, en kieze daartoe een vasten tijd, bijv. vóór Paschen en vóór het feest der Onbevlekte ontvangenis, \') of, wat misschien nog meer te verkiezen is, vóór Pinksteren en Kerstmis. 2)

Wat gebeeldhouwd, gesneden of gehouwen is, vooral als het geschilderd of verguld is, worde van te voren bedekt, en behandele men dan met omzichtigheid en worde, zoo noodig, nog dikwijler gezuiverd; men gebruike daartoe borstels, welke aan deze zaken niet kunnen schaden.

8. Zuiver moeten vooral ook de wij waters-vaten zijn, die zich in de kerk bevinden. Volgens de voorschriften der Kerk moet het water eiken Zondag gewijd, en de vaten van dit wijwater voorzien worden. 3) Zou het misschien om een of andere reden niet geschieden, dan zorge de koster, dat het water ten minste alle 14 dagen worde veranderd, en de vaten, die het moeten bevatten, vooral gereinigd worden. 4)

1) Reg. et Const. 1. c. 2. — 2) S. Car. 1. c. — 3) Cser. Episc. L. I. C. VI 2. Confer. Misaale de bened. aquse. et S. R. C. 27 Nov. 1831. ad 11. — 4) Reg. et Const. 1. c. 3.

-ocr page 15-

— 9 —

Over dit water toch is een krachtige zegen uitgesproken, het is gewijd, geheiligd. Daarenboven , zou men, door de onreinheid der wij-watersvaten den geloovigen een tegenzin willen inboezemen om er gebruik van te maken?

9. Alles zij verder ordelijk en op zijne plaats, en niets wat met den eerbied, aan het huis van God verschuldigd, strijdt, zij daar ooit aanwezig. Ladders, emmers, borstels en andere dergelijke zaken, als zij niet noodig zijn, behooren daar dus niet te huis. Men zorge daarvoor eene bepaalde plaats te hebben buiten de kerk. In een zaal, waar een koning zijn intrek moet nemen, zou men zorgen, dat alles in orde en niets aanwezig ware, dat tegen den eerbied, aan dien vorst verschuldigd, streed; hoeveel te meer moet dit dan van de kerk gezegd worden, waar de Koning der koningen dagelijks nederdaalt, ja waar Hij voortdurend woont?

10. De koster moet ook bezorgd zijn immer op behoorlijken tijd, op de vastgestelde uren, de kerk te openen en te sluiten; voor de H. Missen en plechtigheden, welke moeten geschieden, op de vastgestelde uren, en op die wijze als voorgeschreven is, te luiden ; en vooral op den bepaalden tijd \'s morgens , \'s middags «n \'s avonds het Engel des Heeren te kleppen.

11. Moet hij ook de collecte doen in de

-ocr page 16-

— 10 —

kerk, dan ga hij immer op het voorgeschreven oogenhlik uit, en wel bij de Offerande. Zou er dan te weinig tijd zijn, dan na het»Incarnatu» estquot; van het Credo, of moet het noodzakelijk na het Evangelie reeds geschieden, hij gedenke dan onder het tlncarnatus estquot; en bij de Consecratie met collecteeren op te houden en op de plaats, waar hij zich bevindt, neder te knielen.

12. De koster onthoude ook immer den regel der H. Kerk, die zegt, dat het niet geoorloofd is aan leeken het priesterkoor binnen te gaan of daar te vertoeven, als er het H. Misoffer wordt opgedragen of het kerkelijk Officie gehouden wordt. \') Daarop wijze hij vooral die leeken, welke aldaar de zitplaatsen zouden willen innemen; en wat hem zelf betreft, zorge hij, zooveel als dit mogelijk is, onder de diensten in het priesterkoor niet heen en weder te loopen, om noch den Priester aan het altaar, noch de geloovigen in de kerk te storen.

II. Aan heï altaar.

13. Vooral in het priesterkoor en de kapellen der kerk worde de zindelijkheid bijzonder

1) Corp. jur. Can. Eug. III. C. 23. — Conc. Prov. pag. 225. — Caer. Episc. L. I. C, XIII. 13. Zie ook de Herdt Prax. Pont. T. I. 115. (6).

-ocr page 17-

— 11 —

in acht genomen, en zij ook alles zooals dit volgens de voorschriften der kerk gevraagd wordt.

14. Elk altaar pf elke altaarsteen behoort eerst bedekt te zijn door het »Chrismalequot; of wasdoek, \') daarover moeten drie altaardwalen J) worden uitgespreid, van linnen of pellen vervaardigd \'s) en tot dit gebruik bepaald gezegend. 4) Van deze drie kunnen de twee eerste wel uit een enkele bestaan, die dan dubbel gevouwen op den altaarsteen wordt uitgestrekt; doch deze moet dan de geheele altaartafel van boven bedekken. 5) De bovenste en derde altaardwaal moet echter van zulk eene lengte zijn, dat zij aan beide zijden van het altaar tot aan den grond reikt, en dus ook de zijkanten van het altaar geheel en al bedekt. 5)

15. Het spreekt van zelf, dat de hoogste zindelijkheid in deze altaardwalen moet uitschijnen , en dat zij daarom, zoo dikwijls dit

•1) Pont. Rom. de Alt. Gonseer. «Chrismale, sive pannus lineus ceratus ad mensuram altaris factus.quot; Dit is vooral, zeggen de schrijvers daarom prijzenswaardig, omdat dan de leeken-kosters, bij het veranderen der dwalen de geconsacreerde steen niet behoeven aan te raken. — 2) Mis-sale. Ruhr. Gen. XX. — 3) Missale. Rit. Gel. I. — Deer. Gen. S. R. G. 15 Maji 1819. — 4) Missale. 1. c. et de defect. T. X. 1. — S. Alph. Theol. Mor. L. VI. 375. Dub. 2. — 5) Missale. Rub. Gen. XX. — Gav. de men-suris «Mappa.quot; 5) Missale. 1. c. «Superior! saltern oblonga, quae usque ad terram pertingat.quot; — Gaer. Episc. L. I, G. 12. 11. »quae totara planitiem et latera contegunt.quot;

-ocr page 18-

— 12 —

noodig is, en zeker aan altaren, waaraan eiken dag de H. Mis gelezen wordt, éénmaal in de maand, vernieuwd moeten worden. In dit lijnwaad toch, — en dit geldt eveneens van corporalen, pallen, vingerdoekjes en het overige linnengoed en gewaad der kerk, — moet men, wat de zindelijkheid betreft, eer overtollig dan te zuinig zijn. \') «Kostbaarheid en rijkdom,quot; zoo schreef Paus Benedictus XIV met de woorden van Kardinaal Bellarminus, »begeeren wij niet; deze kan men niet op alle plaatsen bezitten, maar reinheid en zindelijkheid kan ook met armoede samengaan. Deze verlangen wij.quot;5) En de H. Alphonsus Maria durft hen niet van dagelijksche zonde vrijpleiten, die buiten het geval van noodzakelijkheid linnengoed of gewaad zouden gebruiken , dat. niet hijzonder erg besmeurd of gescheurd zou zijn. 1) De koster, die daarover gesteld is, zorge dus vooral daarop te letten. Hij denke er aan dat dit lijnwaad de doeken zijn, waarin Christus, de Zoon Gods, eiken morgen op nieuw als geboren wordt, waarop Hij zich als een ware spijs aan onze ziel aanbiedt, en dat dus aan zulk lijnwaad nog veel meer de glanzende zindelijkheid past dan aan dat van een koning in zijn paleis.

1

386. V.

-ocr page 19-

— 13 —

16. Elk altaar wordt vervolgens van voren behangen met een antependium of voorhangsel,\') zoo liet altaar ten minste niet geheel van marmer of aan de voorzijde rijk versierd is. In zulk geval schijnt volgens hét gevoelen der schrijvers 1) dit voorhangsel niet te verplichten. Is echter dit antependium in gebruik, dan zorge de koster, dat het steeds, zooveel dit mogelijk is, met de kleur van het officie van den dag of, gedurende de H. Mis, met die kleur, welke vereischt wordt, overeenkome.

17. Verder bedekke hij, behalve onder de H. Mis, de bovenzijde van het altaar met een passend en schoon gekleurd ;)) kleed, dat tevens een versiersel van het altaar moet uitmaken. 2) Een verkeerd gebruik moet het voorzeker genoemd worden, de altaren des avonds te voren reeds van deze bedekking te ontdoen, of pok geruimen tijd na de H. Mis het altaar ontdekt te laten. Uitgezonderd gedurende de H. Mis en uitstelling van het H. Sacrament, moet het altaar zoowel des daags als des nachts gedekt zijn. Vandaar ook dat de meeste schrijvers dit ontdekken vóór, en het bedekken na

1

S. Mpii. Theol. Mor. L. VI. n. 395. — Gav. in Rub.

2

woonlijk de groene kleur op, doch dit is geen verplichting. — 4) Geer. Episc. L. II. C. I. 13.

-ocr page 20-

— 14 —

de H. Mis van het altaar, als eene ceremonie aan den misdienaar voorsclirijven. Daar er echter hierover geen bepaald voorschrift bestaat, zien wij niet in, waarom dit ook door den koster niet mag geschieden, doch zooveel mogelijk onmiddellijk vóór en na de H. Mis of die plechtigheden welke dit vereischen. Veel zal voorzeker deze maatregel tot de zindelijkheid der altaardwalen medewerken.

Eveneens moet het een misbruik genoemd worden, het altaar tijdens de H. Mis of gedurende de uitstelling van het H. Sacrament, niet geheel en al, maar slechts ten halve, door het kleed byv. naar achter te rollen of om te «laan, te ontdekken. Dit geschiedt alleen gedurende de plechtige Vespers, bij het bewie-rooken van het altaar, door de acolieten. ^ Voor de H. Mis of de uitstelling van het H. Sa-•crament moet het geheel worden weggenomen.

Kanonborden, Missaal en lessenaar behooren alleen gedurende de H. Mis op het altaar te wezen. \') Op andere tijden moeten zij daarvan verwijderd of wat de kanonborden betreft, ten minste onder het dekkleed weggeborgen worden. 1)

1

Auctoros — Een misbruik, nog al vrij algemeen, is, de oanonborden onder de Vespers o\'\' het Lof op het altaar to zetten ; gelijk wij later zullen zien is dit verboden.

-ocr page 21-

— ISIS. Een kruis met Christusbeeld, dat door en Priester en de geloovigen goed kan on-erscheiden worden, \') bevinde zich vervolgens ,en allen tijde midden op het altaar. 1) Alleen 4] uitstelling van het H. Sacrament kan het, zoo dit gewoonte is, weggenomen worden. 3) Het behoort tusschen de kandelaars geplaatst te zijn zóó, dat de hooge voet van het kruis ongeveer een rechte lijn vormt met het bovenste gedeelte der twee kandelaars, welke er het ( ichtst bij staan.2)

19. »Wat het getal kandelaars betreft,quot; zoo zegt ons Provinciaal Concilie verder, »worden

1

crucifix soient retires de ces autels et remplacées par de plus grands, élevés a une telle hauteur, qu\'ils surpassent les chandeliers, afin que le peuple puisse les voir , pendant que le Prêtre célèbre la Messe, comme le prescrit, la dite Bulle; et cel a nous les peinen réservées a notre juyement. Oeuvres Ascét. Dujardin T. XVIII. pag. 277. Cfr. T. XII. Pag. 307. T. X. pag. 108 et T. XIV. pag. 212. — 2) Missale Rub. Gen. T. XX. — Caer. Epsic. L. I. O. 23. 4. — Bened. XIV. Gonst. vAccepimusquot; 16 Julii 1746. Conc. Prov. Ultj. Pag. 196. — 3) S. R. C. 12 Sept. 1741 et Const, laud. — 4) Caer. Episc. L. I.

2

C. 12. 11. )gt;ln quorum (candelabrorum) medio locabitur crux ex eodem metallo, et opere praealta, ita ut pes cru-cis aequet altitudinem vicinorufli candelabrorum, et crux ipsa tota candelabris superemineat cum imagine Sanctis-simi cruciflxi, versa ad interiorem Altaris faciem.quot;

-ocr page 22-

— 16 —

nauwkeurig de Rubrieken onderhouden.quot; \') Dit getal is, als het in de bijzondere regels niet anders wordt opgegeven, voor het hoogaltaar zes en voor de zijaltaren ten minste twee. 3) Uit dit aten minstequot; is het duidelijk, dat men er daar ook vier mag plaatsen. Wat de zes van het hoogaltaar betreffen, het Ceremonieel der bisschoppen wil, dat zij van zilver, of ten minste van verguld of geel koper, gelijk het kruis, vervaardigd, niet van dezelfde grootte zijn, maar als trapsgewijze aan beide zijden van het kruis afdalen, zoodat de twee hoogste zich onmiddellijk aan weerszijden van het kruis bevinden. \') Als echter volgens bestaande gewoonte in een diocees de kandelaars even groot zijn, verplicht deze regel niet. 1) Men kan haar evenwel zeer goed onderhouden, door het gebruik bijv. van kaarsen., die ongelijk in lengte zijn. (i) Intusschen hoe ook deze kandelaars zijn, de koster boude in het oog, dat zij, na het kruis, het eerste sieraad van het altaar uitmaken, dat zij er iets betee-kenen, en dus niet achter bloemen of andere versiering moeten verborgen worden, maar op het altaar aanwezig, voor allen zichtbaar. met

1

R. C. 10 Sept. iSUö. ird 4. — 3 Ibidem. 16. — 4) Ibidem H. — 5) S. R. C. 21 Julii 1855 ad 9. — 6) Revue des Sc. Eccl. T. XII. pag. 254.

-ocr page 23-

— 17 —

elkaar een rechte lijn moeten vormen. \') Tus-schen deze kandelaars in kunnen echter Re-iquieën van Heiligen, of vaasjes met fijne natuurlijke of kunstbloemen of met geurig loof, tenzij de tijd dit niet toelaat, geplaatst worden.

20. Op de kandelaars plaatse hij de kaarsen. Deze kaarsen,quot; zegt ons Provinciaal Concilie1)

met het algemeene decreet, door de H. Congr. der Riten in 1821 gegeven,- moeten van zuiver was en niet van een andere stof, welke ook, gemaakt zijn.quot; Nooit worde er gedurende de^ H. Mis op het altaar of daar boven, zoodat het de altaartafel op eenigerlei wijze beheerscht, ander licht gebruikt dan dat van zuiver was. Of dit geel of wit was moet zijn is niet bepaald. Bij sommige plechtigheden echter, welke wij in de bijzondere regels zullen aangeven, is icit was het meest passend of het meest gebruikelijk, bij andere geel bepaald voorgeschreven of verlangd.

O

21. Vóór het altaar, waar het H. Sacrament

1

KOST. 2

-ocr page 24-

_ 18 —

rust, moet voortdurend, dag en nacht, ook al branden er op het altaar kaarsen,\') ten minste ééne lamp ontstoken zijn. ^ Deze lamp mag zich niet aan een der zijden van het altaar of priesterkoor bevinden, maar moet in het midden vóór het tabernakel hangen, opdat eenieder terstond, als hij de kerk binnentreedt, zou kunnen zien waar het Allerheiligste rust. Het is den koster opgedragen voor het voortdurend branden van deze lamp te zorgen. 1) Hij moet haar daarom bijtijds vullen met olijfolie of, waar dit door den bisschop is toegestaan, met plant- of andere olie, zoo dikwijls als dit noodig is,2) en haar van goed brandende pitten voorzien. Hij beschouwe dit werk als eene gewetenszaak, en gedenke dat die lamp daar brandt, ten teeken dat er de glans van het eeuwig Licht, het Licht van het Licht, Jezus Christus, tegenwoordig is, ten (eeken dat. Hij met een brandende liefde moet vereerd worden.

22. Is het tabernakel met het zoogenaamde conopaeum 5) bedekt en wordt ook daarin de kleur van het Officie onderhouden, welke echter

1

Jur. Can. 3589. — 4) Caer. Episc. L. I. C. YL 2. —

2

S. R. C. 9 Julii -1864. — Conc. Prov. pag. 143. —

-ocr page 25-

— 19 —

niet verplichtend is, \') dan verandere hij dit, als hij het voorhangsel veranderen moet. Alleen zij aangemerkt, dat het bij het Officie of de H. Mis der overledenen nimmer van zwarte, maar van paarse kleur moet wezen. 1/) Een tabernakel, waar het Allerheiligste rust, mog nooit met zwart behangen worden.

23. Daar het hem, als hij leek is, niet geoorloofd is de sleutels van het tabernakel te bewaren, 2) zorge hij deze nimmer in de sacristie, veel minder op het altaar, ■ te laten liggen , maar ze steeds, als de geestelijke ze zelf niet mede neemt, aanstonds na gebruik aan den Pastoor of den Rector te brengen. Deze toch behoort ze te bewaren en niemand anders. quot;) Daar deze regel streng verplicht, behoort ook deze sleutel des morgens, zoolang de H. Missen duren en de H. Communie kan worden uitgereikt, niet voortdurend op het altaar te liggen, tenzij de H. Missen elkander onmiddellijk of ten naaste bij onmiddellijk opvolgen.3)

24. De koster lette er vervolgens op, by de

1

het Rit. dat onlangs voor ons land is goedgekeurd, voor

2

deze streken niet streng verplichtend. Men zie het Ap

3

Alph. Theol. Mor, JL. VI. 424. — 4) Conc. Prov. p. 113. vide Luc. Fer. in voce vTabernaculuni\' n0 2. — 5) Revue des Sc. Eccl. T. XIII. p. 575.

-ocr page 26-

— 20 —

passende versiering aan dit altaar aangebracht,, nimmer op het Tabernakel of vóór de deur van hetzelve, bloemen, kaarsen, beelden of Reli-quieën van Heiligen, zelfs niet van het H. Kruis of der lijdenswerktuigen te plaatsen. Dit toch is herhaaldelijk verboden. \') Het past echter wel, dat dit altaar meer dan de overige met bloemen 2) ja zooveel mogelijk met levende bloemen 3) versierd is.

25. Wat de tapijten betreft, welke over de trappen des altaars of in geheel het priesterkoor zijn uitgespreid, quot;) hij zorge, dat deze dikwijls worden afgestoft en zoo zuiver mogelijk blijven.

26. Ook lette hij er op, alleen dan de communiebank met het wit linnen s\') communiekleed te behangen, als de communie moet worden uitgereikt. Op andere tijden toch behoort deze ontdekt te zijn. B)

27. Het vaasje met water, dat bij het communie uitreiken gebruikt wordt, zorge hij vooral zuiver te houden en dikwijls van frisch en versch water te voorzien. Het gebruikte water moet in het Sacrarium worden uitgestort. \'J)

1) S. R. C. 22 Jan. 1701. — 6 Sept. 1845. — 3 Apr. 1821 ad 6.— 12 Mart. 1836. —2) Caer. Episo. L. ï. C. XII. 10. — 3) Reg. et Const. Pag. 292. 16. •— 4) Caer. Episo. L. I. C. XII. 16. — 5) Missale de defect. T. X. 15. — 6) Rit. Cel. T. X. 6. — 7) Rit. Rom. Ord. min. S. Euch.

-ocr page 27-

— 21 —

III. In de sacristie.

28. »Daar de sacristie een deel der kerk uitmaakt,quot; zegt ons Provinciaal Concilie van Utrecht, \') »hebbe men een bijzondere zorg, ■dat deze immer zindelijk --en rein gehouden ■vvorde.quot; Daarom worde zij wekelijks ten minste eenmaal geveegd, en van alle stof en spinraggen ontdaan. ■) De vloer dikwijls te was-schen wordt afgeraden, daar dit de vochtigheid , zoo nadeelig voor de zich daar bevindende voorwerpen, in de hand werkt. De vensters dikwijls open te zetten en de sacristie te luchten , is noodzakelijk, daardoor toch keert men de vochtigheid het best, en kunnen de gewaden aan de lucht worden blootgesteld.

29. De vaas of fontein met waschbekken, die de priester en zijne dienaren gebruiken, als zij een of andere plechtigheid gaan verrichten , behoort zindelijk te wezen. 3) Van daar zorge de koster ze wekelijks te reinigen, ze te schuren, zoo zij van koper is, en van zuiver water te voorzien. Insgelijks behooren ook de handdoeken, welke zich daarbij bevinden , wekelijks veranderd te worden. 4) De gewoonte, in ons land algemeen, om er twee

■1) Pag. 224. — 21 Syn\' Diocquot;. C. XXIII. — 3) Conc. Prov. Pag. 22i. — 4) lieg. et Const, pag. 412. 4.

-ocr page 28-

— 22 —

te gebruiken, één om vóór, de andere om na de H. Mis de handen af te drogen, worde zooveel mogelijk onderhouden.\'). Het is vooral goed ze los aan een draaibare rol te hangen,, zóódat ze op alle plaatsen kunnen gebruikt worden. ^ Deze handdoeken behooren verder uitsluitend daartoe gebruikt te worden en niet tot het afdrogen van ampullen, schenkblad enz. Daartoe houde de koster een andere. 3)

30. Als tevens onder deze fontein het Sa-crarium of het zoogenaamde heilige putje is, dan zij hij vooral bezorgd, dat dit rein gehouden en er niets in geworpen worde, hetzij uit onwetendheid hetzij uit lichtzinnigheid, dat met de daar gebrachte voorwerpen in strijd is.1) Daarom zorge hij het zorgvuldig te sluiten, en den sleutel bij zich te dragen of weg te hangen. Deze zelfde regels gelden insgelijks als het Sacrarium in de kerk is.

31. In dit putje moet hij geheiligde of gewijde zaken, die niet meer gebruikt kunnen worden, werpen, zooals bijv. de overgeschoten asch van Aschwoensdag, het te oud geworden wijwater, het water uit het vaasje waarin de priester na de H. Communie of met Kerst-

1

Conc. Prov. pag. 224. — 2) S. Car. Bor. Inst. Fabr. Ecol. pag. 65\'2. — 3) Reg. et Const. 1. c. — 4) S. Car. Bor. o. c. 644.

-ocr page 29-

— 23 —

mis zijne vingers wascht\') enz. Gewijd gewaad of gewijd linnengoed, dat versleten of beschadigd is, en in het geheel niet meer in de kerk benuttigd kan worden, mag niet tot gebruik er buiten dienen, maar moet verbrand worden. 2) De asch daarvan zooals ook van gewijde palmen en watten, die gebruikt zijn bij het H. Doopsel en H. Oliesel 3) en meer dergelijke zaken, die gewijd of in onmiddellijke aanraking zijn geweest met heilige voorwerpen, moet ook in het Sacrarium geworpen worden. Zoo ook het water waarin corporalen, pallen, kelkdoekjes of ander linnengoed, dat afzonderlijk door den priester of door gewijde personen gewasschen moet worden, gewasschen is. 4)

32. De koster moet verder groote zorg hebben voor het goud- en zilverwerk der kerk. Hij wete daarom, dat er in de kerk vaatwerk gebruikt wordt, dat geconsacreerd of gewijd, dat gezegend en dat niet gezegend is.

33. Het geconsacreerde vaatwerk bestaat uit den kelk en de pateen. Zij verliezen hunne wijding, en moeten dus op nieuw geconsacreerd worden, als ze op merkelijke wijze gebroken

1) Rit. Rom. Ord. min. S. Comm. — S. R. C. 11 Mart. 1858. — 2) S. Alph. Theol. Mor. L. 6. n. 371. Het is echter wel geoorloofd yan versleten gewijd gewaad ander kerkgewaad te maken bijv. van een stool een manipel enz. — 3) Rit. Rom. de Bapt. et de Extr. Unot. — 4) Vide S. Alph. Theol. Mor. VI. n. 387. not. II.

-ocr page 30-

— 24 —

worden of wel zoodanig zijn, dat men er onmogelijk het H. Sacrificie mede kan opdragen;\') insgelijks als zij op nieuw verguld worden. 1) Het is een dwaling, dat een kelk, als hij ongeschikt is geworden voor zijne bestemming en aan een leek ter herstelling of vergulding moet worden toevertrouwd, eerst ontwijd moet worden, bijv. door breking of iets dergelijks. Dit moet veroordeeld worden. :\')

Als de koster de macht niet ontvangen heeft deze geconsacreerde vaten aan te raken, mag hij ze ook niet met bloote hand aanvatten.2) Hij moet dan een handschoen of doek gebruiken.

Het past verder, dat kelk en pateen, nadat zij gebruikt zijn, met een zachte zeemleeren lap worden opgewreven. Nochtans zorge hij dit niet te ruw te doen, daar dan het verguldsel spoedig beschadigd wordt. Insgelijks is het zeer nadeelig voor het verguldsel, het kleine lepeltje in den kelk te werpen en daarin voortdurend te bewaren.

34-. De gezegende vaten zijn de Pixis of Ciborie, het Custodia of ziekenbusje, de Lunula of

1

Calix 7. 8. 21. — 2) S. R. C. 9 Maji -1857. — 3) S. R. C. 20 Aprilis -1820. 4) Theol Mor. L. quot;VI. 382. Q. II. Het

2

bevatten of nog niet gepurifioeerd zijn.

-ocr page 31-

— 25 —

het maantje van de Monstrans, \') en de zilveren vaas of doos waarin de groote H. Hostie bewaard wordt, benoodigd voor de uitstelling, tenzij deze doos nooit onmiddellijk het H. Sacrament zou raken. ■)

Deze gezegende vaten mogen door den koster nooit aangeraakt worden als zij het H. Sacrament bevatten, en, als hij de macht tot aan-. raken niet ontvangen heeft, insgelijks niet, tenzij middellijk met een handschoen of doek, als zij reeds, al is \'t slechts een enkele maal, in aanraking geweest zijn met het H. Sacrament.1) Als dit echter nog niet gebeurd is, al zijn zij dan ook gezegend, mogen zij onmiddellijk worden aangeraakt. De monstrans zonder lunula mag hij immer met de bloote band aannemen.

35. Dezelfde regel, omtrent dit gezegende vaatwerk gegeven, geldt voor het corporale,

I kelkdoekje en palla. 2)

36. Als echter een koster het verlof ontvangen heeft, mag hij al deze geconsacreerde en gezegende vaten, alsook dit gezegend linnengoed , met bloote band aanraken, behalve,

1

S. Alph. 1. o. 482. Q. III. — 4) Can. Sacratas Dist.

2

23,

-ocr page 32-

— 26 —

zooals wij reeds aanmerkten, als zij het H. Lichaam en Bloed des Heeren bevatten, dan nooit, tenzij in geval van noodzakelijkheid of van onteering. \') Intusschen gedenke steeds de koster, die het verlof ontvangen heeft, dat het geheiligde vaten en gewijd linnengoed is r en dus dat hij deze zaken steeds als zoodanig, met eerbied moet behandelen.

37. Wat de ampullen of de vaasjes aangaat, die de H. Oliën, zoo voor de zieken, als voorde doopelingen, en het H. Chrisma bevatten, deze mogen door den leekenkoster, wie ook t niet worden aangeraakt. -) Alleen in geval van noodzakelijkheid, of om hoogst gewichtige redenen zou het hem, maar dan nog steeds in het geheim en met grooten eerbied, geoorloofd zijn de H. Oliën over te brengen. 1) Hij verrichte het dus nimmer, tenzij zijn Pastoor of Rector het hem bevele.

38. Onder het ongewijde vaatwerk komen allereerst de ampullen voor de H. Mis. Deze behooren van glas of doorschijnend kristal 2) en, van een deksel voorzien, 3) door een dui-

1

V. 2. Zie ook de Herdt in Rit. Rom. C. 2 § 4. et C. 5 § 4. —

2

Missale. Rub. Gen. XX. Pont. Rom, Subd. uni Confer.

3

Gouden of zilveren (doch niet van tin of lood) ampullen worden slechts geduld. S. R. C. 28 Apr. 1866. — 5) Pont. Rora. de Ordin. Subd. — Reff. et Const. Pag. 412. 8. — Vide etiam Bened. XIV. de Missae Sacr. L. I. C. IV. n. 8.

-ocr page 33-

— 27 —

delijk teeken, een lint of letter, van elkander onderscheiden te zijn, opdat iedere vergissing met het water en den wijn worde voorkomen. De koster moet bij deze ampullen de zindelijkheid en reinheid bijzonder in acht nemen. De H. Carohis Borromeus, bisschop van Milaan, schreef daarom in alle plaatsen van zijn bisdom voor, ze dagelijks uit te wasschen en daarenboven éénmaal in de maand met fijn gestooten eierschaal te reinigen. Ja die groote ijveraar voor den luister van Gods huis ging zoover, dat hij de kosters er opmerkzaam op maakte, de deksels der ampullen toch goed af te droogen, als zij nat geworden waren, alsook de schenkblaadjes dezer ampullen. Zoo deze van tin zijn, zoo schrijft hij, behooren zij wekelijks geschuurd, daarna in water afgewas-schen, in de zon gedroogd, en met een reinen linnen doek afgewreven te worden. \')

39. Zoo den koster ook de zorg voor den wijn is opgedragen, zorge hij dat deze immer goed, niet troebel en geheel zuiver zij. Mochten deeltjes van de kurk of van iets anders met het inschenken in de ampullen komen, hij neme ze er met een lepeltje uit. De flesschen moeten goed gekurkt blijven, opdat de wijn niet verschale of zuur worde. Het spreekt van zelf, dat men

1) Acta Ecol. Med. 703.1.— Gav. App. ad Rub. Miss. P. V.

-ocr page 34-

— 28 —

hierbij als het ware met eene schier overdreven nauwkeurigheid moet te werk gaan. \')

Helder, klaar en frisch zij ook het water, en daarom wordt het dagelijks vernieuwd en in eene zuivere karaf of flesch bewaard.

40. De hostiën moeten uit zuiver tarwe meel gebakken, versch, niet gebroken noch geschonden zijn en den voorgeschreven vorm hebben.1) Wat de verschheid betreft, de koster onder-houde, waar hij er voor zorgen moet, daarin vooral het voorschrift der Rubrieken :!) en daar •deze zoo uitdrukkelijk willen dat het H. Sacrament dikwijls, 2) d. i. om de acht dagen 3) vernieuwd worde, zorge hij ook, als hij \'t gemakkelijk kan bereiken, telkens om de acht dagen versche Hostiën te hebben. Nooit voor-zeker behooren zij ouder te zijn dan 20 dagen, niet alleen in den winter, maar ook.in den zomer, waarin het brood veel eerder bederft. Een te nauwgezette vervulling van de regels

1

l1) Vide Cono. Prov. ■199. et Reg. et Const. 412. 8. —

2

Rit. Rom. de S. Euch. Saoi\'. — 5) Caer. Episo. L. I. C. VU. 2. «Saltern semel in hebdomade mutetur en re-novetur.quot; S. R. C. 3 Sept. 1672. «In renovatione, quae -quolibet octavo die fieri debet de Augustissimo Eucha-ristiae Sacramento, etc.quot; Conc. Prov. pag. 143 dicit:

3

Earumdem renovatie alternis saltern fiat hebdomadibus, nullibi ultra mensem differatur. Vide etiam S. Alph. Liber de Caer. Missae. (Edit. Pustet 1882). Cap. XI. pag. 112. •6. et net. 10. et Gard. annot. in n. 4623.

-ocr page 35-

— 29 —

der H. Kerk ten opzichte van dit punt, zal voorzeker, bij de gedachte dat men voor het Allerheiligste Sacrament des Altaars nooit ge-

o o

neeg kan doen, niet behoeven aangeraden te worden. Eindelijk behoort ook de koster, als hij kleine hostiën in de ciborie doet, ze eerst met een zeef of op eene andere wyze te zuiveren.

41. Het overige vaatwerk, zooals wierookvat, scheepje, wijwatersemmer enz. behooren ,, vooral als zij van koper zijn, dikwijls geschuurd en gezuiverd te worden. Heeft men toch reeds een groote zorg om datgene, wat in huis gebruikt wordt, rein te houden, hoeveel te meer moet deze niet aangewend worden ten opzichte van hetgeen in het Huis van God tot zulk een verheven doel gebruikt wordt?

42. In elke sacristie behooren ook twee bijzondere waschvaten te zijn, om het gewijde linnen, dat alleen door priester, diaken of subdiaken \') gewasschen mag worden, te reinigen. Deze waschvaten behooren uitsluitend

1) S. R. C. 12 Sept. 1857 ad 30. — S. Alph. Theol. Mor. L. VI. n. 387. n. 11. VolgenB een bijzondero vergunning van Paus C\'alixtus II en Sixtns II (Luc. Fer. » /as. Sacr.quot; 11—14. — Elench. facult. Pag. 137. n. 12) is het aan sommige kloosterlingen, die niet gewijd zijn, vergund de tweeOc wassehing dier voorwerpen te doen, nimmer echter de eerst\'-., /oo dus de koster als kloosterling de macht heeft, wete hij, dat liij slechts dan mag wasschen , als de bevoegde persoon de eerste verricht heeft. (Zie ook Revue des Sc. Eccl. T. XYI. pag. 259).

-ocr page 36-

— 30 —

tot dit doel en niet tot iets anders gebruikt te worden. Aldus toch schreef reeds de H. Paus Clemens, die in het jaar 103 stierf, aan de gansche Kerk voor. \')

43. Wat het linnengoed der kerk aangaat, de koster wete, dat de Kerk voor corporalen, palla\'s, kelkdoekjes, altaardwalen, amicten, alben en communiedwalen als stof linnen of pellen (canabe) voorschrijft, 1) en dat het zeer prijzenswaardig is, indien het overige lijnwaad, zooals vingerdoekjes, superplies en rochetten, insgelijks van die stof vervaardigd wordt; 2) nochtans dit is geen strenge verplichting gelijk bij het eerstgenoemde.

44. Van dit linnengoed moeten corporalen, palla\'s, altaardualen (ook de onderste}, amicten en alben gezegend worden. 3) Volgens algemeen gebruik is dit ook het geval met het koord of den cingel. 4) Kelkdoekjes 5) echter, noch het overige, behoeven gezegend te worden. Zoo hij dus nieuw te zegenen lijnwaad ontvangt, dat nog niet gezegend is, zorge hij het niet te gebruiken voordat dit geschied is.

