-ocr page 1-

fnbsp;--.-4 -

y

-ocr page 2-

m

i/T\'â

-ocr page 3-
-ocr page 4-

. /m\'

w

Sx\' i

m

-ocr page 5-

OVER HERHAALDE BARING BIJ DEZELFDE VROUW

-ocr page 6-

I \'i -

• gt; ^ r.

-ocr page 7-

Over herhaaMe baring Mj dezelfde vfouw.

PROEFSCHRIFT

TEK VERKUUaiNG VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE GENEESKUN

aan de Rijks-Universiteit te Utrecht

NA MACHTIGING VAN DEN IlECTOll-MAGNIFICUS

Dquot; H. ZWAARDEMAKER

Hoogleeraar in do Faculteit der Geneeskunde

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE

faculteit der ge.neeskunde

TE VEllDEDIGEN

m^e

op Donderdag 11 November 1909, des namiddags ten 4

DOOR

JOHANNES FRANCISCUS MARIE BOSMAN

arts

H

BiDLlOT.ïC-V; D^^i
RIJKSUNIVüPvSiTÏIin
UTRECHT.

geboren te DEVENTER

Gedrukt bij J. VAN BOEKHOVEN, Utrecht.

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

os

57 7044

-ocr page 8-

M H/! i,

• \' * V (is

\'-.V.i Î J. U -/i;:

; .i

ii \'

■ ; \' t , v r \'À::^ ïi.\'

y.-\'fnbsp;^

{\'quot;\'■■\'TW^

-ocr page 9-

AAN MIJNE OUDERS

EN

AAN MIJNE AANSTAANDE VROUW

-ocr page 10-

■■■à

- ~-nV-\'•\'^l\'itfiftfiA\'ïriiiii-r ^ \' ri quot;iquot;

-ocr page 11-

Bjé de voltooiing van mißn proefschrift breng ik ü, Hoogleeraren en Lectoren
der Philosophische en Medische faciliteiten, mi/jn dank voor het onderwijs,
van 17 genoten.

Groote erkentelißkheid ben ik TJ verschuldigd, Hooggeleerde Kouwer, dat
Gij mij met raad en daad hebt willen terzijde staan hij de beiverking van
dit proefschrift. Veel heb ik moeten vergen van Uw geduld, diktoerf beslag
gelegd op Uw kostbaren tijd. Met willendheid zijt Gij mij \'steeds tegemoet
gekomen. Aanvaard daarvoor mijn oprechten dank.

Zeergeleerde Bosscha, mijn practische vorming heb ik wel voor \'t grootste

deel aan ü le danken. De jaren, als assistent aan het Stedelijk Ziekenlmis

doorgebrUcht, hebben mij, naar ik hoop en vertrouw, een goeden grondslag

gegeven, om mei vrucht als huisarts werkzaam te zijn. Meer en meer heb ik

Uw helder oordeel, menschenkennis en rijpe ervaring leeren kennen, en ivaar-

deeren. Waar ik Uwe hulp noodig had, heb ik nooit tevergeefs bij ü

aangeklovt. Ook daarom heeft het m-ij moeite gekost, uit een betrekking, die
mij lief was, te scheiden.

Aan mijn oud-collega\'s, assistenten, mijn dank voor de hartelijke vriendschap,
voortdurend ondervonden.

-ocr page 12-

•^-\'Vtértyt. IA-;.-

ül \' r- :. .

-ocr page 13-

inleiding.

die LT ™nbsp;«teil«\'quot; »an hare beoefenaars eisohen,

to e woLT\'\'quot;nbsp;geneeskunde grooter en

tr ~ \'r™™®\'quot;\'nbsp;di«\' fatalistische

lato vtrf\'\' \'nbsp;natuurlijke functie-iervronw,

k™ L \'l;™:;quot;,quot;\'nbsp;voor mooL- of

K.nu, niee of mmder dre.gend, tot handelen noopt. Het aantal dier

.erien wL T ; !nbsp;^vanneor

ede,een weet dat de baring m vollen gang is; dat de hnlp hiér veel te

. aaX;nbsp;quot;quot;fquot;

nver« r,nbsp;^^ onwetendheid en

U t V Tnbsp;8-vanhoopt, dat

worden quot;»^«quot;onlevensnbsp;in den loop der toekomst niet kleiner .on

hef lêvenstifn\'?\' \'quot;inbsp;quot;quot;

L b^ta! t™ quot;\'f r,nbsp;quot;ornatnnr te kort schoten,

Äeratl^::;:-:,-^^^^^^^nbsp;- — werd;

borkrnin?heTdo!r\',nbsp;■«^--\'quot;-lüko

Vnbsp;n 0™^nbsp;»ate afhankehjk
van omstandigheden, waarop de mensch eenigen invloed kan nitoefene,

Vnbsp;gene menschelljke berekening .al altijd en immer een .ek o 0^quot;\'
mijdehjke sterftekans aan het feit der geboorte verbonden blijv n L™ d t

oTXennbsp;ovorblijL.drrn ^

gt;lt;undigTlrp^ke k,quot;nbsp;^^ quot;quot;nbsp;verlos-

-ocr page 14-

Wat hierboven gezegd is ten opzichte van het verwachte kind, geldt in
volkomen gelyke mate van de gevaren, die de moeder bedreigen in de
zwangerschap en tijdens de baring.

Wie zich de groote verantwoordelijkheid bewust is, die hij als verloskundige
op zich neemt door de zorg voor een a. s. bevalling te aanvaarden, die
gevoelt de noodzakelijkheid, de zwangerschap van den aanvang af te bewaken,
ja — reeds van te voren zijn aandacht te wijden aan de vraag, of zwanger-
schap geoorloofd of wenschelijk is; die is zich ook bewust, dat lang, voor dat
het oogenblik der baring is aangebroken, het plan van behandeling moet
vaststaan, en de omstandigheden daarmee in overeenstemming moeten zijn
gebracht. In algemeenen zin zal deze uitspraak geen bestrijding vinden. •
Over de mogelijkheid, de omstandigheden naar verkiezen te wijzigen, kan
men min of meer blijmoedig oordeelen. Een vraag van beteeken is als deze,
of de bevalling thuis mag plaats hebben of in een doelmatig ingericht
ziekenhuis moet geschieden, kan met en door verstandige menschen wel
bijna altijd beantwoord worden; zoo kan men in zeer veel gevallen althans
tijdelijk de maatschappelijke omstandigheden tot zekere hoogte naar eigen
inzicht wijzigen. Maar toch, bij het beantwoorden dier vraag en bij het
opmaken van het plan der behandeUng, komt men dadelijk voor de groote
moeilijkheid te staan, dat men te oordeelen heeft over een toekomstigen gang
van zaken, dien men op zijn best als min of meer waarschijnlijk kan voorzien.

Voorzien — en voorzeggen — deze woorden drukken, zonder eenige
toevoeging, de groote moeilijkheid reeds uit! Wie aan deze bezwaren het
hoofd moet. bieden, zal grooten steun vinden in degelijke kennis van de
Physiologie en pathologie der vrouw; daarnaast zal hij ruime ervaring, groote
feitenkennis niet kunnen ontberen. Wil men alleen eigen ervaring, kennis
van zelf waargenomen feiten raadplegen, dan is een menschenleven veel te
kort, om de bouwstoffen te leveren. Men is dan wel genoodzaakt de te
geringe eigen ervaring aan te vullen met die van anderen, welke men in do
litteratuur vindt nedergelegd. Ongelukkigerwijze zijn de door anderen mede-
gedeelde ervaringen zonder meer niet bruikbaar. Eigen oordeel, eigen
feitenkennis, eigen ervaring, eigen menschenkennis moeten te hulp komen,
om de berichten en raadgevingen van anderen naar behooren te kunnen
gebruiken. Gelukkig degene, die beschikt over kritischen aanleg, over
menschenkennis; gelukkig degene, die ervaring bezit, zelf feiten in grooten
getale heeft waargenomen; gelukkig ook — laat ik er dit bijvoegen — die
niet enkel zijn eigen geheugen en indrukken heeft te raadplegen,
maar die
bovendien een nauwkeurig op schrift vastgelegde herinnering aan vele feiten,
aan vele indrukken bezit. Voor hem zelf van groote waarde, kan deze
schat ook voor anderen beteekenis hebben. Deze beteekenis is echter slechts
zeer betrekkelijk. Hoeveel schatten van leerzame waarnemingen liggen er

-ocr page 15-

opgehoopt m de onafzienbare stapels aanteekeningen van klinieken en van
geneesheeren met huispraktijk! Schatgravers waren en zijn er in grooten
getale Wat zij achtereenvolgens aan het licht brengen, vormt echter zóó
aikwerl een berg van tegenstrijdigheden, dat de argelooze toeschouwer
veibijsterd wordt, de oppervlakkige zich laat verblinden door het meest
scnitterende brok, waarop zijn oog valt. Alleen de werkelijk deskundige

hl!vnbsp;ontwikkelde delver zal de

voorwerpen, der te voorschijn gebrachte delfstoffen

1 g volIT^^^^nbsp;^^^nbsp;—nbsp;leggen, en

lor!r .nbsp;^elf aanmerking nemen bij het

beooideelen der te maken gevolgtrekking.

ïnijnwerkerspak heeft gedragen, waa.deert beter het werk
aaar onder den grond, dan zij, die het zonnelicht nooit den rug toekeerden
voor niy zelf heb ik het als een groot voordeel beschouwd, dat delvingswerk
persooniyk te leeren kennen. Voor mij zei ven heb ik gehoopt, daarvan

Ir,nbsp;^^^ l^et ^^erk van anderen met beter

geoelenden bhk zou leeren bezien, dan mij te voren mogelijk was. Wat
anderen bruikbaar zullen vinden onder de vruchten van mijn werk, wil ik
ter hunner beoordeeling laten.

uiTL^uTRl^Vnl^^^^^^^nbsp;Utrechtsche Universiteit,

lloorrv.,nbsp;P-tuum. Daarondei\'

voZl gt;nbsp;betrekking hebben op eenige achtereen-

st?d enbsp;\'\'nbsp;^^^nbsp;gesteld, of uit de

mme daarvan iets te leeren valt omtrent eigenaardigheden in het beloop

h^vv.\',nbsp;voorzien, dat het vooral de vrouwen met vernauwd

oeLken zouden zijn, die bruikbare gegevens aan de hand zouden kunnen doen.

bovi!lnn\'\'nbsp;l^^tsten zijn, die een of meer malen ook in de kliniek

ovieien, zod.it ik tevens de geschiedenissen dezer baringen bijeen. Ook zijn
VIouwen mot bekkenvernauwing, waarvan do bevallingen slechts klinisch
^jn waargenomen; deze werden eveneens aan mijn materiaal toegevoegd
De naspormgen over herhaalde baring bij bekkenvernauwing loopen zoodoende
van 1888—April 1907.

Wat bij het zoeken nog op ander gebied practisch bruikbaar werd geoor-
deeld, meende ik niet geheel ter zijde te moeten leggen. Aangezien de
oveigroote meerderheid van mijn gegevens uit de verslagen der Polikliniek is

\'\' ,nbsp;ë^^^ecst, op allo detail-

punten nader m te gaan.

^^ Uit den aard der zaak, want waar het leiden der baring aan practicanten

versln/lnbsp;verloskundig gebied, is toevertrouwd, moeten hun

agen wel vaak de sporen dragen van gemis aan voldoende waarneming-

-ocr page 16-

óf de observatie tijd is te kort, öf soms ook is het verslag een stuk theoreti-
sche verloskunde, een, met het handboek als leiddraad, luchtig gefantaiseerd
verhaal. Voor zoover het dus niet gold de baring bij het vernauwde bekken,
nauwkeuriger waargenomen, gecontroleerd en geboekstaafd, heb ik mij
moeten bepalen tot enkele vraagpunten, waarvan de beantwoording, door
de beschikking over een groote massa gegevens, niet al te onjuist behoeft
te zijn.

De vraag: zijn er eigenaardigheden waar te nemen in het beloop der
herhaalde baring bij eenzelfde vrouw, moet dus, wat betreft het niet-
vernauwde bekken, ruimer gesteld worden, en wel in dien zin: is het
mogelijk den invloed na te gaan, dien opvolgende zwangerschappen en
baringen uitoefenen op de moeder? Neemt het gevaar voor complicaties toe?
Welke invloed valt te bespeuren op het kind?

Met het oog hierop werd nagegaan:

1quot;. de frequentie van abortus.

2quot;. de baringsduur.

3°. het. kindergewicht.

4°. de frequentie van afwijkende liggingen.

5quot;. het nageboorte-tijdperk.

6quot;. de inplanting van placenta en navelstreng.

7quot;. de mortaliteit van moeder en kind.

Terwijl later aan de herhaalde baring by het vernauwde bekken een
afzonderlijk gedeelte zal worden gewijd, zullen ook in het nu volgende
hoofdstuk cijfers en gegevens, hieraan ontleend, voor zoover dit mogelijk en
noodig is, mede hun gewicht in de schaal leggen.

-ocr page 17-

H O O F D S T U K I.

1®. De frequentie van abortus.

Het is moeilijk de juiste verhouding tusschen het aantal normale geboorten
en miskramen aan te geven. Dit is te verklaren door het feit, dat zeer
veel abortus voorkomen, juist in het begin der zwangerschap, zoodat men
er of wemig van bespeurt, öf er geen beteekenis aan toeschrijft. Vandaar
cUit het aantal opgegeven abortus zeker te klein is, en vandaar ook dé
uiteenloopende cijfers bij de vei-schillende auteurs
Michah OFP bijv. berekent het aantal op 10,18 - van het geheele geboorte-

n\' -roL\'®quot;nbsp;van 257,988 vrouwen over de jaren

1840—1890.

Heoak\'; nDemt op 8—10 geboorten 1 abortus waar = 12quot; a 10»

Keyssmjr 1) op 8623 geboorten: 469 abortus = 17,81quot;,;. quot;quot; \'

In \'t algemeen zou het aantal bij multiparae overwe°gen boven ,lat bii

aTb\'Xr;nbsp;quot; quot;quot;nbsp;vroegtijdig

klimmen iTnbsp;\'^\'J \'quot;»«te\'\' »» quot;88»quot;, in =^ooverre niet\'het

.^rr \'rquot;nbsp;\'^\'quot;•i«\'-\'--quot; vatbaarhew voor

iügemeene en plaatselijke ziekten zou stijgen.

Bij het nagaan van ons eigen materiaal bob ik ook zelf ervaren, dat het
onmogelijk is, de abortus-frequentie in eonigszins juiste cijfei-s uit te ,hukken

a beidnbsp;^fsegaan. De enbetrouw:

T™quot;nbsp;\'gt;ot herhaaldelijk voorkoml

wanneer re f .nbsp;quot;quot; quot;quot;nbsp;»quot;s,

ra?quot;e i ti j \' T

r,nnbsp;fnbsp;Oquot; ■n™»\'-nbsp;^quot;J oen vast-

sUmd gegeven, dat echter zeker te klein is.

\') Uit; v. WINCKEL. Hmdbucli dor Qoburtelullfo II 2.

-ocr page 18-

In \'t geheel kon ik beschikken over de baringsgeschiedenissen van 2309
vrouwen, van wie minstens twee verlossingen waren waargenomen en
beschreven, het meerendeel zonder, een\'gering aantal met bekkenvernauwing.

Deze 2309 vrouwen hadden samen 13559 kinderen en 1345 abortus,
dus gemiddeld op
100 zwangerschappen 9 abortus = 9 7o-

Hiervan echter waren:

1505 vrouwen met 7609 kinderen en O abortus,
dus gemiddeld
5 kinderen en O abortus,
en
804 vrouwen met 5950 kinderen en 1345 abortus,

dus gemiddeld 7,4 kinderen en 1,67 abortus, d. w. z.,
op
11 zwangerschappen kwam 2 maal abortus voor = 18,18 quot;Zo-

Van meer belang is het, na te gaan, öf en in hoeverre met het aantal
kinderen de vatbaarheid voor miskraam stijgt.

Evenwel, de onvolledigheid der poliklinische verslagen, tezamen met de
genoemde onbetrouwbaarheid der anamnese, bemoeilijkt ten zeerste een
onderzoek in deze richting. Wat ik heb kunnen vinden volgt hieronder.

Van de bovengenoemde 804 vrouwen waren er:

53, waarbij de baring was waargenomen. 33 x trad eens of

meermalen abortus op vóór de geboorte van het P^e kind = in 62,2 quot;/q.
119, waarbij de baring was waargenomen. 34 X trad eens of
meermalen abortus op tusschen de geboorte van het P*® en

kind — in................. 28,57%.

184, waarbij de baring was waargenomen. 26 x trad eens of
meermalen abortus- op tusschen de geboorte van het 2^® en

kind = in . quot;................14,13 7o.

208, waarbij de baring was waargenomen 14 x trad eens of
meermalen abortus op tusschen de geboorte van het 3lt;i® en

é-J® kind = in................. 6,73 7o.

222, waarbij de 5^® baring was waargenomen. 16 x trad eens of
meermalen abortus op tusschen de geboorte van het 4^® en

kind = in................. 7,2%

207, waarbij de 6quot;^® baring was waargenomen. 6 x trad eens of
meermalen abortus op tusschen de geboorte van het 5^® en

6\'J® kind = in.................2,89 X

200, waarbij de 7\'\'® baring was waargenomen. 14 x trad eens of
meermalen abortus op tusschen de geboorte van het 6^® en

7^® kind = in. . . .. •............ 7%

176, waarby de 8quot;*« baring was waargenomen. 7 X trad eens of
meermalen abortus op tusschen de geboorte van het en

kind in. . \'...............3,98 %

-ocr page 19-

Tevens zij hiermee betoogd het wenschelijke van een nader onderzoek in
deze richting.

Sedert een paar jaar moet op het polikhnische baringsverslag naast de
vraag: hoeveelste zwangerschap? ook nog worden ingevuld: welke van deze
eindigde in een abortus? Over een afzienbaren tijd zal dus een onderzoek
als bovenstaand allicht een stap nader brengen tot het gewenschté doel.

2®. De duur der baring.

Waar de duur van een bevalling van zooveel verschillende factoren
afhangt: kracht der weeën en van de buikpers, meerderen of minderen
weerstand der weeke deelen, positie en grootte van het kind, hardheid en
vervormbaarheid van den schedel, ruimte van het bekken, is het onmogelijk,
de zuivere betrekking aan te geven, die in dien zin tusschen I, II, III etc.
parae bestaat. Ook gaat het niet aan, den gemiddelden baringsduur te
berekenen voor ieder opvolgend kind, juist, omdat het tijdsverloop in elk
afzonderlijk geval van zooveel toevalligheden kan afhangen.

Wel kunnen we nagaan voor iedere vrouw afzonderlijk, of er een merkbaar
verschil is in den duur der opvolgende partus.

Ik zocht nu uit die patienten met niet-vernauwd bekken, die minstens
4 X achtereen in de pohkliniek waren bevallen, en deelde ze in rubrieken in,
al naarmate ze als I, II, III etc. parae voor \'teerst waren waargenomen.

Uitgeschakeld werden die gevallen, waarbij de oorzaak van korteren ol\'
längeren duur in onrijpheid of abnoraie ligging van het kind kon worden
gezocht, ook de gevallen van meervoudige zwangerschap, of die, waar
kunsthulp werd verleend. „Uitgangstangenquot; intusschen, voor zoover ze
werden aangelegd wegens langen duur, en dit is verreweg \'t meest het
geval, werden wel opgenomen. Als merkbaar verschil in tijdsduur nam ik
2 uur minstens, verschilde een baring bijv. uur met een volgende of
voorafgaande, dan werd ze in tijdsverloop er mee gelijk gesteld.

De manier, waarop de bewerking geschiedde, blijkt uit bijgaande tabellen.

-ocr page 20-

III.

II.

IV.


\'C

pq

fco

O
■p

03

pq

A.

C.

B.

D.

E.

P.

A.

B.

•C

CS

PQ

C.

D.

E.

F.

A. B.

D.

E.:

A.

12
3
8
7
2

B.

D.

E.

F.

I

pq

41

10

4
16
27

2513
3 4
1 1

727

1016

VIII.

V.

VI.

VII.

tlD
C
quot;C

ce

pq


a
\'C

03

pq

ÖD
Ö
■a

BS

pq

A.

B.

D.

E.

A.

B. C.

D.

F.

A.

B.

E.:

B.C. D.

E.:

03

pq

5

6

7

8
9

10

6

7

8
9

10
n

9
10
11
12
18

9
10
11
12

In reeks I werden opgenomen de vrouwen, wier l^t. en volgende barin.^en
onder waarneming der polikliniek vielen, in reeks II die, waarvan de
volgende partus werden geobserveerd, enz.

De reeksen zijn verder verdeeld in horizontale en verticale rijen.

Stellen de eerste eenvoudig het aantal pto, enz. bevallingen voor de

bedoeling der laatste: A, B, C, D, E en F, mogen blijken uit een nadere
bespreking.

Uerste horizontale rij:

Onder 59 vrouwen der eerste reeks waren er 41, wier eerste baring langer
duurde dan eenige volgende; bij 10 daarentegen duurde de eerste bevalling
op een na \'t langst. Bij 4 vrouwen, waarvan de lst6_4do partus werd
waargenomen, bleek, dat de pt« bevalling pas op de plaats kwam,
d. w. z. dat 2 der volgende baringen langer geduurd hadden, en wel onderling
ook nog met merkbaar verschil. Van 3 vrouwen kwam de l^te baring op

-ocr page 21-

de plaats, terwijl deze zelfs bij ééne het kortst duurde van alle bij haar
later waargenomen partus.

Tweede horizontale rij:

Bij dezelfde 59 vrouwen was 7 x het tijdsverloop der bevalling langer
dan van een der overige baringen dierzelfde moeders, 27 x kwam het voor.
dat het baringstijdperk bij ;het 2^® kind op één na\'t langzaamst verliep, enz.

Berde horizontale rij:

Letten we op den duur der baringen dezer 59 vrouwen, dan blijkt
weer, dat deze 5 x \'t langst duurde, 18 x op één na \'t langst, 27 x op
één na \'t kortst, en 9 x \'t kortst, vergeleken met de andere partus
dier zelfde vrouwen, enz.

De getallen onder A, B, C, D, enz. stellen dus voor het aantal malen,
dat er een merkbaar verschil (minstens 2 uur) bestond in het geboorte-
tijdperk bij , 2de ^
3de ^ 4de enz., of 2\'Je, S\'ï®, , enz., of ^ ^do _
5do ^ ßde ^ enz. kinderen, ten opzichte van dat van volgende of vorige
baringen derzelfde vrouw, en wel in dien zin, dat onder A het aantal
langstdurende partus werd geboekt, onder B de daarop volgende in duur, enz.
Op deze manier konden 15 reeksen worden samengesteld. Echter na reeks VIII
werden de getallen te klein, om nog als materiaal te kunnen worden gebruikt.

Beschouwen we nu onze cyfers nader, dan blijkt uit reeks I, dat de eerste
baring in verreweg de meerderheid der gevallen langer duurt dan eenige
volgende: 41 onder A, terwijl het aantal in deze rij voor partus 2 en 3
belangrijk kleiner wordt. Voor de on baringen vinden we het, naar
verhouding, grootste aantal in rij B, resp. C, terwijl de cijfers in rij D voor
de l«te_3de bevalling geregeld grooter worden. In verband met de boven-
vermelde manier van berekening mogen we hieruit afleiden, dat meestal de
baringsduur voor het 1®\'®—kind telkens kleiner wordt.

Uit de volgende cijfers voor de baring blijkt niet, ofschoon we dit
zouden verwachten, dat deze meestal korter zou duren dan de voorgaande;
het maximum toch vinden we in rij C, niet in rij D, hoewel aan den anderen
kant het aantal gevallen, hierin geboekt, steeds toeneemt, naarmate meer
baringen zijn voorafgegaan.

Gaan we reeks II na, dan vinden we weer, dat meestal de bevalling
korter duurt dan de 2quot;^®, en met betrekking tot de 4^® baring hetzelfde
verschijnsel, als in de eerste reeks, echter met dit verschil, dat het aantal
korter durende partus niet toeneemt, doch het cijfer van de langst durende,
in rij A, duidelijk kleiner^.wordt. Duidelijker wordt het evenwel, dat de
geboorte van het 5*^« kind meer tijd gaat vorderen.

-ocr page 22-

De cijfers in reeks III spreken ten gunste van een korteren duur dei-
baring, vergeleken met dien der hoewel het aantal gevallen in de
rijen C en D mindert. Voor de getallen der S^e bevalling vinden we geen
bepaald maximum meer; in \'t oog springend is de neiging tot korter tijds-
verloop bij partus 6.

In reeks IV bestaat een merkbaar verschil tusschen de cijfers voor de
4de,en baring, ten gunste der laatste. De neiging tot längeren duur bij
de 6lt;Je bevalling, in tegenstelling met de uitkomst in reeks III, is duidelijk
De getallen voor partus n°. 7 laten, door de regelmatige verspreiding, geen
conclusie meer toe.

Uit de cijfers der volgende reeksen valt geen slotsom meer te trekken,
voor \'t allergrootste deel wel door de kleinheid der getallen, behalve deze
dat althans niet blijkt, dat de baringsduur bij veelbarige vrouwen met het
aantal kinderen toeneemt.

Vatten we nu alles samen, dan mogen we zeggen, dat in het meerendeel
der gevallen voor baring 1-4 het tijdsverloop korter wordt; het minst
duidehik evenwel is dit bij de 4lt;^o bevalling. Wisselend daarentegen zijn de
uitkomsten voor den en e^on partus; tot een längeren duur evenwel,
evemum bij volgende baringen, kunnen we niet besluiten

Eensdeels waren deze resultaten te voorzien. Terwijl toch de kracht der
weeen m t algemeen bij meerbarige vrouwen niet zooveel zal veranderen,
de buikpers in wat meerdere mate in slechte conditie komt, zijn de weeké
banngswegen des te beter op de uitdrijving van het kind voorbereid en
bieden zij minder weerstand. Aan den anderen kant zou mogen verwacht
worden, dat bij pluriparae de nadeelen gaan overwegen boven de voordeelen
Uit onze gegevens blijkt dit echter niet.

3®. De frequentie van liggingsafwijkingen.

Van belang is het, na te gaan, of de frequentie van liggingsafwijkingen
toeneemt, naarmate meer baringen voorafgingen. Daartoe heb ik alle
afwijkende (d. w. z. niet-achterhoofds- of kruinliggingen) posities verzameld
doch hierbij met gerekend die, waarbij wellicht de onrijpheid van het kind, als
ook misvormingen een rol speelden, evenmin die, waar gemelli werden geboren.

Ik deelde ze in 3 rubrieken in:

A.nbsp;. Aangezichts- en voorhoofdsliggingen (Aa).

B.nbsp;\'Stuit- en voetligging (St.).

C.nbsp;Dwarsligging, waarbij ook die gevallen gerekend werden, waar
prolapsus funiculi bij hoofdligging bestond, omdat hieruit blijkt, dat het hoofd
den bekkenring niet voldoende afsloot (Dw. 1.).

-ocr page 23-

12

Aantal.

Aa.

St.

Dw. 1.

Totaal.

In X

I

P.

400

1

9

10

II

P.

712

4

5

4

13

1,9

III

P.

758

4

6

8

18

2,4

IV

P-

695

2

8

5

15

2,1

V

P-

600

2

5

3

10

1,6

VI

P-

502

15

7

22

4,4 .

VII

P.

431

2

9

3

14

3,2

vni

P-

357

2

8

10

20

5,6

IX

P-

253

5

1

6

2,4

X

P-

180

7

1

8

4,4

XI

p.

123

1

3

3

7

5,7

XII

P.

98

4

]

5

5 .

Xfll

P-

66

1

1

2

3

XIV

P-

49

1

1

2

4

8

- XV

p.

29

1

1

2

7

XVI

P-

20

1

1

2

10

xvn

P-

8

0

0

XVIII

P-

7

1

1

14

Totaal

5288

20

88

51

159

Laten we buiten beschouwing het aantal afwijkende liggingen bij de
XIII—XVIII parae, daar dit te klein wordt, dan kunnen we de geheele
reeks in twee kleinere groepen verdeelen: baring bij de I—V parae en bij
de VI—XII parae. Immers, waar in de groep het aantal afwijkende
liggingen schommelt om en bij 2\'\'/o» zien we van af de 6quot;\'® baring plotseling
een grooteren sprong, die tot 2 a 3 maal dat aantal voert.

Een iets duidelijker inzicht in de verschillen, naar gelang van het aantal
voorafgegane baringen krijgen wij, wanneer we de verhouding voor Aa.,
St. en Dw. 1 afzonderlijk berekenen.

Aa.

St.

Dw.1.

Aa.

St.

Dw. I.

I

p-

1

= 0,25 %

9

= 2,25%

1

0

= 0%

VII p.

2

= 0,46%

9

= 2,07%

3

= 0,69 %

II

p

4

= 0,56 %

5

= 0,70%

! 4

= 0,56 %

VIII p.

2

= 0.56 %

8

= 2,24 %

10

= 2,80%

III

p-

4

= 0,52%

6

= 0,79%

i 8

= 1,04%

IX p.

0

= 0%

5

= 1,07%

1

= 0,39 %

IV

p-

• 2

= 0,20%

8

= 1,15%

5

= 0,72 %

X p.

0

= 0%

7

= 3,88%

\'l

= 0,55%

V

p.

2

= 0,35 %

5

= 0.83%

3

= 0,5 %

XI p.

1

= 0.81 %

8

= 2,43%

3

= 2,43 %

VI

p-

0

= 0%

15

= 2,98%

7

lt;

= 1,39 %

XII p.

0

= 0%

4

= 4,08%

1

= 1,02%

-ocr page 24-

VS

Men ziet dan de aangeziclitsligging enz. zeer onregelmatig verdeeld voor-
komen bij I—XII parae, en dan nog altijd in geringe frequentie. Hieruit
volgt wel, dat de aangezichtsligging niet of niet noemenswaard afhankelijk
is van eerst- of meerbarigheid der vrouw. Voor de stuit- en voetligging
zien wij, van de baring af, de frequentie bij de volgende baringen vrij
regelmatig toenemen. De verklaring van deze vondst, zoo geheel in over-
eenstemming met algemeen erkende beschouwingen omtrent het tot stand
komen van deze houding der vrucht, behoef ik hier zeker niet te geven.
Verrassend evenwel is de veelvuldigheid (2,25 !) bij de I parae. Daarom
heb ik mij afgevraagd, of de verklaring misschien te zoeken was in de
grootere veelvuldigheid van vroedvrouw-consulten, die natuurlijk bij I-barige
vrouwen eerder wordt verzocht dan bij meerbarigen.

Echter uit een daartoe ingesteld onderzoek bleek, dat dit niet het geval
kon zijn, want van 5 maal, dat wegens stuit- of voetligging de hulp der
polikliniek werd ingeroepen door een vroedvrouw, geschiedde dit slechts
ééns bi] een I-para, ééns bij een JV-, ééns bij een VII- en tweemaal bij
een Xl-para. Een verklaring van dit merkwaardige feit, te merkwaardiger,
daar alle II—XII parae samen slechts 2,10 % stuit- of voetliggingen ver-
toonen, kan ik dan ook niet geven.

Wat de dwarsligging enz. betreft, hiervoor toonen zich de I parae immuun
Wel vmden we een, zij het dan ook verre van regelmatige, toename met
het aantal voorafgegane baringen.

Ten slotte heb ik nog uitgerekend het aantal „uitgangstangenquot;, voor zoover
ze werden aangelegd wegens weeënzwakte of uitblijven van den spildraai.

Aantal.nbsp;Tang.

ï P.nbsp;400nbsp;32nbsp;8

lt;3

in p.nbsp;758nbsp;1nbsp;1,3

IV p.nbsp;695nbsp;1nbsp;1,4

V p.nbsp;600nbsp;3nbsp;0,5

VI p.nbsp;502nbsp;4nbsp;0,8

0,2
0,3

IXnbsp;p.nbsp;253nbsp;4nbsp;1,6

Xnbsp;p.nbsp;180nbsp;2nbsp;1,1

XInbsp;p.nbsp;123nbsp;Onbsp;O
Xn p. 98 2 2

xm p.nbsp;66nbsp;1nbsp;1,5

XIV p.nbsp;49nbsp;1nbsp;2

H p.nbsp;712nbsp;2

VII p.nbsp;431nbsp;1

Vllf p.nbsp;357nbsp;1

-ocr page 25-

-

Het hoogste aantal wordt gevonden bij de I parae, wederom een bevestiging
van den ouden regel, dat hierbij het uitdrijvingstijdperk het langst duurt.
Hierop volgt een snelle, hoewel niet gelijkmatige daling van het percentage,
dat weer begint te stijgen bij de baring. Echter spoedig worden de
cijfers te klein, om daaruit een behoorlijke conclusie te kunnen trekken.

Toch leeren onze cijfers, dat, mochten ook al met het stijgen van het
aantal bevallingen de nadeelen voor de vrouw toenemen, deze in niet geringe
mate worden gecompenseerd door het beter voorbereid zijn der zachte
baringswegen.

Hebben we tot dusver in dit gedeelte onze gegevens alleen beschouwd
ten opzichte van het, als ik \'tzoo noemen mag, nummer der baring, zoo
rijst thans de vraag: zijn bij een bepaalde vrouw omstandigheden aanwezig,
die telkens en telkens leiden tot afwijkende ligging van het kind? Dat
hiervoor weer verschillende factoren, als: grootte van het kind, kracht van
de weeën en buikpers, enz. in het spel komen, is zonder meer duidelijk,
doch tevens ook, dat we in de meeste gevallen niet kunnen berekenen de
resultante dezer componenten en ons dus met het gegeven feit moeten
tevreden stellen. Ik verzamelde nu weer het aantal vrouwen, die minstens
4 maal achtereenvolgens in de polikliniek waren verlost, ten getale van 318.
Hiervan waren 33, die één of meer liggende afwykingen in haar baringsreeks
vertoonden, benevens 2 vrouwen, waarvan dit slechts uit de anamnese
bekend was. Met medegerekend werden weer de gevallen, waar onvol-
dragen kinderen, monstra en gemelli ter wereld kwamen. Onder deze 33
vrouwen zijn er 10, waarvan reeds de 1®\'°, 23, waarvan pas latere baringen
voor \'teerst onder waarneming kwamen.

Nevensgaande tabel geeft een overzicht van het aantal liggingsafwijkingen,
benevens de verhouding tot voorgaande of volgende baringen.

We zien nu, dat in de tabel, waarin opgenomen zijn de vrouwen,
waarvan reeds de 1quot;^® bevalling in de polikliniek werd waargenomen, slechts
bij 1 vrouw 2 maal een afwijkende ligging geobserveerd werd. (n° I).
Echter dient opgemerkt te worden, dat bij partus nquot; 4 een placenta praevia
lateralis bestond, en het kind 3 weken te vroeg ter wereld kwam. Bij alle
andere vrouwen bestond slechts 1 maal een abnormale positie. Alleen werd
bij nquot; III aangeteekend, dat tijdens de 2«^® bevalling het hoofd tot volkomen
ontsluiting op den ingang bleef dobberen, en pas na het breken der vliezen
indaalde. Misschien geeft dit in verband met den 4^®quot; partus de vingerwijzing,
dat bij deze vrouw in het verloop harer baringsreeks meerdere afwijkingen
. te wachten zijn. Ook dient hierbij gewezen te worden op het feit, dat al
hare kinderen meer dan 4000 gram wogen.

Wat betreft de tabel dêr eerst na den eersten partus door de polikliniek

-ocr page 26-

No.

1

2 .

3

4

5

I

X

X

X

Vt.

X

Schil.

II

X

X

X •

St.

X

III

X

X

X

Afg. h. p. f.

1

IV

X

st.

X .

X

X

V

X

X

X

Sch.l.

VI

X

X

st. .

X

VII

X

X

st.

X

X

VIII

st.

X

X

X

j

IX

X

X

X

st.

1

X

X

X

Afg. h. p. f.

X

!

10

11

12

13

14

16

15

Als I-para onder observatie gekomen.

X = normaal.

Vt. = voetligging.

St. = stuitligging.

Afg. h. = afgeweken hoofdligging.

p. f. = prolapsus fumiculi.

Sch.1. = schoiiderligging.

Aa. = aangeziclitsligging.

Dw.1. = dwarsligging.

(...) = alleen uit de anamnese
bekend.

Als midiipara onder observatie gelwmen.

I

(Dw.1.)

X

X

X

X

X

Sch.l.

X

Afg.h.

Afg.h.

11

(X)

X

st.

X

X

III

(X

X

X

X)

X

X

st.

X

X

IV

(X

X

X)

X

X

st.

X

V

(X

X

X

X

X

\\

X

j

X

X

X)

X

X

st.

VI

(X

X)

X

st.

X

1

X;

VII

(X

X

X .

X

X

X

X

X

X

X

X)

X

X

X

X

VIII

(X

\'x)

X

X

X

Sch.l.

IX

(X)

X

Aa.

X

X

i

X

(X)

X

X

X

st.

XI

(X

X

X

X

X ■

X

X

X

X)

X

X

X

X

Aa.

XII

(X

X)

X

X

X

X

st.

XIII

(X)

X

X

Hfd.1. p. f.

Sch.l.

XIV

(X

X

X

X

X

X

X

X

X

X)

X

X

Hfd.1. p. f.

X •

XV

(X

X

X

X

X

x\'

X)

X

X

st.

X

XVI

(X

X

X

X

X

X

X

X

X

X)

X

Sch.l.

X

X

XVII

(X

X)

X

X

X

st.

XVIII\'

(X

Aa.

X)

X

X

i

Aa.

Aa.

XIX

(X

X

X

X)

X

x\'

X

st.

XX

(X

X

X

X

X

X

X)

Aa.

X

X

X

XXI

(X .

- X

X

X

X

x\'
1

X)

X

X

X

Dw.1.

X

XXII

(X

xquot;

X

X

X)

\\

X

Afg.h.

vt.

X

XXIII

(X

X

X

X

X

X

X

X

X)

X

X

Sch.l.

X

Aa.

I

(X

X

Dw.1.

Vt.

X

X

X

X

X)

X

II

(X

X

X

X

X

t)w.l.)

X

X

X

Slechts afioykingen in de anamnese.

X

X

X

X

-ocr page 27-

behandelde vrouwen, en zien we voorloopig afquot; van de anamnestische
gegevens, dan werd genoteerd:

1 maal 3 afwijkende liggingen (n® I)
3 „ 2 „nbsp;„ (n- XIII, XYIII, XXII)

19 „ 1 „ ligging-

Bij n» I is de neiging van het hoofd, den bekkeningang niet af te sluiten,
zeer groot en schijnt constant te worden, naarmate het aantal baringen
toenoemt. Hierbij gevoegd het feit, dat bij de eerste bevalling een dwars-
ligging zou hebben bestaan, zoo mogen wij wel spreken van een bepaalde
voorbeschiktheid dezer vrouw voor dit type van afwijking, \'t Zelfde mag
misschien gelden voor nquot; XIII. Hier zou ook van een toenemende neiging
kunnen gesproken worden. Immers bij partus nquot; 4 daalt het hoofd nog
wel in, doch tevens zakt de navelstreng uit, bij nquot; 5 is van normale
indaling geen sprake meer. Nquot; XVIII daarentegen geeft een geheel andere
type: neiging tot deflectie-ligging: Aa. Volgens de vroegere anamnese zou
ook reeds vroeger aangezichtsligging zijn voorgekomen. Wat nquot;- XXII
betreft, hier valt omtrent een bepaald baringsmechanisme niets te zeggen;
nog minder bij de overige 19, waar meermalen één of meer normale partus
volgen, evenmin bij de 2 vrouwen, waarvan slechts anamnestische opgaven
omtrent afwijkende liggingen bestaan.

