-ocr page 1-
-ocr page 2-

A. qu.

92

kLurJQuk

M

-ocr page 3-

\'M

kX

«

tj.

kir-

-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-

m

r3

Ï^T! V\'^V.

-ocr page 7- -ocr page 8-

m

-ocr page 9- -ocr page 10- -ocr page 11-

AAN MIJN MOEDER

-ocr page 12- -ocr page 13-

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN
WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE
UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAG-
NIFICUS Mr. J. Ph. SUVLING, HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER RECHTSWETENSCHAP,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT, TEGEN DE BEDENKINGEN DER
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG DEN 9den OCTO-
BER 1925 DES NAMIDDAGS 4 UUR DOOR
HERMAN BARTHOLD FRANS WESTEROUEN
VAN MEETEREN, GEBOREN TE HAARLEM

-ocr page 14-

f

-ocr page 15-

Aan U Hooggeleerden Ovink, bij het verschijnen van mijn proef-
schrift een woord van hartelijken dank. Allereerst mijn dank voor
Uw geduld. Het is al vele jaren geleden, dat ik op Uw raad naar
Marburg ging, om daar kennis te maken met de voormannen van
het Kriticisme. Veel mocht ik van hen leeren. De blijvende vriend-
schap van den voortreffelijken Horst is mij de dierbaarste herin-
nering aan deze heerlijke semesters.

Dat U wel mijn promotor wilde zijn, is een tweede reden tot
dankbaarheid, die culmineert in de erkentelijkheid voor de groote
mate van vrijheid, die ik mocht nemen.

Met weemoed herdenk ik de lessen en leering van den on-
vergetelijken Ritter, die mijn eerste stappen op het moeizame pad
der wijsbegeerte leidde.

-ocr page 16-

ioxoç ô*êm naai xeivxxai

Xenophanes

-ocr page 17-

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord..............bladzijde 11

Hoofdstuk I

Het probleem van de verhouding van het algemeene
tot het bijzondere, in den tijd voorafgaande aan
de critische philosophie......... ^^ 13

Hoofdstuk II

Von dem Schematismus der reinen Verstandesbe-
griffe............... ^^ 21

Hoofdstuk III

Het schema als principe in de Kritik der reinen
Vernunft.............. ^^ 26

Hoofdstuk IV

Literatuur over Schematismus der reinen Verstandes-
begriffe ................. 46

Hoofdstuk V

Mogelijke toepassing van het verworven inzicht . „ 60

-ocr page 18-
-ocr page 19-

VOORWOORD

Het eischt wel rechtvaardiging aan de onnoemelijk lange reeks
van werken over Kant een bijdrage toe te voegen. Immers men kan
onmogelijk een enkel onderdeel vinden van de lijvige werken van
Immanuel Kant, dat nog niet van vele zijden becritiseerd, gecom-
mentarieerd, uitgelegd en verklaard is. Evenwel niet duidelijker
heeft men er steeds de problemen mee geformuleerd. Niet altijd is
het winst gebleken, als Kant wéér werd behandeld. Zooals een
palimpsest meerdere lagen met teksten over elkaar heen geschre-
ven bevat, cn men veel moet opofferen, wat noeste vlijt gekost
heeft, om tot den oertekst terug te keeren, zoo is ook veel ge-
schreven over een commentaar en op grond van anderer uitlegging
en loont het de moeite weer eens terug te keeren tot den oor-
spronkelijken opzet van Kant. Laat ons zoo opvatten de leuze:
„Zurück nach Kant!quot; In dit verband gezien, is de uitgebreide
Kant-literatuur een aanwijzing, dat de problemen, die in de 18e
eeuw werden opgeworpen en die een formuleering vonden te
Koningsbergen, hun actualiteit geenszins verloren hebben. Benzion
Keilerman verklaart in zijn werk over Kant „Das Ideal im System
der Kantischen Philosophiequot;, dat een klare und sachgemässe Inter-
pretation van het beroemde Schematismus-Kapittel tot op den
huldigen dag op zich heeft laten wachten. Dat werd geschreven
in het jaar 1920! Wanneer Cassirer verzekert, dat dit hoofdstuk
is „eines der schwierigsten Kapitel der Vernunftkritikquot;, is hier-
mede een poging om het probleem, dat in dit hoofdstuk wordt
opgesteld cn opgelost door Kant, van eenige zijden tc belichten
en duidelijk uit tc doen komen in verband met het geheele werk,
waarin het aangetroffen wordt, een onderneming, die haar goed
recht al heeft aangetoond bij een gedeeltelijk slagen. Het geslaagde
gedeelte zou dan de overtuiging moeten wekken, dat de gangbare
verklaringen meer kwaad dan goed hebben gedaan, dat de ver-
heldering meer duisternis dan licht heeft gebracht cn dat het
inzicht pas bereikt kan worden, wanneer Kant weer nan het woord
komt.

-ocr page 20-
-ocr page 21-

HET PROBLEEM VAN DE VERHOUDING VAN HET
ALGEMEENE TOT HET BIJZONDERE, IN DEN TIJD
VOORAFGAANDE AAN DE CRITISCHE PHILOSOPHIE

Het probleem van het schema, is het probleem van de verhouding
van het enkele, bijzondere en algemeene, van zinnelijke aanschou-
wing en denken, van het vele en het eene. Cassirer heeft hieraan
een eigen uitdrukking gegeven. 1) 2)

Reeds bij Plato treffen wij dit probleem aan. De heerschende op-
vatting is, dat Plato twee streng gescheiden gebieden aanneemt.
In het eene wordt de idee aangetroffen en in het andere vindt men
de afbeeldsels, de nabootsingen van de idee. De idee heeft een
eigen, onafhankelijk bestaan, maar toch doet de idee zich gelden
in het gebied van de afbeeldsels. Plato is van een standpunt, dat
ongetwijfeld nog metaphysisch genoemd mag worden, voort-
geschreden tot een opvattting, die uitsluitend rekening houdt met
de kennis der dingen en niet met de dingen zelf. \'Het contact, dat
gezocht wordt tusschen de beide gescheiden gebieden, vindt zijn
uitdrukking in de
ihsamp;e^i?.

Het punt, dat steeds om verklaring vraagt in dc Platonische
leer, is telkens weer deze methe.xis, onverschillig welk gebied van
wetenschappelijk onderzoek betreden wordt .Wanneer de philo-
sophie van Plato, zooals gewoonlijk geschiedt, wordt gekenschetst
als dualisme, dan wordt hiermede bedoeld, dat een wereld van
zelfstandig aanzijn boven dc ziiuielijk waarneembare wereld, die
ook een eigen bestaan voert, zich uitspant en dat de verbinding
tusschen beide gebieden een verhouding is tusschen twee van elkaar
onafhankelijke grootheden.

De wereld hier beneden is alleen te omvatten met de zinnelijke
waarneming en de kosmos noetos alleen met het denken, met den
geest. Het algemeene nu huist in de bovenzinnelijke wereld en het

O..Cassirer das Erkenntnisprolileni 11 1911 achtes Buch 2. Kapittel IV
liladzijde 713

„Ihr eipeiitlichcs Thema ist die Frage nach der psychologischen Möglich-
keit des Allgemeiiibcgriffs.quot;

2) Cassirer Philosophie der symbolischen Formen I bladzijde 18

„Das Grundprinzip der Erkenntnisz, dasz sich das Allgemeine immer nur
im Besonderen anschauen, das Besondere immer nur in Hinblick auf das
Allgemeine denken läszt.quot;

-ocr page 22-

bijzondere in de wereld, die met de zinnen is waar te nemen.
Tusschen beide werelden is een verbinding, uitgedrukt in de deel-
neming. Deze is ook aan te toonen in de verhouding tusschen
het algemeene en het bijzondere. 1) In den naar hem genoemden
dialoog vraagt Parmenides: „Gij denkt u, schijnt het, het eene in
het vele, als een tent, die over veel menschen is uitgespannen, maar
ieder voor een deel.quot; Hieruit zien wij, in de verhouding van het
eene tot het vele, hoe wij de verhouding van het algemeene tot
het bijzondere bij Plato moeten denken. Wanneer de naam Socrates
betrokken wordt in de discussie, moeten wij er ons voor hoeden,
hem een positieve uitspraak te laten doen in metaphysischen zin,
want als men dezen eenigen wijsgeer goed wil verstaan, moet men
in het oog houden, dat het accent bij hem valt op het vragen en
niet op het antwoorden. 2)

Aristoteles heeft zich wel rekenschap gegeven van het probleem,
waarvoor de Platonische ideeënleer hem geplaatst had, zonder
evenwel van zijn probleemstelling uit, de oplossing ter hand te
kunnen nemen. Juist over de vraag naar het algemeene en het
bijzondere loopt de critiek, die Aristoteles levert op Plato. 3) Moe-
ten de beginselen algemeen of bijzonder geacht worden? Houdt
men ze voor algemeen, dan ontzegt men daarmede aan hen de
substantialiteit. Zijn ze daarentegen enkel, dan zijn ze niet kenbaar,
want alle kennis moet algemeen zijn. Dan zouden er weer fun-
damenteelere begrippen noodig zijn. Hier is het dilemma. \'Hoe
Aristoteles de oplossing zoekt, zal hier niet nagegaan worden.

1)nbsp;Natorp Platos Ideeniehre VII bladzijde 229

„Also nicht die schrankenlose Ausdehnung der idee auf alle Arten wissen-
schaftlicher Probleme ist an sich fehlerhaft, sie ist im Gegenteil eine unaus-
weichliche logische Notwendigkeit. Aber wer sie eben nicht versteht als
Erweiterung einer Atethode über alle Gebiete wissenschaftlicher Aufgaben,
sondern als leere Verdoppelung der gegebenen Dinge der gemeinen Vor-
stellung, für den ist keine Rettung vor dem „Abgrund des Gesciiwätzes.quot;

2)nbsp;„Sokrates fragte, und antwortete nichtquot;. Aristoteles aanteekening bij
llegel\'s Geschichte der Philosophie uitgave G. J. P. J. Bolland bladzijde 293

3)nbsp;Grundrisz der Geschichte der Philosophie von Friedrich Ueberweg
1909 bladzijde 162

„Wie zwischen der philosophischen und sinnlichen Erkenntnis die mathe-
matische die Atitte hält, so stehen die mathematischen Objekte in der Mitte
zwischen den sinnlichen Dingen und den Ideen. An den geometrischen
i-iguren lässt sich der Gegensatz zwischen den ewigen Ideen und den
vergänglichen, wandelnden Dingen deutlich machen. So hatte die Mathe-
matik für Piaton grossen Wert und ihre Methode beeinflusste sein Denken.
Die Mathematik war ihm ein Muster von Aufstellung bestimmter Defini-
tionen und unumstösslicher Beweise. Die Methode der Erkenntnis der Ideen
ist die Dialektik, die den Doppelweg der Erhebung zum Allgemeinen und
des Rückgangs vom Allgemeinen zum Besonderen in sich begreift. Die
bildliche (mythische) Darstellung ist eine Vorstufe der Dialektik und insofern,
als die wissenschaftliche Erkenntnis unerreicht bleibt, ihr Ersatz, zugleich
aber ein notwendiger Bestandteil des poetisch-philosophischen und des
religiösen Charakters der Platonischen Dialoge.quot;

-ocr page 23-

In de formuleering van de vraag komt reeds zooveel onzuivers
voor, dat dit op zich zelf al een juiste ontknooping tegen moet
houden,

In de Stoa ontmoeten wij het inzicht, dat slechts het enkele
reëele existentie heeft\', het algemeene heeft slechts in ons de
waarde van subjectieve gedachte. Deze opvatting der Stoici her-
kennen wij later in het nominalisme. Plotinus neemt een wereld van
geziene en van gedachte dingen aan. Het middenstuk tusschen beide
vindt hij in het psychische. De
rovg vat de ideeënwereld in zich
als een waarachtige wereld, terwijl de zinnenwereld slechts een be-
driegelijk afbeeldsel er van is. De stof, die in de ideeën voorkomt
is een bovenzinnelijke. In haar is materie en vorm vereenigd
en zoo zijn de zinnelijke dingen het afbeeldsel van de ideeën.
Aldus is er een verdubbeling bij den Neoplatonist, die een opvatting
vertegenwoordigt, welke geen vooruitgang is ten opzichte van Plato.

De gnostiek kent twee werelden, die streng van elkaar gescheiden
zijn. Toch is het streven van de gnostici, om de verbinding tusschen
deze beide aannemelijk te maken. Geen beeldspraak is phantastisch
genoeg voor den gnosticus, om een definitieve oplossing en ver-
klaring te geven. Juist de tusschenvormen, die een stel van hemelen
schuiven tusschen den hoogsten aeoon en de verenkelde dingen
van deze wereld zijn typische uitingen van de gnostiek. In zonder-
linge daemonische wildheid van uitbeelding geeft dit tusschcn-
product: half Oostersche symboliek, half Westersche philosophische
decadentie, een pakkende uitbeelding van wat het philosophische
kennen niet heeft kunnen bereiken. De oude streng methodische
fiEamp;E^it; is nauwelijks te herkennen in het nieuwe principe van
emanatieleer. Hiermede is het zoeken naar de verhouding van het
algemeene tot het bijzondere verplaatst van het gebied van het
kennen naar de zijnsleer. Slechts de naam herinnert aan Plato.

Als Abaelard omstreeks het jaar 1100 in de sermones het
algemeene meent gevonden te hebben, I) dan beteekent dit stand-
punt een tusschenvorm tusschen het nominalisme en het realisme.
De algemeenheid ligt in het woord, maar niet hetzelve als
zoodanig, zoodat dit iets algemeens zou zijn. want wc weten, dal
ieder woord iets op zich zelf is. De algemeenheid ligt veeleer
in het woord, dat geldt voor een groep van voorwerpen, in de
uitspraak (in sermonibus). 2) De strijd, waarin Abaelard zich
mengde, liep al van Johannes Scolus I:riugena (850). Deze

1)nbsp;„,..nec rem uilam de pliirilnis dici. scd nomen tantum concedimus.quot;
üialoRUS inter pliilosopluim. Judaeum et Christianuni (Rheinwald) Ueber-

weg bladzijde -lOG

2)nbsp;Rémusat: ,.Ce n\'est pas Ie mot, la voix mais le discours, sermo,
c\' est h dire l\'expression du mot, qui est attribuable à divers, et quoique ces
discours soient des mots, ce ne sont pas les mots, mais les discours qui
sont universels.quot;

-ocr page 24-

bestreed de overlevering, die terugging op Augustinus en
Aristoteles, dat de individuen substantie zouden zijn. De
meeningen liepen uiteen, of de soortbegrippen realiteit waren
of slechts woorden. Het uiterste realisme wordt met Plato in
verband gebracht, universalia ante rem. Het gematigde realisme
met Aristoteles, universalia in re. Het nominalisme leert, dat slechts
de individuen reëele existentie hebben, universalia post rem.
Gedurende de volgende eeuwen woedt deze strijd met alleriei
veranderingen van standpunt en verbindingen van inzicht.

Roscelinus, de bekendste nominalist, paste zijn systeem toe op
de triniteit en bracht daardoor het geheele nominalisme in dis-
crediet.

In de Renaissance is een algemeene terugkeer merkbaar op
Plato. Daarmee kreeg het realisme nieuwen steun. Een reactie
hierop, wil in de heerschappij der algemeene begrippen den waren
grond zien voor het middeleeuwsche verderf der wetenschappen.
Het empirisme kent alleen enkele dingen met hun eigenschappen;
uit de logica wil het alle metaphysische momenten wegnemen
en streeft naar een zuiver formeele logica.

Een geheel nieuw aspect krijgt de vraag naar het algemeene
en het bijzondere bij de opkomst van de wiskunde. Baco is dan
de laatste philosoof, zonder deze. Pythagoras herieeft en met
Leonardo da Vinei begint een nieuw tijdperk van bloei voor de
mathesis, die haar invloed over de geheele wijsbegeerte uitstrekt.
De nieuwe wiskunde keert zich af van de getalsymboliek en zoekt
de symboliek van het getal in de feiten der ervaring te vinden.
Galilei is hier de groote strijder cn overwinnaar.

De feitelijke grondlegger van de nieuwe philosophie is Descartes.
Hij geeft een taak aan de methode. 1) \'Hier wordt opgesteld de
noodzakelijkheid, die haar oorsprong neemt in het denken en
onmiddellijk haar toepassing vindt op het zijn. Wanneer nu
gevraagd wordt, hoe deze overgang bewerkstelligd wordt en hoe
deze te rechtvaardigen is, zijn wij wederom midden in het onder-
zoek naar de verhouding van het algemeene tot het bijzondere.
Bij Descartes richt het onderzoek zich niet meer op de dingen,
maar op de kennis derzelve. 1) 2)

Het is een neiging van het occasionalisme, God tot een deus
ex machina te maken. Als de speculatie niet verder vermag door te
dringen in de geheimen, die haar als probleem zijn opgegeven, komt

1)nbsp;René Descartes Discours de la Méthode pour bien conduire sa raison
et chercher la vérité dans les sciencesnbsp;Deuxième partie

........et à chercher la vraie méthode pour parvenir à la connaissance de

toutes les choses, dont mon esprit serait capable.quot;

2)^nbsp;Cohen Kants Theorie der Erfahrung bladzijde 44

„Soweit ist Descartes der vollkommen klare und sichere Führer bei der
Untersuchung des Wertes der Erkenntnisse, als solcher, und der Beding-
ungen für ihre Gewissheit.quot;

-ocr page 25-

God als redder opdagen om den gedaclitengang voort te zetten.
Zoo is het zeer duideh\'jk het geval bij Geulinx. Bij Malebranche
echter is meer bedoeld bij de introductie van het Godsbegrip in
de philosophie. Wanneer men zich herinnert, dat Spinoza het
Godsbegrip zoo\'n groote plaats doet innemen in zijn philosophisch
systeem, behoeft het niet te verwonderen, dat een Fransch geeste-
lijke in de tweede helft van de 17de eeuw spoedig geneigd zou zijn
om het Godsbegrip in de wijsbegeerte als factor te gebruiken.
Malebranche heeft aan zijn philosophische constructie een theolo-
gische kleur gegeven, door met God aan te duiden de plaats van
samenkomst van die gezichtspunten, die hij niet met elkaar kon
rijmen of verzoenen. „Dieu est Ie lieu des espritsquot;. 1) Hiermede is
God geponeerd als een oneindigheid, waarin datgene plaats grijpt,
wat voorloopig in de ervaring niet waargenomen wordt. Als de
oneindigheid zoo machtig is, dat evenwijdige lijnen elkaar daarin
snijden, zou God dan niet de verbinding kunnen brengen tusschen
het algemeene en het bijzondere?

In Leibniz\' geheele leven heeft hem steeds begeleid de gedachte
aan een „ars combinatoriaquot;. Reeds als kind voelt hij zich ten
zeerste aangetrokken door de logica, door de gewone logica,
zooals deze in alle dorheid toen op de school onderwezen werd\'
Kuno I-ischer vertelt het zoo kernachtig: „Ihm werden die trockenen
Regeln lebendig und mit Leichtigkeit findet er gleich zu jedem
Salze des Lehrbuchs eine Menge freffciuicr Beispielequot;. Niet alleen
was de jonge Leibniz ccii gocd leerling, één, die spelende leerde
wat zijn onderwijzer licm voorzette, maar hij begaf zich ook op
het terrein van de kritiek. Mij doorzag de logica en wees aan, waarin
ze Ie kort schoot. Meer dan dat: hij ontwierp een systeem dal
hij o|)schreef om het niet te vergelen, veertien jaar oud. Toen hij
van zijn voorgestelde verbeteringen medcdceliinr deed aan zijn
leeraren, gaven dezen hem geen steekhoudend antwoord maar
wezen hem cr op, dat het niet te pas kwam, dat een knaap, op
dingen, die hij nog niet langen tijd had kunnen behandelen,
nieuwigheden had willen voorstellen. Zes en dertig jaar later
herinnert Leibniz zich nog dit alles en hij vertelt, hoe hij
zich geroerd gevoelde, toen hij voor het eerst logica ging
studeeren en in kennis kwam met de verdeeling en ordening
(Ier gedachte. Zijn grootste genoegen was uitgegaan naar
de praedicamenten, die hem voorkwamen te zijn een Muster-
rolle aller Dinge der Weltquot;. Hij be^schrijft dan het systeem van
verdeelmgcn cn ondcrvcrdeelingen, met het zoeken vnn alles wat
onder verschillende hoofden geplaatst kan worden. Fischer zegt
hiervan: „F.r entdeckt in dem sogennnnten Fnchwerk der Logik

I) Bona JürKon Meier IM)iloso|iliische Zcitfragcn Caput 12 blad/iide 43\'»

„nbsp;\'V^ quot;\'ich. ich erkenne alle.s in ilun; Gott

macht eigentlich alles, ohne dasz ich mich hineinmische.quot; quot;

-ocr page 26-

mehr als ein leeres Schema, Diese logischen Eintheihingen haben
in der That eine erfinderische Kraftquot;, Zou men op dezen weg
doorgaan en de consequenties aanvaarden, dan zou men kunnen
geraken tot een globus intellectualis, waarin ieder begrip zijn eigen
plaats krijgt en men had een bouwplan voor alle wetenschappen,
dat zeker zou beantwoorden aan het ideaal van de ars magna
van Raimund Lullus, Het gedachtenalphabet heeft Leibniz zijn
geheele leven begeleid. Met de concrete voorstelling eindigt het
rubriceerende denken, met het gedachtenalphabet is het aan
het begin. Kon men zich nu, op de wijze van het gewone schrift,
bedienen van een samenstel van teekens, die een alphabet der
gedachten moeten vormen, dan was het mogelijk, om alle ervaring
uit te drukken in een reeks teekens, die gelezen kon worden, zonder
de kennis van talen te vereischen. Hierdoor zou ontstaan een ars
combinatoria, die geen taal meer noodig zou hebben, evenmin als
de wiskundige een taal gebruikt, om zijn internationale teekens aan
een ieder, die wiskunde verstaat, duidelijk te maken.