1

Dist. i. — \'2) S. R. C. Deer. Gen. 15 Maji 1819. — 17

2

Dec. 1875. Zie ook Conc, Prov. pag. 197. — 3) Gardel. annot in deer. cit. n\'gt;4413. — 4) Miss. Rub. Gen. XX.—

3

Hit. Cel. I. 1. 2. de Defect. X. nquot; 1. — 5) Bened. XIV.

4

Instit. 21. nquot; XII. Luc. Fer. »Beneilidinquot; art. 5. n0 49.

5

S. R. C. 7 Sept. 1810. — S. Alph. Theol. Mor. L. I\\\'. n. 389. VI.

-ocr page 37-

— 31 —

Deze zegen gaat echter door het gewasschen worden niet verloren. Dit gebeurt alleen dan als dit linnengoed door eenig toeval zóó veranderd is, dat het zijn eigen vorm niet meer heeft, \') hijv. als van een altaard waal een corporaal of amict gemaakt wordt.

45. Wat de zindelijkheid van dit linnengoed aangaat, brengen wij in herinnering wat wij reeds in n0 16 gezegd hebben.

46. Zoo iets gescheurd is, zorge de koster het aanstonds te doen verstellen en nimmer iets dergelijks aan het altaar te gebruiken. De godgeleerden, en vooral de H. Alphonsus zyn daarop, gelijk op het onzindelijke, streng.1)

47. Als een gezegend stuk lijnwaad moet versteld worden, houde hij dezen regel in bet oog: het grootere gedeelte trekt het kleinere tot zich2), dat is: wordt er een kleiner gedeelte toegevoegd aan het grooter gezegende, dan behoeft het lijnwaad niet opnieuw gezegend te worden; doch dit is wel het geval als het bijgevoegde grooter is dan het gezegende gedeelte, dat nog bruikbaar was. Als gezegend linnengoed geheel versleten is, moet het verbrand en de asch daarvan in het sacrarium geworpen worden. \')

1

Missae (Edit. Pustet 1882) pag. 140. 5. — 3) Luc. Fer.

2

»Par amentaquot; n0 21. 22. — S. Alph. Theol. Mor. T. VI. n0 371. 5. — 4) S. Alph. 1. c. et omnes.

-ocr page 38-

_ 32 —

48. Wil hij verder dit linnengoed lang zuiver houden, dan behoort hij de alben, superplies en rochetten aanstonds na gebruik op te plooien, te binden en weg te leggen. De cin-gels moeten niet gebruikt worden tot zij versleten zijn, maar gewasschen en zuiver gehouden. Corporalen en pallas (en bij deze laatste wordt dit, helaas, zoo dikwijls vergeten), moeten met schier overdreven zorg rein gehouden, en daarom dikwijls gewasschen worden. \') De minste vlek zij genoeg om ze niet meer te gebruiken, tot dat zij gewasschen zijn.

49. Y an het priestergewaad moet kazuifel, stool en manipel, alsook dalmatiek en tuniek, zooals uit de gebeden blijkt, gezegend worden;1) volgens het gebruik te Rome, insgelijks de koorkap 2); kelkvelum, beurs en schoudervelum echter niet. Dezelfde regels, welke wij omtrent het verloren gaan der zegening van het linnengoed gegeven hebben in nos 44—48, gelden ook hier omtrent het gezegende priestergewaad.

50. Daar het herstellen van priestergewaad dikwijls aan kosters wordt overgelaten, mee-nen wij hier nog de volgende regels te moeten bijvoegen;

1

7. 5. — 2) Missale. Kit. Cel. T. 1.2. 3. de Defect. T. X. 4. — Pont. Rom. et Hit. Rom. Bened. Sacerd. ii dum. —

2

Revue des So. Eccl. T. XVlll. pag. 371. —Luc. Fer. »Benedictioquot; 5. n. 49.

-ocr page 39-

— 33 —

1. Het gewaad moet zijn van zijde, half zijde,1) goud- of zilveiiaken. -) Gewaad te gebruiken, dat van wol, katoen of linnen vervaardigd 2) of dat met een soort van fijn glas is overtrokken 3), is niet geoorloofd.

NB. Deze bepaling slaat op het geheele gewaad 4) en derhalve zijn van wol geborduurde stoolen, alsmede dito kruis en balken in kazuifels of dalmatieken niet goed te keuren.

2. Schoudervelum en kelkvelum behooren van zijde te wezen. (!) Nochtans kunnen zy ook van dezelfde stof als het gewaad vervaardigd worden, als zij alsdan slechts met zijde worden gevoerd. \')

3. Het moet die kleur hebben, welke het officie of de Mis van den dag vordert, nl. wit, rood, groen, violet of zwart. s) Gewaden van blauwe, 5) geele \'quot;) of gouden quot;) kleur, al zou ook de stof van zijde zijn,12) of van eene stof welke vermengd is met bloemen van verschillende kleur, zoodat de hoofdkleur niet meer

1

-n S. R. C. 23 Maii 1835 —• 2) S. R. C. 5 Dec. 1808

2

18 Dec. 1877. - 28 Julii -1881. — 4) S. R. C. 11 Sept. 1847. — 5) Auctores. Zie ook S. R. C. 19 Deo. 1829. —

3

(gt;) Missale Rit. Cel. T. 1.1. — Caer. Episc. L. I. C. X. 5. — 7| Auotores. — 8) Missale. Rub. Gen. XVIIl. —

4

R. C. 12 Nov 1831. — S. Alph. TKeol. Mor. L. VL

5

KOST. 3

-ocr page 40-

— 34 —

te erkennen is, \') \'zijn streng verboden. Goudlaken is echter, zooals wij reeds zeiden, in plaats van witte, roode en groene kleur geoorloofd. \'1)

De gewoonte echter dat de liturgische kleur van zijde tevens samengeweven wordt met goud kan geduld worden; doch in dit geval mag dit gewaad slechts gebruikt worden voor die kleur, waarmede de gouden samengeweven is. 2)

NB. Deze bepaling, wat de kleur betreft, slaat ook op het geheele gewaad. Derhalve moeten ook de kruisen en balken in het gewaad de liturgische en voorgeschreven kleur hebben.

O O

Het is echter toegelaten daarop eenig teeken of borduurwerk in goud en kleuren aan te brengen, mits de grondstof de voorgeschreven kleur blijft. 3) Men vindt dikwijls kazuifels met kruisen van een andere kleur, bijv. witte kazuifels met roode kruisen en omgekeerd, en men meent dat men deze kan gebruiken, zoowel wanneer wit, als wanneer rood de verplichtende kleur is. Is dit geoorloofd? De H. Congr. der kerkgebruiken heeft bepaald, dat dit dan alleen mag geschieden als men

1

S. R. C. 23 Sept. 1837. — 2) S. R. C. 5 Deo. -1808

2

waar goudlaken slaat, en niet op hetgeen daarop gelijkt. — 3) S. R. C. \'28 Apr. 1866. Zie de Herdt S. Lit.

3

Prax. T. I. n. 147. — 4) Auctores.

-ocr page 41-

— 35 —

1° wegens armoede geen onderscheiden gewaden kan hebben, en 2» als de Bisschop daartoe uitdrukkelijk verlof gegeven heeft. \')

Zoo dus het herstellen van het gewaad aan den koster is overgelaten, zorge hij op deze gegeven regels te letten. Wat verder het bestaande gewaad betreft, hij gebruike dit, zou er misschien daarin ook iets verkeerds zijn, zooals zijn Pastoor dit goedvindt. Er kunnen redenen bestaan, die zulks toelaten.

51. De kleur, welke door het officie of de Mis vereischt wordt, vindt hij aangegeven in het »Directoriumquot; der feesten, dat op elke sacristie aanwezig moet zijn. De kapitale letters, op den rand van dat boekje geplaatst, wijzen het aan. Het zijn de voorletters der kleuren : W wit, R rood, V violet of paars, G groen, Z zwart. Zoo dit directorium in het latiju geschreven is, beteekenen A wit, R rood, N zwart, V violet, Vlli. groen. Voor deze twee laatste vindt men ook soms V groen, U violet. De koster raadplege de verklaringen, welke gewoonlijk voor in dat boekje te vinden, zijn.

52. Zooals de kleur van het priestergewaad is, zoo moet ook de kleur van het altaargewaad ) wezen; uitgezonderd als het H. Sacra-

-1) S. li. C. 7 Apr. -1832 ad I. — 23 Maji 1846. — t2) Zie Nos 16 en 2\'2.

-ocr page 42-

— 36 —

inent onder de H. Mis zou uitgesteld worden of dit ter aanbidding uitgesteld is. Dan moeten immer antependium, conopaeum en lessenaarsbekleedsels quot;wit zijn. \')

53. Een bijzondere zorg behoort de koster aan te wenden in liet bewaren der gewaden-Hij zorge ze daarom immer behoorlijk weg te bergen in de kasten. Zoo ze in hangkasten moeten geborgen worden , moet hij het eene gewaad niet op het andere hangen: dit is zeer nadeelig; insgelijks veel gewaad op elkander te leggen in trekladen.

oc?

54. Om het verder voor verstikking te behoeden , zorge hij, vooral hetgeen weinig gebruikt wordt, dikwijls gedurende het jaar aan de lucht bloot te stellen.1) Het is goed daaromtrent een vasten regel aan te nemen, bijv. ééns in de twee maanden, of, waar de sacristie vochtig is, alle maanden. Zeker past het, maandelijks alle kasten na te zien, of er niets door de muizen beschadigd of de mot verteerd is. 2)

55. De koster lette verder bij het lijnwaad en gewaad nog op de volgende regels:

1. In hét midden van het amict moet een zichtbaar kruisje zijn; 4) insgelijks is dit ge-

1

392. 11. — 3) Ibidem. 391. 9. — 4) Missale. Rit. CeL

2

T. I. n. 3. — Caer. Episc. L. I. C. IX. 1.

-ocr page 43-

— 37 —

bruikelijk bij het kelkdoekje. \') Bij het corpo-raal is zulk een kruisje toegestaan aan den uitersten rand van voren, doch niet in het midden. 1)

2. Op de stool en den manipel hehooren drie kruisjes te zijn vastgehecht, een in het raidden en twee aan de uiteinden. 2) Het kruisje in het midden is streng verplichtend, daar de priester dit bij het aandoen moet kussen. \') De koster houde dit ook in het oog, als hij op de stool een kraagje hecht; hij zorge dan, dat dit kruisje zichtbaar blijft.

1

mensuris etc. — 2) S. Alph. de Caer. Missae (Edit.

2

Pustet 1882) pag. 8. n. 6. — 3) Gav. 1. c. et oranea. —

-ocr page 44-

— 38 —

IId« HOOFDSTUK.

Bijzondere regels voor den koster.

§ 1. Bij de gewone plechtigheden der H. Kerk, I. STILLE H. MIS.

56. Voor de stille H. Mis moet de koster op de kleedtafel der Sacristie liet gewaad des, Priesters gereed leggen, n. 1. kazuifel; daarop stool, niet de uiterste einden aan de voorzijde van de tafel, doch met het middelgedeelte er dwars overheen; vervolgens den manipel , den cingel en de albe met de eene zijde van het onderste .gedeelte half opengeslagen; daarop eindelijk het amict. In de nabijheid daarvan plaatst hij den kelk met toebehooren, een doos met groote hostiën en kelkdoekje. Den kelk bereiden behoort, zoo mogelijk, door den priester zeiven te geschieden. \')

57. Dan schenkt hij de ampullen in en brengt ze, tegelijk met het handdoekje, naar de credens of de plaats daartoe aan de epistelzijde des altaars bestemd, J) nooit echter op het altaar zelf. Bij de ampullen plaatst

1) Missale. Rit. Cel. 1.1. — S. Alph. de Caer. Missae. (Edit. Pustet 1882) pag. 4. n. 4. not. 6. — 2) Missale. Rub. Gen. XX.

-ocr page 45-

- 39 —

hg ook de kleine schel, \') en datgene wat verder onder de H. Mis zou kunnen noodig zijn, als: sleutel van het tabernakel, boeken voor aankondigingen te doen of het Evangeliete lezen, enz. ) Nimmer toch mogen zulke zaken op het altaar gelegd worden, dewijl aldaar slechts datgene mag zijn, wat onmiddellijk tot het Misofier, of tot versiering van \'t altaar dient. 1)

58. Op het altaar ontsteekt hij, zoo dit niet door den misdienaar geschiedt, twee waskaarsen, \') ontdekt het altaar, en plaatst er de canonborden en den lessenaar met misboek op. Dit laatste moet gesloten en met de snede naar het midden des altaars gekeerd zijn.

Merken wij hier op, dat de kandelaars, met kaarsen van zuiver was, op het altaar moeten aanwezig zijn, 2) en dat het niet geoorloofd is ze naast het altaar, bijv. op armkandelaars te ontsteken. 3) Deze aanmerking geldt ook

1

kandelaar in den muur of in een kolom aan de epistel-

2

R. C 19 Julii 1659. Slechts om de plechtigheid van

3

een feest en niet om onderscheiding van een persoon, uitgezonderd den bisschop, is het geoorloofd meer kaarsen te ontsteken. S. R. C. 12 Sept. quot;1857. — 6 Febr. 1858. — 5) Missale. Rub. Gen. XX et Rit. Cel. IV. 4. Het Caer. Episc. (L. 1. c. XII, 11,) zegt zelfs: »in planitie altaris.quot; — ü) S. R. C. 16 Sept 1865.

-ocr page 46-

— 40 —

voor het voorgeschreven getal kaarsen in de overige plechtigheden.

59. Na de H. Mis; (of als er eene reeks van Missen aan datzelfde altaar gelezen wordt, na de laatste) neme hij lezenaar en misboek van het altaar, alsook de canonborden, zoo -zij niet op het altaar gelegd worden, spreidt er het dekkleed overheen, en dooft daarna de kaarsen uit. Vervolgens brengt hij hetgeen in de H. Mis gebruikt is naar de sacristie, waar hij de ampullen reinigt en wegzet, en het gewaad enz. op orde in de kasten legt.

II. GEZONGEN H. MIS.

60. In de sacristie moet hetzelfde bereid worden, dat anders in de stille H. Mis gebruikt wordt; daarenboven ook een genoegzaam getal superplies voor de koorknapen of assistenten.

61. Op het altaar worden in plaats van twee, vier 1) kaarsen ontstoken; om de plechtigheid van een feest mag dit getal ook vermeerderd worden. Het misboek kan open gelegd worden.

Mocht de priester bij het »Gloria enz.quot; gaan zitten, dan plaatst de koster ook de zitbank of de tabouret aan den epistelkant van het priesterkoor tegenover de zijtrappen des altaars.

62. Gaat de zegening van het wijwater.

1

S. R. C. 12 Aug. 1854 ad 7.

-ocr page 47-

— 41 —

■zooals des Zondags, deze H. Mis vooraf, dan plaatse de koster den emmer met water en kwast in de sacristie, daarbij een vaasje met zout en een boek, waarin die zegening en de verdere gebeden zich bevinden. Gebruikt de priester daarbij de koorkap, dan mo\'et deze van de kleur van den dag zijn. In bet priesterkoor legge bij het kazuifel met manipel voor de H. Mis op de zitbank, of als deze niet aanwezig is, op de credens. De toebereide kelk worde van te voren naar het altaar gebracht.

63, Is er onder deze H. Mis uitstelling met het Allerheiligste, dan handele hij gelijk in nquot; 69 gezegd wordt. Dan en anders nimmer,\') bereide hij ook wierookvat, wierook en vuur» daar dit, maar alleen bij de uitstelling en den zegen met het Allerheiligste, en niet onder de H. Mis zelve, gebruikt wordt.

III. GEZONGEN H. MIS VOOR OVERLEDENEN.

64. In zulk eene H. Mis is het passend dat

»

1) S. R. C. IS Martii -1874. In Missa quae cum cantu, sed sine ministris celebratur, mcensationea omnea omit-tendae sunt, si vero dum haeo Missa cantatur SSmum Sacramentum super Altare est expositum, incensationes in Missa pariter omittendae sunt et SSmum Sacramentum incensatur tantum postquam in trono fuit colloca-tum et antequam deponatur.

-ocr page 48-

_ 42 —

de kaarsen, die gebruikt worden, van gele wa» zijn. \') Vier worden er ten minste vereischt.

65. Gewaad van priester en altaar zijn zwart en mogen nimmer met afbeeldingen des-doods of met witte kruisen behangen worden;\'■\') zoo bet Allerheiligste in bet Tabernakel rust,, mag daarover geen zwart bekleedsel bangen maar een paars.3) Reliquieën, beelden van heiligen, bloemen enz. wat tot versiering dient r worden van het altaar weggenomen. 4)

Wat uitvaart en absolutie der dooden betreft rond de lijkbaar, daarover zal later gehandeld worden.

IV. PLECHTIGE H. MIS.

66. In de sacristie bereide de koster naast het gewaad van den priester:

1. De gewaden van diaken en subdiaken met twee alben, cingels, amicten enz.

2. Een genoegzaam aantal superplies voor de assistenten.

3. Wierookvat en stheepje.

4. Twee kandelaars met ontstoken kaarsen van witte was.

5. Twee, vier of zes wastoortsen, naarmate er gebruikt worden bij de opheffing. 5)

1) Caer. Episc. L. II. C. XI. I. 7. — 2) Caer, Episc. 1 .c. S. R. C. 27 Junii 1868. — 3) S. R. C. 21 .lulii 1855., — 4J Caer. Episc. 1. c. — 5) Missale Rit Cel. VIII. 8.

-ocr page 49-

— 43 —

67. In het priesterkoor plaatse hij aan de epistelzijde:

1. De credenstafel. \') Dit is een langwerpig vierkante tafel, welke zoo groot is, dat zij al hetgeen tot de H. Mis vereischt wordt, kan bevatten. Zij moet bedekt zijn door een eenvoudig wit linnen kleed, zoodat ook de vier zijden of als zij tegen den muur geplaatst is, ten minste de drie zichtbare zijden geheel en al bedekt zijn. -) Daarop moet hij plaatsen: in het midden den kelk, geheel en al bereid, met de opening der bursa naar den muur gekeerd. Recbts van den kelk: het boek om Epistel en Evangelie te zingen, en daaronder het schou-dervelum van dezelfde kleur als het priestergewaad. Aan de andere zijde: ampullen met toebehooren; en verder al hetgeen in de H. Mis noodzakelijk of nuttig is.1) De twee achterste hoeken (of als dit voor de koorknapen gemakkelijker is, de twee voorste) moet hij vrijlaten voor de kandelaars der acolieten. De teekening op bl. 4é( maakt het duidelijk.

NB. Kruisbeeld, heiligenbeelden, schilderijen of andere zaken van godsvrucht, alsmede bloe-

1

Caer. Episc. 1. c. — 3) Missale et Caer Episc. 1. c. Confer. Revue des Sc. Eccl. T. XII. pag. 349. 4 T. XXIV. pag. 413. XII.

-ocr page 50-

— 44 —

men en andere versierselen, mogen nimmer op deze credenstafel geplaatst worden. \')

Altaar.

1. Kelk.

2. Boek.

3. Schoudervelum.

4. Ampullen.

5. Schel.

6. Plaats der kandelaars.

I

es:

7. Plaats van den staanden lezenaar.

2. De lezenaar tot het zingen van Epistel en Evangelie, als hij gebruikt wordt, naast de credenstafel. \')

3. Zoo de priester met zijne assistenten onder de H. Mis gaan zitten, insgelijks aan de epis-

1) Caer. Episo. L. I. C. XTI. 20. Confer. Revue des Sc. Eccl. T. XIV. pag. 75. — 2) Auctorea omnes.

-ocr page 51-

— 45 —

telzijde, op den vlakken grond, en als het kan ter zijde van \'t altaar, d. i. tegenover de zijtrappen des altaars, de zitbank. \') Zij is met of zonder lage leuning,1) en wordt bedekt met een kleed van passende kleur quot;). Voor den priester kan er een kussen aanwezig zijn; maar noch. dit kussen, noch het kleed, dat over deze bank wordt uitgespreid, mag van zijde zijn. 2)

N.B. Alle deze voorschriften ten opzichte der zitbank, zijn verplichtend3).

68. Op het altaar zijn aanwezig, benevens gewone versiering en bekleeding :

1. De canonborden.

2. Lezenaar met Misboek, doch geopend.4)

3. Zes ontstoken waskaarsen. \')

69. Is er uitstelling van het H. Sacrament onder deze H. Mis, dan gedenke de koster:

1. Dat voorhangsel van \'t altaar, conopseum en lezenaars-bekleedsels immer wit moeten zijn.5)

2. Dat de Eeliquieën , zoo deze tusschen de kandelaars zijn uitgesteld, moeten verwijderd worden. 6)

1

altave.quot; — S. Pgt;. C. 7 Deo. -1844. - 2) S.R. C. \'27Mart. 1824.

2

18-22 atl 6. Gard. 1. c Q. 0. — 5) Zie daarover v. d. Burgt

3

de Eccl\'K P. 1. pan;. liMi. -137. — 0) Missale Rit. Cel.

4

II. 5. - 7) Ibidem T. IV. 4. — Caer. Episv. L. I. C. XII.

5

Herdt Prax. Pont. T. I. n. 92. a. — 8) S. R. C. 9. Juli 1678.

6

ad VII. 19. Deo. 1829. — 9) S.R. C. 2 Sept. 1741 ad 4,

-ocr page 52-

— 46 —

3. Dat er meer kaarsen kunnen ontstoken worden, en dat het dan vooral passend, ja •overal gewoonte is, witte was te gebruiken. \')

4. Dat, als de kleur van het Officie een andere dan de witte is, er ook onder het schoudervelum voor de H. Mis een ander, van witte kleur moet gelegd worden voor den zegen met het Allerheiligste.

5. Dat het kruis van het altaar genomen kan worden, of zoo het door het gebruik gewettigd is, ook daar mag blijven. In het eerste geval brenge de koster het naar de sacristie en niet op de credenstafel. -)

6. Dat het altaar meer dan anders met eenijje bloemen dient versierd te zijn. Dit geldt ook .al zou de tijd van het jaar bloemen verbieden, doch dan slechts voor deze H. Mis. 1)

V. PLECHTIGE MIS DER OVEHLEDENEN.

70. Alles is volgens hetgeen in nos 66, 67, 68 is opgegeven, behoudens de volgende uitzonderingen :

1. Alle gewaad van hoogere assistenten en .altaar is zicart 2), behalve het conopaeum of

1

achter het altaar; echter nimmer daarop gelijk in ne 20

2

gezegd is. — \'2) Zie nquot; 67 n. b. — Auctores. — 4) S. R. C. 27 Junii 1868.

-ocr page 53-

— 47 —

behangsel van het tabernakel, dat van paarse Meur moet wezen. \') Die gewaad mag echter nooit met afbeeldingen of symbolen des doods, zooals doodshoofden, sikkel, spade, zandlooper enz. enz., noch met witte kruisen behangen zijn. \')

2. De kaarsen van het altaar, slechts zes in getal 1), die der acolieten en de wastoortsen behooren allen van geele was te zijn, 3) hetzij de Mis voor een ongeliuwden of gehuwden persoon wordt opgedragen. 2)

3. De credenstafel worde slechts van boven bedekt en niet ter zijde. 3) Alle voorwerpen, tot de H. Mis noodzakelijk, zijn er aanwezig, uitgezonderd een schoudervelum, daar dit nimmer in zulk eene H. Mis gebruikt wordt. 4)

4. De zitbank, zoo zij gebruikt wordt, kan van alle kleed ontdaan of met een zwart kleed behangen worden. 5)

5. De trappen des altaars behooren geheel zonder tapijt te wezen, behalve het suppeda-neum (het bovenste gedeelte der trappen); dit worde met een zwart of paars kleed bedekt. 6)

1

Het is echter der familie van den overledene toegelaten

2

eene grootere hoeveelheid was te bepalen. S, C. Epiac. 5 Maji

3

1617. — 4) Auctores. — 5) Revue des Sc. Eccl. T. XIV.

4

p. 74. — 6) Missale Rit. Cel. VII. 9. et XIII. 2 — 7) de

5

Herdt Prax. Pont. T. II. n0 223. 1. (dl. — 8) Caer. Episc.

6

L. II. C. XII. 1.

-ocr page 54-

— 48 -

6. Reliquieen, bloemen en alle andere versierselen mogen niet aanwezig zijn. Het past ook, dat de kandelaars van eenvoudiger stof zijn dan anders. \')

71. Zoo na de plechtige H. Mis de absolutie moet geschieden, plaatse de koster in het midden der kerk de zoogenaamde katafalk. Deze moet bedekt zijn met een zwart kleed, 3), waarop naar de gewoonte der plaats een geel of wit kruis bevestigd is. Niet ongeoorloofd schijnt het ook dit kleed met afbeeldingen des doods of witte kruisen te behangen \'), en er teekenen eener kerkelijke waardigheid op te plaatsen, zooals voor een bisschop, mijter, staf,, kruis en wapen, voor priester en diaken, een bonnet met paarse of zwarte stool, voor een subdiaken, een bonnet en paarse of zwarte manipel en voor een geestelijke, die de mindere orden ontvangen heeft, een superplie met bonnet5)

i; Auctores. — 2) Suppl. ad Rit. Pom, Prov. Ecol.. Hollandia! (Edit. v. Rossum 1879) pag. \'27 Confer. Caer. Episo. L. If. C. XI.\'10. Zoo dit echter onmogelijk is, kan zjj ook op het eind dc H. Mia aan den ingang van of binnen het priesterkoor gebracht worden. of zooals vele schrijvers verklaren, bij genoegzame plaatsruimte, vóór de II. Mis aldaar geplaatst worden. - 3i S. R. C. 21 Julii 1855. Waar echter de (jewoonln bestaat, en deze niet zonder grootc moeilijkheid kan afgemlmit wurileti \', om voor oiiijehuivde-personen een wit kleed te gebriiiken. mag deze gewoonte blijven bestaan, mits echter dit kleed aan alle zijden van. zwarte franjes of rand voorzien is. R. C. 31 Aug. ■1872. Confer. Nouv. Revue Theol. Tom. Xll. p. 151 etc. — 4) de Hardt Prax. Pont. T. 11. n0 200 b. — 5) S. R. C. 31 Mart. 1817. Confer. Nouv. Revue ïhéol. T. II. pag. 206.

-ocr page 55-

— 49 —

Aan weerszijden van deze katafalk behooren waskaarsen ontstoken te worden. \') Het getal is niet bepaald; het verschilt gewoonlijk naar de waardigheid, welke de overledene in de kerk bekleed heeft.

72. Ook moet hij naast de credens het pro-cessiekruis plaatsen, en de koorkap gereed leggen, hetzij op de zitbank hetzij op de credenstafel, Daar ook plaatse hij het boek, dat bij de absolutie door den priester gebruikt wordt, en zoo die niet uit de sacristie wordt medegebracht, de emmer met wijwater en kwast.

73. »Als de katafalk niet opgericht wordt,quot; zegt ons supplementum van het Ritueel, \') »ge-»schiede deze absolutie bij het lijkkleed, dat »na de H. Mis in \'t midden van het priester-»koor (voor de trappen des altaars) 3) wordt »uitgespreid.quot; De koster brenge dus, op het eind der H. Mis, als de communie afgeloopen is, dit kleed, dat geheel zwart en zonder eenig versiersel of wit kruis is, 1) in het priesterkoor en spreide het daar met behulp van een der acolieten uit. In dit geval behoeft hij ook het processiekruis s) noch ook het boek, waarover in n0 72 gesproken is, in het priesterkoor te

1

Rit. Rom. de Exeq. — 2) Pag. 28. — 3) Caer. Episc. L. I. C. XI. 10. L. II. C. XXXVII. 2. — 4) Ibidem. —

-ocr page 56-

— 50 _

plaatsen, wel echter de koorkap en het wij-watersvat met kwast. \')

VI. UITVAART EN BEGRAFENIS VOOR VOLWASSENEN. *)

74. Zoodra iemand overleden is, worde aanstonds, waar het gewoonte is, door den koster de klok geluid. -\') Dit zelfde behoort ook volgens het Romeinsch Ritueel te geschieden, als iemand in doodstrijd is 1), en later als de ge-loovigen te zamen moeten geroepen worden ter uitvaart en begrafenis. Op vele plaatsen luidt men ook, zoolang een lijk boven aarde staat, driemaal daags de klok, ten einde de geloovigen tot gebed voor den afgestorvene op te wekken. De koster volge bij dit luiden geheel en al de gewoonte der plaats.

75. Moet de koster ook zorgen voor hetgeen te huis voor een lijk noodig is, dan zorge hij, dat het aldaar op een eenigszins voegzame plaats worde uitgesteld, er een zwart baarkleed aanwezig zij, en er ook voortdurend eenig

1

22—30 et de Herdt: Prax. Lit. Rit. Rom Cap. 7 do Exeq. vooral ,§ 9 de Consuet. in Exeq. — 2) Rit. Rom. de Exeq. — 3) In expir.

-ocr page 57-

— 51 —

licht brande. Ook moet daar een vaasje met wijwater zijn, opdat het lichaam nu en dan, met gewijd water worde besproeid.\')

76. »Zoo de overledene een priester is of »een geestelijke van welken rang ook, moet ^ deze met zijne gewone dagelijksche kleeding »tot den toog ingesloten, en daarenboven met »het gewijde priesterlijk of geestelijk gewaad, »zooals zijn rang eischt, bekleed worden: en »wel een priester over den toog met amict, »albe, cingel, manipel, stool en paars kazuifel; »een diaken met amict, albe, cingel, manipel 3gt;en de stool over den linkerschouder, welke ronder den rechterarm wordt vastgemaakt, en »met eene paarse dalmatiek; een subdiaken »met amict, albe, cingel, manipel en tuniek. »De andere geestelijken der lagere orden moesten bekleed worden met een superplie over jtden toog; daarenboven alle bovengenoemden

o O

»met de kruin en hunne bonnetten.quot;-) De koster zorge dus bij zulke gevallen voor paars gewaad; nochtans is, bij gebrek aan dergelijk gewaad, zwart niet uitgesloten. 1)

N.B. Zoo de gewoonte bestaat om de lijken van priesters enz. slechts op dusdanige wijze

1

ruffaldus T. 34. I\'il.

-ocr page 58-

— 52 —

in de kerk uit te stellen, maar daarin niet te begraven, mag deze blijven bestaan. \')

77. Als de dag der begrafenis gekomen is, legge hij in de Sacristie gereed:

1. Superplie, zwarte stool, en zoo de priester haar gebruikt , de zwarte koorkap.

2. Superplies voor de acolieten en voor hen,, die het lijk afhalen.

3. Geele wastoortsen, zoo zij daarbij in gebruik zijn. ■)

4. Het processiekruis.

5. Wijwatersvat met kwast.

78. In de kerk zette bij, waar men het lijk gewoonlijk plaatst , eenige kandelaars met kaarsen van geele was, zooveel als de gewoonte medebrengt, of als bepaald is.

De plaats, waar men het lijk moet nederzetten gedurende de uitvaart enz. behoort, voor wien ook, zelfs voor een bisschop, in het midden der kerk \') te wezen. Bij onmogelijkheid of bij een geheel daaraan tegenstrijdige gewoonte, kan het ook in eene zijkapel geplaatst worden. 1)

1

§12. Wat verder omtrent het baarkleed en de versiering der katafalk in n0 65 gezegd is, geldt ook hier.

-ocr page 59-

— 53 —

79. Het priesterkoor en altaar zijn voor een ■gewone uitvaart geheel gelijk in nos 64 en 65, of voor eene plechtige, zooals in n0 70 gezegd is.

80. Als het lijk wordt afgehaald en naar ■de kerk gedragen wordt, zorge de koster, dat de klok geluid worde, waar dit gewoonte is. Zoodra het lijk in de kerk komt, ontsteke hij ■de kaarsen, welke rond de baar moeten branden en zorge hij, dat het geplaatst worde gelijk het behoort; het lijk n. 1. van een leek ■of van een geestelijke, die geen priester is, met de voeten naar het altaar, dat echter van «en priester met de voeten naar het volk en het hoofd naar het altaar gekeerd.

81. Zoo na de H. Mis de begrafenis geschiedt, zorge hij dat daartoe aanwezig zijn:

1. processiekruis;

2. wierookvat met scheepje;

3. wijwatersvat met kwast:

4. zwarte koorkap, zoo de priester ze gebruikt.

VII. UITVAART EN BEGRAFENIS VOOB KLEINE KINDEREN.

82. Volgens oude en prijzenswaardige gewoonte worden de lijkjes van kinderen, die gedoopt, maar nog niet tot de jaren van verstand gekomen zijn, op die kerkhoven, waar dit kan geschieden, op een afzonderlijke plaats,

-ocr page 60-

— 54 —

]

alsook met bijzondere ceremoniën begraven. De koster wete daaromtrent, hetgeen het Romeinsch Ritueel\') voorschrijft.

1. Zoo hij zorgen moet voor hetgeen te huis g voor zulk een lijkje noodig is, brenge hij aldaar een kroon van bloemen of welriekende kruiden, (bij gebrek daaraan is het voorzeker ook niet ongeoorloofd daartoe kunstbloemen te gebruiken), om deze op het hoofd van het gestorven kind te plaatsen. Daarenboven ook een

wit baarkleed.

2. De klok wordt bij het begraven niet geluid, of, zoo dit geschiedt, dan op feestelijke wijze, niet op droevigen toon.

3. Voor het begraven zorge hij, dat er in de sacristie aanwezig zijn:

1. wijwatersvat en kwast;

2. wierookvat en toebehooren;

3. superplie en witte stool voor den priester.

4. een kruis dat vooruitgedragen moet worden, doch zonder stok.

5. superplie\'s voor hen, die den priester daarbij ter zijde staan.

83. Ongedoopte kinderen worden zonder eenige plechtigheid op ongewijde aarde begraven.

■1) De Exeq. paryulorum, vide etiam Suppl. pag. 29.

-ocr page 61-

— 55 —

VIII. GEWOHE VESPERS.

84. Voor de gewone vespers moet de koster gereed leggen in de sacristie:

1. Superplie voor den priester.

2. Koorkap, \') en wel van die kleur, welke het Officie der vespers vraagt. Zoo de vespers van het kapittel af van den volgenden dag zijn, moet de kleur genomen worden van het feest, dat volgt.

