-ocr page 1-

H. A. BOEKENOOGEN

KOOLSTOFRINGEN

MET

8, 15 EN 30

RINGATOMEN

DIJ^IOViiiEK DUR
RlJKSUNIVERSITclT
UTRECHT.

H. J. PARIS
AMSTERDAM MCMXXX

-ocr page 2-

lt; V

t \'

\'S),\' -

.tv

iv-

ƒ »nbsp;j,

quot; \' t ^ / i., y

gt;• -

, Oquot;

-if

àfïiï^

-ocr page 3-

vï* Sf»

i-y *

rnbsp;\'\'\'\'

ff

-ocr page 4-

t

I •*

/

tail\'s

, t

-ocr page 5-
-ocr page 6- -ocr page 7-

KOOLSTOFRINGEN
MET 8, 15 EN 30 RINGATOMEN

-ocr page 8-

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

2448 885 4

-ocr page 9-

KOOLSTOFRINGEN

MET 8, 15 EN 30 RINGATOMEN

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG
VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
JHR DR B. C. DE SAVORNIN LOHMAN,
HOOGLEERAAR INDE FACULTEIT DER RECHTSGE-
LEERDHEID, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE TE
VERDEDIGEN OP DINSDAG 7 OCTOBER 1930 DES
NAMIDDAGS 4 UUR

DOOR

HENDRIK ALBERT BOEKENOOGEN

GEBOREN TE WORMERVEER

H. J. PARIS
AMSTERDAM MCMXXX

DIBLIOThcEK DERj
RIJKSUNIVERSlTElTj
UTRECHT.

-ocr page 10-

ût: ci

-, - r t: (

iuiv:-

-ocr page 11-

AAN MIJN OUDERS

-ocr page 12-

- -

quot;5

- V\' r\'J

-ocr page 13-

Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij een welkome ge-
legenheid, U, Oud-Hoogleeraren, Hoogleeraren en Lectoren aan
de Rijksuniversiteit te Utrecht, van wie ik onderricht en leiding
heb mogen genieten, hiervoor mijn welgemeenden dank te betuigen.

Hierbij wend ik mij in de eerste plaats tot U, Hooggeleerde
Ruzicka. Daar gij ten allen tijde voor Uw leerlingen in hun studie
met raad en daad klaar staat, heb ik in de jaren, die ik in Uw
laboratoria mocht doorbrengen, steeds kunnen profiteeren van Uw
rijke kennis en ervaring in de organische chemie. Weest ervan
overtuigd, dat Uw leiding een grooten indruk op mij heeft gemaakt,
en aanvaardt daarvoor ook op deze plaats mijn hartelijken dank.

Toch ben ik er van doordrongen, hoeveel ik U verschuldigd ben.
Hooggeleerde
Van Romburgh, voor het bezielende onderwijs, dat
ik in mijn eerste jaren aan de Hoogeschool van U heb mogen
ontvangen. Uw colleges hebben een onvervaagbare herinnering bij
mij achtergelaten.

Hooggeleerde Schoorl, Hooggeachte Promotor, ik stel de wel-
willendheid, waarmede gij erin toegestemd hebt mijn Promotor te
willen zijn, en Uw belangstelling in mijn werk op hoogen prijs.

U, Hooggeleerde Cohen, ben ik zeer erkentelijk, voor hetgeen
ik van
U op college en practicum heb mogen leeren.

Een groot voorrecht reken ik het mij, door U, Hooggeleerde
Kruyt, in de problemen der phasenleer en der koUoïdchemie in-
geleid te zijn.

Hooggeleerde Rutten, door de hulp en de gastvrijheid in Uw
laboratorium bij mijn kristallografische studiën ondervonden, ge-
voel ik mij zeer aan U verplicht.

Moge het den lezer van dit proefschrift niet dadelijk opvallen,
dat ik mij ook een leerling van
U reken, Zeergeleerde Kolkmeijer,
toch weet ik zeer goed, dat de uren in de krochten van het van

-ocr page 14-

.. Ho..-lataatoriur„ doorgebracht, va. grooten invloed op mijn

wetenschappelijke vormingnbsp;studiejaren in

Rest mij ten slotte allen ^^^nbsp;üj^ haakten, waarin

Utrecht eninZüria totd.enon™rge^^^^nbsp;^ ^^^

de eerste levenswusheid en ervaringnbsp;Stüdesten Corps,

bijzonder gedenk ^nbsp;^^^^ ^^^

fnter^r^Ä^^^^^^ .oede vriendschap waarborgt.

-ocr page 15-

INHOUD
OVER GROOTE KOOLSTOFRINGEN

Inleiding ............................................i

Inbsp;- Vorming........................................6

IInbsp;- Bestendigheid..................................8

IIInbsp;- Verbrandingswarmten..........................9

IVnbsp;- Vergelijkende Reacties............12

V - Smeltpunten ..................13

VI - Dichtheden. Het Moleculair-Volumen.....16

VII - Brekingsindices. Moleculair-Refractie en Dis-
persie ...............-.....20

Vin - Oppervlaktespanning. De Parachoor......41

IX - Röntgenspectrografisch Onderzoek.......47

X - Spreidingsproeven...............51

DERIVATEN VAN CYCLISCHE KETONEN

I-De Achtring..................53

Theoretisch gedeelte
Experimenteel gedeelte

II - De Vijftienring ................82

Theoretisch gedeelte
Experimenteel gedeelte

III-De Dertigring.................101

Theoretisch gedeelte
Experimenteel gedeelte

SAMENVATTING...................112

-ocr page 16-

gebruikte literatuur-afkortingen

(^\'^quot;I^ÄeÄtlcal Society.

c—en GeseU-

schaft.
Chemisches Centraiblatt.

l\'Académie des Sciences à Pans.
Heivnbsp;Helvetica Chimica Acta.

? J; rh oh Tournai de chimie physique
{■ ?h Chnbsp;Journal of Physical Chemistry.

T r ^hnbsp;Journal für praktische Chemie.

J- P\'-nbsp;Monatshefte für Chemie (Weenen).

soc irÄr^-Ä^^^^

Tr. Far. Soc^ T ansanbsp;.^gewandte Chemie.

•nbsp;rh ZeftsSrift für anorganische Chemie.

•nbsp;ST\'ch ä Srift für physikalische Chemie.

B.

C.

Ch. W.

-ocr page 17-

OVER GROOTE KOOLSTOFRINGEN

INLEIDING

In het jaar 1874 gaf van \'t Hoff zijn „Voorstel tot uitbreiding
der structuurformules in de ruimtequot; uit, waarin hij, zooals alge-
meen bekend is, een model van het koolstofatoom ontwierp, waarin
de
4 valenties naar de hoekpunten van een omgeschreven tetraëder
gericht zijn. De valenties vormen dus onderling hoeken van I09\'\'28\'4.
Zoo breidde hij de structuurleer van Couper en Kekulé, die
juist in dien tijd zulk een grooten invloed op de organische chemie
was gaan uitoefenen, verder uit. Met behulp van dit koolstofmodel,
dat spoedig burgerrecht verkreeg, daar het in de meeste gevallen
zoo buitengemeen goed voldeed, stelde
Baeyer ^),een tiental jaren
later zijn_spanningstheorie op. Hij gaf daarbij als tweede postulaat
aan, dat bij de verbindingen, waarin de atomen een gesloten keten
vormden, welke geniale gedachte wij ook aan
Kekulé te danken
hebben, deze atomen, althans hun middelpunten, in één vlak liggen
en de verbindingslijnen der atomen dus regelmatige veelhoeken
vormen. Op deze wijze werd de breede opvatting van
van \'t Hoff
Weer eenigermate te niet gedaan, daar men zich nu weer gedeeltelijk
tot twee dimensies beperkte; toch mogen wij ons niet ontveinzen,
dat deze hypothese der organische chemie groote diensten heeft
bewezen.
Baeyer kwam dus tot de conclusie, dat in deze ring-
vormige verbindingen de hoeken tusschen de valenties van hun
normale waarde io9°28\'4 afweken. Daar deze afwijking bij den vijf-
en den zesring het kleinst is en juist deze ringsystemen het best en
het meest bekend waren, meende hij, dat de grootte der afwijking
van den normalen hoek in hoofdzaak de bestendigheid, alsook de
vorming van ringsystemen beheerschte. Inderdaad waren de toen-
maals bekende feiten over de cyclische verbindingen in overeen-
stemming met deze theorie, hoewel er omgekeerd na dien tijd vele
ïfgf^^st^gheden bekend geworden zijn 2).

1)nbsp;Baeyer, B. 18, 2277 (1885). B. 23, 1272 (1890).

2)nbsp;Zie een samenvatting hiervan bij W. Brugger, Diss. E. T. H. Zürich, 1926.

i

-ocr page 18-

Baeyer\'s theorie heeft een krachtigen stoot aan de ontwikkeling
van de chemie der isocyclische verbindingen gegeven. Speciaal een
groot aantal derivaten van
cyclo-propaan, -butaan en -pentaan
werden aan de steeds groeiende lijst van organische verbindingen
toegevoegd en over het algemeen gaven deze steun, althans in
qualitatieven zin, aan de spanningstheorie.
Baeyer voerde nl.
als bewijs voor de juistheid van zijn hypothese energetische ver-
houdingen aan en wilde deze qualitatief en ook zoo mogelijk quan-
titatief, (cf. de latere pogingen van
Ingold en medewerkers i)) als
maat der spanning gebruiken. Voor de bepaling van deze energie-
verhoudingen komen in aanmerking:

1°: de directe bepaling van het energiegehalte, wat dus neerkomt
op de meting der verbrandingswarmte, daar die van andere reactie-
warmten, door het langzame verloop der meeste organische reac-
ties, practisch zeer moeiHjk of in \'t geheel niet uit te voeren zal zijn,
2°: meer qualitatief de grootere of geringere gemakkelijkheid,
waarmede cyclische verbindingen zich vormen en openen.

Een groote moeilijkheid is echter, dat de bovengenoemde eigen-
schappen niet parallel loopen, waarop
Ruzicka en Brugger reeds
uitvoerig gewezen hebben.

Zoo is b.v. de dubbele binding, die Baeyer zeer consequent als
„tweeringquot; opvatte, wat betreft hare altijd even gemakkelijke vor-
ming, in flagrante tegenspraak met de theorie en bewijst duidelijk,
dat een sterke afbuiging van de valenties nog niet een beletsel voor
de vorming van zulk een koolstofbinding behoeft te wezen.

Een uitvloeisel van de spanningstheorie was, dat men meende,
dat ringen, door vele atomen gevormd, niet gemakkelijk te vormen
en onbestendig zouden zijn. Nu waren inderdaad tot voor kort
alleen maar koolstofringen met zeven en acht ringatomen bekend
en vormden deze
zich bij de verschillende bekende wijzen van ring-
sluiting aanmerkelijk moeilijker, dat wil zeggen in .slechter op-
brengst, dan de ringen uit vijf en zes atomen bestaande. Dit was
een grooten steun voor de spanningstheorie, te meer, omdat de po-
gingen om een negenring te vormen, namelijk om
cyclo-nonanon
door destillatie van het calciumzout van sebacinezuur te bereiden,

I) iNGOLD en medewerkers. Vele verhandelingen in Soc. 1915 tot heden.
Zie ook
Hüchel, Der gegenwärtige Stand der Spannungstheorie. Berlin
1927, pg- 68 e
.v.

-ocr page 19-

weinig geslaagd waren en het ook Dieckmann 2) niet gelukt was,
om uit het reactieproduct ontstaan door inwerking van natrium-
aethylaat op sebacinezuren ester eenige cyclische verbinding te
verkrijgen. Tegelijkertijd was men van meening, dat nu deze ringen
zich zoo moeilijk vormden, ook of juist hun bestendigheid zeer ge-
ring moest zijn.

Het gelukte echter Ruzicka de laatste 5 jaren ringsystemen van
9 tot en met 34 koolstofatomen te maken, nadat hij eerst in civeton
en muscon in de natuur voorkomende verbindingen met ringen
van 17 en 15 koolstofatomen had gevonden en hiervan de consti-
tutie als zijnde gesloten ringen zonder twijfel vastgesteld Deze
verbindingen vormen zich weliswaar niet zeer gemakkelijk (ge-
ringe opbrengsten), maar blijken daarentegen uitermate stabiel te
zijn. Zoo werden bijvoorbeeld de koolwaterstoffen zelfs door 7 ä 8
uur verhitten met joodwaterstofzuur en roode fosfor niet aange-
tast 4).

Het is dus noodzakelijk, dat de spanningstheorie thans meer
met deze feiten in overeenstemming gebracht wordt. Er zijn echter
reeds lang veranderingen voorgesteld: zoo heeft b.v.
Sachse
onder behoud van het koolstofmodel van van \'t Hoff de voor-
waarde, dat de koolstofatomen in één vlak zouden moeten liggen,
laten vallen en „spanningsvrijequot; modellen geconstrueerd van den
zesring. Het zijn de twee bekende vormen: de ééne bewegelijk met
de symmetrie-elementen der rhombisch-pyramidale klasse, de
andere star, en wel ditrigonaal-skalenoëdrisch Er wordt dan ook
tegenwoordig aan den ruimtelijken bouw van het cyclo-hexaan niet
meer getwijfeld. Zoowel de onderzoekingen van
HilcKEL over de

1)nbsp;Zelinsky, B. 40, 3277 (1907). willstätter en Kametaka, B. 40,
3876
(1907). Cf. de critiek hierop van Ruzicka en Brugger, Helv. 9, 389
(1926).

2)nbsp;Dieckmann, A. 317, 49 (1901).

3)nbsp;Ruzicka en medewerkers. Zur Kenntnis des Kohlenstoffringes, Helv.

(1926) en volgende jaargangen.

4)nbsp;Cf. pag. 8.

5)nbsp;Sachse, B. 23, 1363 (1890); Z. f. Ph. Ch. 10, 203 (1892); 11, 185 (1893).

6)nbsp;Er zijn nooit kristallografische metingen van het cyclo-hexaan gepu-
bliceerd, hetgeen toch zeker interessant zou zijn, ofschoon het de vraag is,
of deze ons ook maar eenig uitsluitsel over den bouw van het cyclo-hexaan-
niolecuul zouden geven.

-ocr page 20-

stereoisomerie van de dekalinen. de hydrindanen en de deka-hydro-
chinolinen en iso-chinolinen. als die van
Böeseken over de reacties
van de cyclische diolen met boorzuur en aceton, hebben ons mzicht

daaromtrent vasten grond gegeven.

Hiermede zijn ook niet in tegenspraak de resultaten van het
röntgenspectrografisch onderzoek van benzol en derivaten. Zoo
vindt wel is waar Mrs
Lonsdale i) zeer duidelijk, dat bij het hexa-
methyl-benzol de 12 koolstofatomen in één vlak liggen, maar
is het toch immers zeer waarschijnlijk, dat benzol met zijn gering
aantal waterstofatomen en daardoor zijn andere inwendige kool-
stofbinding, een andere structuur heeft dan het verzadigde cyclo-
hexaan.
Wij mogen daarom naar onze gevoelens den bouw van
benzol en derivaten, zooals die hier gevonden is, niet op de alicy-

clische verbindingen toèpassen.

De ideeën van Sachse zijn in later jaren uitgebreid door Mohr 2),
die, ook op geometrische wijze, spanningsvrije modellen van cyclo-
heptaan en
cyclo-octaan calculeerde en verder nog een spanmngs-
vrij
cyclo-nonaan-model vermeld. Hij legt er den nadruk op. dat
uit het diamantrooster, zooals dit door röntgenografische onder-
zoekingen in overeenstemming met het model volgens
van \'t Hoff
gevonden is, alle ringen met een even aantal koolstofatomen te
snijden zijn. De ringen met een oneven aantal atomen geven
aanleiding tot zeer ingewikkelde berekeningen, maar zij zijn in ver-
schillende vormen
mogelijk, zooals men door probeeren met nik-
kelen modellen gemakkelijk kan aantoonen. Al deze modellen gaan
uit van de vaste waarde i09°28\' voor den hoek tusschen de valen-
ties, die de koolstofatomen onderling verbinden, en
in hoeverre dit
juist is, valt op het oogenblik nog niet te zeggen.

En behalve dat wij de voorwaarde, dat de atomen, die den ring
vormen, in één vlak liggen, bij
cyclo-hexaan en hoogere ringhomo-
logen moeten laten vallen, kunnen wij ook een cirkelvorm bij deze
verbindingen reeds bij oppervlakkige beschouwing niet volhouden.
Bij een reeks van grooter wordende regelmatige veelhoeken toch,
zooals de ringverbindingen volgens de hypothese van
Baeyer zou-
den moeten zijn, blijkt de afstand tusschen 2 overstaande hoek-

1)nbsp;Kathleen Lonsdale, Tr. Far. Soc. 24. 352 (1929)-

2)nbsp;Mohr. J. pr. Ch. (2), 98,315 (1918); id, 108, 316 (1922); id, 107, 391

(1924).

-ocr page 21-

punten snel toe te nemen. Rekenen wij de zijde van die veelhoeken
groot
1.54 Ä, hetgeen volgens de metingen van Bragg en anderen
de afstand tusschen de kernen van 2 naburige koolstofatomen is,
dan wordt die afstand voor den 5-, 6-, 7-, 8-, 15-, 17-, en 30-ring,
respectievelijk 2.62, 3.08, 3.54, 4.02, 7.40, 8.38 en 14.74 A. Bij
grootere ringen zou dus steeds een grootere „leege ruimtequot; in het
midden ontstaan. Moge dit reeds onwaarschijnlijk lijken, de dicht-
heden zouden dan tevens bij een dergelijke homologe reeks snel
moeten afnemen, wat blijkens de experimenteele gegevens niet het
geval is, daar deze daarentegen eerder tot een limiet schijnen te
naderen

Hierdoor wordt het vermoeden gerechtvaardigd, dat nu wij de
hoogere cyclische verbindingen niet als „cirkelvormige ringenquot; kun-
nen
beschouwen, zij een meer langwerpigen bouw bezitten. Dit
verder uitwerkende, komt men tot een „lusvormquot;, zoodat de
hoogere cyclische koolwaterstoffen dus zouden bestaan uit twee
parallele koolstofketens met verbonden uiteinden. Deze zijn der-
halve te
vergelijken met de alifatische verbindingen, waarvan wij
thans vrij zeker weten, zoowel uit de metingen van monomole-
culaire laagjes
(Langmuir, Adam), als uit de onderzoekingen met
behulp van röntgenstralen uit het laboratorium van
Bragg 2), dat
deze uit parallele ketens bestaan 3).

Ruzicka heeft nu reeds tot staving van dit vermoeden het
moleculair-volumen en de proeven van Büchner, Katz en Samwel
over spreiding van cyclische ketonen op water, gebruikt.

De hypothese, dat de cyclische verbindingen uit twee parallele
ketens bestaan, doen in de eerste
plaats een „oscillatiequot; van zijn

1)nbsp;Cf. pag. 16.

2)nbsp;Alex Müller, Soc. 123. 2044 (1923); Sog. 127, 599 (1925); Proc.
^oy. Soc. A. 120,
437 (1928).

3)nbsp;Wij meenen liier dé opvatting van de zoogenaamde opencyclische,
■w.2. spiraalvormige ketens buiten beschouwing te kunnen laten. Deze

voorstelling, die Krafft (Lehrbuch, 4e druk, 1905, pg. 389) aannam en
ie ook m den laatsten tijd nog voorvechters vindt op grond van speciale
eigenschappen van elk
5e koolstofatoom, (Lee, Tr. Far. Soc. 23, 630 (1927),
^ee en van Rysselberghe, J. ph. Ch. 33, 1543 (1929), Fulton en Lee,
^oc. 1930, 1057) is aanmerkelijk minder gefundeerd dan de op exacte me-
quot;igen berustende voorstelling van zig-zag-vormige ketens.

4)nbsp;Ruzicka, Ch. W. 25, 614 (1928).

-ocr page 22-

eigenschappen, zooals ook dikwijls bij de alifatische homologe
reeksen
voorkomt, verwachten. Wij hebben immers toch eigenUjk
met twee reeksen te maken, een even en een oneven, daar een
regelmatige verlenging van zulk een „lusvormigquot; molecuul steeds

twee CHa-groepen noodig heeft.nbsp;. ,

Voor den afstand tusschen de assen van twee naburige alifatische
ketens vindt
Müller i) 448 en 4.97 Ä. Stellen wij nu den afstand
tusschen de „lange eindenquot; van ons cyclisch koolwaterstofmodel
ongeveer even groot, dan zien wij, dat circa 3 koolstofatomen
noodig zijn om de uiteinden te overbruggen. De lagere leden van
de reeks hebben dus nog een min of meer cirkelvormige structuur
en eerst bij de hoogere homologen, zoo ongeveer vanaf den twaalf-
ring, kan men zich voorstellen, dat de ringvorm meer lusvormig
wordt, hoewel zulke beschouwingen natuurlijk nog zeer speculatief
zijn. Ter verdere ontwikkeling van onze voorstellingen over groote
koolstofringen, meenden wij het van belang een overzicht te
geven van de eigenschappen van deze klasse van verbmdingen,
voor zoover zij thans bekend zijn, waartoe de samenvatting in de
volgende hoofdstukken dient.

I —DE VORMING VAN CYCLISCHE VERBINDINGEN

De cyclische ketonen worden volgens Ruzicka 2) bereid door
droge destillatie van bepaalde zouten van poly-methyleen-dicar-
boonzuren. Hem bleek daarbij, dat de opbrengst bij grooter wor-
denden ring na den zesring steeds afneemt om bij den tienring een
minimum te bereiken en daarna bij grootere ringen ongeveer con-
stant te blijven. Deze opbrengst bedraagt dan steeds slechts enkele
procenten van de theoretische hoeveelheid ten opzichte van het
dicarboonzuur, is echter bij den 29-ring nog steeds van dezelfde
grootte 3), zoodat er dus klaarblijkelijk voorloopig geen eind is aan
de mogelijkheid om grootere cyclische ketonen te vormen.

Van groot belang bij de cyclisaties is het metaal, met behulp

waarvan men de synthese uitvoert. Zoo vond Ruzicka, dat het tho-

1)nbsp;Müller, Proc. Roy. Soc. A. 120, 437 (1928).

2)nbsp;Ruzicka, Stoll en Schinz, Helv. 9, 249 (1926).

3)nbsp;Ruzicka, Stoll en Schinz, Helv. 11, 1174 (1928).

-ocr page 23-

rium, dat zich bij de vorming van de groote koolstof ringen zoo zeer
van waarde heeft getoond, bij de bereiding van cyclo-pentanon uit
adipinezuur tot een veel geringere opbrengst leidt dan het calcium,
dat daarentegen voor de andere ringvormingen weer veel minder
geschikt of zelfs volkomen onbruikbaar is^).

Bij deze cyclisaties ontstaan als bijproducten onder andere
rmgverbiridingen met het dubbele aantal koolstofatomen^). Zoo
ontstaat bijvoorbeeld naast het cyclo-octanon het cyclo-hexade-
caan-dion-1,9, en naast het cyclo-pentadecanon het cyclo-triakon-
taan-dion-i,i6. Merkwaardigerwijze gelukt het niet om bij de
cyclisatie van adipinezuur het dekaan-dion-i,6 aan te toonen 3),
wat waarschijnlijk in verband staat met de moeilijke vorming van
den tienring.

Demjanow en Wallach hebben door inwerking van salpeterig-
zuur op cyclische methyl-aminen met 3- tot 7-ring de cyclische
alcoholen met één koolstofatoom meer in den ring bereid. Zulk
een ringverwijding hebben
Ruzicka en Brugger op het cyclo-
octyl-amine toegepast en aldus cyclo-nonanol gevormd. Zij vonden
echter, dat ook hier, in vergelijking met de ringverwijing van
zes- tot zevenring, de vorming van negen- uit achtring veel minder
vlot verloopt, maar wijzen er tegelijkertijd tevens op, dat ook de
overgang van vier- in vijfring volgens deze methode slechts on-
volledig gelukt, zoodat wij aldus nog geen beslissend oordeel over
e gemakkelijkheid van vorming van zekere ringsystemen mogen
vellen. Toch schijnt, zeer in het algemeen, dat een tienring wel
ongeveer het moeilijkst wordt gevormd.

Een synthese van een groote heterocyclische verbinding is door
erschbaum 6) beschreven, namelijk van het lacton van het pen-
a ecanol
-15-carboonzuur-i door koken van broompentadecylzuur-
zilver in xylol. De moeilijke vorming blijkt ook hier, daar hij maar
in kleme hoeveelheid een ringverbinding vermocht te isoleeren, die
ze s nog zeer onzuiver was. Wel dienen wij hier nog te wijzen op

I) Ruzicka, Brugger. Pfeiffer, Schinz en Stoll, Helv. 9, 505 (1926).

Ruzicka, Brugger, Seidel en Schinz, Helv. 11, 496 (1928).
3) Persoonlijke mededeeling van Prof. Ruzicka.
4 Ruzicka en Brugger, Helv. 9, 399 (1926).
5)
Kerschbaum, B. 60, 902 (1927).

-ocr page 24-

de synthese van groote hetero-ringen door ring ver wij ding van kool-
stofringen. Zoo verkregen
Ruzicka en Stoll i) cyclische lactonen
door oxydatie van cyclische ketonen met 13 tot 17 koolstofatomen
in een opbrengst van ongeveer 50 %• Ook mocht het
Ruzicka 2)
en ons s) gelukken om uit cyclische ketonen met 8, 15 en 17 kool-
stofatomen door omzetting van hun oximen volgens
Beckmann in
goede opbrengst R-a-keto-iminen met één ringatoom meer te be-
reiden.

II —DE BESTENDIGHEID VAN CYCLISCHE VERBIN-
DINGEN

De spanningstheorie van Baeyer is voor een groot gedeelte ge-
baseerd op de stabiliteit van den vijf- en den zesring in vergelijking
met den drie- en den vierring. Weliswaar was ook toentertijd reeds
de zevenring bekend, maar men heeft ten onrechte uit de weinige
gegevens gemeend te mogen opmaken, dat zijn stabiliteit geringer
was dan die van den zesring.
Ruzicka heeft na zijn synthetische
bereiding van groote ringen dadelijk op de groote bestendigheid
daarvan gewezen. Zoo verhitte hij de cyclische koolwaterstoffen
urenlang met rookend joodwaterstofzuur en fosfor bij 250°, zonder
dat hij daarbij eenige verandering kon constateeren. Ook de cycli-
sche ketonen verdroegen, dat zij met geconcentreerd zoutzuur in
toegesmolten buizen op 180—190° werden verhit, waarbij geen
andere reactie optrad dan eenige verkoling en een slechts gennge
omzetting tot hoogermoleculaire verbindingen, terwijl door zulk
een behandeUng de lagere cyclische ketonen opengesplitst worden.
Verder berichten
Ruzicka en Stoll\'5), dat de cyclische lactonen
met veel ringatomen merkwaardig bestendig zijn tegenover de
• d- en C-lactonen, die zich zeer gemakkelijk laten verzeepen.

En daar dus nog geen methode geslaagd is, om deze cyclische
verbindingen tot alifatische af te breken, die niet den drie- en den
vierring openen, mogen wij ook hieruit wel besluiten, dat de groote
ringen spanningsvrij zijn.

1)nbsp;Ruzicka en Stoll, Helv. 11, 1159 (1928).

2)nbsp;Ruzicka, Helv. 9, 230 (1926).

3)nbsp;Cf. pg. 78.

4)nbsp;Ruzicka en medewerkers, Helv. 9, 504 (1926).

5)nbsp;Ruzicka en Stoll, Helv. 11, 1161 (1928).

-ocr page 25-

III ~ VERBRANDINGSWARMTEN

De quantitatieve bepaling van den energieinhoud van de cycli-
sche verbindingen is van zeer groot belang, daar zij ons veel leert
omtrent de juistheid van de spanningstheorie. Hiervoor komt in de
eerste, zoo niet in de eenige, plaats de verbrandingswarmte in aan-
merkmg. Van verschillende verbindingen met een drie- tot een
zevennng zijn deze reeds gemeten en
HückelI) heeft deze bepalingen
gebruikt om aan te toonen, dat inderdaad de drie- en de vierring
^pannmgquot; bezaten en de grootere niet. Hiertoe rekende hij van
ae koolwaterstoffen de moleculaire verbrandingswarmte uit en
aeeide deze door het aantal koolstofatomen. Hierbij blijkt het, dat
aeze moleculaire verbrandingswarmte per methyleengroep van de
aubbele bmding via den drie- en den vierring afneemt om bij de
grootere ringen een constante waarde te bereiken, die ongeveer
^ kcal, dus vrijwel gelijk aan de waarde van de alifatische
«a-groep is. Zoo toonde hij aan, dat de kleinere ringen een groo-
eren energieinhoud hadden dan de grootere, terwijl
Sachse 2)
eds had bewezen, dat van de ringen tot aan den vijfring, die
vlak I de geringste spanning hebben, waarbij de atomen in één
iggen. Daarentegen kan men van de grootere ringen volkomen
vormen construeeren, wanneer de atomen niet in
wel Tnbsp;^^ ^^^nbsp;^^^nbsp;modellen, waarbij zij

een ^^^^ ^^ggen, met grooter wordend ringatoomaantal steeds
eennbsp;spanning krijgen. Op deze wijze gelukte het
Hückel

ennbsp;leveren, dat de grootere ringen spanningsvrij zijn

aus hierbij de ringatomen niet in één vlak liggen.

ten V ^^^^nbsp;^^^^ ^^^^^nbsp;verbrandingswarm-

van pquot; (nbsp;koolstofringen te bepalen,.waarmede, op verzoek

belast nnbsp;Schlaffer te Zürich zich heeft

ceprH quot; quot;letingen deelen wij, daar zij nog niet elders gepubli-
ceerd zijn, alvast hier mede.

gram^ï\'f ^ vinden wij de bepalingen van den heer Schläpfer per
de lucht gewogen. De verschillende bepalingen ver-

^«r^SpatnungsfheSe ^^^nbsp;Hückel, Der gegenwärtige Stand

Sachse.\'z. rPh.®ctquot;l0?ao3 (189.).

-ocr page 26-

schiUen onderUng niet meer dan 1-2 »/o.. HieruU zijn de mol^
quot;verbrandfngswarmten berekend door mulfphcaUe met het
^rulairgewicht welke aangevuld zijn met de getallen vo^ 5, 6-
r 7-ring aan
Landolt-Börnstein-Roth ontnomen (Tabel 11).

TABEL I

VERBRANDINGSWARMTEN van cyclische verbindingen (per
gewogen) bepaald door Prof. P.
SchlAp-er te Zunch.

cyclo-octaan

cyclo-octanon

cyclo-pentadecaan

cyclo-pentadecanon

cyclo-heptadecaan

cyclo-heptadecanon

cyclo-heptadecenon

(civeton)
TABEL II

Gem.:
11.184
9.136

Afzonderüjke bepalingen.

11.176

ii.186

ii.191

9.I4I
11.143

9.135

11.146

9131
11
.156

ii.159

ii.159

10.021

10.032

ïi.153

10.141

ii.159

10.145

11-175

10.150

10.153

10.014

10.015

11153

10.027
11.162

10.147

10.015

cyclo-pentaan

784.6

156.0

cyclo-hexaan

940.6

148.3

cyclo-heptaan

1088.9

164.1

cyclo-octaan

1253

158.9

cyclo-pentadecaan

2344

158.5

cyclo-heptadecaan

2661

Gem.r

156.4

cyclo-hexanon

cyclo-heptanon

cyclo-octanon

cyclo-pentadecanon

cyclo-heptadecanon

682.8
997.8

1152

2248

2559

157-5

154-2
156.6

155-5

156-3

De verschillen tusschen de

homologe reeksen zijn niet zeer constant. Wij ^quot;r
ook geen oscillatie, zooals door
Verkade bij de ^eeks der dica
boonzuren gevonden is. Het gemiddelde verschil tusschen den 5
en den 17-Lg is voor de koolwaterstoffen, zoowel als voor de

I) Verkade. Hartman en Coops. Ree. 45, 373 (1926).

-ocr page 27-

ketonen 156.3—156.4 in volkomen overeenstemming met de waar-
den voor de methyleengroep door
Verkade in de reeks der dicar-
boonzure methylesters i) en der alifatische alcoholen 2) gevonden.

