-ocr page 1-

1

j;

pi

11
Piî

I

I :

■I 1

■t \'
\\

ifS ;

H ^

Si

-ocr page 2-

Misc. doctr.
Qu. n\'

{h.w.yweiwa

iirr RECHT.

wmm

-ocr page 3-

r

o Uo

r

é CMjaJOUJnbsp;.C^

-ocr page 4-

fe: H:

^ ■ ^ ^ ; ■•■■gt; ■ -■h \'\':- ■ \' /

. r. vnbsp;-v quot;nbsp;...

. ...

-ocr page 5-

r

V

/ nJé^Jö

y/

Ö

/
(o

quot;h.CA.

v-ä-

//

-2-

U(/6

. c

J-
^
à

//

ô^r^n-m^J-^:^ cAf ■

/cM c£nbsp;^ -

. c;

quot;C

-ocr page 6- -ocr page 7-

- VÄ

-ocr page 8-

\' /

J

4

■1

-ocr page 9-

OYEE DB

VERZEKERING TEGEN DE GEVAREN DER ZEE.

-ocr page 10-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

74 5977

-ocr page 11-

EENIGE OPMERKINGEN

OVEB DE

VERZEKERING TEGEN DE GEVAREN DER ZEE,

volgens liet Nederlandscli Wetboek van Koopliandel.

AKADEMISCH PROErSCÏÏEIFT,

TEE, VERKRIJGING VAN DEN GKAAD VAN

DOCTOR IN HET ROMEINSOH EN HEDENDAAGSOH REGT,

AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,

OP GEZAO VAN DEN RECTOR MAGNIFIOUS

D^ G. J. LONCQ C.Jz.,

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

EN

VOLGENS BBSITJIT DIE EEÖTSGEIiEEEDE FACXJLTEIT,

IN HET OPENBAAK TE VERDEDIGEN
DOOK

CORNELIS JOHANEiES SCHOKKER,

GEBOREN TE AMSTERDAM,

V

OP VRIJDAG, DEN 27 FEBEUABIJ 1863, TE 1 UUR.

AMSTERDAM.
P. B. YAN WANING- BOLT.

1863.

-ocr page 12-

piOTti n I W.^X\'Ç.-ij*^quot;^ i^hcjk^ O ƒ s SP *

-ocr page 13-

AAN

MUTSTE DIEï^BA^HEl OXJDEI^S

WOBDT DIT

FBOEFSGHRIFT

ALS BLIJK TAN

LIEFDE EN DANKBAARHEID

opgedeagejt.

-ocr page 14-

I\' .nbsp;\'k^ilu-\'r..\':

an:AB vicrrci LCKI^TÏ/T quot;

\\ \' ^ ■ quot; .....

-ocr page 15-

VOORREDE.

Geloren en opgevoed in eene stad, wier voornaamste bron-
nen van bestaan de Koophandel en de Scheepvaart iiitmaken;
aan de studie der Begtsgeleerdheid in haren geheelen omvang,
en zoodra mij zulks mogelijk was aan die van het Handels-
en Zeer egt in het lijzonder, mijn\' tijd gewijd hellende: was
het voor mij geen moeijelijke keus, welk gedeelte der Begts-
geleerdheid ik in dit Proefschrift zou behandelen.

Koos ik daartoe een niet onbelangrijk gedeelte vanJietZee-
regt, de
verzekering tegen de gevaren der zee: zeer lang
Heef ik in het onzekere tot welke zaken mij telepaten, daar
verschillende hoogst gewigtige onderwerpen der zeeassurantie
elkander steeds den voorrang Heven letmsten.

JJe moeijelijkheid tusschen deze eene keus te doen-, de uit-
gelreidheid van de zeeassurantie in het algemeen: spoorden
mij aan, mij niet tot een speciaal gedeelte der verzekering
tegen de gevaren der zee te leperken, maar
eenige opmerkin-
gen
daarover mede te deelen.

Wanneer ik, aan de grens mijner akademische studiën ge-
komen, mijne blikken op de afgelegde loopbaan terug wend-.

-ocr page 16-

vinbsp;vooiirede

wanneer ik van liet einde tot den aanvang die overzie: kan
ik niet anders dan met innig genoegen denken aan Tien, wier
hulp mij in staat gesteld heeft die grens te hereiken.

Wie anders komt mij hierMj het eerst voor den geest dan
Gij,
Dr. P. Epkema, die den grondslag helt gelegd waarop
ik verder moest voortlouwen; die door Uwe uitstekende en
grondige kennis der oude talen mij lekend helt gemaakt met
die geschriften, welke nu nog te regt als modellen worden
aangemerkt, en waarvan de studie, ten gevolge van de louw-\'
stoffen lij TI verzameld, nog steeds tot mijne aangenaamste
lezigheden lehoort? Wie anders dan Gij, die én door Uw
onderwijs, én door den gemeenzamen omgang met hen, die
aan Uwe zorg zijn toevertrouwd, mij den moeijelijken weg
hélt gemakkelijk gemaakt?

Ontvang mijn hartelijken dank voor Uwe uitmuntende
lessen, mor de vele llijken van genegenheid, die ik van U
mogt ondervinden.

Gedurende mijne propaedeutische studiën viel mij het voor-
regt ten deel het onderwijs te gemeten van hen, aan wier
leiding ik veel verschuldigd len; aan U allen, äie gedurende
dien tijd iets helt toegelragt om mij voor eene hoogere spheer
voor te lereiden, letuig ik mijn! innigen dank.

Boor U, Hooqleeraren in de Eegtswetenschappen aan het
Amsteedamschb Athbnabum, werd voor mij de tempel van
Themis ontsloten; door U werden mij de vittae om het hoofd
gewonden !

Nimmer zullen uit mijne herinnering kunnen worden weg-
gewischt de jaren waarin Gij, Hooggeleerde Heer
M. des
Amouie van der Hoeven,
mij door Uwe uitgebreide kennis
tot in de kleinste bijzonderheden van het Romeinsche regt
helt doen doordringen-, steeds zal ik met genoegen terugzien
op de dagen waarin Gij mij, door Uwe uitstekende lessen
en heldere voordragten over de
Pandekten en historia iuris,
liefde voor het Romeinsche regt hebt weten in te loezemen en
lij mij den lust helt opgewekt om, hoewel ook andere ged^eel-

-ocr page 17-

vüorhedenbsp;tu

ten der Begtsgeleerdheid hnnne offers èiscMen, steeds verder
daarin door te dringen.

Vergun mij V hiervoor, zoo ook voor de welwillendheid
waarmede Oij mij met Uwen raad hebt bijgestaan, toen ik
U het schema voor dit Proefschrift mogt mededeelen, in Y
openhaar mijn\' dank toe te brengen.

Ook aan U, Hooggeleerde Heer Jhr. Mr. J. de Bosch
Kemper,
ben ik zeer veel verschuldigd.

Hoogst aangename uren héb ik in Uw hij zijn mogen door-
brengen, toen ik door U met de U eigene enthusiasme op-
merkzaam werd gemaakt op al wat waar, goed en schoon is.
Het is algemeen bekend met hoeveel ijver de moeijelijke taak,
die op Uwe schouders was geladen, door U werd volbragt;
met welk eene liefde ook buiten de Collegie-kamer aan Uwe
studenten ruime gelegenheid werd gegeven U te hoogachten en
zich van Uwe bereidwilligheid te bedienen. Be tijd waarin
wij U tot onzen leidsman hadden moge voorbij zijn; de
dagen waarin ik door U in verscheidene vakken der Begts-
geleerdheid werd binnen geleid mogen tot het verledene behoo-
ren: de gedachte aan U, de herinnering aan de uren waarin
ik Uw voortreffelijk 07iderwijs mogt genieten zullen immer in
mijn dankbaar gemoed gegrift blijven.

Ook Gij, Hooggeleerde T. M. C. Asser, hebt aanspraak
op mijne erkentelijkheid. Toen ik met het schrijven van dit
Proefschrift bijna gereed was, aanvaarddet Gij het Hoog-
leeraarambt in het Hedendaagsch Begt aan ons
Athenaeum.
Menige teregtioijzing, menige opmerking mogt ik van U ont-
vangen, waarvoor ik U steeds dankbaar blijf.

Het is ook aan U, mijn hooggeschatte Promotor I. A.
Truin,
dat het voor mij eene behoefte is woorden van dank
toe te brengen voor de zeer vele bewijzen van genegenheid,
die ik van U in den laatsten tijd mogt ondervinden. Woor-
den van hartelijken dank voor de bereidwilligheid waar-
mede Gij mij, hoewel tijdsomstandigheden U elders riepen,
de behïdpzame hand hebt gereikt; voor de bereidvaardig-

-ocr page 18-

YIIInbsp;VOORREDE.

heiä waarmede Gij Uwen hoekenschat voor mij hebt openge-
steld; voor de Jmmaniteit waarmede Gij mij, hij het ver-
vaardigen van dit Proefschrift, met raad hebt bijgestaan.
Niets zal mij aangenamer zijn, dan wanneer Gij nog lang
mij Uwe toegenegenheid wilt schenken.

Gij eindelijk, mijne Medestudenten, met wie ik aangename
dagen heb gesleten, met wie ik naar één doel heb gestreefd,
vaart allen well

Ik hoop, dat de band, die ons tot nog toe verbond, door
den tijd niet worde verbroken, en het ons nog zeer lang ver-
gund moge zijn
// dextrae iungere dextram.quot; —

A

-ocr page 19-

I TsT H O U rgt;.

INLEIDING...............Blz. 1.

EERSTE AFDEELING. Van eenige voorwerpen der
verzekering tegen de gevaren der zee
§ 1. Het voorwerp der zeeassurantie in het al-
gemeen................. 18.

§ 2. Het casco en de kiel van het schip met al

het toebehooren.............. 22.

§ 3. De op bodemerij geschoten penningen en de

premie................. 26.

§ 4. De ingeladen goederen........»31.

§ 5. Verwacht wordende winst.......// 88.

TWEEDE AFDEELING. De polis van zeeassurantie.

§ 1. Begrip. ............quot;52.

§ 2. Vereischten............f 67.

BIJLAGEN...............quot; 10^\'

-ocr page 20-

Les chances de la navigation entravaient le commerce maritime, lorsque
le système des
assurances parut; il consulta les saisons, il porta ses regards
sur la mer, il interrogea ce terrible élément, il- en pressentit les orages,
il en épia la politique, il reconnut les ports et les côtes des Deux-Mondes;
il soumit tout à des calculs savants, à des théories approximatives, et il
dit au commerçant habile, au navigateur intrépide: Certes, il y a des dés-
astres sur lesquels l\'humanité ne peut que gémir, mais quant à votre
fortune, allez, franchissez les mers, déployez votre activité, votre indus-
trie; je me charge de vos risques. Alors, s\'il est permis de le dire avec
l\'orateur du gouvernement en présentant la loi sur les assurances mariti-
mes, les quatre parties du monde se sont rapprochées.

LAGÉT DE PODIO.

-ocr page 21-

INLEIDING.

Onder de handelsovereenkomsten bekleedt de verzekering
ïiiet de geringste plaats. Men kan haar zelfs aan het hoofd
van alle handelscontracten stellen; want, behalve dat zij niet
alleen aan kooplieden maar ook aan niet handeldrijvende per-
sonen eigen is, hetgeen met verscheidene handelsovereenkom-
sten het geval niet is, er wordt van geene overeenkomst meer
gebruik gemaakt dan van de verzekering. Er mogen dagelijks
verschillende soorten van overeenkomsten geslotenquot; worden:
het gebruik van een of meer van deze moge veelvnldiger
zijn dan dat van andere: de meeste beperken zich, naar haren
aard, tot eene bepaalde klasse van personen. Het gebruik van
sommige handelsovereenkomsten, vooral die de zeevaart be-
treffen, moge veelvuldig zijn: op de beurzen onzer handel-
steden mogen er jaarlijks^bf dagelijks een aantal worden
gesloten: de meesten der contractanten zijn kooplieden.

Met de verzekering echter is het anders gelegen; want
deze .behoort niet tot die contracten, welke in het Wetboek
van Koophandel hunne plaats hebben gevonden, omdat zij
uitsluitend aan de kooplieden eigen zijn, maar tot die, welke
daarin zijn opgenomen, omdat zij bij den handel het meest
voorkomen, en daardoor zijn ontstaan en gevormd. Er zijn
vele personen, die sommige overeenkomsten van het burgerliik-

1

-ocr page 22-

of handelsregt nooit hebben aangegaan: waar echter is hij,
die niet zijne bezittingen tegen brand of andere ongevallen
verzekerd heeft; die niet met de assurantie kennis heeft
moeten maken, ten einde zich voor schade te vrijwaren?

De wording en ontwikkeling dezer overeenkomst nagaande,
vinden wij haar het eerst gebruikt als middel om zich te
waarborgen tegen de vernielende kracht der zee, waartegen
de schepen, waaraan men zijne bezittingen moest toevertrouwen,
niet altijd bestand waren of voortdurend bestand konden
zijn, en, naar mate de scheepvaart zich uitbreidt, zien wij
deze overeenkomst zich meer en meer ontwikkelen en in ge-
bruik komen. De andere soorten van verzekering zijn veel
later ontstaan, zoo als wij gelegenheid zullen hebben op te
merken, doch hebben zich allengs ook ontwikkeld, en zijn
thans waardig nevens haar gerangschikt te worden.

Het is alleen de eerste en voornaamste soort, die tegen de
gevaren der zee, welke een onderwerp dezer verhandeling zal
uitmaken, of liever, waaromtrent wij eenige bijzonderheden
zullen meêdeelen, daar de uitgebreidheid van het onderwerp
niet toelaat haar te dezer plaatse in haren geheelen omvang
te behandelen.

Toen het West-Eomeinsche rijk ineen was gestort, en de
natiën, die een deel daarvan uitmaakten, zich niet langer door
Eomeinsche praetors en quaestors wilden laten berooven, en
hunne schatten niet naarEome wilden zien voeren, om palei-
zen voor keizers, villas voor Eomeinsche aanzienlijken, am-
phitheaters en baden voor het volk te bouwen, maar zich tot
zelfstandige staten hadden gevormd, besteedden zij de op-
brengst van hun land en hunne nijverheid tot eigen wel-
vaart en ontwikkeling, en legden er zich op toe deze
schatten door den koophandel met andere te vermeer-
deren. Dat vooral de koophandel, in den meest ruimen
zin, den materiëlen rijkdom der natiën vergroot, en dat
het vervoer over zee meer dan dat te lande geschikt is
om den handel te bevorderen, blijkt ons uit den bloei

-ocr page 23-

en de welvaart, die de steden, aan de Middellandsctie zee
gelegen, reeds in vroegen tijd, en die van ons land in late-
ien tijd genoten. De zee, hoewel de begunstigster van
den koophandel, kan echter hem, die zijne bezittingen aan
haar toevertrouwt, met geheelen ondergang treffen; want
\'/welke buitengewone vorderingen het menschelijk vernuft,
\'/op den steeds zoo moeijeUjken weg van kunsten en we-
\'/tenschappen, gemaakt hebbe; welke belangrijke en nut-
quot;tige ontdekkingen het gevolg van onafgebroken oefening
\'/en onderzoek mogen geweest zijn; ja welke gewigtige
\'/uitvindingen wij, vooral in onze dagen, tot stand heb-
quot;ben zien brengen, en op eene verwonderingswaardige en
\'/vaardige wijze verschillende zaken verrigten, welke wij nog
quot;Weinige jaren geleden, ons verbeeldden tot het gebied der
quot;onmogelijkheid te behooren; zoo is het echter dat schrander
\'/vernuft, ja dat uitstekend
genie, hoe uitgebreid in zijn\'
quot;Omvang, hoe vermogend in zijne werking, tot heden nog
quot;niet gelukt, de woedende baren der zee te kunnen temmen,
quot;de winden en orkanen te beteugelen, de vlammen op één\'
quot; wenk uit te blusschen, of schepen en goederen buiten hunne
quot;magt in veiligheid te brengen, evenmin als die uit zoo
quot; sterke bouwstoffen zamen te stellen, dat zij deze verwoestin-
quot;gen kunnen trotseren l.quot; Was het wonder dat de koopman,
zijne onmagt om de natuurkrachten te bezweren gevoelende,
zich in een harnas stak, of zich met een pantser omgaf, ten
einde niet haar slagtoffer te worden? De verzekering tegen
de gevaren der zee diende hem als zoodanig; zij deed den
hinderpaal, die den koophandel in den weg stond, verdwij-
nen. Haar voordeel is hierin gelegen, dat zij, door de ge-
varen, die op één persoon drukken en tot diens verderf kunnen

1 W. VAN HOUTEN, de Koophandel, bevattende eene volledige besohrijving
der verschillende zaken, welke daarop betrekking hebben, Amsterdam, 1839,
Mz. 386.

-ocr page 24-

leiden, onder meerderen te verdeelen, en door de verliezen
niet noemenswaardig te doen worden, wanneer zeer velen
die met elkander dragen, den ondernemingsgeest en den han-
del bevordert.

Men moet echter de zaken van verschillende zijden be-
schouwen; tegenover deze voordeden staan nadeelen. Is het
doel der verzekering tegen de gevaren der zee om door de
aanmoediging der handelsondernemingen de welvaart der vol-
ken te bevorderen, zij kan eene tegenovergestelde uitkomst
opleveren, wanneer dit doel uit het oog wordt verloren;
wanneer hij, die zijne goederen aan de gevaren der zee
moet toevertrouwen, niet in haar een middel ziet om zich
voor schade te vrijwaren, maar om, door zucht naar winst
aangespoord, uit eene onzekere gebeurtenis voordeel te ver-
krijgen; wanneer de waarborg, dien zij verschaft, ten gevolge
heeft, dat dequot; zorg voor het bewaren der verzekerde zaak uit
het oog wordt verloren, of wanneer hij, die in een ander ge-
val alle pogingen zou aanwenden om elk onheil te voorkomen,
daarvan nu de directe of indirecte oorzaak wordt. Verre van
dan den handel te bevorderen, strekt zij veeleer om de han-
delsondernemingen te doen mislukken, om den een\' ten koste
van den anderen te verrijken, en om de rampen, die de zee aan
den rijkdom der natiën toebrengt, te vermenigvuldigen en
zwaarder te maken. Door haar te misbruiken wordt even zoo
veel nadeel aan de maatschappij toegebragt als zij, goed ge-
bruikt, voordeel aanbrengt. Maar hoe vele de nadeelen ook
mogen zijn, zij worden echter verre door de voordeden over-
troffen ; getuige het dagelijksch en veelvuldig gebruik, dat van
de verzekering gemaakt wordt, de hooge trap van ontwikkeling
waarop zij in den laatsten tijd en vooral in onze dagen is ge-
komen, en de omstandigheid dat zij bij alle handddrijvende
volken bekend is.

Even als bij alle andere handelscontracten, ontbreekt het
ook bij de verzekering tegen zeegevaar, niet aan hen, die
meenen dat zij den Romeinen niet geheel onbekend was, en

-ocr page 25-

^at reeds bij hunne schrijvers sporen van deze overeenkomst
\'doorkomen. Hiertoe beroepen zij i zich op twee plaatsen
van Livms
één van stjetonius en op een\' brief van
CICERO aan
cawinius sallustius, proquaestor te Laodicea
Dat deze plaatsen, benevens eenige uit het Corpus iuris
quot;«\'aarin bij koop, lastgeving, bewaargeving of huur, hij, die het
gevaar dragen moet, bedingt, dat de ander het overneemt,
ïiiet kunnen bewijzen, dat de Romeinen de verzekering als
eene zelfstandige overeenkomst gekend hebben, is reeds door
^■nderen aangetoond

Of de beroemde Rhodische Zeewet, de lex Rhodia, die tot
aan den ondergang van het
West-Romeinsche rijk onder al de ,
steden aan de Middellandsche zee gelegen als algemeen zee-
regt heeft gegolden, bepalingen over verzekering bevatte, is
onbekend, daar zij nooit tot ons is gekomen: de apocryphe
overblijfselen, die wij bezitten, bewaren hieromtrent het stil-
zwijgen.

^\'^ij mogen dus veilig aannemen, dat de overeenkomst van

\' Men vergelijke o. a.: ioceknius, de iure maritimo. Lib. II,
5, § 2 (p. 979 van den Scriptorum de iure nautico et maritimo
fasciculus, met eene praefatio van
heineccius , Halae Magdeburgicae, 1740);
Maltkes, les mercatoria, edit. 3\', p. 105 (deze kent de uitvinding der
verzekering aan keizer
claudius toe); émékigon, traité des assurances et
contrats a la grosse, conféré et mis en rapport avec le nouveau code
commerce et la jurisprudence par p. s.
boulat-paty, Kennes et Paris,
préf,^ p_ jy.
pbefendoef. Natuur- en Volkenregt, V, c. 9; enz.
- livir bist.. Lib. XXIII, e. 49; Lib. XXV, c. 3.
® quot;^ita claujdii, Cap. 18.
^ CIC. ad fam.. Lib. II, epist 17.

® 1 D., de peric. et comm. rei vendit. (XVIII, 6); L. 39 D., man-
dati (XVII, 1); L. 1, § 35 D., depositi (XVI, 3); L. 13, § 5 D., loc.
éond. (XIX, 2); L. 7, § 15 D., de pactis (II, 14); L. 1 C., depositi
34); L. 1 C., de commodato (IV, 23).
® Men vergelijk«
küricke, diatriben de adsecurationibus, p. 829 van
fasciculus
heineccii; Mr. g. j. a. faber, aauteekeningen op den ne-
genden titel van het eerste boek van het quot;Wetboek van Koophandel, Ley den

™ Amsterdam, 1843, biz. 3.

-ocr page 26-

verzekering den Eomeinen zoo niet geheel, ten minste zoo
goed ais onbekend was i. Zij hadden daaraan ook minder
behoefte; en wel om de volgende redenen. Zij hadden hun
nmticnm foenus of pecunia traiectitia, eene zeeregtelijke han-
delsovereenkomst, overeenstemmende met de a-vyypx(pyj vxvtuc^
der Atheners en het
contrat d la grosse avenkire van het
Zuiden, doch tot een ander einde, namelijk als middel om zijn
geld op hooger interest te plaatsen dan de wet toestond, aan-
gezien het foenus nauticum de centesima usura mogt te boven
gaan; ook was hunne oorlogsvloot toereikende om de han-
delsvloot te beschermen, en vertrouwden de zeevarenden, bij
ongunstig weder, zich niet aan de zee toe of verwijderden
zich niet ver van de kusten. De eer der uitvinding van het
assurantiecontract kan derhalve evenmin aan de Eomeinen toe-
gekend worden, als die van den wissel 2 en andere insti-
tuten van het handelsregt; de bestanddeelen daarvan waren
in het Eomeinsche regt wel aanwezig, doch bij deze ruwe
beginselen is het gebleven

ï A. c. holtitjs, voorlezingen over handels- en zeeregt, uitgegeven door
b. j. 1. be geee van jutfaas, Utrecht, 1861, D. III, hlz. 5; stypman,
ins maritimum. Pars IV, Cap. VII, § 4 (fasciculus heineccii, p. 438),
„veteribus incognitusquot;, § 6, „parnm aut nihil de eo veteresicti sciveruntquot;;
émérigon, pref., p. III, „le contrat d\'assurance (du moins tel qu\'on l\'entend
aujourd\'hui) n\'était pas en usage parmi euxquot;; quot;
wilhelm benecke\'s Sj\'stem
des See-Assekuranz- und Bodmerei-Wesens, vollständig und zeitgemäsz
umgearbeitet von
vincent nolte, Hamburg, 1851, 2 Band., I, p. 3,
„ Begnügen wir nns also mit der Einstimmigkeit die überall darüber zu
herrschen scheint, dasz die Alten diesen Contract gar nicht kannten, wenn sie
auch---- ganz vertraut mit der Natur des Bodmerei-Wesens gewesen sindquot;.

Bij het te zamen stellen dezer verhandeling. heb ik mij van bovenge-
noemde uitgave van
wilhelm benecke\'s System bediend, waarnaar ook in
het vervolg zal verwezen worden.

2nbsp;j. e. veltlian, endossement van wisselbrieven, Amsterdam, 1861, blz. 2.

3nbsp;Men vergelijke Mr. t. m. c. assee, Handelsregt en Handelsbedrijf.
Inwijdingsrede, uitgesproken bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt ia
het hedendaagsche regt aan het Athenaeum illustre te\' Amsterdam, op
20 Oct. 1862, blz. 9 en volgg.

-ocr page 27-

Wij moeten derhalve, ten einde den oorsprong der ver-
zekering op te sporen, andere bronnen nagaan, en onder-
zoeken welke van deze de oudste sporen van dit contract
bevatten.

In de Wisbuysche zeeregten, aldus genoemd naar de stad
Wisbuy 1 , voorheen het algemeene zeeregt van de geheele
Oostzee, waarvan men niet met zekerheid kan nagaan wanneer
zij ontstaan zijn, doch waarvan de tijd algemeen vóór de
13e
eeuw gesteld wordt, komt verzekering niet voor, hoewel
men 2 zeer ten onregte gemeend heeft haar in art. 67 aan
te treffen 3; bodemerij vindt men bier in de artikelen^ 13
en 40. Ook komt zij, evenmin als de bodemerij, voor in
öe Eèles d\'Oleron, de wetgeving van de Atlantische zee;, te
zamen gesteld omstreeks het midden der 12® eeuw,
\'op de
grondslagen derKhodische zeewet. Hetzelfde moet gezegd wor-
den van het Consolato del mare, eene verzameling van oude
costnmen en zeeordonnantiën, van verschillenden oorsprong
(waarschijnlijk te zamen gesteld op bevel van de oude vorsten
van Arragon 4), en tusschen de 12« en 13e eeuw door bijna
alle zeevarende natiën, vooral door die aan de Middellandsche
zee, als algemeen zeeregt gehuldigd, tevens den grondslag [uit-
inakende der nieuwere zeeregten. De Guidon de la mer, eene
verzameling van gewoonteregten, zamengesteld te Eouen in de

^ Wisbuy of Wisby, voorheen de handelskoningm van liet Noorden, tlians
door hare zeevaart van eenige vermaardheid, is gelegen op het Zweed-
eiland GotUand, in de Baltisehe zee, ten oosten van de provincie
Gothland; zij heeft thans 9000 inwoners, die zicli op handel, scheepvaart,
linnenvervaardiging, bereiding van tabak en bearbeiding van marmer toeleg-
gen. De dikke mnren der in verval geraakte huizen, die uit marmer en
anderen gehouwen steen bestaan, getuigen nog van de vorige grootheid der
stad (Woordenboek van zamenleving in voce
Wisêy).

^ ÉMÉEIGON, pref., p. XI.

® Men vergelijke j. van hall, dissertatio de magistro navis, pars prior,
^«istelodami, 1822 p. 43; Mr.
G. j. a. fabee, blz. 7, 8; holtius,
III, blz. 5.

B. GEOXIUS, de iure B. ae P., Lib. III, Cap. I, § 5 (in alleg. 6).

-ocr page 28-

laatste helft der 16« eeuw, handelt over verzekering, en bewijst,
dat dit contract te dier tijde reeds een\' hoogen trap van ont-
wikkeling had bereikt, en zich niet alleen beperkte tot de ge-
varen der zee, maar zich reeds had uitgestrekt tot de geva-
ren , waaraan goederen, welke te lande worden vervoerd, onder-
hevig zijn. De Guidon kan men dan ook als eene der oudste
bronnen voor ons contract aanmerken.

Wij moeten echter verder opklimmen en ons wenden tot de
oudste Ordonnantiën, die bepalingen omtrent de verzekering
inhouden. De voornaamste daarvan zijn de volgende: de or-
donnantiën van PHILIPS II, en wel die van 1563 en van 1570,
van welke de eerste i een\' titel van verzekering bevat, en de
tweede geheel daaraan gewijd, tot leiddraad heeft gediend bij
het zamenstellen van den Guidon; de Ordonnantie van Karei V
van 28 Januarij 1549, op \'t faict van der zeevaerdt eenige
artikelen over assurantie bevattende; die van 27 Januarij 1523
en 15 Junij 1526 2 formulieren van polissen behelzende;
eene wet van Tenetië van 2 Julij 1468, over de procedure
in assurantiezaken de Ordonnantiën van Barcelona van
1435 6 en de latere tot 1484, verbiedende verzekering onder den
vorm eener weddingschap, en de statuten van Genua sedert 1414.
Uit deze Ordannantiën blijkt, dat verzekering in de 15® eeuw
reeds zeer in gebruik, en het begrip daarvan zeer ontwikkeld
was, en dit heeft welligt
pöhls 7 en de meeste schrijvers doen
beweren, dat de 15® eeuw deze overeenkomst deed geboren wor-

ï Te vinden achter de Wishnysche zeeregten, uitgegeven te Amsterdam,
1699, blz. 50.

2nbsp;Gr. PlaHcaathoek, D. I, blz. 828.

3nbsp;Gr. Plakkaatboek, D. IV, blz. 1224.
^ PAEDESSUS, T. IV, p. 603.

5 PAEDESSUS, T. V, p. 65.

® Vermeld in het werk van den zeer geleerden Spaanschen oudheidskenner
BON ANTONIO DB CAPïiANr, Memorias historicas sohre la marina etc. de
Barcelona, T. II, p. 387.

Darstellung des gemeinen Deutschen Handelsrechts, Hamburg, 1828, p. 9.

-ocr page 29-

öen. Pardessus echter is van een ander gevoelen, en komt tot
het besluit, dat de verzekering reeds in de 14® eeuw te Pisa en
ïlorence bekend, doch nog te weinig ontwikkeld was om een
onderwerp van wetgeving uit te maken i.

De vermelding van de chronyke van Ylaenderen, dat er
reeds in het jaar 1810 in de stad Brugge eene kamer van
assurantie zou bestaan hebben, waaruit men heeft opgemaakt,
dat in ons vaderland het assurantiecontract het eerst zou
ontstaan
zijn 2, wordt niet zoo algemeen aangenomen, en het
bestaan dezer kamer door velen in twijfel getrokken
ook was de kronijkschrijver geen tijdgenoot, en noch in de
archieven der stad Brugge, noch in eenige publicatie wordt
iets gevonden, dat het bestaan dezer kamer bewijst. Hierop
kan men zich derhalve niet beroepen, evenmin als op den
brief van den Graaf van Holland van 23 Julij 1326 i

De oüdste sporen van verzekering vindt men in de geschrif-
ten van twee Plorentijnsche schrijvers, ïEGOLnoTTi, die in
1330, en
xjzzako, die in 1400, in hunne werken hiervan mel-
ding maken iets wat voor een vroeger gebruik pleit. Uit
^it alles kan men derhalve opmaken, dat de verzekering
^eeds in de 14e eeuw in gebruik, en in de 15® tot groote
ontwikkeling gekomen was

^ PARDESSUS, T. IV, p. 567.

^ Ï. VAN HALL, diss, de magistro navis, pars I, p. 43 vgg.: „sed fuit
anno 1310 Brngis publica aiictoritate constituta societas, quae merces,
^ïiae sive maritimo, sive alio subessent periculo, pro certo praemio, suo
Periculo esse iuberet, additis etiam legibus, quas mercatores iique, qui
^^securatores dicebantur, observarent. Cum vero diu haec societas Brugensis
exstiterit, antequam ullam apud alias gentes huius contractus mentionem
videmï^s, iure meritoque, nostris regionibus laudem vindicare vide-
inventi.quot;

® m. POHLS, p. 10; PARDESSUS, T. 11, p. 370, T. IV, p. 567; hol-
Ill, blz. 5, 6.

mieris. Groot Charterboek, D. II, p. 393.
Ï^ENECKE, I, p, 6.

® Holtius, III, bk. 6.