Vatten we het onder dit hoofd gevondene samen:
P. Op grond van onze cijfers, betrekking hebbende
alleen op vrouioen met
normaal, altlians niet als vernauicd herkend hekken,
mogen we beshiiten
tot een meerderen aanleg voor liggingsafwijkingen bij multiparae, voor-
namelijk duidelijker wordend vanaf de baring, vergeleken met
vrouwen die minder kinderen ter wereld brachten.
2quot;. Deze toename is afhankelijk van het aantal stuit- en dwarsliggingen.

Opvallend is het groot aantal stuitliggingen bij I-parae.
3quot;. In overeenstemming met het lange uitdrijvingstijdperk is het groote

percentage „uitgangstangenquot; bij I-parae.
4quot;. Opmerkelijk is het, dat bij sommige vrouwen telkens afwijkende ligging
van het kind bestaat; enkele malen kan van een bepaald, telkens
terugkeerend type van afwijking gesproken worden.

4®. Het kindergewicht.

Uit gegevens uit zijn kliniek meende Hegker te mogen afleiden, dat
evenredig met het aantal voorafgegane geboorten het kindergewicht toeneemt.
Op 2435 kinderen vond hij als gemiddeld gewicht:

\') Monatschrift f. Geburtskunde, Bnd. 24, Blz. 405 e. v.

-ocr page 28-

voor het l^tenbsp;kind (uitnbsp;528)nbsp;3201nbsp;gram.

„ „ 21enbsp;^^ ( ^^nbsp;086) 3330nbsp;„

„ „ S-ïenbsp;„ ( ^^nbsp;554)nbsp;3353nbsp;^^

„nbsp;„ ( „nbsp;416)nbsp;3360nbsp;„

„ „ ödenbsp;^^ ( ,,nbsp;177)nbsp;3412nbsp;^^

„ „ Q^\'nbsp;„ ( „nbsp;74)nbsp;3353nbsp;„

DuNCANi) wijst daarbij op ,den grooten invloed, dien de leeftijd der

moeders uitoefent, in zooverre toenemende ouderdom tot aan het 29Bte jaar

grooter kinderen zou laten geboren worden, daarna weer minder zware.

Op grond van meerdere gegevens (4443, tegenover 2087 van Duncan) komt

echter Hegker tegen deze slotsom in verzet, wijzende op het feit, dat

bij hoogeren ouderdom en na veel zwangerschappen toch nog zeer zware

kmderen geboren kunnen worden. Een regelmatige gewichtsvermindering

na het 29«te j^ar valt volgens Heoker zeer zeker niet te bespeuren, hoewel

een zekere mvloed van den leeftijd niet te miskennen valt; toch kan dit niet

de eemge factor zijn. Minstens even zwaar weegt het aantal zwanger-
schappen.

Door la Torbe is beweerd, dat de grootte en de lichaamsgestalte van den
vader hierbij ook een rol spelen, terwijl verder het gewicht het meest zou
toenemen, wanneer aan een jongen een meisje vooraf ging (
Wernioke).

Als een gewichtige factor is door Pinard ••\') en na hem door vele anderen,
o.a.
ter Matenop den voorgrond gebracht: de toestand, waarin de
moeder verkeert.
Pinard toch meent te kunnen aantoonen, dat moeders,,
die tot het eind der zwangerschap hebben gewerkt, minder en zelfs belangrijk,
tot 300 gram, minder zware kinderen ter wereld brengen, dan vrouwen,
die den laatsten tijd rust houden:

500 kinderen van moeders, die tot hare bevalling werkten, wogen
gemiddeld
3010 gr.

500 kinderen van moeders, die minstens 10 dagen verblijf hielden in het
refuge de 1\'avenue du Maine, wogen gemiddeld
3229 gr.

500 kinderen van moeders, die verblijf hielden in het dortoir van de
clinique Baudelocque, wogen gemiddeld
3366 gr.

De verklaring zou hierin moeten gezocht worden, dat moeders, die geen
rust kunnen genieten, meer blootgesteld zijn aan korteren zwangerschapsduur,
dus grooter kans hebben, onvoldragen kinderen ter wereld te brengen.

\') Edinb. Med. Journal, 1864.

2)nbsp;Monatschrift f. Geburtskunde, Bnd. 26, I31z. 348 e. v.

3)nbsp;Annales de Gynécologie et d\'Obstétrique, 1903. Dezelfde: 1895, 1898, 1900.
Kindergewichten in de Universiteits-Vrouwenkliniek te Amsterdam, Diss. 1904.

-ocr page 29-

Een gewichtig bezwaar echter valt tegen deze cijfers in te brengen: dat
zij gemiddelden weergeven. Immers het op den voorgrond treden van een
bepaald gewicht kan zwaar drukken op het gemiddelde, zoodat een groep
zwaardere kinderen geheel weggecijferd wordt, en omgekeerd. Beter leek
het mij daarom, de verhouding aan te geven, die tusschen bepaalde reeksen
van gewichten bestond.

Bij het nagaan der kindergewichten rijst al dadelijk de vraag, in hoeverre
hieruit de rijpheid der vrucht kan worden afgeleid. En dan moet het
antwoord luiden, dat de zwaarte geen vasten maatstaf geeft, daar ze aan
groote schommelingen onderhevig is. Een kind kan ä terme zijn, en toch
slechts\'
1600 gram wegen. (Bumm).

Bij het nagaan van mijn materiaal ben ik nog op een bezwaar gestuit,
dat nl. de gewichten in de polikliniek niet zuiver genomen zijn. In de eerste
plaats ligt dit aan het instrument, een gewone veerbalans, in de tweede
plaats hieraan, dat de kinderen steeds gewogen worden in een doek. Het
gewicht hiervan schommelt ongeveer tusschen 70 gr. (badhanddoekweefsel)
en 260 gr. (moltonluier).

Ik maakte nu een verdeeling in gewichten van minder dan 3000 gram,
en daarboven; deze laatste rubriek werd verdeeld in onderafdeelingen, bij
250 gram opklimmend, telkens naar beneden toe afgerond. Op die manier
meende ik het gewicht van den doek althans voor een deel te kunnen
elimineeren.

Ofschoon volgens Pinard kinderen van moeders met vernauwde bekkens
zwaarder zouden zijn, dan van die met normaal bekken, een bewering,
die trouwens door anderen^) is tegengesproken, heb ik in nevensgaande
tabel, alleen poliklinische gegevens, beide opgenomen, overwegend, dat het
aantal gewithten bij vernauwde bekkens, dat hierbij in aanmerking kwam:
175, te klein was om eenigen wijzigenden invloed op onze uitkomsten uit te
oefenen. Trouwens bij afzonderlijke berekening der cijfers bleek mij, dat de
verhouding der verschillende gewichten ongeveer gelijk was aan die bij het
normale bekken.

Uit den aard der zaak is geen oordeel te vellen over den lichamelijken
toestand der ouders; ook het geslacht der kinderen heb ik moeten verwaar-
loozen, omdat dit niet regelmatig was aangeteekend.

Practisch mogen we aannemen, dat van do kinderen onder 3000 gram
het meerendeel onvoldragen zal zijn geweest, terwijl we, bij \'tvasthouden
van 3000 gram als grens, wel niet te ver van de waarheid af zullen zijn.
We houden dus over 4108—300 = 3808 kinderen, waarvan we het gewicht
nader zullen nagaan.

\') K. WiLCKE. Das Geburtsliindeniiss dor Kinder beim engen Becken. In. Diss. Halle 1902.

2

-ocr page 30-

tn de eerste plaats valt in \'toog, dat, naar verhouding, het \'V-gehalte
der kmderen van 3500 gram \'tgrootst is:

3808 : 1084 = 100 : a; = 28,4 7o,
en hiermee vrij aanzienlijk verschilt met dat der kinderen van 3000, 3250 en
3750 gram, wier verhouding uitgedrukt wordt door
19, 13,7 en\'li 8 quot;/
Maar wat nog meer treft, is het groote aantal kinderendie\'4000 gram en
meer wegen, en die te samen
26.4% uitmaken. Dat dit getal zeer hoog is
leeren ons o..a. de onderzoekingeii van
Tresling\') en Ettingshaus ^
Tresling
vond op 1562 kinderen er 143 van 4000 of gt; 4000 gr == 9 o/
Ettingshaus
op 13.112: 510 = 3,94«/^, dus een groot verschil met dè
gewichten der Utrechtsche kinderen, en in zekeren zin een bewijs voor
de flmkheid der Utrechtsche moeders.

Wanneer we nu de. onderlinge verhouding der gewichtscijfers nagaan,
dan krijgen we, quot;/«-gewijs uitgedrukt, de volgende tabel, (de gewichten
der kinderen van
XI-XVIII parae worden niet vermeld, daar hier de
cijfers te klein worden):

Kinderen

3000

3250

van

3500

3750

4000

4250

4500

4750

5000

gt;5000

I p.
(213).

29 %

18,7%

28,6 %

8,9%

11,7 %

0,46%

1,8

0/
/o

0,46 %

II p.
(510).

24,7%

15,7 %

28,8 %

10,2 %

15,5 %

2,3 %

2,3

0/
/o

0,6 %

III p.
(557).

23,3%

12,7 %

28 9 %

9,5 %

19 %

3,2 %

2,5

0/
/o

0,5 %

0,2 %

0,2 %

IV p.
(467). ,

17,2%
18,2%

13 %
13,2 %

31,7%
28,9 %

9,6 %
13,9 %

19 %
18,2%

4 %
2,7 %

4

3.6

0/
/o

O/
/o

0,4 %

1,1 %
0,4 %

0,2 %
0,2 %

VI p.
(350).

16, 3%

14,6 %

28,8 %

12 %

18,6 %

4,2 %

2,6

%

0,6 %

2 %

0,3 %

VII p.
(327).

15,6 %

19,5 %

23,2%

9,8 %

19,8%

2,7 %

6,1

%

1,2 %

1,2 %

0,6 %

VIII p.
(263).

17,8%

11,4%

26,2%

16 %

17,1 %

4,5 %

4,1

%

1,1 %

1gt;4 %

IX p.
(212).

12,7%

11,8%

27,8 %

18,4 %

18,4 %

4,7 %

5,1

0/
/o

0.9 %

X p.
(132).

15,1 %

6,1%

27,2 %

18.1 %

14,4 %

5,3 %

6

0/
/o

0.8 %

Uit de beschouwing van deze cijfers volgt:
P. dat het gewicht ± 3500 gram telkens in een ongeveer gelijke ver-
houding optreedt, en met het oog op het feit, dat het procentcijfer

O J. H. A. T. Tresling. quot;Waarnemingen over partus serotinus en de geboorte van
groote kinderen. Diss. Groningen 1904.

2) Ettingshaus. Über den Verlauf der Geburt bei Riesenwuchs der Kinder. (Volkmann\'s
Sammlung Klin. Vorträge nquot;. 358). ^

-ocr page 31-

door geen ander overtroffen wordt, uitgezonderd bij de kinderen der
I parae, als normaal gewicht mag beschouwd worden;
dat in \'t algemeen het aantal kleine kinderen: lt; 3500 gram afneemt,
het getal: gt; 3500 gram toeneemt, hoewel niet geheel regelmatig,
naarmate meer kinderen zijn voorafgegaan.

Na deze slotsom rijst de vraag, of, en in hoeverre met het aantal baringen
de kans op geboorte van praemature kinderen minder wordt. Beschouwen
we daartoe de gewichten lt; 3000 gram, dan vinden we:

39 lt; 3000 gram =15,6quot;/,,.

I parae
11 „

52
43
41
26
28
13
16
8
12

562
600
568
493
378
340
279
220
146

n

n
»

»

11.
n
11
I)
11

III

IV
V

VI
VII
VIII

IX

X

op 252 kinderen van

=nbsp;9,25

=nbsp;7,16-/.,.

=nbsp;7,3

=nbsp;5,3\'\'/,,.

=nbsp;6,3%.

3,8quot;/,,.

-nbsp;5,7%.

=nbsp;3,7%.

=nbsp;8,21%.

In \'t algemeen wordt dus met elke volgende baring de kans, dat het kind
praematuur ter wereld komt, kleiner.

ïot dusverre hebben we alleen onze berekening gemaakt met het oog op
het gewicht op zichzelf, zonder acht te slaan op de verhouding tusschen de
gewichten van vorige of volgende kinderen bij dezelfde vrouw. Gaan we nu
na, hoe dikwerf een volgend kind grooter of kleiner was dan een voorgaand,
of wel even zwaar (gewichten lt; 3000 gram niet meegerekend), dan komen
we tot deze tabel:

Aantal.nbsp;Verhouding van:

252nbsp;kind

313nbsp;3\'\'®—,,

273nbsp;4lt;ïe —„

247nbsp;5de—4denbsp;^^

183nbsp;6de—5de ^^

135nbsp;7de—6denbsp;^^

126nbsp;8®te_7denbsp;„

113nbsp;9do_8stenbsp;,,

Grooter (1)
127 = 50,4«/
147 46,9 «/,
132 =: 48,3
106 = 42,9 7,
69 = 37,7 %
62 = 45,9

54nbsp;= 42,8

55nbsp;= 48,6

O

\'o

O
\'o

\'O

O

\'O
0/
/O

Geliék (2).
38z=zl5%
47 = 15%
45=16,5%
41 = 16,5%
26= 14,2%
20 = 14,9 »/„
14 = 11,1%
17 = 15%

Kleiner (3).

87nbsp;= 34,5 7o.
1I9 = 37,7 7„.
96 = 35,1 %.

100 = 40,4 7o.

88nbsp;= 48 7o.
53 = 39,1 %.
58 = 46 %.
41 = 36,3 %.

Hieruit lezen we, dat tot en met het 5de kind moestal elk volgend grooter
is dan zijn voorganger; daarna treedt een minder constante verhouding op.

-ocr page 32-

Echter van een regelmatig kleiner worden is geen sprake, aangezien steeds
het aantal onder reeks 1 (grootere kinderen) reeks 2 (gelijke kinderen)
meer is dan het aantal onder reeks 3 (kleinere kinderen).

Berekenen we nu ten slotte nog het gemiddelde gewicht van l^te,
enz. kinderen (alleen van kinderen gt; 3000 gram), dan blijkt dit te
bedragen:

213 kinderen van I parae wegen gemiddeld: 3413 gram.

;;nbsp;„ 3487

;;nbsp;• „ 3529

3589

11

11

11
11
11

263 » . VIII „ „nbsp;;; 3620 quot;

„ „ IX „ „nbsp;^^ 3643 „

124 „nbsp;„ X „ „nbsp;„ 3641 „

11
11
11
11
11
11

510 „nbsp;„nbsp;n

557 „nbsp;„nbsp;III

527 „nbsp;„nbsp;IV

„nbsp;„nbsp;V „ „ „ 3573

„nbsp;„nbsp;VI „ „ „ 3604

327 „nbsp;„nbsp;VII „ „ „ 3621

^6nbsp;„nbsp;„nbsp;XInbsp;„nbsp;„nbsp;„nbsp;3688

56nbsp;„nbsp;„nbsp;XIInbsp;„nbsp;„nbsp;„nbsp;3718

51nbsp;»nbsp;»nbsp;XIIInbsp;„nbsp;„nbsp;3558

. 29nbsp;„nbsp;„nbsp;XIVnbsp;„nbsp;„nbsp;3491

16nbsp;«nbsp;XVnbsp;„nbsp;„nbsp;„nbsp;3531

10nbsp;.nbsp;„nbsp;XVInbsp;„nbsp;„nbsp;„nbsp;3750

4nbsp;„nbsp;„nbsp;XVIInbsp;„nbsp;„nbsp;„nbsp;3562

5nbsp;.nbsp;„nbsp;XVillnbsp;„nbsp;„nbsp;„nbsp;3400 „

We zien het gewicht regelmatig stijgen, tot en met dat der kinderen van
XII parae. Alleen de 1—X parae echter zijn door getallen van meer dan
100 vertegenwoordigd, de XI- en meerbarigen worden dus beter verwaarloosd.
Al moge nu het absolute gewicht, door de afronding der cijfers, niet geheel
juist zijn, en al zijn vele bezwaren aan te voeren tegen het berekenen van
een gemiddelde, de regelmaat, die in deze reeks voor den dag komt,
maakt het aannemelijk, dat de gemaakte fout nochtans het feit niet
elimineert, dat gemiddeld het gewicht der kinderen stijgt evenredig met het
getal baringen der moeder.

Waar wij voor onze „poliklinischequot; kinderen zulke flinke gewichten vonden,
loont het de moeite na te gaan, hoe het met de ontwikkeling staat der
kinderen van moeders, die in de kliniek bevielen, dus voor \'tmeerendeel haar
laatste zwangerschapsperiode in beter omstandigheden doorbrachten dan thuis.
Hiervoor gebruikte ik de cijfers, gegeven in het te verschijnen 4lt;Je integraal
overzicht der Verloskundige Kliniek en Polikliniek der Universiteit te Utrecht.

-ocr page 33-

Deze gegevens loopen over de jaren 1900—1906. quot;We vinden hier de
gewichten van kinderen van I-VI parae en gt; Vl-parae, van 2000—5000 gram,
telkens bij 100 gram opklimmend; totaal 974 kinderen, als volgt verdeeld:

551 kinderen van I parae.
182 „ „ II „
67 „ „ III „

!gt;

IJ
«

„ gt;VI

30 „ „ IV
30 „ „ V

26 „ „ VI
88 „ „ gt;VI „

Naar het gewicht verdeeld, en bij 500 gram, ter vergelijking met de
kinderen uit de polikliniek, opklimmend, vinden we:

325 kinderennbsp;van lt; 3000 gram.
379 „ „ 3000—3500 „
208 „ „ 3500-4000 „
49 „ „ 4000—4500 „quot;
13 „ „ 4500-5000 „

Worden nu niet meegerekend de gewichten lt; 3000 gram, en vergelijken
we de klinische gegevens met de poliklinische, dan vinden we:

Kliniek:

Polikliniek:

3000-3500

gr.

649:

379 =

58,4

0/
/o-

3808:

1266 = 33,2 %.

3500-4000

649:

208 =

32

O/

/O-

3808:

1536 = 40,3 %.

4000—4500

649:

49 ==

7,7

%.

3808:

798 20,9 %.

4500-5000

649:

. 13 =

1,8

%•

3808:

174 = 4,5 o/o.

gt;5000

V

649:

0 =

0

%•

3808:

34 = 0,9 %.

We komen dus hier tot het verrassend resultaat, dat de kinderen, in de
kliniek geboren, in ^t algemeen lichter zijn, en zells, dat er een zeer aan-
zienlijk verschil bestaat. Evenwel \'t is mogelijk, dat dit laatste teweeggebracht
wordt, doordat meer dan de helft der in de kliniek geborenen gevormd wordt
door kinderen van I parae, voor een groot deel van II parae, terwijl III,
IV enz.-barige vrouwen slechts in klein aantal aanwezig zijn. We hebben
toch straks gevonden, dat het kindergewicht klimt met het aantal baringen.

Maken we nu de berekening voor kinderen van I, II en III etc.-parae
afzonderlijk, dan krijgen we de volgende cijfers:

-ocr page 34-

22
Kliniek.

Kinderen van

3000—3500
gram.

3500-4000
gram.

4000—4500
gram.

4500—5000
gram.

I p.

(347).

226 = 65,1 %

104 = 29,9 %

15= 43 %

2= 1,5 %

II p.

(129).

67 = 51,9 %

50 = 38,7 %

12= 9,3 %

III p.

(51).

28 = 54,9 %

13 = 25,49 %

7 = 13,72%

3= 5,88%

IV p.

(22).

8 = 36,36 %

9 = 40,9 %

4 = 18,18 %

1 = 4,54 %

V p.

(24).

10 = 41,66%

10 r-_ 41,66 %

2 = 8,33 %

2 = 8.33 %

VI p.

(18).

11=61,11%

5 = 27,77%

5,55%

1 = 5,55 %

gt; VI p.

(58).

29 = 50 %

17 = 29,31 %

8 = 13 79 %

4 = 6,89 %

Polikliniek.

Kinderen van

3000 - 3500
gram.

3500—4000
gram.

4000-4500
gram.

4500—5000
gram. \'

gt; 5000
gram.

I p.

(213).

102 = 47,58 %

80 = 37,55 %

26 = 12,2 %

4 = 18,3 %

1= 0,46%

II p.

(510).

206 = 40,39 %

199 = 39,01 %

90 = 17,64 %

15= 2,74%

III p.

(557).

201 = 36,08 %

214 = 38,42 %

124 = 22,26 %

16= 2,87%

2= 0,35%

IV p.

(527).

160 = 30,6 %

218 = 41,36 %

121 = 22,95 %

21= 3,98%

7 = 1,33 %

Vp.

(467).

147 = 31,47 %

200 = 42,82 %

98 = 20,98%

19 = 4,06 %

3= 0,64%

VI p.

(350).

108 = 30,85 %

143 = 40,85 %

80 = 22,85 %

11= 3.14%

8= 2,28%

gt; VI p.

(1184).

342 = 28,88 %

482 = 40,70%

259 = 21,87 %

88 = 7,43 %

13= 1,09%

Ook in deze tabellen komt het dooi-loopende verschil tusschen de gewichten
van de kinderen uit de kliniek en uit de polikliniek aan den dag. Steeds
is het percentage minder zware kinderen (lt; 3500 gram) bij de laatsten kleiner
dan bij de eersten, daarentegen het aantal normale of zware kinderen grooter
uitgezonderd die gevallen, waar het gewicht 4500 gram of meer bedraagt!

Waaraan is dit groote verschil, zoo in tegenspraak met de bewering van
Pinard e. a., toe te schrijven? Moge het misschien voor een deel te ver-
klaren zijn, doordat de getallen (694 en 3808) zoo ver uiteenloopen, en dat
de gewichten in de polikliniek minder nauwkeurig genomen zijn, toch is
deze oplossing verre van bevredigend, te meer daar het verschil zeer regel-
matig gevonden wordt.

Een nader onderzoek, en dan over nog veel grooter materiaal, blijft
derhalve gewenscht.nbsp;«

-ocr page 35-

Op de vraag, of herhaalde zwangerschap een nadeeligen invloed uitoefent
op het kind, voor zoover we dit uit het gewicht kunnen afleiden, moet het
antwoord luiden, dat onze cijfers eer het tegendeel bewijzen.

We vinden immers:

P. het normale gewicht (d. w. z. het gewicht, dat percentsgewijs het vaakst
voorkomt) schommelt, uitgezonderd bij kinderen van I parae, om ±
3500 gram;

2quot;. zware kinderen, d. w. z. 4000 gram of meer wegend, komen lang niet
zelden voor;

3quot;. het aantal zware kinderen neemt in \'talgemeen toe, naarmate meer
baringen voorafgaan, het aantal minder zware af.

En wat de toestand betreft der moeders in het tijdperk, onmiddellijk
aan de baring voorafgaande:

De bewering, dat gravidae, die in gunstiger omstandigheden verkeerden,
dan andere zwangeren, flinker kinderen ter wereld brengen, wordt door de
vergelijking van onze cijfers uit kliniek en polikliniek geenszins bewezen,
eerder het tegendeel.

5®, De inplanting van placenta en navelstreng.

Dat veranderingen in het- baarmoederslijmvlies haar invloed doen gelden
op de inplantingsplaats van het ei, wordt aangenomen. De placenta zou
hierdoor zich lager in den uterus ontwikkelen. Geschiedt dit zeer laag, en
blijft de ontwikkeling der chorionvlokken, door minder goede voedings-
condities in de decidua serotina, doorgaan in de decidiia reflexa, dan ontstaat
de placenta praevia. Niet zelden zijn deze veranderingen in de mucosa het
gevolg van een voorafgegane baring. Ontstaat een stoornis in het involutie-
tijdperk, zoo kan, wanneer in plaats van herstel van normaal slijmvlies,
overmatige woekering tot stand komt, hieruit een hypertrophie der mucosa
overblijven. Hoe meer kinderen do vrouw gebaard heeft, des te meer kans
is er, dat dergelijke processen tot stand komen, dus dat de placenta zich
misschien lager ontwikkelt.

Om de zitplaats der placenta na te gaan, heb ik gebruik gemaakt van de
aanteekeningen omtrent de vliesscheur, want hoe lager de eerste geïnsereerd
is, des te meer naar den rand zal de scheur gevonden worden. Dat alle
gegevens niet even betrouwbaar zijn, lijdt geen twijfel. Daarom dienen wij
eei-st de poliklinische cijfers te vergelijken met die uit de kliniek. (Integraal
overzicht van de jaren 1901, 1902, 1903, 1904, 1905 en 1906).

-ocr page 36-

Scheur:
in \'t midden .
naar den rand
aan den rand

Polikliniek.

2047 r= 45,5 %
2396 = 53,3 %
. 52 = 1,1 o/^

= 54,4 o/^

Kliniek.

299 = 40,4 %
441 = 59,5 %

4495

We vinden dus nog al overeenkomende cijfers.
Gaan we de verhouding na voor
I, II, III etc. parae:

Scheur in \'t midden,

naar den rand.,

aan den rand.

I

p-

162

= 43,2 0/^

207 = 55 2

%

6

-

1,6 %

II

p.

317

= 46,48 o/^

361 = 52,9

%

4

0,58

III

p.

307

= 45,95 %

358 = 53,59

9/

/O

3

0,44 o/^

IV

p.

293

= 46,28 o/o

330 = 52,11

%

10

1,57 o/^

V

p.

241

= 44.54 %

295 = 54,52

%

5

z=

0,92 o/o

VI

p.

168

= 40,57 0/^

242 = 58,54

%

4

0 96 o/^

VII

p.

151

= 41,59 o/^

207 = 57,02

%

5

1,37 %

VIII

p.

115

= 37,7 o/o

186 = 60,98

%

4

1,31 %

IX

p.

95

= 40,25 o/^

136 = 57,62

O/

/O

5

t:—

2.11 %

X

p-

69

= 42,07 o/^

93 = 56,7

O/

/O

2

1,21 %

XI

p-

quot; 48

= 44,44 %

57 = 52,77

O/

/O

3

2,77 o/o

XII

p.

29

= 41,42 %

40 — 57,14

%

1

-

1,42 o/o

xni

p-

20

= 36 36 %

35 = 63,63

%

XIV

p-

14

= 38,88 o/o

22 61,11

O/
/O

XV

p.

7

= 38,88 %

11 = 61,11

O/
/O

XIV

9

- 50 o/^

9 — 50

O/
/O

XVII

p.

1

= 20 o/^

4 = 80

/O

XVIII

p-

1

= 25 o/^

3 = 75

O/

/O

Uit bovenstaande tabel zien we:
P. Er komen meer gevallen voor, waar de vliesscheur niet in \'t midden
ligt, dus meer naar den rand, dan omgekeerd; d. w. z. meestal is de
placenta lateraal geïnsereerd.

2quot;. Dit aantal wordt naar verhouding niet veel en niet duidelijk grooter
bij multi- en pluriparae, afgezien van de gevallen bij de
XII-XVIII
barigen, waar de cijfers te klein worden, om er waarde aan te hechten.

Wat het aantal gevallen van placenta praevia betreft, op 5339 partus
vond ik er 10: 7 x pl. pr. lateralis, 2 x pl. pr. centralis, 1 x waar de
zitplaats niet opgegeven was, samen in 0.19 % der gevallen.

Dit cijfer komt ongeveer overeen met dat, wat Hofmeier opgeeft in het
het handboek van v.
Winokel (II 2, blz. 1203): 1 op 5 a 600.

740

-ocr page 37-

In alle 10 gevallen gold hefc multiparae:

III p. 3 X. IV p. 2 X. V p. 1 X. VII p. 3 X. X p. 1 X.

Uit deze getallen is, door het geringe aantal, niet op te maken, dat de
dispositie met het aantal zwangerschappen toeneemt, zooals
Hofmeier opgeeft.

In geen van onze 10 gevallen werd bij een vorige baring iets bijzonders
genoteerd omtrent het nageboortetijdperk, noch omtrent de placenta,
navelstreng en vliezen. Slechts 1 maal werd de baring 2 jaar later gevolgd
door een miskraam, terwijl 6 x een of meer normale bevallingen volgden,
zonder eenige \' stoornis. In \'t geheel bestond 2 x insertio velamentosa.
Omtrent het kraambed na deze en vorige verlossingen vond ik niets vermeld.

Tusschen deze en de voorafgaande baring was slechts eens 1 jaar,
overigens langer tijd verloopen.nbsp;\'

Ook is de mogelijkheid uitgesproken, dat de inplanting van de navelstreng
o. a. afhankelijk zou zijn van den toestand van het baarmoederslijmvlies.
Voornamelijk geldt dit van de insertio velamentosa, hoewel deze slechts
gradueel verschilt van de centrale, excentrische en marginale insertie. De
verschillende variaties in de inplanting der navelstreng zouden kunnen
ontstaan, doordat de placenta zelf verschuift, d. w. z. zich meer ontwikkelt
op plaatsen van het slijmvlies, die gunstiger levensvoorwaarden aanbieden.

Bij multiparae mogen we dan vaker excentrische insertie verwachten,
dan bij vrouwen, die minder kinderen ter wereld brachten.

Vergelijken we eerst weer de klinische met de poliklinische gegevens:

Polikliniek.nbsp;Kliniek

Insertie:

Centraal......... 3013 = 56,8%nbsp;366 = 45,8%.

Lateraal (marginaal) . . 2170 = 40,9 %
Velamenteus...... 119= 2,2%

5302nbsp;798

Of het verschil der procentcijfers misschien het gevolg is van onnauw-
keurige waarneming in de polikliniek, moeten we in \'t midden laten.

Vergelijken we nu weer de getallen bij de I, II, III, etc, parae:

43,1 432 = 54,1

Ins.

cent.

Ins. lat. of marg.

Ins. velamentosa.

I

p.

253 =

58,02 o/^

176 = 40,36 %

7 = 1,6 o/^

11

p.

415 =

55,55

307 = 42,43 %

. lé = 2 %

III

p.

448 =

58,71 %

303 = 39,71 %

12 = 1,57 %

IV

p-

421 =

59,77 o/o

269 = 38,1 %

16 = 2,26 %

V

p-

343 =

55,6 %

264 = 42,78 %

10 = 1,62 o/^

VI

p.

289 =

59,41 0/^

182 = 37,44 %

15 = 3,08 %

-ocr page 38-

Ins. lat. of marg. Ins. vélamenlosa.
159 = 39,65 o/^ 12 2,99
153 = 44,05 % 11 = 3,21 o/^
106 = 41,89 o/^nbsp;5 ^ 1^97 o/^

74 41,34 o/^nbsp;5 ^ 2,79 o/^

48 = 36,18nbsp;4 = 3,05

42 = 46,16 o/^ 1 ^ 1^09 o/^
28 = 48,27 o/^nbsp;3 ^ 5^17 o/^

24- = 60 o/^ .2 = 5 0/0
11 = 50 o/^ . 1 = 4,55 o/^
7 = 41,17 0/0
5 = 83 33 %
2 = 50 o/^

Rekenen we niet mee de XIII—XVIII barigen, daar de cijfers weer te
Idein^ worden, dan zien we, dat zoowel van de centrale, als laterale (of
marginale) insertie, de verhoudingsgetallen ongeveer gelijk blijven, daar-
entegen voor de velamenteuse insertie een kleine, onregelmatige toename
merkbaar is.

Dat ziekelijke processen in het baarmoederslijmvlies meer optreden bij
multi- en pluriparae,- dan bij vrouwen aan het begin van haar echtelijk
leven, valt wel niet tegen te spreken We spraken de verwachting uit,
dat we misschien den invloed hiervan zouden kunnen aantoonen op de
inplanting van placenta en navelstreng. Behoudens een kleine toename van
het aantal gevallen van insertio velamentosa hebben wij echter niets
gevonden, wat hiervoor pleitte, m. a. w. een nadeeligen invloed van herhaalde
baring hebben wij ook op dit punt niet aan \'t licht kunnen brengen.

Als wij het woord „nadeeligquot; gebruiken, zweeft ons voor den geest het
gevaar van ,de zeer laag ingeplante nageboorte, de placenta praevia. Men
zou nu kunnen meenen, dat wij voor de vraag, of meerbarigen daardoor
in sterker mate worden bedreigd, dan eerstbarigen, een veel eenvoudiger
weg hadden kunnen inslaan, nl uit de baringsgeschiedenissen de gevallen
van placenta praevia uitzoeken! Deden wij dit echter bij \'het ons ter
beschikking staande materiaal, dan zou blijken, dat het aantal dergelijke
gevallen. waargenomen bij ongeveer 16000 ä 17000 in het archief der kliniek
behoorlijk beschreven barigenveel te klein is om, bij verdeeling over
eerst- en meerbarigen, nog een beslissend antwoord toe te laten. Wenden
wij ons — om het gevaar der kleine cijfers zooveel mogelijk te ontloopen —
tot de statistische gegevens, die in de litteratuur volop aanwezig zijn, dan
is het wel zeker, dat wij tegen a; gevallen van placenta praevia bij eerst-

I?is. cent.

VII p.

230 = 57,35 0/^

VIII p.

181 = 52,46 %

IX p.

142 = 56,12 %

X p.

100 = 55,86 %

XI p.

79 = 60,3 0/^

XII p.

48 = 52,77 %

XIII p.

27 = 46,55 %\'

XIV p.

14 = 35 0/^

XV p.

10 = 45,45 %

XVI p.

10 = 58,82 %

XVII p.

1 = 16,16 0/^

XVIII p.

2 = 50 0/^

-ocr page 39-

barigen er ^c -f ^ bij meerbarigen zouden vinden. Natuurlijk: er zijn veel
minder eerstbarigen dan meerbarigen.

Zoolang ons echter uit de litteratuur niet blijkt, welke verhouding er
tusschen het aantal primi- en multiparae bestond, waaruit de gegevens
verkregen werden, veroorlooft de verhouding tusschen
x en x y geen
enkele conclusie.

6®. Het nageboorte-tijdperk.

Behalve van snelle ontlediging van den uterus en atonie, of va,n ver-
moeienis der musculatuur, zouden■ stoornissen in het nageboorte-tijdperk:
bloeding en achterblijven der placenta, het gevolg kunnen zijn van processen
in het slijmvlies zelf. Vroeger stond de endometritis deciduae in een slechten
reuk, in den lateren tijdi). is de verklaring wel gezocht in de hypothese, dat
door atrophie, een gevolg van slechte regeneratie der mucosa, de decidua
serotina zich minder goed zou ontwikkelen. De chorionvlokken zijn dan
genoodzaakt het-voedsel té zoeken in diepere lagen, zelfs tot in de musculatuur.
Hoe dan ook, bloeding en volledige of gedeeltelijke vastgroeiing der placenta,
zullen wij \'t vaakst bij pluriparae moeten verwachten.

Uitgezocht werden nu de gevallen, waarbij een ernstige nabloeding opti\'ad,
of waarin de uitdrijving der placenta moeilykheden opleverde. Al dadelijk
rees het bezwaar: waar de grenzen te vinden? Angst en haast zijn soms
de factoren, die den een drijven tot maatregelen, waartoe een ander,
kalmer en meer geduldig van aard, veel later overgaat.

Derhalve werden alleen die gevallen genomen, waar uit den aard der

toegepaste hulp, als: uterustamponnade, manueele verwijdering der placenta,
toediening van keukenzout-oplossing, met een zekere waarschijnlijkheid
bleek, dat de toestand den naam „ernstigquot; verdiende. Nog eens, een
getrouw beeld der werkelijkheid geeft de lijst niet

Zoodoende vond ik 35 vrouwen met „ernstigequot; nageboorte-bloeding, 21
met achterblijven der placenta, zonder bloeding. Bij 14 vromven kwam 2
of meer malen haemorrhagie post partum voor, bij 4 2 maal retentio placentae
zonder bloeding; 9 vrouwen vertoonden beide afwijkingen.

Nageboorte-bloeding.

Op 403 I parae
„ 718 II „
„ 767 III „
„ 697 IV „
„ 608 V „

0 = 0nbsp;o/^

7nbsp;= 0,97nbsp;o/^

8nbsp;= 1,04nbsp;o/o

7 = 1nbsp;%

3 = 0,49nbsp;o/^

Zie: Freund und Hitsciiman in v. Winckel. II 3 pag. 2212 o. v.

-ocr page 40-

Nageboorte-bloeding.

Op 505

VI parae

4

0,79

%

„ 435

VII „

10

2,29

%

„ 361

vni „

2

=

0,55

%

„ 256

IX „

3

1,17

%

„ 188

X „

4

2,12

%

„ 124

XI „

2

1,61

O/

/O

„ 99

XII „

1

-

1,11

O/

/O

„ 66

XIII „

1

1,51

9/

/O

„ 112 gt;xni „

0

0

O/

/O-

Uit deze reeks zien we, dat in \'t algemeen meerbarende vrouwen grooter
kans hebben op een nageboorte-bloeding dan eerstbarende; voor zoover de
getallen dit toelaten, zou tevens blijken, dat van af ongeveer de baring
het gevaar rijst.

Merkwaardig evenwel is, dat geen der I parae een ernstige nabloeding
zou hebben gehad, want gegevens uit de kliniek leveren andere uitkomsten;
ook hier intusschen vertoonen de multiparae meer nabloedingen dan eerst-
barenden.

Kliniek.

Op 501 I parae 5 = 0,99 %.
„ 419 Multiparae 12 = 2,86 %.

- O ö/^

Polikliniek.
Op 433 I parae O
„ 4936 Multiparae 52

Hierbij moet in aanmerking genomen worden, dat in de baringsge-
schiedenissen der kliniek nog veel meer bloedingen als „ernstigquot; worden
vermeld, doch dat ik alleen, terwille van de vergelijking, die gevallen
berekende, waarbij de verleende hulp dezelfde was, als boven beschreven,
zoodat het percentage voor de kliniek, nog grooter is.

In al deze (poliklinische) gevallen begon de bloeding reeds vóór de geboorte
der placenta. Omtrent de oorzaak is niets vermeld. Bij 1 vrouw, een III-
para werden op den dag in de kliniek achtergebleven stukken met de
curette verwijderd. 1 maal.werd een aanduiding gevonden, dat het slijm-
vlies misschien niet normaal was:

V para. Eerste 3 partus normaal. Daarna een abortus.

Bij de 4lt;J° bevalling trad direct na de geboorte een bloeding op. Placenta
uitgeknepen.
Vliesscheur marginaal. Hierna weer een abortus. bevalling:
2 uur p.p. haemorrhagie; de placenta moest manueel verwijderd worden.

Van het aantal gevallen, dat de placenta wegens langen duur van
het 3^0 tijdperk manueel werd ^verwijderd, geeft de volgende tabel een
overzicht.

-ocr page 41-

Op 403

I

p. :

4

0,99 o/^.

V

718

11

p.:

3

- :

0,42 0/^.

J7

767

Hl

p.:

3

=

0,39 0/^,

11

697

IV

p.:

2

0,28 o/o.

!}

608

V

p. :

3

--

0,49 o/^.

!!

505

VI

p. :

3

0,58 o/^.

n

435

vn

p.:

1

0,23 o/^.

n\'

361

VIII

p.:

1

0,27

n

256

IX

p.:

1

0,34

11

188

X

p.:

1

0,53 %.

124

XI

p.:

1

0,8 %.

J!

99

XII

p.:

2

2,22 o/^

»

178 gt;

xn

p.:

0

0 %.

Naar verhouding is dus het aantal malen, dat de placenta achterbleef,
bij I parae grooter dan bij multiparae.
Vergelijken we weer met de cijfers uit de kliniek:

Kliniek.

Op 501 I parae 0 = 0 %.
„ 419 Multiparae 2 =• 0,47 %.

Polikliniek.
Op 408 I parae 4 = 0,99 %.
4936 Multiparae 21 = 0,42 %.

Het verschil tusschen de cijfers der eerstbarenden in de kliniek en poli-
kliniek is opvallend. Dit is niet te verklaren door het feit, dat in de
kliniek meer geduld wordt geoefend. Van de 4 maal, dat in de polikliniek
na een eerste baring de placenta met de hand moest worden verwijderd,
geschiedde dit nl. na uur (2 maal), 3 en 4 uur wachtens! Zou de
verklaring niet hierin gevonden moeten worden, dat in de polikliniek niet
kalm wordt afgewacht, doch de tijd wordt doorgebracht, voortdurend
wrijvend, knijpend, drukkend?