Stool wordt niet gebruikt quot;), tenzij het Allerheiligste uitgesteld zou worden gedurende de Vespers.

3. Drie superplies voor de assistenten.

4. Twee kandelaars met ontstoken kaarsen.

5. Wierookvat met scheepje. 1)

85. In het priesterkoor plaatse hij de zitbank of tabouret, en wel immer op dezelfde plaats, waar de priester gedurende de H. Mis gezeten is, n. 1. aan den epistelkant tegenover de zijtrappen des altaars , 2) nooit in het midden.

86. Op het altaar ontsteke hij voor de gewone vespers slechts twee, voor minder, plechtige vespers vier, voor plechtige en voor vespers waarbij \'t H. Sacrament zou uitgesteld worden,

1

1853 ad \'25. — 22 Martü 1862 ad 6. — i) Caer. Episc.

2

L. I. C. III. 4. Zie de Herdt Prax. Pont. T. II. 38. (6).

-ocr page 62-

- 56 —

ten minste zes kaarsen. \') In dit laatste geval moet hij ook het altaar ontdekken, anders nimmer. \'J)

IX. PLECHTIGE VESPERS.

87- Alle toebereidselen zijn dezelfde als in de vorige § is opgegeven. Alleen behoort de koorkap van betere stof te zijn, en legge de koster nog twee andere van dezelfde kleur voor de twee assistenten gereed.1) In plaats daarvan kunnen echter ook dahnatieh en tuniek gebruikt worden. 2) Dan echter moet hij zoowel voor deze twee assistenten als voor den priester albe, cingel en amict bereiden, doch geen manipels. Wat de stool betreft zie hij n0 84. 2.

X. GEWOON LOF

met uitstelling en zegen van het H. Sacrament. 3)

88. In de Sacristie worden gereed gelegd:

1. Superplie voor den priester.

2. Witr\') gewaad n. 1. stool en koorkap. \')

3. Drie of vier superplies voor de assistenten.

1

R. C. 31 Aug 1793. - 5) Syni Dioeoquot; C. XXL — 6) S. R. C. 20 Sept. 1806 ad 1. — Wij veronderstellen dat

2

dit lof geheel gescheiden van elk ander Officie geschiedt.

3

Zoo het toch bijv. onmiddellijk na de Vespers gehouden wordt, zonder dat de priester het altaar verlaat, dan behoudt deze de kleur van het Officie. — 7) S. R. C. 23 Jan. 1700 ad 1. — 29 Nov. 1856 ad 4. — 7 Febr. 1874.

-ocr page 63-

— 57 —

4. Twee kandelaars met ontstoken kaarsen,\') «f twee wastoortsen.

5. Wierookvat en scheepje.

6. Zoo de priester nog door een anderen geassisteerd wordt, nog een superplie en witte stool.

7. Zoo er gepreekt wordt onder dit lof, een superplie met stool, welke echter de kleur van \'t feest moet hebben, waarop gepredikt wordt.2)

89- Op de credenstafel of op de plaats der ampullen moet de koster het luitte schoudervelum leggen, dat bij den zegen met het Allerheiligste 3) of bij het overbrengen van het H. Sacrament, zoo het lof soms op een ander altaar plaats heeft, 1) gebruikt wordt.

90. Op het altaar moeten ten minste zes kaarsen 2) branden. Het moet ontdekt worden en ook zonder canonborden zijn.3) Ook mogen daar geen reliquieën van Heiligen uitgesteld zijn \'); doch het past, dat het altaar meer dan gewoonlijk met bloemen versierd worde. Zelfs kunnen er alsdan bloemen en kandelaars met bougies op de altaartafel geplaatst worden, mits deze niet in het midden voor de deur van het tabernakel staan.s) Ook legge hg daar den sleutel van het tabernakel, en zoo

1

1) S. R.C. 12 Aug. 1854 ad 47. —2) S. R. C. 12 Nov.

2

1831. — 31 Aug. 1867 ad VII. — 3) 9 JuJii 1678 ad

3

— 4) 26 Martii 1859 ad 5. — 5) 15 Martii 1698. Syn\' Dioecquot; C. XXI.—6) 20 Dec. 1864 ad III. — 7) 19 Maji •1838. — 8) 22 Jan. 1701.

-ocr page 64-

— 58 —

de priester ze niet medebrengt, ook de beurs1) met het corporale. Het antipendium van het altaar moet ivit zijn. 2)

XI. PLECHTIG LOF

met uitstelling en zegen van het Allerheiligste.

91. In de sacristie worden gereed gelegd:

1. Drie alben, cingels en amicten voor priester, diaken en subdiaken.

2. Wit gewaad n. 1. koorkap, dalraatiek en tuniek, priester- en diakenstool.

3. Zoovele superplies en wastoortsen als er assistenten aan deel nemen, wierookvat, scheepje, superplie en stool voor den predikant , zooals in nquot; 88, 7. gezegd is.

92. Verder zij alles gelijk in n0 89 en 90. Alleen zij aangemerkt, dat er thans een grooter getal kaarsen behoort te branden en het altaar meer dan in een gewoon lof dient versierd te wezen.

XII. UITSTELLING EN VEREERING VAN RELIQUIEEN. *)

93. Zoo de reliquieën van Heiligen of van het H. Kruis enz. niet onmiddellijk na de H. Mis of na het Lof, door den priester of

1

Corporale nunquam defertur extra bursam dioit S. Alph. cum S. R. C. 13 Sept. 170i. Decet ut a aacerdote-

2

dei\'eratur. S. R. C. 24 Sept. 1842. — 2) S. R. C. 19 Dec. 1829. — 3) Zie Cone. Prov. T. V. C. 5. pag. 214—2-17 et Syn\' Dioecquot; C. XXII.

-ocr page 65-

— 59 —

diaken worden uitgesteld en ter vereering aangeboden, \') dan moet de koster in de sacristie een superplie gereed leggen en een witte ofquot; roode stool, naarmate de verschillende reli-quieën dit eischen.1) Voor die van • t H. Kruis en voor de werktuigen des Lijdens is deze kleur rood; 2) op goeden Vrijdag echter kan men hierin de gewoonte der plaats volgen. 3)

94. Op de plaats waar zi} uitgesteld worden , zette hij ten minste twee waskaarsen 4) die bij de uitstelling moeten ontstoken worden. Hij wete echter; lü dat deze nooit mag geschieden op een altaar waar het H. Sacrament is of wordt uitgesteld; 5) nimmer ook 2° in het midden van het altaar op de plaats waar anders het kruisbeeld staat; noch ook 3° op of vóór het tabernakel,\') als er nl. het H. Sacrament rust; en veel minder nog 4° onder den troonhemel waar anders het H. Sacrament ter aanbidding wordt uitgesteld. 6j

De plaats, welke daarvoor is aangewezen door de rubrieken, is tusschen de kandelaars-

1

Sept. 1871.— 4) S. R. C. 22 Sept. 1837 q. 14 ad 2.—

2

5) Syn\' Dioecquot;. — 6) S. R. C. 19 Maji 1838. — 7) Dec.

3

Gen. 3 Aprilis 1821. — 12 Mart. 1836 ad 1. — 9 Sept.

4

1845. — 8) Hieruit laat het zich verklaren, dat het ook

5

een geheel verkeerde gewoonte genoemd moet worden,

6

kruis van het altaar onder dien troonhemel te plaatsen.

-ocr page 66-

— 60 —

van het hoogaltaar,\') als daar n. 1. geen uit-.stelling van het H. Sacrament is. Echter mag de uitstelling van reliquieën steeds geschieden op een ander altaar, hetzij een der zijaltaren, hetzij een daartoe uitsluitend opgericht. 1)

95. Als de zegen met de reliquie gegeven wordt, behoort er ook een schoudervelum gebruikt te worden, en wel van die kleur, welke de verschillende reliquieën vragen. ^

XIII. ZEGENINGEN.

96. Voor de zegeningen die zeer dikwijls hetzij in de kerk, hetzij er buiten, moeten geschieden, legge de koster in de sacristie gereed:

1. Zoo de zegening op het altaar geschiedt, zooals op het feest van Maria\'squot; zuivering enz. albe, stool, amict, en, zoo men ze heeft, koorkap. 2)

2. Voor de overige zecreningen, welke bui-

O O O 7

ten de H. Mis geschieden, ten minste een superplie en stool. 3)

3. Het boek der zegeningen dat de priester gebruikt, wijwatersvat en kwast en een superplie voor den dienaar, welke hem bij de zegening assisteert. 4)

1

•1) Miasale Rit. Cel. T. IV. 5. — Caer. Episc. L. I. C.

2

3) Vide Decreta cit. de colore. — 4) Missale Rub. Gen.

3

XIX. 3 et 4. — 5) Rit. Rom. de Bened. Reg. gen. —

4

Rit. Rom. 1. c.

-ocr page 67-

— 61 —

4. De kleur van koorkap en stool is immer dezelfde als die van het Officie van den dag, tenzij het uitdrukkelijk anders is voorgeschreven. \')

Zoo bepaalt het Ritueel de kleur:

Wit bij de zegening van a. een kraamvrouw.\') h. van huizen op Paaschzaterdag. 1)

c. van den eersten steen eener nieuwe kerk. 2)

d. van een nieuwe kerk, openbare bidplaats en kerkhof. 3)

e. van een nieuwe school. 4)

ƒ. van het viervoudig Scapulier, of bij de zegening van ieder afzonderlijk. \'•)

g. van een rozenkrans der zeven smarten. 5)lt;

h. van den gordel der allerheiligste Maagd Maria en het koord van den H. Franciscus van Assisie. 6)

Rood bij de zegening van \'t Scapulier des lijdens en der HH. Harten van Jezus en Maria. quot;\') Paahs a. bij de zegening der kaarsen op 0. L.

Vrouw Lichtmis. quot;)

h. bij de zegening van water, als dit n.1. buitentijds of \'s Zondags door een ander priester dan die , welke de H. Mis doet, gewijd wordt.,-).

1

1) Rit. Hom. 1. c. — 2) Rit. Rom. de Bened. mul. p.

2

partum. — 3i Bened. dom. in Sab. S. — 4) Rit. bened.

3

etc. prim, lapidem. — 5) Rit. bened. nov. Eocl. — nov..

4

Caemet. — ü) Rit Rom. [Edit. v. Rcssum 1879]. pag. LV. —

5

pag. CLXXX1. — y) Ibid. pag. CLXXV11I. CT.XXXVI. —

6

10) Ibid. pag. CL. — 11) Missale 2 Febr. — 12) Rit.. Rom. Ordo ad fac. aquam benedictam.

-ocr page 68-

— 62 —

■c. bij de zegening en oprichting van een nieuwen kruisweg. \')

97. Hetgeen verder voor meer plechtige zegeningen moet bereid worden, zal bij de behandeling der bijzondere plechtigheden door het jaar gezegd worden.

XIV. COMMUNIE BUITEN DB H. MIS.

98. De koster moet gereed leggen:

1. superplie met stool van die kleur, welke overeenkomt met het officie van den dag; 2)

2. beurs met corporaal. Deze beurs behoort insgelijks dezelfde kleur te hebben als de stool;

3. superplie voor den dienaar en linnen com-muniedwaal, zoo deze niet aanwezig is aan de communiebank.

99. Op het altaar moeten twee kaaren ont-•stoken worden, en een vaasje met water, vingerdoekje alsmede de sleutel van het tabernakel aanwezig zijn.

100. Wat de koster moet antwoorden, als hij ■zelf daarbij dient, zal by het behandelen der Sacramenten gegeven worden.

XV. KRUISWEG. 3)

101. De koster houde daartoe gereed; een genoegzaam aantal superplies voor allen, die

i) Ibidem pag. CXL. — 2) S. R. C. 12 Mart. 1836. — 5) Zie Revua des Sc. Eool. T. XIV. pag. 373 et seq.

-ocr page 69-

— 63 —

aan den kruisweg deelnemen, en, zoo het gebruik is, wastoortsen of kaarsen, die van gewone of gele was dienen te zijn, vooral op goeden Vrijdag en op Allerzielen. Hij, die den kruisweg Yerricht, gebruikt geen stool. \')

102. In het priesterkoor plaatse hij het kruis ■dat daarbij gebruikt wordt, en zoo na de oefening de zegen met de reliquie van het H. Kruis gegeven wordt, op de credenstafel of de plaats der ampullen een roode stool en schoudervelum.1) In dit geval zorge hij ook tegen het einde dei-oefening wierookvat met vuur en scheepje gereed te hebben.

103. Bij het uitstellen der reliquie van het H. Kruis op het altaar moeten er ten minste twee waskaarsen ontstoken worden. 2)

1

Hardt. S. Liturg, prax. T. I. pag. 157. — 2) Zie n0 403. — 3) Zie nquot; 89. De bemerkingen omtrent deze uitstelling, daar gemaakt, geldt ook voor de reliquie

2

van hot H. Kruis. S. R. C. 12 Mart. 1836. ad 1.

-ocr page 70-

— 64 —

§ 2. Bijzondere regels bij de buitengewone

plechtigheden dek h. keek.

1. De Adventtijd.

104. De advent is de tijd, welke door de Kerk bestemd is om de gelooYigen tot het geboortefeest van Jezus Christus door boete en gebed voor te bereiden. Vandaar moeten er eenige bijzondere gebruiken onderhouden worden, welke daartoe stemmen.

105. Daarom is de kleur, waarmede hare bedienaren zich bekleeden gedurende dezen tijd, tenzij het feest van een Heilige gevierd wordt» paars. \') Op het hoogaltaar zijn, ook zelfs voor de plechtige H. Mis, vier kaarsen voldoende. \'\') Bloemen en reliquieën van Heiligen worden, als de kleur van altaar- en priester-gewaad paars is en de diaken en subdiaken geen dalmatiek en tuniek mogen dragen, verwijderd. s)

106. Op den lsten, 2den en 4den Zondag, alsmede op de werkdagen zoo er eene plechtige H. Mis in het paars moet worden opgedragen, gebruiken diaken en subdiaken geen dalmatiek en tuniek, maar in die kerken waar dit

1) Misaale Rub. Gon. XVIII. 5. — 2) Caer. Episo. L. T. C. XII. 24. - 3) Zie Revue des Sc. Eed. T. XIII. p. 489, T. XIV. 383 et seq.

-ocr page 71-

— 65 —

geschieden moet, geplooide kazuifels; \') in de overige kerken zijn zij slechts in alben gekleed. \'\') Intussehen moét toch immer gedurende zulk eene plechtige H, Mis een paars schoudervelum voor den subdiaken worden gereed gelegd op de credenstafel. 3)

Ook bij uitstelling van het H. Sacrament, als de kleur der H. Mis paars is, worden geen dalmatiek en tuniek gebruikt. 4) Daar echter alsdan, volgens de gewone regels het altaar-gewaad niet paars maar wit is, mag het altaar ook met bloemen opgesierd zijn.

107. Op den 3Jen Zondag echter, »Gaudetequot; genaamd, gebruiken de diaken en subdiaken bij de plechtige H. Mis dalmatiek en tuniek. 5) Daarenboven kan men in de Hoogmis, in plaats van paars, voor altaar en priestergewaden de rosékleur quot;) gebruiken, welke het midden houdt tusschen paars en rood. Bij afwezigheid echter van zulk gewaad gebruikt men de paarse. \') Het is dan ook geoorloofd het altaar met re-liquieën en bloemen op te sieren. s)

1) Eub. Gen. XIX. G. Dit gebruik is voorgeschreven1 in kathedrale en hoofdkerken. Onder deze hoofdkerken worden gerekend alle collegiale, abbatiale of grontcre kloost\'-rkcrken alsmede grootere. par och iekerkpn. (S. R. C. 8 Mart. 1031. — \'23 Aprilis 1875 ad III.)— 2) Rub. Gen. XIX. 7. — 3) Rit. Cel. quot;VU. !). — 4) S. R. C. 31 Auquot;-. 1867 ad 2. — 5) Rub. Gen. XIX. 6, 7. — C; Ceer. Episc. L. II. C. XIII. 11. — 7) Caer. Epise. 1. o. — 8) Ordo Cleri Rom. — Zie Revue des Sc. Eccl. 1. c.

kost. 5

-ocr page 72-

— 66 —

108. Dezelfde regel mag gevolgd worden gedurende deze week, alsmede op den vigiliedag van Kerstmis, als er een plechtige H. Mis volgens het Officie van den dag moet worden opgedragen. \') Nochtans moet dan de paarse Meur gebruikt worden. J)

109. Het orgel, dat anders gedurende den advent bij de H. Mis en de Vespers van dezen tiid moet zwijgen, ■\'1) mag bespeeld worden, als het den diaken en subdiaken geoorloofd is dal-matiek en tuniek te gebruiken. 2)

2. Het Kerstfeest.

110. Op dit hoogfeest versiere de koster de kerk en de altaren zoo schoon mogelijk, gelijk hij dat op de hooge feesten door het jaar gewoon is te doen. Daarenboven zorge hij, dat er op elk altaar, waar het H. MisofPer wordt opgedragen, een vaasje met water 3) en een doos met twee groote hostiën aanwezig is. Waar het \'t gebruik is, dat zij door den misdienaar bij de offerande worden aangebracht, plaatse hij deze op de credenstafel of de plaats der ampullen.

1

- 3) Caer. Epiac. L. I. C. XXVIII. 2. S. R. C. 11

2

ad 9. — 5) Missale de def. IX. 4. Rub. in Nat. Domini

3

Confer. S. R. C. 11 Mart. 1858.

-ocr page 73-

— 67 —

111. Als men ook gewoon is een kribje met het beeld van \'t goddelijk Kindje op te richten, mag dit dan alleen geschieden op het hoogaltaar, als daar geen uitstelling van het Allerheiligste plaats heeft.\') Daar dit echter in ons land overal op dien dag gedurende de Hoogmissen gewoonlijk geschiedt 2), behoort het kribje op een der zijaltaren of op een andere plaats der kerk geplaatst te worden. Intusschen moet dit kribje immer zonder ijdele en ongepaste -versiering zijn en waarlijk de godsvrucht opwekken. 3)

3. De Zondagen Septuagesima, Sexagesima en Quinquagesima.

112. Op den zondag Septuagesima begint de Kerk haren rouw over het lijden en den dood van Jezus, welke langzamerhand grooter wordt, totdat zij in de goede week haar hoogste toppunt bereikt. Vandaar zijn op deze drie Zondagen altaar- en priestergewaden paars. *) Het orgel wordt echter gespeeld,5) diaken en subdiaken gebruiken dalmatiek en tuniek 6) en het schijnt daarom ook niet ongeoorloofd re-

l) S. R. C. 15 Febr. 1873. — Martinucoi. L. II. C. IV. 7. — 2) Syn\' Dioec™ C. XXI. — 3) Reg. et Const, nag. 68. III. — 4) Rub. Gen. XVIII. 5. — 5) Caer. Enisc. L. I. C. XXVIII. i. 2. — S. R. C. 2 Sept. 1741. _ 6) Rub. ■Gen. XIX. 5. 6.

-ocr page 74-

— 68 —

liquieën of bloemen tusschen de kandelaars op het altaar te plaatsen. \')

4. leest van Maria s zuivering. *)

113. Daar op dezen dag de kaarsen moeten gezegend worden, bereide de koster in de sacristie :

1. amict, albe, cingel,paarse stool en koorkap , zoo men ze heeft, \') vobr den priester. Waar dewyding plechtig geschiedt,3) amictenT alben, cingels voor subdiaken en diaken met

1 O

paarse diaken-stool voor dezen laatste, en, in die kerken waar zij gebruikt worden, paarse geplooide kazuifels;

2. een genoegzaam aantal superplies1) voor assistenten en voor hen, die aan de plechtigheid deel nemen;

3. wierookvat en scheepje ;

4. twee kandelaars met kaarsen voor de acolieten, in die kerken waar de zegening plechtig geschiedt.

114. Op de credenstafel plaatse hij:

1

Zie n0 105. — \') Bij de behandeling dezer feesten hebben wij naast het Missale en Ceremoniale der Bisschoppen vooral gevolgd het Memoriale Riluum van Paus Bened. XIII, daar dit door de H. Congr. der Kerkgebruiken den 28 Juli quot;1821 zoo uitdrukkelijk is goedgekeurd en aanbevolen. — 2) Missale 2 Febr. — 3) Door deze uitdrukking bedoelen wij steeds: nrtiel diaken en subdiaken.quot;— 4) Men zie \'hierbij Suppl. ad Rit. Hom. p. 7. 2. en p. 36. 55.

-ocr page 75-

— 69 —

1. kelk en toebehooren met wit kelkkleedje en beurs,, tenzij dit feest op een der drie zondagen , in de vorige paragraaf vermeld, valt; dan todti is de kleur in de H. Mis jnsgelijks paars.

2. de ampullen met handdoekje en scbenk-Mad;

3. in kerken, waar een plechtige H. Mis wordt opgedragen, tevens alles wat daartoe is voorgeschreven;

4. naast de credenstafel het processiekruis.

115. Op den vloer van het priesterkoor nabij de Epistelzijde des altaars zette hij een tafeltje, bedekt met een witten doek, en daarop de kaarsen welke gewijd moeten worden. De kaars, welke voor den priester bestemd is, kan wel van zwaarder gewicht zijn, doch niet met Moemen versierd. Dit is alleen den bisschop voorbehouden. \') Het past, dat de kaarsen vóór de zegening met een reinen doek bedekt zijn.1)

Nabij dit tafeltje 2) of op de credens 3) zette hij het wijwatersvat met kwast.

116. Op de zitbank, of zoo deze niet aanwezig is, op de credens, worde het witte of paarse gewaad, naarmate in de H. Mis benoo-\' digd wordt, gelegd. 5)

1

et auctores. — 2) Mem. Rit. T. I. C. I. — 3) Caer.

2

Episc. L. II. C. XVII. 1. — 4) Caer. Episc. C. XVI. 2. —

3

S) Ceer. Episc. L. II. C. XVII. 6. — Mem Rit. 1. o.

-ocr page 76-

— Toll?. Het antependium van het altaar zij voor de zegening paars en voor de Mis,, zoo deze van het feest is, wit. In dit laatste geval worde daarom het paarse zóó over het witte heen gehangen, dat het onder de processie gemakkelijk kan verwijderd worden. \') Verder zij er aanwezig, wat voor de H. Mis noodig is.

Zoo de zegening plechtig geschiedt, zijn zes, zoo zij minder plechtig gebeurt, n. 1. door één priester gezongen, vier, zoo er niet gezongen wordt, twee ontstoken kaarsen voldoende.

Onder de processie kan hij eenige versiering van bloemen aanbrengen.

5. Aschivoensdag.

118. In de sacristie worde hetzelfde gereed gelegd als in n0 113 gezegd is.

119. Op de credenstafel plaatse hij:

1. kelk en toebehooren mei paars kelkkleedje en beurs;

2. wywatersvat en kwast, en

3. hetgeen voor de H. Mis noodzakelijk is.

120. Op de zitbank of, zoo deze niet aanwezig is, op de credens legge hij paars kazuifel met manipel en, zoo de wijding plechtig geschiedt, twee paarse manipels voor diaken en subdiaken.

i) Caer. Episo. L. II. C. XVI. 4. XVII, 5. - 2) Filler. Man. Bituum a S. Congr. Rit. approbatum P. IV. Art. II. 1.

-ocr page 77-

— 71 —

121. Op het altaar zij naast hetgeen voor de H. Mis noodig is, aan de epistelzijde een blaadje aanwezig van zilver 1 j of eenige andere schoone stof met zuivere en droge 2) asch, van palm- of olijftakken, welke het vorige jaar op Palmzondag gezegend zijn 3). Het past dat het vóór de zegening met een deksel of met een paarse doek bedekt is. 4)

Wat het getal kaarsen aangaat, welke bij, de zegening moeten ontstoken worden, zie men n0 117. Het schijnt zelfs dat heden voor de plechtige zegening vier ontstoken kaarsen voldoende zijn, 6)

Tusschen de kandelaars mogen geen reliquieën of bloemen geplaatst worden.

122. De gewijde asch, welke na de uitdeeling overblijft, werpe de koster in het sacrarium.

6. Tijd der Vasten. 6)

123. Gedurende de vasten onderhoude men op de Zon- en overige dagen der week, waarop geen feest van een Heilige gevierd wordt, dezelfde gebruiken als in den adventtijd. De koster leze dus nos 105, 106 en 109.

1

Caer. Episc. L. II. C. XVIII. 1.-2) S. R. C. 23 Maji

2

1603. Vide de Herdt S. Lit. Prax. T. III. 20. —r 3)Missale

3

Fer. IV. Gin. et Caer. Episc. 1. c. — 4) Mem. Rit. T. II.

4

C. I. — 5) Caer. Episc. L. I. C. XII. n» 24. Zie de Hardt

-ocr page 78-

— 72 —

I24-. HeWeen in n0107 gezecrd is omtrent den

O O O

3den Zondag van den advent, worde ook onderhouden op den 4den Zondag, genaamd »La;tare.quot;

125. Zaterdag daarop, dus den zaterdag voor Passie-zondag, vóór 12 uren des middags be-dekke de koster in de kerk alle Kruis- qtl Heiligenbeelden. \') De beelden der Heiligen die op de altaren geplaatst zijn, worden zoo mogelijk, weggenomen ) of zoo dit niet kan geschieden, gelijk de overige in de kerk, bedekt. Tot dit bedekken gebruike hij geen doorschijnende, maar een stof, die waarlijk de beelden verbergt1). De voorschriften der H. Kerk zijn daaromtrent streng, zóó zelfs, dat, welk feest er op dezen zaterdag of in den loop der veertien volgende dagen ook gevierd wordt, zelfs van S2 Jozef3) of den titel- of patroonheilige 5), het beeld van dien Heilige op den bepaalden tijd des zaterdags bedekt moet worden, of, gedurende de overige dagen, bedekt blijven moet.

7. Palmzondag.

126. Behalve hetgeen aangegeven is in nquot; 109 legge de koster in de sacristie nog gereed:

1

S. R. C. 7 Sept. 1850 ad 10 et •11. — Martinucoi. L. II. C. XXI. 8 et omnes. — De paarse kleur ia daartoe de meest gebruikelijke en passende; er moeten daarop ook geen kruisen of andere afbeeldingen van het lijden staan. —

2

Missale Sabb. post IV. Dom. Quad.— Caer. Episc.

3

S. R. C. 3 Aprilis 1876. — 5) 16 Nov. 1649 ad 2. 3.

-ocr page 79-

— 73 —

1. twee paarse manipels voor diaken en subdiaken ;

2. zoo de passie ook plechtig gezongen wordt, drie alben, cingels, amicten, \'paarse manipels, gewone diakenstolen van dezelfde kleur en één of drie boeken, welke tot het zingen der passie gebruikt worden.

127. Op de credens zij alles aanwezig, gelijk in n0 114 gezegd is. Beurs en kelkdoekje moeten echter paars en het processiekruis insgelijks met zulk een doek bedekt zijn, waarbij zich dan een paarse band kan bevinden, om de gewijde palmen er later aan vast te maken.

128. Op dezelfde plaats in het priesterkoor, .als bij de kaarsenwijding op 2 Februari (zie n0 115), moet een tafeltje geplaatst worden, dat met een wit kleed bedekt is en waarop de koster de palm- of olijftakken legt welke gewijd moeten worden. Het past insgelijks dat zij voor de zegening bedekt blijven, gelijk de kaarsen op 2 Februari.

In de nabijheid daarvan of op de credens •zette hij wijwatersvat met kwast.

129. Op de zitbank, of zoo deze er niet is; op de credenstafel, legge hij paars kazuifel met manipel voor den priester gedurende de H. Mis.

130. Aan de evangeliezijde van het priesterkoor kunnen ook, zoo de passie plechtig ge-

-ocr page 80-

— 74 —

zongen wordt, één of drie lezenaars, naarmate er één of drie boeken gebruikt worden, geplaatst worden.

8. Witte Donderdag.

I. De donkere metten.

131. Voor de donkere nietten legge de koster in de sacristie een genoegzaam aantal superplies gereed. Stool wordt niet gebruikt. \')

132. In het priesterkoor plaatse bij :

1. zoo er geen vaste banken zijn, aan weêrs-zijden, zóódat bet midden open blijft, een genoegzaam aantal zitplaatsen voor hen, die in superplie aan deze metten deelnemen;

2. aan de epistelzijde, daar waar de subdiaken in een plechtige H. Mis den Epistel zingt,, een driehoekigen kandelaar, welke vijftien gele waskaarsen van gelijke grootte bevat; 3)

3. in de nabijheid daarvan een kaarsendomper, en, zoo noodig, een bankje om bij het einde der metten de middelste kaars van den kandelaar te kunnen nemen;

4. in het midden van het priesterkoor een lezenaar zonder eenig bekleedsel, met het boek der lamentatiën en lessen.

133. Het altaar zij op woensdag behangen

1) Zie nquot; 84 en 101. — 2) Caer Episc. L. II. C. XXII. 4..

-ocr page 81-

— 75 —

met een paars voorhangsel, en over de trappen er van zij een paars tapijt uitgespreid. \') Op donderdag en vrijdag echter zijn altaar en trappen van alle kleed ontdaan, ook zijn er alsdan geen dwalen en dekkleed op het altaar aanwezig.

Op woensdag en donderdag moet het kruis met een paars of zwart kleed bedekt zyn, op goeden vrijdag, bij de metten n. 1. van Paasch-zaterdag, is het ontdaan daarvan.

Naast het kruis worden niet meer dan zes.

zeer eenvoudige kandelaars geplaatst met zes kaarsen van gele was , 3) die gelijk de vijftien overigen vóór de metten ontstoken worden.

134. Zoo de koster gedurende de metten de kaarsen moet uitdooven, wete hij, dat er telkens , aan het einde van een psalm, één wordt, uitgedaan. Hij moet dus daarmede beginnen bij het einde van den eersten psalm, en wel met die kaars, welke, op den driehoekigen kandelaar, het laagst en naar de Evangeliezijde gekeerd, geplaatst is. De tweede is de uiterste aan de andere zijde. 4) Zoo handele hij immer om de andere bij het einde van el-* ken psalm, totdat alleen de middelste brandencL^ • overblijft.

Als men aan het einde der Lauder^o%Jtei

0 ^

0\' W ^

1) Ibidem. — 2) Ibidem. — 3) IbkJonC;-2- 4)CIbideisJ

O -V.A

O

Ni*

lt;5gt;

-ocr page 82-

— 76 —

zingen van het »Benedictus\'\' gekomen is aan het vers, dat met het woord »Jusjurandumquot; begint, gaat hij met den domper de trappen des altaars op, en dooft bij elk vers, dat vervolgens gezongen wordt, (het eerste begint » Ut sine timorequot;) een kaars van het altaar uit. Hij begint daarbij aan de evangeliezijde, en wel met die, welke het verst van het kruis verwijderd is, daarna de meest verwijderde aan den epistelkant en zoo vervolgens tot alle zes uitgedoofd zijn. \')

Bij het herhalen der antiphoon van het »Benedictusquot; neemt hij de nog brandende kaars van den driehoekigen kandelaar en gaat daarmede naar de epistelzijde des altaars. Daar houdt hij haar geknield in de hoogte, totdat de antiphoon uitgezongen is \'): en als het » Christus factusquot; etc. begonnen wordt, verbergt hij ze, terwijl zij echter blijft branden, achter het altaar, of houdt ze aan de epistelzijde zóó, dat zij niet gezien wordt.1) Zoo blijft zij verborgen, totdat er met de boeken eenig geraas gemaakt wordt, wanneer hij ze wederom te voorschijn brengt4), en zoodra allen het priesterkoor verlaten hebben, uitdooft.

1

Episc. 1. c. -15.

-ocr page 83-

— 77 —

NB. De koster zorge op dezen avond ook alle wijwa-tersvaten der kerk van wijwater te ontdoen, daar dit gedurende de drie laatste dagen der goede week aldaar niet aanwezig behoort te zijn. \')

II. DE H. MIS EN DE PKOCESSIE.

135. In de sacristie worden gereed gelegd:

1. amict, albe, cingel en wit feestgewaad voor den priester, en zoo \'t plechtig geschiedt, insgelijks voor diaken en subdiaken;

2. een genoegzaam aantal superplies voor de assistenten alsmede voor hen die aan de plechtigheid deelnemen;

3. witte stolen voor de priesters, die com-municeeren ^);

4. twee wierookvaten en scheepje;

5. een beste witte koorkap en, zoo \'t plechtig geschiedt, amict, albe, cingel en tuniek voor den subdiaken, die \'t processiekruis moet dragen;

6. eenige ivitte wastoortsen of kaarsen voor de processie 3);

7. een paarse stool voor den priester en een voor den diaken, zoo hij aanwezig is, om na de processie te gebruiken bij de ontblooting der altaren.

1) S. R. C. IS Nov. 1831, ad 60. — \'2) Rit. Rom. de S. Eucli. Caer. Episc. L. 11. C. XX11I. 6. Zoo er zitbanken zijn in het priesterkoor, kan men deze voorzeker ook op de plaatsen der priesters leggen. — 3) Caer. Episc. L. II.

-ocr page 84-

— 78 —

136. Op de credenstafel plaatse de koster, behalve al hetgeen voor de gezongen of plechtige H. Mis noodig is :

1. op de pateen van den kelk een tweede groote hostie;

2. de beste kelk met palla, pateen en een wit zijden of goudlaken velum;

3. een pyxis of ciborie met zooveel kleine hostiën, als er communie\'s worden uitgereikt;

4. een communiedwaal, en

5. naast de credenstafel het processiekruis bedekt met paars \') doek zonder palm.

137. Nabij den uitgang van het priesterkoor plaatse hij den draaghemel voor de processie. \')

138. Het hoogaltaar zij, doch alleen voor de H. Mis, feestelijk versierd; daarom :

1. Antependium, conopaeum enz. zijn icit en zoo schoon mogelijk;

2. het kruis is bedekt met wit doek 3);

3. zes feestkandelaars met witte waskaarsen worden er op geplaatst en ontstoken;

4. bloemen kunnen er tusschen deze kandelaars geplaatst worden;

5. een schoon tapijt zij over de trappen van het altaar uitgespreid.