Als Kant spreekt van het „buchstabierenquot; om de ervaring af te
kunnen lezen, dan heeft hij mogelijk aan een dergelijk streven
gedacht — althans dezelfde gedachtengang ligt er aan ten grondslag.
Wanneer wij dit in het oog houden, komen Leibniz\' monaden in
een meer vertrouwelijk licht. Op het eerste gezicht zien al die
monaden er uit als weggeloopen uit een gnostisch, kabbalistisch
systeem. Bij nader inzien evenwel wordt het ons duidelijk, dat het
zoeken van een verbindingspunt langs wetenschappelijken weg
tot resultaat heeft gehad, het opstellen van zijn monadenleer. De
monaden zijn uiteinden van richtlijnen, zelf zijn het punten, waar
kracht van uitgaat.

Berkeley is slechts in zekeren zin een opvolger van Locke. Waar
deze wijsgeer de stof plaatst tegenover de wereld van ideeën,
stelt Berkeley aan de eene zijde, de psychische phaenomena
en aan den anderen kant de wereld van ideeën. Deze psy-
chische phaenomenen zijn object van het kennen, zooals vroeger
de dingen van het naïef realisme het waren. Locke en Hume laten
die phaenomena wortelen in een external world. Bij Locke is de
external world de oorzaak er van, hoewel wij niets er van kunnen
weten, hoogstens „it is somethingquot;. Bij Locke hebben wij drie
principes, external world, idee en geest. Berkeley schrapt de relatie
external world en geest, als niet reëel meedoende. Wanneer wij
eigenlijk alleen met den geest rekening moeten houden, dan heeft
het voor ons geen belang, of deze nog wortelt in een external world.

De representatie-leer van Collier 1) en John Norris, volgelingen
van Malebranche, vertoont hier verwantschap met Berkeley, De

1) Ernst Cassirer Das Erkenntnisproblem 11 1911 bladzijde 328
„Colliers Clavis universalis ist drei Jahre nach den Principles of human

-ocr page 27-

extensio kan zich alleen nianifesteeren aan de cogitatio, doordat
de dingen zich vertegenwoordigen in God. God is de spiegel,
waarin de twee evenwijdige lijnen weerspiegeld worden, op hel
oogenblik, dat zij samenvallen. Wij zien zoo de external world
weerspiegeld in God. Ziehier een gedachte, die zeer nauw verwant
)s aan het schema, waarvan wij ook kunnen zeggen, dat het de
Anschauung doet kennen in de kategorie, terwijl de mensch Gode
gel ijk is in de kategorie. Zoo wordt de geheele external world een
overbodig aanhangsel, waar wij deze toch zien in God. Iets, wat
zich meer zal voordoen: als de Anschauung, toch in de kategorie
gekend wordt, waartoe dient dan nog de Anschauung? Dit geluid
khnkt ons niet vreemd. Wanneer Berkeley voor het ding in de
plaats, het psychisch phaenomenon heeft opgesteld, is esse gelijk
aan percipi en ook aan percipere. Zijn is geen wezen, maar een
mogelijkheid om waargenomen te worden. Het wezen van den
geest is waarnemen; hiermede is het zijn vernietigd.

Toch wijst Berkeley er op, dat wij passief staan tegenover het-
geen zich aan ons voordoet, 1) waarmede een nieuw punt van over-
eenkomst met Malebranche wordt aangetroffen. Bij beiden komt
de theoloog om den hoek kijken.

Bij de verhouding van het bijzondere tot liet algemeene, zooals
deze bepaald wordt in de sfeer der mctaphysica, bevinden wij ons
m het gebied van het dichterlijke, om het zoo te noemen. We
worden geleid door het woordgebruik en de phantasie wordt meer
dan eens te hulp geroepen, om een verklaring te geven, zij het
dan ook een gnostisch getinte verklaring. Met Kant evenwel is
het probleem van de verhouding van het algemeene cn het
bijzondere in een nieuwe phase gekomen. Het gebied van het
dichterlijke is verlaten: niet langer wordt het terrein beheerscht
door geestige invallen en schrandere opmerkingen. De vraag van
de correlatie van het algemeene en het bijzondere is overgebracht
naar een afgezonderd gebied. De oplossing wordt gezocht binnen
het a priori, hetgeen tegelijk zeggen wil, dat de verkregen uitkomst

knowicdgc erschienen, doch ist cier ünindBodanke der Schrift, nach dem
/.oiifiMis des Verfassers. iinn\'5h.\'ingi|\' von Uerkeiey konzipiert und durcli-
«efiihrt worden. In der Tat kniijift Collier geschichtlich unmittelbar an
Malebranche und Norris an.quot;

^\'\'\'»«•\'■er Das Erkennfnisprobleni II 1911 bladzijde 291, 292
„„Wirklich • ist nicht nur der Inhalt der aktuellen Wahrnehmung, sondern
auch was immer mit ihm nach einer cipirischen Regel
zu.sammenhhngt
Wir behaupten mit vollem Kcchte, dasz die Gegenstande, auch ausserhalb
des jeweiligen Wahrnehmungsaktes, existieren; aber wir setzen sie damit
nicht ausser jeglicher Beziehung zum Bewusstsein, sondern sprechen damit
nur die l-rwartiing möglicher Ferzeptionen ans, die sich unter bestimmten
Bedingungen für uns realisieren künnen. „Die Bihime sind im Garten, ob
ich es will oder nicht; ob ich sie vorstelle oder nicht; aber dies heiszt nichts
anderes, als dasz ich nur hinzugehen und die Augen zu öffnen brauche um
sie notwendig zu crblicken.quot; quot;nbsp;\'

-ocr page 28-

van het hoogste belang is tevens voor het gebied van het a poste-
riori. In de Kritik der reinen Vernunft geeft Kant de oplossing, maar
de resultaten, waartoe Kant komt in dit geschrift, hebben ook hun
waarde voor de gebieden van onderzoek, die in de overige werken
worden behandeld.

-ocr page 29-

HOOFDSTUK II

VON DEM SCHEMATISMUS DER REINEN
VERSTANDESBEGRIFFE

Als Kant spreekt van eine verborgene Kunst in den Tiefen der
menschlichen Seele, bedoelt hij hiermede het schema als werk-
zaam principe. Niet alleen heeft de verhouding tusschen het
algemeene cn het bijzondere als object van onderzoek, als terrein
van studie zonder meer, onze aandacht, maar veeleer, voorzoover
deze een vruchtbaar principe blijkt van de kennis. De werkzaam-
heid van het schema, die op leder gebied van wetenschap een
factor van belang is, is vooreerst teruggedrongen naar een heel
beperkt gebied, om daar onderzocht te worden. Evenals de meest
minutieuse proefnemingen beter in het laboratorium plaats hebben,
dan b.v. in de vrije natuur onder het botanisceren, zoo worden
functies van zoo ingrijpenden aard bij voorkeur beter aan een
onderzoek onderworpen op het gebied, waarop zij in den meest
zuiveren vorm voor ons gesteld kunnen worden. ïlet terrein, dat
hiervoor het aangewezene is, blijkt te zijn dat deel van de Kritik
der reinen Vernunft, dat gewijd is aan de logische fundeering der
mathematische physica. In het hoofdstuk „Schematismus der
remen Verstandeshegriffequot; komt het schema ter sprake en wel
in zijn eenvoudigsfen vorm. Ontdaan van alles, wat met ervaring
te maken heeft, worden dc hmcties in onderlinge verhouding af-
gewogen. De verschillende gebieden van onderzoek worden bij
Kant gekenschetst door de Kritik der reinen Vernunft, de Kritik
lt;lcr praktischen Vernunft, dc Kritik der Urteilskraft. Elk van deze
drie heeft zijn eigen terrein, zijn eigen principes. I) 2)

Zoo vreemd staan dc gebieden ook weer niet naast elkaar, dat
niet een evenwijdigheid geconstateerd kan worden, zonder te ver-
vallen tot een analogie. Een wijze van oplossing van een probleem,
een opgestelde verhouding tusschen grondfactoren, kan een aan-
wijzing wezen voor dc richting, die het onderzoek in moet slaan.

1)nbsp;Kritik der Urteilskraft EinleitunR I

2)nbsp;Kritik der praktischen Vernunft I. Theil I. Buch bladzijde 85 uitgave
van Dr. Karl Kehrbach

-ocr page 30-

Als zoodanig opgevat, heeft het onderzoek naar het schema
binnen het terrein van de Kritik der reinen Vernunft een beteekenis
van wijder strekking, dan alleen voor het gebied van de exacte
wetenschappen.

De plaats al, die Kant ingeruimd heeft voor de behandeling van
het schema binnen zijn wijsg(!erig systeem, is vol beteekenis. Hor-
wel het schema van nature thuis behoort in het gebied van de
Urteilskraft, wordt de werking van het schema behandeld in de
Kritik der reinen Vernunft. E-n binnen het terrein van onderzoek
naar de voorwaarden, waarop onze kennis tot stand komt, is
het hoofdstuk Schematismus der reinen Verstandesbegriffe ge-
plaatst in de transcendentale Elementarlehre. In de eerste hoofd-
afdeeling van Kant\'s Kritik wordt de bouwstof nagegaan, tot wat
voor een gebouw deze voldoende zal zijn en hoe wij rekening
houdend, met hetgeen ons ter beschikking staat, iets zullen bouwen,
dat niet in zal storten en niet constructies zal willen vertoonen,
die indruischen tegen de wetten, waarmede iedere architect reke-
ning moet houden, wil zijn bouwwerk duurzaam wezen. Binnen
deze omschreven taak moet het schema zijn plaats toegewezen
krijgen.

De transcendentale Logik behandelt in tegenstelling tot de
transcendentale Aesthetik, de tweede van de beide Grundquellen
des Gemüths, het vermogen om een object te denken. Analytik en
Dialektik zijn de onderscheidingen, waarin de Logik uiteenvalt.
De Dialektik behandelt de conclusies, waartoe de constitueering
der ervaring geleid heeft, op zelfstandige wijze. Hierbij wordt
aangenomen dat, wanneer het betrekkelijke gegeven is, dat wil
zeggen, wanneer de onderlinge relatie bepaald is, de voortgaande
betrekking in een reeks van onderling verbonden voorwaarden,
die van elkaar afhankelijk zijn, mee gegeven is. Niet in dit gebied,
waar de Ideeën behandeld worden, maar binnen de Analytik, valt
de plaats van het schematisme. Aan het schema is hierdoor de
beteekenis toegekend van constitueerenden factor van dc kennis.
Tegenover de Gnmdsätze staan de Begriffe. Als de behandeling
van de begrippen, de opstelling van de kategorien haar beslag
heeft gekregen, komen de Grundsätze ter sprake. Dan is het
eerste hoofdstuk van het tweede boek, van het tweede hoofdstuk
van de eerste afdeeling van het tweede deel der transcendentale
Elementarlehre, zijnde de eerste hoofdafdeeling van de Kritik der
reinen Vernunft aan de beurt getiteld Von dem Schematismus
der reinen Verstandesbegriffe. In de oorspronkelijke eerste uitgave
reikt dit hoofdstuk van bladzijde 137 tot bladzijde 150 (Reclam
Dr. Karl Kehrbach zweite Auflage bladzijde 142 tol bladzijde 150).

HC *
*

-ocr page 31-

Het hoofdstuk van het schematisme vertelt van twee gebieden
die geen verwantschap vertoonen. Gewoonlijk gaat het zoo, zegt
Kant, dat, als een voorwerp onder een begrip gesubsumeerd wordt,
er een zekere gelijke geaardheid is in beide. Ter verduidelijking
wordt er bij gevoegd: het begrip moet datgene bevatten, wat voor-
gesteld wordt in het voorwerp. Alleen begrippen en dingen, die
tot een bepaald gebied met gemeenschappelijke kenmerken be-
hooren, wil Kant zeggen, kunnen in een relatie treden van sub-
sumptie.

Nu zijn er twee gebieden, waarin geen gemeenschappelijke ken-
merken bestaan, waarbinnen op het eerste gezicht niets aange-
troffen wordt, wat in beide gebieden gelijkelijk voorkomt. Deze
gebieden zijn behandeld in de voorafgaande hoofdstukken van de
Kritik der reinen Vernunft. Het eene valt samen met hetgeen de
Engelsche philosophen Locke, Hume en Berkeley als ervaring
hebben beschreven. Het andere verwijst meer naar de Duitsche
philosophie vóór Kant. Wij kunnen ons evenwel duidelijker uit-
drukken:

Het eerste gebied is de wereld van ruimte en tijd, die Kant uit-
voerig behandelt; het andere is de streek, waarin de begrippen
heerschen, waarin een architectuur van boven- en onder elkander
gerangschikte vormen aangetroffen wordt. Tot op Kant hadden
deze beide werelden niets met elkaar uitstaande. De wijsgeeren
beriepen zich op de eene wereld of op de andere, al naar gelang
zij hun positie bepaald hadden. En wat zij uit de andere wereld
noodig hadden voor hun ervaring, dat namen zij, 1) zonder zich
van de herkomst rekenschap te geven. Kant brengt voor het eerst
in het schematisme het inzicht, dat een samenwerking van beide
afgezonderde gebieden strikte voorwaarde is voor onze kennis.

Voor deze verbinding kiest Kant de subsumptie, die tot nu toe
slechts gegolden had binnen de afzonderlijke gebieden, maar die
nu een brug moet slaan tusschen de twee werelden, die steeds
naast elkaar hadden gelegen zonder aanraking. Hier is een verbin-
ding tusschen twee wereldbeschouwingen, die ieder haar goed
rcciit heeft, tot eenheid gebracht in het kenproces. Hiernaast dient
opgemerkt, dat een psychologische parallel te onderkennen is, in
de toepassing van het begrip op de gegevens der zinnelijkheid.
Wanneer wij dus de wereld der zinnen en de wereld der begrippen

1) Ernst Cassircr Dns Erkcnntnisprohlcni II blndzijdc 713
„Dcnnoch zciRtc es sich, dasz Berkeley seihst, der unter diesem Gesichts-
punkt das Recht der „Abstraktionquot; bekämpfte, die LeistunR des Denkens
nicht völliR auszuschaiten vermochte, sondern dasz er sich genötigt sah,
sie unter einer anderen Form wiederum mittelbar anzuerkennen. Der ein-
zelnen konkreten Vorstellung nuisste die Kraft zugespochen werden, den
gesamten Inbegriff gleichartiger Inhalte für unser Bewusstsein darzustellen
und zu vertreten.quot;

-ocr page 32-

beide als „gegevenquot; zouden beschouwen, zoo hadden wij daar-
mede nog niet de werking van het schema gegeven. Reden waarom
het hoofdstuk van het schematisme onmisbaar is voor de consti-
tueering van onze ervaring. Dit is de zin van het schema, en alle
uitleggingen, die daaraan vastgeknoopt worden, ook de psycholo-
gische constructies, die beschrijven, hoe het schema werkzaam is,
krijgen eerst beteekenis op grond van dit fundamenteele inzicht
in de functie van het schema. Wanneer de oplossing gegeven is
door Kant, vermeidt deze zich erin, nu ook nauwkeurig aan te
toonen, hoe goed zijn mozaïek sluit en hoezeer zijn ontwerp in
alle richtingen de gezochte oplossing blijkt te zijn. Dat niet alles
gezegd kan worden, wat er in mogelijkheid te zeggen zou zijn,
heeft Kant zelf ingezien; 1) zijn commentatoren hebben veelal
de oneindigheid van de taak der philosophie in de lengte gezocht.
Ons zij het voldoende, hier te verwijzen naar de opstelling, die
Kant geeft van de afzonderlijke schemata, liever dan te herhalen,
waaraan Kant reeds uitdrukking heeft gegeven.

* *
*

Waar Kant in zijn „Religionquot; 2) spreekt over Schematismus der
Analogie, daar past het hier dezen passus te bespreken, omdat
het een plaats is, waar Kant het schema vermeldt. Het geldt hier
echter niet een constitueering van het schema, om het zoo te
noemen, maar een toepassing. Kant werkt hier met een reeds
verworven inzicht en gebruikt hier den term schematisme als een
gewoon bekend begrip en is hier niet voornemens iets nieuws
omtrent het schema mede te deelen. Trouwens, dit is hier ook
niet noodig. Wanneer iemand zich geroepen voelde om de
twee abstracta Anschauung en Denken te behandelen in hun
onderlinge verhouding, zooals Kant die opgesteld heeft, zou
hij kunnen volstaan met de Kritik der reinen Vernunft te
behandelen, met verwijzing naar de Prolegomena. Nu zou het
weinig nieuwe gezichtspunten opleveren, wanneer zoo iemand
de plaatsen -ging verzamelen, waar Kant in de Kritik der

D Kritik der reinen Vernunft Von dein Schematismus der reinen
Verstandesbegriffe uitfjave Dr. Karl Kehrbach bladzijde 145

„Ohne uns nun bei einer trockenen und langweiligen Zergliederung dessen,
was zu transcendentalen Schematen reiner Verstandesbegriffe überhaupt
erfordert wird, aufzuhalten, wollen wir sie lieber nach der Ordnung der
Kategorien und in Verknüpfung mit diesen darstellen.quot;

2) Religion innerhalb der Grenzen der blossen Vernunft Zweites Stück
bladzijde 66 (aanmerking) Uitgave Dr. Karl Kehrbach

„Das ist der Schematismus der Analogie (zur f-rläuterung), den wir nicht
entbehren können. Diesen aber in einen Schematismus der Objectbestimmung
(zur Erweiterung unseres Erkenntnisses) zu verwandeln ist Anthropomor-
phismus.quot;

-ocr page 33-

Urteilskraft de Anschauung en het Denken noemt. Daar worden
deze uitdrukkingen gebruikt om een nieuwe gedachte duidelijker
te maken, maar niet om van de Anschauung en van het Denken
iels nieuws te berde te brengen. Zoo ook gaat het hier met het
schematisme der analogie en het schematisme der objectsbepaling.
Beide uitdrukkingen willen wijzen op een manier, waarop het
schema een combinatie te weeg kan brengen, maar met een
typeerende werkzaamheid op een nieuw gebied, heeft deze passage
niets te maken. Aan een nieuw principe, dat zijn oorsprong dankt
aan een spanning, die te vergelijken zou zijn, met wat wij reeds
leerden kennen in het Kapittel Schematismus der reinen Verstands-
begriffe, valt hier geenszins te denken. Alzoo past een verdere
bespreking van de „Religionquot; niet in het kader van dit betoog.
Ten slotte moge er op gewezen worden, dat reeds in den over-
gang van de vóór-kritische tot de kritische periode. Kant een
verband gezocht heeft tusschen de Anschauung en het Denken,
waarbij hij evenwel niet tot een oplossing is gekomen. Men weet,
dat het licht beter uitkomt tegen een donkeren achtergrond. Daarom
plaatsen schilders die figuren, waarop zij licht laten vallen, voor
een donker gehouden partij.

Moge hier de verwijzing naar Kant\'s vóór-kritische geschrift 1)
een achtergrond vormen, waartegen hel afsteekt het hoofdstuk van
den Schematismus in de Kritik der reinen Vernimft.

I) Do mundi sensihilis atque intclllRibiiis forma ct principiis § 26
„Omnes autcm sensitivariim copnitioniim sub specic inteliectualium prae-
stigiac c quibus oriuntur axioniata subrepticia, ad tres species revocari
possunt, quarum formulas pcnerales has habcto:

1 Eadcm condicio scnsitiva, sub qua sola intuitus objecti est possibilis,
est condicio ipsius po.ssibilitatis objccti.

2 Eadem condicio scnsitiva, sub qua data sibi conferri possunt ad forman-
dum conccptuni objecti intcllectualem est ctiam condicio ipsius possibilitatis
objccti.