Vergelijkt men de cijfers, verkregen bij eerst- en meerbarende vrouwen,
dan mag er niet de slotsom uit getrokken worden, dat ingrijpen wegens langen
duur van het 3^0 baringstijdperk bij de laatsten veel meer noodzakelijk is.

3 X werd bij een vorigo bevalling iets bijzonders waargenDmen, wat zou
kunnen wijzen op een aandoening van het baarmoederslijmvlies:

1quot;. Eerste 4 bevallingen normaal. Daarna 2 abortus.

5^0 baring. Na 4% uur manueele verwijdering der placenta. Placenta
succentwiata.

6^0 baring. Wegens hevige nabloeding manueele verwijdering der
placenta.
Placenta marginata.

7de bai\'ing. Na 3 \'/.j uur manueele verwijdering der placenta.

-ocr page 42-

2°. Eerste 10 bevalHngen normaal. Daartusschen 4 abortus

11quot;« baring.nbsp;Placenta na uur uitgeknepen. Navelstreng aan
den rand.

12lt;Jö baring.nbsp;Placenta na 4\'/, uur manueel verwijderd.

13quot;® baring.nbsp;Placenta na IV^ uur uitgedrukt.

3quot;. Eerste 9 bevallingen normaal. Daartusschen 2 aboi\'tus.

10quot;® baring. Placenta praevia lateralis.

11quot;® baring. Placenta na 4 uur manueel verwijderd.

De waarde, aan de uitkomsten van het onderzoek in dit gedeelte te

hechten, is niet groot. Zooals gezegd, \'t is moeilijk, achteraf te bepalen

wanneer gesproken mag worden van een „ernstigequot; nabloeding; evenmin

kunnen we uitmaken, in welke gevallen een manueele verwijdering der

placenta gerechtvaardigd was. Het temperament en zelfvertrouwen van den

verioskundige oefenen op de waarde van cijfers als bovenstaande een storenden

mvloed. mt. Slechts een indruk kunnen de getallen geven:

1°. Multiparae hebben meer kans op een nabloeding dan primiparae; bij

veelbarige vrouwen stijgt deze kans in geringe mate.

2quot;. Het staat niet vast, dat achterblijven der placenta bij meerbarige

vrouwen duidelijk vaker voorkomt dan bij eerstbarende

Misschien is uit de meegedeelde gevallen deze leering te putten: een

margmale scheur der vliezen, een flink excentrische inplanting der navel-

streng, een placenta succenturiata, een langdurig 3quot;® tijdperk, enz., geven

een min of meer ernstige aanduiding, dat men bij deze vrouw een volgende

maal meer op zijn hoede moet zijn tegen placenta praevia, nabloeding e. d.

Dit pleit dus weer voor \'t nut van geregelde aanteekeningen omtrent de
baring I

7®. Mortaliteit voor moeder en kind.

Op \'2272 vrouwen met niet-vernauwd bekken stierven direct in aan-
sluiting aan de bevalling
2 = 0.08 %. Hieraan toegevoegd moet worden
1 vrouw met een zeer lichte bekkenvernauwing, daar deze slechts voor
een gering deelquot; bijdroeg tot den dood.

Het sterftecijfer wordt dan 2273: 3 = 0.13 %,
1quot;. in para. pte baring: tang. 2quot;® spontaan. 3quot;® spontaan. Hevige
nabloeding. Placenta manueel verwijderd. Niettegenstaande herhaalde
zout-water-infusies en excitantia in collaps gebleven en gestorven.
2quot;. XV para. Vorige bevallingen spontaan en vlug. Dezen keer loslating
der placenta vóór de baring. ^Ostium manueel verwijd volgens
Bonnaire;
keering en uithaling van het doode kind. De bloeding staat niet:\'

-ocr page 43-

cervixscheur, gehecht. Tamponnade van uterus en vagina. Ondanl^s
prikkels van allerlei aard volgde na 1 uur de dood.
3quot;. XII para. Vorige bevallingen goed verloopen, vlug op elkaar volgend:
oudste kind jaren, jongste 16 maanden. quot;Bekken licht vernauwd:
C. V. ± 10 c.m. Niettegenstaande goede weeën daalt het hoofd slechts
weinig in. 24 uur na het begin wordt de tang aangelegd, het hoofd
komt echter niet dieper. Hierbij ontstaat een uterus-ruptuur. Keering
en uithaling, \'t kind weegt 4800 gram; hoofd hard en groot. Vrouw
30 uur later gestorven.

In de beide laatste gevallen is de invloed van een herhaalde baring niet
te miskennen. Bij nquot;. 2 toch was de doodelijke bloeding het gevolg van \'
een scheur in den hals, juist
zoo kwetsbaar, waar de vrouw zooveel bevallingen
achter den rug had. Bij n°. 3 was de baarmoeder voorbeschikt tot ruptuur:
12 snel op elkaar volgende baringen. Dit, in verband met de abnormale
grootte van het kind, het harde hoofd en de, hoewel uiterst geringe,
bekken vernauwing, leidde tot den noodlottigen afloop.

Van 5339 kinderen stierven tijdens of vóór de geboorte: 135 = 2 5 o/
percentsgewijs uitgedrukt:nbsp;\'

403 kinderen

van I

parae:

gestorven

718

IJ

n

n

11

,,

767

??

III

11

697

»

11

IV

11

11

608

11

11

V

11

11

505

u

VI

11

n

435

n

11

VII

11

11
11

361

))

11

VIII

11

256

»

11

IX

11

11

181

11

11

X

11

11

124

11

V

XI

11

11

99

i:

11

xn

11

11

66

11

11

XIII

11

1 quot;

52

11

)\'

XIV

11

11

29

11

11

XV

11

*

11

21

11

11

XVI

11

11

8

11

11

XVII

11

11

8

11

11

XVIII

11

11

16 = 2,22 %.
18 = 2,34 o/^.

7 = 1 %.

17nbsp;= 2,79 %.

12nbsp;=--2,37%

15nbsp;= 3,44 o/o.

9nbsp;= 2,49 %.

7nbsp;= 2,73 o/^

3nbsp;= 1,65 o/^.
5nbsp;= 4,03

4nbsp;=: 4,04 o/^.

1nbsp;= 1,51 o/o.
4 rrr: 8,16 0/^.

2nbsp;6,89
1 = 4,75

0nbsp;z= O o/^.

1nbsp;= 12,5

Groote waarde mogen wij aan deze cijfers niet hechten, omdat zooveel
factoren tot den dood van het kind meewerken Daaróm schakelde ik al
de gevallen uit, waarin liggingsafwijkingen, placenta praevia, loslating der

-ocr page 44-

placenta, omstrengeling, ziekten der moeder, e. a. een rol speelden, en
hield dus die gevallen over, waarin de doodsoorzaak onbekend bleef, hoewel
deze soms bij beter zoeken van andere zijde, voor den dag zou gekomen zijn.

Intusschen, in bovenstaande tabel valt reeds op het, naar verhouding,
groote percentage voor kinderen van I parae.

Doodsoorzaak onbekend.

Kinderen van I

parae

5 = 1,21

Kinderen

van

VII

parae

4

= 0,91

„ 11

n

6 = 0,83%

5)

11

VIII

11

2

= 0,55%

„ in

«

2 0,26

«

11

IX

11

2

= 0,78 o/o

„ IV

M

3 = 0,44 o/^

»

11

X

11

0

= 0 %

V

ï) )) *

n

2 = 0,32 o/o

11

11

XI

11

1

rr: 0,8

. VI

n

2 = 0,33

11

11

XII

11

1

= 1,01 %

n

gt; XII

n

1

= 0,540/^

Deze tabel laat

zich ongedwongen

in tweeën splitsen:

a. kinderen van I—VI parae,nbsp;b. kinderen van gt;VI parae.

In reeks a zien we na het hooge percentage der en het reeds minder
hooge der 2quot;® kinderen een snelle daling van het cijfer; in reeks
b vinden
we het sterftecijfer in doorsnede grooter, hoewel nooit zoo groot als van de
P\'® kinderen. Een regelmatig grooter worden van het sterftecijfer vinden
we in de 2quot;® reeks niet.

Kinderen van I parae hebben dus de grootste sterftekans. Verwonderen
kan dit niet; ook wij toch vonden, dat de baring bij primiparae meestal
langer duurde dan bij multiparae; letten we op het gewicht der kinderen,
en nemen we aan, dat dit tot op zekere hoogte evenredig is met de levens-
ei] vatbaarheid, dan kunnen we ook in de mindere zwaarte der pte kinderen
I een verklaring vinden.

Op deze manier kunnen we ook begrijpen, waarom het sterftecijfer der
volgende kinderen in de eerste reeks kleiner wordt. Duidelijk evenwel wordt
niet, waarom het cijfer der doodgeborenen in reeks
b stijgt. We vonden
niet, dat de baringsduur met het klimmen van het aantal kinderen langer
wordt, en zeker niet een afname van het kindergewicht. Of wij dus in
het gegeven feit een nadeeligea invloed van veelvuldige zwangerschap op
het kind mogen zien? Het valt moeilijk op deze vraag een bevestigend
antwoord te geven. Ook stijgt de sterftekans niet met het aantal baringen,
daarvoor wisselen de cijfers te grillig. En, al stond deze nadeelige inwerking
vast, dan nog is zij betrekkelijk klein te noemen.
Vatten wij nog eens samen, wat ons onderzoek in deze leerde.
Dat. met toenemend aantal , zwangerschappen de sterftekans -voor de
moeders stijgt, konden wij niet vinden, ofschoon toch de overleden vrouwen
onder de meerbarigen werden gevonden. . Trouwens, waar, zooals in de beide

/

-ocr page 45-

nader besproken gevallen zooveel afhangt van de behandeling, valt dit
moeilijk te bewijzen. Onze cijfers geven aan, dat kinderen van eerst-
barende vrouwen grooter sterftekans hebben dan die van meerbarigen. Ook
anderen vonden dit laatste. Dat ten slotte, afgezien van omstandigheden,
die op zichzelf het leven van het kind bedreigen, als: dwarsligging e. a.,
bij later geborenen de levenskans geringer is, doordat de moeders minder
geschikt zouden worden tot het voortbrengen van levenskrachtige kinderen,
voor deze opvatting kunnen wij uit ons materiaal het bewijs niet leveren.

SLOTSOM.

Wanneer wij nu nog eens, aan \'t eind van dit onderzoek, de vraag stellen:
valt er een nadeelige invloed te bespeuren van herhaalde zwangerschap en
baring op moeder en kind? dan moet ons antwoord luiden, dat wij daarvoor
slechts weinig aanwijzingen, vonden.

Onze gegevens omtrent de veelvuldigheid van miskraam en omtrent het
kindergewicht wijzen er niet op, dat de vrouw minder geschikt wordt voor
de voortplanting, naarmate het aantal baringen stijgt; integendeel. Volgens
onze cijfers is de frequentie van abortus omgekeerd evenredig met het
aantal kinderen; het gewicht van deze laatsten neemt toe met het aantal
Het gemiddeld gewicht is zeer bevredigend, zware kinderen zijn geen zeld-
zaamheid. Opmerkelijk is het, dat kinderen, in de kliniek geboren, minder
zwaar zijn, dan die uit de polikliniek.

Dat bij achtereenvolgende baringen de duur eerst afneemt, en, naarmate
het rangnummer stijgt, geenszins als regel toeneemt, behoeft geen ver-
wondering te wekken; dat uitgangstangen wegens langen duur het meest
bij eerstbarenden worden aangelegd, evenmin.

Mochten de kansen op het bestaan van ziekelijke afwijkingen in het
baarmoederslijmvlies al grooter zijn bij meer- en veelbarige vrouwen, een
duidelijken invloed op de inplanting van navelstreng en moederkoek konden
wij niet vaststellen.

Dat de placenta vaker achterblijft bij multi- dan bij primiparae, was niet
duidelijk. Evenmin was aan te toonen, dat de sterftekans der moeders
toenam met het aantal baringen, hoewel doodelijke afloop der baring slechts
bij multiparae voorkwam. Tegenover deze uitkomsten, die deels den zegen
van herhaalde baring doen zien, deels zeker niet ten nadeele kunnen worden
uitgelegd, staan enkele, die wel op minder gunstige omstandigheden wijzen.
Vermeld moet woi\'den de meerdere kans op nageboortebloeding bij meerbarige
vrouwen. De nadoelen gelden echter vnl. het kind. Het aantal stuit- en dwars-
liggingen {en wat daaronder genoemd is), neemt toe; ook, onafhankelijk van
tastbare oorzaken, schijnt het cijfer der doodgeborenen grooter te worden,

3

-ocr page 46-

riaarmate meer kinderen vooraf gingen, hoewel de toename verre van
regelmatig is. Opmerking verdient het feit evenwel, dat èn van het aantal
stuitliggingen, èn van dat der doodgeboren kinderen de primiparae het
grootste aandeel leverden.

Uit dit alles volgt wel, dat, bij het opmaken der balans, de nadeelen het
minst zwaar wegen. Volgens onze gegevens mogen wij ten opzichte van
herhaalde baring, afgezien van bijzondere omstandigheden, niet al te zwaar-
tillend gestemd zijn. We beseffen intusschen zeer goed, dat, onbetrouw-
baarheid van sommige opgaven nog daargelaten, ons onderzoek niet vol-
doende is, het vraagstuk voorgoed op te lossen. Vragen als: wat weten
we van ziekten, wat van misschien verhoogd infectiegevaar bij de moeders?
wat wordt er van de kinderen? moesten onbeantwoord ter zijde gelegd
worden. Veel onttrekt zich voor een zeer groot deel aan onze waarneming.
Wie weet, of niet een meer nauwkeurig, meer verfijnd onderzoek, over
aanzienlijk grooter materiaal, niet geheel andere uitkomsten geeft, dan wij
meenden te mogen vaststellen? Echter, als er eenige waarde aan onze
nasporingen mag gehecht worden, dan is het deze, dat zij aantoonen, dat
een nadeelige invloed van herhaalde baring op moeder \'en kind zonder meer
niet mag worden aangenomen. Een groot veld voor verder onderzoek blijft
open; moge het onze daartoe opwekken, eri tevens hiermede een stap in
de goede richting gezet zijn!

-ocr page 47-

HOOFDSTUK 11.

Baring bij bekkenvernauwing.

Zoolang de verloskunst beoefend is geworden met toenemende kennis van
den invloed van bekkenvernauwing, en naarmate de techniek is vooruit-
gegaan, is de behandeling der baring bij het vernauwde bekken een voorwerp
van levendige belangstelling gebleven. Tot op het tegenwoordige oogenblik
toe beslaat dit vraagstuk een zeer voorname plaats in de verloskundige
litteratuur, en wij kunnen wel voorspellen, dat nog vele geslachten na ons
hun belangstelling zullen blijven toonen, o. a. door uitvoerige geschriften en
warme discussies. Hierbij spelen de opgaven van resultaten, verkregen met
deze of gene behandelingswijze een voorname rol. Men tracht met vijftig-
tallen, met honderdtallen, met duizendtallen van belangrijke waarnemingen
elkander te overtuigen. Wie vatbaar is voor de verlokkende taal der cijfers,
wordt.meegesleept — maar zeker niet in een gestadige richting; wie minder
ontvankelijk is, blijft achterdochtig zoeken! In het feit, dat zoovele,
schijnbaar even goed gegronde pleidooien elkander lijnrecht tegenspreken,
ligt voldoende grond, om aan de juistheid der gegevens te twijfelen. Hoe
kan het ook anders! Staat het begrip: „bekkenvernauwingquot; voldoende
vast? Heeft men recht, de verschillende bekkens in een klein aantal
groepen te verdeelen? Heeft men recht, de uitkomsten van verschillende
klinici, uit hun opgaven, met elkander te vergelijken? Zijn de opgaven
van dien aard, dat zij met elkander vergelijkbaar zijn? Het antwoord op die
vragen en op zoovele andere kan bezwaarlijk bevredigend luiden. Aangezien
men de vraag, of in de naaste toekomst, in een afzienbaar tijdsverloop
daarin verandering zal komen, al evenmin bevestigend kan beantwoorden,
ligt het voor de hand, dat menigeen tot moedeloosheid vervalt. Toch weet
men, dat goede statistiek het eenige is, wat ons hierin vooruit kan brengen,
mits zij beschikt over een voldoende aantal gevallen (en dit moet groot
zijn!), zóó, dat het een zuivere groepeering toelaat. Hiervoor is scherpe

-ocr page 48-

bepaling van ettelijke begrippen noodzakelijk, en dan nog zal men op onvol-
komenheden blijven stuiten!

Men lette op de tegenwoordige statistiek:

A heeft op x verlossingen bij bekkenvernauwing a spontane.
quot;
quot; ^ » « » ö „

Maar A neemt een groep van bekkens niet onder de vernauwde op, die
B wel meetelt.

A heeft op x verlossingen bij bekkens met een C. V. van a a levende kinderen.

quot; quot; »nbsp;quot;nbsp;»nbsp;»nbsp;» n 71 11 11 11 bnbsp;„

Q

quot; quot; » » quot; quot; 11 11 11 11 11 11 ^

A heeft a berekend uit de C. D , door daarvan als regel 2 c.M. af te
trekken, B door, naar gelang van de omstandigheden, 1,5—3 cM. van de
de C. D af te trekken,
G heeft ze direct gemeten met een betrouwbaar
instrument. De waarnemingen van
A .en B kunnen dus niet vergeleken
worden, noch onderling, noch met die van C, en blijven dus het best
voortaan buiten beschouwing.

G dus, die a direct meet, en C\' en Cquot;, die dit ook doen, hebben echter
weder onderling zeer verschillende uitkomsten. Waarom? Het gewicht der
kinderen is. niet aangegeven, of het gemiddeld kindergewicht is bij
G, G\' en Gquot;
zeer verschillend, of, al is het gelijk, de samenstelling der reeks, waaruit
het gemiddelde is berekend, is zoo verschillend, dat de drie groepen toch
nog te veel ongelijk zware kinderen bevatten. Of wel, G heeft meer I parae,
G\' meer pluriparae, Gquot; woont in een ongelukkige landstreek, waar zwakke
vrouwen met nauwe bekkens en zwakke weeën de meerderheid vormen!

Zoo zouden wij kunnen doorgaan. Een bruikbare statistiek zou aldus
moeten zijn samengesteld:

A. Primiparae, met hoofdzakelijk in den ingang vernauwde, en wel
voornamelijk in de rechte afmeting vernauwde bekkens, goede weeën
geen complicaties. Conjugata vera direct gemeten met een betrouwbaar
instrument.

1.

I Bekkens met C. V. 7 c.m. Kinderen met een gewicht van 2500 gram.

II

III

IV
V

VI

VII

„nbsp;2750

„nbsp;3000

„nbsp;3250

„nbsp;3500

„nbsp;3750

»nbsp;11nbsp;11nbsp;11nbsp;11nbsp;11nbsp;11nbsp;„

11nbsp;11nbsp;nnbsp;quot;nbsp;gt;1nbsp;11nbsp;nnbsp;]J j;

»nbsp;»nbsp;11nbsp;11nbsp;11nbsp;11nbsp;11nbsp;n )]

quot;nbsp;quot;nbsp;11nbsp;11nbsp;11nbsp;11.nbsp;11nbsp;J,nbsp;5)

gt;1nbsp;11nbsp;11nbsp;11nbsp;11nbsp;11nbsp;*■ 11

11 \')

quot; quot; quot; » 1gt; 11 }) n » ,} « 4000

-ocr page 49-

37
2.

Een zelfde reeks van bekkens met C. V. 7% c.m., enz. tot een C. V.
van gt;9 c.m.

Eenzelfde onderzoek voor II parae.
„nbsp;„nbsp;pluriparae.

Te samen dus:

I parae: 6 groepen, elk van 7 ondergroepen =42
quot; » »
n Vnbsp;»nbsp;42

quot; quot; ;; )) j)nbsp;Hnbsp;— 42

Totaal = 126 ondergroepen.
Zullen die groepen voor de zuivere waardeering eenige waarde hebben,
dan dient elk uit 100 waarnemingen te bestaan, dus totaal. 12600 waar-
nemingen!, En dit, na schifting, overeenkomstige het bij
A aangegevene!
Wie zal dit reuzenmateriaal verzamelen?

Toch moet dit mogelijk zijn, als velen samenwerken en^ hun materiaal
volgens bindende afspraak bewerken. Zoolang dit niet geschiedt, zullen
wij nooit uit den poel van elkander tegensprekende „bewyzenquot; geraken.

Na het zooeven opgemerkte breng ik met schroom het materiaal te berde
van
111 vrouwen met vernauwd bekken, bij wie minstens 2 baringen
werden waargenomen, te samen
365 baringen! Het is niet de bedoeling,
daaruit besluiten te trekken omtrent de vooj treffelijkheid van een of andere
therapie, maar om eenige punten, zoo mogelijk, nader toe te lichten. ■

A. Welk verschil treft men aan tusschen den invloed van het algemeen
vernauwde en dien van het platte hekken?

De grens tusschen vernauwde en normale bekkens valt moeilijk te trekken,
aangezien zij onmerkbaar in elkaar overgaan. Tot zekere hoogte blijft der-
halve de maat, beneden welke men aanneemt, met een te nauw bekken
te doen te hebben, een willekeurige. In veel gevallen toch blijkt van een
min of meer duidelijken invloed op de baring niets, terwijl in andere, door
wanverhouding tusschen kinderhoofd en de maten van den ingang een bijna
normaal bekken zich duidelijk als een vernauwd gedraagt.

Sedert Michaelis is men in \'t algemeen gewoon geweest, de bovengrens
voor het platte bekken te stellen op 9\'/, c.m. C. V., die voor het algemeen
vernauwde op 10 c.m., steunende op de meening, dat het laatste voor het
baringsverloop een meer ongunstige prognose gaf In den laatsten tijd .
echter is men aan de juistheid van deze waardebepahng gaan twijfelen.
Wesselink\') bijv. komt op grond van 922 gevallen (548 platte of

\') J. H. Wesselink. Over de prognose on therapie der baring bij li6t,aIgemeon ver-
nauwde en platte bekken. Diss. Utrecht, 1901.

n „

Pluri „

-ocr page 50-

vermoedelijk platte en 374 algemeen vernauwde of vermoedelijk algemeen
vernauwde bekkens), tot de conclusie, dat in \'t algemeen de prognose
bij algemeen vernauwde bekkens, waaronder hij ook de ongelijkmatig ver-
nauwde opnam, beter is, dit becijferend uit het aantal spontane baringen,
de kindersterfte en de kwetsuren, aan de kinderen toegebracht. Echter
gaf het een groot verschil, naarmate de vrouw eerst- of meerbarende was.
Want hij vond, dat bij I parae het algemeen vernauwde bekken slechter
vooruitzichten gaf, dan wanneer de vrouw reeds meer kinderen had, terwijl
het bij het platte type juist andersom was.

Wesselink meent dit ongeveer op de volgende manier te kunnen verklaren:

„De voordeelen bij het algemeen vernauwde bekken bestaan in beter
indalingsmechanisme en kleiner kindergewicht, terwijl ook het nakomende
hoofd den ingang beter passeert.

, Daartegenover staan nadeelen, en wel voornamelijk, dat de uitgang
relatief nog sterker vernauwd is, welk nadeel zich des te meer zal doen
gevoelen bij uitzakken van navelstreng en kleine deelen, wat de uitkomst
der therapie ongunstiger maakt. Waar bij I parae de zachte baringswegen
veel minder rekbaar zijn dan bij multiparae, moeten eerstbarenden bij het
algemeen vernauwde bekken daarvan veel meer den invloed ondervinden,
dan bij het platte, aangezien bij het eerstgenoemde type het geheele genitaal-
apparaat „algemeen te kleinquot; zou zijn. Bovendien zijn ook de bekken-
gewrichten bij I parae minder beweeglijk dan bij multiparae. Ook zal de
uitgang zich bij sterke flexie der dijen minder verwijden. AI deze momenten
kunnen dus een verklaring geven van het nadeel, waaraan eerstbarenden
bij het algemeen vernauwde bekken blootstaan.quot;

Ook andere onderzoekers als Wbindler i), Baisoh en v. Magnus \') met
reeksen bestaande uit 1610, 689 en 874 baringen, komen tot de slotsom,
dat het algemeen vernauwde bekken een betere prognose geeft, gelet op
het aantal spontane baringen.

Dat het dikwerf moeilijk is, den aard der bekkenvernauwing te bepalen,
spreekt van zelf Een objectieve maat ter indeeling bestaat niet. Dat de
hnea innominata niet geheel te volgen is, bewijst geenszins, dat het bekken
niet algemeen vernauwd is, daar het onderzoek bemoeilijkt kan worden,
bijv. bij I parae, door de strakke spanning van den vaginaalwand; en

Dr. F. WEiNDLEn. Spontane Geburt beim engen Becken. Archiv f. Gyn. End. 81.
Dr. K.
Baisch. Die Einteilung des engen Beckens und die Prognose der einzelnen
Formen. Centr. bl. f. Gyn. 1907.

3) Dr. A. v. Magnus. Ein Beitrag zur Therapie des engen Beckens In. Diss. KöniesberL\'
i. Pr. 1902. * \'nbsp;^

-ocr page 51-

omgekeerd kan bij multiparae de linea innominata wèl te volgen zijn, zonder
dat een algemeene vernauwing behoeft te worden aangenomen.

Mag de afstand der cristae en spinae anteriores superiores als maatstaf
gelden? De meeningen zijn weer verdeeld.
Zweifel o. a. noemt elk bekken
algemeen vernauwd, waar deze maten kleiner zijn dan 25, resp. 28 c.m, ;
in het boek van
Treub wordt geleerd, dat een dwarse vernauwing waar-
schijnlijk wordt, wanneer ze minstens 2 c.m. onder het gemiddelde, (hier:
26 en 29 c.m.) zijn.

Beter waarborg geeft de bekkenomtrek. Is deze 8 c.m. beneden de maat :
90—93 c.m., dan is o. a. volgens Treub , zeker algemeene vernauwing
aanwezig.; vindt men echter normale waarde of daarboven, dan is ze zeker
uit te sluiten. Deze maat is echter ook afhankelijk van den onderzoeker,
van de meerdere of mindere magerheid van de zwangere, zoodat in twijfel-
achtige gevallen de twijfel moeilijk op te heffen kan zijn.

Al deze redenen maken, dat bij de eene baring derzelfde vrouw het
bekken als plat, bij een volgende als algemeen vernauwd te boek staat.
Hierdoor verliest de bekkenstatistiek nog meer van haar waarde, zoo ook
de conclusies, hieruit te trekken. Naar de wijze van indeeling zullen ook
deze laatste wisselen.

Bij de bewerking van mijn materiaal ging ik te werk op een wijze, die
hieronder wordt beschreven , en die mij eerst juist en verdedigbaar toescheen,
ik achtte het echter van belang hetzelfde materiaal ook nog van een ander
gezichtspunt uit te onderzoeken en verkreeg zoodoende een uitkomst, die
ter controle van de volgens de eerste methode gevondene moest strekken.

De oorspronkelijk toegepaste bewerking, in \'t vervolg methode I te noemen,
bestond hierin:

In de eerste plaats maakte ik een verdeeling in platte en algemeen ver-
nauwde bekkens: in de laatste groep werden zoowel de gelijkmatig, als de
ongelijkmatig vernauwde opgenomen. Als criterium voor algemeene ver-
nauwing gold de bereikbaarheid der geheele linea innominata (tenzij de andere
bekkenmaten daarmee in grooten tegenspraak waren), of wanneer dit niet
vermeld stond, het beneden de maat zijn van de distantiae cristarum et
spinarum of van den bekkenomtrek. In den regel werd de kleinst gevonden
afstand genomen als maatstaf, omdat ik aanvankelijk oordeelde, dat deze
de meeste kans op nauwkeurigheid bood.

Verder werd hierbij een indeeling gemaakt naar de conjugata diagonalis,
van geheelen centimeter tot centimeter. Als bovengrens gold 12 c.m.

Aan deze regels ligt de samensteUing der bijgevoegde baringsgeschiedenissen
ten grondslag, waarbij n^^ 1—48 als plat, 49—111 als algemeen vernauwd
berekend werden.

-ocr page 52-

De tweede wijze van bewerking, in het vervolg methode II te noemen
was, deze:nbsp;\'

Hierbij werd, om bovengemelde reden, niet de nadruk gelegd op het in
haar geheel bereikbaar zijn der linea innominata, doch meer op den bekken-
omtrek, die dus hoogstens 85 c.m. moest bedragen bij algemeene ver-
nauwmg, en ook op het kleiner zijn dan normaal der distantiae cristarum
et spmarum, die onderhng 8 c.m. moesten blijven verschillen. Door deze
mdeehng werden vele bekkens van de rubriek „algemeen vernauwdquot; naar
„platquot; overgebracht, andere als „onzekerquot; geboekstaafd. Daarbij komt
dat bij de eerste indeeling niet altijd rekening is gehouden met de meerdere
betrouwbaarheid van klinische boven poliklinische gegevens, en dat bij
nadere beschouwing de bewering, dat de kleinst gevonden maat gewoonlijk
de betrouwbaarste is, geen steek houdt. Ook op het baringsmechanisme
werd meer gelet, om de classiflcatie zoo zuiver mogelijk te maken.\'

Zoo werden bij de platte bekkens gevoegd n^s 51, 52, 54 55 56 57
58, 61, 62, 68, 71, 72, 90, 91, 94, 95, 97, 99,\' 100, 108, 109 \'lil\'
terwijl „onzekerquot; werden: n- 50, 58, 63, 64, 65, 67, 69, 70, 79, 86, 88,\'
96, 98, 101, 105, 106; als algemeen vernauwd bekken telt niet mee nquot; 108^
een bekken met dubbelzijdige ankylose der articulationes sacro-iliacae.

Tevens werd bij de nieuwe berekening ingedeeld naar de conjugata vera
en wel naar afstanden van c.m. verschil. Meestal werd het gemiddelde
genomen; waar klinische en poliklinische maten waren opgegeven, gaven de
eerste den doorslag, en waar ze gemeten werden volgens
Gauss of Bylicki,
een van deze waarden. In het geval van n« 36, waar de C. V. kleiner bleek,\'
dan ze ooit geschat was, werd deze laatste genomen.

Op 111 vrouwen met bekken vernauwing, te samen 365 maal in de kliniek
of polikliniek verlost, vond ik, volgens:

METHODEnbsp;I.

-nbsp;Algemeen vernauwd.

C. D. 11-12 c.m. 24 met 75 partus.nbsp;25 met 73 partus.

C. D. 10-11 c.m. 22 „ 77 „nbsp;32 „ 113

C. D. 9-10 c.m. 2 „ 6 „nbsp;5 „ 14 „

C. D. 8—9 c.m. O „ O „nbsp;1 o

48 158 „ 63nbsp;207 „

Het aantal spontane geboorten bedroeg......187 = 51,23 %

kunstmatige geboorten bedroeg..........178 = 48,77 %.

(„Expressiequot; werd niet als kuhsthulp gerekend).nbsp;\' quot;

-ocr page 53-

Naar het platte of algemeen vernauwde type was de verhouding:

Plat.nbsp;Algemeen vernauwd.

Spontaan: 70 = 44,3nbsp;17 = 56,52 %.

Kunstmatig: 88 = 55,7 %.nbsp;90 = 43.48%.

Naar den graad der vernauwing was de verhouding:

Algemeen vernauwd.
C. D. 11—12 c.m. spontaan 45 = 60 %.nbsp;50 = 68,49 %.

kunstmatig 30 = 40 %.nbsp;23 = 31,51 %.

, C. D. 10—11 c.m. spontaan 25 = 32,46%.nbsp;63 = 53,59%.

kunstmatig 52 = 67,54 %.nbsp;55 = 46,41 %.

C. D. 9—10 c.m spontaan 0 = 0 %.nbsp;4 = 28,6 %.

kunstmatig 6 = 100 %.nbsp;10 = 71,4 %.

C. D. 8—9 c.m. spontaan 0 = 0 %.nbsp;0 = 0 %.

kunstmatig 0 = 0 %.nbsp;2 = 100 %.

Uit deze becijferingen zou volgen, dat, gerekend naar het aantal spontane
baringen, het algemeen vernauwde bekken een gunstiger prognose geeft,
dan het platte, en dat dit verschil voor eiken graad van vernauwing
doorgaat.

METHODE IL

Bij de bewerking volgens deze methode konden eenige bekkens, waarvan
de C. V. niet bekend was, niet meegerekend worden. 5 hiervan waren
plat, 1 algemeen vernauwd, 16 „onzekerquot;; 1, het ankylotische bekken,
viel van zelf uit.
De verhouding was nu aldus:nbsp;\' •

Algemeen vernauiod.

C. V. IOV2—10 c.m. 23 met 9 partus.nbsp;1 met 3 partus.

C. V. lt; 10 —91/2 c.m. 17
C. V. lt; 9V2—9 c.m. 21
C. V. lt; 9 -S^; c.m. 14
C. V. lt; 8V2—9 c.m. 7
C. V. lt; 8nbsp;cm. 3

52

2 „

6

65 „

7 „

17

49

7 „

26

24 „

6 „

31

10 „

0 „

0

209 „

23

83

65

De verhouding van spontane tot kunstmatige geboorten was:

Plat.nbsp;Algemeen vernauiod.

Spontaan: 101 = 48,32 %.nbsp;31 = 37,34 %.

Kunstmatig: 108 = 51,68%.nbsp;52 = 62,66%.

-ocr page 54-

Op het procentcijfer hij het algemeen vernauwde bekken zou groote
invloed uitgeoefend kunnen worden door het groot aantal kunstmatige
verlossingen (11) bij nquot; 92; rekenen we dus dit bekken niet mee, dan is
de verhouding:

spontaan: 31 = 43,05 %.
kunstmatig: 41 = 56,95%.

Berekenen we nu nog de vérhouding naar den graad der vernauwing:

Algemeen vernauwd.

e.V. 10^2—10 cm. spontaan 7 = 77,77%.nbsp;2 = 66,66%.

kunstmatig 2 = 22,23%.nbsp;1 = 33,33%.

e.V. lt; 10 —972 c m. spontaan 36 = 69,23%.nbsp;5 = 83,3 %.

kunstmatig 16 = 30,77%.nbsp;1 = 16,66%.

e.V. lt; 9%—9 c.m. spontaan 32 = 49.23%.nbsp;11 = 64 7 %.

kunstmatig 33 = 50,77%.nbsp;6 = 35,3 %.

C V. lt; 9 —8V2 c.m. spontaan 21 = 42 85%.nbsp;13 = 50 %.

kunstmatig 28 = 57,15%.nbsp;13 = 50 %.

e.V. lt;87.—8 c.m. spontaan 5 = 20 83%.nbsp;1 = 3,22 % 1=5«%.

gerokoiid

kunstmatig 19 = 79,17%. 30 = 96,78% 19 — 950/^^
e.V. lt; 8nbsp;c.m. spontaan 0 = 0 %. 0=0 %.

kunstmatig 10 =100 %. 0= O %.

Uit bovenstaande berekening zou volgen, dat de kans op spontane geboorte
juist bij het algemeen vernauwde bekken geringer is, dan bij het platte,
d. w. z. becijferd op het totale aantal geboorten.

Vergelijken we echter de cijfers van beide groepen naar de graden van
vernauwing, dan vinden we, dat voor de meer ongunstige prognose bij het
algemeen vernauwd bekken de procentcijfers der gevallen met een
e.V.
lt;8\'/.^ c m. den doorslag geven, terwyl die, waar de C. V. gt; 8\'/., c.m. bedraagt,
den indruk zouden wekken, dat het algemeen vernauwde bekken, meer of
ongeveer evenveel spontane baringen geeft als het platte.
• Hierbij moet niet uit het oog verloren worden, dat het aantal gevallen
met een
G. V. gt; 8\'/.^ c.m., in deze 2quot;° berekening, bij het algemeen vernauwde
bekken zeer veel kleiner is dan bij het platte, zoodat de waarde der
procentcijfers veel minder wordt, terwijl bij de methode de weder-
zijdsche getallen grooter en beter vergelijkbaar zijn.

We zien dus, dat hetzelfde materiaal, op tweeërlei verschillende manieren,
si beide verdedigbaar, bewerkt, uiteenloopende, ja tegenovergestelde gevolg-
trekkingen mogelijk maakt. Hieruit volgt reeds, hoe voorzichtig men met
conclusiën moet zijn.nbsp;^

Ter vergelijking met onze cijfers geven wij hieronder de getallen van

-ocr page 55-

vorengenoemde 4 auteurs, die betoogden, dat de prognose bij het algemeen
vernauwde bekken beter is dan bij het platte,

1quot;. Wesselink (alleen bekkens met „zekerequot; diagnose).

Plat.nbsp;Algemeen vernauwd.

Aantal. Spontaan.nbsp;Aantal. Spontaan.

C. D.nbsp;11—12 cm.nbsp;69:nbsp;40 57,9%.nbsp;53:nbsp;39 = 73,5%.

C. D.nbsp;10-11 c.m.nbsp;163:nbsp;74 = 45,4%.nbsp;169:nbsp;78 = 46,2%.

C. D.nbsp;9—10 c.m.nbsp;91:nbsp;22 = 24,1 %,nbsp;67:nbsp;23 = 34,3 %.

C. D.nbsp;gt;8—9 c.m. 38:nbsp;1— 2,6%.nbsp;22:nbsp;3=13,6%.

361: 137 = 07,9%. 311: 143 = 45,9%.

Daar Wesselink de bekkens uit ;dijn materiaal alleen indeelt naar de
conjagata diagonalis, kunnen zijn cijfers slechts vergeleken worden met die,
welke wij volgens methode I verkregen. Evenals wij. komt hij tot het
resultaat, dat

voor eiken graad van vernauwing het algemeen vernauwde
bekken meer spontane geboorten geeft, dan het platte. De onderlinge
verschillen tusschen de procentcijfers echter zijn bij
W. grooter, het totale
aantal spontane geboorten relatief kleiner. Ook heeft
W. bij platte bekkens
met een C. D. van 9-10 c.m. nog 24,1 % spontane baringen, wij O %. Deze
getalsverschillen kunnen voor een groot deel verklaard warden, doordat
W.
over een veel grooter materiaal beschikte, voor een ander deel, doordat
dit afkomstig was uit verschillende khnieken, waardoor een verschillend
standpunt ten opzichte- der therapie op de te verkrijgen uitkomst meer
invloed uitoefent.

De manier echter, waarop Wesselink zjijn indeeling in platte en algemeen
vernauwde bekkens maakte, nadert meer tot onze methode II. Slechts die
bekkens werden algemeen vernauwd genoemd, waarvan de omtrek lt; 83 c.m.
was, de distantiae spinarum et cristarum lt;24 en 26 c.m. bedroegen.

Ofschoon de resultaten van Wesselink dus niet geheel te vergelijken zijn
met de onze, geeft toch het feit, dat zijn indeeling ongeveer het midden
houdt tusschen onze methode I en II, een steun voor de opvatting, dat
werkelijk de kans op spontane geboorte bij het algemeen vernauwde bekken
grooter is dan bij het platte.

2quot;, Geheel anders is de manier, waarop Weindleb tot zijn opvatting komt.
Hij bewerkte het materiaal uit de kliniek te Dresden, over de jaren 1898,
1899 en 1900.

Als voorbeeld van zijn methode laten we de getallen over het jaai\' 1898 volgen.

I algemeen vernauwd 306 = 67,1 %.
platnbsp;115 = 25,2%.

algemeen vernauwd en plat 35 = . 7,6 %.

-ocr page 56-

Dat deze wijze van bewerking geheel foutief is, spreekt van zelf Immers,
m plaats van aan te geven de verhouding van het aantal spontane geboorten
tot het totaal aantal baringen van elk type, geeft hij slechts de onderiinge
verhouding van de getallen der spontane bevallingen weer, zonder zelfs
aan te geven, over hoeveel bekkens van elke soort hij kon beschikken voor
zijn onderzoek.
Weindler heeft dus allerminst het recht, op grond van zijn
cijfers, de prognose voor spontane baring bij het algemeen vernauwde bekken
gunstiger te noemen, dan bij het platte.