Ter aanvulling van den tabel van Hückel 3) hebben wij ook nog
de moleculaire verbrandingswarmte voor den gasvorm berekend
Uabel
iii). Hiervoor moesten wij de mol. verdampingswarmte
kennen, welke wij in navolging van
Hückel volgens den regel van
irouton berekenden. Daarbij vinden wij voor:

cyclo-octaannbsp;(Ts ca 425°)

cyclo-pentadecaannbsp;(Tg ca 550°)

cyclo-heptadecaannbsp;(Tg ca 575°)

cyclo-triakontaannbsp;(T^ ca 700°)

tabel III

9 kcal
12 kcal
12 kcal
15 kcal

Mol. verbr. wa.
gasvormig

Aantal

c-
atomen

A

verbr. warmte
per CHg

afwijking v/d
valentiehoek.

2

3

4

5

340

505.4

662.5
797

950

170
168.5
165.6

159.4
158.3

157-6
157-8

157-1

157-2

54° 44\'
24° 44\'

9^4\'
0° 44\'

153

153
159
156
158.5

1103
1262
2356

2673

ï5

warmtquot;^ ^^^^tie van deze getallen bij de uit bijgaande verbrandings-
den M^r^ grammolecuul berekende verbrandingswarmten vin-
deelen ri ifnbsp;gasvorm en wanneer wij deze waarde

(Tabel IItT unbsp;methyleengroepen de M.V. per CHg-groep

tot zes • •nbsp;^^^ dalende waarden van tweering

_^J^i^mderdaad deze grootheid voor de spanningsvrije ringen

2) ZZT\'nbsp;Ree. 45, 585 (1926).

\'Si-, L»er gegenwärtige Stand der Spannungstheorie, pg 11.

-ocr page 28-

constant blijft, nl. 157.6 met als grootste afwijking 0.7 kcal = 5 L-
Nu ligt deze waarde wel even buiten den foutengrens van de be-
paalde verbrandingswarmten, maar wij moeten bedenken, dat wj

voor de verdampingswarmte een maar weinig bekende correctie
hebben
aangebracht. Zoo meenen wij dus door deze getallen nog
een fraaie aanvulling van de beschouwingen van
Hückel gegeven
te hebben, en kunnen dit als een duidelijk bewijs voor den ruimte-
lijken bouw van de groote ringsystemen aannemen,
m volkomen
overeenstemming met de andere bekende feiten omtrent deze reeks
van verbindingen.

IV - VERGELIJKENDE REACTIES VAN CYCLISCHE VER-
BINDINGEN

De stabiliteit van den grooten ring in cyclische verbindingeri
maakt het mogelijk, dat niet alleen de chemische functies normaal
reageeren, maar ook dat zulke stoffen gemeenlijk zeer bestendig
zijn en aldus de weg gebaand is tot een uitgebreide nieuwe klasse

van verbindingen.

Toch bestaat er wel eenig verschil in de reactiesnelheden onder de

ringen van ongeüjke grootte. Zoo wees Wallach er reeds op^),
dat de gemakkelijkheid, waarmee de dibenzylideenverbmdmgen
van cyclische ketonen zich vormen, van
cyclo-pentanon tot cyclo-
octanon regelmatig afneemt. Ook
Ruzicka en Brugger 2) vermel-
den, dat de reactiesnelheid van cyclische ketonen met bisulfietop-

lossingen van zes-tot negenring vermindert.

Dezemededeelingen zijn slechts van qualitatieven aard. Als eenig
quantitatief onderzoek ter vergelijking van de cyclische verbindin-
gen onderling in verband met de grootere ringen, is het werk van
Buys 3) bekend, die de reactiesnelheid van verschillende ketonen.
waaronder ook alifatische. met
hydroxyl-amine heeft gemeten.
Buys bouwde hierbij voort op de metingen van Petrenko-Krit-
schenko
die een groote reactiesnelheid bij den zesnng vond, een

1)nbsp;Wallach, A. 353, 331 (1907)-

2)nbsp;Ruzicka en Brugger, Helv. 9, 396 (1926).

3)nbsp;Buys, Dissertatie Utrecht 1930.

4)nbsp;Zie de literatuuropgaven bij Buvs, l.c. pg. 3 e.v.

-ocr page 29-

geringere bij den vijfring en een nog kleinere bij den zevenring. Hij
grondde de verklaring hiervan op stereochemische overwegingen
in verband met de spanningstheorie van
Baeyer en voorspelt dan
ook, dat cyclo-octanon waarschijnlijk nog langzamer zal reageeren
dan cyclo-heptanon.

Buys vindt in volkomen overeenstemming met Petrenko-
Kritschenko, dat inderdaad cyclo-hexanon zeer snel met hy-
droxyl-amine reageert, dat de reactiesnelheid van cyclo-pentanon
iets grooter is dan die van cyclo-heptanon en dat deze van dezelfde
orde van grootte is als van de alifatische methylketonen
CH3CO
(CH,) xCHg, waarbij x varieerde tusschen o en 13. Het cyclo-octanon
reageert ongeveer half zoo snel, evenals de alifatische ketonen, wier
carbonylgroep meer naar het midden van het molecuul verschoven
IS. Daarentegen is de reactiesnelheid van het cyclo-pentadecanon
ongeveer even groot als die van cyclo-pentanon en cyclo-heptanon.

Over den bouw van de cycHsche ketonen zeggen deze feiten nog
zeer weinig. Toch moeten wij het merkwaardige feit in het oog
houden, dat cyclo-pentadecanon veel vlotter reageert dan de
ketonen, wier carbonylgroep blijkbaar door de langere zijketens in
nare reactie belemmerd wordt. De veronderstelling, dat wellicht de
eto-groep bij de hoogere cyclische ketonen aan de „korte zijdequot;
van het molecuul (zie pagina 5) zit, is in verband met dit ééne feit
nog wel wat te gewaagd. Wij moeten er namelijk toch wel aan den-
en, dat de resultaten van verschillende reacties, zelfs niet qualita-
lef, onder elkaar overeenkomstig behoeven te zijn.

V —SMELTPUNTEN

^ Bij het beschouwen van de smeltpunten van homologe alifatische
^ee sen, vinden wij bijna steeds een oscilleerende getallenreeks,
von^B^ ^oor verschillende onderzoekers, en wel het eerst door
denbsp;gewezen is. Wanneer wij b.v. de normale vetzuren,

^e dicarboonzuren, hun esters of de polymethyleenglykolen
eerstl^\' vinden wij steeds weer die zig-zagvormige lijn, die
^ y de hoogere homologen van zulk een reeks in een vloeiende

I) VON Baeyer, B. 10, 1286 (1877).

-ocr page 30-

curve overgaat. Wij vinden dit ook bij de alifatische koolwater-
stoffen, zooals ons bijgaande figuur leert i); van de ketonen zijn

TABEL IV

SMELTPUNTEN van alifatische en cyclische koolwaterstoffen

en ketonen.

Aantal

Alifat.

Alif.

Cyclische

Cyclisch

C-

K.W.

keton.

koolwaterstof.

keton.

atomen.

lt;gt;

_

_

-80° vloeibaar

-80° vl.

kJ
6

_

6—7

-45

7

_

-13-12

vl., bij 80° krist.

/

8

_

_

gl—iii

41—42

_

vloeibaar

9
10

__

■ —

28—29

ii

-

15

9^—10

12

_

_

60—61

59

13

-6

30

17—18

32

14

6

52—53

52—53

15

16

10

40

60—61

63

19

56—57

63—64

17

22

50

64—65

63

18

28

72

71

19

32

. 58

72

, 20

36

—.

58—59

21

41

44

45—46

22

45—46

30—32

23

47

69

24

51

46—47

35—36

25

54

26

56

41—42

41—42

27

59

75

47—48

28

61

50

29

63

82

47

45—47

30

66

55—56

53—54

31

68

82

32.

70

slechts enkele met een oneven aantal koolstofatomen bekend, zoo-
dat wij door de smeltpunten hiervan dadelijk een vloeiende lijn

kunnen trekken.

De reeks van ringhomologen vertoont echter een geheel ander

i) De curve is hier begonnen met C 13; men zie voor de lagere homologen
de figuur bij lee en van Rysselberghe, J. Ph. Ch. 33, 1551 (1929)-

-ocr page 31-

verloop. Reeds Ruzicka en Stoll i) hebben op een zeer geringe
oscillatie bij de smeltpunten, kookpunten en dichtheden van de
cyclische lactonen gewezen. Maar wanneer mj de smeltpunten van
de ketonen met 5 tot 30 koolstofatomen beschouwen, dan treft ons
airect, dat deze al zeer onregelmatig verloopen. Bij de lagere ver-

veel h^^quot; ^^^^^ ^^^ ^^^nbsp;koolstofatomen

bijnbsp;smelten dan diegene met een oneven aantal; daarna,

on^eli vnbsp;tot C18, zijn de verschillen minder evident en

niveaunbsp;vervolgens dalen de smeltpunten tot een lager

met denbsp;^^ogst onregelmatig verloop in tegenstelling

zijn voo^ ^nbsp;verbindingen. Van de cyclische koolwaterstoffen

duideliiW ^^nbsp;zoovele bekend, maar ziet men toch reeds

verre dnbsp;met de curve der cyclische ketonen. In hoe-

door onzuiverheden met fouten

valt niet te zeggen 2).

H^n\'S^nbsp;(Z928).

(1930) terperï\'\' ^^ verhandeling van Ruzicka en medewerkers, Helv.

-ocr page 32-

i6

VI — DICHTHEDEN. HET MOLECULAIR-VOLUMEN

De dichtheid geeft ons uitsluitsel over de ruimte, die het mole-
cuul inneemt. En daar van vloeistoffen deze grootheid gemakkelijk
en vlug te bepalen is, is het bij dezen aggregaattoestand één van de
eerste hulpmiddelen, dat wij aangrijpen om onze kennis over het
inwendige van het molecuul te vermeerderen. Daartoe nemen wij

M

gewoonlijk de functie van de dichtheid -,hetmoleculair-volumen,
dat dus de ruimte aan geeft, die een grammolecuul stof, in cc uit-

Dichlhedcn van

kodwolerslofren en kdonen

___-SS^«®

----------^\' riifÖürche kewno»

j____

8nbsp;tO Unbsp;H

Aantal tooblofolomcn

gedrukt, inneemt. Reeds vele onderzoekers, waarvan één van de
eersten
Kopp is geweest, hebben getracht langs dezen weg iets meer
over de structuur van de materie te weten te komen.

Terwijl het volumen der gassen, tenminste in groote verdunnin-
gen, van het aantal en niet van den aard der moleculen invloed
ondervindt, wordt daarentegen het volumen der vloeistoffen en
ook der vaste stoffen wel meer of minder door den aard der mole-
culen bepaald. Men ziet hier zelfs een additieve eigenschap in, zoo-
dat, wanneer men den invloed van alle eigenschappen van het

-ocr page 33-

molecuul op het volumen kent, men dit door additie zou kunnen
berekenen. Dit veronderstelt dus, dat de tusschenniimten tusschen
öe moleculen tot op een minimum gereduceerd zijn, wat bij vloei-
stotfen, vergeleken bij gassen, wel ongeveer vervuld is, zoodat het
volumen van het geheel dat van zijn onderdeelen nabij komt. Ook
neDben sommigen getracht zich van deze tusschenruimten geheel
os te maken en zoo tot het ware moleculaire volumen te komen
net co-volumen van
Traube).

De dichtheid is afhankelijk van de temperatuur (zij verandert

wif ^rTnbsp;\'\' ^^nbsp;^^ell^e temperatuur

j de stoffen moeten vergelijken. Kopp gaf daarvoor de kooktem-

Lndnnbsp;^^^ Waals als overeenstem-

voln^ ^^quot;^Peratuur kan beschouwen en waarbij het moleculair-
Di Tff bepaalde fractie van het kritisch volumen is.
geelt echter de experimenteele moeilijkheid, dat de dichtheid
J üie temperatuur niet gemakkelijk te meten is en dus nauw-
coëff-quot;nbsp;- vaquot; het kookpunt èn van den uitzettings-

meT ,nbsp;dichtheidsbepaling geëischt worden. Zoo is

^^ moleculairvolumina bij eenzelfde
HoIZ.nbsp;vergelijken, en het uitvoerige materiaal, dat

althan. rnbsp;^oont ons, dat de uitkomsten

Q qualitatief, daardoor niet veel veranderen.

onderzoekingen 2) weinig anders
per m tl!quot; 1 ^^^ moleculairvolumina in een homologe reeks
en h\\i ^ y,nbsp;regelmatig toenemen, en wel bij 20° ca 16.3

net kookpunt volgens Kopp ca 22.

cyclisr^^\'^ medewerkers 3) hebben er op gewezen, dat bij
Sinds dfpnbsp;^eze toeneming per CH^-groep minder is.

en zien wquot; Ünbsp;materiaal op dit gebied verzameld

^^ by grootere ringen ook weer geregeld een aanwas

Zi

Stoffe tabellen in Kremann, Mechanische Eigenschaften flüssiger

2)nbsp;Zie „nbsp;^928.

®«tutionSnbsp;hiervan in Smiles-Herzog, Chemische Kon-

^lolecular ^^P^y^\'^^^\'sche Eigenschaften. Dresden, 1914; Gervaise le Bas,
Hungen zwischquot;quot;^nbsp;Compounds. London. 1915; Kaufmann. Bezie-

Stutten physikalischen Eigenschaften und chemischer Konstitu-

3)nbsp;Ruzienbsp;K^^mann. zie boven.

i^a. Brugger. Pfeiffer, Schinz en Stoll, Helv. 9, 504 (1926).

-ocr page 34-

i8

TABEL V

DICHTHEDEN en MOLVOLUMINA VAN CYCLISCHE
KOOLWATERSTOFFEN BIJ
20° i)

Aantal

C-
atomen.

dïO

MOL. VOL.

A

MOL. VOL.
per
ch2.

X 10®

5

0.751

93-3

18.7

92

6

0.7785

108.0

14.7

18.0

92

7

0.8II

121.0

13.0

17-3

81

8

0.830

I35-I

14.0

16.9

86

9
10

II

12

0.860

195-6

15-1

16.4

69

13

0.86X

211.6

16.0

16.3

70

14

0.863

227.4

15-8

16.2

15

0.860

244-5

17.1

16.3

62

16

0.854

262.6

x8.i

16.4

58

17

0.853

279-3

16.7

16.4

18

0.853

295-8

16.5

16.4

58 , ^

19

20

21

(4 X)

-

22

0.850

362.8

16.8

16.5

-

23

24

(

25

(4 X)

26

0.847

430.2

16.9

16.5

58

27

(2 X)

28

0.846

462.7

16.3

16.5

-

29

0.851

477-5

14.8

16.4

63

30

0.855

491.8

14-3

16.4

63

van ca 16,5 per methyleengroep gevonden wordt. Trouwens Ger-
vaise le Bas
heeft reeds opgemerkt, dat de contractie bij ring-

i) De dichtheden zijn meest bij hoogere temperaturen bepaald. Wij volg-
den daarbij de techniek, die
van Voorst (Diss. Utrecht 1928) uitvoerig
heeft beschreven. Uit de waarnemingen bij verschillende
temperature
werd volgens de formule dtj = dt, (t^—t^) de uitzettingscoëfficiënt ^
uitgerekend, die wij in de laatste kolom vinden. Met deze uitzettingscoè«
ciënten werden de dichtheden bij
20° berekend. De getallen zelf worde
gepubliceerd door Ruzicka en medewerkers, Helv. 13, (1930) ter perse.

-ocr page 35-

sluiting afhankelijk is van de grootte van den ring. Zij vergelijkt
decyclo-paraffinen (Cg-Cg) met de isomere olefinen en vindt een
steeds grootere contractie bij grooter wordenden ring.

tabel vi

dichtheden en MOLVOLUMINA van cyclische

________ketonen by 20° i).

Aantal

mol. vol.

c-
atomen.

^20

/S X 10«

5

6

7

8

9

10

11

12

13
H

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

0.041
0.948
0.951
0-959
0.956
0.965
0.944
0.938
0.936
0.931
0.924
0.917
0.909
0.908

89.3

103-5
117.9
Ï3I-5

146.5

159.7

178.1
194-2

209.6

225.8

242.7

259.8
277-5
293-2

14.2
14.4
13-6

15.0
13-2
18.4

16.1

15-4

16.2
16.9
16.9
17.7
15-7

(3X)
17.2

82

61

56

0.894

344-9

(8 X)
16.1
18.0

0.887
0.883

474.0
492.0

58

cycliscri^ quot;quot; ^ ^^ dichtheden en moleculair-volumina
schiUen^ koolwaterstoffen en ketonen zullen den lezer eenige ver-
^^^^^^^^opvallen met de reeds door
Ruzicka en medewerkers 2)

van

en vol^ende^^^^^^^\' Kenntnis des Kohlenstoffringes. Helv. 9 (1926)
Ruzicka. Brugger. Pfeiffer, Schinz en Stoll. I.c. pg. 508.

-ocr page 36-

gepubliceerde tabel. Sindsdien zijn echter vele dichtheden aan zui-
verder
praeparaten herhaald en is verder onze kennis van den uit-
zettingscoëfficiënt zeer verrijkt, zoodat wij nu de dichtheden nauw-
keuriger tot de vergelijkingstemperatuur konden herleiden. Voor de
moleculairgewichten is uitgegaan van de waarden der „Deutsche
Atomgewichts-Kommissionquot; van 19291).

Zoo nemen de uitzettingscoëfficiënten bij grooter wordend kool-
stofaantal af en mogen wij dus in deze gevallen niet steeds de door
RoTH en
Eisenlohr2) gegeven waarde 0.0008 gebruiken. Vanaf
Ci4 is de coëfficiënt zoowel voor de koolwaterstoffen als voor de
ketonen ca 0.0006, welke ook meer overeenkomt met de door
Spoelstra 3) en van Voorst gevonden waarde (0.00068) bij
alifatische verbindingen met lange CHg-ketens.

Als resultaat is aan deze tabellen te ontnemen, dat bij de cyclische
koolwaterstoffen het moleculairvolumen per methyleengroep van
een waarde van ca 20. bij cyclo-butaan na de verbindingen met
ongeveer 10 C-atomen tot 16.4 is gedaald en tot cyclo-triakontaan
deze waarde constant behoudt. De toename zelf is een onregebnatig
verloopende reeks, die echter van C^^ tot C30 per methyleengroep
gemiddeld 16.5 bedraagt. Bij de ketonen is deze gemiddelde toe-
name per CHg-groep 16.6. Wij vinden hier dus weer een groote
overeenkomst met de alifatische reeksen.

VII —BREKINGSINDICES. MOLECULAIR-REFRACTIE EN

DISPERSIE

Ter vergelijking onder elkaar werden de brekingsindices tot 20°
omgerekend, mede daarom, wijl men dan tevens door
vermenig-
vuldiging met het moleculair-gewicht den moleculairen brekings-
coëfficiënt verkrijgt, welke functie door
Eisenlohr®) is voorge-
steld en volgens den auteur juist in de klasse der
ringverbindingen

1)nbsp;Zie b.v. Küster-Thiel, Rechentafeln; 35—4oe Aufl.; Berlin—Leip-
zig 1929.

2)nbsp;Roth-Eisenlohr, Refraktometrisches Hilfsbuch, pg. 75; Leipzig, 1911-

3)nbsp;Spoelstra, Dissertatie Utrecht, 1927-

4)nbsp;Van Voorst, Dissertatie Utrecht, 1928.

5)nbsp;Eisenlohr en Wöhlisch, B. 53, 1746 (1920).

-ocr page 37-

van groot belang is i). Echter stuiten wij hierbij op het nadeel, dat
ae fout door de extrapolatie veroorzaakt groot wordt, daar de
hoogere cyclische verbindingen bij kamertemperatuur vast zijn
en de physische constanten dus bij hoogere temperaturen gemeten
worden, terwijl wij over den temperatuurscoëfficiënt niet altijd vol-
doende zijn ingelicht. Om deze moeilijkheid te omgaan, hebben wij
tevens de waarden op 80° omgerekend, welke temperatuur tusschen
ae temperaturen van waarneming inligt.

.fnf uitzetten van de brekingsindices tegen het aantal kool-
stotatomen in den ring, blijken deze punten op een curve te Hggen,
°v®^eenkomst vertoont met de curve der dicht-
rZTJ\'nbsp;namelijk eerst sterk bij de lagere ringen en be-

laTnbsp;^4-ring haar maximum, waarna zij zeer

angzaam daalt, terwijl het einde, dat voor ons bij C30 ligt, weer
n geringe neiging tot stijgen toont. In
hoeverre dit laatste op
waarnemingsfouten berust en de lijn asymptotisch verloopt, is
tnans nog niet uit te maken.

Moleculaire Brekingscoëfficiënt

fufcr^T^^nbsp;moleculairen brekingscoëfficiënt een

ten mnbsp;sommeerbaar was uit bepaalde atomaire constan-

vorm-^^^ ^^^^^^ duidelijker invloed vertoonde van de ring-

datnbsp;dan de moleculair-refractie. Zoo geeft hij aan.

increm^^^^ cyclo-paraffinen van drie- tot achtring een negatief

wordnbsp;gebracht moet worden, dat echter bij grooter

waar^nbsp;afneemt. De dubbele binding heeft een

Pectiev rtnbsp;berekenden voor den 5-, 6-, 7- en 8-ring res-

min^ J r.nbsp;(^ie de tabel VII) in overeenstem-

^^ niet de waarden van Eisenlohr.

nng^n^f^quot;^ medewerkersvermelden, dat zij bij de grootere
gevondnbsp;vaquot; ca -I- 2 hebben gevonden. Wanneer wij de

____^getallen vergelijken met degene, die wij met de con-

molekulare Brechungskoeffizient in der Reihe der

aan diTd^r?nbsp;gereproduceerd, daar het type geheel gelijk

3) Ruz *^^ehtheden; zie fig. II.

icka. Brugger, Pfeiffer, Schinz en Stoll, Helv. 9, 519 (1926).

-ocr page 38-

stanten van Eisenlohr berekenden (kolom 4), dan vinden wij voor
de exaltatie een gemiddelde waarde van ca 1
.3. Daarnaast
echter berekenden wij uit opgaven van
Eykman i) den molecu-
lairen brekingscoëfficiënt van enkele alifatische koolwaterstoffen
en ook hier blijken de hoogere homologen een duidelijke exaltatie
te vertoonen. Zoo rijst de vraag, of de waarde 20.56, welke
Eisen-
lohr
voor de methyleengroep opgeeft, wel juist is. En volgens de
methode der kleinste quadraten vonden wij uit de vijf waarden van
alifatische koolwaterstoffen voor de constante der methyleengroep
20.63, hetgeen
3 0/00 van het getal van Eisenlohr afwijkt. Ten
slotte deelden wij (in de laatste kolom) den moleculairen brekings-
coëfficiënt der cyclische koolwaterstoffen door het aantal methy-

TABEL VII BREKINGSCOEFFICIËNTEN VAN ALIFATISCHE
EN CYCLISCHE KOOLWATERSTOFFEN BIJ 20°.

M X n
gev.

MB
ber. I

A

gev. -ber. I

MB
ber. II

A

gev.-ber. II

hexaan

1.3768

118.6

118.4

O.Z

118.6

±0

oktaan

1.3984

159.6

159.5

0.1

159.8

—0.2.

dekaan

1-4150

201.2

200.6

0.6

201.1

H-O.I

heptadekaan

1-4373

345-4

344-5

0.9

345-5

-o.i

heneikosaan

1-4445

428.1

426.8

-1-1.3

428.0

4-0.1

(Getallen berekend naar Eykman, Récherches réfractométriques,
Haarlem, 1919, Pg- 442—446)-

_20
quot;Hef

Mxn
gev.

MB
ber. I

A

MB
ber. II

A

MB
C

cyclo-pentaan

1.4061

98.54

102.8

—4-3

103.2

—4-7

19-71

cyxlo-hexaan

1.4269

120.00

123.4

—3-4

123.8

-3-8

20.00
20.26

cyclo-heptaan

1-4452

141.79

143-9

—2.1

144.4

—2.6

cyclo-octaan

1-4556

163.21

164-5

-1-3

165.0

—1.8

20.40

cyclo-tetradekaan

1-4725

288.9

287.8

1.1

288.8

-ho.i

20.63

cyclo-pentadekaan

1-4738

309.8

308.4

-1-1.4

309.4

0.4

20.65

20.66
20.62
20.62

cyclo-hexadekaan

1-4739

3305

329.0

1-5

330.1

0.4

cyclo-heptadekaan

1.4711

350.5

349-5

-fi.o

350.7

—0.2

cyclo-octodekaan

1.4710

371-1

370.1

-fi.o

371-3

—0.2

cyclo-dokosaan

1.4692

453-0

452.3

0.7

453-9

—0.9

20.59

20.60
20.60

cyclo-hexakosaan

1.4694

535-5

534-6

0.9

536.4

—0.9

cyclo-octokosaan

1.4699

576-9

575-7

1.2

577-6

—0.7

cyclo-triakontaan

1-4734

619.6

616.8

-f2.8

618.9

0.7

20.65

Eykman, Récherches réfractométriques, Haarlem, 1919, Pg- 442—446-

-ocr page 39-

leengroepen, waarbij wij voor cyclo-tetradecaan en hooger 20.62
(± 0.03) vinden, wat daarmee in fraaie overeenstemming is. Wan-
neer wij nu 20.63 als de constante van de methyleengroep aannemen
(kolom 6), dan behoeven wij alleen voor de kleinere ringen nega-
tieve incrementen aan te nemen, en wel respectievelijk voor 5-
6-,
7- en 8-ring: -4.7, -3.8, 2.6 en -1.8.

Moleculair-Refractie

Van pooter belang voor de chemie is echter de functie van
ichtheid en brekingsindex te zamen vereenigd: de moleculair-
eiractie. Er zijn hiervoor verschülende formules opgesteld i), waar-
van die van
Gladstone-Dale(i863) ^.(n-.i)endievanLorenz-

Lorentz (1880) ^. ^^ zich in den loop der jaren gehandhaafd

hebben. Zij ontleenen namelijk hun groote waarde voor de orga-
fifis ? ï^^^ ^^^ onderzoekingen van Landolt
in h ^^^^ ^^^^^^ anderen gebleken was, dat zulk een functie
^^ nooge mate een additief karakter had. De moleculair-refractie is
connbsp;uit zekere atoomrefracties, terwijl slechts
enkele

^ stitutieve invloeden, zooals de dubbele en de drievoudige bin-

mi d ^^nbsp;zuurstof- of stikstofatoom zich meer of

nau rnbsp;kenbaar maken. Alhoewel door uitgebreide en

teitnbsp;^ onderzoekingen is gebleken, dat een strenge additivi-

quot;iet juist is, hebben deze onze kennis toch zoozeer verrijkt, dat
^pectrochemie een waardevol hulpmiddel voor den organicus is.
oefe^H^^ onderzocht het eerst, welken invloed ringsluiting uit-
wasquot; ^^nbsp;^^^ deze geen effect op de refractie had. Dit

naar E ^^^ ^^^^^^ feitenmateriaal gebaseerd, hetgeen nog wel,
Eyrma^^^quot;^^^^ opmerkt, in tegenspraak met zijn conclusie is.
begon ^^ quot;^quot;^elijk later (1911) onderzoekingen in deze richting
schil tquot;^^ ^^ ^^^^^^ ^^^ ^^^ afwezigheid van zijketens het ver-
een
pnbsp;verbindingen en de overeenkomstige met
ring gelijk is aan de waarde van Hg. Daarentegen vindt

iQi^i^rf Eisenlohr, Spektrochemie organischer Verbindungen, Stuttgart,
2) Ev.nbsp;23. 282 (1926).

^ E^^^an, Ch. W. 8. 663 (1911)

-ocr page 40-

hij bij zesringen met zijketens een ietwat hoogere optische waarde,
bij zulke vijf ringen echter niet.

Een zeer uitvoerig onderzoek omtrent den invloed van de ring-
vorming is door
von Auwers i) ingesteld, waaruit inderdaad
blijkt, dat het optisch gedrag van den 5-, 6- en 7-ring in hooMzaak
normaal is.
Von Auwers (1917) vatte de resultaten van zijn me-
tingen in de volgende regels samen 2):

1)nbsp;Wanneer een verzadigde keten zich tot een ring sluit, komt
er geen verandering in het spectrochemisch karakter van de oor-
spronkelijke stof;

2)nbsp;wanneer daarentegen een onverzadigde verbinding zich tot
een ring sluit, vermindert de optische werking van de onverzadigde
deelen, en wel des te meer, naarmate de keten onverzadigder is;

3)nbsp;alkylgroepen en andere substituenten werken den invloed
van de ringsluiting onder 2 genoemd weer tegen.

Deze regels gaan uit van een strenge additiviteit van vaste atoom-
refractieconstanten, en ook van^één bepaalde waarde voor de dub-
bele binding. Maar
von Auwers merkt er reeds zelf bij op, dat het
bovenstaande niet geldt voor den drie- en den vierring. Zoo blijkt
dus hieruit reeds, dat de refractie wel eenigszins afhankelijk is van
de grootte van den ring, te meer, waar hij tevens in verband met
zijn tweeden regel erop wijst, dat de deprimeerende werking van
de ringsluiting bij onverzadigde verbindingen van den vijf- over
den zes- tot den zevenring afneemt, hetwelk men ook aldus zou
kunnen interpreteeren, dat de waarde voor de dubbele binding in
een vijfring een kleinere waarde heeft dan het bekende getal 1.733»
dat sinds de berekeningen van
Eisenlohr (1911) voor elke dubbele
binding wordt gebruikt, en dat die waarde bij den zes- en den
zevenring steeds meer tot de universeele waarde nadert.

De feiten waren tot nog toe vrijwel alleen ontleend aan verbin-
dingen met een vijf- en een zesring. Cyclo-propaan en cyclo-butaan-
derivaten, die toch al een bijzondere plaats in de chemie
innemen,
blijken ook spectrochemisch apart te staan, terwijl van de optische
werking van den zeven- en den achtring maar weinig bekend isgt;
hetgeen echter binnen de foutengrenzen met bovengenoemde regels

1)nbsp;Von Auwers, A. 415, 98 (1917); A. 422, 133 (1920).

2)nbsp;Von Auwers, A. 415, 135 (1917).

-ocr page 41-

in overeenstemming schijnt te zijn. Weliswaar vermeldt Wallach i)
een negatieve afwijking van de moleculair-refractie van het cyclo-
octanon, maar schrijft hij dit toe aan een onjuiste dichtheid. Verder
üoelt waarschijnlijk
von Auwers 2) hier wel op, als hij voor zeven-
en grootere rmgen (in overeenstemming met theoretische beschou-
wingen) een depressie vermoedt, hetgeen hij echter nooit door het
experiment heeft gestaafd.

Maar ook Ruzicka 3) beschrijft in zijn verhandeling over struc-
ctZZ fnbsp;van groote koolstofringen een negatief in-

teCra ^nbsp;^^^^ ^^^^ de hooge

wi7het tn tnbsp;gebracht, ter-

LoLnI fnbsp;^^nbsp;dat de formule van Lorenz-

hierdoo^lTnbsp;onafhankelijk van de temperatuur,

ev^nweUrf J fnbsp;^^^^^^^ ^toll konden

met Zninbsp;moleculair-refractie van de cyclische lactonen

(ca ^V) ^nbsp;ringatomen, die zij bij een lagere temperatuur

; bepaalden, wederom op een negatief increment wijzen.

größtenbsp;onderzoek is opgezet, om in verband met de

invloed Snbsp;duidelijker overzicht te krijgen over den

loop devZ Jf quot;quot;^structuur op de optische eigenschappen. In den
met rin^xfnbsp;verschillende cyclische verbindingen

keuriger quot;quot;Tnbsp;bereid, zoodat wij ons nu een nauw-

ï^aartoe h k?nbsp;^^^^nbsp;doopten te kunnen

vormen.

en X dnbsp;\'\'\' ^^ P^^^^^ \'\'\' ^^ 3 tabellen VIII, IX

^vaterstnffnbsp;gevonden waarden voor cyclische kool-

quot;nen, icetonen en diketonen samengebracht.

temperliuurl^\'^\'nbsp;koolstofatomen;

tot die tem . ^^^^quot;eming der brekingsindices van helium-licht; de

de heliumSr M quot;quot; quot;quot;quot;gerekende dichtheid; de brekingsindices van

50157 en 44716nbsp;(golflengten: 6678.4, 5875.9.