3 Eadem condicio sensiliva, sub qua subsumptio objecti alicuius obvii
sub dato conccptu intellectuali solum pos.sibilis est, est ctiam condicio possi-
bilitatis ipsius objecti.quot;

-ocr page 34-

HET SCHEMA ALS PRINCIPE IN DE KRITIK DER
REINEN VERNUNFT

De leer van het schema heeft een eind gemaakt aan de oude
metaphysica. De rede begrijpt slechts hetgeen zij zelf heeft voort-
gebracht. 1) 2)nbsp;fa
J

De wiskunde heeft steeds gegolden voor de meest zekere weten-
schap. Waarom dit inderdaad ook zoo is, wordt nu ontdekt. In de
constructie heeft de wiskunde haar zekerheid.

Natuurkennen is ook construeeren, maar een construeeren in de
zinnelijke aanschouwing. Hierop berust de zekerheid in de natuur-
wetenschap, en het oude probleem der Pythagoreërs vindt zijn
oplossing in de toepasselijkheid van de wiskunde op de natuur.
Receptiviteit en spontaneïteit komen in een geheel andere ver-
houding te
Staan. Deze vinden hun eenheid in het schema, dat
de constructie bewerkstelligt. Op deze constructie berust zoowel
het herkennen der enkele dingen, als het brengen van hen onder
een algemeen begrip.

Als Kant in de Methodenlehre 3) het schema noemt, zijn wij

1)nbsp;Kritik der reinen Vernunft Vorrede zur zweiten Austrabe Uiteave
Dr. Karl Kehrbach bladzijde 15nbsp;t»nbsp;o

„...dasz die Vernunft nur das einsieht, was sie selbst nach ihrem Entwürfe
hervorbringt, dasz sie mit Principien ihrer Urtheile nach beständigen Gesetzen
vorangehen und die Natur nöthigen müsse auf ihre Fragen zu antworten,
nicht aber sicli von ihr allein gleichsam am Leitbande gängeln lassen müsse.quot;

2)nbsp;idem bladzijde 18

„...dasz wir nämlich von den Dingen nur das a priori erkennen, was wir
selbst in sie legen.quot;

3)nbsp;idem Methodenlehre III. Hauptstück bladzijde 629

„Die Idee bedarf zur Ausführung ein Schema, d.i. eine a priori aus dem
Princip des Zwecks bestimmte wesentliche Mannichfaltigkeit und Ordnung
der Theile. Das Schema, welches nicht nach einer Idee, d.i. aus dem Haupt-
zwecke der Vernunft, sondern empirisch nach zufällig sich darbietenden Ab-
sichten (deren Menge man nicht voraus wissen kann) entworfen wird, gibt
technische, dasjenige aber, was nur zu Folge einer Idee entspringt (wo die
Vernunft die Zwecke a priori aufgibt und nicht empirisch erwartet), gründet
architektonische Einheit. Nicht technisch, wegen der Aenlichkeit des Man-
nichfaltigen oder des zufälligen Gebrauchs der Erkenntnisz in concreto zu
allerlei beliebigen äuszeren Zwecken, sondern architektonisch, um der Ver-
wandtschaft willen und der Ableitung von einem einigen obersten und inne-
ren Zwecke, der das Ganze allererst möglich macht, kann dasjenige ent-
springen, was wir Wi.ssenschaft nennen, dessen Schema den Umrisz (mono-
gramma) und die Eintheilung des Ganzen in Glieder, der Idee gemäsz, d.i.
a priori enthalten und dieses von allen anderen sicher und nach Principien
unterscheiden musz,quot;

-ocr page 35-

toe aan een meer verwijderden zin van het schema. In de allereerste
plaats is het schema een factor in de constitueering der mogelijke
ervaring. Dan zijn wij in de sfeer van het verstand. Maar daarnaast
heeft de Vernunft ook haar betrekking op het schema. Niet de
mogelijke ervaring wordt dan geconstitueerd, maar de werkelijke
ervaring.

Wanneer alle empirische schema\'s passen in het eene systeem
der natuurwetenschap, komt het doelmatige op, het Zweck, als
Notwendigkeit des Zufälligen.

Wanneer wij dit hoofdstuk besluiten met te wijzen op de grootst
mogelijke eenheid, die volgens Kant de rede ten grondslag wil
leggen aan alle natuuronderzoek, komt de idee van een hoogste
intelligentie ter sprake, en wordt deze gedachte belicht met een
uitspraak van Kant, die doet zien, hoe alle richtlijnen van het
systeem streven in één punt uit te loopen.

Niet om een nieuw principe hier in te voeren, is het, dat Kant
zich uitlaat, dat het moet schijnen alsof alle systematische ideeën
onder één enkel gezichtspunt beschouwd moeten worden, om tot
ware kennis te kunnen komen. 1)

Het schema, dat werkt bij de Vernunft in de natuurwetenschap
is regulatief. De Einbildungskraft speelt dan geen rol meer. Het
construeeren is geen eigenlijk construeeren meer, maar een met
onaanschouwelijke begrippen. De Kritik der Urteilskraft 2) 3)

1)nbsp;Kritik dor reinen Vernunft Elementarlehre II. Tlieil II. Abtlieilung II
Buch III. Hauptstück Uitgave Dr. Karl Kehrbacli bladzijde 532

.....quot;quot;d da zeigt es sich klar: dasz die Idee desselben, so wie alle specu-

lativen Ideen, nichts weiter sagen wollen, als dasz die Vernunft gebiete, alle
Verknüpfung der Welt nach Principien einer systematischen Einheit zu
betrachten, mithin als ob sie insgesammt aus einem allhefassenden Wesen,
als oberster und allgenugsamer Ursache, entsprungen wären.quot;

2)nbsp;Kritik der Urtheilskraft II. Thei! § 70 Anmerkunp Uitcave Dr. Karl
Kehrbach bladzijde 288

„Nun beruht aber alle unsere Unterscheidung des blosz möglichen vom
Wirklichen darauf, dasz das crstere nur die Position der Vorstellung eines
Dinges respectiv auf unsern Begriff und überhaupt das Vermögen zu denken,
das letzere aber die Setzung des Dinges an sich selbst (auszer diesem
Begriffe) bedeutet. Also ist die Unterscheidung möglicher Dinge von wirk-
lichen eine solche, die blosz subjectiv für den menschlichen Verstand gilt,
da wir iiämlich etwas immer noch in Gedanken haben können, ob es
gleich nicht ist, oder etwas als gegeben uns vorstellen, ob wir gleich noch
keinen Begriff davon haben.quot;

3)nbsp;idem bladzijde 293

„Diese Zufälligkeit findst sich ganz natürliclt in dem Besondern, welches
die Urtheilskraft unter das Allgemeine der Verstandesbegriffe bringen soll;
denn durch das Allgemeine unseres (menschlichcn) Verstandes ist das Be-
sondere nicht bestimmt; und es ist zufällig, auf wie viellerlei Art unterschie-
dene Dince. die doch in einem gemein.samen Merkmale übereinkommen,
unserer Wahrnehmung vorkommen können. Unser Verstand ist ein Ver-
mögen der Begriffe, d.i. ein discursiver Verstand, für den es hcilich zufällig
sein musz, welcherlei und wie sehr verschieden das Besondere sein mag, das
ihm in der Natur gegeben werden, und was unter seine Begriffe gebracht
werden kann.quot;

-ocr page 36-

bevat menige duidelijke plaats, waar Kant dit onderscheid be-
handelt.

De functie van het schema verandert ook met de veranderde
beteekenis van het construeeren. Het past hier te wijzen op een
onderscheid met het zoogenaamde metaphysische construeeren,
uit zuivere begrippen, die met alle zinnelijke gegevenheid niets
hebben uit te staan: ook alle intellectueele Anschauung dient uit-
gesloten.

Bij de werking van het schema in de praktische Vernunft en
in de Religion, zijn wij genaderd tot de toepassing van het schema
en zijn wij af van de constitueering van het principe. V

Als Kant een onderscheid maakt tusschen Anschauung en
Denken, is er geen sprake van onderscheiding in wezen,
ontologisch bedoeld. De meening zou kunnen postvatten, dat
Kant hier een onderzoek ingesteld heeft naar op zich zelf
aan te treffen bestanddeelen en daarbij tot zijn resultaat is geko-
men, zooals de chemicus een gegeven stof analyseert en in zijn
relaas van bevindingen opgeeft zooveel procent van dit en zoo-
veel procent van dat. Geenszins is het zoo bij Kant\'s abstracties.
Evenmin moeten quot;wij hier denken aan een methode van eliminatie.
Wanneer wij door vivisectie aan een dier een orgaan ontnemen,
vinden wij gelegenheid na te gaan, in welke mate de andere
organen functies verrichten en kunnen wij vergelijkingsmateriaal
verzamelen voor de bestudeering van bedoelde organen. De onder-
scheiding van Kant wil niet onderzoeken, hoe de werking van het
Denken zou zijn, als de Anschauung eens uitgeschakeld was. Het
is een gangbare opvatting, maar geenszins juist, dat Kant achter-
eenvolgens de Anschauung behandeld zou hebben als een afzon-
derlijke en afgezonderde functie en daarna het Denken als een
op zich zelf staande faculteit des menschen. Niets is minder waar.
De waarschuwing: „Kant\'s Unterscheidungen sind keine Tren-
nungenquot; kan hier ter harte genomen worden.

Op den ingangspoort van de Platonische academie stond ge-
schreven:
fa^àeiç lt;iye(o/irTQt]Toç (laix(o. Ook bij Kant kan niemand
binnentreden, zonder eerst een waarschuwing te hebben gelezen:
Treed niet binnen, zonder de kern al te kennen van wat cü leeren
wilt. 1)nbsp;^ ^

De eerste volzin van de Kritik der reinen Vernunft plaatst ons
midden in het probleem. Volledig toegerust, moeten wij al dadelijk
aan het werk. Er is geen tijd om ons voor de oriëntatie, die te

1) Confcr: llepcrs F\'haenomcnoloßic des Geistes EinleitiuiR
aan den aanvaiiR van het werk: ..Es ist eine natürliche Vorstelhinp. dass es
ehe in der F\'hilosophie an die Sache selbst, nämlich an das wirkliclie lîrkennen
dcpen, was in Wahrheit ist, ReRanßen wird, notwendig sei, vorher «her das
trkennen sich zu verständigen, das, als das Werkzeug, wodurch man iles

^.n uv^} bemächtige, oder als das Mittel, durch welches hindurcii
man es erblicke, betrachtet wird.quot;

-ocr page 37-

wachten staat, eerst in het probleem in te werken. De Anschauung
is een abstractie. Dat wil zeggen een noordpool, waarbij men
steeds moet bedenken, dat deze niet los te maken is van een
zuidpool, ook zonder dat deze er opzettelijk bij genoemd wordt.
Dat is heel iets anders, dan dat de noordpool zou wezen een
abstractie van alle lijnen, die naar het noorden gericht zijn, in
tegenstelling met de zuidpool, die een begrip zou wezen, dat wij
verkregen hadden, door alle naar het zuiden loopende richtingen
te abstraheeren. Als gesproken wordt van noordpool, denkt men
dadelijk aan een abstractie in correlalie tot een zuidpool. Zoo
is de Anschauung een abstractie, maar eene, die uitsluitend ge-
dacht wordt in correlatie tot het Denken. Het denken op zich zelf 1)
kan nog gedacht worden als zelfstandige functie, hoewel het dan
valt buiten de kennisleer, waarmede het valt buiten het kader
van dit onderzoek, dat zich bepaalt tot het gebied van het onder-
zoek naar de voorwaarden van onze kennis. Maar de aanschouwing
is alleen mogelijk in verbinding met het denken. Het kennen heeft
fwee grondfacforen, de Anschauung en het Denken. Deze beide
verhouden zich als noordpool tot zuidpool en zijn van elkaar
wederkeerig afhankelijk, dus zoo, dat de eene niet zonder de
andere werkt. Wij kunnen dus niet de kracht van de eene bepalen,
afgezonderd van de andere of kunnen evenmin aan een van beide
het zwijgen opleggen, om de andere te beluisteren. Cassirer wijst
er op 2), dat de crifische philosophie eigenlijk geen geschiedenis
heeft. Daarmede wil niet gezegd zijn, dat dezelfde termen, die
Kant gebruikt, niet vroeger ook werden gebezigd of dat de ge-
dachte, waar Kant op voortbouwt, niet een zekere overeenkomst
vertoont met hetgeen Kant ontwerpt. Maar wij behoeven hier
slechts vluchtig te verwijzen naar Locke, om cr aan te herinneren

1) Kritik der reinen Vernunft Eiementarlchre 11 Tlieil IV Bladziide 84.85
UitRave Dr. Karl Kelirbach

„Weil es aber selir anlockend ist und verleitend, sich dieser reinen Ver-
standeserkenntnisse und Gründshtze allein und selbst über die Grenzen der
Erfahrung hinaus zu bedienen, welche docli einzig und nilein uns die Materie
(Objectc) an die Hand geben kann, worauf jene reine Verstandesbegriffe

-ocr page 38-

dat diens „sensationquot; heel iets anders is, dan de Anschauung bij
Kant.

Ook waar een oppervlakkige overeenkomst ons kon verleiden
lot het zoeken van meer dan een vluchtige overeenstennning, moeten
wij de voortreffelijke waarschuwing van Cassirer ter harte nemen
en volle recht doen wedervaren aan de unieke beteekenis van Kant,
en er ons voor hoeden, hem overal te willen zien, voordat hij er
nog is. Als abstracta waren Anschauung en Denken al bekend
in de geschiedenis van het kenproces, maar de verhouding bepalen
van deze grootheden, bleef voor Kant bewaard. Daarom is voor
een waar begrijpen van Kant\'s gebruik van Anschauung en Denken,
niet te missen het inzicht in de verhouding, waarin Kant beide
grondfactoren plaatst, op gevaar van anders de oude abstracta
als wezensgrootheden, zonder meer, te willen zien in Kant\'s onder-
scheidingen. De onontbeerlijkheid van dit inzicht bemoeilijkt in
hooge mate een indringen in den gedachtengang van Kant, want
het begin van de Kritik der reinen Vernunft kondigt zich aan, ais
een introductie in het systeem, terwijl toch de geheele uitrusting,
waarmee de strijd gestreden wordt, al dienst moet doen om de
schermutselingen, die den strijd vooraf gaan, te kunnen voeren.

Bij de kategorien moeten wij onderscheid maken tusschen het
stelsel der kategorien, als één geheel en de afzonderlijke, die bij
Kant vier maal drie opgesteld worden. Het stelsel blijft werken,
al zouden alle kategorien tot één inschrompelen. Wanneer zou
blijken, dat een der kategorien niet werkzaam zou zijn, dan zouden
de andere haar dienst overnemen, om de ervaring te constitueeren.
Hier moge de opmerking gemaakt worden, dat wij dit inziende,
Schopenhauer\'s aanval op Kant\'s kategorien en op haar werk-
zaamheid hierom al kunnen afslaan. 1) Een dergelijken gang her-
kennen wij in de geheele Kantiaansche constructie, uitgewerkt in
de Kritik der reinen Vernunft. Dat de ervaring zoo en zoo is, staal

1) Schopenhauer Die Welt als Wille und Vorstellung Anhang Kritik der
Kantischen Philosophie Reclam bladzijde 563, 564

„Ich fordere Jeden, der, mit mir die Verehrung gegen Kant thcilt, auf,
diese Widersprüche zu vereinigen, und\' zu zeigen, dass Kant bei seiner
Lehre vom Objekt der Erfahrung und der Art, wie es durch die Thätigkeit
des Verstandes und seiner zwölf Funktionen bestimmt wird, etwas ganz
Deutliches und Bestimmtes gedacht habe.

Ich bin überzeugt, dass der nachgewiesene Widerspruch, der sich
durch die ganze transcendentale Logik zieht, der cißcntiiclic Grund der
grossen Dunkelheit des Vortrags in derselben ist. Kant war sich nämlich
des Widerspruchs dunkel bewusst, kämpfte innerlich damit, wollte oder
konnte ihn dcnnoch nicht zum deutlichen Bewusstsein bringen, verschleierte
ihn daher für sich und für Andere, und umging ihn auf allerlei Schicicliwcßen.
Davon ist es vielleicht auch abzuleiten, dass er aus dem Erkenntniss-
vermögen eine so seltsame, komplicirte Maschine machte, mit so vielen
Kadern, als da sind die zwölf Kategorien, die transcendentale Synthesis
der Ltnbildungskraft, des innern Sinnes, der transccndentalen Einheit der
Apperception, ferner der Schematismus der reinen Verstandesbegriffe u.s.w.quot;

-ocr page 39-

al vast, als wij achteraf gaan construeeren, hoe wij die ervaring
deelachtig zijn geworden. Wij gebruiken daartoe het geheele ken-
vermogen, maar het accent valt nu hier, dan daar. Spreken wij over
de werking der Grundsätze, dan is daarin al voorondersteld, zoowel
de onderscheiding Anschauung — Denken als de werkzaamheid van
de Idee. In de transcendentale Einheit der Apperzeption zijn zoowel
de Grundsätze als het regulatieve principe mede te denken. Wat
een der functies zou verzuimen, dat neemt de andere op.

Deze beeldspraak moet wel zoo opgevat worden, dat de
voor de hand liggende gedachte gevat wordt, niet om er een gnosti-
sche verklaring op te kunnen bouwen, of om later door een uitleg-
ging der woorden een veel verder reikende, oorspronkelijk niet
bedoelde, strekking aan het beeld te geven. Een dergelijke
beeldspraak kan toelaatbaar zijn in een panlogistisch systeem, waar
het woord iets van het wezen bevat en zoodoende woorduitlegging
tevens wezensontplooiïng is, hier echter niet. Een ander beeld voor
hetgeen ik naar voren wil brengen, is de concentrische cirkel. Eén
middelpunt hebben alle cirkels, die in één vlak liggen, dat in steeds
wijder kringen de ruimte begrenst, dezelfde ruimte steeds. Het
verschil is de straal, de onderlinge verhouding der stralen en de
verhouding van de cirkels, die steeds voortschrijdend, tevens alle
vorige omvatten. Omgekeerd is bij eiken cirkel een eigen middel-
punt, dat samenvalt met de middelpunten der andere cirkels. Zoo
is in de Kritik der reinen Vernunft bij ieder onderdeel niet te ver-
mijden, dat het geheel ter sprake komt, dat bij de centrale vragen
een antwoord steeds op een andere peripherie, een ander aspect
vertoont. Hier mogen wij wijzen op het voordeel, dat de transcen-
dentale philosophie heeft, in het bezit van een centraal punt I) in
de „absolute Einheitquot;.