-ocr page 30-

Is de juiste tijd, waarin de verzekering tegen de gevaren der
zee is ontstaan, niet te bepalen, nog minder kan
met juistheid
worden opgegeven, wie de uitvinders daarvan geweest zijn,
of in welk land zij haren oorsprong heeft genomen. Algemeen
wordt aan de Joden, ten tijde dat zij uit Lombardije verdre-
ven en zich grootendeels in Engeland hadden gevestigd, de
eer dezer uitvinding toegekend, en beweerd, dat zij de verze-
kering
het eerst hebben aangewend om de aanzienlijke schatten,
die zij in hun vorig verblijf hadden achter gelaten, veilig naar
hunne nieuwe woonplaats over te voeren i,
even als ook velen
hen voor de uitvinders van den wissel houden 3 Qp beide
hypothesen is ten volle het gezegde van
lemonnier 3 van
toepassing: //Tune et l\'autre opinion,
destituées de preuves
H sérieuses,
n\'attestent réellement qu\'une chose: c\'est l\'incon-
//testable supériorité commerciale que le peuple hébreu, grâce
//à sa position exceptionnelle, a gardée si longtemps sur les
// nations chrétiennes.quot;

Wat het land betreft, waarin de verzekering het eerst zou ont-
staan zijn, hieromtrent bestaan verschillende gevoelens,
capmany^
en anderen hebben Spanje, en wel Barcelona, als zoodanig opge-
geven, doch de statuten dezer stad zijn niet de oudste. Thans
is de algemeene meening, dat aan de Itahanen, in wier land
ook de wissel en zoovele andere instituten van het handelsregt
zijn ontstaan, de eer toekomt ook met de verzekering tegen de
gevaren der zee het eerst bekend te zijn geweest: hunne be-
rigten toch zijn de oudste, en de thans
nog in gebruik zijnde
kunsttermen :
Assecurare, Polizza, JRistorno, Sinisiro, Riscessa,
pleiten voor hen 5,

Zeer aannemelijk komt ons het gevoelen voor van hen,

^ BENECKE, I, p. 5, 6.

2nbsp;Mea vergelijke over deze meeriing j. e. veltman, t. a. p., blz. 3.

3nbsp;CHARLES LEMOKNIER, Commentaire sur les principales polices d\'assurance
maritime usite\'es en France, Paris, 1843, préf., p. XL.

^ T. r, p. 25,
® holtips, III, blz. 7.

-ocr page 31-

die meenen, dat de pogingen om het decreet te ontduiken
van GEEGOKius IX, in 1237 uitgevaardigd, waarbij bodemerij
werd verboden door den geldschieter gelijk te stellen met
bem die geld op interessen leent, aanleiding hebben gegeven
tot het ontstaan der verzekering, even als het verbod van
bet ius canonicum om geld op interessen ter leen te geven
den wissel deed ontstaan. — Dit decreet van dezen inhoud:
quot;naviganti vel eunti ad nundinas certam mutuans pecuniae
* quantitatem, pro eo quod suscepit in se periculum, recep-
\'/turus aliquid ultra sortem, usurarius est censendusquot; l, bragt
den handel een aanmerkelijk nadeel toe, daar het bodemerij con-
tract juist de handelsondernemingen begunstigde. Geen wonder
derhalve, dat de vindingrijke geest van den koopman, die nog
tegenwoordig voortgaat nieuwe middelen te scheppen om zijne
operation te begunstigen, er op bedacht was dit verbod te
ontduiken. Hij begon de overeenkomst van bodemerij te
analyseren, en verkreeg als resultaat, dat zij bestond uit twee
Verschillende overeenkomsten: de eene, waarbij de geldschie-
ter aan den geldopnemer eene som gelds gaf, herkende hij als
een zuiver
mutuum: de andere, waarbij de eerste voor eene ze-
kere door den geldopnemer te betalene som aannam het gevaar
te dragen, dat, volgens de beginselen van het mutuum, voor
rekening van den accipjens zou zijn,
-aoamp;mdiQhï] suscepüo peri-
culi.
Eenmaal deze onderscheiding gemaakt hebbende, was het
bem niet zeer moeijelijk het kerkelijk verbod met de behoef-
ten van den koophandel in overeenstemming te brengen. Om
dit doel te bereiken, toetste men elke der beide uit boven-
gemelde analyse verkregene uitkomsten aan de wet, en be-
vond, dat het mutuum, het eene deel van de bodemerij, ge-
oorloofd was, aangezien het geschiedde zonder interessen, of,
Volgens de uitdrukking der regtsgeleerden van dien tijd, //me-
ïa caritatequot;, en dat de tweede overeenkomst, aan te gaan na het
tot stand brengen der eerste, waarbij tegen betaling van eene

\' Dec. 19, tit. de usuris.

-ocr page 32-

zekere som de opnemer tegenover den geldschieter zou ont-
slagen zijn van alle risico, waarvoor hij volgens het gcmeene
regt aansprakelijk is, niet minder geoorloofd was dan de
eerste. Men had deze beide overeenkomsten nu slechts
van elkander onafhankelijk te beschouwen, en de eene na de
ander te sluiten, om de bodemerij te bevrijden van den ban,
waarmede gemeld decreet haar had getroffen. Deze pogingen
deden van zelfs een nieuw denkbeeld ontstaan, namelijk, om de
gevaren, waaraan de scheepvaart schip of lading blootstelt,
direct tot het onderwerp van eene speciale overeenkomst te
maken. Men begreep namelijk, dat ook een derde, vreemd aan
de eerste overkomst, de risico, waarmede de geldschieter door
middel van eene som gelds zich na het sluiten van het mu-
tuum en onafhankelijk daarvan belastte, onder dezelfde voor-
waarden op zich kon nemen. De eene partij, die belang had
bij de zaak aan gevaar blootgesteld, verbond zich alsdan
om eene zekere som te betalen,
periculi pretium genoemd,
de andere om de eerste schadeloos te stellen voor het ver-
lies of de schade, die het voorwerp ten gevolge van zeeëve-
nementen zou kunnen lijden, en alzoo was men ongemerkt
tot eene nieuwe overeenkomst gekomen i.

Men heeft ook het beginsel van verzekering willen vinden
in eene overeenkomst Agermanament genaamd, ^ vermeld in
het Consulaat van de zee, waarbij men zich verbond om de
schade of het verlies, welke schip of lading door de fortuinen
van de zee zouden kunnen ondervinden, gezamenlijk te dra-
gen. Dat hierin de grondslagen voor eene mutuële verzekering
worden gevonden, zooals Pardessus meent, is niet te ont-
kennen, doch overigens komt de andere meening omtrent

1nbsp;Zoo wordt de zaak ook ontwikkeld door alphonsus viiagut , in een werk
verschenen te Venetië in 1589, onder den titel van : Tractatus de usnris circa
contractum mntni, pignorationis, assccurationis etc., divisas in quaestiones
triginta qninque. Zoo ook
straccha (tract, de assecurationihus, gl. 15, No.
2): „traiectitia pecunia instar cuius assecuratio inventa est.quot;

2nbsp;PARDESSUS, T. II, p. 369.

-ocr page 33-

het ontstaan van ons contract ons meer aannemelijk voor. —-
Bestaat er, behalve bovengenoemde chronijk van Vlaande-
ren, geene reden om de overeenkomst van verzekering voor
een voortbrens-sel van ons land te houden, zeker is het, dat

O

de Hollanders zeer veel tot hare ontwikkeling hebben toege-
bragt; getuige o. a. de omstandigheid, dat in ons land, en
quot;wel te Amsterdam, reeds vroeg de meeste verzekeringen wer-
den gesloten, daar de aldaar gevestigde assuradeurs voor so-
lider werden gehouden bij het uitbetalen van schaden en
avarijen, en lagere premiën vorderden dan die van andere
landen l. Voeg hierbij, dat men nog niet zeer lang geleden te
Hamburg Hollandsche polissen gebruikte ja zelfs, dat
in vroegeren tijd /\'de polissen van een groot gedeelte van
Europa, namelijk van Duitschland en de staten van het
quot; Noorden, op Hollandsche leest werden geschoeid en Holland-
\'\'sche formulen bevatteden, waarvan de sporen nog heden
\'\'ten dage zigtbaar zijn Daar men in Italië de verze-
kering tot eene weddingschap trachtte te maken, kon zij,
hoewel aldaar ontstaan, echter in dit land niet tot de ontwik-
keling komen, waartoe zij b. v. in Spanje kwam. Hier be-
schouwde men haar uit een ander oogpunt; de Ordonnantiën
van Barcelona verboden elke verzekering onder den vorm eener
\'^\'feddingschap, en hare bepalingen toonen aan, dat alleen het
sich vrijwaren voor schade het doel der verzekering mag zijn.
Van hier ging zij naar Erankrijk en het tegenwoordige
België, alwaar zij zich vooral te Antwerpen ontwikkelde,
Vfelke stad reeds ten tijde van
kaeel V zóó door zeevaart
beroemd was, dat hare costumen aan andere natiën bij het

3

^ » Ou ne doit attribuer cette confiance de toutes les nations qu\'à la pro-
»^ité des assureurs d\'Amsterdam, et qu\'à leur promptitude à régler et à
Mpaier les pertes et les avariesquot; zeggon de scbrijvers van den Dictionnaire
Universel de commerce etc., Bruxelles, 1837. ,

- aoLTius, III, blz. 7.

Mr. g. j. A. PABEE, blz, 16, 17.

-ocr page 34-

sluiten van assurantiën tot leiddraad verstrekten. Van daar
naar ons land, vooral naar Amsterdam, alwaar reeds in
1598 eene Ordonnantie of keur op het stuk van assurantie
werd uitgevaardigd, die tot rigtsnoer diende voor de in dit
Jaar aldaar opgerigte kamer van assurantie, eerst uit drie,
daarna uit vier assurantiemeesters bestaande, en naar Mid-
delburg, welke stad in het jaar 1600 insgelijks eene assu-
rantie-verordening i uitvaardigde; verder naar Duitschland,
voornamelijk naar Hamburg, en vandaar naar de overige
Ilanze-steden 2.

Wat de andere staten van Europa betreft, ook deze waren
vroeg met de verzekering bekend. Volgens
malynes ^ waren in
Engeland de eersten, die zich met het assurantiewezen bezig hiel-
den, Lombardische huizen, van welkeer zich reeds vroeg zeer
vele in Londen hadden gevestigd, en uit het statuut in 1601
door koningin
elisabeth uitgevaardigd blijkt, dat men te
dier tijde reeds lang, of, zooals daarin staat uitgedrukt,//from
times immemorialquot;, met de verzekering bekend was.

In Denemarken werd in 1683 de bestaande wet^evine met
.
^ ö

eene assurantiewet vermeerderd; Pruissen verkreeg in 1727
een zeeregt met assurantie verordeningen; Hamburg pubhceerde
in 1731 de algemeen bekende Assekuranz-und Havarie-Ord-
nung; terwijl Eusland in 1781 door
catharina ii met een
Eeglement op de koopvaardij werd begiftigd, waarvan het
10® Hoofdstuk de verzekering bevat.

Hoewel verzekering tegen de gevaren der zee bij alle volken
het eerst bekend werd, en de schrijvers en wetgevers nog niet
zeer lang geleden alleen haar eene behandeling waardig keur-
den, zoo wendde men toch na verloop van tijd, aangespoord
door de vele voordeden, die zij opleverde, de verzekering ook
aan bij landgevaar.

1nbsp;Geplaatst acliter de ■Wisbuysche Zeeregten.

2nbsp;stypman, ius maritimum, pars IV, Cap. VII, § 9-16 (fase. Hein., p. 438).
Les mercatoria, p. 105,

-ocr page 35-

Onder de rampen, die de bezittingen kunnen treffen en het
gedurende jaren bijeenverzamelde kapitaal in zeer korten tijd
^er vernieling ter prooi geven, zijn er twee, die vooral veel
onheil aanbrengen; de rampen, welke veroorzaakt worden
door water en vuur. De vernielende kracht van het eerste
elenaent had men door de verzekering in dier voege onscha-
delijk gemaakt, dat het aan hem, die zijn kapitaal er aan
moest toevertrouwen, geen nadeel meer kon toebrengen; toen
ïnen eenmaal zóó ver was, bleef men niet stilstaan; de ver-
zekering tegen de gevaren van brand volgde. Deze, zegt
ïnen, zou ontstaan zijn in het jaar 1609, toen aan graaf
anthon gunïher van oldenburg het voorstcl werd
gedaan de huizen zijner onderdanen tegen 1
O/q der waar-
de voor brand te verzekeren l, en is vooral ontwikkeld
^oor het oprigten van compagniën, zoo als te Londen in
1684 de friendly Society Ere OiBce, weldra gevolgd door
vele anderen, als the Sun, the Phenix, the British, enz. In
I\'rankrijk werd zij eerst in de 18e eeuw ingevoerd, in na-
volging van Engeland in ons land werden in het begin
Van de 17® eeuw zoodanige verzekeringscompagniën opgerigt.

levensverzekering was reeds in de 16® eeuw bekend, doch
^oor de meeste wetgevingen, o. a. de Ordonnantie van
philips
^an 1570 (art. 32), het plakkaat van Amsterdam over de
assurantie van 1673 (art. 24) de Ordonnantiën van
I^otterdam van 1604 (art 10) ^ en Middelburg van 1600
(^ït- 2), den Guidon de la mer (art. 5, Chap. 16), de
Oïdonnance de la marine van 1681 (Lib III, tit 6, art. 10),
Verboden amp;, ingevolge eene verkeerde toepassing van den regel
corpus liberum aestimationem non recipit,quot; of zoo als de

\'nbsp;beckman, Beytrage zur GescMchte der Erfindungen, blz. 219.

^nbsp;teoplonö, Contrats aléatoires, p. 239.

^nbsp;G-eplaatst achter de quot;Wisbujsclie zeeregten.

^nbsp;G-eplaatst achter de Wisbuysche zeeregten.

®nbsp;Men vergelijke tévens hugo de gkoot, inleijdinge tot de Hollandsche

reehtsgeleertheijt, III, 24, M-

-ocr page 36-

Guidon zich uitdrukt, als aanleiding gevende tot eene //infinite
d\'abus et de tromperies.quot; Eerst in de 17® eeuw werd zij meer
algemeen. In geen land zijn de levensverzekeringen tot grooter
ontwikkeling gekomen dan in Engeland; aldaar werd onder
de regering van koningin
anista, in 1706, de eerste levens-
verzekeringcompagnie opgerigt, de Amicable Society, weldra
gevolgd door meerdere, waaronder de Equitable Society onder
George II. In Frankrijk kwam zij eerst in 1787 in gebruik.

Verzekering tegen de gevaren der slavernij en die tegen de
gevaren van het vervoer te lande was reeds in gebruik ten
tijde van den Guidon.

De oudste wettelijke bepalingen , die in ons land i over de
verzekering tegen de gevaren der zee bekend zijn, is de boven-
vermelde Ordonnantie van keizer Karei V, uitgevaardigd 28
Januarij 1549, en de daaropvolgende van koning Philips,
uitgevaardigd te Brussel, 81 Oct. 1563 2. Latere Ordonnantiën
zijn die van den hertog van
alba , van 31 \'Maart 1568, waarbij ,
behoudens eenige beperkingen, alle verzekering verboden werd,
reeds het volgend jaar weder ingetrokken; het Mandement ^
van koning Philips, uitgevaardigd 20 Januarij 1570, dat
volgens
veewee ^ niet, volgens eijnkeeshoek amp; wel, in
Holland verbindend is geweest. Hierna komen de keuren
van Amsterdam, Eotterdam, Vlissingen, Middelburg, enz.,
alle tot grondslag hebbende de Ordonnantiën van 1563 en

^ Ik heb boven, onder de vreemde wetgevingen, de Ordonnance de la
Marine van 1681 niet vermeld, omdat ik de bepalingen, daarin (L. III, T. VI)
over zee-assurantie voorkomende, telkens met de latere van den C. d. C.
en van ons Wetboek hoop te vergelijken.

2nbsp;Zie boven, blz. 8.

3nbsp;Zie boven, blz. 8.

4nbsp;Nederlants seerecliten, avarijen en bodemerijen, begrepen in de gemeene
costuimen van der see, Amsterdam, 1716, blz. 63; 1730, blz. 55.

5nbsp;Quaestiones iuris privati, IV, 1, p. 519.

-ocr page 37-

1570 1. Onder deze zijn de voornaamste die van Amsterdam,
uitgevaardigd van 1598 tot 1777.

Deze Ordonnantiën en stedelijke keuren hebben bij ons
gegolden tot op de invoering van den Code de Commerce.

\' Alle te vinden bij bijnkeeshoek , Quaest., loc. cit., bij van der kees-
theses seleetae iuris Hollandici et Zelandici, nquot;. 711, en achter de
^isbuyscbe zeeregten.

-ocr page 38-

EERSTE AFDEELING.

VAN EENIGE VOORWERPEN DER VERZEKERING TEGEN
DE GEVAREN DER ZEE.

§ 1.

Het voorwerj» der sBeeasstirantie in het
alg-eiïieeii.

In art, 247 W. v. K. worden de gevaren, die de verze-
keraar voor zijne rekening neemt, en in art, 593 W. v. K.
de
zaalc waarbij men belang heeft, het onderwerp der verze-
kering genoemd. Volgens de wet zal derhalve het onderwerp
der verzekering, zoo als eerstgemeld artikel bepaalt, bestaan
in de
gevaren, en tevens, volgens laatsgemeld artikel, in de
zaalc waarbij men belang heeft.

Deze twee verschillende dingen, gevaar en zaaTc, kunnen
echter niet beide het
onderwerp der verzekering genoemd wor-
den ; alleen aan het eerste kan deze benaming worden toegekend.

Het voorwerp der verzekering daarentegen, en ook der
zeeassurantie derhalve, bestaat, volgens art. 268 W, v. K,, in
het
lelang, dat iemand bij eene zaak heeft; in art. 593
wordt aangewezen, welke zaken bijzonderlijk het
object van
dat belang kunnen uitmaken.

-ocr page 39-

Zij zijn de volgende:

Het casco en de kiel van het schip, ledig of geladen, ge-
wapend of niet, alleen of te zamen met anderen varende;

Het tuig en de takelaadje;

Het oorlogstuig;

Mondbehoeften en in het algemeen alles wat het schip, tot
het in zee brengen toe, gekost heeft;

I^e op bodemerij geschotene penningen en de premie;

De ingeladene goederen;

Verwacht wordende winst;

De te verdienen vrachtpenningen;

Het gevaar der slavernij.

Dat niet uitsluitend deze zaken, maar ook andere voor zee-
verzekering vatbaar zijn, blijkt uit het woord
bijzonderlijk

het laatst aangehaald artikel, en uit art, 268 W. v. K., voor-
schrijvende, dat de verzekering tot voorwerp kan hebben alle
helang op geld waardeerbaar, aan gevaar onderhevig en bij de
niet uitgezonderd, in verband met art. 599 W. v. K.,
dät eene opsomming geeft der zaken, welke niet mogen verze-
l^erd worden.

l^en is dan bv., ook in de praktijk gewoon eene verzeke-
^ing te nemen op zoogenaamde avarijpenningen, met andere
Woorden, de kosten van reparatiën enz., ten gevolge van ge-
ladene schade gedurende de reis gemaakt, te doen verze-
keren. Hoewel den geassureerde, bij behouden arrivement van
het verzekerde schip, deze kosten door den verzekeraar zullen
Worden vergoed, zal hij, in geval het schip na de gedanere-
peratiën verloren gaat, slechts de verzekerde som (meestal
d® volle waarde) terug ontvangen. Hierdoor wordt hij echter
slechts gedeeltelijk schadeloos gesteld, daar, door de plaats
gehad hebbende vertimmering en de daaraan bestede onkos-
) het interest van den verzekerde grooter is geworden. Ont-
deze nu, in bovengemeld geval, alleen terug de waarde,
het schip ten tijde der verzekering had, en niet daaren-
de kosten ten gevolge van de vertimmering gemaakt,

2*

-ocr page 40-

dan lijdt hij nadeeh Dit nieuwe en later opgekomen interest
mag, volgens den geest onzer assurantiewet, verzekerd worden:
het is een belang op geld waardeerbaar, aan gevaar onderhe-
vig, en bij de wet niet uitgezonderd; in de artikelen SSé en
378 W.
v. K. is aan eene zoodanige verzekering zelfs wettige
kracht verleend, en is zij uitdrukkelijk toegestaan.

Daar in de wet slechts voor eenige voorwerpen der ver-
zekering speciale bepalingen zijn voorgeschreven, geene voor
eene verzekering op avarijpenningen, zoo zal men bij eene
zoodanige verzekering tot de algemeene beginselen onzer wet
zijne toevlugt moeten nemen, en zullen partijen, daar waar
deze ontoereikende zijn, voor eene dergelijke verzekering, in
de polis afzonderlijke bepalingen moeten maken.

Het is echter duidelijk, en in de praktijk wordt dit ook
algemeen in het oog gehouden, dat avarijpenningen slechts
kunneu verzekerd worden met de clausule van behouden
varen.

Andere voorwerpen, die, behalve de genoemde, voor verze-
kering vatbaar zijn, zal ik niet opsommen: het zou eene
nuttelooze herhaling zijn van hetgeen anderen over dit on-
derwerp hebben medegedeeld

Wat de voorwerpen betreft, waarop geene verzekering mag
worden genomen, hieromtrent hebben wij het volgende op te
merken. De meeste wetgevingen, van de Ordonnantiën van
Barcelona van 1435, 1458 en 1484 af, tot de Ordonnance
de la marine van 1681, benevens het Wetboek van Zweden
van 1667 eu de Code de Commerce, komen allen daarin over-
een , dat zij verzekering op de gagiën der zeelieden en die op
te verdienen vrachtpenningen als ongeoorloofd beschouwen;
eene uitzondering hierop vindt men, wat de laatste betreft,
in eene decisie van de rota van Genua 3. In onze wet is

1nbsp;Men vergelijke m. pöhis, $ 563; holtius, III, hli. 67.

2nbsp;Dec. 46, p. 142.

-ocr page 41-

^an beide voorwerpen, volgens art. 599 i, alleen de eerste
^og als ongeoorloofd te beschouwen.

Verzekering van verwacht wordende winst was in geen der
oudere zeeregten uitdrukkelijk toegestaan, en o. a. in de Or-
donnantiën van 1549 en 1568, benevens in de Ord. de la
marine 3 en in den Code, uitdrukkelijk verboden; in onze
wet is dit verbod verdwenen.

De wetgevingen van het Noorden verbieden sommige ver-
zekeringen, zoo als die van mondbehoeften, kruid, kogels en
ander moordtuig; in de nieuwere wetgevingen, met uitzon-
dering van het Wetboek van Denemarken van koning
cheis-
Tiaan V (1683), komt een diergelijk verbod niet meer voor.
Hoewel oudtijds bij ons eene verzekering op kruid en lood
verboden was 3, wordt dit verbod ook in onze wet niet meer
gevonden, die
eene zoodanige verzekering toelaat, onverschilhg
of zij in vredestijd, dan in tijd van oorlog wordt aangegaan.

Zal men volgens onze wet goederen of schepen aan den
vijand toebehoorende kunnen verzekeren ? Onze assurantiewet

\' Dit artikel, eene verzekering op de soldijen of gagiën van het
^eheepsvolk en op de premiën en het kaplaken yan den schipper nietig
verklarende, heeft aanleiding gegeven tot de vraag, of het ook moet
borden toegepast op de gagie van den schipper. Voor eene ontkennende
beantwoording dezer vraag pleit, dat het artikel alleen spreekt van
scheeps-
en, zoowel volgens de wet als het gebruik, de schipper niet tot het
scheepsvolk behoort. Naar den geest der wet te oordeelen, moet men echter
den heer Mr.
assee c. s. (quot;Wetboek van koophandel met aanteekeningen)
antwoorden, dat „er geene de minste reden bestaat
om hier te onderscheiden
tusschen de gagie en het kaplaken.quot; De Code de Commerce (art. 347) en
Ordonnance (art. 15) drukken zich. duidelijker uit door de woorden:
«gens de merquot; (zeelieden).

^ Dat de Ordonnance, door eene verzekering op verwacht wordende winst
■verbieden, en die der premie toe
te laten, van verschillende beginselen uit-
en dat door het verzekeren der premie, toch een gedeelte der verwacht
^\'ordende winst verzekerd wordt, is aangetoond door den heer m. mees,
specimen de assecuratione in salvam navigationem quae dicitur, Eoterodami,

bk 3-5.
\'^AN DEH KKESSEL, thesis 718,

-ocr page 42-

bevat geene bepaling, die eene dergelijke verzekering verbiedt i.

Van de in art. 59-3 W. v. K. opgenoemde zaken, zal ik
alleen het casco en de kiel met al het toebehooren, de op
bodemerij geschotene penningen en de premie, de ingeladene
goederen en de verwacht wordende winst, in deze verhande-
ling beschouwen.

JEIet easeo en de kiel van. het schip met
al het toebehooren.

Het voorwerp, dat in art. 593 W. v. K. het eerst genoemd
wordt, is het casco en de kiel van het schip, in zijne ver-
schillende positiën.

Omtrent de uitdrukking casco en kiel is het een en ander
op te merken. Het woord
casco beteekent de romp van het
schip zonder het tuig,
kiel het onderste gedeelte van het
schip, dat gedeelte waarmede men den bouw aanvangt. In de
uitdrukking
casco is derhalve reeds de kiel begrepen, en de
woorden
casco en kiel bevatten dus een pleonasme. In gevolge

1 Het heeft ons zeer verwonderd, dat door holtius, III, blz. 35, het
tegendeel wordt beweerd, en dat nog wel, waar het de interpretatie van
ons Wetboek van Koophandel geldt, met een beroep op
bijnkeeshoek en
van dek keessel. yalin (Nouveau Commentaire sur 1\'Ordonnance de la
marine, du mois d\'Août 1681, La RocheUe, 1760, ad art. Hl, titre des
assur., p. 30) beweert, dat eene dergelijke verzekering te dier tijde in Frank-
rijk ongeoorloofd was, hoewel de Engelsehen, gedurende den oorlog met
Frankrijk, de Fransche schepen of goederen, even als in tijd van vrede
verzekerden. De redenen door hem aangevoerd zijn niet zeer juist, daar
het een groot verschil maakt, of men met den vijand handel drijft, of zijne
goederen verzekert.

-ocr page 43-

^en regel //verba valent usuquot; moet men daarom aan de uit-
drukking
casco en kiel de beteekenis geven, welke het spraak-
gebruik daaraan heeft toegekend, namelijk, dat zij dient om
^en romp of het hol van het schip zonder masten, tuig enz.,
aan te duiden; ook in onze wet (art. 593, al. 2) moet zij
zoo verklaard worden. Beide woorden mogen dus niet worden
gescheiden, maar vormen één geheel, zoo als blijkt uit ver-
scheidene artikelen onzer wet, die slechts op ééne plaats, den-
kelijk bij vergissing, van casco lt;?ƒ kiel spreekt (art. 619).

Bovendien wordt aan het woord casco in het assurantiewe-
zen nog eene andere beteekenis gehecht, namelijk bij de uit-
drukking
verzeJcering op casco, waarin dit woord dient om
^an te duiden niet alleen het casco en de kiel, maar ook het
tuig en de takelaadje, het oorlogstuig, de mondbehoeften en
alles
wat het schip tot het in zee brengen toe gekost heeft;
iu korte woorden, de geheele omschrijving, die van het casco
lu de gedrukte cascopolissen voorkomt i.

Ook in de Engelsche polissen komt eene dergelijke om-
schrijving van het casco voor. Aldaar staat geregeld: //and
also upon the body, tackle, apparel, ordnance, munition, ar-
tillery, boat, and other furniture, of and in the good ship
or vessel 3.quot; Zij verschilt hierin van die in onze polissen
Voorkomende, dat zij woordenrijker is, en dat ook de boot
daarin uitdrukkelijk als een deel van het schip wordt aan-
gemerkt, hoewel die er ook bij ons, volgens usantie, onder
begrepen is.

Niet alleen in onze wet, maar ook in den Code (art. 334),
benevens in de Ordonnance de la marine (titre des assur., art. 7),
treft men eene dergelijke uitdrukking aan als ons
casco en
te weten corps et quille. In den Code had het woord
^orps twee beteekenissen: 1° in het algemeen het schip met

^ Zie Bijlage A. Men vergelijke holtius , III, blz. 67.

^ j. A. AENOULD, a treatise on the law of marine insurance and avarage,

London, 1848, p. 21,

-ocr page 44-

al het toebehooren, tuig, takelaadje en oorlogstuig (derhalve
dezelfde als onze wet in art. 593, laatste al. aan het woord scUp
hecht), in tegenoverstelling van
facultés, de lading; 2° in
minder ruime beteekenis, het schip alleen, in tegenoverstelhng
van tuig, takelaadje enz., terwijl het woord
quille hetzelfde
anduidde als bij ons
Uel, en de geheele uitdrukking corps
et quitte,
insgelijks een pleonasme, diende om het schip
met al het toebehooren aan te wijzen i.

Wat het casco en de kiel betreft, dit kan verzekerd wor-
den,
ledig of geladen. De schrijvers over den Code, waaruit
de woorden onzer wet zijn overgenomen, teekenen hierop
aan, dat de premie grooter of geringer zal zijn, al naarmate
het schip meer of minder in een dezer gevallen aan gevaar
is blootgesteld, dat het mogelijk is, dat het schip aan grooter
gevaar onderhevig is, wanneer het ledig, dan wanneer het
geladen vertrekt, doch dat ook het omgekeerde geval kan
bestaan, namelijk, dat een schip meer gevaar loopt, wanneer
het geladen, dan wanneer het ledig is 3. Uit dit alles blijkt,
dat deze woorden er daarom in de wet bijgevoegd zijn, om-
dat er zich gevallen kunnen voordoen, waarin de assuradeur
van het verzekerde schip meer risico loopt, wanneer het in
den eenen, dan wanneer het in den anderen toestand verze-
kerd wordt, en hem daarom de gelegenheid moet gegeven
worden de assurantiepremie hier naar in te rigten.

Evenzoo is het gelegen met de volgende woorden: gewapend
of niet: alleen of te zamen met anderen varende.
Een schip
kan meer gevaar loopen, wanneer het geen wapens aan boord
heeft, dan wanneer het van deze voorzien en in staat is zich
bij aanval te verdedig en; het kan meer gevaar loopen, wan-
neer het alleen, dan wanneer het te zamen met anderen (met
convooi) vaart, die het in geval van vijandelijken aanval of
ander gevaar kunnen bijstaan.

I j. a. kogkon, Code de Commerce expliqué, Bruxelles. 1839, art. 191,
- Zie ook holtius, III, blz, 67.

-ocr page 45-

Wat de woorden tuig en tahelaadje betreft in de volgende
alinea, bet woord
tahelaadje is thans bijna niet meer in ge-
bruik. Ook deze woorden zijn in onze wet ééne uitdruk-
king, zooals in den Code die van
agrès et apparaux i. Dat
ook hier een pleonasme is, en de wet onder het tuig ook
de takelaadje heeft begrepen, blijkt uit de artikelen 574 en
575 W. V. K., alwaar gesproken wordt van
tahelaadje en
\'\'herder scheepstuig.

Tot het oorlogstuig (al. 4) zal kunnen gerekend worden de
zich aan boord bevindende amunitie, welke vroeger hier te
lande niet mogt worden verzekerd, blijkens de woorden van
quot;Van der keessel (thesis nquot;. 718): //assecurari non amplius
prohibentur pulvis pyrius et globi ad tormenta bellica parati,
dummodo specialiter exprimantur.\'\'

Verder wordt in art. 593 nog opgenoemd de mondbehoef-
ten en alles wat het schip tot het in zee brengen toe gekost
heeft; onder welke onkosten men zal kunnen verstaan alle
ïioodzakelijke uitgaven, welke gedaan worden om het schip
naar of uit de haven, van waar het moet vertrekken, te
boeren (art. 702, 708 W. v. K.).

Hoewel nu elk dezer voorwerpen afzonderlijk kan verze-
kerd worden, blijkt het echter uit de gedrukte cascopolissen
l^enevens uit de praktijk, dat zij altijd te zamen met het
schip worden verzekerd. Op dit gebruik wordt in art. 602
w. v. K. gewezen, en naar aanleiding daarvan toegestaan, om
de volle waarde van het schip met al zijn toebehooren en
alle onkosten tot in zee toe, in eens te verzekeren. —

Voor de verzekering op casco worden in de artikelen
603 vggl. eenige bepalingen gegeven, welke betrekking
liebben op verzekering van schepen, welke reeds vertrok-

^ Men vergelijke over de beteekenis dezer woorden in het gebruik: Die-
\'^lonnaire universel, historique et raisonné, Français-Hollandais, de marine et
ï\'art militaire par e. socvic et h. g. jansen, La Haye et Amsterdam,
op de woorden;
agrh en apparaux.

-ocr page 46-

ken waren van de plaats, vanwaar het gevaar voor rekening
van den verzekeraar zou beginnen te loopen, of nog niet
zijn op de plaats, vanwaar het gevaar moet beginnen i; ter-
wijl in art, 592, 7o is voorgeschreven, dat de waarde van het
verzekerde schip in de polis moet worden opgegeven, en er
derhalve voor eene dergelijke verzekering altijd eene
getaxeerde
polis moet worden gebezigd.