4471.0 A), de daaruit met behulp van de formule van Cauchy

VoiT\'quot;\'nbsp;330 (1907).

-ocr page 42-

TABEL VIII

K.W.

t

d

nHer

nHef

nnev

nHei

»H«

5

14.7

0.7500

1.4074

1.4098

1.4138

1.4177

1.4077

6

15-9

0.7824

1.4262

1.4287

1-4330

I-4371

1.42645

7

20

0.8108

1-4452

-

/

8

16

0.8332

1-4545

1-4573

1.4619

1.4662

1-4548

14

75

0.885

1.4506

1-4533

1.4623

1.4509

15

71

0.8283

1.4528

1-4554

1.4644

I-4531

15

lOI

0.8098

1.4448

16

18

0.8594

1.4716

1.4744

1-4837

1.4720

16 1)

72

0.823

1-4557

-

17

71

0.8234

1-4538

-

17

lOI

0.8061

1.4409

1-4436

1-4524

I-4413

18

72

0.8224

1.4506

1-4533

1.4624

I.4510

18

104

0.8039

1-4399

1.4427

1.4514

1.4403

22

75

0.8174

1.4472

1.4499

1.4589

1.4476

26

78

0.8120

1-4463

I-4491

1-4536

1.5480

1.4466

28

76

0.8127

1-4503

30

73

0.8213

; I-452C

) 1.4548

1.4640

1-4524

■ berekende brekingsindices van de 3 waterstof-

= A jr

lijnen Het, H/J en Hy (golflengten: 6563, 4862 en 4341 A): vervolgens
de moleculair-refractie berekend uit de constanten van
Eisenlohr en
gevonden uit de experimenteele waarden volgens de formule van
Lorenz-Lorentz; het verschil daartusschen (Em) en het honderdvoud
daarvan gedeeld door het moleculairgewicht
(E2); verder de MR voor

H/?nbsp;ennbsp;Honbsp;ennbsp;hetnbsp;verschilnbsp;tusschennbsp;beide:nbsp;denbsp;moleculair-dispersie,nbsp;ue

rekend en gevonden; het verschil tusschen de twee laatste maarden
(EM) en het percentage, dat dit uitmaakt van de totale waarde

Alle getallen zijn bepaald in het laboratorium van Prof. Ruzicka,
(zie Helv. 9, {1926) en volgende jaargangen, gedeeltelijk ter perse;^
De dichtheden en de brekingsindices zijn gemeten door middel va
pyknometers en den refraktometer volgens
Eykman, waarvan ee
zeer uitvoerige beschrijving is te vinden in de dissertatie van
F- _
van Voorst (Utrecht, 1928), zoodat wij volstaan met de verwijzmb
naar de aldaar beschreven methodiek.

Uit de wisselende waarden van EM en E^quot; valt nog weinig over
een bepaalde optische werking van den ring uit te maken,
maar

Deze waarden behooren bij methyl-cyclo-pentadecaan.

REFRACTIE EN DISPERSIE VAN

nHfi

1.4189

1.4383

1.4674

1-4637
1.4658

1.4853

1.4148

1-4340

1.46285

1-45895

1.4610
1.4802

1-4537
1.4638
1.4526
1.4602
1.4592

1.4656

1-44915

I-4590
1.44825
1-45555
1-4547

1.4603

B

-ocr page 43-

MRHef

gev.

23-14

27.66
32.22

36.67
64.05
68.92
69.07
73-39
73-94

78.33

78.46
82.96
83.16
101.36
120
.39
129.85
138.85

CYCLISCHE KOOLWATERSTOFFEN

EMd

ber.

23.09

2771

32.32
36.94

64.65
69.27
69.27

73.89

73.89
78.51
78.51
83.12
83.12
101.60
120.07
129.30
^38.53

0.05

•05

.10

,27
.60

■0.35

.20
■50
0.05
—0.18

■05

—0.16
0.04

■24

0.32

0-55

0.32

0.07
—0.06
—0.10
—0.24

■31
•17

.10
—0.22
0.02
.08
.02
.06
0.02
—0.08
0.09
0.14
0.08

MRH^

MRh

ct

MRh^-MRH„

EM

X

E2\'

ber.

1 gev.

100

23-362
27.960

23.009

27-536

0.35

0.42

0.35

0.42

0
0

0%
0%

37-06
64.74
69.65

36.50
63.76
68.62

0.57

0.99
1.06

0.56
0.98
1.03

—I
—I

—3

-2%
-1%

-3%

74.155

73.07

1.085

1.13

—4

-4%

79-30
83.86
84.07
102.46
121.70

78.10
82.60
82.77
100.91
119.82

1.20
1.28
1.28
1.56
1.85

1.20
1.26
1.30
1-55
1
.88

0
—2
2

—I

3

0%
-1%
2%

-1%
2%

140.30

138.22

2.13

2.08

—5

zoodat m r ^ verscmilende temperaturen uitgevoerd,
reedsnbsp;vergelijken, want zooals

^^alenbsp;quot;nbsp;^^nbsp;van Gladstone-

Hieron itnbsp;Lorenz-Lorentz een temperatuurscoëfficiënt.

oplossllnbsp;Eykman gewezen, die getracht heeft een

onafhanLTTquot;quot; quot;moeilijkheid te vinden door een formule, die
naar ziin on t, T ^^ ^^quot;^P^^^^tuur is, op te stellen. Hij is daarin
deel van T , geslaagd, maar het blijkt toch, dat dit vóór-
boor ander.
Tnbsp;geldt, terwijl er
^aardoorz,^ V 1 ^^^^ ^^^^ gevonden wordt,
empirisch is w ^^ ^^^^^

zij zuiver

de formule Vnbsp;daarom ook met van Voorst i), dat men

Over de / quot; f ^^^^^^ ronder bezwaar mag laten vervallen.

ban lorenv rnbsp;temperatuurscoëfficiënt van de formule

ËisenlohrÏ \'\'\' literatuur zoo goed als niets bekend.
__J ffeeft pp.nnbsp;____ ^ 1 .....

Ëisenlohrnbsp;de literatuur zoo goed als niets bekend.

J geett een methode aan om de moleculair-refractie om

-ocr page 44-

REFRACTIE EN DISPERSIE

TABEL IX

t

d

nHei

nHet

5

19

0.9415

1.4340

1-4367

6

13

0.9539

1.4529

1-4557

7

21

0.9500

1.4604D

8

34

0.9477

1.4639

8

72

0.9164

1.4444

1-4473

9

17

0.9587

1-4730

10

30

0.958

1.4782

II

i7i

0.9466

1.4786

12

66

0.9059

1-4571

13

33

0.9271

1-4793

14

75

0.8961

1-4576

1.4604

15

72

0.8922

1.4616

15

102

0.8738

1.4483

1.4510

MU

18

0.9212

1.4771

1.4797

16

75

0.8843

1-4565

1.4592

17

72

0.8795

1.4568

1.4596

17

103

0.8620

1.4465

1.4492

18

74i

0.8747

1.4578D

21

52

0.8746

1.4617

29

31

0.8802

1.4702

30

71

0.8536

1-4548

i 1-4575

30

103

0.8351

1-4463

1.4668

MRber

nn..

nHei

23.10
27.72

32-34
36-95
36-95
41-57
46-19

50.81

55-43
60.04
64.66
69.28
69.28
73-90
73-90

78-51

78.51

83-13
96.99
133-93
138-55
I138-55

1.4470

1.4665

1-4456
1.4651

1-4423

1.4616

1-4343
1.4532

1-4576

1.4448

1-4563

I-453I

1.4663

1-4567
1.4858
1.4650
1.4654
1-4549

I.4711

1.4615

I.49T4
1.4700
1.4702
1.4596

1.4697

1.4601

1.4897

1.4685
1.4688
1.4582

1.4579

1.4486
1-4774
1.4568
1.4571

1.4468

1.4683

1-4633

1-4551

REFRACTIE EN DISPERSIE

TABEL X

Stof

nn.

nn^

nH„

1.4694

1.4684
1.4598
1.4658

1.4667

1.4588
1.4646

1-4583

1-4577

1.4646
1.4636

1-4551

1.4611
1.4620

1-4541
1.4598
1.4535
1-4531

1-4565

1-4555
1.4469
1.4528
1-4537

1.4460

I-4517
1-4453
1.4449

104

75
102

74

75

102
116

91®

103
102

C16H28O2
C24H44O2
C24H44O2
C26H48O2
C28H52O2
C28H52O2
C28H52O2
C30H56O2
C30H56O2
C32H60O2

d

nHer

nHef

nHey

nHei

0.9330

1.4562

1-4589

1.4682:

0.8930

1.4552

1-4579

1.4672

0.8786

1-4465

1-4493

1-4584

0.878

1-4524

1.4552

1.4644

0.8755

1-4533

1.4561

1-4653

0.8594

1.4469

0.8579

1-4456

1.4483

1.4529

1-4574

0.8715

1-45135

1-4541

1.4588

Q.8617

1-4450

1.4478

1.4524

I-4571

(0.8509

1.4446

1-44741 —

1.4564

-ocr page 45-

VAN CYCLISCHE KETONEN

MH^-Ha

MR

E2

EM

EM

MH^

MH«

■gev

ber. I gev.

23-38

27.91

32.34

36.71
36.79
41.00
45-56
50.34
54-78

60.04
64.30
69.04
69.09
73-43
73-68
78.50
78.52

83.03

96.86
133-32
138.72
138.81

0.28
0.29
0.00
—0.24
—0.16

—0.57
-0.63
—0-47

—0.65
0.00

\'•36

gt;.24
—0.19
—0.47
—0.22
—o.oi
0.01

MO

0.364
0.434

24.46
28.22

-2%
2%

0.33

0.30
0.00
—0.19

—0.13

—0.41

23.27

27.78

0.373
0.445

I.OI
O.OÏ

36.61

3%

0.015

37-20

0.575

0.59

-0.41
-0.28

•35
0.00

•17

-O. II

—0.08
—0.20
—0.09
0.00
0.00

-03

.04

—0.15

0.04
0.06

64.00

68.75
73-13

73-35

78-13

78.16

65.01

■p _

^69.85

74-23
74-48
79-35

79-38

1%

0%
-4%
-1%
1%
1%

0.01

0.00
—0.04

—O.OI

0.01
0.01

i.oo
1.07

I.IO
I
.I4
I.2I
I.2I

I.OI

1.07
I.I4

I-I3
1.22
1.22

•-I3

1.61
0.17
0.26

140.28

138.14

0%

0.00

2.14

2.14

VAN CYCLISCHE Dl KETONEN.

MH^-Ha

MRHef

MRh„

EM

EM

MRh

E2

ber.

gev.

ber. I gev.

73-91

110.85
110.85
120.09

129.32
129.32
129.32
138.56
138.56
147-79

73-89

111.31
111.40
121.30
130.56
130.75
131.27
139.37

139.26

149-73

74.68
112.50
112.54
122.66
132.01

132-73

140.88
140.80

151-38

2%
-1%
2%
3%
3%

3%
0%

3%
5%

73-56

110.80
110.78
120.75

129.96

130.68

138.73
138.59

148.97

0.02
—0.02
0.04
0.05
0.05

0.05
0.01
0.07
0.13

I.OI

0.13
0.15
0.30
0.29

0.34

0.46
0.18
0.15
0.40

1.12
1.72
ï.72
1.86
2.00

2.00
2.14
2.14
2.28

1.02
0.46
0.56
1.19
1-24
1-43
1-95
0.81
0.70

1.94

1.15

1.70
1.76
1.91
2.05

2.05

2.15
2.21
2.41

-ocr page 46-

te rekenen, die op de formule van Eykman is gebaseerd, en dus
alleen van waarde is, zoolang deze formule voor temperatuur on-
gevoelig is. Wij zijn dus aangewezen op de nauwkeurige metingen
van
van Voorst over de aequivalenten van de CHg- en de CHgOH-
groep bij verschillende temperaturen (20°, 95° en 125°) gemeten
aan de homologe reeks der polymethyleenglycolen, hetwelk het
eenige ons bekende systematische onderzoek over den temperatuurs-

TABEL XI DICHTHEDEN EN BREKINGSINDICES VAN CYCLISCHE
KOOLWATERSTOFFEN BIJ 80°.

Aan-

dichtheid
80°

brekings-

Mol. ref.

Mol. ref.

M. R.

Verschil

tal C-

index

gev.

ber. 1)

M.R. gev.

atom.

80°

C

en ber.

5

0.6978

1-3837

23.46

23-24

4.69

0.22

6

0.7387

1.4031

27.79

27.88

4-63

— 0.09

7

0.7628

1.4212

32.63

32-53

4.66

O.IO

8

0.7785

1.4300

37.21

37-I8

4-65

— 0.03

9

41.82

10

46.47

II

51.12

12

0.8188

55-76

13

0.8188

60.41

14

0.8253

1-4515

64.06

65.06

4-58

— I.OO

15

0.8227

1.4522

68.97

69.705

4.60

— 0.74

16

0.819-

1-4529

73-94

74-35

4.62

— 0.41

17

0.8187

1-4507

78-32

79.00

4.61

— 0.68

18

0.8177

1.4506

83.01

83-65

4.61

— 0.64

19

88.29

20

92.94

21

97-59

22

0.8144

1.4481

101.40

102.23

4.61

— 0.83

23

106.88

24

111.52

25

116.18

26

0.8108

1.4484

120.37

120.82

4.63

— 0.45

27

125.47

28

0.8103

1.4489

129.95

130.12

4.64

— 0.17

29

0.8133

134-77

30

0.8171

1-4523

138.91

139.41

4.63

— 0.50

Gemiddelde per CHj-groep boven den 14-ring : 4.615 — 0.60

i) Berekend met de waarde 4.647 per CHj-groep,

-ocr page 47-

coëfficiënt der moleculair-refractie is. Van de ketongroep is zulk
een bepaling helaas nog onbekend. Voor de methyleengroep laat
zich uit de metingen van
van Voorst afleiden i):

MR (CHg) bij t° = 4.654 — (95-t). 0.00044, voor geel heliumhcht.

Wij hebben nu om beter vergelijkingsmateriaal te hebben de ge-
tallen voor de reeks der cyclische koolwaterstoffen omgerekend op
80°, (tabel XI, pg.
30), een temperatuur, die tusschen dewaar-
nemmgstemperaturen inligt, en waarvoor dus de omrekening geen
al te groote fouten met zich mee brengt. Tevens hebben wij met
bovenstaande formule naar
van Voorst voor de waarde der methy-
bij
80° 4.647 voor de gele heliumhjn afgeleid en met
behulp hiervan de-moleculair-refracties in kolom
5 berekend. Wij
^nden nu ten opzichte hiervan voor de experimenteel gevonden
^R\'s steeds een negatief increment, dat tusschen den
14- en den
30-rmg gemiddeld —0.6 bedraagt (kolom 7).

Deelt men daarentegen de experimenteel gevonden MR\'s door
^t aantal methyleengroepen (kolom 6), dan is het gemiddelde per
^W2-groep voor de hoogere ringen (van
14—30) 4.615 (± 0.025),
us met een grootste afwijking van 5 terwijl dit gemiddelde
« de waarde van
van Voorst 0.032, d.i. ruim 7 »/oo verschilt.
^ it alles wijst dus duidelijk op een deprimeerende optische wer-
ng van de zoogenaamde groote ringen; maar wij zullen toch een
eren weg moeten inslaan om dien invloed nauwkeuriger na te
Sem^ ^t^^ quantitatieve bepaling te komen van het negatieve

ontquot;-? ®Pectrochemie hebben zich twee verschillende methoden
^ ^viickeld ter berekening van bepaalde invloeden op het optisch
ra ter.
Brühl, en in navolging van hem von Auwers en Eisen-
^ hr, stelden gemiddelde waarden voor de atoomrefracties op uit
zeknbsp;aantal verschillende stoffen. Wil men nu

con^r^ oonstitutieven invloed nagaan, dan sommeeren zij de atoom-
mentnbsp;vergelijken deze berekende waarde met de experi-

fout ^^ quot;^paalde. Het verschil, waarin zich dus de waarnemings-
^ord^ Tnbsp;constitutieve invloeden opeengehoopt hebben,

als de constante voor dien invloed genomen. Deze

Van Voorst, I.c. pg. 92 e.v.

-ocr page 48-

methode, die zoo op het oog weinig juist Hjkt, dient met voor-
zichtigheid toegepast te worden, maar zij heeft toch door hare
resultaten voor constitutiebepaling in de organische chemie een
zeer belangrijke plaats ingenomen.

Eykman is een anderen weg ingeslagen. Hij vergelijkt namelijk
de moleculair-refracties van verschillende verbindingen met (schijn-
baar) één bepaald structureel onderscheid en neemt dan het ver-
schil tusschen de beide gevonden waarden als de optische werking
van dat structuurverschil aan. Deze werkwijze is theoretisch veel
juister als de voorgaande, alhoewel
von Auwers terecht erop
wijst, dat ook zij op een zekeren speculatieven grondslag berust,
waar het nooit zeker is, dat de verandering in optische werking
aan dit ééne constitutieverschil ligt. Zoo rijst allereerst de vraag,
in hoeverre het juist is de verzadigde cyclische verbindingen met
de alifatische met gelijk aantal koolstofatomen en twee waterstof-
atomen meer te vergelijken. Nog moeilijker wordt het, wanneer
bijvoorbeeld de stoffen onverzadigd zijn of een zij keten bezitten,
want ook de plaats van de dubbele binding of de alkylgroep in het
molecuul is optisch van groot belang. Zoo stuitte
Eykman 2) reeds
op de moeilijkheid, met welk n-hexeen (A-i of A-2) hij cyclo-
hexeen kon vergelijken. Bij grootere ringen blijft deze kwestie al
even moeilijk, daar het verschil in structuur tusschen langgerekte
alifatische en min of meer lusvormige cyclische verbindingen zeer
gecompliceerd is. Wij hebben nu deze methode zoo gemodificeerd,
dat wij verbindingen vergelijken, wier eenig onderscheid in de
grootte van den ring is gelegen. Volgens de heerschende regels moet
dus het verschil in de moleculair-refractie gelijk aan de waarde van
de methyleengroep of een veelvoud daarvan zijn. Eventueele op-
tische werking van den ring komt dan in een afwijking ten opzichte
van de universeele waarde 4.62 (bij 20°) tot uiting. Daarbij nemen
wij den zesring als normaal aan d.w.z. dat wij voor den zesring

1)nbsp;Von Auwers, Ree. 45, 311 (1926).

2)nbsp;Eykman, Ch. W. 4, 42 (1906).

3)nbsp;Dit is natuuriijk volkomen willekeurig, maar hebben wij hiervoor den
zesring genomen, daar het tot nog toe in de refractometrie niet noodig ge-
bleken is, hiervoor een structureele constante in rekening te brengen. Wij
hadden natuurlijk even goed den vijfring als normaal kunnen
aannemen,
wat de theoretische beschouwing in het geheel niet, het practische resultaat
onmerkbaar weinig zou hebben veranderd.

-ocr page 49-

geen constante in rekening brengen en in vergelijking daarmee
eventueele incrementen voor de andere ringen berekenen.

Voor de eerste beschouwingswijze dienen de beide tabellen voor
cyclo-octaan- en cyclo-pentadecaan-derivaten (Xllen XIII). Alle
constanten zijn op 20° omgerekend en zien wij in de verschillende
kolommen achtereenvolgens de dichtheid, brekingsindex, berekende
en gevonden moleculair-refractie en het verschil daartusschen. Al-
gemeen wordt een negatief increment gevonden, alleen bij het
cyclo-octo-triëen en het cyclo-octo-tetraëen vinden wij een kleine
positieve exaltatie. Dit zijn echter verbindingen met geconjugeerde
ubbele bindingen, evenals het di-cyclo-octenyl, waarbij zeker
ndere invloeden een grooten rol spelen. Zoo bezit het oxydo-cyclo-
octyl-azijnester een driering in zijn molecuul, waardoor het optisch
\'arakter van den achtring hierin ook niet meer ongestoord tot uiting
«an komen. Bij het R-octo-methyleen-imine en het
a-keto-octo-
quot;^ethyleen-imine bestaat de ring uit 8 koolstofatomen en één stik-

TABEL XII

--^QLECULAIR.REFRACTIES van cyclo-octaan-derivaten bij 20°.

cyclo-octaan

cyclo-octeen

quot;^ethyl-cycio-octeen

cyclo-octo-triëen

cyclo-octo-tetraëen

öi-cyclo-octyl

^i-cyclo-octenyl

cyclo-octanol

cyclo-octyl-carbinol

cyclo.octyi.aethanol

cyclo-octanon

cyclo-octyl-formaldehyde

yco-octyl-aeijnester

^yclo-octanon-oxim

y^lo-octanon-isoxim (80°)

d

quot;D

M. R.
ber. gev.

EM

0.831

1-4565

36-94

36.68

— 0.26

0.847

1.4683

36.48

36.16

— 0.32

0.848

1.467

41.09

40.62

— 0.47

0.903

1.5284

35-54

36.20

0.66*

0.925

1-5389

35-08

35-24

0.16*

0.928

1.5018

71.69

70.66

— 0.52

0.949

1-5246

70.75

70.28

— 0.24*

0.964

1.4841

38.47

38.04

— 0.43

0.954

1-4774

4309

42,12

— 0.97

0.936

1-4779

47-71

47.24

— 0.47

0.959

1.4701

36.95

36.68

— 0.27

0.954

1-4736

41-57

41.25

— 0.32

0.923

1.4820

47-72

47.41

— 0.31

0.960

1.4620

56.95

56.73

— 0.22

1.051

1-4737

57-1

56.70

— 0.4*

I.025

1-5079

41.42

41.05

— 0.37

0.8905

1.4772

40.5

40.36

— O.I*

1.003

1-4857

40.55

40.37

— 0.2*

3

-ocr page 50-

TABEL XIII

MOLECULAIR-REFRACTIES van cyclo-pentadecaan-derivaten bij 20°

M.R.

d

quot;D

EM

ber.

gev.

cyclo-pentadecaan

0.860

1-4734

69.27

68.63

— 0.64

methyl-cyclo-pentadecaan

0.858

1-4739

73-89

73-43

— 0.46

cyclo-pentadeceen

0.872

1.4832

68.80

68.22

— 0.58

methyl-cyclo-pentadeceen

0.870

1.4860

73-42

73-27

— 0.15

cyclo-pentadecanol

0.929

1.4836

70.80

69.62

— 1.18

cyclo-pentadecanon

0.924

1.4801

69.28

68.96

— 0.32

methylcyclopentadecanon-2

0.919

1.4798

73-90

73-62

— 0.28

methylcyclopentadecanon - 3

0.920

1.4791

73-90

73-44

— 0.46

cyclo-pentad ecanon-oxim

73-75

73-5

— 0.3

cyclo-pentadecine

0.890

1.4914

67.27

67-15

— 0.12

di-cyclo-pentadecyl

o.gio

1.5002

136-34

135-26

— 0.54

stofatoom en vallen dus ook deze verbindingen buiten onze be-
schouwingen. Van de overige
12 cyclo-octaan-derivaten is de ge-
middelde afwijking van de berekende waarde —0
.41, hetgeen wij
dus op rekening van den achtring moeten stellen.

Bij den vijftienring vinden wij hetzelfde. De omrekening tot 20quot;
brengt hier een groote extrapolatie met zich mee, maar door metin-
gen bij verschillende temperaturen is de temperatuurscoëfficiënt
vrij goed bekend. Alleen bij het cyclo-pentadecanol is dit niet het
geval, waarin wellicht de reden ligt van de afwijkende waarde van
deze stof. De bepaling van het
cyclo-pentadecanon-oxim ligt bij
ca
80°, daarom is voor de moleculair-refractie een correctie van
—0
.2 aangebracht. Als gemiddeld negatief increment voor de 11
bekende verbindingen met een vijftienring vinden —0
.46.

Ruzicka en Stoll vinden voor de cyclische lactonen met 14
tot 18 ringatomen bij 33° een gemiddeld negatief increment van
—0.43 (± o.i) ten opzichte van de berekende waarden volgens
Eisenlohr.

Voor de vergelijkende beschouwingswijze dient tabel XIV (pg. 35)\'
Hier zijn de moleculair-refracties van verschillende overeenkom-

i) Ruzicka en Stoll, Helv. 11, 1161 (1928).

-ocr page 51-

TABEL XIV MOLECULAIR-REFRACTIES BIJ 20° (LL).

5

A
5—6

6

A
6-7

7

A
6—8

8

A
6—15

15

cyclo-aan
inethylc-aan

dicyclo-yi

cyclo-een

niethylc-een

cyclo-ol

cyclo-carbinol

cyclo-aethanol

cyclo-on

cyclo-

22.93

4-77

27.70

4-52

32.22

8.98

36.68

40.93

68.63

27.90

4-69

32.49

4-47

36.96

40.94

73-43

44.40

4.62

53-63

8.52

70.67

40.82

135-26

22.41

4-63

27.04

4-55

31.59

9.12

36.16

41.18

68.22

31.88

4-58

36.46

8.74

40.62

41.39

73.27

24-54

29.38
23.19

4.72
4.64

4.68

29.26
34.02
38.66
27.87

4-25
4-47

38.27

32.34

8.78
8.10
8.58
8.82

38.04
42.12
47.24
36.69

40.36
41.09

69.62
68.96

formaldehyde
cyclo-

32.49

8.76

41.25

carboonzuur

29.36

4-58

33-94

cyclo-azijnzuur
cyclo-azijnester

34-OI

4-51

38.52

8.89

47.41

-

56.75

R-imine

26.68

4-55

31-23

9.13

40.36

Gemiddelde verschillen (zonder R-imine):

4-65

4-47

8.73

40.96

4-65

4-47

4-37

4-55

4.62

4.62

9.24

41.56

-0.03

!, -0.15

-0.51

-0.60

Ige verbindingen met ringen van verschillende grootte in samen-
De getallen zijn aan de literatuur ontnomen, waartoe
sch^*^?-nbsp;a^® mogelijk verzameld zijn, en hieraan de waar-

nanbsp;waarde ontleend is. Zoodoend kunnen wij een tamelijk

^^uwkeurig getal voor de moleculair-refractie opgeven, al zou het
belang zijn vele waarden nog eens te bepalen aan zeer
Wel ^^^^verband met de verschillende opgaven, die nog
Waa^^ literatuur opgegeven worden. Een lijst van alle getallen,
^^■aan tabel XIV ontleend is. vindt men hierbij (tabel XV).
^e volgende conclusies trekken wij uit dit tableau:
schil ^ verbindingen met een vijfring wordt een gemiddeld ver-
gemidT^qquot;^\'^^ gevonden. De enkele waarden liggen dicht om het
Oelde, één wijkt er —0.14, een ander -I-0.12 van af. Het ver-

^ per CH2
fer. (Eisenlohr):
increment:

-ocr page 52-

schil met het groepsgetal van Eisenlohr is 0.03 en te verwaar-
loozen.

Uit 6 verbindingen met een zevenring wordt een gemiddeld ver-
schil van 4.47 ten opzichte van de verbindingen met een zesring
gevonden. Eén waarde verschilt 0.22 met dit gemiddelde, de overi-
gen liggen meer in de nabijheid daarvan. Ofschoon wij hier een
negatief increment van -0.15 vinden, is dit toch voor de practijk
van geen belang.

10 verbindingen met een achtring konden wij met de overeen-
komstige met een zesring vergelijken. Het gemiddelde verschil
bedroeg hier 8.73. 6 hiervan liggen binnen 0.15 er om heen. De 4
andere vertoonen afwijkingen van—0.63, -f-o.39, -f-o.25en—0.21.
Het increment ten opzichte van het getal van
Eisenlohr is hier
—0.51.

Uit de 7 verbindingen met een vijftienring werd een gemiddeld
verschil van 40.96 gevonden. Behalve een afwijking van -0.60 (de
MR van het cyclo-pentadecanol is echter niet zeker) en één van
0.43 liggen de overige 5 binnen 0.25 rondom het gemiddelde. Wan-
neer wij de getallen van
Eisenlohr aannemen, zou het verschil
tusschen zes- en vijftienring 41.56 moeten zijn. Wij vinden volgens
deze methode een increment van —0.60.

Deze berekeningen zullen nog met meer getallen aangevuld
moeten worden. Wij kunnen echter toch hieruit reeds de conclusie
trekken, dat wij voor cyclische verbindingen met 8 en meer ring-
atomen een negatief increment in rekening moeten brengen. Dit
zal voor 20° ongeveer —0.5 bedragen. Of wij voor alle ringen met
meer dan 8 atomen met één getal zullen kunnen volstaan, valt
thans nog niet uit te maken.

Moleculair-Dispersie

Om den invloed van de ringsluiting op de dispersie na te gaan,
bepaalden wij de brekingsindices voor verschillende
helium-lijnen
en rekenden vervolgens voor de verschillende koolwaterstoffen,
ketonen en diketonen de waarde voor de H, en H^j-lijn uit volgens

B C

de formule van Cauchy n^ = A — -f -i). Deze getallen hebben
___
h

1) Zie de tabellen VIII, IX en X, p. 26 en volgende.

-ocr page 53-

wij bij de waarnemingstemperatuur zelf uitgerekend, daar de dis-
persie toch maar zeer weinig gevoelig voor temperatuur is. Zoowel
bij de koolwaterstoffen als bij de ketonen en de diketonen werd
een volkomen normale dispersie gevonden. De waarden weken
namelijk nooit meer dan 5 % van de met de constanten van
Eisen-
lohr
berekende af. Bij de koolwaterstoffen en de ketonen bedroeg
ait zelfs gemiddeld slechts i %, bij de diketonen 2 % en bij de ge-
methyleerde verbindingen 4 %, hetgeen alles binnen de fouten-
grenzen blijft.

tabel XV DICHTHEDEN. BREKINGSINDICES en MOLECULAIR-

MG

^20

lt;

GD

LL

cyclo-pentaan

70.078

0.7510

1.4042

37-72

22.83

I)

0.7544

1.4068

37-79

22.86

2)

0.7510

1.4061

37.89

22.93

3)

W.W.

cyclo-hexaan

84.094

0.751

0.778

1.4061
1.427

37.89

46.15

22.93
27.75

4)

0.7783

1.4268

46.11

27.73

5)

0.7782

1.4270

46.14

27.74

5)

0.7785

1.4263

46-05

27.69

6)

W.W.

cyclo-heptaan
cyclo-octaan

1.4264

7)

98.109

0.7784
0.8108

1.4264
1.4452

46.07

53-87

27.70
32.22

8)

112.125

0.839

1.4586

61.29

36.51

9)

0.8349

1.4586

61.59

36.69

10)

0.8296

1.4558

61.60

36.73

quot;W.W.

quot;^cthyl-cycio-pentaan

0.8343

1.4572

61.45

36.62

11)

84.094

0.831
0.7489

1.456
1.4101

61-53

46.05

36.68
27.83

12)

0.7509

1.4098

45-89

27-74

13)

0.7483

r.4090

45-96

27.78

14)

^v.w.

•quot;cthyi-cycio-hexaan

0.7459

1.4095

46.17

27.90

15)

98.109

0.746

0.7694

1.4095

1.4239

46.16

54-05

27.90

32.53

16)

0.7693

1-4235

54.01

32-51

17)

0.7748

1.4263

53-98

32.46

18)

0.7736

1-4259

54.01

32.49

18)

0.7708

1-4239

53-95

32.47

18)

0.7725

1.4250

53.98

32.47

18)

0.7735

1.4259

54-02

32.49

18)

W.W.

0.7690

1.4230

53-97

32.49

19)

0.7716

1.4246

53-99

32-49

-ocr page 54-

methyl-cyclo-heptaan

112.125

0.7965

1.4381

61.67

36.96

20)

di-cyclo-pentyl

138.140

0.8604

1.4652

74.69

44.40

21)

di-cyclo-hexyl

166.172

0.869

1.4766

91-13

53-99

22)

0.872

1-477

90.90

53-84

23)

0.8847

1.4800

90.16

53-36

24)

W.W.

