-ocr page 1-

De beteekenis der roode kernen

1

en van het overige mesencephalon
voor spiertonus, lichaamshouding

én labyrinthaire reflexen. « ^ ^

6. G. J. BAD£MAEES.

-ocr page 2-

A. qu.

192

-ocr page 3-

■tv-

■■■■

■■ Vu: -

- ^

■•■i.

• ••■»ï.^-\'ï

,-ûv

■ ■■••j\'sk. gt;■1■:; . \'•-

-ocr page 4-

W.

\'L-. r.

3

■■\'■-ïï.v\'!

• Ï ;

\' -vi,/ ^ \'

4-v ■ V-

-ocr page 5-

DE BETEEKENIS DER ROODE KERNEN EN VAN HET OVERIGE MESENCEPHALON

VOOR

SPIERTONÜS, LICHAAMSHOUDING EN LABYRINTHAIRE REFLEXEN.

-ocr page 6-

Boek- en Steendkukkeuij Eduakd Udo. — Leiden.

rijksuniversiteit te utrecht

1777 6695

-ocr page 7-

)e kkïm der roode keroeu en vao het overige meseoceplialö

VOOR

spiertonos, liclaauistiouÉg en labyriotliaire relexe

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN REOTOR-MAGNIPICUS
Dr. A. J. P. VAN DEN BROEK, HOOGLEERAi\\Jl IN DE FACUL-
TEIT DER GENEESKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN
OP DINSDAG 20 MEI 1924, DES NAMIDDAGS TE VIJF UUR,

DOOR

GIJSBERTÜS GODEFRIEDUS JOHANNES RADEMAKER,

ARTS,

GEBOREN TE \'S-GRAVENHAGE.

LEIDEN. - EDUARD UDO. - 1924.

-ocr page 8-

; . . ■ : .

•VT--v.,

-ocr page 9-

AAN DE NAC4KT)ACHTENIS VAN MIJN MOBDEK,
WIER WENSCH HET SCrmi,TAn^]N VAN DIT
PROEFSCHRIFT WAS.

AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN VADER.

-ocr page 10-

Üi\'
Éa

ft

\'S\'.-

-ocr page 11-

Niet voltooid beschouw ik dit proefschrift, alvorens V, Hoog-
leeraren en Oud-Hoogleeraren van de Geneeskundige en Philosophische
Faculteiten der Universiteit te Leiden, mijn dank hetxiigd te hebben
voor mijne opleiding tot arts. Steeds blijf ik het als een voorrecht
beschouwen aan de Leidsche Hoogeschool mijn opleiding genoten te
hebben. Uw lessen waren bij mijn werkzaamheid in de geneeskundige
l^raktijk steeds mijn gids; Uw voorbeeld leerde mij mijne verantwoorde-
lijkheid niet licht te schatten.

Bijzonderen dank ben ik U verschuldigd, Hooggeleerde Magnus
Hooggeachte Promotor. Door U kivam ik voor de eerste maal in
aanraking met zuiver ivetenschappelijk onderzoek. Gij hebt voor mij,
zöo juist nog in de praktijk werkzaam, het moeilijke pad geëffetid. Uw
kennen en kunnen wees mij steeds den weg, Uw raad en aanmoediging
vergemakkelijkten het mij dien te bewandelen. Zeer heb ik U leeren
hoogachten, ook om den ruimen geest, dien Gij in het Pharmacologisch
Laboratorium weet te doen heerschen. De uren daar doorgebracht reken
ik onder de beste van mijn leven.

Dit dank ik ook U, Zeergeleerde Le Heux, de Kleyn en dk Lind
van Wijngaarden.
Uw behidpzaamheid, Uiv aangename wijze van samen-
werken troffen mij zeer.

Dat het verloop van mijn onderzoek mij tot U voerde, Hooggeleerde
AVinkler, beschouw ik als een groot geluk. Veel dank ben ik U ver-
schuldigd voor de groote bereidwilligheid, waannede Gij Uw labora-
torium te mijner beschikking steldet, veel meer nog voor Uw lessen hij
de bestudeering van het anatomisch materiaal, voor de demonstraties
van veel, dat voor mijn onderzoek van bela^ig loas, maar bovenal voor
het vele, dat ik door den persoonlijken omgang met U leerde.

U, Hooggeleerde van den Broek, betuig ik mijnen dank voor de
welwillendheid, waarmede Gij Uw laboratorium beschikbaar steldet voor
het maken van microphotographiën, en U, Zeergeleerde
de Burlbt,
voor de hulp bij het vervaardigen van deze Photographien verleend.

-ocr page 12-

Uwe lessen, Zeergeleerde Schoemaker, Hooggeleerde Poi^k daniëls
Zeergeleerde B™, tijdens mijn verUijf in Ut Haagsche Ziekenhuis
evenals de samenwerking met U mijne mede oud-assistenten,
Rochat\'
oe kom.vk, Streef en Roosenbih^g
met U, hooggeachte
directrice
Boer, herdenk ik dankbaar. Ook te midden van U bracht ik
een gelukkige levensperiode door.

_ Ook is het mij een vreugde, mijn oud-collegae te Soerabaya hier
mn dank te kunnen betuigen voor hun wijze van samenwerking
waardoor ik a^n myn verblijf aldaar zoo aangename herinneringen heb •
het bijzonder denk ik hierbij mn U, Zeergeleerde
vax Ltssa
V Zeergeleerde Deutmann, dank ik tevens voor de zorgvuldige
beJmndehng va.n mijn oogziekte. Zonder Uwe behandeling zou ik wel
hcht veel van dit onderzoek niet hebben kunnen verrichten

Mej. uitterwaal, den Heer Veldhuizen en vele anderen, welke
nnj Uj mijn onderzoek behulpzaam waren, geldt mijn dankbaarheid-
ook, en zeker niet het ^mnst, geldt ze mijne vrouw, die, niettege^
staande ineens geheel vreemd in het rustige Utrecht overgeplaatst, mij
voor den arbeid in eigen woning niet alleen een aangename sfeer wist
te scheppen, maar die tevens door het verzorgen van mijne proefdieren
en door het vervaardigen van microscopische praeparaten mijn werk zoo
zeer verlichtte.

-ocr page 13-

INHOUD

HOOFDSTUK I.

Bladz.

Inleiding..................... 2

HOOFDSTUK IL

Normale spiertonusverhouding en ontherseningsstijfheid.....21

HOOFDSTUK III.

De hersenniveaTi\'s van de centra der tonische labyrinthreflexen

en der tonische halsreflexen.............47

HOOFDSTUK IV.
Het hersenniveau van het centrum der labyrinthopriclitreflexen . . 49

quot;nbsp;HOOFDSTUK V.

Het hersenniveau van de centra der lichaamsoprichtreflexen ... 60

HOOFDSTUK VI.
Het hersenniveau van het centrum der halsoprichtreflexen ... 69

HOOFDSTUK VII.

Het centrum voor de regeling der normale spiertonusverhouding,
van de labyrinthopriclitreflexen en van de lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam................r.-^

HOOFDSTUK VIII.

Enkele beschouwingen omtrent de ligging van het centrum der

liehaamsoprichtreflexen op den kop......... 205

HOOFDSTUK IX.
De functies der roode kernen bij kat en konijn . ..... 208

-ocr page 14-

xir

hoofdstujc x.

De functies der roode kernen by den mensch..............^224

Pyramidenbaan en spiertonus..................225

Corpus striatum en spiertonus..............23^

Substantia nigra en spiertonus............24^

Ontherseningsstijfheid bij den mensch............\' \' ^^^

Tumoren in de roodo kern..............24g

Tuberculose van de roode kern............\' 254

Vcrvveekingshaarden in de roode kern .....;.nbsp;\'259

Oude haarden in de roode kern .......nbsp;262

hoofdstuk xi

r.iftreactie, Sprongopvangreflex, Kopdraai-reactie, Kopdraai-na-

reactie, Kopdraai-nystagmus en Kopdraai-nanystagmusnbsp;... 274

hoofdstuk xii.

281

301

307

330
362
365

Compensatoire oogstanden, Oogdraai-reacties en Oogdraai-nareacties,
Oogdraai-nystagmus en Oogdraai-nanystagmus

Eindoverzicht ...........

Aderslagen der proeven op katten met dwarse doorsnydin- der
hersenen (katten 1—21)..............quot;

Verslagen der proeven op konynen met dwarse doorsnijding der
hersenen (konijnen 1—36)........

Verslagen der proeven op de konijnen F., P., en T. .
Literatuur.....

Verbeteringen:

Bladz. 25 en 28; voor Ohmoted lees: Olmoted.
Bladz. 231 ; voor Rotiman lees: Kothmann.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK I.

INLEIDING.

In het pharmacologiscli laboratorium te Utrecht zijn sedert 1912 door
Prof.
R. Magnus met medewerking van A. de Kleyn, AVAi/rher Weii.and,
C.
G. L. Wolf, Prof. W. Storm vak Leeuwen, Ch. Socin, Prof. J. van
der Hoeve, J. G. Dusser de Barenne, C. Versteegh
en anderen een groot
aantal onderzoekingen verricht op caviae, konijnen, katten, honden en apen
over de veiTichtingen van liet labyrinth

Tonische la b y r i n t li r c f 1 e x e n.

In de eerste plaats werd nagegaan de invloed van het labyrinth op de
onderlinge tonusverhouding van de -spieren van ledematen, hals en romp.

Rrondgeest en Sherringïon hadden aangetoond, dat de spiertonus voor-
namelijk onderhouden en geregeld wordt door prikkels uit de spieren zelf,
door proprioceptieve prikkels. Maar
Ewai-d (38) wees er reeds op, dat ook
de labyrinthen invloed op den spiertonus uitoefenen. Hij sprak daarom van
„tonuslabyri^th

j\\Lvgnus en de Kleyn vonden, dat de spiertonusverhoudingen bij dieren
geheel verschillend zijn bij verschillende standen van den koj) in de ruimte.
Zij zagen, dat bij één bepaalden stand (schedeldak boven, de bekspleet onder
het horizontale vlak een hoek van 45° met dit makend) de tonus der strek-
spieren van nek, romp en ledematen steeds minimaal, bij één bepaalden,
vasten, anderen stand (schedeldak onder, bekspleet boven het horizontale
vlak een hoek van 45° daarmee makend) steeds maximaal was en bij tusschen
gelegen kopstanden geleidelijke overgangen tusschen deze twee uitersten ver-
toonde,

Waren te voren bij de dieren beide labyrintlien geëxtirpeerd, dan
hadden de onderscheidene kopstanden dezen invloed niet meer. Het zijn dus
labyrinthprikkels, labyrinthreflexen, welke deze spiertonusversehillen teweeg-
brengen.
IVIagnus noemde deze\' reflexen de tonische labyrinthreflexen.

Indien niet beide, maar slechts één labyrinth vernietigd wordt, dan

\') Aan het einde onder „Literatuurquot; staat een opgave der verschillende tijdschriften,
waarin mededeelingen over deze onderzoekingen voorkomen. Het onderzoek is echter ook in
zijn geheel beschreven door Prof. R.
Magnus in zijn monographie: „Körperstellungquot; (Julius
Springer, Berlin, 1924).

-ocr page 16-

oefent daarna de stand van don kop in de ruimte nog wel invloed uit op
den tonus der strekspieren en, in zooverre het de extremiteiten betreft, op de
spieren van beide zijden. De invloed van het eene intact gebleven labyrinth
is zelfs op de spieren der eene zijde even sterk en geheel gelijk als op die
der andere zijde.

Daarentegen is de invloed van elk labyrinth op de halsspieren slechts
een éénzijdige. Na extirpatie van een der labyrinthen wordt de tonus van de
halsspieren der eene zijde veel sterker dan van de spieren der andere zijde,
met als gevolg daarvan het optreden van een kopdraaiing. Het tonusversehil
der heide halshelften en dus ook de kopdraaiing is het sterkst als de kop in
den maximumstand gebracht wordt, het kleinst bij den minimumstand van
den kop, maar ook dan nog is het zeer sterk. De kopdraaiing is
steeds gericht naar de zijde van het geëxtirpeerde labyrinth. Ze bedraagt
vaak meer dan 90°, ja gaat tot 135°, soms zelfs tot 180°.

De labyrinthen zenden dus prikkels uit, welke medehelpen den tonus der
spieren te regelen. Elk labyrinth zendt prikkels uit naar de ledematenspieren
van beide zijden en naar de halsspieren van slechts eene zijde.

T O n i s c h. e li a 1 s r e f 1 e x e n.

Hij het onderzoek op de boven beschreven tonische laby rinthreflexen moet
men steeds zorg dragen, dat bij verandering van den kopstand ten opzichte
van de ruimte, de stand van den kop ten opzichte van den romp dezelfde
blijft. Van uit de diepere halsdeelen gaan namelijk ook reflexprikkels naar de
extremiteitenspieren en ook deze prikkels beinvloeden den spiertonus. Deze
tonische halsreflexen maken, dat bij een opgeheven zijn van den kop de
voorpooten gestrekt zijn, daarentegen geven ze bij een voorovergebogen kop
buigstand der voorpooten. (De invloed op de aehterpooten is bij verschillende
dieren verschillend; bij kat en hond geeft de opgeheven kop buiging, by het
konijn strekking der aehterpooten).

Bij een gedraaiden of gewenden kop hebben de strekspieren der beide
extremiteiten van de zijde, waarheen de onderkaak gedraaid of gewend is,
verhoogden tonus. De strekspieren van de extremiteiten der andere zyde,
waarheen het schedeldak gericht is, hebben daarentegen verlaagden tonus.
Aan deze zijde kan de tomis der buigsi)ieren verhoogd zijn.

Is de hals in zijn geheel ventraalwaarts verschoven door druk op
de doornuitsteeksels van de onderste halsw^ervels, dan hebben alle vier de
extremiteiten verminderden strektonus, worden alle vier de pooten gebogen
gehouden (vertebra-prominensreflex).

Dit zijn geen labyrinthreflexen; labyrinthlooze dieren vertoonen deze.
reflexen ook en geheel eender. Daarentegen heeft de houding van den hals
geen invloed meer op den spiertonus bij dieren, waarvan de achterwortels
der cervieaalzenuwen zijn doorgesneden. Het zijn dus halsreflexen. De prikkels
ontstaan in de diepere halsdeelen.

Alle spierspanningen, verwekt door den een of anderen stand van den

-ocr page 17-

kop zijn tonisch, onverschillig of ze door labyrinth- of door halsprikkels
onderhouden worden. Ze blijven onveranderd voortbestaan, zoolang de kop
denzelfden stand behoudt.

Tj a b y r i n t h O \'p r i c h t r e f 1 e X e n.

Oprichtreflexen zijn de reflexen, welke het lichaam weder in de normale
houding terugbrengen, wanneer het daar door de een of andere oorzaak uit-
geraakt is. Het zijn dus de reflexen, welke de normale lichaamshouding en
het lichaamsevenwicht onwillekeurig in stand houden.

Voor een deel wordt dit door labyrinthprikkels bewerkstelligd. De
labyrinthoprichtreflexen helpen den kop in den normalen stand brengen en
houden. Ze werken rechtstreeks alleen op den kop. Houdt men een konijn
in de lucht, dan houdt het dier den kop steeds in den normalen, opgerichten
stand, welken stand men het lichaam ook geeft.
Breuer bewees (bij duiven),
dat dit door labyrinthprikkels geschiedt. Een labyrinthloos konijn in de lucht
in zijligging gehouden, laat dan ook zijn kop in zijligging hangen, i-icht hem
niet op.

Een konijn met slechts één intact labyrinth tracht steeds den kop zoo te
plaatsen, dat het intacte laliyrinth boven ligt, hoe ook de rompstand is. Het
rechter labyrinth tracht dus den kop van. uit den normalen stand naar links
te draaien, het linker labyrinth naar rechts. De twee labyrinthen werken hierbij
tegengesteld. Het oprichten van den kop van uit een zijligging geschiedt
onder invloed van tegengesteld werkende prikkels uit de twee labyrinthen,
welke elkaar in den opgerichten stand juist compenseeren. Ligt de kop in
zijligging, dan is het labyrinth, dat boven ligt, in rust, in den toestand van
minimumprikkeling; het onderliggende labyinnth daarentegen juist in dien
van maximale prikkeling. Een dier, met slechts één intact labyrinth verzet
zich heftig tegen den kopstand, waarbij dit labyrinth onder ligt en tracht den
kop in de andere zijligging te brengen.

(Zoowel de tonische lal)yrintlireflexen als do labyrintlioprichtieflexen geven dus bij een
dier met slcelits één intact labyrinth oen kopdraaiing. Al naar gelang- van de ligging van het
overgebleven labyrinth veraterken of verzwakken deze kopdraaiingen elkaar. De kopdraaiing
alléén door de tonische labyrinthreflexen op de halsspieren, kan men bij zoo\'n konijn zien,
door het met den kop naar beneden te laten hangen. In die houding geeft namelijk de
labyrinthopriclitreflex geen draaiing.)

Optische oprichtreflexen.

Bij het oprichten van den kop en evenzoo van het lichaam spelen ook andere
zintuigprikkels een rol, vooral de optische. Bij den mensch zijn deze zelfs van
groote beteekenis (tabetici met open en gesloten oogen!), maar ook bij aap,
hond en kat. Bij lagere zoogdieren als konijn en cavia hebben de gezichts-
indrakken geen invloed. Bij de lioogere zoogdieren moet men daarom de
labyrinthoprichtreflexen onderzoeken met kopkappen voor de oogen, bij konyn
en cavia is dat niet noodig.

-ocr page 18-

L i e h a a \'TH s O p r i c h t r e f. 1 e X e n.

Van zeer groote beteckenis voor de oprichtfunctie zijn asymmetrische
prikkels van uit .het lichaamsoppervlak. Ligt een dier op een onderlaag, dan
verwekt de tegendruk prikkels aan de eene zijde van het lichaamsoppervlak en
door deze prikkels kan het dier zich reflectorisch oprichten. Legt men echter op
de andere zijde een plankje, dan zijn er geen asymmetrische prikkels en treden
ook geen lichaamsoprichtreflexen op. Evenmin bij een in dé lucht gehouden
of te water gelaten dier. Labyrinthlooze dieren vertoonen deze reflexen ook.

De lichaamsoprichtreflexen brengen zoowel den kop als het lichaam in
den normalen stand. De
licluiamsopriclitreflexen op den kop kan men bij
labyrinthlooze dieren zien. Neemt men zoo\'n dier en houdt het in zqhgging in
de lucht, dan laat het den kop in zijligging hangen. Raakt men nu met het
lichaam een onderlaag aan, dan richt de kop zich onmiddellijk op en gaat
in den normalen opgerichten stand.

Be lichaamsoprichtreflexen op het lichaam toont men het beste aan door
het dier in zijligging op een onderlaag te leggen en den kop in zijligging vast
te houden. Ls de reflex aanwezig, dan richt het lichaam zich op, niettegen-
staande den in zijligging gefixeerden kop.

II a 1 s O p r i c h t r e f 1 e X e n.

Tenslotte spelen nog prikkels uit de diepere halsdeelen een rol bij het
aannemen en bewaren van de normale houding. Deze prikkels oefenen alleen
invloed uit op het lichaam. De prikkels uit de diepere halsdeelen plaatsen de
meer caudaal gelegen deelen van de wervelkolom in den juisten stand ten
opzichte van den kop. Gaat de kop in zijligging, dan volgt het lichaam; richt
de kop zich op, dan gaat ook het lichaam overeind. Men kan de halsopricht-
reflexen het beste aantoonen door een dier in rugligging te brengen en dan
den kop naar rechts en links te draaien. Bij deze ligging worden de hals-
oprichtreflexen niet tegengewerkt, niet beinvloed door de lichaamsopricht-
reflexen. Men ziet dan duidelijk, dat een draaiing van den kop een draaiing
van de geheele ruggestreng en van het bekken tengevolge heeft. De reflex
breidt zich van voren naar achteren uit. Eerst wordt de voorste lichaamshelft
in den juisten stand ten opzichte van den ■ kop geplaatst en pas als
dit geschied is, volgt de achterste helft, het bekken en de achterpooten. Dit
is vooral mooi te zien bij een dier, dat uit narcose ontwaakt. De halsoprieht-
reflexen zijn niet meer aanwezig als de achterwortels van de bovenste cervicale
zenuwen doorgesneden zijn.

Compensatoire oogstanden.

De labyrinthen regelen niet alleen den stand van den kop, .maar ook de
oogstanden. Bij eiken stand van den kop in de ruimte hebben de oogen (by
niet fixeeren!) een bepaalden, vasten, anderen stand.

Brengt men den kop van een dier uit .den normalen, opgerichten,

-ocr page 19-

symmetrischen stand in een, ten opzichte van de ruimte, anderen stand, dan
nemen de oogen een bepaalden anderen stand in den kop, in de oogkassen
aan. Dit zijn de compensatoire oogstanden en de afwijkingen der oogen van
uit h\\m oorspronkelijken stand in den normaal opgericht gehouden kop (bij
bet konijn met den bekspleet rc 35° onder het horizontale vlak) de compen
satoire oogafwijkingen. Deze afwijldngen zijn zeer verschillend bi] verschillende
diersoorten.

Het sterkst zijn ze bij dieren, welke de oogen zijdelings gericht in den
kop hebben staan, zooals bijvoorbeeld bij konijnen het geval is. Daar het konijn
ook slechts zeer weinig optische oogbe%yegingen maakt, zijn de onderzoekingen
over de labyrinthreflexen op de oogspieren bijna uitsluitend bij deze dier-
soort verricht.

Bij deze onderzoekingen bleek in de eerste plaats, dat ook de labyrinth-
reflexen op de oogspieren, opgewekt door een bepaalden kopstand in de
ruimte, tonisch zijn, dus, dat net zoo lang als de kop in een bepaalden stand
staat, de oogen. dezelfde deviatie blijven vertoonen; in de tweede plaats, datquot;
deze reflexen trachten bij de verschillende normale houdingen van den kop
den stand der oogen ten opzichte van de ruimte zooveel mogelijk onveranderd,
te doen blijven door den oogstand ten opzichte van den schedel te
veranderen.

Er zijn zoowel verticale als rotatoire compensatoire oogafwijkingen.
Regelmatige horizontale compensatoire oogafwijkingen door labyrinthprikkels
konden niet worden aangetoond.

De verticale deviaties ziet men het best als men bij konijnen den kop een
anderen stand geeft met behulp van een draaiing van het dier om de naso-
occipitale as.\' Draait men het dier 90°, dus legt men het dier in zijligging,
dan zijn de verticale deviaties maximaal sterk.

Magnus en de Kleyn hebben ook het mechanisme der verticale oog-
deviaties bestudeerd bij konijnen, waarvan één labyrinth geëxtirpeerd was.
Zoo\'n konijn vertoont verticale oogafwykingen als de ko]) in den normalen
opgerichten stand gehouden wordt. De prikkels van uit
het eene intacte
labyrinth geven een afwijking van het gelijkzijdige oog naar boven, van het
ander zij dige oog naar beneden. Deze deviaties zijn veel sterker, ja maximaal,
als men den kop in zijligging houdt met het intacte
labyrinth onder.
Daarentegen zijn ze nul of minimaal als de kop in zijligging verkeert met
het gespaarde labyi-inth boven. De beide labyrinthen werken bij de verticale
oogdeviaties dus tegengesteld. Het rechter labyrinth tracht het rechter oog
naar boven te doen afwijken, tenvijl het linker labyrinth dit zelfde oog naar
beneden tracht te doen gaan. De normale oogstand bij de normale houding
van den kop van een intact konijn komt tot stand door het evenwicht van
deze twee tegengesteld werkende invloeden. De maximale oogdeviatie bij een
normaal konijn in zijligging is het gevolg van het maximaal uitzenden van
prikkels door het onderliggende labyrinth, terwijl het bovenliggende minimaal
of geheel niet prikkelt.

-ocr page 20-

Geheel anders is het mechanisme van de rotatoire compensatoire oogstanden.
Deze laatste kan men waarnemen door den stand van den kop in de ruimte
te veranderen door middel van een draaiing van het dier om zijn bitempórale
as. Is de kop met den snuit recht naar hoven gericht, dan zijn de oogen met
hun hovenpool maximaal stei\'k naar voren gedraaid. Hangt de snuit recht
naar beneden, dan bestaat cr een maximale oogdraaiing met de hovenpool
naar achteren. Hetzelfde ziet. men bij konijnen, Avelke slechts één labyrinth
bezitten. Het eenige verschil is, dat dan de deviaties minder sterk zijn.

Elk labyrinth oefent dus, ook wat de rotatoire compensatoire oogstanden
betreft, invloed uit op heide oogen. De twee labyrinthen werken echter
hierbij niet elkaar tegen, maar versterken elkaar. Elk labyrinth afzonderlijk
heeft voor deze reflexen denzelfden minimum- en maximumstand (liangen
met den snuit naar boven en naar beneden), welke weer dezelfde standen zijn,
waarbij ook de combinatie der twee labyrinthen de grootste deviaties geven.

Al de boven beschreven compensatoire oogstanden zijn het gevolg van
labyrinthprikkels. Labyrinthlooze dieren vertoonen deze reflexen niet.

Tonische hals reflexen op de oogen.

Ook bij het onderzoek op de zoo juist besproken labyrinthaire oogspier-
i\'cflexen moet men steeds zorg dragen, dat de stand van den kop ten opzichte
van het lichaam onveranderd blijft. Uit de diepere halsdeelen gaan namelijk
prikkels naar de oogspieren en ook deze prikkels trachten bij de verschillende
houdingen van den kop van het overeind staande dier den oogstand ten
opzichte van de i-uimte onveranderd te doen blijven.

De tonische halsreflexen geven zoowel verticale, rotatoire als horizontale
oogafwijkingen. Men kan ze het beste nagaan bij labyrinthlooze dieren. Bij
intacte, dieren kan men ze aantoonen door bij deze dieren, om de labyrinth-
reflexen uit te schakelen, den kop te fixeeren en het lichaam verschillende
standen te geven. De reflexprikkels worden toch opgewekt door den ver-
anderden vorm van den hals, onverschillig of deze veroorzaakt is door ver-
plaatsing van den kop of van het lichaam.

Houdt men het lichaam naar boven opgeheven door het om de bitempórale
as te draaien, hetgeen, wat den vonn van den hals betreft, overeenkomt met
een opheffing van den kop, dan vertoonen de oogen een rotatoire afwijking
met de bovenpoot naar voren.

Houdt men het lichaam in het horizontale vlak naar rechts (draaiing
om de dorsoventrale as), wat voor den hals gelijk staat met een naar rechts
gewend zijn van den kop, dan hebben de oogen een horizontale afwijking
naar links, dat wil zeggen het rechter oog is naar voren, het linker naar
achteren afgeweken.

Bü gedraaid zijn van het lichaam om de lengte-as naar rechts, wat
voor den halsvorm hetzelfde is als een kopdraaiing naar links, zijn de oogen
verticaal gedevieerd, het rechter oog naar beneden, het linker naar boven.
Ook deze reflexen zijn tonisch.

-ocr page 21-

Zoowel de tonische labyrinth- als de tonische halsreflexen trachten den
stand der oogen ten opzichte van de ruimte bij overeind zijnde (niet in rug-
ligging verkeerende) dieren onveranderd te doen blijven. Hun werking is
dan steeds gelijk gericht. Ze versterken elkaar. Aan de tonische labyrinth-
reflexen alléén gelukt het slechts zeer onvolledig den oogstand in de ruimte
onveranderd te houden. Aan de combinatie van deze twee reflexen gelukt
dat echter vrij goed.

Uit de onderzoekingen van de Ki.eyn bleek, dat bij het konijn, wanneer
de kop

om de bitemporale as opgeheven was tot ....................................... 450

boven den normalen stand,

om de bitemporale as voorovergebogen was tot.............................. 550

onder den normalen stand,

om de occipito-frontale as gedraaid Avas tot.................................. 21°

zoowel naar links als naar rechts,

om de as schedeldak-schedelbasis gewend was tot ........................... 17°

zoowel naar links als naar rechts,

de oogstand ten opzichte van de ruimte nog geheel dezelfde was en dus ook
de gezichtsvelden onveranderd waren gebleven. En de bovenstaande waarden
zijn zeker nog niet de maximale.

Tot hiertoe waren alle besproken labj^rinthreflexen het gevolg van den
stand van het labyrinth.

BewegingeAi van het labyrinth verwekken echter ook reflexen, zoowel
draaibewegingen als rechtlijnige bewegingen. De versnelling der beweging
geeft de prikkels.

Draaibewegingen geven reacties van den kop en van de oogen. Voor de
draai-reacties bleek de volgende regel te gelden: draait men een dier om een
zijner assen en plaatst deze as verticaal, dan treden reflexen op den kop
(kopdraai-reacties) en op de oogen (oogdraai-reacties) op, waardoor kop en
oogen ni het horizontale vlak zoodanig afwijken, alsof ze trachten hun stand
UI de ruimte te behouden.

Kopdraai-reacties.

Uit \'hgt bovenstaande volgt, dat als men een dier om zijn dorso-ventrale
as naar rechts draait, de kop naar links afwijkt
(kopdraai-reactie). Houdt
men met draaien op, dan gaat de kop weer teinig. Vaak gaat hij dan door
den normalen stand heen naar de andere zijde
(kopdraai-nareactie) om daarna
pas den normalen stand te hernemen.

Draait men het dier eenigen tijd door, bijvoorbeeld naar rechts, dan
ziet men in aansluiting van de kopdraai-reactie een
kopdraai-mjstagmus op-
treden, in casu met den snellen component naar rechts. Houdt men nu weer
op met draaien, dan treedt een
kopdraai-nanystagmm op en wel in dit geval
niet den snellen component naar links.

-ocr page 22-

Oogdraai-i\'eacties.

Ook de oogen vertoonen oogdraai-reacties, oogdraai-nareacties, oogdraai-
nystagnius, oogdraai-nanystagmus.

Bij het konijn geeft draaien om de dorsoventrale as horizontale, om de
])itemporale as rotatoire, om de naso-occipitale as verticale oogdraai-deviaties.

Draait men een konijn om zijn verticaal staande dorsoventrale as naar
rechts, dan zullen de oogen in het horizontale vlak naar links afwijken, d.w.z.
het rechter oog naar voren, het linker oog naar achteren.

Draait men het konijn naar rechts om zijn bitemporale as, na deze as
verticaal geplaatst te hebben (dus het dier in zijligging), dan draaien de
oogen in het horizontale vlak weer naar links, d.w.z. met de bovenpolen
naar achteren bij een konijn in linker, naar voren bij een konijn in rechter
zijligging. De draai-nareactie is hierbij weer tegengesteld aan de draai-reactie.
Ook deze reacties worden bij verder draaien door nystagnuis gevolgd.

We zien dus dat draaibewegingen van het labyrinth clonische spier-
contracties geven. Niet alleen door draaien zijn deze op te wekken, maar ook
door het labyrinth o]) andere wijze te prikkelen, bijvoorbeeld door in de gehoor-
gang koud of warm water tc laten loopen. Hierdoor ontstaat eveneens, wat
Barany het eerst zag, een oogdeviatie, gevolgd door nystagmus. Deze reacties
zijn w^aarschijnlijk het gevolg van endolymphestroomen in de booggangen,
waardoor de octavusuiteinden in de booggangampullen geprikkeld worden.

De endolymphestroomen gaan bij\' inspuiten met koud water waarschijnlijk
tegengesteld als bij doorstroomen van de gehoorgang met warm water.

Koud water in het rechter oor geeft deviatie van het rechter oog naar
beneden en naar achteren, gevolgd door nystagmus met een snellen component
naar voor-boven. Het linker oog devieert daarbij naar voren, gevolgd door
nystagmus naar achteren. Rij doorstroomen met warm water zien we juist
het tegenovergestelde.

Na labyrinthextiri)atie ziet men vaak nystagmus optreden, spontaan, of
juister gezegd, zonder toevoeging van andere prikkels. Dit is slechts een
voorbijgaande nystaigmus.

De verschillende draaireacties vertoonen labyrinthlooze dieren niet.

Bij rechtlijnige bewegingen worden eveneens verschillende labyrinth-
reflexen opgewekt, de zoogenaamde progressiereacties. Hiervan
zijn de twee
voornaamste de liftreactie en de sprongopvangreflex (Sprungbereitschaft).

L i f t r e a c t i e.

Plaatst men een dier in normale houding op een horizontaal gehouden
plank en beweegt men nu deze naar boven, dan ziet men, dat bij het begin
der beweging de voorpooten gebogen worden, waardoor de kop van het dier
op de plank komt te rusten. Na het ophouden der be^veging treedt het
tegenovergestelde op, dan strekken zich de voorpooten krachtig, vaak gepaard

-ocr page 23-

met duidelijk spiertrillen, de voorste liehaamshelft richt zich op, de kop strekt
zich achterover, ja, soms als de reactie zeer sterk en volledig is, strekken
zich ook de aehterpooten en gaat het dier op zijn vier gestrekte ledematen
staan. Dit duurt enkele oogenblikken, dan zakt het dier weer in en herneemt
het zijn normale houding.

Beweegt men de plank met het dier erop inplaats van naar boven naar
beneden, dan ziet men hetzelfde gebeuren, echter in omgekeerde volgorde.
Nu worden bij het begin der beweging de extremiteiten, en wel vooral de
twee voorste, gestrekt en richt de voorste lichaamshelft zich op, terwijl na
het beëindigen der beweging de pooten zich buigen èn kop èn voorste
lichaamshelft zich op de plank neervielen. Ook nu duurt dit maar korten
tijd, waarna het dier zijn gewone houding herneemt.

Deze reactie is bij normale caviae, konijnen, katten en honden steeds
op te wekken. Daarvoor is het in vele gevallen absoluut niet noodig, dat
het opheffen of dalen van de plank met groote snelheid geschiedt. Een kleine,
langzame beweging is daartoe meestal reeds voldoende. De reactie der voor-
pooten treedt ook op als de kop ten opzichte van het lichaam gefixeerd
wordt, en is dus geen uiting van een halsreflex. Ook zien we de liftreactie
bij dieren waarvan die aehterwortels doorsneden zijn, door welke de gevoels-
zemiwen van de extremiteiten loopen. Ook het afgesloten zijn der oogen is
geen belemmering. Daarentegen treedt de reactie niet op, indien de labyrinthen
geëxtirpeerd zijn.

De liftreactie wordt opgewekt door bewegingen van de labyrinthen in
dorso-ventrale richting. Ze treedt ook op als deze beweging, inplaats van
in verticale richting, in een horizontaal vlak plaats heeft. Niet de rechtlijnige
beweging zélf roept de reactie te voorschijn, maar veranderingen van de
bewegingssnelheid.

Bij alle bovengenoemde dieren is het verloop dezer reflexen nagenoeg
gelijk. Alleen voor honden is typisch het maximaal sterk reageeren van
den kop. Bij het begin van de liftbeweging naar boven buigt de kop zich
sterk voorover, ventraalwaarts; na het beëindigen sterk achterover, dorsaal-
waarts.

S p r o n g o p v a n g r e f 1 e x.

De\'sprongopvangreflex wekt men op door een dier-bij het bekken vast
te pakken, met den kop naar beneden te laten hangen en het dier dan ineens
naar beneden te laten zakken. Doen we dit met een cavia, dan zien we, dat
de voorpooten in de schouders naar voren gaan. De voorpooten strekken zich
geheel, de teenen spreiden zich uit. Al bij een heel geringe beweging naar
beneden treedt dit direct op, is het dier klaar om den sprong op te vangen.
Door dezen reflex komen dieren bij hun sprong steeds zoo elastisch en ge-
i-uischloos op den grond terecht. Dieren, waarbij de labyrinthen verwijderd
zijn, hebben deze reactie verloren. Springen deze, dan komen ze ploffend
op den grond. Vroeger schreef men dit toe aan spiertonusverlies tengevolge

-ocr page 24-

van de labyrinth-extirpatie; de werkelijke oorzaak is echter het ontbreken
van den sprongopvangreflex.

Geheel eender als by de cavia is de sprongopvangreflex bij kat en hond
By het konyn vertoont zij echter een eenigszins afwijkend verloop. By het
konyn zien we by het begin van het naar beneden bewegen ook de achter
pooten een reflexbeweging maken, de aehterpooten werpen zich naar achteren
caudaalwaarts, de dieren maken een sprongbeweging. Ook dit is, evenals dé
geheele sprongopvangreflex, een gevolg van labyrinthprikkels. Beweegt men
het konyn in omgekeerde richting, dus verticaal naar boven, dan treedt ook
deze sprongbeweging op, maar nu aan het einde der beweging.

De sprongopvangreflex is geen halsreflex, ook is hij niet het gevolg van
optische indrukken; hij treedt onveranderd en onverpakt op als men
oogkappen voor de oogen bindt. De extremiteiten reageeren ook nog als zij
tevoren gevoelloos gemaakt zijn door doorsnijding van de achterwortels.
Extirpeeren we echter de labyrinthen, dan is de sprongopvangreflex niet meer
op te wekken.

Als uitingen van labyrinthprikkels werden dus twee groepen van reflexen
gevonden:

A.nbsp;reflexen, welke verwekt worden door een bepaalden sta7id van het
labyrinth;

B.nbsp;reflexen, opgewekt door bewegingen van het labyrinth.

In de laatste groep kunnen we nog weder onderscheiden die, welke door
draaibeweging en die, welke door reehtlynige beweging te voorschijn worden
geroepen.

De reflexen van groep A zijn:

I. Tonische labyrinthreflexeii op extremiteitenspieren;

op halsspieren;

op rompspieren (cavia en konyn).

II. Labyrinthoprichtreflexen.

III.nbsp;Tonische labyrinthreflexen op de oogspieren (compensatoire oog-
afwijkingen),

op m. rectus sup. m. rectus inf. bij de verticale
op m. obliq. sup. -f m, obliq. inf. bij de rotatoire
compensatoire oogdeviaties.

De reflexen van groep B: -

IV.nbsp;Kopdraai- en oogdraai-reacties.

V. Progressiereacties.

Goltz verkondigde voor het eerst, naar aanleiding van zijn onder-
zoekingen, de stelling, dat het labyrinth behalve gehoororgaan ook evenwiehts-

-ocr page 25-

ongaaii was. Hierop volgden talrijke onderzoekingen ter beantwoording van
de vraag hoe deze verschillende functies over de te onderscheiden deelen
van het labyrinth waren verdeeld.
Breuer, Mach, Crum Brown, Högyes,
Ewald, Barany, Kreidl, Wittmaack, Kubo
en anderen hebben getracht dit
vraagstuk op te lossen.
Ewald, die het eerst den invloed van de labyrinthen
op den tonus der dwarsgestreepte spieren op den voorgrond stelde, schreef
dezen invloed toe aan de booggangen. Zijn leerling
Ach meende echter reeds,
dat voor een deel van deze functie de otolithen verantwoordelijk gesteld
moesten worden. Ook
IMagnus en de Kleyn stellen otolithenprikkels aan-
sprakelijk voor de tonische labyrinthreflexen op de dwarsgestreepte spieren,
maar niet alleen voor deze reflexen, maar voor alle reflexen, die opgewekt
worden door een bepaalden stand van de labyrinthen (dus voor alle reflexen
van groep
A).

Zij zochten naar meerdere aanknoopingspunten voor deze stelling en
gingen na of de ligging der verschillende macula-vlakken bij die kopstanden,
waarbij deze reflexen minimaal en maximaal waren, nadere aanwijzingen
gaf. Dit was mógelijk voor het konijn, daar bij dit dier de ligging der otolithen
door de anatomische onderzoekingen van
de Bttrlet, Koster, Oort en de Haas
zeer nauwkeurig bekend is.

Bij zoogdieren vindt men in het labyrinth twee otolithen: den utriculus
en den sacculus. De utriculusmaeula wordt geinnerveerd door den ramus
utrieularis; het grootste deel van de sacculusmacula door den ramus
saccularis. Dit deel noemt
de BurIjEt het sacculushoofdstuk (Sacculushau.pt-
stück). Een deel van den sacculus heeft echter een andere innervatie, namelijk
door een zijtak van den ramus utrieularis (VoiT,
Oort e. a.). Dit deel noemt
de Burlet fiet dorsale saeculuskw^abje (Sacculusdorsallappen).

Voor de tonische labyrinthreflexen op extremiteiten- en halsspieren
hadden
Magnus en de KtjEyn gevonden, dat deze

maximaal waren bij den kopstand: schedeldak onder, onderkaak boven,

mondspleet een hoek van 45° boven
het horizontale vlak.
minimaal bij den kopstand:nbsp;schedeldak boven, onderkaak onder,

mondspleet een hoek van 45° onder
het horizontale vlak.

i

Bij deze kopstanden vielen de utriculusotolithen direct op door hun
horizontale plaatsing. In den maximumstand hangen de otolithen aan do
horizontale maculae, in den minimumstand rusten zij er op, drukken er op.
Dit pleitte reeds sterk voor een verantAvoordelijk zijn der utriculusotolithen
voor deze reflexen. Maar ook nog iets anders wees daarop, namelijk het
liggen van de beide utriculusotolithen in één vlak. Dit stemde geheel overeen
met de waarneming, gedaan na éénzijdige labyrinthextirpaties, dat elk der
twee labyrinthen, wat de tonische labyrinthreflexen betreft, denzelfden
minimum en maximumstand had, namelijk denzelfden als beide labyrinthen
te zamen.

-ocr page 26-

Aangaande de labyrinthopriclitreflexen was gevonden, dat de beider-
zydsche labyrinthen tegengesteld werken en dat de normale kopstand be-
houden blijft door de compensatie van deze twee tegengestelde invloeden
Het overblijvende labyrinth na eenzijdige extirpatie bleek zijn „opricht-
functiequot; maximaal uit te oefenen als de kop in zijligging lag met het intacte
labyrnith onder, minimaal als de kop in zijligging lag met het labyrinth boven.

Elk labyrinth heeft dus hierbij een eigen maximumstand, welke ongeveer
180° van dien van het andere labyrinth verschilt. Nu staan bij deze maximum-
standen de beide saceulushoofdstukken horizontaal en daar de maculavlakken
van rechter en linker saeculushoofdstuk tevens een hoek van 150° met elkaar
maken, waren er redenen te over voor
Magnus en dk Kleyn om dit sacculus-
gedeelte verantwoordelijk te stellen voor de labyrinthoprichtreflexen. Bij
den stand van maximale prikkeling hangt, trekt de otolith weer aan de
macula; in den minimumstand rust, diaikt hij er op. (Het bovenstaande
lieeft alleen betrekking op het oprichten van den kop door de labyrinth-
oprichtreflexen van uit zijligging, niet van uit den kopstand met ventraalwaarts
gerichten snuit, evenmin op het terugbrengen in den normalen stand van
den kop met opgeheven snuit. Ook hierbij spelen de otolithen een rol en
wel volgens
Magnus en de Kleyn waarschijnlijk de utriculusotolithen. Wordt
verder in dit boek over „labyrinthoprichtreflexenquot; gesproken dan worden
steeds de reflexen bedoeld, welke den kop uit zijligging oprichten).

De verticale compensatoire oogafwijkingen vertoonen hun maximum en
minimum bij dezelfde kopstanden als de vorige reflexen. Ook hierbij werken
de labyrinthen tegengesteld, ook nu verschilt de maxiniumstand van het eene
labyrinth ± 180°
mei dien van het andere, zoodat alles er voor pleit, dat
we met een tweede functie van het saeculushoofdstuk hier te maken hebben.
Elk saeculushoofdstuk prikkelt in den minimumstand tegelijkertijd den gelijk-
zijdigen musculus rectus superior en den museulus rectus inferior der andere
zijde. De prikkeling is het sterkst bij hangenden otolith, bij drukkenden het
zwakst of gelijk nul.

Veel moeilijker was het vraagstuk bij de rotatoire compensatoire oog-
afwykingen. De maximum- en minimumstanden zijn hierby, zooals wc reeds
gezien hebben, ongeveer by recht naar boven en recht naar beneden gerichten
snuit, zoowel voor de twee labyrinthen te zamen als voor elk afzonderlijk. De
twee labyrinthen versterken hierbij elkaar; elk labyrinth oefent invloed uit
op beide oogen. In- analogie met de tonische labyrinthreflexen, zou men moeten
verwachten, dat ook nu de prikkels uitgaan van maculae, welke bij bovenge-
noemde standen horizontaal zijn en tevens nagenoeg in één vlak liggen.

Nu is echter de maximumstand voor de rotatie naar voren (de kop
met den snuit recht naar boven) juist de minimumstand voor de rotatie naar
achteren, terwyl de stand van den kop met den snuit naar beneden juist
omgekeerd de maximumstand is voor de musculus obliquus
inferior-reactie
en de minimumstand voor den musculus obli(iuus superior-reflex.

-ocr page 27-

Cfaan nu deze beide reacties uit van ééne macula, waarin de otolith dan
zoowel bij hangen, trekken, als bij drukken prikkels verwekt of is er een
aparte macula voor de musculi obliqui superiores en één voor de musculi
obliqui inferiores in elk labyrinth?

Dit vraagstuk, voor welks oplossing noodig zijn juiste curven van de
rotatoire afwijkingen bij de verschillende kopstanden in de ruimte door den
museulus obliquus superior en door den musculus inferior afzonderlijk, dus van
oogen, waarvan alle oogspieren doorgesneden zijn uitgezonderd één musculus
obliquus, ter bepaling van de kopstanden by welke elk der miisculi obliqui
de maximale en minimale afwyking geeft, is door
Magnus en de Kleyn nog
niet afdoende uitgewerkt. Wel trok door het bezitten van een eigen innervatie
door-een ramus utricularis het dorsale kwabje van den sacculus hun aandacht.
Of dit een rol en welke rol dit hierby speelt is nog niet uitgemaakt. Het
mechanisme der rotatoire compensatoire oogstanden en de functie van het
zeer kleine en gebogen maeulavlakje van liet dorsale sacculusstuk zijn nog
onopgehelderd.

De oorsprong van de reflexen, opgewekt door een bepaalden stand van
het labyrinth is dus volgens
Magnus en de Kleyn aldus over de otolithen
verdeeld:-

Utriculusotolith.

1.nbsp;tonische labyrinthreflexen op de extremiteiten,

één utriculus oefent invloed uit op de extremiteiten van beide
zijden;

2.nbsp;tonische labyrinthreflexen op de halsspieren,

één utriculus slechts invloed op één halshelft;

(3. labyrinthoprichtreflexen van uit den voorovergebogen en opgeheven
kopstand).nbsp;-

S a c c u 1 u s h O O f d s t u k.

1.nbsp;labyrinthoprichtreflexen (van uit zijligging) ;

2.nbsp;verticale compensatoire oogafwijkingen,

één sacculus prikkelt den gelijkzijdigen musc. reet. sup. en den
gekruisten musc. reet. inf.

Rotatoire oogdeviaties,

één otolith prikkelt beide musc. obliq. superiores,
één otolith prikkelt beide musc. obliq. inferiores.

Dat bovenstaande reflexen werkelijk otolithenreflexen waren, werd nog
op andere wijze aangetoond.
Wittmaack vond, dat men door centrifugeeren
(V2—% minuut met een snelheid van 2000 omwentelingen per minuut) bij
caviae de otolithen kon afslingeren, terwijl de booggangen daarby intact
bleven.
Magnus en de Ej-eyn hebben dit toegepast en vonden werkelyk, dat

-ocr page 28-

by caviae, waarvan de otolithen afgesHngerd waren (na de obductie werd
steeds microscopische controle verricht door Dr. H.
M. de Burlet) deze
reflexen blijvend afwezig waren. De draai-reacties en de progressie-reacties
daarentegen bleven bestaan. Dit zijn dus booggangreaeties. Ze kunnen althans
door de prikkels uit de booggangen tot stand komen. Dat de draai-reacties
uitgingen van de booggangen, was reeds door talrijke vroegere onderzoekers
aangenomen.

Flourens (1842) toonde het eerst een verband aan tusschen kopnystagmus
en de semicirculaire kanalen. Hij vond, dat beiderzijdsche wegname der
horizontale booggangen horizontalen kopnystagmus gaf, doorsnijding der
verticale kanalen vaak verticalen nystagmus.

Volgens Mach, Breuer en Crum Brown (allen in 1873) zijn de boog-
gangen het zintuig voor de waarneming van draaiingen van den kop.

Högyes (1881) kwam door zijn proeven (wrijven op vrijgelegde boog-
gang; opzuigen en inblazen van vocht door een glascapillair in het crus
commune der booggangen) tot het besluit, dat de oogbewegingen, welke
door draaien ontstaan, het gevolg zijn van golfbewegingen in de perilymphe
der booggangen en dat deze golfbewegingen het vliezige labyrinth doen
schudden.
Breuer en Maoh toonden tenslotte definitief aan, dat de draai-
reacties booggangreacties zijn. Ze ontstaan volgens
Breuer door golf-
bewegingen in de endoljonphe, welke de cupula prikkelen. (Dit laatste
mechanisme wordt niet algemeen aangenomen. Sommigen meenen, dat geen
golfbewegingen in de semicirculaire kanalen mogelijk zijn, maar dat druk-
verschillen in de endolymphe de prikkels verwekken).

Breuer heeft het eerst onderscheid gemaakt tusschen otolithen- en boog-
gangreflexen. De draai-reacties waren volgens hem booggangreacties, al de
overige otolithenreflexen. Ook de progressiereaeties. Hetzelfde nam ook
Mach
aan. Deze beide onderzoekers namelijk meenden, dat het physisch onmogelijk
was, dat een rechtlijnige beweging stroomingen gaf in de endolymphe der
booggangen. Dit kwam, omdat zij zich de booggangen foutief voorstelden als
cirkelvormige, naar buiten geheel afgesloten, stijve buizen. In werkelijkheid
staat echter de endolymphatische ruimte door den ductus endolymphaticus
en saecus endolj-mphaticus in verbinding met de schedelholte en heeft de
perilymphatische ruimte door middel van de elastische membranen in de
fenestra ovalis en rotunda contact met het middenoor.

En experimenteel, aan een vergroot, geheel juist model van de boog-
gangen, gemaakt volgens de opgaven van
de Burlet, èn mathematisch
(Prof.
Ornstein) is aangetoond, dat rechtljjnige bewegingen stroomingen in
de endolymphe ■ der booggangen kunnen veroorzaken.

Al de labyrinthaire reflexen, zonder uitzondering, zagen Magnus en
de Kleyn nog optreden zoowel na wegname der groote hersenen met corpora
striata als na verwijdering der kleine hersenen. Ja, ook de thalamus bleek
voor deze reflexen ontbeerlek. Werden ekter de middenhersenen zwaar

-ocr page 29-

beleedigd, dan verdwenen de labyrinth- en ook de lichaams-oprichtreflexen.
De halsoprichtreflexen vond
Magnus dan echter nog aanwezig, om na
extirpaties van den pons ook deze te zien verdwijnen.

Zoolang het hersengedeelte, waarin de oogspierkernen, wortels en zenuwen
liggen, ongeschonden was, zoolang waren ook nog de oogreacties op te
wekken; draai-reacties van den musculus rectus externus zelfs nog als alleen
de abducenskern in de niet verwijderde hersenrest aanwezig was.

Ook voor de progressie-reacties en kopdraai-reacties werd gevonden,
dat de centra in den hersenstam liggen.

De tonische labyrinthreflexen werden nog gezien na een dwarse door-
sngding van de medulla oblongata vlak voor de aanhechtingsplaatsen der
nervi octavi, terwijl de tonische halsreflexen pas eerst geheel verdwenen na
wegname van het tweede cervicale segment.

De boven vermelde verdeeling der verschillende labyrinthaire reflexen
over de verschillende otolithen en het toeschrijven van een invloed aan de
booggangen bij de progressie-reacties wordt door Quix sterk bestreden.

Volgens Quix is het booggangenstelsel een kinetisch orgaan, dat dient
voor de waarneming van rotatiebewegingen van het hoofd (dus van be-
wegingen met hoekversnellingen) en voor het te voorschyn roepen van
reflexbewegingen in verschillende spiergroepen van oogen, ledematen en romp

Het otolithensysteem is volgens hem een statisch orgaan, dat dient voor
de waarneming van den stand van het hoofd en voor het onderhouden van
spierspanningen in verschillende spiergroepen van oogen, ledematen en romp.

De reflexen, welke ontstaan door rotatie van het hoofd om de bitem-
porale as worden opgewekt door de utriculus-otolithen of lapilli. Ze geven
bewegingen van het lichaam en de oogen in het sagittale vlak, dus reflexen
van de buigers en strekkers, zooAvel van hals, romp, staart en extremiteiten
en wat de oogen betreft, bij mensehen en ook bij dieren, Avaarvan de oogen
frontaal gericht zijn, van den muse. reet. sup. en musc. reet. inf.; bü dieren
met zijdelings in den kop staande oogen van den musc. obliq. sup. en musc.
obliq. inf. Een toenamio van den druk door den otolith op de macula uitge-
oefend geeft een toename van den tonus der buigers en vermindering van den
strekspiertonus\'. Een afname van den drak heeft het omgekeerde effect. De
druktocname geeft bij het mensehelijk oog een beweging naar boven, verhooging
van den tonus van den musc. reet. sup. en afname van den tonus van den
musc. reet. inf. De oogbewegingen zijn dus hierbij tegengesteld aan de , be-
wegingen van het hoofd en lichaam. De twee lapilli zijn synergisten, zij
werken samen, in gelijken zin, en wel elk op beide lichaamshelften, echter het
sterkst op de gelijkzijdige helft.

De reflexen, welke ontstaan door een verandering van kopstand om
de occipito-orale as, dus in het frontane vlak, worden verwekt door de
sacculus-otolithen of sagittae.

Deze reflexen geven veranderingen in het frontale vlak. De sagittae zijn

-ocr page 30-

antagonisten, want zij beinvloeden de spieren der beide lichaamshelften
tegengesteld. Toename van den druk door een der sagittae, doet den kop
en het lichaam naar de andere zijde, in het frontale vlak, draaien, neigen
Dit komt tot stand door een toename van den spiertonus der aan de drukkende
sagitta tegenovergestelde zijde, gepaard met een verslapping van den spier
tonus der gelijkzijdige zijde.

Hierbij treedt volgens Quix tevens een verhoogde spiertonus der adduc-
toren van de contralaterale en van de abductoren der gelijkzijdige lichaams-
helft op. Verder geeft elke sagitta een oogbeweging van beide oogen in het

frontale vlak en wel zoo, dat de bovenpool van de oogen draait naar den
drukkenden otolith.

Druk der otolithen is volgens Quix het eenige wat als stimulans werkt,
oefenen de otolithen geen druk uit, dan zijn zij buiten functie.

Behalve de reeds bovengenoemde reflexen zijn ook de reflexen, welke
optreden bij springen naar boven of naar beneden volgens hom het\' gevolg
van utriculus-otolithimpulsen. Rechtlijnige bewegingen als \' liftbewegingen
geven otolith reacties en geen booggangreacties.

De „Labyrinth Stellreflexquot; van JVUgnus komt tenslotte volgens Quix tot
stand door het verschijnsel, dat een dier steeds zijn kop in dien stand brengt,
by welken alle otolithen drukken. Dan is ,het dier het beste omtrent den
stand van zyn kop georienteerd. Daarentegen verzet het zich heftig tegen
dien stand van den kop, waarbij geen der otolithen drukt, omdat het dier
dan geen oriëntatie heeft omtrent den stand van zijn kop (de blinde vlek
van het statische orgaan).

We zien dus een geheel afwijkende opvatting. Daar het echter voor
dit onderzoek onverschillig is, of de reacties door een trekkenden of door
een drukkenden otolith te voorschyn worden geroepen en ook de andere
verschilpunten daarvoor niet van beteekenis zijn, wil ik niet alle vóór- en
tegenargumenten herhalen, welke
Magnus en de Ivleyn ter eene zyde Quix
ter andere zyde, betreffende deze beide opvattingen hebben gepubliceerd
maar vemys belangstellenden naar de achter in dit
boek opgegeven publicaties\'
vooral naar de nummers
104, 159 en 162, waarin speciaal de verschillen in
opvatting behandeld, bestreden en verdedigd worden.

Het onderzoek van MAGms, de Kleyn. en andere medewerkers over
de functies der otolithen en • booggangen werd dan ook eenigszins uitvoeriger
medegedeeld, omdat
Winkler (214) in zijn handboek der neurologie aan de
hand van deze onderzoekingen van
IVLvgnus nagaat langs welke wegen het tot
stand komen der verschillende labyrinthaire reflexen anatomisch mogelijk
zou kunnen zijn.

Deze, als werkhypothesen voor verdere onderzoekingen bedoelde, uiteen-
zettmgen van
Winkler gaven den stoot tot het in dit boek beschreven
onderzoek omtrent het centrale mechanisme der verschillende reflexen, welke
werkzaam zyn bij het onwillekeurig aannemen en bewaren van de normale
hchaamshouding en by de regxdatie def normale spiertonusverhoudingen

-ocr page 31-

Behalve deze uiteenzettingen van Winkler en behalve de ontleding door
Magnus van de oprichtt\'unetie in verschillende, scherp omschreven reflexen,
gaf aanleiding tot mijn onderzoek de volgende waarneming van
Sherrington.

In 1896 zag Sherrington, dat na dwarse doorsnijding van de midden-
hersenen de normale spiertonusverhoudingen verdwijnen en een algeheele,
abnormaal sterke, strektonus optreedt, zoowel van de spieren der extremiteiten,
als van nek, romp en staart, terwijl daarbij de buigspieren een vermindering
van tonus ondergaan (decerebrate rigidity).

Door de dwarse doorsnijding der middenhersenen moet dus een spier-
tonus reguleerend centrum onwerkzaam gemaakt zijn.

Het nader loealiseeren van dit centrum en van de centra der boven
beschreven reflexen was het doel van mijn onderzoek.

Alvorens echter over te gaan tot het beschrijven van dit onderzoek en
tot het mededeelen der resultaten lijkt het mij gewenscht eenige opmerkingen
te laten voorafgaan over het onderzoek naar kernfuncties in het algemeen
en over de vraag, wanneer men als resultaat van zoo\'n onderzoek een
bepaalde functie aan een bepaalde kern -mag toeschrijven.

Verricht men het onderzoek door middel van het aanbrengen van
hersenlaesies of van partiëele extirpaties, dan is men geneigd om aan te
nemen, dat als na een bepaalde laesie een bepaalde functie steeds aanwezig
blijft, zijn kern intact moet zijn, dat daarentegen als deze functie steeds daarna
verloren gaat, de kern ervan verwoest of verwijderd moet zijn.

Hiertoe is men echter maar zeer betrekkelijk gerechtigd. Alleen de eerste
conclusie is absoluut juist. Blijft na een partieele hersenextirpatie of na een
plaatselijke vernietiging een functie onveranderd voortbestaan, dan
moet een
centram daarrvan in de intact gebleven hersendeelen liggen.

Het verdwijnen van de functie is echter absoluut niet het bewijs,
dat het centrum in het afgesneden, in het vernietigde deel ligt. Het niet
aanwezig zijn der functie kan talrijke andere oorzaken hebben. Het nog
aanwezige centrum kan in „shockquot; verkeeren; het kan door slechte, veranderde
circulatie onwerkzaam zijn; er kunnen bloedingen in hebben plaats gehad.

Verricht men de hersenextirpaties door middel van totale dwarse door-
snijdingen
dan zullen de cellen der bovenste lagen, hoe scheii) en dun het
mes ook moge ziin, beschadigd worden en men weet niet hoe diep de
beschadiging, door trekken en drukken tijdens de operatie, door veranderde
circulatie en uitdrogen na de operatic, gaat, daar ze voor een deel zal
bestaan uit zelfs microscopisch onzichtbare veranderingen.

In het algemeen zal men dus het niet meer op te wekken zyn van een
reflex vinden na een dwarse doorsnijding der hersenen door een niveau,
dat hooger, meer oraal ligt, dan het niveau van het centrum. Hoe technisch
volmaakter operatie, hoe geringer het verschil tusschen deze niveau\'s zal
zijn, hoe slechter operatie, hoe meer stoornissen als bloedingen enz., hoe
grooter. Maar behalve het voorafgaande speelt ook de vatbaarheid voor
„shockquot; hierby een groote rol. Hoe hooger ontwikkeld dier, hoe gevoeliger

2

-ocr page 32-

voor „shockquot;, hoe grooter niveauverschil. De sterkte van den invloed van
„shockquot; ziet men bijvoorbeeld na dwarse doorsnijdingen van het thoracale
gedeelte van het ruggemerg bij honden en apen. Men ziet diuirna tocli. vaak
gedurende langen tijd het niet optreden van reflexen, waarvan de reflexbogen
in het lumbaal-, ja, in het sacraalmerg liggen! (Na dezen ingreep is ook
het groote belang van goede verzorging en verpleging na de operatie zicht-
baar. Zoo kan bijvoorbeeld decubitus het weder optreden van deze reflexen
langen tijd tegenhouden. Ook bij menschen met ruggemergsverwondingen is
tydens den oorlog van 1914, de groote invloed van de verpleging op den
terugkeer van de spinale reflexen gebleken).

Men moet daarom de proefdieren pas op nog aanwezige reflexen onder-
zoeken als alle „slioekverschijnselenquot; verdwenen zijn en alle reflexen zyn
teruggekeerd, waarvan men zeker weet, dat de centra nog aanwezig zyn, dus
bijvoorbeeld na dwarse doorsnijdingen oraal van de oogspierkernen als de
oogbewegingen door aanraken van het oog en de verschillende spinale
reflexen weer op te wekken zijn.

Verder kieze men dieren uit, welke weinig „shockgevoeligquot; zyn Voor
mijn onderzoek werden konijnen en katten gebruikt. Vooral het konyn bleek
zeer weinig onderhevig te zijn aan „shockquot;. Ook moet de hersenlaag, welke door
het eventueele drukken en trekken bij mijne operaties beschadigd en onwerk-
zaam werd bij deze dieren of zeer dun geweest zijn, óf zich weer hersteld hebben
Dit bleek vooral bij de onderzoekingen over de compensatoire oogafwijkingen
Oculomotoriusreacties werden daarbij toch gezien na een dwarse doorsnijding
van ^ de hersenen, welke, zooals later bij het microscopisch onderzoek bleek
door den top van de oculomotoriuskern was gegaan, terwyl troehlearisreaetie^
nog optraden na een dwarse .snede door de hersenen juist tusschen de vlak
tegen elkaar aan gelegen oculomotorius- en trochleariskernen in Dit is te
merkwaardiger daar de oogreacties voor andere schadelijke invloeden vaak
zeer gevoelig zijn. Na de operaties komen ze vaak later terug dan andere
reflexen, bijvoorbeeld later dan de corneareflex, de patellairreflex de gelijk-
zijdige buig- en de gekruiste strekreflex, dan de tonische hals- en labyrinth-
reflexen op de extremiteiten. Ook verdwijnen ze vaak tijdens het onderzoek
hetzij door vermoeid, uitgeput, zijn van het dier, hetzij door de schadelijke
invloeden der verschillende manipulaties. Soms is dit verdwijnen slechts
tijdelijk en komen ze na eenigen tijd van rust weer terug, vaak echter
blijvend. Ook bij het minder goed worden van het dier, van zijn algemeenen
toestand en bloedcirculatie, längeren tijd na de operatie, zijn de oogreaeties
onder de eerste die te loor gaan.

Katten bleken ook vrij geschikt voor dit onderzoek. Toch herstelden ze
zich veel langzamer na de operatie en de narcose. De reflexen keerden niet
alleen later, maar ook onregelmatiger terug. Ook waren ze gevoeliger voor
de verschillende manipulaties van het onderzoek. Het laten beschrijven van
cirkelbewegingen, het laten hangen met den kop onder of boven, had vaak
bij katten het verdwijnen van tevoren aanwez^lge reflexen ten gevolge. Aan dit

-ocr page 33-

sterker onderhevig zijn aan „shockquot; is het waarschijnlijk toe te schrijven, dat
voor het nog aantoonbaar zijn van een bepaalden reflex bij de kat een
enkele maal een iets hoogere grens werd gevonden dan bij het konijn.
Nog hoogere dieren zijn daarom voor een onderzoek over de functies van
mesencephaloncentra ongeschikt. Het is bijvoorbeeld nog nooit gelukt een
thalamusaap geheel „shockvrijquot; te krijgen.

Na een totale dwarse doorsnijding der hersenen mag men dus, zooals
uit al het voorafgaande volgt, uit het niet op te wekken zijn van een
reflex, slechts onder zeer bepaalde omstandigheden gevolgtrekkingen maken
omtrent het centrale reflexmechanisme. Voor alles moet het uitvallen van
den reflex regelmatig geschieden, zonder uitzondering bij een groot aantal
gevallen van goed gelukte, zonder stoornis verloopen, operaties. Eén uitzonde-
ring, een éénmaal optreden van den reflex maakt alle vorige waarnemingen
waardeloos en bewijst absoluut het nog aanwezig zijn van het centrum.

Na éénzijdige vernietiging of extirpatie van slechts een bepaald hersen-
gedeelte
moet men nog voorzichtiger zijn met conclusies omtrent reflexbogen.
Het niet op te wekken zijn van een reflex daarna, heeft toch alleen waarde
als alle nagenoeg gelijk groote laesies of extirpaties in de onmiddellijke
omgeving, welke echter het bij de eerste operatie buiten functie gestelde
deel met af- en aanvoerende banen intact laten, geen verdwijnen van den
reflex ten gevolge hebben. Maar ook dan nog geven éénzijdige extirpaties vaak
aanleiding tot foute conclusies. Asymmetrische laesies veranderen namelyk
vaak een reflex, ja, doen hem soms zelfs verdwijnen, niettegenstaande het
reflexcentrum veel lager, veel meer caudaal ligt. De oorzaak hiervan kan zijn
öf de wegval op zichzelf van prikkels, öf de nu asymmetrische invloed van\'
het overeenkomstige, maar niet gelaedeerde of geextirpeerde deel der andere
hersenhelft op het reflexcentrum. In zoo\'n geval is dus de conclusie, dat het
geextirpeerde deel een gedeelte van den primairen reflexboog bevat, geheel
onjuist.

Eenzijdige laesies van kleine of groote hersenen hebben bijvoorbeeld J
vaak het asymmetrisch worden van oogdraai-reacties en nystagmusverschijn-
selen ten gevolge. Hieruit volgt nu absoluut niet, dat de gelaedeerde deelen
stukken van den primairen reflexboog dezer reacties bevatten. Zelfs is dit
heelemaal niet het geval, daar na totale groote en kleine hersenextirpaties
symmetrische nystagmus en symmetrische oogdraai-reacties vaak zijn op te
wekken.

Een ander voorbeeld leveren de halfzijdige groote-hersenextirpaties bij
apen. Daarna treedt onmiddellijk een totale hemiplegie op, welke verbetert
door...... extirpatie der groote hersenen der andere zijde!

Ook voor de geisoleerde verwoesting van een bepaalde kern en voor de door-
snijding van uit een bepaalde kern komende banen
geldt al hot overige.
Hierbij vooral moet men voorzichtig zijn, dat het centram der uitgevallen
reflexen niet in een lager niveau ligt en onder invloed van de gelaedeerde
kern stond. Ook hier geeft dubbelzijdige verwoesting veel zekerder resultaten.

-ocr page 34-

Nog grootere bezwaren kleeft liet onderzoek met behulp van clectrische
prikkels
aan. De kernen, de centra, de dwarsdoorsneden door een enkele
hersenbaan zijn zoo klein, dat geïsoleerd prikkelen zeer moeilijk is, ja, zoo
goed als uitgesloten is. Verder weet men nooit in welke richting de minste
weerstand bestaat en dus ook niet of het optredende verschynsel berust op
de locale prikkehng of op irradiatie langs een beter geleidenden weg.

Roept prikkeling van een bepaald pnnt een reflex te voorschijn, dan
spreekt het van zelf, dat dit punt niet het reflexcentrum hoeft te zijn. Het
kan zijn het centrum zelf, een punt van een baan van uit het centrum, een
punt van een baan naar het centrum, maar. ook een willekeurig punt, van
waaniit de eléctrische prikkels naar een van de drie vorigen zijn geirradieerd.
By deze methode geeft dus niet alleen het niet optreden, maar zelfs ook
het te voorschijn komen van een reflex geen absoluut bewys voor de localisatie
van den reflexboog. In het volgende hoofdstuk zullen we nog meerdere
malen precies tegenovergestelde opvattingen als gevolg van dergelyke
prikkelingsproeven moeten vermelden.

Tot slot ter illustratie van het bovenstaande zij een experiment van
Leyton en Sherrington (113) verme\'ld. Deze trepaneerden een anthropoïde aap,
legden de gyri centrales bloot en prikkelden deze electrisch. Alléén een gedeelte
van den gyrus centralis anterior reageerde daarop met armbewegingen. Dit
deel werd diep geëxtirpeerd. Hierna vertoonde de aap een verlamming van
den. arm der tegenoverliggende zijde, ook nog nadat de shockverschijnselen
verdwenen waren. Langzamerhand kwam echter een deel der functie terug.
Veronderstellende, dat de aangrenzende gyri de functie der weggesneden
centra hadden overgenomen werd de aap opnieuw getrepaneerd en deze
gyri electrisch geprikkeld en daarna verwyderd. De clectrische prikkeling
gaf geen armbewegingen en direct na het bykomen uit de narcose vertoonde
de arm nog de teruggekeerde functies. De verlamming ging nog meer terug
maar toch gebruikte de aap bij voorkeur den gelykzijdigen arm. De onder-
zoekers dachten nu aan een overname van de functies door het overeen-
komstige stuk van den gyrus centralis anterior der andere zijde. Dit stuk
werd nu geëxtirpeerd. Het gevolg was, dat nu de hieraan tegengestelde arm
verlamd was en bij voorkeur de eerst verlamde arm gebruikt werd. Later
kwamen meer en meer de functies van beide armen terug en tenslotte waren
de armbewegingen bijna normaal. Uit het gedrag van groote hersenlooze
dieren (o.a. de hond van
Goltz (46), de hond van Rothmann (171 en 173)
en de katten van Dusser de Barenne (32) ) weten Ave, dat vele van deze
extremiteitenreflexen een veel meer caudaal gelegen primairen reflexboog
hebben.

-ocr page 35-

HOOFDSTUK II.

NORMALE SPIERTONUSVERHOUDING EN
ONTHERSENINGSSTIJFHEID.

In 1896 vond Sherrington (176), dat als hy bij een kat het mesencephalon
tusschen voorste en achterste corpora quadrlgemina dwars doorsneed een
sterk verhoogde tonus der strekspieren van ledematen, nek, rug eu staart
optrad. Hij noemde dezen toestand „decerebrate rigidityquot;.

Na zoo\'n decerebratie is een kat, als ademhaling en hartswerking zich
hersteld hebben, geheel styf. De pooten worden gestrekt gehouden, de voor-
pooten vooral, echter alleen in de groote gewrichten, in schouder, elleboog,
heup en knie. Pols en enkel zijn veel minder gestrekt en de klauwen in het
geheel niet. Wel is de nek meestal stijf en achterover gestrekt. De kop is
opgeheven. De rug is liol, vertoont opisthotonus en de staart steekt stijf de
lucht in.

Shi:rrington (181) wees er op, dat juist al die spieren stijf worden, welke
normaliter bij loopen en staan de zwaartekracht tegenwerken en dat daardoor
het gedecerebreerde dier, op zijn pooten gezet, kan staan. De pooten zakken
dan niet in. Hij noemde daarom de stijfheid een ,.posture reflexquot;, een houdings-
reflex.
Magnus wees er echter op, dat deze houding met de stijve pooten,
achterovergestrekten nek en opgeheven staart geen natuurlijke houding is,
maar een caricatuurstand, met een geheel andere spiertonusverhouding als
bij het normaal staande dier. Ook valt het gedecerebreerde dier bij de geringste
beweging om en blijft dan liggen.

De „posture reflexesquot; van Sherrington zijn dus geheel verschillend van
de opriehtreflexen. Door deze laatsten toch
bcivaart en herneemt een dier
een
noiiiiale houding.

Sherrington (176) vond, dat decerebratiestijfheid behalve bij katten ook
optrad bij apen, honden, konijnen en caviae en wel „by removal of the fore-
brain by transections at any of the various levels in the mesencephalon or
the thalamencephalon in its hinder partquot; (181).

Hij zag verder, dat deze toestand vaak zeer lang kon aanhouden, bij
jonge katten soms zelfs vier dagen lang.

Hierom gelooft liy, dat de stijfheid niet door pi-ikkeling van doorgesneden
zenuwfibrillen veroorzaakt wordt, maar dat ze ontstaat door vernietiging van
een invloed, dat het een „release phenomenonquot; is.

-ocr page 36-

Doorsneed Sherrfngton liet halsmerg of de onderste helft van de medulla,
dan zag hij, dat de dieren abnorm slap werden. De spieren waren dan geheel
„flaeidquot;, alle tonus ontbrak en de liehaamsdeelen waren geheel aan de macht
der zwaartekracht overgeleverd.

Sherrington (176 en 181) ging nu na, langs welken weg de prikkels voor
de extensorstijfheid door het ruggemerg naar de spieren gaan en doorsneed
daarvoor halfzijdig de medulla oblongata oraal van de decussatio pyramidalis.
Hij zag daarna de stijfheid
gelijkzijdig verdwijnen en concludeerde daaruit,
dat de prikkels niet langs den tractus pyramidalis gaan. Hij doorsneed ver-
volgens bij een ander dier alleen het laterale deel van een medullahelft. Ook
daarop verdween de stijfheid en ook nu
Aveer aan dezelfde zijde. Geheel
hetzelfde resultaat gaf klieving van een ventrolaterale streng van het hals-
merg en eveneens deed doorsnijding van deze zijstreng in het proximale deel
van het lendenmerg de stijfheid van den gelijkzijdigen achterpoot verdwijnen.
De prikkels van uit het stijfheidscentrum gaan dus waarschijnlijk langs deze
ventrolaterale streng door het ruggemerg naar de spieren.

Hierop ging Sherrington na welke rol de proprioceptieve prikkels bij
de stijflieid spelen en sneed bij gcdecerebreerde dieren de bij de pooten be-
hoorende spinale achterwortels door. De stijfheid verdween onmiddellijk.
Doorsnijding van de dorsale strengen van het ruggemerg, waarin banen voor
het diepe gevoel loopen, liet daarentegen de stijfheid onveranderd voort-
bestaan. Langs dezen weg werd dus geen invloed door de proprioceptieve
prikkels op het stijfheidscentrum uitgeoefend. Ook waren het geen prikkels
van uit de einden der doorgesneden achterwortels, Avelke den strektonus deden
verdwijnen, want sneed
Sherrington deze wortels lang (5 weken) te voren
door, dan gaf daaropvolgende decerebratie geen stijfheid of althans zeer
onvolmaakt (very imperfectly). Soms zag hij wel wat stijfheid optreden en
nooit werden de dieren zoo slap als na een dwarse doorsnijding door den
calamus scriptorius.

Ewald had er op gewezen, dat labyrinthextirpatie verminderden tonus
geeft van de lichaamsspieren derzelfde zijde. Daarom decerebreerde
Sherring-
ton
een aap, waarbij hij te voren den linker nervus octavus doorgesneden had.
Er trad een geheel normale en aan beide zijden gelijke stijfheid op.

De spieren bij ontherseningsstijfheid reageeren geheel anders op ver-
schillende reflexprikkels. Het was ook weer
Sherrington, die daarop
wees
(176). Prikkelt men de schors der groote hersenen, dan treden in de
extremiteiten clonische en alterneerende contracties op. Prikkelt men een
dier met hoog doorgesneden ruggemerg, dan ziet men heel kortdurende reflex-
contracties. Bij een gedecerebreerd dier daarentegen treden strekreflexen op,
wdke lang en tonisch blijven bestaan (cataleptoid reflexes).
Sherrington zag
bij gedecerebreerde apen reflexen, die tien tot twintig minuten aan-
hielden
(175). Maar ook nog op een andere eigenaardigheid wees hij. Beweegt
men namelijk een stijve extremiteit passief,^dan voelt men weerstand. Laat
men los, dan schiet hij in zijn vorigen stand terug. Beweegt men echter door.

-ocr page 37-

dan voelt men den weerstand ineens toegeven en verdwijnen. Laat men nu
los, dan behoudt de extremiteit zijn nieuwen stand. De spieren vertoonen
na decerebratie de eigenschap van „plasticityquot;, dat wil zeggen, ze behouden
elke lengte, hetzij passief, hetzij reflectorisch verkregen, totdat een nieuwe
prikkel verandering brengt. Zooals
Sherrington aantoonde met proeven op
geisoleerde spieren, zijn het alleen de extensoren, welke bij decerebratie deze
eigenschap vertoonen (184), dus de spieren, welke bij staan zich voortdurend
tegen de zwaartekracht verzetten en daarvoor normaliter reeds een continuen
sterken tonus bezitten. Deze spieren zijn niet zeer gevoelig voor prikkels
van de hersenschors of van het lichaamsoppervlak. Daarop reageeren de
flexoren het eerst (kriebelen voetzool etc.). Daarentegen zeer gevoelig voor
diepe proprioeeptieve prikkels, welke reflexen geven, waarbij een eraniaal
mechanisme gelegen tusschen cerebrum en medulla oblongata een rol speelt.
Sherrington dacht, dat deze reflexen over het cerebellum, volgens hem „the
head ganglion of the proprio-ceptive systemquot; (181) gingen en deed, om
dit te bewijzen, talrijke proeven, welke zeer eigenaardige resultaten gaven.

Hij zag, dat cerebellum extirpatie bij een intact dier stijfheid gaf en
evenzoo mediane klieving van het cerebellum.

Extirpatie bij een gedecerebreerd dier deed\'echter juist omgekeerd de
stijfheid verdwijnen.

Verder vond hij, evenals Löwenthal (121), dat prikkeling van een
area van de voorvlakte van het cerebellum gelegen langs de scheidingslijn
tusschen de pars superior vermis en de zijkwab een bestaande stijfheid deed
verdwijnen, vooral gelijkzijdig, maar ook, hoewel minder, aan de andere zijde.
Dezelfde prikkeling na klieving van het cerebellum hief alleen gelijkzijdig
de stijfheid\'-op. ^

Het verdwijnen der stijfheid door cerebellumextirpatie kwam dus overeen
met zijn oorspronkelijk gedachten reflexboog. Echter niet het optreden van
stijfheid na cerebellumextirpatie bij een intact dier en ook niet de prikkelings-
resultaten. Hij dacht daarom, dat de reflexboog ook over een centrum ging,
gelegen in het achterste thalamusgedeelte en dat dit centrum door de
cerebellumextirpatie in een „paralytic overactionquot; kwam, zooals bijvoorbeeld
ook de glandula submaxillaris een profuse secretie geeft als haar geheele
innervatie doorgesneden wordt (1900, nquot;. 178).

Maar reeds spoedig (1906, nquot;. 181) kwam hij hiervan terug. Na meerdex\'c
cerebellumextirpaties bij intacte dieren was hij niet meer overtuigd, dat de
stijfheid, welke daarna „often but not alwaysquot; optreedt dezelfde was als
de decerebratiestijfheid. „That the two conditions are identical I am not
convincedquot; zegt hij in 1906. Daar hij in 1898 reeds ook gezien had, dat een
onthersening-sstijfheid kan blijven voortbestaan na cerebellumextirpatie, als
deze zonder stoornissen, zonder bloedingen, had plaats gehad, hecht hij
daarna byna uitsluitend waarde aan de afferente spierzeiiuwen en labyrinth-
zenuwen, ten opzichte van den spiertonus bij de decerebratiestijfheid.

Ook Thiele (195) ging in het laboratorium van Horsley den invloed

-ocr page 38-

van liet oerebellum na en ook hy kreeg moeilijk met elkaar overeen te
brengen resultaten.

Hij verrichtte eerst partieele cerebellum extirpaties bij intacte\'dieren en
zag, dat extirpatie van den vermis, van een stuk zijkwab, evenzoo klieving
van den vermis, ja zelfs wegname van het tentorium eene stijfheid gaf,
welke volgens hem geheel gelijk was aan de decerebratiestijfheid. De stijfheid
na wegname van een deel van een zijkwab (door afsnijden van sagittale
laagjes) was dubbelzijdig, echter het sterkst aan de gelijkzijdige extremiteiten.
Nam hij daarna ook de rest der zijkwab met nucleus Deiters weg, dan ver-
dween deze gelijkzijdige stijfheid of werd zwakker.

Vervolgens deed hij partieele extirpaties bij gedeeerebreerde dieren en
zag,, dat, als hij de zijkwab laagsgewijze afsneed, de styfheid bleef bestaan.
Werd echter de zijkwab geheel
Aveggenomen met de Deiters\'sehe kern, dan
verdAveen de stijfheid direct.

Doorsnijding der bracchii conjunctivi cerebelli bij een stijf dier met
intacten thalamus gaf geen duidelijke verandering der stijfheid. Eenzijdig
extirpeeren van den nucleus Deiters, eenzijdig doorsnijden van den tractus
Deiterospinalis deed daarentegen een bestaande stijfheid gelijkzijdig ver-
dAvijnen, terAvijl daarna prikkeling van den doorsneden tractus ze weder op
deed treden. De verslapping hierbij
Avas echter, evenmin als na totale zijkAvab-
Avegname,
nooit absoluut. Er kAvam steeds Aveer eenige stijfheid terug, Avelke,
daar ze niet verdAveen na dAvarse doorsnijding der medulla door het corpus
trapezoides, door
Thkle toegeschreven Averd aan eigen Adtaliteit der voor-
hoorncellen.

TuffiLE bepaalde ook door middel van dAvarse doorsnijdingen bij katten de
meest orale en de meest caudale dAvarse sneden,
Avelke stijfheid ten gevolge
hebben en vond, dat ontherseningsstijfheid niet optreedt na sAeden, welke door
een hooger niveau gaan, dan het niveau van de pars posterior thalami, dat de
stijfheid echter pas sterk is na sneden door den voorrand der corpora
quadrigemina posteriora, dat ze ook sterk blijft na lagere sneden, zoolang
deze niet vallen achter den pons, om niet meer op te treden na dwarse
incisies door het corpus trapezoides of lager.

Thiele concludeerde uit deze onderzoekingen:

le. dat vóór het corpus trapezoides een centrum ligt, dat prikkelend op de
voorhoorncellen werkt en dat dit centrum vermoedelijk de nucleus
Deiters is;nbsp;,

20. dat het cerebellum op dit centrum een remmenden invloed uitoefent;
3e. dat, gezien de gevolgen van een doorsnijding der bracchii conjunctivi
cerebelli, het cerebellum geen invloed heeft op de stijfheid over den
thalamus.

Over deze conclusies zijn echter wel eenige bedenkingen te maken In
de eerste plaats, dat
Thiele na verwoesting, van den nucleus Deiters nooit
een geheel verdwijnen der stijfheid zag, maar deze steeds na eenigen tijd

-ocr page 39-

gedeeltelijk zag wederkeeren. Ook vermeldt hij, dat hij ééns na een totale
zijkwabextirpatie met verwijdering van den nucleus Deiters zag, toen het
dier zich geheel van de narcose hersteld had, dat de tonus gelijkzijdig hooger
was, dan aan de andere zijde. Bedenken we verder, dat na partieele
cerehellumextirpaties abnormale kopstanden optreden, waarvan
Thiele den
invloed op den spiertonus nog niet kende en dat ook de laesies van den
nucleus Deiters niet nauwkeurig microscopisch zijn gecontroleerd, dan volgt
hieruit, dat, hoe schitterend ook het onderzoek van
Thiele was, zooals we
vooral ook nog op de volgende bladzijden zullen zien, de rol van den nucleus
Deiters bij de decerebratiestijfheid nog niet bewezen is.

In 1914 deelde Weed (209) de resultaten van zijn onderzoekingen mede.
Ook hij zag, dat cerebellumextirpatie bijna steeds een bestaande stijfheid
deed verdwijnen, echter zag hij haar eens bij een kat na dezen ingreep meer
dan een uur onveranderd voortbestaan. En bij een andere kat, Avaarvan het
cerebellum weken te voren geëxtirpeerd was, gaf decerebratie een maximaal
sterken extensortonus, zoowel van de spieren der extremiteiten, als vaii nek,
rug en staart. Deze stijfheid was nog, hoewel zwakker, na 21/2 nur aanwezig,
terwijl het dier den ingreep slechts
4 uur overleefde. Niettegenstaande deze
beide waarnemingen nam
Weicd toch aan, dat een belangrijk deel van den
reflexboog over het cerebellum gaat. Volgens hem stijgen de proprioeeptieve
prikkels in het ruggemerg langs den tractus van C\'owers op en gaan dan,
gedeeltelijk direct, gedeeltelijk indirect via cerebellum en bracchii conjUnetivi,
naar de roode kern, welke naar zijn meening het stijfheidscentrum is. Hij
neemt een gaan der prikkels langs den tractus van Gowers aan, omdat hij
na doorsnijding der onderste cerebellumarmen geen verandei\'ing der stijfheid
zag, wel daa\'rentegen, in tegenstelling met
Thöh.e, na klieving der bracchii
conjunctivi, der voorste cerebellumarmen.
Weed bedeelt het cerebellum ook
nog met een tweede rol. Decerebratiestijfheid ontstaat volgens hem door het
wegvallen van een rcmmenden invloed van den cortex cerebri op den nucleus
ruber via
Capsula interna, nuclei pontis, braechium pontis en cerebellum.
Hij meent dit te mogen aannemen op grond van zijn w^aarnemingen bij
electrische prikkelingsproeven, niettegenstaande in
1892 Goltz toch al reeds
aangetoond had, dat groote-hersenlooze honden absoluut geen stijfheid
vertoonen. (Zelfs in
1923! meenen Warnar en Oiimsted (208) alle cerebrum-
looze honden en katten ten spijt deze waarnemingen van
Weed door nieuwe
prikkelingsproeven niet alleen te moeten bevestigen, maar ook den oorsprong-
van dezen invloed nader te moeten loealiseeren, namelijk in den lobus frontalis.
Extirpatie van dezen lobus geeft volgens hen bij katten de decerebratie-
stijfheid).

In 1914 toonden Magnus en Beritoff (10) afdoende aan, dat na de-
cerebratie achter de corpora quadrigemina posteriora gevolgd door cerebellum-
extirpatie de stijfheid niet alleen geheel eender kan optreden, maar zelfs
8 uren lang kan blijven bestaan. Bij een van deze proeven was, zooals later
bij het microscopisch onderzoek door
Winkler bleek, tevens eenzijdig de

-ocr page 40-

nucleus Deiters gelaeaeerd. Een invloed hiervan was op de stijfheid niet
bemerkbaar geweest. Ook zag
Magnus na cerebellumextirpatie hij eën
thalamuskonijn het blijven voortbestaan van een geheel normalen tonus
Hiermede was dus afdoende aangetoond, dat het cerebellum niet het orgaan
was voor den „statotonusquot;, zooals
Edinger meende, en dat de reflexboog van
de stijfheid buiten het cerebellum omgaat.

In 1917 zagen Cobb, Bailey en Holtz(29), dat electrische prikkeling
van het cerebellum een stijfheid, opgewekt door een dwarse snede door het
mesencephalon vóór den nucleus ruber, deed verdwijnen, maar geen invloed
had op een stijfheid ten gevolge van eene decerebratie achter deze kern Ze
meenden daarom twee vormen van stijfheid te moeten aannemen. De remmende
invloed van het cerebellum op den eersten vorm gaat volgens hen uit van
den nucleus dentatus en van daar langs de bracchii conjunctivi cerebelli naar
den nucleus ruber en niet van uit de cerebellumschors.

Ook Bremer (15) vond in 1922 bij eerebellumprikkeling, evenals de vorige
schrijvers en ook in overeenstemming met
Sherrington, Horsley en Lö^ven-
thal, Thiele
en Weed een remmenden invloed op den extensortonus en ook
hij zag, dat deze invloed niet meer bestond na decerebratie caudaal van den
nucleus ruber. In tegenstelling met
Cobb, Bah.ey en Holtz vond echter
Bremer dat de stijfheid, welke optrad na wegname van de roode kern
het cerebellum zeker niet geringer of minder plastisch was, dan na hoogere
decerebraties en verder, dat de remmende invloed van de schors van het
cerebellum uitging en wel van dat deel van de schors van den lobus anterior
cerebelli, waarvan
Ingvar (70) aangetoond heeft, dat daarin de spinocerebel-
laire vezels eindigen. Van hier gaan volgens hem de remmende prikkels langs
een fastigio-rubrale baan door de bracchii conjunctivi naar de roode kern.
Deze remmende invloed is volgens hem een autoregulatie der extensoren.
Deze spieren zenden proprioceptieve prikkels naar de schors der kleine
hersenen en vandaar naar de roode kern.

Samenvattend blijkt uit al het voorgaande:

l. dat de reflexboog voor de stijfheid niet over het cerebellum gaat;
II. dat eerebellumprikkeling geen invloed heeft op een decerebratiestijfheid,
veroorzaakt door een doorsnijding van het mesencephalon achter dé
roode kern;

III. dat het cerebellum misschien een extensie remmenden invloed heeft
gaande over den nucleus ruber en dat de uitval van dezen invloed
misschien de tijdelijk optredende stijfheid veroorzaakt, welke
Thiele e. a.
zagen na partieele cerebellumextirpaties bij intacte dieren.

We hebben in het voorgaande alleen nagegaan de verschillende onderzoekingen omtrent
den invloed van het cerebellum op de ontherseningsstijfheid. Behalve deze bestaan nog zeer
talrijke waarnemingen over den invloed van partieele laesies der kleine hersenen op den spier-
tonus, welke met allen hier medegedeeld kunnen worden.
Ingvak wees nog eens op de oude
waarneming, dat na laesies van den vermis vaak een retractie van den nek, gepaard met
strekking der pooten optreedt. Hij wees erop, dat ditlt; echter niet hetzelfde als onthersenings-
stijfheid
is, daar door deze retractie de dieren achterover over den kop duikelen eii zich

-ocr page 41-

\'Jan weder oprichten en niet in zijligging blijven liggen. Hij onderzocht dit nader en kwam
tot de conclusie, dat laesies van het voorste deel van den vermis deze verschijnselen geven,
tenvijl laesies van het aclitcrste gedeelte vooroverwaartsche bewegingen doen optreden. De
normale houding in het verticale vlak komt volgens hem tot stand door de tegenovergestelde
invloeden van voorste en achterste deel van den vermis.

Dit laatste is echter sterk bestreden door Simonelli. Deze toonde aan, dat na ver-
wijdering van den geheelen vermis ook de achteroverstrekking van den nek met al de gevolgen
optreedt. Ook bewees hij, dat de strekking der voorpooten etc. alleen een gevolg van de houding
van den kop was en dat bij plaatsen van den kop in don normalen stand de tonus der extremi-
teiten normaal is. Het mechanisme van het achteroverstrekken van den kop na vermis-
oxtirpatio kon hij echter niet nader verklaren (186—187).

Rossi beschrijft nog een ander voorbeeld van het vermoedelijk gaan van cerebellum-
invloed over de roode kern. Extirpeerde hij eenzijdig een deel der schors van hot crus primum,
dan zag hij, dat bij don hond een verminderde strektonus van den golijkzijdigen voorpoot
optrad. Deze vonnindorde spiertonus bleef bestaan na decerebratie vóór de roode kern, was
echter niet meer zichtbaar na deeerel)raties achter dezo kern (168).

Behalve over den eerebelliiminvloed deed Thiele nog talrijke andere
onderzoekingen over het stijfheidsmechanisme. Ook hij vond, dat decerebratie-
stijfheid niet optrad als te voren de achterwortels doorsneden waren en dus
voor het optreden der stijfheid een intacte proprioeeptieve reflexboog nood-
zakelijk was. Van doorsnijding der aehterstrengen van het ruggemerg zag ook
liij \'geen invloed en evenmin van het klieven van de dorsale spinocerebellaire
banen. Ook niet het lang te voren doorsnijden en laten degenereeren der
pyramidenbaneii.

Thtele zag, dat stijfheid bij katten niet optrad na decerebraties door
dwarse doorsnijdingen oraal van het niveau van de pars posterior thalami,
maar wel na dwarse sneden caudaal daarvan. Hieruit concludeerde hij, dat
in dit thalamusgedeelte een c.Ontrum moest liggen, dat remmend Averkt op
de voorhoorncellen van het ruggemerg. Om den Aveg te vinden, waarlangs
deze remming gaat, deed hij hemidecerebraties en vond, dat als hij deze oraal
deed, dat wil zeggen door het achterste gedeelte van den thalamus opticus
of door een corpus quadrigeminum anticum, overwegend een contralaterale
stijfheid optrad, terwijl na een caudale halve dwarse doorsnijding, door een
corpus quadrigeminum posticum, een overwegend homolaterale stijfheid ver-
scheen. De remmende invloed moest dus, volgens hem, gaan langs een baan,
welke zich, althans voor het grootste deel, laaiist in het niveau der corpora
quadrigemina anteriora. Hier ligt juist de kruising van de tractus rubrospinales.
Thiele neemt daarom aan, dat de pars posterior thalami een remmenden
invloed \'op de stijfheid uitoefent door middel van prikkels, welke langs de
roode kern en de tractus rubrospinales naar de motorische voorhoorncellen
gaan. Door
von Monakow, Held, Probst en anderen Avas toch aangetoond,
dat deze banen in het ruggemerg tot in het sacraalmerg gaan en overwegend
collateralen zenden naar de voorhoorncellen van de
extremiteitenzenuAven.

We hebben reeds gezien, dat ook Cobb, Bailey en Holtz en evenzoo Bremer
een remmenden invloed
op de stijfheid langs deze banen aannemen, echter
een remmenden invloed van het cerebellum l^omend; de eerste drie onder-
zoekers van uit den nucleus dentatus en niet van de schors; de laatste juist
Avel van de cerebellumschors en dan via den nucleus fastigius.

-ocr page 42-

Sherrington eii ook Graham Brown gaven een geheel andere rol aan
den nucleus ruber bij de stijfheid. Zy dachten namelijk, dat de roode kern
het centrum van de „plasticityquot;, de bron van den plastischen tonus was.
Sherrington vond, dat als men bij een ruggemergsdier een afferente, sensibile
zenuw prikkelt, een reflectorisehe, snel voorbygaande spiercontractie, een
snelle beweging optreedt. Zijn echter ook medulla, pons en mesencephalon
met corpora quadrigemina intact, dan geeft dezelfde prikkeling reflectorisehe
spiercontracties, welke minuten lang aanhouden; er ontstaat een tonus, een
„posturequot;. Sneed
Sherrington echtei- alle uit de spier komende afferente
zenuwvezels doois dan gaf de prikkeling slechts Aveer voorbygaande
contracties. Hij nam daarom aan, dat van uit de spier zelf prikkels, proprio-
ceptieve prikkels, gingen langs de afferente zenuwen naar centra in het
centrale zenuwstelsel en dat daardoor de spieren de eigenschap van „plasticityquot;
kregen, dat Avil zeggen, het vermogen om elke haar gegeven lengte te be-
houden. De samenwerking van deze spierreflexen zouden de houding der
ledematen tot stand brengen. De centi-a hiervoor moeten liggen tusschen de
niveaus van den onderrand van den pons en den bovenrand (oralen rand) van
het mesencephalon. Daarom denkt
Sherrington aan den daar liggenden
nucleus ruber als centrum voor deze „posture-reflexesquot;.

Ook Graham Brown\'s meening (50—53) berust op electrische prikkelings-
proeven. Hij vond, dat, als hij bij apen een
dAvarse doorsnede door den
hersenstam vlak voor de corpora quadrigemina anteriora maakte en dan de
sneevlakte juist daar prikkelde, Avaar onder het oppervlak de roode kern ligt,
een extensie van den contralateralen arm optrad, Avelke ook nog aanhield
na ophouden der prikkeling („extensorafterdischargequot;), dus een plastische
extensie. In den gelijkzijdigen arm trad daarbij tegelijkertijd een plastische
flexie op. Kliefde hij het mesencephalon in de mediaanlijn, dan trad alleen
een gelijkzijdige reactie op, Avelke nu echter niet. een plastische flexie, maar
een tonische extensie gaf. De contralaterale reactie verklaart
Graham Brown
door het gaan van prikkels van uit de geprikkelde roode kern door de
kruising naar de andere zijde, de gelijkzijdige flexie door het gaan van
prikkels langs ongekruiste banen en de gelijkzijdige extensie na mediane
klieving door prikkeling van de vezels uit de andere roode kern na haat-
doorgang door de kruising van
Forel.

Graham Brown zag, dat deze verschijnselen ook nog optraden na
cerebellumextirpatie (het eerste half uur) en ook bij prikkeling van de area
van den dwars doorsneden fasciculus longitudinalis posterior.

Niettegenstaande Sherrington gevonden had, dat de ontherseningsstijfheid
pas verdwijnt na
dAvarse doorsnijding door den calamus scriptorius en ook
Thiele als ondergrens sneden door het corpus trapezoides a-ond, nam Weed
toch aan, dat de roode kern het hoofdcentrum van de decerebratiestijfheid was,
omdat hij by zijn proeven de stijfheid steeds binnen vijf minuten* verdwijnen
zag na dwarse doorsnijding caudaal van de ^orpora quadrigemina posteriora.
Ook dit meenden
Warnar en Ohmsted in 1923 te moeten bevestigen.

-ocr page 43-

jMagnus en Beritoff zagen echter een 5%, ja, eens een 8 uur durende
stijfheid na decerebratie achter de cor})ora quadrigemina posteriora, gepaard
met cerebellumextirpatie. En in
1922 toonden Bazet en Penfield (8) aan,
dat bij katten een ontherseningsstijfheid weken kan aanhouden als men de
dieren in een permanent bad op temperatuur houdt en dat deze stijfheid
niet verdwijnt door. mediaanklieven van medulla, pons en middenhersenen,
dus niet door klieving van de rubrospinale kruising. Microscopisch vonden
ze bij de katten, welke zulk een chronische stijfheid vertoond hadden, de
tractus rubrospinales gedegenereerd en evenzoo degeneraties in de fasciculi
longitudinales posteriores. Ze achten het mogelijk, dat de afferente impulsen
voor de stijflieid opstijgen langs den tractus spino-cerebellaris ventralis, zooals
ook
Weed aannam, daar ze dezen tractus nooit gedegenereerd vonden. In
overeenstemming met
Thiele vermoeden ze, dat deze impulsen dan verder
via nucleus Deiters en tractus Deiterospinalis den extensorreflex tot stand
brengen. Ook de nucleus Deiters werd bij hun onderzoekingen steeds intact
gevonden.

Vatten we nu ook de resultaten van de roode kern-onderzoekingen samen,
dan hebben we gezien:

I. dat stijfheid op kan treden na extii-patie van de roode kernen en
dat de primaire reflexboog dus niet over deze kernen gaat;

II. dat de stijfheid na dwarse doorsnijding caudaal van de roode kernen
ook plastisch is en de roode kern dus niet het centrum van de
„posture reflexesquot; is, noch de bron van de „plasticityquot;;

III. dat misschien over de roode kern extensie remmende invloeden gaan
(volgens
Thiele van uit den thalamus, volgens anderen van uit het
cerebellum).

Verder bleek, dat behalve cerebellum en roode kern ook niet noodig
waren de pyramidenbanen, de fasciculi praedorsales, de achterstrengen van
het ruggemerg en de dorsale spino-cerebellaire banen. Eveneens waren
gedegenereerde vezels in de fasciculi longitudinales posteriores geen bezwaar
voor het optreden van een ontherseningsstijfheid.

Voor alle onderzoekers was echter eene conditio sine qua non een intacte
proprioeeptieve reflexboog. Samen met
Lilienstrand zag Magnus echter, dat
hoewel na doorsnijding van de achtcrwortels de tonus der extremiteiten-
spieren eerst verdwijnt, de ledematen na verloop van tijd weer een behoor-
lijken tonus terugkrijgen. Decerebreerden zij nu zoo\'n dier, dan gaf
decerebratie wèl weer een duidelijk verhoogden extensortonus van de
extremiteitenspieren. Hetzelfde stelde
Magnus vast voor de halsspieren. Ook
zag hij in samenwerking met
de Kleyn de stijfheid onveranderd optreden
na decerebratie van een dier, waarvan lang te voren beide labyrinthen ge-
extirpeerd waren.

Talrijke onderzoekers hebben de decerebratiestijfheid onderzocht met

-ocr page 44-

behulp van halfzijdige dwarsincisies door het mesencephalon, zoo onder
anderen
Sherrington, Thiele, Weed, ook Bazet en Penfield. Zij deden
daarbij vaak geheel tegenstrijdige waarnemingen. Waarschijnlijk is dit voor
een deel te verklaren door de asymmetrische kopstanden, welke steeds na
deze hemi-decerebraties optreden. Na een halfzijdige dwarse doorsnijding van
het mesencephalon aan de rechter zijde is de kop of naar links gedraaid of
naar links gewend. Het eerste geeft verhoogden strektonus der linker, het
tweede verhoogden strektonus der rechter extremiteiten. Hiermede is, voor
een deel omdat deze invloeden nog niet bekend waren, geen rekening
gehouden.
Bazet en PenfieIjD zagen na hemi-decerebratie soms, dat by een-
zelfde dier eerst de ééne zijde, eenigen tijd later de andere zijde gestrekt
gehouden werd. Dit berust waarschijnlijk op den overgang van een draaiing
in een wending van den kop of omgekeerd. Zij toch ook onderzochten den
strektonus der extremiteitenspieren zonder den kop symmetrisch ten opzichte
van den thorax te plaatsen.

Het doel van het nu volgend gedeelte van mijn onderzoek was, te bepalen
de laagste, de meest caudale dwarse snede door de hersenen, waarna nog een
normale spiertonusverhouding mogelijk is en waarna deze verhouding niet steeds
plaats maakt voor de ontherseningsstijfheid. Het centrum, dat de normale spier-
tonusverhouding in stand houdt, moet dan nog aanwezig zijn en caudaal van
de aangebrachte snede liggen. Hiervoor werden bij katten en konijnen totale
dwarsincisies door de hersenen gemaakt. Dit geschiedde steeds op de volgende
wijze. De dieren werden onder een stolp in aethernarcose gebracht, daarna op
de operatietafel vastgebonden en vervolgens tracheotomie verricht. Een glazen
canule
Averd daarop in de trachea gebracht en door deze canule kunstmatige
ademhaling toegepast met een mengsel van aether en lucht. Vervolgens
werden beide carotiden afgebonden. In den beginne werden ook de nervi vagi
doorgesneden, later werd dit, vanwege het veelvuldig optreden van longoedeem,
nagelaten. Daarna werd de schedelhuid in de mediaanlijn gekliefd, het
schedeldak getrepaneerd en verwijderd, soms geheel, soms met behoud van
een mediane beenspang volgens
Morfia. Daarna werden de arteriae vertebrates
tijdelijk manueel diehtgedrukt oj) de wijze door
Sherrington aangegeven en
de groote hersenen opgelicht en juist voor de thalami afgesneden en ver-
wijderd. Hierop volgde de dwarsincisie door of vóór het mesencephalon. De
sehedelholte werd heel los met uitgei)lozen watten opgevuld, de arteriae
vertebrales losgelaten, de kunstmatige ademhaling alleen met lucht voortgezet
en bij terugkeer der spontane ademhalingsbewegingen geheel uitgeschakeld.

Was een eventueel opgetreden bloeding tot staan gekomen, dan werden
de watten verwijderd en de schedelhuid dichtgenaaid. Het dier werd nu
-geheel met rust gelaten, tot het uit de narcose was bijgekomen, de „shock-
verschijnselenquot; verdwenen waren en het gevaar voor nieuwe bloeding ver-
minderd was. Dan werd het onderzocht. De resultaten van dit onderzoek, ten
opzichte van de decerebratiestijflieid bij katten, vindt gij in de volgende lyst.

-ocr page 45-

Kat

4.

dorsaal

ventraal

Kat

3.

dorsaal

ventraal

Kat

5.

dorsaal

ventraal

Kat

7.

dorsaal

ventraal

Kat

15.

dorsaal

ventraal

Kat

8.

dorsaal

ventraal

Kat

21.

dorsaal

ventraal

Kat

14.

dorsaal

ventraal

Kat

9.

dorsaal

ventraal

Kat

18.

dorsaal

ventraal

Kat

10.

dorsaal

ventraal

Kat

6.

dorsaal

ventraal

Kat

2.

dorsaal

ventraal

Kat

16.

dorsaal

ventraal

Kat

11.

dorsaal

ventraal

Kat

12.

dorsaal

ventraal

Kat

13.

dorsaal

ventraal

door thalamus post, (hemisfeeren schuin afgesneden)
voor het infundibulum

door den thalamus (hemisfeeren schuin afgesneden)

voor het infundibulum

achterrand thalamus

precies voor het chiasma opticum

voor corp. quadrig. ant. en voor corp. geniculat. lat.

voor het infundibulum

1 mM. voor de corp. quadrig. anteriora

voor het infundibulum

voorrand corpora quadrig. anteriora
door de hersenstelen voor de nervi oculomotorii
rechts door top, links door achterste helft van het
corp. quadrig. anticum

door de hersenstelen voor de nervi oculomotorii

toppen der corp. quadrig. anteriora

door de hersenstelen voor de nervi oculomotorii

voorste deel corp. quadrig. anteriora

door de hersenstelen voor de nervi oculomotorii

midden corp. quadrig. anteriora

door de hersenstelen voor de nervi oculomotorii

midden corp. quadrig. anteriora
door de hersenstelen vlal^c voor den pons
door achterste heltf corp. quadrig. anteriora
1 iè 2 toM. voor den pons

reclits voor, links achter het corj). quadrig. anticum
door de hersenstelen, door de nervi oculomotorii
achterste gedeelte corp. quadrig. anteriora.
door de hersenstelen 1 mM. voor den pons
voor de corpora quadrig. posteriora
voorste deel pons, achter de nervi oculomotorii
achterste gedeelte corp. quadrig. posteriora
middelste gedeelte van den pons
achter coip. quadrig. posteriora
achter het midden van den pons

_9 1

±

I 2Nlt;

4-




1nbsp; Kat 5: had sterke jiahloeding, waardoor het dier kort na do operatie plotseling dood
ging. Het dier ging bij prikkeling opzitten met een normale spiertonusver-
houding.

2nbsp;Kat 15: alleen stijf in linker zijligging.

Kat 14: kolossale bloeding tijdens de operatie, waarna bijna alle reflexen ontbraken.

-ocr page 46-

Beschouwen we deze lijst, dan zien we, behalve één uitzondering, na sneden
vóór hel mesencephalon steeds normalen tonus ,terwijl mi sneden door het voorste
deel van het inesencephalon voor de uittredingsplaatsen der nervi oculomotorii
2 absoluut geen stijfheid
(kat 8 en kat 18)
ly^zeer dubieuse stijfheid (kat 21)

2 X stijfheid optrad.nbsp;(kat 9 en kat 14), zie de protocollen aan het einde

van dit boek).

De hersenen van kat 8, dus van de kat, welke na de meest caudale snede
nog normalen spiertonus vertoonde, werden microscopisch onderzocht.

Kat 8.

(Voor uitvoerig verslag zie aan het einde van dit boek).
10 uur 25. Einde der operatie.

Ligt in zijligging, absoluut niet stijf, oprichtreflexen afwezig,
Absoluut niet stijf.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;-f- zwak.

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Geen stijfheid.

Labyrinthoprichtreflexennbsp; zwak, maar duidelijk.

Liehaamsoprichtreflexen op lichaam —
Halsoprichtreflexen
l uur 30. Toestand als hoven. Het dier afgemaakt.

11 uur.
11 uur

4 uur.

piM^UAili U/uAi,

lt; .......

alleen bloed te zien met kleine stukjes onherkenbaar hersenweefsel.

Obductie :
In de schedel-
holte geen sterke
bloeding. Do snee-
vlakte gaat dor-
saal door de top-
pen der corp. qua-
drigemina anteri-
ora, ventraal door
het voorste ge-
deelte der hersen-
stelen voor de
uittredingsplaat-
sen der nervi ocu-
lomotorii. Links
gaat de snede
door den onder-
rand van het cor-
pus geniculatum
mediale, rechts
is dit nagenoeg
intact.

Microsco-
pisch onder-
zoek: Het orale
deel van de her-
senstomp werd
gesneden in serie-
coupes van 35 ^
dikte.

AFB. 1.

B.

^■jyuM i nf iS.

In do eerste 7 coupes is

-ocr page 47-

In coupo 8 is\' voor het eerst een groot stuk hersenweefsel te zien, echter met nog geheel
gehavenden rand. In het midden van liet stuk is de aquaeductus Sylvii met de omgevende
substantia grisea

centralis te her-
kennen. Dorsaal
daarvan do com-
missura posterior
en stukken van
de corpora qua-
drigemina anteri-
ora, terwijl late-
raal het begin
van do Meynort-
sche fonteinstra-
ling zichtbaar is.
Meer ventraal
zijn cellen van
het kleincellige
deel der roode
kern te zien.
Verder zijn in
deze coupe nog
talrijke bloeduit-
stortingen aan-
wezig.

In coupe 11
(plaat 2 nquot;. 2)
zien we, dat de

rand van het hersenstuk bijna gaaf is. Deze snede gaat door do corpora quadrigemina ante-
riora en aan beide zijden door het ganglion geniculatum mediale. In het midden ligt ook

lüer de aquac-

AFB. 3.nbsp;ductus Sylvii met

substantia grisea
centralis, dorsaal
daarvan de com-
missura posterior
en de corpora
quadrigemina an-
teriora, lateraal
de Meynertsche
fonteinstraling en
de lemniscus late-
ralis. Ventraal
zien we de top-
pen der nuclei
oculomotorii, om-
geven door do
fasciculi longitu-
dinales posteri-
ores. Nog meer
ventraal beider-
zijds den tractus
retroflexus van
Meynert en de
pars parvocellu-
laris van den

nucleus ruber. Geheel ventraal rechts den pes pedunculi cerebri met substantia nigra. Kleine
bloeduitstortingen zijn nog in het dorsale gedeelte zichtbaar.

In coupe 30 (plaat 4 n». 3) zien we, wat het mediale en dorsale gedeelte betreft, het

AFB. 2.

flats.

--Go/häAÄV
■h^MXüJL.

ÏOLiHuJ^ \'

iu-jUnalijpMt?

. FaVnvoMc u^ojj.\'

lU.

fu-

hujiiM ouUoynf^niujt

JujL\'ia-nJia.,

\'Juts.

~P4aat f. nga.

quot;ULdi^ Oudcr^o^-

-ocr page 48-

zolfdo als in de vorige. In het ventrale gedeelte ziet men echter beiderzijds do geheele radix n
oculomotorn getroffen vanaf do oculomotoriuskern tot aan den overgang in den nervus
oculomotorius. Ventraal van de oculomotoriuskernen zijn eerst de fasciculi longitudinales
postenoi-es, dan de decussatio Meyneit en nog meer ventraal de decussatio Forel en het
ganglion jnterpedunculare zichtbaar. Aan beide zijden ligt tusschen de vezels van de radix n
oculomotorn en lateraal van deze de nucleus ruber magnocellularisnbsp;\' \'

Beiderzijds langs den ventralen rand der coupe ligt de pes pedunculi cerebri dorsaal

rs: Sbtr^\'quot;^quot;^^nbsp;- ^^

Uit dit microscopisch onderzoek volgt, dat de spiertonusverlwuding hij een
kat nog normaal kan zijn na een dwarse snede door het voorste gedeelte van
het mesencephalon, welke niet meer dan 1/2 mM.. voor de aanhechtingsplaatsen
der nem oculomotorii, juist voor de oc^domotoriuskernen en door de toppen
der klemcelhge roode kernen gaat.

Het centrum, dat de normale spiertonusverhouding regelt, moet dus caudaal
van deze sneevlakte liggen.

Vervolgens wrden microscopisch onderzocht de liersenen van kat 10 om

te vinden het voorste niveau waarin en caudaal waarvan een dwarse door

snyding nooit de normale spiertonusverhouding liet voortbestaan, maar steeds
stijtheid veroorzaakte.

Kat 10.

(Yoor het uitvoerig verslag der ivaargenomen reflexen zie aan het
einde van dit hoek).

11 uur: Einde der operatie.

Sfdeff\'\'\'nbsp;quot;j-nbsp;-giigging houdt het

dier den kop en den nek achterover gestrekt. Opisthotonus. Staart stüf en

dr ;nbsp;voorpooten; de aehterpooten

minder door den invloed van de tonische halsreflexen. Kan echter niet op de
extremiteiten staan door de zeer sterke tonische labyrinthreflexen. ^

Liabynnthopnchtreflexennbsp;_

Lichaamsoprichtreflexon op den kop _

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —
Halsoprichtreflexennbsp;z-^yak -f-

3nbsp;uur 45: Sterke stijfheid, overige reflexen ook geheel als boven

4nbsp;uur 30: Sterke stijfheid. Toestand geheel als hiervoor. Het dier afgemaakt.

Het intact gebleven hersendeel werd zoowel macroscopisch, als microscopisch onderzocht.
Macroscopisch onderzoek: Aan de ventrale zijde zijn ruggemerg verlentrde

herorll\':quot; 1 r^r\'-nbsp;^^ ^^^^ ^^^^ is o\'^rgelLen dS

0 nrtt stfriï\' 1nbsp;bloedsto^el is bedekt. Aan de dorsale zijc^e\'ver-

waquot;de IrtudTquot;\'^^^nbsp;de ongedeerde kleine hersenen en het mesencephalon,

door de coloi. n /nbsp;quadngemina anteriora is afgesneden. Het sneevlak gaat

stukken hersenweefsel, geheel los van elkim-nbsp;j. i i . , ,nbsp;giootere

, g^-xicei lub \\an eiKaai. Het meest dorsale stuk bevat een deel der

-ocr page 49-

corpora quadrigemina anteriora; in liet middelste stuk is beiderzijds een schuin doorgesneden
bracchium conjunctivuni ccrebelli te herkennen en het ventrale stuk bestaat uit enkele
arteriedoorsneden omgeven door wat onherkenbaar hersenweefsel. Men ziet geen bracchium
conjunctivumvezels elkaar in de mediaanlijn kruisen.

De doorsneden der 2e serie (coupes 17—32) vertoonen twee van elkaar geheel losliggende
stukken hersen-
weefsel met bijnanbsp;AFB. 4.
nog ovoral ge-
havenden buiten-
rand.

In het dorsale
stuk zijn gedeel-
ten van de corpo-
ra quadrigemina
anteriora herken-
baar evenals de.
dorsale wand van
don aquaeductus
Sylvii. In het
ventrale stuk her-
kent men van
dorsaal naar ven-
traal eerst de ven-
trale gedeelten
der oculomotori-
uskernen, vervol-
gens de fasciculi

longitudinales posteriores, de decussatio brachii conjunctivi van Wernekink, de lemnisci
mediales en het ganglion interpedunculare. Ter weerszijden van het laatste zijn onvolledige
doorsneden door de pedes podunculi cerebri zichtbaar. Langs den ventralen land zijn arteriae
en een heel klein stukje van den proximalen ponsrand te zien.

po.

cexeAl.

Do coupes der
4e serie (42—50)
bevatten een ge-
heel samenhan-
gende doorsnede
door de midden-
hersenen met na-
genoeg geheel
gaven buitenom-
trek. Alleen het
meest dorsale ge-
deelte der corpo-
ra quadrigemina
anteriora is nog
niet aanwezig.
In het midden
der doorsnede ligt
de aquaeductus
Sylvii omgeven
door de substan-
tia grisea cen-
tralis. Lateraal
vftll (IcZG lamp;rfitsto

de radix meamp;encephalica nei\'vi trigemini en de Meynert\'sche fonteinstraling; ventraal de
nuclei trochleares en de fasciculi longitudinales posteriores; nog meer ventraal de decussatio

AFB. 5.

. tUvi.

.u

\'fPO-r. gt;V.

-ocr page 50-

brachii conjunctivi (eommissuur van Worneldnk) en het ganglion interpedunculare. Lateraal
van dit laatste de pes pedunculi cerebri, aan de dorsale zijde omgeven door de substantia
mgra, dorsaal waarvan weer de lemniscus medialis zichtbaar is. Langs den ventralen rand
hgt een smal strookje ponsweefsel, een doorsnede door den oralen rand van den pons.

Vit dit microscopisch onderzoek volgt, dat de decerebratiesnede hij kat 10
gegaan is ongeveer door het midden der corpora quadrigemina anteriora, door
de oculomotoriuskernen, door de hrachia conjunctiva cerebelli juist oraal van
hun kruising, d^or het corpus interpeduncidare en juist vóór den oralen
ponsrand. Dus precies achter (caudaal van) den nucleus ruber.

Ook werden de hersenen van kat 6, welke in de lijst op kat 10 volgt,
microscopisch onderzocht. Ook deze kat vertoonde een sterke decerebratiestijf-
heid (zie het verslag achter in dit boek). Het microscopisch\' onderzoek toonde
aan, zooaLs we in Hoofdstuk IV zullen zien, dat de doorsnijding juist dóór
de nuclei rubri magnocellulares had plaats gehad.

De resultaten van dit onderzoek hij katten zijn dus: le. dût een normale
spiertonusverhouding mogelijk is na een dwarse snede door het mesence
phalon, xvelke dóór het voorste deel der corpora quadngemina anteriora
juist vóór de oculomotoriuskernen, door de toppen der nuclei ruhri\'
parvocellulares en door de pedes pedunculi cerebri voor de uittre^ngsplaatsen
der nervi ocidomotorii ga-at;

2e. dat een normale spiertonusverhouding niet meer aamvezig is, maar steeds
plaats maakt voor ontherseningsstijfheid na dwarse doorsnijding van het
mesencephalon door het midden der corpora quadrigeminu anteriora, door of
caudaal van de nuclei rubri magnocelluUres en door de hersenstelen achter
de uittreding der nervi oculomotorii en evenmin na doorsnijdingen in meer
caudale niveau\'s.

Na de eerste dwarse snede moet het centinim, dat de normale spiertonus-
verhouding regelt, intact gebleven zijn, na de tweede snede
waai-schijnlijk
gelaedeerd of afgesneden.nbsp;^

Het eentram van den extensortonus der ontherseningsstijfheid moet na

beide dwarse sneden nog intact zijn en caudaal van de niveau\'s dezer sneden
bggen.

De waarnemingen omtrent den spiertonus na dwarsincisies door de
hersenen bii koniinon

SNEDE.

Stijf-
heid.

Konijn 1.
Konijn 11.

Konijn 6.

dorsaal
ventraal
dorsaal
ventraal

Groote-hersenextirpatie voor den thalamus
midden door den thalamus
precies voor het corpus mammillare
precies voor de corpora quadrig. anteriora
door den thalamus voor,het chiasma op-
tioum

-ocr page 51-

S N E D E.

Konijn 9.
Konijn 2.

Konijn 36.
Konijn 35.
Konijn 34.
Konijn 5.
Konijn 15.
Konijn 8.
Konijn 3.
Konijn 10.
Konijn 17.
Konijn 7.
Konijn 13.
Konijn 16.
Konijn 14.
Konijn 24.
Konijn 2?.
Konijn 19.
Konijn 18.
Konijn 22.
Konijn 12.
Konijn 21.

dorsaal
ventraal
dorsaal
ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

precies voor de corpora quadrig. anteriora
juist voor het chiasma opticum

1nbsp;ä 2 mM. voor de corp. quadrig. anteriora
door de hei^enstelen voor de nervi

oculomotorii

voorste rand corp. quadrig. anteriora
distale deel van het corp. mammillare
voorsto helft corp. quadrig. anteriora
hersenstelen juist voor de nervi oculomot.
voorste gedeelte corp. quadrig. anteriora
hersenstelen door. de nei-vi oculomotorii
achterste gedeelte corp. quadrig. anteriora
hersenstelen 4 mM. voor den i)ons
midden corp. quadrig. anteriora
hersenstelen juist voor de nervi oculomot.
precies voor de corp. quadrig. anteriora
vlak voor den pons
voorste helft corp. quadrig. anteriora
vlak voor den pons (links meer oraal)
midden van de corp. quadrig. anteriora
hersenstelen voor den pons
voorrand corp. quadrig. anteriora
voorrand van den pons
door distale helft coi-p. quadr. anteriora
hersenstelen voor den pons
toppen der corp. quadrig. posteriora

2nbsp;mM. voor den pons

midden corp. quadrig. anteriora
voorste helft pons

achterste deel corp. quadrig. anteriora

midden van den pons

achterste deel corp. quadrig. anteriora

voorste helft pons

vóór de corpora quadrig. posteriora

achterste helft pons

achter de corpora quadrig. posteriora

midden van den pons

achter de corpora quadrig. posteriora

achterste helft Van den pons

achter de corpora quadrig. posteriora

achterste helft van den pons

vóór het tuberculum aeusticum

achterst« gedeelte van den pons

achter corpora quadrig. i)osteriora

achterrand van het corpus trapezoides

-[-zwak
-j-zwak

-j-zwak




alleen bij
rugligging.

geheel slap.

veiiioogde
buigtonus.

geheel slap

-ocr page 52-

Bescliouweii we deze lijst nader, dan zien we in de eerate plaats, dat bij het
konijn na dwarse doorsnijdingen door de voorste helft der corpora quadrigemina
anteriora en door de hersenstelen vóór de uittredingsplaatsen der nervi
oculomotorii de spiertonusverhouding steeds normaal was (konijnen 2, 36, 35,
34, 5 en 15). Bij de kat was dit na deze sneden in 50% het geval (bij de
katten 8 en 18 normale tonus, bij kat 9 en kat 14 stijfheid).

In de tA\\l2ede plaats blijkt het intact of gelaedeerd zijn der corpora
(luadrigemina anteriora van weinig invloed te zijn. Na een snede door het
achterste gedeelte dezer corpora, ventraal echter van de aanhechtingen der nervi
oculomotorii is toch een normale spiertonusverhouding mogelijk (konijn 5),
terwijl na sneden door den voorrand dezer corpora maar ventraal achter de
nervi oculomotorii stijfheid optrad (konijn 8 en 17).

Sterke stijfheid werd ook nog gezien bij konijn 22 en konijn 12, dus na
sneden achter de corpora quadrigemina posteriora en door het achterste
gedeelte van den pons. Dit zijn echter niet de laagste grenzen, waarbij stijf-
heid mogelijk is. quot;We hebben reeds gezien, dat
Ma(5NUS na dwarse sneden
achter den pons bij katten nog stijfheid waarnam. Vaak was echter na de
lage, door mij verrichte doorsnijdingen, het dier geheel slap en tonusloos,
waai-van de oorzaak waarschijnlijk te zoeken is in de dikwijls na deze lage
sneden optredende heftige bloedingen uit de arteria basilaris. Behalve de
i-eflexen van den extensortonus ontbreken dan meestal bijna alle andere
reflexen ook (konijn
18 en konijn 19). Neemt men voorzorgen tegen deze
bloedingen, dan zal men zeker lagere grenzen voor het stijflieidscentrum
vinden. Daar mijn onderzoek\' zich tot mesencephalon-centra beperkte,
werden geen nog meer caudale dwarse doorsnijdingen verricht.

Bij het onderzoek bij konijnen viel het op, dat de decerebratiestijfheid,
de extensortonus, bijna steeds veel duidelijker en sterker was aan de aehter-
pooten dan aan de voorpooten.
Sherkington geeft op, dat de voorpooten
gewoonlijk het sterkst de strekreactie vertoonen. Hij experimenteerde echter
hoofdzakelijk met katten en deze dieren vertoonden dit ook bij mijne pi-oeven.
Weiland (210) vond, dat de aehterpooten\' van het konijn ook anders
reageerden op de tonische halsreflexen, dan die van kat en hond. Bij achter-
overstrekken van den kop treedt bij alle drie de diersoorten strekking der
voorpooten op, gepaard bij kat en hond met een buiging, bij het konijn met
een strekking der aehterpooten.

Bij dit verschil in reacties denkt men onwillekeurig aan den eigen-
aardigen, springenden gang van het konijn, waarbij de aehterpooten bijna
alleen dienst doen en telkens met groote kracht gestrekt worden. De aehter-
pooten van het konijn zijn dan ook veel meer ontwikkeld dan de voorpooten.
Hierdoor is misschien voor een deel te verklaren, dat bij deze dieren by de
decerebratiestijfheid de strektonus der aehterpooten sterker is dan van de voor-
pooten. Maar ook het veelvuldig optreden van een retractie van den nok bij
decerebratiestijfheid speelt een rol. Deze zal door de tonische halsreflexen de

-ocr page 53-

extensorstijfheid van de achterpooten bij hond en kat verzwakken, bij het konijn
versterken.

Het intact gebleven hereenstnk van konijn 15, het konijn, dat een
normale spiertonusverhouding vertoonde na de laagste dwarse snede, werd
microscopisch onderzocht.