. § 3,

Igt;e op toodemeri} geschoten pen.xiixig\'eii
en. die premie.

Verzekering van de op bodemerij geschotene penningen
kan plaats hebben , zooals in art. 609 W. v. K, uitdrukkelijk is
bepaald, hoewel er vooraf eene verzekering van het verbodemde
voorwerp heeft plaats gehad, doch alleen in geval de schip-
per op reis zijnde,
genoodzaaU is geweest geld op bodemerij
te nemen. Op gemeld artikel is aangemerkt, dat de bevoegd-
heid, aldaar aan den geldschieter gegeven, om de bodemerij
te verzekeren, eigenlijk van zelf spreekt, als volgende uit
het algemeene vermogen om de op bodemerij geschotene
penningen te doen verzekeren 3. By eene oppervlakkige be-
schouwing zou men tot deze meening kunnen komen en be-
weren: art. 252 verbiedt alleen eene tweede verzekering op
voorwerpen, die reeds voor de volle waarde verzekerd zijn,
terwijl het verbodemde en de op bodemerij geschotene pennin-
gen twee verschillende voorwerpen zijn, die ieder afzonderlijk
kunnen verzekerd worden. Doch ons artikel werd niet

\' Evenzeer van toepassing bij eene verzekering op goederen.
2 Mr.
A. DE piNTo, Handleiding tot het Wetboek van Kooph., 3quot; druk,
II, lt; 456,

-ocr page 47-

geschreven om een overbodig verlof te geven, maar het
spreekt alleen argumento a contrario. Men leest aldaar:
quot; Wanneer de schipper, op reis zijnde, genoodzaakt geweest
geld op bodemerij te nemen, kan de geldschieter zooda-
^^ge bodemerij laten verzekeren, al ware er vooraf eene ver-
zekering van het verbodemde voorwerp gedaanquot;: hieruit volgt,
dat de geldschieter alleen die bevoegdheid heeft, wanneer de
schipper
genoodzaakt is geweest geld op bodemerij op te ne-
d. i.: bij bodemerij uit
noodzaak, en dat hij die bevoegd-
heid
niet heeft, wanneer daartoe geene dringende redenen be-
stonden , d. i.: by
vrijwillige bodemerij ; bij deze kan hij de op
bodemerij geschotene penningen
niet doen verzekeren, als er
vooraf eene verzekering van het verbodemde voorwerp gedaan
Dat dit het doel is geweest, blijkt uit art. 610, alwaar
bepaald is, dat, wanneer een reeds verzekerd voorwerp,
zonder
^^odzakelijkJieid, door bodemerij wordt verbonden, de geld-
schieter in de regten treedt, die de geldopnemer jegens den
^^rzekeraar zou gehad hebben, ten beloope van de geleende
som. Bij vrijwillige bodemerij is derhalve de geldschieter in
dit geval reeds van
regtswege verzekerd, hetwelk bij bode-
uit noodzaak geen plaats heeft i.
Art. 609 bepaalt, dat wanneer een voorwerp is verze-
^ en daarop later bodemerij uit noodzaak is genomen,
® geldschieter zijne bodemerij (benevens de premie) kan laten
verzekeren. Bij totaal verlies zal in dit geval het vol-
g^ude plaats hebben: de geldopnemer wendt zich tot zijne
verzekeraars, ontvangt van hen de verzekerde som, en is te-
ontslagen van de verpligting om het van den geldschie-
^ ^ ontvangen bedrag terug te geven; men kan niet beweren,
^^ bij daardoor winst in plaats van schadevergoeding erlangt;
opgenomene bodemerijgelden hebben gediend, om aan het
^P de noodige reparatiën te doen: hij ontvangt derhalve
de verzekeraars terug de waarde, die het schip had

a. de pinto, II, ^ 457.

-ocr page 48-

tijdens lt;3e verzekering, en is van de opgenomene en van de
aan de reparatie te koste gelegde gelden geene restitutie
verschuldigd; de geldschieter zal in bovengemeld geval zijne
gegevene gelden en de premie van zijn\' verzekeraar terug
kunnen vorderen. —

Blijkens de artikelen 610 en 611 zal iemand, die op z^n
schip of goed, dat hij reeds vroeger verzekerd had,
luiten nood-
zaak
geld op bodemerij opneemt, van zijne verzekering geen
voordeel hebben, daar de geldschieter in zijne regten treedt en
zich tot zijne verzekeraars wendt. Wanneer na de geldschieter
zijne bodemerij penningen heeft laten verzekeren, kunnen er
zich, volgens gemelde artikelen, twee gevallen voordoen,
namelijk, hij kan kennis hebben gedragen van de vroegerge-
slotene verzekering, d. i.: van de ten zijnen voordeele plaats
hebbende in de plaatsstelling of subrogatie, of wel hij kan
van de vroeger geslotene verzekering onbewust zijn. In het
eerste geval is zijne verzekering nietig, daar hij bij het aan-
gaan daarvan geen belang had, en zijn dus zijne verzekeraars
ongehouden tot schadevergoeding, en zal hij de premie ver-
liezen, aangezien hij ter kwader trouw een voorwerp tegen
hetzelfde gevaar heeft verzekerd, waartegen het reeds ver-
zekerd was (art. 282); het eenige dat hij in dit geval had
kunnen doen is, dat hij zich had kunnen verzekeren tegen de
solvabiliteit der verzekeraars des geldopnemers. In het tweede
geval daarentegen, is de verzekering, wanneer de geldschieter
later zijne onwetenheid te dien opzigte met eede bevestigt,
bestaanbaar, en zijn zijne verzekeraars, hoewel de wettelijke
in de plaatsstelling blijft bestaan, gehouden; doch hij kan
niet én van deze subrogatie gebraik maken, én zich tot
zijne verzekeraars wenden, maar hij moet één van beide
kiezen; met dit gevolg, dat, wanneer hij het eerste middel
te baat neemt, zijne verzekeraars ontslagen zijn, en wel tegen
teruggave der premie, aangezien hier aan zijn\' kant goede trouw
bestaat (art. 281); terwijl wanneer hij het laatste kiest, hij
de regten, die hij op de verzekeraars van den geldopnemer.

-ocr page 49-

i^it krachte der wettelijke in de plaatsstelling, heeft, aan zijne
verzekeraars moet afstaan, door cessie van actie te doen. —
Het stelsel onzer wet omtrent de verbinding van de bode-
Daerij met de verzekering, in bovengemelde artikelen uiteengezet,
is geheel het juiste, en //wij moeten onzen wetgeverquot;, zooals
quot; Hoi/rius 1 aanmerkt, //hier ter plaatse het regt doen van te
\'\'erkennen, dat hij zich boven andere wetgevingen (zelfs het
quot;breedvoerige Allgemeine Landrecht niet uitgezonderd), een\'
\'/ingewikkelden
locus uit de assurantieleer heeft aangetrok-
quot; ken, waar zelfs de meest geprezen regtsboeken, over henen
quot;loopen (b. v.
benecke en mehno-pöhls, die iets evenwel
quot;heeft, § 678, p. 641), en dat hij in de behandeling daar-
quot;Van allezins het regte getroffen heeft.quot; —

Wat de verzekering van de bodemerijpremieaangaat, hierin
verschilt onze wet van andere wetgevingen, zoo als het Wet-
boek van Sardinië van 1842 (art. 364) en dat van Spanje
van 1829 (art. 848), benevens van den Code de Commerce
(art. 347) en de Ordonnance de la marine (art. 17), die allen
eene zoodanige verzekering met ongunstige oogen aanzien.
Het verbod om de bodemerijpremie te verzekeren, veorko-
2aende in de beide laatstgenoemde wetgevingen, waarvan de
eerstgenoemde slechts navolgingen zijn, berust op het door
haar aangenomen beginsel, dat men geene onzekere winstkan
verzekeren, maar slechts een voorwerp, dat zeker en reeds
bestaande is 2, benevens op de vrees, dat door eene derge-
lijke verzekering de geldschieter in elk geval voor zijne
uitgeleende gelden eene belooning zou verkrijgen, welke de
pwone interessen ver te boven gaat. Zij nemen echter niet
in aanmerking, dat winstderving ook schade of verlies is.
Hadden zij dit in het oog gehouden, zoo zouden zij hebben
ontwaard, dat zij van een vroeger aangenomen beginsel,
baarbij verzekering tegen verlies is toegestaan, zijn afgewe-

\' III, blz. 98.

2

^OïaiEE, traite du contrat d\'assarance, 82.

-ocr page 50-

ken, en om hieraan getrouw te blijven, ook verzekering
der bodemerijpremie hadden moeten veroorloven. Onze wet is
in dit opzigt het vroeger bij ons bestaande gevolgd: in de
Amsterdamsche Ordonnantie van 1744 (art. 19) i was een
verzekering der bodemerijpremie uitdrukkelijk toegestaan.

Het vermogen om de bodemerijpremie te verzekeren zal
een\' weldadigen invloed hebben op de bodemerijpremie zelve.
Indien zij kan verzekerd worden, en de geldschieter daardoor
het uitzigt verkrijgt om altijd eene matige maar zekere winst
te erlangen, zal de bodemerijpremie veel geringer zijn, dan
wanneer zij niet kan worden verzekerd zelfs al laat de
bodemerijgever de assurantiepremie, die hij voor het verze-
keren van de bodemerijpremie moet betalen, door de bode-
merijpremie met de assurantiepremie te verhoogen eigen-
lijk door den geldopnemer voldoen.

De bodemerijgever zal, volgens den geest onzer wet, niet alleen
zijne op bodemerij geschotene gelden en de bodemerijpremie,
maar ook de assurantiepremie, die hij voor beide moet besteden,
kunnen laten verzekeren, hetzij alle te zamen, hetzij ieder afzon-
derlijk, in tegenoverstelling van het // Allgemeiner Plan Ham-
burgischer See-Versicherungenquot; ^ dat in art. 4, tit. 4, dit voor-
schrift bevat: //Der Bodmerei-Brief-Inhaber kann das auf Bod-
merei gegebene Capital, einschlieszlich der in demselben be-
dungenen Bodmerei-Prämie,
jedoch ohne Zuziehung der Ver-

1nbsp;Handv., II, p. 644. Men vergelijke van der keessel, thes. 717,
6° en lOquot;.

2nbsp;Mr. a. de pinto, II, % 450, 6°.

3nbsp;HOLTIUS, III, blz. 68.

^ Ofschoon als wet in Hamburg geldt „die Assekuranz- und Havarie-
Ordnungquot; van 1731, onderwerpen alle Assurantie-Compagniën aldaar zich
aan het „Allgemeiner Plan Hamburgischer See-Versicherungenquot; van 1847,
bepalingen over het assurantiewezen bevattende, en zijn deze overeengekomen
om zich bij het sluiten van verzekeringen niet naar de wet, maar naar dat
„Planquot; te rigten. Zie beneoke, I,
p. 421.

-ocr page 51-

^\'^\'^hernngs-Prämie, versicbern lassenquot; \\ Volgens de //Ham-
^quot;^rgische Assekuranz- und Havarie-Ordnungquot; van 1731
(tit. IX, art. I) en het //Allgemeine Preussische Landrechtquot;
(§ 1980) kunnen niet alleen de op bodemerij geschotene
gelden en de premie, maar ook de interessen van het kapitaal
^oor den geldschieter verzekerd worden.

§ 4.

De ing^eladen, goederen.

Onder de voorwerpen, die bijzonderlijk voor zeeassurantie
vatbaar zijn, worden in art. 593 W, v. K. ook genoemd de
^^geladene goederen. Deze benaming is minder naauwkeurig,
daar niet alleen de
ingeladene, maar ook de nog te ladene
goederen verzekerd kunnen worden

Goederen mogen, volgens art. 612W. v. K., verzekerd wor-
den voor de volle waarde, welke zij hebben ten tijde en ter
plaatse der verzending, met alle onkosten tot aan boord, de
premie van verzekering daaronder begrepen. De bepaling van
dit artikel is juister dan die van art. 515 van het Wetb. van
ï dat eene zoodanige verzekering toeliet voor den vollen
^^koopsprtjs, waardoor de verzekerde bij verlies van, of schade
aan de goederen, óf te veel, óf te weinig zou kunnen ontvan-
al naardat de inkoopsprijs hooger oflageris,dandeprijs
^^^ goederen op de plaats van, en ten tijde der verzending. Ook
^Oü het kunnen gebeuren, dat de goederen niet
ingekoc/ii zi^u,
Qiaar op eenige andere wijze waren verkregen, alsdan zou men

\' Meu V,

\' sknkcke, I, p. 296.

eigelijke de artikelen 606 en 627 W. v. K.

-ocr page 52-

een\' anderen maatstaf voor het verzekeringsbedrag der goederen
moeten aannemen. Hoewel in art. 612 dit woord is veranderd
in
plaats van verzending, is echter aan art. 339 C. d. C. nog de
voorkeur te geven. Dat artikel spreekt van //lieu du
charge-
ment^^
en zeer te regt: de waarde der goederen op de plaats
der verzending kan meer of minder zijn dan op de lading-
plaats: ook kan er een\' geruimen tijd verloopen voordat zij
op deze zijn aangekomen, en kunnen de goederen gedurende
dien tijd in prijs zijn gerezen of gedaald. In ons artikel
schijnt verondersteld te worden , dat verzending- en ladingplaats
één zijn: er kunnen echter gevallen voorkomen, dat dit niet
het geval is.

Uit de woorden van art. 612 volgt, dat de waarde der
goederen niet alleen kan bepaald worden naar die, welke zij
op de
]}laats der verzending (of inlading) hebben, maar ook
naar die, welke zij hebben op het
tijdstip der verzending.
De volle waarde der goederen mag vermeerderd worden met
alle onkosten tot aan boord toe; derhalve zullen de trans-
portkosten, betaalde regten, pakhuishuur, kosten voor em-
ballage, makelaarsprovisie enz., bij die waarde mogen gevoegd
worden.

Wanneer nu de volle waarde der goederen met al de in
art. 612 opgenoemde zaken is vermeerderd, kan, volgens ge-
meld artikel, de verzekeraar geen afzonderlijke begrooting
van ieder voorwerp vorderen. Dit kan natuurlijk niet in dien
zin verstaan worden, dat hiermede bedoeld wordt eene afzon-
derlijke begrooting van ieder stuk goed; want wanneer de
verzekeraar slechts onder die voorwaarde eene assurantie wil
sluiten, en de verzekerde hiertoe genegen is, kan hij eene zoo-
danige taxatie ««\'e^ vorderen, maar zóó, dat de verzekeraar niet
eene afzonderlijke begrooting kan vorderen van die onkosten,
waarmede de waarde der goederen vermeerderd wordt, noch
eene afzonderlijke van die goederen en die onkosten i.

\' Evenzoo holtius, III, blz. 100.

-ocr page 53-

Eene verzekering op goederen kan op verschillende wijzen ge-
®chieden, b. v, door de gansche massa als één geheel te beschou-
^^^ en als zoodanig te verzekeren; door deze in gedeelten of
®enën te verdeelen en elke serie afzonderlijk te verzekeren, enz.
^an deze wijzen zal zoowel de eerste als de tweede in eenige
gevallen voor den verzekeraar, in andere voor den verzekerde
voordedig kunnen zijn i. —

Onder de voorwerpen waarmede de waarde der goederen
kan verhoogd worden behoort ook de assurantiepremie.
Het
echter niet noodzakelijk, dat zij te gelijk met de goe-
deren verzekerd wordt; zij kan ook een afzonderlijk voor-
werp Van verzekering uitmaken. Door den Code (art. 342)
Was dit uitdrukkeliik bepaald. Zoo als algemeen bekend is,
Wordt echter de premie nooit afzonderlijk, maar altijd
te
karnen met de goederen verzekerd; in dier voege, dat men
eene bepaalde som noemt met de bijvoeging
npremie incluisT
^halve met boven gemelde zaken mag, volgens art. 613
■ V. K., de waarde der verzekerde goederen nog verhoogd
Worden met de vracht, inkomende regten en andere onkosten,
Welke bij de
lehouäen aankomst noodzakelijk moeten worden
aald, mitg daarvan (van die verhooging) melding in de
polis worde gemaakt,

^ Uit de bepaling van dit artike in verband met die van
vorige blijkt, dat onze wetgever, hoewel geen verzekering
^ ven het wezenlijk belang toelatende, de grenzen van dit
^ng njg^ gj^g heeft genomen, maar daaraan de meest
gestrekte beteekenis heeft gegeven zonder daardoor aan
^^quot;^^\'^ysteem afbreuk te doen.

anneer men de bepalingen onzer wet omti-ent de hoe-
ft ootheid van het belang vergelijkt met die van vroegere
bevingen, volgens welke altijd een bepaald gedeelte on-
erd moest blijven, zal men ontwaren, hoe zeer het be-

vergelijke hierover holtius, III, Wz. 100,

-ocr page 54-

grip van assurantie is vooruitgegaan i. Het belang, dat de
verzekerde heeft, wordt niet bepaald door den inkoopsprijs
der goederen, maar door de waarde, die zij op het tijdstip
en de plaats der inlading hebben. Ook daarna kunnen er
nog onkosten moeten gemaakt worden ter zake van die goe-
deren, welke onkosten de waarde daarvan vermeerderen en
het belang des verzekerden verhoogen; de onkosten tot aan
boord, de premie van verzekering, de vracht, inkomende
regten enz., bij behouden aankomst te voldoen, worden voor
die goederen uitgegeven; op de plaats van aankomst hebben
deze voor den verzekerde eene hoogere waarde. Hebben zij
gedurende de reis schade geleden, dan moet die waarde in
aanmerking worden genomen om die schade te berekenen.

Dit systeem aannemende, zou de wetgever in eene andere
dwaling vervallen zi_jn, indien hij niet in art. 613 de woorden
nlij behouden aanlcomsf had ingelascht, en niet in art. 614
had bepaald, dat die verhooging niet verbindende is, indien
het verzekerde ter bestemde plaats niet aankomt, voor zoo
verre daardoor de betaling van de vracht, inkomende regten
en andere onkosten geheel of ten deele vervalt. Deze bepa-
ling bewijst, hoe hier vi\'eder het juiste midden is gehouden
tusschen verbod van verzekering boven het wezenlijk belang
en verkrijging van geheele schadeloosstelling. Eenige nadere
ontwikkeling van dit stelsel onzer wet zal niet overbodig zijn.

De vermeerdering, in art. 612 bedoeld, is altijd verbin-
dende, onverschillig of de goederen al of niet behouden
aankomen; deze onkosten zijn gemaakt voor de inlading;
het niet behouden arrivement vermindert het belang- van den
verzekerde niet. Wat de vermeerdering van art. 613 betreft,
men kan als regel stellen, dat die door den verzekeraar niet
wordt vergoed, wanneer de goederen niet behouden aankomen,

1 Bij de Groninger Compaeten, eene soort van onderlinge assurantie
maatschappijen, die slechts Cascos verzekeren op behouden varen, vindt
men nog de bepaling, dat een zeker gedeelte onverzekerd moet blijven.

-ocr page 55-

daardoor de betaling van de vracht, inkomende reg-
en andere onkosten niet geheel of ten deele vervalt.
Heeft dit laatste geen plaats, dan is het belang van den ver-
zekerde in die goederen niet verhoogd, en zou hij bij ver-
goeding winst verkrijgen. Vervalt de betaling van de vracht
niet geheel of ten deele, dan moet hij voor dit niet
vervallen, waartegen hij verzekerd was, schadeloos gesteld
Worden. Het is hierom dat, volgens de bepaling van dit
laatste artikel, van die verhooging afzonderlijk in de polis
moet melding gemaakt worden: de verzekeraar moet weten,
wat hij in elk geval te vergoeden heeft.

Ooitrent deze bepaling valt nog op te merken, dat slechts
m de polis naoet vermeld worden, dat de werkelijke waarde
\'^et de vracht enz., verhoogd is, zonder dat het noodig is,
het quantum van die verhooging te bepalen,
elk voor-

dier vethooging afzonderlijk te begroeten. —
Eoveh zagen wij, dat wanneer de betaling van de vracht
niei; geheel of ten deele vervalt, de verzekerde voor dit
met vervallen moet schadeloos gesteld worden. Dit is ook
^^ grond voor de bepaling van art. 614, al. 2 W. v. K.,
Voorschrijvende, dat indien de vracht, volgens overeenkomst
den schipper vóór zijn vertrek gemaakt, heeft moeten
Vooruit betaald worden, de verzekering te dien aanzien blijft
stand grijpen, In dit geval is de betaling van de vracht niet
^^rvallen niettegenstaande de bepaling van art. 482 W. v. K.,
moet zij derhalve door den verzekeraar aan den verzekerde
^\'orden vergoed.

Gemeld art. 614, al. 2 voegt er nog bij, dat // in geval
^^ ramp of schade, de daadzaak der vooruitbetaling moet
jwezen worden.quot; Door den Heer Mr. asser c. s. ^ wordt
sta^*^^ te regt aangeteekend, dat de verzekerde niet vol-
^^ kan met te bewi-jzen, dat de vooruitbetaling
bedongen
\' quot;^aar, dat hij tevens bewijzen moet, dat die vooruitbeta-

quot;^etb.

V. Kooph., op art. 614.

-ocr page 56-

liiig geschied is i. holtius is van eene andere meening:
//dat moet verstaan wordenquot;, zegt hij, //niet als of die som
//maar voorgeschoten was, maar gelijk het in het Eransche
//regt heet:
fret a tont evenement, een beding ook naar het
//Eransche regt niet verboden. Het wil zeggen, dat den
//schipper de vracht betaald is, of ook zal betaald worden,
// de goederen mogen behouden worden of vergaanquot; Wij
zouden dit, met het oog op de duidelijke letter der wet,
betwijfelen; vooral op grond van de woorden
n daadzaak dfï.
vooruitbetaling,quot; ofschoon wij de iure constituendo aan de
meening van
holtius boven die van Mr. assek c, s. de voor-
keur geven. Dat de wet het bewijs vordert van de
daadzaak
der vooruitbetaling, is minder naauwkeurig; het kan toch
met betrekking tot den schipper geen verschil maken, of hij
van den bevrachter vooruitbetaHng
bedongen, of reeds otiivangen
heeft; in gevolge den regel: //is qui actionem habet ad rem
recuperandam, ipsam rem habere videturquot; 3. Yolgens onze
wet zal er nu deze tegenstrijdigheid bestaan, dat wanneer de
verzekerde (of bevrachter) met den schipper is overeengeko-
men, dat de vracht zal vooruit betaald worden, maar deze
vooruitbetaHng
geen plaats heeft gehad, bij niet behouden
aankomst der goederen de verzekerde
wet de volle waarde
van zijn\' verzekeraar zal terug ontvangen, doch
niet de
vracht, die hij ook had verzekerd, en nog aan den schipper
krachtens vroeger beding, met renunciatie aan art. 48S, moet
betalen: omdat hij de
daadzaak der vooruitbetahng niet kan
bewijzen; terwijl wanneer deze vooruitbetahng we^ heeft plaats
gehad, hij in hetzelfde geval die vracht van den verzekeraar
zal terug ontvangen. De redenen waarom de verzekerde in
het eerste geval in een\' min gunstiger toestand verkeert dan
in het laatste, zijn niet duidelijk. —

1nbsp;Evenzoo Mr. a= de pinto, II, § 460.

2nbsp;holtiüs, m, Uz. 103, 103.

3nbsp;L. 15 D., de div. reg. iur. antiq. (L, 17).

-ocr page 57-

Kan, even als de premie van verzekering, de bevrachter
ook de door hem te betalene vracht afzonderlijk verzekeren?
I^aar betaalde vracht de waarde der goederen, en derhalve het
belang van den verzekerde verhoogt, zoo zal zij een afzon-
derlijk voorwerp van verzekering kunnen uitmaken; doch in

dier voege, dat eene dergelijke verzekering alleen kan geschie-
den onder voorwaarde, dat de verzekeraar den verzekerde de
vracht zal vergoeden, welke hij bij
non arrivement der goe-
deren moet betalen; zoodat de verzekeraar niet verpligt zal
2ijn den verzekerde voor de vracht schadeloos te stellen, als
deze zelf bij niet behouden aankomst geen vracht betaald
heeft. De verzekeraar verbindt zich alsdan aan den verze-
kerde, om hem tegen genot eener premie schadeloos testellen
voor het verlies van betaalde vracht, dat hij bij
niet behouden
aankomst der goederen zal lijden. De reden waarom eene
verzekering van de vracht, die bij
behouden aankomst moet
betaald worden, niet bestaanbaar is, is niet deze, dat het
betalen van die vracht van geen onzeker voorval zou afhan-
gen (immers het is, volgens art. 482 W.v.K., geheel onzeker,
er immer vracht zal te betalen zijn), maar dat zij eene
Verzekering zonder interest zou zijn. Als iemand met een\'
verzekeraar overeenkomt, dat deze hem zal schadeloos stellen
voor eene schade, veroorzaakt door het niet aankomen van
goederen, dan heeft hij belang bij de
aankomst-, wanneer nu
vracht, bij behouden aankomst te betalen, verzekerd kon
worden, dan zou de verzekerde belang moeten hebben bij het
^^^^ betalen der vracht, d. i.: bij het
niet aankomen zijner
goederen. Dit kan hij echter niet hebben, al zijn die goe-
ten volle verzekerd, en al moge hem het al of niet
aankomen daarvan geen verlies aanbrengen; zij zijn verzon-
^^^ om er winst mede te doen, en winstderving is ook

schade. —

art. 614 blijkt, dat de inkomende regten en andere
^^kosten bij niet behouden aankomst slechts gedeeltelijk
kunnen vervallen; onder deze omstandigheden zou men ook

-ocr page 58-

die zaken op dezelfde wijze als de vracht afzonderlijk kunnen
verzekeren, —

§ 5.

Ve-rwaeht wordeiide quot;witist.

Handelsopera tien hebben niet alleen ten doel om goederen
van de eene plaats naar de andere over te voeren, maar ook
om deze met winst te verkoopen. De handelaar overwoog,
dat hoewel hij bij verzekering zijner goederen tegen alle
gevaren der zee, aan die goederen zelve geen schade kon lij-
den, en in elk geval weder in het bezit zou komen van zijn
aan de zee prijs gegeven kapitaal, dit echter zou geschieden
ten koste der voordeden, die hij bij behouden aankomst der
goederen welligt zou verkregen hebben ■, dat hij door voor-
vallen op zee wel geen verlies, maar winstderving kon on-
dervinden, en dat daardoor het doel zijner onderneming,
hetwelk hij welligt bereikt zou hebben, wanneer die voor-
vallen geen plaats hadden gehad: geheel verijdeld zou wor-
den. Deze overweging deed hem op een middel Jjedacht zijn
om zich ook hiervoor te vrijwaren, dezen hinderpaal zijner
handelsondernemingen uit den weg te ruimen, en het niet
meer van zeegevaren te laten afhangen, of hij al dan niet
eene winst zou verkrijgen, die hij zonder deze zou hebben
genoten. Hij maakte daartoe gebruik van de verzekering op
verwacht wordende winst. Hierdoor kon hij zelfs door geene
vis divina verhinderd worden om in alle gevallen die winst
te genieten, welke de goederen zouden hebben opgeleverd,
wanneer zij onbeschadigd en behouden op de plaats hunner
bestemming waren aangekomen.

Is dit de oorzaak van het ontstaan der verzekering op
verwacht wordende winst, dan kan haar doel ook niet zijn,

-ocr page 59-

den verzekerde de zekerheid eener bepaalde winst te waar-
borgen, onverschillig of hij, wanneer het voorval geen plaats
gehad had, al of niet winst zou hebben verkregen, maar wel
om hem, bij niet behouden aankomst of beschadiging zijner
goederen, die winst te doen vergoeden, welke hij in de te-
genovergestelde gevallen zou genoten hebben, en die de goe-
deren op de bestemmingplaats zouden hebben opgebragt. Zij
heeft derhalve ten doel den koopman in staat te stellen om
^iet alleen zijn aan eene onderneming te koste gelegd kapi-
taal terug te bekomen, maar ook te voorkomen, dat dit
geheel improductief blijve.

Om verwacht wordende winst tot een verzekerbaar interest
te maken, moet er eenig uitzigt, eenige hoop bestaan, dat
er met de goederen winst zal gemaakt worden, en moet die
verwachting door omstandigheden geregtvaardigd worden, die
de grenzen der zekerheid bereiken, of, zooals Lord
mansmeld
zich uitdrukte, de winst trpretty certain^^ zijn.

Dat de verzekering van verwacht wordende winst op deze
gronden moet berusten, wordt door de meeste schrijvers
ex-
vandaar dat in sommige Staten verzekeringen onder
den vorm van weddingschap, of zoogenaamde //Wett-Asseku-
i^anzen,quot; niet zijn toegelaten \\

^ Bij verzekering op verwacht wordende winst kan men niet genoeg het
volgende gezegde van
aunould (1, p. 8) in het oog houden: „The very
essence of the contract of Marine Insurance is that it is a contract of m-
demmty; its g^jg ^^^ exclusive object is to procure for the assured indem-
»ity, in the strictest sense of that word, for any losses he may sustain
through the agency of those sea-risks, against the effect of which the un-
-erwriter by the terms of his policy stands pledged to protect him.
To
Prevent the assured from suffering loss hij means of any of the perils
quot;^^sured against,
is the single aim of a contract of Marine Insurance, and its
° ® ®Piïit would be
violated, if he could make the occurence of any such
®^sualties a means of gain, for this would be to give him an interest in

quot;i^g sea-losses, which would be opposed to every principle of commer-
cial policy.quot;

-ocr page 60-

De mogelijkheid toch, dat dit doel niet altijd in het oog
zou worden gehouden, deed verscheidene wetgevingen deze
verzekering verbieden; o. a. de Ordonance de la marine (Liv.
ITI, tit. des assur., art. 15) en in navolging van deze de
Code de Commerce (art. 347) \\ het Wetboek van Spanje van
1829 (art. 885), van Sardinië van 1842 (art. 377) en dat van
Denemarken (B. IV, Hoofdst. 6, art. 5 van het Wetboek
van
cheistiaan V), verder het Reglement op de Koop-
vaardij van
catharina TI (Hoofdst. X, art. 200, 203 en
204)

Andere Staten hebben zich door het misbruik, dat uit deze
verzekering kan voortspruiten, niet laten afschrikken, maar
haar even als de andere verzekeringen toegelaten: hiertoe be-
hooren Engeland, de Vereenigde Staten van Amerika, Ham-
burg, Pruissen Zweden, Portugal ^ en sommige Staten
van Italië.

Eene der voornaamste redenen voor dit verbod in gemelde
wetgevingen bestaat, zooals wij zeiden, in de vrees voor
ontaarding eener dergelijke verzekering in spel en wedding-
schap; doch uit hetgeen in Frankrijk onder den Code de
Commerce plaats had blijkt, dat dit verbod niet toereikende
was om die verzekering te beletten. Zooals boven vermeld
is, verbood de Code de Commerce in art. 347, al, 3 eene ver-
zekering op verwacht wordende winst, onder anderen, omdat

1nbsp;Zie boven, blz. 21.

2nbsp;Men vergelijke ook de Deensohe assurantieverordening voor de Kop-
penhaagsehe assurautiemaatsehappij, tit, van verzekering, Afd. 2, art, 2, 3
en 11; voorts
benecke, I, p, 306.

3nbsp;Allgemeine Preussische Landrecht, § 1991.

Het Portugeesche Wetboek van Koophandel (Codigo Commercial) bevat
in zijne assurantiebepalingen verscheidene artikelen geheel met die van ons
Wetboek overeenkomende. Tot deze behooren: art. 1720, dat in overeen-
stemming is met art, 615 W. v. K,, art. 1700, dat dezelfde bepaling bevat
als art. 593, art, 1733, dat gelijkluidende is aan de artt, 621 en 622,
art. 1739, dat niet verschilt van art, 627, en art. 1747, dat van gelijken
inhoud is als art. 633 W. v, K.