0.877

1.478

90.53

53-63

di-cyclo-heptyl

194.203

0.907

«f

25)

di-cyclo-octyl

222.234

0.9277

1.5018

120.21

70.67

26)

cyclo-penteen

68.062

0.770

1.4181

36.96

22.28

27)

0773

1.4209

37-06

22.32

28)

0.7758

1.4247

37.26

22.42

29)

W.W.

0775

1.424

37-24

22.41

cyclo-hexeen

82.078

0.8110

1-4475

45.29

27.07

30)

0.810

i.446J

45-19

27.02

31)

1.4464

32)

cyclo-hepteen

96.094

0.823

I-4530

52.89

31-56

33)

0.8239

1-4545

53-01

31.62

34)

cyclo-octeen

110.109

0.855

1-4736

60.99

36.17

35)

0.8463

1.4670

60.76

36.10

36)

0.8478

1.4696

60.99

36.21

37)

W.W.

0.847

1-4683

60.88

36.16

methyl-cyclo-hexeen

96.094

0.8103

1-4497

53-33

31-85

38)

0.8075

1,4469

53-18

31-79

39)

0.8106

1.4502

53-37

31-87

40)

W.W.

0.810

1.450

53-39

31.88

methyl-cyclo-hepteen

110.109

0.824

1-4579

61.19

36-46

41)

methyl-cyclo-octeen

124.125

0.8487

1.4691

68.61

40.74

42)

0.8475

1-4653

68.15

40.51

43)

cyclo-octo-trieën

106.078

0.903

1-5284

62.07

36.20

44)

cyclo-octo-tetraëen

104.062

0.925

1-5389

60.64

35-24

45)

cyclo-pentanol

86.078

0.9471

1-4529

41.16

24.56

46)

0.9488

1-4530

41.10

24-52

47)

cyclo-hexanol

100.094

0.9493

1.467

49.24

29.26

48)

cyclo-heptanol

114.109

0.953

49)

cyclo-octanol

128.125

0.9639

1.4832

64.23

37-97

50)

0.9638

1.4850

64.47

38.10

51)

cyclo-pentyl-carbinol

100.094

0.9260

1-4555

49.24

29-35

52)

0.9275

1-4579

49-42

29.44

53)

0.9313

1-4579

49-21

29.32

54)

W.W.

0.928

1-457

49-29

29.38

55)

cyclo-hexyl-carbinol

114.109

0.929

1.464

56-99

33-89

0.9255

1.4660

57-46

34-15

56)

cyclo-heptyl-carbinol

128.125

0.9315

1.4685

64-44

38.27

57)

cyclo-octyl-carbinol

142.14

0.9543

1-4774

71.ii

42.12

58)

-ocr page 55-

cyclo-hexyl-aethanol
cyclo-hexyl-aethanol
W.W.

cyclo-pentanon

W.W.

cyclo-hexanon

W.W.

cyclo-heptanon

cyclo-octanon

cyclo-hexyl-formaldehyde
cyclo-octyl-formaldehyde
cyclo-pentyl-carboonzuur

cyclo-hexyl-carboonzuur

cyclo-pentyl-azijnzuur

cyclo-hexyl-azijnzuur

cyclo-octyl-azijnzuur
g^clo-octyl-azijnester
^-Penta-methyleen-imine

R-hexa-methyleen-imine
^-octo-methyleen-imine

128.125

0.9153

1.4647

6505

38.68

59)

0.9178

1.4718

65.86

39.13

60)

0.9223

1.4656

64.61

38.41

61)

0.9165

1-4635

64.80

38.54

62)

0.918

1.466

65.04

38.66

156.156

0.9356

1-4779

79-77

47.24

63)

84.062

0.948

1.4366

38.70

23.20

64)

0.9495

1-4367

38.65

23.18

65)

0.9405

1-4362

38.97

23-37

66)

0.9487

1.4366

38.67

23.19

98.078

0.948

1-4507

46.63

27.84

67)

0.9469

1-4505

46.66

27.86

68)

0.9480

1-4529

46.86

27.96

69)

0.948

1-4513

46.69

27.87

112.094

0.951

1.4607

54-30

32-33

70)

0.9510

1.4611

54-35

32.35

71)

0.9542

1-4625

54-33

32.33

72)

126.109

0.958

1.4694

61.79

36.69

73)

0.9592

1.4701

61.81

36.69

74)

112.094

0.9255

1.4491

54-39

32.49

75)

140.125

0.9541

1-4736

69-56

41.25

76)

114.078

1.0510

1-4534

49.21

29.36

77)

1.0522

1-4538

49.20

29-35

78)

128.094

1-0355

1.4609

57.02

33-94

79)

128.094

i.OI99

1.4540

57.02

34-01

80)

142.109

i.0II4

1.4624

64.97

38.66

81)

i.0I6

1.461

64.48

38-38

82)

170.140

1.0230

1.4820

80.16

47.41

83)

198.172

0.9614

1.4628

95-40

56.75

84)

85.094

0.8607

1.4528

44-77

26.71

85)

-—

26.65

86)

99.109

0.8799

1.4666

52.56

31-23

87)

I27.I4I

0.8905

1.4772

68.13

40.36

88)

2nbsp;en Hentzschel, A. 275, 329 (1893).

\'^^man, Récherches réfractométriques, Haarlem 1919, pg. 505.
J tisENLOHR, Molekulare Brechungskoeffizient, Berlin 1925. pg. 22.
4 von Auwers. A. 410, 296 (1915).

6 ? pg-

^mmermans en Martin, J. de ch. ph. 23, 760 (1926).

8nbsp;en van Westen, Ree. 48, 637 (1929).

9!nbsp;en Kametaka, B. 41, 1483 (1908).

10 r\'^^^^ätter en Waser. B. 43, 1182 (1910).
nnbsp;Freimann, B. 63, 1487 (1930).

\' aiss.. pg. 69.

-ocr page 56-

12)nbsp;Kishner, J. pr. Ch. (2), 56, 364 (1897).

13)nbsp;Zelinsky, B. 30, 388 (1897).

14)nbsp;Zelinsky en Moser, B. 35, 2686 (1902).

15)nbsp;Eisenlohr, I.e., pg. 23.

16)nbsp;Zelinsky, B. 30, 1539 (1897).

17)nbsp;Eykman, I.e., pg. 512.

18)nbsp;Eisenlohr, I.e., pg. 26.

19)nbsp;Timmermans en Martin, J. de ch. ph. 23, 763 (1926).

20)nbsp;Zelinsky, Cf. Beilstein, V, 35.

21)nbsp;Zelinsky, B. 59, 2584 (1926),

22)nbsp;Wallach, B. 40, 70 (1907).

23)nbsp;Sabatier en Murat, C. r. 154, 1390 (1912).

24)nbsp;Zelinsky, B. 59, 2590 (1926).

25)nbsp;Markownikoff, A. 327, 67 (1902).

26)nbsp;Deze diss., pg. 68.

27)nbsp;Harries en Tank, B. 41, 1703 (1908).

28)nbsp;Filipow, C. 1915, r, 1057.

29)nbsp;Von Auwers, A. 415, 144 (1918).

30)nbsp;Eykman, I.e., pg. 323.

31)nbsp;Von Auwers, A. 410, 304 (1915).

32)nbsp;Waterman en van Westen, Ree. 48, 637 (1929).

33)nbsp;Harries en Tank, B. 41, 1709 (1908).

34)nbsp;Rosanow, C. 1930, ii, 229.

35)nbsp;willstätter en Waser, B. 43, 1180 (1910).

36)nbsp;Godchot en Cauquil, C. r. 185, 1202 (1927).

37)nbsp;Deze diss., pg. 68.

38)nbsp;Von Auwers en Ellinger, A. 387, 220 (1912).

39)nbsp;Eykman, I.e., pg. 279. (Uit na omgerekend).

40)nbsp;Eisenlohr, I.e., pg. 26.

41)nbsp;Wallach, A. 345, 140 (1906).

42)nbsp;Ruzicka en Brugger, Helv. 9, 405 (1926).

43)nbsp;Godchot en Cauquil, C. r. 185, 1202 (1927).

44)nbsp;WiLLSTÄTTER en HEIDELBERGER, B. 46, 523 (1913).

45)nbsp;WiLLSTÄTTER en HEIDELBERGER, B. 46, 521 (19I3).

46)nbsp;Von Auwers, A. 415, 144 (1918).

47)nbsp;Noller en Adams, Am. Soc. 48, 1084 (1926).

48)nbsp;Von Auwers, A. 410, 308 (1915).

49)nbsp;Markownikoff,

50)nbsp;Godchot en Cauquil, C. r. 185, 1202 (1927).

51)nbsp;Deze diss., pg. 66.

52)nbsp;Zelinsky, B. 41, 2629 (1908).

53)nbsp;Nametkin en Morosowa, C. 1916, 11, 250.

54)nbsp;Noller en Adams, Am. Soc. 48, 1084 (1926).

55)nbsp;Sabatier en Mailhe, C. r. 139, 344 (1904).

56)nbsp;Hiers en Adams, Am. Soc. 48, 2389 (1926).

57)nbsp;Rosanow, C. 1930, 11, 229.

-ocr page 57-

58)nbsp;Deze diss., pg. 74.

59)nbsp;Zelinsky, B. 41, 2628 (1908).

60)nbsp;Hiers en Adams, Am. Soc. 48, 1091 (1926).
01) Hiers
en Adams, Am. Soc. 48, 2389 (1926).

62 Rosanow. Tjaskelow en Nikiforow, C. 1930, 11 229

63)nbsp;Deze diss.. pg. 77. .nbsp;\' 229.

64)nbsp;Wallach, A. 353, 330 (1907).
05) von Auwers, A. 410, 282 (1915).
66 Evkman
. I.C., pg. 505.

Vnbsp;353, 330 (1907).

VoN Auwers, A. 410, 283 (1915).

69)nbsp;Eykman, l.c. pg. 513nbsp;\'

70)nbsp;Wallach, A. 353, 330 (1907).

72 itnbsp;(1915).

72 Rosanow en Belikow, C. 1930, 11, 228.
2nbsp;330 (1907).

/4 ruzicka en medewerkers, Helv. 13 (1930), ter perse.

77) Zelinsky, B. 41, 2628 (1908).
78 Eykman
, l.c, pg. 340.
p) Eykman, l.c. pe Jj

Eykman, l.c., pg.

«3) SL dS quot;quot;TV \'\'\'\'

li di««-\' pg. 76.\'

86nbsp;llT\'quot;\'\'\'nbsp;3071 (1892).

87nbsp;AlSflquot;quot; Eisenlohr, Z. f. Ph. Ch. 79, 3 (1912).

88nbsp;De.. Sauerwald, M. 48, 727 (1928).

pg. 80.

^^duidt: waarschijnlijkste waarde.

viii — oppervlaktespanning van cyclische ver-
bindingen. de parachoor

andeTe f ^^nbsp;vindt de laatste jaren nog een

unctie ingang in de organische chemie, namelijk de para-
choor:
p = ^^

^nbsp;DÜd ■ \'nbsp;^ het moleculairgewicht, d de dicht-

^ ^^^ ^^ ^^^ coëxisteerenden damp en y
viaktespaiining (alle bij gelijke temperatuur) is.

-ocr page 58-

Deze grootheid is in 1924 door Sugden i) opgesteld, die van de for-
mule van
Macleod y = C (D —d)* uitging. Hierin is C een con-
stante. Hij ging de juistheid van deze formule bij verschillende orga-
nische vloeistoffen na®) en vond inderdaad bij de meesten een uit-
muntende overeenstemming tusschen theorie en experiment tot onge-
veer
40° beneden de kritische temperatuur. Dat bij alcohol en azijnzuur
de overeenstemming minder fraai was, meent hij aan associatie toe te
kunnen schrijven. De uit de formule van
Macleod afgeleidde functie
M

p --. yVi, die door hem de parachoor genoemd werd nam

D — d

hij als een karakteristieke grootheid van een bepaalde stof aan.

Het is hier wellicht op zijn plaats op de toetsing van deze formule
door
Verschaffelt en De Block te wijzen ®), die bij een reeks van
stoffen log Y tegen log (D — d) over een groot temperatuurstraject
uitzetten en dan rechte lijnen met gelijken hellingshoek vinden. Voor
deze lijnen geldt de betrekking: log y = A n . log (D — d), waarbij
n de richtingscoëfficiënt van de lijn is. Zij vinden voor n bij

tetrachloorkoolstof......3-90

aether............3-94

aethylacetaat........3-89

benzol...........3-87

chloorbenzol.........3.79

methylformiaat.......3.90

gem. . . 3.88

Uit de bovenstaande vergelijking vindt men door delogarithmeeren
y = loA. (D — d)*!, waarbij A een voor elke stof karakteristiek getal
is, daarna door omzetting

A

vVnnbsp;-nbsp;y

= ioquot;= C en dus M . -r—: = M x C = P.

D—dnbsp;D—d

1)nbsp;Sugden, Soc. 125, 1177 (1924). Sugden, The Parachor and Valency,
Londen,
1930.

2)nbsp;Macleod, Tr. Far. Soc. 19, 38 (1923).

3)nbsp;Sugden, Soc. 125, 32, 1167 (1924)-

4)nbsp;Als vereenvoudiging kan men in plaats van D —d alleen D, d.i. de dicht-
heid van de vloeistof gebruiken, daar de dichtheid van den damp, daar-
mede vergeleken, in de practijk meestal toch maar zeer gering is.

5)nbsp;Verschaffelt en de Block, Wis- en natuurkundig Tijdschr., Deel
IV, 94 (1928).

-ocr page 59-

Wanneer men n = 4 stelt, welke waarde slechts weinig van het boven
berekende gemiddelde afmjkt, verkrijgt men de formule van
Sugden.

De parachoor is volgens den auteur, evenals de moleculair-
eiractie, ook te berekenen door bepaalde atomaire en structureele
onstanten te sommeeren. Mocht dit werkelijk zoo zijn, dan is de
rgamsche chemie een prachtig hulpmiddel rijker, daar de opper-
laKtespanning op verschülende wijzen tamelijk eenvoudig is te
vloeS «nbsp;^^^nbsp;onderzoek van sterk gekleurde

mo^ll w ^^nbsp;van de brekingsindex niet

keimT. fnbsp;^^vens ook voor onze

sommnbsp;van andere moleculen, omdat volgens Sugden

^olïd^rkome\'f bijzonderheden er zeer duidelijk in tot uiting

addiviteit juist is. werd nog niet

zoodat wlost. De berekeningen van Sugden zijn vrij ruw.

P02in. T ^^^^«\'^^kenmg een eerste vereischte is. Daartoe is een

echter n. ^^^^^^^ en Phillips ondernomen, die daarin
^^ naar onze meening niet zeer zijn geslaagd.

logent?nbsp;ban den parachoor van homo-

groep Qo w\' unbsp;verbindingen voor de methyleen-

kelijk isnbsp;verdere systeem op. dat dus afhan-

^UMFORr. pnbsp;dit getal komen

der veryJ-f^^^^^^^nbsp;vinden uit de homologe reeks

methode lnbsp;- wat ongetwijfeld de ware
% CHa-groep 40.0. hetgeen een verschil van

^aartn v^t ;nbsp;^^^nbsp;^quot;vloed uit op de

hiervoornbsp;koolstof- en het waterstofatoom. Vindt Sugden

krijgen nu ^rJnnbsp;ver-

^«falichTwr/\'nbsp;boor den parachoor van

^^^ door mt?^nbsp;de literatuur en berekenden daar-

van de methode der klemste kwadraten voor de

1) Sugden 9

^\'^.^^^seniAHVER \'tf^nbsp;30 (1924). RICHARDS.

^^ Cf. de Dar. K •nbsp;quot;96 (1924).

pg. 46.nbsp;van de azulenen, Haagen Smit, Diss. Utrecht, 1929

-ocr page 60-

groep CHg; 40.48 en voor de groep CH3: 54.34 waaruit zich voor
koolstof en waterstof de waarden 12.76 en 13.86 laten afleiden.

TABEL XVI

Koolwaterstof

Gev.:

Ber.:

Ain%

Literatuur:

butaan

190.3

189.6

0.4

c0ffin en Maass, Am. Soc. 50

1427 (1928).

hexaan

270.4

270.6

—0.1

Harkins en Cheng, Am. Soc. 43,

35 (1921).

heptaan

310.8

311.1

—0.1

Graham Edgar, Am. Soc. 51,

1540 (1929).

octaan

350.9

351-6

—0.2

Richards e.a.. Am. Soc. 46, 1196

(1924).

hexacosaan

1082

1080

0.2

schenck en Kintzinger, Ree. 42,

759 (1923)-

clotriakontaan

1322

1323

—0.1

Hunten en Maass, Am. Soc. 51,

153 (1929).

Uit de metingen van Hunten en Maass i) aan een reeks alifa-
tische monocarboonzuren werden de volgende parachoren be-
rekend en daaruit op dezelfde wijze de waarde voor de methyleen-
groep: 40.59.

TABEL XVII

Zuur

Gev.:

Ber.:

Ain%

C4

boterzuur

209.1

205.9

-fi.6

C6

capronzuur

287.2

287.1

0.

C8

caprylzuur

365-6

368.3

—0.8

Cio

caprinezuur

447-7

449-5

—0.4

C12

laurinezuur

532.8

530-7

0.4

C14

myristinezuur

605.8

611.9

—i.o

C16

palmitinezuur

693.2

693-1

0.

C18

stearinezuur

778.0

774-3

0.5

Dit getal is in fraaie overeenstemming (het verschil is o,ii
= 0.3 %) met de waarde berekend uit de reeks der koolwater-
stoffen. Het is echter gewenscht dergelijke metmgen aan enkele
homologe reeksen te herhalen.

j) Hunten en Maass, Am. Soc. 51, 153 (1929)-

-ocr page 61-

Vogel i) heeft het eerst getracht den parachoor te gebruiken,
om iets naders omtrent de structuur van cyclische verbindingen té
weten te komen. Daartoe bepaalde hij o.a. de oppervlaktespan-
nmgen van cyclo-pentanon, cyclo-hexanon en cyclo-heptanon,
etgeen wij thans kunnen aanvullen met het cyclo-octanon en het
muscon (methyl-cyclo-pentadecanon).

Ter vergelijking geven wij hierbij de parachoren van enkele
cycüsche koolwaterstoffen en ketonen.

Aldus vinden wij voor de methyleengroep in de reeks der cycli-
^cne verbindingen duidelijk een geringere waarde dan in de alifa-
sciie. De getallen zullen echter eerst nog met andere aangevuld
trekkennbsp;^^^^^^^^ hieruit definitieve besluiten mogen

^ De oppervlaktespanningen van de volgende cyclische verbin-
ingen bepaalden wij volgens de methode der stijghoogte in capil-

tabel xviii

P

ACHj

F

per CHj
groep

^yclo-pentanon

214.2

cyclo-hexaan «)

242.

40.

cyclo-hexanon

251.4

37-2

36.6

cyclo-octaan

316.3

39-5

cyclo-heptanon

288.0

methyl-cyclo-

36.2

pcntaan®)

242.8

40.5

^yclo-octanon

324.2

methyl-cyclo-

(8x38.0)

hexaan »)

278.5

39.8

quot;luscon

028.2

di-methyl-cyclo-

civeton

hexaan

316.1

39.5

650.5

methyl-cyclo-pen-

tadecaan

622.1

38.9

Vogel. Snr tto

jaege; Z f,\'

lo\'c.

-ocr page 62-

46

lairen, die door Richards, Speyers en Carver^) uitvoerig is be-
schreven, zoodat wij hier met de vermelding van de door ons ver-
kregen resultaten volstaan.

TABEL XIX

t

d*

y

(in dyne/cm)

P

1

CYCLO-OCTAAN

17.0
61.2

0.8318
0.7947

30.17
25-35

315-9

316.6

gem. 316.3

CYCLO-OCTANON Spt ca 40°

45-9
60.4
79.2

0.9348
0.9261
0.9105

33-45
32.00
30.08

324-4
3239
324-4

gem. 324.2

METHYL-CYCLO-PENTADECAAN

20.3

34-5
60.9
79.2

0.8593
0.8475

0.8337

0.8227

32.11
30.68
28.56
27
.11

621.3
622.7
621.9
622.3

gem. 622.1

i-METHYL-CYCLO-PENTADECANON-3,
(MUSCON)

21.i
35-1
60.4

0.9194
0.9107
0.8952

34-52

33-23

31.07

628.1
628.1
628.3

gem. 628.2

CIVETON, (CYCLO-HEPTADECENON)

60.6
79.2

0.8993
0.8882

32-77

31.12

650.7

650-3

gem. 650.5

i) Richards, Speyers en Carver, Am. Soc. 46, 1196 (1924).

-ocr page 63-

IX —RÖNTGENSPECTROGRAFISCH ONDERZOEK VAN
CYCLISCHE VERBINDINGEN

Sedert een vijftiental jaren hebben wij in het onderzoek van
kristallen met behulp van röntgenstralen een machtig hulpmiddel
om de structuur der materie te leeren kennen. In de anorganische
chemie is dan ook reeds veel daarmede gepresteerd. Door het be-
rekkehjk geringe vermogen van koolstof en zuurstof en het uiterst
germge vermogen van waterstof om röntgenlicht te verstrooien,
jn op het gebied der organische chemie nog niet zulke successen

leerrnbsp;banden van Sir William Bragg en

ni^^r^fquot;\'nbsp;laatsten tijd verschiUende structuren van orga-

^iscne kristallen ontcijferd en bleken deze ten zeerste overeen te
mmen met de voorstellingen, die de chemici zich van deze stoffen
gevormd hadden. Zulks ontlokte zelfs aan
Bragg de ontdeugende
mating: They builded better than they knew! i).

an de organische verbindingen zijn echter vele bij gewone tem-
me vloeibaar en het zou dus van groot belang zijn. wanneer
door middel van het onderzoek met röntgenstralen ook hier
menT^^^^ omtrent de structuur te weten kon komen. Wanneer
dan ^^^ vloeistof een homogene bundel röntgenstralen zendt,
gan/^?^^ quot;^fquot; op de fotografische plaat daarachter om de door-
is the ^^^
^^^^ ^quot;lorfe ringen. De verklaring hiervan
en
anïquot;^^^^^nbsp;opgehelderd, maar Katz 2). Stewart^)

maakt ^u-tnbsp;organische vloeistoffen opnamen ge-

ïmedent^^v;nbsp;waarnemingen reeds de volgende regelmatig-

quot;matig ban de afstanden regel-
^ynen toe^f?\':!nbsp;homologe reeksen in semi-kristal-
___^^^dt gevonden^). Blijkbaar wordt één van de

, 2) KlTrz^rpfnbsp;^^quot;^lysis. Londen. 1928, pg. 113.

337 (1928).quot; ^ \' 392 (1928); 45, 97 (1927). Katz, Z.f. ang. Ch.
3) stewart pk •

(.923); GIBDS, SOC. 125, (,9,4,;
\'nbsp;599 (1925).

-ocr page 64-

dimensies van het molecuul door elke intrede van een methyleen-
groep regelmatig vergroot. Als voorbeeld hiervoor halen wij uit
de publicaties van
Katz aan:

TABEL XX

dl

A

d,

dl

A

da

n-propyl-alcohol

9.6

4.4

n-propionzuur

8.5

4.4

1.5

0.7

n-butyl-alcohol

II.I

4.4

n-boterzuur

9.2

4.6

1.6

30

n-amyl-alcohol

12.7

4.4

n-valeriaanzuur

12.2

4-5

I.O

0.2

n-hexyl-alcohol

13.7

4-5

n-capronzuur

12.4

4-5

2.1

2.1

n-heptyl-alcohol

15.8

4-5

n-heptylzuur

14.5

4-5

2) De kleinere afstand is onafhankelijk van de lengte van en
de functie in het molecuul en wordt dus blijkbaar meer door den
algemeenen vorm beheerscht. Zie hiervoor de gelijkheid bij boven-
staande zuren en alcoholen en verder:

TABEL XXI

dl

da

dl

dz

n-heptyl-zuur

n-heptyl-aldehyde

n-heptyl-alcohol

14.5

15.1«
15-8

4-5
4.6

4.5

iso-boterzuur

iso-butyl-aldehyde

iso-butyl-alcohol

8.4

9.2®

9.6

4-9
4-f
4-7

dl

da

iso-valeriaanzuur

10.1

4.9®

iso-valeer-aldehyde

II.O

4.9

iso-amyl-alcohol

11.4

4.9

3) Vertakking van de alifatische keten heeft een tamelijk groo-
ten invloed op den afstand dg, welke daardoor ca 10
% vergroot.
De afstand d^ is ongeveer even groot bij de iso-verbinding als biJ
de normale met één methyleengroep minder.
Dr J. R.
Katz te Amsterdam maakte op verzoek van Professor

-ocr page 65-

Ruzicka ook verschillende opnamen van cyclische verbindingen,
De resultaten daarvan vindt men in bijgaande twee tabellen. De
getaUen in tabel XXII zijn aan Z.f. Physik, 46, 336 (1928) ont-

TABEL XXII

d

dl

cydo-pentanol
cyclo-pentanon

g.2®

4.8
4.8

cyclo-hexaan i)

cyclo-hexanol

cyclo-hexanon

9.9

4-9»
4.9\'

4.9

cyclo-heptanol \'
cyclo-heptanon

10.9

5.1quot;

2-5

3-3
3.2»

cyclo-pentadecanol
cyclo-pentadecanon

7.42
7-54

4-52
4-53

methyl-cyclo-pentadecaan
methyl-cyclo-pentadecanon —3
methyl-cyclo-pentadecanon —4
methyl-cyclo-pentadeceen

7.8
7-9

7.8
7-5

4-5
4-5
4-5
4-5

dinnbsp;XXlll danken wij aan Prof. Ruzicka. De verbin-

^^ ^^^ dunwandig buisje met monochromatisch rönt-

fere rnbsp;waarna men op de plaat meest twee inter-

Bragg ^^^^^ vindt, die in de tabellen volgens de formule van

feitennbsp;^yn* Alhoewel de verklaring van de gevonden

kin«^ ^^^^ onzeker is, willen wij hier nog de volgende opmer-
erbij maken.

intensi^^ ^^^atische verbindingen is de buitenste ring de meest
^et de^r ^^nbsp;wy kunnen veronderstellen, dat deze wellicht

dat bijnbsp;van de keten in verband staat. Nu vindt Katz,

homologen van de cyclische verbindingen de bin-

) Stewart, Phyg. Review.nbsp;33, 889 (1929) vindt voor:

cyclohexaannbsp;c 10

cyclohexanolnbsp;„.So 5.04

cyclohexanonnbsp;5 04

-ocr page 66-

TABEL XXIII

Aantal

Aard der

Temperatuur

der
waarneming

C-atomen

verbinding

dl

da

5

keton

20°

4.82

_

6

19

II

4-97

7

8

fgt;
ti

II
II

5.20
5-42

3-25
3-32

10

lgt;

II

5-70

3.62

ii

II

II

6.02

3-79

12

H

60°

6.46

4.14

13

II

9f

6.84

4.24

14

II

58°

7.12

4-39

15

II

68°

7-54

4-53

15

alcohol

7.42

4-52

17

keton

68°

7.92

4.64

18

II

75^

8.10

4-75

18

koolwaterstof

ff

8.00

4.81

22

diketon

70°

4-74

29

keton

53°

4.72

30

koolwaterstof

62°

4-5O(?)

Metingen bij eenige stoffen bij verschillende
ongeveer 60 en 130°) gaven resultaten, die
overeenkwamen.

temperaturen (tusschen
binnen de foutengrens

nenste ring de grootste intensiteit bezit, dat echter de intensiteit
van den buitensten ring bij grooter wordend aantal ringatomen
toeneemt, om ongeveer bij den 12-ring vrijwel gehjk te worden
aan die van den binnensten. Na den 15-ring bhjft ook de grootte
van dj ongeveer dezelfde, en wel 4
.65 (± o.i) A, die vrijwel over-
eenkomt met de constante waarde 4.5 (± o.i) A bij alifatische
ketens.

Uit den binnensten ring, die zooals gezegd bij de lagere verbin-
dingen het intensiefste is, wordt de waarde dj berekend. Deze
wordt bij grooter wordenden ring zelf ook grooter, maar is bij ver-
bindingen met meer dan 20 ringatomen niet meer te vinden. Het
lijkt ons echter onwaarschijnlijk, dat wij hierin de lengte van de
„lusquot; moeten zien, daar deze waarde toch wel heel klein is ver-
geleken met de alifatische verbindingen. Nemen wij toch aan, dat
een cyclische verbmding met 14 koolstofatomen ongeveer even

-ocr page 67-

lang zou moeten zijn als een alifatische met 7, dan komen de ge-
tanen voor d, 7.12 (cyclo-tetradecanon) en 15.I5 (heptyl-aldehyde)
toch wel heel weinig overeen.

X-SPREIDING VAN CYCLISCHE KETONEN OP WATER

Door Büchner, Katz en Samwel^) zijn proeven genomen over
mefW Tnbsp;verbindingen op water volgens de

nen rn fnbsp;vinden, dat de cyclische keto-

verh-nbsp;koolstofatomen zich evenals de ahfatische

bii cvhTVquot;nbsp;uitspreiden. Speciaal

zeerfr ^nbsp;cyclo-nonakosanon waren de resultaten

drukknbsp;betonen lieten zich maar zeer weinig samen-

zeer n \'nbsp;oppervlakte, tot een druk nul gereduceerd

Perm 1nbsp;^epaalden voor de oppervlakte

vroeZ^!quot;\'\'^nbsp;respectievelijk 43.5 en 47.2M Nu vonden
onderzoekers
(Adam) voor de oppervlakte van lange ali-

Tabel XXIV

Oppervlakte op druk
nul geëxtrapoleerd
bij 11
—15° I bij

48.5
51-0
550
56.0
56.0

56-7

56.2
56.0

Aantal kool-
stof atomen
h. keton

14

15

16

17

18

19

20

21

52.0
56.6
57.8
58.2
59-8

591
58.2

Dikte laag
bij 11
—15\'

bij

7.61

7-52

7.66

7.48

7.70

7.80

8.04

8.23

8.56

8.48

8.94

9-05

952

9.66

10.03

17.0

17.8

19.1

19.5

m Samwel, Z.f. Ph, Ch. (B), 5, 326 (1929).

-ocr page 68-

fatische moleculen, zooals palmitinezuur, ca 22 A^, hetgeen juist
ongeveer de helft is. Zoo verkrijgt dus de verondersteUing, dat de
hoogere cyclische verbindingen uit twee paraUele ahfatische ketens
zouden bestaan, een belangrijken experimenteelen steun. De keto-
nen zouden zich dus ook loodrecht op het grensvlak steUen en de
oppervlakte de maat van de doorsnede van het molecuul zijn. Ms
mennuhetmoleculair-volumen door de oppervlakte deelt, verkrijgt
men de dikte van de monomoleculaire laag, die dus de lengte van
het molecuul voorstelt. Deze is voor Cgg en C30 bij 11—15° respec-
tievelijk 17.0 en 19.1 A, hetgeen in overeenstemming is met de
lengte, die gevonden werd bij alifatische moleculen met ca 15
koolstofatomen.

De resultaten bij de ketonen met 14 tot 21 koolstofatomen zijn
minder duidelijk, waarschijnHjk wel, omdat de samendrukbaarheid
bij deze veel grooter bUjkt te zijn. Wij verwijzen derhalve naar de
pubHcatie, waaraan bijgaande tabel met de gevonden getaUen-
waarden ontleend is.

-ocr page 69-

Igt;ERIVATEN van cyclische ketonen

DE ACHTRING
Theoretisch Gedeelte

Over de verbindingen met een ring van 8 koolstofatomen is maar
Wemig bekend, daar de bereidingsmethoden omslachtig en zeer
uur waren. Zoo is de chemie van den achtrmg slechts weinig ont-
^kkeld en heeft tot verkeerde voorstellingen omtrent zijn besten-
digheid aanleiding gegeven.