3quot;. Op 2 manieren bewerkte ook Baisoh zijn materiaal, doordat hij eerst
voor het algemeen vernauwde bekken ruimere grenzen aannam dan voor
het platte, later beide soorten naar dezelfde maten indeelde. Tot de algemeen
vernauwde rekende hij die bekkens, waarvan de distantiae spinarum et
cristarum minstens 1 c.m. kleiner waren dan 25 en 28 c.m. De C. V. werd
uit de C. D. berekend, door er 2 c.m. van af te trekken.

pto METHODE.quot;nbsp;2^0 METHODE. ■

Vernauwing van den graad.

Alg. vern. hekken. G. V. 10—9 cm.
142 baringen, spontaan 134 = 94 5 %.
Plat bekken. G. V. 9,5—8% c.m.
350 baringen, spontaan 303 = 86,4 %.

Alg. vern. hekken. G. V. 9,5—8,6 c m.
125 baringen, spontaan 110 = 91,1 %.
Plat bekken G. V. 9,5—8,6 c.m.
325 baringen, spontaan 292 = 89,1 %

Vernauwing van den graad.

Alg. vern. bekken. G: V. 8,9—7,4 c.m.
111 baringen, spontaan 82 = 79,3 %.
Plat bekken. C. V. 8,2—7,4 c.m.
86 baringen, spontaan 47 = 54,6 %.

Alg. vern. bekken. G. V. 8,5—7,6 c.m.
91 baringen, spontaan 65 = 71,4 %.
Plat bekken. G. V. 8,5—7,6 c.m.
123 baringen, spontaan 78 = 61,7 %.

Nu is de indeeling in algemeen vernauwd en plat bekken volgens de
pto methode gegrond op de meening, dat de kansen op spontane baring bij
het eerste ongunstiger zouden zijn, dan bij het platte. Men ziet, de uitkomst,
volgen deze w^ze van indeeling verkregen, zijn met deze opvatting in
lijnrechten tegenspraak.

Met het oog hierop verdeelde Baisoh nu zijn bekkens naar dezelfde maten
der conjagata vera; uit de cijfers der 2lt;ie berekening blijkt, dat, wat de
vernauwing van den pten graad betreft (C. V. 9,5—8,6 c.m.), het verschil
in spontane geboorten tusschen beide bekkentypen tot een minimum wordt
teruggebracht, hoewel het percentage bij het algemeen vernauwde bekken
nog iets hooger is.

-ocr page 57-

Bij de vernauwing van den 2den graad (C. V. 8,5—7,6 c.m.) is het verschil
ten gunste van het algemeen vernauwde bekken nog duidelijk, hoewel
belangrijk kleiner, dan volgens de berekening naar de P^® methode.

4quot;. Minder waarde mag weer toegekend worden aan de cijfers van
v. Magnus:

Plat.nbsp;Alfjemeen vernauwd.

806 baringen, spontaan 643 = 79,7 %. 68 baringen, spontaan 59 = 86,7 %.

Het kleine aantal baringen bij algemeen vernauwd bekken steekt zóó af
bij de groote meerderheid bij het platte, dat procentcijfers, hieruit verkregen,
weinig gewicht in de schaal kunnen leggen.

Algemeen vernauwd werden die bekkens genoemd, waarvan de C. trans-
vei-sa minstens 2\'/, c.m. was verkort; de C. V. werd uit de C.
D. afgeleid
door aftrekken van 17^, resp. 2 c.m.

Bovenstaande voorbeelden illustreeren op voldoende wijze, hoe weinig
eenheid er bestaat in wijze van onderzoek, hoe wisselende resultaten het
gevolg zijn van verschillende methoden. Twijfel blijft dus bestaan, opgelost
is de vraag nog niet, of het algemeen vernauwde bekken meer kans biedt
op spontane baring, dan het platte; slechts met een zekere waarschijnlijkheid
mag hierop een bevestigend antwoord gegeven worden.

In de 2^0 plaats trachtte ik, volgens de twee aangegeven methoden, na
te gaan, op voetspoor van
Wessblink, of werkelijk het kindergewicht
kleiner en het indalingsmechanisme beter is bij het algemeen vei\'nauwde
bekken; het laatste berekend uit het aantal malen, dat er schedelligging
bestond en het hoofd den bekkeningang afsloot.

Niet meegerekend zijn de 54 gevallen van kunstmatige vroeggeboorte.
Van de overblijvende is 252 x bet gewicht bekend. Enkele malen was
dit niet opgegeven, doch slechts als „zwaarquot; genoteerd.

METHODE I.nbsp;METHODE II.

Plat.nbsp;Algem. vernauwd. Plat. Algem. vernamod.

lt; 3000 gr. 7 = 6,73 %. 23 = 15,54 %. 15 = 9,55 %. 13 =r 24,52 2.
3000—3500 „ 44 = 42,3 %. 74 = 50 %. 71 r= 45,22 %. 29 = 54,71 %.
3500—4000 „ 35 = 33,65 %. 46 = 31.08 %. 51 r= 32,48 %. 10 = 18,86 %.

gt; 4000 „15=14,42%. 4= 2,7 0/^.16=10,19%. 1= 1,88 o/^.
„zwaarquot;nbsp;3= 2,89 o/^.
nbsp;0,67%. 4= 2,54%. 0= O o/^,

104nbsp;148nbsp;157nbsp;53

-ocr page 58-

Uit beide becijferingen zou dus volgen, dat bij het algemeen vernauwde
bekken het kindergewicht in den regel kleiner is, dan bij het platte, echter
met dit verschil, dat volgens de l^te methode het aantal kinderen van
3500—4000 gram voor beide typen naar verhouding ± gelijk is, volgens de
methode de frequentie bij het algemeen vernauwde bekken achterstaat
bij die van het platte bekken. Het bezwaar van kleine getallen bij deze
laatste wijze van berekening laat zich echter weer duidelijk voelen.

Wesselink vond:

Ploi\'nbsp;Algem. vernauwd.

lt; 3000 gram 133 = 37,25 %. lt; 3000 gram 135 = 42,18 o/^.
gt; 3000 „ 224 = 62,75 %. gt; 3000 „ 185 = 57\',82 o/^.

Bovendien berekende hij het gemiddeld gewicht van voldragen kinderen:

Plat hekken:

I parae: jongens 3400 gram.nbsp;(45 waarnemingen).

meisjes 3179 „nbsp;(43nbsp;„ ).

multiparae: jongens 3596 „nbsp;(58nbsp;„ ).

meisjes 3485 „nbsp;(61nbsp;„ ).

Algemeen vernauwd hekken:

I parae: jongens 3151 gram. (43 waarnemingen).

meisjes 3051 „ (44nbsp;„ ).

multiparae: jongens 3489 „ (46 • „ )
meisjes 3252 „ (32nbsp;„ ).

Ook Baisoh vond, dat de kinderen bij algemeen vernauwd bekken kleiner
waren, dan bij plat bekken.

Kinderen van I parae:

Algemeen vernauwd hekken: gemiddeld 3000 gram.

Plat bekken:nbsp;gemiddeld 3116 gram.

Kinderen van multiparae:

Algemeen vernauwd bekken: gemiddeld 3212 gram.

Plat bekken:nbsp;gemiddeld 3358 gram.

Aan een gemiddeld gewicht kunnen wij intusschen niet veel waarde
hechten.

Onderstaande tabellen geven het aantal malen weer, dat schedelligging
bestond en het hoofd den bekkeningang volkomen afsloot. Alleen die
gevallen werden genomen, waar het kind voldragen was.

-ocr page 59-

C. D. 11—12 c.m.
C. D. 10-11 c.m.
C.
D. 9—10 c.m.

METHODE I.
Plat.

70: 55 rzr 70,85 %.
57: 37 = 64,91 %.

O o/^.

92 = 70,22 %.

73
93
12

178

Totaal 131

57 = 78,08 %.
69 = 74,19%.
7 = 58,33 %.

Algemeen vernauwd.

133 = 74,21 %.

METHODE n.

C. V.nbsp;10 7,-10 c.m.
C. V. lt;10-91/; c.m.

C. V.nbsp;lt; 91/2—9 c.m.

C. V.nbsp;lt; 9—81/2 c.m.

C. V.nbsp;lt; 81/2—8 c.m.

Plat.
9 =
40 =
48 =
19 =
9 =

9:
52:
65:
37:
14:

Totaal 177 : 125 = 70,62 %.

100 %.
76,92 0/0.
73,84 0/0.
51,42 %,
64,28

Algemeen vernauwd.
3
6
17
22
11

2 = 66,66 %.
4 = 66,66 %.
15 = 88,23 %.
17 = 77,27 %.
3 =: 27.27 %.

41 = 69,49 %.

59

Volgens de l^te methode zou derhalve het indalingsmechanisme bij het
algemeen vernauwde bekken gunstiger zijn dan bij het platte, volgens de
2*^® méthode iets ongunstiger.

Bij de berekening volgens de methode vinden wij dit verschil aan-
wezig voor eiken graad van vernauwing, bij die volgens de methode is
dit verschil zeer wisselend, nu eens ten gunste van het ééne, dan weer
van het andere bekkentype. De kleinheid der getallen bij het algemeen
vernauwde bekken maakt, dat wij aan de uitkomsten der methode
weinig waarde kunnen hechten.

Ter vergelijking geven wij weer de cijfers van Wesselink:

Pkit.nbsp;Algemeen vernauwd.

C. D. 11—12 c.m. 69: 56 = 81,2 %. 52: 47 L 90,4 %.

C. D. 10—11 c.m. 159: 117 = 73,58%. 160: 136 = 85 %.

C. D. 9—10 c.m. 86: 55 = 63,95 %.

C. D. 71/2-9 c.m. 35: 22 = 62,85 %.

298: 252

Totaal 349: 250 = 71,63 %.

Op analoge wijze als bij de bespreking van het vraagstuk der spontane
geboorte mogen we ook hier, uit hetgeen wij vonden volgens onze methode
I en uit de cijfers van Wesselink, de conclusie trekken, dat waarschijnlijk
de kans op normale indaling bij het algemeen vernauwde bekken beter is
dan bij het platte.

Deze factor, benevens het feit, dat het gewicht der kinderen bij vrouwen

160: 136 = 85
64: 53 = 82,81 %.
22: 16 = 72,72 %.

84,56 o/^.

-ocr page 60-

met algemeen vernauwd bekken kleiner is, dan bij die met plat bekken,
zouden een verklaring kunnen geven, waarom het aantal spontane geboorten\'
bi] het eerste grooter zou zijn dan bij het laatste.

B. Welke loaarde heeft de indeeling in groepen volgens de maat
der Conjugata Vera.

Wat de indeeling naar den graad van vernauwing betreft, hierover heerscht
geen groote eenstemmigheid.

Olshausen—Veit. (Lehrbuch der Geburtshülfe, 1899) nemen aan 3 graden:
1quot;. het absoluut te nauwe bekken: C. V. lt; 614 c.m.

2». het bekken, waarbij spontane geboorte van een voldragen kind kan
plaats hebben, waarbij echter steeds het gevaar voor een ongunstigen
afloop voorhanden, en een moeilijke baring waarschijnlijk is.
De grenzen hiervan zijn:

Plat bekken: C. V. 61/2—9 c.m.
Algemeen vernauwd bekken: C..V. 6V,—91/2 c.m.
3®. Bekkens met een C. V. gt; 9, resp. 91/2 c.m., onmerkbaar in het normale
overgaande.

Anderen, als Litzman en Zweifel (Baisch t. a. p.), nemen een indeeling
aan in 4 graden, onderling ook weer afwijkend, terwijl ook de lengte der
C. V. als maatstaf bij beide typen van denzelfderi graad anders genomen
wordt.
Zweifel neemt het onderscheid van 1/2 c.m. alleen voor den p^en g^ad
aan,
Kbonio ook voor den graad.

Nu is een alleszins betrouwbare vaststelling van den aard van het bekken
en den graad van vernauwing bij de levende vrouw dikwerf aan groote
moeielijkheden onderhevig. Mogen al de uitwendige maten juist zijn, bij de
bepahng der rechte afmeting van den bekkeningang, de maat, waar het
bij de classificatie in graden op aankomt, geeft meestal persoonlijk inzicht
den doorslag, voor zoover ze niet gemeten wordt met een instrument als
dat van
Bylicki of Gauss.

In hoeverre het persoonlijk inzicht van den verloskundige een rol speelt,
leeren ons het best de verschillende maten, opgegeven bij opvolgende baringen
derzelfde vrouw.

Ten bewijze eenige voorbeelden:

N» 32. partus: C. V. op 8 c.m. geschat. Deze meening wordt onder-
steund door het feit, dat op het kinderhoofd een roode plek
. gevonden wordt, waarvan de afstand tot het tuber par. sin. 8 c.m.
bedraagt. Bij de 2quot;® baring vindt men met het instrument van
Bylicki 9 c.m.; bij de 3quot;® verlossing werd de rechte afmeting op
9 c.m. gesteld, het kind met de tang ontwikkeld. Het hoofd,

-ocr page 61-

hoewel de afmetingen slechts weinig kleiner zijn, dan bij het
kind, vertoont geen sporen van het bekken.

Nquot; 36. Deze vrouw is 6 maal in de kliniek bevallen De C. V. werd
5 maal genoteerd: 9, lt; 8^2, 8V4, 8V21 8V4 c.m. In het laatste geval
teekende zich de grootte der rechte afmeting af op het kinderhoofd:
77, c.m.

Nquot; 74. 2 baringen, C. V. resp. 97, c.m.

Nquot; 77. Steeds grooter waarden: 8V4, 8V2, 87,, lt; 9 c.m.

N« 83. C. Y. lt;9, lt;9, 8V.,, c.m., terwijl de a D. 3 x op 107,,

1 X op IOV4 c.m. geschat werd.
N\'- ^S. C. V. 3 X geschat: 8V2, 81,2 en
10(?) c.m.

Kquot; 85. 3 baringen, rechte afmeting, berekend, uit de C. D., op 9, 9V, en
9 c.m. Bij den laatsten partus werd echter nagemeten volgens
Bylioki en Gauss, met het resultaat, dat 8V2, resp. 8 c.m.
gevonden werd.

Nquot; 87. C. V. 5 X geschat: 8V4, 8V2, 9, 8%, 6K, c.m.; 1 x gemeten

volgens Bylioki: 87-, c.m.
Nquot; 109. 1
x werd de C. V. lt; 8 c.m. geschat; gemeten volgens Bylioki
8—872 c.m.

Bij deze 9 vrouwen bestond dus bij opvolgende baringen een verschil van
meer dan V2 c.m. in de berekening der rechte afmeting.

Grooter is het aantal, waarbij het verschil niet meer dan ^2 c.m. bedroeg: 23.
11
x werd een overeenstemmende waarde gevonden.
59
x werd slechts 1 x de C. V. berekend.
X 9
x was deze maat nooit opgegeven.

In \'t geheel werd 7 x volgens Bylioki , 1 x volgens Gauss gemeten.
Wat de gevallen betreft, waar gelijke waarden werden gevonden, hieronder
loopt een enkele, waar bij een volgende baring eenvoudig de maten der
vorige aanteekeningen werden overgenomen. Wanneer we nu dergelijke
gegevens vinden, dan blijkt hieruit direct, hoe moeilijk het is, te komen
tot een goede indeeling naar den graad der vernauwing. En tevens is hieruit
de les te putten, dat alle statistiek hieromtrent met een angstvallig, wan-
trouwend oog moet worden bekeken. Op grond van de fouten, die kleven
aan een indeeling naar de C. V., hebben velen getracht deze klip te omzeilen,
en de maat der C. D. als grondslag genomen. Is deze nu wel met vrij
groote nauwkeurigheid te bepalen, en dus voor een classificatie als zoodanig
goed te gebruiken, practisch is een indeeling hiernaar, voor zoover ze een

indruk moet geven van de meer of minder goede kansen, die de baring

4

-ocr page 62-

biedt voor spontanen afloop, zelfs minder aanbevelenswaard. Immers voor
het beloop van den partus is het niet de grootte der conjugata diagonalis,
doch die der rechte afmeting, die van belang- is voor de passage van het
kinderhoofd. Bovendien verliest men uit het oog die factoren, die bij de
berekening der C. V., hoe onnauwkeurig ook soms, een groote rol spelen:
hoogte en helling der symphysis.

Bij de bewerking van het materiaal der Utrechtsche Kliniek blijkt dus
alvast, dat vele der vroegere historiae partuum eerst bruikbaar moeten worden
gemaakt door de bij latere verlossingen noodig.en juist gebleken correctie
van de maat der^C. V. In de toekomst zal dus moeten gewacht worden,
tot het aantal bekkens, direct met
Bylioki of een dergelijk insti\'ument
gemeten, groot genoeg zal zijn, èn om nog de noodige correcties aan te
brengen, èn om een bruikbaar aantal te verkrijgen. Zou dit niet tevens
gelden voor vele andere klinieken en de daaruit afkomstige gegevens?

C. Wat leert ons materiaal omtrent de heteekenis van prophylactische
keering en liooge-tang-verlossing?

Omtrent de therapie der baring bij bekkenvernauwing bestaat geen groote
eenstemmigheid. De een\' wacht zoo lang mogelijk af, tot de omstandigheden
hem nopen in te grijpen, de ander daarentegen is voorstander van direct
actief optreden, een derde slaat een middenweg in. Van de vraagstukken,
die hierbij aan de orde komen, verheugen zich die der prophylactische
keering en der hooge-tang-verlossing in de warme belangsteUing der obstetrici,
van oudsher, zooals een paar grepen uit de htteratuur bewijzen.

Levret gaf aan keering op den voet de voorkeur, hoezeer hij anders
dweepte met de bang, aan de volmaking waarvan hij zooveel had gewerkt,\'
terwijl zijn tijdgenoot
Smellie zich met evenveel vuur tegen die operatie
verzette. Ook
Baudelocque verwierp de keering, hoewel hij toegaf, dat
het hoofd, volgens zijn bouw, bij voethgging gemakkelijker en beter het
bekken zal kunnen passeeren, d. w. z. „Si elle (la tête) est bien dirigéequot;,
op welke gronden mad.
la Ciiapelle juist vóór deze kunstbewerking pleitte.

Ook ScANzoNi en Michaelis schaarden zich in de rij der vóór- resp.
tegenstanders.nbsp;•nbsp;■nbsp;.

En uit den jongsten tijd:

V. Magnus (t. a. p.): „bij multiparae met bekkens met een C. V. niet
onder c. m. geeft de prophylactische keering, zoowel voor moeder als
kind, een goede prognose, wanneer, bij goede weeën, zo wordt uitgeoefend
bij staande vochtblaas, resp. slechts enkele uren (hoogstens 10) na het breken
der vhezenquot;.

-ocr page 63-

Bruno Wolff komt tot hetzelfde resultaat. stelt evenwel de ondergrens
op 8 c.m.

Nijhofp toont zich op grond zijner ervaringen een aanhanger dei
prophylactische versie, d. w. z. bij multiparae, noemt\'\'echter de prognose
bij een C. D. lt; 10 c.m. twijfelachtig.

BEmcERs zegt in zijn dissertatie (1904), bewerkt naar gegevens uit de
Amsterdamsche Vrouwenkliniek: „Bij volkomen ontsluiting en bij beweegbaar
op den b. i. staanden schedel is het beter, het kind prophylactisch te keeren,
dan te wachten tot zich een indicatie tot beëindiging van de baring voordoet;
noch het leven van de moeder, noch dat van het kind loopen by deze
prophylactische keering gevaar, ook al is het bekken matig vernauwdquot;.

Daartegenover luidt de uitspraak van Emous , gegrond op onderzoek van
materiaal uit dezelfde kliniek (1908): „De prophylactische keering zal ook
beperkt moeten worden. Waar wij zagen, dat zooveel mogelijk naar den
spontanen afloop van den partus moet gestreefd worden, of liever, waar
zoo lang mogelijk de gelegenheid tot spontane bevalling gegeven moet worden,
is het niet, dan alleen bij strenge indicatie (zie hieromtrent
Treub, Leerboek
der Obstetrie, „Prophylactische Versiequot;) gewettigd, in te grijpen. De gevaren
van het nakomende hoofd, de asphyxie der kinderen, de moeilijkheden met
het ontwikkelen van de armen zijn veeltijds zoo groot, dat we er niet maar-
zoo, zonder strenge indicatie, toe willen overgaanquot;.

Het voornaamste argument van de voorstanders der keering is wel dit,
dat het nakomende hoofd beter den ingang passeert, dan het vóórgaande,
omdat het in \'t eerste geval als een wig, met de punt vooraan, het bekken
binnendringt. Echter, daartegenover staat het groote nadeel, dat, waar het
voorafgaande hoofd tijd gelaten wordt, zich te mouleeren, het nakomende in
eenige oogenblikken moet vervormd worden.

Prophylactische keering kan in dit opzicht dus niet voordeeliger zijn dan
hoofdligging. Bovendien heeft men in gevallen, waar deze bestaat, tijd, af
te wachten, wat de weeën kunnen doen, om eerst dan in te grijpen, wanneer
het noodig mocht zijn. In gevallen, waar de prophylactische keering zonder
letsel voor het kind is verricht, zou een hoofdligging \'t zelfde of nog beter
resultaat hebben gehad in dit opzicht.

Is de keering streng geïndiceerd, d. w. z. door de aanwezige omstandig-

\') Bk. Wolff. Beitrag zur Lehre v. d. Wendung und Extraction bei engem Bocken.
Archiv f. Gynaec. Bnd. 62.

2)nbsp;Nijhoff. Keering bij bekkenvernauwing. Medische Revue 1904. Zie ook hot artikel:
Wendung in de Encyclopaedie der Geburtshilfe und Gynaecologie, en: Ned. Tijdschrift
voor quot;Verloskunde ón Gynaecologie 1908, blz. 94.

3)nbsp;K. G. Beukers. Versie en Extractie. Diss. Amsterdam 1904.

») W. F. Emous. Baring by Bekkenvernauwing. Diss. Amsterdam 1908.

-ocr page 64-

heden noodzakeUjk geworden, en levert de passage van het hoofd door den
bekkeningang geen moeilijkheid, dan is er nog niets verloren; in het tegen-
overgestelde geval zou prophylactische versie \'t zelfde ongelukkige resultaat
hebben gehad

Tegenstanders der prophylactische keering zijn ook Krönig en Baisgh.

Doch ook zij, die, de prophylactische keering verwerpend, zoo lang
mogelijk willen afwachten, zijn het over de manier van ingrijpen, wanneer
dit noodig mocht zijn, niet eens. Dan mag overwogen worden: versie,
hier zuiver „therapeutischquot;, met volgende extractie, hooge tang, keizersnede,
bekkenverwijding of perforatie! Meestal zal het gaan om beide eerstgenoemde
kunstbewerkingen.

Vinden sommigen2) de beteekenis der hooge tang daarin gelegen, dat zij
een reservemiddel is van hooge waarde, wanneer bij schedelligging de
baring beëindigd moet worden, en het gunstige oogenblik der keering voorbij
is, en slechts geoorloofd als laatste redmiddel, om de perforatie van het
levende kind te ontgaan, wanneer keizersnede of bekkenverwijding vervallen,
anderen^) daarentegen noemen haar aangewezen, wanneer bij vernauwd
bekken het hoofd met zijn grootste doorsnede in of nagenoeg in het ver-
nauwde deel van den bekkenring staat en de weeën thans onvoldoende
worden, het hoofd nog verder te drijven, of de toestand van moeder of
kind beëindiging der baring noodig maakt.

Daarentegen verwerpt Krönig principieel de hooge tang, daar zij evenmin
als kunstmatige vroeggeboorte en prophylactische keering in staat zou zijn,
de prognose voor moeder en kind te verbeteren. Zoo ook
Baisoh.

De bezwaren tegen het gebruik der hooge tang berusten vnl. op het feit,
dat zij zooveel laesies op haar zondenregister heeft. Dat evenwel keering en
uithaling dikwerf ook geen onschuldige operatie is, werd reeds vermeld.
Vandaar, dat sommigen, als
Krönig en Baisch beide kunstbewerkingen
absoluut verwerpen.

We zullen thans het aantal tangverlossingen nagaan uit ons materiaal,
vervolgens het aantal malen, dat keering en uithaling geschiedde.

In 33 gevallen, waar het normale einde der zwangerschap werd afgewacht,
en de baring forcipaal werd beëindigd, kwam
6 maal het kind dood ter wereld
= in
18,18 % der gevallen. Onder deze 33 gevallen zijn er 16, waar de hooge
tang
werd aangelegd. Hierbij stierf 2 maal het kind = in 12.5 % der gevallen.

1)nbsp;Zie o. a. Dr. A. W. Ausems. Bescliouwingen over de therapie by bekkenvernauwing,
vnl. naar aanleiding van 20 gevallen van Sectio Caesarea. Ned. Tijdschrift v. Verlosk. on
Gynaec. XIV.nbsp;^

2)nbsp;Zie: Dr. H. B. Semmelink. De tang by hoogen stand van den schedel. Geneeskundige
bladen, nquot; 7, 1902.

-ocr page 65-

Onderstaande lijst geeft het aantal, voor het kind doodelijke baringen weer.

Nquot; 30. I para. Uitgangstang wegens langen duur en temperatuur-
verhooging.

Nquot; 34. I para. Tang bij? indaling, wegens onregelmatige harttonen
van het kind.

37. V para. Hooge tang, daar het hoofd ondanks sterke weeën
niet indaalt. Gemakkelijke extractie. Deuk op 1.
wandbeen. Kind na 24 uur dood.

Nquot; 61. I para. Tang bij? indaling, daar de harttonen niet meer
hoorbaar zijn.

Nquot; 82. III para.. Hooge \'tang wegens prolapsus funiculi, echter afge-
nomen, daar de vrouw veel p^n heeft en de navelstreng
niet meer klopt. Daarna spontane geboorte.

Nquot; 104. VII para. Tang wegens langen duur. Hoofd in de bekkenholte.

Kind na 30 uur gestorven (aspiratie-pneumonie ?).

In hoeveri-e is in deze gevallen aan de tang-applicatie de dood van het
kind te wijten? Zeker bij nquot; 82. Hier kostte het aanleggen van de tang
en de extractie tot in de holte veel moeite. Keering en uithaling ware
allicht beter geweest. Misschien bij nquot; 37, waar een deuk op het 1. os
frontale ontstond, hoewel ook op de mogelijkheid dient gewezen te worden,
dat de vitaliteit sterk heeft geleden onder de hevige weeën, die echter geen
effect hadden.

In alle andere gevallen kan een andere, meer aannemelijke reden gevonden
worden, hoewel bij n« 34, gelet op het feit, dat slechts p. a. pr. later een
gunstig effect had, de tang hier het hare kan hebben bijgedragen.

Vragen wij ons af, in welke gevallen de bekkenvernauwing geen rol
speelt, met betrekking tot den minder gunstigen afloop, dan blijkt, dat juist
bij nquot; quot;82 de vernauwing hoogstwaarschijnlijk geen schuld heeft. Immers
vorige en volgende partus, uitgezonderd de eerste, waar wegens afloopen
van meconium de tang werd aangelegd (indaling onbekend), verliepen
spontaan, duurden niet bijzonder lang, terwijl ook in ons geval 1/2 uur, nadat
de tang was afgenomen, het kind zonder kunsthulp ter wereld kwam.

Bij nquot; 61 weten wij van den invloed der bekken vernauwing niets; wèl
werd het volgende kind spontaan geboren; dit was echter klein. In alle
andere gevallen echter mag, zooals blijkt uit deze of voorgaande barings-
geschiedenissen, de vernauwing een oorzakelijk moment genoemd worden.

In 16 gevallen werd de hooge tang aangelegd: n°« 11, 20, 35, 37, 39, 42,
46, 58, 63, 71, 77, 82, 96, 97 en 110 (2 maal).

Dat de bekken vernauwing bij n® 82 wel niet genoemd mag worden als

-ocr page 66-

oorzakelijk moment voor den dood van het kind, is reeds gezegd. Bij
n« 37 kan gesproken worden van het ongunstig effect der hooge tang bij
bekkenvernauwing,, in \'t geheel dus in
1 geval, in procenten uitgedrukt•
16:1 =
6,25%.

Op 42 gevallen, waarbij het normale einde der zwangerschap werd
afgewacht, en
Versie en Extractie geschiedde, stierven 18 kinderen. 3 maal
was het, kind reeds dood, n«« \'22, 73 en 102. Ten laste der operatie komen
dus: op
39 gevallen 15 doode kinderen = 38,2% doode kinderen.

De operatie werd verricht met doodelijken afloop bij:

Prolapsus funicuH bij hoofdligging. Slechte harttonen.
Prolapsus brachii. Hoofd met een ruk door den bekken-
ingang.

Voorhoofdsligging. Frequente harttonen. Hoofd met
moeite ontwikkeld. .

Prolapsus funiculi bij afgeweken hoofdligging. Inwendige
keering. Uithaling met ruk door den bekkeningang.
Prolapsus brachii bij afgeweken hoofdligging. Hoofd met
ruk door den bekkeningang.

Prolapsus funiculi bij afgeweken hoofdhgging. Hoofd met
ruk door den bekkeningang.
Dwarsligging. Moeilijke extractie.
Prolapsus funiculi bij hoofdligging. Moeilijke extractie.
Schouderligging met uitgezakten voet. Hoofd op den
bekkeningang geperst, daardoor moeilijke extractie.
Prolapsus funicuh bij afgeweken hoofdligging. Zwakke
harttonen.

Prolapsus funicuh bij afgeweken hoofdligging. Herhaalde-
lijk uitzakken der navelstreng.
Afgeweken hoofdligging.

Na mislukken van hooge tang, waarbij het hoofd losraakt.
Met ruk door den bekkeningang.

Afgeweken hoofdligging. Prolapsus funiculi. Hoofd met
druk van buiten ontwikkeld.
Nquot; 94. IV para. Prolapsus manus bij afgeweken hoofdligging. Versie, later
extractie, daar de navelstreng niet meer klopt. De uithaling
wordt bemoeilijkt door weerstand van het halskanaal.

Het is niet altijd gemakkelijk uit te maken, in welke gevallen aan de
bekkenvernauwing de dood van het kind moet worden toegeschreven. Wèl
is dit zeker bij die baringen, waar het hoofd met moeite door den ingang

17.

V

para.

Nquot;

26.

II

para.

N« 34.

II

para.

Nquot;

35.

IV

para.

Nquot;

36.

IV

para.

V

n

vn

para.

Nquot;

39.

Hl

para.

»

n

IV

para.

Nquot;

46.

XII

para.

52.

II

para.

Nquot;

64.

VIII

para.

»

V

IX

para.

66.

VIII

para.

Nquot;

88.

II

para.

-ocr page 67-

gewrongen wordt of met een ruk voorbij het Promontorium schiet, dus bij
n«« 26, 34, 35, 36 (2 maal), 39 (2 maal), en 66. In de meeste gevallen
vinden wij voor deze opvatting steun in het verloop van vorige en volgende
baringen. We zien toch, dat bij:nbsp;^

nquot; 26 het ook tijdens de vorige bevalling lang duurde, eer het hoofd indaalde;
nquot; 34 de indaling van het hoofd tijdens de eerste baring slechts zeer lang-
zaam vorderde en ten slotte, nadat wegens onregelmatige harttonen
de tang was aangelegd, een dood kind werd geboren, terwijl bij de
2 volgende partus kunstmatige vroeggeboorte levende kinderen dood
geboren worden;

nquot; 35 de eerste baring kunstmatig werd ten einde gebracht, het kind dood
ter wereld kwam, de tweede en derde bevalling spontaan afliepen,
doch dat daarbij het hoofd telkens lang op den ingang bleef dobberen,
en bij de vijfde en zesde bevalling de hooge tang niet dan met veel
moeite een levend kind ontwikkelde;
nquot; 36 slechts door keizersnede en kunstmatige vroeggeboorte levende kinderen
werden ter wereld gebracht, en dat uit het letsel, toegebracht aan
het hoofd van het kind, door keering en uithaling geboren,
moest worden besloten, dat de rechte afmeting steeds te hoog was
geschat, en zeker niet meer bedroeg dan 77.1
nquot; 39 op 4 kinderen slechts 1 levend ter wereld kwam, dit laatste met de
hooge tang verlost, terwijl de andere 3 alle door keering en uithaling
werden ontwikkeld;
nquot; 66 de juistheid van onze opvatting \'blijkt uit een vergelijking van de
maten van het kinderhoofd met die van den bekkeningang, en tevens
uit de breuk van het achterste wandbeen.

Gaan we nu ook de andere gevallen .na, waarin keering en uithaling
werd verricht met ongunstigen afloop voor het kind, dan vinden we, dat bij:
nquot; 17 volgens de anamnese 3 maal de tang werd aangelegd. Een zekere
mate van indaling zal dus wel hebben plaats gehad. Het feit evenwel,
dat het volgende (zesde) kind, door extractie geboren, levend, alleen
met gebroken sleutelbeen, ter wereld kwam, dat keering en uithaling
van het 10quot;® kind goed verliep, het 9quot;® spontaan werd geboren,
bewijst, dat de bekkenvernauwing op zich zelf niet een beletsel kan
geweest zijn. Be dood in het door ons bedoelde geval moet dus wel
geweten worden hieraan, dat het kind, zooals uit de slechte hart-
tonen bleek, reeds in levensgevaar verkeerde.

Verder zien we, dat bij
nquot; 46 de dood\' werd veroorzaakt door de ongunstige omstandigheden,
waaronder de extractie moest plaats hebben, tevens in aanmerking

-ocr page 68-

genomen het feit, dat een vorige maal een zooveel zwaarder kind
door dezelfde operatie levend werd ontwikkeld;
nquot; 52 waar een volgende maal keering en uithaling gemakkelijk en met
succes werd v^richt, in ons geval het feit, dat de kunsthulp werd
verleend, terwijl de navelstreng reeds slecht klopte, mag worden
aansprakelijk gesteld;
nquot; 64 het niet duidelijk is, waaraan de ongelukkige afloop is te wijten,
hoewel de volgende maal versie en extractie gemakkelijk verhep,
en het bekken betrekkelijk ruim schijnt te zijn;
nquot; 88 voornamelijk door het uitzakken der navelstreng de dood werd ver-
oorzaakt, ofschoon ook de extractie van het hoofd zeer veel moeite
kostte en bij de volgende baringen de normale indaling met moeilijk-
heden gepaard ging;
nquot; 94 het kind reeds in gevaar verkeerde vóór de uithaling, bovendien nog
belemmerd door weerstand van het halskanaal, terwijl een vorige
maal een even zwaar kind gemakkelijk door versie en extractie ter
wereld kwam.

Rekenen we dus de gevallen by n° 64 en nquot; 88 mee, dan is hoogstens
11 maa) de bekkenvernauwing aansprakelijk te stellen =39: 11 = in
28,2 % der gevallen.

Het groote verschil van dit cijfer met het op analoge wijze gevonden
percentage voor de hooge tang
(6,25 %), springt in \'t oog. Verklaard mag
dit worden, zooals reeds vroeger is opgemerkt, door het feit, dat aan het
voorafgaande hoofd tijd is gelaten, vervormd te worden, een kans, die aan
het nakomende ontbreekt.

Tevens geeft ons materiaal de gelegenheid, een en ander op te merken
over de prophylactische keering\', die hier \'wel niet werd verricht, doch
waarvan de waarde aan onze waarnemingen mag worden getoetst. Waar
deze kunstbewerking wordt toegepast bij het vernauwde bekken, om de
■prognose van het kind te verbeteren, mogen haar uitkomsten afgemeten
worden naar die der „therapeutischequot; keering, in zooverre deze ook geschiedt
bij bekkenvernauwing. Nu moet direct toegegeven worden, dat, waar deze
laatste goede resultaten gaf, de eerste de prognose moeilijk nog beter had
kunnen maken, en dat, waar een dood kind bij de laatste ter wereld kwam,
doordat de bekkeningang te veel moeilijkheden bood, ook de- eerste niet
had kunnen redden.

Het aantal gevallen, waarin het hoofd wel voor een klein deel indaalde,
doch waar voor verdere ontwikkeling de tang, in casu de hooge tang,
moest worden aangelegd, blijft dus ter bespreking over. Zou hier prophy-
lactische keering betere resultaten hebben opgeleverd? Een antwoord op

tl

-ocr page 69-

deze vraag geven die vrouwen, waar bij opvolgende partus zoowel de hooge
tang werd aangelegd, als keering en uithaling verricht, dus n®« 20, 35, 39
46, ,97 en 110.

4 maal, bij n»® 20, 46, 97 en 110 waren de resultaten, quoad vitam, gelijk

Staat bij n» 20 vermeld, dat de keering en uithaling gemakkelijk gelukte
de tang-extractie daarentegen moeite kostte, opgemerkt moet worden, dat
het kind bij de laatste zooveel grooter was. 2 maal daarentegen, bij
nos 35 en 39, waren de uitkomsten zeer in \'t voordeel van de tang. Bij
n« 35 zien wé zelfs dit instrument tweemaal gebruiken, waarvan eens op
het los boven den ingang dobberend hoofd. Wel zou in dit laatste geval het
kind niet voldragen zijn, doch naar ziin gewicht: 3610 gram te oordeelen,
mag het zeker met een normaal kind worden gelijk gesteld. En vergelijken
we de uitkomsten van de eerste maal, dat de tang werd geappliceerd, en
van het geval van V. en E., dan zien we het verschil te meer, als we
letten op de verschillende maten en gewichten. In \'t eerste geval toch woog
het kind niet minder dan 5000 gram, tegenover 4100 gram in het andere!

Sprekend zijn ook de resultaten bij n« 39: 3 x V. en E., 3 x een dood
kind! Het eenige levende met de hooge tang! In beide beschreven gevallen
van keering en uithahng was, evenals bij de aanwending van de tang, de

extractie zeer moeielijk.

Ik meen dus te mogen zeggen, dat, wat deze 6 gevallen betreft, bij de
eerste 4 de prognose niet zou zijn verbeterd door prophylactische versie,
bij de laatste twee zelfs allicht slechter gemaakt, en dat, gelet op dè waar-
neming bij deze 6 vrouwen, de waarde van genoemde kunstbewerking ten
minste betwijfeld mag worden.

D. \'Wat leert ons materiaal omtrent de heteekenis van
partus arte praematurus?

Wanneer de graad van vernauwing zoodanig is, dat bezwaarlijk spontane
geboorte van een levend kind kan verwacht worden, of leert de anamnese,
dat vorige baringen zeer moeilijk of ongunstig verliepen, dan komen in
aanmerking: kunstmatige vroeggeboortg, keizersnede of schaambeensnede.
Is men in \'t algemeen het er wel over eens, vóór de 86®^« week geen vroeg-
geboorte op te wekken, en evenmin bij I parae, daar het beter is, een
anderen weg in te slaan, omtrent de waarde der kunstbewerking zelf is
men minder eenstemmig. ïen deele mag dit samenhangen met het feit,
dat de benedengrens, tot welke deze operatie is geoorloofd, verBchillend is
gesteld. Immers met toenemende vernauwing stijgt de mortaliteit van het
kind. Echter, ook al neemt men de ondergrens niet lager dan 7V2, resp.

-ocr page 70-

8 c.m. C. V., clan toch blijft de kindersterfte, gerekend tot het ontslag uit
de kliniek, groot. Volgens
Leopold en Konbad^)

Op 84 p. a. pr.: levend geboren: 71 = 84,53 %.

„ ontslagen: 58 = 69,05 %.

Pape^) vond: 82,3 0/^, resp, 69,6 o/« op 51 te vroeg geboren kinderen.

Beijerman®) berekende, dat op:

324 te vroeg geboren kinderp tydens of direct na de geboorte stierven:

105 = 32,4

Bij de geboorte en binnen 9 dagen erna, stierven 139 = 42.8 %.