„Dasz alle unsere Erkenntnisz mit der Erfahrung anfange, daran
ist gar kein Zweifel.quot; Juist omdat dit werk van Kant het resultaat is
van jarenlange studie en jarenlang denken, is, bij het in korten tijd
op schrift zetten, van zijn gewonnen inzicht, niet in alle opzichten
herkenbaar geworden de wijze, waarop Kant tot dit standpunt ge-
komen is. Niet voordat een zekere afsluiting was bereikt, en een
afronding van systeem zijn beslag had gekregen, zette Kant zich er

I) Kritik der reinen Vernunft Elementarlehre II. Teil I UitPavc Dr. Karl
Kclirhncli bladzijde 87 Von dem Leitfaden der üiitdeckiniß oller reinen Ver-
standesbcRriffe

„Die Tran.sscendental-Philosophie hat den Vortheil, aber auch die Ver-
bindlichkeit, ihre Begriffe nach einem Princip aufzusuchen; weil sie aus
dem Verstande, als absoluter Einheit, rein und unvermischt entsprin-
gen und daher selbst nacli einem Begriffe oder Idee, unter sich zu-
sammenii.\'ingen müssen. Hin .solcher Zusammenhang aber gibt eine Regel
an die Hand, nach welcher jedem reinen Verstandsbegriff seine Stelle und
a en insgesammt ihre Vollständigkeit a priori bestimmt werden kann, welches
alles sonst vom Belieben oder dem Zufall abhängen würde.quot;

-ocr page 40-

toe zijn beroemde Kritik te schrijven. Het werk weerspiegelt dan
ook niet de ontstaansphasen, die de schrijver heeft doorgemaakt,
voordat hij de hoogte bereikte, van waaruit hij kon overzien den
koninkhjken 1) weg, die hem recht naar het doel kon leiden. Neen,
het werk vangt aan met den eersten stap op dezen heirweg, die
van den aavang af al aangelegd is en zonder omwegen recht op
het eindpunt afgaat. Zoo kan een historische verklaring luiden,
en wij behoeven een uiteenzetting in dezen zin niet te verwerpen,
immers deze wijze van begrijpelijk maken heeft zeer zeker haar
waarde voor het verstaan van het werk. Zoo is het ook zeer goed
mogelijk, dat hetgeen omtrent het karakter van den grooten
Koningsberger overgeleverd is, ons een kijk kan geven op enkele
trekken in den stijl van den wijsgeer. Immers een schrijver, ook
een wijsgeer legt eigen persoonlijkheid in zijn werk en Kant
zeker, die met hart en ziel schreef, is te herkennen in zijn
boeken en spreekt daaruit tot ons. Maar naast en boven dit
soort verklaringen blijft er plaats voor het inzicht, dat het
systeem zelf eischt, het volle en alles omvattende proces te zien
in elk der onderdeden, die onderscheiden worden, enkel en alleen
om dat geheel duidelijker en volledig te ontplooien. Uit een inner-
lijke noodzakelijkheid, een noodzakelijkheid door de behandelde
stof zelf opgedrongen, is er geen begin en geen einde aan het
systeem, in den zin van een aanvang, waarbij de volle werking nog
niet te bespeuren is, of in de beteekenis van een einde, waarop
we zouden kunnen verklaren, dat nu het inzicht geheel ontvouwd
is en dat een adaequate kennis bereikt is, op de wijze van het
onmiddellijk doorzien van alle concatenaties en consequenties,
met voorbijgaan van de vorige stadia als lagere trappen, waarop
dit standpunt nog niet is bereikt. De inleiding komt al dadelijk met
allerlei problemen: het Erkenntnisvermögen, Gegenstände, rühren,
om niet te spreken van het allereerste woord waarmede de Kritik
in de eerste uitgave aanvangt: Erfahrung! Dit zij voldoende om aan
te toonen, dat het eerste hoofdstuk dadelijk alle andere hoofd-
stukken eigenlijk vooronderstelt. Zoo is het ook gesteld met de
volgende: de eene onderscheiding is niet te denken zonder de
andere. E. T. A. Hoffmann laat den vorst Barsanuph tot zijn lijfarts
zeggen: „Kurieren Sie meinen Leib, und lassen Sie meinen Geist
ungeschoren, von dem habe ich noch niemals Inkommoditäten ver-
spürt.quot; Hiermede wordt een opvatting getypeerd, die geheel terzijde
gesteld moet worden, wil men toegankelijk zijn voor Kant. Een
onderscheiding tusschen physisch en psychisch, tusschen lijf cn

1) Poincaré vergelijkt de juiste oplossing van een vraagstuk metnbsp;het

bereiken van een hoogte, van waaruit men een ruim uitzicht heeft opnbsp;alle

wegen, die men achtereenvolgens ingeslagen is, doch waarbij mennbsp;één
breeden komnkiijken weg ontdekt, die recht naar iR-t doel voert.

-ocr page 41-

geest, zooals in de boven aangehaalde zinsnede gegeeseld wordt
en die op meerdere plaatsen in zijn absurditeit vertoond wordt
door dezen geestigen schrijver, was in den tijd van Kant een zeer
gangbare meening, waarmede de Kritik der reinen Vernunft af-
rekent. Hier heeft men een sprekend voorbeeld van het onder-
scheid tusschen een dichter en een wijsgeer. De dichter hekelt,
insinueert, beschrijft en stort zijn ironie over hetgeen zijn levens-
weg kruist, het aan den wijsgeer wijselijk overlatend, te strijden
met argumenten, te vernietigen desnoods met een moker wel
wetend, dat de ware philosophos er voor zal zorgen, dat uit het
puin van de vernielde woning een heerlijk paleis herrijzen zal
gebouwd door zijn eigen handen. Constructief moet de wijsgeer
wezen, is ook de ware wijsgeer, hij moge zijn werk betitelen
met „Kritikquot;, de opbouw is zijn levenstaak.

In de transcendentale Aesthctik behandelt Kant allereerst de
ruimte, waarna de lijd aan de beurt komt. De metaphysische
Erörterung geeft achtereenvolgens de verschillende gezichtspunten
weer, waaronder de ruimte begrepen moet worden, voor zoover
deze a priori is. Dit a priori is een afperking van gebied. Tegen-
over alles, wat uit de ervaring gekend wordt, slaat de voorwaarde
voor ervaring, die nagespeurd wordt in de Kritik der reinen Ver-
nunft. Vijf punten worden naar voren gebracht. Denk niet dat de
iinmte ontstaat door te abstraheeren van uiterlijke ervaringen
want de ruimte is een noodwendige voorstelling, die al onze aan-
schouwing ten grondslag ligt. Ook is de ruimte niet een algemeen
begrip van verhoudingen der dingen, en een oneindige grootte
s eit de ruimte voor. Hoewel het schema veel later in het
standaardwerk aan de orde gesteld wordt, kan men hier toch al
de werking er vnn speuren. Eigenlijk moeten wij ons omgekeerd
iiifdmkken: m de werking, ilie wij in de ruimte leeren kennen
herkennen wij de trekken van hel schema. Om de ruimte als moment
m het kenproces te zien, moet men deze niet willen isoleeren als
een op zich zelf werkende grootheid — maar moet men steeds
Deuenken, dat de ruimte pas een factor wordt, wanneer de werking
van de kategorie ook merkbaar wordt. Waar is de invloed
van het getal meer merkbaar dan in de ruimte? Is de ruimte niet
gekarakteriseerd als een meetbaarheid? We kunnen het nog beter
en scherper geformuleerd vragen: Is in de meetkuiule niet het
«elal het meest lot zijn recht gekomen, en vindt het in deze weten-
sciiap met het terrein bij uitstek van zijn geldigheid? Het getal
iieerscht allereerst in de meetkunde. De eerste toepassing van
de rekenkunde is de meetkunde. Naast de meetkunde vindt het
Ketal een breed veld van toepassing in de mechanica.

Wanneer de tijd samengekoppeld wordt aan de wiskunde, heeft
net getal ccn groote plaats in de constitueering der wetenschap
juist het mechanisch verklaren beteekent het verklaren door getal

-ocr page 42-

Het opleggen van het getal is het mechaniseeren. Het toegankelijk
maken voor het getal is het herleiden tot mechanica. De u^eten-
schappelijke behandeling van de natuur is juist het toegankelijk
maken voor het getal.

De ruimte en de tijd kunnen eerst als vi^etenschap van ruimte
en wetenschap van tijd fungeeren, als het getal hun beiden zin
gaat geven. Op zich zelf, hebben ruimte en tijd geen geldigheid,
tenzij deze zich kunnen doen gelden door middel van het getal.
Wij moeten ons leeren zeggen, dat de ruimte en de tijd pas fac-
toren in onze kennis worden, wanneer het getal hun het leven
geeft, dat wil met andere woorden zeggen: pas als ruimte en tijd
geschematiseerd worden, kunnen deze grootheden geldigheid op-
eischen. Hier kan teruggekomen worden op een vroegere opmer-
king, dat de voorloopers van Kant toch een geheel anderen gedach-
tengang hebben gehad naast eenige onmiskenbare overeenkomst.
Zoo heeft Locke een sterk afwijkende opvatting van het getal. 1)

Wat wij inzien bij de ruimte, geldt per viam analogiae evengoed
van den tijd. Kant behandelt achtereenvolgens de ruimte en den
tijd. Veel van wat op de ruimte betrekking heeft, keert vrijwel
ongewijzigd terug in het hoofdstuk van den tijd. In dit opzicht
gaan ruimte en tijd evenwijdig. Wij kunnen hier tot de conclusie
komen, dat de abstractie ruimte en de abstractie tijd op zich zelf
geen geldigheid hebben, dat de abstracties pas leven krijgen door
ze te plaatsen in een verhouding van polariteit met het denken,
en dat het proces, waarin zich dit verwezenlijkt, het schema is.
Binnen hef gebied van het kennen, komt aan ruimte en tijd de
grootste mate van vermeende zelfstandigheid toe. Het denken
moge voor zich een zekere eigen geldigheid opeischen, met het
beeld van de duif heeft Kant dit denken geplaatst in een ander
gebied, waarin geen plaats is voor het kennen. 2) Ruimte en tijd
lebben veel meer den schijn, een eigen wereld te bestrijken,
waarin het denken niets zou hebben te maken. Het denken heeft
een praesumptie van geestelijkheid, die de materialistische ruimte en
tijd mist.

Hiermede hangt samen de vraag, die Kant opgeworpen heeft

1)nbsp;Ernst Cassirer Das Erkenntnisproblem Teil 11 bladzijde 255

„The cypliers or marks help not the mind at all to perceive the agreement
of any two or more numbers, their equalities or proportions: that the mind
has only by intuition of its own ideas of the numbers themselves. But
the numerical characters are helps to the memory to record and retain
the several ideas about which the demonstration is made, whereby man
may know, how far his intuitive knowledge in surveying several of the
particulars has proceeded.quot; Locke Es.say IV 3 paragraph 19

2)nbsp;Kritik der reinen Vernunft Einleitung bladzijde 37 uitgave Dr. Karl
Kehrbach

„Die leichte Taube, indem sie im freien f\'luge die Luft theilt, deren Wider-
stand sie fühlt, könnte die Vorstellung fassen, dasz es ihr im luftleeren Raum
noch viel besser gelingen werde.quot;

-ocr page 43-

in zijn DING AN SICH. Het is hier de plaats om een kleine
uitwijdmg te maken op het gebied, dat vooral na Kant\'s dood de
gemoederen bezig hield. Het terrein ,waarop de strijd over het
Ding an sich liep, en nog loopt, is de Kritik der reinen Vernunft.
Niettegenstaande het probleem met veel meer klem gesteld kan
worden, ja zich veeleer opdringt binnen de schoonheidsleer. Het
kunstwerk en het Ding an sich vertoonen veel meer betrekking
dan dit ding en de gewaarwording. Men kan zich eigen-
lijk in de scnoonheidsleer veel minder goed losmaken van de
Dinglichkeit van het kunstwerk. In de natuurkunde is het veel
gemakkelijker zich te overtuigen, dat het bestaande slechts een
samenstel van verhoudingen is, daar kan men veel eerder zich
losmaken van datgene, wat de gewaarwording in het leven zou
roepen. Als de Gioconda teruggevonden wordt, geldt het minu-
tieuse onderzoek niet de schoonheid der schilderij, den magischen
mvloed op den beschouwer, de aesthetische ontroering, die het
meesterstuk vermag te wekken, de waarde van het product voor
het forum der Kunstwissenschaft. Neen de deskundigen moeten
met al hun kunde, desondanks hun toevlucht nemen tot de exa-
mineering der craquelures en de bestudeering van het afgeschaafde
paneel — op de rugzijde der schilderij. Evenals men de echtheid
van Frans Halsen tegenwoordig toetst aan de uitvinding van den
draadnagel en de chemische ontleding van een kleurstof.

Na Kant komt de vraag naar het Ding an sich midden in
de belangstelling der philosophen. Jacobi formuleert zijn vragen
scherp en aan zijn consequenties is nauwelijks te ontkomen.
Deze vragen zijn juist zulke, waar niemand uitkomt, die
tle oplossing zoekt in de richting, door jacobi ingeslagen. Wie
plangt das Verfahren der Zählung zu einem zählbaren? Was
^•■\'quot;Kt in jene drei Unendlichkeiten (Raum, Zeit, Bewusstsein)...
Endlichkeit? Was befruchtet Raum und Zeit a priori mit Zahl
quot;nd Masz? Wanneer geen antwoord op deze vragen gegeven
kan worden, heeft ons systeem niet eens de stevigte van een
zeepbel, zegt jacobi. Laten wij eerst de vragen eens onder oogen
zien, voordat wij ons opmaken, het antwoord te zoeken, teneinde
het systeem van Kant te verdedigen tegen deze aanvallen, jacobi
neemt de onderscheidingen van Kant, ondanks de waarschuwing,
dat deze slechts abstracties zijn, geen „Trennungenquot;, als wezen-
heden, als grootheden, die op zich zelf een waarde zouden
nebben. Het Verfahren der Zählung wordt hier opgevat als een
hJcge huls, die zich vullen moet, terwijl een meer overeenkomstig
oeeld zou zijn, de schaal van een ei, die men eerst stuk maken
jquot;oct, om te laten zien, dat zij het eiwit bevat. Raum en Zeit moeten
jevrucht worden en Jacobi vraagt naar dengene, die aangewezen
kan worden, dit te doen. Ja, maar deze beide abstracties zijn niet
00 maar voorhanden, als gegeven grootten. Als men abstracta

-ocr page 44-

op gaat blazen tot zelfstandigheden, dan kan de angstige vraag
naar een substraat niet verwonderen.

Jacobi\'s bezwaren geven gelegenheid in dit verband te wijzen
op Descartes, die in de juiste formuleering van de vraag al het
antwoord zag. 1) Dit wil niet anders zeggen, dan dat in de weten-
schap het antwoord op alle vragen gezocht moet worden binnen
het gebied van vragen, waarin zij zijn opgekomen. Men hakt geen
Gordiaansche knoopen door in de wetenschap. De vragen, die
men meent te kunnen stellen, moeten ook een oplossing vinden
in hetzelfde deel van wetenschap, waarin zij zijn opgeworpen. In
zoover is de wetenschap een spel, waarbij men zich strikt
houdt aan de spelregels, die men vooraf vastgesteld heeft. Anders
zou men er toe kunnen komen om wiskunde-vraagstukken op te
lossen met behulp der ethica, en natuurkunde te beoefenen met
Genesis I. De oude ontologie klopt vermomd aan de achterdeur
aan, wel wetend, dat den balling geen toegang verleend zal worden
als hij zich met eigen naam aan den hoofdingang aanmeldt.

Ook bij Reinhold is het Ding an sich een belangrijke vraag. Het
is iets anders dan het object, dat bloot correlaat is van het subject.
Het is van dieper oorsprong, het is overeenkomend met het
dvzoi? uv der afgedankte metaphysica. Hier bevinden wij ons weer
midden in het gebied van het hypostaseeren.

Hoe toonen v/ij het oncritische, van dit probleem zoo te stellen,
aan? Hoe ontdekken wij het verkeerde in de vraag? Kunnen
wij geen oplossing beproeven door te vragen, wat dezen denkers
voor den geest gezweefd heeft, toen zij aan het grübeln gingen over
het Ding an sich? Allereerst zoeken wij naar een punt, waar wij
ons met deze zoekers c6n van geest weten. In allen leeft de on-
wrikbare zekerheid, dat de wereld is, zooals zij is en dat de zede-
wetten gelden, zooals zij gelden. Hier zijn wij aan een overtuiging,
die wij kunnen noemen het meest tegenovergesteld aan de heer-
schappij van de willekeurigheid. Hier zijn wij op een gebied, waar
de noodwendigheid zelf, aanvang en einde is. Hier is geen sprake

1) Ernst Cassirer Das Erkcnntnisprohlcni Teil I III I bladzijde 450

„\\Venn hier nach einer Zahl gefragt wird, die bestimmte Relationen erfüllen
soll, so genügt es, die geforderte Beziehung durch eine Gleichung zum
Ausdruck zu bringen, um damit auch den Weg, den die Auflösung ein-
zuschlagen hat, von Anfang an zu fixieren. Als „unbekanntquot; erscheint uns
das X der Gleichung nur, sofern es noch nicht entwickelt und expliziert ist;
zugleich algt;cr ist es bekannt, sofern es eindeutig determiniert ist und wir
z. B. von jeder uns gegebenen Zahl aussagen können, ob sie die gesuchte ist,
oder nicht. Der Ansatz der Gleichung ist, mit anderen Worten, logisch
bereits das Entscheidende, dem gegenüber die Auswicklung und die Iso-
lierung der Unbekannten nur wie eine technisch-mathemati.sche Schwierig-
keit erscheint. Die Art und Richtung des gedanklichen F-ortschritts ist schon
hier bestimmt vorgezeichnet; wir wissen, dass wir. um zur i.ösung zu ge-
langen. nicht über die Bedingungen des Problems seihst hinauszugehen, nicht
ausserhalb seiner nach fremden zufälligen Hilfsmitteln zu suchen brauchen.quot;

-ocr page 45-

van kennen. Hier weten wij ons in het grensgebied en raken wij
aan de fundamenten van ons kennen. Immers de noodwendigheid
is in geen andere en diepere noodwendigheid gefundeerd. 1)

\'Hier is het, of een spiegel opgesteld is en alles wat de
grenzen schijnt te overschrijden, wordt weerkaatst en bewerkt zoo
een speculatief denken van hetgeen niet kenbaar is. Deze over-
wegingen gelden bij de opstelling van het probleem van het Ding
an sich. De fout is, dat hier deze overtuiging als een gegeven
opgevat wordt, een fout, die men oneigenaardig psychologisme
zou kunnen noemen, doch als het geoorloofd is nieuwe namen
te geven, met logisme zou moeten worden gekenschetst. Dan nog
moet men hier bij voegen, een ongerechtigd gebruik van de kate-
gorie, waardoor men tot een oergrond komt. Het Ding an sich is niet
Vv-eg te redeneeren. Daarom gaf Kant het ook een plaats in zijn
systeem. Maar geen eereplaats, uit onwetendheid met zijn ware af-
komst. Neen, als erkenning van het ontbreken bij den mensch van
eenigen invloed op het zóózijn als zoodanig. Wij denken hier aan
Malebranche. 2) God bewerkt alles in ons. Ja, maar als wij hiervan
een oplossing verwachten voor onze problemen, komen wij van
de eene onopgeloste moeilijkheid in de andere, totdat wij lt;Ie oogen
sluiten cn in mystiek verzinken. Maar dan is het ook uit met de
Philosophie. De functie van het Ding an sich is, te herinneren aan
het feit, dat de wetten gelden, zooals zij gelden. Wie daar een
stelsel op bouwt, is een metaphysicus.

Wie critisch denkt, ziet in het Ding an sich een metaphysische
Reminiszenz,
3) ccn waarsclniwing tegen de ontologie.

Maimon stelde zich het zuiverst tegenover het Ding an sich. De
vraag waarom alle kennis is, zooals zij is, kan niet worden toe-
gelaten in het critisch denken. Het denken heeft een functie in het

I) Ernst C.nssircr Dns ErkcnntnisproMcm Teil I III I liladzijdc -UI
„Was Galilei der Naliiransicht seiner Zeit entRCRcnsetzt: das ist der
JJcdankc der Notwendißkeit. Oie Notwcndißkeit ist für ihn. wie sie es für
\'-conarcio da Vinci gewesen war, die „Entdeckerin der Naturquot; und ihre
Aleisterui und Hüterin. Hei ihr, die in den universalen Regeln der Oeoinetrie
|ind Zahlcnlehre gegründet ist. bleibt er stehen. Was sie seihst bedeutet, dafür
iiedarf es keiner weiteren Erklärung: jeder begreift es, der auch nur einmal
einen mathematischen Salz wahrhaft verstanden und an ihm „geschmecktquot;
nnf, wie das Wissen beschaffen ist. Ed aves.se gustato veramente, come e
fatlo il sapere. Galilei Pialoog I Op. I 114

Ltude sur A^alebranche I8()2 par 1\' abbé Blampignon Deuxième Partie
Cliapitre II bladzijde 141

...nieu est donc le sou! object de nos Idéés; car il faut loujoiirs revenir au
principe que voir cn Dicii oii voir Picii, c\'ost iinc proposilion parfaitcmcnt
\'dcnti(|uc.quot;

Deze uitdrukking is ontworpen nis tegenhanger voor dc „kritische
\'-rnnerungquot; Confer: Kritik der reinen Vernunft Elementarlehre I. Theil
uiigave Dr. Karl Kehrbach bladzijde 57

..nenn m diesem Falle gilt das. was ursprünglich selbst nur Erscheinung
wpIhquot; i\'^\'quot;\'-\'nbsp;empirischen Verstande für ein Ding an sich selbst,

quot;\'«-icncä doch jedem Auge m Ansehung der Farbe anders erscheinen kann.

-ocr page 46-

kenproces. In de transscendentale Logik heeft Kant het denken
behandeld, voor zoover het meespreekt in onze kennis, In het
begin lijkt het wel, of de transcendentale Logik hier een vermogen
beschrijft, dat juist bij uitstek er op berekend is, om een object
te leeren kennen. Een woordgebruik, dat aanleiding zou kunnen
geven tot misverstand 1) is schuld, dat de schijn gewekt wordt,
alsof tegenover het ontvangen van indrukken gesteld wordt, het
kennen van het object.

