quot;■X.-.-t
V»
.. ./
-f i.
i
•\'.\'ii itquot;\'*
tï- | |
J, |
SV ■ r N |
rt\'
dee
PARLEMENTAIRE VERGADERINGEN.
-ocr page 6-GESRUKT BiJ SIEBEN amp; OUMONT.
-ocr page 7-quot;h fS^\'^ ■
„iy\'
deb,
HISTOllISCH-STAATSRECHTELUKE PROEVE
Mr. J. J. VAN GE UN 8.
tee veekeijging van den geaad van doctok in hbt bomein-
sche en hedbndaagsche eecht, aan de ütrechtsche
hoogeschool den 11\'^™ jjjjj ]_863 verdedigd.
ij t e e c h t,
T. DE BEUYN.
1 8 6 8.
nnbsp;»-Ti j-ih-.tiiîs» a
fquot;? quot; quot;% S 5 -S» ? ! .
RIvïCSÜJ\'-Ji V
u T R £
„The only foundations of society are the wants and fears of indi-
viduals.quot;
biackstone.
„Sans commander jamais au Gouvernement, ellequot; (la Chambre des
députés) „lui imprime des directions auxquelles il ne saurait se
soustraire.quot;
eoybe-collakd.
/hknbsp;vie !]e îioïKii-coi,i.amp;nD , 11, bl. 154).
Nu ongeveer anderhalf jaar geleden besloot ih, op
aanraden van mijn hooggeschatten promotor vreede, het
recht van amendement, dat verschillende malen in onze
Vertegenwoordiging ter sprake gebracht was, tot het
onderwerp van een meer naauwgezet onderzoek te maken ,
om daarm.ede mijn academischen loophaan te hesluiten.
Mijne proeve was reeds voor meer dan de helft vol-
tooid, toen voor mij- geheel onverwacht, de in vele
opzichten zoo verdienstelijke arbeid van den heer
j. p, r. tak verscheen, die eveneens dit punt tot on-
derwerp van zijn proefschrift, aan de Leidsche hooge-
school, had verkozen. Alvorens verder te gaan, moest
ik hiervan kennis nemen en de ook door hem gebruikte
bronnen nader onderzoeken, te meer daar de resultaten
verschillend waren. De nieuw aangebrachte bouwstoffen
hebben eer gestrekt om mij in de vroegere opvatting
van het genoemde recht te bevestigen, dan daarvan
terug te brengen.
De heer tak heeft het recht van amendement als
een bijzonder recht van Volksvertegenwoordiging tegen-
over Begering beschouwd, hiertoe wellicht aanleiding
vindende in art. 107 onzer Grondwet, hetwelk het be-
sproken recht {blijkbaar echter^ ooJc in dezen vorm, toe-
gens de precedenten vóór 1848) alleen ten aanzien
van regeringsvoorstellen vermeldt. Nergens echter is 7ny,
ook in ons staatsrecht, van onderscheid in toepas-
sing hierbij en die hij andere voordrachten gehlehen \').
Het eigenaardige van het recht is, dat het geheel op
dezelfde loijze bij regerings-voorstellen en die der leden
wordt aangeioend. De heer tak is daardoor tevens er
toe gekomen, een der kostbaarste rechten van de Verte-
genwoordiging, het recht van initiatief, te miskennen.
Slechts zoover de Begering op de Vertegenwoordiging
blijft steunen, kan en behoort het initiatief der eerste
zich als doorgaande regel te handhaven; men kan dan
zeggen, dat het eene zich als ware het, in het andere
oplost.
De heer tak heeft zijn stelsel uitsluitend met het oog
op -^ei^-ontwerpen gebouiod. Dit is, mijns inziens,
niet de rechte weg. In Engeland vooral hangen de
besluiten, die omtrent de wets-ontwerpen loorden geno-
m.en, zoo naauw met andere besluiten zamen, dat men
het eene niet dan in verband met het andere kan be-
schouwen. In het algemeen levert het stelsel van den
heer tak, naar mij voorkomt, meer waarborgen voor een
schoon en harmonisch geheel van wetgeving dan daar-
voor, dat de wetten werkelijk naar de behoeften en
1) De denkbeelden van kobbet von mohl (Staatsrecht, Völker-
recht und Politik, II, 1863, bl. 520) verdienen, naar mij toeschijnt,
voor ons vaderland geene aanbeveling. Genoemde schrijver heeft op
den heer tak blijkbaar groeten invloed gehad.
belangen der natie zouden zame7igesteld worden. Moest
tusschen deze heide gekozen worden, het laatste zou
ongetwijfeld de voorbeur verdienen. Be strehhing der
bepalingen in het Engelsche parlement, is om met vol-
ledige vrijheid aan den kant der vergadering, zooveel
mogelijh, juistheid en naauwkeurigheid bij de zamenstel-
ling der wetten te vereenigen i).
Be historische behandeling, het nagaan der regelen,
die voor de uitoefening van genoemd recht in verschil-
lende constitutioneele staten hebben gegolden en nog gel-
den en van de wijze van toepassing aldaar, is door mij
verkozen. Behalve de in dit proefschrift besprokene
landen, loaarbij ook de Vereenigde Staten van Noord-
Amerika tot vergelijking hier en daar zijn bijgebracht, is
het gezegde recht aangenomen voor de vergaderingen met
name in Portugal, Spanje, Sardinië {Italië), Beijeren,
Pruissen en Noorwegen. Bij den omvang echter, dien
het geschrift reeds had verkregen, meende ik het bij de
thans behandelde te kunnen laten, te m,eer daar zich in
deze de meest gewichtige uitingen van het constitutioneele
leven hebben doen kennen. Na het meer uitvoerige ver-
slag, hetwelk de heer ïak van sommige zaken betref-
fende ons recht, en van de beraadslagingen hij het
vaststellen der reglementen van orde ten onzent heeft
gegeven, heb ik zelfs geweend het laatste hoofdstuk te
kunnen bekorten. — Na het verschijnen van het gemelde
Proefschrift, heb ik in het Eerste hoofdstuk de redenen
neergelegd, die mij voorkwamen het in de historie en
in het stellige recht ten deze waargenomene, ook op
rationeele gronden te rechtvaardigen.
Bij het verlaten dezer hoogeschool is het mij een aan-
gename plicht aan allen, die tot mijne vorming hebben
hijgedragen, mijn hartelijken dank te betuigen voor alles,
loat ik van hen heb mogen ondervinden, ü, leeraren
van het gymnasium; U, hooggeleerde Karsten, rovers
en opzoÖMER; ü, leeraren der juridische faculteit,
waaronder ik de geer en fruin met mijnen promMor,
als mijne bijzondere leermeesters mag noemen; TI vooral,
hooggeschatte vreede, wien het nooit te veel was, mij
bij het bewerken dezer Proeve met uwe rijke wetenschap
en met het verschaffen van bronnen bij te staan, breng
ik mijn innigen dank voor de genotene welwillendheid. —■
Be zoetste herinneringen aan de vervlogen jaren en aan
het met mijne vrienden doorleefde, vervullen mij, nu ik
op het punt sta de stad mijner geboorte en mijner studie
vaanoel te zeggen.
utrecht, 7 Mei 1863.
-ocr page 13-EEKSTE HOOFDSTUK.
AARD EN OMVANG VAN HET RECHT VAN AMENDEMENT
TWEEDE HOOFDSTUK.
HEÏ KECHT VAN AMENDEMENT IN HET ENGELSCHE
PAKLEMËNT.
§ 1. Algemeene inleiding........................................35
§ 2. Het recht van amendement bij de public bills............54
§ 3. Het recht van amendement bij de private bills..........73
§ 4. Het recht van amendement bij moties....................87
§ 5. Eegelen, die voor alle amendementen gelijkelijk gelden. . .nbsp;92
§ 6. De voorstellen van amendement van het ééne Huis op de
ontwerpen, die in het andere Huis ontstaan zijn. . . .nbsp;102
DEEDE HOOFDSTUK.
HKT RECHT VAN AMENDEMENT IN FH.\'VNKIil.JK, ONDER
DE CHARTE VAN 1814 EN DIE VAN 1830.
Het artikel der Charte (1814)................ 124
De Kamer van 1815,.,..,,................. 133
liladz.
1
Bladz.
Daarna tot 1820........................... 146
Terugblik en verrolg....................... 162
Financiëele ontwerpen....................... Ié5
De constitutie van 1830, en de reglementen....nbsp;170
Commissies en regering..........................................180
Over commissies in het algemeen............................188
Het voorstel van dupin (1886)..............................193
Verschillende aangelegenheden....................199
Beslmt..............................................................211.
VIERDE HOOFDSTUK.
HET RECHT VAN AMENDEMENT IN B K L G 16. . . 216
VIJFDE HOOFDSTUK.
HET RECHT VAN AMENDEMENT IN NEDERLAND.
1.nbsp;Het recht van amendement van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.....................343
2.nbsp;Is liet toekennen van het reclit van amendement aan de
Eerste Kamer der Staten-Generaal wenschelijk? .... 283
-ocr page 15-aabd en omvang van het recht van
amendement.
Om in eene staatsvergadering, even als in iedere andere
vergadering, een besluit te kunnen nemen, is een voorstel
noudig. Ts zulk een voorstel gedaan, het behoort te wor-
den onderzocht en overwogen. Het kan de vergadering bren-
gen tot het uitspreken van eene meening of tot liet nemen
van eenen maatregel, voor zoo verre die in haar vermogen
ligt. Maar stel, er zijn verscheidene leden, die aan het
voorstel hunne goedkeuring niet onverdeeld kunnen verlee-
\'nep, of die meenen, dat daarover het zij goedkeurend het
zij afkeurend te beslissen, niet tot eene juiste of ge-
wenschte uitdrukking van het gevoelen der vergadering
kan leiden. Zij verlangen in het voorstel, vóór het in
stemming komt, eene verbetering, het zij dan in hoofd-
zaak, het zij in onderdeden, aan te brengen, die het ka-
rakter heeft van de beslissing der vergadering meer zuiver
of volkomen of in het algemeen meer gewenscht te maken.
1
-ocr page 16-Zoo de vergadering dit denkbeeld beaamt, moet zij eene dus-
danige verbetering door verandering of bijvoeging, behou-
dens regelen, die de orde der beraadslaging handhaven en
het nemen van een overijld besluit voorkomen, in het voor-
stel knnnen bewerkstelligen. Zoo ontstaat tegenover het
recht van hetn, die het voorstel gedaan heeft, het recht van
amendement der vergadering
Sommigen zijn van meening, dat tot het begrip van amen-
dement behoort, dat men geene verandering althans in het
hoofddenkbeeld van het voorstel zal kunnen voordragen.
Wij weten niet, of deze meening ook voor het recht van amen-
dement in het algemeen verdedigd is. Maar wanneer meer-
malen door mannen van gezag in het staatsrecht deze meening
is gehandhaafd \'2), geschiedde dit eensdeels in het belang
der orde, en in het bijzonder zoude dit kunnen gelden,
1)nbsp;Het woord Amendement is uit het Eugelsche recht afkomstig. Eene ver-
taling daarvan door „modificationquot; of „wijzigingquot; achten wij juist, voor zoo
verre daardoor wordt aangegeven, wat een amendement werkelijk in den regel
is; onjuist, als men daaruit bet algemeene begrip van amendement zonde
willen afleiden, In de Belgische constitutie heeft men dan ook, even als in de
Fransehe Charte van 1814, het woord araendement behouden. In de Fransche
Charte van 18,30 heeft men niet noodig geacht, het bij name te vermeiden. —
Amendement wordt mede gebruikt in den zin van „voorstel tot amendement.quot;
hentliam zegt: „Ceux qui proposent de modifier la proposition originaire con-
sidèrent ces modifications comme des amendements, c\'est-à-dire comme des_
améliorations ou des corrections.quot; Tactique des assemblées politiques délibéran-
tes, vertaling van e. dümoht (Oeuvres de j. bentham, Bruxelles 1829, I.
bl. 400). - Zie over de uitgebreide beteekenis, die het woord amendement ook
in de Engeische en N. Amerikaansche procesorde heeft, o. a. The general
Statutes of Massachusettsnbsp;, 1861): p. 6.58 (amendments in civil suits),
en, wat betreft de vroegere Fransche, de brouckeke et tielemaks, Réper-
toire du droit administratif, in voce amendement, bl. 179.
2)nbsp;Zie 0, a. de definitie van dupin in zijne Mémoires, III. 1860, bl. 203:
„Le droit d\'amendement^consiste seulement à rectifier ou compléter la loi proposée.quot;
wanneer er vooraf gelegenheid is geweest, verandering in het
hoofddenkbeeld voor te dragen; anderdeels op grond, dat, in
de constitutioneele staten, regering en volksvertegenwoordiging
gezamenlijk tot de vervaardiging der wetten moeteu mede-
werken, hetgeen al licht tot de gevolgtrekking zoude leiden,
dat één tak der wetgevende macht geene \'verandering in het
beginsel of stelsel van eene voordracht van een\' anderen
tak mag maken. In het algemeen echter en voor alle be-
sluiten, die de vergadering op zich zelve heeft te nemen,
het recht van amendement op deze wijze te beperken, zonde
zijn: of voortdurend reeds als gegeven aan te nemen, dat de
vergadering zich met het hoofddenkbeeld kan vereenigen, of wel
de vergadering in het nemen van vaste besluiten te verhin-
deren i). Men zegge niet, dat de vergadering even goed het
oorspronkelijke voorstel kan verwerpen en daarna een tweede
voorstel in behandeling nemen. Want juist door de tegen-
stelling van de beide denkbeelden kan zij eerst beslissen,
of zij aan dat van het amendement de voorkeur geeft. En
er zijn wellicht velen, die, ofschoon zij verandering ver-
kieslijk achten, toch, zoo deze verworpen is, gaarne tot
het oorspronkelijk voorgestelde zullen terugkeeren. Het is
zoo, het voorstel kan zoo doende geheel tegen den zin van
den voorsteller van aard veranderen. Maar het recht van den
laatste zal in de meeste gevallen moeten wijken voor het
belang, dat de vergadering er bij heeft, om tot eene meer
juiste uitdrukking harer meening te komen.
Eene opvatting van het recht van amendement, waarbij de
\') «Withont the power of araendine; a question, an assembly would have
no means of expressing their opinions with consistency.quot; mat, a practical
treatise on the law, privileges, proceedings, and usage of Parliament, 4\'ie
uitgave, 1859, bl. 270.
veranderingen zich enkel tot ondergeschikte punten en bij-
zaken zouden mogen bepalen, is voorts in strijd met de his-
torische opvatting van dat recht, volgens het Engelsche staats-
recht. ma.y zegt in zijn Practical Treatise \') uitdrukkelijk:
„Sometimes the object of an amendment is to present
to the house an alternative proposition, either wholly or
partially opposed to the original question; and the form
of an amendment is here convenient, as affording the
house an opportunity of deciding, in one proceeding upon
the two propositions 2).quot;
Een bezwaar is er aan alle, het zij dan meer, het zij min-
der uitgebreide toepassing van het recht van amendement ver-
bonden, nl. dat daardoor gelegenheid wordt gegeven, om het
verband tusschen de onderdeden van het voorstel te verbre-
ken. Daargelaten echter, dat zulk verband niet altijd met
juistheid is aan te wijzen, kan dit alleen plaats grijpen in
vergaderingen, wie het aan de noodige leiding of vastheid
ontbreekt. Waar er onder de leden afbakening is van rigting
en omtrent de zaak, die aan de orde is, des noods door
voorafgaande zamensprekiiig, afbakening van denkbeelden is
gevormd, is hiervoor minder gevaar. En waar mannen, die
door hunne bekwaamheden en het vertrouwen, dat de verga-
ij T. a. p.
Zoo handhaaft ook bentham iu zijne Règlements observés dans la ehara-
bre des communes, Oeuires, 1829, !. bl. 460, de algemeene strekliing van
het recht va-n amendement, aïs hij als uiterste aangeeft: „li peut arriver,
qu\'avec un amendement on propose précisément le contraire de la motion primi-
tive et que l\'amendement soit adopté.quot; Men zou kannen vragen, waarom ia
dit geval een ciiuendeinent noodig is, maar de omstandigheid, dat bij het ver-
werpen de vergadering nog geen ander dan een negatief oordeel mïspreekt,
eu de vvetischelijkheid dat, zoo men Let legeuovergestelde wil, mcQ ook vooraf
de wijze, hoe, ontvouwe, doeu ook iii dit geval bet voordragen van eeu
amendemeni dikwijls noodig achten.
dering in hen stelt, als ware het van zelf zijn aangewezen,
gewoonlijk de voorstelleu in de vergadering doen, of wel het
oog houden op de voordrachten, die behandeld worden, zal dit
te minder voorkomen. Het meest wenschelijke is zeker, dat
de voorstelier met een vau alle zijden wel toegerust ontvrerp
ter vergadering verschijne. En beslissing omtrent amende-
menten zal met de meeste behoedzaamheid moeten plaats
hebben. Maar zoo er iets aan het voorstel ontbreekt, of het
niet tot de uitdrukking van de meening der vergadering kan
leiden, moet deze het kunnen veranderen.
Wanneer het amendement is aangenomen, is er nog niets
beslist. Er is alleen besloten, dat het gewijzigde voorstel in
plaats van het oorspronkelijke in stemming zal komen i).
De kwestie van het recht van amendement wordt van bij-
zonder gewicht in de constitutioneele monarchieën, waar de
wetten door de zamenwerking van de Kroon en van de beide
vergaderingen, die de Volksvertegenwoordiging uitmaken,
moeten tot stand komen. In Engeland gaan de voorstellen
daartoe van het parlement uit. Om aan de Kroou den noo-
digen invloed bij de zamenstelling der wetten te verzekeren,
heeft de regering zich verplicht gezien, naar de uitdrukking
van GUIZOT , „de s\'établir dans Ie sein des chambres.quot;
De ministers doen hunne voorstellen als leden van de ver-
gadering. Het recht van amendement is op hunne ontwerpen
op de zelfde wijze als op andere zonder onderscheid toegeiagt;
ten. Maar de ministers zijn de ziel en het hoofd der ver-
gadering. „A moins de pouvoir guider le parlement, ils
«Si ramendement passe, il ne s\'en suit pas que l\'article amendé soit
adopté.quot; BENTHAM, tactique, t. a. p. bl. 423.
euizoï, histoire des origines du gouvernement re\'préseatatif en Europe
1851, II. bl. 350.
ne peuvent plus être mhnstresquot; !). hallam noemt het een\'
van de voornaamste grondslagen der constitutioneele vrijheid,
dat de ministers op deze wijze zoo naauw aan het parlement
zijn verbonden 2); en omgekeerd is daaruit de ondersteuning
te verklaren, die in Engeland aan de regering veelal meer
dan in andere staten ten deel valt.
Elders echter is het anders. Daar bracht óf de terug-
blik op het verleden óf de meening van daardoor het
koninklijke gezag te gt;verhoogen (met name in ons vader-
land, waar het koningschap nieuw en niet, zooals in En-
geland, gevestigd was) mede, dat de wetsontwerpen meer
bepaald van regerings- of Koningswege aan de Kamers zou-
den worden aangeboden. Aan de vertegenwoordiging werd
echter tevens gelegenheid gelaten, voorstellen van wet aan
den Koning te doen. Eene bepaling in dien zin was zoo-
wel in onze Grondwet van 1815 als in de Belgische con-
stitutie en de Eransche Charte van 1880 opgenomen 3).
Is nu bij dit stelsel aan de Kamers geen recht van amen-
dement op de voorstellen der regering toegekend, dan heeft
het onderzoek van het ontwerp geen ander resultaat, dan
1)nbsp;bentham, tactique, t. a. p. bi. 397. Zoo gaf ook mieabeau aan lode-
wiJK XVI den merl;waardigen raad: „11 faut que le roi prenne des ministres,
qui aient la conflaDce de l\'Assenible\'e et qui peuvent la diriger. Diriger c\'est
gouverner.quot; duveegier de haitranne, histoire du gouvernemeut parlementaire
on France, I, bl. 100. Zie de fout der Assemble\'e constituante, door de ministers
vau de vertegenwoordiging af te scheiden, t. a. p. bl. 116.
2)nbsp;„It is one of the greatest safeguards of our liberty, that eloquent and
ambitious men, such as aspire to guide the counsels of the crown, are from
habit and use so connected with the houses of parliament, and derive from
them so much of their renown and influence, that they lie under no tempta-
tion nor could without insanity be prevailed upon, to diminish the authority
açid privileges of that assembly.quot; Constitntioaal history, 7^6 editie, III. bl. 189.
Zie over andere constituties het vervolg van dit proefschrift.
-ocr page 21-aaniiemiDg of verwerping. Is haar echter dat recht verze-
kerd, dan is het beginsel, althans bij regeringsvoorstel-
len erkend, dat alles door gezamenlijke medewerking
van Regering en Kamers moet worden tot stand gebracht.
Het is waar, de beslissing blijft aan de vergaderingen over-
gelaten, maar behalven de overwegenden invloed, dien de
regering voortdurend op de vertegenwoordiging uitoefent,
kan zij, wanneer een amendement wordt aangenomen, waar-
mede zij zich in het geheel niet vereenigt, het voorstel in-
trekken , of wel de vergadering verzoeken, het niet verder
in overweging te houden, of, als uiterste, de Kroon aan-
raden daaraan hare goedkeuring te weigeren.
De vraag moet nu redelijkerwijze ontstaan, of althans voor
eene zoodanige toepassing van het recht van amendement op
regeringsvoorstellen, dat recht niet binnen de palen van het
stelsel of het beginsel van het regeringsontwerp zal moeten
besloten worden.
Deze vraag znllen wij kunnen beantwoorden, wanneer wij
de betrekking nagaan, waarin de regering bij het voordra-
gen der wetsontwerpen tot de vertegenwoordiging staat. Zij
schijnt hier niet zuiver als regering en uitsluitend van haar
eigen standpunt te handelen. Hield zij alleen het oog ge-
vestigd op de belangen der staatsdienst, zij zoude menigmaal
ontwerpen voordragen, die niet met de vrijheid of het wel-
begrepen belang der natie waren overeen te brengen, en die
daarom zouden moeten verworpen worden. De ontwerpen
moeten voorts niet zoodanig zijn, dat de vertegenwoordiging
daaraan slechts schoorvoetende hare toestemming kan geven;
zij behooren door de vergaderingen met overtuiging te
worden aangenomen. De regering kan de vertegenwoordi-
1) Over de andere voorstellen znïlen wij straks spreken.
-ocr page 22-ging met beschouwen als eene hindernis, die zij zal moeten
doorworstelen, maar als een lichaam, waaraan zij voort-
durend van hare kracht moet ontleenen. Vooral bij het
voordragen der wetsontwerpen schijnt het geraden, dat het
mmisterie zich aanmerke als „Ie mandataire tacite des trois
pouvoirsquot; \'), zooals colomb zich in de Fransche Kamer van
1815 uitdrukte 2).
Het doet er, wanneer men dit iu aanmerking neemt,
wemig toe , of de ministerieele ontwerpen meer bijzonder van
regeringswege dan wel door de ministers als leden der ver-
gadering, wwden aar geboden. De hoofdzaak is, dat het ont
werp, hetwelk wordt aangeboden, zoowel met het oog op de
belangen der staatsdienst als op de stem en de gegronde
wenschen der vertegenwoordiging zamengesteld zij De rege-
ring moet voor het laatste of reeds uit haar zelve de redelijk
eischen der vergaderingen vervullen, of zij zoude zich som-
wijlen, ter voorbereiding van belangrijke ontwerpen, met kun-
dige en geachte leden der vergaderingen in betrekking kun-
nen stellen. De vraag moet van zelve oprijzen, of dan ook
met leden der vertegenwoordiging, wanneer zij zich slechts
met de regering verstaan, even goed de ontwerpen kun-
nen voordragen; en werkelijk meenen wij, dat men in ons
land de taak der wetsvoordrachten wellicht te uitsluitend op
de schouderen der Regering heeft gelegd. Toch zijn er ver-
scheidene redenen, die het initiatief der laatste in wetgeving
als regel wenschelijk doen achten. Vooreerst moet er een
behoorlijk plan zijn ten aanzien der voordrachten, die aan de
\') haliam, meer bepaald van de Kroon ea het Huis der gemeenten spre-
kende, noemt de ministers „the servants of one as of the other quot; t a n III
b!. 189. . ■ • ■ 1- •
2) DUVEEGIEE DE HAUEANNE, histoirc du gouvernement parlementaire
III, bl 339.
beoordeeling der Kamers worden onderworpen. Ten tweede
tan de regering zich, zoo noodig, beter met leden der ver-
tegenwoordiging in betrekking stellen, dan omgekeerd de
laatste met de regering. Ten derde heeft de regering een tal
van ambtenaren ter harer beschikking, die haar de noodige
inlichtingen kunnen geven en haar in de uitwerking van het
ontwerp behulpzaam zijn. Ten vierde mag de regering tot
geen\' prijs haar aanzien en invloed bij de vergaderingen
verliezen, en is het daarvoor in den regel noodig, dat zij
zelve de wetsvoordrachten doe \').
Wat zoude nu echter het gevolg zijn, wanneer aan de
vertegenw^oordiging geen gelegenheid werd gelaten om bij
amendement van het hoofddenkbeeld van het voorstel af te
wijken? Men zoude daardoor aan de regering den krach-
tigsten prikkel ontnemen, om bij de zamenstelling van het
ontwerp op de stem der vertegenwoordiging acht te geven,
omdat de laatste van zelve gedwongen zoude worden, om,
wilde zij niet alles verwerpen, in den weg te blijven, dien
de regering vooraf had afgebakend. De geschiktste gelegen-
heid zoude haar benomen worden, om bij eenig verschil in
hoofdzaak, van hare meening te doen blijken, want, wanneer
zij daartoe wilde geraken, zoude zij terstond vau de regering
afgezonderd worden en zonder eenig overleg met deze tot het
aangeven van hetgeen zij raadzaam achtte, worden genood-
zaakt. I\'Iet uitspreken van haar gevoelen zoude niet worden
uitgelokt, maar tegengehouden. Het zoude dus zelfs voor de
regering op deiv duur onmogelijk worden, met eenige zeker-
heid de wenschen der vertegenwoordiging te kennen. Meu
zoude wetsontwerpen zien verwerpen, zonder dat men wist,
wat de vergadering in de plaats verlangde. In het algemeen
\'j\'^Kie voorts bektham, tactique, t. a. p. bl. 396.
-ocr page 24-zoude de regering haren steun niet meer kunnen vinden in
de vertegenwoordiging, zoo als in eene constitutioneele monar-
chie wenschelijk is, maar de vergadering zoude afhankelijk wor-
den van de regering, omdat het haar niet meer vrij zoude staan,
in de belangrijkste zaken, die aan hare overweging onderwor-
pen worden, op de geschiktste wijze een zelfstandig oordeel te
vellen. Wat meer is, bij eenig belangrijk verschil tusschen
regering en vertegenwoordiging, die welhcht de aftreding van
het ministerie zoude ten gevolge hebben, zoude het Hoofd
van den Staat zich in de grootste moeilijkheid bevinden.
Want in het geval, dat hij aan de wenschen der vertegen-
woordiging wilde voldoen, zoude men slechts bij benadering
kunnen opmaken, waarheen zich die wenschen uitstrekten.
Waanneer men spreekt van het beginsel van een wetsontwerp,
vergeet men, naar onze meening, dikwijls, dat die uitdruk-
king slechts oneigenlijk is en niet in den zelfden zin als b. v.
het beginsel van een\' persoon kan wwden\' opgevat. Onder
beginsel (principe) van een ontwerp is eveneens niets anders
dan het hoofddenkbeeld te verstaan, hetwelk mede door ver-
schillende zaken zal moeten bepaald worden. „Les lois doi-
vent être Ie résultat d\'une multitude d\'idées,quot; zegt benjamin
constant ï). Daarom juist acht hij op den duur een groot
aantal personen, die tot de wetgeving moeten medewerken,
noodig.
H^et zal dos veelmalen kunnen geschieden, dat men een
ander hoofddenkbeeld boven het in het ontwerp uitgedrukte
verkiest, zonder dat daardoor de zoogenoemde regeringsbegin-
selen eenigzins gekrenkt worden. Is er ten aanzien der laatste,
j) benjamin constant, Cours do politique coustitulionnelle, édition
pages, 1, 1839, bl. 65. — Zie ook moselet, political clements, or the
progress oi\'modern legislation, 1852, bl. 290,
bij het ontwerp, verschil van gevoelen, er is nog meer reden
om aanstonds van dat verschil te doen blijken. In het al-
gemeen dus, kan de vertegenwoordiging zich met het hoofd-
denkbeeld van het voorstel vereenigen, zij zal niet noodig
hebben daarvan bij amendement af te wijken en zij zal hare
krachten verder aan de onderdeden kunnen wijden. Meent
men echter, dat een ander denkbeeld de voorkeur verdient,
het is wenschelijk, dat dit worde aangegeven; de beste weg
is dan het voordragen van een amendement; de vergadermg
zal de voorstellen tegen eikander kunnen wegen. Uit
den aard harer zamenstelling is de vertegenwoordiging even-
zeer tot het aangeven van hoofddenkbeelden, als tot het
invloed hebben op onderdeden geroepen.
quot;Wanneer men dus het initiatief der regering, om redenen,
die ook wij hebben erkend, in den regel wil handhaven en
baarbij oordeelt dat het voorbereiden der ontwerpen vedal
beter door de regering dan door de vertegenwoordiging kan
geschieden, kannen wij ons hiermede volkomen vereemgen.
Wanneer men daaruit echter de gevolgtrekking wil aflei-
den 1), dat de ijverige volksvertegenwoordiger, die in ver-
eeniging met zijne medeleden een ander denkbeeld heeft
uitgewerkt, en dit ontwerp aan het regeringsvoorstel ter
toetse brengt, de vergadering op den weg zoude brengen
, van een reeds op zich zelf verkeerd gebruik van het recht
van amendement te maken, moeten wij dit ten ernstigste
bestrijden. In beginsel toch kan er geen bezwaar zijn, om
ook een zoodanig bij- of tegen-ontwerp bij de behandeling
van regeringsvoorstellen toe te laten. Hoe meer vastheid
er voorts bij de vergadering is, des te minder gevaar is
er, dat dit lichtvaardig kunne worden aangenomen. Daarbij
1) Zoo ook Mr. tak, proefschrift, bl. 126—13fi.
-ocr page 26-zal de aanbeveling van bentham !) om de amendementen
zoo veel mogelijk vooraf mede te deelen en bekend te ma-
ken, vooral hier moeten gelden. En het reglement van
orde zal er voor moeten waken, dat geen amendementen
voor goed kunnen aangenomen worden, voor men die be-
hoorlijk, des noods na grondig onderzoek of wel door her-
haalde behandeling, hebbe kunnen overwegen. Maar, wan-
neer er verschil van gevoelen over het hoofddenkbeeld is,
kan het niet anders dan doelmatig zijn, dat er, zoo moge-
lijk, iets anders naast het regeringsontwerp worde gesteld,
opdat, hoe ook de uitslag der vergelijking en der voorkeur
zij, de regering omtrent de meening der vergadering worde
ingelicht 2).
De vertegenwoordiging is .niet alleen tot het beoordeelen
der regeringsontwerpen geroepen. Zij moet tot het zamen-
stellen der wetten medewerken 3). En, zoo zij, bij verschil van
ij bentham, tactique, t. a. p. bl. 402: „Si je veux combattre une pro-
position , mon intention doit elle être de dérober à son auteur la connaissance
de mes objections, de prendre sur lui l\'avantage d\'une attaque imprévue? Si
je ne cherche que le succès de mon amour-propre l\'amendement à l\'miproviste
me sert mieux ; mais si je n\'aspire qu\'au succès de la raison je dois le faire
connaître avant le débat.quot;
2)nbsp;Reeds vo\'or 1848 werden er in onze Tweede Kamer dikwijls geheele
plannen voorgedragen , om iu bestaande zaken of aanhangige ontwerpen ver-
betering aan te hreiigen; toen echter kon de vergadering daarover natuurlijk
niet geregeld hare meening uitspreken. Zie Herinneringen bij opkomende ge-
dacbteu van Mr. daam pockema , 1831, bl. 63 en volgg. en 88 en volgg.
Zie ook zi]ue zamenkomsten met den minister van financiën, in verband met
het door ons, op bl. 8, opgemerkte, t. a. p. bl. 52 -55.
3)nbsp;„For working out the well-being and progress of society it is not one
capacity — one sort of talent or gift — or the devotion of energies to one
particular direction, that is demanded; the combiuation of all the talents —
the joint operation of all the energies in all Ihc different directions, is what
alone can contribute to its full development.quot; moselev, t. a. p. bl. 288.
meening, het mogeUjk en wenschelijk oordeelt, iets anders
voor liet regeringsontwerp in de plaats te stellen, wordt
daardoor op den duur eene gepaste afdoening van zaken,
ouder medewerking van de drie takken der wetgevende macht,
bevorderd.
Allezins gegrond komt ons dus de uitspraak van den in het
parlementaire leven zoo ervaren\' bbjnjamin constant voor i):
„Iis (de regeringsontwerpen) peuvent être changés par
un amendement quelconque.quot;
even als deze stelling van thorbkcke
„Aangenomen, een amendement dreigde verandering in
het systeem van een ontwerp te brengen, is het amen-
dement uit dien hoofde te verwerpen, al is het goed, juist
en eene verbetering? Mij dunkt, neen.quot;
Dat overigens het begrip, hetwelk men zich vroeger mede
ten onzent van amendement gevormd heeft, met name ook
het in de plaats stellen van een ander denkbeeld in zich
sloot, blijkt uit de woorden van van hogendoep , waar hij
zegt, naar aanleiding van de raadplegingen in comité, die
in onze Tweede Kamer in 1820 en iater, over de wetboe-
ken werden gehouden 3) en waarin, op verlangen van de
Regering zelve, de voorgedragene rechtsbeginselen zoo noodig
door andere werden vervangen : „Zie daar wat wij mei refft
noemen stemmen hij amendement^ En later: „Telkens, wan-
neer wij diequot; (de rechtsbeginselen) „van het aangeboden Wet-
boek verwerpen, zeggen wij des noods, wat in de plaats be-
hoort sesteld te worden. Hierin bestaat het amendement 4).quot;
O
Cours de politique oonslitutioniielle, t. a. p. bl. 202.
thoebecke, Parleuieiitaiie redevoeringen, i. bl. 239; zitting der Tweede
Kamer van 20 Julij 1849.
Zie ons laatste hoofdstuk.
In de Aanmerldngen, bij de Tweede Kamer den 24\'*«° I)ec. 1821 inge-
-ocr page 28-.Maar, zegt men, de vertegenwoordiging is, van wege hare
tah\'ijkheid, tot het eigenhjk zamenstelien der wetten onge-
schikt. — Ook al ware dit zoo, dan zoude dit nog geen
reden kunnen zijn , om haar in het uitspreken harer meening,
hetgeen , bij de ook ten onzent gebruikehjke wijze van
beraadslaging, veelal het geschiktst in wetsartikelen kan
plaats hebben, te verhinderen. Maar daarenboven ook met
het oog op de eigenlijke zamenstelling der wetten is zij
allezins geroepen en bevoegd, om tusschen het voorstel, dat haar
van regeringswege en de amendementen, die haar door som-
mige harer leden zijn aangeboden, na overweging, eene be-
slissing te nemen. Zoo het noodig ware, zoude bovendien na
de aanneming van een of meer amendementen, die een ander
hoofddenkbeeld aangaven, eene nadere toetsing van quot;de overige
en het geheel door eene commissie, zooveel mogelijk in
overleg met de regering, kunnen plaats hebben, wanneer deze
namelijk meent het ontwerp niet te moeten intrekken
Wij kunnen alzoo geenszins beamen de onlangs ontwikkelde
meening, dat de amendementen steeds zouden moeten
zijn „een uitvloeisel der naauwgezette studie van het begin-
sel, waarvan het ontwerp uitgaat In den regel zal dit
diend. Zie van hogendorp, Bijdragen tot de haishonding van Staat, VIII,
I, bl. 59.
1)nbsp;Vgl. ook mill, on representative government, bl. 100 en volgg., die
middelen aangeeft, om den voortdurenden invloed der vergadering met eene
naauwkeurige zamenstelling der wetten te vereenigen ; of echter hierbij de
invloed zoowel van i-egering als vertegenwoordiging genoegzaam verzekerd zoude
zijn, wagen wij niet te beslissen. — Zie over commissies in het algemeen,
onze volgende hoofdstukken.
2)nbsp;Mr. tak, proefschrift bl. 127. De heer tak haalt aan de plaats uit het
Répertoire van de bkouceeee en tiei.bmaks, II, bl. 179, dat de amende-
menten zijnr „des corrections ou modifications, que suggère l\'examen appro-
fondi d\'un projet dont le principe est admis.quot; Er zoude dus bij deze definitie
zeker zeer gewenscht zijn. Maar menigmaal zal de eenheid,
waarnaar men in zake van wetgeving streeft, alleen het ge-
volg kannen zijn van wrijving van gevoelens en geenszins reeds
vooraf kunnen worden erkend. Anders zoude het wel eene
uiterlijke overeenstemming zijn, waarbij men zich voegde naar
het stelsel van een\' ander, maar geenszins eene zoodanige
eenheid, als voor de kracht van vergadering en regering
beide wenschelijk is i). Men heeft tevens beweerd, dat het
recht van amendement niet als wapen tegen de regering be-
hoort te worden aangewend 2), Ook hiermede kunnen wij
ons niet vereenigen. Wanneer de vergadering in de rege-
ring geen\' vijand van de vrijheden des volks en de rechten
der vertegenwoordiging ziet, kan er ook van het gebraik
van dat recht als wapen geen sprake zijn. Maar stel,
dat dit werkelijk het geval is, waarom zoude zij dan het
recht van amendement niet evenzeer, als haar recht van
adres, van enquête, van verwerping der voorstellen, als
eftrst van de aanneming van het beginsel moeten blijken, hetgeen in Engeland
met name bij de tweede lezing geschiedt, ofschoon dit aldaar (zie ons tweede
hoofdstuk) nog niet verbindt, maar, in betrekking tot amendement, slechts
strekt, om den stroom der amendementen, zooveel mogelijk, te verdeelen.
Voor de aanwijzing van het 7-ecM van amendement heeft die definitie dus
geene waarde.
\') Wij denkeu hierbij aan de schoone woorden van moseley, political elements,
bl. 353, in antwoord op eene opmerking van gtjizot : „But this supposes that
truth manifests itself absolutely, so clearly as to command a recognition of its
authority from all. It never does. The longest and most complete investigations
and discussions endquot; (hier althans dikwijls) „in diversity of opinion.quot;
«Truth exists, no doubt, and the search for it brings us nearer to it. Opi-
Sions and wills are wonderfully modified and hrought nearer to each other and
io truth, hy inquiry after, and discussion on it. Bnt it seldom appears in
an absolute form, so as to impose itself, or to be entitled to impose itself,
on all.quot;
2) t. a. p. bl. 102.
-ocr page 30-wapen mogen gebruiken? Het recht van amendement kan
nooit tot machtsoverschrijding leiden, want zoo de Kamer er
hchtvaardig, en meer dan noodig is, gebruik van maakt, zal
zij alles, wat zij door het amendement meende tot stand te
brengen, door de weigering der andere Kamer of der Kroon
zien verijdelen. Als wapen , zoo noodig, verdient het daar-
enboven de meeste aanbeveling, want het snijdt niet alleen
maar geeft tevens op duidelijke wijze de middelen aan tot
heeling.
Wanneer men het uitgebreide recht van amendement hand-
haaft, en daarvoor zelfs somtijds de uitdrukking „onbeperktquot;
gebruikt, bedoelt men daarmede ook geenszins, bij het er-
kennen der rechtsbevoegdheid de verplichtingen in betrekking
tot het bestaande te vergeten, zoo als, naar de zoo juiste
uitdrukking van de bosch kempee\'), steeds zal moeten
plaats hebben. Voor de verplichtingen echter, die de volks-
vertegenwoordiger in zoo ruime mate ter zake van het recht
van amendement heeft te vervullen, zijn de regelen vooraf
moeilyk aan te wijzen. Deze zullen naar de verschillende
gevallen dikwijls geheel verschillend moeten bepaald wor-
den. De beslissing hierover blijve aan het geweten en het
oordeel van ieder lid der vergadering overgelaten 2). Dg
1)nbsp;de bosch kempek, de wetenschap der samenleving, derde stuk bl 655
2)nbsp;dtjpin zeide, in de merkwaardige memorie, waarover wij aanstonds zul-
!en spreken, in betrekking tot het laatste: „C\'est une affaire de logique de
savon- ne faire entrer dans une loi que ce qui doit naturellement en faire
partie. - C\'est une règle de bon sens de ne se mêler que de ce qu\'on connaît
parfaitement. -- Or chacun a sa logique et son bon sens, que je n\'entends pas
re-lementcr,quot; Mémoires de M. mjpiN, III, bl. 206.
HOYer-collaed drukte zich, in zijne opmerkelijke rede bij het drukpers-
ontwe.p, 1818 (zie ons derde hoofdstuk) aldus uit: „II fa„t cependant recon-
\'quot;quot;\'■•e que dans cette matière, comme dans celle de la presse, il est soavent
grond voor eene juiste en behoorlijke toepassing zal, naar
wij meenen, in het aanzien en de achtbaarheid der vergade-
ringen moeten gezocht worden; en het besef van hare hooge
roeping als volksvertegenwoordiging zal haar moeten aan-
sporen, om met de uitoefening van dat recht steeds tot een
goed en plichtmatig resultaat te geraken. In het vervolg van
dit proefschrift en vooral bij de beschouwing van het Fransche
recht, zullen, als van zelf, sommige regelen hieromtrent in
het oog springen. Maar ook van deze kan, zoo als blijken
zal, somtijds afwijking noodig zijn. Met name, in de Eegle-
menten van Orde, de uitoefening vaa het recht vau amen-
dement, wat den inhoud betreft, te willen beperken, zoude,
behalve dat er gegronde twijfel mag bestaan of dit ge-
oorloofd is 1), verwarring en misbruik, die men wenschte
te voorkomen, in den regel, naar ons voorkomt, meer doen
toe- dan afnemen. „On peut accorderquot;-—zeidebenjamin con-
stant, in betrekking tot het recht van initiatief, en zijne
woorden kunnen ook voor het recht van amendement gelden, —
«à l\'assemblée même le droit de prononcer sur la convenance
des propositions qu\'on veut lui faire 2).quot; Hetis de eenvoudige
question préalable, die op het vaste land ook meermalen ten
aanzien van amendementsvoorstellen is toegepast S). Hierbij
blijft het recht der leden en der Kamer ongedeerd, en oefent
difficile de distinguer l\'usage de l\'abus; les définitions rigoureuses sont impos-
sibles, les limites presque indiscernables. Mais précisément parce qu\'en beau-
\'\'oup de cas elles sont invisibles, il convient de ne pas trop se hâter de signa-
les transgressions.quot; de baeante, la vie politique de M. roïer-coi.iard,
^861, M_ 358.
\') Zie Mr. e. bekgsma, het regt van amendement, in de Bijdragen voor
Staats-, Provinciaal- en Gemeentebestuur van bitz, boes en htjbeecht. Deel
ÏÏT) bl. 408. In anderen zin echter Mr. tak, proefschrift, bl. 144.
Cours de politique constitutionnelle, I, bl. 68.
Zie het vervolg van dit proefschrift.
-ocr page 32-de laatste slechts, zoo noodig, een voorafgaand toezicht op de
amendementsvoorstellen der leden uit, wanneer zij meent,
dat zelfs discussie of stemming hierover niet betamelijk is
of tot een gewenscht einde zal kunnen leiden.
De eenige beperking van het recht van amendement, die
door zijnen aard zeiven wordt aangewezen, is, naar wij
meenen, deze, dat men zal moeten blijven bij het in behan-
deling zijnde onderwerp of bij een dat hiermede in betrek-
king staat. Dit laatste moet er uitdrukkelijk worden bijge-
voegd \'). In Engeland worden bij de bills in het algemeen
slechts de amendementen, die „quite foreign to their objectquot;
zijn, afgekeurd 3). Eene verandering in den titel wordt meer-
malen tot stand gebracht. Eveneens wordt in België, zooals
wij nader zullen aantoonen, dit denkbeeld op geheel ruime
wijze opgevat 3). lu het „Règlement pour le conseil repré-
sentatif de la ville et république de Génèvequot; van 16 Novem-
ber 18 had men het bovendien noodig geacht, in art. 40
de bepaling op te nemen, die, ook wat het laatste betreft,
in alle constitutioneele staten zal kunnen gelden:
„Sera interdit tont amendement étranger à la question,
ou contraire à quelque clause constitutionnelle
Maar hoe kwam dupin dan tot de uitspraak, dat het recht
1)nbsp;Vgl. ook koyee-collaed in de aangehaalde redevoering; - schooo hij het
amendement hier (zie ons derde hoofdstuk) nog slechts „nne conditionquot; noemt,
zegt hij: „Ce ne sont pas les conditions elles-mêmes qu\'il faut considérer, ni
leur objet, ni leurs conséquences, mais uniquement si elles naissent de la
proposition et si elles s\'y rattachent;quot; en later: „Ce n\'est pas nue objection
coQtre un amendement que de dire qu\'il fait délibérer la Chambre sur une
autre chose que ce qui lui a été proposé: car cela est vrai et nécessairement
vrai de tout amendement.quot; de bakante, I, t. a. p.
2)nbsp;Zie ons tweede hoofdstuk § 2.
S) Zie ons vierde hoofdstuk.
4) Oeuvres de bentham, t. a p. I, bl. 450,
-ocr page 33-van amendement slechts bestaat in het „rectifier ou complé-
ter la loi proposéequot;? En hoe heeft het denkbeeld, dat het
recht van amendement in het algemeen zich niet buiten het
stelsel of het beginsel van het ingediende ontwerp uit-
strekt, hier te lande zoo diep wortel geschoten -)? Vooreerst
merken wij aan, dat de woorden van dupin werkelijk
uitdrukken, waartoe zich het recht van amendement ge-
woonlijk kan bepalen en dat het dupin ook niet te doen
was, hier eene wetenschappelijke definitie van dat recht te
geven, maar dat hij die woorden slechts gebruikt als inlei-
ding en vooropgestelde meening, ten einde zich te beklagen,
dat hij als Yoorzitter van de Chambre des Députés zooveel
ondoelmatige amendementen en contre-projets had moeten
behandelen; hij had daarom het voorstel gedaan, waarop
wij later terugkomen , om vóór de gewone debatten
eene beraadslaging in generaal-comité te houden, waarbij het
beginsel van het ontwerp zoude worden besproken. Hij deelt
echter ter aangehaalde plaatse s) een gedeelte mede der gron-
den, waarmede hij het voorstel toelichtte, waaruit blijkt, dat
het in het minst zijn doel niet was, hiermede het recht van
amendement te beperken, maar dat hij eenvoudig eene be-
tere orde bij de behandeling der wetsontwerpen wenschte tot
stand te brengen.
„Je ne prétends pas,quot; zoo verklaarde hij 4), ^^restreindre en
rien le droit d\'amendement. Ce droit est sacré, il est con-
stitutionnel, il est inhérent à la qualité même du député,
lt;iui l\'exerce sous le contrôle de la Chambre entière. Mais
\') Blijkens op nieuw het proefschrift van den heer tak.
Zie ons derde hoofdstuk.
Mémoires de M. dupin, III, bl. 205.
Memorie van 26 Maart 1836.
l\'exercice de cette faculté peut-être dirigé par le conseil et
assujetti à des formes qui, sans nuire au droit de celui qui
propose l\'amendement, servent de garantie au vote de ceux
à qui il est proposé.quot; Na de voorafgaande discussie of, zoo
als hij het noemt, tweede lezing, in generaal-comité, wil hij
ook geenszins de amendementen, die buiten het stelsel van
het ontwerp vallen, uitsluiten, maar, zooals hij zegt, „Ie
sort des amendements serait eu grande partie décidé d\'avance
par l\'accueil différent qu\'auraient reçu les diverses idées mises
en avant dans la discussion.quot;
Doch er is eene andere reden, die tot de woorden van
DUPiN aanleiding kan gegeven hebben en die inderdaad
een\' dieperen grond heeft. De Charte van 1814 ging uit
van het denkbeeld, dat bet voorstellen der wetten eene zaak
uitsluitend der Regering of zelfs een prerogatief der Kroon
was 1). Het recht van initiatief was aan de vertegenwoordi-
ging niet dan langs een\' omweg verleend. In dit stelsel
kon er gegronde twijfel zijn omtrent de vrije medewerking
der laatste tot de wetgeving. Zij zoude zich wellicht van zelve
in het beginsel der ontwerpen moeten voegen\' Men sprak dan
ook spoedig van een\'„concours filial,quot; dien de vertegenwoordi-
ging „aux desseins paternelsquot; der Regering moest verleenen 2),
Wilde men in den geest althans, van de zamenstellers der
Charte 3) blijven, men was genoodzaakt een recht van amen-
M De Abl DE MONTEsquiou zeide in de Commissie, die met de zamen-
stelling der Charte belast was, dat de Kouitig het air, „un des plus beaux
fleurons de sa couronnequot; beschouwde, duveegiee de Haiiranme, Histoire du
gouvernement parlementaire en France, II, bl. 166.
2, Redevoering van DE SEERE bij het ontwerp der verkiezingen in de Kamer
van 1815, t. a. p. lil, bl. 868
Evenwel benjamin constant maakt in de Cours de politique constitu-
tionnelle, t a. p , I, bl. 203 de opmerking dat art, 16 der Charte, het
clement te scheppen, dat naar dien geest was ingericht. De
denkbeelden van een zoodanig recht van amendement kunnen
bij DUPIN, ook nadat de reden daarvoor in 1830 had op-
gehouden, nog levendig geweest zijn. Althans hij vermeldt,
dat de Charte van 1814 het recht van amendement aan de
vertegenwoordiging verleende, en het recht van initiatief
weigerde, terwijl toch inderdaad beide rechten, ook naar de
woorden der Charte \' ) niet vrijelijk aan de vergaderingen
verzekerd waren, omdat men het innige verband tusschen
beide erkend had 2).
Ook in ons vaderland, waar van 1815 tot 1848 geene
amendementen bij de overweging der regeringsvoorstellen wa-
ren toegelaten en deze dos en hloe werden aangenomen, kan
het niet vreemd zijn, dat men het initiatief der Regering en
dat der Yertegenwoordiging als tegen elkander overgesteld is
genoemde prerogatief aangevende, heeft: „la Koi propose Ia loiquot; en niet „les
projets de loiquot; Hij zegt dus, dat het eerste niet anders kan heteekenen,
dan: „Ie Eoi propose de faire une loi sur tel ohjet.quot; Met deze uitlegging
zonde ook eene geheel zelfstandige medewerking der vertet\'env.oordifjinK in
Wetgeving zeker bestnanbaar zijn. Maar, hoe schoon en juist ook op zich zelve,
men mocht betn\'ijfelen, of zij in de bedoeling der onlwerpers las (zie duter-
giek de haueanne, t. a, p,, TI. bl. 167) en zij werd ook in de praclijk
geenszins algemeen gedeeld. Zie echter mede de straks, bi. 23, aan te halen
woorden van eotee-collakd.
M Art, 46. Aucnn amendement ne peut être fait a une loi, s\'il n\'a étè\'
proposé OU consenti par Ie Roi, enz.
Zie de beraadslsgingeu der commissie bij duveegiek de haueanne, IT,
172. Toen men dus in de Kamer van 1815 volhield, dat het recht van
amendement zich buiten het stelsel der wet kon uitstrekken, was dit peensz.ins
eene nieuwe leer, zooals ook de heer tak (vgl. zijn Proefschrift bl. 109) schijnt
te meenen. Het was de leer, die in Engeland steeds had gegolden en die
ook door de commissie ter zamenstelling der Charte was erkend, waarom ?-ij
juist eene beperking noodig had geoordeeld. Het eeniae wat daartegen kon
worden ingebracht was, dat zij niet lag in den geest, die bij de zamenstelling
der Chaite had voorgezeten.
S\'2
gaan beschouwen, en dat men tot de gevolgtrekking kwam,
dat, wanneer het recht van amendement op de voorstellen
der eerste wordt toegepast, het zich binnen het beginsel der
concept-wet zal moeten bepalen. Eerst iia de erkenning,
dat, wanneer de Regering het initiatief in wetgeving neemt,
dit niet anders kan zijn, dan gelegenheid en aandrang tot
behandeling aan de vergadering te geven en overigens het
ontwerp, zooals het door haar wordt aangenomen, èn in be-
ginsel èn in onderdeelen, hetgeen zij nuttig en wenschelijk
acht, zal moeten uitdrukken, is de vrije uitoefening van het
recht van amendement mogelijk. De houding der ministers
tegenover of liever in de vergadering wordt daardoor bij de
regeringsvoorstellen, even als bij andere, eene zoodanige, om,
met het vertrouwen zoowel des Konings als der Kamer be-
kleed, steunende op de wenschen der Vertegenwoordiging
zelve, tevens hunnen vermogenden zedelijken invloed op deze
uit te oefenen, eene houding, waardoor de regering juist
hare grootste innerlijke kracht verkrijgt.
Door eene definitie eene scherpe afscheiding tusschen het
recht van amendement en het recht van initiatief te willen
vormen, is, naar onze meening, geheel nutteloos of wel on-
1) eoïeb-coilard zeide reeds ten aanzien van het idUluitende initiatief
der Kroon onder de Charte vau 1814: „On pourrait peut-être soutenir avec
quelque apparence de raison que, dans les matières ordinaires de la législation,
le privilège de l\'initiative ne consiste qu\'à donner l\'activité au.x Chambres, et
qu\'aussitôt qu\'elles ont reçu l\'impulsion royale sans laquelle elles ne peuvent
délibérer, la prérogative est consommée: qu\'alors la proposition du Eoi ne
différé point de tout autre proposition; qu\'elle ne tire aucun avantage de sa
noble origine, et que, pour la défendre ou l\'attaquer, les armes sont égales
entre le gouvernement et les Chambres.\'\' Eedevoering bij de voorgedragen
„loi de sûretéquot; in de zitting van 1817, de ba-EANIE, vie de boyer-collakd,
I, bl. 297.
mogelijk i). Niet, dat beide rechten hetzelfde zijn of het
ééne een onderdeel van het andere is; het verschil springt van
zelf in het oog. Het recht van amendement onderstelt een
voorafgaand voorstel; het recht van initiatief handelt over
het beramen van een voorstel zelf. Beide rechten heb-
ben echter geheel denzelfden grond, namelijk de vrije en
zelfstandige medewerking der vertegenwoordiging in zake
van wetgeving. Zij vullen niet alleen elkander aan, maar
loopen werkelijk somwijlen in elkander; dat wil zeggen,
wat door het ééne recht kan geschieden, zoude ook door
middel van het andere kunnen plaats hebben. De weg van
amendement is echter zooveel mogelijk te verkiezen, omdat
er dan gelegenheid is de ontwerpen tegen elkander te ver-
gelijken. guizot noemt het recht van initiatief dan ook
niet, zooals dupin, het recht om nieuwe wetsvoorstellen
te doen 2); maar hij zegt, dat het recht van initiatief, even
als het recht van petitie aan de vertegenwoordiging, ten doel
heeft, „d\'introduire dans les chambres des queslions que Ie
gouvernement n\'y a point portées 3).quot; Ook dit zal echter
gt;) thorbjscke, Aaateelseniiig op de grondwet, uifgave, 1841, I, bl.
303, het recht van amendement ook voor onze Tweede Kamer aanbevelende,
zegt: „Aldus heeft de grondwetquot; (van 181.5) „het niet gewild. Een voor-
stel des Konings door de Staten-Generaal veranderdware tevens een voorstel
der Staten-Generaal aan den Koning.quot; Vgl. de merkwaardige woorden van
koyee-coilakd in de op bl 16 aangehaalde rede (de bakante, t. a p. bl.
358): »Ce n\'est pas une objection contre un amendement que d\'y faire voir
l\'exercice d\'nne véritable initiative. Eh! qui peut douter. Messieurs, que la
l\'acnlté d\'amender ne soit une sorte d\'iuitiative. Mais il y a cette différence
entre l\'initiative royalequot; (onder de Charte ni ) „et celle de la Chambre, que
l\'une est spontanée, absolue, illimitée, tandis que l\'autre est à la fois provoquée
et limitée par la première, à laquelle elle est relative.quot;
2) Mémoires, III, bl. 203.
GUIZOT, histoire des Origines du gouvernement représentatif, II, bl. 353.
-ocr page 38-niet als definitie van bet recht van initiatief kunnen gelden,
want men zal de vertegenwoordiging toch niet beletten, wan-
neer de regering een voorstel van wet heeft gedaan, dat om
de eene of andere reden afgestemd mocht zijn, dit onderwerp
in anderen geest ook bij initiatief op te vatten. In de woor-
den van GUizoT is echter uitnemend aangegeven, dat bij zoo-
danig verschil van meening de weg van amendement als de
meest gewone of aanbevelenswaardige ligt aangewezen.
Door het recht van amendement in zijne volle toepassing
worden alzoo de nadeelen vermeden, die uit het doorgaande
initiatief der regering in wetgeving zouden kunnen ontstaan.
Daardoor alleen kan dat initiatief voortdurend heilzaam
werken, zonder dat alzoo in het minst de kracht der ver-
gadering wordt gebroken. De Kamer zal over alles geregeld
hare meening kunnen uitspreken en zoo noodig, den regel
aan de hand geven, die de regering bij haar bestuur tot
steun zal kunnen verstrekken.
Wij voerden boven \') aan, dat door de verzekering van het
recht van amendement het beginsel bij regeringsvoorstellen
erkend was, dat alles door medewerking van regering en
vertegenwoordiging moet worden tot stand gebracht. Bij
ontwerpen, die uit den boezem der vergadering voortkomen,
geldt, buiten twijfel, dit beginsel eveneens. Het hangt van
de regering zelve af, dit, door hare verschijning en haren
krachtigen invloed in de vergadering ten uitvoer te bren-
gen 2), Bij ons is zulks niet als regel aangenomen; wel-
licht is dit aan de opvatting, van het initiatief der rege-
ring en dat der vertegenwoordiging tegen elkander over
«) Bl. 7.
Vgl. van den peekeboom, du gouvernement repre\'sentatif en Belgique,
I, bl. 201. „Le ministère tout en intervenant fermement dans les discussions
politiques et dans celles que soulevait l\'initiative des membres des deux Chambres.\'.
te stellen, toe te schrijven. Bij de behandeling o. a. van
het voorstel wegens de afkoopbaarheid der tienden in de
zitting van 1858^—1859 en de daarop volgende bleef de
regering vreemd aan de beraadslagingen. Hierop werd in
de Eerste Kamer aanmerking gemaakt \'). De niet-tegen-
woordigheid of het geheele stilzwijgen ..der ministers bij het
behandelen van ontwerpen der leden zal, naar wij meenen,
niet dan om de meest gewichtige redenen te billijken zijn. Is
het ontwerp van dien aard , dat het latef tot wet zal kunnen
worden verheven, de regering moet van hare kracht ver-
liezen , wanneer zij niet ook bij de zamenstelling haren in-
vloed heeft doen gelden. Zoude het daarentegen onverhoopt,
op het advies der ministers, de goedkeuring van het Hoofd
van den Staat niet kunnen erlangen, zoo is het meer gera-
den, dat zij in tijds door ernstige bestrijding de aanneming
Van het voorstel trachten te voorkomen. Het weigeren der
sanctie, nadat een voorstel door beide Kamers is aangenomen,
is een uiterste, dat zooveel mogelijk vermeden dient te woor-
den. Daardoor wordt eene breuk tusschen de Vertegenwoor-
diging en de Kroon openbaar en eene ontbinding der Ka-
mers zoude vermoedelijk het gevolg zijn, tenzij veranderde
omstandigheden haar zelve in de genoemde weigering deden
berusten 2). In de Remonstrance van het huis der Com-
Qions, onder het Lange Parlement van karel i , werd
beweerd, dat de Koning aan de voorstellen van het par-
lement zijne goedkeuring niet mocht onthouden 3). Men
beeft evenwel te recht begrepen, dat dit met het ver-
woesten van de grondslagen der constitutioneele monarchie
\') Door de beeren schimmelpenninck tan der oije en van andeinga
kempenaeb, zitting van 15 Aug. 1860; Bijblad, Eerste Ka mer, bl. 243 en 244.
Zie hieromtrent het Belgische staatsrecht in ons vierde hoofdstuk.
■\'\') hallam, constitutional history of England, 7\'\'® editie, II, bl. 137-
-ocr page 40-gelijk zoude staan en inderdaad de Kroon aan de vertegen-
woordiging ondergeschikt maken, hallam zegt echter op
eene andere plaats, dat het weigeren der koninklijke goed-
keuring is „an exercise of prerogative, which no ordinary
circumstances can reconcile either with prudence or with a
constitutional adrainistratiop. of government \').quot; In Engeland
zien wij, onder de regering van Willem in, nog meermalen
de Kroon aan de voorstellen van het parlement hare toe-
stemming weigeren, zooals bij de bill „for triennial parlia-
ments 2)quot; en bij die „for free and impartial proceedings in
parliament in het laatste geval tot groote teleurstelling
en ongenoegen van het huis der Commons. Daarna heeft
de onthouding der koninklijke goedkeuring aldaar, door den
invloed der ministers in het parlement, geheel kunnen vermeden
worden. De laatste maal, dat eene weigering heeft plaats
gehad, is geweest onder de regering van Koningin anna in
1707, bij de bill „for settling the militia in Scotland \'i).quot;
Ook nadat de regering een voorstel aan de vertegenwoor-
diging heeft gedaan, moet, bij de toekenning van het recht
van amendement, het recht van den Koning, om aan het
voorstel later zijne sanctie te weigeren, gehandhaafd wor-
den 5). Maar eveneens behoort de uitoefening van dit recht.
1)nbsp;t. a. p. III, bl, 147.
2)nbsp;Ibidem.
3)nbsp;t. a. p III, bl. 183; zie ook iu licfc bijzonder MjICAULAY , history of
England (Leipzig, 1855), VII, bl. 180--184 en 292—295.
4)nbsp;MAY, praetieal treatise (boven vermeld), bl. 467.
5)nbsp;THOEBECKE, Aanteekening op de Grondwet, 2\'^« uitgave, I, bl. 309,
over het toekennen van het recht van amendement aan de Tweede Kamer spre-
kende, zegt: oHet spreekt van zelfs, dat het bij de Kroon, haar voorstel
das veranderd terug ontvangende, zou staan, haar zegel aan het gewijzigd
ontwerp niet te hechten.quot; In art. 114 onzer Grondwet van 1848 is dit recht
der Kroon zeer juist, naar wij meenen, tot alle voorstellea zonder onder-
in het belang der koninklijke waardigheid, tot eiken prijs
voorkomen te worden. De regering heeft hier nog meer
het middel daartoe in de hand. Zij kan, wanneer een amen-
dement is aangenomen, waaraan zij meent hare medewerking
niet te mogen verleenen, het voorstel intrekken. Dit ech-
ter onmiddellijk na de aanneming van het amendement te
doen, zal, naar wij meenen, geenszins doorgaande aanbe-
veling verdienen. Voor eene intrekking toch zal men voor-
af de koninklijke machtiging noodig hebben; en de rege-
ring kan niet geacht worden, te dezen opzichte op alle amen-
dementen, die ter sprake mochten komen, voorbereid te zijn.
Een verzoek om de beraadslaging te schorsen of uit ,te stel-
len, waarop dan wellicht eene latere intrekking zal kunnen
volgen, komt ons voor, ook voor de Kamer meer het be-
wijs op te leveren, dat de regering hierin niet overijld te
werk gaat. Door eene dadelijke intrekking kan de vergade-
ring ook somwijlen in de alsnog gewenschte ontwikkeling van
haar gevoelen vrorden teruggehouden.
Dit leidt ons van zelf tot nog ééne bedenking, die ten
aanzien van het uitgebreide recht van amendement kan wor-
den gemaakt. Wordt niet, wanneer de ontwerpen van
\'s Koningswege aan de Kamer worden aangeboden, de ko-
ninklijke waardigheid bij eene zoodanige verandering van het
hoofddenkbeeld aangerand? In geenen deele. In het alge-
meen toch is de koninklijke waardigheid, zooals het voor-
scheid , ook de onveranderd aangenomene regeringsvoorstellen , uitgebreid. Reeds
ODze constitutioneele geschiedenis vóór 1848 had aangetoond, dat somtijds ver-
andering van omstandigheden het niet bekrachtigen ook der laatste noodig kan
aiaken; de drie ia 1830 aangenomene ontwerpen betreffende de accijnsen op
het zout, den wijn en de suiker zijn, ten gevolge der ingevallen Belgische
revolutie, niet bekrachtigd, en de vroegere wetsbepalingen daarop nader be-
vestigd bij de wet van 18 Nov. 1830. de geek, Antecedenten van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal, bl. 50.
beeld van Engeland leert, geenszins in strijd met het vrije
en volledige uitspreken van de meening der vertegenwoor-
diging 1); zij wordt daardoor juist op stevige grondslagen
gevestigd, en de liefde van vertegenwoordiging en volk voor
den vorst neemt toe. En al worden nu de regeringsvoor-
stellen bij ons en elders van \'s Koningswege bij de ver-
gadering ingeleid, kan dit geen\' verdere beteekenis hebben,
dan om de zaak op plegtige wijze en met de uitgedrukte toe-
stemming des Konings, bij de Kamer aanhangig te maken 2).
Men zal toch niet in ernst meenen, dat reeds, vóór de
zaak in de vergaderingen besproken en behandeld is, de
bepaalde instemming der Kroon met den inhoud zeiven
van het ontwerp kan zijn uitgesproken 3). Zoo ja, ook
het meer beperkte recht van amendement zoude niet ge-
oorloofd zijn. benjamin constant iu zijne Cours de politi-
que constitutionnelle 4), van den peereboom in zijne studie
Du gouvernement représentatif en Belgique 5), düvbrgier
de haüranne, iu zijne Histoire du gouvernement parlemen-
taire en Prance dringen er allen op aan, dat de regerings-
3) baco zeide in het parlement van jicob i: „The king\'s sovereignty, and
the liberty of parliament, are as the. two elements and principles of this
estate; which, though the one be more active, the other more passive, yet
they do not cross or destroy the one the other: but they strengthen and
maintain the one the other.quot; The works of peascis bacon, London, 1826,
III, bl. 366.
2) „Het persoonlijk aandeel van den koning in de regering moet meestal
sleehts eene oefening van toezigt zijn.quot; de bosch kbmpee, handleiding tot
de kennis van het Nederlandsche Staatsregt en Staatsbestuur, bl. 113, Zie
ook de boven, bl. 22, aangehaalde woorden van e0te.r-collaed.
Zie echter eene uitzondering, die naar het gevoelen van de bosch
kempee hieromtrent aanwezig is. Handleiding, bl. 114.
4)nbsp;Hoofdstuk V.
5)nbsp;1, bl. 104.
S) I, bl, 118.
voorstellen niet anders dan als het werk der ministers mo«
gen gelden i). Dat de Koning, wanneer het wersschelijk
is, dat de vertegenwoordiging zich met de eene of andere
zaak bezig boude, haar ook zelf daartoe uitnoodigt, kan
zeker niet inconstitutioneel worden genoemd. Maar zoo-
wel voor de koninklijke waardigheid als voor de vrijheid der
beraadslaging mag hoegenaamd niet worden aaïigenomen,
dat de ontwerpen reeds bij hunne indiening de persoonlijke
goedkeuring van den vorst dragen. Opmerkelijk zijn de
woorden, waarmede chateaubriand in zijne Monarchie selon
la Charte 2) de in Frankrijk toen gebruikelijke wijze, om
de regerings-ontwerpen bij Koninklijke Ordonnantie S) aan te
bieden, afkeurt: „Les ministres,quot; zegt hij, „apportent
aux chambres leur projet de loi dans une ordonnance royale.
Cette ordonnance commence par la formule, Louis, par la
grâce de Dieu, etc. Ainsi, les ministres sont forcés de
faire parler le Eoi à la première personne: ils lui font dire,
qu\'il a médité dans sa sagesse leur projet de loi, qu\'il l\'en-
voie aux chambres dans sa puissance: puis surviennent des
amendeœens qui sont admis par la couronne; et la grâce de
Dieu, et la sagesse et la puissance du Eoi reçoivent un dé-
menti formel. Il faut une seconde ordonnance pour décla-
rer encore, par la grâce de Dieu, la sagesse et la puissance
du Eoi, que le Eoi (c\'est-à-dire le ministère) s\'est trompé.
Il est nécessaire que l\'ordonnance soit réservée pour la
Ook BE BOSCH KEMPER zegt t. a. p., inzonderheid van wetsvoorstellen
sprekende: u.üe meesteu dezer stukken zijn echter inderdaad handelingen der
ministers.quot;
Het eerst verschenen in 1816; Chapitre V. — Zie ons derde hoofdstuk eit
ïgt;UTERGIER I)E HAURÄ.NNE t. a. p. III, bl. 495.
Koninklijke boodschap is iets geheel anders; zie over de „messagesquot; vau
tet Engelsche recht may, practical treatise, bi. 405.
loi complète, ouvrage de la couronne, assistée des deux
autres branches de la puissance législative, et non pour le
projet de loi, qui n\'est que le travail des ministres.quot;
dcjvergier de haürannb 1) maakt nog de opmerking, dat
de ontwerpen werkelijk zelfs somtijds met het persoonlijk ge-
voelen van den vorst in strijd kunnen zijn; — en, al is het,
zooals hij zegt, hoegenaamd niet voor de Kroon vernederend,
om ook een zoodanig ontwerp, wanneer het met hare toe-
stemming in de vertegenwoordiging is behandeld en door
deze beaamd, te bekrachtigen, het zoude vreemd zijn, het
ontwerp reeds in zijne wording als de blijken der koninklijke
goedkeuring dragende te willen voorstellen.
Indien wij alzoo eene definitie van het recht van amen-
dement moesten geven, wij zouden het noemen, in zijne
toepassing zoowel op regeringsvoorstellen als op andere: let
recht der vergadering ^ om in een voorstel, dat in lehandeling
is, zoodanige verandering te hrengen, als zij noodig acU, om
tot èene meer juiste of gewenscMe beslissing of uitdrukking
van hetgeen zij nuttig oordeelt, te geraken.
Yoor eene verdeeling der amendementen is de weg reeds op
geheel practische wijze door bentham gebaand Hij onder-
scheidt die, welke de keuze der uitdrukkingen betreffen („Ie
choix des termesquot;) en de zoodanige, die hun verband
gelden („Ie mode de leur liaisonquot;). De eerste afdeeling ver-
deelt hij weder in :
amendementen tot weglating („suppressifsquot;),
„nbsp;tot bijvoeging („additifsquot;),
„nbsp;tot in de plaats stelling („substitutifsquot;).
1)nbsp;Histoire du gouvernement enz. t. a. p.
2)nbsp;BÈNTiiAM, tactique des assemblées politiques délibérantes, t. a. p. bl. 422.
-ocr page 45-In de tweede afdeeling rangschikt hij:
amendementen tot verdeeling („divisifsquot;),
amendementen tot zamenvoeging („réunitifsquot;),
„nbsp;tot verplaatsing („transpositifsquot;).
Hij wil in den regel de amendementen, die op het ver-
band slaan, het eerst in behandehng gebracht zien, om-
dat die de strekking hebben, de te bespreken onderwer-
pen in de beste orde te schikken; hij zoude daaronder
aan de „amendements-divisifs\'\' den voorrang willen toe-
kennen. Van de amendementen, die de uitdrukkingen
betreffen, wil hij in het algemeen den voorrang geven aan
de „amendements-suppressifsquot;: „ce qui est omisquot;, zegt hij,
),n\'est plus l\'objet du débat.quot;
De verdeeling van bentham met zijne daaraan verbondene
beschouwingen steunt geheel op het denkbeeld, hetwelk in
Engeland bij de behandeling van zaken in gewone vergade-
ring gevolgd wordt, om de discussies en de daarop volgende
stemmingen door niets anders te laten besturen, dan door
het aan de orde zijnde voorstel en de amendementen, die
daarop worden voorgedragen. Op het vaste land echter, waar
Dien de behandeling bij artikels eu onderdeden, welke gewoonte
in Engeland slechts in het comité geldt, meer als vasten
regel heeft ingevoerd, moeten de amendementen der tweede
afdeeling van zelf minder waarde hebben. Evenwel, wan-
neer men niet alleen splitsing van discussie en stemming,
Qiaar ook splitsing van het artikel of het ontwerp, zelfs na
de aanneming, zoude wenschen (even als zamenvoeging of
\'herplaatsing van een of ander), zijn de voorstellen, die daartoe
het zij voor, het zij na de behandeling der artikelen, gedaan
Worden, niets anders dan amendementen, die op het geheel
worden voorgedragen. Als zoodanig behooren zij, ook al wor-
den zij niet altijd zoogenoemd, theoretisch te worden beschouwd,
Men houde voorts bij de waardering der beschouwingen
van bentham in het oog, dat het in Engeland en elders in
tegenstelling van ons vaderland gewoonte is, na de behan-
deling van een amendement, daarover aanstonds met op-
zicht tot het voorstel of het artikel, dat aan de orde is,
een besluit te nemen, en vervolgens de discussie over het
laatste, het zij dan onveranderd, het zij gewijzigd, te herope-
nen, waarbij wellicht nieuwe amendementen ter sprake kun-
nen komen i).