Het eerst werd zulk een rmg in de natuur ontdekt. Ciamician en
ber toch kwamen door hun onderzoekingen over het pseudo-
Peüetierine, een alkaloïde, dat in den bast van den granaatappel-
^oom (Punica Granatum L.) voorkomt, langzamerhand tot de con-
fusie, dat dit een kernhomoloog van het tropine was en Nvij dus
stof^nbsp;^^^ ^^^^ koolstofatomen, weUswaar met een stik-

reednbsp;^^ nemen. Verder waren zij bij hun afbraak

zuive ^^^ granataal doorgedrongen, dat als cyclo-octenon een
bouwdnbsp;is.
Willstätter en medewerkers i)

stikst r ^^^nbsp;bereidden door afsplitsing van de

ducte^ verschillende cyclo-octadiëenen en de reductiepro-
kreegnbsp;cyclo-octeen en het cyclo-octaan. Laterver-

het m-dU 1 ^ oy^lo-octotetraëen, welke onbestendige koolwaterstof
met hit K ^^ ^^^^ ^^ vergelijkende theoretische beschouwingen
Was e ht ^^^^ verband met de formule van
Kekulé. Nog altijd
synthe^se bnbsp;bestaan van een achtring niet door

destillatienbsp;pogingen zijn er gedaan om door droge

krijgen m^^ azelaïnezuur calcium het cyclo-octanon te ver-
K^Jale en Schorlemmer s), Wislicenus en Mager en

wÏÏswSer rnbsp;^975 (1905) en later.

3) Dale iTsZZnbsp;\'\'\' 34^3 (X9II).

en Schorlemmer, a. 199, 149 (1879).

-ocr page 70-

Derlon 1), Maekownikoff, Miller en Tschitschkin Harries
en Tank®), AI deze onderzoekers krijgen echter in slechte op-
brengst mengsels van ketonen, waaronder cyclo-octanon. Het eerste
werkelijk zuivere synthetische praeparaat verkreeg
Wallach 5) door
ringverwijding van cyclo-heptyl-methylamine door middel van sal-
peterigzuur tot cyclo-octanol en oxydatie hiervan tot cyclo-octanon.
De omslachtigheid en kostbaarheid van deze bereidingswijzen,
hetzij uit pseudopelletierine, hetzij door ringverwijding, stond
echter een goede bewerking van de cyclo-octaan-derivaten in
den weg.

In 1926 echter bereidden Ruzicka en Brugger ®) cyclo-octanon
(azelaon) door droge destillatie van het thoriumzout van azelaïne-
zuur. Zij konden hierbij een zuiver product via het semicarbazon
afscheiden en de opbrengst tot ongeveer 25 % opvoeren, zoodat het
cyclo-octanon nu beter toegankelijk is geworden en wij verschil-
lende verbindingen met een ring van acht koolstofatomen kunnen
bereiden en hare eigenschappen nagaan.

Zoo toonden deze onderzoekers in de eerste plaats aan, dat het
cyclo-octanon even bestendig is als cyclo-hexanon en cyclo-heptanon,
zoodat het slechts weinig voorkomen van grootere ringen in de
literatuur alleen op de moeilijke vorming berust.

Reeds hebben Godchot en Mlle Cauquil \') het cyclo-octanon
in vochtigen aether met natrium gereduceerd tot cyclo-octanol
en hieruit vervolgens door afsplitsing van water met phtaalzuur-
anhydride cyclo-octeen verkregen, aldus vergelijkingsmateriaal ver-
schaffend met de producten van
Willstätter en Wallach.

Verder behandelden Godchot en Mlle Cauquil cyclo-octanon
met de magnesium-verbinding van methyl-jodide en
verkregen
hierbij den tertiairen alcohol, die reeds bij destilleeren water af-
splitst en in methyl-cyclo-octeen overgaat, hetgeen
waarschijnlijk

1)nbsp;WisLiCENus en Mager, A. 275, 363 (1893); Wislicenus en DerloN,
B. 31,
1957 (1898).

2)nbsp;Markownikoff, Miller en Tschitschkin, A. 307, 375 (1899).

3)nbsp;Harries en Tank, B. 40, 4556 (1907).

4)nbsp;Zie het overzicht van Ruzicka en Brugger, Helv. 9, 339 (1926).

5)nbsp;Wallach, A. 353, 328 (1907),

6)nbsp;Ruzicka en Brugger, Helv. 9, 339 (1926).

7)nbsp;Godchot en Cauquil, C. r, 185, 1202 (1927).

-ocr page 71-

het i-methyl-cyclo-octeen-i is, dat Ruzicka en Brugger fvide
mfra) beschreven.

=0

■CH,

\\

CH3MgJ^

^^Ruzicka en Brugger i) behandelden cyclo-octanon met blauw-
cee Hnbsp;bet cyclo-octenyl-cyanide ontstaat, hetgeen zij redu-

omzet?nbsp;cyclo-octyl-methyl-amine. Door

wiidi f ^^ ^^^^ ^^^ salpeterigzuur ontstaat door ringver-
carb^^l cyclo-nonanol, maar daarnaast ook het cyclo-octyl-
mol en het i-methyl-cyclo-octeen-i, waarvan zij de structuur

-\\/0H
\\CN

CN

4-HONO

(CHi,)8CH0H-f

1-1

GoDCHOTen MuTquot;\'quot;- ^et kookpunt van de koolwaterstof van
Ruzicka ennbsp;(158-160°) is echter lager dan dat van

^ de breldnt (165-169° bij 730 mm) evenals dedichtheid
(respectievelifrn \' ^^^^^nbsp;^^ts lager opgeven

quot;^et zuiver azlquot;quot;nbsp;^^ductie-proeven van Godchot en Cauquil
producten no^^^quot;^nbsp;constanten te vergelijken en de verkregen
^et cyclo-oct. Jrquot;quot;nbsp;omzettingen te gebruiken. Zoo werd
__het phtaalesterzuur gezuiverd, en bleken de

-ocr page 72-

dichtheid en brekingsindex vrij goed met die, welke Godchot en
Mlle
Cauquil opgeven, overeen te stemmen.

Zij vermelden verder, dat men bij de reductie een hooger kokende
verbinding krijgt, waarin zij het azelayl-pinakon CigHgoOa ver-
moedden. Wij verkregen dit bijproduct ook, in een opbrengst van
ruim 10
%. Markownikoff i) heeft reeds er opgewezen, dat bij de
reductie van cyclische ketonen een veel grootere hoeveelheid pina-
kon ontstaat dan van alifatische ketonen en dat deze bijreactie
vrijwel niet te ontgaan is.

Nu heeft Meiser 2) gevonden, dat ook de cyclische ketonen de
pinakoline-omzetting ondergaan. Hij zette tenminste het cyclo-
pentyl-pinakon met verdund zwavelzuur om tot aa-tetra-methy-
leen-cyclo-hexanon, hetgeen hij door oxydatie met salpeterzuur tot
aa-tetra-methyleen-glutaarzuur en eenig bamsteenzuur wist af te
breken. Deze reactie is, naar mijn weten, van het cyclo-hexyl-
pinakon in de literatuur niet beschreven. Wel daarentegen van het

OH HO

I /CH2-CH2-C:
^CH,—CH,—C

2—CHg—CHgv^

CH

CH,—CH,—CH

/

X

i

COOH /COOH

{CH,)3

\\COOH

(CH,),
\\COOH

cydo-heptyl-pinakon, dat Godchot en Mlle Cauquil zoowel met
verdund zwavelzuur als met oxaalzuur omzetten, waarbij zij eeö

1)nbsp;Markownikoff. A. 327, 59 (1903).

2)nbsp;Meiser, B. 32, 2053 (1899).

3)nbsp;Godchot en Mlle Cauquil, C. r. 186, 767 (1927).

COOH

-ocr page 73-

keton van de formule C^^ O met een smeltpunt 72° verkregen.
Dit keton leverde merkwaardigerwijze geen oxim of semicarbazon,
betgeen de auteurs aan stefische belemmering toeschrijven. Zij
reduceerden het met natrium en alcohol tot den overeenkomstigen
alcohol, die door analyse en vorming van het phenyl-urethaan ge-
ïdentificeerd werd, en oxydeerden het keton met salpeterzuur tot
hexa-methyleen-kurkzuur en hexa-methyleen-malonzuur. Daar-
naast vonden zij nog een sterk onverzadigde oUeachtige stof,
^ e di-cyclo-heptenyl bleek te zijn. Jammer genoeg ontbreken
^Pgaven over de relatieve opbrengsten. Het schijnt echter, dat de
doo ^^^^ ^^^^^ tamelijk moeilijk vormt, zoodat voor een deel
con\\nbsp;middelen water afgespHtst wordt. De

met^ t r ^ ^^^ di-cyclo-heptenyl werd bewezen door oxydatie

^ kahumpermanganaat tot in hoofdzaak pimeHnezuur.
den ^^ u ^^^ nu dezelfde reactie met cyclo-octyl-pinakon, maar kon-
alleen het di-cyclo-octenyl isoleeren, dat door katalytische

koor^tquot;^^nbsp;waterstof opneemt en dan de verzadigde

waterstof Cjg H30 levert, een dikke vloeistof, die, ook in ijs en

OH HO

\\ y \\ y—\\ /—X X-

V

vermocht! Het öa-octo-methyleen-cyclo-nonanon
^oonliik wnbsp;destillatierest niet te isoleeren; ge-

terugiwonnbsp;cyclo-octyl-pinakon

^jzreenT\'quot;\' ^^jkbaar is het niet goed mogelijk om op deze
^
Rügger inf II\'\' ^ koolstofatomen te vormen. Ook Ruzicka en
®\'totq-rini.nbsp;beschreven, dat de ringverwijding van

Wsn] t , quot;^^.^kehjk moeilijker verloopt dan van 6- tot 7-ring.
^^Ifozuur voll?nbsp;cyclo-octanol water af met ^-naftaline-

in vele / 1, quot;methode door Grün 2) beschreven, welk zuur
^%Utsinff ifl . voortreffelijke katalysator voor water-
hydxeTJ ^nbsp;cyclo-octeen werd door kataly-

-quot;TT^r- ^^ ^quot;^ver cyclo-octaan bereid, welke koolwaterstof

-ocr page 74-

reeds vroeger door Willstätter en medewerkers is verkregen

Voor eenige maanden beschreven ook Zelinsky en Freimann
het cyclo-octaan, dat zij uit cyclo-octanon via het hydrazon volgens
de methode van
Wolff verkregen. De constanten zijn een weinig
verschillend van die, welke wij bepaalden aan een zuiver praeparaat,
op de hierboven beschreven wijze bereid. Daarom herhaalden wij
hun bereidingsmethode en kregen een koolwaterstof met een iets
hoogere dichtheid. Het is ook o.i. de vraag, of men op deze wijze
een absoluut zuiver praeparaat kan bereiden.

Zelinsky en Freimann deden hiermee dehydreeringsproeven
en geven aan, dat dichtheid en brekingsindex na het leiden over
geplatineerde kool een weinig veranderen, zoodat zij het ontstaan
vermoeden van methyl-cyclo-heptaan en bi-cyclo-octaan, omdat
volgens hen het ontstaan van dimethyl-cyclo-hexaan weinig waar-
schijnlijk is, daar dit toch volgens
Zelinsky 3) onmiddellijk tot xylol
gedehydreerd zou moeten worden. Of de katalysator wellicht voor
die reactie reeds vergiftigd is, wordt echter ter plaatse niet be-
schreven.

Ook WiLLSTÄTTER vond bij het leiden van cyclo-octaan in een
waterstofstroom over een nikkelkatalysator verandering van dicht-
heid. Zijn dichtheden dalen daarbij veel sterker (van 0.849 ^^^
0.773) dan bij
Zelinsky (van 0.835 tot 0.824).

Wij deden met behulp van palladium-asbest eenige voorproeven
in deze richting, die tot weinig resultaat leidden. In elk geval
wordt
het cyclo-octaan veel moeilijker door een dehydrogenatie-kataly-
sator aangetast als cyclo-hexaan en derivaten.

Het cyclo-octeen werd door Ruzicka en Buys s) geoxydeerd met
chroomzuur en azijnzuuranhydride, volgens de methode door
Treibs en Schmidt®) beschreven, tot een mengsel van cyclo-
octenol en cyclo-octenon. De opbrengsten van deze werkwijze zijn
echter zeer gering en de proeven in deze richting zijn dan ook
niet

1)nbsp;Willstätter en Veraguth, B. 40, 957 (1907). Willstätter en Ka\'
metaka, B. 41,
1483 (1908). Willstätter en Waser, B. 44, 3423 (191

2)nbsp;Zelinsky en Freimann, B. 63, 1487 (1930).

3)nbsp;Zelinsky, B. 56, 787 (1923).

4)nbsp;Willstätter en Kametaka, B. 41, 1480 (1908).

5)nbsp;Ruzicka en Buys, persoonlijke mededeeling.

6)nbsp;Treibs en Schmidt, B. 61, 459 (1928).

-ocr page 75-

ortgezet. Daar volgens Treibs en Schmidt waarschijnlijk het
a 2-cyclo-octenon wordt gevormd, zou dit een geschikt vergehjkings-
teriaal zijn geweest om te besUssen over de vraag, of het grana-
at van
Ciamician en Silber, en Willstätter en Waser, A i-

^ = 0 / \\0H

v

slechts ^nn f\'\'\'\'\'\'\' ^nbsp;bij deze reactie

zadisdennbsp;^^^nbsp;voorloopig niet om den onver-

water te oxydeeJe^nbsp;chroomzuur in

op^ctrl!?\'^nbsp;van Priedel en Crafts toegepast

Piaatfitn fir?nbsp;katalysator daarvoor SnCl, genomen in

is door Kom 3N °nbsp;opbrengsten gQeft. Deze reactie

^ende deX f Ruzicka en Koolhaas toegepast op verschü-
ivaten van cyclo-hexeen voor de synthese van dekalinen

CICOCH3

CO

CH,

Cl

H
O
H

-C-CH3

CO

CH,

v

ve^\'prtn^\'\'^^nbsp;opbrengst en er ontstaan

^^quot;g^SlTt tZnbsp;cyclo-octeen ter berei-
- ^«y^-cyclo-octeen en vervolgens door hydreering

!!nbsp;339. Noot (1926).

KON en IVT^ \' (1910).

(\'928); pg. 26, 32. 35. 69. 75 en 78.

-ocr page 76-

6o

van het acetyl-cyclo-octaan ter beoordeeling van den reuk van
zulke exo-cyclische ketonen. De bereiding van dit onverzadigde
keton ging echter tamelijk slecht; speciaal leverde het onttrekken
van het halogeen uit het intermediair gevormde
2-chloor-i-acetyl-
cyclo-octaan moeilijkheden op. Ten slotte gelukte ons, daar ver-
hitten met chinoline niet het gewenschte resultaat gaf, dit kata-
lytiscb af te splitsen door de stof bij 250° over ontwaterd barium-
chloride te leiden. Bij de hydreering, die waarschijnlijk door de ver-
giftigende werking van sporen halogeen weuiig vlot verliep, werden
ten slotte bijna 2 molen waterstof opgenomen, zoodat vermoedelijk
hier het a-cyclo-octyl-aethanol ontstond. Door oxydatie met
chroomzuur verkregen wij echter slechts een spoor keton, zoodat
deze methode blijkbaar niet geschikt is om dezen alcohol te oxy-
deeren. Zoowel het onverzadigde als het verzadigde keton hebben
een duidelijken geur naar phenol.

Ter vergelijking werd ook het cyclo-octyl-formaldehyde, of
methylaal-cyclo-octaan, bestudeerd, hetgeen te bereiden is op de
wijze door
Claisen i) en door Darzens 2) aangegeven. Hierbij
wordt chloorazynester met droog
natrium-aethylaat aan ketonen
gekoppeld; vervolgens wordt de ontstane glycide-ester, die bij
verminderden druk gedestilleerd kan worden, met
alcoholische
loog of aethylaat verzeept en het glycidezuur in vacuo door tempe-
ratuursverhooging ontleed, waarna het aldehyde overdestilleert.
Darzens beschrijft deze condensatie o.a. voor het cyclo-hexanon.

Ook bij cyclo-octanon verloopt de reactie vlot. In de eerste phase
wordt weer ongeveer 50% onveranderde uitgangsstof terugge-
wonnen. De glycide-ester laat zich gemakkelijk verzeepen, zelfs
door waterige loog, waarna bij de destillatie van de gevormde stof
zich nog een polymeer product gevormd blijkt te hebben. Dit is
ook bij de overeenkomstige verbindingen met een 5-, 6- en
7-ring
door
Wallach waargenomen. Het cyclo-octyl-aldehyde heeft een
aangenamen aldehyde-geur naar bittere amandelen. Het werd
katalytisch gehydreerd tot het cyclo-octyl-carbinol, hetwelk Ru-

1)nbsp;Claisen, B. 38, 693 (1905).

2)nbsp;Darzens, C. r. 139, 1214 (1904)- C. r. 142, 714 (1906).-

3)nbsp;Darzens, 1. c.

4)nbsp;Wallach, A. 347, 321 (1906).

-ocr page 77-

6i

zicka en Brugger reeds hebben beschreven als bijproduct bij de
omzetting van cyclo-octyl-methyl-amine met salpeterigzuur tot

H

C—COOR

O

= 0

-fClCHoCOOR-).

V

V

H

C—COOH

O

-CHO

-CHgOH

y.

cyclo-nonanol. Deze alcohol heeft
cyclo-octanon doet denken,
pe volgende alcohol van de homologe reeks der cyclo-octyl-alco-
olen is yff-cyclo-octyl-aethyl-alcohol, dat wij op de volgende wijze
ereidden. Cyclo-octanon werd met broom-azijnester en zink vol-
gens
Reformatzky gecondenseerd, waarbij in goede opbrengst de
oxy-cyclo-octyl-azijnester ontstaat. Ter waterafsplitsing behan-
delden wij den oxy-ester met PBrg, daar het gebleken was, dat
oken met zinkchloride slechts onvolledige waterafsplitsing gaf.

een geur, die nog sterk aan

HO cm

H,

COOR—H. O

■CH, —CH,OH

V

kookten wij den gebromeerden ester met alcoholische

^erd tnbsp;het cyclo-octenyl-azijnzuur ontstond. Dit

esterd ^^^ cyclo-octyl-azijnzuur gehydreerd en daarna ver-
Verzadi H ^^^^^ veresterd en daarna gehydreerd. Zoowel de on-
tischen hi^ ^^^ ^^ verzadigde ester hebben een intensieven aroma-
bloemengeur, die zeer „anhaftendquot; is. Deze ester wordt

-ocr page 78-

dan met natrium en absoluten alcohol volgens de methode van
Bouveault gereduceerd tot het /?-cyclo-octyl-aethanol. De geur
van dezen alcohol doet nog steeds aan cyclo-octanon denken,

maar heeft een veel zachter aroma.

Het is reeds lang bekend, dat ook cycUsche oximen de zooge-
naamde omzetting volgens
Beckmann ondergaan, zooals trouwens
de pinakoline-omzetting bij sommige bicycHsche glykolen ook
gelukt. Speciaal
Wallach i) heeft deze eerste reactie bij de cycli-
sche oximen met 5-, 6- en 7-ring onderzocht en het ontstaan van
een heterocycHschen ring, met één ringatoom méér, bewezen,
eenerzijds door afbraak tot de aminozuren, anderzijds door de
reductie van het cyclo-pentanon-isoxim tot piperidine. Het blijkt,
dat bij de omzetting van oxim tot isoxim de grootte van den ring
van weinig of geen invloed is, want steeds werd een opbrengst van
ongeveer 85% geconstateerd.
Ruzicka 2) bericht deze reactie
bij het dihydro-civeton (cyclo-heptadecanon) en kreeg hier ook met
dezelfde opbrengst een cycUsch a-keto-imine, waarvan hij de
structuur kon bewijzen door verzeeping tot een ammozuur

NH2(CH2)i6COOH.

Wij verkregen bij de omzetting van de oximen van het azelaon
(cyclo-octanon) en ook van het exalton (cyclo-pentadecanon)

dezelfde resultaten.

Voor het reduceeren van de cyclische a-keto-immen tot de
cyclische polymethyleen-iminen met een 5- of een 6-ring gebruikt
men meest natrium in amylalcohoUsche oplossing «). Zoo worden
bv methyl-pyrrolidon en piperidon tot methyl-pyrroHdine en
piperidine gereduceerd^).
Wallachs) beschrijft dezelfde reactie
voor het cyclo-hexanon-isoxim en verkrijgt m matige opbrengst
een base, die, naar hij vermoedde, het cycHsch amine zou zijn.
Weliswaar herziet hij later®) zijn mededeeling, doordat hij nu zijn
product identiek meent te vinden met het cyclo-hexyl-amine, en

1)nbsp;Wallach, A. 309, 19 (1899); A. 312, 171 (1900).

2)nbsp;Ruzicka, Helv. 9, 247 (1926).nbsp;^ ,

3)nbsp;Houben-Wevl, Die Methoden der organischen Chemie, 2e dr. (1922),

n, 281.

4)nbsp;Tafel, B. 20, 249 (1887). Wallach, A. 324, 281 (1902).

5)nbsp;Wallach, A. 324, 292 (1902).

6)nbsp;Wallach, A. 343, 45 (1905)-

-ocr page 79-

niet met het R-hexamethyleen-imine, dat von Braun en Stein-
dorff
1) beschrijven en dit synthetisch bereid meenden te hebben
door ringsluiting van
C-chloor-hexyl-amine. De verwarring werd
veroorzaakt, doordat de beschreven reacties tot niet juist gedefi-
nieerde stoffen leidden. Zoo toonden eerst
Blaise en Houillon 2)
aan, dat von Braun geen hexa-methyleen-imine in handen heeft
gehad, maar door een interessante omzetting a-aethyl-pyrrolidine
heeft verkregen. Daarna hebben
Mijller en Sauerwald werke-
lijk het hexa-methyleen-imuie bereid door inwerking van
P-toluol-sulf-amide op i-6-dibroomhexaan, waarna het ge-
vormde N-p-toluol-sulfonyl-hexa-methyleen-imine door ver-
Warmen met sterk zoutzuur in het chloorhydraat van de base
Werd omgezet.

Na dien hebben Müller en Bleier met zekerheid kunnen aan-
toonen, dat bij de energische reductie van cyclo-hexanon-isoxim
met natrium en absoluten alcohol ditzelfde imine ontstaat, alhoewel
slechts in geringe opbrengst, namelijk 17 %, ruw product.

Zoowel Wallach als Müller en Bleier geven bij de beschrij-
ving hunner reductieproeven aan, dat zij een hooger kokend bij-
product, dat zuurstofhoudend is, waarnamen.
Wallach geeft als
empirische formule Cg H15 ON op en vermoedt, dat dit de alifa-
tische amino-alcohol HO {CHj) eNHg, het 6-ammo-hexanol-i, zou
kunnen zijn. Hij, noch
Müller en Bleier, hebben dit echter verder
onderzocht en daar deze amino-alcohol ook niet in de literatuur te
ymden is, kunnen wij op grond hiervan geen besluit omtrent de
Jnistheid van dit vermoeden trekken.

De reductie van het suberon-isoxim tot eventueel R-hepta-
rnethyleen-imine wordt slechts zeer in het kort door
Wallach en
Van Beeck-Vollenhoven beschreven®). Zij vermoeden hierbij,
Jjaast zuurstofhoudende basen, waaronder één met de formule
^7H
i,0N, (Kp. ca 250°, Spt. 48—50°), ook in zeer geringe hoe-
veelheid het R-hepta-methyleen-imine bereid te hebben, maar

von Braun cn Steindorff, B. 38, 3083 (1905).
^nbsp;en Houillon, C
. r. 142, 1541 (1906).

3 JJ^ller en Sauerwald, M. 48, 727 (1928).
\\ w ^^^ Bleier, M. 50, 399 (1928).
5) Wallach
en van Beeck-Vollenhoven, A. 324, 307 (1902).

-ocr page 80-

geven echter geen constanten of analyse. Deze base is in de litera-
tuur verder niet beschreven.

De amino-alcohol HO(CH2)7NH2, het 7-amino-heptanol-i, is
bereid door
von Braun en Danziger^), die alleen het kookpunt
150—152° bij 10 mm opgeven en bovendien vermelden, dat zij
de stof niet in vasten toestand hebben kunnen verkrijgen. Dit zou
dus dezelfde verbinding moeten zijn als die van
Wallach en van
Beeck-Vollenhoven,
maar de identiteit is uit deze weinige gege-
vens niet vast te stellen.

Wij voerden de reductie uit op de wijze door Müller en Bleier
aangegeven en verkregen bij het cyclo-octanon-isoxim overeen-
komstige resultaten. In een opbrengst van 16 % ruw product werd
het R-octo-methyleen-imine-chloorhydraat verkregen, dat uit ace-
ton in schoone naaldjes en plaatjes om te kristalliseeren was en
waaruit door behandeling met verdunde loog het amine geregene-
reerd werd, een bewegelijke vloeistof met een karakteristieken on-
aangenamen aminereuk

= noh i-nh.{ch2)8nh

\'-co (tn,) nh

Ich, oh

Ook bij deze reductie kon in overeenstemming met de lagere
ringhomologen een hooger kokend, zuurstofhoudend bijproduct
worden geïsoleerd. Deze alifatische amino-alcohol
identificeerden
wij thans door twee derivaten, die beiden op de formule Cg Hi» ON
klopten en tevens één amino- en één alcoholgroep in het molecuul
bewezen. Zoo werd met twee moleculen phenyl-isocyanaat een ver-
binding bereid, die gedeeltelijk een phenyl-urethaan,
gedeeltelijk
een phenyl-ureum was, namelijk de phenyl-carbaminezure-estef
van het a-[8-oxy-octyl-i]-a\'-phenyl-ureum. Dan
condenseerde!\'
wij de stof nog met kalium-cyanaat tot het S-oxy-octyl-i-ureun^*

1)nbsp;von Braun en Danziger, B. 46, 105 (1913).

2)nbsp;Wij kunnen in verband met de boven aangehaalde critiek van Bi-A
volstaan met de vermelding van de base Cg
H, j N, die von Braun en DeutsC
verkregen uit 8-chloro-octyl-amine met alkali (B. 46, 231; 1913)-

-ocr page 81-

NHgnbsp;,-NHCONHCeHg

-fCeHsNCO-^CCHg),
CHg OHnbsp;I-CH^OOCNHCH,

I-^NHg

(CHa),nbsp; KCNO CHg OH (CHg); NH CO NH^

■CH2 OH

Hieruit mogen wij dus wel met eenige zekerheid concludeeren, dat

y de reductie gedeeltelijk een rmgopening tot het 8-amino-octa-
nol-i plaats grijpt.

Experimenteel Gedeelte

^yclo-octanol,

^ Aan een oplossing van 75 g azelaon in 750 cc aether voegen wij
omsnbsp;stukjes toe en druppelen vervolgens onder geregeld

Zoodr ^^^^^ oplossing van natriumbicarbonaat in water daarbij,
erbii ^^ ^^^ natrium is opgelost, worden opnieuw 20 g natrium
Dit h^^?^quot;nbsp;^^^^ bicarbonaat tot oplossing gebracht.

theorT- ^^ tweemaal, totdat 85 g natrium (= 10 x de
geneuk ^^r hoeveelheid) verbruikt is. Daarna wordt de vloeistof
faat ee 1 ^^^^ uitgeaeüierd, dan de aetherlaag op natriumsul-
tilleprf nr^^^\' waarna men den aether afdampt en het residu des-
^ri. Wij krijgen de volgende fracties:

Kpi2mm ca 96°nbsp;64 g {84 %)

^P I mm 179-182°nbsp;8.5 g (II 0/0)

Geen destillatierest.

(cyclo-octanol) stolt in ijs en zout, en smelt bij

j-o. ,nbsp;- — N^v-mii^i; atwiL 111 ijö cii züui, ensmen dij

smelt bij canbsp;(cyclo-octyl-pinakon) wordt dadelijk vast en

^^ther is hetnbsp;\' ^quot;^kristaUiseeren uit laagkokenden petroleum-

Analyse-nbsp;van de fraaigevormde kristallen 93—94°.

CO, en 4.195 mg H^O.

^^^ekendvoorc h onbsp;quot;\'77 % h.

voor WfiHaoOj: 75.52 0/^ C,nbsp;11.89 % H.

-ocr page 82-

Bij een andere proef waren de opbrengsten van alcohol en pinakon
respectievelijk 79 en 15 %.

5 g cyclo-octanol worden over den phtaalzuren ester gezuiverd,
namelijk door gedurende 8 uur met mol phtaalzuur-anhydride
op 140° te verhitten en daarna in zure en neutrale deelen te schei-
den. Na verzeeping van het zure deel gaf het gezuiverde cyclo-
octanol de volgende constanten i):

d\'®quot; = 0.9654 ber.: d\'quot; - 0.9666
n^V = 1.4836nbsp;d^« - 0.9638

1.4866nbsp;n^\' - 1.4850nbsp;MR(i6.5) gd 64.50

1.4913nbsp;LL 38.10

-nbsp;Ber. CgHieO\': 38.47

1.4938nbsp;EM„ - - 0.37

1.4960nbsp;EZn--0.29

Godchot bepaalde^): dquot; - 0.9663 nquot; « 1.4844

Hieruit berekend: dquot; - 0.9639 n^® - 1.4832 MR (20) LL 37.97

Di-cyclo-octenyl, Cj,Hj,.

Het bij de reductie ontstane azelayl-pinakon wordt in porties
van 10 g met 10 g oxaalzuur en 20 cc water gedurende 3 uur in
een oliebad op 130® verhit. Er drijft weldra een gele olieachtige
laag op het water, die na afkoelen zeer visceus is en door uit-
aetheren van het zuur gescheiden wordt. Na drogen op Na2S04 en
afdampen van den aether blijft een vloeistof achter, die weldra ga^t
kristalliseeren. Door uitstrijken op een poreus bord blijven kris-
tallen achter, die, uit petroleum-aether omgekristalliseerd, biJ

• •nbsp;0« flc

1)nbsp;De dichtheid is berekend ten opzichte van water van 4 ; quot;

brekingsindices zijn bepaald van de zes Heliumlijncn He, He», He».
—, He en He, ^met de golflengten
6678.4, 5875.9, 5015.7. 4922-^\'
4713.
1 en 4471.6 Ä. De moleculair-refractie (MR) berekenen wij voo
de gele lijn (He, of D) volgens de formules van
Gladstone—Dalb (GW
en van
Lorenz—Lorentz (LL), terwijl voor de berekende waarde
atoomconstanten van
Eisenlohr gesommeerd zijn.

2)nbsp;Godchot en Mlle Cauquil, C. r. 185, 1202 (1927)

-ocr page 83-

to^en°nbsp;smeltpuntdepressie met het pinakon ver-

De poreuze plaat wordt met aether uitgetrokken, waarna de
Vloeistof, die nu achterblijft, bij
160-165° (n mm) destilleert. De
13 ten opzichte van broom in zwavelkoolstof sterk onverzadigd-

verÏÏ ^ ^^^^nbsp;^^^ zuurstofgehalte, waarom het

«tten met oxaalzuur herhaald wordt en de olie later over
natnum gedestiUeerd wordt. Kp
0.4 mm. 122-123°

- 0.9497 ber.: d^»» = 0.9509

nis.onbsp;^

-1-5205nbsp;d--0.9493

1-5246nbsp;nggt;= 1.5237nbsp;MR{20) GD 120.35

LL 70.28
Ber.nbsp;: 70.75

I-5351
1-5385

EMd--0.47

E2i.--0.22

Analyse:

Geil?nbsp;mg CO, en 4.055 mg H,0.

Berekend; .nbsp;% H.

wekend voornbsp;87.99 % C, 12.01 0/, H.

kristluer^dil^nbsp;eenigen tijd staan gedeeltelijk vast. De
^\'^elten bii
oaJ!^ J^^^trijken op een poreus bord achterblijven,

^^seeren \'nbsp;S^^^^te ons niet deze verder om te kris-

Di

\'-oyclo-octyl, C,H3O.

