-ocr page 1-

Lr T?rt\'.-i

hS\'.

tot het begin der

negentiende eeuw

----

P.Jv DOBBELAAR

-ocr page 2-

m

-m

t.

-ocr page 3-

uil

a\'s

-ocr page 4-

t..

-ocr page 5-

DE BRANDERIJEN IN HOLLAND TOT HET
\'begin der 19de EEUW.

-ocr page 6-

mn

■•■SïS-.

y

ï-vnbsp;-

\\

r

.-j

■, \'

. • \\

{

f

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1620 8666

-ocr page 7-

fic. ^x^ ^J iP

DE BRANDERIÏEN IN HOLLAND
TOT HET BEGIN DER
NEGENTIENDE EEUW

biiliothsek OER

ruksünivewiteit
u t r ï c h t.

ROTTERDAM • MCMXXX
N.V. NIJGH ö VAN DITMAR\'S UITGEVERS-MIJ

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN
WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVER-
SITEIT TE UTRECHT. OP GEZAG VAN
DEN RECTOR-MAGNIFICUS DR. A. A.
PULLE. HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE.
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDEN-
KINGEN VAN DE FACULTEIT DER LET-
TEREN EN WIJSBEGEERTE TE VER-
DEDIGEN OP VRIJDAG 11 JULI 1930
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR DOOR

PIETER JAN DOBBELAAR

GEBOREN TE WEMELDINGE.

-ocr page 8-

«p

mquot;\'-

y

-ocr page 9-

Aan mijn Vrouw.

-ocr page 10-

quot;mm^

\'-Ji\'^ •

^■Xfw\'\'■

pm

im- f

-ocr page 11-

Bij de voltooiing mijner studie aan de Utrechtsche Universiteit
is het mi) een behoefte om hier jegens U, Hooggeleerde Kernkamp,
hooggeachte promotor, te getuigen van mijn zeer groote dankbaar-
heid voor al datgene, wat Gij in den loop der jaren hebt gedaan,
om mij in staat te stellen mijn doel te bereiken.

Onvergetelijk zullen voor mij blijven de uren op Uwe colleges
en in Uwe studeerkamer doorgebracht.

Ook U Hooggeleerden Oppermann, Bolkestein, dc Vooys, Verrijn
Stuart, de Savornin Lohman dank ik voor het vele, wat Gij mij op
Uwe colleges hebt geschonken en voor de welwillendheid, waarmede
Gij mij steeds zijt tegemoet getreden.

Het onderwerp van mijn proefschrift bracht mee, dat ik op ver-
scheidene plaatsen een onderzoek moest instellen. Aan de ambte-
naren der gemeente-archieven te Brielle, Dordrecht, Gorinchem.
Rotterdam, Schiedam, Delft, Gouda, Woerden, Leiden, Haarlem.
Amsterdam, Alkmaar en Weesp, aan die van het Algemeen Rijks-
archief te \'s Gravenhage, het Rijks-archief in Noordholland te
Haarlem en het Nederlandsch Economisch-Historisch archief te
\'s Gravenhage, wien geen moeite ooit te veel was om mij behulp-
zaam te zijn, ben ik groote erkentelijkheid verschuldigd.

Het is mij niet mogelijk, hen allen persoonlijk hier tc noemen;
een enkele uitzondering zij me evenwel vergund ten opzichte van
mejuffr. J. E. IJperlaan, waarn. gemeente-archivaris te Delft cn den
heer J. K. Moojen, ambtenaar op het gemeente-archief van Amster-
dam, van wie ik wel zeer veel heb gevergd.

In dit verband wil ik nog een woord van vriendschappelijke ge-
negenheid richten tot den heer Joh. H. Been. gemecntc-archivaris
te Brielle, die steeds bereidwillig was, de te mijnen behoeve van
elders ingekomen archivalia onder zijn hoede te nemen.

Mijn oorspronkelijk voornemen om mijn proefschrift tc besluiten
met het midden der 19de eeuw, heb ik om practische redenen moeten
wijzigen.

-ocr page 12-

Dientengevolge heb ik van de door mij zeer gewaardeerde beschik-
king van Z.Exc. den minister van Financiën, waarbij mij toegang tot
de kadastrale bescheiden geopend werd, wel een dankbaar gebruik
gemaakt, doch was niet in de gelegenheid de uit die bron verzamelde
gegevens nog in dit geschrift te verwerken.

Ten slotte gedenk ik met erkentelijkheid de zeer velen, buiten
ambtelijke functie, die mij met raad en daad terzijde hebben gestaan.

-ocr page 13-
-ocr page 14-

Titelblad van „Die distellacien ende vurtuyten der wateren\'

-ocr page 15-

INLEIDING.

Nog heden ten dage is het vraagstuk, waar en in welk tijdperk
de oorsprong der alkohol-distillatie moet worden gezocht, niet
geheel opgelost.

Langen tijd heeft men gemeend, op grond van de Arabische
herkomst van het woord „alkoholquot;, dat ook aan de Arabische
chemici de ontdekking van den alkohol en van diens distillatie
moest worden toegeschreven. Deze opvatting werd o.m. verkon-
digd door Johann Friedrich Gmelin. die in 1797 het eerste zijner
uit drie deelen bestaande „Geschichte der Chemiequot; in het licht
gaf.i)

Nadien kwamen Hoefer, 2) Kopp 3) en Berthelot ■») echter met
ccn andere voorstelling. Weliswaar is het woord „alkoholquot; door
bemiddeling der Arabieren tot ons gekomen, maar oorspronkelijk
was de beteekenis ervan een soort poeder, zwavelantimonium, dat
de Oostersche vrouwen gebruikten voor het verven der oogharen.
Met „wijngeestquot; had dit dus niets te maken.

Wèl kenden de Arabieren de distillatie (van water bijv.), maar
die wetenschap zouden ze ontleend hebben aan de Grieksche ge-
leerden uit Alexandrië, die op hun beurt hadden voortgebouwd
op de technische bedrevenheid der oude Egyptenaren.

In zijn in 1911 verschenen geschrift ß) wil Schelenz dc mcening
doen post vatten, dat reeds de Egyptenaren in vroeger tijd den
alkohol hebben kunnen bereiden cn dat de Arabieren in Alexandrië
die kunst hebben overgenomen cn verder verbeterd.

\') Johann Friedrich Gmclln, Gcschlchte der Chemie 1 (Göttlngen. 1797), bl. 30.

«) Fr. Hocfcr, Histoire dc la chimie I (Parijs. 1842), bl. 408.

3) Kopp, Gcschlchte der Chemie II (BrunswIJk, 1844).

•») M. Bcrthclot. La chlmlc au moyen üge I (Parijs, 1898). Dubrunfaut, Traité
complet dc l\'art dc Ia distillation, (Brussel, 1825), onderstelt, dat dc oude
volken wel het dlstlllccren kenden, maar dat de „alambicquot;, het distillcerapparaat,
zooals wij dat hebben, een uitvinding van Arabische alchemisten is (bl. 231 v.).

®) Hermann Schelenz. Zur Geschichte der pharmaceutisch-chemlschcn DesHl-
Ilergcrüte. Berlijn 1911. Dc beteekenis van dit werkje zit voornamelijk In de zeer
talrijke afbeeldingen van oudere en latere distillecrtocstellen. Een Fransche
tegenhanger Is: J. Dujardln. Recherches rétrospectives sur l\'art de la distillation.
Parijs, 1900. Verscheidene plaatjes komen ook voor In: Dr. H. J. Backer. Oude
chemische werktuigen cn laboratoria van Zosimos tot Boerhaave, Groningen 1918.

-ocr page 16-

Deze bewering is ten krachtigste bestreden door von Lippmann,
die in een tweetal studiën i) heeft aangetoond, dat Egyptenaren
en Grieken nóch de eigenlijke distillatie, nóch den alkohol hebben
gekend.

De Grieksche alchemisten, die in de eerste eeuwen der christe-
lijke jaartelling te Alexandrië woonden, hadden stellig distilleer-
toestellen, maar hoofdzakelijk door de gebrekkige, soms geheel
ontbrekende koelinrichting, waren deze onbruikbaar voor het over-
halen van vloeistoffen met een zoo laag kookpunt als alkohol. De
verwarring, zoo betoogt von Lippmann, komt voort uit de latere
vertaling met „aqua vitaequot; van een uitdrukking, die men bij de
Grieksche alchemisten ontmoet. Met „wijngeestquot; is deze ook niet
identiek; men verstond er onder een oud-Egyptischen tooverdrank.

Waar heeft men dan voor \'t eerst alkohol gemaakt? Lippmann
deelt als zijn overtuiging mee, dat deze ontdekking naar alle waar-
schijnlijkheid heeft plaats gehad in Italië, dat zich reeds in de
vroege middeleeuwen boven de andere kuststreken onderscheidde
door sterk ontwikkelden wijnbouw en groote wijnproductie, en
waar sedert de 11de eeuw talrijke, meest tot den geestelijken stand
behoorende alchemisten woonden.

Tegen deze stelling kwamen in verzet, zoowel Schelenz, die vol-
hield dat reeds Plinius den alkohol had gekend, omdat deze waar-
genomen had, dat krachtige wijn aangestoken kon worden, alsook
prof. Diels, 2) die vooral op philologische gronden weer met de
oude theorie van den Alexandrijnschen oorsprong aankwam. Zoo-
ver we echter kunnen constateeren, vindt het standpunt van Lipp-
mann thans vrij algemeen aanhang.

In de 13de eeuw, reeds omstreeks 1250, begint de eigenschap
van den alkohol als geneesmiddel en „Allheilmittelquot; door de artsen
Vitalis de Furno (du Four), een Franciscaner monnik (later Kar-
dinaal) te Bazel 3) en Thaddeus Alderotti uit Florence (1215—
1303), professor aan de Universiteit van Bologna, aangeprezen te
worden. Arnaldus de Villa-nova (1235—1312) spreekt over den

1)nbsp;Edmund von Lippmann. Zur Geschichte des Alkohols und seines Namens.
Dez. „Einige Bemerkungen zur Geschichte der Distillation und des Alkohols. (In:
„Abhandlungen und Vorträge zur Geschichte der Naturwissenschaftenquot;, Leipzig,
1913, bl. 20S-215. 216-225).

2)nbsp;Hermann Diels, Die Entdeckung des Alkohols. (Abhandlungen der KgL
Preuss. Akademie der Wissenschaften, Jahrg. 1913. philos.-hist. Klasse nr. 3.)

\') In zljn „Liber selectiorum remediorum pro conservanda sanitate ad totius
corporis humani morbos.quot;

-ocr page 17-

alkohol als van algemeene bekendheid, i) Hij vermeldt, dat bij de
distillatie van wijn vluchtige deelen als „aqua ardensquot;, brandbaar
water, ontwijken, door sommigen ook „aqua vitaequot; genoemd, om-
dat het de gezondheid bevordert en het leven verlengt, door ande-
ren ook als „aqua permanensquot;, onveranderlijk water, aangeduid.

In den loop der Hde eeuw, vooral ook tijdens de groote epide-
mieën (1340—50), den „Zwarten doodquot;, breidde zich het gebruik
van het nog zeldzame en kostbare vocht tamelijk snel over alle
landen uit, bevorderd door de geneesheeren, wijl men het warmte-
gevocl in het lichaam, dat er door opgewekt werd, als voorbehoed-
middel beschouwde tegen buikloop, typhus, enz.

In dien tijd schijnt de kunst gevonden te zijn om alkohol ook
uit granen te bereiden, waardoor hij gemakkelijker verkrijgbaar en
veel goedkooper werd en allengs ook als genotmiddel begon te
dienen. (Arnaldus de Villa-nova gaf reeds recepten voor het be-
reiden van zoete dranken. Reeds in 1332 brachten Italianen zoete,
geurende, geestrijke dranken naar Parijs, welke zij „liquoriquot; d.i.
vloeistoffen noemden. Bijzonder geliefd was de naar rozen geu-
rende likeur, die men den naam „Rosoglioquot; gaf.)

Eerst in den loop van de 15de eeuw verkrijgen we eenige aan-
wijzingen. waaruit kan blijken, dat het gebruik van brandewijn als
genotmiddel in Duitschland is toegenomen. -) Zoo de plaats in den
Codex Brandenburg. I, 25, 379, anno 1450: „Bernewyn shal nemand
in seinem huse schenken edder gesta darto settenquot;, een van de
eerste voorbeelden van staatstoezicht en belasting. 3)

In de 2de helft van die eeuw blijkt dan de brandewijn reeds een
volksdrank te zijn geworden. In dien tijd verschijnen de eerste
Duitsche boeken die over den brandewijn handelen.

Michael Puff von Schrick (S. is een dorp in Neder-Oostenrijk)
geb. c.a. 1400, 1433 Dr. med., gest. 1473 als hoogleeraar aan de
Universiteit van Weenen, schreef een boekje over het „ausge-
brannte Wasserquot;, dat als handschrift van 1455 dateerde cn in 1477
tc Augsburg gedrukt werd als „Hie nach stend verzeichnet die

ï) Amaldua Bachuonc ViUa-nova. naar zijn geboorteplaats in Languedoc: Ville-
neuve, schreef: „Regimen sanitaUsquot;.

Het woord „brennenquot; moet al zeer vroeg in dc plaats van het latijnsche
..coquerequot; gekomen zijn. ook in den vorm: ..prcnnenquot;. (Schelcnz. Destillicrgerüte.
bl. 65».)

®) Een likeur ..aqua vitae Fredericl tertiiquot;, genoemd naar Keizer Frederik III
(H40—H93). kan ook wijzen op bekendheid. De plaats uit den Codex Branden-
burg bij Schelcnz bl. 65

-ocr page 18-

aussgeprannten wasser, In welcher mass man die zu den gelidem
nuczen und prauchen sol.quot; (15 bladz. folio).

Daarna volgden nieuwe uitgaven elkaar snel op: vóór 1500 reeds
14, na 1500 nog een groot aantal, doorgaans onder den titel „Ein
gut nützlich büchlin von den ausgebrannten (of: aussgeprenten)
wassern, wie man die nützen und prauchen sol zu gesuntheid der
menschen.quot; i)

Het boekje van Meester Schrick bevat een groot aantal recepten;
het laatste hoofdstuk draagt tot opschrift „von dem geprannten
Weinquot;, waarvan gezegd wordt: „Der geprannt Wein ist gut für
das gicht damit bestrichenquot;, „Auch wer alle morgen trinkte in
halben löffei vol gepranntes weins, der wird nimmer krank,quot;
kortom een aanprijzing als een soort van algemeen geneesmiddel
voor uit- en inwendig gebruik.

Dat menigeen het bij den voorgeschreven halven lepel niet zal
gelaten hebben, leert ons het volgende geschrift, een gedicht uit
het jaar 1493, dat anoniem te Bamberg verscheen, maar waarvan
Hanz Folz, barbier (dus heelmeester) te Neurenberg als de ver-
vaardiger wordt beschouwd: „Wem der geprant wein nutz seij
oder schad und wie er gerecht oder falslich gemacht seijquot; (6 blad-
zijden). 2) De geneeskrachtige werking van den brandewijn tegen
allerlei kwalen wordt er uitvoerig in beschreven, ook zijn conscr-
veercnde eigenschap wordt geprezen, doch daartegenover wordt
evenzeer op het misbruik gewezen dat er van gemaakt wordt.

Het begin:

„Nach dem und nun schir ydermann
gemeinckhchen sich nimet an
zu trinken den gepranten wein,quot;

onderstelt een vrij algemeen gebruik. Het slot:

1) De meeste drukken vóór 1500 komen uit Augsburg, ccn enkele uit Ulm cn
Straatsburg; né 1500 verschijnt het mccrcndecl in Straatsburg, daarnaast ook
Neurenberg cn Wittenberg, enz.

3) Het gedicht is in zijn geheel opgenomen in: Johann Beckmann, Beyträge zur
Geschichte der Erfindungen. 2e decl, Leipzig. 1788. bl. 279—288.
, Ook in Mumer\'s Narrenschiff (1508) staat een klacht over het misbruik.

Verbodsbepalingen tegen het schenken van brandewijn komen sedert het begin
der 16e eeuw veelvuldig voor. o.a. in Hessen (1509): ..Auf die heiligen Tage
wollen und gebieten wir das Nlemandt gebrannten Wyn vor den Kirchen feil
haben soll, bei Verlust syncs gebrannten Wynes.quot; Eveneens werd verboden
brandewijn in zijn huls tc verkoopcn.

-ocr page 19-

CjSv^ttiaimereljoeméöen

Cng^möetjnömmentcn triemtnOacc
toe oamp; bcO0cn mo^t«

ö tnöe üom al foo moet gijp ïicbbcn tt*

I «f n oücn cnöc öact ui ccncu copcrcii Hetpl naDer pi«
poinht öat
öUp tiffloftnjenmcl) tcffrno tr njerrhc
OtIIcntDiltgroot oft clerin/tuant l)P crtmaci) npet
üol Wfftn / 3Dacrom alsgfj^Ufcl tefFcno üianDcii
y U)ilr/ö»tfult öbPffnen gröotenhetcUoopcn/citöc
al9 gijp ttjfpnUl) tdTcno teWïrckcttmt fctttnöan
f»ridp coöpcn fcncn cirpnen hctel,

Uit „Een constelijck distilcerboccquot;.

-ocr page 20-

c

. igt;-

w

-ocr page 21-

„Darumb was er an idem schafft
Merck einer selber an im das,
und lern in trincken dester pas,quot;
werd klaarblijkelijk noodig geoordeeld.

De 16de eeuw is het tijdperk der „distilleerboekenquot;. Wel rijn
deze samengesteld met geneeskundig doel, doch bijna alle bevatten
ook recepten voor de bereiding van allerlei likeuren, waartoe de
brandewijn werd aangewend. De beroemdste onder die handlei-
dingen zijn geweest die van den Straatsburger arts Hieronymus
Brunschwijg (1450—1534, ook: Braunschweig. Brunschwygk),
van wien in 1500 bij Johann Grüninger te Straatsburg verscheen:
„Liber de arte distillandi de simplicibus. Das buch der rechten
kunst zu distillieren die eintzigen dingquot;, doorgaans als het „kleinequot;
distilleerboek aangeduid, terwijl in 1512 bij denzelfden uitgever van
de pers kwam het: „Liber de arte distillandi de compositis, Das
Buch der waren kunst zu distillieren die composita und simpliciaquot;,
het zoogen. groote distilleerboek. Beide zijn tallooze malen onder
dezen of gewijzigden titel herdrukt en door andere gevolgd. i)

Ook in de Nederlandsche taal hebben enkele dier distilleer-
boeken het licht gezien. In de eerste plaats een Nederlandsche
bewerking van het kleine bock van Brunschwig (hier gespeld als: ,
Jheronimus Bruynswijck), in 1517 tc Brussel bij Thomas van der
Noot verschenen onder den titel: „Die distellacien ende vurtuyten
der waterenquot;. De aangebrachte verkortingen (het Nedcrl. werkje
telt 104 blz. tegen het Duitsche 230) betreffen juist de technische
uiteenzetting der „const des distelerensquot; en de beschrijving van de
verschillende in gebruik zijnde distilleertoestcllen (23 „Destilla-
tionsgerätequot; met afbeeldingen in de uitgave van 1500), waardoor

Wc noemen daarvan hier slechts: Philipp Ulstad. arts cn professor tc
Neurenberg, wiens werk ..Coclum Phllosophorumquot; (1526, in \'t Duitsch „Büchlein
von Hclralichkcitcn der Naturquot;, Frankfort, 1551) ccn zeer uitvoerige beschrijving
van dc techniek der distillatie (met voorafgaande gisting) Inhoudt, cn Walthcr
Ryff (Gualthcrus Rivius), wiens „New gross Distillirbuch, wolgegründter künst-
licher Distillationquot; in 1545 tc Frankfort verscheen cn dat, na dc beschrijving der
geneeskrachtige kruiden cn daarvan tc bereiden aftreksels, ccn hoofdstuk inhoudt:
„Von der vilfaltigcn Krafft, Tugcnt. Eygcnschafft und wunderbarlichcn wirckung
Aquac vitae simplicis. das ist des gebrannten Weins.quot; („Elngetrunckcn macht es
den menschen frölich und eines Icichtcn muts, vertreibt alle schwermutigkcyt,
trauren und onmut. Die leblichen gcystcr, Iciblichc krafft und natürliche werme
werden darvon erquickt, bckrefftigct und gcmehret.quot;) Wc kunnen daaruit dc
samenstelling en vervaardiging van 16 verschillende „guldin wassersquot;, „köstlichquot;,
kostbarlichquot;\', zelfs „wundcrbarlichquot; of alleen maar „kreftlgquot; of „sonderlich gutquot;,
leeren.

-ocr page 22-

het hoofdzakelijk alleen een pharmakopisch handboek (300 plan-
ten) is geworden. Het laatste geldt evenzeer voor het, waarsch.
1520, bij Willem Vorsterman te Antwerpen anoniem uitgegeven
boekje (24 blz.): „Die rechte conste om alderhande wateren te
distillerenquot;, i) mitsgaders ook voor een nadruk daarvan uit c.a.
1520, bij Thomas van der Noot van de pers gekomen onder den
bedrieglijk op Brunswygks boekje lijkenden naam: „Die distelacien
ende virtuyten der waterenquot;.

Eerst in 1552 geeft meester Philippus Hermanni ons in „Een
constelijck distileer boecquot; 2) jn werkelijken zin een handleiding
voor het fabriceeren van brandewijn, die op de hoogte van zijn
tijd staat. Ook in dit boek is weliswaar de bedoeling weer het
leeren distilleeren van geneeskrachtige dranken, maar het hoofd-
stuk achterin „dye maniere hoe men den ghebranden wijn maken
sal metten onderwijsinghen der instrumenten die men daertoe heb-
ben of besigen moetquot;, belooft niets te veel. De beschrijving van
den bouw van den oven, van den ketel, het koelvat, de daardoor
loopende pijp „met veel cromtenquot;, den helm „dat ront hooft dat
op oft in den ketel pastquot; met zijn „totequot;, het „receptakelquot;, (ont-
vangvat), het geheel moge in onze oogen nog zeer primitief lijken, is
technisch uitstekend. Het is dan ook niet te verwonderen, dat er
verschillende latere uitgaven van Hermanni\'s boek zijn verschenen,
zooals: in 1558 bij Symon Cock te Antwerpen met den naam „een
constich distilleerboekquot;.

In een der laatste „capittelenquot; wordt gesproken over „dc cracht van den
levenden water dwelck gcmaect wort van den wine oft van den droesseme. Het
geneest sleeheden die van couden comen. Het vcrjonct den mensche ende doet
hem hebben goede memorie. Het suyvcrt den mensche sijn vijf sinnen van mcian-
colijen ende van allen onsuverheden als men t drinct bl maten. Tc weten ses of
seven druppelen s daechs nüchteren met eenen lepel vol wijns.quot;

2) „Een constelijck Distilcerbocc Inhoudende de rechte ende waerachtige conste
der distilatlën om alderhande wateren der cruyden, bloemen ende wortelen ende
voorts alle ander dingen tc leeren distileren opt alder constclijcste, alsoo dat dies
ghelijcke noyt en is gheprint geweest in geenderley sprake. Want de geleerde
de selve const verborgen ende noyt gcopenbaert cn hebben. Nu beschreven van
eenen ghelecrden meester, geheetcn Philippus Hermanni ghelijck als hi tselve veel
jaren gheëxperimenteert ende gheüseert heeft, so dat hi hier in verclaert ende
gheleert heeft alle tgene dat ter const der Distilaciën mogclijc is sonder cenich
secreet te verberghen oft achter tc laten. Met noch ccn cleyn tractaet van den
selven meester hoe men ghebranden wijn sal distileren oft maken, al met son-
derlinghen consten ende figuren verchicrt.

Gheprint Thantwerpen op dije Lombaerde Veste in onse lieve Vrouwen
Thoren bij my Jan Roelands Int jaer ons Heeren MCCCCC ende LII.quot; (1552).

Zie verder bijlage I.

-ocr page 23-

Ifgtcpftm^fm PttflhàtmoWli»

ûf

tf Ibfnbsp;tcm

bft)ftOdt montsM OaM

op bc rnOr bg^ fra ûfmm/aiffftMt »r{

oocQiicopOaaiKcniacnnim SMnb**
Oriinamp;nidiitnKhMi «MomwnbidSi
cnOcbgt;am:Dcit coû(irtre«|t 9iWtQ|»toeK
ntonroiit fin rtmilifnlwcoMidMf^
ttfoiculffltaiJffemF«W»/ort«ft

bat niontoijat om bc holcn taortnttooc
Re,«n(gt;c bm «mm oKiic «et bctettan

Ércotf lc(itfnïCtlifri fttfnfùintiiU ni£c
piUbMifntcfluittniÊMUctjDiûafcnOfc
feBl;dtomb«»inmiottcrmtic«ifmCc
D4toucramp;tûtnO))cholcnm tciootpciic.
Oamu ICEtf op« frluc Uabctjjrûcrom
fcegdicrtc Ctrcncnuitut njdbtûrtjriini
oc gtjrtiirti WM 0«r op kot mi rom tj.
HrrcgUrtiKhrmcnbwtMW cnûcOatiifP

rrCurart Whttoi ûinma Icctnf. lt;îgt;P
ombtkuoftoftmftriUottom cfrtroc
cappdlr/g^cllidi uccc Itdct.œd bcamp;rtne
}tmi(mic.9 an falmmbcti tourne rdf

hm tttftfto ûmicTt int ronamp;ct|ooom/ra
lansWtotbdt tjifotioogfjcco alo M Mp-
pdk!llf«bAH)(ljrtJùCDicrlodgt;tolîiwn

rfroodiffamt,Oouct» luflhio bfr tappn

Imglicmdm nirt uicr crrOflt Mppni/bj
otffct ttniff fiif. ï» tgt;c tappdlcti ffttnic

flffltjenof tont lHgt;fti,lt;ntKbacr in frt u qc
Lte\'Alamp;cbatabotDcnorct^m aecb.uC.iiit

emlMUtncmibcd uattcnibcv cUrbuhc
ligBlieonOtrbâtgtjriao
^Btgoettncntm^ioumrr^drtiai «al
tmmtiutfcoiltnomit Jwncsmu oo»c
MicMcntapptflctmtopfrnt tappdic
olclmcititm(ni(opmt)pppc.{tDciii(li
ooMS^yffig^ittrrtTtliact/atrlbrihrthrn
nMbotbe pipe Docr ourr ben l)oticn ro*
me attcacunt oft iMt «Mttc ûtôcnbiî
ttnitM^ bat outc loptn toUbcr« fadt
b«rb(p(p(ttgt;t(«|xnrlt;mbcr bm^oum
itbttwnmielnlflOttnleincopcrnihftc.
k of^pcflc m llt;U s^ctn amm 06 lati t
gfOMi nwbmmum^ DorOMnc ^arf
te.Ata(rinmm«t|ba(r (nbomprrrt\'
ftwrwttwi ft bifttkrt m omtrt fquino

anbftm Uaim
nn(aHQ^Qo60tbmreo( piptinbemio
. bdfra
uoiinntmctbrfcofotartappllc

•nbsp;jliMOMMÉbminbclatiQl^ptpcratrn

•nbsp;ci^ciboum Oroo»t^ barr mm

Bladz. 102 uit „Een constelijck distilcerboecquot;.

-ocr page 24-

c

. igt;-

w

-ocr page 25-

in 1566 bij Jan Roelands te Antwerpen,

zelfs nog in 1622 („nu op het nieu weder oversien, gecorrigeert
ende verbetertquot;) bij Broer Jansz. te Amsterdam.

Hermanni waarschuwde de adspirant-distillateurs niet te han-
delen „ghelijc veel bedrieghers doenquot;, door wijndroesem, biergist
en dergelijke „onreynicheytquot; te bezigen. Het beste zou natuurlijk
zijn „oprechten welrieckenden wijnquot; te gebruiken, maar als dat te
duur uitkwam, was het ook geoorloofd „wijn die lanck oft oncleer
gheworden is, maar nochtans niet suerquot; aan te wenden. Van an-
dere grondstoffen had Hermanni waarschijnlijk toen nog niet ge-
hoord. De bereiding van brandewijn uit graan, hoewel ongetwijfeld
reeds veel vroeger bekend, schijnt eerst in de 2e helft der 16de
eeuw van beteekenis geworden te zijn. Zoowel in binnen- als bui-
tenland treffen we in de laatste decennia dier eeuw verbodsbepa-
lingen tegen het verstoken van koren aan. Het gold als zonde, die
Godsgave in brandewijn te veranderen, in een soort brandewijn
bovendien die als namaak, vervalsching, van den echten beschouwd
werd. Tegen het nieuwe product fulmineerde ook Casper Jansz.
Coolhaes, die verklaarde dat het niet mogelijk was wijn uit mout,
tarwe, gerst, enz. tc maken „ten waer dat iemant die gewelt (=
kracht) van God ontfangen hadde dat hij met Christo ut water
wijn conde makenquot;. Hij wilde dat er gesproken zou worden van
moutwater, tarwewater, roggewater, verlegen-bierwater en (voegt
hij er sarcastisch aan toe), ..spoelinge- cn vuylnissewaterquot;.

Deze uitval wijst er op, dat het gebruik van dezen drank, die,
Coolhaes moest het erkennen „in reuc ende smaec den rechten na-
tuurlicken brandewijn bynaest gelijcquot; was en daarom door den
gemeenen man „niet alleen gebranden wijn genoemt, maer ooc
voor branden wijn ghedroncken ende betaeltquot; werd, al misten zoo-
danige wateren „dc cracht ende deuchden van den brandewijnquot;,
in dien tijd al zeer gewoon was, waaruit dan ook verklaard kan
worden, dat in de meeste Hollandsche steden onze eerste gegevens
omtrent het aanwezig zijn van branderijen uit dien tijd afkomstig
zijn.

Onze aanhaling is ontleend aan de „Voorredenquot; van het boekje:
„Van seeckere seer costelijcke waterenquot;, in 1588 „tot Amstelre-
dam bij Barcnt Adriaensz. in de Warmoesstraet, int Guide Schrijf-
boeckquot; uitgegeven, i).

1) Dc titel luidt voluit: „Van secckcrc sccr costelijcke wateren, die men
met recht soude mogen noemen Aquac vitae, ende sommige uutgelcscne oliën,

-ocr page 26-

Het boekje bevat een opsomming van 51 wateren en 17 oliën,
waarvan verscheidene nog heden ten dage bekend zijn, met bij-
voeging van alle kwalen, waartegen deze — uit- of inwendig. —
konden worden aangewend, i)

In 1600 (Coolhaes was inmiddels naar Amsterdam verhuisd)
verscheen zijn „Water-boecxken, het welcke aenwijst, hoe men
zeeckere edele ende seer goede spiritus, aquae vitae compositae, wa-
teren. cracht-wateren ende gedistilleerde oliën tot een yeder
cranckheyt ende ghebreken des menschen lichaems, die uyt
kouden humoren ende catharnen haren oorspronck hebben, so wel
uytwendich als inwendich, met grooten nut sal moghen ghe-
bruijckenquot;.

Het adres van Coolhaes „bij den wekken die voorgenoemde
wateren na rechter const gedistilleert ende verkochtquot; werden, was
thans: in de Warmoesstraet, in den vergulden Mortier, bij St. Olofs
Poort. Het boekje was heel wat vereenvoudigd: tegen de 111 bladz.

den edelen ende welruijckenden balsem-olie, niet sonder redenen tc vergelijcken;
der welcker cracht ende menichfoudige dèuchden in dit boecxken cortclijc (uut
den schriften sommiger hoochgeleerden ende experten doctoren ende professoren
der loffelijcker raedecijnen, welcker naemen op danderc zijde deses blats verhaelt
zijn) beschreven worden.

Met cener voorreden des distilatcurs van den stereken ende beroemden smacck
deser wateren, de welcke met Godts hulpe cunstelijck digereert, circuleert oft
subtiliseert ende distileert worden tot teijden op Rapenburch, al waer men die
te coop vint om eenen redclijcken prijs, ten huijse van Casper Coolhaes.quot;

Casper Jansz. Coolhaes, predikant te Leiden was door de synode tc Haarlem,
wegens onrechtzinnigheid in de leer, afgezet op 25 Maart 1582 (vgl. Dr. L.
Knappert, Geschiedenis der Ncd. Herv. Kerk gedurende de 16dc cn 17de eeuw.
blz. 87—91). Van zijn vriend Johannes Heumius (sedert 1581 professor te
Leiden), een der „hoochgeleerdenquot;, door C. genoemd, leerde hij „de vrije const
om door cracht des vyers ende instrumenten daartoe dienende, den geest te
trecken uijt alle specerijen, wortelen, cruijden, bloemen ende zaet; item uijt Rijn-
schen, Spaanschen, Franschen ende dicrgclijcke wijnen, de welcke al tc samen
medicinaal zijn tot vcrscheyden siccten, inwendich ende uijtwcndich het lichaam
des menschcn dienende.quot;

Er is dus geen aanleiding, om Coolhaes van wcgc deze zijne „ccrlijcke
ende loffelijckc exercitie ofte ocffeningequot; likeurstoker of, zooals zelfs gedaan Is,
„brandewijnbranderquot; tc noemen.

Of men hem op \'t oog had, toen op dc partlc. Synode, In 1593 te Briclle ge-
houden, de vraag besproken werd of een predikant brandewijn mocht maken
cn verkoopen, is ons niet bekend. (Reitsma en van Veen, Acta der provinciale
en particuliere synoden.)

„Dat een predikant gebranden wijn soude maken om te vercoopcn ende sijncn
handel dacrmede te doenquot;, oordeelt dc Synode „niet stichtelick te zijne, dewijlc
bcneffens de distractie van zijn ampt sulcke necringc In haer selvcn vijl is voor
eenen dienaer des woorts.quot;

-ocr page 27-

van de uitgave van 1588, telde het er slechts 32; alle geleerde om-
haal is weggelaten; in plaats dat de wateren en oliën afzonderlijk
beschreven zijn, wordt elk lichaamsdeel „van den hoofde totten
voeten toequot; behandeld. We zouden dit werkje, evenals den her-
druk van 1608, nog door Casper Coolhaes zelf (toen 72 jaar)
bewerkt, als zijnde uitsluitend een geneeskundig handboekje i)
hebben kunnen voorbijgaan, als Coolhaes niet in den druk van
1608 een stuk in de voorrede had ingevoegd, waarin hij nog eens
van leer trok tegen de brandewijnen van ,,aerdtvruchtenquot; gebrand.

Waren deze (tarwe, rogge, gerst, haver enz.) altijd van goede
kwaliteit, niet „muffendquot;, stinkend, „verwaterdquot; of „verbrandt int
stilliggenquot;, dan zouden de daarvan gemaakte brandewijnen, als zij
tenminste „nae rechter konstquot; waren gedistilleerd, geenszins onge-
zond behoeven te zijn, al konden zij met de oprechte, onvervalschte,
van wijnen afkomstige brandewijnen „in kracht ende deuchtquot; niet
vergeleken worden.

Maar hoe was de practijk, althans volgens Coolhaes! „Tot
Dantzwijck, Conincxbergen ende diergelijcke Oostersche Zee-ste-
den, gelijck oock hier te lande tot Amsterdam ende daer omtrent, -)
oock tot
Rotterdam, Hoorn, Enckhuijsen ende dierghelijcke plaet-
senquot; werd de brandewijn gestookt ..geensins uyt goeder tarwe,
rogghe ende mout, gherst, haver, macr meest altemael uyt verle-
ghen, verwatert, verbrant, verschimmelt, muffende ende stinckcn-
de goct ghemaeckt, het vier altemets tc heet gestoockt, het goet
om de ketels brandende is, deweick niet alleen dcsen haren wijn
qualijck ende stinckende. macr oock seer onghesont maeckt om te
drincken.quot; Nog is het loflied op den Hollandschen brandewijn
daarmee niet uitgezongen: wat de zaak nog veel erger maakte, was
dat men dat product, eenmaal uit ,,quader substanticnquot; bereid, nog
ging zoet maken met „slechten vuylen honich, syroep ende dier-
ghelijcke, mede oock daer in doende altcmets verlegen goct van
specerijenquot;. En het toppunt van vrijmoedigheid ( maar kwam daar
niet ccn ietsje ,,jalousie de métierquot; achter om de deur kijken?):
men durfde den zoodanig gefabriceerden drank uitgeven voor

\') Gxjlhacs schreef enkel voor „dc ghcnc, dc wclckc dcsc onse wateren van
doen hebben, cndc niet voor dc ghcncn dcwcickc distilntoors bcghccrcn tc
worden;quot; de zulkcn kunnen tcrccht bij hen dlc danr „wijt cndc brcctquot; over
hebben gehandeld, deelde hij mee.

In 1622 (Caspar Coolhaes f1615) verscheen nog ccn — weer onveranderde —
herdruk, waarschijnlijk van Coolhaes\' zoon Adolf.

■■\') Mogelijk ziet dit al op Wccsp.

-ocr page 28-

„goed borst-water, longenwater, anijs, genever, jae voor rossolis
ende diergelijcke gulden ende kostelijcke kracht-wateren.quot;

\'t Is voorwaar geen aantrekkelijk beeld, deze voorstelling, welke
de oude Casparus Coolhaes van de brandewijnbranderij in Holland
van zijn tijd heeft gegeven. Of zij, althans in hoofdzaak, juist was?
Wij gelooven van wel. Nog in veel lateren tijd vernemen we, dat
vooral in Weesp groote hoeveelheden voor menschelijk gebruik
ongeschikt graan, werden verstookt.

Het feit, dat we althans in jaren van normale graanproductie,
\' niet meer vernemen van eenig verzet tegen de korenverslindende
branderijen, waarvan vóór 1600 in sommige plaatsen (Delft, Haar-
^ lem) blijkt, kan mede daaruit worden verklaard.

Wanneer trouwens de Hollandsche producent zich geen grond-
stoffen had kunnen verschaffen van lageren prijs dan de gewone
graanmarkt, zou hij dan in staat zijn geweest zijn bedrijf op te zet-
ten tegen de concurrentie èn van den Franschen wijn-brandewijn èn
van de buitenlandsche korenbrandewijnen, die uit Duitschland wer-
den ingevoerd? Veel omstandigheden waren in zijn nadeel; de
gunstige ligging ten opzichte van handel en scheepvaart maakte
hem echter het bestaan mogelijk.

-ocr page 29-

HOOFDSTUK I.

DE 16e EEUW: HET ONTSTAAN.

Wanneer de „gebrandequot; wijn voor \'t eerst in Holland is bekend
geworden, zal wel nimmer met zekerheid uit te maken zijn. Gezien
evenwel de algemeene verbreiding, die \'t brandewijn-gebruik, naar
uit de voorgaande bladzijden is gebleken, tijdens de tweede helft
der 15de eeuw in ons omringende landen had verkregen, kunnen
we wel aannemen, dat reeds vóór 1500 deze drank hier zal zijn
geïmporteerd, mogelijk ook wel vervaardigd.

Een bewijs daarvan vinden we in het bestaan van den „excyse-
naerquot;, den pachter van den brandewijn-accijns teAmsterdam i)
die ook in 1504 genoemd wordt, naar aanleiding van een
tweetal geconstateerde overtredingen n.1. het uitslijten van gebran-
den wijn „sonder die te verexcysen soc dat behoirtquot;. quot;)

Volgens de „Informaciequot; 3) van 1514 gaf de brandewijn-accijns
tc Amsterdam in dien tijd een jaarlijksche opbrengst aan pacht van
116 gulden, welke sotn in den loop dier eeuw geregeld is toegeno-
men: in 1530 bedroeg ze ƒ 156, in 1555 ƒ 224. 4)

In 1550 vond de Vroedschap van Amsterdam het „proufiteli-
ckerquot; den brandewijnaccijns (benevens andere) voor drie jaren
achtereen, in plaats van telkens voor één jaar te verhuren, c) Van
de hoogte van den accijns is ons overigens niets bekend.

Evenmin weten we iets omtrent het aantal branderijen. In zijn

„Geschiedenis van Amsterdamquot; vermeldt Ter Gouw: .....van dc

branderijen kan ik geen getal noemen,quot; waarna hij dan een tweetal

ï) Deze accijns was ingesteld in H97. (G. A. Amsterdam, Keurboek B fo. 28).
Het bedrag wordt niet gemeld.

Dc tekst der ordonnantie hierachter In bijlage II.

2) Corrccticbock achter keurboek B fo. 71v cn 79, 10 Mei 1504. Opgenomen
als No. 1300 cn No. 1304 in Van Dillen, Bronnen tot dc geschiedenis van het
bedrijfsleven en het gildewezcn van Amsterdam, deel I (R. G. P. 69).

..Informacie van 1514quot;, uitgegeven door Fruin, Leiden 1866, bl. 169.

■•) Thesauriers-Rekeningen: 1531, fo. 6v, 1555, fo. 6.

®) Res. Vroedschap Amsterdam 1 fo. 53, 19 April 1550. (Van Dillen, Bcdrijfs-
leven No. 348).

-ocr page 30-

namen geeft, die hij in 1557 heeft gevonden: „Jutte Hendriksdoch-
ter, brandewijnbrandster, voor op de Oostzijde van den Nieuwe-
zijdsvoorburgwal bij de Braakquot; en „Neel de brandewijnmaakster in
de Engelsche steegquot;. Ongetwijfeld hebben deze twee ook be-
drijfsgenooten gehad. Daarop wijst wel een vroedschapsresolutie
van 1 Juni 1557, 2) waarbij een verzoek van ..gebrandewijn-
maickersquot; om, in afwijking van de ordonnantie, ..buyten der stede
te moegen branden 3) ende binnenshuys te tappenquot; wordt afgewe-
zen, maar tegelijk een andere bepaling, voorschrijvende een mini-
mum hoeveelheid van 16 kan bij verkoop buiten de stad, verzacht
is tot 8 kan, behoudens goedkeuring van den Gerechte.

Waarschijnlijk heeft \'t aan die toestemming ontbroken, 4)
althans artikel 7 van de ordonnantie op den gebrandewijn van 30
Nov. 1581 5) bepaalt, dat er restitutie van den excijs, die ƒ 12.—
per aam (= 8 steêkan) bedroeg, zou geschieden voor uitgevoerde
brandewijnen, niet minder dan een stedekan van 16 mingelen
(18.7 L.)

Binnen de stad mochten de brandewijnbranders niet minder dan
8 mingelen tegelijk verkoopen of een halve stedekan. Verder moes-
ten zij poorter zijn (art. 1) en hun naam doen „opteyckenenquot; op
het accijnshuis met opgave van „de huysen en de plaetsen daer sij
heure ovens setten en de wijn branden willen.quot; (art. 2.)

Te Dordrecht werd reeds in 1518 een ,.ordinantie van den
Rijnschen ende gebranden wynenquot; afgekondigd, herhaald in 1523,
1526 en 1543. 6) Daarin werd verboden, gebranden wijn anders
te verkoopen dan op straat, zooals kramers ..ende ander land-
loopersquot; dat „van oudtsquot; gewoon waren, en wel tegen betaling
van 3 stuivers per stoop ten behoeve der stad „te maickelaerdijequot;.

Degenen, die brandewijn fabriceerden, moesten den „excyse-
naer van der stedequot; daarvan mededeeling doen cn hem opgeven de
hoeveelheid gebranden wijn, in hun woningen aanwezig.

In Leiden moet in 1563 een brandewijnaccijns hebben be-

1) J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, V bl. 438.
•) Res. Vroedschap Amsterdam 1 fo. 172v, 1 Juni 1557, (Van Dillen a.w.
no. 430).

3)nbsp;Om een grooteren opzet aan hun bedrijf te kunnen geven dan in dc be-
perkte stadsruimte mogelijk was?

4)nbsp;De regeering zal accijns-ontduiking gevreesd hebben.

5)nbsp;Handvesten van Amsterdam, uitgegeven door Noordkerk, 30 Nov. 1581.
c) G. A. Dordrecht, 1200—1572, no. 207. Bijlage III.

-ocr page 31-

staan, blijkens de aanteekening in dato 18 Maart: i) „\'t Gerecht
gebied dat nyemant voertaen binnen horen huysen enige gebarnen
»wijnen en vercopen, ten zij bij consent van de wynexcysenaer, op
correxie van der stedequot;, \'t Is ons niet bekend, van welk jaar de
regeling dateert en of ze ongewijzigd is gebleven tot 1608, toen
de „pachter van brandewijnenquot; zelf aan den Gerechte om nadere
uitlegging van verschillende artikelen der ordonnantie vroeg. 2)
Bij die gelegenheid verklaarde het Gerecht, dat de brandewijnbran-
ders verplicht waren op verzoek van den pachter ,,haer weeclicxe
verclaringen, hoeveel yij die weeck gesoden hebben ende waer de
wijnen gcbleeven sijnquot;, onder eede te bevestigen. Minder dan
pint (= L.) zouden de branders niet mogen verkoopen.

Ook in D e n B r i e I vloeide deze bron van inkomsten. Volgens
een resolutie van den Magistraat van 6 April 1566 3) had op dien
dag de pachter van den ,,brandewijn-exchijnsquot; dezen wederom in-
gehuurd voor den tijd van 4 jaar „jaerlicx voor de oude huyrequot;.
Er blijkt daaruit niet, of er toen in de stad brandewijnbranders aan-
wezig waren. Het bewijs ervan valt pas te leveren in 1597, -i) toen
Adam Boudewijns en Geroen Jacobsz., de laatste wonende „op tc
koele kelderquot;, den eed aflegden als brandewijnbrander cn -vcrkoo-
per, om zich „volgende deser stede ordonnantie in alle getrouwi-
cheyt tc gedragen ende reguleren.quot;

Een „ordonnantie op de brandewijnenquot; tc Delft bezitten we
van het jaar 1590. 5) Het belangrijke van dit stuk, ten opzichte
der hier behandelde industrie bestaat voornamelijk hierin, dat er
uitdrukkelijk in wordt vastgesteld, dat behalve „alderley soorten
van wijnen ende bierenquot; ook, cn wel in dc eerste plaats „tarwe,
mout ende andere gelijke specien van greijnenquot; als grondstof wer-
den gebruikt. Als reden aanvoerende, dat „des stadtsexchijs grote-
lix werd vercortquot;, verbood alstoen de regcering van Delft aan de

ü. A. Leiden, Gerechtsdagboek 18 Maart 1563.

In de beroepsstatistiek van ingekomen poorters tc Leiden wordt over liet decen-
nium 1540—1550 één ..brandcwijn-vercoperquot; genoemd: Bijlage X van Posthumus,
„De geschiedenis der Lcidsche lakenindustriequot;, bl. -i-iS.

-) G. A. Leiden. Gerechtsdagboek 15. Dcc. 1608.

3) G. A. Briellc. Res. Magistraat 6 April 1566.

■») G. A, Briellc. Res. Magistraat 4 Oct. 1597. Adam Boudewijns was in 1604
waard in „den Engelquot;. (Bodtbock 17 April 1604).

®) G. A. Delft. 4c Keurboek 1583—1598. 18 Maart 1590. Bijlage IV.

Met deren „cxchijsquot; zal wel dc wijnacdjns bedoeld zijn, die natuurlijk minder
opbracht, als bij dc brandcwijnstokcrl| andere ingrediënten dan wijn gebezigd
werden.

-ocr page 32-

brandewijnbranders het gebruik van granen in hun bedrijf; alleen
wijnen, moeren, bieren enz. zouden toegelaten zijn.

Ongeveer terzelfder tijd vinden we een soortgelijk besluit in
Haarlem, i) Op 3 Maart 1593 gelastten Burgemeesteren van
Haarlem aan de zes met naam en straat genoemde brande-
wijnmakers „bij provisie ende tot dat anders sal sijn geordonneert,
dat syluyden voortaen ghene brandewijn sullen branden van
granenquot;.

Ook in andere plaatsen vernemen we rechtstreeks of zijdehngs
van het bestaan van een brandewijn-accijns met daarmee gepaard
gaande maatregelen ter bescherming van de stads „gerechtigheytquot;:
in Alkmaar bijv. reeds in 1577, 29 December, met de bepaling
dat een brandewijnbrander geen brandewijn in \'t klein mag tappen
of verkoopen. 2) De vroedschap van Rotterdam verklaarde,
31 Juli 1577, 3) dat de pachter van de gebrande wijnen steeds
gereed moest zijn om, des verzocht, wijnen „af tc steedkenquot; en
„aen te teykenenquot;.

Het voorafgaande toont duidelijk, dat in den loop der 16de eeuw,
vooral gedurende de laatste helft, de brandewijn een over geheel
Holland bekende drank geworden was, 4) die, zij het dan ook
op bescheiden voet, in verschillende plaatsen werd gefabriceerd.
Daarop wijst ook de Staten-ordonnantie op de brandewijnen van
1 October 1583, waarbij een voor geheel Holland geldende
impost van 1 stuiver per stoop („Dortsche matequot;) werd gelegd

ï) G. A. Haarlem. Res. Burgemeesteren 3 Maart 1593, Dc 6 genoemden wa-
ren: Andries Patin in de Spacrncwouderstract. Olivier dc Smidt op de Bakencs-
sergraft, Gerardt de Clerck buyten dc Schalckwijkcrpoort, Jan Willemsz. In de
Ba.staertpijp, Gherrit Hugesz. Harinck cn Hans Philips in dc Conincxstraet.

De motiveering ontbreekt, doch ral wel soortgelijk zijn met die van Delft.
Niettemin blijft dc mogelijkheid bestaan dat de in die jaren dikwijls zeer hooge
graanprijzen tot dat besluit hebben geleid. Zoo stelden 31 Oct. 1595 Gecommit-
teerde Raden voor, het gebruik van koren in dc brouwerijen tc verbieden en werd
1 Nov. \'95 dc uitvoer van granen verboden; binnen 2 weken was in Amsterdam
dc rogge van 106 tot 127 goudgulden (van ƒ 1.40) het last gerezen, „sulcx dat
noyt van diergelijcke diertc binnen de landen is gehoord.quot;

(Res. Holland 31 Oct. 1595).

2)nbsp;Uit het poorterboek (G. A. Alkmaar) blijkt, dat te Alkmaar o.m. kwamen
wonen: 1575, Henrick Evertsz., chirurgijn cn brandewijnmaker.

1599nbsp;Jan Jansz. van Antwerpen, vctermakcr en brandcwijnmaker.

1600nbsp;Jan Thijss van Ducrmonde, brandewijnmakcr.

3)nbsp;G. A. Rotterdam. Res. Vroedschap 31 Juli 1577.

*) In Rotterdam treffen we reeds in 1540 aan ccn Grietc Cornells Brandewijns
in de Boogert, Nieupoort (G. A. R\'dam, Giftebock I 6 Sept. 1540).

B) Groot Placaet Bock, deel I fo. 1681 v. v.

-ocr page 33-

op „alle de gebrande wijn,... \'t zij dat de selve van wijnen
alhier binnen den lande gemaeckt oft van buyten ghebracht

zijnquot;. Bij ampliatie werd in 1606 tusschengevoegd: ....... oft ghe-

brande anijs, genevers ofte venckel-wateren ende diergelijcke, die
men voor dranck verkoopt, \'t zij dat de selve van wijnen, bieren,
meed, taru\'e, rogge, of andere greijnen, als anijs, venckel, genever-

besien ofte moeren of ander specien ende manierenquot;......

Evenzeer als door deze wijziging blijkt de toeneming van het
graanverbruik bij de bereiding van brandewijn uit het opnemen
der brandewijnbranders in de Staten-ordonnantie op het Gemaal,
(waarin, bij instelling in 1583, alleen van bierbrouwers werd ge-
sproken), met ingang van het jaar 1608. i)

De waarschuwing van Casper Coolhaes in zijn boek „Van see-
ckere seer costelijcke waterenquot;, hiervóór genoemd, tegen de
wateren „gebrandt sijnde uut mout, tarwe, gerst, rogge, haver, bier,
etc.quot;, blijkt dus niet geholpen te hebben. De in deze streken in
onbeperkte hoeveelheden verkrijgbare, goedkoopere grondstof, die
de diverse voor het branden geschikte graansoorten verschaften,
moest het hier winnen op de duurdere wijnsoorten.

Behalve wat hier reeds is meegedeeld in verband met de stads-
inkomsten, treffen we vóór of omstreeks 1600 echter slechts spora-
disch gegevens aan, die ons eenigen kijk vergunnen op den om-
vang cn de geaardheid van het Hollandsche brandersbedrijf.
Meesttijds blijft het bij enkele losse, toevallig overgekomen, aan-
teekeningen. Zoo een voorval in Delft in het voorjaar van 1587. 3)
De burger Michiel Jansz. de Wael aldaar, had zijn schuur voor
een jaar (ingaande 1 Mei 1587) verhuurd aan „een van Antwer-
penquot; om daarin brandewijn te branden. Burgemeesteren bedachten
met schrik, dat die schuur dicht stond bij het kruithuis, „alwaer
des lants cruijt leggende isquot;, en dat bij geval van brand (bedoeld
waarschijnlijk: in de branderij) „niemant daeromtrent soude derven
coemen ende de Staeten, sulc.x vernemende, apparentclijcke het
cruythuys elders souden transfererenquot;.

Er wordt een transactie gesloten: Michiel de Wael zal de schuur
verkoopen aan de stad of ruilen voor een ander pand, terwijl ,,dc
man van Antwerpenquot; van de huur (ad ƒ 36) zal worden ontlast.

Gr. Pl. B. I fo. 1768 v. v.

..Van sccckcrc sccr costclyckc waterenquot;. (Zie: Inleiding).

G. A. Delft. Loopend memoriaal I, fo. 7v. (19 Mei 1587).

-ocr page 34-

mits hij zich binnen 2 of 3 weken elders „metter woone vestigen
salquot;.

We hebben het voorrecht uit een „Haardstedenregisterquot; i) van
Delft anno 1600. waarin beroepen en woonplaatsen vermeld staan,
te kunnen nagaan den omvang van het brandersbedrijf te dier
plaatse. Er blijkt uit, dat 2 personen aangeduid worden als „bran-
dewijnmaeckerquot; (misschien is de eene. Louwijs Hermansz. wel de
Antwerpenaar), resp. wonende Oude Delft W.z.. met 2 ketels,
en Rietveld N.z. 1, met één, voorheen 2 ketels. Verder vinden
we 8 personen als „brandewijnmanquot; aangeduid, waarschijnlijk
klein-verkoopers. tappers, waarvan evenwel nog één. wonende
Rietveld Z.z., ook een brandewijnketel bezat.

Naar alle waarschijnlijkheid komt aan Weesp de primeur toe
inzake een brandersfaillissement: in het jaar 1588 werd door Sche-
penen, „ten versoucke van de gemeene crediteurs van Dirck Gh^\'s-
berts, brandewijnbranderquot; besloten tot verkoop van diens goede-
ren. 2) De geringe opbrengst, nog geen ƒ 23, 3) geeft ons geen groo-
ten dunk van de beteekenis van zijn bedrijf, zij het ook dat die
wat verbeterd wordt als we in een voorafgaande verklaring voor
schepenen vernemen, dat de zelfde „omtrent hondert manden turf
die op die solder leydt over het washuys in \'t oude convent over-
gegeven heeft aan een schuldeischer om dezen, zeker nog bijtijds

te voldoen. 4)nbsp;i

In Schiedam kennen we vóór 1600 slechts één overdracht

van een branderij en dan nog zonder den inventaris. Op 22 Jan.
1594 werd een huis en erf op den Dam met alles wat daarin aard-
en nagelvast was. ..uytgesondert al het gene sijn brandewijn bran-
dinghe aengaetquot; verkocht voor ƒ 1550. «) De verkooper Jacob
Tansz. Waerde kocht dienzelfden dag een ledig erf bij dc Vlaer-
dingerpoort. strekkend tot aan de Haven, voor ƒ 375, waarschijnlijk
om daarheen zijn installatie over tc brengen.

1)nbsp;G. A. Delft: Haardstedenregister, Ao. 1600.

2)nbsp;r! A. Haarlem. Oud rechterl. archief van Weesp: Schcpenrol, 23 Fcbr.

1588.

3) ld. 15 Maart 1588.
■») ld 10 Febr. 1588. Dirck Ghysberts had van dc stad in huur een perceel
van \'t leegstaande „Kloosterquot;. In 1592 hebben Burgemeesteren cn \'t Gcrechtc dc
huizen, getimmerten en leege erven daart9c behoorende, tusschen de Oude Gracht
en dc Grobbc, verkocht. Sedert is er herhaaldelijk sprake van een „branderij van

\'t Kloosterquot;.

6) G. A. Schiedam. Giftboekcn 22 Januari 1594.

-ocr page 35-

Alleen in Rotterdam moet het aantal bedrijven omstreeks 1600
wat grooter geweest zijn, blijkens de talrijker sporen daarvan in
de notariëele protocollen te vinden. Enkele boedehnventarissen uit
dien tijd geven evenwel het duidelijke bewijs dat we ons van die
brandewijn-industrie geen te groot denkbeeld moeten vormen. Zoo
bracht ,,een brandewijnketel met een aecker en sijn toebehooren,
dienende tot neeringhe van brandewijn te brandenquot; een somma van
ƒ 18 op. 1) Tot dienzelfden boedel behoorden ook eenige „vaet-
gensquot; met brandewijn, beste brandewijn en anijswater, benevens
aan de debet-zijde schulden wegens geleverd mout, als aan ,,Hans
de moutmaecker tot Delftquot; ƒ 48, aan een Rotterdamschen mout-
maker ƒ 21. aan den brouwer in „de Druyffquot; voor spoeling (gist-
nat?) 18 stuivers.

Een andere inventaris van 7 Juli 1604, 2) ten name van Jan
Jansz. van Barnevelt, vertoont reeds het begin van een bescheiden
exportbedrijf. Als „gereetschap dyenende tot het gebrandewijn mae-
ckenquot; vinden we hier twee ketels, met helmen en slangen enz. On-
der het vrij talrijk aantal debiteuren merken wc, behalve Rotter-
damsche namen, (waarbij ,,Franchoys. stycrman van Olivyer van
Noortquot;, schuldig ƒ 13:19:—), ook ingezetenen van ,,Mijn-
heerscquot;( Middelharnis), Gorcum, Schoonhoven, Geervliet, Som-
melsdijk, Bleiswijk, Schiedam.

Eerst in het nu volgende tijdperk zal in een tweetal plaatsen,
Weesp en Rotterdam, het brandersbedrijf een vrij snelle groeipe-
riode doormaken.

G. A. Rotterdam. Boedelinventarissen. Weeskamer, 13 Juli 1598.
2) G. A. Rotterdam. A. b. 7 Juli 1604. (Wecsk. no. 377.)

-ocr page 36-

HOOFDSTUK II.

de ontwikkeling tot 1671.

De korenbrandewijn heeft van den beginne af een zwaren con-
currentiestrijd te voeren gehad met den — vooral in Rotterdam.
Amsterdam en Dordrecht — aangevoerden Franschen („Nantse .

Conjacksequot; en „Bourdeausequot;) brandewijn. Slechts door een goed-
kooper product te leveren heeft deze inheemsche industrie zich
kunnen ontwikkelen: immers nog langen tijd bleef de „brandewijn
van wijnquot; in de volksmeening als een fijnere kwaliteit gelden. i

Eerst de krachtdadige overheidsmaatregelen uit dc jaren 1671

1) Vergelijkingsmateriaal, dat ons in staat stelt de verhouding der prijzen
van beide soorten brandewijn na te gaan. bezitten we slechts in schaarsche mate:
van de Fransche brandewijnen hebben wc ccn aantal opgaven, ontleend aan dc
koerslljstcn van de beurs van Amsterdam, bijv. 1634. 20 Fcbr.

per 30 viertel
(= 1 oxhoofd).

Vins de Cognacnbsp;1-1 a \'5 L.

Ecaux dc Nantesnbsp;12 L 15s.

Ecaux dc Bourd.nbsp;11 a 12 L.

\'quot;Sxrc™,quot;nbsp;.cc.» a„c, „cu^cn van „c

gotiequot; (archief Maashandelaars, no. 982). b.v.

Nandtsc brandw. Conjackse brandw. Boucdeaux brandw.

3nbsp;Aug.nbsp;1648 10 L 15 s.nbsp;quot;nbsp;xIl^II

4nbsp;Oct.nbsp;1649 16 Lnbsp;-nbsp;47
12 Aug.nbsp;1652 14 L 10 s.nbsp;~ .nbsp;Ir
,1 Febr.nbsp;1669 10 L 10 s.nbsp;O L 10 snbsp;9 L

ir» a 1 lfi71 15 Lnbsp;15 Lnbsp;11 L iU s

?8 Dec. 1679 7 L 10 a 7 L 15 s. 7 L 15 s 5 8\'L 7 L 5 ü 7 L 10 s

Over dit tijdvak kunnen we slechts cén notcering van inlandschcn ..rouwen
wijnquot; verstrekken n.1. 9 Jan. 1663: 9 pnd. dc 30 viertels. (G. A. Rotterdam. Nots.

Delphius. Boedelinventaris no. 38.)nbsp;,, . .nbsp;.nbsp;a t

Kenmerkend voor dc nauwere betrekkingen met Frankrijk mag t gelden, dat
in Rotterdam en Schiedam de zelfde rekeningeenheid voor den marktprijs van den
moutwiin werd gebruikt als bij dc Fransche brandewijnen n.1. een hoeveelheid
van 30 virtels (viertels) of 30 X 7\'/j = 225 Liter (okshoofd), ccn gewoonte die
bestendigd is tot cn met het eerste kwart der 19dc eeuw. De prijs werd uitgedrukt
in £ Vlaamsch van / 6 è 20 schellingen. In Amsterdam
daarentegen werd de
moutwijn van Weesp gekocht op dc Amsterdamschc beurs per aam (155 L.J

-ocr page 37-

en 72, die den invoer van de Fransche wijnen en brandewijnen
ernstig belemmerden, ten slotte zelfs — tijdelijk — geheel beletten,
hebben aan het binnenlandsche bedrijf voorgoed het overwicht
verschaft.

In de meeste plaatsen: Haarlem, Leiden, Delft, Alkmaar, Brielle,
Schiedam, Dordrecht, zal in dit tijdvak de voorziening in plaatse-
lijke behoeften, hoogstens daarbij ook die van den naasten omtrek,
den omvang van de brandewijn-productie hebben bepaald. De op-
merkelijke ontwikkehng van het brandersbedrijf tijdens de eerste
helft der 17de eeuw in Rotterdam en Weesp, moet o.i. toegeschre-
ven worden aan de grootere uitgestrektheid van het afzetgebied;
de „Weesper schuytequot; bracht den brandewijn naar Amsterdam;
van Amsterdam en Rotterdam voeren de beurtschepen naar allé
oorden. Gebrek aan vestigings-ruimte zal in Amsterdam het oprich-
ten van branderijen op groote schaal in den weg hebben gestaan.
De Amsterdamsche kooplieden stonden dan ook al vroeg in finan-
cieele relaties, met hypotheekbrieven e.d.. tot de branders te Weesp. /

De toenemende belangstelling van lands- en stadsregeering, zich
uitende door nieuwe of aanvullende regelingen op fiscaal gebied,
getuigt mede van den was der brandewijnfabricage. In 1606 werd
de Statenimpost op de brandewijnen van 16 stuiver (sedert 1583)
per stoop, Dorische maat, op 26 stuiver gebracht. i)

Maar, als gemeld, werden in 1608 de brandewijnbranders opgeno-
men in dc „Ordonnantie op \'t Gemaalquot;, een belasting die, ook sinds
1583, geheven werd van het „harde koorn dat ghemalen cndc
gebroocken wertquot; voor rekening van bakkers, brouwers enz. cn die
sedert 1605 bedroeg ƒ 16: 4:— per last rogge cn ƒ 10: 16:— per
last gerst. Ter zelfder tijd werd in art. XI dier ordonnantie ingc-
lascht: „Soo verbieden wy dat van nu voortaen geen brandcwijn-
maeckers ten platten lande sullen mogen wooncnquot;. 2)

Er blijkt uit deze bijvoeging niet, in hoeverre naast dc fiscale
beweegreden van dit verbod, het bezwaar n.1. om op het platteland
voldoende toezicht tc kunnen uitoefenen op de graanconsumptie der
branderijen, ook nog gezocht moet worden het economisch motief,
dat op den voorgrond stond, toen in 1531 Keizer Karei V op aan-

\') Gr. Pl. B. I fo. 1685 V. Eerst in 1624 werd er onderscheid gemaakt tusschen
,.brandewijn van wijnquot; waarvoor 8 stuiver, cn brandewijn van graansoorten enz.
afkomstig, waarvan 5 .st. per stoop moest worden betaald. Dit betrof den land.s-
of staten-impost. De stads-accijns was In clkc stad zelfstandig geregeld.
2) Gr. Pl. B. I fo. 1768 v.

-ocr page 38-

dringen der Hollandsehe steden de befaamde „Order op de buiten-

quot;IräereTefwt\'d\'ier voorkoming der „depopulatie. desolatie
ende destructiequot; der steden, gelast, dat alle neringen „die men bin-
nen besloten steden behoort te doenquot; (waaronder verstaan werden:
weverijen, looierijen enz., evenzoo
nieuwe brouwerijen) ook uitslui-
tend aldaar mochten worden uitgeoefend.

Oorspronkelijk verkregen als gunst van den landsheer, konden
de Hollandsche steden van haar politieke overmacht tijdens de
Repubhek der Vereenigde Nederlanden gebruik maken om di
verbond krachtdadig te handhaven en, des noodig uit te breiden als
zij meenden dat haar belang dit vorderde. In 1531 was aan brande-
en nog niet gedacht: het aantal èn de bedrijfsgrootte zullen toen
nog zeer gering zijn geweest. Toen dat op het emde der 16de
Luw begon te veranderen, werd de aandacht der stedelijke ma-
gistraten vanzelf ook op dezen tak van nijverheid gevestigd.

De inning van den brandewijnaccijns en de uitvoering van het
genoemde verbod hebben aanleiding gegeven tot allerlei maatrege-
len door verschillende stadsbesturen genomen, die ons m staat
stellen eenige voorstelling te verkrijgen van dc beteekenis der
plaatselijke brandewijnindustrie.

Te S c h i e d a m werd in 1603 door de „heeren van de Wethquot;
met de. blijkbaar ten getale van twee. daar aanwezi^ge brandewijn-
Tranl s Wülem Willemsz. van der Vecht en Jan Thyssen overeen-
gekomen. dat dezen tegen een bedrag van ƒ 175 den stadsaccijns op
dit artikel zouden pachten. =) Een alleszins gelukkige oplossing
van het collecte-vraagstuk, die we ook in andere plaatsen zullen

^^Ab\'\'gedoemde twee beroepsgenooten gemeend hebben, zich in
hun
semi-officieele functie vrijheden te kunnen permitteeren, vergis-
ten ze zich. Toen ze het n.1. waagden op 4, 5 cn 6 October 1607
buyten de Overschiese poorte ontrent het Leprooshuys deser
stedequot; brandewijnen en andere gedistilleerde wateren tc verkoo-
pen, droegen H.H. van de Weth onmiddellijk aan den baljuw op.

1) Brünner, De order op de buitennering. Utrecht, 1918. Pringsheim. Beiträge

Schiedam. Res. Weth 1 Nov. 1603. Het college van de Weth be-
stond uit Schout (Baljuw), Burgemeesteren en Schepenen.

-ocr page 39-

hen daarvoor te vervolgen, i) De aanklacht was niet malsch, zij
luidde: poging om „de staten-impost te fraudeeren ende de neringe
buyten deser stede te trecken, mitsgaders burgers aldaer te leyden
omme alsoo commotie ende oproer onder de gemeente te maeckenquot;;
en de eisch, dat zij „gecondemneertquot; (zouden) werden Godt ende
de justitie in openbaere vyerschaere om vergiffenis te biddenquot; was
daarmee evenredig. 2)

Maar de schepenbank te Schiedam liep niet zoo hard van stapel.
Zij hield „dese saecke nog in advysquot; en deed
acht maanden later
uitspraak, dat de gedaagden binnen 14 dagen met den eischer
moesten „accordeerenquot;. Wat stellig wel geschied is!

Het aantal branders zal in Schiedam wel beperkt gebleven zijn.
Eerst in 1621 treffen we weer een branderijverkoop aan. Op 13
Nov. van dat jaar wordt een „brandewijnhuys met de ketels en
andere gereedschappen daertoe dyenendequot;, staande op de haven
bij de Vlaerdingerpoort verkocht voor ƒ 1162:10:—. De kooper,
Pauwels Bomgaert, betaalde met 262 gl. 10 st. gereed geld en
teekende voor het overige een rentebrief. 3)

Op even geringe kapitaalkrachtigheid wijst een tweetal faillisse-
menten in 162-1: Cornelis Huybrechtse, „cuyper cn brandewijnbran-
der op dc Hoogstraatquot;, wiens ,,mcublequot; goederen bij gcrcchtelijken
verkoop ƒ 39 opbrachten, terwijl zijn huis voor ƒ 1600 ging, en
Rombout Pietersz., wiens huis met erve en branderij, inbegrepen
de gereedschappen, in de „Buttcrstract, alwaer uythangt Amster-
damquot; voor slechts ƒ 1240 een kooper vond.

Het schijnt, dat deze jaren voor het brandersbedrijf in ons land
ook in het algemeen niet voordeclig zijn geweest. Begin 1624 komt
cr ook in Weesp een failliete boedel voor cn het aantal branders
is daar toen sterk tcruggcloopcni Met dien toestand zal wel in
verband staan de verlichting van lasten, die dc Vroedschap van
Schiedam aan de „brandewijnluydcnquot; op hun verzoek verleende.
Op 9 Juni 1630 werd den branders toegestaan, dat zij met ingang
van 1631, evenals de brouwers, tot accijns zouden hebben tc beta-
len: van iederen zak „hartkoornquot; V/i st. (inplaats van 3 st.) voor

G. A. Schiedam. Res. Weth 6 Oct. 1607.
■■\') G. A. Schiedam. Rol van crimincele zaken, 25 Oct. 1607, 10 Dec. 1607, 4
cn 18 Aug. 1608.
=) G. A. Schiedam. Giftbocken 13 Nov. I62I.
■•) G. A. Schiedam. Prefcrcnticbouck 1625—\'31. nos. 6 cn 71.

-ocr page 40-

•t gemaal en 6 penningen (i.pl. v. 9) voor de pennmgmaa • i) Deze
gunstige beschikking hadden de branders echter slechts kunnen
verkrijgen door te beloven „vermeerderinge hunlieder neennge en
Tg e n brandhuys voor nieuwe jaarquot;. Op 30 Dec 1630 kwam de
La\'ndewijnbrander Willem van der

van zijn andere bedrijfsgenooten. aan denbsp;^^ ^^ J

maar één branderij was bijgekomen en dat door „de sieckte (pest?)
r grote diertequot; verdere uitbreiding belet was, Niettemm hand-
haaft de vroedschap haar besluit, mits er zoo spoedig mogelijk een

nieuwe branderij wordt gezet,

In 1639 kunnen we onderstellen dat de omstandigheden gunstiger
ziin geworden, althans verhoogde toen de Vroedschap de belasting
o^-t gemaal met 6 penningen per zak. tot 3 st 6
p, dat voortaan
ook door de brouwers en branders moest betaald worden. 2)

Zooals reeds gezegd, van groot belang was deze nijverheid m
Schiedam niet. Een enkelen keer blijkt het bestaan van eenige
b anders: zoo in 1642 als schepen Huibregt van der Vegt en
Willem Jansz. de Reus (of Reusens) aldaar een verklaring afleggen
op verzoek van Willem van der Vegt. eveneens brandewijnbran-
dL. te Leiden, dat zij aan den pachter van den impost op het
gemaal van Statenwegenquot; 8 stuiver per zak (of 29 X ö st
f 11:12:- per last) rogge betalen. 3) of in 1645 als boveng^
W l em Reusens en Dirck Abrahamsz. van der Poth op verzoek
r hooXden van de brandewijnbranders der stede Rotterdam
getuigen dal zij aan de molenaars als maalloon geveir. voor een
zak mout van vier achtendeel 2^2 st. en voor rogge 4 st 4) In
646
Zijn het 2 branders: Huibregt van der Vegt. Raad ende
vledschapquot; met Sebastiaan Verwei. 5) in 1657 3 branders. n,I,
Wmern Jansz, Rotteveen, Joris Bijlwerf en Maarten Raas, die ver-
klaren resp. ten behoeve van de „gemeene brandewijnbranders in
Delft en van den brander Willem van der Vecht in Den Briel, dat
zij met den pachter van den impost op den brandewijn ..accordee-

quot;T^Tlchiedam, Rcs. Vroedschap 27 Dec. 1629. 9 Juni 1630, 30 Dec. 1630
Gemaalquot; moest worden betaald bij het ter molen brengen, penningmaat bij

H^rSdTm\'lquot;quot; no. 337, Ordonnantiën op de heffing van accijnzen:

^nbsp;A Schiedam. Inv. no. 579. 7e certificatie-boek 6 Januari 1642.

4 g\'. A. Schiedam. Prot. nots. Jan Wilsoets 28 Mei 1M5.

6 G A. Schiedam. Inv. no. 579. 7e certificatie-boek 4 Mei 1646.

-ocr page 41-

ren i) d.w.z. (in 1657): zij betalen voor iederen stoop Franschen
brandewijn, dien zij in huis verkoopen 3 grooten 1 duit (= 13
duiten of l^/g stuiver) „mits dat sy alsdan vry en exempt syn van
de moutwynen die sy selve brandenquot;.

In 1658 gelastten H.H. van de Weth dat Willem Reusens een
tusschenmuur, waartegen zijn brandewijnketels stonden, moest her-
nieuwen 2); in 1662 beschuldigde de pachter van den brandewijn-
impost de branders Willem Jans Rotteveen en Jan Jansz. de Hoy
(was in 1650 nog kleermaker) van fraude, 3) enz.

Evenmin als in Schiedam blijkt er na 1600 in Delft uitbrei-
ding van eenige beteekenis te zijn gekomen. Van tijd tot tijd ver-
nemen we uit de Consentboeken 4) een beslissing op een gedaan
verzoek; in 1630 mag de brandewijnbrander Willem Claesz. in \'t
Oosteinde, hoek Dronckesteeg, een luifel maken, evenzoo in 1649
Claes Jansz., buiten de Ketelpoort. Meer met het bedrijf in verband
staande is de vergunning op 12 Dec. 1644 aan Pieter Woutersz.
Catersvelt en Jan Aelbrechtsz. Groenland, brandewijnbranders aan
de Gasthuislaan Z.z. verleend om ,,door des stads aardvestenquot; aan
de Bastiaansvest ccn ,,pomp ofte lossingequot; tc maken om het vuil
van hun varkens daardoor in de stadsvesten te laten loopen, en
voor dezelfden op 21 Mei 1650 om achter hun huizen op Stadsvest
naast de vervallen stadsmuur (bij de Oostpoort) een „vuilniscrcb-
bequot; te maken, mits op eigen kosten onderhoudende. Als, ten slotte,
op 18 Mei 1660, Burgemeesters cn Regeerdcren van Delft consent
verleencn aan Pieter Willemsz. van Schic tot het maken van een
spoclingbak cn riool ,.acn dc waterkantquot; voor zijn huis Vcrwers-
dijk O.z. „in vougen gelijck het bij de Maechsc poort is den 8c Mcy
1645,quot; G) konden ze niet vermoeden, dat hun nazaten in dc 18dc

G. A. Schiedam. Prot. nots. Dirk van der Mnst 13 April 1657.

G. A. Schiedam. Res. Weth 16 cn 23 Sept. 1658.

\') G. A. Schiedam. Schepcnrol 8 Mcl 1662.

In diezelfde rol wordt 16 Sept. 1662 behandeld ccn eisch vnn ccn koopman
uit R\'dam tegen den brander Pieter Andrle.\'isen (over leverantie van ccn ketel
van 375 pnd. Ä 15 st. \'t pnd.).

■•) G. A. Delft. Conscntbock I op aangegeven data. Verder bijv. in „Loopend
mcmoriaeldeel I: 1620, Jan Clacsz. „cuyper cn branderquot;, Molslaan Zz. cn Wil-
lem Cnrsscn „inslagcr en brandewijnbranderquot;, Turfmarkt Wz. bij dc Huytcrstecg
(de tegenwoordige „Verkeerde Wereldquot;).

1631. Cornelis Aricn Mcyndcrtsz., brnndcwijnbrander nan dc Gasthulslnnn.

G. A. Delft. Conscntbock L 8 Mcl 1645: „Olivyer Witmont, brandewijn-
brander bij de Hacchpoort, in het huis van \'t lacrsgcn, tot wederscggcn gecon-

-ocr page 42-

eeuw zooveel tientallen keeren een dergelijke beslissing zouden
hebben te nemen.

üe gegevens omtrent het brandersbedrijf te L e i d e n gedurende
de eerste helft der 17de eeuw zijn nog schaarscher. In 1610 stonden
Burgemeesteren aan den pachter van „des stadts brandewijnexchys
toe om mette brandewijnbranders ende vercopers te accorde-
renquot; 1) In 1631 hadden de pachters van den {stads )brandewijnexcijs
en de pachter van den (Staten) brandewijnimpost een goede vangst
toen zij den 2 November aanhaalden 40 stoopen „wijn van wijn .
50 stoop gedistilleerde wateren, verder zeep en 9 ledige tonnetjes,
die alle vol wijn of ..waeterenquot; geweest waren. De goederen be-
hoorden aan Matthys Jansz. van der Vecht, brandewijnbrander te
Schiedam, en waren aldaar ingescheept ..omme ter sluyck sonder
aengevingequot; naar Leiden aan het adres van Engel Laurense te
worden gevoerd, vanwaar ze gebracht moesten worden naar van
der V.\'s huisvrouw, die ..expres omme onder pretext van comanije
en brandewijnnering hunne sluyckerye alhier te plegen een huysm-
ge gehuyrt haddequot;. welk snood voornemen alzoo jammerlijk was

mislukt. 2)nbsp;.....r ..

We krijgen geen al te hoogen dunk van de bcdrijfsgrootte van

een Leidschen brandewijnbrander als we vernemen dat de. met dat

beroep aangeduide Jan Symonsz. van Schagen op 24 juli 1631 door

een .brandewijnvercoperquot; doet verklaren. 3) dat de laatste aan

hem 6 dagen te voren „twee flesschen mit waters, het eene anijs ende

het andere genever\'. te zamen ruim drie stoopen. had ..gelcvert en

geleent.quot; Of zou \'t een belastingkwestie geweest zijn, een peiling

die niet goed klopte?nbsp;^^

Niet zoo zeer brander, als wel ..vervaerdiger en verkooper van

fijne wateren of ..distelateurquot; zal geweest zijn Johannes Lou-
risz die op 2 Mei 1654 een schuldbekentenis teekende ») ten be-
hoeve van de eerbare Sara Seyst j.dr.. ten bedrage van ƒ 135.
waarvan ƒ 100 als restant van een zekere som. waarvoor zij hem
had leeren distilleeren ..13 soorten van verscheydene v/atercnquot; en

scntecrt onder de straat een houten goot tc leggenquot;, om zijn spoeling In een bak
te doen loopen „op te cant van \'t waterquot;.

1)nbsp;G. A. Leiden. Burgemeesters\'dagboek 1610. 24 Nov.

2)nbsp;G. A. Uiden. Gerechtsdagboek 1631. 3 Nov.

3)nbsp;G. A. Leiden. Protocol Nots. C. D. van Grotelande. 20 Juli 1631.

4)nbsp;G. A. Uiden. Prot. Nots. Doude. 2 Mei 1654, fo. 86.

-ocr page 43-

ƒ 35 voor „coop van het gereetschap tot de neering van brande-
wijn en wateren vercoopenquot;.

Terwijl in Delft de branderijen door de heele stad verspreid lagen,
zullen wij ze later in Leiden vinden bij elkaar in \'t Noordelijke
stadsdeel. Zoo die van Abraham de Bruyn .,aen de Noortside \'t
eynde van de Langegraftquot;, waarnaast een nieuwe steenen brug was
gemaakt om zoo op de nieuwe Houtmarkt te komen, i) In die
zelfde buurt (Korte Oude Vest. over stads timmerwerf) lag het
pand. dat de brandewijnverkooper Juriaen Sonderman wenschte te
koopen, \'t welk hij ..tot dienste van syne neeringe seer gaerne tot een
branderije soude approprieerenquot;, welk verzoek het Gerecht hem
toestond. 2)

Meer rumor in casa was er in het H a a r 1 e m s c h e branders-
corps. We hooren van een Anthony Maertens, die in 16l0 weigerde
aan den pachter van den brandewijnaccijns den eed af te leggen
conform het 3e artikel der ordonnantie (wekelijksche verklaring van
productie en uitslag), als reden voor zijn houding aanvoerende, dat
het niet mogelijk was dien eed na te komen, „ende zulcx liever \'t
branden te willen laten dan eedt doen, midts alleen syn ketel, die
tegenwoordich geladen is. afbrandende.quot; De gewetensnauwe bran-
der zou verder in gedwongen ledigheid op zijn minder consciencieuse
beroepsgenooten kunnen neerzien: lakoniek staat aangeteekend in
de Burgemeestersresolutiën: ..is \'t selve geaccordcert.quot; 3) Bij twee
volgende gelegenheden, in 1624 \') cn 1625, is het wederom dc
belasting die ons resp. dc „personen hen generende met brande-
wijnenquot; (verkoopers) en de „branders van de brandewijnenquot; onder
de oogen brengt, de eersten om met solemnelcn eede (of verklaring)
te beloven, den impost (Staten) direct noch indirect tc fraudceren,
dc laatsten, 6 in getal, ingevolge het derde artikel van den stads-
accijns. Opmerkelijk is. dat bij de branders 2 van dc zes, bij dc
verkoopers 9 van de 26 aangeteekend staan als „mennoquot;, dus
Doopsgezind, waaronder de leden der familie Patijn. (Andrics Patin
was reeds in 1593 brander in de Spaerncwoudcrstract).

1) G. A. Lelden. Gerechtsdagboek. 1645. 31 Aug. Hij verzocht, vanwege
de ophooging der straat, vóór zijn branderij een „cleyn gangetje, om alsoo
bequamelickc in sijn branderie tc conncn comenquot; open tc laten, hc.wclk op 22
Sept. toegestaan werd.

G. A. Leiden. Gerechtsdagboek 1669. 14 Fcbr.

G. A. Haarlem. Res. Burgem. 12 Jan. 1610.

■•) G. A. Haarlem. Res. Burgem. 14 Fcbr. 1624 cn 10 April 1625.

-ocr page 44-

Bijna 40 jaar later blijkt de geest te Haarlem nog ongewijzigd. Op 22
Aug. 1662 hadden de branders aan Burgemeesteren meegedeeld den
eed aan den pachter niet te willen afleggen. Dit hield verband met de
nieuwe „ordonnantie van de brandewijnexchijnsquot;, afgekondigd den
31 Aug. 1662, waarbij de stadsaccijns gesteld werd op 3 stuiver per
stoop, den pachter het zoog. „composeerenquot; (het afkoopen van den
accijns voor een vaste som) verboden werd en voorgeschreven, dat
de branders een eed zouden afleggen in handen van Burgemeesteren
en op dien eed elke week bij den pachter of collecteur komen aan-
geven, hoeveel wijn hij in die week gebrand en van wijn overge-
trokken had.1)

Den 9en Sept. d.a.v. waren de brandev/ijnbranders nog „weyge-
richquot;. Burgemeesteren zetten hun de pen op den neus: zonder eed
niet meer branden, bij overtreding „voor de eerste reysequot; 25 carolus
guldens, ,,voor de tweede reyse vijftich car. guldens ende arbitrale
correctie.quot; 2)

Van de toen zich in Haarlem bevindende vier branders n.1. Chris-
tiaan Jansz. (op den Burchwal), Willem Dingemans (in de Jans-
straat), Jan Pieters Haveman (op de Bakenessergracht) en Jan de
Smeth, blijken no. 2 en 4 spoedig te zijn gezwicht. Op 16 Sept.
bleek no. 3, twee dagen later no. 1 nog hardnekkig, 3) maar na
de toen gegeven laatste waarschuwing zullen ze eveneens wel het
hoofd in den schoot hebben gelegd.

Wrok bleef er echter bestaan cn van hun verbittering legt getui-
genis af de inhoud van een notariëele acte, opgesteld op verzoek
van de brandewijnbranders en -verkoopers binnen Alkmaar. Zij
klagen daarin over het verval hunner nering: de inwoners van
Haarlem betrekken hun drank van buiten, waar zich grossiers heb-
ben gevestigd. Een der onderteekenaars, de verkooper Michiel Jansz.
de Vries verklaart „dat voor desen bij hem wel omtrent 20 stuck
brandewijn sijn vercoft, daer hy nu bij dese gelegentheijt geen 3
heeft connen consumerenquot;. 4) In hoeverre deze klachten gegrond
waren en Burgemeesteren hebben moeten inzien dat hun accijns-
verhooging een tweesnijdend zwaard was, kunnen wc niet nagaan.
In ieder geval is deze regeling maar een jaar van kracht gebleven.

G. A. Haarlem. Gedrukte keuren. (Bibliotheek).

2)nbsp;G. A. Haarlem. Res. Bürgern. 9 Sept. 1662.

3)nbsp;G. A. Haarlem. Res. Burgem. 16 en 18 Sept. 1662.

De „gelegentheytquot; hier bedoeld zal wel geweest zijn de jaarwisseling kort
tc voren. (G. A. Haarlem. Protocol nots. W. van Kittcnstcijn 4 Jan. 1663. fo. 3.)

-ocr page 45-

Reeds voor 1664 is de accijns wederom op den ouden voet ver-
pacht d.w.z. dat de pachter met de verkoopers moest composeeren
„gclijck voor desen altijt was gedaanquot; (tegen stuiver voor ied?re
stoop). 1)

In Alkmaar is — evenals zulks in Rotterdam geschiedde — de
brandewijnimpost gepacht door de branders zeiven. Hun getal
was zeer waarschijnlijk in 1628 niet grooter dan de twee, die in de
vroedschapsresolutie van 12 Januari 1628 met name woiden ge-
noemd n.1. Anthonis Anthonisz. van Vladderack en Gerrit Lenertsz.
Bosch, als opstellersvaneenrequest. 2) Weliswaar staat achter hun
namen „cum sociisquot;, maar vermoedelijk zijn dat brandcwijnverkoo-
pers geweest. Zij verkrijgen toestemming, om bij wijze van proefne-
ming, aan Heeren Burgemeesteren eenige personen voor te dragen,
waaruit dezen dan twee zullen kiezen tot prijsmeesters van den
brandewijn „met macht om dezelve brandewijn van tijt tot tijt op
een prijs tc stellen, sonder dat yemant die laeger sall mogen ver-
copenquot;: klaarblijkelijk een industrie van uitsluitend plaatselijke be-
teekenis.

Zeer beperkt (cén of twee) was in den hier behandelden tijd
ook het aantal branders in Den Briel gebleven.

Op 16 Juni 1635 3) verkrijgt dc brandewijnbrander Willem van
der Vecht toestemming om een stadsgang (loopende van de Kui-
pcrstraet naar dc „Kaeye havenquot;) „neffens synne huysinge in de
Cuyperstraet voor aen straet te mogen ovcrtimmcrcnquot;. In 1642
koopt hij die gang, evenals een heel complex panden cn erven in den
loop der jaren naast zijn eigen bezitting in de Kuiperstraat.

In 1653 verzocht een tweede brandewijnbrander Jacob Gillisz. om
naast zijn huis een varkenshok te mogen plaatsen. De magistraat
weigert dit; alleen „teynde syn erve achter syn brandewynhuys ter
plaetse alwacr t sclve nicmant en incommodccrtquot; wordt het hem
vergund. 4)

Ook in Den Briel was ccn brander tevens pachter van den bran-
dewijnimpost; Cornelis van der Vecht, zoon cn opvolger van den

G. A. Haarlem. Prot. nots. v. Kittcnstcljn 2-1 Nov. 1664, fo. 299.

G. A. Alkmaar. Res. Vroedschap Dl. 6. fo. 137v.. 12 Jan. 1628. Bi) vroed-
schapsres. 12 Mcl 1631 werd o.a. bepaald, dat alle branderijen minr.tcns 20 roeden
verwijderd moesten zijn van huizen, waar brandewijn In \'t klein verkocht werd.

=) G. A. Briclle. Rcs. Magistraat. 16 Juni 1635 cn 13 Sept. 1642. Deze W.
van der Vecht was afkomstig uit Schiedam.
*) G, A. Briclle. Rcs. Magistraat. 11 October 1653.

-ocr page 46-

voornoemden Willem wordt bij herhaling als zoodanig vermeld, i )
Bovendien was hij „deeckenmeesterquot; van het tappersgilde. 2) Hi,
verkreeg ook. dat van 1 October 1663 af. van alle van buiten m de
stad gebrachte moutwijnen en gedistilleerde wateren een stuiver
per stoop betaald zou moeten worden ..tot armegelt ten proffijt van
de arme middelen.quot; 3) Hetwelk tegelijk als een matige protectie
ten bate van den requestrant kon verstrekken!

Aanschouwen we dus in al de reeds besproken plaatsen ongeveer
hetzelfde beeld: een brandewijn-industrie, die in omvang zichzelve
qeliik blijft, die dikwijls zelfs moeite heeft zich te handhaven, in
Tedi geval al zeer weinig neiging tot expansie bezit, in Weesp
daarentegen vertoont de korenwijnbranderij al spoedig na 1600 een
opbloei, waardoor dit bedrijf daar een ontwikkeling verkreeg, die
geruimen tijd alle andere Hollandsche steden verre overtrof. 4)

In het begin der 17de eeuw vinden we daar verschillende perso-
nen die het patronymicum Claesz. voeren, als brandewijnbranders
werkzaam. In 1602 5) kocht Franck Claesz. een huis aan de N z.
van de heer Elberdensteeg, op 27 Mei 1609 «) droeg Cornelis
Claesz. aan Sebastiaen Claesz. (zijn broer?) een huis en erf met
schuur in de Hooge Slijkstraat op, waarvoor de laatste verklaarde
ƒ 1200 schuldig te zijn, „mitsgaders boven ende behalven desen
noch aen ketels, cuypen ende andere brandewijngereedschap een
som van ƒ 413:6:10. in totaal dus ƒ 1613:6:10. De belofte, dit bedrag
af te betalen „in twee jaerlicxe Meyedaghenquot; is prompt vervuld:
op 6 Juni 1611 blijkt de schuld afgelost te z.,n.nbsp;, , ,

Vranck Claesz. bezat bovendien een pand op de Hoogstraat, met
als buurman de brandewijnbrander Gabriel Cornelisz Arthoys van
Langeveit. Beider perceelen strekten van de Vecht tot aan de

Nieuwstraat.

1) G-ÄTBricllc. Res. Magistraat. 31 Dcc. 1^7.

a G A. Brielle. Res. Magistraat. 13 Oct. 1663. en 8 Oct. 1667.

3 G. A. Briellc. Res. Magistraat. 1 Sept 1663.

*) Behalve misschien Rotterdam. Ook in Dordrecht was, bll)kcns het kohier
van
haardstedcngeld Ao. 16C6 het aantal brandcwijnketcls vrij gr^t, wat wel
in verband zal hebben gestaan met den aldaar zoo aanzienlijken wijnhandel.

In bovengen, register vonden wc 10 personen achter wie aangeteekend staat:
één brandewijnkctcl. -i personen met 2 ketels, verder nog Iemand met 2 ..bran-
dewijnfornecscnquot;: bij iemand is dc ketel uitgebroken; ten slotte woont Iemand
in het huis „den Brandewijnkctclquot; (waarsch. herberg).

6) R. A. Haarlem. Transportb. Weesp. 10 Mei 1602.

6)nbsp;R A. Haarlem. Transportb. Weesp. 27 Mei 1609. ^ . , ^ „

7)nbsp;R. A. Haarlem. Transportb. Wccsp. 4 Aug. 1609. Gabriel Cornelisz.

-ocr page 47-

Eveneens in 1609 transporteerde de reeds genoemde Cornelis
Claesz. aan Symon Vranckensz. een huis. erf en hofstede aan de
O.z. van de Grubbe met een hofje daarachter ..mitsgaders het bran-
dewijnshuis daeraen dependeerendequot; aan de Heer Elberdesteeg, i)
In de Schepenrol treffen we o.m. in 1605 de namen aan van
de brandewijnbranders Pieter Jansz. en Jan Thomassen, in 1611 van
Jan Lourensz.

Vanzelfsprekend voor die dagen komt de weerslag van die snelle
ontwikkeling uit in de veelvuldige overheidsbemoeienissen met de
nieuwe industrie. Waarschijnlijk valt daaronder te rekenen een
vroedschapsbesluit van 10 Nov. 1608. waarbij besloten werd het
getal korendragers naar ..discretiequot; van Burgemeesteren te vermeer-
deren met ..bequaeme persoonenquot;. 2)

In het bijzonder allerlei kwesties van hinder, overlast of gevaar
hebben Schepenbank en Vroedschap in volgende jaren op te lossen;
op den rechtdag van 10 Juni 1608 bijv. gaven Schepenen,
na „oculaire inspectiequot; te hebben genomen op ..Barendt Lam-
bertssoons brandewijnsketelsquot; den last. dat hij zijn schoorsteen bo-
ven het dak moest uitbrengen en houten stijlen bij de ketels vervan-
gen door gemetselde. 3)

Wederom na zoodanig onderzoek bevonden Burgemeesteren cn
Schepenen den 26 Jan. 1610, •\') dat Sebastiacn Claesz. in de schuur,
waar zijn brandcwijnketels geplaatst waren, een te lagen schoorsteen
in den oostelijken zijmuur had cn. wat ernstiger was, dat hij zich ver-
meten had twee schoorstecncn in den noordermuur op stadsgrond tc
metselen, ja, dat ook ccn houten bak gegraven was in ..stcdes erfquot;,
zelfs dat hij ,,syn geute na den putgallich gebracht hadde door
sledes muyrquot;, alles .,sonder vragen ende consentquot; van Burgemees-
teren en het Gerechte. Zooveel vrijpostigheid vereischte ccn voor-
beeldclijkc terechtwijzing. Burgem. cn het gerecht hebben verstaan,
..dat de voorn. Seb. Claesz. gehouden sal wcscn die twee schoor-
steene int Noorden staende aff te breecken ende dsclve niet we-
derom op te maeckcn ofte in de ketels te brandenquot; — tot zoover

Arthoys was in 1610 schepen, van de familie Claesz. waren eenigen vroed-
schapslid,

R. A. Haarlem. Transportb. Weesp. 8 Aug. 1609.

G. A. Weesp. Res. Vroedschap 10 Nov. 1608.
Yvvnbsp;besloten het aantal der ..coorndraegers. weescnde nu

XXXVIquot; tc laten uitsterven tol 27 (verval der brouwerij!).

R. A. Haarlem: Schepenrol, Weesp. 10 Juni 1608.

■•) R. A. Haarlem: Schepenrol. Weesp. 26 Januari 1610.

-ocr page 48-

klinkt het vrij barsch, maar dan komt het uitzicht op verzoening:
„ten waere met consent voor de Magistrate voornoemtquot;. Voorts
moet hij zijn schoorsteen in den Oostmuur wat hooger ophalen, be-
nevens den bak in stadserf opbreken en den vroegeren toestand
daar herstellen.

Of dat alles erg vlot is uitgevoerd, mogen we betwijfelen. In de
Schepenrol treffen we op 2 Juni 1611 i) een uitspraak betreffende
denzelfden brander aan, waarbij hem gelast wordt een zijner ketels
te stellen onder den schoorsteen van den gevel, of, indien hem dat
niet mogelijk is, zal hij den ketel aan den oostelijken zijmuur mogen
laten staan, mits hij den schoorsteen verhoogt „tot de nock van
thuys ofte schuyrquot;. Verder zal hij zijn turf moeten leggen op een
voet afstand van den schoorsteen en met planken afschutten. Se-
bastiaen Claesz,, blijkbaar gedeemoedigd, onderwierp zich. Op den-
zelfden dag kwam hij voor de Schepenbank de belofte afleggen
den schoorsteen aan den oostkant van de schuur ,,ter begeerte van
burgemeesterenquot; af te breken en ook verder „te obedieren sulcx
bij burghemeesteren geordonneert sal werde^nquot;.

Zooals een ordelievend burger betaamde!

Genoemde Claesz. schijnt van voornemen te zijn geweest — een
eerste geval — een soort grootbedrijf op touw te zetten. Die ten-
denz treffen we in Weesp trouwens ook bij anderen aan. Daarbij
kwamen ze — althans in den beginne — in botsing met de nog
op gilde-instellingen gebaseerde opvattingen der bestuurderen van
Weesp: voor ieder burger een — bescheiden — plaatsje onder
de zon.

Het moet wel dit meeningsverschil geweest zijn, waarop in de
vroedschapsresolutie van 2 Febr. 1610 2) gedoeld werd. wanneer
we daarin gewag gemaakt vinden van een niet nader aangeduid
verzoek van de „brandewijnbranders deser stedequot;, naar aanleiding
van hetwelk besloten werd. dat de magistraat (= burg. en schepe-
nen) vier ,,goede mannenquot; (arbiters) zou benoemen om, zoo mo-
gelijk, een geschikte oplossing te vinden. 3)

\') R. A. Haarlem. Schepenrol. Weesp. 2 Juni 1611.

Dergelijke beslissingen inzake veiligheid, voorkoming van hinder cn overlast
blijven aan de orde van den dag. Zoo moest op 30 Aug. 1612 Gabriel Arthoys
van Langeveit beloven al de schade, die hij door \'t graven van zijn pomp aan
„thuys ofte fondamentquot; van zijn buurman zou toebrengen, te vergoeden.

2)nbsp;G. A. Weesp. Res. Vroedschap. 2 Febr. 1610.

3)nbsp;G. A. Weesp. Res. Vroedschap. 6 Febr. 1610.

.,Op huydcn hebben Burgemeesteren ende Schepenen ... gceligccrt (volgen dc
3 namen)quot;.

-ocr page 49-

Reeds op 10 Febr. 1610 i) volgde het vroedschapsbesluit, waar-
bij „in de sake van de brandewijnbrandersquot; beslist werd, „als dat
niemandt deser stede oft carspele geseten meer als met
drie ketels,
elcx niet groter als van
drie ton, sullen mogen gebruycken ofte
brandenquot;. Bij wijze van overgangsbepaling zouden degenen, die op
dat tijdstip reeds grootere ketels bezaten, die mogen „afbesighenquot;
maar niet vernieuwen.

De twee met de uitvoering belaste, gecommitteerde vroedschaps-
leden ontboden den volgenden dag 2) „op stedes huysquot; de branders
Sybrant Heijer en onzen Sebastiaen Claesz. om hun \'t besluit der
vroedschap mede te deelen — zij tweeën waren dus waarschijnlijk
de beoogden — waarop, om antwoord verzocht, de eerste zich
uitliet: ,.Ick sie ende hoorquot;, terwijl de tweede van zich afbeet met
de woorden, dat „\'t gene by de vroedschappen is geresolvcert, dat
sy daermede gedult moste hebben, maer tselve was tenderende tot
syn grote merckelicke schade.quot;

De opposant liet \'t niet bij dit protest. Al in de eerstvolgende
vroedschapsvcrgadering van 27 Febr. 1610 3) kwam een rcquest
van hem in behandeling. Dc vroedschap, lezen we. ..persisteertquot;
echter bij haar verordening; zij vulde die nog aan met dc vaststel-
ling van ccn boete van ƒ 25 op de overtreding. Waarschijnlijk oor-
deelde de vroedschap dit dreigement niet geheel voldoende om de
weerspannig gezinden tot onderwerping te dwingen, althans werd
in dezelfde bijeenkomst dc opdracht der gecommitteerden verlengd
cn verkregen zij dc bevoegdheid om „so sulcx de noot vercysschen
salquot; zich tot dc Staten van Holland te richten met het verzoek een
algemeen geldende regeling te treffen op dit punt cn dan tegelijk
cr op aan tc dringen dat ten plattelande ..geen branders sullen
mogen brandcwijnbrandenquot;. »)

Blijkbaar hebben dc gemachtigden die noodzakelijkheid voor hun
optreden ingezien; welke stappen zij hebben ondernomen komen wij
niet te vernemen. Echter lezen wij in dc Resolutiën der Staten van
Holland. 10 Juni 1610: 0) „Op het vcrtoogh van die van Weesp
noopende brandewijnbranders ten platten lande is verstaen. gccnc

\') G. A. Wccsp. Rcs. Vrocdschap 10 Febr. 1610.

G..A. Wccjp. Rm. Vroedschap. 11 Febr. 1610. 3 ton = V» bst = quot;ïYi
zak = 375 L.

G. A. Wccsp. Rcs. Vrocd.schap. 27 Febr. 1610.

) In dc ..Ordonnantie op \'t Gcmaclquot; was dit verbod reeds — als vermeid
— sinds 1608 opgenomen. De naleving zpl te wenschen hebben overgelaten.

) Res. Holbnd 1610, op den genoemden datum.

-ocr page 50-

brandewijn-branders ten platten lande te sullen werden toegelaten,
maer de selve gehouden te zijn hun in de besloeten steden te trans-
porterenquot;.

Of „die van Weespquot; ook nog iets anders hebben betoogd, blijkt
niet. In de burgemeesters-resolutiën bevindt zich een „Copie
uijtte
request van brandewijnbrandersquot;, welk stuk geheel over de buiten-
nering handelt, i) \'t Is mogelijk, dat in een niet bewaard gebleven
gedeelte voorziening gevraagd is in de 3-ketel kwestie, „opdat de
groote de cleyne haer neringe niet en benemen.quot; 2)

Hoe \'t zij, de Staten-resolutie zweeg er over. Trouwens, de heeren
van Weesp schijnen zich spoedig te hebben geschikt. Bij vroed-
schapsbesluit van 2 Febr. 1620 werd toegelaten dat „een yeder
brander sijn ketels soo groot sal mogen maecken alst hem believen
salquot;. Weliswaar is hier omtrent het aantal der ketels niets gezegd,
maar in lateren tijd zal \'t blijken dat \'t typische onderscheid in
inrichting tusschen de Weesper en Schiedamsche branderijen juist
betreft den grooteren inhoud der ketels bij de eerste. De drang naar
meer dan drie van dergelijke kostbare instrumentaria bleek niet te
bestaan.

In de jaren 1612—\'13 is het stadje Weesp uitgelegd. ,,Die stee-
graftquot; in het Westen werd binnenwater, de Oude Gracht, doordat
de Nieuwe- of Achtergracht voortaan de stad aan die zijde omgaf.
De westkant van de Oude Gracht kreeg den naam Nieuwstad en
werd met het achterliggend terrein een uitverkoren plaats voor de
vestiging van nieuwe branderijen. 3)

G. A. Wccsp. Res. Burgemeesteren, fo. 36. Volgens aanteekening in
margine was dit afschrift op II Dec. 1613 aan dc stadsregcering van Weesp
verstrekt. Zie hierachter: Bijlage V.

2)nbsp;Het typische gilde-standpunt. Pringshcim (a. w. bl. 29 v. v.) heeft reeds
op het algemeen voorkomen dezer beperkende voorschriften gewezen.

3)nbsp;De volgende verkoopcn enz. uit dc transportregisters strekken ten bewijze
(R. A. Haarlem):

17 Aug. 1614. Cornelis van Tongerlo, coopman tot Amsterdam (glasblazer)
traps, aan Pieter Wiggertsz., brandewijnbrander, huis cn erve in de Nieuwstadt
strekkende voor van de Singels tot aan de nieuw gegravc graft toe. (Schepcn-
schuldrentebrief groot / 2000.)

16 Mei 1629. Transp. van een huis cn erve aan Stans Willems, brandewijn-
brander in dc Nieuwstadt aan dc Cingels.

7 Dcc. 1619. Jan Thomasz. brandewijnbrander (sluit geldleenlng onder verband
van zijn) huis cn erve In de Nieuwe
Stadt aan de Cingels streckende uytte Oude
Graft tot achter aan dc Nieuwe Graft toe.

15 Juni 1631. Dr. Egidius Snoeck te Amsterdam transporteert aan Laurens
Comeiisz. Schouten secckerc huyslngc ofte branderlje in de Nieuwe stadt met
nog een huis achtcr de branderije staende op dc Achtcr ofte Nieuwe burchwal

-ocr page 51-

Des te krachtiger trad de stadsregeering thans op tegen het euvel
der buitennering, waaraan zij in de nu volgende jaren voortdurend
haar aandacht wijdde, daarbij gesteund door „die gemeene brande-
wijnbrandersquot; ter plaatse. Nadat de Vroedschap kennis genomen
had van een ,apostillequot;, door de Staten van Holland op een request
der branders te Weesp betreffende die aangelegenheid gesteld,
besloot zij aan de „goetwilligequot; buitenbranders tot 1 Mei 1614 ge-
legenheid te geven „haere ketels op te nemen ende te verhuyzen.quot; i)
Evenwel bleek nog op 22 Nov. 1617 een herhaling der waar-
schuwing noodig, met als tijdsgrens: vóór 1 Mei 1619. Maar
dan ook geen verdere consideratie! Toen dus Gerwert Claes, wo-
nende aan de Noordzijde van het Smal Weesp (de latere Hceren-
gracht) verzocht daar als brandewijnbrander te mogen blijven, werd
hem dat botweg geweigerd. 3)

Toch bleek het kwaad moeilijk uit te roeien. Wederom in de
Burfjemeestersresolutiën vinden we een copie van een zeer uitvoerig
request aan de Staten van Holland. 4) Het wees op de schade
voor \'t gemeene land, doordat op \'t platteland de pacht op \'t gemaal
zoo gemakkelijk kon worden overtreden. Niet overal, lezen we, was
dc resolutie van 1610 even precies uitgevoerd, maar soms om „fa-
vorabele ende compassieuse insichtenquot; opgeschort. Vandaar dat de
nering van brandewijnbranders op het platteland weer zeer was
toegenomen ,,soo sccr, dat haest ydcr huysman brandewijnketcls
soude stellenquot;.

De resolutie der Staten van Holland van 5 Dcc. 1622 hield ccn
bevestiging in van het verbod op 10 Juni 1610 uitgevaardigd: geen
brandewijnbranders „buyten dc muyrcn ende vesten van de be-
sloten stedenquot;. Ook dc branders die binnen dc 100 roeden „ofte
noch naerderquot; buiten dc steden woonden, mochten niet uitgezonderd
worden. In aansluiting daarop bepaalde de Vroedschap van Weesp
op 11 Dcc. 1622, dat de ,,huysluidcnquot; in het Karspel, die de nering
van het brandewijnbranden „exercerendequot; waren, binnen dc zes we-
ken hun ketels moesten hebben opgebroken, voor zoover ze meer

strcckcndc uyffc voorscydc nclitcrstc nieuwe Inirchwnl soc verre dc voorgevel
Van Stijn Clacs brandcryc is strcckcndc.

\') G. A. Weesp. Res. Vroedschap. 30 Jan. I6H.

G. A. Weesp. Rcs. Vroedschap. 22 Nov. 1617.

G. A. Weesp. Res. Vroedschap. 31 Dcc. 1617.

■•) G. A. Wccsp. Rcs. Burgemeesteren. 5 Dcc. 1622. De „apposlillcquot; in ver-
korten vorm in Res. Holland 5 Dcc. 1622.

Het request is hierachter opgenomen als bijlage VI.

-ocr page 52-

dan 100 roeden van de stad af woonden, terwijl degenen die binnen
de „vrijheytquot; (d.i. 100 roeden) huisden, uitstel kregen tot 1 Mei
1623 „vermits sy hun soo haast met een ander woeninge nyet en
connen voorsien.quot;

Een verzoek van de brandewijnbranders in \'t Karspel vermocht
de vroedschap niet te vermurwen, i) Evenmin hadden Burge-
meesteren en Schepenen van Weesp zeiven succes met hun poging
om tenminste den vier vlak onder de stad wonenden branders het
blijven mogelijk te maken. Toen zij de „gemeene binnenbran-
dersquot; trachtten over te halen, dit dien menschen (drie woonden
er op den kant van de stadsgracht en een daar zeer dichtbij), te
vergunnen, althans totdat de stad. ..die nu open leytquot;. met een nieu-
wen wal versterkt zou wezen, was het antwoord op dit voorstel, hun
door de gemachtigden der binnenbranders, Pieter Lammers en Ghys-
bert van Bronckhorst gegeven, kortweg afwijzend: ..(zy) hebben
geseyt te persisteeren bij den apostille bij de Ed: Mo: Heeren Staten
van Hollandt verleentquot;, staat in de burgemeestersnotulen aange-
teekend. 2)

Burgemeesteren zullen zich hebben moeten schikken naar de
wenschen hunner, eigen belangen verdedigende, medepoorters!