Dit laatste daargelaten (waarop wij nader terugkomen en
hetgeen ons toeschijnt, ook voor ons vaderland aanbeveling te
verdienen) kan de hoofdverdeeling van bentham, wanneer een-
maal de behandeling bij artikels en onderdeden als regel
is aangenomen, niet onveranderd behouden blijven. Het
komt er alsdan voornamelijk, naar wij meenen, op aan, eene
afscheiding te maken tusschen de amendementen, die den
inhoud, dat wil zeggen de in het voorstel uitgedrukte zaken
of denkbeelden, betreffen, en dezulke, die slechts den vom
der aaneenschakeling of afdeeling gelden. Neemt men deze
hoofdverdeeling aan, dan kan voorts de onderverdeeling van
bentham behouden blijven. Alleen zouden sommige amen-
dementen, die bij de verdeeling van bentham bij de ééne
soort gebracht worden, in dit geval bij de andere komen.
Met name het voorbeeld, hetwelk hij van de „amendements-
transpositifsquot; geeft, dat het woordje seulement van de ééne
plaats naar de andere overgebracht, een geheel verschillenden
zin kan te weeg brengen, zoude dan naar onze bedoeling bij
de amendementen tot in de plaats stelling worden gerekend.
Een geval van een amendement tot verplaatsing zoude men dan
alleen hebben, wanneer een op zich zelf staand artikel, of op
zich zelf staande zin b. v. van achter naar voren gebracht werd.
\') O La proposition ainsi modifiée devient 1\'objelda débat.quot; bentham, t. a. p.
-ocr page 47-Bentham spreekt ten slotte van de amendementen, die
voorgedragen worden, niet om het voorstel aannemelijk te
maken, maar om aan het aannemen daarvan hinderpalen in den
weg te stellen, onder den naara van „insidieuse amendemen-
tenquot; bekend. Hij zegt : „j\'appelle insidieux un amendement
prétendu qui au lieu d\'améliorer la proposition la rend ridi-
cule ou absurde et qui ne peut être adopté sans la faire
tomber par cela même.quot; Hij ontraadt aan de Kamers de
toelating van deze amendementen. Evenwel hieromtrent eene
bepaling in haar Reglement van orde op te nemen zal de
waardigheid der parlementaire vergaderingen, naar ons voor-
komt, niet gedoogen. Bedoelt het amendement werkelijk
niets anders dan het voorstel belachlijk te maken, de ver-
antwoording daarvan blijft voor rekening van hem, die het
heeft voorgedragen en van hen, die het hebben ondersteand.
Laten de leden zich door zoodanig amendement verschalken,
men zou kunnen vragen, of zij waardig waren in eene volks-
vertegenwoordiging zitting te hebben. Daarbij zal de aanwen-
ding der question préalable, zoo men wil, voldoende zijn,
om eene behandeling, waar men dit noodig mocht achten,
te voorkomen. In sommige gevallen echter kan een zooge-
naamd insidieus amendement ook de strekking hebben om
de aandacht der vergadering op een punt te vestigen, van
welks beslissing de aanneming of verwerping van het ge-
heele voorstel zal moeten afhangen 1). Alsdan bevordert
het de juiste aaneenschakeling van denkbeelden. Toen in
het huis der Gommons, vermeldt bentham, de motie ge-
daan werd, om afschriften van brieven te verkrijgen, die
\') BEN\'i\'HAM, Kègîements observés dans la chambre des Communes, t. a. p.
bl. 460. „Quelquefois on meut des amendements pour montrer les inconvé-
nients, les dangers d\'une proposition avec une telle évidence, qu\'il devient
impossible à la chambre d\'y donner son assentiment.quot;
door de lords der admiraliteit aan een\' officier der marine
waren afgezonden, werd hierop als araendement voorgesteld
en aangenomen, bij het woord hieven in te voegen, dat
deze op bevelen, die nog niet ten uitvoer gebracht waren,
konden betrekking hebben. Daarna werd de motie verwor-
pen. Al moge nu dergelijke handelwijze zeer zonderling
kunnen genoemd worden, en op het vaste land van zelve
weinig voorkomen, zijn de enkele voorbeelden, waarin de
insidieuse amendementen alzoo werkelijk hunne nuttigheid
hebben gehad, voldoende, om ook deze niet bij vasten maat-
staf te kunnen uitsluiten i). In den regel echter verdienen
zij, ook op de door bentham aangegevene gronden, naar wij
meenen, afkeuring 2).
Na in dit hoofdstuk den aard en den omvang van het
recht van amendement uiteen te hebben gezet, stellen wij ons
voor, in het verdere gedeelte van deze proeve de toepassing van
het recht van amendement vooral in die constitutioneele staten,
welke daarin anderen zijn voorgegaan, ook in verband met
de geheele wijze van zamensteUing der wetten, te ontvouwen.
\') Vgl. boven bl. 17; en de aldaar aangehaalde woorden van koter-collaed.
2) Men lette op het groote verschil tusschen insidieuse amendementen en
amendementen, die een tegenovergesteld gevoelen uitdrukken; de laatste be-
doelen wel degelijk, tot de aanneming van het aldus veranderde voorste) tc
geraken. Vgl. boven bl. 4, en volgende hoofdstuk, § 2 en § 4.
HET RECHT VAN AMENDEMENT IN IIE T
ENGELSCHE PARLEMENT.
The great virtue of the Constitution of
England is the purity in which it recog-
nizes and establishes the fundamental
principle of all mixed governments,
BROUGHAM, political philosophy,
III, 1844, bl. 295.
§ 1. Alfjemeene inleiding.
Reeds in de eerste eeuwen der Engelsche staatsrechtelijke
gescliiedenis vindt men de sporen van de regelen, die in
later tijden voor het tot stand brengen der wetten hebben
gegolden, eobert of wincfelsea, aartsbisschop van Canter-
bury onder de regering van edüard i, drukte zich tegen-
over den paus aldus uit: „Consuetudo est regni Angliae quod
in negotiis contingentibus statum ejusdem regni, requiritur
consilium omnium, quos res tangit •).quot; Dit beginsel, dat
in den aanvang alletin op zaken van belasting was toege-
past en als zoodanig reeds gedeeltelijk erkend in art. 12
GTJIZOT, histoire des origines du gouvernement repre\'sentatif, 11, H. 187.
-ocr page 50-der Magna Charta van jan-zonder-land i), werd later ook
tot het zaraenstellen der wetten uitgebreid. Alleen echter
van hen, wie de zaak meer rechtstreeks betrof, werd de stem
gevraagd. De baronnen, de geestelijkheid en de „citizens
and burgessesquot; steraden, zoowel voor belastingen als voor
het tot stand brengen van statuten, enkel voor zooveel hen
zelve en degenen, die zij vertegenwoordigden, aanging. (De
„knights of the ^shirequot; ziet men voor het heffen van belas-
tingen onder edüard i en eduard ii met de baronnen mede-
stemmen, iater, onder edtjard m, zich van de baronnen af-
scheiden en zich langzamerhand bij de burgers voegen 2)).
Zoo werden b. v. de belangen van den koophandel alleen door
de afgevaardigden der steden besproken en het statuut quia
emptores, onder eduard i, dat in het bijzonder op de „knights
of the shirequot; betrekking had, werd slechts met de medewerking
van deze vastgesteld s). Het denkbeeld van eene algemeene
vertegenwoordiging ontbrak, maar dat het gezag overigens
dezer vergaderingen 4) in het vaststellen der wetten reeds vrij
duidelijk werd erkend, kan bHjken o. a. uit een statuut van
1)nbsp;t. a, p. 1)1. 95.
2)nbsp;t. a. p. bl. 270.
3)nbsp;t. a. p. bl. 273, en gseist, (las heutige Engliscbe vevfassunes- und ver-
waltungsrecht, 1857, I, bl. 137. — Zie voovts den belangrijken titel „Modus
tenendi parliamentumquot; uit de „Statuta antiqua in quibus Angliae totiiis regni
comitia ordinantur,quot; bij babpsaet, Oeuvres completes, II, bl. 353, vooralhet
hoofdstuk „de casibus et jndiciis pavliamentiquot; en het 10\'^\'= hoofdstuk „de
negotiis ]}arliamenti.quot; Uit het laatste blijist mede, dat allerlei zaken en ook
verbetering der wetten in de vergaderingen besproken werden. Deze „modus
tenendi parliamentum\'\', welke door velen reeds als van vroegeren tijd werd ge-
rekend, wordt door thomas duffüs hardy, in zijne uitgave (London,
1846), na naauwkeurig onderzoek, gesteld, tusschen 1294 en 1327 geschre-
ven, te zijn, zie voorrede aldaar, bl. XVII.
Of liever vergadering, \\vant waarschijnlijk waren allen toch in dezelfde
^aal vereenigd.
1322, onder de regering van edijaed ii, door hallam aan-
gehaald, hetgeen verklaart, dat „the matters to be established
for the estate of the king and of his heirs, and for the
estate of the realm and of the people, should be treated,
accorded and established in parliament, by the king and by
the assent of the prelates, earls, and barons, and the commonalty
of the realm, according as had been before accustomed \').quot;
De koningen echter maakten veelmalen inbreuk op dit
gebruik; dus van vaste regels is nog weinig sprake.
Onder de regering van edüard iii nam de macht der nu
tot ééne en wel afzonderlijke vergadering gevestigde Commons,
in zaken van wetgeving toe. Het werd gewoonte aan den
koning, vooral bij het bewiUigen der beden, petitions voor
te dragen, die, zoo daarin getreden werd, met name reeds
in 13él door eene vaste commissie in den vorm van statuten
Werden gebracht 2). Aan het hoofd der statuten vindt men,
onder andere formalen, menigmaal: „dat het statuut op het
verzoek van de Commons, en met toestemming der prelaten
groeten, in het parlement vergaderd, werd tot stand ge-
bracht 3).quot; Toch klaagden de Commons, dat de denkbeelden, in
hunne petitions vervat, in de statuten niet naauwkeurig werden
Weergegeven 4), én zij begonnen daarom somwijlen (wanneer,
\') hallam, coDstitutioual history of England, editie, i, bl. 3j zie
echter gneist, l. a. p. bl. 141.
gl\'izoi, t. a. p. bl. 362 en 370 eu hallam. State of Europe during
the middle ages, 1819, 111, bl. 72.
GÜIZOT, t. a. p., bl, 869.
quot;\'\'J 111 1414 onder de regering van hendeik v vragen zij, dat er geene
veranderingen gemaakt mogen worden, die „the true infentquot; van hnnae pe-
Otions verminken; want zij handhaven, dat zij altijd „as well assenters as
petitionersquot; geweest zijn. De.koning antwoordt, dat daarvoor zorg gedragen
zal worden, may, practical treati.se, editie, bl. 417 en guizot, t. a. p.
bl. 418.
is niet naauwkeurig bekend) de statuten zelve op te stellen
en aan de Lords ter goedkeuring aan te bieden, opdat de
Koning daaraan eenvoudig zijne toestemming zoude verleenen
of weigeren i). Reeds in 1407 waren, volgens guizot 2), in
eene woordenwisseling tusschen de Lords en de Commons, deze
drie zaken, als recht, erkend: 1°. het initiatief van het parle-
ment in zijnen tegenwoordigen vorm; 2°. het uitsluitend initia-
tief der Commons in zake van geldmiddelen; 3quot;. het recht der
Huizen, om den Koning de kennis van het onderwerp hunner
beraadslagingen te onthouden, totdat zij daarover gezamen-
lijk een voorstel aan dezen kunnen aanbieden 3). Van
het eerste recht in den eigenlijken zin schijnt echter toen
nog maar zelden gebruik gemaakt te zijn. Later (volgens
hallam onder de regering van hendbik vi, volgens
guizot eerst onder de Tudors) werd het initiatief van het
parlement algemeen, en ziet men de wetten dan ook niet meer
door petitions van het huis der Commons, maar voor goed
door vereenigde voorstellen van beide Parlementshuizen tot
stand komen 4). Genoeg voor ons onderwerp, dat bij de
verdere ontwikkeling van het constitutioneele stelsel de ont-
werpen zoowel in het ééne , als in het andere Huis hunnen oor-
sprong nemen en dat er tevens geene eigenlijke voorstellen
\') t. a. p. bl. 418.
t, a. p. bl. 419. MAY rekent het begin vau het zelf redigeren der sta-
tuten, eerst onder de regering van henüeik vi.
3)nbsp;Zie ook MAT, t. a. p. bi. .304.
4)nbsp;guizot, t. a. p. bl. 430.
5)nbsp;In de eerste maanden der regering van elizabeth schrijft aylmek,
later bisschop vau Londen, om aan te toonen, dat het in Engeland minder
dan elders bezwaar in zich heeft, dat eene vrouw aan het hoofd van den
staat geplaatst zij; „It is uot she that ruleth, but the lawsquot; en „she maketh
do statutes or laws, but the honourable court of parliament.quot; hallam,
constitutional history, t. a. p. I, bl. 281. En onder jacob i handhaven de
der Kroon in wetgeving meer worden gedaan. Alleen de
bills 5) for a general pardon -) gaan rechtstreeks van de Kroon
uit en worden in de Huizen dan ook slechts eenmaal, terwijl de
leden hun hoofd ontbloot hebben, gelezen; het Huis kan\'de
bill verwerpen, maar er worden hierop geen amendementen
toegelaten.
Er zijn echter verscheidene zaken, die, al gaan zij niet
van de .Kroon uit, toch reeds onder hare behandeling in het
Parlement de koninklijke toestemming (consent) behoeven.
Aan de bills „for the restitution of honours and in bloodquot;, welke
bet eerst in het Hoogerhuis behandeld worden, en daar wor-
den ingediend „by her Majesty\'s command,quot; wordt het consent
der Kroon na de aanneming door de Lords, en vóór de eerste
iezing der bill in de Commons, verleend. Ook bij andere
zaken, vooral die met de prerogatieven of de belangen der
Kroon in betrekking staan s) en bij bills ter naturalisatie 4),
ffloet zoodanige toestemming tusschentijds worden gegeven.
Bij de meeste bills echter wordt de sanctie (assent) ten slotte,
Commons in hunne Apologie van 1604 o. a. „That there is not the highest
standing court in this land that ought to enter into competition either for
dignity or authority, with this high court of parliament, which, with his
Majesty\'s royal assent, gives law to other courts,quot; enz, t. a. p. T, bl. 806.
«Bnt nothing,quot; zegt baco in zijn Advies aan den lateren hertog van Buc-
tinghani, „is concluded bnt by the king\'s royal assent; theyquot; (het ))ar!ement)
»are but embryos, it is he giveth life unto them.quot; The works of raAScis
15AC0N, 1826, III, bl. 4.39,
\') Bill (wetsontwerp), zamengetrokken uit libellula. bentham, tactique,
t- a. p.^ bl. 400.
De zoogenaamde „acts of gracequot;, van de „acts of indemnityquot; te onder-
scheiden. Zie may, practical treatise, bl. 420 en macatjlay, history of Eng-
land, V, bl. 240.
t. a. p. bl. 706. Hier is ook bijzondere toestemming voor de amende-
menten noodig, t. a. p. bl. 408.
t. a. p. bl. 726.
voldoende gerekend. Wij moeten doen opmerken, zooals ook
uit de straks aangehaalde woorden uit het statuut van edtj.^rd
ii blijkt, dat de Kroon zelve wordt gerekend, deel van het
parlement uit te maken. Van daar dus, dat de naam van
„acts of parliamentquot; voor wetten, werkelijk het denkbeeld
der koninklijke goedkeuring in zich sluit O-
De voorstellen betrekkelijk financiën en alles, wat daarmede
in verband staat, moeten in het Lagerhuis hunnen oorsprong
nemen, en worden op geheel bijzondere wijze behandeld 2).
Het aanwijzen der gelden voor de publieke dienst wordt
beschouwd als eene gift, die aan de Kroon bijzonder door de
Commons verleend wordt, en als het bewilligen der gedane
beden s). Daarom wordt de eind-goedkeuring aan de bills,
die hierop betrekking hebben, ook op eigenaardige wijze
gegeven % en er is voor het in behandeling nemen van ieder
voorstel in de Commons, dat over het verleenen van gelden
voor de staatsdienst handelt, vooraf een „recommendationquot;
der Kroon noodig 5), Dit is geene goedkeuring op die wijze,
zooals wij straks hebben waargenomen. De Kroon stelt zich
ook hierbij niet voorop, dan enkel om de behoeften, die er
beslaan, te doen kennen; maar daar zij als hoofd der Eege-
ring het meest in de vraag der aan te wijzen geiden be-
ij Zie MAY, t. a. p. bl. 2. ,/rhe parliament of the United Kingdom is
composed of the King or Queen, and the three estates of the realm , viz. the
Lords Spiritual, the Lords Temporal, and the Commons.quot;
2)nbsp;Zie nader hieromtrent J 2 en g 6 van dit hoofdstuk.
3)nbsp;Heads in bet straks vermelde jaar 1407 werd door koning henjdiini rv
in de Ordonnantie „The indempnity of the Lords and Commonsquot; erkend, dat
de gelden worden „granted by the Commons and assented to by the Lords.quot;
may, t. a, p. bl. 503.
Zie t. a. p. bl. 466 eu 539.
5) Standing Order van 11 December 1706, aangevuld in 1852 en 1856
t. a. p., bl, 513.
trokken is, verlangt men voortdurend alvorens met het on-
derzoek te beginnen, hare aanbeveling De belastingen
echter worden door de Commons uit eigene beweging gere-
geld. „The Crown has no concern in the nature or distri-
bution of the taxes.quot; Evenwel ook hier wordt, al is het dan
geene aanbeveling, toch eene verklaring der verantwoordelijke
ministers, dat de belasting voor de staatsdienst noodzakelijk
is, vereischt 2). De regel, dat alles, wat met financiën
«amenhangt, van het Lagerhuis moet uitgaan, is oorzaak,
dat verreweg de meeste bills aldaar het eerst worden over-
wogen 3) en dit is een van de redenen, die er toe medewer-
ken, om het blijvend overwicht der Commons op de leiding
der staatsaangelegenheden te verzekeren 4).
Ofschoon dus nu in Engeland het initiatief slechts aan de
zijde der vergaderingen is, waren deze toch nooit geheel
aan zich zelve overgelaten. In vroegere tijden, vóór de
°ntwikkeling van het tegenwoordige stelsel, was, zooals be-
kend is, de koning zelf in het parlement tegenwoordig
Toen deze gewoonte geheel in onbruik geraakt was 6),
V) Zie over het onderscheid van „recommendationquot; en „consentquot; may,
t- a. p. bl. 409.
MAï, t. a. p. bl. 513.
Zie t. a. p. bl. 418 en 619, en uneist, t. a. p. I. bl. 382.
■\'\') „L\'évidente prépondérance de la Chambre des Réprésentants.quot; van den
ïeeeeboom, da gonvernement représentatif eu Belgique, I, bl. 38.
Zie den boven aangehaalden titel uit de Statnta antiqua, in quibus Angliae
totius regni comitia ordinantur. Cap. XVIII. „Res tenetur omni modo per-
sonaliter interesse parliamento, nisi per corporalem aegritudinem detineatur;quot;
en later „Res damnosa et pericnlosa est toti commimitati parliamenti, et
etiam regni, cura rex a parliamento absens fuerit.quot; kaepsaet. Oeuvres, II,
bl. 369.
\'\') Later, !ot zelfs aan de regering van geoege i, woonde de koning
ûog menigmaal als toeschouwer, de beraadslagingen van het huis der Lords
w
waren er altijd sommige personen, die door hnnne betrekking
meer bepaald tot de Regering, de belangen der laatste in
liet parlement voorstonden. Dat hun invloed echter onvol-
doende was, vooral daar de Kroon in alles geheel op eigen
gezag handelde, heeft de geschiedenis bewezen, baco raadde
koning jacob i aan, omtrent de leiding van het parlement
meer afdoende en rechtvaardige maatregelen te nemen i).
De „undertakersquot;, die in de U^^® parlementszitting van de-
zen vorst zooveel ongenoegen teweeg brachten, en van wie
in de werken van baco gezegd wordt, „which were sought
tobe some able and forward gentlemen: who, to ingratiate
themselves with the King, were said to have undertaken, that
the King\'s business should pass in that house as his majesty
could wish 2)/\' werden dan ook door hem in bescherming
genomen; of liever de geheele beschuldiging van het eigen-
lijke „undertakequot; werd door hem bestreden 3). Evenwel
zoolang de dienaren der Kroon niet anders dan hare werk-
tuigen waren, kon er van een\' voortdurenden gewenschten
bij. WILLEM 111 was tegenwoordig bij de overweging der tweede iezing van de
Abjm-ation Bil], in de Lords, 3 Mei 1690. (may, practical treatise, bl. 404):
zie ook bij de bill for the regnlation of trials in cases of treason, in 1693,
maoaulay, t. a. p., VII, bl. 288.
1)nbsp;hallam, constitutional history, I, bl. 388.
2)nbsp;Zie voorts hallaïi, t. a. p. bl. ,189.
3)nbsp;BACO zeide bij die gelegenheid in hot Lagerhuis, oin aan te toonen, dat
het „undertakequot; geenszins in algemeenen zin konde opgevat worden: „That
private men should undertake for the commons of England! why, a man
might as well undertake for the four elements. It is a thing so giddy and
so vast, as cannot enter into the brain of a sober man: and especially in a
new parliament.quot; En later in dezelfde redevoering: „If any man hath done
good olFices to advise the king to call a parliament, and to increase the yood
affections and confidence of his majesty towards his people; I say, that such
person doth rather merit well, than commit any error.quot; The works of feancis
bacon, 1826, III, bl. 392 en volgg.
invloed der regering op de vergaderingen weinig sprake zijn 1).
Eerst, toen de ministers eene meer onafhankelijke plaats in
de regering begonnen in te nemen, en dus voor goed na de
regering van willem iii, kon de betrekking van de raads-
lieden des Konings tot het parlement, zooals wij die*boven
bl- 5 bespraken, tot stand komen. Deze verhouding heeft
daarna zoowel op regering als op vertegenwoordiging haren
beilzamen invloed uitgeoefend, en door de kracht, die de
ministers vervolgens duurzaam aan het parlement hebben ont-
leend, zegt hallam, „no English statesman since the Eevo-
iUtion can be liable to the very slightest suspicion of an aim,
or even a wish, to establish absolute monarchy on the ruins
of our constitution
Het recht van amendement heeft dus van den beginne
^an in het Engelsche parlement kunnen wortel schieten. De
strekking van dat recht, om, door de voorstellen te verande-
ren en nog weer te veranderen, niet slechts tot vormelijke,
fflaar tot zooveel mogelijk werkelijke verbetering en overeen-
stemming te komen, ligt geheel in het karakter der Engelsche
staatsinrichting. Het kon ook daarom beter zich op Engel-
schen bodem ontwikkelen, omdat het reeds het oude gebruik
het parlement was, dat de voorzitter van het Huis eene
kwestie stelde omtrent hetgeen het gevoelen der meerderheid
\') Zie den afkeer, die er bij de Commons tegen allen invloed van\'s Konings
«ijde op hunne beraadslagingen bestond, o. a. uit de redevoering van baco
\'n het parlement van jacob i, toen het Huis weigerde „messagesquot;, inzon-
derheid uit handen van \'s Konings Conncii, te ontvangen, t. a, p. bi. 366 en
volgg.
Hallam, t. a. p., reeds bovea vermeld. III, bl. 189; zie mede macaü-
LU\', history of England, VII, bl. 244-249.
scheen en daarover de stemmen opnam i). Het denkbeeld
van amendement der vergadering kon daarbij en bij de daarop
gevolgde schriftelijke voorstellen der leden 2) beter post vat-
ten dan in de assemblees provinciales van Frankrijk, waar
de secretaris de verschillende gevoelens der leden op schrift
bracht, en de discussie verder over die gezamenlijke voor-
stellen plaats had 3).
GUizoï vermeldt dat de Commons in het jaar 1406 door
middel van hunnen speaker 5) Sir john tibetoï het recht vra-
gen, om hunne bills van de Lords, terwijl zij daar behan-
deld worden, terug te eischen, om er zelve amendemen-
ten in te maken, en dat hun dit wordt toegestaan. Het
is waarschijnlijk, dat de Lords toen nog geen amende-
menten aan de Commons ter goedkeuring voorstelden. Al-
thans, zij beschouwden zich toen nog meer als de Eaad,
die den Koning ter zijde stond, en er bestond nog weinig
aansluiting der twee Huizen 6). De Lords hadden in 1S82
geweigerd, om over eene zaak, waarmede de Commons
zich bezig hielden, hun oordeel uit te spreken, voor deze
hunne meening aan den Koning en hen gezamenlijk, hadden
doen kennen 7).
De houding echter, waarin onder de ïudors de beide
Huizen min of meer tegenover de Kroon geplaatst waren, was
I) bentham, tactique, t. a. p. bl.40é, en may, practical treatise, bl. 266,
boven aan.
h Ibidem.
BENTHAM, t. a. p. bl. 403.
\'1) guizot, Histoire des origines, II, bl, 420.
5) De voorzitter van het huis der Commons, hij, die het woord doet iu
hunnen naam.
lt;gt;) GUIZOT, t. a. p. bl. 421.
\') t. a. p. bl. 408 en 418. Zie echter de erkenning van het jaar 1407,
boven bl. 38.
wel geschikt, om hen naanwer bij elkander te brengen en
de betrekkingen onderling te ontwikkelen i). Bij de nieuwe
en hachlijker worstelingen, die daarna onder de Stuarts
volgen, zien wij dan ook menigmaal, dat men het recht van
amendement, onder medewerking der beide Kamers , tracht in
praktijk te brengen, en is dat recht in zijne volle toepassing
gevestigd. Bij de Petition of Right, die in 1638, van de
Commons uitgaande, door het parlement aan kaiiel i wordt
aangeboden, dragen de Lords amendementen voor, die zelfs
door de oorspronkelijke voorstellers, schoon niet door het
Huis zelf, worden aangebracht, ten einde daardoor wellicht
bet voorstel te doen vallen. De Commons echter verwerpen
deze standvastig en de Petition wordt daarna onveranderd aan
tien koning voorgedragen 2). Ook in bet daarop volgende
.dange parlementquot; stellen de Lords bij de bill, die eene
ontbinding van dat parlement, wanneer het niet zelf zijne
toestemming daartoe gaf, moest tegenhouden, een zeer be-
langrijk amendement voor, nl. om den duur van het parle-
ment op twee jaren te bepalen. Maar de Commons blijven
bij hun oorspronkelijk voorstel, en zoo wordt de bill, ook
door het Hoogerhuis, aangenomen 3).
Het tot stand komen van de act of indemnity, na het
herstel van karel ii op den Engelschen troon 4), levert nog
geschikter voorbeeld op, om de wijze van handelen na te
gaan, die reeds voor goed in dien tijd gebruikelijk was, Li
bill wenschte men uitzonderingen op te nemen, vooral
otw aan het verlangen van den koning te voldoen. Het doel
\') Zie de verklaring omtrent de Conferences van 1.57» in § 6 van dit
hoofdstuk.
hallam, Constitutional history, I, bl. 389.
•\') t. a. p. II, bl. lie.
t. a, p. II, bl, 302--306.
-ocr page 60-was, om personen, die in het proces van karel i betrok-
ken waren geweest, te treffen. Ofschoon dus de konin^f
O
meer rechtstreeks in deze zaak gemoeid was, wordt de bill
toch geheel door het Lagerhuis opgesteld en in orde ge-
bracht. Het getal uitzonderingen wordt langzamerhand uit-
gebreid, en bij het beter bekend worden van de wenschen
des konings i), worden er nog andere bijgevoegd. Daarna
zien wij de bill naar het Hoogerhuis verzenden. Hier ech-
ter was de partij der oud-koningsgezinden nog meer ver-
tegenwoordigd; het Huis kwam er dus toe, om allen, die
bij het uitspreken van het vonnis als rechters hadden gezeten,
met nog 5 anderen uit te sluiten 2). Zij schrapten echter
weer anderen van de lijst af, maakten nog eenige bepalingen
om de bill strenger te maken, en zonden haar daarna, na een
„messagequot; van den koning ontvangen te hebben, om hunne
werkzaamheden wat te bespoedigen (op welke onregelmatig-
heid ditmaal geen acht werd geslagen), aan de Commons
terug. Deze echter waren niet geneigd, aan al de eischen
van de Lords toe te geven: de geruststellende verklaring,
die de koning te Breda gegeven had, en de proclamatie,
die hij kort na zijne landing in Engeland had uitgevaar-
digd 3), gedoogden zulk een ruim getal van uitzonderingen
niet. Zij namen van de 5 personen, die de Lords bij de in
beschuldiging te stellen rechters hadden gevoegd, haslerig
weg, en stelden omtrent vane en Lambert een vereenigd
adres van beide Huizen voor, om eene ter dood brenging
J) „As tlie wishes of the court became better known.quot; hallam, t. a. p.
2) HACKER, -vane, lAMBEET , HASLEEIG en AXXELL.
3J In die proclamatie had hij den vechters van zijnen vader bevolen, zich
binnen 14 dagen ia zijne handen te stellen, op stratfe van voor hun\'
persoon en hunne goederen, van alle genade te worden uitgesloten.
althans te voorkomen. Omtrent de rechters zelve werd, ten
opzichte van hen, die zich volgens de straks genoemde pro-
clamatie, in handen van den koning hadden gesteld, be-
paald, dat het vonnis niet zou worden uitgevoerd, zonder
eene nieuwe wet; en voor anderen werden alleen lichtere
straffen dan de doodstraf mogelijk gemaakt. — Zoo werd de
bdl door beide Huizen aangenomen en verkreeg zij de ko-
ninklijke goedkeuring.
De Kroon, geen initiatief uitoefenende, geeft echter wel,
vooral door middel van de troonrede \'), aandrang om bij-
zondere zaken te behandelen, zooals, onder deze regering,
om tot intrekking van vroeger tot stand gekomene wetten
te geraken; zoo geeft de koning in 1664 zijnen wensch
te kennen, dat de „act for triennial parliamentsquot; zal worden
herroepen, en dit heeft ten gevolge, dat de Commons eene
bill m dien zin gereed maken 2). Maar het initiatief blijft
voor het parlement bewaard.
Een voorbeeld, dat men in de Commons een amendement
voorstelt op eene bill, die in het Hoogerhuis ontstaan is,
geeft die, waarbij aan alle geestelijken, die de act of uni-
formity niet onderteekend hadden, een eed tot waarborg van
ac rust in den staat wordt opgelegd. Deze bill behoorde,
even als andere zaken, die kerkelijke aangelegenheden be-
seffen, meer eigenaardig van het Hoogerhuis uit te gaan 3).
e eed was zoo vastgesteld, dat men daarbij het voeren van
^vapenen tegen den Koning en tegen de door hem gestelde
Of door „massagesquot;, mat, practical treatise, bl. 404 en 40.5.
hallam, t. a. p. III, bl. 329.
Evenals ook ontwerpen, die het pairschap betreffen, in het huis der Lords,
«n \'e rakende verkiezingen in dat der Commons hnn\' aanvang nemen, black\'
tone, commentaries on the laws of England, 1857, i, bl. 154 en 15fi; en
Kotjgham, political philosophy, 1844, I, ijl. 806.
bevelhebbers of beambten voor ongeoorloofd verklaarde en
zich verbond, geene poging tot verandering in kerk- of
staatsbestuur in het werk te zullen stellen. In het Lager-
huis nu werd hierop een gewichtig araendement voorgesteld,
namelijk om in de clause \') betrekkelijk die bevelhebbers of
beambten het woord lawfully in te vlechten. Maar het voor-
stel daartoe werd verworpen op de aanmerking, dat dit er-
onder verstaan moest worden. De bill werd daarna spoedig
tot wet verheven 2).
Na de regering van willem iii breekt er een nieuw tijd-
vak voor Engelands parlementaire geschiedenis aan. „That
high souled princequot; — zooals hallam hem noemt — wist
niet alleen Europa tegen de veroveringen van een\' slu-
wen en machtigen monarch\'te beveiligen, maar tevens de
betrekking van Koning en Parlement op zoo duurzame
grondslagen te vestigen, dat de worstelingen tusschen deze
sedert hebben opgehouden, en Engeland voor zijne politieke
instellingen ten voorbeeld aan andere natiën heeft kunnen
strekken. Sints dien tijd heeft ook het recht van amende-
ment meer beteekenis verkregen, omdat het meer doorgaande,
zoowel op voorstellen der ministers als op andere voorstellen,
is toegepast. Het beginsel der ministeriëele verantwoorde-
lijkheid en der leiding van het parlement door de raadslieden
der Kroon trad, zooals wij straks 3) reeds deden opmerken ,
na willem iii op den voorgrond, toen de ministers de consti-
tutioneele taak der regering, welke die monarch grootendeels
op zijne eigene schouders geladen had 4), voor een belangrijk
\'\') Clause, bepaling.
2) hallam, t. a. p, bl. .848.
^ boven, bl. 43.
„WILLIAM m,quot; Mgt HALLAM, „was tnüy bis own minister, and much
-ocr page 63-deel moesten overnemen. Het recht van amendement is se
dert op de meest uitgebreide wijze in Engeland toegepast.
De voorbeelden zijn in dit tijdvak gansch niet vreemd, dat
men daar, waar dit noodig werd geacht, bij amendement wer-
kelijk ook buiten het stelsel der bills is getreden en zelfs haar
karakter heeft veranderd. Toen in 1826 het ministerie eene
bill indiende, daartoe strekkende, om, wegens de omkoopin-
gen bij de verkiezingen in Penryn, de naastliggende districten
ïian dien burg toe te voegen, werd, op voorstel van Lord
JoiiN RussELL, hierop als amendement aangenomen, het geheele
kiesrecht van Penryn op te heffen 5). In het volgende zitting-
jaar, toen Mr. ïennyson eene bill had ingebracht, om het kies-
recht van East-Retford aan Birmingham over te dragen, werd
hierop het amendement voorgesteld en aangenomen, om het
kiesrecht in de bijgelegene districten te behouden 2). Ook
in 1770 vinden wij melding gemaakt van eene bill, die door
Mr. herbert voorgesteld, over de met-toelating van parle-
mentsleden handelde; het karakter dezer bill werd door amen-
dementen geheel veranderd en het ontwerp daarna ingetrok-
ken 3). Wij doen echter opmerken, dat er in Engeland
over het geheel minder behoefte bestaat, afwijkende amen-
dementen op de bill zelve voor te dragen, omdat het Huis
vooraf bij de tweede lezing 4) en dikwijls zelfs reeds vroe-
tetter fitted for that office, thaa those who served him.quot; t. a. p. Ill, hi.
289. Dit was zelfs zoo sterk, dat hij de onderhandelingen met vreemde
mogendheden dikwijls geheel zelf voerde. Zie t. a. p. bl. 145 en macaulay,
liistory of England, IV, bl. 14 en VI, bl. 122.
MAY, constitutional history siuce the accession of George the third,
J. hi. 344.
t. a. p. bl. 345.
t- a. p. bl. 401.— Zie voorts § 3 van dit hoofdstuk, bij de private bills.
Zie nader § 2 van dit hoofdstuk.
-ocr page 64-ger \') gelegenheid heeft gehad, zijne meening over de hoofd-
gedachte van het ontwerp nit te spreken 2).
Al mogen nu ontwerpen van minder aanbelang ook na de
alzoo aangebrachte veranderingen tot wet kunnen worden
verheven, als de regering namelijk in het dus gewijzigde
ontwerp geen overwegend bezwaar ziet, — bij bills van
meer algemeen gewicht, door de regering voorgedragen of
ondersteund, zal dit geenszins aanstonds het geval kunnen
zijn, maar zal dan ook de aanneming der amendementen,
het zij in de bill zelve, het zij tot aangeving van het gevoe-
len van het Huis, allicht het ontslag van het ministerie of
de ontbinding van het Parlement 3) moeten ten gevolge heb-
ben. Het groote voordeel echter, alsdan verkregen, is, dat
het Huis zijn gevoelen heeft uitgesproken, en behalve, dat
de regering daarop bij eene volgende gelegenheid zooveel
acht kan slaan, als zij zal meenen te behooren, is de Kroon
al dadelijk in staat, om , wanneer een van de zoo even op-
genoemde zaken onvermijdelijk is, uit min of meer vaste ge-
gevens haar besluit in dezen op te maken.
Toen in 1859, onder het ministerie van Lord derby, het
ïj Zie o. a., in de zaak van East-Retford, in 1880, reeds bij de vraag
voor het mogen indienen der bill, Speeches of Sir eobert peel, 1853, II,
bl. 55. Zie ook bl. 576 en 586. — Vgl. § 4 van dit hoofdstuk.
Vgl. siMOHDE DE sismosdi, Etiides siir les constitutions des peuples
libres, bl. 119.
ï) D. !. van het hnis der Commons. Bij de Lords kan ds regering haren
invloed, zoo noodig, door nieuwe benoemingen versterken; dit laatste is ech-
ter een gevaarlijk middel, waartoe men iu Engeland meent, niet dan in den
hoogsten nood te moeten overgaan. Lord beougham , die met Lord geey
in 1882 (zie bl. 51) dezen maatregel voorstelde, zegt in zijne Political phi-
losophy, 111, bl. .307: have always regarded it as the greatest escape
which I ever made in the whole course of my public life.quot; Vgl. ook het ar-
tikel in de Law magazine, 1855, CVI, bl. 315.
Lagerhuis bij de tweede lezing der reformbill een zeer be-
langrijk amendement van Lord john eüssell, dat de denk-
beelden der oppositie weergaf, was aangenomen, ging de
Regering terstond tot ontbinding van het Parlement over;
en toen het Huis door de verkiezingen niet genoegzaam ver-
anderd was, werd aanstonds na de zamenkomst van het
nieuwe parlement een amendement op het adres aan de Ko-
ningin voorgesteld en aangenomen, \'t welk verklaarde,
dat het ministerie het vertrouwen van het huis der Com-
tnons niet bezat. Het ministerie nam daarop zijn ontslag
en Lord john russell, die in vereeniging met Lord pal-
Merston, sints dien tijd het bewind voert, diende daarna
in 1800 eene bill in naar de grondslagen van het stelsel,
door hem het vorige jaar bij amendement voorgedragen,
üe kwestie der parlementshervorming is echter om ver-
schillende moeilijkheden en ook om andere zaken, die meer
dringend waren, blijven hangen \').
Iets dergelijks — ofschoon de zaak reeds vroegtijdig
eene andere wending nam — had zich in 1832 bij de toen
aanhangige reformbill bij de Lords voorgedaan. Het doorgaan
van dezen maatregel werd niet alleen door de Commons, maar
mede door de publieke meening met aandrang begeerd. De
Lords hadden echter bij het onderzoek in comité besloten,
de behandeling der clauses, die op het ontnemen van het
kiesrecht aan sommige plaatsen betrekking hadden, waar het
vooral op aan kwam, uit te stellen. Men verwachtte dus,
dat zij belangrijke veranderingen zouden aanbrengen, die
wellicht het hoofddenkbeeld op zijde zoude schuiven. On-
middellijk stelde het ministerie van Lord geey aan den koning
^\'oor, tot de benoeming van nieuwe pairs, waarop reeds
may. Constitutional history, I, bl. 380 en volgg.
-ocr page 66-vroeger was aangedrongen, over te gaan, of zijne raadslie-
den te ontslaan Het laatste werd aangenomen; toen echter
de hertog van wellington geen nieuw ministerie kon vor-
men, en de Commons, bij een nieuw votum, willem iv
verzochten, alleen zulke personen tot ministers te benoe-
men, die de reformbill onveranderd zouden ondersteunen
werd g.rey teruggeroepen, en, schoon de koning zijne toe-
stemming gaf tot het benoemen van -nieuwe pairs, was dit
in de uitkomst zelfs niet noodig, daar de vorst zijn\' persoon-
lijken invloed bij de Lords aanwendde en daardoor het on-
veranderd aannemen van den maatregel bevorderde.
Behalve de bills „for a general pardon,quot; waarop, zooals wij
zagen, geen van beide Huizen amendementen kan aan-
nemen , heeft het huis der Commons aan dat der Lords niet
toegestaan, verandering in de financie-ontwerpen of in clau-
ses, die op financiën betrekking hebben, voor te dragen. Wij
zullen dit gewichtige onderwerp in de laatste paragraaf van
dit hoofdstuk nader bespreken. Daarentegen mag het La-
gerhuis geene verandering brengen in de, van het andere
Huis uitgaande s) , ontwerpen betreffende het pairschap 4).
1) t. a. p. bi. 3,54.
i!) Hierin ging het Huis geenszins zijne bevoegdheid te buiten; schoon de
Koning zijne ministers benoemt, spreekt hallam in het bijzonder van het La-
gerhuis, als hebbende een »eiiective coütrol over the appointment of ministers,quot;
Constit. history, IH, bl. 189; eu mat zegt: olt bas a right to advise the
Crowa, even as to the exercise of the prerogative itselfquot; Constitut. history,
I, bL 438.
3) Zie boven, bl. 47, noot 3.
\'ij The cabinet lawyer, 1859, bl. IS eu «lackstoke, commentaries on
the laws of England, 1857, I, bi. 154. — fischel, in zijn belangrijk artikel:
«Groszbritannien und Irland (Staatsgeschichte und Staatsrecht)quot; in het Staatslexi-
convan kotteok en welcicer, VII, (18Ü3), bl. 777, zegt hetzelfde omtrent dc
boven (bl. 39) vermelde bills „for the restitution of honours and in blood.quot;
Het is een vaste regel in het Engelsche parlement, dat,
wanneer eenmaal een voorstel, van welken aard ook, (ook van
amendement} gedaan is, het niet mag worden ingetrokken
dan met verlof van de vergadering, bij welke het was in-
gediend 1). Men rekent, dat het gedane voorstel, vooreen
deel althans, aan de vergadering toebehoort. Zijn er redenen,
•lie een besluit minder wenschelijk mochten doen ach-
i^en, men meent, dat de vergadering en niet het lid alleen
daarover moet kunnen oordeelen en dat het Huis om den
tijd, dien het reeds aan het onderzoek heeft gewijd, het
voorstel, zoo noodig, ook tegen den voorsteller zelven moet
kunnen handhaven 2). Het denkbeeld van achting voor de
vergadering, en dat het komen tot een gewenscht resultaat
der beraadslaging op den voorgrond moet staan, ligt hieraan
^en grondslag, bentham is van liet laatste zoo doordron-
gen, dat hij de namen der voorstellers, die op den dag,
voor de behandeling bepaald, zonder wettige reden afwezig
^\'jn, op eene lijst wil geplaatst hebben, met het opschrift:
Liste des déserteurs des propositions, eic. 3),quot;
De regel van het Engelsche recht verdient, naar wij mee-
nen, voor alle staatsvergaderingen aanbeveling. Bij rege-
iMngsvoorstellen zal hieromtrent uitzondering kunnen gemaakt
Worden - ofschoon dit in Engeland uit den aard der zaak geen
plaats heeft, maar het Huis dan ook niet weigerachtig is ,
op het verzoek van den minister, eene intrekking, waar
deze vereischt wordt, toe te staan.
\') Als regel geldt bij moties, dat alle ledea hunne toestemming tot het
quot;quot;trekken moeten geven, mat, practical treatise, bi. 257.
v-gi.
js. van ben pî5etibb00m, dn gouvernement représentatif en Belgi-
I, bi. 9.3, die dit denkbeeld mede voor het Belgische staatsrecht aanprijst.
\') bentham, tactique, t. a. p. bl. 402.
Yerschilleiid zijn de regelen, welke bij de toepassing van
het recht van amendement op de public bills, op de pri-
vate bills, en met opzicht tot de moties in het algemeen ,
worden in acht genomen; na deze achtereenvolgens te
hebben behandeld, zullen wij die, welke op alle amende-
menten gelijkelijk betrekking hebben, nagaan, en eindelijk
de voorstellen van amendement, die door het ééne Huis op
de ontwerpen van het andere Huis gedaan worden, bespreken.
§ 2. Het recht van amendement bij de public bills.
De public bills zijn daarin van de private bills onder-
scheiden, dat de eerste maatregelen van werkelijk algemeenen
aard betreffen, de laatste over belangen van een\' persoon,
een corporatie, een stad, of in het algemeen over een bij -
zonder of plaatselijk belang handelen, en ook eerst op een
verzoekschrift van belanghebbenden worden ingediend i). In
het Hoogerhuis kan ieder lid eene public bill aanbieden.
In het Lagerhuis is daartoe vooraf verlof van het Huis noo-
dig 2)- sommige ontwerpen, zooals die op godsdienst, koop-
handel en financiën betrekking hebben, moeten daar in een
generaal-comité voorbereid worden 3) en worden dan op grond
van de in comité genomene en in gewone vergadering bekrach-
tigde besluiten, na bekomen verlof, ingebracht.
\') Zie voorts § 3 van dit lioofdstuk, en may, practical treatise, bl. 613 — 015.
2)nbsp;t. a. p. bl. 421.
3)nbsp;Zie de Standing Orders bij may, t. a. p bl. 423 en volgg. — In het Schot-
sohe parlement was het gewoonte, de ontwerpen door eene vaste commissie
(„the lords of the articlesquot;) te doen voorstellen. Zie hieromtrent nader ma-
caulay, history of England, 11, bl. 66 en 354 en, tot vergelijking met het
Engelsche stelsel, reeds baco, Works, III, bl. 277. — De Engelsche rege-
len voor het behandelen der wetsontwerpen hebben ook in de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika grootendeels burgerrecht verkregen; zie sïoeï,
Wanneer nu de eerste lezing i) van de bül in het Huis
heeft plaats gehad (welke eerste lezing gewoonlijk zonder
tegenstand doorgaat, terwijl er in de Commons zelfs geen
discussie of amendement op de motie daarvoor wordt toege-
laten 2)) en de voorsteller verlangt zelf belangrijke veran-
deringen in zijn ontwerp aan te brengen, moet hij, zoo ze
van dien aard zijn, dat zelfs de titel wijziging zoude behoe-
ven, aan het Huis vergunning vragen, de bill terug te ne-
men en een andere in te dienen; in geval echter geene
verandering van titel noodig is, is in het Lagerhuis ook wel
verlof gegeven „to present another bill, instead thereofquot;,
Waardoor dan het nieuwe ontwerp op de reeds vroeger ge-
gevene vergunning kan inkomen •\'). „Clerical alterationsquot;
mag hij maken, zonder toestemming te behoeven.
Intusschen is er door het Huis eeu dag bepaald, waarop de
tweede lezing van de bill zal worden overwogen, als wanneer
het beginsel daarvan zal worden besproken; en de bill is
daarna gedrukt. Breekt nu de dag, dien het Huis heeft aan-
gewezen, aan, dan wordt de motie gedaan: „that the bill be
now read a second time.quot; En behalve dat daarop amende-
menten kunnen voorgesteld worden, die het now in „three
monthsquot;, „six monthsquot; of een ander tijdstip veranderen, kan
er ook, bij wijze van amendement, worden voorgesteld, een
besluit van tegenovergestelde beginselen of van de zoodanige,
die van het beginsel, de economie of sommige bepalingen (the
commentaries on the Constitution of the United States, 1833, II, bl. 359
en volgg.
\') Het woord lezing is slechts eene vonuelijke uitdralddug; iu den tegen-
woordigen tijd wordt, na aanneming van de daaromtrent gestelde vraag, slechts
de korte titel gelezen.
Standing Order van 25 Junij 1852, t. a. p. bl. 433.
•quot;\') t. a. p. bl. 433.
principle, policy or provisions) van het ontwerp verschillen,
te nemen, of gevoelens uit te drukken, die op eenigerlei
wijze den ongestoorden voortgang (the progress) der bill
moeten belemmeren 2). Op deze wijze wordt het mogelijk, de
meening van het Huis over het hoofddenkbeeld van het ont-
werp, ook bij min of meer ernstigen tegenstand, te doen
kennen. Men kan ook bij amendement besluiten, om, door
middel van comités, of wel van een ander onderzoek of het
overleggen van bewijsstukken, meer licht over de zaak
te verspreiden 2). Het laatste is een in het parlement zeer
gebruikelijk middel, om, wanneer men zich niet genoegzaam
ingelicht acht, de behandeling der zaak alzoo te doen
uitstellen. Ieder besluit echter, dat in de plaats van de
aanhangige motie wordt voorgesteld, moet „strictly relate to
the bill which the house, by its order, has resolved upon
considering Het kan als amendement gewraakt worden,
wanneer het niet meer dan eene dadelijke ontkenning van
het beginsel, waarop de bill steunt, bevat, ofschoon zoo
iets toch ook wel in bijzondere gevallen is toegelaten 4).
Is echter de motie aangenomen, en de tweede lezing dus
doorgegaan, dan bepaalt het Huis een\' dag, waarop de bil!
in comité, thans generaal-comité 5), zal worden gebracht.
Een zoodanig comité is meer dan eene gewone vergadering
1)nbsp;t. a. p. bl. 435.
2)nbsp;t. a. p. bl. 436.
3)nbsp;Report on public and private business, 1837, aangehaald bij may, bl. 436.
Zie het amendement op de kwestie voor het lezen der Manchester Educa-
tion Bill (21 Febr. 1854) t. a. p.
5) Het „committee of the whole house.quot; Oudtijds werden de bills slechts in
bijzonder-coinite\' (select-committee) onderzocht en alleen de zeer belangrijke
werden voor een generaal-comité bewaard. Nu echter is het laatste regel en
als er een onderzoek in bijzonder-comité noodig wordt geacht, volgt de be-
handeling in generaal-comité daarna, may, t. a. p. bl. 433.
geschikt voor de overweging der bill in al hare onderdeelen.
Het onderscheid toch tusschen dit en eene gewone verga-
dering is, dat in het eerste de leden meer dan eens mo-
gen spreken en er in het algemeen meer vrijheid aan de
debatten wordt gelaten Bij het gaan in comité verlaat de
voorzitter van het Huis zijnen zetel, en de vergadering wordt
verder door eenen bijzonder daartoe aangewezen\' „chairmanquot;
bestuurd 2). Op den door het Huis aangewezen\' dag nu wordt
bij de Lords de motie gedaan, dat het Huis zich in comité
zal begeven, maar in de Commons wordt de kwestie door
den Speaker alzoo gesteld: „That I do now leave the chairquot;,
Waarop dan weder als amendement kan worden voorgedra-
gen , het comité tot over drie of zes maanden uit te stellen.
Het kan echter gebeuren, dat men bezwaren tegen de bill
heeft van dien aard, dat men wel niet door een amende-
ment de tweede lezing geheel op zijde heeft willen schuiven 3),
maar dat men toch zeer gewichtige veranderingen of bijvoe-
gingen in het comité zal willen te berde brengen, die wellicht
zelfs buiten de „snbject-mafterquot; der bill zullen treden. Zoo
dit laatste het geval is, is er, voor de kwestie „for going in
committeequot; gesteld worde, gelegenheid, om zoodanige amen-
dementen in hoofdzaak te doen kennen. Het Huis kan
daarna eene „instructionquot; aan het comité geven, die het in
\') Zie voorts benth.4.m, tactique, t. a. p. bl. bl. 431, en m.ay, practical
treatise, b!. 351 en 353; omtrent deze comités worden in de Vereenigde Sta-
ten dezelfde denkbeelden als in Engeland gehuldigd, zie stoet, t. a. p. bl. B60\'
Het karakter van een generaal-comité is geenszins dat van geheim. Vgl.hieromtrent
mede Van HOGENDOEP, bijdragen tot de Huishouding van Staat.VllT, l,bl. 36 en 43.
Zie nader m.w , t, a. p. bl. 346 ; en § 3 van dit hoofdstuk.
MAY zegt, bij het bespreken der tweede lezing; „Where the objection to
3 bill is of a more limited and peculiar character, it may be more conve-
niently reserved as an instruction to Ihe committee, at a later stage, or for
amendments in committee.quot; t. a. p. bl. 436,
staat stelt of soms gelast, dergelijke zaken, die buiten het
onderwerp treden, in het voorstel in te voegen. Zulk eene
instructie wordt dan gewoonlijk als eene afzonderlijke motie,
en niet als amendement op de kwestie voor het gaan in
comité voorgesteld. En het Huis heeft natuurlijk de macht,
in deze concept-instructie weder verandering te maken, of
andere zaken daaraan toe te voegen M- Waar de dus be-
schrevene handelwijze onregelmatig zonde zijn, b. v. voor
zaken, die, naar de regels van het Huis, in het comité zelf
een\' aanvang zouden moeten nemen 2) of voor de zooda-
nige, die tot het onderwerp der bill behooren, heeft men
wel, als amendement op de kwestie voor het gaan in comité,
een „distimt resolution\'\' voorgesteld, die het gevoelen van
^ het Huis uitdrukte en dus (na een nader verzoek, in het eerste
geval, van het comité om de bepalingen, zoo zij buiten het on-
derwerp mochten treden, te kunnen aanbrengen en eene daarop
gevolgde instructie van het Huis) tot hetzelfde doel leidde 3).
Bij het nagaan nu van de verschillende bepalingen van het
ontwerp in het comité, gelden voor het behandelen van amen-
dementen de navolgende regelen. Vooreerst, wanneer een der
leden een amendement wil voorstellen, moet hij de gelegen-
heid te baat nemen, dat de clause, waarop het betrekking
heeft, aan de orde korae. Het comité toch overweegt de
1)nbsp;Zie voorts biay, t. a. p. bl. 439 en 440. Een voorbeeld van eene
motie voor zoodanige instructie vindt men 0. a. bij de behandeling, onder
WILLEM m\'s regering, van de bill, waarbij grondbezit als vereischte, om in
het huis der Commons gekozen te kunnen worden, werd voorgesteld; men
wenschte aan het comité\' (hier het select-committee) de instructie te geven tot
het bijvoegen der bepaling, dat de verkiezingen bij besloten stemming zouden
plaats hebben. De motie echter hiertoe werd verworpen, macaulay, history
of England, VIII, bl. 150.
2)nbsp;Zie onder, bl. 62.
3)nbsp;MAY, t. a. p. bl. 441.
-ocr page 73-clauses der bill geregeld achter elkander \') en alles, wat alzoo
voorafgaand besloten is, een deel van de bill te zullen uit-
maken, blijft later gehandhaafd. Voorts moet het amende-
ment op de „subject-matterquot; van de clause betrekking heb-
ben. Het is daarenboven geen gewoonte, iets geheel anders
Voor hetgeen aan de orde is, in de plaats te stellen; zoo de
vergadering daartoe geneigd is, wordt de clause verworpen
en ter rechter tijd een nieuwe aangebracht. Zoo een amen-
dement is aangenomen, stelt de „chairmanquot; daarna de vraag :
„That this clause, as amended, stand part of the bill,quot; en
hij, die nog een amendement heeft voor te dragen 2), zal dit
moeten doen, voor deze vraag gesteld wordt; daarna is de
gelegenheid hiertoe uitgesloten 3). Ten opzichte van het
voorstellen van nieuwe clauses is er onderscheid tusschen de
wijze van handelen der Lords en die der Commons. Bij
de eerste worden deze tusschen de andere in behandeld, bij
de laatste worden zij eerst toegelaten, wanneer de behande-
ling der oorspronkelijke is afgeloopen Ook op de in de
bill aanwezige lijsten en staten (schedules) en op de „pream-
blequot; zijn amendementen geoorloofd quot;). Vroeger — en dit
is eene zaak, die in het bijzonder onze aandacht verdient —
gold in de Commons, voor deze overweging in comité, de
i\'egel, dat de amendementen within tJie scope and title
\') Evenwel het kan beslniten, de overweging van sommige uit te stellen,
waarvan wij hoven bl. 51 reeds een voorbeeld hebben gezien; deze clauses
komen dan na de behandeling der overige en vóór de nieuw voorgestelde aan
de orde; t. a. p. bl. 446.
Vgl. boven, bl. 32.
t. a. p. bl. 443.
t. a. p. bl. 445.
t. a. p. De preamble wordt in de Commons het eerst, in de Lords het
laatst overwogen, t. a. p. bl. 442.
of the bill moesten zijn, maar het Huis heeft later be-
paald :
amendment may be made to a clause, provided
the same be relevant to the subject-matter of the bill, or
pursuant to any instruction, and be otherwise in conformity
with the rules and orders of the house; but if any amend-
ment shall not be vi\'ithin the title of the bill, the com-
mittee are to amend the title accordingly, and report
the same specially to the house.quot;
Niettegenstaande du.s bij de tweede lezing het beginsel
van de bill voorloopig is goedgekeurd, wordt thans ook, voor het
Comité, aan het recht van amendement geene beperking gesteld,
dan alleen deze, dat men bij het onderwerp van de bill zal moe-
ten blijven; en ook hiervan kan men afwijken, wanneer men
maar vdór het gaan in zoodanig comité, zijn voornemen daartoe
heeft geopenbaard en het Huis heeft kunnen overreden, eene
„instructionquot; in dien zin aan het comité te geven.
Het blijven bij het onderwerp der bill wordt, wat aan-
gaat het uitbreiden van hare bepalingen tot verdere gedeelten
van het rijk, zoo verklaard, dat het uitstrekken van een voor-
stel, dat op Engeland en Schotland betrekking heeft, ter-
wijl hiervan juist in den titel geen bijzondere melding is
gemaakt, tot Ierland voor geoorloofd wordt gehouden; voor
het uitbreiden echter van eene bill b. v., die de hoofdstad
betreft, tot het geheele rijk is eene voorafgaande instructie
noodig 2).
Daar bij de behandeling in het comité de previous ques-
I) standing Order vati 19 Jniij 1834. maï, bl. 44,^,.
Zoo besliste de Speaker bij de Sunday trading bill, 1.3 Juuij 185-5. Om
bij de bill tot voortzetting der Property tas in 1851 verandering te kunnen
brengen in de wet, waarbij die belasting was ingesteld, werd eene instructie
aan het comité gegeven, t. a. p. bl. 447.
tion in het aigeraeen is uitgesloten \'), worden er geene
amendementen toegelaten, waarmede men hetzelfde doel zou
willen bereiken 2). Ten slotte vermelden wij, dat, zoo er
nieuwe clauses worden voorgedragen, deze evenzoo in het,
klein als de bills zelve in het groot worden overwogen.
Eerst wordt de clause voor de eerste maal gelezen, zon-
der dat daarbij eene kwestie gesteld wordt, daarna wordt
de vraag geopperd voor de tweede lezing, vervolgens bij
aanneming worden, zoo noodig, amendementen op het voor-
gestelde behandeld, en eindelijk wordtin omvraag gebracht,
het aan de bill toe te voegen s).
Het comité, als zijnde bijzonder ingesteld, om het aan-
hangige ontwerp te overwegen ■^),mag, zonder voorafgaan-
de instructie, geene ontwerpen bij elkander voegen of één
in meer verdoelen 5). In zoo verre wordt das ook hier
\') Zie MAY, t. a. p. bl. 330. Deze previmts question (in het franscb
question préalablej, waarvan wij boven W. 17 reeds met een enke! woord
hebben gesproken, is de vraag, die gesteld wordt, wanneer men eene be-
slissing, althans voor het oogenblik, wil voorkomen. Zij luidt aldus: ulhnt
that questionquot; (het ondei-werp, dat beslist zal worden) „be nov%\' put,quot; en zij
die haar hebben voorgesteld, stemmen zelve tegen. In de Vereenigde Staten
werd zij in 1778, in omgekeerden vorm, tot hetzelfde doel, ingevoerd, even-
als later in Frankrijk en in België; sedert 1811 echter heeft zij in bet eerste
i*ijk eene andere beteekenis verkregen, welke zij ook wel in Engeland beeft,
maar die daar op den achtergrond is geraakt, ni. om aanstonds eene stemming
over de zaak, die aan de orde is, te kunnen uitlokkeu. Hare strekking is,
naar kent\'s uitdrukking (zijnde nl. de [opvatting ook vroeger in Noord-
Amerika): ))to avoid decision on delicate qnestions, as inexpedient.quot; In .Enge-
land wordt zij niet op amendementsvoorstellen toegepast en komt zij vooral bij
de op zich zelve staande moties ter sprake. Zie nader t. a. pl. bl. 261 en
436 en kent, commentaries on American law, 8®»® uitgave, I, bl. 253.
2) t. a. p. bl. 446.
■n t. a. p.
Zie echter Standing Order van 19 Julij 1854, t. a. p. bl. 44],
5) t. a. p. bl, 447.
de boven i) aangehaalde regel van bentham gevolgd, om
de amendementen tot verdeeling en zamenvoeginec vooraf,
d. i. vóór het gaan in comité te behandelen. Voorstellen
tot verdeeling en zamenvoeging van afzonderlijke clauses zijn
in het comité natuurlijk geoorloofd 2).
Tijdsaanwijzingen en geldsommen in eene bill behooren in
het Lagerhuis eerst door het comité te worden vastgesteld 3);
de plaats, hiervoor in het ontwerp bestemd, was daarom vroeger
in het geheel niet, thans echter meestal met cursief-letters aan-
gevuld. Op het alzoo voorgestelde („blanksquot;) worden amende-
menten op de gewone wijze toegelaten 4). Is de plaats echter
geheel in blanco gelaten („real blanksquot;), dan worden de voor-
stellen tot invulling achter elkander, naar de orde van indiening
in stemming gebracht 5). Clauses, die over het besteden van
staatsgelden handelen of die een\' last op het volk leggen, wor-
den (ten zij de laatste geheel plaatselijk is) eveneens vooraf
slechts met cursief-letters aangeduid en daarna door het co-
mité ingevuld ß). Voorts geldt de belangrijke regel (die
uit de straks te vermelden gewoonten in het behandelen
van financie-zaken te verklaren is), dat wanneer eene bill,
gegrond op de reeds door het Huis genomene resoluties, tot
vaststelling der te heffen rechten, in comité wordt overwo-
gen, alsdan de rechten, zoo als zij in het ontwerp worden
bepaald, niet mogen worden verhoogd (noch andere er aan
toegevoegd), dan alleen, om die tot het bedrag te bren-
1) bl. 81.
2)nbsp;MAT, t. a. p. bl. 446.
3)nbsp;Zie uader t. a. p. bl. 431.
\'i) Zie de boven reeds voor andere gedeelten aangehaalde Standing Order v.in
19 Julij 1854, l. a. p. bl. 443.
5)nbsp;t. a. p.
6)nbsp;Daarenboven moeten deze zaken in don regel vooraf in een financie-co-
mité zijn overwogen, may, t. a. p. 444.
gen, waarop zij onder de bestaande algemeene wet mogen
Worden geheven; wel kan het comité de voorgestelde rech-
ten verminderen \').
Het is hier de plaats, om., in verband met het voorgaan-
de, na te gaan, hoe bij het voorbereiden van financiëele ont-
werpen in generaal-comité vau het Lagerhuis („comnaittee
of supplvquot; en „committee of ways and meansquot; genoemd) 2)
amendementen op de gedane voorstellen worden behandeld;
Welke voorstellen, zoo zij door het comité zijn aangenomen,
daarna tot resoluties van het Huis en vervolgens tot bdls aan-
leiding geven. Tot ieder voorstel voor het aanwijzen van gelden
Voor de staatsdienst is, zoo als wij opmerkten 3), eene voor-
afgaande aanbeveling der Kroon, en ten aanzien van be-
lastingen, eene verklaring van hare noodzakelijkheid door de
ministers, noodig 4). Vooral door de begrooting, die jaar-
lijks van wege de Kroon aan het Lagerhuis wordt voorge-
legd, worden de wenschen der Regering kenbaar gemaakt 5).
ße amendementen nu, die men op de alzoo aanbevolene som-
men wil voorstellen, kunnen slechts strekken tot vermindering,
niet tot vermeerdering. Tot vermeerdering of het voordragen
van nieuwe sommen wordt eene nieuwe aanbeveling gevor-
t. a. p. bl. 44i5.
Zie van de belangrijke kwesties, diequot;, telkens wanneer er voorgesteld wordt,
dat het Huis zich in zoodanig comité zal begeven, ter sprake komen, de voor-
beelden 0. a. in de Speeches van Sir eobert peel , 1853, (I, bl. 546, H, bl
176 en 206, IV, bl. 462j: over de aftreding van het ministerie in 1828;
quot;ver het inbrengen van een wetsontwerp ter wering van een ingeslopen misbruik
cn eene voorgestelde resolutie dienaangaande; over het openen van verzonden
I^rieven 1845; en andere.
Boven bl. 40.
Zie afwijkingen hiervan, may, t. a. p. bl. 513,515 en 541.
t. a. p. bl. 516 en 525,
-ocr page 78-derd \'). Het voorstellen van amendementen van andere strek-
king echter is geoorloofd, mits deze op de „grantquot; of de
„taxquot;, die in beraadslaging is, betrekking hebben 2). Omtrent
het laatste worden de gretizen in het „committee of ways and
meansquot; ruimer opgevat dan in het „committee of supply,quot;
omdat de werkzaamheden van het eerste comité van grooter om-
vang zijn. MAY haalt een voorbeeld aan van dennbsp;April
1853, toen het voorstel voor de nieuwe „property taxquot; voor
zeven jaren aan de orde was. Als amendement werd voor-
gedragen, de woorden: „Towards raising the supply granted
to her Majesty, there shall be raised annually during the
terms hereinafter limited the several rates and duties following
enz.quot; te doen vervallen, en daarvoor in de plaats te stellen:
„The continuance of the incometax for seven years, and its
extension to classes heretofore exempt from its operation,
without any mitigation of the inequalities of its assessment,
are alike unjust and impolitic.quot; Tegen de ontvankelijkheid
van dit amendement werd aangevoerd, dat het comité strekte
tot het vaststellen der „ways and meansquot; en niet tot het be-
handelen van beginselen; niettemin werd het amendement
toegelaten , als staande met de voorgedragene belasting in be-
trekking
De in het comité genomene besluiten, worden daarna bij
het Huis ingeleverd en aldaar aanstonds voor de eerste maal,
1)nbsp;t. a, p. bl. 529 ea volgg. Dit denkbeeld, is in andere constitutioneele staten
mede veelal stilzwijgend aangenomen. Zie het vervolg van dit proefschrift.
2)nbsp;Den Maart 1830 o. a. was in het „committee of supplyquot; het be-
palen van het getal manschappen voor de vloot aan de orde. Op het hieromquot;
trent gedane voorstel werd als amendement voorgedragen, dat het getal slechts
voor zes maanden in plaats van voor een jaar, zoude bepaald worden, Spee-
ches of Sir EOBEEÏ PEEL, II, bl. 85,
MAY, t, a, p. bl. 53].
-ocr page 79-zonder hieromtrent gestelde kwestie, gelezen. Daarna komt
de vraag voor de tweede lezing aan de orde en worden op
deze vraag alle amendementen, mits betrekking hebbende tot
de „subject-matter,quot; toegelaten. Is de tweede lezing door-
gegaan, dan kunnen er vervolgens amendementen op de re-
soluties zelve worden voorgedragen, doch deze mogen thans
enkel het bedrag der som betreffen en alweder slechts ver-
mindering, niet vermeerdering ten doel hebben 2). Vermeer-
dering kan alleen, nadat de zaak op nieuw in comité is ge-
bracht en de Eegering nieuwe verklaringen gegeven heeft,
in stemming komen. De weg tot vermindering, en ontheffing
Van lasten, wordt echter steeds gemakkelijk gemaakt. Ont-
werpen b. V. tot vermindering van belasting behoeven geens-
zins in comité voorbereid te worden Intusschen ligt het
in de rede, dat bij eene bill of een concept-besluit van
laatstgenoemde strekking de amendementen geoorloofd zijn,
Waarmede men voorstelt, de aan de orde zijnde vermindering
te doen vervallen of slechts voor een gedeelte in toepassing
te brengen Volgens dit beginsel rekent men ook in het
straks 5) vermelde geval, de vermeerdering, die aldaar, naar
wij gezien hebben, kan worden aangebracht, voor geoor-
loofd, omdat men aanneemt, dat alzoo nog geen nieuwe last
op het volk wordt gelegd, zoolang het cijfer, bij de algemeene
wet vastgesteld, niet wordt overschreden 6). De besluiten,
in de financie-comités genomen en daarna door het Huis
goedgekeurd, geven de bouwstoffen voor verschillende bills, die
1) t. a. p. bl. 533.
t. a. p. bl. 534.
t. a. p. bl. 429, 534 en 536.
Zie t. a. p. bl. 535.
s) Boven, bl. 62.
Vgl. KAY, t. a. p. bl, 587.
-ocr page 80-van het „committee of supplyquot; in het bijzonder voor de
zoogenaamde „Appropriation billquot;, welke eerst op het laatst
der zitting tot wet wordt verheven; ofschoon de regerina voor
.nbsp;c5nbsp;O
uitgaven en het heffen van belastingen reeds, nadat de be-
sluiten van het comité door het Huis zijn aangenomen, over-
eenkomstig deze handelt 1).
Uit het vorenstaande blijkt dus, dat het recht van amen-
dement bij financieele aangelegenheden, aan beperking onder-
hevig is. Dit heeft zijne oorzaak in de beperking, voor dit
onderwerp, van het recht van initiatief. De inmenging der
Regering, als zoodanig, waar die voor het laatste vereischt
wordt, moet ook bij het eerste plaats hebben, wanneer men
daarmede hetzelfde zou willen beoogen; en de innige ver-
wantschap van beide rechten springt ook bij deze aangele-
genheid in het oog.
Na deze uitweiding keeren wij tot de public bills in het
algemeen terug. Wij zagen, hoe bij de overweging in het
comité hierop veranderingen en bijvoegingen kunnen worden
aangenomen. Voegen wij hier nog bij, dat, zoo de voor-
steiler zelf, na de tweede lezing, de bill verlangt te wijzi-
gen, hij gewoonlijk, zoo de amendementen het hoofddenk-
beeld zouden raken, aan het Huis verlof vraagt, de bill te
mogen terugnemen en eene andere in te dienen. Strekken
zij echter meer, om aan hetgeen door sommige leden is aan-
gevoerd te gemoet te komen, dan vraagt hij een zoogenaamd
„commitment pro forma.quot; De bill wordt dan in comité ge-
bracht en al de veranderingen, die hij verlangt te maken,
1) t. a. p. bl. 504 en 538; zie de moeilijkheden, waartoe dit aanleiding
zou kunnen geven en de voorzorgen, die de Eegering neemt, om, bij eene
mogelijke afstemming of gedeeltelijke aanneming later van eene last-vermia-
dering, gevrijwaard te zijn, t. a. p. bl. 503.
worden zonder discussie acliter elkander aangenomen i).
Aan deze handelwijze ligt het beginsel ten grondslag, dat
na de tweede lezing alleen het Huis v-erandering in het ont-
werp kan aanbrengen.
Na afloop van de werkzaamheden van het comité neemt
de TOorzitter van het Huis zijnen zetel weder in, en de
„chairmanquot; brengt verslag uit: „that they had gone through
the bill and had made amendments,quot; of „several amendments
thereunto 2)/\' of wel : „that they had gone through the bill,
and directed him to report the same, without amendm-ent 3).quot;
Het Huis wordt gerekend, met de werkzaamheden van het
comité niet bekend te zijn, voor dit rapport is gedaan. Is
het onderzoek niet op één\' dag ten einde gebracht, dan vraagt
de „chairmanquot; aan het Huis verlof, dat het comité zijne
werkzaamheden op een\' volgenden dag moge hervatten 4).
In het Hoogerhuis echter kan, in geval van aangenomene
amendementen, zoodanig verslag niet op denzelfden dag ge-
schieden, waarop het comité is werkzaam geweest 5). In het
Lagerhuis is dit wel geoorloofd; daar bepaalt eene standing-
order van 25 Junij 1852:
„At the close of the proceedings of a committee of the
whole house on a bill, the chairman shall report the bill
forthwith to the house, and when amendments shall have
been made thereto, the same shall be received without
debate, and a time appointed for taking the same into
consideration.quot;
t. a. p. bl. 447.
Zie ook blackstone, commentaries, uitgave van keer (1857), I, bl.
172. Van de behandeling in comité sprekende, zegt hij : »Sometimes the bill
IS entirely new-modelled.quot;
mat, t. a. p. bl. 449.
t. a. p. bl. 448.
Standing Order van 28 Junij 1715, t. a, p., bl. 449,
-ocr page 82-Men ziet dus uit de laatste woorden, dat het onderscheid
slechts in den vorm bestaat, en dat bij beide Huizen, wan-
neer er in comité amendementen zijn gemaakt ^ de bill op
een\' naderen dag nogmaals in overweging wordt genomen.