Echter, daarbij blijft het niet. Wat toch is het verdere\'lot dier kinderen?
Hebben zij dezelfde levenskansen als anderen, die ä terme ter wereld kwamen?

Volgens Beijerman heeft van de kinderen, door p. a. pr. geboren, slechts
de helft evenveel kans, als een voldragen kind , het 2quot;® levensjaar te bereiken.

Op 293 kinderen, die na de kunstmatige vroeggeboorte bleven leven,
bereikten 115 = 39,24 % het eind van het pt® levensjaar, terwijl de gemid-
delde kindersterfte in het l^te jaar 22 % bedraagt.

Zweifel (Pape t. a. p.), hoewel z^n directe cijfers niet onderdoen voor
die van anderen, noemt zijn resultaten, waar het geldt „lebensfähige Kinder
zu gewinnen, gar trostlos.quot;

Anderen daarentegen zijn minder pessimistisch gestemd.

Door onderzoekingen van Ahlfeld, Sarwey, Hahl, Lorey, Pape, Hijnziker
en Eli Möller (Pape t. a. p.) kon het lot van 353 te vroeg geboren kinderen
worden nagegaan. Hiervan waren in het l^to levensjaar gestorven
74 = 20,69%
d. i. ± het sterftecijfer ook voor ä terme geboren kinderen. Leopold en
Konead (t. a. p.) voegen er zelf nog aan toe, dat van de bovengenoemde 58
kinderen er van 45 het verdere lot kon worden vervolgd. Hiervan stierven
er in het l^to jaar
11 = 24,4,%. En het is op deze gronden, dat zij p. a. pr.
een niet te verwerpen operatie vinden.

Ook v. Herff^) stelt de goede resultaten, door hem verkregen (op 413
vrouwen met een C. V. lt; 10 c.m.: 87,8 % levende kinderen) vnl. op rekening
der kunstmatige vroeggeboorte.

Hoe nauwer de grenzen worden getrokken voor den partus arte praema-

1)nbsp;Leopold und Konrad. Zur Berechtigungsfrago dor Künstlichen Früligeburt. Archiv
f. Gynaec. Bnd. 8L

2)nbsp;Pape. Zur künstlichen Frühgeburt bei Beckenengo etc. Hegar\'s Beiträge zur Geburts-
hilfe und Gynaecologie VI.

Dr. A. Beyerman. Bijdrage tot eene juistere kennis van de uitkomsten der kunst-
matige vroeggeboorte. Diss. Utrecht 1900.

v. Heeff. Zur .Behandlung des engen Beckens. 78o Versammlung Deutscher Natur-
forscher und Aertze in Stuttgart. \'Wiener khn. Wochenschrift 1906.

-ocr page 71-

turus, des te wyder worden de poorten opengezet voor keizersnede en de

bekkenverwijdende operaties.

Sommigen, als Pinard en Krönig verwerpen de kunstmatige vroeggeboorte
geheel. De laatste raadt aan, om, wanneer bij bekkenvernauwing van den
isten en graad, d. w. z. bij een C. V. gt; 7, resp. 7\'/, c.m., en wanneer
een lang voortgezette waarneming van den partus een gunstigen afloop voor
moeder en kind bij spontane bevalling uitsluit, het hoofd, ondanks goede
weeën niet indaalt, sectio caesarea of symphysiotomie te verrichten.

Op 54 gevallen van p. a. pr. uit ons materiaal stierf het kind tijdens ofnbsp;^

na de geboorte 16 maal = in 33,75 % der gevallen:nbsp;quot; — quot; \'

nquot;

31.

IV

para.

Stuitligging. Hoofd geëxtraheerd. Kind na eenige uren
dood.

»

33.

II

para.

Tang. Druksporen van het bekken.

11

38.

III

para.

Voetligging. Slechte harttonen. Extractie.

11

43.

VII

para.

Snelle geboorte, spontaan.

11

47.

II

para.

Voetligging, extractie.

11

77.

III

para.

Geen harttonen, temperatuurverhooging; forceps.

»

83.

II

para.

Prolapsus brachii bij hoofdligging. V. en E. met sterke
expressie.

11

87.

IV

para.

Spontaan; na 2 dagen dood.

11

11

VII

para.

Spontaan; na 14 uur dood.

11

92.

III

para.

Versie en extractie.

11

11

VII

para.

Stuitligging; extractie.

11

11

X

para:

Stuitligging; extractie.

11

»,

XI

para.

Stuitligging; extractie.

11

11

XII

para.

Voetligging; extractie.

11

95.

IV

para.

Prolapsus funiculi bij hoofdligging. Versie, later moeilijke
extractie.

11

11

V

para.

Stuitligging. Hoofd met ruk door de bekkeningang.

Wanneer we deze gevallen beschouwen in verband met de andere baringen
bij dezelfde vrouw, dan vinden we, dat bij:

nquot; 31 op 6 baringen 5 maal partus arte praematums werd opgewekt,
waarvan eens met versie en extractie, met goed gevolg voor het
kind 4 maal, terwijl in het eenige geval, dat het spontane verloop
der baring werd afgewacht, perforatie der vrucht geschiedde;
nquot; 33 de eerste keer secundaire sectio caesarea werd verricht wegens
levensgevaar voor het kind, deze maal, nadat de baring 18 dagen
geduurd had, uit vrees, dat het baarmoedeiiitteeken gevaar zou

-ocr page 72-

gaan loopen, de tang werd aangelegd, waarbij bleek, dat het hoofd
sterke druksporen van het bekken vertoonde, en dat elders later
weer S. C. werd verricht;
nquot; 38 alleen S. C. in staat was; deze vrouw een levend kind te verschaffen,
nadat tevergeefs tweemaal p. a. pr. was- opgewekt, en eenmaal
perforatie der vrucht had plaats gehad;
n» 43 de 5 eerste partus kunstmatig, steeds met doodelijken afloop voor
het kind, werden beëindigd, de 4 laatste steeds door
p. a. pr , en
wel eenmaal met V. en E., tweemaal met moeilijke extractie van
het nakomend hoofd, terwijl slechts éénmaal, toen het kind hierbij
spontaan geboren werd, de afloop ongunstig was;
nO\'47 op 6 partus de eerste maal door V. en E. een dood kind werd
geboren, eenmaal een gemacereerd foetus ter wereld kwam, 2 maal
p. a. pr. werd opgewekt, waarbij de eerste keer het kind,
geëxtraheerd, dood was na eenige oogenblikken, de tweede keer
het kind, spontaan geboren, na 4 weken stierf, en 2 maal spontane
vroeggeboorte plaats had, eens met extractie van het nakomende
hoofd, eens met keering en uithaling, beide met goed resultaat;
nquot; 77 de eerste maal onrijpe tweelingen werden geboren, dood, de 2quot;° partus
in narcose werd getermineerd, ook met ongunstigen afloop, de 3
laatste partus, a terme afgewacht, lavende kinderen opleverden,
waarvan het laatste met de hooge tang werd ontwikkeld;
nquot; 83 slechts S. C. het, gev/enschte succes bracht, nadat éénmaal het kind
was geperforeerd, en ook deze maal, uit de laesies, aan het hoofd
toegebracht, bleek, dat de afmetingen voor het bekken te groot waren;
n\'\' 87 op 8 partus tweemaal het begin a terme werd afgewacht, waarbij
eens het kind, na een baring van twee dagen, dood (door forceps of
perforatie?) ter wereld kwam, en eens S. C, geschiedde, terwijl op
6 p. a. pr. tweemaal een levend kind werd geboren, dat stierf na
2 dagen, resp. 14 uur;
nquot; 92 behalve de 5 genoemde nog 4 andere p. a. pr. werden opgev,^ekt,
waarbij het kind toch later stierf, 2 maal de baring a terme werd
afgewacht, beide keeren instrumentaal, en zonder succes, teneinde
gebracht, eens het kind gemacereerd ter wereld kwam, zoodat het
eenige levende kind door primaire S. C. werd geboren;
nquot; 95 de 2 eerste malen perforatie geschiedde, daarop 3 maal p. a. pr.
werd verricht, waarbij telkens het nakomende hoofd met veel moeite
moest worden geëxtraheerd, de beide laatste keeren met doodelijken

afloop, en ook hier S, C. ten slotte werd aangegrepen.

«

De conclusie, uit het bovenstaande te trekken, is deze, dat het niet

-ocr page 73-

voldoende mag heeten, het percentage doodgeboren kinderen op te geven,
doch dat er, zoo mogelijk aan toegevoegd moet worden, hoe groot, naar
evenredigheid\', het aantal moeders is, die niet geschikt zijn tot het opwekken
van kunstmatige vroeggeboorte. Immers wij zagen, dat bij sommige vrouwen
de p. a. pr. telkens alleszins bevredigende resultaten gaf, bij andere

daarentegen absoluut te verwerpen is.

Onder 25 moeders , aan deze kunstbewerking eens of meermalen onder-
worpen: n- 10, 11, 17, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 41, 43, 47,
77, 81, 83,
84, 85, 87, 92, 95, 104, 110, waren er 5 = 20%: 33,
38\', 83 ,\'92 en 95, die zich voor deze operatie in \'t geheel niet leenden.

Van \' de 20 overige, zijn er enkele waarbii over de waarde van dezen
kunstgreep nog geen oordeel te vellen valt, hoe zeer ook in het gegeven
geval met succes bekroond, omdat zij slechts éénmaal werd toegepast,
no« 11, 37, 41. 81, 84 en 104,
terwijl daarentegen bij wèer 6 andere:
n°s 10, 31, 34, 43, 85, 87,
waar van een afwachtende therapie, uitgenomen
secundaire S. C., niets te verwachten is, de kunstmatige vroeggeboorte een
niet genoeg te waardeeren hulpmiddel blijkt.

Weinig valt te zeggen over de waarde der toepassing bij nquot; 47, hoewel
de beide laatste baringen dezer vrouw wijzen op goede levenskansen van,
zij \'t spontaan, te vroeg geboren kinderen. Niet aanmoedigend is het
resultaat bij n°. 35, waar de hooge tang op het losse hoofd moest worden
aangelegd, en een, voor p. a. pr. reuzenkind (3690 gr.) werd ontwikkeld,
terwijl bij nquot; 36, na de ervaring, bij den laatsten partus opgedaan, kunst-
matige vroeggeboorte geheel te verwerpen is.

Waarschijnlijk overbodig, gelet op de volgende baringen, was het opwekken
van
p. a. pr. bij .n«« 17, 32 en 77. Bij n« 30 gaf de aanwezigheid van de
bekkenvernauwing niet de indicatie, doch het bestaan van een litteekenring
in de vagina.

Vatten wij ons eindoordeel over de waarde van den partus arte praematurus
samen, dan mogen wij zeggen, dat wij over hare resultaten tevreden kunnen zijn.
■ Op \'25 vrouwen waren er slechts 5, waar de operatie de prognose voor
het kind geenszins verbeterde. In alle andere gevallen waren de resultaten
soms dubieus, soms schitterend, meestal aanmoedigend voor later. Te meer
gewicht mag aan deze cijfers gehecht worden, omdat in alle gevallen, op
één na,
p. a. pr. werd opgewekt, niet op grond van een bepaalden graad
van bekkenvernauwing alleen, doch steeds met het oog op het verloop van
vorige partus, waar bleek, dat de afwachtende therapie niet deugde, öf voor
een volgende keer niet voldoende zekerheid aanbood. In het ééne geval,
bij n» 31, waar de eerste baring kunstmatig werd opgewekt, moest men
de tweede maal het voldragen kind perforeeren, daar het hoofd niet indaalde,
en keerde men by latere zwangerschappen tot den p. a. pr. terug.

-ocr page 74-

E. Wal kert ons materiaal omtrent het beloop van achtereenvolgende
baringen bij dezelfde vrouw met vernauiod bekken?

De prognose voor het beloop der baring bij het vernauwde bekken is, in
doorsnee, in de eerste plaats afhankelijk van den graad der vernauwing.
O. a. blijkt dit uit onze cijfers. Mag nu ook
verwacht worden, dat met
elke latere baring de noodzakelijkheid tot ingrijpen khmt?

A priori is dit waarschijnlijk te noemen, v. Magnus (t. a. p.) gaf ten
bewijze hiervan het volgende overzicht:

Baring biß:

Plat bekken.

Algemeen vernauwd

I parae

324,

spontaan 294 =

90,7

25,

spontaan 23 =

II parae

233,

206 =

.88,4 o/o

22,

19 =

III parae

93,

67 =

72 o/^

10,

)!

8 =z

IV parae

47,

24 =

51,1 %

7,

)}

7 -

V parae

35,

16 =

45,7 o/„

3,

2 =

VI parae

74,

36 =

48,6 O/,

■ 1,

W

0 =

%

3%
%

• %

%
%

, In al deze gevallen werd het beloop der baring afgewacht; de meeste
bekkens hadden een
C. V. gt;8 c.m., slechts 38 lt; 8 c.m.

Volgens Lehmann (v. Magnus t. a. p.) berust deze afname van spontane
baringen hierop, dat anomalieën van ligging en houding met het aantal
geboorten toenemen. Ook
Wesselink komt tot dit resultaat. Wanneer wij
met het oog hierop ons materiaal onderzoeken, moeten wij eerst nagaan,
welke houding ten opzichte der therapie werd aangenomen. Immers het
aantal spontane geboorten staat hiermee in nauw verband.

Nu mag gezegd worden, dat zooveel mogelijk afwachtend werd te werk
gegaan. Prophylactische versie wegens bekkenvernauwing werd nooit ver-
richt, daarentegen een ruim gebruik gemaakt van p. a pr., in nagenoeg alle
gevallen echter met het oog op het verloop der vorige baringen; slechts
1 X, bij nquot; 31, werd reeds bij den l^ten partus kunstmatige vroeggeboorte
opgewekt.

Een enkele maal bleek uit de geschiedenis der volgende verlossingen, dat
de obstetricus den toestand te donker had ingezien, en dat de p. a. pr. hier
dus een overbodige operatie was, bijv. bij nquot; 77.

Symphysiotomie of hebosteotomie kwam niet voor.
• De hooge tang werd meermalen gebruikt.

: In de volgende tabel wordt nu een overzicht gegeven van de verhouding
tusschen het aantal spontane en kunstmatige geboorten bij I, II, III, IV,
en gt;IV parae.

Deze laatste werden samengenomen, daar anders de getallen te klein

-ocr page 75-

üouden worden, om welke redenen ook geen verschil werd gemaakt tusschen
platte, algemeen vernauwde en „onzekerequot; bekkens. Tevens is aangegeven

de aard der kunsthulp.

Onder de rubriek „tangquot; staat het aantal malen, dat de „hoogequot; forceps
werd aangelegd, tusschen haakjes, en ook bij S. C. die gevallen, waar deze
primair verricht werd, hetzij uit hoofde der vernauwing, hetzij op grond
der anamnese.nbsp;•

Onder „keeringquot; wordt verstaan: door uitwendige handgrepen.

-----

.2

. c

lt;igt;

p. a

pr.

03

sib

2
c3

PW

fcb

■ G
^

O
«

Ö
5/j

ö
o
a
»2

ti
R

H

lt;D

w g

4-3

c

03

tö •

1

lt;D

(X,

ö
quot;fn

lt;D

CD

W

Totaal.
Kunstmatig.

Totaal.
Spontaan.

I

9(1)

1

6(1)

1

1

3

20 = 40 %

80 = 60 %

II

3 (1)

2

6

5(3)

6

2

1

1

3

29 = 44,6 „

36 = 55,38 „

III

3(2)

2

5

4(1)

6

2

2

4

28--44,4 „

35 = 55,5 „

IV

(1)

2

6

2(1)

3

1

1

1

1

18 = 45 „

22 = 55 „

gt;IV

18(11)

8

25

6(4)

9

2(1)

8

4

1

2

83 = 56,4 „

64 = 43,5 „

34(16)

15

42

23(10)

25

7(1)

12

10

8

2

178 = 48,77%

187 = 51.23%

54

Uit deze cijfers zien we, dat onze verwachting bedrogen uitkomt. Voor
de 1—4 barige vrouwen blijven de kansen op spontane, dan wel kunst-
matige verlossing vrijwel gelijk, alleen bij de gt;IV parae slaat de schaal ten
koste der spontane baring om. Voor een deel kan dit verklaard werden,
doordat er een zeker aantal vrouwen zijn, die juist wegens den ongelukkigen
afloop van vorige bevallingen in do kliniek werden opgenomen, waar met
het oog hierop meer actief werd opgetreden.

In elk geval van een toename der kunsthulp, evenredig met het aantal
voorafgegane kinderen, is geen sprake. Wel moet dit verwondering wekken.
Echter we moeten bedenken, dat in tegenstelling met het materiaal, waarop
de cijfers van anderen berusten, we hier te doen hebben mét herhaalde
baringen derzelfde vrouwen. Immers, dat bij eenzelfde vrouw dikwerf
persoonlijke eigenaardigheden een rol spelen, die het baringsmechanisme
beheerschen, hierop hebben o. a
Henkel i) en Rösler^) gewezen. De laatste

Henkel. Über mehrfache Geburten derselben Frau mit engem Bocken. Zeitschrift f.
Geburtshilfe und Gynaec. Bnd. 50.

2) Rösleb. über mohrfache Geburten dereelben Frau bei engem Bocken. In. Diss.
Beilin 1903.

-ocr page 76-

spreekt in zijn, onder leiding van Olshausen bewerkt, proefschrift van het
eigen mechanisme van de baring bij een bepaald nauw bekken, d. w. z. zoowel
wat het verloop, als de resultaten der therapie betreft. Zoo kon worden
aangetoond, dat bij sommige vrouwen het kind steeds in dwarsligging kwam,
bij andere telkens prolapsus funiculi bij hoofdligging bestond, dat bij de eene
p. a. pr. steeds een goed, bij andere weer een slecht resultaat gaf, enz.

Ook bij de bestudeering van onze gegevens is het groote individueele
verschil gebleken. Waarom baart de eene vrouw steeds gemakkelijk, terwijl
de andere steeds met moeilijkheden te kampen heeft?

Soms kan de oorzaak gevonden worden in de meerdere of mindere kracht
der weeën. Trekken we bijv. een parallel tusschen n^^ 106 en 32, dan
zien we, hoe bij \'teerste, vrij sterk vernauwd bekken (de C. V. werd toch
op 8 c.m. geschat) telkens zeer voorspoedig flinke, de beide laatste keeren
zelfs zware kinderen werden geboren, terwijl bij n» 32, mechanisch veel
minder oponthoud gevend (C. V., niet
Bylioky gemeten, 9 c.m.) reeds
de isto maal wegens langen duur: 7 dagen, sectio caesarea werd verricht.
De 2lt;ie maal werd p. a. pr. opgewekt, na 3^2 dag volgde de geboorte;
de 3lt;^e partus moest na ± 4 dagen met de tang beeindigd worden. Aan
een wanverhouding tusschen hoofd en bekken kan niet gedacht worden;
het hoofd vertoonde hiervan geen sporen.

In andere gevallen mag dit laatste de oorzaak heeten.

Vergelijken we nquot; 1 met nquot; 10, met een C. V. van 9, resp. 8-7.4—9 c.m.
By de eerste vrouw vrij kleine kinderen, spontane geboorte der eerste drie,
alleen nquot; 4 kunstmatig: V. en E. wegens slechten stand van het hoofd; bij
de andere doet de ervaring, bij den partus der eerste twee, zeer zware
kinderen opgedaan, besluiten tot p. a. pr. bij de twee volgende. Tevens
bewijst de afplatting van het achterste wandbeen bij nquot; 4, dat de rechte
afmeting juist groot genoeg is voor de passage van het hoofd van dit te
vroeg geboren kind. \'

Zoo ook 83 en 88, met een C. V. van ± 8^3, resp. 9 c.m.

Uit een vergelijking der maten van de verschillende hooiden blijkt reeds,
dat het bekken van n° 83 waarschijnlijk grooter moeielijkheden zal moeten
opleveren. Dat bij nquot; 83 aan deze wanverhouding het uitblijven der spontane
baring moet geweten worden, blijkt uit het feit, dat ondanks krachtige
weeën het hoofd bij het 3\'^® en kind niet verder kwam. Bij nquot; 88
daarentegen zien we dat, de 2\'ïo partus uitgezonderd, steeds spontane baring
plaats heeft. Een nadere beschouwing evenwel leert, dat ook hier de baring
niet vlot verloopt. We vinden toch steeds vermeld, dat het hoofd lang
boven den bekkeningang blijft dobberen. Dat de normale indaling moeite
kost, lezen we uit de geschiedenissen der en baring: hier ver-
andert het hoofd voortdurend van stand. Dat er een flinke weerstand

-ocr page 77-

moet overwonnen worden, leert de geboorte van n« 5, waar het kind met
een sterk caput succedaneum en een ontvelde plek op het r. slaapbeen ter
wereld komt, terwijl ook hier, evenals bij n« 2 van nquot; 83, extractie van
het nakomende hoofd bij den partus zeer lastig is.

Bij n» 83 komt er echter nog iets bij: de telkens optredende ongunstige
stand van het hoofd. Want zoowel bij de als bij de é-J« baring vinden
we vermeld, dat het hoofd zich steeds in sterk, niet te corrigeeren, asyn-
clytismus posterior op den bekkeningang plaatst, een bij-omstandigheid, die
mede-aanwijzing gaf tot beëindiging der baring. Samenloop van twee omstan-
digheden: te groot hoofd slechte stand, bepaalden dus het beloop van
deze beide partus.

In andere gevallen moet de niet-spontane afloop geweten worden aan
telkens terugkeerende afwijkende liggingen, zonder dat wanverhouding
tusschen hoofd en bekken een rol speelt. Beschouwen we in dit verband
nquot; 91 en nquot; 94, met een C. V. lt; 9 resp. 9 c.m., dan vernemen we bij deze
laatste vrouw, dat de twee eerstgeboren kinderen spontaan ter wereld
kwamen, maar de volgende kunstmatig, omdat bij beide uitzakken, resp.
voorliggen van navelstreng en arm bestond. Alle kinderen waren klein. Bij
n» 94 daarentegen, waar de bekkeningang minder ruim werd geschat, zien
we regelmatig spontane baring, hoewel de kinderen grooter zijn.

Het is een bekend feit, dat bij het vernauwde bekken de neiging tot
afgeweken ligging groot is. Dat echter deze complicatie zeer persoonlijk
voorkomt, leert ook ons materiaal. Want, waar bij de\' eene vrouw reeds
in het begin harer baringsreeks afgeweken hoofdligging of dwarsligging be-
staat, wordt deze afwijking bij de andere pas veel later gevonden. Een
bepaalde \' voorhefde voor prolapsus funiculi met afgeweken hoofdligging
schijnt bijv. n« 52 te hebben, waar reeds de 2^0 en S^« partus door
keering en uithaling om die reden moest worden beëindigd, en reeds bij de
bevalling weinig neiging tot indalen bestond, terwijl toch het bekken
voor het hoofd niet te klein is. Nquot; 21 daarentegen vertoont pas bij den
ßden en 7den, nquot; 23 eerst bij den 13\'^®« en 14lt;Joi partus na een reeks van
spontane baringen deze complicatie, terwijl ze bij nquot; 64 van af de 7^0 bevalling
4 X achtereen optreedt.

Bij sommige vrouwen nemen we een voortdurend toenemen der moeielijk-
heden waar. Zien we dit reeds aangeduid bij nquot; 26, waar \'teerste kind na
lange baring, waarbij zelfs S. C. werd overwogen, ten slotte nog spontaan
geboren werd, bij de volgende hei hoofd den bekkeningang niet meer
afsluit, en het kind wegens prolapsus funiculi door keering en uithaling
werd ter wereld gebracht, nog duidelijker is het baringsverloop bij nquot; 35.
Bij deze vrouw met rachitisch bekken, vinden we als typische eigenaardig-
heid, dat het hoofd alle neiging tot normale indaling mist en zelf in 3 van

-ocr page 78-

de 5 geobserveerde gevallen naar rechts afwijkt. Waar het ten slotte aan
de weeënkracht bij den en S^en partus gelukt, een spontane geboorte
te bewerkstelligen, wordt de 4^0 bevalling gecompliceerd door prolapsus
funicuh, en. moet bij de ö^i® baring, nadat het hoofd eindelijk vaststaat,
wegens weeënzwakte, in ligging van
Waloher, de hooge tang worden
aangelegd. Tevens wordt de ervaring opgedaan, dat de
grootte der kinderen
steeds toeneemt. Daarom wordt de maal
p. a. pr. opgewekt, waarbij,
nadat de indaling ook eerst plaats heeft na \'tbreken der vhezen, bij volkomen
ontsluiting, het hoofd hoe langer hoe meer in deflexiestand komt. Ook
hier geen spontane geboorte, ook dit kind is zeer forsch, grooter dan was
berekend. Bij alle geobserveerde gevallen komt het ten slotte toch tot
indaling; waar echter de kinderen steeds grooter worden, zijn de weeën niet
meer in staat, het hoofd verder te drijven.

Eéns, bij n» 30, vonden wij, dat de moeilijkheden, bij volgende partus
ondervonden, waren terug te brengen op de letsels, teweeggebracht bij de
eerste verlossing, die veel te lang had geduurd, vóór hulp werd verschaft,
zoodat tijd en gelegenheid te over waren, om het te laten komen tot
druknecrbse, met al de gevolgen van dien. Ware deze voorkomen geworden,
dan zouden de kansen op een spontane baring bij het 2lt;Jo kind zeer groot
zijn geweest. Immer, èn uit de goede indaling van het hoofd bij de eerste
bevalling, èn uit de gemakkelijke extractie van het kind bij de tweede
blijkt, dat de bekkeningang op zichzelf geen beletsel oplevert.

Daarmee was dan ook de indicatie tot kunstmatige vi\'oeggeboorte bij den
volgenden partus vervallen.

Zijn er vele vrouwen, bij wie spontane geboorte van een voldragen kind
een ongekende weelde mag genoemd worden, zoodat elke volgende vrucht
reeds vóór de geboorte groote zorg baart, andere malen wordt de gave
der profetie op een zware proef gesteld, doordat heel onverwachts, na een
reeks van kunstmatige partus, het verloop van een volgenden bewijst,
dat de prognose te slecht is gesteld. Zie bijv. de O\'\'« bevalling van nquot; 17.
Beide vorige keeren was op grond der ongunstige ananmese p. a. pr.
opgewekt, met goed resultaat. Deze maal was die kunstbewerking geweigerd
en — een voldragen kind levend, spontaan geboren! Zoo Ook nquot; 46. Had
de geboorte van het 9-12^0 kind steeds kunstmatig plaats, de laatste,
13\'\'o baring, vediep normaal!

Bij nquot; 109, waar reeds viermaal de hoop op een levend kind werd
teleurgesteld (éénmaal kwam een gemacereerd kind ter wereld,- tweemaal
werd p. a. pr. opgewekt, waarbij het kind later stierf, éénmaal had
perforatie van het doode kind plaats), werd ook bij de 5lt;io baring, waar
een afwachtende houding was aangenomen, de indruk verkregen, als of

-ocr page 79-

ook hier wel kunsthulp noodig zou zijn; ten slotte bleven de zeer sterke
weeën de baas, en werden de hinderpalen overwonnen. Dat het evenwel
moeite heeft gekost, leert het letsel, aan het hoofd toegebracht,quot;

Kenschetsend voor de moeite, die elke baring kan meebrengen, is soms
ook het telkens optreden van een bepaalde laesie.
Als voorbeelden hiervan mag ik aanhalen n«® 97 en 110.
Bij nquot; 97 zien we, dat bij de 4 laatste, partus het kind een deuk of
afplatting vertoont van het achterste wandbeen of van het voorhoofdsbeen.
Dat deze laesies niet gering te schatten zijn geweest, blijkt uit de beschrijving
bij het en kind. Hoe het met de kinderen verder is gegaan, is
niet bekend, alleen staat genoteerd bij n° 5, dat het tot 3 dagen p. p.
„stuipenquot; zou hebben gehad. 1jaar later leefde het nog. Beter zijn wo
op de hoogte omtrent den verderen toestand der kinderen van n« 110.
Behalve het en 10\'^® kind, waar dit in de historiae partuum vermeld is,
vertoonden in 1902 (zie Verslag der Verloskundige Kliniek en Polikliniek
der Rijks-Universiteit te Utrecht, Tweede Integraal overzicht, blz. 68) nog
4 anderen de sporen van het vernauwde bekken:

„nquot; 1, 15 jaar, heeft een duidelijke deuk links op het voorhoofd;
n» 2, 13 „ „ „ duidelijke afplatting n » !J !gt;
n« 5, 51/2 „ „ „ geringe „ „ „ „ wandbeen, hier
groeit geen haar;

nquot; 6, 3% jaar, heeft een zeer spits, naar voren toeloopend voorhoofd.
n° 9, 13 maanden, heeft links op \'t wandbeen een kleine afplatting.
A.1 die kinderen zien er gezond uit en maken een verstandigen indruk.
De moeder zegt ook, bij geen harer kinderen de minste afwijking bespeurd
te hebben in hun verstandelijke ontwikkeling.quot;

Verwonderlijk mag het wel heeten, dat bij deze vrouw, waar elke
beschreven baring aan den verloskundige de handen vol gaf, do kinderen
nog zoo betrekkelijk ongedeerd ter wei-eld kwamen. 2 x werd de hooge
tang aangelegd, beide keeren kostte de extractie veel moeite, 3 x werd
keering en uithaling verricht, waarvan in twee gevallen ])y onrijpe vrucht!

Uit het boven meegedeelde wordt het dus zeer begrijpelijk, waarom wij
geen regelmatige afname van het aantal spontane baringen vonden, bij
het vergelijken der cijfers voor I—II etc. parae. Hot is zeer wel mogelijk,
dat bij het nagaan van een groote getallenreeks aangetoond kan wordeii,
dat werkelijk bij vrouwen, naarmate zij meer kinderen ter wereld brengen,
de kans op spontane baring afneemt. Bestudeering van een klein matei\'iaal
evenwel doet zien, hoe vaak een persoonlijke eigenaardigheid in het barings-
mechanisme een groote rol speelt; een factor, waarmee de therapie niet
genoeg rekening kan houden.

\\

-ocr page 80-

F. Wat leert ons materiaal aangaande letsel, aan moeder of
kind overkomen?

Van 111 moeders stierven er 3 = 2,7 %; berekend op het aantal
baringen wordt de verhouding
365: 3 = 0,82 %. Het zijn de volgende
gevallen:

n« 37. V para, niet in de khniek of polikliniek verlost, \'t Hoofd daalt,
ondanks sterken weeën, weinig in. Hooge tang; gemakkelijke
extractie. Vrouw 2 dagen later aan onbekende oorzaak gestorven,
n« 73. xn para. Ruptura uteri. Groot kind , snel opeenvolgende baringen.
n° 102. VIII para. Placenta praevia centralis.

Slechts in één geval, n« 73, mag met zekerheid de schuld, voor een
deel althans, geweten worden aan de behandeling. Miskenning van wan-
verhouding tusschen hoofd en bekken, overschatting van de baringskracht
dezer pluripara, hebben geleid tot te lang afwachten , terwijl eerder ingrijpen
was aangewezen.
Ten laste der therapie bij bekkenvernauwing komt dus op:
111 moeders: 1 gestorven = 0,9%, of wat het aantal baringen betreft:
365: 1 = 0,27 %.

Ernstig letsel, niet medegerekend ruptura perinei, of lichte temperatuur-
verhooging in het kraambed; kwam voor bij:

nquot; 11. I para. Hooge tang. Fistula uretero-cervicalis et m-etero-ven tralis.

Retroperitoneaal absces.
nquot; 30. I para. Uitgangstang. Fistula vesico-vaginahs.
n® 44. XIII para. Manueele verwijdering der placenta. Parametritis,
pelviperitonitis.

nquot; 47. VI para. Versie en extractie. Parametritis. Thrombose der 1. vena
femoralis.

n° 48. I para. Sectio caesarea. Phlegmasia alba dolens dextra et sinistra.
„ „ II para. Sectio caesarea. Exstirpatio uteri,
nquot; 61. I para. Tang na inknippen van het ostium. Parametritis,
nquot; 83. I para. Perforatie. Endometritis. Fistula vesico-vaginahs.
nquot; 84. I para. Sectio caesarea. 14 dagen lang sterk remitteerende koortsen,
zonder bekende oorzaak. Gezwollen venae op 1. kuit, geen thrombose,
nquot; 104. VII para. Tang in de holte. Infectie van uit een oude fistula
vesico-vaginalis. ♦

In \'t geheel dus 10 maal. Trekken wij hiervan af het geval by nquot; 44,
waar de storing het gevolg was van onvolledige manueele verwijdering der

-ocr page 81-

placenta, dan komen ten laste der therapie 9 gevallen, d.w.z. berekend op
het aantal moeders (2 x bij 1 vromv):

111:8 = 7,2%

Op het aantal partus:

365: 9 = 2,46 % der gevallen.

Wanneer we in \'tkort nagaan het verband tusschen de verschillende
laesies en den aard der toegepaste therapie, dan vinden we:

Sectio Caesarea. Op 23 gevallen: 3 = 13,04 %.

48 (2 maal). Na de eerste keizersnede ernstig gestoord kraambed.
Phlegmasia alba dolens van het r. been, Ottering der steekkanaaltjes,
stinkende uitvloeiing uit den uterus. L. vena femoralis ook gethromboseerd.
Na 2 maanden hersteld. In \'teind van \'tjaar komt pat. weer terug.
Schijfvormige tumor links van den uterus. Pyurie. Parametria vrij. In
Mei 1904 weer opgenomen wegens dysmenorrhoe. Uterus gestrekt, fundus
aan den buikwand gefixeerd. Laparotomie, waarbij de baarmoeder wordt
losgemaakt. De voorwand was geheel in bindweefsel veranderd en werd
gedeeltelijk geëxcideerd, waarbij de baarmoederholte werd geopend. Bij de
volgende baring, weer door sectio caesarea beëindigd, trad een zoodanig
heftige bloeding op, dat de uterus moest worden verwijderd. Bij microscopisch
onderzoek bleek, dat de aanhechtingsplaats der placenta veel bindweefsel
bevatte. Hierdoor kan de nabloeding worden verklaard.

N». 84. De eigenlijke oorzaak der koorts bleef verborgen.

Versie en Extractie. Op 42 gevallen: 1 = 2,98%, of wanneer het aantal
keeringen en uithalingen bij p. a. pr. worden meegerekend: op 52 gevallen:
1 = 1,92 o/o.

Nquot; 47. Vroegtijdige loslating der placenta. Dwarsliggmg. Een voet wordt
gemakkelijk afgehaald, in aansluiting hieraan de extractie, waarbij een
groote scheur in het supra-vaginale deel van de cervix ontstaat, links in

het parametrium doorloopend.

Tang. Op 15 (-f- 1 bij p. a. p.) = 16 gevallen van hooge tang: 1 = 6,25 o/^.

N° 11. Wegens langen duur (5 dagen) wordt bij ± V-, indaling de tang
aangelegd. Zeer moeilijke extractie, ruptuur tot sphincter ani; vaginaal-
scheur rechts, niet in het parametrium doorloopend. Den dag fistula
uretoro-cervicalis et uretero-ventralis. Dennbsp;retroperitoneaal absces.

Na 3 7^ maand hersteld. Als overblijfsel in het 1 parametrium een vaste
streng, die de portio naar links trekt. Uit de zeer moeilijke extractie blijkt
wel, dat de tang-applicatie hier niet op haar plaats was. Allicht ware sectio
caesarea of symphysiotomie beter geweest.

Op 19 6 bij p. a. pr.) = 25 gevallen van tang in den uitgang of holte:
3 = 12 o/^.

-ocr page 82-

N« 30. Tang in den uitgang wegens langen duur (3 dagen). De vorige
dagen bestond reeds t. verhooging. Na den partus bleek een fistula vesico-
vaginalis te bestaan, die wel niet op rekening van den aard der kunsthulp
mag geschoven worden.

Nquot; 61. Tang na inknippen van het ostium, wegens afloopen van meconium
en \'tniet meer hoorbaar zijn der harttonen. Indaling? Duur der baring?
Parametritis. Oorzaak ?

Nquot; 104. Hier bestond reeds een oude vesico-vaginaalfistel. Na 2 x 24
uur harens zou wegens niet verder indalen van het hoofd de hooge tang
\'worden aangelegd. Tijdens de voorbereidselen echter daalde het hoofd in;
de extractie geschiedde daarna zonder bezwaren. Vóór het aanwenden der
kunsthulp bestond reeds een belangrijke temperatuurverhooging.

Perforatie. Op 8 gevallen: 1 = 121/., %.

Nquot; 83. Nadat de vrouw 3 dagen in partu was geweest, werd zij naar
de kliniek gebracht. Lichte t. verhooging. Uit de vagina komt een bruin-
achtig, stinkend vocht. Bij 7 c.m. o. zijn geen harttonen meer hoorbaar.
De navelstreng is uitgezakt, klopt niet meer. Perforatie. Endometritis.
Fistula vesico-vaginalis.

Dat hier de perforatie geen schuld heeft aan de infectie en kwetsuur,
behoeft geen betoog.

Summa summarum mag dus slechts in 5 gevallen de aard der kunsthulp
met zekerheid als oorzaak van den ongunstigen afloop genoemd worden,
d.i. berekend op het aantal moeders:

111:4= 3,6o/o,

op het aantal baringen:

365: 5 = 1,37 %.

Wat betreft de resultaten der therapie, met betrekking tot het kind, ik vond,
dat op
369 kinderen (4 x gemelli) er 56 (1 x gemelli) stierven = 15,17 %.\'

Hierbij zijn inbegrepen die gevallen, waarbij de kinderen stierven vóo°r
het ontslag uit de kliniek, of vóór den dag, dat de moeder het laatst door
den practicant werd bezocht.

Bij spontane haring kwam 6 x het kind dood ter wereld.

Oorzaak onbekend. Kind niet voldragen.
Omsnoering door de navelstreng.
Anencephahis.

Spontane geboorte na gecombineei-de keering op het
hoofd wegens dwarshgging. Duur der baring ± 43 uur.
Partus sponte praematurus. Gemelli.
Foetus mäceratus.

2.

H

para.

Nquot;

28.

I

para.

42.

VI

para.

Nquot;

44.

XI

para.

Nquot;

77.

I

para.

102.

VI

para.

-ocr page 83-

Op 49 gevallen van kunstmatige haring waren er 4 waar het kind reeds
dood was, vóór de kunsthulp werd verleend.

Nquot; 22. IX para. V. en E. wegens dwarsligging. Kind waarschijnlijk
gestorven door inklemming van de navelstreng.

N® 73. XII para. • V. en E. na ruptura uteri. Zie „dood der moederquot;.

N» 22. V para. Forceps, foetus maceratus.

102. YIII para. V. en E. Placenta praevia centrahs.

Van al deze 10 gevallen mag slechts 1 maal de dood van het kind,
althans voor een deel op rekening der (geringe) bekken vernauwing geschoven
worden, bij nquot; 73.

In de overblijvende 45 gevallen werd 8 maal perforatie VQxnohi, 7 x van
het doode of stervende kind, 1 maal onbekend.

Nquot; 10. I para. Prolapsus funicuh. Kind dood.

Nquot; 31. II para. Prolapsus funiculi. Kind dood.

Nquot; 37. II para. Niet indalen. Kind stervende.

Nquot; 38. II para. Niet indalen. Kind dood?

Nquot; 81. I para. Prolapsus funicuh. Kind dood.

Nquot; 83. I para. Prolapsus funiculi. Kind dood.

Nquot; 103. X para. Placenta praevia. Bonnaire ter vergemakkelijking der
extractie v. h. nakomende hoofd. Kind dood.

Nquot; 109. IV para. Prolapsus funiculi Kind dood.