Konijn 15.

het uitvoerig verslag van het onderzoek zie achter in dit

(Voor

11nbsp;uur 15:

12nbsp;uur:

12 uur 30:

2 uur 10:
5 uur:

hoek).

Einde der operatie.
Niet stijf.

Labyrintliopriclitrefl((xennbsp;zwak.

Lichaamsoprichtreflexen op den kop -(-
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —
Halsoprichtreflexennbsp;-f

Niet stijf. Bij schudden van liet dier gaan kop en voorlichaam overeind. Het
dier is ook, als het op den rug ligt, niet stijf, maar vertoont een geheel normalen
spiertonus.
Niet stijf.

Geheel als hoven. Het dier afgemaakt.

Macroscopisch onderzoek van den li e r s e n s t o m p: Aan de ven-
trale zijde ziet men het ruggemerg, de medulla oblongata, het corpus trapezoides, den pons en
de pedes pedunculi cerebri met de oorsprongen der nervi oculomotorii. Aan den dorsalen kant
ziet men de medulla en het oerebellum, welke intact zijn, en een stuk mesencephalon. Op de
sneevlakte ligt oen bloedcoagulum, maar men kan toch zien, dat de sneevlakto gaat door het
middelste deel der corpora quadrigemina anteriora en ventraalwaarts zoo opstijgt, dat do beide
nervi oculomotorii aan den hersenstam zijn blijven zitten.
Microscopisch

AJPB. 6.

onderzoek: Het orale
gedeelte is in seriecoupes
van 30 (x. dikte gesneden.
Do coupes van serie 1 en 2
(sneden 1 tot en met 24)
vertoonen uitsluitend bloed-
stolsels; in de laatste vier
ook kleine onherkenbare
stukken hersenweefsel. In de
coupes 25—36 van serie 3
is een grooter hersenstuk
te zien, waarin de corpora
quadrigemina anteriora her-
kenbaar zijn. Het ventrale
deel van hpt mesencephalon
ontbreekt hier nog geheel.
In do coupes 37—48 van
serie 4 wordt dit hersen-
stuk ventraalwaarts steeds
grooter.

Van coupe 48 (zie afbeel-
ding 6) is de buitenomtrek
bijna compleet, alleen gaat
^\'an uit den ventralen rand
nog een groote inham naar
binnen tot aan de substantia
grisea centralis. Rechts van
dezen inham zijn enkele cellen

-ocr page 54-

In de coupes 49—60 van serie 5 trekt do inham zich van dorsaal naar ventraal terug,
zoodat in coupe 55 beide oculomotoriuskernen ziclitbaar zijn aan het dorsale einde van het

ÙI.

piUe^uxAa
■^iîÀt^.jlffSt

-Jy^lcù^

HJlAxX\'^.

(^omjouI
■UiOAÀ^\'^

hiaat (de top van de linker oculomotorinskern was dus vermoedelijk afgesneden). Coupe 60
(zie afb. 7) vertoont nog slechts een kleine inkerving, welke hier door den rechter pes

pedunculi cerebri gaat.
Men herkent in het dorsale
gedeelte van deze doorsnede
de corpora quadrigemina
anteriora en in het midden
c/nbsp;den aquaeductus Syhdi, oni-

geven door de substantia

grisea centralis. Lateraal
daarvan ter weerszijden
den tractus mesoncephalicus
nervi trigemini en den lem-
niscus lateralis. Ventraal
van de substantia grisea
zijn de oculomotoriusker-
nen, de fasciculi longitudi-
nales posteriores en , de
decussatio Meynert herken-
baar. Nog meer ventraal
aan beido zijden van de me-
diaanlijn de nucleus i-ubor
parvocellularis. Langs den
ventralen rand der door-
snede de pedes pedunculi
cerebri, dorsaal omgeven
• ■nbsp;quot;ïoor de substantia nigra.

*nbsp;Tusschen deze laatste en

de kleincellige roode kern de lemniscus medialis. Hier en daar zijn nog kleine bloeduit-
stortingen aanwezig.

-ocr page 55-

Van de coupes 61—69 (serie 6) is nog steeds dc buitenomtrelt niet gelieel gaaf. In
do laatste vier coupes van deze serie begint het magnocellulaire deel der roode kernen zich
te vertoonen en ook dorsaal van deze kernen de vezelbundels van de oculomotoriuswortels.
In de coupes 70—78 (serie 7) zien wo de oculomotoriuswortels door den nucleus ruber
magnocellularis heengaan en den ventralen rand van de doorsnede bereiken.

Do 82e coupo (serie 8) vertoont den overgang van de wortelvezels in de oculoniotorius-
zenuw. In coupe 87 liggen ten slotte de meest caudale groote cellen dor roode kernen. In de
volgende coupes zijn deze cellen niet meer te vinden.

Konijn 15 was dus gedecerehreerd door een totale dwarsincisie gaande
door de corpora quadrigemina anteriora, door of precies vóór de toppen der
oculomotoriuskernen en kleincellige roode kernen, en door de hersenstelen

Inbsp;a iy2 quot;^^óór de aanhechtingsplaatsen der nervi oculomotorii.

Na deze dwarse snede bestond een normale spiertonusverhouding. Het
centrum, dat deze verhouding regelt, moet dus caudaal van het niveau dezer
snede liggen.

Om het meest orale niveau te vinden, waarin een doorsnijding steeds
een verdwijnen der normale spiertonusverhouding ten gevolge had en steeds
door ontherseningsstijfheid gevolgd werd, werden ook de overgebleven hersen-
deelen van konijn 17 en konijn 7 onderzocht.

Konijn 17.

(Voor uitvoerig verslag zie achter in dit boek).

10nbsp;uur 46: Einde der operatie.

IInbsp;uur 20: Haalt spontaan adem. Het dier is zeer stijf.nbsp;\'nbsp;...

11nbsp;uur 60: Zeer stijf, zeer sterke strektonus van alle vier de extremiteiten.

Lrtbyrintlioprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op den kop —
op het lichaam —■
Halsoprichtreflexcn op het bekken

op do voorste licliaamslielft ?
Door de sterke stijfheid is de invloed van den hals op do voorste lichaams-
helft niet na te gaan; de sterk gestrekte voorpooten maken een oprichten van
• dit licliaamsgedeelte onmogelijli.

2 uur: Voortdurend zeer stijf. Blijft tijdens draaien voor het onderzoek op nystagmus
ineens dood.

Obductie: Geen bloeding in de schedelholte; de sneevlakte gaat door het voorste
gedeelte (Jer corpora quadrigemina anteriora en door do voorste ponshelft. De nervr oculo-
motorii zijn doorgesneden, de linker nervns troclilearis (de rechter is door bloedstolsels onzicht-
baar) en de nervi abducentes zijn intact.

Microscopisch onderzoek: Het orale gedeelte werd in seriecoupes van 35 ij.
gesneden. De coupes 1 tot en met 9 (serie 1) bevatten 2 stukken hersenweefsel, welke geheel
los van elkaar zijn. Het dorsale stuk bevat gedeelten van dc corpora quadrigemina anteriora,
het ventrale stuk bevat ponsweefsel.

In coupe 15 (serie 2 n». 6) krijgen deze twee stukken voor het eerst aan de eene zijde
contact en is de la.terale rand der doorsnede aan de eene zijde geheel gaaf. In het dorsale
stuk zijn beide corpora quadrigemina anteriora (het eene geheel intact, het andere aan de
laterale zijde gelaedeerd), de aquaeductus Sylvii, de substantia grisea centralis en de beide
oculomotoriuskernen te zien. In het ventrale stuk zijn herkenbaar de nuclei mediales en
de nuclei ventrales pontis. Er is nog góen braechium pontis gevomid. In het verbindings-
stuk tusschen do twee deelen ligt de lemniscus lateralis.nbsp;■ *.......... ....... ^

-ocr page 56-

troclileariswortels. Ventraal van de
conjunctivi van Wernekink en,
eenzijdig-, de nucleus Gudden
te zien. Het hiaat wordt in de
volgende coupes steeds kleiner
en kleiner en ten slotte is in
coupe 37 (plaat 4 nquot;. 7) een
geheel gave doorsnede te zien
(uitgezonderd een kleine bloed-
uitstorting bij den lemniscus
medialis), welke door de corpora
quadrigemina anteriora, de pro-
ximale gedeelten der corpora
quadrigemina posteriora en door
de beide bracchia pontis gaat.
Verder ziet men in deze door-
snede stukjes van de troclilearis-
wortels langs \'den buitenrand der
.substantia grisea centralis liggen.
De trochleariskernen zijir niet
meer aanwezig; de coupe gaat
caudaal van deze kernen en van
de kmising van Wernekink,
maar juist door de Gudden\'sehe
liernen. De beide bracchia con-
junctiva ziet men geheel ge-
scheiden van elkaar moer lateraal
liggen. Nog meer lateraal den

In coupe 19 (serie 2 n°. 10) is
liet verbindingsstuk iets breeder. Het
dorsale gedeelte der doorsnede ver-
toont behalve de corpora quadrige-
mina anteriora, waan-an het eene
nog gelaedeerd is, doorsneden door
de proximale einden der corpora
quadrigemina posteriora, verder den
aquaeductus Sylvii met substantia
grisea centralis, de trochlearisker-
nen en de fasciculi longitudinales
posteriores. In het verbindings-
stuk de lemniscus lateralis met den
nucleus lateralis lemnisci lateralis en
het laterale gedeelte der formatio
reticularis. Het geheele overige teg-
mentum ontbreekt.

In het ventrale gedeelte zijn on-
volledige doorsneden door de lemnisci
mediales en door de pedes pedunculi
cerebri te zien, verder de nuclei
mediales, de nuclei laterales en de
nuclei ventrales pontis. Het bracchium
pontis begint zich af te scheiden.

Coupe 26 (plaat 3 nquot;. 5) vertoont
nagenoeg hetzelfde; de corpora
quadrigemina anteriora zijn nu echter
beiden geheel intact. Verder gaat
deze doorsnede door de caudale
einden van de trochleariskernen en
beiderzijds door het begin van de
fasciculi longitudinale,s posteriores is de decussatio brachii

WUi\' ■

Cy^.

. t-wua/v,
Ku/euj vcwtu^

AFB. 10.

-ocr page 57-

lemniscus lateralis met zijn dorsale en laterale kern. Men
een deel naar liet corpus quadri-

geminum posticum gaan, voor
een deel er om heen. Langs
de mediaanlijn meer ventraal
zijn de lemnisci mediales zicht-
baar. De hersenstelen liggen
in deze doorsnede reeds dicht
bij den ventralen rand, zijn
ochter nog door de nuclei
mediales en do nuclei ventrales
pontis omgeven.

De operatiesnede bij ko-
nijn 17 was dus gegaan
door het voorste deel der
corpora quadrigemina an-
teriora, door het caudale
deel der oculomotoriuskernen,
vóór de decussatio brachii
conju7ictivi en door den
pons voor de ponsarmen.
Dus juist a-chter den nucleus
ruber.

Ook konijn 7 werd micro-
scopisch onderzocht:

ziet zijn vezels voor

Konijn 7.

(Voor uitvoerig verslag zie achter in dit boek).
11 uur: pjinde der operatie.

11 mir 50: Zeer sterke stijfheid. De nek, voor- en aehterpooten zijn sterk gestrekt. Bij
knijpen in den staart maakt het liggende dier loopbewegingen.
Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op het licliaam —
„nbsp;op den kopnbsp;—

Halsoprichtreflexennbsp;-f

2 uur: Zeer stijf, toestand als boven.

4 uur: i De hartswerking is zeer slap geworden, de ademhaling schokkend en onregel-
matig. Het dier is nu geheel tonusloos eu wordt daarom gedood.

Macroscopisch hersenonderzoek. Aan do ventrale zijde zijn het i-uggc-
merg, de medulla oblongata, de pons en stukken der hersenstelen te herkennen; de laatsten
door bloedcoagula bedekt. Aan de dorsale zijde zit het intacte cerebellum. De middenhersen-
stomp is (bij het fixeeren) sterk uitgezakt en het corebellum is over de sneevlakte hoengeklapt,
waardoor dc verschillende deelen der sneevlakte niet te onderkennen zijn.

Microscopisch onderzoek: Het orale deel van het hersenstuk is in coupes
van 30 dikte gesneden.

In de coupes 1—40 is niets dan een door bloedingen onherkenbare hersenmassa te zien.

De coupes 41—50 vertoonen slechts doorsneden door de corpora quadrigemina anteriora,
terwijl de coupes 51—90 cerebellum met corpoiu quadrigemina posteriora te zien geven. De
doorsneden zijn nog geheel onvolledig en vertoonen een sterk gehavenden ventralen rand.

-ocr page 58-

Doordat liet ceriebellum over liet oralé vlak, over het sneevlak, was heengeklapt, is de richting
van dit vlak foutief geschat en zijn de microtoomsneden schuin op dit vlak, in plaats van
evenwijdig eraan, aangebracht. Hierdoor komt het, dat eerst in de coupes 125—130 stukken
van den ventralen rand van den hersenstomp zichtlmar Avorden (zie de teekening in den
bovenhoek van afb. 12), terwijl deze rand nagenoeg intact is in de coupes 135—140. Men
ziet in deze coupes echter nog sterke l)loedingen langs dezen rand liggen.

In de coupes 115—120 is de deeussatio bracchii conjunctivi te zien. In de hierbij
afgebeelde coupe 142 is de ventrale rand geheel intact en vrij van bloedingen. Zooals men

AFB. 12.

Cotj^.cj^Md^at-

(t/nwUMiJui iaX.. -
rujjiiuu^^i^^JLdM^.

JoVyvMAiofuAuuIi

itjOAsJL.UKJ

•..lir^.jM^t.
_ Hs/ynniiCcU -iaX.

ziet, wordt hij gevormd door het ganglion intcrpedunculare én de pedes pedunculi cerel)ri.
Meer dorsaal zijn de lemnisci laterales met de ventrale commissuur zichtbaar. Nog meer
dorsaal beiderzijds de formatio reticularis, de nucleus Gudden, de fasciculus longitudinalis
posterior en het bracchium conjunctivum cerebelli. Zooals op de afbeelding is te zien, gaat
deze coupe aan de eene zijde door, aan de andere zyde achter het caudale einde van liet
corpus quadrigeminum posticum.

De operatiesnede hij konijn 7 was dus door het achterste gedeelte der
corpora quad.rigemina anteriora gegaan, daarna voor de deeussatio bracchii
conjunctivi, do( i\' het ganglion interpedimculare en door de pedes pedunculi
cerehri, dus juist achter de roode kernen.

Vatten Ave de Avaarnemingen na dAvarse doorsnijdingen van de hersenen
bij konijnen samen, dan zagen Ave:
dat bij het konijn nog een normale spier-
tonusverhouding mogelijk is na dwarse sneden, welke door het voorstee,
deel der corpora quadrigemina anteriora, voor de oculomotoriuskernen en
door de hersenstelen voor de uittredingsplaatsen der nervi oculomotorii gaan
en dus ook juist vóór de roode kernen;

-ocr page 59-

dat daarentegen steeds stijfheid optreedt na dwarse sneden, welke door
het achterste gedeelte der corpora quadrigemina anteriora gaan en door de
hersenstelen vlak voor den pons, dus achter de aanhechtingen der nervi
oculomotorii en achter de grootcellige roode kernen, en evenzoo na nog meer
caudale sneden.nbsp;• lt;

Zooals we gezien hebben, zijn dit geheel dezelfde niveau\'s als bij de kat.
Het centrum, dat de normale spiertonusverhouding regelt, moet zoowel bij kat
als konijn caudaal van het eerste niveau liggen en waarschijnlijk vóór hei
tweede, dus misschien txisschen de twee niveau\'s in.

Ook werdeJi onderzocht de hersenen van konyn 22, dat, mét konijn 12,
stijfheid vertoonde na de meest candale dwarse doorsnijding van den
hersenstam.

Konijn 22.

(Het uitvoerig verslag van dit oriderzoek staat achter in het boek).
10 uur 45: Einde der operatie.

10 uur 55: Haalt spontaan adem, is zeer stijf; zoowel nek, voor- en achterpooten zijn stijf
en worden gestrekt gehouden.
l ïmr 30: Zeer stijf.

Labyrinthoprichtreflexen —
Lichaamsoprichtreflexen —
Halsoprichtreflexen .nbsp;-}-

3 uur: Voortdurend zeer stijf.

5 uur: Nog steeds zeer stijf. Do hartswerking en ademhaling zijn nog goed. Het dier
gedood.

IE

COK^O^u-O^DUi^,

ntjxbuMcUi.
hyivMicZ loX.

Cercjs. a^acL.
Uit.

■fenwiX/Ct^ó iamp;t. _ _
uAiouiaMi
tCWciiMvwK jmiXoA.—

h^duM loJwiM^

nUnbsp;OMpti.

\' VuuadjOu^ uiArjkoulCinbsp;^

IvaAyluu \'YyyJiJjiAlii

-ocr page 60-

tredingsplaatseii der nei-vi abducentcs, nervi ootavi en nervi trigemini zijn aanwezig. Dorsaal
is de snede door liet cerebellum, namelijk door den lobus anterior, gegaan. Do lobulus petrosus
13 beiderzijds intact,, eveneens de lobulus ansatus. Het cerebellum bedekt de geheele overige
sneevlakte.

Microscopisch onderzoek: Van het orale gedeelte van den hersenstomp
zijn seriesneden van 30 y. dikte gemaakt. In de sneden 1—40 zijn alleen onlierkenbare hersen-
stukjes vol met bloedcellen te zien. Ook in de coupes 42—50 van serie 5 zijn nog bloed-
uitstortingen zichtbaar, maar toch zijn hier hersengedeelten te herkennen, namelijk in de
linker helft der coupe het allerdistaalste gedeelte van het corpus quadrigeminum posticum.
en het bracchium pontis. Overigens is deze helft één bloedmassa.nbsp;,

In de rechter helft ziet men een iets meer proximale doorsnede door het corpus
quadrigeminum posticum m.et de naar dit corpus toe loopende vezels van den lemniscus
lateralis. Mediaal van den lemniscus de formatio reticularis met den ventralen nucleus.
Ventraal van deze kern den lemniscus medialis en den pes pedunculi cerebri, omgeven door den
nucleus medialis, den nucleus ventiulis en den nucleus lateralis pontis. Ook is in deze helft
een bracchium pontis zichtbaar.

Eveneens de coupes 60—68 van serie 7 vertoonen nog groote bloedingen. Ook gaan

AFB. 14.

\' -uW^ftX:

4iH.0i.(-cL.

\'VM.d,. vimf^Vti^
■Hu^i. öUxó. jouïv,

ViMtkix,quot;^,

tM-Ji. Uèwi.amp;wnJat.

-^\'oa-ctX. Js-owtw:

u.

nw-c/t.. tou.. [xtrvu. !

WüJiuJ

deze coupes nog door do beide ponsarmen, welke nog niet in het cerebellum overgaan. In
de rechter helft dezer coupes is het biacchium conjunctivum zichtbaar, omgeven door den
tractus spinocerebellaris en den tractus uncinatus. Deze beide laatsten zijn ook in de linker
helft zichtbaar. Ter weerszijden van de mediaanlijn der coupes ligt een dwarse doorsnede door
den fasciculus praedorsalis en door don lemniscus medialis. Aan beide zijden is in het laterale
gedeelte der formatio reticularis de lemniscus lateralis aanwezig. Aan de rechter zijde
is de pes pedunculi cerebri zichtbaar, welke links door een bloeding onlierkenbaar is. Daaren-
tegen zijn aan beide zijden de nucleus lateralis en de nucleus ventralis pontis te herkennen.

De snede was dns hij konijn 22 gegaan door het achterste gedeelte der
corpora quadrigemina po.steriora en door de bracchia pontis.

Na deze snede is dus een uren lang aanhoudende sterke decerebratie-
stijfheid mogelijk quot;We hebben reeds gezien, dat dit zeker nog .niet de meest
caudale dwarse snede is, waarna stijfheid kan optreden.

-ocr page 61-

DE HERSENNIVEAU\'S VAN DE CENTRA DER TONISCHE
LABYRINTHREFLEXEN EN DER TONISCHE HALSREFLEXEN.

De tonischc labijrinthreflexen uiten zich, zooals we in het eerste hoofdstuk
gezien hebben, in verschillende tonusverhoudingen van de spieren van hals
en extremiteiten bij verschillende standen van de labyrinthen in de ruimte.

Volgens Magnus en de Kleyn gaan de prikkels voor deze reflexen van
de maculae utriculi uit. De weg, waarlangs deze prikkels naar de spieren
voortgeleid worden, loopt niet over hooger gelegen, meer proximaal gelegen
hersencentra.
Magnus vond de tonische labyrinthreflexen nog aanwezig na
dwarse doorsnijdingen van de medulla oblongata vlak voor de intredings-
plaatsen der nervi oetavi, zelfs nog als de doorsnijding den nucleus van
Bechtcrew afgesneden en tevens een bloeduitstorting in den fasciculus longi-
tudinalis posterior veroorzaakt had.

Winkler vond bij zijn microscopisch-anatomische onderzoekingen, dat de
zenuwfibrillen uit de macula utriculi door het distale deel van het ganglion
proximale Scarpae gaan, daarna meerendeels den nervus vestibularis volgen
naar zijn radix descendens om in den nucleus van dien wortel en in den
nucleus triangularis te gaan. Uit den nucleus triangularis en uit den nucleus
radicis deseendentis
N. vestibularis gaan vezels naar den gelijk- en ander-
zydigen fasciculus longitudinalis posterior. Ook acht
Winkler het niet
onwaarschijnlijk, dat over den nucleus Deiters en daarna langs den tractus
Deiterospinalis prikkels zullen gaan.

De fasciculus longitudinalis posterior en de tractus Deiterospinalis
loopen door het geheele ruggemerg heen. De eerste is tot in de lumbale ver-
dikking, de tweede tot in het saeraalmerg te vervolgen. De fasciculus
.longitudinalis posterior geeft collateralen af aan alle ruggemergssegmenten,
maar vooral in overwegend groot aantal aan de segmenten van de hals- en
lendenmergverdikking. De tractus Deiterospinalis daarentegen geeft voor-
namelijk collateralen aan de halsmergsegmenten, maar ook, en wel gelijk-
matig, aan alle overige ruggemergssegmenten en niet by voorkeur aan de
intumescenties
(zie ook Probst). Daarom gelooft Winkler, dat de tonische
labyrinthreflexen op de extremiteiten langs eerstgenoemden weg, langs den
fasciculus longitudinalis posterior gaan.

Myn eigen onderzoekingen, daar ze zich niet tot zulke caudale niveau\'s
uitstrekten, hebben niets bijgedragen tot de nadere localisatie van dit reflex-
mechanisme. Bij de laagste door mij gemaakte dwarse doorsnijdingen (bij

-ocr page 62-

de kat: achter de corpora quadrigemina posteriora en door het achterste
gedeelte van den pons — bij het konijn: voor het tuberculum aeustieum en
voor het corpus trapezoides) waren ze nog onverminderd aanwezig.

Ook de tonische halsreflexen waren dan nog aanwezig. Van deze reflexen
ligt het mechanisme achter een nog veel meer caudaal niveau.
Magnus zag
ze nog optreden na dwarse sneden door het halsmerg, welke het tweede
cervicale segment intact lieten. De reflexen waren dan echter zwak. Was
echter het eerste haLssegment geheel aanwezig, dan waren ze krachtig. Voor
de tonische halsreflexen zijn dus geen centra in hersenstam of hersenen noodig.

Een bepaalde kopstand oefent dus op twee wijzen invloed uit op den
spiertonus der extremiteiten; door labyrinthprikkels (de tonische labyrinth-
reflexen) en door \'prikkels uit dé diepere halsdeelen (tonische halsreflexen).
Deze prikkels helpen den spiertonus regelen bij de verschillende houdingen der
dieren. Alleen echter, zonder hulp van andere mechanismen, zijn ze niet in staat
bij normalen stand van den kop een normalen spiertonus te onderhouden.
Plaatst men den kop van een dier met ontherseningsstijfheid in „normaal-
standquot;, dan blijft de tonusverhouding der extremiteitenspieren nog abnormaal.

De tonische hals- en labyrinthreflexen oefenen hun invloed ook uit op
gevoelloos gemaakte extremiteiten, op extremiteiten, waarvan de bijbehoorende
achterw^ortels zyn doorgesneden.

Men ziet deze reflexen vooral sterk tot uiting komen na half zij dige tusschen-
en middenhei-senlaesies, daar deze abnormale standen van den kop veroorzaken.
Daar bijna alle overige onderzoekers van het centrale mechanisme der spiertonus-
regulatie deze reflexen niet kenden of verwaarloosden en daarom verzuimden
den spiertonus ook bij rechtgezetten kop te onderzoeken, hebben ze vaak
uit experimenten met halfzijdige verwondingen of extirpaties foutieve gevolg-
trekkingen omtrent den tonus der spieren gemaakt.

We hebben in de tAvee laatste hoofdstukken dus vier mechanismen be-
sproken, wellce een rol spelen bij de spiertonusregulatie van kat em konijn:

I. Een middenhersenmechanisme, dat caudaal ligt van het niveau, dat
juist voor de roode kernen gaat.

II. Het mechanisme voor de extensorstijfheid, hetwelk caudaal ligt van
den pons.

III.nbsp;Het mechanisme der tonische labyrinthreflexen, liggende caudaal van
een niveau, dat voor de octavuskernen gaat.

(Of de tonische labyrinthreflexen hun invloed uitoefenen over het
stijfheidscentrum is niet bekend. Wel is echter bekend, dat van uit
dit centrum ook andere den spiertonus beinvloedende prikkels gaan,
daar, zooals we reeds gezien hebben, extensorstijfheid ook optreedt na
decerebratie van labyrinthlooze dieren).

IV.nbsp;Het mechanisme der tonische halsreflexen, waarvan de centra in het

voorste gedeelte van het halsmerg liggen.

-ocr page 63-

HET HERSENNIVEAU VAN HET CENTRUM DER
LABYRINTHOPRICHTREFLEXEN.

In het eerste hoofdstuk hebben we gezien, dat bij het oprichten van uit
een zijligging in de normale opgerichte houding bij dieren drie groepen
van reflexen een rol spelen.

1.nbsp;de labyrinthoprichtreflexen, door prikkels van uit de labyrinthen;

2.nbsp;de lichaamsoprichtreflexen, door prikkels van uit het lichaamsopper-
vlak;

3.nbsp;de halsoprichtreflexen, door prikkels van uit de diepere halsdeelen.

Bij konijnen zijn waarschijnlijk uitsluitend deze reflexen werkzaam, bi.i
normale katten spelen ook optische indrukken een rol.

De labyrinthopriclitreflexen onderzoekt men door het dier aan het bekken
of aan de pooten in verschillende houdingen in de lucht te houden. Wordt de
kop, zoowel bij de verschillende zijliggingen, bij rugligging, als bij hangen met
den kop onder of boven, in den normalen opgerichten stand gehouden, dan
zijn de labyrinthoprichtreflexen geheel intact.

Men moet het dier niet op een onderlaag onderzoeken, daar dan de
lichaamsoprichtreflexen optreden. AVel zou men het eventueel onder water
kunnen onderzoeken. Een kat moet men tevens blinddoeken en wel liefst met
een niet drukkende kopkap, om de optische oprichtreflexen uit te sluiten.

De labyrinthoprichtreflexen ontstaan, wat het oprichten van den kop
van uit een zijligging betreft, volgens
Magktjs en de Kleyn, door prikkels
van uit het sacculushoofdstuk, weUve, volgens hen, waarschijnlijk gaan over
een cent:nim in de middenhersenen, daar zij deze reflexen niet meer zagen
optreden na dwarse doorsnijdingen in het niveau, dat ligt voor den
proximalen rand der corpora quadrigemina posteriora en vóór den voorrand
van den pons en evenmin natuui\'lijjk na nog lagere dwarse doorsnijding. Zy
meenden een twijfelachtige grensreactie te zien na een snede, welke juist
caudaal van de corpora quadrigemina anteriora en door de hersenstelen,
links 2 mJM., rechts precies voor den pons, gegaan was.

Absoluut zeker constateerde Magnus nog de aanwezigheid van dezen
reflex bij een konijn na een dwarse snede, welke dorsaal: rechts door het
midden, links door het achterste derde deel van het corpus quadrigeminum

4

-ocr page 64-

anti cum ging en ventraal: door de hersenstelen langs den caudalen rand
van het corpus mammillare. Ook vonden zij de labyrinthoprichtreflexen nog
aanwezig na cerebellumextiiTpatie.

Winkler ging op grond van deze gegevens na langs welke banen het
anatomisch mogelijk zou zijn, dat deze reflexen tot stand komen.

De vezels uit de macula sacculi gaan, volgens hem, na onderbreking in
hun .spinaal ganglion — het ganglion distale Scarpae — door den N. cochlearis
centraalwaarts. Meerendeels gaan ze dan naar de
disto-ventrale afdeeling van
den nucleus ventralis N. VUL
Enkelen gaan langs het coit^us trapezoides
naar de
miclei trapezoides mediales. ÏMaar ook gaan sacculus-vezels door de
radiatio dorsalis N. cochlearis langs de stria-acustica óf direct in de
triangulaire kern over, of ze komen daar langs een omweg (namelijk na
doorboring van de ai-ea ovalis corporis restiformis zceken zij de radix
descendens N. vestibularis, vanwaar collateralen naar den nucleus triangu-
laris gaan).

Uit den nucleus ventralis N. VIII ontspringen 3 reflexstelsels:

a. Het reflexstelsel naar de nuclei olivares superiores.

Uit de disto-ventrale afdeeling van de ventrale octavuskem en uit de
nuclei trapezoides mediales ontspringen vezels, die deels gekruist, deels onge-
kruist verbinding tot stand brengen met de kerngroep der bovenste olijven.

Uit deze kernen gaan vezels naar de achterste lengtebundels. (Zie later bij de
compensatoire oogreacties en oogdraai-reacties).

h. Het reflexstelsel over de nuclei lenmisci lateralis.

Uit de disto-ventrale afdeeling der ventrale octavuskem ontspringt een
gekruiste weg naar de beide kernen van den lemniscus lateralis. Uit hen
ontspringt een deels gekruiste, deels ongekruiste verbinding met de motorische
ruggemergszuil langs den fasciculus longitudinalis posterior.

De impulsen, afgegeven door standsveranderingen van het hoofd, kunnen
langs dezen weg volgens
Winkler overgedragen worden op de extremiteiten,
in de eerste plaats op de gekruiste, maar ook op de ongekraiste.

c. Het reflexstelsel over het mesencephalon.

Uit de disto-ventrale afdeeling der ventrale kern ontspringen ook vezels,
die langs den ventro-lateralen bundel van den tractus
octavo-mesencephahcus
den achtersten heuvel van het n-iesencephalon bereiken. Deze kern beïnvloedt
langs den tecto-reticulairen en langs den tecto-pontinen weg de beide vorige
reflexstelsels, terwijl er tevens een stevige bundel, de tractus praedorsalis,
van uitgaat, die de motorische zuil van het ruggemerg beheerscht.

Voor de maculavezels, welke in den nucleus triangularis eindigen,
staan, behalve de weg over het cerebellum, de wegén open, die gekruist en
ongekruist uit den nucleus radicis descendentis N. vestibularis ontspringen
èn in den fasciculus longitudinalis posterior in op- en neergaande richting
de oogspierkernen en de motorische ruggemergszuil zoeken.

-ocr page 65-

Ook is liet volgens Winkler geenszins onwaarschijnlijk, dat ook de
uitvoei-wegen van de kern van Deitera als secundaire wegen van inaculavezels
dienst zullen doen.

In het mesencephalon bezit volgens Winkler het hoogere zoogdier dus
een kern, waarin impulsen uit de otolithenorganen met die der lichaams-
sensibiliteit kunnen worden verbonden. Er is dus alle reden, vindt hij, om
met
Magnus en de Kleyn het mesencephalon aan te zien als een geheel,
waardoor de normale stand van het lichaam en van zijn onderdeden ten
opzichte van elkander worden geregeld. Volgens hem doen daarbij dienst
voor de voortgeleiding naar het ruggemerg de fasciculus praedorsalis, Avelke
niet veel verder gaat dan de halszwelling, waaraan hy voornamelijk zijn
vezels geeft, de fasciculus longitudinalis posterior, welke tot aan de lumbale
intumescentie gaat en welke voornamelijk zijn vezels aan hals en lumbale
zwelling afgeeft, en de tractus Deiterospinalis, welke zijn vezels gelijkmatig
over alle ruggemergssegmenten distribueert en tot in bet sacraal merg door-
dringt.

De twee eersten zijn dus vooral voor overbrenging der prikkels naar de
extremiteiten.

Volgens W inkler is anatomisch alleen .slechts over het cerebellum met
zekerheid een verbinding tusschen de octavuskernen en de roode kern bekend
(zie hierover ook hoofdstuk IX).

Dit door Winkler opgestelde en als werkhypothese voor verdere onder-
zoekingen bedoelde schema, was de oorsprong en de grondslag van mijn
onderzoek over de labyrinthoprichtreflexen.

Ook van deze reflexen trachtte ik eerst door totale dwarse doorsnijdingen
het niveau van het centrum te bepalen. De resultaten daarmee verkregen bij
de kat vindt ge in de volgende lijst:

SNEDE.

■d
\'5

35

C

agt;

■B X

rt O)
Z agt;

n

Q.

O

Licliaams-
oprictit-
reflexen op

Hals-
opiichl-
reflexeti op

O.

O

s

C3
2

. é

lt;v
0/

Kat 4.

, dorsaal

door thalamus post.

1

ventraal

voor het chiasma opticum

?

Kat 3.

dorsaal

door den thalamus

ventraal

voor het chiasma opticum

?

Kat 5.

dorsaal

onderrand thalamus

ventraal

precies voor het chiasma opt.

?

?

Kat 7.

dorsaal

voor corp. quadrig. anteriora

ventraal

voor het infundibulum

?

__

Kat 15.

dorsaal

1 mM. voor de corp. quadr.

anteriora

ventraal

voor het infundibulum

-ocr page 66-

SNEDE.

quot;d

c

.Hë

U V

Lichaams-
opricht-
reflexen op

Hals-
opricht-
reflexen op

gt;»ir
O.

c

O.
O

S
1

. E

tm c-
2 =
gt; O

a

agt;

•u
xgt;

I

Kat 8.

voorrand corp. quadrig. ant.
door de hersenstelen voor

de nervi oculomotorii
rechts top, links achterste
helft corp. quadrig. anticum
door de hersenstelen voor

de nervi oeulomotorii
top corp. quadrig. anteriora
door de hersenstelen voor

de nervi oeulomotorii
voorste deel corp. quadr. ant.
door de hersenstelen voor

de nervi oculomotorii
midden corp. quadrig. ant.
door de hersenstelen voor
de nervi oculomotorii

dorsaal
ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal
ventraal

dorsaal
ventraal

dorsaal
ventraal

?


-f-

Kat 21.

?


zwak

Kat 14.

Kat 9.

Kat 18.

dorsaal
ventraal

dorsaal

ventraal
dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal
midden corp. quadrig. ant.
door de hersenstelen achter

Kat 10.
Kat 6.
Kat 2.

Kat 16.

Kat 11.
Kat 12.

Kat 13.

de nervi oculomotorii
achterste helft corp. quadrig.

anteriora
1 ä 2 mM. voor den pons
rechts voor, links achter corp.

quadrig. anticum
door de hersenstelen en door

de nervi oculomotorii
achterste deel corp. quadrig.

anteriora
door de hersenstelen 1 mM.

voor den pons
voor de corp. quadrig. post.
voorste deel pons
achterste deel corp. quadrig.

posteriora
middelste deel pons
achter corp. quadrig. post.
achter het midden van den
ponsnbsp;lt;

4




?


-ocr page 67-

We zien in deze lijst, dat de labyrinthoprichtreflexen nog aanwezig
waren by :

kat 8, waarbij de dwarse doorsnijding door den voorrand der corpora
quadrigemina anteriora en door de hersenstelen voor de uit-
tredingsplaatsen der nervi oculomotorii
en kat 9, waarbij de dwarse doorsnijding door het voorste gedeelte der
corpora quadrig. anteriora en eveneens door de hersenstelen voor
het begin der nervi oculomotorii had plaats gehad.

Bi,] deze laatste kat waren ze duidelijk aanwezig, niettegenstaande het dier
een nekstijfheid vertoonde. Het is dus niet ten gevolge van deze stijfheid, dat
de labyrinthoprichtreflexen na de lagere doorsnijdingen niet meer aanwezig
waren.

In het vorige hoofstuk hebben we gezien, dat het microscopisch onder-
zoek aantoonde, dat de snede bij kat 8 gegaan was
door den voorrand der
corpora quadrigemina anteriora, precies voor de oculomotoriushernen, juist
door de toppen der Ideincellige roode kernen en door de hersenstelen niet
meer dan ^1/2 mM. voor de aanhechtingsplaatsen der nervi oculomotorii. Het
centrum van de Inhyronthoprichtreflexen moet dus, eve-nah het centrum voor
den normalen spiertonus, bij katten caudaal van dit niveau liggen.

Uoor het hoogste niveau, waai-in en caudaal waarvan een dwarse door-
snijding steeds het verdwijnen der labyrinthoprichtreflexen tengevolge had, was
de snede bij kat 10 en kat 6 gegaan, zooals uit vorenstaande lijst blijkt.

In het vorige hoofdstuk hebben we reeds gezien, dat het microscopisch
onderzoek uitwees, dat bij kat 10 de snede door het midden der corpora
quadrigemina anteriora, door de oculomotoriusker\'nen, oi\'aal van de deeussatio
bracchii conjunctivi,. door het corpus interjiedunculare en door de hersen-
stelen juist voor den proximalen ])onsrand gegaan was. Dus precies caudaal
van den nucleus ruber.

Voor alle zekerheid werd ook nog het intact gebleven hersendeel van
kat 6 onderzocht.

Kat 6.

(Voor uitvoerig verslag zie aan het einde van dit boek).
, 10 uur 15: Einde der operatie.
11 uur: ^ Is stijf en wel in alle vier de extremiteiten, de nek slechts weinig.
Labyrintliopj\'ichtreflexennbsp;—

Liehaamsoprichtreflexen op den kopnbsp;—

op het lichaam —
Halsoprichtreflexennbsp;—

11 uur 20: Duidelijke stijfheid en geen oprichtreflexen. Wordt het dier in zijligging in de
lucht gehouden, dan hangt ook de kop in zijligging. Het dier in rugligging in do
lucht vastgehouden laat den kop achterover hangen. Op tafel doet het lichaam
geen enkele poging om zich op te richten, ook niot de kop, zelfs niet als het dier
door knijpen in den staart geprikkeld wordt. Draaien van den kop vaji het op
den rug liggende dier geeft zwakke draaiingen van het bekken.
11 xmr 50: Stijfheidnbsp;

Oprichtreflexen —

-ocr page 68-

2 uur: De stijfheid is nu voortdurend maximaal sterk. Geen spoor van oprichtreflexen.
5 uur 30: Toestand steeds als hierboven. Het dier afgemaakt. De intacte hersenrest werd
daarop onderzocht.

Macroscopisch onderzoek: Aan de ventrale zijde ziet men de medulla oblon-
gata, het corpus trapezoides, den pons en stukjes hersenstelen, waarvan het linker grooter is
dan het rechter. Aan de dorsale zijde zijn het geheel intacte cerebellum, de geheel gave

corpora quadri-

APB. 15.nbsp;gemina posteriora

en de gekwetste
corpora anteri-
ora zichtbaar; de
laatsten bedekt
door bloedcoa-
g-ula. De boven-
vlakte van den
hersenstomp gaat
door de corpora
■quadrigemina an-
teriora en door
het achterste ge-
deelte dor hersen-
stelen.

Microsco-
pisch onder-
zoek. Het her-
senstuk is in
seriecoupes van
30^.« gesneden. In
de eerste 36 cou-
pes zijn slechts

t

bloedmassa^s te^^^en, met, in de laatste coupes, ook kleine onherkenbare hersenweelelstakjquot;\'

ligt een grooter
stuk hersenweef-
sel, echter nog
geheel met bloed
geïnfiltreerd. In
coupe 45 is dit
stuk reeds belang-
rijk grooter en
de bloeduitstor-
tingen veel gerin-
ger.In het midden
ervan is de aquae-
ductus Sylvii te
herkennen om-
geven door de
substantia grisea
centralis. Ventraal
van deze substan-
tie is eenzijdig
de nucleus oculo-
motorius zicht-
baar.

In coupe 57 is vooral het ventrale deel der doorsnede meer volledig. Daarin ziin nu
beide oculomotoriuskernen te herkennen en ventraal daarvan de decussatio van Meynert

Op bijgaande afbeelding zien we, dat de nog geheel gehavende rand van deze doorsnede

-ocr page 69-

links door de pars magnocellularis, rechts door de pars parvoeelMaris der roode kern gaat.
Ook in coupe 66 is nog geen volledige middenhersendoorsnede te zien; noch de dorsale,

AFB. 17.

.. f^AA.eljü.

uc.

bi

noch de ventrale rand is gaaf. In het dorsale gedeelte zijn nu groote stukken van de
corpora quadrigemina anteriora herkenbaar, tenvijl de ventrale rand nu beiderzijds door
de pars magnocellularis
der roode kernen gaat.

Evenzoo is do horsen-
doorsnede van coupe 85
nog incompleet... Met stip-
pellijnen is op de afbeel-
ding aangegeven, hoe de
rand ongeveer loopen zou,
wanneer hij geheel volledig
was.

In het ventrale gedeelte
zien we een volledige door-
snede van het caudale
einde der rechter roode
kern, terwijl van het cau-
dale gedeelte der linker
roodo kern nog steeds het
ventrale deel is afgesneden.
Ook in deze coupes zijn
nog de oculomotoriusker-
nen, de deeussatio van
Meynert en de nog steeds
onvolledige corpora quadri-
gemina anteriora te zien.

Coupe 95, welke een
meer, maar nog lang niet
vollodigo middenhersen-
doorsnede vertoont, gaat door den achterrand der coi-pora quadrigemina anteriora en door
de toppen der corpora quadrigemina posteriora.

AFB. 18.

-ocr page 70-

, links niet meer.

Deze doorsnede .
g-aat dus caudaal
van de linker
roode kern. Wo
zien verder in
deze coupe de
caudale polen der
oculomotoriusker-
nen liggen. In
coupe 96 zijn
reeds beide roode
kernen verdwe-
nen, terwijl eerst
coupe 105 geheel
compleet is. In
deze laatste zijn
de trochlearis-
kernen, de decus-
satio bracchii
conjunctivi, de
pedes pedunculi
cerebri met sub-
stantia nigra en
het ganglion in-
terpedunculare te
herkennen.

Eerst in cou-
po 131 zijn ge-
deelten van den
proximalen pons-
rand waarneem-
baar.

Ecehts is nog steeds een doorsnede door de roode kern te

AFB. 19. .

De snede b;i kat 6 was derhalve gegaan door de achterste helft der corpora
quadrigemina anteriora, door de oculomotorinskernen, caudaal van de oculo
motormswortels, door de decussatio Meynert, door de caudale einden van de
roode kernen, door de hei^enstelen en door het ganglion interpedunculare
proximaal van den pons en caudaal van de oculomotoriusaanhechtingen Van
de rechter roode kern was, zooals we gezien hebben, het meest caudale einde
van het grootcellige gedeelte niet afgesneden, terwijl links alleen het dorsale
gedeelte van dit zelfde einde was overgebleven.

Zoowü uit het microscopisch onderzoek van kat 10 als van kat 6 volgt
dus, dat noch lahyrinthoprichtreflexen, noch normale spiertonus gezien
tverden rut dwarse doorsnijding van het mesencephalon in of cmidaal van
het mveau, dat gaat door de corpora quadrigemina anteriora, door het caudale
deel der oculomotoriuskernen, door of achter de caudale einden der roode
kernen en door de hersenstelen tusschen ponsrand en aanhechtingsplaatsen
der nervi oculomotm-ii. Be centra van de Uhyrinthoprichtreflexen, evenals de
centra, welke den normalen spiertonus in stafid houden, liggen dus waarschijnlijk
oraal van dit niveau.

-ocr page 71-

De waarnemingen omtrent de oprichtreflexen na totale dwarse door-
snijdingen bij het konijn vindt ge in de volgende tabel opgegeven:

Lichaams-

opricht-
redexen np

Hals-
opricht-
leflexen op

.5«
if

SNEEVLAKTE.

Konijn 1.
Konijn 11.

Konijn 6.

Konijn 9.

Konijn 2.

Konijn 36.
Konijn 35.

Konijn 34

Konijn 5.

Konijn 151

Konijn 8.
Konijn 3.

dorsaal
ventraal

dorsaal

ventraal
dorsaal

ventraal
dorsaal

ventraal

dorsaal
ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal
dorsaal

ventraal

Groote hersenextirpatie voor

den thalamus
midden door den thalamus
precies voor het corp. mam-
millare

precies voor de corp. quadr.

anteriora
voor het chiasma opticum
precies voor de corp. quadr.

anteriora
juist voor het chiasma optie.
1 a 2 mM. voor de corp.

quadrig. anteriora
door de hersenstelen voor de
nervi oculomotorii

voorrand corp. quadrig. ant.
distale einde corp. mammil-
lare

voorste _ helft corp. quadrig.

antieriora
hersenstelen juist voor de

nervi oculomotorii
voorste _ helft corp. quadrig.
anteriora

hersenstelen juist door de

nervi oculomotorii
achterste helft corp. quadr.
anteriora

hersenstelen 4 mM. voor den
pons

door het midden der corp.

quadrig. anteriora
hersenstelen juist voor de

nervi oculomotorii
precies voor de corp. quadr.

anteriora
vlak voor den pons
voorste helft corp. quadx-ig.

anteriora
vlak voor den pons (Hnks
meer oraal)









4?














?



z^k

?

zwak

-ocr page 72-

Lichaams-
ooricht-
reflexen op

Hals-
opricht-
reflexen op

•Sc

-I
p.

SNEEVLAKTE.

èi
gt; a

Konijn 10.

Konijn 17.

Konijn 7.
Konijn 13.
Konijn 16.
Konijn 14.

Konijn 24.

Konijn 23.

Konijn 19..

Konijn 18.
Konijn 22.
Konijn 12.

Konijn 21.

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal
dorsaal

ventraal
dorsaal

ventraal
dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal
ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal

ventraal

dorsaal
ventraal

door het midden der corp.

quadrig\'. anteriora
door de hersenstelen voor
den pons

door den voorrand der corj).

quadrig. anteriora
door den voorrand van den
pons

door caudale helft der corp.
quadrig. anteriora

hersenstelen voor den pons
toppen der corp. quadrig.
post.

2 mM. voor den pons
door het midden der corp.

quadrig. anteriora
bovenste helft pons
door achterste deel der corj).
quadrig. anteriora

door het midden van den
pons

door achterste deel der cori).

quadrig. anteriora
voorste helft pons
voor de corpora quadr. post.
door de achterste helft van

den pons
achter de corp. quadr. post.
door het midden van den
pons

achter de corp. quadr. post.
achterste helft van den pons
achter de corp. quadr. post.
achterste helft van den pons
voor \'t tuberoulum acusti-
cum

achterste gedeelte van den
pons

achter corp. quadrig. post.
achterrand corpus trapezoi-
des








z^k

duMeus





We zien in deze lijst, dat de labyrinthoprichtreflexen nog duidelijk aan-
wezig waren bij: konijn 35, konijn 34 en konign 15, en dat by deze drie

-ocr page 73-

konijnen de snede gegaan was door de voorste helft der corpora quadrigemina
anteriora en door de hersenstelen vóór de uittredingsplaatsen der nervi
oculomotorii.

Het centinun voor de labyrinthoprichtreflexen bij het konijn moet dus
caudaal van het niveau dezer snede liggen.

In het vorige hoofdstuk hebben we gezien, dat het microscopisch onder-
zoek van konijn 15 aantoonde, dat dit niveau juist voor de toppen der
oeulomotoriuskernen en voor de kleincellige roode kernen ligt.

Verder is in de voorafgaande lijst zichtbaar, dat de labyrinthopricht-
reflexen nooit gezien werden na sneden, welke ventraal door de hersenstelen
achter de
neiwi oculomotorii gingen (konijnen 8, 3, 10, 17, 7 enz.). Het bleek
daarbij geen verschil te maken of de snede dorsaal door het orale of door
het caudale deel der corpora quadrigemina anteriora was aangebracht.

Het microscopisch onderzoek van konijn 17 en 7 toonde aan dat de dwars-
snede bij deze dieren juist vóór de deeussatio bi-acchii conjunctivi en achter
de roode kernen was gegaan.

Na dooi-snijdingen in of caudaal van dit niveau werden dus geen labyrinth-
oprichtreflexen bij het konijn meer gezien.

Voor het al of niet meer aantoonbaar zijn der labyrinthoprichtreflexen
na dwai-se doorenijding der hersenen werden dus bij het konijn sneden in geheel
dezelfde niveau\'s gevonden als bii de kat en wel sneden in dezelfde niveau\'s,
als waarna nog wèl en waarna nóóit meer de normale s])iertonusverhouding
gezien werd.

Het centrum voor de lahyrinthopnchtreflexèn en voor het regelen der
normale tonusverhouding moet dus, zoowel hij kat als konijn, liggen caudaal
van het niveau, dat gaat door de voorste helft der corpora quadrigemina
anteriora, voor de oeulomotoriuskernen, voor de roode kernen en door de
hersenstelen voor de aanhechtingsplaatsen der nervi oculomotorii.

Deze centra liggen hij kat eii konijn icaarschijnlijk oraal van het
niveau, dat gaat door de achterste helft der corpora quadrigemina anteriora,
vóór de deeussatio hracchii conjimctivi, achter de roode kernen en door de
hersenstelen achter de uittredingsplaatsen der nervi ocidomotorii.

De centra liggen dus waarschijnlijk tusschen deze twee niveau\'s in.

-ocr page 74-

HOOFDSTUK V.

HET HERSENNIVEAU DER CENTRA VAN DE
LICHAAMSOPRICHTREFLEXEN.

Ijegt men een dier in zijligging op een onderlaag, dan richt het zich
op en gaat overeind zitten. Dit doet ook het geblinddoeltte labyrinthlooze
dier. Dit oprichten geschiedt vooral onder invloed van prikkels opgewekt
door den tegendruk der onderlaag op het halfzijdige lichaamsoppervlak. Dit
zijn de lichaamsoprichtreflexen.
Magnus toonde aan, dat ook deze reflexen
waarschijnlijk een centrum in de middenhersenen hebben, daar hij ze niet
meer zag optreden na sneden caudaal van dit hersengedeelte.

De lichaamsoprichtreflexen helpen zoowel den kop (lichaamsopricht-
reflexen op den kop) als het lichaam (lichaamsoprichtreflexen op het
lichaam) bij het aannemen van de normale opgerichte houding. We willen
nu eerst het mechanisme der laatste reflexen nader nagaan, namelijk van de:

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam.

Men verricht het onderzoek op het aanwezig zijn van deze reflexen door
het dier in zijligging op een onderlaag te leggen, den kop in zijligging vast
te houden en te izien of het lichaam zich opricht. Zoo noodig kan men het
dier daarbij wat heen en Aveer schudden om de prikkeling uitgeoefend door
de onderlaag te versterken.

Dit is de beste wijze om deze reflexen met absolute zekerheid aan te
toonen, echter worden hiei\'bij zeer zware eischen aan de lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam gesteld. De halsoprichtreflexen toch en eveneens de
zwaartekracht zullen trachten het lichaam in zijligging te doen blijven. Er
bestaat dus een strijd tusschen de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam
en de halsoprichtreflexen, waarbij deze laatsten gesteund worden door de
zwaartekracht. Zijn de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam in onvermin-
derde sterkte aanwezig, dan Imnnen ze deze twee tegenwerkende krachten
overwinnen. We zien dat bij het normale dier en evenzoo bij het thalamus-
dier. Deze richten in bovengenoemde omstandigheden direct het lichaam op.

Zijn echter de lichaamsoprichtreflexen Avat verzAvakt, terwijl dit niet het
geval is met de halsoprichtreflexen, dan zullen de eersten het lichaam niet
meer overeind kunnen brengen, als de kop in zijligging vastgehoiiden wordt.
Deze toestand zal vaak na dwarse doorsnijdingen door den thalamus aanAvezig

-ocr page 75-

zijn, daar, zooals Magnus aantoonde, de centra voor de halsoprichtreflexen
lager liggen en nog na sneden caudaal van het mesencephalon aanwezig zijn.

De lichaamsoprichtreflexen op het lichaam zullen dus vaak al niet meer
aantoonbaar zijn als ze, hoewel aanwezig, slechts alleen verzwakt zijn.

Het verschil tusschen het niveau van het centrum en het doorsnijdings-
niveau, waarna ze nog aantoonbaar zullen zijn, zal dus voor deze reflexen
waarschijnlijk, als gevolg van de wijze van onderzoek, grooter zijn dan voor
andere reflexen, bijvoorbeeld dan voor de labyrinthoprichtreflexen. En bij
de meer „shockgevoelig\'equot; kat waarschijnlijk nog grooter dan bij het konijn.

Gaan we nu na deze voorafgaande opmerkingen in de op bladzijden 51
en 57 opgegeven lysten na, welke de waarnemingen ten opzichte van de
lichaamsoprichtreflexen op het lichaam waren, dan zien we dat deze reflexen:
bii de kat nog aanwezig waren na een dwarse snede door den onderrand
van den thalamus en ventraal juist voor het chiasma opticum (kat 5);

bü het konijn nog verzwakt aanwezig waren na een snede door de voorste
helft der corpora quadrigemina anteriora en door de hersenstelen juist voor
de aanhechtingsplaatsen der nervi oculomotorii (konijn 34), terwijl ze nog
geheel onverzwakt zichtbaar waren na een snede door den voorrand der
corpora quadrigemina anteriora en door het corpus mammillare (konijn 36).

Om nauwkeurig het meest caudale niveau te kennen, waarin een door-
snijding der hersenen de lichaamsreflexen op het lichaam onverziwakt had laten
voortbestaan, werden de hersenen van konijn 36 microscopisch onderzocht.

Konijn 36.

5 Febr. 1923. Aethernarcose. — Carotiden afgebonden. — (Geen tracheotomie, noch kunst-
matige ademhaling). — Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — Decerebratie
doó\'r den voorrand der corpora quadrigemina anteriora. — Narcose opgehouden. —
Huid gehecht.

Einde der operatie. Haalt spontaan regelmatig adem.

Zit, loopt en springt als een normaal konijn met normale tonusverhouding; geen
spoor van stijfheid.
(Het dier laat alleen zijn ooren afhangen ten gevolge van
het doorgesneden zijn der spieren ter weerszijden van den schedel).

AFB. 20.

Stijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexen ; zoowel in zijligging als in rugligging in de lucht
gehouden brengt het konijn direct zijn kop in den normalen opgerichten stand.

2nbsp;uur 50:

3nbsp;unir 10:

-ocr page 76-

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam ; legt men het dier in zijligging op
een onderlaag en houdt den kop in zijligging vast, dan richt het lichaam zich
direct op, zoowel van uit de linker zijligging

AFB. 21.

als van uit dc rechter zijligging.

AFB. 22.

4 uur:

4 uur SO:

(Voor de duidelijkheid der photographiën is de snuit wat naar hoven gehouden).

Laat men het konijn met den kop naar beneden hangen, dan hangt de kop
geheel symmetrisch ten opzichte van het bekken.

Zit, loopt en springt geheel als een normaal konijn. De spiertonusverhouding is
geheel normaal. Geen spoor van stijfheid.

Labyrinthopriclitreflexen ; bij alle houdingen van het lichaam in de lucht

wordt de kop steeds direct in den normalen stand gebracht.
Licliaamsoprichtreflexen op het lichaam -f; uit beide zijliggingen op een onder-
laag richt het lichaam zich direct op, ook al wordt de kop in zijligging vast-
gehouden. Men kan bij het opzittende dier den kop 180° naar rechts en naar
links draaien, zonder dat het achterlichaam in zijligging gaat.
Halsoprichtreflexen ; zoowel het achterlichaam als het voorlichaam volgt den
kop. Draait men dezen laatsten bij het rechtop zittende dier naar rechts, dan
helt ook het voorlichaam naar rechts, tei-wyl het achterlichaam naar links
overhangt. Draaien van den kop van het in ragligging verkeerende dier ver-
oorzaakt een sterk draaien van het bokken.
Toestand geheel als boven. Het dier afgemaakt. In \'de schedelholte zijn groote
bloedstolsels. Het intact gebleven hersendeel wordt onderzocht.

Macroscopiscli onderzoek: Do sneevlakte blijkt te gaan door den voorrand
der corpora quadrigemina anteriora en door hot corpus mammillare.

Microscopisch onderzoek: Het orale einde van het niet afgesneden hersen-
deel is in coupes gesneden, elk 35 //. dik. lt;

In de eerste 20 coupes zijn alleen bloedstolsels en kleinere stukken hersenweefsel te zien.

-ocr page 77-

In coupe 22 ifi vóór bet. eers3t een groot aaneengesloten stuk te zien, waarvan de eene
kelft een nagenoeg complete halve hersendoorsnede vertoont.

Zooals op bijgaande afbeelding te zien is, zijn in dezo helft het corpus quadrigeminum
anticum, het pulvinar, het ganglion geniculatum mediale en de pes pedunculi cerebri omgeven
door de substantia nigra te herkennen.

AFB. 23.

Cox|3. cjxxoji..

Qynt.

tJuiiWitiari^Mt
. pcjgt; ptduAic.cüuiu\'

aOLATXl. CUrviuCuJ\'.
— -U/m/iTAiCtci -tot

----\'pU ^tdUMn-cuJi aulxl.

De andere lielft is nog geheel onvolledig, onder anderen ontbreekt het geheele dorsale
gedeelte, tenvijl het ook tahijke bloeduitstortingen vertoont. In deze helft is eveneens de
pes pedunculi cerebri met de substantia nigi-a te herkennen en een deel van de ladiatio optica.

io^cio.l^ct\'fl/^\'c-.-
I\'ii pCcUvncuii. CMjJiri- -
toluAYwuX\' U\'Crü.did

I^^CLiVnCuIvyi CO\'Cjj YnhjyywyJUi

..toi Ojatquot;--

bulvima/t:___LfJ\'

Ctftjb. C^Onlüdal. rni. -

mid.___

Uq-ix) (k^JtLxio/mUüj.

C£gt;t|). c^uacU^. OAvt.

xaA. optuui.
^tcoxJlu tdxßfmm

clt;xj3.^enkxtilt;it. mzd.
U/m/niiCcLi lat.

^uJnio/nïio. matO\'.
tdxA/vvcxcXt oRixiL..

W^uAtoi Trwi.

Coupe 42 is de eerste bijna geheel volledige doorsnede, alleen de ventrale land is noff
luet geheel intact. We zien, dat nu beiderzijds de corpora quadrigemina anteriora zichtbaar zijn.

-ocr page 78-

ï)o eene helft vertoont nagenoeg hetzelfde als in coupe 22, alleen is nu mediaal van
den pes pedunculi cerobri de pedunculus van het corpus mammillare zichtbaar. Aan de
andere zijde zijn de beide corpora geniculata, het pulvinar, de regio subthalamica en eveneens
de pedunculus van het corpus mammillare te herkennen.

In coupe 78 (dus 1260 fx. verder) zijn beiderzijds duidelijk de nuclei iiibri parvo-
cellulares herkenbaar, tenvijl coupe 68 het eerst een gave doorsnede door het corpus mammillare
vertoont.

In coupe 98 (dus 1760 caudaal van do eerste volledige coupe) zien wc tenslotte de
beide oculomotoriuskernen en de oculomotoriuswortels. Deze laatsten zijn in de doorsnede over

ßi/frvni^______

nucltu^ tule^ \'m^noc^,
pexiumc. cotp. mawvmiiWlA.\'

■TVucl. OC

.iojto.nbsp;joo^t.

-rujuJi. tvJii^ \'IY^^yiooL.

Potxt.

\'-P-^ pecLi/rtcuir cMudnl.
OtuXrrLototiv.

COXj). Q^Mah^.cxnxt.
\'^dulit^^ea- ctrd:

CadüJuc ojDtico..
........... _, Am^C-. icxX.

hun geheele lengte zichtbaar, zoowel het begin in de oculomotoriuskernen, het gaan door het
mediale gedeelte der grootcellige roode kernen als hun overgang in de oculomotoriuszenuwen.
(afb. 25 voor radatio optica lees: radiatio optica).

Uit dit microscopisch onderzoek volgt, dat na een totale dwarse snede,
welke dorsaal door den voorrand der corpora quadrigemina anteriora gegaan
was en ventraal door het corpus mammillare ongeveer 2 mM. voor de uit-
tredingsplaatsen der nervi oculomotorii, de lichaamsopricMreflexen op het
lichaam nog geheel onverzwakt aanwezig waren, dus na een dwarse snede nog
geen 1^2 \'gt;nM, oraal van de kleincellige roode kernen.

Bij konijn 34 (zie het verslag achter in dit boek), waarbij de dwarssnede
door den voorrand der corpora quadrigemina anteriora en door de hersen-
stelen juist door de oorsprongen der nervi oculomotorii was gegaan, deed
het achterlichaam, als het konijn in zijligging met vastgehouden kop lag.

-ocr page 79-

pogingen om zicli op te richten, vooral als men het dier door in den staart
te knijpen prikkelde. Hier waren dus nog waarschijnlijk verzwakte lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam aanw^ezig, Avelke echter de halsoprichtreflexen
niet konden overwinnen. Het lukte toch niet aan het dier bij in zijligging
vastgehouden kop het lichaam geheel in opgerichten stand te brengen, noch,
passief daarin gebracht, het lichaam dien stand te doen behouden. Daarentegen
ging direct het heele lichaam overeind zitten als de kop in de normale houding
gezet werd.

We zien dus, dat voor het optreden der licliaamsoprichtreflexen op het
lichaam na totale dwarse doorsnijdingen door de hersenen hij het konijn
mtgenoeg hetzelfde grensniveau gevonden iverd als voor het aanwezig zijn van
de normale spiertonusverhouding en van de labyrinthoprichtreflexen.

Wel was het niveau van de doorsnijding, waarna de lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam bij het konijn nog onverzwakt aanwezig waren, iets
meer oraal, maar men moet hierbij in aanmerking nemen, welke zware eischen
men aan deze reflexen bi,] de toegepaste wijze van onderzoek stelt.

Bij de kat was\' het niveau nog beduidend meer oraal. Dit zal voor een
deel waarschijnlijk berusten op de grootere „shockgevoeligheidquot; der kat.
Deze gevoeligheid zal toch juist bij deze reflexen, door de gevolgde methode
van onderzoek, sterk tot uiting komen. Maar ook moet men bedenken,
dat bij de kat het voorste gedeelte van het mesencephalon veel meer oraal
tusschen de caudale deelen der thalami indringt. In frontale coupes gaande
vóór de corpora quadrigemina anteriora, door de nuclei ventrales, nuclei
mediales en nuclei posteriores thalami en door het corpus mammillare zijn
bij de kat reeds de roode kernen zichtbaar (zie plaat 14 uit den atlas der
kattenhersenen van
C. Winkler en Ada Potter).

Noch hij de kat, noch bij het konijn werd ooit eenige aanduiding gezien
van lichaamsoprichtreflexen op het lichaam na dwarse doorsnijdingen in of
caudaal van het niveau, dat gaat door de achterste helft der corpora quadrij
gemina anteriora en door de hersenstelen achter de nervi oculomotorii, dus
door of achter het caudale einde der roode kernen. Dus ook thans weer
hetzelfde niveau als hij de normale spiertonusverhouding en de labyrinth-
oprichtreflexen.

Lichaamsoprichtreflexen op den kop.

De prikkels van uit het lichaamsoppervlak helpen ook den kop in den
opgerichten normalen stand brengen en houden. Men kan deze reflexen waar-
nemen bij labyrinthlooze dieren. Houdt men deze in zijligging in de lucht
dan hangt ook hun kop in zij ligging. Legt men ze echter op een onderlaag,
dan richten ze den kop direct op en houden dien in den normalen stand
(katten moet men hierbij weer een kopkap voor de oogen doen om de optische
oprichtreflexen uit te sluiten).

Uit het bovenstaande volgt reeds, dat men deze lichaamsoprichtreflexen
eigenlijk alleen met zekerheid kan aantoonen bij dieren, welke geen labyrinth-

5

-ocr page 80-

opriehtreflexen hebben. Het oprichten van den kop bij liggen op een onderlaag
kan, als de labyrinthoprichtreflexen wel aanwezig zijn, maar zich niet uiten
bij het houden van het dier in de lucht, het gevolg zijn van een manifest
worden der labyrinthoprichtreflexen onder invloed van de prikkels opgewekt
door den tegendruk der onderlaag.

Iets dergelijks kan men soms ook waarnemen bij het houden van het dier
in de lucht. Soms richt het dan den kop niet op, om dit wel te doen als men
het dier prikkelt, bijvoorbeeld door zacht in den staart te knijpen.

Voor de nivcaubepaling van het centrum der lichaamsoprichtreflexen
op den kop is dus eigenlyk een reeks van doorsnijdingen bij labyrinthlooze
dieren noodig. Toch gaven de doorsnijdingen bij intacte dieren wel eenige
aanwijzingen.

In de hiervoor vermelde lijsten is in de eerste plaats zichtbaar, dat deze
reflexen niet meer tot uiting kwamen na dwarse sneden door de achterste
helft der corpora quadrigemina anteriora en door de hersenstelen achter
/iet begin der nervi oculomotorii en evenmin na nog meer caudale door-
,snijdingen. Dus niet meer na sneden, welke ook .steeds het verdwijnen der
labyrinthoprichtreflexen, maar daarentegen het optreden van stijfheid ver-
oorzaakten.

Toeli was het niet de stijfheid van den nek, waardoor het oprichten van
den kop achterwege bleef. De kop werd ook niet opgericht in de voorbij-
gaande stadia van geringe of afwezige stijfheid en evenmin werd door die
dieren, waarbij de stijfheid alleen tot uiting kwam in de extremiteiten spieren
en niet in die van den nek, de kop in de normale houding geplaatst.

Het centrum voor de opriehtreflexen op den kop ligt dus waarschijnlijk
oraal van hetzelfde niveau als de centra der labyrinthoprichtreflexen, der
lichaamsoprichtreflexen op het lichaam en van het mechanisme dat de normale
spiertonusverhouding in stand houdt, dat wil zeggen oraal van het niveau, dat
door de achterste helft der corpora quadrigemina anteriora gaat en door de
hersenstelen achter de uittredingsplaatsen der nervi oculomotorii.

Na het doorsnijden van het allervoorste gedeelte van het mesencephalon
werd vaak waargenomen, dat, als men het dier in de lucht hield, de kop niet
geheel volledig werd opgericht maar wel als het dier op een onderlaag werd
neergelegd. Ook als prikkelen te voren geen verder oprichten had ten gevolge
gehad, gaf aanraken der onderlaag vaak direct een geheel rechtop zetten
van den kop. Dit pleit voor een aanwezig zijn der lichaamsoprichtreflexen
op den kop na deze sneden.

Ook Averd na deze doorsnijdingen vaak waargenomen, dat de dieren als ze
nog niet geheel uit de narcose hersteld waren, op de tafel den kop reeds
opgericht hielden als ze dit in de lucht nog niet deden.

In twee gevallen, het eene bij kat 15, bij welke de dwarssnede dorsaal
1 mM. voor de corpora quadrigemina anteriora en ventraal juist oraal van de
aanhechtingsplaats van het infundibulum gegaan was, het andere bij konijn 5 met
een dwarse snede door den achterrand^ der corpora quadrigemina anteriora en

-ocr page 81-

door de hersenstelen beiderzijds 4 mM. oraal van den pons, dus voor het
begin der nervi oculomotorii, waren de labyrinthoprichtreflexen in de lucht
niet aantoonbaar, maar werd Avel de kop bij liggen op tafel opgericht.

Deze gevallen pleiten dus zeer voor het liggen van de centra van de
lichaamsoprichtreflexen op den kop in het voorste mesencephalongedeelte.

Om dit nader na te gaan, werden doorsnijdingen verricht bij eenige
konijnen, waarbij
A. de Kleyn beiderzijds de labyrinthen geëxtirpeerd had.

Het verslag van de waarnemingen gedaan bij een dezer konijnen luidt
aldus:

3 uur
i uur

5 uur:

6 uur:

Konijn Labyrinthloos III.

ëO Nov. WgS. Aetlicrnarcose. — Aan beide zijden het labyrinth geëxtirpeerd (A. de Kleyn).

Vervolgens trepanatie, verwijdering van het schedeldak en groote-hersenextirpatie
voor de thalami. Huid gehecht. Narcose opgehouden.

Einde der operatie.

Vertoont geen één labyrinthreflex (geen labyrinthoprichtreflexen, geen compen-
satoire oogstanden, noch oogdraai-reacties, noch progressie-reacties).
liet
mesencephalon wordt nu dwars doorgesneden.

Daarna zijn de verschijnselen:
Hangen kop benedennbsp;: kop 15° naar rechts gewend.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Liehaamsoprichtreflexen op het lichaam —

Halsoprichtreflexennbsp;-f, op het voorlichaam en eveneens op

het bekken.

In linker zijligging in de lucht gehouden laat het dier den kop in linker zij-
ligging met het schedeldak naar benedeji afhangen; bij rechter zijligging is de
kop eveneens in zijligging en ook weer met afhangend schedeldak.

In linker zijligging op tafel gelegd richten kop en voorlichaam zich direct op
en rolt het dier over den buik in rechter zijligging.

Ik rechter zijligging neergelegd richt do kop zich niet op, echter wel als men
hot dier wat heen en weer schudt.

De achterpooten vertoonen iets verhoogden tonus. Legt men het dier in rug-
ligging (kop symmetrisch t. o. v. den thorax) dan neemt de tonus der achter-
pooten niet toe. Het lijkt dan of de linker pooten iets meer strektonus hebben
dan de rechter.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —
Lichaamsoprichtreflexen op den kop -f-

Uit beide zijliggingen richt het nu den kop op.

Uit linker zijligging op een onderlaag gaat direct de kop overeind, daarna het
voor- en achterlichaam en ten slotte rolt hot geheele dier in rechter zijligging.

Uit rechter zijligging op Gen ondcrlaa,^\' riclit het ook den kop op en soms iets
het voorlichaam, Schaidt men het dier wat hoon en weer of knijpt men het in den
staart, dan gaat het heele voorlichaam overeind en doet het ook pogingen om het
achterlichaam of) te richten, wat echter niet gelukt.
Beflexen als boven.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —
op den kop

Het gelukt het dier nog steeds niet het achterlichaam van uit do rechter zii-
ligging op een onderlaag op te richten. Het dier gedood.

Obductie: Resteerende hersenen uit den schedel gehaald. Do sneevlakte gaat dorsaal
door het voorste gedeelte der corpora quadrigemina anteriora en door de hersenstelen iuist
voor de nervi oculomotorii.

-ocr page 82-

Uit de waarnemingen bij dit konijn blijkt dus: dat de cejitra der
licliaamsopricJitreflexen op den kop candaal liggen van het niveau, dat dorsaal
door het voorste gedeelte der corpora quadrigemina anteriora en ventraal door
de hersenstelen juist voor den oorsprong der nervi oculomotoni gaat en dat
in verhand met het voorafgaande
(zie bladzijde 66) deze centra dus zeer waar-
schijnlijk liggen in het niveau der roode kernen.

-ocr page 83-

HOOFDSTUK VI.

HET HERSENNIVEAU VAN HET CENTRUM DER
HALSOPRICHTREFLEXEN.

De halsoprichtreflexen komen, voor een deel althans, tot stand onder
invloed van prikkels uit de diepere halsdeelen. Deze prikkels trachten het
lichaam steeds denzelfden stand te geven als den kop. Heeft de kop den
normalen stand aangenomen, dan trachten ze het lichaam op te richten; is
de kop in \'zijligging overgegaan, dan pogen ze het lichaam ook in deze ligging
te brengen.

Richt een kat of konijn, zich op, dan gaat eerst de kop, dan het
voorlichaam en tenslotte het achterlichaam overeind. Dit heeft geheel eender
plaats bij goed geopereerde thalamuskatten en thalamuskonijnen.

De verschillende phasen van de halsoprichtreflexen ziet men goed by
dieren, welke uit narcose ontwaken. Men ziet deze eerst pogingen doen
om den kop op te richten. Zijn ze hierin na meei-dere mislukkingen geslaagd,
dan kunnen ze nagenoeg tegelijkertijd ook het voorlichaam overeind zetten.
Dan volgen pogingen het achterlichaam op te heffen, wat steeds meer en
meer en ten slotte geheel gelukt. Hierbij is heel typisch het voortschrijden
van de reflexwerking zichtbaar, het achtereenvolgens rechtzetten van de
verschillende lichaamsdeelen vanaf den kop. Het is dus een kettingreflex.

Het is niet noodzakelijk, ja het is zelfs onwaarschijnlijk, dat dit geheele
reflexmechanisme van uit één centrum geregeld woi-dt. Het is zeer goed
mogelijk, dat de verschillende onderdeden over steeds meer caudaal liggende
centra tot stand komen door prikkels van uit de meer oraal gelegen
.deelen. Men kan in dezen oprichtreflex eenigszins twee gedeelten onder-
scheiden :,

Ie. de halsoprichtreflexen op het voorlichaam,

2e. de oprichtreflexen op het achterlichaam.

Na een hersenoperatie, welke dezen oprichtreflex verzwakt heeft, ziet
men vaak het eerste gedeehe afzonderlijk. De reflex kan dan niet den invloed
van de zwaartekracht op het achterlichaam overwinnen. Dat de reflex op het
achterlichaam echter dan toch aanwezig is, kan men meestal aantoonen door
het dier in rugligging te brengen en dan den kop te draaien. Men ziet dan,
dat dit laatste duidelijke bekkendraaiingen veroorzaakt.

-ocr page 84-

Toeh levert het onderzoek der halsoprichtreflexen vele moeilijkheden op
en wel vooral, omdat ze nog aanwezig zijn na dwaree doorsnijdingen, welke
stijfheid ten gevolge hebben. Door deze stijfheid maakt het in de eerste plaats
vaak den indruk alsof het volgen van het voorlichaam en evenzoo het draaien
van het bekken een gevolg is van torsie der stijve, sterk gespannen spiereu
van nek en rug. Dat dit echtcr niet het geval is, blijkt hieruit, dat de reacties;
evengoed optraden bij die dieren, waarbij de stijfheid niet in de nek- en rug-
spieren tot uiting kwam. En omgekeerd ontbraken deze reacties steeds na
dwarse sneden door het caudale gedeelte van den pons, hoew^el deze ook een
sterke stijfheid te voorschijn riepen.

Een veel grootere moeilijkheid veroorzaken de stijve extremiteiten.
Deze verhinderen vaak het oprichten van voor- en achterlichaam, namelijk
als ze stijf en gestrekt blijven bij in normale houding geplaatsten kop, dus
stijf niettegenstaande den minimumstand van den kop, wat de tonischc
labyrinthreflexen betreft.

Bij de kat, waarbij de voorpooten overwegend stijf en gestrekt zijn,
Avaren dan ook geen halsoprichtreflexen op het voorlichaam meer waarneem-
baar (zie de lijst op. bldz.
51) na dwarse doorsnijdingen caudaal van het niveau,
dat dorsaal door de toppen der corpora quadrigemina anteriora en ventraal
door de hersenstelen voor de uittredingsplaatsen der nervi oculomotorii gaat.

Bij het konijn daarentegen, waarbij de stijfheid der voorpooten steeds
ndnder uitgesproken is, waren ze nog zichtbaar na een dwarssnede caudaal
van de corpora quadrigemina posteriora en door het meest caudale gedeelte
van den pons (zie lijst bldz. 57).

De reflexwerking op het bekken Averd na nog meer caudale dAvai-se
doorsnijdingen Avaargenomen; bij de kat na dwarssneden oraal van de
corp. quadrig. posteriora en door den caudal en rand van het corpus
trapezoides; bij het konijn zelfs nog na een
dAvarssnede caudaal van de corp.
quadrig. posteriora en door den achterrand van het corpus trapezoides.

Ook ]\\Iaünus vond, dat de centra voor de halsoprichtreflexen reiken tot
in de ponsstreek. Hij vond deze reflexen nog aantoonbaar na sneden oraal van
den pons. Evenzoo constateerde hij met
de Kleyn, dat ze door cerebellum-
extirpatie niet opgeheven
Averden, echter Avel door doorsnijding van de
achterwortels der bovenste cervicale zenuwen.

De centra der halsoprichtreflexen liggen caudaal dus van het mesence-
phalon, caudaal van het terrein van dit onderzxDek.

-ocr page 85-

HOOFDSTUK VII,

HET CENTRUM VOOR DE REGELING DER NORMALE
SPIERTONUSVERHOUDING, VAN DE LABYRINTHOPRICHTREFLEXEN
EN VAN DE LICHAAMSOPRICHTREFLEXEN OP HET LICHAAM.

In de hoofdstukken 2, 4 en 5 hebben we gezien:

Iquot;. dat bij het konijn de normale spiertonusverliouding en de labyrinth-
oprichtreflexen nog aanwezig waren na een dwarse doorsnijding van
het mesencephalon door het voorste gedeelte der corpora quadrigemina
anteriora en door de hersenstelen voor de uittredingsplaatsen der nervi
oculomotorii (zie afbeelding 26 lijn 1) en de lichaamsoprichtreflexen
op het lichaam nog na een dwarssnede, welke ventraal iets meer oraal
ging, namelijk door het corpus mammillare.

11°. dat noch een normale spiertonusverhouding, noch labyrinthoprichtreflexen,
noch lichaamsoprichtreflexen meer aanwezig waren na dwarse door-
snijdingen in of caudaal van het niveau, dat gaat door de achterste
helft der corpora quadrigemina anteriora en door de hersenstelen achter
de oorspröngen der nervi oculomotorii (zie afbeelding 26 lijn II).

De centra voor deze mechanismen moeten dus caudaal van de eerste
niveau\'s liggen en waarschijnlijk oraal van het laatste niveau, dus waarschijn-
lijk tusschen deze niveau\'s in. Zooals op bovenstaande afbeelding van een
lengte doorsnede door de hersenen van een konijn te zien is, ligt juist
tusschen deze niveau\'s de nucleus ruber.

-ocr page 86-

De vraag\' rees nu, welk gedeelte der dwarse doorsnijding in het niveau II
de normale spiertonusvei\'houding, de labyrintlioprichtreflexen en de lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam deed verdwijnen en de stijfheid te voorschijn
riep, het ventrale of het dorsale gedeelte.

Daarom werd bij twee konijnen respectievelijk bij het eene alleen het
ventrale gedeelte, bij het andere alleen het dorsale gedeelte doorgesneden.
Dit werd gedaan met een smal mesje, dat van terzijde dwars door het mesence-
phalon gestoken werd ter hoogte van de grens tusschen voorste en aehterete
corpora quadrigemina, waarna vervolgens de ventrale of dorsale helft ge-
kliefd wei\'d.

Het resultaat van deze ingrepen vertoont afbeelding 27:

AFB. 27.

Konijn Kleine Bniine, links, zittend (dorsale snede)
en konijn Kleine Zwarte rechts, liggend en stijf (ventrale snede).

We zien op deze afbeelding het konijn „Kleine Bruinequot; waarbij de
dorsale helft van het mesencephalon gekliefd is geheel normaal overeind zitten,
terwijl het konijn „Kleine Zwartequot; waarbij de ventrale helft doorgesneden is\'
met gestrekte pooten op zijde ligt zonder ])ogingen te doen zich op te richten.\'

We willen hier het onderzoek van deze twee beesten direct laten volgen:

Konijn Kleine Bruine.

Aethernarcose. - Carotiden afgebonden. - Tracheotomie. - Kunstmatige adem-
haling met mengsel van aether en lucht. - Trepanatie. - Groote hersenen vlak
voor de thalami geëxtirpeerd. — Mesje van terzijde dwars door liet mesenceplialon
gestoken in bitemporale richting en daarna de dorsale helft van het mesence-
phalon
geheel gespleten. — Opgehouden met narcose.

Einde der operatie. Het dier haalt spontaan en regelmatig adem.
Gaat spontaan opzitten, zit, loopt en springt geheel normaal met normale spier-
tomisverhouding en coördinatie.
Men bemerkt absoluut geen verschil met een
thalamus-konijn. Het dier beschrijft bij loopen wel bij voorkeur cirkeltoeren
naar reclits, nu eens kleine, dan weer groote cirkels.

Bij hangen van het dier met den kop naar beneden hangt de kop geheel
symmetrisch ten opzichte van liet bekken.

stijfheidnbsp;_ gej^ggi normale spiertonusverhouding.

Labynnthoprichtreflexen , in de lucht gehouden gaat de kop direct rechtop,

hiïrwordrnbsp;^^^

f Dec. 1922.

uur 50:
mir 10:

-ocr page 87-

Lichaamsoprichtreflexen op den kop ?; deze reflexen zijn door de sterke labyrinth-
oprichtreflexen niet na te gaan.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam ; uit beide zijliggingen op een onder-
laag richt het achterlichaam zich direct op, ook al wordt de kop in zijligging
vastgehouden.

Halsoprichtreflexen de invloed van draaien van den kop op het voor- en
achterlichaiim zijn zeer duidelijk.

Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;-)-

Kopdraai-reacties en-nareacties ; deze reacties zijn bij dit dier zeer sterk en
gevoelig, treden direct bij een lichte draaiing op.

Compensatoire oogstanden

Oogdraai-reacties en -nareacties ; alle oogreacties zijn op beide oogen zeer sterk
en geheel als bij een normaal konijn, zoowel do verticale, rotatoire als horizon-
tale. Ook de draai-nystagmus en -nanystagmus.

Tonische labyrinthreflexen -f, de extremiteiten vertoonen als het dier in rult;gt;-
ligging gehouden wordt iets meer tonus dan bij buikligging.

Tonische halsreflexen sterk; de invloed van het wenden van den kop op den
tonus van de spieren der pooten is bij het op den rug liggende dier zeer duideliik

AFB. 2S.

Ix^Tviv^yU, Q)\'

ïuLru..

jsflit.quot;
■ quot;iuxl.i ^

MmvvvtóUMtntcL,

Ccm/nvii.i\'iMxC
-EcAnmAAci.

Het konijn blijft steeds
onbeweeglijk op dezelfde
jilaats zitten; alleen als
het dier door licht knij-
pen geprikkeld wordt of
als de tracheacanule
verstopt raakt, gaat het
loopen, wat het geheel
normaal doet. Brengt
men den kop in zijlig-
ging, dan gaat ook het
geheele lichaam in zij-
liffging. Schudt men het
dier echter even, dan
richt het lichaamp;m zich
direct op, niettegen-
staande men den kop
in zijligging vasthoudt.
Het konijn veitoonde
dus een algeheel nor-
male spiertonusverhou-
ding, intacte labyrinth-

intacte lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam
\' en halsoprichtreflexen.

Na dit onderzoek werd
het dier gophotogz-a-
pheerd en direct door
verbloeding gedood (±
1 uur na de operatie).

Microscopisch
h o r s e n
O n d e r-
z
O O k: Het achterge-
bleven hersengedeelte

werd in seriecoupes gesneden en wel van caudaal naar oraal.

In coupe O van plaat 2 is het ))egin van den stook zichtbaar.

Zooals op bijgaande afbeelding te zien is, dringt de steekwond door den linker zijrand
naar binnen, verwoest daarna het orale gedeelte van het corp. quadrig. posticum, ventraal van

-ocr page 88-

het caudale gedeelte van
den nucleus troclilearis en
verder door de decussatio
bracchii conjunctivi cere-
belli, door de nuclei Grudden
en door het voorste ge-
deelte van den pons.

In coupe 8 van plaat 3
gaat do steekwond dwars
door de heele doorsnede
heen en we] door liet orale
doel ran het linker corpus
quadrigeminum posticum,
door den linker lemniscus
lateralis, door de substantia
grisea centralis juist dor-
saal van de trochlearis-
keriien, dan ventraal van
het rechter corpus quadri-
geminum posticum, door
den rechter lemniscus late-
ralis en door de laterale
kern van dezen lemniscus.

Deze coupe gaat door
het caudale deel der corpo-
ra quadrigemina anteriora,
door de trochleariskernen,
do decussatio Meynert, de
decussatio bracchii conjune-
ti\\i cerobelli, de nuclei
GudJeji en door het proxi-
male gedeelte van den
pons.

In coupe 2 van plaat 4 (zie afb. 30) zien wc, d,at de snoowond reeds meer dorsaalwaarts
reikt, dat echter ook liior de door.sneden door de toppen der corpora quadrigemina posteriora
geheel door bloeduitstortingen worden ingenomen evenals de geheele substantia grisea centralis
tot aan de trochleariskernen.

Ook deze coupe gaat nog door do decussatio Inacchii conjuuctiAd en eveneens door de
ponsarmen.

het corp. quadrig. anticum gelegen, en dringt tot in den aquaeductus Sylvii. Deze coupe gaat

links door, rechts achter

AFB. 29.

.-\'VUxAu
^udxän.,

\'kuA.lol.
jotmXu.

€ _ yuiJi. vertttûA
^ayJUi,

In coupo 8 van plaat (i (zie afb. 31) gaat de operatiesnede ten slotte door den dorsalen
rand der corpora quadrigemina anteriora, maar heeft ook liier een bloeduitstorting in den aquae-
ductus Sylvii veroorzaakt, waardoor deze geheel is uitgezet en bijna de geheele substantia grisea
centralis inneemt. Deze bloeduitstorting reikt ventraal tot aan de oculomotoriuskernen. No-
meer ventraal is een kleinere bloeduitstorting te zien, juist tusschen. de twee oculomotorius-
kernen en tusschen de twee fasciculi longitudinales posteriores in, welke ventmal tot aan do
kmising van Meynert reikt. De coupe gaat ventraal door de beide grootcellige roode kernen door
de decussatio van Forel, door hot ganglion interpedunculare en aan de eene zijde voor den
pons, aan de andere zijde door den voorrand van dit hersengedeelte.

Het dorsale gedeelte van het mesencephalon was dus bij dit konijn
geheel gekliefd; de dwarssnede Avas daarbij juist doreaal van de trochlearis-
kernen, door het orale gedeelte der corpora quadrigemina posteriora en
door het caudale gedeelte der corpora quadrigemina anteriora gegaan.
Het konijn vertoonde na deze doorsnijding een geheel normale spiertonus-

-ocr page 89-

APB. 30.

TCnaJ H kîîj.

^O/Y^. IrutcA^ja ecL.quot;
IBULCCIv. ttTwÜ/gt;.-----

AFB. 31.

^ôcoWoXco

Pû^.

ConvmÂôMACl ll^nbsp;,

^CX/r^ë., urJhj^eclunCtJoM.

-ocr page 90-

verhouding en intacte labyrinthoprichtreflexen en lichaamsoprichtreflexen op
het lichaam. De centi^a van deze reflectorisehe functies waren dus niet door
deze dwarse snede vernietigd, evenmin de toe- en afvoerende hanen, waarlangs
deze functies tot stand komen, onderbroken.

Bij het andere, het liggende konijn van afbeelding 27, zijn de waar-
nemingen de volgende:

Konijn Kleine Zwarte.

n Dec. 1923. Aethernarcose. — Carotiden afgebonden. — Tracheotomie. — Kunstmatige adem-
haling met een aether-luchtmengscl. — Trepanatie. — Groote hersenen geëxtir-
peerd voor de thalami. — Mesje dwars door het mesencephalon in bitemporale
richting gestoken in het grensvlak tusschen voorste en achterste corpora quadri-
gemina en daarna het ventrale gedeelte van het mesencephalon gekliefd, zoodanig
dat do snede caudaal van de uittredingsplaatsen der neiTi oculomotorii eindigde.

13 uur: Einde der operatie. Het konijn haalt spontaan, regelmatig adem.
3 uur: Het dier ligt voortdurend in linker zijligging. Legt men het op de rechter zijde,
dan richt het den kop op en rolt over den buik in rechter zijligging.

De rechter voorpoot heeft duidelijk meer strektonus dan do linker en ook de
strektonus der aehterpooten n wat verhoogd. De nek is wat geretralieerd. Bij
rugligging is het tonus^-erschil der beide voorpooten nog duidelijker. Het konijn
is echter niet zoo stijf als bij een typische decerebratiestijfheid het geval is.

Hangt men het dier met den kop naar beneden, dan wordt deze 4,\'5° naar
links gedraaid gehouden.

Labyrinthoprichtreflexen —, bij houden van het dier in de lucht in rugligging
hangt de kop achterover; in rechter zijligging gebracht hangt ook de kop in
zijligging, terwijl het dier in linker zijligging den kop naar beneden laat
hangen met het schedeldak onder.
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —, het achterlichaam wordt niet opge-
richt als men het dier in zijligging legt en de kop in deze ligging va.sthoudt;
ook niet als men het dier wat heen en weer schudt, noch uit de linker, noch
uit de rechter zijligging.nbsp;\'

Lichaamsoprichtreflexen op den kop -f, uit de rechter zij ligging op tafel
richten kop en voorlichaam zich direct op en rolt het dier over den buik in
linker zijligging, maar ook uit linker zijligging richt de kop zich ))ij schudden
van het dier op, om echter telkens weer tenig te vallen.
Halsoprichtreflexen -f, draaien van den kop geeft bij het in rugligging vei- \'
koerende dier duidelijke draaiingen van het bekken. Zet men den kop van
het op zijde liggende dier recht, dan volgt het voorlichaam en bij knijpen in
den staart probeert ook het achterlichaam zicli overeind te zetten, wat soms
nagenoeg gelukt.
Kopdraai-reacties en -nareacties -j--
Liftreactie

Sprongopvangreflexnbsp;—

Tonische halsreflexennbsp;-f- sterk

Tonische labyrinthreflexennbsp;-j-

De oogen staan niet normaal. Hot linkernbsp;oog is naar beneden, het rechter oog
naar boven gedevieerd.

Rechter oog:nbsp;3 ^^^

verticale compensatoire oogstanden —nbsp;-f ? twijfelachtig

rotatoire compensatoire oogstanden —nbsp;-f- ? twijfelachtig

verticale oogdraai-reacties —nbsp;^ ? twijfelachtig
rotatoire oogdraai-reacties -(-
horizontale oogdraai-reacties ^-f-
Het dier vertoonde een sterken horizontalen oogdraai-nystagmus.

-ocr page 91-

Linker oog:
verticale compensatoire oogstanden , zwak.
verticale oogdraai-reactiesnbsp;zwak.

rotatoire compensatoire oogstanden -f
rotatoire oogdraai-reactiesnbsp;sterk,

rotatoire oogdraai-nystagmusnbsp;

horizontale oogdi*aai-reactiesnbsp;

horizontale oogdraai-nystagmusnbsp;

4nbsp;uur 30: Het dier ligt steeds in linker zijligging. Uit de rechter zijligging rolt het over

den Tjuik in linker zijligging. De aehterpooten zijn duidelijk stijf, ook is de nek
wat achterover gestrekt. De voorpooten zijn niet duidelijk stijf. Legt men echter
het dier in mgligging en plaatst den kop symmetrisch ten opzichte van den
thorax, dan is de rechter voorpoot duidelijk stijver, meer gestrekt, dan de linker.
Labyrinthoprichtreflexen —, bij alle houdingen van het dier in de lucht absoluut
negatief.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —, bij beide zijliggingen niet aanwezig.
Lichaamsoprichtreflexen op den kop -A-ls het dier in linker zijligging ligt,
richt het ook den kop vaak geheel op. Soms editer draait de kop zich, in plaats
van zich op te richten, naar links, zoodat het schedeldaJc onder komt. De
tonus der strekspieren der extremiteiten wordt dan sterker en het dier doet
pogingen om over zijn rug te rollen. Dit lukt echter niet.
Hangend met den kop beneden is de kop ten opzichte van het bekken 45° naar
links gedraaid.

Halsoprichtreflexennbsp;-f, geheel als boven.

De oogen staan nog steeds gedevieerd.

Rechter oog:
Alle verticale reactiesnbsp;dubieus

Rotatoire compensatoire reacties dubieus
Rotatoire oogdraai-reactiesnbsp;

Horizontale oogdraai-reactiesnbsp;

Linker oog:
Alle verticale reactiesnbsp;—

Rotatoire compensatoire reacties —
Rotatoire oogdraai-reactiesnbsp; zwak

Horizontale oogdraai-reactiesnbsp; sterk

Sprongopvangreflexnbsp;—

5nbsp;uur 30: Daar er absoluut geen nieuwe reflexen bijkomen en de toestand van het dier

eer achter- dan vooruit gaat, het dier gedood.

Microscopisch onderzoek: De hersenen werden van caudaal naar oraal in
seriecoupes gesneden.

In coupe 15 van plaat 20 (zie afb. .32) is het eerst de steek over eenigen afstand zichtbaar
en wel op twee plaatsen. Men ziet aan beide zijden vanaf de laterale randen der coupe een steek-
kanaal door den lemniscus lateralis mediaalwaaits gaan en aan do eene zijde tot aan de
trochleariskern reiken. Deze coupe gaat door do Gudden\'sche kernen, door de decussatio
bracchii conjunctivi cerebelli en door het voorste gedeelte van den pons.

In coupe 2 van plaat 20 (zie afb. 33) gaat de steek door het heele mesencephalon heen.
We zien hem eerst door den lemniscus lateralis, de formatio reticularis, de fonteinstraling
van Meynert en het ventrale gedeelte der trochleariskern der eene zijde gaan en daarna door
dezelfde hersengedeelten der andere zijde.

Aan do eene zijde zijn in deze coupe enkele groote cellen te zien van de hier zeer
laag reikende roode kern. Verder ziet men de Gudden\'sehe kernen, de kruising der bracchii
conjunctivi cerebelli, het ganglion interpedunculare en den voorsten ponsrand.

In de 4e coupe van plaat 19 is de snede na de beide fasciculi longitudinales posteriores
doorkliefd te hebben meer ventraal gekomen. Men ziet haar in deze coupe juist door de
decussatio van Meynert en door de meest caudale gedeelten der grootcellige roode kernen
gaan. Verder beiderzijds door de formatio reticularis en den lemniscus lateralis.

Dorsaal van de snede zijn de oculomotoriuskernen en de corpora quadrigemina te her-

-ocr page 92-

jfiURwc. Lait

hff K

Jp hcu4
quot;^aiMoÊii

CBtûxJv.Ginj.

\' CCKdti.
hucl.venbicdu

^HVutU.

Jfi^rmt

OnrvrrJiiiufCa^,
ie^m/rvUd.

(^Jl/yrvnUuuU WcLi\'^

TW

luonih.

-ocr page 93-

i^mirv \'ih^^cutÈ. T-taat

kennen, ventraal de
decussatio Forel, het
ganglion interpedun-
culare, de beide her-
senstelen met de
substantia nigra en
de twee mediale lem-
nisci.

T^ joeotu^ouic mtUl, CiOyyy^X^^i^^

HUjia..

allo Fow^

yud.
PaèC.

\'Du..

pS-ui^y^ta-
\'ÓT^uist.,

»vfi/m/nUCui
\'
vvikI.

Cku^ÜI. l^xXsotMeA^ca^

quot;VêilMlê\'ltifO
Otp.Qucui

\'oU

•VvML.

In de nog meer
oraal gelegen coupe
10 van plaat 18 gaat
de operatiesnede nog
steeds door de cau-
dale polen der roodo
kernen. Verder gaat
de sneewond door
de lemnisci media-
les, door de pedes
pedunculi cerebri en
beiderzijds door de
substantia nigra.

-ocr page 94-

iSnüdji ^

Pcxd\'.

tW-cLjuJii
■Oudomal,

In coupe 12 van
plaat 17 ligt de
sneewond nog meer
ventraal en gaat
juist door de de-
cussatio van Forel.
Op afbeelding 36
en 37 is te zien,
dat verreweg liet
grootste deel der
grootcellige roode
kernen oraal van
de snede liggen en
slechts enkele groote
cellen caudaal ervan.
Ook de oculomoto-
riuskernen en wor-
tels liggen geheel
oraal van de snee-
vlakte.

AFB. 37.

(LIC^nbsp;-puti(i gt;viH.

Ten slotte zien
we in coupe 4 van
plaat 16 de operatie-
snede den ventralen
rand bereiken. Ook
vertoont ze het gaan
der oculomotorius-
wortels door de roo-
de kernen, terwijl
deze nog niet den
ventralen rand der
coupe bereiken. De
operatiesnede was
dus caudaal van deze
wortels en van hun
overgang in de oculo-
motoriuszenuwen ge-
gaan.

^ \' S^tiitü/niLa.

\'M^ia-.

XecuiiCiko foul.

-ocr page 95-

De snede bij het konijn Kleine Zwarte was dus dwars door de trochlearis-
kernen gegaan en vandaar ventraalwaarts door de fasciculi longitudinales
posteriores, door de decussatio Meynert, door de aller caudaalste gedeelten
der grootcellige roode kernen en door de hersenstelen caudaal van de uit-
tredingsplaatsen der nervi oculomotorii.

De oculomotoriuskernen, -wortels en -zenuwen lagen geheel oraal van de
sneevlakte evenals het allergrootste deel der grootcellige en de geheele klein-
cellige roode kernen.

Na deze dwarssnede waren de labyrinthoprichtreflexen en de lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam niet meer op te wekken en was de spiertonus-
verhouding een abnormale geworden.

Wel waren nog aanwezig de lichaamsoprichtreflexen op den kop en
eveneens de halsoprichtreflexen.

Ook werd er reeds op gewezen, dat de styfheid na deze snede niet
zoo sterk was als meest het geval is na de typische decerebratiesnede. Of
dit een gevolg daarvan was, dat eenige cellen van de röode kernen caudaal
van de snede vielen en dus in verband bleven met het ruggemerg of een
gevolg van andere oorzaken, bijvoorbeeld van het aanwezig zijn ^ der
lichaamsoprichtreflexen op den kop, is niet uit te maken.

In de volgende afbeelding zijn de niveau\'s der gedeeltelüke dwarse
doorsnijdingen van het mesencephalon bij de konijnen Kleine Bruine en
Kleine Zwarte op een lengte doorsnede door konijnenhersenen aangegeven.

C-t C JL

Vergelyken we deze afbeelding met afbeelding 26 op bladzyde 71, dan
zien we op beiden door lijn I niveau\'s aangegeven, waarin doorenijding

ü

-ocr page 96-

geen stiifheid en geen verdwijnen der labyrinthoprichtreflexen en lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam veroorzaakte.

Uit de hier vermelde proeven volgt dus met zekerheid, dat de centra
welke de normale spiertonusverhouding regelen en welke de Uhyrinthopricht-
reflexen en lichaamsopricMreflexen op het lichaam in stand houden caudaal
hggen van het niveau, dat door den voorrand der corpora gxvadrigemima
antenora en jmst voor de roode kernen gaat en dat deze centra niet vernietigd
noch de aan- en afvoerende hanen noodig .voor deze functies onderbroken
worden door een dwarssnede door het dorsale gedeelte van het mesencephalon,
gaande dorsaal van de trocUeariskernen, door het voorste deel der achterste
en achterste deel der voorste corpora quadrigemina.

Er werd nu nagegaan, welken invloed een meer caudale doorsnijding van
het dorsale gedeelte van het mesencephalon had en eveneens de gevolgen
van het afsneden van het geheele mesencephalondak.

Een meer caudale dwarse snede door het dorsale gedeelte van het
mesencephalon werd verricht bij :

Konijn Nanel.

S Jan. 19êS. Aethernarcose. - Carotideix afgebonden. - Tracheotomie. - Kunstmatige adem-
haling met een mengsel van aether en lucht. - Trepanatie. - Groote hersenen
voor de thalami geëxtirpeerd. - Mesje dwars door het mesencephalon gestoken
in bitemporale richting en het dorsale deel van het mesencephalon gekliefd
caudaal van de corpora quadrigemina posteriora. - Narcose opgehouden -
Bloeding gestolpt. — Huid gehecht.

1 r fo- Hofnbsp;regelmatig adem. Corneareflex .

5 uur 30. Het dier vertoont geen spoor van stijfheid, noch van den nek, noch van Zn

Ti!rnbsp;^igtnbsp;-«hter zijde. Legt men liet

dier op de linker zyde, dan rolt het direct over zijn buik in rechter zijligging

Uit deze laatste z^jligging doet het dier soms ook pogingen om overeind te
komen, hetgeen echter niet geheel geluktnbsp;i om overeind te

houdt het den kop nagenoeg in den normalen stand met de bekspleet 45» ónder
het horizontale vlak, alleen is de kop iets (± 8quot;) naar rechts gewend.

Zoowel als het dier in linker als in rechter zijligging in de lucht gehouden

LT dier :ïme Ï\'t--leTop\'gerichten stan\'lïwS
dfn
kon ^^ .nbsp;rnbsp;houdt, zeer onrustig is en ook

den kop in de normale opgerichte houding tracht te brengen, nu eens door

Ïarnbsp;r rfnbsp;^^^^nbsp;meer dan 9oquot;

naar links of rechts te draaien. Ten slotte staakt het dier, uitgeput deze

dan weer m de rediter, om na eenigen tijd de pogingen te hervatten.

in den^ \' r quot;quot;quot;nbsp;^^^ ^^nbsp;dier den kop geheJ

in den normalen opgericlitcn stand

Stijfheidnbsp;_

Labyrinthoprichtreflexennbsp;^

Lichaamsoprichtrefloxen op het lichaam , zwak. Uit beide zijliggingen tracht

-ocr page 97-

het dier het achterlichaam op te richten, ook als de kop in zijligging vast-
gehouden wordt. Het gelukt het konijn echter niet dit volledig tot stand te
brengen.

Licliaamsoprichtrefloxen op den kop ? ; deze reflexen waren door het aanwezig
zijn der labyrinthoprichtreflexen niet na te gaan. Legt men het dier voor-
zichtig op de linker zijde, dan brengt het direct den kop en het voorlichaam
overeind, valt echter telkens bij do pogingen om ook het achterlichaam op te
richten terug. Dit herhaalt zich tot het dier ten slotte slaagt om over deii buik
in rechter zijligging te rollen. Liggend op de rechter zijde, richt het konijn
ook den kop en het voorlichaam op. Het gelukt echter het dier niet van uit
deze zijligging het achterlichaam op te heffen. Na vergeefsche pogingen blijft
het dier ten slotte uitgeput geheel in rechter zijligging liggen.

Halsoprichtreflexen zoowel op voor- als achterlichaam, zooals bij draaien
van den kop van het in rugligging gebrachte dier te zien is.

Tonische halsreflexen , zoowel bij voor- als achterover bewegen van den kop van
het op zijde liggende dier als bij wonden van don kop van het in rugligging
gehouden dier.

Tonische labyrinthreflexen -f ?, bij rugligging lijkt do spiertonus der strek-
spieren van de extremiteiten iets hooger dan bij buikligging.

Liftreactie

Sprongopvangreflox

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;? , later zwak

Rechter oog.

10 Jan.

Verticale compensatoire oogreacties

„ oogdraai-reacties

„ „ -nareacties

„ „ -nystagmus

„ „ -nanystagmus

Rotatoire compensatoire oogreacties

„ oogdraai-reacties en -nareacties

„ „ -nystagmus en -nanystagmus

Horizontale „ -reacties en -nareacties

„ „ -nystagmus en -nanystagmus

Alle^ reacties zijn zoor sterk, geheel als bij oen normaal konijn.

lOimrv.m.: Leeft nog, maar de ademhaling is zoor snol. Het dier vertoont geen stijfheid
en heeft deze ook niet vertoond.

Bij hangen met den kop naar onder, wordt do kop 15° naar rechts t. o. v. het
bekken gedraaid.

I.abyrinthoprichtreflexen -f, van uit beide zyliggingen in do lucht wordt do
kop geheel in den normalen opgerichten stand gebracht.

Do lichaamsoprichtreflexen op het lichaam zijn niet aanwezig. Wel wordt
de kop als het dier op een onderlaag ligt opgericht gehouden.

De halsoprichtrefloxen zijn nog aanwezig, zoowel op voor- als achterlichaam.
Ook de tonische hals- en labyrinthreflexen. Legt men hot dier in rechter
zijligging en draait daarna den kop in den opgerichten stand, dan hooft de
rechter voorpoot meer strektonus dan de linker; draait men den kop zoo, dat
de onderkaak boven komt, dan is de strekspiertonus van beide pooten nagenoeg
gelijk, misschien iets sterker van den linker voorpoot.
Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;-4-

Kopdraai-reacties en -nareacties -]-

De oogreacties njn niet meer op te wekken. De rechter pupil is nu nauw
terwijl de linker \'svijd is.nbsp;\'

Daar de reflexen dus minder worden, het dier gedood.

Microscopisch onderzoek: Het herscnpraeparaat werd van oraal naar
caudaal in seriecoupes gesneden.

-ocr page 98-

In coupe 2 van
plaat 3 is het eerst
de steekwond te
zien. Deze doorsnijdt
aan de eene zijde
den lemniscus late-
ralis ventraal van
het corpus quadrige-
minum posticum en
reikt tot aan de
caudale pool der ge-
lijkzijdigo trochle-
ariskern.

Drie coupes ver-
der (plaat 3 nquot;. 5)
gaat de steekwond
reeds dwars door
het mesenceplialon
heen, daarbij aan
beide zijden door
den lemniscus late-
ralis gaand en door
het ventrale deel van
de substantia grisea
centralis.

Zooals op bijgaan-
de afbeelding te zien
is, gaat deze coupe
door den onderrand
der corpora quadrig.
anteriora, door de
corpora quadrig. pos-
teriora, caudaal van
do troclileariskernen,
door de Gudden\'sche
kernen en door de
ponsarmen.

T-^eU ^ Kts.
Iniqe^n^ OnltU

Fcadcu...

nud\'^aic
DtUMObtiO. .
^BxcuciuCcy

quot;SrACct.j^miMi

-ocr page 99-

In do volgende
coupes ligt de snee-
wond steeds ventraal
van de corpora qua-
drigemina posteriora
om ten slotte, zooals
coupe 3 van plaat 5
te zien geeft, cau-
daal van deze cor-
pora het cerebellum
binnen te dringen.

cwdM
iiÄ^vJa^

TVoÄwe-\'^
p-fvoXi^c-
BlXUtJ

BtuxmX
mSèSii

JenÏtioiiu^

FcUiUCuluJl

,(? CJinXKcJUff ^

(tcciu COOuUuu)

»uul.. lout bmliA
tutcX.niiii, jmtiA

\'-rnJMti

mLhl

-Cat.lfoT/vvvcJi
____
vLUudaxli

id ymd\' itnuiJi, jpteptluj, Uni;)

De snede bij konijn Nanel was dus dwaï^ door het dorsale gedeelte van
het mesencephalon gegaan vanaf de caudale polen der trochleariskernen en
van daar caudaal van de corpora quadrigemina posteriora. Na deze snede
vertoonde het konijn een normale spiertonusverhouding, intacte labyrinth-
oprichtreflexen en verzwakte lichaamsoi)richtreflexen op het lichaam.

Vervolgens werden de gevolgen nagegaan van het afsnijden van het
geheele mesencephalondak. Deze operatie werd gedaan bij:

Konijn Mata Biroe.

26 Jan. 1923. Aethernarcose. — Carotiden tijdelijk afgebonden. — Trepanatie. — Schedeldak
verwijderd. — Groote hersenen geëxtirpeerd voor de thalami. — Mesje dwars
door het mesencephalon gestoken en in de lengterichting van het dier ventraal
van de corpora quadrigemina gevoerd. — Narcose opgehouden. — Schedelhui\'d
gehecht.

10nbsp;xmr 30: Einde der operatie. De ademhaling is regelmatig. Het dier vertoont op het linker

oog een verticalen nystagmus (narcose?).

11nbsp;uur 45: De spiertonusverhmiding is alsoluut normaal. Het dier zit, loopt en springt geheel

als een normaal konijn en vertoont geen stijfheid.

-ocr page 100-

86
AFB. 42.

Labyrintliopriclitreflexen , bij elke houding van het lichaam in de lucht wordt

de kop steeds direct in den normalen stand geplaatst.
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam uit beide zijliggingen op een onder-
laag richt het lichaam zich direct op, ook als de kop in zijligging vastge-
houden wordt.

Halsoprichtreflexen zoowel op het voorlichaam als op het bekken.

Bij hangen met den kop naar beneden hangt do kop geheel symmetrisch
ten opzichte van het bekken. Als het dier loopt, doet het dit geheel in rechte lijn.
Kopdraai-reacties en -nareacties
Liftreactienbsp;_j_

Sprongopvangreflex

De oogen staan geheel symmetrisch, de pupillen zijn gelijk groot. De verticale,
zoowel als do rotatoire compensatoire oogstanden zijn aanwezig op beide oogen.
Eveneens de oogdraai-reacties, de oogdraai-nareacties, de oogdraai-nystagmus
en de oogdraai-nanystagmus in verticale, rotatoire en horizontale richting, en
wel op beide oogen en maximaal sterk, geheel als bij een normaal konijn.
Daar bij het dier dus allo reflexen aanwezig waren, werd het, na gephotographeerd
te zijn, gedood.

3 uur:

AFB. 43.

^fcm^ „Jïjatx Ggt;vu)t.

TxaJu» MyWit.

lu ^MiiimuJi cmi^. /

Columiia. foinidii duatvUMi.

CowuA ynojm/rnlILmi.*

lytuco-
(U-vCfcuUti.

TUd

Ojpiuu.
CtOJf^.

CoAiü^coi
ütmuuat

w..

•VM.d- Wmhuda
tilaiaW,

Microsco-
pisch onder-
zoek: In cou-
pe 4 van plaat 5,
welke beiderzyds
door de radiatio
optica, hot gan-
glion geniculatum
mediale, door het
pulvinar en door
de regio subtha-
lamica gaat, zien
we, dat de snede
het voorste ge-
deelte dor corpora
quadrigemina an-
teriora afsnijdt.

-ocr page 101-

In coupe 5 van
plaat 12 scheidt
do snede nog
steeds deze cor-
pora van het
overige deel der
coupe, waarin de
oculomotoriusker-
nen en wortels,
do beide groot-
cellige roodo ker-
nen en do decus-
satio Forel zicht-
baar zijn.

In het ganglion
interpedunculare
ia een bloeduit-
storting te zien,
wölke bijna tot
aan do Forel\'sehe
kruising reikt.

-Cat.

Dtc.--
Jl^yiamp;ti

ölUrtto/nttaquot;\'

loi^fUX/.

~PeA pe-cLu/nxuii- cvaUl
quot;RxLcLwe. o-cwio-rtxot.
AFB. 45.

, -nbsp;Fotd.

A .(/\'.. f , S^AJiJ^uX\'rJ^nümL.
vjrC^-Cui-iv i^nÄsiHjieiiu^culau.. ■—\'

coïj}. Cfucuhij

f^muj^ hlaJit (j^vugt;fL.

fpidjuuniuk

—{--n cmJUL.

. C drui-tüjrb irLtlxh-amp;d^u/n.CMAWllL,

UCuA^nbsp;I

sj^cuitlu

N- ,nbsp;=

\\

■haot.

Kwt. ,
Dac.

quot;Suli^.

tijx^rJ^\'ui,,

Ook in coupe 9 van
plaat 14 gaat do snee-
wond nog dwars door de
geheele doorsnede. Ze
gaat door de beide
lemnisci laterales, door
de beide mesencephale
tractus van de nervi
trigemini en door de
fonteinstralingen van
Meynert.

Ook is de snede juist
door het ventrale ge-
deelte van den aquae-
ductus Sylvii gegaan en
heeft daarin een uit-
storting van bloed ver-
oorzaakt, waardoor do
aquaeductus vooral ven-
traalwaarts sterk is uit-
gezet.

-ocr page 102-

In coupe 5 van
plaat 16 is zicht-
baar, dat de snee-
wond ventraal van
het orale gedeelte
der corpora quadri-
gemina posteriora
gaat. Zo doorsnijdt
nog steeds de beide
lemnisci lateiales en
de Meynert \'sche fon-
teinstralingen en ook
den aquaeductus Syl-
vii, welke nog steeds
door een bloeduit-
storting is uitgezet.
Dezo bloeduitstor-
ting reikt bijna tot
aan de trochlearis-
kernen.

Dezo coupe gaat
ventraal door de
decussatio bracchii
conjunctivi cerebelli
en door den voor-
rand van den pons.

cot^
OSyUio

JP-LoJUM
\'VL.tu^

Coth.
Cju.LeL.

/OO^t.
.\'ïiucamp;ui

, \'r-coj^-

rve/w^Awi^ïj
C^ioüb.l

Coupe 12 van
plaat 17 gaat door
het caudale gedeelte
der corpora quadri-
gemina posteriora,
door do Gudden\'sclie
komen en door de
ponsarmen. Ook hier
gaat de sneewond
nog steeds ventraal
van de corpora qua-
drigemina posteriora
dwars door de heele
coupe heen, daarbij
do lemnisci latérales,
de Meynert\'sche fon-
teinstralingen en den
aquaeductus Sylvii,
welke hier bijna
overgaat in den ven-
triculus IV, door-
snijdend.

COXijDUA Ijuuid.
jooy^CU/nv. \'

TxaoiiM

A^iOLndUl/nâ,-
Convtnie
gt;M^

tOXsjycflU,.
FtLbt. ccnvo/Aj.

iii |b07v(Û,.---Vsi

;nbsp;\'M^cdii j^cmJiA

\'yUAXXJUji/,nbsp;pœviii

-ocr page 103-

(hÀMajLlt;:PrX.
%^Jjbuj)tatMAdii--IJ

Bij konijn Mata Biroe ivas dus nagenoeg het geheele mesencephalondak
afgesneden en desniettegenstaande zat, liep en sprong het als een normaal
konijn met normale spiertonusverhouding, terivijl ook de labyrinthopricht-
reflexen en de lichaamsoprichtreflexen geheel intact waren.

Op byg-aande afbeelding (No. 49) zijn de bij konijn Nanel en by konijn
, Mata Biroe aangebrachte sneden aangegeven in een teekening van een lengte-
doorsnedq door de hersenen van een konijn.

-ocr page 104-

Uit de voorafgaande waarnemingen na doorsnijdingen van de hersenen
volgt, dat een normale spiertonnsverhouding evenals intaete labyrinthopr 2
reflexen en lichaamsoprichtreflexen op liet lichaam bij het konjjn mogelyk •

I. na een totale dwarse snede door het mesencephalon gaande door den
voorrand der corpora qnadrigemina anteriora en juist vóór de roode
kernen. (De normale spiertonusverhouding en de labyrinthopricht-
reflexen nog na een snede door de voorste helft der corpora quadrig
anteriora, door de kleincellige roode kernen en door de hersenstelen

ZeldtgTeT-Zie lijn I,

De centra van de drie bovengenoemde mechanismen moeten dus
eaudaal van deze doorsnijdingsniveau\'s liggen;

II. na dwarse doorsnijding van het dorsale gedeelte van het mesence-

Tnbsp;ï^™ - I^onijn

Nanel. Het laatste dier vertoonde geen lichaamsoprielitreflexen op liet lichaam);

III. na afsnijding van nagenoeg het geheele mesencephalondak juist dorslal
van de oogspierkernen
(.ie konijn Mata Biroe).

Uit II en III. volgt, dat het centrum voor de regulatie der normale spier-
tonusverhoitduig evenals de centra de,- labyrinthoprichtreflexen en der
hchaamsoprichtreflexen op het lichaam niet in het dorsale mesencephalon-
gedeelte liggen.

Bij de proeven met totale dwarse doorsnijdingen van den hersenstam
zagen we tevens, dat de normale spiertonus steeds plaats maakte voor de
ontherseningsstijfheid en dat de labyrinthoprichtreflexen evenals de lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam nooit meer aantoonbaar waren na door-
snijdingen van het mesencephalon in of caudaal van het niveau, dat gaat
door de caudale helft der corpora quadrigemina anteriora en door de heivsen-
stelen achter de oorsprongen der nervi oculomotorii.

De eentra van deze drie mechanismen liggen dus waarschijnlijk oraal
van dit niveau, terwijl ze noch in het dorsale gedeelte van het mesencephalon
noch oraal van de roode kernen liggen. Ze liggen dus waarschijnlijk in
het ventrale gedeelte van het mesencephalon, ongeveer ter hoogte van de
oorsprongen der nervi oculomotorii.

Geheel in overeenstemming hiermede gaf een dwarse doorsnijding van
het ventrale gedeelte van het mesencephalon door een snede, welke van af
de trochleariskernen ventraalwaarts door de hersenstelen achter de nervi
oculomotorii gnig, verhoogden strekspiertonus en verdwijnen der labyrinth-

EfzwaÏeTquot;quot;nbsp;op het lichaam (zie: konijn

_ In het ventrale gedeelte van het mesencephalon ter hoogte van de oculomo-
toriuszenuwen domineeren geheel de roode kernen. Het was daarom aan-
gewezen om in de allereerste plaats na te gaan of deze kernen ook eventueel
by deze mechanismen een rol spelen. Temeer^mdat in de roode kernen banen

-ocr page 105-

vezelbundels, ontstaan, de tractus rubrospinales, welke naar de voorste hoornen
van het ruggemerg gaan tot in het lendenmerg. Deze vezels uit de roode
kernen gaan eerst mediaalwaarts en kruisen elkaar in de decussatio Forel
om daarna naar het ruggemerg af te dalen.

Volgens alle onderzoekers (zie o.a. Boyce, Hatschek, Held, von Monakow,
Phobst
) is deze kruising totaal of zoo goed als totaal, dat wil zeggen, zoo
goed als alle vezels gaan door het mediane vlak naar de andere zijde. Hieruit
volgt, dat klieving der Forel\'sche kruising practisch de functies moet op-
heffen, welke de roode kernen langs deze afvoerende banen naar het rugge-
merg uitoefenen. Het was Professor Held, die daarop wees.

Beschouwt men een doorsnede door het mesencephalon van een konijn
gaande door de corpora quadrigemina anteriora, door de oculomotoriuskernen,
door de roode kernen en door het ganglion interpedunculare (zie afbeel-
ding 50), dan ziet men daarin de kruising van Forel in de mediaanlijn liggen
op een afstand van 2%—31/2 mM. van den ventralen rand der doorsnede.

Ik trachtte nu de I\'orersche kruising te klieven. Daarvoor werd een
fijn, smal mesje, waarvan het lemmet met een touwtje gedeeltelyk zoo was

-ocr page 106-

omwonden, dat aan de punt 21/2 respectievelijk SVL» mM. vrijbleef, in het
mediane vlak van het mesencephalon aan de ventrale zijde ingestoken en wel
juist tusschen en iets caudaal van de uittredingsplaatsen der nervi oculomo-
torii. De mespunt werd daarna in het mediane, sagittale vlak wat op en
neer bewogen om de kruising over de geheele lengte te klieven en daarna
werd het mesje teruggetrokken.

Dit werd gedaan zoowel bij konijnen als katten; zoowel bij dieren, waar-
van te voren de groote hersenen voor de thalami verwijderd waren en welke
dus geen intacte cortico-spinale pyramidenbanen meer hadden, als bij dieren
met groote hersenen. In het laatste geval werd de klieving van de kruising
verricht met een rechthoekig om^gebogen mesje, dat na trepanatie en oplichten
van een der groote hersenhemisfeeren langs de schedelbasis tusschen de nervi
oculomotorii werd gebracht. Het aanbrengen van den steek in het mediane
vlak geschiedde dan natuurlijk niet zoo nauwkeurig als bij de thalamus dieren
en ook traden vaak heftige bloedingen aan de schedelbasis op.

Na de extirpatie der groote hersenen werden de dieren meest eerst onder-
zocht. Hadden ze zich geheel van de „shockquot; en van de narcose hersteld en was
de spiertonusverhouding weer geheel normaal en waren alle oprichtreflexen
(behalve bij de kat de optische) aanwezig, dan werd de steek aangebracht.
Het juiste aanbrengen werd dan echter vaak bemoeilijkt door bloedstolsels.
Daarom werd ook in eenige gevallen de steek direct na de groote hersen-
extirpatie aangebracht.

De waarnemingen ten opzichte van de spiertonusverhouding en van de
oprichtreflexen na het aanbrengen van deze steken in het ventrale gedeelte
van het mediane vlak van het mesencephalon bij konijnen, vindt ge in het
volgende lijstje verzameld:

-

Diepte der

stijfheid.

Labyrinth-

Lichaamsoprichtreflexen op

Hals-

opricht-

opricht-

snede.

reflexen.

lichaam.

kop.

reflexen.

Konijn

F . . .

2\'/2 mM.

?

Konijn

G . . .

2\'/2 „

-

?

?

Konijn

H . . .

21/2

Konijn

I . . .

21/2 „

9

Konijn

P . . .

3\'/2 „

?

Konijn

B . . .

3\'/2 „

-

Konijn

Q. . .

31/2 n

Konijn

S . . .

3\'/2 „

.

Konijn

T . . .

3V2 „

1

-ocr page 107-

We zien dus:

I. dat na ventrale steken van 21/2 mM., de spiertonusverhouding steeds
normaal was en de labyrinthoprichtreflexen steeds aanwezig waren, terwijl
ook de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam in twee gevallen gezien
werden ;

II. dat na ventrale steken van 3^/2 mM. nooit meer een normale spiertonus-
verhouding bestond, maar steeds stijfheid optrad, terwijl ook de
labyrinthreflexen en de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam na deze
steken nooit meer aantoonbaar waren.

De steekwonden bij de konijnen G, H, .1, B, Q en S werden microscopisch
nagegaan. De verslagen van de waarnemingen bij deze dieren volgen hier,
terwijl de verslagen van de verschijnselen door de konijnen F, P en T ver-
toond achter in het boek worden vermeld.

Konijn G.

Gewicht 2.35 K.G.

16 Oct. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel van
aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi doorgesneden. —
Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — Decerebratie voor de tlialami. — Huid
gehecht. — Narcose opgehouden.

S uur: Einde dor operatie. Haalt spontaan adem. Corneareflex .
3 uur 15: Gaat ov^-eind zitten.

3 uur 30: Zit in een normale houding. Loopt en springt normaal.

Stijfheidnbsp;—, geen spoor.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;H-

Bij hangen met den kop omlaagnbsp;: kop 10—15° naar rechts

gedraaid t. o. v. het bekken.

Lichaamsoprichtreflexennbsp;-fquot; ^

Halsoprichtreflexennbsp;

Liftreactienbsp;-f-

Sprongopvangreflexnbsp;-f-

Kopdraai-reactie en -nareactienbsp;

Compensatoire oogstanden, verticalenbsp;-f, reclits als links, zoowel naar

boven als naar beneden.
„nbsp;„ , rotatoirenbsp;-f-, reclits en links, zoowel met

de bovenpoot naar voren als
naar aditercn.

Bij het begin van myn onderzoek maakte ik vaak geen onderscheid tusschen de ver-
schillende lichaamsoprichtreflexen, zoodat in het verslag van konijn F alleen vermeld stJiat
lichaamsoprichtreflexen

-ocr page 108-

Verticale oogdraai-reacties

„ oogdraai-nareaeties
„ oogdraai-nystagmus en nanystagmus
Kotatoire oogdraai-reacties

„ oogdraai-nareaeties
„ oogdraai-nystagmus en -nanystagmus
Horizontale oogdraai-reacties

„ oogdraai-nareaeties
„ oogdraai-nystagmus en -nanystagmus
Hoewel het dier geheel normaal zit, loopt, springt, moeilijk in zijligging is
te brengen en het acliterlichaam op blijft zitten als de kop langzaam in
zijligging wordt gebracht, riclit het konijn het achterlichaam niet op uit zij-
ligging met in zijligging gefixeerden kop; dus niet, hoewel de lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam bijna zeker aanwezig zijn.
4 uur: Het dier heeft een liclit longoedeem.

Schedelhuidnaad geopend. Een mM. diepe steek in de mediaanlijn van het
ventrale mesencephalonoppervlak toegebracht bij den voorrand van het corpus
interpedunculare en tusschen de uittredingsplaatsen der nervi ooulomotorii.
i uur 10:
Einde der 2e operatie. Longoedeem wat toegenomen.

4 uur 20: Geen spoor van stijfheid. Gaat nog spontaan in den normalen stand zitten en

maakt bij prikkeling enkele sprongen. Is daarna zeer kortademig.
4 uur êlO: Stijfheidnbsp;—, geen spoor.

Labyrinthoprichtreflexen , zoowel bij hangen met den kop beneden (kop hangt
nu symmetrisch) als met don kop boven, als bij beide zijliggingen van het
lichaam in de lucht wordt de kop in den normalen stand gehouden.
Lichaamsoprichtreflexen op den kop ?