Toch wordt deze schijn niet volgehouden. En passant zij hier er op
gewezen, dat een der typeerende voortreffelijkheden van Kant\'s
oeuvre hierin bestaat, dat hoewel door onduidelijk woordgebruik
vaak een geheel verkeerde meening zich zou kunnen opdringen, ook
bij den nauwlettenden lezer, de auteur zelf nooit zich laat afleiden
van den eenmaal gekozen weg door de zijpaden, waarop de onjuiste
formuleeringen den lezer hebben doen verdwalen. Een verwarrende
uitdrukking is een momenteele eenzijdige uiting, een mistasten bij
het weergeven van de gedachte, maar is nooit op te vatten, als een
verlaten van den rechten weg, waaraan verbonden is een voortgaan
op den verkeerden. Hoe dikwijls lezen wij het niet in de
geschiedenis der wijsbegeerte, dat een enkele foute formuleering
een verandering van richting ten gevolge gehad heeft, die nood-
lottig geworden is voor het geheele complex. „Gedanken ohne
Inhalt sind leer, Anschauungen ohne Begriffe sind blindquot;. De
uitlating spreekt voor zich zelf, leer en blind zijn synoniemen.
Blind is op te vatten in de beteekenis van blinde ramen in een
muur. Hier typeert Kant zelf de gedachte, dat de functies als
abstractie geen werkzaamheid op zich zelf genomen meebrengen.
„Nur daraus, dasz sie sich vereinigen, kann Erkennfniss entsprin-
genquot;. Tegenover de negatieve uitlating van daareven staat hier een
positieve. Een oogenblik denken wij aan de Platonische „methexisquot;
en willen nu vragen: ja maar hoe? Kant waarschuwt ten overvloede,
dat de kanon der beoordeeling niet moet worden misbruikt, als een
orgaan van een algemeen en onbeperkt gebruik. Men moet zich
niet wagen met het zuivere verstand alleen, aan een beoordeeling

Dagegen ist der transscendentale Begriff der Erscheinungen im Räume eine
kritische Erinnerung, dasz überhaupt nichts, was im Räume angeschaut
wird, eine Sache an sich, noch dasz der Raum eine Form der Dinge sei,
die ihnen etwa an sich selbst eigen wäre, sondern dasz uns die Gegenstände
an sich gar nicht bekannt seien, und, was wir äussere Gegenstände nennen,
nichts anders als blosse Vorstellungen unserer Sinnlichkeit sein, deren Form
der Raum ist, deren wahres Correlatum aber, d,i, das Ding an sich selbst,
dadurch gar nicht erkannt wird, noch erkannt werden kann, nach welchem
aber auch in der Erfahnmg niemals gefragt wird.quot;

1) Kritik der reinen Vernunft Elementarlehre II, Teil I Uitgave Dr, Karl
Kehrbach bladzijde 76

„Unsere Erkenntni.sz entspringt aus zwei Gnmdquellen des Gemüths, deren
die erste ist, die Vor.stellungen zu empfangen (die Receptivität der Eindrücke);
die zweite, das Vermögen, durch diese Vorstellungen einen Gegenstand zu
erkennen (Spontaneität der Begriffe).quot;

38

-ocr page 47-

van objecten in het algemeen. Deze waarschuwing beteekent niet
anders, dan dat het denken gerestringeerd moet worden — dat
het schema moet worden te hulp geroepen om denken samen te
koppelen aan aanschouwing. Hier is het schema de levenbrengende
factor in het kenproces, voor zoover het denken ter sprake komt.
Dc opstelling van de kategorien is op zich zelf gezien, niet historisch
en niet psychologisch gesproken, een betrekken van hef logische
denken op het kenproces. De kategorien krijgen leven door den
achtergrond, die gevormd wordt door haar werkelijkheid. Zij zijn
geen vakjes in de poffertjespan. 1) Alle bij elkaar zijn zij de
mogelijkheid van betrekking van het denken op het kennen. Daar-
om valt hetgeen niet binnen de eene valt, noodwendig binnen een
der andere.

Inkrimping van het aantal kategorien, heeft niets te beteekenen
dan uitschuiving van den omtrek, dien ieder beheerscht. Haar
aantal en haar namen is niets wezenlijks, evenmin als de
groepeering van viermaal drie. Haar werkzaamheid is datgene,
wat Kant als een hoeksteen in zijn systeem ingebouwd heeft.
Daarom, wanneer men bepaald een huishoudelijk beeld wil
gebruiken, om dezelve te typeeren, kan men beter denken
aan een zeef dan aan een bakpan. Wanneer wij de schemata
der kategorien nagaan, dan moet ons wel treffen, dat hier
P:een nieuwe grootten in het geding gebracht worden. \'Hier
komt niet een nieuwe functie ter sprake — geen ontdekking
van een werkzaamheid, die nog niet aan dc orde geweest
is. In het hoofdstuk van hef schematisme wordt het boek open-
geslagen en de platen krijgen bij aanraking plotseling leven. Dc
voorgestelde beelden springen uit het boek, laten zich van alle
kanten bekijken en worden weer glad weggestreken bij het omslaan
van de pagina, waar de volgende, stijve, afgebeelde figuur op zijn
l^eurt een wijle het leven demonstreert, dat verborgen ligt achter
de onbewegelijkheid van het beeld. Niet voordat de kategorien
geschematiseerd zijn, Ikiinnen zij werkzaam zijn. Op dc school
leeren de kinderen icfs van de dieren, doordat opgezette e.xeniplaren
gedemonstreerd worden. Toch heeft een opgezet dier weinig te
iHMcekenen, dan als leermiddel. Het echte dier wordt veel meer
getypeerd, door hetgeen juist aan liet opgezette dier ontbreekt. Als
dood ding is dc kategorie een element, een praeparaat. Als het in
werking gezien moet worden, is het geen kategorie meer, maar
zoekt men zijn plaats in het hoofdstuk van het schematisme.

^ 1) Kant in Ncdcrlanil door Prof. Ur. M. I|. OrocncwcRen, voordracht
ter vicrinR van den 200stcn RcdcnkdaR van Kanfs peboortc op 22 April 1924
•.Wyitenbachs
kritiek op Kant werd bijtende spot en bittere hoon. In prachtiR
\'\'■!.\'\'J\'gt; vergeleek hij zijn fiio.sofie bij een crcI, die zijn kop wcRStopt onder
zijn
stekels cn hem niet boven den bodem der ervaring kan opheffen, en
2\'Jquot; kategorien bij een poffertjespan.quot;

-ocr page 48-

Waarom juist wordt de tijd gebruilct om het schema te vormen
en niet de ruimte? Ziehier een vraag, die een typisch voorbeeld is
van een ontoelaatbare vraag. 1)

De verwijzing naar den innern Sinn zou hier geen antwoord
kunnen geven, al zit hierin wel een rechtvaardiging. De eenige
verklaring, die gegeven kan worden, nu een antwoord niet mogelijk
blijkt, is, dat ruimte en tijd zoo innig verbonden zijn, dat de tijd
voorgesteld wordt door een ruimtemaat, en dat de ruimte gemeten
wordt met behulp van den tijd.

Wat is het schema op zich zelf? Het antwoord luidt: „Eine
verborgene Kunst in den Tiefen der menschlichen Seelequot;. Wat is
een revolver op zich zelf? We zouden kunnen antwoorden: een
klein instrument van nikkel, met een handvat en een loop. Daar-
hjsschen een rond patronenmagazijn met eenige uithollingen. De
loop is rond en hol, het handvat is van hout. Wij zouden verder
kunnen gaan en onze definitie steeds enger maken, tot aan het
heelemaal sluitend maken van den kring toe, totdat de revolver
eng omsloten was in de beschrijving. Iets anders evenwel is
de werking van den revolver en het gebruik dat men er
van maken kan, het gevaar, dat er in sluimert. Zoo ook bij het
schema. Ja wat is het op zich zelf? Wat is het-afgescheiden van
zijn werking? Ja dat doet er zoo weinig toe in verband met de
vragen, waarvoor wij hier een antwoord zoeken. Zoo geeft hel
ook weinig om te weten, hoe het schema
in de zielkunde een
plaats heeft, tenzij men de werking allereerst in het oog vat. Dan
krijgt het beteekenis, dat vijf
punten naast elkaar, een beeld
geven,
maar dat het doorloopen van een rij van vijf een schema
is. De schoolklok, die op ieder gewenscht uur gezet wordt, is een
beeld. De loopende klok, die alle uren achter elkaar doorloopt, is
het schema. Het zoeken naar het schema cn zijn beteekenis
buiten den kring, waarin het geldt, is vergeefs. Het zal nooit
gevonden worden, evenmin als het denken gevonden zal wor-
den of de Empfindung eenmaal betrapt zal worden op aan-
wezigheid. Abstracta zijn er niet om eenmaal in levenden lijve
aangetroffen te worden. Maar hier is een verbinding bedoeld
tusschen twee gebieden, die anders in
\'t geheel geen aanraking
met elkaar zouden kunnen hebben.

Wij gebruiken hiervoor het beeld van de twee snijdende vlakken

bladzijd^e\'sïnbsp;quot;itRave Dr. Karl Kchrbacli

„Es ist schon ein Rros.scr und nöthiRcr Beweis der KluRheit oder Einsicht
2
vyissen, wa.s man vcrnüftiRcr Weise fraRen solle. Denn wenn die FraRc
flquot; n
T^\'^fcimt ist, und unnöthiRc Antworten verlanRt, so hat .sie, au.sser
der
Be.scharnunR dessen, der sie aufwirft, bisweilen nóch den Nachtheil

quot;quot;R\'-\'reimlen Antworten zu ver-

Snbsp;^quot;.ßchen, dasz Einer (wie dk:

Alien sagten) den Bock melkt, der Andere ein Sieb unterhält.quot;

-ocr page 49-

De snijlijn behoort tevens tot een derde vlak. Dit derde vlak is in
ons beeld de Urteilskraft. Van deze onderscheiden werkzaamheid,
naast verstand en rede, bespreken wij hier alleen datgene, waarmee
het schema tevens ter sprake komt, alle andere opmerkingen, waar-
toe de Urteilskraft aanleiding geeft, opzettelijk vermijdend. De
opzet namelijk van dit betoog is niet, om de plaats van de Urteils-
kraft te bepalen, doch om de werkzaamheid van het schema te
onderzoeken. De Urteilskraft dient hier dus slechts in zooverre be-
sproken te worden, als onmiddellijk dienstig is voor een goed
verstaan van het schema. De Urteilskraft is een vermogen, dat geen
gebied heeft ten aanzien van de objecten. 1) Dit is ook bij het
schema aan te toonen, daar het geen eigen objecten heeft, om
toepassing te vinden, doch een werkzaamheid is, die in en met
de abstacties Anschauung en Denken meegedacht wordt.

Men neigt er toe, bij de sinnliche Anschauung vooral nadruk te
leggen op het karakter van het „gegevenquot;, van het creatuurlijke,
met welke uitdrukking wij het gevaar trotseeren, verbonden aan het
gebniik van een theologische zinswending, maar dan worden wij
gewaarschuwd, als wij aan Pascal 2) denken. Wij moeten er
dadelijk op laten volgen, dat wij in de kategorie in zekeren zin aan
God gelijk zijn, en de wereld scheppen. Hierbij sluit Kant\'s waar-
schuwing aan, dat wij de bouwstof eerst moeten overzien, voordat
wij kunnen bepalen, wat voor een gebouw wij zullen opzetten. Ten
tweeden
male nemen wij Pascal tot raadsman cn hoeden ons
voor eenzijdigheid. Wij moeten niet het accent van gegeven-
zijn alleen leggen
op dc Anschauung. Ook het denken, —
op te vatten als de werkzaamheid naast en behalve de con-
structie — heeft rekening fe honden met hef zoo-zijn, het
gegeven-zijn.

1)nbsp;Kritik der Urtheilskraft EinleitiiiiB III Uitpave Dr. Karl Kehrbach blad-
zijde 13

, „Die Kritik der Krkenntnissvcrmögen in Ansehung dessen, was sie a priori
leisten können, hat eigentlich kein Gebiet in Ansehung der Objekte; weil
SIC keine Doktrin ist, sondern nur, ob und wie, nach der Bewandtniss die
CS mit iin.\'îiTn Vermögen hat, eine Doktrin durch sie möglich sei, zu unter-
suchen hat. Ihr Feld erstreckt sich auf alle Anmassungen derselben, um sie
in die Grenzen ihrer Rechtmässigkeit zu setzen. Was aber nicht in die
tintheilung der Philosophie kommen kann, das kann doch, als ein Maupttheil,
lt;quot; die Kritik des reinen Erkenntnissvermögens überhaupt kommen, wenn es
quot;.Hmlich Prinzipien enthält, die für sich weder zum theoretischen noch
praktischen Gebrauche tauglich sind.quot;nbsp;^

2)nbsp;Pensées de Pascal (E. llavet) article premier No 7

. ...II est dangereux de trop faire voir à l\'homme, combien il est éjjal au
quot;t\'tcs, sans lui montrer sa grandeur, et il est encore dangereux de lui faire
voir sn grandeur sans sa bassesse. Il est encore plus dangereux de lui
nisser ignorer l\'un et l\'aiilrc. Mais il est très avantageux, de lui représenter
\' »\'quot; et l\'autre.

. \'1 ne faut pas, que l\'homme croie, qu\'il est égal aux bètes, aux anges,
qu\'il ignore l\'un et l\'autre, mais qu\'il sache l\'un et lautre.

-ocr page 50-

De vraag namelijk: waarom zijn de kategorien, zooals zij zijn,
heeft geen andere waarde voor ons, dan als een voorbeeld van
vragen, die geen antwoord kunnen eischen. Deze gedachtengang
vindt een adaequate uitdrukking in de opmerking van Kant, dat
de Anschauung de kategorie realiseert en de kategorie op de
Anschauung gerestringeerd moet worden. Kant omschrijft de werk-
zaamheid van de Urteilskraft nader als de kracht, die alle aan-
matigingen tegen moet gaan en de grenzen van de rechtmatigheid
moet bewaken. Deze werkzaamheid vinden wij ook in het schema.
Wij kunnen hiervoor het beeld gebruiken van de trekstang, die
allereerst de verbinding tot stand brengt tusschen twee muren,
maar ze dan ook beide op hun plaats houdt. De spanning, die
tusschen Anschauung en Denken bestaat, wordt in het schema
niet verzoend in den zin van vermengd, doch op grond van deze
spanning, yormt het schema de eenheid, datzelfde schema, dat
eigenlijk één is met de transcendentale Einheit der Apperzeption.

In de kennisleer kunnen de onderscheidingen Anschauung, Den-
ken, Sinnlichkeit, Spontaneität, Einbildungskraft, Versfand, Ver-
nunft, niet gemist worden, ondanks het feit, dat een streven merk-
baar is, om deze tegenstellingen weg te werken. De empirische
psychologie staat hier geheel buiten, maar wanneer wij de logische
functies in het oog vatten, bedenken wij tevens, dat deze een
subjecfieven kant vertoonen, van de andere zijde gezien. Beide
zijn ze evenwel hetzelfde. In het naief realisme, is men gewoon,
de ziel de eenheid te noemen, waarin het verstand samenkomt
met de werkelijkheid; Kant spreekt van transscendenfale Einheit der
Apperzeption om de ziel aan te duiden, wanneer zij in het kenproces
een rol speelt.

Dat het schema van de andere zijde gezien, zich als psychologie
vertoont, rechtvaardigt geenszins hef zoo te betitelen binnen hef
gebied van de kennisleer; en dit is ook niet noodig, wanneer men
volle rekening houdt met hef onderscheid, dat juist bestaat tus-
schen het denken en het schema. Het „ikquot; is van oudsher al een
overbrugging van onderscheiden gebieden, die niet met elkaar in
onmiddellijk verband gebracht konden worden. Wanneer Descartes
zijn bekende uitspraak doet: Cogifo ergo sum, dan heeft hij hier
geenszins een „ikquot; zoo maar geponeerd. Descartes is van het
denken gekomen tot een „ikquot;. Dat „ikquot; hypostaseert hij niet als
een wezen; neen hij vermijdt hef juist, dat men het ik dadelijk
op een voetstuk zal plaatsen met een vereering van zielkunde er
omheen. Bij Kant komt dif nog scherper uit. De transscen-
denfale Einheit der Apperzeption is niet identiek met een ik.
Toch mogen wij de familietrek niet miskennen. Wij zouden de
transscendenfale Einheit der Apperzeption kunnen noemen een ik,
met een crifi.sche waarschuwing. Waar wij in beeldspraak het
schema voorstellen als een lijn, de snijlijn van twee vlakken

-ocr page 51-

Anschauung en Denken, daar is de transscendentale Einheit der
Apperzeption niet iets nieuws in dit beeld gebracht, maar kan
terug gevonden worden binnen het zelve, namelijk als het punt,
dat de lijn is, als men er langs kijkt. Een lijn kan in een bepaalden
stand, als projectie beschouwd, een punt zijn. Al naar gelang
van de Einstellung kan men het schema zien als punt of als lijn,
als een ik, of als ontstaan object. Cassirer wijst er op, dat de
theorie van het schematisme de heterogeniteit tusschen denken
en aanschouwen niet verzoent, maar veeleer verscherpt. Dit scherp
houden, is in het belang van het critische standpunt. Het schema
heeft niet als werkzaamheid het verzoenen. Dan zou de Anschauung
iets van haar specifiek karakter moeten inboeten of het denken
zou zich moeten mengen tot een tusschenvorm en de spanning,
waaruit de werking te verklaren is, zou weg zijn.

Wij zagen reeds, dat Kant onderscheid maakt tusschen practische
en theoretische philosophie 1) en dat er daarnaast plaats is voor
een derde gebied. In de beeldspraak, die wij reeds gebruikten,
wordt dit derde gebied voorgesteld door een vlak, dat de snijlijn
bevat van de beide andere vlakken. Dit derde gebied is de Urteils-
kraft cn de snijlijn is het schema.

Wanneer wij ons nu wenden tot het schema, herkennen wij het-
geen wij geconstateerd hebben, bij de Urteilskraft, als ook voor-
komend bij het schema. Naast het denken en naast de aanschouwing
treffen wij een derde vermogen aan, en wel hetgeen verbinding tot
stand brengt tusschen beide: de snijlijn van het vlak Anschauung
cn het vlak Denken is het schema, dat een lijn is in het vlak Urteils-
kraft. I lierbij wordt ons een perspectief geopend, waarom het schema
geen eigen gebied van objecten 2) omvat, maar zijn ontstaan dankt
aan een juiste verhouding tusschen Anschauung en Denken. Ieder
punt op de snijlijn wordt bepaald door een lijn in het eene vlak,
zoowel als een lijn in het andere vlak.

1)nbsp;Kritik der Urtlieilskraft EinlcilunR III Rcfitcld: Von der Kritik der
Urtlicilskraft, als einem Verbindungsmittel der zwei Theile der Philosophie zu
einem Ganzen

„Wenn also Rieich die Philosophie nur in zwei liaupttheile, die theore-
tische inul die practische,
einRetheilt werden kann; wenn Rieich alles, was
wir von den
eiRuen l\'rincipien der Urtlieilskraft zu saRen liaben möchten,
in ihr zum theoretischen Theile. das ist dem Vernunfterkennfnisz nach
NaturbcRhffen.
Reziihlt werden müszte: so besteht docii die Kritik der reinen
Vernunft, die alles dieses vor der Unternehmunp jenes Systems, zum f^ehuf
der MöRlichkeit desselben, ausmachen nmsz. aus drei Thoilon: der Kritik
lies reinen Verstandes, der reinen Urtlieilskraft und der reinen Vernunft,
welche VermöRen darum rein penannt werden, weil sie a priori
Resetz-
Rebend sind.quot;

2)nbsp;Kritik der Urtlieilskraft Einleitunp III

„Allein in der Familie der oberen FIrkenntniszvermÖRcn Riebt es doch
quot;Och ein AlittelRlied zwischen dem Verstände und der Vernunft: dieses ist
ilie Urtlieilskraft. von welcher man Ursache hat. nach der Analopie zu ver-
quot;luthcn, dasz sie eben so wohl, wenn gleich nicht eine eigene Gesetzgebung.

-ocr page 52-

ledere neiging van de Anschauung naar de kategorien, anders
dan door middel van het schema geeft een kortsluiting, die geen
enkel nuttig effect oplevert, en den geheelen opzet van Kant te
niet maakt, terwijl daardoor de geheele terminologie onverstaanbaar
wordt. Het beroep op het schema, als behoorend tot de Urteilskraft,
kan een beter verstaan van het schema bevorderen. Een poging
om langs den weg van uitlegging van een definitie of door middel
van een rubriceering een inzicht in de werkzaamheid te krijgen,
moet mislukken. Immers zoo zou men terugvallen in een onderzoek
naar het wezen, en men zou terecht komen in het gebied der
woordspelingen, waarbij men zich ook kon laten verleiden tot het
goed recht bepleiten van woordspelingen, waarin allicht de toon
zoo licht zou worden, dat alle licht gedoofd was, voordat iemand
dit licht op was gegaan. 1)2)

De Grundsätze zijn regels. Zij regelen de abstracties, die
gewonnen zijn. Beter uitgedrukt: Zij formuleeren de regelmatig-
heid, die aan de kennis te ontdekken is. Deze regels zijn niet

doch ein ihr eigenes Princip nach Gesetzen zu suchen, allenfalls ein blosz
subjectives a priori, in sich enthalten dürfte, welches, wenn ihm gleich
kein Feld der Gegenstände als sein Gebiet zustände, doch irgend einen
Boden haben kann, und eine gewisse Beschaffenheit desselben wofür gerade
nur dieses Princip geltend sein möchte.