Sporadisch komt de kwestie later in een of anderen vorm nog wel
eens te berde. Zoo bijv. in 1628, toen de burgemeester Lambert
Cornelis Schouten verzocht in de brouwerij „het Anckerquot;, staande
buiten de Muiderpoort. brandewijn te mogen branden. 3) Ook dit-
maal weigert de Vroedschap, zich beroepende op ..dorde van de
Heeren Statenquot;. Alleen willen ze hem toestaan, de halve verpon-
ding (= grondbelasting) te betalen; wanneer hij in \'t Ancker
evenwel een mouterij vestigde, zou hij wederom de volle verponding
te dragen hebben.

In de volgende vroedschapsbijeenkomst werd mededeeling gedaan
van een nieuw ingekomen ..remonstrantiequot; van burgemeester Schou-
ten. „Hebben tselve uytgestelt ter naester vergaderingequot;. lezen we.-i)

1)nbsp;G. A. Weesp. Res. Vroedschap. 2 Fcbr. 1623.

2)nbsp;G. A. Weesp. Res. Burgemeesteren. 27 Juni 1623. (In 1623 is één der
drie burgemeesters n.1. Gerrit Henricxs Loeff brandewijnbrander, eveneens één der
zeven schepenen n.1. Ghijsbert Dominicus. Voorzoover na tc gaan. waren onder
de 21 vroedschapsleden slechts 3 branders. Echter komen dc brandcrs-patronymica
veelvuldig onder dc raden voor. zoodat wc wel parcntage In verscheidene ge-
vallen kunnen onderstellen.

3)nbsp;G. A. Weesp. Res. Vroedschap. 23 Jan. 1628. Lambert Cornelisz. Schou-
ten was sinds 1622 lid van de vroedschap, in 1623 burgemeester.

lt;) G. A. Weesp. Res. Vroedschap. 2 Fcbr. 1628.

-ocr page 53-

\'t Klassieke middel, naderhand hooren we er niets meer van. i)

Ten slotte sloegen op 5 Oct. 1639 Burgemeesters en Vroedschap-
pen een verzoek af van Elbert Aertse om in het huis van zijn moe-
der ..neffens de Papenbrughquot; een branderij te mogen plaatsen.
..Geen brandewijnbranderije sal aldaer mogen werden opgericht,
maer alleenlijck binnen deser stede.quot; 2)

Dit was het laatste woord der Heeren van Weesp in deze zaak;
het gevaar dat van de toeneming der ..buitenneringquot; dreigde, was
verdwenen. 3)

Andere kwesties waren inmiddels op den voorgrond getreden
en daaronder allereerst de moeilijkheden verbonden aan de heffing
van de belastingen op den brandewijn en op \'t gemaal. In 1623 was
de Staten-ordonnantie op de brandewijnen herzien en aangevuld,
waarbij o.m. ook opgenomen was de reeds in 1608 in de ordonnantie
op \'t gemaal ingevoegde bepaling, dat voortaan geen brandewijn-
branders op het platteland mochten wonen, alleen ,,binnen de be-
slooten stedenquot;. 4) Maar verder kwam er verscherpt in voor het
bij de branders zoo gehate voorschrift, dat zij elke weck opgave
hadden te doen aan den pachter van het in dat tijdsbestek door hen
gefabriceerde quantum brandewijn (art. X). benevens gespecifi-
ceerd van de kleine en grootere hoeveelheden van den uitslag, die
van een billet van afschrijving moesten voorzien zijn.

Als controle-middel diende de verplichte opgave — onder cede
— van de gebruikt wordende ketels en van het ter molen gebrachte,
van impost-briefjes vergezelde „brantkoornquot;. De pachters zouden
ten allen tijde het recht van visitatie mogen uitoefenen. Om het
fraudeeren te bemoeilijken was voorgeschreven dat branders (even-
als grossiers) niet minder tegelijk mochten verkoopen dan „10 stoop
Dorts of 8 stoop Amstelredamsquot;,

Daarmede parallel liep de, volgens art. X van de eveneens in

In het protocol van den notaris Jan Cornclisz. Veriaën tc Wccsp vinden
we in een akte d.d. 31 Juli 1642 vermeld: „Gcrrit Bosch, brouwer In de brouwcri|c
van \'t Ankerquot;. Eerst later, als de stad ook aan dc noordzijde Is uitgelogd, wordt
het Anker een branderij. (R. A. Haarlem. Prot. nots. J. C. Veriaën. Weesp.
31 Juh 1642).

G. A. Wccsp. Rcs. Vrocdschap. 5 Oct. 1639.

\') In dc Burgcmeestersresolutiën staat op 6 Scpt. 1650 aangctcckend. dat zij
die. tegen de keur. aan de O.z. van dc rivier dc Vecht ..gchuystquot; zijn. hun
woningen moeten afbreken. ..Speciacl Samucl Gerritsz. Booms wort gelast met
sijn reparatie van de brandcrijc niet voort tc vaarenquot;. Waarschijnlijk was dit
een maatregel, genomen met het oog op dc verdediging der stad.

Gr. PI. B. m fo. 966 v.v. Artikel X.

-ocr page 54-

1623 1) gewijzigde ordonnantie op \'t gemaal, opgelegde verplich-
ting aan de branders, de eedsaflegging n.1. „hun hier nae te regu-
lerenquot;. d.w.z. getrouwelijk te zorgen, dat elke zak meel of koren,
die ter molen gevoerd werd om gemalen te worden, van een impost-
briefje als bewijs van betaalde belasting begeleid was, op straffe
van 10 ponden van 40 grooten (= ƒ 10) voor eiken zak, waaraan
een dergelijke kwitantie ontbrak.

Aan deze belastingregelingen hebben we eenige statistische ge-
gevens te danken, waaruit we het aantal brandewijnbranders te
Weesp in dien tijd met vrij groote zekerheid kunnen opmaken. De
schepenrol van 1624 bevat op 12 en 13 Nov. de namen van degenen,
die ten verzoeke der pachters voor de schepenbank hun eed hebben
afgelegd. 2) De lijst telt 20 namen. Twee maakten bezwaar, n.1.
burgemeester Gerrit Heyndricxz. Louff en Cornelis Aertsz. Zij ver-
klaardén elk voor zich, bereid te zijn den eed at te leggen „uytgeseyt
alleene dat hij alle weecke niet pertinentelijck en can aenbrengen
ofte verclaren hoe veel wijnen hij d\'selve weecke gebrant heeft.quot;

Verder komen in de Resolutiën van de burgemeesters van Weesp
een tweetal staatjes voor, die achtereenvolgens voor 1629 en 1630
de, hun bedrijf toen uitoefenende branders aangeven, 3) en die
hier volgen met dc namen gerangschikt volgens de hun opgelegde
aanslagen (in afdalende orde):

1629.nbsp;1630.

Namen.nbsp;Namennbsp;Aanslag.

Herrick Elbertse Boutnbsp;Dez,nbsp;ƒ 85.

Hendrik Gerritse Louffnbsp;Dez.

Wiggert Pietersenbsp;Dez.

—nbsp;Aertgen Claes

Marten Elbertsenbsp;Dez.nbsp;ƒ 80.

Dirck Elbertsenbsp;Dez.nbsp;ƒ 75.

Frans Hendrixe Vincknbsp;Dez.nbsp;ƒ „

1)nbsp;Gr. PI. B. I fo. 1768 v. v. Ondanks al deze voorschriften bleef hel eigen-
lljk bedrijf geheel en al vrij; van eenig toezicht op de productie zelve hooren
we pas in dc 19de eeuw (1807).

2)nbsp;R. A. Haarlem. Schepenrol. Wccsp 1624. 12/13 Nov.

3)nbsp;G. A. Wccsp. Res. Burgemeesteren 2 October 1629 en 2 Augustus 1630.
In 1629 betrof dc „vuytcoop van de greynen. die sij branders sullen mogen

consumerenquot; het tijdvak 1 Aug. 1629—1 Aug. 1630, in 1630 van 1 Aug. 1630—
1 Aug. 1631.

-ocr page 55-

—nbsp;Vranck Claesz. Trompetnbsp;ƒnbsp;75.
Claes Franse Cossennbsp;Dez.nbsp;ƒnbsp;70.
Reynert Sybertsenbsp;Dez.
nbsp;ƒ

—nbsp;Jeroen Jeroensenbsp;ƒnbsp;„

—nbsp;Stijn Claesdr. wed.

—nbsp;Gerrit Cornelisnbsp;ƒnbsp;65.
Herman Janse Graeffnbsp;Dez.nbsp;ƒnbsp;55.
Ghysbert Willemsenbsp;Dez.nbsp;ƒnbsp;42.

—nbsp;Aerent Roeloffsnbsp;ƒ ,.

/ —nbsp;Herbertgen Jansdr.nbsp;ƒ 25.

De waarde van deze opgaven is vooral gelegen in de vermelding
van de bedragen, die de brandewijnbranders hadden op te brengen
„beroerende den uytcoop van de greynenquot;, d.w.z. ccn afkoopsom
in eens in plaats van de belasting op \'t gemaal van Staten-wege
geheven. Op de lijst van 1629 komen alzoo 10 namen voor, op die
van het volgende jaar 15. Waarschijnlijk zullen er in 1629 brande-
rijen stil gestaan hebben, i) De vastgestelde sommen wisselden
van ƒ 25 tot ƒ 85. Als wc, mede in verband met latere ge-
gevens, de som van ƒ 75 stellen als de laagste grens van een
,,grootequot; branderij, dan blijkt het kleinbedrijf in de minderheid tc
zijn: in 1630 komen slechts 7 van de 15 beneden de grens en daar-
van behooren dan nog maar twee, die resp. ƒ 42 cn ƒ 25 betaalden,
tot de heel kleine.

Vermoedelijk heeft deze regeling niet lang stand gehouden. Ten-
minste uit den Schcpenrol van dien tijd komen allerlei onverkwik-
kelijkhedcn aan den dag tusschen pachters en branders. 3)

In 1636 cn bij herhaling in 1641, verboden de Staten van Holland

Hiervóór is bij Schiedam cr reeds op gewezen dat de in voorafgaande
l\'iren in verschillende plaatsen voorvallende faillissementen op een ongunstig tijds-
bestek wijzen. Zoo werden tc Weesp 1 Jan. 1624 curatoren benoemd over den
dcfolaten boedel van den brandewijnbrandcr Dirck Jan Hcyndricxz. Op 10 Juli
1626 werd ten behoeve zijner crediteuren verkocht ccn „schuyr ofte huysinge
ende ervequot;, waarin 2 brandewijnketcls. 2 slangen. 2 koclkulpcn, 12 zcttonncn.
spoclingbakkcn en 4 Iccgc wijnvaten, voor / 805. (R. A. Haarlem. Transportrcg.
Weesp op dien datum). De branderij was gelegen Nicuwatraat U.r.

Ons lijken deze bedragen zeer laag. gezien dat dc iinpast volgens dc
ordonnantie op \'t gemaal sedert 1627 bedroeg: voor 1 Inst rogge ƒ 15:18:—..

=■) Schcpenrol Wccsp (R. A. Haarlem), 1630—\'33, bijv. 22 November 1630;
Dc pachter en collecteur van den Impost van \'t gemnal over Weesp contra
Wiggert Pietcrsz. cn Hcnnan Jansz. Graeff brandewijnbranders cn Jan Mcynen-
tilts molenaar (beschuldiging van „fraude cn contraventiequot;).

-ocr page 56-

het „composeerenquot; met betrekking tot den impost op \'t gemaal, i)
Blijkbaar zal bedoeld zijn een onderhandsche overeenkomst tus-
schen branders en pachter, in veel plaatsen zelf beroepsgenoot, zon-
der medeweten en goedkeuring van den stedelijken magistraat. In
Weesp althans zien we gebeuren, nadat de Vroedschap in 1641
geregeld had, dat de branders voor het „hardt koorn \'t welke sij
consumeerenquot;, aan stads-gemaal d.i. de plaatselijke belasting op het
artikel, zouden moeten betalen den 12en penning (= 81/3 %) van
de landsbelasting 2) (wat voor eiken ruwketel ter grootte van
3 mudden of 4 zak neerkwam op een som van ƒ 6:13:10 per jaar),
dat drie jaar later Burgemeesteren ook den staten-impost stabili-
seerden, net als voorheen beproefd was. 3)

Als norm zou gelden het gewone type ruwketel als boven, waar-
voor opgebracht moest worden ƒ 80 per jaar. De kleinere ketels
werden aangeslagen resp. voor ƒ 70, ƒ 60, ƒ 50, naar gelang van
den inhoud, bedragende 2. 13^ of 1 mud. 4)

Een uitgewerkte berekening van deze opbrengst komt voor in het,
helaas slechts in een enkel exemplaar bewaarde „Impost-boek, f»)
waaruit blijkt dat er te dien tijde, 1667, zich in Weesp 23 brande-
rijen bevonden, waaronder vier voorzien van een tweetal 3-muds
ruwketels, in latere jaren „dubbelequot; branderijen genoemd; daar-
naast komen dan voor 12 van het normale type d.w.z. met één
3-muds ketel, verder nog 7 kleinere, waarbij zelfs ééne met een
1-muds ruwketel.

De aandrang tot het hierboven genoemd besluit van de burge-
meesters is uitgegaan van de „overluijden ende gemeene brande-
wijnbrandersquot;. 0) Het was een der eerste werkzaamheden van de
twee dagen te voren met overheidsgoedkeuring tot-stand-gekomen

Gr. Pl. I. fo. 2170.

2) G. A. VVecsp. Res. Vroedschap. 28 Aug. 1641.

Tot 1745 is deze heffing, ook wel „ketclgeldquot; geheeten. onveranderd ge-
bleven. Er kwam, blijkens gevonden kwitanties uit desolate bocdclpapicren nog
jaarlijks ƒ 1 bij voor St. Laurens-geld. (Op St. I^urensdag, 10 Aug., trok de
schutterij op.) Het Is wellicht een recognitie wegens vrijstelling van het personeel
van die verplichting.

G. A. Weesp. Res. Burgemeesteren 4 Febr. 1644.

lt;) Een Amsterdamsch graanlast bevatte 27 mud van 111}/^ L. (of 36 zak
van 83 ^iL.)

6) G. A. Weesp. „Impost-boek van de stadsexcysen Ingegacn dcsen eersten
Maert Ao. 1667 eyndigendc den lacstcn Fcbruary 1668quot;. Zie bijlage VII.

0) De overluidcn worden afwisselend ook wel gildcmccstercn. vinders of
dekens genoemd.

-ocr page 57-

corporatie, waarvan de ontstaansaanleiding wel gezocht zal moeten
worden in de behoefte aan krachtiger samenwerking in, naar buiten,
volkomen eendracht, ten einde gemakkelijker de regeering door
middel van een verzoekschrift een gewenschte verordening in de
pen te geven.

In een vroedschapsresolutie van 2 Febr. 1644, i) is de officieele
oorsprong van het gilde te vinden. Ze luidt: „Den brandewijnbran-
ders werdt haer versoeck volgens requeste gearresteert.quot; De inhoud
van dat verzoek blijkt uit het vervolg, n.I. de machtiging aan den
magistraat (= burgem. en schepenen) om voor de eerste maal zelve
de vinders of dekens te benoemen; in de toekomst zouden dezen
zelf dan elk jaar een nominatie opmaken, waaruit de magistraat
alsdan nieuwe hoofdmannen zou verkiezen.

Een ordonnantie of gildebrief, die ons over de inrichting van het
gilde van brandewijnbranders tc Weesp zou kunnen inlichten, heb-
ben we niet vermogen te ontdekken; 2) onze kennis daarvan bepaalt
zich dientengevolge tot enkele, in dc resolutieboeken van vrocdschap
en burgemeesteren voorkomende aanteekeningen. Zoo stelden Bur-
gemeestcren reeds op 4 Febr. 1644, op verzoek van de gildemeesters
vast, dat „ccn iegelijk nieuw aankomende brandewijnbranderquot; ten
profijte van het gilde moest betalen dc som van 15 carolus gulden,
behalve natuurlijk zijn burgerschap (ƒ 25) als hij nog geen\'burger
was. Een bescheiden gildedwang dus.

Oorspronkelijk schijnt de contributie der branders te zijn geweest
een „oortjequot; (= 2 duiten of % stuiver of cent) van een vct
varken en ccn „blankquot; (= 6 duiten of cent) van ccn mager
varken. 3) Het nauwe verband tusschen brandersbcdrijf cn var-
kensmesterij komt hierin al bijzonder duidelijk tc voorschijn! ■«)

Wellicht is dc berekening of het innen van deze op den grond-
slag eener telkens wisselende varkcns-quantitcit berustende bijdrage

M G. A. Wccsp. Rcs. Vrocdschap 2 Febr. 16«.

) Zoo weten wc ook niet dc n.micn der hoofdlieden, noch In den naiivnng.
noch later.

^ O. A. Wccsp. Rcs. Vrocdschap 3 Maart 1646 (aanhef).

Uc varkens werden gemest met liet afvalproduct der branderij, de spoeling,
jn Wcc
.lt;:p vooral heeft men rlch op groote schaal daarop toegelegd. In 1623
ocpaaldc dc magistraat v.-\\n Wccsp het loon der ..geswocrcn varkcnschouw-
quot;gt;ccstcrsquot; op 1 stuiver van ccn vct. Vt stuiver van een ngt;agcr varken, tc betalen
aoor den verkooper.

■*) Evenals in dc talrijke ovcrhcldsvcrordcningcn later, bedoelende den ovcr-
^st door dic varkenshouderij der burgerij aangedaan, weg tc nemen of tc vcr-
quot;nindcrcn.

-ocr page 58-

in de practijk te bezwaarlijk gebleken. Vandaar dat de vroedschap
overeenkomstig wensch en verzoek der „overluydenquot;. in 1646 een
vaste driemaandelijksche contributie van stuiver, alzoo ƒ 2|4
jaarlijks, instelde, i)

In latere jaren bemerken we van de werkzaamheden van het
Weesper brandersgilde volstrekt niets meer, van het bestaan nauwe-
lijks iets. In 1671 besliste de Vroedschap, wederom op verzoek, dat
de besluiten, door het meerendeel der gildebroederen genomen „bij
\'t minder getal zal moeten werden geobserveert ende naergecomenquot;,
wat niet op een voorbeeldige samenwerking onder de leden wijst. 2)
In 1672 blijkt er oneenigheid geweest te zijn over het betalen
van inkoopsgeld en contributie, waarin de vroedschap ten gunste
der gildemeesteren tusschenbeide komt. 3) Daarna verdwijnt het
brandewijnbrandersgilde te Weesp uit de geschiedenis. Moet er in
den vervolge voor een bepaald doel worden geageerd, dan is de
medewerking vrijwillig. Het is overigens wel opmerkelijk, dat om-
streeks terzelfder tijd dat te Schiedam een gilde wordt opgericht
(1690). de oudere broederschap te Weesp is verdwenen. Naar de
oorzaken valt slechts te gissen: de malaise-jaren voor en na 1680.
de zucht om zich aan overheidsinmenging te onttrekken, de con-
currentiegeest (die b.v. het verbod deed ontduiken, om zelf de schip-
persvracht te betalen voor het vervoer van den korenwijn naar
Amsterdam), mogelijk ook sociale tegenstellingen onder de bedrijfs-
genooten, kunnen daartoe hebben samengewerkt.

Buiten Weesp bestond in de eerste helft der 17de eeuw enkel
een brandersgilde te Rotterdam. Van dit St. Antonis of (ge)
brandewijnbrandersgilde is al evenmin een enkel oorspronkelijk do-

G. A. Weesp. Res. Vroedschap 3 Maart 1646.
Als andere bron van inkomsten voor het gilde kon gelden de boete van 30
stuiver op ieder aam (1.55 H.L.), waarvan een Weespcr brander zelf dc
vracht op Amsterdam aan den schipper betaald had „directelijk ofte indirectelijkquot;
Res. Vr. op denz. datum). Reeds het jaar daarvoor liadden Burg. cn Schepenen
(Kes. Burg. 24 Mei 1645) „ten profijtc van de gemcene brandewijnbranders\'
op die overtreding 6 stuiver gesteld.

Men wilde daarmede wellicht het ontstaan van een usance voorkomen of een
reeds gevestigde tegengaan.

2) G. A. Weesp. Res. Vroedschap 5 Sept. 1671. Men bedenke, dat in dien
lijd talrijke nieuwe branders zijn ingekomen.

\') G. A. Weesp. Res. Vroedachap 17 Dec. 1672. Over de aanleiding tot
het geschil, zie het volgende hoofdstuk.

-ocr page 59-

cument overgebleven, i) Ook zijn verloren gegaan: een er op
betrekking hebbende ordonnantie van 1704 met voorafgaande „dis-
positiënquot; van 22 Maart 1652 en later. 2)

Zelfs het jaar van oprichting ontgaat ons. Naar alle waarschijn-
lijkheid bestond het reeds in het jaar 1631. Want alsdan treffen we
in een boedelinventaris van den overleden brander Hans Timmers
jr. den volgenden post aan: „de gildeknecht voor bidden op de
begraafenis ƒ 1:10:—.quot; 3)

Uit de vroedschapsresolutiën (die van burgemeesteren en heeren
van de Weth ontbreken tot het eind der 17de eeuw), verkrijgen we
eerst in 1652 volkomen zekerheid omtrent het bestaan, als daarin
gesproken wordt van „hooftluyden van die van het brandewijn-
brandersgildequot;, dewelke dan verzoeken stads brandewijnaccijns te
mogen pachten. Zoo in soortgelijke gevallen vóórdien en trouwens
ook nog wel daarna o.a. in 1654, de term „de (gemeene) (ge)bran-
dewijnbranders deser stedequot; gebruikt wordt, mag daaruit evenwel
niet afgeleid worden alsof eerst met de genoemde dispositie van 22
Maart 1652 het gilde door de overheid officieel zou zijn erkend of
gesticht. Immers al te voren kunnen we in eenige notariëele akten
de namen der hoofdlieden vinden, zoo in 1648 van twee, in 1650
zelfs een compleet stel van 4 ,,hooftluydenquot;, mitsgaders nog een
„overmanquot;, welke bediening wc later niet meer ontmoeten. •»)

\') Waarin het trouwens overeenkomt met een groot aantal andere van die
vereenigingen in de Maasstad. Zie daaromtrent: Dr. E. Wiersum, De archieven
der Rotterdamsche gilden, bl. XII.

G. A. Rotterdam. Register van Ordonnantiën ( n.1. van die, welke opge-
nomen waren in de Keurboeken, waarvan dc eerste ncht vernietigd zijn).

G. A. Rotterdam. Weeskamer no. 603, fo. 204. Febr. 1631. De bedoeling
zal wel zijn het zoog. „tc like biddenquot;, d.i. het ter begrafenis uitnoodigcn (van
dc gildcbrocdcrs). Ter vergelijking dicne, dat dc „sickentroosterquot; ontving: 6
gulden met een stoop brandewijn!

Hans Timmers had gewoond in de Westewagenstraat.

■•) G. A. Rotterdam, n. Prot. nots. Willem Sonnevclt 2 Juli 1648. Jan
Jansz. Paep en Jan Barcnt Vroombrocck, hoofdluydc. Zij legden op verzoek
van brandewijnverkoopers uit Gouda een verklaring af, dat in Rotterdam de
voornaamste slijters cn verder ook de „principaelstc brandewijnbranders ende
distelecrdcrsquot; leder jaar met den pachter van den brandcwijnaccijns voor een
redelijken prijs accordecrcn (dus een afkoopsom betaalden).

b. Prot. nots. van der Graeff 2 Maart 1650. Macrten Boudewijns van Eyck,
lan Jansz. Vinckesteijn, Cornelis Joosten Ticlcn en Cornells Acriensz. Grootswa-
flcr „hooftluydenquot;, benevens Jacob Symonsz. van Venroy, overman van \'t br. bn
flildc getuigen ten verzoeke van een brander uit Gouda, dat zij als hun brande-
rijen niet alleen beschouwen dc ruimte, waar hun ketels, bakken, kuipen enz.

-ocr page 60-

Van de werkzaamheden van het gilde valt er — door den mangel
van bescheiden — niet veel meer te zeggen, dan wat aan \'t licht
komt doordat het zijn weerslag heeft gevonden in een vroedschaps-
besluit. Dit is o.m. geschied in 1628. toen het verzoek der „gemeene
brandewijnbrandersquot; (het gilde?) werd toegestaan, om voor ƒ 750
den brandewijnaccijns voor het loopende jaar te pachten, i) Te-
vens hadden zij gevraagd ontheven te worden van den stadsgemaal-
accijns op hun mout en in de plaats daarvan dien op \'t ..hardt
koornquot; te mogen betalen (ä 1 stuiver per zak), hetwelk insgelijks

ingewilligd werd.

Een dergelijke gunst genoten de branders in 1649. toen de meel-
accijns per zak rogge, dien zij gebruikten, van ly^ op 2 stuiver werd
verlaagd. 2)

In 1645 verzochten de branders, weder de pacht van den bran-
dewijnaccijns te mogen erlangen ,,omme veelvoudige vexatiën te ont-
gaen.quot; 3) Uit een vroedschapsbesluit van het volgend jaar blijkt
dit geschied te zijn, evenzoo in 1646 voor 2 jaar (tegen ƒ 1350 jaar-
lijks). 4) in 1648 5) (ad idem), in 1650 (tegen 1/3 deel van
,,\'t geene den impost van de Staaten op de toekoomende verpach-
tinge sal komen te geldenquot;. 6) weder voor 2 jaar, enz. (ook nog
in 1670 bijv.)

Wijst dit alles ontegenzeglijk op een sterk gegroeid bedrijf, dat
bij voorkomende gelegenheden op den steun der stadsregeering kan
rekenen, nog duidelijker komt de beteekenis dezer industrie voor het
toenmalige Rotterdam uit in de notarieele protocollen. In geen an-
dere plaats in Holland — voor zoover we konden nagaan — bevat-
ten deze een zoo uitgebreid aantal akten, verband houdende met
de brandewijnbranderij.

staan, maar ook dc daarbij behoorende pakhuizen of kelders, (zoodal zc daar
niet onder peil stonden).

Na 1667 komen de namen der hoofdluidcn vrij geregeld voor in dc „Naam-
lijsten der hoofdmannen van dc Rotterd. gilden 1667—1808. (G. A, Rotterdam).

1)nbsp;G. A. Rotterdam. Res. Vroedschap 11 April cn 5 Mcl 1628.

2)nbsp;G. A. Rotterdam. Res. Vroedschap 23 Juli 1649.

3)nbsp;G. A. Rotterdam. Res. Vroedschap 20 Maart 1645.
■•) G. A. Rotterdam. Res. Vroedschap 20 Maart 1616.
6) G. A. Rotterdam. Res. Vroedschap 16 Maart 1648.

Dc gcbrandewijn-ordonnantie van 1643 stelt den accijns op 2 stuiver per
stoop Dortschc mate.
«) G. A. Rotterdam. Res. Vroedschap 14 Maart 1650.
Dc impost-verpachting ging tegen ƒ 4150. Met ingang van 1 April 1650 ver-
kregen dc branders den stadsaccijns voor ƒ 1383 per jaar. Sedert 1624 bedroeg
dc staten-impost 5 st. per stoop.

-ocr page 61-

De indruk, die door de kennisneming daarvan bij ons ontstaat,
is die van een sterk overwegend kleinbedrijf. Mr. Bijlsma heeft
kunnen aantoonen, i) dat de meeste brandewijnbranders vóórdien
een of anderen tak van handwerksnijverheid beoefenden; hij ver-
meldt een bonte groep: grutter, bakker, vlaskooper, schoenmaker,
kuiper, spinwielmaker, preekstoelmaker, blikslager, tijkwerker, brou-
wersknecht, arbeider. Wellicht zijn ze begonnen met in eigen woning
de brandewijnstokerij als bijverdienste uit te oefenen: de ketel of
ketels werden geplaatst in de eigen huizinge of daaraan annex gele-
gen schuur, soms zelfs in een kelder. 2) We vinden dan ook in
de oudste transportbrieven steeds gesproken van den verkoop van
een huis en erve zonder meer, ook daar waar onomstootelijk vast-
staat dat de branderij-inventaris, al of niet afzonderlijk gewaar-
deerd, mede overgaat.

Verder treft ons — voornamelijk ook weer in de oudere boedel-
inventarissen — de opsomming van wat wc kunnen noemen winkel-
gereedschap, waaruit blijkt dat in Rotterdam veelal de brander
tevens verkooper in \'t klein was. 3) Na dc ketels (meest een twee-
tal), slangen en slangevaten. kuipen enz., het voorradige gedistil-
leerd. en het gevolg van de varkens. Jcomt dan het ..tinnewerckquot;.
als pinten. ..croesgensquot; en „muddekensquot;, „deine glaesgens ende
roomersquot; e.d. Ook de zoogenaamde in-schulden, veelal tot zeer
geringe bedragen, wijzen in die richting, toonen evenwel tegelijker-
tijd aan, dat het afzetgebied der Rotterdamsche branderij zich had
uitgebreid: in een boedel van 1626 worden bijv. verschillende perso-
nen tc Vlissingen genoemd (alle voor meer dan ƒ 100), daarnaast
een debiteur uit Arnhem, in andere: Bergen op Zoom. Leerdam.
Zicrikzec.

Deze combinatie van bedrijf cn nering is geenszins beperkt tot dc
minder-kapitaalkrachtigen: op -i Nov. 1641 verkocht Jan Jansz. van
Beeren een huis, erve cn branderij aan de Kipstraat N.z. met bran-
derijgereedschap en alles ..tot dc neringc dienendequot;, mitsgaders

\') Mr. R. Bijlsma. Oud-Rottcrdamschc ocbrandcwljnbrandcrs. (Rou. Jaar-
Iwckjc. 1912.)

Ifimnbsp;Van Aller. Transporten deel 21. no. 13. 7 Nov.

„twee brandewljnkctels ende verder toebehooren staende In de kelder van
Maertenss. de Hacs aen dc Varckenbniogc.quot;
) Dc Rotterdamsche gebrandcwljn-ordonnantic van 1643 noemt In art. 2
n ccn adem „branders of vcrkoopcrsquot;. die elke week nan den pachter moeten
opflcven den bIJ dc kleine mant verkochten brandewijn.

-ocr page 62-

varkens en brandstoffen voor ƒ 10.150 aan Pieter Hendricxz
Vranckfoort. i)

Een soortgelijken koop deed de moutmaker Pieter Harmensz., die
op 5 Maart 1668 de „giftequot; verkreeg van een „huys, brandewijn-
branderie ende erven met alle de ketels, backen, pompen, slangen,
slangekuypen, spoelingback, schouwstellingen, vaetwerck, kranenquot;
met alle gereedschappen tot de branderij ,,ende neringe van dienquot;
behoorende, staande op het eind van de Botersloot W.z. ter zijden
de koornwintmolen op „Pompenburghquot; voor ƒ 8000. 2)

Opvallend is de concentratie van branderijen in de oude stad:
Westewagenstraat, Oppert, Delftsche vaart, Lombardstraat, Boter-
sloot. Andere gezochte plaatsen waren Kipstraat, Hoogstraat en
Schiedamschedijk W.z. Maar ook overal elders was er in de water-
stad Rotterdam gelegenheid tot vestiging. Jan Voorwijck kocht 8
Juni 1668 van Jacob Symons van Venroy een huis met branderij aan
de Vogelenzang N.z. voor ƒ 5062:10:—; te betalen met ƒ 1562:10
gereed geld, het overige op schuldrentebrief. 3) Deze laatste, veel
voorkomende clausule bij branderijtransporten levert nog eens het
bewijs, dat de gegoeden onder de branders, in tegenstelling bijvoor-
beeld tot de brouwers, betrekkelijk schaarsch waren.

In dit tijdsbestek komen dan ook onder de vroedschapsleden wèl
verschillende brouwers, geen enkele brander, voor.

Weliswaar bezat Willem Allards van Couwenhoven (raad sedert
1635, burgemeester in 1640, \'42, \'43, f 1659, nalatende een vermogen
van ƒ 200.000) een branderij aan de Nieuwe Beestenmarkt N.z. (\'t
tcgenw. Van Hogendorpsplein), maar zijn maatschappelijke waar-
deering dankte hij aan zijn hoofdbedrijf: brouwer in ,,de Leeuw
met den Stafquot;. 4) Ook andere brouwers oefenden de brandewijn-

1)nbsp;G. A. Rotterdam. Prot. nots. A. van der Gracff 4 Nov. 1641.

2)nbsp;G. A. Rotterdam. Gifteboeken. 5 Maart 1668.

Tot een bescheidener categorie van beroepsgenooten behoorde dc brandewijn-
brander Cent Comeiisz. wiens huis en erve aan de N.z. van het Haringvliet
„daer uithanckt den distellcerkctelquot; op 15 Mei 1624 op verzoek van schuld-
eischers gerechtelijk verkocht werd voor / 2110. (Sententiën van preferentie
no. 6).

Distelateur, geen „ruwstokerquot; is bijv. de „brandewijnbranderquot; genoemde Fran-
chois van Vlierden (Nots. Troost, Rotterdam, boedelinventaris 1 Maart 1664),
die een respectabelen voorraad van diverse gedistilleerde wateren heeft, eeii
uitgebreiden winkeloutillage, doch slechts een tweetal disteleerketels met alle toc-
behooren van resp. ƒ 50 en ƒ 16. Dergelijke „brandewijnbrandersquot; (ook op een-
voudiger voet) zijn cr in Rotterdam verscheidene.

3)nbsp;G. A. Rotterdam. Gifteboeken 8 Juni 1668.

lt;) G. A. Rotterdam. Gifteboeken 10 Mei 1651. Op dien datum transp. de

-ocr page 63-

makerij als nevenbedrijf uit: in 1647 bevond zich in de brouwerij
„de Zonnebloemquot; een volledige installatie van twee rouwketels. en
een distilleerketel met verder toebehooren.

Op een andere omstandigheid, die er toe medewerkte om de bran-
ders uit de regeeringscolleges te houden, heeft reeds Mr. Bijlsma
in zijn zooeven genoemd artikel gewezen: verschillende der bekend-
ste branders waren lid van de Remonstrantsche Kerk. als de familie
Van Vlierden, Crooswijck. Van \'t Wedde. Vinckestein, van Assen-
delft.

Tot de vermögendsten onder de Rotterdamsche branders behoor-
de toen de brander-distillateur Anthony van Kempen, die aan de
Coolvest woonde, waar zijn branderij dicht bij de Delftsche poort
gelegen was. Zijn dochter Hillegond v. K., wed. Gerrit van Loon.
werd in het kohier van den 200en penning van het jaar 1672 ge-
taxeerd op een kapitaal van ƒ 50.000.

Van de in Amsterdam zop veelvuldig voorkomende compagnie-
schappen konden we te Rotterdam slechts een enkel specimen ont-
dekken. Op 13 Febr. 1651 stélden een viertal kooplieden een
„contract van gemeenschap van brandewijnbrandenquot; op, waarin
bepaald werd dat ccn hunner, Olivier van Vlierden. „tot gemeene
bate en schadequot; als bedrijfsleider zou optreden in de branderij voor
gezamenlijke rekening gebouwd in den tuin van een huis „achter
\'t verbrande cloostcrquot; (Achterkloostcr). i)

In onderscheid met Rotterdam vertoont Amsterdam veel
minder sporen van een als nijverheid van beteekenis meetellend
brandersbedrijf. De keur van 29 Jan. 1652, die aan verschillende
industrieën een bepaalde plaats van vestiging voorschreef,
noemde alleen suikerbakkerijen, zecpziederijcn. brouwerijen cn glas-

Heer Willem van Couwenhoven, oud-burgemeester cn raad, ann Pieter Cor-
neltsr. van Berckel een gedeelte van genoemde branderij (het Westelijk deel
strekkende aan de Vcstsloot) voor / 2880. Dc kooper rou alleen varkenshokken
mogen maken aan dc slootzijdc.

Slechts bij hooge uitzondering wordt ons iets meegedeeld omtrent den
gang van zaken; dit b.v. in een akte van notaris A. Hoffiant d.d. 25 Jan. 1657,
waarin de brandewijnbrander Jan Teunisz. Wancken verklaart schuldig te zijn
aan Antony van Cempen en Jacob Simonsz., coopluydcn en brandewijnbranders,
achtereenvolgens ƒ 5000 (deel van de koopsom huis, erf en branderij West-
wagcnstr. O.z. in 1649), verder voor de rente en geleverde waren resp. nan
Van Kempen / 1115 en Jacob Simonsz. ƒ 1400. die hij niet kan voldoen „vermits
hij door quadc fortuync ende slappe ncrlngc in armoede is vervallenquot;.

-ocr page 64-

blazerijen; eerst op 23 Nov. 1663 werden daarin ook de mouterijen
en branderijen opgenomen. i)

Voortaan zouden alle nieuwe fabrieken van dien aard slechts
mogen worden opgericht in de nieuwe vergrooting der stad, westelijk
van de nieuw te maken straat tusschen de Keizers- en Prinsegracht
tot aan stadsvesten. In de keur van 9 Sept. 1664 i) worden mede
distillateurs en brandewijnbranders vermeld onder degenen, aan wie
het verboden is zich in de Loyersdwarsstraat te vestigen, om overlast
aan de looierijen (wegens verontreiniging van het grachtwater) te
voorkomen.

Dit moge getuigen van eenige verbreidheid der brandewijnfabri-
cage in Amsterdam, stellig wettigt het niet te aanvaarden het singu-
liere getal van meer dan 400 brandewijnstokers, die volgens Bonte-
mantel in 1663 aldaar ter stede zouden zijn geweest, 2) tenzij we
daaronder hebben mee te rekenen allen die zich geneerden met het
overhalen, in \'t klein, van de ..rouwe wijnquot; tot diverse ..gedistil-
leerde waterenquot;, een soort distillateur-tappers dus.

Ook het ontbreken van den term „branderijquot; als pandomschrijving
in de Quytscheldingregisters (transportboeken) toont aan. dat het
aantal effectieve branderijen in dit tijdvak te Amsterdam niet zeer
talrijk kan geweest zijn. Slechts bij toeval komt ons soms een derge-
lijke koop onder de oogen. als bijv. op 11 April 1643 dc brandewijn-
brander Albert Bartclsz. (van afkomst suikerbakker) aan zijn col-
lega Hendrick Lambertsz. zijn huis en erve in dc Beulingstraat
verkoopt voor ƒ 5000, benevens ƒ 1150 voor de ,,geheele brandewijn-
gereedschapquot;. 3)

Kenmerkend voor Amsterdam — terloops wezen we er reeds op
— zijn dc overeenkomsten tusschen bedrijfsgenooten. die gezamen-
lijk ccn onderneming opzetten. Een eerste voorbeeld is het tusschen
den kleermaker Wouter Jansz. en den brandewijnbrander Jacob
Jacobsz. gesloten contract van ..compaignic ofte
mactschappc van
brandewijnbrandenquot; op 27 Dcc. 1609. waartoe het huis van den
eerste op het Nieuwe Raampad gehuurd cn ingericht zou worden.
De deskundige was verplicht aan zijn vennoot ..de constc van
\'t
branden met alle den toebehoortcn van dien metten eersten promplc-

1) Handvesten van Amsterdam, uitg. Noordkerk op die data
Serie lirnrrw\'^SC^\'rquot;quot;®\'nbsp;Kernkamp.\' (Werken H. G.

3) G. A. Amsterdam. Protocol nots. Cornelis Tou, 11 April 1643.

-ocr page 65-

lijck te leeren.quot; i) Een soortgelijk geval was het contract tusschen
de gebroeders Grotenhuys en hun zwager Gruys in 1624. 2)

Zeer uitvoerig zijn de conditiën waarop in 1630 tusschen den
brandewijnbrander Jan Joriaense en Reynier van Buyren Jr. een
„companjije nopende het brandcwijnbrandenquot; ca. werd aangegaan.3)
Het bedrijf zou uitgeoefend worden in des eersten woning met
pakhuis enz. op den Binnen-Amstel, uitkomende in de Halve Maan-
steeg. waarvoor aan huur, met inbegrip van het gebruik der gereed-
schappen. jaarlijks ƒ 1800 aan Joriaense moest worden betaald (als
\'t kon lijden, anders, dus bij verlies, ƒ 900). Elk der compagnons
zou „tot begin en voortganck van de compangijequot; inbrengen een som
van ƒ 12.000. De overeenkomst zou vier jaar duren, behalve bij
schade, als wanneer elk der firmanten mocht scheiden. Nog een
tweetal akten hebben op dezelfde zaak betrekking, een woordelijk
gelijke van 11 Jan. 1631 en een „Project op de branderijquot; van 11
Jan. 1633 betreffende de voortzetting en ontbinding, -i)

Van de niet zoo veelvuldige grootbedrijven op dit gebied te Am-

terdam. zal deze compagnieschap wel een der voornaamste aewcest
zijn. G)nbsp;quot;

G. A. Amsterdam. Nots. Fr. van Banchem. 27 Dec. 1609.

) G. A. Amsterdam. Nots. Fr. van Banchem. 12 Nov. 1624.

Een flcmccnschappelljke exploitatie komt voor bIJ denzclfdcn notaris in ccn
akte van 16 Nov. 1630. waarin dc brandcwijnstoker Cornells Symonsz. over-
draagt zijn eigendom van Vs part in twee brandewljnkctels groot resp. 2 okshoof-
den en 5 stcekanncn (pl.m. I H.L.). met bijbehoorende slangen enz. staande In
dc Lijnbaan, hoek Keizersgracht, waarvan aan nog 2 anderen elk ccn gelijk Vs
part toekwam.

\') G. A. Amsterdam. Nots. Laurens Lamberti 2 Jan. 1630.

*) G. A. Amsterdam. Nots. Lnurens Lamberti 11 Jan. 1631 cn 11 Jan. 1633.

d Hnbsp;VOO«quot; quot;O\'S- Salomon van Niculand

o.a. 15 Oct. 1653 bevat ccn „contract van socictcyt ofte compic. nopende het
maken van brandewijnen en allerlclj gcdlstclccrdc wateren mitsgaders het ver-
nandclcn van dienquot;, gesloten tusschen den koopman Cornells van Unesdonck.
\'P »de penningen sal fournerenquot; en den brandewijnbrander Tcunis Snitkcr, die
quot;Sijncn arbcijt en Industrie sal contribuerenquot;. Van Haesdonck zou den verkoop
en de verzending voor zijn rekening nemen, terwijl Snitkcr ..voor sijn particulierquot;
DIJ dc kleine maat mocht blijven verkoopen in zijn winkel, mits aan de compagnie
de grossiersprijzen betalende.

Blijkens nantcckcnlng hebben beiden op 2 Dcc. 1653 aan den notaris meege-
teld. het contract tc willen vernietigen cn dicnsvolgens royement verzocht.
. \' Bescheidener van opzet was dc ..companglequot; tusschen den azijnmaker
•Adrlaen Crayvangcr cn Plctcr Denijs, mouter In den ..Olyfantquot; op de Prinsc-
flrncht. om brandewijn van ..corcn ofte moerquot; tc branden. Denijs verschaft:
Qelwuw. ketels en ander materiaal, benevens
f 2000 bcdrijfskapltiial ad 6K1
verkrijgt van de winst aan huur voor dc mouterij / 300. de ander ontvangt als

-ocr page 66-

Voor \'t overige verschaffen onze gegevens ons een beeld van een
vrij algemeen voorkomende verbonden branders-tappersnering. De
registers der Desolate boedelkamer beginnen met 1643. en daarin
figureeren al zeer spoedig insolvente branders en distillateurs. Een
overzicht, een tiental jaren omvattend, moge aantoonen, hoezeer de
ongunst der omstandigheden onder hen huishield:

1644: 1) Meyns Harmensz., distelateur. De boedel bevat een
„copere disteleerketelje met een craenquot;, 5 ledige vaten met koperen
kraan. 11 wat kleinere vaatjes, ..daerin eenige gedisteleerde wate-
ren.quot; Verder wat klein goed.

1647: 2) Dirck Claesz. With, brandewijnbrander. Boedel: 3
koperen brandewijnketels met toebehooren, 16 oxhoofden, 6 pijpen,
ander vaatwerk; winkelwaren: 14 vaetjens met alderhande gediste-
leerde wateren, 6 flesschen met id., enz.

1649: 3) Lucas Bosijen. distelateur. Boedel: ..een copere dis-
teleerketel met de slangh, 12 kelders ieders van 6 flessen. 2 kelders
(kistjes) ieders van 2 flesschen, 68 ledige flessen. 18 flessen met
restanten van gedisteleerde wateren. 14 cleene ledige vaetgens, een
ledich oxhoofd...quot; (uitverkocht!).

1649: Albert Anthonisz. brandewijnbrander. Boedel: „een
copere disteleerketel met slangh en toebehooren van dien, 5
eeckelhoute leggers groot met copere craenen, 14 id. vaetgens, 26
geschilderde flessen, 122 ledige flessen, 2 kelders ieder met ses fles-
sen,quot; enz.

1654: 5) Pieter Steen, distillateur. Boedel: „een copere distel-
leerketel en tinne slangh en hellem, 126 flessen met restanten van
gedisteleerde wateren, 4 vaatjes met restanten caneel, annijs, car-
wei, brandewijn,quot; enz.

Een request omstreeks 1660 o) door de gezamenlijke „brande-
wijnbranders, distelateurs en vercopersquot; aan de regeering van Am-
sterdam gericht, licht ons in dat ook daar inzake den impost op den

bedrijfsleider ƒ 100 \'s jaars. Boven de / 400 winst zal ieder dc helft krijgen.
Crayvanger houdt het grootboek, Denijs het journaal cn dc „cas van ontfangh
ende uytgavequot;. Duur: 4 jaar. (G. A. Amsterdam. Prot. nots. Frcdcrick van
Banchem 23 Nov. 1640).

1)nbsp;G. A. Amsterdam. D. B. K. No. 362 fo. 126, 22 Oct. 1644

2)nbsp;G. A. Amsterdam. D. B. K. No. 353 fo. 122v. 30 Maart 1647

\') G. A. Amsterdam. D. B. K, No. 354 fo. 246, 22 Juli 1649.

*)nbsp;G. A. Amsterdam. D. B. K. No. 355 fo. 62, 3 Nov. 1649

5)nbsp;G. A. Amsterdam. D. B. K. No. 362. 22 Oct. 1654!

®)nbsp;G. A. Amsterdam. Portefeuille rcquesten (nijverheid, no. 127).

-ocr page 67-

brandewijn sedert 1630 „gecomposeerdquot; was. De ordonnantie was
niet practicabel, oordeelden de adressanten. Pogingen tot toepas-
sing, gelijk in 1624 en 1630 waren geschied, zouden slechts leiden
tot ondergang der nering. Als zij volgens de ordonnantie 5 stuiver
aan impost per stoop moesten betalen voor brandewijnen enz., (dik-
wijls gefabriceerd van bijna bedorven, voor de consumptie onbruik-
bare granen), waarvoor zij slechts 8 stuiver per stoop ontvingen,
dan waren zfj verplicht hun bedrijf te staken met al de noodlottige
gevolgen daaraan verbonden.

De Edel Groot Achtbare Heeren Burgemeesteren en Regeerders
der
Stadt Amstelredamme hebben de te duchten „droevige moeijten,
onlusten ende schadequot; weten te voorkomen, de „vele dachten ende
jammerenquot; weten te weren.
De branders cn hun aanhang mochten blijven „composeerenquot;!

Uit allerlei, in veelsoortige registers verspreide, mededeclingen
valt af te leiden, dat tc D o r d r e c h t in de eerste helft der 17dc
eeuw steeds verscheidene branders zijn werkzaam geweest. Van een
eenigszins ontwikkeld grootbedrijf blijkt evenwel geen spoor. Dc
meesten hebben waarschijnlijk zich in \'t klein toegelegd op dc fabri-
cage van brandewijn uit. op ccn of andere wijze, bedorven wijnen,
die in een stad met zulk een uitgcbreiden handel in Franschen cn
Rijnschen wijn als Dordrecht steeds te verkrijgen moesten zijn.
Eigenaardig is het, dat velen dier „brandewijnbrandersquot; van buiten
de stad kwamen, i)

Alles bij elkaar gelooven wc niet, dat de toestand der Holland-
sche korenwijnstokcrij tegen omstreeks 1670 zoo bijzonder rooskleu-
rig was. De prijzen van den concurrcerendcn Franschen brandewijn
waren laag: een groot deel van het jaar 1669 was die van Nandtscn
cn Conjackscn brandewijn 10 £ 10 s. van Bourdeauxen 9 £, op 9
Scpt. zakte hij nog tot 10. 10 cn 9 £ 5 s.
Aan die zijde was men machteloos: immers het politieke belang

\'{^yoorb. (getrokken uit dc huwclijksrcgistcrs G. A. Dordrecht):
\'w8. Pietcr Jnnsr. „brandcwljnmacckcr vnn Grocningcnquot;.
fiii\'nbsp;^^^nbsp;Gulickquot;.

Ii i!quot;nbsp;„hrandcwijnmnn (Hcin-vcrkoopcr) uit het Innd van Gu-

ifionbsp;\'n het „dlatillccrhuysquot; in dc Stecgovcrsloot.)

\'626. Jan Rutgers van Dalen, ■.brandewijnbrandcr van Roermondquot; (woonde
«muiten dc Vuilpoort in den Nobel).

1629. Wouter Asserel Janas., Idem „van Nijmegenquot; (woonde „op quot;t sluysken
acn dc Vestenquot;).

-ocr page 68-

van den Staat bracht mee. Frankrijk niet te verbitteren door het
buitengewoon belasten van een der voornaamste uitvoerartikelen
van dat land.

Men zocht het dan ook aan een anderen kant. In het voorjaar
van 1668 deden de gezamenlijke Hollandsche brandewijnbranders
het verzoek aan de Staten om een „impost op het inkomen van de
korenbrandewijnen uyt Duytslandt ende andere quartierenquot; te leg-
gen. Toen in de vroedschap van Rotterdam het onderwerp ter
sprake kwam, deelden Burgemeesteren mee, dat zij het advies van
„hooftluyden van het brandewijnbrandersgildequot; hadden ingewon-
nen. die ..de voorss. saecke seer dienstigh hebben geoordeelt!quot;

Gedeputeerden ter dagvaart kregen opdracht het voorgestelde
krachtig te steunen en zoo werd in de Staten van Holland 19 Juli
1668 besloten den ingevoerden brandewijn te belasten met ƒ 6:10:—
de 30
Viertels (het okshoofd), de (alkohol-sterkere) voorloop met
ƒ 9:15:—. Aan deze zijde kregen de branders wat lucht.

Spoedig zouden ze van een krachtiger werkend beschermings-
middel kunnen profiteeren!

-ocr page 69-

HOOFDSTUK III.
HET TIJDPERK 1671—1700.

Pringsheim heeft indertijd als zijn meening uitgesproken, dat de
Hollandsche korenwijnbranderij haar oorsprong te danken had aan
het invoerverbod op den Franschen brandewijn in de jaren 1672—
78. 1) Hetgeen hiervóór is meegedeeld, moge de onjuistheid van
die bewering in \'t licht hebben gesteld, dat het door hem bedoelde
verbod van 2 Jan. 1671 niettemin van zeer groote beteekenis is
geweest voor de uitbreiding dier industrie hier tc lande staat vast
en zal uit het volgende blijken.

Het is bekend, dat aan onzen oorlog met Frankrijk van 1672 een
langdurige tarievenstrijd is voorafgegaan, die van Fransche zijde
als doelbewust nijverheidsprotectionisme werd gevoerd, terwijl in
onze Republiek, waar het handelsbelang ovcrheerschtc, elke repre-
saille-maatregel met hartzeer werd genomen cn als tijdelijk econo-
misch strijdmiddel werd beschouwd, dat zoo spoedig mogelijk buiten
dienst behoorde tc worden gesteld. 2)

Uit dit gezichtspunt hebben \\vc ook bovengenoemden verbods-
maatregcl te beschouwen, waarover het geheele jaar 1670 door was
beraadslaagd. Vooral van dc zijde der Amstcrdamsche cn Rotter-
damsche kooplieden (wijnhandelaars) was krachtig verzet gevoerd.
Zelfs was vanwege Amsterdam bij den Resident van den Keizer in
Den Haag geïnformeerd of „in cas men de France brandewijnen
quamp te verbieden, of men uyt Duytslandt genouchsacmc soude
connen hebben.quot; 3) Het antwoord was, blijkbaar tot teleurstelling
van den vrager (burgemeester Koenraad van Bcuningen) bcvcsti-
gend. althans gaf hij aan den raadpensionaris (Johan de Witt) te

\') Pringshcim, Beitrüge bl. 53: „Die spater so bedeutende Kornbrenncrci
In Holland verdankte ihren Ursprung erst dem Verbot des französischen Brnnnt-
Weins in den Jahren 1672—1678.quot;

=) AI wat aan den oorlog van 1672 voorafgnnt. Is uiteengezet in Elzinga,
net voorspel van den oorlog van 1672. Voor het verbod van 2 Jan. 1671, zie
aldaar bl. 284 v.v.

quot;) Briefwisseling tusschen dc gebroeders van der Goes, (Werken H. G. III, II)
deel II bl. 95 (2 Jan. 1670).

-ocr page 70-

kennen, dat „indien men d\'eene wilde verbieden, d\'andre oock moest
uyt houdenquot;; wijl \'t laatste niet aanging, hoopte hij waarschijnlijk
ook het eerste te voorkomen.

Tenslotte was in den zomer van 1670 Rotterdam nog de eenig
tegenstrevende stad in Holland, tot het in \'Augustus ook „bijquot;
kwam; i) evenwel duurde het nog tot 2 Januari 1671 voor men
alle aarzeling had overwonnen en bij placaat den invoer van alle
,,brandewijnen of ghedisteleerde waterenquot; verbood. Wegens den
grooten voorraad van brandewijnen bij de kooplieden aanwezig,
zouden zij die nog 8 maanden na de publicatie mogen verkoopen. Na
dien tijd was het niet meer geoorloofd, eenigen brandewijn ,,gestookt
van v. ijn of van moerenquot; in voorraad te hebben of te verkoopen. 2)
maar moesten de restanten opgeslagen blijven in door de overheid
aangewezen pakhuizen.

Het schijnt, dat er geweldige hoeveelheden brandewijn, op specu-
latie, nog door Hollandsche handelaars in Frankrijk zijn opgekocht
en uitgevoerd. De Fransche minister Colbert meldde, dat de uitvoer
tweemaal zoo groot was als voorheen en dat de prijzen met 10
livres per okshoofd waren gestegen. 3)

Deze opgejaagde prijs veroorzaakte echter juist, dat de wijnkoo-
pers met hun Franschen brandewijn bleven zitten, terwijl de vraag
naar den goedkooperen inlandschen korenbrandewijn met den dag
vermeerderde. 4)

„Briefwisseling tusschen de gebr. van der Goesquot;, deel II. bl. 150. 18
Aug. 1670: „doch men is soo lache dat men die niet in executie sal brengenquot;,
alvorens nog eens te hebben getracht om in Frankrijk „de belastinge van dc
Hollantschc manufactuyrenquot; verlaagd tc krijgen; bl. 171, 8 Dec. ,,het is wel
vastgcstclt dc brandewijnen te verbieden, macr wert noch niet in practicq
gebrachtquot;.

Res. St. Gen. 2 Jan. 1671 e.v. dagen. Dc Staten van Holland bepaalden dien
uitersten datum op 30 September cn stelden verder nog vast, dat alle goederen,
mits vóór den 2den Januari geladen en vóór den lOden uil Frankrijk verscheept!
nog tot 20 Febr. zouden worden toegelaten.

In Frankrijk werd geantwoord met een verbod brandewijnen op Hollandsche
schepen tc laden, voorgevende dat dc Fransche brandewijn vooral bij de Neder-
landers door verschillende kunstgrepen, in het bijzonder door vermenging met
brandewijn uit bier en graan, werd vervalschl, hetgeen (natuurlijkl) schadelijk
voor de gezondheid was. (Elzinga, a.w. bl. 285).

3) Elzinga, bl. 292. Dc Hollanders voeren onder vreemde (Eng., Deensche,
Hamburgschc) vlag.

De prijs liep op tot 28 £ VI. (/ 168) de 30 virtels (= 1 oxhoofd of 225 L )
bericht ons pamflet 13085 K. B., tegen normaal 12 £.

*) Briefwisseling gebrs. v. d. Goes, deel II bl. 246, 16 Juli 1671: „Dc wijn-
copers tot Rotterdam, tot seven int getal, syn al het hasenpadt op, doordien-

-ocr page 71-

In het „Warrigh brandewijnspraetjequot; (pamflet 9999. K.B.) moet
worden toegegeven dat de Hollandsche korenbrandewijn (ondanks
zijn — althans volgens den spreker — ..afkeerelijcke strengen
schraelheytquot; vergeleken bij de ..Franse mollige vetheytquot;), zeer ge-
zocht was in Scandinavië. Moscovië, Polen en andere Noorsche
landen.

Trouwens in het ..Neerlandts Fooytjequot;. wordt reeds uit een ander
vaatje getapt, (pamflet 10001. K. B.): i) er wordt wel in erkend
dat de korenbrandewijn, zooals die weleer hier te lande „ruyg en
lomp heenquot; werd gemaakt, „als verdruct van de menigvuldige Fran-
sche brandewijnenquot; toen in kwaliteit moest onder doen, evenwel
werd hij ..alle dage hoe langs hoe meer verbetert, ja staet dc Franse
brandewijnen t\'onderhalen.quot;

De „memoriequot; der Amsterdamsche kooplieden, handelende in
brandewijnen, hierna (blz. 62, noot 2) aangeduid, zal ongetwijfeld
waarheid gesproken hebben, als ze vermeldt, dat het hun niet mo-
gelijk geweest was hun ouden („considerabelenquot;) voorraad, tegen
hooge prijzen ingekocht, binnen 8 maanden van de hand te doen.
Zij verzochten daarom dc medewerking van Burgemeesteren om van
de Staten verlof te verkrijgen de opgelegde restanten te mogen
dcbiteeren.

Immers het „ooghwit ende dc salutaire intentiequot; was toch bereikt:
de vreemde brandewijnen waren gebannen buiten deze „vereenichdc
Nederlantsche provintienquot;.

Bovendien, de distelateurs waren (naar \'t zeggen althans onzer
belanghebbenden) ongerust, dat cr vooreerst geen „inlantsequot; bran-
dewijnen genoeg gemaakt zouden kunnen worden. De prijs daarvan
was in enkele dagen van 25 tot 62 gulden per aam (= 1,55 H.L.)

soovcci brnndcwijncn hebben ingeslagen dic niet dcbitccren connen en syn haere
holle magen niet groot genough dic tc vcrswclgcn.quot;

Uit den hoek der Franschen-brandcwijnvcrkoopcrs zullen ook wel ontsproten
zijn dc ontboezemingen in proza cn poüzic, welke In die dagen verschijnen,
zooals de „Frantc Brandewijnsdeunquot;, (pamflet no. 10.000 K. B.), waarin het
„suyver kruytquot; gesteld wordt tegenover het „vuyle koorcngoctquot;: „t Eerst is
geest van Fran;c wijnen, t tweede van bedorven gracnquot;; of het „Warrigh
brandewijns krocgs-practjcquot; (pamflet no. 9999 K. B.). ccn samenspraak over
„het rcchtc onderschcyt van Francc en korenbrandewijnenquot;, tusschen o.m. een
„liefhebber van dc suyvere Francc brandewijnquot; cn ccn „koren-goetsmuygcrquot;.
waarbij dc laatste het glorieus moet afleggen: Immers het ..Inlandse gestookte
goctquot; lijkt op den Franschcn brandewijn zooveel als scharrebier op vicr-gul-
densbicr.

Dit geschrift is ccn bestrijding van het ..Warrigh praetjequot;.

-ocr page 72-

gestegen en toch kon er nog niet half in de behoefte worden
voorzien.

Burgemeesteren zagen het anders in; zij hielden het oog op de
bevordering der eigen productie. De gedeputeerden ter Statcn-ver-
gadering kregen in opdracht om tot „aenqueeckinge ende voortset-
tinge van de koornbranderijen in dese jegenwoordighe conjuncturequot;
voor te stellen: vrijdom van den halven impost op de turf en kolen
(evenals de zoutkeeten), afkoop van den gemaal-accijns door middel
van een vast bedrag (ƒ 80. ƒ 70 of ƒ 60) per drie-muds ketel, i)

In het „Neerlandts Fooytjequot; wordt ons verteld, dat er overal een
toeneming der branderijen viel waar te nemen: de oude werden
..verhanseldquot; en hersteld in alle plaatsen, waar die eertijds stonden,
aan alle kanten werden nieuwe opgericht, zoodat, zei (en hoopte) de
schrijver, naar allen schijn in de toekomst een groot deel der Fran-
sche branderijen wel tot „varkenskottenquot; kon worden omgezet.

Uit de „Briefwisseling tusschen de gebroeders van der Goesquot; 2)
vernemen we op 12 Nov. 1671: „De negotie floreert hier dapper,
de brandewijnbranders groeyen seer aen; eene ketel can 200 guldens
ter weeck winnen en gaet dat werck soo heet aen, dat hier geen
coopere platen genough sijn om ketels te maeckenquot;.

De koperprijs was dientengevolge snel van H tot op 22 stuiver
het pond gerezen.

Verder lezen wij daar op 21 Nov. I67I: „De brandewijn-brande-
rijen nemen hier soodanich toe. dat alle plaetsen, tot Amsterdam
daertoe gedestineert, ter greeps wech gaen. Een brief hebbe gesien.
waerby dat drie compagnons 10 ketels hebben gestelt en dat sweecx\'
2800 guldens suyver winst hebben gehadt; doch dat al en doet de
granen, vermits den overvloet hier int landt, noch weynich rijsen.quot;

Tot die „voor branderijen gedestineerde plaatsenquot; waren bij de
keur van 7 October 1671 bestemd die „in \'t blok, gelegen beoosten
den Amstel. tusschen de Muydcr en Weesper poort, sijndc hef
tweede blok van dc Weesper poort af, belend dc Bacngraft (Lijn-
baansgracht) aan de suydsydc. dc Agtcrgraft aan de Noordsyde
») Resolutlcn-Holiand 2/3 Oct. 1671.

-r* d.nbsp;.„s .a„,.,.vc„ ak v\'a„ ,5« ^r/i\'«„.trh!! \'pï\'d

62

-ocr page 73-

en de respective Dwarsgraften aan de Oost- en Westsyde. i)
Aldaar zouden ook varkens mogen worden gemest mits binnen be-
sloten plaatsen d.w.z. houten varkenshokken.

Aldus ontstond het ..Branderseilandquot; of ..Brandersboschquot;. De
officieele naam was echter Roeterseiland. naar den schepen Hen-
drik Roeters. die op 10 Nov. 1671 machtiging ontving van Thesau-
riers om panden tot den bouw van branderijen aldaar uit te ge-
ven. 2) De registratie daarvan geschiedde op 12 Nov. 1671. 3) Be-
halve hemzelven bevat dc lijst nog 8 andere namen w.o. Antonis
Heuckelman en Bruyn van Ameland, voor totaal 16 perceelen. De
overige 20 zijn in den loop der volgende jaren verkocht: de groote
vleug bleek al spoedig over te zijn; de meeste erven zijn dan ook
voor andere industrieën aangewend.

In veel sterker mate nog dan in Amsterdam was in h»t nabuur-
stadje W e e s p de vermeerdering merkbaar. In de vrocd.ichapsvcr-
gadering van 18 Nov. 1671 constateerden Burgemeesteren. dat.
..doort verbodt der franse brandewijnen jegenwoordich alhier veele
ende verschcyde branderijen zijn gemaeckt ende noch werden gc-
bout. waerdoor dat dc bequaem leegleggendc erven alle zijn gecon-
sumcertquot;. weshalve zij burgemeesters ..tot florisantie deser stecde
ende voortscttinge van de brandewijnbrandcrsnccringhc ende
vordere coopmanschappenquot; aldaar, hadden goedgevonden om
dc ongerooide erven achter de Heercngracht door een land-
meter tc doen opmeten en in kaart brengen. De vroedschap
droeg aan schepenen op. die erven cn tuinen ten meesten voordcele
der stad te verkoopcn. *)

HandvMtcn van Amsterdam o. d. d.

G. A. Am.stcrdam. TlicsaMricrsK)rdlnaris 5 fol. -i cn 5.

) G. A. Amsterdam. Thesauricrs-ordinarls 5 fol. 6.

De meeste pcrccclen waren 52 (nan straat) bl) 94 voeten. AU voorlKcid van
«n transport vnn een daargclcgen brander!) diene de volgende: 12 October 1679.

ntony Heuckelman. brouwer, drangt over nnn Anthony Jnnsi. Heuckelman dc
\'^^t In ccn branderij cn erve op het RoctersH?llnnd (erf no. 5). bcicnd den ver-
oopcr met een mouterij nan de Oostzijde cn het erf no. 4 nnn dc Westzijde.
^Weende van den Burgwal tot achter nan de sloot (dc dv.-an door het eiland
oopendc Brandcrssloot) met de helft In dc gcrccdschnppen voor ƒ 1500.
(Quytsch. reg. 12 Oct. 1679).

Aan een request uit het Jaar 1677 (Miuiimentrcg. L fo. 132). waarover nader,
^ncenen wc dc opgave van 62 A 63 sedert 1671 binnen Amsterdam gclx)uwdc
°n.ndcrljcn. Reeds 30 Dcc. 1673 werd het pand no. 13 met twee 2-muds ruwkctcKi
Urnnbsp;29 zetkulpcn enz. voor / 4100 (bij executie) verkocht nan

Willem Wilsen, wljnkoopcr.

) G. A. Weesp. Res. Vroedschap 18 Nov. 1671.

-ocr page 74-

Een reeks van volgende besluiten wijzen op de hausse in de
industrie: de branders zullen op Zondag mogen „settenquot; (beslag
maken), in afwijking van de keur, die eenig ordinaris werk binnen- of
buitenshuis op Zon- en feestdagen verbood (24 Mei 1671); ver-
zoek om een nieuwen korenmolen te mogen plaatsen (vroedschap
12 Dec. 1671); i) klacht van de gildemeesteren vait het brande-
wijnbrandersgilde over bezwaren bij de berekening van het verschul-
digde gildegeld: „alsoo nu in een jaar ofte twee her%vaerts soo bij
eenige particulieren als verscheyde companjens branderijen zijn op-
geregt, waerinne niet één maer verscheyde ruyge keetels zijn
gesteltquot;, verlangen zij voor iederen ruwketel een som van ƒ 15 in-
eens, benevens jaarlijksche bijdrage van ƒ 2.50
onafhankelijk
van het aantal ketels, waarop de vroedschap een gunstige beslissing
nam en tevens aan alle brandewijnbranders „het gilt noch niet
gecoft hebbendequot; gelastte, zich diensvolgens te gedragen (17 Dec.
1672).

De medaille had ook haer keerzijde; het bezit van branderijen
bleek ook thans niet een onverdeeld genot voor Weesp te zijn. In de
vergadering van Schout, Burg. en Schepenen van 15 Maart 1672 2)
werden ernstige klachten geuit over het werpen van vuilnis
en asch in stads wateren; het meerendeel der brandewijnbranders
liet ook de spoeling in de grachten loopen. waardoor deze — inzon-
derheid de Grobbe — dermate waren verstopt, dat het water eruit
onbruikbaar was. Dientengevolge werd het oude verbod op het ver-
ontreinigen der grachten nog eens hernieuwd. Aan de brandewijn-
branders werd veroorloofd „het dunne van haere spoelingh. soo
wanneer het dicke alvooren daervan zal afgesackt zijn, te lóosen
in stadts grachten ende burghwallenquot;. Er zou nog wel eens een
herinnering noodig zijn!

De levendigheid in het brandersbcdrijf vindt haar terugslag in de

1) G. A. Weesp. In de Res. ^•an Schout, Burgem., Schcoenen vnn 10 M -
1672 is vergund een molen te bouwen op stads grond even b^Z
poort (ad. Vecht), omdat dc bestaande moIcns^.verm,ts^^^
vermeerderingc der branderijenquot; op verre na het werk nicrn-, V J quot;
G. A. Weesp. Res. Schout. Burg., Sch. 15 MaaÏ
In een volgende bijeenkomst bevalen deze
heeren Itc. ,, \'nbsp;j .

Edele GerechK) d.e de ca„8e,chreve„ pcr„„Tdcnbsp;\'\'quot;f

orach, ,.,er bcquamer diep.equot; schoon h.X„ TmaL v«r M ïïquot;\'\'

-ocr page 75-

talrijke verkoopen van branderijen opgeteekend in de transport-
registers. We vermelden daarvan enkel de overdracht op 31 Jan.
1672 van een huis en erve met branderij en al het daarbij behoo-
rende gereedschap op het Zuideinde van de Grobbe O.z. door de
voogden over de kinderen van wijlen Niessie Spruyt aan juffr. An-
geniessie Korvers wed. Arent van Souten voor ƒ 6.540 (de roerende
goederen waren geschat op ƒ 4620, de onroerende op ƒ 1920).

Met Weesp en Amsterdam deelde ook Leiden in den voor-
spoed. Niet minder dan 13 vergunningen werden door het Gerecht
verleend tot het oprichten eener branderij. Aan de geheven retri-
butie van ƒ 5 voor ieder ten behoeve der armen, danken we de
aanteekening in de „Geregtsdagboeken.quot; i) Het waren:

27 Nov. 1670: Pieter Dees. Gideon Piaet.

19 Oct. 1671: Anthony van der Pot (Koepoortsgracht W.z.).

9 Nov. 1671: Anth. Jansz. Bosman (met spoclingbak).

9 Nov. 1671: Jan Jansz. Hoftuyn.

9 Nov. 1671: Willem van Harinckhuysen (..mits geen vuylichcyt
int water laten loopenquot;).

29 Nov. 1671: Nicolacs Kuyl. medicinae doctor.

10 Dec. 1671: Sacharias le Mort.
\' 18 Dec. 1671: Benoist du Pon.

2 Jan. 1672: Isaack Marsman („in sijnc vcrwcrije in dc Lange
duysent racdtstcegquot;).

13 Jan. 1672: Isaack du Pree, Pieter Blancctcttc.

8 Fcbr. 1672: Claes Jacobsz. Moreel.

19 Dec. 1672: Hcyndrick Kcrckmans mag in dc Koppclingstecgh
een distclccrkctcl stellen (waarvoor hij ƒ 2.50 bij-
dragen moest).

Verder naar het Zuiden was dc springvloed van mindere hoogte.
Alleen in Delft cn Dordrecht bemerken wc eenige rijzing.
De vergunningen althans, in dezen tijd door Burgem. van Delft

G. A. Lelden. G. D. D. op die datn.

Aan Haarlem schijnt de stroom voorbijgegaan tc zijn. In dc Burgc-
mccstcrsrcsol. van 28 Jan. 1671 wordt melding gemaakt van ccn verzoek
van Hendrik Brouwer om tc mogen oprichten „ccn brandcwljnbrandcrlj soo van
coom als anders cn tot consumptie van dc borrel cn bocringncringc ccnige
varkens of andere beesten tc houdenquot;. (1) wat dc burgem. hem toestaan cn
Waarvoor zij hem ccn plaaU zullen aanwijzen. Op 21 Dcc. 1671 stelt de Hanr-
Icmschc vroedschap de branders t.o.v. het door hen tc betalen rccht van 5
duiten per zak dlc zij storten (mccinccijns), op hun verzoek gelijk met de bran-
ders tc Amsterdam.

-ocr page 76-

aan enkelen verleend tot het maken van een „overdecte houtte back
omme syn spoeling daerinne te laten lopenquot; aan een of anderen
grachtkant, moeten wel als symptoom daarvan beschouwd worden. i)
Ze betroffen:

9 Nov. 1671: Christiaen van Santwijck, Noordeinde.

12nbsp;Jan. 1672: Joost Louys Goding, Lakengracht O.z., (voor de
\' Nieuwe Raamstraat).

13nbsp;Jan. 1672: Dirck Everts de Goyer, Oude Delft O.z.
Maar dat is ook alles. 2)

Een soortgelijke gang van zaken moet het in Dordrecht geweest
zijn. Verschillende feiten wijzen ook daar op een matige uitbreiding
van het brandersbedrijf.

Op 13 Nov. 1671 verzocht Cornelia Dircx, wed. Johan van der
Hoeve om uit haar branderij buiten de Vuilpoort een leiding te mo-
gen leggen door de Voorstraat naar de haven tot wateraanvoer.
Men was in Dordrecht aan de nabuurschap van branderijen nog
niet gewend: \'t volgende jaar klaagden dc omwonenden dat dezelfde
Neeltje van der Hoeven een buis wilde laten leggen naar het door
hen gelegde riool om „door tselven twaeter of den draf, comende
uyt haer branderye, te laeten doorloopenquot;.
3)

Een overeenkomstige klacht uitten de geburen van Jan van Akens
branderij op de Vest bij de Groote sluispoort, waarin de eigenaar
„groote quantiteyt van verekensquot; vetmestte. Het verzoek om dat tc
verbieden werd in beraad genomen. 4) Men diende zich wat aan
te passen, waar het stadsbelang toch met het welvaren der industrie
gemoeid was.

Daarvandaan ook gunstige beslissingen, wanneer ccn gemengd
gezelschap kooplieden (ververs, moutmakers, lakenververs, enz.)

G. A, Delft. Consentbock op die data.
=») Dat dc resolutie van de Weth H Maart 1672: „Is Joost Louissc brander
geord^neert sijn nieuw gestelde ketel te herstellen In gevolge van dc keü«n

wel aan\'n^Squot;\'nbsp;^^ ^^nbsp;heeft, „

Nevorachcr jg. 10, bl. 352: „Gesonden door Joost Louwvsz van H^lf» ......

wagen naar \'t leeger tot Alfen den 29en Dec\' 1672 H^xL^b^ewl i S
oxhoofd jenever. ^ aen. annijs, H ae. la.oenwater. 2 Icquot;. rL\'M^^^

^et gerecht. 13 Nov. 1671 en 31
Gijsbert Jansz. Hoochwerf die op dc Vest een orootnbsp;.w u a ^

G. A. Dordrecht. Rcquestboeken v. h. gerecht 6 Aug. 1674.

-ocr page 77-

waarbij dc brandewijnbranders Nicolaes Hechters en Covert Schoen.

vraagt om de sluizen van de stadsgracht geregeld te openen; i) als

op 23 Sept. 1673 de notaris Johannes Hellu „namens de respective

brandewijnbrandersquot; verzoekt om vrijdom van kraangeld voor de

rouwe wijnen en gedisteleerde wateren „gelijk zij van alle oude

tijden gehad hebbenquot; en dat zij als van ouds slechts zouden betalen

5 stuivers kraangeld voor elk stuk brandewijn van wijn gestookt.

terwijl zij bij het uitslaan in vaatjes daarvan zouden ziin vriiqe-
steld. 2)

Terloops vernemen we hieruit, dat in Dordrecht nog steeds naast
graan ook wijn als grondstof werd gebezigd. Te verwonderen is
dit niet in een wijnstad: verschillende brandersfamilies als Bcyer
van den Branden, Hechters, geneerden zich oorspronkelijk met de
wijnkooperij, terwijl het aanverwante kuipersvak door de familie
ochoen bedreven werd.

Aan den hiervóór geschetsten voorspoed schijnt Schiedam geen
dee te hebben gehad. Dc verklaring van dit bijzondere feit moet
wellicht gezocht worden in de omstandigheid, dat
cr in de Maas-
havens nog vóór de sluiting Fransche brandewijn in
een zoodanige
hoeveelheid was aangebracht, dat dc vraag geruimen tijd stokte. Een
zoodanige marktconstcllatic zou dan tevens nis oorzaak kunnen gel-
den voor het eigenaardige geval van ccn faillissement in deze boom-
periode. Op den 27cn Maart 1671 toch kwam dc vrouw vnn den
brander Jacob Hubrcchtsr. Bouman in het college van dc Weth
mccdcelcn, dat haar man eenige dagen tc voren vertrokken was
Muyt redenen dat hij overvallen wierdc van sijne crediteurenquot; en
daar hij niet bij machte was dezen tc voldoen, verzocht
zij benoeming
van curatoren, hetwelk geschiedde.
3)

Op -1 Juli 1671 kwam het huis van den gefailleerde aan dc Schic
quot;iet een „bcquamcquot; branderij dnarachtcr, met al dc gcrccdschnppen
quot;Soo van ketels, helmen, slangen, backen, cuypcn. kitten ende vatenquot;
OU gcrcchtclijkcn verkoop voor ƒ 1210 in handen van Trijntje Gillis.

dc Hoy. •«) die reeds branderijen bezat resp. op

aJ a\'nbsp;Rcqucstb. v. h. gerecht 23 Maart 1672.

sj n Anbsp;Rcqucstb. v. h. gerecht 23 Sept. 1673.

) G. A. Schiedam. Res. Wcth 27 Maart 1671.
/ U A. Schicd.im. Transportbocken •} Juli 1671.
branLt.nquot;quot;\'^:!\'quot;.\'\'\'\'\'\'\' koopman-brander Van \'t Wedde had geweigerd ccn „stick
doornbsp;^^nbsp;«o«fl««gt;ndcn. tc nanvaarden. Dat U toen

curatoren verkocht voor ƒ 102. Vnn ccn nndcr stuk „rouwe uijnquot; werd

-ocr page 78-

de Hoogstraat W.z. bij de Rotterdamsche poort en bij het Blauw-
huis (St. Anna-zusterhuis). Het aantal te Schiedam aanwezige bran-
derijen op dit tijdstip vermogen we slechts te benaderen. Behalve
de drie reeds genoemde, kunnen we met zekerheid melding maken
van onderstaande:

(no. 4) Huis en erve met branderij daaraan op de Raam (uitko-
mende op de sloot langs de Noordmolenstraat). Op 31 Mei 1670
door Catalina Bongaerts verkocht aan haar zoon Jan Pouwels Bon-
gaerts met de gereedschappen,nbsp;voor ƒ 1000.

(no. 5) Huis en erve met een branderij in de Boterstraat (uitko-
mende op de Schie) met de gereedschappen (een rouwe brande-
wijnketel, een disteleerketel, een fijn keteltje, enz. „item alle de
winckelvaten, pinten, kannen, kitten, maten, toonbanck, met alle
andere lege vaten bij de branderij en winckel van dien sijnde, uytge-
sondert de schalenquot;). Op 7 Dec. 1671 door wed. Maerten Rasen
verkocht aan Davidt Cornelisz. van der Zee,nbsp;voor ƒ 4000.

(no. 6) Huis en branderij op den Dam (uitkomende op de Haven)
met ketels en verdere gereedschappen, met al de planken in den
winkel, bottelarij, enz. enz., op 17 April 1660 door wed. Willem
Jansz. Reusens verkocht aan Jan Joosten van Helleputte,

voor ƒ 3150.

(no. 7) Twee huizen en erven naast elkaar met branderij daar
achter op den Dam met hoekhuis in de Sielsteeg (inbegrepen „twee
rouwe ketels met een disteleerketel met de helmen, slangen en wa-
terkuypen, mitsgaders beslachbakken, wijnpomp enz.quot;, op 28 Dec.
1675 door de erfgen. van Willem Jansz. Rotteveen verkocht aan
een gelijknamigen Willem Jansz. Rotteveen.nbsp;voor ƒ H50.

(no. 8) Branderij behoorende bij het complex brouwerij, woon-
huis, loods en erve staande naast elkaar op de Haven omtrent de
Speuij, „van outs genaamt het Hellebaert cn nu dc Swarte Leeuwquot;,
achter uitkomende in de Wcstmolenstraat. op 23 Febr. 1675 ver-
kocht door voogden over het weeskind van Dirk van der Hcym
aan Cornelis van der Hcymnbsp;voor ƒ H500

(In 1670 had Dirk v. d. H. het geheel als brouwerij gekocht van
zijn moeder voor ƒ 15.000).

\'t Blijft mogelijk dat een enkel pand aan onze nasporing is ont-
gaan: een maximum van ten allerhoogste 10 branderijen kunnen we
voor Schiedam veilig aannemen.

een hypotheek

j jw up/, uc loiaie omvangst ocuep J 1 H9:7:_

ontvangen ƒ 112, \'t huis met de branderij bracht op / 710 (cr was
groot ƒ 500 op), de totale ontvangst beliep ƒ 1H9:7:_.

-ocr page 79-

Door het ontbreken der voornaamste bronnen i) zijn we niet
in staat, na te gaan welke inwerking er op het Rotterdamsche
brandersbcdrijf heeft plaats gehad. We veronderstellen echter dat,
evenzeer en om gelijke redenen als in Schiedam, ook te Rotter-
dam geen sprake is geweest van uitbreiding van beteekenis. Het
aantal branderij-transporten is gering in de jaren 1671—\'73 en de
verkoopsprijzen vertoonen geen in \'t oog loopende stijging, gelijk
de volgende drie overdrachten bewijzen:

23 Jan. 1671 2) verkoopt Jacob Beyerman aan Cornelis van
Vlierden huis, branderij en erve met 3 ketels enz. gelegen N.z.
Hang voor ƒ 4025. (In 1664 door Beyerman gekocht voor ƒ 4400.)

10 Dec. 1671 2) geeft Maerten Jansz. van Russe aan Dirck
Cornelisz. van Huys over: huis. branderij en erve aan de Scheep-
makershaven (bij de Glashaven) voor ƒ 3500.

5 Dec. 1672 2) doet Hendrick Stolwijck (getr. met Maria Claes
s Graeffwegh) ..gifte ende eijgendomquot; van )4 part aan zijn zwagers
en schoonzuster Isaack. Jacobus cn Neeltgen Claes \'s Graeffwegh
van een huis. erve. met branderij daarachter, benevens huis. erf cn
mouterij benoorden het vorige, met nog 2 huisjes, W.z. Lombard-
straat, voor ƒ 1500.

Uit het ..Kohier van het klein-familiegcldquot; (een in het jaar 1674
geheven oorlogsbelasting), waarin de beroepen vermeld zijn, blijkt
dat 39 personen in Rotterdam als brander resp. brandewijnbrander
aangeduid zijn, waarvan drie met de toevoeging „distclatcurquot; cn
een als „distclatcur ende roustookerquot; n.1. de zeer gegoede Melsert
de Haas (Lombardstr. W.z.). Verder komen er op voor 18 ..distela-
teurs 3). de fijnstokers die in Rotterdam altijd talrijk geweest
zi)n, •») met of zonder eigen „rouwstokerijquot;.

Wclh^cnzquot;quot;nbsp;- resolutieboeken vnn burgem.,

J) G. A. Rotterdam. Glfteboeken op die data.
Wznbsp;^^ die van wijlen Johan Proons.

c^to^en\'^p 22 McflfiTT\'\'nbsp;«crecdschappen door

.-ur.uoren op 22 Mei 1674 werd verkocht voor ƒ 7872:3:12.

lied n vL -tnbsp;\'\'\' quot;nbsp;-

neli vrviio^ nf^\'nbsp;Vroombroucq (Nieuwe Haven N.z.). Cor-

(S Ld w\'quot;Wagen.,tr.). Cornelis van S.cuijen
H \' d ik W.z. bij de Karrestecg) en Jacob Beyerman (Hang N.z.) - o m.

(Wijnhaven Nz)

LTr U R^us (Sch ed. dijk W.Z.). Hendr. StrijckcrslKrch (Vischdijk Z.z. .

Van \'t Wedde cn Dirck Hoogerwncrt (We.,te Wagonsri.) kochten ..rouwe
wjn van Jacob Bouman tc Schiedam.

-ocr page 80-

Vrijwel allerwegen hebben we dus een sterken vooruitgang in
de branderij kunnen aanschouwen. In het voorjaar van 1674 is het
placaat van 1671 nog eens afgekondigd, fn den vorm van een
„Nader waerschouwinge tot precise onderhoudinge van de placaten
tegens den invoer van de wijnen en de brandewijnen.quot; i)

Tijdens den zomer van 1674 echter kreeg de handelspartij de
overhand: in de vergadering der Rotterdamsche vroedschap werd
op 9 Juli besloten, den gedeputeerden ter dagvaart op te dragen
in de Staten van Holland aan te dringen op intrekking van het
verbod. Zulks geschiedde reeds in het najaar (Res. Holland. 15
Sept. 1674. Res. Staten-Generaal 9 Oct. 1674).

Voortaan was de invoer van Fransche wijnen en brandewijnen
dus weer toegelaten: alleen moest voor ieder vat een recht van 16
gulden worden betaald, op 24 Dec. 1674 echter al verminderd tot
8 gulden.

Toen kwam de terugslag. De eerste kenteekenen daarvan ver-
toonden zich — bijna gelijktijdig — in Dordrecht en Weesp.
In de Merwestad liet op 23 Aug. 1674 Theuntgen Willemsdochter,
wed. Jeronimus Fallo wegens ..neringloosheyt en tegenspoeden in
dese schaersche tijdenquot; haar huis en branderij in dc Dolhuisstraat
publiek opveilen. 2) Haar schuldeischers kwamen evenwel tus-
schenbeide. die den boedel insolvent deden verklaren.

Twee jaar later, in 1676, verkochten curatoren in den boedel
van Cornelis Hoogeveen diens onroerende goederen: dc brouwerij
dc Oranjeboom op het Beursplein, met de brandewijnbrandcrij cn
azijnmakerij daarachter. 3)

In Weesp ontmoeten we soortgelijke déconfitures. Reeds op 22
Sept. 1674 had daar de gerechtelijke verkoop plaats van dc , ganck-
bare branderije met gercetschappen cn twee varckensschootenquot;
staande m de Kromme elleboogsteeg, afkomstig uit den insolventen
boedel van Pieter Beeckman. Koopers werden twee Amstcrdamsche
koopheden. Jan Sandijck en Daniël Murant. Ook zij hebben geen
garen gesponnen met de nieuwe nering: op 27 Januari 1680 althans

ti^rnbsp;\'nbsp;\'nbsp;(Cr. PI. B III

3! r Anbsp;Rfl^^\'bocJ\'\'^quot; van het Gerecht 23 Aug. 1674.

V G. A. Dordrecht. OverdrachtregLster H Oct. 1676.

-ocr page 81-

ging de opstal van de „gewesenequot; branderij voor ƒ 170 over in de
handen van den beiendenden brander Barent Krans. i)

Meer geruchtmakend zal geweest zijn het faillissement der ge-
broeders Blanck. Dezen hadden op 18 Dec. 1663 van hun vader, den
burgemeester Claes Franse Blanck. als ..donnantie inter vivosquot; ont-
vangen de perceelen, dienende tot zijn korenbrandersbedrijf, te weten:
een woonhuis en erve met branderij daarachter aan de Geynpoort,
twee huizingen op de Oude Gracht (Nieuwstad) en een mouterij op
de Nieuwe Gracht. 2) De jongste Blanck. Arent Claese, oud-
schepen van Weesp. had op 31 Jan. 1674 aan zijn broer Frans
Claese zijn eigen helft overgedaan voor ƒ 5000.
waarvoor Frans een
schuldbekentenis teekende. 3)

Doch deze had het niet kunnen harden; 9 Jan. 1675 werd door
curatoren verkooping gehouden van genoemde panden, die ƒ 4015
opbracht. Arent geraakte het jaar daarna in dezelfde ongele-
genheid: ook zijn branderij met huis, erf. schuur en varkenshokken
op de Heerengracht kwam onder den hamer voor ƒ 2050. )

En \'t werd niet beter: in 1679 was \'t dc brandewijnbrander Hen-
drik van Ommeren, die in moeilijkheden geraakte, het hoofd nog
boven water trachtte tc houden door met zijn leveranciers van
granen en kolen een overeenkomst aan tc gaan. waarbij hij
beloofde zijn schulden (ƒ 4696) binnen 5 jaar af tc lossen, maar
daarin met slaagde. Bij den verkoop «) brachten zijn gezamenlijke
panden: 3 huizen op de Grobbe. één in de Middelstraat, benevens
een in de Nieuwstad. met daarbij staande schuur „twclck voor desen
een branderije is geweestquot;, bij lange na niet genoeg op om dit be-
drag te dekken.

De aanduiding als „gewesene branderijequot; komen we na 1680 veel-
vuWig in de transportregisters tegen.

Zeer begrijpelijk is het dan ook, dat dc beraadslagingen in de
rcgceringscolleges der stad Wccsp tijdens die jaren in mineur
gestemd zijn.

^^Zoo^^d in de vroedschapsvergadering van 20 Januari 1683 door

l\\ D ^nbsp;Transportrcg. Wccsp 22 Sopt. 1674. 27 Jnn. 1680.

oi Onbsp;Transportreg. Wccsp 18 Dcc. 1663.

Vs n A ■nbsp;Transportreg. Wccsp 31 Jan. 1674.

5\\ D a\' ïj*\'\'^\'quot;\'\'^\'quot;- Transportreg. Wccsp 9 Jan. 1675 cn 28 Oct. 1676.
) R. A. Haarlem. Transportreg. Wccsp 30 Mei 1679 cn 7 Jan. 1681.
Umsirceks dezen lijd staakte ook dc eenige brander In Den Brlcl zijn betalingen.
^IJ res. van den Magistraat d.d. 10 Aug. 1680 werd ccn curator benoemd in den
oocdel van dien Cornelis van der Vecht.

-ocr page 82-

Burgemeesteren de droeve staat van zaken ter sprake gebracht; i)
zij wezen er op „hoe dat t\'sedert den verleedene calamiteuse oorlogh
de goede burgerije deser steede soodanich is vervallen ende door
het noch dagelijkx vertreck van veele huysgesinnen compt te vermin-
deren, dat de meeste vaste goederen binnen deser stadts wallen (als
niet werdende bewoont) onbruyckbaer staen en vervallen, het wel-
cke niet alleen haest veroorsaeckt ruïne van veele eygenaers der
selver, macr geschapen is bij verdere voortgangh van dien (dat Godt
genadelijck believe te verhoeden) den algemeenen ondergangh van
dese
Stadt daerop te sullen volgenquot;. 2)

Teneinde nu deze trieste vooruitzichten te doen ophelderen, sloe-
gen zij aan de vroedschap voor, middelen te beramen die „smaccke-
lijck ende aengenaemquot; zouden zijn om „een goet getal huysgesin-
nen van vluchtelingen ende andere vreemde familienquot; naar Weesp
te trekken. Met deze vage aanduiding hadden Burgemeesteren on-
getwijfeld de naar ons land gevluchte Fransche protestanten op \'t
oog. de zoogenaamde refugiés. Immers, het is bekend, dat dezen
reeds lang vóór de herroeping van het edict van Nantes in 1685,
in grooten getale zijn uitgeweken.

Te dien einde stelden zij voor, aan allen die zich „om neringquot; in
de stad wilden vestigen, tc schenken: le het burgerschap, 2c den
vrijdom van stadsimposten voor 10 jaar (op turf, hout, bier. gemaal,
beestiaal). waarmee de vroedschap zich vereenigde. 3)

Het onmiddellijke resultaat dezer voorgehouden aanlokkelijkhe-
den ontgaat ons helaas, wijl in de — over het algemeen reeds vrij
onnauwkeurig bijgehouden — burgerschapsregisters bovendien nog
een hiaat voorkomt juist over dc hierbij voor ons van belang zijnde
jaren 1683—1697. ■»)

1) G. A. Wccsp, Res. Vroedschap 20 Jan. 1683,

=) Dc vcmiindering der bevolking \'blijkt ook uit den sterken achteruitgang
van het aantal doopclingcn in dc Gereformeerde gemeente van Weesp- In dc

van 1679 t.e.m. \'83 in totaal
322. (Doopboeken Gcref. gem. Wccsp in R. A. Haarlem )

JHanbsp;Courant 20U Wccsp volgendcruljze aantrekkelijk gemaakt

worden: „ ende sal een Ijgelijck seer schoone, nette cn plaijsante woningen,
versicn met schoonc vertrecken, hooven, stallen etc., nlsmecde clcync cndc Lr

LTcfrfn^Ï^nbsp;-quot;\'-^quot;^«^-ent. aldaer tot een seer kleijnc

ende gennge prijs te huljr vinden. Eick wat wils!

iJ mRnbsp;«quot;hans trok op 30

il J rl T m\'. !nbsp;voor degenen

die zc reeds genoten, bleef de 10-jarigc vrijstelling van kracht •

-ocr page 83-

Hoe \'t zij: de toestand van Weesp blijkt door deze maatregelen
stellig niet als bij tooverslag te zijn verbeterd. Op het eind van 1683
verzochten de vier „geswooren bierdragers ende wijnwerckersquot; (de
vijfde was overleden) hun getal niet aan te vullen. Sedert „de voor-
leedene vluchttijtquot; (d.i. den zomer van 1672, toen Weesp in han-
den der Franschen dreigde te vallen), zoo deelen zij mede, was hun
beroep van jaar tot jaar achteruitgegaan. Als oorzaken vermel-
den zij: het wegtrekken der gegoeden, maar vooral, het verminderen
der branderijen, „sijnde wel het principaelstc \\\'an hunne welvaertquot;.
Verscheidene dagen achtereen konden zij slechts 3 a 4 stuiver de
man deelen. i)

Burgemeesteren erkenden de gegrondheid hunner klachten door
het verlangen in te willigen, evenals rij eenige maanden later het
verzoek der veerschippers op Amsterdam toestonden tot opheffing
der vijfde schipperplaats. 2) Qok dezen schreven den slechten
gang van zaken toe aan „het verminderen der goede burgerijequot;,
„het verval der brantneeringequot; benevens „het universeel gevoel der
slegte, bedroefde cn neringloosc tijden.quot; 3)

Hoewel in andere plaatsen, waar dc korcnwijnbrandcrij niet ruik
ccn integrecrend deel van dc bestaansmiddelen geworden was als
in Weesp, de achteruitgang dier industrie zich minder duidelijk
afteekende, moet die toch — voorzoovcr we dat kunnen constatee-
ren — algemeen geweest rijn.

Dc vroedschap van S c h i e d a m droeg op 19 Juli 1677 •«) haar
gedeputeerden ter dagvaart op. zich in de Statcn-vcrgadcring tc vcr-

ho?\'quot;nbsp;^T^nbsp;\'ndcrdaad naar Wccsp gekomen. Tc hunnen bc-

sMH? .ÏJ\' f^ vroedschap den 28 Mei 1689 jaarlijks ƒ 200 uit tc kecrcn uit
stadsraWdcIcn voor een franschen predikant, als hoedanig in Aug. d.a.v. Picrrc
reict beroepen werd.

od^r®nbsp;Nederlanden nn de herroeping van het

BTr/TJ^quot;quot;^quot;. quot;quot;nbsp;^^nbsp;Weesp was.

rt IM», mede ecnc Fransche gemeente opgerlgt, die het kerkgebouw der
noii.-,ndsche gemeente tot hare dienst bciigdc, cn aldaar een gevolg was van de
hieldlnquot;quot;nbsp;die zich met handel cn manufacturen l)czlg

\'n de „Geschiedenis van dc vestiging cn den Invloed der Fmnschc vluchte-
quot;ngen In Nederlandquot; van Mr. H. J. Koenen komt Wccsp niet voor.

) G. A. Wccsp. Rcs. Burgemeesteren 20 Nov. 1684.

aj ynbsp;Rquot;. Burgemce.Mercn 8 Jan. 1684.

j— ^ Zooals begrijpelijk Is, ging het den brouwers evenmin naar den vlccze.
in deze Jaren verdwenen de oude brouwerijen dc „W met de halve maenquot; cn
ac „Snocckquot;.... om later weer te herrijzen nis branderij.

V G. A. Schiedam. Rcs. Vroedschap 19 Juli 1677.

-ocr page 84-

zetten tegen de hooge belasting geheven op het gemaal van mout,
vanwege „den soberen aftreck van de moutbrandewijnen ende den
sleghten toestandt van de branders van dienquot;.

Toen de Staten van Holland tot stijving van \'s lands inkomsten
verschillende belastingen hadden verzwaard en in 1680 ook den
gemaal-impost met de helft hadden verhoogd. (Res. Holland. 29
Maart 1680). brachten de ..gemeene brandewijn-brandersquot; in dat
gewest in een request hun bezwaren te berde, i) Zij betoogden
dat hun bedrijf „ten uyttersten wierde ghedrucktquot; zoowel door de
heffing van den verdubbelden impost op de turf en de kolen als
..door het overvloedigh inkomen der Fransche brandewijnenquot;,
2)
die tot zeer geringen prijs werden verkocht. Zij. \'branders, had-
den een reeks van lasten te dragen, „zijnde oock geen neeringhe
soodanigh belast met des gemeene landts imposities als der sup-
pliants gestoockte brandewijnenquot;. Nog meerdere verhooging zou
hun ondergang beteekenen, met als gevolg schade voor \'t land en
den graanhandel alsmede voor vele werklieden.

Hunne Edel Grootmogenden kwamen den branders tegemoet: mout
van gerst werd van den impost vrijgesteld, terwijl de branders (en
brouwers) voor elk last rogge slechts zouden te betalen hebben
ƒ3:9:4. (3 gld. 9 st. 4 penn.)

Waarschijnlijk zal deze verlichting verscheidene branders in staat
gesteld hebben, hun bedrijf op gang te houden, zij \'t met moeite.

Als kenschetsing van de waardevermindering der panden in dien
njd diene hier het volgende voorbeeld: het groote complex panden
op de Haven in Schiedam Z.z. (bij het Spui. uitkomende in de
Westmolenstraat), dat door Cornelis van der Heijm in 1675 ge
kocht was vbor ƒ 14.500. ging in 1679 van dc hand voor ƒ 9.500
de rente van den schuldrentebrief (niet betaald sedert 26 Mei 1677)
of totaal ƒ 10.377:10:- 3); als een overeenkomstig geval in Rot-
^^ ^quot;J^ooP van de gezamenlijke panden „brou-

■*) Resolutiën-Holland. 6 April cn 18 Scpt. 1680.

In het van branderszijde opgestelde geschrift ..Consideratie over \'t bc-

ingebracht. Daarbij kwamen dan nog ZcelJd Src^rArnoï d ~
=») G. A. Schiedam. Giftbockcn
23 Febr. 1675 en 10 LmSo n\' I, n

bwarte Leeuw . alles met Inventaris, die voor dc branderij behelsde: drie bran-
74

-ocr page 85-

werie, mouterie, branderije met de gereedschappen soo van ketels,
backen, kuypen enz.quot;, genaamd „de Disselquot;, gelegen bij de Delftsche
Poort aan de Vest, door curatoren over den boedel van Hendrik
Strijckersberg, voor ƒ 2035. i) (Strijckersberg had zelf de bran-
derij met woonhuis in 1671 gekocht van Hillegonde van Kempen
wed. Gerrit van Loon, eenige erfgename van den brander-distillateur
Anthony van Kempen, voor ƒ 3350 en het woonhuis tót brouwerij
ingericht).

Nergens duidelijker echter dan in Amsterdam kwamen de
gevolgen van de te groote vermeerdering der bedrijven in de periode
1671—\'72 voor den dag.

In 1677 richtten drie „burgers ende coornbrandewijnstokersquot; ter
^aatse n.1. Albert Schmidt. Dirck Muerman en Claes Pietersz. van
1 amen. zich met een reeks klachten tot den Amsterdamschcn ma-
gistraat. Zij brachten in herinnering, dat destijds bij het uitgeven

Muiderpoort (het Roeters-
c land) dc Heeren Thesauricren hun beloofd hadden, dat zij aan
stadsacc,nsen op gemaal, turf en kolen niet meer zouden mLten

marckten ende haer goct te vercopenquot;

of 63 brand«,,en b,,gebouwd, waaronder er ^ich bevonden van der-

9el„ke grootee, doe ze jaarlijks 1 5, ja 6000 gulden aan brandstof
noodig hadden.

Doch hoe was dc toestand geworden? Van al die branderijen
waren m 1677 alleen nog 3 in werking, de hunne. En de oorzaak
van dien rampzaligen gang van zaken?

Natuurlijk zochten zij dien niet buitenaf, dachten ook niet aan
overproductie, maar schoven als gewoonlijk alles af op den te hoo-
gen stadschijs van \'t gemaci als den brantquot;: tegenover de ƒ 7:10.—

moest!nbsp;quot;quot;quot;nbsp;^^

moesten betalen, hadden zij ongeveer ƒ 300 per ketel op te brengen.

^J^^v^og 2 duiten per mand turf. Bij verlaging van den stads-

\' quot; nquot;quot;\'nbsp;voor V, p.-,rtcn. 12 Juni 1688 n.im dc

M rnbsp;Burocmccster. het Va part over voor / 4000.

»^ot artikel.quot;nbsp;Gi/«cbocken. dc nnaiu werd Inter „d-OranJeboomquot;. Vgl.

(Weckhl,;« M \' \'\'nbsp;^^ Brouwtril d\'Oranjeboom nan dc Coolvest.

vccKblad Maaspost. 29 Oct. 1921, No. 13.)

-ocr page 86-

accijns, durfden ze te voorspellen, zou die zonder twijfel meer op-
brengen. ..vermits alsdan vele die alhier uytgescheiden sijn weder
aen \'t branden sullen tijen ende ook van Weesp hier ter stede sullen
comen branden, sulx dat daerdoor dese stad sal comen te florerenquot;!

Hun verzoek beoogde derhalve, om even ..civiel (als de Weesper
branders) wegens d\'impost van stadschijs (te) werden getracteertquot;;
alsdan zouden de branderijen te Amsterdam aangroeien ..mitsgaders
tot Weesp en op andere plaetsen declineren ende afnemenquot;, i)

Dat schoone vooruitzicht moest der stadskas een offer waard
zijn! De om advies gevraagde thesaurieren wezen er op. dat ook
de brouwerijen in 1676 verlichting hadden verkregen en waren van
meening dat hetzelfde: vrijdom van de helft van de accijnsen op
stadsgemaal. turf en kolen ook aan de branders diende te worden
verleend. 2)

De Amsterdamsche vroedschap nam een dienovereenkomstiq be-
sluit. 3)

Krachtdadiger echter dan deze plaatselijke tegemoetkomingen,
v/erkte weder een overheidsmaatregel, gelijksoortig aan dien van
1671. Toen de verhouding tot Frankrijk in den loop van 1687 weer
scherpere vormen aannam (van Fransche zijde werd de invoer van
Hollandsche lakens en Hollandschen haring zwaar belast), cn in
1688 zelfs beslag gelegd werd op onze goederen, ten slotte ook op
onze schepen in de Fransche havens, verboden dc Statcn-Gencraal
den handel op Frankrijk, zoolang dit in die vijandschap volhardde. »)

Hoewel met tegenzin, besloten de Staten van Holland in de ver-
gadering der Staten-Generaal het voorstel te doen om een algemeen
verbod af te kondigen tegen den invoer van alle Fransche koele cn
gebrande wijnen, gedistilleerde wateren, manufacturen enz., „alles
geduyrende het voorsz. arrest cndc het voorsz. beslagh op dc
voorsz. Hollandsche schepen gedaen.quot; 6)

Reeds twee dagen later — 18 Octobcr 1688 — werd het ontwerp
in de Staten-Generaal aangenomen en trad dus het verbod in
werking. 6)

G. A. Amsterdam. Munimentreglster L fo. 132.
=) In handen van thesauriers 10 Febr. 1677. Advies ld

aI^\'^^A^T, M\'^\'^i? ^Vnbsp;onderteekenaar.

^A. Alt \'^VoTs. ITer \' ^^

1! pfchledenls van het Nederlandsche Volk. deel V» bl 385 vv

®)nbsp;Res.-Holland 16 October 1688.nbsp;quot; \'

«)nbsp;G. P. B. IV fo. 224.

-ocr page 87-

De kort daarop uitgebroken oorlog met Frankrijk, de negen-
jarige oorlog van 1688—1697, maakte dat deze invoerstremming
van kracht bleef.

Haast onmiddellijk bespeuren we de uitwerking ervan: i) onge-
twijfeld zijn velen begonnen (óf herbegonnen) met de branderij, op
hoop van zegen. Vooral de zuidelijk gelegen plaatsen van Holland
hadden in de opleving dezer industrie een overwegend aandeel; 2)
ook Weesp evenwel herstelde zich en zou binnen 10 jaar het
aantal ketels meer dan verdubbeld zien. 3)

In dat decennium quot;(1688—\'98) trekken in laatstgenoemde stad
een tweetal zaken onze aandacht. Allereerst het streven van den
brandewijnbrander Hillegert Cramer om aldaar een grootbedrijf te
stichten, blijkbaar zonder voldoende investeeringskapitaal, zoodat
koop en verkoop in bonte afwisseling bij hem plaats hebben.

Als hij in 1691 de, reeds eerder genoemde, voormalige brouwerij
.de Snoekquot; op de Nieuwe Hcerengracht koopt, -i) neemt hij op
den koopprijs van ƒ 2315 een kustingbrief van ƒ 2000 en maakt zijn
oorspronkelijke branderij op dc Grobbe ten gelde. 5) Hij maakte
..de Snoekquot; tot ccn „dubbele branderijquot; met vijf ketels

Daarop volgt dan in 1692 de aankoop van een mouterij op dc
Heerengracht voor ƒ 4000. waarvan hij ^ deel overdeed resp. aan
zijn mede-branders Mr. Johan Galtrop. burgemeester cn aan Dirk cn

\') 0.a ook in ccn aantal pamfletten, dic het vóór cn tegen van dien maat-
regel bepleitten: in
één daarvan (K.B. no. 13085) wordt voorgesteld den invoer
van Franschcn brandewijn vrij te laten, maar ccn
maximum-verkoopprijs tc bc-
palcn bijv. II ü 12 £ VI. dc 30 virtcls. Dan werden dc „gemeene man\' ci z«-
varende lieden niet
200 gedrukt!

^.Eigenbelangquot; .smaalde ccn ander pamflet. (K.B. no. 13359).

) In tegenstelling met dc talrijke aanvragen in 1671 e.v\'. vinden wc in
i riden bij deze gelegenheid slechts «n verzoek n.1. vnn Hendrik Smith. dic in
SnZnnbsp;de Oude Vest bij de gewezen brouwerij ..de Hascwintquot; een

^randerlj wil opzetten, hetwelk hem tocge.staan l.i. (G. D. B. Leiden. 2-1 Maart

jquot;\'quot;\'®\'quot;\'quot; 2\'J vermeld, dat zich onder de nieuwe branders te
DUS lol.r ^nbsp;Latijnsche school aldaar, dc ..Eerzamequot; Phillp-

Lf O 1nbsp;\'^\'o^P cumuleerde, ten slotte

hL •• nu quot;nbsp;\'O\' quot;d van dc schepenbank werd benoemd cn als dc

••\'^»ecr Philippus Jolijn In 1698 overleed!

htw I 1nbsp;dc kwade jaren, die toen kwamen, niet met succes het

In H mquot;quot;quot;nbsp;^^^nbsp;huls. erf cn branderij met varkcnschootcn.

WcH nV Inbsp;d« Uytcr.-lt;c poort, van PctroncIIa Stccnhuyscn

Gcrrltscnbsp;c*cciitorlaal verkocht voor / 1281 nan den mci.selaar Thojnns

*) R. A. Haarlem. Transportb. Wccsp 25 Oct. 1691.

) »lt;• A. Haarlem. Transportb. Wccsp 18 Dcc. 1691 (voor ƒ HOO).

-ocr page 88-

Corn. van Drosthagen. i) De derde schakel was de nieuwe „aght-
kante wintcoornmolen: de Cramerquot;, gelegen aan de Noordzijde
van het Smal-Weesp even buiten de stad, die in 1695 gereed
kwam. 2) Immers het 14 part dat hij bezat in den molen de Een-
dracht, dicht bij den vorigen. was niet voldoende meer om in de
behoefte van gemalen graan te voorzien, toen hij ook aan de over-
zijde van de Nieuwe- of Achtergracht vier branderijen met bijbe-
hoorende woningen had laten zetten, die hij voorzag van 10 „coo-
pere ketelsquot;.

Maar Hilgert Cramer bleek te wijd te hebben gegaapt. 3) Bij
verschillende gelegenheden v/as hij genoodzaakt van Amstcrdam-
sche kooplieden geld op hypotheek te nemen (ƒ6000 in 1693, ƒ 16000
in 1696). ...toen kwam de debacle die — tijdelijk althans, want de
man verdween niet lang van het tooneel — aan zijn grootscheeps
opgezette onderneming een eind maakte.