-ocr page 61-

de verzekering alleen kon ten doel hebben schadevergoeding
geleden door een voorwerp, dat tijdens de verzekering reeds
bestond. Het ongerijmde van dit motief is zoo dikwijls aan-
getoond, dat het onnoodig is dit te dezer plaatse op nieuw
te ontwikkelen. Wij willen alleen herinneren, dat dit ver-
bod zich niet verder uitstrekte dan tot de
verwacht wor-
dende,
niet tot de reeds verdiende winst (fret acquis); zooals
dan ook reeds analogice uit het aangehaald artikel van den
Code volgt. Men was er steeds op bedacht dit verbod te
ontduiken. De Code gaf namelijk, aan partijen de onbeperkte
vrijheid om de verzekerde voorwerpen bij de polis te be-
grooten, en bepaalde, dat als dit geschied was, de verzeke-
^quot;aar zich aan die waardeering moest houden, het geval van
bedrog alleen uitgezonderd (art. 336 C. d. C.) Die nu ver-
wacht wordende winst wilde doen verzekeren, had de goederen
eenvoudig zóóveel hooger bij de polis te begrooten, dat de
verwacht wordende winst in die begrooting begrepen was.
Op deze wijze trachtte men art. 347, al 3 C. d. C. krachte-
loos te maken, waarin men echter alleeii dan kon slagen,
Wanneer de verzekeraar, geen gebruik maakte van de bevoegd-
l^eid, hem gegeven bij art. 336 C. d. C. (volgens hetwelk de
verzekeraar, in geval van bedrog in de waardeering der ver-
^eKerde voorwerpen, eene nadere verificatie en waardeering
kan vorderen), of van die, verleend bij art. 357 C. d. C.
bepalende, dat eene verzekering boven de waarde ten
aan-
van den verzekerde nietig is, wanneer er bewezen wordt,
d^^t^^r^drog van zijne zijde bestaat i.

\' Men vergelijke twee arresten van de regtbank van Koophandel te Mar-
een van 31 Januarij 1833, een ander van 6 September 1834, waarbij
»s uitgemaakt , dat de door den verzekerde opgegevene en door den verze-
aangenome taxatie in de polis, niet de kracht kan hebben, om de
artt. 357 en 358 C. d. C., waarbij elke verzekering voor eene som,
^e werkelijke waarde der goederen te boven gaat, verbodenis, krachte-
beTnbsp;den verzekeraar het regt te ontnemen, die waardeering te

beV^^\'\'^^ de te hooge waardeering, ten gevolge van bedrog geschied, te
vermeld bij
benecke, I, p. 303 en 304.

-ocr page 62-

Wat ons oud regt betreft: volgens de laatste Amsterdam-
sche Ordonnantie was eene zoodanige verzekering uitdrukke-
lijk geoorloofd; volgens de Rotterdamsche was zij verboden:
doch het Hoogste geregtshof besliste meermalen, dat wanneer
aan dit verbod was gerenuncieerd, de verzekering geldig
bleef 1.

Onze wet is in dit opzigt van den Code afgeweken, en
verklaart, in navolging van de Amsterdamsche Ordonnantie,
eene verzekering op verwacht wordende winst geoorloofd;
op grond van het door haar aangenomen systeem, dat men
zich kan verzekeren ook tegen gemis van verwacht voordeel.
Het misbruik, dat eene dergelijke verzekering ten gevolge kan
hebben, en andere wetgevers aangespoord heeft die onbepaald
te verbieden, maakte het echter noodzakelijk maatregelen
hiertegen te nemen. Onze wet wil niet, dat verzekering in
spel en weddingschap ontaardt; daarom is volgens haar het
doel van eene verzekering op verwacht wordende winst, den
verzekerde bij schade aan, of niet behouden aankomst van
zijne goederen, schadevergoeding te geven, tot beloop der
verzekerde som, voor de winst, welke hij zou hebben geno-
ten, wanneer het voorval geen plaats gehad had; met andere
woorden; te bewerken, //dat de beoogde winst niet zal
n worden verijdeld door de avonturen van de zeequot;

Het is hierom, dat niet elhe winst voor verzekering vat-
baar is: ingebeelde of hersenschimmige winst, waarvoor geen
de minste grond bestaat, is uitgesloten. De woorden van het
Wetboek van 1830 (art. 498),
»ingebeelde of verwaeU wor-
dende winst\',\'
zijn in ons Wetboek in dier voege veranderd,
dat slechts het laatste woord is behouden, en het eerste is
weggelaten; welligt om verkeerde begrippen en gevolgtrekkin-
gen te vermijden.
Ingebeelde winst toch, is die, welke alleen
in de
verbeelding bestaat, of, zoo als benecke zich uitdrukt.

;jr
ti

1nbsp;van dee keessel, thes. 717, 10®.

2nbsp;holtiüs, III, blz. 107.

-ocr page 63-

\'/ein Gewinn,.,., dessen Möglichkeit nnr die Einbildungs-
//kraft seinem Auge gezeigt haben kann und der jedenfalls
\'■\'jenseits der Wahrscheinhchkeit liegen dürftequot; i.

Het systeem onzer tegenwoordige wet komt op het volgende
neêr. Wanneer verwacht wordende winst verzekerd is, en de
goederen
niet zijn aangekomen, moet, wanneer de goederen
hij
lehouden aankomst op de plaats van bestemming eene
winst zouden hebben opgeleverd, welke geUjk staat met de
som door den verzekerde bij de polis opgegeven, of die over-
ti\'eft, de bij de polis opgegevene som tot maatstaf van ver-
goeding worden genomen. Wanneer de niet aangekomene
goederen bij behouden aankomst minder dan de brj de polis
°Pgegevene som als winst zouden hebben opgebragt, zoo vol-
staat de verzekeraar met de vergoeding van dit mindere; b. v.
\'^had de verzekerde op 20 quot;/o gerekend, en de stand der
\'\'prijzen levert maar 12% op, zoo bekomt hij het min-
quot; derequot; 3 (art 622 W. v. K.). AVanneer echter de goederen
geene winst, of slechts
verlies zouden hebben opgeleverd,
indien zij behouden waren aangekomen, heeft de verzekeraar
^iets te vergoeden (art. 622 W. v. K.). Komen de goederen
behouden, maar
leschadigd aan, zoo moet de verzekeraar

op

winst het verlies percentsgewi.jze dragen, namelijk, niet
vau de
verzekerde som, maar van de winst, die de goederen
zouden hebben opgeleverd, indien zij
onbeschadigd waren
aangekomen, zonder dat hij, wanneer de winst meer dan de
verzekerde som zou bedragen hebben, boven de som waarvoor
H geteekend heeft gehouden is 3.

De verzekerde moet, volgens de artikelen 621 en 622
V. K., kunnen bewijzen de winst, die hi,]
zonder tus-
schenkomst van het plaats gehad hebbende voorval zou ge-
noten hebben.

^ eenecke, 1, p. 91.
- holtius
, III, blz. 107.

Men vergelijke holtius, t, a. p. en benecke, I, p.

-ocr page 64-

Algemeen bekend is de clausule, welke bij eene verzeke-
ring op verwacht wordende of zoogenaamde
imaginaire winst
reeds sinds lang in gebruik is, en meestal in deze bewoor-
dingen wordt geformuleerd: //consenteerende wij alzoo in
//de bovengemelde begrooting der winst, en dat
onverschillig
n of er winst zij of niet;
renuncieerende wij daaromtrent
//van alle bij de wet gestipuleerde met voormelde bepaling
// strijdige artikelenquot; l. —

Deze beginselen onzer wet omtrent verzekering op verwacht
wordende winst komen met die der wetgevingen van eenige,
maar niet met die van alle Staten overeen.

In Hamburg kan , volgens // het Algemeiner Plan Hamburgi-
scher See-Versicherungenquot;, de verzekeraar, wanneer de verwacht
wordende winst in de polis is gewaardeerd, hoe hoog die op-
gave ook moge zijn, en wanneer die taxatie door hem is
aangenomen, zich niet aan de schadevergoeding onttrekken.
Is deze verzekerd, maar niet percentsgewijze in de polis
bepaald, dan wordt zij bij eene opene polis altijd met
10% vergoed, onverschillig of de goederen bij behouden aan-
komst winst of verlies zouden geleden hebben

In de Vereenigde Staten van Amerika wordt voor eene ver-
zekering op verwacht wordende winst, behalve eene op goede
gronden rustende verwachting van winst, nog gevorderd, dat
de verzekerde een reeds bestaand regt hebbe op de zaak,
waaruit de winst moet voortvloeijen, zonder dat het noodig
is te vragen, of de goederen bij behouden aankomst inderdaad
winst zouden hebben opgeleverd; bovendien moet zij altijd
in de polis worden getaxeerd 3.

In Engeland kan verwacht wordende winst zoowel in eene

1nbsp;Over deze clausule vergelijke men Mr. s. p. lipman, Wetb. v. Kooph.,
blz. 234.

2nbsp;BENECKE, I, p. 92, 9.3, 306 en 307.

3nbsp;benecke, I, p. 92, 93 en 802; .T. J. abbink. Het Zeeregfc en de
Zeeassurantievvetten aller volken, 2\' dr., Amst., 1856, blz. 585, § 154.

-ocr page 65-

quot;open\'\' als in eene nvalued folicyquot;quot; verzekerd worden,
doch is het in
beide gevallen noodzakelijk, dat de verzekerde
ten eerste bewijst, dat hij zonder het plaats gehad hebbende
voorval eenige winst (//some profitquot;) zou genoten hebben;
ten tweede, dat de goederen, waarvan winst verwacht wordt,
te eeniger tijde (//at one time or otherquot;) werkelijk aan de
gevaren der zee waren blootgesteld, en derhalve de verze-
kerde op het oogenblik van het verlies daarbij een inte-
rest had 1. —

Na deze korte uitwijding over de beginselen omtrent ver-
zekering op verwacht wordende winst in andere Staten aan-
genomen, willen wi] de behandeling der bepalingen onzer
Wet omtrent deze soort van verzekering voortzetten.

Art. 615 W. V. K. schrijft voor: //verzekering op ver-
wacht wordende winst moet afzonderlijk bij de polis begroot
worden, met bijzondere opgave op welke goederen zi_i wordt
gedaan; bij gebreke hiervan is de verzekering nietig.quot;

Alvorens verder te gaan willen wi] doen opmerken, dat
de twee eerste woorden geheel hadden moeten weggelaten

^ J. aenould, I, p. 205 j benecke, I, p. 310. Wat de al of niet
i\'egtvaardiging der verwacht wordende winst in Engeland betreft, het schijnt,
dat
benecke hieromtrent eene andere meening voorstaat. In de uitgave van

Nome (I, p. 310) leest men het volgende: „benecke ist im IrHhum,
wenn er S. 174 im Bande I seines Werkes sagt, dasz in England bei
Schätzung eines totalen Verlustes auf eine oifene Police,
keine Rücksicht
auf den Gewinn genommen wird, den der Marktpreis am Bestimmungsha en
gegeben haben würde.quot;

Deze plaats aUeen uit het werk van nolte, die ons bij verschil van
meening tusschen hem en
benecke, wel zijn gevoelen, doch niet altijd
dat van
benecke duidelijk meêdeelt, kan tot bewijs verstrekken, welk eene
grootere waarde
nolte\'s uitgave zou hebben, wanneer daarin het werk van
benecke geheel onveranderd was overgenomen, vermeerderd met aanteeke-
iiingen van den schrijver, zoo als b. v.
boulay-paty, émÉRIGON gecommen-
tarieerd heeft. Om het werk te kunnen gebruiken en op te sporen, in
hoeverre nolte zijn\' voorganger heeft verbeterd, zal men de werken van beide
®«lirijvera met elkander moeten vergelijken.

-ocr page 66-

worden, daar men met deze bepaling heeft willen aanduiden
niet, dat de
versehering, maar de verwacht wordende winst
zelve, bij de polis begroot moet worden, daar de begrooting
van eene verzekering (een contract) moeijelijk kan geschie-
den; ook kan men onder het eerste woord niet verstaan
de som waarvoor de winst verzekerd wordt; dat deze in de
polis moet vermeld worden, bepaalt art. 256, 4° W. v. K.
uitdrukkelijk.

Uit de bepaling van art. 615, al. I heeft men opgemaakt,
dat verwacht wordende winst
altijd bij de polis moet begroot
worden, en dat onze wet voor deze verzekering, even als bij
die op schip (art. 592, 7°), geene
opene maar slechts eene
getaxeerde polis kent Dit was echter niet het doel waar-
mede het artikel geschreven is, maar wel om het misbruik,
dat onder de Fransche wetgeving heerschte onmogelijk te
maken, en eene verzekering van goederen boven de wezen-
lijke waarde of het wezenlijk belang te voorkomen.

Om te bewijzen, dat dit artikel alleen tegen gemeld mis-
bruik is geschreven, lette men vooral op het woord
afzon-
derlijk;
dit heeft o. i. deze kracht, dat wanneer men ver-
wacht wordende winst bij de polis wil begrooten, men deze
begrooting
afzonderlijk moet doen, d. i, niet te zamen, in
eens met de goederen, zoo als onder den Code geschiedde;
b.
V. niet ƒ1000 aan goederen en winst, maar ƒ 800 aan goe-
deren en
f 200 aan winst, of ƒ 1000 in eens, met uitdruk-
kelijke
vermelding, dat de eerste som op goederen, de tweede
op winst wordt verzekerd. Yerder bedenke men, dat het
artikel alleen handelt van het geval, dat verzekerde op goe-
deren en op winst één persoon zijn; krachtens de woorden
afzonderlijk van al. 1 en waarde van het verzekerde van al. 2:
wanneer deze twee verschillende personen zijn, zal immers
de verzekerde op winst die begrooting
altijd afzonderlijk

1nbsp;Mr. a. de pinto, § 447, 80; § 468, 3quot;.

2nbsp;Zie boven, blz. 41.

-ocr page 67-

doen, daar hem de begrooting der goederen vreemd is. Juist
in geval verzekerde op goederen en die op winst één persoon
zijn, kan dit gebruik of misbruik plaats hebben. Voorts houde
men in het oog, dat uit het voorschrift der wet, dat ver-
wacht wordende winst
afzonderlijk bij de polis moet worden
begroot, nog niet
direet volgen kan, dat eene niet begrooting
verboden is; het woord
afzonderlijk staat hiervoor in den
weg. Hierbij komt nog, dat in onze wet, in onderscheiding
van den Code (art. 332, al. 14), in den regel geen begroo-
ting der verzekerde voorwerpen in de polis gevorderd wordt,
en er, volgens haar aangenomen systeem, geene reden zou
bestaan om voor verwacht wordende winst op dien regel eene
uitzondering te maken. Welke kracht heeft eene zoodanige
begrooting, als zij geschied is, volgens de wet? Als er geene
winst zou gemaakt zijn, wordt er, hoewel zij in de pohs is
begroot, geene winst vergoed; zou er minder winst zijn, dan
wordt voor dit mindere schadeloosstelling gegeven.

Hierdoor komen wij tot het besluit, dat er derhalve, vol-
gens den geest onzer wet, even als in Engeland, vrijheid
gelaten wordt om verwacht wordende winst op eene
opene
of eene getaxeerde polis te verzekeren i. Hieruit volgt, dat
wanneer men goederen en hunne winst wil verzekeren, men,
behalve de begroeting der
goederen, de winst bij de polis
kan begroeten, of dit kan nalaten; dat in het eerste geval
deze, volgens art. 615 W. v. K., moet geschieden op twee
Wijzen: óf door eene
afzonderlijke begrooting der winst,
quot;ifgescheiden van die der goederen (al. 1.); óf door de waarde
der goederen in het algemeen uit te drukken,
mei stelligehe-
paling, dat al hetgeen de waarde der goederen te boven gaat,

^ Neemt men aan, dat, volgens onze wet, verwacht wordende Avinst altijd
eene
getaxeerde polis moet verzekerd worden, dan kan men met regt met
•len heer Mr.
a. de pinto (II, § 468, 3quot;) zeggen: „vreemd is het intus-
schen, 3at de verwacht wordende winst bij de polis
moet worden begroot.
Wel op straffe
van nietigheid, wanneer echter die begroeting niet Je
»inst verbindende kracht heeft.quot;

-ocr page 68-

voor verwacht wordende winst zal worden gehouden (al, 2),
d.i., eene
globale begrooting, zooals in het gebruik zeer dik-
wijls plaats heeft, en dat wanneer men de winst
niet wil
begrooten, men in het algemeen kan bepalen, dat de winst,
die de goederen bij behouden en onbeschadigde aankomst
zullen opleveren, verzekerd wordt. —

Boven vermeldden wi], dat art. 615 alleen ziet op het ge-
val , dat de verzekerde op goederen en de verzekerde op winst
één persoon zijn. Tot bewijs dat zij ook verschillende per-
sonen zi-jn kunnen, behoeven wij slechts aan het geval te
denken, dat eene parti,] goederen is verkocht onder voor-
waarde, dat de verkooper die aan den kooper met een schip
zal zenden, en de, risico gedurende den tijd dat de goede-
ren zich op zee bevinden voor zijne rekening zal nemen;
dat daarop de
verkooper deze goederen doet verzekeren, en
de
kooper de winst, die zij bij onbeschadigde aankomst zul-
len opbrengen, ■—

Naar aanleiding van het door onze wet bepaalde, dat alleen
die winst vergoed wordt, welke de goederen bij behouden
aankomst zullen hebben, tot beloop van de verzekerde som,
zonder dat eene hoogere taxatie hierop eenigen invloed kan
hebben, komt ons de meening van
benecke zeer juist voor,
dat verwacht wordende winst eigenlijk altyd in eene
opene
polis moest verzekerd worden, hoewel hij hiervoor een\' an-
deren grond aanvoert, namelijk: //Den wenn der Gewinn als
r/gewisz versichert wird, welches der Pall sein würde, wenn
// er taxirt und die Police nicht offen wäre, so entstände aus
// einer solchen Yersicherung eine offenbare
Wett-Ässekuranzquot;. ^
Volgens onze wet bestaat door eene zoodanige taxatie geene
vrees voor eene //
offenbare Wett-Ässekuranz\'\'\'; evenmin wordt
daardoor de winst als
zeker verzekerd. —

Wat nu de begrooting der winst betreft, deze kan, zooals
boven vermeld is, óf afzonderlijk, óf globaal geschieden. Voor

1 benecke, I, p, 300,

-ocr page 69-

de eerste wijze kan men zoowel eene bepaalde som, als
bepaalde procenten (gelijk in het gebruik dikwijls voorkomt)
als winst noemen. —

Behalve de afzonderlijke begrooting der verwacht wordende
■winst vordert de wet nog in gemeld artikel de // bijzondere
opgave op welke goederen zij gedaan wordtquot;, en wel om in
geval van schade te kunnen bepalen, hoeveel winst op elk der
verschillende voorwerpen verzekerd is. Beide deze vereischten
worden op straffe van nietigheid voorgeschreven, blijkens de
woorden //bi.] gebreke hiervan (d. i. van de afzonderlijke be-
grooting en de bijzondere opgave) is de verzekering der
verwacht wordende winst nietigquot;. —

Art. 615, al. 2 wijst op eene gewoonte, die reeds lang in
bet gebruik heeft bestaan, en ook thans nog bestaat. Dit
artikel is van dezen inhoud: //indien de waarde van het ver-
zekerde voorwerp in het algemeen is uitgedrukt, met stellige
bepaling dat al hetgeen de waarde der goederen te boven
gaat, voor verwacht wordende winst zal worden gehouden,
is de verzekering geldig voor de waarde der verzekerde voor-
werpen, doch zal het overschietende worden herleid tot de
bewijsbare hoegrootheid der verwacht wordende winst, bere-
kend naar den maatstaf bi^j artikel 621 en 622 vermeldquot; De
gewoonte waartegen deze bepaling is gemaakt bestaat hierin,
dat men bij verzekering op goederen en verwacht wordende
winst de verzekerde goederen in de polis ver boven de waarde
begroot, en daarbij bepaalt, dat hetgeen de factuur-waarde der
goederen te boven gaat, voor verwacht wordende of inge-
beelde winst zal worden gehouden, met bijvoeging:
»onver-
^clitllig of er winst zal zijn qf niet.\'^
Het doel dezer wets-
bepaling is geweest om gewoonte en wet in overeenstemming
te brengen.

Omtrent dit artikel is op te merken, dat men de woorden:
quot;Stellige bepalingquot; als een onmischbaar vereischte voor de
geldigheid dezer wijze van begrooting moet aanmerken; dat
bet woord
waarde, tweemaal daarin voorkomende, moet ge-

4

-ocr page 70-

nomen worden in den zin van art. 612 en 613, hetgeen in
het Wetboek van 1830 (art. 518, al. 2) uitdrukkelijk was
bepaalt, benevens dat blijkens de laatste woorden, vergele-
ken met die van gemeld artikel van het Wetboek van 1830
(//en is zij voor het owrige nietigquot;), ons Wetboek zich meer
naar het gebruik heeft geschikt. —

De vraag, of wanneer blijkt, dat bij behouden aankomst
de winst minder zou hebben bedragen dan de som, die de
verzekerde bij de polis had opgegeven, of dat er geene winst
zou gemaakt zijn, de verzekerde geregtigd is om in het eerste
geval eene gedeeltelijke, in het tweede eene geheele restorne-
ring der premie te vorderen, volgens onze wet ontkennend te
beantwoorden i, wordt ook door
benecke behandeld. Deze
is voor eene geheele of gedeeltelijke restornering der premie:
// Da die Prämie immer nach Maszgabe des Interesses zu be-
// stimmen bleibtquot;, zegt hij , // so folgt
selbstverständlich, dasz
//die ganze Prämie zurückgegeben werden müszte, wenn sich
//die Waare bei ihrer Ankunft ohne Vortheil verkauft hätte,
//oder ohne Vortheil verkauft haben würde, wenn sie ange-
//kommen wärequot; Wanneer men bedenkt, dat als de verze-
keraar de risico heeft geloopen om de geheele winst te ver-
goeden, hij als belooning daarvoor de premie moet genieten,
welk ook de uitslag zij, en wanneer men in het oog houdt,
dat in die gevallen de verzekering niet
//voor het geheel of
ten deele vervalt of nietig wordt\'quot;\'
zoo als art. 281 W. v. K.
vordert, zal deze meening, wat ons regt betreft, niet zoo
gereedeliik kunnen aangenomen worden. —

Ten slotte willen wij hier nog opmerken, dat wel verze-
kering,
doch niet bodemerij op verwacht wordende winst,
volgens onze wet, bestaanbaar is; ten minste niet zóó, dat
deze een afzonderlijk voorwerp der bodemerij kan uitmaken.
Art. 578 W. v. K. bepaalt, dat geen geld op bodemerij

\' Hetzelfde wordt ook geleerd door Mr. a. de pinto, II, § 468, 3quot;.
2 beneciie, I, p. 299.

-ocr page 71-

geschoten worden op de verwacht wordende winst al-
uit deze bepaling volgt, dat zij slechts te gelijk met
de goederen kan ve.rbodemd worden.

De reden voor dit onderscheid is duidelijk: voor bode-
merij is behalve gevaar, nog een bepaald onderpand voor de
geschotene gelden noodzakelijk.

-ocr page 72-

TWEEDE AEDEELING.

DE POLIS YAN ZEEASSURANTIE.

§ 1-
Beg-rip.

Om de overeenkomst van verzekering te bewijzen worden
er door onze wet twee middelen van bewijs bij uitsluiting
voorgeschreven, namelijk, de polis en begin van schriftelijk
bewijs, versterkt door alle andere bewijsmiddelen (art. 258,
al. 1 W.
v. K.

De polis is dus niets anders dan een middel van lewijs,
en de bestaanbaarheid der overeenkomst onafhanhelijh van
het al of niet aanwezig zijn eener polis l. Dit beginsel,
in de artikelen 257 en 258 W. v, K. op den voorgrond
gesteld, is uit vroegere gewoonten overgenomen. Oudtijds
namelijk, werden vele assurantiën mondeling en zonder akte
gesloten, welke alstoen
//assurances en confiance\'\'\'^ werden
genoemd, omdat, volgens
cleirac, de verzekerde //se con-
fiait en la honne foi et prud\'hommie de son assureur\'quot;\'
Het
misbruik, dat men er van maakte, had ten gevolge, dat zij

1 Mr. A. DE PiNTo, II, § 208.
^ CLEIRAC, contr. mar., Chap. I, art. 2, p. 304.

-ocr page 73-

werden verboden en by geschrift moesten worden aangegaan.
Later verbood men zelfs onderhandsch geschrift, welk verbod
nog bestond ten tijde van den Guidon, en vorderde, dat zij
in den vorm eener authentieke akte zouden worden aange-
gaan, opgemaakt voor een\' notaris of griffier, daartoe aan-
gesteld en, behalve met het opmaken van polissen, ook met
het passeren van cherte-partijen, bodeoierijbrieven en andere
zeecontracten belast.

Wat de polissen betreft, men zag spoedig in, dat dit
voor den handel te belemmerend was: daarom liet de Ordon-
nance de la marine van 1681 parti^jen de keus door de bepa-
ling :
n le contrat appelle police d\'assurance sera rédigé par
écrit, et pourra être fait sous signature privée\'\'\' i.

Over de kracht der woorden sera rédigé par écrit was men
het niet eens.
émérigon 2 legt deze woorden in dien zin
nit dat de assurantie zonder polis onbestaanbaar is, doch
valin 3 en pothier ^ beweren, dat, daar de Ordonnance er
niet bijvoegde:
a peine de nullité, men moest aannemen, dat
het geschrift slechts voor het
hewijs werd\'gevorderd.

In navolging van de Ordonnance bepaalde de Code de
Commerce (art. 33S, al. I):
nie contrat d\'assurance (beter
dan de Ordonnance: //le
contrat appelé police d\'assurance)
rédigé par écrite Daar ook de Code de beteekenis dezer
woorden niet verklaarde, werd wederom door de schrijvers ^
geleerd, dat ook naar die wetgeving het geschrift alleen tot
bewijs verstrekte.

^ri] algemeen stemmen alle schrijvers daarin overeen,

\' Oraonnanee de la marine, titre des assur., art. 3.
^ ÉMÉEiGON, I, Chap. II, Sect. I, p. 25.
^ VALiN, Comment,, T. II, p. 37, 28.
pothiee, nquot;. 96.

5 pardessus, Cours de droit Commercial, T. III, p. 308; loceÉ, Esprit
du Code de Commerce, ï. II, p. 386;
boulay-paty, Cours de droit ma-
ritime, T.
m, p. 38, 346; viNCENS, Législation Commerciale, T. III,
p. 307.

-ocr page 74-

dat de verzekering een consenmeel contract is, zonder polis
bestaanbaar.

Als deze leer te allen tijde heeft gegolden, dan is het
vreemd, dat én de Ordonnance door de imperatieve woor-
den:
gt;/sera rédigé par écrit,quot; én de Code door »est rédigé
par écritquot;, hun bedoeling zoo onduidelijk hebben te kennen
gegeven, en dat ook in ons Wetboek in art. 255 door de
woorden, dat //de verzekering schriftelijk
moet worden aan-
gegaanquot;, geen betere uitdrukking gekozen is. Wanneer men
dit artikel op zich zelf beschouwt, kan men daaraan moeije-
lijk die beteekenis geven, welke de wetgever blijkbaar be-
doeld heeft, evenmin als aan art. 480 van het Wetb. van
1830, maar zou men dezelfde vraag kunnen doen, die on-
der de vroegere wetgevingen gedaan is, en kunnen beweren,
dat het de bedoeling is om, even als het Sardiuische Wetboek
(art. 362) uitdrukkelijk bepaald heeft, het geschrift
o^ straf e
van nietigheid
te vorderen 1. Te regt wordt dan ook de uit-
drukking van art. 255
»minder eigenaardig\'\' genoemd
Zoo als het artikel nu geredigeerd is, strekt het alleen om
verwarring of onduidelijkheid te veroorzaken; bovendien is
het geheel overtollig, aangezien art. 258, al. 1 W. v. K.
hetzelfde denkbeeld uitdrukt. —

Wanneer men het beginsel in art. 257, al. 1 W. v. K.
uitgedrukt, namelijk, dat de overeenkomst van verzekering
bestaat zoodra zij is gesloten, de wederzijdsche regten en
verpligtingen van den verzekeraar en den verzekerde hun\'
aanvang nemen, zelfs vddr dat de polis is onderteekend,
d. i., dat de verzekering bestaat, er moge immer eene polis
worden opgemaakt of niet: met de bepalingen van eenige
artikelen onzer assurantiewet in verband brengt, zou men
tot eene vreemde conclusie kunnen komen. Uit art. 258,

\' OoV het „Allgemeiue Preussische Landrechtquot; vereischt in § 2064, dat
allé verzekeringen op strafte van nietigheid schriftelijk worden aangegaan.
- Mr.
A, DE PINTO, II, I 208.

-ocr page 75-

al. 2 W. V. K, namelijk, blijkt, dat er volgens onze wet
vereischten zijn, die uitdrukkelijk in de
polis moeten ver-
meld worden op
straffe van nietigheid (d. i., zoo als wij voor
zeker mogen aannemen van de
verzekering, en met van de
Ipolis), en vereischten, die in de polis moeten voorkomen
zonder dat eene niet vermelding nietigheid te weeg brengt i.
quot;Er heerschen derhalve in onze wet deze twee beginsels: 1® ver-
zekering is bestaanbaar
zonder polis (art. 257 , al. 1); 2° m
sommige verzekeringen moeten eenige vereischten in de
polis
vermeld worden, op straffe van nietigheid der verzekering
(art. 258, al. 2). Dit op den voorgrond stellende, zou men
van zelf tot het besluit kunnen komen, dat wanneer eene
verzekering wordt gesloten, waarvoor de wet bepaald heeft,
dat eenige vereischten op strafte van nietigheid van die ver-
zekering in de
polis moeten worden vermeld, deze verzeke-
ring
geldig is //zoodra zij is gesloten..... zelfs vóór dat de

polis is onderteekendquot; (art. 257), doch dat wanneer later
van eene zoodanige verzekering eene polis is opgemaakt,
waarin die vereischten niet voorkomen, zi.]
nietig wordt: om-
dat de vereischten, wier vermelding de wet op straffe van
nietigheid der verzekering in de polis vordert, daarin niet
voorkomen. Men zou derhalve tot het besluit kunnen ko-
men, dat, volgens onze wet, sommige verzekeringen
zonder
polis geldig zijn, doch door het opmaken van eene polis
nietig kunnen worden.

Of dit het doel van den den wetgever geweest is, kan
men met regt betwijfelen. En toch zou men, wat de zee-
assurantie betreft, de verzekeringen, waarvan b. v. in de ar-
tikelen 603, 606, 608, 615, enz. W. v. K. gehandeld wordt,

^ holtius, iii, blz. 23. Tot de vereiscMen, die op straffe van nietig-
heid der verzekering in de polis moeten voorkomen, behooren b. v. die van
de artikelen 272, al. 2, 280, al. 2 („moeten duidelijk worden omsehre-
d. i. bij de
polis, krachtens het woord omschreven), 603, al. 2,
al. 1, 608, 615, al. 1, enz. Men vergelijke
holtius, III, blz. 22;

Mr.

c. s., op art. 258, 1.

-ocr page 76-

en die tot de n sommige verzehetingen\'\'\'\' behooren waarvan art.
258, al. 2 spreekt, als zoodanige kunnen beschouwen. De
wetgever verklaart in gemelde artikelen sommige verzekerin-
gen nietig, wanneer eene polis daarvan is opgemaakt, en niet
eenige voorgeschrevene vereischten in de
polis voorkomen.

Hiervan zou het gevolg zijn, dat wanneer van zoodanige
verzekeringen eene polis is opgemaakt, de vereischten van
de aangehaalde artikelen altijd in die
polis, die aUe of dat
insimment moeten voorkomen. Wat de vraag betreft, of die
vereischten ook bij het
sluiten van Jiet contract moeten worden
opgegeven: men zou hierop kunnen antwoorden, dat dit in
elk geval naar art. 251 W. v. K. moet beoordeeld worden;
daar men immers
d priori niet gemakkelijk zal kunnen be-
palen, of b.
V. de verzekeraar eene verzekering gesloten op
een schip, dat nog niet is op de plaats van waar het gevaar
moet beginnen (art. 606), // niet of niet onder dezelfde voor-
waarden zou hebben gesloten, indien hij van den waren
staat der zaak had kennis gedragenquot; (art. 251). Dat deze
vraag naar art. 251 moet worden beantwoord, zou men kun-
nen opmaken uit de omstandigheid, dat dit artikel handelt
van verzwijging van aan den verzekerde bekende omstandig-
heden bij het
aangaan va7i het contract ^fi^chiGA, de boven aan-
gehaalde artikelen daarentegen van vereischten, die in de
polis
moeten voorkomen op strafle van nietigheid der verzekering;
voorts uit de overweging, dat art. 251 en de gemelde arti-
kelen van twee verschillende zaken handelen.