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam ? Het dier doet van uit zijligging op
een onderlaag met in zijligging vastgehouden kop, pogingen om het achter-
licliaam op te richten.
Halsoprichtreflexennbsp;-j-

Eechter oog:
Verticale compensatoire oogstandennbsp;-f-

Rotatoire „nbsp;„nbsp;?

Verticale oogdraai-reacties en -nareacties -j-
„nbsp;„ -nystagmus en -nanystagmus

Rotatoire oogdraai-reacties en -nareacties alleen met de bovenpolen der oogen

naar voren.

Horizontale oogdraai-reactiesnbsp;zwak.

Linker oog:

Verticale oogdraai-reacties en -nareacties , zoowel naar boven als naar beneden.

Het dier vertoonde ook andere oogreacties op het linker oog, sterft echter
ineens tijdens het onderzoek op deze reacties. Het longoedeem was voortdurend
toegenomen.nbsp;. lt;

Het hersenpraeparaat in 10 % foi-maline bewaard.

, rechts en links, naar boven
en naar beneden.

-)-, rechts en links, zoowel met
de bovenpool naar voren als
naar achteren.

, rechts en links, zoowel naar
den neus als naar het oor.

-ocr page 109-

pischonderzoek: Het hersojipraeparaat werd in seriecoupes gesneden.

AFB. 51.

£ AuXi/tanXia. c^\'

\' ica CinXnXLi.
-CXnj. S^ivil.

Microsco
In coupe 8 van
plaat 14, welke
door de corpora
quadrigemina an-
teriora, door de
oeulomotoriusker-
nen en door de
grootcellige roode
kernen gaat, ver-
toonde de steek-
wond liaar groot-
ste lengte. Zooals
wo op bijgaande
afbeelding en
oveneens op do
micropliotogra-
pliie van deze
coupe zien, gaat
de steek geheel
door het ganglion
interpoduncularo
tot aan de deeus-
satio Forel. Deze
kruising wordt
echter evenmin
als de beide roode

-CXlt^J. (JiUixdjiu^.

FcLbtUujUi
gt;\';• • y- öu^MOniia n^ia.

Ajï\'KwiAtu1 tnjdioiii.

■•ITfiXWU/» OUxicVvUïtoXAlA-A,

AFB. 52.

nucl. oculomot.

n. ruber

decuss. _

1nbsp; Ik .

-ocr page 110-

Ecnigc coupes
meer caudaal is de
steekwond reeds
veel kleiner,zooals
op de afbeelding-
van coupe 2 plaat
15 te zien is.

Ook deze coupe
gtiat nog door de
grootcellige roode
kernen en door de
decussatio Forel,
welke beiden on-
beschadigd zijn.

JiZxIuu-

luwnwltotimidi

^ iï SuJi-itci/nJML n^io..

ƒ liiu^oJi Wold

(oioCu/rvCui CitÉXti.nbsp;[(nbsp;i

Inbsp;\'nbsp;^-fvOirrvouic-Mti^.

öuwto/vvtó».

AFB. 54.

T^aatihttSi.

In coupe 1 van
plaat 16, welke
nog meer caudaal
ligt en aan de
eene zijde achter,
aan de andere
zijde juist door
het caudale einde
der roode kern
gaat, is geen
eigenlijke steek-
wond meer te
zien, maar alleen
nog bloeduitstor-
tingen langs den
ventralen rand
der coupe. Ook
hier is de decus-
satio Forel niet
gelaedeerd.

/ \'Ó^CUATUlVtX^^.
Oidjóux-tvlki. i^tot.

-tuut.InjMna-.
jikaAuJit rv-TC.

lgt;. JlilLonJUvt.

\'iwf. oadcrnat.
F
OiClêu^-lO^it.

jtC^TUIm..
ScU.

T3M j^ldiüvr^uJi OÄtltL,
^O^rvnÄAOU rnicL

-ocr page 111-

Bij konijn G was dus, nadat eerst de groote hersenen voor de thalami
geëxtirpeerd waren, een steek toegebracht in de mediaanlijn van het
ventrale mesencephalonvlak, welke tusschen de oculomotoriuswortels en door
het ganglion interpedunculare tot aan de Forel\'sche kruising was door-
gedrongen, echter deze kruising evenmin als de beide roode kernen gelaedeerd
had. Het dier vertoonde na deze steelnvond een geheel normale spiertonus-
verhouding, terwijl ook de labyrinthoprichtreflexen aanwezig waren.

Konijn H.

Aethernarcose. — Tmcheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — Nervi vagi en carotiden intact gelaten. — Trepanatie. —
Schedeldak verwijderd. — Extirpatie der groote hersenen voor de thalami. —
Narcose opgehouden. — Huidwond gehecht.

Einde der operatie. Haalt spontaan adem. Corneareflex

Loopt door de kamer rond. Geen spoor van stijfheid. De spiertonus der voor-
pooten is misschien wat verzwakt; de pooten glijden telkens uit.
Stijfheidnbsp;— .

Labyrintliopriehtreflexennbsp;-f, zoowel bij de zijliggingen als bij rug-

ligging in de lucht.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam -f, richt het achterlichaam uit beide zij-

liggingen op, ook als de kop in zij-
ligging wordt vastgehouden.



-f- allen, op beide oogen.

allen, op beide oogen.
4- zoowol verticale, rotatoire als horizon-
tale.

17 Oct.

3 vAir: .
3 uw 30:

3 uur 50:

Halsop richt reflexen

Liftreactie

Sprongopvangreflex

Compensatoire oogstanden

Oogdraai-reacties en -nareacties

Oogdraai-nystagmus en -nanystagmus

Huidwond geopend. Een mM. diepe stceh in dc mediaanlijn van dv ventrale
zijde van het mesencephalon toegebracht door den bovenrand van het corpus
intcrpedunoulare en tusschen de nervi oculomotorii.
Het nauwkeurig toebrengen
der steekwond was door bloedstolsels zeer moeilijk. Ook na den steek trad een
vrij sterke bloeding op.
Huid gehecht. Einde der operatie.

Loopt en springt als te voren, geheel als een normaal konijn.
Stijfheidnbsp;—

I.abyrinthoprichtreflexennbsp;-f, zoowel bij zij- als rugligging, als bij

hangen met den kop beneden of
\'nbsp;boven in de lucht.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam van uit beide zijliggingen op tafel

met in zijligging vastgehouden kop.

Halsoprichtrefloxnbsp;

Tonische halsreflcxennbsp;

Tonische labyrinthreflexennbsp;?

Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-f

Compensatoire oogstanden
Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;—■

(Het linker oog leek iets rotatoire compensatoire oogreacties te vertoonen).
Reacties als boven. Hot dier afgemaakt.

4 uur êO:

4 uur 30:

uur

5 uur:

-ocr page 112-

Obductie: Eén nervus oculomotorius bleek te zijn doorgetrokken, de andere was,
evenals de nervi trochleares, sterk uitgerekt. Het hersenpraeparaat in 10 % formaline bewaard.

AFB. 55.

Microsco-
pisch onder-
zoek: In de
meest orale coupe
(nquot;. 1 plaat 15)
waarin voor het
eerst de steek-
wond over eenige
uitgestrektheid
zichtbaar is, zien
we dat de steek
midden door het
ganglion inter-
pedunculare gaat
tot aan de decus-
satio Forel. Deze
kruising is geheel
intact evenals de
beide roode ker-
nen.

\'jüj^l.yMuJLt

^UiMoha
JvMrvnlitus rmAiJw.

-nbsp;f ^nbsp;cMidu.

Geheel hetzelfde
is zichtbaar op
bijgaande micro-
photographie van
een deel dezer
coupe.

fonteinstr.
Meynert.

-ocr page 113-

Twee coupes meer
caudaal (= 2 X 30 fi)
in coupe 3 van plaat 15
zijn van uit de steek-
wond twee bloeduit-
stortinkjes dwars door
een deel van de decus-
satio Forel zichtbaar.
Deze coupe gaat juist
door het geheele verloop
der oculomotoriuswor-
tels vanaf liun begin
in de oculomotorius-
kernen tot aan den ven-
tralen rand der coupe
en tevens aan de eene
zijde door den overgang
van een dezer wortels
in de oculomotorius-
zenuw.

O/jOic

nmAu* OCuiomo.
toÜAtl.

lyJinrnLiCuix

«SulstflwXo-

AFB. 58.

....

n. oculoniot

fonteinstr.

Meynert. [

n. ruber.

decuss.
Forel.

lemnisc.
med.

subst.
nigra.

m

pes ped.nbsp;Steek- gangl

cerebri.nbsp;rad. oculomot. kanaal. interped.

-ocr page 114-

Twee coupes
meer caudaal
(= 60 zijn
deze bloeduit-
stortinkjes al
nagenoeg ver-
dwenen en
reikt de steek-
wond slechts
tot aan de de-
cussatio Forel.

Er zijn nog
twee heel klei-
ne bloedinkjcs
zichtbaar dor-
saal van de

Forel \'sche
kruising.
Men ziet deze
kleine hae-

morrhagien
ook op bij-
gaande micro-
photographie
van het ven-
trale deel
dezer coupe.

HDtC/.

nucL-
T^ pEtWvCMii crnXti..

Wlw/S ocu^jnotrUMir

C0t|gt;UA MO/mAvùiLw..

-ocr page 115-

APB. 61.

In coupe 2 van plaat 16,
welke nog steeds door
de overgangen van de
oculoraotoriuswortels in
de oculomotoriuszenu-
wen gaat, is al geen
steekwond meer te zien,
alleen nog kleine bloed-
uitstortinkjes in het
ganglion intcrpeduncu-
lare. (Afb. 61; voor
nucleus oculomot. lees:
norvus oculomotorius).

IvnUtoA

nudifWi.

Tb püdiwuJiaxttiv

Bij konijn H was dus na extirpatie der groote hersenen voor de thalami
optici een steekwond toegebracht in de mediaanlyn van de ventrale zyde
van het mesencephalon, welke tusschen de oculomotoriuswortels door het
ganglion interpedtinculare tot aan de Forel\'sche kruising reikte.

Niettegenstaande twee kleine bloeduitstortinkjes in deze kruising waren
opgetreden, Avas de spiertonusverhouding na dezen steek geheel normaal en
waren de labyrinthoprichtreflexen evenals de lichaamsoprichtreflexen op het
lichaam aanwezig.

Het derde konijn, dat na een ventralen steek een normale spiertonus-
verhouding en intacte oprichtreflexen vertoonde, was

Konijn I.

Gomcht 1.55 K.G.

Oct. 1922. Actheniarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een aethcr-
luchtmongsel. — Carotiden afgebonden (Nervi vagi intact). — Trepanatie. —
Grooto hersenen voor do thalami geëxtirpeerd. — Een 2V2 mM. diepe steekwond
gemaakt aan do ventrale zijde van het mesencephalon in de mediasuilijn tusschon
do nervi oculomotorii. — Narcose opgehouden. — Schedolhuid gchocht.

10nbsp;uur 50: Einde der operatie. Haalt spontaan, regelmatig adem.

11nbsp;uur 15: Vertoont geen spoor van stijfheid, zit, loopt en springt geheel als een norinaal

konijn.

Hangend met don kop omlaag : kop symmetrisch.
Stijfheidnbsp;—

-ocr page 116-

Labyrinthoprichtreflexen in de luclit geliouden in linker zijligging, in rechter
zijligging, in rugligging, bij hangen met den kop naar beneden of naar boven,
wordt steeds de kop in den normalen stand gebracht en gehouden.
Liehaamsoprichtreflexen op den kop ?

LicliaamsopricMreflcxen op het lichaam uit beide zijliggingen op een onder-
laag wordt het achterlichaam direct opgericht, ook bij in zijligging gefixeerden
kop.

Halsoprichtreflexen op voorlicliaam -f-
op achterlichaam
Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;-fquot;

Kopdi-aai-reacties en -nareacties
Tonische labyrinthreflexen
Tonische halsreflexen

zwak.

duidelijker, vooral bij wenden van den
kop van het op den rug liggende dier.
De linker pupil is veel wijder dan de rechter.

Rechter oog.

Linker oog.

zwak.

Verticale compensatoire oogstandennbsp;-f~

Rotatoire compensatoire oogstandennbsp;-j-, zwak.

Verticale oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;zwak.nbsp;-)-

Verticale oogdraai-nystagmus en -nanystagmus —
Rotatoire oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;—

Rotatoire oogdraai-nystagmus en -nanystagnms —
Horizontale oogdraai-reacties en -nareacties nbsp;

Horizontale oogdraai-nystagmus en -nanystagmusnbsp;-(-

Na het onderzoek is de spiertonusverhouding nog steeds normaal en zijn alle
oprichtreflexen nog aanwezig. liet konijn zit nog steeds in normale houding en
loopt ook geheel als een gewoon Iconijn.
Daarom het dier niet verder onderzocht
maar afgemaakt.

1 uur:

AFB. C2.

. %ud.TUJLw,

lt; txuumaiLucjdi.
CotjbuA ïKOm^yniMoAi.

~PLxxt nïlï il.

Wdioi!«-,\'

Tii ptd/. Ojul^,___

OXacX, jDxojamu p. ped-rnbsp;_

Tmct.Mc^\'njwt \' quot;

ÏUmu

Microsco-
pisch 0 n d 0 r-
z O o k: In de
coupe 12 van
plaat 13, welke
door don voor-
i\'and der corjiora
quadrigemina an-
teriora, voor do
oculomotoriusker-
nen en beiderzijds
door het ganglion
goniculatuni me-
diale gaat,is reeds
do steekwond, iets
lateraal van de
mediaanlijn, te
zien. Ook zijn aan
beide zijdon van
dezo coupe enkele
cellen van de
kleincellige roode
kernen aanwezig.

-ocr page 117-

AJ\'B. 63.

In de 5e meer cau-
daalwaarts liggende
coupe (n». 7 plaat 13)
is een tweede steek-
wond aan de andere
zijde der mediaanlijn
zichtbaar. Ook deze
coupe gaat nog door
de orale einden der
kleincellige roode
kernen.

Gcw^-iw-vv
VcprncAJotmi

yjCHidu

.^io^püjuA p. ped;

___ \'T^i

~ -quot;Rad.rt. dctJWujl.

(vi/m^vii

/n CUquot;\'* C^

AFB. 64.

In coupe 6 van plaat 11
is de steekwond over haar
grootste lengte zichtbaar.
Deze coupo gaat door do
oculomotoriuskernen, de
grootcellige roode kernen
en door het ganglion inter-
pedunculare. Op bijgaande
teekening van deze door-
.snedo zien we, dat de
steekwond tot aan de
decussatio Forel reikt en
misschien enkele vezels aan
do oeno zijde klieft, echter
het overwegend grootste
deel der vezels intact lajit.

-ocr page 118-

Ganglion intcrpedunculare.

AFB. 66.

Nucl.
ruber.

Hetzelfde is
ook te zien op
de mieroplioto-
graphie van deze
coupe.

Deeussatio
Forel.

In de volgende
meer caudale coupes
wordt do steekwond
kleiner en kleiner.
In coupe 5 van
serie 10 is nog een
klein bloeduitstor-
tinkje tusschen de
uit do roode kern
komende vezels te
zien ; overigens zijn
hier de roode kernen
en de deeussatio van
Forel geheel intact.

Ua-m^j/ta-- ,
tUwir, cka
JWOI

------Ly-MJlC.

OLó.

O

quot; SXmJfiJCXAuxal

-ocr page 119-

vier coupes
meer caudaal is
da vei-wonding
nog slechts heel
klein. In deze
coupe, welke aan
do eene zijde door
den oorsprong van
den nervus oculo-
motorius gaat, is
de decussatio Fo-
rel vrijwel onge-
laedeerd, terwijl
ook de roode
kernen geen ver-
wondingen ver-
toonen.

^-----------.-jFcL^C.lcnq,

{ \' \' J f /

Cx WvtiAJoêd

In coupo 2 van
Borio 9 is heele-
maal geen steek-
w^ond moor te
zien, alleen nog
oen kleine bloed-
uitstorting.

Ook deze coupo
gaat nog door
de oculomotorius-
kernen, door de
grootcellige roode
kernen, door do
decussatio Forel
en door het gan-
glion interpedun-
culare.

loK-J. . _

^■Rrut. oa Jm»

......

T-co^t. Gt LcdLcUyw -----iquot;:

-ocr page 120-

Ten slotte 18 cou-
pes meer caudaal
zijn in coupe 4 van
serie 8 de meest
caudale cellen van
den nucleus mber
magnocellularis der
eene zijde te zien.
Aan de andere zijde
zijn geen cellen der
roode kern meer aan-
wezig, maar is een
stukje van den voor-
sten ponsrand zicht-
baar. Verder vertoont
deze coupe het cau-
dale einde der oculo-
motoriuskernen, de
decussatio Forel en
het ganglion inter-
pedunculare. In geen
van do coupes cau-
daal van coupe 2
serie 9 was eenige
bloeduitstorting meer
waarneembaar.

âi^il/H\'-i i \' f|//\'/

QAxicalhX\'\'^

y^cXiM^. \' \' quot;

fUA.cItu^quot;\'\'\'
~l\\iAJ:gt;-W.

Dus ook by konijn I liad de steekwond in het ventrale gedeelte van het
rnediane vlak van het mesencephalon de roode kernen en ook nagenoeg de
Forel \'sche kruising intact gelaten. Ook dit dier vertoonde na deze verwonding
een normale spiertonusverhouding, labyrinthoprichtreflexen en lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam.

Het microscopisch onderzoeli van de hersenen van de konijnen G, H en I,
welke na een steekwond in het ventrale gedeelte van het mediane vlak van
het mesencephalon, nadat te voren de groote hersenen voor de tJwlami optici
geëxtirpeerd waren, een normale spiertonusverhouding, lahyrinthoprichtreflexen
en lichaamsoprichtreflexen op het lichaam
(deze laatste reflexen bij konijn G niet
dmdelijTc aanwezig)
vertoonden, toonde dus aan, dat hij alle drie de konijnen de
steek tusschen de oculomotoriuswortels en door of langs het ganglion inter-
peduncuMre tot aan de decussatio van Forel was gegaan en deze kruising
evenals de heide roode kernen zoo goed als intact gelaten had.

Gaan we nu over tot de nadere beschouwing van de waarnemingen bij
de konijnen, welke na een steek in den ventralen Avand van het mesencephalon
geen normale spiertonusverhouding meer vertoonden, maar stijfheid en ge-
stoorde oprichtfunctie, dan zagen we dat dit ten eerste het geval was bij:

-ocr page 121-

Konijn B.

Gewicht 1.82 K.G.

11 Oct. 192Z. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een aether-
Inchtmengsel. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi doorgesneden. — Trepa-
natie. — Schedeldak weggenomen met behoud van een mediane beenspang volgens
de methode van Morita. — Groote hersenen voor de thalami geëxtirpeerd. —
Hierna met narcose opgehouden, de schedelhuid gehecht en hot dier eerst met
rust gelaten.

10nbsp;uur 45: Einde der operatic. Het dier haalt spontaan adem. De pupillen zijn zeer wijd en

de corneareflexen negatief.

11nbsp;uur êO: De corneareflexen zijn teruggekeerd. De pupillen zijn nu middelwijd en beider-

zijds even groot.

Het dier is niet stijf; het is uit zich zelf op gaan zitten in de normale houding
en weet deze te behouden. Prikkelt men het dier, bijvoorbeeld door het in den
staart te knijpen, dan springt het weg en loopt daarna door de kamer mot normale
coördinatie en normale spiertonusverhouding.
Labyrinthoprichtreflexennbsp;

Lichaamsopiichtroflexen o]) het lichaamnbsp;

Halsoprichtreflexen op hot voorlichaamnbsp;

op het, bekkennbsp;

Tonische halsreflexen op de extremiteitennbsp;4\'

Tonische labyrinthreflexen op de extremiteiten

Laat men het dier hangen met den kop naar beneden, dan hangt de kop
geheel symmetrisch ten opzichte van het bekken.
Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;

Kopdraai-nystagmus (horizontaal\')nbsp;

Allo compensatoire oogafwijkingen, alle oogdraai-reacties en -nareacties, even-
als oogdraai-nystagmus en
oogdraai-nanystagmns zijn in alle drie de richtingen
aanwezig eji wel op beide oogen, geheel als bij een intact konijn.

1nbsp;uur: Was na voorafgaand onderzoek /eer slap. Do hartswerking was zwak en snel.

2nbsp;uur: Hoeft zich weer hersteld. Zit weer in de normale houding.

3nbsp;imr 30: Nu wordt het tweede deel der operatie verricht, namelijk wordt onder Mnst-

matipe ademhalinfi een viM. dirpp steek toctjehracht in de mediaanlijn van
dc ventrale zijde van het mesencephalon tusschen de oorsprongen der nrrvi
ocidomotorii en door hrt fianqUon interpedunculare.
3 uur 35:
Einde der operatie.

Het dier is direct geheel stijf, Invalt spontaan adem, hartsworking goed.

3nbsp;uur: Voortdurend zeer stijf, hlijft in heide zijlipginpen plat op tafel liggen.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—, als het lichaam in zijligging in de lucht

gehouden wordt is ook do ko]) in zijligging; bij mgligging in de lucht hangt
de kop achterover.
Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Halsoprichtreflexen op voorlichaam -f-
op achterlichaam
Tonische labyrinthreflexennbsp;-fquot;

Tonische halsrrflexennbsp;

Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;4quot;

Kopdraai-reacties en -nareacties 4quot;

Verticale compen.satoiro oogstanden 4-, de andere oogreacties werden niet nagegaan.

4nbsp;uur: Blijft stijf, zeer stijf en ligt voortdurend in zijligging.

De lahyrinthoprichtreflexen en lichaamsopricMreflexen zijn steeds afwezig. De
andere reacties onveranderd als boven.
4 uur SO: Steeds zeer stijf. Do toestand blijft geheel dezelfde, daarom het dier gedood.

-ocr page 122-

Microscopisch onderzoek: Het hersenpraeparaat werd in seriecoupes ge-
sneden elk 30 |U, dik.

AFB. 70.

In coupe 150,
welke door den
voorrand der cor-
pora quadrige-
mina anteriora,
door de corpoia
geniculata medi-
alia en door de
kleincellige roo-
de kernen gaat,
is reeds de steek-
wond te zien,
juist tusschen de
oculomotoriuswor-
tels.

AFB. 71.

In de meer
caudaal gelegen
coupe 188, welke
door de oculomo-
toriuskernen en
grootcellige roo-
de kernen gaat,
zien we de steek-
wond ook juist
in de mediaanlijn
liggen en de de-
cussatio Forel ge-
heel klieven.

-ocr page 123-

Geheel hetzelfde is op de microphotographie vaji doze ooupe te zien. Zeer duidelijk zijn
daarop de doorgesneden vezels der Forel\'sche kruising zichtbaa-r.

r

AJFB. 72.

Aq. Sylvii

ir

b\'

Nucl. Oculoni.

Nucl. Ruber.
Dec. Forel.

^ \'O \'

•r.:»»

\'i\'i: • t, i . ■
/

! • . .

■ quot; \'■■ • • ■ » .

Steekwond.

In coupe 214,
welke door de

trochleariskernen
en do decussatio
bracchii conjunc-
tivi gaat, is de
steek nog steeds
in de mediaanlijn
te zien. Ze reikt
hier echter reeds
minder dorsaal
en gaat niet tot
aan do decus-
satio bracchii con-
junctivi cerebelli.
Echter heeft de
steek een bloed-
uitstorting ver-
oorzaakt, welke
tot in het meest
ventrale gedeelte
dezer kruising
reikt.

^^ lttu^ ouUi,\'/.

-ocr page 124-

In coupe 233,
welke ook door
de trochlearisker-
nen en de de-
cussatio bracchii
conjunctivi van
Wernekink gaat,
heeft de steek
nog een kleine
wond
\\X!roorzaakt
langs den latera
len rand van het
ganglion interpe-
dunculare. Zooals
op nevenstaande
afbeelding te zien
is, is de Werne-
kink\'sche krui-
sing geheel onge-
laedeerd evenals
de ventrale rand
der coupe, welke
gevormd wordt
door den oralen
ponsrand.

^ ILCiiii*.

^^CmytüiUU

Ook in coupe2G3,
welke caudaal van
de troclüearisker-
nen en door de
ponsai-men gaat,
is nog een ver-
wonding te zien,
welke juist een-
zijdig den fasci-
culus praedorsalis
klieft.

-ocr page 125-

terwijl in eoupe
285 do nog steeds
zichtbare verwon-
ding mediaal van
dezen fasciculus
ligt. In elke vol-
gende, meer cau-
dale, coupe wordt
de laesie veel
kleiner om al
HhLU-
spoedig gehoel te
verdwijnen.

Bij koiiyn B was cUis een steekwond in het ventrale gedeelte van het
mediane vlak van het mesencephalon juist tusschen de oculomotoriuswortels
toegebracht, welke de deeussatio Forel geheel gekliefd had.

Na dezen steek was in plaats van de normale spiertonusverhouding
stijfheid opgetreden en waren de labyrinthoprichtreflexen evenals de lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam verdwenen.

Behalve de Forel\'sche kruising was ook eenzijdig een fasciculus
praedorsaHs doorgesneden, terwijl een lichte bloeduitstorting de deeussatio
bracchii conjunctivi cerebelli iets gelaedeerd had.

Ook trad stijfheid en gestoorde opi\'ichtfunctie op na een steek in de
ventrale zyde van het mesencephalon by konijn Q.

Konijn Q.

Gewicht 1.83 K.G.

Oct. 1922. Acthernarcoso. — Carotiden afgebonden. — Trepanatie. — Groote hersenen voor
do thalami geëxtirpeerd. Een 31/2 mM. diepe steek in do mediaanlijn van den
vonti-alen wand van hot mesencephalon tusschen de nervi bculomotorii aange-
bracht. — Narcose opgehouden. — Schedolhuid gehecht.

-ocr page 126-

3nbsp;uur: Einde der operatie.

Het dier haalt spontaan, regelmatig adem. De comeai-eflex is aanwezig. Het
dier vertoont een lichte strekstijfheid.

4nbsp;mr: Hot dier ligt voortdurend in linker zijligging. De achterpooten vertoonen een

duidelijk verhoogden strekspiertonus. Zet men het dier overeind, dan houdt het
den kop sterk naar links gedraaid.

Bij hangen met den kop naar beneden bedraagt de kopdraaiing 90°(naar links).
Legt men het dier in rechter zijligging op een onderlaag, dan richten kop en
voorlichaam zich direct op. De kop wendt zich daarna meer en meer naar links
en ten slotte rolt het dier over den buik in linker zijligging en blijft dan rustig
liggen. Prikkelt men het nu, bijvoorbeeld door in den staart te knijpen, daji
diaait soms de kop weer naar links, zoodat het schedeldak onder komt. Vaak
gaat daarna het geheele dier over don mg in rechter zijligging, om over den
buik weer terug te rollen in linker zijligging.

Labyrinthoprichtreflexen —; wordt het dier in linker zijligging in de lueht
gehouden, dan hangt de kop met het schedeldak naar beneden; hot dier in
rechter zijligging gehouden houdt den kop in zijligging, tenvijl do kop, als
liiot konijn in nigligging gehouden wordt, achterover hajigt en naar links
gewend.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam •—
Halsoprichtreflexen op voorlicliaam
op bekkennbsp;

Alle oogreacties zijn aanwezig, ook de verticale en wel op beide oogen.

4nbsp;uur 30: Als het dier in linker zijligging ligt en eveneens bij rugligging met ten opzichte

van den thorax sjTnmetrisch geplaatsten kop is de stijfheid duidelijk.
Labyrinthoprichtrefleocennbsp;—, als boven.

Lichaamsopiichtreflexen op het licliaam —

De kop is nog steeds bij hangen van het dier met den kop omlaag, 90° naar
links gedraaid.

5nbsp;uur: Geheel als boven. Geen enkele verandering is in de reflexen opgetreden. Daarom

het dier afgemaakt.

Microscopisch onderzoek: De hersenen werden in seriecoupes van 30 /z
dikte gesneden.

In coupe 103, welke door het voorste gedeelte der corpora quadrigemina anteriora, voor

Coupe 103.

Kollen Q,

-ocr page 127-

de nuclei oculomotorii, door de nog grootendeels kleincellige roode kernen, en vcntmal door
de uittredende oculomotoriuswortels en het corpus mammillare gaat, zien we twee steekvonnige
wondjes, waarvan het eene van af den ventralen rand der coupe midden in het ganglion
interpedunculare ligt en in de dorsaal daarvan gelegen decussatio Forel, terwijl het andere
tusschen de vezels van den oculomotoriuswortel der eene zijde naar den medialen mnd van
de roode kern der zelfde zijde gaat en daarbij vezels uit deze roode kern op haar weg naar
de Forel\'sche kruising doorsnijdt evenals vezels afkomstig van de andere roode kern na haar
doorgang door de Forel\'sche kniising.

In coupe 117, welke door de toppen der oculomotoriuskernen gaat en aan de eene zijde
dóór, aan de andere zijde caudaal van den overgang A-an den oculomotoriuswortel in de zenuw,
is geen steekwond door het ganglion interpedunculare meer zichtbaar, doch alleen één steek-

Konijn Q.

AFB. 78.

Coupe 117.

lemnisc.nbsp;subst. nucl.

lat.nbsp;gris. cent. ocnlomot.

fase. long. post.

fonteinstr.
Meynert.

^ - \\ ... ,. ^........i

n. ruber,
rad. oculomot.

lemnisc. med.

dee.
Forel.

pes ped. cerebri.

H.

L.

gangl.
interped.

wond, welke juist lateraal van dit ganglion ligt, maar mediaal van ilen oculomotoriuswortel
der rechter zijde en van de rechter roode kern, do vezels uit deze roode kern nddr de
decussatio Forel en de vezels vdn uit dezo decussatio, afkomstig van do andere roode kern,
doorsnijdend. \'

Ook in coupe 125 doorsnijdt do steekwond nog steeds aan do eene zijde do naar do
kruising toegaande en mn do kmising afkomende vezels, zooals op do teekening van deze
coupe te zien i.s en zooals ook zichtbaai- is op de microphotographie van een gedeelte
dezer coupe. (Zie de afbeeldingen 79 en 80).

Eveneens in coupe 129, welke nog door do oculomotoriuskernen, roode kernen en door het
ganglion interpedunculare gaat, maar aan de linker zijde reeds oen stukje pons vertoont,
worden aan do eene zijde de vezels uit de roode keinen vóór of na hot gaan door de
Forel\'sche kruising doorgesneden. (Zie afbeelding 81).

In coupe 141, welke door do caudale einden der roode kernen en door de kruising
der meest caudale, uit de roode kernen afkomstige, vezels gaat, zien wc dat ook deze vezels
vlak naast de kniising gekliefd worden.

Ook deze coupo vertoont nog de oculomotoriuskernen, terwijl ventraal aan beide zijden
de voorste ponsrand zichtbaar is. (Zie afbeelding 82).

Steekkanaal.

-ocr page 128-

^tujxJL. ocutcmuij.
PovJMA^tKXjJmn

Feut, Éo^-iA/ul. jyüt.
dzcuMoUo mnt.

-iü-t,

—»Jul^tcvnXlcu -n^ td/.

ctuitl.

pê6 hi(L. cmiu,. ki^\'-\'i,\'?
toJL. ocuAOmot

AFB. 80.

Coupe 125.

Koliün Q.

nucl.
oculomot.

subst. grisea
cent.

\'ftnbsp;quot;\'.V\'V

tnbsp;^nbsp;. vquot;nbsp;r ï- i . quot;

-ocr page 129-

Coupe 129.

Konyn Q.

Coupe 141.

Konyn Q.

Ten .slotte nog een afbeelding en microphotographie van coupe 176, welke door de
trochleariskernen, Gudden\'sche kernen en decussatio bracchii conjunctivi cerebelli gaat.

Wc zien hier nog steeds de steekwond, welke precies in de mediaanlijn ligt en dor.ssial
tot aan do decussatio bracchii conjunctivi cerebelli reikt, echter deze geheel ongelaedeerd laat.

-ocr page 130-

dzcu^. btactiAlZ ami

cMddt.\'-\'

-bmcciv. bonlLi____^

rLuxl: lat. jordii.--

jow oedb. cmiu.. — — quot;
^i/^ywXitAAj,
•vnicLialló.\'

y\\xjuj-lmi v^/yjfuliii jaowti/s.:

Eongn Q.

coojaefyt

AFB. 84.

Cövn/mxii-UAa li/mMiicl.

Coupe 176.

—Cmj}. CjtuuL. Orvt.

tju^tcL. oiyit.
{, tmct. m^^/n^jp-fwxicc-.

-ocr page 131-

Bij konijn Q, dat een abnormale spiertonusverhouding (stijfheid bij liggen
op de linker zijde evenals bij rugligging) en geen labyrinthoprichtreflexen noch
lichaamsoprichtreflexen op het lichaam vertoonde, waren dus de vezels uit de
roode kernen, voor of na het gaan door de Forel\'sche kruising, doorgesneden.

(Het konijn vertoonde tevens een kopdraaiing van 90° naar links en
rolde over den buik spontaan van rechter in linker zijligging).

Het derde thalamuskonijn, dat na een ventralen steek stijfheid en geen
labyrinthoprichtreflexen, noch liehaamsoprichtreflexen op het lichaam ver-
toonde, was:

Konijn S.

Gewiekt 1.98 K.G.

26 Oct. 1922. Aetliernarcopo. — Tiaeheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel van
aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi doorgesneden. — Trepa-
iiatie. — Schedeldak weggenomen. — Groote hoi-senen voor de tlialami geëxtir-
peprfi. — Ben mesje 314 mM. diep in de mediaanlijn van de ventrale vlakte van
het mesencephalon \'tusschen de nervi oculomotorii gestoken. — Narcose opge-
houden. — Huid gehecht.

2nbsp;mir 46: Einde der operatie. Ts zeer stijf, maximaal stijf. Haalt spontaan, regelmatig

adem. Corneareflex -{-•

Bij hangen met den kop naar benedon is de kop 90° naar links gedraaid.
Bij hangen in linker zijligging in de lucht hangt de kop met het schedeldak
naar beneden; het dier in rechter zijligging in de lucht houdt den kop in zij-
ligging. Het dier ligt steeds stijf op de linker zijde op tafel zonder eenige poging-
te doen om zich op te richten.

Stijfheidnbsp; gt; maximaal sterk.

Labyrinthopriclitreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op hot lichaam —

Lichaamsoprichtreflexen op den kop: zijn iloor de sterke kopdraaiing niet na tc gaan.
Uit de linker zijligging op tafel wordt de kop niet opgericht.

3nbsp;uur 10: Ligt steeds zeer stijf in linker zijligging. Bij hangen met den kop naar beneden

is de kop nu slechts 45° ton opzichte toii het bekken naar links gedraaid.
Labyi-lnthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtroflexen op het lichaam —
Stijfheidnbsp;-j- (st^rk).

Het dier krijgt iets longoedeem.
6 uur: Eeflexen als boven. De toestand van het dier wordt minder goed. Daarom wordt
het door midd(gt;l van verbloeding gedood.

AFB. 85.

Microsco-
pisch O n-
d o r z O e k :
In coupe 68,
wt\'lke oraal
van do cor- 1
pora quadri-
gemina ligt
en wmirin de

commissura
posterior even-
als de klein-
cellige roode
kernen zicht-
baar zijn, ziet
men een bloed-
uitstorting in 1
het ganglion ^ , ,
interpeduncu-
laro tusschen O
de oculomo-
toriuswortels.

Tli^iSniL.

fUjyi.

i^ä.

-ocr page 132-

De steek klieft
deze kruising ge-
heel, zooals ook
op bijgaande mi-
cropliotographie
van deze coupe
te zien is en
evenzoo

-J^Xucltuè
f
Tlti^et\'.

Konijn S.

Vier en twintig-
coupes meer cau-
daal, in coupe 92,
welke door den
voorrand der cor-
pora quadrige-
mina anteriora
gaat, door de
grootcellige roode
kernen en door
den voorrand van
den pons, zien
we de steekwond
precies door liet
midden van liet
ganglion interpe-
dunculare gaan
en daarna dwars
door de decus-
satio Forel.

n. ruber.

dec. Forel.

subst. nigra.

gang.
interped.

lemn. med.

pes ped.
cerebri.

pons.

Coupe 92

-ocr page 133-

op coupe 96,welke
iets meer caudaal
ligt en waarin
het eerst de top-
pen der oculo-
motoriuskernen
zichtbaar zijn.

exn^^W^\'^ CoujX^G.

^(^■Toxd.

ïad.oculcyyiot,
T^pC-cl.cwiu,

Wi

Coupe 102.

Konyii S.

subst. gris.
cent.

nucl. oculom.

fase. long.
post.

nucl. ruber.

lemnisc.
lat.

nucl.
ruber.

rad.
ocalom.

dec. Forel.

-ocr page 134-

Ook iu coupe 102 (plaat 11 iiquot;. 9) welke nog door liet voorste gedeelte der oculomotorius-
keriieii gaat, wordt de geheele Forel\'sche kniising gekliefd. (Zie de microphotogi-aphie van
afbeelding 89).

Evenzoo in coupe 111 (plaat 12 nquot;. 9),

Koulil S.

AFB. 90.

Coupe 111.

terwijl in coupe 116 zichtbaar is, dat de steekwond ook het distaio deel dor Forel\'sche
kruising doorsnijdt en tot aan de decussatio Meynert reikt, maar deze laatste kmising niet
klieft. Men ziet dat op bijgaande afbeelding.

-ocr page 135-

AFB. 91.

\'Plaat n ni5.
cotUoe, nb.

^Kxytuj^ S

CoxJ^KUM
boitquot;;\' \'

jpaduuuwz

CAjIióuuixi.

\'T^cl. rruui.

pons.

nucl. oculom.

fase. longit.
post.

nucl. rubei\'.

-ocr page 136-

APB. 93.

-CDXyfouA A

q^tCLbUJin.boil
y-\'^yvuxiiuJ
vA itûJJjUXÛÂ
îfA :.nu,diujgt;lxi.

lat.
.ddMn.

SiSlW\'l\'

\'M

---(^J/ïYvniiOjJ)

loÂmahj».

\'Plaat i\'i niS.

COTjO.Cj^
{quot;CbnAiC

^SyiCiCcIxMJunv
jcvon/tU

is

iii

Cixi-vrud.

\\^duvrujuyli auald

In coupe 128 (plaat 14
nquot;. 8) welke door liet dis-
tale deel der corpora qua-
drigemina anteriora en door
het orale deel der corpora
quadrigemina posteriora
gaat en verder door de
trochleariskernen, ventraal
waarvan de decussatio
bracchii conjunctivi cere-
belli zichtbaar is, is de
steekwond nog steeds aan-
wezig. Zooals bijgaande af-
beelding toont, reikt de
steekwond juist tot aan
de decussatio bracchii con-
junctivi cerebelli (Werne-
kink \'sche eommissuur) en
laat deze zoo goed als
geheel intact.

AFB. 94.

~Plaaii5niq.

In coupe 138 (plaat 15 nquot;. 9)
is ten slotte het caudale einde
der steekwond te zien, juist
tusschen de meest caudale vezels
uit de Wernekink\'sche eommis-
suur der eene zijde liggend en
tevens den fasciculus longitudi-
nalis posterior derzelfde zijde een
weinig verwondend.

-ocr page 137-

Bi] het konijn S, dat na een steek in het ventrale gedeelte van het
mesencephalon stijf was en geen labyrinthoprichtreflexen noch lichaamsopricht-
reflexen op het hchaam vertoonde, was dus de Forel\'sche kruising geheel
gespleten.

Samenvattend zagen we dus bij het microscopisch onderzoek van de
hersenen van zes thalamuskonijnen, Avaarbij een steekwond was toegebracht in
de ventrale zijde van het mesencephalon tusschen de nervi oculomotorii:

Ie. dat hij de honijnen (G, H, I) welke na den steek een nonnale spier-
tonusverhouding vertoonden evenals intacte lahyrinthoprichtreflexen
en lichaamsoprichtreflexen op het liclmam
(deze laatste reflexen waren Mj
konijn G niet duidelijk aanvjezig)
de decussatio Forel niet gekliefd ivas,
numr dat de ivond juist steeds tot aan deze kruising reikte;

2e. dat hij de konijnen (B, Q, S) welke na den steek extensorstijfheid en
geen lahyrinthoprichtreflexen, noch UcJiaamsoprichtreflexen op het
Ucluiam vertoonden, de decussatio Forel in alle gevallen gekliefd
ivas.

Ook de hersenen van 2 katten, waarbij dezelfde ingreep verricht was,
werden microscopisch onderzocht. In beide gevallen was hier vóór het
toebrengen van den ventralen steek geen extirpatie der groote hersenen verricht.
De eerste kat, waarvan de hersenen onderzocht werden, was:

Kat Black and White,

Gewicht 3.9 K.G.

18nbsp;Jan. 1923. Aetliernarcose. — Carotidcn temporair afgeboiuleii. — Tropaiiatie. — Schedeldak

over dë grootste helft weggenomen. — De linker groote hersoiihemisfeer opge-
licht. — Een rechthoekig omgebogen mesje langs den schedelbasis tusschen en
caudaal van de nervi oculomotorii gebracht en getracht oen steekwond aan te
brengen in do mediaanlijn van het ventrale mcsenceplialonopporvlak. — De groote
hersenliemisfeer op zijn plaats gelegd. — Schcdclhuid toegenaaid. — Opgehouden
met narcose.

11nbsp;uur 45: Einde der operatie. De kat haalt s])ontaan en regelmatig adem. Do cornea-

reflexen zijn aanwezig. Beide pupillen zijn maximaal nauw en vertoonen zich als
twee heel kleine streepjes. Het dier is stijf en ligt in zijligging zonder pogingen
te doen om zich op te richten.

12nbsp;.uur: Ligt steeds stijf in zijligging, nog steeds geen pogingen doend om overeind te

komen. Vertoont in de lucht gehouden geen labyrinthoprichtreflexen.
5 uur 30: Steeds zeer stijf, rupillen steeds nauw.
Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

19nbsp;Jan. De conjunctiva van het linker oog is sterk gezwollen (bij dc operatie was links

de sinus frontalis geopend). Temperatuur rectaal 30°. Zoowel voor- als aehter-
pooten zijn zeer stijf. Geen spoor van oprichtpogingen zijn waarneembaar, ook
niet van halsoprichtreflexen op hot voorlichaam, wol zwakke op hot achter-
licliaam, op het bekken, bij dniaien van den kop van de op den rug gelegde kat.
Liftreactie

Sprongopvangreflexnbsp;?

Kopdraai-reactie cn -naieactie

Het dier vertoont bij draaien duidelijke verticale en rotatoire oogdraai-reacties.

-ocr page 138-

20 Jan., \'s morgens. Het dier ligt steeds in zijligging. Laat men het mstig liggen, dan is do
stijfheid niet sterk. Raakt men het aan, dan worden direct de voor- en achter-
pooten, do nek, de rug en ook de staart sterk gestrekt. Is de kop maximaal
achterover gegaan, dan worden de achterpooten opgetrokken gehouden. Houdt
men den kop iets voorover, dan zijn ook deze pooten gestrekt.

Geen spoor van laliyrinthoprichtreflexen, noch van lichaamsoprichtreflexen op
het lichaam of op den kop zijn zichtbaar, evenmin van halsoprichtreflexen op het
voorlichaam.

Temperatuur 34.5° C.
Pupillen beiden nauw.

Compensatoire en rotatoire oogreacties niet duidelijk.
\'s avonds 8 uur: Is om 5 uur kunstmatig gevoed. Wordt om 8 uur dood gevonden. Heeft alle
melk uitgebraakt; de bek zit vol met kaasklonters, en ook de trachea, zooals bij
obductie Idijkt, berat melkstolsels. Het dier is dus vermoedelijk gestikt.

Samenvattend heeft dit dier dus vertoond:
Stijfheidnbsp;-I-

Labvrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —

Microscopisch onderzoek: In coupe 3 van plaat 11, welke door de corpora
quadrigemina anteriora, door de oculomotoriuskernen en door de grootcellige roode kernen

AF15. 95.

td (èU iJUui ffLk.

•Vv. \'Cu-oéy.J^.

PnMi.JU.e\'M^
\' ^yyumM. n

J}cc^oMo fUlVMitt.

lUUu^HijL

Dzt^cUic
FoiU.

gaat, zien we aan de eene zijde den geheelen oculomotoriuswortel van af de kern tot aan den
overgang in de zenuw. In deze coupo is nog geen steekwond te zien, wel zijn groote bloed-
uitstortingen eenzijdig in de formatio reticularis zichtbaar evenals een kleine bloeding in de
eene roode kern.

-ocr page 139-

Tien coupes meer caudaal (350 ft) in coupe 1 van plaat 13 is ook nog geen eigenlijk
steekkanaal te zien. Ook deze coupe gaat door de grootcellige roode kernen, waai-van de eene
geheel onherkenbaar is door een bloeding juist in deze kern, terwijl een tweede bloeduit.storting

AFB. 9(3.

cXat Q)taci aW.

langs den medialen rand der andere roode kern ligt cn de vezels uit deze kern naar de
decussatio Forel evenals een groot gedeelte dezer kruising onzichtbaar maakt.

Nog G coupes meer caudaal (210^^) in coupo 1 van plaat 14, welke door het caudale
t.

AFB. 97.
Tv^ quot;^lacJ. (Xmd. Kkk.

~Plud.iix.ti.

TiajxJl\'inti:
-

Vt«nbsp;ClAiXvi.

-ocr page 140-

gedeelte der corpora quadrigemina anteriora, door de oculomotoriuskernen, door het ganglion
interpedunculare en eenzijdig door den voorsten ponsrand gaat, zien we ten slotte het steek-
kanaal juist in de mediaanlijn van het mesencephalon, omgeven door bloedingen, welke de
roode kernen, de tracti ndirospinales en de decussatio Forel onherkenbaar maken.

Ooh bij de stijve kat Black and White, welke noch lahyrinthopricht-
reflexen noch lichaamsoprichtreflexen op het lichaam vertoond had, was de
steek door de decussatio Forel gegaan.

De pedes pedunculi cerebri en de substantia nigi\'a waren beiderzijds
nagenoeg vry van bloedingen gebleven.

De tweede kat, waarvan de hersenen microscopisch onderzocht werden,
Avas kat Mediana. Deze vertoonde na den ventralen steek zeer merkwaardige
verschijnselen.

Kat Mediana.

6nbsp;April 1923. Aethernarcose. — Carotiden tijdelijk afgebonden. — Trepanatie. — Schedeldak

verwijderd. — Linker groote-hersenhemisfeer opgelicht. — Een rechthoekig om-
gebogen mesje langs de schedelbasis tusschen de nervi oculomotorii gebracht en
een steek toegebracht in den ventralen wand van het niesenceplialon. — Groote-
hersenen gereponeerd. — Huid gehecht. — Narcose opgehouden.

10 uur: Einde der operatie.

10nbsp;mir 30: Ligt, zonder pogingen te doen om zich op te richten, in zijligging. Is zeer stijf.

De ademhaling is regelmatig. De corneareflexen zijn aanwezig. De linker pupil
is wijd, de rechter middelwijd.

11nbsp;uur 30: Het achterlichaam ligt in rechter zijligging, maar het dier houdt nu den kop

en ook het voorlichaam opgericht. De kop is sterk naar links gewend, de romp
concaaf naar links gebogen, zoodat de snuit van het dier naar het achterlichaam
gericht is. Het dier is zeer onrustig en maakt voortdurend horlogebewegingen
naar links. Het achterlichaam blijft daarbij steeds in rechter zijligging liggen.
Alle vier de pooten worden gestrekt gehouden en vertoonen een duidelijk ver-
hoogden strektonus.

Het dier in linker zijligging gebracht richt, bij schudden, ook den kop en
het voorlichaam op.

In de lucht hangend met den kop onder houdt het dier den kop 90° naar
links gedraaid t. o. v. het bekken.

Rechter zijligging in de lucht (zonder kopkap) : kop opgericht, tevens sterk naar

links gewend.

Linker zijligging in de lucht ( „nbsp;„ ) : kop recht overeind door draaien

naar rechts.

Rugligging in de luchtnbsp;( „nbsp;» ) : kop in zij ligging.

Op tafel gelegd met in sijligging vastgehouden kop richt het dier uit geen
der zijliggingen het achterlichaam op.

Het rechter oog vertoont een spontanen horizontalen nystagmus.

7nbsp;April 1923. Het dier is nog steeds zeer onrustig. Ki\'uipt nog steeds links om, het achter-

lichaam in rechtor zijligging, dc kop sterk naar links gewend, zoodat de snuit
bijna tegen het achterlichaam komt. Soms ligt het dier met den kop recht naar
voren en plat op den grond. De vooi-pooten worden dan op den grond gestrekt
gehouden met den kop tusschen deze in. Het achterlichaam helt bij deze houding-
iets naar links over.

Het dier gebracht in rugligging vertoont sterk verhoogden strektonu.t van alle
vier de extremiteiten, evenzoo als men het dier in linker zijligging legt met in
zijligging vastgehouden kop.
Daarentegen is de strektonus minder als men het
dier in rechter zijligging brengt en den kop in deze zijligging vasthoudt.

-ocr page 141-

De lichaamsoprichtreflexen op het lichalt;im zijn bij geen der zijliggingen aan-
toonbaar.

Houdt men het dier (zonder kopkap) in de lucht in mgligging of in linker
zijligging, dan beschrijft de kop voortdurend cirkcltoeren.

Met kopkap voor in de lucht gehouden in
i-ugliggingnbsp;: kop in rechter zijligging,

rechter zijliggingnbsp;: kop opgericht en naar links gewend,

linker zijliggingnbsp;: kop hangt af met het schedeldak onder (90quot;

naar links gedraaid).
Bij hangen mot den kop omlaag: kop 110° naar links gedraaid.

Met een kopkap voor zijn dus geen duidelijke labyiintlioprichtreflexen aan-
toonbaar.

Legt men alleen het achterlichaam in linker zijligging op tafel dan blijft de
kop afhangen met het schedeldak naar onderen, ook als men de solen van de
klauwen met de onderlaag in aanraking brengt of het dier schudt. Er zijn dus
geen lichaamsoprichtreflexen op den kop bij liggen op de linker zijde waar te
nemen. Trekt men echter het dier op de tafel, zoodat het grootste gedeelte van
den hals op de tafel ligt, dan richt het dier direct den kop op. Ook doet het
dier dit laatste als men het in linker zijligging in de lucht houdt en de livJcer sijde
van den kop zachtjes aait. liet dier vertoonde dus kopoprichtreflexen op
den kop.

Kopdraai-reactie en -nareactie
Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;?

Het linker oog heeft een maximaal wijde, niet op licht reageorendo pupil.
Dit oog vertoont geen verticale compensatoire oogdeviaties, noch verticale draai-
reacties. Het rechter oog hoeft oen op licht reageorendo pupil en vertoont:
Verticale compensatoire oogstanden
„ draai-reactiesnbsp;

„ draai-nystagmusnbsp;

Horizontale oogdraai-nystagmus bij draaien naar links -]-, nareactie soms —

soms zwak

*nbsp;bij draaien naar rechts —, nareactie sterk

9 April. Het achterlichaam ligt steeds in rechter zijliggijig. Het dier kruipt nog steeds
rond. De spiertonus der achtorjrooton is duidelijk verhoogd.

In de lucht gohondon mot kopkap voor
in rechter zijligging : kop hangt af met snuit recht naai\' beneden,
in linker zijligging : kop hangt mot snuit recht naar beneden, soms met het

schedeldak naar beneden,
in rugliggingnbsp;: kop in i-echtor zijligging.

Houdt men het dier in linker zijligging in de lucht en legt vervolgens don
romp van het dier op oen oiiderlaag, dan blijft de kop naar links gedmaid en
mot naar beneden gerichten snuit hangen.

Logt men den kop (met kopkap voor) eveneens op de onderlaag of aait men,
terwijl hot dier in linker zijligging in de lucht gehouden wordt, de linker zijde van
den kop, dan gaat do kop direct in den normalen stand.
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam uit rechter zijligging —

uit linker zijligging ? (bij schudden

lijkt het of het dier pogingen doet om het lichaam overeind te brengen).
Liftreactienbsp;-f-

Sprongopvangreflex

Het linker oog vertoont geen labyrintluiire reacties.

Ilet rechter oog vertoont verticale en rotatoire compensatoire oogstanden en
draai-reacties. Eveneens horizontale draai-reacties.

Bij draaien naar links is eon duidelijke horizontaio draai-reactie en draai-
nystagmus zichtbaar, geen duidelijke draai-nanystagnuis. Bij draaien naar rechts
zyn do horizontale draai-reacties en dniai-nystagmus niet duidelijk, maar treedt
wel eon sterke draai-nanystagmus op..

-ocr page 142-

15nbsp;April. Het dier ligt nog steeds met het achterlichaam in rechter zijligging. De kop is

meer dan 90° naar rechts gewend. Het dier is nog steeds onrustig en maakt
horlogebewegingen naar links.

De aehterpooten vertoonen nog duidelijk verhoogden strektonus. Aan de voor-
pooten is deze minder duidelijk. In mgligging gebracht maakt het dier sterke
afweer- en loopbewegingen en daardoor is, evenals de vorige dagen, de spier-
tonus zeer moeilijk na te gaan.

Met een kopkap voor in zijligging in de lucht gehouden draait het dier den
kop uit beide zijliggingen soms iets naar den noimalen stand. Bij hangen
met den kop naar beneden is de kop nog steeds naar links gedraaid, echter
minder sterk.

Lichaamsoprichtreflexen van uit rechter zijligging —

van uit linker zijligging (door oprichtreflex of door
het gedraaid zijn van bekken en kop t. o. v. elkaar ?).
In linker zijligging op een onderlaag gelegd met in zijligging vastgehouden kop,
doet het dier duidelijke pogingen om liet lichaam op te richten. Het lichaam
valt echter telkens terug.
Halsoprichtreflexen

16nbsp;April. Het dier heeft st«rke diarrhoe. Is zeer zwak geworden. Het dier gedood.

Kat Mediana vertoonde dus, niettegenstaande de groote hersenen intact
gelaten waren en het dier optische oprichtreflexen bezat, gedurende de
9 dagen, dat het onderzocht werd, stoornissen van de spiertonusverhouding
en van de oprichtfunctie.

Wat de abnorme spiertonusverhouding betreft, was tot aan het einde
een duidelijk verhoogden strekspiertonus der aehterpooten voelbaar, hoewel
het dier geen typische decerebratiestijfheid vertoonde.

Wat de stoornissen der oprichtfunctie betreft:

was ten eerste het dier nooit in staat het achterlichaam geheel overeind
te brengen, maar lag dit laatste steeds in rechter zijligging;

was ten tweede een lichaamsoprichtreflex op het lichaam bij liggen op
de rechter zijde met in zijligging vastgehouden kop nooit aantoonbaar;

waren ten derde labyrinthoprichtreflexen slechts zeer ZAvak aanwezig
en alleen bij houden van het dier in linker z;jligging in de lucht zAvak aan-
toonbaar (door de kopdraaiing Avas deze reflex bij rechtei\' zijligging in de
lucht niet na te gaan).

Microscopisch o n d e r z o ek: De hersenen wórden boliandeld volgens do Marchi-
methode en daarna in seriecoupes gesneden.

In coupe 3 van plaat 12, welke door de oculomotoriuskernen en roode kernen gaat en
caudaal van de oorsprongen der nervi oculomotorii, is het eer.st de steekwond over eenige
uitgestrektheid te zien. Men ziet op bijgaande afbeelding de steekwond omgeven door een
zóne van witte degeneratie juist langs den ventrolateralen rand van de roodo kern der eene
zijde liggen, een deel van dc uit deze kern komende vezels vernietigend. Ook gaat de steek
door het begin van den tractus mbrospinalis der zelfde zijde, gevormd door de vezels uit do
roode kern der andere zijde.

In het ventrale gedeelte der decussatio Forel zijn ^vezels te zien, welke Marclü-degeneratie
vertoonen. (Tusschen de beide roode kernen ligt in deze coupe een gebied, waarin het
osmiumzuur niet is doorgedrongen.)

-ocr page 143-

\'Kat .Jtamp;di OAVX.nbsp;i % \'c

bmAUACMAi-nzd.. /nbsp;\\ ^-iè^^^^^iMk cLcni^uuitlc.

(dMi^eKüWj

In de meer caudale coupe 1 van plaat. IH, waarin de c.audalo polen dor oculomotorius-
kernen en roode kernen zichtbaar zijn, is de steekwond, omgeven door een zOne van witte

lt;legeneratie, over haar geheele lengte zichtbaar, ook mi door hot begin van den tractus
«

AFB. 99.

IlaX ,Jlamp;oUayncu. T-IoaZ i3

.ThuuJjLui oCuLriyiit.
CMótoZ.

ÏÏ^ dexuMoZio

^-./lij^\'rWoÖ.

^ ó UJL txYi-tix y^tcb.

iyedu/nUAXiclidrl
lüUlc d^tniKolU.

(^JiArwuA\'.
cuimzcL.

-ocr page 144-

i-ubrospinalis der eene zijde (gevormd door vezels afkomstig van de roode kern der andere
zijde) en door den ventrolateralen rand van de roode kern derzelfde zijde gaand. Ook in
deze coupe zijn gedegenereerde vezels in liet ventrale gedeelte der deeussatio Forel ziditbaar,
juist dorsaal van liet ganglion interpeduneulare. (Het gedeelte der coupe, dat het dorsale
deel der roode kernen en de deeussatio Mej\'nert bevat, \\Yas nagenoeg ongekleurd.)

AFB. 100.

nucl.acmiott^\'.

\'TiUjol.

dpt^- nAwl

MIaki dioti.

l^rvjtAix ßimüuA iaZ.
tkaxtuj, sömO\'Cm--

êdlcbxiê
, ücvtohv. bnJ. mexL.gt;

mui-

■iCOLó

XHXUXUA rt^KXAyüA.oJii-

Geheel overeenkomstig met het bovenstaande vertoonden coupes door liet halsmerg een
sterke degeneratie van den tractus rubrospinalis der eene zijde, een lichte degeneratie van
den tractus der andere zijde.

Vatten we de waarnemingen na steken van uit het ventrale mesence-
phalon oppervlak samen,
dan zagen we dus, dat hij alle dieren (konijnen G,
II, I), welke na dezen steek een geheel normale spiertonusverhouding, lahyrinth-
oprichtreflexen en lichaamsoprichtreflexen op het lichaam
(deze laatste niet bij
konijn G)
hezaten, de steek steeds tot dan de deeussatio van Forel was gegaan,
maar deze kruising niet gekliefd had en ook de roode kernen met de ruhro-
spinale hanen ongelaedeerd had gelaten;

dat daarentegen hij de dieren, welke na een steek in het ventrale mesence-
phalonoppervlak stijf waren en geen labyrinthoprichtreflexen, noch lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam vertoonden, de steek de deeussatio van Forel
juist gekliefd had.
(Konijn B, Q, S; kat Black and Wliite);

dat hij een dier, hetivelk stoornissen in de spiertonusverhouding en van
de labyrinthoprichtreflexen en van de lichaamsoprichtreflexen op het licJutam
vertoonde, maar waarhij geen absolute oniherseningsstijfheid bestond, noch
een geheel opgeheven zijn der labyrinthoprichtreflexen, noch waarschijyüijk

-ocr page 145-

der lidiaaiixsopricMreflexen op het lichaam, de steek de tractus rubrospinales
gelaedeerd had, maar niet geheel doorgesneden.

Resultaten dus, welke allen wijzen op een rol, gespeeld door de roode
kernen en de rubrospinale banen bij de regulatie der normale spiertonus-
verhouding en by het tot stand brengen der labyrinthoprichtreflexen en der
lichaamsoprichtreflexen op het lichaam.

Daar door deze bevindingen het vermoeden van een invloed der roode
kernen op den spiertonus en op het optreden van labyrinthoprichtreflexen en
lichaamsoprichtreflexen op het lichaam zeer werd versterkt, werd getracht op
nog een andere wijze de decussatio Forel te klieven. Bij het

Konijn A a

werd daarvoor onder kunstmatige ademhaling eerst groote hersenextirpatie
verricht voor de thalami optici. Daarna werd een fijn, gebogen naaldje met
dun zijden draadje gestoken in de sneevlakte, precies in de mediaanlijn,
tusschen de beide thalami en daarna in het mediane sagittale vlak van het
mesencephalon zóó gevoerd, dat het naaldje eerst iets dorsaal ging om ten slotte
juist voor den voorsten ponsrand in de mediaanlijn van den ventralen
me.sencephalo.nwand te voorschijn te komen (zie afbeelding 101).

ATB. 101.

De bedoeling hiervan was een draadje óm de decussatio Forel te brengen,
namelijk dorsaal en caudaal, zonder de kruising te laedeeren.

De einden van het draadje werden nu, zooals op de afbeelding zichtbaai-
is, samengeknoopt. De nai\'cose werd beëindigd, dc schedelhuid gehecht en
het dier onderzoeht.

-ocr page 146-

Einde der operatie. Het dier Iiaalt spontaan adem. De eomeareflexen zijn aan-
wezig.

Het dier vertoont geen stijflieid. Bij prikkelen, heen en weer schudden, doet het
dier pogingen om zich op te richten en wel van uit beide zijliggingen. Bij hangen
in de lucht met den kop naar beneden is de kop iets naar links gedraaid (10—20°).
Labjndnthoprichtreflexen bij beide zijliggingen in de lucht zwak
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam\'uit linker zijligging

uit rechter zijligging —
Het linker oog is iets naar beneden gedevieerd en vertoont slechts zeer zwakke
verticale compensatoire en verticale di-aai-reacties. De andere draai-reacties van
dit oog zijn duidelijk aanwezig, evenals alle reacties van het rechter oog.

liet dier zit geheel als een normaal Iconijn met een normalen spiertonus, ook loopt
het geheel normaal.

11 uur

AFB. 102.

Konijn Aa met ingebracht draadje.
Van terzijde gezien.

AFB. 103.

13 Nov. 19Z£.

10nbsp;uur 30:

11nbsp;mir:

Konijn Aa met ingebracht draadje.
Van boven gezien (op den kop is de gehechte operatiewond zichtbaar).

De labyrinthoprichtreflexennbsp;

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam -f-

Het dier in de lucht gehouden brengt lt;uit beide zijliggingen don kop in den
normalen stand. Op een onderlaag richt uit beide zijliggingen het achterlichaam
zich direct op, ook als de kop in zijligging vastgehouden wordt.

-ocr page 147-

De dichtgenaaide sehedelwond wordt nu weder opengemaakt en het
touwtje iets aangetrokken in orale richting (zie het pijltje op afbeelding 101)
met de bedoeling de decussatio Forel met het draadje door te trekken.
Het resultaat ziet men op de volgende photo \'s.

AFB. 104.

Konijn Aa met aungetrokken draadje.
Van boven gezien.

Het dier is ineens maximaal stijf geworden en ligt steeds in zijligging.

Steeds ma.ximaal stijf; ligt steeds in zijligging zonder pogingen te doen oni zieli
op te richten.
Steeds stijf.

Labyrinthoprichtreflexen van uit beide zijliggingen —
Licliaamsoprichtreflexen op don kopnbsp;—

op het lichaamnbsp;—

IliUsoprichtreflexon op achterlichaamnbsp;

Liftreactienbsp;-f-

Sprongopvangreflexnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareacties

De verschillende oogreacties, vooral de verticale, zijn nog slechts zwak aangeduid.
Zeer stijf.

Labyrinthoprichtreflexen en liehaamsopricliti-eflexon op het lichaam zijn steeds
niet op te wekken. De compensatoire oogafwijkingen zijn dubieus aanwezig.
Toestand onveranderd. Het dier afgemaakt.

1.2 uur
1 uur

S uur:

4 uur:

Ook nu waren dus de gevolgen der proefneming geheel volgens de ver-
wachting, geheel overeenkomstig dc vermoedens omtrent dc functies der roodo
kernen.

-ocr page 148-

Nog op een derde wijze werd getracht de deeussatio van Forel te klieven,
namelijk door het steken van een smal mesje in het mediane sagittale vlak van
het
mesencephalon, maar nu van uit het dorsale mesencephalonoppervlak,
namelijk tusschen de caudale gedeelten der corpora quadrigemina anteriora.

Ook dit werd zoowel bij dieren met intaete groote hersenen (door, na
wegname van het schedeldak, de beide oceipitaalkwabben wat uit elkaar
te schiiiven) als bij dieren, waarvan eerst de groote hersenen voor de thalami
geëxtirpeerd waren. Het lemmet van het mesje werd ook hierbij gedeeltelijk
met een touwtje omwonden, maar nu werd respectievelijk 6, 7, 8 en 9 mM.
vrijgelaten.

De verschijnselen na dorsale steken van gelijke lengte waren niet zoo
regelmatig dezelfde als na de ventrale steken. Dat wil zeggen, dat niet
steeds na een steek van 6 mM. de normale spiertonusverhouding bleef voort-
bestaan evenmin als de labyrinthoprichtreflexen en lichaamsoprichtreflexen
op het lichaam, en omgekeerd na een steek van 8 mM. niet steeds stijfheid
optrad en verdwijnen van deze oprichtreflexen, hoewel de Forel\'sche kruising
op ± 7 mM. van het dorsale oppervlak van het mesencephalon ligt (zie
afb. 50).

Het laatste, het niet optreden van een stijfheid na een steek van 8 mM.
is niet erg verwonderlijk, daar het veel moeilijker is op dezen afstand juist
de Forel\'sche kruising te treffen en een afwijken van de mediaanlyn veel
eerder optreedt.

Het optreden van een stijfheid na een steek van 6 mM. werd waar-
schijnlijk veroorzaakt door een uitstorting van bloed of van eerebrospinaal-
vloeistof, daar een dorsale steek in het mediane vlak juist door den aquae-
ductus Sylvii gaat. Het microscopisch onderzoek kon hier dus alleen op-
heldering geven.

Bij konijn D, dat na een dorsalen steek van 6 mM., in tegenstelling
met de andere konynen, bij welke een even lange steek was toegebracht,
stijfheid vertoonde en geen labyrinthoprichtreflexen, noch lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam, werd werkelijk een uitgebreide bloeduitstorting ge-
vonden. welke den geheelen aquaeductus Sylvii sterk had uitgezet en welke
het geheele ventrale deel van het mesencephalon, waarin de roode kernen en
de deeussatio Forel, tot aan het ganglion intcrpedunculare innam.

Daarentegen veitoonde konijn Z na een steek met het mesje, waai-van
8 niM. vrij gelaten was, een geheel normale spiertonusverhouding en opricht-
functie. Zooals bij onderstaand microscopisch onderzoek bleek, was echter
de steek geen 8 mM. diep in het mesencephalon binnen gedrongen.

Konijn Z.

1 Nov. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademlialing met eon mengsel van
aether en lucht. — Carotiden afgebonden,* de nervi vagi intact gelaten. — Groote
hersenen voor de thalami geëxtirpeerd. — Mesje van 8 mM. lengte tusschen de
corpora quadrigemina anteriora in het mediane sagittale vlak van het mesenco-

-ocr page 149-

phalon gestoken in de richting naar de uittredingsplaatsen der nervi oculomotorii.
Daarna de mespunt in het mediane vlak iets op en neer bewogen om eventueel
do kruising van Forel te klieven. — Het mesje teruggetrokken, de schedelhuid
gehecht en met narcose opgehouden.

Einde der operatie. Het dier haalt spontaan en regelmatig adem. De cornea-
reflexen zijn aanwezig. Het dier vertoont geen spoor van stijfheid.
Ret dier sit geheel normaal, in normale houding. Loopt en springt na prihlseling
als een gewoon thalamuslconijn met een geheel normale spiertonusverhouding.
BicJit
Bich, op tafel in zijligging gebracht, direct op; ooTc het achterlichaam alleen
als de Icop in zijligging vastgehouden wordt. In de lucht gehmtden, houdt het
dier den kop steeds in den normalen stand, hoe men het lichaam ook houdt.
Stijfheidnbsp;—

ook bij mgligging in do lucht.



, zwak zichtbaar bij draaien van den kop
van Wet op een der zijdon liggende dier.

Labyrinthoiiridi-troflexen
Licliaamsopriditreflexen op den kop
op het lichaam

Halsoprichtreflexen
Tonische lialsreflexen
Tonische labyrinthreflexen

Liftreactie
Sprongopvangreflex
Kopdraai-reacties en -nareacties
Compensatoire oogstanden allen

(Do oogreacties werden om bloeding te
voorkomen slechts vluchtig onderzocht.

4 uur 30:

^ HuAt^.

( f^e\'^uMuLjUi]

Oogdraai-reacties allen
De oogen staan niet gedevieord.

Daar de spiertonusverhouding en de oprichtreflexen geheel normaal waren, werd
het dier door verbloeden (doortrekken der carotiden) afgemaakt.

Microscopisch onderzoek: In coupe 159, welke door de corpora quadrige-
mina anteriora,

voor de oculomo-nbsp;AFB. 105.

toriuskernen, door
de kleincellige
roode kernen en
door hot caudale
doel van hot cor-
pus mammillare
gaat, is het
eerst do steek-
wond over eenige
uitgestrektheid tc
zien.

Zooals op l)ij-
gaando afbeel-
ding zichtbaar isy
is do steek door
den aquaeductus
Sylvii gegaan, om
diuirna zijdelings
wat af te wijken
en eenzijdig don
fasciculus longi-
tudinalis poste-
rior to doorboren
Do beide klein
collige roode ker-
nen on het gebied
tusschen deze ker-
nen zijn geheel onbeschadigd.

3 uur 45:

4 uur 10:

-ocr page 150-

lu dc mcor caudaal gelegen coupe 147, welke de oculomotoriuskernen
AFB. loe.

tW,
\'\'Mil-vi

iM-nbsp;-----

-(ca-

kernen, de oculomotoriuskernen en de oculomotoriuswortels zijn geheel
gebied tusschen de beide roode kernen.

en het orale deel
van de grootcel-
lige roode kernen
vertoont en waar-
in aan beide zij-
den de oculomo-
toriuswortels na-
genoeg over hun
geheele verloop
zichtbaar zijn,
ziet men de steek-
wond nog steeds
door den aquae-
ductus Sylvii
gaan eu daarna
aan de eene
zijde lateraal van
de oculomotorius-
kern en van den
fasciculus longi-
tudinalis poste-
rior, dwars door
de Meynert \'sche

fonteinstraling
gaan om medio-
dorsaal van de
roode kern te ein-
digen. De roode
intact, evenals het

IvyjoiotJMi,

In C0Ui)C 122 be-
reikt de steekwond
zijn grootste lengte.
Deze coupe gaat
door het caudale
deel der oculomoto-
riuskernen, door de
groot-cellige roode
kernen cn door het
ganglion interpe-
dunculare. De steek-
wond gaat door den
lateralen rand der
eene oculomotorius-
kern, daarna door
den fasciculus longi-
tudinalis posterior,
door de Meynert-
sche fonteinstraling,
juist naast de krui-
sing van Meynert,
om daarna tusschen
de beide grootcellige
roode kernen te gaan,
en wel bijna tot aan
de decussatio Forel,
deze echter evenals
de roode kernen geheel intact latend

AFB. 107.

-ocr page 151-

Deeussationbsp;J. \' \'

Forel

.^Nucl. Ruber
met doortre-
dendenoculo-
motorius-
wortel.

Substantia
nigra.

Hetzelfde is ook zeer mooi te zien op de micropliotograpMe van deze coupe.

AFB. 108.

- Ocalomotoriuskern. Steekwond. Meynert\'sche fonteinstraling.

Gangl.
interped.

Lemnisc.
med.

AFB. 109.

In coupe 109, welke door do meest
caudale groote cellen der roode ker-
nen gaat en door de moest caudaal
ki-uisonde vezels dor deeussatio Forel,
is de steekwond nog zichtbaar en
laat bovengenoemde komen en kmi-
sing ook hier geheel onaangetast.

Do steekwond gaat hier precies
door de trochleariskorn der eene zyde.

-ocr page 152-

In coupe 87
ten slotte, welke
door liet cauda-
le gedeelte der
corpora quadrige-
mina anteriora,
en door liet ora-
le gedeelte der
corpora quadrige-
mina posteriora
gaat, door de
troclüeariskernen
en door den
oralen ponsrand,
is do steekwond
nog zichtbaar.
Ook is in deze
coupe de decussa-
tio bracchii con-
junctivi cerebelli
te zien, welke
door de steek-
wond niet be.scha-
digd wordt.

uxd-.

mftoM^uJUs.
-fy-\'H-F^iicU^
icyi^Uud-.ßOst,

-^Ce/m/tvtAc^

rrißdiali^.
TtCLCluA
, .

T\'o\'vu.

Dus na een steek in het dorsale gedeelte van het media,ne sagittale mesence-
phalonvlak tot aan de decussatio Forel, ivelke echter deze kruising even-
als de roode kernen niet Uedeert, is het voortbestaan van een normale spiertonus-
verhouding, van intacte labyrinthoprichtreflexen en van intacte lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam bij het konijn nog mogelijk.

Ook de hersenen van andere konijnen, welke na een dorsalen steek een
normale spiertonusverhouding en oprichtfunctie vertoonden, werden mierosco-
piscli onderzocht. Ook bij deze dieren waren de roode kernen en de decussatio
Forel door den steek niet verwond. Daar het steekkanaal echter minder ventraal
reikte, heeft het geen zin de waarnemingen bij het microscopisch onderzoek
der hersenen geheel te vermelden.

Van de konijnen, welke na een dorsalen steek een abnormalen spiertonus-
verhouding en stoornissen van de labyrinthoprichtreflexen en van de
lichaamsoprichtreflexen op het lichaam vertoonden, werden behalve het reeds
vermelde konijn D nog drie andere konijnen onderzocht, namelijk V, H en
Grisette.

-ocr page 153-

139
Konijn V.

Gemcht 1.75 K.G.

30 Oct. 1922. Aethernarcose. — Carotiden afgebonden. — Trepanatie. — Schedeldak ver-
wijderd. — Groote-hersenextirpatie voor de thalami. — Daarna 7 mM. diepe
steek in het modiane sagittale vlak tnsschen de c-audale gedeelten der corpora
quadrigemina anteriora in de richting der uittredingsplaatsen van de nervi
oculomotorii. Vervolgens de mespunt in dit vlak iets op en neer bewogen en het
mesje teruggetrokken. — Huidwond gehecht. — Met narcose opgehouden.

3 uur 20: Einde der opemtie. Haalt spontaan, regelmatig adem.

3nbsp;uur 50: Het dier is niet stijf. In beide zijliggingen in de lucht zijn de labyrinthopricht-

reflexen aanwezig, doch zwak. Evenzoo wordt op tafel, vooral bij prikkelen, de
kop uit beide zijliggingen opgelicht, maar meer van uit de rechter dan van uit
de linker zijligging.

Hij hangen met den kop naar beneden is deze ten opzichte van het bokken 30quot;
naar links gedraaid.

De lichaamsoprichtreflexen op het lichaam zijn niet aantoonbaar, wel de hals-
oprichtreflexen, zoowel op voor- als achterlichaam. De verticale compensatoire
oogstanden zijn aamvezig, eveneens de horizontale oogdmai-reacties en ook de
kopdraai-reacties en -nareacties.

Dus stijfheidnbsp;—

labyrinthoprichtreflexennbsp; , verzwakt,

lichaanisoprichtreflexon op het lichaam —

4nbsp;mir 30: Het digr vertoont nu een duidelijke, maar geen sterke stijfheid van alle vier de

extremiteiten. Do labyrinthoprichtroflexon zijn niet meer aanwezig.

De kop wordt wel uit do rechter zijligging op tafel opgericht, maar niet uit
de linker. Of dit een gevolg is van de nog steeds bestaande kopdraaiing (welke
blijkt bij hangen met den kop omlaag), of van een eenzijdige lichaamsopricht-
reflex op don kop, is niet uit te maken. Do lichaamsoprichtreflexen op hot
lichaam zijn .steeds niet iiantoonbaar.

5nbsp;uur 30: Toestand hetzelfde, alleen de stijfheid is toogononion.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op het liclnuxm —

6nbsp;uur: Toestand als boven, het dier afgemaakt.

Konijn V vertoonde dus eei\'st geen stijfheid, maar wel xwakke labyrinth-
oprichtreflexen. Latei\' daarentegen was wel stijflieid aanwezig en geen
labyrinthoprichtreflexen, terwyl de lichaamsopi\'ichtreflexen op het lichaam
«teeds niet aantoonbaar waren.

Zoo ons vermoeden juist was, dat de spiertonusverhouding en de twee
bovengenoemde oi)richti-eflexen langs de tractus rubi-ospinales geregeld worden,
zou hier dus eerst geen of slechts lichte laesie van de rubrospinale kruisin-g
moeten hebben plaats gehad, wellve laesie later sterker Avas gewoi-den
(bloeding?).

-ocr page 154-

Microscopisch onderzoek: In coupe 65 (plaat 3 nquot;. 17), welke nog oraal
van de corpora quadrigemina anteriora en van de oculomotoriuskernen ligt, is hot steekkanaal,
beginnend aan den doi-salen rand der coupe, reeds zichtbaar. Het steekkanaal loopt precies

Konyii V.

AFB. 111.

Coupe 65.

in de mediaanlijn, gaat door den aquaeductus Sylvii en veroorzaakt ventraal van de substantia
grisea centralis een groote bloeduitstorting, welke tusschen de beide kleincellige roode kernen
ligt en welke het gebied tusschen dezo kernen gedeeltelijk vernietigt, gedeeltelijk ventraalwaarts
verdringt.

-ocr page 155-

In coupe 97 (coupe 20 plaat 4), welke dorsaal aan de eene zijde nog steeds vóór, aan
do andere zijde dóór het voorste gedeelte van het corpus quadrigeminum anticum gaat, maar
ventraal al reeds door den pons, is ook nog steeds het steekkanaal in de mediaanlijn, door
den aquaeductus Sylvii en tusschen de oculomotoriuskernen loopend, te zien.

Kónyn V.

AFB. 112.

Coupe 97.

Dec. Forel.
«

Pes ped cerebri.
Gang. interped.

Lemnisc raed.

Pons.

Ook in deze ocnpo heeft dit kanaal een groote bloeduitstorting verooizaakt, welke het
geheele gebied tusschen de roode kernen inneemt en de decussatio Forel evenals de uit de
roode kernen komende vezels gedeeltelijk vernietigt, gedeeltelijk ventraalwaarts verdringt.

-ocr page 156-

Geheel hetzelfde vertoont ook coupe 104 (coupe 27 plaat 4), welke door de caudale cellen
der roode kernen gaat.

Ook hier zijn een groot deel der uit de roode kernen komende en naar de deeussatio
van Forel gaande vezels vernietigd en de overige verdrongen.

AFB. 113.

Bij konijn V, hetwelk eerst een nonnale spiertonusverhouding en slechts
zwakke labyrinthoprichtreflexen vertoonde, terwijl later stijfheid optrad .en
tevens verdwijnen der labyrinthoprichtreflexen terwijl de lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam steeds afwezig ivaren, bleek bij het microscojnsch
onderzoek dat een bloeding was opgetreden tusschen de beide roode kernen,
welke de uit deze kernen komende en naar de deeussatio Forel gaande vezels
gedeeltelijk vernietigd, gedeeltelijk ventraal- en lateraahvaarts verdrongen had.

Het. tweede konijn, dat na een dorsalen steek geen nonnale spiertonus-
verhouding, noch labyrinthoprichtreflexen, noch lichaamsoprichtreflexen op het
lichaam vertoonde, was

-ocr page 157-

Konijn X.

1 Nov. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademlialing met een mengsel

van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi intact gelaten. _

Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — Groote hersenen voor de thalami ge-
extirpeerd. — Steek van 8 mM. lengte toegebracht tusschen de caudale gedeelten
der corpora quadrigemina anteriora in het mediane sagittale vlak van het

mesencephalon en de mespunt in dit vlak iets op en neer bewogen. _ Mesje

teruggetrokken. — Schedelhuid gehecht. — Narcose opgehouden.

Einde der operatie. Haalt spontaan adem.

Is zeer st^f. In de lucht gehouden is bij geen der beide zijliggingen iets van
pogingen om den kop op te richten te bemerken, evenmin bij rugligging. Ook
doet het achterlichaam geen pogingen zich op te richten als het dier in zijligging
op een onderlaag gelegd wordt; wel doet de kop dan uit beide zijliggingen
pogingen daartoe en richt zich af en toe tot 45° op om weer terug te vallen,
zoowel van uit rechter- als linker zijligging.

Bij hangen met den kop beneden is de kop 45° naar links, ten opzichte van
het bekken, gedraaid.

Dus: stijfheidnbsp;-f

labyrinthoprichtreflexennbsp;—

lichaamsoprichtreflexen op den kop
lichaamsoprichtreflexon op het lichaam
Verder: halsopriclitreflexen

(bij draaien van den kop van het op
den mg liggende dier).


4 mir SO:

alle compensatoire oogreactios
alle oogdraai-reacties
liftreactienbsp;—

Ligt voortdurend zeer stijf in linker zijligging zonder pogingen te doen om zich op
te riclïten. Schudt men het dier wat heen en woer, dan richt het den kop op.

De stijfheid is zeer sterk, zoowel van nek, voor- als aehterpooten. Logt men
het dier in rechter zijligging, dan wordt do stijfheid minder, vooral van nek en
voorpooten, ooh als men den kop in zijligging vasthoudt.

Brengt men het dier terug in linker zijligging, dan wordt het weder maximaal
stijf. Drukt men nu met een plank op de rechter zijde, dan wordt de stijfheid
geringer. Aan de rechter zijde schijnen dus bij druk prikkels opgewekt te worden,
welke een remmenden invloed hel)ben op den .strekspiertonus.

Brengt men het dier van uit buikligging of van uit rechter zijligging in mg-
ligging, dan worden eerst de linker pooten maximaal stijf, vervolgens ook de
rechter en daarmee tegelijk het heele dier. Hierbij werd de kop natuurlijk
.symmetrisch ten opzichte van den thorax gehouden.

Bij hangen met den kop omlaag wordt de kop afwisselend 45°—47° naar
links gedraaid ton opzichte van het bekken en tevens iets naar links gewend.

In do lucht gehouden is steeds niets ran labyrinthoprichtreflexen te bespeuren.
Bij beide zijliggingen van den romp hangt ook de kop in zijligging, bij hangen
van het dier in linker zijligging hangt vaak do kop tevens iets af mot het schedel-
dak onder.

Op een onderlasig gelegd richt daarentegen de kop zich op, uit de rechter
zijligging direct, uit de linker zijligging alleen bij schudden van het dier. Het
lichaam richt zich niet op.

Draaien van den kop als hot dier in mgligging ligt, geeft drajüingen van het
bekken; ook volgt het voorlichaam don kop als deze uit zijligging in den normalen
opgerichten stand gebracht wordt, cclitor ric.lit het voorlioluuun zich dïiii niet
goheel op ; het meest uog \\iiii uit dc rechter zijligging.

S mir:
3 mir 30:

-ocr page 158-

Dus: stijfheidnbsp;

labyrinthoprichtreflexennbsp;—

lichaamsoprichtreflexen op het licliaani —
lichaamsoprichtreflexen op den kop
lialsoprichtreflexennbsp;

verder: alle oogreactiesnbsp;

liftreactienbsp; sterk

sprongopvangreflexnbsp;—

kopdraai-reacties en -nareacties ■
tonische halsreflexennbsp;

tonische labyrinthreflexennbsp;

5 uur 15: Is nu bij alle liggingen maximaal stijf en vertoont ook geen lichaamsopriclut-
reflexen op den kop meer. Ook is de kopdraaiing naar links bij hangen met den
kop naar\'beneden minder.
6\'
uur: Toestand onveranderd, alleen zijn dè oogreacties nu ook zwakker geworden.
Het dier afgemaakt.

Konijn X vertoonde dus stijfheid, terwijl geen labyrinthoprichtreflexen
noch lichaamsoprichtreflexen op het lichaam aantoonbaar waren.

Daarentegen wel lichaamsoprichtreflexen op den kop, vooral sterk van uit
de rechter zijligging. [Of het sterker zijn van deze reflexen van uit deze
laatste zijliggmg slechts aueen scnijnbaar was en veroorzaakt werd door de
kopdraaiing, of dat werkelijk de lichaamsoprichtreflexen op den kop bij deze
zij ligging sterker waren, is niet te zeggen. Wel bleek, dat druk op deze
zelfde rechter zijde prikkels opwekte, welke den strekspiertonus deden ver-
minderen, zoowel den tonus van de strekspieren van den nek als van de
voorpooten. Helaas werd niet nagegaan of dit minder styf worden der voor
pooten een gevolg was van het minder worden der nekretractie. In linker
zjjligging toch was deze retractie sterk. Het is mogelijk, dat de kop by
liggen van het dier in rechter zijligging meer ventraalwaarts lag en dat dit
ook het geval was by druk met een plank op het in linker zijligging ver-
keerende dier. Met zekerheid bestond dus alleen een directe invloed van
druk op de rechter zijde op den tonus der halsstrekkers.]

Microscopisch onderzoek: In coupe 105 (plaat 12) zijn voor het eei-st
duidelijk cellen van de kleincellige roode kernen te herkennen.

In de coupes 114 en 115 (plaat 13) is een duidelijk steekkanaal te zien, beginnend
tusschen de corpoia quadrigemina anteriora en juist in de mediaanlijn liggend, om in het
dorsale gedeelte van de substantia grisea centralifi te eindigen. Deze coupe gaat door het voorste
gedeelte der corpora quadrigemina anteriora, door dc corpora geniculata medialia, door de
kleincellige roode kernen en ventraal aan de eene zijde door den oorsprong van den nervus
oculomotorius, aan de andere zijde door den pedunculus corporis mammillaris.

In coupe 122 (plaat 14), welke ook nog voor de oculomotoriuskernen en aan de eene
zijde door den overgang van den oculomotoriuswortel in de zenuw gaat, ziet men, evenals op
bijgaande microphotographie, het steekkanaal juist in de mediaanlijn gaan door do substantia
grisea centralis, tusschen de beide fasciculi longitudinales posteriores, tusschen de beide nog
grootendeels kleincellige roode kernen, door de decussatio Forel, om tusschen de oculomotorius-
wortels van beide zijden nagenoeg den ventralen rand der coupe te bereiken.

-ocr page 159-

I^O/y^. a^
tulcl, mX^i,

T^^ cafi

TU-t/ir. ocuXoTvTift

\'frUlCU,

SJU.

(^liitOw

iKvUi mtcL.

TWMAvt. Ccob. rtJcvnvm\'dl.

AFB. 115.

Coupe 122.

Koiiyii X.

-ocr page 160-

In coupo 130
(plaat 15), waarin
de orale toppen der
oculomotoriuskernen
zichtbaar zijn even-
als de overgang
van den oculomoto-
riuswortel in de
zenuw, maar nu aan
de andere zijde, ziet
men het steekkanaal
nog steeds juist in
de mediaanlijn tus-
schen de corpora
quadrigemina anteri-
ora, door den aquae-
ductus Sylvii, tus-
schen beide oculomo-
toriuskernen en beide
fasciculi longitudi-
nales posteriores,
vervolgens tusschen
beide roode kernen,
en door de decus-
satio Forel gaan om
in het ganglion inter-
pedunculare te ein-
digen.

Geheel hetzelfde ziet men op dc microphotographieën van gedeelten dezer coupe
(afbeeldingen 117 en 117
a).

AFB. 117.

fonteinstr. v
Meynert.

nucl. oculomot.
fase. long. post.
lemn. lat.

nucl. ruber.

rad. oculomot.
subst. nigra,
pes ped. cerebri.

lemn. med. —

gangl.
i nterpeduuculare.

decussatio
Forel.

nerv.
oculomot.

-ocr page 161-

AFB. n7a.

subst. gris. cent

fonteinstr. v.
Meynert.

nucl. oculomot.

fase. long. p.
lemn. lat.

nucl. ruber,
rad. oculomot.

subst. nigra.

pes ped. c.
lemn. med.

-ocr page 162-

In coupe 146 van plaat 17, welke aan de eene zijde door de meest caudale gedeelten
van de oculomotorius- en roode kern gaat, terwijl aan de andere zijde reeds de trochlearis-
kern en het meest orale gedeelte van den pons zichtbaar zijn en de roode kern al verdwenen is,

Konijn X,

AFB. 118.

Coupe 146.

a = inkerving om links en rechts te onderscheiden.

ziet men nog steeds het steekkanaal in de mediaanlijn tusschen oculomotorius- en trochlearis-
kern en tusschen de fasciculi longitudinales posteriores. Ook in deze coupe doorsnijdt liet
steckkanaal de decussatio Forel (ciiudale gedeelte) en eindigt nog steeds in het ganglion
interpedunculare.

-ocr page 163-

In coupe 182 vaii plaat 19, welke nog de troelileariskernen vertoont en eenzijdig do
Gudden\'sclie kern en een ponsarm, ziet men dat liet steekkanaal ook de deeussatio braccliii
conjunctivi cerebelli (Wemekink) doorsnijdt.

AFB. 119.

Hij konijn X, dat na een steek van uit het dorsale oppervlak van het
mesencephalon stijfheid vertoonde, en ivaarhij noch hihyrinthoprichtreflexen
noch lichaamsoprichtreflexen op hel lichaam zich voordeden. Meek dus bij het
microscopisch onderzoek der hersenen de Forel\'sche kruising juist in het mediane
vhk van het mesencephalon geheel gekliefd te zijn.

Het dei\'de konijn, dat na een doi-salen steek stoornissen van de regulatie
dei\' noi\'inale spiertonnsverhouding vertoonde en eveneens van de lahyrinth-
oi)ri(\'htreflexon en van de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam en Avaai-van
de hersenen microscopisch werden onderzocht, was

Konijn Grisette.

7 Dcc. WBS. Aethernarcose. — Trepanatie. — Schedeldak in een driehoek, met den sinus
transversus als basis, verwijderd. — De sinus transversus 1)leef gespaard. —
De dura gespleten en de beide lobi occipitales heel voorzichtig stomp uit elkiiar
gedrongen tot de corpora quadrigemina anteriora zichtbaar waren. — Daarna
met een dun mesje een steek gegeven tusschen de caudalo gedeelten der corpora

-ocr page 164-

quadrigemina anteriora in liet mediane sagittale vlak van hot mesencephalon
en in dat vlak dc mespunt wat op en neer bewogen. — Het mesje tei-ug-
getrokken. — Schedelhuid gehecht. — Narcose opgehouden.

5nbsp;uur 30: Kinde der operatie. Het dier haalt spontaan en regelmatig adem. Dc cornea-

leflexen zijn positief. Do oogen vertoonen een horizontalen nystagmus.

6nbsp;uur: Het dier ligt op de linker zijde; de nek is wat geretrahcerd; de aehterpooten

. zijn gestrekt met verhoogden strektonus. Van uit de rechter zijligging op een
onderlaag probeert het dier den kop en het voorlichaam op te richten. In deze
zijligging vertoont het linker oog een sterke deviatie naar beneden; bij linker
ziiligging wordt zulk een deviatie van het rechter oog niet waargenomen.
Het dier niet verder onderzocht, maar met rust gelaten.

8 ücc.nbsp;Het dier ligt steeds in linker sijligging met iets achterovergestrekten nek. De

strektonus der aehterpooten is duidelijk verhoogd. In rechter zijligging gebracht
richt de kop en het voorlichaam sich direct op en rolt het dier over den buik in
linker zijligging, waarin het stil blijft liggen met den kop rustend op de onder-
laag. Legt men het dier in rechter zijligging en houdt den kop daarin vast, dan
richt het achterlichaam zich op cn gaat in linker zijligging liggen, niettegen-
staande de kop in rechter zijligging blijft.

Bij hangen met den kop onder is het dier zeer onnistig en wild. Als het ten
slotte eenigszins tot rust komt, houdt het den kop ongeveer 1.30° naar links
gedrsiaid ten opzichte van het bekken.

Het dier in de lucht gehouden:
in opgerichte houdingnbsp;houdt den kop 90° naar links gedraaid,

hangend met den kop boven houdt den kop in linker zijligging,
liangend met den kop ondei\' maakt met don kop cirkeltoeren; ten slotte houdt

het den kop 135° t. o. v. het bekken naar links
gedraaid,

in linker zijliggingnbsp;laat den kop hangen met het schedeldak naar

beneden gericht,

in rechter zijligging,nbsp;houdt den kop opgericht en tevens ± 45° naar

links gewend,

in rugliggingnbsp;laat het óf den kop achterover hangen met het

schedeldak onder of het draait den kop zoover
naar links, dat deze in rechter zijligging komt.

De stand van den kop wordt dus geheel door de draaiing bepaald; van duide-
lijke labyrinthoprichtreflexen is niets te bespeuren, vooral niet bij houden van
het dier in linker zijligging in de lucht.
Sprongopvangreflexnbsp;—

Liftreactienbsp; , dubieus.

Kopdraai-reactics en -nareacties gt; en naar beide richtingen, alleen is de
kopdraai-nareactie naar rechts niet duidelijk.

Het rechter oog staat als de kop in linker zijligging ligt in het midden der
oogkas; wordt de kop in rechter zijligging gebracht dan is dit oog naar boven
gedevieerd. De rechter pupil is wijd.

Het linker oog is, als het dier in rechter zijligging gehouden wordt, naar
beneden gedevieerd, tenvijl het in het midden der oogkas staat als het dier op
de rechter zijde ligt. De linker pupil is nauwer als die der andere zijde.

Rechter oog. Linker oog.
Verticale compensatoire oogstanden naar bovennbsp; nbsp;

naar beneden —nbsp;

Rotatoire compensatoire oogstandennbsp; nbsp;

Verticale oogdraai-reactiesnbsp;naar |)ovennbsp;?nbsp;

naar benedennbsp;

Rotatoire oogdraai-reactiesnbsp; , zeer sterk.

Horizontale oogdraai-reactiesnbsp; , zeer sterk.

-ocr page 165-

9 Dec. Het dier eet nog niet en wordt nog steeds met molk gevoed.

10nbsp;Dec.nbsp;Eet in zijn bek gestopte koolbladen.

Het dier ligt voortdurend op de linker zijde sonder eenige poging te doen om
zich op te richten. De achterpooten vertoonen een verhoogden strckionus en de
kop wordt steeds wat achterover gehouden.
De voorpooten zijn niet duidelijk stijf.

Van uit de rechter zijligging op een onderlaag rolt het dier direct over zijn
buik op de linker zijde, soms gevolgd door enkele rolbewegingen.

Het dier in de lucht gehouden:
in linker zijliggingnbsp;laat den kop met het schedeldak onder naar be-

neden hangen,

in rechter zijliggingnbsp;houdt den kop opgericht en tevens 45° naar

links gewend,

hangend met don kop beneden houdt den kop 185° t. o. v. het bekken naar links

gedraaid.

Plaatst men het dier, ook den kop, in de normale opgerichte houding, dan ia
het linker oog duidelijk naar voren en naar beneden, dus nasaalwaarts ge-
devieord. Het rechter oog vertoont dan geen duidelijke deviatie. Houdt men den
kop in rechter zijligging, dan vertoont het linker oog oen verticalen nystagmus.
Soms krijgt het dier, liggend op do linker zijde, aanvallen van onrustigheid,\'
waarbij de kop heen en weer gaat, soms naar links, zoodat het .whedeldak op
do onderlaag ligt, soms naar rechts.

11nbsp;Dec. Eet af en toe spontaan. Ligt nog steeds onveranderlijk op de linker zij\'do

zonder pogingen te doen om overeind te komen. De kop wordt steeds wat achter-
over gehouden; de strektonus der achterpooten is duidelijk verhoogd, maar het
dier vertoont geen sterke, duidelijke stijfheid.

Wordt het lichaam in de lucht gehouden:
hangend mot don kop naar bonedón, dan is do kop t. o. v. het bokken 135°
naiir links gedraaid en tevens 30° naar liidis gewend; het dier is in dezo
houding zoor onrustig en vertoont van tijd tot tijd „rollenquot; van den kop
najir \'rechts,

in don normalen opgerichten stand, dan is de kop t. o. v. den thorax 90° naar

links gedraaid en gewend en hangt tevens de snuit recht naar benoden,
in rechter zijligging, dan hangt de kop in rechter zijligging, soms wordt do kop

echter iets opgericht en tevens CiO° naar links gewend,
in linker zijligging, dan hangt de kop in mgligging,

in mgligging, dnn hangt do kop 90° naar links gedraaid; het dier vertoont dan

geen onrust, maar houdt rustig den kop in rechter zijligging,
hangend mot don kop boven, dan wordt do kop in linker zijligging gehouden.

Men bemerkt dus hij dit onderzoek, evenmin als hij een vorig, niets van
labyrinthoprichtreflexen. Bij alle houdingen van het lichoam in de lucht wordt
de kop steeds zoo gehouden als overeenkomt met de draaiing van 90—135°
naar links van den kop ten opzichte van het hekken.

Het opgericht zijn van den kop hij rechter zijligging wordt waarschijnlijßc
geheel door deze draaiing veroorzaakt. Bij linker zijligging in de lucht ontbreekt
in ieder geval elk teeken van een neiging om den kop op te richten.

Wordt bij liet op den mg liggende en aan den thorax vastgehouden dier de
kop ten opzichte van den thorax rechtgezet, dan blijft nog een draaiing van
± 30° van hot bekken bestaan.

Logt men het dier in rechter zijligging op tafel en houdt don kop in rechter
zijligging vast, dan richt hot vooilichasim zich op en het achterlichaam rolt in
linker zijligging. In deze houding wordt de rechter voorpoot sterk gestrekt en
geabduceord gehouden, de linker gebogen.

In linker zijligging gelegd richt het dier den kop niet op, noch het voorste
of achterste lichaamsdeel, ook niet als men in den linker voorpoot knijpt.

Houdt men het lichaam van het dier in den nomialen stand in do lucht en
da;irna op een tafel, dan verandert de kopstand niet.

-ocr page 166-

Evenals hij het ondersoelc op vorige dagen loas dus ooJc nu weer de liolMams-
oprichtreflex op het lichaam van uit de linker sijligging niet oantoonhaar, terwijl
wel het achterlichaam iiit de rechter
Bijligging werd opgericht om daarna in
linker sijligging te valten, ook als de kop in rechter sijligging werd vastge-
houden.

Een lichaamsoprichtreflex op den kop ivaji hij linker sijligging evenmin aan-
toonbaar; omtrent het oprichten van den kop van uit rechter sijligging was niet
met zekerheid uit te maken of dit alleen een gevolg was van de kopdraaiing of
dat ook de lichaamsoprichtreflexen op den kop daaraan medehielpen.

Pakt men het dier in het midden der wervelkolom heet en plaatst het met
zijn vier pooten op tafel, dan ligt het achterlichaam in rechter zijligging, is
de achterste thoraxapertuur naar rechts, maar de voorste naar links gedraaid
(45°) en ligt de kop in linker zijligging. Hierbij is de rechter voorpoot gestrekt
en geabduceerd en do linker voorpoot gebogen, dus geheel als boven bij het
vasthouden van den kop in rechter zijligging; nu is echter de tonusverhouding
overeenkomstig de tonische halsreflexen. Laat men het dier daarna los, dan
richt het dier den kop even op, tegelijk slaat het bekken naar links om en rolt het

dier in linker zijligging.

In rugligging met ten opzichte van den thorax symmetrisch geplaatsten kop
zijn de rechter voor- en achterpoot duidelijk meer gestrekt; de strektonus i^s
duidelijk sterker dan van de linker pooten.

De halsoprichtreflexen zijn bij draaien van den kop van het op den mg
liggende dier duidelijk aanwezig.
Kopdraai-reacties en -nareacties -f
Sprongopvangreflexnbsp;

Liftreactienbsp;—. is moeilijk na te gaan door de sterke draaiing

van den Icop.

Het linker oog is sterk naar beneden gedevieerd, zoowel als de kop in den
noi-malen opgerichten stand als in rechter ziiligRÏng gehouden wordt. Bij linker
zijligging van den kop is dezo deviatie minimaal.

Het rechter oog is bij rechtop gehouden kop naar boven gedevieerd; bij rechter
zijligging van den kop\'is deze deviatie maximaal: bij linker zijligging minimaal.
De de\\natie van het rechter oog bij in normalen stand geplaatsten kop is veel
geringer dan van het linker.
Compensatoire oogstanden dus

Oogdraai-reacties en-nareacties , in allo richtingen en op beide oogen. Geen
draai-nystagmus der oogen, noch nanvsta^nuis konden worden opgewekt.
Het konijn hoort en schrikt van geluiden. Ook ziet het. Soms tracht het van uit
de linker zijligging den kop te brengen naar een voorgehouden koolblad. Af cn
toe schudt het sterk den kop heen en weer.

13 Dec. Het dier ligt evenals de vorige dagen op do linker zijde zonder pogingen te doen
den kop of het lichaam op te richten. Ook de spiertonus is nog dezelfde; de
aehterpooten worden gestrekt gehouden met verhoogden strektonus en ook de
nek is achterover gestrekt.

Knijpt men het dier in den staart, of prikkelt men het op andere wijze, dan
maakt het bewegingen met den kop. De kop wordt daarbij van de onder-
laag opgericht en draait tevens naar links. Dc kop valt temg en komt nu met
het schedeldak op de onderlaag te liggen. De pooten zijn nu alle vier tevens
maximaal gestrekt. Hot dier gaat loopbewegingen maken tot het ten slotte over
den rug in rechter zijligging rolt, uit welke ligging het echter direct weer over
den buik in linker zijligging gaat, waarna het rustig blijft liggen.

Houdt men het dier in de lucht:
hangend met den kop onder, dan is het dier zeer onrustig en maakt het rolbe-
wegingen met den kop; ten slotte als^het dier vermoeid is, laat het den koj)
t. O. V. het bekken 1.35° naar links gedraaid en tevens 45° naar links gewend
hangen,

hangend met den. kop boven, dan hangt de kop in linker zijligging.

-ocr page 167-

met het lichaam in linker zijligging, dan hangt de kop met afhangend schedel-
dak, dus ± 90° naar links gedraaid,
met het lichaam in rechter zijligging, dan liangt de kop recht, echter hangt de
snuit evenals de geheele kop en nek verticaal naar beneden; dus ook nu weer
is de kop 90° naar links gedraaid en tevens naar links gewend,
met het lichaam in rugligging, dan hangt de kop bijna in rechter zijligging,
het schedeldak hangt echter iets af, dus vertoont ook nu de kop weer een
draaiing van bijna 90° naar links. Het dier vertoont bij deze houding geen
prikkelingsverschijnselen, maar is geheel rustig.

De standen van den kop bij de verschillende houdingen van den romp in de
lucht waren dus geheel gelijk als do vorige dagen en werden geheel door dc
kopdi-aaiing bepaald.

Van een invloed der labyrinthoprichtreflexen op den stand van den kop was
niets te merken.

Het dier in linker zijligging op een onderlaag doet absoluut geen pogingen
liet lichaam overeind te brengen, ook niet als het geprikkeld wordt. Legt men
het op een onderlaag in rechter zijligging en houdt den kop in deze zijligging
vaat, dan rolt het achterlichaam direct over den buik op de liiüier zijde.

De halsoprichtreflexn op het bekken (bij draaien van den kop van het op den
rug liggende dier) zijn aanwezig, maar niet sterk.

De tonische halsreflexen evenals de tonische labyrinthreflexen zijn duidelijk
aiintoonbaar.

Evenzoo de kopdraai-reacties en de kopdriiai-nareacties. De nareacties naar
rechts zijn echter zwak.

Ook de sprongopvangreflex lijkt aanwezig; echter is het moeilijk uit te maken,
doordat het dier bij hangen met den kop naar beneden zoo onnistig is, of de
typische reactie optreedt. Do oogen staan nog steeds gedevieerd; de compensatoire
oogreacties evenals de oogdraai-reacties zijn duidelijk aanwezig. Daarentegen ziet
men noch tijdens, noch na het draaien een duidelijken nystagmus optreden. Soms
word een zwakke dnbieuse nystagmus waargenomen,

14 Dec.nbsp;De toestand van het dier is geheel dezelfde als die der vorige dagen, alleen is

de adefhhaling wat vei^sneld.

16 Dcc.nbsp;Het dier is benauwd en beweegt den kop in verschillende richtingen heen en

weer. Het ligt voortdurend op de linker zijde en doet nog steeds geen pogingen
om overeind te Icomen. Ook houdt het nooit den kop opgericht. Wel wendt het
soms den snuit naar rechts. Pakt men het dier op, dan maakt het heftige
af weerbewegi ngen.

De tonus van de strekspieren der aehterpooten is nog duidelijk veilioogd.
Legt men het dier op do rechter zijde en houdt den kop in deze ligging vast,
dan rolt het achterlichaam ook nu over den buik op do linker zijde.

16 Dec. v.m. Is zeer kortademig.

n.m. Do toestand van hot dier gaat snel achteruit, waarom hot gedood wordt.

Obducti\'e: Meningen en hersenoppervlak zien cr normaal uit en vertoonen geen
ontstekingsverschijnselen, noch verweekte plekken. De linker pleuraholte bevat wat dun geel
vocht en de pleura is bedekt met witte beslagen. De linker long is geheel ontstoken, is sterk
goinfiltreerd, terwijl bij samenknijpen uit do bronchiën etter komt. Ook de rechter long is
ontstoken, maar in mindere mate.

Hier zagen we dns, dat een konijn na een steek in het dorsale ojiper-
vlak van het mesencephalon, niettegen.staande de groote hei-senen intact
gelaten werden, gedurende de negen dagen, dat het de operatie overleefde,
steeds op de hnker zijde lag zonder eenige poging te doen om overeind te
komen, terwijl het ook gedurende dien tijd een ahnormale .spiertonusver-
houding vertoonde.

-ocr page 168-

Vergelijkt men dit konijn met. konijnen, waarbij éénzijdig een labyrinth
geëxtirpeerd is en welke daarna een even sterke, ja vaak sterkere kop-
draaiing vertoonen of met konijnen, waarbij beide labyrintben geëxtirpeerd
zijn, welke allen, niettegenstaande deze één- of dubbelzijdige extirpaties, reeds
denzelfden of den volgenden dag weer rondloopen en het lichaam weder
geheel in den normalen stand plaatsen, dan moeten bij konijn Grisette veel
sterkere stoornissen in de oprichtfunctie bestaan hebben.
Bij het onderzoek bleek dan ook:

I. dat bij het houden van het dier in de lucht de kop steeds dien stand
t.
0. V. den romp aannam, welke overeenkwam met de kopdraaiing en dat
van een invloed van labyrinthoprichtreflexen op dien stand nooit iets
te bemerken was. Werd het dier in linker zijligging in de lucht gehouden,
dan werd nooit, en evenmin als het op deze zijde op een onderlaag lag,
eenige poging gezien om den kop naar den normalen opgerichten stand
te brengen;

II. dat nooit een lichaamsoprichtreflex op het lichaam aantoonbaar was bij
liggen op een onderlaag op de linker zijde. (Daarentegen rolde wel het
achterlichaam, wanneer het dier op de rechter zijde werd gelegd en de
kop in rechter zijligging werd vastgehouden, over den buik op de linker
zijde; of dit het gevolg van een éénzijdige lichaamsoprichtreflex op het
lichaam was of dat de draaiing der wervelkolom daarbij een rol speelde,
was niet uit te maken);

III. dat de lichaamsoprichtreflex op den kop van uit linker zijligging evenmin
aantoonbaar was en in ieder geval nooit in staat was om de kopdraaiing
te overw^innen.

Wat de spiertonusverhouding betreft, zagen we, dat de nek steeds ge-
retraheerd werd gehouden en de achterpooten gestrekt en stijf waren als het
konijn op de linker zijde lag, tenvijl wanneer het dier in rugligging werd
gebracht met t. o. v. den thorax symmetrisch geplaatsten kop, de achterpooten
abnormaal gestrekt gehouden werden en de pooten der rechtei- zijde een
duidelijk sterkeren strektonus vertoonden dan die der andere zijde.

Konijn Grisette vertoonde dus zoowel stoornissen van de labyi\'inth-
op richt reflexen als van de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam en evenzoo
van het mechanisme, dat de normale spiertonusverhouding in stand houdt.

Microscopisch onderzoek: In coupe 7 (van serie 1) is reeds iets van de
steekwond te zien. Deze eoupe gaat aan de eene zijde juist vóór, sian de andere zijde dóór
het voorste gedeelte van het coi-pus quadrigeminum unticum, verder beiderzijds door het
ganglion geniculatum mediale en ventraal door hot corpus mammillare.

Zooals op bijgaande afbeelding te zien is, heeft de steek dorsaal van do substantia
grisea centralis het gebied ter weerszijden van de mediaanlijn tot degeneratie gebracht. De
steekverwonding zolf is in deze coupe zichtbaar lateraal van den tractus retroflexus (Meynert)
der eene zijde.

-ocr page 169-

-^coth
^ qolddb.

OyyvL.

■vyUci.

r

U/-Ó mJUi,
Vtad^ -ahvoflMu^

-yL - - - - Cot/fe. yn^yyvynifloJCZ..

ibO/yvcuw

tujut.xM^f^\'\'-\'^

In coupe 19, welke door hot voor.ste gedeelte der corpora quadrigemina anteriora gaat
en door hot caudale deel van het corpus mammillare, zien we het steekkanaal de eene helft

qxJacL.
M,

•iibiicL.

^e/mAiióC-..-
mziL.

-ocr page 170-

der doorsnede bijna geheel van dorsaal naar ventraal doortrekken. Het kanaal gaat langs den
lateralen rand der substantia grisea centralis, nog steeds lateraal van den tractus retroflexus
van Meynert, daarna door het mediale gedeelte van den lemniscus medialis, om in den
pedunculus coi-poiis mammillaris, mediaal van den pes pedunculi cerebri en van do substantia
nigra te eindigen.

In de coupes 25—36 is nog steeds het gebied tusschen de corpora quadrigemina anteriora
wit gedegenereerd. Het steckkanaal ligt nog steeds in dezelfde helft van het mesencephalon
aJs in de vorige coupe en doorsnijdt eerst eenzijdig de vezels van de commissura posterior,
gaat dan langs den lateralen rand van de substantia grisea centralis, vervolgens door den
lateralen rand van den micleus ruber parvocellularis, door het meest mediale gedeelte van den
lemniscus medialis om tusschen den tractus retroflexus van Meynert en de substantia nigra
te eindigen.

AFB. 122.

wilU ciMemi--

n^/rüCM.

ÏU.

jS-uMt.
^cmt.

cué taïi

ßcrnjct.
jooigt;t.

nLX,JzoU
^
\'TUJ-^/l.

^^Iß/yywvuiCUi

k^td.CMt-

■ywt/ir, OtvJLoirujt.
Fcfui YT^acäJL

htk^cJlM^

UXd^. OuZtoyyi. _
\'(UJH. cU-^^/nSJtcdlu]

In coupe 43, waarin beiderzijds dc oculomotoriuswortels over hun geheele verloop vanaf
de oculomotoriuskernen tot aan den overgang in de zenuwen te zien zijn, begint het

steekkanaal ook
tusschen de beide
corpora quadri-
gemina anteriora,
hier door een
uitgebreide zóiie
van witte dege-
neratie omgeven,
gaat dan door de
eene helft der
.substantia grisea
centralis heen,
voiTolgens door
het laterale ge-
deelte van don
fasciculus longi-
tudinalis poste-
rior der zelfde
zijde, door do ve-
zels van de fon-
teinstraling van
Meynert, jui.st
lateraal van hun
overgang in do

Meynert \'sche
kiuising, daarna
door het midden
dor grootcellige
roode kern, om
tusschen de late-
rale bundels van
den oculomoto-
riuswortel te ein-
digen. De late-
rale bundels van

dezen oculomotoriuswortel zijn gedegenereerd evenals het geheele laterale gedeelte van d(gt;
verwonde roode keni. Vanaf het mediale gedeelte dezer kern zijn vezels zichtbaar, gaande
naar de decussatio Forel. In meerdere van deze vezels zijn dé zwarte stippels der Marchi
degeneratie zichtbaar.

-ocr page 171-

In eoupe 66 ligt
liet steekkanaal
ook nog in de
eene helft der
substantia grisea
centralis, terwijl
het meer ventraal
achtereenvolgens
door den tractus
Deiters ascen-
dens, door de

fonteinstraling
van Meynert en
door de groot-
cellige roode kern
gaat, het laterale
deel van deze
kern geheel ver-
nietigend.

Nog meer ven-
traal klieft de
steekwond de uit
do decussatio Fo-
rel komende ve-
zels, afkomstig
van de roode
kern der andere
zijde, en gaat ten

Jjfucl.liulamp;t.

-Ra-d. OioIcïrU.^\'^

■iuIi^-Cinlia-

Cßtja.O-uod. O/nt.

CUj. Stjtvii.

shielJuvncLixl^

Imu-io^tt^t
.lloctUuia:

iivrvniiC. YnExL,

énJ^A, njßxa,.
id. uiuiti.

Cau

l liiL\'ljiCdii^nUlia.\'Uy.

slotte langs den medialen
rand van de substantia ni-
gra en van den pes pedun-
culi cerebri door den ven-
tralen r.ind der doorsnede.

In deze coupo (zie af-
beelding 123), welke door
hot caudale gedeelte dor
oculomotoriuskernen en door
het ganglion iiiterpeduncu-
lare giuit, zijn talrijke ge-
degenereerde vezels in de
decussatio Forel te zien.

Ook in coupe 01, welke
nog door do oculomotorius-
kernen gaat, maar ventraal
leeds don oralen ponsrand
vertoont, doorsnijdt het
steekkanaal de eene helft
dor doorsnede geheel van
dorsajil naar ventraal,
daarbij juist lateraal van
den aquaeductus Sylvii en
den nucleus oculomotorius
gaand, om, na weer door
den fasciculus longitudi-
nalis posterior en door de
Meynert \'sclie f ontcinstra-
ling gepasseerd te zijn, het
laterale deel van het cau-
dale gedeelte der groot-
cellige roode kem te ver-

AFB. 124.

shJIa^

ruxat

Uxut.aei.
J^JÜXjXi.
f-ufX/ .

JCuXo-WUH-

.nucL. KAJoido
ckUMA),
Po^

mdMm.wJi

amiti
6aa mm
\'i/yjM/hldxvi:
udoJiü

^viXtwJ
fJ^rdlttt.

^ui

-ocr page 172-

nictigen. Vervolgens doorsnijdt ook Mer weer het steekkanaal de, van de andere roode kern
afkomstige, uit de deeussatio Forel komende vezels, om mediaal van den pes pedunculi cerebri
den ventralen rand der doorsnede te bereiken. Ook hier zijn in de Forel\'sche kruising talrijke
gedegenereerde vezels zichtbaar, terwijl lateraal van het steekkanaal ook de doorsneden vezels,
afkomstig uit de deeussatio van Forel, gedegenereerd zichtbaar zijn.

Geheel hetzelfde vertoont de hier bijgaande microphotographie van eoupe 93, waarin de
gedegenereerde vezels van de Forel\'sche kruising zichtbaar zijn.

AFB. 125.

Marclii deg
in

tract, rubrospin.
en

dei.\'. Forel,
lemnisc. med.

gangl.
interped.

Op de volgende meer caudale coupes ziet men de beide tractus rubrospinales en fasciculi
praedorsales gedegenereerd caudaalwaarts gaan. Zoowel de tractus rubrospinalis als de fasci-
culus praedorsalis aan de zijde der steekwond is het sterkst gedegenereerd.

-ocr page 173-

Ook oiJ bijgaande afbeelding van een coupe door liet lialsmerg zijn beide tractus
nibrospinales gedegenereerd, echter aan do eene zijde duidelijk sterker dan aan de andere

AFB. 126.

V,. m.

Tkixct.doualU

zijde, terwijl ook hier weer degeneraties in de tractus dorsales te zien zijn, vooral eenzijdig,
als gevolg van het gaan der wond langs de Meynert\'sche kniising.

Geheel hetzelfde zien we op de hieronder afgebeelde microphotographie van een coupe
juist door de kruising der pyramidenbanen. Ook hierop zijn beide rubrospinale banen duidelijk

AFB. 127.

gedegenereerd zichtbaar, maar ook aan de eene zijde veel sterker dan aan do andere. ï^oneens
^\'iju hier nog degeneraties in don eenen tractus dorsalis aanwezig.

-ocr page 174-

Rij konijn G-risctte was dus door den steek de eene roode kern sterk
gelaedeerd, namelijk het geheel laterale gedeelte der grootcellige kern ver-
nietigd, terwijl vezels uit de andere roode kern, nadat ze door de Forel\'sche
kruising waren gegaan, doorgesneden Avaren.

Zoowel de symptomen als de verwondingen vertoonden dus groote over-
eenkomst met die, welke bij kat Mediana waargenomen werden. Bij beiden
was eenzijdig de roode kern verwond,
hoeAvel bij kat Mediana veel lichter
dan bij konijn Grisette; bij beiden waren eenzijdig vezels uit de andere
roode kern op haar weg van de kruising naar den tractus rubrospinalis
gekliefd.

ZooaLs we gezien hebben, vertoonde konijn Grisette na de verwonding:

I. een abnormale spiertonusverhouding, namelijk een verhoogden strek-
tonus van de spieren van nek en achterpooten als het dier op de linker
zijde lag, terwijl het dier in rugligging, met ten opzichte van den
thorax symmetrisch geplaatsten kop, een hoogeren strektonus van de
spieren der rechter extremiteiten vertoonde dan van de linker;

II. een niet aantoonbaar zijn der labyrinthoprichtreflexen;

III. een éénzijdig niet optreden der lichaamsoprichtreflexen op het lichaam,
dat wil zeggen, een niet optreden van deze reflexen bij liggen op de
linker zijde, tenvijl bij liggen op de andere zijde met in zijligging vast-
gehouden kop het lichaam door den opgerichten stand, dus over den
buik, in linker zijligging ging. (Of dit laatste een gevolg was van
asymmetrische, éénzijdige
lichaamsoi)richtreflexen, of van het gedraaid
zijn van kop en bekken t. o. v. elkaar, was niet uit te maken).

Het gevolg van deze stoornissen was, dat dit konijn gedurende de
9 dagen, dat het in leven gelaten werd, steeds op do linker zijde lag, zonder
in staat te zijn zich overeind te zetten, ook niet als het daartoe door
prikkelen, door knijpen in den- staart of in de pooten, werd aangezet,
terwijl konijnen, welke na eenzijdige labyrinth extirpatie een even sterke
draaiing van den kop vertoonen, dit reeds denzelfden of den volgenden dag
doen. Waarschijnlijk in verband met de lichtere verwonding der roode kern
bij kat Mediana, waren bij dit laatste dier aanwijzingen, dat de labyrinth-
oprichtreflexen niet geheel opgeheven waren. Helaas is niet met zekerheid
bekend, in welke middenhei^enhclft de steekwonden bij konijn Grisette en kat
jMediana lagen.

Wat de degeneraties dei- tractus i)raedorsales betreft zij er op gewezen,
dat konijn Mata Biroe, waarbij het mesencephalondak, dus het oorsprong-
gebied dezer tractus, afgesneden was, geen stoornissen van de spiertonus-
verhouding, noch van de labyrinthoprichtreflexen of van de lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam vertoonden. Ook reiken de vezels van de praedorsale
bundels in het ruggemerg niet veel verder, niet eaudaal van de halszwelling

-ocr page 175-

(Winkler), zoodat een invloed langs dezen tractus op den. spiertonus der
achtei\'pooten en op liet oprichten van het achterliehaain moeilijk kan aan-
genomen worden.

Beschouwen we nu nogmaals de waarnemingen gedaan hij de konijnen Z,
V, H en Grisette, waarhij een steek in de dorsale vlakte van het mesence-
phfdon ivas toegebracht, dan zien we, dat bij deze konijne^i, evenals bij de
dieren met een steekwond in den ventralen wand van het mesencephalon:

I. de spiertonusverhouding geheel normaal was en de labyrinthopricht-
reflexen evenals de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam normaal
aanwezig waren na een steek in het mediane sagittale vlak, ivelke tot
dan de Forel\'sche kruising reikte, maar deze kruising, noch de
roode kernen laedeerde;

II. de tonus der strekspieren van nek en extremiteiten verhoogd was en
de labyrinthoprichtreflexen evenals de lichamnsoprichtreflexen op
het lichaam niet meer aantoonbaar waren als de steek de Forel\'sche
kruising gekliefd had;

III. de regidatie der normale spiertonusverhouding sterk gestoord was en
tevens de labyrinthoprichtreflexen en lichaamsoprichtreflexen op het
licJuiam sterke stoornissen vertoonden na een steek, welke eenzijdig
de roode kern gelaedeerd had en welke tevens aan dezelfde zijde
vezels uit de Forel\'sche kruising afkomstig van de andere roode
kern doorgestoken had.

Ook werd nog getracht door middel van steken in de zijvlakten van het
mesencephalon
de roode kei-nen te veniietigen. Dit werd eerst uitsluitend met
behulp van twee steken gedaan, zoowel een in de linker als een in de rechter
zijvlakte. Daarvoor werd een inesje van ter zijde dorsaal van den pes i)cdunculi
cerebii, ter hoogte van de uittrodingsi)]aat.sen der nervi oculomotorii, 4 mM.
diep naar binnen gestoken in de richting der bitemporale as. Veiwolgens werd
de mespunt evenwijdig aan de hersenstelen iets o]) en neer bewogen, met
het\'doel de roode kem over haar geheele lengte te vernietigen, waarna het-
zelfde aan de\' andei-e zijde plaats gi-eep.

Ook deze steekwonden werden zoowel katten als konijnen toegebracht en
ook nu zoowel met, als zonder vooi-afgaande extirpatie der groote hersenen
voor do thalami optici.

Echter bleek bij het microscopisch onderzoek van de hei-senen van dieren,
^Velke na dezen ingreep stijf waren, door de beide steken geztimenlyk meestal
oen zoo groote vcnvoe.sting te zijn aangei\'iclit en bleken zulke uitgebreide bloed-
uitstortingen opgetreden te zijn, dat de waarnemingen geen waaixie hadden,
Wat betreft een onderzoek op de functies der roode kernen. Daarom werd
vervolgens getracht met één enkelen steek de beide roode kernen of de
decussatio van Forel te vernietigen. Zoowel na een enkelzijdige steekwond als

11

-ocr page 176-

na dubbelzijdige steken vertoonden eenige dieren een normale spiertonusver-
houding met min of meer intacte oprichtfunctie, terwijl andere stijf in
zijligging bleven liggen zonder pogingen te doen om overeind te komen.

Ook nu wordt weder begonnen met de vermelding der waarnemingen bij
de eerste groei) van dieren. De bij het microscopisch onderzoek van de hersenen
van deze dieren verwoest gevonden hersendeelen zijn toch voor de in stand
houding van den normalen spiertonus en voor het optreden der waargenomen
oprichtreflexen niet noodzakelijk.

Een normale spiertonusverhouding na een dubbelzydigen steek werd
w^aargenomen bij:

Konijn M.

Gewicht 1.28 K.G.

£0 Oct. 192£. Aethernarcose. — Tracheotomie. -— Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi intact gelaten. —
Trepanatie. — Schedeldak verwijdei d. — Groote hersenen precies voor de thalami
geëxtirpeerd, — Een mesje beiderzijds 4 mM. diep van ter zijde in het mesence-
phalon gestoken en geti-acht de roode kernen te vernietigen (zie boven). —
Schedolhuid, dichtgenaaid. ■— Opgehouden met narcose.

3nbsp;uur: Einde der operatie.

4nbsp;uur: Het dier heeft absoluut geen stijfheid vertoond. In de lucht gehouden vertoont

het, zoowel bij linker- als rechter zijligging, bij hangen met den kop onder als
boven, duidelijke labyrinthoprichtreflexen. Bij hangen met den kop naar beneden
hangt deze laatste symmetrisch ten opzichte van den thorax. Op tafel richt het
telkens uit beide zijliggingen den kop en het voorlichaam op. Ook tracht het soms
het achterlichaam overeind te zetten; dit gelukt echter niet. De lichaamsopricht-
reflexen op hot lichaam zijn niet aan te toonen. Wel de halsoprichtreflexen,
zoowel op het voorlichaam als, door het dier in rugligging te brengen en
den kop te draaien, op het achterlichaam.
Dus: stijfheidnbsp;—

labyrinthoprichtreflexennbsp;-fquot;

lichaamsoprichtreflexen op den kopnbsp;1

„nbsp;op het lichaam —

halsoprichtreflexennbsp;-[-

Verder: kopdraai-reacties en -nareacties -}-
liftreactienbsp;—

De pupiUen zijn rond, beiderzijds gelijk en middelwijd.

De verticale compensatoire oogstanden evenals de verticale oogdraai-reacties
ontbreken op beide oogen.