Zij wordt dan met de aangebrachte amendementen veelal op
nieuw gedrukt, en op den dag der beraadslaging weder in haar
geheel behandeld \'). Bij deze herhaalde overweging zijn alle
amendementen toegelaten; zelfs de bepalingen, die wij bij vroe-
gere gelegenheden te dien aanzien hebben vermeld, gelden voor
deze behandeling niet. may zegt, dat het Huis de macht,
die het door middel van eene instructie aan het comité kan
uitoefenen, om, zoo noodig, buiten het onderwerp der bill
te treden, hier ook zelf moet kunnen aanwenden. Hij ver-
meldt echter het toevoegen aan de bill van bepalingen, die
„quite foreign to their objectquot; zijn, als een „vicious prac-
tice,quot; die vroeger wel in gebruik was, doch nu zeer zelden
meer wordt toegestaan; maar, zegt hij, „the house has not
imposed any formal restraint upon its own discretion, in ad-
mitting v}hatever amendments it m,ay thinh \'proper.\'^
Om echter te verhoeden , dat het Huis voor nieuwe clauses
niet genoegzaam voorbereid zou zijn, geldt in de Commons de
regel, dat daarvan vooraf kennis moet worden gegeven, welke
kennisgeving (notice) de woorden zelve van de voor te stellen
clause behoort te bevatten 3); deze voorgedragen clauses wor-
den evenzoo behandeld, als wij gezien hebben 4) ^ dat zulks
in comité plaats heeft. Nieuwe bepalingen , die „blanksquot; in-
houden of lasten op het volk leggen, worden hier, volgens den
straks vermelden regel, eerst naar een comité verwezen. Amen-
1)nbsp;t. a. p. bl. 450.
2)nbsp;t. a. p. bl. 450 en 451.
In tegenstelling van de „notices of motions,quot; zie MAY, t. a. p. bl. 248.
4) Boven, bl. 61.
dementen, die een\' dadelijken last op de staatsinkomsten bren-
gen , of eene belasting verlioogen of een\' bestaanden vrijdom
van belasting opheffen, zijn thans uitgesloten i).
Men houde echter in het oog, dat de gewone vergadering
van het Huis juist niet de geschiktste gelegenheid is^om araen-
dementen op de bill te behandelen. De meerdere beperking van
het recht van spreken en de omstandigheid, dat de bill niet
geheel clause vóór clause wordt overwogen 2), zijn moeilijk-
heden, die, even als andere omstandigheden, dikwijls tot
het voorstel leiden, om haar voor de tweede maal in comité
te brengen. Dit brengen in comité (het zij dan generaal-
comité, hetzij bijzonder-comité) kan zooveel malen plaats heb-
ben, als het Huis slechts dienstig oordeelt, en zelfs wan-
neer de dag voor de derde lezing reeds aangewezen was, is
de schikking nog wel veranderd, of ook het besluit tot een
comité als amendement op de kwestie voor de derde lezing
voorgesteld 3).
Het op nieuw brengen in comité geschiedt bf bijzonder voor
veranderingen of nieuwe clauses, die bij de behandeling van
het rapport zijn voorgedragen, of ook met eene bijgevoegde
instructie aan het comité, om, zoo noodig, na overweging
in bepaalde zaken te voorzien, bf zonder nadere bepaling,
en dus om de bill weder van het begin tot het slot na te
gaan 4). Het behoeft naauwelijks opgemerkt, dat, in die
gevallen, voor het overwegen van amendementen in het co-
mitéen bij de daarop volgende beraadslaging van het Huis,
dezelfde regelen gelden, die wij straks hebben vermeld.
t. a. p. bl, 452. Wel mag, zoo het comité een\' vrijdom van belasting
heeft ingevoegd, deze thans worden uitgeschrapt.
Zie t. a. p.
Zie o. a. Speeches of Sir kobeet peel, II, bl. 655 en 813.
maï, t. a. p. bl. 452.
Bij de derde lezing^ zijn weder amendementen van aller-
lei aard op de daaromtrent gestelde kwestie geoorloofd. Op
de bill zelve kan men echter bij deze gelegenheid geene
amendementen van eenig gewicht meer voorstellen. Het
Lagerhuis.^heeft bij standing-order van 21 Julij 1856 be-
paald: „no amendments, not being merely verlat, shall be-
made to any bill on the third reading i).quot; Bij de derde
lezing toch wordt over het ontwerp, zoo als het daar ligt, be-
slist; het is de eindstemming over de bill, na al de verande-
ringen, die daarin bij verschillende gelegenheden gebracht
zijn 2). Nadat zij is doorgegaan, volgt nog de vraag: „that
this bill do pass.quot; Het is dan gewoonte, deze motie zon-
der division 3) aan te nemen, ofschoon er wel voorbeelden
\'j t. a. p. bl. 45.5. Vroeger werden er ook andere amendementen toege-
laten. Zie o. a. bij de behandeling van het straks vermelde ontwerp, waarbij
grondbezit als vereischte om tot het Lagerhuis te kunnen worden afgevaardigd,
werd voorgesteld (1696); nog bij de derde lezing droeg men voor, de City
van Londen hiervan uit te zonderen; bij de overweging van het rapport
had raeu voorgesteld, eene uitzondering voor de afgevaardigden der hooge-
scholen te maken. Ook toen het ontwerp in het volgende jaar op nieuw ter
sprake kwam, werden er, zoowel bij het rapport als bij de derde lezing, ge-
wichtige amendementen in behandeling genomen, maoaulat, history of Eng-
land, VIII, bl. 151 en 229.-- De Lords schijnen thans denzelfden regel als
de Commons te volgen; althans may vermeldt in dezen geen onderscheid.
may, t. a. p. — In de Vereenigde Staten is de derde lezing, in onder-
scheiding van Engeland, de gelegenheid, die het meest van allen te baat
wordt genomen, wanneer men zijne stem tegen den maatregel in het algemeen
wil doen hooren. stoby, t. a. p. II, bl. 351 geeft hiervoor als reden aan:
„because many persous, who do not expect to be in favour of the bill ulti-
mately, are willing to let it go on to its most perfect state, to take time
to examine it for themselves, and to hear what can be said in its favour.quot;
Eene clause, die te dezer gelegenheid aan de bill wordt toegevoegd, wordt een
„riderquot; genoemd. Wij vinden deze uitdrukking ook in de Speeches van Sir
eobem peel, o.a. 11. bl. 178 en 889, toen (als zijnde vo\'or 1856) dergelijke toe-
voeging ook in Engeland nog geoorloofd was.
3) Er wordt in het Engelsche parlement, waar, bij het groote aantal Ie-
-ocr page 85-zijn, dat zij, na al het voorgaande, nog verworpen is of amen-
dementen daarop zijn voorgedragen.
In de Commons is ten slotte de vraag aan de orde: „that
this be the title of the bill.quot; Hierop worden amendemen-
ten toegelaten, vooral, om den titel in overeenstemming te
brengen met de veranderingen, die in de bill gemaakt moch-
ten zijn. Bij de Lords is dit niet noodig, omdat het daar
steeds gewoonte is, wanneer eene verandering in het ontwerp
eene wijziging in den titel noodzakelijk maakt, die aanstonds
te bewerkstelligen 1).
De werkzaamheden van het Huis omtrent de bill zijn nu
ten einde gebracht en zij wordt bij „message 2)quot; naar het
andere Huis verzonden. Hoe dit weder nieuwe amendemen-
ten aan de Kamer, van waar de bill afkomstig is, kan
voorstellen, zullen wij in § 6 behandelen.
Vatten wij ons onderzoek te zamen, dan zien wij, dat
er iu het Engelsche parlement eerst, nl. bij de tw^eede lezing,
gelegenheid is, om op vrije \\vijze het oordeel van het Huis
over het hoofddenkbeeld der bill te doen kennen; dat er
daarna, bij de behandeling in generaal-comité, gelegenheid
öen, eene hoofdelijke stemming te veel tijd zou rooven, onderscheid ge-
maakt tusschen voices en votes (division). De voorzitter verzoekt eerst aan
de leden, hunne goed- of afkeuring in het algemeen luide (door voices) te ver-
klaren, in de Lords beurtelings met ,;Contentquot; en „not content,quot; in de
Commons met „ayequot; en „noquot;. Daarna heeft, wanneer het verlangd wordt,
het zij dan omdat er twijfel over den uitslag is, het zij om andere redenen
(maar de vorm is altijd, dat het resultaat, door den voorzitter medegedeeld,
door een der leden ontkend wordt) eene verdeeling van het Huis plaats; dit
zijn de votes. Zie may t. a. p. bl. 266—269 en 322—345. bentham noemt
het eerste de „votation sommaire,quot; het tweede de „votation distincte.quot; De
hoofdelijke stemming (appel nomina!) , die ook tot de laatste rubriek behoort,
is van Pranschen oorsprong. Zie bentham, tactique, Oenvres , I. bl. 429—481.
j) may, t. a. p. bl. 455.
2) t. a. p. U. 456.
-ocr page 86-is, amendementen in de bill zelve aan te brengen, waarbij
slechts die, welke buiten haar onderwerp mochten treden,
van eene voorafgaande instructie afhankelijk zijn gesteld;
dat vervolgens bij de behandeling van het rapport van het
comité, in gewone vergadering, op nieuw alle amendementen
zijn toegelaten, die niet geheel vreemd aan het onderwerp
kunnen geacht worden; en dat eindelijk de overweging der
derde lezing gelegenheid aanbiedt, om verandering van een
enkel woord voor te stellen. Slechts bij clauses, die over
financiën handelen of die een\' last op het volk zouden bren-
gen, heerscht, zooals wij zagen, beperking. Overigens gaat
alzoo de meest mogelijke vrijheid in het aanbrengen van
verandering met de grootste omzichtigheid in het nemen
van eindbesluiten gepaard \').
De voorstellen der ministers staan in deze gelijk met die
van andere leden van het Parleinent. „Le ministre est Ie
directeur, Ie moteur en chef, Ie personnage principal. Ce-
pendant il n\'a pas, de droit, la plus légère prééminence 2).quot;
\') Merkwaardig is het oordeel, hetwelk een Pruissisoh Staatsrnan over de
wetten van Engeland velde; — ontkennende, dat bij den grooten invloed, dien
de vergaderingen op de zamenstelling uitoefenen, volledigheid en naauwkeurig-
heid op den achtergrond zoude geraken, zegt hij: „Diese Gesetze stellen viel-
mehr Muster dar, sowohl der pünktlichsten, selbst peinlichsten, den fremden
Geschaftsrnann dnrch anscheinende Weitschweifigkeit höchst ermüdenden Ge-
nauigkeit, als der zweckmäszigsten Bestimmungen für die practische Anwen-
dung.quot; von vincke, Darstellung der innern Verwaltung Groszbritanniens,
uitgegeven door niebühe, 1815, bl. 99. Dit oordeel betreft ook in het bij-
zonder de private bills, die wij in de volgende g zullen beschouwen.
2) bentham, Tactique, t. a. p. bl. 397.
-ocr page 87-§ 3. Het recht van amendement by de private bills i).
Het recht van amendement moet uit den aard der zaak
bij de private bills met meer omzichtigheid worden aangewend,
omdat hierbij het parlement niet, zooals bij de public bills ,
uitsluitend te onderzoeken heeft, wat in het algemeen be-
lang dienstig is, maar hoe het bevorderen van een bijzonder
belang naar dat van het algemeen kan worden toegelaten,
of daaraan dienstbaar gemaakt. Bij de private bills staat
het parlement zoowel op wetgevend als op rechterlijk, het
Lagerhuis in het bijzonder op administratief-rechterlijk
terrein 2) Geeft de aanvrager zijn verzoek, hetwelk hij
voor het parlement gebracht heeft, op, dan is de bill van
zelf vervallen, hoe ingenomen het Huis ook met de zaak
moge zijn.
De onder dezen algemeenen titel begrepene ontwerpen wor-
den onderscheiden in de zoodanige, die het bevorderen van
een plaatselijk nut in den regel aan de bevordering van een
bijzonder belang paren welke, als staande veelal met finan-
\') Wij zullen bij de behandeling hiervan meerdere bijzonderheden betreffende
de overweging dezer bills in bet algemeen moeten mededeelen. kobebt ton
Mohl, Geschichte und Literatur der Staatswissenschaften, II, bl. 79, zegt
van de private bills: „Man Isan Mauohes gar nicht fassen, ohne das Ver-
fahren nach Form und Geist genau zu kennen.quot; Vooral bij dit onderwerp
roepen wij de toegevende beoordeeling onzer lezers iu.
2)nbsp;Zie mat, t. a. p. bl. 616 eu 617.
3)nbsp;Zie de uitdrukking van «public local actsquot; voor een deel van deze bij
Von vincke, t. a. p. bl. 97. Na de verheffing tot wet worden de private
bills thans onderscheiden in: „Local and personal,quot; „Private, printed by the
Queen\'s printersquot; en „Private, not printedquot;; terwijl dan onder de twee
laatste afdeelingen de vier eigenaardig van de Lords uitgaande soorten en
de „inelosurequot; en „drainage billsquot; begrepen worden. Zie may, t. a. p. bl.
731 en 732 en moiseiey, political elements, bl. 294. In het Hoogerhuis
ciën in verband, doorgaans bij de Commons hun\' aanvang
nemen l), en de meer uitsluitend op bijzondere personen be-
trekkelijke ontwerpen (b, v. naturalization, name, estate en
divorce bills), die , wegens het rechterlijke karakter van het
Hoogerhuis, gewoonlijk van daar uitgaan 2). Tot de eerste
rubriek behooren vooral de ontwerpen tot het verleenen van
concessiën, en het geven van rechten aan corporatiën; alle
zaken, die tot den werkkring van het parlement behooren 3).
Berst zuilen wij de gewoonten van het Lagerhuis, daarna
die van het Hoogerhuis, ten opzichte van het amenderen
der private bills, in die Huizen ontstaande, nagaan.
In de Commons dan wordt het verzoekschrift voor de bill,
na al de kennisgevingen en het overleggen van bewijsstukken,
plannen enz., hetwelk vooraf moet gaan , door een lid van
het Huis aangeboden 5), en, wanneer er door de in dienst van
het Huis staande „examiners,quot; die de vermelde zaken vooraf
worden, tijdens de behandeling , onder den naam van private bills dik-
wijls alleen de „estate billsquot; verstaan.
\') Zie GNEisT, t. a, p. I, bl. 282, en max, practical treatise, bl. 618.
2)nbsp;Zie ook het op bl. 52 aangehaalde artikel van eischbl , in het Staats-
lexicon van eoïïeok en welckeb, VII (1862), bl. 776.
3)nbsp;„Müssen nichtquot; zegt welckee, in het artikel „Gesetzquot; van het vermelde
Staatslexicon, VI, bl. 475,— „besondere Gesetze für bestlrnmté Klassen von
Personen und Sachen, für bestimmte Districte und selbst für individuelle Orte,
physische und moralische Personen, besondere Rechte — müssen sie nicht vol-
lends, wenn dadurch den betretfenden oder andern Bürgern rechtliche Nach-
theile begründet werden sollen , ebenso gut wie die bleibenden allgemeinen ab-
stracten Eegeln durch die gesetzgebende Gewalt bestimmt werden?quot; Vgl. ech-
ter kobeeï von mohl, die Geschlchte und Literatur der Staatswissenschaften
II, bl. 79, en Staatsrecht, Völkerrecht und Politik, II, bl. 428.
4)nbsp;may, t. a. p. bl. 627—630. Zie de twee groote classeu van bills, die
daaraan onderworpen zijn, t. a. p. bl. 625.
5)nbsp;t. a. p. bl. 646.
-ocr page 89-hebben te onderzoeken bevonden is, dat overeenkomstig
de standing-orders van het Huis gehandeld is , wordt er aan-
stonds, en anders na nader verslag van het „standing-orders
committeequot; verlof gegeven of geweigerd om de bill in te
brengen. Somtijds echter zijn ontwerpen van plaatselijken
aard ook w^el zonder „petitionquot;, en met het verlof van het
Huis, op de gewone wijze, ingediend
Bij de tweede lezing wordt, evenals bij de public bills,
het beginsel of het wenschelijke van de zaak in het algemeen
overwogen; maar, daar het oordeel over hetgeen voorgedra-
gen wordt, voor een groot deel izal afhangen van het bij-
zondere onderzoek, hetgeen eerst later volgt, is het doorgaan
van de tweede lezing niet van zooveel gewicht, als dit wel
bij de public bills het geval is Daar niet ieder lid van het
Huis geacht kan worden, volkomen met de zaak bekend te
zijn, wordt, zoo er zich bij deze en bij volgende gelegenhe-
den , wanneer de bill in het Huis wordt overwogen, stemmen
daartegen doen hooren, de beraadslaging tot den volgenden
dag uitgesteld; de ontwerpen, waartegen geen verzet is,
kunnen daardoor des te spoediger doorgaan.
In het algemeen wordt het toezicht op de private bills,
in tegenstelling der public bills, voor een groot deel
aan bijzondere personen toevertrouwd. Onder deze verdient
de voorzitter van het „committee of ways and meansquot;, die
gewoonlijk de leiding ook der overige generaal-comités op
zich neemt („chairman of ways and meansquot; genoemd) 5),
allereerst vermelding; hij (even als de „chairman of
M Zie t. a. p. bl. G3Ü-640.
Zie de werkzaamhedeu van dit Standiag Orders Committee, t. a. p. bl.
650—654.
S) maï, t. a. p. bl, 647.
Zie t. a. p. bl, 657 en 058.
Zie nader t, a. p. bl. 346.
-ocr page 90-committeesquot; in de Lords) is geroepen de private bills, met
behulp van den raadsman (counsel), die anders den Speaker
ter zijde staat, te overwegen en zijne meening aan het Huis
over die zaken, waarover hij dat wenschelijk oordeelt, te doen
kennen i). Zijn er bij het Huis geen petities tegen de bill
ingekomen (unopposed bills), dan bestaat het comité, hetwelk
haar na de tweede lezing onderzoekt, enkel uit genoemden
„chairmanquot; en twee leden, de een zelf bevorderaar van den
maatregel en de ander een lid, dat op geenerlei wijze in de
zaak betrokken is 2). Ontwerpen echter, xvaartegen petities
zijn ingebracht (opposed bills), en road-bills worden aan een
comité van 5 leden ter hand gegeven 3). De „chairman of
ways and meansquot; kan echter altijd, zoo hij het noodig oor-
deelt, aan het Huis voordragen, dat eene unopposed bill
als opposed zal worden behandeld 4).
Voor nu het comité zijne zitting houdt, kunnen er amen-
dementsvoorstellen door leden van heide Huizen en door de
departementen van algemeen bestuur, die in het bijzonder in
de zaak betrokken zijn 5), worden ingediend, om vervolgens
in het comité ter sprake te komen. Deze amendementen
worden echter vooraf aan de aanvragers medegedeeld en er
1)nbsp;Zie ook amp;neist, t. a. p. I, bl. 281 en 282. Afdrukken van de bill
worden daarom van tijd tot tijd op de plaats van den „chairman of ways and
meansquot;, op die van den „counselquot;, en tegelijker tijd ook op die van den
„chairman of committeesquot; in de Lords en van diens „counselquot; nedergelegd.
Dit laatste bevordert het gelijktijdig kennisnemen van de bill door beide Huizen
en maakt het indienen van amendementen ook door leden van het andere Huis ,
om daarna in het comité ter sprake te komen, mogelijk, may t. a. p. bl. 664.
2)nbsp;„Not locally or otherwise interested,quot; t. a. p. bl. 660.
3)nbsp;Zie over de benoeming van dit comité, vooral door het „committee of
selection,quot; may, t. a. p. bl. 659, 660 en 663.
t. a. p. bl. 660 en 661.
5) Zie hieromtrent nader t. a. p. bl. 665.
-ocr page 91-heeft dan veelal tnsschen deze en de voorstellers der amen-
dementen eene onderhandeling plaats, waarvan dikwijls be-
langrijke wijziging of intrekking het gevolg is. Evenwel
kan ieder zijn eenmaal ingediend amendement handhaven.
Ook dragen in het bijzonder de voorstellers wel wijzigingen
voor, om aan sommige bezwaren te gemoet te komen 1);
het dadelijk tot stand brengen der veranderingen toch is hun
niet geoorloofd. Yóór de eerste lezing is hun nog wel ver-
gunning gegeven, zaken, die op den afdruk der bill ontbra-
ken, in te voegen 2); in het algemeen echter heeft het comité
of het Huis omtrent verandering te oordeelen; en zoo op
de door hen voor te dragen wijzigingen, de standing-orders
van het Huis toepasselijk zijn, moeten hiervoor zelfs „peti-
tions for additional provisionquot; worden aangeboden, welke als-
dan door de straks vermelde „examinersquot; worden onder-
zocht 8). quot;Voor de zoo even besprokene amendementen
evenwel is een vereischte, dat zij blijven binnen de per-
ken der vergunning, voor het inbrengen van de bil]
zelve gegeven, dat zij geene afwijking vormen van de stan-
ding-orders, en dat zij „uot excessive in extentquot; zijn 4). De
verschillende bijzondere belangen, die bij de private büls be-
trokken zijn, en de meerdere omzichtigheid, welke men dien-
tengevolge bij het vaststellen van wijzigingen heeit in acht
té nemen, geven hiervoor den grond aan. Het verdient echter
opmerking, dat, wanneer uitgebreide amendementen voorge:
steld waren, men deze niet heeft laten terugnemen, maar, op
aanraden van den „chairman of ways and meansquot;, besloten
heeft, dat de bill zoude worden ingetrokken. Dit geschiedde
ij t. a. p. bl. 664.
2)Zooalsbij de Southport Improvement Bill, 20 Februarij 1846, t. a,p.bl,655.
3} t. a, p. bl. 648 en 649.
4) t. a. p. bl. 665.
-ocr page 92-in 1845 bij de Bristol Parochial Eates Bill, toen men voor-
geslagen had, het raeereodeel der clauses door andere te
doen vervangen !). Eene zoodanige intrekking bij voorstellen
tot uitgebreide verandering heeft ook wel op voordracht van
het comité, dat de bill zoude nagaan, plaats gehad 2).
De dag voor de eerste zitting van het comité wordt ge-
woonlijk door het „committee of selectionquot; bepaald; vooraf
echter moet de „chairman of ways and meansquot; in het Huis ver-
klaard hebben, dat hij het ontwerp rijp acht voor overwe-
ging s). Bij eene unopposed bill nu zullen de werkzaam-
heden doorgaans spoedig zijn afgeloopen; de voorstellers heb-
ben dan bij het comité slechts te bewijzen, dat de maatregel
verdient te worden toegestaan, en dat al de vereischten, die
de standing-orders zoowel omtrent het ontwerp zelf, als
omtrent bepaalde zaken, die aanwezig moeten zijn, en omtrent
de personen voorschrijven 4), voorhanden zijn 5). Zijn er echter
petities tegen het ontwerp ingekomen, dan heeft er eene
geheele procesorde voor het comité plaats; het hoort met
geopende deuren de raadslieden der voorstellers en der te-
genpartij en, volgens de in 1858 tot stand gekomene wet 6),
thans ook getuigen onder eede 7). Yerder gaat het de ge-
heele bill na en beslist daarbij over de zaak in het alge-
meen en over de voorgestelde amendementen.
\') MAY, t. a. p.
2} Zooais in 1848, bij de behandeling der Wigan and Walsall Improve-
ment Bills, en der Manchester Corporation Waterworks Bill, t. a. p. bl. 672.
3)nbsp;t. a. p. bl. 666.
4)nbsp;Zie uitvoerig de regels voor „railway-bills,quot; voor „indosure and drainage
bills,\'\' voor „turnpike road billsquot; en bills voor het maken van eene begraaf-
plaats of het stellen van gaz-werken , t. a. p. bl. 673 — 681.
t. a. p. bl. 673.
6) Act. 21 eu 22 Vict.,c. 78. Zie ook The cabinet lawyer, 1859, bl. 26.
Zie KAï, t. a. p. bl. 682 ea 683.
In betrekking nu tot amendement heeft het comité voor-
eerst te zorgen, dat de bepalingen, die volgens de standing-
orders van het Fluis in het ontwerp moeten voorkomen, daarin,
zoo zij er niet aanwezig zijn, worden ingebracht Het
toezicht hierop is in het bijzonder aan den gezegden „chair-
man of ways and meansquot; opgedragen, die, na het uitgebrachte
rapport van het comité, aan het Huis verslag doet, of het
comité in dezen zijne taak vervuld heeft 2). Ook de „blanksquot;\'
moeten worden ingevuld. Voorts komen de vooraf ingediende
amendementen ter sprake; en ook nieuwe kunnen worden be-
handeld, het zij voorgedragen door leden van het comité, het zij
doorpartijen,of wel door departementen van algemeen bestuur
wanneer ambtenaren hiervan de vergadering komen bijwonen.
De beslissing hierover is aan het comité voorbehouden. Even-
wel, daar de aanvragers de veranderingen zullen moeten goed-
keuren, en de maatregel anders vervalt, zal hetgeen door
deze wordt aangevoerd, bijzonder in overweging dienen te
worden genomen, may zegt: „After the preamble has been
proved,quot; waaromtrent de vraag bij private bills altijd het
eerst gesteld wordt 5), „the promoters have abandoned the
bill, rather than consent to the introduction of a clause in-
sisted upon by the committee 6).
Voor alle amendementen, die bij deze gelegenheid te berde
Worden gebracht, gelden de beide eerste der straks vermelde
regels, nl. dat zij binnen de vergunning moeten blijven,
die voor het indienen van het ontwerp is gegeven, en dat
\') t. a. p, bl. 671,
t. a. p, bl. 683.
3) Zie boven, bl. 62.
MAY, t. a. p. bl. 695.
5) Zie t. a. p. bl. 693-e
t, a, p, bl. 700,
zij geen inbreak mogen maken op de standing-orders, die
op de bill van toepassing zijn. Het Huis kan echter, op ver-
zoek der aanvragers, het comité machtigen, om, ook met voor-
bijgang van het laatste, sommige bepalingen in het ontwerp
in te lasschen, of ook, evenals wij bij de public bills ge-
zien hebben, om meer ontwerpen bij elkander te voegen
of één in meer te verdeden Wijziging ook van de pre-
amble is geoorloofd, mits hiervan uitdrukkelijk aan het Huis
bericht worde gegeven 2)- en het comité is overigens vrij,
om, behoudens de beide opgenoemde regels, al die veran-
deringen en bijvoegingen aan te brengen, die het noodig
oordeelt.
De voorzitter van het comité teekent vervolgens een\' af-
druk van de bill (de „committee billquot; genoemd), waarop
de aangenomene amendementen volledig geschreven zijn, met
zijnen naam voluit en de bijgevoegde clauses daarenboven
met zijne initialen. Hij waarmerkt ook de veranderingen,
die in de overgelegde plannen of boeken mochten gemaakt
zijn. Hij brengt voorts aan het Huis verslag uit, het zij het
comité de geheele bill heeft overwogen, het zij het gemeend
heeft, slechts een gedeelte of wel de „preamblequot; alleen te moe-
ten onderzoeken, of ook wanneer de aanvragers verklaard
hebben, dat zij met de bill niet verlangen voort te gaan
Zoo er amendementen zijn aangenomen, neemt het Huis op
\') t. a. p. bl. 696. Het Huis geeft somtijds ook andere instructies betref-
fende den inhoud van het ontwerp, o, a. bij de East Lancashire Railway Bill
(14 April 1851): „to strike out of the said bill all powers of interference
with other companies, and restrict the promoters to the remaining objects
of the bill.quot; t. a. p.
2)nbsp;t. a. p. H. 697.
3)nbsp;Standing Orders voor den voorzitter van het comité, t. a. p. bl. 697
eu 698.
een\' naderen dag het ontwerp in overweging; er moeten
alsdan drie dagen tusschen het uitbrengen van het rapport
en de beraadslaging van het Huis verloopen. Bij railway-bills
heeft deze overweging altijd plaats, zonder onderscheid of
het comité daarin verandering heeft gebracht of niet. Wan-
neer echter de amendementen zoo aanmerkelijk waren, zegt
may I), dat daardoor de bill geworden was „almost a diffe-
rent measure from that originally brought before the housequot;
heeft het Huis wel bevolen, dat zij zou worden ingetrok-
ken 2). j^The later and better practicequot; is echter volgens
hem, in de meeste gevallen, de bill naar de „examinersquot;
te verzenden, ten onderzoek, of de gemaakte amendementen
eenige inbreuk maken op de standing-orders, die voor het
ontwerp gelden. Rapporteren de „examinersquot;, dat dit wer-
kelijk het geval is. dan wordt dit rapport en de bill, even
als wij boven \'i) gezien hebben, naar het „standing orders
committeequot; verwezen/ en het Huis beslist, nadat genoemd
comité verslag heeft uitgebracht.
Bij de beraadslaging van het Huis, kunnen opnieuw
amendementen op het ontwerp, vooral ook door partijen,
worden voordragen. De laatste geven hiervan ten minste
één\' dag te voren kennis in de Private Bill Office; deleden
op de gewone wijze. De „chairman of ways and meansquot; heeft
vooraf na te gaan, of door de aanneming inbreuk op de
standing-orders zoude gemaakt worden. Het amendement
wordt daartoe, na gedrukt te zijh, op de plaats van den
„chairman of ways and meansquot; en op die van den raads-
\') t. a. p. bl. 703.
Zie bet geval met de Holme Reservoirs Bill, 21 Mei 1849, t. a. p.
Vgl. boven, bl. 74.
Ibidem.
-ocr page 96-man van den Speaker \') nedergelegd, en het wordt niet
behandeld, vóór de eerste zijn oordeel heeft geuit, of het
naar het „standing-orders committeequot; behoort te worden
verzonden, dan wel aanstonds in behandeling kan worden
genomen Doen er zich tegen het overwegen der bill,
in het algemeen, of tegen eenig voorgesteld amendement
stemmen hooren, dan wordt, zoo als wij boven reeds
deden opmerken s), de beraadslaging tot den volgenden dag
uitgesteld 4).
Het verslag, hetwelk het „standing-orders committeequot;
omtrent de toegezondene amendementen uitbrengt, strekt tot
aanneming of afwijzing, of tot opnieuw brengen van de bill
in comité. Tot het laatste kan het Huis ook om andere
redenen besluiten. De bill wordt dan weder aan hetzelfde
comité, dat haar vroeger onderzocht heeft, overgegeven en,
tenzij het Huis anders beslist, betreft de overweging op
nieuw het geheel 5).
Bij de derde lezing kunnen alleen „verbal amendmentsquot;
op het ontwerp worden voorgedragen. Deze echter zijn aan
dezelfde bepalingen, die wij zoo even, ten aanzien van de
voorafgaande kennisgeving en het toezicht van den „chair-
man of ways and meansquot;, vermeld hebben, onderworpen.
Zoo nochtans het amendement naar het „standing-orders com-
mitteequot; is verzonden, brengt dit enkel verslag nit, of het
de aanneming daarvan al dan niet aanbeveelt. De bill kan
niet meer in comité worden gebracht
)) Vgl. boven bl. 76.
2)nbsp;mat, bl. 703 en 704.
3)nbsp;bl. 75.
4)nbsp;may, bl. 658 en 704.
5)nbsp;t. a. p. bl. 704 en 705.
6)nbsp;t. a. p., L\'.. 703-705.
-ocr page 97-Ten slotte vermelden wij den algemeenen regel, dat een
voorstel tot afwijking van eene standing-order of van eene
order, die voor de loopende zitting geldt (sessional-order),
zonder dringende noodzakelijkheid, niet dan na voorafgaande
kennisgeving kan worden gedaan i).
Thans gaan wij over tot de regelen, die in het Hooger-
huis bij het amenderen der vandaar uitgaande private bills
borden in acht genomen.
De „estate, naturalization, namequot; en „divorce billsquot;\'wor-
den , zooals wij opgemerkt hebben, gewoonlijk het eerst bij
de Lords overwogen; voegen wij hierbij de reeds vroeger 2)
vermelde ontwerpen, die op het pairschap betrekking heb-
ben, zooverre zij tot de private bills behooren. — De bills
jgt;for the restitution of honours and in bloodquot;, mede een
deel van de eerste der opgenoemde soorten uitmakende,
worden, naar wij gezien hebben 3)^ op bijzondere wijze in-
gediend en behandeld. De overige echter worden bij Vdf-
zoekschrift aan het Huis aangeboden 4), welk verzoekschrift
daarna aan twee der rechters (judges) 5) wordt toegezon-
den; deze brengen verslag uit, of zij, wanneer de aan-
gevoerde feiten door de Lords zullen zijn onderzocht en
Waar bevonden, het voorstel aannemelijk achten of niet, en
welke veranderingen hun wenschelijk toeschijnen 6), De
t. a. p. bl. 70G.
2) Zie boven, bi, 47 en 52,
Vgl. boven, bl. 39.
Zie Standing Order der Lords, Nquot;. 139, bij may, t. a. p. bl. 722.
Zie over de rechters, die het Hoogerhuis ter zijde staan, t. a. p. bl. 224
en 225.
Zie Standing Order der Lords, Nquot;. 141, t. a. p. \'bl. 7^3. quot;
6*
-ocr page 98-verwijzing naar de „judgesquot; geschiedt niet, wanneer de
„estate billquot; van de „court of chanceryquot; is uitgegaan; zij
kan ook bij andere bills plaats hebben \'). Deze rechters
oefenen op het doorgaan van het ontwerp en op het aan-
brengen van wijzigingen een\' gewichtigen invloed uit. Is
hun verslag ongunstig, dan zal de bill waarschijnlijk in
het geheel niet worden aangeboden, en stelt het veranderin-
gen ¥00r, zoo zullen deze meestal in de bill, vóór de
indiening, worden aangebracht 2). — De ontwerpen tot
naturalisatie en tot echtscheiding komen, nadat certificaten
voor het eerste thans ook door de regering worden uitge-
reikt 3) en de in 1857 ingestelde „court for divorce and
matrimonial causesquot; nu over echtscheidingen in Engeland
beslist quot;i), minder voor. — Mochten eindelijk ontwerpen,
die anders meer eigenaardig in het Lagerhuis hun\' aan-
vang nemen, het eerst bij de Lords behandeld worden,
waartoe de gelegenheid door de in 1858 door de Commons
aangenomene standing-order gemakkelijker is gemaakt
dan geschiedt dit na het onderzoek van de meer vermelde
„examinersquot;, die sedert dat jaar, wat deze bills aangaat, voor
beide Huizen arbeiden ß), en daarop gevolgd rapport, zoo
noodig, van het „standing-orders committeequot; der Lords 7).
Na de tweede lezing worden de gewone „estate, na-
turalization, namequot; en overige bills in een zoogenaamd
„open committeequot; gebracht, zijnde dat, hetwelk door den
I)nbsp;t. a. p. bl. 723 en 724.
2j t. a. p., bl. 727.
3) Volgens act. 7 en 8 Vict. c. 66; zie t. a. p. bl. 625, 708 en 726.
■4)nbsp;Zie t. a. p.; en The cabinet lawyer, 1859, bl, 42 en volgg.
5)nbsp;Zie § 6 van dit boofd.stuk en may, t. a. p. bl. 619.
G)nbsp;t. a. p. bl. 631.
7)nbsp;t. a. p. bl. 710 en
-ocr page 99-„chairman of Lords\' committeesquot;, bijgestaan door zijnen raads-
man, bestuurd wordt, en waartoe ieder lord, die zulks ver-
langt, toegang heeft \'). Bills, waartegen van buiten verzet
is geschied, hetgeen vooral bij die ontwerpen, welke anders
gewoonlijk van het Lagerhuis uitgaan, zal voorkomen, wor-
den naar een bijzonder-comité van vijf leden verwezen, het-
welk op dezelfde wijze als in de Commons te werk gaat 2).
„Divorce-billsquot; komen in een generaal-comité 3).
Het comité onderzoekt in het algemeen, of de standing-
orders van het Huis, die op de bill betrekking hebben zijn
in acht genomen en brengt in het ontwerp de bepalingen,
die daarin naar de standing-orders moeten voorkomen. De
verantwoordelijkheid hiervan rust voor een groot deel op den
„chairman of Lords\' committees,quot; die, naar wij boven opmerk-
ten, evenals de „chairman of ways and meansquot; in de Commons,
met het bijzondere toezicht op de private bills belast is 6,.
Overigens vinden wij, wat betreft het maken van verandering,
geene bijzondere regelen vermeld. Zoo het comité verande-
ringen of bijvoegingen heeft aangenomen, neemt het Huis,
evenals wij bij andere gelegenheden zagen, de bill daarna
op een\' volgenden dag in overweging, en de standing-orders
der Lords zeggen hieromtrent: „The lord that makes the
report is to explain to the house the effect and coherence
of each amendment 7).quot; Yoor amendementen, die bij deze
\') t. a. p. bl. 728 en 716.
2)nbsp;t. a. p. bl. 716-718.
3)nbsp;t. a. p. bl. 729.
Zie o. a., Toor de „estate billsquot;. Standing Orders der Lords Nquot;. 151 —
168, MAY, t. a. p. bl. 725 en volgg. en, voor de bills der bovenvermelde
twee Classen, t. a. p. bl 718-721.
Zie Standing Order der Lords, Nquot;. 147, t. a. p. bl. 728.
6)nbsp;t. a. p. bl. 716.
7)nbsp;S. O. Nquot;. 47 , t. a. p. bl. 729.
-ocr page 100-gelegenheid en voor „verbal amendmentsquot;, die bij de derde
lezing worden voorgesteld, geldt de regel, dat zij ten minste
één\' dag, te voren ter kennisse van den „chairman of Lords\'
committeesquot; moeten zijn gebracht i), eene gelijke bepaling,
als wij in het Lagerhuis hebben ontmoet.
Aan het einde van onze beschouwing gekomen, kunnen
wij het resultaat daarvan alzoo te zamen vatten: bij de pri-
vate bills dragen de Huizen de uitoefening van het recht
van amendement aan een bijzonder of open comité, of een
comité van drie personen, onder nader toezicht van het Huis,
op; alleen de „divorce billsquot; neemt het Hoogerhuis zelf in
generaal-comité in overweging; en de „railway-billsquot; worden
door het Lagerhuis, ook wanneer het comité geene verande-
ring heeft aangebracht, nader ter hand genomen. De Lords
kunnen echter, door slechts in het „open-committeequot; te ver-
schijnen, en de leden van beide Huizen, door het inzen-
den van amendementen, vóór in de Commons de bill door
het comité wordt onderzocht, bij het laatste op het maken
van wijzigingen aandringen. Zij kunnen zelfs, door bij die
gelegenheid zeer uitgebreide amendementen- in te dienen,
.eene geheel hernieuwde behandeling der bill uitlokken. In
den regel echter kunnen bij de private bills zoodanige amen-
dementen niet aanstonds worden goedgekeurd, omdat daarin
te veel bijzondere belangen betrokken zijn, dan dat men naar
billijkheid onmiddellijk over diepingrijpende veranderingen zou
kunnen beslissen. Meerdere inlichtingen, of openbaarmaking,
of een nieuw onderzoek is dan dikwijls noodzakelijk.
1) t. a. p^ bl. 721.
-ocr page 101-§ 4. Het recht van amendement bïj moties.
Eeeds bij het nagaan van het recht van amendement bij
de public bills hebben wij verscheidene voorbeelden gezien
van amendementen, die op moties worden voorgesteld. Motie
wordt in het algemeen genoemd iedere kwestie, die door een
lid aan de beslissing van het Huis wordt onderworpen
en het stellen van dusdanige kwesties is de in het parlement
voor alle te nemen besluiien gebruikelijke handelwijze 2).
Moties kunnen dus zoowel op het doorgaan, den inhoud of
wel het toelaten van. eene bill, als op andere zaken, betrek-
king hebben. Er zijn echter verschillende voorbeelden, dat
moties, niet het doorgaan of den inhoud van bills betref-
fende, juist door amendement nader met wettelijke rege-
ling in verband werden gebracht, of daarvan afgetrokken.
Op de motie voor het mogen indienen van een ontwerp
zijn somtijds reeds amendementen aangenomen, die verande-
ring in den titel maakten 3), en worden voorts alle amen-
dementen toegelaten 4). En meermalen, wanneer er eene
resolutie van het Huis of een adres aan de Kroon werd
voorgesteld, is hierop als amendement aangenomen, dat eene
bill zou worden ingediend 5).
\') Zie nader may, t. a. p. bl. 241.
2)nbsp;In de Commons Journals vindt men het besluit van 1614: „Order that
nothing pass by order of the house without a question, and that no order be
without a question affirmative and negative.quot; t. a. p. bl. 266.
3)nbsp;In 1852 bij de „militia billquot; in de Commons had dit zelfs de aftreding
van het ministerie ten gevolge. De nieuwe ministers dienden daarop later eene
Mil in, in overeenstemming met de geamendeerde „order of leave.quot; Wij wijzen
hierop, ook in verband met het opgemerkte op bl. 50.
4)nbsp;Vgl. boven, ibidem, noot 1.
5)nbsp;Bill voor de toelating van „dissentersquot; tot de hoogescholen in 1834, maï,
t. a, p. bl. 422.
Vooral ook bij moties, die alzoo niet rechtstreeks de in be-
handeling zijnde wetsontwerpen betreifen, zijn in Engeland de
voorstellen tot amendement op de meest uitgebreide wijze toe
gelaten. Gaan wij — om een enkel voorbeeld te vermelden —■
met onze gedachten terug naar den tijd der ziekte van george
m in 1788, toen pitt het regentschap van den Prins van
Wales tegenhield, omdat het te voorzien was, dat deze
hem in zijn bestuur zou dwarsboomen of hem wellicht daar-
van zou verwijderen, pitt had in comité van het Lagerhuis
drie resoluties voorgesteld, waarbij het recht van het Par-
lement, om in het gebrek van de persoonlijke uitoefening
der koninklijke waardigheid te voorzien, werd erkend en
bepaald , dat het Parlement zoude overgaan tot het aanwijzen
der middelen, waardoor aan de, door beide Huizen aan-
genomen, bills de koninklijke goedkeuring zou worden ver-
leend, Het Lagerhuis nam deze resoluties aan. Maar in
het Hoogerhuis stelde Lord rawdon daarop als amendement
voor: dat een adres aan den prins van wales zou worden
gericht, waarbij deze werd uitgenoodigd, de functies van
regent op zich te nemen. Het amendement werd evenwel
verworpen, en de resoluties werden, niet zonder protest van
48 pairs, aangenomen \').
Hier werd dus vooreerst een adres aan den prins als amen-
dement op eene voorgedragen resolutie toegelaten, en ten
tweede werd door het amendement het tegendeel beoogd van
hetgeen het oorspronkelijke voorstel bedoelde.
De vrijheid tot het laatste springt nog meer in het oog
bij het voorbeeld, dat maï in zijn „Practical treatise,quot; bl. 262,
•) mat, coQstitutional history since the accession of George the third, I, bl.
15U--152, Bij de instorting van den koning in 1810, stelde lord bolland
een dergelijk amendement op gelijke resoluties voor, t. a. p. bl. 176. — Vgl.
eroügham, political philosophy. 111, bl. 303.
aanhaalt ^ Den Mei 1802 werd in het Lagerhuis de
motie gedaan, aan den Koning een adres aan te bieden,
„expressing the thanks of this house to his Majesty for ha-
ving been pleased to remove the Eight Hon. W. Pitt from
his councilsquot;. Hierop werd als amendement voorgesteld,
dat het Huis, in plaats van tot het adres te besluiten, eene
tegenovergestelde meening zou uitdrukken, door nl. aan het
regeringsbeleid der afgetreden ministers krachtigen lof toe te
brengen 2). Het amendement werd aangenomen ; alzoo be-
slist zijnde, dat het Huis het laatste boven het eerste ver-
koos, werd het geamendeerde voorstel daarna mede goedge-
keurd. MAY voegt bij de vermelding van dit feit de op-
merking: „Thus, if no amendment had been moved, the
position of Mr. Pitt\'s opponents would have been but little
improved, as the ipajority could have affirmed or denied
whatever they pleased 3)quot;.
Men behoeft voorts slechts de Speeches van Sir robkrt
PEEL op te slaan, om te ontwaren, dat de oppositie
voortdurend door het voordragen van amendementen op de
aanhangige moties, ook vooral tot adressen aan de Kroon,
te kennen geeft, wat zij daarvoor, van haar standpunt, zoude
wenschen in de plaats gesteld te zien.
\') bentham, Règlements, Oeavres, I, bl. 460 vermeldt een dergelijk geval
van het jaar 1744. Toen de motie gedaan was, dat het uitbetalen van
oC 40,000 aan den hertog van aeemberg, om de Oostenrijksche troepen in
het veld te brengen, was „une dilapidation dangereuse de la caisse publique
et destructive des droits du parlementquot; werd als amendement voorgesteld, de
laatste woorden te vervangeu door; „était nécessaire pour mettre les troupes
en mouvement, et nécessaire pour la cause commune.quot;
2)nbsp;Zie de woorden van het amendement zelf, bij may, t. a. p, bl. 742.
3)nbsp;Vgl. het aangemerkte boven, bl. 4, noot 1.
4)nbsp;Zie o. a. II, bl 90, en III, bl. 787; zie ook aldaar bl. 157, waar op
eene motie tot enquête, als amendement, een adres aan de Kroon wordt aange-
nomen, en het uitgebreide amendement van peel op eene dergelijke motie, bl. 449.
Wij kunnen zeggen, dat de uitoefening van het recht van
amendement bij moties in het algemeen , aan geene bepa-
lingen is gebonden. Alleen zal men het onderwerp der be-
raadslaging in het oog dienen te houden; dit wordt echter»
vooral ook hierbij, in zeer ruimen zin opgevat. Bij zaken,
die door het Huis op een\' bepaalden dag aan de orde zijn
gesteld („orders of the day *)quot;) geldt de regel, dat de amen-
dementen „relevant to the question\'\' moeten zijn 2). Hierop
vormt eene uitzondering de motie, om in generaal-comité te
gaan tot de voorbereidende behandeling van financie-za-
ken 3), bij welke gelegenheid, naar den ouden constitutio-
neelen regel, altijd „the redress of grievances aan de
orde is. Op die motie kunnen dan amendementen van al-
lerlei aard worden voorgesteld Beslist echter het Huis,
bij de stemming over het eerste amendement 6), dat het
1)nbsp;Het Lagerhuis heeft sommige dagen voor de „orders of the day,quot; andere
voor vrije moties („notices of motionsquot;) aangewezen, zie mat, t. a. p. bl. 243.
2)nbsp;t. a. p. bl. 277 en 322. Zie voorts boven, bij de public bills.
3)nbsp;Bij andere generaal-comités wordt er bij eene tweede en volgende zitting,
geen kwestie voor het gaan in comité meer gesteld; welbij de financie-comités,
t. a. p. bl. 348.
■i) Zie de beteekenis hiervan, en de ernstige verwikkelingen, vs^aartoe de
„complaints of grievancesquot; o. a. onder de regering van Jacob I aanleiding
gaven, bij hallam\', constitutional history, t. a. p. I, bl. 303 — 305 en later.
5) may, t. a. p. bl. 521. Vgl. boven, bl. 63, noot. 2. — Zie o. a. in de
Speeches van Sir eobert peel (II, bl. 270) : den IS\'l«» Februarij 1831 was
het „committee of supplyquot; voor het leger aan de orde; op de daarvoor gedane
motie, werd door Mr. hume voorgedragen: „That an humble address be pre-
sented to his IMajesty, that he would be graciously pleased to direct that there
should be laid before that House copies of all the protocols of the Congress
of the five Powers held in London, respecting the affairs of Belgium, as far
as England was concerned, since October 1830.quot; Na de bestrijding van peel
werd het amendement eindelijk ingetrokken.
®) Zie de wijze, waarop de amendementen tot weglating en tot in de plaats
stelling in stemming komen, § 5.
geene verandering der kwestie begeert, dan zijn daardoor
van zelf ook de andere amendementen vervallen. Bij
andere moties evenwel, hetzij die na kennisgeving (no-
tice), hetzij op andere wijze in behandeling komen, is het
„relevant to the questionquot; geen bepaald vereischte. may raadt
enkel aan , dat de amendementen zoo worden ingericht, dat,
bij aanneming, de kwestie „intelligible and consistent with
itselfquot; zij 5). Bij moties van verdaging van het Huis tot
een bepaald tijdstip echter moeten, schoon hierbij aan de
debatten dikwijls een geheel vrije loop wordt gelaten, de amen-
dementen toch op den aan te wijzen tijd betrekking hebben.
Toen men den 25®*™ April 1856 in het Hoogerhuis op eene
zoodanige motie een amendement voorstelde, dat op een\'
dankdag Voor de herstelling des vredes betrekking had,
merkte de Voorzitter aan, dat zoodanig amendement niet ge-
oorloofd was 2). Dennbsp;Mei daaropvolgende besliste de
Speaker van het Lagerhuis, dat op de kwestie : „that the
house, at its rising, do adjourn till Fridayquot; een amen-
dement om „at its risingquot; door „novpquot; te vervangen, niet
kon worden toegelaten, omdat de vraag „that this house do
now adjournquot; steeds als afzonderlijke kwestie, na de andere,
werd gesteld en er thans slechts amendementen betreffende
het tijdstip der hervatting konden worden voorgedragen 3).
Er zijn sommige moties, op welke in het geheel geen
amendementen worden toegelaten. Hiertoe behooren de jaar-
lijksche motie, in het begin der zitting, betreffende het ver-
kenen van gelden aan de Kroon 4), de motie tot verda-
1)nbsp;may, t. a, p. bl. 277.
2)nbsp;t. a. p. bl. 293.
3)nbsp;t. a. p. bl. 294.
Regel van Mr. Speaker abbot, 9 Januarij 1812, zie t. a. p. bl. 516.
-ocr page 106-ging van het Huis, zonder aanwijzing van duur, onder de be-
raadslagingen gedaan 1), de „previous questionquot; de
kwestie voor de eerste lezing der bills in het Lagerhuis 3),
en andere.
§ 5. Regelen, die voor alle amendementen gelijkelijk gelden.
Het tijdstip, in het algemeen voor het voordragen van een
amendement aangewezen, is, wanneer de oorspronkelijke
kwestie of zaak 4) door den voorzitter aan de orde is gesteld
(proposed), en vóór hieromtrent door hem de stemmen worden
gevraagd (question put) 5). De in ons eerste hoofdstuk ver-
melde aanbeveling van beiNTHAM, om van de amendementen,
zooveel mogelijk, vooraf kennis te geven 6), geldt ook in het
bijzonder in het Engelsche parlement; maar het is, behou-
dens de vermelde uitzonderingen 7), geen vereischte 8), en
wanneer er kennis is gegeven, is dit geen reden van voor-
1)nbsp;t. a. p. bl. 258. Vgl. bl. 9i, noot 3.
2)nbsp;t. a. p. bl. 291.
\' 3j Zie boven, bl. 55.
In comité, worden de amendementen niet voorgesteld op de kwestie,
maar op de aan de orde gestelde resolutie of clause; may, t. a. p. bl. 351 en 442.
Wij hebben echter veelal, in het vervolg, slechts het woord kwestie gebezigd.
5)nbsp;t. a. p. bl. 271.
6)nbsp;Zie boven, bl. 12, noot 1.
7)nbsp;Zie boven, bl. 68, 81 en 86.
8J De reden hiervoor is door bentham zelf aldus aangegeven : wijl „des
ide\'es nouvelles jaillissent fréquemment du de\'bat même.quot; Tactique, t. a. p. bl.
402. — Zie ook gkoen yan peinsteeer, redevoering in de Tweede Kamer van
23 April 1849: „De vrucht der discussie, het nut van de wrijving der denk-
beelden kan somtijds juist in den lichtstraal van een amendement worden ge-
openbaard.quot; Adviesen, 1850, bl. 38; vgl. aldaar, bl. 53.
rang In gewone vergadering van het Lagerhuis, moeten
de araendementen, om in behandeling te kunnen komen,
door een ander lid ondersteund worden. In het Hoogerhuis
echter, en in de generaal-comités wordt zoodanige onder-
steuning niet gevorderd 2).
De wijze, waarop de amendementen, na beraadslaging,
in stemming koaien, verdient vooral onze aandacht, omdat
zij eenigermate verschilt van de ten onzent en elders ge-
bruikelijke. Bij het stellen der vraag, bij araendementen
tot weglating en in de plaats stelling, of het oorspronkelijk
voorgestelde dan wel de wijziging door de vergadering zal
worden verkozen, geeft de voorzitter den voorrang aan het
eerste, en vraagt hierover eene beslissing van het Huis
in betrekking tot het amendement. — Bij amendementen
tot weglating vraagt hij: „That the words proposed to be
left out stand part of the question.quot; Wordt hierop neen
geantwoord, dan is het amendement aangenomen. Daarna
kunnen echter, zooals wij boven reeds opmerkten 3), nog
voorstellen tot invulling en andere amendementen in be-
handeling komen. — Bij amendementen tot in de plaats
stelling, doet de voorzitter weder eerst de zoo even ver-
melde vraag. Zoo deze ontkennend beantwoord wordt,
worden daarna de woorden, die ter vervanging voorgesteld
zijn, in stemming gebracht. Dat de kwestie zoo doende
in twee deelen wordt gesplitst, is niets meer dan een
vorm, en zij, die tegen het amendement zijn, behooren
op de eerste vraag ja te antwoorden, ook al keuren zij
1) Zoo besliste de Speaker van het Lagerhuis den 53™ Maart 1846, MAY,
t. a. p. bl. 271.
ï) t. a. p. bl. 278 en 350.
3) Bl. 32.
wellicht mede het oorspronkelijke voorstel af \'). Het is ech-
ter wel gebeurd, dat beide vragen met neen beantwoord wer-
den 2), of dat, na ontkenning der eerste, op de tweede
werd aangenomen, dat men tot de overige op dien dag aan de
orde gestelde zaken s) zoude overgaan zoodat in beide
gevallen niets meer na het woordje „thatquot; werd ingevoegd
en daardoor de kwestie verviel. In dat geval heeft het Huis
door het ontkennen der eerste vraag gelegenheid tot veran-
dering willen geven, of zijne afkeuring reeds bij voorraad
over de oorspronkelijke woorden uitgesproken, maar daarna
de voorgestelde invoeging ondoeltreffend geoordeeld. Wij
doen echter opmerken, dat, mocht alzoo de tweede vraag
ontkennend beantwoord worden , er altijd nog gelegenheid
is, eene andere invoeging voor te dragen. Somtijds zijn, bij
nadere overweging, ook wel de reeds uitgelaten woorden
weder hersteld 5). __ Bij de amendementen tot hyr.oeging
wordt enkel de vraag gedaan, dat de voorgedragen woorden
„be there insertedquot; of „addedquot; 6).
--- ) _U
\') „rt is sometimes erroneously snpposed,quot; zegt may, „that a member who
IS adverse both to the original question and to the proposed amendment, would
express an opinion favourable to the question, by voting „that the words pro-
posed to be left out stand part of the question.quot; By such a vote, however,
ne merely declares his opinion to be adverse to the amendment.quot; t a n
bl. 273.nbsp;■
2)nbsp;Zie het geval van 8 December 1857, t. a. p.
3)nbsp;Zie over de motie, dat de „orders of the dayquot; mogen gelezen worden,
en de motie, bij wijze van amendement, dat men tot de andere „orders of
the day,quot; moge overgaan, beide, evenals de „previous questionquot; en de motie
tot verdagmg van het Huis, strekkende om eene beslissing te voorkomen, t. a. p.
bl. 257-262; vgl. mede bentham, Reglements, t. a. p. bl. 459.
In de zitting van bet Lagerhuis, van 19 Junij 1822, t. a. p. bL 272
^ 5) Vgl. bentham, tactique, t. a. p. bi. 42,3, en may, constitutional history
smce the accession of George the third, I, bl. 178.
6) may, practical treatise, t. a. p.
Omtrent de orde, waarin de amendementen in stemming
komen , gelden de volgende regels. Men lette hierbij op de
beide gewoonten, die\'in Engeland gevolgd worden: P om in
den regel eene zaak niet stuk voor stuk, maar in haar geheel
te behandelen; en 3° om, wanneer een amendement is voor-
gesteld, voor het oogenblik slechts te overwegen de kwestie
tusschen het amendement en het oorspronkelijk voorgedragene,
en, wanneer deze beslist is, met de behandeling van het
voorstel door te gaan i). Wat het eerste aangaat, bestaat
in Engeland ook geenszins de bepaling, die wij in het Fran-
sche en Belgische recht zullen ontmoeten, dat eene zamen-
gestelde kwestie op verzoek reeds van een enkel lid wordt
gescheiden. Den 19^™ Februarij 1770 werd hiertoe het voor-
stel gedaan, maar verworpen; en men rekent, dat, wanneer
zoodanige splitsing noodig is, deze door het Huis moet wor-
den bewerkstelligd 2).
Vooreerst dan kan, wanneer op het latere gedeelte van eene
kwestie (of het latere gedeelte van eene clause in eene bill)
reeds een amendement is aangenomen, of in stemming
bracht, geen amendement meer op het vroegere gedeelte
worden voorgesteld (Een ingetrokken amendement tot
bijvoeging verhindert echter niet, dat alsnog op het vroegere
gedeelte wijzigingen ter sprake komen). Daarom heeft, ook
al is een amendement op een later gedeelte reeds in be-
raadslaging, een amendement, op een vroeger gedeelte voor-
gedragen, den voorrang. — Afzonderlijke amendementen —
1)nbsp;Vgl. boven bl. 31 en 32.
2)nbsp;MAÏ, t. a. p. bl. 265 geeft hiervoor als reden aan: „because 1st, the
hoQse might not think the question complicated; and, 2dly, the member ob-
jecting to its complexity, may move its separation by amendments.quot;
3)nbsp;I. a. p. bl. 273 en 4é3.
-ocr page 110-zegt may, daarbij hatsbll i) aanhalende, en ongetwijfeld de
amendementen tot bijvoeging bedoelende — worden voorts
in stemming gebracht naar de orde van de plaats, die zij,
bij aanneming, in de kwestie zullen innemen.
In de tweede plaats kan, wanneer het Fïuis, bij de stem-
ming over een amendement tot weglating of in de plaats
stelling, naar wij aanstonds zagen, beslist heeft, dat de uit
te laten woorden deel van de kwestie zullen uitmaken, op
die woorden geen amendement meer aan de orde komen,
dan alleen tot bijvoeging. Eveneens wordt, zoo eenmaal
aangenomen is, dat sommige woorden zullen toegevoegd wor-
den, hierop geene verandering, wel bijvoeging toegelaten 2).
Het laatst aangevoerde brengt in de toepassing moeilijkheid
te weeg, wanneer verschillende voorgestelde wijzigingen op
één gedeelte der kwestie mochten te zamen komen. Volgens
den vermelden regel toch zoude bij alle vragen van uitla-
ting eene verwerping, bij vragen van toevoeging eene aan-
neming van het eerste amendement de overweging der
andere tegenhouden. Alsdan wordt, om aan dit bezwaar
te gemoet te komen , vooral in het generaal-comité , dikwijls
slechts het begin van het eerste amendement vormelijk aan
de orde gesteld om alzoo de behandeling van de andere niet
te verhinderen Ook door het voordragen van amende-
menten op de eerst voorgestelde wijziging, ten onzent sub-
amendementen geheeten 4), wordt dit bezwaar verholpen.
\') Precedents of Proceedings in the house of Commons.
2)nbsp;MAX, t. a. p. bl. 274.
3)nbsp;t. a. p.
4)nbsp;Is er een subamendement voorgedragen, dan wordt het oorspronkelijke
amendement voor een oogenblik als oorspronkelijk voorstel behandeld; en nadat
de kwestie tusschen dit en het subamendement is uitgemaakt, met de behan-
deling van het alzoo verkozene, in betrekking tot het voorstel zelf, doorge-
gaan , t. a. p.
De besprokene regelen hebben trouwens een bijzondere
waarde in het Eiigelsche recht, waar de behandeling van
kwesties (of clauses), kwesties dikwijls voor zeer uitgebreide
resoluties of adressen, voortdurend, zooals wij zagen, in
haar geheel plaats heeft, en tevens geenszins het denkbeeld
geldt, om aan de amendementen van de wijdste strekking
den voorrang toe te kennen. Zij leveren intusschen een
merkwaardig bewijs op hoe overzicht doorgaans slechts van
het geheel, en voorrang, aan het oorspronkelijk voorgedra-
gene toegekend, met volkomen vrijheid van veranderingen
voor te stellen, kan worden vereenigd. Het naauwkeurig
nagaan en in orde brengen van alle voorstellen is eene zaak
van den ontwerper of (zooals bij bills) der comités; het Huis
heeft slechts te beslissen hierover en over de amendementen,
die worden voorgedragen, hetzij de laatste dan tegenover het
geheel of een gedeelte van het voorstel geplaatst worden,
hetzij zij op aanvulling betrekking hebben. — Voor de
overweging van de verschillende bepalingen eener bill in
comité verwijzen wij naar onze tweede paragraaf. Bij de
beraadslaging van het Huis, die daarna, bij gemaakte
amendementen, plaats heeft, gaan de nieuw aan te bren-
gen clauses vóór veranderingen, die men op de in comité
vastgestelde clauses mocht willen te berde brengen i).
Bij amendementen tot in de plaats stelling verdient intus-
schen opmerking, dat het sub-amendement op de woorden,
die ter vervanging zijn voorgedragen, eerst aan de orde
komt, wanneer het Huis besloten heeft, dat het alzoo weg
te laten gedeelte der oorspronkelijke kwestie, geen deel
daarvan zal uitmaken. Zoo het Huis het tegendeel wenscht
aan te nemen, kan het zich de moeite besparen, van ook
1) t. a. p. bl. 451.
-ocr page 112-het sub-amendement te behandelen. In andere gevallen
kan het laatste natuurlijk dadelijk na het aan de orde
komen van het amendement in beraadslaging komen.
Het was een oude regel in het Lagerhuis i), dat, met afwij-
king van de gebruikelijke wijze van behandeling, bij kwesties
van tijd en van geld de langste tijd en da kleinste som
altijd op zich zelf het eerst in stemming werd gebracht; na
aanneming, kwam er dan verder niets meer aan de orde. De
strekking hiervan was oorspronkelijk, de belastingen zoo ge-
ring mogelijk te maken en over eene zoo groot mogelijke tijd-
ruimte te verdeden 2). Deze regel wordt in de financie-comités
nog voortdurend gevolgd, ofschoon, wat den tijd betreft,
slechts in het „committee of ways and meansquot;, zoo aldaar het
tijdstip, waarop eene belasting in werking zal treden, wordt
overwogen terwijl omtrent de behandeling van voorgestelde
geldelijke verminderingen in het „committee of supplyquot;, ook
weder onlangs veranderingen zijn gemaakt 4). Iu gewone ver-
gadering 5), en, zoo als wij gezien hebben, bij de overweging
der bills in comité 6), geldt de regel niet meer en komen
de amendementen ten aanzien van deze onderwerpen op de
gewone wijze in stemming.
Zooals wij boven hebben opgemerkt wordt de „previous
questionquot; in Engeland niet op amendementsvoorstellen, noch
\') Zie de verklaring van 3 November 1075 , t. a. p. bl. 350,
2)nbsp;Zie nader t. a. p. bl. 526 en 528.
3)nbsp;t. a. p. bl. 529.
Zie de resoluties van 9 December 1857, t. a. p. bl. 528.
5)nbsp;t. a. p. bl. 529.
6)nbsp;Boven bl. 62, en may, t. a. p. bl. 443.
7)nbsp;bl. 61, noot 1.
-ocr page 113-bij eene behandeling in generaal-comité toegepast. Zoo zij op
eene oorspronkelijke motie wordt voorgesteld, (hetgeen ech-
ter minder bij moties, die aanhangige wetsontwerpen betref-
fen, voorkomt, omdat het Huis hierbij genoegzaam op andere
wijze de middelen van tegenhouden in handen heeft i)),
is daarmede aldaar tevens de gelegenheid tot het voor-
dragen van amendementen op de motie uitgesloten; want
wordt op de „previous questionquot; neen geantwoord, dan is
het voorstel daardoor vervallen, en is het antwoord bevesti-
gend, zoo wordt de motie onmiddellijk daarna in stemming
gebracht. Slechts wanneer genoemde kwestie met verlof van
het Huis is ingetrokken, kunnen er daarna op nieuw amende-
menten op de hoofdkwestie in beraadslaging komen. Zoolang
voorts een amendement op het laatste in behandeling is, kan
de „previous questionquot; niet worden voorgesteld. Het eene
sluit alzoo het andere uit 2). — In Engeland betreft de
„previous questionquot; in het algemeen meer het onderwerp,
in andere Staten, als wordende ook op amendementsvoor-
stellen toegepast, meer den inhoud van het bedoelde voorstel.
Bij amendementen tot in de plaats stelling, zou men echter
kunnen zeggen, dat de vooraf gedane vraag, of de ter weg-
valling voorgestelde woorden deel der kwestie zullen uit-
maken, voortdurend eenigermate de „question préalablequot; ver-
vangt.
De vraag, of een amendementsvoorstel mag worden aan-
gewend tot bloote ontkenning of afkeuring van eene aan de
orde zijnde motie of zaak, zonder dat hiervoor overigens een
ander denkbeeld in de plaats wordt gebracht, zal, naar het
1) Zie MAY, t. a. p. bl. 261 en 437.
t. a. p. bl. 278.
Engeische staatsrecht, behoudens de vermelde uitzonderin-
gen 1), bevestigend moeten worden beantwoord 2). jiaï s)
zegt intusschen, van de kwesties sprekende: „no amendment
or form of motion is neeessary for its negation;quot; in deze
woorden is echter van zelf aangegeven, dat, mocht men aan
eene uitspraak in stellig ontkennenden zin de voorkeur geven,
het recht der vergadering om de woorden tot ontkenning in
te voegen of anderszins bij amendement hare afkeuring be-
paald uit te spreken, niet zal kunnen betwist worden. Ge-
woonlijk echter zal men, zoo als wij reeds meermalen heb-
ben gezien, aan een amendement, dat een ander, en min
of meer aan de kwestie tegenovergesteld denkbeeld uitdrukt,
de voorkeur geven.
Zoo een aangeboden amendement, naar hetgeen wij in
deze en de vorige paragrafen hebben vermeld, (even als elke
andere motie) niet overeenkomstig de regels van het Huis
is, weigert de voorzitter hieromtrent de stemmen te vragen
of vestigt hij de aandacht der vergadering op het onregel-
matige daarvan. Gewoonlijk echter zal hij het lid, dat het
amendement wil voordragen, vooraf hiertegen waarschuwen,
wanneer er namelijk van de alzoo voor te stellen wijziging
vooraf is kennis gegeven Zoo in een generaal-comité in
de Commons, over zaken van orde verschil ontstaat, wordt
het comité geschorst, en, nadat de speaker zijn\' zetel heeft
ingenomen, de beslissing hierover aan het Huis opgedragen 5).
1) Zie boven, bl. 56. Vgl. de uitgebreidere beperking bij de overweging
van clauses van bills in generaal-comité, bl. 59.
2} Vgl. echter may, t. a. p. bl. 527.
J 3) t. a. p, bl. 256.
■4) ibidem.
S) i. a. p. bl. 352.
Ten slotte deelen wij het volgende, door may in het Aan-
hangsel van zijn\' Practical Treatise i) onder andere vermelde,
geval mede, als voorbeeld, zoowel van de bijna onbeperkte
vrijheid, waarmede het recht van araendement in het Engelsche
parlement wordt toegepast, als van de wijze, waarop de amen-
dementen en sub-amendementen aldaar in stemming komen.
In het jaar 1809 werd in de beruchte zaak , rakende den her-
tog van York, de motie gedaan: „That an humble address be
presented to his Majesty, humbly stating to his Majesty^
that information has been communicated to this house and
evidence producedquot; enz., waarop als amendement werd voor-
gedragen, de woorden na „thatquot; te vervangen door: „char-
ges having been brought forward in this house against his
royal highness the Duke of York,quot; enz. Allereerst nu was bij
de vraag, die volgens den boven 2) vermelden regel ge-
daan werd, of de woorden „an humble addressquot; en vol-
gende, deel van de oorspronkelijke kwestie zouden uitmaken,
een subamendement aan de orde, om de woorden „an
humhle address to Ms Majesty enz. tot housequot;\', niet in de
alzoo in stemming te brengen vraag te begrijpen; dat wil
^ hier 3) zeggen in de oorspronkelijke kwestie te behou-
den. Er werd dus eerst gevraagd, of de laatste woorden
in de omtrent het weg te laten gedeelte te stellen vraag
zouden worden begrepen; toen dit bevestigend beantwoord
(het sub-amendement dus verworpen) was, werd genoemde
vraag, in stemming gekomen, in ontkennenden zin beslist
(het amendement dus, wat betreft de uitlating der woorden,
aangenomen). De woorden ter vervanging voorgesteld, werden
1)nbsp;bl. 741.
2)nbsp;bl. 93.
3)nbsp;Niet altija. Zie bet geval van 17 December 1783, mat, t. a. p.
-ocr page 116-mmr
daarna, met vergunning van het Huis, teruggenomen en, in de
plaats hiervan, na „thatquot; voorgedragen: „it is the opinion
of the housequot; enz. „that the said evidence alfords no ground
for this house to charge the Dukequot; enz. Ook al had deze
verwisseling niet plaats gehad, zouden, volgens den bo-
ven 1) vermelden regel, eerst nu sub-amendementen op de
in te vullen woorden hebben kunnen aan de orde komen.
Dit geschiedde door een voorstel, om het „no ground for
this House to charge the Dukequot; door „ground for chargingquot;
enz. te vervangen. Het Huis besliste echter, dat de eerste
woorden deel van de in stemming te brengen vraag zouden
uitmaken (het sub-amendement dus verworpen). Daarna werd
de invoeging der voorgedragen woorden in de oorspronke-
lijke kwestie goedgekeurd, en eindelijk het geheele voorstel,
zoo als het nu veranderd was, aangenomen.
5 6. De voorstellen van amendement van het e\'e\'ne Huis
op de ontwerpen, die in het andere Huis ontstaan %ijn.
Eene bill, die van het Huis, waarin zij haren oorsprong
heeft genomen naar het andere is verzonden, wordt in het
laatste in den regel evenzoo behandeld, als wanneer zij daar
enkel door een lid is voorgedragen. Amendementen worden
op dezelfde wijze daarin aangebracht. Evenwel, ook na de
aanneming door het Huis, blijven het niet anders dan amen-
àemGui^-voorstellen, welke thans door het laatste aan het
Huis, van waar het ontwerp afkomstig is, worden gedaan.
Zij moeten afzonderlijk door dc Kamer, die de bill in orde
gebracht heeft, worden goedgekeurd. Wij doen opmerken,
1) Bl. 97.
-ocr page 117-dat alsdan in Engeland ook niet, zoo als wij wel in I\'rank-
rijk zullen zien, het geheele ontwerp op nieuw in overwe-
ging wordt genomen. Alleen de voorgestelde amendementen
komen in behandeling \')• Hieromtrent zullen beide Huizen
het eens moeten worden, of, bij verschil van gevoelen, zal
een van beide moeten toegeven; anders blijft de maatregel
hangende. Hetis, naar ons toeschijnt, eene dwaling, wan-
neer men aanvoert, dat op deze wijze het tot stand komen der
wetten zoude worden verhinderd. Want blijft in het alge-
meen de andere vergadering onveranderd op hare amendemen-
ten aandringen, dan is het te voorzien, dat, had zij het
recht niet gehad deze voor te stellen, zij den maatregel zoude
hebben verworpen; of liever het handhaven der amende-
menten, wanneer het Huis, hetwelk de bill ontworpen heeft,
deze niet kan toegeven, staat met eene verwerping gelijk.
Aan den anderen kant, is met dit stelsel de gelegenheid
geboren, nieuwe verbeteringen aan te brengen of een ver-
schil tusschen beide Huizen wellicht op te heffen. En mocht
het bestaande verschil, vooreerst althans, onoverkomelijk
zijn, dan is het, wanneer ook de andere Kamer als eene
kracht in den staat wordt erkend en in de aanhangige zaak
niet onbevoegd wordt gerekend, naar wdj meenen, te waarde-
ren, dat zij haar gevoelen op deze wijze heeft kunnen open-
baren. Bij regerings-voorstellen kan ook te dezen op-
zichte geen verschil zijn, en wordt bij het besproken stelsel
slechts erkend, dat het recht van amendement hierop ook
door medewerking van beide Kamers moet kunnen worden
aangewend.
1) Eveiizoo in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, stoey, commen-
taries, II, bl. 362.
Dikwijls neemt het Huis, waarvan de bill afkomstig quot;is, de
door het andere Huis voorgestelde amendenieiiten met nieuwe
wijzigingen aan, die weder aan het laatste ter goedkeuring
worden aangeboden; zoodanig voorstellen van amendementen
over en weder heeft dikwijls herhaalde malen plaats gehad i).
Wij zullen weder eerst de voorstellen van amendement bij
de public bills, vervolgens die bij de private bills nagaan,
om eindelijk de weigering van het Lagerhuis, om van het
Hoogerhuis amendements-voorstellen betrekkelijk financiëele
aangelegenheden te ontvangen, afzonderlijk te behandelen.