NB. De altaardwalen behooren zóó op het altaar gelegd te zijn, dat zij, bij het ontblooten der altaren.

1) S. R. C. 20 Deo. 1783. — 2) Miasale in Coen. Do-mini Caer. Episc. 1. c. — 3) S. R. C. 20 Dec. 1781.

-ocr page 85-

— 79 —

gemakkelijk weg te nemen zijn; dit geldt ook voor de zijaltaren.

139. Binnen de kerk \') moet de koster daarenboven van te voren hetzij in een afzonderlijke kapel 1), of op een der zijaltaren 2) «en geschikte en passende plaats bereiden, -waarheen na de H. Mis het H. Sacrament in processie wordt overgebracht en tot den volgenden dag geborgen wordt. Deze plaats zij:

1. zoo schoon en prachtig mogelijk met tapijten , bloemen en lichten versierd 3);

2. er moeten daar ten minste zes kandelaars met zes witte waskaarsen op het altaar in rechte lijn geplaatst en bij het einde der Mis ontstoken zijn 4);

3. te midden daarvan op een verhevenheid zette de koster de capsula of urna, waarin het \'H. Sacrament geborgen wordt. In deze capsula legge hij een corporale, en daarbij, of op het slot, den sleutel waarmede zij gesloten moet worden 6);

4. op het altaar spreide hij een corporaal uit;

5. het altaar zelf zij behangen met een wit voorhangsel, en de trappen er van bedekt door een schoon tapijt.

1

sale 1. c. et Caer. Episc. 1. c. — 3) Mem. Rit. T. IV.

2

C. I. — 4; Missale 1. c. Caer. Episc. 1. c. 2. — 5; Caer.

3

Episc. 1. c. — 6) Deze gesloten capsula is Terplichtend.

4

R, C. 21 Jan. 1662. — 14 Febr. 1705.

-ocr page 86-

— 80 —

NB. Beelden of reliquieën van Heiligen. van \'t heilig Kruis of van werktuigen van het Lijden, een kruisbeeld of voorwerpen welke eenigen rouw of droefheid over het Lijden te kennen geven, mogen daar niet aanwezig zijn \').

140. Ook make de koster in een geschikte plaats, afgezonderd van de kerk, of in de sacristie 2), een tabernakel gereed, waar het H Sacrament voor de zieken gedurende deze dagen bewaard wordt. Hij denke er aan daar ook olie te branden, zoodra het H. Sacrament na de H. Mis er is overgebracht.

141. Bij het aanheffen van het »Gloria in excel sisquot; moet de klok geluid worden, welke men verder blijft luiden totdat dit gezang door het koor geheel is uitgezongen. Daarna; mag zij tot het ■» Gloriaquot; op Paaschzaterdag niet meer gehoord worden 3) Voor ade Engel des Heerenquot; kan men een ratel gebruiken 4).

142. Het orgel wordt heden gespeeld tot het ygt; Gloria in excelsisquot; etc. ingesloten. Zoodra de zangers dit uitgezongen hebben, moet het r evenals de klok, tot Paaschzaterdag, zwijgen.5)

143. Als de communie der geloovigen is af-geloopen, zorge de koster:

1. door een der acolieten, die in de sacristie komen om de wasfakkels terug te brengen, de

l) S. R. C. 8 Aug. 1835. — 26 Sept. 1868. Zie ook ïvlem. Rit. 1. c. — 2) S. R. C. 15 Maji 1745. — 4 Maji 4877. — 3) Missale in Coen. Domini. — 4) Mem. Rn. 1. c. — 5) Caer. Episc. L. I. C. XXVIII. 2.

-ocr page 87-

— 81 —

witte koorkap op de zitbank of de credens te doen leggen;

2. hun de ontstoken wasfakkeis of kaarsen te geven voor hen, die aan de processie deelnemen.

3. langs een anderen weg, als het kan, dan het priesterkoor, naar de kapel of het altaar te gaan, waar het H. Sacrament in processie moet gebracht worden, en er de kaarsen te ontsteken.

144. Zoodra de processie geëindigd is, worden de vespers gezongen en intusschen de ciborie overgebracht. Daartoe brenge hij het witte schoudervelum en twee wastoortsen voor de acolieten, aan het altaar \'). Aanstonds na het overbrengen worde de godslamp uitgedoofd. -

III. DE ONTBLOOTING DER ALTAREN.

145. Bij de ontblooting der altaren neme hij, zooveel mogelijk in de sacristie, alles aan wat de acolieten aanbrengen. Na afloop daarvan brenge hij alles in de sacristie wat nog in het priesterkoor mocht gebleven zijn, zooals tapijt, processiekruis, staande lezenaar enz.; verandere het bekleedsel van het kruis des altaars in een paars en zette daar naast zes eenvoudige kandelaars met zes kaarsen van gele was, zoo-

1) Mem. Rit. T. IV. C. II. § 3.

KOST.

6

-ocr page 88-

— 82 —

als den vorigen dag bij de Metten gebruikt zijn. Verder moet daar niets aanwezig zijn. Ook de credenstafel kan hij wegnemen of, zoo zij blijft staan tot den volgenden dag, ontdoe hij ze van het groote witte kleed, en legge er een klein overheen, dat slechts het bovenste gedeelte bedekt en aan geen zijde afhangt. \')

IV. DE VOJETWASSCHING. 2)

146. In de kapel of plaats waar deze plechtigheid moet geschieden berade hij het altaar, zoo het aanwezig is, met een paars voorhangsel en een witte altaardwat\'.l. Daarop zette hij een kruis met paars doek bekleed3), ten minste twee kandelaars met ontstoken kaarsen van witte was en een lezenaar met misboek.

147. Aan de epistelzijde van het altaar zette een kleine credenstafel, bekleed gelijk in

de plechtige H. Mis, en daarop het Evangelieboek , het linnen voorschoot dat de priester gebruikt, waschbekken met kan waarin eenigs-zins lauw water, handdoeken om de voeten af te drogen en een schenkblad met waterampul en handdoek, voor den priester na de voet-wassching.

11 Canr. Episc. L. II. C. XXV. 2. — 2) Vide Aertnys. Caer. Sol. lunet. P. II. T, VI. 8 5. — Caer. Episc. L. il. C. 21 et Missale in Ccen. Domini. — 3) S, R. U. 16 Nov. 1649.

-ocr page 89-

— saws. Aan de evangeliezijde van het altaar, zoo het aanwezig is, zette hij de staande lezenaar, bedekt met een wit bekleedsel. Verder behoo-ren er banken aanwezig te zijn voor hen, wier voeten gewasschen worden.

149. In de sacristie, of de plaats, welke daartoe gebruikt wordt, legge hij verder gereed :

1. amict, albe, cingel, paarse stool en koorkap voor den priester en, zoo het plechtig geschiedt, amicten, alben, cingels met witte tuniek en manipel, voor den subdiaken en witte dalmatiek, diakenstool en manipel voor den diaken;

2. drie superplies voor de assistenten;

3. wierookvat en scheepje;

4. twee kandelaars met brandende kaarsen van witte was.

9. Goede Vrijdag.

I. DE DONKEHE METTEN.

150. Tegen den avond op Witten Donderdag, als de donkere metten van Goeden Vrijdag gezongen worden, zorge de koster dat daartoe in het priesterkoor alles gereed zij, gelijk den vorigen dag. Hij zie daarom 131. 182.133.134, doch lette vooral op deze uitzonderingen, namelijk, dat heden het altaar zonder antependium,

-ocr page 90-

— 84 —

zonder altaardwalen en dekkleed moet zijn en er ook geen tapijt over de trappen uitgespreid wordt. Overigens is alles hetzelfde.

II. DE PLECHTIGHEDEN.

151. In de sacristie legge de koster gereed;

1. amict, albe, cingel en zwart gewaad voor den priester, en, zoo het plechtig geschiedt, amicten, alben, cingels met zwarte diakenstool en twee manipels;

2. Superplies voor den lezer, de assistenten en voor hen, die aan de processie deelnemen;

3. Zoo de Passie plechtig gezongen wordt, drie amicten, alben en cingels, gewone zwarte diakénstolen en manipels, met het boek of de boeken gelijk op Palmzondag;

4. twee wierookvaten met vuur en scheepje;

5. witte wastoortsen of kaarsen voor hen, die aan de processie deelnemen.

152. In het priesterkoor plaatse hij :

1. de credenstafel, bedekt met een witten doek welke alleen het bovenste gedeelte en niet de zijkanten van de tafel bedekt. \') Daarop:

2. één samengevouwen altaardwaal, slechts zoo groot, dat zij aan de beide zijden van het altaar een weinig kan afhangen -);

\\) Caer. Episc. L. II. C. XXV. 2. — 2) Ibidem C. XXVI. 2.

-ocr page 91-

— 85 —

3. lezenaar met misboek;

4. een zwarte beurs met corporaal, kelk-doekje, lepeltje en een zwart kelkvelum;

5. ampullen met wijn en water, schenkblad en handdoekje;

6. twee kandelaars met gele waskaarsen, docb niet ontstoken;

7. zoo bet plechtig geschiedt, het epistel-en evangelieboek;

8. de breede zwarte diakenstool, zoo hij gebruik maakt van het geplooide kazuifel;

9. naast de credenstafel aan de eene zijde het processiekruis, met paars doek bedekt en, aan de andere zijde een langwerpig tapijt, of paars kleed, dat bij de aanbidding van het kruis wordt uitgespreid; een groot paars kussen, zoo mogelijk van zijde met goud afgezet, waarop het kruis neergelegd wordt, en een wit doek met paarse zijde doorweven om over het kussen heen te spreiden \') ;

10. aan de epistelzijde, tegenover de zijtrappen van het altaar, de zitbank , zonder eenige bekleeding. -)

153. Het hoogaltaar en de trappen er van zijn geheel en al van voorhangsel en bekeeding ontbloot. Slechts zes gewone kandelaars met

1) Caer. Epise. L. 11. C. XXV. 3. 22. — Mem. Rit. T. V. C. I.--2) Ibidem C. XXVI. 1.

-ocr page 92-

— 86 —

gele waskaarsen, welke echter niet ontstoken worden vóór de plechtigheid, moeten daar aanwezig zijn. Te midden daarvan zette de koster een groot houten kruis met Christusbeeld, dat met een zwart of paars kleed zóó bedekt is, dat het gemakkelijk kan ontdekt worden. Op den tweeden trap van het altaar legge hij drie kussens van donkere en gelijke kleur, liefst paarse.

154. Indien de Passie plechtig gezongen wordt kunnen er ook gelijk op Palmzondag, aan den evangeliekant van het priesterkoor één of drie staande lezenaars, doch zonder eenige bekleeding, geplaatst worden.

155. In de kapel, waar het Allerheiligste in de capsula rust, zijn aanwezig: de troonhemel en het witte schoudervelum \'). Op het altaar het uitgespreide corporale.

JS6. Onder de kruisvereering neemt hij den sleutel van de capsula, gaat er mede, zoo mogelijk langs een anderen weg dan het priesterkoor , naar de kapel of het altaar waar het Allerheiligste rust, en legt dezen op het altaar neder. Dan ontsteekt hij daar alle kaarsen en, als zij door de assistenten der processie uit het priesterkoor niet worden medegebracht, de witte wastoortsen of kaarsen -).

1) S. R. C. 26 Martii i 859 ad 5. — 2) Mem. Rit. T. V. C. 1.

-ocr page 93-

— 87 —

157. Zoodra het kruis door den priester ontdekt is, kan hij alle kruisen in de kerk aanwezig, zoo het mogelijk is, ontdekken; anders geschiede dit na de plechtigheid \').

158. Zoodra de processie daar is aangekomen, zorge hij, dat allen de ontstoken wasfakkels ontvangen, of dat deze ontstoken worden, als de assistenten ze medebrengen.

III. DE OXTBLOOTING DER ALTAKEIST.

159. Dit geschiedt heden niet door den priester en zijne hoogere assistenten, maar door de lagere -). De koster sta hun dus ter zijde, en zorge dat wederom alles in het priesterkoor en aan het altaar zij, gelijk den vorigen dag; het kruis echter blijft ontdekt. Eveneens alle andere kruisen der kerk.

160. Ook schijnt het, waar de gewoonte bestaat, niet ongeoorloofd een kruis met kruisbeeld in het midden der kerk uit te stellen ter vereering van het volk. Men kan dit op dezelfde wijze, als in het priesterkoor bij de vereering, plaatsen, bet den ganschen dag daar laten, en er eenige gele waskaarsen, op eenvoudige kandelaars geplaatst, ontsteken 1).

1

P. lil. nquot; -150. 151. — de Heidt. S. Lit. Prax. T. III. n. 46. 6°.

-ocr page 94-

— 88 —

IV. Zegening met de iieliquie van het h. keuis.

IS1. Zoo er na den middag een of andere ■oefening plaats heeft, waarbij de zegening met de reliqnie van het H. Kruis gegeven wordt, dan volge de koster daarbij hetgeen daarover in nos 94 en 95 gezegd is. Daar alsdan het H. Sacrament niet in het tabernakel aanwezig is, mag zij ook in het midden van het altaar uitgesteld worden.

10. Paaschzaterdag.

i. de donkere metten.

162. Voor de metten volge hij dezelfde regels als den vorigen dag, zie n0 150. Het kruis is ontdekt.

II. de plechtigheden.

163. In de sacristie legge de koster gereed:

1. amict, albe, cingel, paarse stool en koorkap , zoo men ze heeft, voor den priester, en als het plechtig geschiedt amicten, alben, cin-gels met de diakenstool voor diaken en subdiaken. In de grootere kerken daarenboven geplooide paarse kazuifels voor beiden;

2. wit gewaad voor de H. Mis;

3. superplies voor de assistenten\';

4. scheepje en wierookvat doch zonder vuur;

-ocr page 95-

— 89 —

5. wij waters vat met kwast;

6. wastoortsen of kaarsen, om onder de H. Mis te gebruiken;

7. twee kandelaars met kaarsen \');

8. eenige vazen met bloemen, zoo deze onder de H. Mis op het altaar geplaatst worden.

164. In het priesterkoor plaatse hij :

1. de credenstafel, geheel bedekt zooals gewoonlijk. Daarop zijn aanwezig behalve hetgeen tot de H. Mis noodig is: de kanonborden van het altaar, een wit bekleedsel voor den lezenaar van het altaar en het missale voor het vExultetquot; en de profetieën, zoo deze gezongen worden;

2. bij de credenstafel één of drie, naarmate noodig is, zoo mogelijk paarse kussens;

3. op de plaats, waar de diaken anders het H. Evangelie zingt, doch juist in tegenovergestelde richting, een staande lezenaar met wit bekleedsel -);

4. een lezenaar zonder bekleedsel in het midden van het priesterkoor 3) zoo ook de profetieën gezongen worden;

5. aan de evangeliezijde op den vlakken

■1) Zoo echter de vont moet gewijd worden, worden deze door den koster, doch niet ontstoken, op de credenstafel gezet. — 2) Caer. Episc L. II. C. XXVII. 1.— Mem. Rit. ï. VI. C. I. et C. II. § II. 4. — \'S) Ibidem 13.

-ocr page 96-

— 90 —

grond van het priesterkoor \') een groote kandelaar met de paaschkaars.

NB. De paaschkaars moet geheel van wit was en van bijzondere grootte zijn, opdat zij geschikt zij voor de ceremoniën. Elk jaar ook behoort zij vernieuwd of zoo-verwerkt te worden dat de zegening van het vorig jaar verloren gaat; gebeurt dit niet, dan -worde er ten minst» een grooter deel toegevoegd aan het overgeblevene dan dit bevat, daar anders de plechtige zegening ten tweede maal over een zaak wordt uitgesproken, wat niet geoorloofd is ■). Er moeten daarenboven vijf openingen in zijn in den vorm van een kruis, om er de wierook-granen in te steken.

6. aan de evangeliezijde, nabij den laagsten zijtrap, een houten of marmeren voet, waarin de rietstok met de driearmige kaars ten bepaalden tijd geplaatst wordt

7. aan den epistelkant op de gewone plaats, de zitbank, en daarop een paars kazuifel met manipel voor den priester;

8. de godslamp moet van olie en van een nieuwe pit, welke aanstonds ontstoken kan worden, voorzien zijn. Het is daarom goed deze pit van boven met een weinig terpentijn of eenige andere licht ontvlambare stof te bestreken. Ditzelfde geldt van de paaschkaars, den

4) Ibidem 1. — S. R. C. 14 Junii 1845 ad 2. Het Caemnoniale zegt echter ; «regulariter in latere Evan-gelii, vel alibi pro situ loci.quot; —1) Ita fere omnes : vide de Herdt. S. Lit. Prax. T. III. 53. — 3) Mem. Rit. T. VL C. 1.

-ocr page 97-

— 91 —

drietak en de verdere kaarsen, die gedurende de plechtigheid worden gebruikt.

165. Het altaar zij feestelijk versierd, n. 1. behangen met een wit voorhangsel, waarover men echter een paars zoo moet heen hangen, dat dit gemakkelijk is weg te nemen. Op de trappen spreide men een tapijt uit en op het altaar zelf\' plaatse de koster zes meer dan gewone kandelaars met zès icitte waskaarsen, welke echter eerst op het einde der groote Litanie ontstoken worden. De lezenaar zij er aanwezig met geopend Misboek.

166. Zoo ook de vont moet gewijd worden, plaatse hij in de doopkapel of daar waar dit geschiedt:

1. een kleine tafel bedekt met een witten doek en daarop:

2. twee handdoeken;

3. een bekken met eenige kruimels brood;

4. een schaaltje met wat;

5. een ampul met water, schenkblad en handdoekje;

6. een bekken om water te kunnen scheppen ;

7. een of meer paarse stolen;

8. een staande lezenaar met misboek.

NB. Van te voren zorge hij dat de doopvont gereinigd en van zuiver water voorzien is. Waar zij niet zoo groot is, dat zij het water kan bevatten dat de geloovigen verlangen, kan hij daar ook een groot vat met water

-ocr page 98-

— 92 —

plaatsen, waaruit dan voor de instorting der H. Oliën cenig water in de vont gestort wordt \').

167. Buiten den hoofdingang der kerk, recht er voor, of zoo dit niet gevoeglijk kan geschieden, in het midden van het voorportaal plaatse hij:

1. een tafel, bedekt met een witten doek en daarop;

2. in het midden een lezenaar met misboek;

3. ter rechter zijde daarvan een zilveren schaaltje, zoo het kan, met vijf zuivere wie-rookgranen

4. een ledig wierookvat en scheepje;

5. een kandelaar met kaars en een wasdraad, ten einde deze kaars op haar tijd te kunnen •ontsteken;

6. ter linkerzijde van het boek een witte dalmatiek, diakenstool en manipel;

7. ter rechterzijde van de tafel zij een komfoor geplaatst, waarin men vuur kan maken en een kleine tang, om de kolen in het wierookvat te kunnen leggen;

8. in de nabijheid der tafel zij eindelijk een rietstok geplaatst met een driearmige kaars.

NB. Deze stok behoort van riet te wezen, ongeveer 5 of C voet lang; zij kan met bloemen of groen loof versierd worden. Op het bovenste gedeelte wordt de

1) S. R. C. 2 April. 1832. 12 Aug. 1854 ad 78. — ■2) Caer. Episc. 1. o. 2. — Mem. Rit. 1. c.

-ocr page 99-

- 93 —

driearmige kaars gestoken. Deze kaars is n. 1. van onder vereenigd, maar loopt vervolgens als in drie takken, op gelijken afstand van elkander, uit. Zij blijft gedurende de geheele Mis branden, maar wordt daarna van het altaar weggenomen \') en niet meer als zoodanig ontstoken.

Ziehier hoe de tafel moet geplaatst zijn: Ingang der kerk.

4.

7.

5.

1.

2.

3.

1. Lezenaar met Missaal;

2. wierookgranen;

3. wierookvat en sclieepje;

4. kandelaar met kaars;

5. wit gewaad voor den diaken;

6. komfoor met kolen;

7. rietstok met driearmige kaars.

168. Bij de plechtiglieden zorge de koster verder het volgende te verrichten:

1. Eenige oogeublikkeu voordat de plechtigheden beginnen, gaat hij naar den ingang der kerk, slaat daar uit een vuursteen vuur, en zoekt aldus nieuw vuur in het komfoor te ontsteken.

d) S. R. C. 12 Nov. 1831 ad 29. — 7 Dec. 1844 ad 5.

-ocr page 100-

— 94 —

2. Zoodra de diaken van gewaad verandert, neemt hij het paarse aan en gaat daarmede , tevens ook wijwatersvat en kwast medenemende, de kerk in, waar tij alle lampen , welke er branden, uitdooft \'). Daarna legt hij het paarse .gewaad van den diaken op de zitbank of credenstafel en gaat naar de sacristie, waar hij, zoo ook de vont moet gewijd worden, het nog overige wijwater in het sacrarium uitstort.

3. Als de godslamp onder het *Exultetquot; door een der acolieten ontstoken is, ontsteekt hij in de kerk de lampen, welke hij zoo even heeft uitgedoofd 1), en gaat dan met ledig wijwatersvat en kwast naar de plaats waar de vont gewijd moet worden. Daar wacht hij tot de priester er insgelijks aangekomen is.

4. By de vontwijding kan hij, zoo daartoe niemand anders bestemd is, het water vóór de ingieting der H. Oliën, uitscheppen in het wijwatersvat en in de vont, indien dit Tioodig is.

5. Zoodra onder de H. Mis de Priester het gt; Gloria in excelsisquot; aanheft, zorge hij de klok te doen luiden. Daarna ontdekt hij, zooveel hij kan, in de kerk alle beelden der Heiligen 3). Is hem dit onmogelijk, dan doet hij het aanstonds na- de H. Mis.

1

C. 11 Julii 1848 ad 3.

-ocr page 101-

— 95 —

11, Paschen.

169. De altaren der kerk worden voor dit feest zoo schoon jnogelijk versierd, en voor de H. Missen de beste gewaden gebruikt, daar dit feest een der grootste is. De kleur is wit.

170. Zoo den vofigen dag de vont gewijd isr wordt op dezen dag vóór de H. Mis het water niet gezegend, de besproeiing geschiedt dan met gewijd water van den vorigen dag \'). Onder de Hoogmis wordt ook de paaschkaars ontstoken. Dit geschiedt ook onder de Vespers, alsmede onder de gezongen H. Missen en Vespers op de twee volgende dagen, op den zaterdag daarop en de volgende zondagen tot het feest van Hemelvsiart. Op dien dag wordt zij in het begin der Hoogmis nog ontstoken, maar zoodra het Evangelie gezongen is door den diaken uitgedoofd \'), en brandt zij niet meer, tenzij op den zaterdag voor Pinksteren bij de vontwijding 1). I)e gewoonte echter, ze tot Hemelsvaartsdag toe, in andere H. Missen en plechtigheden te ontsteken, kan blijven bestaan, nooit evenwel geschiede dit in Missen voor over-ledenen of als paars gewaad gebruikt wordt2).

1

19 Maji -1607. ad 13. — 3) Missale in Aso. Domini. —

2

Mer. P. IV. T. 10 n° C7.

-ocr page 102-

— 96 —

12. Feestdag van den H. Marcus (25 April) en de drie kruisdagen \').

171. Als op deze dagen de processies voor de vruchten der aarde worden gehouden, legge de koster in de sacristie gereed:

1. amict, albe, cingel met paarsen stool, en, zoo men ze heeft, paarse koorkap. Zijn er diaken en subdiaken bij aanwezig, dan ook paars gewaad n. 1. dalmatiek en tuniek;

2. een genoegzaam aantal superplies \') voor assistenten en voor geestelijken, die aan de processie deel nemen;

3. het processiekruis;

4. twee kandelaars met ontstoken kaarsen;

5. het Rituale Romanum voor den priester;

6. waar dit gewoonte is wijwatersvat en kwast 3).

172. Zoo na de Processie de Mis voor de

\\) Omtrent deze processie zegt ons Suppl. Rit. Bom. pag. 37: «Hsec processio fit semper die \'25 Aprilis, nisi incideret in Dominioam Pascatis, quo casu in sequentem

Feriam quintam foret transferenda.....

«Cseterum circa Litaniarum Majorum Processionem et circa diern 25 Aprilis, Ritualis Homani preeacripta, in quantum fieri potest, in omnibus Provincial Ultrajectensis dioecesibus fideliter custodiantur.quot;

\'2) Rit. Rom. in Lit. Mtij. Proc. Zoo men deze super-plies niet kun hebben, zijn zij ten minste met de toog bekleed. Suppl. pag. 36. n. 55. — 3) S. R. C. 12 Sept. ■1699. ad i. Aertnys. Caer. Sol, funct. pag. 79. 8.

-ocr page 103-

— 97 —

vruchten der aarde gezongen wordt, is gewaad van altaar en priester paars.

13. Feest van \'s lieeven Hemelvaart,

173. De koster zorge op dezen feestdag dat er vóór de Hoogmis een kaarsendomper in het priesterkoor aanwezig is. Na de Hoogmis neme hij den kandelaar niet de paaschkaars weg. Deze kaars wordt echter op die plaatsen, waar op Pinksterzaterdag de vont gewijd wordt, niet verbruikt maar bewaard.

14. Pinksterzaterdag.

174. Waar de plechtigheden geschieden zooals het Missaal aangeeft \'), legge de koster in de sacristie gereed:

1. bij de alben enz. voor priester, diaken en subdiaken, zoo zij er zijn, paars kazuifel, pries-ter- en diakenstool, manipels, en, waar zij gebruikt worden, geplooide kazuifels;

2. rood gewaad voor de H. Mis;

3. superplies voor de assistenten en voor hen, die de prophetiëu zingen. Verder alles wat tot een gezongen of plechtige Mis noodzakelijk is.

175. Midden op hei_priesterkoor zij, behalve hetgeen voor de H. Mis is voorgeschreven, een

d) Sabb. in Vig. Pentecostes.

KOST.

7

-ocr page 104-

— 98 —

staande lezenaar zonder bekleedsel, met het boek waarin de prophetieën staan. Naast de credens bevinden zich een of drie kussens, welke de priester en de assistenten gebruiken als de Litanie gezongen wordt. Daarenboven behoort op die plaatsen, icaar de vont gewijd wordt, een paarse koorkap op de zitbank of credenstafel aanwezig te zijn; alsmede op deze tafel de twee kandelaars der acolieten, en er naast de paaschkaars en het processiekruis.

176. Het altaar zij versierd met een rood antepeüdium; doch er worde daarover een paars heengehangen. dat vóór de H. Mis gemakkelijk weggenomen kan worden. Verder zij alles gelijk in een gezongen of plechtige H. Mis. De kaarsen worden echter niet ontstoken vóór het begin der H. Mis \').

177- In de doopkapel zij alles gelijk op Paasch-saterdag. Zie N0 166.

15. Pinksteren.

i7S. Gelijk op het hoogfeest van Paschen moeten kerk en altaren zoo schoon mogelijk zijn opgesierd. De kleur van altaar- en priestergewaden is rood. Bij uitstelling echter van het H. Sacrament is het a^aargewaad wit.

179. In kerken, waar de vont den vorigen

1) Misale 1. c.

-ocr page 105-

— 99 —

dag gewijd is, wordt heden, gelijk op Paschen, het water niet gezegend, doch geschiedt de besproeiing met het water, dat den vorigen dag gezegend is \').

16. Feest van het TI. Sacrament 3).

180. Voor de plechtige processie met het Allerheiligste, houde de koster, behalve hetgeen noodig is voor de Hoogmis, heden gereed:

4. de beste witte koorkap :l), welke hij, zoo de priester aan het altaar van gewaad verandert, op het einde der H. Mis op de zitbank moet hangen;

2. een genoegzaam aantal superplies voor hen, die aan de processie deel nemen;

3. een amict, albe, cingel en witte tuniek voor den subdiaken, die het kruis draagt;

4. twee wierookvaten \');

5. irit/e wastoortsen of kaarsen 5) voor hen, die aan de processie deelnemen;

6. een schoon, wit zijden schoudervelum 6).

181. In het priesterkoor plaatse hij ook aan den epistelkant, naast de credens: het pro-

1) Missale. Ord. ad fac. aquam bened. — 2) Conc. I\'rov. pag. quot;107 dicit: »Ut processioimm usus ad normara Rituali Romani, in hac Provincia retineatur, lieec Sino-dus et exoptat et prsescribit.quot; — 3) Rit. Rom. de Proc. in festo SS\' Corp. Chr. — 4) Rit. Rom. 1. c. et Caer. Epiac. L. II. C. XXXIII. — 5) Caer Episc. 1. c. 4. 44.— (i) Rit. Rom. 1. c. et Caer. Episo. 1. c. 14.

-ocr page 106-

— 100 —

cessiekruis en vier lantaarnen, op stokken bevestigd, waarin zich kaarsen bevinden \').

Nabij den uitgang van het priesterkoor zij een schoon baldaquin aanwezig.

182. Hij zorge ook, zoo hij dit kan doen, dat de weg, langs welke de processie trekt, gereinigd en versierd zij met bloemen, guirlanden van levend groen enz. enz., in zoover dit de omstandigheden van plaats en tijd toelaten ^).

183. Moet hij hier of daar op den weg ook een altaar oprichten, dan zij dit gelijk het past met zes kandelaars en kaarsen en met bloemen versierd. Op het altaar worde een altaardwaal uitgespreid en daarop het corporale,, waarop het Allerheiligste geplaatst wordt:l).

184-. Dezelfde regels, welke alhier gegeven zijn, onderhoude hij bij alle processiën met het Allerheiligste.

17. Uitstelling van het //. Sacrament hij gele-genheid van het 40 uren geheel 1).

18b. In de meeste kerken wordt eenmaal in het jaar gedurende drie of\' vier dagen het

1

Cone. Prov. p. 200.

-ocr page 107-

— 101 —

H. Sacrament ter aanbidding uitgesteld. Deze -aanbidding heeft zijn oorsprong in de jaarlijk-sche uitstelling van het H. Sacrament, welke te Rome en in andere katholieke plaatsen 40 uren onafgebroken achtereen plaats heeft. Voor deze uitstelling zijn bijzondere regels voorgeschreven , -waarvan er eenige den koster aangaan.

186. De kerk worde zoo sierlijk, als op de hoogste feesten gebruikelijk is \'), het hoogaltaar , waar de uitstelling geschiedt , zoo plechtig mogelijk opgesierd. Reliquieën en beelden van Heiligen, als het kan, worden van het altaar weg genomen: ja het past dat het beeld van den Heilige, waaraan het altaar is toegewijd, bedekt wordt ■]. In het midden van het altaar, zóó, dat zij door allen goed kan gezien-worden, worde een troonhemel geplaatst voor het Allerheiligste. Deze hemel zij bekleed met eene stof waarin wit de hoofdkleur is 3). Een corporaal zij er in uitgespreid.

■1) Syn\' Dioeo\'quot;\' C. XXI. — 21 Instruct. PP. Cleraentis XI. § III. — 3) Instruct. Cit. § V. «Trono con baldaoliino proporzionato di color bianco.quot; Gard. merkt hierop aan ; Ne tarnen censeas album colorem ita praescribi , ut non liceat alio ornatu Tabernaculum seu Thronum vestiri; ornamenta excludentur, quae millatenus conveniunt Sacramento ; caeterum si Thronus sit coelaturis cum Super-inducto auro, aut argenlo ati\'abie elaboratus, pendentibus e corona laciniis auro pariter, et argento intextis et in intima parte tela acu picta coöpertus: vel alio non ab-

-ocr page 108-

— 102 —

187. De versiering van liet hoogaltaar zij immer in overeenstemming met de Majesteit van den Koning der koningen, die daar zetelt op zijn troon om aangebeden te worden Vandaar moet alles wat op rouw gelijkt daar verwijderd blijven; en is de kleur van \'t altaar-gewaad , al zou ook het officie der H. Mis eene andere vragen, immer wit j).

188. Het is passend dat er zoolang de uitstelling duurt ten minste twaalf witte waskaarsen branden. Er kunnen evenwel redenen bestaan om er minder te ontsteken 1); vandaar dat de koster slechts volvoere wat zijn overheid hem voorschrijft. Het is echter ook geoorloofd meer licht te ontsteken, zelfs van bougie of andere stof, tenzij onder de H. Mis aan het altaar 2). Daarenboven kan men er ook Engelenbeelden plaatsen, die als lichtdragers zijn voorgesteld 5).

189. In het priesterkoor, voor de onderste trede van het altaar, plaatse hij vóór en na de H. Mis, één of twee bidbanken, overdekt met een passend kleed, voor de geestelijken en

1

S. Liturg. Praxis T. I. n. 184. 40. — do Carpo. Caerem.

2

P. III. 193. — 4gt; Zio n0 \'20. — 5) Instr. Clem. cit. § IV.

-ocr page 109-

— 103 —,

kloosterlingen, welke bij het H. Sacrament komen aanbidden \'). Voor hen zijn er ook in de sacristie immer superplies aanwezig met stolen , overeenkomende met de kleur van den dag 1).

Insgelijks zette hij, doch buiten de afsluiting van het priesterkoor of\' buiten de communiebank 2), eenige knielbanken (waar n. 1. dergelijke stoelen of plaatsen niet zijn) voor de leeken 4)-

190. Bij het ontsteken, uitdooven, zuiveren en verzorgen van het licht, en bij alles wat hij noodzakelijker- of nuttiger wijze aan het altaar moet verrichten, bekleede hij zich immer met toog en superplie, gelijk de Kerk zelfs aan alle geestelijken voorschrijft *). Hij houde verder in het oog om immer de gepaste kniebuigingen te maken n. 1. op twee knieën telkens als hij in het priesterkoor komt of het verlaat en op één knie, als hij, in het priesterkoor verblijvende, het H. Sacrament voorbijgaat G).

191. Gedurende den tijd dat het H. Sacrament uitgesteld blijft, behoeft hij ook geene schellen aan het altaar te plaatsen, daar deze

1

C. 4 Maji 1686. — 3) S. R. C. 22 Jan. 1876. — 4) Instr. Clem. cit. § IX.jXXVI. — 5) Gard in Instr. § VJI. 2.

2

— 6) Gard. in Instr. 1. c. 4. 5.