Wat de rotatoire compensatoire oogreacties betreft, is alleen op het rechter
oog een zwakke afwijking, zoowel met de bovenpool naar voren als naar achteren,
bij hangen met den kop naar boven respectievelijk naar beneden te zien. Het
linker oog vertoont geen rotatoire compensatoire afwijkingen. Wel zijn op beide
oogen de rotatoire draai-reacties op te wekken, eveneens rotatoire draai-nystagmus.
Van de horizontale oogdraai-reacties is alleen de reactie naar achteren zichtbaar.
Na lang draaien treedt ook een nanystagmus naar achteren op. Noch op het
linker, noch op het rechter oog is een horizontale draai-reactie naar voren, noeh
een draai-nanystagmus naar voren op te wekken.

5nbsp;uur: De toestand is geheel onveranderd. De labyrinthoprichtreflexen zijn nog aanwezig.

Nek en voorpooten vertoonen een normalen spiertonus; de achterpooten een
misschien iets, dubieus, verhoogden strektonus. De lichaamsoprichtreflexen op
het licliaam zijn nog steeds niet aan to toonen, evenmin een liftreactie.

-ocr page 177-

11 n. 15 n.m.: Ia absohiut niet stijf. Toestand overigens geheel als hiervoor.
Tonische labyrinthreflexen — ?
Tonische halsroflexen
Het dier door verbloeden gedood.

Microscopisch onderzoek:\' Van den hersenstam zijn 277 coupes gemaakt,
elk 30 ^ dik, verdeeld over 22 glasplaten.

In coupe 96,
welke door het
voorste deel der
corpora quadri-
gemina anteriora
en der oculomo-
toriuskernen gaat
en waarin de
kleincellige roode
kernen zichtbaar
zijn, is aan de
eone zijde, late-
raal \\\'an den lem-
niscus medialis
een kleine ver-
wonding te zien,
terwijl in den lem-
niscus medialis
der andere zijde
kleine bloeduit-
stortinkjes zicht-
baar zijn.

quot;X^\'Cmrwrvói-iWta

Ue, twwitüß.

ln/hm/i/!)^\'
midUoM^

. OCAA^ioyrioioVA\'.

In coupo 114,
waarin do roode
kernen grootcel-
lig zijn en wel-
ko ventraal don
overgang van de
oculomotoriuswor-
tels in do zenu-
wen vertoont, is
beiderzijds een
kleine verwon-
ding to zien, aan
beide zijden late-
raal van do roode
kernen gelegen.
Aan do eene zijde
is de verwonding
door een krans
van bloeduitstor-
tinkjes omgeven,
welke tot binnen
den ventrolate-
ralen rand der
eene roode kern
reiken.

-ocr page 178-

APB. 130.

Nagenoeg het-
zelfde vertoont
de meer caudale
coupo 130, welke
ventraal een door-
snede door het
ganglion inter-
pedunculare be-
vat.

Ook liier aan
elke zijde een
kleine verwon-
ding, waarvan dé
eene nog steeds
door bloeduit-
stortinkjes is om-
geven, welke tot
in het ventro-
laterale deel der
grootcellige roo-
de kern liggen.

TtacAa yyiuUhz

OOU, njut:\\
^ ^QUnÄmi \\

AFB. 131.

In coupe 138
zijn de vei-won-
dingcn veel groo-
ter. Aan den
rechter kant is
nog steeds een
venvonding late-
raal van de roode
kern zichtbaar,
terwijl links twee
laesies bestaan,
waarvan de eene
door den rechter
steek, de andere
door den linker
steek veroorzaakt
is, zooals uit
de volgende cou-
pes blijkt. De
verwondingen lig-
gen geheel buiten
do roode ker-
nen. Tusschen de
verwondingen is
echter van rechts
naar links een
streep van lich-
te bloeduitstor-
tingen te zien.
Deze streep gaat
door den ven-
tralen rand der

d

, nu.cl. OcUii/rnot.
- fcxAC. Icmx^ isoit.

■■■CMy\\mXACÄAJgt;iaZJ

^^cluJTLijUc/C,

-ocr page 179-

1()5

roode kernen en door het dorsale gedeelte van de Forel\'sche kruising. Deze coupe gaat, zooals
afbeelding 131 toont, door het caudale deel der grootcellige roode kernen.

In coupe 151 zijn geen cellen van de roode kernen meer zichtbaar, terwijl coupe 167,
welke door den overgang van de oeulomotoriuskernen in de trochleariskernen en door den

AFB. 132.

l^^r^Jé. Tloud-it ConJpH^f

.-cori^.cjLUici.amt.

\'^^coxh.Cji^uid/.^üliL

ocuiamot.

lal.

iTlicUi/c
ótuiJcomoal.

rljgt;tcu4i.rDul.

^ _____ptó jotöLuAxGaic (Mtiycv.

^ ^nbsp;\' ^A/mWicoi irudiüIU.

^nbsp;ffe^ — — -^O/ï^Xlffv^ \'inxtlfCji^dm^OL-

(u/wLx,.
MulAa/yuxal.

voorrand van den pons gaat, eindelijk de beide steekkanalen vertoont, welke zooals op
af])oelding 132 te zien is,
dorsaal van dc Forcl\'schc^ kruising gaan cn caudaal van de
roode kernen.

-ocr page 180-

.In coupe 189 is liet rech-
ter steekkanaal nog zicht-
baar. Men ziet het op af-
beelding 133 door den, naar
het corpus quadrigeminum
posticum gaandeii, lemnis-
cus lateralis gaan, vei-vol-
gens door de decussatio
Meynert om in de fontein-
straling der andere zijde te
eindigen. Het linker steek-
kanaal is niet moer zicht-
baar; men ziet alleen
nog de bloeduitstortingen,
welke het in linker fascicu-
lus longitudinalis posterior,
in linker tractus Deiters
ascendens en trochlearis-
kern veroorzaakt heeft.
Deze coupe gaat dorsaal
door het caudale gedeelte
der coi-pora quadrigemina
anteriora en ventraal door
het voorste gedeelte der
ponsarmen.

-Dec.

wCwXt
cMjiinZ.

In coupe 216 zijn alleen
nog bloeduitstortingen te
zien in de beide fasciculi
longitudinales posteriores,
óm en ook iets in de tro-
chleariskernen en beider-
zijds in de formatio reti-
cularis.

Çjlm,--

-»UAOoJ
\'hl.

Tlui

Ucdk

fa^r

lom.
quot; imcaii

-ocr page 181-

Geheel eender ge-
localiseerde bloed-
uitstortingen zijn in
eoupe 227 te zien,
echter zijn deze hier
veel lichter en tevens
geringer van om-
vang.

Deze coupe gaat
door den caudalen
rand der corpora
quadrigemina ante-
riora, door de cor-
pora quadrigemina
posteriora, door de
trochleariskernen en
Gudden\'sche ker-
nen, door de decus-
satio bracchii con-
junctivi cerebelli en
ventraal door de cau-
dale ponshelft. De
decussatio bracchii
conjunctivi cerebelli
is, zooals op bijgaan-
do evenals op vorige
afbeelding te zien
is, nagenoeg niet ge-
laedeerd.

yX^uJsiUyiCLcA^i
■Ù/yn/ni^c^i,,.^

\'Ù/vywiyii
•Icukftcdià ^^

ynUz
Tv.
A^^^mu/ni^

\'■fäAC,. ^orhOlÀ.

à\'poit

ÏDrMcL.
n^Jat.

pontii.
\\j
-ßnvjvlÄOcA yne.ci-

Het microscopisch onderzoek van de licrsenen van konijn M, dat na
een dubhelzijdigen zydelingschen steek in het mesencephalon een normale spier-
tonusverhouding- en intacte labvrinthoprichtreflexen vertoonde, toont dus
aan, dat de
heide steekkannïen caudaal ^mn de roode kernen en dorsaal van de
Forel\'sche kj^uising lagen,
en noch deze kernen, nocli de kruising verwoest
hadden.

Wel hadden de steken lichte hloeduitstortinkjes in de ventrale gedeelten
der.beide roode kei-nen evenals tusschen de uit deze kernen komende vezels
veroorzaakt. Qf deze bloeduitstortinkjes de ooi-zaak waren van het niet
aantoonbaar zijn der lichaamsoprichtreflexen op het lichaam of dat het niet
in werking treden dezer reflexen het gevolg was van de verwondingen op
andere plaatsen, is niet te zeggen. We zagen reeds (zie ail). 134 en 135) dat
de decussatio bracchii conjunctivi cerebelli zoo goed als niet gelaedeerd Avas,
echter gaan de vezels van deze kruising af ventraal- en oraalwaarts naar
de roode kernen.

Nu liggen de steekkanalen juist tusschen deze kruising en de roode
kernen in en gaan (zie afl). 133 cn 132) door de uit de decussatio bracchii
conjunctivi cerebelli komende vezels heen, vóór dat deze vezels de roode
kernen bereikt hebben. (Zie hieromtrent nader op bldz. 214).

-ocr page 182-

Een konijn, dat na één zijdelingschen steek in het mesencephalon, bij
overigens intact gelaten hersenen, gedurende de 23 dagen, dat het in leven
gelaten werd, steeds een geheel normale spiertonnsverhouding en normale
oprichtfunctie vertoonde, was

Konijn R. F.

£6 Febr. 19S3. Aethernarcose. — Carotiden tijdelijk afgebonden. — Trepanatie. — Het schedel-
dak links tot over de mediaanlijn weggenomen. — De groote hersenen dorsaal
en lateraal opgelicht en een steek in de linker zijde van het mesencephalon toe-
gebi-acht dorsaal van den hersensteel en caudaal van de oorsprongen der nersd
oculomotorii. De groote hersenen weer op hun plaats gelegd; de huid gehecht en
met narcose opgehouden.

10 uur: Einde der operatie.

3 uur: Zit, loopt en springt geheel als een normaal konijn met nonnale spiertonusver-
houding en normale coördinatie. Men bemerkt aan het dier absoluut niets bij-
zonders. Eet reeds hem toegeworpen koolbladeren.
Wordt voorloopig met rust gelaten.

37 en 28 Febr. Toestand geheel onveranderd. Het dier gelijkt een geheel normaal konijn, houdt
alleen den kop iets naar rechts gewend en schijnt bij voorkeur in cirkels naar
rechts te loopen, loopt echter ook vaak in rechte lijn.

1 Maart. Zit, staat en loopt nog steeds als eon normaal konijn, loopt heel goed rechtuit,
houdt echter vaak den kop een 15° naar rechts gedraaid.

De spiertonusverhouding is geheel normaal; de labyrinthoprichtreflexen zijn bij
alle houdingen in de lucht geheel als bij een normaal konijn en eveneens zijn bij
liggen op een onderlaag met in zijligging vastgehouden kop de lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam zeer sterk aanwezig.

3 Maart. Is niet van een normaal konijn te onderscheiden, uitgezonderd dat het den kop
iets naar rechts houdt.

Stijfheidnbsp;— geen spoor.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;

Liehaamsoprichtreflexen op den kopnbsp;f , zijn niet na te gaan.

Lichaamsoprichtreflexen op het licliaam -f
Halsoprichtreflexennbsp;-f-

Alle oprichtreflexen zijn geheel als bij een normaal konijn. Bij hangen met den
kop naar beneden is de kop ± 5° t. o. v. het bekken naar rechts gedraaid.

De oogen staan niet gedevieerd en vertoonen duidelijke verticale en rotatoire
compensatoire oogstanden, echter geen, evenmin als de vorige dagen, verticale
draai-reacties. Wel zijn rotatoire en horizontale draai-reacties op beide oogen
met nareactias, nystagmus en nanystagmus aanwezig.
Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;-f-

Kopdraai-reacties en -nareacties

6 en 7 Maart. Loopt nog steeds geheel als eon normaal konijn, eet spontaiui, hoort, schrikt van
geluiden, zoekt zelf zijn voedsel, houdt echter nog steeds zijn kop iets naar rechts
gedraaid (± 10°). Springt goed over hindernissen heen. Beweegt zijn ooren
spontaan en reflectorisch, alles geheel als een normiial konijn. Bij hangen met
den kop beneden wordt de kop echter ± 60°, ja soms 90° naar rechts gedraaid
gehouden. Wordt het dier in zijligging in de lucht gehouden, dan richt het direct
den kop van uit beide zijliggingen tot in den normalen stand oj) en eveneens bij
houden van het dier in de lucht in nigligging. Meestal geschiedt het oprichten
van den kop van uit deze laatste houding door ventraal buigen, soms echter door
den kop ± 150° naar rechts te draaien; in het laatste geval dus niet geheel tot
in den noi-malen opgerichten stand.

-ocr page 183-

Het liclmam richt zich direct uit beide zijliggingen met in zijligging vast-
gehouden kop ^■an een onderlaag op, tenvijl passief draaien van den kop van
het on den rug liggende dier sterke draaiingen van het bekken geeft.

Do spiertonus is normaal. Ook bij zijligging is geen spoor van stijfheid te
bemerken. De invloed der tonische labyrinthreflexen, noch der tonische hals-

reflexen is duidelijk.

De liftreactie is z^vak, de sprongopvangreflex zeer sterk aanwezig.

Ook de kopdraai-reacties en -nareacties zijn duidelijk aanwezig, echter is de
afwijking naL rechts, zoowel door de draai-reactie als door de -nareactie, veel

t^^Xr^g ÏyS nu iets naar benedon en naar voren en het linker oog iets
na^r boven afgeweken als de kop in den normalen, opgerichten, symmetrischen

quot;\'net Hnkefrorv^ioont alle compensatoire oogstanden, alle oogdraai-reacties
en -nareacties en ook
oogdraai-nanystag^nus in alle richtingen. Het rechter oog-
vertoont wel sterke compensatoire verticale en rotatoire oogdeviaties, echter noch
vertSile, noch rotatoire oogdraai-reacties, wel daarentegen horizontale met duide-
lijke nareacties en nany.stag-mus.

met den kop naar b^n, ver-
tint op het linker oog: zwakke verticale oogdraai-reacties met zwakken na-
nystagmus, op het rechter oog: geen verticale oogdraai-reacties.

19 Manri. Toestand geheel dezelfde, alleen is de deviatie van het lochter oog steeds sterker
ieworden. Bij in nomalen stand gehouden kop staat het rechter oog mgt; maximaal
;Lr beneden-voor gedevieord, zoodat nog maar iets van den oogbol is te zien.

Tt 1 Iker oog liikt niet gedoA-ioerd. Tiet dier houdt den kop steeds in den
normalen opgerichten stand. Ook vertoont hot absoluut geen stijfheid. Alle

oprichtreflexen zijn normaal aanwezig.nbsp;, , . •

Wat het linker oog betreft zijn alle compensatoire oogreacties evenals de draai-
reacties en do nystagmusverschijnselon geheel normaal aanwezig; men zou haast

zoffffcn.,overgevoelig aanwezig.

Óp het rechter oog zijn ook allo rotatoire en horizontale reacties aanwezig en

eveneens de verticale comi.onsatoiro afwijkingen.nbsp;i •

Onder70okt men het dier op verticale oogdraai-reacties door hot dier tc draaien,
tenvijl het in de lucht hangt met don kop boven, dan zijn deze reacties met op
te wokken; onderzoekt men echter door hot dier rond to draaien, tenvijl de kop
recht naar 1)onedon hangt, dan vertoont hot rechter oog een duidelijke verticale
draai-reactio en -nareactie met nystagmus en nanystagmus.

SI Maart. Is behalve do oogafwijking nog steeds geheel als een normaal konijn met normale
spiortonnsvoi-honding en normale oprichtfunctio.

Het dier gedood door vorblooding.

Microscopisch hersenonderzoek: Do hersenen werden volgens de
Marclü-methodo behandeld, daarna in seriecoupes gesneden en op glasplaten geplakt

In de O coupes van de platen 9 en 10, welke door do toppen der oculomotoruiskernon
gaan en doo\'r de overgangen van de oculomotoriuswortels in de zenuwen is nog geen steek-
wond te zien. Wel ziet men talrijke gedegenereerde vezels in het laterale gedeelte van don
i-echter (ook verder zal in dit verslag van rechts on links gesproken worden, hetgyni wtuar-
«ehijnlijk overeenkomt mei rechter en linker mesencephalonlielft van hot kmiijn; geheel zeker
i« dat echter niet) oculomotoriuswortel, tenvijl van don Imker oculomot^riusworte do meest
mediale bundels gedegenei-eerd zijn. Ook de rechter fasciculus longitudniahs posterior ver-
toont gedegenereerde vezels en wol dat gedeelte van den fasciculus, (Lat direct lateraal van
de oculomotorinskern ligt. Kveneens ziet men om den dorsalen rand der oculomotoriuskern
on ook een weinig in de kern de zwarte stippeling der Marclu-degeneratie. Aan do linker zijdo
vertoont het meost laterale gedeelte van den fasciculus longitudinalis posterior, evenals de
tractus Deiters
ascendens,\'degeneratievc veranderingen.

-ocr page 184-

De 4 coupes van plaat 11, welke links nog door den overgang van den oculomotorius-
wortel in de zenuw, maar rechts reeds caudaal daarvan gaan, en waarin men aan beide zijden
de oculomotoriuswortels door de roode kernen ziet gaan, vertoonen geen steekkanaal. Wel ziet
men nog talrijke gedegenereerde vezels in den rechter fasciculus longitudinalis posterior, name-
lijk in het gedeelte dat ventrolateraal en direct lateraal van de oculomotoriuskern ligt. Ooi;
de linker fasciculus longitudinalis posterior vertoont gedegenereerde vezels, maar in het laterale
gedeelte, terwijl ook de oculomotoriuskernen, vooral de rechter, zwarte stippels vertoonen.

In de 8 coupes van de platen 12 en 1.3 is het eerst een steekkanaal te zien, dat op elke
volgende coupe steeds langer wordt en dorsaal van de linker oculomotoriuskern en in den
dorsalen rand van de rechter oculomotoriuskern ligt. Ook deze coupes vertoonen nog aan de
linker zijde het gaan van den oculomotoriuswortel in de zenuw.

In de 5 coupes van plaat 14 is het steekkanaal leeds aanmerkelijk langer en overschrijdt
ter weerszijden het gebied van de substantia grisea centralis, om in de laatste dezer coupes
bijna dwars door de doorsnede heen te gaan. (Zie afb. 136).

AFB. 136.

Q^Cn^ OL. quot;. TIomX. cmJ^i S.

^^^lö-cuiomot

—óuAyt.

fli. jo^

r yhwuvvMl\'.VvyJU
M/VUiLioYi-
\'iMXiA^ecL,

Het steekkanaal gaat daarbij langs den ventralen rand van het linker corpus quadrige-
minum anticum, door den linker tractus Deiters ascendens, welke evenals het laterale
gedeelte van den linker fasciculus longitudinalis posterior sterk gedegenereerd is, langs den
dorsalen rand der linker oculomotoriuskerji, door het dorsale gedeelte der rechter oculomotorius-
kern om, ventraal van het rechter corpus quadrigeminum posticum, door den lemniscus lateralis
heen bijna den lateralen rand der coupe te quot;bereiken.

Nagenoeg hetzelfde vertoonen de volgende, meer caudale, coupes.

-ocr page 185-

Ook in coupe 2 van plaat 18, welke aan dc linker zijde liet caudale einde der oculo-
motoriuskern bevat, terwijl rechts de trochleariskern reeds zichtbaar is, gaat het steekkanaal
dwars door de geheele doorsnede, daarbij links dóór, rechts ventraal van het corpus quadrige-
minum posticum gaand.nbsp;,

AFB. 137.

i.\'n^ui.

Tupiii.cMild

Behalve de gedegenereerde vezels in den linker tractus Deiters ascendens en in do beide
fasciculi longitudinales posteriores, is het gedeelte van den rechter lemniscus lateralis, dat
naar liet corpus quadrigeminum posticum gaat, gehéél gedegenereerd. Ook zijn in de oogspier-
kernen een aantal\' zwarte stippen der Marclii-degencratio te zien.

In de volgende meer caudale coupes gaat hot steekkanaal steeds langs den dorsalen
rand der trochleariskernen, maar verdwijnt meer en meer het linker gedeelte van het steek-
kanaal.nbsp;\' \'

In coupe 6 van plaat 19 (zio afb. 138) is nog slechts het meest laterale rechter gedeelte
van het steekkanaal, den rechter lemniscus lateralis ventraal van het corpus quadrigeminum
posticum doorsnijdend, te zien.

-ocr page 186-

•^iXAjJi\'icdü)

Stoxciät-

jo^üL

OLfitbtyi;

To^

^Xqu-cui.

^^ O/wt.

A

cjtuui
jM\'t,

COlh.

t^ujcui.

tAjodJum^},,,
T-utotta-^\':\'
DoXim

(UO.

lt;S\'te£i--

■iiMyyiaat;

had:

■^iXujd,^

L^JlAn/nUO.
iat.

Zooals we op hij-
gaaiide afbeelding
zien, gaat deze cou-
po door het caudale
einde der corpora
quadrigemina ante-
riora, door do cor-
pora quadrigemina
posteriora, caudaal
van de trochlearis-
kornen, door do
trochleariswortels en
door het orale gedeel-
te der ponsaimen.
Ook in deze coupe is
het gedeelte %-an den
rechter lemniscus la-
teralis, dat naar het
corpus quadrigemi-
num posticum gaat,
geheel gedegenereerd
terwijl ook in de
overige deelen dor
beide lemnisci late-
rales talrijke gede-
genereerde vezels
zichtbaar zijn, even-
als in den rechter
fasciculus longitu-
dinalis posterior.

Ten slotte hierbij nog een afbeelding van een coupe door hot myeloncxïphalon, welke
alleen degeneratie vertoont van den fasciculus longitudinalis posterior en van den fasciculus
praedorsalis, echter niet zeer sterk en in hoofdzaak eenzijdig.

yxjuuJjLkja
TX_____\\

ruuuJLJ5uJuia,idS\'.
yuLJL..J)t(XYgt;xJLcrur. \\
yvuxt.
------- ^

T mct.

-ocr page 187-

Bij konijn K. F. dat na een zijdeling sehen steek in het mesencephalon een
normale spiertonusverhouding, labyrinthoprichtreflexen en lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam vertoonde, ging de steekivond dwars door het mesence-
phalon heen zonder daarbij de roode kernen noch de tractus rubrospituiles te
laedeeren.

De waarnemingen bij dit Ivonijn zijn vooral merkwaardig omdat de lemniscus
lateralis der eene zijüe voor een groot deel, ook caudaal van de roode kernen,
gekliefd was en de vezelbundels naar liet corpus quadrigeminum posticum ge-
degeneerd waren, evenals talrijke vezels naar liet corpus quadrigeminum
anticum, zonder dat dit tot stoornissen van de spiertonusverhouding of van
de oprichtfiuictie had geleid.

Verder waren nog gelaedeerd liet corpus quadrigeminum posticum en de
lemniscus lateralis der andere zijde, de beide fonteinstralingen van ]Meynert,
de tractus Deiters ascendens der eene zijde, de oculomotoriuskern der andere
zijde en gedeelten van beide fasciculi longitudinales posteriores. Aan beide
zijden was het mediale gedeelte van deze laatste fasciculi niet direct door den
steek verwond en vertoonde slechts lichte degeneratieverschijnselen.

Ook was bij konyn K. F. het gedrag der verticale oogdraai-reacties van het
rechter oog zeer eigenaardig. Deze reacties traden namelijk niet op bij draaien
van het dier om zijn lengteas als het hing met den snuit verticaal naar boven,
om zeer duidelijk te zijn als het dier gedraaid werd hangend met den snuit
verticaal naar beneden.

Nog een ander konijn, dat na een zydelingschen steek in het mesencephalon
bij overigens intacte hersenen geen stijfheid, maar wel labyrinthoprichtreflexen
en lichaamsoprichtreflexen op het lichaam vertoonde, was:

Konijn K.P.

34 Fehr. 1933. Actlieriiarcosc. — Carotiden teniporair afgebonden. — Trepanatie. — Schedel-
dak links verwijderd. — Linker groote hersenlieniisfoer opgelicht. — Zijdelingsche
steek in het mesencephalon dorsiuü van den pes pedunculi cerebri. — Groote
hersenen gereponeerd. — Huid gehecht. — Geen narcose moer.

10nbsp;uur: Einde der operatie. Ademhaling en hartsworking goed.

11nbsp;uur: Zit als een geheel normaal konijn, loopt en .springt rond. Vertoont geen zichtbare

afwijkingen. Wordt met rust gelaten.
36 Fehr. Loopt cn springt in zijn kooi als een normaal konijn. Rolt echter zijn rechter
achterpoot telkens in het stroo vast, zoodat deze \'s ochtends sterk omsnoerd
wordt gevonden.

38Fcbr. Is zeer onrustig geweest, is overal tegen aan gestooten. De conjunctivae zijn
beiderzijds gezwollen cn vertoonen bloeduitstortingen.

Het dier laat nu den kop steeds met den snuit op den grond rasten. Prikkelt
men het, diin licht het den kop wel.op, om hem al spoedig weer voorover to laten
vallen.

Brengt men don kop achteiover, dan brengt hot dier ook vasüc den kop niet
terug. Soms ziet men zelfs den kop steeds meer en meer achterover gaan en
ten slotte het geheele dioi\' achtci-over rollen. Hierbij ziet men duidelijk den
invloed der tonische halsrofle.xcn op do e.xtromiteiten. Do aehterpooten ver-
toonen by loopen verlammingsvei-schijnselen, vooral de recliter. Het dier laat
deze wat slccpen, houdt hem soms ook bij het loopen opgetrokken. De achter-

-ocr page 188-

pooten vertoonen echter alle spinale reflexen. Ook rukt het dier sterk met deze
pooten, wanneer men het eraan beetpakt.

1nbsp;Maart. De zwelling der oogleden is sterk verminderd. liet dier laat nog vaak den kop

voorover hangen. Bij loopen is geen parese meer te bemerken. Loopt en springt
normaal rond. Vindt zelf zijn eten. Schijnt editer weinig bewegingsdrang te
hebben. Het dier vertoont geen spoor van stijfheid. In de lucht gehouden
richt het den kop van uit beide zijliggingen op geheel tot in den normalen stand.

Op tafel gelegd met in zijligging vastgehouden kop doet het geen pogingen om
het lichaam op te richten.

2nbsp;Maart. Rechter achterpoot lijkt bij loopen weer paretisch te zijn. Het dier plaatst dezen

poot vaak abnormaal.

4 Maart. Rechter achterpoot sleept nog steeds wat bij het loopen; ook laat het dier nog vaak
den kop voorover op den grond zinken om, als het gaat loopen, dezen eerst op
te heffen.

Bij loopen op een gladden vloer glijden de voorpooten telkens uit.

Geen spoor van stijfheid; ook als het dier op den rug ligt met den kop
symmetrisch t. o. v. den thorax, voelt men in alle vier de extremiteiten een
normalen tonus. Het enkelgewricht van den rechterpoot voelt wat slap aan en
lijkt iets gezwollen. Het dier in de lucht gehouden richt den kop uit beide
zijliggingen op en ook het lichaam, als men het op een onderlaag legt en den kop
in zijligging vasthoudt.

Stijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexen
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam -f
Verticale compensatoire oogstandennbsp;—

„ oogdraai-reactiesnbsp;-(- zwak.

„nbsp;„ -nareactiesnbsp;■nbsp;zwak.

„ oogdraai-nystagmus en -nanystagmus —

7 Maart. Houdt de oogen mee.st dicht. Vindt eciiter zelf zijn eten. Loopt weinig, doch
goed, hoewel steeds iets eigenaardig mot den rechter achterpoot.

Geen spoor van stijfheid.

Laat men het dier hangen met den kop beneden, dan hangt de kop soms recht,
soms iets naar links gediaaid en gewend. In de lucht gehouden richt het dier
den kop van uit de beide zijliggingen en van uit de rugligging op cn brengt den
kop in den normalen opgerichten stand.

Laby rinthop ri cht reflexen
bij rugligging in de lucht
bij linker zijligging in de lucht
bij recliter zijligging in de lucht
Licliaamsoprichtreflexen op het lichaam

Halsoprichtreflexen

Tonische halsreflexen

Tonische labyrinthreflexen
Liftreactie
Sprongopvangreflex
Kopdraai-reacties

„ -nareacties
Verticale compensatoire oogstanden L.

R.

Verticale oogdraai-reacties



; het lichaam riclit zich uit beide zij-
liggingen op tafel op, ook als de kop
in zijligging vastgehouden wordt.
; dmaien van den kop bij het op den
rug liggende dier geeft duidelijke,
maar geen sterke draaiingen van het
bekken.

-(-; bij wonden van den kop als het dier

op den rug ligt.
? niet aantoonbaar,
sterk.

-f-, niet sterk.

, zwak, zoowel links als rechts.

-ocr page 189-

Maart. Loopt zoo goed als normaal. Houdt den kop nu rechtop. Eet zonder hulp. Schijnt
slecht te zien.
Linker oog:

Verticale compensatoire oogstandennbsp;slechts geringe deviaties.

„ oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;zwak.

„ oogdiaai-nystagmus en -nanystagmus —
Rechter oog:
Verticale compensatoire oogstandennbsp;—

„ oogdraai-reacties en -nareacties -f zwak.
„ oogdraai-nystagmus. en -nanystagmus —
Horizontale oogdraai-reacties en -nareacties
„nbsp;oogdraai-nanystagmus

£0 Maart. Kan zijn kop goed bewegen, laat echter nog vaak den kop met den snuit op den
grond rusten. Rolt gauw om. Loopt in zijn kooi goed, echter op een eenigszins
gladde onderlaag moeilijk. De pooten glijden dan voortdurend uit, vooral de voor-
pooten. Absoluut geen stijfheid. De pooten maken zeer kiaclitige afweerbewe-
gingen, ook de rechter achterpoot, wanneer men dezen beetpakt. Alle spinale
reflexen aanwezig, ook aan den rechter achtei-poot. Hot dier gebruikt dezen
laatsten bij loopen echter eenigszins onhandig.

Labyrinthoprichtreflexen
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam
Halsoprichtreflexen

Tonische halsreflexen

Tonische labyrinthreflexen

Sprongopvangreflex

Liftreactie

Kopdraai-reacties en -nareacties

Rechter oog:
Verticale compensatoire oogstanden
Rotatoire compensatoire oogstanden
Oogdraai-reacties en -nareacties, verticaal

rotatoir
horizontaal

Oogdraai-nystagmus en -nanystagmus, verticaal

rotatoir

-f, ook bij rugligging in de lucht.

, draaien van den kop bij rug-
ligging geeft slechts zwakke
draaiingen van het bekken,
zwak bij wenden van den kop
van het op den rug liggende
dier.

?

, sterk.

-j-, zwak.


; bij draaien om denbsp;lengte-as

mot den kop naarnbsp;beneden.


-)-; bij draaien om denbsp;lengte-as

met den kop naarnbsp;benoden.

horizontaal

Linker oog:
Verticale compensatoire oogstanden

Rotatoire compensatoire oogstanden
Oogdraai-reacties cn -nareacties, verticaal

rotatoir
horizontaal

Oogdraai-nystagmus en -nanystagmus, verticaal -f-

rotatoir -f
horizontaal -f-

Bij hangen met den kop naar beneden is de kop 45° naar links gedraaid en
20° naar links gewend. Op don grond gezet houdt hot dier den kop in den
normalen stand.

Het dier afgemaakt.

? , het linker oog staat niet duide-
lijk naar beneden afgeweken
als do kop op do rechter zijde
ligt.

-)-; bij draaien om do lengte-as
met den kop naar beneden.

id.

-ocr page 190-

Heeft een bloeding oj) de linker occipitaalkwab gehad, waardoor deze

Microscopisch hersenonderzoek: Het mesencephalon is in seriecoupes
van 30 j« dikte gesneden.

In coupe 24. zijn voor het eerst cellen van de oculomotoriuskernen en van de kleincellige
roode kernen te zien. Deze coupe gaat door het alleivoorste gedeelte der corpora quadrigemina
anteriora, door de corpora geniculata medialia en door het caudale gedeelte van het corpus
mammillare, dat los ligt van de overige doorsnede.

In coupe öO, waarin de geheele oculomotoriuswortels te zien zijn, zoowel het komen
uit de oculomotoriuskernen, het gaan der lateiale bundels door de roode kernen als de over-
gang in de oculomotoriuszcnuwen, is nog geen lerwonding zichtbaar.

Voor het eerst is de steekwond duidelijk te zien in coupe 7ti (zie afb. 140). In deze
coupe, waarin de corpora quadrigemina, dc oculomotoriuskernen, de oculomotoriuswortels,
welke hier van de oculomotoriuskernen af tot in de roode kernen te vervolgen zijn, en het
ganglion intei-pedunculare te onderscheiden zijn, ziet men liet steckkanaal aan den linker
lateralen rand der coupe beginnen juist doi-saal van den pes pedunculi cerebri. Van hier gaat
de steekwond mediaal- en dorsaalwaarts lateraal van de linker roodo kern.

AFB. 140.

Obductie:
wat gelaedeerd is.

Coupe 76.

Konyn R. P.

fonteinstr.
v. Meynert.

subst. gris.
cent.

aq. Sylvii.

rad. dec.
oculomot. • Forel.

gangl.
interped.

lemnisc.
med.

In coupe 81, welke door het caudale gedeelte der oculomotoriuskernen en der roode
kernen gaat, is hêt steckkanaal reeds veel langer en gaat van den linker lateralen rand der
coupe af lateraal cn dorsaal van de gelijkzijdige roode kern, dasirna dóór den linker en
dorsaal van de rechter oculomotoriuskern.

-ocr page 191-

AFB. 141.
SU List. gris. fonteinstr.
cent.
nbsp;V. Meynert.

Coupe 81.

Konyn R. P.

gangl.nbsp;pes ped.

interped.nbsp;cerebri.

Geheel hetzelfde ziet mc:i op coupe 87, de meest caudale coupe, waarop nog roode kern-
cellen zichtbaar zijn.

Konijn K. P.nbsp;AFB. 142.nbsp;Conjje 87.

subst. gris.
aq. Sylvii. cent.

.nbsp;.-nbsp;: , , ;nbsp;fonteinstr.

^^ v. Meynert.

-ocr page 192-

In do volgende coupes wordt het steekkanaal onvolledig en vertoont het geen middenstuk
meer. Ook is in deze coupes te zien, dat het steekkanaal het orale gedeelte der trochlearis-
kernen laedeert.

In coupe 101 (afb. 143) ziet men nog slechts de beide laterale i-anden der doorsnede
venvond. Overigens is de coupe geheel g-aaf. Wel lijken de trochleariskernen celarm. Deze
coupe gaat door het orale gedeelte van de deeussatio bracchii conjunctivi ceiebelli, tenvijl het
meest caudale gedeelte der deeussatio Forel nog zichtbaar is. Ventraal gaat deze coupe door
het voorste gedeelte van den pons.

Coupe 101.

gangl.
interped.

lemnisc.
med.

In de volgende coupes is geen verwonding meer te zien en zien we de intacte caudjüe
gedeelten der troelileariskernen en do eveneens geheel intacte deeussatio bracchii conjunctivi
cerebelli.

Bij konijn B. P., dat na een. zijd\'elingscJien steek door het mesencephalon
bij overigens intact gelaten hersenen geen hypertonic, maar ivel labyrinlh-
oprichtreflexen en lichaamsoprichtreflexen op het lichaam vertoonde, bleek hij
het microscopische hersenonderzoek de steekioond dorsaal van de roode kernen
te zijn gegaan, zonder deze kernen noch de deeussatio Forel
(noch de deeussatio
bracchii conjunctivi cerebelli)
te laedeeren.

Ten slotte een kat, welke na een zijdelingsclien steek nog geheel normaal
rondliep, namelyk:

AFB. 143.

Koiiyn R. P.

subst. gris.
cent.

-ocr page 193-

Kat Dorothea.

Gewicht 1.5 K.G.

16 Jan. 1923. Aethernarcose. — Carotiden temporair afgebonden. — Trepanatie. — Schedel-
dak verwijderd. — Groote horsenen voor do thalami optici geëxtirpeerd. — In
hot linker zijvlak van het mesencephalon een 9 nij\\L diopo steek toegebracht in
bitemporale richting uorsaal van den pes pedunculi cerebri ter hoogte van de
oorsprongen der nervi oculomotorii. — Huid gehecht. — Opgehouden met narcose.

4 uur 10: Einde der operatie. Het dier haalt regelmatig adem. Is zeer stijf.

4 uur 45: Het dier heeft zich opgericht en loopt mot nornnue coördinatie en mot oen
normale spiertonusverhouding. Vcrtoonr absoluut geen stijfheid. Is zeer onrustig.
Loopt voortdurend rond in zijn kooi langs den wand, bij voorüeur in de riv.iiLing
van de wijzers der klok, dus rechts om. Laat men
jieni links omloopen, dan
doet het dit ooü, springt dan echter telKens legen de wanden van de recncnocKige
kooi op.

in rugligging op een onderlaiig gehouden trekt het dier zijn achterpooten op
en siiartelt erg mee voorpooten en nek.

In de lucht gehouden wordt bij allo houdingen van den romp de kop direct
in den norniaion stanil gebracht.

Op tafel gelegd mot in zijligging vastgehouden kop riciit het achterlichaam
zich direct op.

Ook wanneer het dier in rugligging op tafel gelegd Wordt, vertoonen de
pooten geen strekking, wel zijn tlaii bij wenden van den kop tonische halsreflexen
zichtbaar en evenzoo geeft dan draaien van den kop sterke draaibewegingen
van het bekken.

Dus: stijfheidnbsp;—

labyrinthoprichtreflexennbsp;-f-

lichaamsopriclitreflexen op het lichaam -)-
halaoiirichtroflexcnnbsp;

Sy-i uur: Het dier niet op andore reacties ondorzoclit uit vrees voor het optreden van
bloedingen, maar het dier door verbloeden direct gedood.

Microscopisch onderzoek: liet mesencephalon werd in seriecoupes ge-
sneden van 30 soms van 35 fj..

In coujjo 1, welke door den orahui rand der corpora quadrigemina anteriora en door
het corpus mammillare gaat, is aan de linker zijde reeds de kleincellige roode kern te her-
kennen, terwijl in coupe 3 deze kern reeds aan beide zijden zichtbaar is. V\'^an eenige verwonding
is nog idets to bespeuren.

Evenmin in coupo 83, waarin aan beide zijden de grootcellige roode kernen zichtbiuir
zijn, evenals de oculomotoriuskernen en de oculomotoriuswortels. Dezo laatsten ziet nion in deze
coupe over hun geheelen verloop, van de oculomotoriuskernen af tot aan den overgang in de
ocu 1 omotoriuszenuwen.

Ook in coupe -17, wiuuin geen oculomotoriuswortels meer zichtbiuir zijn, is geen spoor
van een steokkamuil te ontdekken, noch in coupc? 59, welke aan de linker zijde de meest
caudale cellen der linker roode kern voitoont.

In coupe til is voor het eerst een kleine langwerpige verwonding zicJitbaar, welke, zooals
de microphotographie op afb. 144 toont, juist dorsjial van don beginnenden tractus rubrospinalis
ligt. Deze coupe gaat door het caudale gedeelte dor corpora quadrigemina anteriora, door
den rechter nucleus niber, en ventraal beiderzijds door den oralen ponsrand. (Zie afb. 144).

In coupe 65 is de steekwond reeds beduidend langer en loopt dorsaal van de linker
substantia nigra en van hot begin van den linker tractus nibrospinalis. Aan de linker zijdo
vertoont deze coupe den overgang tusschen oculomotoiiuskern en troc-hloariskern, tenpjl
rechts zoowel de oculomotorinskern als roode kern nog zichtbaar zijn. (Zie afb. 145). .

-ocr page 194-

AFB. 144.

nucl. oculomot.

Kat Dorothea.

Coupe 61.

Coupe 65.

tract,
rnbrospin.

subst. nigra.

pes ped.
cerebri.

pons.

AFB. 145.

nucl.
oculomot.

tract,
rubrospin.

subst. nigra.

pes ped.
cerebri.

pons.

-ocr page 195-

181
AFB. 146.

Kat Dorothea.

Coupe 71.

dec. Forel P^y ■rgt;nbsp;\'■ ---r«-^-«^^^!

sibst. nigra.nbsp;•

lemnisc. med. gangl. interped.

AFB. 147.
nucl. trochlearis.

Coupe 80.

Kat Dorothea.

Steekwond.

tract, rubro-
spinalis.

pes ped. cerebri

gangl. interped.
pons.

-ocr page 196-

In eoupe 71, waarin de meest caudale cellen van de recliter roode kern zichtbaar zijn,
begint het steekkanaal aan den linker lateralen rand der coupe dorsaal van den pes pedunculi
cerebri en van de substantia nigra, gaat daarna lateraal en dorsaal van het begin van den
linker tractus rabrospinalis en bereikt de mediaanlijn juist ventraal van de deeussatio Meynert.

In coupe 80, welke door de trochleariskernen gaat en door het caudale deel zoowel van
de Meynert\'sche als van de Forel\'sche kruising en ook caudaal van de roode kernen, ziet
men het steekkanaal van het begin in den linker lateralen rand der coupe af dorsaal van den
pes pedunculi cerebri dwars door de geheele linker helft der doorsnede gaan om ventraal van
de deeussatio Me.gt;aiert do mediaanlijn te ovei-schiijden. Zooals op dc microphotographie van
afb. 147 te zien is, ligt het kanaal dorsaal van de beide tractus nibrospinales en ran de
Forel\'sche ki-uising om in het ventrale gedeelte der deeussatio Meynert te eindigen. Het
steekkanaal laat da mbrospinale baiien evenals de Forel\'sche kiiiising onaangetast.

In coupe 97, welke ook nog door de trochleariskernen gaat, is het linker gedeelte van
het steekkanaal verdwenen, dringt hot rechter deel echter verder lateraal tot aan den rechter
lemniscus lateralis. Ook nu ligt het kanaal dorsaal van de tractus rubrospinales en eveneens
van het orale gedeelte der deeussatio bracchii conjunctivi cerebelli.

Kat Dorothea

Steekkanaal.

Coupe 97.

AFB. 148.

subst. gris. cent.

Hierna wordt de verwonding steeds kleiner, zoodat in coupe 115, welke rechts door
den caudalen rand van het cori)us quadrigeminum anticum en aan beide zijden caudaal van
de trochleariskernen gaat, nog slechts oen kleine wond in do formatio reticularis zichtbaar is.
Do deeussatio bracchii conjunctivi cerebelli met in- en uittredende vezels vertoont zich geheel
ongeschonden, wat eveneens het geval is in de volgende coupes.

Bij kat Dorothea, welke na een zijdelingschen steek in het mesencephalon,
terwijl tevens de groote hersenen voor de ^halanii optici geëxtirpeerd waren,
geheel normaal liep, en een normale spiertonusverhouding hezat evenals intacte
labyrinthoi)richtreflexen en lichaamsoprichtreflexen op het lichaam, bleek bij

-ocr page 197-

het inicroscoi)ische hersenonderzoek, dat de steek dwars door het mesencephalon
was gegaan
caudaal van de roode kernen, dorsaal van de Forel\'sche kruising
en van de tractus ruhrospinales,
en oraal van de decussatio bracchii conjunctivi
cerebelli.

Bus ook bij alle dieren, welke na een enkel- of dubbelzijdig en zijdelingschen
steek in het mesencephalon een normale spiertonusverhouding, normale labyrinth-
oprichtreflexen en lichaamsoprichtreflexen op het lichaam vertoonden, bleken
de roode kernen, de Forel\'sche kruising evenals de rxibrospinale banen steeds
intact te zijn
(konijuon M. — R. F. — R. V., en kat Dorothea).

Ook de hersenen van eenige dieren, welke na een enkelzijdigen of dubhel-
zijdigen zijdelingschen steek stijf waren, werden microscopisch onderzocht.
Eén der konijnen, welke na twee zijdelingsche steken in het mesencephalon,
na voorafgaande extirpatie der groote hersenen, stijfheid en een sterk gestoorde
oprichtfunctie vertoonden, is:

Konijn O.

Gewicht 1.85 K.G.

\'£S Oct. 19iS. Aethernarcose. — \'l\'ratïheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether on lucht. — Carotidcn afgebonden, de nervi vagi intact gelaten. —
Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — De groote hersenen juist voor de
thalami geëxtirpeerd. — Een mesje ter weei-szijden -1 a 5 mM. diep in de zij-
vlakken van het mesencephalon gestoken dorsaal van do pedes pedunculi cerebri in
bitemporale richting ter hoogte van de uittredingsplaatsen der nervi oculomotorii,
cn daarna de mespunt iets op cn neer bewogen. — Het mesje teniggetrokken. —

Schedelhuid gehecht. — Met narcose opgehouden.
^

3nbsp;uur 30: Einde der operatie. Het dier haalt spontaan en regelmatig adem.

4nbsp;uur 30: Het kojiijn is duidelijk stijf. De aehterpooten zijn zeer stijf; de voorpooten licht

stijf. In de lucht gehouden hangend met den kop naar beneden hangt de kop
symmetrisch ton o])zichte van den thorax. In zijligging, zoowel in linker als
rechter, in de lucht gehouden wordt de kop niet opgericht, maar hangt eveneens in
zijligging.

Dns: stijfheidnbsp;

labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Legt men het dier oi) een onderlaag, dan richt de kop zich af en toe uit beide
zijliggingen op. Het licliMam daarentegen richt zich niet op.
lichaamsoprichtreflcxon oj) den kop
lichaan\\sopriclitreflexon op het lichiuun —
Plaatst men den koj), terwijl het dier o]i een onderlaag ligt, geheel recht op,
dan gaat bij iets heen en weer schudden ook het voorlichaam overeind, maar
niet het achterlichaani. A\\ el geeft draaien van don kop, als het dier in rugligging
gehouden wordt, draaiingen v.in het bekken.

luvlsoprichtreflexcn
Verder: tonische halsreflcxen op do extremiteiten sterk.

toni.sche labyrinthreflexennbsp;? , dubieus.

De corncareflex is beiderzijds aanwezig. De verticale compensatoire oog-
afwijkingen en ook do verticale oogdraai-reacties zijn zwidv aanwezig.

Hot linker oog vertoont geen, het rechter oog zeer lichte compensatoire rotatoire
oog.standsveranderingen. Ook de rotatoire oogdraai-reacties zijn slechts zeer ge-
ring. Daarentegen zijn de horizontale oogdraai-reacties en -nareacties op het
rechter oog zeer sterk evenals dc draai-nystagmus met den snellen component naar
achteren.

-ocr page 198-

Het dier is steeds stijf en de verscliillende reflexen zijn onveranderd, maar het
dier is veel zwakker en wordt daarom door verbloeden gedood.

6 uur:

AFB. 149.

Microsco-
pisch h e r s e n-
onderzoek.
In coupe 122, welke
door den voorrand
der corpora quadri-
gemina anteriora,
door do commis-
sura posterior en
door de beide cor-
pora geniculata me-
dialia gaat en waar-
in ook de beide
kleincellige roode
kernen zichtbaar
zijn, is een uitge-
breide, doch geen
intense, bloeduit-
storting te zien,
juist het gebied
tusschen do beide
kleincellige roode
kernen innemend.

..■ilVMTM\'

cmó laXü-

ïaIU.

S-uXi^OuvMoi/

uJiuXSLixi / unbsp;.nbsp;WcitccAXiJ^.

In de meer eau-nbsp;AFB. 150.

dale coupe 139,
welke door het
voorste gedeelte
der oculomoto-
riuskernen gaat
en eenzijdig door
den uittredenden

oculomotorius-
wortel, is de bloe-
ding nog steeds
zichtbaar.Zc over-
dekt in dezo cou-
pe de eene roode
kern bijna geheel;
alleen van het
ventrale deel de-
zer kern zijn de
cellen nog te
zien. Do andere
roode kern is
liier geheel intact
en vertoont reeds
eenige groote
cellen. Ook de i
ruimte tusschen \'
do twee roode CCCbu^j
kernen wordt
door de bloeding
ingenomen, ter-
mjl de beide

oculomotoriuskernen door kleine bloeduitstortinkjes iijn omgeven.

-ocr page 199-

In coupe 195, wclko
ook nog door de
oculomotoriuskernen
gaat en ventraal door
liet ganglion intor-
pedunciilare, zijn
meerdere verwon-
dingen te zien, welke
echter geen ononder-
broken steekkanaal
vormen.

Beido roode kernen
zijn door twee groote,
ter weerszijden van
de mediaanlijn ge-
legen, laesies en door

bloeduitstortingen
tusschen deze laesies
in, geheel onherken-
baar en hier voor
het allergrootste deel
vernietigd.

1%.
C^ if

TVU^.

QOtJwi

In coupe 206, welke door
do caudale helft der corpo-
ra quadrigemina anteriora,
door do oculomotoriusker-
nen, door het ganglion in-
terpedunculare en ventraal
beiderzijds door den voor-
sten ponsrand gaat, zyii de
beide steekkanalen zicht-
l)aar.

Zooals op bijgaande af-
beelding is te zien, gaat het
ooiic steekkanaal dwars dooi-
de roode kern derzelfde
zijde, deze kern geheel
vonvoestend, en dan over de
mediaanlijn tot in de roodo
kern der andere zijde, ter-
wijl het andere steekkanmil
ook dwars door dezo roodo
kern heen g.aat, een groot
deel van dezo kern vonvoes-
tend. Slechts ventraal van
dit steekkanaal zijn nog
enkele groote cellen der
roodo korn te herkennen.

AFB. 152.

-ocr page 200-

ZBtatciv/ joowti^^
\' ce/uii -\'

o/à/rryvùiCAA/i -mxot/.

UjpLûiiiC^ tv. Y

toyruyicüui

SUi^llcMuJ
, -TLsp^ûLu/yv:

pCdW-ccticwX,
VMci\'.VÙy^- jOCntiyly.

\'tvu-ciioxi tnÄ^aOtiii I^OrvtCi.

Ook in coupe 125,
welke door de cau-
dale polen der roode
kernen gaat, ver-
woest liet eene steek-
kanaal de gelijkzijdi-
ge roode keni, liet
gebied tusschen de
roode kernen en het
gebied ventraal van
deze kernen tot aan
liet ganglion inter-
peduneulare. Ook de
caudale pool der an-
dere roode kern is
gedeeltelijk venvond.
De andere steekwond
is in deze coupe nog
klein, maar heeft
kleine bloeduitstor-
tingen in do beide
fasciculi longitudi-
nales posteriores,
eveneens rondom en
tusschen de oeulo-
motoriuskernen en in
de gelijkzijdige roode
kern veroorzaakt.

In coupe 254 ten slotte,
welke door de trochlearis-
kernen, de deeussatio brac-
chii conjunctivi cerebelli
en de ponsarmen gaat, zijn
geen steekkanalen meer te
zien, wel nog talrijke kleine
bloeduitstortingen, waar-
van de meesten om de
trochleariskernen liggen.

Zooals op do afbeelding-
te zien is, is de deeus.satio
bracchii conjunctivi cere-
belli nagenoeg geheel in-
tact, wat ook in meer
caudale coupes het geval is.

joamp;i j^id.CÎAxÀ\'ti\'

Twul. VuJxßJu jaoniXi

/TLUci

CuoLs ,

AAC.lûnû

[îwt-\'l

icl,nucL. povvtii.

-ocr page 201-

Bij konijn O, dat na dubbelzijdige zij deling scJie steken in het mesencephalon
stijf was en geen labyrinthoprichtreflexen noch lichaamsoprichtreflexen op het
lichaam vertoonde, waren dus de beide steekkanalen dwars door de beide roode
kernen heen gegaan, het grootcellige gedeelte der eene kern geheel, der andere
kern grootendeels verwoestend.

Ook had een der steken het gel)ied tusschen de beide roode kernen ge-
deeltelijk vernietigd, terwijl het overige deel van dit gebied geheel door bloed-
uitstortingen was ingenomen evenals de kleincellige roode kern der eene zijde.

Een konijn, dat .stijfheid en gestoorde oprichtfunctie vertoonde na een
enkelen zijdelingschen steek in het mesencephalon b\\j intact gelaten groote
hersenen, was:

Konijn R. G. I.

SSJun.l9S3. Aetheniarcoso. — Carotiden tijdelijk afgebonden. — Trepanatie. — De linker
helft van hot schedeldak verwijderd en de dura gespleten. — De linker groote
her.senen ran dorsaal cn lateraal opgelicht en een steek
tou terzijde in het
mesencephalon gegeven dorsaal van den hersensteel ter hoogte van de oorsprongen
der nervi oculomotorii. — De groote hersenen geëxtirpeerd. — De huid gehecht
en met narcose opgehouden.
W uur: Einde dor operatie. Haalt regelmatig adem.

12 uur: Het dier ligt steeds in zijligging en doet noch uit linker, noch uit rechter zij-
ligging pogingen om zich op te richten. Wel licht het bij prikkelen den kop
wat van de onderlaag op.

Het dier vertoont een liclito .stijfheid der voorpooten, een duidelijke stijfheid
der aehterpooten.

Bij hangen met den koj) naai- beneden is dc kop, afwisselend sterk, naar rechts
gedraaid.

In de lucht gehouden vertoont iict dier niets van oprichtroflexcn, evenmin als
het op een onderlaag ligt.

Do liaLsoprichtrofloxcn zijn bij passief draaien van den kop van liet in rug-
ligging gebrachte dier duidelijk waarneem)laar.
Dus: stijfheid

labyrinthoprichtreflexennbsp;—

lichaamsoprichtreflexcn op den kop —
lichaamsoprichtrefiexcn op het lichaam —
halsoprichtreflexennbsp;-)-

De oogen staan symmetrisch, vertoonen echter geen verticale noch rotatoire
reacties.

H^t dier niet verder onderzocht, maar met rust gelaten.

23 Januari

10 uur V.VI.: Ligt steeds in zijligging. De voorpooten nog steeds licht, de aehterpooten duidelijk
stijf. Geen spoor van pogingen om zicli. op te richten. Prikkelt men het dier
door het in don staart te knijpen, dan wordt de Icop iets van de onderlaag opge-
licht, maar geen duidelijke lichaamsoprichtreflexcn op den kop zijn zichtbiuir.

Bij hangen met den kop omlaag is nog steeds een draaiing naar rechts van
den kop ten opzichte van het bekken zichtbaar.

Bij houden in de lucht van het dier is nog steeds geen spoor van lal)yrinth-
oprichtrcflcxen aanwezig, evenmin van lichaamsoprichtreflexcn op het lichaam
als het dier op een onderlaag ligt,

Het dier weder met i-ust gelaten.
6 uur: Het dier heeft sterke diarrhoe gekregen. Spiertonus cn opricJitrcfloxcn als boven.

Daar het door de diarrhoe toch onmogelijk is het dier in leven te houden, hot
dier door verbloeden gedood.

-ocr page 202-

Microscopisch hersenonderzoek: In de 8 coupes van plaat 24, welke
door het voorste g-edeelte der corpora quadrigemina anteriora, vóór de oculomotoriuskernen,
door het kleincellige lt;lee] der roode kernen en aan de rechter zijde door den voorsten pons-
rand gaan, is een steekwond te zien in het gebied mediaal en ventraal van de roode kenien
en dorsaal van het ganglion interpedunculare.

Geheel hetzelfde is te zien in de 8 coupes van plaat 25, welke ook nog allen voor de
oculomotoriuskernen liggen.

In de 8 coupes van plaat 26, waarin voor het eerst de toppen der oculomotoriuskernen
zichtbaar zijn en cvcnzoo groote cellen in do. roode kernen en waarin langs den ventralen
rand der doorsnede beiderzijds deelen van den oralen ponsrand te zien zijn, is reeds een duidelijk
steekkanaal waarneembaar. Dit kanaal begint lateraal van de linker roode kern, loopt dan
mediaalwaarts door den ventralen i-and van doze kern, daarna dorsaal van het ganglion inter-
pedunculare door de decussatio Forel, verA\'olgens door de substantia nigra om in den pes
pedunculi cerebri der rechter zijde te eindigen.

Geheel hetzelfde vertoonen de 8 coupes van plaat 27. Zooals we op de microphotographie
der 2e coupe zien, gaat het steekkanaal juist door het ventrale deel der linker roode kern en

Konyn R. G. I.

AFB. 155.

Plaat 27 coupe 2.

nucl. ocnlomot.

vernietigt daarvan het ventrale deel, terwijl in het dorsale gedeelte dezer kern bloeduit-
stortingen zichtbaar zijn. Daarna doorsnijdt het kanaal de decussatio Forel en veroorzaakt
een groote, ventraal tot aan het ganglion interpedunculare reikende, verwonding. De steek-
wond gaat vervolgens door het begin van den rechter tractus mbrospiimlis, daarna door den
lemniscus medialis derzelfde zijde om in den pes pedunculi cerebri te eindigen.

-ocr page 203-

Ook in dc coupes van plaat 28, welke door het caudale gedeelte der oculomotorius- cn
dor roode kernen gaan, zien wc nog steeds het steekkanaal eerst den linker lemniscus lateralis
doorsteken, vervolgens de formatio reticularis derzclfde zijde, daarna weder door het ventrale

gedeelte der linker roode kern gaan, bloeduitstortingen in het dorsale deel veroorzakend,
vervolgens door de decussatio Forel, door do commissura lemnisci en door den lemniscus
medialis der rechter zijde, om weder in don rechter pos pedunculi cerebri te eindigen.

In de laatste van dc 8 coupes van plaat 2!) is ten slotte geen roode kern meer te zien
en reikt dc steekwond nog juist tot in dc decussatio Forel. In dc volgende coupes wordt de
steekwond steeds kleiner cn kleiner tot we in dc coupes van plaat 32, welke door het caudale

-ocr page 204-

gedeelte der troclileariskernen en door de decussatio bracchii conjunctivi cerebelli gaan nog
slechts de insteekopening en het eerste begin van het kanaal zien. De decussatio bracchii
conjunctivi cerebelli is geheel ongelaedeerd. (Afb. 157 voor corp. qaudrig. post. lees: corp.
quadrig. post.).

Bij konijn li. G. L, waarbij, na een zijdelingschen steek in het mesence-
phalon bij overigens intact gelaten hersenen, stijfheid opgetreden was en de
labyrinthoprichtreflexen evenals de lichaamsoprichtreflexen verdwenen waren,
bleek de zijdelingsche steek de linker roode kern sterk gelaedeerd en de decussatio
Forel zoo goed ah geheel verwoest te hebben.

Het microscopisch onderzoek van de hersenen der twee laatste konijnen,
welke na een dnbbelzijdigen, respectievelijk enkelzijdigen, zijdelingschen steek
stijfheid en geen labyrinthoprichtreflexen noch lichaamsoprichtreflexen op
het lichaam vertoonden, toonde dus aan, dat in het eene geval (konijn O)
beide roode kernen zoo goed als verwoest waren en in het andere geval
(konijn R. G. I.) de decussatio van Forel gekliefd was. Ook werden de
hersenen microscopisch onderzocht van een kat, welke na een zijdelingschen
steek stoornissen vertoonde van de spiertonusverhouding en van de opricht-
functie, namelijk van:

Kat Louise.

Gewicht 1.58 K.G.

16 Jan. 1923. Aethernarcose. — Carotiden tijdelijk afgebonden. — Trepanatie. — Schedeldak
verwijderd. — Groote hersenen voor de thalami geëxtirpeerd. — Steek in de
linker zijde van het mesencephalon dorsaal van den pes pedunculi cerebri in
het niveau der nervi oculomotorii. — Huid gehecht. — Narcose opgehouden.

Einde der operatie. Haalt regelmatig adem. Hartswerking goed.
Vertoont bij liggen in beide zijliggingen sterke stijfheid, zoowel van voorpooten,
achterpooten, nek, rug als staart, vooral als de kop in zijligging vastgehouden
wordt. Laat men den kop los, dan wordt deze wat opgericht en is de stijfheid
minder sterk .

Ligt steeds; richt alleen af en toe den kop op. Houdt men den kop in zijligging
vast of brengt men het dier in rugligging, dan is het zeer stijf. Soms gaat
behalve de kop ook het voorlichaam wat overeind.

Hangend met den kop omlaag: kop iets naar rechts t. o. v. het bekken gedraaid.
Labyrinthoprichtreflexennbsp; , d.w.z. van uit de linker zijligging, daar

het oprichten van den kop van uit de
rechter zijligging door het gedraaid
zijn van den kop t. o. v. het bekken
veroorzaakt kan zijn.
zwak kop iets naar normaalstand gedraaid;
zwak -)-, kop iets naar normaalstand gedraaid,
zwak doet zwakke pogingen om den kop op
te richten.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —•

Op tafel gelegd richt de kop zich uit beide zijliggingen direct op.
Halsoprichtreflexennbsp;-f, zoowel op voorste lichaamshelft als

op het bekken.

De tonische halsreflexen zijn zeer sterk aanw^ezig, zoowel bij heffen en voorover-
buigen van den kop als het dier op zijde .ligt als bij wenden van den kop van
het op den rug liggende dier.
Tonische lialsreflexen

Kop draai-reacties en -nareactiesnbsp;-)-

12 mir 20
1 mir:

3 uur:

linker zijligging lucht
rechter zijligging lucht
rugligging lucht

-ocr page 205-

De pupillen zijn nauw.
Verticale oogdraai-reacties

„nbsp;„ -nareactiesnbsp;-f-

Zet men het dier op zijn pooten en houdt het vast, dan maakt het sterke loop-
bewegingen.

17 Jan. Het dier ligt steeds in rechter zijligging en doet geen pogingen om zich op te
richten, ook niet als men het in den staart knijpt. Maakt dan echter heftige
loopbewegingen.

Legt men het dier in linker zijligging, dan richten kop en voorlicliaam zich
op en doet ook het achterlichaam pogingen om overeind te komen.

Knijpt men het dier in den staart, dan gaat het loopen en valt het achter-
lichaam om in rechter zijliggiiig.

Hangt men het dier in de lucht met den kop omlaag, dan hangt de kop
ten opzichte van het bekken 45° naar rechts gedraaid.

In zijligging in de lucht gehouden wordt de kop iets opgericht, ook doet het
dier daartoe pogingen, wanneer het in rugligging gehouden wordt.
Labyrinthoprichtreflexennbsp;zwak dc labyrinthoprichtreflexen van uit de

linker zijligging zijn zwak aanwezig, hot oprichten van den kop van uit de
rechter zijligging geschiedt waarschijnlijk door het gedraaid zijn van den kop
t. o.
V. het bekken.
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —

Halsoprichtreflexen op het bekkennbsp;de Iialsoprichtreflexen op het voorste

lichaamsgedeolte zijn van uit de linker zijligging duidelijk, niet van uit de
rechter zijligging.

Legt men het dier in rechter zijligging, dan is hot dier stijf, vooial de voor-
pooten, en maakt het loopbewegingen. Brengt men den kop in den normalen stand,
dan houden de loopbewegingen op; de voorpooten blijven echter stijf; do rechter
voorpoot stijver dan do linker.

Draait men den kop zóó, dat het schedeldak (Wider ligt, dan is het dier zoor
stijf en maakt liet sterke loopbewegingen.

In rugligging is het dier ook zeer stijf, vooral de voorpooten, nek en staart,
terwijl ai\'üi de achterpooten de tonische halsreflexen sterk bemerkbaar zijn. Het
dier maakt ook dan sterke loopbewegingen.
Stijfheidnbsp;\'

Tonische halsreflexennbsp; ) sterk bij voorover buigen en aclitorovcr strek-

ken van den kop van het in zijligging ver-
keeronde dier.
Tonische labyrinthreflexen -f, sterk.
Kopdraai-reactiesnbsp;-f-

„ -nareactiesnbsp;-f

Liftreactienbsp;

Sprongoi)vangrcflexnbsp;-(-

Verticale oogdraai-reacties

„ Inbsp;„ -nareacties

Hot dier vertoont verder af en toe oen spontanen horizontalen nystagmus.

18 Jan. Ligt steeds in zijligging, meest met den kop plat op de onderlaag, soms met don
kop wat opgericht. Bij aanraken richt het den kop op.

Legt men het dier in rechter zijligging cn houdt den kop in zijligging vast,
dan zijn alle vier do pooten stijf, ovenals de nek en de staart; Laat men nu den
kop los, dan wordt do kop wat opgericht naar den normalen stand en wordt de
linker voorpoot wat minder stijf.

Legt men het dier in linker zijligging en houdt den kop weor in zijligging vast
dan zijn vooral de voorpooten ook weer duidelijk stijf. Liuit men nu den kop
los, dan richt deze zich op en worden beide voorpooten minder stijf, echter vooral
de rechter.

Legt mon het dier in ragligging met den kop symmetrisch t. o. v. den thorax
dan zijn alle vier do pooten duidelijk stijf, echter links stijver dan rechts.

-ocr page 206-

Bij hangen in de lucht mot don kop onder is de kop iets naar rechts gedraaid.

In zijligging in de lucht gehouden, dan wordt bij beide zijliggingen de kop
iets naar den normalen stand gedraaid gehouden (35—40°).

Licliaamsopriditreflexen op het lichaam zijn niet aantoonbaar.
Stijfheidnbsp;-j-

Labyrinthoprichtrcflexennbsp;zwak en alleen van uit de linker zij-

ligging zeker aanwezig.
Ijichaamsoprichtroflexen op den kop -f- ?
Lichaamsopiichtreflexen op het lichaam —
Tonische labyrinthreflexennbsp;

Tonische halsreflexennbsp;-(-

Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;-(-

Daar het dier magerder en zwakker wordt, het dier gedoou.

Kat Louise vertoonde dus een abnormale spiertonusverhouding, een stijf-
heid, welke sterker was bij liggen op de rechter zijde dan bij liggen op de
linker zijde, en welke, wanneer het dier in rugligging lag, met t. o. v. den
thorax symmetrisch geplaatsten kop, aan de linker extremiteiten sterker was
dan aan de rechter, terwijl de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam
geheel ontbraken en de labyrinthoprichtreflexen slechts zwak aanwezig waren
en alleen met zekerheid van uit de linker zij ligging in de lucht aantoonbaar
waren.

Microscopisch hersenonderzoek: De hersenen weiden in coupes van

dikte gesneden.

In coupe 37 (serie 7 n°. 1), welke do oculomotoriuskernen, het dorsale deel der oculo-

Kat Louise.

Coupe 37.

AFB. 158.

tract, mesen-
ceph. nervi
trig. \'

nucl.

oculomot.
lemnisc. lat.

subst. nigra.

pes ped
cerebri

lemnisc
med.

pons.

gangl.
interped.

-ocr page 207-

niotoriuswortels, de beide grootcellige roode kernen en aan de linker zijde een stukje van den
oralen ponsrand vertoont, zijn kleine steekverwondingen te zien. Do eene steekwond ligt juist
langs den ventralen rand der linker roode kern, een deel van de uit deze kern komende en
naar de Forel\'sche ki-uising gaande vezels vernietigend. De andere steekwond ligt in het
rechter gedeelte van het ganglion interpoduncularo cn reikt tot aan den pes pedunculi cerebri.

In coupe 42 (serie 7 n°. 6), welke iets meer caudaal ligt, maar waarin ook nog de
oeulomotoriuskernen met het dorsale gedeelte der oculomotoriuswortels, de l)eide grootcellige
roode kernen en de kruising van Forel zichtbaar zijn, terwijl ze aan beide zijden een stukje van
den oralen ponsrand vertoont, zijn de twee steekverwondingen grooter en dichter bij elkaar.
De linker steekwond ligt nog steeds langs den ventralen rand van de linker roode kern, de
uit deze kern komende vezels voor een deel vernietigend en eveneens de vezels uit de rechter
roode kern, nadat deze door de Forel\'sche kruising zijn heen gegaan. Deze wond neemt, zooals
op bijgaande microphotographie te zien is, juist het geheele begin van den linker tinctus
rubrospinalis in. De andere wond ligt bijna geheel in het ganglion interi)eduncularo. Tor
weerszijden van de mediaanlijn in de deeussatio Forel zijn nog twee kleine bloedingen
■zichtbaar.

Coupe 42.

AFB. 159.

Kat Louise.

fase. long. post.
rad. oculomot.

nucl. ruber.

lemnisc. med.

subst. nigra.

pes ped. cerebri.

pons.

In coupe 47 (serie S n°. 5) zijn de twee steekwonden één geworden en vormen een
steekkanaal, dat een klein gedeelte dei\' uit de linker roode kern komende vezels klieft, terwijl
hot evojioens do van xiit de Forel\'sche kniising komende vezels, welke van do rechter roodo
korn afkomstig zijn, doorsnijdt, liet kanaal g-.iat juist door het begin van don linker tractus
rubrospinalis. Ook laedeert het iets den linker lemniscus medialis ovenals het ganglion inter-
poduncularo. In de deeussatio P\'orel zijn nog de kleine bloeduitstortingen aanwezig.
(Zie afb. 1(30).

Gehoel dezelfde dostnictie lirengi het steekkanaal in de v()lgend(gt; meer caudale coupes
toweeg, zooals op bijgaande microphotographie van coupe 51 (serie 9 n°.
3) te zien is.

-ocr page 208-

Kat Louise.

Coupe 47.

AFB. 160.

decussatio
Forel.

Kat Louise.

gangl.
interped.

AFB. 161.

Coupe 51.

Steek- decussatio
kanaal. Forel.

-ocr page 209-

Ook in dc volgende meer caudale coupes blijft hot steekkanaal steeds langs den
ventralen rand der linker roode kern gaan, een klein deel van do uit deze kern komende
vezels doorsnijdend. Daarna gaat het steekkanaal door liet begin van den linker tractus
nibrospinalis en doorsnijdt de vezels uit de andere roode kern, nadat ze juist door de
Forel\'sche kraising zijn gegaan.

In deze coupe reikt het steekkanaal reeds minder ver naar rechts.

Ook in de volgende coupes trekt het zich aan de rechter zijde steeds meer terug en
gaat ten slotte niet meer voorbij de mediaanlijn.

Dit is het geval in coupe 69 (serie 12 nquot;. ?gt;). In deze coupe, welke door de caudale
einden der oculomotorius- eu roode kei\'nen gaat, zien we aan den linker laiid van de couj)e
de insteekopening juist dorsaal van de substantia nigra liggen. Van hier gaat het steekkanaal

Coupe 69.

xVFB. 162.

Kat Louise.

nucl. oculomot.
fase. long. post.

dec. Mej\'nert.

nucl. ruber.
\' lemniscus,
subst. nigra.

tractus rubro-
spinalis.

pes ped. cerebri.
— pons.

gangi. decuss.
interped. Forel.

mediaalwaarts eerst door den lemniscus lalcralis, dan door den lemtiiscus medialis en den
tractus rubro.spinalis, om juist tot aan de decussatio van Forel te leiken. Ook in dezo coupe
reikt de verwonding precies tot aan den ventralen rand dei\' linker roode kern.

In coupo 78, welke candaal van de roode kern ligt en waarin do trochleariskernen, het
begin van de decu.ssatio bracchii conjunctivi cerebelli en het ïneost caudale gedeelte van de
decussatio Forel zicht1)aar zijn, doorsnijdt het steekkanaal nog juist den linker tractus
rubrospinalis.

-ocr page 210-

196
AFB. 163.

Kat Louise.

Coupe 78.

fonteinstr.
Meynert.

nucl.
trochlearis.

fase. long. post. —
lemnisc. lat, j
k

Steekkanaal.

lemnisc. med.
pes ped. cerebri.

pons.

In de volgende coupes is alleen nog een kleine verwonding langs den linker rand der
eoupe te zien, de deeussatio bracchii conjunctivi gehoel ongelaedeerd latend. In elke volgende
coupe wordt de verwonding kleiner en kleiner, terwijl ten slotte coupe 98 geheel intact is.

Bij Kat Louise waren dus door een steelïwond in den linker lateralen
wand van het mesencephalon juist dorsaal van de substantia nigra een klein
deel der vezels uit de linker en talrijke vezels uit de rechter roode kern door-
gesneden evenals de linker tractus rubrospinalis (terwijl de linker lemniscus
lateralis, de linker lemniscus medialis en het ganglion intcrpedunculare ook
gelaedeerd waren).

Wc zagen reeds, dat deze kat geen liehaamsoprichtreflexen op het lichaam,
vertoonde, maar wel een stijfheid,, welke bij liggen op den rug aan de linker
extremiteiten het sterkst was, terwijl slechts zwakke labyrinthoprichtreflexen
als het dier in linker zijligging in do lucht geliouden w^erd konden aange-
toond worden.

Tenslotte werd nog getracht de rubrospinale banen met behulp van een
zijdelingschen steek caitdaal van de roode kernen te doorsnijden.

Het verslag van een konijn, dat na zoo\'n caudalen steek stijfheid en
stoornissen in de oprichtfunctie vertoonde, luidt als volgt:

-ocr page 211-

Konijn Urotropine.

Fehr. 1933. Aetlicrnarcose. — Carotiden tijdelijl^ afgebonden. — Trejianatie. — Schedeldali
venvijderd aan de linker zijde. — De linker groote liersenliemisferen opgelicht
en een zijdelingsche steek toegobracht in het niveau van den voorsten pons-
rand. — De groote horsenen geroponeerd. — Huid gehecht. — Geen narcose meer.

10 uur 15Einde der operatie. Do ademhaling is regelmatig. Do hartswerking is goed. Het
dier vertoont een draaiing van den kop naar rechts. Het dier in rechter zijligging
in de kooi gelegd en met rust gelaten.

86 Februari. Het dier is steeds in rechter zijligging blijven liggen zonder eenige poging te
doen om zich op te richten. Het vertoont een duidelijke stijfheid van de achter-
pooten.

In mgligging gebracht, de kop symmetrisch t. o. v. den thorax, vertoonen de
rechter voor-. en achterpoot oen duidelijk verhoogden strektonus en zijn moer
gestrekt dan de extremiteiten der linker zijde.

Hangt men het dier in de lucht mot den kop naar beneden, dan is de kop
100° naar rechts gedraaid t. o. v. het bekken.

In de lucht gehouden:
in linker zijligging: kop in zijligging, soms iets naar den noi-malen stand op-
gericht. \'

in rechter zijligging: kop hangt af mot hot schedeldak naar den grond gericht,
in mgligging:nbsp;kop hangt achterover.

Op tafel gelegd:

in linker zijligging: kop richt zich direct op en het geheele dier rolt over den

buik in rechter zijligging,
in rechter zijligging: koj) richt zich niet op, ook niet bij prikkelen van het
(lier, noch bij heen en weer schudden, noch bij knijpen
in den staart.

Het dier op tafel gelegd met in zijligging vastgehouden kop:

in rechter zijligging: het lichaiim richt zich niet op.

in linker zijligging: liet lichaam richt zich niet op.
a

Dus: stijfheidnbsp;

lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —
labyrinthoprichtreflexennbsp;—

lichaamsoprichtroflexen op den kopnbsp;?

Verder: halsoprichtrefhwonnbsp;

Het linker oog staat naar boven gedevieord, ook als het dier in rechter zij-
ligging wordt gebracht. Dit oog vertoont geen verticale compensiitoirc oog-
standen, wel is een verticale oogdraai-reactio en -naroiictie zichtbaar.

Het rechter oog vertoont evenmin waarneembare verticale compensatoire oog-
deviaties, wel rotatoire. Do draai-reacties zijn echter op dit oog allen op to
wekken, evenals de nareacties, do draai-nystagnuis en de draai-nanystagmus,
zoowel de verticale, d(gt; rotatoire als do horizontale.

I

S8 Fehr. 1933. Ligt steeds op do rechter zijde zonder eenige poging to doen overeind to komen.

Brengt ook den kop niet in den normalen stand. Het dier schudt wol den kop
.soms heen en weer en tilt den kop soms wel op om een voorgehouden stuk
koolblad to grijpen. De achterpooten zijn duidelijk stijf. .

De oogen vertoonen nog stennis geen verticale compensatoire oogstanden, wol
zijn op beide oogen lichte verticale drasvi-reacties waarnoembaar, echter slechts
met geringe deviaties.

2 Maart. Ligt steeds op de rechter zijde met achterover go.strekten kop. Meestal zijn alle
vier de pooten gestrekt, echter vooral do twee linker pooten. Het dier beweegt
de pooten af en toe spontaan. De spinale reflexen zijn zeer sterk, zoo b.v. de
gelijkzijdige buigreflexen en do gekruiste strekreflexon. Pakt men oen der pooten
beet, dan mkt het dier sterk. Ligt het dier ru.stig, dan houdt hot de pooton
recht, gestrekt. Soms houdt het geheele tijden den linker voorpoot gestrekt in de

-ocr page 212-

lucht met den klauw voortdurend cirkelbewegingen beschrijvend in de richting
van dc wijzers van een klok.

In i-ugligging gebracht (kop symmetrisch t. o. v. den thorax) vertoont het dièr
een duidelijk verhoogden extensortonus der linker pooten. Deze laatsten worden
meer gestrekt gehouden dan de rechter.

In linker zijligging op een onderlaag gelegd rolt het dier direct over den buik
in rechter zijligging.

Noch labyrinthoprichtreflexen, noch lichaamsoprichtreflexen op het lichaam
zijn aantoonbaar. De kop is, bij hangen in de lucht met den kop naar beneden,
nog steeds t. o. v. het bekken naar rechts gedraaid.

Het linker oog staat nog naar boven gedevieerd en vertoont na voorafgaand
onderzoek een horizontalen nystagmus als de kop in rechter zijligging vastge-
houden wordt.

Verticale compensatoire oogstanden, zoowel rechts als links —
Verticale oogdraai-reacties als -nareacties, rechts en links

De deAdatie zoowel tijdens draaien als na het draaien is slechts gering.

Zet men het dier op zijn pooten met do rechter zijde steunend tegen den wand
der kooi, dan blijft het staan met gestrekte voor- en aehterpooten en gaat niet
zitten als een normaal konijn.nbsp;,

Liggend op de rechter zijde doet het absoluut geen pogingen om overeind te
komen.

Het dier eet goed, alles moet echter in zijn bek gestopt worden en wel tot diep
in den bek. Het kan een koolblad, dat tusschen de tanden gebracht wordt, niet
naar binnen krijgen cn niet met de lippen besturen. Ook schijnt het last te
hebben met voedsel, dat tusschen kiezen en Avangen komt te zitten.

Ligt steeds op de rechter zijde. Pakt men beide aehterpooten beet, dan voelt
men een duidelijk verhoogden extensortonus. Pakt men slechts één poot beet,
dan rukt het dier heftig om los to komen, ten slotte wordt de vastgehouden
poot gebogen gehouden, terwijl de poot der andere zijde maximaal gestrekt
wordt. De kop en nek worden achterover gestrekt gehouden. In ragligging ge-
bracht met symmetrisch geplaatsten kop worden linker voor- en achterpoot sterk
gestrekt gehouden.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —, echter doet het dier bij liggen op do
linker zijde met in zijligging vastgehouden kop pogingen om het lichaam op
richten.

Bij hangen met den kop naar beneden wordt de kop naar rechts gedraaid ge-
houden.

Verticale compensatoire oogstandnbsp;links — rechts ?

Verticale oogdraai-reacties en -nareacties links rechts duidelijk, maar
slechts met geringe excursies.

Steeds onveranderlijk in rechter zijligging. Spiertoimsverhouding als boven. Het
dier in rugligging gebracht houdt steeds den linker voor- cn achterpoot sterk
gestrekt, meer dan den rechter.
Opriehtreflexen als boven.
Linker oog:
verticale compensatoire oogstanden
verticale oogdraai-reacties en -nareacties
verticale oogdraai-nystagmus

4 Maart.

5 Maart.

7 Maart.


Rechter oog:
verticale compensatoire oogstanden
verticale oogdraai-reacties en -nareacties
verticale oogdraai-nystagmus


O Maart.

(steeds zonder kruis op do cornea
onderzocht).

Spiertonusverhouding en oprichtfunctie geheel als boven.
Het dier gedood, daar het zwakker en magerder werd.

-ocr page 213-

Konijn Urotropine lag dus gedurende de dertien dagen, dat het in leven
gelaten werd, steeds op de rechter zijde, zonder eenige poging te doen om
zich op te richten, met achterover gestrekten nek en sterk gestrekte pooten
(vooral de achterpooten).

AYat de abnormale spiertonusverhouding betreft was de verhoogde extensor-
tonus duidelijker als het dier op de rechter zijde lag dan op de linker, terwijl
als het dier in rugligging gebracht was met t. o. v. het bekleen symmetrisch
geplaatsten kop de verhooging van den extensortonus vooral duidelijk was
waar te nemen aan de linker extremiteiten, welke dan meer gestrekt gehouden
werden dan de rechter.

Wat de oprichtfunctie betreft waren geen labyrintlioprichtreflexen aan-
toonbaar, evenmin lichaamsoprichtreflexen op het lichaam bij liggen op een.
onderlaag op de rechter zijde, terwijl deze laatsten misschien zwak aanwezig
waren bij liggen op een onderlaag op de linker zijde.

Of de pogingen om van uit de linker zijligging met in deze ligging
vastgehouden kop dooi- een verzwakte lichaamsoprichtreflex op het lichaam
tot stand k-wanien of dat daarbij de di-aaiing van bekken en kop t. o. v. elkaar
een rol speelde, kon niet uitgemaakt wox-den.

AFB. 1G4.

^FaAt.iona.
__XD^CAJU,. èiOidü

r/s .

quot; quot; lat.

quot;^—Stidla.^
yunat.

fcugt;c. j^xmdxMH\'-

-ocr page 214-

Microseopisch hersenonderzoek: De volgens de Marchi-methode behan-
delde hersenen werden in serieeoupes gesneden.

Eerst in coupe 12 van plaat 22, welke door de caudale randen der corpora quadrigemina
anteriora, door de orale deelen der corpora quadrigemina posteriora en caudaal van de
trochleariskernen door do deeussatio bracchii conjunctivi cerebelli gaat evenals door het voorste
gedeelte van den pons, is het eerst de steekwond, omgeven door een zóne van mtte degeneratie,
over eenige uitgestrektheid te zien. Zooals op bijgaande teekening zichtbaar is, gaat het
steekkanaal door den lemniscus lateralis en juist ventraal van de deeussatio bracchii conjunctivi
cerebelli (zie afb. 164).

In de meer caudaal gelegen coupe 12 van plaat 21 reikt de steekwond verder naar
rechts tot in den rechter lemniscus lateralis. Ook hier is om het steekkanaal een uitgebreide
zöne van Avitte degeneratie te zien.

AFB. 105.

V\',1
\'ff

Vergelijkt men bijgaande afbeelding van deze coupe met plaat 13 uit den atlas der
konijnhersenen van
C. WrNKLEit en A. Potteu, dan ziet men, dat links de tractus rubro-
spinalis geheel doorgesneden is, terwijl hij rechts ook zeker sterk gelaedeerd moet zijn.

De laesie van den rechter tractus rubrospinalis moot nog sterker zijn in do meer
caudale coupe 1 van plaat 21 (vergelijk afb. 166 met plaat 14 van den atlas van C. W
inkler
en A. Potteu).

Zooals men op afb. 166 zien kan gaat deze coupe door den overgang van den 4don ventrikel
in den aquaeductus Sylvii, en door de beide ponsarmen.

De kleuring volgens Marchi van het halsmerg en ruggemerg mislukte helaas.

-ocr page 215-

201
AFB. 166.

TImxÏ U \'
fi/ntfvlujAAAlZ

MM\'

OjvX. Yv^jiX tcui.

w.nbsp;tr™^ - -

(uVVVWUAC -icxt

üi/r^A.S.

^fuA. atmX.

// .■\' J^uicol,
^DOnXU.

iStjjJ^^-

nouxZ.

IrUcci. ■^■\'joowt^^ ^\'•\'-■-\'\'•^pcd^céAA\'tl,

Bij konyn Urotropino, lietwelk gedurende de dei-tien dagen, dat het in
leven gelaten werd, steeds stijf op de rechter zijde lag, zonder pogingen te
doen om overeind te komen, niettegenstaande de groote hersenen niet ge-
extiri)ecrd waren, cn dat bij nader onderzoek stoornissen van de spiertonus-
verhouduig (hypertonic), van de labyrinthoprichtreflexen en van de lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam vertoonde, Avas de linker tractus rubrospinalis
zeker geheel dwars gekliefd, terwyl de rechter tractus rubrospinalis minstens
sterk gelaedeerd was.

Dus ook het microsco])isch onderzoek van de hersenen der konijnen en
katten, w^aarbij een enkelzijdige of dubbelzijdige zijdelingschc steek in her
mesencephalon Avas toegebracht, al of niet gepaard met extirpatie der groote
hersenen, toonde aan,
dat hij alle dieren, welke na dezen steek een normale
spiertonusverhouding, normale lahyrinthoprichtreflexen en lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam vertoonden, de roode kernen, de decussatio van Forel
en de ruhrospinale hanen niet door den steek getroffen waren,
(konijn M^
dat geen licJiaamsoprichtrcflexen op liet lichaam vertoonde, konijn R. F., konijn R. P.,
kat Dorothea),
terivijl hij alle dieren, welke hypertonie cn stoornissen van hoven-
genoemde opriehtreflexen vertoonden, of de roode kernen, of de decussatio Forel
of de ruhrospinale hanen door het steekkanaal vernietigd, doorgesneden of
sterk gelaedeerd, waren.
(Konijn O, konijn R. G. I., kat Louise, konijn Urotropino).

-ocr page 216-

De verschillende in de vorige hoofdstukken beschreven experimenten
toonen aan,
dat een geheel normale spiertonusverhouding en normale labyrinth-
oprichtreflexen en licliaamsop7-ichtreflexe7i op het lichaam nog aanwezig
kunnen zijn:

I. na totale dwarse doorsnijdingen van het mesencephalon van katten
en konijnen juist vóór de roode kernen (wat de lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam bij de kat aangaat na dwarse doorsnijding-
door het achterste thalamusgedeelte), dus na wegname der geheele
groote hersenen met corpora striata, thalami optici en voorste
mesencephalongedeelte;

II. na afsnijding der corpora quadrigemina (konijn Mata Biroe);

III. na gedeeltelijke doorsnijding van het mesencephalon in het niveau
der roode kernen, namelijk van het gedeelte gelegen tusschen de
trochleariskernen en den dorsalen rand van het caudale gedeelte der
corpora quadrigemina anteriora
(konijn Kleine Bruine);

lY. na gedeeltelijke doorsnijding van het mesencephalon in een niveau
caudaal van de roode kernen, namelijk van het gedeelte gelegen
tusschen de trochleariskernen en den caudalen rand der corpora
quadrigemina posteriora, waarna echter geen lichaamsoprichtreflexen
op het lichaam aanwezig waren
(konijn Nanel);

V. na steekwonden in het mediane vlak van het mesencephalon van uit
den ventralen wand reikende tot aan de kruising der rubrospinale
banen
(konijn G, konijn H, konijn I);

VI. na steekwonden in het mediane vlak van het mesencephalon van uit
het dorsale oppervlak i\'cikende tot aan de kr \'uising\' van Forel
(konijn Z);

VII. Na verschillende zijdelingsche steekwonden in het mesencei)halon, welke
de roode kernen, de decussatio Forel en rubrosi)inale banen niet ver-
nietigen, namelijk:

a.nbsp;na twee steekwonden van uit de zijvlakken van het mesencephalon
juist caudaal van de roode kernen en dorsaal van de decussatio
Forel, waarna echter geen lichaamsoprichtreflexen op het lichaam
gezien werden
(konijn M);

b.nbsp;na een steekwond caudaal van de roode kernen en doi-saal van het
caudale gedeelte der Forel\'sche kruising en eveneens dorsaal van
de rubrospinale banen
(kat Dorothea);

c.nbsp;na een steekwond, welke dorsaal van den pes i)cdunculi cerebri begon
en vandaar lateraal van de gelijkzijdige roode kern en door de
oogspierkemen dwars door het mesencephalon ging
(konijn E. P.);

d.nbsp;na een steekwond, welke van uit den zijwand van het mesence-
phalon eerst lateraal van de roode kern ging en vervolgens door de
oogspierkernen dwars door de middenhersenen, en welke eenzijdig
het grootste gedeelte van den lemniscus lateralis tot degeneratie had
gebracht
(konijn E. F.);

-ocr page 217-

De spiertonusverhouding-, de labyrinthoprichtreflexen en de lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam waren ook normaal aanwezig, als behalve het toe-
brengen van den steek tevens de groote hersenen met corjiora striata geëxtir-
peerd waren; dus niettegenstaande het doorgesneden zijn der cortico-spinale
pyramidenbanen
(konijnen G, H, i, Z, M).

Voor het in stand houden van den normalen spiertonus, van de labyrinth-
oprichtreflexen m van de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam, heeft het
konijn dus niet noodig: de groote hersenen, de corpora striata, de thalami optici,
het oraal van de roode kernen gelegen gedeelte van het mesencepluiUm, noch
het dorsmü van de oogspierkernen gelegen mesencephalongedeelte met de corpora
quadrigemina, tenvijl ook na verwondingen van het overige mesencephalon-
gedeelte, welke de roode kernen, de decussatio Forel en de rubrospinale banen
intact Men, deze functies onveranderd kunnen voortbestaan. Be verschillende
waarnemingen gedaan bij de experimenten op kalten pleiten sterk voor een
geheel gelijke verhouding bij deze dieren.

Bi) geen der dieren, welke na de operatie een normale spiertonusverhouding,
labyrinthoi)richtreflexen en lichaamsopricliti-eflexen op het lichaam hadden,
werden bij microscopisch onderzoek de roode kernen ,de Forel\'sche kniisiiig,
noch de rubrospinale banen vernietigd gevonden; ook niet bij enkele andere,
hier niet vermelde, gevallen.

Daarentegen trad- steeds stijfheid op en ivaren de labyrinthoprichtreflexen
en liclwamsopricMreflexen op het lichaam verdwenen na:

I. dwarse doorsnijdingen van het geheele mesencephalon in niveau\'s
caudaal vaif de roode kernen;

II. dwai-se doorsnijding van het ventrale gedeelte van het mesencepluilon
caudaal van de roode kernen
(Itonijn Kleine Zwarte);

III.nbsp;na steken in het ventrale gedeelte van het mediane vlak van het mesence-
phalon, welke juist de Forel\'sche kruising kliefden
(konijnen B, Q, S en
kat Black and White) ;

IV.nbsp;na steken in het dorsale gedeelte van het mediane vlak van het mesence-
phalon, welke de decussatio Forel doorsneden
(konijnen X en V);

V.nbsp;aia steken in den zijwand van het mesencephalon, welke of de ix)ode
kernen verwoest hadden
(konijn O) of de decus.satio Forel (konijn R. G. I.)
of de tractus rubrosphiales (konijn Urotropine),

VI, terwyl in alle gevallen, Avaai\'bij een abnormale spiertonusverhouding mot
verhoogden
exten.sortonus opgetreden was evenals stoornissen zoowel van
de labyrinthoprichtreflexen als van de lichaamsopriclitreflexen op het
lichaam, de roode kernen, de Forel\'sche kruising of de rubrospinale
banen gelaedeerd gevonden werden (kat Mediana, konijn Grisette, kat Louise).

In deze laatste gevallen (VI) waren zoowel de stoornissen van bovenge-
noemde functies als de gevonden verwondingen van het roode kernsysteem aan
de eene zyde sterker dan aan de andere zyde.

-ocr page 218-

Nooit werden bij stijve dieren zónder labyrinthoprichtreflexen en zonder
liehaamsoprichtreflexen op het lichaam de roode kernen met hun afvoerende
banen intact gevonden.

Bij alle dieren, welke na den operatieven ingreep een normale spiertonns-
verhouding, labyrinthoprichtreflexen en lichaamsoprichtreflexen op het lichaam
bezaten, bleken steeds de roode kernen met afvoerende banen ongelaedeerd te
zijn; bij alle dieren, welke na den operatieven ingreep stijfheid met opgeheven
labyrinthoprichtreflexen en opgeheven liehaamsoprichtreflexen op het lichaam
vertoonden, bleken steeds de roode kernen of hun afvoerende banen verwoest
te zijn.

Beze proeven beivijzen dus, dat de roode kernen bij kat en konijn de
centra zijn, welke de normale spiertonusverhouding regelen en waarover de
labyrinthoprichtreflexen en de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam tot stand
komen.

Zonder de functies van deze kernen is geen normale spiertonusver-
houding, noch een optreden der labyrinthoprichtreflexen of der lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam bij kat en konijn mogelijk, ook niet als de
geheele overige hersenen intact zijn. (Wel leek bij katten de stijflieid wat
ndnder als dit laatste het geval was).

Daarentegen zijn de roode kernen wel in staat de normale spiertonus-
verhouding en de genoemde oprichtreflexen in stand te houden als de groote
hersenen met corpora striata, thalami optici en voorste mesencephalongedeelte
geëxtirpeerd zijn en eveneens na afsnijding der corpora quadrigemina.

-ocr page 219-

ENKELE BESCHOUWINGEN OMTRENT DE LIGGING VAN HET
CENTRUM DER LICHAAMSOPRICHTREFLEXEN OP DEN KOP.

Ill hoofdstuk V hebben Ave reeds gezien, dat alleen door een onderzoek
op
dieren, Avaarvan te A^oren beide labyrinthen geëxtirpeerd zijn, een juiste
bepaling van de ligging A\'an het centrum der licliaamsoprichtreflexen op den
kop mogelijk
is. Bij dieren met intacte labyriiithen is toch nooit een manifest
Avorden der labyrinthoprichtreflexen bij het leggen van het dier oj) een
onderlaag geheel uit te sluiten. Kicht een dier met intacte labyriiithen in
de lucht gehouden niét, maar
op een onderlaag gelegd Avél den kop uit
beide zijliggingen oj), dan kan dit verschil op het manifest Avorden der
labyrinthoprichtreflexen
berusten. Dit Avas een der redenen, Avaarom bij de
reeds
beschreven experimenten te Aveinig aandacht aan deze reflexen ge-
schonken
Averd. Ken andere reden Avas, dat bij het begin van dit onderzoek,
alhoeAvel zonder eenigen grond, aangenomen werd,
dat alle lichaamsopricht-
reflexen over gemeenschappelijke centra tot stand kAvamen en voor het vinden
van deze eentra de\'met zekerheid aantoonbare lichaamsoprichtreflexen op het
lichaam de aangeAvezen reflexen waren.

Toch Averden bij de verschillende proeven enkele belangrijke waar-
nemingen ten opzichte van de lichaamsoprichtreflexen op den kop gedaan.
Onder
anderen dat het oprichten van den kop door een kat, Avelke op een
onderlaag ligt, behalve door de
labyrinthoi)richtreflexen en de lichaams-
oprichtreflexen op den Ivop, ook nog door kopoprichtreflexen op den kop
tot
stand komt.

Zooals in het vorige hoofdstuk bijv. bij kat IMediana beschreven werd,
vertoonden toch enkele dieren geen overeind zetten van den
kop, als ze in de
lucht gehouden Averden, noch als de romp op een onderlaag gelegd Averd, noch
als tevens
de voetzolen met de onderlaag in contact gebracht Averden,
en evenmin
als het dier daarbij heen en Aveer geschud Averd, om direct
den kop op te richten als het voorste gedeelte van den hals of de kop met
de
onderlaag in aanraking kwam. De kop werd dan direct i-echt overeind
gezet en bleef zoo op de onderlaag rusten. Geheel hiei-mede overeenkomend
werd door het dier ook direct de kop recht gezet Avanneer men het dier in
zijligghig
in de lucht hield en dan zachtjes de eene helft van den kop aaide.

In hoofdstuk V zagen Ave, dat de lichaamsoprichtreflexen op den kop
nooit meer
aantoonbaar Avaren na totale dAvarse doorsnijdingen in of caudaal

-ocr page 220-

van het niveau, dat door de caudale helft der coi-pora quadrigemina anteriora
gaat en door de hersenstelen achter de uittredingsplaatsen der nervi oculo-
motorii, dus niet meer na dwarse doorsnijdingen achter de roode kernen.

Het centrum der lichaamsoprichtreflexen op den kop ligt dus waar-
schijnlijk oraal van dit niveau.

In hetzelfde hoofdstuk Averd eveneens vermeld, dat bij het onderzoek
met totale dwarse doorsnijdingen bij enkele konijnen, waarvan te voren beide
labyrinthen geëxtirpeerd waren, waargenomen werd, dat een konijn, waarbij
de dwarssnede door den voorraiid der corpora quadrigemina anteriora en
door de hersenstelen voor de oorsprongen der nervi oculomotorii gegaan was,
den kop, als het dier in de lucht gehouden Averd niet, op een onderlaag gelegd
wél uit beide zijliggingen oprichtte.

Het centrum van de lichaamsoprichtreflexen op den kop moet dus caudaal
van het niveau van deze snede liggen en ligt dus zeer waarschijnlijk in het
niveau der roode kernen.

. In het vorige hoofdstuk zagen we bij het konijn Kleine Zwarte, waarbij
het ventrale deel van het mesencephalon geheel doorgesneden Avas vanaf de
trochleariskernen en caudaal van de oculomotoriuswortels, dat eveneens de
kop zich niet oprichtte als het dier in de lucht, gehouden werd, maar wel als
het dier op een onderlaag lag, en daia uit beide zijliggingen.

De banen van den reflexboog van den lichaamsoprichtreflex op don kop
waren dus bij dit dier niet doorgesneden en gaan daarom waareehijnlijk door
het dorsale mesencephalongedeelte. De roode kernen met de rubrospinale
banen spelen dus vermoedelijk geen rol bij deze reflexen. AVeliswaar waren
de caudale einden der grootcellige roode kernen bij dit konijn niet afgesneden,
maar het is moeilijk in te denken, dat de enkele cellen daarvan tot zulk
een functie ni staat zouden zijn, dat door deze enkele cellen de lichaams-
oprichtreflexen op den kop werden tot stand gebracht.

Maar ook bij konijn X bleek, dat een klieving der decussatio Forel deze
reflexen niet ophief. By konyn X (zie bladzijde 143, hoofdstuk VII) werd
door een steekwond in het dorsale mesencephalonopi^eiwlak, welke in het
mediane vlak precies tusschen de beide oculomotoriuskernen, de beide trochle-
ariskernen, de beide roode kernen en door de decussatio Forel ging, het
caudale gedeelte van het mesencephalon nagenoeg in tAveeën gespleten en toch
vertoonde het dier bij liggen op een onderlaag van uit beide zijliggingen een
lichaamsoprichtreflex op den kop.

Uit de combinatie van deze verschillende waarnemingen volgl, dat
met groote Avaarschijnlijkheid een centrum van de lichaamsoprichtixiflexen op
den kop in het dorsale mesencephalongedeelte ligt en dat deze reflexen langs
banen tot stand komen, Avelke zich niet in het mésencei)halon kruisen, dus
niet langs de tractus rubrospinales.

Deze meening Avordt nog versterkt door de waarnemingen bij konijn O,
AA\'aarbij door twee dubbelzijdige zijdelingsche .steken de roode kernen en even-
eens het gebied
tusschen en lateraal van deze kernen bijna geheel verwoest

-ocr page 221-

waren, terwijl ook ventraal en dorsaal talrijke kleine bloeduitstortingen waren
opgetreden. Dit konijn richtte eveneens den kop niet op, wanneer het in de
lucht gehouden werd, maar Avel, en wel uit beide zijliggingen, als het op een
onderlaag lag.

Verdere gegevens omtrent de localisatie van de lichaamsoprichtreflexen
op den kop leverde dit onderzoek tot dusverre niet op.

Het zal misschien verwondering wekken, dat absoluut geen lichaamsopricht-
reflexen op den kop vermeld Averden na steken in het ventrale oppervlak,
welige door de deeussatio Forel gegaan waren. Men moet hierbij bedenken,
dat na deze steken, behalve nekstijfheid, meest ook een asymmetrische stand
van den kop optrad en bij hangen met den kop naar beneden de kop ten
opzichte van het bekken gedraaid gehouden werd.

l.egde men zoo\'n dier op een onderlaag, dan Averd de koj) Avel vaak uit
de eene zijligging opgericht, in de richting der kopdraaiing, echter niet van uit
de andere zijligging, niet tegen de kopdraaiing in. Nu Avas natuurlijk niet uit
te maken of het oprichten van uit de eene zijligging een gevolg van de
oi)richtreflexen of van de draaiing was. TerAvijl het evenmin uit te maken Avas
of het niet oprichten van uit de andere zijligging veroorzaakt
Averd door het
ontbreken der oprichtreflexen of door het gecompenseerd Avorden door de aan-
Avezige kopdraaiing. Kneep men zoo\'n dier in den staart, Avanneer het in de
laatste zijliging lag, dan tilde het
Avel vaak den stijven nek met achterover-
gehouden kop iets van de onderlaag op, maar dit kon niet met zekerheid als
een oprichtreflex aangemerkt
A\\\'oixien.

Omtrent het centrale mechanisme der lichaamsoprichtreflexen op den kop
weten tve dus met\'zekerheid:

Ie. dat de centra moeten Hijgen caudaal van het mesencephalon-nivecm,
dat juist voor de roode kernen gaat;

He. dat de centra niet de roode kernen zijn en dat deze opricht-
reflexen evenmin tot stand komen langs de ruhrospinale banen;
eni

111°. zooals Magnus en de KijEYn aantoonden, dat de reflexboog dezer
lichaamsoprichtreflexen niet over het cerebellum gaat.

Waarschijnlijk liggen de centra der licJummsoprichtreflexen op den kop
vóór het niveaw dat juist achter de roode kernen gaat en vermoedelijk in het
dorsale gedeelte van het mesencephalon ter hoogte van de roode kernen, terwijl
de banen, waarlangs de prikkels van deze reflexen gaan, zich niet, althans
niet geheel, kruisen in het mesencepluüon.

(Over hot centrale niechanismo der kopoprichtreflexen op don kop is nog niets bekend.
Vermoedelijk zal echter het sensibele gedeelte van den nemis trigeminus hierbij een rol spelen.
Zooals bekend, gaat uit do trigeminuskernen do tractus mesoncephalicus nervi trigemini naar
hot dorsale gedeelte van het mesencephalon).

-ocr page 222-

HOOFDSTUK IX.

DE FUNCTIES DER ROODE KERNEN BIJ KAT EN KONIJN.

In de vorige hoofdstukken hebben we gezien, dat een kat en eveneens een
konijn, zooals ook reeds door talrijke andere onderzoekers was aangetoond, na
totale extirpatie der groote hersenen voor de thalami optici nog geheel normaal

AFB. 1Ö7.

Thalamuskat. Zittend.
AF]}. 108.

Thalamuskat. Staand.
AFB. 169.

Thalamuskat. LiOOi)end.

-ocr page 223-

zit, staat en loopt, alles met een geheel normale spiertonusverhonding en
coördinatie.

Onderzoekt men zoo\'n thalamusdier, dan vindt men dat het, behalve de
optische oprichtreflexen bij de thalamus-kat, nog in het bezit is van alle
oprichtreflexen, namelijk van:

de labyrinthoprichtreflexen,
de\'lichaamsoprichtreflexen op het lichaam,

de lichaamsoprichtreflexen op den kop , zooals uit het onderzoek van

labyrinthlooze thalamusdieren blijkt
en van de halsoprichtreflexen.

Men bemerkt bij deze dieren geen enkele stoornis in de spiertonusverhou-
ding, noch in de oprichtfuijctie.

We zagen verder, dat niet alleen bij thalanuiskatten en konynen de spier-
tonusverhouding normaal en de bovenstaande oprichtreflexen aanwezig kunnen
zijn, maar ook nog bij katten en konijnen waarvan de thalamus, ja zelfs het
meest orale gedeelte van het mesencephalon is afgesneden.

Een geheel ander beeld vertoonen echter deze dieren na een dwarse
doorsnijding van de hersenen in het niveau, dat gaat door het achterste
gedeelte der corpora quadrigemina anteriora en door de hei-senstelen achter
de uittredingsplaatsen der nervi oculomotorii, dus achter de roode kernen.

Dan zijn de dieren, zooals Sherkington het eerst aantoonde, geheel stijf
en richten zich niet meer uit zijligging op (decerebrate rigidity).

tnbsp;AFB. 170.

• Gédecerobreerdo kat met onthorsoninffsstijfheid in zijligging.

Zet men zoo\'n styf dier op zijn pooten, dan kan het, waar SmcRULNGTON
ook het eerst oj) wees, staan. De stijve extremiteiten Icunnen het dier dragen

en zakken niet in.nbsp;, .nbsp;, -

Het staan .geschiedt echter met een geheel abnormale spiertonusverhoudmg.

Ook rolt het dier door het geringste duwtje, of by de geringste beweging,

welke het maakt, om en blijft in zijligging liggen. Van een oprichtfunctie is

zonder speciaal onderzoek niets meer te bespeuren, deze is practisch geheel

opgeheven.

Onderzoekt men zoo\'n gedecerebreerd dier, dan vindt men ni de eei-ste

14

-ocr page 224-

2i0

l)laats, dat in plaats van de normale spiertonusverhouding een sterk ver-
hoogde tonus van de strekspieren van hals, romp en extremiteiten, ja ook

AFB. 171.

\'\' ij\'s.-\' ^srfH.

Gedecerebreerde kat met ontlierseiiingsstijflieid üjj zijn pooten gezet.

(Het dier wordt aan den gestrekten staart vastgehouden).

vaak van den staart is opgetreden, terwijl het onderzoek van de opricht-
functie aantoont, dat:

noch de labyrinthoprichtreflexen,
noch de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam,
noch de lichaamsoprichtreflexen op den kop
meer aanwezig zijn en alleen de halsopriclitreflexen zijn overgebleven.

Bij de proeven, vermeld in hoofdstuk VII, zagen we, dat de hoofd-
oorzaak van deze veranderingen het afgesneden zijn der roode kernen, het door-
gesneden zijn der rubrospinale banen is en dat door de doorsnijding dezer banen
de normale spiertonusverhouding j^laats maakt voor een yeriioogden strek-
spiertonus en de labyrinthoprichtreflexen evenals de lichaamsoprichtreflexen

op het lichaam verdwijnen, onverschillig of deze doorsnijding is geschied by

gt; ^

een kat of konijn met overigens intacte hersenen of na voorafgaande extirpatie
der groote hersenen voor de thalami optici.

Het eenig verschik tusschen een tlialamuskat of konijn, waarbij de rubro-
spinale banen zijn doorgesneden en een gedecerebreerde kat of konyn, is dus,
wat de oprichtfunctie betreft, \'dat bij de eereten de lichaamsoprichtreflexen
op den kop nog aanwezig kunnen zijn
(zie hoofdstuk VII: konijn KMno Zwarte,
konijn X, konijn O),
terwijl deze bij het gedecerebrfterde dier ontbreken.

Een kat met intacte groote hersenen, waarbij uitsluitend de rubrospinale
banen zyn doorgesneden, heeft, waarschynlijk ook nog de optische opricht-
reflexen.

Green mijner katten noch inijn kpnynen met intacte gi\'oote hersenen, maar
met gekliefde rubro.spinale kruising, konden het lichaam geheel overeind zetten.

Of dit op den langen duur aan deze katten met behulp van optische
oprichtreflexen, lichaamsoprichtreflexen op den ,kop en lialsoprichtreflexen ook
niet gelukt zou zijn, kan ik niet zeggen, daar alle dieren voor het hersen-
onderzoek met de Marchi-methode steeds binnen 3 weken gedood werden.

-ocr page 225-

Echter zou hun dit, de verhoogde strektonus en de uitgevallen opricht-
reflexen in aanmerking genomen, ook na längeren tijd, zeker niet gemakkelijk

gelukt zijn.

Uit de proeven van hoofdstuk VII volgt, dat de roode kernen bij kat
cn konijn de centra zijn

a.nbsp;voor de regulatie der normale spiertonusverhouding;

b.nbsp;van dè labyrinthoprichtreflexen;

c.nbsp;van de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam.

quot;Wat de normale spiertonusverhouding betreft, zagen we, dat deze bij
konijnen en katten niet verandert door doorsnijding der pyramidenbanen (een
geheel normale spiertonusverhouding bij de thalamusdieren!), dat daaren-
tegen klieving der Forel\'sche knüsing ook verhoogden extensortonus geeft
bij intacte pyramidenbanen. Tocli leek vaak de stijfheid na. klieving dezer
ki-uising minder sterk
iüs de groote hei-senen intact waren en niet te voren
geëxtirpeerd waren. Vooral bij katten kreeg men dezen indruk.

T)e vraag ryst hoe de roode kernen bovengenoemde functies tot stand
brengen en wel in de eerste i)laats op welke wijze zy dc spiertonusveriiouding
regelen. Doen
z\\] dit, buiten eenige prikkels om, door de eigen vitaliteit der
cellen of met behulp van pi\'ikkels, die deze kernen langs vei-schillende banen
van uit huid, spieren, labyrinthen of andere organen toesti-oomen? En indien
deze functie onder invloed van ])rikkels tot stand komt,
z\\]n deze prikkels dan
speciale
spiertonus regelende prikkels of zijn het dezelfde prikkels, welke ook
de oprichtreflexen tot stand brengen ? ]\\Ien z(m hierover lang kunnen theoreti-
seeren. Vooral ftls men bedenkt, dat de oprichtreflexen een dier uit een
abnormale houding den normalen stand doen aannemen, voor welke handeling
een telkens veranderen der spiertonusverhouding noodig is. Maar ook als het
dier een nonnale houding heeft, dan zijn het deze opriclitprikkels, welke het
bewaren van deze lurading mogelijk mak\'cn, wat alleen door het behoud van
be])aalde norinale sjnertcmusverhoudingen mogelijk is.

Indenken we dit alles, dan kan men, oolv in verba.nd met waarnemingen,
zooals bij konijn Grisette en
l)\\j konijn X, welke bij liggen op de eene zijde een
veel sterker verhoogden extensortonus vertoonden, dan bij liggen o]) de andere
zijde, groote .theorieën bouwen ovei- het mechanisme van de regulatie der
nomale
spiertonusvei\'houdingcn en van de rol van de oprichtreflexen daarbij
gespeeld, maar ook niets dan thcoi-ieën.

Zeker weten ive daarentegen omtrent dit mechanisme:

I. dat de roode kernen de hoofdcentra zijn voor de regulatie der
normale spiertomisverhoudingen;

II. dat de roode kernen de normale spiertonusverhouding ook nog in
stand- kunnen houden na extirpatie der geheele groote hersenen met
corpora striata, thalami optici en met het oraal van de roode kernen
gelegen gedeelte van het mesencephalon en evenzoo na afsnijding der
corpora quadrigemina;

-ocr page 226-

III. dat hij kat en konijn een normale spiertoniuwerjiouding niet mogelijk
is na afsnijden der roode kernen, na doorsnijden der ruhrospinale
hanen, noch na klieven der Forel\'sche kruising, maar dat hij deze
dieren de nonnale spiertonusverhoiuling daarna steeds plaats maakt
voor een verhoogden extensortonus en dat dit laatste ook het geval
is, als hij hovengenoemde ingrepen de pyramidenbanen en de overige
hersenen nagenoeg intact gelaten worden.

Terwijl we ook weten dat de spiertonus beïnvloed wordt door:

Ie. de roode kernen;

2®. het centrum van de ontherseningsstijfheid, hetwelk caudaal van den
pons gelegen is;

3e. het centrum der tonische labyrinthreflexen, liggende caudaal van het
niveau, dat vlak voor de octavuskernen gaat.

In het 3e hoofdstuk werd er reeds op gewezen, dat het niet uitgesloten
is, dat de tonische labyrinthreflexen over het stijfheidscentrum tot stand
komen, maar dat daarover verder nog niets bekend is. Wel toonden
Magnus
en de Kleyn aan, dat over het stijfheidscentinim ook andere spiertonus
beinvloedende prikkels gaan (volgens
snerrinciton de proprioeeptieve prikkels),
daar zij, zooals we reeds in hoofdstuk II gezien hebben, na decerebratie van
labyrinthlooze dieren ook ontherseningsstijtlieid zagen optreden.

4e. het mechanisme der tonische halsreflexen, waarvan de centra in het
voorste gedeelte van het ruggemerg liggen.

5®. een ruggemergsmechanisme.

De invloed van dit laatste mechanisme ziet men na dwarse doorsnijdingen
van het ruffKemerg. Daarna verdwijnt toch l)\\i dieren, en volgens lln)igt;ocn (107),
GtDRDon Hoi.mes (49), Lherjutte (114), Gun-iain en Barró (57), zooals zij by
oorlog.sverwonden waarnamen, ook bij menschen lang niet alle spiertonus in
de caudaal van de doorsnijding gelegen spieren.

Waarschijnlijk spelen hierbij prikkels uit de spieren zelf een rol, de
proprioeeptieve prikkels. Zooals i-eeds vroeger vermeld werd, neemt
Sherrington
aan, dat deze prikkels ook den spiertonus beinvloeden over het stijfheids-
centrum. Hij zag toch, dat ontherseningsstijfheid niet ojitrad in extremiteiten,
waarvan te voren de bijbehoorende achterwortels van het ruggemerg waren
doorgesneden cn dat een bestaande stijfheid der extremiteiten verdween na
opvolgende doorsnijding dezer achterwortels.

We zagen üi hoofdstuk II, dat dit niet optreden van stijfheid na door-
snijding van de achtcrwortels niet absoluut is, daar
Magnus, na decerebratie
van een dier, w^aarvan de achtei\'wortels längeren tijd te voren waren door-
gesneden, wel een stijfheid zag optreden. Udt proeven van
Brondgeest,
Sherrington
e. a. volgt echter wel, dat de proprioeeptieve prikkels den spier-
tonus beinvloeden, aldus

6e. de proprioeeptieve prikkels, in het midden latend of deze misschien
reeds bij III en IV inbegrepen zijn.

En ten slotte waarschijnlijk nog

-ocr page 227-

7e. de pyrmnidetxbanen (de stijfheid na klieving der deeussatio Forel
was bij katten minder sterk als de groote hersenen intact waren, dan na
voorafgaande extirpatie der groote hersenen).

Andere invloeden, zooals van den sympathicus, van het corpus striatum,
van de substantia nigra, die door vele onderzoekers aangenomen worden,
zijn nog niet afdoende bewezen, terwijl ook de rol van het cerebellum bij de
regulatie van\'den spiertonus, zooals reeds in hoofdstuk II besproken werd,
nog niet opgehelderd is.

Omtrent de roode kernen als centra van de lahyrinilioprichtreflexen weix3
aangetoond, dat deze kernen voor het doen optreden van deze reflexen noch de
gi-oote hersenen met corpora striata, noch dc thalami optici, noch het gedeelte
van het mesencephalon oraal van de roode kernen, noch het mesencephalondak
met corpora quadrigemina noodig hebben en evenmin, zooals
Magnus en
de Kleyn aantoonden, het cerebellum.

Dit is alles, wat omtrent het centrale mechanisme der labyrinthopricht-
reflexen bekend Ls. Langs Avelken weg de prikkels van deze reflexen, welke
volgens
Magnus en de Kt^yn van de mac\\dae sacculi (voor het oprichten
van den kop van uit een zijligging) uitgaan, de roode kernen bereiken, is nog
onbekend. Volgens
AVinkler gaan de vezels uit de macula sacculi vooral langs
den lemniscus lateralis naar het mesencephalon. Het herhaaldelijk gelaedeerd
zijn van dezen lemniscus bij mijne proeven, zonder dat hiei-van eenig gevolg,
zondei\' dat eenige stoornis in de labyrinth- en evenmin in de andere opricht-
reflexen was te bemerken, maakt een gaan van de prikkels der labyrinth-
oi)richtreflexen langs dezen lenmiscus niet waarschijnlijk. Vooral zij hiei-voor
op dc waarneniinfïCMi 1);} konijn R. F. gewezen, waarbij do lemniscus lateralis
der eene zijde grootendeels doorgesneden was en o. a. het gedeelte naar het
corpus quadrigeminum posticum geheel gedegenereerd was (Marchi-methode).
Dit konijn vertoonde gedurende de 23 dagen, dat het in leven gelaten -werd,
nooit stoornissen van de labyrinthoprichtreflexen.

Muskens (145—146) neemt op grond van zijn proeven bij katten aan, dat
de vestibulaire i)rikkels, welke een abnormalen stand van den kop veroorzaken,
langs den fas\'ciculus longitudinalis i)osterioi- gaan.

Hoewel de mogelijkheid daai-van niet is uitgasloten, is dit door de
proeven van
Muskens absoluut niet bewezen. De conclusies vaii jMuskens be-
i-usten toch oj) de aainiame, dat elke dwangstand van den kop, ook al treedt
deze slechts korten tyd op, berust op stoornissen der vestibulaire reflexen.
Hiervoor voert
Musicens geen enlcel boa\\njs aan. Ook is deze aanname moeilijl^
vol te houden, ja, zelfs zeer onwaarschijnlijk. Zoo kan een tijdelijk abnormale
kopstand optreden ])ij hemianopsie. Het is niet onmogelijk, dat bij de
proeven van
Muskkns de tijdelijk afwijkende stand van don kop door
abnormale oogstanden wordt veroorzaakt, daar zijn proeven vooral bestonden
in liet aanlirengen van laesies in den fasciculus longitudinalis posterior in
en oraal van het niveau van de octavuskernen en zooals bekend is, gaan door

-ocr page 228-

dat gedeelte van dezen faseieulus talrijke vezels naar de oogspierkernen.
Dwangstanden van den kop treden verder na laesies op zoo véél verschillende
plaatsen der hei-senen op, zoo onder anderen ook na kleine hersenlaesies, dat
het moeilijk is aan te nemen, dat hierbij steeds stoornissen in de rei\'lexbogen
der vestibulaire prikkels zonden zijn veroorzaakt.

Ook rijst de vraag of bij deze abnormale standen van den kop misschien
asymmetrische lichaamsoprichtreflexen op den kop een rol kuinien spelen.

Hoe dit zij, de weg waarlangs de prikkels van de labyrinthoprichtreflexen
de roode kernen bereiken, is nog niet met zekerheid bekend. Alleen zij in
verband hiermee er op gewezen, dat
Held (63) een baan beschiijft, welke in
\' den micleus medialis van den ner\\ais vestibnlaris begint en vandaar dorso-
lateraal van de roode kern gaat, om waarschijnlijk in deze en in de ventro-
laterale thalamuskem te eindigen.

Door de hiervoor beschreven proeven staat alleen vast, dat de prikkels der
labyrinthoprichtreflexen over de roode kernen en langs de tractns rubrospinales
de spieren bereiken en dat de opstijgende banen van den primairen reflexboog
niet over meer oraal gelegen hersendeelen, noch over het mesencephalondak en,
zooals uit de onderzoekingen van
IMagntjs en de Kleyn volgt, evenmin over
het cerebellum gaan.

De roode kernen als centra van de lichaamsoprichtreflexen op het licJiaam
hebben voor het tot stand komen van deze reflexen evenmin de groote
hersenen met corpora striata, noch de thalami optici, noch de corpora quadri-
gemina noodig.

Ook van het mechanisme dezer reflexen is verder nog weinig bekend. De
prikkels voor deze reflexen gaan van het lichaamsoppci\'vlak uit, waarin ze
opgewekt worden door den tegendimk eener onderlaag. Of deze i)rikkels
opgeAvekt worden in de huid of in de diepere deelen, langs welke banen ze
in het ruggemerg opstijgen en langs welke vei\'dere wegen ze van uit het rugge-
merg de roode kernen bei-eiken, is vooralsnog onbekend.

Toch wijzen enkele gegevens er op, dat het laatste gedeelte van dezen
weg mi^sschien over het cerebellum gaat.

In de eerste plaats, dat bij menschen, zooals in het volgende hoofdstuk
besproken zal Avorden, hij aandoeningen van de roode kernen vei-schynselen
optreden, Avelke veelal als typisch voor eerebelluinaandoeningen aangemerkt
Avorden.

Ten tAveede, dat Ma(}ni;s, ofschoon herhaaldelijk daaroi) onderzoekend, bij
de zoo goed als cerebellunüooze honden van 1)
us.skk dk Uakenke nooit een
aanAvezig zijn dezer lichaamsoprichtreflexen op het lichaam kon constateeren.

Ten derde, dat bij konijn M (zie afb. 132 en 133), waarbij twee zijde-
lingsche steken in het mesencephalon caudaal van de roode kernen en dorsiuxl
van de Forel\'sche kniising waren aangebracht, \'welke volgens het microsco-
pisch hersenonderzoek zeker de bracchia conjunctiva ccrcbclli gelaedeerd

-ocr page 229-

moeten hebben, wel labynnthoprichtreflexen, maar geen lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam aanwezig wai-en.

Ten vierde, de waarnemingen bij konijn Lemnos, waarbij eenzijdig een
bracchium conjuncti\\Tim cerebelli gelaedeerd was voor den overgang in de
eommissuur van Weniekink en dat slechts bij liggen op een onderlaag in
linker zijliging een lichaamsoprichtreflex op het lichaam vertoonde en niet bij

liggen op de rechter zijde.

De waarnemingen bij dit konijn gedaan woi-den hier uitvoeriger vermeld.

Konijn Lemnos.

Gewicht 1.48 K.G.

19,Jan 1923 Aethernarcose. - Os occipitale vrijgelegd en het middelste gedeelte daarvan
weggenomen. — De vermis van het cerebelluin voorzichtig opgelicht en oen steek
aangebracht in den wand van den ventricnlus IV voor de uittredingsplaats van
den nerv\'us octavus der rechter zijde. — De vermis gereponeerd en de nek-
spieren evenals de huid gehecht.

1 uur: Einde der operatie.nbsp;. , ,, ,

3 uur- Het konijn lioudt voorlichaam cn kop geheel nornnuü overeind. Het achter-
lichaiun ligt echter in rechter zijligging en de ruggegraat is in het thoracale
.redeelte concaaf naar links gekromd. Brengt men het achterlichaam, tonvel de
kop in opgerichten stand wordt vastgehouden, in linker zijligging, dan draait
het direct over den buik terug in rechter zijligging.

In de lucht gehouden houdt hot dier den kop steeds in den nonnalen stand,
zoowel als het lichaam in linker- of rechter zijligging gehouden wordt als in
mgligging en eveneens bij hangen met den kop omhoog of omlaag. Bij dit laatste

is geen kopdraaiing te bespeuren.

Jr!)t mrn het dier in zijlioimg op een onderlaag cn houdt den Icop vast, dan
treed) hij Hqqcn op dc rechterzijde geen lichaomsoprichtreflcx op het lichaam op,
maar^^el wordt nit de linker zijligging het lichaam opgericht cn tracht dit zelfs
door den normalen stand in rechter zijligging te gaan.

De invloed r.in de halsopriclitreflexen op het voorlicluuun is duidelijk en ook
geeft draaien van den kop van het in rugligging gebrachte dier drrvaiingen van

het lMgt;kkcn.nbsp;, , , , ^

Van eenige duidelijke stijfheid is niets te bemerken; het onderzoek der aehter-
pooten is zeer moeilijk door sterke reflectorische bewegingen, door afweer-
bewegingen.

Dus: stijfheidnbsp;~

labyrinthoprichtreflexennbsp;....

lichaiunsoprichtreflexen op hel lichaam \\nn uit rechter zyligging —

van uit linker zyligging

iialsoprichtrcflexeiinbsp;

Vdrdor: liftreactienbsp;

sprongopvangreflexnbsp;

Bii het onderzoek op de driuü-r«icti(gt;s lilijkt, dat by draaien van het dier naar
rechts dc kop sterk naar links gowond wonlt met dnidclyke narcactic naar rechts,
tcrw(jl by «Ht draaien naar rechts ook een duidelijke kojmystagmus optreedt
mot den snellen component naar rechts.

By dniaicn naar links treedt slechts (gt;en zwakke dnuu-rcactic mmr rechts op,
gevolgd door een sterke nnrcac.tic naar links.

Ook bij het draaien naar links trad een kopnystagmus op, waarvan echter de
richting vnn den snellen component niet duidelijk te onderscheiden was.

Als men het dier laat hangen met den kop naar benoden, dan ziet men .soms
een soort van rotatoire kopnystagmus optreden. Dc kop draait dan telkens
langzaam ± 70° naar links om ineens naar den nonnalen stand terug te schieten.

-ocr page 230-

De eonipeiisatoiie oogstanden, de oogdraai-reacties en -nareacties en eveneens
de oogdraai-nystagmus en -nanystagmus zijn op heide oogen en in de verschillende
richtingen duidelijk en sterk aanwezig.
Dus ook: kopdi-aai-reacties en -nareacties

kopdraai-nystag-mus en -nanystagmus
compensatoire oogstanden
oogdraai-reacties en -nareacties
oogdraai-nystagmus en -nanystagmus

^Januari. Aan alles is te merken, dat het konijn ziet en hoort. Het schrikt bij geluiden, eet
in de kooi geworpen voedsel en komt in beweging als men de kooi nadert. Het
dier houdt nog steeds den kop en het voorlichaam opgericht en in den normalen
stand, terwijl het achterlichaam steeds in rechter zijligging blijft liggen. De
labyrinthoprichtreflexen zijn duidelijk bij het houden van het dier in de lucht;
de kop wordt steeds in den normalen stand gehouden.