Met uitzondering van n« 103, waar de perforatie om een bijkomstige
omstandigheid geschiedde, en waar de vorige baringen steeds spontaan
verliepen, werd ze de andere 7 malen verricht, daar van spontane baring
bij de bestaande bekkenvernauwing geen heil meer kon-worden verwacht.
3 maal geschiedde het bij I parae, die geen van allen later een normaal
kind ä terme, zonder hulp tor wereld brachten. Hiervan werd 1 maal,
bij nquot; 10, het verloop van den volgenden partus afgewacht, doch ten slotte
na 3 dagen S. C. verricht, waarop men de en maal p. a. pr.
opwekte, met goeden uitslag. Bij nquot; 83 daarentegen had deze laatste
operatie zulke treurige resultaten, dat wederom later oen afwachtende
houding werd aangenomen, die echter tweemaal op keizersnede uitliep. Bij
nquot; 81 had p. a. pr. een goed resultaat.

Van onze 3 II parae leeren nquot; 31 en 37, dat slechts kleine kinderen
levenskansen hebben. Gaf bij de eerste een vergelijking tusschen de uitkomsten
van don P\'\'\'quot; ennbsp;partus reeds\' een aanwijzing, dat actief optreden

geïndiceerd was, de 4 latere p. a. pr., waarbij slechts éénmaal het kind
dood ter wereld kwam, leveren de proef op de som.

-ocr page 84-

Zoo ook bij nquot; 37: P^o spontaan, gemacereerd, 3quot;® p. a. pr., é-^o spontaan,
doch klem; bij nquot; 5 echter moest de hooge tang worden aangelegd, daa^-
het hoofd, ondanks „stormachtigequot; weeën, den bekkeningang niet passeerde
Het kmd woog 2800 gram, de distantia biparietalis en de distantia bitemporalis
bedroegen 9\'/,, resp.
8% c.m. Het 1. voorhoofdsbeen vertoonde een deuk

Of bij no 38 de dood der kunstmatig te vroeg geboren kinderen werkelijk
hgt aan het feit der vroeggeboorte zelf, dan wel aan andere omstandigheden
te wi]ten is, valt niet uit te maken. Om deze vrouw echter op 40-jarigen
leeftijd nog een levend kind te verschaffen, moest S. C. worden verricht.

Bij nquot; 109 werd later nog spontaan een levend kind geboren, echter ook
dit is klein, weegt 2800 gram.

De overblijvende 37 gevallen, waarbij het kind dood ter wereld kwam
zi]n reeds besproken. Volledigheidshalve worden ze even vermeld. Het zijn
6 gevallen bij tangverlossing.

„ „ keering en uithaling.

16 » „ kunstmatige vroeggeboorte.

In het geheel was dus het bestaan van bekkenvernauwing de aanleidende
oorzaak van den dood van
1 moeder, d. w. 0. berekend op het aantal moeders,
m
0,9% der gevallen, en van 40 kinderen = 10,84% van het totale aantal
Bevredigend is dit resultaat niet: het sterftecijfer der moeders, voor zoover
dit samenhangt met de bekkenvernauwing, had O kunnen.zijn, dat der
kinderen zeker kleiner, dan nu. In sommige gevallen zou een andere therapie
het bedreigde leven wel hebben gered. Geenszins echter mag dit worden
uitgelegd in dien zin, dat eene der gevolgde behandelingsmethoden in \'talge-
meen beter en verkieslijker zou zijn dan een andere, waarvan ook werd
gebruikt gemaakt. In het volgende zullen wij dit nog nader uiteenzetten.

G. Slot en conclusies.

Voor ons onderzoek hebben wij ons eenige vragen gesteld, waarop wij in
het voorgaande zoo goed mogelijk antwoord hebben trachten te geven. Een
bezwaar echter deed zich al dadelijk gevoelen: ons materiaal beantwoordde
niet aan zulke eischen, dat het antwoord afdoende kon zijn.. Wel was het
aantal baringsgeschiedenissen, waarover wij konden beschikken in het eerste
hoofdstuk, groot: meer dan 5000, doch bij onderzoek bleken öf de gegevens
niet betrouwbaar genoeg, öf te weinig nauwkeurig, öf toch nog te klein,
om een andere, dan een negatieve conclusie toe te laten; of wel zij leidden
tot een slotsom, die slechts met mindere of meerdere waarschijnlijkheid
positief kon heeten. In het 2quot;® gedeelte, handelend over de baring bij het
vernauwde bekken, konden welputten uit gegevens, die
beter gecontroleerd

-ocr page 85-

waren. Doch hier was het materiaal te klein. In de eerste plaats hebben
wij dit zelf kunnen aantoonen, toen ter sprake kwam, of en in hoeverre
een verschillende invloed door het algemeen vernauwde en het platte bekken
op het beloop der baring werd uitgeoefend. We zijn hier tot een uitkomst
gekomen, die slechts met een zekere waarschijnlijkheid juist kan worden
genoemd: men krijgt den indruk, dat de kans op spontane baring by het
algemeen vernauwde bekken grooter zou zijn dan bij het platte, dat het
gewicht der kinderen van moeders met algemeen vernauwd bekken kleiner,
het indalingsmecha,nisme, berekend uit het aantal schedelliggingen, beter zou
zijn dan der kinderen van vrouwen met plat bekken.

Hetzelfde bezwaar: groot, doch onnauwkeurig verzameld, of te klein
materiaal, geldt ook van andere statistieken.quot; Beschouwingen en conclusies,
hieruit getrokken, kunnen dus slechts met groote reserve worden aanvaard.

Ook zagen we, hoe verschillende bewerking van dezelfde gegevens tot
verschillende uitkomsten kan leiden, deels een gevolg van te kleine getallen,
deels ook van den weinig vasten grondslag, waarop de indeeling in de ver-
schillende bekkensoorten berust. Bewijzen voor dit laatste vonden wij ook
in de litteratuur: doordat een verschillende maatstaf werd aangelegd, zijn
de uitkomsten van het onderzoek slechts tot op zekere hoogte te vergelijken.

Bij de 2de methode van bewerking werden niet minder dan 17 bekkens,
als. „onzekerquot; of niet behoorend tot een der beide hoofdtypen: plat en
algemeen vernauwd, geschrapt; dat is op 111 bekkens ruim 15%. Het
is moeilijk of in \'t geheel niet na te gaan, hoeveel kleiner het materiaal van
anderen zou worden, wanneer op dezelfde manier kritiek werd uitgeoefend.
Zeker is het, dat veelal kritiek geheel ontbreekt. Ook zonder dat is het soms
gemakkelijk aan te toonen, hoe lichtvaardig conclusies getrokken worden.

Een algemeen gevolgde wijze van indeeling, naar een zelfden ma^^tstaf,
is dus in de eerste plaats noodzakelijk.

Bij verder onderzoek bleek ons, hoe de berekening der conjugata vera uit
de conjugata diagonalis tot weinig betrouwbare gegevens leidt. Wisselende
opgaven bij verschillende baringen waren hiervan het gevolg. In enkele
gevallen gaf dan nog de meting met instrumenten een geheel ander resultaat.
Wil men deze fouten zooveel mogelijk vermijden, dan dient de methode,
waarbij de C. V. uit de C. D. door aftrekking wordt berekend, te worden
verlaten. Op gronden, reeds vroeger uiteengezet, is een indeeling naar de C. D.
verwerpelijk. Men kan dus alleen waarde toekennen aan bekkenmetingen,
waarbij de lengte der C. V. bepaald wordt met een betrouwbaar instrument.

Voldoet de bewerking van ons materiaal dus bij lange niet aan allo
eischen, die men aan een goede statistiek mag stellen, toch meenen wij aan
enkele uitkomsten niet alle waarde te mogen ontzeggen, uitkomsten, van
belang voor de therapie.

-ocr page 86-

In de eerste plaats bespraken wy aan de hand-van de baringsgeschiedenissen

fhtoge t^r^\'^\'t^ ^^nbsp;verlossingr rt

de hooge tang, waren bevi\'edigend te noemen, zoodat het afkeurend oordeel
door sommigen hierover geveld, geen steun vond in ons materiaal, zelfs werd

heT^d dnbsp;™nbsp;-nbsp;wa-

rnst rquot;ft r\'iquot;nbsp;zoo

guns g. Geeft dit al een steun aan onze, door redeneering gevormde

opvatting omtrent de op zijn Iminst twijfelachtige waarde der prophylactische
ve s,e (die hier met werd toegepast), zoo werd deze meening nog versterkt
dooi de resultaten bij vrouwen, bij wie sommige kinderen met de hooge tang
andere door keering en uithaling werden geboren. In deze gevallen toch zou de
prophylactische versie de prognose voor het kind geenszins verbeterd hebben

Ook de uitkomsten, met partus arte praematurus verkregen, waren voor
t allergrootste deel gunstig.

Voor de behandeling van een bepaald geval evenwel is het niet voldoende
over een njk voorzien arsenaal van therapeutische maatregelen te kunnen
beschikken. Men moet een geschikte keus kunnen doen. Nu leert de
bestudeering van herhaalde baringen bij dezelfde vrouw, hoe moeilijk het
dikwerf is, de juiste behandeling te vinden, hoe onberekenbaar de factoren
kunnen zijn, die over het handelen moeten beslissen. In andere gevallen
daarentegen leert de ervaring, hoe bij een zelfde vrouw telkens bepaalde
eigenaardigheden in haar baringsmechanisme optreden, hoe ook slechts een
bepaalde therapie succes heeft. Apodictische uitspraken omtrent de behan-
deling der baring bij bekkenvernauwing, zooals in de litteratuur en in de
handboeken maar al te veel worden aangetroffen, ontleend aan een materiaal
dat noodzakelijk dezelfde gebreken heeft als het onze, kunnen en mogen\'
voor Jiet handelen in een concreet geval slechts weinig waarde hebben
Dan helpt het niet, te weten, of, volgens statistiek I methode a beter is
dan methode
b, of, volgens statistiek II, b gunstiger resultaten oplevert dan a
We zagen toch hoe wankel de grondslagen zijn, waarop die statistiek berust.
Niet genoeg kan daarom gewaarschuwd worden tegen het klakkeloos
aanvaarden van uitkomsten en beschouwingen, hieruit geput. Wie zich bij
de keuze van zijn therapie laat leiden door meeningen, op zulk een wijze
verkregen, is op een gevaariijken weg. Nauwkeurig wegen van allo factoren
gepaard aan ervaring en kennis, moet tot de beslissing voeren. Zoolang dè
geneesheer mensch blijft, zal hij meermalen mistasten. Of het aantal fouten
grooter of kleiner is, hangt af van zijn persoonlijke eigenschappen. Voorop
gesteld moet worden bij elke therapie, dat zij rekening houde met de
omstandigheden, telkenmale anders en gewijzigd, dat zij individueel zij.

-ocr page 87-

LIJST. DER BARINGSGEVALLEN

BIJ

BEKKENVERNAUWING

-ocr page 88-

No.

Jaar
en
No.

BEKKEN.

MOEDER.

li

I N D.

*

Duur der

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

ANAMNESE.

C.D.

C.Y.

Sp.

■ Cr.

Omtr.

Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Elp.

Bit.

Ge^v-

Positie.

Aard Verl.

Afloop
kind.

2 eerste
tijdp.

1

1901
K.166.

11

91/4

27

29

92

Sacrum boven convex, met
scherpen knik in de onderste
helft.

I

25

8%

7^2

2830

^•a.l.v.

■ spont.

levend.

I 52 uur.
11 11/4 „

In \'t begin van de baring afloopen van vruchtwater.
Indaling in kruinligging; asynclytismus
antenor. L. wand-
been afgeplat, deuk v.
Promontorium.

Rachitis.

1902
P. 1406.

25

27

94

II

26

9

8

3000

a. 1. V.

spent.

levend.

I 6 „
II - 4 „

Weeënzwakte in \'t 2de tijdperk. Hoofd sterk vervormd.

1903
P. 1443.

11^2

26-

28

95

III

27

8%

71/2

3500-

^•^Vr.v.

spont.

levend.

Inbsp;18 „

IInbsp;1/2 „

1906
P. 141.

26

28

89

IV

gt;9

71/2

3250;

1

»

V. en E.

levend.

I 12 „
II 5 „

Indaling in sterk asynclytismus posterior. Manueele
correctie
V. d. stand v. h. hoofd, waarna de tang wordt
aangelegd, wat mislukt. Hoofd in den ouden stand. 0. u.
s. sterk samengetrokken. V. en E. Hoofd met schok door
den b. i. Asphyxie.

2

1899
P. 829.

I

31

spont.

levend.

Inbsp;7 „

IInbsp;2 „

1901
P. 841.

ny2

9^2

27

27

II

33

9

8

■J\'
i

a. 1. V.

spont.

dood.

I 7 „
II IV4,,

Kind niet voldragen.

1902
P. 8.S8.

III

34

.n

IloofdI.

spont.

levend.

I 11
5 uur.

■ Reeds geboren voor aankomst van den practicant.

1904
P. 1282.

23

28

94

17

36

10

8

3500

^•a r.v.

spont.

levend.

I II
6 uur.

■ Asphyxie.

1906
P. 1125.

25

28

97

/

V

38

9

8

3250

a r. V.

spont.

levend.

I 12 uur.
II .1 „

3

1902
P. 437.

1903
P. 1084.

n
12

9H

28
27

281/0
28

94

I

II

24

25

91/2

9

8
7

3500
3500

^•a.r.v.

iloofdl.
?

spont.
spont.

levend,
levend.

Inbsp;41/2 «

IInbsp;1 „

I 11
16 uur.

In don beginne geen voorliggend deel. Na \'t breken
der vliezen bij
6 c.m. 0. indaling.

Reeds geboren voor aankomst van den practicant.

Leerde op Bi^
jarigen leeftijd
loopen.

1905
P. 515.

III

27

9

71/2

3200

^•a.r.v.

1

spont.

levend

I 11
lt; 7 uur.

4

1902
P. 966.

11^2

26

29

93

I

29

9

8

8000

I.V.

1

spont.

levend.

I 11 „
11 21/2 „

Hoofd uitgedrukt.

Vóór don Iston
partus 1 abortus.

1904
P. 1480.

26

291/2

96

II

30

9

40OO

(\'^•a.r.v.

spont.

levend.

I 16 „
11 2 „

1906
P. 563.

III.

31

91/2

81/2

4000

^•a.l.v.

spont.

levend.

Inbsp;7 „

IInbsp;3 „

Weeënzwakte in \'t 2lt;i6 tpperk.

5

1905
K. 60

1906
P. 657.

111/2

9%

261/2

281/2

96

Sacrum concaaf.

I

II

27

28

8

81/2

7.4
8

2040
34OO

r.v.

- a. r. V.

spont.
spont.

levend,
levend.

I 11
10 uur.

1 IV2 „

n 1/4 „

3 dagen a. p. ecclamptischo aanvallen. Melkdieet, warme
inpakking. Partus verloopt normaal. Kind niot voldragen.
Een week later is de albuminurio verdwenen.

6

1903
P. 545.

11%

91/2

27

29

96

(

I

25

9

8

4000

a.r. V.

spont.

levend.

Inbsp;5 dagen

IInbsp;1 uur.

Iii den beginne geen indaling. Na 4 dagen \'/ï indaling,
hand links gevoeld.

-ocr page 89-

No.

Jaar
en

BEKKEN.

MOEDER.

1 A.

i ■ J

KIND.

Duurder

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

No.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr

Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

Positie.

Aard verl.

Afloop
kind.

2 eerste
tijdp.

1904
R 1245.

27

30

98

II

27

10

81/2

450(]

A. a. I.V.

spont.

levend.

14%uur.
II
1% ..

1905
P. 1576.

24

29

91

1

III

30

9

7

37«

spont.

levend.

1 II
9 uur.

Indaling met kl. f. in de bekkenas.

7

1901
P. 242.

26

29

I

25

a. 1. V.

spont.

levend.

Inbsp;41/2 „

IInbsp;2 „

1904
P. 546.

12

101/2

26

28

91

II

28

.10

8

gt;3000

1. V.

spont.

levend.

I 20 „
ir 1 „

1905
P. 1576.

24

29

91

III

30

9

7

3700

1. V.

spont.

levend.

i ii
9 uur.

8

1900
P. 833.

I

21

spont.

lovend.

I 17 „
II 31/1 „

1902
P. 1329.

11

91/4

27

29

92

II

23

9

8

3700

^•^a. 1. V.

spont.

levend.

I 8 „
II 21/4 „

1905
P. 118.

261/2

30

94

III

9

8

4000

^•a.1. V.

spont.

levend.

Inbsp;71/2 »

IInbsp;11/2

9

1900
P. 536.

1

33

9

81/2

^•a. 1. V.

forceps.

levend.

I 8 „
II 5 „

Wegens slechte liarttonen: tang in den uitgang.

1901
P. 924.

11—
nvi

91/2

26

29

II

35

9^2

81/2

3900

a. r. V.
, prol.
orachii.

V. en E.

levend.

I 11
61/2 uur.

1902
P. 991.

III.

36

9

71/2

4000

spont.

levend.

I 2i/t„
11 1/1 „

1905
P. 925.

241/2

29

85

IV

39

9

7

3100

^■a.r.v.

spont.

levend.

13 „
II i/t »

10

1897
K. 17.

1898
K. 15.

11

271/2
26

.29
29

98

Promontorium sterk n. I.,
steekt diep in \'t bekken uit.
Sacrum recht, dwars plat met
sterken knik. Genua valga.
Lengte 143c.m. Vlucht 153c.m.

I

II

27

28

101/2

9

ZWÏl»\'quot;

5500

Hoofai.

i

Prol.
1 funic.

I^OOfdl.
r- r.

Perfo-
ratie.

S. 0

dood.
levend.

I II
3 dagen

Kind reeds dood.

Na 3 dagen in partu te zijn geweest, naar do kliniek
gebracht, 31^ c.m.
0. S. C.

1900
K. 12.

11

9

26

28

97

III\'

8

61/1

1760

^•a.i.v.

p. a. pr.

levend.

I gt; 3
dagen
II 1/2 uur.

Kind ± 36 wekon oud, loefde in 1902 nog.

1902
K 152.

11

8y4-
9

26

29

104

IV

33

91/2

81/2

3030

^•a.l.v.

p. a. pr.

levend.

I gt; 2
dagen
II 1 uur.

Indaling in kruinligging en asynclytismus posterior.
R. wandbeen afgeplat.
Kind ± 36 weken oud.

1904
P. 1025.

1

11

9

26

28

97

lt;

V

35

^oetl.\'

p. imm.

foetus
macera-
tus.

ANAMNESE.

Tusschen
\'t en »de kind
2 abortus

-ocr page 90-

Jaar
en
No.

bekken.

^ I N D.

MOEDER.

No.

Duurder
2 eerste

tydp.

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

ANAMNESE.

C.D.

C.V.

Sp.

Cr.

Omtr.

Andere bijzonderheden.

Go^\'
__✓

Positie.

Para.

Afloop
kind.

Oud.

Bip.

Bit.

Aard Verl.

Promontorium hoog. L. i
met moeite te volgen. Sacrum
convex in beide richtingen
Knik by den 4deii sacraalwervel

11

1902
K. 175.

11

lt;9

291/2

31

8730; A

31

a. ]. V.

91/2

forceps.

levend.

I II
± 5
dagen.

1906
K. 11.

1900
K. 88.

111/2

291/2

301/2

99

2550 A.a.

j

SOSOAi\'a.

11

II

III

II

III
II

IV

V

VI

III

IV

V

VI

34

8.6
8%

9.3

7.4

81/4

r. V.

I.V.

levend,
levend.

levend.

levend,
levend,
levend,
levend,
lovend,
levend,
levend,
levend,
levend,
levend.

I II
28 uur.

I II
21/2 dag.

p. a. pr.
spont.

forceps.

spont.

spont.

forceps.

spont.

spont.

extractie
V. hoofd.

spont.
extractie,
spont.

12

12

10

25

27

89

1905
K. 158.

11%

91/2

251/2

271/2

32i0

A.f

28

28
30
28

32

33
36
22

24

25
27

a.1.

V.

I 8 uur,
II 3 „

13

1901
P. 299.

1903
P. 281.

1899
P. 158.

1903

P. 7.

1904
P. 1111.

1906
P. 667.

1900
P. 132.

1902
P. 102.

1903
P. 716.

1904
P. 937.

^•a.l.v.
^a.r.v.

I.V.

I 14 „
n 1/2 „

I 23 „

n % „

I 18 „
116 :

I 8„
II 1 „

I 13 „
II 2 „

13 dagen
II %uur.

I 10 „
II 1 „

I II
24 uur.

13 „
11 31/4 „

111/2

251/2

271/2
26
27

27
25
27

281/2

30

29
291/2

30

29

30

93

3500

zwa»\'^
8625/.
3800

3500
3510

81/2

14

91/2
9

81/2

9
9
9

1. V.

11 91/2

97

7/2

s-r.v.

fi-1. V.

\'•^•s-r.dw.

15

12—
11^2

10-
91/2

96

3500

90

2750 et, I

71/2

!•!. V.

extractie
V. hoofd.

Promontorium hoog, even
te bereiken. L. i. gedeeltelijk
te volgen. Sacrum sterk con-
caaf. Spinae ischii niet ver
uitstekend. L. a. de symphysis
een uitstekende lyst, \'/a ä 1 c.m.
hoog.

Nadat de baring reeds 3 dagen geduurd had, was de
ontsluiting nog zeer gering. Hoofd vast op den b. i. 2 dagen
later 9 c.m. m.
0. Vliezen breken. Impressie en forceps
mislukken. In de kliniek: indaling ruim \'/.i- Gr. f. 1. a.
Gering asynclytismus anterior. Sterk caput succedaneum.
Na 2 uur: kl. f. 1. v. Ind. Y^. Forceps, geboorte na eenige
malen hard trekken. Ruptuur tot sphincter ani, vaginaal-
scheur rechts, tot dicht by het zijdelingsch gewelf, niet
tot het parametrane weefsel doorloopend.

Don 7don (Jag: fistula uretero-cervicalis et u.-ventralis.
Den 9\'Jen dag: retroperitoneaal absces met stinkenden
inhoud, boven \'t ligt. Poupartii. \'óYz maand later genezen
ontslagen. In het 1. parametrium een vaste streng, die
de portio vaginalis n. . trekt.

Kind: 1. wandbeen afgeplat, ingedeukt. Veel haematomen
in \'t gezicht. Hoofd hard.

Rachtitis; leerde
op 5de jaar loopen.

Indaling in asynclytismus anterior.

Achterste wandbeen afgeplat.

Indaling met gr. f. dieper dan kl. f. Asynclytismus
posterior. Achterste wandbeen afgeplat. In \'t voorste
wandbeok een deuk.

Rachtitis.

Indaling in asynclyt. anterior. Pijlnaad dwars. Tang in
den uitgang wegens weeönzwakto. R. wandbeen afgeplat.

Isto partus spon-
taan, doch lang-
durig.

Leerde op 4-jarigen
leeftijd loopen.

Geboorte mot de 1. hand togen de 1. wang.
Indaling met licht asynclytismus anterior.
Forceps in de holte wegens weeënzwakte.

Omstrengeling door de navelstreng. Diepe asphyxie.
Asphyxie.

Traag kloppende navelstreng, waarom uithaling aan
den voet.

-ocr page 91-

Andere bijzonderheden.

kind.

Jaar
en
No.

BEKKEN.

MOEDER.

Duurder
2 eerste
tüdp.

No.

Positie.

C.D.

O.V.

Sp.

Cr.

Afloop
kind.

Omtr.

Ge^-
3250\'
4000

zwaîif

30--
3090
2940
BÖOtf
4000

3500

Aard Verl.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

1901
P. 1213.

1904
P. 975.

A- a 1. V.
^■ a ].v.

a. I. V.

pro],
\'unie.

St. s. 1.
A. a. 1. V.

r.v.

^•a.r.v.
A. a. I.V.

26

30

III

V

V

VI

VII

VIII

IX

X

VIII

IX

IX

X

XI

III

IV

VI

VII

spont.
forceps.

V. en E.

extractie,
p. a. pr.
p. a. pr.
spont.
V. en E.

forceps.
V. en E.
spont.
spont.
spont.
forceps.

35

37

33

34

35

36

38
40

35

36

38
40

37

39

32

33

levend,
levend.

dood.

levend,
levend,
levend,
levend,
levend.

levend,
levend,
levend,
levend,
levend,
levend.

lovend.

levend.

levend.

91/2
10

1nbsp;6 uur,

II 21/2 „

I II

2nbsp;dagen.

11 Ma

10

24

28

94

1899
P. 624.

I 7 uur,
11 31/2 „

1nbsp;7 „
II 31/2,,

I II

2nbsp;dagön.

I II
27 uur.

Iioi/auur
IIIV2

I II
14 uur.

1901
P. 506.

1902
K.74.

1903
K.115.

1905
P. 676.

1907
P. 67.

11
11

111/4

9
9

914
9

27
27
26\'/2
27
261/2

291/2

30
801/2
80
29

291/2

313/4

10
81/2
81/4
9
9

9

91/2

10
10
10

101/2

10

81/4.

71/2
71/2

93
89
88
92

102

1900
P. 69.

1904
P. 396.

1899
P. 578.

1901
P. 843.

1906
P. 13.

1901
P. 210.

A.

1174

91/4

a. r.

7

81/2

I 13 uur,
II 6 „

I 21/2 „
112 „

Inbsp;2 „

IInbsp;1/2 „

I II
8 uur.

I 9 uur.

II K2 „

I IV „
n ii/2„

dw.
ÛW. 1.

^•a.l.v.

^•a.r. V.

37ÖÖ-
3500\'
4550

3500,

11

91/4

25

28

A.

25

29

93

a-1. v.

^•a.1.

11

91/4

25

271/2

96

81/2

v.

1902
P. 1462

26

29

93

I-

1.

V. later
E.
v. h.

hoofd.

V. on E.

I II
7 uur.

400Ö,

1902
P. 46.

11.

OV2

27

81/2

I II
gt; 3 uur.

: .\\Proi.
quot;^i^achii.

1903
P. 666.

3500

W. 1.

V. on E.

L. i. met moeite to volgen
Sacrum in dwarse en over-
langsclie richting concaaf.

L. i. niet geheel te volgen.
Sacrum convex in dwarse rich-
ting. Spinae ischii sterk uit-
stekend.

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

Forceps by meer dan V2 indaling. Groote, langwerpige
deuk 1.
v. d. pülnaad, over \'tl. os parietale en door een deel
v. h. 1. os frontale.

Indaling met asynclytisraus posterior, prolapsus funiculi.

Isto kind : forceps.

2do

3do quot; quot;
^ » )) )
dood.

4donbsp;9

Extractie wegens frequente harttonen. Hoofd onder
sterken druk ontwikkeld, r. sleutelbeen gebroken.

Kind 36 weken oud. Na 9 maanden aan bronchitis
gestorven.

Kind ± 36 weken oud.

Tusschen No. 9
en No. 10 een
abortus.

De eerste 6 be-
vallingen kunst-
matig. No. 7 spon- ■
taan.

P. a. pr. geweigerd.

Indaling in asynclytismus posterior. Slechte harttonen.
Op grond van den slechten stand van het hoofd geen
forceps. Roode vlek op beide parietalia.

Indaling in sterk asynclytismus anterior; wegens woeßn-
zwakte: tang in de bokkonliolte. Infractie van r. wandbeen.

ANAMNESE.

R. humerus gebroken.. Asphyxie.

1 abortus.
No. 7 doodgeboren.

Indaling in asynclytismus posterior, pylnaad dwars.
By de geboorte: hand naast het hoofd.

Indaling in asynclytismus posterior, pijlnaad dwars.

iste en 2de kind
forcipaal.

Bij v.o.: pyhiaad dwars, asynclyt. post. Sterke weeön.
Wegens niet verder indalen: hooge tang. Moeilyke extractie.
L. wandbeen afgeplat.

Voetje afgehaald, spontane uitdryving afgewacht. Hoofd
on armen gemakkelijk ontwikkeld.

1 abortus.

Vorige beval-
lingen spontaan.

Qomakkolyko keering en uithaling.

Eenige moeite met hot nakomende hoofd.

„prol.
tunic.

-ocr page 92-

No.

.Taar
en
No.

BEKKEN.

MOEDER.

K I.N D,

Duurder
2 eerste
tijdp.

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

ANAMNESE.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr.j ■ Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

1 Positie.

Aard ver].

Afloop
kind.

22

1902
P. 97.

1903
P. 46.

11

91/4

26

28

87

IX

X

38

39

9

10

V1/2
81/2

BOOO

Sch. 1.
r. r. a.

V. en E.
spont.

dood.
levend.

I n

91/4 uur.

1nbsp; II

2nbsp;uur.

Kind waarschijnlyk reeds dood vóór de keering. (Inklem-
ming V. d. navelstreng?).

2 abortus.
Vorige bevallin-
gen spontaan.

1905
P. 683.

XI

42

91/2

7

4000

1 a. r. V.

spont.

levend.

I 10 uur.

n 1/2 „

23

1900
P. 58.

XII

38

( ^-a.l.v.

spont.

levend.

Inbsp;21/2 „

IInbsp;1 „

4 abortus.

1902
P. 519.

111/2

9%

27

30

106

XIII

40

91/2

8

3250

Sch. 1.
h.l.r.v.

V. enE.

levend.

I gt;4 „
11 %

1905
P. 219.

XIV

44

9

8

3500

Sch. I.
li-l-r
.a.

V. enE.

levend.

I II
13 uur.

24

1899
P. 496.

VI

33

Uoofai.
?

spont.

levend.

I 11
6? uur.

Geboren vóór aankomst van den practicant.

1902
P. 1135.

251/2

28

89

VII

34

9

6250

a. 1. V.

forceps.

levend.

I 10 uur.

II 31/2 „

Wegens weeënzwakte: forceps bij «/s indaling.

1903
P. 1152.

111/4

91/2

26

27

92

VIII

35

81/2

7

3250

A-a.i.v.

spont.

levend.

Inbsp;12 „

IInbsp;% «

1905
P. 1239.

26

271/2

XI

36

10

7»/2

3900

^•a-l.v.

expressie
v.h. hoofd.

levend.

I II
9 uur.

Wegens weeënzwakte.: expressie van het hoofd. L. wand-
been afgeplat.

25

1899
P. 78.

1900
P. 917.

101/4

91/4

29

30

Sacrum convex. Ruime uit-
gang.

I

II

30
32

91/2
9

8

1

8

3350

a. 1.

\'^^Mc.r.a.
^k.r.a.
a. 1. V.

spont.
spont.

levend,
levend.

?

I 4 uur.

II 3 „

l?i,j \'teerste onderzoek: Aa. k. r. a. Bij \'t 2do onderzoek
breken de vliezen, oen arm zakt uit, wordt gereponeerd.
Nu V. k. r. a. Indaling in A. a. 1. v. L. wandbeen afgeplat.

1903
P. 1160.

27

31

III

34

9

71/2

4000;

If a r.v.
A. a. r. V.

1

spont.

levend.

I 3% „
n 1/4 „

Hoofd eerst op den b. i. in K. a. r. v. Indaling in A. a. r. v.

1904
P. 156.

29

31

IV

36

91/4

9

j

4000\'

a. 1\'.

dw.

spont.

levend.

171/2 „

n % „

, 26

1902
K. 11.

101/2

81/2

261/2

30

91

I

■ 24

81/4

71/2

3510

a. r.

dw.

spont.

lovend.

I II
gt; 24 uur.

Vliezen breken bij 5 c.m. 0. Hoofd beweeglijk op den b. i.,
pijlnaad dwars, asynclyt. ant. 12 uur later: statu. Naar
de kliniek voor oventueele S. C. Nadat sterker weeön zijn
opgetreden: spontane geboorte.

Rachitis.

1903
P. 325.

10%

8%

271/2

29

93

II

25

10

9

3875

^\'^■a. r.
Pi-ol.

nianus.

V. en E.

dood.

I 10 uur.
II 2 „

Vliezen breken bij 8 c.m. 0. Prolapsus manus. Hoofd in
asynclyt. post. Bij v.
0.: V. en E. Hoofd met ruk door den
b. i. L. wandbeen afgeplat. Asphyxie, dood.

27

1903
P. 610.

101/2

9

27

291/2

85

I

29

.8

71/4

• 3250

^a. 1. V.

spont.

levend.

I en II
43/4 uur.

Indaling inet gr. f. dieper dan kl. f.

1904
P. 584.

II

30

8

7

3500

?

spont.

lovend.

?

Reeds geboren vóór aankomst van den practicant.

-ocr page 93-

No.

Jaar
en

BEK

KEN.

MOEDER.

^ I N D.

Duur der

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

1

ANAMNESE.

No.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr

Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

Positie.

Aard Verl.

Afloop
kind.

2 eerste
tijdp.

1905
P. 897.

261/2

291/2

89

III

31

81/4

71/2

3750

^•a. 1. V.

spont.

levend.

121/4 uur
II «

28

1900
P. 108.

1901
P. 475.

, L. i. niet geheel te volgen.
Sacrum in \'t bovendeel over-
langs gestrekt. Promontorium
hoog, zeer scherp. Spinae ischii
staan vry dicht bij elkaar.
Genua valga.

I

II

25
27

a. 1. V.

A. a. r. V.

spont.
spont.-

dood.
levend.

I ?

II±10„

Inbsp;51/4 „

IInbsp;4 „

Niettegenstaande voortdurend goede weeën staat het
hoofd lang voor de vulva. Navelstreng om den hals
gesnoerd, moeilijk los te maken. Dood.

Indaling met pijlnaad dwars, asynclyt. post. Geboorte
met een hand tegen de kin. R. wandbeen afgeplat.

1902
K. 189.

101/2

8%

241/2

281/2

88

III

28

9

8

3320

a. r. V.

spont.

levend.

I 11
61/2 uur.

Indaling in asynclyt. anterior; r. schedelhelft afgeplat.

29

1902
P. 1220.

1903
P. 1387.

10%

281/2

301/2

95

Os coccygis steekt naar voren
uit, waardoor uitgangsvernau-
wing. Uitspringende interverte-
braal-schijven.

I

II

27

28

9

8

3500

, ^-a.l.v.
^•a.r.v.

forceps,
spont.

levend,
levend.

1nbsp;en II

2nbsp;dagen.

I 10 uur.
II 1/4 „

Inbsp;6 „

IInbsp;1 „

Uitgangstang. Indrukken van os coccygis en symphysis
op het hoofd.

Indaling met gr. f. \'t diepst, asynclyt. anterior.

Vooraf:
1 abortus.

1905
P. 121.

28

30

98

III

29

9

71/2

3750

Ä-a.l.v.

spont.

levend.

30

1903
P. 53.

10.7

lt;9

27

29

91

L. i. niet geheel te volgen.
Promontorium zeer hoog; aan-
duiding van een tweede Pro-
montorium. Sacrum dwars
licht concaaf.

I

21

9

7

4250

^ a.Lv.

forceps.

dood.

I II
3 dagen.

Vliezen gebroken bi.) 3 ä 4 c.m. 0. Indaling gering.
Sterke retractie v. d. uterus. Zwakke weeën. Gr. f. r. a.,
pyln. dwars, asynclyt anterior. Bij v.o.: indaling totaal.
T. 38°4—B9°3. Zwakke weeön. Goede harttonen. 2 uur
later: geen wegën. Forceps. Kind niet meer bij te brengen.
Decubitus-plek op 1. wandbeen VU c.m. van af de gr. f.—\'k c.m.
achter den kroonnaad. Post partum: fistula vesico-vaginalis.
(Geopereerd in de Gyn. Klin. 1903, n«. 40).

1904
K. 81.

10%

lt;9

27

29

83

II

22

8.3

3310

^warl.

later:

voetl.

Extractie.

levend.

I II

4 uur.

Bride in den voorsten vaginaalwand, dwars eon scherm
vormend. Daarboven een nis, waarin de portio vaginalis.
In partu binnengekomen. Litteekenring tot 8 c.m. verwyd.
Uitwendige keering mislukt. Afhalen van voet, extractie.
Inknippen van het litteeken is noodig. R. arm en sleutel-
been gebroken. Hoofd gaat gemakkeUjk door don b.
1.,
moeilijk door do vagina. Diepe asphyxie.

1906
K. 168.

10.4

8^2

27

291/2

94

III

25

8.8

8.1

3280

^•a.I.dw.
a. 1. V.

p. a. pr.
forceps.

levend.

I 58 uur.
II C „

Indaling in kruinligging, pylnaad dwars, asynclyt. post.
Kruihligging niet op te heffen door manueele correctie.
Ka -ligging op do 1. zij: A. a. 1. v. Wegens langen duur:
uitgangstang. Achterste- wandbeen afgeplat. Geen druk-
sporen.

31

1890
K. 10.

1891
K.
8.

1892
K. 69.

Iets scheef vernauwd bekken.
Promontorium hoog, iets n. r.
L. i. links te volgen, rechts niet.
Sacrum dwars convex.

I

II

III

21
22

24

2750
3500 ,

2100/

^•a.i.v.

Hoofdl.
prol.
funic.

a. 1. V.

p. a. pr.

perfo-
ratie.

p. a. pr.

lovend,
dood.

levend.

I 8 „
II 2 „

I 18 „
II 31/2 „

I 11
32 uur.

Vruchtwater vroeg afgeloopen. Prol. funiculi; niet te
reponeeren. Harttonen verdwenen. Bij v.
0. nog geen indaling,
ondanks sterke weeën. Perforatie en extractie m.. d.
cranioclast.

Rachitis.
Op 5lt;io jaar gaan
loopen.

1896
K. 161.

4

IV

28

2200

j

St.s.r.

p. a. pr.

levend.

I II
25 uur.

Na eenige uren dood.

-ocr page 94-

/

No.

Jaar
en

BEKKEN.

MOEDER.

No.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr

Andere bijzonderheden.

Para.

\'Oud.

Bip.

Bit.

1898
K. 31.

V

80

1900
K. 34.

101/2

81/2

26

281/,

86

1
1

VI

81

32.

1903
K. 25.

101/2

8

25

27

95

L. i. te volgen. Sacrum con-
caaf, dwars wat convex. Uit-
stekende intervertebraal-
schijven.

I

28

9

8

1905
K. 197.

101/2

9

(Byl.)

25

28

98

II

31

8.9

7.9

1906
K. 241.

10.8

9

251/2

27

93

III

32

8.9

7.8

33.

1903
K. 111.

1905
K. 97.

1906.

101/2

10%-
11

81/2

81/2-
9

291/2
29

301/2
30

91
84

Promontorium hoog. Naar
rechts, even er onder, een
tweede. L. »i. links niet te
volgen, rechts even. Sacrum
convex in beide richtingen,
met rachitischen haak. Sterke
scoliosis lumbo-dorsalis, sinis-
tro-versa. Lengte: 142 c.m.
Vlucht 154 c.m.

I

II

III

34
• 36

81/2
6.6

7%
71/4

34.

1896
K. 22.

Bekken links wat nauwer
dan rechts. Sacrum convex in
beide richtingen. Vrouw klein.

I

30

1899
P.9,

251/2

27

II

33

81/2

71/2

1901
K. 33.

10%

9

251/2

28

100

III

35

9

71/2

1903
K. 153.

10%

9

251/2

28

100

IV

38

8

35.

1900
K. 2.

10%

!)

28

29

89

Sacrum convex in dwarse,
gestrekt in overlangsche rich-
ting. Knik boven os coccygis.
L. i; te volgen. Lengte: 147 c.m.
Vlucht: 148 c.m.

II

27

9

71/2

. 2740

3510

2880
3360

3370
2600

4350

3600-

2850
2680

3750

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

Indaling ruet gr. f. \'t diepst, pylnaad dwars, asynclyt.
ant.quot; Niettegenstaande sterke weeön komt het hoofd met
verder. Moeilijke versie, door spanning v. d. contractiering.
L. wand- en voorhoofdsbeen afgeplat. Op 1. wandbeen
indruk v. h. Promontorium.

Nadat de vrouw 7 dagen in partu is geweest, wordt ze
naar de kliniek vervoerd. Vliezen gebroken. ± 4 c.m.
0.
Sterk caput succedaneum. Niettegenstaande sterke weeen
schiet de baring niet op. Wegens langen duur: S. 0. 11/2 c.m.
van de gr. f. een roode plek. Afstand hiervan — tub. par.
sin. = 8 c.m.