Het

Vdreeren\'TenTwquot;^ iaatnbsp;zich niet gemakkelijk katalytisch

^^^eer 60» tw,,nbsp;\'^et platina-o.xyd en ysazyn bij on-
r^^ct kookt biiopgenomen. Het gehydreerde

^^^ broom in zwavelt\'wnbsp;verzadigd ten opzichte

^\'^^ordt mnbsp;tetra-nitro-methaan.

ys en zout niet vast. Na over natrium gedestil-

-ocr page 84-

leerd te zijn, gaf een middenfractie de volgende analysewaarden en
physische constanten:

Analyse:

3.079 mg stof geven 9.74 mg CO2 en 373 mg HaO.
Gevonden:nbsp;86.27 % C, 13-55 % H.

Berekend voor Qe H30: 86.40 % C,nbsp;13.60 % H.

dquot;-^ = 0.9292 ber.: d*® = 0.9277

n^ - 1.49955nbsp;quot;D =- 1-5018

1.5026nbsp;MR(i8.2) GD 120.21

1.5077nbsp;LL 70.66

1.5084nbsp;Ber. CifiHoo : 71-69

1.5102nbsp;EMd - - 1.03

1.5125nbsp;E-^d quot; - 0-46

Cyclo-octeen, Cg Hi4.

In een rondbodem voorzien van een met glasparels gevulde
Hempel-opzet worden in een oliebad van ca 190° 60 g cyclo-octanol
met
I g y3-naftaline-sulfozuur verhit, waarbij water en cyclo-octeen
overdestilleeren. Na uur nemen wij alles in petroleum-aether op.
drogen op natriumsulfaat en destilleeren, na afdampen van het
oplosmiddel. Bij het destilleeren over stukjes natrium gaan
38 g cyclo-octeen (74 %) van 140—142° bij 720 mm over.

Konstanten van de middenfractie waren:
- 0.8486 ber.: dquot;» - 0.8478
nkV = 1.4670nbsp;ng» - 1.4696

1.4703nbsp;MR( 20) GD 60.99

1.4759nbsp;LL 36.21

1.4767nbsp;Ber. CßH.^F : 36.48

1.4787nbsp;EM„=gt;-o.27

1.4814nbsp;E2\'o»-O.25

Godchot 1) geeft op: 0.8463nbsp;1.4670 • MR 36-^^
i) Godchot
en Mlle Cauquil, 1. c.

-ocr page 85-

Cyclo-octaan, Cg Hje-

Met behulp van fijn verdeeld platina wordt het cyclo-octeen in
alcoholische oplossing gehydreerd tot cyclo-octaan. Het boven be-
schreven cyclo-octeen leverde een cyclo-octaan met de volgende
constanten: *

0.8343 ber.: d^^ - 0.8322

quot;=\'■\'=14535nbsp;d\'o =0.8343

1.4562nbsp;ni\' = 1.4571nbsp;MR (22.4) GD 61.47

^•4608nbsp;LL 36.64

^nbsp;Ber. CsH,«: 36.94

^•4629nbsp;EMo - - 0.30

M652nbsp;E^,--O.27

be^^rf^quot; zorgvuldig gereinigd cyclo-octanon (spt. ca 40°)
vo^V M?quot; ®P dezelfde wijze een cyclo-octaan met eenigszins

verschillende constanten:

quot; 0.8332 ber.: (dd/dt - 0.00085)

0.8335

^ ^-4547nbsp;d- - 0.8296

^•4575nbsp;dquot; - 0.7786 MR (15.4) GD 61.54

LL 36.67

n^ - 1.4558 Ber. CgHje : 36.94

EMd - — 0.27
E2\'d - - 0.24

oppervlaktespanning bij verschillende
cSnbsp;zie pg. 46.

Da\'art^^^ ^^^^nbsp;vergelijking volgens Zelinsky i) be-

hydra^i? verwarmen wij 17 g cyclo-octanon (spt ca 35°) met
en wat alcohol één uur op een waterbad.

- i^h^^maxn, b. 63, m85 (1930).

1.46438

1.4665

-ocr page 86-

Na den alcohol afgedampt te hebben, voegen wij vast KOH toe,
trekken de massa met aether uit en drogen de aetherische oplossing
op KOH. Het hydrazon destilleert dan van 113—
115° (12 mm);
d23
= 0.9874. Het ontleedt reeds langzaam bij kamertemperatuur.
Vervolgens verhitten wij het met
2 g fijngewreven NaOH, waarbij
reeds cyclo-octaan overdestilleert. Alles wordt daarna in aether
opgenomen en tweemaal over Na gedestilleerd. Kp
{730 mm):

143—145°-

= 0.8332 ber.: d^^® =• 0.8341
n^® - 1.4544nbsp;d^ - 0.8362

14571nbsp;n^quot; - 14581

1.4618nbsp;MR (20) GD 61.44

1.4624nbsp;LL 36.60

1.4640nbsp;Ber. CgHie : 30-94
1.4662

Acetyl-cyclo-octaan, CgHigCOCHg.

In een rondbodem van 750 cc, die van een thermometer voor
lage temperaturen voorzien en met een chloorcalciumbuis afge-
sloten is, druppelen wij bij
50 g tinchloride in 150 cc zwavelkoolstof,
in ijs en zout afgekoeld, langzaam, zoodat wij de temperatuur kun-
nen controleeren, een mengsel
van 20 g cyclo-octeen en 20 g acetyl-
chloride. Dit duurt twee uur, waarbij de temperatuur onder — i®
blijft. Dan laten wij het geheel eerst in ijswater
langzamerhand op
temperatuur komen, waarbij het zich reeds onder
rood begin*
te kleuren. Den volgenden dag wordt ijs toegevoegd om de ge-
vormde organische molekuulverbinding te ontleden, gefiltreerd ter
verwijdering van de gevormde harsmassa, en deze met
zwavelkoo -
stof nagewasschen. Na drogen op natriumsulfaat, dampen wij n®
oplosmiddel af en distilleeren bij lage drukking. Kp (ca i
50—185°. Alles gaat vrijwel kleurloos over, behalve de laatste
druppels; de vloeistof kleurt zich echter spoedig geel tot bruin.

Dit wordt te zamen met ca 30 g chinoline gedurende 3 uur oP

-ocr page 87-

i8o 190° verhit, in een ijs en zoutzuur-mengsel uitgegoten en na
wasschen met zuur en water, gedestilleerd. Er is weer eenige ver-
harsing opgetreden. Kp
(20 mm): ca 80—120° (6.7 g). Het product

leurt zich bij staan weer geelbruin en bevat nog altijd chloor (proef
van Beilstein). Het gelukt niet, hoewel zij ten opzichte van broom
s erk onverzadigd is, deze stof katalytisch te hydreeren, ook niet
herhaaldelijk destilleeren. Daarom worden de laatste hoeveel-
tgnbsp;katalytisch verwijderd door het bij
250° over BaClj

inenbsp;barium-chloride bevindt zich als 15 cm lange laag

^^ en verticale buis, die wij eerst in een electrischen oven bij ca 300°

atmo^quot;^nbsp;^^^^^^ vloeistof (5 g) in een stikstof-
met k 7nbsp;^^ minuten toegedruppeld en in één met ijs en één
aethe/nbsp;opgevangen. Na opnemen in
{16 Tnbsp;gevormde product bij 100—115°
maa^tnbsp;Beilstein is het halogeenvrij,
leeren
1?nbsp;^^^^ ^^ nogmaals destü-
aethvlnbsp;wy het katalytisch met platinazwart in
op.nbsp;neemt het wel slechts langzaam waterstof
tot na 7 Anbsp;^^^^^ ^^^ verwarmen regehnatig verbruikt,
katalvsat^^ •nbsp;quot;quot; schudden en herhaaldelijk activeeren van den
behandelen \'nbsp;- ^ waterstof is opgenomen. Daarna
^aarbii zichnbsp;reactieproduct met semicarbazide-oplossing,
^igen m^u T,nbsp;semicarbazon vormt, dat wij uit wate-
180^181°nbsp;omkristaUiseeren en dan een smeltpunt

Analyse:

Gev^Ïnbsp;9.28 mg CO, en 3.59 mg H,0.

BerekeJ\'nbsp;62.400/^0, 9.89 % H.

^^kend voor C,H,0N3: 62.50 0/, c, 10.02 0/, H.

Het

leum-aetTer^L?^^!.^^^^^quot;^ met semicarbazide-oplossing in petro-
is WaarschTi\'iTnbsp;gedeeltelijk bij ca
110° (13 mm)

^^thanol) Ditnbsp;cyclo-octyl-methyl-carbinol (a-cyclo-octyl-

\'^hroomzuur Mp^^ •nbsp;^^^ waterige oplossmg van

afgescheilrquot;\'\'\'^\'^\'\'quot;\'^^nbsp;oxydatieproduct geen

§evormd hTdnbsp;\' ^^^^ ^^ hoofdzaak een zuur pro-

-ocr page 88-

Oxyde van cyclo-octyl-azijnester, CgHiiOCHCOOCaHs.

Bij een mengsel van 20 g cyclo-octanon (i mol) en 21 g mono-
chloor-azijnester (i.i mol) wordt, onder koeling met ijs en zout en
onder afsluiting van vocht door middel van een chloorcalciumbuis,
13 g natrium-aethylaat, op de gewone wijze uit 4.5 g natrium
bereid
(Houben-Weyl, II, pg. 747), in kleine porties toegevoegd;
onder geringe reactie kleurt zich het product oranjerood. Daarna
schudden wij het gedurende de nacht op de schudmachine en koken
het dan nog
5 uur op het waterbad. Vervolgens behandelen wij het
reactieproduct met ijswater, extraheeren met aether en scheiden
de aetherische laag met soda in zuur en neutraal. Het neutrale
deel wordt op natriumsulfaat gedroogd en bedraagt na afdampen
van den aether
31 gram. Bij destilleeren vangen wij de volgende
fracties op:

Kp (14 mm): ca 60—90° (hoofdzaak azelaon) 12.6 g (ca 50 %)

Kp (i3mm): 140—150° (hoofdzaak 143—145°) 8.6 g (24%)

Destillatierest (gaat ook bij zeer lage drukking niet over) ca 8 g.

De glycide-ester-fractie kookt, nogmaals gedestilleerd, scherp
bij
125° (2.5 mm).

Analyse:

3.315 mg stof geven 8.22 mg CO, en 2.825 mg HgO.

Gevonden:nbsp;67.63 % C, 9.54 % H.

Berekend voor Ci, H,,, O3: 67.83 % C, 9.50 % H.

nH, ■= I

dquot;» - 1.0521 ber.: d^®» = 1,0537
4726nbsp;d\'o =1.0511

4756nbsp;n\'^ -1.4743 MR (20) GD 95-74

4805nbsp;LL 56.76

4812nbsp;Ber. C12 H20 Oquot; 0lt;2

4829^nbsp;(zonder 8- en 3-ring): 56.51

4854

-ocr page 89-

^yclo-octyl-formaldehyde {methylaal-cyclo-octaan), Cg Hig CHO.

In een oplossing van 3 g KOH in 75 cc alcohol verwarmen wij 7 g
glycide-ester gedurende uur op een waterbad, schudden daarna
er verwijdering van neutrale deelen met aether uit en zuren ver-
volgens met zoutzuur aan. Het gevormde zuur wordt in aether
opgenomen en na verhitting onder verminderden druk, waarbij
een sterke koolzuurontwikkeling plaats heeft, gedestilleerd. Daarbij
gaan ca 2.5 g over, die met bisulfietoplossrng geschud, vrijwel een
geheel vaste massa geven, die wij met aether uitwasschen en met
^°daoplossing regenereeren, waarna het aldehyde bij 16 mm bij
7 —78° kookt. Het aldehyde heeft een aangenamen geur, die aan
oittere amandelen herinnert.
Het semicarbazon smelt bij 135—140° (troebel, bij 145° helder).

Analyse:

3-310 mg stof geven 7.37 mg CO2 en 2.82 mg HgO.
Gevonden:nbsp;60.73 % C, ,
9.53 % H.

Berekend voor C^o H19ON3: 60.86 % C, 9.71 % H.

Bij staan heeft oxydatie plaats en vormen er zich zure be-
anddeelen. De volgende physische constanten werden bepaald
an een middenfractie, die voor het destilleeren eerst met soda-
oplossmg was geschud.

d\'^o

- 0.9541

nis.o

quot;a. 1.4708

ber.: n^» - 1.4736

MR (20) GD 69.56

1.4738

LL 41.25

1.4788

Ber. CgHieOquot;: 41-57

1-4795

EMd ■= - 0.32

Ï.4812

- 0.23

1.4836

^y^^o-octyUcarhinol,

iQo ^ ^ ^yelo-octyl-formaldehyde worden op de gewone wijze met
0 mg platina-oxyde en aethyl-acetaat bij ca 5o°gehydreerd. Het

-ocr page 90-

neemt daarbij tamelijk snel 200 cc waterstof {= i mol) op en
destiUeert dan na opwerken bij 98-100° (14 mm). Alhoewel naast
een, aan kamfer en cyclo-octanon herinnerenden, geur ook nog de
aldehydegeur duideHjk is waar te nemen, neemt het toch bij nog-
maals hydreeren geen waterstof meer op en is ten opzichte van
tetra-nitro-methaan verzadigd. Het carbinol heeft de volgende
constanten:nbsp;^

Kp (14 mm): 98—100°

d^^« = 0.9521 ber.: d^quot; » 0.9543

nr =■ 1.4749nbsp;n\'o = 1.4774

^•4778nbsp;MR (20) GD71.11

LL 42.12

^■4833nbsp;Ber. C,H,30\' : 43.09

EM,=.-o.97

Ruzicka en BruggerI) geven aUeen het kookpunt ii4_ii6°bii
22 mm op van het cyclo-octyl-carbinol, dat zij verkregen door be-
handehng van cyclo-octyl-methyl-amine met salpeterigzuur naast
cyclo-nonanol en methyl-cyclo-octeen.

Cyclo-octyl-azijnzuur, CgHig CH2COOH.

Wij voegen een mengsel van 43 g cyclo-octanon en 70 g broom-
azijnester, in 50 cc droog benzol opgelost, druppelsgewijze toe aan
30 g zmkspanen, welke met eenig jodium op de bekende wijze ge-
activeerd zijn. De reactie wordt op het waterbad ingeleid en gaat
daarna vanzelf verder. Na nog 4 uur koken op waterbad is het
grootste deel van het zink opgelost en gieten wij na afkoelen het
reactieproduct uit op ijs. Dit zuren wij vervolgens met wat zout-
zuur aan en aetheren het mengsel uit, waarna wij de aetherische
laag met water en soda-oplossing wasschen, op natriumsulfaat
drogen en dan den aether afdampen. Er resteeren 71 gram, licht-
bruin product, die met 75 cc benzol en 100 g
PBrg worden weggezet

i) Ruzicka en Brugger, Helv. 9, 405 (1926).

-ocr page 91-

en na 24 uur met ijs behandeld. Het reactiemengsel werken wij
op door uit te aetheren en den aether af te dampen, waarna wij
het residu met 30 g KOH in 100 cc alcohol verzeepen. De alcohol
wordt dan met stoom verwijderd en de alkalische oplossing uit-
geaetherd ter verwijdering van nog eenig azelaon, dat niet gere-
ageerd heeft. Bij aanzuren van de alkalische oplossing verkrijgt
men bij het opwerken 26 g cyclo-octenyl-azijnzuur, dat onder
1.2 mm druk van 135—137° kookt (45 % der theorie). Er was een
groote destillatierest en het is waarschijnlijk aan te bevelen voor-
taan met /?-naftaline-sulfozuur te ontwateren. Dit zuur wordt met
^0 mg PtO in ysazijn gehydreerd en neemt daarbij spoedig 3.4 L
Hg op (theoretisch zijn 3.5 L vereischt). Het cyclo-octyl-azijnzuur
kookt onder i mm druk bij 130° en wil ook in ijs en zout niet
kristalhseeren.

Analyse:

4.041 mg stof geven 10.40 mg COg en 3.90 mg HgO.

Gevonden:nbsp;70.20 % C, 10.80 % H.

Berekend voor CjoHiA: 70-53 % C, 10.66 % H.

Physische constanten van cyclo-octyl-azijnzuur:

dquot;-« - 1.0242nbsp;ber.: d\'^quot; = 1.0230

= 1.0245nbsp;n^ =, 1.4820
n^? = 1.4801

1-4831nbsp;MR (20) GD 80.16

1-4882nbsp;LL 47.41

1-4889nbsp;Ber. CioHi80quot;0\' : 47.72

1-4908nbsp;EMd = - 0.31

1-4932nbsp;E^j, = - 0.18

Cyclo-octyl-azijnester, C^U^fiH^COOC^K^.

Ter verestering koken wij 19.8 g cyclo-octyl-azijnzuur met
20 cc geconcentreerd zwavelzuur en 100 cc alcohol gedurende 8 uur
op het waterbad, gieten dan in 1200 cc water uit en extraheeren

-ocr page 92-

de vloeistof met aether. De aetherische oplossing wordt met soda
en water gewasschen en na drogen op natriumsulfaat, gedestiUeerd
Er gaan 22 g (96% der theorie) bij 119-126° (14 mm) over,
welke een intensieven aromatischen geur hebben.

Van 2 fracties hieruit bepaalden wij de volgende optische con-
stanten, die een weinig van elkaar verschillen.

I. (Kp 14 mm: 121°)nbsp;IL (Kp 14 mm: 125°)

d^o = 0.9634nbsp;dquot;» = 0.9659

ber. d\'quot; - 0.9636nbsp;d^quot; » 0.9664

=0.9602nbsp;d«» =0.9627

nir = 1.4610nbsp;n^»-^ = 1.4627

1.4638 ber.: n»« = 1.4620 1.4655 ber.: n«»» 1.4636
1.4686nbsp;1.4703

^•4692nbsp;1,4709

^•4709nbsp;1.4726

^•4731nbsp;1.4749

MR (15.7) GD 95.38nbsp;MR (15.4) GD 95.45

LL 56.73nbsp;LL 56.75

Ber.Ci2H,2 0quot;0lt;: 56.95

EM,=.- 0.22nbsp;EM« =.-0.20

EZ-, = - O.IInbsp;ES, ^-0.10

ß-Cyclo-octyl-aethyl-alcohol, CgHig CHg CH2OH.

In een kolf van 3 L, waarop een terugvloeikoeler van chloor-
calcmmbms en druppeltrechter voorzien, laat men bij 60 g natrium
in stukken een oplossing van 20 g ester in 50 cc absoluten (2
X over
kalk gedestiHeerden) alcohol toedruppelen. Daarna zet men den
kolf m een oliebad van 100° en druppelt 600 cc absoluten alcohol
toe met zulk een snelheid, dat de alcohol in een dunnen straal van
den terugvloeikoeler afloopt. Men verwarmt dan tot 130°, totdat •
al het natrium is opgelost, en verwijdert daarna den alcohol door
stoom door te leiden. De vloeistof wordt dan met aether uitge-

-ocr page 93-

trokken en de aetherische oplossing op natriumsulfaat gedroogd.
De verkregen alcohol kookt van
135—137° (25 mm).
Physische constanten:

= 0.9338 ber.: d\'» ^ 0.9356
- 1.4757nbsp;n^ == 1.4751

^•4785nbsp;1.4779nbsp;MR (20) GD 79.76

14832nbsp;1.4826nbsp;LL 47.24

~nbsp;- -nbsp;Ber. CjoH^oO\': 47.71

~nbsp;—nbsp;EMd =• — 0.47

14878nbsp;1.4872

Een ander maal werd de onverzadigde ester (uit cyclo-octanon
en broom-azijnester en daarna met PBrg gedehydrateerd) onmid-
dellijk aan de reductie volgens
Boüveault onderworpen. Daarbij
werd de dubbele binding gedeeltelijk gehydreerd, want de ver-
kregen alcohol nam bij de katalytische hydreering slechts een half
mol waterstof op en was dan reeds verzadigd.
Physische constanten:

Kp (30 mm): 140—141quot;.
= 0.9354

14753

ber.: n« = 1.4759

MR (20) GD 79.75

1.4782

1.4778

LL 47.23

1.4829

1.4825

Ber.: 47.71

14836

1.4832

EMj, = - 0.48

= - 0.31

1.4876

1.4872

Cyclo-octanon-oxim, C8Hi4 = NOH.

Een mengsel van 31 g cyclo-octanon en 26 g hydroxylamine-
chloorhydraat in 150 cc methylalcohol wordt gedurende 3 uur met
35
g natriumbicarbonaat op een waterbad verwarmd, daarna afge-
filtreerd en het filter met warmen methylalcohol nagewasschen. Na

-ocr page 94-

den methylalcohol afgedampt te hebben, lost men de rest in water op

en trekt met aether uit. Na drogen op natriumsulfaat, wordt de

aether afgedestiUeerd en de rest in vacuo gefractioneerd. Kp (13 mm):

132—134°. De stof stolt bij kamertemperatuur en smelt dan bij
ca 33°.nbsp;^

Physische constanten:

d\'»^« = 1.0226 ber. (dd/dt ^ 0.00077): d\'^quot; = 1.0247

=nbsp;d-^ 0.9787

KV = 1.5038 nr = 1.4758nbsp;ber. (voor He,)

■5074nbsp;1.4792nbsp;dn/dt = 0.00041

5134nbsp;1.4849nbsp;nï? = 1.5078

5143nbsp;1.4857nbsp;n«»» 1.4834

■5164nbsp;1.4877 \'

1.5193nbsp;1.4904

MR (20) GD 69.95nbsp;MR (80) GD 69.72

41.05nbsp;LL 41.22

Ber.C8Hj5 0\'N«|=: 41.42

EMd quot; — 0.37

E^-d-- 0.26

Cyclo-octanon-isoxim {a-keto-octo-methyleen-imine), CgHigON.

Het oxim wordt in porties van 5 g met telkens 10 cc sterk zwavel-
zuur
(8 cc zuur, sg 1.96, en 2 cc water) onder omschudden
boven de vnje vlam zoolang verhit, tot er een heftige reactie op-
treed . De vloeistof kleurt zich daarbij donkerbruin. Zij wordt na
afkoe mg m ijswater uitgegoten en met loog geneutraliseerd.
De afgescheiden ohe nemen wij in chloroform op, drogen de op-
lossing op Na^SO, en destiUeeren. Kp
(0.7 mm): 119-122-
Kp (14 mm): 164-166°. Het isoxim stolt onmiddeUijk en smelt
weer bij ca
65°. De opbrengst is steeds 85-90 % der theorie

-ocr page 95-

Physische constanten:
= 0.9981 ber.: dquot;\' = 1.0087
nSquot; = 1.4857nbsp;d«« = 1.0031

1.4889nbsp;n«»-1.4860nbsp;MR (73) GD 68.40

LL 40.37

Ber. CsH,50quot;N\'2:4o.55

R-octo-methyleen-imine, {CH2)8 NH

Een oplossing van 36 g cyclo-octanon-isoxim in 750 cc abso-
luten alcohol (versch over ongebluschte kalk gedestiUeerd) laat
njen
200 snel op 75 g natrium loopen, dat de vloeistof krachtig
Wijft koken. Daarna verwarmt men nog in een oliebad, totdat al
het natrium is opgelost, en stoomt den alcohol eraf. De overge-
stoomde alcohol wordt dan met zoutzuur aangezuurd en ingedampt
waarbij ruim 6g ruw chloorhydraat achterblijven, die uit aceton
omgekristalliseerd worden. Het smeltpunt van de fraaigevormde
naaldjes is
153-155° en de opbrengst ruw ca 15 %. Het zoutzure
zout IS zeer hygroscopisch, waardoor de analyse niet fraai met de
berekende waarde overeenstemt.

Analyse:

2.046 mg stof geven 4.31 mg COg en 2.04 mg H^O.
Gevonden:nbsp;57.44
0/^ c, 11.16 0/^ h.

Berekend voor C8Hi,N.HCl:58.7 % c, 11.07 o/« H.

Het chloorhydraat wordt ontleed door behandelen met loog en

opnemen in aether. Het amine kookt dan scherp bij 69° (17 mm)

heeft een onaangenamen vischachtigen reuk en is ook zeer hvero\'
scopisch.

Analyse:

5.030 mg stof geven 13.82 mg CO^ en 5.96 mg HgO.
Gevonden:nbsp;74.93
c, 13.26 % H.

Berekend voor C, H„ N: 75.51 0/^ c, 13.48 0/^ h.

-ocr page 96-

De volgende physische constanten werden bepaald van een zeer
zuiver product, dadelijk na het regenereeren uit het chloorhydraat.

d^^\' - 0.8871 ber.: d^^-» = 0.8883

n^,» - 1.4730nbsp;dquot;quot; = 0.8905

1.4760®nbsp;nr =■ 1.4771nbsp;MR (20) GD 68.13

LL 40.36
Ber. CgH^Nc^: 40.54

1.4838
1.48625

Amino-octanol, H2NH2C(CH2)6CH20H.

Nadat de aethylalcohol bij de boven beschreven reductie afge-
stoomd is, trekken wij de alkalische vloeistof met aether uit, was-
schen de aetherische oplossing met water en fractioneeren, na
drogen en afdampen van het oplosmiddel, waarbij wij de vol-
gende twee fracties verkrijgen:

I. Kp (14 mm): ca 145°
II. Kp ( I mm): ca 205°

Beide worden dadelijk vast. De tweede fractie heeft na om-
knstalliseeren uit verdunden alcohol een smeltpunt 68—69° en is
niet nader onderzocht.

De eerste daarentegen, het 8-amino-octanol-i, smelt bij ca 45°,
heeft een aangenamen amine-achtigen geur, is zuurstofhoudend
en hygroscopisch.

Analyse:

4.023 mg stof geven 9.435 mg CO, en 4.66 mg H2O.
Gevonden:nbsp;63.96 % C, 12.96 % H.

Berekend voor C« ON: 66.13 % C, 13.19 0/^ h.

Daar de gevonden en berekende waarden niet goed overeen-
stemden, maakten wij ter identificatie de derivaten met kalium-
cyanaat en phenyl-isocyanaat.

Een oplossing van 0.5 g chloorhydraat wordt met een oplossing

EMd = - 0.18
E2igt; = — 0.14

-ocr page 97-

van 0.3 g KCNO in weinig water samengevoegd en dan 114 uur
op een waterbad verwarmd. Na afkoelen zetten zich fijne naald-
jes af, die uit water, maar nog beter uit aethyl-acetaat om te kris-
talliseeren zijn. Het smeltpunt van deze stof, die blijkens de
analyse S-oxy-octyl-ureum is, ligt bij 94

Analyse:

4.171 mg stof geven 8.755 mg COg en 3.94 mg HgO.
Gevonden:nbsp;57.25 C, 10.57 % H.

Berekend voor C9H20O2N2: 57.39 o/^ q, 10.71 % H.

0.4 g amino-alcohol worden met 0.8 g phenyl-isocyanaat even
op een waterbad verwarmd, waarbij alles tot een dikke massa stolt
Dit product heeft na éénmaal omkristalliseeren uit alcohol een
smeltpunt 147—148°, dat zich na verder omkristalliseeren niet
meer wijzigt. Dit is de phenyl-carbaminezure ester van het

a 8-oxy-octyl-i a\'-phenyl-ureum.
Analyse:

4.076 mg stof geven 10.27 mg COg en 2.82 mg HgO.
Gevonden:nbsp;68.72 % C, 7.74 % H.

Berekend voor C22 H29 O3 Ng: 68.88 % C, 7.63 % H.

-ocr page 98-

DE VIJFTIENRING
Theoretisch Gedeelte

Evenals een ring met acht, werd ook een ring met 15 koolstof-
atomen het eerst in een in de natuur voorkomend product aange-
toond. Toen
Ruzicka toch door afbraak tot de conclusie kwam,
dat de dierlijke reukstof, het civeton, een ring met 17 atomen bezat,
vermoedde hij in het daarmee verwante, één koolstofatoomarmere,
maar daarentegen optisch actieve muscon, het riekende bestand-
deel van de muscus, een gemethyleerden ring met vijftien koolstof-
atomen. Het gelukte daarna ook ringen met een dergelijk aantal
atomen synthetisch te bereiden, waardoor de chemie der cyclische
verbindingen zich in een nieuwe richting verder kon ontwikkelen.
Daarbij komt nog het practische voordeel, dat het synthetische
cyclo-pentadecanon als exalton ingang in de parfumerie gevonden
heeft en fabriekmatig bereid wordt, zoodat het, hoewel kostbaar,
toch in elke hoeveelheid ter onderzoek te verkrijgen is.

In de eerste plaats moest de formule van het muscon bevestigd
worden. De uit cyclo-pentadecanon door methyleeren met methyl-
magnesium-jodide en daarna hydreeren verkregen koolwaterstof
methyl-cyclo-pentadecaan i) bleek in alle opzichten identiek met

i-1nbsp;i-1 /OHH2O I-1

{CR,)uCO -f CH3 Mg C/ (CH2),, CHCH3
I-1nbsp;I_I N^Hg -f-Hg I_I

de koolwaterstof, die door reductie volgens Clemmensen uit het
muscon werd verkregen
2), Verder synthetiseerde Ruzicka door
methyleering van cyclo-pentadecanon met natrium-amide en
methyl-jodide volgens
Haller het i-methyl-cyclo-pentadecanon-2,
dat niet identiek was met muscon hoewel het er in geur zeer mee

1)nbsp;Ruzicka, Schinz en Pfeiffer, Helv. 11, 699 (1928).

2)nbsp;Ruzicka, Helv. 9, 1008 {1926).

3)nbsp;Ruzicka; Schinz en Pfeiffer, Helv. 11, 686 (1928).

-ocr page 99-

overeenkomt. Door destillatie van de thoriumzouten van 3-methyl-
tetradecaan-i,i4-dicarboonzuur en van 4-methyl-tetradecaan-i,i4-
dicarboonzuur werden de ketonen i-methyl-cyclo-pentadeca-
non-4 en i-methyl-cyclo-pentadecanon-5 i) bereid, wier semicar-
bazonen ook niet identiek bleken met het muscon-semicarbazon.
Ruzicka 2) had trouwens in het muscon reeds het i-methyl-cyclo-
pentadecanon-3 vermoed, maar vermocht dit keton niet door
destillatie van het thorium- of yttriumzout van 2-methyl-tetra-
decaan-i,i4-dicarboonzuur synthetisch te bereiden; het was ten-
minste niet anders aan te toonen dan door den muscusgeur, die al
deze ketonen bezitten i). Het schijnt, dat bij dergelijke cyclisaties
de methylgroep, wanneer deze te dicht bij de carboxylgroepen
staat, een belemmerenden invloed uitoefent, hetgeen
Ruzicka en
medewerkers aan verschillende voorbeelden vermochten aan te
toonen

Andere derivaten van het cyclo-pentadecaan zijn er niet be-
schreven. Wij bereidden door reductie van het exalton met natrium,
zoowel in absoluten alcohol als in vochtigen aether, het cyclo-
pentadecanol. Ook hier werd weer als bijreactie de vorming van een
pinakon waargenomen, dat uit benzol in prachtige naaldjes is om
te kristalhseeren. Wij behandelden dit met verdund zwavelzuur,
waarbij een zeer visceuse vloeistof ontstaat, die vrijwel scherp bij
268° (1.3 mm) kookt en ook na geruimen tijd niet wil kristallisee-
ren. Deze stof is sterk onverzadigd en levert na hydreeren een ver-
zadigde koolwaterstof, die, uit aethyl-acetaat en alcohol omgekris-
talliseerd, bij 44° smelt.

I I /OH H0\\ I-1nbsp;I-C-C-1

mu -^C (CHg),,-^(CH,),3 II II (CH3),3-gt;

\'-1nbsp;I-1nbsp;I-CH CH_I

(CHg)!, CH-CH (CHg)!,
I-1 I-1

Het cyclo-pentadecanol is evenals het keton een vaste stof, die
bij 75—76° smelt. Door er water aan te onttrekken met behulp van
^-naftaline-sulfozuur, ontstaat het onverzadigde cyclo-pentadeceen,

1)nbsp;Ruzicka, Schinz en Pfeiffer, Helv. 11, 686 (1928).

2)nbsp;Ruzicka, Helv. 9, 1013 (1926).

-ocr page 100-

dat na destilleeren ook dadelijk vast wordt en dan het smeltpunt
36—37° hezit. Bij ozonisatie werd tridecaan-i,i3-dicarboonzuur
verkregen in overeenstemming met het pentadecaan-i,i5-dicar-
boonzuur, hetgeen
Ruzicka, Schinz en Seidel i) bij de ozonisatie
van civetaan (cyclo-heptadeceen) verkregen.