De pubhc bills dan worden, nadat zij in het andere Huis op
dezelfde wijze als de daar het eerst behandeld wordende, zijn
overwogen, bij gemaakte amendementen aan het eerste Huis
teruggezonden met deze boodschap (message): „That the Lords
(Commons) have agreed to the same with some amendments,
to which their lordships (the Commons) desire their concurrence.quot;
Is het ontwerp onveranderd aangenomen, dan is de boodschap:
„that the Lords (Commons) have agreed to the said bill
without any amendment,quot; en de bill wordt, zoo zij althans
in het Hoogerhuis is, en in dit geval geen money-bill is 2),
niet meer overgezonden s).
Verkeerde opgaven van amendementen (evenals alle ver-
keerde toezendingen) moeten behoorlijk, vc5dr de overweging
der zaak in het andere Huis, hersteld worden. Toen in 1844
de amendementen van het Hoogerhuis op de Merchant Sea-
M Zie MAY, t. a. p. bl. 438, 0. a. bij de Smoke Nuisance Abatement Bill.
2)nbsp;De bills worden in het Hoogerhuis voor de koninklijke goedkeuring be-
waard, met uitzondering der money bills, die in het Lagerhuis terugkomen.
Zie nader t. a. p. bl. 463, 466 en 239.
3)nbsp;t. a. p. bl. 456.
-ocr page 119-men\'s Bill door het Lagerhuis waren goedgekeurd, en het eer-
ste daarna te kennen gaf, dat een amendement bij de eerste
opgave was achterwege gebleven, weigerde het Lagerhuis
het daarop in beraadslaging te nemen i).
In de Commons geldt de regel , dat over de amende-
menten der Lords, tenzij het Huis anders besluite, eerst op
een\' volgenden dag beraadslaagd wordt. Somtijds , bij bijzon-
der gewicht, worden deze, of ook de geheele bill nog wel
gedrukt. Op den bepaalden dag nu wordt de kwestie ge-
steld: „that the Lords\' amendments be now taken into con-
sideration ,quot; op welke vraag dan weder kan worden aange-
nomen, het „nowquot; in „this day three monthsquot;, of wel het
„now taken into considerationquot; in „laid asidequot; te veranderen.
Tot een van beide zaken echter, zegt may §), wordt dan
alleen besloten, wanneer de privilegies van het Huis zijn
aangetast, of wanneer er geen vooruitzicht bestaat, dat de
Huizen het omtrent den maatregel eens zullen worden In
andere gevallen wordt over de amendementen, nadat deze
tweemaal gelezen zijn, meestal afzonderlijk beslist. Tot in-
vulling van opengelatene plaatsen voor boeten en andere
geldsommen, gaat het Huis in generaal-comité over 5).
Het is een vaste gewoonte, om, wanneer, bij het in over-
weging zijn der amendementen, op nieuw van wijziging sprake
mocht zijn, echter geen verandering meer te brengen in
zaken, die door de Huizen reeds gezamenlijk zijn aangeno-
men, dan alleen wanneer amendementen van het eene Huis
1)nbsp;t. a. p. M. 457.
2)nbsp;Standing-order van 19 Julij 1854, t. a. p.
3)nbsp;t. a. p. bl. 460.
■1) Zie 0. a. bij de Tithes and Church (Ireland) Bill, in 1836, Speeches
of Sir KOBSST PBEL, III, bl. 331.
5) MAY, t. a. p. bl, 458.
daarin verandering noodzakelijk maken i). De laatste wijzi-
gingen worden „consequential amendmentsquot; genoemd. quot;Wij-
ziging van de in behandeling zijnde amendementen zelve is
overigens geoorloofd, mits telkens de „subject-matterquot; van
het amendement betreffende 2).
Het Huis geeft van de aanneming der amendementen of
van nieuwe wijzigingen, waartoe de medewerking van het
andere Huis wordt ingeroepen, kennis door een „messagequot; 3).
Heeft het Huis echter, na beraadslaging over de amendementen
deze of wel sommige daarvan verworpen, dan worden, om eene
toenadering tusschen de beide vergaderingen te bevorderen, de
redenen van weigering aan het andere Huis medegedeeld,
hetzij door een „messagequot; hetzij door het vragen van eene
\'] MAY zegt,t. a. p., dat zoodanig veranderen slechts geoorloofd is, wanneer het
amendement is „immediately consequent upon amendments of the other house,
which have been agreed to, and are necessary for carrying them into effect.quot; Reeds
in 1678 hielden de Commons in eene conference met de Lords staande: „that
it is contrary to the constant method and proceedings in Parliament, to strike
out anything in a bill, which hath been fully agreed and passed by both
houses.quot; t. a. p. bl. 459.
2) Hiervan werd afgeweken ia 1839 bij de Bolton Police Bill. De Com-
mons, bij wie de bill het eerst behandeld was, hadden later in een amendement
der Lords eene verandering gebracht, niet op het onderwerp betrekking heb-
bende. De Lords berustten hierin, maar besloten tot een „special entry in
the Journalquot;, om eene latere aanhaling als precedent te verhinderen; t. a. p.
bL 460.
\') t. a. p. bl. 459.
MAY zegt echter, t. a. p. bl. 461: „The object of reasons is to persuade
the other house, and not to justify a resolution of its own.quot;
5) De wijze van overbrenging der „messagesquot; van het eene Huis naar het
andere is in 1855 vereenvoudigd. Vroeger had het overbrengen van de Com-
mons naar de Lords door leden zelve, van de Lords naar de Commons door
de „masters in chanceryquot; of door de „judgesquot; (zie boven bl. 83) plaats; thans
geschiedt dit door den griffier van het Huis. Zie t. a. p. bl. 393—395.
„conference i).quot; Tot 1851 was het vragen van eene „conference\'
het hiervoor uitsluitend in gebruik zijnde middel. Toen ech-
ter werd door de Huizen gezamenlijk vastgesteld 2), dat ook
hiertoe „messagesquot; zouden worden gebezigd, tenzij men in
bijzondere gevallen aan het vragen van eene „conferencequot;
de voorkeur mocht geven. Het karakter der laatste is, dat
op plechtige wijze zaken en redenen door afgevaardigden van
het ééne Huis aan afgevaardigden van het andere worden
medegedeeld geenszins echter dat hierover redewisseling
plaats heeft. Zoodanige „conferencequot; kan ook weder gevraagd
worden door het andere Huis, wanneer het, na overweging,
zijne amendementen handhaaft en de redenen hiervoor wenscht
te ontvouwen 4), De bill wordt in de zamenkomst, zoowel
als bij „messagesquot; voor gelijk doeleinde, op nieuw overge-
geven. Van daar de regel, dat het verzoek tot de „confe-
rencequot; moet uitgaan van het Huis, hetwelk de bill in handen
heeft 5). Hebben er op deze wijze twee „conferencesquot; plaats ge-
had, dan is er thans ook, zoo men dat wenscht, gelegen-
heid tot meer. Vroeger meende men, dat in dat geval de
weg van het enkel mededeelen van redenen moest verlaten
lt;) Zie o. a. bij de Municipal Corporation Eeform Bills, voor Engeland en
Ierland, Speeches of Sir eobbkt peel, III, bl. 193 en 561.
2)nbsp;12 en 15 Mei 1851, zie may, t. a. p. bl. 397.
3)nbsp;Zie nader t. a. p. bl. 395—401. Zie menigvuldige voorbeelden der
«conferencesquot; bij hallam, constitutional history en macaulat, history of
England, doorloopend.
4)nbsp;MAY, t. a. p. bl. 395, 5, en 397. — Vgl. de regelen, die in de Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika gelden, grootendeels met de vermelde
overeenkomende, stoey. Commentaries, II, bl. 362.
5)nbsp;Dezen regel vindt men reeds in een besluit der Commons van 18 Maart
1575: „That by the ancient liberties and privileges of this house, conference
is to be required by that court which, at the time of the conference demanded,
shall be possessed of the bill, and not of any other court.quot; may , t. a. p. bl.461.
worden, en slechts, zoo men wilde, nog eene „free conferencequot;
behoorde gevraagd te worden, waarin de leiders (managers)
meer in redewisseling met elkander konden treden. Zooda-
nige „free conferencesquot; zijn ook nu niet uitgesloten, maar in
onbruik geraakt. Sints 1740 waren er geen meer gehou-
den; en toen men in 183f) bij de Municipal Eeform Bill,
na twee gewone „conferences,quot; op nieuw eene beproefde,
leidde dit tot geen resultaat. In het volgende jaar echter,
bij hernieuwde behandeling der bill, werd tot viermalen toe
eene gewone „conferencequot; gehouden en daarna het verschil
tusschen beide Huizen opgeheven \').
Ten slotte vermelden wij, dat de woorden, die bij eene
aanneming onder amendementsvoorstellen en later bij goed-
keuring van deze, op de bill worden geschrien, even als
de andere vormen van aanneming, en latere sanctie der Kroon,
nog oud-Normandisch-Fransch zijn gebleven 2). Ook in ge-
noemde woorden ligt het denkbeeld, dat slechts de amende-
menten, en niet de geheele bill, bij het Huis, dat de bill
terug ontvangen heeft, aan de orde komen, uitgedrukt 3).
De regelen, die wij in het voorgaande ten aanzien der
public bills hebben medegedeeld, gelden ook in het algemeen
voor de private bills. Bij de laatste is echter eenig verschil
in de behandeling van ontwerpen, die in het Huis voor het
eerst worden overwogen, en die, welke van het andere Huis
1)nbsp;t. a. p. bl. 399 en 400. Vgl. mat, constitutional history, I, bl. 264.
2)nbsp;Zie may, practical treatise, bl. 462 en 466.
S) Bij eene aanneming met amendementsvoorstellen, schrijft de griffler op
den rug: „A ceste bille avesque des amendmens les seignieurs (communes) sont
assentus.quot; Na goedkeuring hiervan, is de vorm: „A ces amendmens les com-
munes (seignieurs) sont assentus.quot; t. a. p. bl. 462.
zijn ontvangen. Wij zagen boven, dat in het Lagerhuis het
voorafgaand onderzoek aan de „examinersquot; l); in het Hoo-
gerhuis , naar den aard der biUs, doorgaans of aan de „exami-
nersquot; of aan de „judgesquot; is toevertrouwd. Zoo nu eene „estate
billquot; eerst in het Lagerhuis mocht zijn behandeld, geschiedt
vervolgens het onderzoek van wege het Hoogerhuis (door
de „judgesquot; nl,) eerst na de eerste lezing, welk onderzoek,
zoo als wij zagen, anders vddr de eerste lezing plaats heeft. —
Private bills, die eigenaardig in het Lagerhuis haren aanvang
hebben genomen 2), worden, zoo zij „opposedquot; zijn, daarna
bij de Lords opnieuw door een „select committeequot; over-
wogen, waarvan, in zaken nl. die niet met financiën in be-
trekking staan, nog menigmaal verandering het gevolg kan
zijn. Bills echter, die, behoorende tot de soorten, welke
gewoonlijk van het Hoogerhuis uitgaan, aldaar zijn ontwor-
pen 3), ondergaan, zegt may, daarna in het Lagerhuis zeer
zelden verandering Het onderzoek door de „examinersquot;
geschiedt ten aanzien van deze bills, hier mede na de eerste
lezing 5). ,— Yoor de overweging der „divorce billsquot; be-
staat in de Commons een vast comité van 9 leden, „the
select-committee on Divorce Billsquot; geheeten 6). De meer-
gemelde „bills for the restitution of honours and in bloodquot;
eindelijk worden, na door de Lords aan de Commons te
zijn toegezonden, na de tweede lezing, aan een comité ter
hand gesteld, bestaande 7) uit verschillende personen, onder
\')nbsp;Met uitzondering evenwel der „name-quot; en „divorce-billsquot;; t. a, p. bl. 729.
2)nbsp;Vgl. boven bl. 73 en 85.
Vgl. boven, bl. 74 en 83.
4)nbsp;MAY, t. a. p. bl. 730,
5)nbsp;t. a. p. bl. 729.
6)nbsp;t. a. p. bl. 730.
7)nbsp;t. a. p. bl. 723.
-ocr page 124-welke alle leden, die deel der „privj councilquot; uitmaken,
en „all the gentlemen of the long robequot; l).
Zoo op de aldus behandelde bills amendementen mochten
zijn aangenomen, worden deze in het andere Huis gewoon-
lijk, even als die op de pubhc bills, eerst op een\' naderen
dag ter hand genomen en vooraf gedrukt. Wijzigingen
kunnen hierop worden voorgedragen, mits vooraf zijnde
medegedeeld, en ten minste één\' dag te voren op de plaats
van den „chairman of ways and meansquot; (of van den »„chair-
man of committeesquot; in de Lords) en van den „counselquot; neder-
gelegd 2). De straks vermelde regel der „consequential
amendmentsquot; geldt ook voor deze overweging. Alles, wat
in het Lagerhuis, naar aanleiding van de amendementen der
Lords, nog omtrent financiën mocht ter sprake komen, wordt,
naar den algemeenen regel, in generaal-comité behandeld;
en bij eene bill rakende de Great Northern Railway, werden
de amendementen, die de Lords voorstelden, aldaar nog
naar een bijzonder comité verwezen 3).
Wij komen thans tot een der meest belangrijke gedeelten
van ons onderwerp, de weigering nl. van het Lagerhuis, om
voorstellen van amendement betreffende financiëele aange-
legenheden, van het Hoogerhuis te ontvangen. Wij hebben
gezien , dat reeds in 1407 zoowel door de Huizen onder-
ling als door den Koning het uitsluitend initiatief der Com-
mons in zake der geldmiddelen werd erkend. Het boven 5)
\') Zie t. a. p. bl. 99.
2)nbsp;t. a. p. bl. 706 en 731.
3)nbsp;t. a. p. bl. 707.
4)nbsp;Boven, bl. .38 en 40.
5)nbsp;bl. 35 en 36.
-ocr page 125-vermelde denkbeeld, dat ieder vooral invloed liad op zaken,
die hem bijzonder aangingen, en het al meer en meer aan-
groeyende overwicht van het aandeel, hetwelk door hen,
die door de Commons vertegenwoordigd werden, in de be-
lastingen werd opgebracht, leidde als van zelf tot deze uit-
komst 1). Aan dit beginsel is bij de verdere ontwikkeling
van het constitutioneele stelsel onveranderd vastgehouden.
Echter was het in den aanvang slechts het eigenlijke initia-
tief voor dit onderwerp, waarvan de Lords waren uitgesloten.
Vóór 1661, en met name in het „Convention parliamentquot;,
schijnen de laatste menigmaal veranderingen in financiëele
ontwerpen, te hebben voorgesteld 2). De Commons echter
inziende, dat zij, door dit voortdurend aan het Hoogerhuis te
vergunnen, hun recht voor een groot deel zouden prijs geven,
weigerden in dat jaar, nadat zij eerst hun uitsluitend initiatief
gehandhaafd hadden, door eene bill der Lords, die eenen last
op het volk bracht, ter zijde te leggen 3) en zelve eene andere
te ontwerpen, mede hierop een amendement der Lords toe
te laten. De laatste bleven op hun recht aandringen, en
dit had het afspringen van den maatregel ten gevolge. In
de volgende jaren gaf dikwerf bij andere zaken dan eens het
ééne, dan weder het andere Huis toe. Maar in April 1671,
toen de Lords eene op de suiker voorgedragen belasting
hadden verminderd, besloot het Lagerhuis: „That in all
aids given to the king by the commons, the rate or tax
ought not to be altered by the lords.quot;
Den Julij 1678 verklaarden de Commons zich in nog
uitgebreider\' zin:
•) Zie voorts hallam, constitutional history, 7\'\'® uitgave. III, bl. 27—29
en mat, practical treatise, (1859), bl. 500—504.
2)nbsp;hallam, t. a. p. bl. 29 en mat, t. a. p. bl. 506.
3)nbsp;Het was eene bill, tot bestrating van Westminster.
-ocr page 126-„That all aids and supplies, and aids to his Majesty in
Parliament, are the sole gift of the Commons; and all
bills for the granting of any such aids and supplies ought
to begin with the Commons: and that it is the undoubted
and sole right of the Commons to direct, limit, and appoint
m such bills the ends, purposes, considerations, conditions,
limitations, and qualifications of such grants : which ought
not to be changed or altered by the House of Lordsquot; i)-
De uitsluiting der Commons heeft zich daarna zoowe^
tot financiëele ontwerpen, als tot clauses in andere bills, die
op financiën betrekking hadden , uitgestrekt, hallam zegt,
dat het privilegie der Commons door de Lords nooit ver-
der is erkend, dan wat het „originate bills of supplyquot; aan-
gaat 2). Evenwel zij hebben in de besluiten der Commons
berust en de zaak heeft dus tot geene verdere botsingen
aanleiding gegeven. Zij hebben zich veela! van het brengen
van verandering in zoodanige bills onthouden. Daarentegen
hebben de Commons, waar zij hun voorrecht somtijds aan-
getast rekenden, de bill wel ter zijde gelegd of soms wel
met verachting weggeworpen 3); was echter het privilegie
het eenige beletsel, dan hebben zij gewoonlijk daarna zelve
eene bill voorgedragen, die de verlangde bepalingen bevatte.
Door verschillende schrijvers 4) ig de aanmerking gemaakt,
dat het beginsel, hetwelk oorspronkelijk tot het in orde
1)nbsp;maï, t. a. p. bl. 507. Zoo zeide ook Lord chatham: „The gift and
grant is of the Commons alone.quot; maï, constitutional history. I, bl. 473.
2)nbsp;hallam, t. a. p. bl. 32. — Intusschen zegt beougham, political phi-
losophy, III, bl. 305.- „The Lords have never abandoned their claim to ori-
ginate and to alter money bills.quot;
3)nbsp;Zie hiervan een voorbeeld, den säen 1773, may, practical treatise
bl. 437.
ZieHALLAM, t, a, p., bl. 30, en blackstone, commentaries, 1857, 1, bl. 155.
-ocr page 127-brengen der financiëele ontwerpen uitsluitend door de Commons
tad geleid, geenszins in vervolg van tijd het uitsluiten van
alle veranderingsvoorstellen der Lords had behoeven na te
slepen, vooral daar toch de laatste evenzeer hun aandeel
in de door de Commons aangewezene belastingen moeten
dragen. Het streng en zelfs tot in kleinigheden vastliouden
aan het recht, om uitsluitend op de financiëele aangelegen-
heden invloed uit te oefenen* heeft echter, naar wij meenen,
eene diepere beteekenis, welke door blackstonb voor een
deel w^ordt aangegeven. Minder wel, dat de regehng der
staatsgelden geen zaak van wetgeving zoude zijn \'), dan
juist het diep ingrijpen daarvan in alle deelen der uit-
voerende en wetgevende macht was, naar ons voorkomt,
de reden, die de Commons, ter verzekering van hun over-
wicht op de leiding der staatszaken, te meer daar zij
naast eene erfelijke en blijvende vergadering geplaatst wa-
ren, er toe bracht, op geenerlei wijze deze aangelegen
heid uit hunne handen te geven. Merkwaardig is het,
dat ook in andere staten, waar geenszins dezelfde histo-
rische grond hiervoor bestaat, de bepaling, dat de Eerste
Kamer geen verandering op de financiëele ontwerpen mag
voordragen, is overgenomen 2). Door stipt aan het uit-
sluitend regelen der financiën vast te houden vooral, heeft
het Lagerhuis zijn voortdurend overwicht kunnen behouden,
en heeft die mate van invloed verkregen, dat may in zijn
1)nbsp;Vgl. may, constitutional historjr, I, bl. 473.
2)nbsp;In de constitutie van Prnissen (1851), art. 62, van Baden (1818), ^ 60,
en van Wurtemberg (1819), § 181, 2. Zie zachaeiae, die deutschen Verfas-
sungsgesetze der Gegenwart, I, 1855, bl. 83, 338, en 321. — In de consti-
tutie der Vereenigde Staten van Noord-Amerika is aan den Senaat het recht
om in financiëele ontwerpen verandering voor te stellen, toegekend, stoey ,
commentaries , II, bl. 338 en volgg.
Constitutional history zegt: „The House of Commons, having
become the dominant body in the legislature, has been able
to direct the conduct of the governmentquot; \') en later: „The
Lords are powerless to overthrow a ministry supported by
the Commons, or to uphold a ministry which the Commons
have condemned 2).quot; Toch blijft niettemin aan het Hooger-
huis eene^ aanzienlijke stelling in het staatsbestuur en eene
belangrijke taak, voor het aangeven, bij andere onderwerpen,
van hetgeen zij nuttig oordeelt, verzekerd 3).
De regels voor deze aangelegenheid zijn :
1°. Dat in de ontwerpen, die meer bepaald op geldaanwij-
zing of belasting doelen, de Lords geene veranderingen mo-
gen brengen, dan alleen om kleine onnaauwkeurigheden te
verbeteren, may zegt echter, dat, wanneer de Commons
deze aannemen, dit geschiedt met een „special entry in the
Journal,quot; waarin de redenen voor de aanneming worden
vermeld Door deze amendementen zal op geenerlei wijze
in de regehng van uitgaven of betalingen kunnen worden
ingegrepen. Toen in 1850, bij de Naval Prize Balance Bill,
de Lords voorstelden, de bepaling te voegen, dat de daarbij
voorgedragene betalingen op dezelfde wijze als andere der-
gelijke zouden plaats hebben, werd dit amendement door de
Commons afgewezen 6).
2°. Dat in bills, niet dadelijk op geldaanwijzing doelende,
maar die niettemin eenigen geldelijken last op het volk
laden, de amendementen der Lords geenszins het bedrag
gt;) I, bl. 457. — Vgl. oolc MACAULAY, history of England, VII, bl. 248.
t. a. p. bl. 467. Hij wijst, bl. 462, op het geval van 1831.
3)nbsp;Vgl. t. a. p. bl. 264 en beoügham, t. a. p. bl. 305.
4)nbsp;Zie de regels van hatsell , bij hallam, t. a. p. Hl, bl. 32.
5)nbsp;Zie hiervan de voorbeelden, May, practical treatise, bl. 510.
6)nbsp;t. a. p. bl. 507.
-ocr page 129-of in het algemeen de regeling van het laatste mogen be-
treffen 1), ofschoon amendementsvoorstellen op andere clauses
zijn toegelaten. Zoo echter het amendement slechts middellijk
met een\' last op het volk in verband kwam, en dit niet juist
het doel daarvan was 2), of ook zoo eene clause, wel op een\'
last betrekking hebbende, maar overigens een onderwerp,
afgescheiden van de overige behandelende 3}, door de Lords
was uitgeschrapt, is zoodanig amendement wel doorgegaan.
Zoo als wij reeds in de Inleiding en bij de private bills op-
merkten, moeien de ontwerpen van deze soort altijd van
het Lagerhais uitgaan. Somtijds nemen zij ook hunnen oor-
sprong in het Hoogerhuis; dan evenwel worden bij de derde
lezing alle bepalingen, die over gelden of lasten mochten
handelen, uitgeschrapt, en als „blanksquot; bij de Commons
ingediend. De weggelaten bepalingen worden hier met roode
inkt gedrukt, met de aanwijzing, dat zij „are proposed to be
inserted in committee.quot; Het is gewoonte,, deze dan in het
comité aan te nemen 4). Ten opzichte der private bills ech-
ter heeft het Lagerhuis zijn privilegie, in dit opzicht, voor
een belangrijk deel laten varen, door de aanneming, waarop
1)nbsp;Zie voorts t. a. p. b!.419 en 507. Zie de aldaar aangeliaalde voorbeelden
van de Administration of Justice bill 1841, en de Canada Government Bill,
1840.
2)nbsp;De Prisoner\'s Removal Bill in 1849 o, a., die oorspronkelijk tot drie
jaren beperkt was, werd bij amendement der Lords tot voor altijd uitgebreid,
t. a. p, bl. 508. Vgl. echter het geval der Contagious Diseases Bill (1846),
t. a, p. bl. 509.
3)nbsp;Zie de voorbeelden, t. a. p.
-1) t. a. p. bl. 509. Merkwaardig is ook de wijze van handelen, in 1854,
bij de bill tot het verlengen der Crime and Outrage Act voor Ierland, ge-
volgd, De Act bevatte sommige financiëele bepalingen. De Lords stelden de
verlenging voor, met uitzondering van deze; waarna de Commons de uitzon-
dering deden wegvallen, t. a. p.
wij reeds boven l) de aandacht vestigden, der standing-
order van 27 Julij 1858 :
„That this house will not insist on its privileges, with
regard to any clauses in private bills sent down from
the House of Lords, which refer to tolls and charges for
services performed, and are not in the nature of a tax
(eigenlijke belasting) 2).quot;
Is aan de Commons mede het vaststellen en regelen
van boeten, „the taking of feesquot; en dergelijke zaken voor-
behouden. — Eene strenge toepassing echter van dezen re-
gel gaf dikwijls tot geheel onnoodige moeilijkheden aan
leiding. Nadat het Huis dus reeds in 1831 uitzonderingen
had aangewezen, stelde het nader in 1849, bij standing-
order, vast:
„That with respect to any bill brought to this house from
the House of Lords, or returned by thcHouse of Lords
to this house, with amendments, whereby any pecuniary
penalty, forfeiture, or fee, shall be authorised, imposed,
appropriated, regulated, varied, or extinguished, this house
will not insist on its ancient and undoubted privileges, in
the following cases:
„1. When the object of such pecuniary penalty or for-
feiture is to secure the execution of the Act, or the pu-
nishment or prevention of offences ;
„2. Where such fees are imposed in respect of benefit
taken, or service rendered, under the Act, and in order to
the execution of the Act, and are not made payable into
the treasury or exchequer, or in aid of the pubhc revenue,
and do not form the ground of public accounting by the
1) Bl. 84.
MAY, t. a. p. bl. 619.
-ocr page 131-parties receiving the same, either in respect of deficit or
surplus;
„3. When such bill shall be a private bill for a local, or
personal Act
Bij de tweede bepaling zijn dus alle betalingen, die
eenigszins tot de staatskas opklimmen, naauwkeurig van de
andere gescheiden, en bij de eerste en derde gewichtige
veranderingen tot stand gebracht, waarvan de laatste, in
verband met de vermelde standing-order van 1858, en de
eerste voor rechterlijke bills, die van het Hoogerhuis moch-
ten uitgaan, van gewicht is.
Hier en daar, en vooral onder de regering van Willem iii,
levert de geschiedenis voorbeelden op van misbruik, door de
Commons van hunne toen reeds tot gewoonterecht gewordene
bevoegdheid ten aanzien der financiëele ontwerpen gemaakt, door
aan eene bill van dien aard bepalingen buiten haar onderwerp
toe te voegen („tackquot;), om de Lords op deze wijze tot de aanne-
ming dier bepalingen te noodzaken. Toen — om een voor-
beeld te vermelden — Koning willem het geld der verbeurd-
verklaringen in Ierland niet tot de staatsdienst had aange-
wend, maar aan den graaf van Portland, de gravin van
Orkney en andere gunstehngen had geschonken, waren de
Commons hierover ontevreden; de koning toch had, opeen
adres van 1690, nadat over de gelden reeds in het Lager-
huis was gehandeld beloofd, hierover niet dan na nader
overleg van het Parlement te zullen beschikken, hetwelk
echter daarna niet aanstonds tot eene beslissing had geleid.
Het Huis nam dus in 1700 een besluit, waarbij genoemde
1)nbsp;t. a. p, M. 511.
2)nbsp;Vgl. MACATILAX, history of England, X, bl. 32.
-ocr page 132-gelden werden teruggenomen. Maar vreezende, dat de
Lords hierbij hunne medewerking niet zouden verleenen,
voegde het de bepalingen bij de gewone Land Tas Bill.
De Lords, geen verandering kunnende voordragen, waren
nu genoodzaakt, of zelfs den gewonen onderstand aan de
Kroon te onthouden, of de bepalingen aan te nemen. Deze
handelwijze gaf tot hevige botsingen tusschen de Huizen
aanleiding; totdat de koning zelf aan de Lords den raad
gaf, voor het oogenblik toe te geven; en de bill werd
daarop aangenomen i).
Hetzelfde werd in het eerste parlement van koningin
Anna beproefd, na het herhaalde verwerpen in het Hoo-
gerhuis van de bill, om „occasional conformityquot; der dissen-
ters met de „test actquot; tegen te gaan 2).
De Lords protesteerden echter menigmaal, of verwierpen
om deze reden de bills of wel handhaafden, zoo als in het
eerste geval, na voorgedragen amendementen, hun recht in
„conferencesquot; met de Commons 3). Met name den De-
cember 1703 verklaarden zij bij standing-order:
„That the annexing any clause or clauses to a bill of
aid or supply, the matter of which is foreign to and
different from the matter of the said bill of aid or supply,
is unparhamentary, and tends to the destruction of the
constitution of this government 4).quot;
Na 1807 heeft er geen dusdanige inbreuk op de rechten
van het Hoogerhuis meer plaats gehad; toen verwierp het
laatste nog uit dien hoofde eene bill bij de derde lezing;
\') hallam, constitutional history, III, bl. 189—141. Vgl. macaulay,
hi.story of England, X, bi. 43—60.
2)nbsp;hallam, t. a. p. bl, 246.
3)nbsp;Zie boven, bl. 107.
4)nbsp;MAY, practical treatise, bl. 512.
-ocr page 133-het is echter twijfelachtig, zegt may, of de toevoeging, die
toen was geschied, wel onder genoemde standing-order te
brengen was i).
Ook door BROUGHAM 3) wordt overigens erkend, dat het
voorrecht der Commons bij geld-bills door de gewoonte als
gevestigd kan worden gerekend. In 167i echter vroegen
de Lords, toen hun, zoo als wij zagen 3), het recht om
verandering in deze ontwerpen te brengen , betwist werd, of
men hun ook het recht, om de bill te verwerpen, wilde
ontnemen. De Commons antwoordden, dat dit niet in hunne
bedoeling lag. „Your Lordships have a negative to the
whole.quot; En in 16S9 verklaarden zij, in comité, opnieuw,
dat de Lords bevoegd waren: „to pass all or reject all,
without diminution or alteration 4).quot; Het recht echter van
verwerping eener bill, die over geldaanwijzing of belasting
handelde, had in dien tijd voor de Lords weinig beteekenis;
want het afwijzen was, zooals m.\\y zegt, weigering der gelden
voor de staatsdienst. De Lords beklaagden zich dan ook, dat
„a hard and ignoble choice was left to them, either lo
refuse the Crown supplies, when they are most necessary,
or to consent to ways and proportions of aid, which neither
their own judgment or interest, nor the good of government
and people, can admit 5).quot; Zelden beraadslaagden de Lords
daarna over financiëele zaken, ook niet over de sedert meer in
1)nbsp;Bill for abolishing fees in the Irish customs, t. a. p.
2)nbsp;BEOUGHAM, political philosophy , III, bl. 3n5
3)nbsp;Boven, bl. 111.
4)nbsp;Deze woorden evenwel, als deel nitmakende van „reasonsquot;, welke later
niet door het Huis zijn bekrachtigd, hebben niet hetzelfde gewicht. MAT,
constitutional history, I, bl. 4.73.
5)nbsp;Conference van 1671, t. a. p.
-ocr page 134-gebruik gekomene blijvende belastingwetten. In 1763 merkte
men bij de derde lezing van de Wines and Cider Duties Bill
op, dat het, naar men kon nagaan, de eerste maal was, dat
er over eene money-bill eene verdeeling i) van het Huis
plaats had 2). Evenwel was toen het recht, om eene financie-
wet te kunnen verwerpen, op zich zelf reeds van meer ge-
wicht, te meer in onzen tijd, waarin de geldmiddelen bij
nog meer verschillende bills worden geregeld. En men heeft
in ] 860 gezien , dat de Lords de afschaffing der papier-belasting
verwierpen, hetgeen echter in de Commons met verbazing
werd vernomen, omdat het de eerste maal was, dat de
Lords door eene afstemming, op de financiëele schikkingen
van een enkel jaar invloed uitoefenden 3). — Het Lagerhuis
liet evenwel, na onderzoek, de zaak rusten en nam op voorstel
van den minister palmêrston drie resoluties aan, waarvan
de eerste opnieuw inhield , dat het aanwijzen der gelden
eene zaak alleen der Commons is; de tweede verklaarde,
dat, schoon het recht der Lords, om belastingwetten te
verwerpen, niet ontkend werd, toch de verwerping, die thans
had plaats gehad, met bijzonderen naijver was aangezien,
„as affectnig the right of the Commons to grant the supplies,
and to provide the ways and means for the service of the
year;quot; en de derde bepaalde „that to guard for the future,
against an undue exercise of that power by the Lords, and
to secure to the Commons their rightful control over taxa-
i-ion and supply, this House has in its own hands, the power
w to impose and remit taxes, and to frame bills of supply,
1) Zie boven, bl. 70, noot 3.
may, t. a. p. bl. 476.
3) „Money-billquot; in technischen zin was dit echter niet, zegt may, omdat
hiermede blootelijk de aftcMffing van eene financiewet werd uitgesproken
t. a. p. bl. 477.
that the right of the Commons as to the matter, manner,
measure, and time, may be maintained inviolate i)-quot; I^®
strekking der besluiten was dus, om aan de Lords de meeste
omzichtigheid in de uitoefening hunner macht aan te be-
velen 2).
Yan het onderwerp der financiën afstappende, en tot den
algemeenen inhoud onzer paragraaf terugkeerende, merken
wij op, dat het recht der Parlementshuizen, om op de in
het andere Huis behandelde bills in gewone zaken amende-
menten voor te dragen, meermalen, ook vroeger, van groot
gewicht is geweest. Behalve het voorbeeld, reeds in de In-
leiding van dit hoofdstuk aangehaald 3), springt in het oog
de herziening in 1 706 van het artikel uit de „act of settle-
mentquot;, waarbij alle dienaren der Kroon en allen, die geld
van deze ontvingen, van het Lagerhuis werden uitgesloten;
het artikel zoude met de troonsbestijging van het Huis van
Hannover in werking zijn getreden 4). Bij deze herziening
hadden de Commons sommige ambtenaren aangewezen, met
name de „principal officers of statequot;, de „commissioners of
treasury and admiraltyquot; en enkele andere, die hieronder niet
begrepen zouden zijn. De Lords echter stelden bij amende-
ment het geheel weglaten van het artikel voor. Toen nu
Ij De woorden: „matter, measure aod timequot; komen reeds voor in de „con-
ferencesquot; van 167!; zie hallam. Constitutional history. 111, bl. 30.
3) may, Constitutional history, I, bl. 477—480.
3) Zie boven bl. 46.
■i) hallam, t. a. p., Ill, bl. 181. Hiermede werden dus ook de ministers
getroffen; en het in werking treden zoude alzoo de ontwikkeling van het con-
stitutioneele stelsel eensklaps gestuit hebben. Omkoopingen en belooningen van
de zijde der Kroon, die zelfs onder de regering van willem iii niet geheel
hadden opgehouden, hadden echter tot het artikel aanleiding gegeven. Zie
t. a. p., bl. 187 en volgg.
de Commons hierin niet wilden treden, en het Hoogerhuis
op het amendement bleef aandringen, bewilligden de eerste
in de opheffing, mits o. a. zou worden vastgesteld, dat
eenig lid der Commons, eene bediening van de Kroon aan-
nemende behalve een\' hoogeren rang in het leger, zich aan
eene nieuwe stemming zoude moeten onderwerpen \'), een
regel, welke daarna in het Engelsche recht gebleven is, en
vandaar ook, in hoofdzaak, in andere constitutioneele staten
is overgegaan 2).
Het spreekt van zelf, dat, daar voortdurend de meeste
en meest belangrijke ontwerpen het eerst in het Lager-
huis worden overwogen, het recht om in het algemeen wij-
ziging op de van het andere Huis uitgaande bills voor
te dragen, voor de Lords van het meeste belang is. may
geeft dan ook als den eigenaardigen werkkring van het
Hoogerhuis aan: „not so much to originate legislation, and
to direct the policy of the country, as to control, to
amend s), and to modify measures received from the Com-
mons 4).quot; Dat de Lords dit recht dikwijls op geheel vrije
wijze hebben aangewend, blijkt uit de reeds aangehaalde
voorbeelden, en uit de door may, ook in betrekking tot
onzen tijd, vermelde 5). Bij de doorgaande behandeling
van bills intusschen levert de uitoefening weinig moeilijkhe-
den op. Betreft het geen gewichtigen maatregel, dan bepaalt
\') 18 Februarij 1706; zie hallam, t. a. p., bl. 191, noot n. — Vgl.
het amendement der Lords op de „placebillquot; van 1693, macaulay, history of
England, VII, bl. 291.
2)nbsp;Vgl. Art. 91 onzer grondwet.
3)nbsp;„Amendquot; is hier natuurlijk in de meer gewone beteekenis van verbeteren
gebruikt.
■4) may, Constitutional history, I, bl. 264.
5) Zie 0. a. de van een ander denkbeeld uitgaande amendementen bij de
ïithes and Church (Ireland) Bill, en de Municipal Corporation Bills, voor
zij zich veelal tot het voorstellen van kleine verbeteringen,
die gewoonlijk door het andere Huis aanstonds worden toe-
gegeven. In zake der private bills, waar het voornamelijk
op onderzoek van feiten aankomt, kan het, zoo noodig,
nader in te stellen onderzoek van het Hoogerhuis, zoo als
wij zagen, dikwijls nog een\' zeer gunstigen invloed uitoefe-
nen 1). Het zou overigens wellicht niet moeilijk vallen, aan
te toonen hoe menigaiaal, bij verschil in belangrijke zaken,
ook wanneer geen van beide Huizen ten deze kon toegeven,
de duidelijk uitgesprokene meening van het andere Huis er
toe heeft bijgedragen, om de zaak in de openbare meening
en bij Eegering en Huizen meer tot rijpheid te brengen 2).
Merkwaardig is het, dat toen de Commons, in het laatst
der Regering van willem iii, eene bill aan de Lords hadden
opgezonden, om den Pretendent van hoog verraad te be-
schuldigen, en deze voorstelden hierbij ook mary of kste,
de geM\'ezen koningin, te voegen, dit amendement door de
Commons werd verworpen, „on the ground that it might
be of dangerous consequence to attaint any one by an
amendment, in which case such due consideration cannot
be had, as the nature of an attainder requires 3).quot; Het
behoeft geen betoog, dat de regel, om alzoo in het aanne-
men van amendementen van het andere Huis met de meeste
omzichtigheid te werk te gaan, zoowel in Engeland als in
andere staten, waar dezelfde instelhng bestaat, zal behooren
betracht te worden.
Engeland en Ierland, reeds boven vermeld, t. a. p.; vgl. het derde deel der
Speeches of Sir eobbet peel.
Vgl. yon vincke, Darstellung der innern Verwaltung, t. a. p., bl. 99.
2) Vgl. MAÏ, t. a. p.
hallam, t. a. p. III, bl. 193, in noot t.
-ocr page 138-HET RECHT VAN AMENDEMENT IN PRANKRIJK
ONDER DE CHARTE VAN 1814 EN DIE
VAN 1830.
Wij kunnen ons onderzoek gevoegelijk met de staatsrege-
ling van 1814 aanvangen. De oude Btats-généraux van
Frankrijk zijn, volgens güizoï i), slechts „d\'infructueux essais
du gouvernement représentatif geweest en kunnen voor ons
onderwerp slechts van gering belang zijn. Eerst in 1789
werden de denkbeelden van eene vertegenwoordiging des volks
meer algemeen; de hiermede als vermengde neiging echter
tot omverwerping van alle gezag, en de leer der souverei-
niteit van de numerieke meerderheid des volks 2), Maaren oor-
zaak dat daaruit voor het oogenblik nog niets blijvends kan
tot stand komen. De Assemblée Constituante scheidde, zoo als
wij reeds boven 3) opmerkten, regering en vertegenwoordiging
\') GUIZOT, histoire des origines, II, bl. 4.
2) „La souveraineté absoluequot;, zegt jduvekgiee de haueanse, „n\'existe
nulle part.quot; Histoire du gouvernement parlementaire en France, I, bl. 57.
bl. 6, noot 1.
van elkander; zij vreigerde aan de eerste het initiatief in wet-
geving, zonder voor de ministers het lidmaatschap der ver-
gadering open te stellen en bepaalde zelfs, dat de Koning zijne
raadslieden voortdurend buiten de vertegenwoordiging zou
moeten kiezen \'). Zij hield dus twee zaken van elkander ver-
wijderd, die juist in onafgebroken gemeenschap met elkander
beider kracht moeten vinden 2), en kende voorts aan den
Koning slechts het „veto suspensifquot; toe 3). — Ook de Con-
stitutie van het jaar III, die, zonder koningschap, evenwel
twee vergaderingen in plaats van de vorige enkele vaststelde,
bevestigde de geheele afscheiding van wetgevende en uitvoe-
rende macht -»). Zij gaf voorts het initiatief in wetgeving
aan den Conseil des cinq cents alleen 5), terwijl aan den
Conseil des anciens het recht beide van initiatief en amen-
1)nbsp;Zie Constitutie van 1791. Chap. II, Sect. iV, Art. 3. failliet, droit
public français, 1832, bl. 312; vgl. bl. 313, Art. 1, 1quot; en 8°.
2)nbsp;Dit werd erkend door thouiiet , die in de zitting van 13 Augustus 1791,
uit naam der comités , het door saint-maktin voorgestelde artikel der afscheiding
bestreed. Al mocht de Assemblee vroeger den maatregel voor haar zelve aan-
genomen hebben, „quand la révolution est terminée,quot; zeide hij, „quand il faut
former un gouvernement qui donne le mouvement et la vie au corps politique;
alors c\'est une erreur profonde que de traiter encore le pouvoir exécutif en ennemi
de la chose publique.quot; Choix de rapports, opinions et discours, prononcés à la tribune
nationale, VI, 1S19, bl. 131. — Vgl. iiegel, Grundlinien der Philosophie des
Rechts, Werke, VIII, 1840, bl. 384 , robeet von mohl, Staatsrecht, Völ-
kerrecht und Politik, I, 1860, bl. 36 en volgg., en macaulat, history of
England, VII, bl. 248; van het Engelsche ministerie sprekende, zegt hij:
„It is by means of Ministries thus constituted (and thus changed), that the
English government has long been conducted in general conformity with the
deliberate sense of the House of Commons, and yet has been wonderfully free
from the vices which are characteristic of^governments administered by large,
tumultuous and divided assemblies.quot; — Vgl. boven bl. 6,
3)nbsp;Vgl. failliet, t. a. p., bl. 316. Art. 2.
4)nbsp;Art. 47 en 163, t. a. p., bl. 417; vgl. art. 133 en 136.
5)nbsp;Art. 76.
-ocr page 140-dement werd onthouden gt;)• cambacéees had zich tegen het
laatste verzet, maar zijn gevoelen had de overhand niet ver-
kregen 2). — De constituties uit het tijdperk van het consulaat
en van het keizerrijk kunnen wij met stilzwijgen voorbijgaan.
Gelijk bekend is, werden de wetsontwerpen door den Conseil
detat geredigeerd en het Corps législatif kon, volgens de
regeling van het jaar VIII, de voordrachten enkel aannemen
of verwerpen : discussie zelfs was niet geoorloofd. En moge
het tribunaat, dat de wetsontwerpen voor de behandeling in
het Corps législatif onderzocht, en daarna door drie woordvoer-
ders zijn gevoelen, tegelijk met de sprekers der regering, voor
het Corps législatif verdedigde, in het begin nog wenschen
in wetgeving geuit hebben het tribunaat werd in het
jaar X door zijne splitsing en vermindering van het aantal
leden onschadelijk gemaakt en in het jaar 1807 geheel
opgeheven. De taak zijner secties werd toen aau commissies
van het Corps législatif opgedragen, die vooraf met de regering
onderhandelden, en slechts eenige opmerkingen maakten 5).
Daar op deze wijze de invloed der staatsvergaderingen op
wetgeving en regeringsbestuur geene noemenswaardige be-
teekenis had, noemt duvergier de haüeanne de constituties
van napoleon „des fausses constitutions représentatives, où
des simulacres d\'assemblées ne servent qu\'à décorer le pou-
voir absolu C).quot;
1)nbsp;Art. 95.
2)nbsp;duyeegiee de hatjeanne , t. a. p., I, bl. 853.
8) Volgens art. 29 ; pailliet, t. a. p., bl 465. Zie o. a. bij de wet zelve, die
de betrekking der drie lichamen regelde, duveegiee de haueanne, I, bl. 477.
1) Sénatus-consnlte organique van 16 Thermidor, art. 76. failliet,
■ t. a. p., bl. 5l4.
5)nbsp;Zie voorts chauveatj et héme, Therorie du Code Pénal, uitgave van
nypels, III, 1861, bl. 14.
6)nbsp;t. a. p., I, bl. 442.
-ocr page 141-In het ontwerp der grondwet, in 1814 door den Senaat, die
onder napoleon niet over gewone wetten oordeelde, maar
slechts tot handhaving en verandering der constitutie heette
ingesteld te zijn, aan lgdiswijk xviii aangeboden, was dan ook
in de eerste plaats opgenomen: ,/Le corps législatif a Ie droit
de discussion 1).quot; Verder was daarin, naar de wijze van Enge-
land , bepaald, dat het initiatief in wetgeving bij de twee Ka-
mers, die voorgedragen werden, zoude berusten; ten aanzien
der geldmiddelen echter alleen bij het Corps législatif. De
Koning zoude, even als ook in Engeland en onder de consti-
tutie van 1791, de Kamers kunnen uitnoodigen, zich met
bepaalde zaken bezig to houden 2). Aan de Kroon werd daar-
enboven het onbeperkte veto toegekend, en het lidmaatschap
der vergaderingen voor de ministers opengesteld 3). Dit ont-
werp werd aan den graaf d\'artois, als luitenant-generaal des
rijks, aangeboden, die daarop den April verklaarde, dat
de koning de grondslagen der constitutie zoude aannemen 4).
Lodewijk xviii was echter nog te veel van de denkbeelden
zijner voorvaderen doordrongen , dan dat dit had kunnen plaats
hebben. In de Charte van 1814, die de Koning ook enkel
als eene gift uit zijne hand verleende , werd het initiatief,
bij art. 16, zoo als wij reeds boven zagen, aan de Kroon
voorbehouden. De Koning kon de ontwerpen naar ver-
kiezing, het eerst aan de kamer der Pairs of aan die der
Deputés voorleggen, met uitzondering der belastingwetten,
die het eerst door de Députés moesten overwogen worden 5).
1)nbsp;Art. 11, paiiliet, t. a. p., bl. 676.
2)nbsp;Vgl, Constitutie van 1791, t. a. p., bl. 313.
Zie Art. S en 14, t. a. p., bl. 675, en üuvekgiek be haukanne,
t. a. p., II, bl. 98.
4)nbsp;t. a. p. II, bl. 116, en pailliex, t. a. p. bl. 691.
5)nbsp;Art. 17.
-ocr page 142-Evenwel de Kamers konden bij gemeenschappelijk adres, op
voorstel van ééne van haar, hetwelk in geheim-comité moest
behandeld zijn, aan de Kroon het aanbieden van een ont-
werp in bepaalden zin, verzoeken n. In dit stelsel 2) kon
het recht van amendement op de regeringsvoorstellen slechts
spaarzaam aan de vergaderingen worden toegekend. Bij de dis-
cussie in de commissie, welke de Charte zamenstelde, wenschte
men het niet zonder beperking aan deze te verzekeren. De
leden, wier gevoelen de overhand verkreeg, „soutenaient,quot; —
zoo verhaalt duvergier de haüranne — „que cette question
se liait étroitement au droit d\'initiative, puisque par des
amendements on pouvait dénaturer une loi 3).quot; Men stelde
dus in art. 46 vast:
„Aucun amendement ne peut être fait à une loi, s\'il
n\'a été proposé ou consenti par le Eoi, et s\'il n\'a été
renvoyé et discuté dans les bureaux.quot;
Sommigen meenden, dat dit bezwaar zoude opleveren,
vooral bij amendementen, die van weinig gewicht waren.
Door beugnot werd echter terecht, naar wij meenen, opge-
merkt, dat het niet mogelijk is, gewichtige en onbedui-
dende amendementen wettig van elkander te onderscheiden.
Het goedkeuren der amendementen schijnt in de eerste
zitting der Kamers daarna zoowel voor als na de behande-
ling te hebben plaats gehad. Later werd zij in het geheel
1)nbsp;Zie Art. 19—2].
2)nbsp;Dit stelsel is gevolgd in de constituties van Baden (1818), Jö?,
van Wurtemberg (1819), §172, van Saksen;(1831), J 83 , en van Hannover
(1848, later in dit opzicht onveranderd gebleven), § 65. Zie zachakiae, die
deutschen Verlassungsgesetze der Gegenwart, 1,855, bl. 339, 819, 176 en
249. In al deze staten, behalve Wurtemberg, missen de Kamers dan ook het
eigenlijke recht van amendement.
t. a. p., bl. 172; vgl. boven, bl. 21.
-ocr page 143-niet meer vooraf gegeven \'). In de discussie, die in de
Kamer der Députés over het reglement, regelende de be-
trekking van de volksvertegenwoordiging tot den Koning en
van de Kamers onderling 2), aldaar als wetsontwerp aange-
merkt, plaats heeft, ziet men amendementen, door de com-
missie voorgesteld, die door den minister de montesquiou
worden aangenomen, en een ander, dat ook zonder zooda-
nige instemming, na aanneming door de vergadering, toch
door den Koning wordt goedgekeurd 3). Eveneens is er bij de
discussie over de wet tot beteugeling der drukpers sprake
van door den Koning goedgekeurde, en andere niet goedge-
keurde amendementen, welke laatste toch overwogen worden
en na langdurige discussie gezamenlijk worden verworpen 4).
Daar echter later de eigenlijke toestemming in het geheel
niet meer vooraf werd gegeven, en het artikel der Charte
niet duidelijk inhield, dat de goedkeuring op de amendemen-
ten afzonderlijk moest verzocht worden, terwijl de regering,
na mogelijke weigering, stemming over het onveranderde ont-
\') Toen zelfs in 1820 bij het amendement van boin op het ontwerp der
verkiezingen dk la boüedonnaye vroeg, of het amendement door den Koning
goedgekeurd was, antwoordde het ministerie, dat het geene goedkeuring kon
vragen op een amendement, waarover nog niet beraadslaagd was. duveegiee
de haueanne, V, bl. 563. — Zie echter nog beneden, bl. 186.
2,! Zie dit reglement in de Annales du parlement français, 1, bl. 29, en de
t)ijzondere reglementen van de Kamer der Afgevaardigden (25 Junij 1814
en van de Kamer der Pairs (2 Julij 1814), bij failliet, t. a. p. bl. 1232
en i238. In geen van deze komen bepalingen over amendementen voor.
Bij de Charte van 1830, zullen wij naar sommige bepalingen uit de laatste
reglementen verwijzen.
düteegiee de haueanne, t. a. p. II, bl. 236.
4) t. a. p. bl. 257. ;;Les amendements non consentis par le roi fnrent
écartés en masse.quot; Zie voorts de amendemeuten op de tariefwet, t. a. p.
bl. 287.
ggpr
werp zou kunnen vragen, hetgeen wellicht de bedoeling was,
was het weigeren der goedkeuring in het vervolg eigenlijk
niets anders dan eene intrekking, of het weigeren der sanctie,
ten aanzien van het geheele ontwerp. Het spreekt echter
van zelf, dat het andere en hier wellicht oorspronkelijk be-
doelde stelsel niets meer is dan een recht, om amendementen
op de ontwerpen te vragen i), en geen eigenlijk recht van
amendement kan worden genoemd. Van het denkbeeld, om
de toestemming zelfs reeds vóór de behandeling te verleenen,
zegt de barante (in zijn leven van royer-collard) , sprekende
over de zitting van 1815: „Dès l\'année précédente il avait
paru inexécutable et incompatible avec la liberté des Cham-
bres 2).quot;
De bepaling, dat de amendementen vooraf in de afdeelin-
gen moesten zijn onderzocht, werd mede geenszins als vaste
regel gevolgd 3).
Eeeds in de zitting van 1814 kwam in de Kamer der
Afgevaardigden, bij amendementen, die de Pairs op het
vermelde drukpers-ontwerp hadden aangenomen, de gewich-
tige vraag ter sprake, of alsnu het veranderde ontwerp
opnieuw in zijn geheel, dan wel alleen de aangebrachte
amendementen moesten worden behandeld 4). De minister
de montesquioü verklaarde zich voor het laatste. De com-
missie echter, bij monde van raynouard, stelde in beginsel
1)nbsp;Dit stelsel, dat alzoo buiten het onderwerp van ons proefschrift ligt,
wordt gehuldigd in de vermelde constituties van Saksen, § 94, en van Han-
nover g 66; in die van Baden is het denkbeeld van voorafgaande goedkeuring
door zamenspreking der regering met eene commissie der vergadering aange-
nomen, § 71. ZACHAEIAE, t. a. p. bl. 177, 249 en 340.
2)nbsp;t. a. p. I, bl. 1G7.
3)nbsp;Vgl. DtjpiN, Notions élémentaires sur la justice, le droit et les lois,
1827, bl. 28.
4)nbsp;Vgl. boven bl. 103.
-ocr page 145-„que les lois amendées devaient être représentées en totalité
quand on jugeait les amendements assez importants pour
dénaturer la loi primitive i).quot; De Kamer, zonder zich over
de zaak in het algemeen uit te laten, nam voor dit geval
aan, dat alleen de amendementen zouden worden behan-
deld. De amendementen werden daarop goedgekeurd.
Ook van het recht van iij^tatief, voor zoo verre het dan
langs een\' omweg aan de vergaderingen was toegekend, werd
door de Kamers van 1814 reeds meermalen gebruik ge-
maakt 2),
Maar die ontwikkeling van het constitutioneele stelsel
werd spoedig gestuit. Evenwel ook napoleon gaf, na zijn\'
terugkeer uit Elba, op aanraden van benjamin constant,
voor een groot deel, aan de zich verheffende eischen ten
opzichte der volksvertegenwoordiging toe, en in de Acte
additionnel was althans het straks vermelde recht, om amen-
dementen op de ontwerpen te knnwQVL vragen, met duidelijke
woorden aan de Kamers toegekend; het initiatief bleef daarbij
aan de Eegering voorbehouden s). Na den slag van Waterloo
intusschen, toen de Koning op zijn\' troon zoude terugkeeren,
was men op de herziening van verschillende artikelen der
Charte en daaronder ook op die betreffende het recht van
amendement en van initiatief bedacht. Bij de onderhande-
lingen , die met den hertog van wellington gevoerd werden,
voerde elactgergues aan, dat die terugkomst niet zou kun-
nen plaats hebben, zonder dat een krachtig ministerie op-
trad en met name het initiatief gelijkelijk aan den Koning
1)nbsp;DTJVEEGIER DE HAUEANNE, II, b]. 265.
2)nbsp;Zie t. a. p., bl. 307 en 308.
3)nbsp;Acte additionnel, art. 23; pailliet , t. a. p. bl. 1259. — vgl. benja-
mm cojnstant, Mémoireiî sur les cent jours, II, 1822, bl. 68.
en aan beide Kamers verleend werd i). Ook het ontwerp
van constitutie, dat de, op voorstel van dupin 2), daartoe
benoemde commissie dennbsp;Junij 1815 aan de Chambre
des Eeprésentants had aangeboden, hield o. a. in, dat het
laatste zoowel aan iedere Kamer als aan de Eegering
zou toekomen 3). Inderdaad verklaarde lodewijx xvm in
de Ordonnantie van 13 Julij, dat hij onder meer artike-
len ook die betreffende het initiatief en het amendement
aan eene herziening zoude onderwerpen 4). Maar in de
Troonrede, waarmede hij dennbsp;October de Kamers
opende, trok hij zijne beloften grootendeels in. „Cette
Charte,quot; zeide hij, „que j\'ai méditée avec soin avant de la
donner, à laquelle la réflexion m\'attache chaque jour d\'avan-
tage, que j\'ai juré de maintenir, et à laquelle vous tous, à
commencer par ma famille,allez jurer d\'obéir, est sans doute,
comme toutes les institutions humaines, susceptible de per-
fectionnement ; mais aucun de nous ne doit oublier qu\'auprès
de l\'avantage d\'améliorer est le danger d\'innover 5).quot; Ailes
1) duveegiee de haueanne, III, bl. 145.
Vgl. Mémoires de jr. dupin, II, bl. 2.
3) Art. 44 van dit ontwerp was op deze opmerkelijke wijze gesteld:
«Chacune des deux chambres peut exercer l\'initiative. Le gouvernement peut
également l\'exercer. Dans ce cas, il fait porter la proposition, et soutenir
la discussion par les ministres, soit qu\'ils siègent dans les chambres comme
pairs ou représentants, soit qu\'ils n\'en fassent pas partie.\'\' pailliet t. a.
p. bl. 1281. Dit denkbeeld werd dan ook uitgedrukt in art. 5 van de »Dé-
claration de droits,quot; door de Kamer den 5\'î\'^a Julij daaropvolgende vastge-
steld, waarin tevens (in verband met art. 49 van het vermeide ontwerp)
voorkwam: „A la chambre des représentants exclusivement, appartient l\'ini-
tiative en trois matières; les contributions publiques, les levées d\'hommes et
l\'e\'lection d\'une nouvelle dynastie à l\'extinction de la dynastie régnante.quot; t.
a. p. bl. 1290.
4) dttveegiee de haueanne, III, bl. 183.
t. a. p. bl. 258,
-ocr page 147-bleef dus op denzelfdeu voet geregeld; van daar de botsin-
gen , die over de toepassing van het recht van amendement
in het bijzonder, vervolgens ontstonden.
Wij wenschen den in frankrijk vooral in de eerste jaren
der Eestauratie hieromtrent gevoerden strijd meer naauw-
keurig na te gaan; de tot dus verre verschenen deelen
der Histoire du gouvernement parlementaire en France van
büvergier de hauranne hebben ons gereede gelegenheid
verschaft, hiervan meer uitvoerig kennis te nemen.
De Kamer der Afgevaardigden , die in 1815 hare zittin-
gen aanvangt, door den Koning bij hare verkiezing in ver-
rukking „Chambre introavablequot; genoemd, is voor ons on-
derwerp al dadelijk van het meeste belang. Grootendeels
zamengesteld uit mannen, die van de oud-koningsgezinde
denkbeelden doordrongen, hetgeen de republiek en het kei-
zerrijk verricht had, zooveel mogelijk wenschten te niet te
doen en ook aan de geestelijkheid de verlorene macht terug
te schenken i)» trachtte zij den koning en zijne ministers op
dezen weg veel verder te brengen, dan met de rust van
Frankrijk bestaanbaar kon worden geacht; de Kamer werd dus
na 10 maanden ontbonden. Bij het uitoefenen zoowel van het
recht van initiatief, voor zoo verre dit mogelijk was, als
van het recht van amendement, bleek telkens het verschil
der Kamer met het overigens dikwijls zwakke ministerie,
terwijl zij door eene ruime toepassing van beide rechten,
handelende daardoor, naar veler meening, tegen den geest
der Charte 2), aan hare eischen de noodige kracht trachtte
\') Vgl. GUIZOT, Mémoires pour servir à l\'histoire de mon temps,I, 1858,
bl. 113 en volgg.
2) Vgl. boven bl. 20 en 128. Merkwaardig echter blijven de woorden
-ocr page 148-bi] te zetten. De theoretisch aanlokkelijke leer, dat alles
van de Kroon moest uitgaan\', werd zoodoende zelfs door
de ultra koningsgezinde Kamer, in de praktijk verloochend
en het voorstaan van die stelling was aan de ministeriëel-
gezinden overgelaten.
_ Bij voorstellen der leden vooreerst, zag men verschillende, ook
uitbreidende, amendementsvoorstellen. Bij het ontwerp o a
waarvan hyde de neüville het initiatief nam, om het getal
hoven en rechtbanken te verminderen en het voor vast aan-
stellen der rechters, tot na één jaar te verschuiven, stelde
be bonald, als rapporteur der commissie, die het ontwerp
had te onderzoeken, voor, dat het door hvde de neüville
als tijdelijke maatregel voorgedragene, voor altijd zou .el-
den nl. dat telkens bij rechterlijke benoemingen, onafzet-
baarheid eerst na verloop van een jaar zoude ingaan. Het
ontwerp werd, na verwerping van het amendement , aange-
nomen, maar viel daarna in de Kamer der Pairs i) Niet
lang daarna, toen lavalette uit zijne gevangenis ont-
snapt was, en Humbert de sesmaisons in de Kamer een
voorstel tot enquête had gedaan, om te onderzoeken of de
.garde des sceauxquot; en de minister van policie niet door
dralen de ontsnapping in de hand hadden gewerkt, stelde
de hiervoor benoemde commissie als amendement, om aan de
Kamer voor te dragen, vast, dat een adres aan den Koning
^^worden aangeboden, verklarende, dat beide ministers
B w, elde, O niet de toepassing van het vertegenwoordigend stelse n\'
fde ti dnbsp;- -- hef eenmaal a
(de woorden .elve der Charte waren ten deze, geen beletsel): „je dira
avee la même franchise que je le demande avec tous ses prine pes quot;
^^te avec toates ses conséquences.quot; ..nbsp;peLe\'es\'sur di e
sujets, et discours politiques, II, bl. 221.
t. a. p. bl. 1-32 en duveesibe de haueannb, III, bl. 291-293.
-ocr page 149-het vertrouwen der natie hadden verloren. Het rapport
werd echter, doordien de koning intusschen te kennen ge-
geven had, bij aanneming, de Kamer te zullen ontbinden,
niet uitgebracht l).
Maar niet alleen op voorstellen der leden, ook op rege-
ringsvoorstellen werd het recht van amendement in al zijne
uitgestrektheid gehandhaafd. Yoor de wet der te verleenen
amnestie hadden reeds sommige leden ontwerpen ingediend,
toen den December (1815) de regering daarna zelve het
initiatief hiervan nam en voorstelde, dat slechts zouden
worden uitgesloten de personen, die in de Ordonnantie
van 24 Julij vermeld waren, de leden der familie
bonaparte en zij, die vóór de uitvaardiging der wet in staat
van beschuldiging zouden gesteld zijn. -— corbi^re echter,
in zijn rapport, voegde hierbij verschillende categoriën van per-
sonen, om die te kunnen vervolgen; droeg voor, dat het
nadeel, hetwelk de staat door de regering der 100 dagen
geleden had, door de te veroordeelen personen zou worden
gedragen, (welke bepaling alzoo met verbeurdverklaring
hunner goederen gelijk stond); en stelde de verbanning
voor van die rechters van lodewijk xvi, die voor de Acte
additionel hadden gestemd of bij napoleon\'s terugkeer posten
hadden aangenomen, waardoor zij gerekend werden, een
nieuw misdrijf bij het vroegere te hebben gepleegd 2). De
minister de eichelieu verzette zich tegen de amendementen
en achtte de aanneming daarvan niet roet het welzijn van
Frankrijk bestaanbaar. Toen men tot stemming zoude over-
1)nbsp;DUVERGIEE DE HAUEANNE, t. a, p,, bl. 317. - Zie voorts de commissie-
rapporten over de voorstellen, die over het verleenen vau nieuwe rechten aan de
geestelijkheid handelden en ook het rapport, in de Kamer der Pairs, van De
MONTESQUIOU, over het eerste dier voorstellen, t. a. p. bl. 339 en volgg. en 345.
2)nbsp;t. a. p. bl. 319.
-ocr page 150-gaan, verzocht hij, dat de zitting zou worden geschorst,
opdat hij nader het welnemen des Konings zou kunnen
vragen. Teruggekeerd in de vergadering deelde hij mede,
dat de Koning alle amendementen weigerde, met uitzon-
dering van dat, waarbij de beslissing over de nersonen van
de tweede lijst van 24 Julij meer bijzonder aan Hem werd
opgedragen. Bij de stemming, die daarop volgde, werd op
het amendement der categoriën de „question préalablequot; met
eene meerderheid van 9 stemmen aangenomen !}. Op het
amendement, waarbij het beginsel der schadevergoeding werd
uitgesproken, werd de „question préalablequot; eveneens voor-
gesteld, maar verworpen, daarna evenwel ook het amende-
ment zelf afgestemd. Doch het amendement betreffende
de verbanning der vermelde rechters van lodewijk xvi werd
aangenomen. Slechts drie leden verklaarden zich hiertegen 2).
De wet, later ook door de Pairs goedgekeurd, werd door
den Koning, niettegenstaande zij de vermelde bepaling be-
vatte, bekrachtigd. De hertog de Richelieu zeide in de
Kamer der Pairs — zoo verhaalt duvergier de haüranne —
»que le roi, malgré sa répugnance à séparer la cause des
régicides de celle d\'autres Français, coupables et égarés,
•cédait au voeu énergique de la Chambre des députés, et re-
tirait la main qu\'il avait étendue sur les coupables 3).quot;
Nog merkwaardiger voor ons onderwerp is de behandeling
van het ontwerp der verkiezingen, door den minister de
vaüblanc, den 18^- December ingediend, waarbij de ver-
kiezingen aan tweeërlei collegies. cantonnale en departemen-
tale, werden opgedragen; beide zouden grootendeels uit
O t. a. p. bl. 329.
V t. a. p. bl. 8S1.
3) t. a. p. bl. 333. Vgl. (CAPEEIGUE), histoire de la Restauration, la Have
1832, IV bl. 60.nbsp;\' ^ \'
ambtenaren en geestelijken, en sommige rechthebbenden be-
staan; hierbij zouden in de departementale de door het
andere collegie verkozenen komen; en de cantonnale zouden
voorts candidaten voor de „Conseils du département, et
d\'arrondissementquot; aan den Koning aanbieden, de departemen-
tale de Afgevaardigden der Kamer verkiezen. De leeftijd
der afgevaardigden, waarvoor de Charte (in art. 88) 40
jaar stelde, werd op 25 jaar gebracht; en het getal afge-
vaardigden, met afwijking van art. 36, tot 400 vermeer-
derd. De jaarlijksche vernieuwing der Kamer voor een
vijfde, zooals de Charte dat in art. 37 bepaalde, werd
echter behouden l). ^—Het doel van het ontwerp was, zooals
ook door den minister niet werd ontkend, de verkiezingen
in handen der regering te spelen 2). Om deze reden en
die, dat naar het ontwerp de Kamer spoedig voor een
vijfde zou moeten vernieuwd worden, ontmoette het een\'
bijna algemeenen tegenstand. De commissie, bij monde van
dbvillèle, rapporteur, stelde voor, dat de vergadering eerst
over de artikelen der Charte, die bij het ontwerp gemoeid
waren, zoude beslissen. Zij keurde met name de verandering,
die omtrent den leeftijd werd voorgesteld, af, en gaf voorts een-
stemmig de voorkeur aan eene vernieuwing der Kamer in
haar geheel om de 5 jaren boven eene jaarlijksche voor een
vijfde 3), Bij de beraadslaging drong men er echter op aan ,
dat de commissie haar volledig verslag zoude uitbrengen.
Zij maakte daarop hare verdere amendemeiften kenbaar, daarin
bestaande, dat de verkiezingen middellijk door allen, die 50
francs in de directe belasting opbrachten, in cantoimale ver-
\') DUVEEGIER DE HAUEAMNE, III, bl, 856.
2)nbsp;GUIZOT, Mémoires, I. bl. 127 zegt: „Le projet donnait aux éleetions un
earactère plus administratif que politique.quot;
3)nbsp;EUVEEGIER DE HAUEANSE, t. a. p. bl. 359.
-ocr page 152-gaderingen vereenigd, zouden geschieden, voor de Chambre
des députés en de aanwijzing der candidaten voor de Con-
seils de département, met kiescollegies tusschen beide, voor
welker leden de census van âOO francs, door de Charte in
art. 40 ingesteld, bepaald bleef; voor de Conseils d\'arron-
dissement door het dadelijk aanwijzen der candidaten i).
De amendementen werden, na belangrijke discussies, groo-
tendeels, schoon weder met nieuwe veranderingen, aange-
nomen. Het denkbeeld van geheele vernieuwing der Kamer
om de vijf jaar, en het kiesstelsel, door de commissie voor-
gedragen, behield de bovenhand; en een iu hoofddenkbeeld
geheet verschillend ontwerp trad alzoo in de plaats van het
ministeriëele. de seeee had het recht der Kamer in dit
opzicht betwdst, uit hoofde van het uitsluitende initiatief der
Kroon. „Nous devons,quot; zeide hij, „déhbérer sur des lois,
qu\'on nous propose, et non en proposer nous mêmes.quot; Want,
zeide hij, „donner des lois, c\'est régner 2).quot;
De regering, zich niet met de aangenomene amendemen-
ten kunnende vereenigen, bood het oorspronkelijke en het
geamendeerde ontwerp naast elkander aan de Kamer der
Pairs aan, de uitspraak van deze inroepende. Hier ontstond
eene belangrijke discussie over de toepassing van het recht
van amendement. In het rapport, dat de pastoret den
Maart (1816), uit naam der commissie, uitbracht, en
waarin de verwerping van beide ontwerpen werd voorgesteld,
voerde hij aan, dat de andere Kamer met het artikel be-
treffende de vernieuwing om de vijf jaar, te ver was gegaan,
omdat voor afwijkingen der Charte het initiatief aan de
regering moest gelaten worden, en, ook afgescheiden hiervan,
het amendement op het uitsluitend initiatief der Kroon inbreuk
\') t. a. p., bl. 366.
capefigüb, histoire de la Restauration, IV, bl. 98.
-ocr page 153-maakte Met nadruk werd echter in de beraadslaging het
Volledige recht van amendement, ook onder de bepalingen
lier Charte, verdedigd 2). ])e hertog de lévis hield staande,
dat tot het voorstellen van afwijkingen der Charte geens-
zins eenig voorrecht aan de Eegering toekwam, en dat,
door in het algemeen bij het initiatief telkens de Kroon
voorop te stellen, de koninklijke waardigheid niet werd be-
vorderd. chateaubriand voerde aan: „Comment soutenir,
que dans un projet de loi, il y a tel article qui peut être
amendé et tel article qui ne le peut pas? Etablira-t-on en
principe que quiconque propose un amendement sans en
avoir reçu l\'ordre prend traîtreusement l\'initiative? Alors
il faut prier le gouvernement d\'avoir l\'extrême bonté de
mettre à la marge de nos projets une marque qui nous en-
seigne notre devoir et nous apprenne ce qui nous est permis
et ce qui nous est défendu: cela lui épargnerait beaucoup de
soins et à nous beaucoup de discours S).quot; Wat betreft de
aanmerking, die gemaakt werd, dat het artikel het karakter
van amendement zoude missen, zeide hij: „La doctrine sur
laquelle on s\'appuie ne saurait se soutenir 4).quot;
Sommigen, die evenals de commissie verwerping wensch-
ten, verklaarden 5) het ontwerp, zooals het door de Kamer
der Afgevaardigden veranderd was, op zich zelf, boven
het oorspronkelijke voorstel te verkiezen. Maar, voerden
1)nbsp;Zie t. a. p. bl. 111 en duyekgiee de haueanne, III, bl. 400.
2)nbsp;DUVEEGIEK DE HAUEANNE noemt het t. a. p.: ,;une revendication for-
melle, éclatante, victorieuse, du droit d\'initiative parlementaire et du droit
d\'amendement dans toute son étendue.quot;
3)nbsp;t. a. p. bl. 401.
\'\') capepigue, t. a. p. bl. 116. — Vgl. de uitspraak van chateaübeianD\'
in zijne spoedig daarna verschenen Monarchie selon la Charte,
5) DELA EOCHEEOUCAULD , DE BONNAY , DE LA VAUGUYON, en DE CLEEMONT-
TONNEEEE.
den zij aan, zij hadden slechts te vragen, of de amende-
menten door den Koning goedgekeurd waren. Dit was
niet geschied. De amendementen bestonden dns, naar hun
oordeel, zelfs niet. En evenals de minister het ontwerp eigen-
lijk niet aan de Kamer had moeten aanbieden, kon deze het
niet aannemen. ■— Evenwel de Koning had de amendementen
niet bepaald geweigerd. In de Ordonnantie ter aanbieding
aan de Kamer der Pairs, had hij zich voorbehouden „de
statuer nltérieurement sur les-araendements et additions faits
par la Chambre des deputes i).quot; de talaeü en de nicolaï
hielden dan ook staande, dat de Kamer, juist omdat de
Eegering beide ontwerpen aan haar had voorgelegd, een
bepaald oordeel moest uitspreken 2). Als de wensch van den
Koning en zijne ministers scheen echter bekend, dat het
ontwerp zoude worden verworpen. Merkw^aardig is het,
dat, terwijl de maarschalk maemont, en de lally tolen-
dal beide eene verwerping, welke ook daarna volgde, ver-
dedigden, de eerste den wensch uitdrukte, dat de Koning
in de zamenstelling der w^etten in het vervolg niet anders
dan bij de sanctie tusschen beide zoude treden, en de laatste
het betreurde, dat de commissie slechts eene afwijzing
voordroeg en hare eigene denkbeelden niet in een nieuw ontwerp
had uitgedrukt. Beiden waren dus voor eene vrije behandeling
der ontwerpen, die door de regering aan de orde gesteld waren.
Bij de begrootingsdiscussiën in de Kamer der Afgevaardig-
den trekt de aandacht een amendement der commissie, waar-
bij, in strijd met de aangenomene wet van 23 September
1814,voorgesteld werd, de schuldeischers der revolutie en van
het keizerrijk achter te stellen, en hunne schuldvorderingen in
\') DUYESGIEE de HAUEANNE, t. 3. p., bl. 403.