Door in gemelde artikelen aan het woord polis de betee-
kenis te geven, die de wetgever daaraan in de artikelen 255
en 258, al. 1 W. v. K. gegeven heeft, namelijk die van
aUe, dienende tot bewijs, zal men, met het oog op de arti-
kelen 257 en 251 W. v. K., tot zulke en tot nog meer
zonderlinge gevolgtrekkingen kunnen geraken.

Het is echter duidelijk, dat dit niet het doel van den wet-
gever kan geweest zijn. Waarom toch, zou hij eene verzekering,
die eens, volgens art. 251 W. v. K., geldig is, later nietig

-ocr page 77-

verklaren, omdat eenige vermeldingen in de polis ontbreken?
Hiervoor kan geene gegronde reden bestaan; er zou in die ge-
vallen eene kannen bestaan voor eene nietigverklaring der jpo^is.

Om deze gevolgtrekkingen te vermijden, zal men moeten
aannemen, dat het de bedoeling des wetgevers geweest is,
om in de aangehaalde artikelen door het woord polis, het
contract van verzekering en niet het instrument te verstaan,

O

en zal men in plaats van dit woord dat van overeenlwmst
moeten lezen, zoo als in art. 302 W. v. K. uitdrukkelijk
gebruikt is. Dat deze de bedoeling van den wetgever geweest
is, blijkt vooral uit art. 615, al. 1 W. v. K. Wanneer men
in dit artikel het woord
polis niet in den zin van contract
neemt, komt men tot het besluit, dat de verwacht wordende
winst
niet bij het sluiten der overeenkomst, wel bi] de polis
afzonderlijk moet worden opgegeven.

Het is echter niet te ontkennen, dat men door dit aan te
nemen tot de conclusie komt, dat de wetgever b. v. in de
artikelen 603, al. 2, 606, ah 1 en 608 gewild heeft, dat
de aldaar vodrgeschrevene vereischten
altijd bij het aangaan
der overeenkomst
moeten worden opgegeven, onverschillig of
die omstandigheden al dan niet invloed op de door dèn ver-
zekeraar te loopen risico \' zullen hebben, het geen in strijd
zou zijn met het beginsel in art. 251 W. v. K. aangenomen.
Volgens laatstgemeld artikel toch, maakt
dan eerst verzwij-
ging van aan den verzekerde bekende omstandigheden, de
verzekering nietig, wanneer zij van
dien aard is, dat de
verzekeraar de verzekering niet, of niet onder dezelfde voor-
waarden zou hebben gesloten, indien hij van den waren staat
der zaak had kennis gedragen. Door dit aan te nemen zou
men derhalve te regt kunnen beweren, dat in die artikelen
voor de zeeassurantie eene uitzondering op het algemeene be-
ginsel van art. 251 W. v. K. gemaakt is.

Een zoodanig systeem is voorzeker exceptioneel: dat dit
systeem echter in de bedoeling van den wetgever lag, is
duidelijk zigtbaar.

-ocr page 78-

Wanneer men in de vermelde en andere artikelen het
woord
foUs in den zin van contract neemt, moet men dit
ook doen in art. 258, al. 2 W. v. K.; doet men dit niet,
dan blijven de //sommige verzekeringenquot; van laatst gemeld
artikel achterwege. Ten einde dit te voorkomen zouden wij
op bovengemelde gronden ook in dat artikel eene dusdanige
lezing voorstaan.

De nexus is o. i. hierin gelegen, dat de wetgever, hoewel
in art. 255 W. v. K. de polis eene
akte, en in art. 258,
al. 1 een
bewijsmiddel van de verzekering noemende, echter
het onderscheid tusschen
contract en instrument niet altijd
genoeg in het oog heeft gehouden, en daardoor in dezelfde
dwaling is vervallen als de wetgever van den Code en die van
de Ordonnance i; voorts dat hij, niet in aanmerking nemende,
dat in art. 251 genoegzaam voor het belang van den verze-
keraar is gezorgd, te veel heeft willen regelen en daardoor
tot boven vermeld systeem is gekomen

Aangezien er in de praktijk zeer weinige assurantiën zonder
polis worden gesloten, zouden er, bij eene andere opvatting van
het woord
polis in de aangehaalde artikelen, vele moeijelijkhe-
den kunnen ontstaan, en verzekeringen, die zonder polis geldig
zijn, door het opmaken eener polis nietig kunnen worden.—
Hoewel de polis een middel van bewijs is, is zij echter

1nbsp;Zie beneden, blz. 67. Men denke wat de Ordonnance betreft aan de
woorden: „ le
Conirat appele Police.quot;

2nbsp;Met de woorden van Mr. s. p. lipman kunnen wij ons daarom geheel
vereenigen, wanneer hij zegt: „de ruimte welke bij den Code gelaten was
omtrent het verzekeren van schepen of goederen, welke reeds vertrokken of
vervoerd waren van de plaats, van waar het gevaar voor rekening van den
verzekeraar zoude beginnen, is bij art. 603 tot 606 W^. v. K. zeer
beperkt-,
en zijn daardoor vermoedens tegen de eerlijkheid der aangegane overeenkom-
sten geboren, welke naar het Fransche regt geheel onbekend waren, en
waarvan de
noodzakelijkheid naauwelijks geacht kan worden voldoende te
bewezen. Hetzelfde geldt de bepaling van art. 606 W. v. K. Even weinig

ligt het beperkende voorschrift van art. 608 W. v. K.....in den geest van

den Codequot; (Wetb. v. Kooph., blz. 383 en 234).

-ocr page 79-

niet het eenige bewijsmiddel Onze wet laat in art. 258
W. V. K. nog als zoodanig toe, begin van schriftelijk bewijs,
versterkt door alle andere bewijsmiddelen. Wat als
begin
\'van sclriftelijh bewijs
is aan te merken, leert art. 1939,
al. 2 B. W., namelijk, \'/alle geschrevene akten welke voort-
gekomen zijn van dengenen tegen wien de vordering gedaan
wordt, of van dengenen dien hij vertegenwoordigt, en welke
de daadzaak, waarop men zich beroept, Avaarschijnlijk ma-
ken.quot; Als begin van schriftelijk bewijs zal b. v, kunnen gel-
den eene qnitantie van den verzekeraar of van dengenen die
hem vertegenwoordigt, waarbij de geassureerde
voor de premie
wordt gedechargeerd; verder de nota van den makelaar in
zeeassurantie, uitgereikt aan den verzekeraar of, indien meer-
deren dezelfde verzekering hebben gesloten, aan den eersten
hunner, binnen 24 uren na het sluiten van de assurantie,
welke nota, volgens art. 681, 1° W. v. K.,
tusschen partijen
als begin van bewijs bij geschrift geldt.

Dit begin van bewijs bij geschrift, door alle andere be-
wijsmiddelen, d. i., alle bewijsmiddelen door de wet toege-
laten, gestaafd, kan de polis vervangen.

Dat echter de polis het meest zekere middel van bewijs
is, moet algemeen worden erkend; en wel omdat niet altijd
een begin van schriftelijk bewijs voorhanden is, zoo ook
omdat de bewijsmiddelen, door de wet aan de makelaars-
boeken en aanteekeningen toegekend, somtijds kunnen ont-
breken. De artikelen 681 vgg. W. v. K. nameliik, gewagen
van makelaars in zeeassurantie, en de wet regelt hunne ver-
pligtingen, kent aan hunne aanteekeningen in hun dagboek
enz., wettige bewijskracht toe (art. 68 W. v. K.), zoo ook
een begin van bewijs aan bovengemelde nota. Hiertoe wordt
echter vereischt, dat z^ de qualiteit van makelaar hebben,
d. i., door het plaatselijk bestuur zijn aangesteld en alvorens
zij tot de uitoefening hunner bediening zijn toegelaten, de
bij de wet gevorderde eed hebben afgelegd (art. 62 W. v. K.)
Wat nu het gebruik in sommige steden, zooals te Amster-

-ocr page 80-

dam betreft, aldaar worden wel, bij het sluiten van zeeas-
surantiën, tusschenhandelaars gebruikt, doch deze missen,
voor zoover ons bekend is, bovengemelde hoedanigheid. Zij
hebben echter veel overeenkomst met de door de wet be-
doelde makelaars, worden in het dagelijksch leven alzoo ge-
noemd, sluiten assurantiën op naam van hun\' lastgever, le-
veren de polis, door al de verzekeraars onderteekend, aan den
geassureerde uit (art. 260 W. v. K.) en verrekenen met de ver-
zekeraars de premie, vóór of na ontvangst van den verzekerde
(men vergelijke art. 682 W. v. K.). Vraagt men nu, welke
hoedanigheid aan gemelde personen, volgens de wet, moet wor-
den gegeven, zoo kan deze geene andere zijn dan die van art. 63
W.
V. K.; zoodat hunne handelingen geen verder gevolg heb-
ben dan dat uit de overeenkomst van lastgeving voortspruit.^

Het gevolg hiervan zal zijn, dat aan de aanteekeningen,
enz. van dergelijke, niet door het plaatselijk bestuur aange-
stelde en niet beëedigde tusschenhandelaars, de wettige be-
wijskracht niet zal kunnen worden toegekend. Deze omstan-
digheid doet, ten minste op die plaatsen, des te meer het
noodzakehike van het tot stand brengen eener polis uit-
komen. —

Bij art. 258, ak 1 W. v. K. heeft men de vraag gedaan,
of de eedsdelatie zonder begin van schriftelijk bewijs kan
plaats hebben. Hoe uitgebreid art. 1967 B. W. omtrent het
toelaten van den decesoiren eed ook moge zijn, zouden wij
echter, ten gevolge der
stellige woorden van art. 258, al. 1:
//alle andere bewijsmiddelen,
indien er een begin van schrifte-
lijk bewijs aanwezig is\\
met anderen, deze vraag niet anders
dan ontkennend kunnen beantwoorden i. —

Hoewel onze wet van geene soorten van poHssen uitdruk-
kelijk melding maakt, blijkt het echter uit verscheidene be-
palingen, dat zij het onderscheid door anderen gemaakt tus-

\' Van hetzelfde gevoelen zijn Mr. asser e. s., aant. op art. 258, en
Mr.
g. j. a, tabee, blz. 39; van een ander is Mr. a. depdrao, II, § 206.

-ocr page 81-

sehen eene getaxeerde {valued policy) en opene polis {open
poUcy),
niet uit het oog heeft verloren. De eerste is de
zoodanige, waarin de waarde van het verzekerde voorwerp
is uitgedrukt (art. 274), de laatste die waarin die waarde
niet vermeld staat (art. 273.)

De waardering van het verzekerde voorwerp in eene ge-
taxeerde polis kan, volgens de wet, op
twee wijzen geschieden;
en wel met, of zonder behulp van deskuiidigen; aan elk
dezer wijzen wordt een afzonderlijk gevolg toegekend (art.
275 en 274).

Het verschil tusschen eene opene en getaxeerde polis be-
staat, behalve in het boven vermelde, ook hierin, dat bij gene
in geval van schade of verlies, de waarde
door den verzekerde
moet worden bewezen, hetgeen, volgens art. 273 W. v. K.,
door
alle bewijsmiddelen kan geschieden (boeken, rekeningen
facturen, makelaarsnota\'s, prijscouranten, getuigen, eed l,
enz.); bij deze de opgegevene waarde tusschen partijen voor
de ware wordt gehouden, tenzij door den verzekeraar redenen
worden aangevoerd, waaruit gegrond vermoeden voor het
bovenmatige der opgave geboren wordt, of door hem die
bovenmatigheid in regten worde bewezen (art. 274 W. v. K.) K
eene bevoegdheid, die hij heeft bij alle verzekeringen en bij
zeeassurantie op casco, in de gevallen van art. 619 W.v.K.,
zelfs wanneer het voorwerp door deskundigen is gewaardeerd.

De keus omtrent deze soorten van polissen is geheel aan
het goedvinden der partijen overgelaten; alleen bij verzeke-
ring op schip, moet zij eene
getaxeerde zijn (art. 592, 7°).

1nbsp;Bij een vonnis der Arr. regtbank te \'s Hertogenboscb van 24 Junij
1840 is beslist, dat scbade aan verzekerde goederen door eene beëedigde
verklaring van den verzekerde kan worden geconstasteerd, en dat zoodanige
verklaring, door geen tegenbewijs wederlegd, geldt als voldoend bewijs.
W.
v. h. E., n°. 361. Men vergelijke t. a. p. 319 en 862.

2nbsp;Eene renunciatie aan bet effect der bepaling van art. 274 W. v. K.
moet voor niet geschreven en van onwaarde gehouden worden; aldus beslist
bij een vonnis der Arr. regtb. te Rotterdam. 6 April 1842, R.B.,IV,470.

-ocr page 82-

Het is echter bekend, dat men in de praktijk gewoon is de
waarde van het verzekerde voorwerp altijd in eene polis van
zeeassurantie door partijen contractanten met wederzijdsch
goedvinden te taxeren.

Als eene tweede onderscheiding van polissen, door onze
wet insgelijks niet uitdrukkelijk vermeld, zou men kunnen
wijzen op de verdeeling in
onderJiandsche en authentieke po-
lissen , wanneer de laatste niet in het gebruik onbekend waren.
In den Code de Commerce wordt van deze onderscheiding
nog afzonderlijk melding gemaakt in art. 332, dat toestaat de
polis onderhands op te maken, en in art. 79, dat hiermede
belast de
courtiers d\'\'assurances te zamen met de notarisssen.

Andere onderscheidingen, als die van polissen opgemaakt
met
, of zonder tnssclienkom.st van een! makelaar, van gezegelde
eu ongezegelde polissen, enz. gelooven wij hier te kunnen
achterwege laten.

In Engeland heeft men nog twee onderscheidingen gemaakt,
die bij ons wel niet onbekend zijn, doch waarvoor wij geene
afzonderlijke benamingen hebben. Aldaar maakt men nog
onderscheid tusschen een
interest policy en een wager policy.
De eerste is de zoodanige, die eene zuivere verzekering en
niet eene verzekering in den vorm eener weddingschap bevat,
of //which shows by its form that the assured has a real,
//substantial interest in the thing insured: in other words,
//that the contract of insurance, embodied by the policy
//is a contract of indemnity, and not a wagerquot;. Een wager
policy is die, welke geene verzekering, maar eene wedding-
schap aantoont, of //one which shows on the face of it,
//that the contract it embodies is not really an insurance,
//but a wager;
i. e., a pretended insurance, founded on an
//ideal risk, where the assured has no interest in any thing
//insured.quot; Deze laatste bevat gewoonlijk eene der volgende
clausulen:
n interest or no interesP^, — gt;/without further
proof of interest than the policy^\'\', — npolicy to he deemed
sufficient proof of int6resP\\ — n without benefit of salvage

-ocr page 83-

to the insurer\'\', of andere. Dergeliike polissen zijn echter in
Engeland met eenige uitzondering verboden \\

Eene tweede onderscheiding aldaar gemaakt is die tusschen
voyage policy en time policy. De eerste is die, welke eene
verzekering bevat, waarvan de duur der risico is bepaald door
de plaats van waar de reis een\' aanvang neemt en waar die
eindigt; de tweede die, welke eene verzekering voor een\' be-
paalden tijd behelst. Ook zijn er polissen, die beide bena-
mingen dragen, zoo dat zij tegelijk
voyage policies en time
policies zijn, wanneer zij b. v. eene verzekering bevatten van
een schip van Londen naar Buenos-Ayros voor den tijd van
drie maanden 3. Het voordeel van het maken van onder-
scheidingen als deze, is zeer gering en zou alleen hierin
kunnen bestaan, dat men door die benamingen eene eenigzins
wijdloopige omschrijving zou kunnen besparen. —

De gewoonte om gedrukte polissen, door schriftelijke be-
palingen aangevuld, bij het opmaken van zeeassurantiën te
gebruiken, die tegenwoordig in de meeste handelsteden van
andere landen en ook van ons land, waar het assurantiewezen
wordt uitgeoefend, bestaat, is zeer oud:
valin noemt haar
eene
gt;/pratique tres anciennequot;, en benecke beweert, dat dit
gebruik reeds meer dan drie honderd jaar heeft bestaan 3.

Zoodanige gedrukte polissen, die de meest in gebruik
zijnde clausulen en voorwaarden bevatten, welke de onder-
vinding, de gewoonte en de algemeene belangen van den
koophandel, tusschen de contractanten hebben vastgesteld,
naar de plaatselijke gesteldheid verschillen, den wil van den
handelstand uitdrukken, locale wetten vormen en de gewoon-
ten of usantiën van elke handelplaats handhaven, bestaan
over het algemeen, zooals ook te Amsterdam, slechts voor de
meest voorkomende voorwerpen der verzekering, als, wat ge-

1nbsp;19 geoege 2, C. 37, § 1.

2nbsp;AENOULD, I, p. 17—

•■5 valin, Comment., II, p. 28; benecke, 1, p. 390.

-ocr page 84-

noemde stad betreft, voor verzekering op casco, op goederen
en op behouden varen (zijnde de laatste de gewone cascopolis
vermeerderd met de bekende clausule op behouden varen) i,
terwijl voor alle andere voorwerpen eene dezer drie soorten
wordt gebruikt.

De clausulen in deze gedrukte polissen voorkomende zijn
van tweederlei aard; zij dienen óf om de bepalingen der wet
aan te vullen, óf om daaraan te renuncieeren.

Nadat deze gewoonte lang in Frankrijk had gegolden be-
weerden sommigen de onwettigheid daarvan, benevens dat de
polis geheel met de hand moest worden geschreven, waarvan
het gevolg was, dat het gebruik van gedrukte polissen bij
het opmaken van verzekeringen beperkt werd Dat onder
den Code deze bewering nog niet geheel was verdwenen,
blijkt hieruit, dat
poxjenel de wettigheid daarvan nog niet
zoo gereedelijk aanneemt door te verhalen, dat de vraag in
zijn\' tijd nog bestond en steeds bleef // de la plus grande im-
portance pour Ie commercequot; eene vraag waarvan het heil
van den staat afhangt. Wat onze wet betreft, is zij natuur-
lijk geen vraag meer.

Het gebruik van gedrukte polissen wordt door sommigen
afgekeurd, door anderen geprezen Wanneer men bij het
opmaken eener polis de geschrevene bepalingen inrigt naar
de gedrukte, en van deze doorhaalt of verandert diegene welke
eene of beide der partijen in hunne overkomst willen wijzi-
gen of doen vervallen, of welke niet tot het voorwerp der
verzekering behooren, dan voorzeker bieden zij veel voordeel

1nbsp;Zie Bijlage A, B en C.

2nbsp;Men vergelijke hierover valin. Comment., II, p. 28.

3nbsp;M. pouENEL, Code de Commerce accompagné de notes et observations.
Paris, 1807 , ad art. 333, p. 251.

i Wat de oudere schrijvers betreft, valin (Comment., II, art. 2, p. 28)
is voor het gebruik van gedrukte polissen,
pothiee, (contr. d\'assur., n°. 100)
daartegen gestemd. Men vergelijke voorts over het voordeel van deze
lemon-
niett,
I, p. 1 vgg.

-ocr page 85-

aan, als het opmaken der polis bespoedigende en een groot
gemak aan de partijen verschaffende; doch wanneer deze na-
derhand aan de verpligtingen uit de polis ontstaande willen
voldoen, en alsdan bemerken, dat juist die gedrukte bepalingen
hare bedoehng in den weg staan en niet teruggeven, dan
zou het kunnen gebeuren, dat zij voor haar niet dat voordeel
opleverden, hetwelk daaraan gewoonlijk wordt toegekend.

Men heeft de zwarigheid, die de vereeniging van gedrukte
en geschrevene bepalingen in dezelfde akte kan opleveren,
zooveel mogelijk uit den weg geruimd door in de meeste
landen als regel te stellen, dat men voor alles naar den wil
der contractanten moet onderzoek doen; dat men in het oog
moet houden, dat zij de gedrukte bepalingen hebben gt;illen
aannemen, voor zoo verre deze met hunne bedoeling in over-
eenstemming zijn; dat de geschrevene bepalingen dienen om
de gedrukte te verklaren, nader te bepalen, te wijzigen, ja
zelfs krachteloos te maken, en dat de geschrevene als de
laatste wil der party en moeten worden aangemerkt. Bi.] eiken
strijd of elke onzekerheid moet derhalve aan deze de voorkeur
gegeven worden i.

Behalve de mogelijkheid, dat de gedrukte en geschrevene
bepalingen eener polis niet nevens elkander bestaanbaar, of
met elkander in strijd zijn, kan het ook gebeuren, dat zelfs
de gedrukte bepalingen niet één geheel vormen, maar som-
mige lijnregt tegen andere indruischen. Als voorbeeld willen
wij hier aanhalen de gedrukte Amsterdamsche polis voor eene
verzekering op behouden varen In deze vindt men twee soor-
ten van gedrukte bepalingen, namelijk,
cursijf en niet cursijf
gedrukte clausulen. In de eerste staat b. v.: // geschiedende deze
assurantie op het
behouden arrivement van gemeld schip, ter
gedestineerde plaatsequot;, terwijl lager in de niet cursijf gedrukte
bepalingen de woorden gevonden worden: //bestaande wijders

1nbsp;BENECKE, I, p. 390; ÉMÉEI60N, Chap. II, Sect. III, p. 34.

2nbsp;Zie Bijlage C.

-ocr page 86-

de voorz. risico in alle gevaren ter zeequot;, enz. Zoo vindt
men in de eerste de bepaling: //waartegen wij
mij zijn van
avanjgros en Ujzonder e avarij\\ in de laatste: //vri] van
schade en avarijgros onder
drie ten honderd\'quot;\'in de eerste:
H waartegen wij
vrij zijn van alle andere onkosten met of
zonder succes geimpendeerdquot;, in de laatste: //de gevallene
schade, zoowel als de alzoo gemaakte kosten, zullen door ons
worden
hetaald, het zij deze laatsten met of zonder succes
worden geimpendeerdquot;; in de eerste: //waarom ook, met
uit-
druJcJcelijken afstand van ieders regt op hooger heroep,
alle
kwestien enz,,
definivelijh zullen worden getermineerd door
drie scheidsmannen enz., aan welke scheidsmannen nu voor
alsdan de bevoegdheid toegekend wordt, om als
goede man-
nen naar hillijkheid
te oordeelen,quot; in de laatste: //verder is
bepaald enz., partijen zich zullen onderwerpen aan de uitspraak
van
scheidsmannen, welke uitspraak echter aan hooger beroep
voor het Provinciale Geregtshof van Noord-Holland onder-
worpen zal zijn.quot; Bi] eene dergelijke cumulatie van cursijf
en niet cursijf gedrukte, tegen elkander inloopende, clausulen
in dezelfde polis, is als algemeene regel aangenomen, dat de
eerste dienen om de laatste te verklaren, nader te bepalen,
te wijzigen, ja zelfs krachteloos te maken, en dat bij eiken
strijd aan de eerste de voorkeur moet gegeven worden. —
In vroegere Ordonnantiën, als in die van
phiijps (1563), in
die der kamer van assurantie en avarijen van Amsterdam
(1673) en in de nadere ampliatie daarop (1693), benevens in
die der stad Middelburg (1600), waren
polisformulieren voorge-
schreven, waarvan men niet mogt afwi-jken Het onjuridi-
sche hiervan behoeft geen betoog, en het is daarom, dat men
in alle nieuwere assurantiewetten en zelfs reeds in de Or-
donnance de la marine en in den Code de Commerce, be-

I In de Ordonnantie van koning PHtLiPS van 1S63, titel van versekerin-
ge, art. 2, staat zelfs: „ sonder eenige meerdere Clausule daer aen te mogen
voegen.quot;

-ocr page 87-

nevens, in navolging van dezen, ook in onze wet, zich tot
het opgeven der vereischten eener polis van zeeassurantie be-
paald heeft. —■

§ 2.

VereischLte».

De vereischten voor eene polis van zeeassurantie worden
door onze wet in twee soorten verdeeld: 1° die welke aan alle
polissen gemeen zijn; die welke tot eene polis van zee-
assurantie in het bijzonder behooren. De eersten worden ge-
vonden in art. 256 W. v. K., de laatsten in art. 592, welk
artikel naar het eerstgemelde verwijst. Beide genoemde arti-
kelen, den inhoud eener dusdanige polis vermeldende, vor-
men derhalve één geheel, en moeten in verband met elkander
worden beschouwd. Het is omtrent deze vereischten, dat wij
thans eenige opmerkingen wenschen mede te deelen.

Art. 256, 1° W. v. K. vordert, dat in de polis wordt uit-
gedrukt
nde dag waarop de verzekering is gesloten\'\'\' en is
eene verbetering van den Code, die sprak van den dag waarop
de
polis is geteekend; eene onbegrijpelijke vergissing, daar
ook de Pransche schrijvers leeren, dat de overeenkomst be-
staat vóór dat de polis is geteekend i.

De noodzakelijkheid dezer vermelding is duidelijk; opdien
dag toch, nemen de verpligtingen van den verzekeraar en
verzekerde een\' aanvang; van dien dag af is de verzekeraar
schuldeischer voor de premie (ten zij er een tijd voor het
voldoen van deze is vastgesteld), en de verzekerde voorwaar-

1 Dat deze vergissing consequent is volgehouden, blijkt uit de artikelen
833, al. 3, 338, 855, 365, 366, 367, enz. C. d. C.

-ocr page 88-

mmm

delijke schukleischer voor de verzekerde som. Ook bij het
doen eener tweede verzekering, wanneer het voorwerp reeds
vroeger voor de volle waarde, denzelfden tijd en hetzelfde
gevaar verzekerd was, en deze tweede verzekering geschiedt
op eene andere polis en een\' anderen dag (men vergelijke de
artikelen 277 en 278 W. v. K.): om alsdan te beoordeelen,
welke dezer beide assurantiën geldig is, zal men diegene
als zoodanig moeten verklaren, welke de oudste dagteekening
draagt. Behalve deze gevallen zijn er nog zeer vele andere,
waarin deze vermelding dienstig is, zooals uit verscheidene
bepalingen onzer wet kan afgeleid worden. —

Uit de bepaling, dat de dag der verzekering in de polis
moet worden uitgedrukt volgt, dat wanneer op eene en de-
zelfde polis, door onderscheidene verzekeraars, op onderschei-
dene dagen, verzekerd is, er zoo vele dagteekeningen in de
polis moeten voorkomen als er dagen zijn waarop die verze-
keringen zijn gesloten. Bij het opmaken eener polis van
zeeassurantie wordt dit ook algemeen in het oog gehouden. —
Niet alleen is het noodig den dag, maar wanneer men
naauwkeurig wil te werk gaan, is het ook in vele gevallen
zeer noodzakelijk den
juisten tijd van den dag in de polis
te vermelden; daar onze wet de verzekering niet bij
dagen,
maar bij oogenbliMen (art. 257), bij tijdstippen (art. 269)
rekent. De reden waarom deze vermelding niet in de wet
gevorderd wordt, is welligt gelegen in de moeijelijkheid,
die de uitvoering daarvan in de praktijk zou opleveren. Het
Fransche regt trachtte hierin eenigzins te gemoet te komen.
De Code namelijk, vereischte nog of de
polis des voor- of
namiddags is
onderteehend: wederom eene verkeerde uitdruk-
king; daar ook hier de meening is, of de
verzekering des
voor- of namiddags is
gesloten. Dit komt wel iets nader
aan het doel, doch is een halve maatregel, die weinig voor-
deel aanbrengt. —

Den dag waarop de polis is onderteekend daarin te vermel-
den is geen vereischte, en de vermelding daarvan is, volgens

-ocr page 89-

onze wet, nergens voor dienstig i, aangezien zij slechts let
op het tijdstip van het
sluiten der overeenkomst. —

Eene verzekering kan, volgens art. 264 W. v. K., voor
eigen rekening of voor die van een\' derde gesloten worden.
Daar de verzekeraar hem met wien hij eene verzekering aan-
gaat moet kennen, zal in beide gevallen
nde naam van hem
die de verzekering sluif
in de polis moeten worden vermeld,
volgens art. 256, 2o, waarin de woorden
voor eigen reke-
ning of voor die van een\' derde
zeer goed konden gemist
worden.

Hij die de verzekering sluit kan verschillende hoedanighe-
den hebben, meerdere dan de Code de Commerce in art. 332,
al. 7 vooronderstelt. Dit artikel spreekt alleen van die van
eigenaar en commissionair; doch er is niet in aanmerking
genomen, dat een negotiorum gestor, een lasthebber, een
houder van een in pand gegeven goed, een vruchtgebruiker
of een bezitter, ook een voor verzekering vatbaar belang
kunnen hebben ^

, Bij verzekering voor rekening van een\' derde moet bo-
vendien nog in de polis vermeld worden: 1° dat zij voor
rekening van een\' derde geschiedt (art. 267); 2quot; of hij, die
de verzekering sluit, dit als lastgever doet, of buiten weten
van den belanghebbende handelt (art. 265). Bij verzuim van
het eerste vereischte wordt de verzekerde geacht de verzeke-
ring voor zich zelven te hebben gesloten (art. 267) 3; het
gevolg van het niet vermelden der hoedanigheid is door onze

1nbsp;Men vergelijke holtiüs, III, blz. 24.

2nbsp;Men vergelijke m. mees, blz. 5.

3nbsp;Dat deze bepaling eene praesumptio iuris is, waartegen bewijs wordt
toegelaten, is te regt beslist bij een vonnis der Arr. Eegtbank te Rotterdam
van 22 Junij 1853, bevestigd door een arrest van het Hof van Z. Holland,
29 Maart 1854, beide vermeld bij Mr. p.
ktjipee van harpen, verzameling
van gewijsden in zake van zeeassurantie sedert 1838, Amsterdam, 1859,
nquot;. 5, blz. 30, vgg.

-ocr page 90-

wet niet geregeld: wel heeft men hierop hetzelfde gevolg als
van het niet vermelden van het eerste vereischte willen toe-
passen, uitgedrukt in art. 267 i, doch dit handelt over een
geheel ander geval en kan niet hiertoe worden uitgestrekt

Uit gemelde artikelen blijkt, dat het bij verzekering voor
rekening van een\' derde onnoodig is den naam van hem,
voor wiens rekening zij geschiedt, in de polis te vermelden;
dat men derhalve kan schrijven:
Ä voor vreemde rekening. Of
echter, volgens onze wet, geoorloofd is de clausule:
A voor
eigen of vreemde rekening
, of deze: A voor rekening van wien
het aangaat:
gelooven wij te kunnen betwijfelen. Verzekering
toch, kan voor eigen rekening of voor die van een\' derde
worden gesloten, mits in dit laatste geval bovengemelde twee
vereischten uitdrukkelijk in de polis voorkomen: bij beide
clausulen nu, ontbreekt het eerste, uitgedrukt in art. 267,
namelijk, dat voor rekening van een\' derde verzekerd wordt;
in de laatste clausule kan hij wien het aangaat A zelf of
een ander zijn, en evenzoo is het in de eerste onzeker, voor
wiens rekening de verzekering geschiedt.

Het gevolg van deze beide clausulen zal zijn, dat daar, zoo-
als art. 267 voorschrijft, in de polis niet vermeld is, dat de
verzekering voor rekening van een\' derde is geschied, vol-
gens de woorden van datzelfde artikel, //de verzekerde ge-
acht wordt die voor zich zeiven te hebben gesloten.quot; Er zijn
slechts twee wijzen, volgens de wet, mogelijk: óf voor eigen
rekening, óf voor die van een ander: eene derde ligt buiten
de wet

Met de clausule: A voor rekening van wien het aangaat
mag niet verward worden de in Frankrijk algemeen gel-

1nbsp;Mr. assbe c. s., aant. op art. 267; Mr. G. j. a. faber, blz. 45 eu 46.
Ditzelfde is ook aangenomen bij arbitrale uitspraak, gewezen te Amsterdam,
23 Januarij 1850, vermeld bij Mr,
t. kuyper van hakpen, t. a. p.,

36, blz. 250, vgg.

2nbsp;Men vergelijke HOLTlTis, III, blz. 33 en 33.

3nbsp;Men vergelijke holtiüs, III, blz. 33.