Legt men het dier in linker zijligging op een onderlaag en houdt men den
kop vast, dan richt het achterlichaam zich op en trekt aan den kop om in
rechter zijligging te gaan. Dit laatste lukt echter niet geheel als de kop in
linker zijligging vastgehouden wordt. Uit de rechter zijligging doet het achter-
lichaam geen pogingen om overeind te komen.

Bij draaien van den koj) van het op den rug liggende dier treden duidelijke,
sterke draaiingen van het bekken in beide richtingen op.

Bij het eten beweegt het dier den kop in allo richtingen. De verschillende
oogreacties zijn allen sterk aanwezig.

Dus ook nu: labyrinthoprichtreflexennbsp;-(

lichaamsoprichtreflexen op het lichaam uit linker zijligging

uit rechter zijligging —
halsoprichtreflexennbsp;-f-

Januari. Ligt nog steeds met het achterlichaam in rechter zijligging. Ook de kop ligt nu
vaak op de rechter zijde. Het dier licht echter wel den kop af en toe in den
normalen stand op, onder anderen bij het eten. De nek wordt, als de kop ligt,
wat achterover gestrekt gehouden. Er bestaat geen duidelijke stijfheid der aehter-
pooten.

Bij hangen met den kop naar beneden is de stand van den kop afwisselend.
Meest wordt ze eerst 70° naar links gedraaid gehouden om dan langzaam naar
de mediaanlijn terug te gaan.

Op een onderlaag gelegd richt het lichaam bij in zijligging vastgehouden kop
uit de rechter zijligging zich niet op, wel uit de linker zijligging.

De oogen staan nu duidelijk gedevieerd, ook in den normaal opgericht gehouden
kop. Het linker oog is nrtar boven gedevieerd, heeft oen wijde pupil en vertoont
geen nystagmus, terwijl het rechter oog, hetwelk naar beneden-voor, naar den nous
is gedevieerd, nu een nystagmus met snellen component naar achter en boven ver-
toont. Deze nystagmus treedt op als het dier geïrriteerd of vermoeid is.

\' Januari. Het dier ligt im bijna steeds geheel in rechter zijligging met iets achterover
gestrekten kop. Het vertoont geen duidelijke stijfheid der extremiteiten.

Houdt men het dier in de lucht, dan is wanneer het lichaam

hangt met den kop naar beneden:
in de normale houding verkeert:
in linker zijligging hangt:
in rechter zijligging liangt:
tenvijl bij rugligging in de lucht:

de kop 90° naar rechts gedraaid,
de kop .35° naar rechts gedraaid,
de kop in den nonnalcn stand opgericht,
de kop eveneens normaal opgericht,
de kop in linker zijligging hangt. Het dier
is daarbij zeer onrustig. Soms lukt het aan
het dier door ventraalwaarts buigen den kop
op den thorax te brengen, waarna het nistig
wordt.

De labyrinthoprichtreflexen zijn dus nog aanwezig, hoewel iets verzwakt.

Op tafel gelegd in rechter zijligging blijft het dier liggen, af eu toe den kop

, eenigszins asymmetrisch.



-ocr page 231-

oprichtend. Tn linker zijligging- neergelegd richt het direct eerst den kop en dan
het lichaam op en rolt over den buik in rechter zijligging.

Zet men den kóp van het dier uit lechter zijligging geheel recht, dan gaal:
ook het voorlichaam overeind, het achterlichaam echter niet; bij schudden van
het dier doet het achterlichaam wel lichte pogingen daartoe.

Uit de linker zijligging, ook als de kop daarin wordt vastgehouden, richt het
achterlichaam zich op.

De oogen staan nog steeds gedevieerd, het rechter oog naai- voren en naar
beneden, naar den neus, af en toe een spontanen nj^stagmus vertoonend met
een\' snellen component naar achter-boven.

Het linker oog staat, bij in normalen stand gehouden kop, naar achter-boven
gedevieerd en vertoont geen spontanen nystagmus.

De compensatoire oogreacties zijn links en rechts aanwezig-, zoowel de verticale
als de rotatoire. Ook de verticale en rotatoire draai-reacties. De verticale draai-
reacties op het rechter oog z^n echter ZAvak, dubieus.

De horizontale oogdraai-reacties op beide oogen zijn zeer sterk en ook is de
horizontale draai-nystagmus duidelijk, terwijl op het rechter oog rotatoire, op
het linker verticale draai-nystagmus werd waargenomen.

24nbsp;Januari. Het dier is zwakker. Het ligt nog steeds in rechter zijligging met wat achter-

over gestrekten kop, welken het af en toe oplicht. Aanraken of jjassief bewegen
van den kop schijnt pijnlijk to zijn; geeft in ieder geval aanleiding tot afweer-
bewegingen. Het dier kan zien en hoeren.

De pooten vertoonen geen duidelijke stijfheid. De labyrinthoprichtreflexen
zijn bij houden van het dier in de lucht nog zichtbiuir.

Op oen onderlaag gelegd blijft het dier in beide zijliggingon liggen, prikkelt
men het echter, dan wordt uit linker zijligging de kop opgericht en worden
duidelijke pogingen gedaan om het lichaam overeind te zetten, ook als de\'kop
in linker zijligging vastgehouden wordt.

25nbsp;Januari. Wordt steeds zwakker. Vooroverbuigen van den hals schijnt zeer pijnlijk te zijn

en ondervindt heftigen weerstand. Er is geen duidelijke zwelling van den nek
te voelen.

De reflexen zijn als boven. Bij hangen met den kop naar beneden vertoont de
kop weer een rotatoiren nystagmus, maar nu met een langzame phase naar
rechts en eon snelle phase naar links.

26nbsp;Januari. Het dier is voel zwakker en er is nu een zwelling van den nek te zien. Het dier

wordt daarom gedood.

Bij obductie wordt oen abces gelogen tu.s.schon huid en neksi)ieron gevonden.
Er is geen ottering in de schedelholte, noch op hot cerebellum.

Koui.ju Leinnos vertoonde dus na een isteek in den wand van den ventri-
«ulus
IV intacte lal)yrintlu)])riclitrct\'loxcn, tcrAvyl dc licliaainsopriclitreriexen l)i,j
liggen op do linker zyde aanwezig waren, maar hij liggen op do rechter zyde
zicli ■ niet vertoonden.

Het konyn had vei-dei- geen duidelijk waai-neembai-c stijfheid der extremi-
teiten cn hield de ceiquot;sto dagen den koj) steeds in den norimilen, oi)gerichton
stand.

De nekretractie der latere dagen en ook waai-schynlijk het hyna steeds in
zijligging blyven van den kop gedurende deze dagen werden waarsclujulyk door
het ahces tusschen de geliechte ncks])iei\'en en de Imid vei-oorzaakt.

Mier o .s c o p i s c h h e r s e n o n d o r z ook: De her.s(Mien van konijn Lemiios
worden volgens de Marchi-methode gO])raepareerd en vervolgens in seriecoupes gesneden. Bij
het microscopisch onderzoek bleek de steek veol moor oraal te zijn aangebracht dan werd
voinioed.

-ocr page 232-

De insteekopening is te zien op coupe 1 van plaat 16, welke door den achterrand
der corpora quadrigemina posteriora, door den overgang van den aquaeductus Sylvii in den
vierden ventrikel, door de portio major nervi trigendni en de beide ponsarmen gaat. De steek
gaat hier juist lateraal van de substantia grisea centralis over een geringen afstand naar
binnen.

In meer caudale coupes is geen steekwond meer te zien, ook al spoedig niet meer in meer
orale coupes. In deze laatsten is echter telkens een gebied van witte degeneratie te zien,
gelegen in de formatio reticularis. De steek was dus vermoedelijk juist in de lengte-richting
van het dier gegaan door de formatio reticularis, termjl de hersencoupes dwars op de steek-
wond zijn gesneden.

In coupe 9 van plaat 21 (68 coupes meer oraal), welke door de corpora quadrigemina
posteriora, trochlearis- en Gudden\'sche kernen, decussatio bracchii conjuncti\\i cerebelli en

voorste ponshelft
gaat, is dit ge-
bied van witte
degeneratie nog
to zien. Zooals op
afbeelding 172
te zien is, ver-
nietigt deze de-
generatie aan de
eeno zijde een
deel van den lem-
niscus lateralis en
van de formatio
reticularis even-
als het bracchi-
um conjunctiAiim
dezer zijde. Me-
diaal van het
gedegenereerde
gebied gaan ont-
aarde vezels in
het bracchium
conjunctivum ce-
rebelli naar de
kniising van Wer-
nekink. Ook de
lemniscus late-
lalis vertoont een
aantal gedegene-
reerde vezels en
oveneens zijn
zwarte stippels

AFB. 172.

Tiouxt jyj COVljoe^^.

1nbsp;^ .. O

nui.. 1

ijDuun^
Btofiü;

nuxl.

■^iUiyCidJlAff

CjUWX/fÜAt
CoU yrod,.

/ ^

P^i jotd.cmXü

der Marchi-degenerdtie in den gelijkzijdigon faseieulus longitudinalis posterior en tractus
Deiters ascendens zichtbaar.

Negen coupes meer oraal, in coupe 16 van plaat 22, welke nog door de trochlearis-
kernen en het voorste gedeelte van den pons gaat, reikt het gebied van witte degeneratie
nog steeds tot in het bracchium conjunctivum cerebelli.

-ocr page 233-

Op afb. 173
ziet men gedege-
nereerde vezels
mediaal van dit
gebied in het
bracchium con-
junctivum naar
de kruising gaan,
vervolgens door
de kruising en
daarna grooten-
deels ventraal-
waarts ombuigen.
Pachter gaat ook
een klein deel
dorsaalwaarts in
de richting der
trochleariskern,
terwijl ook deze
kern enkele zwar-
te stippels ver-
toont. Eveneens

zijn nog steeds (^o^l, i^^tkif^^^J
zwarte stippels
van Marchi-dege-
neratie luin de
zijde, der steek-
wond in den fas-
ciculus longitu-
dinalis posterior

en vooral in den tractus üeiters ïuscendens ziciitbaiir.

In nog meer orale coupes ga^it het grootste doel der gedegenereerde vezels meer cn meer ventraalwaarts.

CUUJ.

JBxacc^

CCnj.

In coupe 9 van
plaat 24 (33 cou-
pes meer oraal),
waarin geen de-
cussatio bracchii
conjunctivi cere-
belli meer te zien
is, liggen dc ge-
dcgenoreerdo ve-
zels lateraal en,
in nog grooter
twintal, ventraal
van den nucleus
ruber, terwijl ook
meerdere van de
vezels deze kern
zijn binnenge-
drongen, vooral
in het ventrale
gedeelte.

Ook zijn in deze
coupe dc dorsaal-
waarts gaande
gedegenereerde
vezels te zien,
welke tusschen do
bundels van den
fasciculus longi-
tudinalis poste-

Ttact
Xiülm
(MC.

Fou-c^.
j20it

Kutcljult)
TiuLtx/.

Tjnj^tcL,

/^^/wwuUoU rmdi

-ocr page 234-

rior zich naar de oculomotoriuskern begeven. Aan de andere zijde, aan de zijde der steek-
wond, zijn nog eenige vezels in het lateiule gedeelte van den fasciculus longitudinalis posterior
en in den tractus Deiters ascendens gedegenereerd. In deze coupe (zie afb. 174), welke door
het caudale deel der oculomotorius- en roode kernen, door de decussatio Meynert en door het
ganglion interpedunculare gaat, is geen gebied van witte degeneratie meer te zien.

Weer 10 coupes meer oraal, in coupe 7 van plaat 25, welke door het middelste gedeelte
der roode kernen gaat, zijn bijna al de gedegenereerde vezels, welke uit de decussatio bracchii

VtoJ:.
.,-DidmoAC.

l Jl^tud.ooulo-

Wf O

- Füac.

^//if—/irwcijau,
TiAjiw.

-A - 2)eoaw. Po-oeX

^--L wwUc.\'»WL,

Suamp;it.nJ^KXX\'

pe^L. cjiAsJbil.

conjunctivi cerebelli ventraalwaarts gingen van lateraal en ventraal de roode kern binnen-
gedrongen. Lateraal van de roode kern zijn geen gedegenereerde vezels meer te zien, wel nog
enkele langs den ventralen rand. De dorsaalwaarts loopende vezels zijn eveneens bijna allen
de oculomotoriuskern binnengetrokken. Aan de andere zijde der coupe zijn nog steeds enkele
gedegenereerde vezels in den fasciculus longitudinalis posterior lateraal van de oculomotorius-
kern aanwezig.

In coupe 4 van plaat 26 (9 coupes meer oraal), welke door de toppen der oculomotorius-
kernen gaat en vóór het ganglion inteipedunculare en ^raarin de oculomotoriu.swortels over
hun geheele verloop vanaf do kernen tot aan den overgang dezer wortel» in do oculomotorius-
zenuwen zichtbaar zijn, zijn geheel geen degeneiaties meer zichtbaar, behalve nog een heel
enkele zAvarte stip in de roode kern.

Bij konijn Ijomnos, dat slecht.s bij liggen op de linker zijde op een onder-
laag een liehaamsoprichtreflex op het lichaam vertoonde en niet bij liggen oj)
de andere zijde, bleken bij het microscopisch onderzoek het eene braechium
conjunctivum cerebelli sterk gelaedeerd en zijn vezels tot in de roode kern
der andere zijde gedegenereerd te zijn.

-ocr page 235-

Natuurlijk is door deze waarneming, evenmin als door de vroeger vermelde,
het gaan van de prikkels voor de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam over
het cerebellum nog verre van bewezen. Toch schijnen ze mij van zoodanigen
aard, dat ze tot verder onderzoek in die richting wettigen, temeer daar hierin
misschien de sleutel ligt tot eenige oplossing van de vele raadselen, voor welke
de cerebellaire ataxie en hare symptomen ons stellen. Vooi\'alsnog is de op-
stijgende baan van den reflexboog der lichaamsoprichti-eflexen op het lichaam
echter onbekend.

Wel is omtrent het centrale mechanisme der lichaamsoprichtreflexen op
het lichaam hekend:

I. dat deze reflexen over de roode kernen en de tractus rubrospinales
tot stand, komen;

II. dat de aanvoerende hanen der primaire reflexhogen niet over groote
hersenen, corpora striata, thalami optici en corpora qiuidngemina
gaan, zooals uit de in hoofd.stuk V en VII beschreven proeven volgt.

Tot hiertoe werd steeds angstvallig vermeden na te gaan, wat de even-
tueele gevolgen van eenzijdige vernietiging eener roode kern of van den
tractus rubrospinalis zijn. In de inleiding werd reeds gewezen op de veel
grootere kans op resultaten bij onderzoekingen omtrent de functies van
bilaterale organen en kernen, als men deze organen eerst beiderzijds ver-
wijdert of vernietigt.

Dit geldt zeker ook voor de i\'oode kernen.

Over de i\'oode ^kernen komen toch drie functies tot stand, do regulatie
der normale si)iertonusverhouding, de labyrinthoprichtreflexen en de lichaams-
o])i\'iehtreflexen oj) het lichaam. De kans, dat na eenzijdige vernietiging van
een roode kern of van een rubros])inale baan een zeer ingeAvildvcld, moeilijk
te ontwarren symptomencomplex oi)treedt, is dus zeer groot. Dit wordt
nog duidelijker, wanneer we bedenken, dat de o{)stijgende, aanvoerende
banen, waarlangs de verschillende prikkels de roode kernen bereiken, nog
onbekend zijn en dat het dus lang niet uitgesloten is, dat de prikkels uit-
gaande van een cn dezelfde zijde van het lichaam over vcrscJiillende roode
kernen gaan, bijvoorbeeld de o])iMc]iti)rikkels van uit het linker labyrinth over
de rechter roode kern, de oprichtprikkels van uit de linker lichaamshelft over
de linker en eventueel bestaande speciale spiertonus-regelende prikkels over
een van deze twee. Ja, het is geheel niet uitgesloten, dat oen deel van deze
eenzijdige prikkels door i)artieele kruising der geleidende banen over beide
roode kernen gaan.

Tot verdere verhooging der nu)eilijkheid geeft ten slotte oen eenzijdige
uitval der labyrinthoprichtreflexen bij konynen en katten (met kopkivp) een
abnormalen stand van den koj), welke secundair den spiertonus der lichaams-
spieren beïnvloedt.

Maar hiermede zyn nog lang niet alle mogelijkheden vermeld, welke het
sjanptomenbeeld na eenzydige vernietiging der roode kern ingewikkeld kunnen

-ocr page 236-

maken. Ook van de tractus rubrospinales is toch niet met zekerheid bekend
of daarin de van de roode kernen afkomstige vezels allen haar oorsprong
hebben in de gekruiste roode kern of ook in de gelijkzijdige; of dus de
vezels van de roode kernen naar de tractus rubrospinalas zich allen eerst in
de deeussatio Forel kruisen of dat een deel rechtstreeks in den gelijkzijdigen
tractus overgaat.

Sommige physiologen, zoo onder anderen Tuiele naar aanleiding van
experimenten met partieele doorsnijdingen van het mesencephalon bij katten,
nemen het bestaan van ongekruiste vezels aan. Volgens vox ]\\
Ioxakow
daarentegen en evenzoo volgens Winkler is dit ongekruiste deel, zoo het
bestaat, bij konijnen en katten in ieder geval zeer gering.

Hun meening benast op de Avaarnemingen gedaan na halfzijdige door-
snijding van pons of medulla oblongata bij pasgeboren dieren. Ze zagen
daarna toch door retrograde atrophic zoo goed als alle cellen in de gekruiste
roode kern verdwijnen.
Mon^vkow zag na eenzijdige doorsnijding van den
tractus rubrospinalis bij pasgeboren konijnen alle reuzencellen uit het caudale
gedeelte der gekmiste roode kern verdwijnen. Bij een pasgeboren kat, waarbij
hij nagenoeg de geheele ponshelft dooi-sneed (niet den lemniscus lateralis),
atrophieerde de linker roode kern door retrograde degeneratie bijna geheel.
Alleen bleven cellen bestaan in die deelen der roode kern, welke hij nucleus
dorsalis en nucleus reticularis dorsolateralis noemt. Ook in praeparaten van
een konijn, waarbij quot;
Winkler direct na de geboorte de medulla oblongata half-
sdjdig doorsneed, zijn alleen cellen dezer gedeelten intact gebleven.

En ten slotte werd nergens in de literatuur gevonden, waar de vezels
van de rubrospinale banen in de voorhoornen van het ruggemerg eindigen;
alleen in de gelijkzijdige of ook in de voorhoornen der tegenover liggende zijde.

Uit dit alles volgt, dat, hoewel in hoofdstuk VII twee gevallen (kat
Mediana en konijn (rrisette) beschreven werden, waarbij slechts eenzijdig een
rubrospinale baan geheel of zoo goed als geheel gedegenereerd was en waarbij
o.a. slechts uit een der zijliggingen een lichaamsopi-ichtreflex op het lichaam
aantoonbaar was, het verstandiger is, deze gevallen hier niet nader te ontleden,
temeer, daar de andere tractus nibrospinalis ook gelaedeerd was.

In plaats van gewaagde veronderstellingen te maken zij ten slotte ge-
resumeerd wat omtrent de functies der roode kernen bij konijnen en katten
bekend is,

I. Be roode kernen zijn hij kat en konijn de centra voor de regulatie
van de normale spiertonusverhouding, en van de labyrinthopricht-
reflexen evenals van de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam.

II, Be roode kernen van kat en konijn kunnen de normale spiertonus-
verhouding in stand houden everuds het op te wekken zijn der
labyrinthoprichtreflexen en der lichaamsoprichtreflexen op het lichaam
hij afwezigheid van groote hersenen, corpora striata, thalami optici
en corpora quadrigemina, tenvijl ze voor het doen optreden der
labyrinthoprichtreflexen evenmin het cerebellum -noodig hebben.

-ocr page 237-

iii.nbsp;Zonder roode kernen is hij kat en konijn geen nonnale spiertonus-
verhouding mogelijk, maar treedt hypertonie der strekspieren op,
terwijl ook een optreden der hihyrinthoprichtreflexen en der lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam uitgesloten is, ook al zijn de overige
hersenen geheel intact.

IV.nbsp;Het eenige duidelijke verschil tusschen katten of konijnen zonder
roode kernfuncties, maar met overigens intacte hersenen én ge-
decerehreerde katten of konijnen is, dat de eersten nog hun kop,
als ze op een onderlaag liggen, af en toe in den normalen stand
hrengen, terwijl de laatsten dit niet kunnen.

Dit opricliteii van den kop geschiedt bij konynen zonder roode kern-
functies alleen door de lichaamsoprichtreflexen oj) den kop, tenvijl bij katten
misschien ook de optische oprichtreflexen daarbij een ix)l spelen. Omtrent
den graad der verhooging van den extensortonus bij dieren zonder roode kern-
functies en ])i,j gedecerebreerde dieren zi,] naar de daarover op blz. 211 ge-
maakte opmerkingen verwezen.

-ocr page 238-

HOOFDSTUK X.

DE FUNCTIES DER ROODE KERNEN BIJ DEN MENSCH.

„Een mensch is geen kat en nog minder een konijnquot;, zoo luidde een
oordeel na het lezen van mijn voorloopige mededeeling over voorgaand onder-
zoek. Het denkbeeld is natuurlijk
veiTe van mij om in dit hoofdstuk te
trachten te bewijzen, dat dit wel zoo is. Toch schijnt het mij toe, dat het
moeilijk aan te nemen is, dat een bepaalde kern, als de roode kem, met bij
zoogdieren nagenoeg dezelfde af- en aanvoerende banen, gelegen in het bij
zoogdieren nagenoeg gelijkvormig gebouwde inesencephalon, by het eene zoog-
dier een geheel andere fiinctie zou hebben dan bij het andere. Niemand zal
toch, dunkt me, a priori verwachten, dat bij nog niet daarop onderzochte
zoogdieren de oculomotoriuskernen in plaats van de oogspierbewegingen
bijvoorbeeld de maagfunctie zullen regelen.

AVel zijn, wat de functies der roode kernen betreft, quantitatieve ver-
schillen mogelijk en zelfs te verwachten. Bij den mensch met zijn veel sterker
ontwikkelde groote hersenen zou het zeer wel mogelijk zijn, dat deze laatsten de
functies der roode kernen bijna geheel hebben overgenomen en dat daardoor bij
den mensch vernietiging dezer kenien vslechts zeer weinig uitval.sverschijnselen
zal geven. Maar afgezien hiervan is reeds bij den mensch een eenigszins
ander ziektebeeld na laesies der roode kernen te venvachten. AYij hebben
tocli gezien, dat over de roode kern de labyrinthoin-ichtreflexen tot stand
komen. Nu spelen deze reflexen een zeer verschillend sterke rol bij verachil-
lende zoogdieren. Verricht men eenzijdige labyrinthextirpatie ])ij het konijn,
dan houdt het dier daarna den kop
90—135°, ja zelfs tot 180° uit den
normalen opgerichten stand gedraaid. Deze draaiing wordt na verlooj) van
tijd onder invloed der lichaamsoprichtreflexen wel iets minder, maar verdwynt
niet. De kop blijft steeds nagenoeg in zijligging. By de kat is dit reeds niet
het geval; daai\'bij keert de kop al spoedig na de labyi-inthextirpatie ondei-
invloed van optische- en lichaamsoprichtreflexen nagenoeg in den normalen
.stand terug, eveneens bij hond en aap. Ook bij den mensch geeft éénzydige
vernietiging van het labj\'rinth slechts weinig vei-schijnselen. Hoe weinig
stoornissen een geheel ontbreken der labyrinthen bij den mensch soms geeft,
kan men aan doofstommen zien, welke vaak labyrinthloos zijn. Zonder
.speciaal daarop gericht onderzoek merkt men bij hen vaak niets van dit
gemis aan labyrinthen. Zoo vermeldt
Kkeidl (107) een doofstom gelxtren

-ocr page 239-

jongen, Avelke geen labyrinthreflexen vertoonde, onder anderen geen oogdraai-
reacties, en toch bij gesloten oogen normaal en in rechte lyn liep, op één
been kon staan, zich op een ronden op den grond liggenden boom kon
staande houden, ja zelfs dezen met gesloten oogen in de lengte kon afloopen.

Behalve de labyrinthoprichtreflexen verdAvijnen door het uitvallen van
de functies der roode kernen bij kat en konijn ook de lichaamsoprichtreflexen
op het lichaam.

Nu zijn echter bij den mensch dé verschillende oprichtreflexen nog niet
nauAvkeurig onderzocht
en evenmin is nagegaan in hoeverre bij patiënten
evenAviehtsstoomissen
op het ontbreken van een of meerdere dezer opricht-
reflexen berusten. De stoornissen in het eveuAvicht bij den mensch Avorden door
vele schrijvers gebracht onder het begrip van ataxie. Onder de ataxie-
symptomen
rangschikt men echter zeer uiteenloopende verschynselen, zooals
AA^iggelend, ongecoördineerd loopen — het niet stil kunnen blyven staan bij
gesloten oogen op één been of op beide beenen met aaneengesloten voeten —
het niet goed tegen elkaar kunnen brengen der toppen
van de AvysAangei-s of
van Avijsvinger en neus — het niet goed, vlug en direct kunnen brengen van
den hiel op de knie — het niet goed kunnen uitvoeren van bewegingen deiquot;
vingers ten opzichte van elkaar, ja door sommigen Avorden liet voorbijAvijzien,
de propulsie, de retropulsie, ja ook zelfs de choreatische en athetotische
beAvegingen, de intentie- en andere tremoren er toe gerekend. Tk zou niet
gaarne voor
mijne rekening willen nomen de opvatting, dat al deze verschijn-
selen oj) een ontbreken of oj) stoornissen der oprichtreflexen berusten, maar
omgekeerd zal
afAve^gheid dezer reflexen ataktische vei-schijnselen geven. Bij
patiënten met ataxie zal dus de kans, dat zij stoornissen
van de opricht-
reflexen hebben, grooter zijn dan bij anderen.

liet derde symptoom na vernietiging der roode kernen by katten en
konijneii Avas verlioogde spiertonus. Dit laat.vte s.^inptoom, hoeu\'el frequent bij
neurologische patiënten voorkomend, Avordt echter sleclits zelden door de
neurologen aan laesies of ziekelijke veranderingen der roode kernen toege-
schi*cven, maar bijna steeds aan aandoeningen van de i)yramidcnbaaii, van het
coi\'pus striatum of van de substantia nigra.

Alvbi-ens tc vennelden, Avat in de literatuur te vinden is van verschijn-
selen bij den mensch bij aandoeningen der roode kern, lykt het my gcAvenscht
na te gaan o]) welke gi-onden men voor den verhoogden spiertonus hiesies van
de pyramidenbaan, van het corpus striatum en van de substantia nigra ver-
antwoordelijk stelt.

Bc pymmidcnhaanvcrnictiging wordt bosehouAvd als de oorzjiak van den
verhoogden spiertoniis bij hemiplegien ten gevolge van haemori-hagia cerobri
of van encephalomalacie, by spastische spinaalparalyse en by eenige andere
ziekten.

Wc zagen reeds, dat bij katten en konijnen na extirpatie der groote
hei-senen voor de thalami optici, Avaarbij ook de pyraniidenbanen d(K)rge-
sneden worden, een geheel normale spiertonusverhouding bestalt;it. j\\Iaar dit is

15

-ocr page 240-

niet alleen bij deze dieren het geval. Goltz (46) zag reeds in 1892, dat een
hond na extirpatie van de groote-hersenen niet alleen nog normaal liep, maar
ook achteruit kon loopen, op zijn achterste pooten kon staan, ja zelfs na ver-
wonding van één der pooten nog heel goed op drie pooten liep met geheel
normale coördinatie en normale spiertonusverhouding.
Starlinger (192) con-
stateerde hetzelfde bij een hond na klieving der pyramidenbanen vóór de
decussatio pyramidalis.
Rotuman (170) zag, dat ook bij apen (rhesus) de
doorsnijding dezer kruising geen verhoogden spiertonus gaf. Een van zijne
apen begon reeds een kwartier na de operatie te loopen en zich aan de
stangen van zijn kooi op te trekken. Na vier uur sprong het dier reeds op
zijn stang en den volgenden dag kon het kleine vruchten oprapen en open-
breken. Na 3 weken was eigenlijk geen onderscheid meer met een normalen
aap te zien. Het dier vertoonde absoluut geen spastische verschijnselen, noch
verhoogde peesreflexen.

Economo en K.vrplus (35) sneden bij macacus den pes pedunculi cerebri
voor den pons, zoowel enkel- als dubbelzijdig, door. Ook
z\\] zagen een sterk
temgkeeren der motorische functies en ook hier hadden deze ingrepen geen
verhoogden spiertonus ten gevolge.

Ten slotte toonden Leyton en Sherrington (113) aan, dat ook bij anthro-
poide apen (chimpanzee, orang-oetang, gorilla) zoowel na halfzijdige als na
dubbelzijdige extirpatie van den gyrus centralis anterior de daarna optredende
verlammingen bijna geheel teruggaan en geen spastische verschijnselen op-
treden. Proeven van
Münk, Probst, Karplus en Kreidl e. a. bij verschillende
diersoorten gaven allen overeenkomstige resultaten.

De opvatting, dat bij den mensch de spastische verschijnselen vaak het
gevolg zijn van een onderbreking der pyramiden-(corticospinale) banen, vindt
dus bij de experimenten op dieren geen steun.

De spastische hemiplegic na haemorrhagia cerebri wordt gewoonlijk toe-
geschreven aan een eenzijdig onderbroken zijn der cortico-spinale pyramiden-
baan door de bloeduitstorting. Slaat men in een neurologisch leerboek het
hoofdstuk op over de differentiaal diagnostiek tusschen de verschillende
localisaties der bloeduitstortingen, dan vindt men opgegeven, dat hoe meer
caudaal de onderbreking heeft plaats gegrepen, hoe sterker de spastische ver-
schijnselen zijn. Dit wijst er reeds op, dat bij sterk hypertonisclie symptomen
ook andere vezels mee moeten zijn aangedaan dan de cortico-spinale uit de
centrale windingen der groote hersenschors.

, Voor de typische volledige spastische hemii)legie wordt als meest veel-
vuldige oorzaak opgegeven een vei-nietiging der pyramidenbaan in de
Capsula
interna door een haemorrhagie uit de arteria cerebri media. Hoe sterk
geisoleeixl sommige klinici zich deze destructie voorstellen blykt wel uit de
volgende opmerking van
Lewy (110) in zijn uitgebreid wei\'k over spier-
tonus
(1923) : „Wieviel aber das Striatum auch ohne die Rinde beim Menschen
noch motorisch leisten kann, das wieder zeigt uns das hemiplegische Glied.quot;
Ieder, die echter wel eens een obductie van aan een apoplexie gestorven

-ocr page 241-

patiënt heeft bijgewoond, weet dat de bloeduitstortingen vaak de grootte van
een appel, ja van een vuist overtreffen en dat het juist het gelijkzijdige
corpus striatum is, dat het meest mee aangedaan is.
AVel zal de bloeduit-
storting bij individuen, welke de apoplexie overleven, vaak minder groot zijn
(meestal is de oorzaak van den dood een doorgebroken zijn van de haemo-
rrhagie in de ventrikels, maar ook vaak een slik- of hypostatische pneumonie)
maar zal zich toch wel zelden tot de Capsula interna beperken.

Voor hemiplegien door thrombose of embolie ziet men in de leerboeken
(zie bijvoorbeeld dat van OppENUEm (148) ) opgegeven, dat deze meestal
veroorzaakt Avorden door afsluiting van den stam der arteria fossae Sylvii
(afsluiting alleen van den 2en zijtak zou ook soms hemiplegie kunnen geven).
Deze afsluiting geeft volgens
von Monakow een te gronde gaan van het geheele
corpus striatum, liet voorste deel van den thalamus opticus, de regio sub-
thalamica, het grootste deel der gyri centrales, de insula, het operculum en
den derden gyrus fontalis. Volgens
Oppenheim heretelt editer de voeding van
de hersenschors zich nog vaak, maar wordt het merggebied over groote m\\-
gestrektheid verweekt. Behalve van de arteria fossae Sylvii zou ook embolie
of thrombose der arteria cerebri anterior hemiplegie kunnen geven. Hierover
schrijft
Oppenhebi: „überschreitet jedoch die Enveichung das Terrain des
Nucleus caudatus, lentiformis oder Thalamus opticus nicht, so kann die hemi-
plegie von vornherein ausbleibenquot;.
Oppenheim vindt dan ook bij hemiplegien
door hersenverweeking of een zeer uitgebreiden, vaak vuistgrooten of nog
grooteren haard, of meerdere haarden. Ook in 1901 wees
Pierre ]\\L\\rie (ir)2),
naar aanleiding van \'een groot aantal obducties van gestorven grijsaards met
halfzijdige verlammingen er op, hoe uiterst zelden men slechts één grooten
haard vindt, maar bijna steeds talrijke kleine holtetjes, welke vaak zeer Aveinig
de pyi-amidenbaan laedeeren maar bij voorkeur in andere hersendeelen, zooals
in het corpus striatum, zich vertoonen.

Dat \'de motorische en spastische verschijnselen bij hemiplegiën dus uit-
sluitend op laesies der cortico-vspinale pyramidenbanen zouden berusten, is
dus moeilijk op iiathologisch-anatomische gegevens te bcAvijzcn. Hierbij komt
nog,
Avat de spastische symptomen betreft, dat deze vaak pas later en lang-
zamcrhai\\d optreden en dan dus ook het gevolg van secundaire veranderingen
in het centrale zenuAvstelsel kunnen zijn.

Aangaande de sjiastische spinaali)aralyse Aveten Ave, dat dit ziektebeeld
oorspronkelijk door (\'
hakcgt en Erb op theoretische gronden is opgebouwd.
Het is het symptomencomplex, dat zy dachten, dat op moest treden by uit-
sluitende dogenei-atie van de pyramidenbanen. Talrijke min of meer zuiver
aan het door hen opgestelde beeld beantAvoordende gevallen zijn door hen
zelf, en ook door
Minkoavski, DéjÓRiNE, stkümpelii e. a. Avaargenomen. Echter
aa\'erd nooit een zich uitsluitend tot de pyramidenbanen beperkende degene-
ratie by lijkschouAving gevonden.
Strümpei.l, die vooral groote studie van
deze aandoening maakte, geeft dan ook op, dat bijna steeds de degeneratie
„die Gesamtheit der in den Vorderseitensträngen verlaufenden motorischen

-ocr page 242-

Fasern betrifftquot;. Zooals bekend behooren hier ook de tractus i-ubrbspinales
toe. Aan de degeneraties buiten de pyramidenbanen, welke hij ook in 1907
in den 16en druk van zijn leerboek vermeldt, maar waaraan hij toen geen
waarde hechtte, schrijft
Strümpell thans (24e druk, 1922) de spastische
verschijnselen toe.

Alvorens na te gaan wat veinvondingen der pyramidenbanen bij menschen
leeren, wil ik nog wijzen op het veelvuldig geconsta-
teerd zyn van ataktische symptomen bij hemiplegie.
Dat het vermogen om zich op te richten en staande
te blijven bij spastische spinaalparalyse sterk gestoord
kan zijn, toont duidelijk bijgaande uit
Strüjipell\'s
leerboek overgenomen photo, welke direct de afbeelding
van de gedecerebreerde kat in herinnering roept.

Volgens Strümpell berustte in dit geval het gestoord
zijn der oprichtfunctie op de sterke spierstijfheid.

Een zeer interessant geval van kunstanatige laesie
der pyramidenbaan bij den mensoh deelt
Horsley (65)
mede. Bij een jongen, lijdende aan zeer pijnlijke aan-
vallen van athetotische contracties in een van de
armen, verrichtte hij trepanatie. Daarop bepaalde hij
de area van de gyri centrales, welke bij electrische
prikkeling bewegingen van den aangedanen arm gaf,
en sneed deze geheel, meer dan 1 cM. diep, weg.
Hierna trad absolute paralyse van den arm op, welke
echter weer bijna geheel tenigging. Na een jaar kon
Ijatiënt schouder, elleboog en poLs weer geheel noirmaal
bewegen; alleen behield hij een parese van pink en ring-
vinger. Deze twee vingers kon hij niet geheel strek-
ken. De spiertonus was geheel normaal, behalve in
deze twee vingers, welke neiging vertoonden tot buig-
contractie.

Guillain en Barró (57) zagen zeer merkwaardige
gevallen van pyramidenbaanverwondingen tijdens den
oorlog, waarvan één hier kort wordt weergegeven. By
een soldaat met een schotwond van den schedel werd
l)ij trejianatie een meerdere centimeters diepe holte
gevonden in de regio Rolandica, gevuld met een pap
van bloed en hersenweefsel. Deze holte werd voor-
zichtig uitgeveegd en tijdelijk opgevuld met een in
alcohol gedrenkte wattenprop. Hierna bestond eerst een totale linkerzydige
hemiplegie. Na een maand kon patiënt echter alweer het been in de heup
en de knie buigen. Er waren geen spastische symptomen. De peesreflexen
van het linker been waren zelfs zwakker dan van het rechter.

Zij deelen nog talryke andere gevallen van pyramidenbaanvenvondingen

-ocr page 243-

mede. nu eens met meer, dan weer met minder blijvende motorische en
spastische stoornissen.

Hun eindconclusies, gegrond op deze waarnemingen, zijn:
a. Venvondingen van de schors der gyri centrales geven naar gelang
van hun uit-gestrektheid hemiplegien of monoplegiën, ja soms zelfs
slechts een verlamming van een gedeelte van een extremiteit of van
een enkele spiergroep. Soms zijn de peesreflexen verhoogd, maar nooit
zoo sterk aLs bij laesies in de Capsula interna. De stoornissen hebben
bijna steeds neiging tot teiniggaan en
na meerdere maanden is vaak
astéreognosie het eenige te constateeren symptoom.

Symmetrische laesies van deze windingen geven min of meer spas-
tische paraplegiën, welke ook sterke neiging tot verbetering toonen.
]\\IerkAvaardig is, dat hierbij loopen reeds mogelijk is, als de door den
ischiadicus geinnerveerde spieren nog verlamd zijn. De stoornissen, zoo
merken de schrijvers op, zijn dus geheel gelijk aan die by de experi-
menten op apen.

h. Laesies van de pyramidenhaan in de corona radiata geven een totale
hemiplegie, welige eerst slap is, maar spastisch
kan worden. De reflexen
zijn meest verhoogd en vaak bestaat voetclonus.
c. Laesies van de Capsula interna zijn steeds gevolgd door totale hemi-
plegien, welke neiging tot spastisch worden hebben. De prognose is
hierbij evenals bij de vorige veel slechter dan l)ij schorsverwondingen.
Een groot aantal van deze halfzijdige verlannningen gaat niet terug.
(/. Hemiplegiën met vroegtijdig optredende sterke atro])hiën worden
meest veroorzaakt dooi- laesies van den hypothalamus of van de
hersenstelen. In meerdere gevallen van verwondingen van deze
laatsten, waarbij tevens de roode kern en de hypothalamus waren
aangetast, werd een sterke en algeheele amyotrophic gezien. De
prognose is in die gevallen absohxut slecht.

We zien dus, dat .sterk sjjastische verschijnselen noch by ])athologische,
noch bij traumatische hersenaandoeningen met zekerheid aan een uitsluitende
cortico-spinale i)yramidenbaanlaesie kunnen toege.schrevcn worden. Des te
minder, doordat na meer of minder uitgebreide verwoesting van het
ooi-sprongsgebied van deze banen in de gyri centrales vaak hyjjertonie ont-
breekt, zooaLs uit de waarnemingen van
Hoijslev, Guh^lain en Bahrc blykt.

i\\Iaar ook by lagere laesies der i)yramidenbanen kan styilieid ontbreken.
Zoo beschriji\'t
Bknedhct (geciteerd naar Liowandowsky) een geval van een
tuberculeusen haard in een der liersenstelen, welke noch verlammingen, noch
hypertonie had doen optreden.

\') ]\\r. Benkdikt, Bull. mod. P. 547, 1 Mai, 1889. Ook worden in de literatuur (o.a. door
Lewy) vaak waarneniingen van MahaBi on Haenel aangohiuild al.s gevallen van iiyraniidon-
baanlaosies zonder hypertonie, echter ontbreekt in deze gevallen zeker de hypertonie niet geheel,
noch beperken zich de laesies tot de pyramidenbanen.

-ocr page 244-

Ook verdient in dit opzicht het vaak geheel afwezig zijn van hypertonie
bij kinderen met kolossalen hydrocephalus de opmerkzaamheid. Gezien de
geheel platgedrukte en veranderde hersenschors kan in die gevallen toch niet
van heel veel functies langs de cortico-spinale pyramidenbanen sprake zijn.

AFB. 177.

Kind van zes jaar met hydrocephalus.
De occipito-frontale schedelomtrek bedraagt G9 cM.! Het kind is volslagen idioot,
kan niet loopen, beweegt echter de extremiteiten vrij en vertoont geen hypertonie.

Psychiatrische en Neurologische Kliniek der Rijks-Universiteit te Utreclit.

De bedoeling van al het voorgaande is niet te willen bcAvijzen, dat langs
de pyramidenbanen geen spiertonus regelende invloeden gaan. Integendeel
werd bij de in hoofdstuk VII beschieven proeven een invloed van het intact
zijn der groote hersenen op den spiertonus bij katten waargenomen en het
vermoeden uitgesproken van een invloed op den spiertonus langs de
pyramidenbanen.

Maar wel volgt uit het voorgaande, dat de rol van geheele of gedeeltelijke
vernietiging der cortieospinale pyramidenhayien bij het veroorzaken van
hypertonische verschijnselen bij den mensch tot nu toe veelal te hoog werd
aangeslagen.

In de literatuur worden beschreven: „Ein Mensch ohne Grosshirnquot; en „Ein Kind ohne
Grosshirnquot;. Het eerste geval wordt vermeld door
Edinger en Flscjeer (.17) en is een mensch
van 3% jaar, waarbij door een intra-uterien proces de gelieele groote hersenen in een vlies,
waarin echter de geheele hersenstructuur nog macroscopisch te herkennen was, veranderd
waren. Dit kind werd vermoedelijk in de 4e week na de geboorte stijf en bleef tot aan zijn
dood zoo liggen.

Behalve de groote hersenen ontbraken eenzijdig de nucleus caudatus cn het putamen,
verder beiderzijd.s nagenoeg geheel de thalamus opticus, het corpus gcniculatum mediale en
het corpus mammillare. Ook waren de kernen van* den hypothalamus niet duidelijk te hor-
kennen en vertoonden de substantia nigra cn dc roode kenien afwijkingen (in den dorso-

-ocr page 245-

lateralen Abschnitten des Nucleus raber sind einige kleine helle Stellen, offenbar die
atrophischen Teile seines neencephalen Abschnittes).

Het tweede geval, beschreven door A. Jakob (41) is een kind, dat 10 maanden oud
werd en direct na de geboorte (door versie en extractie; gevolgd door asphyxio) geruimen
tijd heftige koorts met ki-ampen vertoonde. Na het ophouden der koorts bleef het kind steeds
apathisch en stijf.

De groote hersenen waren bij dit kind papierdun (uitgezonderd doelen van de occipitaal-
en temporaalkwabben) ; de nucleus caudatus en het putamen ontbraken beiderzijds nagenoeg
evenals het oralo gedeelte der thalami optici. De nucl. med. ant., de nucl. lat. ant., de nucl.
lat. post. en het pulvinar thalami waren verder beiderzijds atrophisch, evenals de corpora
quadrigemina, welke platgednikt wa.ren. De corpora geniculata med. waren niet aanwezig,
tei-wijl de substantia nigra wat atrophisch en de roode kernen kleiner dan noi-maal waren en
secundaire ontaardingen vertoonden. De hypertonic kan dus ook in deze gevallen niet aan een
uitsluitend uitgevallen zijn der cortico-spinale pyramidenbanen go\'iveten worden.

Ook kunnen deze gevallen jiiet met de grooto-hersenlooze honden, zooals A. Jakob doet,
vergeleken worden en wel niet, omdat:

I. de oorzaak hier een ziekte was en de hersenstam slechts met de Weigert-Pal\'sclie
methode werd onderzocht, zoodat de invloed dezer ziekte op de cellen niet is
nagegaan;

II. niet uitgesloten is, dat in deze gevallen een verhoogde intracranieclc druk bestond;

III.nbsp;behalve de groote hersenen groote gedeelten der corpora striata en der thalami
optici ontbraken cn de roode kernen evenals het overige mesencephalon niot norma^il
waren;

IV.nbsp;de vernietiging der grooto horsenen plaats greep op een tijdstip dat het zenuw-
stelsel nog niet geheel ontwikkeld was, terwijl de extirpatie der groote hersenen
steeds bij volwassen honden was geschied. En ten slotte bereikte het kind, door
Jakob beschreven, slecJits een leeftijd van 10 maanden, een leeftijd dus, waarop
normale kinderen ook niet goed staan cn loopen kunnen, noch zich los staande
kunnen houden en nog voel minder achterlijke kinderen.

Bij beschouwing van de . gronden, waarop men aandoeningen van hef
corpus striatum
verantw^oordelyk stelt voor si)astischc verschi,insolen, hlykt,
dat ook aan deze opvatting de dierex])erimcnten geen steiui verleenen. We
zagen reeds, dat thalamuskatten en -konynen, waarby het cerebrum met
corpora striata verw^derd is, geheel normaal zitten, staan en loojjen, alles met
een geheel normale spiertonusverhouding. Maar ook bij honden geeft sterke
beschadiging der corpora striata geen spastische verschijnselen. By den
reeds besproken hond van
GoiiTZ bleek bij het hersenonderzoek door CiORDON
IIoi.Mi« (47), dat het eene corpiis striatum nagenoeg vei-wyderd was en het
andere gelaedeerd, terwyl het microscopisch onderzoek nog nader aantoonde,
dat alleen één nucleus wiudatus intact was en do overige achtergebleven
striatiundeelen geheel gedegenereerd waren, l^ij den cercbrumloozen hond van
Rothmann (171 en 172) \') waren macroscopisch geen overblijfselen van het corpus
striatum te herkennen, terwyl by dien van Dussra
dk Bakknne (34), zooals
het onderzoek van
Brotjweii aantoonde, links alleen de orale helft van den
nucleus cjuidatus en een stuk beschadigd globus pallidus, rechts de caiulale

\') Uit de zoo juist verschenen publicatie van II. Rotiiman (173) blijkt, dat hot micros-
copisch horsenonderzook aantoonde, dat bij de extirpatie beiderzijds do globus pallidus en
een groot deel van het putamen gespaard waien. In hot gespaarde putamen waren echter
secundaire dogeneratieverschijnselon zichtbaar. Do nucleus caudatus was aan beide zijden
sterk beschadigd, onder anderen was het voorste derde gedeelte geheel afgesneden.

-ocr page 246-

helft van putamen en de globus pallidus niet afgesneden waren. Al deze
honden vertoonden geheel normale spiertonusverhoudingen.

Evenzoo hadden bij apen letsels van het corpus striatum geen hjiiertonie
ten gevolge.
Karplus en Kreidl (73) deelen mede, dat een macacus (n°. XI)
waarbij zij eenzijdig een geheele groote hersenhemisfeer met het geheele
corpus striatum geëxtirpeerd hadden, na acht dagen geheel normaal tegen
de stijlen van zijn kooi opklom, over een stang kon loopen en ook op deze
kon blijven zitten, zich daarbij met alle vier de pooten stevig vastklemmend.
Ook fijnere bewegingen voerde hij goed uit; zoo ving hij bijvoorbeeld heel
handig vliegen en at die op. Noch van verhoogden tonus, noch van ver-
lioogde reflexprikkelbaarheid was iets te bespeuren gedurende de drie maanden
dat het dier in leven gehouden werd. Bij een anderen macacus (IX) namen
zij beide hemisferen weg met nagenoeg beide corpora striata. Een klein
stukje putamen bleef alleen beiderzijds onafgesneden. Dit dier ging reeds den
volgenden dag uit zich zelf opzitten en hield zich dan met beide voorpooten
aan de tralies vast. Echter werd het dier den daarop volgenden dag ziek en
bleef dit tot aan zijn dood, vijf dagen na de operatie. In dien tijd traden
geen verdere verbeteringen van de motiliteit op. Ook bij dezen aap Avas nooit
een spoor van hj\'pertonie te zien, terwijl deze, zooals we door
Sherrington
weten, ook by apen direct optreedt na dwarse doorsnijding van het
me.sencephalon.

Kinntek Wir.-s0n (75) laedeerde electrolytisch eenzijdig het corpus striatum
bij apen (macacus), soms alleen het putamen, soms den globus pallidus, soms
beiden tegelijk. In alle gevallen, waarbij de Capsula interna niet mee versvond
was, vertoonden de apen absoluut geen vei\'schijnselen, behalve misschien iets
onhandigheid. Geen paralysen of paresen, geen trenioren, noch gevoelsstoor-
nissen. De spiertonus was aan beide zijden gelijk en normaal gedurende de
drie weken, dat
Kinnier AVir^son ze in leven liet. Ook Lewy (110) zag geen
.spastische verschijnselen bij apen, waarbij hij met een fyn mesje de corpora
striata verwoest had. Door den oorlog werd het hem echter onmogelijk gemaakt
direct microscopisch onderzoek te doen en bedierven zijne praeparaten.

Evenmin als de dierexperimenten hebben grove, macroscopisch zichtbare
aandoeningen van het corpus striatum l)ij den mensch geleid tot de opvatting,
dat dit hersendeel een spiertonus regelende functie heeft. Zoo beschrijft bijvoor-
beeld
Byrom Brajiavell (23) een kanker, Avelke eenzijdig den geheelen nucleus
lentiformis (putamen -j- globus pallidus) verwoest had, maar welke tydens het
leven absoluut geen paralysen, noch spasmen, noch andere motorische ver-
schijnselen veroorzaakt had, maar als eenig sj^m])toom duizeligheid.

Strüjipell (194) vindt het dan ook noodig in den 16en druk van zijn leer-
boek (1906) er op te wyzen, dat in den nucleus lentiformis en in den
nucleus eaudatus venveekingen kunnen voorkomen, zonder dat men tijdens
het leven eenige motorische stoornis ziet. „^Wiederholtquot;, zoo zegt hij, ,,hat
man schon ziemlich ausgedehnte Zerstörungen der genannten Teile beobachtet,
die fast ganz symptomlos verlaufen waren.quot;

-ocr page 247-

En evenzoo Oppeïtheim in den Sen druk van zijn leerboek (1908) : „Jeden-
falls geht aus den vorliegenden Erfahiaingen hervor (waarnemingen van
DéjéRiXE en van Reichel) dass Erkrankungen des Linsenkerns und Nucleus
caudatus ohne jede Ausfallserscheinung auf motorischem Gebiet verlaufen
können.\'\'

Den eersten stoot voor de opvatting, dat aandoeningen van het corpus
striatum bij den mensch de oorzaak van spastische symptomen kunnen zijn,
gaf
Jelgersjia (72) in 1908. Hij deelde namelijk op het congres te Keixlen
mede, dat hij bij paraly.sis agitans steeds een atrophic had gevonden van de
vezelbundels om den nucleus lentiformis, namelijk van de ansa lenticularis,
van de ansa i)eduncularis en van de Forel\'sche velden Hi en H^, verder nog
atrophic van den nucleus lateralis thalami, van bet corpus Luysii en van de
vezels van de substantia reticularis, terwijl hij in de hersenen van patiënten
met Huntington\'sehe chorea vaak sterke veranderingen in den kop van den
nucleus caudatus had aangetroffen.

Reeds had in 1904 IManschot (140) in zyn l)ij Winkler bewerkte
dissertatie de aandacht gevestigd oj) veranderingen in het corpus striatum in
van })aralysis agitans lijders afkomstige hersenen. Hij had namelijk een stei-ke
perivasculaire gliose gevonden in de laterale thalamuskem cn in het putamen
gepaard met vezelverlies in den thalamus, den glol)us pallidus en de regio
subthalamica. Terwijl
Anton (3) reeds in 1896 macro- en mici-oscopisch zicht-
bare veranderingen in het putamen gevonden had bij chorea.

Manschot cn WiNici.rai vonden dus putamenveranderingen by een hyper-
tonische, iU\'TON bij een hyi)otonische aandoening.

Van alle kanten verschenen nu mededeelingen over microscopische onder-
zoekingen van hersenen afkomstig van lijders aan ])aralysis agitans, chorea
en athetose, zoo o. a. van C. en O.
Voot, Lewy, Foerster, Jakou, Poi-lak,
Rajisay Hunt, Pierre Marie, Foix, Liiermiitic.

0.nbsp;en O. Vogt (200 en 201), die een zeer groot aantal hersenen onder-
zochten, verdeelden de gevonden afwykingen in acht vormen (met nog weer
onderafdeelingen) waarvan elk, volgens hen, min of meer by een bei)aald
ziektebeeld of symi)tomencom])lex behoorde. Behalve dit zonderden ze twee
groote sym])tomencomplexen af, nainelyk het striatum .syndroom on het
pallidum .syndroom, Avaaiwan het eerste op aandoeningen van putamen met
nucleus caudatus zou berusten, het tweede op veranderingen in den glo])us
pallidus.

De verschijnselen van hun striatum syndroom zyn:

1.nbsp;striaire akinesen, waartoe zy rekenen stoornissen in de gezichtsmimick,
vei\'dwijnen van de zoogenaamde „meebewegingenquot;, van de afweer-
reflexen, van de extremiteiten- en rom])bewcgingen om bij dreigenden
val het evemvicht te bewaren, enz. enz.;

2.nbsp;incoördinaties, zoowel bij staan, loopen als praten;

3.nbsp;substriaire hyperkinesen (dat wil zeggen hyiierkincsen, welke ontstaan
door het wegvallen van den invloed van nucleus clt;iudatus en putamen

-ocr page 248-

ojj den globuvS pallidiis) zooals tremoren, choreatische en athetotische
bewegingen, dwanglachen en -huilen;

4. Soms hypertonie.

Tot het striatumsj\'ndroom behooren volgens hen de verschijnselen bij
paralysis agitans, bij de verschillende vormen van chorea c. a. Is behalve aan
beide zyden de nucleus caudatus en het putamen ook eenzijdig de globus pallidus
aangedaan, dan blijft het symptomencomplex onveranderd. Is echter de globus
pallidus eveneens beiderzijds aangedaan, dan is de patiënt absoluut stijf.
Rigor is volgens hen hét pallidumsymptoom.

Hunt (163) vond in de hersenen van een lijder aan juveniele
paralysis agitans, welken hij talrijke jaren onder observatie had gehad en die
de laatste jaren voor zijn dood geheel stijf was geweest, behalve wat
perivasculaire veranderingen als het meest opvallende een algeheel verdwenen
of gedegenereerd zijn van de groote multipolaire cellen van globus pallidus,
putamen en nucleus caudatus, terwijl de kleine ganglioncellen van de beide
laatsten geheel intact waren. Hij beschouwt daarom deze cellen als motorische
cellen en noemt ze „the pallidal systemquot;. Juveniele paralysis agitans is volgens
hem primaire atrophic van dit pallidale systeem.

Lewy (110) onderzocht de hersenen van meer dan vijftig gevallen van
paralysis agitans. Ook hij vond bijna steeds een sterke afname en degeneratie
van de groote cellen van putamen, globus pallidus en nucleus basalis. p]ven-
eens van den nucleus caudatus, maar hierin veel minder. Tevens vertoonden-
deze kernen sterke veranderingen van de grondsubstantie. j\\Iaar behalve deze
aandoeningen van het corpus striatum vond hij ook vaak afwijkingen in groote
gedeelten der hersenschors (vooral in den lobus frontalis en in den lobus tempo-
ralis) in het tuber cinereum, corpus Luysii, nucleus y)eriventricularis, nucleus
pigmentosis deuterenccphalicus (= substantia nigra locus coeruleus -(-
vegetatieve oculomotorius-, trigeminus- en vaguskern) in de cerebellumschors
en in den nucleus dentatus. Verder nog gliawoekeringen in de zij- en achter-
strengen van het ruggemerg en celvermindering in de ganglia spinalia.
Vele van deze degeneratieve veranderingen vond hij constant. Volgens
Lewy beperkt het ziekteproces bij paralysis agitans zich dan ook niet tot het
corpus striatum en hecht hij vooral waarde, ook wat den spiertonus
betreft, aan de veranderingen in die kernen en hersengedeelten, welke hij als
vegetatieve centra beschouwt. Wel zijn volgens hem de afwijkingen van hèt
corpus striatum constant aanwezig en meent hij ook met
Ramsay Hunt mee te
kunnen gaan als deze het verdwijnen der groote ganglioncellen verant-
woordelijk stelt voor de stijfheid. Hij wijst er echter op, dat de sterkte der
stijfheid lang niet altijd parallel gaat aan de veranderingen in den globus
pallidus, ja, dat hij eens een geval van liyjiotone chorea zag, waarbij de globus
pallidus sterk was aangedaan. Ook maakt hij er o]) attent, dat
C. en O. Vo(jt
in hun bestrijding van de opvattingen van Ivleist zelf zeggen, dat bij chorea
de pallidum veranderingen meest sterker zijn dan bij athetose.

-ocr page 249-

Nog onzekerder werd de opvatting, dat de veranderingen in de corpora
striata de oorzaal?: waren van de verschijnselen hij de Parkinson\'§che zielrte
door het onderzoek van de hersenen van lijdei-s aan encephalitis lethargica
niet post-encephalitisch parkinsonisme. Als gevolg van dit onderzoek werden
meer en meer gevallen medegedeeld (
Tretiakoff, Lhermitte, Foix, Goldsteix,
]\\Iakixesco, Mc. Kinley, Lewy, Jaiwb
en talrijke anderen) waarbij de ver-
anderingen in de corpora striata geheel in het niet vielen bij de verande-
ringen in de substantia nigra en in andere deelen van het mesencephalon.

]Maar ook zijn in de literatuur gevallen meegedeeld van sterke verande-
ringen in de corpora striata, zonder dat van een Parkinson-syndroom tijdens
het leven iets te bespeuren was geweest. Zoo zag
Douglas jMc. Alpine (2a)
een uitgesproken „état criblé et précribléquot; in de corpora striata van twee
gestorven lijders aan paralysis agitans, maar ook, en zeker in niet mindemi
graad, in de hersenen van een normalen, door een ongeval omgekomen man,
welke hij voor controle onderzocht.

Ook Jakob (71)-vond een „ausgedehnten Status cribratus im ganzen Stri-
atumquot; bij een man, die jaren lang wegens intelligentiedefecten opgenomeix
was in de ,-,Staatskrankenanstaltquot; te Hambiu\'g en bij wien de geneesheeren
nooit iets van paralysis agitans bemerkt hadden en die in het gesticht aan
broncho])neumonie overleed. Wel vernam
Jakob achteraf van mede-inwoners
van het gesticht, dat de man wat langzaam sprak, wat voorover en dribbelend
liep en soms een fijnen tremor vertoonde, maar gezien, dat de man tot aan
zyn laatste ziekte in de werki)laats van het gesticht steeds Averkte en een
goed Ideeriijaker was, is hier toch zeker ook van een uitgesi)roken geval van
[)aralysis agitans, zooals de pathologisch-anatomische verschynselen zouden doen
verAvachten, geen si)rake.

We kunnen hier niet al de bevindingen dei- verschillende onderzoekers
opsonunen. Hoe onzeker nog het pathologisch-anatomisch substraat voor de styf-
heid en voor de andere verschynselen van i)aralysis agitans is en hoe
Aveinig
eenstemmigheid djiarover nog bestaat, toonden dnidelyk de hyna togelykertyd
gehouden congressen te Braunsclnveig
(14) en Parys (in 1921), Avaarop deze
ziekte het hoofdonderAverp
Avas. Terwyl by de Duitschers vooral ATrschil van
meening bestond omtrent den invloed van laesies in de verschillende deelen
van het
\'Corpus .striatum, meende te Parys Thotiakoff (196 en 197) de bron
van het Parkinson-syndroom geheel buiten dit hersendeel te moeten zoeken
cn als zoodanig de door hem waargenomen veranderingen in de substantia
nigra te moeten beschouAven, tenvijl
Kinnikr Wilson (78) op grond van
theoretische overwegingen oj) den luicleus rubei-
Avees. Hy vestigde er de
aandacht op, dat de jai-enlang blyvende tremor en styfheid geen prikkelings-
verschijnselen kuiuien zyn, maar „release phenomenaquot; zyn. De centra hiervoor
kunnen dus volgens hem niet in cori)us striatum of substantia nigra,
Avelke by
l)aralysis agitans vaak zoo sterk beschadigd zyn, liggen.

Men is misschien geneigd l)ij liet lezen van al het hier voorafgaande,
de conclusie te trekken, dat volgens myne meening aan de styflieid by

-ocr page 250-

paralysis agitans een degeneratie of andere verandering der roode kei-nen ten
grondslag moet liggen. Dit is geenszins het geval. Met de reeds besproken
experimenten is toch slechts aangetoond, dat bij konijnen en katten de roode
kernen in staat zijn een normalen spiertonus in stand te houden als de groote
her.senen met corpora striata en thalami optici zijn afgesneden; als dus
eventueel normaliter bestaande prikkels uit deze hersendeelen deze kernen niet
meer kunnen bereiken. Verder zagen Ave, dat dit ook waarschijnlijk het geval
is bij honden en apen (macacus) en eveneens, dat bij konijnen het uitvallen
van eventueel bestaande prikkels van uit het mesencephalondak evenmin den
spiertonus doet veranderen. Hiermede is echter niet bewezen, dat voor
een
normalen spiertonus alleen intacte roode kernen met intacte afvoerende
banen noodig zijn, maar wel dat een normale spiertonusverhouding mogelijk is
bij katten en konijnen als alleen het ventrale deel van het mesencephalon met
de meer caudaal gelegen deelen, wat de hersenen betreft, intact zijn. Hierin
liggen, behalve de roode kernen met afvoerende banen, ook de van caudaal
komende aanvoerende banen. Het is zeer wel mogelijk, dat onderbreking
van een of meer van deze laatste banen evenals laesies van de kenien of
van de afvoerende banen, ook verhoogden spiertonus tengevolge hebben. Dit
bedenkende, zou men in verband met de afAvijkingen door
Leavy vaak in den
nucleus dentatus en in de cerebellumschors gevonden, in verband verder met de
eigenaardige stoornissen als het wegblijven van
reflexbcAVegingen bij vallen, met
het zich niet kunnen omdraaien en niet kunnen op gaan zitten in bed in de
latere stadia, met de propulsie, de retropulsie, en met het niet gebiniiken van
de armen bij het oprichten van uit een stoel, hoewel dit oi)richten den •i)atiënt
zeer moeilijk valt, evenals
Kleist (105), de Vogt\'s (200 en 201) en Leavy (110)
groote theorieën kunnen gaan maken over het hersenmechanisme bij paralysis
agitans. Dit lijkt mij echter geheel uit den booze, zoolang
Ave noch de boven-
genoemde opstijgende banen, noch het mechanisme dezer stoornissen, ja zelfs
nog niet de verschillende onderdeden van het mechanisme der oprichtfunctie
bij den mensch kennen. Deze uitAveiding over de roode kem dient dan ook
alleen, om er op te Avijzen, dat door het eventueel niet vinden van
afAvijkingen in deze kern bij paralysis agitans geenszins bcAvezen zou zijn,
dat bij den mensch de nucleus ruber een geheel andere rol, hetzij quantitatief
of qualitatief, zou sT^elen, dan bij de proefdieren.

Tot nog toe is bijna geen nauAvkeurig histo-i)athologisch onderzoek van,
deze kern bij paralysis agitans verricht. In de oudere mededeelingen van
Jeixïersma (72), Ramsay Hunt (163), Aura? and Mc Cough (5), vindt men,
dat ze geen
afwijkingen in haar vonden. In de latere, meer uitvoerige onder-
zoekingen Averd deze kern bijna steeds veronachtzaamd, alleen ging Lewy
haar na in praeparaten met mergschedekleuringen en vond afAvijkingen in haar
kapsel,
terAvijl Pünfgei^d (45) in een in 1923 verschenen mededeeling vertelt,
dat hij in het caudale deel der roode kernen,
afkomstig van een paralysis
agitans-lijder, die slechts geringe stijflieid vertoond had, afAvijkingen aantrof.

Groote steun Averd in 1912 aan degenen, Avelke in het corpus striatum

-ocr page 251-

een spiertonus régelend centrum aannemen, verleend door een publicatie van
Kinnier Wieson (74), getiteld: ..Progressive Lenticular Degenerationquot;. De
schrijver deelt daarin mede meerdere ziektegevallen, waai-bij de patiënten. een
zeer typisch symptomencomplex vertoonden, terwijl later bij de obductie
een tot venveeking en holtevorming neigende degeneratie beiderzijds van
putamen en globus pallidus Averd gevonden, gepaard met een eigenaardige
knobbelige levercirrhose. Deze aandoening, Avelke thans algemeen bekend is
onder den naam van Wilson\'sche ziekte, treedt op bij jonge menschen, is
vaak familiair (niet congenitaal of hereditair) en is gekarakteriseerd door
onwillekeurige bewegingen, vooral tremoren, door dysarthrie, dysphagie, spier-
ZAvakte, spasmen, contracturen en progressieve vermagering. Veixler zijn zulke
patiënten ook meestal verhoogd emotioneel en vertoonen ze ook nog enkele
andere psychische defecten. ZooAvel de extensoren als de flexoren verkrijgen
hierbij verhoogden tonus. Dc degeneratie
Avas meest sterker in het putamen
dan in den globus pallidus, terwijl de capsula interna cn de nucleus caudatus
meest onaangetast Avaren.

Kinnier Wilson meent in deze publicatie, dat dc tremoi\' en de spastische
verschijnselen het gevolg zijn van de veranderingen in het corpus striatum:
Door deze verandei\'ingen gaat een remmende invloed van dit hersendeel te
loor, Avelke volgens hem normaliter of over den thalamus naar den cortex
cerebri gaat of langs een lenticulo-ru])rospinale baan naar de motorische
voorhoorncellen.

Leest men nauAvkeurig de l)eschrijving van de door Kinnier Wilson zelf
waargenomeii, gevallen, dan krygt men den indruk, dat op een bepaalden
tyd een
tAveede factor op het ziekteverloop invloed krijgt. Vooral sterk is dat by
zijn geval nquot;. 3: een jongen, die in April 1906 op 18-jarigen leeftijd plotseling
een hallucinatoix\'c psycho.sc krijgt met sterke motorische excitatie. Deze
psychose genas en begin 1907 Averd patiënt genezen uit liet krankzinnigen-
gesticht ontslagen. Eind 1907 werd hij echter weer ziek, maar vertoonde nu
geheel andere symptomen, namelijk s])raakstooi\'nissen, slikstoornissen, tremoren
van de handen
Avaardoor hy niet meer goed schrijven kon, terwyl ook het
speeksel hem voortdurend uit den mond liep. Gedurende dc
A\'olgende drie
maanden Averd dit steeds erger, zoodat aan het einde daarvan een tremor van
het geheele lichaam bestond. Ook daarna namen deze stoorni.ssen steeds toe.
Echter loopen kon de patiënt nog uitstekend. Hij beklom met zyn vader in
November 1908 nog bergen en het was dc vader, die het eerst vermoeid
was. Hy
Avordt echter zAvakker en in INIei 1910, zoo lezen avc van hem, is hy
„not strong enough to
Avalk many pacesquot;. Dc volgende maand is patiënt
geheel hulpeloos en styf en sterft drie maanden later. AVe zien dus eei-st
alleen tremoren, slik- en spraakstoornissen, en heel aan het eind algeheelp
hulpeloosheid en stijfheid.

Ook in het eerste geval van AYii^on was zoo het verloop, alleen stierf
do patiënte niet zoo gauAV na het optreden van het styvo stadium.

Ja, in alle beselircven gevallen treft steeds het groote verschil in synip-

-ocr page 252-

tomen van het aanvangsstadium met het latere, waarbij stijfheid en sterke
evenwichtsstoornissen geheel het ziektebeeld beheersehen.

Kinjster A\\\'ilson vond bij dc obductie van het hierboven kort beschreven
geval (case 3) beiderzijds in de hersenen een sterke degeneratie met ver-
weekingshaarden (holten) in het putamen en den globus pallidus. Alle ganglion-
cellen waren daarin verdwenen en verA^angen door gliacellen en gliavezeLs,
alleen in den globus pallidus waren nog wel w^at ganglioncellen aanwezig.
Verder degeneratie in de ansa lenticularis gaande van den nucleus lentiformis
naar den nucleus ruber. Van deze laatste keni namen een aantal cellen slecht

de kleurstof op. Het aantal der cellen leek niet verminderd, maar wel waren
ze meestal omringd door een aantal „parasite neuroglial cellsquot;, wat volgens
Kinnier Wilson wijst op „failing nutrition of the nerve cells, from excessive
functionary or from other causesquot;. By bet andere geval (case 1) vond
Wilson beiderzijds het putamen met globus pallidus in één groote holte ver-
anderd. In de roode kern zag hij weer de degeneratieve gliacellen om dc
ganglioncellen heen liggen. Aan deze laatste cellen kon hy geen veranderingen
waarnemen.

De vraag rijst, wat bij deze ziektegevallen de oorzaak was van het over-
gaan van het eerste stadium in het tweede met zyn sterke evenwichts-
stoornissen en stijfheid. Was dit door het overgrijpen van de aandoening op
den globus pallidus, waardoor de prikkels langs de ansa lenticularis en de

-ocr page 253-

andere afvoerende banen wegvielen, of Avas het door het overgrijpen op de
roode kern, of had het geheel andere oorzaken? Deze vraag klemt te
meer, omdat ook bij chorea, waarbij meest hypotonie, sterke veranderingen
van het corpus sti-iatum gevonden Avorden. Zooals
Ave reeds zagen, vond
Jelgersma die in den nnclens caudatus, terAvijl Anton in zijn reeds aange-
haald gCA-al het putamen beiderzijds „in klumpige Massen zerfallenquot; vond.

Het scheen mij hierom van belang na te gaan, Avelke afAvykingen men
gevonden had bij acuut verloopende gevallen van Wilson\'sehe ziekte. Hoavard
en Royce (67) deelen een geval mede, dat in zes Aveken tot den dood voerde.
Het
Avas een man van 22 jaar, Avelke 11 November 1916, na eenige zeer
vermoeiende dagen,
pijnlijke krampen in zijn voeten kreeg. Hij verliet daarom
zijn Averk in Minnesota en liep naar zijn huis, dat in loAva lag. Thuis ge-
komen is hij zeer emotioneel, heeft gezAvollen enkels, ook is zyn gang onzeker,
terwijl hij tevens een tremor van de handen en het hoofd vertoont. Zi,]n
toestand gaat
steeds aehtei-uit en 3 Aveken na zyn thuiskomst zyn de tremoren
veel sterker en treden krampen in de handen op, vooral als hy iets beetpakt.
Deze krampen zijn zeer pijnlijk, zoodat steeds iemand naast hem moet blyven
om zijn hand los te maken.

11 December Avordt hij in het hospitaal opgenomen. Het loopen is nu
zoo onzeker
en valt hem zoo moeilyk, dat zi,jn broeder hem by het gaan
naar het hospitaal steunen moet.

Pgt;y het onderzoek valt het op, dat de armen bijna steeds gestrekt, de
handen daarentegen gebogen gehouden
Avorden. Ook de heuj) en de knie zyn
iets gebogen, JerAvyl de voet maximaal gestrekt is. De rechter extremiteiten
vertoonen een
sterken weerstand tegen passief hewegen. De peesreflexen zyn
normaal. Geen lïabinski. Ook treden nog telkens pynlyke kramjien op, Avelke
hem heftig doen schreeuAven. De toestand blijft achteruit gaan.
De nek wordt nu
achterover gestrekt gehouden
en het hoofd tevens naar rechts gedraaid, hocAvel
er geen meningitisvei-schijnselen zijn, o.a. geen tceken van Chvostek.
De heenen
zijn maximaal gestrekt,
ook als hij geen krami)en heeft. By dc zeer pynlyke
kram])en puilen de kuitspieren sterk uit. ZooAvel armen als heenen vertoonen
sterken
Aveerstand togen ])assieve heAvegingen. Hy kan de armen niet boven
het hoofd heffen; by pogingen daartoe
zAvaaien de armen heen en AA\'cer.
Toch is hy niet verlamd en kan buiten dc aanvallen van kramp de ver-
schillende spieren vry
boAvegen. Zet men hem oj) zyn heenen, dan geraken by
loopbcAvegingen de kuitsi)icrcn in kram]), zoodat hy oj) z\\in tcenen komt
te staan.

De toestand verergert steeds, de stijfheid wordt snel sterker, de kramp-
aanvallen steeds frequenter. Ten slotte Avordt hy 20 December comateus en
incontinent; hy braakt profuse
zAvarte eme.sis en sterft dienzelfden dag, dus
39 dagen na het begin der ziekte.

By de obductie Avordt, behalve een knobbelige levercirrhose, aan beide
zyden in
den nucleus lenticularis een holte gevoiulen, terAvyl ook de thalami
optici en
de roode kernen talrijke kleine holten vertoonden (vergelyk deze

-ocr page 254-

afwijkingen met die door Jakob gevonden bij het hieronder, op deze pagina,
aangehaalde geval).

In de beide roode kernen waren, behalve duidelijke holten, zeer talrijke
plekjes te zien, waarin het weefsel zoodanig veranderd en verweekt was, dat
nieuAve holten op het punt stonden zich te vormen. Ook zag men in deze
plekjes microscopisch kleine holten, waarvan meerdere in elkaar overgingen.

AYe zien dus in dit geval een van den beginne af optreden van spastische
verschijnselen, van stijfheid, en van evenwichtsstoornissen, terwijl bij de
obductie de veranderingen in de roode kernen veel sterker op den voorgrond
traden dan bij de gevallen van
AYh^son. !Alaar niet alleen door Wn.sok en
door
Howakd en Eoyce werden ■ veranderingen in de roode kern bij de
progressieve lenticulaire degeneratie gevonden. Ook
Hall (59) vond in de
hersenen van het door hem waargenomen geval de roode kernen abnornmal
klein, tenvijl
Pfeiffer (150) in de hersenen van een ander geval ontaar-
dingen in deze kern aantrof. Weer anderen vonden sterke afAvijkingen in de
schors der groote hersenen,
terAvijl Bostroeji, Höss en Alzheimer, en
Westphal deze in den nucleus dentatus aantroffen.

Hieruit A^olgt dat het zeker moeilijk vol te houden is, dat de symptomen
van het eindstadium
der Wilson\'sehe ziekte met de stijfheid en de sterke
stoornissen van
het vermogen om het evenAvicht te, beAvaren, uitsluitend ver-
oorzaakt Avorden door de veranderingen van
de putamina of van de geheele
corpora
striata. Bedenken Ave verder, dat eenzijdige vernietiging van het
putamen en den globus pallidus bij den patiënt van Byroji Brajiavell als
eenig symptoom duizeligheid
gaf, dat AvroN bij een geval van hypotonische
chorea het putamen aan beide zijden in brokken van geheel ontaarde Aveefsel-
massa\'s vond uiteengevallen, dat Leavy daarentegen bij gevallen van chronische
chorea voornamelijk de globi pallidi vond aangedaan, terwijl Fischer (40) bij
een geval van „athétose double\'\' de globi pallidi geheel geatrophieerd vond, dat
de afAvijkingen in de hersenen afkomstig van ])atiënten met parkinsonisme
nu eens sterk Avaren in de corpora striata, dan Aveer minder, om vooral in
het
mesencephalon zichtbaar te zijn, tenvijl ook in de hersenen afleomstig van
menschen zonder
merkbare afAvijkingen de .status cribratus en praecribratus
in
het striatum aangetroffen Averd, dat Jakob een zeer demente vrouAV zag,
lijdende aan dementia paralytica, Avelke
haar armen normaal beAvoog en geen
hypertonie
(misschien iets hypotonic der beenspieren) noch tremoren vei\'-
toonde,
echter niet loopen of staan kon en Avaarbij Jakob behalve sterke ver-
anderingen in de schors der groote hersenen en behalve sterke vaatverande-
ringen, sterke degeneraties en
multipele grootere en kleinere verAveekings-
haarden beiderzijds in den nucleus eaudatus, het putamen en den thalamus,
óók de globi pallidi niet alleen geheel verschrompeld vond, slechts Aveinig
geheel gedegenereerde of geatrophieerde ganglioncellen bevattend, maar ook
overdekt
met venveekingshaardjes, thrombotische processen en vaatverande-
ringen, dan is het, geloof ik, het veiligst zich aan de zijde van Pierre IVIard:
te scharen, waar deze in de voorrede van de monographic van Halij over de

-ocr page 255-

progressieve hepato-leiiticulaire degeneratie zegt, dat ook dit ziektebeeld nog
niet de functies van bet corpus striatum beeft doen kennen, noch de symp-
tomen, welke laesies van bepaalde gedeelten van dit hersendeel tot gevolg
moeten hebben. Hij wijst daarbij op zijne meer dan 20 jaren oude publicatie
over „Les lacunes cérébrales de désintégrationquot;, waarin hij meedeelt het
voorkomen van multipele kleine holte\'s ovei- de hersenen verspreid, maar
vooral bü voorkeur in de beide nuclei lentiformes, en dat daarbij, hoewel
hij meer dan honderd gevallen zag, nooit het ziektebeeld leek op dat van dc
Wilson \'sche ziekte.

Wat Pierre IMarie hier in het algemeen over de functies van het corpus
striatum zegt, geldt zeker ook ten opzichte van de spiertonusregulatie en van
de stoornissen in deze regulatie. Tgt;e rol, welke het corpus striatum van den
menscli hij het regelen vnn den spiertonus vervult, is nog onbekend, ja zelfs
is het, zooals uit al het voorgaande volgt, nog geheel niet zeker of het wel
eenige rol bij deze regulatie speelt.

Alvorens over te gaan tot het volgende gedeelte van dit hoofdstuk, zy
nog even gewezen oj) de zeer eigenaardige evenwichtsstoornissen in het meer
gevorderde stadium der Wilson\'sche ziekte. De i)atiënten konden niet meer
■staan, nuiar vielen naar alle kanten om, tei-wijl zo gesteund vaak nog liepen
en sommigen zelfs nog een trap konden op loojien.
AYu..sok vertelt van een
van zijn patiënten, dat als hy haar op den rand van het bed liet zitten, ze
als een blok omrolde, daarl)ij de beenen in de gebogen houding latend. Van
een anderen i)atiënt, dat deze vaak over de armleuning van zyn stoel viel en
dan laistig blee^ hangen, zonder moeite te doen om zich oj) te richten. Wn.sox
schryft deze stoornissen toe aan de sterke si)ierstyfheid, echter ziet men zo
in meerdere van de door hem medegedeelde zioktogesclnedenissen reeds ver-
meld als de stijfheid nog geen sterken graad beivikt had.

In 1919 deelde Trcti.\\kokf (19()) in zyn onder leiding van Pikrre ilarn.;
bewerkt i)roefschrift mede, dat hy in negen gevallen in de hersenen van
patiënten, die het Parkinson\'sche syndroom vertoond hadden, sterke degene-
ratieve veranderingen gevonden had in de
subslanlia nigra, terwijl de afwy-
kingen in het coi
-])Us striatum in sonnnige van deze gevallen slechts gering
waren. Hy meent daarom de motorische stoornissen, evenals de verandering
van den spiertonus aan deze aandoening van de .siibstantia nigi-a, te moeten
toeschryven en in deze .substantie, /x)oals B
rissattd (18) i-eeds in 1895, een
spiertonus regelend centruni te moeten aannemen. Volgens
Tretlmcoff
komen geen substantia nigra-veranderingen voor by spa.stische hemii)legiën,
noch bi,i spastische .symi)tomencomplexen veroorzaakt door poliomyelitische
aandoeningen der pyramidenbanen. Omgekeerd Imnnen volgens hem de sub-
stantia nigra-veranderingen zeer sterk zyn zonder sjiastische verschynselen te
geven bij zeer snel verloopende gevallen van encephalitis lethargica. Hy
vermeldt hiei-van een geval (obseiwation XII) waarby l)y de obductie de
substantia nigra beiderzijds totaal verwoest gevonden werd en waarby tijdens
het leven sterke hyjiotonie bestond.

-ocr page 256-

Na het lezen van deze publicatie trachtte ik den invloed van laesies der
substantia nigra bij konijnen en katten na te gaan door bij deze dieren
beiderzijds met een smal mesje de hersensubstantie dorsaal van den pes
pedunculi cerebri te vernietigen. De dieren vertoonden daarna geen ver-
hoogden spiertonus. Echter werd geen microscopisch controle-onderzoek ver-
richt, gedeeltelijk door gebrek aan tijd, gedeeltelijk door de volgende vondsten.
Bij een kat, waarvan door
Magkits eenzijdig de groote-hersenhemisfeer totaal
verwijderd was en welke daarna weken lang dagelijks onderzocht was, vond
Winkler een absoluut verdwenen zijn van alle cellen uit de substantia nigra
der eene zijde. (
Monakow vond hetzelfde in de hersenen van een mensch,
waarin tevens een tumor in den lobus frontalis zat.) Deze kat had nooit
eenige spiertonusafwijking vertoond, integendeel was de spiertonus steeds
normaal en aan beide zijden gelijk gew^eest.

Ook Gordon Holjies (47) vond in de hersenen van den reeds besproken
hond van
G-oltz alle cellen van de substantia nigra beiderzijds geabsorbeerd,
de grondsubstantie gescleroseerd, terwijl de merghoudende vezels verdwenen
waren en de geheele substantie vervangen was door gliacellen. Ook deze hond
vertoonde, zooals we reeds zagen, absoluut geen spastische verschijnselen.

Economo en Karplus (35) doorsneden én bij katten én bij apen (macacus)
beiderzijds den pes pedunculi met substantia nigra. Op de aflaeeldingen
179
en 180, uit hun publicatie overgenomen, ziet men de aangebrachte laesies
aangegeven. Ook deze dieren vertoonden geen hypertonie en liepen o. a.
normaal. Dus ook aan
Tretiakoff\'s opvatting geven de dierenexperimenten
geen steun.

De waarnemingen van Tretiakoff werden door Foix (43) en Lher-
srnTE (117)
(congres te Parijs 1921) bevestigd en eveneens deelde
Goldotein (14) op het Braunschweig\'sche congres (1921) mede, dat hy in
de hersenen van patiënten gestorvén aan encephalitis lethargica met post-
encephalitisch parkinsonisme zware degeneratie gevonden had in de substantia
nigra, terwijl palaeo- en neostriatum tamelijk intact bevonden waren. Ook
Foix vond na encephalitis, welke aanleiding had gegeven tot spierstijfheid,
de substantia nigra steeds sterk gedegenereerd, terwyl de veranderingen in
het corpus striatum zeer afwisselend waren, nu eens sterk, soms bijna nul.

Lhermitte, hoewel deze waarnemingen bevestigend, wees er op, dat hy
zeven maal bij patiënten, welke geheel andere aandoeningen zonder spastische
verschijnselen hadden gehad, na den dood ook sterke veranderingen in de
substantia nigra had gevonden.

Lewy (110) meldt, dat hij slechts in 11 van de 50 door hem onder-
zochte gevallen van paralysis agitans de door
Tretiakoff vermelde verande-
ringen had kunnen vinden, terwijl hij bij chorea ook vaak afwijkingen in de
genoemde substantie aantrof. Ook
Douglas IMc Alpine (2a) vond geen
afwijkingen in de substantia nigra in drie van de door hem onderzochte
gevallen van idiopathischc paralysis agitans, terwijl
Gamna en Omedei—Zoni
(geciteerd naar Mac Alpine, oorspronkelijk artikel in Pathologica, 15, II, 1923)

-ocr page 257-

bijna complete atrophic van de cellen der substantia nigra vonden in de
hersenen van een patiënte met encephalitis lethargica, welke 2 jaar na den
acuten aanval stierf zonder verschijnselen van pai-kinsonisme vertoond te
hebben. Hieruit volgt dus wel, dat het verantwooi-delijk zijn van de door

AFR. 180.

JiiyOctCUUA^IZ

Lm z= lenuiiscus.nbsp;lie = bracchium conj. cerebelli. IV = nucleus trochlearis.

Qp = corp (juadrig. post.
Overg. uit:
(l J. von Kconomo und J. P. Karputs. Arch. f. Psych, u. Nervenkrankh.

Band 4Ö, 1910.

Tretiakoff gevonden afwijkingen in de substantia nigra voor het Parkinson-
sche syndroom en voor de hypertonie nog verre van bewezen is, terwyl uit
al het voorgaande moeilyk anders geconcludeerd kan worden dan:

-ocr page 258-

le. dat de rol van de onderbreking der pyramidenhaan ten opzichte van
den verhoogden spiertonus bij hemiplegiën e. a. ziekten waarschijn-
lijk tot nu, toe overschat is;

2e. dat voor een verantivoordelijk zijn van aandoeningen der corpora
striata voor hypei\'tonische afwijkingen bij den mensch veel pleit; dat
echter dit verantwoordelijk zijn toch nog absoluut onbeivezen is;

3e. dat het bestaan van een spiertonus regelend centrum in de substantia
nigra zéér ttvijfelachtig is.

In de inleiding zagen we, dat het uitgangspunt van dit onderzoek
omtrent den spiertonus de decerebratiestiiflieid was. In de literatuur worden
ook enkele gevallen van
ontherseningsstijfheid bij den mensch beschreven.
Het was van belang ook de daarbij gevonden pathologisch-anatomische afwij-
kingen na te gaan. In
1920 publiceerde Kinn^r Wilson (77) een aantal
gevallen; echter waren in de meeste van deze, evenals in die van
Bastian,
Hughlings Jackson
en Bruce, de afwijkingen zoo uitgebreid (bloedingen,
welke zoowel de zijventrikels als de 3e en 4e ventrikel opvulden — in de
ventrikels doorgebroken abcessen — tuberculeuse meningitis met hydrocephalus
internus) dat ze geen localisatorische waarde hebben.

1. Belangwekkender is echter het volgende door Kinnier Wn^son waar-
genomen geval, waarbij bij de obductie
een glioom van het mesencephalon ge-
vonden werd reikende tot in het voorste gedeelte van den pons.

Het betreft een vrouw van 39 jaar, waarbij de ziekte begon mot acliterlioofdspijnen,
waarna zich al spoedig spraakstoornissen en zwakte, gepaard aan paraesthesiën van de rechter
extremiteiten, ontwikkelden. Zeven maanden na het begin der ziekte wordt zo in de kliniek
van
Kinnieu Wilson opgenomen en deze constateert behalve een papillitis optica en een
dwangstand van het hoofd naar achteren en met de kin naar links een absoluut stijf zijn
der rechter extremiteiten. Het rechter been wordt geheel gestickt gehouden en is ojibeweeglijk.
Do rechter arm is geadduceerd en in den elleboog gebogen, terwijl de onderarm geproneerd is.

Vier dagen later krijgt patiënte meerdere vijf minuten durende toevallen, waarna de
toe.\'itand geheel verandert. Van nu af is de patiënte bewusteloos, de ademhaling snorkend
en schokkend en
alle vier de ledematen maximaal stijf en gestrekt. Ook de nek en de romp
Bijn geheel stijf en geretraheerd.
De onderarmen blijven geproneerd en wel zoo sterk, dat de
handruggen tegen elkasir liggen.

Deze toastand duurde van 31 Januari—4 Februari. Toen werd do ademhaling zeer
oppervlakkig, ja af en toe onbemorkbaar, er trad algeheele atonic op en stierf de patiënte.

2. Kinnier Wii.son deelt ook een tweede belangrijk geval mede door Violet
Turnier (199)
waargenomen en waarbij bij de oliductie een rond, vast en
streng omschreven
glio-.mrcomateus gezivel gevonden werd in de mediaanlijn
van het mesencephalon
m de streek der corpora quadrigemina. Het gezwel
had niet overgegrepen op den pons, noch op cerebellum of thalamus. Oj) de
hierbij gaande reproductie (zie afb.
181) uit Kinnier Wilson\'s mededeeling
ziet men dat de ondergrens van den tumor nagenoeg in het door
snerrinlt;jt0n
aangegeven niveau der decerebratiesnede ligt.

-ocr page 259-

Het was een kind van 18 maanden, dat sedert 2 maanden suf en lusteloos was. Sedert
2 weken waren de pupillen wijd en de beenen stijf. Drie dagen voor de opname was ze geheel
stijf geworden met opisthotonus.

AFB. 181.

üverg. uit: S. A. Kinnikk Wilson.

On decerelirate rigidity in man. Brain. Vol. Part. 2, 1022.

Bij het onderzoek werd gewonden: al)solut(; bewusteloosheid, starende oogen, stijfhdd
van het heele lichaam, het hoofd achterover, de rug hol, dc extremiteiten gestrekt cn geaddii-
oeerd, dc peesreflcxcn verhoogd, Babiiufki
. De stijfheid was vaak zoo sterk, dat de armen
!)()veii do dekens in de lucht gehouden werden. De ondorannen waren tevens ma.ximaal
goproneerd en de vingers over den naar binnen geslagen duim gebogen. Verder hyperjiyrexie.

Deze toestand duurde 28 dagen, waarna het kind stierf.

\'.]. llt;]cn ilei-(lc gevjil doolt (iouno.v Holmi« (48) mode. Hier werd als
ooi-zaak gevonden
een scherp begrensde tumor liggende in het dorsale gedeelte
vnn het lAesencephalon,
welke ventraalwaarts nergens verder reikte dan oj)
een afstand van 1 e]\\I. van den pes pedunculi cerebri, maar oraalwaarts ook
den thalamus indrong. Door den tumor waren verwoest de nucleus internus
on de nucleus doivsalis thalami, hot tectum on togmentum van het mesence-
lihalon, dus ook de roodo kernen, en de bracchia conjunctiva cerebelli. Verder
was de tumor iets ingedrongen in den lobus lateralis en in het laterale deel
van den vermis van het cerebellum.

In Ararchi-praeparaten van de medulla werden alleen do tractus rubro-
spinales gedegenereerd gevonden; in het ruggemerg behalve in de zystrengen,
waarin deze tractus loopen, ook wat gedegeneroenle vezels in de dorsale
.strengen.

-ocr page 260-

De patiënt in dit geval was een jonge man van 21 jaar, die plotseling ziek word
met heftige achterhoofdspijnen, braken, en aanvallen van duizeligheid waardoor hij neiging
had om naar links te vallen en waarhij hij het gevoel had, dat alles wat hij zag naar rechts
draaide net als de \\\\-ijzers van de klok. Hij begon te loopen als een dronken man, steeds
struikelend en vallend naar links. Ook werd spoedig zijn linker arm onzeker. Hij ging dubbel-
zien, eveneens scheelzien door afwijken naar binnen toe van het linker oog en had last van
oorsuizen. Drie weken na het begin werd hij opgenomen. Behalve het bovenstaande vond men:
sterke dubbelzijdige neuritis optica, slechte visus, verlamming van den linker musculus rectus
externus, sterk beperkte oogbewegingen naar boven van beide oogen, en een algeheole slapte en
lichte parese van dc geheele linker lichaamshelft met sterke ataktische stoornissen bij wille-
keurige bewegingen. Verder Babinski —, en evenmin gevoelsstoornissen. De diagnose werd ge-
steld op tumor van de linker zijkwab van het cerebellum. De patiënt werd daarom door Sir
Victor
Horsley geopereerd. Deze kon echter geen tumor vinden. Na de operatie was patiënt eerst wat
beter, maar drie weken later is hij erg suf en zwak geworden, is
zeer ataktisch en vertoont een
tremor van alle vier de extremiteiten.
De sufheid neemt steeds toe en tegelijkertijd worden
zijn extremiteiten stijf, aan alle passieve bewegingen een sterken weerstand biedend. De stijf-
heid en algemeene zwakte ivorden voortdurend erger,
er ontstaan ook slik- en spraakstoor-
nissen, terwijl de oogbollen geheel onbeweeglijk worden. Ten slotte sterft de patiënt, tot aan
het eind toe een tremor vertoonend, welke echter den laatsten tijd voortdurend zwakker was
geworden.

We zien dus, wat het laatste stadium betreft, een nagenoeg gelijk beeld
als in de twee vorige gevallen. Toch mogen we hier eigenlijk niet van
decerebratiestijfheid spreken en wel om de eenvoudige reden, dat er geen
.olledige decerebratie had plaats gehad. Zooals we gezien hebben waren èn
macroscopisch èn microscopisch (:Marchi-methode) de pyramidenbanen intact.
Een duidelijken invloed op de stijfheid schijnt dit echter niet gehad te hebben,
alhoewel men uit het ziekteverslag wel eenigszins den indruk krijgt, dat de
stijfheid niet zoo sterk was als bij de andere gevallen, terwijl ook tot aan
het einde toe een tremor aanwezig was. De geringe invloed van het intact
zijn der pyramidenbanen op de stijfheid zou in dit geval geheel overeenkomen
met de dierexperimenten, indien men aan mocht nemen, dat ook de functie
dezer banen intact Avas gebleven. Dit kan men echtei\' niet met absolute zeker-
heid doen, daar ook na de trepanatie druk van den tumor op deze banen
niet geheel is uit te sluiten.

4. Ook Walshe (207) zag een geval van menschelijke ontherseningsstijf-
heid en vond als oorz^aak daarvan
een knohheligen tumor gelegen in de mediaan-
lijn tusschen de beide pedes pedunculi cerebri in,
welke de beide tractus
optici uit elkaar gedrongen cn gerekt had. Onder aan den tumor, aan de
ventrale zijde, zat de hypophyse vast. Deze laatste bevatte een cyste, welke zich
voortzette in een holte midden in den tumor. Op bijgaande, uit de ooi-spronke-
lijke mededeeling van
Walshe overgenomen aflieclding is dit te zien, eveneens
dat de tumor het geheele voorste gedeelte van het mesencephalon heeft inge-
nomen.

Het ziekteverloop was hierbij het volgende. Een jonge ^vrouw van 23 jajir werd zonder
eenige voorafgaande stoornis, behalve dat ze wel eens hoofdpijn had, op een ochtend blind
wakker. Zij ging naar het ziekenhuis cn daar werd eigenlijk alleen beiderzijdsche sterke
papillitis optica gevonden. Ook waren de peesreflexen wel wat levendig. Men verrichtte een

v

-ocr page 261-

I^alliatief trepanatie, waarna zich in de eerste week een hemiplegie ontwikkelde met spastische
verschijnselen van de buigspieren der armen. In de daaropvolgende week werd ze semi-
comatous, reageerde niet meer op vragen of bevelen, nog wel op lichte pynprikkels. Tegelijker-
tijd traden ook verlammingen der rechter zijde op, zoodat ze in de 4e week na de operatie
een complete spastische paraplegic vertoonde. De patiënte kon niet meer slikken en moest
nu met de sonde gevoed worden. In dit stadium van ontherseningsstijfheid vertoonde ze zeer
sterk de tonische halsreflexen v an
Magnus en de Ivleyn, ook vertoonden do spieren tvpisch
de eigenschap van „plasticityquot; en het „clasp knifo phenomenonquot;. Dat wil zeggen, dat de
spieren eerst weerstand boden tegen passieve bewegingen, dan echter ineens toegaven, om

AFH. 182.

Sagittal section of the biain, the mesial aspoct of the left half presenting, and
revealing a supra-pituitary tumour which fills tho third ventriclo. The cystic
pituitary can be seen at its lowest part. Histologically, tho growth is a myxo-

endothelionia.

Uit: F. M. K. VVALSirE. A case of complete decerebrate rigidity in man.

The Lancet. Vol. CCV. 192.\'5.

bij loslaten in den veranderden stand to blijven. Eerst later keerden zo onder invloed van
don een of anderen prikkel woer in den oorspronkolyken stand terug. Do pccsrofloxcn waren
zeer levendig, waren spastisch; bij den patellairroflex viel het been niet direct terug. Klopte
men rhythmisch op de kniepees, dan ontstond de „step-laddcr shorteningquot; on werd hot been
steeds hooger en hooger opgelicht. De pols was nog steeds krachtig en regelmatig cn had een
frequentie van\'84; eveneens was de ademhaling met eon frequentie van 18 zoo goed . als
normaal, terwijl de lichaamstemperatuur !)G—97° F. bedroog.

In do liuitste dagen voor haar dood werden hartswerking en ademhaling slechter cn
slechter, waarbij tegelijkertijd de stijfheid, evenals allo andore reflexen, verdween.

By alle vier gevallen van ontherseningssiijfheid hij den mensch door
tumoren hleek dus dc hmor in het mesencephalon te liggen, terwijl de
caudale rand, van den tumor steeds nagenoeg in hef niveau lag van de door
SiiEiuiiNGTON aangegeven decerehrafiesnede. In alle vier de gevallen moef dc
tumor dus de roode kernen verwoest hehben.

In geen der vier gevallen was dc stijfheid in het beginstadium aanwezig,
maar steeds tegen het einde, waarmede overeenkomt, dat het centrum van den

-ocr page 262-

tumor nooit lag op de plaats, waar de roode kernen normaliter liggen, maar
het gebied der roode kernen steeds door het randgedeelte van den tumor werd
ingenomen.
Voor de localisatie van het begin van den tumor zij op de begin-
symi
)tomen gewezen, welke in geval I spraakstoorni.ssen waren, in geval II sufheid
met pupilstoornissen, in
geval III duizeligheid met evenwichtsstoornissen en
dubbelzien en ten slotte in geval
IV, waar de tumor waai-schijnlijk van de
hypophyse uitging, blindheid.
In twee gevallen ontstond de stijfheid, niet-
tegenstaande
door trepanatie de verhoogde druk was weggenomen, terwijl ze
in het geval
van Gordox Holmes aanwezig Avas niettegenstaande de tumor ook
de pyramidenbanen niet -verAvoest had, deze banen geen Marchi-degeneratie ver-
toonden, en nagenoeg alleen de rubrospinale banen gedegenereerd Avaren.

Een in alle opzichten overeenstemmen dus van de Avaarnemingen in deze
gevallen met die
bij de proeven op kat en konijn.

Als laatste gedeelte van dit hoofdstuk zij nog nagegaan A\\-elke verschijn-
selen de verschillende onderzoekers zagen bij patiënten,
Avaarbij na den dood
macroscopisch zichtbare veranderingen van de roode kern als tumoren, ont-
stekingshaarden, bloedingen enz. gevonden Averden.

Wat de tumoren betreft, bestaat steeds het bezAvaar, dat men absoluut
nooit weet of de verschijnselen daarbij Avaargenomen door het uitvallen van de
functies der veniietigde deelen te voorschijn Avoi-den geroepen of door den ver-
hoogden
druk op andere hersendeelen. De geA\'onden verschijnselen hebben daar-
om steeds een slechts zeer betrekkelijke physiologische Avaarde. Niettegenstaande
dit laatste en niettegenstaande in het vorige gedeelte reeds enkele gevallen
van tumoren, Avelke de roode kenien verAvoest hadden, nader beschouAvd
Averden, volgen hier toch nog de tAvee volgende gevallen.

Tumoren in de roode kern.

I. Glioom van de roode kern.

Gordon Holmes (48) vond bij de obductie van een kind, als eenige afAvijking
in de hersenen,
een kleinen, gliomatemen tumor ter grootte van een hazelnoot
(1.7 cM. op doorsnede) in het caudale gedeelte van de linker helft van hef
mesencepJutlon, den linker pes pedunculi cerehri infiltreerend, de linker sub-
stantia, nigra en de linker roode kern verxvoestend.
Dorsaal van dezen tumor
Avas een kleine cyste, Avelke de nuclei oculomotorii en de corjjoi-a (luadi-igemina
vernietigd had.

Gordon Holmp» onderzocht pons, medulla en ruggemerg met de ]Marchi-
methode en vond alleen
degeneratie in de rechter pyramidenbaan en in den
rechter tractus rubrospinalis. De\' degeneratie van de pyramidenbaan ivas
slechts gering.

Deze hersenen waren afkomstig van een jongen TOn ö jaar, Avaai-van de ouders drie
maanden voor zijn opname in het ziekenhuis bemerkt liadd^en, dat zijn rechter extremiteiten
steeds zwakker werden.
Hij liep daardoor vioeilijk en had neiging om alleen zijn linker hand
to gebruiken.
De rechter arm was onzeker en beverig hij willekeurige bewegingen. Het kind
klaagde verder over achterhoofdspijnen on was ook sedert drie weken schecl gaan zien.

-ocr page 263-

»

Bij liet eerste onderzoek werd gevonden een beiderzijdselic neuritis optica, een afgeweken
zijn van beide oogen naar links, nystagmus l)ij sterk naar links laten kijken, terwijl bij kijken
ïiaar rechts een verlamming van don rechter musculus externus zichtbaar was. Het kind had
daarbij tevens blijkbaar last van dubbelzien, daar het zijn eene oog met zijn hand bedekte.

De rechter extremiteiten waren zwak, de peesreflexen normaal. De liahinski-reflex
rechts , links —. De bewegingen van den rechter arm waren onregelmatig en ataktisch.
Pakte men dezen arm beet of liet men een inspanning doen met den anderen arm, dan trad
een tremor in den rechter arm op.

Het kind werd steeds suffer, had zeer sterke hoofdpijnen en braakte dagelijks. In
veertien dagen tijd verdwenen de oogbewegingen en de pupilrcactics geheel. De rechter
extremiteiten werden steeds zwakker en
zoowel rechter arm als heen vertoonden nn aajivals-
gewijze een tremor,
zoo bijvoorbeeld tijdens stadia van opwinding. De tremor in het rechter
been was steeds op te wekken door den knaap met het linker been tegen een weerstand te
laten drukken. De rechter gezicht.shelft bewoog het zwakst bij willekeurige bewegingen,
daarentegen het sterkst bij lachen. Het kind stierf ten slotte comateus na een verblijf van
twee maanden in het ziekenhuis.

In dit geval hebben we dus ataktische stooi-nissen en motorische, echter
wordt geen hypertonie vermeld. Wel vertoonde de hemii)aretische zijde een
positieven Babinski-ret\'lex en tremoren. Nu s])eelt tremor een groote rol bij dc
symptomen van middenherscntunioren. Reeds BENEomT wees er op, dat aan-
doeningen van het mesencephalon vaak eenzijdige oculomotoriusverlamming
geven met tremor der contralaterale paralytische extremiteiten.

Welk mechanisme eigenlyk aan tremor ten grondslag ligt, door welke
functioneele stoornis deze afwijking van den spiertonus ont.staat, is nog onbekend.
Volgens
Hughlings Jackson (08) zijn stijfheid en tremor uitingen van een en
dezelfde functiestoornis. „Rigidity is tremor run together and tremor is
rigidity spread thinquot;, zoo luidde zijn meening en hij wees er op, dat spastische
aandoeningen vaak beginnen met tremor, dat de tremor afneemt naarmate de
stijfheid sterker wordt en dat men geen tremor ziet van hypotonische spieren.

Deze opvatting van Hwuu.tngs Jackson, hoewel door velen, zooals bijvoor-
beeld door
Gowers, sterk verdedigd, wordt niet door allen aangenomen en is
natuurlijk ook wel be.streden. Ik wil echter hier niet alle argumenten vóór
cn tegen o])sommen, nog veel minder pai-tij kiezen, waartoe ik me trotiwens
ook geheel niet bekwaam voel. Ik vermeld deze o])vatting dan ook alleen,
omdat
z\\i ten eerste wel aantoont het veelvuldig samengaan van tremor en
hypertonie en ten tweede omdat zoowel
Gordon IIommigt;:s als Kleist en
anderen als oorzaak van trenuir aannemen een aandoening van een reflex-
boog, welke over den nucleus rubci\' cn langs den tractus rubrospinalis gaat.

Gordon Holmi-s ging in de literatiuu\' na, welke localisatie de tumoren
hadden, welke tremoi- als ver.schijnsel hadden gegeven. ITi,j vond daarvan
20 gevallen vermeld cn daarbij was dc localisatie:
20 maal in het mesencei)halon,

1nbsp;maal in den pons,

2nbsp;maal in hel ccrchellum,

3nbsp;maal in het corpus striatum en den thalanui.s.

(JORDON lIoLMi« (48) wijst vcrdcr oj) de twee hierboven reeds beschreven
gevallen van tumor, waarb\\j klinisch tremor was geconstateerd cn waarbij h\\j

-ocr page 264-

bij het microscopisch onderzoek van meduüa oblongata en ruggemerg beider-
zijds degeneratie (Marchi-methode) van den tractus mbrospinalis vond.

In de hersenen van een anderen patiënt, die moribund ten gevolge van
een heftige haemoptoe in het ziekenhuis binnenkwam, en die reeds sedert
geruimen tijd een eenzijdigen tremor zou gehad hebben, trof hij een kleinen
tuberculeusen haard aan, welke juist den tractus rubrospinalis verwoest had.

Bij een anderen patiënt, die links een hemiplegie en rechts een hemi-
tremor vertoond had, vond hij een ponstumor, welke de linker pyramiden-
baan en den rechter tractus rubrospinalis had doen degenereeren.

Ook bij dieren, namelijk bij katten, werd tremor waargenomen en wel
na kunstmatige laesies. De eerste maal door
Economo en Karplus (35) bij
een kat, waarvan zy beiderzijds de hei\'senstelen hadden doorgesneden en
waarbij tevens, zooals later bij het microscopisch hers(^ionderzoek (Marchi-
methode) bleek, de beide rubro.spinale Ijanen licht gelaedeerd waren. Deze
kat vertoonde een .spastisch-ataktischen loop en een dubbelzijdigen tremor.

Geheel hetzelfde vertoonde een andere kat, waarbij slechts eenzijdig de
pes pedunculi cerebri was doorge.sneden, echter tevens de roode kern derzelfde
zijde en de van de andere roode kerji komende niljrospinale baan, na de
kruising van Forel gepasseerd te zijn, gelaedeerd waren. Bij deze kat weixi
zelfs een tremor van den staart gezien.

Een derde maal namen deze onderzoekers een tremor waar, maar dezen
keer alleen van de linker extremiteiten, bij een kat, waai-van de rechter
hersensteel doorgesneden was en ook beide rubrospinale banen min of meei-
.gelaedeerd Avaren.

Kinnip^k Wilson zag eveneens een linkszijdigen tremor, maar alleen van
den voorpoot, bij een kat, welke
Bazet en Penfield (8) halfz^dig gedecere-
breerd hadden tot achter de coi-jwra quadrigemina posteriora (geen micro-
scopisch hersenonderzoek) aan de rechter zyde.

Beschouwen we deze vier gevallen van exi)erimenteel opgewekten tremor
nader en bedenken we daarbij, dat
Economo en Kakplus dit verschynsel
nooit zagen bij al hun overige proefdieren, waarbij de hersenstelen met de
substantia nigra geheel of gedeeltelijk, eenzijdig of beiderzyds, doorge-
sneden waren zonder de rubrospinale banen te verwonden, en dat evenmin
tremor Averd waargenomen door andere onderzoekers als
Goltz, Rotiimann,
Dusser de Baren-ne
bij groote-hersenlooze dieren, noch deze door Starlinoer,
Karplus
en Kreidl bij hun, reeds in dit hoofd.stuk Aveergegeven, j)roeven
wordt vermeld, dan schynt bij dieren een uitsluitende laesie der pyramiden-
banen niet voldoende te zijn voor het ojitreden van tremoren, evenmin als
daarbij tevens de substantia nigra gelaedeerd of gedegenereerd is.

In het derde hierboven vei\'inelde geval van Economo cn Karplus valt liet
echter op, dat hocAvel beide rubrosjiinale banen aangedaan waren alleen een
tremor gezien
Averd aan de zijde der gedegenereerde pyramidenbaan. Dit pleit
voor een invloed van deze laatste degeneratie, alhoewel by de
tAveede kat ook
een tremor bestond aan de zijde met uitsluitende laesie van den tractus
rubrospinalis.

-ocr page 265-

Het aantal gevallen met experimenteel opgewekte tremoren is echter veel
te klein en de aangel)rachte laesies te uitgebreid om daaruit eenigszins zekere
conclusies ten opzichte van het mechanisme van deze stoornis te kunnen
trekken. Ze veroorloven noch het uitsluiten, noch het aannemen van een invloed
van pyramidenbaanlaesies, noch een verantwoordelijk stellen van aandoeningen
der rubrospinale baan. Echter volgt wel uit deze waarnemingen van
Gordox
iiolires, Economo
en Karplus, en van Kinnier Wilson, dat bij ziektegevallen
met tremor het roode kernsysteem zeker aandacht verdient, zoowel klinisch
als
])athologisch-anatoniisch. Temeer daar Ferrier en Turner (39) bij apen na
eenzijdige dooi-snijding van een bracchium conjunctivum cerebelli, waarin de
groote vezelbundels van het cerebellum naar de roode kernen loopen, een
gelijkzydigen
intentie-tremor van voor- en achterpoot zagen optreden. Klinisch
lijkt het mij van lielang in gevallen met tremor na te gaan of labyrinthaire en
andere evenwichtsstoornissen evenals hypei-tonische verschijnselen ook op
aandoeningen van het roode kernsysteem wijzen.

Wat de laatste, de hypertonische, de spastische vei-schijnselen, betreft,
zij er op gewezen, dat deze in alle vier de gevallen met experimenteelen
tremor werden waargenomen. Ook bij dieren schijnt dus een veelvuldig samen-
gaan van tremor met hyjjcrtonie te bestaan.

Keeren wc nu nog even naar het ziektegeval van den zesjarigen jongen
terug, dan werd daarbij dus gevoi\\den
een hazelnoot(iroote tumor, welke de
linker roode kern verwoest had en waarhij ah verschijnselen gezien iverden
een hemiparese met^positieven Bahinski-reflex, tremor en ataxie aan de rechter
zijde,
terwijl eenige dagen voor den dood de tremor aan Ijeide zijden zicht-
baar was.

Het tweede geval van tumor, dat mij vermeldenswaard leek, was een:

II. Epithelioid-papilloom van de roode kern.

Rav.moni) en Raymond Ciost.vn (104nbsp;,

en 1(55) vonden in de hersenen van
een patiënt als eenige afwijking
een week gezwel in het tegmentum
van het mescnce])halon.
Door dit
gezwel waren aan de linker zijde
vernietigd de roode kern,
de oculo-
motoriuskei-n, de oculomotorius-
wortel en het mediale gedeelte van
den ienniiscus medialis;
aan de
rechter zijde het mediale gedeelte
der rechter roode kern,
het mediale
deel van de oculonu)toriuskern en de
meest mediaal loopende vezels vannbsp;^^

den oculomotoriuswortel.Zooals ook

Hur uil ca-s ilo papillomo ópithdlioido du noyau rouge,
op bijgaande reproductie (afb. 183)nbsp;Arch, de neurol., Tome 14, 1902.

KiflU^

N

-ocr page 266-

te zien is, werden de hersenstelen, de substantia nigra, de lemnisci laterales
en de corpora quadrigemina gespaard. Het gezwel had noch uitzetting van
de ventrikels (zie op de afbeelding den aquaeductus Sylvii!), noch ver-
dringingsverschijnselen gegeven, maar was volgens de schrijvers een zuiver
plaatselijke verweeking.

Deze hersenen waren afkomstig van een man van 57 jaar, die den 30en November 1900

plotseling heftige hoofdpijn kreeg, welke een week
aanhield. Aan het einde der week hield deze op,
maar ontstond een totale verlamming van het
linker bovenste ooglid, dat daardoor geheel over
het oog heen hing.

Den 7cn December kwam de patiënt bij
Raymond en deze constateerde, behalve een abso-
lute oculomotoriusverlamming links en een parese
van alle oogspieren rechts, een zeer eigenaardig
ziektebeeld, waarvan zijn beschrijving hier ver-
taald volgt.

Onderzoekt men den nmn liggend, dan vindt men
geen eigenlijke violorisolie verlammingen. De ver-
schillende bewegingen van bovenarm, onderarm,
handen en boenen worden met flinke kracht ver-
richt en hij kan met gemak in bed op gaan zitten.
Wel is de spiertonus aan heide zijden verhoogd en
zijn de reflexen levendig,
maar er bestaat geen
clonus en de Babinski-reflex is rechts slechts
twijfelachtig (links negatief). De huidreflexen zijn
rechts wat verzwakt en ook bestaan aan deze zijde
lichte gevoelsstoornissen. Alles tezamen genomen
dus slechts zeer geringe motorische verschijnselen,
een sterk contrast vormend met de sterke afwij-
kingen, welke men waarneemt als men den patiënt
laat opstaan en loopen.
Zijn gang is waggelend en
wijdbeens, met zeer ongelijke en onregelmatige
passen.
Terwijl het lichaam bij. het loopen bijna
uitsluitend op het linker been steunt, wordt het
rechter been ongecoördineerd naar voren geslingerd
en stampend, als door een tabesHjder, op den grond
geplaatst.
Hij slingert bij het loopen zoo sterk heen
en weer, naar voren en nalt;ir achteren, dat men
^voortdurend vreest, dat hij zijn evenwicht zal ver-
liezen cn tegen den grond zal slaan.

Ook rechtop staan valt hem moeilijk en gelukt
alleen met wijd uit elkaar gespreide beencn (zie
afb. 184). Zoodra de boenen naar elkaar toe-
gebracht worden, begint hij te wankelen en in alle
richtingen met het bovenlichaam heen cn weer te
slingeren. Geopend of gesloten zijn van het recliter
oog (links ptosis) geeft daarbij geen verschili
Wil hij iets met de rechter hand grijpen, dan
zweeft deze eerst boven het voorwerp heen en weer, daarbij tevens een soort van
intentietremor
vertoonend. Dit zelfde neemt men waar aan het rechter l)een, als hij dit optilt, tenvijl hij
languit op den grond ligt. Het been vertoont dan eveneens een soort van tremor en .slingert
ook heen en weer. Zegt men, dat hij het been weer kan late\'n rusten, dan laat hij het met oen
smak neervallen.
Zonder hulp kan hij zich niet van den grond oprichten, doordat het rechter
been daarbij bewegingen in alle mogelijke richtingen maakt, waardoor hij telkens terugvalt.

AFB. 184.

Paralysie de la troisième paire gauche
avec ptosis. Démarche cérébelleuse. Ataxic

du bras droit.
(Photographie instantanée pendant la
marche).

Uit: Raymond et Raymond Cestan.
Sur un cas de papillome épithélioide du
noyau rouge.
Arch, de neurol., Tome 14, 1902.

-ocr page 267-

Overigens vertoont patiënt weinig afwijkingen; zijn eetlust is goed, evenzoo zijn
intelligentie. Alleen is de spraak langzaam en monotoon, hoewel de tong, het verhemelte
en de stembanden niot verlamd zijn; evenmin is er een duidelijke facialisparalyse.

Tijdens sijn verblijf in de kliniek ivordcn de evenwichtsstoornissen steeds erger en erger,
treden ook links op en wel soo heftig, dat hij den geheelen dag onbeweeglijk in bed moet
blijven liggen, niettegenstaande er nog steeds geen eigenlijke motorische verlammingen
bestaan!!

Ilij heeft ook nu weer last van hoofdpijnen, maar braakt niet. Ook is geen oedeem van
de opticuspapil, noch vaatverwijding in den fundus zichtbaar.

Patiënt sterft ten slotte den 20en Maart 1901, dus vier maanden nahet begin zijner ziekte.

Dit is een buitengewoon merlrwaardig geval èn om het ontbreken
van drukverschijnselen, zoowel klinisch als pathologisch-anatomisch, èn om de
localisatie.

Beschouwen we toch at1)eelding 183, dan zien we, dat de tumor ook de
deeussatio Forel verwoest had, en dus mag worden aangenomen, dat de roode
kernfunctie hier geheel was opgeheven.

Ah gevolg van dezen tumor was de spiertonus verhoogd en had de
patiënt het vermogen om zijn evenwicht te betraren en om zich op te
richte7i geheel verloren.
De patiënt, zoo lezen we, kon zich niet van zijn bed
oprichten en moest oiibeweeglijk in bed blijven liggen en dat niettegenstaande
de pyramidenbanen, zoowel met de JMarchi-methode als met de kleuring volgens
Weygert, later geheel intact bevonden werden, niettegenstaande de ])atiënt met
het rechter oog kon zien en niet bewusteloos Avas, niettegenstaande er geen
eigenli.ike motorische verlanuningen te constateeren waren en de spierkracht
tot aan het einde goed Avas.

Vergelijken Ave dit geval met de gedeeerebreerde patiënten van KiNNnlt;:u
Wn.son, Ttonkk en Walshe en met den byna gedecerebrcerden patiënt
van
Goruon Hoij\\ies, dan zien we hoe groot do overeenkomst hiermede is. Bi.]
allen hypertonie, bij allen een absolute onmacht om zich op te richten, maar
bij de gedeeerebreerde ])atiënten gepaard met stoornissen van het bewustzijn,
gepaard met blindheid, gepaard met motorische verlammingen. Het niet aan-
wezig zijn van deze stoornissen, het niet gelaedeerd zijn van de pyramidenbanen,
noch het intact zyn van dc corpora (luadi-igemina, van de lenmisci laterales, van
den rechter lenniiseus medialis en van de rechter substantia nigra konden de
sterke stoornissen van de oiirichtfunctie en van de si)icrtonusregulatic ver-
hinderen, evenmin het slechts licht gelaedeerd zyn van de substantia nigra
der linker zijde, noch het alleen aangetast zyn van het mediale gedeelte van
den lenuiiscus medialis dezer zelfde zijde.

Wel Avordt by de beschryving A^an de vei-seliynselen minder de nadruk
op de hypertonie gelegd. Het is mogelijk, dat deze Averkelyk minder Avas dan
by de gedeeerebreerde patiënten, evenals deze ook minder Avas by de proef-
dieren na klieving der deeussatio Forel als daarby de groote hersenen en
pyramidenbanen intact gelaten
Averden. Maar by het lezen van de mededeeling
van
Raymond valt het ook op, dat hij de hypertonie, de verhoogde pees-
reflexen, den duliieusen l^abinski-reülex pas geheel aan het einde mededeelt bij

-ocr page 268-

de bespreking en verklaring der versebijnselen. Hij Aveet namelijk met deze ver-
schijnselen geen raad èn omdat de pyramidenbanen niet waren aangedaan èn
omdat de roode kernen wèl verwoest waren. Uit de publicaties van
Sherrington en de andere Engelsche onderzoekers had hij toch afgeleid, dat
de roode kernen de stijfheidscentra waren.

Samenvattend had deze patiënt

eerst: hemiasynergie, hemiataxie en halfzijdigen intentietremor gepaard met
hypertonie en sterke stoornissen van de oprichtfunctie en van het vermogen om
het lichaamsevenivicht te kunnen bewaren;

later: para^asynergie met ataxie en een absoluut onvermogen om zich op
te richten en om het licluiamsevenwicht in stand te houden, gepaard met
hypertonie.

Dus in het eindstadium stoornissen van de spiertonu.sregulatie en van de
oprichtfunctie geheel eender als bij de proefdieren, Avaarbij de decussatio
Forel gekliefd
Avas.

Tuberculose van de roode kern.

III. Greiwe (154) beschrijft een geval, Avaarbij hij een vast aanvoelenden,
licht gelen
haard vond, van de grootte van een hazelnoot (grootste doorsnede
1.7 cM.) in het laterale deel van het tegmentum van de rechter mesencc-
phalonhelft.
De thalamus was geheel intact, het rechter corpus quadi-igeminum
anticum iets naar boven en dorsaahvaarts verdrongen, overigens ook intact
evenals de substantia grisea en de rechter oculomotoriu.skern en -Avortel.
De
luiard heeft een deel van de formatio reticularis en de Uterale helft van de
rechter roode kern vernietigd.
Het mediale deel en ook de caudale pool van
deze kern
Avaren echter intact, evenzoo de substantia nigra en de pes jiedunculi
cerebri der rechter zijde, terwijl ook de geheele linker mcsenceplialonhelft
geen atwijkingen vertoonde. De haard Avas in het midden verkaasd en ver-
toonde tuberkelbacillen in het randgedeelte.

Toen (Ie patiënt, waarvan deze Iiensonen afkom.stig waren, in het ziekenhuis werd
opgenomen, vertelde hij, dat hij acht maanden geleden had opgemerkt, dat hij steeds meer
moeite kreeg met het bewegen van rechter arm en been. In den beginne waren ook af en toe
clonifïche pro- en supinatiebewegingen van don linker ai-m opgetreden, maar later niet meer.
liet loopen ging vooral moeilijk; de bal van den linker voet schuurde steeds over den grond
cn
trappen Mimmen kon hij haast heelemaal niet.

Grefwe constateerde bij het onderzoek, behalve longtuberculose cn een afname van de
gehoorscherpte links, een wat minder sterk zijn der ruwe kracht van den linker ten opzichte
van den rechter arm.
Uet linker been was spastisch met zeer levendige patellairreflcxen,
maar geen clonus. Bij loopen was ook de beweging van het linker been spastisch en de punt
van den voet .scheerde daarbij over den grond.

Tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis worden de parcsen cn spastische verschijnselen
aan de linker zijde steeds sterker, ook dc linker facialis wordt parctisch. Patiënt heeft geen
last van hoofdpijnen, braken of duizeligheid. Klaagt wel «over dubbelzien, echter zijn geen
oogspicrvcrlammingcn te constatccren. Twee maanden na opname sterft de patiënt aan long-
tuberculose.

-ocr page 269-

Bij dezen patiënt bestond dus een hazelnootgroote tuherculense haard,
ivelke
alleen een deel van de formatio reticularis en het laterale deel van één
roode kern verwoest had met als klinische verschijnselen een spastische hemi-
parese der tegenovergestelde zijde.

Ataxie, stoornissen van bet evenwicht en van de oprichtfunctie worden niet
vermeld. Bedenkt men echter, wat het onderzoek betreft, dat de patiënt ZAvare
longtuberculose had waaraan hij na twee maanden stierf, en bedenkt men
verder, dat slechts het laterale gedeelte van één roode kern was aangedaan,
dan is dit niet te verwonderen en kan men daaruit geen verdere conclusies
trekken. In verband hiermee zij er nog op gewezen, dat patiënt in den
beginne spontane clonische pro- en supinatiebewegingen vertoonde en dat hij
toen ook geen trappen klimmen kon.

IV. Een tweede geval van een tuberculeusen haard in de roode kern
werd door
Rudolf Koliscii (106) gezien. Deze haard had de grootte van een
noot en bestond, Avat dc laterale helft betreft, uit een verkaasde massa,
tenvijl het mediale gedeelte gevormd werd door rood granulaticAveefsel met
enkele kaasbrokkeltjes erin.
De tumor lag geheel in de rechter helft van het
mesencephalon, ging niet over de mediaanlijn, drong niet in den pons cn reikte
niet oraal van de corpora quadrigemina.

Op een dwarse doorsnede dooi- de hersenstelen vlak voor den pons zag
men nog een heel klein haardje van rood granulatieweefsel. Op een door-
snede door de voorste corpora (luadrigemina was zichtbaar, dat de tumor
geheel in de recht/?r mesencephalonhelft lag, nagenoeg van de mediaanUjn
tot aan den lateralen rand reikend, en
het gebied van de roode kern en van
den lemniscus innemend.
Dorsaal reikte liy bijna tot aan den aquaeductus
Sylvii en het corpus quadrigeminum, ventraal tot aan de substantia nigra.

Deze hersenen wiucn van oen S-jinig meisje, dat gevallen wsus, waarna het direct met
het rechter been was gaan sleepen. Na enkele dagen tnidcn verlammingen van beide bcenen
op, gepaard met trekkingen. Geen last van hoofdpynen of braken.

Een maand na het begin werd zo door Kousen onderzocht. Deze vond een dubbelzijdige
partieele oculomotoriusverlamming, een
hcmichorca, dat wil zeggen tonische contracties van
linker arm en been en ook van de linker halslielft (m. obliquus colli) cn
ccn hcmiparesc. Dc
Vccsrcflcxcn worcn beiderzijds zeer levendig, muur links het .acrkst.
Babin-ski negatief.

Dc facialis ps\\rese is, als het gezicht in rust is, bijna niet te zien; by willekeurige be-
wegingen wordt ze wel duidelijker, maar is vooral sterk by lachen en huilen,
liet initiëntjc
vertoont duidelijke ataxie der extremiteiten, zoowel als ze naar iets grijpt als bij de knie-
hielproef. Plaatst men ]u:t kind op haar beencn, dan treedt een sterk wankelen op,
wat op een
stoornis in het vermogen om het lichaamsevenwicht te bewaren moot benisten, daar de boenen
niet inzakken
(KoMSCli). Houdt men het kind vast, dan kan het loopen, echter treden
daarby
spastische verschijnselen op, voonvl tonische contracties van de door den norvus
poronaous goïnnerveerde spieren, zoodat het kind mot een pes varoequinus loopt. Het boon
wordt daarbij hoog van den grond geslingerd, tevens geabducecrd en stampend neergezet.