Zie CAPEPIGUE, t. a. p., bl. 113.
vaste renten met verlies van 40 percent te veranderen. De
regering, die de aanneming van dit amendement, opdat het
Vertrouwen in de door den Staat aangegane belofte niet zou\'
worden geschokt, tot eiken prijs wenschte te voorkomen, trok
het gedeelte van het ontwerp, waarbij ter afdoening van de
vermelde schuldvorderingen een verkoop van bosschen was
voorgedragen, in. Niettemin bleef de commissie haar amen-
dement handhaven. Gegronde twijfel mocht er bestaan, of
dit amendement wel ontvankelijk was; want de zaak, waarop
het betrekking had, was door de intrekking buiten de orde
gekomen, en het amendement behandelde overigens een onder-
werp, geheel afgescheiden van de andere zaken der begroo-
ting 1). In de beraadslagingen, die daarna van den 14\'^®quot; tot
dennbsp;Maart (1816) plaats hadden, verzette vooral dè
SEERK zich tegen het toevoegen der bepaling, die hij overigens
sterk afkeurde, aan de begrootingswet 2). De Koning, zeide
hij, werd daardoor in de moeilijke keus gebracht, om bf de
geheele hegrooting te weigeren, bf ter wille daarvan eene be-
paling, die hij trouweloos en tjranniek heette, aan te nemen.
Hij trok voorts in twijfel, of de Kamer, bij amendement op de
begrootingswet, op zoodanige wijze van bestaande wetten ver-
mocht af te wijken, düvergiee, de hauranne verklaart, wat
het laatste aangaat, metoESiiRRE te moeten instemmen; want,
zegt hij, „nul gouvernement ne serait possible, si, par des amen-
dements violemment incorporés à la loi du budget toutes les
1) kotek-collakD zeide in de redevoering, bij die gelegenheid gehouden:
„Le Roi ayant retiré la propositiou qu\'il avait faite, il ne reste à la Chambre
aucun prétexte, même de connexité, pour atteindre la loi du 23 Septembre
1814 dans sa délibération sur le budget de 1816.quot; de barante, la vie poli-
tique de eoxee-collard, 1, bl. 250. — Vgl. boven, bl. 18.
duvbegiek de haueanne, III, bl. 383,
-ocr page 156-lois existantes pouvaient être changées chaque année i).quot;
eoyer-collaed Het het laatste punt, in het algemeen, in het
midden; zelfs voor eene andere theorie liet hij, schoon op
ironische wijze, ruimte, maar, zeide hij, „il n\'y a pas de
théorie dans laquelle le vote annuel de l\'impôt sollicité par
les dépenses présentes attire à lui les charges des années
précédentes auxquelles il a été pourvu par de semblables
votes.quot; Bij deze discussie plaatst hij overigeiis het uitslui-
tend initiatief der Kroon nog sterk op den voorgrond 2). _
Had men tot stemming willen overgaan, dan ware de aan-
neming der „question préalablequot; om verscheidene redenen,
naar wij zagen, verkieslijk geweest. Toen echter de rap-
porteur CORBIÈRE ten slotte de sprekers had beantwoord,
kwam eensklaps de minister van financiën de veranderde
meening der regering mededeelen: de regering nam het
denkbeeld van het amendement aan, mits de overgang
in vaste renten facultatief werd gemaakt, en aan hen, die
daarin niet wilden treden, voorloopig 5 percent jaarlijks
zou worden uitgekeerd, waarna men in 1820 nader over deze
laatste zoude beslissen. Het ontwerp, dat de regering in dezen
zin indiende, werd daarop aanstonds, slechts met de stem
van COLOMB tegen, aangenomen s).
De amendementen op de begrooting zelve waren niet minder
van belang. De Kamer handhaafde hierin het denkbeeld
van het Engelsche recht, dat het regelen en aanwijzen der
belastingen eene zaak is van het Lagerhuis. Evenwel de
ministeriëele invloed, die te dezen opzichte in Engeland
geldt, werd hier gemist. De nieuwe belastingen, door de
1)nbsp;DtlVEEGIEE DE HAUEANNE,, t. a. p. bi. 384.
2)nbsp;Zk DE BAEANTE, t. a. p. bl. 249 en volgg.
DUYEEGIEE DE HAUEANNE, III, bl. 389,
regering voorgedragen, werden op voorstel der commissie,
grootendeels op andere zaken overgebracht; en werkelijk
moest men erkennen, dat alzoo in menig opzicht belangrijke
verbeteringen waren tot stand gekomen \'). De amendementen,
ten aanzien der uitgaven, bepaalden zich tot verminderingen.
leroüx-duchatelet hield voorts staande, dat het het recht der
Kamer was, de tractementen te regelen. Het voorstel, dat hij
daarop indiende, bepalingen voor dit onderwerp inhoudende,
werd echter, omdat men meende, dat alzoo de wetenschappen
en kunsten zouden benadeeld worden, verworpen. — De
Kamer der Pairs onthield zich, voor dit onderwerp , van
alle verandering
De regering had intusschen, na onderhandeling met de
YIILÈLE en coebière, dennbsp;April een nieuw ontwerp
betreffende de verkiezingen ingediend, inhoudende, dat vrit-
voering zou worden gegeven aan de Ordonnanties van 13
en 2i Julij van het vorige jaar, wat de kiescollegies, de wijze
Van verkiezing, en het getal en den leeftijd der Afgevaar-
digden betrof 3). Het rapport, dat de villèle, uit naam
der commissie, hierover uitbracht, stelde de aanneming voor,
met deze twee belangrijke amendementen : 1° dat de Ordon-
nantie van 13 Julij voorloopig in haar geheel gehandhaafd
zou worden 4); dat de kiescollegies slechts tot eene öZ^e-
mee^ie verkiezing, bij ontbinding der Kamer, zouden kunnen
medewerken. Door het laatste werd alzoo de gedeeltelijke
vernieuwing der Kamer uitgesloten. Bij de beraadslaging ver-
klaarde DE VAÜBLANC, dat hij voor zich aan de geheele hernieu-
wing de voorkeur gaf en, door de gedeeltelijke aftreding voor
1)nbsp;t. a. p. bl. .397 en 398, en capefigtje, t. a. p. bl. 178.
2)nbsp;Zie t. a. p. bl. 410—412.
3)nbsp;t. a. p. ,bl. 405.
4)nbsp;Vgl. boven bl. 132,
-ocr page 158-te dragen, sleclits aan zijne ambtgenooten had toegegeven i).
De amendementen werden daarop met 205 tegen 116 stemmen
aangenomen; de Koning echter weigerde aan het tweede amen-
dement zijne goedkeuring; en het ontwerp werd niet aan de
Kamer der Pairs aangeboden 2).
Gehjke onthouding van goedkeuring had plaats bij een amen-
dement, dat aan het regeringsontwerp tot verbetering van
het lot der geestelijkheid was toegevoegd, en inhield, dat
de goederen, die vroeger aan de laatste toebehoord hadden
en niet verkocht waren, aan haar zouden terugkomen, db
SERRE had bij de discussie hierover, zijne bezwaren tegen eene
zoo ruime toepassing van het recht van amendement, geput
uit het uitsluitende initiatief der Kroon, in nog sterker
bewoordingen dan bij het ontwerp der verkiezingen, her-
haald 3), De sterk uitbreidende amendementen der com-
missie 4) hadden niet zoodanige meerderheid kunnen ver-
krijgen, dat, bij het ten einde spoeden der zitting, daar
reeds vele leden de hoofdstad verlaten hadden, die meerder-
heid tot een besluit aanleiding kon geven. Het vermelde
amendement was dus het eenige, dat aan het ontwerp was
toegevoegd. De Koning liet evenwel door de vaüblanc aan
de Kamer mededeelen, dat het alzoo aangenomene ont-
werp als resolutie aan de Kamer der Pairs kon worden toe-
gezonden, maar dat hij weigerde, hieraan als geamendeerd
wetsontwerp zijne goedkeuring te verleenen. De zaak had
echter geen\' verderen voortgang, daar het zittingjaar bij Or-
donnantie van 4 Mei werd gesloten 5).
lt;) duveegieb, db haurahne, t. 8. p. bl. 409.
2) Zie t. a. p. bl. 410 en 465.
Zie zijne redevoering t. a. p. bl. 413—416.
Zie t, a. p. bl. 412. — de keegoklay was rapporteur.
CAPEEIGUE, t. a. p. bl. 222,
-ocr page 159-De meerderheid der Kamer had genoegzaam aangewezen,
welk stelsel zij in het regeringsbestunr verlangde gevolgd te
zien. Zij had zich niet tot bloote afkeuring van dat. der
regering bepaald, maar duidelijk hare denkbeelden daarvoor
in de plaats gegeven, duvergier de hauranne, oapeeigue
en de baranxe zijn eenstemmig in hun oordeel, dat de Kamer,
hoe reactionair overigens in hare bedoelingen, en al ging
zij in de toepassing bij verschillende zaken te ver, hierin,
evenals in andere zaken (zooals de verkiezingen), de ware be-
ginselen van den vertegenwoordigenden regeringsvorm hand-
haafde 1). Dat de verhouding tusschen Regering en Kamers
niet op dezelfde wijze kon voortduren, was tastbaar 2). En
ofschoon guizot oordeelt, dat ook de mannen der meerderheid
geenszins onbekwaam zouden geweest zijn, de teugels van het
bewind in handen te nemen, gaf de Koning, op aandrang
van deri minister decazes, en op advies van guizot zei ven,
vooral voor de rust van Frankrijk, de voorkeur aan eene ont-
binding der Kamer 3). Deze werd uitgesproken in de Ordon-
nantie van 5 September 1816, waarin tevens alle hoop op
herziening van sommige bepalingen der Charte werd afgesne-
den 4). In het ministerie had eene enkele verwisseling
1)nbsp;Zie duvebgiee de haueanne, t. 8. p. bl. 420; capefigue, bl. 110,
eu de baeante, bl. 206.
2)nbsp;„Point de milieu,quot; zeide chateaubeiand in zijne ftlonarchie selon Ia
Charte, „dans une constitution de la nature de la nôtre; il faut que le minis-
tère mène la majorité ou qu\'il la suive. S\'il ne peut ou ne veut prendre ni
l\'un ni l\'autre de ces partis, il faut qu\'il chasse la Chambre ou qu\'il s\'en
aille.quot; Oeuvres complètes, XXV, 1827, bl. 79.
3)nbsp;GUIZOT, Mémoires, I. bl. 147 en 150.
Ook benjamin constant was met het laatste tevreden. »Les amis du
repos,quot; zegt hij, »renoncèrent volontiers à quelques améliorations, qu\'ils
avaient désirées, pour éviter d\'autres altérations qu\'ils avaient pu craindre.quot;
Histoire delà session de 1816—1817, Cours de politique, II, 1818, bl. 162.
plaats gehad; met name was de portefeuille van binnen-
landsche zaken, uit de handen van vaublanc in die van
den president van de Kamer der Afgevaardigden lainé over-
De eerste en hevige verwikkelingen over het recht van
amendement hebben nu opgehouden. Maar het verschil van
gevoelen over zijne toepassing onder de Charte treedt ook
in de volgende jaren menigmaal te voorschijn.
In de Kamer, die in het laatst van 1816 bijeenkwam,
moest opnieuw het vraagstuk der verkiezingen ter sprake
komen. Bij de beraadslaging, die over het hieromtrent door
de regering ingediende ontwerp werd gehouden, scheen de
serre zelf reeds eenigszins van de in de vorige zitting door
hem op den voorgrond gebrachte denkbeelden af te wijken.
Het ontwerp stelde rechtstreeksche verkiezingen voor in de
hoofdplaatsen der departementen, met den census, zooals de
Charte dat bepaalde, vau 800 franken 2). de serue droeg voor,
dat de kiezers der steden van die van het platteland zouden
worden gescheiden, en beide afzonderlijk zouden kiezen 3). de
bonald, steunende op het beginsel van gemeente-vertegen-
woordiging, ontwikkelde het denkbeeld, dat iedere gemeente
één\' persoon zoude benoemen , welke benoemden zich arrondis-
sementsgewijze bij elkander zouden voegen, om candidaten of
kiezers aan te wijzen; de kiezers zouden uit de hoogstaan-
geslagenen bestaan Bij de ontwikkeling van deze en an-
1)nbsp;gtjizot, t. a. p. bl, 139.
2)nbsp;dutekgieb de haueànne, IV, bl. 23.
3)nbsp;t. a. p. bl. 30.
4)nbsp;Zie t. a. p. bl. 36—38 en de bonam, pensées sur divers sujets, enz.,
II, bl. 215-274.
deie voorgedragen stelsels, hadden \'s Konings consmissaris
cuviER en de minister lainé gelegenheid, des te meer het
verkieslijke van het stelsel der regering te doen uitkomen
Op art. 1 sloeg breton (afgevaardigde van Parijs) als
amendement voor, om in ieder departement een vast getal
kiezers aan te wijzen, waartoe alsdan zij, die het meest be-
last waren, zouden gerekend worden, royer-collard voerde
aan, dat het beter ware, de geheele wet te verwerpen, dan
die op deze wijze te verminken; hij bestreed voorts het
amendement, op grond van het initiatief der Kroon. Het
amendement werd afgewezen 2).
Bij art. 7 had de koningsgezinde partij hare denkbeelden
in een amendement zamengevat, dat, in plaats der enkele
kiesvergadering in het departement, twee vergaderingen vast-
stelde, de ééne voor het arrondissement, ter verkiezing van
candidaten, door allen die 300 franken opbrachten, de andére
voor het departement, tot het benoemen der afgevaardigden
zelve, en wel door hen, die het meest belast waren. Op dit
amendement, dat alzoo in veel behoudender geest dan de
amendementen dierzelfde partij van het vorige jaar was za-
mengesteld 3), en hetwelk wij in 1820 als ontwerp door
de regering zullen zien voordragen, werd, schoon het alzoo
verandering in het hoofddenkbeeld aanbracht, geene aan-
merking gemaakt. Na belangrijke debatten werd het met
de meerderheid van 12 stemmen verworpen
Omdat de Kamer echter enkele andere amendementen
had aangenomen , o. a. dat de secretaris en de stemopne-
\') Zie DE baeante, I, bl. 287 en DUVEKGIER de hailitanne, IV, bl.
44 en 47.
2)nbsp;t. a. p. bl. 287-289.
3)nbsp;Vgl. boven, bl. 138.
4)nbsp;DUVBRGIEE DE HAUKANNE, IV, bl. 50.
-ocr page 162-mers door de vergadering en niet, zooals de regering
had voorgedragen, door den voorzitter, dien de Koning
aanwees, zouden benoemd worden, diende de regering
het oorspronkelijke en het veranderde ontwerp weder ne-
vens elkander bij de Kamer der Pairs in. Deze han-
delwijze werd hier door den hertog de brissao afgekeurd.
De aanneming van het ontwerp, zooals het bij de Gede-
puteerden was doorgegaan, werd vervolgens door de com-
missie , die het ontwerp onderzocht had, voorgesteld.
Verder kwam ook hier een afwijkend amendement, van
de clermont tonnerre nl., iu behandeling, daartoe strek-
kende om in de departementen, waar meer dan 800 kiezers
waren, twee trappen van verkiezing in te voeren. Had
de Koning niet zijn\' persoonlijken invloed bij verschei-
dene pairs aangewend en met name de leden van het ko-
ninklijk geslacht, die in de Kamer zitting hadden, van de
vergadering teruggehouden, het amendement zou wellicht
zijn aangenomen. Nu echter werd, na verwerping van het
laatste met eene meerderheid van slechts 15 stemmen,
het ontwerp onveranderd goedgekeurd 1). De Koning be-
krachtigde vervolgens de wet, die bekend is onder den
naam van die van 5 Februarij 1817 2).
De alzoo aangenomene kieswet versterkte het liberale ele-
ment in de Kamer, maar bracht daarin ook enkelen, wi^r
getal later toenam, die, naar de uitdrukking van de bara.nte,
„ne prétendraient pas a dinger le gouvernement royal,
mais è, le rendre impossible eene zaak, waarover later,
tegelijk met een voortdurend ministerialisme, ook bij om-
keering van beginselen , van anderen, meermalen in Frank-
1)nbsp;t. a. p. bl. 55-61.
2)nbsp;Vgl. GTJIZOT, Mémoires, I, bl. 165 en volgg.
3)nbsp;XIE BAEANTJE, vie de EOÏEK-COLLABD, I, bl. 333.
-ocr page 163-rijk, in tegenstelling van Engeland, is geklaagd \'). royer-
collard intusschen zien wij meer en meer terugkomen van
het denkbeeld, om bij de uitoefening van het recht van
amendement den naam des Konings voorop te stellen. In
de vorige zitting had hij reeds de merkwaardige woorden
over het koninklijk initiatief geuit, die wij in ons Eerste
hoofdstuk hebben aangehaald 2), ofschoon hij voor buiten-
gewone gevallen uitzondering wilde gemaakt hebben. In
die van 1817—1818 zien wij hem mede voor eene rui-
mere toepassing van het recht van amendement iu de bres
springen, de serre, intusschen voorzitter der Kamer ge-
worden, drong niet verder op het vroeger door hem ont-
wikkelde aan; en de regering moest in deze zitting, van het
beperkte recht van amendement nagenoeg alleen de verde-
diging op zich nemen.
Bij de ontwerpen op de drukpers, in het laatst van 1817
ingediend, had de regering voorgedragen, dat, voor het
strafbare en de in beslag neming, het inleveren van het
vereischte getal exemplaren van een werk met uitgave
gelijk zou staan; en dat, bij rechtstreeksche provocatie tot
misdrijf, reeds onder het drukken vervolging zou kunnen
plaats hebben 3). De commissie keurde in haar rapport
onder andere deze bepalingen af, ook al hechtte zij overigens
haar zegel aan het ontwerp. Velen wenschten daarenboven,
dat voor drukpersdelicten hetzij dan de gewone, hetzij eene
1) Vgi. EOBEET VON MOHL, Staatsrecht, Völkerrecht and Politik, 1860,
I, bl, 36 en 42. De grond hiervoor mag wellicht gezocht worden, zoowel
in de twisten in Frankrijk over regeringsvorm en dynastie zelve, als in de
vroegere denkbeelden omtrent de verhouding van regering en vertegenwoor-
2) Boven, bl. 22, noot 1.
DTJVEEGIEK DE HAUEANNE, IV, bl. 247.
-ocr page 164-bijzonder daarvoor te kiezen jurj zoude beslissen \'). Bij
de beraadslaging liet decazes, het ontwerp verdedigende,
zich de uitdrukking ontvallen: „,que les sentiments du roi ne
changeraient jamais.quot; Dit bleefniet onbeantwoord; en Cor-
bière gebruikte hierbij de merkwaardige woorden: „Le roi
sans doute ne changera pas dans son amour pour son peu-
ple; mais quant aux de\'tails de la marche qui peut conduire
au grand but qu\'il a toujours présent, le roi reçoit l\'opinion
des chambres et demande leur concours libre Het minis-
terie verklaarde echter, bij monde van laÏné, dat het ge-
machtigd was het amendement der jurj. als zoodanig, te
wraken s). Bij de behandeling der artikelen werden daarop
de amendementen betreffende de vervolging vóór de uitgave,
en aangaande de qualificatie van het nederleggen der exem-
plaren, het laatste na hevigen tegenstand van het ministerie,
aangenomen 4). Het amendement der jury, dat reeds bij
de algemeene beraadslagingen door royer-collard, camille
JORDAN en anderen was vooropgebracht, welke houding van \'
den eerste den minister laÏné had verwonderd 5), gaf vervolgens
aan royer-collard aanleiding tot het uitspreken der merk-
waardige reeds in ons eerste hoofdstuk aangehaalde rede 6),
waarin hij de vraag beantwoordde, wat volgens de Charte
het amendement was. Hij noemde het, als zoodanig, „une
condition d\'adoption ou une adoption conditionnelle.quot; „II
est trop clairquot;, zeide hij, „que la Chambre pourrait faire
dépendre ses votes de conditions excessives, injustes, tyran-
1) duvekgiee de haueanne, IV, bl. 251.
t. a. p. bl. 265.
3)nbsp;t. a. p. bl. 266.
4)nbsp;Zie meer uitvoerig t. a. p. bl. 269--271.
Zie t. a. p. bl. 266.
®) Zie de barante, vie de Eoyek-collaed, I, bl. 355—361.
-ocr page 165-niques; et c\'est une faute grave.quot; „Mais,quot; zoo ging hij voort,
„serait-ce une faute moins grave de laisser dépérir un droit
si précieux et si considérable? Pour ne pas usurper, il n\'est
pas nécessaire d\'abdiquer \').quot; De uitdrukking zelve van
„conditionquot; achten wij onjuist ; zij huldigt het denkbeeld,
alsof regering en vertegenwoordiging bij de zamenstel-
ling der wetten tegenover elkander zouden staan. In
enkele gevallen zoude zij wellicht, ook naar het Engel-
sche recht, bij het budget kunnen gelden. Het doel van
royer-collard was echter, het uitsluitende initiatief der
Kroon zooveel mogelijk met eene meer vrije uitoefening van
het recht van amendement te vereenigen. Hij hield overi-
gens in deze rede nog staande, dat men alzoo het karakter
van het ontwerp niet vermocht te veranderen. Wat de
goedkeuring des Konings betrof, zeide hij: „quand la déli-
bération de la Chambre sera terminée, alors commencera
la délibération royale, régulatrice suprême, et arbitre sou-
veraine. Il est de la dignité de la Chambre d\'ignorer en
ce moment quel en sera le résultatnbsp;cgurvoisiir daar-
entegen bestreed het amendement op grond van het konink-
lijk initiatief; en lainé verklaarde, dat hij zich met het-
geen eoyer-collard in het midden gebracht had, niet kon
vereenigen. Hij verzette zich voorts nogmaals tegen het
amendement, vooral omdat het artikel 57 der Charte
„Toute justice émane du roiquot; daardoor, naar zijne meening,
aangerand werd 3), als wordende door het amendement een be-
1)nbsp;t. a. p. bl. 357; vgl. duveegier de haüranne, bl. 271.
2)nbsp;t. a. p. bl. 360.
3)nbsp;DUVEEGIEE DE HAUEANNE, IV, bl. 272; Vgl. bl. 267. — Art. 65
der Charte bepaalde: „L\'institution des jurés est conservée. Les changemens
qu\'une plus longue expérience ferait juger nécessaires, ne peuvent être ef-
fectués que par une loi.quot; Op het bewijs, hieruit tegen het amendement
Jangrijk gedeelte der rechtspleging aan den koninklijken in-
vloed onttrokken l). Men ziet dus; evenals bij de ontwer-
pen der verkiezingen in de zitting van 1SI5—1816, waren
hier behalve het uitsluitend initiatief, ook andere preroga-
tieven der Kroon in het spel. Het ministerie behield de
overhand en de Kamer nam op het artikel de „question
préalablequot; aan 2).
De regering wenschte echter de door de Afgevaardigden
afgewezene gelijkstelling van het inleveren van exemplaren
met uitgave, door de Pairs hersteld te zien. Bij het aan-
bieden van het ontwerp aan de laatste plaatste zij, terwijl zij
aan de overige araendementen hare goedkeuring verleende,
nu alleen dit amendement in eene afzonderlijke kolom; zoo-
wel de pastoeet in ziju rapport, als chateaubriand bij
de beraadslaging, keurden opnieuw deze handelwijze af 3).
boissy-d\'anglas en de hertog de broglie spraken, evenals
chateaubriand, in den zin van het door de andere Ka-
mer aangenomene amendement; dit bleef dan ook bij
de stemming gehandhaafd. De Kamer nam voorts een
amendement aan, dat bij de Afgevaardigden schipbreuk
had geleden, daartoe strekkende, om ook geschriften,
die de godsdienst aanrandden, strafbaar te verklaren.
Daar evenwel de regering na de zoo even vermelde be-
geput, antwoordde echter eoyer-collabb; „L\'opposition qu\'on prétend e\'tablir
entre une loi et un amendement est chimérique; c\'est l\'intention de l\'amen-
dement de prendre place dans les lois et de part.ciper à leur caractère.quot; de
haeante, I, bl. 358.
ï) Vgl het gevoelen van stahl hieromtrent bij eveetsen de jonge, Tweede
bijdrage over de zoogenoemde „délits de la presse,quot; 1855, bl. 151.
2)nbsp;benjamin cojïstant, Annales, Session 1817 1818, zegt: .,1a question
dn jury a été perdue par une espèce de hasard.quot; Cours de politique, IV
1820, l^tquot; ged., bh 181.
3)nbsp;Zie duveegiee de haueannb, IV, bl. 275.
-ocr page 167-slissing het ontwerp niet verlangde te zien aangenomen,
voegden zich bij de eind-stemming de ministeriëel-gezinden
bij hen, die het geheel afkeurden, en eene verwerping
met groote meerderheid volgde i).nbsp;^
Bij het ontwerp der militie-wet (loi de recrutement), in
deze zelfde zitting, zien wij een gewichtig amendement,
inhoudende, dat de sterkte van het leger jaarlijks bij de wet
zou worden bepaald, door de chauvelin en camille joe.dan
aangeprezen, mede door royer-collaud ondersteund 2). Het
werd echter verworpen 3). Op de amendementen der com-
missie, ter vervanging van de artikelen, die bevordering
naar dienstjaren voor sommige rangen als vasten regel aan-
wezen, werd de „question préalablequot; aangenomen 4), Het
ontwerp ging in hoofdzaak door, zoowel in de Kamer der
Afgevaardigden als daarna in die der Pairs, na de ver-
werping ook hier van belangrijke amendementen 5).
Daar de verkiezingen, na het sluiten der zitting, opnieuw
het liberale element in de Kamer versterkt hadden maakte
het ministerie van den hertog de richelieu voor het ministerie
dessoles plaats, waarvan dbcazes deel bleef uitmaken en
waarin de serre als groot zegelbewaarder optrad, Den laat-
sten zien wij daarop, als minister, aan de Kamer de vrije
uitoefening van het recht van amendement laten; alleen de
verhooging van het budget wordt, zooals wij later zullen op-
merken, door hem ontraden. Ook royer-collard brengt
lt;)nbsp;t.. a. p. bl. 277.
2)nbsp;i. a. p. bl. 295—298, en de baeante, I, bl. 370—385.
3)nbsp;DTJVEEGIEE de HAUEANNE, IV, bl. 310.
4)nbsp;t. a. p. bl. 312 en 313.
5)nbsp;t. a. p. M. 320 en 821.
6)nbsp;Vgl. benjamin constant, des élections de 1818, Cours de politique
III,nbsp;1819, 2\'\'« ged., bl. 53.
het uitsluitend initiatief der Kroon ten deze niet meer op
den voorgrond, duvergier de hauranne zegt van de zit-
ting 1818—1819: „la vieille théorie ministérielle, sur le
droit d\'amendement avait été abandonnée par ceux-là même
qui l\'avaient inventée \').quot;
De ontwerpen over de drukpers, dennbsp;Maart (1819)
door het nieuwe ministerie ingediend, en onder medewerking
ook van de barante, guizot en den hertog de broglib za-
mengesteld, waren van gewicht 2). PJierbij werden geen eigen-
lijke drukpersdelicten aangenomen; de gewone misdrijven,
zoover zij door middel der pers bedreven worden, werden
hierin behandeld; bij diffamatie (dit was de nieuwe en
meer met het spraakgebruik overeenkomstige uitdrukking, die
tot het juridische begrip van laster werd gebezigd) werd het
bewijs tegenover ambtenaren, in zaken van hunne ambts-
bediening, toegelaten; in plaats van censuur der dagbladen,
werd eene verantwoordelijkheid van twee drukkers of eigenaars
en zekerheidstelling als vereischte voorgeschreven; en bij dif-
famatie de rechtspleging der jury voorgedragen 3). Verschil-
lende amendementen kwamen hierbij ter sprake. Onder deze
was het amendement van laïné op het eerste ontwerp (de
\'strafbepalingen inhoudende), hetwelk strekte om de aantas-
ting der godsdienst strafbaar te verklaren, en dus werkelijk
afwijking van het beginsel van het ontwerp inhield; het amen-
dement werd verworpen, ofschoon de minister geen bezwaar
zag, dat in de bepaling, die het aantasten der „morale pu-
bliquequot; verbood, hieraan „et religieusequot; werd toegevoegd
1)nbsp;DUVEEGIEK DE HAÜKAMME , V, bl. 131.
2)nbsp;Vgl. GUIZOT, Mémoires, I, bl. 175—180.
3)nbsp;DUVEKGIBE DE HAUEANNE, V, bl. 69 — 72; Vgl. EVEETSEN DE JONGE,
t. a, p. bl. 22, 306 en volgg,
4)nbsp;t. a. p. bl 83-85.
-ocr page 169-Bij het tweede ontwerp, over de rechtspleging handelende,
werd, in zake der jury, het gewichtige amendement van
duvergier de haüranne aangenomen, waarbij de kennisiie-
ming der gewone misdrijven aan de rechtbanken, die der
staatsmisdrijven aan de jury, zoowel voor diffamatie als be-
leediging, werd opgedragen i). Het derde ontwerp, dat de
gemelde bepahngen voor de dagbladen inhield, werd niet
dan na heftigen tegenstand, aangenomen 2). Ook bij de
Pairs werd het amendement betreffende de aanranding der
godsdienst voorgesteld , nl. door den hertog de mtz-JAMes ,
ook daar evenwel met denzelfden uitslag 3). — Bij deze dis-
cussies was benjamin constant, ook door het voordragen van
amendementen, de verdediger der drukpers-vrijheid. Wellicht
ging hij in enkele zaken te ver 4), daar alle belemmerende
bepalingen niet op eens konden afgeschaft worden, en de
ontwerpen, in liberalen geest zamengesteld, werkelijk aan
\' eene groote behoefte voldeden. „Le peu qui en est resté,quot;
zegt DüVERGiER db haueanne, „fait encore notre force.quot;
Meer grond was er aanwezig voor zijne houding in het
volgende zittingjaar {1819—1830), toen, na den moord
van den hertog de berry, en bij het optreden van het mi-
nisterie de serre — de richelieu, de buitengewone ont-
werpen (lois d\'exception) in de Kamers werden behandeld.
Ook royér-collard verzettc zich thans tegen deze, en
zeide: „Les lois d\'exception sont des emprunts usuraires
qui ruinent le pouvoir, alors même qu\'ils semblent l\'enri-
chir 5).quot; De wijze van bestrijding echter verschilde; terwijl
1)nbsp;t. a. p. bl. 96.
2)nbsp;t. a. p. bl. 102—107.
3)nbsp;t. a. p. bl. 110.
4)nbsp;Vgl. t. a. p. bl. 107 en guizot, Mémoires, bl. 179.
5)nbsp;de baeante, II, bl. 7.
-ocr page 170-eoyer-oollaed bij het ontwerp, dat een toezicht op de dag-
bladen voor vijfjaar invoerde, en eerst in de kamer der Pairs
behandeld was \'), het amendement ondersteunde, om den
termijn in één jaar te veranderen, stelde benjamin constant,
in vereeniging met manuel en de zijnen, verschillende
verzachtende amendementen voor, om op deze wijze zijne
bezwaren breedvoerig tegen het stelsel zelf der wet te ont-
wikkelen toen men aanvoerde, dat hij daardoor de dis-
cussies ophield, ontkende hij dit niet, maar verdedigde zijne
houding, met deze woorden : „II est bien naturel que nous
cherchions à retarder, le plus possible le moment, où des
mesures, que nous regardons comme funestes, seront mises
à exécution; mais ce motif n\'est pas le seul et nos amen-
dements ont encore l\'avantage de nous faire pénétrer dans
le labyrinthe du système dont on se flattait de ne nous offrir
que les contours extérieurs. Le rejet de chacun de nos
amendements est une révélation pour nous et pour la France.quot;
„Une longue et triste expérience,quot; voegde hij er bij, „nous
apprend que, lorsque les gouvernements prennent la route
de l\'arbitraire, ils ne s\'arrêtent plus 8).quot; Moge dergelijke
handelwijze alzoo in buitengewone omstandigheden, zooals
hier, hare verdediging kunnen vinden, de gevallen zullen,
zooals wij boven reeds opmerkten, slechts zelden voor-
komen. — De amendementen werden alle verworpen en
het ontwerp aangenomen.
Evenzoo bij het andere ontwerp, hetwelk verlenging der
wet van 13 Februarij 1817 „sur la liberté individuellequot; in-
hield, gaven de amendementen, door den generaal egy, ben-
1)nbsp;Zie DUVEEGIEE DE HAUEANNE, V, bl. 374 en 411—418.
2)nbsp;t. a. p. bl. 467—472.
3)nbsp;t. a. p. bl. 471.
4)nbsp;Vgl. boven, bl. 15.
-ocr page 171-jamin constant en anderen voorgesteld, aan deze gelegen-
heid, naar de uitdrukking van duvergier de haüranne,
„de faire ressortir tout ce qu\'il j a d\'injuste et de rigoureux
dans les détentions arbitraires.quot; Na de verwerping echter
van de amendementen op art. 1 was de aanneming der overige
hopeloos of wel onmogelijk. De strijd werd intusschen voort-
gezet; en ook hier kunnen wij de opmerking niet weerhou-
den, dat slechts in enkele gevallen, een zoodanig vasthouden
der amendementen, nadat reeds min of meer eene afkeurende
beslissing gevallen is, naar onze meening, te billijken is.
Dat men, zoo men het hoofddenkbeeld van een ontwerp
afkeurt, amendementen, die van het beginsel afwijken, daar
tegenover stelt, achten wij in onderscheidene gevallen hoogst
nuttig- Heeft echter de vergadering eenmaal in anderen
zin beslist, dan behoort de economie van het ontwerp, naar
wij meenen, niet iu gevaar te worden gebracht. — Het ont-
werp werd overigens, na het doorgaan van een enkel amen -
dement der commissie, na hevige discussies, in zijn geheel
goedgekeurd 1).
Wat deze zitting echter voor ons onderwerp bijzonder be-
langrijk maakt, is de behandeling der kieswet, die het ministerie
om het behoudende element in de vertegenwoordiging te
versterken, ter vervanging der wet van 5 Februarij 1817 had
voorgedragen. Te gelijk met de twee vorenstaande ontwerpen was
eene voordracht hiertoe ingediend, die echter dennbsp;April
(1820) door eene nieuwe was vervangen. De regering stelde
twee soorten van kies-vergaderingen voor, voor de arron-
dissementen en voor de departementen; de eerste zouden uit
de voor 300 franken belasten zijn zamengesteld, en slechts
candidaten, de laatste, uit de hoogst aangeslagenen bestaan-
1) t. a. p.-bl. 436—443.
-ocr page 172-de, de Afgevaardigden zelve voor de Kamer verkiezen î).
Op art. 1 (dat enkel bepaalde, dat er kiesvergaderingen
voor de arrondissementen en de departementen zouden zijn)
kwam een amendement van Camille joedan aan de orde,
om de rechtstreeksobe verkiezingen te behouden, de depar-
tementen voorts in zooveel deelen te splitsen als zij Afge-
vaardigden te benoemen hadden, en aan elk dezer deelen
de verkiezing van één\' afgevaardigde op te dragen; een
amendement van delaunay, eveneens de reclitstreeksche
verkiezingen handhavende, hield in, dat de kiezers der
departementen in twee gelijke deelen, de meer belasten en
de minder belasten, zouden gescheiden worden; ieder dezer
deelen zoude een gelijk getal Afgevaardigden benoemen 2).
De voorzitter ravez wenschte den voorrang aan het regerings-
artikel te zien toegekend ; men besloot echter eerst de toelich-
ting van het amendement camille jordan te hooren, en later,
dat ook de stemming hierover, naar de gebruikelijke wijze,
vooraf zou geschieden S). Tegen het amendement werd
daarop het verwijt van aantasting van het koninklijk prero-
gatief opnieuw te berde gebracht, de serre, die, tijdens de
indiening van het veranderde ontwerp, om redenen van ge-
zondheid, afwezig was geweest, bestreed mede het amende-
ment, ofschoon niet om de aangevoerde reden ; onverholen
echter sprak hij zijne voorliefde voor de rechtstreeksche
verkiezingen uit en noodigde de Kamer uit, om bij de vol-
1)nbsp;Zie t. a. p. bl 490, en dk baeante, II, bl. 14. — Vgl. het amen-
dement op het ontwerp van 1816, boven, bl. 147.
2)\'Wijnbsp;volgen hier duvbrgieu de haueanne, V, bl. 539. de baeante,
hl. 48, zegt: dat het amendement delaunat inhield: het aanbieden van
candidaten door de ééne helft der kiezers, de benoeming hieruit der Afge-
vaardigden door de andere helft; dus meer met het regerings-ontwerp over-
eenkomende.
3)nbsp;t. a, p. bl. 539 en 542.
-ocr page 173-gende artikelen, zoo zij wilde, het ontwerp meer in den
geest van het eerst aangeboden ontwerp te veranderen , en
voorts door vermeerdering van het getal Afgevaardigden, de
bezwaren tegen de wet van 5 Pebruarij 1817 op te heffen
Het amendement werd, na hevige spanning, met eene meer-
derheid van 10 stemmen verworpen. De afstemming van
het amendement dblaunay volgde daarna den volgenden dag
(2 Junij) eenparig, deseousseaüx droeg vervolgens een
amendement voor, om de ééne rechtstreeksche verkiezing in
het departement te behouden, maar de stemmingen over
de arrondissementshoofdplaatsen te verdeelen; thans voegde
zich echter ook de serre bij laïnÉ en pasquibe, om het
amendement, als inbreuk makende op het uitsluitende ini-
tiatief der Kroon, te wraken. Waarom deze aanmerking
meer bij het amendement desrousseaux dan bij het amen-
dement camille jordan op den voorgrond gebracht werd,
is ons niet duidelijk; beide weken evenzeer van het aan-
hangige ontwerp af, en het verschil tusschen deze was
in betrekking tot het regeringsontwerp uiterst gering; maar
waarschijnlijk zullen andere redenen hiertoe aanleiding heb-
ben gegeven. Het amendement, als zoodanig, werd zoo-
wel door c0urv0isier en manüel , als door benjamin con-
stant, de SAINTE-aulaire en met name door royer collard
gehandhaafd. Toen men aan den laatste zijne woorden
bij de begrootingsdiscussiën van 1815 herinnerde 2), ant-
woordde hij, dat zelfs dit niet tegen hem kon worden
aangevoerd, want, dat hij zich toen nog geenszins voor het
buiten beraadslaging houden, zooals men thans wilde, had
verklaard 3). „Ce débat préjudicielzegt duvergier de
1)nbsp;t. a. p. bl. 543—544.
2)nbsp;Vgl. boven bl. 143.
3)nbsp;DB BAKANTE, II, bl. 54.
-ocr page 174-haüranne, „se prolongea, pendant plusieurs heures, au
milieu de la plus grande confusion et plusieurs fois le pré-
sident essaya, sans succès, de consulter la chambre^).\'\'
De ministers eischten, dat het artikel der regering al-
thans het eerst in stemming zoude komen, maar royer-
collard achtte dit zoodanig in strijd met de rechten en
precedenten der Kamer, dat hij hierop de „question préalablequot;
voorstelde „Eien ne doit empêcher la discussion,quot; zeide
hij; „vous exerceriez le despotisme, si vous refusiez d\'exa-
miner ce qui peut être juste et raisonnable 3).quot; De „ques-
tion préalablequot; werd echter verworpen. Den volgenden dag
zoude men dus de discussie over de vraag van prioriteit
voortzetten : toen kwam men echter tot de schikking, om
het amendement en het regeringsartikel althans te gelijk te
behandelen, benjamin constant prees nader het amendement
aan, en waarschuwde de Kamer tegen de treurige en
alle ontwikkeling doodende gevolgen, die uit de aanneming
van het regeringsontwerp zouden voortvloeyen ; het artikel
der regering werd daarop het eerst in stemming ge-
bracht 4), en niettemin aangenomen, ofschoon slechts met
130 tegen 125 stemmen, courvgisier stelde later, als
amendement, voor, om, naar het denkbeeld van de serre,
het getal afgevaardigden te vermeerderen, rechtstreèksche
verkiezingen te behouden, en twee vijfde der keuzen als-
dan aan de collèges de departement op te dragen. Vooraf
1) DUTEEGIEE DE HATJEANNE, V, bl. 549.
2} Vgl. art. 29 van het Reglement van 25 Junij 1814; failliet, t. a. p.
bl. 1234.
3)nbsp;de baeante, II, bl. 55.
4)nbsp;In Engeland gaan, naar wij boven, bl. 59, gezien hebben, bij de
behandeling in generaal-comité, de oorspronkelijke artikelen vóór de afwij-
kende amendementen.
vroeg liij, of men ook zijn amendement, als inbreuk ma-
kende op het koninklijk initiatief wilde aanmerken, waarop
de serre antwoordde, dat hij gaarne de ontwikkeling hier-,
van wilde hooren i). Toen echter later coürvoisier als zijne
bedoeling had te kennen gegeven, dat de kiezers der depar-
tementsvergaderingen (de meest belasten alzoo) niet in de
arrondissemenisvergaderingen zouden stemmen, verklaarde de
serre, dat de regering zich met het amendement niet kon
vereenigen 2). Het amendement, daarop door coürvoisier
ingetrokken, werd aanstonds daarna door boin s) met de
verlangde bijvoeging, de „doublé votequot;, voorgesteld. De
generaal eoy trachtte het laatste te doen wegvallen, maar
zonder gunstigen uitslag, en het amendement werd met
goedkeuring van het ministerie en onder medewerking ook
der behoudende partij, aangenomen Aan de toenmalige
kiezers bleef alzoo de keuze van 258 leden in de Kamer der
Gedeputeerden verzekerd; aan de hoogst aangeslagenen werd
de benoeming van 172, om daaraan toe te voegen, opge-
dragen. Men was bij amendement nagenoeg tot het ont-
werp, zooals het oorspronkelijk tusschen de serre en dbcazes
beraamd was, teruggekeerd 5).
Het ontwerp werd, na langdurige en hevige discussies 6),
aangenomen, en vervolgens door de Pairs, na verwerping
van belangrijke amendementen van den hertog de broglie
en de barante 7), onveranderd goedgekeurd.
1) de baeante, II, bl, 59.
fc. a. p. bl. 61 en duyergiee de haueanne, V, bl. 561.
3)nbsp;Vgl. boven, bl. 129.
4)nbsp;DUYEEGIEE DB HAUEANNE, V, bl. 563,
5)nbsp;Zie t. a, p, bl. 571 en 259-262.
6)nbsp;Vgl. guizot, Mémoires, I, bl. 227.
7)nbsp;t. a, p, bl. 226.
-ocr page 176-Wij hebben de meest in het oog springende gevallen uit
het tijdvak van 1815—1820 verzameld, om een overzicht
te geven van den strijd, bijzonder in die jaren, over de
toepassing van het recht van amendement onder de Charte
van 1814 gevoerd. Meermalen hebben vrij eene beperkte
opvatting van dat recht zien verdedigen, maar tevens ge-
zien, dat dit enkel zijnen grond had in het uitsluitende
initiatief der Kroon. In de zitting van 1818—1819, waarin
het vrijzinnige element de bovenhand had, treedt deze op-
vatting op den achtergrond; terwijl in het algemeen de in
wetenschap en practijk van het staatsrecht meest gezag heb-
bende mannen, zooals benjamin constant i), eoyer-collard,
chateaubriand, de hertog de broglie, zelfs onder de be-
staande Charte de algemeene toepassing van het recht van
amendement handhaven. Merkwaardig is in dit opzicht de
houding van eoyer-collard. Krachtig aan de zaak des
Konings gehecht, meent hij in den beginne in het voorop-
stellen van \'s Konings naam bij de beraadslagingen en in
het handhaven van diens uitsluitend initiatief, hooge waarde
te moeten toekennen. Maar allengs inziende, dat dit noch
met de koninklijke waardigheid, noch met eene betamelijke
vrijheid van beraadslaging overeen te brengen was, komt
hij allengs hiervan terug. Nog zoekt hij een\' middenweg
en noemt het amendement „une conditionquot;, totdat hij in
1820, bij het ontwerp der verkiezingen, zich op ondubbel-
zinnige wijze schaart aan de zijde van hen, die eene
1) Ook bij pailliet (droit public français, bl. 975) vinden wij de boven
(bl. 21) vermelde uitlegging, volgens benjamin constant, van ule Roi propose
la loiquot; terug, failliet zegt; »Par ses propositions elle (l\'initiative royale)
commande l\'oljet des délibérations des Chambres.quot;
geheel vrije opvatting van het recht van amendement, ook
onder de bestaande Charte, zijn toegedaan.
Wat na het zittingjaar van 1819—1830 is voorgevallen,
is bekend. — De regering, steun zoekende bij de behou-
dende partij, verwijderde camillb joedan, eoybe-collaed,
GüizoT en DE BAEANTE uit den staatsraad, waarin zij tot
dus verre zitting hadden gehad. Op het einde van 1831
trad zelfs het ministerie de villèle op, hetwelk, daar de
verkiezingen in 1837, na ontbinding der Kamer, in libera-
len geest waren uitgevallen, voor het ministerie martignac
plaats maakte; dit laatste werd in 1829 door de polignac
en de zijnen vervangen.
Voor de toepassing van het recht van amendement na
1820, springt in het oog de beraadslaging over het druk-
pers-ontwerp van ] 821, hetwelk oorspronkelijk door de serre
ingediend, later door het ministerie db villèle gehand-
haafd werd, waarbij nieuwe persdelicten werden aangenomen,
nieuwe straffen vastgesteld en minder waarborgen aan de
beschuldigden werden verleend l). De commissie, die het
ontwerp onderzocht had, stelde als uitbreidende amende-
menten voor, dat de bepaling omtrent de misdrijven, evenals
de straffen zelve, zwaarder zou gemaakt worden en de jury,
voor dit onderwerp, zou vervallen. Zij, die het ontwerp
aanvielen, zooals royer-collaed , benjamin oonstant en
ÉTIENNE, bestreden met nog meer kracht de amendementen.
benjamin constant stelde een verzachtend amendement voor;
ook dit echter werd door royer-collard afgekeurd; „li ne
sera,quot; zeide hij, „qu\' une concession ä un mauvais principe
auquel il n\'en faut faire aucune 2).quot; — De amendementen
») DB BAEANTB, Vie de EOÏEE-COLI^KD, II, bl. 128.
2) t. a. p. bl. 143. — Vgl. EVEETSEN DE JONGE, tweede bijdrage, bl. 30.
-ocr page 178-der commissie gingen door en het ontwerp werd daarna in
zijn geheel goedgekeurd.
Afwijkende amendementen zien wij overigens onder het
ministerie de villÈle van zelve minder aangenomen , omdat dit
kabinet meer op eene doorgaande meerderheid in de Kamers
kon rekenen i).
De aftreding van het ministerie martignac, hare aanlei-
ding vindende in de amendementen op de voorgestelde „loi
départementalequot;, is van te veel gewicht, om niet nog met
een enkel woord te worden vermeld. Koning kaeel x had
met weerzin aan de villèle ontslag verleendj hij meende
voorts, dat in de zitting van 1828 mautignac en zijne
ambtgenooten te veel hadden toegegeven, en wilde, bij het
begin der zitting van 1829, dat de ministers aan de Kamer
geen\' invloed op wetgeving en leiding der staatszaken meer
zouden gunnen 2). Het ministerie diende daarop ontwerpen
m ter regeling der departementale en gemeentelijke aange-
legenheden, maar had, op verlangen des Konings, geens-
zins , zooals veelal anders plaats had, hierover vooraf 3)
met leden der Kamer geraadpleegd. Schoon nu de ontwer
pen overigens uitmuntende bepalingen bevatten, was er tegen
de wijze, waarop de verkiezingen voor die onderwerpen ge-
regeld werden, groot bezwaar. Ook egyee-collard, thans
voorzitter der Kamer, zeide: „II est impossible d\'adopter
Î) de baeante zegt éditer van de villèle (zie II, bl. 240—242): „habile
administrateur, il n\'e\'tait pas un homme d\'état.quot; Vgl. güizot (t. a. p. bl.
271): »il était ministre à la merci de ses partisans.quot;
2)nbsp;Zie de basante, II, bl. 377.
3)nbsp;Bij de voorafgaande overwegingen — zegt de basante — „on eut soin , de
n\'appeler aucun de ceux que leurs opinions ou leurs relations habituelles sem-
blaient rallier au centre gauche. On évitait, même en conversatiou amicale,
de leur parler sur ce sujet, afin qn\' aucune discussion ne précédât la présen-
tation de la loi.quot; t. a. p. bl. 387. — Vgl. ons eerste hoofdstuk, bl. 8.
ce système d\'élection i).quot; De ministers wenschten in het
ontwerp verandering te brengen, maar de Koning weigerde
dit toe te staan 2). Bij de beraadslagingen alzoo, die het eerst
over de „loi départementalequot; plaats hadden, verklaarde
martignac: „Nous ne pourrions jamais conseiller au Eoi
d\'adopter un projet qui serait autre que nous avons proposé 3),\'\'
tegenover welke woorden dupin met kracht de rechten der
Kamer verdedigde 4). De amendementen der commissie op
dit ontwerp (sebastiani was rapporteur) waren meer dan die
op het andere ontwerp van gewicht; de commissie stelde
voor, de „conseils d\'arrondissementquot; te doen vervallen en
dus het geheele eerste hoofdstuk van het ontwerp weg te
laten. Op art. 1 kwam alzoo, als amendement, in stem-
ming: „Les conseils d\'arrondissement sont supprimés 5).quot;
Dit werd aangenomen. — Ben half uur daarna (zitting van
8 April 1829) werden de ontwerpen, beide der „loi dépar-
tementalequot; en der „loi communalequot; ingetrokken. De Koning
nam uit de aanneming van het amendement eene aanleiding,
om, zooals zijne begeerte was, het ministerie te verwijderen;
en na de sluiting van het zittingjaar, op dennbsp;Julij,
ruimde het binnen weinige dagen zijne plaats aan het minis-
terie db polignao in 6).
Gaan wij de toepassing van het recht van amendement
bij financie-zaken na, zoo vinden wij ook na de zitting van
I)nbsp;t. a. p. bl. 391.
ï)nbsp;t. a. p. bl. 392.
3)nbsp;t. a. p. bl. 394.
4)nbsp;Zie Mémoires de m. dupin, II, bl. 73—75.
5)nbsp;t. a. p. bl. 76.
G)nbsp;t. a. p. bl. 112. — Vgl. guizot, Mémoires, bl. 339 en volgg.
-ocr page 180-1815 veelal de beginselen ten deze van het Engelsche recht
gehuldigd. In de Kamer van 1816 werden, evenals in de
voorgaande, op de voorgestelde uitgaven enkel verminderende
amendementen en besluiten, die de uitgaven moesten rege-
len, door de commissie voorgedragen i). Bij de begrooting
van het volgende jaar droeg de commissie voor, dat de
rekenwet in het vervolg van de begrooting zou worden
afgescheiden. Dit belangrijke amendement, waarin de hertog
de iiichblieü eerst niet kon treden, maar dat, na eene
kleine wijziging, daarin door eoyek-collaed gebracht, ook
de goedkeuring der regering erlangde, werd daarop aan-
genomen, ofschoon couevoisier, van wien duvergier de
hauranne zegt, „que son imagination mobile entraînait
tantôt d\'un côté, tantôt de l\'autre,quot; het wegens aantasting
van het koninklijk prerogatief bestreed 2). Hoewel bij de
begrooting, die daarna in de zitting van 1818—1819 be-
handeld werd, de amendementen zich grootendeels tot ver-
mindering der voorgestelde posten bepaalden 3), werden
er ook sommige verhoogingen voorgesteld. Hierbij kwam
allereerst de vraag ter sprake, of de Kamer in het alge-
meen het recht had, de gelden tot een bepaald doeleinde
te bestemmen, hetgeen door coürvqisier ontkend werd.
Nog eenige dagen geleden echter had benjamin constant
het recht, dat hiermede ten naauwste verbonden is, om de
hoofdstukken of artikelen der begrooting te specialiseren,
tegen bellart verdedigd 4). de serre, die daarbij tusschen
hen beide in gestaan had, plaatste zich dan ook niet op
1)nbsp;DUVEEGIDE DB HATJEANNE, IV, bl. 105.
2)nbsp;t. a. p. bl. 345-348. - Vgl. boven, bi. 151 en 159.
3)nbsp;t. a. p. V, bl. 143—152.
4)nbsp;ibidem, bl. 145.
-ocr page 181-het standpunt van courvoisiee, maar wees op het gevaar-
hjke, om door verhooging of toevoeging van uitgaven,
de regering op een\' weg te brengen, dien zij niet ver-
langde. „Quand le principe de 1\'initiative royale ne s\'y
opposerait pas, le bon sens et la droite raison s\'y oppose-
raient.quot; En hij wees op het voorbeeld van Engeland, waar
zoo iets niet geoorloofd is O- Ofschoon wij meenen, dat
in het algemeen het beginsel, om bij amendement geen
verhooging in de begrooting aan te brengen, groote aan-
beveling verdient, moest echter in het geval, dat tot deze
discussie aanleiding gaf, het amendement worden gebillijkt,
omdat het de uitvoering betrof eener wet, door den Koning
vóór zijne ontvluchting naar Gent bekrachtigd, waarbij aan de
vroeger met het Legioen van Eer begiftigden hunne jaar-
lijksche inkomsten als zoodanig verzekerd werden, en welke
sommigen meenden, dat wel, anderen niet, als vervallen mocht
beschouwd worden. Het amendement werd daarna verworpen 2).
Toen de kwestie van het specialiseren in 1820 bij de
rekenwet weder ter sprake kwam, (evenals ook de vraag
van het verhoogen der uitgaven in dat jaar opnieuw be-
handeld werd 3)), en de chaüvelin, na langdurige wisse-
ling van denkbeelden, bij wijze van amendement, voor-
stelde, dat de ministers aan de sommen voor de hoofdstukken
der verschillende begrootingen gebonden zouden zijn, en dus
het specialiseren zich wettig tot die hoofdstukken zoude
uitstrekken, verzocht het ministerie, dat de beslissing hier-
over tot de behandeling van de begrooting van uitgaven zou
worden uitgesteld. Toen werd er opnieuw uitstel gevraagd
gt;) t. a. p. V, bl. 152.
ï) t. a. p. bl. 153.
3) t. a. p. bl. 488.
en eene beslissing bleef achterwege i). roysr-collaed ver-
dedigde nader in de Kamer van 1821. het specialiseren der
uitgaven, in dien zin, dat dit zoowel de sommen, als de daar-
aan te geven bestemming in zich zoude sluiten, waarmede
zich de minister de villèle echter niet kon vereenigen 2).
Wat de ontwerpen der middelen aangaat, reeds in de
-«\'\'Ixiior van 1815 hebben wij gezien, dat bierin gewichtige
veranderingen werden aangebracht. Hetzelfde had ook daarna,
hetzij dan wegens vermindering der uitgaven, hetzij om
andere redenen menigmaal plaats. Zoo werden in de zitting
van 1818- -1819 belangrijke amendementen op voorstel van
roy, later minister van financiën, ofschoon deze slechts
rapporteur der uitgaven en niet der inkomsten was, aange-
nomen
In deze zelfde zitting trekken, voor financiëele aangele-
genheden, de aandacht de amendementen, door roy, als
rapporteur, op de thans afzonderlijk aangebodene reken-
wet voorgedragen. „Le rapport,quot; zegt duvergier de
haüranne, „chaugeait de fond en comble le projet du gou-
vernement 5).quot; De amendementen, hoogst belangrijk van
inhoud, vormden een\'geheel nieuwen titel en werden groo-
tendeels aangenomen. De rapporteur in de Kamer der Pairs
garnier maakte hierop aanmerking, maar beval toch de
aanneming van deze aan; en verschillende sprekers alhier 6)
») t. a. p. bl. 487.
2)nbsp;DB BAEANTE, II, bl. 148—158.
3)nbsp;Zie DÜVEEGIEE DE HAUEANNE V, bl. l66. — BEUGNOT was de rap-
porteur voor de iukomsten,
4)nbsp;Vgl. boven, bl. 166.
5)nbsp;t. a. p. bl, 125.
BAEBÉ-MAEBOIS, DE lÉVIS, DAEU en BE BEISSAC,
-ocr page 183-meenden daarentegen, dat het recht meer in het bijzonder
van de Afgevaardigden, van toe te zien op de uitgaven en
geldmiddelen ook zoodanige handelwijze allezins moest bil-
lijken. De amendementen droegen overigens ook hier de
goedkeuring der leden weg, en het ontwerp werd alzoo
aangenomen \')•
Ofschoon naar de Charte het recht van de Kamer der
Pairs, om ook in financiëele ontwerpen verandering voor te
dragen, niet kon betwist worden, begreep deze nogtans hier-
van zoo min mogelijk gebruik te moeten maken, düpin
verhaalt echter in zijne Mémoires een voorbeeld van verande-
ring, in de zitting van 1829 voorgesteld. De commissie in de
Kamer der Afgevaardigden had eene uitgave voor eene nieuwe
eetzaal aan het ministerie van justitie, van bijna 245,000
franken, die onder het ministerie de villèle zonder vooraf-
gaande wet, en zelfs zonder machtiging des Konings (zoo-
als de wet van 25 Maart 1817 voor buitengewone gevallen
voorschreef) bevolen was, goedgekeurd met de bijvoeging:
„Ce crédit est accordé sauf liquidation et à charge par le
ministre des finances d\'exercer telle action en indemnité
qu\'il appartiendra contre le ministre qui a ordonné la dé-
pense sans crédit préalable.quot; Op voorstel van dupin had
de Kamer, om in dezen een\' bepaalden weg aan te wijzen,
de woorden na „financesquot; veranderd in „d\'exercer devant les
tribunaux une action en indemnité contre l\'ancien ministre
qui a ordonnéquot; enz. De Kamer der Pairs wenschte niet
zoo ver te gaan en stelde de oorspronkelijke redactie hier-
voor in de plaats. Deze verandering werd echter daarna
door de Afgevaardigden met groote meerderheid verworpen.
») t. a. p. bl. 131.
-ocr page 184-DUPIN, de hieromtrent in Engeland bestaande gewoonten ver-
meldende, zegt: „Ainsi nons avons fait, en rejetant l\'article
des pairs sans discussion, mais poliment et sans désobli-
geance \').quot;
Van amendementen, door de Pairs op andere ontwerpen,
die eerst bij de Afgevaardigden behandeld waren, aangeno-
men, hebben wij de voorbeelden reeds aangetroffen 2).
Wij hebben bij de Charte van 1814 in het algemeen meer
de historie van de toepassing van het recht van amendement
moeten behandelen; bij die van 1830 wenschen wij meerde
stellige regelen en gewoonten, die voor de behandeling der
ontwerpen, in betrekking tot dit recht, hebben gegolden,
te bespreken.
Onder de Constitutie, in 1830 tot stand gekomen, kon
er tegen de ruime opvatting van het recht van amende-
ment geen bezwaar meer zijn 3). Art. 15 hield in:
1)nbsp;Mémoires de m. bupin , II, bl. 82—85.
2)nbsp;Vgl. boven bl. 130 ea 152 eu chateaubriand. Discours politiques,
Oeuvres, XXIV, 1827 , o. a. bl. 181.
3)nbsp;«La charte de 1830quot; — zeiden Valette en saint m.aksï (Traité delà
confectioQ des lois, 1839, bl. 77) -- «a anéanti Tart. 46 de la Charte de
1814, qui s\'élevait comme nue barrière coutre le libre exercice du droit
d\'amendement. Or, quand l\'initiative royale s\'est produite par un projet,
cet acte est soumis au libre contrôle des chambres, qui peuvent le modifier,
le corriger, l\'amender. Dans ces changements l\'initiative parlementaire se
substitue à l\'initiative royale.quot; Het laatste intusschen zal, naar wij meenen,
als uiterste moeten verstaan worden, of wel met de veronderstelling, dat aan
de regering {hetgeen, naar wij zullen opmerken, in Frankrijk geenszins het
geval was) genoegzaam gelegenheid wordt gelaten haren invloed bij de be-
handeling der ontwerpen te doen gelden. — Vgl. boven, bi, 22.
„La proposition des lois appartient au Eoi, à la Chambre
des Pairs, et à la Chambre des Députés. Néanmoins toute
loi d\'impôt doit être d\'abord votée par la Chambre des
Députés.quot;
Yan het recht van amendement werd overigens niet uit-
drukkelijk melding gemaakt; maar het vorenstaande werd
genoegzaam gerekend om de zelfstandige medewerking der
Yertegenwoordiging tot de wetgeving, en met het overwicht
tevens den vrijen invloed van de Kamer der Afgevaardigden
voor financiëele aangelegenheden te verzekeren.
Het art. 45 der Charte van 1814, waarbij aan de Cham-
bre des Députés was opgedragen, de van regeringswege
aangebodene ontwerpen voor de behandeling in afdeelingen
(bureaux) te onderzoeken, bleef als art. 39 behouden.
De Kamer der Gedeputeerden stelde spoedig daarop haar re-
glement vast. Wij deelen uit dit reglement, zooals het met
de daarin in 1839 aangenomene veranderingen in de Anna-
les du parlement français \') is opgenomen, de voornaamste
bepalingen, over de behandeling der wetsontwerpen, m ver-
band met het recht van amendement, handelende, mede.
In de artt. 43 en 54 (orde van 1839) was bepaald, dat
het onderzoek in de afdeelingen en het daaropvolgende
rapport eener zelfstandige commissie, zooals wij dat ook
onder de Charte van 1814 gezien hebben, bij alle wetsont-
werpen zonder onderscheid zoude plaats hebben 2). De
afdeelingen zouden 9 in getal zijn 3). Er waren voorts som-
») I, 1839, bl. 16.
2)nbsp;Vgl. Keglemeat van 25 Junij 1814, art. 36, 43, 61 en 63. failliet,
droit public français, bl. 1235.
3)nbsp;Vgl. Regl. 1814, art. 56.
-ocr page 186-mige vaste door de afdeelingen benoemde commissies, ééne
voor de ontwerpen, die op de gemeenten of departementen
betrekking hadden, (in 1839 bijgevoegd), ééne dubbele (dus
van 18 leden) voor derekenwet, en ééne insgelijks dubbele
voor de ontwerpen der uitgaven en ontvangsten vereenigd M-
Het minder wensclielijke van afzonderlijke commissies voor
de uitgaven en de middelen was reeds onder de vroegere
Charte gebleken, toen met name in de zitting 1818—1819
de rapporteurs roy en beügnot verslagen, geheel verschil-
lende in strekking, hadden uitgebracht 2). Het getal leden
voor de commissie van uitgaven en ontvangsten, in 1830
op 36 bepaald 3), werd in 1839 tot 18 verminderd.
De commissie stelde zich veelal, ook al was dit niet
uitdrukkelijk in het reglement bepaald 4), met de mi-
nisters en met de voorstellers uit de Kamer in betrek-
king. Nadat de door de commissie benoemde rapporteur
verslag had uitgebracht, moest, volgens art. 70, dit verslag
ten minste 24 uren vóór de beraadslaging, gedrukt aan de
Kamer worden rondgedeeld. De beraadslaging zelve, in
twee deelen gesplitst, liep alsdan eerst „sur le principe et
l\'enserablequot; van het ontwerp, na afloop waarvan de voor-
zitter moest vragen, of men tot de behandeling der arti-
1)nbsp;Art. 72 en 73.
2)nbsp;Vgl. boven bl. 168. duveegier de haueanne, V, bl. 143.
3)nbsp;Zie Kegl. 1830, art. 64. Valette et saint-maesy, t. a. p. bl. 270.
Volgens art. 65 was de conamissie gehouden, algemeene verslagen omtrent de
uitgaven en inkomsten, en afzonderlijke voor de uitgaven van ieder ministerie
aan te bieden. De laatste rapporten vielen bij art. 74 van het Regl. 1839
weg. De commissie kon zich overigens naar verkiezing in verschillende af-
deelingen splitsen. Vgl. Mémoires de m. dupin, III, bl. 397, en güizot.
Mémoires, III, bl. 179.
4)nbsp;Zie echter art. 71, waarop wij nader terugkomen.
-ocr page 187-kelen wilde overgaan \'). Had de Kamer door zitten en
opstaan (dit was de voor gewone zaken gebruikelijke stem-
ming 2)) deze vraag ontkennend beantwoord, en dit bij
daaropvolgende busstemming (deze was in het bijzonder
voor wetsontwerpen voorgeschreven 3)), bevestigd, zoo was
het ontwerp van zelf vervallen 4). Besliste de Kamer echter
in anderen zin, dan werd het ontwerp daarop in al zijne dee-
len, met de hierop voorgedragene amendementen, overwogen.
Yoor de amendementen nu gold de regel, dat zij in
schrift gebracht en aan den voorzitter ter hand gesteld moes-
ten worden. Zij moesten tevens aan de commissie, die het
rapport had uitgebracht, worden medegedeeld; had dit niet
24 uur vóór het voordragen van het amendement plaats ge-
had, dan geschiedde dit terstond, wanneer de commissie het
verlangde ^j). Voorafgaande mededeeling werd dus wensche-
lijk geacht, maar gold, evenals in Engeland, niet als vaste
regel 6). Br was echter dit belangrijke verschil met de En-
gelsche gewoonten, dat de kennisgeving alzoo niet aan de
vergadering, maar aan de commissie plaats had. Geen amen-
dement kon voorts in beraadslaging komen, waanneer het
niet na de toelichting was ondersteund 7). quot;Werd de dis-
cussie tot den volgenden dag uitgesteld, dan zorgde de voor-
•) Deze bepaling, in 1830 (art. 48j , slechts omtrent voorstellen der leden
vastgesteld, werd in 1839 tot alle ontvs-erpen uitgebreid.
2)nbsp;Vgl. Regl. 1814, art. 32. De „votation sommairequot; van bentham ,
tactique, t. a. p. bl. 429. Vgl. boven, bl. 70, noot 3.
3)nbsp;De „votation distincte quot; (bentham, t. a. p.), die echter , op deze wijze,
het nadeel had van geheim te zijn.
4)nbsp;Art. 43.
5)nbsp;Art. 44 (nieuw, 1839).
6)nbsp;Vgl. boven W. 92.
Art. 46.
-ocr page 188-zitter, dat het amendement met bijvoeging van den naam
van den voorsteller, gedrukt en rondgedeeld werd 1).
Na afloop van de behandehng der artikelen, kon (naar
het in 1839 toegevoegde) de Kamer, zoo er amendementen
waren aangenomen, opnieuw eene verwijzing tot de com-
missie bevelen, thans echter eenvoudig om de redactie van
het ontwerp te overwegen („réviser et coördonnerquot;). Het
alzoo in orde gebrachte ontwerp werd daarna in de Kamer
gelezen; vooraf moest het, tenzij de Kamer anders besliste,
althans 24 uren te voren gedrukt zijn rondgedeeld. Men kon
alsdan bij de behandeling niet meer op de zaken zelve te-
rugkomen, maar slechts amendementen, rakende de redactie,
voordragen 2). — Zoodanige verzending kon echter niet bij
de begrootingen en bij de rekenwet plaats grijpen 3).
Vervolgens had de eindstemming plaats, die evenals wij
aanstonds zagen, „au scrutin secretquot; geschiedde.
De behandeling van regeringsontwerpen, die van de Ka-
mer der Pairs, en die van leden der vergadering was de-
zelfde, behalve dat de laatste vooraf aan de vraag, of men
het ontwerp in overweging zou nemen, na onderzoek in de
afdeelingen en behoorlijke ondersteuning, waren onderwor-
pen 4).
De „question préalablequot; was, evenals in het Regle-
ment van 1814, omschreven als de kwestie om te verklaren
„qu\'il n\'y a lieu a délibérer.quot; Ten overvloede was bepaald,
1)nbsp;Art. 45 (vgl. a. 47, 1830).
2)nbsp;Art. 47.
3)nbsp;Art, 48.
4)nbsp;Art. 49—54. Ygl. het reglement van de Kamer der Pairs, t. a. p.
Art. 50—53; en de bepalingen hieromtrent, in het Regl. der Députés van
1814, Chap. IV, en in dat der Pairs van 1814, Chap. III. pailliet,
t. a. p.
dat deze, evenals de amendementen, vóór de zaak waarop
zij betrekking had, in stemming zoude komen i).
Eene zamengestelde kwestie werd op verzoek reeds van
een enkel lid, gesplitst 2).
Het reglement van de Kamer der Pairs, zooals het met
de daarin den April 1838 gemaakte veranderingen in
de vermelde Annales du parlement français is opgenomen 3),
stelde in hoofdzaak dezelfde regelen vast. Volgens art. 59
was de Kamer in zeven afdeelingen verdeeld. Het uitbrengen
van een rapport echter over de wetsontwerpen was geen
vaste regel. Vdór het onderzoek in de afdeelingen besliste
de Kamer, of een rapport noodig ware, en zoo ja, of de
commissie uit zeven dan wel uit veertien leden zou bestaan.
Zoo daarna drie der afdeelingen het verlangden, geschiedde
de benoeming door deze, en anders door den voorzitter; 24
uren na de uitbrenging van het rapport kon de algemeene
beraadslaging een\' aanvang nemen 4).
De bepaling in de andere Kamer, dat na de algemeene
discussie gevraagd werd, of men tot de behandeling der ar-
tikelen wilde overgaan, bestond bij de Pairs niet. Hier
was echter voorgeschreven, dat de amendementen vooraf ge-
drukt en rondgedeeld moesten worden en dat bij amendemen-
ten, die onder de beraadslaging weerden te berde gebracht,
de vergadering besliste, of de overweging aanstonds een\'
aanvang zou nemen dan of drukken en ronddeelen zou vooraf
gaan. Evenals bij de Gedeputeerden moesten de amende-
1)nbsp;Art. 30. Vgl. Regl. 181é, art. 29.
2)nbsp;Art. 31. — Vgl, boven bl. 95.
3)nbsp;I, 1839, bl. 6.
4)nbsp;Art. 14, 15 en 18. Vgl. valette et saint-mausy, bl. 287 en vo
-ocr page 190-meuten vooraf ondersteund worden. Ook hier was de gele-
genheid geopend, om na de behandeling der artikelen het
geamendeerde ontwerp aan de commissie terug te zenden,
maar er was geen melding gemaakt, dat daarna nog veran-
dering op het diensvolgens in orde gebrachte ontwerp kon
worden voorgedragen \')•
Bij zamengestelde kwesties had wel rechtens, zoo dit ver-
langd werd, eene splitsing plaats (art. 33), maar er was
toch bepaald dat de Kamer over het het al of niet zamen-
gestelde, bij verschil hierover, had te beslissen. In het
reglement van 1814 was zelfs, naar Engelsche wijze, bepaald
geweest (art. 42), dat de splitsing slechts door de vergade-
ring kon worden uitgesproken.
Bij het voorstellen der „question préalablequot; hield aan-
stonds de discussie over de zaak zelve, die zij betrof, op 2).
Wat aangaat het intrekken van voorstellen, hield het
Eeglement der Afgevaardigden zoowel als dat der Pairs in , dat
dit bij voorstellen der leden geoorloofd was, maar dat, zoodra
een ander lid het voorstel opnam, de discussie werd voortgezet.
Ofschoon er dus gezorgd was, dat de Kamer niet door den wil
van het lid alleen, dat eene zaak aan de orde gebracht had,
van de behandeling hiervan kon worden beroofd, meende men
echter, dat er altijd iemand noodig ware, die zich voor het
voorstel verantwoordelijk stelde 3). Wij komen hierop nader
bij het Belgische recht terug. In het Eeglement van de Ka-
mer der Afgevaardigden van 1814 had men te dezer zake
het beginsel van het Engelsche recht gehuldigd 4).
1)nbsp;Art. 26, 27 en -SO.
2)nbsp;Art. 34. Vgl. Reglement 1814, art. 41.
3)nbsp;Reglement der Afgevaardigden, art. 56; reglement der Pairs , art. 54.
4)nbsp;Art. 48. „Quoique la disoussian soit onverte sur une proposition, celui
-ocr page 191-Was aan de leden het recht van intrekking der voorstellen
toegekend, zoo kon dit zeker, ook al bestonden hieromtrent,
althans na 1839 l), geen bepalingen, nog minder aan de
Regering betwist worden. Onder de vroegere Charte was
deswege verschil van gevoelen geweest. Bij het ontwerp deï
verkiezingen in 1820, dat, naar wij zagen 2), later door
eene nieuwe voordracht was vervangen, was het recht tot
intrekking van het eerste ontwerp door verscheiden leden
weêrsproken, of liever de hevigheid was van weêrszijde zoo
groot geweest, dat men zelfs niet ordelijk aan het woord
had kunnen blijven 3). Men had echter ook toen in de in-
trekking berust. In het algemeen gelooven wij, zooals wij
reeds boven hebben aapgeduid 4), dat het recU om een
ontwerp terug te nemen aan de regering moet toege-
kend worden, of wel, zooals in Engeland, het verzoek tot
intrekking of buiten behandeling houden voortdurend aan
deze worden ingewilligd. Het geval van 1820 is echter
een sprekend voorbeeld, hoe zij hierin met de meeste om-
zichtigheid behoort te werk te gaan. Want de intrekking,
die toen plaats had, stelde een groot gedeelte der Kamer
teleur; en daarenboven hebben wij gezien, dat bij de beraad-
slaging de Kamer, op aandrang vau den minister mi serre
zeiven, grootendeels tot het eerste ontwerp terugkeerde.