Rachitis.

Pat. leerde op
7-jarigen leeftyd
loopen. Istü kind
kunstmatig ge-
boren, dood.

Vruchtwater in den beginne afgeloopen. Geringe indahng.
Asynclyt. post. Pyln. dwars. 3lt;Je dag: t. 39°4. 6 c.m.
0.
Indaling: (Yz- 4lt;ie dag: t. normaal. Forceps, \'tHoofd vertoont
geen sporen van het bekken.

Hoofd n. 1. afgeweken, op den ingang gezet. Harttonen
hierop trager, naderhand onregelmatig. S. C. L. wandbeen
sterk afgeplat. Asphyxie.

Do eerste 16 dagen nu en dan eenige weeën. Hoofd
daalt in sterke flexie in, vult alleen de 1. bekkenhelft op.
By v. 0.: pylnaad dwars, asynclynt. post., hoofd sterk
vervormd. Uit vrees, dat het baarmoeder-litteeken gevaar
zal gaan loopen: forceps. Kind dood. Sterke haem. p. p.
Manueele verwijdering dor placenta.

Te Hengelo.

Na 3 dagen in de kliniek gebracht. Vliezen gebroken.
3 c.m.
0. K. a. r. a. Kind leeft. Indaling gering, neemt
langzaam met do ontsluiting toe. O. u. s. gerekt. Hart-
tonen onregelmatig. Forceps. Extractie volgons
Hecker.
Kind dood. Gestoord kraambed.

Hoofd eerst in K. a. 1. dw. op den b i. Naderhand: V.
k. 1.
v. Harttonen frequent. V. en E. Extractie zeer
moeilijk; kin draait steeds meer n. a. Na groote krachts-
inspanning schiet het hoofd door hot bekken. Kind dood.

Indaling in asynclytismus posterior. Kind ± 37 wekon
oud.

Indaling mot gr. fontanel \'t diepst. Hoofd staat 2 uur
in do vulva: A. a. r. a., na eerst manueel in dwarsstand
te zyn gebracht: forceps.

Bij v. 0. is do indaling nog gering. Asynclyt. anterior,
gr. f. bij \'t Promontorium. Geboorte in A. Deuk op 1. slaap-
beon.

ANAMNESE.

Kind.
Positie.

Duur der
2 eerste
tijdp.

Afloop
kind.

Ge^-

Aard verl.

I II
24 uur,

I II
23 uur.

levend,
levend.

levend.

p- a. pr.
V. en E.

A-a.r.v.

A. a. 1. V.

^•a.l.dw,

S. C.

I II
7 dagen.

131/2 dag.
11 1 uur.

I II
4 dagen.

levend,
levend.

levend,
dood.

p. a. pr.
forceps.

S. G.

Afgew.
noofdi.

I II
± 8 uur.

I II
± 18
dagen.

p. a. pr.
forceps

S. C.

forceps

a. r. a.

^•a. 1. V.
a. r. V.

I II
31/2 dag.

dood.

dood.

levend,
levend.

levend.

I II
IV2 dag.

V. onE.

I II
IVz dag.
I II
5 dagen.

I 9 uur.
IT 3 „

p. a. pr.

p. a. pr.
forceps.

spont.

fa.l.a
A- a. 1. V.

-ocr page 95-

Jaar
en

BEKKEN.

MOEDER.

./l

KIND.

Duur der

BIJZONDERHEDEN OMTRENT . DE BARING.

ANAMNESE.

No.

C.D.

C.V.

Sp.

Cr.

Omtr

Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

Positie.

Aard verl.

Afloop
kind.

2 eerste
tijdp.

1901
P. 914.

III

28

A. a. 1. V,

spont.

levend.

I 4 uur.
II10 „

Bii 8 c.m. 0.: hoofd n. r. boven den ingang afgeweken.
By v.
0.: indaling. Weeënzwakte in \'t 2de tydperk.

1902
P. 347.

J 01/2

9

28

29

92

\'1
■ 1

IV

29

9

8

4100

-^fgew.
hoofdl.

V. en E.

dood.

I II
14 uur.

In den beginne: hoofd ballotteerend boven r. os. ilei,
links de kloppende navelstreng. Uitw. keering op het hoofd
mislukt. L. zyligging. Bij 5 c.m.
0. breken de vliezen,
neiging tot indalen, met gr. f. \'t diepst. Inwendige versie,
voet afgehaald en gespannen gehouden. Spontane geboorte
tot de schouders. Hoofd met sterken druk en ruk geëxtra-
heerd. Kind dood.

1904
P. 1416.

10%

9

28

29

89

V

32

10

9

5000-

^\'•a l.dw.

forceps.

levend.

I 5 uur.

II 9 „

Hoofd n. r. van den b. i. afgeweken, later op den b._i.
in asynclyt. anterior. Wegens langen duur: hooge tang m
ligging
v. Walcher. Hoofd met schok door den b. 1.

1906
K. 195.

101/2

8%
(Byl.)

29

301/2

92

VI

34

8.8

7.8

3690

p. a. pr.
forceps.

levend.

I II
5 dagen.

Na het breken der vliezen byquot; v. 0. indaling met gr.
fontanel in de bekkenas. Later: V. k. 1. dw. Slechte hart-
tonen. Rekking van het
0. u. s. Hoofd met inwendige
handgrepen in flexie gebracht, wijkt daarby terug en schom-
melt vrij. Versie mislukt. Forceps op het losse hoofd, dat
uitwendig wordt gefixeerd. Extractie moeilijk.

1896
K. 131.

1898
K. 44.

10%

9

251/i

27

86 .

L. i. moeilijl?; te volgen Sa-
crum convex in beide rich-
tingen. Uitstekende spinae
ischii.

II

III

30

32 •

2750

A.

?

p a. pr.
forceps.

p. a. pr.
V. enE.

levend,
levend.

I II

24 uur.
?

Indaling na \'t breken der vliezen. Wegens onregelmatige
harttonen: forceps bij niet volkomen indaling.

Rachitis? istekind^
dood geboren,\'
forcipaal.

1899
K. 81.

10

lt;81/2

241/2

271/2

88

IV

34

9

7

3500

ffgev/.
hoofdl.
1 gt;rol.
brachii.

V. enE.

dood

?

In den beginne breken de vliezen. Hoofd n. r. afgeweken.
L. hand zakt uit. V. en E. Hoofd met een schok voorby het
Promontorium. Kind dood.

1900
K. 102.

101/4

81/4

251/2

271/2

92

V

35

9

81/4

3690

Hoofdl.

prol.
^anus.

S.C.

lovend.

Primaire S. C.

1903
K. 12.

101/2

81/2

251/2

27

921/2

VI

38

91/4

81/2

3860;

i

Sch. 1.

s.c.

levend.

Sterke weeën. Hoofd niet gefixeerd op den b. i. te houden.
Geen versie wegens do grootto v. h. kind (op 3000 gr. ge-
schat). S. C.

1904
K. 88.

10

8%

26

28

94

VII

39

7%

7%

3000-

ffgow.
1 J\'oofdl.
\' h\'l.r.v
■ prol. ■
funic.

p. sp.
praem.
V.enE.

dood.

I II

9 uur.

Hoofd niet gefixeerd te houden op den b. i. Geen S. C.
wegens de onvoldragenheid van het kind. By v.
0. worden
do vliezen gebroken, waarbij de navelstreng uitzakt. Losse
benedenrand der placenta gevoeld. V. en E. Hoofd met
krachtsinspanning geëxtraheerd. Op r. wandbeen een diepe
deuk bij den kroonnaad, een gulden groot, met scherpe
randen. Afstand v. d. bodem — 1. wandbeen: 7% c.m.

1899
P. 605.

101/4

81/2

25

28

94

II

28

9\'

71/2

1
f

a. 1. V.

j

perfo-
ratie.

dood.

I II
15 uur.

Geen indaling. Kind stervende. Perforatie.

Rachitis? istokind
gemacereerd, vol-
dragen ?

1900
K. 127.

10

8

26

28

87

lt;

III

IV

29

30

8

7

1920

a. 1. V.

Hoofdl.

p. a. pr.
spont.

levend,
levend.

I II
24 uur.

1nbsp; II

2nbsp;uur.

Niet in do kliniek of polikliniek, kind voldragen, klein.

-ocr page 96-

No.

Jaar
en

bekken:

moeder.

I N D.

Duurder

bijzonderheden omtrent de baring.

1

No.

c.d.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr.

Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

1 Positie.

Aard vorl.

Afloop
kind.

quot;2 éëfste
tijdp.

V

32

91/4

81/2

2800

\'^•a.l.dw.

forceps.

levend.

Inbsp;10 uur.

iinbsp;3 „

Niet in de kliniek of polikliniek. Bij v. 0. nog geen
inSng Later: geringe indaling, A. a. 1. dw., asynclyt.
ant sterke weeöl Hooge tang ^o^^er bezwaren deuk
op 1. wandbeen. Na
24 uur dood. Moeder 2 dagen p. p.
gestorven aan onbekende oorzaak.

1

38

1894
K. 10.

10

L. i. te volgen. Sacrum con-
vex in beide richtingen. L.
bekkenhelft ruimer dan. rechts.

II

33

3000

K. a. r.

perfo-
ratie.

dood.

I II
gt; 24 uur.

Thuis was vergeefs versie beproefd. In de kliniek: 3 c.m. 0.
Hoofd op den b. i.
3 uur later: perforatie.

1895
K. 94.

10

27

29

Sterke lordose.

III

34

Vootl.

p. a. pr.
extractie.

dood.

Extractie wegens slechte harttonen. Kind nä eenige

oogenblikken dood.

1901
K. 47.

10

81/2

27:

29

95

IV

40

10

8 ■

4400

Hoofdl.
1 r. r.

S. c.

levend.

Primaire S. C.

*

39

1898
K.
73.

Promontorium hoog.

II

27

Hoofdi.
r. r.

forceps.

levend.

I II
gt; 24 uur.

Indaling in asynclyt. anterior. 0. u. s. verdund. Hooge
tang. Moeilijke extractie.

1900
P. 595.

10

± 8

25

28

III

28

91/2

8

1

Bw. 1.

V. en E.

dood.

I II

Moeilijke extractie. \' ■

24 uur.

1902
P. 40.

10

8

25

28

IV

30

10

9

4600

^•a.i.v.

V. en E.

dood.

I 2 uur.

Moeilijke extractie.

prol.
\' funic.

II 2 „

40

1901
P. 358.

10/2

8%

II

24 ■

9

8

lt;4000

fa.l.dw.

spont.

levend.

Inbsp;30 „

IInbsp;1/2 „

Indaling met gr. f. in do bekken-as, sterk asynclyt. anterior.
Later kl. f. dieper.

1903
P. 119.

1

25

28

100

III

27

9

8

4000

a. 1.

spont.

levend.

I II

dw.

24 uur.

41

1902
K. 124.

10%

.8%

251/2

28%

92

Dubbel Promontorium, hoog.
L.
i. te volgen. Genua valga;

II

29

101/2

81/2

4080

^fgow.
hoofdi.

S. C.

levend.

I II
14 uur.

0. D. geschat op c.m., de C. V. op ^i/, c.m. Daarom
primaire S. 0. Laier bleken de maten lO^/^—S^/» c.m. te zyn.

Lichte scoliosis dorsalis dextro-

2020

1904
K. 38.

10.8

lt; 9

271/2

281/2

90

versa. Lengte: 144 c.m. Vlucht
162 c.m.

III

31

8.6

8

^•a. r. v.

p. a. pr.

levend.

I II
15 uur.

42

1900
P. 281.

Promontorium sterk vooruit-
stekend.

III

29

a. 1.

lt;iw.

spont.

levend.

Inbsp;3 uur.

IInbsp;21/2 „

1901
P. 517.

25

28

\'

IV

30

10

8

3750

a. 1.

1 dw.

spont.

levend.

Inbsp;10 „

IInbsp;2 „

Indaling mot de gr. f. dieper dan de kleine f.

1902
P. 1158.

10%

81/2-9

251/2

261/2 ■

89

V

31

10

9

40oo

a. 1.

dw.

forceps.

levend.

I 11
27 uur.

Hoofd daalt weinig in, met neiging tot kruinligging.
Zwakke weeën. Frequente harttonen. Hooge tang. Lichte

deuk op 1. voorhoofdsbeen.

1906
P. 253.

25

26

89

VI

35

3250

\'^a. k. }.v.

spont.

anence-

I II

Kind leefde nog 34 uur p. p.

phalus.
levend.

7 uur.

43

1896
K. 53.

11^4

9

.^511/2

321/2

L. i. niet geheel te volgen.
Sacrum dwars convex, over-

VI

31

tlwarsl.
prol.
\'unie.

p, a. pr.
V. en E.

levend.

Inbsp;15 uur.

IInbsp;1/2 ,„

langs gestrekt. Promontorium

f

sterk uitstekend.

i

1898
K. 107.

10%

83/4

lt;

VII

34

^•a. l.v.

i

p. a. pr.

dood.

?

! -i

\'ANAMNESE.

1ste partus in
1882. P. a. pr. for-
ceps. Kind dood.

isto kind: V. en
E., wegens prol.
funiculi, dood ge-
boren.

Isto partus duur-
de ± 3 dagen.
Daarna een abor-
tus.

De 5 eerste par-
tus kunstmatig.
Kinderen dood.

Rachitis. Pat.
leerde op haar 4de
jaar loopen.
, isto kind dood
geboren, V. en E.
wegens niet in-
dalen.

late kind forci-
paal, 2do kind
spontaan.

-ocr page 97-

No.

Jaar
en

BEKKEN.

MOEDER.

■ 1
•1

KINK

Duur der

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.\'

ANAMNESE.

No.

O.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr

Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

Positie.

i

Aard verl.

l

Afloop
kind.

2 eerste
tijdp.

1900
K. 8

10%

81/2

29

331/2

100

VUT

35

81/2

. 7 ■

2860

Stuiti.\'

p. a. pr
extractie.

lovend.

I II
30 uur.

Wegens de zwakke weeën en lichte t. verhooging: vliezen
gebrokeS! 7oet afgehaald. Kind door lichte tractie geboren.
Asphyxie. . • \' i

190G
K. 1.

103/4-
11

81/2

31

331/2

102

IX

41

9.3

8.6

8320-

Vt.s 1.

p. a. pr.
extractie.

levend.

I II
, ± 3 ,
dagen.

Kind niet iri hoofdligging to houden.\' : Beide voetjes
navelstreng in het ostium. Extractie wegens slechte hart-
tonem Hoofd passeert met ruk den ingang. Op r. wand-
been een
diepe deuk. Afstand van tub. par. sm.-diepste
punt V. d. deuk = 8.3 c.m. , .

44

1899
P. 129.

1900
P. 365.

XI

XII

36

37

• \'1
Mi

! Bw. 1.
a.

A%ew.
uoofdl
r. 1.

keering
op het
hoofd.

spont.

dood.
levend-

I 41 uur.

II 2 „

1 24 „
II 1/2 »

Nadat uitwendige keering was mislukt, gecombineerde
keS op ïie? hoofd. 24\\mr weeënpauzo. Kmd dood-
geboren. =

Na ligging op de r. zij: indaling van het hoofd.

1 \'

Isto baring forci-
paal, 7lt;ie in nar-
cose , alle zeer
moeilijk. 2 abortus.

1902

P. 175.

101/2

9

28 H

291/2

98

XIII

39

9

8

2500

A\' a. r.
dw.

spont.

levend.

:I 30 „
II 11/2 „

Indaling met pylnaad dwars, asynclytismus anterior.
4 uur na de geboorte wordt de placenta manuee verwijderd,
waarbij oen Ituk vlies is blyVen zitten. Later m do khniek
opgenomen wegens parametritis, pölvipentonitis. Spontane
perforatie door den uteruswand.

45

1899
K. 47.

27

28

V

42

3450

Sch. 1.
^•l.r.a.

V.en E.

levend.

I II
12 uur.

Placenta praevia lateralis. Wegens hevige bloeding naai-
de kliniek. Bij v.
0. worden do vliezen gebroken en wordt
het kind, na versie, geëxtraheerd. Asphyxie.

1 abortus na
den
5lt;len partus.

1902
P. 356.

101/4

83/4

26

28

89

VI

44

91/2

8

4000

A-a. r. V.

spont.

levend.

I 5 uur.
II 13/4 „

46

1899
P. 467.

IX

35

9

71/2

4400

A a. r.
dw.\'

forceps.

levend.

I II
24 uur.

Hoofd blijft in asynclyt. ant. met den pijlnaad dwars,
even ingedaald, staan. Sterke contractiering. Hooge tang.
l! wandbeen afgeplat, met een deuk, dicht by den kroonnaad.

na \'t9lt;io kind
oen abortus.

1901
P. 365.

X

36

93/4

81/2

1.

r. r. V.

Keering
op don
stuit.
Extractie.

levend.

I II
12 uur.

1

Bi) geringe ontsluiting en staande vliezen: voorliggende
navelstreng! Uitwendige keering op den stmt. By v.
0.:
vliezen gebroken en voet afgehaald. Extractie, wegens
slecht kloppen van do navelstreng, geschiedt zeer gemak-
kelijk. Asphyxie.

1902
P. 1172.

101/2

9

28

30

98

XI

38

10

9

4400

A a. 1. V.

V. en E.

levend.

I 12 uur.
II 10 „

Daar hot hoofd niet indaalt, doch zoor boweeglyk op den
b.
1. blyft staan, in asynclyt. ant, het 0. u. s. stede
gerekt is, wordt tot versie besloten, omdat het hoofd to
hoog staat voor tang-extractie. Hoofd met ruk door den b. 1.
Op 1. wandbeen oen deuk.

1905
P. 685.

11

9

281/2

291/2

90

XII

41

91/2

7

3500

Sch. 1.
prol.
Podis.

i

\\

V. en E.

dood.

I II
3 dagen.

Bii 8 c.m. 0.\' en gebroken vliezen: 2 voetjes to voelen,
oen bijna in de vulva, \'t ander hoog. 1 uur later: ook een
handle in de vulva to voelen. 2 uur later: zwak pulseerende
navelstreng. By pogingen tot extractie blijkt, dat het
hoofd op den ingang geperst ligt. Dit wordt opgeduwd.
Kind dood geextraheerd.

1906
P. 549.

lt;

XIII

42

■ 9

71/2

3350

A.a. r.v.

spont.

levend.

I II
4 .uur.

-ocr page 98-

Ö7

Jaar
en
No.

BEKKEN.

MOEDER.

I N D.

Duurder
2 eerste
tydp.

No.

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

ANAMNESE.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr.

Andere bijzonderheden.

Positie.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

Dubbel promontorium. L. i.
te volgen. Sacrum convex in
beide richtingen. Lengte: 1381/2
c.m. Vlucht: 1421/2 c.m.

47

1897
K. 127.

1899
K. 163.

1900

9%
10

10

9y2

II

III

IV

V

VI

25

s. 1. p. a. pr.
e.xtractie.

a. 1. p. a. pr

dood.
levend.

levend.

levend.

I II
5 uur.

I ± 7
dagen,
misuur.

8%

251/2

271/2

87

2250

27

1901
K. 187.

8»/4

26

2420

28 92

29

Voetl.
s. r.

71/4

I II
24 uur.

p. sp.
praem.
extractie

V. h.

hoofd.

p. sp.
praem.
V. en E.

1903
K. 35.

261/2

28

2610

97

81/2

Dw. 1.

li-1. r. v.

30

I II
31/2 uur.

•48 •

1903
K. 31.

91/4

71/2

26

281/2

91

4400

Hoofdl.
prol.
funic.

II

25

9%

s. e.

levend.

1906
K. 116.

9.6

281/2

26

26
26

73/4 261/2

4220:

2810.
2110
3500,
3500

Hoofdl.

A: a. 1.

dw.

a. I.
a. 1. V.

III

I

II

III

IV

28

28

29

30
32

9.7

81/2
9
8
9

8.6

71/2
81/4

S. C.

exstir-
patio
uteri.

levend.

levend,
levend,
levend,
levend.

49

1900
K. 70.

1901
P. 466.

1903
P. 673.

1904
P. 888.

11

91/2

231/2

261/2
24

80

80
82

I II
9 uur.

I lt; 3 uur.
II i/t „

I II

4 uur.

spont.

p. sp..
pr.

spont.
spont.

11

91/2

Promontorium laag. L. i. te
volgen. Sacrum in dwarse rich-
ting convex, overlangs ge-
strekt, sterke intervertebraal-
ribbels. Lichte genua valga.

L. i. te volgen. Lengte: 153
c.m. Vlucht; 155 c.m.

Kind eerst asphyctisch, spoedig dood.

Kind na 4 weken dood.

Thuis ecclampsie. Foetus maceratus.

isto partus thuis,
in narcose. Kind
dood. Daarna
tubair-zwanger-
schap.
(Gyn.kl. 116.1902).

Bij opname bestaat glycosurie. Baring a terme afgewacht,
om S.
e. te verrichten. 4 weken ante terminum loopt het
vruchtwater af. Spontane geboorte tot het hoofd, wat
gemakkelyk ontwikkeld wordt. Asphyxie. \'t Kind leefde
April 1902 nog.

Wederom besloten tot primaire S. C. By 3 c.m. 0. loopt
het vruchtwater af. Loslating der placenta. Voet ligt voor,
wordt dieper getrokken. 1 uur later: collaps. Gemakkelijke
extractie v. d. romp, moeilijk v. h. hoofd. Placenta manueel
verwijderd. Oude scheur links in het vaginale deel v. d.
cervix; groote scheur in het supra-vaginale deel, indringend
in het parametrium links. Tamponnade van uterus,
cervix, vagina en scheur. Infusie van physiol. Na Cl-oplos-
sing. Gestoord kraambed. Thrombose der vena femoralis.

Vliezen breken, vóór er ontsluiting is. Naast het hoofd
do pulseerondo navelstreng. S. C. Do extiactie v. h. hoofd
kost kracht, daar het of wordt vastgehouden door den
contractiering, öf vast stond. Aan de tubae niets te zien.
Hevige bloeding. Gestoord kraambed: phlegmasia alba
dolens v. rechterbeen, ottering der steekkanaaltjes, stinkende
uitvloeiing uit den uterus. L. vena femoralis ook gethrom-
boseerd. 2 maanden later hersteld ontslagen. Op \'teind
van \'tjaar weer terug. Schijfvormige tumor links v. d.
uterus; parametria vry. Pyurie. Januari \'04 ontslagen.
Mei \'04 terug wegens dysmenorrhoe. Uterus aan don buik-
wand gefixeerd. Laparotomie. Voorwand geheel in fibrous
weefsel veranderd, gedeeltelijk geöxcideord, waarbij opening
V. h. cavum uteri.

Primaire S. C. Uteruswand zeer dun, niet met den buik-
wand verbonden. Sterke haem. p. p., zoodat verwi.jdering
van de baarmoeder noodig is. Bi,j microscopisch onderzoek
bevat een stukje van de insertie-plaats der placenta veel
bindweefsel.

Sterke deuk op \'t achterste wandbeen.

Kind db 36 weken oud.

Met het hoofd wordt oen hand geboren. Indruk op \'t 1.
wandbeen.

Met het hoofd wordt een hand geboren. L. wandbeen
afgeplat.

Iste kind door V.
en E. dood ge-
boren.

-ocr page 99-

No.

Jaar
en

BEKKEN.

MOEDER.

^ I N D.

Duurder
2 eerste
tijdp.

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

ANAMNESE.

No.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr

Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

QeV-^

Positie.

Aard ver].

Afloop
kind.

1901
K. 87.

11

91/4

24

28

89

II

25

9

71/2

3280

a. 1.

spont.

levend.

1 11
5 uur.

56

1900
P. 457.

111/4

241/2

27

L. i. te volgen.

I

28

a. r.v.

spont.

levend.

I 12 uur.

II 2 „

In \'t begin der baring staat het hoofd los.

!

1901
P. 679.

25

27

II

24

3000

a. r.v.

spont.

levend.

I II
27 uur.

Vliezen vroeg gebroken.

1902
P. 842.

III ,

25

9

71/2

35Ó0

1,-^oetl.
prol.
füiiic.

extractie.

levend.

I II
51/^ uur.

Asphyxie.

1903

P. 1439.
?

241/2

27

87

IV

V

26

9

8

2250

^•a.r.v.

?

spont.
?

levend.

p

I II

12 uur.

?

1906
P. 1554.

11

26

27

90

VI

30

91/2

71/2

3000

Dw. 1.
h-l.r.v.

prol.
\'Urne.

V. en E.

levend.

I 6 uur.
II 1 „

Hoofd, met sterken druk van buiten, ontwikkeld. Asphyxie.

57

1901
P. 701.

111/4

91/2

24

27

I

24

9

6%

3260

spont.

levend.

I 17 „

II 21/2 „

1908
P. 36.

91/2

26

291/2

92

II

25

9

8

3000

A.a.1. V.

spont.

levend.

13 .
II 21/2 „

19D4
P. 349.

25

28

95

III

27 ■

81/2

6%

) 3000

V.

spont.

levend.

Inbsp;ö «

IInbsp;1/1

58

1903 ■
P. 476.

12

10

26%

291/2

89

I

23

8%

73/4

3000

spont.

levend.

I II
8 uur.

Bij V. 0. is het hoofd nog beweeglük. L. slaapbeen inge-
deukt.

1904
P. 1125.

25

27

86

II

24

9

8

3000

A-a.r.v.

spont.

levend.

I 12 uur.
II 4 „

Indahng na \'t breken der vliezen by v. 0. L. arm naast
. het hoofd opgeslagen.

1905
P. 1547

251/2

28

89

III

25

81/2

71/2

3250

^•a. I.V.

spont.

levend.

I 5 „

n % „

1907
P. 291.

25

26

87

IV

27

81/2

7%

3900

A-a. I.V.

forceps.

levend.

Inbsp;4 „

IInbsp;gt; 5 „

By V. 0.: gr. f. \'t diepst, indaling gering. Asynclynt.
post. Daar het hoofd niet vorder komt: hooge tang.

59

1899
P. 638.

I

23

St. 1.
s- 1. V.

extractie
v.h.hoofd.

levend.

I 18 „
II 53/4 „

Weeönzwakte in \'t tijdperk. Extractie v. h. hoofd.

1902
P 78.

11

9

23

25

821/2

•II

24

9

8

3000

A.a.l.v.

spont.

levend.

Inbsp;21/2 „

IInbsp;1/2 „

60

1902
P. 1418.

21

25

82

I

26

91/2

9

3000

A. a 1.
dw.

forceps.

levend.

Inbsp;10 „

IInbsp;7 „

Tang in den uitgang wegens weeönzwakte.

1904
P. 1047.

11%

91/2

22

25

76

II

29

91/2

7

2900

,„St. 1.
1.
V.

extractie.

levend.

Inbsp;9 „

IInbsp;1 «

Stuit spontaan geboren. Da,ar de harttonen niet meer
hoorbaar zyn, worden hoofd en romp geëxtraheerd.

61

1897
K. 51.

4

• Sacrum concaaf in beide
richtingen. L. i. te volgen.

I

32

i

A. a. 1. V.

forceps.

dood.

?

Wegens het afloopon van meconium en het niet meer
hoorbaar zijn der harttonen wordt de tang aangelegd,
na inknippen v. h, ostium. Kind dood. Gestoord kraambed:
parametritis.

-ocr page 100-

Andere by zonderheden.

L. 1. te volgen Sacrum hol.
^pinae ischii steken sterk naar
binnen uit.

MOEDER.

^ I N D.

Duur der

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

ANAMNESE.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

Gö«-

Positie.

Aard verl.

Afloop
kind.

2 eerste
tydp.

II

36

9

71/2

2970\'

■ a. 1. V.

spont.

levend.

1nbsp; n

2nbsp;dagen.

Indaling met gr. f. quot;t diepst, pylnaad dwars.

I

25

9

8

4000

A-\'a.l. V.

forceps.

levend.

I 21 uur.
II 5 „

Hoofd in den beginne niet ingedaald. Wegens onregel-
matige harttonen: tang in den uitgang.

II

27

4000,

^•k. r.a.

V. en E.

levend.

I gt; 2
dagen.
II gt; 4 uur.

Bij v. 0. en gebroken vliezen: Aa. k. r. a., later: V. k.
r. a. Hierop V. en E. L. beentje op den rug geslagen,
gebroken. Asphyxie.

IV

32

\'^•a.l.v.

spont.

levend.

I 4 uur.

II 1/2 „

^ Alle vorige
partus spontaan,
doch moeilijk.

V

83

91/2

81/2

3250

A.. a. 1. V.
prol.
iunic.

forceps.

levend.

I II
10 uur

Bij 7 c.m. 0. is het vruchtwater afgeloopen. Bij v. 0.:
hoofd op den ingang, daarnaast een groot pakket kloppende
navelstrenglissen. Kl. f. 1. v. Asynclyt. ant. Hooge tang.
Extractie moeilijk. Asphyxie.

VIII
IX

38

39

■ffgew.
hoofdi.
r. r.
prol.
fiuiic.

ffgew.
hoofdi.

V. en E.
V. en E.

dood.
dood.

1 II

gt;nbsp;24 uur.

I II

gt;nbsp;24 uur.

Kind niet meer bij te brongen. Placenta na i/4 uur
wegens sterke nabloeding manueel verwyderd.

Kind na 14 uur overleden.

lsto_6de kind in
hoofdligging, iste
en 6d0 forcipaal,
7de in hoofdhg-
ging met prol.
funic.; dood ge-
boren.

X

40

10

9

4000

ffgew.
hoofdi.
prol.
lunic.

V. en E.

levend.

I II

22 uur.

V

31

91/2

81/2

8100

A-a.l.v.

spont.

levend.

I 7 uur.
11 1/2 „

VI

33

91/2

8

4000

forceps.

lovend.

I 15 uur.

II 21/2 „

Indaling met asynclyt. anterior, pijlnaad dwars. Tang
in don uitgang wegens weeönzwakte.

VII

34

9

8\'/2

4000

A. a. 1. V

spont.

lovend.

I 91/2 „

11 4 „

Weeönzwakto in \'t 2lt;Jo tijdperk.

VII

36

10

9

8750

a. r. V.

forceps.

lovend.

I 24 ,,
11 7 „

Tang in de bekkonholte wegons weeönzwakte.

isto kind for-
cipaal. 2 abortus.

VUT

39

10

8

4000

a. r. V.

V. on E.

dood.

I 9 „
II Ö1/2 „

Daar hot hoofd niet verder dan tot \'/s indaalt, wordt
de hooge tang aangelegd, waarbij echter hot hoofd losraakt.
V. en E. \'t Hoofd schiet met een ruk voorbi.j den ingang.
Kind dood. R. wandbeen gebroken, idem 1. bovenarm.

VHI

38

91/4

.81/2

3400

a. ]. V.

spont.

levend.

I 3 „
II 1/2 «

Indaling met kl. f. in de bekkenas.

2 abortus.

IX

41

10

8

8750

a. 1. V.

spont.

levend.

I II
31/2 uur.

L. wandbeen afgeplat.

III

30

9

8

3680 :

Stuit. I.

extractie.

levend^

I II

32 uur.

Ontsluiting en indaling nemen langzaam too. Wegens
uitputting der vrouw en slecbte weeön: extractie.

Vorige partus
spontaan.

Jaar
en
No.

bekken.

No.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr.

1901
K 3.

1904
P. 658

1906
P. 76

111/2
11

9%
9

23
26
26

62

28
28

95
90

L. i. te volgen.

63

1900
P. 192

1902
P. 138.

11

91/2

27

271/2

64

1899
P. 279

12

1900
P. 712,

1901
P. 1036.

25

27

831/2

65

1901
P. 960.

1903
P. 777.

1904
p. 966.

1904
P. 45.

1906
P. 1519.

26

100

L. i. te volgen.

21
24
23

26 84

111/2

93/4

25

26

86
85
851/2

87
98
00

66

L. i. te volgen.

11

91/4

67

1903
P. 626.

1905
P. 1285.

1900
K. 45.

111/2

93/4

221/2
23
251/2

26
27
271/2

L. i. to volgen.

68

11

gt; 9

-ocr page 101-

Jaar
en
No.

-1901
K. 180.

1900
P. 935.

1904
P. 1060.

1900
P. 791.

1902
P. 19.

1903
P. 1381.

1905
P. 883.

1906
P. 1481.

1899
P. 326.

1901
P. 919.

1903
P. 247.

2 abortus. Alle
partus spontaan.

72

11^2

91/2

24

25
25

26

28
28

881/2

Vorige partus
spontaan, dik-
werfvlug-. Oudste

kind 14 jaar,
jongste 16 maan-
den.

73

Bij 4 c.m. 0.: hoofd voor een klein segment ingodaald,
nog beweegUik, met neiging n. 1. af to wijken. L. zyligging.
6 uur later: 8 c.m. 0. Ind. 1/2, kl. f. 1. v. 3 uur later: v. 0
Indaling als voron. Groot caput succedaneum. Toestand blyft
eenige uren dezelfde, ondanks heftige en krachtige weeön.
Contractie-ring handbreed boven symphysis. Ligamenta
rotunda buiten de weeön niet erg gespannen. Gr. f. r. y.
oedeem van voorlip. Tot forceps besloten. Extractie mislukt.
Eenigen tyd daarna: uterus-ruptuur. V. en E. Hierby
wordt gevonden een dwars verloopende scheur in het
0 u. s. Placenta manueel verwijderd, tamponnade van den
utorus. Vrouw na 30 uur dood. Hoofd van hot kind zeer hard.

± 10

85

1899
P. 261.

1900
P. 960.

1903
P. 642.

1902
P. 1260.

1904
P. 54.

1905
P. 456.

bekken.

ANAMNESE.

bijzonderheden OMTRENT de BARING.

No.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr.

111/3
11

111/2
12

91/2

241/2

261/4

91

1ste kind kunst-
matig, niet forci-
paal, geboren.

69

9%

24

271/2 86

Vorige partus
spontaan. Tus-
schen n« 3 en n» 4
een abortus.

70

101/2

26

27

Geboren vóór aankomst van den practicant.

25 28

87
94

93
104

24

24
24

27

28
26

Rachitis.

71

11
11

-ocr page 102-

No.

Jaar
en

BEKKEN.

moeder.

-— 1

■ ^ :\'
JU.

k i\'n d.

Duur der
2 eerste
tijdp.

bijzonderheden omtrent de baring.

anamnese.

No.

O.d.

e.V.

1

Sp.

Cr.

1
1

Omtr

Andere byzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

GeW-

Positie, j

iardverl.

Afloop
kind.

74

1899
K. 52

10%

8%

22%

24%

82

L. i. niet te volgen.

i

20

8%

7

2800^

A. a. 1. V.

spont.

levend.

Igt;24uur

n % „

Vruchtwater vroeg afgeloopen. Indaling met verscherpt
mechanisme. Geboorte met de 1. hand naast het hoofd.

1905
K. 79.

11%

9%

23

26

88

II

26

9.3

8.2

3760;.

A. a. r. v.

spont.

levend.

i ii
14 uur.

75

1901
K 17.

1901
P. 835.

10%
10%

± 9
9

25
25

\' 27
27

77
77

L. i. te volgen. Aanduiding
van een valsch Promontorium.
Sacrum convex in beide rich-
tingen. Vrouw klein. Over-
blijfsel van vagina en cervix
septa.

i

ii

24

25

10

.8%

8
8

2150.
2400\'.

A.a I.v.
A. a. 1. v.

spont.
spont.

levend,
levend.

i ii
3 uur.

I 2 uur.
11 4% „

Pinkdikke bride van den voorwand der vagina, insereerend
± 3 c.m. achter het ostium urethrae, naar den achter-
wand achter den sphincter ani verloopend. In \'t begin:
ballotteerend hoofd.

Eerst geen indaling. Na \'t breken der vliezen bij v. 0.
snelle indaling. Manueele verwijdering der placenta, waarby
een uterus septus gevonden wordt. Placenta geinsereerd
aan het tusschenschot.

Na \'t isto kind
een abortus.

1902
P. 1482.

III

27

8%

7

3000

A. a. 1,

prol.
ßianus.

spont.

levend.

i ii
5 uur.

Tijdens een wee werd een handje in de vulva zichtbaar.
L. arm naast het hoofd opgeslagen.

1904
P. 734.

11

25

27

88

IV

29

9

8

3000^

K. a. r.v.

A. a. r. v.

spont.

levend.

I 1 uur.

ii 2% „

By de geboorte bleek, dat een arm om den hals lag.

1906
P. 353.

25%

27%

81

V

31

9%

8%

3000

St. 1. s.\'
r.
v.

extractie
v.h.hoofd.

levend.

Inbsp;5% „

IInbsp;% »

Asphyxie.

76

1902
P. 195.

28

26

85

L. i. te volgen. Vrouw klein.

I

24

10

9

2500

A. a.r.v.

spont.

levend.

i ii
25 uur.

1908
P. 1375.

10%

9

22

25%

84

II

27

9%

8

3000:.

A^a.r. v.

spont.

levend.

I 14 uur.
11 1% „

77

1895

K. 101.
?

1898
K. 70.

1900
K. 87.

10
10%

8%
8%

22

24%

25
26%

81

L. i. te volgen. Promontorium
staat niet hoog, is scherp en
steekt in den bekkeningang uit.
Sacrum plat, knik bj,]quot;
den 4don
sacraalwervel. Spinae ischii en
os coccygis steken niet uit.

Lengte = 142 c.m.

Vlucht = 142 c.m.

i

II

III

iv

31
?

. 35
37

8%

7%

3440

?

Hoofd].
1 r. r.

quot; A.a r.v.

gemelli.

p. sp. pr
?

p a. pr.
forceps.

spont.

dood.

dood.
dood.

levend.

?
?

I II
5% uur.

I II
8 uur.

Kinderen ± 28 weken oud.

Baring zou in narcose getermineerd zyn.

Geen harttonen. T. 38°. Forceps. Extractie volgens Hecker.

Tusschen partus
nquot; 2 en n» 3, 5
abortus

1902
K. 51.

10%

8%

231/2

26%

81%

V

39

8%

7%

3150

A. a. r. v

spont

levend.

1 7%uur.
112% „

Indaling in asynclyt. post. Naast het hoofd een handje,
dat wordt teruggeduwd.

1904
K. 169.

10.4

lt; 9

25%

27%

78

VI

41

9

8.4

3590:

A.a. I.v.

forceps.

levend.

I II
49 uur.

Hoofd in sterk asynclyt. post. op den ingang, kl. f. 1. v.
Daar het hoofd niet verder komt, do vrouw uitgeput raakt,
wordt de hooge tang aangelegd, nadat het hoofd in narcose
eerst wat dieper is geperst.
r. sleutelbeen gebroken.
Asphyxie.

78

1900
P. 340.

10%

8%

22%

26

80

Proinontorium hoog. Sacrum
concaaf in allo richtingen.

I

30

8%

8%

3100

A. a. r. v.

spont.

levend.

I 16 uur.

II 2% „

Indaling met gr. f. \'t diepst.

1902
P. 118.

10%

8%

23

26

80%

*

II

32

9

8

3500:

A.a. r. v.

spont

lovend.

I 5 „
II % »

-ocr page 103-

3750.

2750,

2700

2480,
3750

3200;

2750.
4000
3500

I N D.

Duurder
2 eerste
tijdp.

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

UNAMNESE. ;

Positie.

Aard verl.

Afloop
kind.

A. a. r. ?

spont.

levend.

1nbsp; II

2nbsp;uur.

Geboren vóór inwendig onderzoek. Op r. wandbeen een
deuk.

A. a. I. V.

spont.

levend.

I II

10 uur.

j
!

A. a. 1. V.

spont.

levend.

I 5 uur.

II11/2 „

^ i

1 A. a. r. V,

■ spont. .

levend.

I 12 „

II 2 „

In \'t begin staat hot hoofd nog beweeglijk.

1 ^

partus
praecipi-
tatus. .

levend.

A. a.-l. V.

spont.

levend.

I 10 „
II 1 „

A. a. I. V.

spont.

levend.