Stellig hebben we in dit ongeval — als ook elders — het gevolg
te zien van den 20 Sept. 1697 te Rijswijk gesloten vrede, die den
negenjarigen oorlog met Frankrijk beëindigde en den invoer van
de koopwaren uit dat land, dus ook van den brandewijn, weer vrij
liet. De gunstige bepalingen voor den Nederlandschen handel be-
vorderden het verkeer, zij het ook dat het vredestijdperk van korten
duur zou blijken te zijn.

Op 2 Mei 1698 had de verkoop van de panden uit Cramer\'s insol-
venten boedel plaats.4) De ..Snoekquot; kwam voor ƒ HH aan den oud-
schepen Rijck van der Poort (natuurlijk zonder den inventaris); de
opstallen der branderijen aan de Achtergracht brachten dc luttele
bedragen van resp. ƒ 230, ƒ 276 en ƒ 169 op. De helft in de mouterij
op de Heerengracht besomde ƒ 2280, diverse woningen tc zamen
ƒnbsp;part in den molen „de Eendraghtquot; ƒ 502. ten slotte

») R. A. Haarlem. Transportb. Weesp. 11 Juli 1692.
2) La£er deed hij aan Burgem. Galtrop en aan de erfaen vnn n,.!,
Drosthaien elk K deel over.nbsp;®nbsp;van

Ongeveer terzelfder tijd werd nog een andere molen hetnbsp;^^

combinatie van branders gesticht.nbsp;quot;quot;

») Als staaltje van zijn vrijpostigheid diene, dat hij vooriaar 1694 ..n

branderij had doen zetten op een plein van een der stads-bol JeXn / a

de „gantsche faas en flanckquot; had doen vergraven l^menh.rn I

Commissarissen tot de inspectie van kleine fort LtSverLn va^Ïn l
eischten totale opruiming.nbsp;quot;canewerken van den lande

Burgemeesteren ontboden Hilgert Cramer voor zichnbsp;.

r quot;et betichte voor. Hij^loofde „sigh selt\'da ^er\' e^ë^uTerreÏ

• (R«- Burgem. Weesp, 19 Juni 1694)

R. A. Haarlem. Transportboeken Weesp 2 Mei 1698.

-ocr page 89-

de halve molen „de Cramerquot; ƒ 4048. Deze laatste, spoedig verdoopt
in de ..Vriendschapquot; werd gekocht door de heeren Johan van Mar-
cken en Nicolaas Hacke en comp., bestaande uit Dirk Visscher
en juffrouw Françoise Flamen, wed. (Jean) François de la Fontaine
dit Wicart.

Deze voor Weesp ongewone naam voert ons tot het tweede punt
dat we hier naar voren willen brengen: de vestiging van refugiés
als brandewijnbranders aldaar.

Het eerste spoor daarvan bemerkten we in het jaar 1690. toen
de ..fabrijckquot; (stadsarchitect) Willijns aan Burgemeesteren een rap-
port uitbracht omtrent het verzoek ..bij de Lafonteijne gedaenquot; om
eenige balken te mogen leggen ..tot gereyf van sijn branderijquot;, het-
welk hem tot wederopzeggen werd toegestaan, i) Dit betrof de
branderij van François de la Fontaine dit Wicart achter zijn woon-
huis op de Oude Gracht (Nieuwstad). grenzende aan de branderij
op de Achtergraft. die in 1693 in huur gebruikt werd door de heeren

blijken.nbsp;volgende eeuw

Een tamelijk groote vleug verkreeg het brandersbedrijf na 1688
,\'
k ;nbsp;overheidsbemoeienissen aan-

rZ;; , t K quot; quot;n®nbsp;belangrijkheid verre

ofk H k \' -fnbsp;quot;=9ecrdere„ van Delft kwamen dan

°°fle„ove?d quot;quot;nbsp;keuze: .ij waren niet onwelwillend

draae„ V ,nbsp;bedrijfstak, maar hadden allereerst 2org te

v oor O 1?quot; \'nbsp;-nbsp;omstandighedenVt

eroorloofden _ van het water in stadsgrachten.

twee ketels te mogen plaatsen om brandewijn te bran-

kocL°d/hcÄck\'\'3onbsp;quot;nbsp;Oquot; quot; 1689

gracht tc Wccsp.nbsp;quot;quot; Amstcrd.im ccn moulcri) op dc Hoeren-

quot;Ïl\'Mctlwquot;\'quot;quot;\'nbsp;Wcc,p 10 Mna,. 1693, 2 Juli 1694

-ocr page 90-

den. als die van den „cassier van de banck van leeninghquot; om
\'t zelfde te mogen doen in zijn huis aan de Zusterlaan Z.z. werden
ingewilligd „mits dat (hij) sich sal hebben te reguleren naer de
keuren ende ordonnantiën diesaengaende geëmaneert ofte noch te
emanerenquot;. Evenzoo werd aan Abraham van der Spriet toegestaan
om naast zijn huis aan de Oostzijde van het Achterom een pomp te
stellen i) „omme het water in \'t stads Delfte te trecken tot in sijne
branderijequot;. mocht ook de brandewijnbrander Christiaen Santwegh
in een schuur aan de St. Annastraat O.z. bij de Haegpoort varkens
houden 2), mits dat „de buyren buyten eenighe dachte gehouden
wierdenquot;, kreeg Pieter van der Eist verlof om voor zijn huis in het
Noordeinde O.z. een spoelingbak in de straat te maken. 3) enz .

Het request echter van Crijn Hoogeveen om bij zijn branderij aan
den Geereweg een ..lootsgiequot; tot het houden van varkens te mogen
zetten en dat in plaats van pannen met een rietdak te voorzien
verkreeg de kantteekening: ..in deese can niet getreeden werdenquot;. 4)
Hetzelfde ..appoinctementquot; werd geplaatst op het verzoek-
schrift van Judith de Vroom, weduwe van den brander Nicolaas van
Schie. om in het slop Vendeloo een stal te mogen inrichten tot het
mesten van varkens met spoeling. Alleen buiten de stad of op een
afgelegen plaats aan stads vesten, beslisten de Heeren. zou dat toe-
gestaan worden. Evenmin vond genade het voornemen van
Gerard Versteegh c.s.. die aan de Bastiaansvest een groot ..varckens-
schotquot; had doen zetten. ..met voorgeven van daerbij noch een groo-
ter te sullen doen stellenquot; zooals de verontwaardigde geburen pro-
testeerden. De Delftsche Heeren besloten dat ..het albereyts begön-
ne werckquot; daartoe niet mocht worden „geapproprieert.quot; o)

De varkens berokkenden hun Achtbaren nog heel wat hoofdzorg-
op 17 October 1689 gelastten zij. dat in \'t vervolg al het varkensvuil\'
alleen en uitsluitend „gelost, gestort oft
uytgegootenquot; zou mogen
worden in een diepen put buiten de Oostpoort, van ouds genaamd

G. A. Delft. Conscntbock 19 April 1689
2) G. A. Delft. Res. Weth 1 Juni 1689.

der Ekl)^\' Alf-nbsp;quot; Aug. 1695 (wed. P. van

Wetfoo 3 Hnnbsp;beschouwd woïden dat H.H. van de

^sctZa^Jnbsp;ZZ quot;\' \'\'quot;Tn^ Gecommitteerden uit de brander, om

Tn nnrhS Lnbsp;b^\'^sting van 10 stuiver op eiken zak rogge- en moutmeel.

G. A. Delft. Res. Weth 9 Mei 1689.
=) G. A. Delft. Res. Wcth 11 Juli 1689.
quot; G. A. Delft. Res. Wcth 19 Sept. 1689.

fl

-ocr page 91-

de „vivexquot;. i) Ook de renommée der Delftsche varkens liep ge-
vaar, nu er zooveel met brandewijnspoeling gemest, ter markt kwa-
men, waarvan het spek van ,.minder deucht ende waerdijequot; zou
zijn dan dat van de met „ordinaris goede mestinghquot; gevoede var-
kens, Om nu bedrog te dien opzichte te voorkomen, wezen de
Heeren van de Weth als speciale marktplaats voor de „brandewijn-
varkensquot; aan: de oude varkenmarkt, van de Cellebroersteeg tot aan
de Vischsteeg, 2)

In dit tijdsbestek valt ook het begin der later aldaar zoo over-
wegende beteekenis verkregen hebbende branderij te D e 1 f s h a-
V e n, „des stads havenquot;, 3 )

Blijkens een lijst van personen op Delfshaven uit het jaar 1692,
die als gebruikers van ..extraordinarisquot; vuur voor een zeker getal
emmers in het „brantgewcerquot; aangeslagen werden (b,v, zoutkeeten
voor 4, teerstoof 3, taanhuis. smid en bakker 2 emmers), was daar
te dien tijde nog geen enkele brandewijnbrandcr. 4)

We zullen daarom den. in die opsomming als bezitter van een
„bockinghanghquot; (bokkingrookerij) cn moutecst vermelden. Isaacq
,\'nbsp;^^ beschouwen als den eersteling in dat bedrijf

op Delfshaven, toen hij den 16en December 1694 toestemming ver-
kreeg bij zijn huis en erf op het ..westerse hooftquot; een branderij op
te richten, waarna in 1695 het onvermijdelijke ..varkenskotquot; volg-
de,
g) In 1696 werd door hem voor een Schiedamschen notaris ccn
procuratie verleend op een notaris te Dordrecht om te dier stede
van debiteuren de hem verschuldigde bedragen in te vorderen, n)

We vernemen niet. welke handelstransacties hierbij in \'t spel
waren. We zouden kunnen onderstellen dat, zoo het brandewijn
betrof. Dordrecht in staat was in eigen behoeften tc voorzien, als

we waarnemen hoe ook daar in weinige jaren het getal branderijen
was vergroot.

3! r ^nbsp;17 Oct. 1689,

D 1 f ^nbsp;\'O \'689,

12 Octo^VÄnbsp;dezer „Waerschouwingequot; (Res. Weth

Kb no 9 fonbsp;^ Rquot;. Weth 31 October 1732

linavar\'Jn,quot; nllJnbsp;voortduring der fraude. Als criterium der „spoe-

Kb no, 9 fo.®^^^^^^nbsp;d d. 5 Nov, 1710 in het

1795 stond Delfshaven onder de jurisdictie van Delft. In dat jaar
werd het een zelfstandige gemeente.

) U A. Delft. Consentbock 16 Dec, 1694 en 7 Juli 1695,
) O, A, Schiedam. Protocol Nots. Joannls Berckel 24 Oct. 1696.

-ocr page 92-

In een request aan den Oud-Raad van Dordrecht op 31 Dec.
1691 vanwege de „Confrerie van de rouwe brandewijnstookersquot;
werd er op gewezen, dat in plaats van gelijk voorheen 4 of 5,
op dat tijdstip 15 ketels werden gestookt, die elk per jaar 106 lasten,
dus in totaal 1590 lasten mout en rogge verbruikten, hetgeen reeds
aan stads-accijnsen alleen meer dan ƒ 6000 jaarlijks opbracht i)
en bovendien nog talrijke andere voordeelen aan de stad verschafte.

De Dordtsche branders klaagden er nu over. dat zij onderworpen
waren aan veel zwaardere lasten op het koren dan hun bedrijfsge-
nooten te Rotterdam en elders, zoodat ze moeilijk konden concurree-
ren. Immers J/g ja ViG van een £ Vlaemsquot; per oxhoofd verschil
deed dikwijls een koop doorgaan of afspringen. Zij vroegen om die
reden opheffing van de zoog. makelaardij van 45 stuivers op het
last koren. De Oud-Raad willigde het verzoek in, tot een bepaalde
grens evenwel: „des dat het niet meerder als hondert lasten voor
ieder ketel sal mogen bedragenquot;.

linkcle gegevens staven de mededeeling uit het adres dat „het
stoocken ofte distelleeren van deselve brandewijnen hier ter stede
in eenige jaren herwaarts seer was toegenoomenquot;. Op 16 Juni 1689
verkreeg Johannis Beyen, die een branderij op de Varkenmarkt, uit-
komende op den havenkant, wilde oprichten, vergunning tot het
maken van een „houten spoelback met een dyne pompe om de spoe-
lingh voor de geene. die de selve soude willen coopen. daeruyt te
pompen.quot; 2) Ongeveer tezdfder tijd zal Abraham de Both in zijn
p?nd in de Vischstraat een branderij gevestigd hebben.

Immers, als de brouwer Jan van Helmont in 1691 huis. branderij
en erve heeft gekocht 3) (voor ƒ 1200 met een schuldrentebrief
tot gelijk bedrag) en de gezamenlijke buren dienen een klacht in
over dc „onlijdelijcke en continueele waessem, stoom, stanck ende
vuyligheyt van \'t doorloopen der spoding door de gemeente gotieren
als onverdraegdijcke hitte, wdcke allesints door haere muere pene-
treert... daerbij gevoeght de gevaerlijcke periculen van brant...quot;
dan verdedigt Van Helmont zich door op te merken, dat capiteyn
Abraham de Both er al twee jaar zijn bedrijf had uitgeoefend. Dc

IS l\'^vefder^nï.rtir\'\'nbsp;^^

In dc bmncnslod van Dordrecht werden blijkbaar ocen varkens ochouden
^.u^e deze gt;wee voorbeelden. Dc overlas, kon er nl,
anlrcn hcloS.^?;, ldquot;;

-ocr page 93-

Heeren beslechtten \'t geschil door eenige voorschriften te geven, in-
houdende een overdekt spoelingriool, het aanleggen van een asch-
bak binnenshuis e.a, i)

Nog steeds was Nicolaes Hechters een der voornaamste branders:
op
21 Dec. 1694 verhuurde hij zijn branderij aan zijn zoon Hendrik
voor
ƒ 400 per jaar. 2) ßij die gelegenheid werd een inventaris
opgemaakt, waaruit ons blijkt, dat de branderij bevatte: 2 ruwketels
elk pl.m. ton groot, met kuipen en slangen. 1 distilleerketel van
4 tonnen en een kleinere van 20 stoop, verder drie beslagkuipen
ieder groot pl.m.
13 tonnen en nog twee kleinere, enz. Het jaar
daarna bepaalde dezelfde
(f 1697) in zijn testament, 3) dat
zijn zoon zou moeten overnemen het huis en erf met twee gevels,
gelegen annex de sluis op de Vest bij de Kleine Sluispoort ..daer-
inne den testateur in \'t eene en sijn voorn, soon in \'t andere woon-
achtich is. mette geheele branderijequot; (..op het sluysjequot;), met inbe-
grip van den inventaris, voor een som van ƒ 9000.

Een ander vooraanstaand brander was Isaack van den Branden,
die achtereenvolgens vermeld wordt als: wijnverlater (1659) taver-
nier
(1670). wijnkooper (1671). Hij kocht op 3 Febr. 1672 het huis
en erf met de ..gewesene brouwerije genaempt de Valckquot; bij de
Beurs voor ƒ
6080. waarin hij een branderij vestigde. •«)

Deze Isaac van den Branden komt als eerste onderteekenaar voor
op het verzoekschrift dat in
1689 namens de gemeene brandewijn-
branders binnen den lande van Holland en West-Friesland aan de
btaten is aangeboden en waarin gevraagd werd ..tot conservatie
van de koornbranderijen binnen deze provinciequot; het in 1668 vastge-

lu?tc?anrnbsp;^nbsp;Titels als „kapiteinquot;.

2 n\' aquot;nbsp;Pfof- nots. F. Beudt 21 Dec. 1694.

wordt s^e^ds aTntfj/r\'- ^^nbsp;quot;nbsp;Nicolaes Hechten,

als „coopman cn distclateurquot;.

Uif hVrnbsp;Ovcrdrachtsrcg. 3 Febr. 1672.

Geragdnbsp;^^

Isaack van den Brandennbsp;quot;»«ff-^n^e in dc branderij achter het h.iis van

gunninn vL het Cpr? k;nbsp;^^^ndewijn bij de kleine maat verkocht met ver-

Ts Daaron htsnbsp;van Staten en stadswege verboden

telccrde wS ren quot; H^verkr .nbsp;\'\' exccrcceren van brandewijnen cn gcdis-

-ocr page 94-

stelde invoerrecht op buitenlandsche korenbrandewijnen met ^^ te
verhoogen.

De Staten hebben aan dien wensch voldaan door den invoer te
belasten met ƒ 9:13:— per 30 virtel gewonen brandewijn (en ƒ 13
den voorloop), i)

In hoeverre de vertegenwoordiger der Dordtsche branders als de
promotor van deze actie kan beschouwd worden, is niet duidelijk.
Weliswaar komen in het hiervoor besproken verzoek van de con-
frerie aan den Oud-Raad te Dordrecht van 1691, woordelijk dezelf-
de bewijsgronden voor (als b.v. de berekening der voordeden, die
de branderij in den vorm van belastingen en als werkverschaffing
oplevert aan het land), maar dat kan nageschreven zijn. Misschien
zou er op kunnen wijzen een mededeeling, die kennis van den Rijn-
handel verraadt: de korenbrandewijnen uit het oosten of elders van-
daan afkomstig, kunnen tegenwoordig „ongelijk beter koopquot; hier
te lande worden ingebracht als voorheen die uit Duitschland, welke
„de tollen op den Rijn moesten betalenquot; en waartegen de ordon-
nantie van 1668 voornamelijk gericht was.

Het verzoekschrift, dat ons meedeelt, dat er toen in Holland 132
,.ruyge ketelsquot; (ruw-ketels) waren, berekent de hoeveelheid graan,
die jaarlijks verstookt werd op 13.992 lasten (106 last per ketel) en
de totale opbrengst aan belastingen op ƒ 272.844. 3)

Bij uitzondering is het origineele request van 1689 bewaard gebleven.
(A.R.A. Holland no. 1371.) Die van 1680, 1668 c.a. zijn vermoedelijk met de
apos\'illaire beschikking aan de indieners teruggegeven. Over dit request handelt
ook Dr. K. Heeringa, Uit de geschiedenis van Schiedam. (Bijdr. V. G. en Oudh.
1911, bl. 198 v.v.)

2)nbsp;Mogelijk ook is zijn prioriteit alleen toe te schrijven aan de plaats van
Dordrecht in de Staten-vergadering als eerst-stemmende stad. Daarna kwam
Haarlem, (Delft, Leiden, die in \'t request ontbreken), Amsterdam, (Gouda, dat
ook ontbrak), Rotterdam, Schiedam; in het request volgde dan nog tenslotte het
niet-stemmende Weesp.

3)nbsp;Dc berekening was als volgt: het gemcene land trekt le van ieder last
inkomend graan 10 stuiver, 2c van den rondemaat 15 st. per last, eiken keer
als \'t verkocht wordt; 3e gemaal-impost ƒ 3:10:— per last graan; 4c voor ieder
last dat gemouten wordt, moet aan impost voor kolen ƒ 1 worden betaald; 5c
^om een last graan te verstoken is noodig 75 ton turf, waarvan de impost ƒ 11:5:—
bedraagt.

Daarbij kwam dan nog ƒ 2:10:— stads-accijns op het last, in totaal dus
ƒ 19:10:— per last.

Een last bracht ongeveer 4 amen korenbrandewijn op, zoodat per aam f 4:17:8
belasting werd betaald (van voorloop, die ^/s krachtiger was, ƒ 7:6:4). De 132
..ruygequot; ketels in Holland verschaften alzoo 13.992 X ƒ 19:10:— = / 272.844.

-ocr page 95-

Kon dit voordeel voor \'s lands kas. naar hun inzien, hun wensch
naar overheidsbescherming door middel van een invoerrecht billij-
ken. een ander motief was. dat de branderij de door zeewater
of anderszins beschadigde granen, die zelfs niet voor veevoer ge-
schikt waren, kon gebruiken, wat voor den graanhandel in de Repu-
bhek van groote beteekenis was.

Behalve uit Dordrecht bevatte het de namen van een brander
uit Haarlem: Johannes Noppe, uit Amsterdam: Ambrosius Pool, de
3 hoofdlieden van het Rotterdamsche gilde: B. van Sorgen, Thomas
Cremer, Olivier van Vlierden de Jonge, drie uit Weesp
.,om uit hun lieder naem dese tekeningh te doenquot; n.1. B(ruyningh)
van Marken (oud-burgemeester). C. van Drosthagen en Mathijs
Schouten. Vóór Weesp had Cornelis van Vlierden i) geteekend
„als procuratie hebbende van alle de gezamentlijke brandewijnbran-
ders van Schiedamquot;.

Wat deSchiedamsche branders er toe kan hebben bewo-
gen, zich te doen vertegenwoordigen door een ongetwijfeld pas kort
(of in \'t geheel niet?) daar gevestigd man, bevroeden we niet. We
zouden zoo meenen. dat die onderscheiding eerder te beurt had
moeten vallen aan een lid van de familie de Hoij. die verscheidene
brandewijnbranders telde. Tusschen 1680 en \'90 treffen we aan-
Cornelis en Pieter de Hoy, broers van Jan de Hoy, wiens weduwe
Trijntje Gillis begin 1680 stierf en haar twee branderijen naliet
aan haar drie kinderen w.o. Gilles en Jan. 2)

Herhaaldelijk worden in de Resolutiën van de Weth van dezen
tijd hun namen genoemd o.m. in 1685, 3) toen „inspectie geno-
men sijnde op de brandewijnketels ende schoorsteenen van Gilles
de Hoy\' aan dezen gelast werd zijn beide schoorsteenen hooger op
te trekken en aan Cornelis veroorloofd werd twee ketels te plaatsen,
in 1687-1) toen de plaatsing van den nieuw gesteldcn brandewijn-
ketel in de branderij van Gillis de Hoy werd goedgekeurd, 1688 ß)
toen aan denzelfde werd vergund ketels te plaatsen in den

van den RottcrdamscI.cn brander
SrnH . UKnbsp;procuratie is waarschijnlijk mondeling

„, ^ , _ althans bij geen Schiedamschcn notaris tc vinden.

Gillis)nbsp;P*-®\'- nots. J. Berckel 27 Febr. 1680. (Inventaris Trijntje

2 G. A. Schiedam. Res. Weth 22 Jan. cn 17 Febr. 1685.

) G. A. Schiedam. Rcs. Weth 29 Febr. 1687.

G. A. Schiedam. Res. Weth 1 Nov. 1688.

-ocr page 96-

door hem gekochten opstal der vroegere brouwerij „de Winthontquot;,
enz.nbsp;!•

Het moet voor Gilles de Hoy wel een hard gelag geweest zijn,
schipbreuk te hebben geleden met het beloofde land in zicht. Mis-
schien heeft de installatie van de nieuwe branderij te veel van zijn
financieele krachten gevergd. Stellig was er bij hem in 1689
schaarschte i) aan beschikbare middelen. Deze materiëele on-
macht zal ook wel de reden geweest zijn, dat hij nalatig was geble-
ven om de kade voor zijn branderij (op de Haven) „seer ontrampo-
neert sijndequot; te laten repareeren. 2) Drie maanden later
constateerden de Heeren van de Weth, dat de Hoy ten derde male
had „gepexeertquot;, thans door een riool open te breken en wordt hij
voor de laatste maal ,,gewaarschouwtquot; om alles binnen acht dagen
in goede orde te brengen, s)

Na weer zes weken moest hij den zwaren gang doen naar het
Gerecht om daar te verklaren „dat hem veele ende verscheijde cre-
diteuren dagelijcks komen moyelick vallen soo in regten als daer
buytenquot; en, vermits hij zijn schuldeischers niet kon betalen, hij zich
genoodzaakt zag boedelafstand te doen. 4)

Op 21 Jan. 1690 ging de „Winthontquot; (huis, pakhuizen, zolders
met een huisje daarnaast, mitsgaders de branderij en al de gereed-
schappen) aan de Goystraat (= Hoogstraat) uitkomende op de
Haven O.z. voor ƒ 4100 over aan Jan Braem de Jonge, die er de
oude bestemming, naast de branderij, aan hergaf.

De tegenslag, die dezen de Hoy trof, schijnt zuiver persoonlijk
te zijn geweest, mogelijk mede veroorzaakt door aangegane con-

1)nbsp;G. A. Schiedam, a. Schepenrol 30 April 1689. Twee kooplieden uit
Dordrecht eischen ƒ 693 wegens geleverd mout. b. ld. 12 Nov. 1689: Willem
Monts, koperslager te Rotterdam eischt / 802 als rest van het verschuldigde voor
twee geleverde ketels, c. Prot. nots. Philips dc Custer Rotterdam. (G. A. Rot-
terdam.) Obligatie 14 Juli 1689, waarbij Gilles de Hoy verklaart schuldig tc zijn
aan Heyndrijk Thierse mr. cooperslager ƒ 500 als rest van koop van een bran-
dewijnsketel.

2)nbsp;G. A. Schiedam. Res. Weth 3 Mei 1689.

3)nbsp;G. A. Schiedam. Res. Weth 13 Aug. 1689.

4)nbsp;G. A. Schiedam. Rcs. Weth 23 Sept. 1689.

B) G. A. Schiedam. Giftbocken 21 Jan. 1690.

Op 21 Febr. 1705 verkocht Jan Braam aan den Heer Mattheus van der Goes,
Raad en schepen van Schiedam, het complex (omschreven als: woonhuizinge,
brouwerij, branderij, pakhuizen, korenzolders, genaamd „dc Winthontquot;) voor
ƒ 8000. In 1698 (schuldrentebrief 6 Febr. 1698) bevonden zich in de brouwerij
2 brouwketels, in de branderij 2 ruw- en 2 distilleerketels.

-ocr page 97-

tracten, tegen te lagen verkoopprijs van zijn product, in verhouding
tot de stijgende korenprijzen. i)

Voor \'t overige aanschouwen we in Schiedam in het decennium
1688—\'98 een ontwikkeling in snel tempo. De voortdurende be-
moeiingen der regeeringscolleges met dezen nijverheidstak strekken
o.m. tot bewijs. In haast iedere bijeenkomst van de Weth wordt
dan beslist over een verzoek tot plaatsing van ketels, spoelingbakken,
enz. Heeringa heeft er indertijd reeds op gewezen, dat het opmaken
van een statistiek, getrokken uit de Wetsresolutiën, weinig betrouw-
bare resultaten zou geven, daar van de verleende vergunning niet
steeds aanteekening is gehouden. 2)

Dit is ongetwijfeld zoo. althans voor dien eersten tijd. Telkens
duiken er in de resolutiën branders op, wier namen we te voren
niet hebben ontmoet, b.v. als op 5 Aug. 1689 aan Pieter van Tey-
linge voorschriften gegeven worden omtrent de inrichting van de
varkenshokken bij zijn branderij. Want ook in Schiedam waren die
varkens een aanhoudende bron van ergernis. Trouwens, het niet
door deze viervoeters verorberde afval, de dikke of dunne spoe-
ling. leverde in dezen vorm bijna evenveel last op: 13 Juni 1689
werd den branders verboden deze in dc ..Haven. Schie of eldersquot;
te laten loopen.

Al vermelden de resolutie-boeken van de Weth slechts een drie-
tal aanvragen, het aantal moet stellig grooter geweest zijn. Op 31
Dec. 1689 wordt geconstateerd dat er in Schiedam ..nu vccle bran-
derijen zijnquot;, zoodat het noodig geoordeeld werd ..een gilde voor
de brandewijnbrandersquot; op te richten. Dit besluit had een voorge-
schiedenis.

In de vergadering van Burgemeesteren van 12 Nov. 1689 3)
was door een der nieuwe branders, Hendrick de Korder, gevraagd
om voorlichting inzake „eenige betalinge van penningen, dcwelcke
Sr. van Vlierden, tot Rotterdam, van hem als brander pretendeertquot;.
Heeren Burgemeesteren bepaalden, dat de Korder „acn hem geen

1689nbsp;Schepenrol (G. A. Schiedam), rechtszitting H Mei

contr\'. n 1. ^ 14 .fGijsbert van Meel
in I uunbsp;O«quot; hem volgens overeenkomst van 10 Febr. t.v. te leveren:

nagÏÏcnquot;tc\'\'\'\'Sen°nbsp;^^

2) In het meergenoemde artikel ..Uit de geschiedenis van Schiedamquot; bl. 201.

vln.Squot;^ M.®nbsp;van opgegaard gildegeld niet geheel

volledig is bijgehouden, kan ik niet deelen. Na de eerste Jaren. b.v. na 1695, is
uat zeer nauwkeurig.

) G. A. Schiedam. Besogneboeken Burgem. 12 en 26 Nov. 1689.

-ocr page 98-

gelt sal geven voordat hij sijn reeckeningh in Burgem.camer sal
hebben vertoont en oock de oorsaeck waeruijt het spruyt.quot;

Twee weken later kwamen de hoofdlieden van het Rotter-
damsche gilde uiteenzetten, dat het hier betrof een omslag van de
kosten, die het verzoek aan de Staten van Maart 1689 had mee-
gebracht, waarop Burgem. gelastten „dat Hendrick de Korder ne-
vens de andere voor yder ketel mede sal moeten betalenquot;.

Bij een aangelegenheid als deze zal de Schiedamsche overheid
de behoefte hebben gevoeld aan een orgaan, waarvan zij gebruik
kon maken om in allerlei voorkomende zaken regelingen te treffen
en voor de uitvoering zorg te dragen onder haar toezicht.

Vandaar het hierboven meegedeelde besluit van 31 Dec. 1689,
waarbij tevens aan een commissie uit de Weth opgedragen werd,
een concept-gildebrief samen te stellen, i) In deze commissie van
drie heeren zat geen enkele brander.

Om die reden kregen de branders dan ook inzage van het ont-
werp. Tegen den inhoud op zichzelven schijnen zij geen bezwaar
te hebben gehad. Wel kwamen zij aan Burgemeesteren verzoeken
„dat alhier ter stede geen gilde mocht werden opgerecht, maer in-
dien de heeren egter goet quamen te vinden om een gilde op te
rechten, dat sijl. alsdan haer daernae soude gedragenquot;. 2)

Wat hun ook maar geraden was! De Heeren van de Weth
hechtten op 8 Maart 1690 hun goedkeuring aan het concept, dat
onveranderd werd vastgesteld 3) en waarmede dus het Schie-
damsche brandewijnbranders- of ,,stoockersquot;-gilde zijn intrede
deed.

Veel voorbeelden heeft men bij de samenstelling van dezen gilde-
brief niet bij de hand gehad. Behalve in Rotterdam — in Weesp
was het gilde toen ongetwijfeld reeds ter ziele — was er nergens
anders een te vinden geweest. 4)

J. van Riemsdijk, Het brandersbcdrijf tc Schiedam, bl. 11 v.v.

G. A. Schiedam. Besogneboeken Burgem. 25 Febr. 1690.

De bezwaren der branders zijn niet vermeld. We weten dus niet of zc van
financieelen aard waren, dan wel voortkwamen uit beduchtheid voor overheids-
inmenging.

3) G. A. Schiedam. Res. Weth 8 Maart 1690.

Weliswaar was in Haarlem op 18 April 1674 door Heeren van dc Ge-
rechte op „schriftelijk betoog bij ofte van wegen eenige distellatcurs van ghebran-
de waterenquot; een „Keure ende ordonnantiequot; uitgevaardigd, maar die heeft klaarblij-
kelijk slechts ten doel gehad het distilleeren op kleine schaal door tappers te t»e-
letten. Er worden een deken en twee vinders aangesteld, ook was cr gildedwang.
\'t Inkomstgeld bedroeg ƒ 10.

-ocr page 99-

Het is o.i. niet te gewaagd, te onderstellen dat de Rotterdam-
sche ordonnantie als legger heeft gediend.

Ter vergehjking zetten we hier eenige overeenkomstige bepalin-
gen naast elkaar. Van het gilde te Rotterdam bezitten we geen
vroegere keur dan die van 1720, op oudere gebaseerd.

Rotterdam, (Ao. 1720).

Gildedwang, met uitzonde-
ring voor brouwers, die ruwke-
tels hebben en voor apothekers.
Wèl moeten de brouwers in dat
geval ook de jaarcontributie op
de ketels betalen.

Alleen burgers of burgeres-
sen worden in het gilde toege-
laten.

Inkomstgeld bedraagt ƒ 60,
voor kinderen van gildebroe-
ders of zusters ƒ 30.

Contributie: 1 stuiver per
week, verder jaarlijks voor el-
ken ketel 12 stuiver benevens
12 stuiver voor den gildemaal-
tijd.

Vier hoofdlieden, die twee
jaar dienen, en waarvan jaar-
lijks twee aftreden.

Schiedam. (Ao. 1690).

Als in Rotterdam.
Sedert 1694 zijn ook de brou-
wers ,,komende te brandequot; aan
\'t gilde „subjectquot;.

Niemand zal ketels stellen
,hij en zij poorter en burgerquot;.

Inkomstgeld bij de oprichting
ƒ 2, daarna ƒ 4 voor burgers en
ƒ 8 voor degenen, die eerst hun
burgerrecht moeten koopen.

I

Contributie: 12 stuiver per
jaar, verder voor eiken ketel 1
stuiver per jaar. (De 12 st. zijn
voor den maaltijd).

In 1694 wordt i. pl. v. 1 st.
voortaan 12 st. per ketel ge-
heven.

Uitkoopgeld of „doodschultquot;
bedraagt ƒ 1 (in 1695: ƒ 2).

Twee hoofdlieden, waarvan
jaarlijks één aftreedt.

In 1718 uitgebreid tot vier,
aftreding als in R\'dam. Boven-
dien een door de Vroedschap
benoemde Deken.

-ocr page 100-

Bij absentie op een doornbsp;Hij, die na oproep, weigert te

hooflieden bijeengeroepen ver-nbsp;komen is de eerste maal schul-

gadering 12 stuiver (voor tenbsp;dig 6 st., de 2e maal 12 st.,

laat komen 6 st., bij meer dannbsp;daarna ƒ 1:10 st.

uur 12 st.) te betalen.

In geval van „qualijk bejege-
nenquot; der hoofdmannen door
een gildebroeder boeten vannbsp;Eensluidend.

ƒ 1:10:—, ƒ 3, ƒ 6, benevens
„correctiequot;.quot;

Het eenige onderscheid van beteekenis is het belangrijke verschil
in hoogte van het inkoopgeld: ƒ 60 tegen 4 a 8 gulden. Jammer ge-
noeg is niet na te gaan, hoe hoog oorspronkelijk te Rotterdam dat
bedrag was gezet.

Waarschijnlijk zullen we er plaatselijke traditie (vergelijkingen
met andere gilden o.a.) in uitgedrukt hebben te zien.

De gaarboeken van gildegeld, omvattende de jaren 1694—1739 en
1740—1778, stellen ons in staat een overzicht te geven van de ont-
wikkeling van het brandersbedrijf te Schiedam in dat tijdperk, i)

In 1694 bedroeg het aantal nieuwe leden 13, waarvan 8 van bui-
ten, in 1695 onderscheidenlijk 14 en 6.

Over de jaren 1695 t.e.m. 1702 kunnen we met behulp der gege-
vens uit het oudste gaarboek de volgende statistiek opmaken:

la

- S I\'Squot;

Aant.lnbsp;„.. ^ ^^

Jaar:nbsp;Squot;\'quot;\'« ketels*nbsp;Uiiionderheden.

^.fr

12 April 1695.2) 17. 64. 1X8.2X6.5X4.nbsp;6X3.3X2.

1696.3)

33.

111.

1X7.3X6.3X5.2X4.

17X3. 6X2.

1697.

34.

111.

4X6. enz.

1698.

34.

95.

1X6.2X5. enz.

1699.

34.

88.

1X6. 1X5. enz.

1700.

32.

53.

1X5.

21X3. enz.

1701.

32.

61.

1X5.

13X3. enz.

1702.

35.

60.

1X5.

11X3. enz.

G. A. Schiedam. Archieven der vernietigde gilden: Brandersgilde. (Gaar-
boeken van gildegeld, 2 deelen).

2)nbsp;8 ketels: Daniël Boshuse ö Ben., 6 ketels: Jan dc Hoij en Lecndert den
Beer, juffr. de Man.

3)nbsp;7 ketels: de Heer Boshuse amp; Ben., 6 ketels: Jan dc HoiJ, Lecndert den
Beer.

-ocr page 101-

Aanvragen, aan dc Weth tot inspectie van de plaats van een te
zetten ketel zijn vooral veelvuldig in de jaren 1694 (in totaal 27
ketels) en in 1695 (28 ketels), i)

De vrede met Frankrijk te Rijswijk (20 Scpt. 1697), die automa-
tisch de verbodsbepaling tegen den invoer van Franschcn brande-
wijn zou doen vervallen, had zijn schaduw reeds vooruit geworpen:
in 1696 en 1697 volgt geen enkele aanbouw van branderijen, in
1698 heeft inspectie van slechts één ketel plaats, in 1699 komt er,
wonderlijk genoeg, nog één nieuwe branderij bij, n.1. van Jan Mar-
cusse Oostdorp, die 28 Maart van de Weth toestemming had ver-
kregen om voort te gaan met het ophalen van een schoorsteen en
het stellen van een rouw- en een distilleerketel in zijn „te maken
branderij agter int stal ter sijden sijne huisinge in de Boterstraet.quot; 2)
Oostdorp zal op de toekomst hebben gebouwd: voorloopig toch
zou zijn branderij niet in werking kunnen komen. In dat tijdsgewricht
maakte de Hollandsche korenwijnstokerij een crisis door, die heel
wat ernstiger nadeel berokkende, dan een tijdelijke terugdringing
door buitenlandsche concurrentie dat vermocht tc doen. 3)

Ue laatste jaren der 17de eeuw kenmerkten zich door hooge
graanprijzen 4); vooral in het jaar 1698, toen door het ongunstige
weer de oogst in ons eigen land cn in de aanliggende staten zoo
goed als geheel mislukt was, dreigde een „excessive duyrtequot;.

Vandaar, zoo deelde de Raadpensionaris Heinsius op 15 Oct.
1698 in de Hollandsche Statenvergadering mede, dat eenige „na-
buyrige ende andere princen ende potentaten, vreesende voor de
quade gevolgen van dien, niet alleen den uytvoer van dc selve grae-
nen in den haren hadden verboden, maer dat oock hare ingezetenen

Evenredig met dc toeneming van de ketels is dc vermeerdering der varkens.
In 1694 bepaalde dc Weth (Res. 24 Oct. 1694) dat ieder brander per ruwketel
30 varkens mocht houden (niet-brandcrs 9); dat bleek zulke onmogelijke toestan-
den te veroorzaken, dat 4 Juni 1695 het maximum op 20 werd gesteld, echter
op verzoek van \'t brandcrsgilde reeds 1 Aug. weer tot 30 verhoogd.

) G. A. Schiedam. Res. Weth 28 Maart 1699. Op 23 Mei 1699 betaalde
hij^zljn inkomstgeld ad ƒ 8 aan \'t stokersgildc.

Als in 1695 ccn plan wordt beraamd, om ccn vaste belasting, een ..tauxquot;.
op de branderijen in Holland in tc stellen, wordt het aantal „ruwe ketelsquot;, dat
in 1692 in Holland in gebruik was, door den commics-fiscacl. op 300 berekend,
die jaarlijks 46.800 lasten gerst cn rogge verstookten.

■•) Bunk. Staathuishoudkundige geschiedenis van den Amsterdamschcn graan-
handel. bl. 50—52. 81 cn Bijl. I.

Van Dillen. Dc duurte van het jaar 1698. (Onze Eeuw. jg. 1917 III. bl. 250
V.V.). en: Dc duurte in dc laatste jaren der 17de eeuw. (Onze Eeuw. Jg. 1918
III. bl. 60
V.V.).nbsp;Vnbsp;. JU

-ocr page 102-

groote quantiteyt graenen hier te lande deden opkoopen ende
vervoeren.quot;

Om nu verdere stijging van den korenprijs te voorkomen, stelde
hij den Staten voor, ter vergadering der Staten-Generaal aan te
dringen op een uitvoerverbod op granen, waarmee Hunne Ed.
Groot-Mogenden zich vereenigden. i)

Reeds den volgenden dag, 16 Oct. 1698, werd het gewenschte
placaat door de Staten-Generaal uitgevaardigd. 2) Op 17 Oct.
1698 — wederom op initiatief van Holland — volgde de aanvulling:
een tijdelijk verbod tot het stoken van brandewijn uit tarwe, rogge,
gerst, mout, spelt, boekweit, of eenige andere graansoort „op poene
van te verbeuren alle de granen, brandewijn, ketels, helmenquot; enz.,
benevens een boete van 3000 caroli guldens of bestraffing aan den
lijve. 3)

Alleen de afgevaardigden van Schiedam hadden zich in de Sta-
ten-vergadering tegen dezen voor hun stad zoo schadelijken maat-
regel verzet. 4) maar hadden ten slotte toegegeven ..met postpo-
sitie van haar particulier interest ten besten van het gemeenquot;. Slechts
wisten zij te verkrijgen — het was hun door de vroedschap op
\'t hart gedrukt 5) — dat branders, die nog een partij gebroken
of gemalen graan ..tot het malen toebereydtquot; (dus ongeschikt voor
de gewone consumptie) in voorraad hadden; aan den magistraat
hunner woonplaats konden verzoeken nog eenigen tijd te mogen
doorstoken, echter in geen geval langer dan 8 dagen na de publi-
catie van het placaat. 6)

Om een goede uitvoering te verzekeren, schreef het placaat voor,

1)nbsp;Res. Holland 15 Oct. 1698.

2)nbsp;Gr. PI. B. deel IV bl. 1321.

3)nbsp;Gr. PI. B. deel IV, bl. 1370.

Ook in het buitenland leidden overeenkomstige omstandigheden tot een soort-
,gelijk ingrijpen, zoo o.a. te Rijnberk, waar krachtens keurvorstelijk bevel (de stad
lag in het Keurvorstendom Keulen) van den 19 Sept. 1698 „dass Kom-Brandwein-
brennenquot; verboden werd. (Düsseldorfer Staatsarchiv, Kurköln VI: Status Rhein-

bergischer Kellnerei-Admodiations Quantum aus den Jahren 1693_\'98 § 20).

Op 22 October 1700 werd weer toestemming tot hervatting der werkzaamheden
verleend, mits voorzien van een „Concessionsscheinquot; met keurvorstelijk zegel.
(Düsseld. St. A. Depositum Rhcinberg VI. 3, Nr. 11: Ratsprotokoile vom 22
Okt. 1700).
-«) Res. H. 16 Oct. 1698.

») G. A. Schiedam. Res. Vroedschap 16 Oct. 1698.

ö) Gr. PI. B. IV. bl. 1370, Dezc termijn is verlengd tot en met 1 November
d.a.v. naar aanleiding van een verzoek van Burgemeesteren van Weesp om het
placaat nog voor 3 weken „buyten executiequot; te stellen. (Res. H. 23 Oct. 1698:

-ocr page 103-

dat de branders de helmen hunner „rouwequot; ketels onder bewaring
van Burgemeesteren der woonplaats moesten brengen. De distilleer-
ketels mochten in gebruik blijven, mits de eigenaar een beëedigde
verklaring aan den Magistraat aflegde daarin geen granen te zullen
stoken. Op 27 Nov. werd ook nog het bezigen van bier, ,,\'t zij
goedt, suyr, slap, vaets, onklaer of diergelijcke, geen uijtgesondertquot;
voor dc brandewijnstokerij verboden. i)

Bij die gelegenheid was door Schiedam, Rotterdam en Schoon-
hoven de wenschelijkheid van een verbod op den invoer van vreem-
den korenbrandewijn bepleit. Niet alleen uit Duitschland, maar zelfs
uit Engeland nam die import gestadig toe. Hooge prijzen wilde men
in het buitenland betalen voor de ketels en andere onderdeelen van
den branderij-inventaris, zoodat er groot gevaar bestond dat deze
„considerabele manufactuurquot; hier zou verloopen. Amsterdam ver-
zette zich echter: bij een dergelijk verbod zou men in Duitschland
ongetwijfeld als retorsiemaatregel den uitvoer van graan naar hier
verbieden. Van het geopperde plan kwam dientengevolge niets.

De stopzetting van het brandersbedrijf moest voor plaatsen als
Wccsp en Schiedam een ramp zijn; een belangrijk deel der bevol-
king zag zijn broodwinning daarmee, rechtstreeks of middellijk, te-
loor gaan. Ook de stads-financiën kregen een gevoeligen slag: de
„stads watcrkoorenmoolenquot; te Schiedam aan de Vest bij \'t Spui,
die in 1697 ƒ 1200 had opgebracht, kon in 1698 maar ƒ 959 besom-
men, stond in 1699 en 1700 geheel stil. 2) De pachter van de
„penningmaatquot; over 1698 kreeg van zijn pachtsom (ƒ 890) niet min-
der dan ƒ 220 „gercmitteertquot; 3) enz.

In de laatste maanden van 1698 had nu in de verschillende steden
de door het placaat gelaste inlevering van de helmen der ruwketels,
benevens de aflegging van den vereischten eed „van geen graanen
noch bieren brandewijnen te maeckenquot;, plaats gevonden.

..mits onder eede. geen andere granen te gebruiken als die albereyts vóór dc
publicatie van het placact gebroockcn ofte gemalen zijn.quot;)

Als nict-stcmhebbcndc stad kon Weesp slechts door middel van ccn request
aan dc Staten zijn wenschen uiten.

Res. Holland 27 Nov. 1698.

^^\'quot;cdam. Rekeningen van cxtra-ordinaris-thcsauricrs 1697, 1698,

1699, 1700.

G. A. Schiedam. Rekeningen van ordinaris-thcsauricrs 1698.
In 1699 bracht de pacht der penningmaat maar / 450 op. Het „gemaalquot; was
over 1698 verpacht voor ƒ 3570, waarvan cchtcr slechts ƒ 1500 betaald is. over
1699 was \'t nog minder: ƒ 1168.

-ocr page 104-

In Weesp geschiedde de beëediging der 33 branders op Zaterdag
1 Nov. Op den daaropvolgenden Maandag werden in totaal 62
helmen „in bewarenderhantquot; op het stadhuis gebracht, i)

Te Haarlem deden de branders den eed „dat zij geen koren of
graan meer zullen verstokenquot;, op verschillende tijdstippen tusschen
22 October en 23 Dec. 1698. Hun getal bedroeg 8. het aantal ketels
is niet vermeld. 2)

Burgemeesteren van Rotterdam hadden een omstandiger eedsfor-
mulier opgesteld, inhoudende: „Gij belooft en sweert dat gij gedui-
rende het verbod van de rouwstokerijen bij placaat van haar Hoog
Mögenden van den 17den October deses jaers 1698 gedaan, geen
granen nog eenige substantie, daarin graan gekookt of vermengd
is, het zij suyr bier of hoedanig het zoude mogen zijn, zult stoken
of tot brandewijn branden in eeniger maniere.quot; Op Maandag 3 Nov.
legden 21 personen, op 4 Nov. 11, op 5 Nov. 1, op 6 Nov. 5, op 7
Nov. 2, op 15 Nov. 1, op 1 Dec. 3, op 5 en 29 Dec. telkens 1, op 2
Jan. 1699, op 12 Jan., 28 Jan. en 29 Jan. telkens 1, op 10 Febr. ten
slotte nog één den gevorderden eed af, in \'t geheel 51. 3) Ook hier
missen we de opgave van ieders ketels.

Ten laatste: Schiedam. Uit een los stuk. liggende in \'t Besogne-
boek van Burgemeesteren, „notitij van de branders haer helmenquot;,
ongedateerd, maar ongetwijfeld eind October 1698 opgemaakt, ko-
men we te weten, dat de 34 branders, (die te zamen 95 ketels
bezaten) 77 helmen inleverden, terwijl 23 den eed „als distillateurquot;
aflegden.4) Nog voor het einde van het jaar kregen verscheidenen op
hun verzoek hun „rouwhelmquot; terug, „na praestatie van den eed van

ï) G. A. Weesp. Res. Burgem. 1 Nov. 1698. Zie bijlage VIII.

V G. A. Haarlem. Res. Burgem. Oct., Nov., Dec. 1698: fol. 151, 158, 165,
176. Het waren: Nicolaes (van) Noppen, Johannes Noppen. Ysaack Vogelaar
(„distelateur op de Burgwalquot;), Joh. Dingmans, Frans Ketel, Abraham Maas, wed.
Jochem Schaap, benevens de brouwer Cornelis Akersloot (tevens „brandewijn-
stoockerquot;).

3) G. A. R\'dam. Resolutiën Burgem. op die dagen. De helmen moesten
op de Oostpoort worden gebracht. Voor de namen, zie bijlage IX.

Noch in het Amsterd. G. A., noch in dat van Dordt. Delft of Leiden, hebben
wc eenige mededeeling omtrent een eedsaflegging door branders gevonden. Wel
bevindt zich in het Groot-Memoriaal (G. A. Amst.). deel 8. fo. 150v een lijst
van 48 „fijne distillateursquot;, die op 28 Oct. 1698 en later „den eed volgens
\'t placaatquot;. hebben afgelegd. O.m. komen er op voor: Lucas, Jacob en Benjamin
Bols. Gerrit Hoogheiden, Pieter van Neer. Nicolaes Noppe, Dirk Muurman,
Eldcrd Vredenburg, Andries Polster, Dirk Kanjer enz. Verscheidenen van hen
kennen we ook als „ruwstokerquot;.

Lijst van branders tc Schiedam. Bijlage X.

-ocr page 105-

niet te sullen stoken tegens \'t laatste verbothquot;, te beginnen met
Michiel Back op 13 Dec. 1698. tot en met den Heer Cornelis Ben
op 23 Maart 1699, gezamenlijk 15 helmen, i) De beteekenis van
het teruggeven van de ..rouwhelmenquot; zal waarschijnlijk wel geweest
zijn, deze branders in de gelegenheid te stellen, veevoer te bereiden
ten bate van hun magere varkens. Of ook hier de gelegenheid nooit
eens den overtreder heeft gemaakt?

De Heer Maarten Kouwenhoven de Jonge, baljuw en schout van
bchiedam. onderstelde dit klaarblijkelijk, toen hij op den 26en No-
vember „met dienders en soldatenquot; in de branderij 2) van Cornelis
üen was ..gevallenquot; en die bezetting daarin handhaafde, zooals de
Heer Ben in de Burgemeestersvergadering van 29 Nov. 1698 kwam

klacht doen. ..versoukende ontslaging van de voorss. dienders en
soldaten.quot;

Iemand als Cornelis Ben. die als lid of oud-lid van de schepen-
bank het praedicaat ..heerquot; voerde, was niet de eerste de beste Bur-
gemeesteren lieten de zaak dan ook niet onder zich zitten, maar
vroegen aanstonds den Officier om inlichtingen.

Ucrc verklaarde, bereid te zijn dc gewapende macht te verwij-
deren: alsdan echter verzocht hij arrest te mogen leggen op de ..ma-
terialen en gereetschappenquot; in de branderij, hetwelk Burgemeesteren
na van hem gehoord te hebben waarop hij „\'t selve was fonderen-
de , toestonden. 3)

Reeds in de zitting der schepenbank van 6 Dec. 1698 kwam het
geval „na rollequot; nog in behandeling, -i) Namens den Officier
werd aangevoerd, dat gedaagde in strijd met het placaat in zijn
branderij op het Pad een helm zou achtergehouden hebben en dien
op den 26en November gebruikt had om brandewijn van granen
te stoken. Overeenkomstig de bepalingen van het placaat hield de

nnbsp;Bcsogncbock Burgem. 13 Dec. 1698 v.v.

van BoSuyzquot;n raïdT \'\'\'\'nbsp;^en Heer Daniël

helft. gckSv^n 1nbsp;^quot;^\'quot;ecster. elk om de

dochter v^n DreUarnt^ \'\'\'nbsp;^atarina.

Dc baliuw of .rhn^ Boshuyzen verkreeg het gebruik van de branderij.

in \'t vervoTg.nbsp;als ..officierquot;. Zoo ook hier

r aquot;nbsp;Burgem. 29 Nov. 1698.

7 14 21 Fchrnbsp;6 Dcc. 1698. 24 Jan.. 31 Jan..

16 Tan n p k Tnfnbsp;^nbsp;Mei. 27 Juni. 18 Juli. 12 Dcc. 1699.

Sep 2 en 30 O ; r r^quot;quot;quot;\'nbsp;\'\' ^n 29 Mei. 12 Juni. 4. 18 en 25

^cpt.. 2 en 30 Oct.. 6 Nov.. 4 cn 24 Dcc. 1700. 30 April cn 7 Mei 1701.

-ocr page 106-

eisch in: le een boete van ƒ 3000 van wege \'t stoken, benevens ver-
beurdverklaring van helm, ketel, brandewijn en granen; 2e een boete
van ƒ 1000 wegens het ongeoorloofd behouden van den helm.

Het verweer van den gedaagde volgde op den „Regtdagquot; van
24 Januari 1699, insgelijks „na rollequot;. De procureur van den Heer
Ben betoogde erin, dat de voorstelling door den Officier geheel van
de ware toedracht afweek. Wel degelijk waren de helmen van alle
ruwketels uit de branderij op het raadhuis gebracht, maar met per-
missie van Burgemeesteren had Ben, evenals andere branders, den
helm van zijn distilleerketel mogen behouden, uitsluitend om de bij
de afkondiging van het placaat reeds gemaakte en in de branderij
aanwezige brandewijnen te kunnen overhalen om op „derselver
proefquot; (= sterktegraad) te brengen. Uitdrukkelijk deed Cornelis
Ben ontkennen (en desverlangd was hij bereid dat „met solemnee-
len eedequot; te bekrachtigen), dat hij na de publicatie van het placaat i)
dien helm had gebruikt of doen gebruiken om nieuwe „rouwe
mout- of koornbrandewijnenquot; te stoken. Ook op dien bewusten 26en
Nov. was dat niet geschied; evenwel had op dien dag Jan Bleek-
mans, destijds als knecht werkzaam in zijn
gewezen branderij, 2)
toenmaals tot
gistmakerij 3) ingericht, buiten zijn weten en tegen
zijn verbod in, den distilleerhelm op een van de ruwketels gezet.
Niet om moutwijn te stoken echter: het in beslag genomen zooge-
naamde graan bevatte evenmin als de inhoud van den ketel, meel
van mout of andere graansoort; het was niet anders dan „pelmeelquot;
of eigenlijk „de basten van de gepelde garstquot;, alleen bruikbaar tot
mesting of veevoer. Weliswaar bevond zich ook een stuk „rouwe
mout- of koornbrandewijnquot; op dien dag in zijn
gistmakerij, maar
dat was al veel vroeger gemaakt en ook al reeds verkocht en gele-
verd geweest, maar teruggekomen omdat het te slap en te blauw
was en geen ,,proefquot; hield.

Om al deze redenen liet de heer Ben verzoeken, dat het arrest
onrechtmatig zou worden verklaard.

Het geheele jaar 1699 bleef het geding hangende, evenzoo in het
daaropvolgende jaar. Op 24 Dec. 1700 durfden Schepenen de be-
slissing nog niet aan, maar droegen aan beide partijen op „elx in te

De publicatie had in Schiedam op 20 Oct. 1698 plaats gehad.

2)nbsp;De gedaagde deelde mee, dat Jan Bleekmans toen, buiten zijn toedoen,
„absenteert en voortvlugtigquot; was.

3)nbsp;Opmerkelijk! Mogelijk hebben we hier te zien een eerste proefneming
tot gistfabricage buiten dc brouwerij, een bescheiden aanslag op dier monopolie.

-ocr page 107-

leggen de somme van tien silveren ducatons, omme daarmede te
adviseeren bij regtsgeleerden.quot; i)

Eerst op 7 Mei 1701 volgde de uitspraak: op voor^vaarde, dat de
gedaagde .^nder solemneelen eedequot; zou verklaren „dat hij na dato
van het pubhceeren van het placaat. ten processe gemeld, niet heeft
gemaakt ofte doen maken of branden eenige rouwe brandewijn of
moutwijn van granen en specialijk niet op den 26en November 1698
ende dat hetgene bij Jan Bleekmans te dier tijd ter selver sake in
des ged.quot;- branderij soude mogen sijn gedaan door denselven Jan
Kl. is gedaan buyten sijn ged.ns. ordre, consent of kennisse. als-
mede dat hij ged. den helm in sijn branderij op den voorsz. 26 Nov.
gevonden, niet en heeft gebruykt nog heeft doen gebruyken omme
daarmede eenige rouwe of nieuwe mout- of coornbrandewijnen te
branden ofte te stooken ende dat voorsooveel Jan. Bl. denselven
helm op den voorsz. 26en Nov. daartoe gebruykt soude mogen
hebben, het selve is gedaen buyten kennisse ende tegens het verbot
van hem ged.». ende nog dat hij gedaagde tot sijn distilleerketel
IZr r u\'Tnbsp;h^^ft gchadtquot;. zou de

Zn entnbsp;-sch ontzeg-

gen en de proceskosten compenseeren. ..om redenen haar Ed. agtb

daartoe moveerendeIn geval echter van ..ontstentenissequot; L

den eed zou de eisch worden toegewezen.

Voor de Schiedamsche schepenbank was de zaak daarmee afge-
daan: de eed zou immers voor den heer Ben geen bezwaar zijn 2)

Toen dit vonnis was uitgesproken, behoorde de eigenlijke oorzaak
van al deze onverkwikkelijkheden, de stopzetting, reeds geruimen
tijd tot het verleden.

Jn het voorjaar van 1699 hadden de bierazijnmakers in Holland

^^nbsp;quot;quot; ^^quot;^cf vnn het vonnis

flclccrdcn-Vnbsp;Ingewonnen is ..het advys van onpartijdige regts-

bij\'den H^veTan hS\'\'.\'quot;; T

in de archieven vanTtnbsp;« quot;quot;nbsp;de pen Is gebleven:

Een dergellik aeval V. u/ °nbsp;daaromtrent niets aan.

in de kiem verstiK 1 o?^nbsp;vergelijking met het hier behandelde,

staat opgeteekend:\'..10 Febr commissarissen des gemeene lands-middelenquot;
Heer Matthiis Schouton
knbsp;impostmeester van t gemaal contra de

moutmolen . e Kcï\' w^nbsp;--P^^nie eygenaar van de

Od 1 q^nf ifiOQ . j ^quot;quot;de en contraventiequot;.

egeene deZi u ^ ^ \'\'nbsp;Indirectelijk

geene de minste kennisse heeft gehadt van de pretense fraude.quot; (R A. Haarlem).

-ocr page 108-

het verzoek aan de Staten gedaan, om weder gerst en haver te

mogen bezigen in hun bedrijf.

De gedeputeerden van Schiedam ter dagvaart kregen als last
mee: „daerinne niet te consenteren, ten sij met eene ende te gelijk
ook aen de brandewijnbranders vergund werde van gelijken van
garst ende haver, dog mede van geen andere granen, hare rouwe
mout-brandewijnen te mogen stoken.quot; i) Zij konden echter het
eerste niet verhinderen en het andere voorloopig nog niet verkrij-
gen: de graanprijzen bleven volgens de meening der meerderheid

vooralsnog te hoog.

Het succes der azijnmakers zal wellicht de branders hebben aan-
gespoord op hun beurt eveneens een beroep op de Staten te doen.
In September 1699 presenteerden te dien einde de ,gezamentlijcke
koornbrandewijnbrandersquot; van Holland een request, waarin zij be-
toogden dat het verbod van 17 Oct. 1698 zoowel aan henzelven als
aan de inkomsten van het Land groot nadeel berokkend had, zonder
dat het beoogde doel, de daling van de graanprijzen, er door bereikt
was. In Engeland en in Dantzig was de uitvoer van granen ver-
boden: echter kwamen daarvandaan „duysenden van stucken ende
amen koornbrandewijn na Hollandt.quot;

Zoo stond te vreezen, dat bij langer voortduren van dien maat-
regel hun bedrijf, „hetwelck altijdt een fabricq was geweest aen
dese landen als eygen. vertierende hunne koorn-brandewijnen ende
gedistilleerde wateren na Oost- ende West-Indiën, Duytslandt,
Vlaenderen, Brabant. Schotlandt, selfs op alle rijcken ende steden
in
de Oostzeequot;, zou verloopen.

Het ..koorn-brandcwijn stoockenquot;. eenmaal elders gevestigd, zou
zich daar zoodanig kunnen ontwikkelen dat het ..namaels hier te
lande buyten herstellinge soude zijn, tot groot nadeel van de ge-
meene Landts impositiën ende totale ruïne van hun supplianten.quot;
Daarom verzochten de branders aan de Staten óf intrekking van
het verbod óf een „ordre op de koorn-brandewijnstokerij.quot; 2)

Zoowel te Rotterdam als Schiedam kwam op 28 Sept. 1699 het
punt „rakende het weder permitteeren van het stoken van de bran-
derijenquot; in behandeling.

G. A. Schiedam. Res. Vroedschap 13 en 20 April 1699.

2) Het oorspronkelijke request is op \'t Algemeen Rijks-archief nóch onder
dc ingekomen stukken der Staten van Holland nóch bij die der Gecommitteerde
Raden tc vinden. De hier gegeven samenvatting is ontleend aan den tekst in de
Resolutiën der Staten van Holland Ao. 1699, 27 Nov. 1699.

-ocr page 109-

Kenmerkend voor het verschil in opvatting omtrent het belang
dezer industrie als welvaartsbron, zijn de besluiten der beide vroed-
schappen: die van Schiedam draagt kort en goed haar gedeputeer-
den ter Staten-vergadering op: ..die sake voort te setten sooveel
doenhjk sal sijnquot;. m.a.w. het verzoek krachtig te steunen. Zij moes-
ten den raadpensionaris trachten over te halen, dat hij in dezen
..bij pluraliteit van stemmenquot; wilde doen beslissen en in geval van
onverhoopte afwijzing ook de aan azijn- en stijfselmakers verleende
permissie zou doen vervallen, i)

In Rotterdam wordt de zaak der branderijen beschouwd als een
onderdeel van ..het gehele werck van de granenquot;. Nog op 6 Oct.
1699 besloot men daar dat ..het gemelte versoeck van de branders
vooralsnoch niet sal werden toegestaen.quot; 2)

Op 27 Nov. evenwel werd in de Staten-vergadering het advies
van Gecommitteerde Raden uitgebracht; het hield in dat ter Staten-
Ueneraal door Holland zou worden voorgesteld, om voorloopig tot
1 April 1700 aan de branders te veroorloven elke week V. last garst,
haver. ..slechte ende onbequame roggequot; en wel voor ^ deel gerst

^storen.quot;) \' ^nbsp;-quot;-lettend toeziet te

Wederom op denzelfden dag. 30 Nov. 1699. werd dit advies in
Rotterdam en Schiedam besproken. In de eerste stad besloot men
thans ,,dat met het voorsz. advis sal mogen werden geconfor-
meerd, 4) de vroedschap van Schiedam droeg haar gedeputeerden op
„haer daermede te mogen conformecren, dog. ist doenlik, de quan-
titeijt van het gepermitteerde graen wat te vermeerderenquot;. 5)

Alleen Amsterdam bleef zich nog verzetten. De heeren. aan wie
de vro^schap daar opgedragen had het advies van Gecommitt. Ra-
cen te bestudeeren. 0) brachten reeds spoedig rapport uit. waarmee
de vroedschap zich vereenigde. 7)

Zij gevoelden wel voor de wenschen der branders, maar de graan-

alli JT^ T.^nbsp;intrekking van het verbod naar

alle waa^hijnlijkheid nog „meerder steigerenquot;. Bovendien zou het

J) G. A. Schaam. Res. Vroedschap 28 Sept. 1699.

L^Hotr 27 Nt^-

r A Qnbsp;30 Nov. 1699.

0 r A tnbsp;Rquot;. Vroedschap 30 Nov.\'1699.

1 U A. Amsterdam. Res. Raad 1 Dec. 1699

) G. A. Amsterdam. Res. Raad 3 Dcc. 1699.

-ocr page 110-

zeer bezwaarlijk zijn voldoende toezicht te houden op het nakomen
der beperkende bepalingen. Er zou weliswaar slechts haver en gerst
naast voor menschehjk voedsel onbruikbare, rogge mogen worden
gebezigd, maar haver en gerst waren, blijkens de ondervinding, zeer
qoed geschikt voor het bakken van brood. Om „alle duurte ende
Leruyt spruytende ongemakkenquot; verder zooveel mogelijk te voor-
komen, meenden de heeren. dat het verzoek voorloopig nog moest

worden afgewezen.nbsp;. . a . a^^

Ook de Raadpensionaris slaag ie er vooreerst met in, Amsterdam

over te halen zich bij de meerderheid der Statenleden aan te sluiten

door te wijzen op verminderde duurte, waarmee de ..becommenn-

qequot; zeer was afgenomen.nbsp;u

\' In den aanvang van het nieuwe jaar, op 9 Januari 1700 brachten

de gedeputeerden van Schiedam, krachtens hun opdracht, het verbod
ter sprake in de vergadering der Staten van Holland. 2)

Nu de vrees voor gebrek aan broodgraan, die ook hen er
toe had gebracht in October 1698 tot het verbod mede te werken,
verdwenen was, zoo voerden zij aan, was er ook geen enkele reden
om dien maatregel „streckende tot ruine ende diversie van een ma-
nufactuijr. hetwelcke in de voorschreve stadt ende in andere steden
een
hooft-neringe wasquot;, te handhaven. Thans zonden andere landen
abundantelijckquot; koornbrandewijnen hierheen, waaruit we anders
ongetwijfeld granen getrokken hadden. Wanneer den branders eeni-
qe vrijheid om te stoken werd toegestaan, hoefde men niet te vreezen
dat de graanvoorraad daardoor te zeer verminderen zou. Reeds m
-hun eigen belang zouden de branders bij de betrekkelijk toch nog
hooge graanprijzen en in aanmerking genomen dc goedkoopte van
den Franschcn brandewijn, niet anders stoken dan graan dat ..onbe-
quaemquot; was voor de consumpde. en in geen grooter hoeveelheid
dan juist noodig was ..om het manufactuijr eenighsints gaende te
houden ende de verdere diversie te stremmen.quot;

Ten langen leste draaide Amsterdam bij. In de vroedschapsver-
qaderinq van 27 Jan. 1700 stelden Burgemeesteren voor. te bewilli-
gen in de
voorstellen, zoowel van Rotterdam betreffende den vrijen
uitvoer van de helft der nieuw ingebrachte granen, als van Schie-
dam aangaande het verlof tot stoken, mits alsdan daartoe ook mocht
v/orden aangewend de „partije van eenige honderd lasten Italiacn-

1)nbsp;G. A. Amsterdam. Missiven van gedeputeerden ter dagvaart, deel 2\\

brief 5 Jan. 1700.

2)nbsp;Res. Holland 9 Jan. 1700.

-ocr page 111-

sche tarwe die de stad had aangekocht en ..door de calander zeer
(was) geinfecteert en daerdoor mogelijk niet bequaem om te kun-
nen worden verbakken.quot; i) De vroedschap besloot dienovereen-
komstig!

Zoo geschiedde het dat op 30 Jan. 1700 de Staten van Holland

van Ho land m de Staten-Generaal den 5en Febr. d.a.v. vastgesteld
erd J dat de branders tot 1 Juni in hun eigen branderijen en in
nun voordien
gemaakte ketels 1/2 last van de vernoemde granen per
week en per ketel zouden mogen verstoken, mits onder eede belo-
vende zich daaraan te houden.

De eerste bres was geschoten! Reeds begin Mei bereikte de Sta-
^^quot;°^kschrift. dat ook ditmaal pretendeerde\'
Hollandquot;nbsp;..gemeene coornbrandewijnbranders in

ren geraadpleegd en eenigszins qepr.kkeir n.f ^^nbsp;T

\'r.r Hquot;quot; ^^^^^

open gesteld ende van limitatie bevrijd werden quot; 4)
Op denzelfden dag kregen de Rotterdamsche afgevaardigden
od-

graankorrels vernieltnbsp;quot;quot; quot;^^^\'^an de larve in de pakhuizen dc

3! lil\'nbsp;30 Jan. 1700.

^ G A^Schi;?\'^quot;quot;-^ 5 Febr. 1700.

G. A Amstcrd^r^ Dnbsp;10 Mei 1700.

^In het Gr^-E^lJ^ Mei 1700.

benoeming voor van den makela.r T f\'nbsp;^^nbsp;\'^00 dc

een bewijs moest verstrekken M » ^\'^krccl. die na keuring, ann dc branders
om tc verstoken. Ook elders mc^^t dl

plaats hebbennbsp;ingevolge dc publicatie van 5 Febr. 1700

-ocr page 112-

wen, groote onkosten moeten getroosten om hun branderijen weder
in gang te brengen, daar de gereedschappen door het lang buiten
gebruik zijn, veel geleden hadden. De gering toegemeten hoeveel-
heid graan was juist voldoende om hen voor gebrek te behoeden;
knechts konden zij er niet op na houden. Op dat tijdstip hadden zij
veel magere varkens opgelegd, omdat de huislieden in het loopende
seizoen hun spoeling niet noodig hadden. In den korten, nog resten-
den tijquot;d tot 1 Juni konden zij die varkens onmogelijk „tot nut ende
dienst van de gemeentequot; vetgemaakt krijgen. Weshalve zij verzoch-
ten voortaan minstens een geheel last graan per ketel \'s weeks te
mogen verbruiken en wel met een betere verhouding ten opzichte
der rogge n.1. half gerst en half „onbequamequot; rogge of tarwe of
anders 2/3 gerst en 1/3 bedorven rogge of tarwe. 1)

Laconiek beshsten de Staten: het ter Generaliteit „daerheenenquot;
te leiden, dat de ,,vrijdomquot; van den 5en Febr. nog voor 6 maanden
werd verlengd.
2) Diesovereenkomstig besloten Hunne Hoog-
Mogenden.

Het leed was nu bijna geleden! Op 22 Sept. 1700 werden de
plakaten van 16 en 17 Oct. 1698 door de Staten-Generaal ingetrok-
ken, om reden van „de goede gewassen van het voorleden jaar en
van dit loopende jaarquot; en was dus wederom èn de uitvoer van
granen èn het stoken van korenbrandewijn in volle vrijheid veroor-
loofd. 3)

Hoe hebben de branders gedurende dien gedwongen stilstand het
hoofd boven water weten te houden? Veel weten we daaromtrent
niet. Er zullen sommigen geweest zijn, die in hun branderij andere
grondstoffen zijn gaan gebruiken (rozijnen e.a. vruchten bijv.), maar
dat kan onmogelijk op groote schaal geschied zijn. Weer anderen
legden zich toe op de azijnmakerij uit dergelijke ingrediënten of
keerden terug tot hun vroeger (of nog steeds aangehouden) beroep
als metselaar, beenhouwer, koopman, timmerman, chirurgijn,
enz. 4)

1)nbsp;Res. Holland 15 Mei 1700. Ook dezen keer was in Amsterdam niet zeer
willig; het wenschte slechts V^ last per branderij i. pl. per ketel te permitteeren.

2)nbsp;Rcs. Holland 15 Mei 1700.

3)nbsp;Res. Staten Gen. 22 Sept. 1700. Gr. Pl. B. IV, bl. 1388. Vgl. Vroed-
schap Rotterdam 14 Sept., Raad Amsterdam ad id.. Res. Holland 18 Sept. 1700.

Bij Res. Holland 25 Sept. 1700 werd besloten de intrekking „alommc tc pu-
bliceerenquot;.

De hier vernoemde beroepen zijn aan in dien tijd voorgevallen verkoopen
ondecnd. Waarschijnlijk staat met dien strijd om bestaan ook in verband een
aanteekening uit dc Burgcmeestcrsresol. van Weesp op 25 April 1699: De vrouw

-ocr page 113-

Voor velen zullen deze maanden - nadat de voorraad moutwijn
uitverkocht was - een tijd van beproeving geweest zijn.

branderijen, wier eigenaars zich ge-

IZtTltPT-rnbsp;van de hand te doen,

erTeenverschillende gevallen is

^^nbsp;gefailleerde Hillegert

f 20TJJ,Vnnbsp;9-bruik om op H April 1699 voor rLp.

LandPrnbsp;vroegere

branderijen aan de overzijde van de Nieuwe Gracht.

jen of 3 O? J\'^^oo quot;\'^^-^-^^-quot;-brander Dirck van Castil-
hl^ ^ Of be^ 1699 aan deken en hoofdlieden van \'t Sint-An-

reedschappen oo de fi^hrM; ,nbsp;branderij mèt de ge-

ƒ .100) orop 3\'oc.M 99 ,o!ï\'Te \'\'p™quot; ^

iit=L#isi

De daling in het getal betalende ketels bij het Schiedamsche
brandnbsp;van 95 in 1698. tot 88 in 1699.\' de val ot 53 n

•!an 169fquot; \'of^^^ 1707 eer he p d
;an^l696 en 97 met 110 ketels ten naastenbij daar weer bLc^kt

r\'Tgratjrop^^lTrquot;nbsp;v^®*- ^uis cn branderij op dc Hcc-

boslacf. ..Wek? vcr^riquot;nbsp;-- p\'^dcn In

notulen.nbsp;geconsenteerd en toegestaanquot;, melden de

-ocr page 114-

HOOFDSTUK IV.
DE ACHTTIENDE EEUW.

Men is gewoon de achttiende eeuw te beschouwen als een bloeitijd
voor de korenwijnbranderij in Holland. Te ontkennen valt niet, dat
toen, en voornamelijk in de tweede helft dier eeuw, deze industrie een
geweldige ontwikkeling heeft doorgemaakt, zoodat alleen in Schie-
dam in het jaar 1795 een getal van niet minder dan 438 ruw- en
225 distilleerketels te vinden was.

Evenwel geldt deze vooruitgang uitsluitend eenige steden aan
de Maas. In andere plaatsen, bijv. Alkmaar i) en Haarlem 2)
gaat het brandersbedrijf geheel te niet, in Amsterdam verdwijnt het
zoo goed als geheel, in Dordrecht en Delft is het tijdelijk te gronde
gegaan en heeft alleen in de laatste stad nog eenige beteekenis kun-
nen herkrijgen, in Leiden is er van vooruitgang niet veel te bespeu-
ren, zelfs Weesp ziet in den loop der eeuw zijn branderijen de een
na de ander uitstoken en behoudt slechts een luttel aantal over.

De verklaring van deze opmerkelijke concentratie in Rotterdam,
Delfshaven en Schiedam, moet gezocht worden in den aard van het

1) In het Memoriaal van Burgemeesteren (G. A. Alkmaar) komen omstreeks
1700 nog enkele vergunningen voor tot het oprichten van branderijen: 16 Juli
1695 aan Willem Vlae en 11 Sept. 1703 aan Hendrik Smit. Het werd hun toege-
staan varkens te houden voor het consumeeren der spoeling, mits geen klachten
daarover kwamen.

In 1701 klaagden de brandewijnbranders te Haarlem bij monde van Johan-
nes Noppen en Jan Dingemans, dat de toenmalige exchijnsmeester van de turf
van hen vorderde den vollen „exchijnsquot;, terwijl zij met goedvinden van Heeren
Burgemeesteren al meer dan 30 jaar niet meer hadden moeten betalen dan de
brouwers. Burgemeesters stonden het verzoek toe. (G. A. Haarlem. Res. Burgem.
6 Sept. 1701).

In 1710 werd den branders verboden: „eenige andere brandewijnen uyt te slaen
als hare gemaekte koornbrandewijnen, sonder dat sij deselve sullen vermogen
te verdisteleren of met enige andere specien te vermengen, het sij tot genever of
anijs of anders, gelijk mede deselve niet minder sullen vermogen uijt te slaen
als een aem en dat in een fust op een boete van 300 guldens.quot; De branders
mochten ook geen kleiner fust. evenmin als flesschen. kannen of kruiken in hun
branderijen aanwezig hebben. (G. A. Haarlem. Res. Vroedschap 14 Sept. 1710
en Ampliatie ordonnantie 10 Dec. 1710). In 1711 pachtten de branders zelf den
accijns voor ƒ 3000.

-ocr page 115-

Detfttd\'^nbsp;^^ Delfshavensche brander Bernardus

onLn r f ;nbsp;~nbsp;- uitvoerverbod op

onzen korenbrandewijn ruïneus moest zijn voor hun industrie: 20 è

30 branderijen waren immers voldoende om in de consumptie van

Holland zdve te voorzien, de overige, bijna 200, trafieken konden

Slechts „door de buytenlandsche commercie aan \'t stooken blij-
ven. 1)nbsp;\'

De uitvoer geschiedde, reeds in 1699, naar verschillende omlig-
gende landen naar de Oostzee, Engeland. Oost- en West-Indil
U t l\'nbsp;belangrijke afnemer ook Noord-

^egen Engeland in opstand gekomen Amerikaansche koloniën door
Ïm chTk \' ƒnbsp;^^^nbsp;-- erkend, waren de Schie-

van^^nbsp;de voortbrengsden

van deze bloeiende stad. ons gedistilleerd en andere koopw! en

vnj in Uw staten, zonder eenige belemmering en zonder Tan Té

.ware rechten onderhevig te zijn. mogen worden ingevoerd.\'quot;)

Voor den. m hoofdzaak westwaarts georiënteerden export. wLn

de Maashavens zonder twijfd het best gdegen; de handd op ^

gdand. Franknjk, Spanje, West-Indië en Amerika was daar van
overwegend bdang.

De achteruitgang van de branderij te Weesp in de 18de eeuw
zal daann zijn oorsprong hebben gevonden: de groothanddaars (de
zoogen. „zeehandelaarsquot;) te Rotterdam hebben in deze branche die
te Amsterdam overvleugdd: te Amsterdam, zoowd als te Rotter-
dam zijn distillateurs met aanzienlijken afzet naar het buitenland
voor den een als den ander wordt Schiedam steeds meer de nor-
male leverancier van de grondstof voor hun „fijnstokerijquot;, den
moutwijn. 3)nbsp;; ^ ,

2! nnbsp;de branderijen no. 1027a.

) De stad Schiedam had John Adams tot een bezoek uitgcnoodigd. wat deze

belee delijk afjoeg (Mei 1782). De brief komt voor in: „The Diplomalic Ïorres\'

^^ ^^^

-ocr page 116-

Rechtstreeksche gegevens aangaande het brandersbedrijf zijn te
U O r d r e c h t tot op de laatste decennia der 18de eeuw schaarsch.

Een enkele nieuwe aanbouw slechts: van Jacob Leijten, die in
1704 van Burgemeesteren vergunning krijgt tot oprichting van een
branderij, met de verplichting „de spoelinge en de verdere onreynig-
heyt, in de branderij vallende, met een schuijt buyten in de revier
te brengen.quot; i)

Daarentegen enkele faillissementen: in 1699 2) van den zeep-
zieder Abram Tergier, die een branderij met twee ketels bezat, in
1707
3) van Hendrick Croese, wiens uitvoerige inventaris o.m.
vermeldt „twee groote copere ketels met sijn toebehooren, een conjax
stuck half vol jenever, twee ketels met beslag, 8 half-vaten spoe-
lingquot;, enz. Kleine bedrijven dus beide.

Toen in 1719 door Heeren van den Gerechte een keur werd uit-
gevaardigd tegen het mesten van varkens, „\'t welk een onverdra-
gelijke stank en vuyligheydquot; kwam te veroorzaken en aan de goede
ingezetenen der stad ,,groote overlast en incommoditeytquot; berok-
kende. weshalven het aan elkeen „wel scherpelijkquot; verboden werd,4)
bleef evenwel de deur voor de branders en „verkeslagersquot; op een
kier staan: deze twee categorieën van nijveren konden „te dien eyn-
dequot; aan Burgemeesteren permissie verzoeken.

Afdoende blijkt de bedreiging met een boete van ƒ 12 voor elke
overtreding (1/3 voor den aanbrenger) niet te hebben gewerkt. Al-
thans achtte men in 1741 een hernieuwde afkondiging noodig.
Wederom zonder blijvend resultaat!

In 1755 toch moest het Gerecht naast de afgezaagde stank- en
ongemak-motieven constateeren, dat door het werpen van mest in
de grachten, deze zoo ondiep waren geworden, dat ze met groote
onkosten voor de stad moesten worden uitgediept. Na een maand
(15 December) zou niemand meer een varken mogen houden, met
uitzondering alweer van branders en varkensslagers, thans nog
vermeerderd met stijfselmakers, die ontheffing konden aanvra-
gen. 5)

1)nbsp;G. A. Dordrecht. Res. Burg. 3 Juni 1704.

2)nbsp;G. A. Dordrecht. R. A. 1453. Desolate Boedels 21 Maart 1699.

3)nbsp;G. A. Dordrecht. R. A. 1454. Des. B. na 12 April 1707.

4)nbsp;G. A. Dordrecht. Keuren van den Gerechte, 25 Nov. 1719, 11 April 1741.
Er waren dus nog branders in Dordrecht te dien tijde, maar niet in zulken getale,
dat
zij den noodtoestand op hun geweten hadden.

ß) G. A. Dordrecht. Keuren van den gerechte 18 Nov. 1755.

Boete: le verbeurte van het varken ten behoeve van het weeshuis; 2e aan

-ocr page 117-

Vermoedelijk waren er destijds nog één of meer branderijen in
Dordrecht aanwezig; mogelijk ook geschiedde de vermelding enkel
mt traditie. In elk geval, na 1755 kunnen er niet lang meer geweest
zm, daar een kleine twintig jaar later de herinnering aan het vroe-
ge^ bestaan dier industrie geheel verdwenen bleek te zijn.

loen n.1. m 1772 i) Cornelis Vernes van Burgemeesteren ver-
gunning gekregen had tot oprichting eener branderij ..bij het sluysje
aan deses stads vestequot; (bij de vroegere branderij van Hechters?) en
tuj vervolgens aan den Oud-Raad om vrijdom van stads-impositiën
Mcrzocht voor 12 jaar. 2) k^am in het ..berigtquot; van den door dit
college om advies gevraagden directeur van des stads collectieve
middelen de volgende opmerkelijke zinsnede voor:

..dat de voorsz. fabrijcq alhier geheel nieuw en dus alleen op
Hasard bij den suppl.t. werd ondernomen cn dat den goeden uijt-

slagh van deselve tot beneficie van de stad en commercie soude
können strekkenquot;.

De Heeren van den Oud-Raad waren de nieuwe onderneming
nog gunstiger gezind dan hun ambtenaar, die. aangezien de bran-
den, als een ..pree was bedoeld en diensvolgens zoo goedkoop
mogelijk aangeleytquot;. daarom slechts vrijstelling van excijns op ge\'
maal, kolen en turf voor 6 of 8 jaar had willen verleenen

In overweging nemende. ..dat er nooyt een branderij, voor soo-
veel hen bekent was, in deese stad was opgeregtquot; en dit bedrijf
daarom zooveel mogelijk aangemoedigd behoorde te worden, besloot
de Oud-Raad het verzoek voor 12 jaar toe te staan. 3)

Een zelfde welwillendheid betrachtte dit college eenige maanden
iater jegens Ferdinand Loos. die met bovenstaanden Cornelis Ver-
nes geassocieerd geweest was. maar oneenigheid had gekregen en
daarom, tezamen met vier anderen, een loods op de Vest bij het Hoef-
^serspoortje had gekocht voor ƒ 450. 4) belend aan de eene zijde
de glasblazerij en aan de andere het poortje. Ook hij 5) verkreeg
voor 12 jaar de begeerde voorrechten.

den aanbrenger (een belooning van) 30 stuiver. Diens naam zou worden „ge-
secreteert .nbsp;°

1) G. A. Dordrecht. Requestboek Burgemeesteren 9 Oct. 1772.

-) Bij res. Oud-Raad van 14 Maart 1761 was deze begunstiging ingesteld
ter aanmoedigmg van de stichting van nieuwe suikerraffinaderijen.

4 Squot; ^nbsp;Res. Oud-Raad 17 en 28 Oct. 1772.

G. A. Dordrecht. Transportreg. 2 Febr. 1773.

17^ P\'nbsp;Oud-Raad 1 Maart en 13 April 1773. Op 29 Maart

1//J kreeg hij van Burgemeesteren toestemming voor de oprichting. (Rcquestboe-
ken Burgem. o.d.d.)

-ocr page 118-

Het wildef echter in Dordt maar niet vlotten met de herrezen in-
dustrie; uit een schrijven van den reeds genoemden directeur der
collectieve middelen J, Perduijn komen we te weten, dat de bran-
derij van Cornelis Vernes »»weinig jaren na 1772 in verval is
geraakt, en die van Ferdinand Loos, „eenigsints aan den gang ge-
houden wordt.quot; 1)

Een derde sollicitant naar de te verkrijgen gunsten kv/am in 1778
opdagen in den persoon van den koopman Paulus Knogh. Hij wilde
zijn huis, genaamd „den Oyevaarquot;, staande bij het Melkpoortje op
den Rietdijk, achter uitkomende op stads vesten en waarin geduren-
de 45 jaar door zijn voorzaten en vervolgens door hem zeiven ge-
distilleerd was gestookt, tot een branderij inrichten, 2) vroeg te
dien einde om vrijstelling van de stads-impositiën „met opsigt tot
alle de speciën en ingrediëntenquot; die in zijn branderij zouden wor-
den gebruikt. Verder verzocht hij ontslag van „kerkendienstenquot; voor
zich, van „wagt- en kerkendienstquot; voor zijn zoontje Pieter Anthony
in de toekomst, van \'t waarnemen der burgerwacht voor zijn vaste
knechts. 3)

Hij had opgemerkt, beweerde hij, dat geen branderijen „groot of
klein, welke binnen deze stad van tijt tot tijt zijn opgerigt, tot hier
toe bij voortgang hebben kunnen staande blijven, maar telkens te
gronde zijn gegaanquot;. Hij schreef dit euvel toe aan het ontbreken
toentertijd van vrijdom van stadslasten en ,.verdere aanmoedigin-
genquot;, zooals de branderijen te Schiedam wel genoten, die ,.daardoor
zoo zeer bloeienquot;.

Op 23 Nov. 1778 volgde een goedgunstige beschikking: alles
werd ingewilligd, alleen \'t zoontje zou later nog eens moeten
vragen.

Een bezwaarschrift der buren op den Rietdijk (er was daar een
groot pakhuis met pik en teer, een blok- en kastemaker, een hout-
kooperij, een aantal hooizolders) werd afgeketst: ook in Delft, en

1)nbsp;G. A. Dordrecht. Res. Oud-Raad 18 Nov. 1778. De 4 vierde parten in de
„loots jegenwoordich geapproprieert tot een geneverbranderijquot; naast de glas-
blazerij kwamen in 1775 alle in bezit van Aalbert de Gelder (•}-1777) en com-
pagnie. Op 16 Oct. 1777 ging de branderij met drie huisjes in het poortje voor
ƒ 3300 over aan Jacob Swerus te Rotterdam. (Transportreg. o.d.d.)

2)nbsp;Paulus Knogh was derhalve distillateur, allicht ook slijter. Reeds in het
transportreg. 10 Mei 1703 ontmoeten we den naam Pieter Knogh, brandewijn-
brander. Het huis met een pakhuis en branderij daarachter in de Voorstraat naast
het Melkpoortje werd 13 Maart 1738 verkocht voor ƒ 14Ü0 door erfgen. wed.
Arnoldus Knogh.

3)nbsp;G. A. Dordrecht. Res. Oud-Raad 30 Sept. 1778.

-ocr page 119- -ocr page 120-

c

. igt;-

w

-ocr page 121-

vooral in Weesp en Schiedam stonden de branderijen tusschen
andere huizen in. oordeelden de heeren van den Oud-Raad. i)

Waarschijnlijk is er daarna van de oprichting niets gekomen; al-
thans doet Knogh op 4 Maart 1782 een precies gelijkluidend ver-
zoek. hetwelk toen opnieuw werd toegestaan. 2)

De bezitter der andere branderij, Jacob Swerus, wendde zich bij
request van 18 Juni 1785 tot de stadsregeering om verlenging van
den termijn van 12 jaar, 3) voorzoover den vrijdom van stads-
impost op de kolen betrof. 4)

De heer Perduyn adviseerde tot inwilliging: de verzoeker had zeer
rampspoedige jaren moeten doormaken, niet alleen door de ..buyten-
gemeenequot; duurte der kolen, maar ook door het stilstaan der branderij
wegens verhindering in het verzenden der gedistilleerde wateren
tijdens den laatsten oorlog met Engeland (1780—\'84). Op 23 Juli
1785 volgde de toestemming, geldende voor een tijdperk van 4 jaar
In het jaar 1795 telde Dordrecht zoodoende slechts een tweetal
branderijen: die van Paulus Knogh met 2 ruwketels. 1 distilleerketel
(en nog een kleine dito) en die van Jacob Swerus met één ruwketel
1 distilleerketel (en eveneens nog een kleine ketel). 5)

In het eerste vierendeel der 18de eeuw zou men reden gehad heb-
ben te vermoeden, dat D e 1 f t eenmaal een belangrijk centrum van
brandegt;^jnbranderij stond te worden, waardoor eenigermate de ach-
teruitgang van de eertijds daar zoo bloeiende brouwerij kon worden
goedgemaakt.

De hiervóór geconstateerde opleving van het brandersbedrijf te
Delft na 1689 zette zich ook nog in de nieuwe eeuw voort.

Het volgende overzicht, bevattende een bloemlezing van aanvra-
gen, gericht tot het College van de Weth. om ketels, spoelingbakken
enz. te mogen plaatsen, getuigt daarvan.

1703.nbsp;31 Juli. Toegestaan aan Isaack Penning, moutmaker, 3
ketels te plaatsen in zijn huis westzijde Koornmarkt. 6)

1704.nbsp;14 Juli. Toegestaan aan de brandewijnbrandster Maria
Schim wed. Pieter van der Eist, het zetten van een varkenshok

G. A. Dordrecht. Res. Oud-Raad 23 Nov. 1778.
-) G. A. Dordrecht. Res. Oud-Raad 4 Maart 1782.

3)nbsp;Op 13 April 1785 waren de 12 jaren, die aan Ferdinand Loos wären
toegekend, verstreken.

4)nbsp;G. A. Dordrecht. Res. Oud-Raad 18 Juni 1785, 18 en 23 Juli 1785.
G. A. Dordrecht. Res. Provision. Raad 25 Febr. en 2 Maart 1795

quot;) G. A. Delft. Consentboek 31 Juli 1703.

-ocr page 122-

Noordeinde W.z. mits van steen (ondanks protest der buren), i)

1707. 14 Maart. Toegestaan het oprichten van een branderij in
zijn huis in \'t Achterom aan Adriaan (en Engel) van Rhijn. 2)

1709. 25 Nov. Toegest. aan Andries le Beau, brandev/ijnbrander,
om in het pakhuis naast zijn woonhuis in het Oosteinde, Oosthoek
Donckersteeg, twee ketels te stellen. 3)

1711. 12 Jan. Toegest. aan den brander Leendert Pieter van Eist
2 ketels te plaatsen (1 ruw- en 1 distilleerketel) in zijn huis Noord-
einde O.z. 4)

1711 10 Maart. Toegest. aan Leendert de Back om in het huis
genaamd „de plateelbackerije van de vier helden van Romenquot;, Oost-
einde, een distilleerketel te plaatsen. ^)

1711. 16 Maart. Toegest. aan Servaas Bresser om 2 ruwketels en
een overhaalketeltje te stellen in zijn huis N.z. van den Burgwal. 6)

1711. 2 Febr. Toegest. aan Robbert Vlaardingerwoud, brouwer,
om zijn branderij te vergrooten met nog 2 ruw- en 1 distilleer-
ketel. 7)

1711. 6 Mei. Toegest. aan Jan Kouwenhoven in zijn huis. Noord-
einde O
.z., bij de Haeghpoort een branderij op te richten. (Geen
pomp of spoelingbak op straat!) 8)

In het begin van 1711 was ook door den brouwer in de ..Vischquot;,
Balthasar Antheunis, verzocht om achter zijn brouwerij in de Visch-
poort een branderij te mogen vestigen. ») Daartegen kwam verzet
van zijn buurman Abraham van Bleyswijck, den brouwer in den
„Oijevaarquot;, die brandgevaar vreesde. Het geschil werd opgelost
door een overeenkomst in der minne, waarbij de laatste aan den
eerste een huisje overdeed, waarin de ketels een plaats zouden
vinden. 1°)

1)nbsp;G. A. Delft. Consentboek 14 Juli en 20 Oct. 1704.

2)nbsp;G. A. Delft. Res. Weth 14 Maart 1707, Een verzoek van Engel van Rijn
om in zijn huis Oosteinde O.z. ketels te mogen plaatsen, werd „absoluytquot; afge-
slagen vanwege de houtschuur daar vlak bij. (Res. Weth 22 en 29 Oct. 1708, 4
Febr. 1709).

3)nbsp;G. A. Delft. Res. Weth 25 Nov. 1709.

G. A. Delft. Res. Weth 12 Jan. 1711

5) G. A. Delft. Res. Weth 9 Maart 1711.

0) G. A. Delft. Res. Weth 16 Maart 1711.

\') G. A. Delft. Res. Weth 2 Febr. 1711.

8) G. A. Delft. Res. Weth 6 Mei 1711.

») G. A. Delft. Res. Weth 2 en 9 Febr. 1711. Hij was de zoon van Casper A.
wonende op het kasteel ten Brant te Wilrijck. Het geslacht A. was een oude
regeeringsfamilie te Antwerpen.( Genealog ie-Wittert bl. 671).

10) A. R. A. \'s Grav. Prot. nots. Pieter Coel 2 Maart 1711.

-ocr page 123-

Op 17 Maart 1711 werd aan Balthasar Antheunis vergund een
spoehngbak op den Verwersdijk te maken, i) evenzoo 6 daqen
later aan Abraham van Bleiswijck 2) ,elf. die op dienzelfden dag
verlof kreeg een door hem gekocht huis aan den Verwersdijk achter
zijn brouwerij tot branderij in te richten.

Bij de overeenkomst had Antheunis beloofd dat hij in zijn bran-
later 26nbsp;quot;i^ouwstooken. als moutwijn en jeneverquot;. Drie jaar

w.Tl ^^^^nbsp;quot;dewijl sijn neeringh merckelijck

toeneemendequot;. veriof aan H.H. van de Weth nog een ruwketel
te mogen bijzetten.

Van Bleysweijck echter had daar de lucht van gekregen en juist
een week te voren tegen dat voornemen zijn bezwaren ingediend:
A.
zou met alleen willen ruwstoken. maar ook de rouwe moutwijnen
overhalen en distilleeren. beweerde
Van Bl.. welk „fijn stoockenquot;.
wegens de grootere vluchtigheid der stoffen, met ..groot dangeer
van brant was vermengt.quot; 3)

Een door de Weth benoemde commissie slaagde er niet in de
buurluiden tot overeenstemming te brengen en besliste toen, dat A
zijn ketel zou mogen plaatsen, mits o.a. onder toezicht van den
metselaar van Van Bl. en zich houdende aan het contract.

Protesten van de geburen treffen we in Delft veelvuldig aan: zoo
in Juli 1714 tegen het plan van Andries le Beau om achter zijn
kort te voren aangekochte branderij aan de Gasthuislaan, uitkomen-
de op de Bastiaansvest, een groot „varkensschotquot; te bouwen; 4)
in Dec. 1715, toen Gerrit van der Gade in zijn branderij „de neegen
zonnetjesquot; in het Noordeinde nog drie keteJs wilde bijplaatsen. 5)

In het algemeen was de houding der Delftsche overheid jegens
de branderij zoo toegevend als
\'t maar kon. Evenwel bracht deze
industrie hare eigenaardige bezwaren mee tc midden eener dichtbe-
volkte^^.
Bij gelegenheid dan ook dat Hugo van der Velden.

Consentboek 17 Maart 1711.

Consentboek 23 Maart 1711.

4 r A n ï; n\'\'-nbsp;26 Maart. 9 en 16 April, 7 Mei 17H.

) G A. Delft. Res. Weth 23 en 30 Juli 1714.

Deze t AZZquot;quot;^^quot;nbsp;\'\'nbsp;(Res. Weth 5 Oct. 1716).

Ueze Le Beau was n zeer gegoed brander. In \'t kohier van familiegcld Delft 1715

staat hijopgeteekend voor ƒ 60. terwijl andere beroepsgenooten als Gerrit van der

flO 1 ptirSnbsp;/ 5. Quirijn Hogeveen. Isaack Penning e.a.

ƒ 10. alleen Roeland van der Valk / 20 betaalden

verlL\'^Hnbsp;D«- 1715. Het gevraagde verlof werd

verleend, mjts voorzorgsmaatregelen tegen brandgevaar nauwkeurig in acht ge-
nomen werden. (Ketels 6 duim van den muur enz.)

-ocr page 124-

zwager van Balthasar Antheunis. verzocht in zijn huis op de Laken-
gracht eenige ketels te mogen plaatsen, werd door de Heeren over-
wogen „op wat manier de branderijen, binnen deese stadt seer fre-
quent werdende, gevoegelijck na de agterstraeten souden connen
werden gerenvoyeert.quot; i)

De commissie, waaraan de uitwerking van dit onderwerp werd
opgedragen, heeft bij ons weten nimmer rapport uitgebracht. 2)
De voornaamste reden daarvan zal wel geweest zijn, dat het vloedtij
begon te verloopen. Het steeds dreigende brandgevaar heeft men
bovendien op andere wijze trachten te bezweren.

De aanleiding tot dit laatste gaf weer Balthasar Antheunis. door
zijn buren aangeduid als „brouwer van bieren, rouwstooker en dis-
telateur in de „Visquot;.quot; In een klachtschrift aan de Weth wijzen deze
er op. dat Antheunis niet alleen zijn eigen gemaakten moutwijn dis-
tilleert, maar „ hij koopt dagelijks, en telkens seer veel, stukken
van Schiedam en eldersquot; en verdisteleert die tot genever en voor-
loop. ..Mitsdien nog dag nog nagt van het vuur wij sijn bevrijtquot;.
jammeren de adressanten. Nog korten tijd te voren was er bij A.
een groote brand geweest, waarbij Ha 15 stukken moutwijn in
vlammen waren opgegaan en de brouwerij „de Oijevaarquot; ternau-
wernood was vrij gebleven. 3)

Om nu bij hun medeburgers de gerustheid des levens te doen
wederkeeren, vaardigden Heeren van de Weth een tweetal besluiten
uit. Het eerste hield in, dat de brouwers, die achter hun brouwerij
een branderij hadden staan, daarin niet anders mochten stoken dan
■ moutwijn en jenever. Ook zouden zij in hun pakhuizen geen al te
groote quantiteit ..rougoetquot; en jenever in voorraad mogen opleg-
gen. 4)

Het andere stelde den ..schouwquot; in. Telken jare zou in de maand
September een „generale inspectiequot; van alle branderijen in de stad
plaats hebben door den havenmeester, om na te gaan of alles, wat
ter voorkoming van brand mogelijk was, in toepassing werd ge-
bracht, in het bijzonder ook of er geen defecten aan de ketels enz.
voorkwamen, terwijl elke brander verplicht was zes ,,haere cleedenquot;

1) G. A. Delft. Res. Weth 24 Fcbr. 1716.

2 Ëerst in 1792 werden regelen dienaangaande vastgesteld.

3)nbsp;G. A. Delft. Res. Weth 27 Juni 1718.

Ook bij Isaacq Penning had er brand plaats gehad. In 1726 vroeg en verkreeg
Hugo van der Velden verlof om zijn branderij „onlangs door den brand ge-
consumeerdquot; weder te mogen optimmeren. (Requestboeken 16 Aug. 1726).

4)nbsp;G. A. Delft. Res. Weth 24 Oct. 1718.

-ocr page 125-

aan te schaffen van 10 bij 4 voet .omme in cas van brand te wer-
den gebesigt. i)

havenmeester ieder jaar in het college

Tk leverl°lnbsp;overeenkomstigs te hebben bevonden. Soms

aaLeaaTn VTnbsp;^^nbsp;defectenquot; in. waarop dan

^nzeggmg volgde namens de Weth bij de betrokkenen, ten spoe-

ynbsp;voorziening over te gaan. Slechts zelden blijkt

er een

ecajcitrant. Neiging daartoe bezat Jan Kok, 3) wiens naam meer-
aere malen onder de overtreders voorkwam: Nov.
1730. de repa-
raties ondanks herhaalde waarschuwingen nog niet geschied; Oct.
1/36. de brander Jan Kok laat „geneverbeyenquot; loopen in den brand-
sloot bij het Kampveld; Nov.
1737 als voren, bovendien zijn de
Kuipen m de branderij naast de brouwerij de „Vischquot; (waarvan hij
eigenaar was), niet met lood bekleed; Nov.
1739 nog twee kuipen
onbekleed; Nov.
1744 scheuren in de schoorsteenen en in de muren
van de ketels (maar dit mankement kwam ook bij nog 4 anderen
voor), hen „ontbiedingquot; bij Burgemeesteren hielp steeds afdoendel
gelukkig toeval zijn twee aanteekenbladen van den ha-

in ^t^tnbsp;Schiedam is

Dron kestee? Oo tZTcnbsp;t\'nbsp;Verwersdijk.

Jen ofnbsp;Gasthuyslaan en Koornmarkt.quot; Nagegaan moest wor-

de ketl^^tr™\' r\'nbsp;^^^^ - of\'d\'muurronZ

«tempels op dc heW \'nbsp;^\'J^ genoeg van de kuipen staan, of de

komen. e.Tmnbsp;\' schoorsteenen niet tc dicht bij houten binten

-54 quot;\'\'aj\'-^cht over dc Jaren 1719 t.e.m. 1756. In 1727, \'IS, \'3i
wel als jaren waar\'innbsp;quot;\'«^^s aangeteekend. Dezc zullen

Jan Kok (Sknbsp;\'quot;^vonden isquot; kunnen gerekend worden.

2 Juni 1725 had hiinbsp;\' . quot;quot;nbsp;discus. Op

jenever, zonder binet 7 branderij uitgeslagen of doen uitslaan een anker
treding van art.
8 ordonquot;quot;?)quot;nbsp;^ \'negens over-

placaat). Opuierkeliiknbsp;^ wegens overtr. van het generaal

„koornbrandewijnbrandernbsp;Balthasar Antheunis.

pachter van den brandewii^nbsp;lquot; brandewijnenquot; het eveneens met den

verhinderd dat er ten zijnent n.T\' \'\'nbsp;heeft gehad: op 25 April had hij

zijn wekelijksche productie on ^ ® nquot;quot;quot; werd bovendien had hij geweigerd
) F quot;uccie op te geven. Boeten: / 100 -f- ƒ 100 -f- ƒ 200.

-ocr page 126-

venmeester Mr. Jacob Gael i) behouden gebleven (los in de
Weths-resolutiën hggend.) over de jaren 1751 en 1753. We kunnen
daaruit mede het verval der branderijen in Delft afleiden. Nog in
1743 bestonden er 7 dier fabrieken, in 1751 was het aantal tot 6
gedaald, in 1753 tot 4.

Vanwaar deze achteruitgang?

De branders zelve schreven hem toe aan de zwaardere lasten, die
hen, vergeleken met beroepsgenooten in andere plaatsen drukten,
de gewone ook elders steeds gehoorde klacht. Zoo wezen ze er bijv.
in 1737 op. dat te Delft voor ieder ingescheept wordend stuk mout-
wijn 10 stuiver kraan- en werkgeld moest worden betaald, te Schie-
dam daarentegen maar 3 stuiver, mits de stoker eigen personeel ge-
bruikte. In 1738\' richtten de gezamenlijke ruwstokers of koornbran-
dewijnbranders van „stat en havenquot; (resp. 7 en 11). een uitvoerig
betoog tot Burgem. en Regeerders der stad Delft, ten einde verlich-
ting van die belastingen te verkrijgen. 2)

Sedert eenige jaren was hun debiet of de verzending der koren-
brandewijnen naar andere plaatsen, in het bijzonder naar het buiten-
land, zeer verminderd, klaagden zij. Door dien geringen aftrek wa-
ren de prijzen zoodanig gedaald, dat zij zich genoodzaakt zagen
om hun product óf beneden „de inwendige waardequot; van de hand
te doen of het ..zonder eenigei hoope of uitzigt van rijzingequot; in
hunne pakhuizen op te leggen, waaruit een totaal verval hunner

trafijcquen moest volgen.

Als de voornaamste oorzaak van dien ongunstigen toestand gaven
zij op, dat in Zeeland, en wel te Middelburg en Vlissingen een
aantal nieuwe stokerijen waren opgericht, die volkomen vrijheid van
alle stedelijke impositiën genoten. Deze hadden daar bovendien, om
zoo te zeggen, de rogge voor de deur en bezaten daardoor een
grooten voorsprong op hen. Jaarlijks werden uit Delft reeds 1000 a
1200 stukken minder dan vroeger naar Zeeland verzonden. Het
vervoer per beurtschipper naar Staats- en Keizers-Vlaanderen was
al zoo goed als totaal opgehouden.

Eén kans bleef er echter over: de ..Zuithollantsequot; korenbrande-
wijn won het vooralsnog in ..zuyverheit en zoetheit van smaakquot;. Bij

1)nbsp;De havenmeester (steeds als de „heerquot; Havenmeester aangeduid), was

altijd iemand van gegoeden stand.

2)nbsp;G. A. Delft. Secrete Resolutie van de Heeren Burgemeesteren 21 Uec.
1738. De Delftsche branders waren: Isak Penning. Ferdinand van Heel. Gerrit
Jeroen, Cornelis Bos, Jan Cock, Martinus van Berkel en Adriaan van Yperen.

-ocr page 127-

een met te groot prijsverschil zouden de Vlamingen en Brabanders
er de voorkeur aan blijven geven. Om hun nu de concurrentie te

tTirost\'^ Tï\'^quot;\' ^^nbsp;—-- vermindering

va^nnpost op stads gemaal met 2/3 (.^n 3 st. op I stuiver per zak

stolt uirOdflTel^^^^^^

dewiinen ^J Vinbsp;die uit Rotterdam, hun koornbran-

Se verTnbsp;^^^nbsp;Schiedam, waar een der-

0^27 D\'quot;^ \'

slaanbsp;^^^^ Stonden Burgemeesteren den gewenschten af-

slag toe. voorloopig voor 5 jaar. ingaande 1 Jan. 1739. 1)

brarZquot;nbsp;termijn in zicht kwam, wendden de

anders zich opnieuw tot Burgemeesteren: de omstandigheden wa-
ren nog n,et veel verbeterd: de mededinging van elders was eerder

van rTTquot;\'quot;\'nbsp;l\'l-ven daardoor laag. De branders

van Rotterdam en Schiedam konden bij dien brandewijnprijs nog

ructlkrr rnbsp;^^^nbsp;doordat hun pro!

ductiekosten hooger waren. Ten eerste moesten zij hun granen

zaaTequot; I^JT\'Tnbsp;^^^^^^^ transportkosten veroor-

zaakte, vervolgens hadden zij stads-makelaardij (inkomend recht

van 6 dui^ten of % st. per zak) te betalen, ten slotte waren zii

verplicht hun korenbrandewijn in Rotterdam te bezorgen op eigen

kosten. Dat alles bracht te weeg. dat zij per jaar in een ..ordinaTre

In Rotterdam hadden Burgemeesteren aan de branders ..gracieus-
Jk byna de geheele afschaffing van den impost op het gemaal ge-

wquot; in Deirquot;\'

trouwens reeds genoten. 3)

5nbsp;\'\'nbsp;^^^ gcmaal-accijns zou voor

Inde;kaad d1 vi\'^ ï gegeven worden tegen ƒ 5000 \'s jaars.
\'ogge-impost voor 1 ?nbsp;Rotterdam bracht op 7 Juni 1740 den

G. A. iSt S ^-^^quot;ders van 2V2 op ^ stuiver per zak.

vermurwen: de gemaarac.n uuquot;.?\' ^^nbsp;zich niet

van de OrdonnanSTtonbsp;de branders 1 st. per zak. (Vgl. art. 8

De onderteekenaars vai ^

1738. In plaats van Adrian.nbsp;^^^^ °P quot;quot; dezelfden als in

Febr. kocht de laatste van rnbsp;gekomen Mr. Jan Huychelbos. Op 1

(huis. erf, brouwerij. moLri?\'quot;nbsp;u Gaeij. wed. A. van Yperen de ..Oijevaarquot;

het genevertonnetjequot; Von«nbsp;b;fnderlj met nog een slijthuis ..daer uythangt

en ten Z. de brouwerij ^nnbsp;brouwerij ..de Visquot;

Yperen had de ..Oijevaarquot; hptnbsp;J ^ ^«oP^o^n bedroeg ƒ 26.000. Vóór Van

ƒ 25.000 voor betaald hadnbsp;^er Valk. die er in 1724

-ocr page 128-

Terwijl in 1753 nog 4 branders te Delft het bedrijf uitoefenden:
Hendrik Hoogeveen, (Annastraat), M, M. ten Kate (in „de Oije-
vaarquot;, zoon van Anthony ten Kate, die getrouwd was met de wed.
Huijchelbos), Martinus van Berkel (in de „Pquot;) en Jacobus Nieuw-
land, waren enkele jaren daarna zoo goed als zeker alle branderijen
verdwenen of stopgezet.