-ocr page 110-

4 _ 104 —

onder de H. Missen niet gebruikt worden \'), ofschoon er echter wel bij het uitgaan uit de sacristie een.klein teeken gegeven wordt met de gewone schel, bij de deur aldaar aanwezig \').

192. De koster zorge ook gedurende deze dagen van aanbidding dat de deuren der kerk

O o

niet zóó geopend zijn, dat men van den pu-blieken weg het H. Sacrament, op het altaar uitgesteld, kan zien

193. Bij de processie met het Allerheiligste, welke in vele plaatsen gedurende deze dagen gehouden wordt, volge hij de regels, welke in nos 180—184 gegeven zijn.

t) Instr. Clem. § XVI. — S. R. C. 31 Aug. i8G7 ad XII. — S. Alph. de Caer. Missae (Edit. Pustet 1882) pag. IBS. n. 6. — 2) Instr. Clem. ibidem. —-3) Gard. in Instr. § VIII. 2.

-ocr page 111-

— 105 —

IlIJe HOOFDSTUK. De Toediening der HH. Sacramenten.

Bemerking. Daar in Gods Kerk niets heiliger, nuttiger , uitmuntender, of meer goddelijk gevonden wordt, dan de HH. Sacramenten , die zijn ingesteld door Christus onzen Heer \') tot zaligheid van het menschelijk geslacht, moet de koster er immer aan denken, dat deze II. zaken heilig en met den meest passenden eerbied moeten bediend worden. Daarbij behooren dus ook evenals bij het H. Misoffer dienaars te zijn, (ten minste één, zegt het I\'iOmeinsch Ritueel) die in de geestelijke orden zijn opgenomen. Doch daar er wegens gebrek aan geestelijken, zoodanigen niet altijd aanwezig kunnen zijn, mogen daartoe ook eerzame en godvruchtige leeken gebruikt worden, die dan met toog en superplie gekleed zijn, vooral bij meer plechtigere toediening In onze streken zullen daarom in veel plaatsen de kosters zelf deze bediening moeten waarnemen. Zij vinden daarom in dit Hoofdstuk naast de toebereidselen voor de Sacramenten tevens de ceremoniën en antwoorden, welke den dienaar betreffen.

§ I. HET H. DOOPSEL.

1. Toebereidselen.

194. V oor de toediening van \'t H. Doopsel moet de koster in de sacristie gereed leggen : 1. Een superplie met paarse stool3) of met

•I) Rit. Rom. de iis etc. in inites. — 2) Supl. in Rit. Rom. pag. 7. n» 2. — 3) Rit. Rom. de S. Oleis etc..

-ocr page 112-

— 106 —

een stool, welke aan de eene zijde paars en aan de andere zijde wit is \');

2. superplies voor degenen, die liem daarbij assisteeren;

3. het Ritnale Romanum.

195. Bij den ingang der kerk -) of op een plaats, een weinig van de doopvont afgelegen 3),. zette hij een .vaasje of schaaltje met zout. Dit zout zij geheel fijn gestampt, droog en zuiverr en kan van te voren, uitsluitend tot gebruik bij het H. Doopsel, reeds gezegend zijn of wordt bij het doopen gewijd

196. In de doopkapel of op de plaats waar gedoopt wordt, worde geplaatst een credens-tafeltje bedekt met een witten doek en daarop 5):

1. De ampullen met de olie der doopelingen en het chrisma;

2. een lepeltje of schelp van zilver of van een ander zuiver metaal, om het water over het hoofd van den doopeling te storten. Het gebruik daarvan toch is prijzenswaardig; nochtans niets belet om het ook met de hand te doen;\'

4. een bekken of schaal om het water op

1) S. R. C. 26 Mart. -1859. ad VII. — 2) Rit. Rom. 1. c. — 3) Suppl. ad Rit. Rom. pag. 8. n. 6. — 4) Rit. Rom. 1. c. Gard. not. in S. R. C. 10 Dec. 1826 ad V. 2. Men mag daarvoor niet het zout gebruiken dat gezegend is voor wijwater. — 5) Rit. Rom. 1. e.

-ocr page 113-

- 107 —

te vangen, tenzij er aan de Vont zelve een sacrarium verbonden is;

4. een blaadje met watten, hennep of iets dergelijks tot het afvegen der H. Olie.

5. een witte stool, zoo de priester twee verschillende gebruikt. Zie n0 194. 1;

6. een schaaltje met eenige kruimels brood;

7. een schenkblad, handdoek en ampul met water ;

8. een wit kleed in den vorm van een manteltje of een wit lint, om op het hoofd van het kind te leggen. Men kan daartoe ook ge-

oo o

bruiken een reinen witten doek, die echter daartoe echter uitsluitend gebezigd wordt \');

9. een witte waskaars;

10. een handdoek, om het hoofd van het kind na het doopsel af te drogen.

II. Doopsel der kinderen.

197. Als alles voor het toedienen des H. Doopsels gereed is, gaat de dienaar, gekleed in toog en superplie, den priester vooraf naar de plaats, waar zij wachten, die het kind ten doop zullen houden. Daar geeft hij, nadat de priester naam enz. enz. gevraagd heeft, en als deze de toediening begint, eenige oogenblikken dit

quot;1) Baruff. T. X. n. 44.

-ocr page 114-

— 108 —

boekje aan den peter over, die dan antwoordt zoo als hier aangegeven staat: \')

Priester: N. Quid petis ab Ecclesia Dei ?

Peter: Fidem.

Priester: N. Wat vraagt gij van de Kerk Gods ?

Peter: Het geloof.

Priester: Fides, quid tibi praestat V

Peter: Vitam seternam.

Priester: Wat geeft U liet seloof?

O o

Peter: Het eeuwig leven.

Priester: Siigitur vis ad vitam ingredi, serva mandata: diliges Dominum Deum tuum ex toto corde tuo et ex tota anima tua et ex tota mente tua, • et proximum tuum sicut teipsum.

Wilt gij dan ingaan tot het leven, onderhoud de geboden: gij zult den Heer uwen God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uwe ziel, en uit al uw verstand en uwen naaste als U zeiven.

Aanstonds daarop ontvangt de dienaar dit hoekje terug, en de priester ademt driemaal over het gezicht van het kind, terwijl hij daarbij telkens zegt: »Exi etc.....sancto Paraclito.quot;

•1) Suppl. in Rit. Rom. pag. 8. 9. n. 7. en 8. SSm,ls Üominus Koster indulsit ut in dioecesibus hujus Provinciee amoclo in administrando liaptismo cuilibet Interrogationi et Responsioni latina lingua prolatse juxta prsescriptum Ritualis Romani, illico nova interrogatio, novaque respon-lt;lio iteretur lingua vulgari seu patria.

-ocr page 115-

— 109 —

Vervolgens maakt hij een kruis op het voorhoofd en de horst van het kind, zeggende: Ac-cipe signum etc.

Oremus.

Preces nostras etc..... Per Christum Do-

minum nostrum.

Dienaar: Amen.

De Priester legt de hand op het hoofd van het kind, en zegt:

Oremus.

Omnipotens etc..... Per eumdem Dominum

nostrum.

Dienaar: Amen.

Daarna zegt de priester, zoo hij het zout wijdt:

Exorcizo te etc.....qui venturus est judi-

care vivos et mortuos et saeculum per ignem.

Dienaar: Amen.

Dan legt de priester een weinig zout in den. mond van het kind, zeggende: N. Accipe sal sapientiae; propitiatio sit tibi in vitam seteruam.

Dienaar: Amen.

Priester: Pax tibi.

Dienaar: Et cum spiritu tüo.

Oremus.

Deus patrum nostrorum etc.....Per Ghristum

Dominum nostrum.

Dienaar: Amen.

Priester: Exorcizo te , immunde spiritus etc.....vocare dignatus est.

-ocr page 116-

— 110 —

En hij maakt daarna met den duim een kruis-teeken op het voorhoofd van het kind, zeggende:

Et hoe signum etc.....Per eumdem Christum

Dominum nostrum.

Dienaar: Amen.

Dan legt de priester de hand op het hoofd des kinds en zegt:

Okemus.

iEternam, ac justissimam etc----Per Christum Dominum nostrum.

Dienaar: Amen.

De priester legt vervolgens het uiterste eind van de stool op het kind en leidt het de kerk binnen, zeggende ;

N. Ingredere in templum Dei, ut habeas partem cum Christo in vitam seternam.

Dienaar : Amen.

Hierna geeft de dienaar dit hoekje aan den peter over, en wijst hem aan hetgeen volgt, opdat hij dit onder het gaan naar de plaats icaar gedoopt moet worden, met den priester, die het echter in het latijn verricht, zou kunnen hidden \').

A Is de priester begint: gt; Credo etc.quot; bidt de peter hardop :

Ik geloof in God, den Vader almachtig, Schepper van hemel en aarde. En in Jezus

1) Martinucci. L. 4. C. 1. n. 21. de Herdt. Prax. Lit. Rit. C. 11. § 7. 9.

-ocr page 117-

— Ill —

Christus, zijnen eenigen Zoon, onzen Heer; die ontvangen is van den H. Geest, geboren uit de Maagd Maria, die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruist, gestorven en hegraven : die nedergedaald is ter helle, ten derden dage verrezen van de dooden: die opgeklommen is ten hemel, zit aan de rechterhand Gods des Vaders almachtig: van daar zal hij komen oordeelen de levenden en de dooden. Ik geloof in den H. Geest; eene heilige katholieke Kerk, gemeenschap der Heiligen, vergiffenis der zonden, verrijzenis des vleesches r en het eeuwig leven. Amen.

Als de priester begint: »Pater noster etc.quot;\' bidt de peter hardop:

Onze Vader, die in de hemelen zijt, geheiligd zij Uw naam. Ons toekome Uw rijk. Uw wil geschiede op de aarde als in den hemel. Geef\' ons heden ons dagelijksch brood\'. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren. En leid ons niet in bekoring: maar verlos ons van den kwade. Amen.

Aan de doopkapel gekomen, zegt de priester:

Exorcizo te, omnis spiritus immunde etc.....

Per eumdem Dominum nostrum, qui venturus est judicare vivos et mortuos, et saeculum per ignem.

O

Dienaar: Amen.

Vervolgens raakt de priester de ooren en de

-ocr page 118-

— 112 —

neus van het kind met speeksel aan, zeggende: Ephpheta etc.....judicium Dei.

Dan geeft de dienaar wederom dit hoekje aan den peter en tv Ijst hem aan, wat deze antwoorden moet:

Priester: N. Abrenuntias satanae?

Peter: Abren untio.

Priester: N. Verzaakt gij den duivel?

Peter: Ik verzaak.

Priester: Et omnibus operibus ejus?

Peter: Abrenüntio.

Priester: En al zijne werken?

Peter: Ik verzaak.

Priester: Et omnibus pompis ejus?

Peter: Abrenüntio.

Priester: En al zijne ijdelbeden?

Peter: Ik verzaak.

Dan neemt de dienaar dit hoekje een oogenhlik aan, en de priester zalft het kind op de horst en tusschen de schouders, zeggende :

Ego te lineo f oleo salutis in Cbristo Jesu Domino nostro, ut habeas vitam seternam.

Dienaar: Amen.

Dan geeft hij dit hoekje wederom aan den peter, en neemt, terwijl de priester de volgende vragen doet, het hekken, zoo er een los aanwezig is, en de handdoek in de hand.

Als de priester de witte stool genomen heeft, vraagt hij :

-ocr page 119-

— 113 —

Priester: N. Credis in TJeum, Patrem om-nipotentem, Creatorem coeli et terras ?

Peter: Credo.

Priester: N. Gelooft gij in God, den Vader almachtig. Schepper van hemel en aarde ?

Peter: Ik geloof.

Priester: Oredis in Jesum Christum, Filimn ejus unicum, Dominum nostrum, natum , et passum ?

Peter: Credo.

Priester: Gelooft gij in Jezus Christus, zijn eenigen Zoon, onzen Heer, die geboren is, en geleden heeft?

Peter: Ik geloof.

Priester: Credis et in Spiritum sanctum, sanctam Ecclésiam Cathólicam, Sanctorum com-muniónem , remissiónem peccatórum, carnis resurrectiónem, et vitam seternam?

Peter: Credo.

Priester: Gelooft gij ook in den Heiligen Geest, de heilige katholieke Kerk, de gemeenschap der Heiligen, de vergiffenis dei-zonden , de verrijzenis des vleesches en het eeuwig leven ?

Peter: Ik geloof.

Priester: N. Vis baptizari?

Peter: Volo.

Priester: N. Wilt gij gedoopt worden?

Peter: Ik wil.

kost. 8

-ocr page 120-

— 114 —

Daarna houdt peter of meter, (of zoo er twee zijn, heiden), het kind hij de doopvont zóó, dat het met het aangezicht gekeerd is naar het hekken waarin het doopivater moet vloeien. De dienaar houde dat hekken onder het hoofd van het kind vast, zoo er geen aan de doopvont verhonden is.

Als dan het kind onder den doop gehouden \'wordt; doopt de priester het zeggende:

N. Ego te baptizo in nomine Patris f, et Filii f, et Spiritus f sancti.

Aanstonds daarop reikt de dienaar de handdoek aan den priester over, die na het hoofd afgedroogd te hehhen, het kind/met chrisma zalft, terwijl de dienaar daarbij het schaaltje met wat en hroodkruimels vast houdt en den priester aanbiedt hij de zalving.

De priester zalvend, zegt: Deus omnipotens etc.....in vitam seternam.

Dienaar; Amen.

Priester: Pax tibi.

Dienaar; Et cum spiritu tuo.

De dienaar neemt dan het witte kleed of wit lint van de credens en geeft dit den priester over, die het op het hoofd van het kind legt, zeggende ;

Accipe vestem , etc.,... ut habeas vitam seternam.

Dienaar: Amen.

Dan geeft de dienaar de kaars, die van den

-ocr page 121-

— 115 —

beginne af ontstoken kan zijn, of dan ontstoken wordt, aan den priester, die ze overreikt aan het kind of aan den peter of meter, zeggende:

Accipe latnpadem etc.....in ssecula saecu-

lorum.

Dienaar: Amen.

Priester: N. Vade in pace, et Dominus sit tecum.

Dienaar; Amen.

III. Doopsel der volwassenen \').

198. Voor de geloofsbelijdenis , welke het Doopsel moet voorafgaan zie de koster het »Aanhangselquot; op het einde van dit boekje.

199. Als alles, gelijk bi] het doopsel der kinderen, bereid is, gaat de dienaar (of dienaren), gekleed in toog en superplie, den priester 1) vooraf naar het altaar, waar hij, na de bonnet te hebben aangenomen, ter zijde van den priester neerknielt, en met hem eenige gebeden tot God opzendt, opdat dit Sacrament waardig worde toegediend. Daarna staat hij met den priester op, maakt een kruis en bidt met hem

1

do sacristie cn een witte op de plaats gereed waar gedoopt wordt.

-ocr page 122-

— 116

zo. I de tijd het eeuigszins toelaat, de Yolgende gebeden :

Priester: Deus in adjutorinm meum intende.

Dienaar: Dómine ad adjuvandum me festina.

Priester: Gloria Patri etc.

Dienaar: Sicut erat in principio et nunc et semper et in sascula saeculórum. Amen.

Dan \'jaat de priester met of zonder hem, naarmate deze dat goed oordeelt, verder :

Ana. Effdndam super vos aquam mundam, et mundabimini ab omnibus inquinaméntis vestris , dicit Dóminus.

Psalmus 8.

Dómine, Dóminus noster, * quam admira-bile est nomen tuum in univérsa terra!

Quóniam elevata est magnificéntia tua super coelos.

Ex ore infantium, et lactëntium perfecisti laudem propter inimicos tuos, * ut déstruas inimicum et ultórem.

Quóniam vidébo ccelos tuos, ópera digi-tórum tuórum, * lunam et stellas quae tu fundasti.

Quid est homo, quod memor es ejus? * aut füius hóminis, quóniam visitas eum ?

Minufsti eum paulo minus ab Angelis, gloria et honóre coronasti eum: * et constituisti eum super ópera manuum tuarum.

-ocr page 123-

— 117 —

Omnia subjecisti sub péclibus ejus, * oves, et boves univérsas, msuper et pécora campi.

Vólucres coeli, et pisces maris, * qui per-ambulant sémitas maris.

Dómine, Dóminus noster, * quam admira-bile est nomen tuum in univérsa terra!

Gloria Patri, etc.

Psalmus 28.

Afférte Dómino filii Dei; * afférte Domino filios arietum.

Afférte Dómino glóriam et honórem, afférte Dómino glóriam nómini ejus : * adorate Do-minum in atrio sancto ejus.

Vox Dómini super aquas : Deus majestatis intónuit: * Dóminus super aquas multas.

Vox Dómini in virtüte: * vox Dómini in magnificéntia.

Vox Dómini confringéntis eédros!* et con-frünget Dóminus cedros Libani.

Et comminuet eas tamquam vitulum Libani; * et diléctus quemadmodum füius unicórnium.

Vox Dómini intercidéntis flammam ignis: * vox Dómini concutiéntis desértum: et com-movébit Dóminus desértum Cades.

Vox Dómini prseparantis cervos, et reve-labit condénsa: * et in templo ejus omnes dicent glóriam.

Dóminus diluvium inhabitare facit: * et sedébit Dóminus Rex in aetérnum.

-ocr page 124-

— 118 —

Dóminus virtutem pópulo suo dabit: * Dó-minus benedicet pópulo suo in pace.

Gloria Patri, etc.

PSALMXJS 41.

Quemadmodum desiderat cervus ad fontes aquarum: * ita desiderat anima mea ad te T Deus.

Sitivit anima mea ad Deum fortem, vi-vum : * quando véniam et apparébo ante fa-ciem Dei?

Fuerunt mihi lacrymae mese panes die ac nocte: * dum dfcitur mihi quotidie : übi est Deus tuus?

Haec recordatus sum, et eöudi in me ani-mam meam: * quóniam transibo in locum tabernaculi admirabilis usque ad domum Dei.

In voce exultatiónis, et confessiónis: * so-nus epulantis.

Quare tristis es, anima mea? * et quare contürbas me?

Spéra in Deo, quóniam adhuc confitébor illi: * salutare vultus mei, et Deus meus.

Ad meipsum anima mea conturbata est: * propteréa memor ero tui de terra Jordanis, et Hermóniim a monte módico.

Abyssus abyssum mvocat, * in voce cata-ractarum tuarum.

Omnia excélsa tua, et fluctus tui, * super me transiérunt.

-ocr page 125-

— 119 —

In die mandavit Dóminus misericórdiam suam, * et nocte canticum ejus.

Apud me oratio Deo vitte meae: * dicam Deo: Suscéptor meus es.

Quare oblitus es mei? * et quare contrista-tus incédo, dum affligit me inimicus ?

Dum confringuntur ossa mea, * exprobravé-runt mihi qui tribulant me inirmci mei:

Dum dicunt mihi per sfngulos dies: Ubi est Deus tuus ? * quare tristis es, anima mea ? et quare contürbas me?

Spera in Deo, quoniam adhuc confitébor illi: * salutare vultus mei, et Deus meus.

Gloria Patri, etc.

En men herhaalt: Ana. Effündam super vos aquam mundam, et mundabfmini ab omnibus inquinaméntis vestris, dicit Dóminus.

Vervólgens zegt de priester: Kyrie eléison.

Dienaar: Christe eléison.

Friester: Kyrie eléison. Pater noster.

Priester: Et ne nos inducas in tentatiónem.

Dienaar: Sed libera nos a malo.

Priester: Dómine, exaudi oratiónem méam.

Dienaar: Et clamor méus ad te véniat.

Priester: Dóminus vobiscum.

Dienaar: Et cum spfritu tuo.

Priester: Oremus.

Omnipotens etc.....Per Christum Dominum

nostrum.

-ocr page 126-

— 120 —

Dienaar : Amen.

Daarna knielt men voor het altaar, de dienaar geeft den priester de bonnet en gaat hem vervolgens vooruit naar den ingang der kerk, waar de doopeling wacht. Daar gekomen, geeft hij aan dezen dit hoekje over en wijst hem aan, wat hij antwoorden moet.

Priester: Quo nomine vocaris? Hoe is uw voornaam ?

Doopeling: N. \')

Priester: N. Quid petis ab Ecclesia Dei?

Doopeling: Fidem.

Priester: N. wat vraagt gij van de Kerk Gods ?

Doopeling: Het geloof.

Priester: Fides quid tibi praestat?

Doopeling: Vitam se ter nam.

Priester: Wat verleent U het geloof?

Doopeling: Het eeuwig leven.

Priester: Si vis habere etc..... nisi una

divinitas.

Wilt gij het eeuwig leven hebben, onderhoud de geboden: Gij zult den Heer uwen God liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uwe ziel, en uit al uw verstand en uwen naaste als ü zeiven. Aan deze twee se-

O

1) Telkens als een N. staat aangegeven in het antwoord yan den doopeling, zegt deze zijn voornaam.

-ocr page 127-

— 121 —

boden liangt geheel de wet en de Profeten. Het geloof nu is, dat gij één God in de Drievuldigheid, en de Drievuldigheid in de Eenheid vereert , zonder de Personen te vermengen, noch de Zelfstandigheid te verdeelen. Want een ander is de Persoon des Vaders, een ander des Zoons, een ander des Heiligen Geestes; doch deze drie hebben ééne Zelfstandigheid, en

O 7

maar ééne Godheid.

Priester: N. Abremintias satanse?

Doopelincj: Abremmtio.

Priester; K. Verzaakt gij den duivel?

Doopelincj: Ik verzaak.

Priester: Et omnibus operibus ejus?

Doopelincj: Abrenüntio.

Priester: En al zijne werken ?

Doopelincj; Ik verzaak.

Pi \'iester; Et omnibus pompis ejus ?

Doopelincj; Abremmtio.

Priester: En al zijn ijdelheden ?

Doopelin/j; Ik verzaak.

Priester : Credis in Deum, Patrem omnipo-tentem, Creatorem coeli et terrae ?

Doopelincj; Credo.

Priester: Gelooft gij in God, den Vader, almachtig. Schepper van hemel en aardeV

Doopelincj : Ik geloof.

Priester: Credis in Jesum Christum Filiuni ejus unicum, Dominum nostrum, natum et passmn?

-ocr page 128-

— 122 —

Doopeling : Credo.

Priester: Gelooft gij in Jezus Christus, zijn eenigen Zoon, onzen Heer, die geboren is en geleden heeft?

Doopeling: Ik geloof.

Priester: Credis in Spiritum sanctum, sanctam Ecclesiam catholicam, sanctorum communio-nem, remissionem peccatorum, carnis resur-rectionem, et vitam aeternara?

Doopeling: Credo.

Priester: Gelooft gij ook in den Heiligen Geest, de heilige katholieke Kerk, gemeenschap der Heiligen, de vergifpenis der zonden, de verrijzenis des vleesches, en het eeuwig leven ?

Doopeling: Ik geloof.

Daarna geeft hij het hoekje aan den dienaar terug. De priester verricht daarna eenige ceremoniën en bidt ook daarbij gebeden.

Als hij ten laatste bidt: Cole Deum omni-

potentem etc..... et sseculum per ignem, ant-

icoordt de dienaar: Amen.

Priester: Oremus.

Te déprecor etc..... Per Christum Dominum

nostrum.

Dienaar: Amen.

Dan zegent de priester voorhoofd, ooren, oogen, neus, mond, horst en schouders van den doopeling. Daarna zegent hij geheel het lichaam en zegt:

-ocr page 129-

— 123 —

Signo te totum in nomine Patris f, et Pilii f, et Spiritus f sancti, ut habeas vitam seternam, et vivas in saecula sseculórum.

Dienaar: Amen.

Priester: Oremus.

Preces nostras etc.... Per Christum Dómi-num nostrum.

Dienaar: Amen.

Priester: Oremus.

Deus, qui humani etc..... Per Christum

Dominum nostrum.

Dienaar: Amen.

Daarna legt de priester de hand op het hoofd des doopelings, zeggende :

Oremus.

Omnipotens, etc.....Per eumdem Christum

Dominum nostrum.

Dienaar: Amen.

Dan zegt de priester als hij het zout zegent:

Excorcizo te etc..... qui ventürus est judi-

care vivos et mortuos, et sseculum per ignem.

Dienaar: Amen.

Somivijlen voegt hij hierbij nog een gehed. De dienaar antwoordt daarbij aan het eind\'- Amen.

Als de priester het zout in den mond van den doopeling legt, zegt hij: N. Accipe sal sapientise: propitiatio tibi sit in vitam aeternam.

Dienaar: Amen.

-ocr page 130-

— 124 —

Priester: Pax tibi.

Dienaar ; Et cum spiritu tilo.

Priester; Oremus.

Deus patrum nostrorum etc____Per Christum

Dominum nostrum.

Dienaar: Amen. Hierna wijst hij den doope-lincj aan, icat hij antwoorden en doen moet.

Priester: Ora, Electe (Electa), flecte genua et die Pater noster.

Bid, uitverkorene, buig de knieën, en zeg het Onze Yader.

De doopeling knielt neer en bidt; Onze Vader enz.....maar verlos ons van den kwade.

Priester: Leva, comple orationem tuam, et die Amen.

Sta op, eindig uw gebed en zeg Amen.

Dan staat de doopeling op en zegt: Amen.

De priester tegen den peter: Signa eum (eam). Teeken hem (haar).

Tegen den doopeling: Accede; Kom nader.

En de peter teekent dan het voorhoofd van den doopeling met den duim, zeggende :

In den naam des Vaders, en des Zoons eu des Heiligen Geestes.

Dan maakt ook de priester een kruis op hef voorhoofd van den doopeling, zeggende: In nomine Patris, etc.

En Hij legt hem de hand op, terwijl hij bidt:

-ocr page 131-

— 125 —

Oremus.

Deus Abraham {of hij eene vrouw Deus coeli) etc..... Per Christum Dominum nostrum.

Dienaar: Amen.

Priester: Ergo, maledicte diabole etc.... et sseculum per ignem.

Dienaar: Amen. En hij wijst den doopeling wederom aan, wat hij antwoorden en doen moet.

Priester: Ora Elécte (Electa), fleets genua et die Pater noster.

Bid, uitverkorene, huig de knieën, en zeg het onze Vader.

De doopeling knielt neer en hidt: Onze Vader enz.....maar verlos ons van den kwade.

Priester: Leva, comple orationem tuam et die Amen.

Sta op, eindig uw gebed en zeg Amen.

Dan staat de doopeling op en zegt: Amen.

De priester tegen den peter: Signa eum (eam) Teeken hem (haar).

Tegen den doopeling: Accede, kom nader.

En de peter teekent dan het voorhoofd van den doopeling met den duim, zeggende:

In den naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes.

Dan maakt ook de priester een kruis op het voorhoofd van den doopeling, zeggende: In nomine Putris etc.

En hij legt hem de hand op, terwijl hij hidt:

-ocr page 132-

— 126 —

OllEMUS.

Deus, immortale {of bij eene vrouw: Deus Abraham) etc.....Qui cum Patre etc____in saecula

saeculorum (of Per Christum Dominum nostrum).

Dienaar: Amen.

Priester: Audi\'), etc— in saecula saeculorum.

Dienaar: Amen. En hij wijst den doopeling wederom aan, wat hij antwoorden en doen moet.

De priester zegt ten 3en maal aan den doopeling:

Ora, Elécte (Electa), flecte genua et die Pater noster.

Bid, uitverkorene, buig de knieën, en zeg het onze Vader.

De doopeling knielt neer en bidt: Onze Vader enz..... maar verlos ons van den kwade.

Priester: Leva, comple orationem tuam et die Amen.

Sta op, eindig uw gebed en zeg Amen.

Dan staat de doopeling op en zegt: Amen.

De priester tegen den peter: Signa eum (eam) Teeken hem (haar).

Tegen den doopeling; Accede; Kom nader.

En de peter teekent dan het voorhoofd van den doopeling met den duim, zeggende:

In den naam des Vaders, en des Zoons en des H. Geestes.

Dan maakt ook de priester een kruis op het

1) Bij eone vrouw wordt dit gebed weggelaten.

-ocr page 133-

— 127 —

voorhoofd van den doopeling, zeggende: In nomine Patris etc.

En Hij legt hem de hand op, terwijl hij bidt:

Exorcizo te etc.....porrexit (suscitavit).

Ergo, maledicte diabole etc.....et sseculum

per ignem.

Dienaar: Amen.

Vervolgens legt de priester de hand op den doopeling, biddende:

Oremus.

/Eternam ac justissimam etc..... Per Christum Dominum nostrum.

Dienaar; Amen.

Dan leidt de priester den doopeling de kerk

binnen, zeggende: N. Ingredere etc____et habeas

partem cum illo, et Sanctis ejus.

Dienaar: Amen. Daarna wijst hij den doopeling aan, irat hij doen moet.

De doopeling knielt, als hij de kerk is binnen gegaan, neder op twee knieën, en bidt eenige oogenblikken; vervolgens staat hij op, en als dan de priester hem de hand op het hoofd legt en begint: Credo in Deum etc., bidt hij met hem:

Ik geloof in God, den Vader almachtig, Schepper van hemel en aarde. En in Jezus Christus, zijnen eenigen Zoon, onzen Heer: die ontvangen is van den H. Geest, geboren uit de maagd Maria, die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruist, gestorven en be-

-ocr page 134-

— 128 —

graven : die nedergedaald is ter gt; helle, ten derden dage verrezen van de dooden: die opgeklommen is ten hemel, zit aan de rechterhand Gods des Vaders almachtig: van daar zal hi] komen oordeelen de levenden en de dooden. Ik geloof in den H. Geest: eene heilige katholieke Kerk, gemeenschap der Heiligen, vergiffenis der zonden, verrijzenis des vleesches, en het eeuwig leven. Amen.

Als daarna de priester begint: Pater noster,. bidt de doopeling:

OnzeVader, die in de hemelen zijt, geheiligd zij Uw naam. Ons toekome uw rijk. .Uw wil geschiede op de aarde als in den hemel. Geef ons heden ons dagelijksch brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren. En leid ons niet in bekoring; maar verlos ons van den kwade. Amen.

Daarna legt de priester wederom de hand op het hoofd van den doopeling, en zegt:

Nee te latet etc____et sseculum per ignem.

Dienaar: Amen.

Dan teekent de priester ooven en neus van den doopeling en zegt daarna, terwijl de dienaar dit hoekje overgeeft aan den doopeling, hem aanwijzend wat hij antwoorden moet:

Priester: Qui vocaris? Hoe is uw voornaam?

Doopeling: N.

Priester: N. Abrenuntias satanse?

-ocr page 135-

— 129 —

Doopeling: Abreimntio.

Priester \'■ N. Verzaakt gij den duivel ?

Doopeling: Ik verzaak.

Priester: Et omnibus operibus ejus?

Doopeling: Abrenüntio.

Priester: En al zijne werken ?

Doopeling: Ik verzaak.

Priester: Et omnibus pompis ejus?

Doopeling: Abremüitio.

Priester: En al zijne ijdelheden?

Doopeling: Ik verzaak.

Daarna zalft de priester, terwijl de dienaar daarbij de watten aangeeft, den doopeling, zeggend:

Ego te linio Oleo salutis ►J» in Christo Jesu Domino nostro in vitam seternam.

Dienaar: Amen.

Priester: Pax tibi.

Dienaar: Et cum spiritu tüo. En hij biedt hem wat aan of het schaaltje met broodkruim, dat hij, nadat de priester het gebruikt heeft, iceder-om op de credens nederzet. De priester gaat door :

Exi, immunde spiritus etc____ et da locum

Spiritui sancto Paraclito.

Dan verandert hij van gewaad en neemt de ■witte stool en koorkap aan. De dienaar sta hem daarbij ter zijde.

Als de priester gereed is, geeft de dienaar dit hoekje over aan den doopeling, die nabij de vont gebracht wordt en antwoordt, zooals hier aangege-

kost. 9

-ocr page 136-

— 130 —

ven is. De dienaar zelf neme intussnhen, zoo er een los hekhen is, dit in de hand, alsook den handdoek.

Priester: Quis vocaris ? Hoe is uw voornaam ?

Doopeling: N.

Priester: N. Credis in Deum, Patrem om-nipotentem, Creatorem cceli et terrse?

Doopeliny: Credo.

Priester: N. Gelooft gij in God, den Vader almachtig, Schepper van hemel en aarde ?

Doopeiintj: Ik geloof.

Priester: Credis in Jesum Christum, Filium ejus unicum, Dominum nostrum, natum, et passum V

Doopeling: Credo.

Priester: Gelooft gij in Jezus Christus, zijn eenigen Zoon, onzen Heer, die geboren is, en geleden heeft ?

Doopeling: Ik geloof.

Priester: Credis in Spiritum sanctum, san-ctam Ecclésiam Cathólicam, Sanctorum com-muniónem , remissiónem peccatórum , carnis resurrectiónem, et vitam seternara?

Doopeling: Credo.

Priester: Gelooft gij ook in den H. Geest, de heilige katholieke Kerk, de gemeenschap der Heiligen, de vergiffenis der zonden, de verrijzenis des vleesches en het eeuwig leven?

Doopeling : Ik geloof.

Priester: N. Quid petis V

Doopeling: Baptismum.

-ocr page 137-

— 131 —

Priester: Wat vraagt gij?

Doopeling; Het Doopsel.

Priester: Vis baptizari?

Doopeling: Volo.

Priester: Wilt gij gedoopt worden ?

Doopeling: Ik wil.

Dan buigt hij het hoofd hoven het hekken, de peter of meter (of zoo er twee zijn, heiden) leggen de hand op de schouders van den doopeling en de priester stort het water driemaal kruisgewijze over het hoofd van den doopeling, zeg-yende: N. Ego te baptizo in nomine Patris ^, et Filii et Spiritus nj* sancti.

Aanstonds daarop reikt de dienaar den handdoek aan den priester over, die, na het hoofd ■afgedroogd te hebben, terwijl de dienaar, hem ter zijde staat met het schaaltje met ivat en broodkruim, den doopeling op de kruin des hoofd» met H. Chrisma zalft, zeggende: Deus omnipo-tens etc____in vitam seternam.