Maar — om nader bij het besproken voorbeeld stil te
qui 1\'a faite peut la retirer; mais s\'il y a réclamation, la aiscussion est con-
tinuée.quot; ~ Vgl. boven bl. 53.
1)nbsp;In 1839 werd bij de Afgevaardigden het artikel betreffende de intrek-
king, vroeger in het hoofdstuk der voorstellen geplaatst, in het hoofdstuk der
voorLllen van een lid, even als reeds bij de Pairs het geval was, opge-
nomen.
2)nbsp;Vgl. boven, bl. 157.
3)nbsp;DUVEllGIEB DE HAUEANNE, V, bl. 491—494.
4)nbsp;Vgl. boven bl. 27 en 53.
ik
staan — wij meenen voorts, dat in die staten, waar de rege-
ringsvoorstellen van \'s Koningswege aan de Kamers worden
aangeboden, zoodanige intrekking, eveneens op machtiging
des Konings \'), geen andere beteekenis kan hebben, dan dat de
zaak geheel buiten de orde gesteld wordt. Het koninklijk initi-
atief maakt de onderwerpelijke zaak bij de Yertegenwoordiging
aanhangig; de intrekking heft die aanhangigmaking van de
zijde der Eegering, op. Eene handelwijze, gelijk die bij het ver-
melde voorstel plaats had, om het eerste ontwerp in te trekken
en onmiddellijk daarop een ander, in te dienen, moge onder
de Charte van 1814 in de rede hebben gelegen, toen men
gewoon was den naam des Konings bij de behandeling der
ontwerpen, ook voor den inhoud, voorop te stellen, bij
een\' meer zuiver constitutioneeien regeringsvorm is zij, naar
wij meenen, minder op hare plaats 2). Dat de regering niet
noodig hebbe, na de indiening verandering in haar ont-
werp aan te brengen is zeker het meest wenschelijk 3).
Mocht dit echter om de eene of andere reden vereischt
worden, dan verdient, naar ons voorkomt, eene door den
minister ingeleverde nota of memorie, waarop men, zoo
noodig, een nader onderzoek in de afdeelingen kan laten
volgen, de voorkeur boven een opnieuw indienen van het
ontwerp. In Engeland is tegen het laatste minder be-
zwaar, juist omdat de naam des Konings bij de indiening
niet gemoeid is. Waar dit echter werkelijk het geval is,
i) Dat, wanneer de aanbieding van wege de Kroon plaats heeft, voor de
intrekking ook de voorafgaande machtiging des Konings noodig is, komt ons
voor, onbetwistbaar te zijn. - Vgl. echter Mr. Tiic, proefschrift, bl. 131.
i, Slechts b. v. bij ineensinelting, en in geheel nieuwen vorm aan de orde
brengen van ontwerpen is dit, naar het schijnt, te verkiezen. Vgl. o. a. Révi-
sion de la législation sur les établissements de bienfaisance, Bruxelles, 1857 ,
II, bl. 179.
3) Vgl. Mr. XAK., proefschrift, bl. 151.
-ocr page 193-gelooven wij, dat het intrekken en dadelijk weder indienen
van eene voordracht over hetzelfde onderwerp een onnoodig
en onjuist gebruik maken is van \'s Konings naam, hetgeen in
het belang der koninklijke waardigheid niet is aan te bevelen ï).
Ook het recht om op deze wijze, voor of bij de behandeling,
zelve verandering in hare ontwerpen aan te brengen. moet,
naar wij mgenen, alleszins aan de regering worden gelaten,
al behoort zij hiervan mede een zeer omzichtig gebruik te
maken. Waar, zooals in Frankrijk het geval was, dit niet
wordt aangenomen , zal haar althans de bevoegdheid moe-
ten worden toegekend, om met volkomen hetzelfde recht
als de leden der Kamer, hierin verandering voor te stellen.
In Engeland bestaat het laatste recht van zelf, omdat de
ministers bij de zamenstelling der wetten, als leden der ver-
gadering optreden. Maar ook het eerste recht is daar, naar
wij gezien hebben, geenszins in het algemeen uitgesloten;
het „commitment pro formaquot; bij de public bills, na de
tweede lezing, geeft aan den voorsteller de gelegenheid om
veranderingen ook zelf, met toestemming evenwel van het
Huis, te bewerkstelligen 2). En, naar ons voorkomt, terecht.
De regering toch kan, bij de indiening van het ontwerp, geens-
zins gerekend worden tot in alle kleinigheden haar laatste
woord te hebben gesproken 3). Ook zij zal somwijlen uit
opmerkingen, zelfs bij de beraadslagingen gemaakt, met vol-
komen behoud harer zelfstandigheid , vrucht moeten trekken.
Door het tegendeel aan te nemen wordt, zooals het voor-
beeld van Frankrijk, naar wij meenen, heeft geleerd, eene
j) Vgl. boven bl. 28 en 29.
ï) Vgl. boven bl. 66.
3) In anderea zin echter Mr. tak , t. a. p.
-ocr page 194-scheiding tusschen regering en vertegenwoordiging te weeg
gebracht, die op beiden nadeehg moet werken. Geenszins
om het denkbeeld van onderhandeling tusschen deze aan te
nemen maar om het standpunt der regering als in de ver-
tegenwoordiging wortelende en tevens deze leidende te
bandhaven, achten wij de toekenning van het genoemde
recht noodig. In Frankrijk intusschen was met het recht,
om veranderingen te maJeen, tevens het recht om verande-
ring voor te stellen, aan de regering geweigerd.
Ook in andere opzichten echter — wij moeten dit in het
bijzonder vermelden — was de regering bij de behandeling
harer voorstellen in eene minder voordeelige steUing dan de
leden der vergadering en met name der commissie, die het
ontwerp overwogen had, geplaatst. Eeeds onder de Charte
van 1814 hebben wij gezien, welk een gewichtige invloed
door deze commissies, die na het onderzoek der afdeelingen
de ontwerpen ter hand namen, werd uitgeoefend. Ook na
1830 is die invloed niet verminderd: en de gewoonte be-
stond zelfs om bij de behandeling niet het regeringsontwerp
maar, zooals het door de commissie werd voorgedragen, als
leiddraad aan te nemen 2). Slechts zelden keerde men tot
het oorspronkelijke ontwerp terug; en wanneer de regering
haar eigen denkbeeld met eene enkele verandering op den
voorgrond wenschte te brengen, moest zij alzoo, volgens het
1)nbsp;Vgl. boven bl. 7 en 22.
2)nbsp;kobeht von mohl, Staatsrecht, Völkerrecht und Politik, IT, 1862, bl.
,556, keurt dit goed. Zijne uitspraak staat in verband met den uitgebreiden
invloed, dien ook hij aau de commissies wil toegekend zien (bl. 509—524).—
Vgl. nader van hogendokp, Bijdragen tot de Huishouding van Staat, VHI,
1, bl, 38 en 43; en thorbecke, parlementaire redevoeringen, I, bl. 174—184,
zoo even vermelde beginsel, verzoehen^ dat een der leden dit
als amendement op het ontwerp der commissie wilde voor-
dragen. De verhouding van regering en commissie bij de
behandeling der voorstellen schijnt inderdaad somwijlen om-
gekeerd.
Yan het laatste vinden wij een voorbeeld bij de behan-
deling in de Kamer der Afgevaardigden van het ontwerp
op de suiker, door de regering dennbsp;Januarij 1840
ingediend, strekkende om de suiker van inlandsch fabrikaat
zwaar te belasten, ten einde daardoor-die der koloniën te
bevoordeelen. De regering had, als cijfers, 45 franken voor
de eerste inlandsche soort, en verder opklimmende voorge-
dragen; de commissie, van een omgekeerd beginsel uitgaande,
achtte 15 franken en zoo vervolgens, naar de wet van 1837,
voldoende 1). Het rapport, dat de generaal bugeaüd, nadat
intusschen het ministerie thiers was opgetreden, had uitge-
bracht, hield in, dat de voorzitter van den raad (thiers)
en de ministers van koophandel en van marine in de verga-
dering der commissie geweest waren en verklaard hadden
tot 27 franken te willen afdalen; een lid had daarop voorge-
steld het cijfer op 20 te brengen j maar daar de ministers
gemeend hadden hierin niet te mogen treden, was men
op het cijfer van 15 blijven staan 2). — Na het verwer-
pen van een amendement op art. 1 van lacave-laplagne,
om het inlandsche fabrikaat geheel te verbieden, hetgeen
de commissie verklaarde nog liever dan 27 of 25 fran-
ken , als belasting, te zien aangenomen 3), naderde men
tot het art. 4, waarbij het tarief voor de inlandsche suiker
1)nbsp;Zie de beide ontwerpen naast elkander, Art. 4, in de Annales du par-
lement français, II, première partie, bl. 573.
2)nbsp;t. a. p. bl. 525.
3)nbsp;t. a. p. bl 564.
-ocr page 196-werd geregeld. Het commissie-artikel, 15 franken en zoo
vervolgens inhoudende, werd daarop aan de orde gesteld.
Toen nu bij de behandeling van een amendement hierop van
duiion (afgevaardigde van Lot-et-Garonne) thiers verklaard
had, dat de regering, zooals zij reeds vroeger bij de be-
raadslaging gezegd had, aan een cijfer van 25 franken
vasthield, stelde, na de verwerping van het amendement-
dumon, lanybr het stelsel der regering als amendement
voor, hetgeen daarop werd aangenomen. Den volgenden
dag (12 Mei), na het verwerpen van een amendement van
fould, werd het geheele artikel goedgekeurd i).
Wij merken op, dat de alzoo voorgestelde amendemen-
ten geenszins beschouwd worden als sub-amendementen;
want het ontwerp der commissie wordt reeds bij voorbaat
gerekend in plaats van dat der regering te zijn getreden.
Stelt echter de commissie het weglaten van sommige der
oorspronkelijke artikelen voor, dan worden deze in stemming
gebracht. Dit was o. a. het geval bij het zoo even ver-
melde ontwerp, waarbij de commissie voordroeg, het mee-
rendeel der artikelen te doen vervallen. Over deze werd
gestemd, maar met ongunstigen uitslag. Art. 3 werd aan-
genomen, nadat de commissie haar voorstel tot weglating
had ingetrokken 2). (Deze gewoonte blijft gehandhaafd,
wanneer de regering in het uitvallen van het artikel in-
stemt 3)). — Menigmaal verklaart wel de regering, hetzij in de
1)nbsp;t. a. p. bl. 569.
2)nbsp;t. a. p. bl. 572.
3)nbsp;Bij de behandeling der begrooting van baitenlandsehe zaken in de Kamer
der Afgevaardigden in 1839 keurde de regering het weglaten van Chap. XIII
{Con.struetions ans archives dn ministère) goed. De voorzitter satjzet zeide
daarop; „La commission, d\'accord avec le gouvernement, propose le rejet de
l\'art. 13. Cependant, comme on ne peut procéder par voie de suppression,
le mets aux voix.quot; Het artikel werd daarop verworpen. Zitting van 11 Julij
-ocr page 197-vergadering der commissie, hetzij bij de beraadslaging, dat
zij met de artikelen der commissie genoegen neemt. Heeft
dit echter geen plaats, zoo wordt, naar wij zagen, toch
dezelfde wijze van raadpleging gevolgd.
Ten blijke, hoe bij de behandeling der ontwerpen de taak
der regering bij die der commissie veelal op den achtergrond
treedt, kunnen de woorden van gaenier-pagÈs, lid der com-
missie, bij de beraadslaging over het ontwerp van conversie
in de Kamer der Afgevaardigden, in 1840, strekken, toen
de regering verklaarde, op de veranderingen der commis-
sie wijzigingen te moeten voordragen. „Je regrette,quot; zeide
hij, „que M. le ministre des finances, lorsque le rapport
n\'était pas fait, lorsque la rédaction n\'était pas encore
définitivement arrêtée, lorsque la Chambre ne connaissait\'
pas encore le travail de la commission, n\'ait pas indiqué
quelles étaient ces modifications. S\'il avait bien voulu
nous éclairer à cet égard, nous aurions pu faire ces change-
mens dans la commission \')■quot; Hi^r werd dus aan het nieuwe
ministerie, dat sints de aanbieding van het ontwerp was
opgetreden, als verwijt aangerekend, dat het op eenigszins
zelfstandige wijze, en niet juist op naam der commissie met
hare veranderingen bij de Kamer optrad. De minister
van financiën pelet had, naar wij meenen, zeer terecht
gezegd, dat de mededeelingeu, in den boezem der commissie
gedaan, niet die waarde kunnen hebben, als die, welke in
de Kamer zelve gedaan worden 2).
Aan de commissie was de gelegenheid, om hare amende-
1839; Annales, I, bl. 372. — Naar wij meenen, verdient eene intrekking der
regering, desgevorderd met toestemming der vergadering, de voorkeur.
1)nbsp;Zitting van 21 April 1840; Annales, II, 1, bl. 408.
2)nbsp;t. a. p. bl. 384.
-ocr page 198-menten ook bij de beraadslaging te wijzigen, niet ontzegd i)-
Wij zien haar menigmaal, bij amendementen, door leden voor-
gedragen, zoo de vergadering eene verwijzing aan haar
bevolen bad, dientengevolge een nieuw artikel, evenzeer
van het hare als van dat, hetwelk het lid had voorgedragen,
verschillende, aanbieden. De minister, die het ontwerp voor-
stelde, had nu wel, volgens art. 71 van het Eeglement, in
de Kamer der Gedeputeerden — althans wij meenen, uit
het verband, dat dit mede ten aanzien van regeringsvoor-
stellen moet verstaan worden 2) — het recht, steeds de ver-
gaderingen der commissie bij te wonen, maar waarschijnlijk
had hij daartoe geen gelegenheid; er blijkt ten minste niet van
bjzonderen invloed, in deze door de regering uitgeoefend.
Een voorbeeld hiervan vindt men bij de behandeling van
het ontwerp op het middelbaar onderwijs, in 1844 het eerst
in de Kamer der Pairs overwogen. Bij artikel 24 stelde de
commissie, nadat sommige amendementen aan haar waren
verwezen, in de zitting van 18 Mei 3), een nieuw denk-
beeld, zoowel van deze, als van het artikel, dat zij vroeger
had voorgesteld, en van dat der regering verschülende, voor 4).
De minister kon zich hiermede niet vereenigen; hij beval
1)nbsp;Toestemming der vergadering was echter in den regel vereischte. Zie
hot precedent der Afgevaardigden (31 Maart I 838) Valette et saint-marsy,
hl. 385.
2)nbsp;„L\'auteur d\'une proposition ne pourra être membre de la commission
chargée de l\'examiner. 11 aura le droit d\'assister aux séances de cette com-
mission, sans voix délibérative.quot; Het eerste gedeelte was daaraan in 1839
toegevoegd (vgl. Regl. 1830, a. 63) en gold geenszins als regel bij de Pairs;
bij het voorstel van den baron mounieu betreffende het legioen van eer, werd
deze zelf in de commissie en daarna tot rapporteur verkozen. Annales, I,
Chambre des Pairs, bl. 16.
3)nbsp;Annales, VI, N». 14., bl. 143 en volgg.
4)nbsp;Hierop werd echter aanmerking gemaakt door de baeante.
-ocr page 199-daarop eenige opmerkingen en veranderingen „aux lumières
de la commissionquot; aan. Daar echter de commissie deze ver-
anderingen niet overnam , werden zij niet eens in stemming
gebracht; en het artikel, zooals de commissie het voordroeg,
werd vervolgens aangenomen. De rapporteur der laatste was
de hertog de broglie, de minister villbmain.
Zooals wij boven opmerkten, keerde men, wanneer de
leiddraad van het commissie-ontwerp, door eene verwer-
ping hier of daar verbroken was, tot het ontwerp der rege-
ring terug, om echter zoo spoedig mogelijk weder het
eerste te volgen. Bij hetzelfde ontwerp op het middel-
baar onderwijs b. v. nam men, nadat van art. 10 van
het ontwerp der commissie (met art. 5 van het regerings-
ontwerp in verband staande) § 7 verworpen -was, dezelfde
paragraaf van het regeringsartikel ter hand, welke werd
aangenomen \'). — Ook op de behandeling in de Kamer
der Afgevaardigden van het ontwerp op het legioen van
eer (184,0), schoon niet van de regering maar van de
Pairs uitgaande, vestigen wij de aandacht. De commissie
droeg voor, art. 1 te doen vervallen en art. 2 te ver-
anderen. Toen nu de regering verklaard had, voor het
laatste, aan de redactie der Pairs de voorkeur te geven,
werd van art. 1 der commissie (vroeger a. 2) 2) daarop
de eerste paragraaf verworpen. De voorzitter saüzet merkte
aan, dat nu de andere paragrafen van zelf vervielen, en
men tot art. 1 van het ontwerp der Pairs moest terugkee-
ren. Dit artikel werd, op verzoek van het lid der commissie
DüPRAT, verworpen. Het tweede werd vervolgens, met eene
1)nbsp;Annales, VI, 14, bl. 131.
2)nbsp;Men ziet, hoe bij deze gedwongen wijze van beraadslaging de voorzitter
zelf van zijnen op bl. 182 vermelden regel afweek.
enkele bijvoeging van den rapporteur aangenomen. Daarna
keerde men tot de behandeling van het ontwerp , zooals de
commissie het veranderd had, terug
Dat de commissie nog geen\' waarborg opleverde, van in
de hoofdzaak altijd het gevoelen der Kamer uit te drukken,
kan blijken o. a. uit de beraadslaging, dennbsp;Mei van
hetzelfde jaar in de Kamer der Afgevaardigden gehou-
den, over het ontwerp betreffende de overbrenging van
het stoffelijk overschot van napoleon naar Frankrijk. De
regering stelde voor, dat haar een crediet van 1 millioen
franken zou verleend worden, voor het overbrengen van het
lijk, en de oprichting eener tombe in den dom der Inva-
liden 2), De commissie bracht dit op 2 miUioen ; en droeg
daarenboven voor: het stellen van een ruiterstandbeeld voor
napoleon op een der openbare pleinen. De regering erken-
nende, dat de som van 1 millioen niet voldoende zou zijn,
had met de verandering der commissie ingestemd; maar
deslongrais nam het oorspronkelijke artikel, als amende-
ment op dat der commissie, op 3), welk amendement werd
goedgekeurd. Ook het oprichten van het standbeeld werd
verworpen 4). Bij de behandeling van het commissie-ont-
1)nbsp;Annales, II, 1, W. 300—304.
2)nbsp;t. a. p. bi. 618.
■3) Dit was geoorloofd. Zie 17 Junij 1833 (Kamer der Afgevaardigden) bij
VALETTE et SAINT-MAIISY, bl. 356.
4) Wij kunnen ons niet weerhouden, enkele woorden aan te halen uit de
merkwaardige redevoering, door lamaetine bij deze gelegenheid uitgesproken.
Al kon bij zich als Pranschman aan het denkbeeld, om voor den keizer een
grafteeken op te richten, aansluiten, „comme philosophe,quot; zeide hij, „comme
homme, qui a quelque pressentiment de la postérité, j\'ose l\'avouer devant
vous, devant cette Chambre, devant cette nation passionnée pour une mémoire,
ce n\'est pas sans un certain regret que je vois les restes de ce grand homme
descendre trop lôt peut-être de ce rocher au milieu de l\'Océan, où l\'admira-
tion et la pitié de l\'univers allaient le chercher à travers le prestige de la
werp, kwam men derhalve tot het ontwerp der regering
terug.
Bij dit stelsel alzoo, waarin de taak der regering groo-
tendeels tot het indienen van het ontwerp wordt beperkt,
aan deze geen vrijheid wordt gegeven, om bij de beraad-
slaging, haar eigen denkbeeld, desnoods met eene enkele
verandering, met kracht op den voorgrond te plaatsen, en
de geheele behandeling niet door haar maar voortdurend
door de commissie wordt geleid, mag men betwijfelen, of
zij aan hare roeping om eene nationale kracht te zijn,
kan beantwoorden. Br is menigmaal in Frankrijk, ook
onder de Julij-regering geklaagd, dat ministeries, overi-
gens in richting met de meerderheid der Kamer overeen-
stemmende, weinig macht hadden en weinig zedelijken in-
vloed op de vertegenwoordiging vermochten uit te oefenen;
maar lag dit niet — voor een deel althans - daaraan, dat
zelfs bij de belangrijkste aangelegenheden de voorname lei-
ding reeds bij voorbaat aan de regering werd ontnomen en
op de commissies overgebracht? Van de vier redenen, die
wij boven, bi. 9, voor het geregelde initiatief der regering
in wetgeving hebben aangevoerd, is de laatste, naar wij
meenen, de meest gewichtige, en deze raakt met dit stelsel
geheel op den achtergrond. Werkelijk verviel men somwij-
len in de grove dwaling van het indienen der ontwerpen
distance et à travers 1\'abïtne de ses malheurs.quot; „Si ce grand généralquot; — ver-
volgde hij — „eût été un grand homme completquot; — zoo bij het bevorderen van
den roem van Frankrijk, tevens de vrijheid en de welvaart der ingezetenen
zijn doel geweest ware — „qui sait s\'il ne dormirait pas plus tranquille et peut-
être plus négligé dans son tombeau.quot; Onder andere voorbeelden vermeldde hij
MiBABBAU, „le génie créateur et moteur de la monarchie constitutionnelle,quot;
wiens gebeente in een\' onbekenden grafkelder rustte. Annales, t. a. p. bl. 62C,
slechts als eene zaak van administratie te beschouwen en
het denkbeeld eener regering, die bij de behandeling der
wetsontwerpen gelegenheid heeft, doorgaande aan het hoofd
der vergadering te staan, werd, naar ons voorkomt, geens-
zins genoegzaam gehuldigd.
Wij hebben bij dit onderwerp langer stilgestaan, omdat
wij werkelijk in den grooten invloed, die aan de commissies
vóór en tijdens de behandehng der wetsontwerpen toegekend
werd, de zwakke zijde van het Fransche stelsel zien. Het
zij ons vergund, naar aanleiding hiervan, en van hetgeen
ook in ons vaderland, over de zoogenaamde zelfstandige
commissies in verband met het recht van amendement, bij
verschillende gelegenheden voor en tegen is te berde ge-
bracht, kortelijk eenige opmerkingen mede te deelen. Het
instellen van zelfstandige commissies in zake van wetgeving
is, naar ons toeschijnt, slechts in drie gevallen wenschelijk:
1°. om de indiening van sommige ontwerpen, zooveel mo-
gelijk in overleg met de regering, voor te bereiden 2) ;
2quot;. om het een of ander onderzoek, van welken aard dan
ook, te bewerksteUigen, of bij bijzondere onderwerpen meer
licht over de zaak te verspreiden; 3^ om, wanneer er amen-
dementen zijn aangenomen, die min of meer van het regerings-
ontwerp afwijken, de overige ofwel het geheel, zooveel moge-
lijk in overleg met de regering, nader te toetsen en te over-
1)nbsp;Zie de uitdrak\'King van glais bizoin bij de behandeling van het budget
in 1839: „L\'administration, ou plutôt le ministère qui a présenté le budget.quot;
Annales, I, bl. 396 (Zitting van 12 Julij).
2)nbsp;Het denkbeeld van eommissies der vergadering tot het voorbereiden van
wetsontwerpen is aangenomen in art. 73 van het Eegl. van Orde van onze
Tweede Kamer (5 Mei 1852). - Vgl. het hoofdstuk van het Belgische recht.
wegen l). De Kamer zal ongetwijfeld, naar wij meenen, ook
in andere gevallen gelegenheid moeten hebben, wanneer zij
het noodig acht, een wetsontwerp aan eene commissie op te
dragen. Evenwel, wij achten het wenschelijk dat dit alsdan
slechts geschiede, nadat de Kamer in volle vergadering reeds
eenis oordeel ten aanzien van het ontwerp heeft uitgesproken.
Dat in gewone gevallen, vóór de Kamer nog op eenige be-
paalde wijze haar oordeel heeft doen kennen, zich eene zoo-
danige commissie tusschen de regering en de Kamer kome
plaatsen, schijnt ons toe geenszins gewenscht te zijn, aller-
eerst omdat daardoor het oog der regering dikwijls meer op
de commissie dan op de Kamer gericht wordt, en ten andere
omdat alzoo het zelfstandige oordeel van velen ten aanzien
der belangrijkste aangelegenheden wordt tegengehouden. Of-
ficieuse zamenspreking der leden met elkander, het zelf
zoeken van het noodige licht, dat binnen het bereik ligt,
en wisseling van gedachten met de regering vormt, naar wij
meenen, beter grond voor een behoorlijke leiding der be-
raadslagingen dan het rapport eener commissie. — Of de
commissie (wij doelen hier in het bijzonder op de politieke
1) de seree zeide, iü de toeliciitiog van zijn voorstel tot verandering van
het reglement (14 November 1817, zie duyeegiee de haueanne, IV, bl.
245), waarin hij eene andere wijze van raadpleging, meer met die der. En-
gelschen overeenstemmende, aanbeval: „Les commissions sont miles, lorsque
la matière du projet de loi est toute spéciale, lorsqu\'elle est étrangère aux
études, et à l\'expérience de la plus grande partie des Députés. L\'avis d\'une
commission est alors un avis d\'experts. — Les commissions sont indispensables
pour vérifier des documents nombreux, des états, des comptes; enfin elles
peuvent être chargées d\'an travail de rédaction; mais lors même qu\'elles ren-
dent le plus de services, leur travail secret et auquel la chambre ne prend
aucune part, ne peut-être réputé une épreuve suffisante de la loi.quot; Hij
wenschte dus de commissies, als uitzondering, aan te nemen. Valette et
saint-habsy, t. a. p. bl. 129.
vraagstukken) is het in hoofdzaak met de regering eens;
en dan wordt door het rapport de eigenaardige taak der
laatste, die het voorstel deed, om de Kamer van het wen-
schelijke te overtuigen, uit handen genomen, bf de com-
missie verschilt meer of minder van de regering; en dan
wordt licht aan dit gevoelen reeds vooraf eene beteekenis
.eceven, die het nog niet bezit. Bij de openbare behan-
deling zal die zienswijze evenzeer ter sprake komen ; en
zij zal geene ontwikkeling in een rapport noodig hebben,
om bij genoegzamen grond, alsdan - zooals wy boven )
hebben verdedigd - niettemin m ernstige overweging te
worden genomen. Daarenboven moet aan ieder lid voorzeker
de bevoegdheid openstaan, zijne meening en hetgeen hij oor-
deelt, daarvoor te moeten aanvoeren, ook vooraf ter ken-
nisse der vergadering te brengen. - Moet het rapport tot
aanvulling strekken, dan is raadpleging hetzij van eene com-
missie, hetzij van sommige leden, met de regering, voor
de aanbieding, naar wij meenen, meer te verkiezen.
Wanneer een ontwerp eenmaal is ingediend, moet aller
ooc, naar ons toeschijnt, op de behandeling in algemeene ver-
..aderin- gericht zijn. Alles, wat vóór dien tijd plaats heeft,
Lhten wij, dat geen ander karakter kan hebben, dan het
winnen van inlichtingen. Daartoe strekt in de eerste plaats
het onderzoek in de afdeelingen, waar de leden verschd-
lende opmerkingen naar aanleiding van het ontwerp kunnen te
berde brengen 2). Het hiervan uitgebrachte verslag s), met
it Bl. 11 en 12.
2, De sectie is ingesteld tot onderzoeK\' thoiibeckk, aanteekening op
de grondwet. 2\'^e „itgave, I, bl. 288. - „L\'examen préliminaire des bureaux
a pour objet de donner à chaque membre de l\'assemblée nue connaissance plus
directe et plus immédiate du projet en débat.quot; Valette et saint-maksy,
t. a. p. bl. 106.
3) Wij meenen, dat dit verslag niet verder mag gaan, dan de behoorlijk
-ocr page 205-het onderzoek en de voorlichting van commissies —- zoo-
als wij reeds opmerkten — voor bijzoudere vraagstukken.,
kan de voorbereiding zijn tot de algemeene beraadslaging.
Yooral door deze wordt het gevoelen der leden nader in
zamenspreking met de regering ontwikkeld; en wij durven
op grond van het laatste in overweging geven, of niet in
sommige gevallen eene tijdruimte tusschen de algemeene
discussie en de beraadslaging over de artikelen aanbeveling
zoude verdienen.
In België — het is waar — wordt, als vaste regel, het
rapport van eene zelfstandige commissie vóór de behandeling
der ontwerpen uitgebracht. Evenwel bij de beraadslaging zelve
wordt aan de commissie geenszins die invloed, als wel in
Frankrijk het geval was, toegekend. — In Engeland heeft, naar
wij gezien hebben, geen opdracht van eene bill aan eene com-
missie, dan na de tweede lezing, plaats en het brengen in
commissie (bijzonder-comité) is uitzondering, het brengen in
generaal-comité regel i). Ook dan zelfs, wanneer men daar tot
in orde gebrachte opgave der vraagpunten en denkbeelden, waartoe de over-
weging in de afdeelingeu aanleiding heeft gegeven. Alles, wat meer bepaald
oordeel en vooral eenigszins verwijt is, behoort daarin, naar ons voorkomt,
niet te huis. De openbare beraadslaging zal hiervoor moeten worden afge-
wacht. Vgl. de belangrijke opmerkingen van thoebecke over het onderzoek
der afdeelingen, t. a. p. bl. 288—292. — Het art. 30 van het Regl. van
Orde onzer Tweede Kamer spreekt voorts van hetgeen ia de Afdeelingen ver-
langd k-, deze uitdrukking achten wij niet juist, omdat de Kamer het recht
heeft, de verandering zelve later tot stand te brengen, en het brengen van
verandering door de regering, naar wij meenen, althans uitzondering moet zijn.
I) Zie boven bl. 56, noot 5. Ook in rle Vereenigde Staten van Noord-Amerika
geldt hetzelfde. Zie kent, commentaries on American law, 1854, I, bl. 253:
„No bill can be committed until it has been twice read.quot; Het opdragen der
private bills aan commissies wordt, in Engeland alleszins uit den aard dezer
het eerste mocht besluiten, is hiertegen in Engeland uit een
politiek oogpunt te minder bezwaar, omdat de minister, lid
van het parlement zijnde, veelal zelf in de commissie zal
worden verkozen.
Wanneer men, zoo als onlangs is aangevoerd 0, in ons
vaderland zelfstandige commissies, als vaste regel, voor de
wetsontwerpen zoude verlangen, met het doel om aan som-
mige meer uitstekende leden de gelegenheid te geven zich
te°onderscheiden, en alzoo leiders van de verschillende
richtingen m de vergadering te worden, gelooven wij dat
dit geenzins in aanmerking kan komen. Constitutioneel,
gelooven wij, dat ervan geene leiding der vergadering sprake
Lgzijn, waarbij de regering van zelf zou zijn buitengeslo-
ten. — Wil men de commissies niet, zooals in Frankrijk het
geval was, een middel doen zijn, om reeds bij voorbaat in
de belangrijkste aangelegenheden den gewenschten invloed
der regering te onderscheppen 2), dan zal juist het politieke
element bij de benoeming van deze, zooveel mogelijk op den
achtergrond moeten komen. - De afbakening der verschillende
richtingen en de leiding van deze zal, naar het schijnt, op
geheel andere wijze moeten ontstaan.
Mocht men om de eene of andere reden de zelfstan-
dige commissies wenschelijk achten, zoo is althans het
handhaven van het recht der regering om haar ontwerp te
ontwerpen, waarbij onderzoek op den voorgrond treedt, gewettigd; .ie boven
bl. 75 en volgg.
1) Mr tak, proefschrift, bl. 176 en 177.
DUPIN gaf in zijne Memorie van 26 Maart 1836, dit, als het verkeerde
gevolg van het bestaande stelsel, aan s „Dans Ie choix des commissaires on se
montre en général préoccupé de la couleur politique de leurs opinions bien
plus que de leur aptitude au sujet qu\'il s\'agit de traiter.quot; Valette et saint-
m.aesy, bl. 108.
wm
veranderen, of verandering daarin of in het ontwerp der
commissie in stemming te doen brengen, naar wij meenen,
alleszins noodzakelijk.
De machtige invloed der commissies was in Frankrijk een
beletsel, om de openbare behandeling, ook in verband met
het recht van amendement, voor regering en vertegenwoor-
diging beide, van gewenschte vrucht te doen zijn \'). Men
heeft in Frankrijk, ook onder de Julij-monarchie, zeker niet
te klagen gehad over te weinig gebruik, van het recht van
amendement gemaakt. Maar het straks besprokene stelsel
bracht mede, dat de amendementen der leden in den geest
van de denkbeelden der commissie zouden zijn, hetzij de laatste
al dan niet met die der regering overeenkwamen, terwijl zij
toch nog in geen enkele uitspraak der vergadering hunnen
grond hadden. Het stelsel werkte aan den eenen kant na-
deelig op de regering, omdat deze reeds voor de hoofd-
zaken veel aan de commissie moest overlaten, aan den
anderen kant liet het aan de individualiteit en het eigen
oordeel der leden niet genoegzaam ruimte; en het beginsel
der instelling, dat de amendementen zooveel mogelijk door de
commissie zouden worden onderzocht, kon op deze wijze geens-
zins worden in acht genomen, düpin verhaalt, dat, bij de
behandeling van het ontwerp der openbare werken in de
Kamer der Afgevaardigden, een lid hem, als voorzitter,
eenige amendementen overhandigde en, op de vraag of hij
hierover met de commissie had geraadpleegd, antwoordde:
1) Alleszins juist is, naar wij meenen, deze uitspraak van groen yan
peinsteker: „Wanneer men de amendementen niet in verband met de open-
bare beraadslaging vcaardeert, vergeet men hunne voorname kracht en waardij.quot;
Adviesen, 1850, bl. 38 (Zitting der Tweede Kamer van 23 April 1849).
„Ah, bien oui, ils auraient pris les bons, et ne m\'auraient
laissé que les autres.quot; dupin keurt dit hoogelijk af, en als
voorzitter der Kamer, die het reglement ook in zijne strek-
king moest handhaven, heeft hij gelijk. Maar het was, naar
wij meenen, een natuurlijk gevolg van het stelsel, hetwelk
de leden min of meer, van de commissie afhankelijk wilde
maken, waartegen zich het gevoel van sommigen krachtig
verhief.
De stroom der meeningen, waaraan tot dus verre nog
geen vrije uitweg was gegeven (want het onderzoek der af-
deehngen heeft in Frankrijk nooit die beteekenis als bij ons
gehad \')). l^rak dan ook dikwijls eerst bij de beraadslaging
los en openbaarde zich in een tal van amendements-voor-
stellen, die een\' grooten last bij de behandeling veroorzaak-
ten. De sneldenkende en somtijds weinig op vasten grond
blijvende geest der Franschen mag hierbij niet uit het oog
worden verloren. Het verslag, dienaangaande door dupin
in zijne Mémoires 2) gegeven, is niet gunstig. „Et qu\'on ne
croie pas,quot; zegt hij, „que ces amendements étaient toujours,
1)nbsp;Vgl. DUPIN (in zijne aan te halen memorie), omtrent de afdeelingen:
„On y discute rarement; on s\'y observe plutôt qu\'on ne s\'y abandonne; il
semble qu\'on craigne de se trop laisser pénétrer et de se dépouiller préma-
turément de ses bonnes pensées.quot; Valette et saikt-marsy, bl. 107. - thorbecke
schreef van den toestand in Frankrijk en Nederland vóór 1848 : „In Frankrijk blijft
de werkzaamheid der sectiën beneden \'t geen zij kan zijn; bij ons gaan zij
hare bevoegdheid verre te buiten.quot; Aanteekening op de grondwet, uitgave,
I, bl. 291.quot; Ten onzent was „het nl. door den drang der omstandigheden,
véér 1848, gewoonte geworden, van de gesprekken der afdeelingen, afzon-,
derlijke besluiten of verbalen te doen opmaken. Vgl. ons vijfde hoofdstuk.
2)nbsp;Zie 111 bl. 303—205. Het komt ons echter voor, dat zijne woorden
niet overal vrij van overdrijving ziju, hetgeen licht te verklaren is, omdat
het voordragen dier amendementen voor hem, als voorzitter, wel de onaan-
genaamste zijde had. „Comme Président de la Chambre, j\'eu avais été
frappé et importuné plus que tout autre.quot; t. a. p.
comme ils auraient du l\'être, réfléchis, médités par leurs
auteurs. Souvent ils éclataient au milieu même de la dis-
cussion: — „Que ne proposez vous un amendement?quot; criait-on
aux orateurs. — Et ceux-ci, à peine descendus de la tri-
bune, traçaient d\'une main encore agitée par l\'action de la
parole un amendement dont les termes brusqués ne répon-
daient nullement à la maturité qu\'exige la bonne rédaction
des lois,quot; „Je m\'étais trouvé une foisquot; zoo verhaalt hij
later, „avec dix-huit amendements portant sur le même ar-
ticle. Je les tenais à la main étalés en éventail comme un
jeu de cartes, et, cherchant à leur assigner un ordre de dis-
cussion dérangé à chaqne instant par les demandes de prio-
rité: car chacun voulait passer le premier i)!quot;
De moeilijkheden, waartoe deze stapel amendementen aan-
leiding gaf, leidden dupin tot zijn belangrijke voorstel
van 26 Maart 1836 2], dat ook nu nog onze bijzondere
aandacht verdient, omdat het werkelijk, naar wij meenen,
de gegevens in zich sloot, om, met behoud der volkomene
vrijheid van amendement, eene betere richting aan dien stroom
te geven, en tevens de bezwaren tegen de zelfstandige com-
missies aanmerkelijk te verminderen, dupin had over zijn
voorstel met den speaker van het Huis der Commons ge-
raadpleegd, die hieraan zijne goedkeuring had gehecht. Het
bestond in eene kleine wijziging van den tot nu toe ge-
bruikelijken vorm, maar die de zaken geheel veranderde. De
beraadslaging over het geheel der ontwerpen zou niet meer
1)nbsp;Van de tegen-ontwerpen sprekende, zegt hij: „c\'est-à-dire que les actes
les plus réfléchis étaient tout à coup remplacés par des actes témérairement
improvisés,quot; een gevolg, waartoe het stelsel om al de werkzaamheden vooraf
zooveel mogelijk buiten de vergadering te doen omgaan, te meer bij de
Fransche geaardheid, noodzakelijk, naar wij meenen, moest leiden.
2)nbsp;Vgl. boven, bl. 19.
-ocr page 210-na het rapport der commissie, maar het eerst van allen ge- ^
schieden. — Het onderzoek in de afdeelingen was in Praük-
rijk, naar wij opmerkten, van weinig gewicht. Ook aan
het vragen van inlichtingen reeds vooraf aan de regering,
werd daar de behoefte minder gevoeld. Er was dus geen
reden, waarom de algemeene beraadslaging niet aanstonds
kon plaats hebben 1). Daarenboven moest dit het zelfstandige
oordeel en medewerking der leden bevorderen, düpin wees
voor deze behandeling, die hij tweede lezing noemde, het ge-
neraal-comité aan; na de overweging zou dan een voorloopig
votum der Kamer volgen. Daarna zouden de leden in de
afdeelingen gaan, om het personeel der commissie te verbie-
zen. „Yoici 1\'immense avantage dans ce dernier casquot; —
zeide hij in de toelichting 3), - „c\'est que les députés,
allant dans les bureaux...... iraient avec une opinion
déjà faite, connaissant le fort et le faible de la loi, les vices
qu\'on lui a reprochés ou les changements indiqués et pro-
posés; on choisirait les commissaires de préférence parmi
ceux qui auraient marqué dans cette discussion;......en-
fin la Commission nommée sous l\'influence de cette discus-
sion préparatoire pourrait certainement, à un plus haut de-
gré que nos commissions actuelles, être considérée comme
l\'expression vraie de la majoritéquot; De commissie zou dus
niet meer strekken tot het uitlokken van de beslissing
over de hoofdaangelegenheden, maar yan de algemeene
discussie en het daaropgevolgde votum der Kamer moeten
.) VALETTE en SAmx-MAESY, dïe, bij denbestaanden toestand, het onder-
zoek in de afdeelingen sleehts als uitzondering wenschten te zien aangenomen,
zeiden- „Doit elle éclairer les esprits sur le caractère, sur la portee de la
loi? Mais la discussion en assemblée générale conduit bien plus efficacement
au même but.quot; t. a. p. bl. 107.
2) Vgl. boven, bl. 16 en 19.
-ocr page 211-uitgaan. Na het uitgebrachte rapport, door hem derde le-
zing genoemd, zou de discussie dan ook enkel over de ar-
tikels plaats hebben. En ofschoon hij hierbij de volledige
vrijheid van amendement 1) wilde laten, zoude, zooals hij
zeide, het lot der amendementen voor een groot deel door
de voorafgaande beraadslaging beslecht zijn. Men ziet, het is
het Engelsche stelsel, met deze twee gewichtige uitzonderin-
gen evenwel, dat wij geen melding gemaakt vinden van
amendementen, die reeds bij de tweede lezing, ten aanzien
van het hoofddenkbeeld zouden kunnen voorgesteld worden,
en dat hier de bijzondere commissie zou behouden blijven,
terw^ijl in Engeland in den regel het Huis zelf, in generaal-
comité, tot de behandeling der artikelen overgaat. — düpin
voegde er echter de bepaling bij, dat alle amendementen
alsdan aan de commissie zouden ter hand gesteld worden
en ten minste den avond voor de discussie aan de leden
gedrukt moesten zijn rondgedeeld. Ofschoon nu tegen het
eerste, bij den minderen invloed, aan de commissie toege-
kend, niet zooveel bezwaar als vroeger bestond, en het
laatste zeker hoogst wenschelijk geacht kon worden, was toch
het stellen als regel van beide bedenkelijk 2). düpin zocht
een behoedmiddel tegen amendementen, die op den eersten
aanblik voldeden, en bij nader inzien zouden blijken, geene
waarde te hebben. Hiervoor verdient het in Engeland ge-
bruikelijke middel, om wanneer er amendementen zijn aan-
genomen, het ontwerp nogmaals, in gewone vergadering, te
behandelen, of de Belgische wijze, om over de aangenomene
veranderingen later eene herhaalde stemming te doen plaats
hebben, naar wij meenen, meer aanbeveling.
1)nbsp;„En laissant toute latitude ä ceux qui vondront faire tels ou tels ame n
dements.quot; Zie nader boven, bl. 19 en 20.
2)nbsp;Vgl. boven, bl. 92, noot 8.
-ocr page 212-dupin zegt, dat zijn voorstel vrij wel door de Kamer werd
opgenomen. Sommigen echter hadden vooral tegen het laatste
bezwaar. Hierbij kwam de oppositie, die zich van verschil-
lende kanten tegen den persoon zeiven van dupin openbaarde.
salvandy noemde het: „une loi de septembre contre le
droit d\'amendement;quot; waarop dupin echter antwoordde, dat
hij meende, de Kamer op de gebreken in de behandeling der
ontwerpen te moeten wijzen.
Na hét in overweging nemen van het voorstel en het on.
derzoek der afdeelingen, werd eene commissie daarvoor be-
noemd, maar het zittingjaar gesloten, v66r deze haar verslag
had uitgebracht.
Het voorstel van dupin staat daar, als een merkwaardig
verschijnsel in de parlementaire geschiedenis; en al wagen
wij het niet, te beweren, dat de aanneming hiervan verbete-
ring zou hebben aangebracht, het verdient genoeg opmer-
king, dat, nadat het andere stelsel 20 jaren achtereen was
toegepast (terwijl de seeue reeds in 1817 zijn plan van ge-
wichtige verandering had voorgedragen 2) en dupin gedurende
3 jaren den voorzitterstoel had ingenomen 3), hij meende dit
voorstel aan zijne medeleden te moeten doen.
In 1888, bij de herziening van het reglement van orde,
kwam men in de commissie, waarvan ook hij deel uitmaakte,
op de vorenstaande denkbeelden terug; vivien droeg in zijn
rapport voor, dat het onderzoek der afdeelingen voor, de
1)nbsp;De drie wetten vau September 1835, na den aanslag van ïieschi,
waarvan de laatste vooral, als tegen de pers gericht, grooten tegenstand bad
ontmoet. Zie uupin, III, bl. 166 en volgg. de bauante, vie de koyer-
collabd, 11, bl. 496, eu gt3IZ0T, Mémoires, III, bl. 310.
2)nbsp;Vgl. boven bl. 189; dtjvergiek de hatjeanne, IV, bl. 246.
3)nbsp;Den 2S»t«gt;i November 1832 had hij het voorzitterschap aanvaard; m
1839 trad sauzkt, als zoodanig, op.
benoeming der commissie na de algemeene beraadslaging zoude
plaats hebben De Kamer verwierp echter dit denkbeeld
en bepaalde zich, zooals wij boven 2) hebben gezien, tot het
uitstrekken van het voor de ontwerpen der leden voorge-
schrevene votum na de algemeene beraadslaging, tot alle
wetsontwerpen, met toevoeging der bepalingen omtrent de
amendementen, die wij hebben vermeld.
quot;Wij keeren tot het nagaan van de stellige toepassing van
het recht van amendement terug.
Wanneer met eenig aangenomen amendement in het ge-
heel van het ontwerp sterk was ingegrepen, zien wij som-
wijlen voorstellen, aanstonds het ontwerp aan de commissie
te verwijzen, met het bijzondere doel, om diensvolgens amen-
dementen op andere artikelen voor te dragen. Deze handel-
wijze kunnen wij alleszins billijken, ofschoon wij de voorkeur
geven daaraan, dat bij het voordragen van amendementen,
die van het beginsel afwijken, door den voorsteller zeiven
van deze, zoo noodig, een volledig stelsel worde aangebo-
den. Een voorbeeld van zoodanig voorstel tot verwijzing
vinden wij o. a, bij het boven S) vermelde ontwerp van con-
versie in 1840. Bij de behandeling in de Kamer der Gede-
puteerden was op de eerste paragraaf van art. 2 een zeer
gewichtig amendement aangenomen. Terstond daarop stelde
de rapporteur rivet voor, het ontwerp nader aan de commissie
op te dragen, om de andere artikelen met het aangenomene
1)nbsp;Zie VALETTE et SAINT-MAESY, bl. 3G9 ea vol
2)nbsp;bl. 173.
3)nbsp;bl. 183.
-ocr page 214-beginsel in overeenstemming te brengen. Yoor dit geval
echter achtte de Kamer de verwijzing niet noodzakelijk i).
Als opmerkelijk voorbeeld, hoe bij de wetsontwerpen
somtijds ook geheel verschillende denkbeelden tot rege-
ling der aanhangige zaak in behandeling kwamen, halen wij
het ontwerp op de 5 spoorwegen aan, waarvan de discussie
dennbsp;Junij 1840 in de Kamer der Gedeputeerden aan-
ving 2). Het regeringsontwerp hield in, voor art. 1 (be-
treffende den spoorweg van Parijs naar Orleans), dat de staat
aandeden in de maatschappij, ten bedrage van 16 millioen,
zou nemen. De commissie stelde daarvoor eene garantie van
renten in de plaats, en de regering kon zich hiermede ver-^
eenigen.\' luneau, lid der commissie, droeg echter voor; 16
millioen aan de maatschappij tegen 4 percent in leen te ver-
strekken. Het was bekend, dat de maatschappij dit niet
wilde aannemen, maar de redenaar gaf als zijn gevoelen te
kennen, dat zoo het amendement werd goedgekeurd, ende
maatschappij bleef volharden, er zich vóór Januarij 1841
ongetwijfeld andere maatschappijen zouden aanmelden, en
anders de staat zich met de uitvoering behoorde te belasten.
duchatel, zoowel als de minister van openbare werken jaü-
beet, merkten aan, dat de aanneming van het amende-
ment alzoo waarschijnlijk met eene afwijzing der zaak voor
de tegenwoordige zitting gelijk zou staan. Nadat de voor-
steller de 4 percent in 3 had veranderd, werd vervolgens
het amendement in stemming gebracht en verworpen. Daarna
kwam een amendement van de vatey in behandeling, in-
houdende, dat wanneer de maatschappij den weg van Juvisy
i| Annales, II, première partie, bl. 431.
3) t. a. p. bl. 695- 721.
naar Orleans mocht laten varen, de staat zich met de uit-
voering zou belasten, waarvoor aan de regering een crediet
van 26 millioen franken zou verleend worden. Ook dit ech-
ter werd verworpen en vervolgens het artikel der cooamissie
met eene kleine verandering aangenomen.
Yan sterk afwijkende amendementen vindt men de voorbeel-
den 0. a. bij de behandeling van het ontwerp der gemeen-
tewet in 1831 1) en van het ontwerp betreffende de garde
nationale in hetzelfde jaar; „il fallut,quot; zegt düpin van het
laatste, „toute Ihabileté et la fermeté du rapporteur pour
défendre et maintenir le principe de la loi 2).quot; Uitbreidende
amendementen, door de commissie voorgesteld en aangeno-
men, ziet men o. a. bij de September-wetten van 1835 3).
De „question préalablequot; vinden wij menigmaal op voorge-
stelde amendementen in toepassing gebracht. Zij strekte
ook in het bijzonder daartoe, om, wanneer naar de be-
staande bepalingen een amendement niet kon geweigerd
worden, maar constitutioneele regelen of redenen, van orde
of staatsbelang eene stemming hierover niet wenschelijk
deden achten, deze daardoor af te snijden 4). Toen — om
Ij Mémoires de m. dupin, II, bl. 287.
2)nbsp;t. a. p. bl. 310.
3)nbsp;db baeante, t. a. p. 11, bl. 497 en 498.
i) Men is in Frankrijk, naar den aard der „question préalablequot; zeke (zie
boven bl. 61, noot 1), verder hiermede gegaan, dan de woorden van
DUPIN (valette et sAiNT-MABSy, bl. 176) en Vooral de beslissing van de
Kamer der Gedeputeerden van 13 Mei 1833 (t. a. p, bl. 356) uitdrukken.-
Zie nog de begrootingsdiscussies in 1841 in de Kamer der Afgevaardigden :
GiUGUiEE stelde, op het hoofdstuk der gratificatiën aan de ridders van het
legioen van eer, eene verhooging van 1 millioen franken voor. Op voorstel
van viviKN werd hierop de uquestion préalablequot; aangenomen, als zijnde hier-
omtrent een afzonderlijk ontwerp ingediend. Annales III, 3, hl. 35.
een voorbeeld uit de behandeling van het ontwerp van het
middelbaar onderwijs bij de Pairs in 1844 i) op te noe-
men — door den markies de baethÉlÉky en drie andere
Pairs, na het voordragen van belangrijke amendementen,
ten slotte werd voorgesteld, het heffen der universiteitsgel-
den te doen vervallen, werd hierop de „question préalablequot;
aangenomen, „sur le motif,quot; zooals de Annalen inhouden,
„qu\'il convient que la Chambre attende l\'initiative du Gou-
vernement, quand il s\'agit de suppression d\'impôt 2),quot; De
laatste stelling intusschen is in strijd met het Engelsche
recht en wordt, naar wij meenen, ook geenszins uit andere
staatsrechtelijke gronden gewettigd. Is het aanvragen der
staatsgelden eene eigenaardige zaak der regering, het ver-
minderen en opheffen van lasten kan in geenen deele gezegd
worden meer tot de bemoeyingen der regering dan tot die
der vertegenwoordiging te behooren. Men had, naar wij
meenen, de „question préalablequot; beter zoo kunnen motiveren,
dat men niet bij het aanhangige ontwerp, waaraan het amen-
dement als laatste artikel zou worden toegevoegd, in de
regeling der universiteitsgelden wilde ingrijpen, of wel het
voorstel daartoe het eerst in de Kamer der Afgevaardigden
wilde behandeld zien
Bij het adres van antwoord op de troonrede, dat in het
begin van 1840 in de Kamer der Afgevaardigden behandeld
werd, had een incident plaats over de „question préalable,quot;
toegepast op amendementsvoorstellen. In het ontworpen
adres was, evenals in de troonrede, sprake van de aan-
1)nbsp;Vgl. boven, bl. 184.
2)nbsp;Annales, VI, Nquot;. 14, bl. 159.
ï) Vgl., mede omtrent de universiteitsgelden, dtjpin , Mémoires IV, bl.
233—235.
staande expeditie naar Algiers i). Toen op de paragraaf
dienaangaande, verscheidene amendementen waren ingediend,
stelde, na de toelichting van het eerste van deze (van lanïer),
de moenay hierop en op al de andere van gelijken aard,
de „question préalablequot; voor; hij rekende discussie hier-
omtrent niet wenschelijk. De voorzitter saüzet zeide echter,
dat dit geenszins ten aanzien van al deze amendementen
tegelijk kon plaats hebben, maar dat hij genoemde kwestie
bij ondersteuning op het amendement, dat aan de orde was,
in omvraag zou brengen. Daar evenwel de minister van
openbare werken dufauke, verklaarde, dat de regering de
discussie wenschte, drong de moenay niet verder op zijn
voorstel aan en de beraadslaging werd voortgezet 2).
Uit dezelfde discussie blijkt, dat het gewoonte was de
amendementen van de wijdste strekking het eerst in behan-
deling te brengen S). Na de overweging volgde, zooals wij
reeds meermalen gezien hebben de stemming, voor men tot
de behandeling van een ander amendement overging. De
regel had alzoo eene andere beteekenis dan ten onzent, en
kon dan ook van zelf niet zoo streng worden in acht ge-
nomen, omdat na de beslissing nog de gelegenheid tot
verandering openstond. Wij hebben echter geen voorbeeld
aangetroffen, dat, wanneer een amendement was aangeno-
men, in de alzoo voorloopig goedgekeurde woorden daarna
\') Vgl. t. a. p. bl. 71.
2)nbsp;Annales, II, Deputes, bl. 161.
3)nbsp;De voorzitter zeide omtrent het amendement lakïee: „Cet amende-
ment mettant en question toute la partie essentielle du paragraphe du projet,
et par conséquent s\'en éloignant le plus, doit être discuté le premier.quot; —
Vgl. valette et saint-makst, bl. 356.
4)nbsp;Vgl b). 32, 159, 181, 200.
-ocr page 218-aanstonds nog wijziging werd gebracht dan enkel tot bijvoe-
ging 1); wel werd, wanneer de verschillende deelen van een
artikel waren aangenomen , somwijlen het geheel nog ter nadere
overweging aan de commissie verwezen evenals zulks met
het geheel van het ontwerp kon plaats grijpen en tot
het verbeteren van misstellingen bleef steeds de gelegenheid
geopend 4). — Dat, wanneer er voorshands woorden, hetzij
als amendement, hetzij als oorspronkelijk voorstel zijn aan-
genomen, er daarna nog nieuwe Moorden bijgevoegd, is niet
vreemd in de debatten. Zelfs weigerde de voorzitter sauzet
bij de behandeling van het ontwerp op het legioen van eer in
de Kamer der Afgevaardigden 5) in 1840, een amendement, dat
eene uitzondering, als bijvoeging, inhield, vooraf in stem-
ming te brengen. Want, voerde hij aan, „il n\'y aura lieu
de mettre Texception aux voix, autant que la règle aura
été posée 6).quot; Bij het meergemelde ontwerp der conversie
in hetzelfde jaar, werden er op het einde der beraadsla-
ging, bij de door de commissie voorgedragen uitzonderin-
gen, verscheidene toevoegsels voorgesteld. sauzet bracht
eerst het artikel der commissie in stemming, verklarende,
dat hij daarna de bijvoegingsvoorstellen zou laten volgen;
toen het eerste verworpen was, werden de laatste daarop
ingetrokken 7).
1) Vgl. het Engelsche recht, boven bl. 96.
Zooals bij art. 15 van het vermelde ontwerp van middelbaar onderwijs,
in de Kamer der Pairs, Annales, VI, 14, bl. 133.
S) Zie hoven, bl. 174 en 176.
valette et saint-mabsy, bl. 375.
5)nbsp;Zie boven, bl. 185.
6)nbsp;Annales, II, Députés, bl. .\'îoe, bij art. 3. — Vgl. Valette et s.«nt-
maesy, bl. 372, {zitting van 22 Maart 1834).
7)nbsp;Annales, t. a. p. bl. 452 en 453.
-ocr page 219-Ofschoon aan de amendementen gewoonlijk de voorrang
in betrekking tot de oorspronkelijke artikelen werd toege-
kend, was evenwel inde Kamer der Gedeputeerden bepaald,
dat bij amendementen, die een ander stelsel aangaven, de
Kamer vooraf beslissen zou, of de oorspronkelijke artikelen,
dan wel de amendementen zouden voorafgaan hiermede
was dus een verschil onder de vroegere Charte, opgelost,
Regelen, die, naar wij gezien hebben, in Engeland gel-
den 2), dat, wanneer op het latere gedeelte van eene in be-
handeling zijnde zaak een amendement is aangenomen, wij-
ziging van het vroegere gedeelte hierdoor is uitgesloten,
waren in Frankrijk van zelve minder noodig, omdat alle
voorstellen niet slechts artikels- of paragraafsgewijze werden
overwogen, maar ook de alinea\'s 3) der artikelen reeds veelal
afzonderlijk werden behandeld.
Bij het straks vermelde ontwerp der vijf spoorwegen merken
wij mede een voorstel op (van loneA-u), tot splitsing van het
ontwerp in vijf deelen; dit amendement werd, naar den
regel van bentham vooraf, nl. voor de behandeling der
artikelen overwogen, maar verworpen Vereeniging en
splitsing van ontwerpen was aan de commissies in hare rap-
porten niet geoorloofd 6).
Op financiëele ontwerpen werden, in de eerste jaren na
1830, doorgaans slechts amendementen tot regeling en ver-
1) Zitting van 2 Mei ]833. valette et saint-marsy, bl. 357, — Vgl.
boven, bl. 158 en 160.
ï) Vgl. boven, bl. 95.
3)nbsp;Ook wel, naar wij gezien hebben, paragrafen genoemd.
4)nbsp;Zie boven, bl. 31. - Vgl. bl. 62.
5)nbsp;Annales, II, 1, bl. 701.
6)nbsp;Zie de woorden van dupin (12 Junij 1837) en de beslissing der Kamer,
valette et saint-maesy, bl. 119 en 268.
mindering voorgesteld. „Ordinairement c\'est le gouverne-
ment qui propose les dépenses et demande de l\'argent; la
Chambre des Députés contrôle et résiste 1).quot; Van belang-
rijke voorgestelde verminderingen vindt men o. a. de
voorbeelden bij de begrooting in 1832 2). — Vooral in
de latere jaren werden er menigmaal ook verhoogingen
en bijvoegingen voorgedragen, zooals in de zittingen van
1841, 1846 en 1847. düpin verzette zich hiertegen met
kracht, en wees o. a. in de zitting van 1846 op het ge-
vaar van het aanwijzen van uitgaven, waaromtrent door
de regering zelve niet vooraf het noodige onderzoek had
plaats gehad 3). In dat jaar werden de meeste toevoegin-
gen aangenomen, -in de andere opgenoemde echter voor het
grootste gedeelte afgewezen 4). Bij de erkenning alzoo na
1830 van den vrijen invloed der Kamer ook voor dit
onderwerp , bleef, met uitzondering der laatste jaren, om-
zichtigheid in het verhoogen van gelden in acht genomen 5).
In het algemeen treedt de regering bij de begrootingen —
zooals uit de discussiën van 1839, meer uitvoerig in de
Annalen opgenomen, blijkt— op den voorgrond; en is er bij
voorgestelde veranderingen dan ook meer geregeld sprake,
I) Mémoires de m. dupin, IV, bi. 185.
ï) t. a. p. II, bl. 896-405.
3)nbsp;t. a. p. IV, bl. 300. „II me semblequot;, zeide hij, „que la Chambre a
grandement dévié de la marche, qu\'elle suivait dans l\'origine. C\'est alors que
la Chambre se décidait, mais avec précaution, à voter ce qui lui était demandé.
— Quand le gouvernement est envahi en cette matière, par le déluge des pro-
positions individuelles, je dis. Messieurs, que nous menons le pays à un in-
connu qui tôt on tard finira par une crise.quot;
4)nbsp;Ibidem, en bl. 139, 345 en 354.
5)nbsp;Vgl. boven bij het ontwerp betreffende de overbrenging van het lijk van
napoleon, bl. 186.
of de regering hiermede genoegen neemt l). — Yan voor-
stellen, waarbij de som in blanco werd gelaten, ziet men een
voorbeeld bij het ontwerp omtrent het inkomen der Kroon,
in 1832 2).
De Kamer der Pairs trachtte wel voor een deel door
rapporten en discussies, maar niet door het voordragen van
veranderingen invloed op het financiëele beheer uit te oefe-
nen. In het rapport echter (van camille périer) van 1841,
toen er bij de begrooting vrij wat meer gelden dan het vorige
jaar voorgedragen werden, werd nog gewezen op het nadeel,
dat er voor de staatsdienst uit den korten tijd, die voor de
behandeling in de Kamer der Pairs gegund werd, zou ont-
staan, „si,quot; zoo drukte het zich uit, „nous amendions,
comme ce serait notre droit et notre devoir, une loi néces-
saire, mais que nous aurions reconnue imparfaite 3).quot; Het
recht der Kamer werd dus te dier gelegenheid gehandhaafd,
van uitoefening echter bij deze ontwerpen hebben wij geen
voorbeelden aangetroffen.
Van amendementen op andere, eerst bij de Afgevaardig-
den behandelde, ontwerpen door de Pairs aangenomen,
zien wij een merkwaardig voorbeeld bij het ontwerp tot af-
schaffing der wet van 19 Januarij 1816, waarbij de sterfdag
van LODEWIJK XVI tot een\' algemeenen rouwdag was verklaard.
Het ontwerp, na de Julij-revolutie in den boezem van de
Kamer der Afgevaardigden ontstaan, was eerst door de Pairs
afgewezen; toen het in de zitting van 1832-—1833 op
nieuw bij de laatste was ingekomen, nam deze op voorstel
1)nbsp;Zie Annales, I, Députés, bl. 339 -497.
2)nbsp;guizot. Mémoires, II, bl. 223, dupin, Mémoires, II, bl. 416.
3)nbsp;Annales III, 3, bl. 11.
-ocr page 222-der commissie, als amendementen hierop, aan, dat het stellen
als rouwdag behouden zoude blijven, maar dat de op dien
dag voorgeschreven lijkdiensten, en staking van arbeid voor
bureaux en rechterlijke collegies zou worden afgeschaft. De
Afgevaardigden verwierpen echter de amendementen en dron-
gen op de geheele afschaffing der wet aan. Toen het ont-
werp dus bij de Pairs terugkwam, stelde de commissie voor,
bij de amendementen te volharden, cousin echter droeg voor,
de afschaffing op deze wijze uit te spreken: „La loi du 19
Janvier 1816, relative a 1\'événement funeste du 21 Janvier
1793, est abrogée.quot; Dit amendement werd met bijvoeging
der woorden et a jamais deplorable, met instemming ook
der regering, aangenomen en vervolgens ook door de Ge-
deputeerden goedgekeurd i).
Wanneer in het algemeen de ééne Kamer verandering voor-
droeg op een ontwerp, dat eerst in de andere was behandeld,
werd het ontwerp, naar de laatste teruggekeerd, hier opnieuw
aan eene commissie verwezen. Het geheel, en niet slechts de
amendementen werden dan in behandeling of althans in stem-
ming gebracht 2). Bij regeringsvoorstellen lag dit van zelf in
de rede, omdat de minister altijd met een nieuw „exposé des
motifs,quot; de overbrenger was van de ééne Kamer naar de
andere 3). Ook bij ontwerpen echter, van het initiatief der
Kamer uitgegaan, zien wij hetzelfde. Toen het meerge-
1) YiCTOE cousiN, Discoui\'s politiques, 1851, bl. 1—13,
Vgl. boven, bl. 103 en 130.
3) In 1838 werd nog in de Kamer der Pairs de vraag behandeld, of de re-
gering, met eene gewone overbrenging, de oorspronkelijke artikelen naast het
geamendeerde ontwerp mocht plaatsen, zooals wij wel onder de Charte van 1814
hebben . gezien: deze gewoonte had ook na 1830 niet geheel opgehouden.
De hertog de broglie opnieuw, en villemain verzetten zich hiertegen met
kracht, valette et samt-marsï, bl. 68—78.
melde ontwerp op het Legioen van Eer, in 1839 van de
Kamer der Pairs uitgaande, bij de behandehng in 1840 in
die der Afgevaardigden merkelijk was gewijzigd en van 24
tot 8 artikels ingekort, werd het daarna bij de Pairs weder
iu zijn geheel behandeld, en vervolgens aangenomen l), —
Toen het ontwerp op de gerechtelijke uitwinning van onroe-
rende goederen, door de regering in 1840 het eerst aan de
Pairs aangeboden, eveneens daarna bij de Afgevaardigden in
het volgende jaar verandering had ondergaan, trad bij het
terugkomen in de Pairs persil, even als het vorige jaar, als
rapporteur, schoon met eene gedeeltelijk andere commissie,
op. Al de artikelen werden opnieuw overwogen, maar de
amendementen der Afgevaardigden geenszins alle goedge-
keurd 2). Wijzigingen echter op het door beide Kamers aan-
genomene treffen wij hierbij niet aan 3), dan zoover in ver-
band met de amendementen der Afgevaardigden noodig
scheen. Het ontwerp, door den minister (martin) na eenige
dagen weder bij de Afgevaardigden ingeleid, werd daarop
aan dezelfde commissie als vroeger toevertrouwd, en na rap-
port, opnieuw van pascalis, zooals het lag, aangenomen;
bij het behandelen der artikelen echter is thans alleen sprake
van de „articles amendés,quot; die in stemming komen 4).
DÜPIN vermeldt in zijne Mémoires voorbeelden van amen-
dementsvoorstellen , onder zijn voorzitterschap gedaan, maar
niet als zoodanig in behandeling gebracht, een van den
5den J^ebruarij 1838, toen men bij de kwestie voor eene
toelage, eene andere toelage als amendement wilde voe-
Î) Annales, II, 3, bl. 135.
2)nbsp;Annales, III, 2, bl. 96—107.
3)nbsp;Vgl. boven, bl. 105.
Annales, III, 1, bl. 924.
gen 1); een ander van dennbsp;Junij daaraanvolgende, toen
hij aan den generaal bugeaud, die bij amendement 800,000
franken als vergoeding aan de officieren van het leger wilde
verleenen, de opmerking maakte, dat hij hiervan een afzon-
derlijk voorstel behoorde te maken 2). Er blijkt echter niet
van een besluit, dat de Kamer in deze heeft genomen; en
de voorstellers zullen waarschijnlijk niet verder hebben aan-
gedrongen. — Bij beide was alzoo het bezwaar, dat het voor-
gedragene te ver van het onderwerp afweek 3).
Wij vinden düpIxV voorts als bestrijder van het denkbeeld,
om bij amendement op een ontwerp tot regeling van uitga-
ven, van wetten, waarvan deze uitgaven het gevolg zijn, af
te wijken 4). Toen dennbsp;Mei 1841 , bij de behandeling
van het ontwerp ter verstrekking van gelden voor openbare
werken, waartoe reeds vroeger bij de wet besloten was, de
laecy met 5 andere leden als amendement voorstelde , de
vroeger bepaalde voorwaarden nog te veranderen, voerde
dupin aan, dat dit thans niet als amendement kon worden
voorgedragen; de Kamer nam op het voorstel de „question
préalablequot; aan — Het bezwaar van dupin gold intus-
schen niet slechts het amendement, maar ook de zaak in
het algemeen. Ook waar de regering bij de begrooting af-
wijking van eene wet, waarvan uitgaven het gevolg zijn,
voorstelt, zien wij hem zich hiertegen verzetten, zooals in
1844, toen bij hoofdst. V van de begrooting van Eeredienst
eene vermeerdering van 3000 franken voor een\' nieuwen
vicaris-generaal te Parijs werd gevraagd, eene afwijking van
1)nbsp;Mémoires, III, bl. 427.
2)nbsp;t. a. p. bl. 428.
3)nbsp;Vgl. boven, bl. 18.
4)nbsp;„ „ bl. 141.
5)nbsp;Annales, III, 3, bl. 80. dupin. Mémoires, IV, bl. 509.
-ocr page 225-art. 22 der loi organique van het jaar X. Het hoofdstuk
werd daarop met 3000 franken verminderd en de beslissing
hieromtrent voor een bijzonder ontwerp dienaangaande, be-
waard 1),
Ons onderzoek naar de wijze, waarop het recht van amen-
dement in Frankrijk is toegepast, is ten einde. De strijd,
aldaar vóór 1830 over het besprokene recht gevoerd, die het
gevolg was van het hinken der Charte van 1814 op twee
gedachten 2), heeft, zooals wij gezien hebben, na 1830 op-
gehouden. Daarna kwam het eerst tot zijn volle ontwikke-
ling; en bij menig gebrek, naar wij meenen, in de toepas-
sing, waarop wij hebben moeten wijzen, heeft het echter
niet gemist, in vele opzichten zijn\' heilzamen invloed uit te
oefenen. Had men in het algemeen in die jaren meer het
oog op de bestaande zamenleving gevestigd 3), en ware door
eene niet meer aan de noodige vereischten voldoende kieswet
het verband tusschen de vertegenwoordiging en een belangrijk
gedeelte van het volk niet verbroken geweest men had
wellicht nog lang de vruchten onder andere constitutioneele
Annales, VI, 18, bl. 5. — Ook iu de Belgische Kamer der Ver-
tegenwoordigers IS de vraag van het veranderen van wetten, die met het
aanhangige ontwerg in verband staan, ter sprake gebracht; en men heeft den
17^™ Dec. 1838 aangenomen , dat bij eene jaarlijksche wet, als die van het
budget, verandering van organieke wetten ongeoorloofd is. van den peeee-
boom, du gouvernement représentatif, II, bl. 365.
2)nbsp;„In Frankrijk gaf menquot; (in 1814) „een Charter, dat twee tegenovergestelde
beginselen zocht te vereenigen.quot; de bosch kempee, de wetenschap der za-
menleving, derde stuk, bl. 654.
3)nbsp;Vgl. t. a. p.; guizot, Mémoires, III, bl 204; victoe cousin, Dis-
cours, Introduction, bl. 67 en volgg.
Zie inzonderheid hieromtrent dupin. Mémoires, IV, bl. 396—401.
-ocr page 226-rechten, ook van dat van amendement kunnen plukken.
Nu ging met den stroom der omwenteling van 1848 de
verhouding tusschen de verschillende staatsmachten verloren;
men keerde tot de enkele wetgevende vergadering terug en
zag die daarna in 1852 door in hoofdzaak dezelfde regelen,
die wij onder het vroegere keizerrijk voor de zamenstelling
der wetten vermeld hebben \'), vervangen.
Het is, naar ons toeschijnt, eene dwaling, wanneer men
aanvoert, dat de uitgebreide toepassing van het besproken
recht vóór 1830, of de wijdstrekkende voorstellen, die wij
opmerkten, het gevolg zouden geweest zijn van het ge-
mis in die jaren van het recht van initiatief, in dien zin
nl., dat men door ruime aanwending van het eerste, het
ontbreken van het laatste zou hebben getracht te vergoe-
den 2). De reeksen van wijzigingen toch en de sterk af-
wijkende voorstellen komen, naar wij zagen, evenzoo vóór
1830, als daarna voor. In het tijdvak der Restauratie
springen deze meer in het oog, omdat toen verschillende
belangrijke organieke wetten tot stand gebracht moesten wor-
den. Trouwens, reeds terstond na de Kamer van 1815 zien
wij de diepingrijpende amendementen minder aangenomen,
om de eenvoudige reden, dat er daarna oVer het geheel meer
overeenstemming tusschen Eegering en Vertegenwoordiging
bestond. Ook al hadden de Kamers onder de Restauratie
het vrije recht van initiatief gehad, zou meif, bij het dik-
wijls bestaande verschil van meening bezwaarlijk anders heb-
ben kunnen handelen. Bij de belangrijkste aangelegenheden
niet eenmaal het initiatief der regering af te wachten, ofwel
1) Vgl. boven, bl. 126.
de brotjckeee et tiblemans, Re\'pertoire du droit admiuistratif, in voce
t, bl. 179. — Mr. tak, proefschrift, bl, 27.
te verwerpen, zonder, waar men iets anders w^enschte, dit,
zooveel doenlijk, aan het regeringsontwerp ter toetse te heb-
ben gebracht, zoude, naar wij meenen ^),veel minder wen-
schelijk geweest zijn. Maar daarenboven liet recht van initia-
tief was, al was het dan met een\' omweg, metterdaad aan
de vertegenwoordiging toegekend. Voortdurend waren hier-
toe de voorstellen bij de Kamers aanhangig; en in de Ka-
mer, waarin het meest gebruik van het recht van amende-
ment gemaakt wordt (van 1815), wordt tevens dat van
initiatief het meest toegepast.