Koolstofringen, die een drievoudige binding bezitten, zijn tot nu
toe niet bekend. Wel beschrijft
Markownikoff 2) het „cyclo-
heptynequot;, dat hij subero-terpeen noemt en hetwelk hij verkreeg
door uit 1
,2-dibroom-cyclo-heptaan twee moleculen HBr af te
splitsen. Volgens
Willstätter 3) komen de opgaven van Markow-
nikoff
niet met zijn ondervindingen overeen en is het zeer de
vraag, of de verkregen koolwaterstof een drievoudige binding bezit.
Theoretisch toch is dat bij die kleine ringen niet mogelijk, daar
volgens de gebruikelijke voorstellingen de drie valenties van het
koolstofatoom zich naar één richting hebben afgebogen en de
vierde in het verlengde daarvan staat. Zoo liggen dus de middel-
punten van vier naburige koolstofatomen in een rechte lijn en zijn
er minstens zes noodig om de buitenste weer door een reeks kool-
stofatomen te vereenigen; dus zou eerst een cyclische verbinding
met een drievoudige binding bij een ring met meer dan 10 atomen
mogelijk zijn.
Faworsky en Boshowsky hebben dan ook aan-
getoond, dat het niet gelukt om in de cyclo-hexaanring een drie-
voudige binding te formeeren. Bij het afsplitsen van broom uit
i,2-dibroom-cyclo-hexeen-i ontstaan door condensatie twee poly-
mere verbindingen, het dodeka-hydro-triphenyleen, en een caout-
chouc-achtige stof, die waarschijnlijk C24 H32 tot formule heeft.

Volledigheidshalve vermelden wij hier nog de proeven van
RuggliS) om ringverbindingen te maken met een drievoudige
binding door o,o\'-diamino-tolaan met zuurchloriden van bam-
steenzuur en homologen tot heterocyclische ringen met 12—17
ringatomen te sluiten, waarvan hij de structuur zoo niet streng
bewezen, dan toch waarschijnlijk gemaakt heeft.

1)nbsp;Ruzicka, Schinz en Seidel, Helv. 10, 702 (1927).

2)nbsp;Markownikoff, J. pr. Ch. (2), 49, 430 (1894); A. 327, 67 (1903).

3)nbsp;Willstätter, A. 317, 204 (1901).

4)nbsp;Faworsky en Boshowsky, A. 390, 122 (1912).

5)nbsp;Ruggli, A. 392, 92 (1912); A. 399, 174 (1913).

-ocr page 101-

Ons leek het mogelijk een drievoudige binding in een vijftienring
te formeeren, waartoe wij van het volgende schema uitgingen:
namelijk het cyclo-pentadeceen bromeeren tot 1,2-dibroom-cyclo-
pentadecaan en hieraan door middel van KOH twee moleculen
broomwaterstof onttrekken.

,-CH ,-CH Br ,-C

Inderdaad werd door het dibromide met 10 % alcoholische loog
op een waterbad te koken zeer gemakkelijk één HBr afgesplitst;
alhoewel het dan verkregen, broomhoudende, onverzadigde product
scherp bij 125° (0.15 mm) kookte, waren de bij de analyse gevonden
cijfers voor het broomgehalte steeds iets te laag, zoodat wij geen
zuiver i-broom-cyclo-pentadeceen-i in handen hadden. Het overige
broom vermochten wij te onttrekken door langen tijd in een auto-
claaf op ca 170° te verhitten, waarbij wij een broom- en zuurstof-
vrije koolwaterstof verkregen, welke bij 126—127° (1.2 mm) kookt
en bij 3—4° smelt. De uitkomst der analyse was niet in volkomen
overeenstemming met de voor de koolwaterstof CisHgg berekende
waarde, maar het gelukte ons niet om de stof te zuiveren, door
bijv. een moleculaire verbinding met HgClg te bereiden, waar-
schijnlijk wel daardoor, dat naast de drievoudige binding geen vrije
waterstof meer voorhanden is. Dat wij echter nog een cyclo-pen-
tadecaan-derivaat hadden, bewezen wij door hydreering, waarbij
vlot twee molen waterstof werden opgenomen en dan een verza-
digde koolwaterstof gevormd was, die, na omkristalliseeren uit
methylalcohol, bij 63° smolt en met een cyclo-pentadecaan-praepa-
raat, dat door reductie van cyclo-pentadecanon verkregen was
geen smeltpuntsdepressie vertoonde. Om te beslissen, of zich hier
werkelijk een „acetyleenquot;, dan wel een „alleenquot;, of zelfs een stof
met een geconjugeerde dubbele binding heeft gevormd, hoewel de
moleculair-refractie, noch de moleculair-dispersie een exaltatie
gaven en dit dus op grond hiervan weinig waarschijnlijk leek,
oxydeerden wij de stof met ozon. Te eer deden wij dit, daar ons
gebleken was, dat inderdaad bij het ozoniseeren van cyclo-penta-
deceen geen koolstof werd afgesplitst, maar het tridecaan-1,13-

-ocr page 102-

dicarboonzuur ontstond. Bij de ozonisatie verkregen wij een dicar-
boonzuur. dat bij 107° en dus iets lager smelt dan zuiver tridecaan-
dicarboonzuur (114.6—114.8°) i). Ook de hieruit bereidde dimethyl-
ester smolt te laag (bij 34° in plaats van 43°), maar het is zeer
moeilijk deze stoffen tot hun grootste zuiverheid om te kristalli-
seeren, en wij beschikten maar over zeer kleine hoeveelheden er van.
Daar de analyses echter duidelijk op dit zuur wijzen, mogen wij dus
wel concludeeren, dat wij hier inderdaad een carbocyclische ver-
binding met een drievoudige binding in den ring in handen hebben
aUeen met de restrictie, dat de verbinding misschien niet volkomen
zuiver is.

Daar de bereiding van het cyclo-pentadecyne op deze wijze
tamelijk omslachtig was en veel kostbaar materiaal eischte, werd
naar een andere bereidingswijze omgezien. Wij meenden deze te
zullen vinden in het bromeeren van cyclo-pentadecanon met
fosfor-penta-bromide, waarbij intermediair i,i-dibroom-cyclo-
pentadecaan zou ontstaan, dat waarschijnlijk als gewoonlijk on-
middellijk één molecuul HBr zou afsplitsen en zoo in het i-broom-
cyclo-pentadeceen-i zou overgaan, hetgeen wij dan verder konden
verwerken. Deze reactie is voor den zesring 2) en den zevenring s)
met
PCI5 beschreven, terwijl ook voorproeven met cyclo-octanon
en PBrg het verwachte cyclo-octenyl-bromide gaven. Bij het cyclo-
pentadecanon bleek echter de reactie een heel ander, voorloopig
nog niet geheel verklaard, verloop te nemen. Na behandeling in

(CH.), CO PBr,^ I (CH,). CBr^ | (CH,),_,

de koude met PBrg en verwarmen met 10 % alcoholische kali, heeft
zich in hoofdzaak een broom vrij, onverzadigd zuur gevormd, dat
één mol waterstof kan opnemen en blijkens de analyses van het
zuur, van zijn zuuramide en van het gehydreerde verzadigde zuur
de samensteUing C^^ Hg, COOH heeft.

Pe ring is dus klaarblijkelijk opengespHtst en wij zouden nu het

1)nbsp;Chuit, Boelsing, Hausser en Malet, Helv. 9, 275 (1926).

2)nbsp;Klages, B. 32, 2568 (1899). Faworshy en Boshowsky, A. 390. 124
(1912).

3)nbsp;Markownikoff, J. pr. Ch. (2), 49, 415 (1894).

-CBr
II

■CH

-ocr page 103-

alifatische zuur CH^ = CH(CH2)i2COOH verwachten, hetgeen
bij hydreering het n-pentadecyl-zuur CH3.(CH2)i3.COOH moet
pven. Nu zijn beide zuren bekend en de smeltpunten daarvan
liggen aanmerkelijk lager dan die van onze zuren. Het i-tetra-
deceen
-14-carboonzuur smelt bij 50° i), tegenover het smeltpunt
van ons onverzadigd zuur bij 67°. Verder geeft
Beilstein 2)
voor pentadecylzuur een smeltpunt op, dat wisselt tusschen 51
en 53^ terwijl ons verzadigd zuur bij 82° smelt. De andere
zuren met deze empirische formule, welke
Beilstein opgeeft,
hebben allen een smeltpunt lager dan het onze, wat daarmeé
in overeenstemming is, dat meestal de normale verbindingen
het hoogste smeltpunt hebben. Oxydatie met kahumperman-
ganaat leverde een mengsel van oxy-zuren met een onscherp
smeltpunt 100—105°. Na ozoniseeren van het onverzadigde zuur
werden de resultaten nog raadselachtiger. Wij bereidden namelijk
na opwerken via den methyl-ester uit het reactieproduct in
vrij goede opbrengst (30 %) een verzadigd zuur met het smelt-
punt 90—91°. Blijkens analyse en titratie heeft dit de formule
^wHaeOg en zou dus een cyclisch monocarboonzuur zijn. Voor-
loopig is uit deze gegevens nog geen verklaring van het ver-
loop van de omzetting te geven, terwijl door de kostbaarheid
van het materiaal het onderzoek niet voortgezet werd.

In verband hiermee willen wij nog wijzen op de typische omzet-
tingen, die
Wallach 3) heeft gevonden, toen hij cyclische ketonen
met broom in ijsazijn behandelde en daarna het gevormde dibromide
m loog oploste. Zoo verkreeg hij door ringvernauwing uit cyclo-
hexanon en derivaten cyclo-pentaan-oxy-carboonzuren en cyclo-
Br

. — In
\\COOH -=0

pentanon en overeenkomstige ketonen met een vijfring. Deze
reactie beschrijft hij ook voor het cyclo-heptanon. De bereiding
van het dibromide ging met moeilijkheden gepaard, terwijl na op-

1)nbsp;Chuit, Boelsing, Hausser en Malet, Helv. 10, 127 (1927).

2)nbsp;Beilstein, 5e druk, 11, 369; II suppl. 163.

3)nbsp;Wallach, A. 414, 271 (1917); A. 418, 68 (1918).

-ocr page 104-

lossen daarvan in verdunde loog bij 70° twee verbindingen ont-
stonden, ten eerste een keton met een semicarbazon Spt
190—191°
en ten tweede een zuur, dat Wallach vermoedt, naar analogie van
zijn vorige proeven, het tetrahydro-benzoëzuur te zijn, maar waar
niets naders over gepubliceerd is, hoewel hij vermeldt de proeven
in deze richting te zullen voortzetten.

Hoewel Ruzicka door afbraak en ook door de synthese van
analoge verbindingen, de constitutie van het muscon vrij
zeker, als zijnde het
3-methyl-cyclo-pentadecanon-i, bewezen
heeft, zou het toch wenschelijk zijn, om deze verbinding zelf syn-
thetisch te bereiden en zoo de formule van het muscon boven
eiken twijfel te verheffen. Hiertoe ondernamen wij de volgende,
helaas niet geslaagde poging. Methyl-cyclo-pentadeceen^), dat op
de beschreven wijze was bereid, oxydeerden wij volgens de methode
van
Treibs en Schmidt met chroomtrioxyde en azijnzuur-
anhydride. Hierbij wordt volgens deze auteurs de methyleengroep
in y-stand geoxydeerd, gedeeltelijk tot alcohol, gedeeltelijk tot
keton. Wij hoopten nu volgens dit schema via het 3-methyl-cyclo-

-CHOH (ofC=0) I-CHOH

(CH2)I2 CH -(CH2)I2 CH

2

2

CH2nbsp;IInbsp; H

(CH2),2 C

II ^
-C-CH,

-C-CH3nbsp;-C-ch3

-CHnbsp;muscol

(CH2)I2 C-ch3

-CHOH (ofC = 0)

pentadeceen-2-ol-i, dat hier dus waarschijnlijk zou ontstaan, door
hydreering tot het 3-methyl-cyclo-pentadecanol-i en door oxydatie
tot het overeenkomstige keton, het muscon, te komen. Bij de oxy-
datie volgens de voorschriften van bovengenoemden verkregen wij
voor verreweg het grootste gedeelte weer onveranderd uitgangs-
product terug. Het ontstaan van onverzadigd keton was alleen door

1)nbsp;Ruzicka, Helv. 9, 715 (1926); Helv. 9, 1008 (1926).

2)nbsp;Ruzicka, Schinz en Pfeiffer, 1. c. pg. 700.

3)nbsp;Treibs en Schmidt, B. 61, 459 (1928).

-ocr page 105-

den duidelijk waarneembaren muscusgeur aan te toonen. De enkele
ontstane druppels onverzadigde alcohol gaven weliswaar de juiste
analysewaarden, maar door de minieme opbrengsten werden deze
proeven niet voortgezet. Speciaal het a/5-onverzadigde keton schijnt
zeer onbestendig te wezen.

Ten slotte bereidden wij op de gewone wijze het oxim van het
cyclorpentadecanon en zetten dit door behandeling met sterk zwa-
velzuur in het isoxim om. Na de bevinding van
Ruzicka, dat dit bij
cyclo-heptadecanon-oxim vlot gaat, verwonderde het ons hier ook
geen oogenblik weer eenzelfde opbrengst van ca 85 % te krijgen.
Daarna reduceerden wij het op dezelfde wijze, als voor de verbin-
ding met 8 koolstofatomen beschreven, in de hoop de interessante
ringbase Cjg H31N te verkrijgen. Hoewel onder schijnbaar vol-
komen gelijke omstandigheden volvoerd, ging de reactie hier niet
zoo goed en mocht het ons niet gelukken een zuurstofvrije base
te isoleeren.

Experimenteel Gedeelte
I-1

Cyclo-\'pentadecanol, (CH2)i4 CHOH.

O

Aan een oplossing van 5 g exalton in 150 cc absoluten alcohol
voegen wij 10 g natrium toe en koken na oplossen van het natrium
nog 2 uur op een waterbad. Vervolgens wordt met stoom 150 cc
alcohol verwijderd, de waterige loog met zoutzuur geneutraliseerd
en uitgeaetherd. Men droogt de aetherische oplossing op natrium-
sulfaat, dampt den aether af en rectificeert. Kp (11 mm): 175—180
De massa wordt onmiddellijk vast en heeft als smeltpunt 75—76
De destillatierest nemen wij in warm benzol op, waaruit zich bij
afkoelen fraaie kristallen afscheiden, die na omkristalliseeren uit
benzol bij 146—147° smelten en het cyclo-pentadecyl-pinakon
vormen.

Analyse:

3.738 mg stof geven 10.92 mg CO2 en 4.37 mg HgO.

Gevonden:nbsp;79.67 % C, 13.08 % H.

Berekend voor C30 Hgg 0«: 79.92 % C, 12.98 % H.

-ocr page 106-

Aan een oplossing van 5 g exalton in 100 cc aether voegen wij
ook 10 g natrium toe en druppelen dan onder geregeld omschudden
water erbij. Als al het natrium is opgelost, wat ongeveer 10 uur in
beslag neemt, worden de lagen gescheiden en de waterige laag nog
eenige malen met aether uitgetrokken. Na drogen en afdampen
van het oplosmiddel, blijft een witte kristallijne massa over (5.4 g),
die grootendeels bij i mm van 143—146° overgaat. De destillatie-
rest werken wij weer, zooals boven aangegeven is, op het pinakon op.

i-1 I-1

Di-cyclo-pentadecyl, (CH2)i4 CH-CH {CH2)i4
I-1 1-1

Wij verhitten 5 g cyclo-pentadecyl-pinakon met 5.8 g oxaalzuur
en 10 cc water gedurende 3y2 uur in een oliebad op 125°. Na was-
schen met loog en omkristaUiseeren uit alcohol of benzol is het
smeltpunt nog 146—147°; er heeft dus geen omzetting plaats gehad.
Daarom herhalen wij alles nu met 60 cc water en 20 cc sterk zwavel-
zuur en lossen eerst het pinakon in een weinig toluol op. Dit mengsel
verhitten wij één uur op 140° en dan nog 2 uur op 110°, waarna
alles in aether opgenomen en met soda gewasschen wordt ter ver-
wijdering van het zuur. Na af destilleeren van de oplosmiddelen
resteert een dikke stroopachtige massa, die tusschen 265 en 270°
(1.3 mm) overgaat (4.7 g). Deze zeer visceuze stof, die ten opzichte
van broom in zwavelkoolstof onverzadigd is, wil ook na maanden
staan niet kristalliseeren.

Hiervan hydreeren wij 1.6 g op de gewone wijze met platina-
oxyde en ijsazijn, die daarbij 2 molen waterstof opnemen. Het ge-
hydreerde product, dat verzadigd is ten opzichte van tetra-nitro-
methaan, wordt uit aethyl-acetaat en alcohol omgekristalliseerd.
Er ontstaan daarbij glanzende naaldjes met een smeltpunt van 44°.

Physische constanten:

Bepaald:

nir - 1.4873

n^r = 1.4720

1.5003

1.4749

lt;iquot;-8 = 0.9105 (onderkoeld)

1.5053

1.4796^

1.5060

1.4803

d»»-« = 0.8728

1.5078

1.48196

1.5101

1.4842®

-ocr page 107-

Hieruit berekend:nbsp;d^» quot; 0.9104 d^»» » = 0.866

dd/dt = 0.00055nbsp;n?? = 1.5002nbsp;1.4748

dn/dt = 0.00032 (voor He,) MR GD 230.0nbsp;229.5

LL 135.26nbsp;136.0

Berekend voor C30 H58: 136.34
EMo - -1.08
E-S\'d « - 0.26

,-CH

Cyclo-pentadeceen, (CH2)i3 II
I-CH

Wij verhitten 8.5 g cyclo-pentadecanol met 200 mg /5-naftaline-
sulfozuur gedurende uur in een langzamen koolzuurstroom op
150—200° en daarna nog een uur met een nieuwe hoeveelheid
i3-naftaline-sulfozuur. Vervolgens wordt alles in aether opgenomen
en met verdunde loog en water gewasschen ter verwijdering van
het zuur, waarna wij op chloorcalcium drogen, den aether afdam-
pen en rectificeeren.

L Kp (II mm) 156—170° (ruim 4 g)

IL Kp (II mm) 170—180° (3 g)

Beide fracties stollen onmiddellijk, waarvan de eerste bij 46—51°
smelt. Wij behandelen de tweede fractie weer met /?-naftaline-sulfo-
zuur, waarna wij alles gedurende
2 uur met stukjes natrium op
een waterbad verwarmen en daarna destilleeren. Kp (1
.2 mm):
122—123°.

Van een middenfractie bepaalden wij de volgende physische
constanten:

Smeltpunt: 36—37°

Dichtheid: d®®\' =» 0.8429 ber. met dd/dt » 0.00063 d^ = 0.872
d«®\'» = 0.8416nbsp;d®quot; = 0.8518

d®®-® = 0.8412
d®»-» = 0.8344

-ocr page 108-

® - 1.4620 ber. dn/dt = 0.00037
(voor He,)

1.4651

14703

— 1.4710nbsp;nj® = 1.4832

1.4791 1.4728nbsp;n^quot; == 1.4610
1.4816 1.4753

Moleculair-refractie (69°) GD = 115.12 Berekend volgens Cauchy

LL = 68.44nbsp;(zie pagina 41):

Berekend voor CjsHasp: 68.80nbsp;n^®, = 1.4624

EMd = — 0.36nbsp;HH^ = 1.4716

1.4769

Moleculair- dispersie:

EJ-d - 0.17

MHp-MH.= i.i6
Berekend voor CigHjgF: 1.16
EM = 0.00

Cyclo-pentadecyne, (CH2)i3

Bij een oplossing van 8.2 g cyclo-pentadeceen in 20 cc zwavel-
koolstof voegen wij druppelsgewijze onder ijskoeling een oplossing
van 7 g broom in 20 cc CSg toe, totdat de bruine kleur bestaan
blijft. Dan zuigen wij aan de waterstraalpomp de broomdampen en
de zwavelkoolstof af, waarna ten slotte een lichtgele, olieachtige
vloeistof achterblijft, die wij gedurende een half uur met een op-
lossing van 7 g KOH in 120 cc alcohol op het waterbad koken,
waarbij het zich vormende KBr neerslaat. Het reactiemengsel
wordt dan opgewerkt door toevoegen van water, de massa ver-
volgens uit te aetheren, de aetherische oplossing op natriumsulfaat
te drogen en na afdampen van den aether, het residu te rectificeeren.

Kp (1.3-1.4 mm): 146—150° ( I) 4.5 g

150—151°nbsp;( II) 2.6 g

151-154°nbsp;(Hl) 2.8 g

Brekingsindices: n^i^,-* = 1,4682

1.4713
14765

-ocr page 109-

Alle fracties zijn broomhoudend:
Analyse fractie I: 14.431 mg stof 7.462 mg AgBr; gev.: 22.54%
fractie II: 21.960 mg stof 12.037 mg AgBr; gev.: 23.33yc
fractie III: 21.014 mg stof 12.247 mg AgBr; gev.: 24.80%
Ber. voor Cjs Hg, Br: 27.84 % Br.

Blijkbaar gelukt het niet aldus een zuiver broom-cyclo-penta-
deceen te verkrijgen en gaan wij nu dadelijk verder de rest van het
halogeen af te scheiden. Daartoe verhitten wij 4.5 g van boven-
staand product met 4g fijngewreven KOH en 30 cc absoluten
alcohol 16 uur lang op ca 125° en dan nog 41^ uur op 160—180°
in een autoclaaf. Het geheel wordt dan met water en aether uitge-
spoeld en de alkalische oplossing met aether uitgetrokken, waarna
wij den aether wasschen, drogen en destiUeeren, waarbij vrijwel
alles bij 126—127° (1.2 mm) overgaat. Opbrengst 2.1 g. In ijs en
zout stolt de massa in zijn geheel, maar bij kamertemperatuur
wordt bijna alles weer vloeibaar. Wij schenken het van de weinige
zich blijvend gevormd hebbende kristallen af en destiUeeren dit nog
eens over natrium. Van een middenfractie, die bij 140—141° (5 mm)
kookt, bepaalden de volgende constanten:

Analyse:

2.741 mg stof geven 8.72 mg COg en 3.26 mg HaO.

Gevonden:nbsp;86.76 % C, 13.31 % H.

Berekend voor C^^U^: 87.29 % C, 12.71 % H.

Berekend voor C15H28: 86.45 % C, 13-55 % H.

Spt. 2—4°

dquot; ® - 0.8912

Ber.: dquot;-^

= 0.8918

= 0.8905

= 0.8900

nï.« = 1.48915

1.4925

n\'S

= 1.4914 MR (20) LL = 67.15

1.4980

Berekend voor C15H26 ^ : 67.27

1.4988

EMD = — 0.12

1.5007

Berekend voor C15H26 pg ^ 68.34

1-5034

EMD = —1.19

-ocr page 110-

Volgens Cauchy n^V = 14895 MH/j-MH, = 1.15
berekenen wij voor: ng^ = 1-4994 Ber. CjgHag^ = i.ii

EM= O.04E2\'= 4%
Ber. C15H26 Fa 1.25

EM o.io E^quot; =- 9%

Van een ander praeparaat was de dichtheidnbsp;d^® = 0.8861

nl\' = 1.4909
MR LL = 67.38

Hydreering van cyclo-pentadecyne

Op de gewone wijze wordt 1.7 g cyclo-pentadecyne met 50 mg
platina-oxyde in aethyl-acetaat gehydreerd. Hierbij neemt het
binnen een uur tijds 370 cc waterstof op, wat juist twee molen zijn.
Het reactieproduct is dan verzadigd ten opzichte van tetra-nitro-
methaan en destilleert quantitatief bij 125° (2.5 mm) over. Het
reeds dadelijk stollende destillaat, kristaUiseeren wij uit methyl-
alcohol om; het heeft dan een smeltpunt van 63° en geeft met een
praeparaat cyclo-pentadecaan met het spt. 58—59° een meng-
smeltpunt van 59—62° en dus geen depressie.

Ozonisatie van cyclo-pentadecyne

Door een oplossing van 1.8 g cyclo-pentadecyne in 50 cc tetra-
chloorkoolstof leiden wij gedurende 5% uur een ozonhoudenden
zuurstofstroom, waarna het mengsel ten opzichte van broom in
zwavelkoolstof verzadigd is. Men voegt er vervolgens 20 cc water
aan toe en dampt zoo snel mogelijk de tetrachloorkoolstof op een
waterbad er af, waarna men nog één uur in een oliebad op 110°
verhit. Het geheel lost dan met behulp van een weinig alcohol in
loog op. Men zuurt met zoutzuur aan en extraheert de vloeistof
met aether. Daar het zuur zich moeilijk laat omkristaUiseeren,
wordt het met methyl-alcoholisch zwavelzuur veresterd door het
daarmede 14 uur op een waterbad te koken, waarna het neutrale
deel bij 175° (0.8 mm) kookt en spoedig kristalliseert. Uit weinig
methyl-alcohol is het om te kristaUiseeren tot glanzende blaadjes
met een smeltpunt van 34°, hetwelk na tweemaal omkristaUiseeren
niet meer verandert.

-ocr page 111-

Analyse:

3.848 mg stof geven 9.47 mg CO, en 3.60 mg HgO.

Gevonden:nbsp;67.12 % C, 10.47 % H.

Berekend voor Cj, H34 0^: 67,94 % C, 10.74 % H.

Den ester verzeepen wij daarna weer met waterige kaliloog en,
na uitaetheren van neutrale deelen en dan aanzuren, slaat een zure
fractie neer, die uit weinig alcohol tot een zuur met een smeltpunt
105—107° is om te kristalliseeren.

Analyse: lt;

3.740 mg stof geven 9.08 mg COg en 3.51 mg HgO.

Gevonden:nbsp;66.21 % C, 10.50 % H.

Berekend voor C15 Hgg O4: 66.12 % C, 10.37 % H.

Inwerking van fosfor-penta-bromide op cyclo-pentadecanon

Bij 50 g PBrg, die met 40 cc petroleum-aether (Kp 40—60°)
overdekt en in een mengsel van ijs en zout gekoeld zijn, laten wij
onder voortdurend roeren een oplossing van 11 g exalton in 40 cc
petroleum-aether toedruppelen. Na een nacht staan, wordt water
toegevoegd en het reactiemengsel met petroleum-aether uitge-
schud. Vervolgens drogen wij op natriumsulfaat en dampen het
oplosmiddel af, koken dan het residu met 10 g KOH in 100 cc
alcohol gedurende 2 uur op het waterbad, stoomen den alcohol
er af en verdunnen verder met water, waarna wij het reactie-
product in aether opnemen en op de gewone wijze opwerken. Dit
neutrale deel kookt bij 138—141° (0.8 mm). Opbrengst: 2.8 g gele
vloeistof, die langzaam broom in zwavelkoolstof ontkleurt.

Analyse:

3.324 mg stof geven 9.32 mg CO, en 3.49 mg HgO.

Gevonden:nbsp;76.47 % C, 11.62 % H.

Wij behandelen dit met semicarbazide-oplossing, waarbij wij na
opwerken hieruit slechts ca 300 mg ruw semicarbazon, met een
smeltpunt van ± 245° onder ontleding, verkrijgen. Als neutraal
deel regenereeren wij 1.5 g kleurlooze, halogeenvrije, oheachtige
vloeistof, die bij 0.7 mm van 133—137° kookt.

-ocr page 112-

3.508 mg stof geven 9.81 mg CO2 en 3.735 mg HgO.

Gevonden:nbsp;76.27 % C, 11.91 % H.

Berekend voor Cjs Hgs O^: 74.93 % C, 11.75 % H.

Het verdere onderzoek hiervan lieten wij nisten.

De waterige oplossing (zie hierboven) zuren wij met verdund
zwavelzuur aan en extraheeren dan met aether, waardoor wij aldus
5.8 g zuur kunnen afzonderen, dat bij 0.4 mm van 165—175° over-
gaat. Het zuur stolt dadelijk en smelt, na omkristaUiseeren uit
waterigen methyl-alcohol, bij 66—67°.

Analyse:

4.339 mg stof geven 11.985 mg CO, en 4.35 mg HgO.

Gevonden:nbsp;75.33 % C, 11.22 % H.

Berekend voor C15 Hgg O,: 74.93 % C, 11.75 % H.

Daar de stof blijkbaar nog niet volkomen zuiver is, bereiden wij
ter identificatie het zuuramide door 0.5 g zuur in 5 cc thionyl-
chloride op te lossen en na staan in ammoniak uit te gieten, waarbij
zich het amide vormt, dat na omkristaUiseeren uit alcohol bij 194°
smelt.

Analyse:

3.861 mg stof geven 10.625 mg COg en 4.165 mg HgO.

4.023 mg stof geven 11.06 mg COg en 4.39 mg HgO.

Gevonden:nbsp;75.05 % C, 12.07 % H.

74.98 % C, 12.21 % H.

Berekend voor C15H29ON: 75.21 % C, 12.25 % H.

Wij hydreeren 950 mg van dit zuur met platina-oxyde in ijsazijn
welke in een half uur tijds 85 cc waterstof opnemen en daarna ook
bij opwarmen tot 60° niets meer. Dit komt overeen met één mol H,.
Bij omkristaUiseeren uit verdunden alcohol verkrijgen wij mooie
glanzende plaatjes, wier smeltpunt bij 82° ligt.

-ocr page 113-

3.860 mg stof geven 10.53 mg COg en 4.24 mg HgO.

Gevonden:nbsp;74.40 % C, 12.29 % H.

Berekend voor Ojg H30 74.31 % C, 12.48 % H.

Oxydatie van het zuur C14 Hg, COOH met permanganaaf

Wij lossen het onverzadigde zuur in een weinig 5 % kaliloog op
en schudden dit met zooveel KMnO^ als overeenkomt met
3 atomen
O, totdat de oplossing ontkleurd is, wat binnen één dag gebeurd is.
Na affütreeren van bruinsteen wordt met zoutzuur aangezuurd,
Waarbij een dik vlokkig neerslag ontstaat, dat na omkristalliseeren
uit verdunden alcohol bij ca
100—110° smelt.

Oxydatie met ozon

Door een oplossing van 1.5 g zuur\' in 50 cc tetrachloorkoolstof
wordt gedurende zVz ^^^ een ozonhoudenden zuurstofstroom door-
geleid. Dan destilleeren wij na toevoegen van wat water de
CCI4
snel af en verwarmen de resteerende vloeistof nog één uur in een
oliebad op ca
115°. Vervolgens voegt men loog toe, waarin alles
oplost. Door aanzuren wordt een zuur afgescheiden, dat wij on-
middellijk veresteren met methyl-alcoholisch zwavelzuur, waarna
de gevormde ester bij 15 mm van
175—190° overgaat. De ester
wordt in ijs en zout vast en smelt weer bij kamertemperatuur. Na
tweemaal destilleeren, krijgen wij ten slotte de volgende fracties:
Kp
(13 mm): -170° (o.i g); 170-180° (0.5 g); 180-190° (o.i g).
De middelste fractie wordt geanalyseerd.

Analyse:

3.727 mg stof geven 9.90 mg CO2 en 3.93 mg HaO.

Gevondennbsp;72-45 % C, 11.80 % H.

Berekend voor CijHggOa: 74.93 % C, 11.75 % H.

Deze ester wordt daarna door koken met alcoholische loog
verzeept en het verkregen zuur tweemaal uit aethyl-acetaat
omgekristalliseerd. Het zuur, dat verzadigd is ten opzichte van
tetra-nitro-methaan, smelt bij
90-91°.

-ocr page 114-

Analyse:

3,485 mg stof geven 9.505 mg CO en 3.58 mg HgO.

Gevonden:nbsp;74.38 % C, 11.49 % H.

Berekend voor CiiHasOg: 74.27 % C, 11.58 % H.

Titratie:

11.960 mg zuur verbruiken 2.653 cc 0.02-n. NaOH

aeq. gew, gev.: 225.
ber. voor CiiHgsOg: 226.