Dienaar: Amen.

Priester: Pax tecum.

Dienaar: Et cum spiritu tüo.

Nadat de priester den duim gezuiverd heeft, zet de dienaar het schaaltje wederom neder op de credens en reikt den priester het ivitte kleed of lint over, dat deze op het hoofd, van den doopeling legt, terwijl hij bidt:

Accipe etc.... ut habeas vitam aeternam.

-ocr page 138-

— 132 —

Dienaar: Amen.

Daarna neemt hij de brandende ha^rs, biedt ze den priester aan, loelhe haar den doo\'peliwj in de hand geeft, zeggende:

Accipe lampadem etc..... in aula coelesti

in vitam ssternam.

Dienaar: Amen.

Priester: N, Vade in pace, et Dominus sit tecum.

Dienaar: Amen.

§ 2. HET H. SACRAMENT DEB BIECHT.

199b. Voor de toediening van het H. Sacrament der Bieclit heeft de koster slechts te zorgen dat er immer in den biechtstoel of daar waar dit moet geschieden, een paarse stool aanwezig is, zooals dit de gewoonte van ons land medebrengt \').

§ 3. HET H. SACBAMEWT DES ALTAABS.

I. Toediening van het H. Sacrament buiten de H. Mis in de keek.

200. Hetgeen de koster gereed moet makent als de H. Communie buiten de H. Mis moet gegeven woa^en, hebben wij reeds gezegd. Hij zie daarom nos 98. 99. Hoe hij daarbij, gelijk

1) Suppl. ad Rit. Itom. Pag. 7. n. 1.

-ocr page 139-

— 133 —

■ook tevens als de H. Communie onmiddellijk Tóór of na de H. Mis uitgereikt wordt, moet antwoorden, vindt hij alhier.

201. Als de priester bereid is, c/aat hij in toog en superplie gekleed 1), den priester vooraf naar het altaar. Daar neemt hij ter rechterzijde des priesters de bonnet aan en knielt. De bonnet legt hij neder op den trap des altaars en geeft, zoo het gewoonte is, een teeken met de schel 2). Dan zet hij zich ter zijde van het altaar aan den epistelkant op den eersten trap neder, en bidt met het lichaam gebogen luide:

Confiteor Déo omnipoténti, beatae Maris sémper Virgini, beato Michaéli Archangelo, beato Joanni Baptist®, sanctis Apóstolis Pétro et Paulo, omnibus sanctis, et tibi Pater: quia peccavi nimis cogitatióne, verbo et ópere : mea culpa 3), méa culpa, mea maxima culpa. Ideo précor beatam Mariam sémper Virginem, bea-tum Micbaélem Archangelum, beatum Joan-iiem Baptistam, sanctos Apóstolos Pétrum et Paülum, ómnes sanctos, et te Pater, orare pro me ad Dóminum Deum nostrum.

Hierna richt hij zich op en antwoordt als volgt :

-1) Rit. Rom. de its quae etc. generaliter servanda sunt. — Suppl. p. 7. n. 2. et auctores. — 2) S. R. C. i7 Febr. 1853. — 3) Hij kloppe hier driemaal op de borst.

-ocr page 140-

— 134 —

Priester: Misereatur etc____vitam aeternam.

Dienaar: Amen.

Priester: Indulgentiam etc. (de dienaar make een kruis).... et miséricors Dónrinus.

Dienaar: Amen.

^1/« de priester zich daarna met de ciborie omkeert en zegt: »Ecce Agnus Dei etc.quot; maakt de dienaar een diepe hoofdbuiging en klopt driemaal op de horst. Daarna richt hij het hoofd op en blijft aldaar geknield tot de priester wederom aan het altaar is teruggekeerd. Alsdan antwoordt hij als volgt:

Priester: Panem de coelo praestitisti eis. (Alleluja).

Dienaar: Omne delectaméntum in se ha-béntem. (Alleluja).

Priester: Dómine, exaudi oratiónem méam.

Dienaar: Et clamor méus ad te veniat.

Priester: Dóminus voMscum.

Dienaar: Et cum spiritu tiio.

Priester: Oremus.

Deus, qui nobis etc..... per omnia ssecula

sseculorum.

Of in den paaschtijd:

Spiritum nobis etc. Per Christum Dominum nostrum.

Dienaar: Amen.

Priester: Benedictio Dei etc..... maneat

semper.

-ocr page 141-

— 135 —

De dienaar maakt een kruis en antwoordt : Amen.

Dan staat hij op, neemt de bonnet en (jaat ter rechterzijde van den priester, waar hij met dezen knielt, de bonnet over (jeeft en daarna naar de sacristie terugkeert.

II. Toediening van het H. Sacrament aan zieken \').

Bemerking. Dit nummer kan alleen zijne geheele toepassing vinden in plaatsen, waar de H. Communie publiek aan zieken kan gebracht worden. Waar het in het geheim moet gebeuren en de koster den priester vergezelt, onderhoude deze zooveel mogelijk in het huis van den kranke de ceremoniën enz. die daar zijn opgegeven.

1. Toebereidselen.

202. Tot liet overbrengen der H. Communie naar een kranke moet de koster gereed leggen:

1. Superplie, ivitte 1) stool en zoo men ze kan hebben of waar het gewoonte is 2), witte koorkap *);

2. Witte beurs met corporaal en vingerdoekje en het Eituale Romanum 3).

1

1) Rit. Rom. de Comm. Inf. — 2) Rit. Rom. 1. o. S.

2

R. C. 15 Maji 1745. — 3) Gard. in deer. 4623. II. —

3

koorkap te gebruiken. Zie de Herdt. Prax. Rit. C. IV. § 7. II. 2. — 5) Rit. Rom. 1. c.

-ocr page 142-

— 13G —

3. superplies voor hen die den priester vergezellen \');

4. wit schoudervelum 1);

5. een lantaarn waarin ten minste één kaars van zuiver was ontstoken wordt 2);

6. een witten draaghemel, waar men dezen kan hebben 3);

7. een schel en wijwatersvat met kwast, zoo men zeker weet dit niet in het huis aan te treffen, waar de H. Communie gebracht wordt.

203. Moet de koster ook zorg dragen dat alles in het huis van den zieke tot de ontvangst van het H. Sacrament in orde is, dan zorge hij ■■4):

1. de huisgenooten van te voren aan te manen den ingang en de kamer te reinigen,

1

vooruitgaan. Nochtans dit voorschrift zal in de meeste plaatsen van ons land moeielijk te vervullen zijn ; vandaar dat hier ook naar een ander voorschrift moet gezien worden , in het begin van het Ritueel, bij de behandeling der Sacramenten in het algemeen gegeven:

2

«adhibebit unum saltem si habeat, vel plures clericos, prout loei et Sacramenti ratio postulabit.quot; Eén dienaar, die met de lantaarn, beurs met corporaal, Ritueel en schel den priester vooruitgaat, schijnt ons dus genoeg. Wensehelijk echter is het wel, dat men aan deze tot nu toe geoorloofde uitwendige godsdienstoefening, zooveel plechtigheid mogelijk bijzette, ten einde te behouden , wat men kan. — 2) Rit. Rom. 1. c. — 3) Ibidem. —

3

Ibidem. — 5) Rit. Rom. 1. c.

4

Het Ritueel wil dat er drie dienaars den priester

-ocr page 143-

— 137 —

liet bed van den zieke van zuiver linnengoed te voorzien en waar het kan eenige versiering aan te brengen;

2. een tafel te plaatsen, het best aan het voeteneinde van het bed, zoodat de zieke deze kan zien, en daarover uit te spreiden een witten doek. Hij plaatse er op: een kruisbeeld te midden van twee waskaarsen, een vaasje of glas met wijwater en palmtakje en een ander met een weinig water \'), niet meer dan de zieke in één keer kan innemen.

Passend is liet ook, doch geen verplichting, eenige bloemen naast de kaarsen te plaatsen.

3. dat er ook een zuivere witte doek aanwezig is, welken de zieke op de handen houdt of welke onder zijn kin gelegd wordt bij het ontvangen der H. Communie.

NB. Voorziet hij, bij eene onverwachte bediening, dat niets van dit alles aanwezig zal zijn, dan neme hij ten minste een witten doek, twee kaarsen en een weinig ■wijwater mede.

2. De toediemncj der H. Communie.

204. Als de Communie aan een zieke gebracht moet worden geeft de koster, waar dit gewoonte is, een teeken met de klok, dat onderscheiden moet zijn van andere teekens, ten einde hen te zamen te roepen, die het

t) Suppl. ad Rit. Rom. etc. pag. 18. n. 23.

-ocr page 144-

— 138 —

H. Sacrament vergezellen. Daarna gaat hg T zoo hij medegaat, met de overige dienaren \')T gekleed in toog en superplie, met de lantaarn (of als hij alleen is, ook de beurs met cor-poraal en vingerdoekje, Ritueel en schel) in de handen, den priester vooruit naar het altaar. Daar zet hij alles een oogenblik neer en hangt den priester, als deze het H. Sacrament uit het tabernakel genomen heeft, het schoudervelum om.

Als dan de priester met het Allerheiligste gereed is, neemt hij lantaarn (enz.) ter hand en gaat den priester vooruit, terwijl hij, als hij de schel tevens draagt, voortdurend daarmede een teeken geeft.

205. Aan het huis van den zieke gekomen, legt hij aanstonds het corporaal uit de beurs op de tafel en antwoordt, als volgt;

Priester: Pax huic domui.

Dienaar: Et omnibus habitantibus in éa.

Als daarna de priester het H. Sacrament op de tafel gezet heeft en neerknielt, neemt hij het schoudervelum aan, dat hij nederlegt, of hij onmogelijkheid in de handen houdt, knielt neder en antwoordt vervolgens hij het hesproeien met wij-water, zooals hier aangegeven wordt:

Priester: Asperges etc.....dealbabor.

1) Men zie de noot op bladz. 140.

-ocr page 145-

— 139 —

Priester: Adjutorium etc____nomine Domini..

Dienaar: Qui fécit caelum et terram.

Priester: Domine exaucli orationem meam.

Dienaar: Et clamor mens ad te véniat.

Priester: Dominus vobiscum.

Dienaar: Et cum spiritu tuo.

Priester: Oremus.

Exaudi nos etc.....Per Christum Dominum

nostrum.

Dienaar-: Amen.

Indien de zieke nog biechten moet, laat hij den priester eenige oogenhlikken met den zieke alleen-

Als dit geschied is, keert hij terug, knielt neer en bidt, zoodra de ■priester hem daartoe een teeken geeft en als de zieke zelf dit niet doet het »Confiteor.quot;

Na het »Confiteorquot; zegt de priester: »Mise-reaturquot; étc. en »Indulgentiam etc.quot; De dienaar antwoordt daarop, gelijk gewoonlijk, tweemaal: »Amen.quot;

Dan reikt de priester de communie uit, waschl de vingers, geeft het water daarvan aan den zieke en zegt vervolgens:

Priester: Dominus vobiscum.

Dienaar: Et cum spiritu tuo.

Priester: Oremüs.

Domine sancte, etc.....per omnia saecula

saeculorum.

Dienaar: Amen.

-ocr page 146-

— 140 —

Dan \') hangt hij het schoudervelum wederom den priester om, die het H. Sacrament neemt en daarmede den zieke zegent. Aanstonds daarop staat de dienaar (of dienaars) op, neemt de heurs niet corporaal en kelkdoekje, lantaarn ens. en gaat den priester weder vooraf naar de kerk, gelijk men gekomen is.

206. In de kerk teruggekeerd, knielt de dienaar aan de epistehijde des altaars neer, en antwoordt daarna als volgt :

Priester: Panem dè coelo prsestitisti eis.

Dienaar: Omne delectamentum in se lia-béntem.

Priester: Dominus vobiscuni.

Dienaar: Et cum spiritu tüo.

Priester: Oremus.

Deus, qui nobis etc..... per omnia ssecula

sseculorum.

Dienaar: Amen.

Als vervolgens de priester den zegen met het Allerheiligste gegeven heeft aan hen, die het II. Sacrament vergezeld hebben, neemt de dienaar het schoudervelum aan, vouwt het op en gaat vervolgens op de gewone wijze den priester naaide sacristie vooraf.

•1) Zoo echter ook het H. Oliesel moet worden toegediend, geschiedt dit thans onmiddellijk: de dienaar geve dus alsdan het schoudervelum niet over, maar blijft geknield. Suppl. ad Rit. Rom. pag. 19, n» 25.

-ocr page 147-

— 141 —

§ 4. HET H. OLIESEL.

I. Toebereidselen.

207. Indien het H. Oliesel onmiddellijk na de H. Teerspijze toegediend wordt, zorge de dienaar bij het overige, voor de H. Communie noodzakelijke, tevens een paarse stool mede te nemen (zoo althans de witte stool, welke de priester gebruikt, gelijk bij het Doopsel geoorloofd is, aan de achterzijde niet de paarse kleur heeft); daarenboven een zuiver vaasje, om er de stukjes wat, welke de priester zal gebruiken, in te leggen \').

208. Als echter het H. Sacrament des Oliesels toegediend wordt, zonder dat de H. Communie onmiddellijk voorafgaat, ga de dienaar met den priester naar het huis van den zieke, twee (of ten minste een) superplies, een paarse stool \') en een vaasje voor de gebruikte stukjes wat mededrao-ende. Eerst in het huis van den

O

zieke gekomen, bekleeden zij zich daarmede, als de priester de H. Olie op de tafel heeft nedergezet 1).

1

Rit. Rom. 1. c. S. R. C. 2C Jan. 160ü. — \'10 Deo. 1820.

-ocr page 148-

— 142 —

209. In de kamer van den zieke zij een tafel bereid met een witten doek overdekt. Daarop worden geplaatst \'): 1° een kruisbeeld; 2° een waskaars, 3° een schaaltje met wat of iets dergelijks, verdeeld in zeven stukjes of zooveel deeltjes, als er zalvingen geschieden; 4° een schaaltje met een stuk brood, om de vingers van den priester na de zalving te reinigen; 5° een vaas of bekken met een weinig water alsmede een handdoek; en 6° een vat of\' glaasje met eenig gewijd water, waarbij dan een palmtakje gevoegd wordt.

NB. Voorziet de koster dat weinig of niets van dit -alles aanwezig zal zijn , dan zorge hij een kruisbeeldje, waskaars, eenige stukjes wat en een weinig wijwater mede te nemen.

II. Toediening van het H. Sacrament des Oliesels.

210. Als clan dit II. Sacrament zal ie orden toegediend en men in de kamer van den zieke lt;lckornen is, zegt de priester: Pax huic domui.

Dienaar: Et omnibus habitantibus in ea.

Dan zet de priester de H. Olie neder, bekleedt zich met superplie en paarse stool, terwijl ook /le dienaar een superplie aandoet quot;), neemt het kruisbeeld en laat het den zieke kussen. Ver-

1) Rit. Rom. 1. c. — 2) Men zie de noot 2) op bladz. •145.

-ocr page 149-

— 143 —

volgens hiedt de dienaar het wijwater aan den priester, die daarmede den zieke, de hamer en de omstanders zegent, terwijl hij zegt: Asperges me, Domine, hyssopo, et mundabor, lavabis me et super nivem dealbabor.

Indien de priester alsdan den dienaar een teeken geeft zich te verwijderen, gaat hij heen, totdat de zieke gebiecht heeft. Daarna komt hij terug en knielt neer. De priester spreekt dan den zieke eenige ivoorden van troost toe en bidt dn ar na:

Priester: Adjutorium nostrum in nomine Do-mini.

Dienaar: Qui fécit coelum et terram.

Priester: Dominus vobiscum.

Dienaar\'. Et cum spiritu tüo.

Priester: Oremus.

Introeat etc.....in saecula sseculorum.

Dienaar: Amen.

Priester: Oremus et deprecemur etc.....in

saecula SEeculorum.

Dienaar: Amen.

Priester •\' Oremus.

Exaudi nos etc.... Per Christum Dominum nostrum.

Dienaar: Amen.

Daarna bidt de zieke of in zijn plaats de koster het »Confiteor,quot; dat echter thans ook in het Hollandsch mag gebeden worden. Zoo dit

-ocr page 150-

— 144 —

4

geschiedt, houde men zich aan de volgende voorgeschreven \') vertaling :

Ik belijd aan God alraaclitig, aan de heilige f

Maria altijd Maagd, aan den heiligen Michaël Aartsengel, den heiligen Joannes den Dooper, de heilige Apostelen Petrus en Paulns, alle Heiligen, en U Vader: dat ik zeer gezondigd heh door gedachte, woord en werk: door mijne schuld, door mijne schuld, door mijne grootste schuld. Daarom smeek ik de heilige Maria altijd Maagd, den heiligen Michaël Aartsengel,, den heiligen Joannes den Dooper, de heilige Apostelen Petnis en Paulus, alle Heiligen en ü Vader, voor mij tot den H-eer onzen God gt;

te bidden.

Priester: Misereatur etc____vitam aeternam.

Dienaar; Amen.

Priester: Indulgentiam etc..... misericors

Domimis.

Dienaar: Amen.

Dan maant de priester de omstanders aan voor den zieke te bidden. Zoo zij daartoe Litanieën gebruiken, hunnen deze zeer geschikt op den zieke toegepast icorden door h. v. te bidden :

ontferm U over hem (haar), bid voor hem i

(haar), verlos hem (haar) Heer, enz. :).

1) Suppl. ad Rit. Rom. pag. 20. nquot; 28. — 2) Suppl. ad Rit. Rom. 1. c.

-ocr page 151-

— 145 —

JVa die aanmaning, hielt df priester een kort gebed en hegint de zalving. De dienaar neemt alsdan de kaars, die van den beginne af ontstoken kan zijn of thans ontstoken wordt, het schaaltje met wat, zoo de priester deze niet in de hand neemt, en het Ritueel, en blijft daarmede immer ter linkerzijde van den priester, waar hij gedurende de zalvingen het hoek, zoo noodig, geopend, voor den priester houdt \').

Zoodra de zalvingen geschied zijn, zet hij alles wederom op de tafel neer, ivaar hij verder den priester ter zijde staat bij het reinigen zijner vingers. Daarna antwoordt hij als volgt:

Priester: Kyrie eléison.

Dienaar: Cliriste eléison.

Priester: Kyrie eléison. Pater noster----

Priester: Et ne nos iuducas in tentationem.

Dienaar: Sed libera nos a malo.

Priester: Salvum fac servnm tuum.

Dienaar: Deus meus sperantem in te.

Priester : Mitte ei, Domine , anxilium de sancto.

Dienaar: Et de Sion tuére eum (earn).

Priester; Esto ei, Domine, turris fortitudinis.

Dienaar: A facie inimici.

Priester: Nihil proficiat inimicus in eo (ea).

1)quot; De gezalfde plaatsei! afvegen mag hij alleen doen als hij gewijd is. Rit. Rom. 1. c.

kost. ^0

-ocr page 152-

— 146 —

Dienaar; Et füius iniquitatis non appónat nocére ei.

Priester: Domine, exaudi orationem meam.

Dienaar: Et clamor mens ad te véniat.

Priester: Dominus vobiscum.

Dienaar: Et cum spiritu tüo.

Priester: Oremus.

Domine Deus etc.....in ssecula sseculorum.

Dienaar: Amen.

Priester: Oremus.

Respice etc.quot;____ Per Christum Dominum

nostrum.

Dienaar: Amen.

Priester: Oremus.

Domine sancte etc. ..,. Per Christum Dominum nostrum.

Dienaar: Amen.

Daarna geschieden nog eenige vermaningen door den priester en ontdoet de dienaar zich van superplie, gelijk ook de priester. De koster zorge verder aldaar een kruisbeeld en eenig gewijd taaier te laten \'), zoo het er niet aanwezig is. Ook kan aldaar, als de priester oordeelt dat de dood spoedig volgen zal, een superplie en paarse stool blijven, ten einde de priester deze hij de gebeden der stervenden kan gebruiken 2).

Bij het teruggaan naar huis is het hem. dan

1) Rit. Rom. 1. c. — 2) Rit. Rom. Orel. Comm. anima;.

-ocr page 153-

— 147 —

alleen geoorloofd de gebruikte stukjes wat enz., welke de priester in het vaasje gelegd heeft, (zoo deze ze na de toediening van het II. Sacrament in het huis zelve van den zieke niet verbrand heeft) \'), te dragen, als hij gewijd is. Anders doet dit de priester zelf 1).

§ 5. HET H. SACRAMENT DES HUWELIJKS.

I. Toebereidselen.

211. Tot het inzegenen van het Sacrament des Huwelijks moet de koster in de sacristie gereed leggen:

1. voor den priester, zoo deze de H. Mis daarbij leest, het gewaad daartoe bestemd, met albe, stool enz.; zoo er de H. Mis niet big gelezen wordt, een superplie met witte stool;

2. voor den dienaar een superplie; 13. wijwatersvat met kwast;

4. het Ritueel.

Op .de plaats waar het huwelijk gesloten wordt, plaatse hij een blaadje waarop de trouwring gelegd is.

II. Toediening van het H. Sacrament des Huwelijks 2).

212. De dienaar gaat, gekleed in superplie,

1

Ord. min. Exlr. Unci, in medio. — 3) Rit. Rom. Rit.

2

€el. Mat. Sacr. et Suppl. pag. 32. n. 47.

-ocr page 154-

— 148 —

met wijwatersrat en kwast en het Ritueel den priester vooraf naar het altaar. Als zij aldaar geknield hebben, heyeren zij zich naar de personen , die moeten huwen en op eenitjen afstand van het altaar of vóór het priesterkoor (vóór de communiebank) met hunne getuigen vertoeven. Daar geeft hij den priester den kwast over, die den bruidegom en de bruid besproeit, zeggende ;

Asperget vos Deus rore gratis suae in vitam aeternam.

Dan ondervraagt de priester den bruidegom volgender wijze:

N wilt N. hier tegenwoordig, nemen tot uw wettige huisvrouw, volgens het gebruik van onze Moeder de H. Kerk?

Bruidegom : Ja, ik wil.

Daarna zegt de priester tot de bruid:

N. wilt gij N. hier tegenwoordig, nemen tot uw wettigen man, volgens het gebruik van onze Moeder de H. Kerk?

Bruid: Ja, ik wil.

Aanstonds daarop gelast de priester hen elkander de rechterhand te geven, zeggende:

Ego conjungo vos in matrimonium, in nomine Patris ►f1 et Filii et Spiritus sancti. Amen.

Dan zegent hij den trouwring, biddende:

Priester: Adjutorium nostrum in nomine Domini.

-ocr page 155-

— 149 —

Dienaar: Qui fecit coelum et terrain.

Friester : Domine exaudi orationem meam.

Dienaar: Et clamor meus ad te véniat.

Priester: Dominus vobiscum.

Dienaar: Et cum spiritu tuo.

Priester: Oremus.

Benedic ^ Domine etc..... Per Christum

Dominum nostrum.

Dienaar: Amen. En hij geeft daarop de ivij-ivaterskwast aan den priester over, die na den ring gezegend te hébben, hem weer teruggeeft, den ring aan den bruidegom overreikt, en, ter-ivijl deze hem aan den ringvinger van de bruid steekt, zegt :

In nomine Patris , et Filii, et Spiritus sancti.

Daarop gaat hij door: Confirma hoe Deus, quod operatus es in nobis.

Dienaar: A témplo siincto tuo, quod est in Jerusalem.

Priester: Kyrie eléison.

Dienaar; Christe eléison.

Priester: Kyrie eléison. Pater noster.

Priester: Et ne nos inducas in tentationem.

Dienaar: Sed libera nos a malo.

Priester: Salvos fac servos tuos.

Dienaar: Deus méus, sperantes in te.

Priester: Mitte eis, Domine, auxilium de sancto.

-ocr page 156-

— 150 —

Dienaar: Et de Sion tuere eos.

Priester: Doraine, exaudi orationem meam.

Dienaar: Et clamor meus ad te véniat.

Priester: Dominus vobiscum.

Dienaar: Et cum spiritu tüo.

Priester: Oremus.

Respice etc..... Per Christum Dominum

nostrum.

Dienaar: Amen.

Daarna geeft de priester somtijds den zegen; de dienaar antwoordt alsdan: Amen, en geeft vervolgens den wijwaterskwast aan den priester over, die daarmede de gehmcden besproeit, zeggende: Aspérget vos Deus rore gratise suee in vitam seternam.

Alsdan is de toediening van het Sacrament des huwelijks afgeloopen en begeeft zich de dienaar naar de sacristie.

III. Zegenixg des Huwelijks \').

213. Indien echter deze korte zegen door den priester niet gegeven wordt, geschiedt de Huwelijkszegen onder de H. Mis, welke vervolgens gelezen of gezongen wordt. De koster zorge alsdan dat er twee stoelen binnen het priesterkoor geplaatst worden, zoo het gewoonte is,

1) Missale. Missa pro sponso et sponsa. — Suppl. ad Rit. Rora. pag. 33. n. 48. et S. R. C. 14 Aug. 1858. 26 Mart. 1850 et 31 Aug. 1867.

-ocr page 157-

— 151 —

dat de gehuwden gedurende die H. Mis aldaar verblijven, en dat er ook wijwater met kwast aanwezig zij.

214. De H. Mis, waaronder deze zegening geschiedt, is gelijk gewoonlijk, behalve: dat de priester na het »Pater nosterquot; twee gebeden over de gehuwden uitspreekt, die alsdan voor het altaar komen knielen (de dienaar moet daarbij aan den epistelkant op het altaar het misboek vasthouden)] dat de jonggehuwden onder de H. Mis aldaar te Communie gaan, en dat de priester, vóór hij den zegen geeft aan het einde der H. Mis, na het »Benedieamus Dominoquot; of het »Ite Missa estquot; een kort gebed over de gehuwden uitspreekt , hun eene vermaning geeft, en hen daarop met wijwater {de dienaar zorge dit alsdan aan te geven] zegent. Daarop geschiedt de gewone zegen: »Benedi-cat vos omnipotens Deus Pater et Filius et Spiritus Sanctus.quot;

Dienaar: Amen.

IV. Zegening der vrouw na de bevalling.

215. Voor deze zegening houde de koster gereed; een superplie met witte stool alsmede wijwatersvat met kwast en een waskaars.

216. Als de priester bereid is, ga de dienaar met het wijwater en de brandende kaars in de hand, hem vooruit naar het altaar, knielt al\'

-ocr page 158-

— 152 —

daar en begeeft zich verrolgens naar de kerkdeur \'), waar de kraanvrouw geknield is.

Dan geeft hij haar de brandende kaars in de hand en reikt den wjivnterskwast aan den priester over, die, na haar besproeid te hebben, bidt:

Adjutorium nostrum in nomine Domini.

Dienaar: Qui fecit coelum et terram.

Priester : Haec accipiet. Domini est terra

etc.....Haec accipiet etc.....generatie quae-

rentium Dominum.

Daarop reikt de priester het uiteinde van de stool aan de vrouw en gaat de dienaar hem vooruit naar het, altaar. Als de vrouw aldaar is neergeknield, bidt de priester met den dienaar:

Priester: Kyrie eléison.

Dienaar: Christe eléison.

Priester; Kyrie eléison. Pater noster.

Priester: Et ne nos inducas in tentationem.

Dienaar: Sed libera nos a malo.

Priester; Salvam fac ancillam tuam Domine.

Dienaar: Deus meus sperantem in te.

Priester: Mitte ei, Domine, auxilium de sancto.

Dienaar: Et de Si on tuére eam.

Priester: Nihil proficiat inimicus in ea.

1) Rit. Rom. de bened. mul. p. partum. Nochtans is in sommige streken van ons land ook toegestaan, dat zij op eenigen afstand van het altaar verblijft. Men volge daarin dus de gewoonte der plaats. Zie het Suppl. ad Rit. Rom. pag. 34. n. 49.

-ocr page 159-

— 153 —

Dienaar; Et films iniquitatis non appónat nocére ei.

Priester: Domine exaudi orationem meam.

Dienaar: Et clamor meus ad te véniat.

Priester: Dorainus vobiscura.

Dienaar: Et cum spiritu tüo.

Priester: Oremus.

Omnipotens etc.... Per Christum Dominum nostrum.

Dienaar: Amen.

Dan geeft hij den wij waterskwast aan den priester, die zegt:

Pax et benedictie Dei onmipotentis Patris f et Filii et Spiritus sancti descendat super te, ■et maneat semper.

Dienaar: Amen.

-ocr page 160-

— 154 —

IVde HOOFDSTUK.

Orde der uitvaart en begrafenis.

Bemerking. «Over het algemeen genomen, zegt ons Supplement van het Roraeinsch Ritueel \') kan hier te lande, wegens de burgerlijke wet, niet overal onderhouden worden, wat het Ritueel omtrent de publieke overbrenging van het lijk naar de kerk voorschrijft; maar het lijk van iederen persoon, wien een Christelijke begrafenis moet gegeven worden, worde toch, waar geen moeielijkheden van de burgerlijke macht te vreezen zijn en geen andere zware redenen in den weg staan, in stilte naar de kerk overgebracht, ten einde daar alles, wat volgens het Ritueel bij de lijkbaar zoo van volwassenen als van gedoopte kinderen verricht moet worden, ook geheel en al, hetzij gezongen met of zonder dienaars, hetzij gelezen vervuld worde. Waar echter de gewoonte bestaat het lijk af te halen (n. 1. waar dit geoorloofd is) hetzij bij het huis van den overledene, hetzij bij een bepaalde plaats, hetzij bij den toegang tot het kerkhof, hetzij bij de deur der kerk of kapel, blijve deze behouden, zooals zij immer daar is toegepast.quot; Wij hebben daarom gemeend de orde der begrafenis in zijn geheel te moeten geven zooals het Ritueel ons deze voorschrijft, en er ook de zangwijzen bijgevoegd, daar toch, vooral in vele plaatsen van de diocees van Roermond, de koster daarbij tevens het ambt van zanger moet vervullen.

§ 1. BEGRAFENIS VAN VOLWASSENEN.

217. Voor de toebereidselen zie de koster nos 74—82.

1) Pag. 23. n. 33. Zie ook pag. 2(1. n. 37.

-ocr page 161-

— 155 —

218. Als het lijk wordt afgehaald, neemt de-priester, op de plaats tot het afhalen bestemd gekomen, wijwater en beproeit hel daarmede. Daarna bidt hij de Antiphoon: Si iniquitates met den psalm: De profundis etc. Als de antiphoon herhaald is, wordt het lijk uitgedragen. Aanstonds daarop stemt de priester : Exultabunt Domino aan, waarna de voorzangers het Miserere beginnen,, welke dan vervolgens godvruchtig, juist en met deftige stem door de overige, zangers in twee koren, op de volgende wijze wordt voortgezet:

Antiphoon. Ton. I. Fin. i.

5-ir«® ■ * 8 ^ n - - T

Ex-sul-tabunt Dómi-no. Ps. 50. Mise-ré-re ■ - B a- ■ j ■ B -B-Mi--B—B-B ^

--1

jZ—----1---1---!-1

me-i, De-us,* se-cündum magnam mise-ri-

*

g—■ y m wT-^m----

cór-di-am tu-am:

Et secundum multitüdinem miseratiónum tuarum, * dele iniquitétem meam.

Amplius lava me ab iniquitSte mea; * et a peccato meo munda me.

Quóniam iniquitatem meam ego cognósco: * et peccatum meum contra me est semper.

Tibi soli peccavi, et malum coram te feci: *

-ocr page 162-

— 15G —

ut justificeris in sermónibus tuis, et vincas cum judicaris.

Ecce enim in iniquitatibus concéptus sum; * et in peccatis coucépit me mater mea.

Ecce enim veritatem dilexisti: * incérta, et occulta sapientiae tuae manifestósti mihi.

Apérges me hyssópo, et mundabor: * lavabis me, et super nivem dealbabor.

Audïtui meo dabis gaüdium et lastitiam : * et exultabunt ossa humiliata.

Averte faciem tuam a peccatis meis: * et omnes iniquitates meas dele.

Cor mundum crea in me, Deus : * et spi-ritum rectum innova in viscéribus meis.

Ne projicias me a facie tua: * et spmtum sanctum tuum ne auferas a me.

Redde mihi laetïtiam salutaris tui, * et spi-ritu principdli confirma me.

Docebo iniquos vias tuas: * et impii ad te converténtur.

Libera me de sangumibus, Deus, Deus sa-lütis mese: * et exsultabit lingua mea justf-tiam tuam.

Dómine, labia mea apéries: * et os meum annuntiabit laudem tuam.

Quóniam si volufsses sacrifïcium, dedfssem utique: * holocaustis non delectaberis.

Sacrificium Deo spiritus contribulatus; * cor contritum et humiliatum, Deus, non despicies.

-ocr page 163-

— 157 —

Bemgne fac, Dómine, in bona voluntate tua Sion: * ut asdificéntur muri Jerüsalen.

Tune acceptabis sacrifïcium justitiaa oblatió-nes, et holocadsta: * tunc impónent super altare tuum vitnlos.

Requiem seternani * dona eis, Dómine.

Et lux perpétua * Idceat eis.

NB. Zoo de lengte van den weg nog meer zou cisehen, zorge men een boek mede te nemen , waarin het Officie der overledenen voorkomt ; men neme dan daaruit die psalmen welke de priester aangeeft.

Bij het intreden der kerk hcrhale men de anliiphoon:

Ex-sultabunt Dómine os-sa hu-mi-li-a-ta.

De kerk binnengetreden, begint de voorzanger het volgend Responsorium, terwijl de overige zangers in twee koren antwoorden:

Subve-ni- teSanctiDe

cc- cür- ri-te Ange-li Dó-mini:

Susci- pi-én-tes a- ni-mam e - - jus;

-ocr page 164-

158

Of-fe-réntes e - - am in con-spe- ctu

Al - - tis-si-mi. Suscïpi-at te

Christus, qui vo-ca- vit te: et in sinum

A-brahse Angeli de-dü - cant te.

i2 ■

Suscipi-én-tes. Als hoven.

.5\' .