Echte \'verlammingsverschijnselen zijn eigenlijk niet aanwezig. Do toestand van het kind
gaat vorder steeds achteruit, de rechter oogbol gaat steeds meer naar buiten afwyken. De
linker arm vertoont in mst, dat wil zeggoji, als zo geen choreatischo bewegingen vertoont, de
typische hemiploctiacho houding.

Het kind krijgt oen acute angina, geneest daarvan, maar is daarna veol zwakker. De

-ocr page 270-

oculomotoriusverlamming is nu beiderzijds compleet met ptosis, strabismus divergens en wijde
stijve pupillen. Af en toe is nystagmus zichtbaar. De facialis parese links is sterk toegenomen
en
de linker extremiteiten zijn nu sterk spastisch, terwijl ze nog steeds choreatische bewegingen
vertoonen. De peesreflexen zijn links verhoogd, rechts niet. Het kind heeft ook nu geen last
van hoofdpijnen en braakt niet.

Ten slotte wordt het kind soporous en sterft twee maanden na den val.

In dit geval bestond dus een haard gelegen in de rechter mesencephalonhelft,
de rechter roode kern verwoestend, maar niet tot aan de mediaanlijn reikend,
waarUj een hemiparese links met ataktische en spastische verschijnselen en met
verhoogde peesreflexen werd waargenomen.
Verder vertoonde het kind
sterke stoornissen in het behoud van het lichaamsevenwicht, terwijl er geen
eigenlijke motorische verlamming was, geen opgeheven zijn der Avillekeurige
bewegingen. De pyramidenbanen waren dan ook niet, evenmin als de sub-
stantia nigra, aangedaan. Ook was het kind niet bhnd.

V. Een veel op het vorige gelijkend geval deelen d\'Astros en
Haavthorn (4) mede, waarbij als oorzaak een kersgroote (16 bij 17 mM.), iets
venveekte tuberkel tverd gevonden in het rechter tegmentum van het mesence-
phalon, de rechter roode kern en gedeeltelijk de formatio reticularis ver-
woestend.
De haard reikte tot aan de mediaanlijn en had ook aan de rechter
zijde den lemniscus medialis, de substantia nigra en den pes pedunculi cerebri
licht beleedigd.

Deze tuberculeuse haard werd gevonden in de hersenen van een kind van 22 maanden,
waarvan men opgemerkt had, dat het, toen het 19 maanden oud was, steeds zijn duim tegeir
de handpalm gebogen hield. Ook groeide het slecht.

Bij het eerste onderzoek vond men, behalve long- en algemeene kliertuberculose, een
stijven gebogen duim. Ook w.as
de heele hand wat stijf en vertoonden zoowel hand als duim af cn
toe, intermittecrend, een tremor.

Vier dagen later is reeds de geheele rechter arm stijf en wordt tegen den thorax aan-
gedrukt gehouden, terivijl de onderarm gebogen en gepronecrd is. Ook de andere vingers zijn
nu stijf, worden waaiervormig uit elkaar gehouden en tegelijkertijd in semi-flexie. De hand
vertoont een zekeren graad van onmacht, maar is niet werkelijk verlamd. Het kind gebruikt
haar weinig bij willekeurige bewegingen en doet het dit, dan zijn
de bewegingen onzeker en
langzaam. Soms gi-ijpt het met deze hand een voorwerp om het gauw los te laten.

De onderarm vertoont nu ook rhythmische bewegingen namelijk rhythmisch proneeren
en supineeren, verder spiertrillingen.
Ook het linker been wordt gestrekt gehouden met de
teenen half gebogen. fVil men het been passief buigen, dan voelt men duidelijken weersUmd.
Het been is niet duidelijk verlamd, maar vertoont onmacht. De voet laat rhvthmische be-
wegingen zien, namelijk afwisselend flexie en extensie. De Babinski-reflex is positief.
Strijkt men onder de voetzool, dan wordt het been niet gebogen en teruggetrokken,
maar integendeel maximaal gestrekt en stijf en zoo van de onderlaag opgelicht.
Ook de
kniepeesreflex is zeer sterk.
Alle onmllekeurige bewegingen houden tijdens den slaap op.

Ook de linker gezichtshelft is paretisch; als het kind huilt wordt alleen de rechter
gezichthelft vertrokken.

De reflexen aan de rechter zijde zijn allen normaal.

Er bestaat een totale rechter oculomotoriusverlamT^ing. Het pijngevoel lijkt wat ge-
stoord, vooral links; het tastgevoel niet.

Een tien dagen later is de stijfheid nog veel erger. Pakt het kind met dc linker hand
iets beet, dan ontstaat zoo\'n sterke tremor, dat het ten slotte het voonverp los moet laten.
Rust de arm op een onderlaag of wordt hij ondersteund door de rechter hand, dan houdt do
tremor op en blijven alleen spiertrillingen over, waardoor de vingers bewegen.
Het rechter

-ocr page 271-

been is nu ook stijf. Plaatst niea liet kind op den grond, dan ziet men, dat het geheele
lichaam stijf is
en het kind als een steltlooper staat. De rechter voet rast daarbij geheel op
den grond, het linker been wordt meer naar voren geplaatst en rust alleen op den hiel, terwijl
de voorvoet heen en weer schommelt.

De linker gezichtshelft lijkt bij rust nog iets verlamd, maar bij huilen bewegen beide
zijden nu sterk en gelijk. De linker zijde van het gezicht vertoont voortdurende spier-
trekkingen.

Ook het rechter oog vertoont verlammingsverschijnselen, namelijk is de rechter pupil
stijf. Het kind reageert weinig op pijnprikkels; huilt echter wel bij de blijkbaar pijnlijke
spiercontracties.

Den volgenden dag vertoonen ook de buik- en borstspieren der linker zijde spiertrillingen,
weer
een dag later is de stijfheid van den rechter arm veel sterkér geworden en wordt dese
ook gebogen en geproneerd gehouden, terwijl beide beenen maximaal .\'stijf, en gestrekt sijn.

Ten slotte, na gedurende drie dagen zoo gelegen to hebben, sterft het inmiddels zeer
kachektisch geworden kind.

Hier dus een kersgroote haard in de rechter mesencephalonhelft, de rechter
roode kern verwoestend en reikend tot aan de mediaanlijn, ivaarbij eerst hemi-
parese, later paraplegic met verhoogde reflexen en sterke spanische verschijn-
selen
(ook tremor) werden waargenomen.

In dit geval wordt geen ataxie, noeli dnideli.ike afwijkingen in het
vermogen om het evenwicht te bewaren, si)cciaal vermeld. Maar men
kan een onderzoek daarop ook niet verwachten by een kind van 22 maanden,
lydende aan longtubercnlose en algemeene kliertnberculose. Wel staat ver-
meld, dat de
armbewegingen onzeker waren en dat het kind, ondersteund,
stond- als een steltlooper,
wat sterk op bovengenoemde stoornissen wyst. Ook
vertoonde het kind diffuse tremoren, een zeer sterken intentietremor van
linkei- arm en hand, onwillekeurige pro- en supinatiebewegingen van dezen
arm, onwillekeurige trekkingen in het gezicht, onwillekeurige flexie en extensie-
l)eAvcgingen van den rechter voet, terwijl deze voet bij staan zydelings heen
en weer schonnnelde; dus allemaal symiitomen, Avelke min of meer op ataxie
Avijzen.

VI. In het proefschrift van Bóciikt (9) komt een geval voor, dat vooral
merkwaardig is om de diagnose, welke Cn.VRcar gesteld had, namelyk van:
„maladie de Parkinson unilateralequot;.

Het pathologisch-anatomisch onderzoek werd hierby verricht door Rlocq
en IVIarini\'SOO (12), die dit helaas onvolledig beschryven. Zy vonden,
behalve dubbelzijdige hmgtuberculose, tuberculeuse epidydimitis, en tubercu-
leuse haarden in den eersten en tweeden lendenwervel,
een hazelnootgrooten
iiigekapselden haard in de rechter mesencephalonlielft,
welke ventraal door
den pes i)edunculi cerebri, mediaal door de vezels van den oculomotorius-
wortel, dorsaal door het bracchium conjunctivum cerebelli en lateraal door
den lemniscus lateralis werd begrensd.

Volgens deze beschrijving moet men aannemen, dat het laterale deel der
rechter roode kern verwoest was
evenals gedeelten van de sub.stantia nigra,
lemniscus medialis en formatio reticularis.

-ocr page 272-

Het betreft hier een man van 38 jaar, die voor twee jaar, behalve lendenpijnen, een
stijfheid bij alle bewegingen begon op te merken. Een jaar later viel hem ook op een dofheid
(engonrdissement) van de linker gezicht.shelft en van de vingertoppen der linker hand.

De stijfheid werd steeds erger en erger en er ontstond heel zachtjes aan ook een trcmw
welke sedert zes maaiideii heel duidelijk was.

In Juni 1891 constateert Charcot den starenden, schitterenden blik van de oogen en
het onbeweeglijk zijn der gelaatstrekken als bij paralysis agitans, echter geen tremor van
de hppen en geen spraakstoornissen. Wel een tremor van linker hand, pols en onderai-m.
De vingers zijn half gebogen, tegen elkaar aan gedi-ukt en ook de duim wordt tegen den
wijsvinger gehouden geheel als bij de ziekte van Parkinson. Ook het linker been vertoont een
tremor, vooral als de patiënt vermoeid is.

Hij loopt voorovergebogen en is daarbij seer stijf, terwijl hij het gevoel heeft voorover-
getroMen te worden.
Verder bemerkt men een neiging om steeds naar links af te wijken
Er zijn geen gevoelsstoornissen te constateeren. Wel heeft hij vaak last van kriebelingen in
de linker hand en ook van voorbijgaand dubbelzien.
De linker peesreflexen zijn verhoogd
maar geen dyclonus.nbsp;\'

De patiënt sterft aan de longtuberculose. Op welken datum wordt niet opgegeven.

In dit geval dus een stijfheid van de linker licJiaanishelft met verhoogde
peesreflexen, met tremor en met lichte ataktische verschijnselen, terwijl in de
hersenen een hazelnootgroote haard gevonden werd, welke het laterale deel
der rechter roode kern verwoest had.

Helaas worden van dit geval noch de verschynselen der laatste dagen
voor den dood, noch de sterfdag, noch precies de verwoestingen door den
haard in het mesencephalon aangericht, vermeld. Wel daarentegen dat de
hersenstelen en de lemnisci laterales niet aangetast waren.

VII. Nog een geval van een tuberculeusen haard in het me.sencephalon
deelt
Mendel (142) mede, namelijk een 2 cM. lange en IVi cM. breede
tuberkel, welke puntvormig in de richting van den pons eindigde on waar-
van de breede vlakte naar den thalamus gericht was.
Deze Jward had de
linker roode kern en het linker bracchium conjunctivum cerebelli verwoest
en
was eveneens in het corpus subthalamicum ingedrongen. De pedes peduncuU
cerebri en de lemnisci waren intact. AVel was aan de hersenbasis een kleine
circumscripte meningitische plek te zien.

Deze haard werd aangetroffen in de hersenen van een 5 jaar ouden knaap, waarvan
de ouders een jaar voor zijn dood opgemerkt hadden, dat zijn rechter arm beefde en trilde
als hij een beweging ermee maakte. Drie maanden later werd ook het rechter been aangedaan
en hij „trok quot; daarmee bij het loopen. Nog vier maanden later werd ook een verandering van
het linker oog bemerkt en tevens, dat het geheele gezicht naar links vertrokken was.

6 Januari 1885 werd het kind door Mendel onderzocht en deze vond een ptosis gepaard

met verlamming van den musculus rectus internus cn sterke pupilvenvijding links. Verder

con.stateerdc h,j een verlamming van den rechter mond facialis cn van den rechter nervus

hypoglossus (gezicht naar links vertrokken, tong .vijkt bij uitsteken naar rechts af). Ook

waren de rechter halsspieren paretisch (o. a. de sternocleidomastoideus) waardoor het hoofd

naar rechts gedraaid en geneigd was. De rechter arm was zwak, vertoonde een lichte flexie-

contractuur van vingers en elleboog, en als het kind iets grijpen wilde een sterke ataxie en

trillen. Ook het rechter been was zwak en vertoonde een extensiecontractuur van het knie-
gewricht.

OHnbsp;soporeus. Van de verschijnselen, die het van 6 Januari—

24 Mei vertoonde, wordt helaas niets opgegeven; alleen later in een uitvoerige bespreking
der oogverschijnselen, dat de oculomotoriusverlammingen steeds toegenomen waren

-ocr page 273-

Bij dit kind bestond dus een haard, welke dc linker roode kern verivoest
had
en welke een jaar voor den dood de eerste klinische verschijnselen had
gegeven, terwijl de symptomen 41/2 maand voor het sterven waren:
een hemi-
parese rechts met spastische verschijnselen, met intentietremor en met ataxie.

Verweekingshaarden in de roode kern.

VIII. Een merkwaardig geval wordt hiervan medegedeeld door Hexki
Claude
en mademoiselle Loyez (24 en 25). Zij vonden een kleinen vertveekings-
haard in de rechter mesencephalonhelft, welke het mediale gedeelte der rechter
roode kern verwoest had.

De middenhersenen werden in seriecoupes gesneden. In de coupe, gaande
door de hersenstelen en door het voorste deel der deeussatio bracchii con-
junctivi cerebelh, verwoestte het haardje iets meer dan de mediale helft der
roode kern en reikte doi\'saalwaarts tot aan den fasciculus longitudinalis
posterior (er zijn gedegenereerde vezels van dezen fasciculus naar de roode
kern gaande zichtbaar). Aan de ventrale züden lijken de substantia nigra en
de pes pedunculi cerebri geheel ongedeerd, en ook nagenoeg de lemniscus
medialis.

In een coupe, welke iets meer oraal lag, neemt de vcrweekingshaard
I)recies de geheele roode kerndoorsnede in (zie afb. 185).

AFB. 185.

Uit: Henri Claude et Lévv Valensi;
Maladies du Cervelet et do l\'Isthme do l\'Encéphale. Paris, 1922.

Nog meer oraal in dc C0U])C door de oculomotoriuswortels (zie a H). 186)
is alleen het mediale deel der roode kern weer verweekt en zijn ook de
mediaal van deze kern loopende vezels van den oculomotoriuswortel aangetast.

-ocr page 274-

Het haardje reikt niet over de mediaanlijn, gaat dorsaal nog steeds tot aan
den fasciculus longitudinalis posterior, terwijl het ventraal niet buiten de
roode kern treedt.

AFB. 186.

•■i

^ Xnbsp;V

V(

In deze doorsnede is duidelijk zichtbaar, dat de verweeking veroorzaakt
is door thrombose van een kleine arterie. (Deze arterie komt overeen met het
door
Duret (zie afb. 194 : b) beschreven zytakje van de arterie, welke in de
mediaanlijn oraal van den pons loopt. Door dit zijtakje wordt volgens
Duret
van bloed voorzien een gebied ter weerszijden van de mediaanlijn, dat een
deel van de roode kern, van den fasciculus longitudinalis posterior en een
klein stukje van de oculomotoriuskern bevat.)

In een nog meer oraal liggende coupe, gaande door de corpora quadrige-
mina, is geen haard meer te zien en is dc doorsnede der roode kem weer
intact. De cellen zijn echter oedemateus en vertoonen met de Nisl kleuring
degeneraties; ook zyn de cellen hier allen van het kleincellige type.

Volledigheidshalve zij nog medegedeeld, dat de onderzoekers ook twee
zeer kleine haardjes op andere plaatsen aantroffen.

Deze hersenen waren van een man, die in Januari 1911 een liortdurend toevalletje,
zonder algeheel bewustzijnsverlies en zonder blijvende stoornissen, had gehad. De man is
daarna weer geheel goed, maar den 15cn November van datzelfde jaar treedt ineens ptosis
op gepaard met dubbelzien, terivijl hij tevens moeite heeft zich staande te houden cn te
loopen. Hoewel hij niet duizelig is, voelt hij zich steeds naar links getrokken. Hij heeft geen
last van hoofdpijnen, noch van oorsuizingen.

Bij het onderzoek blijkt zijn spierkracht volkomen intact cn ffeen verlammingen aan-
wezig te zijn. Wel worden
gecompliceerde beivegingen geheel abnormaal uitgevoerd. Er is ook
geen facialisverlamming, maar toch worden de lip- en tongbewegingen langzaam verricht en
hij kan slechts zeer moeilijk blazen en fluiten. Hij verricht alle eenvoudige bewegingen,
zoowel van onder- en bovenarmen als van de beencn, gemakkelijk.
Be peesreflexen syjn rechts
een weinig verhoogd,
er is geen positieve Babinski en ook do sensibiliteit is nonnaal.

Maar de linieer extremiteiten vertoonen maximaal sterke asynergie en ataxie, terwijl ook

-ocr page 275-

aan deze sijde adiadococinese hestaai. Ook rechts is misschien een heel lichte onzekerheid
bij het maken van bewegingen te bespeuren.

EiS l-an niet rechtop Mijven staan, zelfs niet met wijd uiteen gespreide heenen. Hij
begint direct hevig te waggelen eii in ixlle richtingen niet liet bovenlichaam heen en weer
te slingeren met sterke neiging om, vooral naar links, te vallen.
Men ziet h^m daarbij absoluut
geen bewegingen maken om sijn evenwicht te bewaren
en moet hom telkens tegenhouden en
weer opzetten als een leeren pop (comme 1\'on ferait d\'un mannequin qu\'on voudrait tenir
debout). Hij kan niet alleen loopen en men moet hem geleiden als een kind, dat loopen leert.
Ook daarbij wil hij steeds haar links gaan.

Zijn rechter oog is geheel afgesloten door de absolute ptosis; hij kan het bovenste ooglid
geheel niet opheffen, en ook de oogbol is zoo goed als onbeweeglijk. Een bewegen naar
buiten van het oog, naar lateraal, is nog wat mogelijk, maar gaat met nystagmus gepaard.
De pupil is wijd en stijf, maar de corncaroflox is aanwezig. Ook het linker oog vertoont
stoornissen, echter alleen bij convergeeren, tenvijl bij het zien met beide oogen naar links
het linker oog nj\'stagmus vertoont. Er is geen hemianopsie en het gehoor is geheel intact.

Midden Januari wordt patiënt weer onderzocht. De oogstoornissen, \'vooral de ptosis,
zijn veel verbeterd; de pupil is minder wijd en vertoont weer zwakke reacties. De verschillende
bewegingen worden nog steeds met voldoende spierkracht verricht, maar aan de linker zijde
bestaat nog steeds sterke asynergie, waardoor deze kracht slecht gebruikt wordt. Ook ver-
toonen de linker extremiteiten nog ataxie en evenzoo zijn de evenwichts- en loopstoornissen
nog steeds zeer sterk.
De patiënt kan zich niet van den grond oprichten, omdat hij steeds naar
links omvalt. Hij kan wel op handen on knieën loopen. Daarbij zijii vooal de asynergischo
bewegingen der\'linker zijdo duidelijk te zien.

De patiënt sterft enkele dagen later in een aanval van uraemie.

Samenvattend bestond liiei- dus een verweekingshaard, wélke bijna hel
geheele caudale gedeelte der rechter roode kern verwoest had, en waarbij als
verschijnselen werden waargenomen een zeer sterke asynergie en ataxie der
linker extremiteiten, terwijl ook het vermogen om het evenwicht te heivaren en
de opnchtfunctie zeer sterk gestoord waren. Sjjastische verschijnselen worden
niet vernield,
wel een verhoogd zijn der peesrei\'lexen en een intacte spierkracht.

Een tweede geval van verweekingshaarden deelt Baktii (7) mede. In de hersenen van
een gestorven vrouw vond hij in liet mesencephalon aan beide zijden verweekingshaarden
tusschen de roode kernen en de fasciculi longitudinales posteriores, welke aan de rechter zijde
op den nucleus rubor ovorgi-epen.

Helaas wordt van deze patiënte slechts een zeer onnauwkeurig ziektevorslag medegedeeld.
Drie en een luvlve maand voor haar dood vertoonde ze, behalve dubbelzijdige partieele oculo-
motoriusverlammingon, sterke cercbellairc ataxie (neiging om bij staan achterover te vallen,
sterk voorover en achtenvaarts schommelen). Ei* waren toen nog geen duidelijke paresen
of spasmen der extremiteiten.

Van het verdere verloop tot aan haar dood wordt geen neurologisch onderzoek, wat haar
extremiteiten betreft, vermeld.

Dit geval wordt in de literatuur veel aangehaald, vooral om een theorie van Allan Staru (2)
te bewijzen. De ataxie wordt dan aan do roodo kernlaesie toegeschreven. Het is echter de
vraag of dezo laesie drie en een halve maand voor haar dood roods bestond, of toen do ver-
wceking al op de roode kern had overgegrepen en of do ataxie toen niet veroorzaakt word
uitsluitend door de verweeking beiderzijds van het gebied tus.schon roode kern en faseieulus
longitudinalis posterior, waarin onder anderen de bracchia conjunctiva cerebelli loopen.

Hoe gecompliceerd verder hier het ziektegeval was, blijkt wel hieruit, dat de vrouw
reeds drie jaren lang een toenemende zwakte in de boenen had bemerkt; zes maanden voor
haar dood een toeval kreeg, waarna tijdelijk dubbolzioji bestond, terwijl vier maanden voor het
sterven de aanval optrad, waarmee do corebellaire ataxie begon en waarna het onderzoek
plaats had.

Hoewel dit geval absoluut niet in .strijd is mot do vorige waarnenüngen, geloof ik, dat
het toch beter is, dit geval niet moe te rekenen onder gevallen van roode kernlaesios.

-ocr page 276-

Oude haarden in de roode kern.

IX. Wallenberg (203) beschrijft een ziektegeval, waarbij hij bij de
obductie een
erwt groote cyste vond gelegen in het tegmentum van de rechter
mesencephalonhelft.
In de coupe door het midden der corpora quadrigemina

anteriora (zie afb. 187) vertoonde de cyste zijn
grootste doorsnede, welke ellipsvormig was met
afmetingen van 8 bij 5 millimeters. De cyste
was omgeven door een bindweefselkapsel en
verwoestte een groot deel der roode kern, name-
lijk het ventrolaterale deel;
verder een deel
van den lemniscus medialis, de meest lateraal
loopende vezels van den rechter oculomotorius-
wortel en gedeeltelijk het mediale deel der
substantia nigra.

In de coupe juist door de grens tusschen voorste en achterste corpora
quadrigemina was het bindweefsel te zien van
den caudalen eystewand (zie afb. 188), welke
een kleiner defect maakte dan dat hi de vorige
coupe. Van de roode kern was meer intact. De
.substantia nigra was in de verschillende coupes
pigmentarm.

Uit: A. \\Vallenberg. — Voräiidc-
rungon der nervösen Centraiorgane
in einem Falle von ccrehraler Kin-
dererlälimung. Archiv f. Psych.
u. Xervenkrankh. Band 19, 1888.

Deze hersenen waren afkomstig van een in Danzig
algemeen bekenden, 49 jaar ouden, bedelaar, die op
zijn zesde jaar een toeval zou hebben gehad, waarna
hij steeds halfzijdig verlamd was. Den len April 1887
kwam hij naar het ziekenhuis voor erge benauwdheid,
waarvan de oorzaak een vitium cordis (aortainsufficientie
mitraalinsufficientie) was. Het neurologisch onder-
zoek toonde aan een afgeweken zijn van het rechter oog
lateraalwaarts. Hij kon dit oog slechts heel weinig naar
den neus toe bewegen, maar alle andere oogbewegingen
waren geheel intact. Zijn wervelkolom was in het thora-
cale gedeelte convex naar rechts gebogen, in het lumbale deel convex naar links.

De linker arm was sterk atrophisch, vertoonde sterke adductie in het schoudergewricht
en werd vast tegen den thorax aangednikt gehouden. De onderarm was in elleboog en pols
rechthoekig gebogen, verder geproneerd en bijna geheel onbeweeglijk. De duim was naar
binnen geslagen en gestrekt. De andere vingers werden in de metacarpophalangeaal gewrichten
gebogen gehouden, maar waren in de andere gewrichten gestrekt. De vingers waren passief
beweeglijk, vertoonden athetoide bewegingen, maar konden niet actief bewogen worden.

Het linker been werd in de heup wat gebogen gehouden, was verder naar binnen
geroteerd en vertoonde een pes equino-vai-us. Het bezat slechts geringe kracht. Kleine
bewegingen kon het echter uitvoeren en ook vertoonde het normale reflexen. Wel was het
atrophisch, maar veel minder dan de arm.

De patiënt vertoonde geen sensibiliteitsstoomissen. Men had nooit ataxie bij het loopon
van hem bemerkt; een onderzoek daarop was in het ziekenhuis door zijn toestand niet
mogelijk. Patiënt sterft 5 dagen na zijn komst in het ziekenhuis ten gevolge van zijn hartkwaal.

X. Hatjjan en Ini-eld (58) troffen een verkalkten haard (tuberkel?) aan
in het linker tegmentum van het mesencephalon, welke juist de roode kern over

-ocr page 277-

haar geheele lengte vernietigde (zie afb. 189 en 190). De haard was in fronto-
eaudale richting 1 cM. lang en had een grootste breedte van 5 a 6 mM. Hy
drong niet in den thalamus en reikte caudaal bijna tot aan de decussatio

AFB. 1S9.

bracchii conjunctivi cerebelli. Om de kalkmassa was een bol van dicht glia-
weefsel, zoodat links verwoest waren de roode en witte kern, de radix nervi
oculomotorii, het mediale deel van den lemniscus medialis, de commissura
Meynert en het orale deel van den faseieulus longitudinalis posterior.

-ocr page 278-

Ook was de substantia nigra iets aangedaan. Daarentegen waren het
corpus striatum, de thalamus, de corpora quadrigemina en de pes pedunculi
cerebri intact.

Deze verkalkte haard werd gevonden in de hersenen van een meisje van 15 jaar, dat,
toen zij 10 maanden oud was, ineens ziek geworden was met het gevolg, dat daarna het
linker oog steeds uitpuilde en
de geheele rechter zijde van haar lichaam verlamd was. Spoedig
daarop kreeg ze ook last van toevallen, waarbij krampen in de verlamde extremiteiten. Het
kind werd hiervoor orthopaedisch behandeld. In April 1901, toen het 15 jaar was, kreeg het
heftige pijnen in den rechter arm en werd daarvoor in de kliniek opgenomen. Daar constateerde
men oen totale oculomotoriusverlamming van het linker oog. Dit oog puilde sterk uit en stond
naar links afgeweken, terwijl de fundus een chorioiditische vlek vertoonde, maar geen
papillitis.

Het rechter oog kon evenmin naar boven als naar benedon bewogen worden, had ook
een stijve pupil (dus oculomotoriusstoornissen bij intacte oculomotoriuskern en -wortel), maar
wel waren ab- en adductiebewegingen mogelijk, verder vertoonde dit oog nystagmus.

Het kind had een kyphoskoliose met een convexiteit van het thoracale gedeelte der
wervelkolom naar rechts
en vertoonde een spastische parese van de geheele rechter lichaamshelft.

De rechter gezichtshelft bleef bij alle bewegingen achter. De rechter arm was geheel
atrophisch, was hijna alleen slcelet, met sterke contracturen der groote gewrichten.
De elleboog-
was in een scJierpen, de pols in een rechten hoek gebogen. De vingers kon men passief
maximaal ver buigen, maar hand en arm konden zoo goed als niet actief bewogen worden.
Het rechter been was ook paretisch, echter passief vrij goed beweeglijk.
De peesreflexen waren
rechts veel levendiger dan links en de kniepeesreflex was clonisch,
Babinski negatief.

Beide extremiteiten, zoowel arm als been, vertoonden onwillekeurige bewegingen in
schouder cn heupgewricht. De vingers en tcenen vertoonden athetoide bewegingen. Het kind
liep door dit alles zeer moeilijk, maar een duidelijke ataxie was niet te constateeren.

Er waren geen gevoelsstoornissen.

Verder algemeene tuberculose, diarrhoe en koorts, waardoor het kind 10 dagen na op-
name stierf.

XI. PiM^re Marie en Georges Guillain (152) deelen een derde geval

mede, namelijk van
een qescleroseerden
haurd precies in de
rechter roode hern
aq. Sylvii. gelegen. Deze kern
en zijn kapsel waren
geheel verwoest. De
I)es i)edunculi, de
substantia nigra en
de andere deelen van
het rechter tegmen-
tum daarentegen ge-
heel normaal. Ook
was geen haard meer
te zien in de door-
sneden door den hy-
pothalamus, zoodat
het volgens de schrij-
vers
„une véritahlc
destruction expéri-
mentale du noyau
rougequot;
was. (Zie
afb. 191).

AFB. 191.

Uit: pieitiie Marie et Geokoes Guillain. Lésion ancienne du
noyau rouge. Nouvelle Iconographie de la Salpétriêre, 19031

-ocr page 279-

(lu met Weygert gekleurde coupes was te zien, dat de pyramidenbanen
beiderzijds geheel intact waren. Uit de roode kern gingen gedegenereerde
vezels in het bracchium conjunctivum cerebelli, in den gelijkzijdigen fasciculus
longitudinalis posterior en in een bundel, welke caudaalwaarts langs den
dorsalen rand van den nucleus olivarus liep.)

De groote hersenen en de meningen vertoonden geen afwijkingen.

Het ziekteverslag hierbij luidde aldus: Een man, ge-nbsp;AFH 192

boren in 1851, krijgt op twee-jarigen leeftijd stuipen en
in aansluiting daaraan een linkszij dige hemiplegie. In
1878 heeft hij een syphilitische sjanker. In 1887 wordt
de patiënt door
DójókIne onderzocht on deze vond een
sterk achtergebleven zijn in ontwikkeling van de geheele
linker lichaamshelft zoowel van gezicht, romp als lede-
maten (zie afb. 192).

Do elleboog, pols en vingers der linker zijde ver-
toonden voortdurende flexie- en extensiebewegingen en
de schouder ab- en adductiebewegingen. Ook \\rarcn spas-
tische trekkingen zichtbaar van den nek, waardoor het
hoofd telkens geneigd werd nsmr don linker schouder.
Ook de linker helft van de tong was minder ontwikkeld,
terwijl het verhemelte en de huig wat naar rechts afge-
weken waren.

Het rechter oog stond naar buiten gedevieerd, de
pupil was geheel stijf en de visus verminderd. Het linker
oog was daarentegen geheel intact. Patiënt ^ras verder
rechts geheel doof en ook de smaak en reuk waren aan
dezo zijde slecht.

Sensibiliteitsstoomissen konden niet worden aange-
toond.

De diagifose van DéjéiUNt; luidde: cerebrale
infantile hemiplegie.

In 1900 wordt de patiënt stervend de kliniek
van
pikrke Makie binnengebraclit, heelemaal
verliederHjkt (gâteux), natuurlijk nog de con-
tracturen vertoonend.

XIII. Infeld (G9) deelt nog een ander geval
inede, waarby hij
een Iconkrement in dc linker
roode kern
vond. Ook in dit geval waren de
hersenstelen met i)yramidenbanen geheel intact.

Deze kalksteen werd gevonden in de hersenen van oen
zeventig jaar ouden nnin, die, toen hij vijf jaar oud was,
gevallen was, waarna hij ziek werd en zich een hemi-
plegie ontwikkelde, welke tot zijn dood toe bleef bestaan.
De laatste 18 jaren was deze man steeds in een ver-
zorgingshuis, waarvan
Infeu) de geneesheer was. Al die
jaren vertoonde patiënt dezelfde sjmiptomen, namelijk
een dubbelzijdige trochlearisverlannning, een totale oculomotoriusverlamniing links, een parti-
eele oculomotoriusparose rechts en een
rvchtssijdigc hemiplegie. De rechter extremiteiten ver-
toonden een
spanische parese met hyperflexibele vingers. Zoowel de beenderen als de spieren
der rechter extremiteiten waren in hun groei achtergebleven. Ook vertoonde de geheele rechter
lichaamshelft
choreiforme bewegingen, welke het steikst waren bij geintendeerde bewegingen
Do peosreflexen waren
clonisch, geen IJabinski-reflex, terwijl de buikwandroflexen ontbraken.

Naar: J. Dójóuine in Traité
de Pathologie Génénile de

Cji. Bouciiaiü).
Tome V, P. 510, Fig. ;54.

-ocr page 280-

XIV. Ceni (27) trof eveneens een kalkmassa in de linker roode kern aan,
waardoor deze kern geheel verwoest was, evenals het meest mediale gedeelte
van den lemniscus lateralis, een deel van den lemniscus medialis, en de vezels
van den linker oculomotorinswortel. De armen der corpora quadrigemina en
de radices descendentes nervi trigemini waren gespaard. Ook de pes pedunculi
cerebri en de substantia nigra waren „in condizioni perfettamente normaliquot;.
(Zie afb. 193).

AFB. 193.

Q.a

inquot; /-\'\' quot;x 111

r, »nbsp;flp

v- \\ __________/nbsp;/

/ \\ /

Ims

\\ ./ \\ quot;quot;quot;quot; 7\\ /

Vnbsp;/ quot;\'quot;v/nbsp;vik ylm d

J \\ \\ \\ J ! /%nbsp;• hV^

flt;\'w ^^ \\ \\ V^ / / ^nbsp;V

\' \'quot;gt;■nbsp;inbsp;\'iVgt;

\' / -\'lil
IfNfc.

Uit: Carlo Ceni, Studio dolle vie cerebro-bulbari e cerebro-eerebellari in un caso
di lesione della calotta del pedunculo cerebrale.

Rivista sperimentale di freniatria. Vol. 24, p. 126, 1898.

Deze kalkmassa werd gevonden in de hersenen van een vrouw, die in haar jeugd na
een croupeuse pneumonie epileptiforme toevallen kreeg en in aansluiting daaraan een
rechts-
sijdige Iwmiplegie.
Deze verlamming had, toen-ze 24 Maart 1897 in hot ziekenhuis opgenomen
werd voor alcoholpsychose, meer dan 40 jaar bestaan, zooals bij navraag bij de familie bleek.

Bij het onderzoek na de opname, hetwelk zeer door de psychose bemoeilijkt werd, werd
een
sterlc geatropMeerde rechter arm en hand gevonden, welke in scmiflexiestand gehouden
werden en waarmede absoluut geen willekeurige bewegingen verricht werden, terwijl
passieve
bewegingen zeer moeilijk waren.

Het rechter been was eveneens atrophisch, maar patiënte kon er nog willekeurige
bewegingen mee uitvoeren. Niettegenstaande dit laatste kon de zieke slechts
moeilijk loopen,
omdat het rechter been stijf en onzeker hij bewegingen was en onderhevig aan rhythmische
choreiforme bewegingen,
welke zich over de geheele rechter lichaamshelft uitbreidden en zicli
ook sterk aan den rechter arm vertoonden. Ook de spieren van de rechter gezichtshelft waren
voortdurend in een toestand van semi-contractie en vertoonden choreiforme trekkingen, vooral
als men de zieke mimische bewegingen liet maken. Een sensibiliteitsonderzoek was door den
geestestoestand niet mogelijk, maar het diepe spiergevoel leek rechts sterk gestoord.

Patiënte stierf in Juni 1897 aan longcmphyseem met diffuse bronchiaalkatarrh, dus
± 3 maanden na de opname in het ziekenhuis.

-ocr page 281-

Hier zagen we dus achtereenvolgens vijf gevallen met oude haarden in
de roode kern, waarbij in het eerste geval alleen het ventrolaterale deel der
roode kern, in de vier andere gevallen de geheele roode kern eenzijdig ver-
nietigd werd.

In alle vijf de gevallen bestond, hoewel de pyramidenbanen steeds intact
ivaren, een spastische hemiparese met atrophie en contracturen.

,In geen van de vijf gevallen wordt ataxie der paretische extremiteiten
opgegeven, maar wel het bestaan van
spontane, onwillekeurige ongecoördi-
neerde bewegingen.
!Men moet echter bedenken, dat het constateeren van
ataktische stoornissen vrijwel een onmogelijkheid was bij deze stijve, ver-
vormde, weinig beweegbare, ja soms haast onbeweegbare ledematen.

Evenmin worden stoornissen vermeld van het vermogen om het lichaams-
evenwicht te kunnen bewaren, noch van de oprichtfunctie. Hiervoor geldt
echter ook
geheel het bovenstaande. Welke waarde zou men kunnen hechten
aan een positief T{om1)erg\'s phenomeen, terwijl het eene been
geheel atrophisch,
verkort en gecontractureerd was? Ook het oprichten zal zeker zeer moeilyk
geweest zijn met deze ongelukkige extremiteiten der eene zijde. Maar
welke
waarde heeft dit ten opzichte\'van het centi-ale mechanisme? Bedenken Ave
verder, dat steeds slechts één roode kem was aangedaan, de patiënten niet
blind Avaren, dat ze binnen kAvamen in de kliniek respectievelijk de eerste
met een
hartkAvaal, de tweede met zAvare algemeene tuberculose, de derde, do
eerste maal met syphilis, de
tAveede maal stervend, en de vijfde met een
aleoholpsychose, terAvyl de viei-de een oude man
Avas, dan kan men geen
opgave omtrent deze stoornissen, gebaseerd o]) een zeer uitvoerig onderzoek,
verAA\'acIiten. Zeker verdient het de opmerkzaamheid, dat in alle vijf de ge-
vallen zonder uitzondering de verlamde extremiteiten choreiforme en athetoide
beAvegingen vertoonden. (Eveneens is merkwaardig, dat in alle vijf de ge-
vallen de extremiteiten sterke contracturen vertoonden en atrophisch Avaren
met een .sterk achtergebleven zijn in groei. Zooals bekend,
Averd veelal als
oorzaak van de atrophie bij hemii)legicn een mee aangedaan zijn van het
])eriphere neuron der pyramidenhaan aangenomen.)

Gaan Ave ten slotte nogmaals na, Avat de hierboven vermelde klinische
Avaarnemingen
bij den mensch liebben getoond, dan zien Ave:

1°. dat bij de liescln-even gevallen van decerebi-atiestijfheid de caudale
]-and van den tumor steeds nagenoeg lag in het niveau door
Sherrington aangegeven vooi- de decerebratiesnede, dat Avil zoggen in
de caudale helft van het mesencephalon, door of caudaal van de
grootcellige roode kernen;

2«. dat de verschijnselen, wat stijfheid en oprichtfunctie betreft, nage-
noeg geheel eender waren als de decerebratie niet
A\'olkomen was,
maar door den tumor de ])yramidenhanen
Avaren gespaard gebleven
(geval van Gokdon Holmes).

Wel krygt men den indruk, dat in dit geval de hypertonie Avat

-ocr page 282-

minder sterk was, hetgeen al eveneens geheel zou overeenstemmen
met de waarnemingen bij kat en konijn;

3e. dat de stoornissen van den spiertonus cn van de oprichtfunctie ook
nog geheel eender waren, dat wil zeggen, dat sterke hypertonie en
een algeheel onvermogen om zich op te richten ook dan nog bestond,
als de tumor alleen vernietigd had het gebied tusschen de i-oode
kernen met een groot gedeelte dezer kernen
(geval van Raymond en
Raymond Cestan, zie ook geval van d\'Astros en Hawthorn);

en wel niettegenstaande:

a. een intact zijn der pyramidenbanen, zoowel pathologisch-anatomisch
(Weygert- en üilarchi-methode) als klinisch (afwezig zijn van eigen-
lijke motorische verlammingen) ;

h. een afwezig zijn van totale blindheid;

c.nbsp;een afwezig zijn van bewusteloosheid;

d.nbsp;een aanwezig zijn van voldoende spierkracht en van het kunnen uit-
voeren van willekeurige bewegingen.

Zooals we zien een geheel overeenstemmen met de experimenten op kat
en konijn.

Verder zagen we, dat in alle gevallen van acute en subchronische aan-
doeningen, waarbij
eenzijdig de roode kern geheel verwoest was (geval van
Gordon Holmes, jongen van 6 jaar — geral van Rudolf Koliscii, meisje van 8 jaar —
geval van
d\'Aotros en Hawtjiorn, kind van 22 maanden — geval van Bóchet, man van
.38 jaar — geval van
Mendel, kind van 5 jaar) een spastische hemiparcse bestond
gepaard met ataxie.

In het geval van Gordon Hoi.mes wordt weliswaar de hypertonie niet
vermeld, maar wijzen tremor en een positieve Babinski-reflex toch daaro]).

Ataxie wordt alleen niet medegedeeld in het geval van n\'Astros en
Hawthorn, een algeheel tuberculeus kind van 22 maanden (!), maar mede-
deelingen als: „de armbewegingen zijn onzeker\' \'en „het kind staat onder-
steund als een steltlooperquot; wijzen toch in die richting.

In al deze gevallen lagen de hersenstelen en de substantia nigra geheel
of bijna geheel ljuiten de geconstateerde haarden. Met dit niet gelaedeerd
zijn der pyramidenbanen komen overeen de telkens weer vermelde waar-
nemingen, dat de paretische extremiteiten steeds eenvoudige willekeurige
bew^egingen goed konden uitvoeren en eerst bij gecompliceerde bewegingen de
functiestoornissen te voorschijn kwamen.

Ten slotte nog de opmerking dat in vier van deze vijf gevallen tremoren
vermeld worden, terwijl in het vijfde geval, dat van
Kolisch, evenals in dat
van
d\'Astros en Hawthorn, een hemi-chorea werd waargenomen.

Bij de twee acute gevallen, waarbij slechts eenzijdig de roode kern
gedeeltelijk verwoest avas (het geval yan Greiwe en het geval van Claude
en Loyez) werd eveneens een contralaterale hemiparese waargenomen. In het

-ocr page 283-

eene geval (dat van Greiave), waarbij het laterale deel der roode kern was
aangetast, waren de spastische verschijnselen zeer sterk; in het andere geval
(dat van
Claude en Loyez), waarbij het caudale mediale gedeelte verwoest was,
bestonden zeer sterke evenwichtsstoornissen, sterke ataxie en een sterk gestoorde
oprichtfunctie. In het eerste geval vertoonde dc aangedane zijde behalve hyper-
tonie ook choreiforme bewegingen. .

Ten slotte de oude haarden, Avelke eenzijdig de roode kern geheel of
gedeeltelijk vernietigd hadden, welke allen een spastische hemiplegie met
atrophic en contracturen gaven, niettegenstaande ook nu weer de pyramiden-
banen geheel en de substantia nigra geheel of bijna geheel intact waren.

Wat de ataktische en evenwichtsstoornissen bij deze oude haarden betreft,
zij, behalve op het in alle vijf de gevallen voorkomen van spontane, onwille-
keurige, ongecoördineerde bewegingen, op de reeds boven gemaakte opmer-
kingen gewezen.

Summa summarum dus een hxiitengewoon overeenstemmen, wat laesies
van de roode kern betreft, van de waarnemingen in de kliniek hij den mensch
mei die hij de experimenten op dieren, zoo geheel in scherpe tegenstelling
met het verschil tusschen de waarnemingen hij dierexperimenten en de op-
vattingen over de functies van de pyramidenbanen, van de corpora striata
en van de substantia, nigra.

Zoodat aangenomen mag Avorden dat ook bij den mensch de roode kernen
een rol spelen bij het in stand houden der normale spiertonusverhoudingen
en hij het bewaren en hernemen van de normale lichaamshoudingen, dus
bij de oprichtfunctie.

Reeds talrijke onderzoekers hebben Inni meening over de functies der
roode kern uitgesproken.
Von Monakow (144) meent als resultaat van een zeer
nauwkeurig vergelijkend-anatomisch onderzoek, dat Avaarscliijnlyk door haar
invloed de normale lichaamshoudiiigcn bcAvaard blijven en dat het aan deze
kern te danken is, dat wij opgericht door het leven kunnen gaan.

Een nagenoeg overeenkomstige opvatting huldigt ]\\Lullaud. Volgens hem
is de roode kern het mesencephale centrum voor het evenwicht.

Verkeerde ik dus in goed gezelschap bij het toeschrijven van een rol aan
den nucleus ruber bij de oprichtfunctie, niet minder is dit het geval t. o. v.
de spiertonusregulatie.

In de eei\'ste plaats beschouwt Kleist (105) dc roode kern als de „Hauptver-
mitler des Muskeltonusquot; cn wel in hoofdzaak door bemiddeling van imi)ulson
van uit de kleine hersenen langs de bracchia conjunctiva. Deze impulsen
zouden remmend werken en het uitvallen van deze impulsen zou de oorzaak
van de kataleptische tonische stijfheid zijn. Maar behalve deze stijfheid, zou
volgens
Kleist, ook tremor op een functiestoornis der roode kern berusten,
een meening, welke door
Gordon Holmi^s en in den allerlaatstcn tijd ook door
Kinnieb Wn.son gedeeld wordt. (Tremor is volgens Kluisi\' de niting van een voel

-ocr page 284-

eenvoudiger mechanisme dan de choreatisclie en athetotisclie bewegingen en berust op een
vei-anderde spiei-spanning of op een veranderde verhouding der spierspanningen in ver-
schillende spiergroepen. Tremor zal daarom berusten op aandoeningen van de roode kern zelf
of van de af- en aanvoerende banen dezer kern. Chorea en athetose ontstaan volgens hem
door aandoeningen van thalamus opticus en corpus striatum, waardoor de functie van deze
organen vemndert en de automatismen, als mimische bewegingen, meebewegingen enz. on-
geremd, maar ook ongecoördineerd tot uiting komen. Zijn de nucleus caudatus en het putamen
alleen aangedaan, dan zal dit vooral sterk zijn en krijgen we de, meest met hypotonic samen-
gaande, choreatische bewegingen. Deze zijn ook nog mogelijk als de globus pallidus mee
aangetast is. Is echter deze laatste kern sterk ontaard en zijn ook van de daarin liggende
oorsprongcellen der striofugale vezels te gronde gegaan, dan zullen de spastische verschijn-
selen steeds meer de overhand krijgen, de ongeremde bewegingen afnemen en athetose
optreden.

Is ten slotte de geheele ansa gedegenereerd, dan zijn alle automatismen onmoglijk. Dit
gedegenereerd zijn der ansa en het ontbreken der automatismen komt vaak bij paralysis
agitans voor. Het onderbroken zijn van de ansa evenals -van andere toevoerende banen der
roode kern zal, volgens
Klei.st, spasmen en tremoren doen optreden.)

Maar niet alleen Kleist, ook Grasset en last not least vax Gehuchten
en Paveow (149) beschouwen de roode kern als het voornaamste spiertonus
regelende centrum. Volgens deze twee laatsten is de roode kem een belangryk
reflexcentrum, dat naar de spieren prikkels overbrengt. Deze prikkels stygen in
het mggemerg op langs de sensibele banen naar de kleine hersenen en gaan
vandaar naar de roode kern. Door deze i)rikkels wordt volgens hen in de
spieren „une contraction constante, laquelle concourt ä l\'equilibre du corpsquot;
onderhouden. (Zij gelooven, dat ook liehtprikkels, optische reflexen, daaraan
medehelpen, welke over de corpora quadrigemina anteriora en langs de prae-
dorsale bundels naar de roode kernen gaan.)

Deze beide onderzoekers nemen dus zoowel een invloed der roode kemen
op het behoud van het liehaamsevenwicht als op den spiertonus aan en zien
in de prikkels, welke het evenwicht van het lichaam onderhouden, tevens
spiertonus regelende prikkels.

Ten slotte zij nog vermeld, dat Claude (24) bij de beschrijving van het
„syndrome du noyau rougequot; vooral den nadruk legt op de stoornissen van
het vermogen om het evenwicht te bewaren en op het ontbreken van de
onwillekeurige bewegingen bij vallen om het evenwicht te herstellen.
Von
Monakow, Maili-ard
en Ci^ude zien dus in de roode kem een centrum van
het centrale mechanisme dat het liehaamsevenwicht in stand houdt.
Grasset,
Kleist
en Gordon Holmes een centrum dat den spiertonus regelt, terwyl
van Gehuchten en Pavlow beide functies in deze kern vereenigd aannemen.

Betere verdedigers voor de hoofdstellingen van dit proefschrift dan deze
zijn zeker moeilyk aan te wijzen.

Het zal ongetwijfeld opgevallen zijn, dat bij de hiervoor beschreven ziektegevallen de
stijve, hypertonische armen niet, zooals bij dieren de voorpooten, gestrekt gehouden werden,
maar bijna steeds gebogen. Dit berust waarschijnlijk op de geheel andere functie der armen
bij den mensch dan van de voorpooten bij dieren.
SiiEKKrNlt;iTON wees er reeds op, dat vooral
die spieren stijf worden, welke tegen de zwaartekracht in hun functie moeten uitoefenen.
Dit zijn nu, wat de armen van den mensch betreft, vooral de buigspicren.

-ocr page 285-

In Hoofdstuk I word er reeds op gewezen, lioe de achterpooten van het konijn bij de
tonische halsreflexen door heffen en voorover buigen van den kop anders reageeren dan
de achterpooten van de kat en den hond. Waarneniingen van
Simons, Walshe e. a. wijzen
er op, dat bij den mensch de armspieren bij overeenkomstige bewegingen van hot hoofd ook
waarschijnlijk afwijkend reageeren. Dit is echter nog niet voldoende onderzocht en men weet nog
niet wat bij achterover strekken en voorover buigen van het hoofd de tonische labyrinthreflexen
en wat de tonische halsreflexen elk afzonderlijk doen.

In verband hiermee zij er nog op gewezen, dat in twee van de hieiToor be.sc.hreven
gevallen van menschelijke ontherseningsstijfheid de armen gestrekt gehouden werden en dat
in meerdere van de gevallen ran spastische hemiparese met gebogen gehouden arm een
abnormale stand van het hoofd vermeld wordt.

Het was niet mogelijk in het voorafgaande hoofdstuk alle klinische literatuur over de
roode kern te vermelden. Alleen zij hier nog een uitzondering voor twee kortelings verschenen
publicaties gemaakt. In de eene, van
von Sakbo (174), neemt deze auteur op grond van waar-
nemingen bij patiënten het bestaan van een rubrale ataxie naast de labyrinthaire ataxie aan.
Hij gelooft, dat het Romberg\'sehe phenomeen als een nibrale evenwichtsstoornis opgevat
moet worden en dat dit vei-schijnsel ontstaat door het wegvallen van diepe sensibiliteits-
prikkels, welke langs de Göll\'sehe strengen en lemnisci mediales naar de roode kernen gaan.
Hierbij moet echter opgemerkt worden, dat nog nooit met zekerheid een verbinding tusschen
lemniscus medialis en roode kern, nog nooit een overgang van lemniscus medialis vezels in
deze kern is aangetoond. Ondanks daartoe verrichte proeven is ook mij dit niet gelukt. Ook
gaf doorsnijden (nog geen microscopische controle verricht) van de strengen van Göll en Burdach
bij het konijn geen verdwijnen der labyrinthoprichtreflexen, noch der lichaamsoprichtreflexen
op het lichaam. En ten slotte is het plaatsen der rubrale ataxie naast de labyrinthaire ataxie
zooals uit de vioeger beschreven proeven volgt, niet juist.nbsp;\'

De tweede mededeeling is van Ciiiray, Foix en Nicolesco (28). Dezen beschrijven een
vrouw, welke op 8-jarigen leeftijd tijdens een aanval van acuut gewrichtsrheumatisme plotseling
een rechtszijdige hemiplegie kreeg, welke genas, maar waarna ze steeds een
rechtssijdigen hemi-
iremor behield. De vrouw werd drie maal door hen onderzocht: de eerste maal in Mei 1lt;)21
toen ze voor asystolie, de tweede maal in Nov. 1921 toen ze eveneens voor asystolie on de
derde maal in Jan.
1922 toen ze voor longontsteking in do kliniek werd opgenomen.

Alle drie do keeren werd bij het neurologisch onderzoek waargenomen oen onhandigheid
hij het uitvoeren van bewegingen met de rechter zijde van het lichaam en het bestaan van
oxophthalmus, wat vooral rechts duidelijk was.

Do Visus was rechts bijna O on links \'/,„. De pupillen reageerden niet op licht, wel op acco-
modatie. De rechter pupil vertoonde myosis en was onregelmatig van voim; ook bestond rechts
een retinitis albuminurica. Verder bestond oen heftige, bilaterale en meost verticale nvstagmus.

Oogbewegingen naar alle richtingen zijn mot boide oogen mogelijk.

Het gezicht was symmetrisch.

De rechter hand kon door den tremor niet togen den neus gebracht worden, noch een
in de rechter hand gehouden glas aan den mond. De rechter arm vertoonde geen hvpertonie
of contracturen noch hypotonic, misschien was de tonus wol iets plastisch.

De patiënte slingerde bij loopen met het recliter been, maar waggelde niet Geen
positieve Romborg, noch Babinski; alle peosrcfloxen zwak; de kniopeosreflexon zelfs beider-
zijds opgeheven.

Geen pyraniidenbaanstoornissen, evenmin govoelsstoornissen.

Do spraak was af en toe scandeerond.

Patiënte vertoonde dus een lichte cerebellairc hemiplegie met lichte dysmetric m
adxadococynese — verder nystagmus, schrijf stoornissen en een intentietremor als bij multivvlc
sclerose.

Zij stierf 20 Maart 1922 door de longontsteking op 4,3-jarigen leeftijd.

Bij do obductie werd in frontale hersencoupes een bandvormigo haard v,-aargcnomen
welke van de roode kern door den hypothalamus tot in den thalamus ging. Door dezen ha-ird
werd vorAvoest het proximale laterale deel der roodo kern, het caudale deel van den nucleus
internus en het orale deel van den nucleus externus thalami en eveneens het pulvinar
\\ order was het eene bracchium conjunctivum gedegenereerd tot aan den nucleus dentatus
en de „faisceau central de la calottoquot; tot aan den nucleus olivarus.

-ocr page 286-

De auteurs gelooven, dat deze aandoening ontstaan was door embolie en afsluiting van
de voorste der drie arteries, welke zooals
Duret beschreven heeft, beiderzijds in het mesence-
phalon loopen (zie afb. 194 : a).

APB. 194.

Schéma, sur une coupe sagittale, de la vascularisation du noyau rouge et do la région sous-optique.
Une artériole inférieure irrigue le pédoncule cérébelleux supérieur et la partie inférieure du

moteur oculaire commun, donnant lieu à une variété d\'hémiplégie cérébelleuse.
Une artériole moyenne irrigue la partie inférieure du noyau rouge et le noyau du moteur

oculaire commun, donnant lieu au syndrome du noyau rouge de M. Claude.
Une artériole supérieure irrigue la partie supérieure du noyau rouge et gagne do là le

thalamus et le pulvinar, donnant lieu au syndrome supérieur de la région du noyau
rouge, fréquemment syndrome rubrothalamique.
Overgçn. uit:
Cuira y, Foix et Nicolesco: Hémitremblement du type de la Sclérose en plaques,
par lésion rubro-thalamo sous-thalamique. Revue Neurologique, 22 Mars 1923.

Volgens hen geeft afsluiting van de meest,orale arterie (a): cerebellaii-c sjrmptomen
zonder oculomotoriusverlamimngen (syndrome supéro-externc du noyau rouge of syndrome
rubro-thalamique) ;

van de middelste arterie (amp;) : cerebellaire hemiplegie dor eene zijde, oculomotoriusver-
lamming der andere zijde (syndrome de
Weber—Claude, zie de beschrijving op bldz. 260 van
het syndroom van
Claude; het syndroom van Weber is hemiplegie met altcrneerende oculo-
motoriusverlamming) ;

van de caudale arterie (c) : eveneons cerebellaire hemiplegie.

Den tremor bij hun patiënte schrijven deze onderzoekers toe aan de aandoening van het
bracchium conjunctivum.

Degenen, die zich nog nader op de hoogte willen stellen van hetgeen in de klinische litera-
tuur omtrent laesies der roode kernen bij den mensch vermeld wordt, worden op onderstaande
publicaties gewezen. De beschrijving der klinische waarnemingen of van de
pathologisch-anato-
mische afwijkingen is daarin echter moest minder nauwkeurig dan in de boven vermelde
gevallen. Ook ontbreekt vaak een juiste opgave van de verschijnselen kort voor den dood.

-ocr page 287-

terwijl in meerdere van de, in de onderstaande publicaties besdircven, gevallen do bij de
obductie gevonden afwijkingen ook uitgebreider zijn en zich niet tot het gebied der roode
kernen beperken en in andere gevallen geen autopsie verricht werd.

Anton, G. Jahrb. f. Psych, u. Neurol., Bd. XIX, S. 309, 1900.

Arciiambadlt. Progrès med.. Vol. V, P. 718, 1877.

Benedikt, M. Nervenpathologie. Bd. 1, S. 253 u. 911, Leipzig, 1874.

Bonafonte. Archiv, dc Neurologie, Vol. 73, 1902.

Bonio, L. Revue neurologique, 1905.

Bonhoeffeb, K. Monatschrift f. Psych, u. Neurol., 1897 en 1901.
Bouveret
et ciiapotot. Revue de médecine, XII, p. 728, 1892.
Bristowe
. Bmin, p. 167, 1883.

Bruns, L. Archiv f. Psycliiatrie, Bd. 26, S. 299, 1894. Nenrolog. Zentiulblatt, 1894.
(quot;aufeld and Putnam. Boston medical and surgical journal, p. 220, 1884.
Claude, H. et Lew—Valensi. Maladies du Cervelet et de l\'Isthme de l\'Encéphale, Paris,
1922.

Eisenloiir, C. Jahrbuch der Ham,burger Staatsljrankenanst., T. II, S. 71, 1889.

Fleisciimann, L. Wiener med. Wochenschrift, nr. 6—9, 1871.

Garniek. Revue méd. de 1 \'est.. Vol. 34, P. 590, 1902.

Gowers, W. R., Handbuch der Nervenkrankheiten, Bd. II, S. 505, 1892.

Haenel. Deutsche Zeitschrift f. Nervenheilkunde, Bd. 21, S. 28, 1902.

Henoch, E. Charité-Annalen, S. 468, 1878.

Henoch und Gkawitz. Deutsche med. Wochenschrift, S. 300, 1883.
Henoch, E
. Vorlesungen über Kinderkrankheiten, II Ausg., S. 270, Berlin 1903.
Hoppe
, lieber einem Fall von Tumor der Vierhügel, Inaug. Diss., Halle.
Hunt. American Journal Med. Sc., Vol. 127, P. 514, 1904.

Kahler und Pick. Viertelj. f. d. prakt. Heilk., S. 31, 1879. Zeitschrift für Heilkunde,
S. 301, 1881.

Kiesling, K. Münchener med. Wochenschrift, nr. 26, 1900.

Krafft—I^binfi. Wien. klin. Wochenschrift, nr. 47, S. 896, 21 Nov. 1889.

Leube. Deutsch. Archiv f. Klin. Mediz., 1877.

Nothnagel, H. Topische Diagnostik der Gehirnkrankheiten, S. 194 u. 200, Berlin, 1879.

oordt, m. van. Deutsche Zeitschrift f. Nerv., nr. 18, 1900.

Pepper and Packard. American Journal Med. Sc., Vol. 69, P. 263, 1890.

pilz. Jahrb. f. Kindcrhcilk., Bd. III, S. 133, 1870.

Proust. Progrès méd.. Vol. X, P. 187, 1882.

Ramey. Revue de méd., Vol. V, P. 489, 1885.

Raviard. Tubercules des pédoncules cérébraux. Thèse de Lille, 1900.
Rhein, J. H. W. The Journ. of the American Med. Assoc., Vol. 63, P. 1662, 1914.
Sorgo, J. Wiener klin. Wochenschrift, nr. 2 und 33, 1902. Mitteilungen der Gosellsdiaft für
innere Medizin in Wien am 12. Dez. 1901 und 24. April 1903. Neurolog. Zentralblatt,
S. 642, 698, 748 und 800; 1902.
Spiller. Journal Nerv, and Mental. Dis., Vol. 32, P. 497, 1905.
Touche, M. Archives génér. de méd., p. 701, 1899.
Tsuciiida. Arb. hirnanat. Inst. Zürich, II. Heft, 1906.

-ocr page 288-

HOOFDSTUK XI,

LIFTREACTIE, SPRONGOPVANGREFLEX, KOPDRAAI-REACTIE,
KOPDRAAI-NAREACTIE, KOPDRAAI-NYSTAGMUS
EN KOPDRAAI-NANYSTAGMUS.

Zooals reeds in de inleiding vermeld werd, kunnen al deze reacties
volgens
Magnus en de kue\'itvquot; door booggangimpulsen tot stand komen en
blijven ze bij caviae voortbestaan, nadat door centrifugeeren de otolithen
van de maculae zijn afgeslingerd.

De eerste twee reacties, de liftreactie en de sprongopvangreflex, ontstaan
door rechtlijnige bewegingen, de overige door draaibewegingen.

Bij de verschillende door mij gedane experimenten werden ook deze
reflexen nagegaan. Daarbij bleek, dat èn de liftreactie èn de sprongopvang-
reflex, beiden zeer gevoelig voor shock waren en voor andere schadelijke
gevolgen van den operatievcn ingreep en van het onderzoek daarna. Vaak
zag men toch deze reacties na eenige dwarsdoorsnij dingen in een bijna gelijk
niveau niet optreden om na een totale dwarse doorsnijding in een caudaler
•niveau weer te voorschijn te komen.

Ook nu worden weder het eerst nagegaan de waarnemingen bij katten
na totale dwarse doorsnijdingen, waarvan de belangrijkste in de volgende lijst
staan vermeld.

SNEDE.

®

i
lt;c
£
ti

bc
c

lt;c

II
§ -

«.£
O. eC

o £

■s.s

■a n
0.0.

O (c

s 3
£ s
■o
Sf
g-ï

ij

£
O.

w

^ a

Kat 4.

dorsaal

door den thalamus postex\'ior

ventraal

voor het chiasma opticum

Kat 3.

dorsaal

door den thalamus posterior

ventraal

voor het chiasma opticum

Kat 5.

dorsaal

achterrand van den thalamus

ventraal

juist voor het chiasma opticum

Kat 7.

dorsaal

voor corpora quadrig. anteriora

ventraal

voor het infundibulum

Kat 15.

dorsaal

1 m]\\I. voor de corp. quadrig. ant.

ventraal

voor het infundibulum

-ocr page 289-

SNEDE.

03

O
«

(D

ü

c
a

? 0)

s-s

SS

u

®

3 3
£ E

c.®

C

IJ

O
Q.

m

Kat

14.

dorsaal

toppen der corpora quadrig. ant.

ventraal

hersenstelen voor de nervi oculo-

motorii

1

Kat

9.

dorsaal

orale deel der corpora quadrig. ant.

ventraal

hersenstelen voor de nervi oculo-
motorii

Kat

10.

dorsaal

door het midden der corp. quadrig.
anteriora ^

ventraal

door hersenstelen vlak voor den
I)ons

Kat

6.

dorsaal

voor de cori)ora quadrigemina post.

ventraal

hersenstelen 1 mM. voor den pons

Kat

12.

dorsaal

achterste deel corp. quadrig. post.

ventraal

middelste deel pons

Kat

18.

dorsaal

achter de corpora quadrig. post.

ventraal

achter het midden van den pons

quot;We zien dus, dat bij katten de sprongopvangreflex alleen werd waar-
genomen na dwarse doorsnijdingen vóór het mesencephalon, de liftreactie
daarentegen nog na sneden door het voorste gedeelte van het mcvsencephalon.

Kat 10 is de kat, waarbij de snede gegeven werd in het hoogste niveau,
waarin en waarachter een dwarse doorsnijding bij de kat bij mijne proevei
steeds èn liftreactie èn sprongopvangreflex deed verdwijnen.

Daarentegen waren de kopdraai-reacties en -nareacties nog aanwezig
na de laagste door my gedane doorsnijding, namelijk na een dooi-snyding
caudaal van de corpora quadrigemina posteriora en achter het midden van
den pons. (Kat 13).

Bij kat G met een totale dwarsincisie door het mesencephalon voor de
corpora quadrigemina posteriora en door de hersenstelen 1 m]M. voor den
pons, dus achter de ooi\'sprongen der nervi oculomotorii, werd een duidelijke
kopdraai-nystagmus waargenomen.

Na het beschouwen der waarnemingen na totale dwarsincisies l)ij het
konijn, wordt nog nader op deze Avaarnemingen by de kat ingegaan.

By het konijn Avaren de resultaten omtrent deze zelfde reacties de
volgende:

-ocr page 290-

SNEDE.

ü

«

•v
J

to
c
rt

H
P

O,

m

1.2

il
c ®

•S.S
S-

ffl =
2 S

a

Konijn

1.

Groote hersenextirpatie voor den
thalamus opticus

-f

Konijn

11.

dorsaal

midden door den thalamus

ventraal

precies, voor het corpus mammil-

lare

Konijn

6.

dorsaal

precies voor de corpora quadrig.
anteriora

ventraal

door den thalamus voor het chi-
asma opticum

Konijn

9.

dorsaal

precies voor de corp. quadrig.
anteriora

ventraal

juist voor het chiasma opticum

Konijn

2.

dorsaal

1 a 2 mM. voor de corp. quadrig.
anteriora

ventraal

door de hersenstelen voor de

nervi oculomotorii

Konij n

36.

dorsaal

voorrand der corp. quadrig. ant.

ventraal

caudale deel corp. mammillare

Konijn

35.

dorsaal

achter orale ^/j deel corp. q. ant.

ventraal

hersenstelen voor nei-vi oculomot.

Konijn

34.

dorsaal

voorste helft corpora quad. ant.

ventraal

hersenstelen door nervi oculomot.

Konijn

15.

dorsaal

midden corpora quadr. ant.

ventraal

hersenstelen voor de nervi oculo-

motorii

Konijn

8.

dorsaal

precies voor de corp. quadrig.
anteriora

ventraal

vlak voor den pons

Konijn

3.

dorsaal

voor het midden der corp. quad,
anteriora

ventraal

vlak voor den pons

?

Konijn

7.

dorsaal

voor de corpora quadrig. post.

ventraal

hersenstelen 2 mM. voor den pons

Konijn

13.

dorsaal

toppen der corp. quadrig. poste-
riora

ventraal

hersenstelen 2 mM. voor den pons

Konijn

16.

dorsaal

midden corp. quadrig. anteriora

ventraal

orale helft van den pons

Konijn

17.

dorsaal

voorrand corp. quadrig. anteriora

zwak

ventraal

voor het midden van den pons

Konijn

14.

dorsaal

achterste gedeelte corp. quadrig.
anteriora lt;

ventraal

het midden van den pons

-ocr page 291-

S N E D E.

0)

Ü

u

es
s

cc

D.«

o5

1.2

ü
O £

•S-2

23

It

O a

1

B 3

2 S

^ to

a.2

O m

J

O ^

O.

«3

M g

« W
C

Konijn

24.

dorsaal

caudale helft der cor]). quad,
anteriora

ventraal

voor het midden van den jions

?

Konijn

23.

dorsaal

A^oor de corpora quadrig. post.

ventraal

caudale deel A\'an den pons

Konijn

22.

dorsaal

caudaal v. d. corp. quad. post.

ventraal

eaiidale deel van den pons

Konijn

12.

dorsaal

oraal van \'t tuberculum aeusti-
eum

ventraal

caudale deel van den pons

-

Konijn

21.

dorsaal

achter de corpora quad. post.

ventraal

caudale rand corp. trapezoides

Liftreactie en sprongopvangreflex.

Zooals we in bovenstaande lijst zien, waren dus hij het konijn èn de lift-
reactie èn de sprongopvangreflex nog aanivezig na een snede dwars door de
hersenen, welke dorsaal achter de corpora quadrigemina posteriora gegaan ivas
en ventraal door de caudale helft van den pons.

Be centra van deze reflexen moeten dm hij het konijn caudaal van het
niveau van deze dwarse doorsnijding liggen.

Deze reflexen werden, zooals bij vergelijking der beide bovenstaande
lijsten zichtbaar is, by konijnen na dwarse doorsnydingen in een veel
caudaler niveau waargenomen dan bij .katten. lgt;i,j deze laatste dieren werd
toch de s])rong()i)vangreriex alleen gezien na dwarse doorsnijdingen vóór het
mesencephalon, terwijl ook de liftreactie slechts na een totale doorsnijding
door het vooi\'ste, orale gedeelte van het mesencephalon aantoonbaar was.

Ook het mechanisme van deze reflexen blijkt dus by de kat veel ge-
voeliger te zijn voor de nadeelige invloeden van den ingreep dan bij het
konyn. Ook moet men bij bovengenoemde waarnemingen in aanmerking
nemen, dat de spiertonusverhouding, de opriehtreflexen en de oogreacties
verreweg de meeste belangstelling genoten, zoodat op de beide progressie-
reacties bijna steeds pas onderzocht Averd aan het einde van elk onderzoek,
dus wanneer de dieren meest zeer vermoeid en uitgeput waren.

Hieruit volgt, dat ook bij katten de centra van de liftreactie en sjirong-
opvangreflex zeker caudaler liggen, dan de niveau\'s van boven genoemde door-
snijdingen en dat, Avanneer men katten na totale dAvarsincisies met rust laat
en alleen op deze reacties onderzoekt, Avaarschijnlyk zal blyken, dat ook by
deze dieren, evenals by konijnen, de centra voor deze reflexen caudaal van
het niesencephalon liggen, caudaal van het terrein van dit onderzoek.

-ocr page 292-

Kopdraai-reactie en kopdraai-nareactie.

Zoo gevoelig de vorige reacties waren, zoo ongevoelig bleken de kopdraai-
reacties en kopdraai-nareaeties te zijn. Ze waren toch na alle door mij gedane
dwarse doorsnijdingen duidelijk aantoonbaar.

Zoowel bij kat als konijn nog na dwarse doorsnijding caudaal van de
corpora quadrigemina posteriora en door het caudale gedeelte van den pons.

Bij het konijn ook nog na een totale dwarsincisie, welke oraal van het
tuberculum acusticum en door den caudalen ponsrand gegaan was.

De centra van deze reflexen moeten dus in het niveau van de octavus-
kernen liggen of daarachter.

Dit stemt geheel overeen met de onderzoekingen van ^Magktts en
de Kleyk, w^elke de kopdraai-reacties nog aanwezig vonden bij een konijn na
een totale dwarse snede welke dorsaal voor de middelste kleine hersenstelen
was gegaan en ventraal caudaal van den pons, maar oraal van het corpus
trapezoides.

De kopdraai-nareactie zagen ze nog in twee gevallen na totale dwarse
doorsnijdingen voor den pons, maar achter de corpora quadrigemina posteriora.
Een van deze gevallen vertoonde tevens kopdraai-nanystagmus.

Bij een volgende proefreeks vonden ze zoowel de kopdraai-reactie als de
kopdraai-nareactie nog aanwezig bij een konijn, waarvan de kleine hersenen
geëxtirpeerd waren en tevens de medulla oblongata vlak voor de intredings-
plaatsen der nervi octavi dwars doorgesneden was. Dit hersenpraeparaat
werd in seriecoupes gesneden en door
Winkler onderzocht. Het resultaat
van dit onderzoek luidde: „Frontale snede door dc medulla oblongata tusschen
corpus trapezoides en pons. — Nucleus Deiters en nucleus Beehterew zijn
beiderzijds intact. — De fasciculus longitudinalis i)osterior is aan beide zijden
gedeeltelijk door bloeding vernietigd. — Het cerebellum met de cerebellum-
kemen is geheel verwijderd.quot;

Winkler vermoedt, dat de nucleus Deiters bij deze reacties een rol
speelt. Volgens hem bereiken de zenuwvezels uit de booggangen en uit de
cristae der ampullen, nadat zij hun spinaalganglion, het ganglion proximale
Scarpae, hebben doorloopen, als jiroximale vezels van den N. vestibularis, den
nucleus triangularis. Na onderbreking daarin of door directe eollateralen
bereiken zij ook de kern van Deiters en die van de radix descendens N. ve.sti-
bularis. Uit deze kernen ontspringen de volgende secundaire stelsels.

Uit de kern van Deiters komen de tractus vestibulo-mesencephalicus en
de tractus vestibulo-spinalis voort. Beide zijn in hoofdzaak ongekruiste wegen.
De eerste brengt een verbinding met alle gelijkzijdige oogspierkernen teweeg.
De laatste is een verbindingsweg met de gelijkzijdige motorische ruggemergs-
zuil ,met dien verstande, dat hij de cervicale segmenten sterk, de romp-
segmenten iets minder sterk innerveert en in tegenstelling met de dorsale en
praedorsale lengtebundels nauwelijks vezels ,aan de zwellingen der segmenten
afgeeft.

-ocr page 293-

Uit de kern van Deiters en nit het proximale deel der kern van de
radix deseendens ontspringt verder de krachtige bundel, die allereerst de
gelijkzijdige abducenskern voorziet, dan in het opgaande en in het neergaande
stelsel van beide fasciculi longitudinales posteriores overgaat om langs dezen
weg de overige oogspierkernen, ook de gekruiste abducenskern, en het rugge-
merg te bereiken.

Al deze verbindingswegen kunnen dus door de impulsen uit de cristae
der ampullen gebruikt worden en onder de aldus opgewekte reflexen spelen
volgens
Winkler de zoogenaamde draai-reacties en de daarvan afhankelijke
nareacties een zeer groote rol.

Deze anatomische beschouwingen, bedoeld als grondslag voor verder
physiologisch onderzoek omtrent het mechanisme der draai-reacties, maken
zeker in verband met boven vermelde resultaten na totale dw^arse door-
snijdingen een onderzoek omtrent de functies der Deiter\'sehe kernen
gewenscht.

In het tweede hoofdstuk hebben we reeds gezien, dat vooral Engelsche
onderzoekers geneigd zyn om in deze kernen de centra voor de onthersenings-
stijfheid te zien.

Hoe dit zij, de physiologische beteekenis der kernen van Deiters, welke
buiten het bestek van dit onderzoek, buiten het mesencephalon liggen, is nog
onbekend.

Alleen staat vast door de onderzoekingen van Magnus en de Kleyn,
hetgeen geheel door mijne onderzoeldngen bevestigd werd, dat de centra der
kopdraai-reacties en der kopdraai-nareacties caudaal moeten liggen van hei
yiiveau, dat dicht voor de octavuskernen en kernen van Deiters gaat.

Eveneens toonden Magnus en d]\': Kleyn aan, dat de aamvezigheid van
het cerebellum voor het tot stand komen dezer reacties niet noodzakelijk is,
maar dat ze ook nog kunnen optreden na cerebellumextirpatie.

Kopdraai-nystagmns en kopdraai-nany.dagmus.

Op deze reacties w^erd door my geen s])eciaal onderzoek ingesteld. Toch
zijn twee waai\'nemingen omtrent deze reacties vermeldenswaard.

De eene waarneming is die van een duidelijken kopdraai-nystagmus by
een kat (nquot;.. 6), waarvan de hersenen totaal doorgesneden waren door een
dwarssnede, welke oi\'aal van de corpora quadrigemina posteriora en door de
hersenstelen juist oraal van den pons gegaan was.

De tweede waarneming is die, zoowel van een kopdraai-nystagmus als
van een kopdraai-nanystagmus bij een konijn (nquot;. 23) eveneens na een totale
dwarse doorsnyding juist oraal van de corpora quadrigemina posteriora en
oraal van den pons,

In beide gevallen werden deze reacties waargenomen, als het dier in
opgerichte houding om zijn dorsoventrale as gedraaid werd.

Verder werd reeds vermeld, dat Magnus en de Kleyn nog een kopdraai-

-ocr page 294-

nanystagmus zagen bij een konijn na een totale dwarse doorsnijding eveneens
voor den i)ons, maar caudaal van de corpora quadrigemina posteriora.

Be centra van deze reacties liggen dus ook caudaal van het mesence-
phalon.

Samenvatterid liggen dus de centra van al de hier vermelde booggang-
reacties bij het konijn caudaal van het mesencephalon, terwijl zelfs de centra
van de kopdraai-reacties en -nareacties in of caudaal van het niveau liggen,
dat door de medulla oblongata vóór de octavuskernen gaat.

-ocr page 295-

HOOFDSTUK XII.

COMPENSATOIRE OOGSTANDEN, OOGDRAAI-REACTIES EN
OOGDRAAI-NAREACTIES, OOGDRAAI-NYSTAGMUS
EN OOGDRAAI-NANYSTAGMUS.

In de inleiding zagen we reeds, dat de compensatoire oogstanden ver-
wekt worden door een bepaalden stand van den kop, door een bepaalden
stand van de labyrinthen ten opzichte van de ruimte, dat daarentegen de
oogdraai-reacties het gevolg zijn van versnellingen bij draaibewegingen van
het labyrinth. De compensatoire oogstanden zijn otolithen-reflexen, de draai-
reacties booggangreflexen.
Magnus en de Kt,eyn zagen de draai-reacties
voortbestaan bij caviae, nadat door centrifugeeren de otolithen afgeslingerd
waren, daarentegen niet de compensatoire oogafwijkingen.

Be compensatoire oogstanden.

Het optreden van de verticale compensatoire oogstanden bij het konjjn
wordt toegeschreven aan den invloed der sacculusotolithen. Volgens
Magnus
en de Kleyn zijn ze het gevolg van prikkels van uit de macula van het
sacculushoofdstuk, dat zyn innervatie heeft in den ramus saccularis, welke
naar den neiwus cochlearis gaat.

Den oorsprong der prikkels voor de rotatoire compensatoire oogstanden
houden
Magnus en de Kleyn nog voor onbekend, terwijl volgens Quix deze
prikkels bij het konijn ixitgaan van de maculae utriculi.

Regebijatige lioi-izontale compensatoire oogstanden, regelmatige tonische
horizontale oogdeviaties als gevolg van labyrinthprikkels konden nimmer aan-
getoond worden. (Zie
van der Hoeve en de Kleyn (63). Wel als gevolg van
halsreflexen. Eveneens kunnen tonische verticale en rotatoire oog^leviaties
door halsreflcxen te voorschijn worden geroei)on. Van myn onderzoek maakten
echter de halsreflexen op de oogen geen deel uit, alleen de labyrinthaire
reacties werden nagegaan.
Magnus vond, dat na extirpatie der groote
hersenen met corpora striata cn thalami optici, dus b;j intacte midden-
hersenen, de verticale en rotatoire compensatoire oogdeA\'iaties nog geheel
normaal aanwezig waren, ja zelfs nog als de corpora quadrigemina tevens

-ocr page 296-

zeer beschadigd waren. Ook liet extirpatie van het cerebellum bij thalamus-
konijnen, zooals
Magnus en de Kleyn zagen, deze reacties voortbestaan.

Hiermede was dus bewezen, dat voor de verschillende labyrinthaire
compensatoire oogreacties geen centra noodzakelijk zijn, welke oraal van het
mesencephalon liggen. Deze reacties kunnen echter natuurlijk alleen tot stand
komen als de oogspierkernen intact zijn. Het is echter de vraag of behalve
deze oogspierkernen en hunne verbindingen met den neiwus octavus, ook nog
andere middenhersencentra noodig zijn.

Dit is zeer moeilijk uit te maken, want snijden we het mesencephalon
af, dan worden ook de oculomotoriuskernen en trochleariskernen afgesneden.
Weliswaar blijft de nucleus abducens, van waaruit de musculus rectus
externus geïnnerveerd wordt, over, maar
van dek Hoe\\te en de Kleyn (63)
vonden bij hun onderzoekingen over den stand der oogen bij verschillende
standen van den kop in de ruimte, dat daarbij zijdelingsche, horizontale
afwijkingen geen duidelijke rol spelen.

Met behulp van totale dwarse doorsnijdingen kon dus alleen worden
nagegaan, welk gedeelte van het mesencephalon oraal van de oculomotorius-
kernen en van de ti-ochleariskernen niet noodig. is voor het optreden
der verticale, respectievelijk rotatoire compensatoire oogstanden. Alvorens
over te gaan tot de beschouwing der waarnemingen gedaan na deze
dwarse doorsnijdingen door het voorste gedeelte van het mesencephalon, zij
eerst nog vermeld, hoe
Winkler, naar aanleiding van de door IVIagnus en
de Klsyn gedane waarnemingen en op grond van anatomische gegevens, zich
het centrale mechanisme dezer reacties eenigszins voorstelt en voor mogelijk
houdt.
wrxkler vermoedt, dat de nuclei olivares superiores by de compen-
satoire oogstanden een rol spelen.

De vezels uit de macula sacculi gaan na onderbreking in hun spinaal
ganglion — het ganglion distale Scarpae — door den n. cochlearis centraal-
waarts en meerendeels naar de disto-ventrale afdeeling van den nucleus
ventralis N. VIII. Enkele vezels gaan langs het corpus trapezoides naar de
nuclei trapezoides mediales.

Echter gaan ook sacculusvezels door de radiatie dorsalis N. cochlearis
langs de stria-acustiea in de triangulaire kern en wel óf direct óf langs een
omweg (na doorboring van de area ovalis corporis restiformis langs de
radix descendens N. vestibularis).

De primaire kernen voor de sacculusvezels zijn dus:

de disto-ventrale afdeeling van den nucleus ventralis N. VIII,
de nuclei trapezoides mediales,nbsp;*

de nucleus triangularis.

Uit de disto-ventrale afdeeling van de ventrale octavuskem en uit de
nuclei trapezoides mediales ontspringen vezels, die deels gekruist, deels onge-
kruist verbinding tot stand brengen met de kerngroep der bovenste olijven.
Door tusschenkomst van deze kerngroep wordt een verbinding verkregen

-ocr page 297-

direct met de kern van den N. abducens en door tusschenkomst van den
fasciculus longitudinalis postei\'ior met die der hooge oogspierkernen.

Alle imi)ulsen ontleend aan een standsverandering van het hoofd kunnen
dus langs dezen weg overgedi-agen worden naar de oogspierkernen. Aan-
gezien deze verbindingen allen zoowel gekruist als ongekruist aanwezig zijn,
zijn allerlei combinaties denkbaar met het doel om aan een bepaalde stands-
verandering van het hoofd, een daarbij passenden oogstand der beide oogen
te geven. Het reflexstelsel over de bovenste olijven bezit een nevenstelsel over
de kleine hersenen. De dorsale afdeeling der ventrale octavuskem zendt tocli
vezels naar de nuclei cerebelli en langs fibrae perforantes wordt de kern-
groep der olijven door vezels uit de cerebellaire kernen voorzien.

(Ook ontvangt het reflexstelsel der bovenste olijfkernen, dat bij den
mensch weinig ontwikkeld is, vezels uit het mesencephalon langs den tractus
tecto-reticularis.)

Voor de vezels van uit den nucleus triangularis (zoowel voor sacculus- als
voor utriculusvezels) staat in de eerste plaats de weg open, die gekruist en
ongekinxist uit den nucleus radicis descendentis N. vestibularis ontspringt en
in den fasciculus longitudinalis posterior in op- en neergaande richting de
oogspierkernen en de motorische ruggemergszuil zoekt; in de tweede plaats
de weg over den nucleus Deiters.

Maar deze proximaal geplaatste kern neemt in hoofdzaak de meer proxi-
male vezels van den nervus vestibularis op en is dus een kern, die in hoofd-
zaak ai\'beidt in dienst der vezels uit de booggangen.

We zien di;«, dat Winklek een tot stand komen der compensatoire oog-
standen langs den fasciculus longitudinalis posterior waarschijnlijk acht en
dat de prikkels dezen fasciculus zoowel over het olijfstelsel als langs andere
wegen kunnen bereiken,

Wat de prikkels voor de verschillende draai-reacties der oo^^en betreft,
vindt WimcLKR een gaan over den nucleus Deiters, vanwaar ze langs den ti-actus
Deiters ascendens en ook weei- langs den fasciculus longitudinalis posterior
de verschillende oogspierkernen kuinien bereiken, het meest waarschijnlijke.

Gaan we nu tot mijne onderzoekingen over, dan dient in de eerste
plaats vermeld te worden, hoe deze onderzoekingen, welke alleen op konynen
plaats hadden, werden verricht.

De dwarse dooi-snydingen werden steeds geheel op dezelfde, vroeger
reeds vermelde, wyze uitgevoerd. Als het dier uit de narcose was bijgekomen
en zich geheel van de shock hersteld had, werd eerst de stand der oogen by
normaal geplaatsten kop nauwkeurig nagegaan.

Voor het onderzoek op dc verticale compensatoire oogafwijkingen werd
het dier daarop langzaam om zijn lengteas in zijligging gebracht, waarbij de
kop ten opzichte van den romp steeds in den zelfden stand gehouden werd.
Nu werd eenigen tyd gewacht om eventueel opgetreden draai-reacties te doen
verdwijnen en nagegaan of een duidelijke oogafwijking naar beneden, naar
den onderrand der oogkas, of naar boven, naar den boven oogkasrand was
te zien.

-ocr page 298-

Voor het onderzoek op de rotatoire compensatoire oogafwijkingen werd
het konijn op overeenkomstige wijze van uit den normalen opgerichten stand
gedraaid, maar nu om de bitemporale as, tot dat de kop met den snuit recht
naar boven of naar beneden hing. Daarna werd ook weder even gewacht en
vervolgens nagegaan of een rotatoire oogafwijking met de bovenpool van het
oog naar voren, naar den neus, of naar achteren, naar het oor Avas opgetreden.
Vaak werd ook voor controle het dier eerst in zijligging en dan door
draaien om de doi-soventrale as in de hangende houding met den kop naar
beneden of naar boven gebracht en vervolgens weer de standen der oogen
nagegaan. De resultaten van deze onderzoekingen na totale dwarse door-
snijdingen voor en door het mesencephalon zijn in de volgende lijst ver-
zameld.

Konijn 1.
Konijn 11.

Konijn 6.

Konijn 9.

Konijn 36.
Konijn 35.

Konijn 15.

Konijn 10.
Konijn 17.
Konijn 23.

Niveau van de dwarse

Compensatoire
oogafwijkingen.

doorsnijding.

1
i

Verticale.

Rotatoire.

groote hersenextiri)atie voor
den thalamus

Rechts

dorsaal

midden door den thalamus

Rechts

-f

ventraal

precies vóór het cor])us mam-
millare

Links

1

dorsaal

voor de corp. quadrig. ante-

Rechts

riora

ventraal

juist vóór het chiasma opti-

Links

cum

dorsaal

precies vóór de corp. quadrig.

Rechts

-f •

anteriora

ventraal

juist vóór het chia.sma opti-

Links

.

cum

dorsaal

voorrand der cor]). quadrig.

Rechts

anteriora

ventraal

door het corpus mammillare

Links


dorsaal

orale deel corj). quadrig. an-

Rechts

teriora

ventraal

hersenstelen juist voor de

Links

\'

nervi oculomotorii

dorsaal

het midden der corp. quadr.

Rechts

anteriora

ventraal

de hersenstelen vóór de nervi
oculomotorii

Links

dorsaal

het midden der corp. quadr.
anteriora

Rechts

dubieus

ventraal

de hersen.stelen vóór den pons

Links

dubieus

dorsaal

de orale rand der corp. qua-
drigemina anteriora

Rechts

1

dubieus

ventraal

het midden van den pons

Links

dubieus

dorsaal

voor de corp. quadrig. poste-
riora lt;

Rechts

dubieus

ventraal

caudale deel van den pons

Links

dubieus

-ocr page 299-

Bij konijn 15 werden dus de verticale compensatoire oogstanden gezien
na de meest caudale doorsnijding, mimelijk na een totale dwarse snede door
het mesencephalon, gaande door het midden der corpora quadrigemina antenora
en door de hersenstelen voor de oorsprongen der nervi oculomotorii.

Op bladzijde 41 van hoofdstuk IT hebben we gezien, dat het microsco-
pisch hersenonderzoek aantoonde, dat de snede aan de eene zijde juist vóór
aan de andere zijde dóór den top der oculomotoi-iuskern was gegaan.

De rotatoire compen.satoire oogreacties werden nog waargenomen, echter
zwak, dubieus, na een dwarse door.snijding gaande voor de corpora quadrige-
mina posteriora en voor den pons. (Konijn 23).

Het nagaan van compensatoire oogreacties aan een intact oog is vaak
echter zeer moeilijk. Daarom werden nog eenige dwarse doorsnijdingen bij
konijnen verricht speciaal voor het onderzoek op deze oogreacties. Deze dieren
werden na de operatie geheel met rust gelaten en niet op andere reflexen
onderzocht om ze niet te schaden, terAvijl voor de operatie op de oogen op
de gecocainiseerde comea een heel oppervlakkig ki-uisje werd gebrand. Hier-
door zijn de oogreacties veel nauwkeuriger na te gaan.

Bij deze dieren werden de volgende waarnemingen gedaan:

Niveau van de dwarse
doorsnijding.

Compensatoire
oogafwiikingen.

Veitic.ile. Rolaloire.

Konijn 25.

Konijn 28.
Konijn 29.

Konijn 30.
Konijn 31.

dorsaal
jf

ventraal

dorsaal

ventraal
dorsaal

ventraal

dqrsaal

ventraal
dorsaal

ventraal

2 mM. voor de corp. quadrig.

anteriora
door de hersenstelen voor de

nei-vi oculomotorii
toppen der corp. quadrig.

anteriora
voorste helft der hei-senstelen
het midden der corp. quadr.

anteriora
hersenstelen links vóór, reohts
door den nervus oculo-
motorius
caudale deel der corpora

quadrig. anteriora
juist oraal van den pons
caudale deel der corp. qua-
drig. anteriora
oraal van den pons

Rechts

Links

Rechts

Links
Rechts

Links

Rechts

Links
Rechts

Links



oog was ziek,





4quot; zwak

Het konijn, dat na de mee.st caudale dwarse door.snijding nog compen-
satoire verticale oogafwijkingen vertoonde, Avas konijn 29, waarbij de dwars-
snede nagenoeg geheel in hetzelfde niveau gevallen was als bij konijn 15.
De hersenen van dit dier werden eveneens microscopisch onderzocht.

-ocr page 300-

286
Konijn 29.

Gewicht 1.35 K.G.

Het rechter oog is ontstoken, de conjunctiva is rood, de cornea troebel
^experimenteel door mosterdolie te weeg gebracht).

3 Maart 192£. Kruis op de linker comea gebrand. — Aethernarcose. — Tracheotomie. —
Kunstmatige ademhaling met een mengsel van aether en lucht. — Carotiden
afgebonden. — Nervi vagi doorgesneden. — Trepanatie. — Schedeldak ver-
wijderd. — Mesencephalon dwars doorgesneden. — Huid gehecht. — Met narcose
opgehouden.

Einde der operatie.

Het linker oog vertoont een zeer wijde pupil. Uit oog wordt alleen op de ver-
schillende oogreacties onderzocht.

Verticale compensatoire oogafwijking naar bovennbsp;4-

naar benedennbsp;-j-

Rotatoire compensatoire oogafwijking naar voren

naar achteren
Verticale oogdraai-reacties naar boven

naar benedennbsp;^

Verticale oogdraai-nareacties naar boven

naar beneden

Rotatoire oogdraai-reacties en -nareacties naar voren (bovenpool) -f

naar achterennbsp;-j-

Rotatoire oogdraai-nystagmusnbsp;^

Horizontale oogdraai-reacties en -nareacties

Horizontale oogdraai-nystagmusnbsp;_[_

duur 30: Reflexen als boven. Het dier door verbloeden gedood.

AFB. 195.

3 uur:
3 UAir:

, ^ . .. ______ - .culcrrul

^ ^^ ^püc. to^iLLci.jioit.

^YwJL.UJQW.
laxL. yv. öcaiowiüt

-ocr page 301-

Bij maeroscopiseh onderzoek der hersenen blijkt de sneevlakte te gaan voor het caudale
derde gedeelte der corpora quadrigemina anteriora en door de hersenstelen links precies vóór
den oorsprong van den linker, rechts dóór den oorsprong van den rechter nervus oculomotorius.

Microscopisch hersenonderzoek: Het hersenpraeparaat wordt in serie-
coupes van 30 jx dikte gesneden.

In de coupes I—34 is niets dan bloed te zien.

Coupe 35 vertoont een stuk hersenweefsel, dat microscopisch een stuk van het ventrale
mesencephalongedeelte blijkt te zijn. Men herkent er vezels van een radix nervi oculomotorii in

Coupe 47 vertoont voor het eerst oen stuk mesencephalon met een intacten dorsalen
rand, welke door de corpora quadrigemina anteriora gevormd wordt. Eveneens is de geheele
linker helft der doorsnede compleet. Rechts ontbreekt echter nog het ventrale gedeelte. Micro-
scopisch zijn aan beide zijden de oeulomotoriuskernen en -wortels te herkennen. Links is deze
wortel geheel intact, ook dc overgang in de zenuw; rechts zijn de oculomotoriuswortels door-
gesneden.

Eveneens zijn in coupe 50 (zie afb. 195) beide oeulomotoriuskernen te zien, evenals do
intacte oculomotoriuswortels der eene zijde, terwijl de wortels der andere zijde nog steeds, na
hun passage door do roode kern, doorgesneden zijn. Nog enkele coupes moer caudaal is ook
de geheele rechter mesencephalonhelft intact.

ê

Uit dit microscopisch onderzoek volgt, dat hij konijn 29, waarvan het
linker oog verticale compensatoire oogstanden vertoonde, de dwarse doorsnijding
van het mesencephalon door den top der linker oculomotoriuskern had plaats
(jehad.

Kotatoire ooiiipensatoirc oogdcviatics na de meest caiidale dwarse door-
snijding (zie bovenstaande Hjst) van de hersenen werden l)i,j konyn 31 waar-
genomen.

Ook vaij dit dier werden dc hersenen microscopisch ondcrzoclit.

Konijn 31.

Gewicht 1.35 K.G.

3 Maart 1DS£. Kniis op do cornea van het rechter oog gebrand. — Aothenmrcose. — Traelieo-
tomio. — Kunstnmtigo ademhaling met eon mengsel van aether on lucht. —
Carotiden afgebonden; do nervi vagi intact gelaten. — Trepanatie. — Schedeldak
verwijderd. — Älcsoncophalon dwars doorgesneden on do afgesneden hersen-
deelen venvijdord. ~ Huid gehecht. — Nurcoso opgehouden.

11 uur: liindc der operatic.

1 mir: De rechter pupil is wyd. By aanraken van do cornea wordt dc oogbol reflectorisch
naar achteren, nanr het oor bewogen.

De overige reacties van hot rechter oog zijn aldus:
Vorticalo compensatoire oogafwijkingen —

Rotatoire compensatoire oogafwijkingen -f, echter zwak; do bovenpool van
het oog is, als hot dier in de lucht hangt mot naar boven gerichten snuit, iets
naar voren afgeweken, by hangen met don snuit naar beneden iets naar
acliteren, tenvijl hot oog bü normaal staanden kop in den tusschonstand staat.
Ilorizontalo compensatoiro oogafwijkingen ala men het lichaam ton opzichte
van den gefi.xcordcn kop slork naar links of rcciits beweegt om do dorso-
vcntnile a.s, dus door halsreflexen.
Verticale oogdraai-reactiesnbsp;—

Rotatoire oogdraai-reactiesnbsp;zwak, oen narcactio tot voorby don

nonnalen stand is niet te y.ien, evenmin rotatoire nystagiuu.svcrsohijusoleu.
Horirontalo oogdraai-reactiesnbsp;-f, hiorby worden evenmin nyptaginua-

verscliynaolen waargenomen.

-ocr page 302-

4 uur: Het dier is steeds met nist gelaten. Vertoont laij onderzoek dezelfde reacties als
te voren, welke echter niet duidelijker zijn geworden. Daarom het dier door ver-
bloeden gedood.

Bij openen van de schedelholte is een bloeding op pons en cerebellum zichtbaar.

De sneevlakte gaat dorsaal voor de corpora quadrigemina posteriora en ventraal vlak
voor den poiLS. De oculomotoriuszenuwen zijn beidon doorgesneden, de nervi trochleares en
de nervi abducentes zijn intact.

jVIicioscopisch hersenonderzoek: In de formaline is de hersenstam
geheel uitgezakt en zijn de kleine hersenen over de sneevlakte heengeklapt, zoodat men deze
vlakte niet kan zien en het onmogelijk is de microtoomsneden met eenige zekerheid ongeveer
evenwijdig aan het vlak der operatiesnede te maken.

Het praeparaat wordt gesneden in coupes -can .30/.4 dikte.

In de coupes 1—20 van serie 1 is niets dan cerebellum te zien.

In de coupes 21—36 van serie 2 is ook bijna uitsluitend cerebellum, echter tevens een
stuk mesencephalon zichtbaai-, waarin zoowel gedeelten van de corjiora quadrigemina anteriora
als van de corpora quadrigemina posteriora herkenbaar zijn.

In de coupes 37—64 van serie 3 en 4 wordt dit stuk mesencephalon steeds grooter, maar
bestaat ook in deze coupes uitsluitend uit doorsneden door de vier corpora quadrigemina.

In de coupes 65—76 van serie 5, welke behalve cerebellum eveneens een stuk mesence-
plialon vertoonen, bevat dit laatste doorsneden door den caudalen rand dor corpora quadrige-
mina anteriora met doorsneden door de corpora quadrigemina posteriora. Van het ventrale
mesencephalongedeelte is nog steeds niets te_ zien.

In de coupes 77—94 van de series 8 en 7 verdwijnt het corpus quadrigeminum anticum
aan de eene zijde.

In de coupes 95—112 van do series 8 en 9 verdwijnt ook dat der andere zijde, zoodat
in de coupes 113—121 van serie 10 alleen doorsneden door do corpora quadrigemina posteriora
zichtbaar zijn. Geheel hetzelfde ziet men ook in de volgende meer caudale coupes, totdat
eindelijk in de coupes van 167—175 van serie 16 aan de linker zijde ventraal van het corpus

AFB. 196.

Feut.

(jbmm^

loX.-\'

Ci^lvoi^cu^ n.X.

ijLOi

\'.cm

quadrigeminum posticum do lemniscus lateralis, de tractus mesencephalicus nervi trigemini
en de top van do trochleariskern, omgeven door den faseieulus longitudinalis posterior, her-
kenbaar zijn.

-ocr page 303-

Ook in de coupes 176—ISl van serie 17 is aan dc linker zijde nog steeds de troelilearis-
kern, omgeven door den fasciculus longitudinalis posterior te zien en evenzoo in de coupes
182—187 van serie 18.

AFB. 197.

00^

lat./

tuict.nbsp;j(uc. Ij^lt,

In al deze coupes ontbreekt nog het ventrale mesenccphalongedeelte.

Wel is lateraal van de trochlcariskern de substantia grisea centralis, de tractus mesence-
Igt;halicus nervi trigemini en het corpus quadrigeminum posticum met den lemniscus lateralis
aanwezig.

In de coupes 20(5—214 van serie 21 is do overgang van den aquaeductus Sylvii in den
vierden vaitrikel zichtljaar. Om den beginnenden ventrikel is de substaiitia grisea centralis
zichtbaar, waarvan ventraal de fa.sciculi longitudinales posteriores. Om do .substantia grisea
centralis ziet men aan de laterale zijde dc vezels van het bracchium conjunctivum cerebelli
loopen, welke mediaalwaarts ombuigen om naar dc decussatio van Wernekink, welke ook bijna
geheel zichtbaar is, te gaan. Lateraal van dc bracchiumvezels is de lemniscus lateralis te
herkennen.

In de coupes 233—241 van serie 24 is de overgang van het linker bracchium conjuncti-
vun\'i cerebelli in het cerebellum te zien. Ookquot;quot; hier ontbreekt nog steeds het ventrale gedeelte
dor coupes. Wel vertoonen ook deze coupes de ^Vernekijdv\'sche commissuur.

In do coupes 242—247 van serie 25 zijn beiderzijds ventraal van de substantia grisea
centralis de Gudden \'sche kernen zichtbaar en blijven dit tot in do coupes 26()—271 van serie 29.
Ook in deze laatste coupes is de ventrale rand nog niet compleet. Dit wordt hij eerst in de
coupes 272—277, waarin te zien is, dat dezo rand door de beide pedes pedunculi cerebriquot; en
het ganglion interpedunculare wordt gevormd.

In coupe 335 van plaat 38 zijn voor het eerst aan beide zijden ponsdcelen langs den
ventralen rand zichtbaar.

Uit dit ondei\'zoek volgt, dat dc dwarssnede bij konijn 81 was gegaan
dorsaal door het caudale gedeelte der corpora quadrigemiua anteriora, daarna

ly

-ocr page 304-

links vóór of dóór den top van den nucleus trochlearis, voor de decussatio
bracchii conjunctivi cerebelli, voor de Gudden\'sche kernen en door het
ganglion interpedunculare voor den pons.

AFB. 198.

o^e^caXu^\'vudji\'.

\'p-avu.
\'Wom4 OCuio\'nvùt,

•otoomsneden is uit bovenstaande
beschrijving eenigszins moei-
lijk de sneerichting te con-
strueeren. Daarom gaat hier-
bij een afbeelding van een
sagittale coupe door de her-
senen van een konijn, waarop
het vlak der operatiesnede
en de richting der miero-
toomsneden zijn aangegeven.

Voor alle zekerheid werd als
contrôle ook nog het geëxtirpeerde
stuk mesencephalon van caudaal
naar oraal in seriecoupes gesneden.

In de eerste negen van deze
coupes was alleen een gedeelte
van den omtrek van den aquae-
ductus Sylvii te zien met ventraal
en lateraal substantia grisea cen-
tralis.

In coupe 10 is de aquaeductus
Sylvii rondom omgeven door de
substantia grisea centralis, waarin
links de onderpool der oculo-
motoriuskern te herkennen is,
terwijl in coupe 11 behalve links
do oculomotoriuskern aan de
rechter zijde de overgang van
oculomotoriuskern in trochlearis-
kern zichtbaar is.

Door de eigenaardige richting der mier

(U)ujDe ii,

[dl^Unn^
ótid.)

. rucci. .

ttdct. ^-yiis\'è^-
öU^odit.n.\'Y.,^^ ^
nud.oùjiloyyiût.

-ocr page 305-

Bij het microscopisch onderzoek van de hersenen van konijn 31, dat
rotatoire compensatoire oogstanden van het rechter oog vertoonde, blijkt, dat
de dwarse doorsnijding van het mesencephalon aan de linker zijde juist
tusschen de oculomotoriuskern en trochleariskern had plaats gehad.

Een oraal van de troclileariskern gelegen centrum is- voor het tot stand
komen der rotatoire compensatoire oogstanden dus niet noodzakelijk.

Volledigheidshalve volgen hier ook de verslagen van het onderzoek op de
twee andere konijnen, welke met een kruis op de corneae werden onderzocht
hoewel bij deze gevallen geen microscopisch hersenonderzoek werd verricht.

Konijn 25.

Gewicht 2.15 K.G.

17 Febr. 1922. Operatie. — Techniek geheel als bij konijn 31. — Voor de operatie op beide
corneae een kruis gebrand.
Einde der operatie. Het dier met rust gelaten.
Verticale compensatoire oogstanden
Rotatoirenbsp;„nbsp;„

11 uur:
1 uur:

rechter oog linker oog
rechteroog linkeroog -f,
zoowel naar voren als naar
achteren,

rechter oog nbsp;linker oog -f-

rechter oog nbsp;linker oog -f

rechteroog nbsp;linkeroog -f-

2 uur 30.

Verticale oogdraai-reacties en oogdraai-naieacties
Rotatoirenbsp;„nbsp;„nbsp;„

Horizontalenbsp;„nbsp;„ -nbsp;„nbsp;..........^ , .....„„j,

De deviaties bij de verschillende oogdraai-reacties waren veel sterker dan die
bij do compensatoire oogstanden.
Labyrinthaire compensatoire oogdeviaties
verticale rechteroog -f linkeroog -f, zoowel naar boven als naiir boneden.

linkeroog , zoowel naar voren als naar achteren.

rotatoire rechteroog
Oogdraai-reacties

verticale rechter oog
rotatoire rechter oog
horizontale rechteroog -f

S uur 30.

linker oog
linker oog -)-

______________ _ ^ , linker oog -f-

Er komen geen nieuwe reacties bij, integendeel worden de bovenstaande zwakker.
Het dier daarom gedood.

O b d u c t i e: De sneevlakto gaat dorsaal 1 a 2 mM. oraal van de corpora quadrigemina
anteriora en ventraal ongeveer door het midden der hersenstelen juist voor de uittredings-
plaatson der nervi oculomotorii.nbsp;quot;

De nervus oculomotorius, de nervus trochlearis en de nervus abducens zijn beiderzijds
intact.

Konijn 28.

Gewicht 2.04 K.G.

27 Febr. 1022. Operatie. — Techniek geheel als bij konijn 31. — Voor de operatie oen kruis op
beide corneae gebrand.

10nbsp;uur 30: Einde der operatic. Het dier met rust gelaten.

11nbsp;imr 30: De pupillen zijn beiderzijds wijd; de linker misschien wat wijder dan de rechter.

Do cornearefloxen beiderzijds positief. Bij aam-aken van de rechter cornea beweegt
de oogbol naar achter-boven, bij aanrakeji van do linker ziet men alleen de
3 oogleden bewegen.

Labyrinthaire compensatoire oogdeviaties
verticalenbsp;rechter oog linker oog —

rotatoire naar vorennbsp;-f-nbsp;^^yj^]^

naar achterennbsp;-f-

-ocr page 306-

Bij hangen met den kop naar beneden is denbsp;bovenpool der rechter cornea slechts

weinig geroteerd, maar de geheele oogbolnbsp;sterk naar achteren getrokken.

Oogdraai-reacties

verticale rechter oog nbsp;linker oog —

verticale nystagmus ___

rotatoirenbsp;-{- *)

rotatoire nystagmus -j-nbsp;_

horizontalenbsp;-j,

horizontale nystagmusnbsp;_j_

*) zwakke deviatie met de bovenpool naar voren, geen deviatie mot de bovenpool
naar achteren.

Ê uur: Oogreacties als boven. Het dier gedood.

Obductie: In de schedelholte is veel bloed.

De sneevlakte gaat dorsaal door de toppen der corpora quadrigemina anteriora en ven-
traal door de hersenstelen voor de oorsprongen der nervi oculomotorii.

De rechter nervus oculomotorius is intact; de linker blijkt doorgescheurd te zijn De
nervus trochlearis en de nervus abducens zijn aan beide zijden intact.

Verticale compensatoire oogstanden werden dus nog gezien na dwarse
doorsnijding van het mesencephalon bij de konijnen 25, 28, 15 en 29, waarbij
de snede

bij konijn 25 dorsaal 2 mM. oraal van de corpora quadrigemina anteriora,

bij konijn 28 dwsaal door de toppen van de corpora quadrigemina ante-
riora,

bij de konijnen 15 en 29 dorsaal door het midden van de corpora quadri-
gemina anteriora,

en ventraal bij alle vier door de hersenstelen oraal van de oorsprongen der
nervi oculomotorii ging.

Bij het microscopisch onderzoek bleek bij een van deze dieren (konijn 15)
de snede precies oraal van dc oculomotoriuskern te zijn gegaan, terwijl by een
ander (konijn 29) de doorsnijding juist dóór de toppen der beide oeulomotorius-
kernen bleek te zijn aangebracht.

Terwijl de rotatoire compensatoire oogstanden nog waargenomen werden
na een totale dwarse doorsnijding van het mesencephalon, waarbij de snede
juist tusschen oculomotoriuskern en trochleariskern was doorgegaan (konijn 31).

Voor het tot stand komen der Uhyrinthaire compensatoire oogstanden
zijn dus^ geen centra oraal van de oogspierkernen gelegen noodzakelijk.

Indien deze reflexen, behalve over de oogspierkernen nog over andere
middenhersencentra tot stand komen, dan moeten deze centra liggen in of
caudaal van het niveau der oogspierkernen.

Omtrent het eventueel bestaan van een invloed van andere middenhersen-
centra en omtrent de wegen, waarlangs de prikkels voor de compensatoire
oogstanden de oogspierkemen bereiken, werd naar nadere gegevens bij de ver-
schillende, in hoofdstuk VII beschreven, proeven met steekwonden\' gezocht.
Daar echter de waarnemingen daarbij steeds gedaan werden op oogen, waarop
voor de operatie geen kruis was gebrand, waardoor een gedraaid zijn van den
oogbol ten gevolge van de operatie riiet uit te sluiten was, kan men uit deze

-ocr page 307-

waarnemingen geen zekere conclusies trekken. Ligt een dier in zyligging dan
vertoonen de oogen behalve een verticale ook een geringe rotatoire deviatie.
Deze rotatoire deviatie kan een schijnbaar verticale deviatie geven en deze
schijnbaar verticale reactie is bij een oog, dat in den normalen opgericht be-
houden kop reeds niet normaal staat, zonder een vooraf op de cornea »-ebrand
kruis niet geheel uit te sluiten. Niettegenstaande deze overweging zij toch
op de waarnemingen bij konijn X gewezen (hoofdstuk VII, bladzijde 143) dat
na een steek, welke juist in de mediaanlijn tusschen de corpora quadrigemina
tusschen de beide oculomotoriuskernen, tusschen de trochleariskernen, tusschen
de beide fasciculi longitudinales posteriores en de beide roode kernen ging,
en welke door de Forel\'sche kruising tot in het ganglion interpedunculare
reikte, nog alle oogreacties vertoonde; en eveneens op konijn Mata Biroe
(hoofdstuk VII bladzijde 85), waarbij de corpora quadrigemina dorsaal van
de oogspierkernen
zoo goed als afgesneden waren, en waarbij eveneens alle
oogreacties aanwezig waren.

De oogdraai-reacties.

Reeds werd vermeld, dat, zooals Mach (123) en Breuer (16 en 17) het
eerst aannamen, de prikkels voor deze reacties uitgaan van de booggangen
en dat deze reacties na extirpatie der labyrinthen niet meer op te wekken zyn,
daarentegen wel, zooals
Magnus en de Kleyn by caviae zagen, als door
centrifugeeren de otolithen afgeslingerd zijn.

Over deze reacties, vooral over den oogdraai-nystagmus en oogdraai-
nanystagmus bestaat een niet meer te omvatten litei\'atuur. Ook over het
centrale mechanisme dezer reacties, dat echter niettegenstaande al deze
publicaties en onderzoekingen nog verre van opgehelderd is. Bijna al deze
onderzoekingen zyn verricht met behulp van het aanbrengen van asymme-
trische hersenlaesies of met behulp van electrische prikkels. Heel veel nveer
dan op zich zelf staande, hoewel waarschijnlijk in de toekomst voor de
Physiologie belangrijke, feiten hebben deze onderzoekingen meestal niet op-
geleverd.

Een uitzondering maakt echter het onderzoek van Högyi-s (64). Deze
deelde in 1881 mede, dat hij oogdraai-reacties en -nai-eacties, oogdraai-
nystagmus en -nanystagmus onveranderd had zien optreden na extirpatie
va\'n de groote hersenen met thalami optici en eveneens na doorsnyding der
medulla oblongata caudaal van de octavuskernen.

We hebben reeds gezien, dat Winkler op anatomische gronden het waai--
schyiilyk acht, dat alle draaireacties over den nucleus Deiters tot stand komen
en dat de booggangimpulsen over dezen nucleus langs den in hoofdzaak
ongeki\'uisten tractus vestibulo-mesencephalieus naar alle gelykzydige oog-
spierkernen gaat, maar ook langs een krachtigen bundel, welke uit de kern
van Deiters en uit de kern van de radix deseendens ontspringt en welke
eerst naar de gelykzydige abducenskern gaat en daarna in het opgaande
en neergaande stelsel van de beide fasciculi longitudinales posteriores naar
al de overige oogspierkernen.

-ocr page 308-

Mijn onderzoek omtrent de oogdraai-reacties bestond weder uit het nagaan
van deze reacties na algeheele dwarse doorsnijdingen van het mesencephalon.
Het sluit dus aan bij de onderzoekingen van
Magnus, welke eveneens
systematisch den hei\'senstam ni verschillende niveau\'s doosneed en de ge-
volgen daarvan op de verschillende oogreacties naging. Hierbij zag
Magnus
eens een nog aanwezig zijn der oogdraai-reacties,, der oogdraai-nareacties,
evenals van den oogdraai-nystagmus en den oogdraai-nanystagmus bij een
konijn, Avaarbij de doorsnijding van het mesencephalon dorsaal juist door
het midden der corpora quadrigemina anteriora en ventraal door de hersen-
stelen 2 niM. voor den pons had plaats gehad.

Bij een ander konijn, waarvan het mesencephalon juist voor den pons
was afgesneden, trad bij draaien om de dorsoventrale as van het in opgerichte
houding vastgehouden dier, nog een oogdraai-reactie op; een reactie dus
welke door de alleen nog overgebleven abducenskern en abducenszenuw moet
zijn tot stand gebracht.

Samen met de Kigt;eyn constateerde Magnus, dat ook na extir]gt;atie van
het cerebellum alle compensatoire afwijkingen en alle draai-reacties van de
oogen kunnen optreden, ook de oogdraai-nystagmus en de oogdraai-
nanystagmus.

Alvorens over te gaan tot de vermelding der w^narnemingen bij mijne
proefdieren, zij eerst medegedeeld, wat met de verschillende aanduidingen
precies bedoeld wordt en eveneens hoe de verschillende oogdraai-reacties
werden opgewekt.

Met: „verticale oogdraai-reactiesquot; worden aangeduid reacties, be-
wegingen van den oogbol, waarbij de cornea naar den onder- of bovenrand
A^an de oogkas gaat; dus bij konijnen reacties in het frontale vlak, in het
vlak dat bij normaal staande oogen in een opgericht gehouden kop met
horizontaal geplaatste bekspleet door de inserties der musculi recti superiores
en der musculi recti inferiores gaat. Deze reacties Averden nagegaan door
de konijnen met recht naar boven gerichten snuit te laten hangen, zoodat de
naso-occipitale as van den kop en de lengteas van het dier verticaal stonden,
en het dier vervolgens om deze assen te draaien. Soms Averden deze reacties
ook nog onderzocht bij draaien van het dier oni deze zelfde assen, maar
hangend met naar beneden gerichten snuit.

Met „rotatoire oogdraai-reactiesquot; Avorden bedoeld rotatiebewegingen van
den oogbol om de, Avat het konijn betreft, bitempórale as, dus bcAvegingen
van den oogbol met de bovenpool naar voren, naar den neus, en naar achteren,
naar het oor. Deze reacties
Averden onderzocht door de konijnen in zijligging
te brengen en dan om de, nu verticaal staande, bitempórale as te draaien.

Onder „horizontale oogdraai-reactiesquot; Avorden verstaan bewegingen van den
geheelen oogbol naar voren (naarquot;den neus) of naar achteren (naar het oor),
bewegingen van den oogbol in het vlak, dat door de vier ooghoeken gaat.
De horizontale reacties Averden nagegaan door het dier overeind te zettten,
de bekspleet in het horizontale vlak te plaatsen en daarna het dier om de
verticaal staande dorsoventrale as te draaien.

-ocr page 309-

In de volgende lijsten staan de op deze wijzen verkregen waarnemingen
vermeld.

Verloop der dwarse
doorsnijding.

Oogdraai-
nystagmus of

Oogdraai-
nanystagmus.

Oogdi-aai-reacties
of Oogdraai-
nareaclies.

Vert. Rol. Horiz

Vert. Rot. Huriz

Konijn 1.
Konijn 11.

Konijn 6.

Konijn 9.

Konijn 2.

Konijn 36.
Konijn 35.

Konijn 5.

Konijn 15.

I

Konijn 8.
Konijn 3.

Konijn 10.
Konijn 23.




















Groote hersenextirpatie voor

Rechts

den thalamus

dorsaal

midden door den thalamus

Rechts

ventraal

precies voor het cori)us mam-

Links

millare

dorsaal

precies voor de corp. quadrig.

Rechts

anteriora

ventraal

voor het chiasma o])ticuiu

Links

dorsaal

precies voor de corp. quadrig.

Rechts

anteriora

ventraal

jui.st voor het chiasma opti-
cuni

Links

dorsaal

1 a 2 m]M. voor de corp.
quadrig. anteriora

Rechts


zwak

ventraal

hersenstelen voor de nervi
oculomotorii

Links

zwak

dorsaal

voorrand der corp. quadrig.
anteriora

Rechts

lt;rventraal

door het corjius mammillare

Links

dorsaal

voorste helft der corp. quad,
antei\'iora

Rechts

ventraal

hersenstelen juist voor de

Links

nervi oculomotorii

dorsaal

achterste helft der corp. qua-

Rechts

drig. anteriora

ventraal

hersen.stelen voor de nervi

Links

oculomotorii

dorsaal

midden der corp. quadrig.

Rechts

-f-

anteriora

ventraal

hersenstelen voor de nervi
oculomotorii

Links

z^k

zwak

dorsaal

l)recies voor de corp. quadr.

Rechts

anteriora

ventraal

vlak voor den pons

Links

dorsaal

voor het midden der corj).

Rechts

quadrig. anteriora

ventraal

vlak voor den pons

Links

dorsaal

midden der corp. quadrig.

Rechts

zwak

anteriora

ventraal

hersenstelen voor den pons

Links

dorsaal

voor de corp. quadrig. poste-

Rechts

riora

ventraal

caudale deel van den pons

Links

-ocr page 310-

De waarnemingen gedaan bij konijnen, waarbij voor de operatie een
kruis op de cornea gebrand was, zijn vermeld in het volgende lijstje.

Oogdraai-reacties

Oogdraai-

Niveau der dwarse

of Oogdraai-
nareacties.

nystagmus of
Oogdraai-

doorsnijding.

nanystagmus.

Vert.

Rot.

Horiz.

Vert.

Rot.

Horiz.

Konijn

25.

dorsaal

2 mM. voor de corp. quadrig.

Rechts

-f

anteriora

ventraal

hersenstelen voor de nervi

Links

4-

oculomotorii

Konijn

28.

dorsaal

toppen der corpora quadrig.

Rechts

anteriora

ventraal

voorste helft der hersenstelen

Links

Konijn

29.

dorsaal

midden der corp. quadrig.
anteriora

Rechts

ventraal

door linker hersensteel voor

Links

-f

den nervus oculomotorius

Konijn

30.

dorsaal

caudale deel der corp. quadr.

Rechts

-f

anteriora

ventraal

precies voor den pons

Links

Konijn

31.

dorsaal

caudal ö deel der corp. quadr.

Rechts

anteriora

ventraal

precies voor den pons

Links

Verticale oogdraai-reacties en -nareacties werden dus nog waarge-
nomen bij:

konijn 36, waarbij de snede gegaan was door den voorrand der corpora
quadrigemina anteriora, door het corpus mammillare en, zooals by het micro-
scopisch onderzoek der hersenen bleek (zie bldz. 62), nog geen 2 mM. oraal
van de oeulomotoriuskernen;

konijn 15, waarbij de doorsnijding door het midden der corpora quadrige-
mina anteriora en door de hersenstelen juist voor de oorsprongen der nervi
oculomotorii had plaats gehad en waarbij de snede, zooals bij het microscoi)isch
onderzoek bleek (zie bldz. 39), aan de eene zijde juist vóór, aan de andere
zijde juist door den top der oculomotoriuskern gegaan was. Aan de eene zijde
vertoonde dit dier de verticale oogdraai-reacties en -nareacties sterk, aan de
andere zijde zwak;

konyn 25, waarbij de hersenen 2 mM. voor de corpora quadrigemina
anteriora en door de hersenstelen voor de uittredingsplaatsen der nervi
oculomotorii doorgesneden waren;

konyn 29, waarbij de snede door het caudale gedeelte der corpora
quadrigemina anteriora en eveneens ^door de hersenstelen voor de oorsprongen
der nervi oculomotorii was gegaan, en waarbij de snede tevens, zooals bij het

-ocr page 311-

microscopisch onderzoek der hersenen bleek, juist door de toppen der oculo-
motoriuskernen ging; \\

terwijl de verticale oogdraai-reacties ook gezien werden bij:
konijn 28, na een snede door de toppen der corpora quadrigemina
anteriora en door het voorste gedeelte der hersenstelen vóór de uittredende
oouloniotoriuszenuwen.

Uit deze tmarnemmgen volgt dat voor het optreden der verticale oogdram-
reacties en -nareacties geen centra oraal van de oculomotoriuskernen gelegen
noodzakelijk zijn.

Rotatoire oogdraai-reacties en oogdraai-nareacties werden nog waar-
genomen, behalve bij de bovenvermelde konijnen (36, 15, 25, 29, 28) ook bij:
konijn 5, waarbij de snede door den achterrand der corpora quadrigemina
anteriora en door de hersenstelen voor de ooi-sprongen der nervi oculomotorii,
dus door het midden of door het caudale gedeelte der oculomotoriuskernen.
was gegaan; en bij:

konijn 31, waarbü de snede door het caudale deel der corpora quadrige-
mina anteriora gegaan was en ventraal door de hersenstelen precies voor
den pons, terwijl het microscopisch onderzoek uitwees, dat de snede juist
tusschen de oculomotoriuskern en trochlcariskern was doorgegaan (een
nareactie tot voorby den normaalstand werd hierby niet duidelijk gezien).

Voor de rotatoire oogdraai-reacties en rotatoire oogdraai-nareacties zijn
dus geen centra oraal va.n de ti-ochleainskernen gelegen noodzakelijk.
Ze kunnen
nog optreden zooweel zonder de oculomotoriuskernen als zonder andere oraal
van d^ trochleariskernen gelegen centra.

Horizontale oogdraai-reacties en -nareacties werden nog waargenomen bij
konyn 23, waarby de dwarssnede voor de corpora quadrigemina jxisteriora
en vlak voor den pons gegaan was, terwijl
Magnus ze nog waarnam na een
snede, welke juist het geheele mesencephalon afsneed.

Voor de horizontale oogdraai-reacties zijn dus geen mesenceph(doncentra
noodzakelijk.
Het optreden dezer reacties is mogelyk zonder oculomotorius-
kernen, zonder trochleariskernen en zonder andere mesencephaloncentra.

\' Verticale oogdraai-nystagmus en -nanystngvms werden nog gezien hi,j
konijn 36 na een doorsnyding der hersenen door den voorrand der corpora
(luadrigemina anteriora en ventraal door het corjius mammillare en waarby
de .snede, zooals by microscopisch onderzoek bleek, niet meer dan 2 mM. voor
de oculomotoriuskernen ging.

Rotatoire oogdraai-nystagmus en -nanystagmus waren nog aanwezig by
konyn 15 na een dwarse snede door het midden der corpora quadrigemina
anteriora, door de hersenstelen voor dc oorsprongen der nervi oculomotorii
en zooals het microscopisch onderzoek aantoonde, juist voor de oculomotorius-
kernen. (Alleen nj^stagmus werd opgemerkt):

-ocr page 312-

bij konijn 35 na een doorsnijding achter het voorste derde gedeelte
der corpora quadrigemina anteriora en door de hersenstelen juist voor het
begin der nervi oculomotorii;

bij konijn 28 na een doorsnijding door de toppen der corpora quadrigemina
anteriora en door de voorste helft der hersenstelen (alleen
draai-nystagmus
werd opgemerkt) ;

bij konyn 29 na een doorsnijding door het midden der corpora qua-
drigemuia anteriora, door de hersenstelen voor den oorsprong van den
neiwus oculomotorius en zooals het microscopisch onderzoek aantoonde, ook
juist door de toppen der oculomotoriuskernen (alleen draai-nystagmus werd
opgemerkt).

Hieruit volgt, dat voor den verticalen en rotatoiren oogdraai-mjstagmUs en
oogdraai-namjstagmus geen centra oraal van het mesencephalon gelegen nood-
zakelijk zijn
(zooals ook Högyes ; Baueb en Leidleb; Barany, Eeich en
Rothfeld; en Magnus aantoonden).

Horizontale oogdraai-nystagmus en oogdraai-nanystagmus werden nog
waargenomen bij:

konijn 10 na een doorsnijding door het midden der corpoi-a quadrigemina
anteriora en door de hersenstelen vooi- den pons;

konijn 23 na een doorsnijding voor de corpora quadrigemina posteriora
(dus achter de corpora anteriora) en ventraal precies voor den pons.

Be horizontale oogdraai-nystagmus en oogdraai-nanystagmus kunnen dus
nog optreden, nadai het grootste gedeelte van het mesencephalon is afge-
sneden en voor hun optreden is dus waarschijnlijk geen centrum- oraal van
den pons noodzakelijk.

Ook de verschillende draai-reacties werden nagegaan bij de in hoofd-
stuk VII beschreven dierproeven. Nog minder dan bij de compensatoire oog-
standen kunnen uit de waarnemingen bij deze proeven zekere conclusies
getrokken worden, vooral niet, omdat deze waarnemingen gedaan zijn zonder
dat vooraf, vóór de operatie, een kruis op de cornea was gebrand.