-ocr page 91-

dende: npour le compte de qui il appartiendra^^ âaar deze
in een geheel ander geval wordt gebezigd. De Pransche
schrijvers leeren, dat een commissionair, bij het sluiten eener
verzekering, den
naam van zijn\'committent kan noemen, of die
kan verzwijgen door de clausule // pour le compte de qui il ap-
partiendra;quot; dit laatste, nadat eerst in de polis van die hoedanig-
heid van commissionair is melding gemaakt, hetgeen volgens den
Code een vereischte is (art. 332, al. 7 C. d. C.), i Als dit ge-
schied is, d. i., wanneer is melding gemaakt in de polis,
d»t de verzekering voor rekening van een\' derde gesloten
wordt, kan die clausule ook bij ons gebruikt worden. —

Zijn door het vereischte, dat de polis moet bevatten den
naam van hem die de verzekering sluit,
polissen aan toon-
der,
volgens onze wet, verboden? Het Wetboek van 1830
(art. 482, ]°) verbood uitdrukkelijk polissen aan toonder te
stellen. De aanleiding tot dit verbod zal welligt geweest
zijn het stilzwijgen door den Code de Commerce over dit
punt in acht genomen, en de verkeerde leer door de schrij-
vers daarover voorgestaan. Deze beweerden, en het gebruik
volgde in dit opzigt, dat hoewel de Code niet uitdrukkelijk
toestond eene polis aan toonder te stellen, men bij analogie
uit art. 313 (alwaar dit zou toegestaan worden voor bodeme-
rij) kon opmaken, dat zoodanige polissen, volgens den Code,
geoorloofd waren Ons Wetboek heeft het verbod van het
Wetboek van 1830 weggelaten en is het voorbeeld van den
Code gevolgd.

Het weglaten van dit verbod zou voor een ontlennend
antwoord dezer vraag kunnen pleiten, wanneer men geen
onderzoek deed naar de reden, waarom het in ons Wetboek

1nbsp;Men zie o. a. boulaï-paxy op éméeigon, Confer. XXXVIII; valin,
II, p. 31 en 32.

2nbsp;eogeon, Code de Comm., art. 332, laatste aant. Dat deze gevolg-
trekking op een\' onjuisten grondslag berust, blijkt hieruit, dat de Code
de Comm. in art. 313 wel toestaat een\' bodemerijbrief aan
order te stellen,
niet echter aan
toonder.

-ocr page 92-

niet voorkomt. Deze is // niet juist,quot; zooals holtius te regt
aanmerkt, //omdat men van gedachte veranderde, maar veel-
// eer omdat men de bewoordingen hier ter plaatse voldoende
// vondtquot; 1. Wanneer men art. 482, al. 1 en 2 Wetb. 1830 inziet,
luidende: //alle polissen moeten uitdrukken: 1° de benaming
van dengenen, die de assurantie laat doen; zij mogen niet aan
toonder gesteld wordenquot;, dan is het duidelijk, dat de tweede
volzin van al. 2 reeds in den eersten ligt opgesloten. Wanneer
de wet voorschrijft, dat de naam van hem die de assurantie
laat doen in de polis moet vermeld worden, volgt hieriÄt
immers reeds van zelf, dat zij niet aan toonder kan worden
gesteld. Men vondt derhalve de eerste bewoordingen voldoende,
en liet daarom de tweede weg, zonder dat //men van gedachte
veranderde.quot; Hoewel nu de vereischten van art. 256 W. v. K.
niet op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven, en een
of meer dezer, derhalve ook de naam van hem die de ver-
zekering sluit, kan achterwege blijven, zonder de polis krach-
teloos te maken (waarover later): zoo volgt hieruit slechts,
dat die naam niet in de polis behoeft voor te komen, niet
dat eene polis aan toonder kan gesteld worden.

Wij gelooven dan ook met anderen deze vraag levesügend
te kunnen beantwoorden 3- behalve om bovengemelde rede-
nen, ook nog omdat de wet het aan toonder stellen ner-
gens uitdrukkelijk heeft toegestaan. Daarenboven brengt de
aard der polis niet mede, dat zij aan toonder gesteld wordt;
zij is het bewijs van eene tusschen twee of meer
bepaalde
personen geslotene overeenkomst, even als eene huurcedel,
eene koopakte: evenmin als deze aan toonder kunnen ge-
steld worden, evenmin eene polis. Er bestaan ook geene
redenen, die het aan toonder stellen noodzakelijk zouden ma-
ken; wil men als zoodanige opgeven, dat bij eigendomsover-

1nbsp;holtiüs, III, blz. 25.

2nbsp;holtius, III, blz. 25; Mr. g. j. a. pabee, blz. 36 en 38. Het te-
genovergestelde wordt geleerd door Mr.
assëb c. s., aant. 5 op art. 356.

-ocr page 93-

gang der verzekerde voorwerpen de polis gemakkelijker aan
den nieuwen eigenaar zou kunnen worden ter hand gesteld:
art. 263 W. v. K. heeft hierin voorzien door de bepaling
dat, wanneer de verzekerde voorwerpen (b. v. een verzekerd
schip zeilende, verzekerde goederen onder weg enz.) worden
verkocht, of de eigendom daarvan overgaat, de verzekering
mn regtmege, //zelfs zonder overdragt, ten voordeele van den
kooper of nieuwen eigenaar looptquot;. Ten laatste wat zou het
gevolg zijn, als een verzekeraar zich verbond om
aan toon-
der
van de polis de schade, tot beloop van de verzekerde
som, te vergoeden, die een bepaald voorwerp door de gevaren
der zee zal ondervinden? Immers eene geheel verkeerde opvat-
ting van het doel der verzekering;
toonder zou geen interest
door cognoscementen of andere documenten hebben te bewijzen,
maar alleen de
foUs hebben te vertoonen; daardoor zou echter
de polis niet blijven een
interest policy, die bewijst, dat de
verzekering, die zij bevat, een
contract of indemnity is, maar
zou ontaarden in een
wager policy , die eene voorgewende verze-
kering bewijst, die ongemerkt de clausulen zou bevatten: //
inte-
rest or no interest
quot; of // without further proof of interest\'\\ ■—
Met de vraag of polissen aan toonder kunnen worden ge-
steld, is naauw verbonden die, of het
aan order stellen door
onze wet is toegelaten. Tot eene
ontkennende beantwoording
dezer vraag kunnen verscheidene der bovengenoemde opmer-
kingen dienen, benevens deze, dat de wet daar, waar zij het
aan order stellen gewild heeft, dit uitdrukkelijk heeft toege-
staan; b.
V. in art. 100 voor wissels, in art. 208 voor or-
derbriefjes, 210 voor assignation, 508 voor cognoscementen,
en 573 voor bodemerij brieven, doch voor polissen nergens
dusdanige bepaling bevat i. De regten uit eene polis voort-
spruitende kunnen, behalve het geval van gemeld art. 263
W. v. K., op geene andere wijze worden overgedragen,

1 Ontkennend wordt ook deze vraag beantwoord door Mr. tabee , blz. 44;
bevestigend door Mr,
asser c. s., aanteekening 5 op art. 256.

-ocr page 94-

dan volgens art. 668 B. W., en aan een endossement op
eene polis geplaatst kan geène kracht worden toegekend, zelfs
niet die van voorloopige legitimatie i.

Sommige wetgevingen, als het //Preussische Landrechtquot;
(§ 2071) en de //Hamburgische Assekuranz- und Havarie-
Ordnungquot; (Tit. 1, art. 4), laten polissen aan toonder toe.
In Engeland zijn de
policies in Uanh, d. i. zulke polissen,
waarin de naam van hem door wien of voor wien de verze-
kering gesloten wordt niet voorkomt, verboden. Aldaar moet
altijd in de polis vermeld staan: óf een of meer der perso-
nen, die een belang in de verzekerde zaak hebben; óf de af-
zender of geconsigneerde; óf de personen, die order ontvan-
gen hebben tot het sluiten der verzekering; óf hij die order
tot de verzekering heeft gegeven In de praktijk is men
aldaar gewoon alleen den naam van hem te vermelden, die
de verzekering sluit, d. i. van den assurantiemakelaar of,
als er geen makelaar gebruikt wordt, van den verzekerde
zeiven. Deze makelaars
{insurance brokers) zijn gewoon te
verzekeren op hun\' eigen naam en voor hunne eigene reke-
ning, of op hun\' eigen naam en voor rekening van hunne
principalen. Zij gebruiken hiertoe de volgende clausule,
die ook in de gedrukte polissen voorkomt: //A (naam van
den makelaar)
as well in their own names, as for and. in
liyjnbsp;the name and names of all and every other persons to

whom the same doth, may, or shall appertain, in part or
in all, do make assurance and cause themselves
(of de
naam van hun\' principaal)
and them and every of them
to he insuredquot;
eet. De clausule »for and in the names
of all persons to whom the same doth appertain, in part
or in
air heeft deze strekking, dat zonder haar niemand
anders voordeel uit de poHs kan verkriigen, dan de per-
soon, die daarin met name is genoemd; terwijl door haar

-ocr page 95-

iedereen, die kan bewijzen, dat hij gedurende het gevaar
belang had in de verzekerde zaak, en de persoon is voor
wiens rekening de verzekering gesloten was, tot1schade-
vergoeding geregtigd is i.

Zij komt vrij wel overeen met de bovengenoemde: » A voor
eigen of vreemde rekening\'quot;
\'en met de in onze polissen
voorkomende: //
of wie het anders geheel of ten deele zoude
mogen aangaan\'\'\' ■—

Tot de bestaanbaarheid der overeenkomst van verzekering
wordt
o. a. vereischt een belang aan gevaar onderhevig
(art. 268 W. v. K.), bij de zeeassurantie aan gevaren der
zee. Deze gevaren neemt de verzekeraar voor zijne reke-
ning, en de risico, die hij loopt, is afhankelijk van het
object, dat aan het zeegevaar wordt bloot gesteld. Om
deze te berekenen, moet hij dit object kennen. Onze wet
vordert daarom in art. 256, 3°, dat in de polis vermeld wordt
/gt;eene genoegzaam duidelijke omschrijving van het verzekerde
voorwerfT
Wanneer eene omschriiving duidelijk, en wan-
neer genoegzaam duidelijk is, kan
a priori moeijelijk bepaald
worden: de bedoeling is, dat wanneer de verzekerde ten opzigte
van het object schade geleden heeft de verzekeraar uit de polis
moet kunnen opmaken, of dit hetzelfde object is, als dat waar-
van hij het interest verzekerd heeft. De omschrijving moet
daarom zoo naauwkeurig geschieden, als de omstandigheden toe-
laten. Naarmate het object der zeeassurantie verschillende is,
naar die mate zal ook de genoegzaam
duidelijke omschrijving
verschillen: wordt het schip verzekerd, zij zal anders zijn
dan wanneer goederen, verwacht wordende winst of op bode-
merij geschotene penningen enz., verzekerd worden; dit bgt
geheel in den aard der zaak. —

1nbsp;1nbsp;ARNOULD, I, p. 34 en 2S.

2nbsp;Zie Bijlage A, B en C.

-ocr page 96-

Bij verzekering op schip moet, behalve eene genoegzaam
duidelijke omschrijving, de polis nog, volgens art, 592, 1quot; W,
v. K., bevatten n de opgave of het schip van vurenhout is,
of de verklaring dat de verzekerde van die omstandigheid
onkundig isr
Deze opgave of verklaring zal dan eerst te
pas komen, als het schip van zoodanig hout is, of de ver-
zekerde (zooals de wet vooronderstelt, dat gebeuren kan) niet
weet van welk hout het schip is gebouwd; dit ligt opgeslo-
ten in de bewoordingen, en blijkt uit art, 8 der Amster-
damsche Ordonnantie van 10 Maart 1744, waaruit deze be-
paling is overgenomen, benevens uit de woorden van
van
der kdessel
: //et si navis sit id genus, quod vocatur een
vuren Uaas,
hoe exprimi oportetquot; i. Is het schip niet van
vurenhout, en de verzekerde bekend met de soort of soorten
hout, waarvan het schip gebouwd is, dan is het derhalve
geen vereischte de houtsoort in de polis te vermelden.

Uit dit afzonderlijk vereischte in art. 592, 1° uitgedrukt
blijkt, dat de vermelding hiervan, volgens de wet, bij verze-
kering op schip, niet onder de in art, 256, 3° gevorderde
//genoegzaam duidelijke omschrijvingquot; behoort.

Op deze bepaUng is aangemerkt, dat het doel misschien
beter bereikt was, indien men
altijd gevorderd had de ver-
melding van het hout, waarvan het schip gebouwd is, in
plaats van dit alleen te vorderen voor de slechtste soort eu
voor het zeldzaamste geval Wanneer men volstrekt eene
dergelijke bepahng in de wet wil opgenomen hebben, is aan
deze zeker de voorkeur te geven boven die van onze wet.
De geheele bepaling zou echter o. i. zeer goed gemist kunnen
worden, aangezien door art. 251, handelende
fausse dé-
claration
en réticence, en door art. 256, 3quot; voldoende voor het
belang van den verzekeraar is gezorgd. Zij heeft daarenboven
tegenwoordig veel van hare kracht verloren, daar de vooron-

-ocr page 97-

derstelling, die zij tot grondslag heeft, dat schepen alleen
van hout worden gebouwd, door het bouwen vati ijzeren
schepen thans vervallen is. Zeer juist is gevraagd, waarom
men in dit opzigt onderscheid gemaakt heeft tusschen verze-
kering op schip en die op goederen enz.: in dier voege, dat
bi] verzekering van het schip de vermelding van de hout-
soort, volgens de wet, noodzakelijk is, bij die van alle an-
dere voorwerpen, die vermelding kan achterwege blijven i.

Yolgens de wet zal het verzuim dezer opgave art. 251
w. v. K. kunnen doen in werking treden; volgens de tegen-
woordige Amsterdamsche gedrukte cascopolissen is de assu-
radeur in dit geval niet verder gehouden \'/dan tot het vol-
doen van de helft der gevallene schadequot; 2; eene bepaling
reeds in vroegere polissen voorkomende, en overgenomen uit
de Amsterdamsche Ordonnantie van 10 Maart 1744 3.—

Ofschoon het verzekerde voorwerp in de polis genoegzaam
duideliik moet omschreven worden, kan het echter gebeuren,
dat dit voor den verzekerde eene onmogelijkheid is, b. v.
wanneer van buiten \'s lands verwachte retouren worden ver-
zekerd, en hq| den verzekerde onbekend is, waarin die zul-
len bestaan. In dit geval veroorlooft onze wet in art. 596
W.V.K., in navolging en met verbetering van den Code, om
te verzekeren onder de algemeene benaming van
goederen t In

-ocr page 98-

de artikelen 644 en 645 W. v. K. komen omtrent deze
soort van verzekering eenige bepalingen voor, bepaaldelijk
wat de hoegrootheid der door den verzekeraar te dragene
schade betreft, —

Het doel der verzekering is geheele schadeloosstelhng voor
het verlies, dat de verzekerde door eenig voorval, bij de
zeeassurantie door de gevaren, die de zee oplevert, heeft on-
dervonden; dan eerst wanneer de som, die hij als schadever-
goeding heeft bedongen, toereikende is om hem geheel scha-
deloos te stellen, of wanneer het
t/interest is covered ly the
policyquot;
is dit doel bereikt. Deze som moet, volgens art.
256, 4° W.
v. K., in de polis vermeld worden.

Het \'ihedragder som waarvoor verzekerd wordfquot; vaoei
worden afgescheiden van de waarde van het verzekerde voor-
werf
(d. i., met het oog op art. 268, de waarde van het olject,
waarbij men belang heeft). Deze waarde wordt in den regel niet
door de wet als een vereischte der pohs gesteld. De som
waarvoor verzekerd wordt kan beneden die waarde, daaraan
gelijk zijn, of die overtreffen. ïot het berekenen van het
maximum dier som kan niet die waarde, maar alleen het
lelang of interest, dat de verzekerde in het object heeft, in
aanmerking komen i. Het is daarom geheel onjuist, dat in
onze assurantiewet zooveel gewigt aan de
waarde van het
verzekerde voorwerp (of
ohject waarbij men belang heeft)
gehecht wordt, en b. v. art. 253, al. 2 bepaald heeft, dat
// indien de volle
waarde van het voorwerp niet is verzekerd,
de verzekeraar, in geval van schade, slechts verbonden is, in
evenredigheid van het verzekerde tot het niet verzekerde
gedeelte.quot;

alleen toe te staan in het laatste geval; blijkens de uitlegging door de
schrijvers aan dit artikel gegeven. Uit de woorden van dit artikel kan men
echter deze bedoeling niet opmaken.

1 Men vergelijke m. mees, t. a. p., blz. 3.

I

i

-ocr page 99-

De som waarvoor verzekerd wordt zal, volgens onze wet,
tot maatstaf dienen van het bedrag, dat de verzekeraar, in
geval van schade of verlies, te vergoeden heeft: daarom is het
noodig, dat deze som in de polis worde bepaald.

De bepaling van deze som strekt echter, volgens onze wet,
niet om een maximum aan te wijzen; zoodanig dat de ver-
zekeraar nooit boven de som waarvoor hij verzekerd heeft zou
gehouden zijn, zoo als volgens den Code de Commerce, die
in de artikelen 381, al. 2
en 393 bepaalt, dat de verzekeraar,
zonder beding van het tegendeel, niet verpligt is het meerdere
dan de verzekerde som te voldoen. Onze wet echter bepaalt,
dat, zonder beding van het tegendeel, de onkosten, door den
verzekerde gemaakt, ten einde de schade te voorkomen of te
verminderen, hem moeten worden gerestitueerd, //al ware het
dat zij, gevoegd bij de geledene schade, het beloop der ver-
zekerde som te boven gingenquot; (art. 283, al. 2; 655, al. 2;
665, al, 3 W. v. £.), een principe juister dan dat van den
Code, daar de verzekerde in dit geval de negotiorum gestor
van den verzekeraar is i.

Het bedrag der som waarvoor verzekerd wordt kan op
verschillende wijzen in de polis bepaald zijn. Men kan b. v.
eene bepaalde som noemen, die óf het interest evenaart, óf min-
der is, in welk laatste geval, volgens de Engelsche schrijvers,
// iJie interest is uncovered hy the poliey\'\', of // the assured is his
own insurer to the extenf\\
zoo dat in geval van schade art.
253, al. 2 W. v. K. moet toegepast worden. Men kan ook
eene som noemen], die als maximum gesteld wordt; in dier
voege, dat de verzekeraar de schade, welke die som niet te

1 Dat men in het gebruik hierin het systeem van het Fransehe
regt volgt, blijkt uit de gedrukte polissen, alwaar men leest: „de gevallene
schade zoowel als de alzoo gemaakte kosten zullen door ons worden betaald,
hetzij deze laatste met of zonder succes worden geimpendeerd;
mits een en
ander te zamen niet te boven ga de door ons verzekerde sommen.quot;
Men
vergelijke Mr. s.
p. lipman, Wetb. v. Kooph., blz. 243 en 244, benevens
Bijlage A, B en C.

-ocr page 100-

boven gaat, onaangezien het meerdere interest, geheel zal
vergoeden (art. 253, al. 3). Ook kan het bedrag der verze-
kerde som geheel achterwege blijven, en men overeenkomen,
dat de verzekeraar de waarde der voorwerpen zal vergoeden
naar de schatting daarvan in de polis gedaan, of te doen,
benevens de schade daaraan vallende. —

Onder de voorwaarden, vereischt tot de geldigheid van elke
overeenkomst, behoort een
lefaald onderwerf (art. 1356,
3° B. W.), bij de verzekering, zoo als wij boven hebben
gezegd, bestaande in de risico of het gevaar, dat de verzeke-
raar voor zijne rekening neemt i.

Dit gevaar kan van verschillenden aard zijn, zoo als blijkt
uit de voorbeelden daarvoor in art. 247 W. v. K. gegeven. In
dezen index vindt men ook de gevaren der zee en die der
slavernij, die. hoewel van elkander verschillende, zoo wel in dit
artikel als in Boek II, titel IX van ons Wetboek, bij elkander
zijn gevoegd, als of er geen verschil tusschen deze bestond,
in onderscheiding van art, 471 van het Wetboek van 1830,
alwaar zij zeer te regt als twee afzonderlijke zaken vermeld
zijn. Ofschoon het gevaar der slavernij eene species van
zeegevaar is, zijn beide eerder voor afzonderlijke, dan voor
gezamenlijke behandeling vatbaar. —

Wat het gevaar betreft, hieromtrent vordert de wet in de
polis drie vereischten, namelijk: welke gevaren de verzekeraar
voor zijne rekening neemt (art. 256, 5°); de tijd waarop
het gevaar voor zijne rekening begint te loopen en eindigt
(ib., 6°), en de plaats van waar het gevaar voor zijne rekening
begint te loopen (art. 592, 6o).

Daar er verschillende soorten van gevaren zijn, die het
onderwerp der verzekering kunnen uitmaken, zoo vordert de
wet in art. 256, 5o, dat in de polis vermeld worde //de

1 Zie boven, blz. 18.

-ocr page 101-

gevaren welke de verzekeraar voor zijne rekening neemt-\'\'\'
(lit vereischte wordt ook voor eene polis van zeeassurantie
voorgeschreven.

Deze bepaling, beschouwd als algemeen vereischte vooralle
polissen heeft niet bij alle assurantiën dezelfde beteekenis;
bi-i sommige trekt de wet zelve de grenzen van het gevaar
Wanneer de wet zelve de grenzen van het gevaar heeft aan-
gewezen, is, indien parti^ien niet van de bevoegdheid om
andere bepalingen omtrent de grenzen van het gevaar te
maken hebben gebruik gemaakt, in art. 256, 5quot; bedoeld, dat
slechts de
soort van het gevaar in de polis vermeld worde.
Bij verzekeringen, waarvoor geene afzonderlijke bepalingen
omtrent de grenzen van het gevaar in de wet voorkomen,
is het de bedoeling, dat zoowel de
soort als de grenzen van
het gevaar in de polis worden uitgedrukt.

Bij de zeeassurantie moet men boven vermelde bepaling
in dien zin opvatten, dat slechts
die soort van gevaar in de
polis moet worden uitgedrukt. Wanneer in de polis is ver-
meld, dat er verzekerd wordt tegen de gevaren der zee,
derhalve de
soort van gevaar is aangeduid; en partijen om-
trent de uitgebreidheid van dit gevaar geene bepalingen ge-
maakt hebben: zi-jn de grenzen daarvan geregeld bij art. 637
vgg. W.
V. K.

Wij stelden hier het geval, dat partijen niet in de polis
hadden omschreven, wat zij onder zeegevaar verstaan;
dit geval is echter in het gebruik het zeldzaamste, ja een
bijna nooit voorkomend. Zooals bekend is, wordt altijd
in de gedrukte polissen gedetermineerd, wat men onder zee-
gevaar verstaat; eene gewoonte ontstaan uit de onzeker-
heid en het verschil van gevoelen, dat vroeger daaromtrent
heerschte. Wanneer zij het eerst voorkomt, kan niet met

\' Voor eeiie polis vaa levensverzekering wordt hierop eene uitzondering
gemaakt^ waarover
holtius, III, blz. 26.

2 Men vergelijke de artikelen 290, 291 , 292, 637 vgg. en 687 W. v.K.

-ocr page 102-

juistheid worden opgegeven: zeker is het, dat wij geene
bewijzen daarvoor hebben vóór de 16® eeuw. De pohs
van Florence van ] 526 i en de Ordonnantiën van koning
PHILIPS van 1563 en 1570 zijn de eerste documenten, die
omtrent dit punt stellige bewyzen leveren. In het polisfor-
mulier der eerstgemelde Ordonnantie van koning
philips
leest men, dat verzekerd wordt //tegens alle resick, peryckel
//en avonturen die daer souden mogen gebeuren,quot; en verder:
// en versekeren de voorsz. asseureurs dcTi ^cssscurcc ^
//der zee, vijere, winde, vrienden, vijanden, brieven van
//marqué en contremarque, van arreste en detendie van
//Koningen, Princen en Heeren, wie zij zijn, en van alle
//periculen en fortuijnen die daer zouden mogen overkomen,
//in wat manieren dat zij, en dat men zoude mogen imagi-
//neren: en van alles versekeren zijquot; enz. Ook in de latere
Ordonnantiën komt eene dergelijke omschrijving van zeege-
vaar voor. In de //gepermitteerde Policen van Asseurantie
binnen der stad Amsteldamquot; (behoorende bij de Ordonnantie
van 1673)3 staat: //bestaande de voorsz. gemelde gevaren
//in alle perijckelen ter Zee, Onweder, Vuyr en Wind, Ar-
//resten van Vrienden en Vi^janden, Detentien van Koningen
//en Koninginnen, Princen, Heeren en Gemeenten, Brieven
//van Marquen en Contremarquen, onachtsaamheyd van Schip-
pers en Bootsgesellen, ook schelmery van voorsz. Bootsge-
//seilen, en alle andere perykelen en avonturen, die dit
voorsz. Schip buyten toedoen van de Geasseureerde eenigh-
//sins soude mogen aenkomen, bedacht of onbedacht, gewoon
//of ongewoon, geen uytgesondertHetzelfde wordt met
eenige kleine veranderingen gevonden in de // PoHce van As-
seurantie over Koopmanschap binnen Middelburgh in Zeelandquot;
(behoorende bij de Ordonnantie van 1600). Deze gewoonte

1nbsp;pardessus, T. IV, p. 605.

2nbsp;Te vinden achter het tractaat van avarijen van q. weijtsen.

-ocr page 103-

is tot op onze dagen blijven bestaan i, en is derhalve reeds
meer dan drie honderd jaar oud. —

!/ De tijd waarof het gevaar voor rekening van den, verze-
keraar begint te loopen en eindigtquot;\'\'
moet, volgens art. 256,
6® W.
V. K., in elke polis, derhalve ook in die eener zee-
assurantie voorkomen; doch bij de laatste met deze beper-
king, dat die vermelding eerst dan een vereischte in eene
polis van zeeassurantie is, wanneer partijen andere bedingen
over het begin en het einde van den juisten tijd van het
gevaar willen maken, dan de bepalingen van art. 624 vgg.
W.
V. K., waartoe zij, volgens art. 634, de bevoegdheid heb-
ben ; en dat wanneer zij zich willen houden aan de bepalin-
gen der wet; die vermelding geen vereischte is. Het voor-
schrift van art. 256, 6° toch, kan bij eenige assurantiën in
de polis wegblijven; moet bij andere opgevolgd worden; en
dit laatste bij de zoodanige, waarvoor de wet den tijd van
begin en einde van het gevaar niet bepaald heeft. Voor de
zeeassurantie is eene dergelijke tijdsbepaling in art. 624 vgg.
vastgesteld.

De Ordonnance de la marine en de Code de Commerce
hadden ditzelfde systeem; ook volgens die wetgevingen was
de vermelding van den tijd waarop het gevaar voor rekening
van den verzekeraar begint te loopen en eindigt eerst dan
een vereisehte in de pohs, wanneer men de bepalingen van
art. 5 (Ord.) en 341 (Code) wilde wijzigen

Het gebruik van gedrukte polissen brengt echter bij ons
mede, dat die tijd altijd daarin vermeld
wordt 3; waaruit
volgt, dat in dit opzigt de polis de bepalingen der wet ver-
vangt en voor partijen de wet is.

Daar art. 624 vgg. slechts bepalingen bevat voor het be-

■H

1

\' Men vergelijke Bijlage A, B en C,

2nbsp;POTHIEB, n\\ 107.

3nbsp;Zie Bijlage A, B en C.

-ocr page 104-

giu en einde van het gevaar bij verzekering op casco, goe-
deren, te verdienen vrachtpenningen, bodemerij en verwacht
wordende winst; en er in onze meeste handelsteden slechts
voor de voornaamste voorwerpen van verzekering, te Am-
sterdam alleen voor de twee eerstgemelde voorwerpen, ge-
drukte polissen gevonden worden: zal men bij, verzekering
op voorwerpen waarvoor geen gedrukte polissen bestaan, één
dezer polissen gebruikende, den tijd van het gevaar door
schriftelijke bepalingen moeten invullen of daarvoor naar de
wettelijke bepalingen moeteu verwijden. —■

In de gedrukte Amsterdarnsche cascopolissen komen voor de
bepalingen van art. 624 en 625 W. v. K.; met dit onderscheid,
dat de woorden van laatstgemeld artikel: // ter bestemde plaatsequot;
veranderd zijn in: \'/ter laatst gedestineerde los^plaatsquot;, het-
welk welligt in sommige speciale gevallen eenig verschil zal
opleveren; zoo ook, dat de woorden: //of zooveel eerder als
de laatste koopmanschappen of goederen gelost zijnquot;, aldus
zijn geredigeerd: \'/of zooveel eerder als hetzelve geheel zal
zi.in ontlostquot;. 1 Door deze redactie vervalt o. i. de vraag, of
de risico naar aanleiding van art. 625 ophoudt door de om-
sfandit/heid, dat de ballast vóór de 21 dagen uit het schip
is geschoten Tusschen het bepaalde in eene Amsterdarnsche
goederenpolis en de voorschriften der wet omtrent den duur
der risico bestaat in de daad geen verschil. ^ —

Van de vele bedingen, die men omtrent den tijd van
het begin en einde van het gevaar kan maken, willen wij
hier slechts twee der meest voorkomende vermelden, name-
lijk, dat somtijds, wanneer men voornemens is het schip
spoedig weder te doen
vertrekken, eene zeeverzekering op
casco wordt gesloten terstond na het einde der vorige reis.

\' Zie Bijlage A.

2nbsp;Over deze vraag vergelijke men Mr- a.s.ser c. s., art. 625, aanteeke-
ning 2;
holtius, III, blz. 119.

3nbsp;Zie Bijlage B. ,

-ocr page 105-

of vóór dat het schip tot de reis wordt uitgerust, ten einde
eene brandassurantie te vermijden. Het gevaar vangt alsdan
voor den verzekeraar niet aan op den tijd in art. 624 of
in de gedrukte polis vastgesteld, maar veel vroeger; en wel
terstond na het sluiten der zeeassiirantie: naar aanleiding
eener in de polis vervatte geschrevene clausule:
n zullende de

risico terstond ingaand\'.

Het tweede beding is, dat er bi^i verzekering van een schip
voor eene uit- en te huis reis niet eene onafgebrokene risico
voor den verzekeraar bestaat, zooals art. 626 bepaalt, maar
de risico na het afleggen der uitreis wordt geïnterrumpeerd.
Men is alsdan gewoon in de polis te bepalen, wanneer de te
huis reis geacht wordt begonnen te zijn en de nieuwe risico
een\' aanvang genomen te hebben. Deze afscheiding is in het
voordeel van den verzekeraar; daar hij zoodoende voorkomt,
dat de schade, op de uit-
en te huis reis geleden, bijeengevoegd
wordt en daardoor de som (gewoonlijk 3 Vc) bereikt, waar-
voor hij gehouden is, of, zooals men gewoonlijk zegt, dat
de schade
raaU. Door dit beding wordt de schade van de
uit reis afgezonderd van die der te huis reis, en ieder eerst
dan vergoed, wanneer zij de bepaalde procenten hebben be-
reikt, waarvoor de assuradeur gehouden is i.

Wat het gevaar betreft, vordert de wet nog een derde
vereischte in de polis namelijk // de plaats vanwaar het ge-
vaar voor rekening van den verzekeraar begint te loopen\'quot;
(art. 592. 6°), eene bepaling, die noch in de Ordonnance,
noch in den Code voorkomt, doch reeds in de Ordonnan-
tie van koning
philips (1563) en in de meer gemelde der
steden Amsterdam en Middelburg, benevens in het Wetboek
van 1830 (art. 483, 6°) gevonden wordt.