Hierzu kommt aber noch (nach der Analogie zu urtheilen) ein neuer Grund,
die Urtheilskraft mit einer anderen Ordnung unserer Vorstellungskräfte in
Verknüpfung zu bringen, welche von noch grösserer Wichtigkeit zu sein
scheint, als die der Verwandtschaft mit der Familie der Erkenntniszvermögen.quot;

1)nbsp;De Natuur Proeve van toegepaste redeleer door G. J. P. I, Bolland
bladzijde 70

„Zoo is ook natuurlijk licht het schijnsel, waarin het tot verschijnsel
wordt, dat elke zaak zich in onzakelijkheid verhoudt; dat het licht zelf
iets
IS, iets anders er achter is, is een waan van dc wetenschappelijke
verstandigheid, die hulpvoorstellingen tot geloofsartikelen verkeert. De op
natuurlijk licht toegepaste leer van de Rede zegt, dat natuurlijk licht natuur-
lijk hcht
IS, al voegt zij er bij, dat het licht natuurlijkheid is in het geestelijk
ik, gelijk het ik vergeestelijking van natuurlijk licht kan heetenquot;. Af en toe
in dit citaat, heeft men gelegenheid licht te lezen als levis of lumen, anders
zou de zin heelemaal geen zin hebben.

2)nbsp;Georg Wilh. Friedr. Hegel\'s Vorlesungen über die Geschichte der
Philosophie von G. J. P. J. Bolland 1908 bladzijde 145 noot 2

„Das natürliche Licht ist das natürlich Leichte, das Andere zum stofflich
Schweren oder Zusammengehenden und zergeht ebenso „natürlichquot; zur Viel-
heit ungezählter Sterne, wie das Ich die geistige Einheit Vieler ist; gleichwohl
geht für dieses Ich das Licht objectiv ebenso natürlich von der Sonne, .seiner\'
Sonne aus, wie es die eigene geistige Centralität zur Realität objectivieren
muss. Ohne die vielen irdischen Augen keine Denkbarkeit einer centralen
Stelle für die Sonne, ebensowenig wie es irdische Augen ohne die himmlisch
reale Sonne gäbe; die Sonne ist die Realität un.serer Idealität, die unserer
bubjectivität central entsprechende Objectivität, die sich je nachdem man
es nimmt, in Bezug auf das Ich als das Frühere oder Spätere denken lä.sst.
Das Wahre ist eben Einheit Entgegengesetzter und deshalb auch ewig zeit-
lich, oder in aller Zeitlichkeit ewig; unser Sonnensystem ist, und ist nicht,
in der Zeit entstanden — und veränderlich, bzw. vergänglich.quot;

-ocr page 53-

uit de ervaring geput: zij zijn a priori. Zij zijn factoren in de
ervaring. Dit is de uitdrukking van de werkzaamheid van regels.
De Grundsätze werken uitsluitend op grond van de constitueering
door het schema. De Grundsätze kunnen genoemd worden, een
verlengd schema, zooals het schema genoemd kan worden een
verkorte Grundsatz, dat wil zeggen een Grundsatz, die nog niet
tot zijn eigenlijke functie geraakt is. De Grundsätze overwelven het
schema en geven het zin en beteekenis. Juist door de regels krijgt
het schema de waarde van een moment in de kennis, niet een
enkele factor in de tot standkoming, maar bouwstof voor
de constitueering, een proces, dat onder de werkzaamheid van
de Idee tot stand komt. In beide, zoowel in het schema als bij de
Grundsätze is telkens een overbrugging van tegenstellingen 1)
aan de orde, terwijl geen verzoening zonder meer, het resultaat is.

Wanneer Kant in de opstelling van het schema een formuleering
gevonden heeft, voor de verhouding van het algemeene lot het
ïijzondere, dan is daarmede de mogelijkheid ontstaan, dit gewon-
nen inzicht een verdere toepassing te geven. Wij moeten hierbij
onderscheiden tusschen een toepassing, die nieuwe factoren in de
kennis ontdekt, dus een nieuw principe onthult en een aanwending
van het verkregene binnen de sfeer van geldigheid, die wij reeds
leerden kennen.

Aan het einde der Elementarlehre spreekt Kant uit, hoe de grootst
mogelijke eenheid, die de rede aan alle natuurvorsching ten grond-
slag wil leggen, in de idee van een hoogste intelligentie een schema
vindt van het regulatief principe, dat wil zeggen, een mogelijkheid
om hetzelve de gelegenheid te verschaffen, zich waar te maken
binnen het gebied van de reine Vernunft. De focus imaginarius
vindt hier een gebied, waarop zijn werking zich kan uitstrekken.
Het schema dat hier werkzaam is, is geen nieuw schema. Kant
heeft het schema ontdekt, heeft het in de kritik der reinen Vernunft
de plaats gegeven, waar het behandeld moest worden, heeft
het daar uiteengezet, en nu gebruikt hij in hetzelfde werk het
gewonnen principe, en maakt gebruik van deze verborgene Kunst
in den Tiefen der menschlichen Seele, om het hoogste principe
ingang te doen vinden 2) in het geheele gebied van de Kritik
der reinen Vernunft.

1) Kant gebruikt den paradoxalen vorm, als hij het schema noemt „das
reine Bild.quot;

Kritik der reinen Vernunft Von dem Schematismus der reinen Verstandes-
begriffe Uitgave ür. Karl Kchrbach l^ladzijde MS

U) Kritik der reinen Vernunft l:lementarlehrc II. Theil II III 7 Uitgave
Dr. Kehrbach bladzijde .540

..Denn die gröszte systematische und zweckmäszige Einheit, welche eure
Vernunft aller Naturforschung als regulatives Princip zum Grunde zu legen
verlangte, war eben das, was euch berechtigte die Idee einer höchsten

-ocr page 54-

LITERATUUR OVER SCHEMATISMUS DER REINEN
VERSTANDESBEGRIFFE

Achtereenvolgens zullen nu besproken worden eenige uiteen-
zettingen en uitleggingen van het hoofdstuk van het schematisme
bij Kant. De voornaamste schrijvers die behandeld zullen worden
zijn:

S. Neide Dissertation Schematismus der reinen Verstandesbegriffe
Josef Spindler artikel in Kantstudien
J. H. Stirling Text-Book to Kant
H. H. Williams artikel in The Monist

H. Cohen in Kants Theorie der Erfahrung en in zijn Kommentar
zu Immanuel Kants Kritik der reinen Vernunft

A.nbsp;Döring in Das Lebenswerk Immanuel Kants
Charles Renouvier Critique de la Doctrine de Kant

B.nbsp;Bauch in Immanuel Kant
\'E. R. Curtius in Kantstudien
W. Zschocke in Kantstudien

Intelligenz als ein Schema des regulativen Princips zum Grunde zu legen,
und, so viel ihr nun nach demselben Zweckmäszigkeit in der Welt antrefft,
so viel habt ihr Bestätigung der Rechtmäszigkeit eurer Idee; da aber gedachtes
Princip nichts anders zur Absicht hatte, als notwendige und gröszt mögliche
Natureinheit zu suchen, so werden wir diese zwar, soweit als wir sie erreichen,
der Idee eines höchsten Wesens zu danken haben, können aber die allge-
meinen Gesetze der Natur, als in Absicht auf welche die Idee nur zum
Grunde gelegt wurde, ohne mit uns selbst in Widerspruch zu gerathen, nicht
vorbei gehen, um diese Zweckmäszigkeit der Natur als zufällig und hyper-
physisch ihrem Ursprünge nach anzusehen, weil wir nicht berechtigt waren,
ein Wesen über der Natur von den gedachten Eigenschaften anzunehmen,
sondern nur die Idee desselben zum quot;Grunde zu legen, um nach der Analogie
einer Causalbestimmung die Erscheinungen als systematisch unter einander
verknüpft anzusehen.quot;

-ocr page 55-

De dissertatie van S. Neide stelt als probleem, dat op te lossen
is: 1) hoe de toepassing van de kategorien op de Anschauungen
mogelijk is, terwijl toch zuivere verstandsbegrippen onder de eerste
gesubsumeerd moeten worden. Hiermede is het probleem in-
gekort, gelijk ook de volgende omschrijving2) aantoont, waar
de taak van het schematisme heet het opsporen van de voorwaarde,
waaronder een der kategorien aangewend kan worden op een be-
paalde aanschouwing.

\'Hierbij begaat de schrijver een logische fout, wanneer hij be-
toogt, dat deze omschrijving gedekt wordt door de taak, die aan
de Kritik gesteld wordt in de Prolegomena. Immers het aantoonen
van synthetische oordeelen a priori, is de taak van de geheele
Kritik der reinen Vernunft. Wanneer nu afgezien wordt van de
zuivere aanschouwing, blijft als a priori bestanddeel de kategorie
over; en dan zou het schema aan moeten geven de voorwaarde
waaronder dit a priorisch bestanddeel op de verschijnselen aan-
gewend kan worden. Nu blijft de vraag, wat aan te vangen
met het a priori van de Anschauung. En in ieder geval gaat het
niet aan, omdat een kleine cirkel valt binnen een veel grooteren,
pogingen aan te wenden, beide te doen samen vallen zonder
meer. Als Neide het schema behandelt, bespreekt hij eerst wat
Kant verstaat onder „intellektuellquot;. In verbinding met Anschauung
zou het woord beteekenen, dat het zijn van het object tevens ge-
geven zou zijn, dus iets, waartoe onze kennis niet reikt, of beter
gezegd, dan zou het woord aanduiden, dat er een kortsluiting zou
wezen, waarbij de Anschauung de functie over zou nemen van het
denken, want „intellektuell \'sind die Erkenntnisse durch den Ver-
standquot; zcgt Kant in de Prolegomena. Er zijn twee verschillende
soorten van schemata zegt Neide a) bij de zuivere zinnelijke be-

1)nbsp;S. Neide Dissertation Sclieniatisnuis der reinen Verstandesbeeriffe
Die Aufgabe bladzijde 3

„In allen Subsumtionen eines Gegenstandes unter einen Begriff muss die
Vorstellung des ersteren mit der letzteren gleichartig sein... Nun sind aber
reine Verstandesbegriffe in Vergleicliung mit empirisciien (ja überhaupt sinn-
lichen) Anschauungen ganz ungleichartig und können niemals in irgend
emer Anschauung angetroffen werden. Wie ist nun die Subsumtion der letz-
teren unter die erstere, mithin die Anwendung der Kategorie auf Erschei-
nungen möglich?quot; In diesen Worten hat Kant das Problem aufgestellt, dessen
Darstellung diese Abhandlung versuchen soll. Weil reine Verstandesbegriffe
und Anschauungen nicht von gleicher Art sind, letztere unter erstere aber
doch „subsumirtquot; werden sollen, so muss Kant beweisen, wie trotzdem die
Anwendung der Kategorien auf die Anschauungen möglich ist. Jene erste
Voraussetzung erfordert eine kurze Darlegung des Unterschiedes der beiden
Vorstellungsartenquot;.

2)nbsp;Idem bladzijde 9

„Nun soll die Lehre vom Schematismus darüber Ausschlusz geben, welches
die Bedingung sei, unter der irgend eine der Kategorien zur Anwendung auf
eine bestimmte Anschauung komme. Diese Formulierung des Problems weicht
nicht ab von dem, was die Kritik als die Aufgabe des betreffenden Abschnitts
hinstellt.quot;

-ocr page 56-

grippen,b) bij de empirische begnppen.1) Beide verschillen evenwel
niet zooveel in de functie, om een doorgevoerde onderscheiding
te rechtvaardigen. Dat van het schema driehoek niet een bepaalde
driehoek geconstrueerd kan worden, en van het schema hond
niet een bepaalde hond voorgesteld kan worden, is niet zoozeer
het eigenlijke van het schema, als wel, dat het een middel aan de
hand doet, om, hoe verschillend de driehoeken ook zijn, een regel
voor de constructie der driehoeken op te stellen, en om, hoe zeer
de honden uiteenloopen in kleur, vorm en grootte, toch een regel
te kunnen gebruiken om een hond voor te stellen, te herkennen
en aan te duiden. Hierin
bestaat er niet veel onderscheid tusschen
het schema van den driehoek en het schema van den hond. Wanneer
Neide verweten wordt,
dat hij niets gebracht heeft, wat Kant ook
al niet gezegd heeft, dan kan evengoed hem als een voordeel
gerekend worden, dat hij Kant niet verduisterd heeft, door een
rookgordijn van psychologie of door een wolk van citaten en van
andere niets ter zake dienende aangehaalde uitlatingen.

Zijn scherpe verdediging van het schematisme 2) verwijst in

1)nbsp;Neide idem bladzijde 15

„Es giebt aber zwei verschiedene Weisen des Schematismus, deren erste
es auf „die Erscheinungen und ihre blosse Formquot; abgesehen hat. Dieser
findet statt a) bei den reinen sinnlicher; Begriffen, b) bei den empirischen
Begriffen. Denke ich z.B. „Dreieck überhauptquot; abgesehen davon, ob es
spitz, stumpf oder rechtwinklig ist, so kann ich ein solches Dreieck nicht kon-
struiren, d.h. nicht den diesem Begriff „Dreieck überhauptquot; korrespondirenden
Gegenstand m der Anschauung darstellen. Kein einzelnes Bild kann jenem
Schema gleichkommen. Es bedeutet das Schema eines Triangels demnach
ane Regel der Synthesis der Einbildungskraft, um darnach die reinen
Gestalten der Dreiecke im Räume herzustellen. Noch viel
grösser bleibt der
Abstand zwischen den Gegenständen der Erfahrung und den ihnen korres-
pondirenden Begriffen......

...Denn der Begriff des Hundes unterscheidet sich von jeder besonderen
Gestalt durch die Grösse, Farbe, Art der Haare, Bildung des Kopfes und
anderer Theile.quot;

2)nbsp;roeide idem bladzijde 35

„Hätte Harms Recht, dann wäre der Schematismus irreleitend und nicht
blos überflüssig, wie Ueberweg behauptet, wenn er sagt: „Es scheint nicht
eines besonderen Schematismus zu bedürfen, da ja schon die Gestaltung
des sinngegebenen Stoffs durch die beiden Anschauungsformen überhaupt
denselben zu der ferneren Gestaltung durch die Kategorien präparirtquot;. Das
Lehrstuck vom Schematismus soll zeigen, dasz man seine Vorstellungen
nicht einmal, sondern zweimal in der Zeit ordnen musz, wenn man ein
Erfahrungsurtheil fällen will. Beim Wahrnemungsurtheil setzt man Mannig-
faltiges nach und nach zu einander hinzu. So gelangt man zu einer vollstän-
digen Anschauung (z. B. eines Hauses), die aber als solche Einzelanschauung
ist und nur für das Subjekt und seinen augenblicklichen Zustand gilt (Erste
Zeitordnung) Will man aber Objekte d. h. zu Gegenständen vereinigte An-
^hauungen als existircnd denken, so muss man ihr Verhältnis zu andern
Objekten abermals in der Zeit bestimmen. (Zweite Zeitordnung) Somit Ist
das Schema nicht eine neue, dritte Form unserer Erkenntnis, sondern die
allgemeinste der beiden Anschauungsformen in einer neuen Verwendung.
Deshalb wird auch das Schema geradezu ein „Verfahrenquot; genanntquot;.

-ocr page 57-

ieder geval den aandachtigen lezer naar Kant.

Josef Spindlerl) begint dadelijk met er op te wijzen, dat de
eenvoudige wijze, waarop Bauch zich afmaakt van het schema,
al te denken geeft, vooral, waar Kant zoo groot gewicht legt op
dit probleem. 2) Onder den titel „Der Sinn des Problemsquot; toont
de schrijver aan, dat het volgens Kant onmogelijk is, een concreet
object onmiddellijk onder een begrip te subsumeeren, omdat het
begrip iets algemeens is en het concrete object iets bijzonders,
en iets algemeens nooit door iets bijzonders adaequaat voorgesteld
kan worden. Hier is het probleem gevat in zijn algemeenen vorm
en in zijn algemeene strekking. Geen vragen naar psychologie
leiden de aandacht af van het doel,dat Kant beoogde met zijn
schema. De goede attitude is hier ook aangenomen tegenover de
uitlegging van Kant. In het vooropstellen, dat geen logisch bezwaar
IS m te brengen 3) tegen een oordeel, waarbij van het schema
gebruik is gemaakt, om daarna de vraag te stellen: „hoe is dit
mogelijk?quot; is de criticus aan het woord, dat wil zeggen, iemand,
die de kencritische methode ook wil doen gelden bij de vragen,
die hij zelf stelt. Niet dus de vragen naar het construeeren van
een denkmoment, wanneer dit en dat gegeven is, maar het recon-
strueeren van de werkelijkheid, waarbij in het oog wordt gehouden,
wat iedere constructie moet zijn, zonder over te slaan tot een
mctaphysica, die tracht te beschrijven het wezen der dingen, die
existeeren moeten, buiten ons kennen om.

Kant perkt de algemeene vraag in, tot het gebied van het a pri-
ori; hij vraagt hoe de subsumptie onder zuivere verstandsbegrippen
mogelijk is. Waarom is voor de subsumptie onder kategorien een

.1) Kanlstudioii Das Prol)lcin des Schemalismuskapitels der Kritik der
remen Veriuinft von Dr. josef Spindler, Biidweis

2)nbsp;idem bladzijde 266 en 267

„Allein gerade die Einfachkeit und leichte Durchsichtigkeit dieser Schluss-
Joigerung sollte ein Anlass sein, dem ersten Eindruck, den die Trage her-
vorruft, nicht zu trauen, und dies um so mehr, wenn die grosse Wichtigkeit
in Ik\'tracht gezogen wird, die Kant der Frage beilegt. Unmittelbar nach
nrer Aufstellung führt er nämlich aus: „Diese so natürliche und erhebliche
\'•rage ist nun eigentlich die Ursache, welche eine transzendentale Doktrin
«er Urteilskraft notwendig machtquot;. Es handelt sich also um eine wohler-
wogene, äusserst folgenreiche Frage, und die sollte sinnlos sein?quot;

3)nbsp;idem bladzijde 267

..Und doch wird kein l.ogiker Anstand nehmquot;, z. B. von einem liinge-
zoichneten schiefwinkeligen Dreieck zu urleilen: „Dies ist ein Dreieckquot; und
festzustellen.......

.....durch diesen Satz die Subsumtion eines Einzelnen unter einen

l^iigemeinbegriff vollzogen zu haben. Wie sind solche Subsumtionen möglich?
uiese Frage ist natürlich nicht gleichbideutend mit der Frage, ob solche
Subsumtionen möglich sind. Sie hat viel mehr zunächst denselben Sinn,
wie etwa die l\'rage: Wie werden solche Subsumtionen vollzogen?quot;

-ocr page 58-

bijzondere „transzendentale Doctrin der Urteilskraftquot; noodig? 1)
In alle andere wetenschappen komt toch hetzelfde probleem voor,
en waarom is nu hier een eigen wetenschap gewenscht? Spindler
geeft hierop ten antwoord, 2) dat er hier nog een bepaalde moeilijk-
heid aangetroffen wordt, die niet bij de andere wetenschappen
voorkomt. Hij had ook anders kunnen antwoorden, en er op wijzen,
dat hier het probleem in den grond wordt aangetast en dat alle
andere wetenschappen zullen kunnen verwijzen naar de oplossing,
die in het schematisme is gegeven, wanneer zij ter verantwoording
zullen worden geroepen, waarom zij zich zonder bewijs van het
schema bedienen.