In het jaar 1757 toch, vroeg de eigenaar van den Papegaay-
molen op de Buitenwatersloot, Cornelis van Dijk. aan het college
van de Weth om „ingevolge art. 25 van de Ordonnantie op \'t ge-
maalquot;, i)met zijn moutmolen ook bakgoed te mogen malen.

Als motieven voerde hij aan, behalve dat de brouwers begonnen
waren zelf hun mout in de brouwerijen te malen met rosmolens,
vooral „de geringheid en stilstand van de branderijen binnen deze
stadquot;.

Het verzoek werd toegestaan: voortaan draaide de Papegaai met
den Roos-, den Groen- en den Slikmolen (buiten de Haagpoort)
mee, ook voor de bakkers.

Doch slechts zóólang als de branderijen in Delft bleven ontbre-
ken, vonden de bakkers-molenaars. Toen in den loop van 1770 door
Cornelis van Duijn Jr. een branderij werd gevestigd, 2) was hun

De combinatie brouwerij-branderij Icwam le helft 18de eeuw ook voor bij de
„Visquot; (Jan Koek), de P. (Martinus van Berkel), het „Truweelquot;. Mr. Willem
Vlaardingerwoud Robbertz. ontving op 28 Dec. 1729 van zijn vader als donatie
de brouwerij „het Truweel met de Kroonquot; met huis, mouterij, stalling, rosmolen,
azijnplaats, benevens de branderij „de drie Hartjesquot;, alles naast elkaar O.z.,
Koornmarkt, met nog ^lo parten in den Oostmolen bij de Oostpoort, te zamen
geschat op / 16.000. (De opgaven zijn ontleend aan de Transportregisters. Delft.
A. R. A. \'s Gravenhage).

In 1743 ging de brander Gerrit Jeroen falliet. Op 1 April 1743 werd zijn
„welgeleegen en gaandequot; branderij met 1 ruw- cn 1 distilleerketel enz., benevens
woonhuis Oosteinde O.z. (Z.O. hoek Dronckesteeg) met de nieuwe mouterij
.,de Elsenboomquot; door curatoren verkocht.

In 1749 (Res. Burgem. 21 Nov. 1749) werd. op verzoek van de branders van
Delft en Delfshaven wederom het gemaal op 1 st. per zak rogge bepaald en
werd bovendien der stads-accijns op de kolen (12 stuiver per hoed) afgeschaft.

1) Art. 25 ordonnantie van 26 Nov. 1749 (Gr. PI. B. deel VII bl. 1315)
behelsde, dat geen molenaar zoowel bak- als brouwgoed (mout) mocht malen,
tenzij er wegens het geringe getal brouwerijen en branderijen voor een moutmolen
geen voldoende werk was. Alsdan kon de Magistraat een molen aanwijzen waar
het moutgoed moest worden gemalen. De gemaal-impost bedroeg toen: voor brou-
wers en branders ƒ 1:10:— per last rogge, voor bakgraan ƒ 38:10:—.

De eerste mededeeling daaromtrent wordt ons gedaan in de Res. Weth
(G .A. Delft) 10 Dec. 1770. als de kraankinderen weigeren eenige stukken
genever uit zijn branderij naar een slijperij op dc Gasthuislaan te vervoeren, wan-
neer de brander niet zelf de vletschuit bekostigt.

-ocr page 129-

opvatting, dat de concessie aan de „Papegaaiquot; daardoor vanzelf was

vervallen. Burgemeesteren rieden beide partijen tot het treffen eener

overeenkomst t welk geschiedde: de „Papegaaiquot; mocht naast mout-

ook bakgoed blijven malen, maar zou ter verdeeling aan de andere

molenaars mtkeeren een jaarlijksche som: ƒ 50 voor de eerste, ƒ 50

voor de tweede en ƒ 25 voor elke meerdere branderij, die zou wor-
den
opgericht. i)

Zoodoende had Stads Fabrijk op 3 Jan. 1772 in Delft slechts één
aer twee ruwketels van Van Duin te verzegelen, toen volgens pla-
aat der Staten van Holland van 20 Dec. 1771 tijdelijk de productie
ot op de helft van de normale moest worden teruggebracht. 2)

Het laatste kwart der 18de eeuw evenwel, dat te Schiedam het
aantal branderijen sprongsgewijze omhoog zag voeren, liet ook Delft
met onberoerd. Op 28 Febr. 1778 lezen we in de Burgemeesters-
resolutien van de ..erectiequot; van twee nieuwe korenbrandewijnbran-
derijen. Ongetwijfeld werden daarmee bedoeld die van Jan van
öergen c.s.. die op 11 Dec. 1777 toestemming kreeg tot het maken
van een boerespoelingbakquot; (O.z. Oude Delft) 3) en vervolgens
de branderij ..de Papegaaijquot;. 4)

De aanvrage, om in het gebouw van de voormalige brouwerij
de . Papegaayquot;. gelegen aan de Westzijde van het Oude Delft nabij
de Kethelpoort een ..dubbelde branderijequot; te mogen oprichten, ging
uit van den timmerman Jan de Vroom, die met 6 mede-geïnteresseer-

Cornelis van Duljn Cornelisz., mr. metselaar, had verzocht zijn twee huizen in
het Noordeinde W.z. „tc mogen appropricrcn tot een dubbele branderije cn

K ?nbsp;1770. Daarop volgde vergunning tot het aanleggen van een

spo hngbak in de „kaaljquot;, riolen, enz. (G. A. Delft Consentb. 26 Mei 1770).

«Hindernbsp;gedeeltelijk stilstaan der branderijen

vcrvallef H . quot;quot;nbsp;zou die uitkeering

(A R A • ^ contract is aangegaan voor Notaris Westakker .11 Jan. 1771.

f)nbsp;\'\'nbsp;goedkeuring daaraan.

\'i G aquot; ^O\'isentboek 11 Dec. 1777.
De ,.Papenav-\'quot;nbsp;Weth 14 cn 16 Febr. 1778.

door Jacob Kleiinbsp;Delftsche brouwerijen, pas in 1705 gesticht

genoeg in een tiid T \'^quot;\'«\'^quot;aamd huis (res. Weth. 29 Juni 1705). eigenaardig
digen tegen het vernf
hnbsp;^^^nbsp;oordeelde een verbod uit tc vaar-

1700). waarvan alleennbsp;uitbrekenquot; van brouwerijen. (Keur van 1 Maart

branderij. Zoo biiv fnnbsp;gegeven zou worden voor de verandering in

1703). In 1771 was vn.rK.^^ \'nbsp;27 Dcc.

koopen. Een verzreknbsp;..Papegayquot; als brouwerij te ver-

werS ten slotrreg.ta\'n^T^f^^^^^^^nbsp;^^

terij bleef bestaan, die in 1778 fn J^TÏ ^^

• quot;1 1//Ö m bezit kwam van nagenoemd consortium.

-ocr page 130-

den dit pand had gekocht van Johanna Keijmer wed, Gerrit
Breda, i)

Reeds na twee dagen kwam de vergunning (16 Febr. 1778), in-
den loop van het jaar uitgebreid met de toestemming tot het bij-
plaatsen van nog 6 of 8 ketels, 2) zoodat de „Papegaaijquot; daar-
door een branderij werd met 10 ruw- en 5 distilleerketels. 3)
Inmiddels was ook aangekocht de pelmolen „den Otterquot; op Stads
veste over de Bagijnensteeg, 4) om die tot moutmolen ten dienste
van het bedrijf in te richten.

Het voorbeeld van de „Papegaaijquot; inspireerde anderen. In 1788
kwam Anthony Callenburgh-Baartmans met een request om zijn
gewezen brouwerij „de twee Klimmende Leeuwenquot; tot een branderij
te mogen „approprieerenquot;. Hardnekkig echter trachtte de Delftsche
magistraat de laatste overblijfselen der reeds zoo vervallen brouw-
nering te handhaven: elke schijn van bevordering eener omzetting
moest worden vermeden.

De heeren lieten Callenburgh-B. nog twee keer zijn verzoek her-
halen om tenslotte op het laatst van het jaar een afwijzende be-
schikking te geven. 5)

Evenwel, op den duur moesten de Delftsche bestuurderen wel
redelijkerwijze erkennen, dat een floreerende branderij voor hunner

1)nbsp;A. R. A. Den Haag: Transportreg. Delft 2 Mei 1778. De compagnie-
schap bestond uit Mr. Jacob Gael, Dr. Willem van Blommestein, Mr. Canzius
Onderdewijngaart, Mr. Guiljam Balthasar Emants, Pieter Kleijn, Jan de Vroom
en Frederik Qamelis Zwaanshals. De koop geschiedde voor / 10.000.

2)nbsp;G. A. Delft Resolutie Weth 5 Oct. 1778. Verleend, ondanks de bezwaren
der buren: Jan Proot, mouter in „de dubbelde Passerquot; ten Z. en Dirk van den
Bergh, eigenaar der plateelbakkerij „de Witte Starrequot; ten N. Het gekochte com-
plex strekte achterwaarts tot aan de Westvest. De branderij werd gevestigd in
panden tegen den stadswal staande (thans de ingang der tegenwoordige distil-
leerderij).

8) De Duitscher Nemnich blijkt goede informaties te hebben verkregen, als
hij omtrent zijn bezoek te Delft en Schiedam meedeelt: .,In Delft besuchte ich
die gröszte (Brantweinbrennerei) nämlich den Papagaay, und in Schiedam eine
der gröszten nämlich den Grauwen Hengst (Daniël Visser). In beyden machte
ich mir folgende Bemerkungen: Der Papagay, seit 1778 einer Kompagnie von
fünf Personen zugehörig, besteht aus fünf Brennereyen, einer Malzerey und
einer Malzmühlequot;... (Ph. A. Nemnich, Tagebuch, 1809. S. H8).

De compagnieschap was toen werkelijk van 7 tot 5 personen ingekrompen door
de overdracht van resp. ^/i en ^/o aandeel van overledenen aan een der overige
deelhebbers, telkens voor ƒ 4300.

4) A. R. A.: Transportb. Delft 6 Mei 1778. De koopprijs bedroeg ƒ 6778.

Anth. C. B. had in 1777 de brouwerij „de twee klimmende Leeuwenquot; Oude
Delft W.z. gekocht voor ƒ 14000, in 1786 insgelijks de brouwerij „den Eenhoornquot;,
Koornmarkt O.z. voor
f 8000. In 1787 kreeg hij vergunning deze te combineeren.
G. A. Delft. Res. Weth 21 Juli, 18 Sept., 29 Dec. 1788.

-ocr page 131-

^ads welvaart meer beteekenis had dan een kwijnende brouwerij.
Toen de teleurgestelde zich in 1791 nogmaal tot de Weth wendde,
werd zijn wensch verhoord: hij mocht de brouwerij ..de twee klim-
mende Leeuwen en Eenhoornquot;, aan de Koornmarkt. uitbreken en
door een branderij vervangen, i)

Daarmee was \'t hek van den dam: de eene branderij volgt snel
op de andere. Een man als Mr. Simeon Pieter van Swinden, Raad
m de vroedschap en president-schepen diende in Oct. 1791 zijn ver-
zoek om in de mouterij ..de Verkeerde Wereldquot;. Turfmarkt W.z.
e morgen „converteerenquot; in een branderij, liefst zoo spoedig mogelijk
j-uit hoofde der tijdsomstandigheedenquot;. Er kwam een „zeer favora-
bel berigtquot; van den havenmeester in, zoodat de „Verkeerde We-
reldquot; haar ketels toegewezen kreeg. 2)

Een ander gewichtig man. Willem Anthony van Heemskerck.
schepen en raad. wilde gelijke bestemming geven aan zijn huis de
..Zuikerkistquot; in \'t Noordeinde O.z.

Ook hij mocht de ketels plaatsen (4 rouw- en 2 distilleerketels,
op 12 Dec. nog door een zevenden ketel gevolgd). 3)

Verschillende — al of niet toegestane — verzoeken van denzelf-
den aard. brachten Burgemeesteren van Delft er toe. met een voor-
stel in het college van de Weth te komen, dat ten doel had. te
waken over de aantrekkelijkheid van Delft als woonstad. 4) \'zij
zagen gaarne, verklaarden Burgem., nieuwe fabrieken ontstaan,
maar meenden verder. ..dat het intrest deser stad en derzelver goede
burgerije seffens medebragt en vorderde, dat dergelijke traficquen
niet wierden opgerigt op zulke gragten als altoos tot eene aange-

G. A. Delft. Res. Weth 28 Maart 1791. Vergunning voor een spoeling-
bak 11 Febr. 1792 (Requestb. Burgem.). voor 6 spoelingbakken 31 Dec. 1793
nan Baartmnns Lccrs cn comp. (Consentboek).

G. A. Delft. Rcs. Weth 15 Oct. 1791. Dc mouterij ..de Verkeerde We-
reld behoorde aan dc firma Van Hoecke. Van Swinden cn Cic. (brouwerij „het
j^ruwecl met de Kroonquot;). Op 17 Dec. 1791 verkreeg Mr. S. P. van Swinden
/32 gedeelte voor ƒ 1500. Tegenwoordig is daar de distilleerderij van de firma
Vlek 6 Co.

®) G. A. Delft. Res. Weth 15 Oct. en 12 Dcc. 1791.

De aanleiding zal wel geweest zijn de sterke oppositie van 7 der acht
geburen tegen de voorgenomen vestiging eener branderij door L. Sanderus in
zijn huis W.z. Korenmarkt over de Molsteeg. (Res. Weth 20 en 27 Febr. 1792).

Evenzeer hadden dc buren bezwaar gemaakt, toen gevraagd werd het huis
de ..IVleelbaal\' W.z. Oude Delft In een mouterij te mogen veranderen. Dc teleur-
stelling daarover gaf Willem Anthony van Heemskerck. dic het pand alsdan had
Willen koopen, een zuurzoet request in de pen, waarin hij aan Heeren van dc
Weth „die teegenswoordig op het Oude Delft, hetgeen doch consteert vnn oude
tijden herwaarts voor de trafijcquen het geschikste gereekent te zijn. niet ligt \'t

-ocr page 132-

name wooning het beste en geschikste geoordeeld geweest warenquot;
en alwaar ook de scheepvaart zeer kon worden belemmerd. Zonder
nu de branderijen aan een bepaalde plaats te binden (als bijv. in
Rotterdam), zou het raadzaam zijn voor het vervolg vast te stellen,
dat geen vergunning meer zou worden toegekend voor het stichten
van branderijen aan weerszijden van het Oude Delft van de Kethel-
poort tot de Haagsche poort, evenmin aan weerszijden van de
Koornmarkt, Hypolitusbuurt en_^Voorstraat, van de brug van \'t Ag-
terom af tot de Molenstraat toe. Bestaande branderijen zouden daar
mogen blijven; ook zou verandering van een reeds aanwezige fa-
briek „van een andere natuurquot; tot branderij worden toegestaan, i)

Al verklaarde de groote meerderheid van het college zich eens-
gezind met deze „propositiequot;, zoodat zij ongewijzigd werd vastge-
steld. de burgemeesters hadden daarmee toch den kneppel in \'t
hoenderhok gesmeten. Reeds in de eerstvolgende vergadering deelde
de Officier mee „tot deze resolutie niet te hebben geconcurreerdquot;,
terwijl de president-schepen Van Swinden mede namens schepen
Van Dijk een protest indiende. In den meer en meer vervallen staat
waarin Delft gekomen was, had men juist groote behoefte aan „het
soutien van nieuwe traficquen en daardoor occupeeren van leedige
ervenquot;, voerden zij aan. Alle ingezetenen hadden gelijke rechten,
niemand mocht worden achtergesteld.

Ook schepen Van Heemskerck voegde zich bij deze groep. Hij
verlangde, dat over toekomstige verzoeken vrijelijk zou kunnen wor-
den beraadslaagd.

De meerderheid verdedigde zich met er op te wijzen dat, indien
men toeliet dat er branderijen kwamen te staan naast de „gedistin-
gueerstequot; huizen, zich geen notabele inwoners in Delft meer zouden
neerzetten. Er was trouwens buiten de aangewezen punten over-
vloedig gelegenheid om geschikte plaatsen te vinden. Zoodat de
verordening van kracht bleef. 2)

Het toeval wilde, dat enkele maanden later in Delft zelve de hin-
der en onaangenaamheden, die een branderij in de nabuurschap kon
teweegbrengen, ten duidelijkste aan het hcht kwam.

zetten van trafijcquen schijnen te accordeerenquot;, terwijl de achtergrachten wegens
de ondiepte en de nauwe bruggen voor korenschepen onbruikbaar zijn, verlof
vraagt een mouterij te plaatsen in den tuin achter zijn woonhuis, W.z. Noord-
einde aan de stadvest „waar geen buren om verbeelding van gevaar of ongemak
zig konden opponeerenquot;. Het werd toegestaan. (Res. Weth 13 en 27 Febr. 1792).

1)nbsp;G. A. Delft. Res. Weth 12 Maart 1792.

2)nbsp;G. A. Delft. Res. Weth 19 en 26 Maart, 16 April 1792.

-ocr page 133-

c

. igt;-

w

-ocr page 134- -ocr page 135-

in vL\'L^onnbsp;^.rquot;nbsp;^^ Weth een klacht

m van de opzieners (kerkbestuur) der Luthersche gemeente dat

indilZltZ^ Tnbsp;stoken

teerd^aTsZ^V-\'f.\'nbsp;- -PP«-

Noordmu„r ,nbsp;in de voorkamer de kasten in den

achterkam T ^^^ aroote „hitte of walmquot; afgaven. In de
en plafond gebTrstLquot;^quot;\'\'\'nbsp;lambriseering

evenwel hadden de heeren toen
9 en aanmerkelijke graad van hettequot; aangetroffen. Dat kwam. zei-

zoo hlnbsp;men dien dag in de branderij niet

meesLrkn.nbsp;gewoonlijk, hetwelk echter door den

meesterknecht onder eede was gelogenstraft.

Bij mspectie in de branderij was gebleken dat de ketels geheel en
al volgens de brandkeur waren geplaatst op 14 duim afstands van

seTwerkTT Tquot; lquot;\'\'nbsp;quot;quot;quot;^^ang en 8 duim met-

selwerk). Misschien kon de heer van Heemskerck er toe bewogen

worden, achter het muurwerk van den vuurgang een „slopjequot; of
tusschenrmmte van 1 a 2 duim te laten aanbrengen. WanneL dan
voortaan de pastorie voldoende gelucht werd, zou er niet anders
overblijven dan „zodanige graad van hitte als ondervonden
word m alle andere huizen en vertrekken welke nevens een bran-
derij gelegen zijn.quot;

Het college besloot partijen tot een minnelijke schikking te bren-
gen. 3)

En in Delft ging men lustig voort met den aanbouw van nieuwe
branderijen in de leegstaande panden, de overblijfselen der daar
voorheen bloeiende industrieën.

Op 24 Dec. 1792 gewerd Jan van Steensel van der Aa het verlof
om m de gewezen plateelbakkerij „het oude Moriaanshoofdquot; op de
(aasthuislaan 6 ruw- en 3 distilleerketels te plaatsen. 4)

quot;quot;nbsp;St. Jorisgasthuis.

3! r a\' nnquot;-nbsp;Sept. 1792.

-ocr page 136-

In 1793 kregen Leers, Hartz en Van den Boogaart (de firma
Baartmans, Leers en Comp.) vergunning om in hun branderij „de
Eenhoornquot;, Koornmarkt, nog „zes of meerquot; ketels bij te stellen, i)

enz.

Nog altijd maalde alleen de Papegaaij-molen op de Buitenwater-
sloot voor alle branders, behalve voor de Papegaaij-branderij, die
zelf »f den Otterquot; bezat. 2) De groote aanwas der branderijen na
1790 deed te dien opzichte in Delft een noodtoestand ontstaan.

In 1794 wendden een aantal branders zich tot Burgemeesteren
met ernstige bezwaren: de molenaars van de Papegaay, die ook
bakkers bedienden 3), hadden het te volhandig om hun graan op
tijd te malen. 4) De branders moesten het aanzien dat hun graan
opgestapeld in den molen lag te verbroeien. Door gebrek aan meel
hadden zij reeds gedeeltelijk moeten stilstaan, spoedig zouden zij
hun fabrieken geheel moeten sluiten. Bovendien leden zij toch al
groote schade, omdat het gewenscht was dat het meel eenigen tijd
vooruit gemalen werd. Geschiedde dat niet, werd het, gelijk zij ge-
noodzaakt waren te doen, zoogenaamd „warm beslagenquot;, dan lever-
de het op verre na niet de ordinaire hoeveelheid wijngeest op.

De betrokken branders vroegen deswege den magistraat, aan een
tweeden bakmolen de noodige „faculteijtquot; te vergunnen om voor de
branders in Delft het benoodigde graan te malen. 5)

Burgemeesteren willigden het verzoek in, door. als voorloopigen

G, A. Delft. Res. Weth 9 en 16 Dec. 1793.

2)nbsp;Op 17 Febr. 1783 had de Weth verboden, op den molen „den Otterquot;
voor anderen dan de eigenaars te raaien.

3)nbsp;Immers krachtens de daartoe op 28 Dec. 1757 verleende vergunning.

4)nbsp;De molenaars der drie bakmolens (de Slik-, Roos- en Groenmolen) namen
deze gelegenheid te baat om opheffing van het privilege, aan de Papegaay\'
toegekend, te verzoeken. In het kwartaal half Nov. 1793—half Febr. 1794 had
die molen voor niet minder dan 75 geheele nachten en 7 Zon- of feestdagen
schriftelijk consent gekregen om te malen. In het jaar 1793 had de „Papegaayquot;
aan maalloon ontvangen: voor brandersgraan ƒ 2089, voor bakgraan enz.
f 1014,
in totaal / 3103, terwijl de Slikraolen slechts ƒ 2442 had besomd, de andere nog
veel minder. Hun verlangen werd evenwel niet ingewilligd. (Res. Weth 30 Juni
1794.) Eigenaars van den Papegaai-molen waren toen Quirijn van Dijk en Leen-
dert Koster. Op 17 Dec. 1794 verkocht de eerste zijn helft aan Johannes Bagger-
man voor
f 6000. (Transportreg.)

Burgemeesteren hadden daartoe het recht krachtens art. 51 der Ordon-
nantie op het gemaal van 1 Dec. 1790. (Res. Holland 1790, bl. 1027.)

In geval van dringende noodzakelijkheid mocht een bakmolen tot het malen van
brouwers- en brandersgraan aangewezen worden.

Van deze bevoegheid maakten ze gebruik, toen ze op 9 Aug. 1794 aan den
Groen-molen toestonden gedurende 2 weken te werken voor den brander Van

-ocr page 137-

maatregel toe te staan dat de branders hun graan zouden brengen
naar een der moutmolens op Delfshaven. i)

In het jaar 1795 werd ook in Delft ingevolge de ..Publicatie van
de Representanten van Holland relatief de branderijenquot; van 13 Febr.

brandeernbsp;^^^^^^

Het waren:

le de compagnieschap van de branderij ..de Papegaayquot;:
en comp .^°™P^9nieschap van branderije van Baartmans en Leers

^^nbsp;(Koornmarkt W.z. hoek de Huytersteeg. ..de

4e Gerrit Hille;

5e J. A. van Steensel van der Aa („de Zonquot;. Gasthuislaan Z.z.
Insolvent. Mei 1795);

6e Reier van Harten;

7e Willem van den Polder;

8e Carel Godfried Schmied amp; comp.;

9e W. A. van Heemskerck. ,.de Tweelingenquot;.

In L e i d e n heeft de 18de eeuw voor het brandersbedrijf weinig
beroering gebracht. Tevergeefs zal men in het hoofdstuk: ..Handel
en Nijverheidquot; van Prof. Blok\'s Geschiedenis eener Hollandsche
stad. deel III. (Leiden onder de Republiek) 3) naar een enkel woord,
aan dien tak van industrie gewijd, zoeken. Toch is hier. de geheele
eeuw door, een kleine kern van branderijen blijven voortbestaan, die
voor de stadshuishouding niet zonder beteekenis waren. Van tijd
tot tijd vinden we de sporen ervan in diverse archivalia, doorgaans
betreffende aanvragen tot oprichting eener nieuwe branderij. Dan
blijkt, dat deze bedrijven bijna alle in het Noordelijk stadsdeel, om-
trek Oude Vest-Lange gracht gelegen zijn.

Zoo ontmoeten we in 1704 het verzoek van Aarnout van Aals-
wijck. die een voormalige verwerij op de Korte Langegracht had
gekocht, tegenover de Hoogduitsche Kerk cn die tot branderij wilde
inrichten ..tot maintien van sijne familjequot;. Het Gerecht beschikte

Steensel van der Aa. totdat deze er in geslaagd zou zijn te Delfshaven een
molen te vinden. (Res. Burgem. 9 Aug. 1794).

a! S\' quot;ïquot;nbsp;Burgemeesteren 28 Juni en 7 Augustus 1794.

a! D £ • Notulen Municipaliteit. 27 en 28 Febr.. 2 Maart 1795.

) Prof. dr. P. J. Blok. Geschiedenis eener Hollandsche stad. deel III: Eene
quot;ollandsche stad onder de Republiek, \'s Gravenhage 1913.

-ocr page 138-

gunstig, maar verbond daaraan voorwaarden: alle voorzieningen
moesten worden getroffen „dat het pericul van brand sooveel moge-
lijck geëviteertquot; zou zijn, bovendien mocht de varkensmest en spoe-
ling niet in \'t water van de gracht geraken, maar moest opgevangen
worden in bakken op eigen grond, i)

üp dezelfde conditie verwierven in 1710 Gillis Aldenhoven en
Willem van Aken de toestemming om aan den Vestwal, tusschen
de Molensteeg en Oostdwarsgracht een „koornbranderijequot; te bou-
wen. 2)

Evenzoo werd in 1722 aan Job Gordijn toegestaan om het door
hem gekochte huis over de Haven omtrent de Minnebroersgracht tot
branderij te maken en tevens daarvóór in de straat een spoelingbak
te leggen. 3)

In het jaar 1733 kocht Willem van Aken van den heer Mr. Dirk
de Raet, Oud-Burgemeester en Joost Apourcheau, een suikerraffina-
derij op de Langegracht Z.z. met woonhuis en erf bij de Zandstraat
mitsgaders nog 9 huisjes, daarbij hoorende, voor ƒ 2700. 4) Het
volgende jaar erlangde hij vergunning van het gerecht de raffina-
derij om te zetten in een branderij, waarin hij „gedisteleerde wateren,
item brandewijnen en andersquot; wilde vervaardigen. 5)

Dit was het begin van de branderij „de Fransche kroonquot;. Reeds
in 1735 schonk Willem van Aken het geheele complex aan zijn
zoon Cornelis. Deze overleed 16 Juh 1758. In zijn testament had hij
zijn zoon Willem van Aken tot universeel erfgenaam verklaard. 6)
Uit den boedelinventaris van Cornelis van Aken blijkt, dat „de
Fransche kroonquot; toen 3 ruw- en 2 distilleerketels bezat. 7) Dezen

G. A. Leiden. Geregtsdagboek. 17 Jan. 1704. Het — voor eens — te
betalen bedrag was gesteld op ƒ 250, evenals in het volgende geval.

G. A. Leiden. Geregtsdagboek 4 Dec. 1710.

3) G. A. Leiden. Geregtsdagboek 23 Febr. 1722.

G. A. Leiden. Waarboek 1732 en 1733 (30 Juli). Op 26 April 1732 had
Julien Parat het huis van Louis Misset in eigendom verkregen tegen overname
van een kustingbrief van ƒ 4000. „Is met 9 kleijne huijsjes althans geapproprieert
tot een extraordinaire schoone groote van nieuws uijt de gront opgemaakte
suijkerraffinaderije bij Jan Buijk Notaris als Sequester over den boedel en goederen
van Julien Parat verkocht aan de Heer Mr. Dirk de Raet, Raad en regeerend
burgemeester deser stad en Joost Apourcheau.quot; voor ƒ 4000.

G. A. Leiden. Geregtsdagboek 9 Dec. 1734. De recognitie bedroeg / 2:10:—
jaarlijks. Misschien heette de raffinaderij reeds „de Fransche kroonquot;.

quot;) G. A. Leiden. Prot. nots. Paschier Soetbrood 15 Juli 1758.

G. A. Leiden. Prot. nots. Paschier Soetbrood 14 Dec. 1758. Klaarblijkelijk
werd de varkensteelt in de Fransche kroon niet bedreven. Wèl treffen we aan
ossen, vaarzen en schapen mitsgaders 2 westindische varkens ... in \'t weiland.

-ocr page 139-
-ocr page 140-

c

. igt;-

w

-ocr page 141-

omvang had de branderij ook nog in 1780, toen op 30 Maart Abra-
ham Hartevelt er kooper van werd voor ƒ 7000 {ƒ 1750 gereed geld,

verdereaflossmg ƒ lOOOper jaar ) 1)

.ü^hrT^ -f^kreeg mr. Huyber\'t van Immerseel toestemming om

Alles b^- elkaa bJl r
laatste helft dt i.S \'^\'Pnbsp;branderijen te Leiden in de

het Gerecht d tnbsp;^^ quot;^^^^regel van

welke 1 \' ^ \' ^Qtinge genoomen hebbende de avantagie,
van hernbsp;Holland boven dese stadt genieten

1734 bi\'nbsp;^^^ koornbrandewijnenquot;, op 13 November

^fprlenbsp;voorloopig voor één jaar. den

laÏ ö!Trnbsp;brandersrogge verlaagde van ƒ 4:8:- per

de fr I u ^ , ^nbsp;te nemen de klagten van

JJnbsp;\'nbsp;alsof (zij) door de tauxe deser

s eden excijnsen te veel waren gegraveertquot;. 3) had alzoo. ook al
bleef deze nadien bestendigd, niet de gewenschte uitwerking gehad.

Tot bloei geraakte het bedrijf in Leiden er niet door. Evenals bijv.
n Delft weten de branders dat ook hier aan de andere hoogere
asten van verschillenden aard. die zij te dragen hadden, in verge-
lijking met hun collega\'s van Rotterdam en Schiedam „die de
inark(t) stellen van de gemaakte goederenquot;. Zij berekenden op elk
last graan, zoowel rogge als mout. ƒ 3:7:- meer onkosten te heb-
ben Bovendien hadden zij ƒ 2 per last mout aan stads accijns te
betalen, terwijl Schiedam in \'t geheel geen stadslasten vorderde (!)
(..en van daar krijgen wij de markquot;). Dat alles veroorzaakte, vol-
gens de branders, dat zij met hun fabrieken maar half werkten en
het te kort komende uit Schiedam ontboden ..dat ons menigmaal
oeeter komt te staan als \'t geen men selve fabriceert.quot; 4)

bakLn.quot;nbsp;1780. De branderij bevatte o.m. 31 beslag-

^ G. A. Leiden. G. D. B. 3 Jan. 1754.
Meerminquot;\'^\'nbsp;brouwerij ..de

afgestuit op het ver^ T unbsp;^^^ quot;

vc^r ..brandrt^l:neev,l e?nbsp;Korte Mare. die vreesden

som het gebouw aan trLonerA?quot;i4-nbsp;^^^^nbsp;voor gelijke

branderij aan te leggen in Sn tTnbsp;vergund, de gewenschte

den wal van de AchtTrnr-..?nbsp;^e Heerepoort met een spoclingbak in

3, g! a Leidfn b^^^^nbsp;^ ^^

ligting van een last rogge voor^rbranders\'nbsp;quot;nbsp;^^ ver-

*) G. A. Leiden. Gilden-archieven no. 831: ..Memorie van de respective

-ocr page 142-

Al preekten ze hier voor eigen parochie, zoodat we niet alle be-
weringen der Leidsche branders voetstoots hebben te aanvaarden,
het is ontegenzeglijk, dat er uit Rotterdam en Schiedam werkelijk
veel „rouwgoedquot; naar hen verzonden werd, dat ze „overhaaldenquot;
tot jenever en ander gedistilleerd. Daarop wijst ook de eigenaardige
verhouding der ruw- en distilleerketels te Leiden, die in de Maas-
steden gewoonlijk was 2:1, terwijl (althans in het eenige jaar,
waarover wij cijfers daaromtrent bezitten) in deze stad de getallen
waren 13 en 11.

Verder hebben we de posten over „geleverden moutwijnquot; in de
insolvente boedels van Hendrik en Willem van Eems (resp. vader
en zoon), koornbrandewijnbranders te Leiden in compagnieschap, i)
Onder de concurreerende schuldeischers kwamen o.m. voor
Thomas Pigeaud en zoonen te Schiedam voor ƒ 9515: 16 st., Cor-
nelis Maas voor ƒ 342, benevens nog drie anderen aldaar voor te
zamen bijna ƒ 600.

In den zooeven aangeduiden boedelinventaris van Com. van
Aken uit 1758 bevonden zich bedragen als ƒ 1810, debet aan Adr.
van Schaak te Schiedam, ƒ 295 aan Barend van Boles aldaar, we-
gens soortgelijke leveranties, ƒ 221/2 als provisie voor den makelaar
van Beek te Schiedam, enz.

Ook de boeken der firma Hartevelt 6 Zoon te Leiden (aanwezig
van 1780 af) wijzen op een zeer belangrijken „inslagquot; van mout-
wijn, die bijv. in het jaar 1788: ƒ 98.000, in 1789 zelfs ƒ 164.000
beliep.

\'t Is in deze omstandigheden — achteruitgang der brouwerij, min-
der stoken door de branders — begrijpelijk, dat er klachten opgin-
gen van de moutmolenaars te Leiden.

Omstreeks 1770 waren daar nog drie moutmolens, de Juffer, de
Hollandsche tuijn en de Bostelkuip. 2)

In een „memorie van de gesamentlijke moutmolenaarsquot; werd aan-

rouwstokers en branders binnen de stad Leijden ter rescontre van het verzoek
der moutmolenaarsquot; (om verhooging van het maalloon). Ao. 1771,

1)nbsp;Acte van sequestralle 26 Scpt. 1768, afsluiting der afrekening H Aug.

1769. Voor de concurreerende schuldeischers bleef ƒ 26.436:19:12 te verdeden
over, bij een totale vordering van ƒ 77991:15 st. Uitkeeringnbsp;stuiver per

gulden. Hendrik van Eems en Zoon hadden een branderij op de Langegracht,
pak- en woonhuizen op de Oostdwarsgracht en huis op de Oude Vest.

(G. A. Leiden. Schuldboek van Curateele L L fol. 92. Minuutboek van Schat-
tingen 1767—\'69 fol. 130v.)

2)nbsp;Uit het artikel van G. C. Helbers, „De Leidsche waltorensquot; (Leidsch
Jaarboekje 1925—\'26 bl. 72—84, teekenen we aan: de Juffer stond op het bastion

-ocr page 143-

gevoerd, dat er zelfs voor 2 moutmolens geen genoegzaam werk te
vinden was. i) waarom ze verzochten den houten molen ..de
Juf er . die in vervallen staat verkeerde, te mogen afbreken en op
de twee overblijvende molens in plaats van één paar steenen. „even
gelijk m andere steeden deeser provinciequot; twee paar te mogen onder-
nouaen. in vroegeren tijd had iedere molen wel ƒ 4000 per jaar

wenslnbsp;•nbsp;gemiddeld slechts ƒ 1719. Tevens

n 1 tR molenaars een kleine verhooging van het maalloon.

• • met 8 stuiver het last, zoodat het voor rogge alsdan ƒ5:10:—
en voor mout ƒ 4:5:- per last zou bedragen. 2)

erder hadden ze nog verschillende kleinere grieven, die gedeel-
e
Ijk samenhingen met hun zwakke positie: terwijl in andere plaat-
sen de brouwers- of brandersknechts het graan zakten, moesten in
Leiden de molenaars dat zelf doen: ook moesten ze in de molens
et meel op een zeker gewicht in zakken afwegen, wat elders niet
geschiedde, enz. Wanneer ze van dezen meerdereii last ontheven
werden, zouden zij ieder een knecht minder behoeven te houden,
verzekerden de molenaars.

In het omwentelingsjaar 1795 bevonden zich te Leiden nog steeds
de klassieke 5 branderijen. 3) Het waren:

le de branderij ..de Hoopquot; van François van Cappellen met 4
ruw- en 2 distilleerketels (..ruijme varkenshokken, pak- en knegts-
huijzenquot;). De branderij lag achter „een dubbeld huijs en erve aan

ten N. van de Morschpoort cn is, kort nadat hij grondig hersteld was, in den
na^t van 12 Jan. 1775 verbrand, herbouwd, gesloopt pl.m. 1865.

De „Hollandse tuynquot; stond op het bolwerk bezuiden de nieuwe Hoogewoerd-
sclie poort, werd later boekweitmolen en is afgebroken na 1780.

De m^tmolen „de Bostelkuipquot; staande bij den vestwal aan het eind van de
tegenw. Kaiserstraat was tot 1770 bakmolen geweest. Hij werd in 1778 gesloopt.

In een staatje van den hoofdgaarder A. van Hartevelt wordt opgegeven
aat door de 3 molens in 4 jaar was gemalen 1563^ last rogge en 5754^ last
mout, gem. ^r week 2gt;^ last r. en 9V3 last m.. terwijl er in Schiedam molens
aTr-
a\' ?nbsp;dic 40 à 50 last per week braken.

, l .• ^\'■\'^bieven van de gilden, no. 829. Het belang van dit stuk
i77nnbsp;daarin, dat het een opgave inhoudt van het in dc jaren 1767 t.c.m.

1769nbsp;^TT\'

77n innnbsp;110 99 96 45^ 371^

1770nbsp;^ ^ 37H 35y, U2 m 10^ _9I_ 43^ 36

rnbsp;268 213 200K 187 88% JJ^

Leijde?\'2?quot;F^! T79? quot;nbsp;Provisioneelen Raad der gemeente van

-ocr page 144-

de Oude Vest Z.z. tusschen dc Coman Claas- en Moeranne-stegen,quot;
uitkomende in de Vrouwenkamp. Op 18 Febr. 1794 was deze door
Van Cappellen gekocht voor ƒ 24.000 (ƒ 10.000 gereed geld) van
Martinus van der Schalk, die er in 1791 voor ƒ 7.500 eigenaar van
geworden was. (De oude branderij van de wed. Carpentier).

2e de branderij „de Keetelquot; van Willem van den Aardwegh met

2nbsp;ruw- en 3 distilleerketels. Dit pand (huis. erf en branderij met
knechtshuizen, kuiphuis, pakhuizen en koestalling, lag op de Oude
Heerengracht in de Verwerstraat en op de Nieuwe Houtmarkt) was
30 April 1789 door hem gekocht voor ƒ 18.600, afkomstig van Hen-
drik Willem Koot. 1)

3e de branderij „de Fransche kroonquot; van Hartevelt 6 Zoon met

3nbsp;ruw- en 3 distilleerketels, aan de Langegracht, zooals hiervoor
meegedeeld, door Abraham Hartevelt 30 Maart 1780 voor ƒ 7000
gekocht. 2)

4c de branderij „de kleine Kroonquot; van Gosewijn Jan Loncq 6
comp, met 2 ruw- en 2 distilleerketels. Op 18 Juni 1785 kocht Loncq
de branderij met ,,woonhuijzinge, pakhuijzenquot; enz. aan de N.z. Lan-
gegracht „omtrent de Oostdwersgragtquot;, voor ƒ 5.000. 3)

5e de branderij „de gekroonde Starquot; van Elisabeth Clara Zout-
maat, wed. Joost van Waalwijk met 2 ruw- en 1 distilleerketel. (De
in 1761 door Joost van Waalwijk gestichte branderij „op den Rhijn
over de Havenquot;).

De ontwikkeling van het brandersbedrijf te Delfshaven in de
18de eeuw was een bescheiden weerspiegeling van die uit het nabu-
rige Schiedam.

De aanvang was aarzelend. Op het laatst der 17de eeuw konden
we te Delfshaven het bestaan aantoonen van den brander Isaacq
(de) Wolff. Van dezen vinden we later geen spoor meer, zoodat
we gereedelijk kunnen aannemen, dat zich omstreeks 1700 geen en-
kele brandewijnbrander op Delfshaven bevond, 4)

Koot had deze huizen in 1761 gekocht.

Abraham Hartevelt overleed 21 Dec. 1793. Zijn zoons Adrianus en Johan-
nes zetten het bedrijf voort, onder Hartevelt amp; Zoon.

3) Dit was de oude branderij van Van Loon. Op 16 Juni 1775 had Jan
Hendrik Brugman deze panden voor / 6675 verkocht aan Corn. van Loon de
Nooij en Pieter de Nooij. In 1779 gingen deze voor ƒ 5290 over aan Hendr, van
der Eist (6 Nov.) die ze in \'85 aan Loncq verkocht.

Op 27 Sept. 1698 verkocht Isaacq Wolff een schuur of loods (varkens-
hok?) op stadsgrond op de Schans. Mogelijk een bewijs, dat hij zijn bedrijf be-
eindigde (Gifteboek Delft).

De mededeeling van Kleyn in diens „Beschrijving en geschiedenis van Delfs-

-ocr page 145-

Eerst omstreeks 1711 vp-mo.«,« j
over
deze industrie, .oen Saquot; P T \' Tï

kreeg om in zijn huis wquot; Qu!! Hnbsp;en

richten. 1)nbsp;v^uae naven een branderij op te

stetSng^ondt\'^\'l^T t P^\'^icipanten van het taanhuis de toe-
opnemen dat de k ^^^^P^\'^o^waarden van dit pand tc mogen
maken.
2)nbsp;\'^ooper daarin desgewenscht een branderij kon

protocol van nots. Verhouff van
derii TelT .nbsp;Edelman, kleine bran-

der branrquot;nbsp;branderij.quot; 3) We mogen dus het getal

He ia^ rnbsp;te Delfshaven aanwezig, op 4 stellen

driif Efklnbsp;quot;quot;quot;nbsp;dit be-

die alt w rnbsp;^^^^ aanvragen bij de Weth in.

tLfal unbsp;Daardoor ontstond in dit plaatsje. 4)

iaar rnbsp;reden in September van dat

jaar e compagnieschap werd opgericht, die de stichting van een
dergehjken moutmolen ten doel had. Dientengevolge verrLs in
Zn
winter van 17I6-\'17 op den Schiedamschcn dijk\' ..lp dequot; Wn
zeedijk benoorden de sluysenquot;. de molen ..de Rouwketelquot; T) \'

havenquot;, dat er pl.m. 1700 vijf branderijen zouden aewcest ziin (n. kf tr

liik opW unbsp;f ^^^^ (Gifteboeken Delft). Dat de branderij werke-

-n tïgrLls\'SVr Tnquot; tnbsp;n

2\'jde en Tan \'Wrlo.ff quot;fnbsp;b^ndcrijequot; (n.1. Adr. de Ruiter. Gerrit

-ogen plaitsen ^p de -a equot; totnbsp;quot;quot;nbsp;^^

Febr. 1713)nbsp;aflevering van hare goederenquot;. Res. Weth 25

?n m??nbsp;Verhouff. Delfshaven, 1712.

c r ? r, Delfshaven 2680 inwoners.

51 10 Setnbsp;Delfshaven. 1716. no.

nV .nbsp;\'\' ■J\'^nbsp;1716 . id. 1717 no. 108 (5 Nov 1717)

bijtrntXrÄnbsp;Verhouff^n aTv i^d\'^ar-

de anderen elk Vn.nbsp;Jr - 7nbsp;P^^rten.

gebracht op 2^ en iSTuive; quot; TJ mV^\'^Vquot; ^
een der participanten opliet te s ol equot; de - 7
overnemen, (pïot. nots.\'v. d. V^ T S tnbsp;^^^ ^

-ocr page 146-

De daarna volgende jaren schijnen slapper nering te hebben ge-
bracht: althans duurt het dan tot 1724 vooraleer er opnieuw gega-
digden komen.

In 1724 t.e.m. \'27 bedroegen de nieuw gestichte branderijen resp.
1,2, 1 en 5. In 1728 werd een request aan H.H. van de Weth te
Delft onderteekend door 11 branders. Zij uitten daarin klachten
over de onwilligheid der straatwerkers bij het lossen van graan (in-
2onderhel3 de zwaardere rogge) en kolen. Van de 36 waren er
bovendien \'s zomers meer dan 1/3 ter haring- of walvischvangst, en
ook eenige in dienst bij de O.I.C. De heeren in Delft kwamen hun
in zooverre tegemoet, dat de branders wel het klokje zouden moeten
laten luiden, maar in geval zich dan niet voldoende „ordinaris straat-
werkersquot; aanboden, hadden zij vrije keuze uit de ingezetenen van
Delfshaven. 1)

1) G. A. Delft. Res. Weth 7 Sept. 1728. De namen der onderteekenaars
waren: 1. Ary Somvijl mr. timmerman (branderij Karremansteeg aan de Schie,
gekocht 18 Mei 1726 voor ƒ 1175); 2. Leendert Edelman (consent 27 Juli 1726
om branderij te bouwen op een haringplaats Oude Haven O.z. tot Nieuwe H.
W
.Z.); 3. Nicolaas Nobel (consent 20 Jan. 1727 in zijn gekocht huis Nieuwe
Haven O.z. Nobel was koopman te Rotterdam); 4. Cornelis de Man in comp.
(= Com. van der Veer). Deze woonde „tot Sairloisquot; en verkreeg 7 Mei 1727
consent tot het aanleggen v. e. branderij in de gekochte huizen Oude Haven O
.2.;
5. Hugo van der Plas (uit Rotterdam, kreeg 3 Febr. 1727 consent een branderij
te maken achter het door hem gekochte huis Oude Haven W.z.); 6. Johannes
Boots (uit Amsterdam, kocht 25 Nov. 1724 voor
f 10.000 de branderij Oude
Haven W.z. van Barber Meesen, wed. Lecndert Rodenburgh, door haar op 4
Febr. 1719 voor
f 8000 verkregen van Nicolaas Lambregtsen. De branderij had
2 groote rouwketels van 17 ä 18 ton, „dubbele ketelsquot; en 2 distilleer-
ketels); 7. Carel van Gelder. Deze kocht op 4 Dec. 1722 van Jacobus
Dissius diens branderij beneden den dijk O.z. van de Schie voor ƒ 2000.
(Dit was de branderij „achter het taanhuisquot; voornoemd, door Dissius in 1721
aangekocht. Het taanhuis zelf kwam in 1725 eveneens in bezit van Carel van
Gelder); 8. Arij Bosch (of: Bos), een der eerste branders, had zijn branderij op
den Schied, dijk; 9. Dirk te Braame, waarschijnlijk bedrijfsleider voor den mr.
broodbakker Simon Brammer, branderij Nieuwe Haven O.z., (consent 23 Febr.
1725); 10. Pieter Goudt (of Goude), oud-commandeur „ten Groenlantquot;, die sa-
men met Pieter Gerrits van Emden voor ƒ 9.025 op 10 Maart 1727 had gekocht
huis en branderij van den overleden Dirk Rootbol, Oude Haven O.z., en 11.
Nicolaas Rodenburg, kooper van de branderij van Arie Edelman W.z. Rotter-
damsche dijk (uitk. op de Nieuwe Haven) op 5 Juni 1723 voor ƒ 4500.

Een verzoek der „beëedigde straatwerkersquot; te Delfshaven tot intrekking dezer
beschikking („het luiden geschiedde thans slechts pro forma, zij lijden met hun
gezin gebrek, de branders hebben „vrijmansquot; in dienstquot;) werd door de Weth
afgewezen. (G. A. Delft. Res. Weth 21 April 1738).

In 1750 bepaalden Burgemeesteren (Res. Burg. 31 Dec. 1750) dat het getal
straatwerkers van 36 op 24 zou worden gebracht, die op het luiden van de bel
verplicht waren naar het huisje te gaan. Elke brander mocht slechts één vrijman
houden.

-ocr page 147-

J quot; eeS Tutir quot;quot;nbsp;der branderijen

grondquot; waarToe Bnbsp;quot;Middelhoott op stads

- gunsua advies van „seads cas-
DeoDrfch,7nbsp;verleend op 12 Mei 1727.

laas Nobel S ^f/^er. Edelman, Arie SomvyUen). Nico-
d« Plas. eik v^oT ,nbsp;quot; ™

Evenalnbsp;^

molen zelve, was het contract een copie van dat van

^•«ren de ma.ir\'quot;\'\' quot;^\'^«quot;^^\'^l^eter\' was een navolging. Alleen

op 4 stuiver per

\'nsflelifts 1 ,nbsp;^ooals hiervóór is gemeld, dwong

aeiijKs zijn tarieven te herzien. 2)

lt;e kunlquot;™ 1nbsp;op tijdstip gedroomd Schiedam

teioenTn Jnbsp;quot;Ben moutv,ijnmarkt te ver-

„ r ?nbsp;verschillende ..koopluyden

ILlaar van n quot;quot;knbsp;van den laatste tot

.makelaar van de koornbrandewijnbrandersquot; te Delfshaven te ver-

kr,8en. ..ende wel specialijk tot voortsetting van de buitelandse ne-

gota om d,e sooveel als doenlijk is tot Delfshaven aan te quêL

zelf« rrnbsp;gehad, vroeger of later een

zelfstandige Delfshavensche moutwijnnoteering te verkrijgen, dan

moet dat tot teleurstelling hebben geleid, het overwicht in productie
aer nabuurstad was reeds te groot

In het tijdvak 1730-\'40 is trouwens - zoover ons bekend -

bttrgeTaan.^nbsp;^^^

huü\'unbsp;den Endt. die een

op de Oude Haven W.z. Het verzoek kwam op

Anbsp;Res- Burgem. 11 April 1727.

artfkïï e1nbsp;geschiedenis van den molen in het

1^7 Utss V )nbsp;(Rotterdamsch Jaarboekje!

tracl 28^:17727^\'nbsp;^^

houden „met specifioue Ln JpI ^ handelingen moest hij pertinent register

-ocr page 148-

een ongelukkig moment: eenige dagen te voren was de branderij
van Nic. Rodenburg geheel afgebrand, welk „droevig exempelquot; aan
v. d. Endt\'s geburen een protest tegen zijn voornemen in de pen
gaf. Evenwel — er kwam een „favorabel berichtquot; in van stads
castelein Hoogop en Van den Endt mocht zijn gang gaan. mits ..zig
regulerende naar de brandkeure.quot; i)

In die zelfde bijeenkomst van het college van de Weth werd door
Burgemeesteren echter die brand ter sprake gebracht. Het was hun
gebleken, dat de branders te Delfshaven niet voorzien waren van
de „haire kleedenquot;, welke de Delftsche branders sedert 12 Dec. 1718
bij de hand moesten hebben.

Zooals destijds in Delft zelve. — en met soortgelijke aanleiding
— gaven zij ook ditmaal een reeks van gewenschte voorzorgsmaat-
regelen in overweging; in hoofdzaak waren ze een herhaling van
de Delftsche voorschriften als: zes haren kleeden in voorraad hou-
den, zorgen dat er bij het stoken steeds iemand tegenwoordig was)
inspectie in de maand September van ieder jaar in alle branderijen
door den Heer havenmeester op Delfshaven c.s. Tenslotte zouden
branders, bakkers en smeden minstens eens per kwartaal hunne
schoorsteenen moeten doen vegen, hetgeen door de brandmeesters
zou worden nagegaan. Overeenkomstig dezes werd een besluit ge-
nomen. 2)

Nog het eigenste najaar had de ommegang van den havenmeester
plaats, waaraan we sedert 1735 evenals in Delft de rapporten
danken. Ook hier weer met enkele uitzonderingen 3) omvatten
ze de jaren tot en met 1759. Bijna steeds is ..alles in goede ordequot;,
soms met de bijvoeging: ..uitgezonderd een a twee foutenquot;. ..twee a
drie kleinighedenquot;, e.d. Ook van Delfshaven zijn enkele lijsten —
toevallig — bewaard, waardoor we eenigermate in staat zijn den
toestand der branderij omstreeks het midden der 18de eeuw aldaar
•na te gaan.

In 1738 bevonden er zich 11 branderijen 4); 1743 ^as het

1)nbsp;G. A. Delft. Res. Weth 25 Juli 1735.

2)nbsp;G. A. Delft. Res. Weth 11 en 25 Juli 1735.

De jaren 1740. \'43. \'44. quot;45. \'5B ontbreken.

G. A. Delft. Res. Weth 1738. Inliggend: ..Memorije wegens de gedane
inspectie in de branderijen tot Delfshave op den 23 September 1738.quot; De namen
waren: Carel van Gelder, Gijsbert Welle, Ary Bos. Jan van den Berg, Roeland
dc Quaek, Nicolaas Roodenburg. Cornelis van der Veer (en Com. de Man in
comp.). Pieter Goudt (en wed. Pieter van den Einde in comp.). Cornelis Kriek.
Cornelis Nobel. Simon Brammer.

Cornelis Kriek had 25 Scpt. 1736 van Adriana Kriek wed. Leendert Edelman

-ocr page 149-

aantal met één vermeerderd tot 12. i) In 1750 constateeren we
gelijke stijging; dit aantal van 13 branderijen vinden we insgelijks
in 1751 en \'53. 2) Eveneens in 1757, blijkens het, pas in de ver-
gadering van de Weth van 9 Jan. 1758 uitgebrachte, rapport van
den havenmeester.

Dit verslag is een weerspiegeling van de ongunstige tijdsomstan-
digheden. 3) Er wordt in vermeld, dat er slechts zeven brande-
rijen te Delfshaven werkende zijn. in alle dewelke de inspectie heeft
plaats gehad. De eigenaars der zes andere, stilstaande, hadden toe-
gezegd, kennis te geven zoo spoedig daarin weer zou worden ge-
stookt. in welk geval de havenmeester dan zou nagaan ..of alle de
geordineerde precautiën tot voorkominge van brant wel werden
geobserveertquot;.

Na 1759 is hier — evenmin als in Delft — geen rapport meer
uitgebracht. Waarschijnlijk hebben de regeerderen van Delft het
driemaandelijksche toezicht der brandmeesters als voldoende be-
schouwd.

Met de branderijen waren natuurlijk de varkens in Delfshaven
gekomen. Langer dan in Schiedam zijn ze er getolereerd. 4) De

\'\'S\'tdccrkct?\'^\'\'\'\'nbsp;den

Vc^r een gehjke som van ƒ 9000 verkreeg 17 Maart 1735 Jan van den Berch
van Arnoldus Gordijn diens woonhuis, branderij cn pakhuizen Oude Haven W z

Bootsnbsp;^ ^^^

G. A. Delft. Request koorenbrandewijnbranders 17 Sept. 1743 aan Bur-
gem. van Delft. Er bij gekomen is Jan Vermaat. die op 29 Mei 1741 veraun-
ning kreeg van dc Weth om in zijn huls bij het Hoofd W.z. Oude Haven een
branderij op te richten. (Requestboek 29 Mei 1741).

Verder is in plaats van Simon Brammer gekomen Dirk Fibris (of Febres)
keeper van de branderij uit den gerepudieerden boedel van Simon Brammer. (12
^nbsp;curatoren benoemd in den boedel van wijlen SB)

) Wel veranderen door verkoopen de namen der eigenaars.\' De eeniae
nieuwe branderij is die van
Philippus Silo cn Corn. van der Veer die on 17
Maart 1749 van de Weth consent ontvingen om het door hen gekochte pakhuis
Oude Haven O
.Z. bij het Middelhoofd te veranderen in een wLhl erW
den . Zij kochten op 4 Febr. 1750 van de eigenaars Vo part in den mden de
Dxsteleerketcl voor ƒ 1600. In 1765. 20 Nov. ging het pand (met de
LTenporüd
over aan Jacobus van Kal voor ƒ 9 500nbsp;moienportlcj

3) G. A Dem. Res. Weth 9 Jan. 1758. Natuurlijk blijkt de malaise uit de
verk^pspnjzen der panden. Jan v. d. Berg verkocht zijn huis meTÏÏandcr en
2 pakhuizen (waarvoor hij in 1735 / 9000 betaald had) voor ƒ 5375 aa7Hcndrï
van Groenevelt (met Vis in den ..Rouwkctcr\', 21 Dcc 1757)

1 M.PiTvnbsp;Vollemans, ..varkemesterdie van

-ocr page 150-

gemakkelijker gelegenheid tot loozing op het buitenwater — de
Maas — maakte dat er hier niet zoo spoedig een noodtoestand
kwam. Toch moet \'t ook in deze plaats te bar geworden zijn. In
1749 kwamen er bij H.H. van de Weth klachten in van verschei-
dene inwoners dienaangaande. „Genoegsaam door geheel Delfsha-
venquot; werden varkens gehouden, veelal tot groot ongemak der buren.
Dc Weth bepaalde dat, tenzij de eigenaars schriftelijke permissie
van Burgemeesteren konden toonen, voortaan alleen varkenshokken
op stadsgrond beneden den Schiedamschen dijk W.z. van de Schie,
mochten worden gezet. Al de andere moesten binnen 2 X 24 uur zijn
opgeruimd. Zoo concentreerde zich op den duur de varkensmesterij
buiten de bewoonde kom, waar het aan ruimte niet ontbrak. i)

fiet decennium 1760—\'70 is voor de branderij weer wat gun-
stiger geworden, blijkende uit eenige verzoeken tot uitbreiding van
bestaande of stichting van nieuwe branderijen. Vooral trekken de
hooge verkoopsprijzen, die dan ontvangen worden, onze aandacht.
Zoo bracht de branderij met woonhuis O.z. Oude Haven, die Mat-
thijs van Heel in 1758 voor ƒ 5000 (inbegrepen 2/^5 porties in den
„Rouwketelquot;) van Jan den Edelman had verkregen, op 8 Nov. 1766
bij overdracht aan Robbert Christiaan van Ommeringh (met de
thans
2/j7 parten in den molen) niet minder dan ƒ 10.000 op, terwijl
hetzelfde perceel 3 jaar later door Bernardus Detert gekocht werd
voor ƒ 13.000.\'

De branderij van wijlen Corn. Kriek, die op 6 Dec. 1766 voor
ƒ 10.600 in bezit van Gerrit Veltman was gekomen, werd 31 Maart
1770 voor ƒ 12.500 eigendom van Matthijs Ketelaar.

Deze, uit verscheidene aquot;ndere. willekeurig gekozen transporten
betreffen slechts gewone, „cnkeldequot;, branderijen (het type: 2 ruw-
en 1 distilleerketel). De verklaring van die. ongetwijfeld opge-
schroefde prijzen moet wel zijn. dat Delfshaven aantrekkingskracht
begon uit te oefenen op diegenen, die in het brandersbedrijf kapi-
taalbelegging zochten.

Een derzulker gegadigden was Liefman Calmer uit Den Haag
(„zijnde van de Joodsche natiequot;!) die op 18 Dec. 1769 van H.H.
van de Weth toestemming erlangde om op de W.z. van de Schie
„buyten de huysen op zeeker leedig en de stad toebehoorende en
aan den suppliant op recognitie uitgegeven erfquot; tusschen de laatste

1) G. A. Delft. Res. Weth 23 Jan. 1749. Ongetwijfeld heeft deze heilzame
maatregel er toe geleid een nog grootere uitbreiding aan dc varkensmesterij te
geven: 22 Mei 1784 werd bijv. een hok van 225 bij 50 voeten verkocht!

-ocr page 151-

scheepmakerij en de eerste varkensmesterij, een branderij te bou-
wen. 1) Liefman Calmer, stellig een vreemde eend in de bijt,
zette de zaak groot op. Hij maakte er een ,\',dubbelequot; branderij van,
een van de twee, die in 1771 te Delfshaven bestonden. Misschien
voelde hij zich in het bedrijf toch wat onwennig, althans deed hij
reeds in 1771 branderij en huis van de hand voor de ongewoon
hooge som van ƒ 22.000 aan Cornelis Kosterman te Rotterdam.

Een volledig overzicht van de in 1771 te Delfshaven aanwezige
branderijen danken we aan de productiebeperking ingevolge het
placaat der Staten van Holland van 20 Dec. 1771. 2) Op 24 Dec.
van dat jaar — datum van den aan Burgemeesteren van Delft inge-
leverden staat — bevonden zich te Delfshaven 22 branderijen, waar-
van 18 met 2 ruw- en 1 distilleerketel, 3) één met 3 r. en 1 d.,
één met 2 r. en 2 d., en twee met 4 r. en 2 d., alzoo in totaal 49
ruw- en 25 distilleerketels, zooals uit de volgende lijst 4) blijkt:

Namen:

1.nbsp;Johan Jacob Maurits en

Nathan van der Eist

2.nbsp;François van der Eist

3.nbsp;Jan van den Velde

4.nbsp;Nicolaas van der Laan

en Ary v. d. Bergh

5.nbsp;Wed. Gerrit de Vries (Sara

V. d. Kaeg) en Adr. Hoek

6.nbsp;Ary Bos en Zoon

7.nbsp;Cornelis Costerman

8.nbsp;Hendrik van Groenevelt

9.nbsp;Michiel Hoek en M. Boele

10.nbsp;Maarten de Wilt

11.nbsp;Hugo Jacob van der Plas

12.nbsp;Huibert de Ruyter

13.nbsp;Abraham Vermaat
H. R. C. van Ommeringh

15.nbsp;Matthys Ketelaar

16.nbsp;Bemardus Detert

17.nbsp;Matthys van Heel

18.nbsp;Hendrik van Anckeren

19.nbsp;Jacobus van Kal

20.nbsp;Anthony Bredero

21.nbsp;Mr. Jacob Bondt

22.nbsp;Gerrit Samot

1) G. A. Delft. Res. Weth 18 Dec. 1769.
Zie daarover bij Schiedam.

Voor 2 ruwketels is hier gerekend de dubbele ruwketel van Jan v. d. Velde.
V G. A. Delft. Memoriaal Bürgern. 28 Dec. 1771.

Beslat

Plaats:

Aantal der

per

keteU:

ketel

in S:

Schie O.z.

3

r.

en

1

d.

325

2

r.

en

1

d.

300

2

r.

en

1

d.

500

Schie W.Z.

2

r.

en

1

d.

325

Schied.dijk O.z.

2

r.

en

1

d.

325

M

2

r.

en

1

d.

300

Schie W.Z.

4

r.

en

2 d.

325

Oude Haven W.z.

4

r.

en

2 d.

450

2

r.

cn

1

d.

350

2

r.

en

1

d.

325

2

r.

en

1

d.

300

Westershooft (O. H. Wz.)

2

r.

en

2 d.

300

Oude Haven W.z.

2

r.

en

1

d.

350

Nieuwe Haven W.z.

2

r.

cn

1

d.

375

Oude Haven O.z.

2

r.

cn

1

d.

300

2

r.

en

1

d.

325

2

r.

cn

1

d.

325

2

r.

en

1

d.

325

2

r.

en

2 d.

325

Nieuwe Haven O.z.

2

r.

en

1

d.

300

2

r.

en

1

d.

325

M

2

r.

en

1

d.

300

-ocr page 152-

Door de toeneming der branderijen in 1769 en \'70 (resp. 2 en 3),
waren de twee oude moutmolens te Delfshaven niet meer in staat
dc nieuwe branders te bedienen, i) Vandaar het verzoek van
dezen om zoolang geen derde moutmolen zou zijn gesticht, hun
mout en rogge te mogen laten malen op den bakmolen, daar de bui-
tengewone omstandigheid zich voordeed, waarin art. 25 van de
ordonnantie op \'t gemaal van 26 Nov. 1749 had voorzien, welke
wenschen door de Delftsche regeering werden ingewilligd. 2)

Daarop volgde in Aug. 1771 het aanzoek van Sara van der Kaag
wed. Gerrit de Vries, Liefman Calmer, benevens Maurits 3) amp; van
der Eist in comp. tot het verkrijgen van een stuk stadsgrond 60 bij
60 voet ten W. van de Schie, op den hoek van den dijk, om daarop
een „steene moutwindmolenquot; te bouwen, waartoe op 22 Aug 1771
de Heeren van de Weth een gunstige beschikking gaven. Dit werd
de „Hoekquot;-molen, die voor 11 ketels zou malen. 4)

Voor de tragi-comedie in deze dagen zorgden de opper-kassier
en de boekhouder van de Stads-bank van Leening te Delfsha-
ven. 5)

De eerste, Hendrik van den Berg, optredende voor zijn minderj.
zoon Ary, den jongsten bediende aan de bank, samen met den boek-
houder Nicolaas van der Laan, verkreeg op 22 Mei 1769 toestem-
ming een branderij te vestigen op de door hen gekochte erven met
huisje aan de O.z. Schiedamschen dijk. c) In Nov. van dat jaar
kwamen zij in bezit van de noodige molenporties
in den ,,Dis-
teleerketelquot; voor ƒ 1250). 7)

De zaak liep evenwel verkeerd. Kleyn deelt daaromtrent mee:
„In het begin van het jaar 1773 was het geld uit de kas van den
opper-cassier van de B. v. L. verdwenen, terwijl de penningen der
boedelhuizen, die door Van den Berg (die tevens als vendu-meester
fungeerde) worden geïncasseerd, niet aanwezig waren.quot;

In 1770 maalde dc „Rouwketelquot; voor 19, dc „Distilleerketelquot; voor 18
„portiesquot; (ketels), later nog vergroot tot resp. 23 en 20.

2)nbsp;G. A. Delft. Rcs. Weth 5 en 12 Maart 1770, 23 Juli, 26 Nov., 3 en 31
Dcc. 1770.

3)nbsp;Johan Jacob Maurits was koster op Delfshaven.

Blijkens het transport op 20 Nov. 1776 van de branderij c.a. van Ary
Hoek en Sara v. d. Kaag met ^/u parten in den Hoekmolen (aan Frans Brillen-
burg voor ƒ 13.500). Later uitgebreid tot 15 parten, enz.

®) De oprichting en verdere geschiedenis van de Bank is te vinden bij Kleyn,
Beschrijving en gesch. van Delfshaven, bl. 126 vlg.
8) G. A. Delft. Res. Weth 22 Mei 1769,
7) A, R. A. Transportrcg. Delft 4 Nov. 1769.

-ocr page 153-

De stad Delft leed als zoodanig geen groote schade. Van de
obligatie, groot ƒ 18000, door Ary van den Berg en Van der Laan
aan de stad te betalen, werd ƒ 8883 afgelost door verkoop der bran-
derij 1) en voor de helft van het restant teekende v. d. Laan een
schuldbekentenis. 2)

Langzaam aan breidde het getal branderijen op Delfshaven zich
uit. In 1777 kwam er één, in 1778 wederom één bij, 3) in 1780 zelfs
drie. Dan volgt weer een 10-jarige stilstand; de hausse na 1790
deed zich daarna ook in Delfshaven gelden: in 1791 werden 4
nieuwe branderijen gesticht ) en bestaande uitgebreid, in 1793 en
94 resp. 2 (waarbij een dubbele) en 3 nieuwe gebouwd, benevens
vergrootingen aangevraagd.

Inmiddels komen er dan weer nieuwe klachten wegens overlading
der moutmolens op en mochten de branders zich met verlof van
Burgemeesteren op den bakmolen behelpen, totdat ten slotte op 18
Sept. 1792 de vergunning verkregen werd tot den bouw van een

Op 3 Juni 1773 kocht Jan Rodenburg te Schiedam een bran-
derij c.a. met
quot;Jii parten in den Hoekmolen voor f 11.300. (G. A.
Rotterdam. Prot. nots. A. Hoogop no. 4088, 27 April 1773). De omschrij-
ving luidde: ,,een zeer wel gelegen wel geconditioneerde ende binnen weijnig tijd
niew uijt de grond getimmerde koornbrandewijnbranderij met desselfs twee
piasante en moderne huijsen en erven voorsien met twee koornsolders en kool-
kelders benevens drie kleijne nieuwe getimmerde huijsjcs en erven alles nevens
den anderenquot; met een koepel aan de Schie, Oostzijde van den Schicd.dijk.
2) G. A. Rotterdam. Prot. nots. Hoogop no. 5030, 14 Dcc. 1773.
Verschillende gegevens over deze zaak zijn ook tc vinden in het Maanboek
van thesauriers 1770-75 (G. A. Delft). 18 Sept. 1773 werd er op dc schuld
van
V. d. Berg (ƒ 4558:10:—) in mindering betaald ƒ 3058:10:—. Daarna komt
er niets meer over voor.

Nl. van Jacobus van Kal en Willem Scrvaas in comp. (G. A. Delft. Res.
Weth 19 Jan. 1778). Later trad tot dc compagnieschap ook toe de Wclcerw. Heer
Johannes Bondt, predikant te „Saardamquot; (= Zaandam). Ds. Bondt behoorde
tot een brandcrsfamilie te Delfshaven. Willem Scrvaas was mcdicinae doctor.
(G. A. Rotterdam. Notaris van der Cool, Delfshaven, acte 26 Juli 1779). De
branderij werd gevestigd in een huis W.z. Oude Haven.

Ook andere medici dan dr. Servaas legden zich tc Delfshaven op het branders-
bcdrijf toe: de stads chirurgijn Hendrik Lambertus Boomhouwcr kocht 21 Dec.
1782 de branderij van Jan van der Velden, Schie O.z. met \'■\'/in in den Hoek-
molen voor ƒ 13.160. Dc chirurgijn mocht tegen den muur van zijn branderij
een „zeer kleijn distilleerkctcltje tot het stooken en preparccren van medicinale
drankenquot; plaatsen, (Res. Weth Delft 5 Juli 1784).

Een poging van George van Hussen om zich via het brandersvak als chirur-
gijn tc Delfshaven te vestigen, had slechts gedeeltelijk succes. Het werd hem
enkel vergund examen als „vrocdmeesterquot; te doen. (Res. Weth, 28 Juni 1784).

Daaronder één in het gebouw der voormalige — opgeheven — Bank van
Leening, gekocht door Cornelis Leonardus van der Straal.

-ocr page 154-

vierden moutmolen op de Schans of stadsvesten, aangevraagd door
C, L. van der Straal en Pieter Schiltman, den „Hoopmolenquot;.

In den aanvang van het bewogen jaar 1795, waarmede wij dit
hoofdstuk afsluiten, telde Delfshaven 32 branderijen met in totaal
89 ruw- en 41 distilleerketels. Van deze bezaten er 20 het normale
type (2 r. en 1 d.), een had zelfs maar 1 r. en 1 d.. van de overige
elf waren er vier met 3 r. enld. (echte ruwstokers!), verder 3 dub-
bele branderijen (4 r. en 2 d.), één met 5 r. en 2 d., één met 6 r. en
2 d., één met 6 r. en 3 d., ten laatste één met 7 r.
en 3 d. 2)

Een bepaalde bijzonderheid treft ons nog te Delfshaven: het ge-
ring aantal faillissementen bij een betrekkelijk toch talrijke groep
branders. Na 1742 (Simon Drammer) en 1757 (Dirk Fibres). ont-
moeten we ( om van den kassier Van den Berg niet te spreken)
eerst in 1781 de insolventie van Bernardus Detert, die 9 Dec. 1769.
naar hiervoor gemeld is, van Robert Chr. van Ommering de bran-
derij Oude Haven O.z. had gekocht voor ƒ 13000, waarop ƒ 10.000
hypotheek bleef staan. De kapitaalkracht van de branders te Delfs-
haven stak wel gunstig af bij velen hunner bedrijfsgenooten in de
hierna komende plaats!

Te Weesp komen we onmiddellijk in de atmosfeer van een
brandersstad. De indruk, dien het plaatsje in de 18de eeuw op den
bezoeker maakte, kan niet beter weergegeven worden dan in de
korte beschrijving, welke wij bezitten van de hand van den Zweed-
schen reiziger Bengt Fermer. 2) Hij deelt daarover mede: „Den
24sten Maart voer ik alleen in de trekschuit naar Weesp, een
stadje 3) op twee uur afstands van Amsterdam. Deze stad is

1)nbsp;G. A. Delft. Res. Weth 18 Sept. 1792.

2)nbsp;„Lijst van branders te Delfshaven d.d. 2 Maart 1795quot; overgeleverd door
den inspecteur van der Hilst aan den Provisioneelen Raad van Delfshaven.

(G. A. Rotterdam. Archief Delfshaven. Notulen Prov. Raad 24 Aug. 1795),

De grootste branderij (7 r. en 3 d.) behoorde aan C. L. van der Straal, die
haar op 30 Juli 1791 van Maarten de Wit (met 3 r. en 1 d.) had gekocht voor
/ 14000. Ze stond W.z. Oude Haven (thans de fa. J. H. Henkes) en belendde
ten Z. de branderij van Franciscus Brillenburg (6 r. en 2 d.)

De tweede in grootte, die van Jacob van Putten D.z. (6 r. en 3 d.). was op
24 Juli 1790 door hem gekocht van Matthys Ketelaar c.s. (Schie W.z.) met -»/
it
portie in den Hoekmolen voor f 16.000. Dit was de branderij eertijds behoord
hebbende aan Cornelis Costerman. (Zie bijlage XI.)

2)nbsp;Bengt Fermer\'s dagboek van zijne reis door Nederland in 1759, medege-
deeld door prof. dr. G. W. Kernkamp. (Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. 31stt:
deel, 1910, bl. 314 v.).

3)nbsp;Op het einde der 18de eeuw telde Weesp 2937 inwoners. (Publicatie
Uitvoerend Bewind 17 Nov. 1798).

-ocr page 155-

c

. igt;-

w

-ocr page 156-

Anbsp;V v

V4 ïte® ? \'T ■ •nbsp;\' quot;

•ir \'nbsp;-- » quot; .nbsp;gt; ^nbsp;^nbsp;*

\' gt; ^ vA^v,/-,, /,- . I,, •nbsp;■ ^

\' L^^-r -nbsp;^nbsp;gt;nbsp;.nbsp;/Jl

-ocr page 157-

alleen merkwaardig door de groote hoeveelheid brandewijn of zoo-
als ze hier zeggen jenever, die er bereid wordt. De stad is lang en
smal en bestaat uit niet meer dan twee grachten. Allen, die wonen
aan den buitenkant van beide grachten en sommigen aan den bin-
nenkant, zijn branders. Hunne werkplaatsen en ketels zijn heel
groot. Zij hebben het heel handig ingericht om het water, dat zij
noodig hebben in en uit hunne werkplaatsen te pompen. Deze drank-
koningen mesten een ongelooflijk groot aantal varkens in daarvoor
afzonderlijk gemaakte lange stallen. Velen van hen hebben er verre
over de honderd; stel u dan voor, hoe talrijk het knorrende geslacht
moet zijn in deze heele zwijnen- en brandewijnstad!quot; i)

Toen echter deze vreemdeling „Wesop aan de Vechtquot;bezocht.
was de bloeiperiode van het brandersbedrijf daar reeds voorbij. De
18de eeuw heeft zich te Weesp met betrekking tot die industrie
gekenmerkt, ten eerste door het verdwijnen van de. omstreeks 1700,
nog zoo talrijke kleine branders, en verder door de concentratie der
bedrijven in handen van steeds minder fabrikanten.

In geen andere plaats, al mocht Schiedam in dit opzicht meetellen,
is in zulke mate gebruik gemaakt van kusting- en schuldrentebrieven
als in dit stadje. Amstcrdamsche kooplieden (graanhandelaars e,d,)
waren doorgaans de geldschieters. Nergens elders is het aantal
insolventies. executoriale verkoopen en dergelijke rampzaligheden
200 groot geweest als hier. Het aantal voorbeelden is legio. 2)

Bengt Fermer\'s dagboek bl. 370. In 1734 werden op het „Quohier van
heele en halve kapitalisten en kleine getaxeerdenquot; (Res. Vroedschap Weesp
^ Nov. 1734) in de eerste groep: „heele capitalistenquot; geplaatst 20 personen.
Daarvan waren er 10 branders, 2 predikanten. 1 notaris, 4 renteniers, 2 varkens-
kooplieden, 1 ontvanger.

Van de 10 branders waren er drie regeerend burgemeester: de H.H. Jean
d\'Arrest, Jan van Bruggen. Johannes van der Poort, twee oud-burgem.: Nicolaas
van Marken en Matthijs van Herwaarden, twee oud-schepen: Willem de Witt
cn Bernard van den Broek, één officier en raad: Cornelis Schouten, 2 weduwen:
Wed. Pieter Krook en wed. Cors Visser.

De 3 „drie quart capitalistenquot; waren alle drie branders: de oud-burge-
meester Jan van Marken, verder Hendrik Coopman en Jan Rietmaijer; onder
der de 20 „halve capitalistenquot; bevonden zich 5 branders, w.o. Jan Vastwijk,
mr. bakker en brander, de Heer Corn. van Marken, hoog-heemraad, notaris en
brander enz.

Onder de 130 „klijne getaxeerdenquot; tellen wc slechts 6 branders, w.o. de oud-
schepen en raad Jan de Witt en id. Cors Behouderijs.

Geen wonder, dat de regeering van Wccsp ten allen tijde waakzaam was,
waar het de belangen der branderij gold. 21 April 1705 verzochten Burgemees-
teren van Weesp in opdracht van de Vroedschap (res. Vr. 8 April) aan de
Staten van Holland „de gocdtheyd te hebben, van het verbod van den invoer

-ocr page 158-

In 1706 kon Jan Schapekaas zich slechts van een faillissement
redden doordat zijn zvi^ager, de oud-schepen (Hen) Rijck van der
Poort, de branderij (met 2 ketels, enz.) en woonhuis op de Grobbe
overnam voor ƒ 2150 en met de schuldeischers accordeerde, i)

Minder gelukkig was in 1708 Louwerens Gilbert, wiens perceelen
door curatoren verkocht werden: het huis, Hoogstraat, voor ƒ 932,
de opstal van de branderij (overzijde v. d. Vecht) voor... ƒ 374. 2)
De derde in deze rij, Casper de Wilde, moet het ongeluk al lang
van te voren hebben zien aankomen. Hij leende in 1708 ƒ 600 onder
verband van huis en branderij (met inventaris) op den hoek van de
Kromme Elleboogsteeg, stond dit perceel in 1710 aan zijn schuld-
eischer af voor... ƒ 300, terwijl de resteerende ƒ 300 als hypotheek
bleven op ketels, enz. Op 30 Mei 1713 verkochten curatoren \'s
mans „brandersgereetschapquot; (7 „setkuipenquot;, 2 koelkuipen, 3 pom-
pen) voor ƒ 137. 3)

In 1713 had eveneens de executoriale verkoop plaats op verzoek
der schuldeischers van de bezittingen van Gerrit Doncker (huis,
pakhuizen, branderij enz. (2 ketels enz.) op de Heerengracht, die
voor ƒ 2835 aan den Amsterdamschen koopman Arent Homoet, een
der schuldeischers, kwamen. 4)

Hetzelfde geschiedde in 1714 met huis en branderij van Jan Beek-
man, O.z. van de Grobbe (2 ketels enz.) voor ƒ 1896. 5)

In het volgende jaar, 1715, transporteerden curatoren over den
boedel van Coert Maeijer diens huis en branderij (met één ketel) in
de Bovenslijkstraat Z.z. aan Harmen Schreuder voor ƒ 882. c)
In datzelfde jaar volgde het faillissement van Lijsbet Nacke wed.

der Fransche brandewijnen te continueren en deselve brandewijnen voor waren
van contrabande te verklaren.quot; Zie Res. Holland, 23 April 1705. De aansporing
gericht tot de „gemene coornbrandewijnbrandersquot; had resultaat: ook deze adres-
seerden. In plaats van een verbod kwam een belasting van ƒ 50 per okshoofd
van 30 virtel, hooger dus dan den normalen marktprijs van den inlandschen
brandewijn.

1)nbsp;R. A. Haarlem. Transportreg. Weesp 21 Maart 1706. We kennen deze
toedracht toevalligerwijze uit een aanteekening in het „Register van ontfangh
van den 40en penningquot;. Van der Poort nam de vaste goederen over tegen
taxatie-prijs door Schout en Schepenen. Hoeveel andere verkoopen zullen in wer-
kelijkheid ook niet gedwongen geweest zijn!

2)nbsp;R. A. Haarlem. Transportreg. Weesp 3 Juli 1708.

3)nbsp;R. A. Haarlem. Transportreg. Weesp 31 Mei 1708, 22 Febr. 1710, 30
Mei 1713.

R. A. Haarlem. Transportreg. Weesp 27 Mei 1713.

B) R. A. Haarlem. Transportreg. Weesp 11 Sept. 1714.

0) R. A. Haarlem. Transportreg. Weesp 10 Dec. 1715.

-ocr page 159-

Casper van der Heijden (of: Opperheijden): branderij met 2 ketels;^)
in 1717 van Dirk Visser, wiens „welgemanierde, grootequot; bran-
derij met een „ruijge vijf-sacks coopere keetelquot; en distilleerketel enz.,
overzijde van de Vecht, voor ƒ 1650 werd verkocht.

In 1718 moest ook Teunis Alberse zwichten: 15 Nov. kocht Jan
Bellaar zijn huis en branderij met een distilleerketel (de ruwketel
was door den koperslager opgeëischt) enz. in de Nieuwstad voor
ƒ 1625.

Daarna viel het zwaard op Pieter Brouwer, zoon van den Heer
Gerrit Brouwer, oud-burgemeester, getrouwd met Margaritha Web-
ben, dochter van burgem. Jan Webben. Deze gebruikte sedert 1714
in huur de branderij van zijn vader. Oude Gracht, hoek Sleutelsteeg,
zoodat alleen de inventaris verkocht werd: 5 ketels enz., 34 P^^\' ^^^
den molen „de Stamquot; enz., wat in totaal opbracht ƒ 7408, zoodat
er een uitkeering van 5134 % aan crediteuren kon plaats heb-
ben. 2)

Toen kwam de beurt aan Hendrik van Bergen, die bij schepen-
acte van 12 April 1720 afstand deed van zijn boedel ten behoeve
Van schuldeischers. In den inventaris-staat, die op 15 April werd
opgemaakt, is opgenomen een verklaring zijnerzijds hoe hij in dien
deplorabelen toestand was geraakt: hij zegt. 27 jaar te voren de
..stookerijequot; te zijn begonnen „met bijna niets als \'t goed credit van
sommige menschenquot;, terwijl hij voordien was geweest „knegt, die om
een sober weekloon in de branderijen heeft gewerkt.quot; 3) In de acht
Voorafgaande jaren verklaarde hij ten minste ƒ 10.000 verloren te
hebben in zijn bedrijf. Bovendien had hij in 1719 belangrijke sommen
betaald, wel ƒ 12.000 meer dan zijn ontvangst bedragen had, enz.
Op 7 Dec. 1720 geschiedde de verkoop van zijn ,,extra schoone en
weldoortimmerde dubbelde branderijequot; met huis en erf, varkens-
hokken en tuin, gelegen W.z. Nieuwe of Achtergracht (zonder de
ketels) voor ƒ 1000. De 3 ketels brachten samen ƒ 1440 op, alles
in totaal ƒ 4916. 4)

M R. A. Haarlem. D. B. stukken Weesp. 1715.

R. A. Haarlem. D. B. st. Weesp. Insolventie 23 Maart 1718, uitgespro-
ken 21 Juni 1719.

R. A. Haarlem. Doopboeken Luthersche Gemeente Weesp: het eerste
kind van Hendrijck van Bergen is gedoopt in 1698.

Op 7 Juni 1719 nam H. van Bergen, oud-schepen van Weesper-Carspel
nog een hypotheek van ƒ 2500 op zijn huis, branderij en gereedschap, benevens
Vs part in den molen „het Boschquot;. Deze molenportie kwam op 5 Oct. 1720 voor
f 515 aan dc wed. Benjamin Coopman cn Jurriaan Heuvenaar,

-ocr page 160-

Na den oud-schepen van Weesper-Carspel trof het noodlot den
oud-schepen en Raad van Weesp Arent Schouten in 1722. Deze
had van zijn vader bij zijn huwelijk in 1706 verkregen een huis met
„dubbeldequot; branderij met drie ketels in de Nieuwstad hóek Bree-
straat, getaxeerd op ƒ 6000. 4 Nov. 1723 ging de opstal voor ƒ 2000
over aan Hendrick Rietmayer. De 3 ketels leverden ƒ 1013 op. i)
Geruchtmakender was het faillissement van de wed. Albertus
Ploos van Amstel en Zoon in 1726. {Isabella Galtrop. wed. van
burgem. Alb. PI. v. A. en haar zoon de oud-schepen
Jacob Pl. van A.) Op 5 September 1726 verkochten curatoren
de diverse panden, w.o. de brouwerij ..het Anckerquot; met mouterij en
woonhuis op de Hoogstraat, strekkende tot in de Middelstr.
(ƒ 8400), een ..geweesenequot; branderij op de Hoogstraat (ƒ 1050).
twee dergelijke naast elkaar Grobbe O.z. (ƒ 850 samen), y^ part
in den molen de ..Eendragtquot; (ƒ 1233). part in den molen ..het
Boschquot; (ƒ 280) enz. 3)

Met den desolaten boedel van Jan Blankvoort sluit voorshands
deze eentonige rij. Deze had in huur de branderij in de Nieuwstad
van de erfgenamen van Gerrit van Paddenburgh voor ƒ 268 per
jaar en was aan zijn vader Hermanus Bl. te Amsterdam ƒ 4000
schuldig. Op 11 Nov, 1727 verzocht de laatste aan schepenen van
Weesp om de 111. op de hokken bij de branderij liggende varkens,
hem in eigendom toebehoorende. publiek te mogen laten verkoopen.
vi^aarop schepenen ..alsoo hen genoegsaam is gebleken van de insol-
ventiequot; curatoren aanstelden, die slechts een somma van ƒ 1312 ver-
mochten te innen. 4)

Ongetwijfeld zijn in deze jaren een aantal der bovenstaande bran-
dersbedrijven niet meer op gang gekomen, evenals trouwens ver-

Een merkwaardige brief van een Duitschen brandersknecht, die meende mede-
gerechtigde in den boedel van H, v. Bergen te zijn, is hierachter opgenomen.

1)nbsp;R, A. Haarlem, D, B. st. Weesp 1722—23.

In Weesp werd een branderij met 2 ruwketels reeds een dubbele genoemd.

2)nbsp;Ook hier te zien aankomen door hypotheken (o.a. ƒ 6000 op 20 Juli 1724)
en verkoopen van kleinere panden.

3)nbsp;Op 25 Jan. 1727 is door schepenen van Weesp ingevolge sententie van
preferentie uitgekeerd aan de wed. Boudewijn Pl. v. A. te Amsterdam, houdster
van een hypotheek groot ƒ 34.000, de som van / 15.772.

De branderijen op de Grobbe hadden resp.: 3 r. en 1 d. cn: 1 r. en 1 d.; die
op de Hoogstraat 2 „ruygequot; en 1 distilleerketel.

Volgende insolventies komen, zoover de eerste helft der eeuw betreft in
1733: Jan van Marken Corn.z., in 1743: Kors Jans Behouwercijs, raad cn oud-
schepen, in 1746: Cornelis Schouten, oud-officier en raad.

-ocr page 161-

scheidene andere zonder faillissement verdwenen zijn. De aandui-
ding als „gewezenquot; branderij bij den verkoop van pakhuizen e.d.
panden spreken in dat opzicht duidelijk genoeg.

Het aantal branders, in 1698 33 bedragende, was zoodoende in
1748 tot 19 gedaald. Evenwel vinden we dan meerdere branderijen
in één hand vereenigd en in het bijzonder wordt dan onze aandacht
getrokken door den burgemeester Jean d\'Arrest. We ontmoeten dien
naam in de geschiedenis van Weesp voor \'t eerst in 1705, toen hij
met een drietal anderen w.o. d\'Arrest\'s schoonvader Pieter Favrot
een verzoek indiende namens ..de franse vlugtelingen in UEd.
Agtb. stad woonendequot; om een Franschen predikant, i)

Jean d\'Arrest en Pierre Favro(t) waren dus reeds in Weesp ge-
vestigd. mogelijk als huurders in dat pand zelve, toen zij op 30 Juli
1709 van Abraham Arons. koopman te Amsterdam, voor ƒ 2300 den
eigendom verkregen van diens ..huijsinge ende erve bequaem tot een
dubbelde branderijequot; in de Nieuwstad. strekkende van de Oude tot
de Nieuwe Gracht. In het jaar daarna kochten zij voor ƒ 2000 een
vierde part in den molen de ..Vrientschapquot;, einde Heerengracht W.z.

In 1713 nam de Heer Jan d\'Arrest (bewijs van gestegen aan-
zien!) een branderij met 2 ketels op de Nieuwe gracht over voor
ƒ 3000. (De kustingbrief van ƒ 2000 werd reeds in 1716 afge-
lost. 2)

Vervolgens kwam hij in compagnie met den Heer Charles de la
Fontaine dit Wicart. 3) oud-burgemeester en raad, voor ƒ 5458
in bezit van een ..schoone. hegte mouterijquot; op de Hoogstraat.

In 1719 werden de Heeren Jean d\'Arrest en Samuel Rondau de
Semery koopers van een groot complex, afkomstig van den oud-
burgemeester Gerrit Brouwer, bestaande uit het huis de Kerkkroon
met een branderij, waarin vijf ketels enz., in de Nieuwstad. strek-
kende tot de Achtergracht, voor ƒ 13.000. 4) Vier jaren later

G, A. Weesp. Res. Vroedschap 2 Febr. 1705. De in 1694 beroepen predi-
kant Johan de la Bruyne was blijkbaar toen reeds vertrokken. De vroedschap
vond goed, jaarlijks een bedrag van ƒ 100 beschikbaar te stellen ten einde een
predikant om de 14 dagen des Zondags „op de middagquot; in de Groote Kerk te
doen prediken.

R. A. Haarlem. Transportboeken 23 Nov. 1713.

Charles de la F. de W. was de zoon van de in een vorig hoofdstuk (blz. 79)
genoemde Françoise Flamen wed. François de la Fontaine d. W. Hij verkreeg
4 Jan. 1698 het burgerschap van Weesp, werd in 1705 lid van de vroedschap,
later burgemeester, f Sept. 1720.

R. A. Haarlem. Transportreg. Weesp 21 Febr. 1719. / 8000 werd contant
betaald. De kustingbrief van / 5000 werd afgelost in 1721.

De kleine aanwinsten van d\'Arrest laten we hier terzijde.

-ocr page 162-

kwam, na het overhjden van Rondau de S. i) voor ƒ 6850 diens
helft aan d Arrest, sedert 2 Febr. 1720 Raad in de Vroedschap en
Schepen van Weesp. 2)

In 1729 geraakte burgemeester d\'Arrest, door aankoop van de
helft van Theodoras Fries, koopman te Amsterdam, in het bezit
van de mouterij „het Blockhuysquot; op de Heerengracht voor
ƒ 3600. 3)

Nog was hiermee niet het einde gekomen aan d\'Arrests kooplust
en -kracht: in 1733 werd hij voor ƒ 6500 eigenaar van de groote
branderij van Maria Hacke in de Nieuwstad, grenzende ten Z. aan
de (toenmalige) Luthersche Kerk en zijn eigen pand aan de Ach-
tergracht. 4)

Deze laatste aanwinst schonk burgemeester d\'Arrest op 5 Oct.
1740 als huwelijksgift aan zijn schoonzoon }an Daniel Thuret (getr.
met Johanna d\'Arrest) en op denzelfden dag ontving zijn oudste
zoon Daniel d\'Arrest, schepen van Weesper-Carspel, een dubbele
branderij c.a. (met drie ketels) en twee huizen W.z. Achtergracht
als gelijksoortig geschenk.

De tweede zoon. Abraham, schepen van Weesp kreeg als moe-
derlijk erfdeel toegewezen: le een branderij (ook met drie ketels)
en twee woonhuizen in de Nieuwstad, en 2e een branderij (met 3
ketels) naast die van Thuret (24 Jan. 1747).

De overige bezittingen werden door Jean d\'Arrest samengebracht
onder den firmanaam: Jean d\'Arrest en Zoonen en bleven na zijn
dood, eind 1748, door Daniel en Abraham gemeenschappelijk be-
heerd. Ze omvatten toen nog: le een dubbele branderij met 4 ketels
W.z. Achtergracht; 2e een branderij met 3 ketels in de Nieuwstad,
3c de mouterij „het Blockhuisquot;, op de Heerengracht, 4e den molen
„de Rooseboomquot; of „oude Agtkantquot; op de Schans over het Vosje.
Na den dood van Daniël verkocht diens weduwe op 24 Maart
1757 zijn panden en halve portie in de firma voor ƒ 20.000 weer aan
Abraham d\'Arrest, die als eenige firmant van „Jean d\'Arrest en
Zoonenquot; dus alles weer vereenigde. 5)

1)nbsp;R. A. Haarlem. Transportreg. Weesp 10 Juni 1723. De ouders van Samuel
Rondau de Semerij woonden te St. Quentin. blijkens procuratie op Louis Ron-
deau (te Amsterdam) voor 2 notarissen aldaar. Samuel R. de S. had 6 Aug.
1714 het burgerschap te Weesp gekocht.

2)nbsp;G. A. Weesp. Res. Vroedschap 2 Febr. 1720.

3)nbsp;R. A. Haarlem. Transportreg. Weesp 10 Nov. 1729. In 1727 had hij de
.eerste helft van Fries overgenomen. In 1727 werd Jean d\'Arrest burgemeester.

R. A. Haarlem. Transportreg. Weesp 16 April 1733.

\') De cumulatie van perceelen was trouwens nog voortgegaan: 10 April

-ocr page 163-

De pogingen van den „Gründerquot; uit een vorige periode, Hillegert
Cramer, om opnieuw een bedrijf van beteekenis te vestigen, hadden
ditmaal ook zelfs geen tijdelijk succes: in 1706 moest hij ƒ 3000 op-
nemen met zijn twee branderijen als onderpand (beide op de iMieuwe
Gracht, resp. met 2 en 4 ketels), i) Het geld moest dienen tot op-
bouw van den molen op het stuk grond: Kostverioren, behoorende
aan hem en Cors Jans Behouwerijs aan de Noordzijde van \'t Smal
Weesp. In 1710 kocht hij een mouterij op de Heerengracht voor
ƒ 2000, deed in 1711 zijn helft in den molen Kostverloren van de
hand voor ƒ 1000, verkreeg de beide helften weerom in 1714 en \'15
voor ƒ 1000 en ƒ 800 enz — het ons van vroeger bekend koop- en
verkoopspelletje van Hillegert Cramer. Verder bracht hij het echter
thans niet. 2)

Een nieuwe naam kwam in de Weesper branderswereld met Hen-
drik Rietmeijer, die 28 April 1705 van Jan Tellegen een huis en
branderij daarachter in de Nieuwstad verkreeg voor ƒ 4380 (w.v.
ƒ 2350 voor de gereedschappen).

Daarbij kwam later een mouterij op de Heerengracht, aandeel in
den molen „de Nieuwe Agtkantquot; enz.

Ook een homo novus was de mr. bakker Jan Vastwijk, die 13
April 1734 voor ƒ 1100 den opstal van een branderij kocht op de
Oude Gracht. Evenzoo de mr. metselaar. Hendrik Bleij, die op 30
April 1734 samen met Barent Winnikhoff eigenaar werd van het
huis en branderij met één ketel op de Heerengracht, genaamd „de
Snoekquot; voor ƒ 4400, en 29 Nov. 1741 van zijn compagnon de helft
Voor ƒ 1250 overnam.

Claas Rietmeijer breidde het bezit van zijn vader uit met de mou-
terij en branderij op de Oude Gracht, uitkomende op de Grobbe

1753 transporteerde Catha. Brouwer, wed. Matliijs van Herwaarden haar dubbel
nuis en „dubbeldequot; branderij (3 ketels) op dc Hecrengracht N.z. voor ƒ 4500 aan
Abraham d\'Arrest en Cornelis van Marken Nic.z.

R. A. Haarlem. Transportrcg. Wccsp 11 Mei 1706 en 31 Aug. 1706.

) Op 9 April 1720 deed hij ^ parten in de „Kostveriorenquot; over aan den
^d-burgem. Willem van Bruggen voor... ƒ 400, het resteerende % part op 9
Maart 1723 aan den oud-schepen Jan van Bruggen voor ƒ 500. De laatste
aanteekening omtrent H. Cramer vermeldt het transport van een voormalige
branderij aan de Nieuwe Gracht op 16 Febr. 1726 voor
f 400!

Wc Reffen Hillegert Cramer in 1719 aan onder de „opsiendcrs der Roomse
Kerk . Daartoe behoorden o.m. ook dc notaris cn procureur Cornelis van Drost-
Jagen, tevens brander cn Bernard van den Broek,
raad cn sclicpcn en insgelijks
brander. Voor zoover we weten is hij als rcgeeringspcrsoon een unicum geweest
onder de vele Roomsche branders tijdens de Republiek.

-ocr page 164-

aan de Sleutelsteeg, met 4 ketels, op 15 April 1738 voor ƒ 10.000
gekocht.

Insgelijks een nieuw^eling was de belastingpachter Krijn Hoge-
veen, die 18 April 1747 van Gerrit Coopman verkreeg diens huis
en branderij op de Hoogstraat met molenporties enz. voor
ƒ 4000. 1)

Om met dezen te besluiten: de mr. bakker Baarent Peelen, sche-
pen en raad, die met Servaas van Engelen 27 Febr. 1742 den eigen-
dom verwierf van de vroegere branderij „het Helletiequot; buiten de
Muiderpoort voor ƒ 1050, werd op 18 Juni 1748 kooper van een
branderij c.a. waarin vier ketels, naast het zoogen. Gooijsche veer-
huis op de Hoogstraat, dat hij eveneens kocht, resp. voor ƒ 4777 en
ƒ 1023.

Deze laatste perceelen waren afkomstig uit den faillieten boedel
van Cornelis Schouten. Na 1730 was de veelvuldigheid der insol-
venties in Weesp sterk afgenomen; voor zoover het branders be-
treft, tellen we er tusschen 1730 en \'60 slechts een viertal: in 1733
was het Jan van Marken Cornelisz.. wiens bezit van quot;/s part in de
helft van huis, mouterij en branderij ..de Karseboomquot; met 2 ketels
voor ƒ 1937 aan zijn stiefvader Nicolaas van Marken. Burgemeester
van Weesp. kwam. (15 Sept. 1733; het resteerende behoorde reeds
aan burgem. Van Marken).

Tien jaar daarna, in 1743. 2) moest de raad en oud-schepen
Kors Jansz. Behouwereys het opgeven. Zijn huis en ..koornbrande-
wijnstokerijequot; met 2 ketels enz., gelegen aan de N.z. Nieuwe Hee-
rengracht bij de sluis werd voor ƒ 4525 gekocht door Jan Vastwijk.

1) Ook al in 1746 (13 Sept.) had Krijn Hogcveen een huis en ..gewcescne
branderijequot; op de Heerengracht voor / 1050 gekocht. Dit is het pand, waarover
in de Burgera. Res. van 27 Maart 1756 werd meegedeeld:

„Wij burgemeesteren en Regeerderen der stede Weesp verklaaren bij deesen
dat de huijsinge, branderije en varkenshokken op de Heeregracht binnen dese
stad (Verponding no. 18 / 7:10:—) het selve huijs in den jaare 1748, werdende
doenmaals bewoond door den pagter Krijn Hoogeveen, door het woedende graauw
zodanigh is geruïneerd, aan stukken gebrooken en van onder tot boven gesloopt,
dat er alleen een stallinge en packsolder is blijven staan ...quot; (voorgesteld wordt
dan om het pand met ingang van 1756 in den aanslag te verminderen raet 4
gulden).

De transportregisters van Weesp bevatten een verkoop door curatoren
over den insolventen boedel van Gerrit Block n.1. part in den molen de
.,Kocquot; voor ƒ 3i6]/2. Deze is verder obscuur gebleven: dat hij brander was, c.q.
geweest was, blijkt uit de Civiele rol van Weesp (R. A. Haarlem) 17 Nov. 1733,
waarbij van hem nakoming van een contract tot levering van „corenwijnquot; (die
in piijs gestegen was) geëischt werd.

-ocr page 165-

zijn 34 part in den molen de „Koequot;, W.z. Achtergracht, ging voor
ƒ355 aan Hendrik Koopman.

Het volgende faillissement betrof niet minder dan den Heer Cor-
nelis Schouten. „Officier en raad deeser stadt. mitsgaaders heem-
raad van den zeedijk beoosten Muijden, brouwer en brandewijn-
branderquot;. in 1746. 1)

Behalve de reeds genoemde, door Baarent Peelen gekochte bran-
derij en herberg, kwamen op 18 Juni 1748 onder den hamer zijn
mouterij op de Hoogstraat (aan Claas Rietmeijer voor ƒ 1250). 8
huizen, de helft in de ..Koequot; (voor ƒ 55 aan Jean Daniël Thuret).
een buitenplaats aan stads cingel (voor ƒ 1220 aan Daniël d\'Arrest).
benevens huizen en landerijen buiten Weesp.

Tot slot: Gerrit Visser, (commissie aan curatoren door schepenen
van Weesp op 12 Juli 1757). die met de ƒ 4500. in 1756 opgenomen
onder verband van zijn ..huis en erve. met twee dubbelde brande-
rijen. dunmakerij, pompmolen, varkenshokken enz.quot; niet gered was.

De zes ketels, slangen, kuipen, enz., verschaften een bate van
ƒ 7438! De panden brachten daarentegen luttele sommen op: de op-
stal in de Nieuwstad ƒ 170, die aan de Achtergracht ƒ 245, het woon-
huis met pakhuis, varkenshokken en grooten tuin in de Nieuwstad
ƒ 800. De tijden waren slecht!

Voor t eerst na 1698, kunnen we in 1748 een volledigen staat
opmaken van de te Weesp hun bedrijf uitoefenende branders. 2)

Behalve de namen geeft de lijst, gedateerd 10 Dec. 1748, de ver-
bruikte hoeveelheden graan over het 3de kwartaal van 1748 en in
verband daarmee tevens de betaalde belasting aan (hieronder ge-
rangschikt in afdalende lijn):

1 ,nbsp;^nbsp;Ln.ten.nbsp;Betaald.

jean d Arrest en zonennbsp;32934nbsp;ƒ 1316.

2- Klaas Rietmaijernbsp;162gt;^nbsp;ƒnbsp;650.

3. Jan van Bruggennbsp;I58gt;^nbsp;ƒnbsp;634:10:—

Jan Daniël Thuretnbsp;10710/30nbsp;ƒnbsp;430: 2: 4.

\\nbsp;..Cas-Bock wegens den ontvang van de nieuwe taux, in

P\'aats van de afgeschafte pagten. van dc volgende personen, wegens de consump-
H.nnbsp;Resolutie van Haar Edel Groot Mogenden (de Staten van

noiiand) van dato 20 July 1748 en opgevolgde publicatie van den 26c dito quot;
J^aaruit: „ontvangh van de branders voor derselver fabricquen voor dc maanden
iU\'y, Augustus en September 1748.quot;

Op deze Jijst komt niet voor Krijn Hogevcen, die voor het 3e cn 4e kwartaal
samen aangeslagen is voor ƒ 538.nbsp;e en te kwartaal

stnllnbsp;personcele quotisatie over Weespquot; voor 1745,

Ï-ArreÏ Tnbsp;burg. Jean

aArrest, allen branders, getaxeerd op ƒ 60 (\'t hoogste).

-ocr page 166-

5.nbsp;Cornelis van Marken Nic.z.

6.nbsp;Gerrit Visser

7.nbsp;Gerrit Bellaar

8.nbsp;Gerrit Bellaar in comp

9.nbsp;Cornelis van Marken

10.nbsp;]an Vastwijk

11.nbsp;Tijmentje Visser wed. Benjamin

Coopman

12.nbsp;Catha. Brouwer wed. Cors. Visser

13.nbsp;Hendrik Bleij

14.nbsp;Wed. Matthijs van Herwaarde

15.nbsp;Nie. van Marken

16.nbsp;Jan van Marken

17.nbsp;Bernard van den Broek

18.nbsp;Gerrit de Wilde de Jonge
Uit deze opsomming blijkt, dat van de totale opbrengst bedragende

ƒ 5925:3:14, voor rekening van d\'Arrest alleen ƒ 1316 of ongeveer
9/40 kwam.

Dat deze verhouding niet toevallig was, blijkt uit de opgaven van
het laatste kwartaal 1748. De branders betalen dan samen ƒ 6653:9:4
waarvan d\'Arrest ƒ 1315, Nie. Rietmeijer ƒ 700, Jan van Bruggen
ƒ 634H, Jan Daniel Thuret ƒ 400, enz.

Meer dan één branderij bezaten slechts Jean d\'Arrest amp; Z. (3).
Nicolaas Rietmaeijer (2), Jan Daniel Thuret (2). De verdeeling
door de stad was als volgt: Hoogstraat (a.d. Vecht) 2 branderijen.
Achtergracht O.z. 3, Heerengracht 4, Grobbe 1, Nieuwstad 2, tus-
schen Nieuwstad en Achtergracht 5 (n.1. Kromme Elleboogsteeg 2,
Breestraat 1, Claas Listinghesteeg 1, Lutherschesteeg 1), Sleutel-
steeg 1 en Achtergracht W.z. 4.

Eigenaardig is het, dat geen der buitenlandsche bezoekers van
Weesp uiting heeft gegeven aan zijn verbazing over het ongewoon
groot aantal molens om dit stadje heen. Misschien is de reden daar-
van, dat ze niet gelijk in Schiedam, in een aaneensluitenden krans
de stad omgaven, maar voor een deel terzijde lagen. Het waren er
10 (behalve den
bakkers-korenmolen de Liefde):

Ie de „Vrintschapquot;, einde Heerengracht W.z. bij de Papelaan-
sche brug. 1)

2e de „Nieuwe Agtkantquot; O.z. v. d. Vecht bij de Ossenmarkt. 2)

1)nbsp;1 eigenaar Jan Daniel Thuret.nbsp;♦

2)nbsp;5 eigenaars w.o. Claas Rietmayer.

801/2

ƒ

322.

65K

ƒ

263: 6:10.

65%

ƒ

263: 7:—.

63M

ƒ

251: 1:—

61V2

ƒ

246.

61

ƒ

244.

57^

ƒ

230.

55

ƒ

219: 8:14

421/2

ƒ

170.

42gt;^

ƒ

170.

38%

ƒ

155: 4: 8

31%

ƒ

126:13:—

31%

ƒ

125.

26M

ƒ

106.

-ocr page 167-

3e de „Oude Agtkantquot; of „Rooseboomquot; op de Schans over het
Vosje. 1)

4e de „Valkquot; einde Achtergracht. 2)

5e de „Koequot;, overzijde Nieuwe- of Achtergracht „tegenwoordig
{= 1749) leegstaand en vervallen.quot; 3)

6e de „Bockquot; „buijten de Muijderpoort neffens de sluijs, daer de
bock aen de pijllaer staetquot;. ook wel geheeten de „Vijf sinnenquot;, 4)

7e de „Stamquot; aan de Papenlaan. fgt;)

8e de „Kostverloorenquot; N.z. v. h. Smal-Weesp, in 1705 door Hil-
legert Cramer en Cors Jans Behouwereys gebouwd. 6)

9e de „Eendragtquot; W.z. van de Vecht, ,,gemeenlijk genaamt de
I^rakeelquot; (in transport 1725), in 1694 door Hillegert Cramer als
..de Cramerquot; opgericht. 7)

10e het „Boschquot; Zuidzijde van de stad, Westz. Vecht, in 1695
gesticht. 8)

De achteruitgang van de branderij en de nadeelige gevolgen daar-
van voor de arbeidersbevolking van Weesp worden ons ten duide-
lijkste aangetoond in een klaagschrift uit 1753 van de „overluyden
of capiteynsquot; van het koorndragersgilde aan de regeering der stad.»)
Sedert eenige jaren, getuigden zij, waren verscheidene bran-
derijen „gedemolieert en vernietigdquot;, waardoor aanmerkelijk minder
graan werd aangevoerd. Verder bevonden er zich „grooter branders
als voor desenquot; te Weesp, d.w.z. dat één eigenaar een aantal ruw-
ketels stookte en, gebruik makende van een resolutie van 20 Mei

Eigenaars Danielen Abrah. d\'Arrest.