Wanneer in Frankrijk, zoowel voor als na 1830 de aan-
wending van het recht van amendement evenals die van
andere rechten der vertegenwoordiging, somtijds moeilijkhe-
den heeft veroorzaakt, is dit, naar onze meening, in het
bijzonder aan het Fransche karakter toe te schrijven, \'t welk
inderdaad dat land voor den parlementairen regeringsvorm
wellicht minder geschikt dan andere landen maakt. „Hetgeen
ons tegen Frankrijk moet waarschuwenquot; — zegt de bosch
kemper 2) — die ligtzinnigheid in het geweldplegen , en die
wispelturigheid, om enthusiast te zijn voor een Koning, en
daarna voor een republiek, en daarna voor een directoire, en
daarna voor een consul, en daarna voor een Keizer, en daarna
voor een constitutionele monarchie, en daarna weder voor een
republiek en wederom voor een Keizer.quot; IsJ* het wonder,
dat die onvastheid zich ook bij de toepassing van het recht
van amendement openbaarde, en men zich menigmaal niet bij
het aanvullen van het ontwerp kon bepalen, of zich omtrent
het stellen van een ander denkbeeld kon verstaan, maar om
\') Vgl. boven, bl. 9—13.
2) De wetenschap der zamenleving, derde stnk, bl. 653,
-ocr page 228-strijd, allerlei denkbeelden bij de discussie te berde bracht?
Is dit wonder vooral, wanneer wij de regering zelve, zooals
in de eerste jaren der Eestauratie, denkbeelden en stelsels
zien voordragen, die weder geheel afwijken van hetgeen zij
één of twee jaren te voren aan de Kamers heeft voorge-
steld 1)? De woorden van agénor de gaspartn mogen
hierbij niet worden vergeten 2). „En Francequot; zegt hij „on
airae l\'opposition, on n\'aime pas la liberté; on est frondeur,
on n\'est pas libéral s). Il est par conséquent assez nafurel
que nous ayons perdu la partie; et le seul moyen de la gagner
un jour c\'est de travailler incessamment à faire pénétrer dans
les âmes cette indépendance intérieure, sans laquelle il n\'y
a pas d\'indépendance extérieure durable, ce sentiment du
droit 4) sans lequel il n\'y a pas de liberté.quot; Ook royer-col-
lard sprak in zijne zoo schoone rede van 25 Augustus 1835,
tegen het ontwerp der drukpers (de derde Septemberwet) ge-
richt, van „cette liberté, dont nous semblons avoir perdu à
la fois Vinielligence et le besoinquot; Toch gaf hij den moed niet
op en gaf, om het laatste, zijn afkeer te kennen van maatre-
gelen, die de vrijheden der natie moesten onderdrukken 5).
1)nbsp;VgL de ontwerpen der verkiezingen, bl. 1B6, 14S en 157.
2)nbsp;Considérations sur le libéralisme, bl. 29.
3)nbsp;DUPIN zegt van de coalitie, die in 1839 in de Chambre des députés gevormd
werd, om het ministerie molé te doen aftreden : „Elle avait révélé le secret
machiavélique de réunir les opinions les plus disparates pour les conduire à
un même but, celui du renversement d\'un ministère. On ne savait qui le rem-
placerait! Ni si le nouveau conviendrait mieux que le précédent! N\'importe!
il fallait, avant tout et à tout prix, renverser le ministère existant.quot; Mé-
moires, IV, bl. 400. — Vgl. guizot, Mémoires, IV, bl. 287.
4)nbsp;Wij denken hierbij, in toepassing op het recht van amendement, aan de
voorstellen, om voetstoots bij amendement van bestaande wetten af te wijken.
5)nbsp;„Je rejette ces remèdes funestes, je repousse ces inventions législatives
où la ruse respire; la ruse est soeur de la force, et une autre école d\'immo-
Het vorenstaande mag ons echter er toe brengen, om, hoe
belangrijk ook de toepassing der constitutioneele instellingen
in Frankrijk, voor de kennis van den aard daarvan moge
zijn, in het algemeen, waar er sprake is van anderelanden,
nog meer den blik naar Engeland en België gericht te hou-
den, landen, met wier volksaard onze natie, naar ons voor-
komt, ook veel meer punten van overeenkomst bezit, en die
met ons vaderland, voor de ontwikkeling dier instellingen
en het geluk , dat zij daardoor ondervinden, kunnen gezegd
worden, bovenaan te staan.
Zal men, omdat de toepassing van het recht van amen-
dement in Frankrijk somtijds moeilijkheden heeft opgeleverd,
terwijl dupin zelf, die eene andere meening huldigde ,
geen verandering in den toestand dan eene verbeterde wijze
van beraadslaging voorstelde, daarom in ons vaderland eene
beperkte opvatting van het recht van amendement willen
voorstaan?
ralité. Ayons plos de confiance dans le pays, rendons lui honneur. Les sen-
timents honnêtes y abondent; adressons nous à ces sentiments.quot; de baeante,
vie de eoyee-collaed, II, bl. 505. Vgl. dupin, Mémoires, III, bl. 172.
gt;) Vgl. boven, bl. 2.
HET RECHT VAN AMENDEMENT
IN BELGIË.
Toen het Congres national in 1831, in art. 42 der Con-
stitutie vaststelde :
„Les chambres ont le droit d\'amender et de diviser les
articles et les amendements proposés.quot;
en in art. 41 had doen voorafgaan:
„Un projet de loi ne peut être adopté par l\'une des
chambres, qu\'après avoir été voté article par article.quot;
had het daarmede geen ander doel, dan de vrije, en tevens
naauwkeurige behandeling der wetsontwerpen voor beide Ka-
mers te verzekeren en voor te schrijven. Dat men het recht
van amendement der Yertegenwoordiging bepaald vermeldde,
zegt ernest van den pbeeeboom in zijneu arbeid omtrent
België\'s constitutioneele geschiedenis \'), was, omdat het me-
1) Du gouvernement représentatif en Belgique, I, bl. 103. — Zie voorts
théodoee juste, Histoire du congrès national de Belgique, I, bi. 390.
nigmaal aan andere politieke vergaderingen en met\'name ook
aan onze Staten-generaal, ten opzichte van niet in den boezem
der vergadering ontstane voorstellen onthouden was. „C\'est à
cause de ces précédents,quot; zegt hij, „qu\'on a formellement inscrit
dans la Constitution le droit qu\'auraient nos Chambres d\'amen-
der les lois 1).quot; Het recht van amendement wordt overigens,
naar men ziet, vermeld, zonder dat daarbij van regerings-
of andere voorstellen wordt gewaagd. — Het innige verband
tusschen recht van amendement en van initiatief wordt voorts
ook door den Belgischen schrijver erkend, en het is hem
een reden, om in die zaken, waaromtrent het recht van
initiatief aan den Senaat is onthouden, dezen het recht van
amendement slechts in meer beperkten zin toe te kennen 2).
De ontwerpen, die het eerst bij de Chambre des Représen-
tants moeten worden ingediend, en waaromtrent het initiatief
van den Senaat is uitgesloten, zijn die betreffende de staats-
gelden en het leger-contingent Ook in de Fransche Kamers
had men, reeds in 1818, aangevoerd, dat het laatste met
eene belasting op het volk moest worden gelijk gesteld; men
had daarom, naar wij zagen, juist gewenscht, dat de sterkte
van het leger jaarlijks bij de wet zou worden bepaald 4).
Beide zaken zijn thans in België (even als in Engeland 5))
\') (projets de loi).
2)nbsp;t. a. p. bl. 85.
3)nbsp;Art. 37 der Constitutie: „L\'initiative appartient à chacune des trois
branches du pouvoir législatif.
Néanmoins toute loi relative aux recettes ou aux dépenses de l\'état, ou
an contingent de l\'armée, doit d\'abord être votée par la chambre des repré-
sentants.quot;
4)nbsp;Vgl. boven, bl. 153. roïee-coliaeb had bij die gelegenheid gezegd:
Le recrutement forcé est une charge publique, la plus grave de toutes, puis-
qu\'elle s\'acquitte en hommes.quot;
5)nbsp;Zie may, practical treatise, uitgave, bl. 519. — Vgl. de „déclara-
-ocr page 232-door het art. 27, en het art. 119, dat de jaarlijksche vast-
stelling voorschrijft, aangenomen i). — De vermelde beperking
van eerste kennisneming en initiatief voor den Senaat moet
echter, naar het gevoelen van bivokt 2) en naar dat van den
minister nothomb 3), in de zitting van den Senaat van 16
Mei 1845 uitgebracht, zoo worden opgevat, dat slechts de
ontwerpen die in meer bijzonderen zin op financiën (of leger-
sterkte) betrekking hebben, zooals de begrootingen, de ont-
werpen van leening, conversie en dergelijke, zijn uitgeslo-
ten 4). de haussy verdedigde zelfs bij genoemde gelegenheid,
dat ook wetten tot algemeene regeling van belastingen, en de
wet op de legerorganisatie het eerst in den Senaat zouden
kunnen behandeld worden 5). Waarschijnlijk evenwel zonde
het laatste gevoelen, ook in België, geenszins algemeen wor-
den beaamd. — Dat de Senaat echter huiverig geweest is, om
bij ontwerpen, waarvan de eene of andere uitgave het gevolg
was, zelf de middelen ter bestrijding hiervan aan te wijzen,
kan blijken uit de overweging van het ontwerp „sur les che-
mins vicinauxquot; in 1841, waarin ter dekking der uitgaven
eene geringe verhooging der directe belasting werd voorge-
steld; de ministers van binnenlandsche zaken en van finan-
ciën opperden twijfel, of de Senaat tot het ontwerpen van
zoodanige bepaling gerechtigd was; waarna de vergadering
tion des droitsquot; van de Fransche Chambre des représentants onder napoleon
boven, bl. 132, noot 3.
Ij Vgl. theodoke juste, t. a. p. bl. 387 en 423.
2)nbsp;BivoET, Commentaire sur la Constitution Belge, 2^« uitgave, bl. 30.
3)nbsp;„Je crois,quot; zeide nothomb, „que l\'initiative dont il s\'agit dans l\'art. 27
ne peut être exercée par le sénat, lorsque la recette est l\'objet principal de
la loi, et que le sénat peut l\'exercer lorsque la recette est seulement l\'acces-
soire, et pour ainsi dire la sanction.quot;
, ■i) In tegenstelling alzoo van Engeland ; vgl. boven , bl. 40, 74, 111 en volgg.
5) Zie zijne rede bij bitoet, bl. 31.
219
enkel aannam, dat de helft der uitgaven door den Staat, de
wederhelft door de gemeenten zoude worden gedragen 1).
Strekt zich alzoo het recht van eerste behandeling der wets-
ontwerpen voor den Belgischen Senaat verder uit dan wij in
Engeland voor het Huis der Lords gezien hebben, het blijft
aan de wijsheid der Kamers zelve overgelaten, zorg te dragen,
dat hieruit geen overwicht aan de zijde der eerste vergadering
ontsta 2) • de gevallen hebben zich echter in België wel
voorgedaan, dat de Senaat in het uitoefenen in het algemeen
van invloed op het regeringsbestuur, naar de meening van
sommigen, te ver is getreden
Het recht van amendement intusschen , bij financiëele aange-
legenheden en bij zaken van het leger-contingent, aan den
Senaat geheel te ontzeggen, heeft niet in de bedoeling van
de zamenstellers der Constitutie gelegen, In de commissie
(centrale sectie), die dienaangaande rapport uitbracht, had de
minderheid (5 leden) dit gewenscht. De overige 9 leden echter
waren van oordeel, dat het doen van amendementsvoorstellen
door den Senaat ook voor deze onderwerpen van nut kon zijn;
en het Congres nam daarop het artikel zonder nadere bepa-
ling aan 4). Bij het ontwerp der rechterlijke organisatie zijn
dan ook — naar van den peereboom vermeldt 5) — op voor-
stel van den Senaat, de tractementen der raadsheeren in de
hoven van appel met 1000 franken verminderd; —■ en bij
het ontwerp van successie in 1851 treffen wij het gewichtige
amendement van spitaels aan, hetwelk het ontwerp zoover
lt;) t, a, p. bl. 30. — Vgl, VAN DEN PEEHEBOOM, T, bl, 350 en 351,
1) Vgl. boven, bl. 41.
3)nbsp;O. a. bij het adres aan den Koning in 1841. Zie van den peeeeboom,
I, bl. 24 en 357.
4)nbsp;BivoET, t. a. p., bl. 38.
5)nbsp;I, bl. 34.
-ocr page 234-wijzigde, dat de Senaat, die tot verwerping geneigd was,
daaraan zijne goedkeuring met groote meerderheid kon hech-
ten 1), terwijl wij bij het terugkomen van het ontwerp bij
de Vertegenwoordigers het amendement w«l door verschil-
lende Leden zien bestrijden, maar overigens geen aanmer-
king op het aannemen daarvan door den Senaat, gemaakt
vinden. Het amendement werd ook hier, met andere, die
daarvan het gevolg waren, goedgekeurd 2). Van diep ingrij-
pende amendementen voor deze onderwerpen heeft de Senaat
zich overigens van zelf onthouden.
In het reglement van de Chambre des Eeprésentants,
dat den October 1831 is vastgesteld, en voortdurend
van kracht is vinden wij de denkbeelden van het onderzoek
der wetsontwerpen in afdeelingen (sections) en het daaropvol-
gende rapport eener zelfstandige commissie (section centrale).
Evenwel wordt in België aan het onderzoek der afdeelingen
meer gewicht dan in Frankrijk toegekend, en het rapport
moet ook in de eerste plaats bevatten ; „l\'analyse des délibé-
rations des sections.quot; Verder is bepaald, dat het een verslag
van de overwegingen der commissie, en gemotiveerde con-
clusies moet inhouden 4). — De Kamer bestaat uit zes af-
deelingen 5). Niet alle ontwerpen echter worden volgens
het reglement, naar de afdeelingen verzonden. De constitutie
schrijft dit niet bepaald voor, en men achtte dit niet overal
1)nbsp;Zitting van 32 en 27 November 18.51. — Zie Indépendaace Beige van
de daaropvolgende dogen.
2)nbsp;Zitting van 16 December. — Indépendance Belge, 17 Dec. 1851.
3)nbsp;Zie dit reglement, evenals dat van den Senaat van den 19 October van
hetzelfde jaar, in de aangehaalde Commentaire van bivoet , bl. 91 en 103.
4)nbsp;Art. 55.
5)nbsp;Art. 49.
-ocr page 235-noodzakelijk. Het verzenden is in art. 33 facultatief gemaakt
of naar de afdeelingen of naar eene bijzondere commissie
(„commissionquot;). Er bestaan twee vaste „commissions,quot; door
de Kamer zelve verkozen \'), ééne voor financie-zaken en
eene andere voor zaken van landbouw, nijverheid en koop-
handel 2). De Kamer heeft het in hare macht, aan ieder
der genoemde commissies ontwerpen, die tot haren werk-
kring behooren, ter overweging op te dragen. Maar ook
tot andere doeleinden zijn deze werkzaam : 1quot;. om, wan-
neer de Kamer het verlangt, nadere inlichtingen of beschei-
den over een voorstel te verzamelen, 2°. om besluiten voor
te stellen, naar aanleiding van verzoekschriften, die de Ka-
mer aan haar mocht hebben verwezen, of in het algemeen om-
trent zaken , die tot hare bemoeyingen te behooren 4). Het
bestaan dezer commissies sluit een onderzoek van de secties
niet uit, hetgeen met name bij de begrootingen plaats heeft 5).
Bij de twee door het reglement voorgeschrevene is later
ook eene vaste commissie voor naturalisaties gekomen 6).
Buiten de genoemde, kan de Kamer, wanneer zij het noodig
acht, wetsontwerpen aan commissies opdragen; deze worden
alsdan of door de Kamer, bf bij het lot, bf, op verzoek der
Kamer, door den voorzitter aangewezen 7).
Bij ontwerpen der leden geldt deze voorafgaande beper-
1)nbsp;De „sections centralesquot; en de commissie vo,)r de verzoekschriften worden
door de afdeelingen gekozen. Art. 52 en 60.
2)nbsp;Art. 66.
3)nbsp;Tot gemak, zullen wij in het vervolg, waar van de „sections centra-
lesquot; sprake is, het woord centrale sectie, bij „commissionsquot; het woord com-
missie gebruiken.
4)nbsp;Art. 59.
5)nbsp;Besluit van 16 November 1833, tan den peekeboom, II, bl. 359,
lt;i) Zie de wet van 27 Sept. 1835, art. 7 en o. a. het besluit van 12 Nov.
1846, t. a, p. bl. 360.
7) Art. 61.
-ocr page 236-king, dat na enkel onderzoek in de afdeelingen en onder-
steuning door 5 leden, de Kamer moet beslist hebben, dat
zij het voorstel in overweging neemt \')• Het verdient de aan-
dacht, dat art. 34, over voorstellen der leden en amende-
menten handelende, beide als in éénen adem vermeldt 2).
Zoo nu het rapport door eene centrale sectie is uitgebracht,
moeten er twee dagen, en zóó het door eene commissie is
gedaan, drie tusschen het gedrukt ronddeelen en de algemeene
beraadslaging, tenzij de Kamer in buitengewone gevallen an-
ders beslisse, verloopen 3). Li het reglement is voorts be-
paald, dat er algemeene beraadslagingen niet alleen over het
ontwerp, maar ook, zoo de Kamer het noodig acht, over de
hoofdafdeelingen hiervan kunnen gehouden worden 4). Een
votum, na de algemeene beraadslaging is in België niet voor-
geschreven. Toen ook in de zitting van 19 Mei 1857, bij
de behandeling van het ontwerp der armenwet, de theux
in de algemeene discussie voorstelde, een besluit omtrent het
hoofdbeginsel van het ontwerp, in bepaalde woorden te nemen,
meenden verschillende sprekers 5) dat, zoo dit nl. zoude verbin-
den , daardoor de vrije overweging der artikelen zou worden be-
lemmerd , en de motie werd daarop ingetrokken 6); bij dezelfde
beraadslaging zien wij echter een voorstel lot enquête door
frère-okban gedaan, hetgeen, na discussie, werd verworpen 7).
1)nbsp;Art. 35 — 38. — Vgl. boven, bij het Fransche recht, bl. 174.
2)nbsp;„Chaque membre a le droit de faire des propositions et de présenter des
amendements.quot;
3)nbsp;Art. 55 en 63.
4)nbsp;Art. 40.
5)nbsp;yan den peeeeboom (alphonsë , naar wij meenen), lelièyee en yee-
haegen, in de zitting van den volgenden dag.
6)nbsp;Zie Eévision de la législation sur les établissements de bienfaisance, 1857,
III, bl. 1064 en 1095-1105.
7)nbsp;Vgl. boven, bij het Engelsche recht, bl, 56.
-ocr page 237-De discussie over de artikels heeft, volgens het reglement,
naar hunne orde plaats i). Dit schijnt echter de gelegen-
heid, om die orde, waar men het noodig acht, te ver-
wisselen, niet uit te sluiten, zooals bij het vermelde ont-
werp het geval was. Omtrent de amendementen, bij en tus-
schen de artikelen te behandelen, geldt vooreerst de bepaling
dat zij in schrift gebracht en ter tafel van den voorzitter
neergelegd worden 3). Na de toelichting wordt de onder-
steuning van vijf leden vereischt. Van het vooraf aanbie-
den (kennisgeven) der amendementen wordt in het reglement
geen melding gemaakt; ofschoon dit ook hier aanbevolen
blijft. Het reeds vooraf mededeelen aan de centrale sectie
of commissie is in België geenszins gewoonte. Voor het
geval, dat de Kamer eene nadere overweging van deze noo-
dig mocht achten, spreekt het reglement enkel van het bren-
gen in de afdeelingen, of het verwijzen aan eene commissie.
Dat echter menigmaal eene verwijzing ook aan de centrale
sectie 3) plaats heeft, kan blijken o. a. uit de zoo even ver-
melde beraadslagingen, waarin wij amendementen, zoowel
van het lid tesch als van den minister van justitie not-
homb 5), even als andere, aan de centrale sectie zien opdragen.
Zoodanige verwijzing kan dan aanstonds na het aanbieden
van het amendement, hetzij dit voor of bij de behandeling
van het artikel, waarop het betrekking heeft, geschiede, plaats
hebben 6); den ll\'i®\'! December 1843 besliste de Kamer nog,
1)nbsp;Art. 41.
2)nbsp;Art. 42.
3)nbsp;Deze moet wellicht reeds onder het woord „seotionsquot; begrepen worden.
Art. 43.
4)nbsp;Eévision enz., IV, bl. 34.
5)nbsp;t. a. p. bl. 135.
6)nbsp;Zie het vorige geval.
-ocr page 238-dat genoemde opdracht, vdór de uiteenzetting zelve van het
amendement, geoorloofd is l).
De tijd voor het uiteenzetten (voordragen) is thans,
evenals wij in Engeland gezien hebben 2), naauwkeurig
in verband met het in beraadslaging komen aangewezen.
quot;Vroeger had men wel de gewoonte, reeds bij de alge-
meene discussies de amendementen toe te lichten. Het
misbruik was daaruit ontstaan, dat, gelijk in Frankrijk het
woord beurtelings aan de sprekers voor en tegen werd ver-
leend 3), het reglement hier een spreken om beurten voor,
over en tegen toeliet, en het spreken over bepaaldelijk voor
hen, die amendementen hadden voor te dragen, bestemd
was Het toelichten van een amendement werd dus een
middel om het woord te verkrijgen, vddr wellicht anders het
geval zoude zijn geweest. De voorzitter libdïs besliste ech-
ter den IS\'^®*^ December 1846, dat de uiteenzetting der amen-
dementen eerst bij het in behandeling komen zou kunnen
plaats hebben 5).
Drukken en ronddeelen van amendementen, waaromtrent
de beraadslaging wordt uitgesteld, is in art. 44 van het
reglement, voorgeschreven; en dennbsp;Maart 1841 werd
door de vergadering toegestemd, dat het afdrukken hiervan
iu den Moniteur mede vaste regel is 6).
In België is het, evenals wij in Frankrijk gezien heb-
ben, geen gewoonte, dat de regering na de indiening, zelve
1)nbsp;van den peebeboom, II; bl. 856. — Vgl. echter de beslissing van 2 Junij
1884, t. a. p. bl. 355.
2)nbsp;Boven, bl. 92, 58 en 59.
3)nbsp;Zie Regl. der Afgevaardigden, art. 29 en Eegl. der Pairs, art. 31.
4)nbsp;Reglement der Vertegenwoordigers, art. 18.
5)nbsp;bivokt, Commentaire, bl. 96 en van den peeeeboom, t. a. p. en 1, bl. 92.
6)nbsp;t. a. p. II, bl. 355.
-ocr page 239-veranderingen in haar ontwerp aanbrengt. Somtijds evenwel
werd hiervan afgeweken. Zoo maakte zij in het ontwerp tot
het vervaardigen van gouden munt, in de zitting van 1846^—
1847 behandeld, vóór de algemeene discussie, verandering
door het gewicht, dat voor de stukken van 25 en 10 fran-
ken bepaald was, te verhoogen — Bij de beraadslagingen
echter zien wij de regering op hare, evenals ook op andere
ontwerpen herhaaldelijk amendementen, hetzij dan van voor-
gedragen wijzigingen het gevolg zijnde, hetzij om andere re-
denen noodig geacht, aan de Kamer voorstellen. Bij het zoo
even vermelde ontwerp der armenwet hebben wij hiervan
\' reeds een voorbeeld aangetroffen; de aldaar besprokene had-
den hunnen oorsprong in de wijzigingen, door rousselle
voorgesteld 2). Aan de ministers nu, die tevens leden der
vergadering waren, kon het recht om zoodanige amende-
mentsvoorstellen te doen, natuurlijk niet ontzegd worden.
Omtrent andere ministers is in deze wel twijfel gerezen. De
vraag, ofschoon reeds meermalen in de Kamer ter sprake
gebracht 3), had in 1857 nog geen stellige oplossing ver-
kregen; het verslag der centrale sectie over de genoemde
amendementen vermeldt, dat eene bijzondere commissie toen
het vraagpunt onderzocht. In de practijk intusschen is de zaak,
ook vroeger, geen aanleiding tot moeilijkheden geweest, daar,
bij geopperden twijfel, een minister, tevens lid der Kamer,
de amendementen onderteekende, of de Kamer deze toeliet,
zonder zich voor het vervolg te verbinden 4), van den pee-
reboom dringt er ten sterkste op aan, dat aan de ministers
1) t. a. p. II, bl. 217.
3)nbsp;Zie Révision enz., IV, bl. 129—133, en het rapport der centrale sectie,
t. a. p. bl. 165- 168.
3 Zie van den peeeeboom, II, bl. 355.
4)nbsp;t. a. p. I, bl. 101,
-ocr page 240-het bedoelde recht niet worde geweigerd : „la proposition
est extra-parlementaire, si on le veut, mais, suivant nous,
non inconstitutionnelle.quot; „Q\'un pouvoirquot; — zoo vervolgt
hij — „soit jaloux de ses droits, rien de mieuxj mais il ne
doit pas les exagérer, en restreignant les droits d\'un pou-
voir, dont le concours est nécessaire pour que des projets,
de quelque part qu\'ils viennent, soient transformés en lois i).quot;
Ook in ons vaderland, waar het recht der regering om ver-
andering in hare ontwerpen te brengen, is aangenomen 2),
is de kwestie niet van gewicht ontbloot, in betrekking nl
tot voorstellen der leden, voor welk geval de door de rege-
ring voorgedragen amendementen in België, naar wij zien
zullen, werkelijk somwijlen het tot stand komen van den
maatregel hebben in de hand gewerkt. — In het alge-
meen treedt de regering in België, evenals in Engeland,
bij de behandeling der ontwerpen, veel meer dan wij in
Frankrijk gezien hebben, als zelf handelende op. Hecht
zij bij regeringsvoorstellen aan de amendementen der cen-
trale sectie haar zegel 3), zoo worden deze als oorspron-
kelijk voorstel behandeld 4)- anders wordt, in tegenstelling
van hetgeen wij in Frankrijk zagen, als leiddraad het rege-
ringsontwerp gevolgd.
Het artikel in het reglement betreffende het intrekken van
voorstellen 5) luidt evenzoo, als dat der Fransche Afge-
1)nbsp;t. a. p. bl. 103. — Vgl. boven, bl. 179 en 193.
2)nbsp;Vgj. Regl. van Orde der Tweede Kamer (5 Mei 1852) art. 68.
3)nbsp;De verklaring hiertoe kan ook nog aan het slot van de algemeene be-
raadslagingen gedaan worden (28 Augustus 1835). van den peeeeboom,
II, bl. 355.
4)nbsp;Zie O. a. bij de vermelde „re\'organisation des administrations de bien-
faisancequot; (zitting van 21 April 1857). Revision t. a. p. III, bl. 185.
5)nbsp;Art. 46. ~ Vgl. boven, bl. 176.
-ocr page 241-vaardigden; het verklaart alzoo de intrekking voor geoor-
loofd, maar stelt de gelegenheid tot opneming aanstonds
door een ander lid open. Het artikel schijnt echter niet
genoegzaam, om over sommige zaken eene menigmaal ge-
wenschte uitspraak te verzekeren. Toen met name in 1835
ROGIER van een voorstel van sommige leden tot bescherming
der inlandsche katoen, het gedeelte, waarin de invoer van
vreemde katoen verboden werd, \'t welk hij bestreed, gehand-
haafd wilde zien, omdat hij een besluit wenschte, werd hij
hierin door de „question préalablequot; verhinderd, daar hij
zich niet, zoo als de zin van het reglement scheen, voor het
voorstel verantwoordelijk kon stellen !)• van ben peereboom
beveelt ten deze, zooals wij reeds boven vermeld hebben,
het denkbeeld van het Engelsche recht aan, om over alle
vragen van intrekking, de beslissing aan de vergadering over
te laten. Somtijds toch, zegt hij, is het doorzetten der be-
handeling, ook bij afkeuring, noodig. Eene intrekking staat
dan met met eene verwerping gelijk. „H y a la même
différence entre elles, qu\'il y a, en temps de guerre, entre
un ennemi qui opère sa retraite et celui qui est pris ou
mis hors de combat 2).quot; _ Het recht van intrekking der
ontwerpen wordt in België aan de regering toegekend 3).
Daar het in het begin genoemde art. der constitutie af-
zonderlijk van het splitsen der artikelen en voorgestelde
amendementen gewaagt, valt het te betwijfelen, of de Bel-
gische Kamers het recht tot splitsing der ontwerpen zelve
bezitten. Wij hebben geen voorbeelden van discussie hier-
omtrent aangetroffen. In de Fransche Kamers werd, zooals
wij gezien hebben, het recht hiertoe erkend. — Art. 25 van
J) Vgl. echter Re\'vision t. a. p. III, bl. 179.
,2) VAN DEN PEEEEBOOM,I,bl. 98; vgl.bl. 233 en II, bl. 365,-Vgl. boven, bl. 53.
3) Vgl. boven, bl. 177.
het reglement, houdt in, evenals het reglement der Fransche
Afgevaardigden \'), dat zamengestelde kwesties gesplitst wor-
den, wanneer dit gevraagd wordt.
Wat de gewichtige „question préalablequot; aangaat, deze is
in art. 24- op dezelfde wijze als in het Fransche recht om-
schreven 2); wij vinden haar ook in gelijken geest als in
Frankrijk toegepast Toen b. v. na de ontbinding van
de Kamer der Vertegenwoordigers in 1833, bij het adres
van antwoord op de in de nieuwe Kamer uitgesproken troon-
rede, als amendement voorgesteld werd, afkeuring over ge-
noemde ontbinding te doen kennen, stelde de thbux hierop
de „question préalablequot; voor, welke werd aangenomen 4). —
In de zitting van 1839—1840 werden bij de begrooting
van openbare werken gelden voor het kanaal van TEspierres
voorgedragen, dumortier stelde hierbij voor, dat de over-
eenkomst betreffende de concessie van dit kanaal aan de goed-
keuring der Kamers zou worden onderworpen. Dit voorstel
nu was op zich zelf niet buiten de orde, want het is in
België meermalen gewoonte, evenals wij in Frankrijk zagen,
aan de begrooting besluiten naar aanleiding van de sommen,
die in behandeling komen, toe te voegen 5); en het verklaren,
J) Boven, bl. 175, en 95.
2)nbsp;Zie boven, bl. 174.
3)nbsp;„ „ bl. 201. VgL bl. 18.
4)nbsp;yan den peebeboom, I, bl. 161.
5)nbsp;Zie o. a. bij het budget van 1837, waar de post betreffende de maat-
schappij, die met de uitkeering der staatsgelden, naar de nog onlangs geslo-
tene overeenkonast, belast bleef, werd aangenomen met het door du nus voor-
gestelde amendement ; „Saus entendre approuver la convention du 7 Novembre
1836, ni aucune autre qui aurait pour objet de faire durer les fonctions du
caissier de l\'Etat au delà de l\'exercice 1837.quot; Vgl. de kwestie van het ka-
naal van Mous naar Condé, bij de begrooting van 1844. T. a. p. I, bl. 275,
II, bL 82. — VgL boven, bl. 143, 166, 169.
dat de goedkeuring eener concessie noodig is, vinden wij als
amendement bij andere ontwerpen O- Hier evenwel scheen
men het voorgestelde minder voegzaam te achten, en nam
de „question préalablequot; aan 2). — Op het straks vermelde
voorstel van de theüx bij het ontwerp der armenwet in
1857, om na de algemeene beraadslaging goedkeuring in
bepaalde woorden over het hoofdbeginsel uit te spreken,
welk voorstel niet rechtstreeks tegen de letter, maar tegen
den geest van het reglement scheen aan te druischen 3), werd
eveneens de „question préalablequot; voorgedragen 4). — Zoo ook
zien wij haar gesteld, door vbrhaegen nl., bij het van den
Senaat uitgaande ontwerp in 1845, dat den invoer van het
koren beperkte; hier echter de orde van den dag daarop
aangenomen 5). — Van de kwestie van verdaging, ook in
de reglementen der Fransche Kamers bijzonder bij ontwerpen
der leden vermeld o), is in het genoemde art. slechts voor
een\' bepaalden tijd sprake. De Kamer heeft echter bij deze
ontwerpen ook wel verdaging voor onbepaalden tijd aan-
genomen , zooals bij het voorstel van den hr. jacques (zitting
van 1832—1833) tot verdeeling van het rijk in 29 provin-
ciale onderverdeelingen, toen het ontwerp der provinciale
wet reeds bij de Kamers aanhangig was 7).
1)nbsp;t. a, p. I, bl. 240.
2)nbsp;t. a. p. bl. 329.
3)nbsp;Men houde in het oog, dat in België dikwijls verschillende vragen om-
trent het in behandeling zijnde ontwerp in stemming worden gebracht; zie
t. a. p. I, bl. 294, II, bl. 95. — Vgl. het besluit van 11 Februarij 1836,
II, bl. 866.
4)nbsp;Eévision enz. III, bl. 1096.
5)nbsp;van den peeeeboom, II, bl. 143-—147.
6)nbsp;Regl. der Afgev. art. 51; Regl. der Pairs, art. 52. - Vgl. Regl. der
Vertegenw. art. 37.
7)nbsp;van den peeeeboom, I, bl. 141.
-ocr page 244-Voor het in stemming brengen van amendementen, schijnt
het in België, evenals in ons vaderland, in tegenstelling van
Engeland en Frankrijk, gewoonte, de discussie over de
onderwerpelijke zaak voor goed te sluiten s). Na de sluiting
kan er geen amendement meer worden voorgedragen, tenzij
de geheele Kamer daarin toestemme 2). De stemmingen
worden alzoo vereenigd; ten aanzien der discussie, heeft de
Kamer dennbsp;Eebr. 1843 erkend, dat amendementen
van dezelfde strekking kunnen worden zamengevat 3). Voor
zoover wij hebben kunnen nagaan, is het in stemming
brengen van de alinea\'s der artikelen in België niet zoo
vaste gewoonte, als wel in Frankrijk het geval was, en
ook bij amendementen geldt, naar Engelsche wijze, meer
het overzicht van het geheel 4). — Voor het terugkomen
op een aangenomen artikel wordt de toestemming der Ka-
mer gevorderd •gt;).
Als vaste regel worden, bij de stemming, de amendementen
vooropgesteld. Evenwel bij kwesties van cijfers, waaromtrent
wij in Engeland zagen, dat het laagste cijfer, naar ouden
regel, op zich zelf het eerst in stemming komt , geldt
hier het omgekeerde, en gaat het hoogste, onverschillig of het
\') Zie o. a. Kévision enz. IV, b]. 109 en 161. — Eoven, bl. 95
en 203.
2) Zitting van 20 en 26 Junij 1846 en van 16 Mei 1848, van den pee-
eeboom, II, bl. 356.
t. a. p. — Zie de amendementen op art. 70 van het ontwerp der ar-
menwet. Eevision, IV, bl. 173; vgl. III, bl. 66.
1) Zie een voorbeeld bij het amendement van tesch op art. 71 van het-
zelfde ontwerp. t. a. p. IV, bl. 162. — Boven, bl. 97.
5)nbsp;23 Mei 1884, tan den peeeeboom 11, bl. 874. — Vgl. de beslissing
van den Senaat van 24 Febr. 1841, bl. 384.
6)nbsp;Vgl. boven, bl. 98.
-ocr page 245-oorspronkelijk voorstel of amendement is, voor. Zoo werd
b. v. bij de behandeling der begrooting van oorlog in 1843,
toen de centrale sectie op den post van soldij en kleeding der
infanterie eene vermindering van bijna 1millioen franken
voorstelde, over het cijfer der regering het eerst gestemd;
na de verwerping hiervan, verklaarde de minister zijn ontslag
te zullen indienen, waarop de Kamer de discussie ver-
daagde i). Bij kwesties van beginselen komt het eerst in
stemming het beginsel van den wijdsten omvang („le prin-
cipe le plus largequot;). Overigens gaan de amendementen,
die het meest van het oorspronkelijk voorgestelde afwijken,
vooraan 2).
Stemming geschiedt in België voor gewone zaken met
zitten en opstaan; voor het geheel der wetsontwerpen, of
wanneer 5 leden het verlangen, bij hoofdelijke oproeping 3).
Zeer opmerkelijk zijn, naar ons voorkomt, de regelen, die
na de behandeling der artikelen van een wetsontwerp, zoo
hierbij amendementen zijn aangenomen of, wat eigenlijk
daaronder begrepen is, artikelen zijn verworpen, worden in
acht genomen. Aanstonds de stemming over het geheel te
doen plaats hebben wordt alsdan, om het gewicht der zaak,
niet wenschelijk gerekend. Eene tusschenruimte van minstens
24 uren moet dan verloopen, vddr het ontwerp opnieuw
in behandeling kan komen. Over de aangenomen amende-
1) van den peeeeboom, 11, W. 74. — Vgl. I, bl. 299 en 353.
3) Zie de besluiten van 25 Maart 1847 en 9 Tebruarij 1848, t. a. p.
II, bl. 350 en 375. — Boven, bl. 203 en 95.
S) Eegl. der Vertegenw., art. 37; Regl. van den Senaat, art. 41. — Ygl.
boven, bl. 71 en 173.
menten eu de verworpen artikels worden dan, vddr de eind-
stemming plaats heeft, weder de stemmen gevraagd; terwijl
hierbij tevens gelegenheid is, nieuwe amendementen voor te
dragen, zoover deze in de aangenomen veranderingen of
uitlatingen hun\' grond hebben \'). Deze instelling, aan het
Engelsche recht ontleend, is voor de uitoefening van het
recht van amendement van het hoogste gewicht geworden.
Meermalen kwam men bij de tweede behandeling op een aan-
genomen amendement terug, of verbeterde zaken, die bij
nadere overweging wijziging schenen te behoeven. Toen —
om een enkel voorbeeld te vermelden —■ bij het behandelen
der begrooting van 1847 de voorstellen voor werken ter af-
leiding der Maas, en een\' spoorweg tot rechtstreeksche
verbinding van Brussel en Gent, bij de eerste stemming met
ééne stem meerderheid waren aangenomen, werden zij bij
de tweede stemming verworpen Eveneens bij het ont-
werp der gemeentewet, werd in 1836 het belangrijke amen-
dement van de ïheux betreffende de tooneelvoorstellingen :
„Le conseil veille à ce qu\'il ne soit donné aucune représen-
tation contraire aux bonnes moeursquot; bij de eerste stemming
met 38 tegen 34 stemmen aangenomen, bij de tweede met
45 van weerszijden , afgewezen 3). Van geringe veranderin-
gen in de aangenomene amendementen bij de tweede stem-
ming gebracht, vindt men o. a. de voorbeelden bij het boven
vermelde ontwerp der successie, in de Senaatszitting van 27
November 1851 4).
1)nbsp;Regl., art. 46.
2)nbsp;vah den peeeeboom, II, bl. 207.
3)nbsp;t. a. p. I, bl. 247.
Indépendance Beige van 28 Nov,
Het laatste, aan de handelingen van den Senaat ontleende
geval doet ons tevens zien, dat de wijze van behande-
ling der ontwerpen aldaar, grootendeels met die der Ver-
tegenwoordigers overeenkomt. In enkele punten echter is
er verschil. Terwijl wij in de Fransche Kamer der Pairs
het onderzoek der afdeelingen gehandhaafd zagen, en het
verslag eener commissie van den wensch der vergadering
afhankelijk gemaakt, heeft de Belgische Senaat het com-
missie-rapport als vasten regel bepaald, en de afdeelingen
ter zijde gesteld. De commissies worden door de vergadering
zelve benoemd; ook hier zijn allengs sommige vast aan-
blijvende in gebruik gekomen Xle Senaat kan echter,
zoo hij het noodig acht, ook tot de onverwijlde behandeling
van een ontwerp besluiten 2). — Bij ontwerpen der leden
moet steeds de vraag, of het voorstel in overweging
wordt genomen, na ondersteuning van twee leden, voor-
afgaan
De algemeene discussie en die over de artikelen is, naar
Engelsche wijze, van-één gescheiden. Vroeger was bepaald,
dat tusschen deze eene tijdruimte van 24 uren moest ver-
loopen 4); hetgeen in 1841 zoo is veranderd, dat de tweede
discussie eerst den volgenden dag kan plaats hebben, tenzij
de Senaat\' bij volstrekte noodzakelijkheid anders mocht be-
sluiten 5). De eerste discussie geeft gelegenheid tot het over-
wegen der hoofdgedachte van het ontwerp, of van een\' titel
of een hoofdstuk daarvan, alsmede tot het aanbieden en
1)nbsp;Zie het besluit van 19 Maart 1841, vah den peeeeboom, II, bl. 378.
2)nbsp;Regl. van den Senaat art. 36.
3)nbsp;Art. 39.
4)nbsp;Art. 42.
5)nbsp;21 Maart 1841, zie BivoM, Commentaire, bl. 108.
-ocr page 248-ook uiteenzetten van amendementen Bij de tweede ko-
men de artikelen, met de daarop voorgestelde amendementen
aan de orde, welke laatste door drie leden moeten onder-
steund worden 2). Somwijlen kunnen, naar het besluit van
6 Februarij 1844, amendementen ook vóór de algemeene
beraadslaging worden toegelicht 3); maar niemand kan ove-
rigens, volgens het besluit van 4 Mei 1848, tot het inle-
veren van een amendement, voor het aan de orde komen
van het artikel, waarop het betrekking heeft, worden ge-
noodzaakt, ook al zoude het amendement het beginsel
van het ontwerp raken 4). Verwijzing van een amende-
ment aan de commissie, en uitstel dientengevolge der be-
raadslaging is ten allen tijde mogelijk 5).
Zoo bij genoemde discussie amendementen aangenomen of
artikelen verworpen zijn, gelden geheel dezelfde regelen, die
wij zoo aanstonds bij de Vertegenwoordigers hebben ver-
meld 6). In 1842 erkende de Senaat, dat bij de herhaalde
behandeling der amendementen, de regering ook een nieuw
artikel kan voordragen , maar dat alsdan regelmatig eene ver-
wijzing aan de commissie plaats heeft
Zamengestelde kwesties worden , volgens art. 29, op ver-
langen van een lid gescheiden, maar er is bepaald, dat de
vergadering het zamengestelde der kwestie vooraf moet erkend
hebben. — Het artikel omtrent het intrekken en overne-
men van voorstellen (art. 45) luidt evenzoo, als in de Kamer
1)nbsp;Art. 40 en 41.
2)nbsp;Art. 42.
3)nbsp;-van den peekeboom, II, bl. 377. Vgl. echter t. a. p. 4 Mei 1847.
4)nbsp;t. a. p.
5)nbsp;Zie art. 43.
6)nbsp;Zie Art. 44.
7)nbsp;20 September 1842, van den peebeboom, II, bl. 383.
-ocr page 249-der Vertegenwoordigers en in de Pransclie Kamer der Af-
gevaardigden 1).
Terwijl wij in Frankrijk het lidmaatschap der commissie
tot overweging van een ontwerp voor den voorsteller zelven,
bij de Pairs geopend , bij de Afgevaardigden gesloten zagen 2),
geldt in België het omgekeerde; daar is in den Senaat, in
tegenstelling van de Kamer der Vertegenwoordigers, de ge-
legenheid aan den voorsteller ontzegd 3). Bij beiden ech-
ter is aangenomen, dat de laatste althans met raadgevende
stem, tot de vergaderingen der commissie of centrale sectie,
toegang heeft.
Ingevolge art. 7 der wet van 27 September 1835, heeft
de Sraaat bepalingen omtrent de aanvragen en ontwerpen
tot naturalisatie vastgesteld; eene vaste commissie onder-
zoekt deze 4). Na het uitbrengen van het rapport, bepaalt
de Senaat den dag, waarop de vraag van het in overweging
nemen aan de orde zal komen 5).
Wij behoeven in België bijna niet naar voorbeelden te zoe-
ken, om aan te wijzen, dat aldaar het recht van amende-
ment voortdurend in den meest uitgebreiden zin is opgevat.
Om niet te spreken van het verschil van gevoelen, waartoe
het voorstel betreffende het onderhoud der vondelingen (zit-
tinc. van 1833—1834) aanleiding gaf 6), vermelden wij het
ö
1)nbsp;Zie boven, bl. 227.
2)nbsp;Boven, bl. 184, noot 2.
3)nbsp;Reglement-van den Senaat, art. 51; reglement der Vertegenwoordi-
gers, art. 64.
4)nbsp;Vgl boven, bij bet Engelsche recht, bl. 74 en 83.
5)nbsp;Articles réglementaires ponr l\'exécution de la loi sur les naturalisations,
art. S. BivoET, t. a. p. bl. 113.
0) Zie VAN DEN PEEEEBOOM , I, bl. 201—203.
-ocr page 250-ontwerp op het hooger onderwijs, in 1835 behandeld. Het
regeringsontwerp, reeds gernimen tijd vroeger ingediend,
handhaafde de twee rijks-hoogescholen te Gent en te Luik.
Velen echter gaven de voorkeur aan ééne hoogeschool, die
te Leuven gevestigd zou worden. Dit amendement werd door
rogier voorgesteld, maar verworpen. Ook in den Senaat
werd het daarna ter tafel gebracht, doch met denzelfden
uitslag i).
Eveneens bij de behandeling van het ontwerp der gemeente-
wet kwamen verschillende stelsels ter sprake. Ten aanzien
der vraag, op welke wijze de burgemeester zou benoemd
worden, hield het oorspronkelijke regeringsontwerp in, dat
de Koning dezen zoowel uit de leden van den gemeente-
raad als daarbuiten zou kunnen aanwijzen. De centrale sec-
tie stelde voor, dat de Koning bij de keuze aan de raads-
leden zou gebonden zijn. Verder droeg de robaülx voor
eene keuze dadelijk door de kiezers, doignon de benoeming
door den Koning uit candidaten, door den raad aangewezen;
terwijl dethedx, minister van binnenlandsche zaken, later in
1835 voorstelde, dat de burgemeester, door den Koning te
benoemen, niet anders dan eene raadgevende stem in de
vergadering zou hebben. Het denkbeeld der centrale sectie
was in 1834 aangenomen en bleef in de wet van 1836
gehandhaafd 2).
1)nbsp;van den peeeeboom, I, bl. 227.
2)nbsp;t. a. p. I, bl. 243—245. Vgl. bitoet , commentaire sur la loi com-
munale, 5\'!« uitgave, bl. 15. De vraag van bet benoemen van den bur-
gemeester is in België meermalen behandeld; in 1842 heeft men aangenomen,
dat de Koning in zijne keuze buiten den gemeenteraad gaan kan, maar bin-
nen den kring der kiezers in de gemeente moet blijven, hetgeen opnieuw
in 1848 is gewijzigd; zie onder, bl. 238. — De woorden van van den pee-
eeboom omtrent verminkingen der gemeentewet (T, bl. 253) zijn door Mr-
tak (proefschrift, bl. 139) blijkbaar verkeerd verstaan; de schrijver doelt
Bij het ontwerp, betreffende de bezoldiging der vicarissen
in de zitting van 1836—1837, is het verschil tusschen den
minister de theüX en de centrale sectie opmerkelijk. De
regering stelde voor, dat de bezoldiging uit de kerkelijke
inkomsten en de gemeentekas zoude geschieden, en dat bij
ongenoegzaamheid, de staat te hulp zou komen. De cen-
trale sectie beval het omgekeerde aan. De Kamer vereenigde
zich met het laatste denkbeeld; en in dien zin werd de wet
daarna ook door den Senaat, met algemeene stemmen, goed-
gekeurd 5).
Ook bij de beraadslagingen over den jaarlijkschen afkoop
van den Scheldetol in 1839, en de opneming der vreemde
officieren in het Belgische leger, in hetzelfde jaar, waren
de ontwerpen der regering de aanleiding, waardoor de
Kamer na zamenspreking met deze, tot de aanneming dik-
wijls van iets anders geraakte. Bij het laatste nam zelfs de
Kamer, op voorstel der centrale sectie aan, dat, in plaats
van, zooals voorgesteld werd, de officieren definitief bij het
Belgische leger in te lijven , de bepalingen ten hunnen op-
zichte slechts twee jaren zouden worden verlengd, van den
peeeeboom juicht het laatste besluit zeer toe 2).
De regel, dat de amendementen tot het onderwerp van
het aanhangige ontwerp betrekking moeten hebben, wordt
voorts in België, zooals wij in het Eerste hoofdstuk opmerk-
ten 3), zeer ruim opgevat. Toen in de zitting van 1843-—
geenszins op de behandeling van het ontwerp bij de Vertegenwoordiging, maar
öp de veranderingen in de aangenomen wet later bij nieuwe wetten gemaakt;
hij zegt integendeel, op bl, 249: „Ne nous plaignons. pas du temps et des
soins eonsacrés par nos Chambres a cette importante loi.quot;
1)nbsp;van den peereboom, I, bl. 264—266.
2)nbsp;t. a. p. bl. 316—318.
3)nbsp;Boven, bl. 18.
-ocr page 252-1844 de regering een ontwerp had voorgedragen, ter be-
paling der som voor de inschrijving der gewone en der
groote naturalisatie, stelde een lid der commissie in den Senaat
voor, tevens het bedrag vast te stellen voor de verleende
adellijke titels en voor het aannemen van vreemde ridderorden.
De commissie nam de bijvoeging der vier daartoe voorgestelde
artikelen l) niet over, niet omdat zij deze als amendement
afkeurde, maar omdat zij oordeelde „qu\'il était plus convenable,
que la Législature en fût saisie par l\'initiative du Gouverne-
ment.quot; Ook van dbn peeeeboom maakt voor het amendement
alleen zwarigheid op grond, dat het hier eene zaak van staats-
inkomsten betrof, en dus de kwestie het eerst in de Kamer
der Tertegenwoordigers behoorde behandeld te worden.
In de zitting van 1846—1847 diende de regering een ont-
werp in, om het getal leden van den Senaat en van de Ka-
mer der Yertegenwoordigers te vermeerderen en in overeen-
stemming te brengen met de toegenomene bevolking. Bij
dit ontwerp, dat alzoo wijziging der kieswet betrof, kwam
de meermalen besproken vraag ter sprake, om de kies-
bevoegdheid ook tot de mannen der wetenschap (capacités)
uittestrekken. Het amendement, deze toevoeging inhou-
dende , werd door castiau voorgesteld. Maar de vraag, die
(zoo als wij zagen, dat in België niet ongewoon is 2)) vooraf
gedaan werd, of men zoodanige toevoeging aan de kiesbe-
voegdheid wenschte, werd ontkennend beantw^oord 3).
Toen eveneens in 1848 het ministerie rogier-prère voor-
droeg, de in 1842 vastgestelde bepalingen omtrent de benoe-
\') Zie yan den peeeeboom, II, bl. 92.
2)nbsp;Boven, bl. 229, noot 3.
3)nbsp;t. a. p. II, bl. 218.
-ocr page 253-ming van den burgemeester 1) te veranderen, en voor liet
geval dat de keuze uit de gemeente-kiezers en niet uit de
raadsleden zou geschieden, het instemmend advies der Gede-
puteerden uit den Provincie-raad noodzakelijk te maken,
stelde deltosse voor, hetzelfde in het algemeen omtrent de
schorsing en het ontslag van den burgemeester te bepalen.
Het amendement werd verworpen, en het ontwerp daarna
aangenomen 2).
De regel, om in begrootingen, of andere financiëele ont-
werpen, geen amendementen tot verhooging of bijvoeging aan
te nemen, is in België niet vast gevolgd. — Somwijlen zijn
ook financiëele ontwerpen van de Kamer der Vertegenwoor-
digers uitgegaan, waaraan geene ondersteuning van regerings-
wege was ten deel gevallen. De ontwerpen tot verandering
van het tarief met opzicht tot lijnwaad, en tot de granen,
beide van beschermenden aard, die den 31\'*™ Julij 1834 tot
wet verheven werden, zonder in de Kamer door de regering
ondersteund te zijn, waren zooal geen aanleiding toch een
voorbode van de aftreding van het ministerie lebbau-bogier S).
Ten slotte vermelden wij, dat, voor het geval wanneer een
wetsontwerp met amendementen van eene Kamer bij de
andere, die het reeds overwogen heeft, terugkomt, de
Kamer der Vertegenwoordigers dennbsp;Maart 1844 haar
recht heeft gehandhaafd, opnieuw het geheele ontwerp te
behandelen. In dezelfde zitting werd tevens aangenomen,
dat de behandehng eerst op een\' volgenden dag plaats
1)nbsp;Boven, bl. 236, noot 2.
2)nbsp;yan den peeeeboom, II, bl. 289.
Ï) t. a. p. I, bl. 200 en 204—206.
heeft 1). Het schijnt gewoonte, de araendementen, zoo
zij van belang zijn, alsnog aan de centrale sectie (of com-
missie) ter overweging op te dragen , zooals bij het
boven 3) vermelde ontwerp der successie geschiedde. — Som-
wijlen kan ook eene gedeeltelijk andere commissie optreden;
en de Senaat heeft den April 1840 ook voor dat geval
het lidmaatschap der commissie voor den voorsteller geslo-
ten verklaard 4). — Al komen enkel de amendementen in
behandeling, schijnt daarna, evenals in Frankrijk, eene stem-
ming opnieuw over het geheel van het ontwerp te volgen
Eegelen, die, bij verschil tusschen de vergaderingen, in En-
geland worden in acht genomen, om eene toenadering tus-
schen deze te bevorderen, worden hier, evenals in Frankrijk,
gemist. van den peeeeboom dringt er echter op aan, dat men
ook in dit opzicht niet achterwege moge blijven 6).
Voorbeelden van amendementen, door den Senaat op
gewone, eerst bij de Vertegenwoordigers behandelde, ontwer-
pen voorgedragen, vindt men o. a. bij de muntwet (1832),
waarin door amendement van den Senaat, de stukken van \\
frank werden opgenomen 7); alsmede bij de herziening van den
Code Pénal, waar met name een amendement van den Senaat
betreffende den leeftijd, voor de doodstraf gevorderd, ten
gevolge had, dat de Vertegenwoordigers, schoon zich niet met
het amendement vereenigende, genoemden leeftijd echter,
op voorstel der regering van 21 in 18 jaren veranderden
•) VAN DEN PEEEEBOOM, II, bl. 356.
2) Vgl. boven, bl. 208.
Bl. 220. — Indépendance Beige van 13 Dec. 1851.
4)nbsp;YAN DEN PEEEEBOOM, II, bl. 379.
5)nbsp;Indépendance Beige van 17 Dec. 1851.
6)nbsp;VAN DEN PEEEEBOOM , I, fal. 100.
7)nbsp;t. a. p. bl. 122.
8)nbsp;Zie het proefschrift van mijn\' vriend o. a. maechant jb., over de her-
-ocr page 255-In België vinden wij mede veelvuldig gebruik van het
recht van initiatief gemaakt. Wetten betreffende het inko-
men der Kroon , of het verleenen van jaarwedden aan bij-
zondere personen evenals andere reeds genoemde, zien
wij door initiatief van de Kamer der Vertegenwoordigers
aangenomen. In den regel hadden de ontwerpen echter
dan eerst kans van slagen, wanneer de regering zich die aan-
trok, en hare denkbeelden en amendementsvoorstellen naar
aanleiding van het voorgedragene deed kennen s). Vooral
voor het tot stand brengen van openbare werken was dit het
geval. Zoo werd het voorstel van lejeüne, tot het maken
van een kanaal van Zelzaete naar de Noord-zee, reeds in
1837 gedaan, eerst in 1842 aangenomen, nadat de regering
eenige verandering in het ontwerp had gebracht 4). Evenwel
ook wanneer deze niet gunstig voor een voorstel gestemd is
geweest, en het niettemin de goedkeuring van beide Kamers
heeft verkregen, zien wij het, zooals bij de straks vermelde
ontwerpen tot verandering van het tarief, daarna tot wet ver-
heven. Eene enkele maal slechts, zooals in 1842 bij het voor-
stel tot vermindering van den accijns op den nog bij de koop-
lieden aanwezigen wijn, weigerde de Koning zijne sanctie;
daar het voorstel echter geen politieke strekking .had, en met
zieniüg van den Code Pénal in België, 1861, bi. 27. - Vgl. voorts yan Dm
PEEEEBOOM, 1, bl. 351, 229, 260; en, voor financiëele aangelegenheden,
boven bl. 218—220.
1)nbsp;-van den peeekboom, I, bl. 114; bij initiatief van dumoetiee en 5
andere leden.
2)nbsp;t. a. p. I, bl. 259, II, bl. 14.
3)nbsp;Vgl. boven, bl. 24, 25 en 226.
i) t. a. p. II, bl. 16.
-ocr page 256-geringe meerderheid in beide Kamers was doorgegaan, gaf
dit geene stof tot aanmerkingen, van den pebreboom zegt
evenwel: „En Belgique ce refus de sanction est extrêmement
rare l).quot; Later, in 1845, onthield de Koning aan het ont-
werp tot verhooging der inkomende rechten op het graan 2),
ofschoon het vroegere ministerie zich hiertegen niet verzet had,
zijne goedkeuring; dit echter was het gevolg van de intusschen
uitgebrokene aardappelziekte, die de prijzen der levensmid-
delen had doen stijgen, en juist maatregelen in tegenover-
gestelden zin noodzakelijk maakte. — Yan het initiatief van
den Senaat zien wij in 1834 een ontwerp ter instelling van
een\' Raad van state uitgaan; de ontbinding van de Kamer
der Vertegenwoordigers liet de zaak verder zonder gevolg 3).
De wet op het duel van 8 Januarij 1841 kwam door het
initiatief van den Senator de pbliohy tot stand \'\').
Mogen wij alzoo op België wijzen, als op een land, waar
de zelfstandige medewerking der vertegenwoordiging tot de
wetgeving op voldoende wijze is geregeld en gevestigd.
1)nbsp;t. a. p. II, bl. 49. — Vgl. Eerste hoofdstuk, bl. 25.
2)nbsp;Naar aanleiding vau het boven , bl. 229 , vermelde voorstel van den Senaat
en een ander voorstel van 21 leden der vergadering, door de centrale sectie der
Vertegenwoordigers ontworpen, van den peeeeboom II, bl. 144—147 en 154.
3)nbsp;t. a. p. r, bl. 197; vgl. II, bl. 115.
4)nbsp;t. a. p. I, bl. 280 en 349,
-ocr page 257-het recht van amendement
in nederland.
§ 1. Het recht van amendement van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.
Eerst bij de Grondwet van 1848 werd het recht van amen-
dement, toegepast op regeringsvoorstellen, aan onze Tweede
Kamer toegekend. Yóór dien tijd behoorden de beide tak-
ken onzer Yertegenwoordiging onder het constitutioneele Ko-
ningschap, evenals ook thans de Eerste Kamer, tot die ver-
gaderingen, aan welke geen voortdurende invloed op de wet-
geving, dan enkel door het uiten van min of meer verspreide
wenschen verleend is, en wier taak overigens tot aanneming
of verwerping is beperkt. Het recht van initiatief was in de
Grondwet van 1815, wel aan de Tweede Kamer verzekerd l),
evenals het naar die van 1814 aan de toen aanwezige en-
kele vergadering der Staten-Generaal toekwam 2), maar door
1) Art. 113 eu 114.
ï) Grw. V. 1814, art. 69: „De Staten Generaal hebben het regt om aan
den Souvereinen Vorst voordragten te doen, en zenden Hem dezelve door eene
commissie,quot;
het niet toekennen van het recht van amendement vraren
twee zaken vaneengescheiden, die, zoo men den w^erkda-
digen invloed der Vertegenwoordiging en de zedelijke macht
der Eegering wenscht, onafscheidelijk bij elkander behooren i).
Ook de Staatsregelingen der Bataafsche republiek en de
Constitutie van het koningrijk Holland gingen van andere
denkbeelden uit. De staatsregeling van 1798 scheidde wet-
gevende en uitvoerende macht, naar het voorbeeld der Fran-
schen 2), geheel van elkander 3). Evenwel was, evenals in
de constitutie van het jaar III, door de krachtige pogin-
gen van db rhoer, viteinga, stricic van LiNscHOTEN, en
anderen 4) reeds in het eerste ontwerp dier staatsregeling
(hetwelk, naar bekend is, door het volk verworpen werd) de
verdeeling in twee Kamers aangenomen, die ook vervolgens
gehandhaafd bleef. Het ééne gedeelte van het Vertegenwoor-
digend Lichaam , toen Eerste Kamer geheeten, was met de
zamenstelling der ontwerpen belast, en de goedkeuring van
het andere gedeelte, de Tweede Kamer, werd daarna ver-
1)nbsp;Tn het tijdvak vau 1815 tot 1837 werden bijna alle voorstellen, die
bij initiatiefin de Tweede Kamer waren aangenomen, door de Eerste Kamer
verworpen. Alleen het voorstel van den heer beelaerts omtrent de dispen-
satiën in 1827, werd tot wet verheven. Later komen nu en dan, zooals in
1840 de wet tot verklaring van de noodzakelijkheid eener bijvoeging tot art.
130 der grondwet, en in 1842 die tot bekrachtiging van met de Nederland-
sche Handelmaatschappij gesloten contracten, door initiatief der Vertegenwoor-
diging tot stand. (de geer), Antecedenten van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal, bl. 39--42, 237, 295.
2)nbsp;Boven, bl. 125.
3)nbsp;An. 33 a, 50 a, en 84. van hasselt, Verzameling van Nederlandsche
staatsregelingen en grondvi^etten, bl. 19.
4)nbsp;Zie Dagverhaal der handelingen van de Nationale Vergadering, IV, 1796,
bl. 7! 3—724, en c, l. viteinga, staatkundige geschiedenis der Bataafsche
republiek, II, bl. 217-229.
eischt, zonder dat het laatste echter eene verandering kon
voordragen 1). Niettemin verdient het onze aandacht, dat
in het achter de staatsregeling gevoegde Regl. Letter B,
bepaald was, dat, zoo de Tweede Kamer een Besluit der
Eerste verworpen had , het bij de terugzending de redenen
voegde, welke haar hiertoe hadden bewogen. De Eerste Kamer
had dan de keus, om in de redenen te berusten, of wel
hare tegenbedenkingen aan de andere Kamer te doen ken-
nen, terwijl in het laatste geval deze opnieuw over het
Besluit stemde, en alsdan twee derden der stemmen tot
de afwijzing vereischt werden 2). Deze aangevoerde redenen
hadden menigmaal ook, bij berusting, ten gevolge, dat een
veranderd ontwerp werd voorgesteld, waarbij aan de alzoo
uitgedrukte wenschen gehoor werd gegeven.
Van het laatste vinden wij de voorbeelden, reeds in het eerste
jaar van de zittingen van het Vertegenwoordigend Lichaam.
O. a. bij het Besluit tot organisatie der lijfwacht van het-
zelve, hetwelk door de Tweede Kamer verworpen werd,
vooral — zoo bleek uit de beraadslagingen, en werd nader
vastgesteld — omdat men verlangde, dat deze uit het staande
leger zoude afwisselen, en niet, zooals werd voorgedragen,
eene vast aanblijvende zijn zou 8). De Eerste Kamer be-
rustte den 23 Nov. 1798 in de redenen van weigering en
voldeed bij het nadere plan, dat op denzelfden datum werd
ontworpen, aan de wenschen der andere Kamer 4); de laatste
nam het alzoo veranderde ontwerp in de zitting van 34 Nov.
1)nbsp;Art. 60.
2)nbsp;Zie Regl. art. 25—29. tan Hasselt, bl. 75.-
3)nbsp;Dagverhaal der handelingen van het Vertegenwoordigend Lichaam, II,
bl. 836, zitting van 9 Oct. 1798; Tgl. de zitting der Eerste Kamer van 7
Sept. t. a. p. bl. 455-458.
4)nbsp;t. a. p. III, bl. 212.
-ocr page 260-dan ook aanstonds aan l). —■ Evenzoo was de Instructie voor
den Agent van Nationale Opvoeding het onderwerp van ver-
schillende gedachtewisselingen tusschen de beide Kamers.
De Tweede Kamer had die Instructie verworpen, omdat zij
wenschte, dat de onderwijzers niet, zooals bepaald was,
door de plaatselijke besturen, maar door de departementale
schoolbesturen zouden benoemd worden 2), De Eerste Ka-
mer wijzigde daarop de Instructie, maar niet geheel in den
zin van het door de andere Kamer verlangde; dientenge-
volge werd zij in de laatste opnieuw verworpen 3). Den
Dec. echter, meende de Eerste bij haar besluit te moeten
volharden, waarna zij dennbsp;ook door de Tweede werd
goedgekeurd 4).— Inderdaad zoude men dus kunnen zeggen,
dat tusschen de beide staatsvergaderingen dezelfde betrek-
kingen, als die welke wij in het bijzonder in Engeland te
dien aanzien hebben waargenomen, bestonden, met dit on-
derscheid alzoo, dat de andere Kamer hare wenschen en
bedenkingen niet rechtstreeks in artikels, maar slechts in
algemeene bewoordingen uitdrukte. Bij het ontbreken, zoover
wij hebben kunnen nagaan, van dergelijke bepalingen tusschen
de Eransche vergaderingen van dien tijd 5), is het ons aan-
genaam , hierop in ons vaderland te kunnen wijzen.
Eene geregelde beraadslaging overigens bij amendement,
bij het zamenstelien der ontwerpen, was in de Eerste Kamer
niet bekend. Veranderingen, die men in eenig artikel, dat
aan de orde was, verlangde te maken, werden óf dadelijk
1)nbsp;Dagverhaal der handelingen van het Vertegenwoordigend Lichaam, III,
bl. 216.
2)nbsp;t. a. p. 11, bl, 1049.
3)nbsp;t. a. p. III,.bl. 204.
4)nbsp;t. a, p. III, bl. 441 en 502.
5)nbsp;Boven, bl. 125. Zie failliet, droit public français, bl. 410, 411, 413.
-ocr page 261-hiermede in stemming gebracht, 61 men verwierp het ar-
tikel (of de voordracht), en droeg het voorstellen van een
nieuw, dikwijls zonder de noodige aanwijzingen, aan de
commi\'ssie, die met het ontwerp belast was geweest, op l).
Juist op deze wijze echter ging menigmaal de eenheid van
stelsel daarin verloren 2). - Yóór de artikelsgewijze be-
handeling, die niet als vaste regel plaats had, werden de
voorstellen, tenzij de Kamer bij „onverwijlde noodzakelijkheidquot;
anders besliste, aan de driewerf herhaalde lezing, met tus-
schenruimte telkens van dne dagen onderworpen 3). _ Het
Uitvoerend Bewind kon voorts, volgens art. 133 der Staats-
regeling, voordrachten bij het Vertegenwoordigend Lichaam
inzenden, en deed dit met name (naar art. 124 en 110)
voor de begrootingen en de krijgsmacht; maar dit geschiedde
niet in den vorm eener wet. Dat doorgaans de verhouding
tusschen gezegde staatsmachten veel te wenschen overliet,
door een\' schrijver uit die dagen zelve op uitnemende wijze
te boek gesteld 4).nbsp;-, • 1 j 1
Was alzoo bij de Staatsregeling van 1798 de invloed der
regering op zijde geschoven, die van 1801 sloeg in het
andere uiterste over en bepaalde, dat de voordrachten
1) Zie Let genoemde Dagverhaal, doorloopend.
Zooals bij de wet op het armenbestnnr. (ap^s) , De Staatsomwentehng
van 1795, in haren aart, loop en gevolgen beschouwd, Ley en, 1801, bl
TsS - Zie over het voordeel, van bij amendement op volledige^ ux
te drukken, wat men verlangt, kob.ux Vok moh., Staatsrecht, Völkerrecht
und Politik, II, bl. 55Ü,
3| Zie Regl. art. 18 en 19.
. üe Staatsonawenteling enz. bl. 126-142, Van bet wantrouwen en d
achterhoudendheid van weerszijden sprekende, zegt hij (bl 128 : „Deze hee
niet weinig toegebracht tot het nemen van verkeerde maatregelen, eu om het
bestuur in de achting der ingezetenen te doen daleu bij de ongunstige om-
standigheden, in welke het Gemeenebest heeft verkeerd,quot;
door het Staatsbewind ontworpen en door het Wetgevend
Lichaam zonder verandering goed- of afgekeurd zouden wor-
den, daarbij de verdeeling in twee Kamers en zelfs de vrije
discussie in de vergadering vernietigende; na verwerping,
ontving het Bewind redenen van weigering, en kon het door
drie leden zijn gevoelen nader bij het Wetgevend Lichaam,
doen verdedigen 1). Eveneens in de Staatsregeling van 1805,
en de Constitutie daarna van 1806 was het doen van voor-
drachten achtereenvolgens aan den Raadpensionaris en den
Koning opgedragen en aan het Wetgevend Lichaam te-
gelijk met het recht van initiatief, ook het recht van amen-
dement op deze ontzegd; de Raadpensionaris kon of in per-
soon of door leden van den Staatsraad, het ontwerp bij de
vergadering komen toelichten, gelijk, naar de constitutie van
1806, de ontwerpen geregeld door eene commissie uit den
laatste werden ingebracht. In beide was, bij verwerping,
het stelsel der mededeeling van de redenen van weigering
aangenomen 2).
Wij zouden intusschen betwijfelen , of niet reeds in do Schets
der Grondwet, door van hogendori\' voor ons vaderland in
1813 ontworpen , het denkbeeld van het recht van amen-
dement in al zijne uitgestrektheid, voor de vertegenwoor-
digende vergadering (Staten-Generaal), die hij voorstelde,
lag opgesloten. Art 13 dezer zoo merkwaardige Schets hield in :
») Staatsr. v. 1801, art. 37 en 50—52. van Hasselt, bl. 101. — Van de
35 leden van hefc Wetgevend Lichaam werden (naar art. 50) 12 voor het
discnssiëeren der wetten aangewezen. — Vgl. de constitutie van het jaar VIII,
boven, bl. 126.
2)nbsp;Zie Staatsr. v. 1805, art. 26—28, 58 en 46; en Const. van 1806, art. 57,
58, 40 en 44. van hasselt, t. a. p.
3)nbsp;Afgedrukt bij thoebecke, Aanteekening op de grondwet, 2^® uitg. II,
bl. 323.
„De Souvereine Vorst heeft Tiet regt om wetten voor
te dragen aan de Staten Generaal, alsmede om de wetten,
hem door de Staten Generaal voorgedragen, goed of af
te keuren.quot;
Art. 14:
„De Souvereine Vorst kondigt de wetten af, volgens
een vast formulier, waarin de goedkeuring van den Souve-
reinen Vorst en de Staten Generaal wordt uitgedrukt, als
zonder welke er geen wetten bestaan.quot;
Art. 31:
De Staten Generaal raadplegen over alle wetten, hun
door den Souvereinen Vorst voorgedragen, en zenden Hem
hun besluit door eene Commissie toe.quot;
Art. 32:
De Staten Generaal hebben het regt om wetten aan den
Souvereinen Vorst voor te dragen, en zenden Hem hunne
voordragten door eene Commissie toe.quot;
Daar nu omtrent aanneming of verwerping der voordrach-
ten van den Souvereinen Vorst geen verdere bepalingen ge-
maakt waren en het art. 31 slechts van het besluit spreekt,
dat hierover zou worden opgemaakt, bleef daarbij-de gelegen-
heid voor geheel vrije behandeling ook van deze opengelaten.
Art. 29 gaf zeer opmerkelijk den werkkring en de rechten
der vertegenwoordiging in zake der geldmiddelen, naar de
Engelsch-constitutioneele begrippen, aan :
„De Staten Generaal geven hunne toestemming tot alle
de uitgaven op een voordragt van den Souvereinen Vorst.
Zij wijzen vervolgens de middelen aan, waaruit die uitga-
ven moeten gevonden worden.
Alle toegestemde penningen worden gebruikt tot de vast-
gestelde posten en geene anderen.quot;
Yoor de historie is ook van gewicht het ontwerp van
constitutie, door niebühe, op verzoek van willem i in die
dagen voor onzen staat ontworpen Bij het behoud voor
den vorst van den titel van Stadliouder, en de meer naauwe be-
trekking van dezen ook tot de Provinciale Staten, werd voor
beide Kamers der Staten-Generaal, die hij aanbeval, het initia-
tief erkend; de ontwerpen door de laatste, zoowel als die door
de Provinciale Staten aangenomen, zouden daarna de goed-
keuring van den Stadhouder behoeven De Eerste Kamer
(Pairskammer) zoude in financiëele aangelegenheden het recht
van initiatief en van amendement missen; terwijl voorts de
verantwoordelijkheid der ministers daarin was opgenomen en ook
voor deze het lidmaatschap der Staten-Generaal opengesteld 3).
De werkzaamheid van Staatsraad zoude aan het gedeelte der
Eerste Kamer, dat door de Provinciale Staten verkozen zou
worden, te zamen met de ministers zijn opgedragen 4\').