S. Requiem asternam dona e - i,

»5

♦ N

-♦1

Dó-

mine. 1^

. Et lux perpé-

tu- a

lü-

ce-

,11 ,

at e - i. Of-ferentes. Zooals boven.

Daarna gaat de priester met zijne dienaren naar hot altaar, waar in sommige plaatsen het

-ocr page 165-

— 159 —

■Officie der dooden \') gezongen of gelezen wordt, in andere aanstonds de H- Mis begint.

219. Na de H. Mis gaat de priester met zijne -dienaren, die wijwatervat met kwast, wierookvat en scheepje, twee kandelaars met kaarsen en het processiekruis dragen, naar het lijk. Waar men echter geen genoegzaam aantal koorknapen heeft, kan de koster tegen het einde der H. Mis, het boek voor den celebrant -daar, waar deze gewoonlijk staat bij de lijkbaar, op een staande lezenaar, en op de plaats des kruisdragers, in een soort van voet het kruis, en daarneven de kandelaars met kaarsen plaatsen 1).

220- Op zijne plaats gekomen leest of zingt de priester op den Lestoon het volgende:

Non intres in judicium cum servo tuo. Dó-mine, quia nullus apud te justificabitur homo, nisi per te omnium peccatórum ei tribuatur remissio. Non ergo eum, quaesumus , tua judicalis senténtia premat, quem tibi vera supplicatio fidei christianse comméndat: sed gratia tua illi succurrénte, mereatur evadere judicium ultiónis, qui dum viveret, insigmtus

1

etsi sit sumraopere commendandum, indulgeatur tarnen propter rationes peculiares ut omitti queat, nisi in quantum a fundatoribus legitime foret injunctum. Ubi vero specialis de eodem officio exstat consuetudo ab Episcopo adprobata, ca retineatur. — 2) Suppl. p. 25. n0 30.

-ocr page 166-

— 160 —

est signaculo Sanctse Triuitatis ; qui vivis et regnas in saecula sasculurum.

Zangers: Amen.

Daarop stemt de voorzanger aan, ter wijl de overigen vervolgen:

Dum vé

! Ë: [ \'\'a\'quot;» a ah i

Li-be-ra me, Dó - mi- ne, de morte er-

tér - na, in di-e il-la tremén-da: * Quando coe- li mo-véndi sunt et ter- ra:

nerisjudi- ca - -

re s£e - culum per ignem.

Tremens factus sum e-go, et ti - me-o.

dum disciissio vé- ne-rit, atque ven-tu-

-ocr page 167-

— 161 —

ra i- ra. Quando co;- li mo-vendi sunt

quot;*■ i-

d

• i

et ter- ra. Di-es il- la, di- es i- rie,

cala-mita-tis et mi- sé -ri-83, dies magna

et a- mara valde. Dum vé

ne-ris ju- di- ca - - - re

. ^5- ■ •

S

sae - cu-lum per i-gnem.

.!.■■■ ■\'

^ M

J?. Réqui- em se- térnam do-na e- is,

B-\'n.1-

Dó - mi-ne: et lux perpé-tu- a lu-

ce-at e- is. Li-be-ra me etc. ahhomi kost. -11

-ocr page 168-

— 162 —

icordt herhaald tot aan het ver»: Tremens.

Dan zingt de voorzanger met het eerste koor:

En het tweede koor antwoordt:

s

Kyri-e e- lé- i- son.

^EEEt

Christe e- lé- i- son.

Daarna zingen allen te zamen:

lé - i son.

Ky-ri- e e -

De priester zingt: Pater noster.

Allen bidden alsdan in stilte het Onze Vader.

Na de besproeiing met ivijwater en bewierooking: s ^

Pr. Et ne nos indücas in tenta-ti- ó- nem.

Z. Sed li- be-ra nos a malo. Pr. A porta infe-ri.

Z. E- ru-e, Dó- mi-ne, a-nimam e-jus.

Pr. Requiés-cat in pa-ce. Z. A- men.

-ocr page 169-

— 163 —

5\'

-♦ ■ ■ ■ ♦ ♦ ♦ ♦ m ♦ ■ -

Pr. J

, . , —|_ —IJ. 3ómine, ex- au-di o- ra- ti- ónem me-am.

M

=♦ ■ ■ »» i ♦ ■ »-1

1— Z.Ei

---------[_ Z---—U --

clamor mens ad te vé- ni- at.Pr.Dóminus vo-

!

--■—K —■

-------1--

MM

biscum. Z. Et cum spi-ri-tu tu- o.

Priester: Oremus.

Deus, cui proprium est misereri semper, et parcere: te supplices exoramus pro anima famuli tui N {vel famulae tuae N.) quam hodie de hoc saeculo migrare jussisti, ut non tradas earn in manus inimici, neque obliviscaris in finem, sed jubeas earn a sanctis Angelis su-scipi, et ad patriam paradisi perduci: ut quia in te speravit, et credidit, non poeuas inferni sustineat , sed gaudia eg tern a possideat. Per Christum Dominum nostrum.

Zangers: Amen.

Daarna wordt het lichaam uitgedragen \'); en

1) Zoo dit wegens de burgerlijke wet niet kan geschié-den, zooals het Ritueel voorschrijft, worden de an-tiphoon »/)i paradisuniquot; en het; ygt;Èr/o sum. Benedutnsquot; en het overige in de kerk bij het lijk hardop gebeden of gezongen. Na het Anima ejus etc. wordt dan het Ijjk eerst uitgedragen en gaat de celebrant met zijne dienaars naar de sacristie terug, onder het bidden van het »Dr profumlis,quot; Suppl. p. \'20, n0 37.

-ocr page 170-

— 164 —

terwijl dit (/eschiedt, zingt men de volgende an-tiphoon:

E

In pa-ra-di-sum de-dücant te An- ge- li:

in tu-o advéntu sn- scipiant te Mar- ty- res.

et perdn-cant te in ci-vi-tatem sanctam Je-

rn-salem. Chorus Ange-lórum te sn-scipiat,

B

et com La-za-ro quondam paupere seter-

nam habe-as ré- quiem.

Aan het graf gekomen, ivordt het lijk daarin gezet en vervolgens J) gezongen :

1) In de Diocofis van Haarlem geschieden voordat dit gezongen wordt, cenige andere ceremonieën. Eerst als de priester driemaal aarde op de kist geworpen heeft begint men het »AVyo sumquot; etc. Zie Suppl. pag. \'2(1. n0 87.

-ocr page 171-

— 165

3

E-go sum. Cant. Zach. Benedictus 1 Dómi-

»5

nus Dens I- sra-ël, * qni-a vi- si- ta-vit,

«ïquot;

et fe- cit rederapti- ó-nem plebis su-se.

Et e- ré-xit 1 cornu sa- lü- tis no-bis :

■ ♦

in domo David pii- e- ri- su- i.

Si-cut locutus est | per os sanctórum, * qui a saecula sunt, | Prophetarum ejus.

Sa-lutem | ex ininucis nostris, * et de manu omnium qui odé runt nos.

Ad fa-ciéndam misericórdiam | cum patribus nostris: * et memorari \\ testaménti sui sancti.

Jus-jurandum, | quod juravit ad Abraham I patrum n o strum, * j datürum s e nobis :

Ut si-ne timóre, | de manu inimicórum no-strórum liberati, * serviamus illi.

In san-ctitate | et justitia coram ipso, * omnibus diébus nostris.

■.....■

-ocr page 172-

— 1(56 —

Et tu puer, | Prophéta Altissimi vocéberis: * pneibis enim j ante faciem Dómini | parare vias ejus :

Ad dan-dam scientiam saliltis | plebi ejus, * in remissiónem ] peccatórum eórum.

Per vi-scera | misericórdiae Dei nostri: * in quibus visitavit nos, órjens e x alto :

Il-lu-minare his, | qui in ténebris, | et in umbra mortis se dent : * ad dirigéndos pedes nostros | in viam pacis.

Ré-quiem aetérnam * dona eis, Dóniine.

Et lux perpétua * lüceat eis.

En herhaald wordt de Antiphooii.

\'• ^ i,

E-go sum re-sur-rec-ti- o et vi- ta,

qui cre-dit in me, é- ti-am si mór-tuus

■ ■!■ ** ■ \'

fu- e- rit, vi-vet, et o- mnis qui vi-vit,

et credit in me, non mori- é- tur in afttérnum.

Dan zecjt de priester: Kyrie eléison. Zangers: Christe eléison.

-ocr page 173-

— 167 —

Friester: Kyrie eléison. Pater noster____

Priester: Et ne nos inducas in tentationem.

Zangers: Sed libera nos a malo.

Priester: A porta inferi.

Zangers: Erue, Dómine, animam ejus.

Priester: Requiéscat in pace.

Zangers: Amen.

Priester: Domine, exaudi orationera meam.

Zangers: Et clamor mens ad te véniat.

Priester: Domhuis vobiscum.

Zangers: Et cum spiritu tuo.

Priester: Okemus.

Fac, quaesumus Domine, banc cum servo tuo defuncto {vel f\'amula tua defunctaj mise-ricordiam, ut factorum suorum in pcenis non recipiat vicem, qui [cel qnse) tuam in votis tenuit voluntatem: ut sicut liic eum {vel earn) vera fides junxit fidelium turmis; ita illic eum {vel eain) tua miseratio societ angelicis clioris. Per Christum Dominum nostrum.

Zangers: Amen.

Priester: Requiem seteruam dona ei, Domine.

Zangers: Et lux perpétua lüceat ei.

Priester: Requiescat in pace.

Zangers: Amen.

Priester: Anima ejus , et animae omnium fidelium defunctorum, per misericordiam Dei requiescant in pace.

Zangers: Amen.

-ocr page 174-

— 168 —

Daarna Leert men naar de sacristie terug onder het hidden ran de Antiph. Si iniquitatis en den Psalm: De profundis.

§ 2. UITVAART BIJ AFWEZIGHEID VAN HET LIJK.

221. Voor hetgeen bereid moet worden zie de koster n09 71. 72. 73.

222. Als de absolutie bij de katafalk geschiedt , gaat men na de H. Mis, zooals men doet als het lijk in de kerk is, daarheen, en zingt men het Responsorium ■»Libera me etc.quot; (zie bl. 164) met de daaropvolgende verzen. Na het gebed, dat de priester daarop zingt, ant-woorde men: » Amenquot; \') en zingt men verder:

Pr. Ré-quiem se- térnam dó-na e- i Dó-mine.

Z. Et lux perpé-tu- a lu- ce at e- i.

Voorz. Rëqui-é- scat in pa- ce. Z. A- men.

1) Zoo echter deze absolutie op den day der begrafenis geschiedt, waar liet lijk niet in de kerk gebracht mag worden, worde na dit iiAmenquot; het Ego sum met het n Benedietusquot; enz. gezongen, gelijk dit op bladz. 109 staat aangegeven. Zie Suppl. p. 27. n0 38.

-ocr page 175-

— 160 —•

Dan keert men in dezelfde orde, waarin men gekomen is, naar de sacristie temrj.

223. Als de absolutie aan het altaar geschiedt , handele de koster gelijk in n0 73 gezegd is. Men zinge alsdan op het koor het »Libera, enz.quot;

§ 3. BEGRAFENIS VAN KINDEREN.

Bemerking* Ons Supplement van het Ritueel zegt\'): «Hetgeen (het komen naar de kerk), omtrent de publieke overbrenging van het lijkje, voorafgaat, (zie nquot; 2-25 geheel), kan algemeen weggelaten worden 1), gelijk voor de volwassenen datgene, wat het Respons. vSiAvenitequot; voorafgaat. Als het dan op de lijkbaar in het midden der kerk geplaatst, en de H. Mis, zoo zij verzocht werd, gelezen is, begint de uitvaart onmiddellijk met de An-tiphoon «//ic accipietquot; (vel /ickc accipiet, of ook in liet meervoud, als er meer tegelijk zijn) en den Ps. Domini est terra etc. «En als de priester ook het lijkje niet naar het graf vergezellen mag, worden de gebeden, die men anders verricht onder hot gaan naar het graf. en de besproeiing en bewierooking, welke aldaar anders geschieden moeten, in de kerk verricht, waarna hef eerst uitgedragen wordt. Alsdan gaat de priester met zijne dienaars, onder het zingen of bidden van het »Jlenedi-citoquot; etc. naar het altaar terug.

1

kost. 12

-ocr page 176-

— 170 —

224. Voor hetgeen bereid moet worden zie de koster n» 82.

225. De priester, gekleed in superplie en witte stool, voorafyetjaan door eenige zangers en dienaren, als zij er. kunnen zijn, ivaarvan er een het kruis zonder stok, een ander ivijivatersvat en kwast, draagt, gaan naar de plaats, waar \'t lijkje moet worden afgehaald. Daar wordt het lijkje besproeit met n-ijwater, en zingt of leest men:

Anliphoon. Tun. II.

■ ■ ♦ I

Sit nomen Dómini.P;t. 112. Lauda-te pü- e-

ri Dó-minum: * lau-date nomen Dómini.

Sit nomen Dómini benedfctum: * ex hoe nunc, et usque in saeculum.

A solis ortu usque ad occésum, * laudabile nomen Dómini.

Excelsus super omnes gentes Dó minus, * et super coelos glória ejus.

Quis sicut Dóminus Deus noster, qui in altis habitat, * et humilia réspicit in coelo, et in terra.

Süscitans a terra inopem, * et de stércore érigens paüperem.

Ut cóllocet eum cum principibus, * cum principibus pópuli sui.

-ocr page 177-

— 171 —

Qui habitare facit sterilem in domo, * matrem filiórum laetantem.

Gloria Patri, et Filio, * et Spiritui sancto. Sicut erat in principio, et nunc, et semper, * et in ssecula saeculórum. Amen.

■ 5--.—

■ ■

—*—_ ■ ■-

_—H-J

_▼—■—■-■

—H

Sit nomen Domi-ni be-ne-dic-tum, ex hoe

5\'

H Q

A m

w

nunc, et us- que in sseculum.

Daarna wordt het lijkje naar de kerk gebracht, terwijl de priester heurlelings met zijne dienaars de volgende of een der volgende psalmen reciteert,, naarmate de tijd toelaat;

Psalmos 118.

TJeati immaculati in via: * qui ambulant in lege Dómini.

Beati qui scrutantur testimonia ejus: * in toto corde exqufrunt eum.

Non enim qui operantur iniquitatem, * in viis ejus ambulavérunt.

Tu mandasti * mandata tua custodiri nimis.

Utinam dirigantur viae meae, * ad custodién-das justificatiónes tuas.

Tune non confündar, * eum perspéxero in omnibus mandatis tuis.

-ocr page 178-

— 172 —

Confitébor tibi in directióne cordis: * in eo quod dfdici judicia justitiae tuse.

Justificatiónes tnas custódiam: * non me derelinquas nsquequaque.

In quo córrigit adolescéntior viam suam V * in castodiéndo sermónes tuos.

In toto corde meo exqnisivi te, * ne repel-las me a mandatis tuis.

In corde meo abscóndi elóquia tua: * ut non peccem tibi.

Benedictus es, Dómine: * doce me justificatiónes tuas.

In labiis meis, * pronuntiavi ómnia judicia oris tui.

In via testimoniórum tuórum delectatus sum: sicut in omnibus divitiis.

In mandatis tuis exercébor: * et considerabo vias tuas.

In justificatiónibus tuis meditabor; ^ non obliviscar sermónes tuos.

Gloria Patri, et Filio, * et Spiritui sancto.

Sicut erat in principio, et nunc, et semper, * et in ssecula sseculórum. Amen.

Retribue servo tuo, vivifica me; * et custódiam sermónes tuos.

Revéla óculos meos: * et considerabo mi-rabilia de lege tua.

Incola ego sum in terra : * non abscóndas a me mandata tua.

-ocr page 179-

— 173 —

Concupivit anima mea desiderare justifica-tiónes tuas, * in omni tempore.

Increpasti superbos: * maledicti, qui decli-nant a mandatis tuis.

Aufer a me opprobrium, et contemptum: * quia testimonia tua exquisivi.

Etenim sederunt principes, et advérsum me ioquebiintur: * servus autem tuns exercebatur in justificatiónibus tuis.

Nam et testimonia tua meditatio mea est: * et consilium meura justificatiónes tuse.

Adhacsit paviménto anima mea: * vivifica me secundum verbum tuum.

Vias meas enuntiavi, et exaudisti me: * doce me justificatiónes tuas.

Viam justificatiónum tuarum instrue me: * et exercébor in mirabüibus tuis.

Dormitavit anima mea prae tsedio: * con-lïrma me in verbis tuis.

Viam iniquitatis amove a me: * et de lege tua miserere mei.

Viam veritatis elegi: * judicia tua non sum ■oblitus.

Adbresi testimóniis tuis, Dómine: * noli me confündere.

Viam mandatórum tuórum cucürri, * cum dilatasti cor meum.

Gloria Patri, et Filio, * et Spiritui san-cto.

-ocr page 180-

— 174 —

Sicut erat in principio, et nunc, et semper, * et in saecula sseculórum. Araen.

226. Zoodra men in de herk (jekomen, eit het lijkje in het midden der kerk geplaatst is,. lt;iaan allen daarbij staan, gelijk bij het gewone » Libera.quot;

Dan heft de voorzanger aan, en zingt (of bidt) men beurtelings;

Anliphoon. - Ton. VI.

- »■ - ii* gt; ■ ■ ■ «

Hie ac- ci- pi- et. Fs. 23. Dómi-ni est ter

ra, et pleni- tü- do e-jus: * or-bis terra-

rum, et u- ni-vér-si qui lia-bitant in e- o.

Quia ipse super maria fundavit eum: * et super fliünina praeparavit eum.

Quis ascéndet in montem Dómini? * aut quis stabit in loco sancto ejus?

Innócens manibus, et muudo corde: * qui non accépit in vano animam suam, nee jura-vit in dolo proximo suo.

Hic accfpiet benedictiónem a Domino: * et misericórdiam a Deo salutari suo.

Hasc est generatie quserentiiim eum, * quas-réntium faciem Dei Jacob.

-ocr page 181-

— 175 —

Attóllite portas, principes, vestras, et ele-vamini portas seternales: * et intro fbit rex glóriae.

Qnis est iste rex glórise? * Dóminus fortis et potens, Dóminus po tens in praelio.

Attóllite portas, principes, vestras, et eleva-mhii portae seternales: * et intro (bit rex glórise.

Quis est iste rex glóriae? * Dóminus vir-tütum, ipse est rex glóriae.

Gloria Patri, et Füio, * et Spiritui sancto.

Sicut erat in principio, et nunc, et semper, et in saecula saeculórum. Amen.

Hie ac-ci-pi-et

be-nedie-ti-o-nem a Domino,

, » quot; ♦ quot; ♦ ^ »■»■■■ quot;■ B B ^

et misericordi- am a De-o sa-luta-ri suo:

\'Squot; ■ ■ ■■■*- _ ■ ♦ 1

qui-a heec est ^

---1 - ■ i ■—i-

rene-ra-ti-o quaerénti- um

■ gt; ■

Dóminum.

Daarna zegt de priester: Kyrie eléison. Dienaars \'): Christe eléison.

1

Of zangers.

-ocr page 182-

— 176 —

Friester: Kyrie eléison. Pater noster. ...

Priester; Efc ne nos inducas in tentationem.

Dienaars: Seel libera nos a malo.

Priester: Me autem propter innocentiam su-scepisti.

Dienaars; Et confirmasti me in conspéctu tuo in aetérnum.

Priester: Do mi ruis vobiscum.

Dienaars: Et cum spfritu tuo.

Priester: Oremus.

Omnipotens et mitissime Deus, qui omnibus parvulis renatis fonte Baptismatis, dum migrant a saeculo, sine ullis eorum meritis, vitam illico largiris seternam, sicut aninise hujus parvuli hodie credimus te fecisse: fac nos, qusesumus Domine, per intercessionem beatse Mariae semper Virginis, et omnium Sanctorum tuorum, hic purificatis tibi mentibus famulari, et in paradiso cum beatis parvulis perenniter so-ciari. Per Christum Dominum nostrum.

Dienaars; Amen.

Terwijl daarna het lijkje naar het graf wordt gedragen, of als de priester het niet vergezelt, dan in de kerk \'), zingt of reciteert men heur-telings verder:

1) Men zie de bemerking hiervoor gemaakt op bladz.

-ocr page 183-

— 177 —

Antiphoon. Ton. IV. Fin. I.

■5 Baa

pTTi

--B ■

■ ■

♦ M »\'

Jii-

ve- nes. Ps

148. Lauo

ate I

óminum de

■5 \'

■ I

13 ■ a ■ quot; M-

n ■

coe- lis: * lauda- te e- um in ex-cel-sis.

Laudate eum omnes angeli ejus : * laudiite eum omnes virtütes ejus.

Laudate eum sol et lima: * laudate eum omnes stcllse et lumen.

Laudate eum coeli coelorum: * et aquae omnes, quae super coelos sunt, laudcnt nomen Dómini.

Quia ipse dixit, et facta sunt: * ipse man-davit, et creata sunt.

Statuit ea in aeternmn, et in s {e culum sec-culi: * pragcéptum pósuit, et non prseteribit.

Laudate Dóminüm de terra; * dracónes, et Omnes abyssi.

Ignis, grando, nix, glacies , spiritus pr O -cellarum: quae faciUnt verbum ejus.

Montes, et o nines colles: * ligna fructffera, et omnes cedri.

Béstiae, et univérsa pecóra: * serpentes, et vólucres pennatae.

Reges terrae, et omnes pópuli: * principes, et omnes j II dices terrae.

Juvenes et vfrgines, senes cum junióribus

-ocr page 184-

— 178 —

laudenfc nomen Dómini: * quia exaltatum est nomen ejus solms.

Conféssio ejus super coelum et terrain: * et exaltavit cornu pópuli sui.

Hymnus omnibus sanctis ejus: * iïliis Israël, pópulo approp inquanti sibi.

Gloria Patri, et Filio, * et Spiritui sancto. Sicut erat in principio, et n u nc, et semper, * et in saecula saeculórum. Amen.

b « ■

1 m a ■

Jü-

_|_--m—| v «a. lb-------—[----i

venes, et virgines, senes cumju-ni-óribus

_—■

m

14 m

■-

♦ ■

laudent nomen Dómi-ni.

Daarna zegt de Friester: Kyrie eléison. Dienaars: Christe eléison.

Priester\'. Kyrie eléison. Pater noster. Priester: Et ne nos inducas in tentationem. Dienaars: Sed libera nos a malo.

Priester: Sinite parvulos venire ad me. Dienaars-. Talium est enim regnum ccelórum. Priester: Dominus vobiscum.

Dienaars\'. Et cum spiritu tuo.

Priester: Oremus.

Omnipotens, sempiterne Deus, sanctae pu-ritatis amator, qui animam hujus parvuli ad

-ocr page 185-

— 179 —

coelorum regnum liodie misericorditer vocare dignatus es: digneris etiam, Domine, ita no-biscum misericorditer agere, ut meritis tuee sanctissimse Passionis, at intercessione beatse Mariai semper Virginis, et omnium Sanctorum tuorum, in eodem regno nos cum omnibus Sanctis et Electis tuis semper facias congau-dere. Qui vivis et regnas cum Deo Patre, in imitate Spiritus Sancti Deus, per omnia sa3-cula sseculorum.

Dienaars: Amen.

Dan besproeit de priester het lijkje met yewijd water en bewierookt het, gelijk ook het graf: daarna wordt het begraven.

In het terugkeeren naar de kerk (of naar het altaar) zingt of bidt men beurtelings:

Antiphoon. Ton. VII. Fin. I.

Tj t • , Cant, trium -r. n - • ,

He-ne- di- ci-te. puer0rum_ Benedi-ci-te om-

♦ ♦

ni- a ó- pera Dómini Domino * lau-da-te et

TTquot;» ♦ ♦ ■

su-per-ex-al- ta- te e- um in sae-cu- la. Benedicite angeli Dómini Domino: * bene-dicite cffili Domino.

-ocr page 186-

— 180 —

Benedicite aquae omnes, quae super cffilos Domino: * benedicite omnes virtutes DÓ mini Domino.

Benedicite sol et lüna Domino: * benedicite steilte ca\'li Domino.

Benedicite omnis imber e t ros Domino : * benedicite omnes spiritus Di\'i Domino.

Benedicite ignis et testus Domino ; * benedicite frigus et jestus Domino.

Benedicite rores et pruina Domino: * benedicite gelu et frigus Domino.

Benedicite glacies et n 1 ves Domino: * benedicite noctes et dies Domino.

Benedicite lux et tenebrae Domino: * benedicite fulgura et nnbes Domino.

Benedicat terra Dominum: * laudet, et su-perexaltet in ssecula.

Benedicite montes et co lies Domino; * benedicite universa germinantia in terra Domino.

Benedicite fontes Domino: * benedicite ma-ria et flllmina Domino.

Benedicite cete et omnia, quae moventur in aquis, Domino ; * benedicite omnes volucres cffili Domino.

Benedicite omnes bestiae et pccora Domino: * benedicite filii hóminum Domino.

Benedicat Israel Dominum; * laudet et su-perexaltet Cum in saecula.

-ocr page 187-

— 181 —

Benedicite sacerdotes Domini Domino; * benedicite servi D (5 mini Domino.

Benedicite spiritus, et animae justórum Domino ; * benedicite sancti, et liumiles c O rde Domino.

Benedicite Anania, Azaria, Misaël Domino:-

* laudate, et superexaltate cum in sascula. Benedicamus Patrem, et Filium, cum sancto

Spiritu; * laudemus, et superexaltemus c um in ssecula.

Benedictus es, Domine, in firmamonto cceli:

* et laudabilis, et gloriosus, et superexaltatus in saecula.

-n:

-...... - — ■ ■ --- ^ ■

«gt; m H~

■ ■

Be-ne- di-

ci- te Dóm

inum om-nes e- ié

c-

« n ■ a

▼ quot;

ti e- jus, a- gi- te di- es lee- ti- ti- se,

p—gjH-»--S ■—B—a

et con- fi- té- mi-ni il- li.

Aan het altaar gekomen bidt men:

Priester: Dominus vobiscun. Dienaars : Et cum spiritu tuo.

-ocr page 188-

— 182 —

Priester: Oeemus.

Deus, qui miro ordine Angelorum ministe-ria, liominumque dispensas; concede propitius; ut a quibus tibi ministrantibus in coelo semper assistitur, ab bis in terra vita nostra rauniatur. Per Cbristum Dominum nostrum.

Dienaars: Amen.

Daarna keert men naar de. sacristie terwi.

-ocr page 189-

—• 183 —

AANHANGSEL.

I. Het afleggen der Gelorfsbelijdenis.

227. Daar in sommige gevallen de geloofsbelijdenis moet worden afgelegd, hebben wij voor het gemak des kosters en van dengenen, die dit moet verrichten, hier bijgevoegd hetgeen daartoe moet bereid worden, alsmede de verta ing van het formulier dezer geloofsbelijdenis, zooals zij ons door ons Supplement van het Ritueel \') gegeven wordt.

228. üe koster legge dan gereed in de sacristie een superplie met wüte -) stool voor den priester •die de geloofsbelijdenis afneemt; en op de plaats , waar het geschiedt, een Evangelie- of Misboek.

229. Als de priester daar gekomen is, waar deze belijdenis wordt afgelegd, knielt dn persoon, die dit doen moet, voor hem neder en bidt met luide stem:

Ik N.... geloof vastelijk en belijd openlijk al hetgene de Geloofsbelijdenis van de heilige Eooinsche Kerk behelst, te weten:

Ik geloof in éénen God, den almachtigen VaderT Schepper van Hemel en Aarde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen. En in eenen Heer Jesus Christus, Gods éénigen Zoon, en uit den Yader voor alle eeuwen geboren, God van God, licht van het licht, waren God van den waren God,

1) Pag. 38. — 2) Zie Pont. Rom. Ordo ad rcconc. Aposlalam etc.

-ocr page 190-

— 184 —

geboren en niet gemaakt, van één wezen met den Vader, door wien alles gemaakt is. Die om ons menschen en om onze zaligheid uit den Hemel is nedergedaald, en het vleesch heeft aangenomen door den H. Geest uit de Maagd Maria, en is Menseh geworden. Hij is voor ons ook gekruist onder Pontius Pilatus. Hij heeft geleden, is begraven. En Hij is volgens de Schriftuur ten derden dag verrezen En Hij is opgeklommen ten Hemel, zit aan de rechterhand des Vaders. En Hij zal met heerlijkheid wederkomen, om de levenden en de dooden te oordeelen, en zijn Rijk zal geen einde-hebben. En in den H. Geest, den Heer en levendmakende , die uit den Vader en den Zoon voortkomt , die met den Vader en den Zoon te zamen aangebeden en medeverheerlijkt wordt, die door de Profeten gesproken heeft. En ééne heilige, Ka-tholijke en Apostelijke Kerk. Ik belijd één Doopsel ter vergeving der zonden. En ik verwacht de verrijzenis der dooden en het eeuwige leven. Amen.

Ik geloof en neem vastelijk aan, de Apostelijke en Kerkelijke overleveringen en alle andere gebruiken en instellingen van dezelfde Kerk. Ook neem ik de heilige Schrift aan, volgens den zin, dien onze Moeder de H. Kerk gehouden heeft en nog houdt, aan welke het toekomt te oordeelen over den waren zin en de uitlegging der heilige Schrift, en ik zal die nooit verstaan, of uitleggen, dan volgens het algemeen gevoelen der Vaderen.

Ik belijd ook, dat er waarlijk en eigenlijk zeven Sacramenten der nieuwe Wet zijn, van Jesus Christus onzen Heer ingesteld, en tot zaligheid der menschen noodzakelijk, schoon ze allen aan een ieder niet noodig zijn; namelijk: het Doopsel, het Vormsel, het H. Sacrament des Altaars, de Biecht, het laatste Oliesel, het Priesterschap en het Huwelijk; en dat deze Sacramenten genade geven; ook dat

-ocr page 191-

— 185 —

het Doopsel, het Vormsel en hot Priesterschap zonder heiligschending niet meer dan eens kunnen ontvangen worden. Ik neem aan , de aangenoraene en goedgekeurde gebruiken der Katholijke Kerk, in de plechtige bediening der voornoemde Sacramenten.

Ik neem ook aan en keur goed, al hetgene de heilige Kerkvergadering van Trente over de Erfzonde en de Kecbtvaardigmaking heeft beslist en uitgesproken. Ook belijd ik , dat in de Mis eene ware, eigenlijke en verzoenende Offerande voor de levenden en de dooden aan God wordt opgedragen, en dat in het H. Sacrament des Altaars het ligchaam en bloed van onzen Heer Jesus Christus, met zijne Ziel en zijne Godheid, waarlijk, in der daad en in wezen tegenwoordig is, en dat de gebeele zelfstandigheid van het brood in zijn Ligchaam, en de geheele zelfstandigheid van den wijn in zijn Eloed veranderd wordt, welke verandering in de Katholijke Kerk Transsubstantiatie genoemd wordt. Ook belijd ik, dat men onder iedere gedaante Christus geheel en volkomen, in het Sacrament waarlijk ontvangt. Ik geloof vastelijk, dat er een vagevuur is,\' en dat de zielen aldaar door de voorbiddingen der geloovigen geholpen worden; en insgelijks dat men de Heiligen, die met Christus heerschen, mag eeren en aanroepen; dat zij God voor ons bidden, en dat men hunne overblijfselen mag vereeren.

Ik belijd vastelijk, dat. men de beelden van Christus, van de altijd Maagd geblevene Moeder Gods, en van andere Heiligen m ig hebben en houden, en aan dezelve de schuldige eer en achting bewijzen.

Ik belijd ook, dat de macht om Aflaten te ver-leenen door Christus aan de Kerk geseven is, en

o o 1

dat de Aflaten den Christenen allerheilzaamst zijn. Ik erken de heilige , Katholijke, Apostolijke , Roomsche Kerk als de Moeder en opperste van allo Kerken, en ik beloof en zweer, oprochtelijk te gehoorzamen

kost. 13

-ocr page 192-

— 186 —

aan den Koomschen Paus, die is de Opvolger van den Vorst der Apostelen, den H. Petrus, en de

Stedehouder van Jesus Christus.

Ik neem ook aan en belijd zonder eenige twijfeling , al het overige door de heilige Kerkregels en door de algemeene Kerkvergaderingen, bijzonder door de heilige Vergadering te Trente en door het algemeen Concilie van het Yaticaan geleerd, uitgesproken en verklaard, voornamelijk omtrent het Primaat van den Koomschen Paus en zijn onfeilbaar Leeraarsambt. Ik veroordeel, verwerp en doem tevens, al hetgene daartegen is, en alle ketterijen, die door de Kerk veroordeeld, verworpen en gedoemd zijn.

Dit waar Katbolijk geloof, buiten hetwelk niemand kan zalig worden, en hetwelk ik tegenwoordig vrijwillig belijd, en in waarheid houd, ditzelfde Geloof, beloof en zweer ik N. ..., met Gods hulp tot den laatsten adem mijns levens geheel en onvervalscht bestendig te behouden en te belijden, en naar mijn vermogen te zorgen, dat het van mijne onderdanen, en van degenen, die mij zullen aanbevolen zijn, gehouden, geleerd \'en verkondigd worde.

Daarna legt hij zijn hand op het boek, dat hem daartoe door den priester wordt aangeboden, en zegt:

Zoo helpe mij God en deze heilige Evangeliën Gods.

-ocr page 193-

— 187 —

,11. Lijst der dagen waarop het in de verschillende diocesen geoorloofd is het H. Sacrament uit te stellen.

A. In het Aartsbisdom van Utrecht.

Th de Monstrans

zoowel in de Hoogmis als in de Vespers of het Lof:

\'Op het feest van: Kerstmis (25 Dec.).

» den H. Stephanus (26 Dec.).

» de Besnijdenis des Heeren (4 Jan.).

» de HH. Driekoningen (6 Jan.).

ygt; Pasehen en den 2aen Paaschdag.

» Hemelvaart des Heeren.

» Pinksteren en den 2(len Pink

sterdag.

» het H. Sacrament en den zondag

onder de octaaf. » Maria\'s Zuivering (2 Febr.).

x » Boodschap (25 Maart).