2 eigenaars w.o. erve Claas Valk.

2 eigen.: Jan Bellaar en J. D. Thuret.

5 eigen.: w.o. Nie. van Marken, Claas Rietmayer.

4 eigen.: w.o. Jan van Bruggen.

1 eigen.: Jan van Bruggen.
\'\') 3 eigen. w.o. Com. van Marken, Claas Rietmayer.
®) 6 eigen. w.o. Gerrit Bellaar, Gerrit Visser.

(G. A. Weesp. Resol. Burgem. 30 September 1749: „Lijst van brouwerijen en
molens ingevolge aanschrijvinge van de Heeren Staten van Holland cn West-
Vriesland 19 Sept. 1749 opgemaaktquot;. Als brouwerij was toen in Wccsp alleen
nog overgebleven: „het gekroonde Hoefijzer met dc W, de Star cn de Hengstquot;
op de Hoogstraat van Nicolaas Schouten. Verder waren er 19 zoogen. „dunbrou-
^^erijenquot; annex de branderijen, waarin geen bier werd bereid, „dog waarinnc
Werden gemaakt gcst of onklaar, dienende alleen tot de fabriecq van dc koom-
Wijnstookers binnen dese stad.quot;)

quot;) G. A. Wccsp. Res. Schout, Burgem. cn Schepenen 5 Mei 1753.
Sedert 1716 bedroeg het inlcggcld voor een nieuw aangestelden koorndrager
ƒ Ib ten behoeve der bus, te betalen in een jaar. Bij overlijden werd ook / 16
Wtgekeerd tot „soulagemcnt van sijn begraaffenis.quot;

-ocr page 168-

1711, waarbij aan de branders veroorloofd werd voor lederen ruw-
ketel, bij hen aanwezig, een last graan door hun eigen knechts of
molenaars uit vaartuig of wagen te laten zakken, konden dezulken
geheele schuitjes vol graan door hun eigen personeel doen lossen,
tot groote schade van de gildebroeders en hun bos. Deswege ver-
zochten zij intrekking van het besluit van 20 Mei 1711.

In een vergadering als het gerecht van Weesp, waar het belang-
hebbend element zoo sterk vertegenwoordigd was, kon een inwil-
liging van dezen wensch, die de bedrijfsonkosten der branders zou
vermeerderen, bezwaarlijk gunstig onthaal vinden. Echter, de bus
moest ook blijven bestaan en zoo werd dan bepaald, dat voortaan
voor ieder last graan, dat de branders volgens de resolutie door
eigen volk mochten laten verwerken, aan de bus der korendragers 4
stuiver moest worden afgedragen.

Waar het belang van stads kas zelf evenwel in \'t geding kwam,
moesten de Weesper branders ondervinden, dat zij in het vroed-
schapscollege van 21 leden de minderheid vormden.

In de vroedschapsbijeenkomst van 29 Maart 1758 werd namelijk
een verzoek behandeld, ingediend door de „gezamentlijke koorn-
brandewijnbranders binnen dese stadquot; om afschaffing te verkrijgen
van het stadsgemaal of zoogen. ketelgeld. i)

Adressanten (er waren 9 onderteekenaars) betoogden hier-
in, dat de Staten van Holland met „hoogh gunstig wel-
behagenquot; den impost op het middel van \'s lands gemaal
voor de branders hadden opgeheven. In verband daarmee
vroegen zij, eveneens ontslagen te worden van het ketelgeld, dat in
Weesp de plaats van het stads-gemaal innam, „tot meerder facili-
teijt der negotie van de koornbrandewijnen, dewelke hoe langer
hoe meer komt te verslappen en te declineren en egter binnen dese
stad de voornaamste tak van bestaan uitlevert.quot;

1) G. A. Weesp. Res. Vroedschap 29 Maart 1758. Het bedoelde besluit der
Staten van Holland „tot soulaas van de brandewijnbrandersquot;, waarbij deze ge-
heel werden vrijgesteld van den impost op de rogge, „welke zij tot haar traficq
gebruijckenquot;, dateerde reeds van 12 Januari 1752. (Res. H. 12 Jan. 1752. Gr. PI.
B. deel VII bl. 1051).

Het ketelgeld was ingesteld bij vroedschapsres. 28 Maart 1641 en bedroeg
voor eiken ruwketel van 3 mud of 4 zak (1 last = 27 m. = 36 z.) ƒ 6:13:10
per jaar. Burgem. hadden evenwel in 1745, overwegende dat er toen ruwketels
gemaakt waren van 6, 7 of 8 zakken inhoud, besloten, het ketelgeld voor derge-
lijke volumineuse exemplaren te verhoogen, telkens opklimmend met ruim
ƒ 1:13:— tot ƒ 13:6:12 voor een S-zaks ketel, aanvangende 1 Aug. 1745, (Res.
Burg. 29 Juli 1745).

-ocr page 169-

Zij wezen er op, dat ook de porceleinfabriek te Weesp ontheffing
Van impost verkregen had. i) Het mocht evenwel niet baten: in het
resolutieboek staat aangeteekend: „hebben haar Edel Agtb. verre
bij meerderheijt van stemmen goetgevonden en verstaan de boven-
staande requeste te wijsen van de hant.quot; 2)

In de eerstvolgende vergadering 10 maanden later, op 2 Febr.
1759, protesteerde Jan Visser (die afwezig geweest was) tegen de
genomen beslissing, waarbij zich aansloten burgemeester Abraham
d\'Arrest en Gerrit Bellaar. 3)

Zeer waarschijnlijk zijn de branders toen, of na korteren of länge-
ren tijd, in gebreke gebleven hunne financieele verplichtingen jegens
de stad na te komen. 4) Althans benoemde de vroedschap 2 Febr.
1766 op voorstel van burgemeesteren een commissie om te onder-
zoeken „het gepasseerde in deese vergadering op den 29 Maart
1758 en 2 Febr. 1759quot; en daarover advies uit te brengen.

Voor \'t eerst vernemen we van den stand van zaken iets uit de
notulen der Vroedschap van 3 jaar later, 2 Febr. 1769, bij monde
van burgemeester Cornelis van Marken, die dan meedeelt dat op
21 Januari te voren door Burgemeesteren met de gezamenlijke ko-
renbrandewijnbranders binnen Weesp een voorloopige overcen-
l^omst was getroffen, die ter goedkeuring aan de vergadering werd
voorgelegd. De branders kregen in zooverre voldoening, dat hun
20U worden kwijtgescholden de achterstallige schuld „wegens het
niet betalen van het soogenaamde ketelgeldquot;, edoch „onder dese
expresse conditie, dat deselve koornwijnbranders hebben aangeno-

Nl. op 1 Oct. 1757, voor 10 jaar. (Rcs. Vrocdschap o.d.d) Op dien
quot;ag verkocht Cornelis van Marken Nic.z. aan Charles Pije, George Kruikshank
c-s. een pakhuis (gewezen branderij) op dc Nieuwe Gracht cn 2 pakhuizen en
een opstal in de Kromme Elleboogsteeg voor
f 3000. Hierin werd de porcelein-
fabriek geïnstalleerd, die op H Maart 1759 getransporteerd werd aan Z. E.
den. Grave van Gronsfcld, Dicpenbrock cn Rees enz. voor / 4500. (Deze heer
quot;was baljuw van Gooiland).

) Tijdens de beraadslagingen verwijderden zich: Baarent Pcclcn (in dc
verg. 2 Febr. 1760 verzocht hij wegens „hooge jarenquot; ontslag; zijn zoon Jan
^erd in zijn plaats lid van de vroedschap). Jan Daniel Thuret (raad sedert
2 Febr. 1749), Abraham d\'Arrest, (burgem., raad sedert 2 Febr. 1752, na den
aood van zijn broer Daniel, die 2 Fcbr. 1749 in dc plaats van zijn overleden
vader Jean d\'A. gekomen was), Gerrit Bellaar (raad sedert 1754) cn Barnard
van den Broek (burgem., raad sedert 1746), de laatste oud-brander, de anderen
nog in het bedrijf,

G, A. Weesp. Res. Vroedschap 2 Febr. 1759.

V De boeken, waaruit dit zou kunnen worden aangetoond (thesauriers-reke-
ningen e.d.) ontbreken.

-ocr page 170-

men en belooft, hetselve ketelgeld weder als vooren vóór den jare
1758 punctuelijk te sullen voldoenquot;, waarmee de vroedschap zich
vereenigde. i)

Ongetwijfeld in de minder gunstige toestand van de stedelijke
geldmiddelen de oorzaak geweest, dat de houding der overheid van
Weesp tegenover den eenigen tak van industrie ter plaatse, eenigs-
zins onwelwillend kon schijnen. 2) Qok nog bij een andere gele-
genheid.

In 1765 beklaagden de branders zich, dat de gaarder van het stads-
beestiaal (slacht-accijns) van hen den stads-accijns vorderde van
de varkens, die in Weesp geslacht en aan „zijdenquot; aan de O.I.C. of
naar elders verzonden werden. Volgens de ordonnantie op het bees-
tiaal was het spek en vleesch, dat in tonnen geslagen en aldus ver-
zonden werd, vrij van accijns. Toen de ordonnantie vastgesteld
werd, was het gebruikelijk dat de Oostindische Compagnie gezouten
spek insloeg. Thans begeerde zij het in zijden te ontvangen om het
te doen rooken.

Mitsdien verzochten de branders dat het spek-aan-zijden evenals
het tonnenspek ontheven zou worden van den accijns. 3)

Maar ook ditmaal verstonden de vroedschappen het anders. Na-
dat op 30 Maart 1765 aan een commissie, bestaande uit burge-
meesteren, thesaurieren en commissarissen uit de vroedschap het
onderzoek in dezen was opgedragen, die het volgende jaar advies
uitbracht, werd overeenkomstig daarmee beslist, dat voortaan alle
vrijstelling, óók van tonnenspek, zou ophouden en in den vervolge
van elk geslacht varken moest worden betaald een som van 5 stui-
ver ter voldoening aan het stads-beestiaal. 4)

Inmiddels was er in dc Weesper branderswercld verandering ge-
komen. Den naam Rietmayer hooren we voor \'t laatst, als ds.

1)nbsp;G. A. Weesp. Res. Vroedschao 2 Febr. 1769.

2)nbsp;Met de porcclein-bakkerij was \'t al gauw gedaan. In 1771 verdween\'die
reeds. (Artikelen A. van Beek: De porceleinfabriek in Weesp, in „dc Wecsper
Weekbodequot; 18 en 25 Juni 1927).

3)nbsp;G. A. Weesp. Res. Vroedschap 30 Maart 1765.

4)nbsp;G A. Weesp. Res. Vroedschap 2 Febr. 1766. In het tijdsverloop 30 Maart
1765—2 Febr. 1766 is geen enkele vroedschapsvcrgadering gehouden. Op 2 Febr.
1766 werden de resolutiën enz. van 30 Maart 1765 „geresumeert en geicsenquot;.
Nog altijd bleef Weesp de schaduwzijden van de branderijen kennen: in »len
zomer van 1760 werd wederom geklaagd over vervuiling der grachten „dewijl
ook veele verstoppingen en stank is veroorzaakt door \'t laaten inloopen van
gebruijkte genever-besscn, dikke spoelingh of lossingh van dik of drek van var-
kens.quot; Een boete van ƒ 100 wordt als bedreiging voorgehouden. (G. A. Weesp.
Res. Schout, Burg., Schepenen 17 Juni 1760).

-ocr page 171-

Carel Brinkman, die getrouwd was geweest met Anna Elisabeth
Wolters, te voren weduwe van Nicolaas Rietmaijer, na den dood
zijner vrouw van de hand doet enkele harer panden: een voormalige
branderij in de Nieuwstad en den halven molen „de nieuwe Agt-
kantquot;, die via Jan Jacobus en Daniël Thuret, in 1764 aan burgem.
Abraham d\'Arrest is gekomen.

In 1760 verscheen op dit tooneel Jacob van der Heij, i) com-
missaris van de huwelijksche zaken in Weesp, die van Hendrik Bleij
overnam voor ƒ 4.028 diens woonhuis, branderij, c.a. op de Heeren-
gracht „van ouds genaamd de Snoekquot; met 2 zes-zaks ruwketels en
1 distilleerketel groot 36 zak, enz. Op 21 Jan. 1772 kocht hij van
ds. Brinkman voornoemd een dubbele branderij (3 ketels) met drie
huizen enz. in de Nieuwstad, zuidhoek Breestraat, tot op de Achter-
Gracht met nog een mouterij voor ƒ 9.500.

Samen met Krijn Hogevcen verkreeg v. d. Heij in 1763 nog twee
pakhuizen op de Hoogstraat voor ƒ 5000, benevens eenige kleinere
Dankoopen.

Een oogenblik mag het geschenen hebben alsof Jacob van der
Heij, regeerend schepen van Weesp, de grootste brander aldaar
kon worden,toen hij op 11 Mei 1773 van den oud-schepen en raad
Willem Vastwijk en diens moeder wed. Jan Vastwijk, kocht het
Woonhuis en dubbele branderij (4 ketels) c.a. op de N.z. Heeren-
gracht bij de sluis naast Jean Daniël Thuret, met de helft in de
mouterij „het Amsteldamse wapenquot; Oude gracht, N. hoek Sleutel-
steeg, ten slotte nog de helft in den Eendragt-molen W.z. v. d.
Vecht, alles bij elkaar voor ƒ 12.000.

Wellicht had hij nog verdere groote plannen, toen hij op 30 Dec.
1773 van zijn compagnon Krijn Hoogeveen op zijn (in 12 nummers
beschreven) panden een hypotheek nam van ƒ 45.000.

De dood verraste hem echter en op 29 Mei 1774 transporteerde
zijn weduwe „onder benefitie van inventarisquot; zijn panden in ver-
schillende richtingen. Een der drie branderijen (een ,,vernieuwde en

Oi 16 Dcc. 1760 legde Jacob van den Heij den eed af als nieuw begin-
nend brander op het 13de artikel van de ordonnantie op de brandewijnen van
17 Jan. 1752 (belofte, den impost op de brandewijnen enz. niet te zullen — of te
doen — fraudeeren of zulks te gedoogen).

Dc als zoodanig afgelegde ceden zijn opgenomen in de „Rol van Schepenen-
commissarissenquot; (R. A. Haarlem, oud-rechterlijk archief van Weesp).

Zoo vinden wij o.m. de eedsaflegging opgenomen van Maria Bellaar wed,
Barent Peelen. 15 Juni 1762.

-ocr page 172-

ten naasten bij voltooijdequot;) N.z. Heerengracht bij de sluis ging voor
ƒ 10.500 over in handen van de firma Thuret en Cie.

Deze was opgericht in 1768 i) en bestond uit de leden: Jacobus
Daniel Thuret te Haarlem, Daniel en Isaac Thuret te Weesp en
Jan Dorland (getr. met Maria Helena Th.), ergenamen van Jean
Daniel Thuret (getr. Johanna d\'Arrest).

Op het laatst van 1771 verschaft de door de Staten van Holland
verordende productiebeperking (aanleiding als steeds: buitengewone
hoogte der graanprijzen), ons weder een overzicht van het geheele
bestaan der branderij te Weesp. 2)

Daar het placaat van 20 Dec. 1771 voorschreef, dat de pro-
ductie tot op de helft moest worden teruggebracht, verlangde de
magistraat opgave van ketels en normaal verstookte hoeveelheid
graan.

Dit geschiedde in Weesp op 31 Dec. 1771. 3) We krijgen dan
den volgenden staat:

1. Jean d\'Arrest en Zoonen: 4) 5 branderijen met 11 ruw- en
7 distilleerketels.

R. A. Haarlem. Prot. nots. Thomas Heijdanus, Weesp. Contract 21 Jan.
1768: aanvang 15 Nov. 1767 voor 10^ jaar. Gemeensch. bezit: 2 dubbele bran-
derijen op de Nieuwe Gracht, geschat op ƒ 19000, 2 mouterijen, de „Wquot; (hoek
Heerengracht) en dc „Oranjeboomquot; (Nieuwe gracht), resp. geschat op ƒ 7500
en / 4000, de molen de Vriendschap, getax. op / 6000.

(De vierde zoon Jan Jacobus Th. bleef zelfstandig en verkreeg voor ƒ 5500
den volledigen eigendom van de branderij N.z. Heerengracht).

Jan Dorland, die de directie voerde, legde, evenals Isaac Thuret, op 26 Jan.
1768 den eed als beginnend brander af. Daniel Thuret had zulks reeds 16 Dcc.
1760 gedaan.

2)nbsp;Over de maatregelen met die beperking in verband staande, zie bij
Schiedam.

3)nbsp;G. A. Weesp. Res. Schout, Burgem., Schepenen 31 Dcc. 1771.

■*) Abrah. d\'Arrest verklaarde met 6 ruwketels in elk 2200 en in 5 andere
elk 2400 pnd. per dag tc verstoken. Men lette op de grootte dier ketels in
Weesp, waar in de Maassteden als het gewone beslag gold 350 pnd., dus bij 3
maal opladen -per dag 1050 pnd. Het opgegeven gewicht gold bij benadering,
„na onse beste kennis cn wetenschap, alsoo het wegen van het meel nooijt bij
ons practicabel en in gcbruijck is geweest cn ook differeren kan, naarmate het
ongebroken graan swaar is geweest.quot;

Bij de andere branders was het dagverbruik per ketel als volgt:

Thuret amp; comp. 2400 pnd., Hogeveen G v. d. Hey, idem, wed. G^rit Bellaar
id., wed. Barent Peelen (voor wie verscheen haar zoon Jan P.) circa 2000 pnd.,
J. J. Thuret 2800 pnd., Willem Vastwijk 1900 pnd., terwijl Jan Amesz. nog geen
hoeveelheid kon noemen. Zijn branderij (een kort tevoren gekochte „geweesenequot;)
op de Achtergracht W.z. was eind Dec. 1771 nog amper klaar: hij had nog een
slang moeten leenen om op 25 Dec. (!) te kunnen stoken. Op 11 Jan. is hem
toegestaan om met één ruwketel voorloopig 9 maal per week te stoken, op 22

-ocr page 173-

2.nbsp;Thuret amp; Comp.: 4 branderijen met 8 r. en 4 d.

3.nbsp;Hogeveen amp; van der Heij: 3 branderijen met 7 r. en 3 d.

4.nbsp;Wed. Gerrit Bellaar: 3 branderijen met 6 r. en 3 d.

5.nbsp;Wed. Barent Peelen: 1 branderij met 3 r., 2 kleine en 1 groote
d. ketel.

6.nbsp;J. J. Thuret: 1 branderij met 3 r. en 1 d.
Willem Vastwijk: 1 branderij met 2 r. en 1 d.

S. Jan Amesz.: 1 branderij met 2 r. en 1 d.

Bij elkaar telde Weesp in \'t begin van 1772 derhalve nog 19 bran-
derijen met samen 42 ruw- cn 23 (24) i) distilleerketels.

Uit de verklaringen der branders blijkt tevens dat op hun zolders
een voorraad was van te zamen ongeveer 530 lasten rogge, gedeel-
telijk met tarwe gemengd. 2)

Op 30 Mei 1772 besloot het College van den Gerechte (Sch. B.
en Sch.) om, aangezien de termijn, waarvoor het placaat gold,
einde Mei zou afloopen, op den eersten Juni de zegels, waarmee de
stilstaande ketels afgesloten waren door den stadstimmerman te
doen afnemen, waarmee de vrijheid weer terugkeerde.

Met Willem van Gennip, die op 29 Nov. 1774 voor ƒ 12.550 in
bezit kwam van de ,,soo goet als nieuw getimmerde hegte, sterke
dubbelde koornbrandcwijnbranderijequot; uit den boedel van Jacob van
der Heij, op de Heerengracht ten O. van de mouterij het Blokhuis,
(van burgem. d\'Arrest), kwam er wederom een nieuweling zijn geluk
beproeven. 3) Het verging hem als zoovelcn voor hem: zijn we-
duwe (hij zelf overleed 17 Jan. 1785 te Amsterdam) verkocht we-
gens boedelschuld ,,dc Gekroonde Snoeckquot;, Heerengracht N.z., aan
Cornelis van Velsen voor ƒ 12.500 op 30 Jan. 1787.

Verdwenen was toen ook al reeds Krijn Hogeveen (f 1 Sept.
1779). 4)

Jan. kreeg liij vergunning met dén zijner ruwketels 18 maal tc stoken mits niet
meer als „5 sak meel in Ijdcr ketel ijder rijsquot; (Res. Sch., B. Sch. 22 Jan. 1772).

Op 21 Jan. had hij den eed afgelegd als brander.

Lang heeft Jan Amesz. niet deel uitgemaakt van het Wecsper branderscorps:
begin \'77 verhuurde hij dc branderij voor ƒ 400 \'s jaars aan Krijn Hogeveen en
comp. De opstal van de „gewecsenequot; branderij (toen stalling) werd in 1784
voor ƒ 1000 verkocht.

Hogeveen amp; v. d. Heij hadden bij hun drie groote distilleerketels nog een
kleine. Deze meegerekend, wordt het getal 24.

De vermenging van rogge met (doorgaans bedorven) tarwe was iets
kenmerkends voor dc Wecsper stokerij.

Op 11 Oct. 1774 legde hij den eed op art. 13 der ordonnantie af.

In 1775 had deze met Jan Jacobus Thuret opgericht de compagnieschap:

-ocr page 174-

Op 30 Mei 1780 ging zijn boedel uit elkaar. Jan Peelen, oud-
burgemeester, raad en president-schepen, werd eigenaar van
de dubbele branderij op de Hoogstraat bij de Langebrug
voor ƒ 8.100, evenals van het woonhuis daarnaast, van de
mouterij Rotterdam op de Hoogstraat tot aan het Kerkhof en de
molen de „Eendragtquot; voor ƒ 2.350, ƒ 4.100 en ƒ 1.600. Abraham
d\'Arrest, oud-burgemeester en raad vergrootte zijn bezittingen met
Hogeveen\'s branderij N.z. Heerengracht voor ƒ 10.400.

Een ouden naam uit de Weesper branderswereld verliezen we
weer in dit tijdvak: op 27 Oct. 1783 droeg de wed. van burgemees-
ter Gerrit Bellaar over aan haar zoon den schepen en raad Jan
Bellaar (eed 4 Nov. 1783) haar dubbele branderij met 4 ketels op
de Hoogstraat in den hoek van de gracht het Vosje, met woning
daar achter, verder een dubbele branderij op het Vosje met even-
eens 4 ketels, benevens den molen „het Boschquot; voor ƒ 16.000. Reeds
in 1787, 7 Aug., transporteerde Gerrit Bellaar dit omvangrijke ge-
heel (aangevuld met een mouterij N.z. Heerengracht, die hij in 1785
van zijn moeder voor ƒ 640 had gekocht) in twee koopen, voor te
zamen ƒ 10.550, aan Gerrit Rittenberg, Jan Schimmel Hendrikz., en
Hendrik Schimmel, in compagnie, kooplieden te Amsterdam, i)

Nog een andere naam verdwijnt: die van Jan Jacobus Thuret. De
ongunstige jaren van den zeeoorlog met Engeland, (1780—1784),
die den export belemmerde en de granen deed stijgen, hebben ver-
oorzaakt dat hij zijn verplichtingen niet heeft kunnen nakomen.
Krachtens uitspraak van schepenen 2) werd ten behoeve van de

Krijn Hogeveen en comp., waarin gebraciit waren de 2 branderijen van Hoge-
vcen op Hoogstr. en Heerengracht en een van Thuret op de Heerengracht. De
eerste zou voor 2/3, de andere voor Va deelen in de winst. 1777 gewijzigd in
\'/ii en quot;^/ii (na het huren der branderij van Amesz.)

Elk der compagnons had eigen molen en mouterij. Krijn Hogevcen bracht aan
kapitaal in (ä pCt.) / 72.533, op 31 Dec. 1775 nog / 11.456.

Er werden „aanmerkelijke verliezenquot; geleden. (R. A. Haarlem. Civiele schepen-
rol Weesp 21 Nov. 1780.)

ï) In de „Rol van Schepenen-commissarissenquot; van Weesp is aangeteekend: „14
Aug. 1787 Hendrik Schimmel als voornemens zijnde om de trafiecq van koorn-
brandewijnbrander en rouwstoker binnen dese stad te exerceren op de firma van
Rittenberg en de gebroeders Schimmelquot; (legde den eed af.)

De gebroeders Schimmel waren Jan Schimmel Hendrikz. en Hendrik Schim-
mel. De laatste werd 7 Aug. 1787, de eerste 19 Maart 1796 tot burger van
Weesp aangenomen. Jan Schimmel was gedurende verscheidene jaren Raad van
Justitie (landrechter) in dienst van de Westindische Cie op Sint-Eustatius ge-
weest, Hendrik was koopman te Amsterdam.

2) R. A. Haarlem. Civiele rol Weesp 17 Aug. 1784. De Schiedamsche koop-
lieden J. Morgan en L. Boon die in 1785 kwamen met een vordering van

-ocr page 175-

wed. Jan Vergoes, die sedert 29 Oct. 1776 een schuldbekentenis
ten laste van Thuret bezat, groot ƒ 16000 a 31/2 % \'s jaars en waar-
van sinds 29 Oct. 1782 geen rente betaald was, op 2 April 1785 bij
executie verkoop gehouden van diens goederen.

De branderij met 4 ketels, c.a. N.z. Heerengracht, kwam voor
ƒ 4000 aan Willem Stork en werd uitgebroken. Mr. Abraham
d\'Arrest kocht voor ƒ 5200 de helft in den nieuwen molen (geb.
1774) de „Hoopquot;, N.z. van de stad buiten de Muiderpoort aan de
Vecht.

Thuret\'s woonhuis aan de Heerengracht N.z. bracht ƒ 9.500 op.
een tuin ƒ 500. Alles bijeen, ƒ 19.200, was juist voldoende om de
preferente schuldeischers te bevredigen. Al vertrok hij toen naar
Amsterdam, de naam Thuret bleef toch voorloopig nog bestaan
als deel van de op 6 Sept. 1785 opgerichte firma Thuret Dorland
ö Cie., t) bestaande uit Jan Dorland, Isaac Thuret, wed. Jac. D.
Thuret te Haarlem en Gerrit Dorland (zoon van Jan D.), voort-
zetting van Thuret 6 Co. Als zoodanig bezat deze compagnieschap
de 2 branderijen op de Achtergracht van hun vader afkomstig, met
de mouterijen en nog een branderij op de Heerengracht, benevens
het huurgebruik van twee branderijen en mouterij van de wed. Jan
Ludolf Cramer (dochter van burg. Jan van Bruggen), O.z. Achter-
gracht.

Geheel veranderde het aanzicht door het overlijden van Mr.
Abraham d\'Arrest. Deze was als eenig kind in 1786 universeel erfge-
naam van zijn gelijknamigen vaders goederen geworden (legde 11
Juli 1786 den eed als ,.beginnend branderquot; af), werd in de vroed-
schapsvergadering 2 Febr. 1787 tot burgemeester gekozen, doch
stierf reeds op 11 Juni 1791, ongehuwd.

De beteekenis, die de familie d\'Arrest voor de gemeenschap van
^ecsp moet hebben gehad, kan niet duidelijker worden aangetoond
dan door hier eenige sprekende cijfers te geven, ontleend aan de
..acte van scheidingquot; verleden voor nots. Heydanus op 15 Oct. 1794,
den „staat der nalatenschapquot; bevattende.

f 10.672 voor in Mei, Juni cn Aug. 1784 aan Thuret geleverde Sunderlandsche
kolen, mout, gerst en rogge, vischten achter het net. (Civiele rol Wccsp 2 Aug.
1785).

G. A. Haarlem. Prot. nots. Th. Heijdanus Wccsp. 6 Sept. 1785. Aanvang
gesteld op 1 Jan. 1784 voor 4 jaar en 5 maanden. Op 31 Aug. 1784 had Jan
tJorland voor ƒ 13667 voor Va aandeel gekregen van de wed. J. D. Thuret en van
Isaac Thuret. (Transportrcg. 31 Aug. 1784.)

-ocr page 176-

De exécuteurs-testamentair i) deelen daarin mede, dat zij „de
traficq en negotie van het korenbrandewijnbranden tot in het begin
van 1792 gecontinueert (hebben) als wanneer dezelve gevoeglijk
geëindigt konde worden.quot; 2)

De perceelen, behoorende tot het brandersbedrijf, brachten op: 3)

le Huis en erve in de Nieuwstad, ten Z. van de
Klaas Listingesteeg met dubbele branderij, mouterij
enz. aan Abraham de Lanoy, voornbsp;ƒ 18.150.

2e Twee dubbele branderijen naast elkaar W.z.
Achtergracht aan Jan en Hendrik Schimmel voor ƒ 17.800.

3e Huis en erve met twee dubbele branderijen
en twee woonhuizen aan de Luthersche steeg tus-
schen de Nieuwstad en de Nieuwe- of Achtergracht
aan burgem. Jan Peelen, voornbsp;ƒ 9.050.

4e Mouterij „het Blokhuisquot; op de Heerengracht
aan J. en H. Schimmel, voornbsp;ƒ 2.400.

5e Mouterij „de Gekroonde Starquot; op de Hoogstr.
aan Jan Peelen. voornbsp;ƒ 3.550.

6e Opstal van een nieuwgetimmerde branderij op
de Heerengracht aan Kerk en Armmeesters van de
Roomsche Kerk. voornbsp;ƒ 5.250.

7e de helft in den .,Hoopquot;-molen aan Jan Pee-
len. voornbsp;ƒ 2.750.

3e de helft in den molen ..de nieuwe Agtkantquot;
aan denz.. voornbsp;ƒ 4.500.

(benevens verscheidene pakhuisjes. woonhuisjes. stallingen e.d.)

1)nbsp;Het testament van mr. Abraham d\'Arrest bij nots. Thomas Heijdanus 18
April 1789. (R.A. Haarlem.) O.a. vermaakte hij daarin ƒ 3000 aan Hendrik Kotter,
meesterknecht over zijn traficquen „voor zijn getrouwe diensten.quot;

2)nbsp;R. A. Haarlem. Prot. notaris Thomas Heijdanus 15 Oct. 1794. Acte van
scheiding der nalatenschap van Mr. Abr. d Arrest. Van dc posten, den inboedel
betreffende, vermelden wij: Provenu der verkochte meubelen, beelden enz. van de

buitenplaats Leeuwenveld ..............ƒ 4731.

Meubelen enz uit het sterfhuis in Amsterdam verkocht.....ƒ 25675.

Boeken, instrumenten en rariteiten............ƒ 3506.

De buitenplaats Leeuwenveld W.z. van de Vecht in den Bloemendaalschen
polder, ging voor ƒ 21.050 over aan den Amsterd. koopman Steven Swart.

Verder: 4 actiën van ƒ 3000 O.LC., waardig 111 pQ...../ 13320.

/ 30.000 WlC. overgedaan tegen 30 pCt. aan de Generaliteit is ƒ 5490.

Zilvergeld in kas................ƒ 13467.

Saldo bij den bankier Looss te Amsterdam........ƒ 28982.

enz.

®) R. A. Haarlem. Transportregisters Weesp. 25 Octobcr 1791, 15 Mei
1792, 19 Juni 1792.

-ocr page 177-

Ten slotte bracht de verkoop van ledige stukken, losse gereed-
schappen (w.o. een nieuwe ketel met slang, 4 oude en 3 onbruik-
bare ketels, 6 slangen enz.) nog opnbsp;ƒ 4.839.

24 ossen verschaften een bate vannbsp;ƒ 2.646.

De totale ruwe ontvangsten beliepen ƒ 732.251:6:2, na aftrek van
alle onkosten bleef er zuiver deelbaar de som van ƒ 479.279:7:6.
Als erfgenamen waren in het testament aangewezen o.a. Jan Peelen,
verschillende Thuret\'s, e.a.

Als nieuv/e namen merken wij op Abraham de Lanoy, die 17
April 1792 den branderseed aflegde; in de vroedschapsvergadering
van 30 Mei werden Burgemeesteren gemachtigd aan dezen het bur-
gerrecht te verleenen. i) Op 2 Febr. 1793 werd Hendrik Schimmel
tot lid der vroedschap gekozen. 2) Jan Peelen was als hoofd van
dc firma Barent Peelen ö Zoon in 1789 na het overlijden zijner
moeder opgetreden (eed 31 Maart 1789).

Klein was de kring der Weesper branders geworden in 1795, toen
de landsoverheid weer ingreep door een vermindering der stokerij
te gelasten. Wij vinden in Weesp dan nog de volgende: 3)

le Thuret, Dorland en Comp.

2e Barend Peelen en Zoon.

3e Rittenberg en gebr. Schimmel.

4e Abraham de Lanoy.

5e Cornelis van Velzen.

Ondanks de tegemoetkoming aan de wenschen der fabrikanten
door de regeering van Amsterdam, heeft de brandewijnbran-
derij daar toch nooit recht willen bloeien.

Het is uiterst bezwaarlijk een juiste voorstelling te geven van
den omvang van \'t eigenlijke brandersbedrijf, de fabricage van mout-
wijn of korenwijn, in deze stad. 4) Een scherpe afscheiding tusschen
..distelateursquot; en „ruwstokersquot; of branders wordt zelden gemaakt.
Op de hiervóór (bij het jaar 1698) genoemde lijst van „fijne distil-
lateursquot; uit dat jaar, komen verschillenden voor, die ook als brander
bekend staan.

Wanneer Schepenen in 1700 een register aanleggen, bevattende
van elk bedrijf „de namen van een goet getal persoonen, die men

G. A. Wccsp. Res. Vroedschap 30 Mei 1792.

G. A. Weesp. Res. Vroedschap 2 Febr. 1793.

G. A. Wccsp. Res. Provisioneele Representanten van het volk der stecde
Weesp. 14 Mei 1795.

In verband hiermee zie men nog bijlage XII.

-ocr page 178-

oordeelt te wesen de voornaamste en gequalificeerstequot;, beginnende
van de oudste af, vinden we daarin onder brandewijnbranders een
gemengd gezelschap, dat in 1704, als de opgave gedaan wordt door
een meer vakkundige, Lucas Bols, uiteenvalt in „coorebrandewijn-
brandersquot; en „distelateursquot;.

Tot de eerste groep behooren alsdan Van Neer 6 Rentinck,
Elderd Vreedenburgh, Nicolaes Noppe, Pool (obiit), Oudendoele
en Hendrik Ewouts, dus in totaal 6, de tweede groep is talrijker en
telt behalve Lucas Bols zelf, nog 14 namen, i)

Op de lijst van 31 Juli 1700 was Anthony Heukelman als „oudstequot;
bovenaan geplaatst. Spoedig daarna is hij uit het bedrijf getreden.
Hij had op \'t Roeterseiland achtereenvolgens een reeks panden (de
nos. 2 t.e.m. 6) aan de Achtergracht (beoosten het Weesper plein)
verkregen, die in 1701, min of meer gedwongen, verkocht werden.
Pe branderij („geteekent no. 4quot;, Roeterseiland N.z.) kwam voor
ƒ 1000 aan Hendrik van Heek. De mouterij (no. 6, de vroegere
branderij no. 5 werd als pakhuis verkocht) ging over in handen
van Johannes Backer, die ze 21 Juni 1703 voor ƒ 5510 verkocht
aan de wed. Gerrit Noppen en haar zoon Nicolaas Noppen, enz.

De wed. Noppen bezat daar reeds het perceel no. 18, 23 Febr.
1694 door den brouwer Gerrit Noppen van Bruyn van Ameland ge-
kocht voor ƒ 4200, omvattende azijnmakerij, branderij en verdere
getimmerten, aan \'t einde van \'t Roeters- of Branderseiland bij de
Muiderpoort „tegens over de Plantagie en aen de Baen-graftquot; (Z.o.
hoek). In 1716 droeg zij het pand over aan Antonie Rentinck voor
de geringe som van ƒ 1675. 2)

Zooals uit de ,.registers van goede mannenquot; blijkt, was Antonie

G. A. Amsterdam. Oud-rechterl. archief: Register van goede mannen (ar-
biters), 31 Juli 1700, 1 Mei 1704, 14 Febr. 1710. 24 Maart 1716.

Dc opgegeven distillateurs in 1704 waren: Robbert van Veen, Jurrlaen van
Lennep, Gerrit Hoogheide, Jacob Bols, Nicolaes Scvenhoven, Jacob Hoos, Wed.
Jan Sandijck, Hermanus van Slechtenhorst, Willem Coffer, Andries Polster, Frans
Somer, Nicolaes Molenaer, Hermanus van Santé, Jan Petiet.

Natuurlijk waren er buiten deze nog veel anderen! Ook hierbij zal de indceling
echter eenigszins willekeurig geweest zijn, daar een combinatie van branderij cn
distilleerderij in Amsterdam niet ongewoon was.

In 1716 werden door Lucas Bols als „goede mannenquot; opgegeven: Jan Linklaar
„op \'t Varkenseilandquot;, Jacobus Hoos, Hendrik van Halmael, Jacob Bols, Van
Neer amp; Rentinck, Andries Polster, Gerrit Buijs, Cornelis Macker, Jan ten Oever,
Jan Roemer.

2) Transport 25 Juli 1716. (G. A. Amsterdam. Quytscheldingsregisters op
die data.)

-ocr page 179-

Rentinck geassocieerd met Pieter van Neer, zijn zwager, i) en
exploiteerden zij o.m. de branderij „de groene druijfquot; op het Roeters-
eiland N.z. (no. 1), aan de „Onbekende (= Achter) gragtquot; be-
oosten het Weesper plein, die op 1 Febr. 1700 voor ƒ 5100 aan-
gekocht was door hun schoonvader Jan Veen uit den boedel van
Dirk Muijrman. 2)

Buitendien bezat P. van Neer nog een groote branderij aan de
Schans, tusschen de Leidsche en Weteringsche poorten, geërfd na
den dood van zijn moeder Margaretha Kroon.

Een der weinig talrijke bronnen, waaruit we aanwijzingen kun-
nen putten aangaande het bestaan van branderijen te Amsterdam
in de 18de eeuw, zijn de „requesten voor het plaatsen van ketelsquot;,
die op advies der rooijmeesteren door schepenen werden behandeld
en die aanvangen met 10 Dec. 1709. De volgende gegevens zijn
daaraan ontleend:

1710, 7 Mei. Toegestaan aan Pieter van Neer en Anthony Ren-
tinck om een nieuwe „niestquot; (eest) te plaatsen in hun branderij
Roeterseiland.

1710, 24 Oct. Id. aan Arent Homoet, brandewijnbrander op \'t
Roeterseiland tot plaatsing van 4 ketels.

1710, 24 Oct. Id. aan Goris van der Heijden om in een gehuurde
wolwasscherij op de Baangracht bij de Weteringspoort 2 ketels te
plaatsen. 3)

Pieter van Neer was( in 1695) getrouwd raet Maria Veen (f Juli 1699),
Anth. Rentinck raet Maria\'s zuster Anna. In 1701 hertrouwde Van Neer raet
Catharina Webber, wed. Aemout Walraven. (Huwelijksinteekeningregisters).

In 1695 werd Van Neer (toen 22 jaar) koopman genoemd. In 1697 kocht hij
van Hilgert Kramer te Weesp 8 stukken „corenbrandewljnquot; (voor ƒ 1004:8:—),
■Waaruit in ieder geval mag afgeleid worden, dat hij toen grossier, distillateur
of iets dergelijks was.

Het contract Van Neer-Rentinck is ons niet onder de oogen gekomen, wel
eenige procuraties: 17 Sept. 1698 van P. van Neer op A. Rentinck, 19 Aug. 1700
Omgekeerd, waarbij de andere partij gemachtigd werd alle handelingen van in-
en verkoop, ook In het buitenland voor gemeene rekening tc verrichten.

(G. A. Amsterdam. Prot. nots. J. Slijck, no. 6233 d.d. 17 Sept. 1698 cn no.
6237, fo. 64).

G. A. Amsterdam. Register executoriale verkoopen, 1 Fcbr. 1700.

De branderij telde 6 ketels met slangen cn kuipen, 3 spoelingbakkcn, 20 „set-
kuijpenquot;, 156 meelzakken, enz.

Het pand was oorspronkelijk branderij geweest van schepen Hendrik Rocters.
■Was in 1693 als pakhuis door Anth. Hcuckclman gekocht, daarna overgedaan
aan Dirk Muijrman.

quot;) G. A. Amsterdam. R. A. 1287, fo. 6, 13, 13v.

In de overgroote meerderheid der gevallen betreft het verzoek een aanvrage

-ocr page 180-

1711, 30 Jan. Toegestaan aan Jan Leverant op de Baangracht
bij de Raampoort op te richten een „coornbranderij om te stoocken
alderley groove waerenquot;.

1711, 29 Jan. Id. aan Willem Weeskind op de Baangracht, hoek
Tuinstraat „om coornbrandewijn te stokenquot;.

1711, 29 Jan. Id. aan Gillis Aldenhoven om een pakhuis aan de
Achtergracht tusschen Binnen-Amstel en Utrechtsche veer in een
branderij te veranderen.

1711, 29 Jan. Id. aan denz. met Huybert Lugien, in huur hebbende
een huis op de Baangracht bij de Korte Leidschedwarsstraat om
eenige ketels te plaatsen, tot het stoken van koornbrandewijn.

1711, 25 April. Id. aan Hendrik Helmhout om 4 ketels in zijn
nieuwe branderij op \'t Roeterseiland te stellen.

1717, 23 April. Id. aan Anthony Rentinck om wegens bouwvallig-
heid zijner branderij en azijnmakerij op \'t Roeterseiland deze te
vernieuwen.

1726, 13 Sept. Id. aan Cornelis de Lange, koornbrandewijnstoker
op \'t Roeterseiland zijn twee ketels van nieuw metselwerk te voor-
zien. 1)

Kort voor zijn dood heeft Pieter van Neer nog den smaad van
een faillissement moeten beleven: 3 Sept. 1718 werd de inventaris
opgemaakt van zijn goederen. De grootheid van het door hem opge-
bouwde bedrijf, die daaruit blijkt, maakt indruk.

Om ons tot het branderij-complex tusschen de Leidsche en Wete-
ringspoort aan de Schans te bepalen, daarin bevonden zich:

om één of twee distilleerkcteltjes te mogen zetten voor het stoken van „fijne
waterenquot;.

G. A. Amsterdam. R. A. no. 1287, fos. 15, 15v, 16, 16v, 24, 118; no.
1288 fo. 168.

Met de vergunning aan Gillis Aldenhoven, verleend op 29 Jan., staat in verband
het contract dat hij aanging met Lazarus Scheller {Prot. nots. Gijsbert van
Schoonderwoerd, 16 Febr. 1711) om in het pakhuis. Achtergracht over de Var-
kenmarkt, door den eerste op zijn naam, maar voor gemeene rekening gehuurd,
„corenbrandewijnen, genever, annijs, lavasquot; enz. te stoken. Daartoe zouden ge-
steld worden vier ketels, „twee om ruijgh te stooken en twee om over te haaienquot;,
kuipen, koelvaten, enz. De tweede zou het geld verschaffen zonder interest, de
eerste als bedrijfsleider optreden zonder vergoeding. De bedrijfsuitgaven zouden
gemeenschappelijk gedragen worden. Elke 2, uiterlijk 3 maanden, moest de kas
opgemaakt worden en de winst of schade voor de helft door ieder worden genoten
of gedragen. Aanvang 1 Febr. 1711 voor 6 jaar. Bij event, uiteengaan zou door
Aldenhoven aan zijn compagnon met eigen geld worden voldaan de helft van
hetgeen de inventaris blijkens taxatie minder waard was geworden dan bij
inkoop.

-ocr page 181-

in de blauwe branderij 3 „copere cetelsquot;, 8 zetkuipen, 60 a 70
leege vaten, enz.;
in de branderij C, 2 „copere cetelsquot;, 7 zetkuipen, enz.;
in de branderij A. B.. 4 ketels, 4 kuipen met slangen, 12 zetkui-
pen, enz.;

in de branderij E. 2 ketels. 2 kuipen met slangen, enz. i)
Op 5 Sept. 1718 onderteekende Pieter van Neer den „staat en
inventaris van alle de goederen, middelen en effectenquot; ter overleg-
ging aan zijn crediteuren.

Tegenover de schulden, in totaal ƒ 150.548 konden aan baten
slechts worden gesteld ƒ 30.540 (daarbij inbegrepen de geschatte
Waarde van de brandewijn- en azijnmakerij met inventaris, ten be-
drage van ƒ 15.000). 2)

Pieter van Neer stierf 20 Sept. 1718. 3) Heeft de tegenspoed
• tl \'t Landt van Beloftequot; zijn dagen verkort?

Een jaar daarna werd zijn desolate boedel beëindigd door een
accoord, dat de weduwe met de crediteuren aanging op den voet
van 20 percent. 4)

G. A. Amsterdam. D.B.K, no. 415 fo. 23.

G. A. Amsterdam. D.B.K. Staaten 1718, no. 23.

Tot de „effectenquot; van den boedel behoorden behalve de branderij „\'t Landt
Van Beloftenquot;: 48 magere varkens „die op \'t schot leggenquot;. (Ook waren cr nog
resp. 50 en 26 magere varkens om „te min te leggen ofte vet te makenquot;
van
Jan van Langen en Cornelis de Vlieger).

De passiva bestonden voor een groot deel (/ 38000) uit obligaticn cn reke-
ningen w.o. wegens moutwijn aan drie branders uit Weesp n.1. Hillegerd Kramer
ƒ 610, Cornelis Schouten / 530, wed. Alb. Ploos van Amstel G Zoon ƒ 496.
voor spoeling aan Johannes Heukelman ƒ 553. voor „suikerbakkerswaterenquot; aan
Wliaen van Renssclaer ƒ 764, aan den koperslager Hendrik Moelc / 2122, smeden
/ 880, enz.

Aan zijn dochter uit het eerste huwelijk kwam ƒ 17.000 toe als haar moeder-
lijke portie, aan zijn tweede vrouw Cath.a Webber wegens aangebrachte en
aangeërfde goederen ƒ 60.437.

P. van Neer had zolder- en pakhuishuur te betalen voor 44 lasten rogge „Icg-
flende op het packhuijs de roode gansquot; cn circa 420 amen „corcnwijnquot; met 15
stukken „bourdauxe brandewijnenquot;.

G. A. Amsterdam. DTGB no. 1134, begraafregister Nieuwe Luthersche
Kerk. begraven 23 Sept. 1718.

G. A. Amsterdam. D.B.K, no. 650 fo. 9 Sept. 1719.

Waarschijnlijk heeft dc wed. van Neer zich van dc beslommeringen willen
^tdoen; althans cr verscheen in de „Amstcrdamsche Courantquot; Ao. 1720, 30
Maart, de volgende advertentie: „Werd geprescntcert in \'t geheel of voor een
fledcelte, te koop of te huur, een uitsteckende branderij, genaamt het Land van
öcloften, gelegen bij dc Leijtscpoort, zijnde deselve mede tot verscheijde andere
gebruiken bequaem. Te bevragen aan Hendrik Moelc. mr. kopcrslaoer op de
Heilige wcg.quot;-

-ocr page 182-

Minder schokkend, zij het ook niet minder tragisch, was de insol-
ventie van Aafje van der Leij, weduwe van Egidius den Danser
(flO—I—1728). Zij had bij den dood van haar man den boedel
met zware schulden aanvaard, verklaarde zij, meenende dat de vaste
goederen grooter waarde hadden. Het grootste deel der schulden
had zij afgelost, „dog de affaires van de branderij hoe langer hoe
meer veragterendequot;, terwijl zij haar dochter haar vaderlijk erfdeel
wegens huwelijk moest uitkeeren, had zij tot twee keer toe getracht
de vaste goederen te verkoopcn. Zij was daarin niet naar tevreden-
heid kunnen slagen en cedeerde daarom alles: vaste goederen, meu-
belen en „huiscieradenquot; aan haar schuldeischers (o.a. Pieter Noppen
voor spoeling ƒ 275, Gerrit Kalkoen voor hetz, ƒ 180, Theodorus
Fries voor koren ƒ 487, schepenbrieven ƒ 4500, uitkeering aan haar
kinderen uit eerste huwelijk ƒ 8.000, enz.) Bij verkoop brachten
haar panden op \'t Roeterseiland op den hoek van de Dwarsgracht
de volgende bedragen op:

le huis, pakhuis en erf (Westzijde no. 36) ƒ 1650.

2e turfhok ten dienste van de branderij (no. 35) ƒ 1380.

3e branderij (no. 34 „de Oranjeboomquot;)nbsp;ƒ 900. i)

De eerste twee werden gekocht door Hendrik Pantel, die er de
oude bestemming van Hendrik Roeters aan hergaf, zoodat nog op
30 Oct. 1753 Johannes Boelen kooper kon worden van „de huijsinge
en erven zijnde een branderijequot; voor ƒ 3000. 2)

No. 3 kwam aan Laurens Wybrants: de verdere lotsbeschikking
ontgaat ons.

Nog twee andere groote branderijverkoopen zijn in de Quijtschel-
dingsregisters ingeschreven: op 14 Juli 1740 kocht Jan Linklaar (getr.
met Anna Rentinck, d. van Anthony R.), die met Gerrit Mol voogd
was over Anthony Rentinck Jr., zoon van Jan Veen Rentinck (f,
zoon van Anthony R. en Anna Veen), van deze voogden de her-
haaldelijk genoemde branderij „de groene Druijfquot; Z.z. Onbekende-

Gelukt is het haar stellig niet: nog in 1729 verzocht ze een bouwvallige houten
loods van steen te mogen maken. (Thes. Ord. no. 77. fo. 151).

Na haar dood (begr. 15 April 1733, D.T. en B. no. 1134 Nieuwe Luthersche
Kerk), werden de diverse opstallen van pakhuis, werkhuis,
vcrwcrij, woonhuis,
enz. op stadsgrond aan de Schans in één koop verkocht aan C. van Hagen en
Jan Carps. (Reg. van Quytscheldingen 15 Nov. 1735).

Wanneer die verandering in verwerlj heeft plaats gevonden, konden we niet
nagaan.

1)nbsp;G. A. Amsterdam. D.B.K. Staat 1730 en Executie-brieven 18 Mei 1731
(verkoop 24 Juni 1730).

2)nbsp;G. A. Amsterdam. Quijtscheldingsreg. 30 Oct. 1753.

-ocr page 183-

c

. igt;-

w

-ocr page 184-

\'f

h

-ocr page 185-

of Achtergracht (de no. 1 van Hendr. Roeters). met no. 2 daar-
naast (opstal en varkenshokken), benevens de branderij, azijnma-
kerij enz. aan \'t eind van \'t Roeterseiland (no. 18) bij de Muider-
poort, alles voor ƒ 33.400. i)

De tweede dier overdrachten had plaats in 1764. Toen op 17 Oct.
1761 Johannes Christoffel Kofferman het pand kocht, was het de
..branderij en mouterij met huisinge en ervenquot; enz. op het Roeters-
eiland, (no. 19) belend Jan Linklaar. Als hij het 16 Oct. 1764 voor
gelijke som van ƒ 14375 overdraagt aan Abraham van Meppel en
diens vrouw elk voor de helft, wordt nog wel gesproken van „een
branderij en mouterijquot;, maar de bijvoeging „nu geapproprieerd tot
een mouterij de Vijf Sinnenquot; toont aan, dat wederom een der Am-
stcrdamsche branderijen was uitgebroken.

In het „register van persoonen die beëedigt zijn door schepenen-
commissarissen (der gemeene landsmiddelen), ingevolge placcaten
van haar Edel Groot Mogendenquot; en waarin derhalve ook de bran-
ders voorkomen vanwege den bekenden eed, opgenomen in de Or-
donnantie van 23 Dec. 1749. staan de namen opgeteekend van 10
dier personen. 2)

Op 2quot;Juni 1750 legden den eed af: Wynand Fokking. Wynand
Blaaupot. Jan Linklaar. Rijnier Mooy, Jan Beumer, Zacharias
Krookwit. op 9 Juni Wynand Bruyn. op 12 Juni Coenraad Kroke-
wit en Barend Egberts, ten slotte op 21 Aug. 1750 nog Dirk
Weenigh.

Toen op het laatst van 1771 (20 Dec.) de Staten van Holland
de productiehalveering gelastten (de vroedschap van Amsterdam
had „een generaal verbod van stookenquot; gewenscht) 3) en zij in ver-

G.-A. Amsterdam. Quijtscheldlngsrcg. 14 Juli 1740. Wat „Mijne Heeren
van den Gerechtequot; er mee voor hadden, toen zij 27 Jan. 1741 dc keur van 12
Sept. 1679 wijzigden en weer terugbrachten tot den vorm van 19 Jan. 1672
d.w.z. dat cr wederom branderijen mèt varkenshokken zouden mogen gezet wor-
den „in het blok beoosten \'t plein van dc Wecsperpoort, belend dc Baangragt aan
de Z.z., d\'Agtergragt aan dc N.z. cn \'t voorste plein van de Wecsperpoort aan
de W
.z.quot;, ontgaat ons ten eenenmale. Hoopten zij hierdoor nog nieuwe branders
te ^trekken?

-) G. A. Amsterdam. R. A. 2084. Register van personen enz. Ook de mout-
molens waren aan die verplichting onderworpen. Hoewel uit den aard der zaak
slechts enkele voor het geringe getal branders zullen hebben gewerkt, vermelden
^e hier de namen dezer molens: „dc Koequot;, „\'t Schaapquot;, „dc Roothardquot;, „de
Hooijbergquot;, „de Osdorpquot; en „de Liefdequot;. Bovendien hadden dc brouwerijen „de
Weereldquot; en „de Sleutelsquot; eigen molens.

G. A. Amsterdam. Res. Vroedschap 17 Dec. 1771 .....of ten minsten van

uitvoer van koornbrandewijn voor een korten tijdquot;.

-ocr page 186-

band daarmee aan de stedelijke magistraten opdroegen het voor-
stellen aan de Staten van een voldoend aantal bekwame personen,
die als inspecteur toezicht konden houden op de naleving der voor-
schriften, gaf de Amsterdamsche Raad daartoe op: Coenraad Greve,
„dien wij bekwaam oordeelen tot het doen der gemelde inspectie in
dc weinige branderijen die hier te steede gevonden worden.quot; i)

Van die weinige branderijen vinden we er slechts één officieel
genoemd n.1. „het Wapen van Amsterdamquot;, eind Tuinstraat, welks
eigenaar Reijndert Veerschuit op 31 Dec. 1771 toestemming krijgt
op zijn éénen ruwketel (de branderij bezat slechts éen rouw- en
een distilleerketel), groot 5 zakken van 500 pond, negen maal per
week te stoken. Ook hier was de gemengde rogge, die we in Weesp
aantroffen, aanwezig: volgens opgave van den brander had hij op
zolder 22 last rogge vermengd met 3 of 4 last tarwe, „zijnde beide,
de rogge en tarwe, beschadigde granen.quot; 2)

Zoo nu en dan duikt dan in het vervolg nog eens een aanvrage
ter plaatsing van een ruwketel op (die van de distilleerketels blijven
veelvuldig); b.v. 4 Juni 1773 door Hendr. Willem Brinkman (twee
distilleerketels (!) voor „branden en rouwstookenquot;, voor rouwsto-
ken ter grootte van 15, tot distilleeren van 8 aam in een pakhuis
Kromme Palmstraat; zoowaar kreeg ook het Roeterseiland nog eens
een kans, toen op 12 Jan. 1778 aan Jan Milius gepermitteerd werd
daar een branderij met 5 ketels in te richten „om het rouwstoken
te exerceerenquot;.

Op 8 Oct. 1793 werd goedgevonden, dat Franciscus Xaverius
Godefridus van den Yver 3 rouw- en 2 distilleerketels plaatste in
een perceel op de voormalige Schuytemakerswerf tusschen Leidsche
poort en Manegie.

Ten slotte ontmoeten we dan nog een vroegeren kennis: 22 Juni
1795 ontving Jan Jacobus Thuret verlof „twee ketels voor genever-
stokenquot; te plaatsen in een pand op den Binnen-Amstel bij de Droge-
sluis. Hen bescheidener bedrijf dan zijn vroegere trafiek in Weesp.

In het jaar 1795 waren dus in Amsterdam enkele branders. Op
1 Mei van dat jaar benoemde de Provisioneele regeering van Am-
sterdam Reyndert Veerschuyt, den brander van 1771, tot „inspec-
teur over de branderijenquot; om zorg te dragen voor de naleving van

Nimmer was zoo geringe quantiteit van rogge in de stad geweest, wordt ons
verzekerd.

1) G. A. Amsterdam. Missiven Raad 2 Jan. 1772.
G. A. Amsterdam. Groot Memoriaal deel 12, fo. 168.

-ocr page 187-

de publicatie van het landsbestuur van 13 Febr. 1795, waarbij het
branden beperkt werd. Een lijst van de toen aanwezige branders
hebben we niet gevonden: een request van Dommer en le Blancq
„om als branders van koornbrandewijn te mogen voortvaarenquot;, het-
geen hun d.d. 27 Febr. 1795 werd vergund, mits zich houdende aan
het (bovengen.) besluit, is het eenige.

Neen, voor „ruwstokersquot; was Amsterdam de stad niet: of het de
moeilijkheid was met voldoende versch-watervoorziening, de concur-
rentie van Weesp, de beheersching van de markt door enkele groote
distillateurs of welke andere factoren nog in \'t spel waren, is ons
niet duidelijk; de rénommée echter van Amsterdam berustte op een
neventerrein, de verfijning der grondstoffen in de likeurstokerij.

Hoewel feitelijk buiten het kader dezer studie vallend, zou de be-
teekenis van Amsterdam in dit verband te onvolledig zijn geschetst,
als we aan dezen tak van het bedrijf niet nog eenige woorden
wijdden.

In het archief der sedert 1679 bestaande firma Wynand Fockinki)
berusten eenige in- en verkoopboeken uit de eerste helft der 18de
eeuw (van 1780 af is er een doorloopende reeks), die ons in de
eerste plaats toonen, dat Fockink zijn „corewijnquot; 2) uit Weesp
betrok: in 1738 waren zijn leveranciers daar Daniel d\'Arrest, Jan
Daniel Thuret, in 1739 dezelfden, benevens Gerrit Visser, Claes
Kietmayer, in 1740 ook Hendrik Bley, in 1741 ook Jan Vastwijk
(in \'44 \'45 en \'46 uitsluitend Claes Rietmayer).

De inslag geschiedde toen reeds in \'t groot, b.v. 1 October 1738
van Thuret 15 stukken, groot ruim 58 aam a ƒ 22^/^ per aam voor
ƒ 1327, of in Aug. 1739 van Daniel d\'Arrest 15 stukken, groot bijna
60 aam ä ƒ 25 per aam voor ƒ 1495. Over 1741 beliep hij. aan koren-
wijn alleen. 51 stukken, groot 203 aam voor ruim ƒ 5940. in 1742
was de inslag 46 stukken, groot 180 aam voor ƒ 4148, in 1744: 65

Opmerkelijk is, dat zoowel bij Wijnand Fockink als bij Hulstkamp G Zoon
te Rotterdam het bedrijf nog steeds uitgeoefend wordt onder leiding van directe
afstammelingen van den oprichter.

Behalve aan korenwijn heeft er steeds een belangrijke inslag plaats van
..suikerwijnquot;, geleverd door „Sacharias Krokewitquot; en (Franschcn) brandewijn.

Tot vergelijking der prijzen van binnenl. en buitcnl. brandewijn nog deze
opgave uit het ..noticsic-bock van \'t stooke. den 1 October 1726quot;; „Dc prijsen
van \'t gocdt zijn den 16 Nov. 1726: de corebrandewijn d\'aam ƒ 30. de suiker-
brandewijn d\'aam ƒ 30. de conjacque brandewijn de 30 virtcls 11 è 12 £ (dus per
aam % x ƒ 72 = ƒ 48). dc langdoxe of bourdouse of spaanse brandewijn dc
30 virtcls 8 è 9 £.quot; (dus p. a. 2/3 X ƒ 54 = ƒ 36.quot;)

-ocr page 188-

stukken groot 257 aam voor ƒ 4960. in 1745: 69 stukken groot 254
aam voor ƒ 4850, in 1746: 72 stukken groot 272 aam voor ƒ 6137.

Dan komt er een groote gaping in het archief tot 1780. Alsdan be-
vinden we als leveranciers van korenwijn: Thuret en comp, benevens
Jan Jacob Thuret te Weesp. doch tevens Gerrit Beukers te Schie-
dam en Johannes Burger te Rotterdam. (In een inkoopboek van 1778
komt ook nog voor Lucas Schermer en comp, te Schiedam, die,
eigenaardig, in virtels levert, welke omgerekend worden in amen: 1
aam = 21 virtel).

In 1785 verschijnt naast Thuret amp; comp, nog Hoogwegt en comp,
te Schiedam, Hendrik Burger en Joh, Burger te Rotterdam, In het
begin van de 19de eeuw voorzag Gerrit Beukers te Schiedam met
uitsluiting van anderen in de behoefte aan moutwijn bij Wynand
Fockink,

Het afzetgebied van Fockink was reeds in de 18de eeuw zeer
uitgebreid: in 1774/\'75 bijv. komen in het verkoopboek behalve een
aantal dichterbij gelegen plaatsen, voor: Kampen, Zwolle en Gro-
ningen, Sluis in Vlaanderen en Gent (België), Den Haag, Arnhem.
Vianen, Friederichshold in Noorwegen en Frederikshalle in Dene-
marken, Trarbach via Keulen, verder: Demerary, Cura?ao en Suri-
name. Vooral naar de West schijnen er steeds aanmerkelijke
transporten van zijn producten te zijn gegaan.

Zoo treffen we in 1745 een factuur aan van de voor eigen reke-
ning met het schip de „Johanna Elisabethquot; naar Curagao gezonden
dranken als: „een cas met 112 canne Ceulse geneverquot;, gele anijs
(15 flesschen in een „kelderquot;), een kelder met 12 flesschen likeur:
guldewater, rosohs, caneel, seldrie, lepelblad, cardemom, aqua vita
matthiolie, en soortgelijke bloemrijke benamingen. ^)

Eveneens gingen dergelijke zendingen naar Suriname, alle om
„hetzij in voordeelige producten, edog liefst in harde silvere ofte
goude muntspecienquot; te worden omgezet.

Van overige oude Amstcrdamsche distilleerderijen of likeurstoke-
rijen kunnen we slechts terloops melding maken: het zijn o,a, ,,dc
Wildemanquot; (fa. Levert amp; Co, Ao, 1679), H. Bootz, de fa. Van
Zuylekom Levert amp; Co., P. Hoppe (Ao. 1780), benevens Lucas
Bols, Aan den laatste, (Lucas Bols Hermanuszoon) werd in 1758
,,als een
Sonderlinge gratiequot; toegestaan door de Staten van Hol-

1) Daarbij was de volgende kantteekening geplaatst: „Aen retoer ontfange
638 pont cacau en pesos\'nieuw munt en hier mede dese rekening voldaen.quot;

-ocr page 189-

land 1) om. in afwijking van de publicatie van 11 Febr. 1750, die
ter voorkoming van smokkelarij de nabuurschap van branderij en
tapperij verbood, toch de tapnering te blijven uitoefenen in het oude
■winkelhuis, staande naast het woonhuis op de Rozengracht, waar-
achter branderij, molen en turf huis ..van ouds en nog heeden ge-
naamt het Loosjequot; gelegen was. mits onder de ..precautiequot; van een
ter hoogte van 15 voet opgetrokken steenen muur!

Het begin der 18de eeuw schijnt voor de Rotterdamsche
branderijen niet al te voorspoedig te zijn geweest. In 1705 klaagden
de hoofdlieden van het brandewijnbrandersgilde aldaar, dat hun be-
drijf sinds eenige jaren was achteruitgegaan. 2) Nu spreekt het van-
zelf, dat we dergelijke klachten van belanghebbenden met eenige
voorzichtigheid hebben te hanteeren. maar wanneer zij verklaren,
dat in 1705, dus tijdens den oorlog met Frankrijk, vijf korenmolens
zes mouterijen
minder door de „coornbranderiequot; aan den gang
gehouden werden dan voorheen in vredestijd, toen dus vrije invoer
Van den Franschen brandewijn was geoorloofd, zullen wij deze me-
dedeeling wel als juist moeten beschouwen.

Ter verklaring van dien ongunstigen toestand wezen de hoofd-
lieden •— als gewoonlijk — op de vrij hooge plaatselijke belastingen
die hen drukten, zwaarder althans dan in de steden, die door hen
ten voorbeeld waren aangehaald.

Vooral het 13de artikel van de ordonnantie op den gemaal-impost
2at hun dwars. 3) In Delft bijv., beweerden zij. werd in \'t geheel
niets aan dien impost betaald, terwijl zij daarvoor ƒ 4 per last rogge
hadden bij te dragen, benevens nog ƒ 3:12:8 (n.1. 2^ stuiver per
aan stadsaccijns en bovendien nog 1 stuiver per zak ( =
ƒ 1:9:— per last) aan stadsaccijns voor mout, terwijl ook op
quot;^t artikel turf de accijns 4 penningen per ton hooger was dan

Res. Holland, 28 Juli 1758.

G. A. Rotterdam. Res. Vroedschap 9 Juni 1705. Als symptoom van den
minder goeden gang van zaken kan gelden dc insolventie van (toen:wlJlen)
Adriaen Tacts, wiens Va part In huis, pakhuis, branderij en erve, „daer uythangt
e
Meerkootquot;, Lomberdstr. W.z. „regt over de Kalvcrstr.quot;, verkocht werd op
Aug. 1705 aan Dirk Mokermans voor / 2733:15:—. (12 Sept. 1689 had
^acts, samen met Jacob Ic Fort voor 2/3, het pand voor ƒ 9100 gekocht van de
«^quot;gen. van Mclsert dc Hacs).

-) Art. XIII van dc Ordonn. op het gemaal vorderde, dat de brander, al-
vorens zijn graan ter molen te zenden, bij den pachter ccn gezegeld biljet, bewijs
van betaalden impost, had gehaald.

-ocr page 190-

elders, wat op het verstoken van een last graan nog een extra-ver-
hooging legde van 70 X 4 p. = ƒ 0:14 st.

Geen wonder dan, dat zij „met hunne coorn-brandewijnen geen
marckt connen houdenquot; en dat het gevaar bestond, dat Rotterdam,
waar „de voornaemste coornstokerijen in Hollandquot; geweest waren,
deze industrie naar elders
Zou zien verhuizen.

Vermindering van stadsaccijns en heffing van den landsimpost
op het gemaal op „egalen voetquot; in alle steden, waren hun wen-
schen. 1)

De vroedschap besloot het onderzoek in zake het eerste aan een
commissie op te dragen, en aangaande het tweede zich met de H.H.
van Schiedam te beraden over de middelen om tot een ..egale prac-
tijcqquot; te komen. 2)

Het „concertquot; heeft plaats gevonden en reeds in de Staten-verg.
van 16 Sept. 1705 werd op het gemeenschappelijk adres van de
hoofdlieden van Rotterdam en Schiedam bepaald, dat het bewuste
artikel overal „strictelijck ende na de letterquot; moest worden uit-
gevoerd. 3)

Dat dit voorschrift evenwel doode letter bleef, vernemen we uit
de beraadslagingen in de Vroedschappen van Rotterdam en Schie-
dam in 1706 en 1707. Alweer in overeenstemming met elkaar,
namen de regeeringen van beide steden den maatregel, om de be-
dragen, welke de branders aan den pachter van het gemaal ver-
schuldigd waren ten raadhuize te deponeeren, totdat wel en deug-
delijk blijken zou, dat te Delft de toepassing niets meer te wenschen
overliet. 4)

Deze bezwaren hebben echter nieuwe uitbreidingen toch niet
weerhouden. In 1704 vroegen de branders Johan Verhagen en Cor-
nelis van Roijen (beiden hadden in Nov. 1698 den eed op \'t Placaat
afgelegd. Corn, van Royen was in 1695 en \'96 hoofdman) aan de
vroedschap, de eerste om een pijp te mogen leggen uit den opstal
van de baanhuizen op de Binnenvest bij de Leeuwestraat, (die hij

1)nbsp;De onderteekenaars waren de hoofdlieden van 1705: Com. Verhoeven,
Johannes Verhagen, Joh. van Riel, Jacob Harel, met: Thomas Cramer, Cornells
van Roijen (hoofdl. 1704), en Olivier van Vlierden (hoofdm. 1706).

2)nbsp;G. A. R\'dam. Res. Vroedschap 9 en 23 Juni, 1 Juli 1705 .

3)nbsp;Res. Holland 16 Sept. 1705.,

■\') G. A. R\'dam. Res. Vroedschap 1 Maart en 8 Maart 1706, 21 Febr, en
12 April 1707,

Nog lang wordt over die kwestie, ook na 1707, gedelibereerd; de zaak is
ten slotte in \'t zand verloopen.

-ocr page 191-

gekocht had om daar een branderij te stichten), naar de Buitenvest
(de Coolvest) toe om „water te treckenquot;, de andere om „op de
Vest van dese stad, ten eynde van de Leeuwestraat een branderie
te mogen makenquot; op de plaats van een oude loods (50 voet lang
en 25 breed), i)

Beide verzoeken werden toegestaan. Dat ze in goede aarde vielen,
blijkt uit de opmerkelijke toevoeging aan dat vroedschapsbesluit:
..en is wijders geresolveert de plaetse ten noorden te affecteeren
tot nogh vier branderijen voor degene die uijt dese stad hare brande-
rijen derwaerts zouden willen brengen. ...met dien verstande dat dc
gemelte grond tot geen andere saecke als tot branderijen sal mogen
werden gebruyckt.quot; 2)

Een zelfde goedgunstige beschikking viel Jan Verhagen ten deel.
toen hij vergunning vroeg om zijn huis in de steeg benoorden het
nieuwe gemeenelandshuis 3) tot een branderij te mogen maken
..en \'t fabryq van dien daerinne van nu voortaen altijdt te mogen
exerceren.quot; Alleen werd er de voorwaarde aan verbonden, dat hij
uitsluitend turf tot brandstof zou gebruiken. ..voornamentlijck geene
coole tc mogen stoockenquot;. op straffe van het verlof te zien inge-
trokken. 4)

Ondanks deze toezegging en in weerwil van den voorzorgsmaat-
regel van den magistraat, duurde het bestaan dezer branderij slechts
kort. Reeds 4 jaar later treffen we een verzoek aan van Jan Ver-
hagen om zijn afgebrande branderij wederom te mogen opbou-
bouwen.

Daar zou echter niets van komen: eenige buren protesteerden en
de H. H. van de Weth benoemden een commissie, die beide partijen
tot overeenstemming bracht: een der protesteerenden zou voor ƒ 3000
het perceel met de looden pijp „die tot in de buytevest legtquot; over-
nemen. De concessie van 30 April 1705 werd toen ingetrokken: de
Weth besloot dat „daer ofte daeromtrent geen branderije oit ofte
oit sal mogen werden gebout.quot; 8)

G. A. R\'dam. Res. Vroedschap 16 Juni en 1 Aug. 1704.

G. A. R\'dam. Rcs. Vroedschap 9 Scpt. 1704. Dc wensch der vrocdschap
de branderijen uit dc binnenstad weg te krijgen, blijkt hier al zeer duidelijk.

N.1. \'t gemeenelandshuis van Schieland. in 1662 gebouwd, \'t tcgenw.
museum Boymans.

■ G. A. R\'dam. Res. Weth. 30 April 1705. Dc branderij lag bij dc „Varkc-
markquot;. hoek binnenvest (ihans hoek Boymansstraat.)

G. A. R\'dam. Res. Weth 6 April 1709.

G. A. R\'dam. Res. Weth 30 April 1709. Dc kooper. Egbert Edens. had

-ocr page 192-

Wellidit was de bedoeling, de branderijen de richting van de
Coolvest uit te sturen. Zoo kreeg Cornelis van Royen, luitenant
van de burgerij, kooper van de brouwerij „van den Orangeboomquot;
bij de Delftsche poort, „alwaer hij soude gaen brouwen en bran-
denquot;, onmiddellijk zijn wensch vervuld om een open stuk stads-
grond te mogen koopen om kolen te leggen achter de brouwerij,
belend ten Z. door den tuin van stads Doele. i)

Toen echter in 1714 Jan Patijn een „rouwstokerijquot; wilde oprich-
ten buiten de stad aan de Rotte (Z.z. Buitenrotte, bij de laatste
huizen), en het college van de Weth daartegenover niet direct
afwijzend stond, kwamen de „hoofdluyden van de brandersquot; in \'t
geweer met te wijzen op het 1 Ode artikel van de Staten-ordonnantie
op de brandewijnen van April 1699, (branders alleen in de besloten
steden toegelaten), zoodat deze poging om een buitennering te
grondvesten, op mislukking uitliep. 2)

Vier jaar later kv/am zoowaar het verzoek om „buyten dese stad
en jurisdictie van dien te mogen stellen soveel branderijen en mo-
lens als tot haer gebruyck souden van noden hebbenquot; van de „ge-
zamentlijke branders deser stadquot; zelve! 3)

Het zal bedoeld zijn als een heftig protest tegen de instelling der
moutwijnbeurs te Schiedam in 1718 (Res. Weth Schiedam, 28
Maart), waarbij aan de Schiedamsche branders de verplichting
werd opgelegd hun moutwijn aldaar en op beurstijd te verkoopcn,
uitsluitend door Schiedamsche makelaars.

De Rotterdamsche branders-distillateurs verlangden ,,voorzie-
ninge daertegenquot; en droegen als bijzondere wenschen voor: „be-
lastinge van 1 stuiver per viertel op alle gedistelleerde wateren,
komende van Schiedam om alhier geconsumeert te werden, en op
de moutwijn en gedistelleerde wateren, van Schiedam over dese stad
transito verzonden werdendequot;, 4) waarna dan de zonderlinge
voorslag volgde als hierboven meegedeeld.

groote schade van de branderij ondervonden voor zijn garentwijnenfabriek door
den rook op de te drogen hangende garens.

1)nbsp;G. A. R\'dam. Res. Vr. 16 Aug. 1706. De koopsom bedroeg ƒ 261:15:—.

2)nbsp;G. A. R\'dam. Res. Weth 8 Dec. 1714.

3)nbsp;G. A. R\'dam. Res. Vroedschap 25 April 1718. Het verzoek was gedaan
aan het College van de Weth, piaar werd door Burgemeesteren in de vroed-
schap gebracht.

De gevraagde belasting van 1 stuiver per virtel of ƒ 1:10:— per verkoops-
eenheid van 30 virtel kon als matige protectie gelden. Al te moeilijk mocht de
inslag van de grondstof uit Schiedam ook weer niet worden gemaakt.

-ocr page 193-

Natuurlijk was inwilliging van hun verlangen naar de buiten-
stadsche vrijheid, ook al had de Rotterdamsche regeering daartoe
neiging gevoeld, onmogelijk. De vroedschap benoemde echter een
commissie, die moest nagaan wat er „tot encouragementquot; van de
branderijen kon worden gedaan. Deze commissie kwam op 30 Mei
niet het voorstel tot het „uytgeven van erven aen de Vest tusschen
de binnewegsche en Schiedamsche poorten en sulcx langs de Baenquot;,
Waarvan zij een teekening voorlegde, i)

In de volgende vergadering der vroedschap werd het plan goed-
gekeurd, uitgebreid nog met het terrein aan de noordzijde van de
Binnenwegsche poort langs de Vest „tot omtrent de mole staande
bij het Bombazijne kerkhof.quot; 2)

Van maatregelen tot aanmoediging hooren we eerst in 1721, als
hoofdlieden en gildebroeders van het brandcrsgilde ontheffing vra-
gen van den stadsaccijns van 1 stuiver per zak mout, waarvan
brouwers en azijnmakers vrijgesteld waren, en die in Schiedam,
Delft en Delfshaven niet bestond, hetwelk de vroedschap inwil-
ligde. 3)

Voor zoover we hebben kunnen nagaan, is op 5 Febr. 1720 het
eerste perceel aan de Schiedamsche Vest verkregen (tegen jaar-
lijksche recognitie van ƒ 30) door Maria la Roy, wed. Jan
Schröder. 4)

G. A. R\'dam. Rcs. Vr. 30 Mei 1718. Dc mededeeling van Dr. C. Visser
ÏQ hfs. 5, „de branderijquot;, van zijn bock „Verkcersindustriccn tc Rotterdam in dc
tweede helft der achttiende eeuwquot;, bl. 108^: „Dc distillateurs gaan dan eigen
branderijen tc Rotterdam stichten, waarvoor zij dc Baan vragenquot;, is, wat het
tweede lid betreft, niet geheel juist: hun werd de Baan
aangewezen.

G. A. R\'dam. Rcs. vrocdschap 24 Juni 1718. Daarmee werd geheel ver-
laten het standpunt dat de Weth had ingenomen (Rcs. 28 April 1705) toen het
Oprichten van brouwerijen, raffinaderijen, smecrsmcltcrijen en branderijen (m.u.v.
Jan Vcrhage) verboden werd in de Steeg naast het gemeenelandshuis en langs
oe (Cool)vest tot aan dc Leeuwenlaan.

Burgemeesteren en fabrijckmecsteren ontvingen machtiging de erven onder
nadere goedkeuring uit te geven. Dc eerste gegadigde was Jan Osey, dic voor
ƒ 1000 een erf aan het Bombazijnen kerkhof verkreeg (è 18 st. dc voet).

G. A. R\'dam. Res. Vr. 21 Juli 1721. Terloops deden dc branders uitkomen,
quot;at zij ook hooger maalloon cn draagloon voor turf betaalden dan in genoemde
steden.

G. A. R\'dam. Res. Vr. 5 Febr. 1720. Het erf lag naast dc schouw, tegen-
over de Schildersteeg, op den legger aangeduid als no. 13, 50 voet lang cn 22 v.
oicp. 2iJ moest het gebouw maken van moppen en het dak met blauwe pannen
dekken, onder één lijst cn nok (n.1. woonhuis cn branderij) „als het gebouw van
Gerrit Reijndersquot;. Deze, wiens pand als no. 11 is gemerkt, was dus nog eerder
daar gevestigd.

-ocr page 194-

Daarop volgde 21 Aug. 1724 het erf van Joris Hoos en Louis de
la Tour (andere zijde Schildersteeg. Zuidwaarts op naar de Schied.
poort, no. 14), i) vervolgens Matthys Bos (22 Oct. 1725 en —
uitbreiding — 8 April 1726, no. 15), Jacobus van Royen (bij de
Binnenwegsche poort, N.z. langs de Varkemarkt, 72 bij 42 voet, no.
1, 18 Juni 1726); 31 Oct. 1726 Pieter van Leede (naast de Water-
steeg), no. 16, id. Johannes Kooyman, no. 17.

Vooral sedert 1727 gaat het opmerkelijk vlug: 12 Mei 1727,
perceel no. 18 aan Jacob van Bergsland; 2) 17 Mei, perceel no. 19
aan Jacobus Broekman; 1728, aan Michiel Hillegers 3) de perceelen
no. 20 en 27 met verlof voor rosmolen voor eigen gebruik, mede
om water op te pompen (9 Juli); eveneens op 9 Juli aan Jan van
Bergsland no. 28, aan Nicolaas Maartense no. 29, aan Jacobus Dis-
sius no. 24, (ook rosmolen voor eigen gebruik).

De toeneming van de branderijen deed de behoefte ontstaan naar
meerdere maal- en moutgelegenheid. Moge de achteruitgang der
brouwerij de voorziening in deze met de bestaande inrichtingen
eenigen tijd nog hebben kunnen gaande houden, in 1727 bleek een
derde moutmolen dringend noodig. 4)

De hoofdlieden van het brandersgilde deden het verzoek, daar-
toe de „Goudsbloemquot;, even buiten de Delftsche poort staande, te
bestemmen. Ook in vroeger tijd was deze molen, toen de ,,Papegayquot;
geheeten, ten dienste der branders geweest. 5)

In aansluiting daarop vroegen hoofdlieden van \'t molenaarsgilde

1) 100 bij 22 V. groot, jaarl. recognitie ƒ 45.

Naast Johannes Kooymans.

3) Michiel Hillegers was eigenaar geweest van den vol- en friseermolen,
einde Botersloot, aan de Vest, dien hij aan Jan Nappers had verkocht, om daar-
van een branderij te maken. (Res. Vr. 20 Aug. 1722).

De twee bestaande moutmolens waren: de „Noordmolenquot; cn de „Pompmo-
Icnquot;, de laatste aan de Vest tusschen Lomberdstr. cn Botersloot, in 1738 als „zeer
oudquot; door het molenaarsgilde met machtiging der vrocdschap afgebroken.

®) Bij Res. Burg. 7 Oct. 1689 was „op de klagte van de branders cn brouwers
van dat niet konnen geholpen wordenquot;, gelast, dat een drietal molens van bak-
molen op moutmolen zouden overgaan w.o. „de Papegaaiquot;. Deze was echter in
1693 afgebrand.

Volgens verzekering van den molenaar had de toen als „Goudsbloemquot; herrezen
molen altijd mout gemalen, totdat hij eenige jaren te voren was stil gezet.

Hoofdlieden van het brandersgilde in 1727 waren: Cornelis Schraeffwegh,
Rokus Hoppesteyn, Jan Ozij Hartigsz. en Huybert Hasebroek. (Dezelfden ver-
zochten 15 Febr. 1727 aan de Weth om sequesters in den Insolventen boedel
van hun mede-hoofdman Frans Bos te machtigen, hun \'t bij Bos berustende
„kistjequot; van \'t gilde met 2 obligatiën en een rentebrief, samen ƒ 3537:10. tc
overhandigen.)

-ocr page 195-

—t-

(Photo G. A.. Rotterdam)

Baan (Boshoek) te Rotterdam.

-ocr page 196-

c

. igt;-

w

-ocr page 197-

machtiging de „Goudsbloemquot; voor rekening van \'t gilde te mogen
aankoopen en als moutmolen te gebruiken.

Maar er waren nog andere liefhebbers: Willem van Loon, mole-
naar van den molen tusschen het Proveniershuis en de Hooge heul,
ook even buiten de Delftsche Poort, bood zich aan, en ten slotte
Wenschte een gezelschap brandewijnbranders en rouwstokers een
molen voor eigen gebruik om „tot meerder encouragement van ge-
melde neringe hare granen daarop te breken.quot;

De situatie werd nog ingewikkelder, toen ook Joan van Rave-
steijn zich aanmeldde, qua eigenaar van den eersten oliemolen
op den Hoogen dijk buiten de Oostpoort, als adspirant-moutmo-
lenaar. i)

De vroedschap hakte den knoop door: „tot prompter gerief van
de brouwers en brandersquot; aan hoofdlieden van het molenaars-
gilde de gunst verleenende, maar tegelijk overwegende „dat door
het dagelijks toenemen van de branderijen alhier tot noodig en spoe-
dig gerief van dezelve nog wel een molen werd gerequireerdquot;,
verkreeg ook van Loon dc vergunning, 2) met strict verbod om
Voortaan bakkoren te malen.

Het hek was nu van den dam; opnieuw klampte Jan van Rave-
steijn de vroedschap aan: er waren nu weliswaar vier moutmolens,
maar hij bewees met een ,,uytrekeningequot; dat zoodanig getal nog niet
voldoende heeten kon. Ook hij kreeg zijn zin. 3)

Ten laatste deed het reeds genoemde gezelschap rechtstreeksche
belanghebbenden zich hooren: 4) zij hadden van David van Stolk,
mr. metselaar en „moutmolenaarquot;, den molen achter diens huis W.z.
Schiekade gekocht, tevoren behoord hebbende aan Willem van Loon
(op den Heul) en wenschten nu verlof te krijgen om voor hen
Zeiven en voor andere branderijen alsmede brouwerijen „na het voor-
beeld der branders van Schiedam en van Delftquot; te malen branders-
en brouwersgoed. \'»)

G. A. R\'dam. Rcs. Vr. 3 Maart 1727.

G. A. R\'dam. Rcs. Vr. 18 Maart 1727. Dc koop van dc „Goudsbloemquot;
door het molenaarsgilde sprong af. (Res. Vr. 11 en \'28 April 1727: dc nieuwe
eigenaars zouden aan dezelfde verplichting worden onderworpen als Van Loon.)

G. A. R\'dam. Res. Vr. 1 en 21 Juli 1727 (met dezelfde bepaling als
Van Loon).

Het bestond uit: Michiel Hillegers (8/21). Matthijs Bos (%i). Jacobus
Broekman (Vzi), Pieter van Leede {^hi), Adrianus Harinck (%!), en Hen-
drik Cock.

G. A. R\'dam. Res. Vr. 24 Nov. 1727.

-ocr page 198-

Niettegenstaande het verzet der twee oude moutmolenaars werd
hun verlangen vervuld, i) (Voortaan heette de molen: „de Hol-
landsche tuinquot;.)

Binnen het jaar was aldus het getal moutmolens te Rotterdam
verdrievoudigd en behoefden de branders zich te dier zake geen
zorgen meer te maken.

Toen kwam de mouterij aan de beurt. In 1729 gaf Matthys Bos
te kennen, dat er in de stad zoo weinig mouterijen waren, „dat het
mout altijd ten duurste van de Engelse moet werden gekogt.quot; 2)
Hij verzocht daarom een erf aan de vest om er een mouterij te
bouwen.

Dat was in zekeren zin in strijd met de uitdrukkelijk uitgesproken
bedoeling van 24 Juni 1718 en 12 Mei 1727, toen alleen van bran-
derijen werd gewag gemaakt. De afwijking eischte derhalve een
verklaring: „geconsideert zijnde de nuttigheid der mouterijen met
betrekking tot den dienst der branderijenquot;, werd hem geoorloofd
op no. 36 zijn mouterij te zetten. 3) Jacobus van Royen ging nog
een stap verder en vroeg om zijn branderij te mogen
omzetten in
mouterij, (no. 1). Ook dit werd goedgevonden 4) en toen vervol-
gens nog aan Jac. Broekman het erf 21a was uitgegeven tot mouterij
(tegen de branderij van Hillegers, no. 20 aan) 5) en Matthys Bos
naast zijn daar staande mouterij nog uitbreiding aanvroeg ,,voor
mouterij of branderijquot; (de nos. 38 en 40), werd er officieel
door de vroedschap bekend gemaakt dat in het vervolg aan ieder,
die een zelfde concessie wenschte tot het maken van mouterijen op

1)nbsp;G. A. R\'dam. Res. Vr. 2 Jan. 1728. De molenaars klaagden, dat ze al
minder hadden dan voorheen. Vooral griefde hen, dat „branders in compagniequot;
voor anderen branders- en brouwers- rogge en mout zouden mogen breken. Om
hen „van haar ondergang te reddenquot; verzochten zij, daartoe geen consent tc
verlecnen. (Res. Vr. 24 Nov. 1727).

2)nbsp;Over de zelfstandige mouterij-bedrijven en de aan brouwerijen of brande-
rijen inhaerente te Rotterdam, zie men hfs, IV, „de mouterijquot; in: Visser\'s Ver-
keersindustrieën te Rotterdam, bl. 81—90.

3)nbsp;G. A. Rotterdam. 31 Jan. en 21 Maart 1729.

Op laatstgenoemden datum werd besloten „te maken een bijzondere blaffcrt
of leggertje van alle erven tot branderijen en mouterijen uytgcgcven, gelegen
aan de Vest tusschen de Binnenwegsche en Schiedamsche poorten, alsmede de
branderijen staande aan de Noordzijde van de Binnenwegsche poort toebehoorende
aan Jacobus van Rooyenquot;. De daarbij behoorende kaart berust op het G. A.
Rotterdam.

*) G. A. R\'dam. Rcs. Vr. 17 en 24 Oct. 1729. .

5) G. A. R\'dam. Res. Vr. 3 en 30 Jan. 1730.

8) G. A. R\'dam. Res. Vr. 10 Maart en 24 April 1731.

-ocr page 199-

c

. igt;-

w

-ocr page 200-

cixot.\'Xa nviTijr uk s i-uit.»am.vcüa j-ookt ir iioi\'xr.HDAM.

(Photo G. A., Rotterdam)

Gezicht op de branderijen aan de Baan, achterzi)de.

-ocr page 201-

de erven aan de Groote (= Schiedamsche) Vest, deze op aan-
vrage zou worden verleend, i)nbsp;!

Wanneer dan ten slotte M. Bos in 1733 zijn verzoek van 1731
in zooverre heeft veranderd, dat no. 38 een paardemolen met stal-
ling en no. 40 een dubbele branderij zou worden, 2) is er geen
verdere liefhebberij meer. Integendeel vertoonen zich dan zekere
teekenen van reactie: de koopman Gerard van Mol, die de mouterij
van Jacobus van Rooyen bij de Binnenwegsche poort op de Magere
varkensmarkt had gekocht en die tot stal, koetshuis, pak- en woon-
huizen wilde vervormen, ontving een weigering: „strijdig tegen de
uitgifte van het erf en van veel consequentie.quot; 3) Begrijpelijker-
wijze ving zijn opvolger Pieter van Eijck, die in dat pand een ma-
nufactuurververij wilde vestigen, om der wille van de zelfde conse-
quentie, evenzeer bot. 4)

Het eigenaardige verschijnsel, dat het met de uitgifte van erven
aan de Vest en de Baan plotseling hokt. kan verklaard worden
door den minder gunstigen gang van zaken in de branderij in dien
tijd. In 1734 richtten de „gezamentlijke rouwstokersquot;, die hun pan-
den hadden aan de buitenvest, tusschen Binnenwegsche- en Schie-
damsche poort, zich tot de vroedschap om vrijdom te verkrijgen
Van de jaarlijksche recognitie, omdat zij eenigen tijd te voren „bil-
jetten van verponding (= grondbelasting) van derzclver rouwsto-
l^erijenquot; hadden ontvangen, niettegenstaande zij reeds met recog-
nitie (aan de stad) waren bezwaard!

Om hun verzoek minder zonderling te doen schijnen, legden zij
uit dat hun bedrijE wel voordeelig was voor lands- en stadskas (elke
ruwketel bracht ongeveer ƒ 1000 jaarlijks daarin), maar geenszins

G. A. R\'dam. Res. Vr. 2-} April I73I.

G. A. R\'dam. Res. Vr. 13 Nov. 1733 cn 4 )an. 1734.

\') G. A. Rotterdam. Res. Vr. 6 en 20 Dec. 1734.

quot;) G. A. R\'dam. Res. Vr. 8 Mei en 13 Aug. 1736.

(Ook werd afgeslagen het verzoek van Abraham Twent om op de door hem
flekochtc buitenplaats Concordia in dc Vest een spoelhuis te mogen maken .,voor
Wol der bleijkersquot;. waartegen een aantal branders opkwamen. Res. Vr. 29 Dec.
•1734.)

Nog in 1761, toen Joh.a van Bergsland, die van haar oom Jacobus v. B., den
opstal (no. 18) had geërfd, aan de vrocdschap verzocht het pand te mogen
verkoopen „dat er andere zaken in mogen gedaan wordenquot;, omdat het anders
Onverkoopbaar is („de affaire van de branderij is verslegt; er komen geen coop-
juijden van die affairesquot;), werd dat geweigerd: dc grond was „nevens de andere
branderijen of rouwstokerijen tot één cn hetzelve gcbruijk uijtgegcvenquot;. (Rcs. Vr.

Juli en 24 Aug. 1761).

-ocr page 202-

voor hen zeiven: al sedert eenige jaren v»^erkten ze met weinig of
geen voordeel.

\'t Behoeft niet te verwonderen, dat de vroedschap ook ditmaal
de „consequentiequot; niet aan wilde en de recognities handhaafde. i)

Wel was het stadsbestuur den branders ter wille, toen zij in 1740
verlichting van stadslasten vroegen, 2) waarbij ook thans weer
Schiedam en Delft aantrekkelijk werden voorgehouden, „door welke
inegaliteit de rouwstookers alhier veel komen te lijden en soo niet
tegens die voor Schiedam en Delft konnen martenquot;. 3)

De Rotterdamsche vroedschap toonde zich bijzonder gevoelig
voor het wel en wee harer „roustookersquot; en willigde alle punten
in: voor den tijd van 7 jaar zou de stads-accijns op rogge voor hen
van st. op i/^ st. per zak rogge worden gebracht (per last dus
van ƒ 3:12:8 op ƒ —:14:8), zooals in Schiedam. Zoo ook zouden zij
van turf niet meer den 32en penning, maar voor iedere ton slechts 4
duiten hoeven te betalen, als in Delft. 4)

De branders mochten tevreden zijn! Deze welwillendheid der re-
geering ging echter gepaard met beduchtheid voor het gevaar, dat
de branderijen in het midden der stad steeds opleverden.

Nog vóór den grooten brand in het naburige Delfshaven zulks
weer eens duidelijk had aangetoond, had de vroedschap in Januari
1735 5) aan Burgemeesteren machtiging verleend om boven het
gewone getal nog 2 klapwakers aan te stellen ten einde behoor-
lijk 6) de ronde te kunnen doen „in het kwartier van de lijnbaen-

G. A. R\'dam. Res. Vr. 29 Nov. 1734. De onderteekenaars waren: Michiel
Hillegers. Jacobus Broekman, Pieter van Lede, Matthys Bos, Jacob van Bergs-
land, Nicolaas Maartens, Adriaan Hartig, Dirk Verkerk.

2)nbsp;G. A. R\'dam. Res. Vr. 19 April 1740. In 1729 hadden Burgemeesteren
(Res. Burg. 21 Jan. 1729) na overleg met de hoofdlieden der zakkendragers het
draagloon van „vriesequot; turf verlaagd tot 4 duiten per ton( voor andere turf 6}4
duit) op verzoek van en „tot encouragement van gemelde stookersquot;. Dc zakken-
dragers hadden vrijheid het werk te doen of te laten, in welk laatste geval dc
brander zijn „bediendenquot; daartoe mocht gebruiken.

3)nbsp;Het verzoek was geteckend door dc hoofdlieden Hendrik Beumer, Hugo
Cantzlaar, Evert Tcrswaak, Pieter van der Gaagh, benevens dc ruwstokers:
Gerardus van Mol, Jacobus Broekman, Cornelis van Driel, Jacob van Bergsland,
Michiel Hillegers, Hendrik van den Putten, Marcelis van Merwijk, Pieter van
Lede, Wed. Jan Bos, Pedro Chngh, M. Wijsbroek, Christiaan Pijkhart en
Matthijs Bos.

quot;) G. A. R\'dam. Res. Vr. 7 Juni 1740.

s) G. A. R\'dam. Res. Vr. 31 Jan. 1735. De brand op Delfshaven bij Nic.
Rodenburg had in Juli 1735 plaats.

8) N.1. alle uren. In 1765 kwamen de branders uit de Baan in burgemeesters-
kamer bezoeken, dat evenals in andere wijken, de klapwaker ook in de Baan

-ocr page 203-

branderijen en rouwstokerijenquot;, daar „die fabrijcken van die natuur
2ijn, dat veeltijds aan brand subject kunnen wezen.quot;

Ongetwijfeld stond met dat voorval te Delfshaven wèl in ver-
band, dat in het college van de Weth op 22 Oct. 1735 ter sprake
werd gebracht welke maatregelen „tot meerder securiteitquot; en ter
voorkoming van brand konden genomen worden. Op 21 Jan. 1736
publiceerden H.H. van de Weth toen een keur, die voorschreef dat
gt;n alle groote branderijen en distilleerderijen steeds vier haren klee-
den van 4 bij 8 voet bij de hand moesten zijn, in kleinere kon vol-
staan worden met twee kleeden, in de allerkleinste (met 1 ketel van
^•m. een oxhoofd) was één kleed voldoende. (Blijkbaar door het
Delftsche voorbeeld geïnspireerd).

Verder moest er in elke branderij een ijzeren sleutel zijn van

minstens 3 voet lang om in tijd van nood de kraan der ketels daar-

J^ee te openen, en werd aangeraden een partij zand in voorraad te
houden, i)

Ondanks deze voorschriften gebeurde het, dat in den nacht van

op 16 Aug. 1749 het woonhuis van Michiel Hellegers met in-
boedel, daarbij zijn branderij, twee pakhuizen en vijf zolders met
over de 400 stukken brandewij n benevens nog een groot deel eener
andere branderij in vlammen opging. 2)

De gewoonte der branders en distillateurs te Rotterdam om hun
Woonhuizen annex hun stokerijen te hebben, waardoor zij in staat
Waren „om zich beter voor brand te conserveerenquot;, zooals de vroed-
schap in Nov. 1749 beweerde, 3) kon dus ook haar gevaariijken
llt;ant hebben.

Toen de vroedschap deze mededeeling omtrent de behuizing der
branders, enz. deed, had zij echter niet de middelen tot afwering
^an brandgevaar op \'t oog. maar behandelde zij een concept-ordon-
•^antie op de brandewijnen, die op 23 Dec. 1749 in de Staten van

-ocr page 204-

Holland werd vastgesteld. Het bezwaar der Rotterdamsche heeren
tegen de nieuwigheid van den van branders en distillateurs geëisch-
ten eed, waarbij zij moesten verklaren, den impost (4 stuiver per
stoop gewone sterkte, 6 st. van voorloop), niet te zullen fraudeeren,
doen fraudeeren of zulks te gedoogen, heeft niet gebaat: voortaan
moesten de branders niet alleen den eed afleggen op den gemaal-
impost van 26 Nov. 1749, art. 1. maar ook den in art. XIII van
den brandewijnimpost voorgeschreven eed. De registers, waarin
daarvan aanteekening diende te worden gehouden, bevatten dikwijls
slechts een aanduiding als: „ten verzoeke en bijzijn van den collec-
teur van Arkel compareerden eenige branders, volgens notitie, welke
den gerequireerden eed praesteeren.quot; i )

Alleen op 9 Febr. 1752 vinden we een groep van 43 personen - )
genoteerd (op 8 Juni nog met één vermeerderd) die zeer waar-
schijnlijk dan het geheele branderscorps zullen hebben voorgesteld,
waarbij we echter rekening moeten houden met de omstandigheid,
dat voor één bedrijf meer dan éen daarbij betrokken persoon kan
zijn opgetreden. Zelfs als we dat aannemen, blijkt de branderij in
Rotterdam sterk verminderd te zijn, wanneer we in 1772 het bestaan
van slechts 22 branderijen kunnen vaststellen. 3)

De lijst, waarover we alsdan beschikken, is zonder twijfel afkom-
stig van de Rotterdamsche stadsregeering (vlg. overeenkomstige
voor Weesp en Delfshaven). en ontleent haar waarde ook vooral
daaraan, dat zij de ruwketels in de aanwezige branderijen met de
daarin verstookte „quantiteyt van meelquot; vermeldt, alles in verband

1)nbsp;G. A. R\'dam. R. A. Schepenen-coramissarisscn ter judicature van des
^emecnelandsmiddclen (Civiele besoignes 14 Jan. 1751).

2)nbsp;G. A. R\'dam. Schepenen-commiss. 9 Febr. 1752. De eed moest afgelegd
worden ingevolge de aanschrijving der Staten van Holland van 17 Jan. 1752.

Op 15 Maart 1750 staan aangeteekend de verschillende molenaars (7 bak-
imolens en 3 moutmolens, n.1. de Noordmolen met 2 molenaars en 5 knechts, de
Goudsbloem met 2 m. en 3 kn. en de Hollandsche tuin met een „opperknegtquot; en
4 knechts).

A. R. A. \'s Grav. Archief Admiraliteiten, no. 1810: Stukken betreffende
den graaninvoer en het verbod van stoken van koombrandewijnen.

We wijzen er hierbij nog eens op, dat de lijst alleen de eigenlijk gezegde
„ruwstokersquot; opnoemt. „Branderquot; was in R\'dam een veel ruimer begrip.
Zoo missen we op dezen staat bekende namen als bijv. Carolus Blankenheym en
Gerardus Blankenheym (eed 14 Jan. 1764), Adrianus de Leur, Pieter van Mil, enz.

Zelfs verschillende hoofdmannen van het brandersgilde tusschen 1760 en \'70
vinden we — om dezelfde reden — er niet op vermeld;
niet bijv.: Philip Christ.
Baartz. (eed in 1764), Alardus Beumer, François Hendrik Calis (reeds in 1752
brander), Ad.s Corn.s Oudorp. ivd: Jan van Heemstee, Pedro Clingh, Sierag
Criellaart, Com. Terswaak, Wilhelmus de Monchy e.a.

-ocr page 205-

met het placaat van 20 Dec. 1771, dat het stoken voor eenigen tijd
tot de helft van de gewone hoeveelheid terugbracht, i)

Begin 1772 bevonden zich alzoo te Rotterdam de volgende

Naam

Aantal
ruwketels

Totale hoe-
veelheid meel
per dag ver-
bruikt (in «)

Per ketel
(in quot;8 per
beslag)

1.

Gerrit Booij

I

1350

450.

2.

Wed. de Vogel

4

3300

275.

3.

Wed. de Vogel

5

4125

275.

4.

Sierach Criellaert

2

1800

300.

5.

Nicolaas Essing

2

1650

275.

6.

Jan van Heemstee

2

2250

375.

7.

Jan Hillegers

2

1500

250.

8.

Pedro Cling

2

1500

250.

9.

Bernardus Kuyper

1

900

300.

10.

Laurens de Lange

2

1800

300.

11.

de brouwerij van de twee

12.

Leeuwen (de Monchy) 1

780

260.

Daniel van der Lidt

1

1200

400.

13.

Jan Osy

2

1800

300.

14.

Paaymans amp; Driebeek

2

1800

300.

15.

François Peeters

42)

3000

250.

16.

Leonard de Reus

2

2250

375.

17.

Cornelis van der Sluis

42)

3300

275.

18.

Cornelis Terswack

2

1650

275.

19.

Cornelis Terswack

12)

840

280.

20.

Jan de Vries

22)

2700

450.

21.

Theodorus Weilakker

2

1800

300.

22.

Dirk Westerhout

1

960

320,

\'n t geheel dus 22 branderijen met 47 ruwketels.

Ondanks de vernuftige constructie van dr. Visser, die uit de
Verkoopprijzen — voor zoover beschikbaar — van de verschillende
panden heeft willen bewijzen, dat het Rotterdamsche brandersbedrijf
Qiecr grootbedrijf was dan het Schiedamsche en het Delfshavensche,

M Res. Holland 20 Dcc. 1771.

) Een andere lijst (van denzelfden oorsprong) geeft voor Peeters aan

^ ruwketels.

Id. bij van der Sluis: 4 groote (IJ^) ruwketels.
Id. bij Terswack (no. 19) 1 groote (1^^) ruwketel.
Id .bij Jan de Vries 2 groote (IJ^) ruwketel.

-ocr page 206-

1) — hij concludeert dat in R\'dam 1/3 der branderijen tot het
kleinbedrijf behoord hebben,
2) ruim 1/3 tot het middel-grootbe-
drijf (ƒ 5000—ƒ 10.000), en schraal
1/3 tot het grootbedrijf 3) _
kunnen we met deze cijfers voor oogen, niet anders dan elk essen-
tieel onderscheid, voor wat de eigenlijke branderijen betreft, met
Delfshaven en Schiedam ontkennen.

Immers, als wc de branderij in „de twee Leeuwenquot; — die daar
nevenbedrijf was —, uitschakelen, zijn er van de 21 slechts 4 dub-
bele branderijen: de overige zijn óf gewone (met 2 ruwketels) n.1.
12, óf kleine (met 1 ruwketel) n.1. 5.

Stellig zijn de verkoopprijzen van een gewone branderij aanmer-
kelijk hooger dan we in Schiedam aantreffen, doch dat was even-
zoo het geval in Delfshaven. Misschien kan hierin de voornaamste
bron ter verklaring van den snellen aanwas der branderijen in Schie-
dam gezocht worden: de lage grondprijzen voor terreinen, die vrij
wat gunstiger bleken tc liggen dan die aan de Baan in Rotterdam.

Ook nog op een ander punt gelooven wij met Dr. Visser van
meening te moeten verschillen. Hij zegt, dat het besluit, waarbij be-
paald werd, dat de erven aan de Baan alleen tot branderijen (en
later mouterijen) zouden worden uitgegeven, al spoedig zoo werd

Visser, Verkeersindustrieën te Rotterdam, bl. 98 en 99. Hij rekent een
branderij met 2 r. en 1 d. tot het kleinbedrijf: volgens dezen staat zou dat in
R\'dam 18 v. d. 22 betreffen. Een andere kwestie is het natuurlijk of dc Rotterd.
distillateurs-branders, die naast hun branderij nog een distilleerderij hebben, ge-
middeld kapitaalkrachtiger zijn, dan hun Schiedamsche confraters. Dat is onge-
twijfeld zoo.

Voor de transporten — in zooverre geschied — der branderijen, zie men bijlage
IV in het gen. boek: Verkeersindustrieën, bl. 188 t.e.m. 195.

2)nbsp;Sierach Criellaert (hierboven no. 4) had op 4 Febr. 1767 van wed. G.
Verboom voor ƒ 9156:18:— gekocht dc branderij Weste Wagenstr. O.z. (zuid-
hoek Watersteeg, tegenover de Halvemaansteeg) „de welke door ouderdom ver-
vallen isquot;. Ondanks de buren uit Weste Wagenstraat en Haagsche veer kreeg
hij 7 Maart \'67 van dc Weth toestemming de branderij met 3 ketels nieuw „op
te timmerenquot;.

3)nbsp;De bezitster van 2 der grootste branderijen was Christina Jacoba Kramer,
wed. Anthony de Vogel (f 9 Oct. 1767).

Een der andere groote branders Franciscus Adrianus Peeters verkreeg 30 Juli
1774 brieven van cessie van den Hoogen Raad, acte van
curatccle 14 Sept.
1774 (crediteuren waren o.m. Cornelis van der Sluis, Jan en Hendr. Hillegers,
wed. de Vogel, enz.)

Zijn branderij aan de Baan (no. 20) werd verkocht voor / 16402:10 -j- ƒ 590:15
voor losse gereedschappen, aan Johannes en Pieter dc Kuyper.

Cornelis van der Sluys, wijnkooper en brander, legde 27 Sept. 1762 den eed
als brander af, F. A. Peeters op 12 Febr. 1763, Gerardus Blankenheym op 14
Jan. 1764, enz.

-ocr page 207-

opgevat „alsof nu nergens elders branderijen recht van vestiging
hadden dan alleen aan de Baan.quot; i) Ten bewijze daarvan voert
hij een viertal gevallen aan, waarbij een poging om een branderij in
een ander stadsdeel op te richten mislukte. 2)

Toch meenen wij, dat die dwang niet heeft bestaan, althans niet
in die mate, als hij \'t voorstelt. Zeer zeker zijn er door den magistraat
nu en dan verzoeken afgeslagen: zoo in Mei 1770. toen Johannes
van Sluijs in zijn kort te voren gekocht huis met (stilstaande) distil-
leerderij in de Lomberdstr. ..naest de laatste Watersteegquot;, twee
ketels met de daarbij behoorende bakken wilde plaatsen „om mout-
wijn te kunnen makenquot;. 3) en ongeveer terzelfder tijd toen Adria-
nus de Leur zijn distilleerderij, eveneens in de Lomberdstr. tegen-
over de Wildezeesteeg. in een ..rouwstokerijquot; wilde veranderen. 4)

Maar ook Bernardus Kuijper kreeg zijn wensch niet toegestaan,
om zijn branderij (lees: distilleerderij) op den hoek van de schouw,
en nog al op stadsgrond aan de Baan, tot een „koorenbrandewijn-
of rouwstookerijquot; te mogen maken en de daartoe noodige ketels te
stellen. 5) hoeverre de bijkomstigheden, aan zijn verzoek ver-
bonden: verhooging van de branderij met een verdieping van 9 voet,
Waarachter over het water een koelbak, lang 14 en breed 8 voet, enz.
die afwijzing hebben veroorzaakt, kunnen we niet nagaan: het feit
Was er, dat zelfs aan de Baan de stichting van een branderij was

geweigerd, c)

Evenwel, daartegenover stonden een aantal verleende vergunnin-
gen, aan de Baan in de eerste plaats, maar ook op andere punten

Visser Verkeersindustrieën, bl. 100 v.