Hoe voorzichtig men by de draai-reacties moet zijn met het maken van
gevolgtrekkingen omtrent het centrale mechanisme, blykt wel uit het volgende

Bij eenige konynen werden geen verticale oogdraai-reacties waargenomen,
geen reacties tusschen onder- en bovenrand der oogkas, als men de dieren\'
hangend met recht naar boven gehouden snuit om de verticaal geplaatste
lengteas draaide, tenvijl ze wel verticale draai-reacties en verticalen draai-
nystagmus vertoonden als ze om de verticaal geplaatste lengteas gedraaid
Averden met recht naar beneden gerichten snuit (zie o. a. konijn R F • hoofd-
stuk VII, bldz. 169).

Hiervan is de verklaring Avaarschijnlijk de volgende. Denkt men zich o])
de cornea van het oog van een ndrmaal konijn, Avaarvan de mondspleet

-ocr page 313-

horizontaal gehouden wordt, een horizontalen pijl aangebracht, dan zal
deze pijl nagenoeg loopen in de lijn, welke de inserties van den musculus
rectus externus en ^an den nuisculus rectus internus op den oogbol
verbindt (dus aldus: m. reet. ext. —gt;■ m. reet. int.) en tevens liggen in de
richting der oogspleet, dus van den eenen ooghoek naar den anderen gaan.

Hangt men nu het konijn met den kop omlaag, met recht naar beneden
gerichten snuit, dan zal de pijl door de rotatoire compensatoire oogdeviatie
van ± 60° nog steeds nagenoeg horizontaal zijn, ook nog in de verbindingslijn
der bovengenoemde inserties liggen, echter nu van den onderrand der oogkas
naar den bovenrand loopen.

Treedt door draaien van het dier om de lengteas een draai-reaetie of draai-
nystagmus in de richting van den pijl op, dan zullen deze op een verticale
draai-reactie, op een verticalen draai-nystagnuis lijken. Waarschijnlijk echter
zal noch deze draai-reactie, noch deze draai-nystagmus dooi- contracties van
den musculus rectus superior en van den musculus rectus infei\'ioi\' tot stand
komen, maar zullen vermoedelijk contracties van den musculus i\'ectus internus
of van den nuisculus rectus externus of van beiden daai\'bij een rol spelen.

Hangt men het dier met den snuit recht naar boven, dan zal, daar nu
de rotatoire compensatoire oogdeviatie slechts ± 40° bedraagt, een eventueele
nystagmus in de richting van den pijl veel nunder op een verticalen nystagmus
lijken. Rij hangen met den snuit naar beneden kan dus een nagenoeg
verticale nystagmus waarschijnlijk door den muscuhfs^ rectus extei-nus en door
den musculus rectus internus tot stand gebracht worden, bij hangen met
den snuit recht naar boven niet.

Uit tleze beschouwing volgt, dat, wil men met kans op slagen verdere
onderzoekingen doen over het centrale mechanisme der verschillende oogdraai-
reacties en van den draai- nystagnuis in verschillende richtingen, een vooraf-
gaand ondei\'zoek noodzakelijk is, waarbij bepaald wordt door welke spieren
de verschillende draai-reacties tot stand komen bij draaien van de diereu
om de verschillende assen, en eveneens bij draaien van het dier om één en
dezelfde as, waarbij echter deze as verschillend geplaatst wordt.

Uit de verschillende w^aarnemingen omtrent de oogdi-aai-reacties by de
dierpi-oeven met steken in het mesencephalon kunnen dus geen verdere
gevolgtrekkingen omti-ent het centrale mechanisme dezci- reacties gemaakt
worden. Toch zij, in verband met dit mechanisme, de aandacht gevestigd op
konijn Mata Biroe (bldz. 85), dat, niettegenstaande het mesencephalondak
met de corpora quadrigemina zoo goed als afgesneden was, oogdraai-reacties,
oogdraai-nareacties, oogdraai-nystagmus en oogdraai-nanystagmus in alle
richtingen en op l)eide oogen vertoonde.

Eveneens op konijn Nanel (bldz. 82), dat na een dwarse doorsnijding
van het dorsale gedeelte van het mesencephalon van de trochleariskernen
af al deze reacties vertoonde.

En ook op konijn X (bldz. .143), waarbij het caudale deel van het
mesencephalon nagenoeg door nudden gekliefd was door een steek in het

-ocr page 314-

mediane sagittale vlak, en waarbij deze steek juist tussehen de corpora

quadrigemina anteriora, tusschen de oculomotoriuskernen, tusschen de

trochleariskernen, tusschen de fasciculi longitudinales posteriores, tusschen

de roode kernen en door de decussatio Forel gegaan was en in het ganglion

interpedunculare eindigde. Ook dit konijn vertoonde a) de bovengenoemde
reacties.

-ocr page 315-

EINDOVERZICHT.

Het uitgangspunt van voorafgaand onderzoek omtrent het centrale
mechanisme, dat de normale spiertonusverhouding in stand houdt en omtrent
het centrale mechanisme, dat het omvillekeurig bewaren en hernemen der
normale lichaamshoudingen mogelijk maakt, was het verschil tusschen katten
en konijnen, waarby de groote hersenen voor de thalami optici verwijderd
waren, èn katten en konijnen, waarbij de groote hersenen geëxtirpeerd waren
door middel van de Sherrington\'sche decerebratiesnede, door middel van
het dwars doorsnijden van het mesencephalon.

De eersten, de thalamusdieren, bezitten een geheel normale si)iertonus-
verhouding en een intacte oprichtfunctie (alleen ontbreken bij de thalamuskat
de optische oprichtreflexen). Thalamusdieren zitten, staan, loopen en springen
met een geheel normale spiertonusverhouding. Ze bewegen zich met een
normale coördinatie. Ook vallen ze bij bewegen niet om en als ze gevallen
zijn, richten zij zich direct weder op.

De tweeden, de gedeeerebreerde dieren, vertoonen de onthersenings-
stijfheid \'van
Sherkitsjgton. Ze zijn geheel stijf en liggen met gestrekte
ledematen en romp steeds in zyligging. De spiertonus der strekspieren van
nek, rug, staart en extremiteiten is vei\'hoogd. De dieren liggen in zyligging
zonder eenige poging .te doen om zich op te richten. Op hiui pooten overeind
gezet, zakken ze niet in, maar rollen bij de geringste beweging om, waarna
ze weder op een der ^;ijden blijven liggen.

De thalamusdieren zijn in het bezit van:

a.nbsp;een normale spiertonusverhouding;

h. labyrinthoprichtreflexen;

c.nbsp;lichaamsoprichtreflexen op het lichaam;

d.nbsp;halsoprichtreflexen,

en eveneens, zooals Magnus en de Kleyn bij labyrinthlooze thalamus-
dieren waarnamen, van:

e.nbsp;liohaamsopiichtreflexen op den kop.

Gedeeerebreerde dieren hebben:

A.nbsp;verhoogden extensortonus;

B.nbsp;halsoprichtreflexen,

terwijl alle overige oprichtreflexen (b, c, e) ontbreken.

-ocr page 316-

Het onderzoek over de oorzaken van het optreden van den geheel anderen
toestand na het doorsnijden van het mesencephalon op de door
Sherringtox
aangegeven wijze, toonde aan:

I. dat het verschil, wat het centrale mechanisme der oprichtfunctie
en der regulatie van de normale spiertonusverhouding betreft
tusschen een thalamuskat of thalamuskonijn met normalen spiertonus
èn een gedecerebreerde kat of konijn met ontherseningsstijfheid in
hoofdzaak berust op het intact zijn der roode kernfuncties bij de
eersten, terwijl deze functies bij de tweeden zijn opgeheven; \'

H. dat door het verloren gaan der roode kernfuncties bij kat en konijn
de normale spiertonusverhouding overgaat in een toestand met ver-
hoogden extensortonus, ook al zijn overigens de hersenen geheel
intact;

III.nbsp;dat door het opgeheven zijn der roode kernfuncties bij kat en konyn
de labyrinthoprichtreflexen en de lichaamsoprichtreflexen op het
lichaam niet meer kunnen optreden, waardoor de oprichtfunctie

/ zoodanig gestoord is, dat de dieren niet meer overeind kunnen komen,

1 ook al zijn overigens hun hersenen intact;

IV.nbsp;dat de roode kernen van kat en konijn de centra zyn, welke de normale
spiertonusverhouding in stand houden en dat deze kernen daartoe
ook in staat zyn als de groote hersenen met corpora striata, thalami
optici en het oraal van de roode kernen gelegen mesencephalon-
gedeelte zijn afgesneden, evenals na extirpatie van het mesencephalon-
dak met corpora quadrigemina;

V.nbsp;dat de roode kernen van kat en konijn de centra zijn der labyrinth-
oprichtreflexen en dat deze reflexen over deze kernen nog tot stand
kunnen komen als de geheele groote hersenen met corpora striata,
met thalami optici en met het oraal van de roode kernen gelegen
gedeelte van het mesencephalon zyn afgesneden, evenals na wegname
van het mesencephalondak met corpora quadrigemina en ook, zooals
Magnus en de Kleyn aantoonden, na extirpatie van het cerebellum;

VI.nbsp;dat de roode kernen by kat en konyn de centra zyn der lichaams-
oprichtreflexen op het lichaam en dat deze reflexen nog over deze
kernen tot stand kunnen komen na extirpatie der groote hersenen
met corpora striata en thalami optici, terwijl by het konijn het
optreden van deze reflexen ook nog mogelijk is als tevens het meest
orale gedeelte van het mesencephalon is geëxtirpeerd en eveneens
als de corpora quadrigemina afgesneden zijn;

VII. dat de lichaamsoprichtreflexen op den kop, welke door de Sherring-
ton\'sehe decerebratie tussehen voorste en achterste corpora quadrige-
mina steeds verdwynen, niet tot stand komen over de roode kernen,
maar dat bij konynen (zooals een onderzoek bij deze dieren na dubbel-

-ocr page 317-

zijdigc labyrintliextirpatie aantoonde) de eentra van deze reflexen
wel liggen candaal van het niveau, dat door den voorrand der
corpora quadrigemina anteriora en door de hersenstelen juist voor
de oorsprongen der nervii oculomotorii gaat, dus caudaal van het
niveau dat juist vóór of door de toppen der kleincellige roode
kernen gaat;

VIII. dat de centra der lichaamsoprichtreflexen op den kop waarschijnlijk
in het mesencephalon in het niveau der roode kernen liggen en
dat deze oprichtreflexen over deze centra nog tot stand kunnen komen
als, hehalve beide labyrinthen, de groote hersenen met corpora striata,
met thalami optici en met het oraal van de roode kernen gelegen
gedeelte van het mesencephalon zijn geëxtirpeerd;

IX. dat bij katten, behalve lichaamsoprichtreflexen op den kop, ook nog
kopopriehtreflexen op den kop bestaan, welke opgewekt worden door
prikkels van uit het oppervlak van den kop;

X. dat de eentra der zoowel bij thalamusdieren als bij gedecerebreerde
dieren aanwezige halsoprichtreflexen bij kat en konijn caudaal van
het voorste gedeelte van den pons moeten liggen en wel, wat de
centra der halsoprichtreflexen op het bekken by het konyn betreft,
caudaal van het niveau, dat achter de corpora quadrigemina anteriora
gaat en door den achterrand van het corpus trapezoides, terwyl de
halsoprichtreflexen ook kunnen optreden, zooals
Magnus en de Kleyn
.aantoonden, na cerebellumextirpatie;

XI. dat, wat den menscli betreft, bij de in de literatuur beschreven ge-
vallen van ontherseningsstyflieid bij den mensch door tumoren, de
roode kernen steeds verwoest waren en de caudale rand der tumoren
steeds nagenoeg lag in het niveau van do door
Sherrington aango-
geven decerebratiesnede, zooals uit de beschrijving dezer gevallen en
uit de bygevoegde afbeeldingen blykt;

XII. dat bij de in de literatiuir beschreven gevallen van tumoren, tuber-
culeuse haarden, vorwoekingshaarden on van oude, verkalkte of
gescleroseerde haarden, welke oen of beide roode kernen geheel of
\' gedeeltelyk hadden vernietigd, verschynselen werden waargenomen,
welke overeenkomen met de verschynselen, welke optreden na ver-
nietiging der roode kernen of der Forersche kruising by katten
en konynen, namelyk:

f een abnormale spiertonusverhouding (hypertonie),
ataxie,

. en stoornissen van het vermogen om de normale lichaamshouding
te bewaren en te hernemen,

waaruit volgt dat de roode kernen bij den mensch overoeiikomstigo
functies hebben als bij kat en konijn;

-ocr page 318-

XIII.nbsp;dat een doorgesneden zijn der cortico-spinale pyramidenbanen bij
katten en konijnen (zie thalamusdieren!) geen hypertonie geeft,
evenmin bij honden (
Goltz, Starlinger, Rothmann, Dusser de Barenne e. a.)
noch bij macacus (
Economo en Karplus, Karplus en krerol) , dat geen
hypertonie bij anthropoide apen optreedt na gedeeltelijke dubbelzijdige
Avegname van het oorspronggebied dezer banen (
Leyton en Sherrington)
cn dat, wat den mensch betreft, zooals bij een onderzoek der neuro-
logische literatuur blijkt, de invloed van het vernietigd zijn der
cortico-spinale pyramidenbanen op het ontstaan, van hjrpertonie zeker
tot nu toe meest overschat is;

XIV.nbsp;dat wegname der corpora striata bij katten en konijnen geen
hypertonie geeft, evenmin de wegname van het grootste deel
dezer corpora gepaard met degeneraties in de overige deelen bij
honden (
Goltz—Gordon Holmes; Dusser de Barenne—Brouwer) noch weg-
name aan beide zijden van het grootste gedeelte dezer corpora bij
macacus (
Karplus en Kreidl), noch enkel- of dubbelzijdige laesies van
de corpora striata bij anthropoide apen (
Kinnh^r Wilson, Lewy) en dat
hij raadpleging der klinische literatuur blijkt, dat de juistheid van
de opvatting, dat bij menschelijke patiënten hypertonie op het te loor
gegaan zijn van de functies der corpora striata kan berusten, nog
niet bewezen is;

XV. dat een aan beide zijden d^vars doorgesneden zijn der substantia
nigra bij kat en macacus (
Economo en Karplus) noch een algeheel
verdwenen zijn der cellen uit deze substantia aan ééne zyde bij de
kat (
Magnus—Winkler) noch aan beide zijden bij den hond (Goltz—
Gordon Holmes
) verhoogden spiertonus geeft, ook niet, wanneer, zooals
in al deze gevallen, tevens de pyramidenbanen doorgesneden zyn
en dat, wat den mensch betreft, zooals uit de verschillende in de
literatuur medegedeelde Avaarnemingen blijkt, het niet Avaarschynlyk
is, dat aandoeningen der substantia nigra de directe oorzaak van
hypertonie kiranen zijn.

Bij mijn onderzoek op konijnen bleek verder:

XVI. dat de centra der liftreactie en van den sprongopvangreflex caudaal
liggen van het niveau dat dorsaal achter de corpora quadrigemina
posteriora en ventraal door de caudale helft van den pons gaat.

XVII. dat een kopdraai-nystagmus met kopdraai-nanystagmus by een konyn
nog
opgcAvekt kan Avorden na dAvarse doorsnijding der hersenen juist
oraal van de corpora quadrigemina posteriora en vlak voor den oralen
rand van den pons,
terAvijl JIaünus en de Kleyn nog een kopdraai-
nystagmus zagen bij een konijn, Avaarbij de doorsnijding eveneens
juist voor den pons maar achter de corpora quadrigemina posteriora
had plaats
gehad, en eveneens na cerebellumextirpatie;

-ocr page 319-

XVIIL dat compensatoire verticale oogstanden bij het konijn nog kunnen
optreden na dwarse doorsnijding van het mesencephalon zoowel
juist vóór als dóór de toppen der oculomotoi-iuskernen, waaruit volgt,
dat voor deze reacties geen centra oraal van de oogspierkernen
gelegen noodzakelijk zijn;

XIX. dat compensatoire rotatoire oogstanden nog zwak kunnen optreden
na dwarse doorsnijding van het mesencephalon juist tusschen
oculomotorius- en trochleariskernen in,
terAvijl deze reacties nog sterk
optraden
by konijnen, Avaarbij de doorsnijding dóór de oeulomotorius-
kernen
Avas gegaan;

XX. dat verticale oogdraai-reacties en oogdraai-nareacties nog aauAvezig
kunnen zijn na een doorsnijding van het mesencephalon zoowel juist
vóór, als juist dóór de toppen der oeulomotoriuskernen;

XXI. dat rotatoire oogdraai-reacties en oogdraai-nareacties nog op te
Avekken Avaren na een dAvarse snede door het mesencephalon juist
tusschen oculomotorius- en trochleariskernen in;

XXII. dat verticale oogdraai-nystagmus met verticalen nanystagmus nog
kunnen oi)treden na dAvarse doorsnijding der hersenen door een snede,
Avelke door de cor])ora quadrigemina anteriora, door het corpus
mammillare en niet meer dan 2 mJI. oraal van de oeulomotorius-
kernen gaat;

XXIII.nbsp;dat rotatoire oogdraai-nystagmus met rotatoiren nanystagmus nog
kunnen optreden als het mesencephalon dAvars doorgesneden is
door de corpora quadrigemina anteriora, door de oeulomotorius-
kernen en door de hersenstelen voor dc nervi oculomotorii;

XXIV.nbsp;dat horizontale oogdraai-nystagnuis met nanystagmus nog kunnen
opgCAvekt Avorden na een totale dAvarse snede dooi- de hersenen voor
de corpora quadrigemina posteriora en ventraal juist voor den pons,
dus na het hyna geheel afgesneden zyn van het mesencephalon,
terwyl
Magnus een horizontale oogdraai-rcactie met -nareactie zag na
totale extirpatie der middenhersenen;

XXV. dat alle labyrinthaii-e oogreacties nog kunnen optreden:

a. als alle oraal van het mesencephalon gelegen centra zijn afge--
sneden;

h. als het geheele mcscnce])halondak met cor])0]\'a (luadrigemina dorsaal
van de oogspiei-kernen verAvyderd is;

c.nbsp;als het dorsale gedeelte van het mesenceplialon van de trochlearis-
kernen af
dAvars doorgesneden is;

d.nbsp;als het caudale deel van het mesenceplialon nagenoeg in tAveeën
gekliefd is door een steek,
Avelke tusschen de corpora quadrigemina

20

-ocr page 320-

tussehen de beide oculomotoriuskernen, tusschen de beide trochle-
ariskernen, tussehen de fasciculi longitudinales posteriores en
tusschen de beide roode kernen door de decussatio Forel tot in
het ganglion interpedunculare doorgedrongen is,
en zooals
IVIaGiXUS en de Kleyn aantoonden:
e. als het cerebellum geëxtirpeerd is.

Noch voor het in stand houden van een normale spiertonusverhouding,
noch voor het optreden der verschillende oprichtreflexen, noch voor de ver-
schillende draai-reacties, noch voor de compensatoire oogstanden en evenmin
voor de liftreactie en voor den sprongopvangreflex zijn dus bij het konijn
centra noodig, welke oraal liggen van het niveau dat juist vóór de oculo-
motoriuskernen en roode kernen gaat.

-ocr page 321-

VERSLAGEN DER PROEVEN OP KATTEN
MET DWARSE DOORSNIJDING DER HERSENEN.

Kat 1.

Gewicht 1.57 K.G. Het dier hoest.
13 Sept. 19£1. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en luclit. — Carotiden afgebonden. — Nei-vi vagi doorgesneden. —
Trepanatie. — Schedeldak weggenomen. — Decerebratie onder temporaire af-
klemming der arteriae vertebrales. — Schedelholte los met uitgeplozen watten
opgevuld. — Huid gehecht. — Narcose opgehouden.

9 uur 50: Einde der operatie.

9 uur 58: Sterke stijfheid van voor- en aehterpooten. Haalt nog niet spontaan adem.

Patellairreflexen -(- levendig. Oorreflex —. Corneareflex —. Gelijkzijdige buig-
reflex —. Gekruiste strekreflex —.
12 uw: Haalt nog steeds niet spontaan adem. Is heelemaal slap en atonisch geworden.

Geen oorreflex, geen patellairreflexen, geen gelijkzijdige buigreflex en evenmin
is de kopdraaireactie op te wekken. De hartsworking is zeer zwak en het dier
ontlast vloeibare ontlasting. Het dier gedood.

O b d qrc t i e: Sterke bloeding in de schedelholte. De sneevlakte gaat dorsaal door den
voorrand der corpora quadrigemina posteriora en ventraal iets voor den oralen rand van
den pons.

Kat 2.

Gewicht 2 K.G.

Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi doorgesneden. —
Trepanatie. — Dura geopend. — Met een spatel do groote hersenen van den
stam afgesneden. — Het cerebrum in de schedelholte gelaten. — Huid gehecht. —
Narcose opfjolioiulon.

.9 uur 50: Eindo der operatie. Patellairreflexen Het dier is niet stijf.

,9 uur 65: De kat is nu stijf en vertoont spontane ademhalingsbcwegingen.
10 uur 5: De kat ligt in zijligging op tafel. De kop en nek zijn maximaal achterover
gestrekt; ook do staart is stijf. De rug is hol. De voorpooten zijn sterk gestrekt;
dc aehterpooten opgetrokken. Buigt men den kop ventraalwaarts dan worden
ook de aehterpooten gestrekt. Op zijn pooten gezet kumien de voorpooten het
dier dragen, de aehterpooten niet.

Dc ademhaling is spontaan, de corneareflex is positief, eveneens de oor-snor-
haarreflex. Knijpen in het oor doet telkens oen slikrcflcx ontstaan. De gelijk-
zijdige buigreflex is niet op te wekken. Do tonische halsreflcxen op de extremi-
teiten zijn zeer duidelijk aantoonbaar, vooral bij ventraalwaarts en dorsaalwaarts
buigen van den kop van dc in zijligging vcrkeerende kat. Ook zijn zwakke tonische
labyrinthreflexen zichtbaar als nicii het dier vjiii uit de luiiklig^ginjj onileg\'t in
rugligging.

-ocr page 322-

11 wir:

De kat ligt steeds in rechter zijligging op de tafel met achterover gestrekten nek,
opgeheven staart, sterk gestrekte voorpooten en opgetrokken aehterpooten. De
strekspieren vertoonen een verlioogden tonus en bieden sterken weerstand tegen
passieve buigbewegingen. Draaien van den kop van de op zijde liggende kat
geeft voornamelijk tonische halsreflexen. Omleggen van het dier in rugligging
geeft een zwakke toename van den reeds sterken strektonus. Achterover heffen
en ventraalwaarts buigen van den kop geeft bij de op zijde liggende kat
sterke tonische halsreflexen der voor- en aehterpooten. Draaien van den kóp
bij de in rugligging gebrachte kat verwekt eveneens tonische halsreflexen van
de aehterpooten, echter geen halsoprichtreflexen op het bekken.

Het dier vertoont geen spoor van labyrinth- noch van lichaamsoprichtreflexen.
In de lucht hangend met den kop naar beneden houdt het dier den kop 90°
(t.
o. v. het bekken) naar rechts gedraaid en ook iets naar rechts gewend.
Het dier in linker zijligging in de lucht houdt : den kop quot;in zijligging.

in rechter zijligging in de lucht houdt : den kop afhangend met het

schedeldak onder, ± 45°
naar den rug gedraaid.
Het dier in linker zijligging op een onderlaag houdt: den kop 45° naar den nor-
malen stand opgericht, als
mon het dier prikkelt,
in rechter zijligging op een onderlaag houdt: den kop in rechter zijligging

plat op de onderlaag.
Stijfheidnbsp;vooral sterk aan de voorpooten.

Tonische halsreflexen
Labyrinthoprichtreflexen —
Lichaamsoprichtreflexen —
Halsoprichtreflexennbsp;—

Hangt men het dier in de lucht met den kop naar beneden, dan houdt het den
kop sterk naar rechts gedraaid.

Voorpooten, nek, rug en staart zijn steeds zeer stijf en gestrekt. .Geen oprieht-
reflexen. Het dier vertoont steeds een draaiing van den kop van meer dan 90°
naar rechts als men het dier in do lucht hangt met den kop naar beneden.
Toestand geheel als boven. Het dier gedood.

Obductie: Uit de trepanatieopening prolabeort hersenmassa. Op de dorsale zijde
van de eerste twee segmenten van het halsmerg ligt een bloedstolseltje, dat met het aftrekken
der pia meegaat. Geen bloeding in de schcdelholte. De vlakte der operatiesnede gaat links
door het achterste gedeelte van het corp. quadrig. ant.,quot; rechts vóór het corp. quadrig. ant.
en ventraalwaarts door de hersenstelen ± 2 mM. voor den oralen ponsrand, juist door de
oorsprongen der nervi oculomotorii.

1$ uur

2 uur 25:

5 uur:

Kat 3.

Gewicht 1.4 K.G.

Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel

van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi intact gelaten. _

Trepanatie. — Schedeldak verwijderd met behoud van een mediane beenspang. —

Extirpatie der groote hersenen voor den thalamus. — Narcose opgehouden. _

Huid gehecht.

Einde der operatie. Het dier haalt spontaan adem, is echter zeer slap. Het ver-
toont een zwakken strektonus der voorpooten. Corncareflex —. Oorreflex _.

Oor-snorhaarroflex —. Patellairreflexèn . Gelijkzijdige buigreflexen van de
voorpooten -}-, van de aehterpooten —.

Is minder slap. Do kop is hoog opgehangen. Corneareflex -f, oorrcflex . De
tong hangt wat uit den bek. Het dier likt telkens zijn neus af en maakt alter-
neerende loopbewegingen. Dc extremiteiten vertoonen een normalen spiertonus.
Geen spoor van stijfheid. Gelijkzijdige buigroflex . Gekruiste strekreflcx -f,
zoowel van voor- als aehterpooten.

1 Nov. 1921.

9 uur 50:

10 uur 6:

-ocr page 323-

kop duidelijk naar den normalen stand
gediuaid.

kop bijna in den normalen, opgerichten
stand.

kop voorbijgaand in den normalen
stand, draait vervolgons naar links en
beschrijft cirkeltoeren.
kop 90° naar links gedraaid t. o. v. het
bekken.

kop gaat eerst door draaien naar links
in rechter zijligging en richt zich
daarna door ventraalwaarts wenden op.
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam , bij schudden met in zijligging vast-
gehouden kop doet het dier duidelijke pogingen om het achterlichaam op te
richten; dit gelukt echter niet geheel.
Halsoprichtreflexennbsp; . Zet men den kop van uit beide zij-

liggingen recht, dan gaat eerst het voorlichaam opzitten en na eenigen tijd
ook het achterlichaam. Draaien van den kop van het in nigligging gebrachte
dier geeft duidelijke draaiingen van het bekken.
Als het dier in linker zijligging ligt gaat de kop soms langzaam meer en meer
achterover. Tegelijk draait de kop daarbij naar links, zoodat het schedeldak
onder komt. Do pooten, vooral de voorpooten, worden dan sterk gestrekt en
beginnen loopbewegingen te maken. Do verhoogde stroktonus en loopbewegingen
verdwijnen direct als mon den kop weer in linker zijligging brengt.
Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sp rongreflexnbsp;

Tonische halsreflexen
.■Tonische labyrinthreflexen

Di-aaien van den kop, zoowel van het in linker als in rochtor zijligging liggende
dier, geeft duidelijk waarneembare tonische halsreflexen.

Zet men het dier op tafel in dc normale houding, dan vertoont het een geheel
normale spiertonusverhouding; buigt men den kop ventraalwaarts dan buigen
de voorpooten zich; heft men den kop op, achterover, dan worden de voorpooten
gestrekt geheel als bij een normale kat.

Legt men het dier van uit buikligging om in rugligging, dan treedt na eon
lange latontieporiodo strekking der voorpooten op. Plaatst mon het dier op do
tafel met wervelkolom cn snuit recht naar boven, dan maken dc voorpooten
loopbewegingen en do achtorpooten gelijktijdig sprongbewegingen.
Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;

Horizontale oogdraai-reacties en -nareacties , zoowol bij draaien naar rechts

als naar links.

Oogdraai-nystagmusnbsp;—

Liftreactienbsp;

Gaat in do kooi rechtop zitten. Loopt voortdurend rond en springt telkens tegen
den wand der kooi op.

Is zeer onrustig, waardoor do ademhaling slechter wordt. Reflexen geheel als
boven. Hot dier gedood.

Stijfheid

I^abyrinthoprichtreflexeu
in de lucht houdt
in linker zijligging\'

W mir SB:

— geen spoor.

; de standen van den kop zijn, als men het dier

in rechter zijliggingnbsp;:

hangend met den kop naar bo\\\'en :

hangend met den kop naar beneden:
in rugliggingnbsp;:

1nbsp;mir:

2nbsp;mir:

Obductie: Bloeding op hot dorsale en ventrale oppervlak van het corebollum en
van de medulla. Eon bloedstolsel in het voorste gedeelte der schedclholtc. Do sneevlakto
bestaat uit twee gedeelten, welke nagenoeg oen wig met elkaar vormen. De hemisferen met
corpora striata zijn aan beide zijden afgesneden. Ventraal is het chiasma opticum zichtbaar
met ter weerszijden een los hangend stuk van den lobus pyriformis. Dorsaal gaat de snee-
vlakte door de thalami optici.

-ocr page 324-

Kat 4.

2 Nov. 1921. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademlialing met een mengsel
van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi intact gelaten. —
Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — Groote hersenen voor den thalamus
geëxtirpeerd. — Huid gehecht. — Narcose opgehouden.

Einde der operatie. Het dier haalt spontaan adem en likt telkens zijn neus.
Corneareflex . Oorreflex . Patellairreflex . Gelijkzijdige buigreflex -f.
„Rebound quot;reflex . Gekraiste strekreflex . De vier extremiteiten zijn stijf.
Het dier is niet meer stijf en doet pogingen om weg te loopen. Het vertoont
duidelijke oprichtreflexen zoowel van uit de rechter als van uit de linker zij-
ligging op de tafel. Het dier maakt steeds loopbewegingen en vertoont bij
opnemen een zeer sterken sprongreflex.

In de lucht hangend met den kop omlaag: kop eerst 90° naar rechts gewend,

daarna in den normalen stand.

hangend met den koj^ boven
in rechter zijligging
in linker zijligging
in rugligging

9 ur 45:

10 mir 10:

kop geheel in normalen stand,
kop in den opgerichten normalen stand,
kop in den opgerichten normalen stand,
kop door ventraalwaarts buigen in don
normalen stand.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam , zwak; kan het achterlichaam niet

geheel overeind brengen en houden
als de kop in zijligging vastgehou-
den wordt.
; bij rechtzetten van den kop richt
zoowel voor- als achterlichaam zich
direct op.

, sterk bij draaien van den kop van

de op zijde liggende kat.
, bij omleggen van buik- in rugligging
zichtbaar.



zeer sterk.
alleen van don rechter voorpoot
duidelijk.

-f-, zeer sterke sprongreflox bestaande
uit een sprongbeweging der achterpooten met loopbewegingen van do voor-
pooten. De reflex treedt direct op als het dier met de wervelkolom verticaal
op de tafel wordt gezet, vooral als de kop tevens daarbij achterover gehouden
wordt. In rugligging maken de achterpooten ook sprongbewegingen als de
kop zoodanig goplniitst wordt, dat do bok.qploot oen hoek van timukt bovt-n
het horizontale vlak, eveneens bij den kopstand 135°. In zijligging bij ge-
strekten rug ontstaat de reflex niet; ook niet als men een druk uitoefent op
de wervelkolom in lengterichting. Wel ontstaat do sprongreflex bij zijligging
als eerst de kop in den normalen opgerichten stand geplaatst wordt en ver-
volgens de snuit verticaal naai- boven gehouden wordt. Hot is voor hot optreden
van den sprongreflex bij dit dier niet noodig, dat de pooten l)elast worden;
dit ondersteunt, dit vergemakkelijkt het optreden van den reflex echter duidelijk.
Op den grond gezet kan het dier zich uit beide zijliggingen oprichten en
enkele stappen kruipend doen. Valt echter telkens om, nu eens op de eene,
dan weer op de andere zijde.
Loopt beter. Corneareflex -f. lt;3e Ooglidroflex -f. Bijtreflex -f. Patellair-
reflexen -!-.

Stijfheid
Labyrinthoprichtreflexen

Halsoprichtreflexen

Tonische halsreflexen

Tonische labyrinthreflexen

Kopdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-nystagmus on -nanystagmus
Liftreactie
Sprongopvangreflex

Sprongreflex

11 mtr 35:

-ocr page 325-

Z mir 45: Niet stijfnbsp;—

Labyrintliopiiclitrcflexcunbsp;-f; ]ict dier houdt deii kop

bij rechter zijliggiiig in de lucht: geheel in den normalen opgerichten stand,
bij linker zijligging in de lucht: bijna in normalen stand,
bij hangen met den kop naar boven : in normalen stand,
bij hangen met den kop naar beneden: in normalen stand.

bij rugligging inde luchtnbsp;: in normalen stand, soms door ventraah

buigen, soms door bijna 180° sterke
draaiing.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaamnbsp; ; met in zijligging gefixeerden

kop tracht het dier het achter-
lichaam op te richten, wat
echter niet geheel gelukt.

Halsoprichtreflexennbsp;

Tonische halsreflexennbsp; , duidelijk bij draaien van den

dier.

Tonische labyrinthreflexen

zwak.

Liftreactie

sterk.

Sjjrongopvangrcflcx

duidelijk.

Sprongreflex

zeer sterk.

Horizontaio oogdraai-reacties cn -nareacties

zeer duidelijk

zoowel bij
draaien naar links als naar
rechts.

„ oogdraai-nystagmus en -nanystagmus
Kopdraai-reacties en -nareacties

Het dier loopt telkens enkele stappen; het achterlichaam valt echter telkens
om, nu eens naar de linker zijde, dan weer naar do rechter zijde, waarna het
zich steeds weer opricht.
3 Nov. 1931 \'s ochtends. De kat dood gevonden.

O b d u t i e: In de sehedelholte een niet groot coagulum. Geen bloeding op den pons
noch op de medulla oblongata.

Aan beide kanton is do thalamus intact. Aaii beide zijden zit aan den tlmlamus een
stukje ammonshoorn en een stukje van den lobus pyriformis. De sneevlakte loopt ter weers-
zijden af, is wigvormig.

Ventraal zijn aan hot resteerende hersengedeelte te herkeiuien de medulla oblongata,
het corpus trapezoides, de pons, de pedes pedunculi cerebri, het corpus mammillare, het
infundil)uhini, het chiasma opticum en aan beide zijden een stuk van de reukwindingen.
Aan de dor.salo zijde ziet men het mesencephalon, dc commissura posterior, den ^\'cntriculus
tertius, de corpora habenidae cn dc fornix-zuilcn.

De snede heeft precies de groote horsenlicmisferen van de thalami afgesneden, alleen
is beiderzijds een stukje ammonshoorn blijven zitten. Aan dc ventrale zijde zit rechts van
do middellijn een stuk van den lobus olfactorius.

Kat 5.

25 Nov. 19S1. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met oen mengsel
van aether en lucht. — Dc carotiden afgebonden. — Do nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Schedeldak verwijderd met behoud van een mediane
beenspang (Morita). — Groote hersenen tijdens manueel dichtklemmen der
arteriae vertcbiales geëxtirpeerd. — Schedelhuid gehecht. — Narcose opgehouden.

10nbsp;mir 55: Kinde der operatie. Dc hartsworking van het dier is zeer slap. De ademhaling

geschiedt nog niet spontaan. Corneareflex —.

11nbsp;XHir 5: Dc hartsworking is iets beter en de ademhaling geschiedt nu spontaan. Cornea-

reflex 4-; üor-snorhaarrcflox -f; gelijkzijdige buigreflex -f; patellairreflex -f.

-ocr page 326-

Het dier is zeer stijf. Het houdt den kop geheel achterover cn de voorpooten
zijn sterk gestrekt. De aehterpooten bezitten geen verhoogden strektonus. Het
dier maakt telkens loopbewegingen.

De stijfheid is minder sterk. Zoowel in zijligging als bij rugligging houdt
het dier de voorpooten sterk gestrekt. De aehterpooten zijn niet stijf r Schud

iTcha mnbsp;^^^^^ -jliggingen kop en voor-

de st\'jïhddnbsp;^nbsp;quot; voorpooten tevens gebogen en verdwijnt

Stijfheidnbsp;^

Bij hangen in de lucht met den kop naar beneden wordt de kop iets naar links
t.
O. v. het bekken gedraaid gehouden.

bij linker zijligging in de lucht:
bij rugligging in de luchtnbsp;:

bij hangen met den kop naar boven :
bij hangen met den kop naar beneden:

12 uur:

Labyrinthoprichtreflexen
bij rechter zijligging in de lucht:

de kop geheel in den normalen opge-
richten stand.

de kop is opgericht en tevens 45° naar
links gewend.

door draaiing van den kop staat deze
bijna in den opgerichten stand,
de kop opgericht cn 45° naar links ge-
wend.

de kop .35° naar links t. o. v. het bekken
gedraaid.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam ; schudt men het dier aan den in zii-
ligging vastgehouden kop, dan tracht het lichaam overeind te komen, zoowel
het voor- a s achterlichaam. Het achterlichaam valt echter telkens weer terug
en het gehikt het dier niet het achterlichaam geheel overeind te houden
Halsoprichtreflexennbsp;^et voorlichaam volgt direct als de

kop overeind gezet wordt; ook geeft draaien van den kop van het in rus-
ligging gebrachte dier sterke bekkendraaiingen.
Liftreactie
Sprongopvangreflex

Kopdraai-reacties cn -nareactiesnbsp;-f.

Oogdraai-reacties en -nareacties ,\' zoowel bij draaien van het rechtop
gehouden als van het in zijligging gebrachte dier, dus zoowel de horizontale
als de verticale reacties.
Oogdraai-nystagmusnbsp;_

De voorpooten zijn stijf en de nek is wat geretraheerd. Buigt men den kop van
het op zijde bggende dier voorover dan zijn de voorpooten niet stijf De achte.\'
pooten vertoonen geen stijfheid.
Stijfheidnbsp;\'nbsp;^

Labyrinthoprichtreflexen
bij hangen met den kop naar beneden:

bij rechter zijligging in de lucht

bij liidicr zijligging in de lucht ;
bij h.angen met den kop naar boven;
bij rugligging in de luchtnbsp;;

hangt de kop achterover en is tevens
45° naar links gewend,
is de kop opgericht in den normalen
stand.

is de kop eveneens opgericht,
is de kop ook in den normalen stand,
houdt het dier den kop nagenoeg in
den normalen opgerichten stand door
den kop naar links te draaien cn te
wenden.

Tnbsp;Het wordt maximaal

stijf, maakt heftige loopbewegingen, die steeds heftiger worden, en blijft
ineens dood.

. Obductie: Op de dorsale vlakte van medulla en halsmerg ligt een bloedstolsel
et mesencepha on is geheel intact. De sneevlakte gaat aan de dorsale zijde
door den ctcH u

Z ZTa \'nbsp;•\'P«-™- Aan de ve^trr Sde

ziet men den geheel intact gebleven hypothalamus en de eveneens intacte hersenstel^r

11 uur 10:

11 uur 15:

-ocr page 327-

Kat 6.

28 Nov. 1921. Aethernarcose. — Tracheotomie, — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — Do nervi vagi doorge-
sneden. — Treimnatie met behoud van ecu mediane beenspang (Morita). _ De

grooto hersenen geëxtirpeerd. — Schedelhuid gehecht. — Narcose opgehouden.

10 uur 15. Einde der operatie.

10 uur 25: De kat is nog zeer slap, komt slechts heel langzaam uit de narcose bij en ver-
toont slechts af en toe enkele spontane ademhalingstrekkingen. Oor-snorhaar-
reflex -(-. Corneareflcx -(-.

10nbsp;uur 40: Haalt spontaan adem, echter met grooto tusschenpoozen tusschen de respiratie-

bewegingen. Corneareflcx -f-. Oorschelprcflex Patellairroflex doch zwak.
Gelijkzijdige buigreflex —. Gekruiste strekreflex •—.
Is niet stijf.

11nbsp;uur: Is nu wel stijf; alle vier de extremitoiton zijn stijf, de nek echter slechts weinig.

Slikreflcx Oorrcflex Corneareflex Patellairroflex -f. Gekruiste
strekreflex Gelijkzijdige buigreflex
Stijfheidnbsp;

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Liehaamsoprichtreflexen op den kopnbsp;—

op het lichaam —
Halsoprichtreflexennbsp;—

Tonische halsreflexen op de extremiteiten -j-
ïonische labyrinthreflexen „ „nbsp;„nbsp;?

De spiertonus aan de extremiteiten verandert niet duidelijk bij omleggen van
het dier van buik- in rugligging. Wel is duidelijk, dat als de kop van hot op
zijde liggende dier zoodanig gedraaid wordt, dat de onderkaak boven komt, de
bovenliggende poot meer tonus heeft dan de onderliggende.
Liftreactienbsp;—

\'Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongrcfloxnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;4\') sterk.

Horizontale oogdraai-reactiesnbsp;-f-

11 uur 20: Stijfheidnbsp;

Duidelijke stijfheid van de vier extremiteiten, geringe van don nek. Omleggen
van buik- in rugligging geeft nu sterke vermeerdering van den strekspiertonus.
Na eenigen tijd wachten worden de pooten maximaal gestrekt en de nek go-
rotraheerd. Ten slotte ontstaan loopbewegingen. De kat kan op zijn 4 pooten
staan.

Tonische labyrinthreflexen
Tonische halsreflexen

Lal)yrinthopriehtroflexen in de lucht

Lichaamsoprichtreflexen op den koj)

op het lichaam

, sterk.

-f, ook sterk, namelijk bij heffen en
vooroverbuigen van den kop van
het op zijde liggende dier.
—. in zijligging in do lucht gehou-
den houdt de kat den kop in
zijligging.

—, ook bij prikkelen doet het dier
geen pogingen om overeind to
komen.

Halsoprichtreflexen op voorlichaam
op bokken

draaien van don koj) van de
op don rug liggende kat geeft
slechts een zwakke draaiing van
het bekken.

Kopdraai-reacties en -nareacties

-ocr page 328-

Horizontale oogdraai-reaetie, rechter oog
-nareactie, rechter oog
Horizontale oogdraai-reaetie, linker oog
-nareactie, linker oog
Horizontale oogdraai-nystagmus, linker oog
11 uur 50: Stijfheid

Labyrinthoprichtreflexen

Lichaamsoprichtreflexen

Halsoprichtreflexen

Sprongopvangreflex

Liftreactie

Sprongreflex

Kopdraai-reacties en -nareacties
Horizontale oogdraai-reaetie, rechts
quot;nbsp;» -nareactie, rechts

quot;nbsp;)gt; -nystagmus, rechts

„ oogdraai-reaetie, links
quot;nbsp;!! -nareactie, links

»nbsp;j, -nystagmus, links








zeer traag,
zeer traag.

sterk, met kopdraai-nystagmus.

traag.

traag.

, maximaal sterk, zoo sterk dat er

j . ,nbsp;, .. .nbsp;I \' quot;\'quot;quot;-»-quot;quot;«»til öLorjs, zoo storK ÜE

geen duidelijk verschil in tonus meer ontstaat bij omleggen kn het dier van
buik- „1 rugligging. Steeds sterke extensie. Het dier blijft op z^ii pooto
staan als het zydehngs gesteund wordt. Het zakt niet dooi- De toiiLhe Cs
reflexen hebben bijna geen invloed meer op don spiertonus, alleen bi lm g n
van den kop geheel tusschen de voorpooten neemt de tonus der strokspi re

2 uur.:

Stijfheid

Labyrinthoprichtreflexen

Lichaamsoprichtreflexen op den kop

op het lichaam
Halsoprichtreflexen op voorlichaam
op bokken

Liftreactie
Sprongopvangreflex

Tonische halsreflexen op de extremiteiten
Tonische labyrinthreflexen


dofklp\'^of ITf kaaÏ fquot;^\'fnbsp;quot;nbsp;en draait men

aen Jjop zoo, dat de kaak boven komt, dan heeft de boven liggende rechter noot

iets meer tonus dan de linker. Draait men daarentegen den^Lp zoodaS Z

de onderkaak onder komt, dan heeft de onderliggende linker poot n er t\'o u

dan de rechter. Bij rugligging, do bekspleet een hoek van bïven de 1 oiW

tale onderlaag, hebben de extremiteiten zeer sterken tonus. Deze wl^ e li r

iTo^l».quot;^^\'^

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-f.

Horizontale oogdraai-reaetie, rechtsnbsp;-f zwak.

quot;nbsp;!! -nareactie rechtsnbsp;-f zwak.

quot;nbsp;)) -nystagmus, rechtsnbsp;—

Horizontale oogdraai-reaetie, linksnbsp;-f

quot;nbsp;„ -nareactie linksnbsp;-j-

bij alle houdingen van het diei-
in de lucht.

; deze reactie is door do sterke
stijfheid moeilijk na te gaan.

-nystagmus, linksnbsp;-f-

5 uur 30:

Toestand als boven. Het dier gedood. Obductie.

zie hoIfXuÏWTwrT\'\'nbsp;onderzoek van de niet afgesneden hersenen

-ocr page 329-

Kat 7.

29 Nov. 1931. Aetliernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel

van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. —■ Nervi vagi doorgesneden.__

Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — Groote hersenen geëxtirpeerd. _ Een

sterke nabloeding gestelpt. — Huid gehecht. — Narcose opgehouden.

10nbsp;uur 45: Einde der operatie. Het dier haalt niet spontaan adem. Corneareflex -f-, Oor-

reflex .

11nbsp;uur: Nek en pooten zijn zeer stijf. Het dier maakt loopbewegingen. De ademhaling

geschiedt spontaan, maar nog niet regelmatig. Patellairreflexen -f-. Staart-
reflexen Gekruiste strekreflex -f. Gelijkzijdige buigreflex -(-.
11 uur 30: De spiertonus is nu normaal; het dier heeft echter af en toe nog aanvallen van
stijfheid, waarbij de kop achterover gaat, dc voorpooten gestrekt worden en het
dier loopbewegingen maakt.

Het dier aan het bekken in de lucht gehouden met den kop naar beneden
houdt den kop t. o. v\'. het bekken 45° naar links gedraaid.
11 uur 45: Is niet stijf.nbsp;—

bij linker zijligging in de
!)ij rechter zijligging in dc
bij rugligging

bij hangen met den kop bovon

Labyrinthoprichtreflexen
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —
Halsoprichtreflexen op het voorlichaam

jrnbsp;op het bekkennbsp;-f, bij draaien van den kop van het

op den rug liggende dier. Zet men den kop recht, dan gaat het geheele
lichaam opzittcii, zoowel uit linker als uit rechter zijligging.

de kop hangt afwisselend nu eens naar
rechts, een andere maal naar links ge-
draaid, soms juist symmetrisch,
lucht: de kop bijna in den normalen stand,
lucht: de kop bijna in den normalen stand.

: de kop door ventraalwaarts buigen in
den opgerichten stand,
do kop in den normalen opgerichten

stand.

De standen van den kop zijn:
bij hangen met den kop omlaag-

-f zwak.

zwak.


-)-, op beide oogen.
, op beide oogen.
, op beide oogen.
-f-, op bcido oogen.

3 mir 40:

l)ij hangen met den kop naar boven:
bij linker zijligging in de lucht:
bij rechter zijligging in de lucht:
bij rugligging in dc luchtnbsp;:

-}-, zeer duidelijk en sterk;
de kop eerst 45° naar links gedraaid,
dan in de synnnetrische normale houding,
do kop in den normalen stand,
de kop in den opgerichten stand,
de kop in den normalen stand,
de kop valt eerst achterover, draait daar-
na 120° naar rechts cn richt zich op.
Lichaamsoprichtreflexcn op het lichaam —, bij in zijligging gefixeerden kop.
lialsoprichtreflexennbsp;

Is absoluut niet stijf; wel vertoont het dier soms nog, maar slechts zelden,
een aanral van lichte stijfheid met. nekretractie, strekking der voorpooten en
loopbewegingen.

Tonische halsrcflexcn
Tonische labyrinthreflexen
Liftreactie
Sprongopvangreflex
Sprongreflex

Kopdraai-reacties cn -nareacties
Oogdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-nystagmus verticaal
rotatoir
horizontaal
Temperatuur rectaal 27.5°.
Geen stijfheid
Labyrinthoprichtreflexen

bij hangen met don kop oinlaag

-ocr page 330-

Geen stijfheid. Heeft geen stijfheidsaanvallen meer gehad. Ook als het dier in
rughgging gebracht wordt (bekspleet 45°) houdt het do pooten niet gestrekt
Zit als een normale kat.

Toestand dezelfde. Is niet stijf. Geen aanvallen van strekkramp meer. Opricht-
reflexen als boven.nbsp;^
Het dier gedood.

O b d u c t i e: De sneevlakte begint dorsaal juist vóór de corpora quadrigemina anteriora
en gaat dan ventraalwaarts steeds meer oraal, zoodat ze voor het infundibulnm eindigt. Ook
\'nbsp;seriecoupes bleek de snede dorsaal door den caudalen rand

an den thalamus te zijn gegaan, daarna door de commissura posterior, door den hypo-
thalamus en door het infundibulnm. Behalve het geheele mesencephalon was dus aan befde
zijden een smal laagje van den thalamus posterior caudaal van de snede blijven staan.

4 uur 60:

5 uur 30:

Kat 8.

Aethernarcose. - Tracheotomie. - Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi doorgesneden ^
Trepanatie. — Schedeldak weggenomen. — Groote hersenen geëxtirpeerd —
i:en lichte nabloeding ge.stelpt. — Huid gehecht. — Narcose opgehouden.

Einde der operatie. Het dier haalt spontaan adem. Corneareflex -f. Oorreflex
feflefV\'nbsp;(Gelijkzijdige buigreflex . Gekruiste stri-quot;

Het dier ligt nog steeds in zijligging, is echter absoluut niet stijf. Hangt men

het dier m de lucht metnbsp;den kop naar boneden, dan hangt de kop symmetrisch
t. o.
V. hot bekken.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Halsoprichtreflexennbsp;__

Tonische halsreflexennbsp; . Strekt men bij het op zijde liggende dier
den kop achterover, dan wordt de tonus der strekspieren sterker, terwiil bij

gehouTen\'\'\'\'\'\'^\'nbsp;voorpooten geheel gebogen worden

Tonische labyrinthreflexen -]-; deze komen zeer duidelijk te voorschiin als

men het dier van uit de buikligging omlegt in rugligging
Het dier in rugligging met de bekspleet 45°: duidelijke extensortonus

met de bekspleet — 90°:
met de bekspleet — 1.35° (kop geheel ventraalwaarts)\':

Liftreactienbsp;_

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;_

Kopdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-reacties cn -nareacties -f

Geen abnormale spiertonusverhouding. Het dier ligt nog steeds in zijligging

Schudt men het echter iets heen en weer, dan richt het dier van uit beiL zii-

liggingen den kop direct geheel tot in den normalen stand op

Houdt men het dier in de lucht, dan houdt het, zoowel bij hangen mèt den

kop onder als boven, den kop geheel in den normalen stand. Ook wanneer het

dier ,n zijhgging in de lucht gehouden wordt richt het den kop wat op, terwiil

ZZf oprichtreflex duidelijk te zien is
otijrheidnbsp;__

Labyrinthoprichtreflexennbsp;-f, zwak.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —\'

Halsoprichtreflexen

Tonische halsreflexen

Tonische labyrinthreflexennbsp;-f, sterker dan de tonische halsreflexen

Liftreactienbsp;_nbsp; ^.^ak.

10 uur 25:

10nbsp;^lur 46:

11nbsp;uur:

id.

extremiteiten slap.

11 uur 26:

-ocr page 331-

4 uur: Toestand geheel als te voren. Vertoont af en toe korte clonisehe trekkingen van
de huid en ook van de extremiteiten.
Stijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexennbsp;

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —

Halsoprichtreflexennbsp; , zoowel op het voorlichaam als, bij

draaien van den kop bij het in rug-
ligging gebrachte dier, op het bekken.

Liftreactienbsp;?

Sprongopvangreflex

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;

Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;

Oogdraai-nystagmusnbsp;

4 uur SO: Toestand onveranderd. Het dier afgemaakt.

Voor het macroscopisch en microscopisch hersenonderzoek zie hoofdstuk II, bldz. 32.

Kat 9.

Gewicht 1.42 K.G.

Inbsp;Dcc. 1921. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel

van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi doorgesneden. —
Trepanatie. — Schedeldak verwijderd met behoud van een mediane beenspang
(Morita). — Groote hersenen geëxtirpeerd onder tijdelijk manueel dichtdrukken
der arteriae vertebrales. — Zoo goed als geen bloeding. — Huid gehecht. —
Narcose opgehouden.

10 uur 5: Einde der operatie. Het dier blijkt ziek te zijn cn heeft diarrhoe van schuimende,

veel slijm bevattende ontlasting, gepaard met prolapsus ani.
10 uur 15: Haalt spontaan adem. Patellairrcflexen -f. Gelijkzijdige buigreflex -f.
10 uur 40: Is zeer stijf. De kop wordt acliterovcr gehouden; de pooten zijn gestrekt.
Corneareflex 4-. Oorreflex . Gekruiste strekreflex .

IInbsp;uur 15: Irr zijligging zijn de voorpooten en nok duidelijk stijf. Zet men het dier op zijn

pooten, dan valt meestal de kop naar beneden cn worden de voorpooten gebogen,
soms echter blijft dc nek stijf en dan kunnen de voorpooten het dier dragen,
tot volledig staan komt het echter niet.
Stijfheidnbsp;-f

Labyrinthoprichtreflexennbsp;

In de lucht

bij hangen met den kop naar beneden: hangt de kop symmetrisch,
bij hangen met den kop bovennbsp;: hangt do kop achterover,

bij hangen in linker zijliggingnbsp;: is de kop 45° naar den normalen stand

opgericht.

bij hangen in rechter zijliggingnbsp;: is de kop eveneens 45° uaar don nor-

malen stand gedraaid,
bij hangen in rugliggingnbsp;: tracht het dier door ventraalwaarts

\'nbsp;buigen den kop op te richten, maar

dit gelukt niet.
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —

Halsoprichtreflexennbsp; j reflexen op het voorlicliaam ziet

mon bij rechtop zetten van den kop van het op zijde liggende dier; het voor-
lichaam gaat echter niet gelieel overeind. De reflexen op het achterlichaam
zijn duidelijk bij draaien van den kop van het op den rug gelegde dier.
Tonische halsreflexennbsp; , sterk bij achterover cn voorover be-

wegen van den kop van het op zijde liggende dier.
Tonische labyrinthreflexennbsp; , treden duidelijk op bij omleggen van

het dier van uit buikligging in rugligging met t. o. v. den romp gefixeerden kop.
Liftreactie,nbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;—; als men de kat met den kop naar

-ocr page 332-

beneden laat hangen houdt zij voorpooten en nek sterk gestrekt. Bij bewegen
naar bojieden ziet men geen reflexbewegingen van de gestrekte extremiteiten.
Sprongreflexnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp; , zeer sterk.

Oogdiaai-reacties en -nareactiesnbsp;zeer sterk.

Oogdraai-nystagmus en -nanystagmus

De rechter pupil is wijd en stijf. De linker pupil is nauw, wisselend van grootte
en reageert op licht.

Het linker oog vertoont duidelijken horizontalen, rotatoiren en verticalen draai-
nystagmus.

Het rechter oog vertoont eveneens draai-nystagmus, waarvan echter door de
wijde pupil de richting niet nauwkeurig is na te gaan.
•ï
mtr 50: Het dier ligt steeds geheel stijf in zijligging op de tafel zonder pogingen te
doen om overeind te komen. De kop en nek zijn achterover gestrekt, de voor-
pooten zijn eveneens gestrekt cn de staart is opgeheven. Tilt men het dier op
aan staart en nekhuid dan wordt de tonus der strekspieren van de extremiteiten
wat minder. Laat men het zoo op de pooten steunen, dan zakken de pooten door.
Stijfheidnbsp;niet maximaal sterk.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;-)-, zwak.

bij hangen met den kop naar beneden: hangt de kop symmetrisch,
bij hangen met den kop naar boven : hangt de kop achterover,
bij hangen in rechter zijligging : wordt de kop iets naar den normalen

stand opgericht.

bij hangen in linker zijligging : wordt de kop iets gedraaid naar den

opgerichten stand.

bij hangen iji rugliggingnbsp;: is het dier zeer onrustig en houdt het

den kop 90° gedraaid, nu eens naar links,
dan weer naar rechts.
Lichaamsoprichtreflexen op den kop —
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —

Halsoprichtreflexennbsp;-f-, de reflexen op liet voorlichaam bij

rechtop zetten van den kop van uit zijligging zijn niet duidelijk, wel de reflexen
op het achterlichaam bij draaien van den kop van het in lugligging gobiaclite
dier.

Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-f

Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-(-

Oogdraai-nanystagmnsnbsp;-j-

Tonische halsrcflexcn

Tonische labyrinthreflexennbsp; ; bij draaien van den kop van het oi)

zijde liggende dier zijn de tonische labyrinthreflexen sterker dan de tonische
halsreflexen.

5 mir: De toestand van het dier is geheel dezelfde als hiervoor. Het dier gedood.

Obductie: De sneevlakte gaat dorsaal door het orale gedeelte der corpora
quadrigemina anteriora en ventraal door de hersenstelen vóór de uittredingsplaatse\'n der nervi
oculomotorii.

Kat 10.

Gewicht 2.85 K.G.

3 Dec. 1921. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotidpn afgebonden en de nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Schedeldak weggenomen met behoud van een mediane
beenspang volgens Morita. — Groote hersenen geëxtirpeerd door middel van een
snede dwars door de corpora \'quadrigemina anteriora tijdens manueel dicht-
klemmen der arteriae vertebrales. — Huid gehecht. — Narcose opgehouden.

-ocr page 333-

Einde dor operatie.

Het dier liaalt nog niet spontaan adem. Corneareflex —. Oorreflex —. De
patellairreflex en ook de gelijkzijdige buigreflex en gekruiste strekreflex zijn
reeds duidelijk aanwezig.

De ademhaling geschiedt af en toe spontaan, maar de respiratiebewegingen
treden nog onregelmatig op. De tonus der extremiteitenspieren wordt sterk be-
hoerscht door de zeer sterke tonische hals- en labyrinthreflexen. Strekt men van
het op zijde liggende dier den kop sterk achterover, dan worden de voorpooten
sterk gestrekt, bij voorover buigen van den kop verdwijnt de strektonus (tonische
halsreflexen dus sterk ). Het dier op den rag gelegd houdt de pooten sterk
gestrekt; Kot dier in buikligging, de kop ten opzichte van den romp in den-
zelfden stand, houdt de pooten gebogen (tonische labyrinthreflexen dus ook
sterk -}-). Draait men den kop van het op zijde liggende dier in rugligging, dus
met de onderkaak naar boven, dan worden beide voorpooten maximaal gestrekt,
ook de onder gelegen poot. De tonische labyrinthreflexen zijn dus sterker dan
de tonische halsreflexen. Hij draaien van den kop naar den opgerichten stand met
de onderkaak naar beneden, verdwijnt uit beide voorpooten de strektonus;
uit den onder liggenden poot echter niet geheel, zoodat bij dezen stand van den
kop\' de tonische halsreflexen zichtbaar zijn.

Het dier haalt spontaan, regelmatig adem. Het is nu zoor stijf. De kop is op-
geheven, de nek geretraheerd, de rug vertoont opisthotonus, de staart ligt
dorsaalwaarts gestrekt en ook de voor- en achterpooten zijn gestrekt; vooral de
voorpooten, do achterpooten minder (invloed van do tonische halsreflexen). Het
dier kan echter niet op zijn pooten staan, daar bij rechtop zetten van het dier
direct de tonische labyrintlireflexen zich doen gelden. Het dier in rug- en zij-
ligging is maximaal stijf en houdt de pooten maximaal gestrekt; bij buikligging,
zoowel op een onderlaag als in de lucht, zijn de pooten iets gebogen. Voorover-
buigen van den kop van het op den rug liggende dier geeft vermindering van
den strektonus. Wenden van den kop van het in ragligging gehouden dier geeft
voornamelijk reacties van de achterpooten. Bij wenden naar rechts is de rechter
achterpoot gestrekt en do linker gebogen, bij wenden naar links het tegenover-
. gestelde.

lê uur:

In de lucht

bij hangen met den kop naar beneden:
bij hangen met den kop naar boven :
bij hangen in rechter zijliggingnbsp;:

bij hangen in linker zijliggingnbsp;:

is do kop ± 30° naar rechts gedraaid,
hangt de kop achterover,
hangt de kop in zijligging met iets
afhangend schedeldak,
houdt het dier den kop iets naar den
opgerichten stand, iets naar rechts ge-
draaid.

is de kop iets naar rechts gedraaid,
het iets naar den opgerichten stand

bij hangen in rugligging

Labyrinthoprichtreflexen dusnbsp;, ---------

gedraaid zijn van den kop bij hangen van het dier in de lucht in linker zijligging
wordt waarschijnlijk bewerkstelligd door den asymmetrischen tonus der hals-
spieren.

Lichaamsoprichtroflexen op don kop —, van uit rechter zijligging op een
onderlaag richt het dier nooit don kop op, van uit de linker zijligging bij
prikkelen soms iets, wat ook waarschijnlijk weder door den asymmetrischen
tonus der halsspieren veroorzaakt wordt.
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —

Halsoprichtreflexennbsp; ; alleen duidelijk bij draaien van den

kop van het in rugligging gebrachte dier, waardoor draaiingen van het bokken
gepaard aan een sterk wisselen van den tonus der strokspieren van de achter-
pooten ontstaan.
Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;

11 uw:
11 uur 16:

11 uur 30:

-ocr page 334-

Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-f-

Oogdraai-nystagmusnbsp;—

3nbsp;uur 45: De ademhaling en hartswerking zijn nu heel goed en rustig. Het dier ligt steeds

op zijde, zonder pogingen te doen om overeind te komen en is zeer stijf. Het
houdt den kop achterover evenals den nek, ook de staart is dorsaalwaarts
gestrekt en de voorpooten vertoonen een maximaal sterken strektonus. De aehter-
pooten houdt het dier iets opgetrokken. Zet men het dier op zijn pooten dan
zakt het in elkaar. De invloed van de tonische labyrinthreflexen treedt dan
sterk op.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Halsoprichtreflexennbsp;-f, niet sterk.

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-j-

Oogdraai-reactie en -nareactienbsp;-[-

Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;—

4nbsp;uur 30: De toestand is geheel als te voren. Hot dier ligt steeds stijf in zijligging. Het

dier gedood. Obductie.

Voor het macroscopisch cn microscopisch onderzoek der hersenen zie hoofdstuk II
bladzijde 34.

Kat 11.

Gewicht 2.85 K.G.

Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — Carotidcn afgebonden. — Nervi vagi doorgesneden. —
Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — Art. vertebr. manueel dichtgeklemd. —
Groote hersenen geëxtirpeerd. — Lichte nabloeding gestelpt. — Narcose opge-
houden. — Huid gehecht.

Einde der operatie. Corneareflex -f-. Oorreflex

Haalt nog niet spontaan adem. Slikt voortdurend. Gelijkzijdige buigreflex

Gekruiste strekreflex -f. Het dier is licht stijf.

Stijfircidnbsp;-f, zwak.

Labyrinthoprichtreflexen —

Lichaamsoprichtreflexen —

Halsoj^richtreflexennbsp;-)-

Tonische labyrinthreflexen -f-

Tonische halsreflexen

Zet men den kop van het in zijligging liggende dier recht dan gaat het voor-
licliaam niet overeind; maar wel veroorzaakt draaien van den kop van het in
rugligging gebrachte dier draaien van het bekken.

Draaien van den kop van de op zijde liggende kat maakt den invloed zoowel
van de tonische labyrinth- als van de tonische halsreflcxen zichtbaar. De tonischc
halsreflexen zijn het sterkst. Draait men den kop van de in rechter zijligging
liggende kat zoodanig, dat de onderkaak boven komt te liggen, dan houdt het
dier den linker voorpoot gestrekt en den rechter gebogen. Zet men den kop
recht overeind, dan is de rechter voorpoot gestrekt. Door omleggen van het dier
van buik- in rugligging neemt de tonus der strekspieren sterk toe, nog meer
als tevens dc kop sterk achterover gestrekt wordt. Buigt mon daarentegen de
kop van de op den rug liggende kat geheel ventraalwaarts dan wordt de strek-
tonus veel minder.

Bij hangen in de lucht met den kop naar beneden hangt de kop symmetrisch
t.
O. V. het lichaam.

Het dier is nu zeer stijf. Het haalt spontaan adem, echter nog niet regel-
matig.nbsp;lt;

Het dier is steeds stijf gebleven. De ademhaling en hartswerking zijn nu goed.

6 Dec. 1922.

11nbsp;uur 16:

12nbsp;uur:

1 uur:

2 uur:

-ocr page 335-

4 uur: Ligt voortdurend zeer stijf in zijligging zonder pogingen te doen om overeind
te komen. Beide pupillen zijn zeer wijd.
Stijfheidnbsp;

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-f-

Horizontale oogdraai-reacties en -nareacties -)-
Kotatoire oogdraai-reacties
Verticale oogdraai-reactiesnbsp;—

Oogdraai-nystagmusnbsp;—

Liftreactienbsp;—gt;nbsp;sterke stijfheid moeilijk

na te gaan.

Sprongopvangreflex

Sprongreflexnbsp;—

Tonische halsreflexennbsp;

Tonische labyrinthreflexennbsp;

4 uur 30: Het dier is steeds zeer stijf. Ook de overige reflexen zijn geheel als tevoren. Het
dier gedood.

Obductie: In de schedelholte ligt een bloedstolsel. De sneevlakte gaat door den
oralen rand der corpora quadrigemina posteriora en door het voorste gedeelte van den pons.

Kat 12.

Gewicht 1.5 K.G.

7 Dec. 1931. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Jvunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden en de nervi vagi doorge-
sneden. — Het schedeldak verwijderd met behoud van een mediane beenspang
volgens de methode van Morita. — Arteriae vertebrales manueel dichtgeklemd. —
Decerebratie. — Huid gehecht. — Narcose opgehouden.

10nbsp;uur 35: Einde der operatie. Corneareflex —. Oorreflex —. Patellairreflex -f. Gelijk-

zijdige buigreflex 4. Gekruiste strekreflex • ßc ademhaling gescluedt nog
.^niet spontaan.

11nbsp;uur 35: Het dier liaalt .spontaan adem, maar nog niet regelmatig. Het vertoont eeii

duidelijke stijfheid, echter niet in maximalen graad. Het dier heeft zeer wijde
pupillen. Coriieareflex —. Oorreflex 4-.
Stijfheidnbsp;-f

Tonische halsreflexennbsp;4quot;gt; zwak, weinig invloed op den tonus der

extremiteitenspieren van voor- en achter-
over bewegen van den kop bij het op
zijde liggende dier.

Toiüsche labyrinthreflexennbsp;-f-, sterk, sterke toename van ilen strek-

tonus na omleggen van Innk- in rug-
ligging.

Di-aait men den kop van het in zijligging verkeerende dier zóó, dat de
onderkaak boven komt, dan zijn beide voorpooten sterk gestrekt. Draait men
\' zoodanig, dat de kaak beneden cn het schedeldak bovon ligt, dan is de extensor-
tonus in beide extremiteiten afgenomen. Men ziet bijna uitsluitend den invloed
van de tonische labyrinthreflexen.
Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Halsoprichtreflexennbsp;—; ook geen draaien van het bekken bij

draaien van den kop van het in nig-
ligg\'ing verkeerende dier.

Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflex

Sprongreflexnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareacties -[-, duidelijk, maar niet sterk.
Oogdraai-reactiesnbsp;—

-ocr page 336-

B uur: Toestand dezelfde. De stijfheid is nog steeds duidelijk. De hartswerking is
echter veel zwakker.

2ylt;2. uur: Dood gegaan.

Obductie: Snede gaat door het caudale deel van de corpora quadrigemina posteriora,
waarvan links slechts een dunne lamelle, rechts een\' 2 mM. dik stuk zijn blijven staan.
Ventraal gaat de snede door het midden van den pons. In het midden der sneevlakte is de
vei-mis cerebelli in de opening tusschen de ventrale gedeelten der corpora quadrigemina
posteriora zichtbaar. Het mesencephalon is dus zoo goed als afgesneden. Dc nervi abducentes
zijn beiden doorgesneden.

Kat 13.

Gewicht 1.64 K.G.

Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. ^ De carotiden afgebonden. — De nei-vi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Schedeldak venvijderd. — Ventrale punt van het
tentorium in de mediaanlijn afgeknepen. — Arteriae vertebrales manueel dicht-
geklemd. — Lage decerebratie. — Slechts geringe bloeding. — Narcose opge-
houden. — Huid gehecht.

Einde der operatie. Haalt spontaan adem (21 maal in de minuut).
De pupillen zijn maximaal wijd. Geen corneareflex. Geen oorreflex op de snor-
haren. Oorreflex . Patellairroflex . Gelijkzijdige buigreflex . Gekruiste
strekreflcx -fquot;-

8 Dec.

10nbsp;uur 15:

11nbsp;uur 15:

, niet sterk.

—; geen draaien van het bekken bij
draaien van den kop van . het op
den rug liggende dier.

, zwak.

zeer sterk en sterker dan* do
tonische halsreflexen bij draaien
van den kop van het op zijde
liggende dier.

12 uur 15:

S uur 15:

Kopdraai-reacties en -nareacties
Horizontale oogdraai-reacties en -nareacties , geen oogdraai-nystagmus noch

-nanystagmus.
Stijfheidnbsp;sterk.

Tonische halsreflexennbsp;-)-

Tonische labyrinthreflexennbsp;zeer sterk.

Oprichtreflexennbsp;—

Progressiereactiesnbsp;—

Sprongreflexnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-f-

Oogdraai-reactiesnbsp;—

De ademhaling geschiedt rustig en regelmatig. Het dier ligt steeds in zijligging,
geheel stijf met gestrekten nek, opisthotonus, dorsaalwaarts opgeheven staart,
gestrekte voor- en achterpooten. Wordt het dier op zijn pooten gezet of hangt
men het in de lucht in buikligging dan is de tonus der extensorcn veel minder.
Bij rugligging en zijligging echter is do strektonus maximaal. Do pupillen
zijn groot, wijd en stijf. Corneareflex —. Oorreflex -f, zeer gevoelig. Oor-
snorhaarreflex —.

Stijfheidnbsp;. «nbsp;maximaal sterk.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Stijfheid
Labyrinthoprichtreflexen
Lichaamsoprichtreflexen
Halsoprichtreflexen

Liftreactie
Sprongopvangreflex
Sprongreflex
Tonische halsreflexen
Tonische labyrinthreflexen

-ocr page 337-

Lichaamsoprichtreflexennbsp;-—

Halsoprichtreflexennbsp;—; geen draaien van liet bekken door

draaien van den kop van het op den
rug liggende dier.
Tonische halsreflexennbsp; , sterk.

Tonische labyrinthreflexennbsp;nog sterker dan de vorige reflexen.

Progressiereactiesnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-f-

Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;—

Draaien van den kop van het in rugligging gebrachte dier geeft zeer sterke
tonische labyrinthreflexen van de spieren der aehterpooten, maar geen draaien
van het bekken.

\'s ochtends .0 Dec. Het dier leeft nog, maar de hartswerking is zeer slap. De stijfheid is nog
duidelijk aanwezig, evenals de kopdraai-reacties en -nareacties. Verder geheel
als gisteren.

Het dier gedood.

Obductie: De sneevlakte gaat dorsaal achter de corpom quadrigemina posteriora en
ventraal achter het orale derde gedeelte van don pons (nagenoeg van den pons is dus
overgebleven).

De oorsprongen der nervi abducentes zijn intact. Het was niet na te gaan of de nervi
abducentes zelf ook geheel intact waren.

Kat 14.

12 Dec. 1921, Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige adendialing met een mengsel
van aether en lucht. — Dc carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Schedeldak weggenomen met behoud van een mediane
beenspang. — Groote hersenextirpatie onder tijdelijk afklemmen der arteriae
vertebrales. — Een sterke bloeding gestelpt. — Huid gehecht. — Narcose op-
gehouden.

10nbsp;uur 40: Einde der operatie. Het dier is zeer slap cn haalt spontaan, maar oppervlakkig,

adem. Corneareflex links -f-, rechts —. Oorreflex -f. Oor-snorhaarroflex -f.
Gelijkzijdige buigreflex Gekruiste strekreflex
It uur 10: Stijfheidnbsp; , stork.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;— (bij hangen met don kop beneden is dc

kop 4ö° naar links gedraaid).
Lichaamsoprichtreflexennbsp;—, noch op den kop, noch op het lichaam.

Halsoprichtreflexennbsp;-jquot;, eok draaien van het bekken door

draaien van den kop van hot op der
rug liggende dier.

Liftreactienbsp;-f-

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareacties -4-
\' Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;—

Dc pupillen zijn beiden zeer wijd. Kcchts is de oogspleet zeer wijd, is dc
tensie van den oogbal gering en ontbreekt de corneareflex. Links is de cornea-
reflex -(-.

11nbsp;uur 50: Steeds wat stijfnbsp;■nbsp;

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaam.soprichtreflexonnbsp;—

Halsoprichtreflexennbsp;

Tonische halsreflcxennbsp;zwak.

Tonischc labyrinthreflexennbsp;zwak.

Beide vormen van tonische reflexen zijn aanwezig cn ongeveer even sterk;
de tonische labyrinthreflexen zijn iets sterker dan de tonische halsreflexen.
Liftreactienbsp;-f

-ocr page 338-

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareacties -j-
Oogdraai-reacties en -nareacties —

Het dier is nog iets stijf, echter weinig. In de lucht gehouden in buikligging

vertoont het geen verhoogden strektonus.

Kopdraai-reacties

Liftreactienbsp;-j-

Halsoprichtreflexen

Toestand geheel als te voren. Het dier gedood.

3 uur:

4 uur 16:

Obductie: De sneevlakte gaat dorsaal: links vóór, rechts dóór den top van het
corpus quadrigeminum anticum en ventraal: door de hersenstelen, rechts vlak voor de uit-
tredingsplaats van den nervus oculomotorius, links iets meer oraalwaarts. Het oppervlak der
snede is onregelmatig en gelaedeerd. De schedelholte is geheel met bloed opgevuld.

Kat 15.

Gewicht 3.37 K.G.

13 Dec. 1921. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden en de nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Schedeldak verwijderd met behoud van een mediane
beenspang. — De arteriae vertebrales manueel dichtgeklemd en de groote hersenen
geëxtirpeerd. — Een tamelijk sterke nabloeding gestelpt. — De huid gehecht. —
Opgehouden met narcose.

10 uur 30:

10nbsp;uur 40:

11nbsp;uur 20:

Einde der operatie. Corneareflex . Oorreflex

Het dier haalt spontaan adem. De hartswerking is goed.

Het dier ligt steeds op zijde, is zeer onrustig, likt voortdurend zijn neus, maakt
loopbewegingen en is stijf.
Stijfheidnbsp;-

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Het dier in de lucht gehangen

lioudt den kop 30—45° naar links gedraaid,
houdt den kop iets opgeheven, 45° naar links ge-
draaid.

houdt den kop in zijligging.

houdt den kop achterover en naar links gedraaid,
houdt den kop achterover en 45° naar links ge-
draaid.

mot den kop naar beneden:
in rechter zijligging :

in linker zijligging
in rugligging
met den kop boven

Lichaamsoprichtreflexen
Halsoprichtreflexennbsp;bij recht zetten van den kop van uit

beide zijliggingen gaat het voorlichaam opzitten; draaien van den kop van het
op den rug liggende dier geeft draaiingen van het bekken.
Tonische halsreflexen op de extremiteiten zwak.

Tonische labyrinthreflexen
Sprongreflex
Liftreactie
Sprongopvangreflex
Kopdraai-reacties en -nareacties
Kop d raai-ny stagmus
Oogdraai-reacties

Oogdraai-nareacties

Oogdiaai-nystagmus

-f, ook zwak, maar sterker dan de vorige.


-f

, zoowel horizontaal, rotatoir als ver-
ticaal.

, zoowel horizontaal, rotatoir als ver-
ticaal.

, zoowel horizontaal, rotatoir als ver-
ticaal.

-ocr page 339-

3 mir 30: Do ademhaling geschiedt af en toe moeilijk. De hartsworking is zwak. Het dier
is stijf als het in zijligging ligt, echter zijn kop en nek niet geretraheerd, do
rug vertoont geen opisthotonus en de staart is niet opgeheven, maar de pooten
zijn stijf. Ook bij buikligging vertoonen de pooten strektonus. Bij ondeggen van
buik- in rugligging ontstaat na zeer lange latentie sterke strektonus. Wordt het
dier, als het in rechter zijligging ligt, geschud of op andere wijze geprikkeld,
dan buigen de voorpooten zich en gaat het dier rechtop zitten met den rug
concaaf naar links en den kop iets naar links gedraaid en gewend. Van uit de
linker zijligging tracht het dier, wanneer het geprikkeld wordt, ook den kop op
te richten, maar dan valt de kop steeds weer terug. De standen van den kop
bij de verschillende houdingen van het dier in de lucht zijn geheel als te voren.
Dus: stijfheidnbsp;-f (behalve na prikkelen van het

in rechter zijligging op een
onderlaag liggende dier).

labyrinthoprichtreflexennbsp;—

lichaamsoprichtreflexen op den kop
lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —
Verder: halsoprichtreflexennbsp;

kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;

oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;

oogdraai-nystagmusnbsp;4quot;

sprongreflex

liftreactienbsp;4quot;

sprongopvangreflexnbsp;—

4 uur: Prof. Magnus verricht cerebellumextirpatie. De kat haalt daarna nog spontaan
adem, echter zeer onregelmatig. Sterft kort daarop.

Macroscopisch onderzoek van de overgebleven hersenen.
Aan do ventrale zijde zijn zichtbaar het ruggemerg, de medulla oblongata, het corpus trape-
zoides, de pons en de pedes pedunculi cerebri waaraan de oorsprongen van de nervi oculomotorii
duidelijk zichtbaar zijn. Meer oraal is nog een stuk hypothalamus en het infundibulum aan-
wezig; zijdelings hangen stukken, die waarschijnlijk thalamusdeelen bevatten. Aan de dorsale
zijde ziet men het ruggemerg, de medulla oblongata, den 4en ventrikel, het geheele mesence-
phalon met de corpora quadrigennna posteriora en anteriora cn ook nog een stuk van den
achterwand van den thalanms. Beziet men de bovenvlakte, dan ziet men dat dorsaal de
dwarssnede ongeveer 1 mM. voor het mesencephalon begint en ventraal vlak caudaal van het
chiasma opticum ligt.

Kat 16.

Gewicht 1.75 K.G.

14 Dcc. 19SI. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling mot een mengsel
van aether cn lucht. — Carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorgesneden. —
Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — Groote hersenen geëxtirpeerd (dc
arteriae vertebrales tijdelijk dichtgeklemd). — Een geringe nabloeding gestolpt.—
Huid gehecht. — Geen iiarcose meer.

10 mir 30: Einde der operatie. Corneareflex 4-- Oorreflex -f. Gelijkzijdige buigreflex 4-.

Gekruiste strekreflcx 4--
10 mir 35: Het dier is niet stijf.

Kopdiaai-reactics en -nareacties 4quot;
Oogdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-nystagmusnbsp;—

uur 5: Het dier is duidelijk stijf, met af en toe aanvallen van zeer sterke stijfheid.
De ademhaling is vaak belemmerd.
Stijfheid
nbsp;4-

Labyrinthoprichtrcflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

-ocr page 340-

Halsoprichtreflexennbsp;-f-, op het bekken.

Hangt men het dier in de lucht met den kop omlaag, dan hangt de kop
symmetrisch t. o. v. het bekken.
Tonische halsreflexennbsp;

Tonische labyrinthreflexennbsp;

Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-nystagmusnbsp;—

ê mir: Is nog steeds stijf, hoewel niet sterk. De ademhaling is rustig en regelmatig.
Do hartswerking is goed.
Stijfheidnbsp;-f

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Halsoprichtreflexennbsp;-f-

Tonisclio halsreflexennbsp;-f

Tonische labyrinthreflexennbsp;-f-

Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;—

5 uur: Toestand geheel als boven.
75 Dec. 19S1.

9 uur: Do kat leeft nog en haalt regelmatig adem, is echter veel slapper geworden. Do
spieren der extremiteiten zijn nog stijf.
Stijfheidnbsp;

Halsoprichtreflexennbsp;-)-

Kopdraai-reactiesnbsp;4-

Kopdraai-nareacties

De overige labyrinthreflexen en oprichtreflexen zijn niet aantoonbaar.
10 uur: Toestand als boven.

10 mir 46: Het cerebellum geëxtirpeerd, waarna het dier spoedig sterft.

Obductie: In de schedelholtc geen bloeding. De sneevlakto gaat door het caudale
gedeelte der corpora quadrigemina anteriora en door de hersenstelen ± I mM. voor den pons.

Kat 17.

Stierf één uur na de operatie, door een niet te stelpen nabloeding.

Kat 18.

Gewicht 2.51 K.G.

16 Dec. 19S2. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met ccn mengsel
van aether en lucht. — De nervi vagi doorgesneden. — De carotiden afge-
bonden. — Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — Grooto hersenen geëxtir-
peerd (arteriae vertebrales manueel dichtgeklemd). — Huid gehecht. ^— Narcose
opgehouden.

10nbsp;uur 45: Einde der operatie.

11nbsp;uur 50: Het dier haalt spontaan adem. Corneareflex -f. Snorliaarreflex -f. Het dier

is niet stijf.

Stijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Halsoprichtreflexennbsp;^ ; zet men den kop recht van uit zijligging,

dan gaat ook het voorlichaam overeind; draaien van den kop van het in
rugligging gebrachte dier geeft duidelijke draaiingen van het bekken.

-ocr page 341-

Liftreactienbsp;—-

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;—^

Tonische halsreflexennbsp; , zeer zwak.

Tonische labyrinthreflexennbsp;zeer zwak.

Kopdmai-reactios en -nareacties -f
Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;duidelijk.

12 uur Sü: Geen verhoogde strektonus; noch als het dier in zijligging, noch als het in rug-
ligging gebracht wordt.
2—5 uur: De reflexen steeds onveranderd. Vertoont af en toe, aanvalsgewijs, wat ver-
hoogden strekspiertonus der aehterpooten.
17 December. Leeft nog, is niet stijf; ook wanneer het dier in rugliggiug gebracht wordt
vertoont het geen duidelijk verhoogden strektonus.
Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Halsoprichtreflexennbsp;

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;zwak.

Oogdraai-reactiesnbsp;—

Tonische halsreflexennbsp;zwak.

Tonische labyrinthreflexennbsp;zwak.

1 uur: Toestand onveranderd. Het dier gedood.

Obductie: De sneevlakte gaat dorsaal ongeveer door het midden der corpoi-a
quadrigemina anteriora en ventraal door de hersenstelen juist voor dc oorsprongen der nervi
oculomotorii.

Kat 19.

Gewicht 3.03 K.G.

10 Dec. 1921. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — De arteriae vertebrales
\'manueel dichtgedrakt. — Groote hersenen geëxtirpeerd. — Huid gehecht. —
Narcose opgehouden.

3 uur: Einde der operatie.

3 uur 15: Het dier haalt si)ontaan adem. Het maakt telkens slikbewegingen en likt voort-
durend zijn neus af. Corneareflex Oorrcflex
Stijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—; wel wordt do kop, als het dier in linker

zijligging in de lucht gehouden wordt, iets opgericht, maar als men het dier
met den kop naar beneden laat hangen, hangt dc kop ten opzichte van het
bekken 30° naar rechts gedraaid.
Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Halsoprichtreflexcnnbsp;-f, zoowel op voorste lichaamshclft als op

het bekken.

\' Liftreactienbsp;-f ?

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareacties

Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-f-, op het rechter oog.

Oogdraai-nanystagmusnbsp;-f-, op het rechter oog.

Het linker oog reageert niet. De rechter pupil is nauw en wisselend van grootte.
5 mir: Het onderzoek van het dier is zeer moeilijk, omdat bij de verschillende manipu-
laties van het onderzoek dc tracheacanule telkens verstopt raakt met als gevol«\'-
stijf worden van hot dier en optreden van nabloedingen. Zoo gauw als de adem-
halingswegen weer vrij zijn veidwijnt ook de stijfheid.
5 uur 15: Het dier is ten gevolge van de nabloedingen zwakker geworden en ten slotte
gciitorven.

-ocr page 342-

Obductie: De geheele schedelholte is vol bloed. Dc sneevlakte gaat dorsaal door
de toppen der corpora quadrigemina anteriora, rechts iets meer oraal dan links. Ventraal is
de snede door de hersenstelen gegaan ongeveer 2 mM. (rechts iets meer oraal dan links)
voor de uittredingsplaatsen der nervi oculomotorii.

Kat 20.

Had na de operatie voortdurend nablocdingen in de schedelholte.

Kat 21.

Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — Arteriae vertebrales dicht-
geklemd. — Groote hersenen geëxtirpeerd. — Huid gehecht. — Narcose opge-
houden.

Einde der operatic.

Dubieuse stijfheid; het dier ligt in zijligging en doet geen pogingen om overeind
te komen.

Stijfheidnbsp;-f ?

Brengt men het dier in buikligging, dan vertoont het geen stijfheid, noch
wanneer het op een onderlaag ligt, noch wanneer het in de lucht gehouden wordt.
Liggend op zijde is een zwakke strektonus van de aehterpooten voelbaar, misschien
ook iets aan de voorpooten. Brengt men echter het dier in rugligging (bekspleet
±: horizontaal) dan ontstaat na een lange latentieperiodc een sterke stijfheid.
De nek wordt dan geretraheerd; er treedt opisthotonus op cn de voorpooten
worden sterk gestrekt.
Labyrinthoprichtreflexen
Lichaamsoprichtreflexcn op het lichaam —

Halsoprichtreflexennbsp;het voorlichaam richt zich als men

den kop overeind houdt niet geheel op.

Het dier in de lucht gehouden hangend met den kop naar beneden houdt don
kop symmetrisch t. o. v. het bekken.

In zijligging in dc lucht gehouden richt het dier uit beide zijliggingen den
kop iets naar den normalen stand op. In mgligging\' in de lucht is het dier
onrustig en spartelt, maar het gelukt het dier niet den kop in den normalen
stand te brengen.

Schudt men het in zijligging op een onderlaag liggende dier wat heen en weer,
dan richt het den kop iets op.
Tonische halsreflexennbsp;-j-

Tonische labyrinthreflexennbsp;-f-, zeer sterk.

Als het dier in zijligging op een onderlaag ligt vertoonen de aehterpooten
iets strektonus. Draait men nu den kop zóó, dat de onderkaak onder komt, dus
de kop in den opgerichten stand, dan zijn de pooten slap. Draait men den kop
zóó, dat de onderkaak boven en het schedeldak onder komt, dan worden de pjipten
sterk gestrekt gehouden. Beweegt men bij het in zijligging verkeerende dier
den kop ventraal- en dorsaalwaarts, dan ziet men nagenoeg geen veranderingen
van den spiertonus optreden, wel als men hetzelfde doet als het dier eerst in
rugligging gebracht is. De strektonus is dan het sterkst als de bekspleet bijna
horizontaal is, terwijl de tonus zoowel als men den kop meer ventraalwaarts
of meer dorsaalwaarts lioudt minder sterk is.
Kopdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-reactics en -nareactiesnbsp;

Calorische nystagmusnbsp;\'nbsp;-j-

Doorstroomen van het rechter oor met koud water (de kop in den normalen
stand geplaatst) geeft een horizontale deviatie van het rechter oog naar rechts.

Ë Jan. 19ÊS.

11 uur 50:
13 uur 30:

3 uur:

-ocr page 343-

gevolgd door nystagmus met ccn snelle phase naar links. Het linker oog ver-
toonde bij het begin van het doorspoelen ook even nystagmus, later niet meer.
Ook na het opho\'nden der doorstrooming was op het rechter oog eenigen tijd
nystagmus zichtbaar.

Doorstroomen van het linker oor met koud water geeft uitsluitend nystagmus
van het linker oog. Het rechter oog blijft daarbij volkomen stil staan, ook als
men tegelijkertijd het neusslijmvlies prikkelt. Het dier vertoonde dus aan beide
zijden een nagenoeg uitsluitend gelijkzijdigen calorischen nystagnms.

4 uur: Het dier begint in de voorpooten een iets overwegenden tonus der flexoren
to vertoonen. Overige reflexen als boven. Het dier gedood.

Obductie: In de schedelholte kleine bloedstolsels. Do sneevlakte gaat rechts door
den top, links door het caudale gedeelte v an het corpus quadrigeminum anticum en ventraal
door de hersenstelen juist voor de oorsprongen der nei-vi oculomotorii. Rechts is iets meer
van de hersenstelen blijven staan dan links.

-ocr page 344-

VERSLAGEN DER PROEVEN
MET DWARSE DOORSNIJDING DER HERSENEN BIJ KONIJNEN.

Koniju 1.

Aethernarcose. — Traclieotomie. — Kunstmatige ademhaling met oen mengsel
van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi intact gelaten. —
Trepanatie. — Schedeldak weggenomen met behoud van een mediane beenspang
(Morita). — Arteriae vertebrales manueel dichtgeklemd. — Groote hersenen
voor de thalami geëxtirpeerd. — Narcose opgehouden. — Schedelhuid gehecht.

Einde der operatie.

Het dier haalt spontaan adem; patellairreflexen , corneareflexen Het dier
vertoont geen typische decerebratiestijfheid. In zijligging op een tafel gelegd
richt het den kop op naar den normalen stand.

Zit in normale houding in zijn kooi met een geheel normale spiertonusverhouding,
echter onbeweeglijk. Eaakt men het dier aan, dan springt het op en loopt weg,
rechtuit naar voren, tot het ergens tegenaan botst. Valt bij het loopen niet om.
Legt men het dier in zijligging op den grond, dan richt het zich direct geheel
op, zoowel van uit de linker als van uit de rechter zijligging.
Brengt men het dier

: dan houdt het dier den kop 45° naar

5.10.1921.

10 uur 55:
10 mir 57:

12 uw 15:

in linker zijligging in de lucht
in rechter zijligging in de lucht

den normalen stand opgericht.
: dan houdt het dier den kop 45°

naar

den normalen stand opgericht,
dan houdt hot dier den kop en het voor-
lichaam geheel opgericht,
dan gaat het geheele dier direct in de
normale houding zitten.
Logt men het dier in linker zijligging op een onderlaag en houdt don kop in
zijligging vast dan richt het achterlichaam zich niet op. Wel gaat het achter-
lichaam overeind opzitten van uit de rechter zijligging met in zijligging vast-
gehouden kop.

Stijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexennbsp;-f-

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaamnbsp;-f, alleen van uit do rechter zij-

ligging.

Halsoprichtreflexen

Tonische labyrinthreflexen op de extremiteiten zwak.
Tonische halsreflexen op de extremiteiten -j-
Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareacties
Compensatoire oogstandennbsp;-)-

Oogdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-nystagmusnbsp;—

Zit steeds in een normale houding\' in de kooi, onbeweeglijk. Zot men het dier
op den grond en prikkelt het, dan gaat het met groote sprongen door de kamer

in linker zijligging op een onderlaag:
in rechter zijligging op een onderlaag:

3 mir 5:

-ocr page 345-

loopen tot het tegen een wand stoot. Loopen en springen geschieden met een
normale coördinatie en spiertonusverhouding.

Het dier in rechter zijligging in de lucht gehouden: lioudt den kop 45° naar

den normalen stand op-
gericht.

in linker zijiigging in de lucht gehouden: houdt den kop geheel in

den normalen stand,
hangend met den kop naar benedennbsp;: houdt den kop symme-

trisch t. o. V. het bekken.

Het dier richt zich van een onderlaag direct geheel van uit beide zijliggingen
op, ook het achterlichaam alleen, als de kop in zijligging vastgehouden wordt.
Dit laatste geschiedt echter beter van uit de rechter, dan van uit de linker
zijligging.

Het voor- en achterlichaam volgen geheel den kop, zoowel als men don kop
van
mi zijligging opricht, als wanneer men den kop van uit den normalen
stand in zijligging brengt.

Stijfheidnbsp;~

Labyrinthoprichtreflexennbsp;

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaamnbsp;

Halsoprichtreflexennbsp;
Tonische labyrinthreflexen op de extremiteiten onduidelijk

Tonische halsreflexen oj) de extremiteitennbsp;

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;

Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;

Oogdraai-nystagnuisnbsp;

Compensatoire oogstandennbsp;

3 uur 30: Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;

Sprongreflex

3 uur 40: Schedelhuid opengemaakt. — De arteriae vertebmles weer dichtgcnuuikt. —
Dwarssnede gcmaalt juist vóór de corpora quadrigemina antenora. Dc huid
weer gehecht.

3nbsp;uur 4S:\'^-VAnA(i der operatie. Hot dier haalt spontaan adem. Het ligt op do linker

zyde en is geheel stijf; de kop en nek worden sterk achterover gehouden en de
pooten, vooral do voorpooten, sterk gestrekt. De strekspieren van nek en extremi-
teiten vertoonen een duidelijk verhoogden tonus. Uit de rechter zijligging op een
onderlaag richt de kop zich op. In rugligging gebracht is de stijfheid rechts
sterker dan links, zoowel van voor- als aehterpooten. Hangt men het dier met
den kop naar beneden, dan houdt het den kop stork naar links gedraaid en
maakt het dier voortdurend rolbewegingen naar links. De oogen staan niet
gedevieerd en vertoonen geen spontanen nystagmus. Het dier vertoont na het
hangen sterke loop- en sprongbewcgingen, is zeer onnistig; de ademhaling
wordt slecht. De kop van het dier wordt daarom weder in de klem gedaan,
kunstmatige ademhaling toegepast en de schedelhuid opnieuw geopend. In dc
schedelholte is een bloeding opgetreden. Het bloed verwijderd. Daarna het dier
rust gegeven en de kop in do kopklem omhoog gehouden.

4nbsp;uur SS: Het dier los gemaakt. De standen van den kop zijn als het lichaam van hot dier

in dc lucht gehouden wordt:

in normalen standnbsp;: kop 00° naar links gedraaid,

hangend met den kop naar beneden: kop 90° naar links gedraaid t. o. v. het

bekken.

hangend met den kop naar boven : kop 90° naar links gewend,
in linker zijliggingnbsp;: kop in zijligging met afhangend schedel-

dak.

in rechter zijligging ^nbsp;: kop in zijligging.

Ook op een onderlaag gelegd richt het dier den kop niet nit zijligging op.
Als het dier op de linker zijde ligt is de nek iets stijf en wat achterovergestrekt
en vertoonen de voorpooten een licht verhoogden strektonus. De tonus van de

-ocr page 346-

strekspieren der achterpooten is niet duidelijk verhoogd. Bij liggen op de rechter
zijde zijn de voorpooten niet stijf.

De oogen staan in den opgericht gehouden kop niet gedevieerd en vertoonen
geen spontanen nystagmus.
Stijfheidnbsp;zwak.

Labyrinthoprichtreflexen —
Lichaamsoprichtreflexen —
Halsoprichtreflexennbsp;—

Tonische halsreflexennbsp;

Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;—

Kopdraai-reactiesnbsp;

Compensatoire oogstanden —
Oogdraai-reactiesnbsp;—

Oogdraai-nystagmusnbsp;—-

Het konijn leeft nog; ligt rustig; ook de ademhaling is regelmatig. Het dier
voelt echter koud aan. Eectaaltemperatuur
24.5°. Het dier op een verwarmde
plaat gelegd.

Het dier vertoont geen spoor van stijfheid meer, de extremiteiten vertoonen
een nonnalen tonus. Dc kop van het dier hangt als men het lichaam in de
lucht houdt

6 O ct. 19B1.
10 mir 30:

11 uur:

45° naar links gedraaid,
in linker zijligging.

45° naar links gedmaid en tevens ge-
wend.

45° naar den opgerichten stand gedraaid,
in zijligging met afhangend schedeldak,
door een draaiing naar links in rechter
zijligging.

Dus nu: stijfheidnbsp;_

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Eveneens zijn de

lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —
Legt men het dier in rechter zijligging op den grond dan richt de kop zich
op en rolt het dier over den buik in linker zijligging. Legt mon het dier in
linker zijhgging op den grond dan blijft het dier liggen zonder eenige poging
te doen om overeind te gaan zitten.

In rechter zijligging op don grond gelegd, de kop in zijligging vastgehouden,
richt het achterlichaam zich niet op. Zet men het dier overeind, op zijn vier
pooten, dan maakt het loopbewegingen en valt direct om naar de linker zijde.
Tonische labyrinthreflexen op de extremiteiten ? , niet duidelijk.
Tonische halsreflexen op de extremiteitennbsp;zoowel bij draaien van den kop

van liet in zijligging als in rug-
ligging verkeerende dier zicht-
baar.
, sterk.

?, soms een dubieuse horizontale
reactie.

levendig,
-f-, sterk.

IB uur:

Liftreactie
Sprongopvangreflex
Kopdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-reacties

Oornoureflox

Patellairreflexcn

Sprongreflex

Temp. 27°.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;^

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam

hangend met don kop naar beneden:
hangend met den kop naar boven :
in normale houdingnbsp;;

in linker zijligging
in rechter zijligging
in rugligging

-ocr page 347-

Als men het dier liggend op de rechter zijde wat heen cn weer schudt richt het
den kop iets op.

Halsoprichtreflexen op het voorlichaam
„nbsp;op het bekkennbsp;-j-

Zet men den kop van het op een der zijden liggende dier recht, dan gaat ook
het voorste lichaamsgedeelte overeind, echter niet het achterlichaam. Draaien
van den kop van het ■ in ragligging gebrachte dier geeft echter duidelijke
draaiingen van het bekken.

Tonische labyrinthreflexen
Tonische halsreflexen
Verticale compensatoire oogstanden
Oogdraai-reacties en -nareacties

-f, horizontale, duidelijke maar zeer
langzame reacties.

Oogdraai-nystagmusnbsp;—

S uur 30: Temp. 32°. Ademhaling zeer snel. Dc toestand van het dier is geheel als te voren.

Geen decerebratie-stijfheid, geen labyrinthoprichtreflexen, geen lichaamsopricht-
reflexen op het lichaam, alleen duidelijke halsoprichtreflexen.
S uur 50: Het dier is gestorven.

Obductie: Inde sehedelholte zijn geen bloedstolsels. Aan de hersenrest zijn aan
dc dorsale zijde te herkennen de medulla oblongata, het cerebellum, de corpora quadrigemina
posteriora en de corpora quadrigemina anteriora. Hot linker corpus quadrigeminun^ anticum
vertoont een oppervlakkige laesie. Aan de ventmle zijde zijn het corpus trapezoides, de pons
en een stuk van de hersenstelen, welke laatsten door een bloedcoagulum zijn bedekt, zichtbaar.

Konijn 2.

Gewicht 2.15 K.G.

6 Oct. 1921. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — Dc nervi vagi intact ge-
laten. — Het schedeldak verwijderd met behoud van een mediane beenspang
\'XMorita). — Dc groote hersenen met een dwarssnede juist voor de corpora
quadrigemina anteriora afgesneden. — Bloeding gestelpt. — Huid gehecht. —
Geen narcose meer.

9 uur 40: Kinde der operatie. Het dier haalt direct spontaan adem. Conicarcflcx

Patellairreflcxen -f. Gelijkzijdige buigreflex Gekruiste strekreflex -f. Zoo-
wel de voor- als aehterpooten vertoonen deze laatste reflexen zeer sterk. De
extremiteiten bezitten geen verhoogden spiertonus.

10 uur 25: Het konijn is zeer prikkelbaar; bij aanraken treden direct sterke loop- cn sprong-
bewegingen op. Geen spoor van ontherseningsstijfheid.

Houdt men het dier in do lucht dan zijn dc houdingen van den kop
bij hangen met den kop naar boneden: kop hangt symmetrisch t. o. v. het bekken.

kop in zijligging, iets afhangend,
kop in zijligging.

kop soms in linker zijligging, soms

achtorovcr.

kop achterover.

bij hangen in linker zijligging
bij hangen in rechter zijligging
bij hangen in rugligging

bij hangen met don kop naar boven

Op een onderlaag gelegd, gaat van uit beide zijliggingen de kop en het voor-
lichaam direct overeind en doet ook het achterlichaam pogingen om zich op te
richten. Houdt non don kop in
zijlig\'g\'iiijr vaat, dan gaat als men het dier licht
heen en weer schudt het voorlichaam rechtop zitten, het achterlichaam niet.

Draaien van den kop van het in rugligging gebrachte dier geeft draaiingen
van het bekken. Ook de halsoprichtreflexen op het voorlichaam zijn duidelijk
waarneembaar.

Stijfheidnbsp;—

Labj\'rinthopricht reflexennbsp;—

-ocr page 348-

Licliaamsoprichtreflexeu op den kop

op liet lichaam
Tonische halsreflexen op de extremiteiten -(-

? (alleen op het vóorlichaam).

Tonische labyrinthreflexen
Sprongopvangreflex

niet aantoonbaar.

-(-, alleen zwakke strekking der voor-
pooten.
-j-, zwak.

n um:

Kopdraai-reacties en
Oogdraai-reacties
Compensatoire oogstandennbsp;—■

Het dier houdt den kop en het voorlicliaam steeds in de normale opgerichte
houding; het achterlichaam ligl echter in zijligging. Het dier vertoont geen
spoor van ontherseningsstijfheid.

In de lucht gehouden zijn de standen van den kop
bij hangen met den kop naar beneden: kop symmetrisch t. o. v. hot bekken.

bij hangen in rechter zijligging
bij hangen in linker zijligging
bij hangen met den kop naar boven

bij hangen in rugligging

-nareacties

kop naar den normalen stand opgericht,
kop naar den normalen stand opgericht,
de kop beweegt heen en weer, het dier
is zeer onnistig.

het dier is onrustig, houdt ten slotte
den kop iets meer dan 90° naar rechts
gedraaid.

In zijligging op een onderlaag gelegd, gaan direct de kop en hot voorlichaam
overeind. Schudt of knijpt men het dier dan richt het ook het achterlichaam op.
Houdt men den kop in zijligging vast en schudt dan het dier wat heen en weer,
dan doet het achterlichaam ook duidelijke pogingen om zich op to richten, kan
echter niet geheel overeind komen.
Dus: stijfheidnbsp;—

labyrinthoprichtreflexennbsp;-f-, niet sterk. .

lichaamsoprichtreflexen op het lichaam

op het voorlichaam duidelijk, op
het achterlichaam zwak.

verder: halsoprichtreflexen
liftreactie
sprongopvangreflex
kopdraai-reacties en -nareacties
oogdraai-reacties

compensatoire oogstandennbsp;—

Het konijn zit in een geheel nonnale houding in de kooi. Het dier is zeer
moeilijk tc onderzoeken, daar het direct uitgeput raakt en de ademhaling en
hartswerking dan zeer slecht worden.
Labyrinthoprichtreflexen (bij houden

van het dier in de lucht in zijligging)
Liftreactie
Sprongopvangreflex

11 mir 30:


Het dier springt ineens met een grooton boog uit de kooi oi valt op den
grond, waarop hot in zijligging blijft liggen, sterke loopbewegingen makend.
De tonusverhouding is na den val niet meer geheel normaal. Vooral als het dier
op de rechter zijde ligt vertoonen de voorpooten een stijfheid, welke toeneemt
als men het dier schudt. Ook strekt Iiot dan den nek dorsaalwaarts. Op de linker
zijde neergelegd tracht het dier zich op te richten en vertoont het geen stijfheid.

In rugligging gebracht, met t. o. v. den thorax symmetrisch geplaatsten kop,
lijkt de tonus dor extensoren wat verhoogd. Het dier vertoont duidelijke tonische
labyrinthreflexen bij omleggen van buik- in rugligging. Rij hangen met den kop
naar beneden is de kop .\'^Oquot; naar rechts t. o. v. hot bekken gedraaid.
De verhoogde tonus der extensoren is weer verdwenen en er bestaat weer een
geheel normaio .spiertonusverhouding. Op een onderlaag gelogd richt hot uit boide
zijliggingen den kop en het voorlidiaam op. Ook de halsoprichtreflexen zijn nog
aanwezig, echter zijn noch de labyrinthoprichtreflexen, noch do lichaamsopricht-

uur 15:

ê mir 25:

-ocr page 349-

reflexen op het lichaam meer aantoonbaar. De kopdraai-reacties en -nareacties,
evenals de horizontale oogdraai-reacties zijn zwak aanwezig.-

7 Oct. 19S1.

10 unr: Het dier dood in de kooi gevonden.

Obductie: Geen bloeding van beteekenis in de schedelholte. De sneevlakte gaat
dorsaal enkele millimeters (± 2) voor de corpora quadrigemina anteriora en ventraal door
de hersenstelen ± 4 mM. voor den pons. Rechts staat iets meer van de hersenstelen dan links.
Het rechter corpus geniculatum laterale is intact, het linker sterk gelaedeerd. De corpora

geniculata medialia zijn beiden intact.

Konijn 3.

Gewicht 1.98 K.G.

25 Oct. 1921. Aethernarcose. — Traclicotomie. — Kunstmatige ademhaling niev een mengsel
van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi doorgesneden. —
Groote hersenen geëxtirpeerd. — Een zeer sterke nabloeding gestelpt. — Huid
gehecht. —^ Narcose opgehouden.

9 uur 55: Einde der operatie. Het dier haalt spontaan adem, is ■ echter zeer slap. De
extreraitcitenspieren zijn hypotonisch. Corneareflex —. Patellairreflexen —.

10 uur 20: Het dier vertoont nu oen matige stijfheid van de voor- en aehterpooten. Draaien
van den kop van het in zijligging liggende dier geeft duidelijke tonische hals-
en labyrinthreflexen. De labyrinthreflexen zijn het sterkst.^ Brengt men het dier
van uit de buikligging in rugligging, zonder den stand van den kop ten opzichte
van den thorax te veranderen, dan treedt een sterke strekking der pooten op.
Wenden van den kop van het op den rug liggende dier geeft slechts zwakke
tonische halsreflcxen. Geen spoor van labyrinth-, lichaams-, noch van halsopricht-
reflexen is waarneembaar. Geen compensatoire oogdeviaties, noch oogdraai-
reacties. Wel zijn de kopdraai-reacties cn -nareacties aanwewg.

12 uur 30: De ademhaling is nu krachtig en regelmatig. Corneareflex —. Patellair-
reflexen doch zwak. De voor- en aehterpooten vertoonen een lichte stijfheid.
Geen spoor van labyrinth-, lichaams- of halsoprichtreflexen is aantoonbajir.

Draait men den kop van het op zijde liggende dier zoodanig, dat de onderkaak
naar boven ligt, dan zijn alle vier de pooten stijf, dc bovenliggende het sterkst.
Omleggen van het dier van de buik- in rngligging geeft vermeerdering van
den strektonus. Draaien van den kop naar rechts bij het op den mg liggende
dier geeft vermeerderde strekking van de linker pooten, wenden van den kop
naar rechts van de lechter pooten. De tonische hals- \'en labyrinthreflexen zijn
dus duidelijk aanwezig. Ook de kopdraai-reacties zijn op to wekken. Echter
geen oogdraai-reacties, noch compensatoire oogstanden en evenmin de liftreactie.

2 uur 16: In zijligging vertoont het dier slechts zwakke stijfheid; in nigligging gebracht
echter duidelijke. De extensortonus van alle vier de extremiteiten is dan ver-
hoogd.

Corncareflex —. Patellairreflexen .

\' Stijfheidnbsp;

Opriehtreflexen op den kopnbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —
Tonische halsreflcxennbsp;

Tonische labyrinthreflexen
Liftreacticnbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;?

Compensatoire oogstandennbsp;—

Horizontale oogdraai-reactiesnbsp;-1-, op het rechter oog sterker dan op

het linker.

Oogdraai-nystagmusnbsp;—

4 uur: Reflexen als boven. Het dier gedood.

-ocr page 350-

Obductie: Sterke bloeding in de scliedelholte, eveneons een bloedstolsel op de medulla
oblongata en op de ventrale vlakte van den pons. De sneevlakte, welke door een bloed-
coagulum bedekt is, gaat dorsaal links yóór, rechts dóór den top van het corpus quadrigeminum
anticum, en ventraal door de hersenstelen voor den pons. Het sneevlak gaat links iets meer
oraal dan rechts.

Konijn 4.

Gewicht 1.83 K.G.

26 Oct. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — Carotiden intact gelaten. — Nervi vagi doorgesneden. —
Trepanatie. — Decerebratie (groote hersenen in de schedelholte gelaten). —
Schedelhuid gehecht. — Narcose opgehouden.

Einde der operatie. Het dier vertoont een maximale stijfheid van alle vier de
extremiteiten; de kop wordt achterover gehouden en de nek geretraheerd. Het
dier maakt telkens loopbewegingen. Het vertoont geen spoor van oprichtreflexen,
noch wanneer het op de linker, noch wanneer het op de rechter zijde ligt.
Corneareflex .

Het dier is zeer onrustig. De tracheacanule raakt telkens verstopt. De canule
verwijderd en de trachea gehecht.

Ligt nu rustig op de tafel, met stijve, gestrekte pooten en nek, zonder eenige
poging te doen om overeind te komen. De ademhaling is regelmatig. Cornea-
reflex . Zot men het dier op zijn pooten, dan kan het staan.
In de lucht hangend met den kop naar beneden: kop 30° naar rechts gewend,
in rechter zijligging : kop 45° naar den rug toe

gedraaid, naar rechts, dus met
naar beneden hangend sclie-
deldak

kop in linker zijligging.

, zoowel links als rechts.

, op beide oogen, in alle richtingen
en zoowel bij draaien naar rechts als
naar links.

kop plat op de onderlaag,
kop iets naar rechts gewend,
als men het dier tevens zacht
prikkelt.

Zet men den kop van het in linker zijligging liggende dier rccht, dan gaat
ook het voorlichaam overeind, terwijl bij schudden ook het achterlichaam iets
neiging vertoont om te volgen. Zet men den kop van uit de rechter zijligging
recht, dan volgt het lichaam niet. Draaien van den kop van het in rugligging
gebrachte dier geeft duidelijke draaiingen van het bekken.
Ontherseningsstijfheidnbsp;^ duidelijk.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —
Halsoprichtreflexennbsp;-f.

Tonische halsreflexen

Tonische labyrinthreflexennbsp;-f-

Do tonische halärcflexcn zijn vooral duidelijk bij wenden van den kop van het
in rugligging gebrachte dier; de tonische labyrinthreflexen bij omleggen van
het dier van de buik- in de rugligging (kop t. o. v. den thorax gefixeerd).
Liftreactienbsp;-(-

Sprongopvangreflexnbsp;?

Compensatoire oogstanden, rotatoire
,,nbsp;„nbsp;, verticale

.9 uur 40:

10 uur:

10 uur SO:

in linker zijligging :
De houdingen van den kop zijn als het dier ligt
op een onderlaag in rechter zijligging:
in linker zijligging:

Kopdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-reacties en -nareacties

Oogdraai-nystagmus en -nanystagmus

-ocr page 351-

1 wur 15: Op zijde liggend vertoont het dier een duidelijke stijfheid van voor- en aehter-
pooten, welke nog toeneemt als men het dier in rugligging brengt, daarentegen
bij buikligging veel minder sterk is.
Stijfheidnbsp;

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;— (liggend op de linker zijde richt het

dier soms den kop iets op, echter liangt de kop, wanneer liet dier in de lucht
hangt met den kop naar beneden, naar rechts gedraaid).
Halsoprichtreflexennbsp; , zwak.

Liftreactienbsp;sterk.

Sprongopvangreflexnbsp;? , niet duidelijk.

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp; , geen kopdraai-nystagmus.

Compensatoire oogstanden, verticaal • -f-, sterk.

rotatoir ? dubieus.

ä um. Is na het voorafgaand onderzoek zeer vermoeid en zwak; do ademhaling geschiedt

moeilijk.
S uur: Sterft.

Obductie: In de sehedelholte geen bloeding. De hersenen worden uit de schedel-
holte genomen. Het is niet mogelijk de deelen gelegen vóór en achter de snede van elkaar
te scheiden, waardoor de ligging der sneevlakte niet is te bepalen. (De decerebratie was hier
verricht met behulp van een spatel, welke door de trepanatieopening in de schedelholte was
gebracht en waarmede, op geleide van het tentorium, het mesencephalon werd doorgesneden.)

Konijn 5.

Gewicht 1.60 K.G.

24 Nov. 1921. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorge-
sneden. _ Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. •— Arteriae vertebrales

manueel dichtgeklemd. — Groote hersenen met behulp van een dwarssnede door
het mesencephalon geëxtirpeerd. — Bloeding gestelpt. — Huid gehecht. — Op-
gehouden met narcose. (Bij hot afbinden der carotiden scheurde aan de eene
ziijdo de carotis door, waardoor een vrij sterk bloedverlies).

10 uur 25: Einde der operatie. Het dier haalt spontaan adem. Corneareflex

10nbsp;uur 45: Patellairreflexen . Corneareflexen -f-. Gelijkzijdige buigreflex, . Gekruiste

strekreflex -f. Het dier vertoont geen stijfheid.
Ontherseningsstijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op den kopnbsp;

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaamnbsp;—

Halsoprichtreflexen op voor- on achterlichaam
Tonische halsrcflexcnnbsp;?

Tonische labyrinthreflexennbsp;-f

Het dier, in zijligging op een onderlaag liggend, richt direct den kop op.
\' Van uit de linker zijligging alleen den kop, van uit dc rechter zijligging ook
het voorlichaam. Onilcggen van het dier van uit buikligging in rugligging (de
kop t. o.
V. den tliorax gefixeerd) veroorzaakt een zwakke strekking der voor-
pooten. Daarentegen is geen invloed bemerkbaar, noch van draaien van den kop
van het op zijde liggende dier, noch van draaien of wenden van den kop van
het in mgligging gebrachte dier.

11nbsp;uur S5: Stijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—
Lichaamsoprichtreflexcn op den kop zwak.

op het lichaamnbsp;—

Halsoprichtreflexennbsp;
. Tonische labyrinthrefle.xen 1, niet duidelijk aantoonbaar.
Tonische labyrinthreflexen 1 gt; duidelijk aantoonbaar.-

-ocr page 352-

Kopdraai-reacties én -nareactiesnbsp;-}-

Compensatoire oogstandennbsp;—

Oogdraai-reacties en -nareacties, horizontale -j-

rotatoire -f

Oogdraai-nystagmusnbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;—

Liftreactie \'nbsp;—

Het dier is zeer slap.

Z uur: Het dier is nog zwakker geworden. De reflexen zijn geheel als boven. Het dier
gedood.

Obductie: In de schedelholte groote bloedstolsels. De sneevlakte gaat door het
caudale gedeelte der corpora quadrigemina anteriora en door de hersenstelen 4 mM. oraal
van den pons, juist oraal van de oorsprongen der nervi oculomotorii.

Konijn 6.

,9 Jan. 1921. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Schedeldak weggenomen met behoud van een mediane
beenspang (Morita). — Groote hersenen geëxtii-peerd. — Huid gehecht. —
Narcose opgehouden.

10 uur IS: Einde der operatie.

10nbsp;imr 25: Het dier haalt spontaan adem en is absoluut niet stijf. Corneareflexen -f.

11nbsp;uur: Geheel normale spiertonus. Corneareflexen -f. Gelijkzijdige buigreflex -f- Ge-

kruiste strekreflex

Stijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexen -f, do standen van den kop zijn als men het dier
in de lucht houdt

hangend met den kop naar beneden: kop 45° naar rechts gedraaid,
hangend met den kop naar boven : kop in noi-malen stand, iets naar rechts

gewend.

in rechter zijliggingnbsp;: kop iets opgericht,

in linker zijliggingnbsp;: kop in den normalen stand.

11 uur 25: Zit in normale houding met normale spiertonusverhouding. De kop vertoont een
nystagmus, welke bij draaien van het dier veel sterker wordt. Het in normale
houding zittende dier vertoont ook een horizontalen oog-nystagmus, waai-van
de snelle phase op het linker oog naar achteren, op het rechter oog naar voren
gericht is. Brengt men het dier in zijligging dan vertoonen beide oogen een
verticalen nystagmus.

Stijfheid quot;nbsp;_

Labyrinthoprichtreflexennbsp; , sterker dan boven.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaamnbsp; , het lichaam richt zich op als

het dier in zijligging gelegd wordt op een onderlaag en de kop in zijligging
wordt vastgehouden.
Halsoprichtreflexcnnbsp;-j-

Liftreactionbsp;-)-

Sprongopvangreflexnbsp;-f-

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp; , met nystagmus.

Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-f, verticaal en horizontaal.

Oogdraai-nystagmus en -nanystagmusnbsp;-j-, verticaal en horizontaal.

Verticale compensatoire oogstanden

Krijgt tijdens het onderzoek een nabloeding. Het bloed druipt uit den schedel-
naad. Het dier wordt zeer zwak en tevens stijf. Het dier gedood.

Obductie: De geheele schcdelholte is vol bloed; de sneevlakte gaat aan de dorsale
zijde jüist voor de corpora quadrigemina antericCra en ventraalwaarts door den hypothalamus
en juist oraal van het chiasma opticum.

-ocr page 353-

Konijn 7.

10 Jan. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstnmtige ademlialing met een mengsel van
aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorgesneden. —
Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd met behoud van een mediane been-
spang. — De groote hersenen door een snede dwars door den hersenstam ge-
extirpeerd. — Een tamelijk\'sterke nabloedi ng gestelpt. — Dc huid gehecht.

Einde der operatie. Het dier haalt spontaan adem. Corneareflex -(-.
Het dier is zeer stijf. De nek, voor- en aehterpooten zijn sterk gestrekt.
Corneareflex , patellairreflexen , gekruiste strckrcflexen , gelijkzijdige
buigref lexen

Als men het dier in den staart knijpt gaat hot loopbewegingen maken.

11
tl

uur:
uur 50:

Stijfheid

Labyrinthoprichtreflexen
Lichaamsopriehtrcflcxcn op den kop
Lichaamsoprichtreflexeii op het lichaam
Halsoprichtreflexen

2 uur:

■l uur:

-(-, sterk, zoowel op het voorlichaam,
dat\' direct overeind gaat als men den kop recht zet, als op het bekken, dat
sterk draait als men den kop vsui het in rugligging gebrachte dier draait.
Tonische halsreflexen op dc extremiteiten 4quot;; ^^ak aantoonbaar zoowel door
den kop van het op don rug liggende dier te wenden, als door voorover buigen
en achterover strekken van den kop van het op zijde liggende dier.
Tonische halsreflcxen op do extremiteiten , sterk bij omleggen van het dier
van uit buikligging in rugligging, waarbij de kop t. o. v. den romp gefixeerd
wordt gehouden.

Bij draaien van den kop van het op zijde liggende dier zijn alleen de tonische
labyrinthreflexen waarneembaar. Is dc kop met de onderkaak naar boven ge-
draaid, dan is de tonus van dc strekspieren van alle vier de extremiteiten sterk;
wordt de kop met do onderkaak naar beneden gedraaid, dan neemt de tonus
dpr strckspicrcn van dc vier pooten af.

Liftreactienbsp;quot;tquot;) sterk; aan het einde der dalende

beweging voelt men een plotseling verd^\\^jnen van den tonus der strek-
spieren ; aan het eindo der stijgende beweging een sterk worden van den tonus
der strekspieren. Het dier blijft dan enkele oogeid)Iikken op dc sterk gestrekte
pooten staan.
Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;f ; plaatst men het dier op de

aehterpooten met opgeheven kop cn gestrekten rug verticaal op dc tafel, daii
maken de aehterpooten sterke loopbewegingen mot af en toe een op ccn sprong
gelijkende beweging.

Kopdraai-reacties cn -nareactiesnbsp;-(-, zoowel bij draaien naar rechts

als naar links.
Compensatoire oogstandennbsp;—

Oogdraai-reactiesnbsp;—

Het dior is zeer stijf. Ook overigens is dc toestand onveranderd. De reflexen zijn
geheel als te voreii.

Het dier is goheel slap cn de spieren zijn zonder tonus. Ook als het dier in
rugligging gebracht wordt hebben de spieren dor extremiteiten geen tonus, ook
geen Beritoff\'sehen buigtonus. De hartsworking is zeer zwak geworden en b\\jna
niet meer te voelen. Na het vorig onderzoek is vermoedelijk ccn bloeding in de
sehedelholte opgetreden. Het dier gedood.

Obductie; Dc schedelliolte is vol bloed. De bloeding heeft zich onder de dura tot
over het cercbellum en tot oj) het ruggemerg uitgebreid.

Voor het macroscopisch cn microscopisch onderzoek van het niet afgesneden gedeelte
der hersenen zie hoofdstuk IV, bldz. 43.

-ocr page 354-

Konijn 8,

Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Het schedeldak weggenomen. — De groote hersenen
geëxtirpeerd met een snede voor de corpora quadrigemina anteriora. — Opge-
houden met narcose. — De huid gehecht.

Einde der operatie. Het dier haalt spontaan adem. De corneareflexen zijn
Uit den naad van de schedelhuid droppelt bloed.

Volgens den raad van Prof. Weiland het dier neergelegd met den kop laag
en het bekken hoog. De bloeding houdt echter aan. Daarom de schedelnaad ge-
opend, het bloed venvijderd, de schedelhuid weder gehecht en de kop hoog
opgehangen.

De bloeding is tot staan gekomen.

Het dier is stijf, niet sterk, maar toch duidelijk.
Stijfheid

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—;

beneden hangt de kop iets, afwisselend 0—4,5°,

Lichaamsoprichtreflexen op den kopnbsp;_

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam
Halsoprichtreflexen op het voorlichaam .

op het bekken
Tonische halsreflexen op de extremiteiten , ,

Tonische labyrinthreflexen op de extremiteiten -f, sterker dan de halsreflexen.
Liftreactienbsp;_[_

Sprongopvangreflexnbsp;_

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;geen kopdraai-nystagmus.

Compensatoire oogstandennbsp;—

Horizontale oogdraai-reactiesnbsp;-f-, zwak; geen nystagmus.

Corneareflexen -f. Patellairreflexen . Bij knijpen in de klauwen treden loop-
bewegingen der pooten op; geen alterneerende bewegingen.

Het dier was voortdurend stijf, maar wordt nu ineens tijdens een onderzoek
op de labyrinthoprichtreflexen, tijdens het hangen met den kop naar beneden
geheel slap en atonisch.

De spiertonus is weer teruggekeerd. Het dier vertoont, als het op zijde ligt, een
lichte stijfheid. Bij liggen op den buik is het niet stijf, bij liggen op den rug
echter duidelijk stijf.

In de lucht gehouden vertoont hot dier geen labyrinthoprichtreflexen. Evenmin
treden bij liggen op een onderlaag lichaamsoprichtroflexen op het lichaam op.
Stijfheidnbsp;^^ niet sterk.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaamnbsp;—

Tonische labyrinthreflexen op de extremiteiten sterk.
Compensatoire oogstandennbsp;—.

Horizontale oogdraai-reactiesnbsp;-j-, duidelijk.

Op het linker oog treedt bij draaien ook oen horizontale nystagmus met na-
nystagmus op.

Als het dier op de linker zijdo op een onderlaag ligt, richt het bij schudden iets
den kop
op; het doet dit niet als het op de rechter zydo ligt.

Zet men het lichaam passief in den opgerichten stand op de tafel, dan houdt
het dier den kop naar rechts (45°) gedraaid. Hangt men het dier in de lucht
met den kop naar beneden, dan is de kop ook 45° t. o. v. het bekken naar rechts
gedraaid.nbsp;*

De standen van den kop zijn als men het dier in de lucht houdt:

11 Jan. 1922.

10 uur 5:

10 uur 15:

10nbsp;wur 25:

11nbsp;uur 10:

bij hangen met den kop naar
naar rechts gedraaid.

, duidelijk.
, duidelijk.quot;
, sterk.

12 uur 30:

2 uur 15:

3 uur 45:

-ocr page 355-

hangend met den kop
in rechter zijligging

naar boven:

6 uur:

12 Jan.
\'s och tends.

in linker zijligging ,
Toestand geheel als te voren.
Het dier dood gevonden.

de kop 45° naar rechts gewend.

de kop in zijligging met het schedeldak

iets naar beneden afhangend.

de kop 30—45° naar den normalen stand

gedraaid.

Obductie: In de schedelholte geen bloedstolsels. Een klein bloedstolsel ligt op de
ventrale zijde van den pons.

De sneevlakte gaat aan de dorsale zijde juist voor de corpora quadrigemina anteriora
en ventraal voor den pons. De nervi oculomotorii zijn afgesneden.

in linker zijligging in de lucht houdt:
in rechter zijligging in de lucht houdt:
in linker zijligging op do tafel legt:
in rechter zijligging op de tafel legt:

Konijn 9.

Gewicht 1.84 K.G.