1 Mr. s. p. iipman, Wetb. v. Kooph., blz. 2:37. Men vergelijke over
deze clausule twee arbitrale uitspraken vermeld bij Mr. r.
kuypeb van
verzameling van gewijsden, n°. 46 en 49,

-ocr page 106-

Et wordt echter alleen gevorderd de vermelding van de plaats
vanwaar de risico begint te loopen, en niet van die waar zij
eindigt.
Dat ook de vermelding hiervan van belang is, be-
hoeft geen betoog; hoewel niet uitdrukkelijk gevorderd, zal zij
echter in de pohs moeten voorkomen : als behoorende tot de // om-
standigheden, wier kennis
van wezenlijk belang voor den verze-
keraar kan zijnquot;. i In de Amsterdamsche polissen komt dan ook
die vermelding geregeld voor, en behoort zij zelfs tot het gedruk-
te. Men vindt aldaar deze woorden: //
Wij ondergeschrevenen

verzekeren aan U -- enz., van ---en alle circnmjacentiën

van dien of tot -quot; ^ Welke beteekenis hier aan het woord

circumjacentiën gehecht moet worden, zal in elk geval moe-
ten worden beoordeeld; zeker is het, dat zij niet te vermag
worden uitgestrekt: zoodat wanneer b. v. een schip verzekerd
is van Amsterdam naar Batavia, men Botterdam of Gronin-
gen niet tot de circumjacentia mag rekenen. —

Behalve de plaats vanwaar het gevaar voor rekening van
den verzekeraar begint te loopen, wordt nog gevorderd de
vermelding van
»de haven, vanwaar het schip heeft moeten
of moei vertreklcen\'\'
en »van de plaats, waar de goederen
zijn ingeladen of moeten ingeladen worden\'\'
(art. 592, 3° en
2°). Deze beide vereischten zullen echter in de meeste ge-
vallen kunnen achterwege blijven; want wanneer in de polis
de plaats, vanwaar het gevaar voor rekening van den verze-
keraar begint te loopen, vermeld is : zal in de meeste geval-
len deze plaats de haven zijn, vanwaar het schip heeft moe-
ten of moet vertrekken, of de plaats, waar de goederen zijn
ingeladen of moeten ingeladen worden. In zeer vele geval-
len zal derhalve in het eerste vereischte de twee laatste reeds
zijn opgesloten. De plaatsen kunnen echter ook verschillen:
de risico kan voor den verzekeraar een\' aanvang nemen, vóór

1nbsp;Art. 356, 8\' v. K.

2nbsp;Zie Bijlage A, B en C.

-ocr page 107-

dat het schip in de haven, van waar het moet vertrekken is
aangekomen, of vóór dat de goederen op de plaats zijn,
waar zij moeten ingeladen worden; in deze gevallen zal die
vermelding nuttig zijn. —

Tot bepaling van den koers, dien het schip moet nemen,
wordt vereischt de vermelding in de polis van .
de havens
of reeden, waar hei schip moet laden of ontladen\'^
en van
\\,die waar het moet inloopen\'\' (art, 592, en 5°).

Wanneer deze koers in de polis is aangewezen mag de
verzekerde zonder noodzaak dien koers niet veranderen.

In sommige gevallen is het echter onnoodig deze beide
vereischten in de polis te doen voorkomen, b. v. bij de in
Prankriik bestaande, ook bij ons niet onbekende, clausule
„que le navira pourra faire échelle-^, d. i., dat het den
schipper vrijstaat die havens in te loopen, welke hem dien-
stig zullen zijn. Deze clausule
komt in Frankrijk altijd voor bij
de zoogenaamde
„ voyages en caravanne\'\\ dat zi^jn verschillende
reizen, die allen voor eene reis worden gehouden. De schip-
per neemt bij deze, in eene haven aangekomen, aldaar lading
in, begeeft zich daarna naar eene andere haven, lost aldaar
zijne lading, voorziet zich weder van nieuwe lading, en reist
zoo verder totdat hij weder in de haven, vanwaar hij ver-
trok, is terug gekomen. Voorts is deze clausule in Frank-
rijk gebruikelijk bij de
Cabotage (kustvaart). ^ —

I „Escales sont les portes ou abordemens que le navire iskipar occasion,
pendant le voyage, soit pour le refraîcUssement, ou pour se pourvoir des
choses nécessaires, on bien pour
décharger partie de la marchandise, ou
pour en recevoirquot; (
cleieac. Guidon de la mer, Chap. 3. art. 1, p. 233).
„Dans la Méditerranée,
échelle, est la même chose que ce qu\'on appelle

quot;escale sur l\'Océan. On dit faire ecWfe sur la Méditerranée et/«»/enbsp;sur

l\'Océanquot; (boulaï-patï op éméeigok, Confér. CLXIII). In het polisformuher
van koning PHILIPS (1563) komt de uitdrukking voor: „en nemen aile cours-
sen of
schalen.quot;

2 „Cabotage proprement la navigatiou qui se fait de port en port, de

-ocr page 108-

Tot het wezen der overeenkomst van verzekering behoort,
volgens onze wet, eene
premie (art. 246). Deze moet, volgens
art. 256, 7°, in elke polis worden opgegeven. Of zij te regt
als een essentiale gevorderd wordt, d. i., of verzekering zon-
der premie onbestaanbaar is
[r/nulla emptio sine pretiöquot;), zoo
als sommigen leeren; of dat zij, hoewel meer den vorm eener
schenking verkrijgende, verzekering blijft; kunnen wij hier
niet onderzoeken i. De vraag heeft echter weinig practisch
nut, wanneer men de woorden van
valin in aanmerking
neemt, die ook thans nog van toepassing zijn : //
on conçoit
que c\'est à quoi Vassureur ne manque jamais\'\'\'

De premie kan op verschillende wijzen worden bedongen:
voor de geheele reis; voor eiken dag of elke maand, dat de
reis zal duren ; voor de uit- en te huis reis
{;pour Valler et
Ie retour),
met bepaling, dat zij óf voor de uitreis eene hoo-
gere of geringere zal zijn, dan voor de te huis reis, of om-
gekeerd, óf voor beide dezelfde zijn zal
{prime liée), en op
meer andere wijzen. Meestal wordt de premie als onveranderlijk
voor den geheelen duur der risico vastgesteld; somtijdt wordt
er eene
vermeerdering of // verbetering\'*\'\' van premie {prime
augmentative)
bedongen. Dit beding van verbetering van
premie komt vooral voor in geval van opkomenden oorlog,
van längeren duur der reis (art. 661 W. v. K), of bij de
clausule
vrij van molest. Bij deze clausule is men dikwijls
gewoon te bepalen, dat wanneer het schip binnen eenigen
tijd weder vrij gegeven wordt en vertrekt, de risiso bij die
vrijgaaf voor den assuradeur jpeder een\' aanvang zal nemen ,
zoodra de schipper daartoe het anker zal ligten, benevens
daarvoor eene verbetering van premie zal genieten 3.

cap en cap et de côte en côte. Il faudrait donc dire capoiage. Mais l\'usage
contraire a prévaluquot; (
émériuon, Chap. XIII, Sect, 111, p. 55).

\' Men vergelijke stypmann. Pars IV, Cap. 7 , n°. 305 ; pothiee, n°. 81 ;
jéméeigon, Chap. III, Sect. I, XI; holtius, 111, blz. 9.
2
valin, Comment., II, p, 33.

Men vergelijke de artikelen 647 en 648 W, v, K.

-ocr page 109-

Ook vermindering van premie [prime rédmÜve) na het ont-
staan van zekere gebeurtenis, als b. v. na het ophouden van
oorlog, kan in de polis gestipuleerd worden. Zoowel de
verhooging als de vermindering van premie moet bij de polis
bedongen zijn, zonder dat het echter noodig is de hoegroot-
heid hiervan uit te drukken (art. 661 W. v. K).

Dat de hoegrootheid der premie geheel aan het goedvinden
der partijen is overgelaten, en van verschillende omstandigheden
afhankelijk is, heeft men reeds vroeg begrepen l. Welk een
enorm bedrag zij vroeger bereikte, leert ons
va lin als hi]
zegt: //dans la précédente guerre nous l\'avons vu monter
//jusqu\'à quarante-cinq et cinquante pour cent, et dans
//celle-ci, il semble que les assureurs ne veulent pas s\'en cou-
//tenter. Durant la paix pour un voyage de
Saint-Domin-

//gue allant et venant, le prix commun.....est de sept, huit

//OU neuf pour cent; suivant que les navires partent ou re-

// tournent en hiver ou en été.quot; ^

In vroegere wetgevingen was een termijn vastgesteld bin-
nen welke° de premie moest voldaan worden : onze wetgever
heeft die geheel aan de contractanten overgelaten. —

Art. 592, 1° W. v. K. bepaalt, dat de polis moet bevat-
ten //
den naam van den schipper\\ 3 Als reden voor dit ver-
eischte wordt opgegeven, dat het voor den verzekeraar van
belang is den schipper te kennen, ten einde naar de meer-

1nbsp;STTPMAN (ius. mar., pars IV, tit. 7, nquot;. 355): „ hoe (praemium)

a libéra voluntate oontraJientium pendet nee certo definiri potest, pront enim
navigatie longinqna vel brevis, et loca plnribus pericnlis abnoxia sint, ita
hoe praemiiim extenditnr vel remittiturquot;.

2nbsp;VAIIN, Comment., II, p. 37.

3nbsp;Het woord schipper is van zeer oude dagteekening. In de Wisbuysehe en

al onze oude zeeregten komt dit woord voor, om den bevelhebber van een schip
of vaartuig, de zee of rivieren bevarende, aan te duiden;
dezelfde beteekenis
heeft het in onze wet behouden. De benaming
Tcwpilein, die in het gebruik
meer voorkomt voor gezagvoerders van schepen, die de zee bevaren, is
later ontstaan.

-ocr page 110-

dere of mindere voorzigligheid en bekwaamheid, die hij bij
dezen vooronderstelt, de hoegrootheid te kunnen berekenen
der gevaren, welke hij op zich neemt. 1 Hoe juist deze re-
denering in abstracto ook moge zijn, kan men vragen, of
hierdoor altijd het doel wordt bereikt; of de verzekeraar door
deze vermelding, in alle gevallen, tevens met de mate van
voorzigtigheid en bekwaamheid van den schipper bekend wordt
en beter ingelicht is geworden omtrent de hoegrootheid der
te loopen risico.

Niet alleen hiertoe, maar ook om het schip nader te de-
signeren en van anderen, die denzelfden naam dragen, te
onderscheiden, zal het vermelden van den naam des schippers
in de polis noodzakelijk zijn. —

Het zou kunnen gebeuren, dat bij het sluiten eener assu-
rantie als schipper een ander was opgegeven, dan hij, die
over het schip bevel voert, en dat deze opgave in de polis was
overgenomen,
émérigon deelt ons hiervan een geval mede,
waarin bij eene verzekering als schipper was opgegeven:
Hyacinthe Solem, terwijl diens ware naam was Hyacinthe
Jansolem. ^
In de meeste gevallen zal zulk eene geringe
dwaling geen\' invloed op de assurantie hebben; het kan echter
gebeuren, dat wanneer de verzekeraar geweten had, dat de
tweede naam de ware was, hij de verzekering onder andere voor-
waarden , of niet had aangegaan; in dit geval zou art. 251 W.
v. K. kunnen toegepast worden. 3 In het gebruik heeft men
de moeijelijkheid van een dergelijk geval gedeeltelijk uit den
weg geruimd, door in het gedrukte eener goederen polis achter
den naam van den schipper te doen volgen: //
of hoe de naam
van schipper____anders zoude mogen georthographeerd, gesteld

\' eogeon op art. 332 C. d. C.; bodlay-paty op bmÉriöon, Confér. LVII;
Mr. a. de pinto, II, § 447, 1°.

2nbsp;émérigon, Chap. VII, Sect. II, p. 188, Een dergelijk geval wordt
ook vermeld door
benecke, I, p. 403.

3nbsp;Men vergelijke pothibr, nquot;. 104.

-ocr page 111-

of gespeld worden i; eene clausule reeds voorkomende in
het polisformulier der meermalen aangehaalde Amsterdamsche
Ordonnantie van 1673. Ook in de Engelsche polissen komt
eene dergelijke clausule voor. Daarin leest men achter den
naam van den schipper:
gt;/or hy whatsoever other name or
names the master thereof is or shall ie named and caleiquot;. ^
Het //Allgemeiner Plan Hamburgischer See-Versicherun-
genquot; van 1847 heeft in dit geval uitdrukkelijk voorzien door
de bepaling, dat eene wezenlijk onjuiste opgave van het voor-
werp der verzekering, den naam van het schip, dien van den
schipper enz., de verzekering nietig maakt en den verzekerde
de premie doet verliezen. ^ —nbsp;^

Eene andere moeijelijkheid heeft men reeds lang door eene
clausule uit den weg geruimd, voortspruitende uit de vraag,
of wanneer een bepaald persoon als schipper is genoemd, na
het sluiten der assurantie deze door een\' anderen kan ver-
vangen worden, zonder dat deze verandering den verzekerde
kan worden tegengeworpen.

Voor de beantwoording dezer vraag zal men te vergeefs
een artikel in onze assurantiewet zoeken. Art. 251 kan hier
natuurlijk niet in aanmerking komen: dit handelt alleen van
verkeerde opgave enz., bi] het
aangaan der assurantie ge-
daan; evenmin het argumentum a contrario uit art. 638
W. v. K. ontleend, namelijk, dat //daarbij wel is verboden
//verandering van reis, koers of schip, maar niet verande-
// ring van schipperquot;. ^ Deze gevolgtrekking mag men uit
dit artikel niet maken. Daar art. 637 W. v. K. bepaalt,
dat
gedwongen verandering van koers enz., wel voor rekening
van den verzekeraar is, en art. 638 voorschrijft, dat
wille-

1nbsp;Zie Bijlage B. Wij zeggen: gedeeUelijh. In eene cascopolis wordt
deze clausule niet gevonden; zie Bijlage A en C.

2nbsp;AsrrouiD, I, p. 31.

3nbsp;BENECKE, I, p. 390.

4nbsp;HOLTIUS, III, blz. 63.

-ocr page 112-

Jceurige verandering van koers enz., niet voor diens rekening
komt: is dit laatste artikel eene tegenstelling van het eerste.

Nog minder kan deze redenering in aanmerking komen;
//de schelmerij van den schipper blijft bij ons, in vele ge-
// vallen, ten laste van den verzekerde; hij moet zich dan
\'/toch ook van dien schipper kunnen ontdoen, en wel zon-
//der zijne assurantie te verliezenquot;. i Blijft die
schelmerij
in vele gevallen voor rekening van den geassureerde: hier
tegenover staat, dat
verzuim en nalatigheid van schipper
altijd ten laste van den verzekeraar zijn, die wel op zich
heeft genomen verzuim enz., van
dien schipper, maar niet van
een\' anderen. Ontdoet nu gene zich van den schipper, die
aan zulk een euvel lijdt, en kiest hij een\' anderen, die óf
in het geheel niet, óf minder daarmede behebt is, dan kan
het gebeuren, dat dien anderen meer verzuim enz., kan ver-
weten worden, waardoor derhalve de risico van den assura-
deur door toedoen van den geassureerde grooter zou worden.

Tot beantwoording dezer vraag zal men op de volgende
omstandigheden moeten letten. De wet onderscheidt
gedwon-
gen
verandering van koers van willekeurige, en bepaalt, dat
de eerste voor rekenmg van den
verzekeraar, de laatste voor
die van den
verzekerde is. Dezelfde onderscheiding zou men
kunnen maken omtrent de verandering van schipper, en be-
weren, dat de eerste
niet, de laatste wel ten laste van den
geassureerde is. Dat de willekeurige verandering van schip-
der ten laste van den verzekerde komt, kan men opmaken
uit de overweging, dat de assurantie gesloten zijnde onder
voorwaarde, dat
die aangewezen persoon het bevel over het
schip zal voeren, de verzekerde hieraan, volgens art. 1302
B. W., moet voldoen, op straffe van het vervallen der over-
eenkomst. 3

1nbsp;holtius, III, Wz. 63.

2nbsp;Men vergelijke holtius, t. a. p. en BOUL.tr-PATy op Émérigon, Confér.
LVII en LX. Bij arbitrale uitspraak van 30 Mei 1860 (Magazijn van hau-

-ocr page 113-

Deze moeiielijkheicl nu, heeft ineii door middel eener clau-
sule voorkomen; en wel door achter den naam van den
schipper in de polis te voegen: //
of wie voor schipper of
schippers in zijne plaats zoude mogen varenquot;quot;-, ^
eene clausule
reeds in het polisformulier van koning
philips (1563) met
andere woorden, in dat der Amsterdamsche Ordonnantie van
1673 met dezelfde woorden voorkomende. Ook in de Engelsche
polissen vindt men eene dergelijke clausule: //
or whosoever
else should go for master in the said shipP
In Frankrijk
bestaat daarvoor de clausule
» ou autre pour luiquot;; — » ou tout
autre a sa placé\'\'\',
— en ook in andere Staten vindt men
zoodanige clausulen iu de polissen.

Niet overal echter wordt daaraan dezelfde beteekenis gehecht.
In Erankrijk beweerde men, dat zij den verzekerde de bevoegd-
heid gaf om
naar willekeur te veranderen; in Hamburg geeft
zij, volgens het gebruik, thans alleen regt om te veranderen
uit nood^-, bij ons verstaat men tegenwoordig daardoor in het
gebruik, dat de schipper zoo wel uit willekeur als uit nood
mag veranderd worden, welke beteekenis ook uit de alge-
meenheid der bewoordingen blijkt. ■—•

Twee gevallen zijn er waarin het snnoodig is den naam van
den schipper in de polis te vermelden: lo wanneer de verzekerde
door een uitdrukkeliik beding in de polis van deze verpligting
ontslagen is, en de verzekeraar daardoor op zich neemt de risico
te loopen, wie ook over het schip het bevel voert; wanneer
retouren van buiten \'slands worden verwacht, en de ver-

delsregt, verzameld en uitgegeven door Mr. abr. de vries en Mr. j. a. molster,
Deel III, Regtspr., blz. 323) is beslist, dat wanneer in eene onderlinge
verzekering-maatschappij, voor eenige jaren is deelgenomen voor een schip,
met vermelding van den naam des schippers, en wanneer zonder voorkennis
der directie, een ander schipper op het schip geplaatst
is, die omstandig-
heid, de aansprakelijkheid des verzekeraars
niet doet ophouden.

1nbsp;Zie Bijlage A, B en C.

2nbsp;Men vergelijke holtius, III, blz. 62 en 63 en de aldaar aangehaalde
schrijvers.

-ocr page 114-

zekerde onkundig is in welk schip deze zullen worden gela-
den (art 595 W. v. K.)- —

Naast den naam van den schipper vordert de wet de ver-
melding van
»dien van het schier Geen vereischte is zoo
noodzakelijk voor den verzekeraar, om de te loopen risico te
berekenen, als dit: daar hij, door den naam van het schip
te kennen, in staat gesteld wordt om al de noodige infor-
matiën daaromtrent in te winnen.

Dezelfde mogelijkheid, die er bestaat ten opzigte van het
verkeerd opgeven van den naam van den schipper, kan ook
plaats hebben ten opzigte van dien van het schip. Hiervan
zijn in Frankrijk verschillende voorbeelden voorgekomen. Een
verzekeraar had de risico van twee partijen goederen op
zich genomen, die zich, volgens opgave, bevonden in den
brigantijn genaamd
le Lion-Heureux; daarna die van eene
derde partij, volgens opgaaf, geladen in den brigantijn
VHeu-
reux:
in de meening dat deze beide namen verschillende
schepen aanduidden, terwijl zij inderdaad dienden om hetzelfde
schip aan te wijzen. Daar het schip door de Engelsehen ge-
nomen was, werd de waarde der derde partij niet voldaan;
op grond dat de verzekeraar door de verkeerde opgave van
den verzekerde in dwahng gebragt was. Br werden twee
arresten in deze zaak gewezen, die in het nadeel van den
verzekeraar uitvielen, en gegrond waren op de toen heer-
schende leer, dat eene geringe dwahng in den naam van het
schip geen invloed op het bestaan der verzekering heeft, be-
nevens op eene plaats van
casakegis (Disc., I, no 159):
//error nominis navis non attenditur, quando aliis coniecturis
constat de identitate navisquot;, te regt door
émérigon gelaakt i.

Wanneer wij dit geval aan de bepalingen van den Code
de Commerce en aan die van ons Wetboek toetsen, zou de

» :êméeiöon, Chap. VI, Sect. II, p. 160. Men vergelijke valin, II,
p. 38; pothiek, nquot;. 103.

-ocr page 115-

beslissing welligt eene tegenovergestelde kunnen zijn; want,
zoo als
boulaï-paty te regt aanmerkt, //les dispositions
du Code de Commerce repoussent aujourd\'hui une interpréta-
tion aussi large et aussi arbitraire que celle du Parlement
d\'Aix dans cette espècequot;. i

Een ander geval was dit. Gedurende den opstand en de
onafhankelijk verklaring der Engelsche koloniën in Amerika
bevrachtte een reeder te St. Malo zijn schip genaamd
la Poste,
kapitein honoaé-thomas rogek, naar eene Amerikaansche
haven, welligt met het doel, om de opstandelingen, die door
Frankrijk en andere Staten heimelijk begunstigd werden, te
ondersteunen. Vernemende, dat de Engelschen eene lijst
hadden van al de schepen, die van St. Malo naar de insur-
genten zouden vertrekken, veranderde hij vóór het vertrek
den naam van schip en kapitein, en noemde het eerste
le
César,
den laatste jean-baptisïe la tournekie. Deze list
gelukte, en het schip kwam behouden op de plaats van zijne
bestemming aan. Eenige maanden daarna verzekerde een
Commissionair te Marseille, onbewust van de naamsverande-
ring, het schip en zijne lading onder den vorigen naam van
la Poste kapitein hoger. Nadat het op de terugreis door
een Engelsch fregat genomen was, weigerde de verzekeraar
aan de verzekering gestand te doen, waarvan twee arresten
het gevolg waren, die in zijn nadeel uitvielen 2 Om nu
dergeUjke moeijelijkheden te vermijden, heeft men in de
Amsterdamsche goederenpolissen de clausule doen voorkomen,
n of Jioe de naam van schip anders zoude m.ogen georthogra-
fheerd, gesteld of gespeld worden\'\\
3 de Engelsche polissen
aldus luidende:
nor ly whatsoever other name or names the
same ship is or shall he named and calledP

1nbsp;boulay-paty op ÉMÉRIGON, Confer. LI.

2nbsp;Men zie over dit geval en de daarover uitgesproken arre.sten émébigon ,
Chap. II, Sect. I, p. 155—169.

Zie Bijlage B. In eene caaeopolis wordt deze clausule niet gevonden;
zie Bijlage A en C.

-ocr page 116-

Somtijds moeten de namen van verscheidene schepen in de
polis worden vermeld, b. v. in het geval van art. 652 W, v. K.

Even als de naam van den schipper, zoo is het ook on-
noodig den naam van het schip in de polis te vermelden,
wanneer retouren van buiten \'s lands verwacht worden, en
de verzekerde onkundig is, in welk schip deze zullen worden
c^eladen (art. 595 W. v. K.). Bi] eene dusdanige verzekering,
in Prankrijk
n assurance in quovisquot;quot; genoemd, kan men de
clausule bezigen: //
op alle zulke schip of schepen als dezelve
goederen zullen geladen worden^\\ ^

Voorts is natuurlijk deze vermelding onnoodig, wanneer
den verzekerde vrijheid wordt gegeven zijne goederen Ie la-
den, in welk schip hem goeddunkt. —

De vermelding van »de soort van het schip \' moet, volgens
art. 592, lo W. v. K., in eene polis van zeeassurantie voor-
komen. Bij verzekering van het schip zal echter deze ver-
melding reeds gedaan zijn door de genoegzaam duidelijke
omschrijving van het schip; daar deze omschrijving moeije-
lijk kan geschieden zonder de soort te noemen.

Als reden voor deze vermelding in de polis wordt opge-
geven, dat de soort van het schip invloed kan hebben op de
door den verzekeraar te loopen risico, en hij daarom die
soort moet kennen. Van hier zal, volgens de Fransche schrij-
vers wanneer de verzekerde een vaartuig
vaisseau of navire
noemt, hetgeen slechts eene pinque, barque, bateau of felou-
que
is, en deze verkeerde opgave ten gevolge heeft, dat de
verzekeraar daardoor omtrent de hoegrootheid der risico mis-
leid wordt, de verzekering nietig zijn. Volgens
éméeigon
zal het tegenovergestelde geval geen\' invloed op de verzeke-
ring hebben, b, v., wanneer het schip van een grooter charter

1nbsp;HOLTIUS, III, blz. 73.

2nbsp;YALIN, II, p. 33; POTHIEE, 103; ÉMÉEIGON, Chap. VI, Sect. III,
p. 161 vgg.

-ocr page 117-

is, dan bij de pob\'s is opgegeven; ^ eene meening, welke o.i.
reeds ten tijde der Ordonnance niet zoo onvoorwaardelijk kon
worden aangenomen. Volgens ons regt zullen deze gevallen
ieder in het bijzonder naar art. 251 W. v. K. moeten wor-
den beslist.

Om dergelijke moeijelijkheden te voorkomen, heeft mén eene
clausule in de Amsterdamsche polissen doen voorkomen, bij eene
cascopolis van dezen inhoud: //
zijnde de geassureerde ongehouden
tot opgave van designatie , • charter of soort van hetzelve schijP
bij eene goederenpolis aldus luidende: // en welke de desig-
natie, charter of soort van hetzelve schip zoude mogen zij\'ri!\\ ^
Hierdoor kunnen dergelijke gevallen geen naadeel meer aan
het bestaan der verzekering toebrengen. —

Er blijven ons nu nog twee vereischten van de polis ter
behandeling over, namelijk, die, welke vermeld zijn in art. 592,
7quot; en 256, 8° W. v. K.

Wat het eerste betreft, dat nde waarde van het verzekerde
schipquot;
in de polis moet vermeld worden: men kan vragen,
waarom de wetgever hier van zijn aangenomen systeem,
om de waarde der verzekerde voorwerpen niet als een ver-
eischte der polis te stellen, is afgeweken; welk nut deze
vermelding, volgens de wet, in de polis heeft, met het oog
op de artikelen 274, 275 en 619 W. v. K. In geval van
schade zal deze waardevermelding, volgens de wet, in de ge-
vallen van art. 619, toch geen bewijs zijn, dat het schip
werkelijk die waarde had.

Waartoe zal het dienstig zijn de waarde van het schip in
de polis te vermelden, als het
helang van den verzekerde
daarin meer of minder, dan de
waarde bedraagt? Het is toch
alleen het
helang, dat de verzekerde in een voorwerp heeft,
hetwelk bij eene verzekering slechts in aanmerking kan ko-

1nbsp;ÉMÉUIGON, t. a, p., p. 163.

2nbsp;Zie Bijlage A, B en C.

-ocr page 118-

men. Onze wetgever heeft bhjkbaar begrepen, dat men op
dit belang moet letten, en dit in art. 253 W. v. K. als be-
ginsel aangenomen, doch heeft tevens geheel verkeerd een
tweede beginsel daarnevens gesteld, waarbij op de
waarde
gelet wordt, die eigenlijk bij verzekering niet in aanmerking
kan worden genomen. Het is ook hierom, dat art. 358
C. d. C. geheel verkeerd van
valeiir gewaagt.

De waarde van het verzekerde schip in de polis te ver-
melden, heeft alleen dit voordeel: dat daardoor de verzekerde
van de verpligting wordt ontslagen, om die waarde te bewij-
zen , en de verzekeraar redenen moet aanvoeren, // waaruit ge-
grond vermoeden voor het bovenmatige der opgave geboren
wordtquot; (art. S73, 274, 275 en 619 AV. v. K.): doch dit
heeft alsdan deze vermelding van de waarde gemeen met
die vau alle verzekerde voorwerpen. Er \'moet derhalve voor
de bepaling onzer wet, die juist hier de waarde van het
verzekerde
schip in de polis wil vermeld hebben, terwijl zij
die bij alle andere voorwerpen niet eischt, eene bijzonder
gewigtige reden zijn i.

Zoo als bekend is, wordt in de praktijk aan de vermei^
ding der waarde van het verzekerde schip in de pohs, even
als aan die van alle andere voorwerpen, gewigt gehecht, en
zijn partijen gewoon zich aan de in de polis vermelde taxa-
tie te houden door eene clausule, nagenoeg van dezen in-
houd:
tfhovengemeld casco met al deszelfs toebehooren wordt
met wederzijdsch goedvinden en ter goeder trouw door partijen
contractanten getaxeerd en aangenomen op -; welke taxa-
tie, in alle gevallen, de basis zal zijn ter regulering van
schade: renuncierende wij alzoo voorbedachtelijk van eenige
nadere taxatie en alle bij de wet gestipuleerde, met voor-
melde bepalingen strijdige, artikelen^\'\'
eene gewoonte reeds

1nbsp;Men vergelijke holtiüs, III, blz. 64.

2nbsp;Men vergelijke over deze clausule een vonnis der Arr. regtbank te
Rotterdam van 6 April 1842, boven vermeld, blz. 61, noot 2.

-ocr page 119-

oor sïRACCHA, een\' schrijver der 16® eeuw, vermeld. ^ —
Nadat de wet al de vereischten voor|eene polis^van zeeassu-
rantie heeft opgenoemd, laat zij in art. 256, 8° eene alge-
meene bepaling volgen, voorschrijvende, dat in de polis moeten
voorkomen //
alle omstandigheden, welker kennis van wezenlijk
belang voor d^en verzekeraar kan zijn, en alle andere tusschen
de ])artijen gemaakte beding en\'\\

Omstandigheden, wier kennis van wezenlijk belang voor
den verzekeraar zijn kunnen, zijn natuurlijk de zoodanige,
die op de hoegrootheid der risico invloed hebben: die, niet
vermeld, tot de toepassing van art. 251 W. v. K. kunnen
aanleiding geven.

De partijen kunnen bij het sluiten eener verzekering, met
in achtneming van art. 254 W. v. K., verscheidene clausu-
len of bedingen maken, waardoor de risico van de eene of
andere verzwaard of verminderd wordt, en deze clausulen in
de polis doen opnemen.

Dat van deze bevoegdheid een zeer ruim gebruik gemaakt
wordt, blijkt uit de gedrukte polissen ^ en uit vele van de
geschrevene clausulen, die bij het sluiten eener verzekering
daarin worden opgenomen.

Eenige van deze bedingen worden door de wet zelve op-
genoemd en verklaard, als: in art. 594, k al.:
//op goede en
kwade tijditigquot;
(deze clausule, overeenkomende met die van
den Code, uitgedrukt in art, 367 C. d. C.:
//sur bonnes ou
mauvaises nouvelles\\
wordt in art. 598 W. v. K. en in art.
488 van het Wetb. van 1830 :
// op goede of kwade tijding quot; ge-
noemd) ^; in art. 646:
// vrij van beschadigdheid {bij behoudene

1nbsp;straccha, de assecur., Gloss. 13, nquot;. 3. Men vergelijke talin , II, p. 49.

2nbsp;Men vergelijke over de clausulen in de Amsterdamsche gedrukte polissen
voorkomende Bijlage A, B en C.

3nbsp;Deze clausule komt ook in de gedrukte polissen voor, en wordt zeldzaam
doorgehaald. Zie hiervoor Mr.
lipman, hlz. 333. Men vergelijke Bijlage
A, B en C.

-ocr page 120-

aanhmsf)\\ in art. 647: n vrij van molesf\\ in art. 657: //voor
onbepaalde reJcening^^-,
in art. 661: // verhooging van premie^\'\' enz.

Tot de clausulen, waarvan niet in ons Wetboek ge-
handeld wordt, doch die in het gebruik veelvuldig voor-
komen , behooren de volgende:
//op behouden varen^\'\'; ^ — //vrij
van schade en avarij-gros onder o\';—//onderwerping van
geschillen aan de uitspraalc van scheidslieden met hooger be-
roep van deze aan het Provinciale Oeregtshof van Noord-
Bolland\'\'\'\'-, — //zullende tot bewijs van interest, waarde of
eigendom streTcTcen deze polis en hetgeen men verder ter goe-
der trouw zal lunnen produceren\'\'; —■ vrij van beschadigd-
heid, ten ware het verzekerde door schipbreuk meer dan
50»/o schade of beschadigdheid haddequot;\', •—■ /rviij van schade
door lekkaadje en smelting ontstaan\'quot;; — \'/vrij van bescha-
dig dheid onder de SVoquot;,\' ~ //geschiedende deze verzekering
op producten nader op te gevenquot;quot;; ■— //vrij van schade en
reeds gemaakte avarij\'\'\\
en andere

De polis zou geheel van eenig bewijs zijn beroofd, indien
zij niet door den verzekeraar was onderteekend. Het is
hierom, dat in art. 256 1, aL nog uitdrukkelijk gevorderd
wordt, dat de polis
// door eiken verzekeraar moet worden
onderteekend\'\'^ —

Na over de vereischten eener polis van zeeassurantie

\' Over de zeer veelvuldig voorkomende clausule „ op behouden varenquot;
vergelijke men de diss. iurid. van siewurtsz van reesema, de assecuratione
salvae navigationis, Ludg. Bat., 1840, benevens die van
m. mees, , de asse-
curatione in salvam navigationem, quae dicitur, Eoterodami, 1854, van
welke gene in de Latijnsche, deze in de Hollandsche taal geschreven is.