Visser, Verkeersindustrieën, bl. 101, 102. Schr. heeft deze gegevens (3 van
e 4) ontleend aan een request uit 1788 van suikerraffinadeurs c.s. tegen de
voorgenomen plaatsing eener branderij in hun buurt. Zij hadden er belang bij,
om anterieure weigeringen (maar ook uitsluitend diè) op tc sporen. (G. A. R\'dam.
Portefeuille Industrie no. 94).

) G. A. R\'dam. Res. Weth 27 Maart. 5 Mei, 26 Juni 1770.

) G. A. R\'dam. Res. Weth 3 April, 26 Juni 1770.

We hebben daarbij geen bijzondere aanleiding tc zoeken: de woning van Van

quot;Ijs bijv. stond vlak bij dc brouwerij „de Posthoornquot;, welker eigenaar Mr.
•nbsp;Becldemaker met vele anderen protesteerde. Een van ouds op zoo\'n

P ek gevestigde industrie had toch wel cenlg recht op bescherming tegen, te vree-
en, overlast. De branders zelf klaagden ook gauw genoeg!

Jan de Leur Adr.z. kocht toen een branderij in Schiedam (Korte Haven bij de
vJaard. poort).

P l^\'J I\'ad het pand 16 Maart 1770 voor ƒ 6075, plus ƒ 60 voor gereedschap,
no 13 \' ^^^nbsp;branderij, in 1720 gesticht door dc wed. Schreuder.

°) G. A. R\'dam. Rcs. Weth 5 Mei, 26 Juli 1770.

-ocr page 208-

in de stad. Naast Nicolaas Essingh. die in 1771 verlof krijgt om
zijn pas voor ƒ 11.500 van Louis de la Tour gekochte branderij
en distilleerderij aan de Baan (stadsvest, no. 14) tot een „rouw-
stookerijquot;
te maken, i) kunnen we Nicolaas Hendricus Snoek stel-
len, die in 1776 zijn huizen en erven aan de stadsvest tusschen de
Franke- en Langelijnstraat, in gebruik als kuiperij, mocht omzetten
in een „rouwstokerij en branderijquot; met spoelingbak, enz. 2) In 1778
kwamen er zelfs twee nieuwe branderijen buiten de Baan: op 26 Mei
1778 werd aan Salomon Bos, Jan Pot en Gerrit van der Pot, toege-
staan om het pakhuis van de mouterij „de Eenhoornquot;, einde Schie-
damsche dijk aan de Zalmhaven, tot koornwijnstokerij in te rich-
ten, 3) op 10 Oct. 1778 mocht Jacobus Arbon dezelfde verande-
ring aanbrengen in de door hem gekochte brouwerij „van ouds ge-
naemt het Haantjequot; op Stadsvest 4)

Afgewezen werd in 1779 wederom het verzoek van Christoffel
Ververs (in het huis van Joh. van Sluys, 2e Lombardstraat W.z.)
en om gelijke reden als in 1770, 5) evenmin slaagde Cornelis van
Bingen. Tegen diens verlangen om „een koornbrandewijnstokerij en
distelleerderijquot; te mogen maken van het achterste deel van zijn huis
en erve O.z. Pottebakkersteeg tot aan het water in de Groenendaal
kwam sterke oppositie van geburen. Oosteinde Hoogstraat en Groe-
nendaal w.o. 3 raffinadeurs en 2 brouwers „tot voorkoming van de
totale ruïne van eenige van hun suppliantenquot;. Eenmaal afgewezen
(de schepen Dr. François Willem de Monchy liet aanteekenen niet
tot dat besluit te hebben meegewerkt, „omdat van begrip is dat het
voors. versoek aan Corn. van Bingen behoort te worden geaccor-
deertquot;), 6) deed hij een nieuwe poging, thans gepreciseerd: 2 rouw-
en 2 disteleerketels. De zaak ging uit de wereld met een „accoordquot;,
waarbij Van Bingen van zijn voornemen afzag.

Na 1780 werden de Rotterdamsche branderijen weer eenige malen

ï) G. A. R\'dam. Res. Weth II Dec. 1770 en 8 Jan 1771

2)nbsp;G, A. R\'dam. Res. Weth 16 en 30 Nov. 1776

3)nbsp;G. A. R\'dam. Res. Weth 5 April en 26 Mei 1778. In 1770 hadden zij
die mouterij — op stadsgrond — gebouwd. (Res. Weth 29 Mei 1770)

G. A. Rotterdam. Res. Weth 15 Sept, en 10 Oct 1778

Evennzoo werd afgeslagen het verzoek van Willem Gildenhuijs, mr. metselaar,
kooper van het grootste deel der bierbrouwerij „de drie Akersquot; Kipstraat Z.z. om

2rjuni?789inbsp;(2 X 3 ketels) te vestigen. (Res. Weth

-ocr page 209-

door den grooten, steeds dreigenden vijand, het vuur. geteisterd. Op
16 Maart 1781 brandde het pand van Johannes Burger aan de Baan
geheel af. Dat was niet de eerste ramp. die hem trof: in 1777 had hij
in den brand van de mouterij „de roode Leeuwquot; 20 last mout, ter
Waarde van ƒ 2200 verloren, daarna had hij een verlies geleden van
ƒ 5500 aan rogge, die verbrand was in het pakhuis van Essing, ter-
wijl de branderij, die in vlammen was opgegaan, hem jaar te
voren ƒ 23.000 had gekost en de daarin zijnde goederen en gereed-
schappen op ƒ 15.000 konden worden geschat.

De opbouw van de branderij zou, naar raming van Burger, door
de „importante duurte der bouwstoffenquot; op ± ƒ 43.000 komen. Om
hem het begin te vergemakkelijken, verzocht hij de bij een dusdanige
omstandigheid gebruikelijke verleening van vrijdommen.

Er was een precedent. In Maart 1782 was de brouwerij „de Twee
Leeuwenquot; van mr. Pieter de Monchy afgebrand en 10 Juli had deze
de remissiën aangevraagd en verkregen. De Staten van Holland
hadden aan Burger reeds voor 20 jaar ontheffing van ordinaris- en
extra-ordinaris verponding (20 X 2 X ƒ 16 : 13 : — = ƒ 666) toege-
l^end, met vrijdom van impost op bouwmaterialen. Van de stad ver-
^^eeg hij de volgende gunsten: voor 20 jaar vrijstelling van stads-
accijns op gemaal, rondemaat van koorn en kolen, mitsgaders van
den impost op de bieren, „welke door zijn arbeidsvolk in de bran-
derij geconsumeert worden.quot; i)

Een dergelijke catastrophe trof de gebroeders de Kuyper. Deze
badden aan de Baan verscheidene panden in bezit gekregen, \'t eerst
de Vroegere branderij van Michiel Hellegers, die zij 12 Nov. 1774
den faillieten boedel van Franciscus Adrianus Peters overge-
nomen hadden voor ƒ 16.993:5:—. 2)

1792 verkregen Johannes en Pieter de Kuyper tegen een jaar-
lijksche recognitie van ƒ 400, aan de Baan de erven 30, 31, 32, 33 en
4, waarop zij twee dubbele branderijen en een mouterij bouw-
en. 3) (In 1790 was Pieter de Kuyper voor \'t eerst tot hoofdman
^g
^et brandersgilde benoemd).

J) G. A. R\'dam. Rcs. Vroedschap 15 Sept. 1783.
^ H Dcc. 1789 stond de vroedschap aan Boudewijn van Drlel, die op 16
ept. 1789 de branderij van de erfgen. van Johannes Burger had gekocht, hem
et verdere genot dier vrijdommen toe.

) Zie hiervoor. In 1763 had Peters voor / 28.500 dit complex (no. 20 en
gt; van M. Hellegers gekocht cn nog tot \'69 van de aan dezen verleende „vrij-
ommenquot; (bij den wederopbouw) geprofiteerd. 12 Febr. 1763 had Peeters den
eed als brander afgelegd.

) G. A. R\'dam. Res. Vroedschap. 12 cn 19 Dcc. 1791, 23 Jan. 1792. De

-ocr page 210-

Op Kerstmis 1793 werd hun branderij (no. 28) een prooi van het
vuur. Ook zij vroegen en verkregen, zoowel van de Staten als van
de stad de gewone verlichtingen, met deze restrictie echter, dat deze
zouden ophouden bij verandering van eigenaar, i) ,

Overigens is er in Rotterdam niet veel te bemerken van de hausse
in de branderij, zooals we die in de naburige plaatsen Schiedam,
Delfshaven en Delft omstreeks
1790 waarnemen. Behalve de nieuwe
branderijen van de Gebr. de Kuyper, zien we enkel Michiel Marinus
de Monchy gebruik maken van de in
1778 verleende toestemming,
om in de „Eenhoornquot; aan de Zalmhaven een branderij op te richten,
dat blijkbaar niet was doorgegaan. 2)

Trouwens, de kracht van Rotterdam lag niet in de ruwstokerij.
Reeds de naam ..branderijquot;, die we geregeld ontmoeten waar er
toch sprake is van een eigenlijk gezegde distilleerderij, waarin werd
„overgehaaldquot;, wijst er op. dat deze het normale Rotterdamsche
bedrijf is. Het aantal toegestane vergunningen tot het plaatsen van
distilleerketels, ook in die wijken, waar het stichten van ruwstoke-
rijen niet werd gedoogd, is dan ook groot geweest. 3)

Op de Schiedamsche moutwijnbeurs zijn de distillateurs uit Rot-
terdam de groote afnemers. Delfshaven brengt voor een groot deel
1
zijn productie op de Rotterdamsche markt.

In 1786 brengt de Schout in het college van de Weth klachten ter
pprake over het ledige vaatwerk, dat \'s nachts op de straten, vooral
de markten en havens, bleef staan en werd den gildeknecht van het

grond was in gebruik als „aardwasscherljquot;. Deze moet dan verplaatst worden
waarbij de Kuyper tegemoet komt: hij zal een nieuwe omheining maken, den
opstal doen overbrengen, enz.

1) G. A. R\'dam. Res. Vr. 24 Maart, 7 April. 12 Mei. 10 Juni 1794
-) G. A. R\'dam. Res. Vr. 22 Nov. 1791. 29 Maart 1792 legde M M de
Monchy den eed als brander af. (G. A. R\'dam. Schepenarchief 979. Reaister
van eedsafleggingen).

3) We vermelden hier slechts:

1771. 25 Mei. Laurens de Lange mag in zijn ..branderijquot; Zwaansteeg bij dc
Stadsvest bij dc 3 bestaande distilleerketels nog 2 kleine bijplaatsen (Res. Weth
25 Mei 1771).

1775^29 Juli. Hendrik Hoogewecgen verkrijgt toestemming in zijn nieuw ge-
bouw Hofstraat Z.z. nabij stads vest te zetten ..een keteltie voor fijne wateren
en liqueurs te stookenquot;,

distileerketel enz. (Res. Weth 29 Juli 1775 cn

14 Dec. 1785),

Deze Hendrik Hoogewecgen was met zijn broer Jan de grondlegger der latere
firaa Hulstkamp amp; Hoogewecgen, nog later de fa. Hulstkamp amp; Zoon amp; Molljn.
(Zie: Gedenkschrift H. G Z. G M. 1775—1925).

-ocr page 211-

brandersgilde aangezegd, uit naam der vergadering bij de branders
en distillateurs rond te gaan en te v^aarschuwen.

De hoofdlieden van het brandersgilde schoven de verantwoorde-
lijkheid af op de Delfshavensche schippers, die zich nalatig gedroe-
gen inzake het weghalen der ledige fusten bij het veer of op de
Groote Markt daar dichtbij. De Weth ordonneerde dat de branders
hun vaatwerk zoo vroeg mogelijk op den dag moesten brengen op
het plein achter de Beurs N.z. Blaak en dat de schippers verplicht
Waren iederen dag zooveel mogelijk alles weg te voeren.

Dit geeft een duidelijke aanwijzing van het karakter der fabricage
in dezen bedrijfstak te Rotterdam.

Een volledige statistiek, omvattende alle Rotterdamsche brande-
rijen (ruwstokerijen) in 1795 bezitten we tot hiertoe niet. Het aantal
moet om en bij de
40 zijn geweest (volgens mededeeling van den
•.inspecteurquot; van Overveld in de vergadering van Provisioneele
Wethouderen en raden op 22 Febr. 1795). In Oct. 1795, als de
inspecteurs moeten opgeven de hoeveelheid boonen en boonenmeel
in de korenwijnstokerijen voorradig, i) krijgen we de volgende lijst,
Waarop evenwel de ketels ontbreken: bij

A. Arbon, Vest, (niets);

A.nbsp;Maas, Vest, (pl.m. 1 last):

Peymans en Wijlakker, Breedstr. (Kipstr.) (525 pnd.);

N. Hollander, Vest (niets);

W. Molenaar, Vest, (Ij/^ last en 1000 pnd.);

Pieter Quack, Haagsche Veer, (niets);

Barend Spin, Zwanenstraat, 2 branderijen, (4000 pnd.);

D. van de Polder, Hofstraat, (niets);

J. Osy en Zoon, Baan, (1 last);

W. Deutz, Baan („de Hoopquot;), (1800 pnd.);

Wed. de Vogel (1), Baan, (l:uim 4 last);

Evert ter Swaak, Baan, (niets);

Pieter de Kuyper, Baan, 2 branderijen, {l}4 last);

Wed. de Vogel (2), Boshoek, (de herinnering aan

aan M. Bos!), (1 last en 23 zak 3200 pnd. meel);

B.nbsp;van Driel, Baan, (3 last 600 pnd. meel);

M. de Monchy, Vasteland, (niets).

Bij deze opgave moeten we echter rekening houden met het stil-
staan van branderijen toentertijd, zooals die van Nic. Essing aan
de Baan. en die van G. van den Berg.

Ter vervanging en aanvulling van de granen.

-ocr page 212-

Ondanks deze onnauwkeurigheden, mogen we dit tafereel aan-
vaarden als het beeld van de Rotterdamsche koornwijnbranderij
in 1795.

Voor het samenstellen van een overzicht betreffende den verderen
gang van zaken in het brandersbedrijf te Schiedam gedurende
de 18de eeuw, verkeeren we in de gelukkige omstandigheid, dat we
voor een groot deel dier eeuw kunnen beschikken over de gaar-
boeken van het brandersgilde i) ter plaatse, waarin de jaarlijksche
contributies verantwoord zijn. Aan de hand der daaraan ontleende
gegevens vermogen we de volgende statistiek op te maken, die
globaalweg de ontwikkeling aangeeft:

Jaar.

• Aantal branders

ld. die

Totaal inge-

Nieuw

die wèl

1 niet stoken.

schrevenen.

komei

1701

23

9

32

_

1702

24

11

35

1

1703

1704

32
35

(invoerverbod
11 Mei 1703)

5
3

37

38

2

1705

36

4

40

1

1706

35

5

40

1

1707

1708

40
42

(lefers aan
de. trens)

3
5

43
47

3
6

1709

42

4

46

6

1710=)

51

4

55

10

1711

64

4

68

13

1712

82

1

83

15

1713

83

2

85

2

1714

81

2

83

3

1715

81

4

85

5

1716

80

4

84

14

1717

96

12

108

7

1718

99

7

106

10

1719

91

6

97

3

1720=)

87

7

94

1

1721

89

7

96

8

172?

103

7

110

3

1723

103

10

113

11

1724

108

5

113

3

G. A. Schiedam. Brandersgilde: gaarboeken van gildegeld 1694—1739,
1740—1778, 2 deelen. Na 1778 komen slechts over enkele jaren opgaven voor.

2)nbsp;Er zijn dan, voor zoover aangegeven, 22 branderijen met 2 ketels, 20 bran-
derijen met 3 ketels (2 r. en 1 d.), 4 branderijen met 5 ketels, 2 branderijen met
6 ketels, (n.1. van Antony Hodenpijl en Leendert den Beer.)

3)nbsp;Nl. 32 br. met 2 ketels, 44 branderijen met 3 ketels, 5 met 4 k., 3 met 5 k.

-ocr page 213-

Jaar.

Aantal branders

ld. die

Totaal inge-

Nieuw

die wèl

niet stoken.

schrevenen.

kome

17251)

IJ4 (Verhoofiint

10

124

7

invoerrecht)

117

1726

113

4

8

1727

115

9

124

9

1728

120

12

132

2

1729

117

15

132

6

17302)

113

7

120

2

1731

112

12

124

3

1732

112

7

119

3

1733

105

12

117

4

1734

104

8

112

4

1735

106

10

116

1

1736

99

10

109

2

1737

100

11

111

7

1738

97

10

107

4

1739

96

15

111

3

1740

97

10

107

3

1741

97

10

107

3

1742

100

6

106

9

1743

95

5

100

1

1744

94

5

99

5

1745

95

6

101

4

1746 3)

101

6

107

«:

1747

93

7

100

2

1748

93

7

100

5

1749

92

4

96

5

1750

94

8

102

2

1751

94

10

104

3

1752

94

5

99

7

1753

93

8

101

4

1754

93

5

98

4

1755

93

6

99

6

In dit jaar werd het bekende placaat van 31 Juli 1725 afgekondigd, dat
een nieuwe regeling van de in- en uitvoerrechten (de convooi- en liccntgelden)
•nhicld cn de geheele 18de eeuw door van kracht is gebleven. Op ingcvoerden
brandewijn enz. werd daarbij een invoerrecht gelegd van ƒ 35 per okshoofd van
30 virtels. De bescherming was dus aanzienlijk en heeft ongetwijfeld de verdere
ontwikkeling van het bedrijf terdege gesteund. Het uitgaande recht bedroeg slechts
ƒ IJ^ per okshoofd. (Gr. PI. B. VI. bl. 1342.)

\') Van de branderijen waren in 1730: 39 met 2 ketels, 55 met 3 k., 6 met
^ k.. 4 met 5 k., 1 met 6 k.; in 1750: 29 met 2 ketels, 51 met 3 k., 4 met 4 k.,
^ met 5 k., 3 met 6 k. (of dubbele branderijen).

Op 5 Dcc. 1747 werd cr weer een invoerverbod afgekondigd op Fransche
manufacturen, koele cn gebrande wijnen, wegens de intrekking door Frankrijk
Van het handelsverdrag van 1739. Niettegenstaande de voorafgegane oorlogs-
iaren (16 Scpt. 1747 werd Bergen op Zoom door de Franschcn bezet, Oostenr.
succcssie-oorlogi) was de handel tot dien toe vrijgelaten. Met den vrede van Aken
Oct. 1748 verviel het verbod vanzelf weer. (Groot Placaat Boek deel VII.
bl. 500).

Nadien komt in dc 18de eeuw een dergelijk verbod niet meer voor.

-ocr page 214-

Jaar. ^antnl branders ld. dienbsp;Totaal inge- Nieuw inge-

die wèl niet stoken.nbsp;schrevenen.nbsp;komenen.

1756nbsp;94nbsp;6nbsp;100nbsp;2

1757nbsp;93nbsp;5nbsp;98nbsp;3

1758nbsp;86nbsp;5nbsp;91nbsp;6

1759nbsp;90nbsp;5nbsp;95nbsp;3
17601) 91nbsp;9nbsp;100nbsp;4

1761nbsp;91nbsp;8nbsp;99nbsp;4

1762nbsp;92nbsp;7nbsp;99nbsp;9

1763nbsp;94nbsp;4nbsp;98nbsp;11

1764nbsp;97nbsp;7nbsp;104nbsp;4

1765nbsp;93nbsp;7nbsp;100nbsp;3

1766nbsp;93nbsp;6nbsp;99nbsp;5

1767nbsp;94nbsp;8nbsp;102nbsp;7

1768nbsp;98nbsp;8nbsp;106nbsp;8

1769nbsp;103nbsp;8nbsp;111nbsp;7

Uilnbsp;106nbsp;5nbsp;111

9
14
6
9
8

1777nbsp;112nbsp;7nbsp;119nbsp;7

17783)nbsp;111nbsp;2nbsp;113nbsp;3

Van een regelmatig oploopende lijn is dus ook in Schiedam geen
sprake geweest. De ..ups en downsquot; wisselen elkaar af. Gemakkelijk
te verklaren is een plotseling optredende daling of stijging van \'t aan-
tal branderijen in het algemeen niet. Ongetwijfeld heeft dat samen-
gehangen met allerlei verschillend werkende factoren: het al of niet
overvloedig zijn van den Franschen wijnoogst, waarnaar de prijs
van den gebranden wijn zich regelde, het uitvaardigen of intrekken
van een invoerverbod of - belemmering op het buitenlandsche con-
curreerende product, hooge of lage graanprijzen in vergelijking met
de moutwijnmarkt. het vinden van een nieuw of het verloren gaan
van een oud afzetgebied e.d. (Ook de aanwezigheid van groote
legers dicht bij de grens was van beteekenis).

V In 1760 vinden we: 2 ketels in 25 br.. 3 ketels in 47 br.. 4 ketels in
jquot;nbsp;branderijen. 7 ketels in één branderij.

2) In 1770; 20 X 2 k.. 69 X 3 k.. 6 X 4 k.. 4 X 5 k.. 6 X 6 k
«) In 1778: 15 X 2 k.. 79 X 3 k.. 9 X 4 k.. 4 X 5 k.. 2 X 6 k.. 2 X 7 k..
1 X 9 k.

De soms eigenaardige uitkomsten bij de totalen (vermindering, ondanks het
mkTOpen van verscheidene nieuwe branders) moeten verklaard worden met het
verlaten van het bedrijf door overlijden (..doodschuldenquot;), verkoop of uitbreken
doorgaans gevolgd door „uitkoopquot;), ten slotte komt het ook voor, dat een
(nieuwe) compagnon lid van het gilde wordt.

17702)nbsp;105nbsp;8nbsp;113

1771nbsp;106nbsp;5nbsp;111

1772nbsp;106nbsp;6nbsp;112

1773nbsp;113nbsp;4nbsp;117

1774nbsp;122nbsp;4nbsp;126

1775nbsp;116nbsp;2nbsp;118

1776nbsp;115nbsp;3nbsp;118

-ocr page 215-

Moge bijv. een placaat tegen den invoer van de „koele- en ge-
brande wijnenquot; uit Frankrijk en Spanje (11 Mei 1703) gunstig
hebben gewerkt, zoodat het aantal ketels in Schiedam langzaam
vermeerderde: in 1702, \'3, \'4 en \'5 met resp. 9, 8, 9 en 15, na de
intrekking daarvan ontmoeten we toch evenzeer in het jaar 1709
(toen vanwege de ongekend hooge graanprijzen opnieuw over een
stilzetten van de branderijen gesproken werd), zonder uiterlijk zicht-
bare aanleiding een toeneming met 29 ketels (16 r. en 13 d.), in
1710 zelfs 41 ketels (26 r. cn 15 d.), in 1711 nog daarboven met
39 ruw- en 25 distilleerketels. Waarschijnlijk was er toen groote
^aag van de Engelsche, Nederlandsche en keizerlijke legers in de
Zuidelijke Nederl. tijdens den Spaanschen successie-oorlog.

De kleine inzinking na den vrede van Utrecht (1713), werd weer
spoedig overwonnen: in 1716 bijv. kwamen er 23 r. en 13 distilleer-
l^etels bij. i)

De verveelvuldiging der branderijen in een luttel aantal jaren
bracht den Schiedamschen magistraat ertoe radicale maatregelen te
nemen tegen de, als nevenbedrijf, beoefende varkensmesterij. We-
gens de aanhoudende klachten over de verontreiniging van het water
m de stad, dat bedorven en dientengevolge onbruikbaar werd, en
Waaruit ook nadeelige gevolgen voor de gezondheid moesten voort-
komen, verbood het college van de Weth in 1711 kort en goed aan
burgers en inwoners „geene uitgesonderdquot;, in \'t vervolg het
niesten of houden van varkens ,,binnen den geheelen ring deser
stede tot de uitterste hooftbrugge incluysquot;. Vóór 1 Mei moesten
alle varkens uit ,,kotten, schuyren of plaetsenquot; verdwenen zijn op

straf van verbeurte, mitsgaders nog een boete van ƒ 6 voor elk
dier. 2)

In veel gevallen betreffen deze: bijplaatsing van een ruwketel in een reeds
«aande branderij, (Res. Weth op de aangegeven jaren,)
c,quot;- zijn slappe jaren als 1720, 1731, 1733, \'35, \'36 cn \'37, 1740, \'46 enz.,
annecr er geen enkele ketel bijkomt of 1721 (2 r. en 1 d.), 1728 (1 d.), 1729

L \' 1732 (2 r. cn 1 d.), 1734, \'39, \'41, \'43 (1 r. cn 1 d.) als het
^^^ gering is.

Daarentegen vallen op: 1722 (12 r. cn 8 d.), 1724 (9 r. cn 8 d.), 1727 (19 r.
T 1742 (8 r. cn 5 d.), 1744 cn \'49 (6 r. cn 4 d.), enz.
n 1724 (Res. Weth 7 Dec.) stelt Burgem. van der Heim in dc Weth voor:
•• soo men dagelijcx komt te bevinden, dat binnen dese stad op nieuws brande-
aemackt en Iccgc erven betimmert, op soodanigc roijing cn ordre
mis tnbsp;van dc sclve comen goet tc vinden, waardoor somtijds groote

af^ , \' veroorsaken..,quot; te dien einde een verordening te maken,
I A. Schiedam. Res. Weth 6 Maart 1711. (6e Keurboek fo. 134). Uit-

-ocr page 216-

Deze verordening wijzigde het karakter van Schiedam ten eenen-
male: van nu af werd het van magere varkens bevrijd in scherpe
tegenstelhng tot Weesp. Een verzoek van een aantal „rouwstookersquot;
om tenminste „eenige varkensquot; te mogen mesten, werd afgeslagen:!)
blijkbaar hebben ze zich toen aangepast.

Zorg voor de veiligheid moest in een stad als Schiedam, als het
ware „opgevult met brandstoffenquot; een onderwerp van aanhoudende
aandacht zijn. Vandaar het toezicht van den ,,stads-fabrijcqquot; of ar-
chitect bij het plaatsen van nieuwe ketels, voorschriften, die in acht
genomen moesten worden bij den bouw van schoorsteenen, enz.

In 1716 gevoelden Burgemeesteren klaarblijkelijk behoefte aan
meer algemeene regelen, een toezicht in meer constanten zin, toen zij
in de Weth voordroegen de wenschelijkheid om „dewijl dagelijks
de branderijen alhier zijn toenemende en daardoor meerder perikul
van brand bij nagt (\'t geene God genadiglijk wil verhoeden) zoude
kunnen komen te ontstaan, tot meerdere precautie van dien
eenige naedere ordere of voorsienigheijd te stellen.quot; 2) In de
volgende jaren worden dan van tijd tot tijd verschillende regelingen
getroffen: op 4 Juni 1716 wordt bepaald dat voortaan minstens
eens in het jaar een schouw over de schoorsteenen zal worden
„gedrevenquot;, waarbij in \'t bijzonder gelet moest worden op den muur
waartegen die aankwam n.1. of zich daar ook balken in bevonden,
die in zoo \'n geval eerst met koper en daarna met lood moesten
worden beslagen) e.d. 3)

gezonderd was het „Nieuwwerkquot;, (Lange Nieuwstr.) Ook daar werd in 1733
het maken van varkenshokken verboden.

G. A. Schiedam. Res. Vroedschap 9 Juni 1711. Een zelfde weigering
ondervond een tweede verzoek in 1712, uitgaande van 6 branders. (Res. Weth 26
Mei 1712). Natuurlijk bleef de vrijheid bestaan koeien, voor zoover de ruimte
het toeliet, in de varkensstallen onder te brengen. Bij res. Weth 21 Maart 1743
werd dit echter afhankelijk gesteld van het goedvinden van Burgemeesteren.

De normale weg van de spoeling werd toen hoe langer hoe meer, dat deze
met wagens of schuiten buiten de stad werd gevoerd, om daar door veehouders
te worden gebruikt. Hieronder 2 voorb.: le 1703, 17 Aug. Hendrik Nolet „rou-
stoocker en branderquot;, heeft met Cornelis Arents spoelingvoerder te Delft overeen-
gekomen dat deze al de spoeling zou koopen uit Nolets branderij Z.z. Botersloot
gestookt van 16 Juli 1703—1 Mei 1704 tegen / 6:15 st. per week. Indien geen
30 ketels werden gestookt, voor iedere ketel minder ƒ —:4:8 aftrek.

(G. A. S\'dam. Prot. nots. yan der Meer 1703, 17 Aug.)

2e 1746 Wynand van den Pauwaert heeft geleverd van 1 Mei 1746 tot „3
weken naar Alderheijligenquot; 1040 ketels spoeling ä 6 st. de ketel een ducaton,
eischt / 312:3 -(- ƒ 3. (G. A. S\'dam, Civiele rol 17 Dec. 1746).

2)nbsp;G. A. S\'dam. Res. Weth 2 April 1716.

3)nbsp;G. A. S\'dam. Res. Weth 4 Juni 1716. Ook de spoelingbakken hadden
192

-ocr page 217-

De culminatie van deze magistraatsbemoeiingen was de „ketel-
schouwquot;, de Schiedamsche vorm van den Delftschen „rondgangquot;,
die sedert 1722 tweemaal \'s jaars, in Januari en Juli plaats had door
twee koperslagers, die van hun bevindingen rapport uitbrachten aan
Deken en Hoofdlieden van het brandcrsgilde. i)

Voorzoover we kunnen nagaan, hebben deze voorzorgsmaatre-
Qelen afdoende gewerkt: toen althans in het jaar
1777 eenige bran-
ders zich tot de Weth richtten met verzoek om goedkeuring van
een door hen gesloten contract, beoogende de oprichting van een
..Maatschappij van assurantie of wederzijdsche schavergoeding in
gevallen van brand in of aan branderijen, mouterijen, enz.quot; konden
verklaren, dat „deese stad, welkers hoofdnegotie is bestaande
\'n het koornwijnstoken en moutmaken, op een sonderlinge wijse tot
^og toe voor brant is bewaart geworden.quot; 2) Toch wenschten
.,om de noodlottige gevolgen van een dergelijken onverhoopten
ramp voor elkeen afzonderlijk weg te nemenquot;, een onderlinge verze-
kering. Na verkregen bewilliging van het college, trad het contract
^ Sept.
1777 in werking. 3) De onderlinge maatschappij heeft tot
^er in de
19de eeuw haar bestaan gerekt.

de belangstelling der overheid en zouden meegcschouwd worden: die. waar over
Oereden werd moesten na 8 jaar. waar niet over gereden werd na 12 jaar nieuwe
^ksels krijgen. Een brander ontging in dezen tijd (Rcs. Weth 4 Nov. 1717) een
^boeting. wegens het herstel van den houten gevel achter zijn branderij op dc
quot;Chic alleen, door tc beloven dien door een steenen gevel tc vervangen.

G. A. Schiedam. Rcs. Weth 2 Juni 1722. Van Riemsdijk. Het branders-
bedrijf te Schiedam in de 17de en 18dc eeuw. bl. 42—50.

G. A. Schiedam. Res. Weth 10 April 1777. Waarschijnlijk is het plan
Ontstaan na den brand in dc mouterij, later ook branderij van Joh. Jac. Froon
bij den Noordmolen over het St. Anna Zusterhuis, in 1774. (nacht 31 Oct.—
j j^ov.). De brand in dc mouterij ..dc Roode Leeuwquot; tc Rotterdam op 21 April

zal als gangmaker voor aansluiting gediend hebben.
^ G. A. S\'dam. Res. Weth 4 Juli 1777. Met goedkeuring van Burgemecs-
b\'vu ^^^ Mïiart 1782) zijn later ook pakhuizen, korenmolens, rosmolens, platecl-
akkerijen enz. opgenomen.

Vergoed werd alleen schade boven ƒ 200 aan gebouwen (ook woonhuizen) en
aereedschappen. bij dc branderijen ook tot 4 last ledige zakken, benevens 12
®ege stukken per ketel,
niet: meubilair, granen, turf of kolen en gedistilleerd.

Dij voorgekomen brand zou dc schade percentsgewijze omgeslagen worden over
^ l\'^dcn naar de getaxeerde waarde hunner perccelen (maximum 10 pCt.).

Niet meer dan % zou worden vergoed (als zoodanig geschiedde ook de
omslag).

We beschikken over eenige afrekeningen (gevonden in een faillieten boedel):

v b. Op 11 Dec. 1802 werd Gijsbert van Rooijcn voor ƒ 7:10:— aangeslagen
^ aandeel) om een schade van ƒ 1906:8:12 (brand 30 Nov.
\'002) te voldoen. Het verzekerde kapitaal bedroeg dus toen ƒ 3.050.300.

-ocr page 218-

Bleven de Schiedamsche branders — deels door de wijze voor-
zieningen van het stadsbestuur, deels door een gelukkig toeval i)
— voor de verwoestingen van het vuur gespaard, door rampspoed
van anderen aard zijn velen wèl getroffen. Wat desolate en geaban-
donneerde boedels betreft, heeft Schiedam voor Weesp niet veel
ondergedaan. De zwakke financieele basis, waarop ook in Schie-
dam menig brandersbedrijf stond (ook hier waren de schuldrente-
brieven talrijk!) deed velen tuimelen, zoo spoedig een herhaalde
tegenslag of een eenigszins aanhoudende ongunstige periode moest
worden doorstaan, soms tragisch vlak voor het begin van een gun-
stiger tijdvak. (Verschillende verkoopcn, die slechts het bedrag der
rentebrieven opbrachten, spreken ook duidelijke taal.)

Het volgende staatje omvat de brandersfaillissementen tot 1740:

1716. (2 April) Geabondonneerde boedel van Baertie van den Berg wed Jan
Peekstok.
2) Zuivere baten ƒ 1640. Passiva (preferente) o.m. schuld-
rentebr. ƒ 1600 / 300 interest, totaal / 2269.

„En alsoo met de voors. gepraefereerde crediteuren \'t geheel rendement
ofte provenue dezes boedel is geabsorbeert en op verre na niet kan strek-
ken is onnodig hier inne verder te disponerenquot;. (M.a.w. de niet-preferente
schuldeischers ontvingen geen duit).

Preferent waren o.m. de ambachtslieden en hypotheekbezitters. Graan-
en kolenleveranciers, e.d. waren concurrent.

1725. (11 Dec.) Insolv. boedel Art/ Bossclaar. 3) Baten ƒ 4504. Preferent / 3837
(w.o. schuldrentebrief ƒ 2500). Beschikbaar
f 667 voor de concurrente
schuldeischers ten bedrage van ƒ 5261.

1727. (17 Maart) Cornelis Aricnse van dec Schouten alras Brons.

In 1813 waren er 139 leden met 209 fabrieken. Ook toen werd verklaard, dat
branden te Schiedam „par un bonheur singulierquot; zeer zeldzaam waren

(G. A. Schiedam. Maire, 28 juillet 1813).

Zoo bijv., toen de nachtwaker in den nacht van 5—6 Juni 1748 brand
ontdekte boven de branderij van de Wed. van den Eelaart, veroorzaakt door
den slechten schoorsteen. (Res. Weth. 6 Juni 1748: de wed. v. d. E. moest aan
den nachtwaker een douceur geven van ƒ 5:5:—).

In de vergadering 6 April 1758 deelde de stadsarchitect mee. dat er „onlangs
in de branderij van Jan Braamcampquot; brand was ontstaan. (Res. Weth 6 April
1758).

In dc .,keur op de brandweeringquot; van 21 April 1760, en de alteratie van 19
Maart 1772 komen verder nog verschillende aanwijzingen betreffende de plaatsing
van ketels voor.

=) De helft van baten en lasten kwam voor de meerderj. en voogden der min-
derj. kinderen. De branderij met woonhuis Boterstraat (Ooievaarsteeg op den
hoek van het Schiewater) met 1 ruw- en 1 distilleerketel, mèt dc bakkerij daar-
achter (Peekstok was oorspr. bakker) bracht 7 Oct. 1713 / 3290 op.

3) 23 Juni 1725 werd huis, branderij (1 r. en 1 d.) en erve van Ary Bosselaar
op het Hoofd voor ƒ 4600 verkocht.

-ocr page 219-

Baten / 4519 ƒ 5000 (n.1. hetnbsp;Lasten: preferent o.a. rentebrieven

bedrag van de schuldrentebrieven tennbsp;van ƒ 2400 en ƒ 1500.

behoeve van dr. Adam van der Heimnbsp;Blijft voor de concurreerende

oud-raad en Burgem., waarvoor Corn.nbsp;schuldeischers ƒ 1942 (w.o. Benjohan

van Boles overneemt 2 huizen en er-nbsp;Turley te R\'dam voor granen ƒ 1610,

Ven met een branderij daar nevensnbsp;Joan van Ravesteyn id. ƒ 1800, totaal

(met 3 r. en 2 d.) met nog een mou-nbsp;ƒ 7092). Uitkeering 27 pCt.
«rij, schuren en tuin over het St.
^na Zusterhuis.

^725. (6 Maart) Josias de Roy.

Ontvang: van verkogte goederennbsp;Preferente schulden (o.a. de stad

en eenige turf ƒ 84:17 st., van I lastnbsp;Schiedam voor 1 jaar huur van den

zak mout a £ = ƒ 62:19, ver-nbsp;korenzolder boven de Vlaardingsche

er van de voogden over den zoonnbsp;poort ƒ 26) in totaal f 93.

van Reynier van Clceff ƒ 576:10 st.,^)nbsp;Concurr. schulden o.a. Turley voor

f totaal na aftrek van onkostennbsp;ƒ 1230.

ƒ 601:15 st.

^728. (31 Dec.) Pieter Loopuyt (op elsch van Benjohan Turley tenbsp;R\'dam).

Baten ƒ 4328 (van huis, branderij met de gereedschappen N.z.nbsp;Haven).
Preferent: o.a. schuldrentcbrieven samen / 5000 -f- interest.

^729. 14 Juli. Jacob van der Linden de jonge. Opbrengst van huis, branderij met
2 r, en 1 d. (straat naar \'t Groene Wccgje), pakhuis en erve met molen-
portie en meubilair door Curatoren verkocht ƒ 6652,
Passiva (preferent): o.a, 2 rentebrieven, samen / 6000 rente, ambachts-
lieden enz., de activa overschrijdend. (Van den rentebrief van ƒ 2000 bijv.
is ƒ 1627 uitgekeerd).

^729, 27 Oct, Robbert Andnessen (geabandonn. boedel). Zuivere opbrengst
ƒ 3004. Lasten (preferent): rentebrief ƒ 3000 ƒ 350 interest.

•^729. 27 Nov. Maritie Robbrcgts wed. Jan Willemse Bosselaar. Zuivere op-
brengst ƒ 705. Preferent o.m. schuldrentcbricf ƒ 1500.

^730. (18 Dec.) Magdalena van Couwenhoven, ived. burgemeester Johan Pesser,
Opbrengst f 7015 (w.o. ƒ 6200 van het op 2 April 1729 aan Carel Bos-
schaard verkochte woonhuis met tuin cn branderij W.z. Haven). Lasten
o.a. /
amp;000 (uit te kccren aan de twee kinderen uit haar eerste huwe-
lijk), enz.

^731. (16 Aug.) Afr, Adriaan dc Ruiter. Opbrengst huis, branderij cn erve O.z,
Haven (zuiver) ƒ 4744,

Preferente passiva: schuldrentebrief ƒ 4500 ƒ 506 rente, ambachtslieden
(koperslager ƒ 175) enz.

^733. (17 April) Jan Steen. (Op elsch van Jacobus van Bergsland tc R\'dam).
Zuivere opbrengst van branderij en gereedschappen / 3424. Schuldrente-
brieven / 2500 interest.

Op 14 Dec. 1726 had Josias de Roy van gen. voogden gekocht: huls,
\'^uiperswinkel, en branderij met 2 ruw- en 1 distilleerketel daarachter in de Wal-
vischsteeg Z.z. voor
f 3700. Daar het echter bleek, dat hij „onmagtlg was om
3quot;te te ontfangen en ook reets was gefalljcerdquot;, werd de branderij opnieuw
^rkocht aan Andries Rowits voor ƒ 3250. Josias de Roy had toen reeds ƒ 1257
•^taald, waarvan voogden ƒ 1257—ƒ 450—onkosten in den boedel brengen.

-ocr page 220-

1736. 12 April. Willem Thard (\'t Hert) Zuivere opbrengst huis, erf, branderij
(met een „dubbeldequot; ruw- en een distilleerketel) op de Gooij (= Hoog)
straat met damschuit ƒ 4122. Lasten (pref.): rentebrief ƒ 2000, ambachts-
lieden ƒ 600 enz., (concurr.) rogge ƒ 1154, mout ƒ 1100, obligatie ƒ 1300,
enz.

1738. 15 Maart. Dltk van Claveren. Zuivere opbrengst boedel ƒ 4608. (Zijn
huis, erf en branderij op het Hoofd (2 r. en 1 d.) brachten 31 Aug. 1737
op: ƒ 3250). Lasten: schuldrentebrief
f 5000, enz.

1740. 18 Febr. Goris van Wagten. Ontvang: le 25 Oct. 1738 van huis, erf bran-
derij (2 r. en 1 d.) pakhuis en tuin Z.z. Haven ƒ 7730, (grenzende ten W.
aan stadsmagazijn).

2e 1 Nov. 1738, van branderij en erve N.z. Haven (met 1 „dubbeldequot; r. en
1 d.) tot in de Vlaardingerstr. ƒ 2600 .

3e van ®/8 parten in den West-molen aan de Westvest op 4 Oct. 1738
ƒ 2090. Totale ontvang ƒ 21.426.

Lasten: 3 schuldrentebrieven, samen met interesten ƒ 17287. Ambachts-
heden ƒ 167:18:—. Obligatiën / 1960. Leveranties aan moutwijn: ƒ 19.035H
(w.o. posten van ƒ 2500 aan Bürgern. Simon Ghysen, ƒ 1210 aan Barthol.
van Pelt, ƒ 1699 aan Abrah. Rijsbergen), granen ƒ 3458, gist ƒ 117, „beljenquot;
ƒ 713 (ook uit dit laatste belangrijke bedrag aan geneverbessen blijkt de
beteekenis van het distillateursbedrijf van Van Wagten).

Met de toeneming der branderijen ging ook in Schiedam gepaard
de vergrooting van het aantal moutmolens. Dr. Heeringa heeft reeds
de aandacht gevestigd op de twee periodes in de 18de eeuw, waarin
een opmerkelijke vermeerdering dier molens te constateeren valt, n.1.
1711—\'27, waarin 7 nieuwe, en 1770—\'97, waarin 10 nieuwe bran-
dersmolens zijn gebouwd, natuurlijk samen vallend met de gestegen
behoefte aan gemalen graan.

Van oudsher waren in Schiedam 5 korenmolens. In 1699 vinden
we genoemd: den Gapersmolen (Westvest), den „Steene molenquot; bij
de Rotterd. poort (de tegenw. Koemarkt), den Noordmolen (op de
Noordvest), den molen ,,bij de Swarte Leeuwquot; (= brouwerij,
Westvest), en den „stads water kooren moolenquot; op het ,,Speuijquot; aan
de Vest. 2) Jn 1707 werd de Noordmolen vergroot en kort te
voren een tweede watermolen in dienst gesteld.

Dere opgaven zijn ontleend aan de preferentieregisters en andere beschei-
den betr. Des. B. (G. A. S\'dam.) Men houde in \'t oog, dat hier vermeld
zijn de data van afrekening. De acten van onder-curateelestelling, de transporten
der verkochte panden zijn geruimen tijd vroeger — tot een jaar toe — gedateerd.

-) Dit waren de „vijf oude molensquot;. (Heeringa, „Uit de geschiedenis van
Schiedamquot;, bl, 201). De „watermolenquot;, hier bedoeld, was dus niet, zooals dr.
H. aangeeft, die in de Vlaardingerstraat, Deze werd pas in 1706 aangekocht
door de stad, toen gedeeltelijk (voor een ander deel bleef hij als tc voren nog
volmolen), en in 1722 geheel, tot korenmolen ingericht. De vroegere molen aan
het Spui werd toen buiten werking gesteld. (G, A, S\'dam. Rekeningen cxtra-
ordinaris thesaurier).

-ocr page 221-

Kaart van Schiedam in 1750: 1. Noordvest; 2. Schie; 3. Raam; Korte Haven; 5. Lange Haven;
6. \'t Nieuwerk; 7. Gooy- of Hoogstraat; 8. Boterstraat.

-ocr page 222-

c

. igt;-

w

-ocr page 223-

Met uitzondering van den stadswatermolen waren al deze hiolens
in particulier bezit: de Gapers-, Noord- en Steenen molens waren
in het bijzonder aangewezen als moutmolens. ^)

Uit deze verhouding ontsproten meermalen oneenigheden tusschen
branders en molenaars: klachten der molenaars, dat de branders
meer dan 3 „agtendeelquot; graan in een zak ter molen zonden, waar-
door de stad in den accijns en zij in hun loon benadeeld werden; 2)
de branders hunnerzijds wezen er op, dat hun graan niet be-
hoorlijk gebroken werd. zoodat zij „de gerequireerde wijnen uit het
voors. gemale goet niet en komen te trecken.quot; 3)

Beide partijen werden door H.H. van de Weth bevredigd: de
branders moesten bij het zakken voortaan een geijkte ton van 3
achtendeel „en niet meerquot; gebruiken, terwijl zij het recht verkregen
om het meel door een keurmeester te doen onderzoeken „of het be-
hoorlijk tot gebruyk van de stookerijen gemalen was ofte nietquot;, op
kosten van ongelijk (10 st. per zak). 4)

Deze onverkwikkelijkheden zullen wel de voornaamste aanleiding
geweest zijn, dat de branders besloten hebben, toen een nieuwe
molen noodig bleek, dien gemeenschappelijk op te richten. Zoo ver-
rezen in 1711 de Brandersmolen of gekroonde brandersketel. West-
vest, in 1713 de Beukmolen (Noordvest, 1733 afgebrand), in 1715
de Kameel, Noordvest. in 1716 de Star. bij de Kethclpoort. in 1717
de Zuid. Lange Nieuwstr., in 1727 de Oost, Broersvest, en de
Hoop. Lange Nieuwstraat. Alle deze waren het eigendom van een
\'.compagnieschap van geïntresseerdensquot;. die na bekomen vergunning
der vroedschap tot de „erectiequot;, aan Burgemeesteren een stuk grond
op stadsvesten aanvroegen, c)

De inhoud van de meeste contracten is vrijwel eensluidend, komt

Ook na de oprichting der speciale „moutmolensquot; bleven zi) branders
klanten bedienen en maalden zoowel bak -cn brouw- als „brantgoetquot;, totdat zulks
\'t placaat der Staten van Holland van 12 April 1749 werd verboden. Toen
l^ebbcn de eigenaars een overeenkomst aangegaan, waarbij de Noordmolen (tegen
oetaling van ƒ 4000 door de anderen) verklaarde voortaan alleen als moutmolen tc
zullen optreden. (G. A. Schiedam. Gifiboeken 31 Dcc. 1750).

-) G. A. Schiedam. Rcs. Weth 25 Aug. 1704.

quot;) G. A. Schiedam. Res. Weth 22 Dcc. 1704.

■*) G. A. Schiedam. Res. Weth 15 Sept. cn 22 Dec. 1704.

quot;) G. A. Schiedam. De standaardprijs bedroeg steeds / 400. In 1725 waren
\'•Qeïntcrcsseerdenquot; van den Zuid-molen die nog schuldig, waarna aanmaning
volgde. (Rcs. Gecommitteerde vrocdsch. 2 Maart 1725). In dc rekeningen van
ordinaris-thesauriers Ao. 172 lezen wc: „ontvang over de gront van de Oost-
quot;quot;oole aan de Broersvest ƒ 400, van dc Hoopmoolc op \'t Nieuwerk ƒ 400.quot;

-ocr page 224-

althans in hoofdzaak op \'t zelfde neer. Na de opsomming der deel-
hebbers met de vermelding hunner „partenquot; (voor eiken ruwketel
één part), komt de verplichting al hun graan op dien molen te laten
malen, de vaststelling van het maalloon, de wijze van aanstelling van
den boekhouder, die de administratie zou voeren, enz. i) Wat het
personeel betreft: de meesterknecht werd door de aandeelhouders
voor een jaar, de knechts door boekhouder en commissarissen zon-
der meer in dienst genomen. Evenals voor de brandersknechts sinds
1697 geboden was, hun meester 14 dagen te voren te waarschuwen
bij het verlaten hunner betrekking, werd in 1728 voor de molenaars-
knechts een soortgelijke bepaling gemaakt: een meesterknecht (baas)
zou 6 weken, een meesterknecht aan straat 4 weken, een gewone
knecht 2 weken en een zakknecht 1 week te voren den boekhouder
dienen te waarschuwen alvorens te vertrekken en zou nergens
anders aangenomen mogen worden dan voorzien van een schriftelijk
bewijs van ontslag.

Om de drie maanden legde de boekhouder verantwoording af
aan de algemeene vergadering van participanten, waarin elke ketel-
portie één stem gaf en waar dan de „uitdeelingquot; werd vastgesteld.
Hieraan danken we productie-overzichten van verschillende molens
in diverse tijdperken.

Bij een branderij behoorden gewoonlijk dus sedert dien „molenpor-
tiënquot; of „partenquot;, 2) die óf met de branderij samen, öf afzonderlijk
werden verkocht. De opbrengsten daarvan geven een betrouwbaren
maatstaf in het algemeen van den toestand der industrie in zoo\'n
tijd, daar de waarde van een molen
als pand zeer constant was. van-

Een rekening van den Star-molen, hierachter als bijlage XIII. De „Rouw-
ketelquot;, enz. te Delfshaven is naar dit voorbeeld tot stand gekomen.

In Weesp vinden we eveneens reeds vroeg (nog vóór 1700) sommige molens
in gemeen bezit van branders, maar, ook in verband met de geringere capaciteit
dier molens, is het aantal participanten veel kleiner (hoogstens 10).

Het voordeel voor de branders komt al dadelijk uit in het lagere maalloon:
3 st. voor rogge en 2 st. voor mout per zak, in plaats van 4 st. en lYi st.
vroeger bij de particuliere molenaars.

De meesterknecht had het toezicht over het malen, de „m. aan straatquot; over
het halen en brengen der granen. Voorts waren op eiken molen nog 5 knechts
aanwezig.

\'-) De „aanleggingequot; van den molen was zoodanig, dat er voor 22 tot 26
(het gewone getal), later ook wel 27 ketels kon worden gemalen.

Dc waterkorenmolen aan de Vlaardingerstr. werd in 1789 door de stad ver-
kocht en werd toen verbouwd, waarbij de capaciteit van 12 op 16 ketels werd
gebracht. Vio part bracht op 14 Jan. quot;92 ƒ 2340 op.

-ocr page 225-

quot;wege de geringe slijtage en onderhoudskosten. Enkele voorbeelden
mogen dit verduidelijken:

Star-molen.nbsp;Brandersmolen.nbsp;Hoopmolen.

P. 24 Juli 1717 ƒnbsp;600nbsp;ld. 6 April 1715:nbsp;ƒnbsp;650nbsp;—

3nbsp;Sept. \'28:nbsp;ƒnbsp;500nbsp;.. 23 Dec. \'26:nbsp;ƒnbsp;587Hnbsp;W. 22 Oct. 1729:nbsp;ƒnbsp;550

4nbsp;Oct. \'32:nbsp;ƒnbsp;370nbsp;.. 10 April \'34:nbsp;ƒnbsp;325nbsp;.. 17 Oct. \'33:nbsp;/nbsp;406
17 April \'38:nbsp;ƒnbsp;250nbsp;.. 29 Juni \'37:nbsp;ƒnbsp;150nbsp;.. 6 Sept. \'38nbsp;ƒnbsp;180
29 Nov. \'38:nbsp;ƒnbsp;100nbsp;.. 19 Nov. \'40:nbsp;ƒnbsp;100nbsp;.. 7 Dec. \'43nbsp;ƒnbsp;100

5nbsp;Maart \'46:nbsp;ƒnbsp;190nbsp;,, 2 Mei \'44:nbsp;ƒnbsp;96nbsp;24 Aug. \'45:nbsp;fnbsp;215
5 Oct. \'54:
nbsp;fnbsp;425 9 Jan. \'51:nbsp;ƒnbsp;340nbsp;„ 9 Oct. \'55nbsp;ƒnbsp;450
4 Sept. \'62:nbsp;ƒnbsp;400nbsp;.. 25 Jan. \'66:nbsp;ƒnbsp;520nbsp;.. 31 Juli \'62nbsp;ƒnbsp;300

2nbsp;Mei \'67:nbsp;ƒ 530 .. 24 Nov. \'70: ƒ 700nbsp;„ 30nbsp;Juli \'68:nbsp;ƒnbsp;700

3nbsp;Oct. \'72:nbsp;ƒ 900nbsp;..nbsp;19 Dec.\'72: ƒ 900nbsp;„11nbsp;Jan. \'72:nbsp;/nbsp;800
1 Dec. \'81:nbsp;ƒ 1100nbsp;..nbsp;H April \'78: ƒ 1100nbsp;.. 29nbsp;Sept. \'81:nbsp;ƒnbsp;1025
3 April \'84:nbsp;/ 1200nbsp;..nbsp;29 Jan. \'91:
f 1000nbsp;.. 17nbsp;Sept. \'91:nbsp;ƒnbsp;1025
10 Mei \'91:nbsp;/ 1180nbsp;14 Jan. \'92 / 1400nbsp;.. 19nbsp;Jan. \'92:nbsp;ƒnbsp;1500

Met deze cijfers voor oogen is het niet moeilijk, de veelvuldigheid
der faillissementen tusschen 1730 en \'40 te begrijpen. Zooals steeds
in bezwaarlijke tijden, waren het de stadsaccijnsen, waaraan men
mede den slechten toestand weet. In 1738 gingen zelfs een drietal
\'eden van het brandersgilde naar Weesp, om te informeeren hoe
\'t daar met de belastingen op de branderijen gesteld was. Zij hadden
gt;n Amsterdam een onderhoud met twee branders uit Weesp, bur-
9em. Jan van Marken en schepen Corn. van Marken, die hun mee-
deelden dat er in Weesp geen accijns op de granen bestond. In
plaats daarvan betaalden zij voor eiken ketel ƒ 6 tot ƒ 9 naar de
grootte (het ons bekende ketelgeld). Op de brandstoffen moest per
ton turf 4 penn., per hoed kolen 8 stuiver aan stadsaccijns worden
opgebracht, i)

De Schiedamsche vroedschap (evenals die van Rotterdam en
I^elft omstreeks denzelfden tijd) toonde zich toegevend. De gemaal-
accijns verviel, de brandstoffen werden verlicht: 10 st. per hoed
kolen, 10 penn. per ton brandersturf, 4 penn. per ton „Vriesequot; turf,
Voorloopig voor den tijd van 5 jaar. 3) In 1743 werd op verzoek
Van Deken en Hoofdlieden van het brandersgilde deze gunstige
regeling nog voor 5 jaar bestendigd. 3) Door de gebeurtenissen in
1748 (afschaffing der pachten, enz.) is die termijn waarschijnlijk,
stilzwijgend verlengd. In 1752 kregen de branders van de Staten van

G. A. Schiedam. Res. brandersgilde 7 en 15 Maart 1738.
*) G. A. Schiedam. Rcs. Vroedschap 9 Sept. 1737 en 22 Juni 1738.
G. A. Schiedam. Rcs. Vr. 28 Juli 1743.

-ocr page 226-

Holland — zooals reeds eerder gemeld — vrijstelling van den impost
op de rogge, i)

Maar al werd het bestaan den branders daardoor wat gemakke-
lijker gemaakt, de oorzaken der moeilijkheden werden toch niet weg-
genomen.

In 1756 brachten Burgemeesteren in de vroedschap ter sprake,
dat de „traficq van de branderijen en stookerijenquot; in hun stad „mer-
kelijk (was) afgenomen en aan \'t kwijnen geraaktquot; en, daar deze
uitmaakte de „hoofd-traficq deser stad en de voornaamste source
vant welsyn cn bestaan van deselvequot; stelden zij voor, middelen te
overwegen, die zooal niet tot herstel, tenminste dan toch tot „solaas
en opbeuringquot; konden dienen. 2)

Op 5 Juh 1756 besloot de vroedschap de stads-belastingen op de
turf en kolen, die de „rouwstokers en distelateursquot; in hun brande-
rijen gebruiken tot op de helft te verminderen: de impost op kolen
zou worden 5 stuiver per hoed (16 H.L.), op brandersturf 5 penning
per ton, op Friesche turf 2 p., voor de eerstvolgende 4 jaar, 3)
ingaande 1 Juli \'56.

Was werkelijk de toestand in dien tijd zoo benauwend? Er zijn
klachten aan allen kant, in alle plaatsen. (Mogelijk is de in 1755 be-
ginnende zee-oorlog tusschen Frankrijk en Engeland de schuld).
Gedurende 7 jaar (1754 t.e.m. 1760) is er in Schiedam geen enkele
ketel bijgekomen. Faillissementen daarentegen wel:

in 1746 ging Joost (Justus) Lathouwer fout. Op de zuivere op-
brengst zijns boedels 4) groot ƒ 6802:10:—, rustte als preferente
schuld slechts een rentebrief van ƒ 1400, benevens ƒ 685 voor am-

1) G. A. Schiedam. Res. Vr. 17 Jan. 1752.

-) G. A. Schiedam. Res. Vr. 28 Juni 1756. Burgem. konden \'t weten: zoowel
Maarten Penning als Adr. Doom, Willem van Walwijk als Corn. Voogd waren
branders.

Hoe \'t bij sommige branders neep, kan worden afgeleid uit een verzoek door
eenigen gedaan „om bevrijd te mogen zijn van \'t geen jaarlijks door haar vol-
gens keure van den 13 Febr. 1636 ten behoeve van het pesthuis werd betaaldquot;
(n.I. ƒ 2 jaarlijks, te betalen in
twee termijnen!), hetwelk op voorstel van Burge-
meesteren door het college van de Weth „tot soulaas van de branders en distela-
teursquot; werd toegestaan met ingang van 1 Juli 1761. (Res. Weth 20 Maart 1761).

3) G. A. Schiedam. Res. Vroedschap 5 Juli 1756. Op voordracht van Bur-
gem. is in 1760 (Res. Vr. 20 Oct.) die maatregel weder voor 4 jaar bestendigd,
in 1764 (Res. Vr. 16 Juli) insgelijks. Daarna zwijgen de resolutie-boeken er over,
zoodat we kunnen aannemen dat sedert Juli \'68 weer de volle impost is betaald.

quot;») Zijn huis, branderij, pakhuis en erf (N.z. Haven tot aan de Vlaardin-
gerstr.) omvattende de nos. 231, 232, 225 en 226 van het protocol, kwam op
8 Sept. 1746 voor / 4600 aan Aalbert de Cock (zie hierna).

-ocr page 227-

bachtslieden. Toch hadden de concurreerende crediteuren zich niet
in de handen te wrijven: de openstaande schulden bedroegen aan
granen ƒ 6950, aan moutwijn ƒ 16.873, aan „genever-beijenquot; ƒ 429.
(Rekening 4 Aug. 1746).

Kort daarna volgde, in wat bescheidener vorm \'t failliet van
Michiel Pietersz. Verkade (rekening 9 Maart 1747). i) De zui-
vere baten waren hier ƒ 3555, waar tegenover stond een schuld-
rentebrief van ƒ 2500, enz. benevens als concurreerend: obligatiën,
samen meer dan ƒ 12000, enz.

In de jaren 1750—60 vinden we dan nog twee insolventies: in
1751 (rekening 14 Jan. 1751) van
Gerrit Coopman, bij wien het
provenu van ƒ 3524 geheel wordt opgeëischt door een rentebrief van
ƒ 2000 ( interest), ƒ 589 aan ambachtslieden, met gerechtskosten
en impostschulden. 2)

in 1757 wederom een omvangrijke van Aalbert de Cock (rek. 17
Pebr. 1757) met een zuivere opbrengst van ƒ 15.761. waar tegen-
over stond: twee schuldrentebrieven samen ƒ 6000 ( interesten),
\'■ogge ƒ 3531, moutwijn ƒ 949, gist ƒ 176, met gerechtskosten, am-
^»achtslieden, enz. ongeveer ƒ 14000. 3)

Voorloopig eindigt daarmee deze zwarte lijst; de volgende jaren
geven dan weer een langzame opleving te kennen: van 1761 af zijn
er weer aanvragen om nieuwe ketels te mogen plaatsen; in 1764 bijv.
8 ruw- en 2 distilleerketels, in 1768: 9 r. en 5 d. ketels. In 1768 is
de vrijdom van halven stadsimpost voor turf en kolen niet verlengd.

Toen kwam het jaar 1771. Terloops is er bij andere plaatsen (b.v.
^eesp. Rotterdam. Delfshaven) reeds op gewezen, dat op het einde
Van dat jaar door de Staten van Holland een consumptie-halvee-
ring werd gelast, ten opzichte van het in de branderijen verbruikte
graan.

*) 19 Nov. 1746 werd zijn huis, branderij (2 r. en 1 d.) en pakhuis met
Varkenshokken enz. op het
Hoofd verkocht voor ƒ 3950 aan burgem. Maarten
Penning c.s.nbsp;\'

Het huis en branderij van Gerrit Coopman, mr. koperslager en koren-
orandewijnbrander op de Haven bracht bij verkoop door curatoren 12 Sept. 1750
aan Leendert van den Bergh ƒ 3300 op ƒ 330 voor V20 portie in den ,.Ge-
hoonden Brandersketelquot;.

. ) Huis. branderij, pakhuis, stal cn erf (de branderij met 2 r. cn 1 d.) van
Aalbert dc Cock, op de Haven bij dc Vlaardingcr poort met nog twee huisjes,
^«•■d op 20 Nov. 1756 voor ƒ
11.150 aan Willem van Straten met V211 part in
^^n Star-molen voor ƒ 560 verkocht.

. Willem van Straten was een nieuweling; op 10 Juni 1757 betaalde hij zijn
»nkoopsgeld aan het brandersgilde (/ 8, hij kwam dus van buiten de stad).

-ocr page 228-

Evenals in 1698 was ook ditmaal de schaarschte en duurte van
het graan de aanleiding. De maatregel zelf was door de afgevaar-
digden van Schiedam in den Haag in een bespreking met Gecom-
mitteerde Raden aanbevolen: boven een dreigend uitvoerverbod van
gedistilleerde dranken gaven zij de „preferancequot; aan een bepaling
op het stoken, i)

Het placaat der Staten ordonneerde, dat de helft der ruwketels
moest worden verzegeld en gaf verder talrijke uitvoeringsvoorschrif-
ten — o.m. een bedreiging met een boete van 1000 gouden rijders
en zes maanden sluiten, hetwelk de branders bij overtreding stond
te wachten. 2) De beperking zou duren tot eind Maart, maar werd
bij Res. Staten van Holland d.d. 18 Maart 1772 nog verlengd tot
1 Juni 1772 (alleen werd het mouten en stoken van beschadigde
granen toen veroorloofd). Op Maandag 1 Juni 1772 werden te
Schiedam de ketels weer ontzegeld.

Volgens opgave van den magistraat bedroeg het aantal brande-
rijen te Schiedam op 28 Dec. 1771 in totaal 122. De schriftelijke
verklaringen van de branders zijn niet bewaard gebleven, 3) zoo-
dat we als vervangingsmiddel weer het gildegeld-gaarboek moeten
gebruiken, waaruit wel het geheele aantal ketels, niet dat der ruw-

1)nbsp;A. R. A. s Grav. Res. Gec. Raden 14 Dec. 1771.

2)nbsp;\'t Placaat in Res. Holland 20 Dec. 1771. De er bij behoorende verkla-
ringen. acte van permissie, benoeming van inspecteurs. enz. zijn tc vinden bij
Van Riemsdijk, a.w. bl. 66—71, § Beperking der productie.

3)nbsp;Evenmin is er in Schiedam een lijst te vinden, zoo als in Delfshaven,
Weesp, enz. vermeldende de ketels van ieder brander, de aanwezige hoeveelheid
graan, enz. Het formulier van den voorgeschreven eed hield het volgende in:

„Ik ondergeteekende. Brander binnen de Stad..., verklaar bij deze op pleg-
tige wijze te belooven en mij op de kragtigste wijze doenlijk te verbinden: dat
ik met geen meerder rouwketels dan aan mij bij de magistraat deser Stad zal
worden gepermitteerd zal stooken en geen meerder wigt van meel tot yder ketel
zal gebruyken, als Ik bevorens heb gedaan.

Dat ik nog bij nagt, nog des Sondags of op andere feestdagen \'t zij bededagen
of andere, in mijne branderij en met mijn rouwketels brandewijn zal stooken.

Dat ik mijne distilleerketels niet zal gebruiken tot rouwketels.

Dat ik van nu voortaan geen tarw zal mengen onder de rogge tot mijn beslag
voor zo verre dezelve niet bereyds op mijn zolder de tarw met de rogge heb
vermengt, waarvan ik de quantiteyt aan de magistraat heb opgegeven.

Dat ik wijders opnieuw en van nu voortaan geen inlandsche rogge, die op
zig zelve zonder met mout vermengt, bakbaar is, zal koopen tot het stooken
van brandewijn.

Dat ik voorts geen inlandsche rogge zal koopen als op de publique markten
of beurzen en dat ik alvorens dezelve rogge op tc slaan zal vorderen een certi-
ficaat van de hoofdlieden van het bakkersgllde alhier of dezelve rogge bakbaar
is of niet en dat ik wijders geen inlandsche rogge, die ik hierna mogte aankopen

-ocr page 229-

ketels alleen, kan gevonden worden, i) Toen op 8 Maart 1772 het
gildegeld werd opgehaald, was de toestand in de Schiedamsche
branderswereld de volgende:

19 branderijen met 2 ketels,

75 branderijen met 3 ketels,
6 branderijen met 4 ketels,
4 branderijen met 5 ketels,
6 branderijen met 6 ketels. 2)

De laatste groep bevatte de branderijen van Burgem. Kneppel-
bout, J. Spieringshoek, H. van Essen, J. J. Froon, Dirk Landman en
burgem. Thomas Pigeaud.

In de daarop volgende jaren bespeuren we een vrij gestadige toe-
neming: in 1772 nog 13 ruw -en 6 distilleerketels, (geen enkele in
\'74 en 75), 17 ketels in 1777, 18 in 1778, enz. Zoodoende was
Omstreeks 1780 het weer noodzakelijk geworden het getal mout-
niolens uit te breiden, hoewel er in 1770 („de drie Koornbloemcnquot;)
en 1778 (de „Eendragtquot;) reeds twee bijgekomen waren. Dc oprich-
ting van een reeks van 7 nieuwe molens 3) (tusschen 1781 en 1797)
Waarvan twee in cén jaar n.1. in 1791 (de „Washingtonquot;- en
•■Witte molenquot;, beide Broersvest) getuigt van snellen aanwas: nadat
in 1790 verlof tot plaatsing van 10, in 1791 voor 30 ketels was
gevraagd, geschiedde zulks in 1792 voor het ontstellend groote
getal van 53 „vuurwerkenquot; (de nieuwe formuleering der verzoe-

ten kwader trouw met mout of iets anders, waardoor dezelve van bakbaar onbak-
taar zouden worden, zal vermengen of doen vermengen.

Dat ik ten alleTTtlJde de Inspecteur of Inspecteurs tot dit werk gestelt en
aecommitteerd alsmede aan de Heer Officier deze Steede, mitsgaders aan de
^dienden van de Justitie niet zal wijgeren admissie in mijne branderij en aan
dezelve onverhindert zal laten examineeren mijn ketels en bakken, zonder aan
dezelve hierin eenige wijze hinderlijk te weezen of deese visitatie tc excusccren.

Dat ik van de twee rouwketels die ik tot nu toe gebruykt heb één geheel zal
\'aten stil staan en niet meer dan Eene rouwketel zal gebruyken en in dezelve
quot;\'et meer dan 18 malen in de 6 weken zal afstooken.quot;nbsp;^

Onder de ingek. stukken van de vroedschap bevindt zich een verzoek-
schrift van Jan Nolet uit 1780 (voor het bouwen van ccn nieuwen molen), waarin
•neegcdecld wordt, dat „ in het jaar 1772 als het verbod op dc kcetels kwamquot;
228 ruwketels in Schiedam waren.

Dat klopt precies met het opgegeven getal 122: immers dc 6 branderijen
van 6 ketels waren zoog. „dubbeldequot; en bovendien waren cr 6 stilstaande.
, \') N.1. de Meiboom (1779). Palmboom (1781). Ploeg (1782), Vrijheid (1785).
Washington cn Witte (1791). Walvisch (1794) en Batavier (1797): in totaal
^aren er toen 17 moutmolens.

-ocr page 230-

ken), gevolgd in 1793 door nog 3, in 1794 door 29 „vuurwerkenquot;.

Begrijpelijk is, dat we in dit tijdperk van voorspoed niet veel
faillissementen aantreffen. Toch zijn er nog een tweetal geweest:
le
Antony Rudolphus Blommendal, die in 1781 aan het college van
de Weth verzocht sequesters aan te stellen, omdat hij „door gele-
dene schadens en disfortuynenquot; zijn crediteuren niet kon voldoen.
(Res. Weth 9 Aug. 1781). Waarschijnlijk, evenals Thuret in
Weesp, slachtoffer van den zeeoorlog met Engeland, die toen
gaande was. (Dec. 1780—\'84). Het provenu der verkochte goede-
ren beliep ƒ 18.539, dat bijna geheel wegging aan gerechtskosten
(ƒ 624), schuldrentebrieven (ƒ 13.000) en ambachtslieden (ƒ 2469).
zoodat de 2e hypotheek (van ƒ 3000) met slechts ƒ 2370 genoe-
gen moest nemen en er voor de concurreerende schuldeischers (met
hooge bedragen) niets overschoot. (Rekening 3 Juli 1783). ^)

2e Hendrik Willem Boonders in 1789. Van de opbrengst van zijn
boedel, groot ƒ 5395, moest resp. aan gerecht en ambachtslieden
ƒ 250 en ƒ 846 af, daarna aan zijn vrouw een rentebrief van ƒ 3000,
en wat er overschoot eveneens aan zijn vrouw ter voldoening van
ƒ 2000, door haar bij huwelijk aangebracht. 2)

Voor het overige aanschouwen we, gelijk te verwachten is, voor
Schiedam ongekend hooge verkoopprijzen van branderijen en mo-
lenportiën. Op de laatste hebben we reeds eerder gewezen, thans
volgen hier nog enkele voorbeelden van branderijen.

Huis, branderij, pakhuis en erve, „de Grauwe Hengstquot;, Gooy-
straat (= Hoogstr.) Z.z. No. 116, 117 en 118, strekkende tot op
de Haven, kwam 21 Juni 1783 voor ƒ 10.100 aan Abraham van
der Schalk H.z. en Wolphert de Merré. Op 5 Sept. 1789 verkreeg
Daniël Visser het complex voor ƒ 12000, verkocht het 16 Juli 1796
voor ƒ 24.000 aan Frans Bredero Dionisiuszoon, doch verwierf het
wederom op 21 Maart 1801 voor ƒ 13.000.

ï) Het huis, branderij, pakhuis en erf van Blommendaal, dcxjr hem 11 April
1778 voor ƒ
16.250 (ƒ 5000 gereed) gekocht, ging op 21 Juni 1783 voor ƒ 15.800
over aan Martinus van der Burg. (Haven O.z., 2 ruw- en 1 dist. ketel).

=) Het huis. branderij (met 3 r. en 1 d.. Noordvest). waarin hij Va part
bezat, werd op 15 Oct. 1789 voor ƒ
17112:15:— verkocht, waarvan Va of
ƒ 5704:5:— voor den boedel kwam (gekocht door Abraham van der Schalk).

2) Als derde kan nog worden toegevoegd Hendrik van der Schalk Jacobsz.
wiens huis, branderij enz. N.z. Noordvest op 6 Maart 1790 door curatoren wer-
den verkocht voor / 14.800 aan Hubertus Sigismundus de Maschek. (Dit betreft
echter een onder-curateele-stelling wegens geestelijk onvermogen).

-ocr page 231-

En „de Grauwe Hengstquot; was toen nog maar een enkele branderij
met 2 ruw- en 1 distilleerketel, i)

Eveneens een enkele branderij was het. die op 8 October 1793
Simon Rijnbende (wegens minderj. door zijn vader Jan. R.) voor
ƒ ISöOO van Gozewijn Jan Loncq kocht, met pakhuis, koetshuis. 3
woonhuisjes in het Groenweegje. de latere branderij ..het
Ankerquot;.
2)

Als voorbeeld van een dubbele branderij (4 ruw- en 2 dist.k.)
l^iezen we de overdracht door Bartholomeus van Pelt op Hendrik
en Adrianus Maas van het pand Noordvest (prot. 497) voor
ƒ 27.000. Dit perceel helende ten O. dr. Jacob van der Schalk en
ten W. Jacobus Nolet. Op dienzelfden dag verkocht de laatste aan
Henricus van Marienhof te Utrecht zijn branderij Noordvest 498.
tusschen de vorige en zijn woning in. (met 3 r. en 2 d.k.) voor
ƒ 22.750.

Ook in de volgende jaren blijven deze hooge prijzen nog besteed;
\'t Was een gulden tijd voor Schiedam! 3)

Met eenige bezorgdheid zal het Schiedamsche stadsbestuur heb-
ben gadegeslagen, dat overal, waar maar een open plek aan haven,
^est of gracht in de stad tc vinden was. een branderij verrees: ook
vroeger waren de
woonhuizen vlak naast de branderijen gezet, maar
daarnaast of daarachter strekten zich nog tuinen uit; stuk voor stuk
begonnen deze volgebouwd te worden en dreigde alle aantrekkelijk-
heid van Schiedam als woonstad teloor te gaan.

Om nu te voorkomen, dat de eenige plaats die te dezen opzichte
lïog zoo goed als ongerept was, een zelfde aspect verkrijgen zou
als het overige deel der stad, verordende het college van de Weth
op 20
Maart 1777, met het oog op de groote onkosten, die de stad
zich
getroost had voor het aanleggen der „stadsplantagiequot; ten ge-
»^oege van haar ingezetenen, dat voortaan op het Nieuwwerk, begin-
quot;lende met de azijnmakerij van Johannes Jacobus Froon langs de

, Ook ccn enkele branderij c.a., doch met ccn moutctij cr bij kocht Dirk
hofman op 3 Sept. 1791, op het Nieuwwerk In de Tuinlaan, met 2/25 parten
In
^en Zuidmolen op het Nieuwwerk voor ƒ 29.000.

Benevens -/21 parten in den Noord-molen voor ƒ 3000.
De vroedschap profiteerde daarvan, door op 18 Dec. 1777 ccn belasting
/ 16 per ruwketel per Jaar in tc stellen, als bijdrage in dc kosten van het
aanleggen der nieuwe sluis en het uitdiepen der Schic.

In 1782 is dit ketclgeld met ingang van 1 Mei vervangen door een verhoo-
«\'ng met 2 st. per last graan en per hoed kolen van de
penningmaat (te voren
»■esp. WA st. per last cn 2 st. per hoed) en een verhooging met 1 st. per hoed
Van stads-impost op de kolen (van 5 op 6 st.).

-ocr page 232-

Lange Nieuwstraat tot aan de Hoofdbrug en vandaar langs de
Tuinlaan tot aan de stadsstallingen toe, en dus rondom de plantage,
geen branderijen of eenige gebouwen daartoe geschikt, zouden mo-
gen worden gemaakt of bestaande uitgebreid.

Toen een drietal jaren later door Engelbertus Lucas aan de
Vroedschap gevraagd werd, een stuk stadsgrond in het West-
Frankenland (overzijde Nieuwe Haven) te mogen koopen, ten einde
daarop een woonhuis te bouwen, „na bij de Hoofdbrugge, ter zijde
van de nu onlangs nieuw opgerichte aarde-werkers fabrycqquot;, advi-
seerden Burgemeesteren en Gecommitteerde vroedschappen het
verzoek wel toe te staan, doch daaraan de voorwaarde te verbinden,
dat „op dit gedeelte van stads-gronden nimmer een koorn-brande-
wijnbranderije zal mogen werden geplaatstquot;. Niet alleen trouwens
voor dit bijzondere geval wilden de Heeren deze bepaling genomen
zien, zij stelden de vroedschap voor, ten aanzien van nog te verwach-
ten aanzoeken om erven („uit de consideratie van het accres der
inwoners en dus ook van het toenemend gebrek aan huysingenquot;)
een zelfde besluit als ten opzichte der Plantage genomen was, ook
van toepassing te verklaren voor de uit te geven gronden in het
West-Frankenland. i)

De vroedschap nam een dusdanige beslissing. 2) Veertien dagen
later deden Burgemeesteren de mededeeling dat Engelb. Lucas hun
verzocht had ,,hem van de acceptatie van den verkochten grondquot; te
ontslaan, daar hij goedkooper een geschikte woning meende te kun-
nen vinden.

Het werd hem toegestaan, maar uitdrukkelijk verklaarde daarbij
de vroedschap, dat de gestelde conditie ,.altoosquot; van kracht moest
blijven: ook in het West-Frankenland zouden in \'t vervolg nooit
ofte nimmer koorn-brandewijn- of geneverstokerijen mogen worden
„geërigeertquot;.

Deze erfenis liet de oude regeering van Schiedam na aan haar
opvolgsters.

De eerste van die, de Provisoire Regeering der stad Schiedam, op-
getreden 21 Januari 1795, kreeg al spoedig een soortgelijken maat-
regel uit te voeren als de Weth in Dec. 1771, n.1. het placaat van
Provisioneele Representanten van het Volk van Holland van 13
Febr. 1795, waarbij wegens dreigend graantekort het stoken in dc

1)nbsp;G. A. Schiedam. Res. Gec. Vr, 6 Oct. 1780,

2)nbsp;G, A, Schiedam. Res. Vr. 9 Oct., 23 Oct. 1780.

-ocr page 233-

branderijen teruggebracht werd tot lo/^g van de normale fabricage:
in plaats van zes dagen 3 maal per dag, zou er slechts vijf dagen
telkens 2 maal per dag mogen worden opgeladen.

Zooals in de meeste andere, hiervoor besproken plaatsen,
verschaft deze productiebeperking ons ook van Schiedam een
staat der op 26 Febr. 1795 aanwezige, branderijen. Het waren
er 188, met 338 ruw- en 225 distilleerketels, bovendien nog twee
namen zonder opgave van ketels) n.1.:

Jan Swinnas Loncq
G. Veth Jr.
Barth.s van Pelt
Jan Verlouw
Jan Verlouw
Simon Rijnbende
M. van den Bergh

Buysingh
Jan Bruns

^illem van der Brugge
l^n van der Brugge
Pieter van Broekhuyzen
Jan Nolet
lan Nolet
jan Nolet

Van der Burg amp; Nolet
jan Nolet
jan Nolet
Jr.
David Meijer jr.
quot;»■■k Ophof
pgt;mclis Schieveen
^endert Verhave
\'^br. van der Schalk
^nbsp;romp

Jacobus Verhave
^br. Vermeer
Oavid Meijer
öavid Meijer
gavid Meijer
^fve Arent v. d. Berg
Ary Poort

Huktman
Jykenboom amp; Hulstman
• V. d. Hoeven Abr.z.

Broekmeyer
gerrit den Draak
^errii den Draak
Amoureus
r ^^flner
^\'«ter Lucas

Dut. Ruw-
ketel) keteU

Ruw- Dist.
ketels ketel*

2

1

Jan Dijkmans

2

1

2

1

Cornelis Maas

2

1

4

2

Adr.s van Boles

2

1

2

1

Barend Braamcamp

2

1

2

1

Ary Hamel

2

1

2

1

Jan Hagendoorn

1

1

_..

,

Ary Schieveen

2

1

8

4

A. V. d. Oever amp; Brooshooft 4

2

1

1

J. C. Knappert

2

1

2

1

W. van Walwijk

3

1

2

1

Gerrit Blok

2

1

2

1

Dirk Engering amp; Cie.

4

2

2

1

Gerrit Beukers amp; Zoon

4

2

2

1

Henricus v. Marienhoff 6 Co. —

■ —

2

1

Jan V. d. Schalk H.z.

3

2

2

1

Jan V. d. Schalk H.z.

3

2

2

1

Karei van Erpecum

2

1

2

1

P. Loopuyt amp; Zoon

2

1

2

1

Adr. Meyer

2

1

2

1

Leendert Kool

2

1

2

1

Adr. Meyer

2

1

2

1

Daniel Visser

2

3

2

1

Daniel Visser

2

2

Daniel amp; Leendert Visser

3

2

2

1

Leendert Tollenaar

2

1

2

I

Jan Veth Sr.

4

2

3

1

Gijsb. van Rooyen

2

1

I

1

G. Boufy

2

1

2

1

J. Hoogwegt

3

2

2

1

Sierag van Banken

4

2

2

1

J. van Waterschoot

2

1

2

1

Pieter Honing

2

1

2

1

Corns. Spieringshoek

2

1

1

1

Corns. Spieringshoek

2

1

2

1

Christoffel Lammering

2

1

3

2

W. Koelgras

2

I

2

1

Christoffel van Wagtendonk 2

1

2

1

Gerrit Oosthoff

3

1

2

1

Barend Weerman

2

1

2

1

Corns. Joh.s Nolet

2

1

-ocr page 234-

Ruw- :

Dist.

Ruw-

Dist.

ketels ketels

ketels ketel»

Hendrikus Bredero

2

1

David Bijkerk

iVi

1

Hendrikus Bredero

2

1

A. Rath

4

2

Casper Kramer

2

1

Gerrit Visser

2H

1

Com. £gt; Abr. v. d. Schalk

2

1

Casper Hulstman

IH

1

Joh.s Dorrepaal

2

1

Casper Coomans

2

1

Jan van der Valk

4

2

Adrianus Bredero

4

2

Jacob Knappert L.z.

2

1

Adrianus Bredero

2

1

Anth. Verboon

2

1

Hend.k en Adr.s Maas

4

2

Anth. Verboon

2

1

Jacobus Nolet

3

2

Anth. Verboon

1

1

Abrah. v. d. Schalk Jacobsz. 2

1

Com. Ruighart

3

2

Abrah. v. d. Schalk Jacobsz. 2

1

Cora. Ruighart

2

1

Hend.k Buysing

2

1

Com. Ruighart

2

1

Wybrand Pauls

2

1

Dirk Landman

2

1

M. Schieveen amp; Comp.

2

1

Adr.s Hoffman

2

1

P. Post Pietersz.

2

1

Simon Verboon

2

1

P. Post Pietersz.

3

2

Ab. Bakker

2

1

Pieter Maas

2

1

Jacob V. d. Schalk Jansz.

3

2

Dirk van Essen

2

1

Jacob V. d. Schalk Jansz.

2

1

Dirk van Essen

2

1

Jacob V. d. Schalk Jansz.

2

1

Gerardus Heyligers

2

1

E. Scheits

2

1

C. Brederode

2

1

Joh.s Montfoort

2

I

Adrianus Verhave

2

1

Pieter Montfoort amp; Zn.

2

1

Comelis Nolet

4

1

Jan Torley

1

1

Cornelis Nolet

4

1

Hendr. v. d. Schalk Jansz.

2

1

Jan Heyligers Jz. amp; Co.

3

1

Froon amp; Loncq

2

1

Jan Heyligers Jz. amp; Co.

2

1

A. Knappert

2

1

Pieters Heyligers amp; Co.

2

1

J. Knappert

2

1

Jan Veth jr.

2

1

Schut amp; Pigeaud

2

1

Joh.s van Vliet

2

1

V. d. Cool amp; Pigeaud

2

1

Borstiken amp; Schölte

2

1

H. F. de Maschek

3

1

Borstiken amp; Schölte

2

1

Nolet amp; Engering

2

1

Heyligers amp; v. d. Ven

2

1

Jan Bolman

2

1

J. G. van Vlissingen

2

1

Bolman amp; Comp

2

1

Jan van der Schalk

• —

IJsbrand Bolman

4

2

Hillegonda van Pelt

1

1

Adrianus Maas

4

2

Thomas Pigeaud ö Zn.

2

1

Jan Lucas

2

1

Thomas Pigeaud amp; Zn.

2

1

Clemens Beukers

2

1

Frans v. d. Schalk

3

1

Jan Kalvelage

2

1

Martinus van Schaik

4

2

H. Bremmer

2

1

Martinus van Schaik

2

1

H. Bremmer amp; G. Heyligers 2

1

E. amp; Abram Huygen

2

1

Abrah. van Essen

4

2

Wed. Jan v. d. Schalk

2

1

Joh.s Hamel

6

3

Cath.a V. d. Schalk

2

1

D. Pietermaat

4

2

Wed. Abr. v. d. Schalk

jr. 3

1

Thomas. Heyligers

6

3

Wed. Jan Nolet

2

1

Jacabus Post

2

1

Jan V. d. Schalk jr.

7

4

J. Roodenburg T.L.z.

2

1

M. Ruysch

2

1

J. Roodenburg amp; Co.

2

1

Wed. Joannes Spieringshoek 2

I

Ary Koper Jansz.

5

3

Wed. Tobias v. d. Most

2

1

Pieter Post Gs.z.

2

1

Com. van der Bmgge

2

1

Post en Voogt

2

1

Anna Wuyster

2

1

-ocr page 235-

Ruw- Dist.nbsp;Ruw Dist.

ketels ketelsnbsp;ketels ketels

G. Catarina Snetkernbsp;2 1nbsp;Gebroeders Penningnbsp;3 1

Catarina Prinsnbsp;2 1nbsp;Simon Rijnbendenbsp;2 1

Wart.s van der Burgnbsp;2 1nbsp;W. W. C. Keuchenius 2 1

Adr. Schregardusnbsp;2 1

Sedert 1780, toen Jan Nolet een getal van 280 ruwketels in Schie-
dam constateerde, blijkt de vermeerdering in 15 jaar precies 1/5
geweest te zijn.

In den aard van het Schiedamsche bedrijf was echter weinig ver-
andering gekomen. Nog steeds vormden de „enkeldequot; branderijen
®et 2 ruwketels en 1 distilleerketel voorzien, als in de practijk het
doelmatigste type gebleken, de overgroote meerderheid, n.1. 135; met
9 kleinere (1 of r. en 1 d.) maakten zij % uit van het geheel.

Toch is de neiging tot stichting van een grootbedrijf kenbaar:
We tellen niet minder dan 6 branders, die opgegeven zijn met 8 ruw-
4 distilleerketels, 1 met resp. 7 en 4, 1 met 6 r. en 3 d., 1 met
5 r. en 3 d., 7 met een dubbele branderij. 1)

Voortgegaan is men in Schiedam op dien weg echter niet. Tech-
nische voordeden bleken de geconcentreerde bedrijven boven de
enkelvoudige toen niet te bezitten.

Uit een lijst van het jaar 1799 („Op den 16, 18, 23 en 25 October
1799 zijn bij het doen der ketelschouwen bevonden in de stad Schie-
dam te zijn de volgende branderijen inhoudende de navolgende
rouw- en distilleerketels ...quot;), berustende onder de stukken van het
brandersgilde, kunnen we opmaken, dat er te dien tijde 224 bran-
derijen met te zamen 466 ruw- en 238 distilleerketels in die stad
Waren. Ook ditmaal een soortgelijke verhouding als in 1795: 173
branderijen van 2 r. 1 d. met nog 9 van 1 r. 1 d., gezamenlijk 182
branderijen (dus iets meer dan toonen ten duidelijkste, dat de
gegoede Schiedamsche branders hun profijt meer zagen in het bezit
Van eenige enkele dan in de exploitatie van een zeer groote branderij.
Er komen slechts 13 dubbele, 11 met 3 r. en 2 d., 9 met 3 ruw- en
^ dist. k. (ruwstokers!) op voor.

ï^eeds bij een vluchtig overzicht kunnen we eenige tientallen na-
\'nen aanteekenen van branders met 2 of meer fabrieken: zoo bijv.
^imon Rijnbende (2), Thomas Heyligers 6 Zoon (2), Jan Nolet
(4). Cornelis Nolet (2 van 3 r. 2 d.), David Meijer (3), Simon

We geven de cijfers zooals ze in het resolutie-boek zijn ingevuld. We
^^\'J^ocden echter, dat deze menigmaal het resultaat geweest zijn eener samen-
^elling^ waarmee dan ook het contrast met 1799 toen de grootste branderij als
2 d. staat aangegeven, verklaard zou zijn.

-ocr page 236-

Cornelis Knappert (3), Martinus van der Schalk (1 van 4 r. 2 d.
en 1 van 2 r. 1 d.). Frans van der Schalk amp; Co. (1 van 3 r. 2 d.,
1 van 3 r. 1 d.) enz.

Nog enkele woorden over den ketelschouw van 1799, waaruit deze
lijst was ontsproten. Het brandersgilde te Schiedam was toen reeds
ter ziele: dit moet geschied zijn tusschen 11 Mei 1797, toen er nog
200 stembiljetten gedrukt waren voor de verkiezing van nieuwe
hoofdlieden (rekening in het archief-Loopuyt) en 13 Sept. 1797,
toen in de vergadering der confraterie-branders te Delfshaven voor-
lezing gedaan werd van een brief van Jan Verlouw, meldende ,,dat \'t
gilde van koornwijnbranders vernietigd is.quot; ^)

De ketelschouw bleef niettemin gedreven: uit de fondsen van het
voormalige brandersgilde werden de kosten voldaan (van 1804
t.e.m. 1810 ƒ 100 per jaar).

Met de opheffing van hun gilde ontviel het zoo talrijke corps
der Schiedamsche branders hun centraal vertegenwoordigend or-
gaan. Toen in volgende jaren de behoefte aan een dergelijk college
zich dringend deed gevoelen, trad als zoodanig een officieus gezel-
schap op, de „commissie waarnemende de belangens der stokerijenquot;,
die later haar taak zou overdragen aan de officieele, op 1 Mei 1816
geïnstalleerde „Kamer van Koophandel en Fabriekenquot;.

Ter aanvulling dienen we hier nog melding te maken van het
bestaan van enkele branderijen in eenige andere Hollandsche steden,
al is uit den aard der zaak haar beteekenis voor het geheel dier
industrie gering 2) en al is voorziening in de vraag van den aller-
naasten omtrek ongetwijfeld alleen het doel der productie geweest.

In Woerden vinden we in Dec. 1771 de branderij van den
bierbrouwer, burgemeester Corstiaan de Jong, misschien opgericht
nadat zijn brouwerij in den nacht van 16 op 17 Maart 1767 door
brand was vernield en hij 2 Juni 1767 van de vroedschap voor 12
jaar vrijdom van accijns op turf en granen voor zijn brouwerij had
verkregen. 3)

1)nbsp;G. A. Rotterdam. Archief Henkes I. Notulen 13 Sept. 1797.

2)nbsp;De mogelijkheid is niet uitgesloten dat ook in Schoonhoven, Oudewater
enz. gedurende korteren of längeren tijd een branderij werkzaam kan zijn geweest.
Zoo ook in
Hcusdcn. Daar kreeg Hendrik de Bont vergunning van Gecommit-
teerde Raden een branderij op tc richten, ondanks Burgemeesteren, die aan den
brander Van Dongen (tevens pachter v. d. accijns) hadden verzekerd. (A. R. A.
Res. Gec. R. 24 Nov. 1711).

In plaats van dc door hem verzochte 15 jaar. (Res. Vroedschap Woer-
den, 2 Juni 1767.)

-ocr page 237-

Volgens opgave van de Jong was de branderij „aangelegt tot 2
rouwketels en eene distilleerketelquot;. Een van de ruwketels was echter
eenigen tijd te voren weggenomen en gebruikt om den anderen te
repareeren! Het aankoopen van een nieuwen ketel had hij „om
redenenquot; uitgesteld. Inmiddels behielp hij zich, door op zijn distil-
leerketel „zoo dikwijls mogelijk ruw te stokenquot;, weshalven hij ver-
zocht toch 18 maal per week te mogen stoken, zooals bij het placaat
Van 20 Dec. 1771 voor een ordinaire branderij was bepaald.

Bij resolutie der Staten van Holland 6 Febr. 1772 i) werd
hem dat toegestaan, mits hij „den tweeden rouwketel dadelijk en
spoedig als mogelijk is doe stellenquot;.

Eveneens bestond er één branderij in Gorinchem.
De eigenaar, Daniël Jan Graswinkel had daarvoor van de stads-
quot;^egeering octrooi verkregen, ingaande 1 Januari 1756 „om alleen en
oiet seclusie van alle andere binnen deeze stad te mogen hebben
en exerceeren een koornbrandewijn branderij en om alle andere
gedisteleerde wateren te mogen makenquot;, voor den tijd van 30
jaar.
2)

In 1772 wenschte hij zijn branderij, gelegen op den Kortendijk
Q-z. te vergrooten, (waarschijnlijk een ruwketel er bij te plaatsen,
althans in 1795 waren er twee), „om in deeze tijde met eenig voor-
deel geexcerceert te (kunnen) wordenquot; en tevens een rosmolen
Voor het breken van zijn eigen graan daarin op te richten. Hij vroeg
daarom toestemming tot het laatste en tevens verlenging van het
octrooi voor nog 30 jaar nä 1786. 3)

Het verzoek werd in zooverre ingewilligd, dat de termijn van
^^ jaar berekend zou worden aan te vangen met 1 Jan. 1773 en dat
de rosmolen mocht worden geplaatst, mits de voorgenomen uitbrei-
d\'ng der branderij vóór 1 Jan. 1774 haar beslag kreeg, terwijl als
\'nancieele voorwaarden werden gesteld: betaling van ƒ 50 \'sjaars
1 Jan. 1786 voor het octrooi en ƒ 10 voor den rosmolen, te bc-
^J^^^^enJJan. 1774, ten behoeve der stad. \'»)

^) Res. H. 6 Febr. 1772: bericht aan Burgemeesters en regeerderen van
ynbsp;Consent aan De Jong verleend in de extra-ordinaire vergadering der

roedschap H Febr. 1772. (G. A. Woerden. Res. Vr. 13 Jan. 1772: Inspecteur

aangesteld.)

J G. A. Gorinchem. Res. Vr. Dec. 1755.
J G. A. Gorinchem. Res. Vr. 2 Nov. 1772.
\' G. A. Gorinchem. Res. Vr. 23 Nov. 1772.

-ocr page 238-

Naderhand is deze branderij in bezit gekomen van Mr. Justinus
Cornelis van der Nette, wiens weduwe Anthonia Geisweit 28 Febr.
1795 de verklaring aflegde dat haar branderij 2 ruw- en 1 distil-
leerketels bezat 1) en die 12 Juli 1798 ontheffing verkreeg van
de betaling van ƒ 10 \'s jaars, zoolang zij haar mout niet op eigen
rosmolen, maar op een der openbare molens deed malen. 2)

In 1805 verkocht wed. van der Netten de branderij aan François
de Veer, die op 13 Juni 1805 aan den Raad vergunning vroeg om
„alle de ingrediënten tot de affaire van gemelde branderij behooren-
de en in deselve gevonden wordendequot;, te verwijderen, hetgeen toe-
gestaan werd. 3 )nbsp;»

Zoo verdween de eenige branderij van Gorinchem; in 1812 was er
weer ééne in de brouwerij van Cornelis van Borcharen, in 1813
echter niet meer bestaande.

Van iets meer belang was dit bedrijf in Den Briel. In den
aanvang der 18de eeuw treffen we daar één branderij aan in de
Nieuwstad of Zevenhuizen, 4) als welker eigenaars achtereen-
volgens optreden burgemeester Mr. Eduard Gallas, Johan Kintzius,
lid der vroedschap. Jan Langestraat, ten slotte in 1726 Paulus Delia,
pachter van den stads- en staten-impost op de brandewijnen. 5)
Van hem wordt in de volgende jaren in de magistraats-resolutiën
geregeld melding gemaakt, bijv. in 1727, toen hij weigerde aan „stats
coornmolenquot; Het maalloon te betalen, c) in 1728, toen hij bezwaar

1)nbsp;G. A. Gorinchem. Res. Representanten der gemeente van Gorinchem 27
en 28 Febr. 1795. Het „declaratoir van de burgeresse van der Nettequot; stond na-
tuurlijk in verband met de „Publicatie van de Provisioneele representanten des
Hollandschen volksquot; van 13 Febr. 1795, waarbij de „consumptie van granenquot;,
als reeds eerder gemeld, tot werd beperkt.

2)nbsp;G. A. Gorinchem. Res. Raad 5 en 12 Juli 1798.

3)nbsp;G. A. Gorinchem. Res. Raad 13 en 20 Juni 1805.

4)nbsp;De 17de eeuwsche van Cornelis van der Vecht was waarschijnlijk na
zijn faillissement omstr. 1680 teniet gegaan.

Paulus Delia wordt ons voorgesteld (Res. Mag. 5 Oct. 1730) als „voor
ende in de name van zijn vader Frank Cente Preuijt exerceerende het koom-
brandewijnbranden.quot;

Preuijt. de schoonvader van D., was in 1725 voor de helft, sedert 5 Oct.
1726 geheel, eigenaar van 3 huizen en pakhuis in de „Zevenhuizenquot;, Wijk 4, no.
104 (pakhuis), no. 105
(branderij), no. 106 en 107 (twee woonhuizen), verpon-
dingsnos. 858, 859 (br.) t.e.m. nr. 862.

De verkoopdata zijn getrokken uit de „bodtboekenquot; (Alg. R. A. \'s Graven-
hage).

8) G. A. Brielle. Res. Magistraat 8 Nov. 1727.
212

-ocr page 239-

maakte aan den weger op dien molen het weeg- of telloon (19 stui-
ver per last) te betalen van de mout en rogge. ..die hij quam ter
mole te doen tot het gebruyk van sijn rouwstookerijquot;. voorgevende
dat deze belasting in Schiedam noch Rotterdam bestond, i) De
magistraat hakte den knoop door. met het op 13 stuiver te brengen.
In 1730 werd het voor brouwers en branders tot 34 verlaagd 2) (1

penning per ..agtendeelquot;).

Voorts kreeg Delia toestemming om uit zijn branderij door de
..kaeijquot; een riool te leggen in de haven. 3) besliste de Magistraat
het ..differentquot; tusschen hem en de zakkendragers door te bepalen
dat Delia ƒ 2:6 st. zou hebben te betalen ..voor \'t dragen van ider
100 ton Vriesen turf van de kant in syn branderij.quot; 4)

Dirkje Preuijt wed. Paulus Delia, hertrouwde met Pieter Lelijzee.
schout en secretaris van de ambachtsheerlijkheid Vierpolders. ..ge-
zegt \'t Nieuwlandquot; en dekenmeester van \'t voermansgilde. Ook deze
echtgenoot zal het bedrijf geleid hebben, nog vóórdat zijn schoon-
vader hem 30 Mei 1744 van de ..Zevenhuizenquot; overdroeg. Want
reeds 1 Juni 1743 5) vraagt hij een schuur achter
zijn branderij
te mogen vernieuwen, hooren we van ..difficulteitquot; tusschen den
koorn-brandewijnbrander Pieter Lelijzee en den weger van stads
korenmolen, waarbij de Magistraat vaststelt dat een zak mout ot 3
achtendeel zal gerekend worden op 100 pnd.. 6) enz.

In 1745 kwam het haast onvermijdelijke varkenshok: ..uyt consi-
deratie van de benefieten die dese stad en ingesetenen door soo-
danige neering komen te genieten en om deselve meerder aan te
moedigenquot; werd hem toegestaan een hok van 46 bij 14 voet achter
2\'jn huis te plaatsen, dat echter opgeruimd zou moeten worden als
klachten der buren kwamen. 7)

G. A. Briellc. Res. Magistraat 25 Jan.. 31 Jan., 30 Oct. 1728.

G. A. Briellc. Res. Magistraat 5 cn 7 Oct. 1730.

G. A. Briellc. Res. Magistraat 30 Oct. 1728.

G. A. Brielle. Res. Magistraat 11 Dcc. 1728.nbsp;, ^ . „

Vgl.Res. Burgem. Rotterdam 21 Jan. 1729: draagloon Friesche turf 4 duiten
per ton = 25 st. = ƒ 1:5 st. per 100 ton.nbsp;,nbsp;,

, G. A. Briellc. Res. Magistraat 1 Juni 1743. De koopsom van het complex
^^ce hulzen, 4 pakhuizen, „branderije cn schuur en dcrzelve erven, staendc

elkaar in dc Nieuwe stad of Zcvcnhuyscn op dc nos. 858 t.e.m. 862, be-
^^g ƒ 10.500.

, G. A. Brielle. Res. Magistraat, 21 Dcc. 1743 (mout) en 4 Jan. 1744
\'•■ogge).

G. A. Brielle. Res. Magistraat 29 Mei 1745. Natuurlijk kwamen die. In
\'\'64 werd hem verboden „dikke spoelingquot; door het riool in de sloot achter zijn
«branderij te laten loopen. In 1770 adresseerden bewoners van de Zevenhuizen

-ocr page 240-

Begin 1750 verkreeg hij na het afleggen van den eed op de ordon-
nantie van 23 Dec. 1749 een acte als „brander, grossier en slijter
van brandewijnen en gedistilleerde wateren.quot; i)

Op 27 Mei 1758 verkocht Pieter Lelijzee aan Jan Vergoes een
gedeelte van een woonhuis met mouterij, branderij, wijnpakhuis,
schuur, tuin en erf mitsgaders nog een jeneverpakhuis, met zolders,
alles in de Nieuwstad of Zevenhuizen, verpondingsnos. 858-860. 2)
Denzelfden dag legde Jan Vergoes den poorterseed af en ver-
kreeg 15 Juli, 3) na aflegging van den bekenden eed aan schepe-
nen-commissarissen acte van admissie als brander en grossier.

In de komende jaren richtte Jan Vergoes, afwisselend aangeduid
als „koornbrandewijnbrander en distelateurquot;, „koopman en branderquot;
of simpel „branderquot; een reeks rcquesten tot de overheid van Den
Briel, waarin hij de belangen van zijn „trafycqquot; bepleitte. Zoo in
1759, toen hij protesteerde tegen de betaling van stuiver per
stoop (pl.m. 2.4 L.) van al zijn gedistilleerd, dat hij buiten de stad
verzond, hetwelk door de pachters van het „arme-middelquot; geëischt
werd. Zulks zou „de totale ruïnequot; van de branderij veroorzaken,
wier lasten toch al reeds veel zwaarder waren dan in Schiedam.

De vroedschap was hem ter wille: van de naar buiten gezonden
moutwijnen zou hij „niet een duitquot; te betalen hebben. 4) Een
zelfde goedgezindheid merken we op, toen hij enkele jaren later
ontheffing vroeg van wat hij aan 6 met name genoemde lasten méér
moest opbrengen dan de branders in andere steden, en hem ten
opzichte van het maalloon op stads molen, het werkloon der bier-
en wijnwerkers, kraangeld (werd 3 st. het „stukquot;, als in Schiedam),
het weegloon van het graan (dit verviel), gunsten werden ver-
leend.

aan den Magistraat, om voorziening tegen de ,.dunne mistquot; en spoeling die
in die sloot werd geloosd. Vergoes zou een zinkput en rooster
moeten maken, enz.

1)nbsp;G. A. Brielle. Res. Mag. 7 Jan. 1750.

2)nbsp;Alg. R. A. \'s Gravenhage. Bodtboeken Brielle, transportacte 5 Aug. 1758.
Koopsom
f 6000.

3)nbsp;G. A. Brielle. Res. Mag. 15 Juli 1758. Jan Vergoes was getrouwd met
Elisabeth van Leeuwen, dochter van Daniël van L., een gegoed Schiedamsch
brander. (Daniël van Leeuwen betaalde ƒ 4:4 st., enkele jaren zelfs ƒ 5.8 st. gilde-
geld. resp. voor 6 of 8 ketels.) Uit die bron zal Vergoes ook zijn vergelijkings-
materiaal hebben geput.

4)nbsp;G. A. Brielle. Res. Vroedschap 26 Jan. en 29 April 1759.

«) G. A. Brielle. Res. Magistraat 5 Mei en 22 Dec. 1764. Res. Vr. 29 Dec.
1764. De stad zou voor ieder stuk genever of moutwijn aan den pachter van
stads kraan veroorloven 9 stuiver van de pachtsom af te trekken.
Toen in 1792 twee nieuwe branderijen bijgebouwd waren, kwam de pachter

-ocr page 241-

Toch heeft dit niet kunnen verhinderen, dat ook hij door de alge-
meene malaise, die we in deze jaren in het brandersbedrijf 4iebben
kunnen vaststellen gedrukt bleef. In 1765 kwam de molenaar van
stads koornmolen bij den Magistraat zijn beklag doen, i) dat hij
belangrijke schade leed in de opbrengst van het maalloon doordat
de branderij van Vergoes al sedert enkele jaren minder „en nu in
\'t geheel geen moutwijnquot; meer stookte, waarom hij vermindering
van pacht verzocht en verkreeg „tot zoolange de gemelde branderij
Weder gaande zal geraken.quot; 2)

ïn Jan. 1772 werd ook voor de eene branderij in Den Briel een
inspecteur aangesteld, die waken moest voor de uitvoering van de
productie-halveering, gelast bij Res. Staten van Holland 20 Dec.

Bij die gelegenheid blijkt, dat dc branderij van Vergoes slechts
1 ruw- en 1 distilleerketel bezat. 3)

In 1773 verkocht Vergoes zijn panden. 4) Pakhuis en branderij
(verpondings nos. 858 en 859; Wijk 4, no. 104 en 105), kwamen
Voor ƒ 6800 aan Hendrik Spaan, die 1 Mei 1773 den branderseed

aflegde, c)

I^e eigenaardige moeilijkheden, die soms aan het bestaan van

Voorjaar 1793 in plaats van met dc verschuldigde pachtpcnningen met een
Vordering op dc stadi De thcsauricr-ordinaris heeft toen een „schikking gcUof-
d.w.2. dc pachter zou afzien van zijn elsch en zich vergenoegen met de 3
van de branders. (G. A. Brielle. Rcs. Vroedschap 20 cn 30 April 1793).

G. A. Brielle. Rcs. Magistraat 9 Fcbr. cn 16 Maart 1765.
Jquot;) Wat nog niet betcckende, dat het distillateurs-bcdrljf stilstond. 16 April
765 verzocht Vergoes de Ingebrachte gedistilleerde wateren met accijns te bc-
\'^ten, uitgezonderd de brandewijnen, rum en arak, die door hem „tot zijne a -
^^\'re of negotiequot; werden ingeslagen. (Rcs. Mag. 16 Maart, Vr. 20 Maart 1765).
) G. A. Brielle. Res. Magistr. 3 en 6 Jan. 1772. Volgens \'t placaat mocht hij
Maandag, Woensdag en
Vrijdag ddnmaaJ, op Dinsdag, Donderdag en Zater-
tweemaal, dus 9 ketels per weck stoken, \'t Was ccn groote ruwketel, Inhoud
^50 pnd. meel.

Vergoes betrok zijn meesterknechts uit Schiedam, bijv. in 1766 Frans Bons
^welke een bovenlander wasquot; cn dus geen acte van indemniteit (bewijs van
rmbestuur e.d. om zoo noodig voor hem tc zorgen) bezat, waarom Vergoes een
^autie tcckcnt (Res. Mag. 9 Aug. 1766) of In 1771 Bartholomeus Hartzen die „een
acte van indemniteit van dc Rooms pastoor deser stad voor hem en
^\'Jn huisvrouwquot; moet bezorgen.

5 G. A. Brielle. Uittreksel Bodtboeken: 1 Mei cn 22 Mcl 1773.
af, \' Benevens den eed op \'t gemaal 15 Mcl 1773, ontleend aan: Register ceds-
, \'eaging traflquanten 1770—1806 (G. A. Briclle). Zelfs dc namen der branders-
•^J^hts komen cr in voor.

Van Mnbsp;^791 Vinden we aangeteekend: Jannetje van Leeuwen wcduivc

Spaan, brandstcr. Zij hertrouwde met Jan Hendrik Bergmans, die
Nov. 1794 den eed aflegde.

-ocr page 242-

een dergelijken geïsoleerden brander verbonden waren, blijken uit
een magistraatsresolutie van 29 Mei 1773, waarin we lezen: „Is bin-
nengestaan Hendrik Spaan, koornbrandewijnbrander, verzoekende
geduurende het stilstaan van stads koornmoolen (die molen had nl.
\'s morgens een wiek afgeworpen en de as moest vernieuwd worden)
zijn graan te Schiedam te mogen laaten maaien en gemaalen binnen
deze stad te mogen inbrengenquot;, hetgeen hem toegestaan werd. i)

Op \'t eind van het door ons hier besproken tijdperk kwamen
naast de traditioneele branderij te dezer plaatse in de Zevenhuizen,
nog een tweetal andere in gang: de nawerking waarschijnlijk van
den grooten aanbouw in Schiedam.