» » Tenhemelopneming (15

Aug.).

» » Geboorte (8 Sept.).

» » Onbevlekte Ontvangenis

(8 Dec.).

ygt; den H. Jozef (19 Maart).

» de HH. Petrus en Paulus (29

Juni).

» Alle Heiligen (1 Nov.).

» den H. Willibrordus (7 Nov.).

» den Patroon der plaats, kerk

of kapel.

» den Patroon van een Orde of

Religieuze congregatie.

-ocr page 194-

— 188 —

Op het feest van Kerkwijding.

Op den dag der eerste H. Communie.

» van Gedurige Aanbidding.

Op den lstcn dag of\' den dsten Zondag en den laat-sten dag van de maand Mei, van eene Missie of van eene Novene, welke plechtig gevierd wordt. In de eerste plechtige Slis van een nieuw gewijd

priester en bij plechtige processiën.

Gedurende het veertig uren gebed.

In de Ciborie

zoowel in de Hoogmis als in de Vespers of het Lof:

Op het feest van: den zoeten naam Jezus (\'2l10 Zondag na Driekoningen). » de H. Drievuldigheid.

Op iederen dag der octaaf van H. Sacramentsdag, Op den eersten Zondag van elke maand.

Op de dagen, waarop men gewoon is een Mis met

uitstelling te zingen.

Driemaal door het jaar, op dagen door den Pastoor te verkiezen.

In het Lof op iederen Zon- en Feestdag voor het volk; en in iedere parochiale kerk op eiken dag door de week.

B. In het bisdom van Roermond.

In de Monstrans

zoowel in de Hoogmis als in de Vespers of het Lof:

Op het feest van: Kerstmis (25 Dec.).

» Driekoningen (6 Jan.).

» Paschen.

» Hemelvaart des Heeren.

» Pinksteren.

)) H. Sacramentsdag en gedurende

de dagen van de Octaaf.

-ocr page 195-

— 189 —

Op het feest van: Maria\'s Tenhemelopneming (45

Aug.)-

» Maria\'s Onbevlekte Ontvangenis

(8 Dec.).

» den H. Jozef (18 Maart).

» de HH. Apostelen Petrus en Pau-

lus (\'29 Juni).

» Alle Heiligen (1 Nov.).

» den Patroon der plaats, der

kerk en van eene Orde of Religieuze Congregatie. ygt; Kerkwijding.

iln de plechtige Mis, welke opgedragen wordt op de Zondagen, die volgen op de feesten van de HU. Driekoningen, het II. Sacragt;nent, de HH. Petrus en Pauhts en de Onbevlekte Ontvangenis. Op den laatsten Zondag na Pinksteren.

In de gulden Mis.

JBij het veertig uren gebed en bij gedurige aanbidding.

In vier bijzondere Missen door het jaar.

•Op den eersten en laatsten dag van eene Missie, van een plechtige Novene, van de maand Mei, op den dag van de lste H. Communie der kinderen.

In de Ciborie zoowel in de Hoogmis als in de Vespers of het Lof: ■Op het feest van den H. Stephanus (26 Dec.).

» de Besnijdenis des Heeren (4 Jan.).

» den naam Jezus (2de Zondag na

Driekoningen).

-» den 2don Paaschdag.

» den 2den Pinksterdag.

» de H. Drievuldigheid.

» Maria\'s Zuivering (2 Febr.).

-ocr page 196-

— 190 —

Op het feest van Maria\'s Boodschap (25 Maart). » » Geboorte (8 Sept.).

» de Bescherming van S\' Jozef

Zondag na Paschen). » ( de H. Engelbewaarders.

Driemaal in het jaar , op dagen door den Pastoor te verkiezen.

Op een der Zondagen van de maand als wegens een of ander Broederschap veel geloovigen tot de H. Communie naderen.

In de H. Mis iederen Donderdag, waar men n. 1.. gewoon is deze H. Mis ter eere van het II. Sacrament te zingen, en op andere dagen als er n. 1. een gezongen H. Mis met uitstelling wettig gesticht is.

In het lof op iederen Zon- en Feestdag; in alle kerken , waar hel H. Sacrament bewaard wordt, tvjeemaal door de week; en in de parochiale\' kerken der steden op iederen dag der week.

0. In het bisdom tan Haarlem.

In de Monstrans

zoowel in de Hoogmis als in de Vespers of het Lof::

Op het feest van: Kerstmis, (en wel in twee plechtige Missen).

» den H. Stephanus (26 Dec.).

» de Besnijdenis des Heeren (1 Jan.)..

)gt; de HH. Driekoningen (6 Jan.).

» Paschen.

» den 2den Paaschdag.

» \'s Heeren Hemelvaart.

» Pinksteren.

» den 2den Pinksterdag.

D Sacramentsdag en op iederen dag

van de octaaf.

-ocr page 197-

— 191 —

Op het feest van: Maria\'s Onbevlekte Ontvangenis

(8 Deo.).

» Maria\'s Zuivering (2 Febr.).

» » Geboorte (8 Sept.).

» it Tenhemelopneming (\'15

Aug.).

» de HH. Apostelen Petrus en Paulus.

» Alle Heiligen.

» den H. Willibrordus (7 Nov.).

» den Patroon der plaats en der kerk.

» Kerkwijding.

Op een Zondag der maand door den Pastoor te verkiezen.

Op den eersten en laatsten dag van eene Missie, of van een plechtigheid, waarbij gepreekt wordt en welke ten minste drie dagen duurt.

Op den eersten en laatsten dag der maand Mei.

Op den dag der iste H. Communie van de kinderen.

In het lof van Oudejaarsavond (31 Dec.).

Bij het veertig uren gebed.

In de Ciborie

zoowel bij de Hoogmis als in de Vespers of het Lof :

Op het feest van den zoeten naam Jezus. » de H. Drievuldigheid.

Op iederen Donderdag, waar namelijk de godvruchtige oefening van Gedurige Aanbidding of eene zoodanige wettig goedgekeurde stichting bestaat.

In de Vespers of het Lof op iederen Zon- en Feestdag.

In het Lof, op twee dagen der week in elke publieke kerk; op eiken dag der Missie of buitengewone, ten minste drie dagen durende, plechtigheid met predïcatie; dagelijks gedurende de Novenen van Maria\'s Onbevlekte Ontvangenis. Tenhemelopneming en van Alle Heiligen.

-ocr page 198-

— 102 —

NI!. 1. Dit alios geldt ook voor bidplaatsen van gestichten, waar de H, Mis mag worden opgedragen en het II. Sacrament bewaard wordt.

\'2. In kerken waar het Broederschap van het Onbevlekt Hart van Maria is opgericht, kan de uitstelling zoowel onder do Vespers als hot Lot\' geschieden.

D. Ik het bisdom van s\'-Bosch.

In de Monstrans zoowel in de Hoogmis als in de Vespers of bet Lof:

Op het feest van: Kerstmis (25 Dec.).

» den H. Stepbanus (26 Dec.).

» de HH. Driekoningen (G Jan.).

» Pascben.

» den 2J,,n Paascbdag.

» Hemelvaart.

» Pinksteren.

» den 2dlt;\'n Pinksterdag.

» bet H. Sacrament en den Zondag

onder de octaaf.

» de HH. Petrus en Paulus (29 Juni).

» Maria\'s Onbevlekte Ontvangenis

(8 Dec.).

» Maria\'s Hemelvaart (15 Aug.).

» den Patroon van de plaats, van

de kerk of kapel, van eene Orde of Religieuze Congregatie.

Op den dag der Eerste H. Communie. » van Gedurige Aanbidding.

Op den 1 sten erl laatsten dag (of op den Isten en laatsten Zondag) van Mei.

Op den lsten en laatsten dag eener Missie of plechtige Novene.

In de plechtige Mis van een nieuwgewijd priester en in plechtige processiën.

Gedurende de drie dagen van bet 40 men gebed.

-ocr page 199-

— 193 —

In de Ciborie

zoowel in de Hoogmis als in de Vespers of het Lot\'.

Gedurende de octaaf van H. Sacramentsdag.

Op het feest van: Maria\'s Zuivering (2 Febr.).

» , » Boodschap (25 Maart).

» » Geboorte (8 Sept.).

» Kerkwijding.

•Op iederen ls,t\'n Zondag van de maand.

■Op iederen dag der week, waarop men gewoon is een H. Mis met uitstelling te zingen.

Driemaal door het jaar volgens goedkeuring des Pastoors.

In het Lof op alle Zon- en Feestdagen en in elke parochiale kerk op iederen dag der week.

E. In het bisdom van Bueua.

In de Monstrans of de Ciborie

zoowel in de Hoogmis als in de Vespers of het Lof.

Op het feest van: Kerstmis (en wel in de twee plechtige Missen).

» de Besnijdenis des Heeren (4 Jan.).

» de HH. Driekoningen (6 Jan.).

» Paschen.

» Pinksteren.

de H. Drievuldigheid.

» H. Sacramentsdag (ook op den

Zondag onder de octave en den octaafdag van dit feest).

» het H. Hart van Jezus (of de

Zondag daaropvolgende in kerken, waar het Broederschap van het H. Hart is opgericht).

» Maria\'s Hemelvaart (15 Aug.).

-ocr page 200-

— 194 —

Op het feest van: Maria\'s Onbevlekte Ontvangenis

(8 Dec.).

» de HH. Petrus en Paulus (29 Juni).

» Alle Heiligen (1 Nov.).

» den Patroon der plaats, kerk of

kapel.

» van eene Orde of Religieuze Con

gregatie.

» Kerkwijding.

Op den laatsten dag van December (zoo er n.1. een plechtige Mis of Lof tot dankzegging gezongen wordt).

Op den dag der lste H. Communie van de kinderen-

Op den dag van gedurige aanbidding.

Op den eersten en laatsten dag (of den eersten en laatsten Zondag) van Mei.

Op den eersten en laatsten dag van eene Missie T Novene of plechtig te vieren Driedaagsche oefening.

Op éen Zondag van iedere maand , en éen dag in de week volgens goeddunken van den Pastoor uit te kiezen.

Bij bet veertig uren gebed.

lederen Zon- en Feestdag in het Lof.

In de Ciborie

zoowel in de Hoogmis als in de Vespers of het Lof:

Dagelijks gedurende de octaaf van H. Sacramentsdag.

Op het feest van: Maria\'s Zuivering (2 Febr.).

» » Boodschap (25 Maart).

» » Geboorte (8 Sept.).

Dagelijks gedurende eene Missie, Novene of Driedaagsche oefening en daarenboven driemaal in het jaar volgens goedvinden van den Pastoor.

Driemalen in de week en daarenboven dagelijks in eene octaaf, welke bijzonder gevierd wordt, doch slechts in het Lof.

-ocr page 201-

INHOUD.

Bladz.

Een woord aan den koster • • ,.....III

I!,e Hoofdstuk. Algemeene Hegels voor den Koster H

I. In de Kerk...........

II. Aan het Altaar . . . . ......\'K*

III. In de Sacristie..........21

II\',e Hoofdstuk. Bijzondere Regels voor den Koster. S i. Bij de gewone Plechtigheden der H. Kerk.

I. Stille 11. Mis..........38

II. Gezongen 11. Mis........40

III. Gezongen 11. Mis der Overledenen . . 41

IV. Plechtige H. Mis.........i-

V. Plechtige II. Mis der Overledenen . . 46

VI. Uitvaart en Begrafenis voor Volwassenen 50

VII. Uitvaart en Begrafenis voor kleine Kinderen ............53

VIII. Gewone Vespers........55

IX. Plechtige Vespers........5(i

X. Gewoon Lof..........56

XI. Plechtig Lof..........58

XH. Uitstelling en Vereering van Reliquieën 08

XIII. Zegeningen..........00

XIV. Communie buiten de 11. Mis .... 62

XV. Kruisweg...........62

S 2. Bij de buitengewone Plechtigheden der

H. Kerk.

I. De Adventtijd .........64

2. Het Kerstfeest.........66

-ocr page 202-

— 196 —

Bladz.

3. De Zondagen Septuagesima, Sexagesima

en Quinquagesima........67

4. Feest van Maria\'s Zuivering . . . . 68

5. A sell woensdag.........70

6. Tijd der Vasten.........71

7. Palmzondag..........72

8. Witte Donderdag.

I. De Donkere Metten......74

II. De H. Mis en Processie .... 77

III. De Ontblooting der Altaren ... 81

IV. De Voetwassohing......82

9. Goede Vrijdag.

I. Do Donkere Metten......83

II. De Plechtigheden.......84

III. De Ontblooting der Altaren. ... 87

IV. Zegen mot de Reliquie van het heilig Kruis......... . 88

10. Paasehzaterdag.

I. Donkere Metten........88

II. De Plechtigheden.......88

11. Pasohen . ...........95

12. Feestdag van den H. Marcus en de drie Kruisdagen...........96

13. Feest van \'s Heeren Hemelvaart ... 97

14. Pinksterzaterdag.........97

15. Pinksteren...........98

16. Feest van het H. Sacrament .... 99

17. Uitstelling van het H. Sacrament bij het

40 uren gebed.........100

Iirle Hoofdstuk. De Toediening der HH. Sacramenten. § 1. Het H. Doopsel.

I. Toebereidselen.........105

II. Doopsel der kinderen......107

III. Doopsel der volwassenen.....115

S 2. Hot Sacrament der Biecht......132

-ocr page 203-

— 197 -

Bladz.

§ 3. Het H. Sacrament det Altaars.

I. Toediening van het H. Sacrament buiten

de H. Mis ..........132

II. Toediening van het H. Sacrament aan Zieken.

1. Toebereidselen........quot;135

2. Toediening der 11. Communie . . quot;137 § 4. Het H. Oliesel.

1. Toebereidselen.........141

• II. Toediening van het H. Oliesel . . .142 £ 5. Het Sacrament des Huwelijks.

I. Toebereidselen..........147

II. Toediening van het Sacrament des Huwelijks ............147

III. Zegening van het Huwelijk .... 150

IV. Zegening der Vrouw na de Bevalling . 151 IVJc IIOOi\'dstuk. Orde der Uitvaart en liegrafenis.

§ 1. Begrafenis van Volwassenen......154

§ 2. Uitvaart bij afwezigheid van het Lijk . .168 § 3. Begrafenis van gedoopte Kinderen . . .160

Aanhangsel. I. De Geloofsbelijdenis......183

II. Lijst der dagen waarop het in de verschillende diocesen geoorloofd is het H. Sacrament uit te stellen . 187 Zaak-Register .............198

-ocr page 204-

— 198 —

ZAAK - HEGISTEB.

-N\'l!. De rjetaUen geven de nummers van dit Handboekje aan.

.A..

Absolutie der dooden

Toebereidselen S1-S4. Orda der — 332.

Advent. Regels door den koster gedurende dezen tijd te onderhouden 104-110.

Albe moet van linnen of pellen zjjn 43, gezegend worden 44, zindelijk wezen 15. 45.

Altaar hoe het bekleed moet zjjn 14-19; er mag niets aanwezig zijn onder de II. Mis dan hetgeen tot het ■Offer of tot versiering dient 5?.

Altaardwaal moet van Vinnen of pellen zijn 14. 43, ■ gezegend worden 44, zindelijk wezen 15; er moeten er drie op het altaar zijn 14, de onderste kan samengevouwen worden 14, de bovenste moet ook de zijkanten van het altaar bedekken 14. Kén wordt er slechts gebruikt op Goeden Vrijdag 153. 2.

Amict moet van linnen of pellen zijn 43, gezegend worden 44 , in het midden een kruisje hebben 55. \\ , zindelijk wezen 15. 45.

Amiiullen moeten van gleis of kristal zijn 38, gouden of zilveren (niet van tin of lood) worden geduld 38 , noot 4, behooren van een deksel voorzien 38, goed onderscheiden 38, en vooral zindelijk te zijn 38.

Anteiieiidiam (voorhangsel van het altaar) is verplichtend als het altaar niet van marmer of rjjk versierd is 1#; moet, zooveel mogelijk, in kleur overeenkomen met do kleur van den dag 1®, behalve in het officie en de Mis der overledenen, dan is hot zwart 65. 90. 1, en bij uitstelling van het H. Sacrament altijd ivil 53. 69. \'l , 90. 178. 183; bij de zegening der kaarsen op Maria\'s Zuivering paars 119, insgelijks bij de plechtigheden die geschieden op Paasch- en Pinksterzaterdag tot \'t einde der Litanie 465. 136.


-ocr page 205-

«■eh Toor Aschwoensdag moot droog en van palm, het •vorig jaar gewijd , gemaakt .zijn 1S1, hetgeen overblijft ■wordt in het heilig putje geworpen ltS.

AaohtTlJdlng. Toebereidselen in de sacristie II# lt;113), het Priesterkoor 119. ItO, aan het altaar 1S1.

B.

Beelden vnn Heiligen

mogen niet voor of op het tabernakel staan 84, behoo-ren bij het 10 uren gebed niet op het altaar te zijn 186, moeten zoowel op de altaren als in de kerk, van Zaterdag voor Passiezondag tot Paaschzaterdag bedekt worden 135, worden ook niet geplaatst op de credenstafel 6ï. i , NB.

Uegrnfenlt. Orde der begrafenis van volwassenen £13-2X1, van gedoopte kinderen SS4-8Sï. Zie verder Vitvaart»

It i cc lit. Toor de toediening daartoe een paarse stool noodig 190b.

Bloemen kunnen tus-schen de kandelaars geplaatst worden 19, behalve in de verboden tijden 105. It3, en in de Missen der overledenen 65« 90. 6. 39 , wel echter bij uitstelling van het H. Sacrament 99. C, 90, in de Ml» op Zondag Gau-dete lOS, (zie ook 108) , Lcetare tZt^WittcDonderdag 138. 4. en Paaschzaterdag 193. 8, mogen niet vóór of op het tabernakel staan St.

c.

Canonborden moeten alleen onder de H. Mis op het altaar staan lï, op andere tijden weggenomen of onder het dekkleed geborgen 13. 59, onder het lof niet aanwezig zijn 90, noch ook op Goeden Vrijdag 15S.

C\'lirlHinale behoort op den altaarsteen gelegd te worden 14.

Ciborie moet gezegend worden 34; wie ze mag aanraken 34.

Collecte wanneer zij gehouden moet worden 11.

Communie buiten de H. Mis: wat daartoe bereid moet worden 98. 99. Toediening ervan in de kerk 901, aan zieken 209-201.

Commnnledwaal moet geheel van linnen of pellen zijn C6. 49. en niet over


-ocr page 206-

— 200 —

de communiebank -worden uitgespreid, tenzij bij het uitreiken der H. Communie C8.

Conoiisenm» Wat het is SS, not. 6. In de Mis der overledene is het paars 2S. 63. BO. 1 , bij uitstelling-van het H. Sacrament wit 5S. 69.18?, schijnt in ons land niet verplichtend SS. not. C.

Corporale moet van linnen of pellen wezen 43, gezegend worden 44, zinde-lijk zijn 15. 4S, mag niet in het midden, maar aan den rand een kruisje hebben 55. 1, moet gewasschen worden door gewijde personen 31, wie ze aan mag raken S.1». 36, worde niet buiten de beurs gedragen 90. not. i.

Crcdeniitafel. Wat zij is 67. i , moet gebruikt worden in plechtige Missen 65, wat er op mag staan 69. i en N.B., in een Mis der overledenen en op Goeden Vrijdag is zij niet ter zijden bedekt SO. 3, 158. 1.

ID.

Dalmndek behoort gezegend te worden 49, zie verder Gewaad.

lloopiiel. Toebereidselen\' daartoe in de sacristie 194,. bij den ingang der kerk 195,, in de doopkapel 196. Toediening van hot Doopsel aan volwassenen 196, aan kinderen 19?.

llnopvont. Wat tot de wijding ervan bereid moet worden 166, moet rein zijn 166. N.B. wordt gewijd op Paaschzaterdag 166. en op Pinksterzaterdag 1J5.

lgt;raaglicmel voorliet Allerheiligste, wordt gebruikt bij processies met het H. Sacrament 137. 181. 184.

O-

CiJBiidcte-Zondag. Regels voor dezen dag 107.

C^elooCgbclIJdcnit) 227-330.

(itcwond. Priestergewaad\' behoort van zijde of halfiijd/\' te zijn , goud- of zilverlaken is geoorloofd, maar geen. andere stof 50. -1 , moet de liturgische kleur hebben 50. 3, blauw, geel of geheet goud (geen goudlaken) zijn verboden 50. 3, goudlaken kan men gebruiken voor wit, rood of groen, doch niet voor paars 50. 3: de kruisen en balken moeten.


-ocr page 207-

ook als hoofdklour de Toor-gesohrevcne hebben 50. 3, moet goed bewaard worden 53. 54.

Oodglnmp. Eén lamp ten minste moet voor het tabernakel, waar het H. Sacrament rust, branden St, en verzorgd worden door den koster 21.

(lioede Vrijdag 150-

163.

Hrl.

Handdackpn moeten zindelijk en wekelijks in de sacristie veranderd worden S», die van „vóór en nd de H. Misquot; moeten niet tot andere doeleinden gebruikt worden 39.

lIcuiclvaarlHdng 133. ■loNtiiMi , hoedanig zij moeten zijn 4O, moeten vooral versoh zijn 40.

IE ii wplij U. Toebereidselen tot de bediening van het — 311; toediening van het — 313; zegening ervan 2IS, 314.

IKI.

KnarMen, welke van ivas moeten zijn 30, O», 4, 58, 115, 13S, 2, 133, 135. G, 139. % 131. 5, 153. C, 153,

164. 5 . C , 165, mogen niet KOST.

op het tabernakel staan S4; gele was wordt gebruikt in de Missen en het officie der overledenen 64. 90. 2, 3H, in de donkere Metten van Witten Donderdag, Goeden Vrijdag en Paasch-zaterdag 133. 2, 133, op Goeden Vrijdag 153. G, 153, behalve in de processie 151. 5. Witte was is passend op andere tijden 30, wordt vooral verlangd bij uitstelling en processie met hot Allerheiligste 60. 3, 135. G, 151. 5, 180. 5, 188.

Hanmwijding. Toebereidselen in de sacristie 113. het Priesterkoor 114-llï, aan het altaar 11?.

KaiideIaHr§. Stof waarvan zij gemaakt worden 19; op het hoogaltaar staan er gewoonlijk zes 19; in den Advent en de Vasten zijn vier voldoende 103. 133; op de zijaltaren moeten er ten minste twee staan 19; maken een sieraad van het altaar uit, mogen niet verborgen worden achter bloemen, maar moeten, wat het verplichte getal aangaat, op het altaar en in rechte lijn staan 19; behooren bij de Mis en het officie der dooden, 14


-ocr page 208-

nismede in de Metten der Goede week en op Goeden Vrijdag van eenvoudiger stof te wezen 90« 6, 133« 153« Handelaar driehoekige — voor de metten in de goede week I3ï. 2.

Kandelaar voor de paaschkaars 164. 5.

lintafalk wordt in het midden der kerk geplaatst SI, behalve bij onmogelijkheid 9Igt; noot 2, bekleeding en versiering 31» Zie vorder 33.

Itnzulfcl moet rjezegend worden 4»; vereisohten en stof, zie Gnvaad.

li elk moet geconsacreerd worden 33, verliest zijn consecratie op verschillende wijzen 39, wie hem mag aanraken S3.

Helkdoehje moet van linnen of pellen zijn 43, behoeft niet gezegend te worden 44, wie het mag aanraken 35, 36, moet ge-wasschen worden door gewijde personen 31. 48, zindelijk zijn 15, hoeft in het midden een kruisje 55.

lierk. Regels voor de zindelijkheid 6. 9, voor den eerbied 4.

lierHtfeeat 110. 111» Koorkap behoort gezegend te worden Stof

zie Gewaad.

Koster. Ambt van groot gewicht I, gedrag 1-5, ver-eischten 1. S, manier van handelen in de kerk 4, aan het altaar 3. It, in de sacristie 5; verhouding tegenover den pastoor of wettige overheid 5, tegenover andere geestelijken 5.

Kribje op Kerstmis. 111.

Kruis met Christusbeeld, zichtbaar voor priester en volk, moet op elk altaar zijn 18, behoort van dezelfde stof te zijn als de kandelaars 19 , kan weggenomen worden bij uitstelling van het Allerheiligste IS , mag niet op de credenstafel staan 69. 1, NB. noch op de katafalk 91, noch in den troonhemel van \'t Allerheiligste 94. noot 8, wordt bedekt op Zaterdag vóór Passie-zondag 1S5, ontdekt op Goeden Vrijdag 159. wordt alsdan bijzonder vereerd 153. 160.

liruU. Reliquie van het H. — 103. Iftl. Zie vorder Reliquxeén.

Krulxdagen (De drie) 191. 192.

Kruisweg 101-103.


-ocr page 209-

Ij.

Lo-tare. Zondag — 18#. Zie Gaudete.

Lijk van een volwassene, wat daarbij aanwezig moet zijn 95, van een priester of gewijd persoon JU, van een kind 88, waar het in de kerk geplaatst moet worden Ï8. 80.

Lijkkleed 98.

Lof. Gewoon — 88-91.

» Plechtig — 91.98.

Lu nul n moet gczeyend worden 34 , wie ze mag aanraken 34.

nvn.

Manipel moet gezegend worden 49; stof ervan zie Gewaad ; moet drie kruisjes hebben 55. 2.

.TInroiiKdag Sf. 191.198.

n elten in de goede week. Wat daartoe bereid moet worden 131-134.150. 168; ceremoniën daarbij te verrichten 134.

m Ih. Stille H. Mis 56-60. Gezongen II. Mis 60-64. der overledenen 64. 65. Plechtige II. \'Mis 66-69. met uitstelling 69, der overledenen 90.

O-

ollc H. Wie de ampullen met H. ülie mag aanraken 39. S10.

Olie voor de godslamp, welke die moet zijn 81.

oliesel II. Toebereidselen 809-809. Toediening ervan SIO.

I3.

Paasclikaars , hoe zij moet zijn 164, 5. NB.; wanneer zij ontstoken moet worden 190 ; moet ook gebruikt worden op Pinksterzaterdag bij het wijden van de vont 195.

PaaHclizaterdag 168-169.

Palla moet gezegend worden 44 , van linnen of pellen zijn 43 , gewas-schen worden door gewijde personen 31, wie ze mag aanraken 35. 36, moet zindelijk zijn 15. 45.

Palmzondag 186-130.

Panchen 169. 190.

PaxHlezondag 185.

Pateen moet geconsacreerd worden 33 , verliest de consecratie op verschillende wijzen 33 , wie ze mag aanraken 33.

Piiiknteren 198. 199.

Plnkaterzaterdag 194-198.


-ocr page 210-

— 204 —

XMxl8, zie ciborie.

Processie met het II. Sacrament 180. 184. 193.

N \\Ei.

nellquieën mogen tus-schen de kandelaars staan, tenzij de tijd het verbiedt. 19, nimmer op het tabernakel of voor de deur ervan, als het H. Sacrament er aanwezig ia 24, ook niet uitgesteld op bet altaar, als het II. Sacrament uitgesteld is 09. 2, of in een mis dei-overledenen SO. 6; wat voor de uitstelling en vereering vereischt wordt 93. 94, wat, als do zegen er mede gegeven wordt 95. 103. 161.

s.

Saorlittle is oen deel dei-kerk 5, zindelijkheid 38 , droogheid 88, er moet een godvruchtig stilzwijgen onderhouden worden .ï.

Sacramenten. Uitmvm-tendheid en doel dor II. —; hoe zjj toegediend moeten worden. Bladz. 109. Bemerking.

Sacrament des Altaars. I\'rocessie met het — 180-184. 193. Toediening van het — tOO , aan zieken 80S-20Ï. Uitstelling van

het — in de H. Mis 09, in een Lof 88-9t, bij het veertig urengebed 183-193; wanneer zij geoorloofd is in de Aartsdiocees van Utrecht bladz. 191 , in de diocees van Roermond bladz. 198, Haarlem bladz. 194, \'s Bosch bladz. 199, Breda bladz. 10?.

Sncrariuiu of heilig putje 30. 31.

lalentelt) van het tabernakel 33.

Stool moet gezeyend worden 49, in het midden eon kruisje hebben 55. 2, 3 ; stof zie Gewaad.

T.

TabernnkS\'l hoe het

versierd moot zijn 23, door wie do sleutels ervan be-waard moeten worden 33, óp het tabernakel of\' er vóór mogen geen bloemen, kaarsen , beelden of reliquieën staan 84.

\'J\'njiljtcn. Zindelijkheid ervan 8é», waar het tapijt moet liggen in een Mis der overledenen 80, 5.

Tuniek, kleeding van den Subdiaken, behoort gezegend te worden 49. Stof zie Gewaad.


-ocr page 211-

— 205 —

XT.

Uitvaart voor Volwassenen. Toebereidselen 94-80. Órde der — 2i;-2SI. bij afwezigheid van \'t lijk 3S1-C34, voorkinderen 88. ()rde der — 284-22?.

quot;V- .

Vaasje met water bij bet\' uitreiken der H. Communie 2ï; het gebruikte water ervan wórdt in het Sacrarium geworpen 2?. 31.

l\'attten. Regels door den koster gedurende dezen tjjd te onderbuuden 123-126.

Veertig uren gebert I85-I8S.

Vesperi. Gewone — «J. Plechtige — 8S.

VoclwaRKcliing op Witten Donderdag li6-ISO.

w.

Wa» zie Kaarsen.

Wasolivalen voor het lijnwaad 42.

Wlcioukvat. Zindelijkheid er van ■41.

Wijn voor de 11. Mis, boe hij moet wezen 39.

Wijwnter moet elke week vernieuwd 8, en \'s Zondags gewijd worden 62, het oude wordt in het Sacrarium geworpen 31«

AVIJwatergvat. Zuiverheid ervan 8. 41.

AVltle Oohdcrdaer 131-150.\'

Z.

Zegening van gewaad 44. 47. 49, van andere voorwerpen ol\'personen 96. 9ï, van een vrouw na de bevalling 215. 216 , van het Huwelijk 213. 214.

XickcnbuNjc voor het II. Sacrament moet gezegend worden 31. Zig verder Ci-boric.

Zindelijkheid wordt in alles aanbevolen, in de kerk 6-10 , aan liet altaar 13 , op do sacristie 28.

Zitbank voor den priester en assistenten 6ï. 3 ; moet staan aan den epistelkant tegenover de zijtrappen van het altaar 6Ï. 3, 85; be-klecding ®J. 3. in een Mis dor overledenen 30. 4, op goeden Vrijdag 152. 10.

Zuivering , feest van Maria\'s — lli\'118.


-ocr page 212-

VERBETERINGEN.

De lezer gelieve de volgende ingeslopen fouten te verbeteren:

Blz. 7, 21quot;regel staat: vigüiedageu, lees: vigiliedagen.

»

•14,

20 en 23 r.

kanonborden »

canonborden.

))

15,

noot 1

ordonannces

ordonnances.

»

31,

9° regel

16

15.

»

. 39,

i\' »

Evangeliete

Evangelie te.

»

43,

22quot; »

blz. 48

44.

»

03,

noot 2

nquot; 103

nls 93. 95.

»

(53,

noot 3

n0 89

94.

))

88,

ie regel

Zegening

Zegen.

88,

4e »

Zegening

Zegen.

»

88,

7« »

94. 95

93-95.

))

•100,

4e »

baldaquin

baldachin.

»

105,

noot 1

initcs

initio.

ygt;

107,

3« regel

watten

wat.

))

138,

noot 1

bl. 140

130.

»

142,

» 2

» 145

•141.

»

lt)8.

12« regel

» 104

100.

»

»

21e »

» 109

105.

M

j

ii »

Bencdictus

Bencdictus.

)gt;

109,

laatste r.

bl. 158

154.

»

170,

» a

bl. 173

109.

»

204,

2e kolom, 0C regel staat: bl.

191,

lees: 187.

9

»

2e » 7e

» i) bl.

192,

» 188.

»

2e »

» » bl.

194,

» 190.

»

»

2e a 9°

» » bl.

190,

» 192.

V

2C » 10°

» » bl.

197,

» 193.

-ocr page 213-

VERBETERINGEN.

De lezer gelieve de volgende ingeslopen fouten te verbeteren:

Blz. 7, 21quot; regel staat: vigiliedagen, lees: vigiliedagen.

»

14,

20 en 23 r.

kanonborden »

canonborden

»

15,

noot 1

ordonannoes »

ordonnances

31,

9quot; regel

-16 »

15.

»

. 39,

4C »

Evangeliete »

Evangelie te

»

43,

22« i)

blz. 48 »

44.

»

(33,

noot 2

n0 103 »

nIS 93. 95.

»

63,

noot 3

nquot; 89 »

94.

)gt;

88,

•le regel

Zegening »

Zegen.

))

88,

4e »

Zegening »

Zegen.

»

88,

7« »

94. 95 »

93-95.

»

100,

4e »

baldaquin »

baldachin.

»

-105,

noot 1

inites »

initio.

ygt;

107,

3e regel

watten »

wat.

»

•138,

noot 1

bl. 140 »

136.

»

142,

» 2

» 145 »

141.

168,

12e regel

» 1(54 »

160.

»

»

2te »

» 169 »

165.

»

;gt;

» »

Benedictus »

Benedictus.

»

109,

laatste r.

bl. 158 »

154.

»

•176,

» gt;i

bl. 173 »

169.

204,

2e kolom, 6C regel staat: bl. 191,

lees: 187.

n

»

2e » 7e

» » bl. 192,

» 188.

»

»

2® » 8e

» » bl. 194,

» 190.

»

»

2e » 9e

» » bl. 196,

» 192.

3?

u

2e » iOe

» a bl. 197,

» 193.

-ocr page 214-

Vak 28

GEWONE EN BUITENGEWONE KERKELIJKE | DIENSTEN EN PLECHTIGHEDEN,

DOOR DEN EERW. PATER

JOS. BROUW ER,

C. SS. R.

jg

rrf -nche \'1\'r-

. ti

MET KERKEUJKE GOEDKEURING.

—-r—-^---. iv1 \'• -——--^ P-

| GULPBN, 1882.

SNELPERSDRUK VAN M. ALBERTS. — UITGEVER.

78