Dat in de commissie, die in 1814 met de zamenstelling
der grondwet belast was 5), op het laatste ontwerp bijzonder
acht is geslagen, blijkt niet. Gelijk bekendis, grondde zij
haren arbeid meestal op de uitmuntende Schets van van
hogendorp; evenwel maakte zij juist door de toevoeging van
formulieren voor aanneming of afstemming der regerings-
ontwerpen (art. 68), het denkbeeld van amendement hierop
!) Zie NiEBÜHB, Grundziige für eine Veri\'assung Niederlaiids, uitgegeven
door m. niebiihe, 1852.
2)nbsp;V, 6 en 7; VII, 4.
3)nbsp;VI, 4; VII, .3; IV, 3.
-\'\') V, 1; vn, 9 en 10.
5) Zie de geklache, hlstoire du royaume des Pays-bas depuis 1814 jus-
qu\'en 1830, I, bl. 259.
\'\') Naar aanleiding der Besluiten van den Souvereinen Vorst vau 21 en 29
December 1813, te vinden bij e. mëteleekamp, De regeringsvorm der Vereen.
Nederlanden, 1814.
bezwaarlijk Het recht van initiatief werd in art. 69, zooals
wij reeds boven zagen , nagenoeg in gelijke bewoordingen als in
de Schets, aan de vergadering verzekerd. Het artikel betref-
fende de geldmiddelen werd echter zoo veranderd (art. 70):
„De inwilliging der Staten Generaal wordt vereischt op
de jaarlijksche begrooting der uitgaven van den staat,
welke hun door den Souvereinen Vorst wordt ingezonden.
Zij raadplegen vervolgens over de voorgeslagen midde-
len tot vinding van dezelve.quot;
Ook hierop was dus, in verband met art. 68, het recht
van amendement ontzegd; maar de bepaling, dat de gelden
tot de aangewezen einden zouden gebruikt worden, bleef in
art. 7 3 behouden.
Tengevolge van de opname der zuidelijke provinciën in
het nieuw gevestigde rijk, onderging de grondwet in 1815
eene geheele omwerking. Eene commissie van personen uit
beide deelen des lands vereenigde zich, op \'s Konings aan-
wijzing , tot deze taak, onder voorzitterschap van van hogen-
noKP 2). Met het koningschap werd daarop tevens de splitsing
der Vertegenwoordiging in twee Kamers vastgesteld (art. 78);
en aangenomen, dat de regerings-ontwerpen het eerst bij de
Tweede Kamer zouden behandeld worden, die, van de twee
Kamers, ook alleen het recht van initiatief hebben zou (art.
106 en 114). Het onderzoek der ontwerpen in afdeelingen
voor de beraadslaging, werd voor beide vergaderingen als
vaste regel bepaald 3). Het aanwijzen van commissies voor het
toezenden aan den vorst der besluiten en voordrachten werd
afgeschaft, en de formulieren van overzending nader uitge-
werkt, door welke laatste opnieuw het denkbeeld van amen-
1)nbsp;Vgl. artl;. 46 en 47.
2)nbsp;Zie het Besluit van .22 April 1815, bij de gerlache, t. a. p. bl. 289.
3)nbsp;Art. 107, 111, 114 en 116.
-ocr page 266-dement bij regerings-ontwerpen werd geweerd. Eerst schijnt
men in de commissie het recht, om amendementen op de
ontwerpen te vragen \'), aan de Staten-Generaal te hebben
willen toekennen, in dien zin, dat dit recht, mede op
voorstel der Eerste Kamer, na goedkeuring der Tweede,
zoude kunnen worden aangewend 2). redenen, welke tot
den ommekeer en de beperking later hebben geleid,quot; zegt
THORBECKE in zijue Aanteekening, „zijn onbekend.quot;
De artikelen rakende de begrooting werden mede uitge-
breid; maar het beginsel der grondwet van 1814 in de nieuwe
artikelen (121 —126) behouden. De uit de schets van van
hogendorp, het vorige jaar overgebleven bepaling, omtrent
het aanwenden der gelden , werd echter ter zijde gesteld voor
den regel, dat ieder minister slechts aan het gezamenlijke
bedrag, voor zijn departement bepaald, zoude gebonden
zijn 3). raepsaet vermeldt, dat hij zelf de verandering aan-
beval op grond, dat het andere stelsel in Frankrijk moei-
lijkheden zou hebben opgeleverd 4).
Het ontwerp der Grondwet ontmoette in de vergadering
der Staten-Generaal geen ernstigen tegenstand 5). In het
rapport, hetwelk de commissie alhier dienaangaande uitbracht,
werd, wat betreft het recht van amendement, gezegd, dat
gt;) Zie boven, bl. 130.
2)nbsp;Zie ei.tïpsaet, Journal des séances de la commission, qui a été chargée
par le roi en 1815, de rédiger un projet de Constitution (Oeuvres, VI) bl.
104. thorbecke, Aanteekening op de grondwet, 2\'is uitg. I, bl. 303. —
Vgl. de boven vermelde constitutie van Saksen § 130, en van Hannover § 70,
zachariae , die deutschen Verfassungsgesetze der Gegenwart, 1855, I, bl.
183 en 250.
3)nbsp;Hieraan werd in 1840 toegevoegd, dat de gelden voor de verschillende
departementen althans bij afzonderlijke wetten zouden worden vastgesteld.
4)nbsp;RAEPSAET, t. a. p. bl. 97 en 106
5)nbsp;Zie BE GERLACHE , t. a. p. I, bl. 303.
-ocr page 267-het niet vermelden van andere resultaten voor de behandeling
van \'s Konings voorstellen dan aanneming of verwerping
daarom minder bezwaar had, omdat art. 113 der Grondwet
(omtrent het recht van initiatief) de gelegenheid openstelde
tot het doen van voorstellen aan den Koning ook tot ver-
andering in zijn ontwerpen 1). Dit denkbeeld kon echter
later in geenen deele verwezenlijkt worden; de vastgestelde
formulieren waren ook hiervoor een beletsel 2).
Zooals bekend is, werd de grondwet, om andere redenen,
door de Belgische notabelen verworpen, maar trad zij niettemin
dennbsp;Aug. 1815 in werking 3).
Gegronde klachten werden echter van 1815 tot 1848 over
de slechte werking van het in gebruik zijnde stelsel van
behandeling der ontwerpen vernomen. Daar menigmaal de
behoefte aan verandering der regeringsvoorstellen bleek en
de gewone beraadslaging gelegenheid slechts tot aannemen
of afwijzen gaf, was men allengs in de Tweede Kamer er
toe gekomen, aan de voorafgaande overweging der afdeelin-
gen eene beteekenis te geven, die niet in den aard der in-
stelling lag ten einde daardoor de regering tot het wijzi-
gen van haar ontwerp vóór de openbare behandeling te
bewegen. Van het in iedere afdeeling besprokene werden, naar
luid van art. 4 van het Eegl. van orde 5), besluiten opgemaakt,
deze werden daarna afzonderlijk aan de regering medege-
deeld en veranderingen, door de laatste aangeboden,
1)nbsp;dë geee, Antecedenten, bl. 207.
2)nbsp;Zie thokbecke, Aanteekening, I, bl. 805.
3)nbsp;de geelache, t. a. p. , kaepsaet , bl. 192.
Zie boven, bl. 190, noot 2; en 194, noot 1.
5)nbsp;Zie dit reglement (den 25st«n September 1815 vastgesteld) bij de gÈee ,
bl. 119 en volgg.
6)nbsp;Zie o.a. het Kon. Besluit van 8 Junij 1820, 1°; de geee, bl. 189.
-ocr page 268-waren hiervan het gevolg, voor het algemeene verslag werd
uitgebracht. Eene, weinig met de waardigheid van regering
en vergadering overeenkomende, onderhandeling werd dus
vooraf gevoerd zelfs niet met de Kamer als zoodanig, maar
met individueele meeningen, dikwijls nog op geheel losse
wijze in de afdeelingen te berde gebracht 1). thoebecke,
deze handelwijze besprekende, zeide 2): „Zoo die onderhan-
deling op zich zelve niet geraden, ja met de bevoegdheid
der sectiën en een goed stelsel van het gemeen overleg
ten eenen male strijdig is, wat zal men zeggen van ver-
anderingen uit zulk eene bron voortgevloeid?quot; Merkwaar-
dig is voorts de erkenning van kemper bij het straks te
vermelden voorstel naar aanleiding der Kon. Boodschap van
22 Nov. 1820: „Bij verschil van gevoelens, omtrent het-
geen men in de plaats eener niet aangename bepaling wilde
gesteld zien, kon de Eegering niet anders dan bij gissing
te werk gaan, en reeds meer dan eens waren het juist de
veranderingen, welke door de Eegering ten gevolge der aan-
merkingen van de Sectiën, waren toegestaan, die meer dan
iets anders de aanneming eener Wet in den weg stonden 4).quot;
1)nbsp;„Wat wil het zeggen?quot; (een besluit der sectie) — zoo drukt thoebecke
zich uit — „Het is het inzigt van een klein aantal leden der Kamer, ver-
klaard buiten gemeenschap met de overigen, ten gevolge van een overleg, dat
welligt geen vaster rigting had dan een gemeenzaam onderhoud, waartoe nie-
mand zich behoefde voor te bereiden, en welks bestuur zonder het gezag is,
\'t geen in eene vergadering tot een bepaald doel vereenigd, orde schept.quot; t.
a. p. bl. 288.
2)nbsp;bl. .806.
S) Dat de woorden gemeen overlegquot; ten onzent, geene andere beteekenis kunnen
hebben dan gemeenschappelijke toestemming wordt door Mr. tak (proefschrift,
bl 1.55 — 160) aangetoond.
4) vak HOGEKDOEP, Bijdragen tor de Huishouding vau Staat, VIII, 1, bl. 34 ;
zie de beschouwingen van Yan hogbndoep zeiven, bl. 29. — Vgl. Mr. tak , bl. 58.
Eene wijziging, die de regering in 1823, op aanmerking van
een enkele afdeeling, in de begrooting der middelen had
gebracht, terwijl de Kamer die geenszins had gewenscht,
en \'s ministers nota zelfs niet ter behoorlijke kennis der
leden was gekomen, zoodat van het veranderen eerst na
de aanneming der wet bleek, deed van hogendoep in zijne
Bijdragen klagen: „Onze wijze van raadplegen is derhalve,
bij deze gelegenheid in hare natuurlijke gedaante, dat is,
regt afschuwelijk, verschenen, en, na alle de vroegere on-
dervindingen, schijnt deze zaak de laatste droppel te zijn,
die den emmer moet doen overvloeijen. Tot nog toe heb-
ben wij door onze gebrekkige wijze van raadplegen,...,
ons zelve beroofd van het kenmerk van een zedelijk wezen,
eene persona moralis, namelijk den wil, zooals verscheiden
uitmuntende leden van de Kamer zich uitgedrukt hebben l).quot;
Het stelsel, dat van hogbndokp onder de bestaande
grondwet voorstond, was, dat de Kamer in generaal-comité
de veranderingen zou aangeven, die haar wenschelijk voor-
kwamen S), gelijk, naar bekend is, werkelijk bij de behan-
deling der Wetboeken plaats had. Toen nl. op verlangen van
de Tweede Kamer, na enkele stuksgewijze indieningen, in
1820 het geheele ontwerp van het Burgerlijk Wetboek
werd voorgelegd, en eene meer zekere en afdoende over-
weging noodzakelijk scheen, gaf de Eegering zelve in de
Kon. Boodschap van 22 November 1820 als haar verlan-
») t. a. p. IX, 1, bl. 199; vgl. 2, bl. 250 en volgg. — Vgl. de kern-
achtige uitdrukking vau may, boven bl. 3, in de noot.
2) „Zoo zou er,quot; zeide hij, „geene aanmerking onder het oog der Regering
gebragt worden, welke niet de meerderheid voor zich hadde, en de Eegering
zou niet eene aanleiding krijgen tot een nieuw voorstel, noch tot de aller-
minste verandering, ingevolge van eene enkele Afdeeling, misschien van eene
kleine meerderheid in die Afdeeling.quot; t. a. p.
gen te kennen, op meer volledige wijze de wenschen der
Kamer te vernemen. „Uwe Vergadering,quot; — zoo luidde het
daarin, — „zou voorzeker niet weinig tot het bekomen van
gelukkige resultaten het hare bijdragen, indien TJBd. Mogen-
den hunne raadplegingen in dier voege zouden besturen, dat
wij op eene gepaste wijze werden bekend gemaakt, niet al-
leen met de hoofdbedenkingen der Kamer, tegen groote en
belangrijke Eegtsbeginselen, maar ook bepaaldelijk met het-
geen zij daarvoor wenscht in de plaats gasteld te zienenz. 1).
Dientengevolge werd, op voorstel van den voorzitter (mem-
brede) besloten, dat na het onderzoek in de afdeelingen,
eene vergadering in generaal-comité zou gehouden worden,
waarin de veranderingen, die men verlangde, zouden wor-
den vastgesteld. Genoemde beraadslaging geschiedde, vol-
gens art. 6 en 7 van het voor deze overweging aangenomen
reglement , op de reeds voorloopig door de centrale sectie
in orde gebrachte verslagen; het rapport werd alsdan goed-
gekeurd, óf er werd een veranderd rapport, met aangeving
der wijzigingen, die men hierin noodig achtte, onder nadere
goedkeuring van het generaal-comité, bevolen. „Hoe wei-
nig zekerheid men hadquot;, zegt hogendorp, „van de meer-
derheid der Kamer uit de verslagen der Afdeelingen, bleek
gedurig in het vervolg van deze raadplegingen, wanneer de
verslagen van de centrale afdeeling in het comité-generaal
werden overwogen. Op vele punten was de meerderheid door
de centrale vergadering, uit de verslagen der Afdeelingen,
naar waarheid en met naauwkeurigheid opgemaakt; doch in
het comité-generaal viel zij geheel anders uit
J) Zie o. a. van hogbndoep, VIII, 1, bl. 33.
2) Zie bij de geee, bl. 198.
Ï) van hogendoep, t. a. p. bl. 34.
De wijzigingen echter, die men ten aanzien der redactie
van de ontwerpen wenschte, werden niet in het generaal-
comité behandeld. Deze kwamen op de gewone wijze, d. i.
door middel der sectie-verbalen ter kennis der regering.
van hogendoep betreurt dit, omdat daardoor het tot stand
brengen van verandering in deze, daar de wensch der Kamer
niet gebleken was, werd bemoeilijkt i).
In dit comité-generaal werden daarenboven vooraf ver-
schillende vragen van stellige rechtsgeleerdheid overwogen.
Reeds in 1821 had nicolaï, lid der commissie ter redactie
van het B. W. en der Kamer tevens, hiertoe het voorstel
gedaan, hetwelk was aangenomen 2). In 1822 werd daarop,
op voordracht van van hogendoep, nader bepaald, dat deze
vraagpunten, door de commissie ter redactie te stellen,
vooraf in de afdeelingen zouden worden onderzocht, en dat
bij de daaropvolgende overweging in het generaal-comité ook
nieuwe vragen, door de afdeelingen aangegeven, of „uit de
raadpleging zelve voortvloeijendequot;, zouden behandeld worden;
deze overweging zoude eveneens, naar de Kamer bepaalde,
bij amendement plaats hebben 3). Bij Kon. Besluit van 18
Jan. 1822 werd de commissie ter redactie gemachtigd, zoo-
danige vraagpunten aan de vergadering voor te leggen 4).
In het Kon. Besluit van 20 Jan. 1830 was vervolgens op-
1)nbsp;Zie het antwoord van den minister van justitie op de aanmerkingen, ter
zake der redactie op het nieuwe ontwerp der Inleiding van het B. W. (de
wet, houdende algem. hep. der wetgeving) gemaakt, van hogendoep, t. a. p.
bl. 35.
2)nbsp;t. a. p. bl. 44 en 59.
3)nbsp;Zie de Aanmerkingen van van hogendoep van 24 Dec. 1821 en het
daarop gevolgde besluit der Kamer van 11 Jan. 1822, t. a. p. bl. 55, 60, 65;
vgl. bl. 47 en de geee, bl. 147—149.
4)nbsp;Zie het besluit bij de geee, bl. 199,
-ocr page 272-genomen (art. 4), dat ook bij andere ontwerpen, na raad-
pleging der ministers met de centrale afdeeling 1), zoodanige
voorafgaande vergaderingen in comité-generaal zouden kunnen
gehouden worden, en de ministers deze alsdan geregeld zou-
den bijwonen 2). Zij hadden dan ook later, vooral bij begroo-
tines- en andere financiëele ontwerpen, nu en dan plaats 3).
Evenwel hier was dus slechts sprake van zoodanige vergade-
ringen, die op uitnoodiging der regering zelve zouden gehou-
den worden.
van\'hogendorp had in 1824, naar aanleiding inzonderheid
van het straks 4) vermelde geval van 1823, voorgesteld, dat
de Kamer eene commissie zou benoemen, om naar eene ver-
beterde wijze van beraadslaging onderzoek te doen; dit voor-
stel was echter zonder gevolg gebleven 5). — T)e heer van
lijnden had reeds in 1820 verlangd, dat over de door eene
afdeeling aangewezen veranderingen, die aan de centrale
sectie genoegzaam gewichtig voorkwamen, nader.in de af-
deelingen zou gestemd worden. Dit was verworpen 6), maar
werd later in het nieuwe reglement, dat den Julij 1842
werd vastgesteld, opgenomen indiervoege, dat de centrale af-
deehng (thans voor het opmaken der verslagen uit bijzondere
aan te wijzen rapporteurs te zamen met de voorzitters der
sectiën bestaande (art. 65)) zoo noodig, eene nota der vraag-
M Centrale afdeeling is ten onzent, toen evenals nu, de benaming voor de
vergadering der voorzitters van de afdeelingen, te zamen met den voorzitter
der Kamer (Eegl. I81S, art. 4; Regl. 1852, art. 19); deze vergadering was
toen met het zamenstelien der verslagen over de wetsontwerpen belast. Zie
Regl. 1815, art. 5 en de geek, bl. 150 — 155.
2)nbsp;Zie t. a. p. bl. 195.
3)nbsp;Zie t. a. p. bl. 136, 252 en 303.
4)nbsp;Boven, bl. 255.
5)nbsp;VAN HOGENDOEP, Bijdragen enz. IX, 2,bl. 254-261; de GEEE,bl. 135.
6)nbsp;DB GEEE, t. a. p.
-ocr page 273-punten en verlangde veranderingen, aan de stemming der
sectiën zoude onderwerpen. Daarna werd vervolgens een (voor-
loopig) verslag uitgebracht en de antwoorden der regering
hierop ingewacht, terwijl het mededeelen van sectieverbalen
aan de regering verviel i). — Een voorstel van eene in 1843
tot herziening benoemde commissie om de vergadering
vódr de openbare beraadslaging te doen stemmen over veran.
deringsvoorstellen der leden, die de regering verklaard had te
hunnen aannemen, terwijl de door de afdeelingen aangewezen
commissie vooraf eigene amendementsvoorstellen aan de beslis-
sing der regering zoude onderwerpen, werd in 1845 afgewe-
zen 3). — Bij de herziening van het reglement in de zitting
van 1845—1840 werden daarop de rapporteurs der ontwer-
pen van de voorzitters der sectiën afgescheiden, en werd in
plaats van het vroegere bepaald, dat de commissie „belang-
rijke puntenquot;, die in eene afdeeling behandeld waren, aan de
enkele overweging der andere zou kunnen opdragen 4). Vol-
gens genoemde reglementen, gold bij ontwerpen der leden
hetzelfde omtrent het overleg met de voorstellers, als bij ont-
werpen der regering met deze 5).
Van de menigvuldige veranderingen, door de regering in het
tijdvak van 1815 tot 1848 ten gevolge van de aanmerkingen
der afdeehngen, in hare ontwerpen gebracht, vermelden wij
als merkwaardig voorbeeld de wijzigingen in het ontwerp ter
•) Art. 74—79. Zie dit reglement bij de geer, bl. 312-^328.
Bestaande uit de beeren van goltstein, lxjzac, gevers van ende-
geest, sohooneveid en nedekm eijer van kosenthal.
Mr. TAK, proefschrift, bl. 66—71.
Verslag der haudelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
1846 1847 {nitgegeven in 1859) Bijlagen, bl. 723. art. 76-78.
5) Eegl. 1842, art. 87; Eegl. 1846, art. 90.
beteugeling der drukpers in de zitting van 1828^—^1829 \');
voor gewijzigde ontwerpen, die van de raadplegingen in
comité-generaal het gevolg waren, wijzen wij (behalve de
geschiedenis der wetboeken) o. a. op het voorstel omtrent
den invoer van het zout in 1830 2). — Het laatste middel,
hoe aanbevelenswaardig dan ook onder de bestaande grond-
wet en hebbende dit onschatbare voordeel, dat de Kamer
zelve hare meening over gewenschte veranderingen uitsprak,
was echter niet voldoende, zoolang het al of niet aanbrengen
der laatste aan de regering bleef overgelaten. De verhouding
van regering tot vertegenwoordiging is eene andere dan die
tusschen beide Kamers onderling en eigenlijke onderhande-
ling, die tusschen beide takken der vertegenwoordiging som-
tijds noodig kan zijn, is tusschen regering en Kamer, naar
wij meenen, niet raadzaam. Daarom moet alle denkbeeld
om amendementen, hetzij van wege ééne, hetzij van wege
beide Kamers te vragen, worden geweerd. De regering kan
slechts door zedelijk machtsbetoon in de Vertegenwoordiging
heerschen en haar invloed moet zich, naar wij meenen, bij
de behandeling zelve der amendementen doen gelden.
Een enkele maal — wij vermelden dit als bijzonderheid —■
bracht de regering nog eene noodzakelijke verandering in een
ontwerp ten gevolge van eene in de Eerste Kamer ge-
maakte aanmerking, in 1816 nl., bij het ontwerp betreffende
de uitloting van uitgestelde schuld. Hiervan werd vervolgens
aan de Tweede Kamer kennis gegeven, die hiermede genoe-
gen nam 3),
1)nbsp;Zie de redevoering van de geelache, 28 April 1829, in zijne Histoire
du royaume des Pays-bas, II, bl. 229. — Zie voorts de opgaven bij de geee,
bl. 139-143, 253 en 304.
2)nbsp;Zie bij de geee, bl. 136.
3)nbsp;t. a. p. bl. 142.
-ocr page 275-Vooral aan thorbecke ontgingen, in zijne Aanteekening
op de grondwet, de bezwaren, aan het gevolgde stelsel van
behandeling der ontwerpen verbonden, niet. Als verbetering,
binnen de palen der grondwet tot stand te brengen, gaf hij
aan, dat men althans eene artikelsgewijze beraadslaging zoude
invoeren, of mede eene tijdruimte tusschen \'de debatten en
de eindbeslissing zou laten, opdat de openbare behandeling
voor de regering grond tot verandering zou kunnen zijn.
Maar ook dit achtte hij niet genoegzaam, en hij drong er
op aan, dat aan de Tweede Kamer, naar het voorbeeld van
andere staatsvergaderingen, het recht van amendement ook
op regeringsvoorstellen zou worden toegekend i)- In zijne
Proeve van herziening stelde hij daartoe voor, in art. 109
der Grw. (over het verzenden aan de Eerste Kamer) bij het
woord „voorstelquot;, „hetzij zoo als het werd gedaan, hetzij
gewijzigdquot; in te lasschen, en de formulieren van overzen-
ding aan de Eerste Kamer en vervolgens aan den Koning
te veranderen 2).
Bij de gedeeltelijke herziening der grondwet in 1840 was
het denkbeeld, om het genoemde recht aan de Tweede Kamer
toe te kennen, dan ook in meer dan ééne afdeeling van deze
ter sprake gekomen, en steunende op den wensch, dat de
amendementen vooraf in de sectiën zouden worden over-
wogen, had bij het onderzoek der 5 eerste regeringsontwerpen
dienaangaande, een lid der eerste afdeeling aanbevolen in
het straks gemelde art. in te voegen: „zoo als hetquot; (voorstel)
„is gedaan, of zoo als het ten gevolge der deliberatiën in de
Afdeelingen is gewijzigdquot;; in eene andere afdeeling (de vierde)
1)nbsp;Aanteekening, I, bl. 308 en 809.
2)nbsp;Proeve van herziening der grondwet, 1840, art. 102 en 104.
-ocr page 276-had men gewenscht, dat het gezegde recht voor de Kamer
zou worden aangenomen, met de bepaling, dat de amende-
menten op schrift gebrachten onderteekend zouden worden i);
in de vijfde afdeeling was men op het voordragen (vragen)
van amendementen door de Vertegenwoordiging teruggeko-
men 2). De regering had zich echter met deze wenschen
niet vereenigd.
In het gewichtige voorstel der negen leden 3) van 1844!
was het recht van amendement voor de Tweede Kamer, in
dezelfde bewoordingen als in de Proeve van thorbbcke, met
geheele weglating voorts der formulieren, erkend. De naauwe
betrekking van recht van initiatief en recht van amendement
was den voorstellers tot reden, om het laatste niet voor de
Eerste Kamer voor te dragen Het voorstel werd echter,
gelijk bekend is, niet in onderdeden door de Tweede Kamer
in overweging genomen.
Toen vervolgens den Maart 1848 de regering hare
ontwerpen tot herziening aanbood, werd bij het negende van
deze voorgesteld om aan art. 108 der Grw. (orde van 1840),
betreffende de beraadslaging in de Kamer na het onderzoek
der afdeelingen, deze woorden toe te voegen:
„Er kunnen veranderingen in een voorstel des Konings
worden voorgedragen, op de wijze bij de wet te bepalen.
Over dezelve wordt bij de volle Kamer niet geraadpleegd,
dan nadat zij, met toestemming des Konings, in de afdee-
lingen zijn overwogen
1)nbsp;Haudelingen van de Regering en de Staten-Generaal over de herziening
der grondwet, I, 1840, bl. 50 en 114.
2)nbsp;t. a. p. bl. 139 en 140.
3)nbsp;THOKBECKE, LtJZiAC, YAM DAM YAN ISSELT, BECHTEEEN, ANEMAET, DE
KEMPENAEE, STOEM, w1chees en YAN HEEMSTEA.
4)nbsp;Zie VOOEDÜIN, Geschiedenis en beginselen der grondwet, 1848, bl, 263.
5)nbsp;t. a. p.
-ocr page 277-Deze verandering werd echter door de meerderheid der
Tweede Kamer — blijkens het verslag van i 6 Maart daarop-
volgende — onvoldoende gerekend. De conamissie, die bij
Kon. Besluit van dennbsp;Maart met het voordragen van
een volledig ontwerp van grondwets-herziening belast werd i),
beval daarop aan, het recht van amendement naar de be-
woordingen van het voorstel van 1844, aan de Tweede Kamer
te .verzekeren 2); het nieuw opgetreden ministerie achtte het
noodig dit recht in haar ontwerp van 19 Junij in een afzon-
derlijk artikel te vermelden 3). Dit had tengevolge, dat in de
grondwet van 1848 als art. 107 werd neer geschreven:
„De Tweede Kamer heeft het regt wijzigingen in een
voorstel des Konings te maken.quot;
Waarschijnlijk heeft men, evenals in België 4) juist om de
onthouding van vroeger, de opname van het genoemde recht
in een bijzonder artikel verkieslijk geacht. Door sommigen
werd nog, bij het onderzoek der herzieningsontwerpen in de
afdeelingen, aangedrongen, dat voor de amendementen eene
voorafgaande overweging in de sectiën — zoo als ook het
verslag van 16 Maart had aangegeven 5) — noodzakelijk zou
worden verklaard. Door anderen echter werd hierop geant-
woord , en de regering stemde daarin toe, dat „er nog
andere, wMschien hetere middelen uit te denken waren, om
overijling met opzigt tot de amendementen, voor te komen;quot;
zoo als „het invoeren voor ieder amendement, van twee stem-
\') Bestaande uit de lieeren thoebeckb , donkbe cuimus, stoem , de kem-
pénaee en ltjzac.
2)nbsp;Ontwerp van gewijzigde grondwet, \'sHage, 1848, bl. 16.
3)nbsp;vooEDitiN, t. a, p. bl. 265.
4)nbsp;Boven, bl. 216.
5)nbsp;Zie vooEDUiN, t. a. p. bl. 264.
-ocr page 278-mingeii: — ééne voorloopige en ééne definitieve, met eenen
behoorlijken tijd tusschen beide;quot; waarna men vervolgens
oordeelde, „dat geheel dit punt aan de reglementen van
orde kon worden overgelaten \').quot;
In de nieuwe grondwet bleef het onderzoek der ontwerpen
in afdeelingen als regel voor beide Kamers behouden 2). Het
„algemeen verslagquot; 3) echter, dat in de vorige grondwet (art.
109) vermeld stond, werd in de nieuwe niet meer opgenomen.
De formulieren van overzending, die de commissie evenals
in het voorstel van 1844 had aanbevolen geheel te doen
vervallen, werden op voordracht der regering gewijzigd en
met het denkbeeld van amendement in overeenstemming ge-
bracht (art. 108 en 109). Het recht van eerste kennisne-
ming der regeringsontwerpen en van initiatief bleef, vol-
gens art. 105 en 111, aan de Tweede Kamer voorbehouden;
de bevoegdheid echter om andere voorstellen dan die van
wet aan de Kroon te doen, werd in art. 113 voor iedere
1)nbsp;t. a. p. bl. 265. — De bezwaren, door den hoogl. asseb in het Han-
delsblad, naar wij meenen ?an 27 Nov. 1862, tegen het uitgebreide recht van
amendement aangevoerd, omdat de grondwet voor de amendementen geen onder-
zoek in de afdeelingen voorschrijft, vinden dus hunne oplossing voor een deel
in de gewisselde stukken zelve. — Het zij ons vergund, naar aanleiding van
dit betoog, nog het volgende op te merken. Menigmaal wordt van diepin-
grijpende amendementen in het algemeen gezegd; „Het is geen amendement,
maar een nieuw voorstelquot; en men bedoelt dan met het laatste een voorstel,
dat een nieuw denkbeeld aangeeft. De tegenstelling is alzoo niet gegrond, want
het is juist de vraag, of het niet in vele gevallen hoogst wenschelijk is, dat
een zoodanig voorstel, dat wellicht alreeds in de afdeelingen besproken is, bij
amendement worde behandeld. Na het vroeger aangevoerde, meenen wij, dat
deze vraag alleszins toestemmend moet worden beantwoord. Wij moeten nader
de vraag behandelen, of dit geoorloofd is volgens het Nederlandsche staats-
recht.
2)nbsp;Art. 106, 109, 111 en 112.
3)nbsp;Zie thorbecke, Aanteekening, I, W. 297 en volgg.
-ocr page 279-Kamer afzonderlijk erkend. Ten aanzien der begrooting
werd het beginsel der vaste jaarlijksche begrooting aangeno-
men (art. 120) en de verantwoording aan de rekenkamer en
de wetgevende macht bij art. 122 geregeld \'). Daar het
recht van amendement naar het artikel 107 voor \'sKonings
voorstellen in het algemeen is vastgesteld, bestaat het ook
voor dit onderwerp ten volle en is ook vermeerdering van
het budget niet bij een\' wettelijken regel uitgesloten.
Het vereischte van de eind-goedkeuring der Kroon voor
de in de Vertegenwoording aangenomen ontwerpen is in art.
114 voor alle zonder onderscheid voorgeschreven 3). Bij het
onderzoek der herzieningsontwerpen in de Eerste Kamer s)
meende men, dat dit duidelijker in het artikel had moeten zijn
uitgedrukt; vooral bij gewijzigde regeringsontwerpen achtte
men, dat hieromtrent geen twijfel moest bestaan. In de tusschen
de regering en de Tweede Kamer gewisselde stukken had
men echter het artikel genoegzaam gerekend. De regering
had voorts, in antwoord op de bedenkingen der laatste, waarin
tweeërlei wijze van goedkeuring was aanbevolen, te kennen
gegeven, dat de vorm van het geven van „bewilligingquot; haar
voor alle gevallen doeltreffend voorkwam, daar ook in geval
een regeringsontwerp onveranderd door de Staten-Generaal
was aangenoaien, de bekrachtiging door den Vorst „bewil-
ligingquot; kon genoemd worden 4).
De Tweede Kamer regelde daarop de overweging der re-
gerings- en andere ontwerpen bij het Reglement van Orde,
van den 27\'^\'=quot; April 1849; later, in 1851, werd voorloopig
1)nbsp;Vgl. arfc. 126, grw. 1840.
2)nbsp;Vgl. boven, bl. 26, noot 5.
3)nbsp;Zie vooEDum, t. a. p. bl. 268 en 269.
t. a. p. bl. 267.
een nieuw ingevoerd, hetgeen vervolgens den Mei 1852
door een definitief reglement is vervangen. Ook in het
laatste zijn verscheidene bepalingen uit die van vóór 1848
overgebleven i).
In het laatste reglement is, evenals in de vroegere, be-
paald, dat na het onderzoek der afdeelingen, sints 1831
vijf in getale , een verslag van het aldaar verhandelde door
eene commissie van rapporteurs wordt opgemaakt. Yooraf
kan de commissie, zooals het regl. van 1846 reeds in-
hield 3), belangrijke in een of andere afdeeling ter sprake
gebrachte punten aan de nadere overweging der andere opdra-
gen. Aan de opmerkingen der afdeelingen kan de commissie
echter ook hare eigene toevoegen 4). Yan gelegenheid voor
bijzondere commissies, hetzij dan vast aanblijvende, hetzij
afzonderlijk benoemde, tot onderzoek of voorlichting bij som-
mige ontwerpen gewaagt het reglement niet. Dit alzoo
opgemaakte zoogenaamde „voorloopig verslagquot; wordt aan den
betrokken minister of voorsteller toegezonden, die daarop
schriftelijke of mondehnge antwoorden en opgaven van wijzi-
gingen in het voorstel aan de commissie kan doen toeko-
1)nbsp;Vgl. het Keglemeiit van 1842, de geee, bl. 812, eu dat van 1846,
Verslag der handelingen 1846-1847, Bijlagen, bl. 715.
2)nbsp;Zie DE GEER, bl. 170, 12.
3)nbsp;Boven, bl. 259.
Art. 30 -33.
S) Vgl. boven. bl. 188 en 191, en vooral het Engelsche en Belgische recht.
Dat echter bij de grondwetsherziening van 1848, ook hieraan gedacht is, be-
wijst o, 8. hetgeen de regering op de in de Tweede Kamer in de afdeelingen
gemaakte bedenking , om de verplichting tot het onderzoek der sectiën uit de
grondwet te doen vervallen, antwoordde, nl. dat „onafhankelijk van alle
andere inlicUincjen, welke de Kamer zich zoude willen verschaffenon-
derzoek der sectiën voor het zelfstandig oordeel der leden van waarde bleef.
VOOEDUIN, t. a. p. bl. 263.
t
mennbsp;s^^i® verkeerdheid, naar wij meenen, van voor 1848
is dus overgebleven, door het onderzoek der afdeelingen ver-
anderingen van wege de regering of de voorstellers uit te
lokken 2). — De commissie beoordeelt vervolgens, of een
nader onderzoek in de sectiën noodig is en brengt in het
laatste geval, na afloop hiervan, en anders terstond, haar
eindverslag uit, waarin tevens amendementsvóorstellen van
harentwege kunnen worden opgenomen. Houdt het voor-
loopig verslag geene bedenkingen in, zoo geldt dit tevens
als eindverslag 3). Na het uitbrengen van het laatste, be-
paalt de Kamer den dag, waarop het voorstel in beraad-
slaging zal komen, terwijl in den regel drie dagen tusschen
het gedrukt ronddeelen en de beraadslaging moeten verloo-
pen 4). — Bij voorstellen der leden wordt, evenals wij in
Frankrijk en België zagen, vdór het onderzoek, na voorloo-
pige kennisneming in de afdeelingen eu hiervan uitgebracht
verslag, de vraag beslist, of het ontwerp in overweging wordt
genomen ondersteuning door andere leden echter is hierbij,
in tegenstelling der genoemde landen, geen vereischte.
Wat het geheele stelsel der overwegingen en verslagen
vóór de openbare behandeling aangaat, komt het ons voor,
dat het denkbeeld van algemeene voorloopige verslagen, in
wezen uit het reglement van 1842 overgebleven 6), en het
é
1) Art. 34. Vgl. art 78.
Vgl. boven, bl. 190, noot 3, laatste gedeelte en Mr. tak, proefschrift,
bl. 160—164; de uitdrukking verlangd in art. 30 is uit art. 76, regl. 1846,
en art. 75, regl. 1843, behouden.
3)nbsp;Art. 35.
4)nbsp;Art. 59.
5)nbsp;Art 78; voor het eerst in 1846 in het reglement opgenomen; zie Ver-
slag der handelingen t. a. p. bl. 737.
6)nbsp;Zie boven, bl. 259.
-ocr page 282-daarop inwachten van antwoorden der regering of voorstellers,
(ook afgescheiden van het verkeerde om dit tot grondslag
voor veranderingen van de zijde des voorstellers te maken)
niet kan worden goedgekeurd. Meer verkieslijk zou het
ons toeschijnen, zoo de vereischte inlichtingen door regering
en voorstellers mondeling of onderhands aan de commissie
werden medegedeeld i) en de commissie eerst daarna haar ver-
slag, dat de gemaakte bedenkingen en de gegeven antwoor-
den zou bevatten, uitbracht, Wenschelijk zoude het wel-
licht zijn, dat de minister of het lid der vergadering, evenals
wij in Frankrijk en België bij de zelfstandige commissies ge-
zien hebben, ook hier bij het in orde brengen der vraag-
punten en in de afdeelingen te berde gebrachte denkbeel-
den, die in het verslag werden opgenomen, de commissie
althans met raadgevende stem ter zijde kon staan. Door het
thans gevolgde stelsel wordt de commissie voortdurend tegen-
over de regering of de voorstellers geplaatst; terwijl toch de
Kamer geenszins enkel tot beoordeeling, maar tot het mede-
werken in de zamenstelling der ontwerpen geroepen is. Bij
regeringsvoordrachten stelt ook onze grondwet, naar wij mee-
nen, ruimer gelegenheid tot zamenwerking open (art. 89),
of zooals de Memorie van toelichting in 1848 zich hierbij
uitdrukte, „om dat dagelijksch overleg tusschen de Kamers
en het ministerie daar te stellen, \'t wolk in eenen consti-
tutioneelen regeringsvorm noodzakelijk is dan, zooals art.
33 van het reglement in deze aangeeft, door tusschenkomst
slechts des Voorzitters
Het beginsel van zelfstandige commissies als vaste regel
1)nbsp;Dit denkbeeld was in het reglement van 1851, tegelijk met het stelsel
der zelfstandige commissies opgenomen.
2)nbsp;toobdum, t. a. p. bl. 246.
3)nbsp;Deze bepaling is uit het reglement van 1846 (art. 79) behouden gebleven.
-ocr page 283-voor de wetsontwerpen werd in 1849 door de commissie,
die met het ontwerp-reglement belast was, voorgesteld, maar
verworpen. Bij het reglement van 18B1 werd het voorloopig
ingevoerd, maar in dat van 1852 terecht, naar wij meenen,
niet bestendigd
De beraadslaging over de ontwerpen is, volgens art. öl—63,
gesplitst in die over „de algemeene strekking en het geheelquot;
en die over de artikelen en de beweegredenen; de Kamer kan
ook tot beraadslaging over de hoofdafdeelingen van het ont-
werp besluiten. Art, 63 houdt in, dat, zoo noodig, de orde der
in behandeling te brengen artikelen kan worden verwisseld.
Eeeds terstond na het uitbrengen van het eindverslag kannen
de leden wijzigingen, onderteekend, ter griffie inzenden 2),
Deze worden evenals andere, waaromtrent de discussie wordt
uitgesteld, gedrukt en rondgedeeld. Voor het in beraadsla-
ging komen van amendementen is de ondersteuning van vijf
leden een vereischte; terwijl de Kamer, op voorstel van even
zooveel leden of van den Voorzitter, omtrent voorgedragene
amendementen steeds de discussie kan uitstellen of een on-
derzoek in de afdeelingen bevelen 3). Het recht der regering
en der voorstellers, om verandering in hunne ontwerpen te
maken, is ten volle aangenomen; bij veranderingen echter,
die na het eindverslag zijn aangebracht, kan op de zoo
even vermelde wijze tot uitstel der beraadslaging of verwijzing
naar de afdeelingen worden besloten 4). Ook de amende-
menten mogen door de voorstellers worden gewijzigd, maar
de Kamer kan hierbij eene nieuwe ondersteuning vorderen
(art. 67).
1)nbsp;Vgl. boven, bl. 189.
2)nbsp;Art. 60.
3)nbsp;Art. 67 en 68.
4)nbsp;Art. 68.
-ocr page 284-Het recht van intrekking der ontwerpen wordt ten onzent
voor regering en andere voorstellers beide aangenomen i).
• Wat de discussie der amendementen aangaat, deze wordt
zooals wij boven reeds vermeldden, bij amendementen, die
op hetzelfde artikel betrekking hebben, vereenigd; na het
sluiten der discussie worden deze geregeld achter elkander en
daarna het artikel (of de beweegreden) zelf in stemming
gebracht 2). Intrekking van eene wijziging, wanneer de dis-
cussie gesloten is verklaard, is volgens art. 70 niet geoor-
loofd, tenzij die wegens de beslissing, omtrent eene andere
genomen, mocht worden vereischt. -- Yoor eene motie tot
sluiting der beraadslaging wordt eveneens de ondersteuning
van vijf leden gevorderd 3). _ Eindelijk is in art. 72 aan
den voorzitter de bevoegdheid gegeven, om de tengevolge
van aangenomen amendementen noodig geworden verande-
ringen in het nummer der artikelen en in de aanhaling dien-
tengevolge van deze, te bewerkstelligen.
De stemming, die, na het behandelen der artikelen, ver-
volgens over het geheel van het voorstel plaats heeft, geschiedt,
naar art. 71, altijd bij hoofdelijke oproeping.
Op deze wijze alzoo is de uitoefening van het recht van
amendement ten onzent geregeld.
Maar bedriegen wij ons niet. Is het recht van wijziging, dat
in art. 107 der Grondwet vermeld en in het Reglement van
Orde geregeld is, wel het uitgebreide recht van amendement,
zoo als wij dat in andere staten hebben waargenomen ? Yolgt
niet uit genoemd art. 107, dat aan onze Tweede Kamer,
misschien bij wijze van overgang, een bijzonder recht bij
lt;) Vgl. boven, bl. 176. 178, 227, en 53.
2)nbsp;Art. 69.
3)nbsp;Art. 65.
-ocr page 285-regeringsvoorstellen is verzekerd, dat niet uit het begrip van
amendement, maar enkel uit dat van wijziging zal moeten
verklaard worden? Wij merken hiertegen op, dat het woord
wijziging werkelijk wordt gebezigd, om het algemeene denk-
beeld van amendement aan te geven, ook dan wanneer men
daarbij de sterkst afwijkende amendementen op het oog heeft \')■
Het is ons doel niet, de uitdrukking van wijziging hier-
voor in bescherming te nemen, maar men mag het moei-
lijke niet vergeten, dat er in gelegen is, een geschikt
woord te vinden voor een rechtskundig begrip, vooral wan-
neer dit grootendeels van andere natiën ontleend is. Heeft
echter eenmaal zulk een woord eene plaats in de grond-
wet of in de wetboeken verkregen, dan zoude het zon-
derling zijn, op het vaak min of meer gebrekkige der uit-
drukking de theorie zelve te willen opbouwen. De ver-
klaring hiervan mag dan niet meer bij de taalgeleerden,
maar moet in de politische en juridische geschriften ge-
zocht worden. En evenmin als men, om het strafrechte-
lijke begrip van oplichting 2) te verklaren, bij het woord
zelf zal blijven stilstaan, dat veeleer het denkbeeld van
„enlèvementquot;, waarvoor het eveneens wordt gebezigd s),
zou aangeven, evenmin behoeft men, naar ons voorkomt,
aan de uitdrukking van wijziging ergernis te nemen. Omdat
echter alle twijfel te dezen opzichte had kunnen verdwijnen,
moeten wij het betreuren, dat in onze grondwet niet amen-
dem.ent is behouden.
Uit het woord zelf van wijziging kunnen wij trouwens even-
min redeneren, als wij gemeend hebben, dit ergens uit het
1)nbsp;Vgl. boven, bl. 1 en 2.
2)nbsp;Uit het tweede hoofdstuk der misdrijven tegen de personen (afd. 3), C. P.
3)nbsp;Art. 354.
-ocr page 286-woord amendement te mogen doen. Het laatste drukt het
begrip, ofschoon naar onze meening veel juister, toch ook
niet volkomen uit. Het redeneren uit het woord zelf van
amendement was voor een deel dereden, waarom bentham
de zoogenaamde „insidieuse amendementenquot; verwierp
naar wij gezien hebben, werkelijk ook somwijlen van nut
kunnen zijn. Het vasthouden aan het woord wijziging zoude
er toe moeten leiden, alle aanvulling of bijvoeging, die niet
in zekere mate eene veranderde regeling van het ontwerp te
weeg bracht, af te snijden. Echter zoude uit de uitdrukking
wijziging nog geenszins, naar wij meenen, volgen, dat veran-
dering van stelsel of beginsel van het ontwerp ongeoorloofd
zoude zijn. Het woord zoude wellicht te kennen geven, dat
men het doel van het aanhangige voorstel in het oog behoorde
te houden; daar men echter langs geheel verschillende wegen
tot hetzelfde doel kan geraken, zoude zelfs hieruit geen be-
wijs kunnen geput worden, dat men geen verandering ook
in de voorgeslagen middelen dienaangaande zoude mogen
aanbrengen.
Mag men op de vooraf gewisselde stukken afgaan, dan is
er geen twijfel aan, of men heeft in art. 107 der Grw. niets
anders bedoeld, dan het recht van amendement ten aanzien
der regeringsvoorstellen aan de Tweede Kamer te verze-
keren. Toen de Tweede Kamer in het verslag van 16 Maart,
naar wij zagen, den wensch had uitgedrukt, dat het brengen
van verandering in \'s Konings voorstellen „op ruimer voetquot;
dan bij de ontwerpen van 8 Maart het geval was, zou wor-
den geregeld 2), zeide de commissie, die door den Koning met
het ontwerp der grondwetsherziening belast werd, m haar
1)nbsp;Zie BENTHAM, tactique, t. a. p. bl. 423. — Boven, bl. 33.
2)nbsp;VOOHOTIN, t. a. p. bl. 264; vgl. boven, bl. 263.
-ocr page 287-fW*
Verslag, terwijl zij in haar ontwerp het woord „gewijzigd\'\'
gebruikte: „In overeenstemming met het verslag van 16
Maart wordt het regt van amendement der koninklijke voorquot;
stellen aan de Tweede Kamer toegekend i).quot; En in de
daarop later tusschen de regering en de Kamer gewisselde
stukken is voortdurend sprake van amendement, als bij af-
wisseling naast het woord wijziging 2).
Het ligt niet in ons plan een uitvoerig verslag te geven van
de wijze, waarop het recht van amendement, nadat het door
de erkenning in 1848 voor regeringsvoorstellen ten onzent zijne
voorname beteekenis heeft verkregen, daarna in onze Tweede
Kamer is toegepast. Vele zaken liggen nog te versch in het
geheugen en daarenboven kunnen wij, na het verslag, dat
Mr. ÏAK in zijn Proefschrift van verschillende aangelegenhe-
den heeft gegeven, ons van verdere vermelding onthouden.
De precedenten, in de zitting der Tweede Kamer van 18
Nov. 1859 door den heer van akerlaken aangehaald ,
even als andere wijzen genoegzaam aan, dat het recht van
amendement ook ten onzent, althans in de eerste jaren na
^nbsp;de grondwetsherziening, steeds in den meest uitgebreiden
zin is opgevat en erkend. Bij de gewichtige amendementen
Inbsp;van den heer poortman op het wetsontwerp betreffende het
recht van vereeniging en vergadering in 1851, gebruikte
deze o. a. de uitdrukking, dat het de vergadering betaamde,
ä) Ontwerp van gewijzigde grondwet, \'sHage, 184,8, bl. 52.
2)nbsp;vooedtjin, bl. 265.
3)nbsp;Bijblad 1859—1860, bl. 246. — Vgl. Mr. e. beegsma , Het regt
van amendement, in de Bijdragen\' voor Staats-, Provinciaal, en Gemeente-
bestuur van betz, boee en htjbbeoht. Deel III, bl. 416.
4)nbsp;Vgl. WINTGENS, Redevoeringen en Adviezen, 1849 —1861, bl. 346, en
Mr. XAK, proefschrift, bl. 130.
thans „hare krachten te vereenigenquot;, ten einde tot het tot
stand brengen dezer aangelegenheid te mogen geraken. —
In 1856 hebben wij, zoover wij hebben kunnen nagaan, het
eerste voorbeeld aangetroffen van een amendement, hetwelk
de Kamer weigerde als zoodanig aan te merken. Wij moe-
ten dit in het bijzonder onderzoeken. Het was bij de be-
handehng van een voorstel van een lid, evenwel nietvan eene wet,
het voorstel nl. van den heer rochussen tot het houden
eener enquête omtrent het misbruik van sterken drank (zitting
van 15 Februarij 1856), Bij de behandeling hiervan had de
heer van hoëvell allereerst, voorgedragen, in plaats van eene
enquête te doen plaats hebben eene commissie van vijf leden
te benoemen, om, zoo noodig, eene wetsvoordracht betref-
fende dit onderwerp voor te bereiden i)- Dit voorstel kwam,
op verzoek vau den heer van hoëvell zeiven, niet als amen-
dement aan de orde, waarschijnlijk omdat men het wenschelijk
achtte, het voorstel van den heer rochussen voorop te plaat-
sen en het reglement en de gebruiken onzer Tweede
Kamer geen gelegenheid lieten, om bij het aanmerken en
behandelen als amendement, toch somwijlen aan het oorspron-
kelijk voorgedragene bij de stemming den voorrang toe te
kennen. Het groote voordeel echter, van de zaken zooveel
mogelijk bij amendement te behandelen bestaat daarin, dat
de stemmingen in verband tot elkander plaats hebben en
daardoor het komen tot een bepaald besluit wordt bevor-
derd 3). De heer van heiden reinestein voorts, stelde bij
1)nbsp;Vgl, boven, bl, 188, noot 2,
2)nbsp;Op algemeene gronden toch kon er tegen het stellen als amendement
geen bezwaar zijn. Moge al een voorstel tot enquête niet als amendement op
eene gewone motie kunnen voorgedragen worden (vgl. art, 1 der wet van S
Aug. 1850), het omgekeerde is, naar ons voorkomt, ook volgens ons staats-
recht alleszins geoorloofd. — Vgl. boven, bl. 89, noot 4; en bl. 134.
3j Evenwel had hier feitelijk, ook al werd het voorstel tan hoêteii. niet
-ocr page 289-amendement voor, om van het voorstel kochüssen, uit drie
deelen bestaande, de twee eerste te doen vervallen en het
laatste te wijzigen i). Toen dit op de gewone wijze in stem-
ming zou worden gebracht, opperden de beeren teb Brüg-
gen HUGÉNHOLTZ en THORBECKE de bedenking, of het voorstel
als amendement kon worden beschouwd. Inderdaad had het
voorstel-RGCHüssEN een\' wijderen omvang dan het door den
heer van heiden aanbevolene en kon het dus wellicht wensche-
lijk zijn, dat bij vergelijking tusschen beide het eerste vooraan
werd geplaatst 2). Bij de ten onzent bestaande gebruiken had
men echter aan het bezwaar kunnen te gemoet komen, door het
amendement van heiden in drie deelen te splitsen of (hetgeen
hetzelfde was) de drie punten van het voorstel-RÖOHUssEN afzon-
derlijk aan de orde te brengen. Hieraan schijnt, wellicht bij het
reeds vergevorderde der zitting, niemand te hebben gedacht.
De Kamer besloot daarop met 36 tegen 20 stemmen, dat
het door den heer van heiden voorgedragene niet als amen-
dement zou worden aangemerkt 3). Na deze beslissing meende
de heer dullert, dat het laatste als nieuw voorstel van en-
quête naar de afdeelingen zou moeten verzonden worden
met den naam van amendement genoemd en ais zoodanig aan de orde ge-
steld, toch eenigermate hetzelfde plaats als juist in andere staatsvergaderingen,
daar het genoemde voorstel onder de discussie van dat van den heer eochussen
werd ingediend en toegelicht en de stemming daarna over het laatste mede
eenigszins met het oog op het eerste geschiedde ; zie o. a. de rede van den
heer yan nispen van sevenaeb, Bijblad, 1855—1856, bl. 586. Na de
verwerping van het voorstel-eochussen, werd het den volgenden dag aan-
genomen.
•) Bijblad, t. a. p, bl. 585.
ï) Zie de wijze van stemming in het Engelsche recht, boven bl. 93; en het
Belgische recht, bl. 331.
Bijblad, t. a. p. bl. 586. — Voorzitter was de heer gevees van bndegeest.
Volgens artt, 117 en 119 Van het Reglement van Orde.
ï
Het voorstel rochussen werd vervolgens verworpen. Den vol
genden dag echter, bij het behandelen van het voorste] van
hoëvell, verklaarden met name de beeren groen van prin-
sterer en van lyndbn, dat zij bij nader inzien oordeel-
den , hunne stem tegen het aanmerken als amendement ver-
keerdelijk te hebben uitgebracht en de heer thorbecke zelf
zeide, dat hij geen bezwaar er in zou gezien hebben, zoo de
stemming over het door den heer van heiden voorgedragene
terstond na de afstemming van het voorstel rochussen had
plaatsgehad; hij had echter den gewonen regel voor het in
omvraag brengen van amendementen hier niet toepasselijk
geoordeeld en gemeend, dat het voorstel van heiden „meerquot;
was „een voorstel ter vervanging, dan een amendement i).quot;
Daar echter het Eegl. van orde der Tweede Kamer deze on-
derscheiding niet maakt, moeten de voorstellen tot vervan-
ging ook volgens ons staatsrecht, naar wij meenen, alleszins
als amendementen worden beschouwd en behandeld 2). Het
was duidelijk, dat het bezwaar van den Heer thorbecke
minder de innerlijke waarde van het voorstel als amende-
ment had gegolden, dan wel de wijze, waarop het in stem-
ming zou worden gebracht 3). De heer van nispen van
sevenaïïr betreurde het intusschen, dat genoemde beslissing
was gevallen en achtte met den heer van heiden reinestbin,
dat hier een gevaarlijk precedent was gesteld 4).
Dennbsp;November 1859 nam de Kamer een dergelijk
/
1)nbsp;Bijblad, 1855-1850, bl. 598.
2)nbsp;Zie voor onderscheidingen hieromtrent de Geschäftsordnung van Hannover,
van 7 Febr. 1850, § 58 en 60; niettemin worden tot de „Verbesserungsan-
trägequot; ook „Anträge, die den Inhalt des Hauptantrages beseitigenquot; gerekend.
zachaeiab, die deutschen Verfassungsgesetze der Gegenwart, I, 1855 , bl. 381.
3)nbsp;Zie ook zijne vroegere rede, Bijblad, t. a. p. bl. 591.
4)nbsp;t. a. p. bl. 593 en 594. — Vgl. Mr. e. beegsma, t. a. p. bl. 415.
-ocr page 291-besluit bij de behandeling van het regeringsvoorstel van wet,
tot bekrachtiging van sommige artikelen uit de verleende
concessies betreffende den aanleg en de exploitatie van spoor-
wegen. Door 5 leden was hierbij een araendement voor-
gedragen, om vooraf de richtingen der aan te leggen spoor-
wegen te bepalen. De Kamer besliste met 37 tegen 83 stem-
men, dat dit voorstel niet als amendement zou worden „le-
schouwdquot; en „beJiandeW Om tot het laatste — wij herinneren
dit— op zich zelf, om welke reden dan ook, te besluiten,
hiertoe achten wij het wenschelijk, dat het recht der ver-
gadering evenals wij in Frankrijk en België gezien hebben, worde
aangenomen 2) j evenwel wegens het niet vermelden der enkele
„question préalablequot; in het reglement, mag hieromtrent thans
ten onzent rechtmatige twijfel bestaan. Het eerste echter was
vooral in dit geval nog eene andere vraag; en ofschoon wij
aan de Kamer de bevoegdheid niet willen ontzeggen, om
(b. V. bij beslissingen in aanstonds vermelden zin) tevens
van hare m.eening ten aanzien van de opvatting der consti-
tutioneele rechten te doen blijken , in zoo verre dit tot nadere
definiëering (geenszins tot besnoeying) der vastgestelde rech-
ten kan strekken 3), — want wij staan hier op het terrein
van het grondwettig recht — zal zij hierin juist bij het recht
van amendement, naar ons voorkomt, met de uiterste om-
zichtigheid moeten te werk gaan en meenen wij voorts, dat
hare uitspraak in dit geval, evenals in het vroegere , be-
ï) De heeren thokbecke, quot;vvintgens , tee beuggen hugenholtz, pooet-
man en heemsk.eek (bz).
2)nbsp;Vgl. bl. 17 en 280.
3)nbsp;Vgl. boven, bl. 211, noot 1. -- Wij kunnen ons alzoo in dezen noeb
geheel met het door Mr. beegsma (t. a. p. bl. 411 en volgg.) noch met
het door Mr. tak (Proefschrift, bl. 145 en volgg.) aangevoerde vereenigen.
4)nbsp;Vgl. de boven, bl. 17 in de noot, aangehaalde woorden van eoyee-
coliiaed.
-ocr page 292-paaldelijk ten onrechte geschiedde. Dat de regel om in de
amendementen zooveel mogelijk bij het onderwerp van het aan-
hangige voorstel te blijven, in het algemeen geenszins eene ver-
andering in den titel of het behandelen van onderwerpen,
die met het ontwerp in verband staan, uitsluit, meenen
wij, dat genoegzaam blijkt uit hetgeen wij dienaangaande in
Engeland en België hebben gezien l). En dat door het
voorstel het ontwerp der regering voor een deel op zijde
gesteld werd, kon mede tegen het aanmerken als amende-
ment geen bezwaar zijn. — De hoofdzaak, waar het hier voor
de vertegenwoordiging op aan kwam, was het tot stand ko-
men van spoorwegen in het rijk te verzekeren; de regering
had hiertoe vooraf met concessionarissen onderhandeld en
droeg aan de Kamers de goedkeuring van sommige artikelen
der verleende concessies voor, zonder welke goedkeuring de
laatsten geheel zouden vervallen. Dat de Kamer na het rijpe
onderzoek, dat van regeringswege was geschied, niet licht-
vaardig tot het in de plaats stellen van een ander denkbeeld
behoorde over te gaan, spreekt wel van zelf; evenwel het
recht, om zoo noodig zelfs een ander middel in deze in
de plaats te brengen kon, naar wij meenen, niet ontkend
worden. Wenschelijk ware het wellicht geweest, zoo reeds
bij deze gelegenheid eene stemming omtrent het beginsel der
stófli^ó\'-spoorwegen ware gehouden. Dat inderdaad de gedachte,
die allen bij dit gewichtige ontwerp vervulde, zich verder
moest uitstrekken dan het blootelijk berusten in of het af-
keuren van hetgeen door de regering niet meer dan als mid-
del voor net eigenlijke doel, de spoorwegen, was voorgedra-
gen, werd door den voorzitter (den heer van reenen) zeiven
gevoeld, toen hij meende aan de algemeene beraadslagingen
quot;) Vgl, boven, bl. 18, 58, 68, 237 en vo
-ocr page 293-meer vrijen loop te moeten laten 1). Het amendement der
beeren thorbecke c. s. ging niet eenmaal zoo ver; het liet
het denkbeeld van concessie in zijn geheel en bepaalde zich
tot het vooraf aanwijzen der richtingen van de aan te leggen
spoorwegen, iets wat met de zaak der goed te keuren con-
cessie zelfs in onmiddellijk verband stond. Het door som-
migen geopperde bezwaar, dat hiervan verandering in de over-
eenkomst het noodzakelijke gevolg zou zijn en de regering
opnieuw hetzij met dezelfde, hetzij met andere concessiona-
rissen zoude moeten onderhandelen, had blijkbaar bij de Ka-
mer niet gewogen, daar zij andere amendementen toeliet,
zoo als die van de beeren kingma c. s., en van HOëvELL,
die wijziging der concessie en met name der spoorwegrich-
tingen ten doel hadden 2). De heer thorbecke merkte op,
dat door de laatste amendementen zelfs veel meer rechtstreeks
in de concessie werd ingegrepen 3). ^^De beslissing van 18
Novemberquot; — zegt de heer wintgisns in zijne uitgegeven
Redevoeringen 4), — „gold ongetwijfeld meer de zaak zelve,
dan de grenzen van het regt van amendement.quot;
Als verbeteringen intusschen, in de wijze van behandeling der
amendementen ten onzent, meenen wij te moeten aanbevelen:
1)nbsp;Zie Bijblad, 1859-1860, 242.
2)nbsp;Hel, recht der vertegenwoordiging om op deze wijze verandering in con-
cessies uit te lokken, wordt ook in België erkend. „Introduire des modifica-
tionsquot; — zegt van den peeeeboom, — „c\'est mettre le ministre à même de stipu-
len définitivement sur ce pied, soit avec la compagnie primitive qui adhère
à ce changement, soit avec une autre compagnie qui l\'accepterait;quot; Du gou-
vernement représentatif en Belgique, II, bl. 137; vgl. ook in het Fransche
recht boven, bl. 200. — Vgl. Mr. beegsma, t. a. p. bl. 417.
3)nbsp;Zie Bijblad, t. a. p. bl. 262.
4)nbsp;Redevoeringen en Adviezen, 1849—1861 , bl, 346.
-ocr page 294-1°. Het opnemen der „question préalablequot; 1) (previous ques-
tion) in het reglement van orde. Met het stellen van deze, vran-
neer discussie of stemming omtrent een amendement niet wen-
schelijk geacht mocht worden, wordt, naar wij zagen, geene
beslissing voorgeslagen, dat men niet mag, maar enkel, dat
men (hetzij dan om grondwettige redenen, hetzij om redenen
van orde of staatsbelang) niet verlangt te stemmen 2). In
Engeland wordt de „previous questionquot;, zooals wij gezien
hebben, niet bij amendementen in toepassing gebracht. Op
het vaste land echter meenen wij, dat men haar ook hierbij,
vooral in aanmerking genomen de wijze waarop de amendemen-
ten in stemming komen 3), niet geheel kan ontberen. Dat
zij in de aanwending somtijds een gevaarlijk middel zou kun-
nen worden, ontkennen wij niet 4); zij behoort dus van zelf
slechts in vergaderingen , die tot genoegzaam politieke ontwik-
kel ing gekomen zijn, te huis. In de Nederlandsche Staten-
Generaal echter mag zij, naar ons toeschijnt, niet ontbreken.
2quot;. Het vrijlaten van gelegenheid om na de stemming
over een amendement, de discussie over het artikel of de
zaak, waarop het betrekking had, te heropenen en nieuwe
amendementen te behandelen. Het zamenvatten van dikwijls
geheel ongelijksoortige wijzigingen in ééne beraadslaging en
het daarop achter elkander stemmen over deze, komt ons
voor, geen\' genoegzamen waarborg voor eene voortdurend
grondige behandeling der amendementen op te leveren. Daarbij
J) De „question préalablequot; zou meu kunnen vertalen door: de motie, om een
aan de orde zijnde voorstel of amendement buiten (verdere) beraadslaging te houden.
2)nbsp;Vgl. boven, bl. 17, 61, 136, 152, 201, 228; Valette et saint-
maesy, Traité de la confection des lois, 1839, bl. 174.
3)nbsp;Vgl. boven, bl. 99.
4)nbsp;Vgl. de rede van dupin van 16 Maart 1837, bij Valette et saint-
mabsy, bl. 176.
meenen wij, ook al is het voordragen van volledige amende-
menten door de voorstellers zeker het meest wenschelijk, dat
de gelegenheid althans, tot aanvulling ook na de aanneming
niet geheel moet zijn afgesneden 1).
3quot;. Het invoeren, bij wetsontwerpen, van twee stemmingen
over de amendementen. Eeeds bij de grondwetsherziening in
1848 werd op dit voor amendementen, naar onze meening,
geheel eigenaardige middel gewezen 2). Bij het vaststellen
van het reglement in 1849 werd het voorstel hiertoe door
den heer boeret gedaan maar verworpen 3). Later werd
hierop wel bij verschillende gelegenheden, zoo in de Tweede
als in de Eerste Kamer de aandacht gevestigd, maar dit
leidde niet tot verandering. De bezwaren, die in 1849 tegen
dit denkbeeld aangevoerd werden, dat daardoor de eerste
discussie veel van hare waarde zou verliezen, of wel dat de
tweede slechts eene herhaling der eerste zou worden 4), we-
gen, naar wij meenen, niet op tegen de omstandigheid, dat
dikwijls eerst na de (voorloopige) aanneming van een amen-
dement op de gevolgen hiamp;rvan, ook in betrekking van an-
dere deelen van het ontwerp, volledig de aandacht gevestigd
wordt en dus hetzij terugkeer, hetzij aanvulling of verandering
hier of daar noodig blijkt te zijn 5). Ook wanneer tot een
voorafgaand onderzoek der wijzigingen in de afdeelingen be-
sloten mocht zijn 6), blijft dit middel, naar ons voorkomt,
alleszins noodig, omdat ook bij zoodanig onderzoek, terwijl
de aanneming der amendementen vooralsnog misschien zeer
• )nbsp;Vgl. ia het Engelsche en Pransche recht, boven, bl. 33. 96, 204.
2)nbsp;Zie boven, bl. 263.
3)nbsp;Zie 0. a. thokbecke, parlementaire redevoeringen, I, bl. 186.
4)nbsp;Zîe 0. a. t. a. p., bl. 187.
5)nbsp;Vgl. boven, bl. 232; vgl. bl. 12, 68 en 197.
6)nbsp;Boven, bl. 269; Regl. art. 68.
-ocr page 296-twijfelachtig wordt gerekend, de aandacht zich van zelf niet
zoo volledig bij deze als bij het oorspronkelijk voorgestelde
kan bepalen. Ook het verkeerde begrip, dat men zich me-
nigmaal ten onzent van het recht van amendement gevormd
heeft, is, naar ons toeschijnt, voor een deel daaraan toe te
schrijven, dat inderdaad de wijze van behandeling der ont-
werpen in veler oogen geen genoegzame zekerheid aanbiedt,
om de afwijkende amendementen te kunnen rechtvaardigen.
Pe Belgische regel om bij de tweede behandeling geen
nieuwe amendementen toe te laten, dan die in de voorloopig
aangenomene hun\' grond hebben, meenen wij, dat aldanook
voor ons vaderland aanbeveling zou verdienen.
Met deze verbeteringen, behoeft men zich, wat overigens
de wijze van beraadslaging ten onzent betreft, naar het schijnt,
zelfs niet te beklagen, dat de geheele inrichting en de ge-
woonten van onze Staten-Generaal het moeilijk maken eene
dusdanige splitsing van discussie, gelijk die in Engeland
voorkomt, te doen plaats hebben en met name een voortdurend
afgescheidene behandeling en stemming ten aanzien van het
beginsel der ontwerpen te doen houden. Ook daar toch kan de
algemeene beraadslaging dikwijls niet meer dan richting geven en
zal menigmaal het oordeel omtrent het beginsel mede eerst op
de rechte wijze later plaats hebben, gelijk peel in 1836 bij de
behandeling der „Commutation of tithes (England) billquot;, in het
comité zijn oordeel over het beginsel niet van dat over de deelen
van het voorstel verlangde te scheiden, het erkennende: „It is
difficult to consider the principle apart from the details »).quot;
Wij kunnen ten slotte den wensch niet terughouden, dat
1) 25 Maart 1836. Speeches of Sir bobekt peel, III (1853), bl. 249.
ook ten onzent de middelen mogen gevonden worden, om
aan de raadslieden der Kroon, bij hunne gewichtige werk-
zaamheden als zoodanig, meer gelegenheid te verschaffen,
tevens deel der vertegenwoordiging zelve uit te maken en
alzoo door dagelijksch verkeer, zoowel hunne kracht voort-
darend aan de Vergadering te ontleenen, als den band van
regering en vertegenwoordiging op natuurlijke en hechte
grondslagen te vestigen. „Pour agir efficacement dans une
assemblée délibérantequot; — zegt euizoT — „il faut y délibérer
soi-même, c\'est-à-dire en être membre et y avoir, a Végal
des autres, sa part de liberté, de pouvoir et de responsa-
bilité 1).quot; Het aanzien en de invloed der regering zal zich
bij de toepassing van het recht van amendement des te beter
kunnen handhaven.
§ 2. Is het toekennen van het recht van amendement aan
de Eerste Kamer der Staten-Generaal wenschelijk?
Het kan geen verwondering baren, dat wij, na het op
bl. 103 aangevoerde, het recht van amendement ook voor
de Eerste Kamer meenen te moeten aanprijzen. Dit denk-
beeld mag niet geheel vreemd in ons staatsrecht genoemd
worden. Eeeds in de vergaderingen van 1798 —1801, toen
Frankrijk zelfs nog niet zoover was gekomen, bestonden reeds
ten onzent, naar wij zagen, tusschen de beide takken der
Vertegenwoordiging betrekkingen, die , schoon het recht van
amendement niet rechtstreeks aan de eerste vergadering toe-
gekend was, aan deze toch metterdaad haren invloed op het
verbeteren en veranderen der ontwerpen verzekerden 2). Ook
• ) gtjizot, Mémoires, I, bl. 180. — Vgl. boven, bl. 6.
2) Boven, bl. 245 en 246.
-ocr page 298-bij het ontwerpen der grondwet in 1815 en de gedeeltelijke
herziening in 1840, bleef dit punt bij de vraag van het
toekennen van het recht van amendement aan de Tweede
Kamer, niet geheel onaangeroerd »)• Bij het voorstel der
negen leden en de ontwerpen van 1848 was hiervan meer
ernstig sprake; toch was in geen van deze het recht van amen-
dement voor de Eerste Kamer aangenomen, op grond, dat men
meende, aan haar geen te grooten invloed te moeten toe-
kennen, en bij verschil van gevoelen tusschen de twee Kamers
omslag en moeilijkheden duchtte 2). Het laatste bezwaar
hebben wij reeds op bl. 103 en 123 besproken. De vraag,
waar het hier, naar wij meenen, op aankomt is, of de
Eerste Kamer genoegzaam als eene kracht in den staat mag
gelden. Wij meenen hierop toestemmend te moeten ant-
woorden. — De grondwetgever heeft terecht naar ons voor-
komt begrepen, dat, terwijl de elementen voor eene eigen-
lijke Kamer der Lords of der Pairs ontbraken, die plaats
hier door eene vergadering van aanzienlijken moest worden
aangevuld, niet juist om eene behoudende vergadering naast
eene meer vrijzinnige te doen plaats nemen, maar om bij de
Kamer, van waar eigenaardig het leven en de beweging uit
gaat, eene meer kalme en bezadigde te voegen, die hier
door hare ontbindbaarheid te meer waarborgen zou opleve-
ren. De regel echter, dat de Tweede Kamer haren machtigen
invloed op de leiding der staatsaangelegenheden uitoefent,
behoeft, naar wij meenen, geen reden te zijn om de Eerste
Kamer van alle uitoefening van het recht van amendement,
alsmede van het recht van initiatief en de eerste kennisneming
\') Boven, bl. 352 en 262.
2) Zie 0. a. het Verslag der commissie in 1848. Ontwerp van gewijzigde
grondwet,\'s Hage, bl. 52.
van sommige ontwerpen uit te sluiten i). De groote politieke
vraagstukken zouden toch van zelf het eerst in de Tweede
Kamer behandeld worden, en de Eerste Kamer haar gevoe-
len hierbij niet in die mate op den voorgrond brengen.
Deze uitkomst moet echter, naar wij meenen, minder door
dwangmiddelen, dan wel door overreding van de zijde der
Eerste Kamer zelve worden verkregen. De Tweede Kamer
zoude daardoor in de oogen der natie nog meer worden
verheven, en de Eerste op haar standpunt vooral van toe-
zicht, meer werkdadig en nuttig kunnen werkzaam zijn.
Eene vergadering immers, die slechts tot aannemen of ver-
werpen van hetgeen aan haar wordt voorgelegd, geroepen
is, zal zich voortdurend in eene eenigermate dubbelzinnige
stelling bevinden; zij zal — het is reeds door bentham op-
gemerkt 2) somtijds, al ware het alleen om teekenen van
leven te geven, werkelijk goede maatregelen verwerpen, ter-
wijl de gelegenheid om zich hieromtrent te verstaan alzoo
is afgesneden. — Bij het toekennen vau het recht van amen-
dement aan de Eerste Kamer zoude het een punt van over-
weging moeten uitmaken, in hoe verre dit tot financiëele
ontwerpen al of niet zou worden uitgestrekt
1) Vgl. ook de opmerkingen in het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer
in 1848, bij voojïduin, t. a. p. bl. 261.
bentham:, Tactique des assemblees politiques délibérantes, t. a. p. bl. 397.
3) Vgl. boven, bl. 113, 169, 219.
fnbsp;^TiP f r
1 | ||
F\'— |
. - ^
s?
m
-ocr page 304- -ocr page 305-m-
a-
\'^S^mâèsàm
-ocr page 306-i«