Den 19 Nov. 1791 werd aan de vroedschapsleden Johannes van
der Schilt en Johannes van der Minne benevens den koopman Cor-
nelis de Gruyter toegestaan een branderij en mouterij op te richten
in een pakhuis of ..koornkasquot; van den laatste. Slagveld O.z. naast
het zakkendragersgildehuisje (Wijk 4. no. 147.) 2)

Kort daarna, 21 Jan. 1792, werd aan Hendrik Kruyne. oud-raad
in de vroedschap, c.s. insgelijks vergund een branderij te bouwen
naast zijn brouwerij ..het Hartquot;. Bierkaai O.z. in een koornkas op
den hoek van het slop. van achter tegen de mouterij aankomende. 3)
De branderij zou 2 ruwketels en 1 distilleerketel krijgen.

Uit de brieven-copieboeken van den Schiedamschen makelaar en
branderij-administrateur Jan Loopuyt komen we te weten, dat
Kruyne 6 Co. op 8 Jan. 1793 hun eerste 8 pièces genever naar
Schiedam zonden, die gekocht werden door Jan van Heemstee amp; Z.
te Rotterdam. Op 15 Maart 1794 schreef Jan Loopuyt aan Kruyne:
(Het is mij gelukt, tot wederopzeggens toe aan van Heemstee te

1) G. A. Brielle. Res. Mag. 29 Mei 1773.
, 2) G. A. Brielle. Res. Magistr. 19 Nov. 1791. Het pakhuis was in 1788 door
de Gruyter voor ƒ 2000 gekocht; in 1792 namen v. d. Schilt en v. d. Minne ieder
Va over voor ƒ 900. In 1797 kocht Jacob Hendrik Verkouteren branderij en daar-
naast staand huis voor / 18.000.

20 April 1792 legde Joh.s van der Schilt den eed als brander af.

3) G. A. Brielle. Res. Magistr. 21 Jan. 1792. De compagnieschap bestond
uit: Jan Preuijt. Jan Hendrik Swalmius, Hendrik Kruyne. met nog Samuel Hut-
chinson, agent van de kroon van Engeland voor zijn minderj. zoon Felton. No-
1, 2 en 3 droegen een som van ƒ 3500 bij, no. 1 en 3 verder het noodige, no. 4
verstrekte ƒ 3500 als kasgeld. (A. R. A. Prot. nots. H. van Andel, Brielle, 10
Febr. 1792).

De koornkas met de brouwerij c.a. behoorde sedert 1786 aan Hendrik Kruyne
il4 voor / 6750) en Lod. Adr. Preuijt (id.) Op 20 April 1792 legde Hendrik
Kruyne den eed als brander af. Volgens Jan Kluit (ms. G. A. Briellc) had op
die plaats weleer de brouwerij „de Paauwquot; gestaan.

-ocr page 243-

verkoopen) „alle de moutwijn die UEd. \'s weeks maakt, op conditie

alle Woensdag te reguleerenquot;.

In de vergadering van den Magistraat 27 Dec. 1794. bracht de
president-burgemeester van der Sluis ter sprake, dat de heer Kruyne
de
afgeloopen week een groote leverantie van jenever buitenslands
had
moeten uitvoeren. Daar zijn voorraad niet groot genoeg was.
had hij van elders moeten ontbieden, van welken jenever de pachter
van het armenmiddel volgens art. 14 der ordonnantie ^ stuiver per
stoop eischte. De stadsregcering wijzigde toen de verordening m
dier
voege, dat branders die „tot gerief van versending of aflevering
over zeequot; gedistilleerde dranken van buiten moeten invoeren, daar-
van in
plaats van Yi stuiver slechts 4 penningen (= 34 st.) hadden
op te brengen, i)nbsp;.

Toen in het jaar 1795 de Provisioneele Raad van Brielle in zijn
vergadering van 2 Maart 1795 krachtens het besluit van ..\'t Volk
van Hollandquot; van 13 Febr.. ook hier een inspecteur aanstelde, 2)
kon hij dus „actes van admissiequot; verleenen om op den voet dier
publicatie te stoken aan de eigenaars van drie branderijen, te weten:
le de oude branderij in de Zevenhuizen, van Johan Hendrik
Bergmans (getr. met Joh.a van Leeuwen).

2e de branderij „het Hartquot; op de Bierkade van Hendrik Kruyne
^ Comp. 3)

3e de branderij op het Slagveld van Van der Schilt c.s. ■»)

Ook in G o u d a waren branderijen, zij het in gering aantal, van
oudsher bekend, c)
Wellicht heeft de stadsregcering gehoopt, door het toekennen van

G. A. BncIIc. Res. Magistraat 27 Dcc. 1794.

P G. A. Brielle. Provisioneele Raad 2 Maart 1795.
. In 1802 verkreeg Hendrik Kruyne het part van Preuyt vlt;Mr ƒ 2500
•n 1803 ook nog de ^U parten van Swalmius en Hutchinson voor ƒ 4000 en was

toen eigenaar van \'t geheel.nbsp;, , , .cm__

, Verkouteren - eigenaar in 1797 - verkocht de panden in 1803 voor
ƒ 5410 aan Jan Kleiweg, die ze in 1811 voor ƒ 3325 „ter uitbraak van de hand
^«d aan
Anth. H. Kruyne.nbsp;^ „nbsp;. ,

^ ? G. A. Rotterdam. Prot. nots. Jacob Huybrcchtsz. Duyfhuyzcn de oude,
6
Mei 1604: Verklaring van eenige Rotterd. brandewijnbranders w.o. Jan Jansz.
van Bcrnevelt ten verzoeke van ..de brandewijnbranders tot der Goudc dat zij
van hun ..drinckebier niet meer en betalen als borgers impost ende c«hyns.

G. A. Gouda, Kamerboek (Burgemeestersresolutiën) 20 Nov. 1623: Op verzoek
Van den pachter van den brandewijn-accijns is dc eed afgevorderd van
branders.
dappers en uitslijters. Id. Kamerboek 13 April 1689: „Is na deliberatie goetgc-

-ocr page 244-

allerlei gunsten, de vestiging van nieuwe branderijen ter plaatse
te bevorderen, mogelijk daarmede tevens de achteruitgaande brou-
werij nieuw leven in te blazen.

Aanleiding tot deze beschikkingen was een request van Sara de
Clercq, wed. van Roeland van Overveld, brouwster en brandster
op de W.z. van de haven, in het jaar 1727. i) Zij klaagde daarin
over de vele lasten die haar werden afgevorderd, zwaarder dan de
branders in de steden Weesp en Schiedam te dragen hadden, waar-
door het haar onmogelijk was „anders als met groot verlies in de
voorss. negotie langer te continueerenquot;, tenzij dan de magistraat van
zijn welwillendheid deed blijken.

De Heeren waren goedgezind en toonden dat, door zoo goed als
alle wenschen uit haar verzoekschrift in te willigen. Zoo kwam in
Febr. 1727 tot stand een „Reglement voor de branders of ruwstokers
binnen de stad Gouda.quot; 2)

Zij werden daarin vrijgesteld van stads-accijnsen op de inkomende
granen (resp. ƒ 3:3 st. per last rogge, ƒ 1:1 st. per last mout, ƒ 1:8
st. op het „hartkoornquot;); op de kolen werd de accijns 8 st. (i. pl. v.
12 st.) per hoed, op de turf ƒ 1:5 st. (i. pl. v. ƒ 1:11:4) per 100
ton; het kraan- en sleepgeld werd verlaagd; het maalloon bleef ech-
ter st. per zak rogge en st. per zak mout, hoewel ook
daarvan ^ st. verlichting was gevraagd.

Evenmin blijkt het verlangen: den uitslag te mogen doen, zoo

vonden ende verstaen tot gerieff van de respective coornbrandcrijcn de molenaars
gehouden sullen syn deselve te bedienen om haer coorn tc malen bij tourbeurtcn
van een macnt en tot dien eynde syn aenvangh nemen als volgt... (komen dc
5 molens).quot;

Id. Publicatieboek 1678—1718, 23 Mei 1689: „Waerschouwingh branderij van
Rudolph Zobbcsquot;. Er was zeep geworpen in de „waterlockingequot; op de Oostzijde
van de Raem „daeruyt getrocken wort het water voor de branderije.quot; (Premie
wordt gesteld op het aanbrengen der daders.)

Id. Kamerboek 1 Nov. 1689: „Op het geremonstreerdc van de respective bran-
ders van dc brandewijnenquot;
is hun toegestaan i.pl. v. 32 stoop tc gelijk. 16 stoop
aan de verkoopers uit te slaan. Ook werden ze vrijgesteld van het ..aengeven
yder week van dc brandewijnen bij haer gebrantquot;. alsmede van de aangifte der
ingeslagen „moerenquot;.

Id. Res. Vroedschap 30 Jan. 1695: Op verzoek van den pachter van het „stort-
coorenquot; bepaalde de Vroedschap dat dc „brandewijnbranders cndc ruystoockcrsquot;
dien accijns hadden te betalen. Op dien dag werd afgewezen een verzoek van
„brandewijnvercoopers, ruystoockcrs, brandewijnbranders cndc distelateurs van
waterenquot; om den stads brandewijn-accijns van 6 st. op 2 stuiver per stoop
(= pl.m. 2.4 L.) te verlagen.

1)nbsp;G. A. Gouda. Requestboek Magistraat K. Januari 1727.

2)nbsp;G. A. Gouda. Kamerboek 1725—28. 1 Febr. 1727.

-ocr page 245-

van groot als klein vaatwerk „mits telkens gebruikende een behoor-
lijk billietquot; zonder „genoodsaekt te sijn eenige rekenschap met den
Pagter te houdenquot;, te zijn vervuld. Ook nog in ander opzicht namen
Burgemeesteren voorzorg tegen mogelijke fraudatie: als een brou-
wer tegelijk rouwstoker of brander was, zou hij „bij handtasting
moeten beloven, van de verleende vrijdommen alleen gebruik te
niaken ten behoeve van zijn branderij. (Boete ƒ 30001)

Bij geruchte zullen Burgemeesteren hebben gehoord van de be-
zwaarnissen. die de branderijen konden teweegbrengen; zij waakten
daartegen bij voorziening: op géén andere plaats dan op de „Lasa-
ruskadequot; zouden de branders varkens mogen mesten of hokken of
schotten te dien einde maken, evenzoo moesten ze voorkomen dat er
spoeling in de „waterschappen of cingelsquot; van de stad kwam. Kon-
den ze de spoeling niet verkoopen, dan moest die naar een aangewe-
zen plaats worden vervoerd.

De gedroomde branderijen hebben zich laten wachten; de „be-
hoorlijke acte van consentquot; hebben Burgemeesteren misschien nim-
mer verleend, de brandersvarkens, aan welke een afzonderlijke
marktplaats op de „magere varkensmarktquot; bij de Kleiwegspoort was
aangewezen (navolging van Delft), zullen die ruimte wel nooit
hehjben gevuld. Op zijn allerhoogst kunnen we in de 18de eeuw te
Gouda het bestaan van een enkele branderij — en dan nog onge-
twijfeld met gapingen — aannemen. Zoo vernemen we in 1788 van
Gerrit Hanneff. brouwer en brander in „de Zwaanquot;. In 1795 was
^eze nog te Gouda gevestigd. O Een opgave van zijn ketels, enz. is
evenwel nergens te vinden. Ook hier zal de reden, dat de brande-
quot;^\'jen
zich niet hebben laten trekken, wel gezocht moeten worden
de moeilijkheden, aan den export van Gouda uit verbonden. Alleen
de omgeving kon als afzetgebied in aanmerking komen.

-ocr page 246-

HET BEDRIJF EN ZIJN PERSONEEL.

Het spreekt van zelve, gezien de algemeene verbreiding der bran-
dewijn-industrie, dat in onze literatuur der 17de en 18de eeuw een
aantal uitingen te vinden zijn, die betrekking hebben hetzij op de
fabricage zelf, hetzij op het product.

f Tegenover het boekje „Bacchus Wonder-werckenquot; van Dirk
; Pietersz. Pers. in 1628 te Amsterdam uitgegeven, waarin het drank-
^ misbruik wordt gehekeld, i) staat
„De lof der jeneverquot; van Robert
; Hennebo, een gedicht dat voor \'t eerst in 1718 verscheen en sedert
j herhaalde uitgaven beleefde. 2)

Hennebo 3) droeg zijn gedicht op aan „de burgeren en inwoon-
deren der steden Keulen, Rhijnberk, Schiedam, Weesp en Amster-
damquot;. die den Jenever als ..zuil van hunnen staetquot; moesten roemen:
..Zoo lang de bess\' leeft, Keulen leeft,
„Rhijnberk, 4) zoo lang \'t jenever geeft;
„Schiedam, zoo lang uw haartsteên rooken,

^ Weliswaar staan in het aanhangsel „Suyp-stad of Dronckerts Levenquot; de
tempels van Bacchus en Bierana op den voorgrond, maar ook de tempel van
Doctor Brandamoor is niet vergeten:

„En tegen gicht of koorts, daer is de brandewijn
„De treffelijxste konst, de rechte medicijn.
„Indien ik al de deugd van deze medicijnen
„Wou stellen op \'t papier: Galenus most verdwijnenquot;,
luidt het satirisch.

2)nbsp;O.a. in 1723, 1735, 1736, omstr. 1800, 1829, (alle in Amsterdam), omstr.
1830. eenigszins verkort, in Schiedam; ten slotte in 1920 nog een herdruk van
de uitgave van 1723 door de Erven Lucas Bols, Amsterdam.

3)nbsp;Hij was toen hospes in het „Gulden vlies van Jasonquot;, bij het Prinsenhof
te Amsterdam, vandaar het prentje met den geknielden Jason vóór „Ceres hei-
ligdomquot;, waarvan hiernaast een reproductie.

Keulen en Rijnberk waren twee bekende centra voor de „Wachholder-
brennereiquot; (wachholder of juniperus communis, heester die de jeneverbessen
llevert). Rijnberk telde in 1698 33 branders, in 1724 20 branders, in 1729, \'54,
\'92 achtereenvolgens 23, 32. 20 „Brennereibesitzerquot;. (Opgaven ontleend aan dc
Rheinbcrgsche Kellnerei Rechnungen, Staats Archiv, Düsseldorf.)

In Keulen waren in 1764 en 1793 resp 92 en 91 branderijen (Stadt-Archiv.
Zünfte nos. 223 en 491).

-ocr page 247-

„Blijft gij behouden, door uw stoken,
„\'t Klein Weesop, roem van \'t Vaderlant,
„Is onvergank\'lijk door zijn brant.
„Zie, Amsterdam, zie, wat paleyzen
„Uit slijck op \'t Varkens-eilant reyzen,
„Voorheen een wildernis gelijk,

„De magre varkens tot een wyk.quot; i)nbsp;in

Wie, afgaande op den titel, mocht meenen in het boek,e ,.Lgt;e
nieuwe Schiedamse Jeneverstokerquot;,
in 1770 te Amsterdam ver-
schenen, 2) een soort technische handleiding te vinden, zal zich
bedrogen zien: alleen het plaatje op het titelblad, dat een distilleer-
ketel met ontvangvat voorstelt, herinnert er aan: de inhoud bestaat
uit de „aldernieuwste en vermakelijkste minnezangen, bruilofts- en
hardersliederenquot;, zonder de minste toespeling op wat de titel kon

doen vermoeden.nbsp;, ,

De „Nieuw gevondene en geapprobeerde distilleerkonst, ontdek-
kende veelderlei geheimenquot;, door Pieter van Keulen, is ondanks die
belofte,
slechts een gewoon receptenboek. 3)

In den „Spiegel van het menschelijk bedrijfquot; van Jan Luiken zal
men de branderij vergeefs zoeken, evenmin komt een verhandeling
over de Hollandsche
korenwijnstokerij voor in het groote verzame -
werk, dat op het einde der 18de eeuw in ons land is uitgekomen als
..Volledige beschrijving van alle konsten, ambachten, handwerken,

fabrieken, trafieken enz.nbsp;.

Dit laatste is te opmerkelijker, daar in de Fransche uitgave die

3^M7^..Natuurli)ke historie van Hollandquot;,Je ^eel (1776) «gt J. le.
Prancq van Berkhey (Medisch doctor) op bl. 1510 over hetnbsp;^

Qencverquot;: ..Dit snaaksche ri)m. schoon een al te ernstig lezer hetnbsp;Jf^

«nogte oordeelen. is zoo waaragtig overeenstemmend met het algemeene gebruik
van dezen drank, dat zulks niet wel natuurlijker tc schetsen zij.

Bij Joannes Kanncwet In de Nes. Dat was tc^nTecds de 9de druk
Van gelijksoortigen aard is het 18de eeuwsche liederboekje
^vljker maagkruyen om op best Wecsper korcngoct te zetten en s
teren in tc ncemenquot;, te bekomen bij Joris Regtult op Kattenburg, (z.J.) met het
niotto: „Op Wccsp!

Geef ml) den voorloop van uw wijncn^^
En houd dc spoeling voor dc zwijnen.
Bij Jan ten Hoorn, Amsterdam. 1696.nbsp;, .

Dordrecht, 1788-1820, 24 deden. De bierbrouwerij bijv. is er wel m

opgenomen, bewerkt door J. Buys. (Dordrecht 1797).nbsp;s-.w-r^^zt

In het Dultsch uitgegeven als: Dcmachy, Laborant .m groszen, ubersetzt
niit Anmerkungen von
Hahnemann, Leipzig 1784, 2 deelen (2e uitgave in l/öD
\'net „Anmerkungen des
Doet. Struvc und H. Hahnemann ).

-ocr page 248-

U T I L E amp; D U L C E..

T\\E RUdcr yaf7fo» knicld met zy« ^cUencie voet
■^Voor Ceres Heiligdom, cn onderofferbranden
Smeekt hy de Graan-Godes mei opgeheeye banden
Om Kenlfe vopt, daar hy de Lof van zi»gen moet,
^ppoilo boord zyn klagt daar hy voor \'t Aütaar legt
^^ßraalthem met een Geeft.geßookt naar zyn beglt;crcn\'.,
^ezeeten op Nrltn wipt uleufreten en veeren,

Plaat uit Hennebo\'s loflied.

-ocr page 249-

c

. igt;-

w

-ocr page 250-

aan de Hollandsche ten grondslag heeft verstrekt, wel degelijk een
studie voorkomt van Demachy, „l\'Art du distillateur d\'eau de vie.\'
Welke aanleiding er kan hebben bestaan, juist dit bedrijf weg
te laten, kunnen we niet uitmaken; mogelijk is \'t dat zich onder de
Hollandsche branders niemand geroepen voelde om het „geheymquot;
van hun techniek uiteen te zetten, i) mogelijk ook dat men zulks
overbodig oordeelde naast het werkje:
„de nieuw ontdekte Distilleer-
konstquot;,
dat in 1736 2) te Amsterdam in \'t licht was gegeven en
in 1763 een tweeden druk beleefd had. 3)

De schrijver, J. K. B., (Jakob Bols?) die zich „distillateurquot; noemt,
kende het „rouwstokenquot; waarschijnlijk niet uit eigen ervaring, maar
heeft zich uitvoerig laten inlichten over alles, daarop betrekking
hebbende.

Eerstehandsch werk is dit dus niet; maar bij gebrek aan een Hol-
landsch boek in den geest als de brander Neuenhahn in Nord-
hausen schreef („Die Branteweinbrennerey nach theoretischen
und praktischen Grundsätzenquot;, Erfurt 1791, 2e druk), voorafgegaan
nog door Joh. Aug. Grotjan met ,,eines Nordhäusers güldene Kunst
ßrantewein zu brennenquot; (Nordhausen 1754), kunnen we het waar-

„Het groot getal branderijen in deze provincie werd naar de opinie der
branders toegeschreven aan de konst die sij besitten, niet alleen om de moutwijn
en genever beter te können maaken, maar ook het geheym om meerder uit de
flraanen te können trekken dan de buytenlandschequot;, verzekeren ons de
koperslagers, (in 1776), die aan de Staten van Holland intrekking verzochten
van het placaat van 31 Jan. 1776, waarin de uitvoer van branderij-gereedschap-
pen was verboden.

„Een uytvoerig en omstandig bericht van de nieuw ontdekte distilleer-
konst, waarin niet alleen de nodige instrumenten, regeering van het vuur, ma-
terien en stoffen, maar ook de manier van met weinige onkosten, doch cchtcr met
overgrote winst, allerhande ruwe cn fijne wateren te distilleren, alsmede d\'inwcr-
king, toezetting, fermentatie amp;c amp;c, klaar en duydelijk worden beschreven en aan-
gewezen, door J. K. B.. reets 40 jaren lang ende noch tegenwoordig distillateur.
Te Amsterdam bij Pieter Aldewereldt, 1736.quot;

3) „Verbeterde nieuw ontdekte distilleer- cn stookkonst, behelzende ccn
uitvoerig bericht van de maat en gewichten, kunstwoorden, werktuigen, lutcrcn,
het vuur, inwecking, moutmaking, stooken cn distillecren van ruwe en fijne wa-
teren, oliën en cordialen: het distilleercn van gewassen en planten, wijn. azijn
6c. Eerst beschreven door J. K. B. ervaren distillateur.

Tweede druk, overzien, verbeterd, vermeerderd cn verrijkt met veele fraayc
geheimen door Polyhistor. Te Amsterdam bij Steven van Esvcldt, 1763.quot;

Nordhausen had in 1726: 70 „Brennherrenquot; met 84 ketels, in 1762: 85
branders met 127 ketels; in 1789 waren cr 92 branderijen. (Karl Meyer, Ge-
schichte des Nordhäuser Branntweins, Nordhausen, 1907).

Bijzonderheden over Nordhausen komen ook voor in „Anleitung zur Tech-
nologie oder zur Kcntnis der Handwerke, Fabriken und Manufacturenquot; van

-ocr page 251-

deeren als een betrouwbare weergave van den gang van zaken in

de branderij in zijn dagen.

Chomel heeft dan ook in zijn „Huishoudelijk woordenboekquot; het
artikel over
„koorn-brandewijnquot; zoo goed als letterlijk aan deze
„Distilleer- en stookkonstquot; ontleend. i)

Het productie-proces was weinig ingewikkeld; van de mechani-
sche en chemische werkingen had men een zeer onvolkomen voor-
stelling. de menschelijke handelingen geschiedden zuiver empirisch
en steeds traditioneel, totdat een toevallige gebeurtenis daarin ver-
andering bracht.

Bij de alkohol-fabricage uit graansoorten moest eerst het daarin
voorkomende zetmeel worden omgezet in suiker, die dan door toe-
voeging van gist werd veranderd in alkohol. Men kon dus in het
technische procédé onderscheiden:

le het mouten, waarbij de geweekte gerstekorrel ontkiemde cn
zich diastase vormde, een enzym, dat de omzetting van zetmeel tot
moutsuiker moest bewerkstelligen. Begrijpelijkerwijze ontbrak elk
inzicht in dit geheimzinnig gebeuren, bij J, K. B. zoowel als bij
Brender a Brandis, die de mouterij nog uitvoeriger besprak. 2)

Wanneer de ontkieming tot een bepaald punt gekomen was (na
enkele dagen), dan werd de gerst geëest. d.w.z. op den eestzolder of
eestvloer, een roosterwerk waarop een haren kleed lag, uitgespreid,
en verhit tot 50 è 100° C.. waardoor zij droogde en tevens de kiem

gedood werd.

In de Hollandsche branderijen werd óf inlandsch óf Engelsch
— geïmporteerd — mout gebruikt. Oorspronkelijk konden de bij de
brouwerijen behoorende mouterijen in de behoefte voorzien. Toen
in de 18de eeuw de eene brouwerij na de andere verdween, bleven

Johann Beckmann. GöUingcn 1777 (herdrukken: 1780. 1787. 17%. 1802) Als
herinnering aan zijn reis door Holland in 1762 maakt hij (bl. 204) nog melding
van de groote branderijen in Weesp. van waar veel brandewijn ..über Wacholder-
beeren abgezogenquot; naar Westfalen ging.

1) M Noël Chomel. Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig cn konst-
woordenboek, 2c verb, druk door J. A. dc Chalmot, Leiden. 1778. deel 3. bl.
1595 V.

Curiositeitshalve zij hier nog vermeld, dat in een lidmatenboek der Luthersche
gemeente tc Rotterdam (Archief Luth. gem. no. 668. anno 1686—1697. berus-
tende Gem. A. R\'dam) voorkomt ccn begin (Voorbericht) van ..Aen dc distela-
teurs onderrichtingcquot;.

-) In: ..Vadcrlandsch Kabinet van Koophandel, zeevaart, landbouw, fabrij-
ken. enz.quot; uitgegeven door G. Brender ä Brandls. Amsterdam 1786. art. mouteri|,
bl. 109 V. V.

-ocr page 252-

Te A.MST KKT^AM

Titelblad van ..De nieuw ontdekte distilleerkonst\'

-ocr page 253-

c

. igt;-

w

-ocr page 254-

de mouterijen als zoodanig zelfstandig voortbestaan of werden ge-
kocht door een consortium van branders. Groote fabrikanten {b.v.
d\'Arrest in Weesp, Matthijs Bos in Rotterdam e.a.) hadden ook hun
eigen mouterij, waarin al of niet voor anderen werd gewerkt.

Daarnaast echter had er op groote schaal invoer van mout plaats.
Op het eind der 18de eeuw bedroeg deze voor de Maashavens ge-
zamenlijk: 1)

1785nbsp;: 2028 last.nbsp;1789 : 4954 last.

1786nbsp;: 2554 last.nbsp;1790 : 1246 last.

1787nbsp;: 3567 last.nbsp;1791 : 1122 last.

1788nbsp;: 4767 last.nbsp;1792 : 577 last.

De oorzaak van den plotselingen val na 1789, die van blijvenden
aard schijnt geweest te zijn, zal wel gezocht moeten worden in den
aanbouw van mouterijen door de branders zeiven. 2) Immers, de
branderij-industrie nam in dien tijd geregeld toe en de
rogge-aan-
voer na 1790 is daarmee in overeenstemming, zooals uit de volgende
cijfers, den invoer van rogge over dezelfde jaren, eveneens voor alle
Maashavens aangevend, kan blijken. (In lasten.)

1785

. 1786

1787

1788

Uit zee:

6.128

297

995

2.154

Uit Duitschland:

1.296

1.141

744

390

Uit Brabant:

2.976

20.113

12.704

10.053

10.400

21.551

14.443

12.597

1789

1790

1791

1792

Uit zee:

4.746

8.597

9.693

13.879

Uit Duitschland:

468

23

149

47

Uit Brabant:

48

156

377

364

5.262

8.776

10.219

14.290

gt;) De cijfers zijn afkomstig uit den

..Staat der

voomaam-Ste

goederen

uiycvi^iu cinuwii i.ti. iv-oouii ucr /nuiniriiiiicii op ue iviazc

1784—\'93.quot; (A. R. A., Archief Admiraliteiten.) Men bedenke, dat ook groote
hoeveelheden graan uit Amsterdam naar Schiedam werden verscheept.

2) De aanzienlijke invoer van (ongemouten) gerst, die in 1792 tot 5892 last
steeg, wijst daar mogelijk ook op.

Omstr. 1800 bedroeg het aantal mouterijen tc Schiedam 55, in 1811: 15, in 1816:
42, alle met 2 werklieden. In 1800 werd berekend, dat 55 mouterijen per jaar
11.960 last gerst tot mout konden maken, dic ccn V/^ X zoo groote quantiteit
mout opleverden.

-ocr page 255-

Er moge in deze getallen weinig lijn te bespeuren zijn, (de invoer-
grootte was o.m. ook afhankelijk van het resultaat van den binnen-
landschen rogge- en gerstoogst). aanzienlijk bleven ze — voor de
verhoudingen uit dien tijd — in ieder geval.

2c het malen op den moutmolen. Aldaar werd het mout gekneusd
of grof gebroken. De rogge echter moest tot een grof meel worden
gemalen, om de oplossing van het zetmeel te bevorderen.

In een vorig hoofdstuk is gewezen op het gemeenschappelijk
bezit der molens van een compagnieschap van branders. In Schie-
dam was dat de regel, evenals in Delfshaven; elders waren de mout-
molens, zooals in Weesp, eigendom van één, of slechts enkele bran-
ders, of — doch dat was uitzondering — in particuliere handen en

werkten dan als loonmolens.

3e het beslaan. Uit den molen werd \'het meel naar dc branderij
gevoerd, waar het gewoonlijk eenigen tijd in zakken op de meel-
zolders werd opgelegd: men herinnere zich de klachten der bran-
ders tc Delft over het meel. dat zij ..warmquot; moesten beslaan d.w.z.

zóó uit den molen komend.

Het werk in de branderij begon met het zoogen. beslag maken,
waarvan het doel was dc omzetting van het zetmeel in de rogge
tot suiker door inwerking der diastase van het mout. Het geschiedde
in dc , setkuipenquot; (Weesp) of „beslagbakkenquot; (Schiedam, enz.) \')
In Weesp nam men gewoonlijk gelijke hoeveelheden rogge en gerst,
in Schiedam had men als vaste verhouding twee deelen rogge tegen
1 deel mout, bijv. 200 pnd. rogge- en 100 pnd. moutmeel per beslag.

Om 2 maal daags ruw te stoken met een ketel van 10 aam, bere-
kende J. K. B., moest men eiken dag 8 zakken meel gereed hebben
staan, voor iedere aanzet-kuip 2 zakken. In een branderij dienden
daarom 12 zetkuipen aanwezig te zijn. De inhoud van 2 zctkuipen
of 4 zak. kwam te gelijk in den ketel. Dit leverde 2 aam ..ruwgoed
op. Van twee stooksels. dus 4 aam ruwgoed, verkreeg men 1 aam

„fijnequot; brandewijn.

In iedere zetkuip (5 aam = H.L. groot) was te voren een
zekere hoeveelheid b.v. 2 steekan (pl.m. 40 L.) koud water gegoten,
\'s Morgens werd. na opstoking van den distilleerketel, begonnen
met een 2^ aam (ruim 3^^ H.L.) kokend heet water of ..dunquot;
(het overschot van een distillatie in den ketel) daarbij te storten.
Daarin werd dan het meel ..beslagenquot; d.w.z. met den bcslagriek goed

1) Deze stonden op de „stellingquot; tegenover dc ketels.

-ocr page 256-

door elkander geroerd tot een dikke pap, gedurende eenige
minuten. Vervolgens bleef het een uur stil staan om dan opnieuw 2
uren lang te worden geroerd „opdat er geene droge klonters in
blijven zittenquot;, d.w.z. opdat de versuikering van het zetmeel volko-
men zou geschieden.

Ten slotte werd de beslagbak dan met koud water of dunne spoe-
ling uit den bovenbak aangevuld tot een groote handbreedte onier
den rand, waarna er 2 (\'s winters 3) mingelen van pl.m. l]^ L.
van de „beste, varsse en dikke gestquot; aan werd toegevoegd. Zoo liet
men dan het beslag 2 a 3 dagen staan om te gisten, waarvan het
doel was de omzetting van moutsuiker in alkohol te verkrijgen.

Voor deze bewerking gebruikte de brander biergist, die hij betrok
uit een brouwerij ter plaatse, óf kocht van gisthandelaars die de
gist bijv. uit Brabant deden komen óf die, zooals in Weesp, door
hem zelf werd gefrabiceerd in de zoogen. „dunbrouwerijquot;,i) die daar
aan bijna iedere branderij annex was.

Van eenig besef dat ook bij dit proces gistvorming plaats had
bemerken we bij J. K. B. geen spoor. In den eersten druk spreekt
hij op bl. 4 „van \'t doen fermenteeren of gesten in \'t inweekvatquot;,
zonder eenige nadere verklaring, in de latere uitgave wordt „fer-
mentatiequot; omschreven als „eene opzieding gemaakt door de geesten
die uit eenig lichaam willen vliegen, waardoor de stoffen opzwellen,
gisten en luchtig worden.quot;

Als het beslag „rinsquot; geworden was, oordeelde men de wijngis-
ting afgeloopen, en werd het vocht uit de beslagbakken door middel
van een lange houten goot overgebracht naar den ruwketel .

Daarin had dan de distillatie plaats: het geesthoudende deel van
het mengsel verdampte, steeg op door den helm en kwam via den
slangpijp, die door het koelvat liep, (waarin de damp condenseerde)
als licht-alcoholhoudende vloeistof, het ruwnat, terecht in het zoo-
gen. grondvat, het ,,ruw-ontfangvatquot;. De productie van één beslag-
bak heette een
peil. Het was gewenscht. raadde J. K. B. aan, om zoo
spoedig mogelijk, uiterlijk na 2 of 3 dagen, de verzamelde peilen
ruwmat op den fijnen ketel te brengen, ..alzoo het ruwe nat langer
ongestookt liggende, gants verderven zoudequot;.

Het uitgekookte beslag, dat in den ruwketel achterbleef, het ,.dik
en dunquot; (Weesp), de „spoelingquot; (Schiedam), liet men onder uit

1) Op 22 Dec. 1711 eischten Schepenen van een aantal branders te Weesp
den eed, dat zij met hun „dunmakersgereedschapquot; geen bieren zullen brouwen.
(Rol Schepenen-commiss. 22 Dec. 1711).

-ocr page 257-

den ketel naar de spoelingbakken loopen (of het werd daarin op-
gepompt) en diende als veevoer, hetzij ter plaats zelve (de var-
kens!), hetzij in de omgeving, waartoe het werd weggehaald met
karren of schouwen; het zoogen. „dunquot; werd ook bij de nieuwe
beslagbereiding aangewend en in den ,,bovenbakquot; gepompt.

Het ruwnat werd nu in den — grooteren — distilleerketel op-
nieuw „overgehaaldquot; tot enkelnat, en onderging ten slotte nog een
derde distillatie tot „moutwijnquot; of
„koren-brandewijnquot;, i)

Daarmee was het werk van den „rouwstokerquot; geëindigd. Van de
4 aam ruwnat bleef, volgens B., een aam „fijne goede kooren-bran-
dewijnquot; over. in Schiedam berekende men als een „goeden trekquot; 11
Rotterd. stoopen (28 L.) per 100 pnd. meel.

Alsdan kon de brander zijn product verkoopen óf de bewerking
voortzetten door nogmaals een distillatie toe te passen, waarbij aan
den moutwijn gekneusde jeneverbessen (juniperus communis L.). óf
een aftreksel daarvan, waren toegevoegd, wat den jenever opleverde.

Talrijke boedelinventarissen verschaffen ons gegevens omtrent de
in een branderij benoodigde werktuigen. Uit den aard der zaak zijn
ze alle zoo goed als eensluidend, met slechts geringe afwijkingen.
We geven hier als voorbeeld de beschrijving van de gereedschap-
pen, aanwezig in de branderij van Barber Mecsen, wed. Leendert
Rodenburgh, te Delfshaven, die 16 Oct. 1724 voor ƒ 10.000 werd
verkocht aan Johannes Boots Jr. te Amsterdam.quot;-)

In deze (dubbele) branderij bevonden zich:

2 „grote copere rouwkeetels van 17 ä 18 tonquot;,

2 distilleerketels,

16 „eykequot; en 6 „greynequot; beslagbakken.

4 ..greyne slangekuypenquot;.

6 houten kitten, 12 losse goten, 4 spoelinggoten, 2 koperen trech-
ters, 2 houten trechters, 2 roerhouten, 3 stookijzers, 1 proefpompje,
2 proefglazen, 5 peilstokken, schalen met 198 pnd. gewichten, bene-
vens een groot aantal kleinere benoodigdheden.

In een ..enkelequot; branderij als die van Antony Rudolphus Blom-
mendal te Schiedam (1783) 3) waren cr:

Het ruwnat heeft een alkoholsterkte van 10 ä 11 pCt.. het enkelnat 2-i amp;
25 pCt.. de moutwijn 45 è 46 pCt. Al naar den inhoud onderscheidde men bij de
grondvaten het ruw-, enkel- en beste vat. Doorgaans geschiedde voor den
..korenwijnquot; nog een vierde overhaling.

2) G. A. R\'dam. Protocol nots. N. van der Vaart 1724—\'25, no. 46.

•quot;«J G. A. Schiedam. O. R. A. Stukken behoorende bij desolate boedels,
no. 292.

-ocr page 258-

3

h\\vr?quot;nbsp;• V. \\ y^. vu \' yy- quot; Vu f. I ,

\'T

I I

-,=1-nbsp;-r/ v\'iw/.

Afbeelding van de branderij „de Papegaayquot; te Delft ± 1790.

-ocr page 259-

c

. igt;-

w

-ocr page 260-

2 ruwketels. die gekost hadden 2 X ƒ 779:12:8 = ƒ 1560.
2 helmen, id. 2
X ƒ 30 = ƒ 60. 2 kuipen 2 X ƒ 45 = ƒ 90.

2 slangen 2 X ƒ 90 = ƒ 180.

1 distilleerketel ƒ 814. 1 helm ƒ 76. 1 slang ƒ 726. 1 kuip ƒ 45,
16 beslagbakken 16 X ƒ 24 = ƒ 384, enz.

Daarbij kwamen dan nog de grondvaten (b.v. een best vat met
deksel ƒ 136, een enkel vat ƒ 49), spoelingbakken, pompen, enz.,
zoodat de inrichtingskosten van zoon gewone branderij op zijn
minst op ongeveer ƒ 4500 kunnen worden gesteld.

In Weesp waren de ketels gemiddeld grooter dan in het Zuiden
van Holland. Terwijl ze in de laatste als regel beneden de 1000 pnd.
gewicht bleven, treffen we er in Weesp aan van 1088, zelfs 1320.
1363 pnd., met slangen van 610, zelfs 905 pnd. gewicht aan koper.i)
Overigens was er, zoover we konden nagaan, de productiewijze
vrijwel dezelfde als in de Maassteden. Dat veranderde echter in het
laatste kwart der 18de eeuw, toen men zich in laatstgenoemde
plaatsen op het gistmaken ging toeleggen. (In Weesp geschiedde dat

pas ver in de 19de eeuw.)

Wanneer daarmede een aanvang is gemaakt, zal wel nimmer
vastgesteld kunnen worden. 2) Steeds was in de branderijen voor
de bevordering van het gistingsproces van biergist uit de brouwe-
rijen gebruik gemaakt (we zagen, dat in Weesp de branders daar-
toe zelf „dunbrouwerijenquot; bezaten), die men onontbeerlijk achtte.
Mogelijk is \'t dat door louter toeval — een oogenblikkelijk gebrek
aan biergist bijvoorbeeld — gebruik is gemaakt van het gistschuim.
dat zich in de beslagbakken aan de oppervlakte had gevormd en
dat dezelfde werking bleek te veroorzaken als de biergist.

Na deze waarneming zal het overige zich zelf gewezen hebben:
vervanging der biergist door het eigen product. 3) daarna een bevor-
dering van den gistgroei. door de dunne vloeistof uit het beslag
in afzonderlijke vlakke gistbakken over te brengen, terwijl het proces
van het achtergebleven dikke beslag doorging. Na een dag werd

n R A. Haarlem. O. R. A. Weesp. Stukken behoorende tot desolate boedels.

2)nbsp;Kiby Handbuch der Presshefenfabrikation, Brunswijk. 1912, deelt op bl.
2 mede. dkt Donndorf In 1817 heeft gesproken over dc sedert 1781 in de Hol-
landsche branderijen bedreven gistfabricage. die als „geheimquot; naar Duitschland

ae ook: Dr. F. G. Wallcr. Een vergeten uitvinder, een bijdrage tot dc ge-
schiedenis der gistfabricage. (Chemisch Weekblad 1913. bl. 635).

3)nbsp;Bij voorkeur echter bleef men biergist aanwenden, daar de eigen gist spoe-
dig degenereerde.

-ocr page 261-

de gevormde gist afgeschept en het gistnat weer in de beslag-
bakken teruggevoerd. Reeds omstreeks 1780 moet zoo in de Hol-
landsche branderijen zijn gewerkt.

Natuurlijk merkten de brouwers deze concurrentie al spoedig
gevoehg. In Dec. 1784 beklaagden zij zich bij de Staten van Hol-
land, om een verbod dezer „konstgistquot; tc verkrijgen. Eenige jaren
lang hebben brouwers en branders elkaar toen met langwijlige me-
mories bestookt 1): een besluit van de Staten is niet genomen,
misschien ook doordat bakkers, grutters enz. de branders krachtig
steunden. 2) Zoo bleef de gistproductie een, steeds in belang toe-
nemend, nevenbedrijf der Hollandsche branderij.

Over de grootte daarvan kunnen ons eenige cijfers dienen, ont-
leend aan de productieboeken uit het archief-Loopuyt. 3)

in de maand 1793 werd 448 pnd. gist a 3% st. verkocht, opbrengst
dus ƒ 84, de maand Jan. 1794 leverde 769 pnd. op (dagproductie
bijv.: 31, 36, 29, 44, 31, 27 enz.) in Maart waren er dagen van
69 pnd, enz.

Op de uitslag-rekening van den brander-distillateur Pieter Hol-
lander over het jaar 1801 komen o.m. de volgende posten voor:

,.de gist uit mijne branderij sedert P January tot ultimo Dec.
1801 bedraagt te zamen ƒ 2252:5:—quot; •»)

..aan J. Wenneker alhier geleverde spoeling sedert 1° Jan. tot
ult°. Dec. 1801 ƒ 1569:15:—quot;.

Het bijproduct had het afvalproduct in opbrengst overvleugeld.
Waar bleef de brander met zijn hoofdproduct, den moutwijn?
Bij verschillende gelegenheden is het ons reeds gebleken, dat het
vooral de Rotterdamsche handelaars en distillateurs waren, die op-
traden als koopcrs van den moutwijn te Schiedam.

Dr. E. M. A. Timmer. Dc generale brouwers van Holland, hoofdstuk
VIII: dc strijd om het glstmonopollc. bl. 126—176. Van Riemsdijk, a.w. bl.
87—93.

Ze vonden de brandersgist beter cn gocdkoopcr.

Ncderl. Economisch-Historisch Archief, quot;s Gravenhage.
■•) G. A. Schiedam. Stukken desolate boedels (Jan Hagendoorn. 1805) Ge-
leverde gist aan P. Hollander (brander cn gistkoopcr): Jan. 1804 404 pnd. a 4
St.. Febr. 344 pnd.. Maart 341 pnd.. April 395 pnd.. Mei 382 pnd. h 3% st.
Juni 418 pnd.. Juli 504 pnd. è 4 st. enz. De biergist kostte toen 7 st. het pnd.

Voor het dagverbruik aan gist in ccn branderij zie men den producticstaat in
bijlage XV.

®) Op 14 Mei 1689 eischte bijv. Gijsbert van Meel. koopman te Rotterdam,
van Gillis de Hoy levering van 10 stukken procfhoudcnden moutwijn ..tot 6%
£ de 30 virtclsquot; op 10 Febr. 1689 door den makelaar Hugo Erckelens aan hem
verkocht.

-ocr page 262-

Zoo vinden we onder de door de Schepenbank van Schiedam
behandelde zaken herhaaldelijk kwesties over niet-nakoming van
aangegane contracten, natuurlijk wanneer de moutwijnpnjs m de

hoogte ging.nbsp;•

Onder de koopers op de makelaars-nota s genoemd, o.m. m de

boedelpapieren van den brander Jan de Hoy. i) treffen we be-
kende Rotterdamsche namen aan als J. Lagarde. J.
van Twedde.
Joost van Sorgcn. Hartigh Ozy. Nicolaas Sgraafwegh. J. Haasbroek.

Cornelis van Rooyen. e.a.nbsp;c , •

Insgelijks ging een groot gedeelte van den te Weesp gefabnceer-
den moutwijn naar Amsterdam. 2) Op welke wijze nu de mout-
wijnmarkt in beide plaatsen tot stand kwam. is niet bekend; dat er
tuLchen die der beide centra, aan het IJ en aan de Maas. verband
bestond is vanzelfsprekend; evenwel geschiedde de noteermg op
verschillende wijze; de verkoopseenheid te Rotterdam en Schiedam
was de 30 virtels (= pl.m. 225 L. of 1 okshoofd), terwijl de prijs
werd uitgedrukt in £ Vlaamsch van ƒ 6. te Amsterdam en Weesp
evenwel werd de prijs opgegeven per aam (van 155 L ) m gul-
dens. 3) In de practijk was de herleiding echter gemakkelijk, daar 30

virtels gerekend werden als aam.

n G A Schiedam. O. R. A. no. 321. Als voorbeelden van dergelijke c^-
tracte^\'een tweetal in mijn: „Over de opkomst van het Schiedamsche korenwijn-
brandersbedrijf.quot; („De Economistquot; jg. 1920. bl. 564/65.)

f) De schddeischers in failliete boedels van Amsterd. handlaars in ^^Jn
en aedistilleerd. slijters enz. zijn steeds voor een groot deel uit Weesp. In 1754
Sv«%ijn in een ^dergelijk geval denbsp;Z

Cefke . Tieman . Comp.

f 1300 Kriin Hogevcen ƒ 540. allen uit Weesp.nbsp;. ^ ,. jnbsp;au 1

^ V^^r £meUs van Aken te Leiden voor f 1419 en de ScAfedammers: Abel
UvTemacrd voor ƒ 1700. Com. Spieringshock voor ƒ 700. Jan van der Schalk
4 isn rr, A Amst D. B. K. 1754. no. 41.)

L a HaaL^;ot. nots. S. J. Veriaën. Weesp. 4 Sept^ 1^7: Dirck
Pietersz.
brandewijnbrander te Weesp machtigt een advocaat te Enkhuizen om
iTr Zm in te vorderen 284 carolus guldens voor 6 geleverde amen brandewijn,
voornbsp;^ A. Weesp. Schepenrol 18 Aug. 1712. Pieter Verniers.

scLoen cischt van Jan van Ameydc de levering van 50 amen ..goede
;Sudent\'c—nbsp;op 8 Aug. op de fceurs .e ^.ns.erd.. tegen

^ f/schc\'p^^rTlSAlbertus en Jac. Ploos van Amstel eischen van
ColrSchouten. Raad van Weesp. te leveren 50 aam ..c^mbrandewi nen
t^en / 28 het aam. op 29 Dec. 1715 ten overstaan van den makelaar Jan
BrcSman gekc^ht ..met het als doen eerste aenstaende open water ofte als dc
qSemen varen.quot; Op 28 Febr. 1716 waren de schuiten gaan varen
tan Weeror^sterdam. maar ondanks herhaalde aanmaning had gedaagde
de leverantie niet nagekomen.

-ocr page 263-

We hebben er reeds vroeger op gewezen, dat de benaming dezer
eenheid o.i. verband hield met den drukken handel in buitenland-
sche wijnen en brandewijnen in de Maashavens. (Fiertel, quarteel).

Bestond er te Rotterdam en Amsterdam reeds in de 17de eeuw
voor de branders gelegenheid hun moutwijn te verkoopen op de
beurs ter plaatse, ook Schiedam kreeg zijn verzamelpunt: op 28
Maart 1718 teekenden een groot getal branders een overeenkomst,
waarbij zij zich vrijwillig verbonden om \'s middags op een door
Burgemeesteren van Schiedam aangewezen plaats, aan de West-
zijde van de Haven tusschen de Groene en Blauwe brug, bijeen te
komen ten einde aldaar te koopen en verkoopen
„coren-brandewij-
nen, genever, granen en verdere koopmanschappen.quot;

Het contract was vrijwillig, al werd er al spoedig gesproken van
„verscheijde baetsoeckende persoonenquot;, die de bepalingen ervan
niet wilden nakomen. Op verzoek van Deken en Hoofdluiden van
het brandersgilde, die meedeelden dat ruim -»/g van de gildebroeders
hadden geteekend. maar dat eenigen „stijfhoofdigquot; waren, ver-
klaarde het College van de Weth 26 Dec. 1725 de opvolging voor
elkeen verplicht met ingang van 1 Jan. 1726. Ook de makelaars
mochten uitsluitend daar hun orders tot koopen „volvoerenquot;.

Ieder brander moest dus aldaar zijn product verkoopen of doen
verkoopen, „dog (was) hiervan uytgesondert alle genever en andere
gedisteleerde wateren, dewelke aan de distelateurs ofte koopluyden
met brieven als andersints werden geordonneert omme buyten dese
stad te versendenquot;, evenzeer als het ..directe vervoer buiten dese
provintie.quot;

Alle verkochte stukken moesten aangeteekend worden in een
„beursboekquot;, dat als controle-middel kon dienen.

De pointe van de overeenkomst was gericht tegen de Rotterdam-
sche distillateurs. Daarop wijst niet alleen de vrijstelling van de
„stukken op Amsterdam i) of het Noorderquartierquot; of over zee

ld. 17 Nov. 1733. Eldcrt Janz. tc Amsterdam beweert persoonlijk van Gerrit
Block tc Weesp op 16 Oct. te hebben gekocht een stuk korenwijn à / 20 dc
aam en een stuk overgehaalde „corenwijn met annijsquot; à ƒ 21 ^ de aam. waartoe
hij hem het anijszaad zou zenden. Dit was gebeurd. ..sedert dien zijn dc cooren-
wijnen considerabel gercsenquot;, maar dc levering heeft nog niet plaats gehad.

1) Dat de vraag van Amsterdam niet onbctcckenend was. bewijzen ver-
schillende rechtskwesties, bijv.: (Schepenrol Schiedam 29 April 1724.) François
Weening. koopman tc Amsterdam, cischt van Jan Bos „corcnbrandewijnbrandcr
op het Hooftquot; nakoming van den op 24 April 1723 gesloten koop; Bos moest
hem 200 aam „coorcnbrandewljn leevcrbaar coopmansgocdquot; voor ƒ 19 per aam
zenden „tc ontfangen van dato de coop tot dc laestc november in coopers keur

-ocr page 264-

^Pt ae verzendinqskosten voor rekening van
het verkoopcontract was geteekend. De zwakkere gua

Satt 3 heeft er indertijd op gewezen, da, mét graan en wal-
T „ L brandewijn een gezocht speculatieobject aan de Hoi-

rende tot de voornaamste branders.

De eLheres doet dan aanvoeren, 4) „dat alomme h.er te lande

va^^le brandewijnen, anders geseght moutwijnen, onder d
seeckere usantie,nbsp;J-nbsp;^^J^ „„^en

-^^--tnbsp;tc acliikquot;. Slechts 25 aam was Inderdaad verzon-

met 50 amen meer of minder tcnbsp;^^Ipverina der 175 resteerende amen

den. Op 3 Nov. 1723 heeft ^/^\'^\'^j^\'^rSde had onder een ..frivool
verzocht door notari^ ennbsp;f4 pe? aam moeten inkoopen. Hij

moet ƒ 300 betalen.nbsp;Rotterdammers (we wezen cr reeds op bladz.

1) De verontwaardig ng bi) de RotU^^nbsp;^^nbsp;9 April

172 was dan ook groot ^quot;Jd,« jacob van der Laen. Johan Verhagen. Com.s
1718 een request v^ denbsp;^^ ,ennen gaven dat het soort

dl: n^ï

S^ïJ^df Cef Se»^nbsp;- -erd gedaan. Wc weten.

S de kwestie naar de vroeds^ap werd vcrwez^

^YJ\'rtnbsp;s\'Xil\' r\'h« Hof van HoUan. He..-

Juni 1712
232

-ocr page 265-

tijdt af tot seeckeren tijdt toe en dat voor een geaccordeerde pri)s
van welcke koop ende verkoop meestentijdt door een maeckelaer of
factoor contracten wierden opgestelt en onder de koopers en ver-
coopers uytgewisselt; en alsoo de prijsen van soodanige brandewij-
nen seer varieerden en dagelijcx op en afliepen, het dickmaels ge-
beurde, dat in plaets dat den vercooper die stukken brandewijn
leverde, die hij volgens contract op seeckere dagh moeste leveren, en
in plaets dat den cooper deselve ontfingh, dat den cooper en ver-
kooper malcanderen daeromtrent verstonden en alleen aen malcan-
deren goedtdeden dat gunt dat den een of anderen volgens prijs
courant soude hebben geproffiteert in cas die leverantie waerhjck
was geschiet; van welcke veranderinge van prijsen en mede hoeveel
den een aen den anderen moeste goedt doen dc voorn, maeckelaers
of factoors perünente aenteyckeninge hielden en aen welcke onder
de handelaers volcomen geloove wierde gegeven...quot;, i)

Herhaaldelijk hebben we er reeds op gewezen, dat de Holland-
sche branderij een export-industrie was. dat haar wel en wee afhing
van de uitvoermogelijkheden. Over den omvang van dien uitvoer
zijn we slechts zeer gebrekkig ingelicht, daar de enkele gegevens,
die we bezitten 2) verre van volledig zijn. Ze omvatten n.1. slechts de
Europeesche staten, waarvan Frankrijk en Spanje de voornaamste
afnemers blijken te zijn, ongetwijfeld voor wederuitvoer naar de
koloniën Naar onze eigen koloniën in Oost- en West-Indie gingen
belangrijke hoeveelheden, 3) de smokkelhandel op Engeland, voor-
namelijk van Zeeuwschc havens als Zierikzee, Brouwershaven en,
vooral. Vhssingen 4) uit gedreven, was zeer omvangrijk maar
bovenal was de steeds toenemende verzending naar Noord-Amcnka
voor dc Hollandsche branderijen de oorzaak van bloei. ^

Stevig was die basis niet; het begin der 19de eeuw zou t leeren.

1)nbsp;Dc tcchnischc term daarvoor luidde:nbsp;-nbsp;ïnMhS
van rekeningquot; schuldig zijn gebleven de som van ƒ 1805:11:-, welker Juistheid

door hem bestreden werd.

2)nbsp;Hierachter opgenomen als bijlage XVI a cn

3 Wc kumicn wel aannemen, dat gedistilleerde dranken in grootere of
klclL^ partijen voorkwamen onder alle
cargas, die in dc havens der Republ^k
werden ingenomen. Vb. het schip „Willem cn CaroUna kap Smi 758 naar

Gulnee: waarde van dc lading ƒ 37.986,nbsp;/nbsp;fsH quot; J H, quot;

Hudig, Dc Scheepvaart op Wcst-Afrika en West-Indie in dc 18dc eeuw. Hil-

^TÏ^clie^!ina\'Lon Rijnbende 6 Z.. Schiedam. Vcrko^pl^k ^ Au^
1797: ..Verkogt aan W. Wenham tc Vlissingen 25 P. genever = 2309^ virtels
a 73/8 quot;
e ƒ 3406:10 st.quot;

-ocr page 266-

toen de belemmering in dien afzet als gevolg van den voortduren-
den oorlogstoestand, de korenwijnstokerij een ernstige crisis deed

doormaken.

In zijn boek „die Hollandsgängerquot; noemt dr. Tack de branderijen
niet bij de verschillende industrieën, waarin de zich naar Holland
begevende werkzoekenden uit Westfalen en Neder-Saksen getracht

hebben hun brood te verdienen.

Toch is het aantal Duitschers, die „den suuren arbeijd als bran-
dersknegtquot; hebben opgevat, zeer groot geweest.

Uit verschillende bronnen zijn de bev/ijzen daarvoor te vinden.
In het
communicanten-register der Luthersche gemeente te Weesp
(aanv. 16 April 1645). i) waar de plaatsen van herkomst bij de
namen zijn opgeteekend, vormen de Duitsche de zeer groote meer-
derheid. Plaatsjes in Holstein. Brunswijk. Minden. Ditmarschen,
Mecklenburg. Embderland. verder ook Eisenach, Hervord, Berlijn,
Wittenberg,
Halberstadt, Rijnberk tot Kopenhagen en Karlshamn
toe komen er in voor. Vooral trekt echter de aandacht de veelvuldig
voorkomende aanduiding: Ossenbrugge (= Osnabrück): Braamsche
(Braems, Bramsche) bij Osnabrug, Vogelen bij Braems, op de heide
van Br., Uffelen (Ueffeln). Engtcr(n). hetwelk zich de geheele

18de eeuw voortzet.

Natuurlijk is niet aan te nemen, dat al deze personen in de bran-
derijen van Weesp zijn terecht gekomen, bij enkelen slechts staat
branderquot; of „stokerquot; aangegeven, doch het vrij groot aantal Luthe-
ranen onder de branders pl.m. 1700 (Hendrik van Bergen, Philip
Overdijck, Herman Wolters. Casper de Wilde, Hendrik Rietmeijer
of: Rietmaaijer, Joost en Jürgen Heuvenaar, HermanSchreuder e.a.),
waaronder er waren die als knecht begonnen waren, kan het ver-
moeden wettigen, dat hun personeel grootendeels ook tot de „onver-
anderde Augsburgsche confessiequot; zal hebben behoord.

Een ander element — sterker nog wellicht — vormden de Room-
sche brandersknechts te Weesp. Verscheidene branders alweer be-
hoorden zelve tot die religie: in 1698 bv. Lucas Heimans, Jan Tel-
lenge, Pieter Kroock, Cornelis van Drosthagen( notaris en procu-
reur)\', Hilgert Cramer. Gerrit Doncker, Barent van Lange, Casper
de Ruyter, Hendrik Bleij, Barent en Bernard van den Broek.
De Gereformeerden bleven niettemin sterk overwegend in aantal.

1) Archief der Evangelisch-Luthersche gemeente te Weesp.
234

-ocr page 267-

zooals de volgende getallen, de doopelingen der verschillende kerken
aangevend, duidelijk toonen:

doopelingen van 1675 t.e.m. 1689,
Nederd. Gereform.nbsp;Roomsch-Kath.nbsp;Luthersche Gem.

1199nbsp;449nbsp;66

doopelingen van 1690 t.e.m. 1720:

2112nbsp;951nbsp;205 1)

Van de levensomstandigheden der brandersknechts in Weesp is
ors weinig bekend. De meesten zullen ongetwijfeld na korter of
lauger tijd weer vertrokken zijn met meer of minder gevulden buidel.
Er zijn er geweest, die het risquante van het brandersbedrijf aan
den lijve hebben ondervonden: in den desolaten boedel van Jan
Blankvoort komt o.m. de volgende nota voor: Coert Sweep voor 23
weken als brandersknegt verdient ƒ 181:10:— (dus bijna ƒ 8 per
week).

Hij ontving helaas als preferent schuldeischer slechts ƒ 44:7:—.
Ook zijn makker Joost Bomhoff, die voor 4 weken en 2 dagen wer-
ken ƒ 17:7:— te vorderen had, moest veeren laten: hij kreeg slechts
ƒ 3:15:2 uitgekeerd.

Gelukkig ontving de eerste nog „voor 16 dagen en nachten op-
passens in den boedel, voeren van varkensquot; enz., voor ieder dag en
nacht 36 st. of ƒ 28:16:— en de ander voor 5 dagen en nachten ƒ 9.

Een merkwaardig document, deze materie rakende, bevindt zich
onder de boedelpapieren van Hendrik van Bergen. Het geschrift
was gericht aan den curator: „Herren Cornelius Hut, Notaris Cae-
sario und procuratori in Wesepquot; en behelsde het hier volgende:

„Wohl Edeler besonders hochzuehrender Herr Notarie!

Ihnen ist die Sache des sehligen Henrichens von Bergen, Brantt-
weins Bränners in Weesp, des Banckerottirers bekannt, und dass
ich Christian Kaupman by demselben vor Dreij Jahren gedient und
alss Er anno 1720 Banckerott worden mir an verdienten Lohn
schüldig geblieben 309 gülden-5 stüfers.

Weilen nun der Ehrliche Mann verstorben und seine Frau noch
zu bezahlen übrig hat, wie mir wol bewusst, dass Mein hochgeehrter
Herr Procurator und Commissarius in besagter Frauen Ihren Sachen
ist, und selbige unterbanden hat, alss ersuche und bitte zum instän-
digsten, Mhyherr, wolle doch so gutt seyn, weilen verdientes Lohn

R. A. Haarlem. Doopboeken Geref., Roomsche en Luthersche gemeenten.

-ocr page 268-

in den Himmel schreijt und vorauss zu bezahlen ist, und mir zu
meiner Bezahlung zu verhelfen, die jura und belohnung nach billig-
keit davon an sich behalten und das übrige an meinen bekannten
Freund Johann Henrich Abekern, Brennersknechte in Wesep jegen
Quiting zu zahlen. Ich erkenne solches mit schüldigsten Dancke, der
ich nebst Böttlicher empfehlung in erwartung erfreulicher schrift-
licher Antwort bin und verbleibe

Ihr Wol Edl Mhyhers

schuldigster Diener

Christian Kaupman.

Bünde b/Osnabrück de 4 Julij 1723.

Noch restieren von sehligen Cord Henrich Claess an verdienten
Lohn 75 gülden, bitte dienstlich auch zu befordern, dass dieselbe
davon Nachricht gegeben werden mögequot;.

Of dit product van — naar we veronderstellen — dorpsschool-
meesterlijk vernuft eenige uitwerking heeft gehad, is ons onbekend,
daar de afrekening-staten van dien tijd niet bewaard gebleven zijn.
Zeer waarschijnlijk heeft notaris Hoet dit naïeve schrijven zonder
meer terzijde gelegd.

Van het bestaan van een brandersknechts-bus hebben we in
Weesp geen spoor kunnen ontdekken. Wellicht spruiten hieruit de
klachten voort, als in 1743 van regenten van het St. Bartholomeus-
gasthuis, die alsdan ontheffing vragen van hun plicht om medicijnen
te leveren „aan veele sieke en onvermogende personenquot;, zoowel bin-
nen als buiten het huis, die „sedert eenige jaaren in considerabel
aantalquot; binnen de stad waren gekomen, t) en in 1779 van predikant
en kerkeraad der Luthersche gemeente, wier diaconie bezwaard was
met de wekelijksche uitdeeling van brood aan „een goed aantal
behoeftige leeken.quot; 2)
? Arbeid op Zondagen en feestdagen van de Gereformeerd Chris-
telijke kerken was verboden; alleen als de branders „tot voortset-
ting van \'t brandewijnbrandenquot; genoodzaakt waren „geduurende
den Sondag te setten ofte aan te brouwenquot;, zouden ze van de boete
ad ƒ 3 zijn „geëxcuseertquot;. 3)

1)nbsp;G. A. Wcepp. Res. Vroedschap 2 Febr. 1743. Er wordt hun aangeraden
„met het geven van brieffies als anders wat voorsigtigheyd te gebruyken.quot;

2)nbsp;G. A. Weesp. Res. Vr. 25 Maart 1779. Zij krijgen vrijstelling voor de
diaconie van stads-accijns op brood.

3)nbsp;G. A. Weesp. Willekeuren 24 Mei 1671, 17 Nov. 1746 en 16 Nov. 1751.

-ocr page 269-

In 1766 ordonneerde het college van Schout, Burgemeesteren en
Schepenen te Weesp dat alle knechts, die in „fabricquen of trafic-
quenquot; werkten en bij de week werden aangenomen of gehuurd, bij
het verlaten van hun dienst 14 dagen te voren moesten waarschu-
wen op verbeurte van ƒ 25.

Natuurlijk vielen daar ook de brandersknechts onder, althans in
de Schouts-rol van Weesp vinden we op 22 Juli 1766 een klacht van
Burgem. d\'Arrest tegen Anthony Siebelma, die op 8 Juni zonder
„behoorlijke waarschouwingquot; zijn branderij had verlaten cn bij Jan
Vastwijk was overgegaan. De gedaagde beweerde, van de ordon-
nantie niet geweten te hebben „vermits hij niet schrijven of leesen
kan,quot; maar een week voor zijn vertrek daarvan kennis te hebben
gegeven, i)

De dagtaak in de branderijen was lang en inspannend. In 1785
wendden de branders van Delfshaven zich tot de regeering van
Delft met het verzoek hun meesterknechts te ontslaan van schutters-
diensten.

Zij motiveerden hun verlangen met de verklaring, dat de meester-
knechts van \'s morgens 4 tot \'s avonds 8 of 9 uur zwaren arbeid had-
den verricht, zoodat zij, in geval zij dan tot \'s morgens 4 uur naar het
wachthuis moesten, te veel vermoeid zouden zijn om de noodige
aandacht aan hun werk te besteden, terwijl „aan de attentie van
hunne meesterknegt hunne trafique afhangtquot;. Ook kwam het dik-
wijls voor, dat de beëedigde meesterknechts des nachts bij het in-
schepen van moutwijn, die met hoog water naar Rotterdam werd
gezonden, aanwezig moesten zijn om het declaratoir te teekenen. 2)

Bij deze arbeidstijden 3) hoeft het ons niet te zeer te verwon-
deren wanneer de hoofdgaarder der beschreven middelen tc Schie-
dam, Cornehs Zillesen, in 1783 als zijn oordeel over dc branders-
knechts uitspreekt: „menschen die over het geheel genomen, weinig
belang stellen in \'t intrest van hunne meesters, vooral indien daar-

1)nbsp;R. A. Haarlem. Schouts-rol Weesp 22 Juli 1766. Slechts 5 dagen te voren,
verklaarde dc procureur van d\'Arrest. Dc man werd veroordeeld.

2)nbsp;G. A. Delft. Res. Burgem. 24 Nov. 1785. Ze kregen hun zin: 24 Dec.
d.a.v. bepaalden Burgemeesteren dat dc meesterknechts noch bij dag noch bij
nacht aan de brandspuiten dienst zouden doen. In onverhoopte gevallen moesten
ze zich naar de branderij van hun meester begeven om daar voor diens bezittin-
gen zorg tc dragen.

Nog in 1869 trof de staatscommissie in Rotterdam ccn branderij aan, waar
van \'s ochtends half 4 tot \'s avonds 8 uur werd gewerkt zonder schafturen.

Trouwens die voorbeelden zijn met vele te vermeerderen.

-ocr page 270-

door hun werk maar iets verzwaart. (Hun eigenbelang en gemak)
is alleen de drijfveer hunner daden, al dat daar tegen strijdt, hoe
voordeelig voor hunne meesters, is veroordeeld en wordt met tegen-
zin gedaan. Hiervandaan dat zij, tot gemak van hun zeiven, in eens
zo veel vuur onder de ketels leggen, dat zij in langen tijd er niet naar
hoeven om te zien en wel zo, dat ze zelfs \'s namiddags een uur of
twee gerust kunnen gaan slapen.quot; i)

Het moet het — in hun oogen — begeerlijk hooge loon geweest
zijn, dat deze menschen (meest „vreemdelingen, Duitschersquot;, zegt
Zillesen), naar de branderij gelokt heeft. Ook in Schiedam hebben
we daaromtrent slechts schaarsche gegevens: onder de crediteuren
van Josias de Roij in 1728 komt voor de brandersknecht Jurge Nieu-
wenhuijse met ƒ 30 voor 5 weken loon; in 1733 vinden we in den
boedel van Jan Steen als eersten geprefereerde Ferdinand Hulschers,
die voor 9 weken arbeidsloon ƒ 72:12:— (dus ruim ƒ 8 per week)
te vorderen had, blijkbaar als meesterknecht, en als 2en gepref. Jacob
Keuning die als brandersknecht in datzelfde tijdsbestek ƒ 45:12:—
verdiend had (ruim ƒ 5 p. w.)

In 1745 wordt Frans Rijs in den boedel van Joost Lathouwer
voor ƒ 18 gecrediteerd als meesterknecht, die verklaarde „wel ruijm
2 weeken de huijsinge en branderij te hebben bewaakt, zonder hem
in eens anders dienst heeft konnen begeven,quot; terwijl in 1747 An-
thony Kamp opgaf (boedel Michiel Verkade, „geweesen brander op
het Hooftquot;) voor 2 weken arbeidsloon „sonder pomper gewerkt tot
7 gl. per weekquot;, dus ƒ 14.

Eenigszins gedetailleerder is de opgave in het „onkosten-boekquot;

Zillesen is hier niet geheel cn al onpartijdig. Hij had een nieuw „vuur-
werkquot; onder de ketels uitgevonden en schreef de weinige animo tot invoering
vooral ook toe aan verzet der brandersknechts, die o.a. beweerden, dat er
spoediger gevaar voor aanbranden was, e.d.m. (Res. Brandersgilde, 1782).

Zijn „Verhandeling over dc vuurwerken onder de brandcrsketelsquot;, antwoord
op prijsvraag no. 177, bl 79 „ingeleverd door Cornelis Zillesen, hoofdgaarder
der beschrevene middelen over de stad en rcssortc van Schiedamquot;, is in 1783
bekroond met een premie van 100 gouden ducaten en een gouden medaille door
den oeconomischcn tak van dc Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen
tc Haarlem. (Zie: Rcs. 6c Alg. Verg. des O. T. bl. 406).

Deze Zillesen was een bekend patriot, die in 1787 uitweek (in Oct. 1789
werd de boedel van den „geaufugeerdcnquot; hoofdgaarder gerechtelijk verkocht:
zijn meubelen brachten ƒ 259, zijn boeken / 180 op) en na zijn terugkomst in
1795 schrijver werd van verschillende werken op historisch en economisch gebied.
Voor dit laatste: mej. Elias, Bijdrage tot de kennis van de historiographie der
Bataafsche Republiek. Leiden, 1906, bl. 58 v. v.

-ocr page 271-

van den brander Pieter Hollander d.d. 28 Maart 1798 (D.B. st.
Schiedam), waar aangeteekend staat:

betaald aan den meesterknecht voor 2 weken ƒ 17,
betaald aan den onderknecht voor 2 weken ƒ 14,
betaaldt aan den pomper voor 2 weken ƒ 10.

In het „Onkostenboekquot; van Jan Loopuyt te Schiedam over 1794
(Ned. Econ. Hist. Archief) staan de loonen van week tot week
opgeteekend. Ze varieerden lichtelijk, naar gelang van meer of min-
der drukke werkzaamheden; zoo bijv. 30 Aug.—7 Sept. (beslag 350
pnd.): meesterknecht ƒ 10, onderknecht ƒ 7, pomper ƒ slaap-
loon ƒ 1,

van 7—13 Sept. 1794 (beslag 325 pnd., werd geen gist gemaakt)
meesterknecht ƒ onderknecht ƒ ^Y^, pomper ƒ 53/^,
in Jan. 1795 resp. ƒ 10, ƒ 8, ƒ 6, enz. i )

Uit een oogpunt van veiligheid was het ook geweest, dat de ma-
gistraat van Schiedam de „Keure op \'t onordentelijk stookenquot; uit-
vaardigde, 3 Nov. 1718, waarbij het meer dan driemaal afstoken
van een ruwketel per dag, benevens het stoken of distilleeren op
Zondag verboden werd, om te voorkomen n.1. dat de knechts „die
in de branderijen zijn werkende, door vermoeytheyt, swakheyt als
anders, dikwils niet in staat zijn om nae haar werk te kunnen sien,
waardoor groote ongelukken soo van brand als anders (\'t welk God
wil verhoeden en ons tot nog toe werkelijk heeft bewaart) soude
komen te voorsoeken.quot; 2)

De brandersknechts moeten toen reeds talrijk geweest zijn, van-
daar dat de Schiedamsche regeering gaarne gehoor zal hebben ge-
geven aan den wensch van eenigen hunner tot het oprichten van
een ziekenkas, de „branders-, brouwers- en moutersknegtsbussequot;
op 21 Jan. 1718, 3) waartoe elkeen, die daarvoor in de termen
viel, binnen 14 dagen na den aanvang van zijn arbeid moest toe-
treden. Tegen een intreegeld van 30 stuiver en een wekelijksche

1)nbsp;Rechtstreeks bemoeide de brander zich in den regel met de knechts-
loonen niet. Vonnis Vredegerecht te Schiedam 18 Febr. 1824: „dat het notoir
is dat dc onderknecht in ccn branderij in dienst van den meesterknecht zich
bevindt, door dezc wordt aangenomen en afgedankt cn door die wordt betaald,
zonder dat de brander zelf daar iets mede uitstaande heeft, maar dat de brander
enkeld alleen met den meesterknecht afrekent, wat de betaling aangaat.quot;

2)nbsp;G. A. Schiedam. Res. Weth 3 Nov. 1718.

3)nbsp;G. A. Schiedam. Res. Weth 21 Jan. 1718.

-ocr page 272-

contributie van 2 St.. genoot het Hd een ziekteuitkeering van
gulden per week. vrije geneeskundige behandeling (door bosdokter
en chirurgijn), benevens een ouderdomsondersteuning van gul-
den per week. Ook de begrafenis geschiedde vanwege het gilde;
daarbij moesten alle contribuanten tegenwoordig zijn, met uitzon-
dering van één knecht in elke branderij, die daar toezicht moest
blijven houden.

Voor de inning der contributie zouden drie der vier hoofdlieden
\'s Zondags van 4—5 uur zitting houden. Een bijzonder toeval heeft
behouden doen blijven het aanteekenregister loopende van Zondag
22 Aug. 1723 tot en met 19 Aug. 1725. De ongeoefende schrijvers-
hand van den dienstdoenden hoofdman komt er ten duidelijkste in
uit. Het boek is beschadigd, zoodat de statistische waarde twijfel-
achtig is.

Evenwel vermogen we toch eenige opmerkingen aan dit register
te ontleenen. Het aantal knechts dat zonder onderbreken de con-
tributie van 22 Aug. 1723 (of iets later), tot 19 Aug. 1725 heeft
betaald, bedraagt 146. (We treffen er verschillende namen onder
aan. die later onder de leden van het brandersgilde zullen opduiken,
als Andries Rowies. Coenraet Kramer. Casper Schenking. Casper
Meijer, Dirk Hennerik Boll. Omer Verschrieck e.a.) Verschei-
denen zijn in dien tusschentijd vertrokken, anderen bijgekomen: in
het tijdvak 27 Febr. 1724—19 Aug. 1725 bijv. 57 nieuwelingen.

De financieele staat van de bus was doorgaans zorgelijk. Wan-
betaling kwam geregeld voor. Ontevredenheid over het beheer be-
stond er eveneens, i) Stellig kunnen we hierin mede de oorzaak
zien van een zekere woeligheid, die er somwijlen onder de branders-
knechts heerschte en die door een of andere aanleiding tot geweld-
dadigheden kon overslaan.

Zoo werden den 16 Aug. 1747 door de Schiedamsche schepen-
bank 3 brandersknechts: Jan Stark. Hendrik... benevens nog een
Barend.... bij verstek veroordeeld tot levenslange verbanning bui-
ten den lande van Holland. Zij waren de ..voorgangers en voor-
naamste belhamelsquot; geweest bij een relletje op Zondag 14 Mei

1) Invloed op den gang van zaken hadden de leden zoo goed als niet. Wel
was in \'t oorspr. reglement bepaald, dat de contribuanten zeiven de hoofdlieden
zouden kiezen, maar dat is slechts éénmaal gebeurd. Sedert 1721 maakten Deken
en Hoofdlieden van \'t brandersgilde elk half jaar een nominatie op van 4
personen, waaruit Burgem. dan 2 „provisionaarsquot; kozen, die in de plaats van de
2 aftredende hoofdlieden kwamen. De hoofdlieden deden dan tevens rekening
en verantwoording aan den Deken van \'t brandersgilde.

-ocr page 273-

1747, dat 2ich afgespeeld had voor het huis van Jacob Morell, waar
de bos gehouden werd. Er was daar twist ontstaan met eenige Duit-
schers of „Hessenquot;, mede-contribuanten van de bos, wat zoo hoog
liep, dat er gebruik gemaakt werd van „stokken, messen en hou-
wersquot;, en de vluchtende Duitschers nagezet werden tot in een her-
berg, waar de boel kort en klein geslagen werd. i)

In het rumoerige jaar 1748, het jaar van de pachtersoproeren en
democratische bewegingen, had te Schiedam zelfs een formeele sta-
king plaats. In den nacht van Dinsdag 10 op Woensdag 11 Dec.
begaven een viertal brandersknechts 2) zich naar de slaapsteden
hunner makkers om hen te overreden niet aan den arbeid te gaan.
s Morgens vroeg waren ze „met seer veel geweltquot; verscheidene
branderijen binnengedrongen en hadden de aldaar werkende knechts
„met swaare dreygementen en geweldquot; gedwongen op te houden.
„Tot groot nadeel van de branders binnen deese stadquot;, vermeldt
laconiek het schepenvonnis.

„En alsoo de voors. brandersknegts alle syn van de Roomse reli-
giequot;, besloten de Heeren van de Weth, om de twee Dominicaner
geestelijken te Schiedam, de paters van Wijtvliet en de Wit, te
„recommandeerenquot;, de tot hun gemeente behoorende personen aan
te manen „sig van samenrottinge te onthouden en een iegelick sig
weder in stilte tot deszelvs gewoone werk te begeven.quot;

De priesters beloofden „deesen last met iever te sullen executee-
ren.quot; Zij zochten de balsturigen op in de herbergen in of even
buiten de stad, waar zij samenschoolden, en zijn er klaarblijkelijk in
geslaagd de mannen weer tot de orde te brengen.

Of daarbij vervulling van bepaalde wenschen in \'t vooruitzicht
is gesteld, blijkt nergens uit. De bus bleef noodlijdend, waarom op
10 Sept. 1750 de Weth het wekelijks te storten bedrag voorloopig
van 2 op 3 stuiver bracht, doch voorzichtigheidshalve er bij be-
paalde dat een copie van de gedane rekening „tot overtuiging van
den siegten staat der bussenquot; ter inzage van de contribuanten werd
gelegd.

V G. A. Schiedam. O. R. A. Crimincele rol 1747—\'52.nbsp;\'

2) Nl. Joost Veggelaar, Harmen de Wilde, Gerrit Schölte cn Hendrik „ge-
weesc meesterknegtquot; bij Gerrit den Draak. (Crimincele rol 1747—\'52).

In de Res. Weth 11 Dec. 1748 komt een verslag over het gebeurde voor,
dat overgenomen is door Van Riemsdijk, a.w., bl. 144/145, en door G. A. Meyer
O. P. in ..De Paters Dominicanen tc Schiedam 1616—1916quot;, Schiedam (z.j.)

Voor alle zekerheid werden tegen zes uur \'s avonds 4 rotten schutters onder
de wapenen geroepen, „omme des noods geweld te mogen kecrcnquot;.

-ocr page 274-

In de latere vergaderingen van de Weth vernemen we op gere-
gelde tijden i) dat de hoofdlieden van de busse hebben overge-
geven een korten staat uit de rekening van ontfangst en uitgaaf,
als bijv. ( = overschot, — = tekort):
9 Maart 1752 (tijdperk 22 Aug. \'51—20 Febr. \'52) ƒ 59:10.

19nbsp;Sept. 1752 (ti)dperk 20 Febr.—19 Aug. \'52) ƒ 59:12.

20nbsp;April 1753 (tijdperk 19 Aug. \'52—17 Febr. \'53) — ƒ 87.
18 Oct. 1753 (tijdperk 17 Febr.—19 Aug. \'53) — ƒ 28: 8.
28 Maart 1754 ( tijdperk 19 Aug. \'53—16 Febr. \'54) — ƒ 31: 6.
22 Aug. 1754 (tijdperk 16 Febr.—17 Aug. \'54) ƒ 297:13.

Typische contrasten nemen we daarbij waar: Febr.—Aug. 1763
ƒ 548, Aug. \'76—Febr. quot;77 — ƒ 431, enz. Doorgaans wegen
overschotten en tekorten tegen elkaar op.

Nog eenmaal zouden de brandersknechts van zich doen spreken.
Toen in April 1791 H.H. van de Weth aan weigerachtige contri-
buanten gelastten bij te dragen in de begrafeniskosten van de vrouw
van een gegageerde, brak wederom een staking uit. De knechts be-
gaven zich buiten de stad en deden van daar uit door bemiddeling
van de hoofdlieden der bus, schriftelijk hun verlangens aan de Weth
toekomen: ook thans bleek wantrouwen over het beheer der bus
de voornaamste reden, en eischten zij een driemaandelijksche verant-
woording aan afgevaardigden uit hun midden. 2)

De branders zelve waren ten slotte de dupe van dat geharrewar;
eenigen van hen begaven zich naar de herberg aan de Kethelheul,
dc verzamelplaats der brandersknechts, en wisten hen te bewegen
den arbeid weer aan te vangen, waartegenover zij op zich namen
hun verteringen te betalen! 3)

Daarmee was echter de oorzaak der ontevredenheid de wereld
niet uit. Het volgende jaar weigerden wel 300 brandersknechts hun
contributie te betalen. 4) De bedreiging, dat zij dan niet langer

1) Volgens resolutie Weth 10 Juni 1751, ieder half jaar.

In Aug. 1761 (ƒ 106 meer ontv. dan uitgeveven) bleek er ƒ 944:10 „in \'t geheel

^A.^\'schiedam. Res. Weth 1 April en 20 Mei 1791. Van Riemsdijk,
a. w. bl. 149
V. V.

3)nbsp;Het brandersgilde heeft die betaling op zich genomen: het bedrag was
ƒ 128:18:—.

4)nbsp;G. A. Schiedam. Rcs. Weth 10 April 1792. Misschien was de verhooging
der contributie tot 6 stuiver in de 6 zomermaanden (5 st. in de overige) in de
nieuwe bus-ordonnantie van 31 Jan. 1792, waarin aan hun wenschen slechts
zeer weinig werd tegemoetgekomen, mede de aanleiding.

-ocr page 275-

dan de loopende week mochten werken, had waarschijnhjk geen
voldoend resultaat: althans vroegen en verkregen Burgemeesteren
van Stadhouder Willem V een afdeeling ruiterij van pl.m. 30 man.
die in de stad gelegerd werd.

De Weth tastte nu krachtig door: vier leiders van het verzet
werden voor altijd buiten de stad gebannen, zij het dan ook, dat
drie van hen, na betoond berouw, voorloopig mochten blijven. Ooi
de overige weigerachtigen mochten al spoedig weer aan \'t werk
gaan. toen het gebrek aan brandersknechts dat noodzakelijk maakte.

Voor de financiën der knechtsbus had de staking met haar na-
sleep zeer ongunstige gevolgen. Terwijl een jaar lang de inkomsten
de uitgaven hadden overtroffen: van 1 Febr. 1790 tot Febr. 1791
met ƒ 292:16, was er over Febr. 1791 tot Aug. \'92 een tekort van
niet minder dan ƒ 823:19:6, dat nog grooter omvang aanneemt, als
na een klein douceur van ƒ 93:17 (Juli \'92—Jan. \'93) de volgende
halfjaren negatieve uitkomsten geven van achtereenvolgens ƒ 224,
ƒ 343, ƒ 43.

Zorgelijk is de toestand der kas altijd gebleven: in de dertiger
jaren der 19de eeuw is nog eens voorgesteld ten bate der bus 1 cent
per pnd. vervaardigde gist (van hetwelk de knechts eener branderij
gezamenlijk 1 stuiver ontvingen) te heffen. In 1838 schijnt de bus
teniet gegaan te zijn. i)

Soortgelijke bussen bestonden te Delft (brouwers- en branders-
knechts) en te Delfshaven. quot;) In de laatstgenoemde plaats v/aren
er zelfs een tweetal, n.1. de op 29 Oct. 1742 door H.H. van de Weth
der stad Delft opgerichte ..burgerbusquot; en de in 1759 gestichte bus
voor de Roomsch-katholieke ambachtsgezellen.

In 1742 gold als overweging bij de Weth ..dat dagelijks veele per-
sonen in de branderijen en andere fabricquenquot; werkzaam zich met-
terwoon te Delfshaven vestigden en bij ziekte of ongeval een be-
zwaar voor de armenkassen konden worden. De toetreding was voor
den vervolge verplicht. De samenstelling kwam in hoofdzaak met
de Schiedamsche bus overeen: alleen mochten hier contribuanten een
voordracht van 4 personen opstellen, waaruit Burgem. van Delft
twee zouden kiezen. Ook hier de bepaling dat bij een begrafenis
van een gildebroeder of diens vrouw, wanneer alle leden tegen-

Van Riemsdijk, Het brandersbedrijf, bl. 158.

E. M. A. Timmer, Knechtsgilden en knechtsbossen in Nederland. Haarlem
1913. bl. 179
V. V.

-ocr page 276-

woordig moesten zijn „in de branderijen by yder ketel die gestookt

werdt een knegt zal moeten blijven.quot;

Waarom in 1759 een specifieke „Brandersknechtsbus en van an-
dere ambachten behoorende tot de R.C. gemeentequot;, noodig geoor-
deeld werd, kunnen we niet bevroeden, i) De ordonnantie der bus
was vrijwel een copie van die van Schiedam.

Van het bestaan der beide bussen bemerken we overigens weinig:
een heel enkelen keer bij een request aan de Delftsche regeering
hooren we den naam. Zoo in 1780 toen deken en hoofdlieden der
„Roomsche branderslcnegtsbusschequot; zich tot Burgemeesteren wend-
den met het verzoek de ordonnantie op hun bus zoodanig uit te
breiden, dat alle knechts (dus ook niet-roomschen) verplicht wer-
den, zich daarin te begeven daar hun wekelijksche contributiën „zeer
veel zoude bijdragen tot instandhouding van deesenquot;. Hun wensch
werd echter niet toegestaan, evenmin als de verhooging van de uit-
keering bij begrafenis (van ƒ 18 of ƒ 25), die zij in 1788 verzochten.

Wat de herkomst der Schiedamsche brandersknechts aangaat,
hebben zoowel dr. Heeringa 2) als pater Meyer 3) gewezen op
de Brabantsche en vooral Duitsche plaatsnamen, die in de, overigens
zeer onvolledige registers van admissie tot het klein-burgerrecht e.a.
zijn te vinden. Evenals zulks bij Weesp aangetroffen werd, zien we
ook hier het merkwaardige verschijnsel, dat bepaalde dorpen i.h.b.
Wellingholzhausen bij Osnabrück, Herborn en Bekum (bij Mun-
ster) steeds weer nieuwe krachten leveren.

Het overgroote deel dezer arbeiders behoorde tot de Roomsche
kerk, het sterk toenemende aantal doopelingen der „blijversquot; in de
Roomsch-Kath. doopregisters te Schiedam getuigt ervan.

Ook de oprichting der Luthersche gemeente te Schiedam staat
met de komst der bovenlanders in verband. Toen in 1748 aan den
Magistraat van Schiedam toestemming gevraagd werd een „Luijters
godsdiensthuijsquot; te mogen oprichten, kwam er in dat request een
verwijzing voor naar de vele werklieden, voor dewelken, „als moe-
tende alle de dagen in de week swaar en moeijelijk werk doenquot;.

1)nbsp;Ook Rogier „De R.K. Statie in de Kruisstraat te Delfshaven (1730-
1782)quot; in „Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem , 1927, bl.

397, weet geen verklaring.

2)nbsp;Heeringa, Uit de geschiedenis van Schiedam, bl. 205 v.

3)nbsp;Meyer, De Dominicaners te Schiedam, bl. 53 v.

-ocr page 277-

niet doenlijk was alle Zondagen naar Rotterdam te gaan „en aldaar
den Luyterse godsdienst waar te nemen en bij te woonen.quot; i)

Ten slotte willen we nog terloops even wijzen op de eigenaardige
omstandigheid, dat terwijl in Schiedam en Rotterdam een sterke
Roomsche inslag onder de branders bestond, in Schiedam o.m. de
Nolet\'s, Meyer\'s, Beukers, in Rotterdam: François Peeters, Wed.
de Vogel, Nicolaas Essing, Jan Hillegers, gebr. de Kuyper, Cor-
nelis Tcrswaak, Corn. van der Sluis, enz. 2) te Delfshaven, al-
thans in de 18de eeuw geen enkele brander tot de Roomsche Kerk
behoorde (de dokter-brander Willem Servaes was oud-katholiek),
evenmin in de 2de helft dier eeuw te Weesp; te Leiden waren alleen
van den Aardwegh en Koot, te Delft Van Berckel Roomsch-
Katholiek.

Binnen de muren zijner branderij was de brander vrij in zijn
werkzaamheden. Weliswaar werden van hem een tweetal eedcn
gevergd: Ie één op de ordonnantie regelende den gemaal-impost 3)
(26 Nov. 1749, later 1 Dec. 1790), omdat hij te dier zake een
sterke reductie, in 1752 zelfs algeheele vrijstelling genoot,

2e de, telken jare te hernieuwen, eed volgens art. XIII der
ordonnantie op de consumptiebrandewijnen van 23 Dec. 1749.

Met eenige controle op zijn fabricage of productie had het een
noch het ander iets uitstaande.

Persoonlijk had de brander er slechts voor te zorgen (art. 8),
dat zijn uitslag geschiedde in behoorlijk geritst en gebrand vaat-
werk (den inhoud aanduidend) cn voorzien van een biljet met het
getal der stukken, okshoofden, amen, enz., vermeldende oorsprong
en bestemming en mits niet in geringere hoeveelheid (ort. 16) dan
10 stoop Dordtsch of 8 stoop Amsterdamsch (pl.m. % H.L.); hij

») Pont, Geschiedenis der Schiedamsche Luthersche gemeente. Schiedam,
1907, bl. 8 cn 9.

Eerst in 1756 werd het verzoek toegestaan en kregen zij van de stad „de kerk
van de Mennonietenquot; (wier gemeente was opgeheven), achter de Teerstoof, in
gebruik.

In het lidmatenboek der Luthersche Kerk tc Schiedam, begonnen 1757, wemelt
het van Duitsche plaatsnamen, waarvandaan attestatiën zijn verleend.

2)nbsp;In 1772 tellen we H R.K. tegen 6 Hervormden (w.o. Jan van Heemstee,
Sierach Criellaert, de Monchy). Slechts door een zeer tijdroovend onderzoek
zou soms uit te maken zijn of de Roomsche branders voortgekomen zijn uit in-
heemsche families of wel zich hier hebben gevestigd.

3)nbsp;De impost bedroeg 4 stuiver per Amsterd. stoop „ordinaris koopmansgoedquot;,
met Vio verhooging per aam ƒ 14:1:10.

-ocr page 278-

moest er voor zorgen, dat voor alle granen die voor hem gemalen
werden, te voren bij den collecteur een biljet was gehaald (art. 14).
maar had daarmee dan vrijwel aan al zijn verplichtingen voldaan.

We weten niet, hoedanig dc scherpte van het toezicht geweest
is, dat de pachter vóór 1749, de collecteur na dat jaar, deed uitoefe-
nen. Volgens latere mededeelingen — van fiscale zijde afkomstig —
moet het vrij slap zijn geweest en kwam fraude geregeld voor.

Hoe dat zij; het aantal geconstateerde overtredingen is betrek-
kelijk gering, voorzoover de „rol van schepenen-commissarissen ter
judicature van des gemeenelandsmiddelenquot; ons daarop in verschil-
lende plaatsen kijk geeft.

Zoo eischte de pachter van den impost op de brandewijnen te
Schiedam in Jan. 1690 van een brander de boeten van resp. ƒ 400
wegens het ontbreken van een biljet, en ƒ 600, omdat de 2 ankers
genever in kwestie niet door beëedigde „kraankinderenquot; waren ver-
werkt, zooals de ordonnantie eischte. ^)

In Sept. 1750 stelde de officier Martinus den Beer te Schiedam
een eisch in van ƒ 600 boete ingevolge overtreding der art. 7 en 8,
met verbeurte, benevens ƒ 500 volgens art. 4 der generale ordonnan-
tie van 28 Aug. 1749, tegen Goris van Wagtcn, brander en distilla-
teur, die op 17 Sept. een biljet had doen halen voor 6 stukken
gedistilleerd, groot 510 virtels (17 okshoofden), die daarna inge-
laden waren op de Haarlemsche schuit, maar bij onderzoek bevon-
den waren sterker te zijn dan „ordinaris coopmansgoedquot; en wel
vijf-zes. 2)

Schepenen ontzegden evenwel den officier zijn eisch.

Een andere overtreding (n.1. van de artikelen 34 en 35 van dien
impost) werd door den Officier te Weesp geconstateerd, toen in
1768 en \'69 door Jan Jacobus Thuret uitslagbiljettcn waren gehaald
tot vervoer van partijen gedi.stilleerd op verschillende schepen naar
Suriname (23 Nov. 1768: 2 oxh., 1 aam, 4 ankers genever, 1 oxh.
brandewijn, 20 April 1769: 8 oxh. en 1 aam, 1 Juli 1769: 6 oxh.

1)nbsp;G. A. Schiedam. R. A. Civiele rol 7 en 21 Jan. 1690: Twee schepenen
werden benoemd om zoo mogelijk de zaak te „schikkenquot;.

2)nbsp;G. A. Schiedam. R. A. Rol van Schepenen-commiss. in civiele zaken 30
Sept., 4 en 19 Nov. 1750. Dc impost bedroeg voor de gewone sterkte 4 st.
per stoop, voor de hier bedoelde 6 st.

3)nbsp;Deze verklaarde in appel te gaan bij Gecommitteerde Raden. Waar-
schijnlijk is dat niet gebeurd: het archief van Gec. R. bevat althans niets daar-
omtrent.

-ocr page 279-

genever), welke biljetten niet ten kantore waren teruggebracht. Even
nalatig als Thuret was Alida Visser, wed. burgem. Gerrit Bellaar
geweest, in 5 soortgelijke gevallen tusschen 26 Nov. en 8 Dec. 1768.
De eisch luidde: Ie betaling van den vollen impost, 2e een boete
voor 3 X, resp. 5 X ƒ 600 proceskosten, i)

Vrij veelvuldig was het aantal berechte zaken in Rotterdam, wel-
licht door het nauwere verband tusschen den brander-distillateur
en den consument. 2) Het maximum van geëischte boeten troffen
we daar aan in 1765, toen een brander aan de Spuivaart beschul-
digd werd, in strijd met de publicatie der Staten van Holland van

14nbsp;Juni 1754, tot twee maal toe, in den nacht van 1 op 2 Juli en

15nbsp;op 16 Aug. 1765, dus na zonsondergang, resp. één en twee
vaatjes jenever, bovendien nog zonder biljet, te hebben uitgeslagen:
2 X ƒ600 3 X ƒ300 -i- 2 X\'ƒ 100 4 X ƒ 500 2 X ƒ 100, 3)

Eenige artikelen van de ordonnantie lieten ook lijfstraf toe, \'t zij
als vervangende \'t zij als bijkomende straf. Toen in 1769 te Rotter-
dam een tweetal branders verdacht werd te hebben geknoeid met een
„consent-biljet van uitslag naar buitenquot;, spraken Schepenen tegen
den een (in \'t andere geval alleen geldboete) als vonnis uit: betaling
van den vollen impost van 5 okshoofden, boete van ƒ 600 benevens
lijfstraf: geeseling, confinement of bannisscment, „ten ware dat de
impetrant onder solemneelen cede verklaarde, geen kennisse te heb-
ben gehad, dat het gedistilleerd op een bedriegelijke attestatie of
declaratoir zoude worden uitgeslagen en daartoe geen ordre te heb-
ben gegeven,quot; Alsdan zou de lijfstraf vervallen en in een boete
van ƒ 200 worden gewijzigd, omdat hij ,,zijn bedienden niet heeft
overgeleverd,quot; 4)

R. A. Haarlem. O. R. A. Wee.sp. Rol Schepenen-commiss. 22 Juli cn
4 Nov., 18 Nov. 1769. Bij uitvoer (als „commercie buiten \'s landsquot;) werd onthef-
fing van den impost verleend. Het „declaratoirquot;, door den schipper onderteekend,
moest als bewijs strekken, dat die verzending werkelijk was geschied.

11 Nov. 1769 kwam een protest in van Thuret tegen het met den elsch over-
eenkomstige vonnis, waarin hij met een beroep op Gec. R. dreigde; wegens het
ontbreken van elk spoor daaromtrent vermoeden wc ook hier ccn „schikkingquot;.
Evenzoo bij dc wed. Bellaar,

-) G, A. Rotterdam. Schepenarchief no. 950 v.v.: Rolle van Schepenen-
commissarissen; criminecle besognebockcn.

G. A. Rotterdam. Crimin. besognebockcn schepen-commiss. 12, 19 cn
26 Sept. 1765. De brander onÜlt;ende, dat het vaatje hem „conccmeerdcquot;. Gebrek
aem bewijs.

G. A. Rotterdam. Grim. Bes. b. 21 Maart, 14 en TI April. 1, 7 cn 29
Juni, 28 Sept. 1769, Laatstbedoelde ging in beroep bij Gecommitt, Raden, die

-ocr page 280-

Met de „bediendensquot;, bij wie niets te halen was, behoefde geen
consideratie betracht te worden: „verbanning buiten den lande van
Holland en West-Vrieslandquot; voor 1 tot 12 jaren, soms zelfs levens-
lang, was de gewone vorm, waarin het vonnis gegoten was tegen
een brandersknecht, die, al of niet op eigen initiatief, bijv. \'s morgens
om 3 uur of daaromtrent, in een niet aangegeven voorwerp had „uit-
geslagenquot;, doch daarbij ongelukkigerwijze te zeer de aandacht ge-
trokken had der „toesienders van des gemeene landsmiddelenquot;.

Van een minder alledaagsche zaak vinden we gewag gemaakt in
het jaar 1799. Op den 27 Nov. van dat jaar werd Hendrik Schim-
mel, mede-compagnon en directeur van het huis van negotie „Rit-
tenberg en gebr. Schimmelquot; te Weesp, krachtens bevel van den
Hove van justitie over Holland en Zeeland gevankelijk naar de
Voorpoort in Den Haag gebracht. De betichting was ernstig: mis-
daad van landverraad.

Wat was het geval? Op 12 Sept. 1799 zou hij door zijn kantoor-
bediende Anthonie van Marken een permissie-biljet hebben weten
te verkrijgen van het Departementaal Bestuur van den Amstel om
19 stukken genever in een schip te laden „quasi voor Klaas Bree-
baartquot; te Kampen. In werkelijkheid was het schip naar Broeker-
haven gestevend en had daar de lading gelost, die zoodoende ten
bate was gekomen van den „vijand.quot; i)

In de vergadering van het Hof op 5 December d.a.v. verklaarde
de procureur-generaal, dat Hendrik Schimmel de „poincten van ac-
cusatie tegen hem liggende genoegsaam heeft verwijderd.quot; De ver-
dachte scheen van de ware bestemming van den genever onkundig
te zijn geweest, dien een persoon uit Medemblik „met een zonder-
ling expressementquot; zou hebben gekocht en doen vervoeren. Het
Hof stond den proc.-gen. zijn verzoek toe, om Schimmel „bij provisie,
onder handtastingquot; te ontslaan. 2) De eer van het huis Schimmel
was gered!

het vonnis der schepenbank bevestigden cn hem veroordeelden „in de kosten
van deze instantie.quot; (A. R. A. \'s Gravenhage, Holland: Gec. Raden in belasting-
zaken. crimineel 12 Sept. cn 7 Dec. 1769).

A. R. A. \'s Gravenhage. Archief Hof van Holland. Crimincele papieren
no. 5601. De vijand was verschenen in den vorm van de Engelschen en Russen,
die tijdens den 2cn coalitieoorlog op 27 Aug. 1799 bij Den Helder waren geland.

Na de gevechten bij Bergen en Castricum werd 18 Oct. de overeenkomst
gesloten, waarbij zij vrijen aftocht verkregen.

2) A. R. A. \'s Gravenhage. Archief Hof van Holland. Ordinaris Verg.
1799, 5 Dec.

-ocr page 281-

Wij herhalen: de brander had alleen na tc komen de formaliteiten
bij den uitslag, zooals de ordonnantie op de brandewijnen dat voor-
schreef en die alleen ten doel hadden het inkomen van \'s lands
„gerechtigheidquot; te verzekeren. Voor eenige bemoeienis met zijn
productiewijze, zooals de 19de eeuw die te aanschouwen zou geven,
ontbrak elke aanleiding: de drempel der branderij werd door den
fiscus niet overschreden, i)

Tenminste niet uit dien hoofde. Natuurlijk kon er een andere aanleiding
bestaan, b.v. toen op 15 Febr. 1721 op verzoek van den impostmeester van het
gemaal te Weesp de Officier en 2 schepenen een inval deden in de branderij van
Jurriaan Heuvenaer in de Claas Dellen- of Zandsteeg en daar, verborgen onder
brandersgraan, bevonden 16 zakken gemalen tarwemeel, dat niet was aangegeven.
De branderij correspondeerde met een bakkerij, eveneens eigendom van Heuvenaer,
„al is er voor den schijn een bakkerquot;. Eisch (als „ter sluik van buiten ingevoerdquot;)
16 X ƒ 2000 ƒ 200 verbeurdverklaring kosten.

Ook wegens belastingschulden: o.a. op 11 Nov. 1727 beslag op dc goederen in
de branderij (Nieuwstad) van Jan Blankvoort om tc verhalen ƒ 361:10 st. achter-
stalligen kolenimpost, 24 Mei 1729 beslag op een partij kolen in dc branderij
van Willem Coster op de Heerengracht om dezelfde reden. (R. A. Haarlem, Rol
Schepcnen-commiss. Wccsp.)

-ocr page 282-

SLOTHOOFDSTUK.
SAMENVATTING VAN HET VOORGAANDE.

OVERZICHT VAN HET TIJDVAK 1795—1816.

In het voorafgaande hebben we de ontwikkeling van het bran-
dersbedrijf in een aantal Hollandsche steden gevolgd \'tot 1795.

Omstreeks 1500 troffen we de eerste sporen aan, die er op weren
dat toen de brandewijn als drank hier bekend was, \'t zij als geïm-
porteerd artikel, \'t zij binnenlands gefabriceerd uit afvalproducten
van den wijnhandel {bedorven, „versiegequot; wijnen, enz.), of uit
„vaetse, verleege en suurequot; bieren, e.a.

In den loop der 16de eeuw blijkt dan het gebruik zich algemeen
te hebben verbreid: in alle steden in Holland, waarover ons onder-
zoek zich heeft uitgestrekt, hebben we het bestaan van één of enkele
branderijen vermogen aan te toonen.

Kort na 1600 kunnen we een krachtige opleving waarnemen, zon-
der twijfel verband houdend met de toegenomen welvaart in deze
landen, zooals Fruin die ons heeft uitgebeeld, i) het gevolg van
den zich steeds uitbreidenden handel en de toenemende scheep-
vaartbeweging.

Weesp, dat zijn product naar Amsterdam brengt, benevens Rot-
terdam zijn dan de hoofdplaatsen van vestiging der branderij. 2)

Dit wijst er al op, dat zoo spoedig de Hollandsche brandewijn-
industrie eenige ontwikkeling erlangde, — wat eerst kon geschieden,

1) Fruin, Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog, hfs. XIII: Handel en
welvaart der Vereenigde Nederlanden, bl. 234 v. v.

-) Mededinging van het platteland — de „buitenneringquot; — kon in de Repu-
bliek wegens de politieke overmacht der steden zonder veel moeite worden ge-
weerd; in Duitschland b.v. bracht het belang der vorsten dikwijls mee het uit-
oefenen van bepaalde bedrijven op het platteland toe tc staan.
Zoo vaardigde
Frederik Willem I van Brandenburg, de Groote Keurvorst, (1640—\'88) in 1688
zijn beroemd „Kommerzicnediktquot; uit, waarbij o.a. het uitoefenen der brandewijn-
branderij toegestaan werd däär, waar oude „Braugerechtigkeitenquot; bestonden, als
bijv. in het dorp Stcinhagen in Westfalen. Zie: Schlichte, Das Branntwein-
gewerbe in Steinhagcn, Hamburg, 1924.

-ocr page 283-

toen het graan als gemakkelijk en doorgaans onbeperkt te verkrijgen
grondstof, werd aangewend — zij zich als export-bedrijf in of dicht-
bij de havensteden heeft gevestigd.

In plaatsen als Leiden. Haarlem. Delft, Dordrecht e.a., ook —
vooreerst nog — Schiedam, zal voorziening in de vraag van de stad
zelve en de naaste omgeving op den voorgrond gestaan en den
omvang van de — stellig bescheiden — productie bepaald hebben.

Aan een tweevoudige concurrentie had de Hollandsche stokerij
het hoofd te bieden: ten eerste die van den Franschen (Conjacksen
e.a.) brandewijn, in de tweede plaats die van den uit Duitschland
en elders komenden korenbrandewijn. Tegen den laatste verkregen
de branders protectie door een vrij hoog invoerrecht in 1668, terwijl
het verbod van Jan. 1671 den Franschen brandewijn tijdelijk van
de markt dreef.

Eigenaardig is het, dat de groote opleving, die wc dan kunnen
constateeren, zich zoo goed als uitsluitend geopenbaard heeft in
Amsterdam (\'t Roeterseiland of Brandersbosch) en Weesp, met
wat nadruppcling in Leiden.

De reactie was daar dan ook des te sterker, toen reeds in 1674
het verbod werd ingetrokken i) en in 1678 het vrije handelsverkeer
met Frankrijk weer werd hersteld.

Eerst door een volgend verbod, dat, met slechts korte onderbre-
king, een 25-jarig oorlogstijdperk (1688—1713) inluidde, heeft de
Hollandsche branderij vasten voet verkregen, voorgoed. Ongetwij-
feld heeft haar product kunnen profiteeren van die omstandigheid
om zich in te burgeren in de Oostzeelanden, in Oost- en West-
Indië. ..in koud\' en heete landen al.quot; 2)

In de jaren na 1690 trekt dan de snelle groei van het branders-
bedrijf te Schiedam onze aandacht, al blijft de beteekenis ervan
voorloopig nog onderdoen voor die zelfde nijverheid te Rotterdam
en Weesp.

Eerst in de 18de eeuw gaat Schiedam in dezen definitief de an-

») „Vccle, die het brandewijnstoocken in 1672 ondernamen, hebben dc naween
daarvan gevoeltquot;, schreef Phoonsen. (..Consldcratienquot; ... enz.. G. A. Amsterdam.
Nijverheid B 7.)

2) Op de schade, die dc Fransche industrie door deze verschillende oorlogen
leed wordt gewezen door: Clark, The Dutch alUancc and the war against
French trade (1688—1697). Manchester. 1923 bl. v. v. benevens ook door:
Sée, L\'évolution commerciale ct industrielle de la France sous l\'ancien régime.
Parijs, 1925, bl. 152 v.v.

-ocr page 284-

dere Hollandsche steden overvleugelen, terwijl in Weesp het aantal
bedrijven dan gestadig afneemt.

De verklaring van dit laatste zal naar ons inzien gezocht moeten
worden in de aanwezigheid te Weesp van verschillende kapitaal-
krachtige branders, die bij iedere voorkomende gelegenheid (ge-
rechtelijke of vrijwillige verkoopen, e.a.) de hand legden op de kleine
branderijen, soms om die te blijven voortzetten, in den regel echter
om ze uit te breken en tot varkenshok of ander doeleinde te ,,appro-
prieerenquot;. Voor nieuwe klein-bedrijven was er naast deze gegoeden,
die hun granen allicht goedkooper konden inslaan, die voor minder
zware financieele lasten zaten, enz. geen plaats. Steeds meer con-
centreerde de Weesper branderij zich bij een klein getal bezitters
van dikwerf talrijke panden.

Als oorzaak van den aanwas der branderijen te Schiedam in de
18de eeuw zijn achtereenvolgens genoemd: de goede ligging der
stad, de begunstiging door de regeering, de te koop zijnde haring-
schuren e.d. perceelen, die door den achteruitgang der haringvis-
scherij beschikbaar stonden, de lagere loonstandaard (dan b.v. te
Rotterdam), ten slotte de tegenstelling tusschen het ambachtsbe-
drijf der Schiedamsche branders en het meer kapitalistisch getinte
bedrijf der Rotterdamsche branders-distillateurs, i)

Ongetwijfeld kunnen al deze factoren in meerdere of mindere
mate gelden, doch o.i. is de hoofdzaak een kwestie van toevallig
juist beschikbare ruimte geweest. In een (wegens het verval der
visscherij) toen ongetwijfeld in zielental dalende stad als Schiedam

_ en Delfshaven is kort daarna ccn tweede voorbeeld — moest

er goedkoope gelegenheid te vinden zijn voor het verkrijgen van
panden, gelegen op een gunstige plaats aan of bij een gracht, in
verbinding met het buitenwater, doorgaans nog met de mogelijkheid
van latere uitbreiding. Die gelegenheid nu bestond nergens in die
mate als te Schiedam en wat later in het kleinere Delfshaven.