Zoo gaat het in de wiskunde ook. Evenwijdige lijnen worden
genoemd, men werkt er mede en pas in een onderdeel van de
wiskundige wetenschap wordt de vraag behandeld, onder welke
omstandigheden zulke lijnen elkaar zullen snijden. Onderwijl gaat
het gebruik van paralelle lijnen ongestoord en onbewezen voort.
De aanhaling uit Kant\'s brief aan Beek is hoogst interessant. 3)
Kant zegt hier met zooveel woorden, dat de kategorien geen

1)nbsp;idem bladzijde 268

„Warum ist, so muss man fragen, für die Subsumtion unter reine Verstands-
begnffe eine besondere Doktrm nötig? Kants Antwort lautet: „In allen
anderen Wissenschaften, wo die Begriffe, durch die der Gegenstand allgemein
gedacht wird, von denen, die diesen in concreto vorstellen, wie er gegeben
wird, nicht so unterschieden und heterogen sind, ist es unnötig, wegen der
Anwendung des ersteren auf den letzten besondere Erörterung zu gebenquot;.
(Abs 2.) Wir wollen diesen für das Verständnis des Schematismuskapitels
besonders instruktiven Satz einer genaueren Betrachtung unterziehen.quot;

2)nbsp;idem bladzijde 268

„Was ist der Grund der Ausnahmstellung der bezeichneten Doktrin? Er
kann nur darin liegen, dasz das in Rede stehende Problem in dieser Doktrin
ausser mit der allen Wissenschaften gemeinsamen auch noch mit einer
besonderen, nur in dieser Doktrin vorhandenen Schwierigkeit behaftet ist.
Und daraus folgt, dasz wir erwarten müssen, dasz das Problem im Sche-
matismuskapitel in diesen beiden Beziehungen erörtert wird, was denn auch,
wie wir sehen werden, tatsächlich der Fall ist.quot;

3)nbsp;idem bladzijde 269

,Unter einen Begnff, der nur eine Synthesis enthält unter gleichzeitiger Aus-
schliessung jeder Anschauung, also jenes Materials, das allein zur Svnthesis
gebracht werden könnte, können Gegenstände, da sie ohne jenes Material
niemals vorkommen, selbstverständlich nicht subsumiert werden. Dieses Motiv
tritt in der Kritik der reinen Vernunft an sehr vielen Stellen auf; wir wollen hier
der Einfachheit halber nur eine von ihnen anführen, u. zw. aus dem Schematis-
niuskapitel selbst. In dessen Abschnitt 5 wird ausgeführt, „das reine Begriffe a
priori ausser der Funktion des Verstandes in der Kategorie noch formale Be-
dingungen der Sinnlichkeit (namentlich des innern Sinnes) a priori enthalten
müssen, welche die allgemeine Bedingung enthalten, unter der die Kategorie
allein auf irgend einen Gegenstand angewandt werden kann.quot; Präziser lautet
eine Stelle in Kants Brief von 20 Jänner 1792, dessen dritter Absatz mit den
Worten schliesst: ........wenn man nicht blosz von aller Anschauung abstra-
hiert, sondern sie sogar ausschliesst, so kann den Kategorien die objektive
Realität (dasz sie überhaupt etwas vorstellen und nicht leere Begriffe sind)
nicht gesichert werden.quot;

-ocr page 59-

geldigheid hebben in het systeem, wanneer zij niet worden ge-
schematiseerd, dat wil zeggen, wanneer zij zich niet opwerken tot
schemata. De kategorie is niets dan een abstractie, terwille van
een beter verstaan, maar is geen wezenheid op zich zelf, noch
een functie. Een functie is eerst het schema. Zoodra dan ook de
aanschouwing „uitgeslotenquot; wordt is het resultaat niet een kate-
gorie, maar een product, dat geen aanspraak kan maken, een
moment te zijn, in de constitueering van objectieve realiteit.

Spindler voert twee tusschenschakels in, waar Kant spreekt
van slechts een „drittesquot;. 1) Naast het schema komt voor,
het transzendentale schema. 2) Na behandeling van het eene,
komt in hoofdstuk C het andere aan de beurt. De vraag
is: hoe is het mogelijk, dat onder het transcendentale schema,
hoewel het een algemeen iets is, toch verschijnselen, die toch
bijzonder zijn, gesubsumeerd worden? Een direct antwoord vindt
men niet in het hoofdstuk bij Kant, zegt Spindler. Hier treedt aan
den dag, dat de schrijver van dit artikel twee vragen naast elkaar
opgesteld heeft, die zich anders verhouden, dan zooals hij ze ge-
plaatst heeft. Wanneer het transcendentale schema verklaard is,
wanneer een oplossing is gegeven in het gebied van het a priori,
dan is tevens, zonder dat dit nog eens afzonderlijk geformuleerd
wordt of vergeefs bij Kant wordt gezocht, het probleem van de
verhouding van het algemeene tot het bijzondere ook opgelost.

Stirling 3) wijst er op, dat het resultaat van het schema is de
voorwaarde van mogelijke ervaring. Niet iedere mogelijke ervaring,
maar alleen, die mogelijk is voor ons mensdien, die als schepsel
beperkt zijn tot intellect, dat zich slechts kan realiseeren door de
zinnelijke affecties. Dan trekt hij een parallel met Hume en verwijt
Kant, dat hij het probleem, dat niet door Hume is opgelost, zelf
ook maar ter zijde stelt door iets te poneeren. Hume had geleerd,
dat iets kon worden aangenomen, zoodanig, dat iets anders nood-

1)nbsp;idem bladzijde 271

„Ehe wir aber diese nähere BestimnuniR ins Auge fassen, müssen wir uns
darüber klar werden, dasz zu der fraglichen Vermittlung eigentlich zwei
Dritte erforderlich sind, eines wegen der Anschauungsfreiheit und eines
wegen der Allgemeinheit der Kategorie. Kant spricht nun allerdings nur von
emem Dritten*\'.

2)nbsp;idem bladzijde 271

„Dies schliesst aber nicht aus, dasz er ein zweites Drittes für unent-
behrlich hält, es aber nicht als „Drittesquot;, sondern unter einem andern Namen
einführt. Auch sein Drittes nennt Kant ja auch noch anders, nämlich „trans-
zendentales Schemaquot; und unter dem Namen „Schemaquot;, allerdings „Schemaquot;
schlechtweg, ohne das Attribut „transzendentalquot; führt er noch ein zweites
Drittes ein.quot;

3)nbsp;Text-Book to Kant

The critique of pure reason: aesthetic, categories, schematism by j. H.
Stirling, LL. D. 1881

-ocr page 60-

zakelijk er uit volgde. En nu zou Kant even zoo handelen- en po-
neeren als het schema van de causaliteit: iets dat zoodanig is,
dat iets anders er uit volgt. Wat Hume bij wijze van vraag opwerpt,
beweert Kant slechts in bevestigenden zin. Het probleem gaat
van hand tot hand zonder dat een oplossing gevonden is. Inder-
daad heeft Stirling hier gelijk. Ook Kant heeft de causaliteit niet
verklaard. Maar met het probleem aldus te formuleeren, zijn wij
af van de oorspronkelijke vraag. Kant heeft zich nooit opgeworpen
als verklaarder van de causaliteit, tenzij men de erkenning van
ontoelaatbare vragen als een verklaring van hoogere orde wil
aanvaarden. Het verwijt tegen Hume geldt ook niet de causaliteit,
maar de opstelling van twee grootheden simpel naast elkaar.

En wanneer Kant zich ervan onthoudt, de causaliteit te bewijzen
of te verklaren, evenals hij de noodzakelijkheid niet bewijst of ont-
wikkelt, is dit nog geen bewijs, dat de werking van het schema niet
duidelijk gemaakt wordt als factor van de kennis. Het is een goede
waarschuwing van Kant, dat het al veel waard is, te weten wat
men vragen mag — op gevaar later de feiten te verwijten, dat
zij zich niet gedragen naar onze phantasmata. Het wekt een soort
teleurstelling in Stirling, dat Kant\'s tijd geen jota verschilt van
den gangbaren tijd. Zijn critiek op Kant\'s tijd wil juist laten
zien, dat als Kant spreekt van tijd, hij eigenlijk van niets anders
spreekt dan van den tijd zooals deze werkelijk is. En dan spitst
de kritiek zich toe op de verwerping door Kant van een realistische
opvatting. 1) De buitenwereld gebiedt de binnenwereld. Omdat
Kant juist deze opvatting bestreed en voor goed vernietigde, lokt
hij kritiek uit bij Stirling. Wanneer wij zoo afgerekend hebben
met den tijd en de kategorien vernietigd zijn, tenminste als
factoren, die met ruimte cn tijd rekening houden, blijft ons niets
over dan wat „dingenquot; genoemd worden. Allicht. Dan mogen de
kategorien gebruikt worden om „dingenquot; te stempelen. Dingen,
die er al kant en klaar zijn, kunnen door de kategorien gestempeld
worden en gerubriceerd. De eenheid van tijd, waarvan Kant spreekt,
is eenvoudig een eenheid van dingen, het een met betrekking tot
het andere. Kan het eenvomliger?

En omdat nu de kategorien niet eens bruikbaar zijn ten
opzichte van dingen op zich zelf... is het met Kant zóó gesteld,
dat hi met de kennis niet verder reikt dan wat omvat wordt
door c e voorhanden zinnelijke gegevens. 2)

1)nbsp;Text-Book to Kant by J. H. Stirliiif,\' bladzijde 459

„Wliat I see, however, is absolutely independent of my seeing or any
seeing. What I see comes neither from\' lime nor space, and much less from
any category. What I see, in fact, dictates to space, dictates to time, dictates
to the categories, and is not dictated to, whether by all or either. And
this, as said, is the teaching of Kant.quot;

2)nbsp;Text-Book to Kant by J. M. Stirling bladzijde 463

„It is a large moiety of the lesson of Kant to say. Oh, use the categories,

-ocr page 61-

In zijn artikel in The Monist zegt Williams, dat de uitleggers
éénstemmig zijn in hun verklaring, dat het schematisme niets
bijdraagt tot onze kennis, en hij haalt als getuige Professor Green
aan. 1) Dan volgt een necrologie over het schematisme. De schrij-
ver zelf 2) opent de rij met een bijval aan Green. Daarna komt een
citaat van Professor Edward Caird, 3) waarna Dr. Adickes uit zijn
Kritik-uitgave geciteerd wordt. 4)
Williams geeft zelf het volgende appergu van het schematisme:

not as to the Erscheinungen of sense, but as to things in themselves, if you
will, but accept then the result — something in regard to the existence of
wliich you can say nothing, and which may be a fiction. In point of fact.
Kant, by-and-by, goes on to show that the ideas, God, the Soul, etc., are
just of such origin. These he does not deny; he will put them in place here
ns regulatives, say. affirmative of religion, but negative of fanaticism. Any
proof, however, of their existence as objects, he leaves for another region.
In connexion witli what we know from elsewhere, it may suggest itself
here, that Kant, quite as much as any sensationalist proper, and even more
than Locke, limits knowledge of any object whatever, cognition proper, to
what contains actual elements of sense. This will contrast somewhat with
all the ordinary exalted notions of what a transcendental philosophy may be.quot;

I) The Monist, a quarterly magazine Volume IV 189.3-1894 Kant\'s Doctrine
oI the schemata by II. II. Williams bl.ndzijde 375

„With one accord the exegetists find in this subject of the ..Kritikquot; no
positive contribution to our knowledge. Professor Green (Vol. II, p. 39)
says: „And since the categories themselves are nothing else than the forms of
this unity, as so exercised, nothing is needed to mediate between them and
the objects. The „Transcendental Analyticquot; would have been much simpler
if the account of the categories prior to the Deduction had been omitted,
riie categories then would have appeared in that separate form in which
they are made to correspond to the classification of logical judgements
(n classification whicli is only of value in relation lo the syllogism, and
wliich represents ns little as the syllogism the jiroce.ss by which intelligent
experience is formed).quot;
\'-*) idem bladzijde .375

..I understand Professor Green to say that the schema is unnecessary and
quot;gt;at it is unnecessary because the category and the object to which the
^nlegory is applied itave a common source in the liansendental unity,
^uice the object and the category nre alike forms of the unity of cons-
ciousness. the category does not need any schema iu order to apply to
tlir object. Hence he speaks of the division into categories and schemata
a ..surplusage of distinction.quot;
3) iilem bladzijde .370

..The critical Philo.«ophv of Knntquot; bv Professor Edward Caird
..1\' we thus work out the idea of the universal and the particular, of
conception and perception, in the judgment, we see that Kant\'s mediation
quot;f each nuiment by the others must nccossaiilv reduce them to relative ele-
ments which exist only in this unity. The reciprocity of determination between
\'he two terms, which is thus disclosed, reduces their difference into a diffe-
rence of correlative elements; and at the same time, it makes unnecessary
quot;le mterposition of any middle term to connect themquot;.
\'•) idem bindzijde 376

..iJas dunkelste Stück der „Kritikquot; haben wir hier vor uns, von A\\anchen

-ocr page 62-

De Urteilskraft bestaat uit twee gezichtspunten. Ten eerste zijn
er voorwaarden in het subject, ten tweede in het object. Dat wil
zeggen, om een kategorie te doen werkzaam zijn, moet aan deze
twee voorwaarden voldaan zijn. De eerste wordt genoemd schema;
de tweede voorwaarde, in het object, Grundsätze. Een voortreffelijke
opmerking maakt de schrijver met betrekking tot de Urteilskraft.
Geen psychologie, geen formeele logica wordt hier behandeld, noch
in de Urteilskraft, noch in het schema. 1) Twee vragen stelt
Williams: ls er werkelijk een proces aan te toonen als Kant op-
stelt? Is de leer van Kant een adaequate analyse van deze werke-
lijkheid? Bij behandeling van de eerste vraag stelt Williams zich
tegen over Green: The Schema is not a bridge; it is a third party
that brings two other people together. De schrijver begeeft zich
dan op een ander terrein en wil onderzoeken de kracht van een
viewpoint. Hij wil opsporen hoe het komt, dat Green een verkeerd
standpunt ingenomen heeft. Van hier komt hij tot den strijd om de
physica van Aristoteles 2) en verklaart dezen als een strijd tusschen
twee schema\'s de toepassing van causaliteit en substantialiteit.
Hetgeen bij de beantwoording van de eerste vraag te berde ge-
bracht wordt door den schrijver, in zijn waarde latende, meen ik
toch te mogen opmerken, dat hier vragen opgeworpen en be-
antwoord worden, die met het eigenlijke schema als factor bij
het constitueeren van onze kennis geen onmiddellijk verband
houden.

Bij de tweede vraag ziet Williams in het schema de verandering
van de substantie als natuurwet, evolutie inplaats van onwrikbaar
zijn. Wij mogen toegeven dat dit is een toepassing van het schema,
maar de beteekenis van het schema als factor in de kennis moet
elders aangetoond worden.

\'Hoe verhoudt zich Hermann Cohen tot het schema? In het
5e hoofdstuk van zijn „Kants Theorie der Erfahrungquot; heeft hij
in den derden druk, 1918, geduid op zijn streven, ruimte en tijd

deshalb für das tiefsinnicste Rehalten, VerschiedenartiRC Lösungen des
Räthsels sind versucht, oft äus.serst verwickelte. Ich biete eine neue, sehr
einfache, die freilich den Kantgläubigen sehr gewagt, wenn nicht sogar
gottlos oder frivol dünken wird. Nach meiner Ansicht ist dem Abschnitt
über den Schematismus gar kein wissenschaftlicher Werth beizumessen, da
er nur aus systematischen Gründen später in den „kurzen Abrissquot; eingefügt
ist.quot;

1)nbsp;idem bladzijde 377

„We are now occupied with the Urteilskraft. This consideration belongs
entirely to transcendental logic. It is a study of the power of judging, not
of the form of anything, — hence formal logic has nothing to say here,quot;

2)nbsp;Kurt Lasswitz Geschichte der Atomistik bladzijde 85

„der grösste Kampf, der auf dem Gebiete der Erkenntnis ausgefochten
wurde, welcher im 17. Jahrhundert die Aristotelische Physik stürzte,quot;

-ocr page 63-

tot kategorien te maken. 1) In zijn Kommentar legt Cohen nog
vollen nadruk op ongelijksoortigheid van kategorie en zinnelijke
aanschouwing. 2) Ook daar is de hmctie van den tijd in het
schema een apparaat, dat op precies denzelfden tijd gegrond is
als de zinnelijke waarneming. 3)

Nu echter spreekt hij duidelijk van een verbinding van zinnelijk-
heid en denken, die de scherpe scheidingslijn doorbreekt. Cohen
beroept zich hierbij op Kant en zegt, dat slechts, wanneer men
de onderscheiding niet louter transscendentaal, maar metaphysisch
opvat, men aan de voorgestelde methodische verandering aanstoot
nemen kan. Cohen verzekert, dat het zijn streven is, zijn verhouding
tot de transscendentale systematiek ongerept te bewaren, ja zelfs
te bevestigen door zijn eigen ontworpen methodiek. Dat hier
echter groote gevaren dreigen, heeft Cohen zelf ook ingezien. 4)

1)nbsp;Kants Theorie der Erfahrung von Hermann Cohen Dritte Auflage
bladzijde 275

„Es möchte hier der Ort sein, der Bestrebung zu gedenken, welche ich
in der Logik der reinen Erkenntnis für die Begründung von Raum und Zeit,
als Kategorien, eingesetzt habe. Indessen darf diese Erwähnung nur erfolgen,
um den Vergleich mit Renouvier abzuwehren; nicht aber etwa, um den
positiven Sinn dieser Aufstellung zu erörtern. Nur das Missverständnis ist
abzuwehren, als ob wir die idealistische, die transszendentale Methodik
dadurch aufgegeben hätten, dass wir den Unterschied von Sinnlichkeit und
Denken anders zu determinieren suchen, als es von Kant innerhalb der
transszendentalen Aesthetik vollzogen worden ist.quot;

2)nbsp;Kommentar zu Immanuel Kants Kritik der reinen Vernuft von Her-
mann Cohen Zweite, unveränderte Auflage 1917 bladzi de 70

„Die Darlegung beginnt mit der Hervorhebung der LJngleichartigkeit zwi-
schen Kategorie und Anschauung.quot;

3)nbsp;Kommentar zu Immanuel Kants Kritik der reinen Vernunft von Her-
mann Cohen Zweite, unveränderte Auflage 1917 bladzijde 71

„Es muss zunächst auffallen wie das Schema hier eingeführt wird als
„transszendentale Zeitbestimmung (S. 183, Z. 23), ohne dasz die Lrage
Restellt und erwogen wird: mit welchem Recht ein neuer Anspruch an die
Zeit gestellt und von ihr befriedigt werden kann. Sie sei „allgemeinquot;,
insofern der Kategorie gleichartig; andererseits auch der Erscheinung inso-
fern, „als die Z^t in jeder empirischen Vorstellung des Mannigfaltigen
enthalten istquot; (ib. Z. 27)......

......Daher kann sie, als Schema, die geforderte ..Subsumtion vermitteln.

Man sieht, es ist nur eine neue Leistung der alten Zeitbedingung, welche hier
als ein neues „Kennzeichenquot;, gleichsam als ein neuer Apparat eingeführt
wird.quot;

4)nbsp;Kants Theorie der Erfahrung von Hermann Cohen Dritte Auflage
blndzijde 274, 275nbsp;. . .nbsp;. u

„Man wird nie ins Klare darüber kommen, ob und mit welcher binschrän-
kiing Kant Dinge angenommen habe, als die nffizicrenden Ursachen der
Empfindungen, wenn man nicht den Begriff der Sinnlichkeit, als einer
reinen Erkenntnisbcdingung, im Unterschiede aber neben und gegenüber
von derjenigen des Denkens genau bestimmt. Wer Raum und Zeit als
Kategorien nimmt, hat dafür zu sorgen, dasz er nicht im methodischen Unter-
bau den Charakter des transszendentalen Systems verletzt.\'

-ocr page 64-

Slechts hij die de onderscheiding denken — aanschouwing, niet
transcendentaal, als voorwaarde voor de kennis, opvat, maar me-
taphysisch, die dus naar het wezen vraagt, kan aanstoot nemen
aan den voorslag van Cohen. Maar de metaphysica komt elders
te voorschijn. Kenniscritisch kan het ons alleen belang inboezemen,
dat ruimte en tijd rechtsbronnen zijn, van alle ruimtelijkheid en
tijdelijkheid. Op de vraag, welke wet dan uit deze bronnen vloeit,
is slechts één antwoord: Oe wetten, die de meetkunde, rekenkunde
en dynamica uitmaken. Hoewel dit antwoord transcendentaal ge-
sproken, voldoende is, zijn wij daarmede niet tot het einde der
vragen gekomen, zegt Cohen. Hierop zou geantwoord kunnen
worden: dan is binnen het gebied van de nahmrkunde geen
antwoord mogelijk op deze vraag — tenzij men een vraag
doet, waartegen Kant waarschuwt, omdat er geen antwoord
op komen kan — of, wat hetzelfde is, tenzij we komen op
het gebied van de metaphysica. Met de volgende vraag van
Cohen zijn wij in ieder geval van het transscendentale af: „Welchen
Inhalt hat die Quelle aber an und für sich selbst?quot; Deze vraag
is niet alleen psychologisch, zegt Cohen. Want het maakt kennis-
critisch onderscheid, of als ruimte de inhoud der meetkunde, of
der natuurkunde gedacht wordt. Met deze onderscheiding zijn wij
op critisch gebied, met het zoeken naar een reden er voor verlaten
wij dit gebied en stappen wij over naar de wezensontplooiing. „De
vraag naar den invloed der ruimte — en tijdvorm is dus trans-
scendentaalquot;. Cohen zoekt het antwoord in een ontvouwing, in een
dialectiek, terwijl Kant slechts door het schema, aan den vorm der
Anschauung een inhoud geeft, door dezen met het denken samen
te brengen.