Oxydatie van methyl-cyclo-pentadeceen

In een rondbodem van 750 cc worden 23 g methyl-cyclo-penta-
deceen in 40 cc CCI4 opgelost en in ijs en zout afgekoeld. Wij
druppelen daarna gedurende ongeveer 2% uur een oplossing van
24 g CrOg in 95 g azijnzuur-anhydride er bij, laten nog een uur in
de koude staan en voegen dan 750 cc water toe. Men neemt den
muscusgeur duidelijk waar, boven het azijnzuur uit. De waterige
oplossing extraheeren wij in een perforator met aether, waarbij
wij het oplosmiddel tweemaal ververschen. Dan neutraliseeren wij
de gezamenlijke aetherische en tetrachloorkoolstof-oplossingen
met verdunde soda en schudden de soda-oplossing nog éénmaal
met aether uit. Na drogen op NagSO^ en afdestiUeeren van aether
en tetrachloorkoolstof, fractioneeren wij het geheel in vacuo en
vangen de volgende fracties op:

Kp. (0.5 mm): 100—110°nbsp;4.6 g (l)

110—123°nbsp;4.8 g (II)

123-145°nbsp;6,4 g (III)

145—200° (stolt ged.) 3,8 g (IV)
200—215° (vast)nbsp;0.7 g (V)

Dest. restnbsp;ca 1.5 g

De eerste drie fracties en de vloeistof van fractie IV behandelen
wij met een methyl-alcoholische semicarbazide-acetaat-oplossing en
vormt zich na enkele dagen eenig neerslag. De eerste en tweede
fractie bevrijden wij daarna gezamenlijk in vacuo van den methyl-
alcohol, trekken het residu met laagkokenden petroleum-aether

-ocr page 115-

uit en lossen de rest in kokenden methyl-alcohol op. Na afdampen
van den petroleum-aether kookt dit deel in zijn geheel van
114—122°
(0.8
mm) en blijkt dus onveranderd uitgangsproduct te zijn.

De derde en vierde fractie worden ook zoo opgewerkt. Wij trach-
ten hier echter na afdampen van den
petroleum-aether het residu
in plaats van te destilleeren, in de koude te verzeepen met
2 cc
NaOH in
20 cc aethyl-alcohol {36 uur). Het neutrale deel kookt
dan van
130—180° (0.9 mm) en wordt daarom nog eens met 2 g
KOH in ca
50 cc alcohol gedurende uur op het waterbad opge-
warmd, waarna het neutrale deel aldus kookt:

Kp (imm): 130—140° 4-4 g
170—210° 0.8 g
Dest. rest i g

De eerste fractie (Kp i mm 130—140°), die nu den gevormden
alcohol moet bevatten, verhitten wij met
7 g phtaalzuur-anhydride
en
2 cc benzol gedurende 2V4 uur in een oliebad op 130—140°.
Igt;aar na opwerken nog aUes vrijwel neutraal blijkt te zijn, herhalen
wij de proef met
5 g anhydride gedurende 7 uur op 130—140°. Bij
het opwerken passen wij de. scheiding in zuur en neutraal toe,
waarbij wij ca
3 g neutraal product verkrijgen, dat bij 0.7 mm van
111—116° kookt en nog weer methyl-cyclo-pentadeceen is. De
zure fractie verzeepen wij met waterige loog; er gaat dan
0.8 g
bij
0.6 mm van 135—155° over. Na nogmaals destiUeeren, analy-
seeren wij de middelste druppels (Kp i mm
150—151°)-

Analyse:

3.289 mg stof geven 9.68 mg CO, en 3.73 mg HgO.

Gevonden:nbsp;80.27 % C, 12.66 % H.

Berekend voor C,, H30 O: 80.59 % C, 12.69 % H.

Cyclo-pentadecanon-oxim, (CH2)i4 C = NOH.

Een oplossing van 10 g exalton (cyclo-pentadecanon) in 50 cc
acetonvrijen methylalcohol verwarmen wij gedurende 3 uur met 6 g
hydroxylamine-chloorhydraat en 8 g natriumbicarbonaat op een
waterbad, gieten daarna in veel water uit en filtreeren het gevormde

-ocr page 116-

oxim af. Na omkristaUiseeren uit met water verdunden methyl-
alcohol, is het smeltpunt 75°. De opbrengst, lo.i g, is nagenoeg
quantitatief.

Physische constanten:
d®^-^ - 0.9261 Ber.: dquot;\' =- 0.9222

=1.4768nbsp;d«quot;». 0.9273

1.4800nbsp;MR (80) GD 124.6

1.48525nbsp;n«» - 1.4830 LL 73.66

1.4860nbsp;Berekend voor CigHgo 0\'N» p: 73.75

1.4879nbsp;EMd = — 0.09

1.4903nbsp;E J\'d = — 0.04

,-CO

Cyclo-pentadecanon-isoxim, {CH2)i4 1

I-^NH

10 g van dit oxim wordt op de bekende wijze in porties van 2 g
telkens met 5 cc sterk zwavelzuur (4 : i) juist tot koken verhit en
dan in water uitgegoten en uitgeaetherd. Daar omkristaUiseeren
niet vlot lukt, destiUeeren wij bij zeer lage drukking, waarbij aUes
tusschen 176 en 178° (0.15 mm) overgaat. Het destiUaat wordt
onmiddelijk vast, smelt bij ca 120° en, na omkristaUiseeren uit
petroleum-aether, bij 127°.

-ocr page 117-

DE DERTIGRING
Theoretisch Gedeelte

Ruzicka en medewerkers i) vonden bij de cyclisatie van de
polymethyleen-dicarboonzuren, naast het cyclische keton, nog een
reeks bijproducten, waaronder diketonen, die door condensatie van
twee moleculen dicarboonzuur gevormd waren. Zoo werd er bij de
bereiding van exalton in de destillatieresten, naast een hoeveelheid
van het alifatische di-tetradecyl-keton, een geringe hoeveelheid
cyclotriakontaan-dion-i,i6 aangetoond, dat door zijn in organische
oplosmiddelen vrijwel volkomen onoplosbaar disemicarbazon ge-
makkeHjk te isoleeren is. Reeds heeft
Ruzicka de constitutie van
dit diketon bewezen door oxydatie van de benzylideen-verbinding
tot i4-keto-octokosaan-i,28-dicarboonzuur en beschrijft hij de
reductie volgens
Clemmensen van dit diketon, waarbij naast het
cyclo-triakontaan door partiëele reductie ook het cyclo-triakon-
taan ontstaat.

Wij maakten van dit diketon nog enkele nieuwe derivaten. Zoo
werd het met natrium en alcohol gereduceerd tot het cyclo-triakon-
taan-i,i6-diol, van welk glykol water afgespUtst werd, hetgeen
met kalium-bisulfaat maar ten deele gelukt, wel daarentegen met
behulp van het /5-naftaline-sulfozuur, waarbij het
cyclo-triakontaan-
diëen ontstaat. Dat hier inderdaad nog een dertigring aanwezig is,
werd bewezen door hydreering tot het
cyclo-triakontaan, dat door
smeltpunt en mengsmeltpunt identiek bleek te zijn met de door
reductie uit het diketon ontstane koolwaterstof.

Door behandeling van het diketon met methyl-magnesium-jodide
werd het glykol bereid, dat door waterafsplitsing met mierenzuur
in het i,i6-dimethyl-cyclo-triakontaan-i,i6-diëen overging, het-
welk zich tot de verzadigde koolwaterstof i,i6-dimethyl-cyclo-
triakontaan liet hydreeren. Van deze verbindingen werden de dicht-
heid en brekingsmdex bepaald.

i) Ruzicka, Brugger. Seidel en Schinz. Helv. 11, 496 (1928).

-ocr page 118-

Wij trachtten verder uit dit groote molecuul een tweebasisch
zuur te bereiken om dan door het meten van zijn geleidingsver-
mogen wellicht iets omtrent den ouderlingen afstand van de beide
carboxylgroepen te weten te komen.

Het gelukte echter niet uit het diketon het dinitril te bereiden
met blauwzuur in statu nascendi. De reactie volgens
Reformatzky
met broomazijnester en zink verliep daarentegen vlot en wij ver-
kregen aldus een tweevoudigen oxy-ester. Met kaliumbisulfaat en
/S-naftaline-sulfozuur behandeld, kregen wij geen zuiver onver-
zadigd zuur. waarom deze proeven, mede door gebrek aan tijd,
afgebroken zijn.

Het leek ons verder van belang na te gaan in hoeverre het onver-
zadigde cyclo-triakontaan-diëen tegen cycliseerende middelen als
bijv. mierenzuur bestendig was. Het verhitten met dit zuur bij ioo°
had geen inwerking ten gevolge, bij hoogere temperaturen in een
toegesmolten buis had een geringe verkoling plaats, maar toch
konden wij weer veel onveranderd diëen terugwinnen. Er zijn aan-
wijzingen voor een gedeeltelijke omzetting, daar de dichtheid wel
eens eenigszins veranderde, maar vermochten wij niet een bepaalde
andere verbinding hieruit te isoleeren.

Wel gelukte het het diketon om te zetten. Daartoe kookten wij dit
op waterbad met een alcoholische natrium- of kalium-aethylaat-
oplossing. Ook met natrium-amide had een geringe omzetting plaats,
waarbij wij via het semicarbazon dezelfde stof konden isoleeren.
Bij de proeven met aethylaat werd een groot deel van het diketon
tot een polymere verbinding omgezet, die bij een drukking van
I mm eerst bij ca 350—450° onder ontleding destilleert. Uit de
lager kokende deelen (ca 250—290°) kon door behandelen met een
methyl-alcoholische semicarbazide-acetaat-oplossing gedeeltelijk
weer disemicarbazon van het diketon teruggewonnen worden. Daar-
naast vonden wij echter een in warmen alcohol moeilijk oplosbaar
semicarbazon, dat bhjkbaar tot een inwendig condensatieproduct
behoorde, Vermoedehjk heeft zich hier de ééne ketogroepmet de ac-
tieve methyleen-groep naast de andere ketogroep gereageerd en zou-

,-COH — CHg-,

den wii den bicychschen keton-alcoho^CHa) 131nbsp;(CHg) 13

1-CH —CO --\'

met een aan elkaar verbonden 15- en 17-ring hebben verkregen. Het

-ocr page 119-

semicarbazon ontleedden %vij door verwarmen met zoutzuur en
kregen hieruit door omkristaUiseeren uit alcohol een stof, die bij
62—63° smolt. Het onderzoek van deze interessante verbinding
wordt voortgezet.

Experimenteel Gedeelte

-(CH,)

Cyclo-triakontaan-dion-i,16 0=Cnbsp;C—O

•-(CH,)i4-^^

In een extractieapparaat volgens Pfeiffer i), groot 10 L, dat
in
een zinken vat ter verwarming is geplaatst, worden de destiUatie-
resten van de exaltonbereiding met wannen alcohol, waarin het
diketon goed oplost, geëxtraheerd. Het waterbad heeft daartoe een
temperatuur van ongeveer
60°. Het geëxtraheerde en van alcohol
bevrijde product roert men dan in porties van 350—450 g m rond-
bodems van
4 L met een oplossing van 80 g semicarbazide-chloor-
hydraat en iio g watervrij
natrium-acetaat en L ketonvnjen
alcohol gedurende 24 uur. waarbij men den inhoud der kolven twee
of driemaal tot ca
50° opwarmt om de brijige massa wat meer
vloeibaar te maken. Daarna fütreert men aUes door een met behulp
van warm water verwarmden zuigtrechter, waarna een gelei-
achtige massa achterbUjft. welke vele malen met warm benzol
wordt uitgewasschen. Daar het disemicarbazon daarin onoplosbaar
is en de andere bestanddeelen in het warme benzol grootendeels op-
lossen. blijft het als een wit poeder achter, dat men ten slotte nog
tweemaal met warmen absoluten,alcohol nawascht. waarin het
eveneens onoplosbaar is. Wij verkrijgen aldus een tamelijk zmver
disemicarbazon. welks smeltpunt door herhaaldelijk wasschen tot
218—219° kan opgevoerd worden. Het zoo verkregen disemicar-
bazon ontleedt men dan door koken met een verzadigde oxaalzUur-
oplossing of met zoutzuur in het oliebad. De vaste laag. die na
afkoelen ten slotte bovenop drijft, wordt eenige malen met warm
water gewasschen en daarna in warmen methyl-alcohol opgenomen.

i) Zie voor een beschrijving van dit apparaat de dissertatie van D. R.
Koolhaas. Utrecht 1928; pg. i33-

-ocr page 120-

waaruit het diketon bij afkoeling uitkristalliseert, Ter verdere zui-
vering kan men het in vacuo destilleeren (ap i mm:
287—289°) en
daarna uit methyl-alcohol omkristaUiseeren. Het smeltpunt van het

zuivere diketon Ugt bij 75—76°,

Van een herhaaldelijk uit methyl-alcohol omgekristaUiseerd
diketon bepaalden wij de volgende physische constanten:

^ua.« _ 0.8557 Ber.: (met dd/dt - 0.0006):

jjioa-B ^ 1.4450nbsp;d^®\'\' ® 0.8617

1.4478nbsp;d®quot; -= 0.875nbsp;MR (102.8) GD - 233.0

1.4524nbsp;LL - 139-24

--nbsp;Up = 1.4557nbsp;Ber. voor C30 HsaOquot;: 138.56

_nbsp;EMd - 0.68

1.4571nbsp;- 0.15

Van een ander praeparaat was Dr. H. W. Huyser zoo vriendelijk
de constanten te bepalen. Hij vond:
d®®-® ■= 0.8792 Berekend:

- 0.8729

nr = 1.4513®nbsp;d®® » 0.8795

1.4541nbsp;MR (91.0) GD 233.3

1.4588nbsp;n®? - 1.4579nbsp;LL 139.15

—nbsp;Berekend voor Csq

_nbsp;EMd - 0.59

_nbsp;E^^d - 0.13

-(CHg)!^

Cyclo-tnakontaan-diol-1,16, HO HCnbsp;CHOH

\'-(CH.,),,-\'

Op een waterbad lossen wij 3 g cyclo-triakontaan-dion in 100 cc
absoluten alcohol op, voegen hieraan na afkoeling 8 g natrium toe
en verwarmen dan nog 3 uur lang. Daarna wordt de alcohol afge-
stoomd, waarbij zich twee lagen in de kolf vormen, waarvan de
bovenste bij kamertemperatuur stolt en na wasschen met warm

-ocr page 121-

water en drogen, bij 260—270 bij i mm kwikdnik overgaat. Het
destillaat wordt onmiddellijk vast en smelt na omkristalliseeren uit
alcohol bij
96—98°.

Analyse:

3.717 mg stof geven 10.825 mg COg en 4.39 mg HjO.

Gevonden:nbsp;7943 % C. 13.22 % H.

Berekend voor C30 Heo 0^: 79.56 % C. 13.34 % H.

^nbsp;1-CH = CH-1

Cyclo-tnakontaan-diêen-l,j6,nbsp;(CH2)i3nbsp;{CH2)i3

I-CH = CH-1

Een mengsel van 0.6 g cyclo-triakontaan-diol en 1.7 g gesmolten
en fijngepoederd
KHSO4 verhitten wij gedurende 2 uur in een olie-
bad op
180°. Na afkoeling wascht men met 10 cc water en trekt
met veel aether, waar deze hoogmoleculaire verbindingen ta-
melijk slecht in oplossen, uit. Na drogen en afdampen van het
oplosmiddel destilleert de gevormde stof bij ca
270° (0.3 mm) en
blijft het smeltpunt na tweemaal omkristalliseeren constant op
68—69°.

Analyse:

4.245 mg stof geven 12.90 mg CO2 en 5.08 mg HgO.

Gevonden:nbsp;82.88 % C. 13.39 % H.

Berekend voor C30 Hjg O: 82.86 % C. 13.45 % H.

Er is slechts één molecuul water afgesplitst.

Daarom verhitten wij 5.5 g cyclo-triakontaan-diol met 100 mg
^-naftaline-sulfozuur gedurendenbsp;op
200—210°, waarbij

400 mg water opgevangen wordt, terwijl zich theoretisch 440 mg
moeten afscheiden. Na nog
20 minuten verhitten op dezelfde tempe-
ratuur, komt er geen water meer uit, zoodat wij nu de massa met
verdunde loog en water wasschen en vervolgens over stukjes
natrium bij zeer lagen druk destiUeeren.

Analyse:

3.577 mg stof geven 12.26 mg COj en 4.73 mg HgO.

Gevonden:nbsp;86.25 % C. 13.65 % H.

Berekend voor C30 H^g: 86.44 % C. 13-55 % H.

-ocr page 122-

Van een zuiver, over natrium gedestiUeerd, praeparaat bepaalden
wij de volgende constanten:

Kookpunt: 240° (0.4 mm)nbsp;Smeltpunt: 50-52°

Dichtheid: d«»» = 0.8218.

n^H?« 14584

14488

Ber.: = 1.4564

1.4615

14519

14595

1.4667

14570

1.4647

1.4674

14577

14654

(1.4694)

(14597)

1.4718

1.4619

1.4698

dn/dt = 0.00034

-MR ( 80.0) GD 232.85
LL 138.66

Berekend voor C30 Hgg pg •

EMd = 1.05
= 0.25

Hydreering van cyclo-triakontaan-diêen-ï,iamp;

In een microhydreerapparaat worden 247 mg van het diëen met
12 mg platinaoxyde in 20 cc ijsazijn geschud. In de koude neemt
het daarbij slechts langzaam waterstof op. Bij verwarming echter
is na 10 minuten vrijwel de theoretische hoeveelheid waterstof ver-
bruikt, Er is namelijk ten slotte 33.7 cc Hg opgenomen, terwijl wij
30.3 cc berekenen voor 2 mol waterstof plus correctie voor platina-
oxyde en ijsazijn. Hierna verdunnen wij het ijsazijn met water en
wasschen het kolfje met warme aethyl-acetaat uit, waarin de ver-
zadigde koolwaterstof oplost. In de koude kristaUiseert hier ca
100 mg met een smeltpunt van 55° uit, welke met een cyclo-triakon-
taan-preparaat door reductie volgens
Clemmensen uit cyclo-
triakontaan-dion verkregen, geen smeltpuntsdepressie geeft. Na
indampen van het aethyl-acetaat verkrijgt men nog iio mg met
een smeltpunt 53—54°.

H3CV^P(CH2)H-|/OH
i,i6-diniethyl-cyclo-triakontaan-i,i6-diol. Cnbsp;C

HO/\'i-(CH2)i,-l\\CH3
Daar het diketon moeüijk in aether oplost, voeren wij de reactie

-ocr page 123-

volgens Grignard in amylaether, die ter verwijdering van alco-
holen drie maal over natrium gedestilleerd was, mt. Daartoe bren-
gen wij 7 g methyl-jodide en i g magnesium in 25 cc amyl-aether
op het waterbad aan het reageeren en druppelen daarna 5 g cyclo-
triakontaan-dion, in ca 200 cc amyl-aether in de warmte opgelost,
aan de „Grignardquot;-oplossing toe, waardoor het diketon zich zeer
fijn verdeelt. Na vier-en-twintig uur staan, verwarmen wij het
reactiemengsel nog 2 uur op het waterbad, gieten vervolgens op ijs
uit, maken met zoutzuur zwak zuur en filtreeren ten slotte. Het
filter wordt in warmen*alcohol opgenomen en de stof uit alcohol
omgekristalliseerd. Het heeft een smeltpunt 114—115° (met nog
sporen van een iets hooger smeltende stof, die echter na vele malen
omkristaUiseeren blijven).

T,x^-dimethylrcyclo-tnakontaan-diêen-T,j6, CggHeo.

Wij verwarmen 2.5 g dimethyl-cyclo-triakontaan-diol op een
kokend waterbad gedurende 21/2 uur met 95 % mierenzuur, trekken
daarna met aether uit en wasschen de aetherische oplossing met
soda en water. Na drogen op CaClg dampen wij den aether af en
destiUeeren bij ca 280° (0.3 mm). Na tweemaal omkristaUiseeren
uit alcohol smelt de stof nog onscherp bij ca 59°.

Daarom behandelen wij de stof eerst nog met een oplossing van
semicarbazide-acetaat in methyl-alcohol om resten diketon te ver-
wijderen. Het product wordt daartoe enkele malen tot 70° verwarmd
en verder gedurende 3 dagen aan zich zelf overgelaten. Daarna
laten wij den alcohol aan de lucht verdampen en trekken dan de
rest achtereenvolgens met warmen petroleum-aether en met war-
men alcohol uit. De petroleum-aether-oplossing laat na verdampen
een rest na, die na omkristaUiseeren uit alcohol bij 53—54° smelt,
maar waarvan de analyse nog geen juiste uitkomst geeft.

Analyse:

3.081 mg stof geven 9.675 mg CO, en 3.695 mg HgO.

Gevonden:nbsp;85.64 % C. 13.42 % H.

Berekend voor C32 B^o- 86.39 % C. 13.61 % H.

Na destiUeeren over natrium echter (Kp i mm ca 250°) is het
smeltpunt opgevoerd tot 64—65°.

-ocr page 124-

io8

Analyse:

3.470 mg stof geven ii.oi mg COg en 4.18 mg HgO.

Gevonden:nbsp;86.53 % C. 13.48 % H.

Berekend voor C32 Heo\'. 86.39 % C. 13.61 % H.

Physische constanten (met 0.15 g bepaald):

d®®-® -= 0.8302 Ber.nbsp;(met dd/dt 0.0006): d^^\'\' 0.834

nS;® - 1.4626 ber.nbsp;(met dn/dt 0.00034): n^» - 1.4641

1.4461nbsp;MR (80) GD 248.5

1.4713nbsp;LL 147.77

1.4721nbsp;Ber. voor CggHeo Fa = 146.84

(T.4741)nbsp;EMd - 0.93

1.4762nbsp;E^i, - 0.21

I-(CH2)i4-1

i.,ï6-Dimethyl^cyclo-tnakontaan, c3h-CHnbsp;HC-ch3

\'-(CH,),,-gt;

Wij hydreeren 0.285 g dimethyl-cyclo-triakontaan-diëen met
20 mg platina in 10 cc aethyl-acetaat, welke daarbij in enkele uren
30.4 cc waterstof opnemen, terwijl de theoretische hoeveelheid
voor
2 mol H, 29 cc is. De koolwaterstof is dan verzadigd ten op-
zichte van tetra-nitro-methaan en geeft na omkristaUiseeren uit
alcohol de volgende constanten:

d®*quot; 0.808nbsp;Ber. (met dd/dt 0.0006):nbsp;d®® - 0.813

n^^« -= 1.4497 ber. (met dn/dt 0.00035):nbsp;n?,® - 1.4498

1.4525nbsp;MR (80) GD 248.1

1.4570nbsp;LL 148.20

1.4577nbsp;Ber. C32 H54: 147.78

_nbsp;^nbsp;EMd quot; 0.42

E^D = 0-09

-ocr page 125-

Cyclo-tnakontaan-diol-i,i6-diazijnester-i,i6

Cnbsp;C

Roocnbsp;coor

In een rondbodempje worden 2 g zink met wat jodium geacti-
veerd en daarna met
20 cc benzol overgoten. Hierin lossen wij ver-
volgens
4.5 g cyclo-triakontaan-dion op en voegen dan daaraan
3.5 g broom-azijnester (4 mol) toe. Men laat alles gedurende 6 uur
op een waterbad koken, waarna bijna al het zink is opgelost, en
giet dan de stroperige massa in ijswater met wat zoutzuur uit,
waarna men door uitaetheren den onomgezetten broom-azijnester
verwijdert en na fütreeren de stof uit alcohol omkristaUiseert. De
oxy-ester smelt bij 117—
118°.

Analyse:

3.942 mg stof geven 10.55 mg COg en 4.08 mg HgO.

Gevonden:nbsp;73-00 % C. 11.58 % H.

Berekend voor €33 H.^ 0^: 73-01 % C. 11.60 % H.

Condensatie van diketon met natrium-amide

In een rondbodem van 150 cc worden 1.5 g fijngewreven na-
trium-amide met wat aether bedekt en hieraan 4-5 g cyclo-triakon-
taan-dion toegevoegd. Dit verwarmen wij vervolgens
5 uur op het
waterbad, waarna wij de massa in water uitgieten. Dan neemt men
het afgescheiden vlokkige neerslag in aether op en bevnjdt het na
drogen van aether. Het residu behandelen wij met een semicar-
bazide-acetaat-oplossing en werken deze na vier dagen staan op
door uittrekken met wannen methyl-alcohol. Het grootste deel
(4 6 g) is hierin onoplosbaar en smelt dan bij ca 215°: dit is disemi-
carbazon van onomgezet diketon. Den methyl-alcohol dampen wij
dan in en wasschen het neerslag met petroleum-aether mt. Na om-
kristalHseeren uit methyl-alcohol, die geregeld vooreen groot deel
ingedampt moet worden, krijgen wij ca
0.5 g semicarbazon, dat bij
121—125° smelt. De analyse wees nog op een onverbrandbare rest,
die natriumzout bevatte.

-ocr page 126-

Analyse:

3.708 mg stof geven 9.82 mg COg en 3.82 mg H2O, terwijl 0.028 mg
onverbrande rest achterblijft.

Gevonden:nbsp;73.11 % C. 11.61 % H.

Berekend voor C31H5AN3: 73-59% C. 11.76% H.

Bij een herhaling van dezelfde proef met benzol in plaats van
aether, was de opbrengst al even slecht.

Condensatie van diketon met kalium-aethylaat

In 40 cc absoluten alcohol lossen wij eerst 4 g kalium en vervol-
gens 25 g cyclo-triakontaan-dion op een waterbad op en koken dit
nog 21 uur. Daarna behandelen wij het reactieproduct met water
en nemen aUes in aether op, wasschen met zuur en water en drogen
op natriumsulfaat. Het oplosmiddel dampen wij dan af en destil-
leeren het residu bij zeer lage drukking, wat alleen dan goed lukt,
wanneer er zorgvuldig gewasschen en gedroogd is. Beneden 300°
bij 0.5 mm gaan ca 11 g over; de rest is grootendeels te destilleeren
tusschen 350 en 450° en bestaat waarschijnhjk uit een polymeer
product. Een fractie met een kp van ca 260° bij 0.7 mm wordt ge-
analyseerd. Het is verzadigd ten opzichte van tetra-nitro-methaan.

Analyse:

3.852 mg stof geven 11.33 mg COg en 4.43 mg HgO.

Gevonden:nbsp;80.22 % C. 12.87 % H.

Berekend voor C30 Hg« 80.28 % C. 12.58 % H.

De gedestilleerde massa behandelen wij met een methyl-alcoho-
lische semicarbazide-acetaat-oplossing, waarbij zich ruim y g on-
oplosbaar disemicarbazon laat afscheiden en uit de rest nog 1.7 g
van een semicarbazon komt, dat bij 135—137° smelt.

Uit dit semicarbazon isoleeren wij door koken rhet verdund zout-
zuur een keton, dat na omkristaUiseeren uit 85 % alcohol bij
62—63° smelt.

Hiervan zijn de volgende constanten bepaald:

-ocr page 127-

= 0.8769 Ber.: d»^quot; = 0.868
dquot;®» 0.8738nbsp;d«» =0.8775

1.4516nbsp;n«» -«1.4599nbsp;MR (80) GD 235.0

14544nbsp;LL 139.95

I-459Inbsp;Berekend voor C30 Hge D\'0quot; : 137.88

Van dezen vermoedelijken keton-alcohol bereiden wij de amino-
guanidino-verbinding. Daartoe lossen wij i g amino-guanidino-di-
carbonaat in 5 cc water met behulp van een weinig zoutzuur op
en voegen hier 0.4 g keton-alcohol en eenige aethyl-alcohol aan toe.
Waarna wij het op een waterbad tot oplossing brengen en 5 minuten
koken. Dan verdunnen wij met water, waarbij een brij ontstaat,
die met loog behandeld en dan uitgeaetherd wordt. Nadat de aether
gedroogd en afgedampt is, stolt het residu in de koude, lost ge-
makkelijk in wat alcohol op en wordt na filtreeren met een koud
verzadigde pikrinezuur-oplossing te zamen gevoegd, waarbij het
zich vormende pikraat onmiddellijk neerslaat. Het heeft een smelt-
punt 209—212°, en na omkristaUiseeren uit alcohol 216—218°.

-ocr page 128-

SAMENVATTING

In het eerste gedeelte van dit proefschrift is datgene, wat thans
van de verbindingen met ringen, uit vele koolstofatomen bestaande,
bekend is, samengevat en in verband met den waarschijnlijken
vorm van deze stoffen besproken. Wij komen tot de conclusie, dat
de groote koolstofringen vermoedelijk een min of meer „lusvor-
migequot; structuur hebben, zoodat wij ons deze verbindingen kunnen
voorsteUen als parallele methyleenketens. waarvan de emden zijn
verbonden. Feitelijk zuUen dus de ringen met vele rmgatomen met
de alifatische verbindingen overeenkomen; dit komt dan ook m

verschiUende eigenschappen tot uiting.nbsp;^ . , , „ ^^

Aan de hand van eigen metingen wordt verder de invloed van de
ringstructuur op de optische eigenschappen nagegaan en vinden
wii in de moleculair-refractie (formule
Lorenz-Lorentz) voor de
ririgen met meer dan 8 ringatomen een negatief increment van ca
-0 5 De moleculaire brekingscoëfficiënt en moleculair-dispersie
daarentegen vertoonen geen afwijking. Voor den parachoor is de
invloed nog niet te bepalen, hoewel er aanwijzingen zijn, dat de
ringstructuur hier bij grootere ringen ook tot uiting komt. ^

In het tweede gedeelte zijn verschUlende verbmdmgen met rin-
gen uit 8 15 en 30 koolstofatomen bestaande, beschreven, welke
wij,\' uitgaande van cyclo-octanon, cyclo-pentadecanon en cyclo-

triakontaan-dion hebben bereid.

Voor het eerst werd in een ring uit louter koolstofatomen een
drievoudige binding gevormd en destructuur hiervan bewezen.

-ocr page 129-

STELLINGEN

De cyclische verbindingen met meer dan 8 ringatomen veroor-
zaken in de moleculair-refractie (formule
Lorenz-Lorentz) een
negatief increment van —0.5.

Proefschrift, pg. 36

II

Het is foutief bij overwegingen betreffende ruimtelijke modellen
van organische moleculen den invloed van het waterstofatoom te
veronachtzamen.

III

Miricylalcohol en melissylalcohol zijn identiek, en wel n-hentria-
kontanol-i.

Heiduschka en Gareis, J. f. pr. Ch. 99, 293 (1919)
pummerer
en Kranz, B. 62. 2620 (1929)

IV

Besluiten omtrent het aantal koolstofatomen in alifatische ver-
bindingen op grond van röntgenspectrografisch onderzoek dienen
met de grootste voorzichtigheid genomen te worden.

Karssen, Ch. W. 25, 120 (1928)
Francis, Piper en Malkin. Proc. Roy. Soc. A. 128, 214 (1930)

H. A. Boekenoogen

-ocr page 130-

^ /nbsp;-t..S

-ocr page 131-

Het onderzoek van Freundlich, Joachimsohn en Ettisch heeft
een nieuwe verklaring van den Schulze-Hardy-regel noodzakelijk
gemaakt. Men zal daarbij rekening moeten houden met de oplos-
baarheid van reactieproducten in de dubbellaag.

Z. f. Ph. Ch. 141, 249 (1929)

VI

Zelinsky heeft niet waarschijnlijk gemaakt, dat bij het leiden
van
cyclo-octaan over geactiveerde palladium-kool methyl-cyclo-
heptaan en bi
-cyclo-octaan gevormd worden.

Zelinsky en Freimann, B, 63, 1488 (1930)

VII

De wet van Priedel, dat de afwezigheid van een symmetrie-
centrum in het Laue-diagram niet tot uiting komt, is onjuist; dit
kan experimenteel bewezen worden.

Ewald, Physica, 5, 556 (1925)
Ewald en Herrmann, Z. f. Kristallographie, 65, 251 (1927)

VIII

Ook voor den toekomstigen natuurwetenschappelijken onder-
zoeker verdient de gymnasiale opleiding de voorkeur boven de
mathematisch-physische der H.B.S.

-ocr page 132-
-ocr page 133-

•■iiifÄn

V.,

-ocr page 134-

-

-ocr page 135-

■ f . - - i

i.V.:

■r^ -

-ocr page 136-

m-