Inbsp;7 „

IInbsp;1 „

i

A.a r.v.

spont.

levend.

I II
6 uur.

Hoofdl.
r. r.
prol.
funic.

perforatie

dood.

I II
83 uur.

Vruchtwater in \'t begin afgeloopen, do navelstreng mee-
sleepend, bekneld in het ostium internum. Hoofd mot
moeite van den ingang terug to duwen. Gecombineerde
keering op den voet mislukt. Geen S.C., daar de harttonen
reeds traag en onregelmatig zyn. Eenige uren later hevige
weeën, hoofd n. 1. afgeweken, in het ostium een arm.
De ontsluiting wordt niet grooter. Perforatie van hot
doode kind, extractie met den cranioclast.

! ;

i A. a. r. V.

p. a. pr.

levend.

I II
8 uur.

Indahng in asynclyt. post., gr. f. \'t diepst.

A.a. r.v.

forceps.

levend.

I ?

II41/2 uur.

Baring beëindigd wegens afloopen van meconium.

^f A.a 1. v.

spont.

levend.

Inbsp;5 „

IInbsp;1/2 „

A-a.r.dw.
prol.
funic.

spont.

dood.

I 24 „
II % »

Bij 8 c.m. 0.: uitgezakte, kloppende navelstreng. Inda-
ling \'/s- KI. f. in de bekkenas, A. a. r. dw. Hooge tang,
zonder narcose. Aanloggen en extractie (tot in de bekken-
holte) moeilijk. Daar de vrouw veel pijn hoeft, on de
navelstreng niet meer klopt, wordt do tang afgenomen.
1
/2 uur later spontane goboorto. Kind dood.

A.a.1. v.

spont.

lovend.

I 7% „
11 % »

R. handje achter 1. oor opgeslagen.

A. a. l.v.

spont.

levend.

I 7

II 1/2 „

A. a. r. V.

spont.

levend.

Inbsp;5 „

IInbsp;4 „

R. hand naast het hoofd.

No.

Jaar
en

BEKKEN.

MOEDER.

No.

C.D.

C.V.

Sp.

Cr.

Omtr.

Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

1903
P. 203.

sooo

3400.

III

IV

V

I

II

III

I

II
I

33

34

35
26
28

29
18
19
27

8%
9
9
9

11/2?

10 ?

1904
P. 108

1905
P. 280.

1903
P. 44.

1904
P.. 364.

23/2
24
22

251/2
26
25

84;
81%
81

10

79

L. i. te volgen.

1905
P. 372.

1903
P. 591.

1904
P. 475.

1903
K. 40.

26
231/2
23
241/2

29
27
27
281/2

90

84

85

3750,,

91/2
81/2
9

71/2
7

61/2

80

L. i. te volgen.

10%
101/4

8/4

81

Promontorium hoog. L. i. te
volgen Sacrum concaaf. Lengte:
144.3 c.m. Vlucht: 145.5 c.m.

1904
K. 67.

81/2

10%

85

25

II

I

II

III

7.2

82 i 1897
K. 18.

21
23
26

1899
P. 372.

1902
P. 155.

81/2

10

84

24

26

91/2

1903
P. 233.

1904
P. 776.

1906
P. 474.

86

211/2

24

211/2

24
26
26

27

28
30

IV

V

VI

9

91/2
91/2

7

81/2

87

-ocr page 104-

Andere bijzonderheden.

L. i. te volgen. Dubbel pro-
montorium. Sacrum weinig
concaaf. Vrouw klein.

L. i. te volgen. Sacrum dwars
licht convex. Spinae ischii
steken weinig uit. Symphysis
vrij hoog. Lengte middelmatig.

L. i. te volgen. Promonto-
rium iets n. r. Sacrum convex
in beide richtingen, zwakke
knik bij den 4(1011 wervel. Spinae
ischii steken niet uit, doch er
bestaat slechts een geringe
afstand tusschen. Sterke inter-
vertebraalribbels. Vorm van
den b. i. wat niervormig, links
ruimer dan rechts. Kyphosco-
liosis dorsalis sinistro-versa.
Qibbus costalis sinister.

Lengte: 133 c.m.

Vlucht: 160 c.m.

Jaar
en
No.

bekken.

Duur der
2 eerste
tijdp.

No.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr.

83

1900
K. 52.

10%

lt; 9

26

A.

prol.
funic.

I II
4 dagen.

1901
K. 97.

101/2

25%

27%

84

2670.

II

35

dood.

I II
12 uur.

a. r. V.

, prol.
brachii.

Hoodl.

p. a. pr.
V. en E.

10%

1902
K. 95.

81%

251/2

271/4

84

3090

III

36

I II
2 dagen.

91/2

81/4

S. C.

levend.

1904
K. 107.

10%

81/2

25

271/2

84

3800.

IV

38

A,

10

8.7

I II
12 uur.

lovend.

s. c.

a. r. V.

84

1901
K. 75.

10.6

gt;81/2

251/2

28

84

3300

^•a.r.dw.

19

91/4

71/2

I II

± 20 uur.

levend.

s. c.

1903
K. 102.

1903
K. 79.

101/2

81/2

27

27%

85

2590
3480

II

22
26

8%
9

7%
81/4

I II
27 uur.

I II
IC uur.

levend,
levend.

a. r. V.
a. r. V.

p. a. pr.
S. C.

85

11

27

28%

78

1905
K. 27.

10%

91/4

27%
27%

28%
281/2

80

II

2410

27

8.8

A.a.l.dw.

7.6

I II
24 uur.

levend.

p. a. pr.

1907
K. 23.

11

81

III

29

2610

8.2

I II
3 dagen.

Dwl.
h. 1. r a.

levend.

p. a. pr.
V. en E.

81/2
(Byl.)
8

(Gauss)

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

Drie dagen na het begin der baring wordt de vrouw
naar de kliniek gebracht. Geen vochtblaas, hoofd vaat op
den ingang. 5 a 6 c.m.
0. Kind leeft. Weeënzwakte. Vaginaal-
wand gezwollen. T. 37quot;8. Uit de vagina komt een bruin,
stinkend vocht. Versie mislukt, doordat het hoofd zich
moeilijk laat verplaatsen. Bi,i 7 c.m.
0. zijn de liarttonen
niet meer hoorbaar. Vóór het hoofd de uitgezakte, niet meer
kloppende navelstreng. Pi,ilnaad dwars. Asynclytismus
anterior. Perforatie. Na den partus een lichte endometritis
en een fistula vesico-vaginalis, die spontaan geneest,

Bi.) v. 0. breken de vliezen, en zakt naast het losstaande
hoofd een arm uit, die wordt tèruggebracht. V. en E.
Extractie gelukt na veel moeite met sterke expressie en
hoorbaar gekraak. Kind dood.

Hoofd in asynclytismus posterior op don ingang, niet in
asynclytismus anterior te houden. Geen indaling, niettegen-
staande flinke weeën. Geen tang wegens den lesson stand.
S. C. L. wandbeen afgeplat.

In het begin dobbert het hoofd 1. boven den ingang, is
er niet op te brengen. Besloten tot S. C. Ondertusschen
komt het hoofd plotsehng in sterk asynclytismus posterior
op den ingang. In den fundus nog een hoofd? Gemelli?
Wordt afgewacht. Na eenige uren loopt by 5 c.m.
0. het
vruchtwater af. Asynclytismus niet to verbeteren. Geen
gomelli. Niettegenstaande sterke weeën geen indaling. S. C.

Tot V. 0. staat het hoofd los. Daarna worden de vliezen
gebroken, met fixatie van het hoofd. Iets indaling in
asynclyt. post., pylnaad dwars. Wegens niet verder komen,
stygenden contractiering : S. C. Hoofd hard. Gestoord kraam-
bed. Op 1. been van lies tot kuit gezwollen vonae, geen
thrombose te vinden. 6 wekon p. p. hersteld.

R. wandbeen sterk afgeplat.

In \'t begin loopt het vruchtwater af. Na 14 uur naar de
kliniek gebracht. ± 2 c.m.
0. Rechts wordt slechts een
kloin deel van den schedel gevoeld, niet reikend tot den
bekkenwand. Kl. f. 1. v. h. promontorium, achterhoofd n. r.
Vrouw maakt een debielen indruk. Daar de baring niet
opschiet: S. C. L. wandboon afgeplat met een roode plok.
Op r. wandbeen een klein decubitus-plekje.

Het hoofd vult alleen de 1. bekkenhelft op. Indaling in
asynclytismus posterior, kl. f. in do bekkenas. Kind na
eenige weken aan pyaemio gestorven.

Door de sterke beweeglijkheid van het kind gelukt het niet,
de hoofdligging te behouden. Bij 9 c.m.
0. worden do vliezen
gebroken. Voetje afgehaald, gomakkeiyko extractie. Hoofd
met een lichten ruk langs het promontorium. Asphyxie.

ANAMNESE.

86

1930
P. 341.

L. i. te volgen.

II

23

Isto baring
forcipaal. 1

I 6 uur.
12 Va uur.

levend.

gemelli.
I A.a.r.v.
HA.aI.v.

spont.

-ocr page 105-

m

113

No.

Jaar
en
No.

BEKKEN.

MOEDER.

^ I N D.

Duur der
2 eerste
tijdp.

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

ANAMNESE.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omtr.

Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

Gew.

Positie.

Aard verl.

Afloop
kind.

1902
P. 257.

10%-
11

27%

28

89

III

24

9%

8

3500

-ia. I.V.

spont.

levend.

I 6 uur.

n 1% „

9 c.m. 0. wordt het hoofd gefixeerd en de vliezen
gebroken. Indaling met pijlnaad dwars, synclytismus.
Op 1. wandbeen een roode plek.

1903
P. 1014.

11%

10

25

28

91

IV

26

9

8

3750

a. ]. V.

spont.

levend.

17 „

11 1 „

Indaling na \'t breken der vliezen by v. 0.

1905
P. 281.

26

29

88

V

28

9

7

3500

spont.

levend.

18% „
III „

1907
P. 383.

25

28

85

VII

(VI?)

30

9%

8%

4000

spont.

levend.

Igt;20 „

ngt; 2 „

87

1898
K. 10.

1899
K. 24.

10

8%

20

24

L. i. te volgen. Sacrum convex
inbeiderichtingen.Knikt.h.van
den 5den sacraalwervel. Sterke
intervertebraalribbels. Promon-
torium steekt sterk boven den
ingang uit. G-roote beweeglijk-
heid der bekkengewrichten.

II

III

22
23

8%

7%

2150

ioofdl.
Soofdl.

p. a. pr.

p. a. pr.
V. laterE.

levend,
levend.

I II
± 13 uur.

I 7 uur.

n % „

Kind in de vliezen geboren.

Niettegenstaande krachtige weeën geon indaling. B(j
7 c.m.
0. worden de vhezen gebroken. Gecombinoerde
keering, voetje afgehaald. Hoofd en armen ontwikkeld.
Kind na 1 maand gestorven.

Isto kind dood go-
boren. Forceps
of perforatie ?
D uur: 48 uur.

1900
K. 85.

10

872

21

24

83%

IV

24

7%

6%

2200

a. r. V.

p. a. pr.

levend.

I II
18 uur.

Indaling in asynclyt. post. Kind na 2 dagen gestorven.
Oorzaak onbekend.

1901
E:.48.

10%

9

20

23

83

V

25

9%

7%

3090

JoofdI.
1-. r.

S, 0.

levend.

Vrouw komt te laat in de kliniek voor p. a. pr. In
\'t begin der baring wordt vergeefs getracht, hot hoofd in
den b. i. to drukken. Daarop S. C.

1903
K. b8.

10

8%

21

24

80

VI

•27

8%

7%

2280

^•a.l.v.

p. a. pr.

levend.

I 11
2% dag.

Eerst geen indaling. Hoofd op den b. i.: K. a. r. a. Bi,j
5 c.m. 0. worden de vliezen gebroken. Indaling in K.
Geboorte in A. L. wandbeon vertoont een deuk.

1904
K. 160.

10

8%

21%

24

81

VII

28

8%

7%

2500

a. 1. V.

p. a. pr.

levend.

I II
25 uur.

Kind na 14 uur dood.

1906
K. 147.

10.2

81/4
(Byl.)

21%

24%

83

VIII

30

8.1

7%

2830

a. r. V.

p. a. pr.

levend.

I II
4 dagen.

88

1900
P. 857.

10%

9

II

26

9%

8%

ïoofdl.
prol.
\'Unie.

V. laterE.

dood.

I II
gt; 12 uur.

Bij 8 c.m. 0.: vliezen gebroken. Prol. funicuh. Koering
op den stuit, navelstreng weggeduwd, zakt weer uit, klopt
langzaam. Spontane geboorte tot de schouders. Navelstreng
klopt niet meer. Hoofd met moeite geoxtraheerd, is zoor
hard. Kind dood.

1ste baring spon-
taan, traag.
Daarna 2 abortus.

1902
P. 613.

11%

9%

24

27

91

III

27

9%

8%

4000

quot; a. I.V.

spont.

levend.

118 uur.
113% „

Hoofd staat tot v. 0. beweeglijk op den ingang.

1908
P. 935.

11

9

24

27%

89

IV

29

9%

8

4250

a. r. V.

spont.

levend.

Inbsp;7 „

IInbsp;% „

Hoofd lang beweeglijk, met voortdurend verandering
van stand.

1904
P. 1291.

24

28

90

V

31

9

lt; 9

3500

^•a. r.v.

spont.

levend..

I 20 „
IIlt;1%„

Hoofd lang dobberend op den ingang. R. slaapstreek
sterk geschaafd.

1906
P. 95.

22

25

80

VI

32

10

9

3850

a.r.v.

spont.

levend.

I 9 „
11 2% „

1 uur na \'t breken der vliezen, by 7 c.m. 0., indahng
in asynclyt. post. Afwisselend gr. f. of kl. f. in de bekkenas.
Geboorte in A.

89

1903
P. 1136.

10%

9

24

27

82%

II

27

81/2

6%

3500

■i^.l.dw.

forceps.

levend.

110 „
n 41/4,,

Wegens langen duur: uitgangstang.

«

1ste kind spon-
taan.

-ocr page 106-

Jaar
en
No.

bekken.

No.

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

ANAMNESE.

C.D.

C.Y.

Sp.

. Cr.

Omtr.

1905
F. 1637

1902
P. 39.

1903
P. 195.

1901
P. 3.

1902
P. 526.

1903
K.90.

1905
K. 14.

10%

22
26
25%

85

86
87

90

10%-
11

10%

27

1ste kind spon-
taan? 2^6 ge-
ëxtraheerd ?

91

10%

lt; 9

25%
25%

28%
28%

86
86

10% lt; 9

92

Promontorium iets n. 1. L. i.
te volgen.\' Sacrum dwars licht
convex, overlangs licht concaaf.
Sterke knik in het onderste
deel. L. bekkenhelft staat lager
dan do rechter.

1ste en 2tio kind
dood geboren,
instrumentaal.

Tusschen \'t 12lt;io
en 13^0 kind een
abortus, nan« 13
een partus im-
maturus.

K. 18.

1889
K.33.

1890
K. 9.

1891
K.1.

1892
K. 4.

1892
K.195.

1893
K. 70.

1894
K. 74.

1895
K. 127.

1897
K. 49.

1901
K. 145.

Kind 6 weken later-gestorven.

Kind gomacoroerd. Forceps wegens langen duur(?)

Kind na 8 dagen dood.

Kind geëxtraheerd wegens? Grooto weerstand.

Hoofd goüxtraheerd.

Kind later (wanneer?) gestorven.

Extractie wegons slechte harttonen.
Extractie wegens levensgevaar voor het kind.
Primaire S. C. Gestoord kraambed, oorzaak onbekend.

10

81%

24%

27%

82

1895
K.119.

-ocr page 107-

No.

Jaar
en
No.

BEKKEN.

MOEDER.

__

^ I N D

Duurder
2 eerste
tijdp.

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

ANAMNESE.

C.D.

e.V.

Sp.

er.

Omtr.j Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

Ge\\v.

Positie.

Aard verl,

Afloop
kind.

1901
K. 88

10.7

9

24

261/2

85

IV

32

10

81/2

2770

a. r. V.

spont.

levend.

I -UI
14 uur.

94

1902
P. 1058.

10 %

9

26

271/2

86

Promontorium laag. L. i. te
volgen.

III

29

91/2

71/2

3000

A. a. 1.
prol.
funic,
tbrachii.

V, en E,

levend.

I 7
II 2%„

Gemakkelijke V, en E.

Eerste twee
kinderen spon-
taan, klein.

1905
P. 708

26

28

IV

31

91/2

7

30Q0

Afgew.
hoofdl.
r. r.
prol.
öianus.

V later E,

dood.

.1 11
6 uur.

Vruchtwater vroeg afgeloopen. Hoofd n. 1. afgeweken.
Later: hoofd op den b. i., hand ligt voor. Repositie mislukt.
Versie, uithaling van een voet. Sluit spontaan geboren.
Daar de navelstreng niet meer klopt, wordt de romp vorder
geëxtraheerd. Sterke weerstand in de cervix. Kind dood.

95

1899
K. 90.

1901
K. 128.

10
10

8%

23 y,
24

261/2
27

L. i. te volgen, (In 1906
niet t.
V.).

Sacrum weinig gekromd, boven-
deel concaaf. Promontorium
hoog. Sterke beweeglykheid
der bekkengewrichten.

III

IV

30
33

9

91/2

71/2
81/2

2150
2970

Stuit. 1.
Hoofdl.

prol.
funic.

p. a. p.

extractie

p. a. pr
V. laterE.

levend,
dood.

13 dagen.
II Huur.

I II
21/2 dag.

Hoofd geëxtraheerd. Sterke asphyxie. Kind leefde in
1900 nog.

Bij 3 c.m. 0. en staande vliezen: uitwendige keering op
den stuit. By 7 c.m,
0. breken de vliezen, in de vagina
hangt een hand met een navelstrenglis. Hand terug geduwd,
voet afgehaald. Wegens de zwakke pulsaties: extractie,
moeilyk. Achterste arm om het hoofd geslagen, wordt
gebroken. Hoofd mot moeite door den ingang gewrongen.

iste en 2\'io kind
geperforeerd.

Na déh. 4don
partus 2 abortus.

1905
K. 28

10%

8

(Byl.)

251/2

271/2

99

V

37

9

7,8

2150

s. r. V.

p. a. p.
extractie.

dood.

1 II
5 dagen.

Hoofd onder sterke tractie en expressie met een ruk
door het bekken getrokken, is zeer hard. Kind dood.

96

1906
K. 57.

1902
P. 1392.

10.8

8

26
251/2

271/2
27

95
84

VI
IV

38
33

9,8
9

8.7
8

2940

3400

Hoofdl.
a, 1. V.

S. 0.

spont.

lovend,
lovend.

I II
4 uur.

14% uur

1121/2 „

Primaire S. C, Hoofd weer zeer hard.

Vorigo partus
spontaan.

1905
P. 392.

10

9

241/2

27

93

V

35

9

8

3000

A- a r.
dw.

forceps.

levend.

I 28 „
II 20 „

Hoofd blyft in acynclyt, post. op den ingang staan.
Zwakke weeön. Door twee andere buitengewone verlos-
singen blijft pa,t. lang van hulp verstoken. Ten slotte
hooge tang. Boven r. oor een deuk. Afstand hiervan — 1.
tub, par. = 9 c.m.

-

97

1900
P. 55lt;3.

1902
r. 287.

10%

9%

261/2

26

89

L. i. te volgen.

IV

1

V

24
26

10

8

4000

^•a. 1. V.

a. 1. V.

Seinelli
t ?

spont,
forceps.

levend,
lovend.

Inbsp;% „

IInbsp;2 „

I 2% „
n 5% „

Indaling gering. Asynclyt. anterior. Weeën krachtig. Hooge
tang. Op 1. wandbeon een deuk van 5 bij 5i/^ cm., i/^ c.m.
diep.

Isto kind: perfo-
ratie.

2do forceps.
3do ,, spontaan.

1903
P. 1457.

24

26

90

VI

28

9

91/2

7%
71/2

2100
3000

t A.a.r.v.

spont.

levend.

?

isto kind vóór aankomst van den practicant geboren.
2de kind: indaling in asynclyt, antor. Op r, wandbeen een
ondiepe deuk.

1905
P. 103.

22

25

91

VII

29

10

7%

^ a. 1. v.

spont.

levend.

171/2 „
n % „

L. wandbeen afgeplat.

1907
P. 778.

VIII

31

91/2

81/2

3000

i
1

Sch. 1.

1. r v.

prol.
funic.

V. on E

lovend.

117 „

n 1/2 „

Hoofd met ruk ontwikkeld. Asphyxie. L. sleutelbeen
gebroken. In \'t r, wandbeen een douk: 4 bij 2 c,m., i/^ c.m.
diep.

-ocr page 108-

No.

Jaar
en

BEKKEN.

MOEDER.

^ I N D.

Duurder

bijzonderheden OMTRENT DE BARING.

ANAMNESE.

No.

C.D.

e.v.

Sp.

Cr.

Omtr

Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

Ge-sv.

Positie.

Aard verl.

Afloop
kind.

2 eerste
tijdp.

98

1900
P. 246.

1901
P. 1241.

23%

27

88 J

L. i. te volgen.

iv

V

22
23

9

7%

2850

a. r. V.

^•a.1. V.

spont.
spont.

levend,
levend.

17? uur
11% «

I 5 „

n % „

Vorige partus
spontaan, doch
moeilijk.

1 kind dood
geboren.

1903
P. 1343.

10

8%

23

25%

81

VI

26

9

8

8000

a. r.v.

expressie.

levend.

I 10
II 3% „

Niettegenstaande goede weeën blyft het hoofd 3 uur in
de bekkenholte staan, met de kl. f. in de bekkenas. Daarna:
expressie. Boven het r. oor een diepe deuk, eveneens hnks,
hoewel niet zoo diep.

99

1906
P. 66.

24%

27%

97

VII

28

10

8

4000

^•a.r. V.

spont.

levend. lt;

I 38%„

n 2%„

Zwakke weeön. Albuminurie.

1900

P. 236.
*

IV

27

Voetl.
S\' 1. V.

extractie.

levend.

I 13 „
11 1%„

Spontane geboorte tot den navel. Daar verdere uitdrijving
niet volgt: extractie.

1901
P. 1070.

10%

lt; 9

24

27.

87

V

29

10

8

3750

a. 1. V.

spont.

levend.

I 19 „
II 1

Indaling in K., geboorte in A.

1903
P. 929.

23

27

88

VI

30

9

6%

3000

spont.

levend.

±x ± „

I 6 „
II %

1904
P. 1411.

24

28

94

VII

32

9

7%

8000

a. 1. V.

spont.

levend.

i ii
91% uur.

1905
P. 1556.

23

27

90

VITI

33

9%

8

4000

a. 1. V.

spont.

levend.

1 11
7 uur.

1906
P. 1410.

25

27%

92

IX

34

91/4

v%

3800

a. 1. V.

spont.

levend.

Inbsp; 11

IInbsp;uur.

100

1905
P. 305.

1907
P. 94.

10%

9

24

26

86

IV

V

38
40

9%
8

8
7

8000
8400

a. 1. V.
^.a.r.v.

spont.
spont.

lovend,
levend.

I 6 uur.
11 1% „

1 11
22 uur.

Vliezen vroeg gebroken. Indaling eerst gering, vry sterk
asynclyt. anter., gr. f. \'t diepst. Tydens oen sterke wee:
plotsohng geboorte in A. R. wandbeen sterk afgeplat, met
roode plek.

1 abortus.
Allo vorige
partus spontaan.

101

1901
P. 731.

1903
P. 974.

26

29

IX

X

31
33

10
9%

8%
8%

3800
4000-

s.r. v.

V. en E.
extractie.

lovend,
levend.

122\'/.uur
11 7 „

I 2 „
11 1/4 „

Hoofd blijft in licht asynclyt. post. op den ingang staan.
Slechte weeön. Hooge tang duwt het hoofd weg. Daarop
gemakkelijke V. en E. 11. wandbeen afgeplat. Hoofd hard.

Wegens slechte harttonen: extractie.

5^0 partus stuit-
hgging. 7^0 kind:
spina bifida.
1 abortus.

1905
P. 7.

25

28

91

XI

34

9%

8

3350

a. 1. v.

spont.

lovend.

I 12 „
11 1% „

Indahng mot verscherpt mechanisme.

1906
P. 609.

10%

24

28

87

XII

36

9

8

2800

St. 1. s. r.

extractie.

lovond.

I 9% „
II 3 „

Hoofd geëxtraheerd.

102

1900
P. 147.

1901
P. 355.

10

8%

21

22

76

t

L. i. te volgen. Sacrum
concaaf.

Vrouw klein.

t-

VI

VII

31

32

8

m

A.a. 1.

Hoofdi.
prol.
funic.

p.sp.pr.

p. sp. pr.
V. en E.

foetus
macera-
tus.
levend.

I II
3 uur.

Inbsp;gt; 33 uur.

IInbsp;1 „

Lengte v. h. kind ± 44 c.m.

Alle kindoren,
op 1 na, te vroeg
geboren. No 5
forcipaal, na 3
maanden dood.

-ocr page 109-

: No.

Jaar
en

BEKKEN.

MOEDER.

Ä

KIND.

Duur der

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

ANAMNESE.

No.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

Omti

Andere bijzonderheden.

Para.

Oud.

Bip.

Bit.

1

GeW.

Positie.

Aard verl.

Afloop
kind.

2 eerste
tijdp.

103

1902
K. 170.

10

gt; 8

22

24

76
. 1

VIII

35

10 .

71/2

3310

Dw.I
h.J. r. a.

gemelli
I 9

IlA.a.l.v.

V. en E.

dood.

I -f II
gt; 6 uur.

Placenta praevia centralis. In de urine veel eiwit. Wegens
heftige bloeding naar de kliniek. Tamponnade en subcutane
infusie Harttonen van het kind onregelmatig. Ostium laat
4 vingers door. Placenta doorboord, voetje afgehaald. Stuit
door lichte tractie geboren, hoofd volgt gemakkelijk. Kind
dood. Placenta manueel verwijderd. Tamponnade en her-
nieuwde infusie vruchteloos. Na 1 uur is de vrouw dood.
Scheur in de muscularis uteri, tot op het peritoneum, rechts
t h V h.
0. u. s., direct onder den contractiering. Bekken-
maten by obductie: C. D. 11.2 c.m. C. V. == ± 10 c.m.

1199
P. 271.

L. i. to volgen. Sacrum convex
met scherp uitstekende wervel-
schijven.

VIII

»38

. 11

spont.

levend.

I?

II 101/2
uur.

isto kind vóór aankomst van den practicant geboren,
\'t 2de daalt in met gr. f. \'t diepst.

3 abortus.

1901
P. 479.

101/2

9

23

26

IX

40

10

81/2

A.a. 1. V.

spont.

levend.

1 gt; 5 uur.
11% „

Telkens uitzakken van een handje, dat wordt gereponeerd.
L. hoofdhelft afgeplat.

1906
K. 242.

10.8

9

251/2

261/2

86

X

46 .

9.9

8.7

3100

Afgew.
stuiti.

Bonnaire.
extractie,
perfo-
ratie.

dood.

1 11

19 .uur.

Placenta praevia centrahs. Hevige bloeding. Afgeweken
stuitligging. Manueelo verwijding v. h. ostium, dat zeer
rigide is. Placenta doorboord, voetje afgehaald. Cervix
spant zeer strak, zoodat het hoofd door den mondbodom
wordt geperforeerd, om de extractie te vergemakkelijken.

104

1904
K. 147.

1906
K. 172.

10 2
10.2

8%
(By].)

8/2

251/2
251/2

27
27

79
79

L. i.te volgen. Promontorium
laag.

Sacrum convex in dwarse af-
meting, overlangs concaaf.

VII

VIII

39

40

9.1quot;
9

8.3
8

2900

3200 ,

1

A. a.1. V.
A. a. r.
V.

forceps.

p. a. pr.
forceps.

levend,
levend.

I II
48 uur.

154 uur.

ngt;4 „

Fistula vesico-cervicalis. Hoofd staat lang in asynclyt.
post. op den ingang. T. verhooging tot 40°8. Besloten tot
tang. Gestoord kraambed. Vrouw na 24 dagen hersteld.
\'Kind na 30 uur dood (aspiratie-pneumonie?)\' L. wandbeen
sterk afgeplat.

Slechte weeën, t. verhooging, weinig indaling. Tang,
na het hoofd te hebben geïmprimeerd tot 1/2 indahng.
Kraambed eenige dagen gestoord.

lsto_4do kind
kunstmatig ge-
boren, lovend. 5do
kind praematuur,
dood. 6do kind
perforatie.

Hierby: fistula
vesico-cervicalis.

105

1903
P. 127.

26

28

90

V

37

10

81/4

4000 ^

A.a. 1. V.

spont.

levend.

I 13 „
1141/2 „

3da kind forcipaal.
1 abortus.

1905
P. 407.

10/2

9

241/2

27

84

VI

39

93/4

81/2

3500

1

Afgew.
hoofdl.
prol.
funic.

V. on E.

levend.

I 18 „

1111/2 „

Vliezen gebroken by 6 c.m. 0. Hoofd hgt voor, gemakkelijk
op te duwen, er achter de pulseerende navelstreng. Hoofd
weggeduwd. By v.
0.: V. en E. Linker sleutelbeen gebroken.

106

1903
P. 994.

91/2

8

25

291/4

87

L. i. te volgen.

I

24

81/1

7%

3500

A. a. 1. V.

spont.

levend.

I 41/2 „
1111/4 „

Vruchtwater vroeg afgeloopen.

1904
P. 1076.

25

27

82

II

25

9

8/2

4000

\'A. a. 1. V.

spont.

levend.

I 10 „
II 3 „

1905
P. 1324.

261/2

29

89

III

26

9

7

4000

A. a. 1. V.

spont.

levend.

I II
8 uur.

Indahng mot gr. f. \'t diepst.

107

1894
K. 70.

1904-
K. 208.

91/2
lt; 10

lt; 8
81/2

241/2
24%

26
261/4

80
80

i

L. i. to volgon. Sacrum in beide
richtingen convex. Storkeinter-
vertebraalribbels. Arcus pubis
wijd. Sterke lendenlordoso.

I

V

30
40

101/2

81/2

3200 .K
3800 1

» Hoofdl.

^ Hoofdl.
prol.
funic.

S.C.
S.C.

levend,
levend.

I II
25 uur.

I II
24 uur.

Niets bijzonders vermeld.

Tyd voor het opwekken van p. a. pr. verstreken. Hoofd
afgeweken v. d. b. i. Navelstreng uitgezakt. S.\'C.

Rachitis. 2^0^ 3do
en 4de kind

praematuur,
spontaan, dood
geboren.

-ocr page 110-

Omtr. Andere bijzonderheden.

MOEDER.

Para.

Oud.

Bip.,

Bit.

II

1

30

i III

37

10%

9.2

IV

39

V

41

9.2,

8,3

!
1

VI

34

I

i

i i

i

i

i
1

VII

VIII

j •
37

IX

39

10

9

X

40

8 H-,

1

. 8

XI

43

8.2

7.4

I

39

8%

7%

II

41

9

7.8 .

Ge\\v.

3690

2930
?

2700

3500

2430

2890

2530

BIJZONDERHEDEN OMTRENT DE BARING.

Eerst thuis, later in de kliniek, waar met het oog op
de bekkenmaten en den vorigen partus S. C. wordt verricht.

Kraambed gestoord.

109

1903
K. 76.

24%

Eerst 2 abortus,
iste kind a
terme, gemace-
reerd. Daarna
1 abortus 2lt;Je
kind: p. a. pr.,
na 3 dagen dood.
3dekind:p.a.pr.,
nal % uur dood.
Daarna 1 abor-
tus.

1904
K. 210.

8-81/2
(Byl.)

9%

24% 271/2

110

1895
K. 131.

Rachitis. 3 X ge-
huwd. Isto hu-
welijk :
n» 1 forceps,
nquot; 2 spontaan,
n® 3 spontaan,
n» 4 forceps,
n» 5 spontaan.

2do huwelijk:
11». 6—nquot;. 8.

3do huwelijk:
nquot; 9—nquot;. 11.

Na n». 9 een
abortus.

1898
K. 45.

1900
K. 110.

9%

26

27%

1901
K. 155.

10%

8%

251/2

27 85

1904
K. 59.

9%

27 271/2

111

1902
K. 140.

6%

25%

27

Rachitis.

1904
K. 76.

8%

± 7

25

27%

Besloten tot primaire S. C. Vrouw waarschuwt te laat.
V.
0.- hoofd los op den b. i. Harttonen goed. 1% uur
later: geen harttonen. Hoofd vast op den b.
1. Prol.
funiculi. Hoofd weggeduwd, navelstreng klopt met meer.
Daar spontane baring niet mogelyk schynt: perforatie.
Hoofd hard.

Ondanks sterke weeën daalt het hoofd eerst niet in,
doch blijft in sterk asynclyt. anter. op den ingang staan.
Later echter indaling. Asphyxie. Op r. kroonnaad een
langwerpige deuk. Afstand hiervan — overzijde = 8.7 c.m.
R. schedelhelft sterk afgeplat.

Uit de poHkliniek binnengebracht, uitgeput, geen weeën.
Caput gedeeltelijk ingedaald. Navelstreng uitgezakt. Sterk
gespannen
0. u. s. Hooge tang. Sterke schok bij passage
V. h. Promontorium. Haem. p.^ p. Manueele verwijdering
der placenta.

Thuis. Kind na 2 maanden dood.

Uit de polikliniek binnengebracht. Staande vliezen. Deze
worden gebroken. V. en E. Haem. p. p. Uterus-tamponnade.

\'t Hoofd daalt niet in, ondanks sterke weeën. Asynclyt.
anterior. Sterke spanning van het
0. u. s. Hooge tang.
MoeiUike extractie. Op \'t 1. wandbeen een infractie. Gestoord
kraambed.

Slechte weeën, \'t Hoofd daalt niet in. Onregelmatige
harttonen. V. en E. Hoofd mot kracht door den b. i.,
passeert met schok, Asphyxie. Op 1. wandbeen een douk,
1 c.m. diep, gulden-groot. Kind ± 38 weken oud.

\'t Hoofd blijft, in asynclyt. post., los op den ingang staan.
Zwakke weeën. V. en E. Hoofd met een klein schokje
voorbij het promontorium. Geen deuk. Haem. p. p.
Uterus-tamponnade. Kind na eenige maanden gestorven.

In de laatste zwangerschapsmaand: Albuminurie. 4 uur
na \'t begin der weeön S. C. Genezing gestoord door cystitis
en ureteritis. 5 woken daarna genezen.

Incisie in het oude litteeken., Uterus nergens adhaerent.
In den uterus is van het vroegere litteeken niets te merken.
Kraambed ongestoord.

Jaar
en
No.

bekken.

No.

ANAMNESE.

C.D.

e.V.

Sp.

Cr.

1898
K. 76.

1905
K. 163.

108

9% -71/2.
10%

I

9% lt; 8

27\'
28

27%

Isto kind forci-
paal,na4dagen.
Dood geboren.

241/3

Duur der
2 eerste
tüdp.

Afloop
kind.

I II

4 dagen.

I 11
3 uur.

levend,
levend.

dood.

S.C.

SC.

perforatie

J., -I-/aiiÄ.J\'iUöt?

derartic.sacro-iliacae, postt.b.c.
I R. schaambeen dichter bij d(
\'mediaanlijn dan het 1. Lenden
musculatuur puilt r. meer uit
dan 1. Torsie der wervelkolom.

L. i. te volgen. Promontorium
laag. Sacrum convex in beide
afmetingen.

Hoofdl.

prol.
manus.

K.a.l.dw.
prol.
funic.

90

I II
5 uur.

A.

I 7 uur.
II % uur.

levend.

levend.

levend,
levend.

levend.

levend.

levend.

levend,
levend.

spont.

forceps.

p. sp. pr.
V. en E.

forceps.

a. r. V.

L. i. te volgen. Promontorium
laag. Sacrum dwars convex,
overlangs gestrekt. Vrij sterke
knik bij den 4den -wervel. Genua
valga. Middelmatige lordose.

Lengte 149 c.m.

Vlucht 154 c.m.

A. a. 1.

■ prol.
funic.

Hoofdl.
prol.
funic.

A a.l.dw.

3950

I II
gt; 48 uur.

I II
2% dag.

Hoofdl.
r. 1.

p. a. pr.
V. en E.

85

1 II
1% dag.

A.a.l.dw.

p. a. pr.
V. en E.

L. i. te volgen, overhangend.
Promontorium laag, uitstekend.
Sacrum convex in beide rich-
tingen , aan \'t eind een haak.
Rechter bekkenhelft • ruimer
dan links.

Lengte = 1471/2 c.m.
Vlucht = 149 c m.

I H- 11
4 uur.

S.C.

87

Hoofdl.
r. r.

S.C.

-ocr page 111-

• \' ■ •■ »

-nbsp;..-^v.i-v;.

\'O !

■ r:. c\'. .

i^iïii

-ocr page 112-

j

i... \'i .

I

-ocr page 113-

STELLINGEN

I.

Voor (le prognose der baring bij bekkenvernauwing heeft, tot dusverre,
een indeeling naar den aard van het bekken geen waarde.

11.

Bij een indeeling naar graden van bekkenvernauwing neme men niet den
afstand der conjugata diagonalis, doch dien der conjugata vera, en dan met
een betrouwbaar instrument gemeten, als maatstaf.

ni.

Do prophylactische keering op don voet, terwille van ))ekkenvernauwing,
dient uit de rij der verloskundige operaties te worden geschrapt.

IV.

Dysmenorrhooa membranacea is niet afhankelijk van ontsteking.

V.

Hot broncliiaal ademen ter plaatse van een exsudaat in de pleuraholte
wordt niet voortgeleid langs het longweefsel, doch neemt zijn weg door do
vloeistof, die de groote bronchi omhult.

-ocr page 114-

VI.

Bij peritonitis tuberculosa moet het verrichten van punctie als een
kunstfout worden beschouwd.

vn.

De stoppende werking van tannine berust niet op verbeterde resorptie
in den darm of verminderde secretie van darmsap, doch op verminderde
slijm-afscheiding.

VIII.

Scarlatina wordt veroorzaakt door Streptococcen.

IX.

De uitbreiding van kanker gaat meestal gepaard met plaatselijke genezing;
soms zelfs wordt hierdoor de voortgang van het proces gestuit.

X.

Het lipolytisch ferment in het bloed is in staat het neutrale dierlijke
vet te splitsen.

XI.

Verandering in het verloop • der spiercontractie is het gevolg van ver-
andering van\'viscositeit en oppervlaktespanning in het sarcoplasma.

XII.

De metastasen bij carcinoma mammae ontstaan niet door verspreiding
met den bloedstroom, doch door voortgroeiing van den oorspronkelijken
tumor langs de lymphbanen der diepe fascie.

-ocr page 115-

XIII.

Voor het stellen der vroege diagnose van beginnende ziekten van den
fundus oculi heeft vooral het onderzoek naar den lichtzin der peripherie
groote beteekenis.

XIV.

Uit een therapeutisch oogpunt is het geregeld vergoeden van. den arbeid,
door krankzinnigen in een gesticht verricht, niet gewenscht.

XV.

De arteriae coronariae cordis zijn geen eind-ai-teriën.

-ocr page 116-

•t\'U-^\'v./V

quot;-.kw\':;- ^

■m

mk

- .■ ivKili

V \'-nbsp;;

I^É\'

.-V—- • .T - V

Vnbsp;ü -jivr r) quot;ri-i/l\'nbsp;x:\';-ÏÊ

-ocr page 117-

/

^-/r.-/;nbsp;-ill. ^^

t^ IJô.i\'Yu h/ . ^nbsp;J

-ocr page 118-

W\'

m

\'li\' ■ ■ ■ •••;„• il •
rî\';.-» : quot; U..ib. A\'S\' :

-ocr page 119-

■■..•■■t.-^ji

-ocr page 120-
-ocr page 121-
-ocr page 122-