\'Hier ligt de grond, waarom Cohen het verbindingsmoment ver-
plaatst van het schema naar de transscendentale Einheit der Apper-
zeption. 1) Niet beschouwt hij Anschauung en Denken als twee
vlakken, die een snijlijn gemeen hebben, waarop ieder punt cor-
respondeert met een punt in het eene vlak zoowel als niet een

1) Kants Theorie der Erfahrung von Hermann Cohen Dritte Anflace
bladzijden 274, 275

„Und diese Atöglichkeit ward in dem Grjide erwiesen, dasz sich heraus-
stellte, der Gegenstand selbst werde durch die synthetische Einheit erst
möglich. Denn nur sofern wir die Vorstellungen inl wissenschaftlichen Be-
wu.sstsein vereinigen, werden Gegenstände gedacht. Aus diesem Grund-
gedanken erfolgte aber die Zusammenfassung aller Kategorien in der ur-
sprünglichen synthetischen Einheit der Apperzeption. Dies wird besonders
in dem „Kurzen Begriff dieser Deduktionquot;, mit dem die zweite Bearbeitung
abschliesst, hervorgehoben. Und in diesem Sinne werden in einer späteren
Schrift „Ueber die Fortschritte der Metaphysik seit Leibniz und Wolffquot; die
Kategorien als „Arten der synthetischen Einheit der Apperzeptionquot; be-
zeichnet.

Trendelenburg hat wohl begriffen, da.ss in diesem Gedanken die Kate-
gorienlehre gipfelt.quot;

-ocr page 65-

nint in het andere, maar als twee hjnen, die beide in één vlak
iggen.

Het treft ons weer bij Döring, hoe het schematisme opgevat
wordt als een middenstuk uit een legkaart. In zijn: „Das Lebens-
werk Immanuel Kantsquot; geeft hij in den derden voordracht een
uiteenzetting van den „Schematismus der reinen Verstandes-
begriffequot; in een afzonderiijk hoofdstuk. Zijn redeneering gaat, alsof
hij van de plaat de linkerzijde en de rechterzijde al gelegd heeft.
Nu zijn alle blokjes uit de legkaart linkt met ronde hoeken en
rechts met uithollingen. Links ligt de plaat al goed, en rechts is
het ook goed gegaan, maar het middenstuk moet er nog ingepast.
De plaat is hier niet zoo sprekend, want de markante figuren staan
links en rechts. Nu moeten we de blokjes zoo nemen dat links aan-
sluiting komt met de ronde hoekjes, dus door een uitholling te
vullen. Daardoor weet men den stand te vinden van de restee-
rende middenblokjes, die geen scherpe figuren vertoonen. Dezen
gedachtengang volgend, krijgen wij een beeld van de werkwijze
van Döring. De ruimte en tijd, en het denken zijn er al in het
systeem en nu moet het schematisme er nog in worden gepast.
Nu begrijpen wij hoe Döring het bedoelt als hij zegt: „Wenn wir
etwas in uns hätten, das apriorisch wäre wie die Kategorie und
dabei zugleich anschaulich und das in jeder Anschauung und in
jeder Kategorie vorhanden wäre, so wäre uns ja damit ein solches
Bindeglieb gegebenquot;. Hier is nu volkomen uit het oog verloren,
dat Anschauung cn Denken juist terwille van het mogelijke schema
geabstraheerd zijn.

Het verschil tusschen beeld en schema, zooals door Kant is
geformuleerd besprekend, zegt Charles Renouvier in zijn Critique
de Ia doctrine de Kant (Chapilre XXV) „La formule est pcu claircquot;.
Verder qualificeert hij de theorie van het schema als volgt: „Cette
théorie est fort extraordinairequot;. Kant zou volgens Renouvier niet
verstaan hebben de functie van abstractie, waardoor de algemeene
idee ontstaat. Wanneer deze wijsgeer zegt van Kant: „De IA, pour
lui, im probième insoluble, et l\'inspiration du schémafismc pour
tenir lieu de
Solutionquot;, ontheft hij ons van de verplichting om
af.scheid van hem te nemen, want met dien volzin is het eind ge-
komen vnn zijn hoofdstuk over het schematisme, dnt nauwelijks
vier en een halve bladzijde druks beslaat en wnnrin de vertalingen
vnn Kant het goede element vormen.

Bauch zegt, dat het schematisme uitdrukt de fundamenteele be-
teckenis van het begrip voor de aanschouwing — maar hij voegt

-ocr page 66-

er aan toe: die wij echter al reeds kennen. 1) De volgende zin 2)
geeft de oplossing van de raadselachtige uitspraak: \'t blijkt dat het
schematisme, niettegenstaande het feit, dat Bruno Bauch het niet
begrepen heeft, toch met nadruk ons kan leeren deze fundamenteele
beteekenis, daarin ligt zijn verdienste. Het was dus niet gerecht-
vaardigd, dat Bauch, na door het schematisme te zijn gekomen tot
de overtuiging, dat het begrip groote beteekenis heeft voor de
Anschauung achteraf zegt, dat hij dat al wist en dus daarvoor
het schematisme niet noodig had. 3) Het is eigenaardig met Bauch:
hij wil de werking wel erkennen, zelfs zonder deze te begrijpen,
maar meent toch de noodige aanmerkingen op Kant te mogen
maken. Dat Bauch ook goede formuleeringen kan vinden bewijst
hij iets later. 4) Inderdaad Kategorie en Anschauung zijn te den-
ken als vlakken, die één snijlijn hebben, waarin zij één zijn en
toch tot twee dimensies behooren. Als voorwaarde voor de kennis
zijn zij een schema; in abstracto vallen zij uiteen.

Ernst Robert Curtius begint zijn artikel 5) met een minder op-
wekkende qualificatie van het hoofdstuk van het schematisme bij
Kant, van het soort, zooals wij nu al meermalen tegengekomen
zijn. Behalve Schopenhauer wordt hier Beek en Dr. H. Levy ge-

1)nbsp;B. Bauch Immanuel Kant bladzijde 239 v

„Es drückt allein die grundlegende Bedeutung des Begriffs für die An-
schauung aus, die wir allerdings kennen.quot;

2)nbsp;„Dasz sie uns aus dem Schematismus, trotz seiner Künsteleien und
auch trotz seiner Fehler, mit Nachdruck zum Bewusztsein gelangen kann,
darin liegt neben seinen Fehlern sein Verdienst.quot;

3)nbsp;„Und gerade mit diesem guten Sinn des Schemas wird der andere
Sinn des Schemas als äusserliches „Drittesquot; hinfällig, wie das auch Curtius,
und zwar von allen Schematismus-Interpreten am schärffsten, gezeigt hat.
Freilich ist das Schema gewisz weder Kategorie für sich, noch Anschauung
für sich. Darum bezeignete es Kant als „Drittesquot;. Aber gerade weil das
Schema deutlich macht, dasz weder Kategorie für sich, sondern beide nur
in Beziehung auf einander sind, fällt das ..Drittequot; und fällt die „Ungleich-
artigkeitquot; von Kategorie und Anschauung.quot;

4)nbsp;„Wie Kategorie und Anschauung Eines sind, nur nach zwei Dimen-
sionen reflektiert. Sie sind Eines als Bedmgung für die „wirkliche Erkenntnisquot;,
verschieden nur für die Abstraktion und Reflexion.quot;

5)nbsp;Das Schematismuskapitel in der Kritik der reinen Vernunft Philolo-
gische Untersuchung von Ernst Robert Curtius Kant-Studiën 1914 bladzijde 338

„Zu den verrufensten Partien in der „Kritik der reinen Vernunftquot; gehört
das Kapitel „von dem Schematismus der reinen Verstandesbegriffequot;, „wel-
chesquot;, nach Schopenhauer, als höchst dunkel berühmt is, weil kein Mènsch
je hat daraus klug werden könnenquot;. „Seine Stellungquot;, sagt der Verfasser
der letzten Arbeit über den Gegenstand, „ist nicht ohne weiteres erkennbar,
seine Darstellung unleugbar schwierig, bisweilen dunkel, die ersten Ein-
drücke, die man von seinem Sinne empfängt, so befremdend, dass es jederzeit
Verwunderung erregte und einem zeitgenössischen Gegner Kants wie ein
metaphysischer Roman vorkamquot; (nach dem Bericht von Jak. Sieg. Beck:
..einzigmöglicher Standpunktquot;, Seite 56). IDr. H. Levy Kants Lehre von
dem Schematismus der reinen Verstandesbegriffe I 1907 p. 6.]quot;

-ocr page 67-

citeerd. Verder wordt verwezen naar het artikel van H. H. Williams
in „the Monistquot;. De schrijver omgrenst dan zijn taak door uit te
sluiten de systematische beteekenis van het schematisme, ten einde
zich te bepalen tot het opsporen van het historische bestanddeel
in het schema en in het schematisme.

Waar uitdrukkelijk afstand gedaan wordt door den schrijver van
een onderzoek naar de systematische beteekenis van het sche-
matisme, 1) hebben de resultaten van zijn onderzoek geen waarde
voor ons, die juist de systematische beteekenis van het schema
tot object van onderzoek hebben gekozen.

De nalatenschap van Walter Zschocke is door Heinrich Rickert
saamgebracht in een artikel, dat te vinden is in de Kantstudien
jaargang 1907 op bladzijde 157. Deze waarschuwt al dadelijk,
dat het Zschocke niet allereerst te doen is geweest om Kant uit
te leggen. 2) Het derde kapitel van het opstel is getiteld „Die
Ueberwindung des Kantischen Schematismusquot;,

Als Zschocke de eigenlijke functie van het schema gaat behan-
delen, blijkt, dat hij al geanticipeerd heeft op deze functie en een
synthesis al toegepast heeft voordat deze tot stand kon komen.
Hij heeft al een „nahen Zusammenhangquot; ontdekt, die de scherpe
werking van het schema verhinderen moet. — Naar beide zijden
wordt vooruitgeloopen op een werking, die Kant eerst plaatst in
hef schema. 3)

Zoo wordt in het stelsel, dat Zschocke voorstaat, en dat hier
geen nadere uiteenzetting rechtvaardigt, niet de belangrijke plaats
itigeruimd aan het schema, die Kant het wel toekende, terwijl
Zschocke in dit verband spreekt van „Kants Grundfehler,quot; —
waardoor ons duidelijk wordt, hoever wij van Kant zijn afgedwaald.

1)nbsp;idem bladzijdc 339 „Die Frage nach der systematischen Bedeutung
des Schematismus soll in der folgenden Untersuchung nicht gestellt, eine
Entscheidung über Wert oder Unwert des Schemabegriffs nicht herbeigeführt
werden.quot;

2)nbsp;Kantstudien jaargang 1907 bladzijde 158

„Möchte ich nur das eine bemerken, dass Zschocke niemals beabsichtigt
hat, eine rein historische Kantinterpretation zu geben, sondern dass ihm
vor Allem an der Klärung und Förderung der systematischen Probleme selbst
gelegen war.quot;

3)nbsp;idem bladzijdc 204

„Und wie in die Sinnlichkeit der Verstand eingedrungen war so schlich
sich in die Kategorie die Anschauung.quot;

-ocr page 68-

HOOFDSTUK V
A\\0GEL1JKE TOEPASSING VAN HET VERWORVEN INZICHT

Naast het Schema in de Kritik der reinen Vernunft noemt Kant
een schema in de Kritik der praktischen Vernunft. Dit schema
voorziet hij van een verontschuldiging, als hij tusschen haakjes,
zegt: wenn dieses Wort hier schicklich ist. Hier is sprake van een
schema van een wet zelf. Tot nu toe was de uitdrukking gebruikt
voor de onderbrenging van een geval onder een wet. Hier moet
een wet ondergebracht worden en wel onder een wilsbepaling.
Het geheele complex van natuurwetten, dat wil zeggen de wetten,
waaraan de objecten van zinnelijke aanschouwing als zoodanig
onderworpen zijn, moet in verbinding gebracht v/orden met een
schema, dat is, met een algemeene functie van de Einbildungskraft.
Maar aan de wet der vrijheid, aan het begrip van het absoluut
goede kan geen aanschouwing en dus ook geen schema, om hiertoe
te geraken tot een toepassing, in concreto ten grondslag gelegd
worden. Hier gaapt de klove tusschen het gebied van de Kritik
der reinen Vernunft en de Kritik der praktischen Vernunft. Wij
moeten het toegeven, dat de wet van de vrijheid op geen enkele
wijze gebonden kan worden aan eenige aanschouwing, zonder on-
verbiddelijk haar geldigheid in te boeten en ook het begrip absolute
goede, zou van zijn kracht geheel beroofd worden, wanneer een
vermenging met zinnelijkheid, ook maar als mogelijk ondersteld
kon worden. Binnen het gebied waarop beide nu gelden, zou
daaraan een einde komen, wanneer zij een hmctie zouden gaan
aannemen in een ander gebied, waar andere principes dc weten-
schap constitueeren. Een vermenging van gebied is hier uitgesloten,
omdat iedere vermenging een einde zou maken aan hef gelden
van het gebied als afzonderlijk terrein. Een verzoening is niet
mogelijk, tenzij ten koste van een van beide. Hier treedt een
spanning op, even onverzoenlijk, even onmogelijk te overbruggen
als de tegenstelling Anschauung — Denken.

Juist het verzoenen van de Anschauung zou een einde maken
aan haar werkzaamheid als factor in de kennis. Zoo ook hier. Een
samenvallen van de principia zou iedere onderscheiding van gebied
opheffen. Toch wil Kant deze spanning gebruiken, om een be-
trekking op te stellen tusschen beide gebieden. We moeten het
nog anders uitdrukken: Kant wil de scherpe scheiding van gebied

-ocr page 69-

behouden, en nu speurt hij na, hoe de verhouding moet wezen
tusschen de gebieden, waarvan hij ziet, dat er een zeicere relatie
bestaat. In deze formuleering meenen wij recht te doen wedervaren
aan de autonomie, zonder een zekere afhankelijkheid in den zin
van een „gegebenquot; te ontkennen. Kant begint met een zelfden
naam, als hij al eens gebruikt heeft om een soortgelijke relatie
aan te duiden. Daarom begint Kant te spreken van het schema,
maar bedenkt zich, als hij er dadelijk op laat volgen „wenn dieses
Wort hier schicklich istquot;, dat het hier toch niot procios hetzelfde
is als het Schema dat stond tusschen Anschauung en Denken,
Omdat hier de verbinding plaats heeft door middel van het verstand,
noemt Kant hier het schema met een anderen naam en wel Typus,

* *
*

In de paedagogiek komt de centrale plaats toe aan het voorbeeld.
De voortgang, de stuwkracht, die het wezenlijke van de opvoed-
kunde uitmaakt, toont zijn kracht in het voorbeeld. Het trekt den-
gene voor wien het gegeven wordt.

De opvoedkunde is niet een theoretische, beschrijvende weten-
schap, maar een practische, eene die normen opstelt en voorschrijft,
hoe er gehandeld behoort te worden. Deze normen zijn onbereik-
baar cn zij dienen dat tc blijven, hoe zeer door den leerling ook
gestreefd wordt naar het bereiken van den hoogsten top.

Zielkunde kan constateeren hoe dit en hoe dat is. Zoodra het
behooren een rol gaat spelen, zijn wij midden in de opvoedkunde.

Het voorbeeld nu is een machtige factor om den leerling omhoog
te voeren cn toch het ideaal te handhaven in zijn onbereikbaarheid.
Naar twee kanten werkt dus het voorbeeld, evenals de trekstang,
die een verbinding tot stand brengt en tevens de deelen op hun
plaats houdt. De ware aard van het voorbeeld komt hier ook
voor den dag: het voorbeeld moet aantoonen de mogelijkheid van
een handeling, die onder medewerking van de idee tot stand komt,
gericht op het liooge doel. Een voorbeeld dus: „zóó kan het!quot; en
niet een voorbeeld, dat gegeven wordt om het slaafs ha te doen
volgen: onder alle mogelijke omstandigheden op dezelfde wijze.

Zoo geeft de focus imaginarius richting aan het handelen. Steun
aan de handeling geeft het voorbeeld. In zijn tusschen-positie tus-
schen het behooren en het zijn neemt het voorbeeld hier een plaats

-ocr page 70-

in, die wij in andere verhoudingen gequalificeerd hebben als het
schema: het verzoent niet, maar brengt in verbinding twee scherp
gescheiden gebieden en handhaaft de ongerepte zuiverheid van het
ideaal.

Dc eisch, die in het aesthetische oordeel tot uitdrukking komt,
is de „algemeene stemquot; zonder redeneering, uitsluitend gericht
op het welgevallen. Deze eisch is een a priori, hoewel Kant met
nadruk onderscheid maakt tusschen dit en het a priori van de ethiek.
Toch bij het dringende woordgebruik van ethiek en aesthetiek, is
de uitdrukking „mogelijkheidquot; een sterke herinnering aan hoofd-
stukken van de transcendentale philosophie, waar andere probleem-
gebieden behandeld worden. De mogelijkheid van het aesthetische
oordeel doet veel denken aan de mogelijkheid van de ervaring,
dat wilde zeggen de mogelijkheid van de natuurwetenschap-
pelijke oordeelen. Het aesthetisch oordeel dwingt niet, zooals
het syllogisme van de formeele logica dit kan. Maar het
brengt in het spel een algemeene geldigheid in den vorm van ccn
toestemming, die van iedereen verwacht kan worden. De ver-
houdingen zijn dezelfde als in de natuurwetenschappen, waar
ook een algemeene geldigheid in verband gebracht werd met
het feitelijk voorhanden, niet om een nieuwe werkelijkheid te
construeeren, maar om de bestaande eenige werkelijkheid tot
waar eigen bezit te maken. Zooals het met de natuurlijke werkelijk-
heid gaat, gaat het ook met de aesthetische werkelijkheid. Die
algemeine Stimme ist also nur eine Idee.

Of iemand evenwel met die idee zijn oordeel in verband
brengt is niet geheel uit te maken; alles is ook in orde, wanneer
de uitdrukking schoonheid doet zien, dat inderdaad het aesthetisch
oordeel een geldigheid opeischt. Immers, dan heeft de oordeelende
een gewaarwording betrokken op den algemeen te stellen eisch van
instemming met zijn welgevallen. Het middel hiertoe is de
schoonheid, die door deze middenpositie ccn groote trek van
verwantschap vertoont met het schema.

-ocr page 71-

De religieuze behoefte uit zich m het verlangen naar een
middelaar, die de onbereikbare Godheid nader brengt.

Een middelaar wordt een verlosser en is niet iemand, die de
Godheid onttroonen zal. De middelaar is een gezondene en ge-
draagt zich niet als een die de Godheid iets van diens Hoogheid
en Almacht ontnemen zal. Zoo is bij handhaving van de hoogheid
van wat absoluut hoog moet gelden een middelaar en voorbeeld
gesteld voor de menschen en vindt men een weerspiegeling van
het schema in deze hooge regionen.

In de priesters bieden zich aan schakels tusschen mensch en God.

In de Christelijke religie is den Christus een plaats gewezen,
die vele trekken van overeenkomst vertoont met de positie die wij
leerden kennen in het schema.

Hoezeer het Christendom een verzamelnaam aanduidt voor de
meest uiteenloopende geestesrichtingen, hierin stemmen alle uit-
loopers overeen, hoe zuiver of onzuiver zij elkaar of zichzelf ook
beschouwen: De Christusfiguur staat in het midden en vormt een
schakel tusschen twee uitersten, die nooit met elkaar in betrekking
zouden kunnen komen dan langs dezen eenigen weg. Om Gód te
handhaven als den absoluten, onaantastbaren, onbenaderbaren, zon-
der zonden en den mensch als schepsel, zondig en alles wat aan
God toegeschreven kan worden, vertoonend met een negatief tee-
ken, — is geen verzoening mogelijk fusschen beide tegendeelen.
Hier kan alleen een Middelaar redding brengen.

Vandaar dat den geheelen Christelijken tijd door een strijd ge-
voerd is kunnen worden over de plaats, die Christus in zou moeten
nemen, welke strijd zijn scherpste omschrijving vond in de for-
mule van het vierde oecumenisch concilie

aaDy;ifvicüf, argunw^, uóiaipercoc, uxuiQiauü^.

-ocr page 72-

\'-^iÉ»^.nbsp;. -Hï«

N

-ÏJ...

^ ......

•i.\'^jt\'«.\'r ■ :

-ocr page 73-
-ocr page 74- -ocr page 75-
-ocr page 76-

^ A \'.ftim

fMi

eM\'-

r?^

imm

V UPF«!

—quot;\'\'î \'»IE quot;ïSS

■m

-ocr page 77-
-ocr page 78-