12 Jan. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — Do grooto hersenen
geëxtirpeerd. — Opgehouden met narcose. — De huid gehecht.

10 uur 45: Einde der operatie. Dc ademhaling geschiedt spontaan. Cornearefloxen
12 uur SO: Het dier is absoluut niet stijf. Op den grond loopt en springt het als een
normaal konijn. Het loopt recht door do zaal en door de deuropening de gang in
zonder om te rollen en zonder zich te stooten.
De standen van den kop zijn als men het dier

laat hangen met den kop naar beneden: de kop 45° naar rechts t. o. v. het

bekken gedraaid.

de kop 45° naar den normalen stand
gedraaid.

de kop 45° naar den normalen stand
gedraaid,

de kop gaat geheel in den normalen
stand en het geheele dier overeind,
de kop gaat geheel in den normalen
stand en het geheele dier overeind.
Het lichaam richt zich ook oj) als men het dier op zijde legt op een onderlaag
en den kop in zijligging vasthoudt.
Stijfheidnbsp;—

Lal)yrinthoprichtreflexennbsp;-(-

Lichaamsoprichtreflexen oji den kopnbsp;-f~

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaamnbsp;-f-

Halsoprichtreflexennbsp;-j- sterk, zoowel op het voor-

lichaam als op het bekken.
Tonische labyrinthreflexen op de extremiteiten zwak.
Tonische halsreflexen op de extremiteitennbsp;-(-, zwak. ■

Liftreactienbsp;—









Sprongopvangreflex
Kopdraai-reacties en -nareacties
Compensatoire oogstanden
Verticale oogdraai-reacties

„nbsp;„ -naroactios

1 lorizontalo oogdraai-roactios

„ -nareacties
Verticale oogdraai-nystagnms
Horizontale oogdraai-nystagmus

Ook de horizontale oogdeviaties door halsreflexen zijn aanwezig. Wenden van

-ocr page 356-

het lichaam naar de linker zijde van den\' in dén opgeriehtén stand gefixeerden
kop geeft een afwijken van het linker oog naar voren gepaard met enkele
nystagmnsslagen.

3 uur: Het dier was na het vorig onderzoek zeer verzwakt en uitgeput, en de verschil-
lende reflexen waren daardoor veel minder sterk. Ook nu, hoewel het dier steeds
met rust gelaten werd, is het nog niet geheel bijgekomen. Het dier is absoluut
niet stijf. De labyrinthoprichtreflexen treden niet meer duidelijk op. Wel brengt
het dier, als het op een onderlaag gelegd wordt, direct den kop in den normalen
opgerichten stand. Het dier gaat uit zijligging echter niet meer geheel over-
eind. Ook de lichaamsoprichtreflexen op het lichaam zijn bij in zijligging vast-
gehouden kop niet meer op te wekken. De halsoprichtreflexen zijn nog duidelijk
aanwezig. Eveneens, maar minder duidelijk, de tonische reflexen op de extremi-
teitenspieren. De labyrinthaire reflexen zijn sterker dan de tonische hals-
reflexen.

Kopdraai-reacties en -nareacties -f, eveneens treedt bij draaien een sterke

kopdraai-ny.stagmus op.

Verticale compensatore oogstanden
Rotatoirenbsp;„nbsp;^^

Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;sterk; zoowel verticale, rotatoire als

horizontale reacties.

Oogdraai-nystagmus en -nanystagmus -)-, zoowel verticale als horizontale nj\'stag-

mus.

Tijdens het onderzoek op de verticale oogdraai-reacties, tijdens het draaien
van het dier, hangend met den kop naar beneden, treedt ineens ademstilstand
op en sterft het dier.

Obductie: In de schedelholte ligt een niet groot bloedstolsel. De sneevlakte begint
aan de dorsale zijde juist voor de corpora quadrigemina anteriora, gaat dan door den
thalamus en eindigt ventraal oraal van het chiasma opticum. In het rechter corpus quadrige-
minum anticum zit een kleine holte, waarin een rond, zwart lichaampje.

Konijn 10.

Gewicht 1.92 K.G.

16 Jan. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — Do nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — Dc groote hersenen
met een dwarse, snedé door het mesencephalon geëxtirpeerd. — De bloeding ge-
stelpt. — Met narcose opgehouden en de schédelhuid gehecht.

10nbsp;uur 20: Einde der operatie. Het dier haalt spontaan adem. Corneareflexen -f-.

11nbsp;uur 20: Corneareflexen -f. Patellairrcflexen -f. Gelijkzijdige buigreflexen . Gekruiste

. strekreflexen -f.

Stijfheidnbsp;duidelijk, vooral van de aehterpooten,

zwakker van do voorpooten.
Labyrinthoprichtreflexennbsp;—; het dier in do lucht gehouden

in linker zijliggingnbsp;: houdt den kop in linker zijligging,

in rechter zijliggingnbsp;: houdt den kop in rechter zijligging,

hangend met den kop naar beneden: houdt den kop symmetrisch t. o. v. het

lichaam.

Lichaamsoprichtreflexen op den kop van uit do linker zijligging.

Schudt men het op de linker zijde liggende dier wat heen en weer, dan richt
het den kop op, echter niet geheel tot in den normalen stand. Het dier richt van
uit rechter zijligging op de tafel den kop niet op.

Halsoprichtreflexennbsp;zoowel op de voorste lichaamshelft als

op het bekken.
Tonische halsreflexennbsp;♦nbsp;zwak.

Tonische labyrinthreflexennbsp;-f, zwak.

-ocr page 357-

Liftreactie
Sprongopvangreflex

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;

Compensatoire oogstandennbsp;?

. Horizontale oogdraai-reactiesnbsp;-f-

-nareactiesnbsp;-j-

Horizöntale oogdraai-nanystagmus
Verticalenbsp;„nbsp;j,

Het dier heeft longoedeem. Het vertoont nog steeds een zwakke stijfheid.
Het longoedeem neemt steeds toe, daarom het dier gedood.

12 mir:
12 uur SO:

Obductie: De sneevlakte gaat door het midden der corpora quadrigemina anteriora
en door de hersenstelen vlak voor den pons. De nervi oculomotorii zijn afgesneden.

Konijn 11.

Gewicht 1.7 K.G.

. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
v.an aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi doorgesneden. —
Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — Groote hersenextirpatie. — Een geringe
bloeding gestelpt. — Huid gehecht. — Geen narcose meer.

Einde der opomtie. Het dier haalt spontaan adem. Corneareflexen

Gaat van uit beide zijliggingen direct geheel overeind. Loopt door de kamer.

Zit steeds in geheel normale houding, is absoluut niet stijf. Het dier in de lucht
in zijligging of in rugligging gehouden plaatst doi kop direct in den normalen
opgerichten\' stand. Laat mon het dier hangen met den kop naar beneden, dan
hangt de kop symmetrisch t. o. v. hot bekken. Legt men het dier in zijligging
op een onderlaag en houdt den kop in zijligging vast, dan richt het achter-
lichaam zich op.
Stijfheid

Labyrinthoprichtreflexennbsp;

17 Jan.

10 uur 20

10nbsp;uur 40

11nbsp;uur 20

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam

1 lalsoprichtreflexen

, zoowel op de voorste lichaamshelft
als op het bekken.

-f-, zwak.
sterk.

-f-, het dier veitoont ook iets kopdraai-

nystagmus.
-f-, zoowel dc verticale, de rotatoire als
de horizontale deviaties,
steik en in alle richtingen,
zoowel de verticale als dc rotatoire
en horizontale draai-nystagnms.

De toestand mn hot dier is geheel eender. Het dier loopt en springt door de
kamer geheel als een normaal konijii. Dc reflexen zijn allen als to voren. Van
de tafe? springend komt het konijn op zijn pooten terecht; ook als men het in
rugligging vastgehouden dier laat vallen.

Het dier gedood.

Tonische ln1)yrintlireflexcn
Tonische halsreflexen
Liftreactie
Sprongopvangre flex
Sprongreflex

Kopdraai-reacties cn -nareacties

Cïompensatoire oogstanden

Oogdraai-ieacties en -nareacties
Oogdraai-nystagmus

3 uur:

3 uur 30:

Obductie: De snede is dorsaal door de pars posterior thalami gegaan en ventraal
door het corpus mammillare, waarvan het grootste deel niet afgesneden is.

-ocr page 358-

Gcvviclit L88 K.G.

20 Jan. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — De groote hersenen
met een snede caudaal van het mesencephalon geëxtirpeerd. — Een vrij sterke
nabloeding gestelpt. — Opgehouden met narcose en de huid gehecht.

Einde der operatie.

Het dier begint spontaan adem te Imlen.

De ademlialing geschiedt spontaan maar langzaam. Hot dier is niet stijf.

Patellairreflexen -f, gelijkzijdige buigref lexen , gekruiste strekreflexen
Het dier vertoont absoluut geen oprichtreflexen, ook geen halsoprichtreflexen.
Evenmin zijn de tonische labyrinth- en halsreflexen op de extremiteiten op te
wekken. Wel zijn de kopdraai-reacties met zwakke nareacties aanwezig; daaren-
tegen geen kopdraai-nystagmus.

De oogen vertoonen noch compensatoire deviaties, noch draai-reacties. Ook dc
liftreactie en sprongopvangreflex zijn niet op te wekken.
3 uur: Het dier vertoont nu een lichte, maar duidelijke stijfheid. Ook de tonische hals-
reflexen zijn nu op te wekken, maar de tonische labyrinthreflexen zijn nog steeds
niet duidelijk. De overige reflexen zijn geheel als te voren.
5 uur: Dc toestand is geheel onveranderd.

Stijfheidnbsp;„iet sterk.

Tonische halsreflexen op de extremiteiten -j-
Tonische labyrinthreflexennbsp;?

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-f-

31 Jan. 1932.
\'s ochtends.
Het dier dood gevonden.

Obductie: Onder de dura ligt op hot cerebellum een bloedstohsel. De sneevlakte
gaat aan de dorsale zijde door dc medulla juist vóór het tuberculum acusticum en aan dc
ventrale zijde door het caudale gedeelte van den pons.

Konijn 13.

23 Jan. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — Do carotiden afgebonden. — Dc nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — De groote hersenen
met een dwarssnede door het mesencephalon geëxtirpeerd. — De nabloeding ge-
stelpt. — Dc huid geliecht. — Met narcose opgehouden.

10 uur 10: Einde der operatie. Het dier haalt spontaan adem.
Corneareflexen -(-•

10 uur 30: Het dier ligt maximaal stijf op zijde cn maakt telkens loopbewegingen.
10 uur 45: Het dier is steeds maximaal stijf, zoowel dc nek on rug als voor- en aehter-
pooten.

Stijfheidnbsp;-j.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflcxennbsp;—

Het dier richt den kop niet op, ook niet als het in zijligging op ccn onderlaag
ligt. Echter vertoonde het dier eenige malen een krabreflex, waarbij het den
kop oprichtte. Het dier, dat op de rechter zijde lag, richtte spontaan den kop op
en krabde zich met den linker achterpoot achter het linker oor. Legt men het dier
op de linker zijde en trekt men aan de haren achter het rechter oog, dan richt
het dier ook den kop op cn krabt zich achter dit oor met den rechter achterpoot.

Hangt men het dier in dc lucht met den kop naar beneden, dan hangt de kop
symmetrisch t. o. v. het lichaam.

Halsoprichtreflexennbsp;«-f, /„owcl op dc voorste liehaamshelft als

op het bekken.

11 mir 15

11nbsp;uur 35

12nbsp;uur 30

-ocr page 359-

12 uur 10:

12 uur ;

Obductie:
stolsel.

De sneevlakte gaat aan de dorsiile zijde juist vóór de corpora quadrigemina posteriora
en aan de ventrale zijde 2 niM. voor den pons.

De nervi oculomotorii en de nervi trochleares zijn doorgesneden; de nervi abducentes
zijn intact.

Konijn 14.

Gewicht 1.(57 K.G.

24 Jan. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — Do carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — Decerebratie. — Een
sterke nabloeding gestelpt. — De huid gehecht. — Opgehouden met narcose.

10 uur 45: Einde der o])eratie. Het dier doet af en toe een spontane adomhalingsbowoging.
2 uur 15: De ademhaling geschiedt nog steeds niet goed, zoodat nog steeds kunstmatige
ademhaling toegepast moet worden.

Corneareflexen —. Patollairrefloxen -(-. Gelijkzijdige buigreflexen . Ge-
kruiste strekreflexon -j-.

Stijfheidnbsp;sterk.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op den kop —
Lichaamsoprichtroflexen op het lichaam —
Halsoprichtrefle.xon op hot voorlichaam

„nbsp;op het bekken

Tonische halsreflexen
Tonische labyrinthreflexen

Liftreactie

Sprongopvangreflex
Compensatoire oogstandennbsp;—

]\\opdraai-reacties en -nareacties .nbsp;-f-

Oogdraai-roacties en -nareactiesnbsp;—

6 uur: De toestand is geheel als tevoren. Het dier is steeds zeer stijf. Do opricht-
reflexen zijn steeds niet op te wekken. De ademhaling geschiedt spontaan en
regelmatig. De hartswerking is goed.

Het dier gedood.nbsp;. ,

Obductie: In de schedelholto zijn kleine bloedstolsols. De sneevlakte gaat door het
meost caudale gedeelte der corpora quadrigemina anteriora en door het midden van den pons.
De nervi oculomotorii zijn doorgesneden en de linker nervus trochlearis is bij do operatie
stuk getrokken.

Liftreactie
Sprongopvangreflex
Tonische halsreflexen
Tonische labyrinthreflexen
Kopdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;—

Oogdraai-nystagmusnbsp;—

Compensatoire oogstandennbsp;—

De patellairreflexen zijn levendig. De gelijkzijdige buigreflexen en de gekruiste
strekreflexon zijn slechts zwak aantoonbaar.

Het dier is steeds zeer stijf. De oprichtreflexen zijn geheel als te voren.
Liftreactie
Sprongopvangreflex
Kopdraai-reacties
Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;—

Compensatoire oogstandennbsp;—

Het dier krijgt longoedeem en wordt daarom gedood.

In don hoek tusschen medulla oblongata en cerebellum ligt een bloed-

zwak.

zwak maar cluideliik.
sterk.


-(-, sterk.

sterk, sterker dan de tonische hal.^-
leflexen.
4-, duidelijk.

-)-, zeer sterk, ook aan de achterpooten.

-ocr page 360-

25 Jan. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Ivunstmatige ademlialing met een mengsel
van aether en lucht. —- De carotiden afgebonden. — De nervi vagi intact
gelaten. — Trepanatie. — Het schedeldak venvijderd. — De groote hersenen
mot eon snede dwars door het mesencephalon geëxtirpeerd. — Huid gehecht. —
Narcose opgehouden.

11nbsp;uur 15: Einde der operatie. Het dier haalt spontaan adem. Corneareflex -f.

12nbsp;uur: Het dier ligt met een normale spiertonusverhouding op de tafel en houdt den

kop en de voorste lichaamshelft opgericht. In zijligging gebracht gaan kop en
voorste lichaamshelft direct overeind. Dit oprichten geschiedt vlugger en beter
van uit de rechter zijligging dan van uit de linker.

Corneareflex . Patellairreflexen -f. Gekruiste strekreflexen . Gelijkzijdige
buigref lexen .

Houdt men het dier in de lucht

hangend met den kop naar beneden: dan hangt de kop symmetrisch t. o. v.

het lichaam.

in rechter zijliggingnbsp;: dan houdt het dier den kop nagenoeg in

den normalen opgerichten stand,
in linker zijliggingnbsp;: dan is de kop ook duidelijk naar den

normalen stand opgericht maar minder
dan bij de rechter zijligging.
Ontherseningsstijfheidnbsp;_nbsp;—

Labyrinthoprichtreflexennbsp;-f-

Lichaamsoprichtreflexen op den kopnbsp;-}- ?

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —

Halsoprichtreflexennbsp; , zoowel op het voorlichaam als,

«ooals duidelijk bij draaien van den kop van het op den rug liggende dier
te zien is, op het bekken.
Liftreactie

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;—

Compensatoire oogstandennbsp;—

Horizontale oogdraai-reactiesnbsp;—

12 uur 30: Labyrinthoprichtreflexennbsp; ) de kop wordt uit beide zijlig-

gingon in de lucht 45° naar den normalen stand gedraaid.
Lichaamsoprichtreflexen op den kopnbsp;-f ?, de kop richt zich uit beide

zijliggingen op de tafel bij schudden van het dier geheel in den normalen
stand op, en ook do voorste lichaamshelft gaat overeind.
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —; bij schudden, do kof) in zij-
ligging gefixeerd, gaat het lichaam niet opzitten.
Halsoprichtreflexennbsp;

Ontherseningsstijfheidnbsp;—; ook bij rugligging normale tonus.

Tonische halsreflexen op de extremiteiten sterk.

Tonische labyrinthreflexennbsp;ï , bij omleggen van buik- in rug-

ligging, de kop ten opzichte van den thorax gefixeerd, geen duidelijke ver-
andering van den tonus der extremiteitenspieren.
Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;

Compensatoire oogstandennbsp;— ?

Horizontale oogdraai-reacties cn -nareacties
Horizontale oogdraai-nystagmus
2 uur 10: Alle reflexen geheel als te voren. Op beide corneae oen kruis gebrand.

Rechter oog.nbsp;Linker oog.

Compensatoire oogstandennbsp; ook de verticale deviaties.

Horizontale oogdmai-reactienbsp;lt; gt; sterk.nbsp; , zwak.

„nbsp;„ -nareactienbsp; gt; sterk.nbsp;zwak.

-ocr page 361-

-f, sterk. .nbsp;?

sterk..nbsp; , zwak.

, sterk.nbsp; ? zwak.

„ . ?
-

-5 iiur: Ee toestand steeds geheel eender. Af en toe raakt de tracheacanule verstopt.
: \' Tilt men Het dier dan ibij : don nek op, dan vertoont het een sterken sprong-
reflex. ■nbsp;•

Het konijn gedood. Het intact gebleven deel der hersenen oniit genomen en

in 10% formaline . bewaard.
Voor macroscopisch cn microscopisch hersenonderzoek zie hoofdstuk II, bldz. .quot;O.

30 Jan. li

Konijn 16.

Gewicht 1.9 K.G.

Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
quot;van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nei-vi vagi intact
gelaten. — Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — Het mesencephalon
dwars doorgesneden en dc afgesneden hersenen verwijderd. — Een vrij sterke
bloeding gestelpt. — Huid gehecht. — Opgehouden met narcose.

Horizontale oogdraai-nystagmus
Verticalenbsp;„ -reactie

,, -nareactie
Rotatoire , \' „ -reacties

-nystagmus

-. Patellair-
Het dier is

Eiiide der operatie. Het dier haalt spontaan adem. Corneareflex
reflex -1-. Gekruiste strekreflex . Gelijkzijdige buigreflex .
zeer stijf.

Het dier is steeds maximaal stijf en kan, gesteund, op zijn pooten staan. Het staat
met sterk achterover gestrekten nek en stijve, gestrekte voor- en aehterpooten.

10 war 30:

11 mir 16:

Houdt men het dier in de lucht
hangend met den kop naar beneden:

in linker zijliggingnbsp;=

naar boven:

ilL 1 UJ^llJ^J^m^^nbsp;\' ------------.nbsp;^ .nbsp;. .,

Op een onderlaag liggend doet het dier ook geheel geen pogingen om overeind
te komen, ook niet als men het dier prikkelt.

in rechter zyligging

hangend met den kop
in rugligging

dan hangt de kop symmetrisch t. o. v.
het lichaam.

dan hangt de kop in zijligging met af-
hangend, naar beneden gericht schedel-
dak.

dan hangt de kop ook in zijligging met
naar beneden gericht schedeldak,
dan hangt de kop achterover,
dan hangt de kop eveneens achterover.

Stijfheid
Labyrinthoprichtreflexen
Lichaamsoprichtreflexen
Halsoprichtreflexen

Tonische halsreflexen
Tonische labyrinthreflexen

Liftreactie

Sprongopvangreflex
Compensatoire oogstanden
Oogdraai-reacties

Kopdraai-reacties en -nareacties

Kopdraai-nystagmus

Liftreactie

Sprongopvangreflex

Sprongreflex

11 uur 45:

zoowel op dc voorste lichaamshelft als
op het bekken.

-(-, echter niet duidelijk, daar het dier zoo-
wel bij rug- als buikligging stijf is.

—; bij het gaan naar beneden blijven de
pooten geheel stijf.

—, noch de verticale, noch de rotatoire.

—, noch verticale, noch rotatoire of hori-
zontale reactios.

-(-, duidelijk.

-ocr page 362-

Kopdraai-reacties en -nareacties -(-
Kopdraai-nystagmusnbsp;—

Oogdraai-reacties en -nareacties
2 uur 10: Stijfheidnbsp;zeer sterk, zoowel de voor- als achter-

pooten zijn zeer stijf en gestrekt.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Het dier, in rechter zijligging in de lucht gehouden, houdt den kop iets naar
den nonnalen stand gedraaid, echter nog geen 30°. Bij hangen met den kop
naar beneden is de kop eveneens wat naar links t. o. v. het bekken gedraaid.
Legt men het dier in rechter zijligging op een onderlaag, dan richt het ook
den kop iets op als men hot dier door schudden of door knijpen in den staart
prikkelt.

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—■

Halsoprichtrefloxen

Tonische halsreflexennbsp;•nbsp;-j-, zeer duidelijk.

Tonische labyrinthreflexennbsp;-)-, zeer sterk, sterker dan de vorigen.

Compensatoire oogstandennbsp;—

Wel is een horizontale oogdeviatie op te wekken door halsreflexen. Ook maakt

de linker oogbol af en toe een spontane beweging naar achteren, naar het oor
quot;

-f, zeer sterk.

, soms treedt bij het draaien een zwakke

kopdraai-nystagmus op.
—; ook met een op do cornea gebrand
kruis niet waar . te nemen.
De ademhaling wordt tijdens dit onderzoek veel slechter. Vooral het onderzoek
op de draai-reacties verdraagt het dier zeer slecht.

Het dier is zeer zwak geworden cn verkeert in slechten toestand. Stijfheid -j-.
Oprichtreflexen —.

Obductie: Dc .sneevlakte gaat door het midden der corpora quadrigemina anteriora
en voor het midden van den pons. Do nervi oculomotorii zijn afgesneden en ook de linkor-
nervus trochlearis is doorgesneden.

Sprongopvangreflex
Liftreactie
Stijfheid

Kopdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-reacties en -nareacties

3 uur:

S uur 10:

Konijn 17.

Gewicht 1.83 K.G.

Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Do nervi vagi intact gelaten. —
Trepanatie. — Schedeldak verwijderd. — Dwarse snede door het mesencephalon
en de afgesneden hersendeelen verwijderd. — p]en geringe nabloeding gestelpt. —
Huid gehecht. — Opgehouden met narcose.

Einde der operatie.

Het dier haalt spontaan en regelmatig adem. Corneareflex -f.

Het dier ligt zeer stijf in zijligging. Patellairroflex . Gelijkzijdige buigreflex -f.

Gekruiste strekreflex

Stijfheidnbsp;-I-, sterk.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op den kop —
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —

Halsoprichtreflexen op het voorlichaam —, niet aantoonbaar door de stijve voor-
pooten.

op het bekkennbsp;-f; bij draaien van den kop van het op

den rug liggende dier.
Het dier ligt steeds stijf in zijligging, zonder eenige poging te doen om zich
op te richten. Bij hangen met den kop naar beneden houdt hot dier den kop
soms iets naar rechts gedraaid, soms hangt dc kop symmetrisch.

2 Febr. 1922.

10 uur 45:

10nbsp;uur 55:

11nbsp;mir 20:

11 uur 50:

-ocr page 363-

Tonisclie lialsreflexen
Tonische labyrinthreflexen

Liftreactie
Sprongopvangreflex
Sprongreflex •

Kopdraai-reacties en -nareacties
Compensatoire oogstanden
Oogdraai-reacties en -nareacties, verticale —

rotatoire —

^^nbsp;„nbsp;horizontale sterk, doch alleen op liet rechter

oog.

Het linker oog vertoont geen horizontale oogdraai-reacties.
De pupillen zijn zeer wijd; de corneareflexen zijn aanwezig.
2 uur 30: Het dier ligt steeds stijf in zijligging en vertoont geen spoor van opricht-
reflexen, noch van lichaamsoprichtreflexen.

Tijdens een herhaald onderzoek op de oogdraai-reacties wordt de hartswerking
zeer slecht en sterft het dier.

Obductie: De sneevlakte gaat door het orale derde deel der corpora quadrigemina
anteriora en door het voorste gedeelte van den pons. De nervi oculomotorii zijn afgesneden;
de linker nervus trochlearis is intact, de rechter is geheel in bloedstolsols gehuld. De nervi
abducentes zijn beiden intact gebleven.

Konijn 18.

Gewicht 2.27 K.G.

2 Fehr. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi intact ge-
laten. _ Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. —. Decerebratie. — Een

geringe bloeding gestelpt. — De huid gehecht en opgehouden met narcose.

10 uur 20: Einde der operatie. Corneareflexen —. De ademhaling geschiedt nog niet
spontaan.

10 uur 25: Haalt nu spontaan adem.

10nbsp;imr 50: Het dier is niet stijf. Do voorpooten vertoonen een duidelijken buigtonus. De

patellairreflexen zijn zeer levendig. Bij kloppen op de kniepees treedt een
dyclonus op. Omleggen van hot dier van do buikligging in rugligging heoft
eveneens een optreden van clonischo contracties der achterpooten.

De labyrinthoprichtreflexen en do lichaamsoprichtrcflexcn op het lichaam zijn
niet aantoonbaar, ook niet do halsoprichtroflexon op do voorste nchaamshelft.

11nbsp;uur 40: Het dier vertoont geen .strekstijfheid. Zoowel de voor- als achterpooten ver-

toonen een buigcontractuur, vooral do voorpooten. Het dier houdt de voorpooten
in schouder on elleboog opgetrokken.
\' Beide oogen puilen iets uit en staan naar achteren, naar do ooron gedovieerd.
Do pupillen zijn wijd. Do cornearefloxon zyn niet op tc wekken.

Hangt men hot dier in do lucht met don kop naar beneden, dan houdt het
den kop 45° naar rechts t. o. v. het bekken gedraaid.
p]xtensorstijfheidnbsp;—•

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexen op den kop —
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam —

Halsoprichtreflexennbsp;—; soms was bij draaien van den kop

van het op den rug liggende dier een twijfelachtige reflex\' op het bekken
waar te nemen.
Liftreactienbsp;^

Sprongopvangreflexnbsp;—

? , zijn niet duidelijk door de sterke
stijfheid.

? , het dier is geheel stijf, zoowel
bij buik- als bij rugligging.

—, dubieuse rotatoire deviaties.

-ocr page 364-

Obductie: Op de hersenstomp ligt een vrij groot bloedcoagulum. De sneevlakte
gaat aan de dorsale zijde achter de corpora quadrigemina posteriora cn ventraal door den
caudalen rand van den pons.

Konijn 19.

(gt; Febr. 1922.

10 uur 20 :.
\'11 uur 40:

12 Uur 40:

zwak met dubieuse nareacties.

4 uur:

4 uur 30:

Gewicht 1.9 K.G.

Aethernarcose; — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi intact ge-
laten. :— Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — Decerebratie. — De huid
gehecht en met narcose opgehouden.

Einde der operatie.

Het dier haalt spontaan en regelmatig adem. Het is niet stijf en houdt dc
pooten niet gestrekt. Corneareflexen —. Patellairreflexen -f.
Het dier vertoont geen ontherseningsstijfheid. De voorpooten vertoonen zelfs een
lichte buigcontractuur in schouder en elleboog.
Extensorstijfheid

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Hal-soprichtreflexennbsp; , namelijk de reflex op het bekken, de

halsoprichtreflexen op de voorste
lichaamshelft zijn niet aantoonbaar.

Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflex
Kopdraai-reacties
Compensatoire oogstanden
Oogdraai-reacties en -nareacties

Het dier vertoont absoluut geen strekstijfheid, ook is geen duidelijke buigtonus
meer waarneembaar. De spieren zijn hypotonisch.

Patellairreflexen -f. Gelijkzijdige buigreflexen -f. Gekruiste strekrefloxen -f.
De spinale reflexen zijn dus aanwezig. De overige reflexen zijn allen geheel als
te voren.nbsp;.

Na voorgaand onderzoek het dier gedood.

Obductie: De sneevlakte gaat aan de dorsale zijde caudaal van dc corpora quadrige-
mina posteriora en ventraal door het midden van den pons. De hervi trochléarös zijn aan beide
zijden intact. Het sneevlak gaat juist voor de nittrcdingsplaatsen dezer zenuwen.

Konijn 20.

7 Febr. 1922. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van chloroform en lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi door-
gesneden. — Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — Het dier laag, caudaal
gedecerebreerd. — Een sterke bloeding aan de ventrale zijde van den hersen-
stam gestelpt. — De huid gehecht en met narcose opgehouden. (Operatie verricht
door Prof.
Magnd.s).

9 uur SS: Einde der operatie.

10 uur 40: Het dier ligt steeds op zijde zon(ler^ pogingen te doen om overeind te komen.

De beide aehterpooten en de linkej- voorpoot zijn styf. De rechter achterpoot is
minder stijf dan de linker, terwijl de rechter voorpoot geheel slap is.

lê uur SO:

Kopdraai-reactiés en -nareacties
Oogdraai-reacties
Compensatoire oogstanden
Het dier is gestorven.

-ocr page 365-

Hangt men liet dier in de lucht met den kop naar beneden, dan hangt de
kop symmetrisch t. o. v. den romp.
Stijfheidnbsp;•nbsp;

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Halsoprichtreflexennbsp; , duidelijk; zet men den kop van uit

zijligging recht, dan gaat ook het voorlichaam overeind, het achterlichaam niet.
Tonische halsreflexennbsp; ; wenden van den kop bij het op den

rug liggende dier geeft zwakke tonische halsreflexen.
Tonische labyrinthreflexennbsp; , zeer duidelijk bij omleggen van het

dier van de buikligging in rugligging, eveneens bij draaien en bij voor- en
achterover bewegen van den kop van het op zijde liggende dier. Ook de invloed
van het omleggen op den tonus der nekspieren is duidelijk.
Liftreactienbsp;— ^ ïnbsp;reactie van den kop zicht-

baar, niet van de pooten.

Sprongopvangreflexnbsp;—

Compensatoire oogstandennbsp;—

Kopdraai-reacties cn -nareactiesnbsp;

Oogdraai-reactiesnbsp;—

11 uur: Het dier vertoont geen duidelijke stijfheid meer. Corneareflex —. Patellair-
reflexen , levendig. Gelijkzijdige buigreflex -f. Gekruiste strekreflex -f.
Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;—

Kopdraai-reactiesnbsp;

Oogdraai-reactiesnbsp;—

Het dier ligt steeds in zijligging en vertoont noch labyrinthaire noch lichaams-
oprichtreflexen.

S uur: De toestand van het dier en de reflexen zijn geheel als te voren. Het diorr ver-
toont geen duidelijke .stijfheid. Het dier gedood.

Obductie: Bloedstolsels in do schedelholte, op den pons, op het cerebellum en om
de medulla oblongata. De sneevlakte begint dorsaal achter dc corpora quadrigemina posteriom.
Het overige verloop dor sneevlakte is onherkenbaar door de bloedstolsels. Do nervi oculomotorii
cn nervi trochleares zijn doorgesneden; do nervi abducentes en de nervi trigemini zijn intact.

Konijn 21.

Gewicht 1.95 K.G.

8 Fehr. 19È2. Aothernarcosc. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van chloroform cn aether. — De carotiden afgebonden. — Do nervi vagi door-
gesneden. — Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — Het dier caudaal
godecerebreerd. — Een sterke ))locding uit dc arteria basilaris gestelpt. — Do
huid gehecht. — Opgehouden met narcose.

10nbsp;uur 45: Einde der operatic.

11nbsp;uur 45:\' Het dier steeds met rust gelaten; do kop omhoog gehouden in den kophouder.

Zoodra men probeert hot dier in zijligging te brengen begint de bloeding in de
schedelholte opnieuw. Het dier is niet stijf.
IS uur: De ademhaling geschiedt nog steeds niet spontaan. Het dier is niet stijf en houdt
, de pooten in lichten buigstand. De ruggemergsreflexen zijn levendig, zoowel de
patellairreflexen als de gelijkzijdige buigreflexen en de gekruiste strekreflexen.
De oor-snorhaarreflex is ook aanwezig, daarentegen zijn de cornearefloxen —.
Ontherseningsstijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—■

Halsoprichtrefloxen op de voorste lichaamshelft —
op het bekkennbsp;-fquot;

Liftreactienbsp;—■

-ocr page 366-

Sprongopvangreflexnbsp;\'nbsp;—

Kopdraai-reactiesnbsp;—

Oogdraai-reactiesnbsp;—nbsp;\' \'

Draaien van den kop van het op zijde liggende dier geeft veranderingen van
den buigtonus. Het is niet duidelijk welke invloed zich daarbij overwegend doet
gelden, de invloed der tonische labyrinthreflexen of der tonische halsreflexen.

Bij hangen met den kop naar beneden houdt het dier dèn kop iets naar rechts
gedraaid.

S uur: De ademhaling geschiedt nu spontaan. Het dier vertoont geen extensorstijfheid.

De spinale reflexen zijn allen op te wekken. Ook de oorschelpreflex. Als men
het dier in het oor knijpt wordt de kop gewend en heft zich de snuit van de
onderlaag op. De corneareflexen zijn niet op te wekken.
Labyrinthoprichtreflexen —nbsp;\' .

Lichaamsoprichtreflexen —
Halsoprichtreflexennbsp;-f-

Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;—

Kopdraai-reactiesnbsp;-j-

Oogdraai-reactiesnbsp;—

Compensatoire oogstanden —
4 uur: De reflexen zijn geheel als te voren. Ook de spiertonusverhouding is niet ver-
anderd. Het dier vertoont geen extensorstijfheid. Soms vertoonea de extremi-
teiten iets buigtonus, soms zijn zo slap. Het dier gedood.

Obductie: De sneevlakte gaat aan de dorsale zijde achter de corpora quadrigemina
posteriora en ventraal door het caudale gedeelte van het corpus trapezoides.

De nervi trochleares en de nervi trigemini waren doorgesneden en ook vermoedelijk de
rechter nervus octavus. Door bloedstolsols was dit laatste echter niet zeker uft te maken. De
linker nervus octavus en de nervi abducentes waren intact.

Konijn 22.

9nbsp;Fehr. 192Ê. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel

van chloroform en lucht. — De carotiden afgebonden. — Do nervi vagi door-
gesneden. — Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — De hersenstam achter
de corpora quadrigemina posteriora doorgesneden. — De afgesneden hersendeelen
verwijderd. — Geen nabloeding van beteekenis. — Huid gehecht. — Opgehouden
met narcose.

10nbsp;uur 46: Einde der operatie.

10 tmr 66: Het dier is zeer stijf; zoowel de nek, de voor- als de achterpooten zijn stijf.
De ademhaling geschiedt spontaan.
Stijfheid

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—^

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—nbsp;.

Halsoprichtreflexen\'nbsp;.

Hangt jnen het dier met den kop naar beneden, dan hangt de kop eerst sym-
metrisch, maar draait vervolgens heel langzaam meer en meer naar rechts tot
ongeveer 45°. Het dier in zijligging in do lucht gehouden houdt den kop in zij-
ligging. Op een onderlaag gelegd doet hot dier geen pogingen om overeind to
komen. Zet men den kop van het op een der zijden liggende dier recht, dan gaat
het voorlichaam wat overeind. Draaien van den kop van het in rugligging ge-
brachte dier veroorzaakt draaiingen van het bekken.
Tonische halsreflexennbsp;-f-

Tonische labyrinthreflexen : ^ -f

Bij draaien van den kop van het in zijligging neergelegde dier komen vooral
de tonische labyrinthreflexen tot uiting.

-ocr page 367-

Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflex

Compensatoire oogstandennbsp;—

(Op de oogdraai-reacties werd om bloeding te voorkomen niet onderzocht).
3 inir: Zeer stijf. Corneareflexen .

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp; , naar beide richtingen.

Compensatoire oogstandennbsp;—

Oogdraai-reacties en rnareactiesnbsp;—

Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp; ; het aanwezig zijn van dezen reflex is

eenigszins dubieus, daar het konijn bij hangen met den kop naar beneden zeer
onrustig is en steeds loopbewegingen maakt.
Calorische nystagmusnbsp;—

Oor-snorhaarreflexnbsp;

Patellairreflexen . Gelijkzijdige buigreflexen . Gekruiste strekreflexen .
S uur: Het dier is nog steeds zeer stijf en ligt voortdurend op zijde zonder pogingen
te doen om overeind te komen.
Ook de verschillende reflexen zijn geheel als
te voren.

De ademhaling is rustig en regelmatig en ook de hartswerking is goed.
Het dier gedood.

Obductie: In de schedelholte zijn slechts kleine bloedstolsels zichtbaar. De rechter
nervus trochlearis is doorgesneden; de linker nervus trochlearis is intact evenals de nervi
abducentes, de nervi trigemini en de nervi octavi. Aan de overgebleven hersenen zijn aan de
ventrale zijde het corpus trapezoides en een stukje pons te herkennen evenals de oorsprongen
van de nervi abducentes, van de nervi octavi on der nervi trigemini. De sneevlakte van den
hersenstam is goheel door het cerebellum, waarvan een stuk van den lobus anterior is afge-
sneden, bedekt. Van het cerebellum zijn aan beide zijden dc lobulus petrosus en de lobulus
ansatus geheel intact.

Voor het microscopisch onderzoek van het niet afgesneden gedeelte der hersenen zie
hoofdstuk II, bladzijde 45.
f-

Konijn 23.

Gewicht 1.3 K.G.

10nbsp;Fehr. IDSS. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel

van chloroform cn lucht. — Dc carotiden afgebonden. — De rtervi vagi door-
gesneden. — Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — Hot dier caudaiil
gedecerebreerd. — Een tamelijk sterke bloeding gestelpt. — Opgehouden met
narcose. — De huid gehecht.

11nbsp;uur 40: Einde der operatie. Het dier vertoont een sterke stijfheid.

18 uur 25: Het dier is zeer stijf en ligt op zijde zonder pogingen te doen om overeind te
komen.
\' Corneareflexen -f •
Verticale compensatoire oogstanden —

Rotatoire compensatoire oogstanden t ; bij draaien van het dior om dc bitempo-
raio as lijkt het of het oog niet meedraait, maar meer of minder achterblijft.
De oogdraai-reacties zijn niet duidelijk op te wekken, ook niet de horizontale.

Doorstroomt men de rechter gehoorgang met koud water dan treedt geen
nystagmus op; wel trad na het doorstroomen ccn nystagmus op en wel op het
rechter oog een horizontale nystagmus met snelle phase naar achteren, naar
het oor.

S mir 30: Het dier is steeds zeer stijf en doet geen pogingen om overeind te komen. De
ademhaling is rustig en regelmatig, en ook de hartswerking is goed.
Do pupillen zijn klein. De corneareflexen zijn -f-,.

Patellairreflcxen -f, gelijkzijdige buigreflexen gt; gckniiste strckrcflexen -f.

-ocr page 368-

Hangt men het dier in de lucht met den kop naar beneden, dan hangt de kop
symmetrisch t. o. v. den romp.

Stijfheidnbsp;zeer sterk.

■ Labyrinthoprichtreflexen ■nbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;_

Halsoprichtreflexen op het bekken
Tonische halsreflexen
Tonische labyrinthreflexen
Liftreactie
Sprongopvangreflex
Kopdraai-reacties
„ -nareacties
„ -nystagmus
„ -nanystagmus
Horizontale oogdraai-reacties
„nbsp;„ -nareacties

„nbsp;„ -nystagmus

-nanystagmus

s unr £0:

----------------

Het rechter oog maakt af en toe spontane horizontale bewegingen naar den
achtersten ooghoek.

Het dier ligt nog steeds zeer stijf in zijligging.
Stijfheid

Labyrinthoprichtreflexen
Lichaamsoprichtreflexen
Halsoprichtreflexen
Tonische labyrinthreflexen
Liftreactie
Sprongopvangreflex
Kopdraai-reacties en -nareacties
Oogdraai-reacties en -nareacties


-4-

4 uur

, echter geen nystagmus nu.
—, ook geen hoxizontalè reacties en even-
min oogdraai-nystagmus.

Calorische nystagmusnbsp;—

Calorische nanystagmusnbsp;—

Het dier is nog steeds stijf. De reacties zijn geheel als bij het laatste onderzoek.
Ook nu zijn de nystagmusverschijnselen niet op te wekken.
Het dier gedood.

Obductie: In de .schedelholte liggen kleine bloedstolsels. Ook op de ventrale vlakte
van den pons ligt een klein stolsel.

De sneevlakte gaat aan de dorsale zijde voor de corpora quadrigemina posteriora en
ventraal door den caudalen rand van den pons.

De nervi trochlcares zijn beiden intact.

Konijn 24.

Gewicht 1.75 K.G.

Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en\'lucht. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorge-
sneden. — Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — Decerebratie. — Huid
gehecht. — Opgehouden met narcose. De bloeding tijdens de operatic was slechts
zeer gering.

10 uur 30:

10nbsp;uur 46:

11nbsp;uur 15:

Einde der operatie. Corneareflexen —.

Het dier is zeer stijf. Af cn toe doet het dier een spontane ademhalingsbeweging.
De corneareflex is rechts hu op te wekken, links niet.

Het dier is steeds zeer stijf. Dc ademhaling geschiedt nu spontaan en regelmatig.
Het dier heeft echter een licht loifgoedeem. De corneareflex is nu aan beide
zyden -j-.

zwak.

, sterk.



-f, zeer sterk.

, zeer duidelijk.

-ocr page 369-

Stijfheidnbsp; , maximaal sterk.

T.abyrinthoprichtreflexennbsp;—; houdt men hot dier in de lueht

hangend met den kop naar beneden: dan houdt het dier den kop 45° naar

rechts gedraaid en tevens 55° naar
rechts gewend.

hangend met den kop na,ar bóven: dan hangt de kop aan de rechter zijde

van het dier met naar beneden ge-
richten snuit.

in linker zijliggingnbsp;: dan houdt het dier den kop 30—45°

imar den normalen stand opgericht,
in rechter zijliggingnbsp;: dan laat het dier den kop met hot

schedeldak naar beneden afhangen.
Op een onderlaag in linker zijligging gelegd richt het dier den kop eer.st
naar den normalen stand op en wendt daarna den kop sterk naar rechts; in
rechter zijligging neergelegd blijft het dier stijf plat op de onderlaag liggen.
Lichaamsoprichtreflexen op den kop — ?, het oprichten van den kop van uit
linker zijligging op een onderlaag is waarschijnlijk het gevolg van het gedraaid
zijn van kop on bekken t. o. v. elkaar.
Liehaamsoprichtreflexen op het licharim —

Halsoprichtreflexennbsp; , sterk, zoowel op de voorste lichaams-

helft als op het bekken.
Tonische halsreflexennbsp; , duidelijk, vooral bij achterover strek-

ken en ventraalwaarts buigen van den kop van het op zijde gelegde dier.
Tonische labyrinthreflexennbsp;-f, sterk; bij diuaien van den kop van

het op zijde gelegde dier ziet men bijna uitsluitend den invloed van deze
reflexen.

Liftreacticnbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;—

Sprongreflexnbsp;—

Kopdraai-reactiesnbsp;

„ -nareactiesnbsp;

tJompensatoiro oogstandennbsp;—

Óogdraai-reactiesnbsp;—

„ -narcacticsnbsp;—

„ -nystagmusnbsp;—

„ -nanystagmusnbsp;—

Calorische nystagmusnbsp;—

„ nanystagmusnbsp;—

12 uur 30: Het dier ligt steeds op de rechter zijde zonder pogingen te doen om overeind te
komen.

Stijfheidnbsp; , maximaal sterk.

Liftreactienbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;-f-» alleen duidelijk aan de achterpooten.

Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;—

S uur: Het dier is nog maximaal stijf en ligt steeds op de rechter zijde. Prikkelt men
\' het dier door het heen en woer te schudden of in den staart to knijpen, dan
draait het den kop naar rechts, zoodat het schedeldak op de onderlaag komt
te liggen.

Comeareflexen —. Spinale reflexen allen zeer levendig.
Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Kopdraai-reacties en -nareacties
Kopdraai-nystagmusnbsp;—

Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;—

Tijdens hot draaien van het dier treedt plotseling een gedraaid staan van den
kop naar links op. Ook als men het dier laat hangen met den kop naar beneden
houdt het nu den kop naar links gedraaid.
4 mir 30: Het dier is nog steeds stijf. Ook de verschillende reflexen zijn geheel als to voren.
Het dier gedood.

-ocr page 370-

Obductie: In de schedelholte liggen kleine bloedstolsols. De sneevlakte eaat aan
de dorsale zijde tusschen het middelste derde en caudale derde deel der corpora quadrigemina
anteriora en ventraal vóór het midden van den pons.nbsp;.

Do beide nervi trochleares en de beide nervi \'abducentes zijn intact.

Konijn 25.

(Onderzoek op de verschillende oogreacties).

De corneae met cocaine gevoelloos gemaakt en een kruis erop gebrand.

Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotiden afgebonden en de nervi vagi doorge-
sneden. — De afgesneden hersenen verwijderd. — De huid gehecht en met
narcose opgehouden.

Einde der operatie.
Oogdraai-reacties en nareacties:
verticale \'
horizontale

rotatoire met de bovenpool naar voren
rotatoire met de bovenpool naar achteren
Labyrinthaire compensatoire oogstanden :
verticale

rotatoire met de bovenpool naar voren
rotatoire met de bovenpool naar achteren ,
De deviaties van de compensatoire oogstanden zijn
oogdraai-reacties.
Oogdraai-reacties en -nareacties:
verticale
horizontale

rotatoire met de bovenpool naar voren
rotatoire met de bovenpool naar achteren
Labyrinthaire compensatoire oogstanden:
verticale

rotatoire met de bovenpool naar voren
rotatoire met do bovenpool naar achteren

De membrana atlanto-occipitalis wordt vrijgelegd en gekliefd, en vervolgens het
halsmorg doorgesneden.nbsp;quot;

Hierna zijn geen oogreacties meer aantoonbaar en sterft het dier spoedig.

Obductie: Het sneevlak dor eerste snede ligt dorsaal 2 mM. oraal van den voor-
land der corpora quadrigemina anteriora en ventraal in de hersenstelen juist voor de oor-
sprongen der nenà oculomotorii. De\'nervi oculomotorii, de nervi trochleares en de nervi
abducentes zijn allen intact.

Konijn 26.
(Onderzoek op oogreacties).

22Febr.l922.Be linker cornea met cocaïne gevoelloos gemaakt en een kruis op de cornea
gebrand.

Aethernarcose. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi doorgesneden. —
Het schedeldak verwijderd. — Het mesencephalon dwars doorgesneden en de
afgesneden hersendeelen verwijderd. - De huid gehecht en met narcose opge-
houden.

2 uur 46: Compensatoire oogstandennbsp;_

Horizontale oogdraai-reacties 4-

4-

,f -nareacties -f-

jy -nystagmus \'nbsp;.

17 Fehr. 1932.

11nbsp;mir:

12nbsp;u. 30-1





veel zwakker dan van de

2 uur 30:


,

, zwak.

.


3 uur 30:

-ocr page 371-

Rotatoire oogdraai-reactiesnbsp;—

„nbsp;„ -nareacties —

Verticalenbsp;„ reactiesnbsp;—

„nbsp;„ -nareacties —

Het linker oog vertoont af en toe spontane bewegingen naar achteren en tegelijk
iets naar bovon.

4 uur 30: De oogreacties zijn geheel als te voren. Geen zekere compensatoire oogde%\'iaties,
noch verticale of rotatoire oogdraai-reacties, zijn waarneembaar.
Het dier gedood.

Obductie: De sneevlakte begint aan de dorsale zijde in het voorste gedeelte der
corpora quadrigemina anteriora en gaat ventraal door de hersenstelen achter de oorsprongen
der nervi oculomotorii.

De beide nervi trochleares zijn intact.

Konijn 27.
(Onderzoek op oogreacties).

Het dier vertoonde na de doorsnijding van het mesencephalon door het midden der
corpora quadrigemina anteriora cn door de hersenstelen caudaal van de nervi oculomotorii
absoluut geen oogreacties.

Konijnen 28 en 29.
(Onderzoek op oogreacties).

Zie hoofdstuk XII, bladzijde 201, cn bladzijde 286.

Konyn 30.
(Onderzoek op oogreacties).

7 Maart 19Bê. Onder cocaïnc-anaesthesie een kruis op de corneae gebrand.

Acthernarcosc. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — Carotiden afgebonden. — Nervi vagi doorgesneden. —
Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — Het mesencephalon dwars dooi-
gesneden. — Do afgesneden herscndcclen verwijderd. — Do huid gehecht cn met
narcose opgehouden.

10nbsp;uur: Kinde der operatie.

11nbsp;uur 30: Horizontale oogafwijkingen door halsreflcxen

Horizontalc oogdraai-reactiesnbsp;-)-, geen nystagmus.

Overigens alle oogreacties negatief.
Het dier heeft iets longoedeem.
13 uur: . Het dier heeft tijdens vorig onderzoek een sterke bloeding in de schedelholte
gekregen, waarna het longoedeem is toegenomen en dc oogreacties zwakker zyn
geworden. Het dier gedood.

Obductie: De sneevlakte gaat door het caudalc/gcdcelte der corpora quadrigemina
anteriora en aan de ventrale zijde door de hersen.stelen vlak voor den pons. Dc nervi oculo-
motorii zijn beiden afgesneden; de nervi trochleares zijn intact.

Konijn 31.
(Onderzoek op
oogTeacties).

Zie hoofdstuk XII, bladzijde 287.

-ocr page 372-

Konijnen 32 en 33.
(Onderzoek op oogreacties).

Deze dieren vertoonden na een dwarse doorsnijding van de hersenen caudaal van het
mesencephalon geen oogreacties.

Konijn 34.

5 Fchr. 1923. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — Do carotiden afgebonden. — Trepanatie. — Het schedel-
dak weggenomen. — Het mesencephalon dwars doorgesneden en de afgesneden
hersendeelen verwijderd. — De huid gehecht en met narcose opgehouden.

10nbsp;uur 30: Einde der operatie. De ademhaling geschiedt regelmatig en spontaan. Het dier

heeft een geheel normale spiertonusverhouding.

11nbsp;uur: De spiertonus is geheel normaal. In zijligging in de lucht gehouden brengt hot

dier den kop naar den normalen stand; ook op een onderlaag gelegd richt het
den kop op. Legt men het dier in zijligging op een onderlaag cn houdt den kop
in zijligging vast, dan doet het achterlichaam bij prikkelen van het dier wel
pogingen om overeind te komen, maar het lichaam valt steeds weer teruff
Stijfheidnbsp;_

Labyrinthoprichtreflexennbsp; , van uit beide zijliggingen in de lucht.

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam. ?
Halsoprichtreflexennbsp;_[_

12nbsp;uur: De toestand van het dier en de reflexen zijn geheel als te voren.

3nbsp;uur: Het dier is niet stijf; de voorpooten vertoonen een geheel normalen tonus, dc

aehterpooten een misschien iets verhoogden strektonus.
Stijfheidnbsp;_

Labyrinthoprichtreflexen

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam -f ?; knijpt men het dier in den staart
als het op een onderlaag op zijde ligt met in zijligging vastgehouden kop,
dan doet het achterlichaam pogingen om zich op te richten, wat echter niet
gelukt.

Halsoprichtreflexennbsp; ; het geheele lichaam gaat direct

overeind zitten als de kop in den normalen stand geplaatst wordt en eveneens
geeft draaien van den kop van het in rugligging verkeerende dier sterke
draaiingen van het bekken.
Liftreactie

Sprongopvangreflexnbsp;_

Verticale compensatoire oogstanden —

Verticale oogdraai-reactiesnbsp;_

Kopdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-(-

4nbsp;uur 30: Reflexen geheel als te voren. Het dier gedood.

Obductie: Geen bloeding in de schedelholte. De sneevlakte gaat door dc voorste
helft der corpora quadrigemina anteriora en ventraal door de hersenstelen precies door de
uittredingsplaatsen der nervi oculomotorii. Deze zenuwen zijn doorgesneden.

Konijn 35,

7 Febr. 1923. Aethernarcose. — Tracheotomie. — Kunstmatige ademhaling met een mengsel
van aether en lucht. — De carotidcn afgebonden. — Het schedeldak wegge-
nomen. — Het mesencephalon dwars doorgesneden en de afgesneden hersen-
deelen verwijderd. —- Opgehouden met narcose. — De huid gehecht.

10 uur 35: Einde der operatie.nbsp;*

-ocr page 373-

/

Legt men hef dier op de rechter zijde op een onderlaag, dan richten kop en
voorlichaam zich op, van uit de linker zijligging geschiedt dit niet.
In de schedelholte is een sterke nabloeding opgetreden. De stolsels voorzichtig
weggenomen, de bloeding gestelpt en de kop van het dier hoog opgehangen.
Het\'dier vertoont een geheel normale spiertonusverhouding. Zoowel in zijligging
op een onderlaag als in zijligging in de lucht gehouden richt het dier den kop
\'op en brengt dezen van uit beide zijliggingen direct gehéel in den normalen
stand. Ook als het dier in rugliggin\'g\' in de lucht gehouden wordt, richt het
den kop op en wel door ventraalwaarts buigen.

Legt men het dier in zijligging op een onderlaag en houdt den kop in deze
ligging vast, dan richt het achterlichaam zich op van uit de rechter zijligging;
het achterlichaam gaat echter niet overeind van uit de linker zijligging.
Stijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexennbsp;

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam
Halsoprichtreflexennbsp;

Wordt het dier in zijligging op eon onderlaag gelegd en de kop in zijligging
vastgehouden, dan gaat bij prikkelen van het dier het achterlichaam van uit
beide zijliggingen overeind om daarna óf terug óf in de andere zijligging to
vallen.

Houdt men den kop van het op een onderlaag liggende dier in den normalen
stand vast, dan gaat het dier direct geheel in de normale houding opzitten.
Het heeft ook dan echter moeite om het achterlichaam in deze houding te
blijven houden.

van het in rugligigng

uur

Draaien van den kop
draaiingen van het bekken.

compensatoire oogstanden
„nbsp;oogdraai-reacties

Rotatoire compensatoiro oogstanden

„nbsp;oogdraai-reacties cn -nareacties

^^nbsp;„ -nystagmus en -nanystagmus

Hprizontale oogdraai-reacties en -nareacties

,,nbsp;„ -nystagmus en -nanystagnuis

Als het dier door het onderzoek onrustig is vertoont het vaak een rotatoiren
oognystagmus.

Hangt men hot dier met don snuit recht naar boven of naar beneden on draait
het vervolgens om de verticaal staande lengte-as, dan treden zwakke draai-
reacties dor oogen op, waarvan de richting echter niet goed te bepalen is.
Liftreacticnbsp;

Sprongopvangreflexnbsp;

Kopdraai-reacties en -nareacties -f

Het dier houdt den kop en de voorste lichaamshelft meest opgericht, terwijl het
achterlichaam op zijde ligt. Prikkelt men het dier, dan gaat hot geheel in de
normale houding zitten en tracht ook te loopen. Het valt daarbij echter telkens
om naar rechts.

Als hot dier overeind zit houdt het den kop iets naar rechts gewond. Ook is
do kop naar rechts gewend als men het dier aan het bekken in de luclit laat
hangen met den kop naar benedon.

De oprichtreflexen zijn geheel als to voren, ook do oog-reacties en do overige
reflexen.

Stijfheidnbsp;—

liabyrinthoprichtreflexennbsp;

Lichaamsoprichtreflexen op het lichaam -f» zwak.

iO uur 56:

11 uur 20:

11 uur 60 :

12 uur 30:

gebrachte dier geeft ;sterkc
Rechter oog. Linker oog.

?

?

De oogen vertoonen vaak, als men den kop in den opgerichten symmetrischen
stand houdt, een spontanen horizontalen nystagmus, soms een rotatoiren
nystagmus. Houdt men den kop in zijligging vast dan ziet men ook vaak een
nystagmus optreden en wel steeds een rotatoire.

Verticale

-ocr page 374-

Konijn 36.

\'.Aethernarcose. — De carotiden afgebonden (geen tracheotomie). — Trepanatie.
— Schedeldak weggenomen. — Het mesencephalon door den voorrand der
corpora quadrigemina anteriora dwars doorgesneden en de afgesneden hersen-
deelen verwijderd. — Bloeding gestelpt. — Narcose opgehouden. — Huid gehecht.

Einde der operatie. De ademhaling is regelmatig en de hartswerking goed.
Het dier zit, loopt en springt als een normaal konijn, alleen laat het zijn ooren
hangen (de spieren ter weerszijden van den schedel zijn afgesneden). De
oogen vertoonen een spontanen verticalen nystagmus (narcose?).
Stijfheidnbsp;—^ een geheel normale spier-

tonusverhouding.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;het dier brengt, zoowel

als het in zij- als in rugligging in de lucht gehouden wordt, direct den kop
in den normalen stand. Het dier hangend met den kop omlaag houdt den kop
symmetrisch t. o. v. het lichaam.
Lichaamsoprichtreflexen op het lichaamnbsp;bij in zijligging vastge-

houden kop richt het lichaam zich van uit beide zijliggingen op.
Halsoprichtreflexennbsp;^^ braaien van den kop van

het m rugligging gebrachte dier geeft draaiingen van het bekken.
Liftreactienbsp;^

Sprongopvangreflex

Verticale compensatoire oogstandennbsp;-f

Verticale oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;-f-

Verticale oogdraai-nystagmus en -nanystagmus 4-
Rotatoire compensatoire oogstandennbsp;-)-

Rotatoire oogdiaai-reacties en -nareactiesnbsp;-4-

Rotatoire oogdraai-nystagmus en -nanystagmus -j-
Horizontale oogdraai-reacties cn -nareactiesnbsp;-)-

Horizontale oogdraai-nystagmus cn -nanystagmus

Loopt, Sit en springt geheel normaal met een normale spiertonusverhouding. Het
dier vertoont geen spoor van stijfheid.

Labyrinthoprichtreflexennbsp;bij elke houding van het

lichaam in dc lucht wordt dc kop in den normalen stand gebracht
Lichaamsoprichtreflexcn op het lichaamnbsp;uit beide zijliggingen

brengt het dier, liggend op een onderlaag, het lichaam in don normalen stand,
ook al wordt de kop in zijligging vastgehouden. Men kan bii het overeind
zittende dier den kop langzaam ± 180° naar rechts en links draaien zonder
dat het lichaam in zijligging overgaat.
Halsoprichtreflexennbsp;^ij draaien van den kop

van het in normale houding zittende dier gaat het voorlichaam naar dezelfde
zijde, het achterlichaam naar de andere zijde overhellen, terwijl ook diaaicn
van den kop van het in rugligging gebrachte dier sterke draaiingen van het
bekken tengevolge heeft.
Kopdraai-reacties cn -nareactiesnbsp;4.

Compensatoire oogstandennbsp;zoowel verticale als rota-

toire, op beide oogen, cn even sterk als bij een normaal konijn.
Oogdraai-reacties en -nareactiesnbsp;4.

5 Fcbr.

3 %iur 50:
3 uur 10:

4 mir:

4 uur:

De toestand van liet dier is geheel onveranderd; ook zijn alle reflexen geheel
als te voren. Het dier gedood.

Obductie: De schedelholte bevat in het geheel geen bloedstolsels. De sneevlakte
gaat door de corpora quadrigemina anteriora, waarvan het orale derde gedeelte is afgesneden
en door de hersenstelen juist voor de oorsprongen der nervi oculomotorii. De nervi oculo-
motorii zijn uitgerekt en wat gescheurd.

-ocr page 375-

Oogdraai-nystagmus en -nanystagmusnbsp;eveneens in alle drie de

richtingen, en wel zeer sterk en op beide oogen.

Liftreactienbsp;4-

Sprongopvangreflexnbsp;-)-

4 xiur 30: Reflexen geheel als hiervoor. Flet dier gedood door verbloeden.

Obductie: In de schedelholte zijn geen groote bloedstolsols aanwezig. Aan het
overgebleven stuk hersenen is te zien, dat de dwarse snede door don voorrand der corpora
quadrigemina \'anteriora is gegaan en door het caudale gedeelte van het corpus mammillare.

Voor hot microscopisch onderzoek van de niet afgesneden hersenen zie hoofdstuk I^\'
bladzijde 61.

-ocr page 376-

VERSLAGEN VAN DE PROEVEN OP DE KONIJNEN
F., P. EN T.

Het heeft geen zin de verslagen mede te deelen van de talrijke proeven met steekwonden
in het mesencephalon, waarbij de uitgebreidheid der verwonding niet microscopisch aan
seriecoupes werd nagegaan. ïlvenmin van de proeven, waarbij na een steek iu het dorsale
gedeelte van het mediane sagittale vlak van het mesencephalon de spiertonusverhouding
normaal bleef en de opriehtreflexen intact waren en «aarbij de steek, zooals bij liet micro-
scopisch onderzoek bleek, minder ver ventraal reikte dan in de vermelde gevallen.

Hoewel de verwonding bij de konijnen F., P. en T. niet microscopisch werd nagegaan,
wordt voor de verslagen van deze dieren een uitzondering gemaakt, omdat ze in het lijstje
op bladzijde 92, hoofdstuk VII, vermeld worden.

10nbsp;uur 55:

11nbsp;uur 25:

Konijn F.

Gewicht 1.57 K.G.

IQ Oct. 1922. Aethernarcose. — De carotiden afgebonden. — Trepanatie. — Het schedeldak
verwijderd. — De groote hersenen voor den tlialamus geëxtirpeerd en vervolgens
een 2% mM. diep steekwondje toegebracht in de mediaanlyn van de ventrale
zijde van het mesencephalon tusschen de oorsprongen van dc nervi oculomotorii. —
Huid gehecht en opgehouden met narcose.

Einde der operatie. Het dier haalt regelmatig adem.

Hot dier vertoont geen spoor van stijfheid. Als men het dier aan het bekken
in dc lucht laat hangen met den kop naar beneden, houdt het dier den kop
90° naar rechts gedraaid.

Legt men het dier op de tafel in linker zijligging dan richt de kop zich direct
op naar den normalen stand, het voorlichaam volgt en ten slotte houdt het dier
den kop naar rechts gedraaid.

In rechter zijligging op de tafel gelegd richt het dier den kop niet op.
In de lucht gehouden vertoont het dier geen duidelijke labyrinthoprichtreflexen.
De halsoprichtreflexen daarentegen zijn sterk aanwezig.

Dc oogen stiX3.li niet gGdevicord, Do pupillen zijn wijd cii rond. De linker
pupil lijkt iets grooter dan de rechter. Pupilreflexen —. Corneareflexen -f.

Rechter oog. ■ Linker oog.









2 uur:

Verticale compensatoire oogstanden
Rotatoire compensatoire oogstanden, naar voren

„nbsp;„nbsp;„ , naar achteren

Verticale oogdraai-reacties

„nbsp;„ -nystagmus

Rotatoire oogdraai-reacties

„nbsp;„ -nystagmus

Horizontale oogdraai-reacties
„nbsp;„ -nareacties

„nbsp;„ -nystagmus

Het dier is absoluut niet stijf.nbsp;lt;

Stijfheidnbsp;—

-ocr page 377-

LabyrinthoprichtTefleXieunbsp;-f; deze reflexen zijn door het gedraaid zijn

van kop en bekken ten opzichte van elkaar moeilijk na te gaan, echter is bij
alle houdingen van den romp in de lucht een duidelijke invloed van de labyrinth-
oprichtreflexen op den stand van den kop waar te nemen.
Lichaamsoprichtreflexennbsp;

Liftreactie

Sprongopvangreflexnbsp;—

Tonische halsreflexennbsp;?

Tonische labj\'^rinthreflexennbsp;?

Kopdraai-reacties en -nareacties -j-

Het rechter oog vertoont alle labyrinthaire reacties, alleen is de rotatoire
deviatie naar voren niet duidelijk aanwezig. Het linker oog vertoonde af en toe
lichte reacties, soms echter geen spoor van reacties. Van de zwakke reacties was
de richting niet duidelijk na te gaan.
5 mir: Het dier is absoluut niet stijf. Ligt meest met het achterlichaam op een der
zijden, terwijl de kop en de voorste lichaamshelft opgericht zijn. Prikkelt men
het dier, dan gaat het geheel overeind. Bij hangen met den kop naar beneden
houdt het dier nu don kop symmetrisch.
Stijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtreflexennbsp;

Lichaamsoprichtreflexennbsp;

Halsoprichtreflexennbsp;

Liftreactienbsp;—

Sprongopvangreflexnbsp;-f-, zwak.

Het dier gedood.

Obductie: In de schedelholte liggen groote bloedstolsols. Do niet afgesneden
hersenen iiit de schedelholto genomen en in 10 % formaline bewaard.

Konijn P.

Gewicht 1.4 K.G.

S4 Oct. WÊê. Aethernarcoso. — Do carotiden afgebonden. — De nervi vagi intact gelaten. —
Trepanatie. — Het schedeldak verwijderd. — De groote hersenen voor den
thalamus geëxtirpeerd en een 2% quot;»M. diep steekwondje toegebracht in do
mediaanlijn van de ventrale zijdo van het mesencephalon juist tusschen de oor-
sprongen \'der nervi oculomotorii. — Een lichte bloeding gestelpt. — Do huid
gehecht en met narcose opgehouden.

11 mir: Einde der operatie. Het dier haalt regelmatig adem. Do corneareflexen zijn aan
beide zijden aanwezig.

11 mtr 20: Het dier is absoluut niet stijf, maar vertoont een nornuile spiertonusverhouding.

Liggend op een onderlaag riclit het uit beido zijliggingen den kop op en houdt
dezen in den normalen stand.

Hangt men het dier, aan hot bekken vastgehouden, in de lucht met don kop
, naar beneden, dan houdt het dier don kop 90° naar links t. o. v. hot bekken
gedraaid.

In zijligging aan het bekken in de lucht gehouden is slechts een zwakke
invloed der labyrinthoprichtreflexen to zien.
Stijfheidnbsp;—

Labyrinthoprichtroflexonnbsp;zwak.

Lichaamsoprichtrofloxonnbsp;-}-

Halsoprichtreflexennbsp;-j-, sterk.

Verticale compensatoire oogstanden
Verticale oogdraai-reactiesnbsp;-}quot;

IS mtr: Legt men het dier op do tafel en schudt men het even, dan gaat het van uit
beide zijliggingon direct gehoel in de normale houding zitten. Ook loopt het
dier, als het geprikkeld wordt, w^eg.

-ocr page 378-

Het dier, op de tafel in zijligging gelegd, gaat direct uit béide zijliggingen
overeind en gaat in een geheel norinale houding zitten.

Aan het bekken in de lucht gehouden met den kop naar beneden houdt het
dier den kop nog steeds naar links gedraaid, echter veel minder dan te voren.

Aan het bekken in zijligging in de lucht gehouden, houdt het dier den kop bij
beide zijliggingen iets naar den normalen stand gedraaid, brengt echter den kop
niet geheel in den normalen opgerichten stand. Het dier doet dit wel zoodra
het lichaam met een onderlaag in aanraking komt.
Stijfheidnbsp;_

Labyrinthoprichtreflexennbsp;--(-, zwak.

Lichaamsoprichtreflexennbsp;-f-

Halsoprichtreflexennbsp;

Labyrinthaire oogreactiesnbsp; ; zoowel de draai-reacties als de compen-

satoire oogstanden zijn op beide oogen op te wekken en in alle richtingen.
Het dier springt plotseling van do tafel en valt op den grond, waarna het geheel
stijf is.

Het dier is steeds stijf gebleven. Het dier gedood. De hersenen in 10 % formaline
bewaard.

3 uur 15:

2 uur 20:

S uur:

Konijn T.

Gewicht 1.97 K.G.

l Aethernarcose. — De carotiden afgebonden. — De nervi vagi intact gelaten. —
Trepanatie. — Het schedeldak weggenomen. — De groote hersenen voor den
thalamus geëxtirpeerd en een ?A/2 mM. diepe steekwond toegebracht in de mediaan-
1\'ijn van de ventrale zijde van het mesencephalon juist tusschen de oorsprongen
der nervi oculomotorii. — De schedelhuid gehecht en met narcose opgehouden.

Het dier haalt regelmatig adem. De hartswerking is goed. Het dier is zeer stijf.
Het dier ligt op zijde zonder pogingen te doen om overeind te komen en ver-
toont een sterke strekstijfheid.
Stijfheidnbsp;-f-

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexennbsp;—

Halsoprichtreflexennbsp;-f-

Labyrinthaire oogreactiesnbsp;—

Als het dier op de rechter zijde op een onderlaag ligt richt het af en toe den
kop wat op; het doet dit niet als het op de linker zijde ligt. Bij het oprichten
van den kop wordt de tonus der strekspieren wat minder. Bij rug- cn linker zij-
ligging is echter het dier duidelijk stijf.

Hangt men het dier aan het bekken in de lucht met den kop naar boneden,
dan houdt het dier den kop iets (5—10°) naar links gedraaid.
Stijfheid

Labyrinthoprichtreflexennbsp;—

Lichaamsoprichtreflexcn op den kop

uit linker zijliggingnbsp;—

uit rechter zijliggingnbsp;?

Lichaamsoprichtreflexcn op het lichaam —

Dc algemeene toestand, de stijfheid en de oprichtreflexen zijn geheel als tevoren.
Het dier gedood en de hersenen in 10 % formaline bewaard.

27 Oct. 1922.

10nbsp;uur 40:

11nbsp;uur:

12 imr:

i uur:

-ocr page 379-

literatuur.

L Ach, N. tlber die Otolitlienfunktion -and den Labyrinthtonus.
Pflügers Archiv, Bd. 86, S. 122, 1901.

2.nbsp;Allen Starb, M. Ophthalmoplegia externa partialis.

The Journal of Nervous and Mental Disease, P. 301, 1888.
2a. Alpine, Douglas Mc. The Pathology of the Parkinsonian Syndrome
following Encephalitis Lethargica, with a note on the occurence of
Calcification in this Disease.

Brain, Vol. XLVI, Part. Ill, P. 255, 1923.

3.nbsp;Anton, G. Über die Retheiligung der grossen basalen Gehirnganglien

bei Bewegungsstörungen und inshesonder bei Chorea.
Jahrbücher für Psychiatrie, Bd. 14, S. 141, 1896.

4.nbsp;Astros, L. d\', et E. Hawthorn. Syndrome de Benedikt. Tubercule

solitaire du pédoncule cérébral.nbsp;.

Revue Neurologique, Tome X, p. 377, séance du 15 Mai, 1902.

5.nbsp;Auer, E. M., and G. P. Me. Couch.« Pathological findings in Paralysis

Agitans.

The Journal of Nervous and Mental Disease, Vol. 43, P. 532, 1916.

Baujîy, a. a. Zie : S. Com?, a. a. Bailey and P. R. Holtz.
Banting, F. G. Zie: F. R. Miller and F. G. Banting.
0. Barany, R., und K. Wfttmaack. Funktionelle Prüfung des Vestibular-
apparates.

Referat. Vorhand. Deutsch. Otol. Ges. S. 20, 1911.

Barenne. Zie: Dusser:

Barrc, J. A. Zie: Georges Guillain et J. A, lurké.

7.nbsp;Barth, W. Beitrag zur chronischen progressiven Oplithalmoplegie.

Jahrbücher der TIamburgischen Staatskrankenanstalten, II Jahrgang, S. 100,
1890.

8.nbsp;Ba2;et, H. C., and W, G. I^^\'ield. A study of the Sherrington

decerebrate animal in the chronic as well in the acute condition.
Brain, Vol. XLV, Part. 2, P. 185, 1922.

9.nbsp;\' BéciiET, Eugcne. Contribution à l\'étude clinique des formes de la maladie

de Parkinson.

Thèse de Paris, 1892.

10. Beritoff, J. S., und R. Magnus.

Pflügers Archiv, Bd. 159, S. 249, 1914. .

-ocr page 380-

11.nbsp;Beritoff, J. S. On the reciprocal innervation in tonic reflexes from

the labyrinth and the neck.

Journal of Physiology, Vol. 49, P. 147, 1915.

12.nbsp;Blocq, Paul, et G. Markesco. Sur un cas de tremblement Parkinsonien

hémiplégique.

Comptes Rendus de la Société de Biologie. Séance du 27 Mai 1893, Tome V,
P. 105, 1895.

13.nbsp;Bonhoeffer, .Karl. Casuistische Beiträge zur Hirnchirurgie und Hirn-

localisation.

Monatschrift für Psychiatrie und Neurologie, Band III, S. 297, 1898.
Brajiwell. Zie: Byrom.

14.nbsp;Braunschweig. Verhandlungen der Gesellschaft deutscher Nerven-

ärzte.

11. Jahresversammlung gehalten zu Braunschweig am 16 und 17 September.
(Verlag F. C. W. Vogel, Leipzig), 1921.

15.nbsp;Bremer, F. Contribution à l\'étude de la physiologie du cervelet. La

fonction inhibitrice du palaco-cercbellum.

Comptes Rendus des Séances de la Société de Biologie, Tome LXXXVI, nquot;. 16,
Séanco du 29 Avril 1922,

16.nbsp;Breuer, I. Beitrag zur Lehre von dem statischen Sinn.

Wien. med. Jahrb., S. 72, 1874.
Wien. med. Jahrb., S. 87, 1875.

17.nbsp;Brelter, I. über die Funktion der Otolithenapparate.

Pflügers Archiv, Bd. 48, S. 195, 1891.

18.nbsp;Brissaud. Leçons cliniques sur les maladies nerveuses. .

Paris, 1895.

]9. Brouwer, b. Examen anatomique du système nerveux central des deux
chats décrits par
J. G. Dusser de Barenxe.

Archives Néerlandaises de Physiologie de l\'homme et des animaux, Tome IV,
P. 125, 1920.

Brown. Zie : Crum.

Brown. Zie : Graham.

20.nbsp;Burlet, h. m. de, und A. de Kleyn. Über den Stand der Otolithen-

membranen beim Kaninehen.

Pflügers Archiv, Band 163, S. 321, 1916.

21.nbsp;Burlet, H. M. de, und J. J. Köster. Over de bepaling van den stand

van booggangs- en maculavlakken in den schedel.

Verslagen Koninklijke Academic van Wetcnschappen te Amsterdam, Wis- en
Natuurk. afd., Deel 24, Bldz. 1828, 1916.

22.nbsp;Burlet, H. M. de. Der perilymphatische Raum des Meerschweinchen

Öhres.nbsp;|

Anatomischer Anzeiger, Bd. 53, S. 302, 1920.

Buzzard, F. Zie : J. Collier and F^ Buzzard.

23.nbsp;Byeom Brajmavell. On the localisations of intracranial tumours.

Brain, Vol. 22, P. 1, 1899.

-ocr page 381-

24. Claude, Henri. Syndrome pédonenlaire de la région du noyau rouge.

Eevue Neurologique, Tome 23, 1er semestre, p. 311. Séance du 1er Février 1912.

2ö. Claude, Henri et Ällle. Loyez. Ramollissement du noyau rouge.

Eevue Neurologique, Tome 24, 2e semestre, p. 49, séance du 27 Juin 1912.

26.nbsp;Claude, Henri, et LévY Valensi. Maladies du Cervelet et de L\'Isthme

de L\'Encéphale.

Librairie J. B. Baillière et Fils. Paris, 1922.

27.nbsp;Ceni, C. Studio delle vie cerebro-bulbari e cerebro-cerebellari in un

caso di lesione délia calotta del pedunculo cerebrale.
Rivista sperimentale di freniatria. Vol. 24, P. 126, 1898.
Cestan. Zie: Raymond et M. Raymond Cest^vn.

28.nbsp;Chiray, Foix et Nicolesco. Hémitremblement du type de la Sclérose

en plaques par lésion rubro-thalamo sous-thalamique. Syndrome de

la région supéro-externe du noyau rouge, avec atteinte silencieuse

on non du thalamus.

Ee^nie Neurologique, XXXe année, nquot;. 3, P. 304. Séance du 22 Mars 1923.

29.nbsp;Cobb, S., A. A. Bailey and P. R. Holtz. On the genesis and inhibition

of extensor rigidity.

The American Journal of Physiology; Vol. XLIV, p. 239, 1917.

30.nbsp;Collier, J., and F. Buzzard. Descending mesencephalic tracts in cat,

monkey and man.

Brain, Vol. 24, Part. II, P. 177, 1901.

Cornil, L. Zie: J. LiiERMirn-: et Jj. Cornu.. ,

Couch, Mc. Zie : E. M:. Auer and G. P. Mc.Coucii.

31.nbsp;Crum Iîkown, A. On the sense of rotation and the anatomy and

physiology of the semicircula]- canals of the internal ear.
Journal of Anat. and Phys., Vol. VIII, P. 327, 1874.

32.nbsp;Dusser de Barenne, J. G. Recherches expérimentales sur les fonctions

du système nerveux central, faites en particulier sur deux chats
dont le néopallium avait été enlevé.

Archives Néerlandaises de Physiologie, Tome IV, P. 31, 1920.

33.nbsp;Dusser de Barenne, J. (L, und R. Magnus. J^eiträge zum Problem der

Körperstellung, Die Stclli*eflexe bei der grosshirnlosen Katze und
4em grosshirnlosen Hunde. Alitteilung III.
Pflügers Archiv, Band 180, S. 7i), 1920.

34.nbsp;Dusser de IUrenne, J. G. Proefondervindelijke physiologie van het

zenuwstelsel.

Leerboek der zenuwziekten onder redactie ran Prof. Dr. L. Bodman en
Dr.
B. BrOUWEK, bldz. 283. Haarlem, De Frven F. Bohn, 1922.

35.nbsp;Economo, C. J. von, und J. P. Karplus. Zur Physiologie und Anatomie

des Mittelhirns. \'

Archiv für Psychiatrie und Nervenkrankheiten, Bd. 46, S. 275, IfllO.

36.nbsp;Edinger, L. Bau der nei-vösen Zentralorgane.

Verlag von F. C. W, Vogel, Leipzig, 1911.

-ocr page 382-

37.nbsp;Edinger, L., und B. Fischer. Ein Mensch ohne Cïi\'osshirn.

Archiv für die ges. Physiologie, Bd. 152, S. 1, 1913.

38.nbsp;Ewald, J. R. Physiologische Untersuchungen über das Endorgan des

N. octavus.

Wiesbaden, 1892.

39.nbsp;Ferrier, D., and Turner. A Record of Experiments illustrative of the

Symptomatology\' and Degenerations following Lesions of the
Cerebellum and its Peduncles in Monkey.

Phil. Trans. Roy. Soc. of London, 184, (B) 719, 1894.
Fischer, B. Zie: Edlnger und Fischer.

40.nbsp;Fischer, 0. Demonstration zur Pathologie der Atlietose.

Deutsche medizinische Wochenschrift, 37e Jahrgang, S. 673, 1911.

41.nbsp;Fixjurens, m. Comptes rendus des séances de l\'Académie des Sciences.

Séance du 8 Avril 1861.

42.nbsp;Foerster, 0. Zur Analyse und Pathophysiologie der striären Bewegungs-

störungen.

Zeitschrift für die ges. Neurol, und Psych., Bd. 73, S. 1, 1921.

43.nbsp;Folx, M. C. Les lésions anatorniques dc la Maladie de Parkinson.

Revue Neurologique, Tome XXXVIT, P. 593. Réunion des 3—4 Juin, 1921.

Foix, M. C. Zie: Cihray, Foix et Nicolesco.

44.nbsp;Fröhlich, A., and C. S. Sherrington. Path of Impulses for Inhibition

under Decerebrate Rigidity.

Journal of Physiology, Vol. 28, p. 14, 1902.

45.nbsp;Fünfgeld, E. Zur pathologischen Anatomie der Paralysis Agitans.

Zeitschrift für die ges. Neurologie, Bd. 81, Heft S. 187, 1923.

46.nbsp;Goltz, Fr. Der Hund ohne Grosshirn.

Archiv für die gesammte Physiologie, Bd. 65, S. 570, 1892.

47.nbsp;Gordon M. Holmes. The nervous system of the dog without a forebrain.

Journal of Physiology, Vol. XXVII, P. 1, 1901—1902.

48.nbsp;Gordon Holmes. On certain tremors in organic cerebral lesions.

Brain, Vol. XXVII, S. 327, 1904.

49.nbsp;Gordon Holmes. Goulstonian Lectures.

British mod. Journal, Vol. 11, p. 769, 1915.

50.nbsp;Graham Brown, T. On postural and non-postural activities of the

midbrain.

Proceedings of the Royal Society, B, Vol. 87, P. 145, 1913.

51.nbsp;Graham Broa\\\'n, T. On the occurence of a plastic flexor tone in the

monkey.

Journal of Physiology, Vol. 49, P. 180, 1914—1915.
52 Graham Brown, T. On the effect of artificial stimulation of the red
mtcleus in the- anthropoid-ape.nbsp;. i:

Journal of Physiology, Vol. 4P, P. 185, 1914—1915.
58. Graham Brown, T. On the physiology of the basal-ganglia and mid-
brain of the anthropoid-ape.,

Journal of Physiology, Vol. 49, P. .195,. 1914—1915. . .

-ocr page 383-

54.nbsp;Greiwe, J. E. Ein solitärer Tuberkel im rechten Grosshirnschenkel.

Mendel. Neurologisches Centralblatt. S. 130, 1894.

55.nbsp;Groebbels, f. Die Lage- und Bewegungsreflexe der Vögel.

Zeitschrift für Biologie. Mitteilung I. Bd. 76, Heft 1, 2 und 3, S. 83, 1922.

Mitteilung II. Bd. 76, Heft 1, 2 und 3, S. 127, 1922.

56.nbsp;Grünbaum, A. S., and C. S. Sherrington. Observations on the physiology

of the cerebral cortex of the anthropoid apes.
Proceed. Royal Society. Vol. LXXVI, T. 69, 1901.
Guillain, Georges. Zie: Pierre Marie et Georges (tuu^lain.

57.nbsp;Gun^lain, Georges, et J. A. Barrö. Travaux neurologiques de guerre.

Paris. Masson et Oie, 1920.

58.nbsp;Halban, h. von, und M. Infeld. Zur pathologie der Hirnschenkelhaube.

Arbeiten aus dem Neurol. Institute an der Wiener Universität. Band IX,
S. 329, 1902.

59.nbsp;Hall, H. C. La Dégénérescence Hépato-lenticulaire.

Masson et Cie, Paris, 1921.

60.nbsp;Hatschek, R. Eine vergl. anat. Beitrag zur Kenntnis der Hauben-

faserung und zur Frage des Zentralen Trigeminusverlaufcs.
Archiv f. mikr. Anat. und Entwicklungsgesch., Bd. 69, 1906.

61nbsp;Hatschek, R. Zur vergleichenden Anatomie des Nucleus ruber

tegmenti.

Obersteiners Arb., Bd. 15, S. 89, 1907.
Hawthorn, E. Zie: L. d\'Astros et E. Haavthorn.

62nbsp;Held, Hans. Ursprung des Vorderseitenstranges.

Archiv f. Anat. u. Physiologie, 1892.
62a. Held, h\'äns. Beiträge ziu- Anatomie, Physiologie, Pathologie und
Therapie des Ohres, der Nase und des Halses.
Band XIX, Heft 6, 1923.

63.nbsp;Hoeve, J. van der, und A. de Kleyn. Tonische I^abyrinthreflexe auf

die Augen.

Pflügers Archiv für die ges. Physiologie, Bd. 169, S. 241, 1917.

64.nbsp;Högyes, A. TTber den Nervenmechanismus der assoziierten Augen-

bewegungen.

Urban amp; Schwarzenberg. Berlin—Wien, 1913.

Monatschr. f. Ohrenheilkunde, Jahrg. 46, S. 685, 809, 1027, 1353 und 1554;
1912.

I

HolmfuS. Zie: Gordon Holmes.

Holtz, P. R. Zie: S. Cobb, A. A. Bailey and P. R. Holtz.

Horsley, Victor. Zie: Max Löwentiial and Victor Horsley.

65 Horsley, Victor. The Linacre lecture of the function of the so-called

motor area of the brain.

The British medical journal, Volume II, p. 125, July 1909.

66.nbsp;Horsley, Vici^or. The mesencephalic root of the 5«!. nerve.

Brain 33, Part. II, S. 175, 1910.

67.nbsp;Howard, C. P.. and G. E. Royce. Progressive lenticulai- degeneration

associated with cirrhosis of the liver (Wilson\'s Disease).
Archives of internal medicine. Vol. 24, P. 497, 1919,

-ocr page 384-

68.nbsp;Htjghlings Jackson, J. On certain relations of the Cerebrum and

Cerebellum (on rigidity of Hemiplegia and on Paralysis agitans).
Brain, Vol. 22, P. 621, 1899.

Hunt. Zie: J. Ramsay Hunt.

Infei id, M. Zie : H. von Halban und M. Infeud.

69.nbsp;Inf eld, M. Zwei Fälle von Herderkrankung in der Vierhügelgegend.

Mendel. Neurolog. Centralbl., Bd. 27, S. 494, 1908.

Wiener medizinische Wochenschrift, 57 Jahrg., nquot;. 34, S. 1634, 1907.

70.nbsp;Ingvar, S. Zur Phylo- und Ontogenese des Kleinhirns nebst einem

Versuche zu einheitlicher Erklärung der zerebellaren Funktion und
Lokalisation.

Haarlem. De Erven F. Bohn, 1918.
Folia Neurobiologica, 1918.

Jackison. Zie : Hught^ings.

71 Jacob, A. Die extrapyramidalen Erkrankungen.
Berlin, Verlag von Julius Springer, 1923.

72.nbsp;Jelgersma, G. Neue Anat. Befunde bei Paralysis agitans und bei

chronischer Chorea.

Neurol. Centralbl., Bd. 27, S. 995, 1908.

Karplus, J. P. Zie: A. Spitzer und J. P. Karplus.

Zie : C. J. von Eoonomo und J. P.- Karplus.

73.nbsp;Karplus, J. P., und A. Kreide. Über Totalextirpationen einer und

beider Grosshirnhemisphären an Affen (Macacus Rhesus).
Archiv f. Anat. und Physiologie. S. 155, 1914.

74.nbsp;Kinnier Wilson, S. A. Progressive lenticular degeneration.

Brain, Vol. 34, Part. 4, P. 295, 1912.

75.nbsp;Kinnifji Wilson, S. A. An experimental research into the anatomy and

physiology of the Corpus Striatum.
Brain, Vol. 36, P. 427, 1914.

76.nbsp;Kinnier Wilson, S. A. Physiologie pathologique de la rigidité et du

tremblement Parkinsoniens.

Revue Neurologique, Tome XXXVII, P. 609. Réunion du 3—i Juin, 1921.

77.nbsp;Kinnier Wilson, S. A. On decerebrate rigidity in man and the occu-

rence of tonic fits.

Brain, Vol. 45, Part. II, S. 220, 1922.

78.nbsp;Kinnier Wilson, S. A. La maladie de Wilson.

Questions Neurologiques d\'Actualité. Page 1. Masson et Cie, Paris 1922.

79.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magnus. Die Abhängigkeit des Tonus der Extre-

mitätenmuskeln von der Kopfstellung.
Pflügers Archiv, Band 145, S. 455, 1912.

80.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magnus. Dielt; Abhängigkeit des Tonus der

Nackenmuskeln von der Kopfstellung.
Pflügers Archiv, Band 147, S. 403, 1912.

-ocr page 385-

81 Kleyn, A. de. Zur Technik der Labyrinthexstirpation und Labyrinth-
ausschaltung bei Katzen.

Pflügers Archiv, Band 145, S. 549, 1912.

82.nbsp;Kleyn, A. de, und E. JVIagnus. Die Abhängigkeit der Körperstelluiig

vom Kopfstande beim normalen Kaninchen.
Pflügers Archiv, Band 154, S. 163, 1913.

83.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magnus, Analyse der Folgezustände einseitiger

Labyrinthexstirpation mit besonderer Berücksichtigung der Rolle
der tonischen Halsreflexe.

Pflügers Archiv, Band 154, S. 178, 1913.

84.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magnus. Ein weiterer Fall von tonischen Hals-

reflexenquot; beim Menschen.

Münchener medizin. Wochenschrift, nquot;. 46, 1913.

85.nbsp;Kleyn, A. de. Zur Analyse der Polgezustände einseitiger Labyrinth-

extiri)ation beim Frosch.

Pflügers Archiv, Band 159, S. 218, 1914.

86.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magnus. Weitere Beobachtungen über Hais-

und Labyrinthreflexe aitf die Gliedermuskeln des Menschen.
Pflügers Archiv, Band 160, S. 429, 1915.

Kleyn, A. de. Zie: H. M. de Burlet und A. de Kleyx nquot;. 20. 1916.

Kleyn, A. de. Zie: J. van der Hoeve und A. de Kleyn n°. 63. 1917.

87.nbsp;Kleyn, A. de, en W. Storm van Leeuaven. Over vestibulaire oog-

reflexeu. 1. Over de oorzaak van het ontstaan van den calorischen
nystagmus.

Verslagen Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Wis- en
Natuurkundige afdeeling. Deel 26, Bldz. 381, 1917.
Kleyn, A. de, und W. Storm van Leeuwen, t^iher vestibuläre Augen-
reflexc. I. TTber die Entstehungsursache des kalorischen Nystagmus
nach Versuchen an Katzen und Kaninchen.

Graefe\'s Archiv für Ophthalmologie, Bd. 94, S. 316, 1917.
l^leyn, A. de, und W. Storm van Leeuwen. Concerning vestibular
eye-reflexes. I. On the origin of calorie nystagmus.

Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Proceedings Vol XX,
nquot;. 4, 1917.

88.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Tumbelak.v. Über vestibuläre Augenreflexe.

Graefe\'s Archiv für Ophthalmologie, Bd. 95, Heft 4, S. 314, 1918.

89.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magnus. Sympathicuslähmung durch Abkühlung

des Mittelohres beim Aussi)ritzen des Geliörganges der Katze mit
kaltem AVasser.

Graefe\'s Archiv für Ophthalmologie, Bd. 96, Heft S. 368, 1918.

90.nbsp;ICleyn, A. de. Actions reflexes du labyrinth et du cou sur les muscles

de 1\'oeil.

Archives Néerlandaises de Physiologie, Tome II, p. 644, 1918.

91.nbsp;Kleyn, A. dp:, en R. Magnus. Tonische labyrinthreflexen op de oog-

spieren.

Verslagen Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Wis- en
natuurkundige afdeeling. Deel 28, Bldz. 129, 1919.

-ocr page 386-

Kleyn, A. de, and R. Magnus. Tonic reflexes of the labyrinth on the
eye-muscles.

Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Proceedings
Vol. XXII, n°. 3, P. 242, 1919.

92.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magntjs. Kleinhirn, Hirnstamm und Labyrinth-

reflexe.

Münchener medizin. Wochenschrift, n». 2ö, S. 523, 1919.

93.nbsp;Kley^t, A. de, en C. R. J. Versteegh. Over de al of niet labyrinthaire

genese van den donkernystagmus bij honden.

Verslagen Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. W^is- en
natuurkundige afdeeling. Deel 28, Bldz. 253, 1919.

Kleyn, A. de, and C. R. J. Versteegh. On the question vi^hether or
no darkness-nystagmus in dogs originates in the labyrinth.

Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Proceedings
Vol. XXII, n°. 5, 1919.

94.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magnus. Über die Unabhängigkeit der Laby-

rinthreflexe vom Kleinhirn und über die Lage der Zentren für die
Labyrinthreflexe im Hirnstamm.

■ Pflügers Archiv, Bd. 178, S. 124, 1920.

91 Kleyn, A. de, und R. Magnus. Tonische Labyrinthreflexe auf die
Augenmuskeln.

Pflügers Archiv, Bd. 178, S. 179, 1920.

95 Kleyn, A. de, en W. Storm van Leeuwen. Vestibulaire oogreflexen.
II. De genese van den koudwaternystagmus bü konynen.

Verslagen Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Wis- cn
natuurkundige afdeeling. Deel 28, Bldz. 721, 1920.

Kleyn, A. de, and W. Storm van Leeuwen. (incomingnbsp;vestibular

eye-reflexes. II. The genesis of cold-water nystagmusnbsp;in rabbits.

Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam.nbsp;Proceedings
Vol. XXII, nos. 7 cn 8, 1920.

93 Kleyn, A. de, und C. Versteegh. Über die Unabhängigkeit des Dunkel-
nystagmus der Hunde vom Labyrinth.

Graefes Archiv für Ophthalmologie, Band 101, Heft 2/3, S. 228, 1920.

96.nbsp;Kleyn, A. de. Tonische labyrinth- en halsreflexen op de oogen.

Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Verslagen Wis- en
natuurkundige afdeeling. Deel 28, Bldz. 1223, 1920.

Kleyn, A. de. On the effect of tonic labyrinthine and cervical reflexes
upon the eye-muscles.

Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Proceedings, Vol. 23,
nquot;. 4, S. 509, 1920.

97.nbsp;Kleyn, A. de. Folgen der isolierten Otolithenausschaltung.

Berichte über die gesamte Physiologie. Bd. II, Heft 2, 1920.

98.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magnus. Beiträge zum Problem der Korperstel-

lung. Mitteilung IV. Optische Stellreflexe bei Hund und Katze.
Pflügers Archiv, Band 180, S. 291, 1920.

-ocr page 387-

Kleyn, A. de, und R. Magnus. Optische „Stellreflexequot; bij den hond
en bij de kat.

Verslagen Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Wis- en
natuurkundige afdeeling. Deel 28, Bldz. 670, 1920.

Kleyn, A. de, und R. Magni^. On optie „Stellreflexequot; in the dog and
in the cat.

Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Proceedings,
Vol. XXII, nrs. 9 and 10, P. 948, 1920.

99. Kleyn, A. de, und R. Magnus. De functie der otolithen.

Verslagen Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Wis- en
natuurkundige afdeeling. Deel 29, Bldz. .375, 1920.

Kleyn, A. de, und R. ÄIagnus. The function of the otolithes.

Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Proceedings,
Vol. XXIII, n». 6, P. 907, 1920.

Kleyn, A. de, und R. Magntk. t^ber die Funktion der Otolithen.

Mitteilung I. Otolithenstand bei den tonischen Labyrinthreflexen.

Pflügers Archiv, Band 186, Seite 6, 1921.

100.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magnus. Labyrinthreflexe auf Progressivbewe-

gungen.

Pflügers Archiv, Band 186, Seite 39, 1921.

101.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magnus, über die Funktion der Otolithen.

Mitteilung II. Isolierte Otolithenausschaltung hei Meerschweinchen.
Pflügers Archiv, Band 186, Seite 61, 1921.
90. Kleyn, A. de. Tonische Labyrinth- und Halsreflexe auf die Augen.
Pflügers Archiv, Band 186, Seite 82, 1921.

102.nbsp;Kleyn, A. de, und C. J. R. Vei?steegh. Über den Einfluss der Reizung

der V Nasenschleimhaut auf den vestibulären Nystagmus beim
Kaninchen.

Archiv für Laryngologie und Klünologie. Band 33, 1921.

103.nbsp;Kleyn, A. de. Recherches quantitatives sur les positions conjpensa-

toires de l\'oeil chez Ie lapin.nbsp;••

Archives Néorlandaises de Physiologie, Tome VIII, P. 138, 1922. Volume
Jubilaire II. Zwaardemaker.

104.nbsp;Kleyn, A. de, und R. Magnus, tlber die Funktion der Otolithen.

Mitteilung HI.

Pflügers Archiv, Band 194, S. 407, 1922.

105.nbsp;Kigt;EUfP, K. Zur Auffassung der subkortikalen Bewegungsstörungen.

Archiv für Psychiatrie, Bd. 59, Heft 2/3. S. 790, 1918.

106.nbsp;Kolisch, Rudolf. Zur Lehre von den posthemiplectischen Bewegungs-

erscheinungen.

Zeitschrift für Nervenheilkunde, Bajid IV, S. 14, 1893.
Koster, J. J. J. Zie: II. M. de Burlet und J. J. J. KosTEit.

107.nbsp;Kreidl, A. Beiträge zur Physiologie des Ohrlabyrinthes auf Grund von

Versuchen an Taubstummen.

Archiv für die ge.sammte Physiologie (Pflüger), Band 51, S. 119, 1892.

108.nbsp;Kreidl, A. Die Funktion des Vestibularapparates.

Ergeb. der Physiologie, Bd. 5, S. 572, 1906.
Kreidl, A. Zie: J. P. Karplus und A. Kreidl.

-ocr page 388-

LévY—Valensi. Zie: H. Claude et LévY—^Valensi.

109.nbsp;Lewy, F. H. Das extrapyramidale motorische System, sein Bau, seine

Verrichtung und Erkrankung.

Kliniselic Wochenschrift, Jahrgang II, S. 189 und S. 237, 1923.

110.nbsp;Lewy, F. H. Die Lehre vom Tonus und der Bewegung.

Verlag von Julius Springer, Berlin 1923.

111.nbsp;Lewy, F. H. Die Histopathologic der choreatischen Erkrankungen.

Zeitschrift für die gesamte Neurologie und Psychiatrie. Band 85, S. 622,
1923.

112.nbsp;Lewandowski, M. Handbuch der Neurologie.

Verlag von Julius Springer. Berlin, 1910.

113.nbsp;Leyton, A. S. F., and C. S. Sherrington. Observations on the excitable

cortex of the chimpanzee, orang-utan and gorilla.

Quarterly Journal of Experimental Physiology, Vol. XI, nquot;. 2, P. 135, 1917.

114.nbsp;Lhermitte, J. La section totale de la moëlle dorsale.

Maloine, Paris, 1919.

115.nbsp;Lhermitte, J., et L. Cornil. Recherches anatomiques sur la maladie

de Parkinson.

Revue Neurologique, Tome XXXVII, P. 625. Réunion des 3—4 Juin 1921.

116.nbsp;Lhermitte, J. La Rigidité Décérebrée. Données phy.siologiques et

applications cliniques.

Annales de Médecine. Tome X, nquot;. 3, P. 228, 1921.

117.nbsp;Lhermitte, J. L\'ï]ncéphalite Léthargique.

Questions Neurologiques d\'Actualité. Masson et Cie, Paris 1922.

118.nbsp;Liljestrand, g., und R. ]\\La.gnus. Warum wird die lokale Muskelstarre

beim Wundstarrkrampf durch Novokain aufgehoben?
Münchener medizin. Wochenschrift, nquot;. 21, S. 551, 1919.

119.nbsp;Liljestrand, G., und R. Magnus. ITber die Wirkung des Novokains

auf den normalen vind den tetanusstarren Skelettmuskel und über
die Enstehung der lokalen Muskelstarre beim Wundstarrkrampf.
Pflügers Archiv, Bd. 176, S. 168, 1919.

120.nbsp;jioeb, Jacques, tlber den Anteil des Hörnerven an den nacli Gehim-

verletzung auftretenden Zwangsbewegungen, Zwangslagen und
assozierten Stellungsänderungen der Bulbi und Extremitäten.
Pflügers Archiv, Band 50, S. 66, 1891.

121.nbsp;Löwenthal, Max, and Victor Horsley. On the relations between the

cerebellum and other centres (namely cerebral and spinal) with
special reference to the action of antagonistic muscles.
Proceedings Royal Society, Vol. XLVI, p. 20, 1897.
Loyez. Zie: Henri Claude et M.Ho Loyez.

122.nbsp;Mach, E. Physikalische Versuche über den Gleichgewichtsinn des

Menschen.

Wien. Akad. Sitzungsber. III, S. 68—124, 1873.

123.nbsp;Mach, E. Grundlinien der Lehre von der Bewegungsempfindung.

Leipzig, 1875.

-ocr page 389-

124- Magnus, R. Zur Regelung der Bewegungen durch das Zentralnerven-

127.nbsp;system.

Mitteilung I.nbsp;Pflügers Archiv, Band 130, Seite 219, 1909.

Mitteilung II.nbsp;Pflügers Archiv, Band 130, Seite 253, 1909.

Mitteilung III.nbsp;Pflügers Archiv, Band 134, Seite 545, 1910.

Mitteilung IV.nbsp;Pflügers Archiv, Band 134, Seite 584, 1910.

]\\Iagkus, R. Zie: de Kleyn und Magnus nquot;. 79 en nquot;. 80, 1912.

128.nbsp;Magnus, R. L^jer die Beziehungen des Kopfes zu den Gliedern.

Münchener medizin. Wochenschrift, nquot;. 13, 1912.

129.nbsp;JMagn-us, R., und C. G. L. AVolp. AA^eitere Mitteilungen über den Ein-

fluss der Kopfstellung auf den Gliedertonus.
Pflügers Archiv, Band 149, Seite 447, 1913.

Magnus, R. Zie : de Kleyn und Magnus, n«. 82, n°. 83 en nquot;. 84, 1913.

130.nbsp;Magnus, R., und AV. Stokm van Leeuwen. Die akuten und die dauernden

Folgen des Ausfalles dei- tonischen Hals- und Labyrinthreflexen.
Pflügers Archiv, Band 159, Seite 157, 1914.

131.nbsp;AIagnus, R. AVelche Teile des Zentralnervensystems müssen für das

Zustandekommen der tonischen Hals- und Labyrinthreflexe auf die
Ivörpermuskulatui- vorhanden sehi?

Pflügers Archiv, Band 159, Seite 224, 1914.

Magnus, R. Zie: J. S. Beiotoff und R. Magnus, nquot;. 10, 1914.
]\\L\\gnus, R. Zie: A. de Kleyn und R. Magnus, nquot;. 86, 1915.
IVLvgnus, R. Beiträge zum Problem der Körperstellung. Stellreflexe
beim Zwischenhirn- und Mittelhirnkaninchen. Mitteilung
1.
V Pflügers Archiv, Band 1G3, Seite 405, 191G.

132.nbsp;Magnus, R. Beiträge zum Problem der Körperstellung. Stellreflexe beim

Zwischenhirn- und Mittelhirnkaninchen. Mitteilung l.
Pflügers Archiv, Band 1(53, Seite 405, 1910.
Magnus, R. Zie: A. de Ki.eyn und R. Magnus, nquot;. 89, 1918.

133.nbsp;Magnus, R. Tonische Hals- und Labyrinthi-eflexe auf die Körpei-muskeln

beim dezerebrierten Affen.

Archivos Nöerlandai.ses de Physiologie. Tome II, Seite 484, 1918.

134.nbsp;Magnus, R. Beiträge zum Problem der Körper.stellung. Stellreflexe

beim Kaninchen nach einseitiger Labyrhithextirpation. Mitteilung 11.
Pflügers Archiv, Band 174, Seite 134, 1919.

Magnus, R. Zie : G. lmjestiiand und R. Magnus, n». 118 en n». 119^ 1919.
Magnus, K. Zie: A. de Kleyn und R. AFac.nus, nquot;. 91 en n®. 92, 1919.
Magnus, R. Zie: A. de Kleyn und R. Magnus, nquot;. 94 en n». 98, 1920.
Magnus, R. Zie: J. G. Dl\'SSEr de Barenne und R. Magnus, nquot;. 33. Stell-
reflexe, Mitteilung
III, 1920.
^^Iagntjs, R. Zie: A. de Kt.evn und R. Magnus, n». 98, Stellreflexe,
Mitteilung
IV, 1920.

135.nbsp;JVL^-GNUS R. Die Funktion der Otolithen.

Berichte über die gesamte Physiologie, Bd. II, Heft 2, 1920.

-ocr page 390-

Magnus R. Zie : A. de Kleyn und R. Magnus, n». 99, nquot;. 100 en nquot;. 101,
1921.

136.nbsp;Magnus R. Körperstellung und Labyrinthreflexe beim Affen.

Pflügers Archiv, Band 193, S. 396, 1922.

137.nbsp;Magnus, R. Wie sich die fallende Katze in der Luft umdreht.

Archives Néerlandaises de Physiologie, Tome VII, P. 218, 1922. Volume
jubilaire H. Zwaardemaker.

138.nbsp;Magnus R., und A. de Kleyn. Experimentelle Physiologie des Vesti-

bularapparates bei Säugetieren mit Ausschluss des Menschen.

Handbuch der Neurologie des Ohres. Herausgegeben von Prof. Dr.G. Alexander
und Prof. Dr. Otto Marburo. Urban amp; Schwarzenberg in Berlin und Wien,
1923.

139.nbsp;Magnus R., und A. de Kleyn. „Bijdrage tot de functie van het vesti-

bulaire apparaat \'

Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam. Verslagen der af-
deeling Natnurk. Dl. XXXH, Bladzijde 961, 1923.

140.nbsp;IVIanschot, G. W. Paralysis Agitans.

Proefschrift, Amsterdam 1904.

141.nbsp;ivlarburg, O. Die topische Diagnostik der Mittelhirnkrankheiten.

Wiener klinische Wochenschrift, nquot;. 21—25, S. 533, 1905.
Marie. Zie : Pierre Marie.
Muvrinesco. Zie: P. Blocq et G. Marinesco.

142.nbsp;Mendel. Berliner klinische Wochenschrift, S. 469, 1885.

143.nbsp;Miller, F. R., and F. G. Banting. Obsein^ations on cerebellar stimu-

lations.

Brain, Vol. XLV, Part. 1, P. 104, 1922.

144.nbsp;Monakow, C. von. Der rote Kern, die Haube und die Regio hypo-

thalamiea bei einigen Säugetieren und beim Menschen.
Wiesbaden, Vorlag von J. F. Bergmann, 1910.

145.nbsp;Muskens, L. J. J. De achtei-ste langsbundels en de manegebeweging.

Koninklijke Academie van Wetenschappen, bldz. 656, 8 Nov. 1912.

146.nbsp;Muskens, L. J. J. The central connections of the vestibular nuclei

with the corpus striatum and their significance for ocular move-
ments and for locomotion.

Brain, Vol. XLV, Parts III and IV, P. 454, 1922.

Nioolesco. Zie: CnmAY, Foix et Nicolesco.
Nishikawa, IJ. Zie : E. A. Spiegel und IJ. Nishikawa.

Olmsted, J. M. D. Zie: W. P. Warnar and J. M. D. Olmsted.

147.nbsp;OoRT, H. Tiber die Verästelung des Nei\'vus octavus bei Saugetieren.

Anatomischer Anzeiger, Band 51, n». 1, S. 272, 1918.
148 Oppenheim, H. Lehrbuch der Nervenkrankheiten.
5e Auflage, Berlin. S. Karger, 1908.

t

149. Pavlow, M. Quelques points concernant le rôle physiologique du tuber-
cule quadryumeau supérieur et du noyau rouge.
Le Névraxe, page 333, 1900.

-ocr page 391-

150. Penfield, ^Y. G. Zie: H. C. Bazei^ and W. G. Penfield.

150.nbsp;Pfeiffer, I. A. F. The anatomical findings in a ease of progressive

lenticular degeneration.

Journal of nervous and mental disease. Vol. 45, p. 289, 1917.

151.nbsp;Marie, Pierre. Foyers lacunaires de désintégration.

Revue de Médecine, Tome 21, P. 281, 1901.

152.nbsp;Marie, Pierre, et Georgf^ Guillain. Lésion ancienne du noyau rouge.

Nouvelle Iconographie de la Salpétrière, P. 78, 1903.
PoïTFJî,
A. Zie: C. Winkler and A. Potter.

153.nbsp;Pollak, E. Der amyostatischo Symptomenkomplex und verwandte

Zustände.

Verhandlungen der Gesellschaft deutscher Nervenärtzte. Verlag von F. C. W.
Vogel, Leipzig, 1922.

154.nbsp;Probst, M. Über den Hirnmechanismus der Motilität.

Jahrbücher für Psychiatrie und Neurologie, S. 181, 1901.

155.nbsp;Probst, M. über die anatomischen und physiologischen Folgen der

Halbseitendurchschneidung des Mittelhirns.

Jahrbücher für Psychiatrie und Neurologie, Bd. 24, S. 219, 1904.

156.nbsp;Quix, F. H. Metingen en beschouwingen over de otolithenfunctie.

Nederl. Tijdschrift voor Geneeskunde, le helft, bldz. 902, Jaargang 1919.
157 Quix, F. H. De functie der Otolithen.

Nederl. Tijdschrift voor Geneeskunde, 65ste jaargang, bldz. 2670, 1921.

158.nbsp;Quix, F. H. De invloed van eiken otolith afzonderlijk op den tonus

van de verschillende spieren.

^^ Natuur- en Geneeskundig Congres te Utrecht, 31 Maart—2 April, 1921.

159.nbsp;Quix, F. H. La Fonction dos Otolithes.

Archives Néerlandaises de Physiologie dc l\'homme et des animau.x, tome VI,
livraison 1, page 1, 1921.

160.nbsp;Quix, F. H. Examen fonctionnel de l\'appareil otolithiquc.

Xe Congrès International d\'Otologic, Paris, 19—22 Juillet, 1922. (Saint-
Amand, 74 Rue Lafayette, Paris).
161 Quix, F. H. L\'examen clinique do la Fonction des Otolithes.

Annales des Maladies de l\'Oreille et du Larynx. Toms XLII, n°. 3, 1923.

162.nbsp;Quix, F. H. La Fonction des Otolithes.

Archives Néerlandaises dc Physiologie de l\'homme et des animaux,
tome VIII, livraison III, p. 425, 1923.

163.nbsp;Ramsay Hunt, J. Piogrossive atrophy of the Globus Pallidus.

Brain, Vol. XL, P. 58, 1917.

161.nbsp;Raymond et M. Raymond Cr.^ran. Sur un cas d\'endothéliome épithéli-

oide du noyau rouge.

Revue Neurologique, Tome X, P. 463, Séance du 15 Mai 1902.

165. Raymond et M. Raymond Ce,stan. Sur un cas de papillome épithélioide
du noyau rouge. Contribution à l\'étude des fonctions du noyau
rouge.

Archives de Neurologie. Tome XIV, uquot;. 8, P. 81, 1902.

-ocr page 392-

166.nbsp;Redlich, ]\\I. Beiträge zur Anatomie und Physiologie der motorischen

Bahnen bei der Katze.

Monatschrift für Psychiatrie und Neurologie, Bd. V, S. 192, 1899.

167.nbsp;Riddoch, Gl. The reflex functions of the completely divided spinal cord

in man, compared with those associated with less severe lesions.
Brain, Vol. XL, P. 264, 1917.

168.nbsp;Rossi, G. • Sulle localizzazioni cerebellari corticali e .sul loro significato

in rapporto alia funzione del cervelletto.
Archivio di Fisiologia. Vol. XIX, Fasc. V, 1921.

169.nbsp;Rothmaxn, M. tjber die functionclle Bedeutung der Pyramidenbahn.

Berliner klin. Wochenschrift, S. 074, 1901.

169a Rothmann, M. tll)er die Ergebnisse der experimentellen Ausschaltung
der motorischen Funktion und ihre Bedeutung für die Pathologie.
Zeitschrift für klin. Medizin., Bd. XLVIIT, 1903.

170.nbsp;Rothmann, M. t^ber die physiologische Wertung der corticospinalen

(Pyramiden-) Bahn.

Archiv für Physiologie, S. 217, 1907.

171.nbsp;Rothmann, M. Der Hund ohne Grosshirn.

Mendel. Neurolog. Centralblatt, 28, S. 1045, 1909.

172.nbsp;Rothmann, M. Demonstration des Sektionbefundes des grosshirnlosen

Hiuides.

Mendel. Neurologisches Centralblatt, 31, S. 867, 1912.

173.nbsp;Rothmann, H. Zusammenfassender Bericht über den Rothmannschen

grosshirnlosen Hund nach klinischer und anatomischer Unter-
suchung.

Zeitschrift für die gesamte Neurol. u. Psych., Bd. 87, S. 247, 1923.

Royce, C. E. Zie: C. P. Howard and C. E. Royce.

174.nbsp;Sarbo, A. von. Über „Hyptokinesisquot; und „Rubrale Ataxiequot; als symp-

tom der Gehirngeschwülste der mittleren Schädelgrube, speciell des

Mittelhirns.

Klinische Wochenschrift, S. 1597, 1922.

175.nbsp;Sherrington, C. S. Cataleptoid reflexes in the monkey.

Proceedings of the Royal Society, Vol. 60, P. 411, 1897.
176 Sherrington, C. S. Decerebi-ate rigidity and reflex coordination of
movements.

Journal of Physiology. Vol. 22, P. 319, 1897—1898.

177.nbsp;Sherrington, C. S. On the innervation of antagonistic nuiscles ßth note.

Proceedings Royal Society, Vol. 66, P. 66, 1899.

178.nbsp;Sherrington, C. S. Schäfer\'s Textbook of Physiology. Vol 11, P. 1913,

1900.

Sherrington,nbsp;C. S. Zie: A. S. Grünbaum and C. S. Sherrington, nquot;. 56,

1901.

Sherrington, C. S. Zie: A. Fröhlich and C. S. Sherrington, nquot;. 44,
1902.

-ocr page 393-

179.nbsp;Sherrington, C. S. On reciprocal innervation of antagonistic muscles

note.

Proceedings Royal Society, Vol. 76, P. 161, 1905.

180.nbsp;Sherrington, C. S. . On reciprocal innervation of antagonistic muscles

8tli note.

Proceedings Royal Society, Vol. 76, P. 169, 1905.

181.nbsp;Sherrington, C. S. The integrative action of the nervous system.

I Edition. London, Humphrey Milford, 1906.
II Edition. London, Humphrey Milford, 1920.

182.nbsp;Sherrington, C. S. On the proprio-ceptive system, especially in its

reflex aspect.

Brain, Vol. XXIX, P. 467, 1906.

183.nbsp;Sherrington, C. S. Postural activity of muscle and nerve.

Brain, Vol. 38, Part. Ill, P. 191, 1915.

184.nbsp;Sherrington, C. S. On plastic tonus and pi\'oprioeeptive reflexes.

Quart. Journal of Experimental Physiology, Vol. II, nquot;. 2, P. 109, 1909.

Sherrington, C. S. Zie: A. S. F. Leyton and C. S. Sherrington, 1917.

185.nbsp;Sherrington, C. S. Posture (The Cavendish Lecture).

West London Med. Journal, Vol. 25, n°. 3, 1920.

Referat: P. Rona\'s Berichte über die gesamte Physiologie und experimen-
telle Pharmakologie, Bd. 4, S. 359, 1921.

186 Simonelli, G. Sulla funzione dei lobi medi del cei-velletto ; il loho
posteriore (pyi\'amis, uvula, nodulus, secondo Ingvar).
Archivio di Fisiologia, Vol. XIX, Fase. V, 1921.

187.nbsp;Simonçlli, g. Localizzazioni cerebellari corticali.

Archivio di Fisiologia, Vol. XX, Fase. VI, 1922.

187a. Simons, A. Kopfhaltung und Muskeltoiius.

Neurol. Centralblatt ; Band 39, S. 132, 1920.

187b. Simons, A. Kopfhaltung und Muskeltoiius.

Zeitschrift f. d. gesamte Neurol. u. Psychiatrie, Band 60, S. 499, 1923.

188.nbsp;SociN, CiL, und W. Storm van Leeuwen. t\'her den Einfluss der Kopf-

stellung auf phasische Extremitätenreflexe.
Pflügers Archiv, Band 159, S. 251, 1914.

189.nbsp;Souques, A. Lésions et causes de la Paralysie Agitante. Ses rapports

\' avec le syndrome Parkinsonien post-encephaloléthargique.
Questions Neurologiques d\'Actualité. Masson et Gie. Paris, 1922.

190.nbsp;Spiegel, E. A. und IJ. Nishikawa. Der zentrale Mechanismus der

\'l\'etaniekrämpfe und ihi\'e J3eziehungen zur Enthirnungsstarre.

Arbeiten aus dem Neurologischen Institute an der Wiener Universität. Bd. 24,
Heft 2 und 3, S. 221, 1923.

191.nbsp;SprrzER, A., und J. P. K.vrplus. (\'her experimentelle Läsionen an der

Gehirnbasis.

Festschrift zur Feier des 25 Jährigen Bestandes des Neurologischen Institutes
an der Wiener Universität. Arlwit. a. d. Neurolog. Instit. Band XVI, Teil II,
S. 348, 1907.

-ocr page 394-

192.nbsp;Starlinger, J. Die Durchschneidung beider Pyramiden beim Hunde.

Jahrbücher für Psychiatrie und Neurologie, Bd. 15, S. 1, 1897.
Starr. Zie: Allan.

193.nbsp;Stewart, G. N. The otic labyrinth and equilibration in one of the

urodela.

Archives Néerlandaises de Physiologie, Tome VII, P. 340, 1922. Volume
Jubilaire H. Zwaardemaker.

Storm van Leeuwen, W.nbsp;Zie: A. de Kleyn en W. Storsi van Leeuwen,
n». 87 en 95.

Storji van Leeuwen, AV.nbsp;Zie: R. äIagnus und W. Storm van Leeuwen,
n». 130.

Storm van Leeuwen, W.nbsp;Zie: Ch. Socin und AV. Storm van Leeuwen,
n». 188.

194.nbsp;Strümpel, A. Lehrbuchnbsp;der Speziellen Pathologie und Therapie der

inneren Krankheiten, Band II.
- 16e Auflage. Verlag von F. C. W. Vogel, Leipzig, 1907.
23e und 24e Auflage, 1922.

195.nbsp;Tiuele, f. H. On the efferent relationship of the optic thalamus and

Deiters\' nucleus to the spinal cord, with special reference to the
cerebellar influx of Dr. .Hughlings Jackson and the genesis of the
decerebrate rigidity of Ord and Sherrington.
Journal of Physiology, Vol. XXXII, P. 358, 1905.

196.nbsp;Trctiakoff, C. Contribution a 1\'étude de I\'anatomie pathologique du

Locus Niger de Soemmering.
Thèse de Paris, 1919.

197.nbsp;TRériAKOFF, C. Revue Neurologique, Tome 37, P. 502, 1921.
Tumbelaka, R. Zie: de Kleyn und R. Tumbelaka, n«. 88.

199.nbsp;Turner, V. A case of prolonged hyperpyrexia in a child with a Mid-

brain tumoitr.

British Journal of Child. Dis., Vol. XIII, p. 261, 1916.

Veroteegh, C. j. R. Zie: A. de Kj.eyn und C. J. R. Versteegu, n». 93
en nquot;. 102.

200.nbsp;Vogt, C. und 0. Zur Kenntnis der pathologischen Veränderungen des

Striatum und des Pallidum und zur Pathophysiologic der dabei
auftretenden Krankheitserscheinungen.

Sitzungsberichte der Heidelberger Akademie, S. 3, 1919.

201.nbsp;Vogt, C. und 0. Zur Lehre der Erkrankungen des Striären Systems.

Journal für Psychiatrie und Neurologie, S. 631, 1919. Ergänzungsheft, Bd. 25.

202 Vorr, M. Zur Frage der Verästelung des Nervus acusticus bei den

Säugetieren.

Anatomischer Anzeiger, Band 31, S. 635, 1907.

203. Wallenberg, A. Veränderiuigen der nervösen Centraloi-gane in einem

Falle von cerebraler Kinderlähmung.

Archiv f. Psychiatrie und Nervenkrankheiten, Band 19, S. 297, 1888.

-ocr page 395-

204. Wallenberg, A. Bedeutung neuerer Ergebnisse der Anatomie des
Zentralnervensystems für die topisehe Diagnostik der Gehirnkrank-
heiten.

Deutsehe Medizinische Wochenschrift nquot;. 31—32, 1922.

205nbsp;Walshe, F. M. R. On the genesis and physiological significance of

spasticity and other disorders of motor innervation. With a
consideration of the functional relationship of the pyramidal system.
Brain, Vol. XLII, P. 1, 1919.

206nbsp;Walshe, F. M. R. Decerebrate vigidity and its recognition in man.

Proceedings of the Royal Society, Vol. XV, P. 41, 1922.

207.nbsp;Walshe, F. M. R. A case of complete decerebrate rigidity in man.

The Lancet, Vol. CCV, nquot;. 13 of Vol. 2, P. 644, 1923.
207a. Walshe, F. M. R. On certain tonic or postural reflexes in hemi-
plegia with .special reference to the so-called „Associated Move-
mentsquot;.

Brain, Vol. XLVI, Part. 1, P. 1, 1923.

208.nbsp;Warnar, W. P., and J. M. D. Olmsted. The influence of the cerebellum

and cerebrum on extensor rigidity.
Brain, Vol. 46, Part. II, P. 1891, 1923.

209 Weed, L. H. Observations upon Decerebrate Rigidity.

Journal of Physiology, Vol. 48, P. 205, 1914.
210. Weh^and, AV. Hals- und Labyrinthreflexe beim Kaninchen, ihr Einfluss
auf den Muskeltonus und die Stellung der Extremitäten.
Pflügcrs Archiv, Band 147, S. 1, 1912.

WiLSOK, Zie: Kinnier Wilson.
211 Winkler, C
. The central course of the nervus octavus and its influence
on motility.

Verhandelingen Koninklijke Academie van Wetenschappen, Amsterdam, Vol.14,
nquot;. 1, 1907.

212.nbsp;Winkler, C., and A. Potter. An anatomical guide to experimental

researches on the rabbits brain.
Amsterdam, 1911.

213.nbsp;Winkler, C., and A. Poiter. An anatomical guide to experimental

researches on the cat\'s brain.
Amsterdam, 1914.

214.nbsp;Winkler, C. Handboek der Neurologie. Deel 11. Het zenuwstelsel van

den nervus octavus.

Do Erven F. Bohn, Haarlem, 1920.

wmmaack, K. Zie: R. Baranv und K. Wittmaack.

Wolf, C. G. Ii. Zie: R. Magnus und C. G. L. Wolf, nquot;. 129.

quot; Zie verder de literatuur-opgave op bladzijde 273, aan het einde van
hoofdstuk X.

-ocr page 396-

O a

-ocr page 397-

• J V x-\'-î ; -.

r .
r

-ocr page 398-

\'quot;il\'^^

;nbsp;; -w-nbsp;■■ : ■■

, lt; . quot;

gt; »

-ocr page 399-

STELLINGEN.

-ocr page 400-

« .. quot;. ;

-ocr page 401-

STELLINGEN.

T.

Vindt men bij de operatieve behandeling van een verwonding van het
schedeldak een subduraal hacmatoom met intacte dnra, dan opene men,
tenzij voor direct dringend levensgevaar, de dnra niet, noch puncteere men
het hacmatoom.

II.

Het totaal dwars gekliefd zijn van het thoracale gedeelte van het
ruggemerg veroorzaakt bij den mensch niet steeds atonie van de beensi)ieren.

IIT.

^Het ware heter als in de algemeene i)raktijk het hechten van het
bij de bevalling niet tot door den musculus sphincter ani ingescheurde
])erincum nagelaten werd.

IV.

Het nagenoeg niet optreden van neuritidcn na salvareaninjecties, toe-
gediend voor niet luetischc ziekten, iilcit cr voor, dat de neuritidcn, welke
\'na deze injecties by lijdei-s aan lues woi-dcn waargenomen, geen eigenlijke
As-neuritiden zyn.

V.

De meening, dat. ncuro-syphilis mindcj- bij weinig beschaafde volken
voorkomt, is,
Avat dc verschillende bevolkingen van Ncdei\'landsch Oost-Indië
hclreft, niet juist.

-ocr page 402-

De toediening van emetine bij dysenterie moet met de grootste voor-
zichtigheid geschieden. Men geve niet meer dan 65 mgr. per injectie en per
dag; en niet langer dan gedurende zes opeenvolgende dagen.

Meent men eventueel de injecties te moeten herhalen, dan mag dit niet
geschieden binnen drie weken na de laatste injectie.

Een eventueel noodig geoordeelde derde reeks van injecties mag niet
gegeven worden binnen zes weken na afloo]) der tweede reeks.

Gedurende de emetine-behandeling moet de patiënt bedrust houden.

-ocr page 403-

m

\'M ■\'

\'â-

\'m^L-:

■■y-

s.

V \'v V y

gt; t \'

• i ■ .

-ocr page 404-

■À

A3- -V-:

Vim mji-f^xm mm

^nbsp;feur«tpr. . -A,-.,;. ,, nn. ît#llgt;4, •if.r twïîé^ pwks.

\'■AiïAJrK^-iKèttmkJÎ;^ MtM- dv ïw^iiènt Uiifwfcî. ÎIOIΫ^«.

v.

■\'X

■ ;

ri ■ ^ -

ti ..g

.vi; ^^

\'-y\'W\'

\'

m

-j

:

■C-.

• ..Vn.\'

-ocr page 405-

\'-■y- ■ ■nbsp;• v^T^J*\'»^«!

- iL\'^i quot; jlW\'

: ^

;

tM

-ocr page 406-

y^ V «Kl

- VW\'^