2nbsp;Zie art. 719 W. v. K.

3nbsp;Men vergelijke over deze en meerdere polis-clausulen: Mr. r. kuyper
van harpen
, verzameling van gewijsden, en het achter dit werk gevoegde
register; Magazijn van Handelsregt, passim.

4nbsp;Uit hoofde van de onderteekening der polis worden in Engeland de
assuradeurs
underwriters of subseribers genoemd.

-ocr page 121-

eenige opmerkingen te hebben medegedeeld, kunnen wij,
aan het einde onzer verhandeling, niet nalaten eene vraag
te behandelen, welte tot onze verwondering tot eene ver-
schillende beantwoording heeft aanleiding gegeven. Zij is
deze: of de vereischten voor eene polis, uitgedrukt in de ar-
tikelen 256 en 592 W. v. K., door onze wet op straffe van
nietigheid worden voorgeschreven.

Wij gelooven, dat deze vraag niet eerder kan beantwoord
worden, voordat zij eerst goed is geformuleerd en zich
opgelost heeft in deze twee vragen: 1° .of de vereischten
voor eene polis, in de artikelen 256 en 592 W. v. K. voor-
geschreven , op straffe van nietigheid van de
verzeJcering wor-
den gevorderd; 2o of die vereischten worden gevorderd op
straffe van nietigheid der
polis? Deze twee vragen heeft men
verward.

Voor eene onthennende beantwoording der eerste vraag
zouden wij met Mr.
asser c. s. art. 258, al. 2 W. v. K. ^
kunnen aanvoeren, alwaar de wet melding maakt van //ver-
eischten, welker uitdrukkelijke vermelding bij de polis op
straffe van nietigheid (d. i., van de verzekering) gevorderd
wordt,quot; en waaruit derhalve zou volgen, dat er vereischten
voor de polis zijn, die niet op straffe van nietigheid (der
verzekering) voorgeschreven worden. Wij zouden kunnen be-
weeren, dat er derhalve, volgens onze wet, twee soorten van
vereischten der polis bestaan, namelijk, vereischten, welke op
straffe van nietigheid der verzekering in de
polis moeten
voorkomen; en die welke de wet heeft voorgeschreven zonder
daarvan het bestaan der verzekering afhankelijk te maken:
dat tot de eerste behooren, die welke in de met art. 258,
al. 2 W.
v. K. zamenhangende artikelen gevonden worden;
tot de laatste de vereischten voorkomende in artikelen 256
en 592 W. v. K. Daar wij echter in art. 258, al. 2 en de
daarmede verwante artikelen het woord
polis in den zin van

I Mr. ASSER c. s., derde aanteekening op art. 256.

-ocr page 122-

contract hebben genomen, zou deze redenering met ons sys-
teem niet overeen te brengen zijn. 1 Volgens dit systeem
zal men des te eerder tot eene
ontTcennende beantwoording
dezer vraag geraken: vooreerst vervalt daardoor bovenge-
noemde onderscheiding; vervolgens behoeven wij slechts aan
de ongerijmdheid te denken, die uit
eene andere beantwoording
dezer vraag zou ontstaan, dat namelijk, eene verzekering,
die zonder polis geldig is, door het
opmaken eener polis nietig
wordt, wanneer een of meer der vereischten van de artikelen
256 en 592 ontbreken.

De wetgever als beginsel hebbende aangenomen, dat de
verzekering zonder polis en onafhankelijk van deze bestaan-
baar is, kan later niet voorschrijven, dat het ontbreken van
vereischten voor de
polis invloed heeft op het bestaan der ver-
zehering;
met andere woorden: dat, wanneer de vereischten,
die hij voor de polis heeft voorgeschreven daarin ontbreken,
de
verzekering nietig is.

Hierbi] komt nog, dat wanneer de wetgever had gewild,
dat deze vereischten in de polis voorkwamen, op straffe van
nietigheid der overeenkomst van verzekering, hij dit met uit-
drukkelijke woorden zou hebben bevolen; even als in de ar-
tikelen 570 en 572 W. v. K. voor bodemerij, in welk laat-
ste artikel gelezen wordt: n zonder dat aan de vereischten bij
de twee voorgaande artikelen (daaronder ook art. 570, de
vereischten voor een\' bodemerijbrief bevattende) voldaan zij,
wordt het
contract voor geen bodemerij gehouden.quot;

Hieromtrent kan geene onzekerheid bestaan; wel zou men
kunnen vragen, of het niet voorkomen in de polis der door
de wet gestelde vereischten invloed heeft op het bestaan
der
polis.

Wat deze vraag betreft, de artikelen 256 en 592W.v.K.
zouden welligt door het woordje
//moetquot; tot eene bevesti-
gende beantwoording kunnen aanleiding geven; er is echter

1 Zie boven, blz, 54—58.

-ocr page 123-

geen artikel in onze assurantiewet, dat eene dergelijke nietig-
heid uitspreekt K

Aangezien nu, het ontbreken van een of meer der ver-
eischten eener polis, door de wet in genoemde twee artikelen
voorgeschreven, noch op het bestaan der verzekering, noch
op dat der polis eenigen invloed kan hebben: zoo mag men
vragen, of het niet beter zou geweest zijn, indien men, óf
die vereischten op straffe van nietigheid der polis had gevor-
derd, óf nog éene schrede verder had gedaan, door niet alleen
polisformulieren, maar ook polisvereischten niet in de wet
te doen voorkomen. Het laatste zou o. i. te verkiezen zijn. —

^ Dat de vereiscMen eener polis niet op straffe van nietigheid, noch van
de verzekering, noch van de polis zijn voorgeschreven, wordt ook geleerd
door
holtius, III, hlz. 33; Mr. asser c. s., derde aant. op art. 256; Mr.
a. de pinto, II, 5 307; het tegenovergestelde door Mr. g, j. a. pabeb,
blz. 38.

-ocr page 124-

B IJ L A G E N.

AMSTERDAMSCHE POLISSEN,

A.

Oascopolis.

quot;Wij ondergeschrevenen verzekeren aan TT
of die net anders geheel of ten deele zonde mogen aangaan, vriend of vij-
and, te weten elk voor de som bij ons hier ondergeteekend, van

en alle circumjacentien van dien af tot

8

J

opnbsp;het casco en de kiel, het tuig, de

takelaadje en het oorlogstuig van het schip met al deszelfs toebehooren, de
mondbehoeften en alle onkosten tot in zee toe, (\'t geen God beware) den
voorz.nbsp;of iemand anders toebehoorende, genaamd

daar schipper op is
of wie voor schipper of schippers in zijne plaats zouden mogen varen,
zijnde de geassureerde ongehouden tot opgave van de designatie, charter of
soort van hetzelve schip; doch indien hetzelve mogt blijken van vurenhout
getimmerd te zijn, zonder dat ons zulks zal zijn opgegeven, zullen wij niet
verder gehouden zijn dan tot het voldoen van de helft der gevallene schade.

-ocr page 125-

Het gemelde schip

Vrij van onkosten van ligdagen en van overwintering, en vrij van scliade
en avarij-gros onder 3 ten honderd.

Nemende wij de risico mits dezen tot onzen laste van het uur en dag
af, dat het voorschr. schip een hegin met laden van koopmanschappen zal
hehhen gemaakt of wel zoodra het een begin heeft gemaakt met den ballast
voor de verzekerde reis in te nemen , en zal dezelve eindigen 21 dagen na dat
het schip ter laatst gedestineerde losplaats zal zijn aangekomen of zooveel
eerder als hetzelve geheel zal zijn ontlost. Zullende het voorz. schip mogen
varen voorwaarts, achterwaarts, wenden en keeren aan alle zijden, en door
nood of met wille aannemen alle zulke havens of reeden, als den schipper
of schippers tot nut en vordering van de voorz. reis goeddunken zal. Be.
staande wijders de voorz. risico in alle gevaren ter zee, onweder, schip-
breuk, stranden, overzeilen, aanzeilen, aanvaren of aandrijven, gedwongen
verandering van koers of van reis, kappen, over boord werpen, brand,
geweld, overstrooming, neming, kapers, roovers, aanhouding op last vau
hooger hand, verklaring van oorlog, represailles, nalatigheid, verzuim van
schippers en scheepsvolk, als ook schelmerijen van het voorz. scheepsvolk,
en alle andere fortuinen van de zee, bedacht of onbedacht, gewoon of on-
gewoon, geene uitgezonderd; alle welke schaden door ons zullen worden
betaald, ieder pro rato onzer geteekende som, en dat zonder korting, bin-
nen drie maanden na het behoorlijk bewijs van dezelve.

En in zulke gevallen geven wij U geassureerde en alle anderen volko-
men magt, om, zoowel ten onzen schade als tot ons voordeel, alle noodige
middelen tot behoud van het ten dezen verzekerde interest in het werk te
stellen, hetzelve, zoo het noodig is, te doen verkoopen en de penningen
te distribueren, zonder onze toestemming of volmagt te behoeven te vragen,
mits ons echter, zooveel de omstandigheden zulks zullen toelaten, behoor-
lijk daarvan praeadverteerende; de gevallene schade, zoowel als de alzoo ge-
maakte kosten, zullen door ons worden betaald, hetzij deze laatste met of
zonder succes worden geïmpendeerd, mits een en ander te zamen met te
boven ga de door ons verzekerde sommen; en zullen wij de rekening des-
wege geloof geven op behoorlijk gejustificeerde bewijzen, of op den eed
van dengenen, die dezelve zal hebben gedaan.

él

-ocr page 126-

Voorts op conditie, dat wij ondergeteekenden het 351 art. van het Wet-
boek van Koophandel tegen den geassureerde niet zullen mogen inroepeu,
tenzij de nagenoemde arbiters of het Provinciaal Geregtshof in Noord-Hol-
land mogteu beslissen, dat daartoe, in eenig geval, ter goeder trouw en
volgens usantie alhier, termen voorhanden waren; waartegen het verzekerde
interest niet aan ons zal kunnen of mogen worden gebandonneerd, tenzij
hetzelve ongetwijfeld zal verloren zijn, of dat er geen redelijke grond tot
hoop van terugbekoming plaats heeft, in welke gevallen echter mede de
toestemming en goedkeuring van arbiters of het welgemelde Geregtshof zal
vereischt worden, alvorens deze bepaling in werking te kunnen brengen.
Zijnde verder deze verzekering aangegaan onder uitdrukkelijke voorwaarde,
dat art. 747 van hetzelve Wetboek van Koophandel niet tegen ons kan wor-
den ingeroepen, als zijnde aan dit art. door den verzekerde gerenuntieerd.
Verders zijn wij overeengekomen, dat, wanneer er verschil over deze polis,
de gevolgen van die, of de daarbij aangegane verzekering mogt ontstaan,
alsdan partijen zich\' zullen] onderwerpen aan de uitspraak van scheidsman-
nen, welke uitspraak echter aan hooger beroep voor het Provinciale Ge-
regtshof van Noord-Holland onderworpen zal zijn, mits dat hooger beroep
geïnterjecteerd worde binnen drie maanden na de beteekenis van het vonnis
der scheidslieden; — en is verder omtrent de benoeming dezer scheidslie-
den overeengekomen, dat
één door ieder der partijen, en de derde door de
alzoo benoemde scheidslieden, of in cas van verschil tusschen deze, als
dan door_ de Arrondissements Regtbank te Amsterdam zal worden benoemd,
hetwelk mede voor de partij, welke in gebreke blijft hare keuze uit te
brengen, zal plaats grijpen; zullende de benoeming van de scheidslieden
door ieder der partijen, gelijk mede die, welke de benoemde arbiters uit-
brengen, moeten geschieden binnen veertien dagen, nadat zij daartoe zijn
geïnterpelleerd of uitgenoodigd, en bij gebreke daarvan, de in gebreke blij-
vende partij of de scheidslieden gerekend worden geene keuze te willen uit-
brengen, en alzoo de tusschenkomst van de vermelde Arrondissements Regt-
bank ingeroepen worden.

En zulks tegen genot van eene premie vannbsp;ten honderd,

voor dewelke wij ondergeteekenden de Heeren

in rekening courant hebben belast, eu alzoo den geassureerde quiteren bij dezen.

Alles onder verband eu submissie van onze personen en goederen, pre-
sente ea toekomende, renuntiërende als lieden van eer van alle cavillatiën
en exceptiëu, die dezen zouden contrariëren.

Aldus gedaan, ter goeder trouw en op alle goede en kwade tijdingen,
in Amsterdam den

Aangenomen om op eene gezegelde polis over te teekenen.

-ocr page 127-

lt.

GroederenpoKs.

Wij ondergesclirevenen verzekeren aan TJ
of die het anders geheel of ten deele zoude mogen aangaan, vriend of vij-
and, te weten elk voor de som hij ons hier ondergeteekend, van

en alle circumjacentien van dien af tot

En dat op goederen, waren en koopmanschappen, gereed of niet gereed,
en in het laatste geval hetzij ons daarvan kennis is gegeven of niet, ge-
laden of nog te laden in het schip, hetwelk God beware, genaamd

daar schipper op is
of wie voor schipper of schippers in zijne plaats zoude mogen varen, of
hoe de naam van schipper of schip anders zoude mogen geortographeerd,
gesteld of gespeld worden, en welke de designatie, charter of soort van
hetzelve schip zoude mogen zijn.

(lastgeving

lastgeving, voor zoo verre de vermelding daarvan
volgens de wet vereischt wordt.

Het gemelde schip

Vrij van onkosten van ligdagen en van overwintering, en vrij van schade
en avarij-gros onder drie ten honderd.

Nemende wij de risico mits dezen tot onzen laste van het uur en dag
Ef, ^at de voorschr. koopmanschappen zullen gebragt zijn op de kade of
den v/al, om van daar geladen te worden in het voorz. schip, of iu schui-

-ocr page 128-

ten, barken of ligters, om daarmede gevoerd te worden aan boord van het
gemelde schip, en zal dezelve loopen ter tijd toe, dat hetzelve schip tot
de plaats of plaatsen als boven zal zijn aangekomen, en de voorz. goede-
ren, zonder eenige schade of verlies, aldaar gelost, vrijelijk en vredelijk
op het land gebragt zullen zijn, in het vermogen van IJ geassureerde of
Uwe gemagtigden, mits dat de ontlossing geschiede binnen 15 dagen na
het arrivement van het schip ter gedestineerde plaats, ten ware dat door
wettige verhindering de lossing in dien tijd niet had kunnen geschieden,
hetwelk, in gevalle van ramp of schade, bewezen zal moeten worden. Zul-
lende het voorz. schip mogen varen voorwaarts, achterwaarts, wenden en
keeren aan alle zijden, en door nood of met wille aannemen alle zulke ha-
vens en reeden, als den schipper of schippers tot nut en vordering van de
voorz. reis goeddunken zal, en of door nood de gemelde goederen door
dezelven ontladen werden en herladen in eenig ander schip of schepen,
klein of groot, hetwelk zij zullen mogen doen eigener authoriteit en zonder
ons consent te wachten, zullen wij de risico blijven loopen als of de goe-
deren nooit ontladen waren geweest.

Bestaande wijders de voorz. risico: In alle gevaren ter zee, onweder,
schipbreuk, stranden, overzeilen, aanzeilen, aanvaren of aandrijven, gedwon-
gen verandering van koers, van de reis of van het schip, over boord wer-
pen, brand, geweld, overstrooming, neming, kapers, roovers, aanhouding
op last van hooger hand, verklaring van oorlog, represailles, nalatigheid,
verzuim of schelmerij van den schipper of het scheepsvolk, zonder toedoen
of voorkennis van U geassureerde geschiedende, en alle andere fortuinen
van de zee, bedacht of onbedacht, gewoon of ongewoon, geene uitgezon-
derd; alle welke schaden door ons zullen worden betaald, ieder pro rato
onzer geteekende som, en dat zonder korting, binnen drie maanden na het
behoorlijk bewijs van dezelven. En in zulke gevallen geven wij U geassu-
reerde en alle anderen volkomen magt, om, zoowel ten onzen schade als
tot ons voordeel, alle noodige middelen tot behoud van het ten deze ver-
zekerde interest in het werk te stellen, hetzelve, zoo het noodig is, te doen
verkoopen en de penningen te distribueren, zonder onze toestemming of
volmagt te behoeven te vragen, mits ons echter, zoo veel de omstandighe-
den zulks zullen toelaten, behoorlijk daarvan praeadverterende; de gevallene
schade, zoowel als de alzoo gemaakte kosten, zullen door ons worden be-
taald, hetzij deze laatste met of zonder succes worden geïmpendeerd, mits
een en ander te zamen niet te boven ga de door ons verzekerde sommen;
en zullen wij de rekening deswege geloof geven op behoorlijk gejustifi-
ceerde bewijzen, of op den eed van dengenen, die dezelve zal hebben ge-
daan. Voorts op conditie, dat wij ondergeteekenden het 251 art. van het
Wetboek van Koophandel tegen den geassureerde niet znllen mogen inroe-

-ocr page 129-

pen, tenzij de nagenoemde arbiters of het Provinciaal Geregtshof in Noord-
Holland mogten beslissen, dat daartoe, in eenig geval, ter goeder trouw
en volgens usantie alhier, termen voorhanden waren; waartegen het verze-
kerde interest niet aan ons zal kunnen of mogen worden geabandonneerd,
tenzij hetzelve ongetwijfeld zal verloren zijn, of dat er geen redelijke grond
tot hoop van terugbekoming plaats heeft, in welke gevallen echter mede de
toestemming en goedkeuring van arbiters of, het welgemelde Geregtshof zal
vereischt worden, alvorens deze bepaling in werking te kunnen brengen.
Zijnde verder deze verzekering aangegaan onder uitdrukkelijke voorwaarde,
dat art. 267, alsmede art. 662 van het Wetboek van Koophandel, het laatste
art. voor zoo ver de opgaaf van den naam van den origincelen verzekerde
betreft, niet door ons, en dat art. 747 van hetzelve Wetboek van Koop-
handel niet tegen ons kan worden ingeroepen, als zijnde aan het laatste
art. door den verzekerde gerenuntieerd. Verder is bepaalt, dat, wanneer
er verschil over deze polis, de gevolgen van die, of de daarbij aangegane
verzekering mogt ontstaan, alsdan partijen zich zullen onderwerpen aan de
uitspraak van scheidsmannen, welke uitspraak echter aan hooger beroep voor
het Provinciale Geregtshof van Noord-Holland onderworpen zal zijn, mits
dat hooger beroep geïnterjecteerd worde binnen drie maanden na de betee-
kenis van het vonnis der scheidslieden; —■ en is verder omtrent de benoe-
ming dezer scheidslieden overeengekomen, dat één door ieder der partijen,
en de derde door de alzoo benoemde scheidslieden, of in cas van verschil
tusschen deze, alsdan door jle Arrondissements Eegtbank te Amsterdam zal
worden benoemd, hetwelk mede voor de partij, welke in gebreke blijft hare
keuze uit te brengen, zal plaats grijpen; zullende de benoeming van de
scheidslieden door ieder der partijen, gelijk mede die, welke de benoemde
arbiters uitbrengen, moeten geschieden binnen veertien dagen, nadat zij
daartoe zijn geïnterpelleerd of uitgenoodigd, en bij gebreke daarvan, de in
gebreke blijvende partij of de scheidslieden gerekend worden geene keuze
te willen uitbrengen, en alzoo de tusschenkomst van de voormelde Arron-
dissements Regtbank ingeroepen worden.

En zulks tegen genot van eene premie vannbsp;ten honderd,

. voor dewelke wij ondergeteekenden
in rekening courant hebben belast, en alzoo den geassureerde quiteren bij dezen.

Alles onder verband en submissie van onze personen en goederen, pre-
sente en toekomende, renuntierende als^lieden van eer van alle cavillatiën
en exceptiën, die dezen zouden contrariëren.

Aldus gedaan, ter goeder trouw en op alle goede en kwade tijdingen,
in Amsterdam den

Aangenomen om op eene gezegelde polis over te tcekenen.

-ocr page 130-

c.

JPolis voor eene -verzelceriiig op
quot;behoiKien varen.

Wij ondergeschrevenen verzekeren aan U
of die het anders geheel of ten deele zoude mogen aangaan, vriend of vij-
and, te weten elk voor de som hij ons hieronder geteekend, van

en alle circumjacentien van dien af tot

opnbsp;het casco en de kiel, het tuig, de takelaadje

en het oorlogstuig van het schip met al deszelfs toebehooren, de mondbe-
hoeften en alle onkosten tot in zee toe, (\'t geen God beware) den voorz.

of iemand anders toebehoorende, genaamd
daar schipper op is
t)f wie voor schipper of schippers in zijne plaats zouden mogen varen,
zijnde de geassureerde ongehouden tot opgave van de designatie, charter
of soort van hetzelve schip; doch indien hetzelve mogt blijken van vuren-
hout getimmerd te zijn, zonder dat ons zulks zal zijn opgegeven, zullen wij
niet verder gehouden zijn dan tot het voldoen van de helft der gevallene
schade.

Het gemelde schip

Geschiedende deze Assurantie op het behouden arrivement van bovenge-
meld Schip ter gedestineerde plaatse, en wel met dien verstande, dat wij,
ingeval zullcs niet gebeurde, hetzij door schipbreuk als anderzints, (behou-
dens Art.
249, 640 en 641 van het Wetboek van Koophandel) verloren gaan
of verongelukken, onze geteekende sommen prompt en zonder eenige excep-
tie zullen voldoen, zoodra het ongeluk alhier bekend en ons aangekondigd
iol zijn. Voorts wordt wel uitdrukkelijk bedongen, dat wij, in het geval
van mn-arrivement voornoemd, nimmer eenig genot zullen hebben van zoo-
danig gedeelte als door berging zoude mogen worden behouden (ten ware
de aar-d van het interest hierin naar billijkheid wijzigingen vorderde), waar-
tegen wij vrij zijn van avarijgros en bijzondere avarij en van alle andere
onJcoste» mei of «.onder succes geimpendeerd, zullende tot bevnjs van interest.

-ocr page 131-

waarde of eigendom neïstramp;kken deze polis en hetgeen men verder ter
goeder trouw zal hunnen produceren; renuntierende wel expresselijk, als lie-
den van eer, van zoodanige artikelen van het Wethoeh van Koophandel, en
andere, die deze verzehering eoude hunnen contrariëren of verbieden; heloo-
vende ons daarmede nooit te mllen liehelpen, waarom jjoJc, met nitdrukke-
Ujlcen afstand van ieders regt op hooger beroep, alle kwestien en verschil-
len, die wegens deze verzekering zouden kunnen ontstaan, definitivelijk zul-
len worden getermineerd door drie scheidsmannen, te benoemen op de wijze
als in het gedrukte formulier dezer polis vermeld, en zulks binnen
14 da- \'
gen, nadat wij daartoe zijn geinterpelleerd, aan welke scheidsmannen nu
voor alsdan de bevoegdheid toegekend wordt, om als goede mannen naar
hillijkheid te oordeelen en uitspraak te doen.

■Vrij van onkosten van ligdagen en van overwintering, en vrij van schade
en avarij gros onder 3 ten honderd.

Nemende wij de risico mits dezen tot onzen laste van het unr en dag
af, dat het voorschr. schip een begin met laden van koopmanschappen zal
hebben gemaakt of wel zoodra het een begin heeft gemaak-t met den ballast
voor de verzekerde reis in te nemen, en za! dezelve eindigen 21 dagen na
dat het schip ter laatst gedestineerde losplaats zal zijn aangekomen of zooveel
eerder als hetzelve geheel zal zijn ontlost. Zullende het voorz. schip mogen
varen voorwaarts, achterwaarts, wenden en keeren aan alle zijden, en door
nood of met wille aannemen alle zulke havens of reeden, als den schipper of
schippers tot nut en vordering voor de voorschr. reis goeddunken zal. Be-
staande wijders de voorz. risico in alle gevaren ter zee, onweder, schip-
breuk, stranden, overzeilen, aanzeilen, aanvaren of aandrijven, gedwongen
verandering van koers of van de reis, kappen, over boord werpen, brand,
geweld, overstrooming, neming, kapers, roovers, aanhouding op last van
hooger hand, verklaring van oorlog, represailles, nalatigheid, verzuim van
schippers en scheepsvolk, als ook schelmerijen van het voorz. scheepsvolk,
en alle andere fortuinen van de zee, bedacht of onbedacht, gewoon of on-
gewoon, geene uitgezonderd; alle welke schaden door ons zullen worden be-
taald, ieder pro rato onzer geteekende som, en dat zonder korting, binnen
drie maanden na het behoorlijk bewijs van dezelve.

Ea iu zulke gevallen geven wij U geassureerde en alle anderen volko-
men magt, om, zoowel ten onzen schade als tot ons voordeel, alle noodige
middelen tot behoud van het ten dezen verzekerde interest in het werk te
stellen hetzelve, zoo het noodig is, te doeu verkoopen en de penningen te
distribueren, zonder onze toestemming of volmagt te behoeven te vragen,
mits ons echter, zooveel de omstandigheden zulks zullen toelaten, behoorlijk
daarvan praeadverterende; de gevallene schade, zoowel als de alzoo gemaakte
kosten, zullen door ons worden betaald, hetzij deze laatste met of zonder
succes worden geimpendeerd, mits een en ander te zamen niet te boven ga
de door ons verzekerde sommen; en zullen wij de rekening deswegen ge-

-ocr page 132-

loof geven op behoorlijk gejustificeerde bewijzen, of op den eed van den-
genen, die dezelve zal hebben gedaan.

Voorts op conditie, dat wij ondergeteekenden het 251 art, van het Wet-
boek van Koophandel tegen den geassureerde niet zullen mogen inroepen,
tenzij de nagenoemde arbiters of het Provinciaal Geregtshof van Noord-
Holland mogten beslissen, dat daartoe, in eenig geval, ter goeder trouwen
volgens usantie alhier, termen voorhanden waren; waartegen het verzekerde
interest niet aan ons zal kunnen of mogen worden geabandonneerd, tenzij
hetzelve ongetwijfeld zal verloren zijn, of dat er geen redelijke grond tot
ioop van terugbekoming plaats heeft, in welke gevallen echter mede de
toestemming en goedkeuring van arbiters of het welgemelde Geregtshof zal
vereischt worden, alvorens deze bepaling in werking te knnnen brengen.
Zijnde verder deze verzekering aangegaan onder uitdrukkelijke voorwaarde,
dat art. 747 van hetzelve Wetboek van Koophandel niet tegen ons kan wor-
den ingeroepen, als zijnde aan dit art. door den verzekerde gerenuntieerd.
Verders is bepaald, dat, wanneer er verschil over deze polis, de gevolgen
van die, of de daarbij aangegane verzekering mogt ontstaan, alsdan par-
tijen zich zullen onderwerpen aan de uitspraak vau scheidsmannen, welke
uitspraak echter aan hooger beroep voor het Provinciale Geregtshof van
Noord-Holland onderworpen zal zijn, mits dat hooger beroep geinterjecteerd
worde binnen drie maanden na de beteekenis van het vonnis der scheids-
lieden; — en is verder omtrent de benoeming dezer scheidslieden overeen-
gekomen. dat e\'én door ieder der partijen, en de derde door de alzoo be-
noemde
scheidslieden, of in cas van verschil tusschen deze, alsdan door de
Arrondissements Regtbank te Amsterdam zal worden benoemd, hetwelk mede
voor de partij, welke in gebreke blijft hare keuze nit te brengen, zal plaats
grijpen; zullende de benoeming van de scheidslieden door ieder der par-
tijen, gelijk mede die, welke de benoemde arbiters uitbrengen, moeten ge-
schieden binnen veertien dagen, nadat zij daartoe zijn geïnterpelleerd of
uitgenoodigd, en bij gebreke daarvan, de in gebreke blijvende partij of de
scheidslieden gerekend worden geene keuze te willen uitbrengen, en alzoo de
tusschenkomst van de voormelde Arrondissements Regtbank ingeroepen worden.
En zulks, tegen genot van eene premie vannbsp;ten honderd,

voor dewelke wij ondergeteekenden

in rekening courant hebben belast, en alzoo den geassureerde quiteren bij dezen.
Alles onder verband eu submissie van onze personen en goederen, pre-
sente en toekomende, renuntiërende als lieden van eer van alle cavillatiën
en exceptiën, die dezen zouden contrariëren,

./Udus gedaan, ter goeder trouw en op alle goede en kwade tijdingen,

in Amsterdam den

Aangenomen om op eene gezegelde polis over te teokenen.

-ocr page 133-

STELLINGEN

I.

Verba »ante aditam hereditaiem\'\'\', gt;/adita hereditatequot;\',
nquodsi prim adierii Jiereditatem!\',
in 1. 10. D. de act. emt.
et vendit. (XIX, I), eiicienda sunt, et ultima pars huius

legis sic est legenda:...... et debere heredem institutum, si

velit separatim duarum actionum commodo uti, ante proprium
venditorem convenire, deinde hereditarium ; unam quidem
actionem movere potest, sed ita ut per eam utriusque con-
tractus sentiat commodum etc. —

IL

Ad acquirendam possessionem, iure Eomano, non animus
Ini requiritur, sed animus

m.

Institor iure Romano, si liber est homo, difecto etiam con-
veniri potest ab eo quocum contraxit. —

IV.

Het verbod van art. 90 B. W. moet ook worden toegepast op

-ocr page 134-

personen, wier huwelijk door regterlijk vonnis, na scheiding
van tafel en bed, ontbonden is. —■

V.

Het^jegt van opstal kan door verjaring verkregen worden. —

YI.

De uitsluiting der wettelijke algeheele gemeenschap van
goederen en die van winst en verlies, brengt geene uitsluiting
der gemeenschap van vruchten en inkomsten mede. —

VII.

Uit art. 126, al. 3 Wetb. van B. R. volgt ««e^, dat iemand,
die zijne woonplaats in de koloniën heeft, voor den regter van
de woonplaats des eischers kan gedagvaard worden. —

VIII.

In plaats van de woorden: //de waar is geleverc[\'\\ voorko-
mende in art, 314, al. 4 Wetb. van B. R., leze men:
//de
levering had moeten plaats hébber^\'^. —

IX.

Het karakter van transmissibiliteit, door den trekker aan
den wissel gegeven, kan door een\' endossant daaraan worden
ontnomen. —

X.

Het regt op oppassing en genezing, den schepeling bij
art. 423 W. v. K. toegekend, strekt zich niet uit tot
na de
reis, maar is beperkt tot den
afloop der reis. —

XI.

Tot de oprigting eener wederkeerige verzekerings- of waar-

-ocr page 135-

borgmaatschappij wordt de koninklijke bewilliging niet ver-
eischt. —

XII.

Uit art. 615 W, v. K. volgt niet, dat bij verzekering op
verwacht wordende winst altijd eene
getaxeerde polis moet
worden gebezigd. —

XIII.

Beleedigingen der nagedachtenis van afgestorvenen behooren
bij de wet met straf bedreigd te worden. —

XIV.

Ten onregte worden in art. 55 C. P. alle wegens een en
dezelfde misdaad of wegens een en hetzelfde wanbedrijf ver-
oordeelden solidair voor de boeten aansprakelijk gesteld. —

XV.

Het is wenschelijk, dat het duel als zelfstandig misdrijf
strafbaar verklaard worde. —

XVI.

Bij eene herziening van het Wetboek van Strafvordering
behoort ontslag onder borgtogt te worden toegelaten. —

XVIL

Een minderjarige, die tot lid van den Gemeente-Eaad ge-
kozen is, kan zijne meerderjarigheid afwachten, alvorens zijne
geloofsbrieven in te dienen. —

XVIII.

Te regt is door Mr. t, m. c. assee, gezegd; //.....zorgvuldig

gewaakt, dat niet eene hervorming van het stelsel der belas-

-ocr page 136-

tingen, tegen de afschafBng van drukkende lasten, de invoe-
ring doe opwegen van heffingen op voorname handelsartikelen,
die behalve op den
verlmiler, ook op dennbsp;drukken, —

en door de belemmerende voorschriften, die de invordering re-
gelen, het handelsverkeer in den weg staanquot; (Handelsregt en
Handelsbedrijf, blz. 8). —

XIX.

De vraag, of hooge dagloonen en goedkoopelevensmiddelen
voor- of nadeelig zijn voor den werkenden stand zeiven en
voor de welvaart in \'t algemeen, hangt geheel af van den ver-
standelijken en zedelijken toestand der volksklasse. —