Vandaar ook het groot aantal personen, dat zich in de 18de eeuw
van buiten de stad in Schiedam is komen neerzetten om daar het
brandersbedrijf uit te oefenen. 2)

Zoo hebben we kunnen nagaan, dat in het jaar 1795, dat we, om

1)nbsp;In hoeverre, zooals men oudtijds geloofde, de samenstelling van het benoo-
digde water, de lucht enz. van invloed zijn geweest, is moeilijk na te gaan. Ook
elders schonk men er aandacht aan, zoo Weddigen in zijn „Beschreibung der
Grafschaft Ravensbergquot; Bd. II, Leipzig 1790, bl. 66 ten opzichte van Steinhagen.

2)nbsp;Kenbaar aan het bedrag van ƒ 8, dat zij als inkoopsom aan het branders-
gilde hadden te storten (voor burgers van Schiedam / 4).

-ocr page 285-

redenen van practischen aard. als eindpunt dezer studie hebben
moeten stellen, i) het aantal ketels in de branderijen te Schiedam
meer dan het dubbele bedroeg van die in al de andere plaatsen

van Holland te zamen.

Het overwicht van Schiedam zou zich in een volgend tijdvak nog

meer doen gelden.

De beperking van het stoken in de branderijen, door Prov. Repre-
sentanten van het Volk van Holland op 13 Febr. 1795 verordend
(5/9 van de normale productie) zou tot eind Mei van kracht zijn,
maar is blijven voortduren — met enkele wijzigingen — tot 15 Juli
1796.

De moutwijn ging met reuzensprongen in de hoogte, van 113^ £
(19 Febr..) tot 20 £ (30 Mei), liep toen wat achteruit, was 28 Sept.
weer 20 £. 11 Nov. 24^ £. 13 Nov. t.e.m. 14 Dec. 25 £. 2)
(= ponden Vlaamsch ad ƒ 6.)

Al daalde de markt nadien geweldig (15 Juli 1796: 9 £), de
schijnbaar hooge winsten — in werkelijkheid waren zij minder hoog.
omdat de graanprijzen evenredig naar boven waren geloopen — ver-
lokten menigeen zich op het brandersbedrijf te gaan toeleggen, op
hoop van zegen. ..Er wordt te veel gemaaktquot;. „Veel gaan met stoken
verminderenquot;, schreef Jan Loopuyt te Schiedam, eind 1797.

De oorlogstoestand, waarin we sedert 1795 verkeerden, als ge-
volg van het bondgenootschap onzer Bataafsche met de Fransche
Republiek, deed groote schade aan den uitvoer van gedistilleerde
dranken, daar de Engelschen de kust blokkeerden, waardoor tevens
ook de graanprijzen buitengewoon rezen. („Er wordt met ƒ 150
verlies per week gestooktquot;, J. L. 8 JuH 1799).

Toen in het jaar 1800 de „agent van Nationale oeconomiequot; der
Bataafsche Republiek, Goldberg, op zijn rondreis ook Schiedam be-
zocht, maakte hij van deze „aanmerkelijke stremming in het

1)nbsp;Het nu volgende geeft slechts een kort overzicht van den gang vari zaken
tot 1816. Wc zijn voornemens dit tijdvak cn de verdere geschiedenis in dc 19de
eeuw in een afzonderlijk werk tc behandelen.

2)nbsp;Gegevens, ontleend aan dc brievcn-copyboekcn uit het archicf-Loopuyt
(Ncd. Ec.-Hist. Archief, \'s Gravenhage), cn prijsnotceringsbockjes (archief firma
Hoboken de Bic amp; Co. te Rotterdam).nbsp;,7nc t j j j j

„Wie beleefde dit?quot; vroeg Jan Loopuyt d.d. H Nov. 1795. Inderdaad: dc
hoogste prijzen, waarvan we te voren melding gemaakt zagen, waren 23J4 £ op
6 Jan. 1698 cn 17H £ oP 28 Mei 1709.

Als reeds eerder gezegd: dc prijs geldt voor ccn okshoofd van H.L., zoodat
25 £ VI. overeenkomt met ƒ 66% per H.L.

-ocr page 286-

debietquot; melding, die hij weet aan den oorlog en aan de invoerbe-
lemmering in Frankrijk en Brabant. In Schiedam waren toen, vol-
gens zijn opgave, 250 branderijen, die wekelijks 500 L. graan, tegen
750 last in gewone tijden, gebruikten. i)

In Weesp waren er 13 branderijen nog aan den gang cn stonden
2 stil. Ook daar dezelfde malaise.

Verder noemt hij één branderij te Oudewater, één te Woerden,
twee branderijen te Gouda met bijvoeging „de geneverstokerij staat
uithoofde de duurte der materialen stilquot;, een „geneverstokerijquot; te
Leiden; bij Rotterdam spreekt hij over een branderij op het
Nieuwwerk, die te gelijk een mouterij en graanmolen had en door
een stoommachine in beweging werd gebracht, met 4 ruw- en 4
distilleerketels. Nog grooter type merkte hij op aan de Baan: „eene
dubbelde branderij — benevens mouterijquot;, met niet minder dan 6
disdlleerketels, waarschijnlijk van de wed. de Vogel of Pieter de
Kuyper.

Over deze periode oordeelde Jan Loopuyt: „Nimmer werd in deze
stad meer verloren dan thansquot; (Juni 1800), „de branders stoken
zich armquot;. (Sept.)

In het jaar 1803 — op een tijdstip, dat Loopuyt schreef: ,,In de
moutwijn is het ellendig, blijft 8^ £quot; — maken we kennis met een
eerste poging der branders te Schiedam om door een onderlinge
productiebeperking 2) (2 maal stoken per dag, totdat „tusschen
deese republiecq en Engeland een stilstand van waapenen zal zijn
getroffenquot;) verbetering van den prijs van hun product te verkrijgen.
De overeenkomst zou van kracht worden, zoodra van de branders
te Schiedam, Delft en Delfshaven zich zouden hebben aangesloten.
Het contract is in Schiedam geteekend door 118 branders met 334
ruwketels. Er schijnt niets van gekomen te zijn, 3) misschien om-
dat de moutwijn wat ging stijgen. („Importante ordres zo voor
America als eldersquot;, meldde J. L. 14 Nov. 1803).

1)nbsp;„Journaal der reize van de agent van nationale oeconomic der Bataafsche
Republiek,quot; 16 Juni—8 Nov. 1800. (Portef. Goldberg 27, Alg. R. A.
\'s Gra-
venhage).

2)nbsp;G. A. Schiedam. Prot. nots. J. A. de Moraaz, 1803. Contract 14 Oct. 1803.

3)nbsp;2^omin de notulen der „vergadering van koornwijnbrandersquot; te Delft (G.
A. Delft, arch. afd. II no. 105) als die van de „Confraterie-brandersquot; te Delfs-
haven gewagen er van. Beide waren officieuse vereenigingen evenals de „com-
missie, waarnemende de belangen der stokerijenquot; te Schiedam.

Het brandcrsgilde te Schiedam was in 1797 opgeheven, te Rotterdam alleen
bestond het nog; dc laatste hoofdmannen: A. van Hoboken, H. C. Willcmsc,
J. J. Tuning en M. M. dc Monchy, werden 6 Jan. 1809 aangesteld.

-ocr page 287-

Ondanks een korte opleving nu en dan, ging het met het branders-
bedrijf steeds slechter. In het jaar 1805 staakten een lange reeks
branders cn distillateurs hun betalingen, sommigen met een deficit
van meer dan een ton.

De waarde der panden daalde schrikv/ekkend; wederom kunnen
de verkochte „molenportiënquot; van onderstaande molens als graad-
meter strekken:

\'/.. P.Imboomnbsp;V.. Vrijheidnbsp;«/.. Brandersketelnbsp;\'/» Star

29 Sept. 1798 f 1210 29 Sept. 1798 f 1050 8 Sept. 1798 f 950 26 Mei 1798 f 1000
10 Juli 1802 f 880 1 Dec 1804 f 900 4 Dec. 1802 { 605 15 Dec. 1804 f 680
27 Sept. 1806 f 370 7 Febr. 1807 f 850 8 Maart 1806 f 200 7 Juni 1806 f 200
17 Nor. 1810 f 140 3 Juni 1809 f 190 29 Juli 1809 f 80 30 Sept. 180!) f 180

Voor den tweeden keer namen de Schiedamsche branders het
initiatief tot onderlinge samenwerking, thans in Oct. 1805; de ver-
bintenis hield in, dat tot eind Juni 1806 met slechts de helft der
ruwketels zou worden gestookt, terwijl de andere zouden worden
verzegeld, i)

Eerst dan echter als alle branders te Schiedam waren toegetreden
en eveneens te Rotterdam, Delft, Delfshaven en Weesp op gelijke
wijze was gecontracteerd, zou de maatregel in werking treden.

In Schiedam en Delfshaven teekenden 147 branders, die 265 van
de 268 aanwezige branderijen vertegenwoordigden, terwijl in Rot-
terdam (25), te Delft (10) en Brielle (3) de gezamenlijke 38 bran-
ders zich aansloten. 2)

Toch kwam er ook ditmaal een kink in den kabel: de branders
te Weesp weigerden toe te treden. Vergeefs trachtte Jan Loopuyt
in een samenkomst te Amsterdam hen te overreden. 3)

Al spoedig trouwens was pressie van buitenaf overbodig om de
branders tot productie-vermindering te nopen: de steeds oploopende

1) G. A. Schiedam. Prot. nots. A. J. de Moraaz 1805-1806, No. 127.

-) G. A. Rotterdam. Prot. nots. J. P. Beyerman 28 Oct. 1805. Confraterie-
branders te Delfshaven, 21 Oct. 1805. Koornwijnbranders Delft 23 Oct. 1805.

Dc actie ging ditmaal uit van Jan Loopuyt (in 1803 van Jan Nolet). De 3
weigerachtigen waren te Delfshaven.

3) Mededeeling aan Cornelis Nolet te Schiedam (uit Amsterdam) d.d. 25
Nov. 1805. (Brievenboeken in archief Loopuyt o.d.d.) J. L. had ..Peelen en 2 an-
derenquot; gesproken. „Hunne trafieken waren gantsch anders ingerigt dan de onzequot;,
hadden ze, volgens Loopuyt, gezegd.

Toen in Aug. 1806 dc minister van Blnncnl. Zaken dc vraag stelde of dc
branders van Schiedam, enz. dc door hen gewenschte productievermindering ook
ingevoerd zouden willen zien,
zonder dat de branders in andere plaatsen daaraan
onderworpen waren, gaf de door den Raad van Schiedam om advies gevraagde
„Commissie ter waarneming en bevordering der belangen van dc gezamenlijke
koomwljnstokersquot; een uitvoerig, maar ontwijkend antwoord: „met het oog op de

-ocr page 288-

graanprijzen veroorzaakten dit van zelve. Op 1 Maart 1806 meld\'de
Jan Loopuyt aan zijn te Libau als graanhandelaar gevestigden broer
Maarten: „Ik heb order gesteld om de 5 branderijen mijner vrienden
leeg te stoken. Te Delfshaven staan reeds 1/3 stil. Hier wordt dit
getal ook dagelijks grooter en evenwel is er naar genever geen
vraag. Er gaat geen week voorbij of de een of ander houdt met
betalen op...quot;.

Of op 6 Maart 1806: „Er gaan geen dagen voorbij, dat de ellende
in onze stad niet vermeerdert. Veel stokers zetten geheel hunne
trafieken stil. zoodat men gerust kan rekenen, dat er nu minder
gemaakt wordt als toen in 1795 de stokerijen waren bepaald. Mout-
wijn is geheel zonder vraag.quot;

Het „decreet van Berlijnquot; van 21 Nov. 1806. waarmee Keizer
Napoleon zijn ..blocus
Continentalquot; invoerde en dat door het ver-
bod van allen handel met Engeland de vernietiging beteekende van
den belangrijken smokkelhandel in gedistilleerd op Guernesey en
andere plaatsen, deed dadelijk zijn invloed te Schiedam gevoelen:
van 13 £ op 18 Nov. viel de moutwijn op 12 £ den len Dec., 9 £
op 22 Dec. „Vanwege het verbod van uitvoer geen geneverprijzen
te noteerenquot;, nam de „Algemeene Schiedamsche Courantquot; op in
haar nummer van 1 Jan. 1807.

Jan Loopuyt schreeft aan zijn broer (op 1 Febr. 1808): „de oudste
stookers, die 42 jaar gewerkt hebben, hebben nooit meer verloren
als in 1807.quot;

Mogelijk is t dat in deze benarde dagen menig brander zal hebben
getracht zich staande te houden door het ontduiken van den impost
op den inlandschen jenever of koren-brandewijn, die met ingang
van I Jan. 1807 van f 30 op f 42 per okshoofd was gebracht, 1)

verwachte wintercommissles, met het uitzicht op den vurig gewenschten vredequot;,
achtte ze een beperking op dat tijdstip niet aanbevelenswaardig. In ieder geval
zou die voor allen moeten gelden! (G. A. Schiedam. Res. Raad 18 Sept. 1806.)

1) De ordonnantie op de binnen- en buitenl. brandewijnen van 3 Jan. 1806
(op de laatste kwam een impost van ƒ 40 per okshoofd), maakte een onderdeel
uit van het stelsel der algemeene belastingen in het Bataafsche Gemeenebest van
minister Gogel.

Op 2 Dec. 1806 werd deze gewijzigd: de impost zou met 1 Jan. 1807 resp.
ƒ 42 en ƒ 48 zijn.nbsp;^

Een voorbeeld van een berechte overtreding: op 22 Juli 1807 spreken Schepe-
nen van Schiedam als „commissarissen ter judicature der nationale middelen tc
lande, in cas crimineelquot; vonnis uit (ƒ 1000 boete -f 5 jaar tuchthuis „om aldaar
met zijner handen arbeid zijn onderhoud te gewinnenquot;, daarna verbanning voor

-ocr page 289-

maar nog steeds geheven werd van de tot verbruik uitgeslagen dran-
ken, zonder bepaald toezicht op de werkzaamheden in de branderij.
Althans was voorkoming van fraude het motief, toen bij de Wet
van 13 Mei 1808 voor \'t eerst een controle op de grondstof werd
ingevoerd: voortaan zou ieder brander door den ontvanger van het
middel op de dranken voor elk last meel, dat door hem ingeslagen
was, worden „belast en verantwoordelijk gesteldquot; voor 26 ankers
gedistilleerd Amsterdamsche proef (d,i. bepaalde sterkte op den
vochtweger). Weliswaar bleef de betaling van den impost (ƒ 45—
ƒ 66 per oxhoofd naar den sterktegraad) aan dengene, die insloeg,
maar de brander moest het biljet in handen hebben bij den uitslag
en denzelfden dag bij den ontvanger daarop afschrijving op zijn
peilrekening laten doen, i )

Daarmee was de grondslag gelegd van een nieuwe belastingrege-
ling, die in latere jaren tot verfijnde perfectie zou worden gebracht.

Zoowel tijdens het koninkrijk fiolland (1806—\'10) als gedurende
de jaren der inlijving 1810—\'13, zijn van regeeringswege herhaal-
delijk gegevens gevraagd aan de gemeentebesturen voor statistische
doeleinden.

We kunnen in dit overzicht slechts enkele cijfers, daaraan ont-
leend, plaatsen: in 1808 geeft de Burgemeester van Delft op, dat
daar nog 6 branderijen werkzaam zijn tegen 12 te voren, in Delfs-
haven waren er nog 39 van de vroegere 46, in, 1810 vernemen

5 jaar buiten het voormalige departement Holland, mits en benevens de kosten),
tegen den brander Pieter Hollander, geboren te Kempen boven Venlo, die op
5 verschillende tijdstippen in 1806 zekere hoeveelheden genever (b.v. 30 Aug.
1806: 7 pièces Inhoudende 21oxh., waarde
f 1440) met paspoort en consent-
biljet naar Amsterdam had verzonden, zoogenaamd om ingescheept te worden
naar Cuxhaven (waarvoor, als uitvoer, afschrijving van impost werd verleend);
in werkelijkheid werden ze later aan een tapper tc Amsterdam verkocht (hande-
ling in strijd met art. 38 ordonnantie op den impost van inlandsche koombrande-
wijnen van 3 Jan. 1806).

Reglement voor de branders cn distillateurs, gearresteerd 14 Juli 1808, be-
hoorende bij de Wet van 13 Mei 1808( uitg. Koninklijke Staatsdmkkerlj, 1808),
art. 11 cn 16.

Amsterdamsche of Amcrikaanschc proef was ccn sterkte van 90 graden op
den Engelschen Dycasweger. Zoo was b.v. Engelsche of Londonprocf 104 gr.

Over vochtwegers van dien tijd handelt het artikel „Oude hygrometersquot; door
Dr, P. H. van Cittert in „Dc Natuurquot;, jg. 1928 bl. 265 v. v. cn 1929, bl, 1 v.v.

D.w.z. omgerekend in enkele branderijen van 2 r. en 1 dist. k. Het aantal
eigenaars is heel wat geringer: in 1809 bijv. 21, in 1811 nog 16. Daaronder waren
in 1811: J. amp; C. de Kuyper cn Hugo van der Plas, elk met 10 ruwketels. Johan-
nes en Comelis de Kuyper te Rotterdam hadden sedert 1804 verscheidene bran-
derijen te Delfshaven gekocht.

-ocr page 290-

we dat er te Schiedam van de 237 uit 1806 nog 220 over zijn, waar-
van er echter maar 200 werkten, die slechts de helft fabriceerden
van voorheen, i) Natuurlijk ontbreekt het in die stukken ook niet
aan de opsomming van gewenschte middelen „ter opbeuringquot;: ver-
mindering van den impost op kolen, en van andere belastingen. 2)

De inlijving bij Frankrijk in Juli 1810 vervulde de branders met
nieuwe hoop, in de verwachting dat een vrije invoer van het Hol-
landsch gedistilleerd in Brabant en Frankrijk er het gevolg van zou
zijn.

Groot was dan ook de teleurstelling, toen bleek dat de tollinie
niet opgeheven werd. 3) Jan Loopuyt ging voort met zijn verzuch-
tingen: „Er passeert geen week, of wij zien dc ellende in deze stad
vermeerderen. Deze week houdt met betalen
op... (volgt de naam).quot;
(14 Oct. 1811). Steeds nieuwe faillissementen cn daaronder van de
grootste volgden. Op 31 Dec. 1811 meldde hij, dat nog 127 bran-
derijen te Schiedam werkten, docht slechts met één ketel, terwijl er
48 geheel stilstonden. In plaats van 474 a 500 last rogge per week
in vroegeren tijd, was het gebruik toen gedaald tot 127 last. „Welk
een onderscheidquot; (18 Dec. 1811). „Wat ziet er alles grauw en
akelig uit.quot; (4 Jan. 1812.)

Vrij onverwacht (Loopuyt had er begin Januari 1812 al de lucht
van!) werden de branders in Holland verrast door een keizerlijk
decreet van 1 Febr. 1812, 4) waarbij het stoken van korenbrande-
wijn en jenever in het geheele keizerrijk, met uitzondering van de
Hollandsche departementen, werd verboden wegens den geringen
graanvoorraad (de oogst van 1811 was zeer slecht uitgevallen).

De cijfers zijn ontleend o.a. aan diverse staten, door de regeering ter in-
vulling aan de gemeentebesturen verstrekt. (G. A. Delft, afd. II, no. 233, G. A.
Rotterdam, archief-Henkes no. 2, G. A. Schiedam. Not. Burgemeester 1810,
verslag z. d.)

2)nbsp;Werkelijk werden bij Koninkl. decreet van 27 Nov. 1808 aan dc brande-
rijen eenige verlichtingen toegekend: de halve verponding, het geheele bedrag aan
haardstedengcld cn personeel; de kolenimpost werd tot ^/a gereduceerd.

Dc vraag naar moutwijn verbeterde er niet blijvend door. 10 April 1808 be-
richtte Jan Loopuyt: „Het begint hier weer Spaansch tc worden...quot; (12 April).
„Dit is nu de derde brander in 44 dagen (die fout is) en zoo zullen er nog meer
volgen.quot;

3)nbsp;Eerst 1 Mei 1811 werd de vrije invoer in Frankrijk veroorloofd. Door
allerlei formaliteiten, tollen enz. bleef het verwachte resultaat vooreerst nog uit.
Met galgenhumor meldde J. L. 19 Juli 1811: ..Van de branderij van A. Hamel
met al de kleine woningen, daar weleer 20 mille voor geboden wierd. is niet
meer dan / 3100 gekomen, dat is
dubbeld gcticrccerdquot;.

4)nbsp;Colenbrander. Gedenkstukken VI. 2. (R. G. P.) bl. 1066. 1068, 1190.
1199.

-ocr page 291-

Toen de eerste geruchten in Schiedam bekend werden, hep de mout-
wijn op van 14^2 £ oP £ (10 Febr.), zelfs tot 21 £ (12 Febr.).

Al spoedig werd den branders de teugel aangelegd, doordat de
prefect van het Departement der Monden van de Maas op 20 Febr.
verordende, i) dat de helft der ketels moest worden verzegeld,
zoodat in een enkele branderij slechts 3 bak per dag (van 162^
K.G. beslag) zouden worden gestookt.

Op 14 Maart meldde de prefect de Stassart, dat de verzegeling
kon worden verwijderd: 2) het was den branders echter verboden
met meer ketels te stoken dan op 1 Febr. 1812 of een grootere hoe-
veelheid graan daartoe te gebruiken. 3)

Wèl mocht Jan Loopuyt schrijven; „er komen daaglijks rieuwe
verordeningenquot; (22 Maart), want reeds 2 weken later kwam een aan-
schrijving van den prefect, bevattende een beslissing van den minis-
ter van nijverheid en handel, dat alle branderijen die op 1 Febr. niet
in werking waren, slechts mochten doorstoken tot 15 April. 4 )

Op de lijsten, die aan die maatregelen haar ontstaan te danken
hadden (cr komen in Schiedam op voor 112 branderijen met 363
ketels), treft ons de naam van den toen ex-maire van Schiedam,
Cornelis Nolet, die met 12 ketels aan de spits stond, doch op 21
April 1812 bij vonnis van de „Regtbank van eerste instantie te Rot-
terdam, waarneemende de zaaken van koophandelquot; insolvent werd
verklaard, één van zoo velen, wien dit lot trof.

De ijverige, met alles zich bemoeiende Fransche administratie
heeft ons een overvloed van statistisch materiaal achtergelaten,
waaraan we omtrent den toestand der Hollandsche branderijen (dis-
tilleries d\'eau de vie ou du genièvre) nog de volgende gegevens ont-
leenen.

gt;) G. A. Schiedam. Ingek. St. Maire 20 Febr. cn 22 Febr. 1812.

2)nbsp;In verband met het Keizerlijk Dccrcct van 12 Maart 1812 „relatif à la
fixation des quantités de grains qui pourront Otre distillés dans les départements
où cette fabrication n\'est point prohibée.quot; (Bulletin des Lois 4e série, bl. 200.
G. A. Schiedam. Ingek. Stukken Maire 14 Maart 1812).

3)nbsp;„De branders willen beproeven, of zij onderling de verzegeling kunnen
behoudenquot;, berichtte Jan Loopuyt op dien datum. Van zoo\'n samenwerking
kwam evenwel niets vóór 1830.

*) G. A. Schiedam. Ingek. St. Maire 29 Maart 1812.

G. A. Delft. afd. II no. 233. B no. 34. 1 April 1812.

..Dit zal 49 branderijen doen sluitenquot; schreef J. L. Vruchteloos trachtten de
branders intrekking dier laatste bepaling en in de plaats herstel der verzegeling.

tc verkrijgen.nbsp;, »nbsp;.ui

Verscheidene mededcelingen komen ook voor in het ..Aperçu sur la Hol-
landequot; van den intendant voor binnenl. zaken, baron d\'Alphonse.

-ocr page 292-

a.nbsp;Departement van de Zuiderzee (Sept. 1811): i)
Amsterdam: 1 branderij van Pieter Möhringer, (2 ketels) op de

Baangracht, hoek Tuinstraat.
Woerden: 1 branderij van Nicolaas Oostrum (2 ketels). Voor-
straat HO.

Weesp: 1 branderij (met 4 ketels) werkende, 2) 5 branderijen
stilstaand.

Enkhuizen: 1 branderij (met 3 ketels) van Adriaan Wognum,
Paktuin.

b.nbsp;Departement der Monden van de Maas. (Aou 1813) 3)
Schiedam: 127 branderijen.

Rotterdam: 24 branderijen (bovendien npg 5 distilleries de petites
eaux of „likeurstokerijenquot;. P. Prost, Hoogeweegen, Ververs,
Lammen, Oudorp Merck 6 Roelofs).
Delfshaven: 39 branderijen, waarvan 15 stilstaan.
Delft: 3, vormende gezamenlijk 8 gewone branderijen van 3 ketels
n.1. De Vroom amp; van Willigen (de „Papegaaiquot;), Van Berkel
amp; Zoon („de Tweelingenquot;, eertijds van Van Heemskerk), Van
Swindeca.

Leiden: 2 branderijen n.1. Hartevelt en Zoon, J. W. van den Aard-
wegh.

Brielle: 1 n.1. van de wed. Kruyne en Zoon (de 2 andere: Jan Kley-

wegt en Joh. Bergmans waren verdwenen).
Dordrecht: 3 branderijen n.1. Köhn 6 comp., Jacob Vriesendorp 6
Zoonen (de „Ooievaarquot;), Hordijk van den Eist 6 van Meteren.

1)nbsp;R. A. Haarlem. Ingek. stukken Departement van de Zuiderzee 1811—\'13,
no. 59: distilleries. 24 Maart 1812 berichtte de maire van Amsterdam dat daar geen
enkele „distillerie de grainsquot; bestond.

2)nbsp;Waarschijnlijk de branderijen St. Eustatius en Zeerust op de Achtergracht
van Jan Schimmel Hendrikz., de eenige nog levende firmant van „Rittenbcrg
en gebroeders Schimmelquot;, na den dood van zijn broer Hendrik Schimmel (f 18
Fcbr. 1811).

Jan Peelen jr. deed in Nov. 1812 twee „uitgebrokenquot; branderijen c.a. op de
Achtergracht voor een luttele som van dc hand.

Ook de firma Thuret, Dorland G Comp, verdween van het tooneel: de „ge-
wezenquot; branderijen werden in 1812 verkocht.

Nog bestond „de gekroonde Snoekquot; Hecrengracht N.z., die 12 Mei 1801 voor
ƒ 13.000 door Josua van Eick te Amsterdam (firma Van Eick, Crone amp; Comp.)
van Cornelis van Velsen was gekocht cn ten slotte nog „het Ankerquot;, Hoogstraat,
behoorende aan den reeds genoemden Jan Schimmel H.z., welke naam later op
zijn andere panden is overgegaan.

Op 14 Juli 1801 hadden Josua van Eick en Hendrik Gottfried Theodoor Cronc
den eed op art. 13 afgelegd.

3)nbsp;A. R. A. \'s Gravenhagc: Holland no. 5863. Statistiek 1813.

-ocr page 293-

Reeds eenige weken na het herstel der onafhankelijkheid richtte
de burgemeester van Schiedam, Cornelis Heereman een memorie»
gedateerd 18 Dec. 1813, tot den Souvereinen Vorst, met klachten
over de ,,inconvcnienten en vexatiënquot;, waaraan de branders tijdens
het Fransche belastingstelsel (de „droits-réunisquot;) waren onderwor-
pen geweest, i) De nieuwe regeering verhoorde dien wensch door
de regeling van 1808 weer in te voeren. 2)

Men had aanleiding de toekomst hoopvol in te blikken; op 4 Jan.
1814 schreef Jan Loopuyt: „onzen handel, die bijna geheel gestremd
was, is nu weer levendig en door de groote armee, die in ons land
en op de grenzen verzameld is, is de vraag naar genever meerder
dan te voren;quot; op 19 Dec. „de branderijen werken alle hard door,
stoken drie maalquot; (d.i. laden 3 keer per dag dc ruwketels op).

Toch was \'t niet alles voorspoed. De verwachte groote vraag uit
Amerika na den vrede met Engeland op het einde van 1814, bleef
uit. 13 Maart 1815 noteerde Loopuyt: „de moutwijn is ellendig
slap, dc meeste stoken twee maal of op één ketelquot;, op 18 April: ,,wilt
ge wel gelooven, dat alle schepen, naar Amerika vertrokken, nog
niet voor ééne lading jenever hebben mede genomen cn daarop was
onze verwachting gebouwd,quot; op 30 Oct.: „onze stokerijen gaan
slecht, \'t Was nu het seizoen dat cr wat getrokken moest worden.
Jk heb deze week een ontroostende brief uit New-York ontvangen,
werwaarts wij een partij jenever hebben gezonden. De vraag naar
dit artikel is geheel over, doordien er zooveel stokerijen in de laatste
jaren aldaar zijn aangebracht.quot; 3)

G. A. Schiedam. Missivcnbock I, 18 Dec. 1813. Op zichzelf waren die
rechten niet bijzonder hoog geweest. Het „décret Impérial qui fixe les droits
de fabrication et de consommation à percevoir sur les eaux de vie de grains
et autres fabriquées ou consommées en Hollandequot; van 30 Jan. 1811, (Bulletin
des Lois no. 106, bl. 102 v.) legde ƒ 24 op het oxhoofd met een sterkte tot 10°
op den Hollandschen vochtweger tot ƒ 46:10 st. bij 30°. (Over deze sterkte-bere-
kening rezen herhaaldelijk geschillen). Van dit bedrag moest ccn klein gedeelte
(van ƒ 1:16 st. tot / 3:12 st.) als „droit de fabricationquot; betaald worden door den
brander, het overige door den „consommateurquot;.

Bij het Souverein Besluit van 23 Dcc. 1813, St. no. 17. De belasting zou
echter slechts / 30 per okshoofd bedragen. Als maatstaf zou, in plaats van 26
ankers gedistilleerd per last graan voortaan gelden 10 stoopcn gedistilleerd voor
iedere 100 pnd. graan door de branders verbruikt. (26 ankers = 26 X 16 = 416
stoop. Voor dezen trek zou het gewicht van een last gemengde rogge cn mout dus
4160 Amsterd. ponden geweest moeten zijn, wat vrijwel uitkwam.)

Ook in 1816 ging dat voort, b.v.: 24 Mei „veel branders gaan leegstoken
Om \'t groote verlies tc voorkomen,quot; 17 Aug. „geen vraag naar moutwijn als tot
8^8 en daarop is te veel verlies,quot; 9 April 1817 „Moutwijn 9 £ met weinig handel.

-ocr page 294-

Nog andere redenen tot klagen hadden de branders: het betrof
den fiscus. In vroegeren tijd was alles er op gericht geweest zooveel
mogelijk den handel te gerieven, „nu is de aanschrijving alle facili-
teiten te weeren en stiptelijk voor de inkomsten te lettenquot;, oordeelde
Loopuyt en allen met hem. „Na de Franse wetten hebben wij Franse
beampte gekrecge, daarna Hollandse, dog onder de Franse geleerdquot;.
Tevoren kon één man (d.w.z. Jan Loopuyt zelf) zes branderijen
waarnemen (n.1. administrateeren), voegde hij er nog aan toe, nu
komen er twee man aan ééne branderij te pas.quot;

Maar hij wist toen nog niet, dat er wat anders voor hen in de
maak was: een nieuwe wet op het binnenlandsch gedistilleerd, vol-
gens welke de accijns geheven zou worden ,,bij de sourcequot; d.i. naar
den inhoud der beslagbakken in de branderij. Het plan daartoe
was uitgegaan van den Directeur-Generaal der Indirecte belastingen
Appelius, die een dergelijke wijze van belastinginning aangetroffen
had in de zuidelijke provinciën van het Rijk, en deze het meest

Reeds 25 a 30 branders houden op met stoken. Bij de tegenwoordige verhouding
der moutwijn- en graanprijzen moeten er nog vele volgenquot;.

Geen wonder, dat vraag 6 der industrieële enquête van 1816 (toestand van
het bedrijf te dien tijde, najaar 1816) ten opzichte der branderijen geen bemoe-
digend perspectief in de antwoorden voor oogen stelde. Een gedeelte dier
„statistieke renseignementenquot; volgt hier:

Plaatsen.

Aantal

Totaal aantal

Toeitaod.

brindcriien.

werklieden.

1. Schiedam

171

513

„grootlijks verminderde welvaartquot;.

2. Rotterdam

29

120

„niet voordeeligquot;.

3. Delfshaven

34

120

„werkende met veel verliesquot;.

4. Dordrecht

2

8

„bloeiende staatquot;.

5. Delft

3

25

„redelijk bloeiendequot;.

6. Brielle

2

4

7. Leiden

2

12

„vrij goedquot;.

8. Weesp

4

28

„met veel moeite worden dezelve aan

den gang gehoudenquot;.

(Ontleend aan:

1 G. A.

Amsterdam,

Missivenboek 16 Oct. 1816, 2. G. A.

Rotterdam, Uitg. miss. Burg. reg. 4., Oct. 1816; 3. G. A. Rotterdam, Delfshaven
Uitg. St. Burg. Oct. 1816; 4. G. A. Dordrecht Staat van fabrieken enz. 1816;
5. G. A. Delft. Uitg. miss. Burgem. Oct. 1816 n.1. de „Papegaayquot;, 5-voudigc
branderij met 10 knechts, A. van Berkel en Zoon „de Tweelingenquot; met 11,
Wynaendts en Pennis met 4 knechts; 6. G. A. Brielle, Lade P, Staat der fabr,
1816; 7. G. A. Leiden, Bijlagen Burgem. 1816, No. 126, tabel II; 8. G. A. Weesp,
Uitg. St. Burgem. Oct. 1816. Toebehoorende aan Jan Schimmel Hendr.z. en Van
Eick Crone amp; Comp.)

-ocr page 295-

geschikt achtte om op afdoende wijze sluikerij en fraude te kee-
ren. 1)

Tegen dit voorstel kwam in een groot aantal rcquesten scherp
verzet; het uitvoerigst pleidooi is te vinden in de „Verdediging
van de belangen der branderijen en des handels in jenever tegen
de hun gedreigde belasting en betoog van de onuitvoerlijkheid en
schadelijkheid der conceptwet op dezelve.quot; 2)

Het hoofdbezwaar is bij alle: de belasting wordt niet geheven op
het „vertierquot;, feitelijk ook niet op de productie, maar op een ..fictief

berekende fabricatiequot;.

Ondanks dezen tegenstand kwam de Wet, ongewijzigd. 15 SepL
1816 in het Staatsblad. 3) Zij legde een belasting van 6 stuiver per
anker (of
IS^I^q st. per H.L.) inhoud der beslagbakken, telkens
wanneer die ter bereiding van het beslag gebezigd werden. 4)

Den dag vóór den aanvang van het beslaan moest daarvan aan-
gifte gedaan worden, met vermelding van getal en nummers der
beslagbakken. Deze opgave gold voor H dagen d.w.z. voor 2X2
distillatiën (art. 24) \'\'). ook al mochten die in werkelijkheid niet
plaats hebben.

Verder moest de brander nauwkeurig een register bijhouden van

de verrichte werkzaamheden.

Ten slotte kwam hij in onmiddelijk verband met \'s Rijks schat-

gt;) A. R. A. \'s Gravenhage, Archief-Goldberg portefeuille 139, no. 16.
Op 9 April 1816 had de „commissie van de stokersquot; uit Schiedam (de be-
kende ..C. waarnemende de behngen der stokerijenquot;) een onderhoud van -1 uur
piet Appellus. (Jan Loopuyt aan M. M. de Monchy te Rotter^m 10 April).
Waarschijnlijk Is toen een bijeenkomst In „\'t Zwijnshoofd te 1^1 shaven ge-
volgd op Vrijdag 12 April, met branders uit Rotterdam. Delft, Delfshaven en
Dordrecht, waarin de bezwaren tegen het ontwerp zijn opgesteld in een request
aan de Staten-Generaal. („Heb de goedheid cr met dc heeren dc Kuypcr. Nolet
en Osy over tc sprekenquot;. J. L. a. b.) De Schiedamsche „commissie bestond
uit de H.H.; Jan Loopuyt. Jan Nolet. Joh. Burgerhoudt. Slmon Rijnbende, Max.
van den Bergh. Simon Maas en Daniël Visser, allen ook leden van de nieuwe

Kamer van Koophandel.

Te Rotterdam bij J. van Baaien. 1816. anoniem.nbsp;^

3) Staatsblad 1816, no. 40. Dc datum van in-werking-trcdlng was bepaald
op 1 December. Op 30 Nov. vermeldde Jan Loopuyt: „Te vergeefs bood ik 11 £
voor moutwijn. De wetten voor dc nieuwe bclastmg gaven den branders zooveel
werk. dat zij naar geen niensch wilden hooren.\'nbsp;, , .

*) Art. 23 bepaalde dat een korting van Vo zou worden verleend voor de
ruimte „tot gisting of rijzing der verwerkte speciën benodigdquot;.nbsp;, ^

Dc hoogte van den impost werd zoodoende berekend op ƒ 34 het okshoofd

Amsterd. proef.

Een distillatie werd geacht in 3 dagen afgeloopen te zijn.

-ocr page 296-

ikist door de debet-rekening, welke er tusschen hem en het Rijk
werd geopend, te beginnen met de eerste aangifte.

Wèl was er een groote tegenstelling tusschen de gulden vrijheid,
die hij voorheen genoot en de gebondenheid, waarin hem de Wet
van 1816 bracht

Van toen af zou het streven der branders er op gericht zijn, om in
de bepalingen dier wet een zoo voordeelig mogelijken uitleg voor
hun fabricage tc zoeken, \'t Werd dc tijd van het „zwaarquot; beslag.

De gevolgen daarvan, de belangrijke wijzigingen in den aard der
industrie daardoor teweeggebracht, vallen echter buiten de tijds-
grens aan dit overzicht gesteld.

-ocr page 297-

Uit „Een constelijck distileerboec...quot; van Philippus Hennanni.

{Brussel, 1552).

..Dye maniere hoe men den ghebranden wijn maken sal metten
onderwij sing hen der instrumenten die men daertoe hebben oft be-
sigen moet.

Als ghi nu wilt gaen maken den ghebranden wijn. soo en sult ghi
niet doen. ghelijck veel bedrieghers doen. die daer toe nemen veel-
derhande dinghen daer si den wijn mede verderven ghelijck als
wijndroesem oft ghist van bier ende dierghelijcken onreinichheit.
dwelck (hoe wel dat den ghebranden wijn die also gemaect is som-
tijts oock sterck is) so ist nochtans een groot bedrdch ende en be-
hoort niet ghedaen te worden. Maer ghi sult nemen tot uwen
wercke wijn die lanck oft oncleer gheworden is, maer nochtans niet
suur. want hoe hij sueter is. hoe hij crachtigeren ende beteren wijn
gheven sal ende oock meer wijns gheven sal. Ende hoewel dattet
beter ware dat men goeden, oprechten, welrieckenden wijn daertoe
name, soo hebbe ic u nochtans dat om den grooten cost te vermijden
toeghelaten ende het gheeft oock goeden wijn.

Van den voorschreven wyn sult ghi uwen ketel de twee deel
volghieten. ende het derdedeel ledich laten blijven, dan sult ghi
uwen helm daer weder opsetten, ende dan sult ghi nemen wit van
den eie ende cloppent tot dat niet dan water en worde. Dit water
sult ghi nemen ende maken een papken daeraf terwenbloemen te
samen onder een gedopt; hiermede sult ghi doecxkens besmeeren
ende die sult ghi om den cant van uwen helm legghen ende be-
smeerent wel dichte met den vingher datter geen locht uut en gae;
dan sult ghi oock doecxkes die int papken voorschreven ghenet
zijn om den tote van den helm, daer hi in de coperen pijpe comt, te
legghen ende oock seer dicht besmeeren datter gheen locht uut en
niach ende des ghelijckx oock aen dat benedenste einde van de

-ocr page 298-

pijpe, daer u receptakel aen oft onder staet, dat ist vat daer den
ghebranden wijn in ontfangen wort, die door de pijpe comt ghe-
loopen.

Om dat receptakel sult ghi oock doecxkes, als voorschreven is,
omslaen ende oock wel dicht toemaken datter ooc geen locht uut
en mach.

Als die voeghen daer de instrumenten in een comen aldus dicht-
ghestopt zijn, soo sult ghi vier maken in den oven, totdat ghi siet
dat het beghint te dcghe tc barnen. Dan sult ghi den oven stoppen,
eerst het gat, daer men die assche door uit treckt ende dan het
deurken, daer men die barninghe door in den oven worpt.

Die bovenste lochtgaten sal men open laten, totdat men siet oft
hoort dat beghint te druppen, dan sal men de twee noch stoppen
op dattet vier niet te heet en si, want hoe hij lancsamer gebrant
wort, hoe dat beter is,,, Daerom sult ghi hem aldus met cleinder
hitten distileren totdat den besten wijn over is; dat suldi aldus
proberen, ghi sult somtijts u receptakel wechnemen ende proeven
tghene datter druipt oftet noch sterck is , ,,

Dat C ende XXI capittel. Van geneverbessenwater.
Aqua juniperi.

De bessen van geneverhout sal men stooten ende met wijn be-
sprenghen. Dit is een seer goet water teghen veel sieckten die van
couden ghecomen sijn ghelijc als verstoptheit der leveren ende der
milten, vercoudc ende vervuilde magen, this goet teghen alle fenijn
uutwendich ende inwendich ende teghen de pestilentie, men sal den
siecken des morghens nüchteren gheven van desen water een glas
vol te drincken, soo en sal hem gheen fenijn moghen schaden, ende
oft iemant gebeten waer van een fenijnich dier, dien sal men van den
water te drincken gheven ende wasschen hem de wonde met desen
water,,.quot;

-ocr page 299-

Ordonnantie op den brandewijn-accijns te Amsterdam, Ao. 1497.

(Keurboek B fo. 28).

„Van den barndewijn.

De heer ende gerecht hebben voirt geordineert ende gewillekuert
op t Stuck van den barndenwijn ende op den excijs van dien de
punten ende ardclen hierna volgende.

In den eersten zoo en zal nyemant eenige barndewijn in- of uyt-
slaen tenzy by den gezworen dragers ende den excysenaer. .

Item dat nyemant barndewijn vercopen en zal tenzij bij consent
van den excijsenaer.

Item nyemant en zal uytscepen eenige barndewijn min dan een
half vat of vierendeel vat, hij en zal dair excijs of geven ende dat niet
uyt tc slaen tenzy by den gezworen dragers of excysenaer.

Item nyemant en zal barndewijn maecken, hij en zal eerst oirlof
nemen van den excijsenaer.

Ende nyemant en zal mit tafeletkens eenigen barndewijn by der
strate mogen vercopen, hy en hebbe oirlof van den excijsenaer.

Altsamen dese punten ende articlen, offer yemant ter contrarie
dede, van dairof gecorrigeert tc wesen tottes gerechts proeve.

Tresor, i) een holfve nobel.

Item dat alle gebrandewijntappers gehouden sullen wesen den
excijsser van dien alle weke an te brenghen hoe vele sy van de
weken verleden ghetapt oft gesleten sullen hebbenquot;.

\') Trcsauricren.

-ocr page 300-

Ordinatie van den Rynschen ende gebranden wynen leistmael
gepubliceert den XVen Octobris Ao. XLIIL {1543.)

(G. A, Dordrecht. 1200—1572, no. 207.)

Actum per Campanam XV Octobris Ao. XVc XXIII.

Gebrande wyn.

.,In gelycx alsoe men oick tot diversche tyden verboden hefft
gheene gebrande wyn te vercoopen. dan openbaerlick op ter strate
met taeffelette als dat van oudts gewoenlick is te doin by cramers
ende ander landloopers, van welcke wyn sy nochtans gheven sullen
die stede te maickelaerdye van elcke stoop dry stuvers ende indien
ymandt contrary dede. dat waer op een boete van dry pondt ende
correctie van schepenen, alsoe menichwerff als sy daerinne broekich
bevonde wordden. Soe gebieden die g(oede) l(uden) van den stede
noch. dat alle dieghene. die hem generen ende onderwynde alsul-
cken wyn te distillere off daermede om gaen. dat sy den acxcysenaer
van der stede aenbrenghen ende te keynne gheven sullen hoe veel
gebrande wyns sy binnen hare huysen hebben ende hem van stonde
aen den acxcys daer off op leggen, te weeten van de stoop dry
stuvers als voorsz. is, op te boete van dry pondt en correctie van
schepenenquot;.

(Afgekondigd in 1518. 1523. 1526. 1543.)

-ocr page 301-

BIJLAGE IV. (Zie hiervóór, blz. 21).
Ordonnantie op de brandewijnen 18 Maart 1590,
{Delft, 4e Keurboek fo. 170).

„Also men bevindt dat die brandewijnmaeckers binnen deser stadt hen vervor-
deren brandewijnen te maecken van tarwe, mout ende andere gelijke specien
van greynen. midtsgaeders oock van alderley soorten van wijnen ende bieren,
sonder daervan eenigen exchljs te betaelen. waerdeur niet alleen verscheyden
frauden geschieden maer oock meede des stadts exchys ende gerechticheyt grote-
lix wert vercordt.

Soe ist dat schoudt cndc schepenen by advyse van Burgemeesteren omme
die voors. fraude te verhoeden ende soe veel mogellck is des stadts voors. ge-
rechtigheyt te construeren, gcstatueert ende geordonncert hebben, statueren cndc
ordonnceren bij dcsen eerst:

(1)nbsp;dat nlemandt van wat conditie ofte qualiteyt hy sij, man ofte vrouw, dic-
Welcke hen sijn generende met brandewijnen tc maecken van nu voortaen vermogen
sal eenigen wijnen te branden van tarwe, mout ofte van ander gelijke specien
van greynen in ceniger manieren.

(2)nbsp;Maer sullen dc voorss. brandewijnen alleen gcmacct cndc gebrant mogen
■Worden van wijnen, moeren, bieren ende anderen gelijckc materiën, midts dat van
den wijnen cndc bieren, die wclckc bij de brandewijnmaeckers tot dien eynde
gcbruyct sullen werden, betaelt sal werden des stadts exchys nacr de waerde
van den selven wijnen cndc bieren volgende die respective ordonnantiën daerop
gemaect.

(3)nbsp;Welvcrstaendc dat verlegen wijnen ende moeren, suerevactse cndc ander
gelijckc bedorven bieren van de voorss. cxchijs vrij cn exempt sullen sijn.

(4)nbsp;Ende ten eynde onder decksel van dien geene frauden souden geschieden,
sullen die brandewijnmaeckers van nu voortaen eerst ende vooral gehouden zijn
die quantiteyt cndc qualiteyt van dlc voorss. wyncn ende bieren die pachter an
tc, geven ende daervan haelen bchoorlick bllHet cndc alsdan dc selve doen inleggen
ende wcrckcn In heure huysen ofte kelders bij den geswoorcn craenkindercn cndc
bicrcruyers deser stede respectlvellck.

(5)nbsp;(De pachter zal de aangegeven wijnen en bieren mogen „prouvenquot;.)

(6)nbsp;(De „jegenwoordigcquot; pachter zal mogen nagaan of cr onder dc door dc
brandewijnmakers ingeslagen bieren cn wijnen ook drinkbare bevonden worden
en in dat geval den accijns eischen.)

(7)nbsp;Wclckc voorss, ordonnantie ten eynde bij eenich igelicken strictelickc
mach werden onderhouden ende achtervolcht, sal den contraventeur van ccnich
Poinct deser ordonnantie verbeuren voor dc eerste reyse een boete van 20 guldens
ende voor dc tweede rcysc een boete van 30 guldens. Ende voor de derde rcyse
een boete van 50 guldens, tc appllcercn die hecre, die stede cndc den aenbrenger
elx een dcrdendeel, ende voorts gecorrigcert te worden tot arbitrage van sche-
penen.

Aldus gepubliccert mette groote clockc van t stadthuys der stad Delft op ten
XVIII van Macrtc in den jacre 1590quot;.

-ocr page 302-

„Copie uitte request van de brandewijnbrandersquot; aan de
Staten van Holland. 1610.
(Res. Burgem. Weesp 1607—99, fo. 36.)

„Verthonen met bchcxjrlicke reverentie Uwer E. Mo. die (naren) Burghermees-
teren ende Regeerders der stede Weesop, hoe dat binnen haerluyder stede als
oock ten plattelande van haerluyder Carspel sijn seeckere nombre van brande-
wijnbranders, boven alle dwelcke noch eenige ende verscheyden persoonen sijn,
die van gelijcke voorgenoemen hebben omme soo binnen als buyten der selver
stede noch te stellen een seecker getal van brandewijnketels ter nombre toe van
9 ofte 10. \'t Is nu soo, dat de selve neeringe ten platten lande seer toeneempt
ende hem verspreyt, waerdeur de neeringe binnen de steden zeer afneempt ende
vermindert, tot zeer groote praejuditie van de ingesetenen van dien, als oock
van de gemeene middelen vant gemeene landt van Hollandt vant gemael.

Ende also (onder reverentie) hierinne intijts bij Uwe Ed. Mo. wel dient voor-
sien ende geremediecrt te worden, opdat die neeringe niet uytte steden ten platten
lande getrocken ende alle fraude, die dacrdcur gebeuren, geëviteerd mogen wor-
den, soo versoucken de supplianten reverentelick, dat Uwe E. gelieve alle de-
geene, die d\'selve neeringe ten plattelande van Hollandt exerceeren, tc ordon-
neren dat sijl.(ieden) mitterdaet daervan desisteren ende hacri. ketels cn gcreet-
schap daertoe dienende innetrecken, ende soo veel aengaet dicgccne, die d\'selve
neeringe binnen hacri. stede doen, dat de sclve van gelijcke bij U E. Mo. werd
geordonneert, dat sljl. elcx respective daertoe niet meer als drie ketels en sullen
mocgen gebruycken, ende dat totte groote van drie tonnen clckc ketel ofte
andersints, soo Uwe E. Mo. \'t selve goet ende ractsaem bevinden sullen te be-
hooren, opdat de groote dc cleyne haer neringe niet cn benemen.

In marginc stondt aldus:nbsp;*

De Staten van Hollandt ende Westvricslandt verstaen, dat de neeringe van
brandewijnbranden ten plattelande niet en sal mogen worden gcexcrcccrt ende
Bulcx deselve hem ten platten lande daer mede generende, gehouden te zijn hem
in eenighe besloten steden te vervougen, op poene dat anders alle officieren
vermogen sullen derselver kctelen op tc nemen ende te behouden, totdat sc hem
in eenige stede begeven sullen hebben.

Actum in den Hage den Xe Juny 1610.quot;

-ocr page 303-

(Request van den magistraat van Weesp aan de Staten van
Holland, Res. Burgem. Weesp, 1607—99, 15 Dec. 1622.)

..Geven met bchoorlicke reverentie te kennen, Burgermeesteren ende Regeerders
der stede van Weesp, dat haere predecesseuren regeerders met goede redenen
ende nootsaecke met bijgaende requeste Uwe Groot Ed. Mo. hebben verthoont,
hocdat de neeringe van brandewijnbranden ten platten lande seer was toene-
mende, niet alleen tot groote schade van hare voorsz. stede, als daerdoor de
neeringe uit de stadt int landt wordende gctrocken, macr oock besonder voort
gemeene landt, door de fraudatie van de gemeene middelen, die daerdoor in de
pacht van \'t gcmael in abundantie geschiet, wacrop sij voor apostille hebben
vercregen in date den lOe Juny 1610, dat de neeringe van brandcwijnbranden
ten platten lande niet en soude mogen werden geexcrcccrt, maer dat degene \'tselve
aldaer doende hen souden gehouden sijn in eenige beslooten steden tc vervoegen,
op een peine daerbij gestatuccrt, welcke Uwe Groot Mo. Ed. ordre ende resolutie
wel tegen sommige cffectuclick doch tegen andere niet precisc gecxecutccrt, maer
om favorabele ende compassicuse insichten in surcheantic gehouden is, \'t gundt
alsoo tsedcrt den voorss. tijt gepasseert ende gelaten zijnde, bcgindt nu weder
opnieuws dc voorss. neeringe van brandewijnbranden ten platten lande toe tc
nemen, soo seer dat hacst yder huisman brandcwijnketcls soude stellen, \'t wclck
indien niet belet, maer toegelaten soude worden, is ccn wijde deurc opcngcdacn
om \'t landt besonder int gcmacl grootclicx tc frauderen, alsoo deselve huis-
luiden ende brandewijnbranders ten platten lande ten besten genocmen van haer
gcmacl composceren na haer gclicftc ende soo niet van alles niet cn geven, ende
voorts niet allcenc \'t gccnc sij branden in dc steden hier ende daer in tonnckcns
in plaetse van melck ende andere haere w^acren tot haer believen cunnen ende
sullen leveren, macr oock selfs in haere ketels sccrctclick haere bieren ende
behouften brouwen, daervan gccnc gerechtichcyt voor \'t landt bcfaclcn. behalve
dat daerdoor de neeringe uit dc steden ten plattelande soude werden gedivertecrt,
\'t gundt in aller manieren gantsch schadclick soude zijn ende Uwe Groot Mo.
Ed. mcningc noit cn is geweest.

Ende dc gcsamcntlickc brandewijnbranders binnen der suppl. stede, die alle
quot;s gemcenclandts cndc burgers lasten mede moeten helpen dragen ende bctaclen,
hen dacrovcr cmstich beclagcndc. hebben sij suppJ. ommc voorss. Uwe Groot
Mo. Ed. appoinctcment alsnoch volcomclick te effectueren ende dc voorss. scha-
den ende abuysen tc weren, dacrovcr de vroetschappcn binnen haere stede ver-
gadert. alwacr blJ sommige werde gcdlfflcultecrt. dat \'t selve geen plaetse soude
hebben tegens die brandewijnbranders, die binnen 100 roeden buiten de stadt
Wonen, contrarie \'t voorss. Uwe Groot Mo. Ed. appoinctcment. houdende dat
zij hun moeten binnen beslooten steden vervoegen, ende degene, die soo nac

-ocr page 304-

de Stadt woenen meer occasie hebbende omme haere frauden als vooren te
plegen.

Mits welcke sij suppl. genootsaect sijn haer bij desen te keeren aen Uwe Groot
Mo. Ed., versouckende zeer reverentelick dat d\'selve hare voorss. appoinctement
interpreterende ende confirmerende, believen alsnoch bij apostille op de marge
deses te verstaen ende ordonneren, dat soowel de gene die soo nae ende ontrent
haere Stadt woonen, de voorss. Uwe Groot Mo. Ed. ordre ende appoinctement
subject sijn, ende sullen moeten achter\\\'olgen, als alle andere vorder ten platten-
lande woenende ende dat bij gebreecke van dien sij supplianten alsnoch \'t selve
appoinctement absolutelick tegens eenen ieder sullen mogen doen executeren,
\'t Welck doende...

(In margine stondt geappostilleert aldus:)

De Staten van Hollant ende Westvrieslandt interpreterende ende vemiewende
haeren app.te van den 10 Juny 1610, verstaen alsnoch in conformiteit van dien,
dat de neeringe van brandewijnbranden niet sal mogen werden gedaen als binnen
de muyren ende vesten van de besloten steden van den voors. Lande, sonder dat
de brandewijnbranders sal verschoonen, dat sij binnen de 100 roeden ofte noch
naerder buiten de steden woonen, op peine dat sij anders doende, alsnoch allen
officieren wert gelast de selve boeten op te nemen ende die te behouden, totdat
sij haer binnen den besloten steden sullen hebben begeven.

Gedaen in den Hage den Ve December 1622.

Onder stondt, Ter ordonnantie van de Staten, onderteyckent A. Duyckquot;.

-ocr page 305-

Impost-boek van de stads-excijsen ingegaen desen eersten Maert Ao.
1667 eindigende den laesten Februarg 1668. (G. A. WeespJ.

t Gemael over de stadt van Weesp

(Betaalde

(Ketels)

impost)

2 drie

muts ketels

ƒ 13: 6 st.

1 ..

., ketel

ƒ 6:13 st.

2 .,

„ ketels

ƒ 13: 6 st.

1 ..

„ ketel

ƒ 6:13 st.

1 ,.

„ igt;

ƒ 6:13 st.

1 IH

., „

f 5:— st.

1 drie

quot; «

ƒ 5:13 st.

1

„ ketel

ƒ 6:13 st.

1

it t*

ƒ 6:13 st.

I IH

,, ..

ƒ 5:— st.

1 ..

ƒ 5:— st.

1 drie

,1 n

ƒ 6:13 st.

1 „

,1

ƒ 6:13 st.

2 ,.

„ ketels

ƒ 13: 6 st.

l

„ ketel

ƒ 6;13 st.

1 twee

»»

ƒ 6:13 st.

2 drie

.. ketels

ƒ 13: 6 st.

1 „

„ ketel

ƒ 6:13 st.

1 een

„ „

ƒ —

1 drie

,, »

ƒ 6:13 st.

1 IH

f 5:-

1)nbsp;Overzijde Nieuwe of Achtergracht (W.z.)

2)nbsp;Nieuwstad, hoek Brecstraat.

3)nbsp;5) 6) 8) 13) 14) 15) 23) geen transport of aanduiding bekend.

4)nbsp;Op 9 Aug. 1663 aan hem gctransp. door erven Claes Claesz Llstinflh
voor ƒ 8800, Oude Gracht.

7) Op 7 Jan. 1651 aan hem gctransp. door Jan Garbrantz voor ƒ 1733,

Nieuwstad.

9) Op 7 Juni 1670 door haar gctransp. aan Niessie Teunisse voor ƒ 3000,
Grobbe O.z.

10) cn 11) Op 19 Juni 1670 door hem gctransp. aan Barent Crans. voor ƒ 4274,
Nieuwstad.

(Namen)

(1)nbsp;Barent Crans

(2)nbsp;Harmen Heyndrickz

(3)nbsp;Claes Melisz.

(4)nbsp;Jan Brouwer

(5)nbsp;Symen Bruynen

(6)nbsp;Wed. Pieter van Oyen

(7)nbsp;Jan Garbrantsz

(8)nbsp;Dirck Pietersz

(9)nbsp;Machtelt Dlrckx

(10)nbsp;Jan Tomas

(11)nbsp;Barbara Schouten
02) Teunis Gort

(13)nbsp;Jacob Cornelisz Drosthagen

(14)nbsp;Cornelis Jansz

(15)nbsp;Barent Diedersz.

(16)nbsp;Jan Cornelisz. Smith

(17)nbsp;Jan Nagel

(18)nbsp;Andrics Leunen

(19)nbsp;Arent cn Frans Blanck

(20)nbsp;Hcyndrick v. d. Poort

(21)nbsp;Claes Franse Blanck

(22)nbsp;Jan Joosten van der Haa

(23)nbsp;Josina Heusscn

-ocr page 306-

16)nbsp;Op 4 Nov. 1684 door hem als „gewesenequot; branderij getransp. aan Jan
Starck, koopman te Amsterdam, voor ƒ 540, later mouterij, Hecrengracht.

17)nbsp;Hecrengracht. Op 28 Mei 1675 werd de helft in huis, erf en opstal ge-
transp. voor ƒ 1200.

18)nbsp;Op de Grobbe.

19)nbsp;Op 18 Dec. 1663 door burgem. Claes Fransz. Blanck getransp. aan zijn
zoons Arent en Frans, bij de Geynpoort, Oude Gracht.

20)nbsp;Op 5 Aug. 1698 door hem getransp. aan zijn zwager Jan Schapekacs
voor ƒ 700 (opstal), Grobbe, ten N. van het Weeshuis.

21)nbsp;Op 25 Nov. 1656 aan hem getransp. door Bruyn Arentsz, Cracker voor
schuldrentebrief groot ƒ 3799 een zeker bedrag, N.z. Smal Weesp
(Hecrengracht).

22)nbsp;Op 2 Febr. 1666 aan hem getransp. door Dirck Gijsbertz. Dick voor
f 3000, Nieuwe Gracht.

-ocr page 307-

Lijst van branders te Weesp in 1698.
(Res. Burgem, 1607—1699.)

„Saterdagh de le November 1698 present t volle collegle dempto Jacob
Schouten.

Burgem. Simon van Paddenburg heeft op de aenschrijvens van haer Ed. Groot
Mog. den eedt gepresteert van geen graanen nogh bieren brandewijnen te
maecken, naer dato deses soo langh alst voors. verbodt is duerende. Item:

Dr. Lodewijck van Sandick

( vroedschap).

Gerrit Brouwer (vroedschap).
lohs. van der Poort (vroedschap).
Nicolaes Hacke (vroedschap).
Gerrit van Ommeren (vroedschap).
Charles de la Fonteijne de Vicart

(in 1705 vroedschap).

Cornelia Crans.

Jan Galtrop (burgemeester).

Johan van Meeckeren (vroedschap).

Matthijs Schouten.

Cors Jans Behouwereys.

Juffr. de wed. Jolijn.

Benjamin Godschalck.

François Mittenije.

Jan Schapekaes (oud-schepen).

Matthijs Harwar.

Anthony van Marcken.

Abram Schouten.
Hendrick van Bergen.
Lucas Heimans.
Jan Tellenge.
Adr. Rustenburgh.

Grietje van den Hooven.
Rijck van der Poort
(oud-schepen).
Hendrick Brouwer.
Gerrit Valentijn.
Pieter Kroock.

Isbrant Hagedoom (vroedschap).
Com. van Drosthagen.
Hilgert Cramer.
Gerrit Doncker.
Cornelis Marius.

en op den 3 daeraen volgende hebben al de branders haer helmen van haer
ruyge ketels volgens resolutie van haer Ed. Groot Mog. in bewarenderhant opt
stadhuys gebragt van no. 1 tot no. 62 incluysquot;.

-ocr page 308-

Lijst van branders te Rotterdam 1698—\'99.
(Res. Burgem. 1698—1705).

Maandag 3 November 1698.

..Zijn ontboden ende gecompareert de brandewijnstokers deser stad en is haar
aangezegd, dat zij de helmen van hare ketels zouden hebben te brengen op de
Oostpoort en dat degene die genegen zouden zijn tc stoken van andere ingre-
diënten buiten granen, doende den eed bij haar Hoog Mog. placaat van den
17en October laatsleden gerequirecrt. haar helmen zouden wederom bekomen.

Waarop eenige versogt hebbende aanstonds tot \'t doen van den voorss. eed
en vervolgens tot het continueren van hare distillatien en stokerijen geadmittcert
te werden, is goedgevonden der zeiver vcrsoucq toe te staan cn is voor de
branders en distillateurs opgesteld en gearresteerd het formulier van den eed
hiernaar volgende:

Gij belooft en sweert dat gij gedurende het verbod van dc rouwstokerijen bij
placaet van haar Hoog Mog. van den 17 Octob. deses jaers 1698 gedaan, geen
granen nog eenige substantie, daarin graan gekookt of vermengd is, het zij suur
bier of hoedanig het zoude moge zijn, zult stoken of tot brandewijn branden in
eeniger maniere. En hebben de navolgende personen den voorsz. eed op heden
gedaan.

Nic. \'s Graafweg en Jan Osey in comp. Arnold de Lange.
Cornelis van Roycn.nbsp;Andries Brusty.

Johan Siegt.nbsp;Dircq Wolters.

Isaacq Vroombroucq.nbsp;Paulus Charon.

Adriaan Taats.nbsp;Dircq Mookermans.

Henricq van Molenaarsgraaf.nbsp;Pieter Clement.

Willem Paats.nbsp;Henricq Stolwijk cn

Jan van der Smisse.nbsp;Abr. Vcrschuyr in comp.

Hubert Pelikaan.nbsp;Benjamin du Bols.

Jeroen Vak.nbsp;Henricq van Lith.

Adriaan Koopmans.nbsp;Maarten Brouwer.

Zoo waarlijk moeste haar Comparanten God Almagtig helpenquot;.

^ Dinsdag den 4 November 1698.

„Zijn nog gecompareert de navolgende brandewijnstokers binnen dese stad
cndc hebben \'t formulier van den eed, hiervorens gesteld, geprestcert cn
afgeleyd.

-ocr page 309-

Cornelis Verhouven
Joost van Zorgen
Johan Hasenbroucq

Frans Bos
Gerard Vinkesteyn
Hartog Oscij.

5nbsp;Nov. 1698.
Heyndrick Hopman.

6nbsp;Nov. 1698.

Andries Havers.
Jan Crooswijk
Com. Lackman
Dircq de Visscher .
Jacob Harel.

1nbsp;Dec. 1698.

„dc navolgende drie brandcwijnstoo-
kersquot;

Olivier van Vlierden
Thomas Cramer
Pieter de Vries.

2nbsp;Jan. 1699.\'
Jan van der Marck.

12 Jan. 1699.
William Stanley.

28 Jan. 1699.

Gccrtruyd Wijnands wed. van
Heyndrick van Meurs.

Jan Verhagen
Com. Steendijk
Dionys de Bode
Charles Pieraarde
Alewijn Storm voor en wegens zijn
schoonvader Pieter de Jager.

7 Nov. 1698.
Matthijs Last en Dircq Dubbelder-
muts, distellatcurs.

15 Nov. 1698.
Jan van Lind, brander op de Nieuwe
haven.

5 Dcc. 1698.
Herman Knoop.

29 Dec. 1698.
Simon Bos.

29 Jan. 1699.

Pieter dc Jager mede op zijn manne-
waarheyt acngenomen het placcaet
van haar Hoogmo. op het rouwsto-
ken tc sullen nakomen.

10 Fcbr. 1699.
Adriaen Dubbcldcmusquot;.

-ocr page 310-

Lijst van branders te Schiedam in 1699.
{Gaarboek gÜdegeld 1694—1739).

1699. Den 12 Maart omgegaen met de hcxjfdluide vant stoockersgildc (n.1. Jan

van Basel en Comelis

Ben).

Ketels: Namen:

Betaald:

Keteli

: Namen:

Betaald:

4.

Arent Danielse

ƒ

3:—.

3.

Com. den Beer

f

2: 8.

4.

Jan Braem

ƒ

3:—.

3.

De Hr. Boshuisen

f

2: 8.

Jac. van Gilst

ƒ

0:12.

3.

Juffr. de Hoij

ƒ

2: 8.

2.

Jan Starrenburg

ƒ

1:16.

4.

Jobs. van Teilinge

ƒ

3:—.

6.

Juffr. de Man

ƒ

4: 4.

3.

Frans Brecroo

f

2: 8.

3.

De Hr. Bosgaert

ƒ

2: 8.

3.

Van Lughtlghheit

f

2: 8.

3.

Michiel Back

ƒ

2: 8.

3.

Van der Valck

f

2: 8.

2.

Steven en Jan de Soo

ƒ

2: 8.

2.

Jan Olet

f

1:16.

3.

Klacs van der Schalck

ƒ

2: 8.

2.

Jan Wessclse

f

1:16.

4.

Willem Houck

ƒ

3:—.

2.

Jan Peekstok

ƒ

1:16.

3.

Poort en Houck

ƒ

2: 8.

3.

Maerten Koek

ƒ

2: 8.

3.

Heindrick Steenman

ƒ

2: 8.

Harmen Steenkamp

ƒ

—:12.

2.

Kom. Schoute

ƒ

1:16.

3.

Dc Hr. Brest

ƒ

2: 8.

3.

De Hr. Hodenpijl

ƒ

2: 8.

3.

Van der Gaegh

ƒ

2: 8.

2.

Dirck Geus

f

1:16.

3.

Wilh. Rotteveen

ƒ

2: 8.

Kobus Kelnaer

f

—:12.

Claes Post

ƒ

—:12.

5.

Leendert den Beer

ƒ

3:12.

(Hierbij kwamen dan nog: dc deken Comelis de Hoy met 3 ketels cn de hoofd-
lieden Jan van Bascl, Comelis Ben met 3 en Jan dc Hoy, hoofdman in 1698,
met 6 ketels).

-ocr page 311-

Lijst van branders te Delfshaven in 1795.
(Notulen Municipaliteit 24 Aug. 1795).

..De inspecteur van der Hilst levert over een lijst van branders ^ Df shaven
d.d. 2 Maart 1795. die zich verbinden tot
het nakomen van ^et placaat van 13
Febr. 1795. volgens permissie der Provisioneele Regeenng van Delfshaven d.d.
28 Febr.quot;:

Naam :

M. Hoek
M. Hoek amp; Cie.
Cornelis Nieulant
Egbert Vis amp; Co.
M. Ketelaar
Maarten de Wit
Wed. H. van Anckeren
Huybert Pelkman
Denselve

Jacob van Putten, Dz.

G.nbsp;van Ommering
Servaas van Ommering

amp; Comp.
R. van Ommering
Franciscus Brillenburg

H.nbsp;J. van der Plas
Jan Rodenburgh

tl it

u

ejj

„ «j
j! Jquot;

1 2

01 :

«1 :

2

1

2

1

2

1

2

1

2

1

2

1

2

1

2

1

1

1

6

3

2

1

2

1

2

1

6

2

2

1

3

1

Namn :

Oetzonius Masman
O. Masman G Co.
W. Stolk

C. L. van der Straal

P. Hartz

J. Cok

Pieter Ohr

S. cn F. Rodenburgh

L. Hoek

Hermanus Pelkman
Hugo van der Plas
Bruno van der Plas amp; Co.
Jacob van der Plas
Pieter Schlltman
J. van der Straal
L. van der Woordt

V u

V

S O

„ 2

1
O 3

\'3 r

1 s

tn :

«« :

3

1

2

1

2

1

7

3

4

2

2

1

3

1

3

1

5

2 \'

2

1

4

2

2

1

2

1

2

1

4

2

2

1

X) Als voorbeeld van waardevermeerdering van een branderij te Delfshaven

\'TfZ ^Z^rdt; SS Gijsbert Welle verkocht aan Cornelis Bos met
part in den ..Distilleerketelquot; voor ƒ 7100.

\'\'^«rLi-Hrn/r: LtÄr. ... d» «oew™

voor ƒ 13.160.nbsp;,,nbsp;f om

5 Febr. 1791 aan Oetzonius Masman voor ƒ iJ-i^u.

-ocr page 312-

Branderijen te Amsterdam in 1711.

(Not. archief no. 7730).

„Op huiden 31 Maart 1711 heb ik, Hilbrand van der Heiden, nots.
publicq bij den Hove van Holland geadmitteert, t\'Amsterdam residee-
rende, mij met de nagenoemde getuigen, ten versoeke van de E.
Gilles Aldenhoven vervoegt bij Dirk Muurman, oud brander, en
van de selven versogt informatie wanneer hij sijne branderije op
het Roeters eiland hadde getimmert en hoe het sig verder met de
branderijen hadde toegedragen? Waarop deselve Muurman mij ant-
woorde, dat hij sijn branderije al hadde getimmert en geexerceert
voor de jare 1670, gelijk ontrent die selve tijd op het selve Roeters-
eiland mede branderijen hadden Anthony Heukelman, brouwer in de
drie schulpen, alsmede eenen Smit, gelijk ook eenen Gerart Hege-
man, en dat na sijn beste geheugen alsdan geen branderijen in de
stad waren, dog dat na het jaar 1670 of 1671 eerst de Arent, en
daarna nog verscheide andere branderijen in de stad zijn gekomen.

Verder hebbe ik mij ten versoeke als voren vervoegt bij juffr.
de wed. Pool wonende in de brouwerij en branderij van den Arent,
en aldaar mede versogt informatie wanneer hare branderije was
getimmert? Welk mijn antwoorde, dat haar vader de branderij en
brouwerij hadde getimmert in den jaare 1672, dat hij sulx wel hadde
getragt te doen op de Keisersgragt, maar dat hetselve geen voort-
gang hadde gehad, omdat op de Keisersgragt de branderijen en
brouwerijen te maken verboden was, dog dat sij alsnu met een ketel
stookte.

Gelijk ik mij dan al mede hebbe vervoegt op de Baangragt schuin
over de Weteringspoort, en aldaar mede onderregting versogt, wie
die branderij genaamt de Hont toebehoorde, en hoe lang deselve
aldaar was geweest? En gaf mij de meester der branderij tot berigt,
dat deselve behoorde aan Nicolaas Olaars amp; Comp, en dat daar
eerst op December laatstleden was begonnen te stoken.

So als ik dan almede aan de branderije van d\'Hr. Pieter van

-ocr page 313-

Neer, leggende aan de Schans over de Spiegelgragt. ten fine voorn,
mij hebbe
geadresseert, alwaar mij door de mr. knegt tot onder-
regting wiert gesegt dat die branderij sijn begin had genomen in
den jaare 1694 of 1695. dat daarnaast aan mede ontrent die selve
tijd een branderij was begonnen en geexerceert. dog dat die al ses

a 7 jaar hadde stilgestaan.

Gelijk ik dan eindelijk mij addresseerde aan Daniel Manssenier
in de brouwerij en branderij van de Werelt ten fine als voren,
welke mij antwoorde, dat in zijn branderij al over 30 jaren was
gestookt, en dat de ketels nu verniéut waren.

Gepasseert binnen Amsterdam ter presentie van Gerardus Wijn-
koop en Simon van Eeckhout als getuigenquot;.

(w.g.) Gerardus Wijncoop.

Simon van Eeckhout.

H. v. Heiden nots.

-ocr page 314-

Reeckeningh bewijs en Reliqua dewelke is doende Dirk Landman
als boekhouder van de Starre-molen van den ontfangst en den
uitgaaf van:

1 Jan. 1778—1 April 1778:

In dc 3 maanden is vermalen

ƒ

1589:14

—.

Op 8 Jan. is bij de beurs gebleven

ƒ

576:17

—.

ƒ

2073:10

—.

Nog ontv. van Joh. Nolct

ƒ

1:15

8.

ƒ

2075: 5

8.

Uitgegeven

f

794: 0

8.

Blijft

i

1281: 5

—.

Uitgedeeld van ƒ 1342 10 st. per gld.

f

671: 5

—.

Blijft tot een beurs

f

610.—

—.

1 April 1778^1 Juli 1778:

1 Juli—1 Oct. 1778.

Vermalen ƒ 1466:15:—

Vermalen

f

1491.

9 April bij de beurs ƒ 610:—:—

9 Juli beurs

f

630: 5: 8

ƒ 2076:15:—

Ontv. voor een

Ontv. V. paardemest ƒ 5:10:—

molensteen

ƒ

— : 6: 9

ƒ 2082: 5:—

ƒ

2127:14: 8

Uitgeg. ƒ 1049: 9:—

Uitgeg.

ƒ

1308: 7: 8

ƒ 1032:16
Uitgedeeld van ƒ 1341:15:—

6 st. per gld. ƒ 402:10: 8

Blijftnbsp;ƒ 630: 5: 8

ƒ 818:17:—

1 Oct. 1778—1 Jan. 1779.

Uitged. van
ƒ 1376 3 st. per gld.

Blijft

ƒ 206: 9: 8
ƒ 612: 7: 8

Vermalen
Beurs

Uitgeg.

Uitged. van
ƒ 1392 5 st. per gld.
Blijft tot beurs

ƒ 1542:14: 8
ƒ 612: 7: 8

2155: 2:—
1170: 6: 8

ƒ 984:15: 8

ƒ 348: 3: 8
ƒ 636:12:—

(G. A. Schiedam: R. A. Stukken betreHendc geabandonneerde e.a. boedels
no. 297).

-ocr page 315-

Branders te Schiedam in het begin van 1772.

(Gaarboek gildegeld brandersgilde 1740—1778).

1772. Door orders van de heeren Hoofdleden van het brandersgilde. namentljik
n Penning. Th. Joh. Pigeaud, Burgem. L. van den Berg. Burgem. Jacob
?e Hojer-t^gildegelt opgehaalt door de bode Emmlckhoven, dat ver-
scheenen is
8 Maart 1772.

Cornelis van Leeuwen
Gt. Meesters
Van den Burg 6 Nolet
Gerrit Visser
Abrah. Obijn
Gerrit den Draak
Frans Bredero
Anth. van den Berg
Bouffy amp; Donker
C. Schelvisvanger
mr. P. Vink
Evert Scheits
Jacobus Mak
Jan David Pichot
J. van der Valk
J. Morre amp; Soon
Wm. van Leeuwen
Burgem. Kneppelhout
George van den Berg
Otto van de Velde
Burgem. van Bulderen
P. van der Linde
Jacob Heereman
Mevr. Doom
J. van Polanen
L. den Beer
Casper Rotmeijer
Maarten Burgwal
Leendert v. d. Tempel
Ary Montfoort
B. Pruijmers
Jan Bolleman
Willem Smits
Adr. Maas
Nic. Kruljs
Mr. D. Doom

ƒ3:- (4k.)
ƒ1:16 (2k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ3.-
(4k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 {3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 {3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ1:16 (2k.)
8 (3k.)
4 (6k.)
8 (3k.)
, _ 8 (3k.)
ƒ3:- {4k.)

8 (3k.)
ƒ1:16 (2k.)
8 (3k.)
8 (3k.)

(3k.)
8 (3k.)
8 (3k.)
(3k.)
(3k.)
(3k.)
(3k.)
(3k.)
(3k.)

ƒ2:
ƒ!:
ƒ2:
ƒ4:
ƒ2:
ƒ2:
ƒ3:-
ƒ2:
ƒ1:
ƒ2:
ƒ2:
ƒ2: 8
ƒ2:
ƒ2:
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ2:
ƒ2:
ƒ2:

ƒ2: 8
ƒ1:16 (2k.)
ƒ2: 8 (3k.)

M. van der Schalk
Ewoud van Leeuwen
Jan Doom
David Bijkerk
Wynant v. d. Pauwert
Abr.
V. d. Schalk
Willem van Olphen
Jac. Verhaven
Wed. C. Burgerhout
mr. Gijsbert Roering
P. van den Eelaart
Max. van den Berg
Wed. Buysing
Wed. Frans Bredero
Maas amp; Bredero
Frans Rodenburg
Adr. van Schaak
B. Braamcamp
L. dc Munnik
Com. Penning
Carel Broes
Gerrit Blok
Casper Beekman
Nic. Schievccn
Com. Pcmls
Pieter Bosch
Franc. Antheunis
H. J.
V. Polanen de

Bevcren

Nicolaas Verkade
Machtelt Bernouw
dr. Jan Kneppelhout
Mevr. Walwijk
B. Kersemaker
Jan Veth
Roelof de Zeeuw

ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ2:
8
ƒ1:16
ƒ2: 8
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ1:16 (2k.)
ƒ3:12 (5k.)
ƒ1:16 (2k.)
ƒ3:- (4k.)
ƒ1:16 {2k.)
ƒ1:16 (2k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ1:16 (2k.)
ƒ3:12 (5k.)

(3k.)
(3k.)
(3 k.)
(2k.)
(3k.)

ƒ2:
ƒ2:
ƒ2

(3k.)
(3k.)

8 (3k.)
ƒ1:16 (2k.)
ƒ1:16 {2k.)
ƒ1:16 (2k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ1:16 (2k.)
ƒ1:16 (2k.)

ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ1:16 (2k.)
ƒ 3:— (4 k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 (3k.)
ƒ1:16 {2k.)

-ocr page 316-

Jacob Lagarde
Schermer ö Smithof
David Meijer
Burgem. Voogd
Sara Daalhuysen
Jacob Knappert
Am.
V. d. Berg
Coenraad Lensing
Burgem. Schouhamer
Jan Nolet
Com. Mathé
Jan
V. d. Schalk
Jan Duijvendijk
Jacob Ruyghart
Jan Spieringshoek
Wed. Wynand Nolet
B. van Pelt
Hendrik Voogd

ƒ2: 8 (3k.)
ƒ2: 8 {3k.)

ƒ2: 8
ƒ2:
8
ƒ3:-
ƒ2: 8
ƒ4: 4
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ4: 4
ƒ4: 4
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ3:12
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ2: 8

(3k.)
(3k.)
(4k.)
(3k.)
(6k.)
(3k.)
(3k.)
(6k.)
(6k.)
(3 k.)
(3k.)
(5k.)
(3 k.)
(3k.)
(3k.)
(3k.)
(3k.)

(3k.)
(2k.)
(3k.)
(3k.)
(3k.)
{3k.)
(3k.)
(3k.)
(3 k.)
(3k.)
(3k.)
(3k.)
(6k.)
{3k.)
(5k.)
(2k.)

ƒ2: 8
ƒ1:16
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ2:
8
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ2: 8
ƒ4: 4
\'ƒ2: 8
ƒ3:12
ƒ1:16

Wm. van Brederode
Wolphert de Merree
de Erve Ruyghart
Gerrit Burgerhout
Hendrik van Essen
Christ. Went
Hendr. Brouwer
J. J. Froon
Dirk Landman
Jacob
V. d. Blok
Adr. van Crimpen
Jacobus Nolet
J.
V. d. Schalk jr.
Juffr. Ruysch
Gerrit Oosthof
H. Dikkenberg
C. Maas

(De berekening van het getal ketels is eenvoudig:

X st.
12 st.

1- Voor den gildemaaltijd moest n.1. ook 12 st. worden bijgedragen,
evenals voor eiken ketel).

Gildebroeders cn -zusters, die niet gestookt hebben: (zij betaalden 12 st.)
Tobias van der Most, juffr. Flehet, R. Bakker, D. Kleijpool, Gerrit Post, Wed.
van der Most.

\'V

-ocr page 317-

Productie-overzicht der dubbele branderij „de Zon\' i) te Delft in de

maand April 1797. _

C ö
s ~ O
â ^ t:

O

Aflevering

Gestort
mout

1 g

lil

^ irgt; ca

Gestorte
rogge

•2 2
Ofi ü

Pièces

of
stukken

Virtels

Dagen

•O w
O.

Ü

1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
■ 1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200
1200

2373

270
296
312
312
320
320
320
318
316
318
318
322
3\'13

3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000
3000.
3000
3000
3000
3000
3000

Zaterdag
Maandag

28

28

28

Maandag

28

28

711

28

Maandag

28

28

748
71172

25 oxh.
8

28

Maandag

28

28

28

Zaterdag

150 35973 4045 41

21707i

30.000

75.000

350

1) Dc branderij ..de Zonquot; met pakhuis.
Gasthuislaan Z.z. Delft, kwam uit den

korenzolders, paardenstal, huis en erve.
dcsolatcn boedel van Johan Anthony

-ocr page 318-

Beslagen bakken
Van de vorige maand
350 Getrokken in Aprilnbsp;4045

251/3 Van de vorige maand over 2374

virtel.

Totaal 3751/3

3591/3 Afgeleverd in April

Totaal 6419

2170H
4248H

Gedistilleerde peilen
Ultimo April op hand
aan peilen en bakken

16 Ultimo op hand

Totaal 6419

Totaal 3751/3

(Archief firma Hoboken de Bic amp; Co.. Rotterdam).

van Steensel van der Aa. Op 20 April 1796 verkochten sequesters de helft aan
Anthony van Hoboken te Rotterdam voor ƒ 14.600, terwijl op denzelfden dag
Jan van Engeland, die 5 Dec. 1795 de andere helft verkregen .had, die voor
ƒ 14.000 overdroeg aan Arnoldus Rogge, scheepskapitein in dienst der O. I.
compagnie, (zwager van Van Hoboken), die als bedrijfsleider optrad. Op 19
Oct. 1799 kocht de compagnieschap Hoboken en Rogge de mouterij „de Passerquot;,
W
.Z. Oude Delft, grenzend aan de branderij „de Papegaayquot; voor ƒ 8.500.

In 1805 verkochten Wilhelmina van Hoboken wed A. Rogge en Anth. van
H. de
„2kgt;aquot; en de „Passerquot; voor ƒ 6500 samen.

(A. R. A. \'s Gravenhage, rechterlijk archief Delft: Decreetboek 4 A fo. 4,
transportregisters op aangeg. data.)

-ocr page 319-

BIJLAGE XVIa. (Zie hiervóór, blz. 233).

Gedisteleerd en Genever.
Uitgevoerd
r binnen het ressort der Admiraliteit op de Maze.

Over «e. Unit de

Wadden en
Zeeuwsche itroomen

Naar
Duitschland
en

daaronder
beireren
landen

Naar
Brabant

Rendement der rechten

Uitfaande Rechten
àf l:10-peroih.

Totaal
oxhoofden

Ox-
hoofden \')

Oxhoofden

Oxhoofden

Waarde

A®.nbsp;1784

„nbsp;1785

„nbsp;1786

„nbsp;1787

„nbsp;1788

„nbsp;1789

»nbsp;1790

.nbsp;1791

-nbsp;1792
20.588Vi

24.052V«

21.613»/«

21.284Vs

20.605Vs

21.803\'/,

27.474

34.154\'/.

45.221\'/„

1321

1514

1494\'/,

1339V,

1184

2905«/.

2425

1733\'/,

2129\'/i,

55\'/,
725V.
534\'/«
468\'/,
396V,
951V.
890\'/i,
454V»
706

635.119
728.982
666.683
669.294
648.859
706.249
897.379
1.137.249
1.466.443
21.964»/,•
26.292
23.641 quot;/„
23.092V,
22.186\'/,
25.660\'/,
30.859\'/i,
36.342»/,
48.066V,
f 32.974: S
., 39.438 : -
„ 35.462:17
„34.639: 3
„ 22.279: 5
„ 38.490:15
„ 46.299: 2
„51.514: 5
„ 72.100:-

1) 1 oxhoofd = 30 virtels = 225 Liter.

(A. R. A. Archicl Admiraliteiten no. 693.)

2\' binnen het ressort der Admiraliteit van Amsterdam.

Comptoir Amiterdam.
oxhoofden

Buitencomploiren.
oxhoofden

Totaal oxhoofden

A®. 1789

1562

724

2286

„ 1790

2067\'/,

428

2495V,

„ 1791

2660

840

3500

„ 1792

2690

373

3063

(Ontleend aan de tabellen in het 13e Jaarboek van Amstelodamum. Ao. 1915,
bl. 129 vlg. „Korewijn en gedisteleerd waterquot;.)

-ocr page 320-

B IJ L A G E XVI b. (zie hiervóór, blz. 233).
Uitgevoerde Genever en Gedistilleerd in 1792:

binnen het ressort der Adm. op de Maze. (In oxh. van 30 virtels è liter).

a. Over zee.

ro
oo
œ

1\'.

Niar Eoteland
Schotland en Ierland

Naar Frankriik

Naar Italië
en de Levant

Naar Spanje en
Portutal

Naar Ham-
bur£, Bremen

en de
Kleine Oost

Naar Denemarken,
Noorweten, Zweden
en de
tfebeele Oostzee

Naar de
Oostenriiksche
Nederlanden

Totaal

Rotterdam

17.446V.* oxh.

16.558\'/,, oxh.

lOVt oxh.

5.464quot;/i» oxh.

296Va oxh.

587 Vs oxh.

324 oxh. ï)

40.688 V.

Waarde f 568.090

f 512.334

f 420

f 170.505

f 15.000

f 17.990

f10510

Schiedam

SSSVti oxh.

3.31 iVï oxh. \')

55 oxh.

569V. oxh, »)

_

4.491quot;/«.

Waarde f 25.715

f 121.828

f 2000

f 21,611

Delfshaven

_

_

3V. oxh.

_

3V.

Waarde f 108

Dordrecht

12 Oxh.

SV. oxh.

_

13V« oxh.

_

30V.

Waarde f 360

f 210

f 462

Maassluis

2 oxh.

2

Waarde f 60

Brielle

_

5 oxh.

_

5

= f 250

Totaal :

IBOlSVt oxh.

19.875Vil

lOVi oxh.

5.464quot;/i» oxh.

351 Vl oxh.

1179Vi

324 oxh.

45.22IV1,

luumi.nbsp;^uui^ /tnbsp;Ji.\'.uf^ /ISnbsp;i« Itnbsp;^.-lUTnbsp;.j^ix /| \\JA.

Naar Oostende en Nieuwpoort. *) Vooral naar l\'Orient. *) Vooral naar Elseneur.

-ocr page 321-

b. Landwaarts.

Naar DuitKhlaod en
daaronder befrepen
landen

Noord Brabant

Totaal

Rotterdam
Dordrecht
Nijmegen
•s Bosch

187V, oxh.

125V.
44

438V.

Rotterdam
Dordrecht
Nijmegen
\'s Bosch
Schiedam

1457Vi, oxh.
5

677

Rotterdam
Schiedam
Dordrecht
Nijmegen
\'s Bosch

1644quot;/ii oxh.
677

130»/. ..
44

438V. ..

Totaal

706

Totaal

2139^/i,

Totaal

2845\'/i,

(A. R. A. Archief Admiraliteiten no. 697 en no. 699).

2® binnen hct ressort der Adm. van Amsterdam,
(herleid tot ozhoofdcn):

Naar E., Sch. en I. |

Naar Fr.

Naar Middell. Zee
en Levant

Naar Spanje cn
Portuial

Naar Hamburg, Bremen
en Kleine Oo«t

Naar Denem., NoorweÄen,
Zweden en Oostzee

4 oxh.

102 oxh.

60 oxh.

196 oxh.

944 oxh.

872 oxh.

b. Landwaarts.

Naar Duitschland 785 oxh. Naar Brabant, Vlaanderen, enz. 100 oxh.

De uitvoer bedroeg: van het comptoir Amsterdam 2690 oxh.

van de buitencomptoiren373 oxh.
Totaal. .

. 3063 oxh. «)

(Ontleend aan de tabellen in het 13e Jaarboek van Amstelodamum, Ao. 1915, bl. 129 vlg.: „Korewijn en gedistel. waterquot;.)

\') Van deze zal Muiden (bij Weesp!) voor dit artikel wel het belangrijkst zijn geweest. In 1791 is zelfs opgegeven: 210 vat =
840 oxhoofden. Voor de herleiding is hier gerekend 1 vat = 4 oxhoofden.
r^ \') Bij al deze cijfers houde men in \'t oog, dat ze uitsluitend den Europeeschen handel betreffen. De belangrijke export naar Oost-
S en vooral West-Indië, valt er dus buiten.

a. Over zee.

-ocr page 322-

Moutwijnprijzen in eenige jaren der 17de en 18de eeuw
te Schiedam:

(per 30 virtel of oxhoofd.)

Jaar.

Hoogste prijs.

Laagste prijs.

1691.

8V8 £ (6 Dec.)

7^ £ (24 Maart, 17 Juli)

1692.

13 £ (20 Dec.)

7H £ (1 Juli)

1693.

13J^ £ (2 Maart)

8H £ (19, 23, 30 Juni)

1694.

IIK £ ( 5 Jan., 4 Febr.)

\\0y2 £ (17 Maart)

1695.

10 £ (3 Jan.)

814 £ (17 Juni, 1 Dcc.)

1696.

8M £ (24 Jan.)

8 £ (2 Febr.)

1699. 1)

23iA £ (6 Jan.)

15 £ (5 Mcl)

1700.

7quot;/ic £ (14 Oct.)

6J4 £ (30 Nov.)

1702.

SVs £ (22 Mei)

6H £ (4 Dcc.)

1705.

71/8 £ (30 Oct.)

6% i (16 Sept.)

1719.

6M £ (16 Oct.)

51/8 £ (15 Aug.)

1744.

5Vb £ (7 Maart)

4V8 £ (10 Aug.)

1756.

415/10 £ (26 Aug.)

3^/8 £ (10 en 25 Maart)

boedels. G. A. Schiedam.)

De abnormaal-hooge prijzen in dat jaar staan natuurlijk in verband met het
stilstaan der branderijen. Ook in het dure jaar 1709 (schrale oogst!) krijgen we
een sterke stijging te zien. In de civiele schepenrol Schiedam komt op 13 Juli
1709 een eisch voor van den Delftschen koopman Servaas Bresser. contra Lijsbet
Claes. wed. Jan Starrenburg te Schiedam inzake de leverantie van 4 stukken
..cooremoutwljnquot;. De wed. Starrenburg stelde een tegen-vordering: op 18 Mei
1709 had de makelaar Hendrik Nolet 4 stukken bij haar gekocht tegen £
de 30 virtels op conditie, dat hij binnen een week den naam van den kooper kwam
meedeelen. Eerst op 28 Mcl kwam hij de stukken opeischen zonder nog zijn kooper
tc noemen. Tusschen 24 Mei (den bestemden dag) cn 28 Mcl had zij tegen
£ de 30
VS. kunnen verkoopen. terwijl zij thans slechts 123/8 £ had vermogen
tc bedingen. Zij eischte daarom ƒ 234 ..zijnde \'t geene waervooren de gemelde
wijnen boven de voorsz. 12^/8 £ de
SOU hadde conncn worden vcrcogt.quot;
(G. A. Schiedam. O. R. archief, no. 216. Rol van civiele zaken.)

-ocr page 323-

BIJ LAGE XVIIL
(Wat vreemdelingen van de Hollandsche branderijen zagen.)

Dr. Johann Jacob Volkmann. Neueste Reisen durch die
Vereinigten Niederlande.
(Leipzig, 1783.)

Bl. 437 „Uebrigens ist Weesp oder Wezep ein auf der Ostseite
befestigtes Städtchen von 500 Häusern an der Vecht.

Die vornehmste Nahrung der Einwohner besteht in Branntewein-
brennereyen. Man macht den sogenannten Malzwein (Moutwijn)
und Genever, oder Wachholder Brannteweinquot;.

Bl. 486. „In einer halben Stunde kommt man auf dem Deiche
von Dclfshaven nach Schiedam, einer Stadt von ohngefähr 1500
Häusern und 8000 Einwohnern.

Man brennt hier eine unglaubliche Menge Brannttewein, vornehm-
lich von Wachholderbeeren,
daher trifft man in der Gegend umher
viele Wachholderbäumc an.
Die Anzahl der Brcnnereyen erstrecht
sich auf 180, welches nicht nur einen üblen Geruch, sondern auch
einen Dampf über der Stadt verursacht, den man schon von weitern
sieht. Die Häuser haben auch einen räucherichten Schein davon.quot;

Friedrich August Alexander Eversmann. Technologische
Bemerkungen auf einer Reise durch Holland.

(Freyberg und Annaberg. 1792.)

Bl. 65 v.v. ..Ich hatte von verschiedenen gehört, dass im vorigen
Jahre 1782 ein Engländer zu Schiedam in den dortigen groszen
Branntweinbrennereyen (Fuselstookereyen) eine sehr vortheilhafte
Art der Feurung bekannt gemacht, und dass die Branntweinbrenner
in Weesp solches vor acht Monaten den Schiedamern abgelernt
und auch bey sich eingeführt hätten; der Ort schien mir also wich-
tig genug, um eine Exkursion dorthin machen zu müssen.

Weesp ist eine kleine Stadt, zwey Stunden von Amsterdam; alle
drey Stunden geht eine Schout (= trekschuit) dahin ab, und ich

-ocr page 324-

bediente mich also dieser in Holland so bequemen und wohlfeilen
und gewiss der gemächlichsten Art zu reisen in der Welt, um

dahin zu kommen.quot;

Bl. 67. „Weesp brennt alle Jahre eine ungeheure Quantität
Branntwein, der theils in der Hauptstadt konsumirt, grösstentheils
aber nach Indien geführt wird,
weil nur allein der Weesper Brannt-
wein, von allen die in Holland gebrannt werden, die Linie passiren
kann, ohne sauer zu werden.
Dabey tritt der sonderbare Umstand
ein, dass der Schiedamer das nicht aushält, ob cr gleich von frischen
Roggen und Gerste, dieser hingegen von solchem, der auf Schiffen
nasz geworden und verdorben ist, gebrannt wird.quot;

Bl. 68. „Weesp ist übrigens für einen Oekonomen, der in seinem
Fache reist, ein äussert wichtiger Ort, wegen seiner schön einge-
richteten und ganz im Grossen angelegten Branntweinbrennereyen.quot;
(Voigt een beschrijving der inrichting.)

Philip Andreas Nemnich, Tagebuch einer der Kultur und Industrie
gewidmeten Reise.
(Tübingen, 1809.)

Bl. 148 v.v. „Von Branntweinbrennereyen in Holland befinden
sich die meisten in Schiedam. Es gibt deren ferner in Delfshaven,
Rotterdam, Dordrecht und Weesp.

In Delft besuchte ich.die grösste nämlich den Papagaay, und in
Schiedam eine der grössten nämlich den Grauwen Hengst. In bey-
den machte ich mir folgende Bemerkungen:

Der Papagay, seit 1778 einer Kompagnie von fünf Personen zuge-
hörig,besteht aus fünf Brennereyen, einer Malzerey, und einer Malz-
mühle. Jede Brennerey hat zwey Rohkessel und einen Distillirkessel.

Zwölf Kessel, jeder von 200 Pf. Rocken und 100 Pf. Malz zusam-
men 3600 Pf., werden eine Distillatie genannt. In jeder Distillatie
werden 60 Pf. Wachholderbeeren gethan um den Genever hervorzu-
bringen.

Der rohe Geist, ohne Beeren, wird Moutwyn genannt. Von Schie-
dam, Delfshaven etc. geht ein grosser Theil Malzwein nach
Rotterdam um daselbst distillirt zu werden.

Die Gerste zieht man am besten von Libau, Windau, Pernau,
Riga, etc.; den besten Rocken von Windau.

Die kölnischen Wachholderbeeren werden allen übrigen vorge-
zogen; der Centner gilt gegenwärtig 18 a 19 fl., ehemals konnte
man ihn für 5 oder 6 fl. haben. Die Wachholderbeeren von Coblenz

-ocr page 325-

sind auch vortreffHch. Die franzözischen von St. Omer etc. sind
ungeachtet ihres schöneren Ansehens bey weitem so gut nicht.

In Friedenszeiten werden die Steinkohlen von Sunderland allen
übrigen vorgezogen. Jetzt muss man sich zum Brennen mit denen
von Lüttich behclfcn. Die Schaal- oder Waagkohlen aus der Gegend
von Brüssel geben keinen Rauch und dienen zum Malzen.

Die Schiedammer etc. Proben sind folgende: Ordinaire Proef
von 84 Graden, Amsterdammer Proef von 91 Graden oder 12/13;
8/9 Proef oder von 95 Graden; London Proef Y^ oder von 108 a 109
Graden für England und Amerika, wird auch Voorloop und von
den Amerikanern Oil proof genannt. Man bedient sich des Hygro-
meters von Dicas.

Dubbeld gebeid oder uneigentlich Keulsch Genever nennt man
denjenigen der einen stärkeren Zusatz von Wachholderbeeren hat.

Holland kqnnte in den besten Zeiten ungefähr 2 Millionen Anker
Genever jährlich liefern, oder für den Werth von 17 Millionen
Gulden; davon bleiben für 5 oder 6 Millionen Gulden im Lande;
das Uebrige wurde ausgeführt.quot;

(In Schiedam zijn er nog ongeveer 200, in Weesp van de vroegere
30, later tot 14 verminderd, nog slechts 2 branderijen over.)

„Der (in Weesp) gebrannte Genever hält sich am längsten zur
Versendung nach Indien, und versauert nicht, wenn er die Linie
passirt.

Der Schiedammer etc. dagegen ist reiner von Geschmack und
stärker von Probe. In Delft sagte man mir dass es in Weesp Ge-
brauch sey, ein Säckchen mit spanischen oder anderen Pfeffer,
während des Brennens in den Kessel zu thun.quot;

-ocr page 326-

GERAADPLEEGDE BRONNEN,
a. Archivalia.

1.nbsp;Alkmaar. Gemeente-archief.
Resolutiën Vroedschap.

Ordonnantie-boek (gemaal- en brandewijn-accijns).
Poorterboek.

2.nbsp;Amsterdam. Gemeente-archief.
Keurboeken.

Resolutiën Raad (Vroedschap).
Groot-Memoriaal.

Missiven van gedeputeerden ter dagvaart.

Muniment-registers.

Missiven van den Raad.

Portefeuille: requesten.

Portefeuille: nijverheid.

Thesauriers-rekeningen 1531, 1555.

Resolutiën Thesauriers-ordinaris 5.

G. A. Oud rechterlijk archief.

Quytscheldingsregisters (transporten).

Registers van executoriale verkoopen.

Register van personen, die beëedigd zijn door schepenen-commissarissen.
Requesten voor het plaatsen van ketels.

Desolate Boedelkamer (D. B. K.): staten, rekeningen, executie-brieven.
Notaricele protocollen.

3. Brielle. Gemeente-archief.
Resolutiën Vroedschap.
Resolutiën Magistraat.

Register eedsaflegging van trafiquanten 1770—1806.
Quohier of gaderboek der verponding.
Registers van requesten.

\' 4. Delft. Gemeente-archief.
Keurboeken.

Loopend memoriaal (Burgemeesteren).
Haardstedenregister Ao. 1600.
Consentboeken.

Resolutiën H. H. van de Weth.

Resolutiën (en secrete res.) van Burgemeesteren.

Kohier familiegcld Ao. 1715.

Stukken betreffende de branderijen.

Notulen van de Municipaliteit.

Notulen van de vergadering van koornbrandewijnbranders 1801—1810.

-ocr page 327-

5.nbsp;Dordrecht. Gemeente-archief.
Notulen Oud-Raad.
Requestboeken Oud-Raad.
Requestboeken van het gerecht.
Requestboek van Burgemeesteren.
Register van haardstedcngeld Ao. 1606.
Archief Maashandelaars no. 982.
Keuren \\\'an den Gerechte.
Resolutiën van den Provisioncelen Raad.

G. A. Oud rechterlijk archief.
Ovcrdrachtsregisters.
Desolate-boedelinvcntarissen.
Notariëele protocollen.

6.nbsp;Gorinchem. Gemeente-archief.
Resolutiën Vroedschap 1755 cn 72.

Resolutiën Provisioneele Representanten der gemeente van Gorinchem 1795.
Resolutiën Raad 1798, 1805.

7.nbsp;Gouda. Gemeente-archief.
Resolutiën Vroedschap.
Kamerboeken (burgemeestersres.).
Requestboeken Magistraat.

8.nbsp;\'s Gravenhage. Algemeen Rijks-archief.

a.nbsp;(Afdeeling Holland.)
Resolutiën Gecommitteerde Raden.
Sententiën van het Hof van Holland.
Crimineele papieren van het Hof van Holland.
Ingekomen stukken Staten van Holland no. 1371.

b.nbsp;Archief Admiraliteitscolleges.

c.nbsp;Archief Goldberg.

d.nbsp;Oud rechterlijk archief van Delft: gifteboeken (transportregisters). registers
van preferentie, notariëele protocollen.

c. Oud rechterlijk archief van Brielle: bodtbocken (transportreg.). notariëele
protocollen.

f. Stukken van het Departement Monden van de Maas: Statistiek 1813.

9.nbsp;\'s Gravenhage. Nederlandsch economisch-historisch archief.

Archief Loopuyt: brieven-copyboeken, in- en verkoopboeken, onkosten-
boeken.

10.nbsp;Haarlem. Gcmccnte-archicf.
Resolutiën Vroedschap.
Resolutiën Burgemeesteren.
Ordonnantie op den brandewijn-exchijns.

11.nbsp;Haarlem. Rijks-archief in Noordholland. (Oud rechterlijk archief van Weesp.)
Civiele schepenrol.

Officiers-(schouts)rol.nbsp;, j jj ,

Rol van schepenen-commissarissen ter judicature der gemeenelandsmiddelen.

-ocr page 328-

Stukken, behoorende bij desolate boedels.

Transportregisters.

Notariëele protocollen.

Doopboeken Gereformeerde gemeente.

Doopboeken Luthersche gemeente.

Doopboeken Roomsch-Katholieke statie.

72. Leiden. Gemeente-archief.
Gerechtsdagboeken.
Register klein-familiegeld 1674.
Burgemeestersdagboeken.

Archieven van de gilden nos. 672, 828, 829, 830, 831, 834.

Gemeente-bibliotheek nos. 5827, 3126.

Resolutiën van den Provisioneelen Raad van Leiden.

G. A.: Oud rechterlijk archief.
Waarboeken (transportregisters).
Schuldboek van Curateele 2 L.
Minuutboek van schattingen 4 E.
Notariëele protocollen.

13.nbsp;Düsseldorf. Staats-Archiv. Depositum Rheinberg VI, 3, Nr. 11.
Ratsprotocolle 1700.

Kellnerei-Rechnungen.

14.nbsp;Rotterdam. Gemeente-archief.
a.
Rotterdam:

Resolutiën Vroedschap.
Resolutiën H. H. van de Weth.
Resolutiën Burgemeesteren.
Register van ordonnantiën.
Kohier van het klein-familiegeld 1674.
Portefeuille nijverheid.

Resolutiën Provisioneele Wethouderen en Raden.

G. A.: Oud rechterlijk archief:
Gifteboeken (transportregisters).
Weeskamer-boedelinventarissen. •
Rolle van schepenen-commissarissen.

Crimineele besoigneboeken van schepenen-commiss. des gemeenelandsmid-
delen.

Civiele besoignes van schepenen-commissarissen ter judicature van des ge-
meenenlands middelen.
Notariëele protocollen.
Registers van preferentie.
b. Delfshaven.

Registers van resolutiën van H.H. van de Weth der stad Delft, Delfshaven
betreffende.

Afschrift van het protocol van Delfshaven.

Notariëele protocollen.

Notulen van den Provisioneelen raad.

15.nbsp;Schiedam. Gemeente-archief.
Resolutiën Vroedschap.

Resolutiën Gecommitteerde vroedschappen.

-ocr page 329-

Resolutiën Schout. Burgemeesteren en Schepenen (Weth).
Keurboeken.

Ordonnantiën op de heffing van accijnzen.

Besoigneboeken van Burgemeesteren.nbsp;_

Rekeningen van extra-ordinaris thesauriers 1697. 98. 99. 1700.
Rekeningen van ordinaris-thesauriers van 1698.
Verpondingsregisters.

Certificatie-boeken.nbsp;. .nbsp;, ,

Resolutiën van de provisoire regeering cn de municipaliteit met bjlagen.
Archieven der vernietigde gilden: brandcrsgilde (resolutiën. gaarboeken van
gildegeld).

G. A.: Oud rechterlijk archief:
Rol van civiele zaken.

Creditcurboekcn. prefercntieboeken. registers van rekeningen van curators

van desolate boedels.nbsp;j u j i

Stukken betreffende geabandonneerde en gcscquestrccrdc boedels.

Rol van criminecle zaken.
Giftbockcn (transportregisters).
Notariëclc protocollen.

Schepenen-commissarissen voor des gemecnelands middelen.

16.nbsp;Weesp. Gemccntc-archicf.
\' Resolutiën Vroedschap.

Resolutiën Burgemeesteren.

Resolutiën Schout. Burgemeesteren, Schepenen.

Register van Willckeurcn.

Impost-boek van stadsexcyscn 1667—\'68.

Calboek wegens den ontvang van dc nieuwe taux in plaatse van de afgc-

ttl^TZ de personeelc quotisatie over Weesp voor het jaar 1745
cn 1746.

Register van actcns van burgerrechten cn inwooningc.

Vergadering van Provisioneele representanten van het volk der steede Wccsp.

17.nbsp;Woerden. Gemecntc-archicf.
Resolutiën Vrocdschap 1761—75.

Stukken betreffende brouwerijen cn branderijen.

18.nbsp;Archieven van particuliere firma\'s:nbsp;/, u »gt; a

Wynand Fockink (Amsterdam), J. H. Henkes (in ^
Hulstkamp G Zoon amp; Molijn (Rotterdam). Simonnbsp;^ ^

(Schiedam), Van Berckel 6 Co. (Delft). Hartevelt 6 Zoon (Leiden) Bbn-
kcnheym amp; Nolct (Rotterdam), Daniël Visser amp; Zoonen (Schiedam), Ho-
boken dc Bic
amp; Co. (Rotterdam).

b. Gedrukte werken.

Baasch, E. Holländische Wirtschaftsgeschichte. Jena, 1927.

Backer. H. J. Oude chemische werktuigen en laboratoria van Zosimos tot Boer-
haavc. Groningen. 1918.

-ocr page 330-

Beckmann, Johann. Anleitung zur Technologie oder zur Kentniss der Handwerke,
Fabriken imd Manufacturen. Göttingen, 1777.

Dez. Beyträge zur Geschichte der Erfindungen. I en II. Leipzig, 1783, 1788.

Dez. (Johan Beckmanns) Dagboek van zijne reis door Nederland in 1762. (Uit-
geg. door G. W. Kernkamp in Bijdr. en Mededeclingen van het Historisch
Gen. deel XXXIII). Amsterdam, 1912.

Berg, W. E. J. De refugiés in de Nederlanden na de herroeping van het edict
van Nantes, I: Handel en nijverheid. Amsterdam, 1845.

Berkhey, le Francq van. J. Natuurlijke historie van Holland, 3e deel, 5e stuk.
Amsterdam, 1776.

Berthelot, M. La chimie au moyen âge I. Parijs, 1893.

Blok, P. J. Geschiedenis eener Hollandsche stad. Deel III: (Leiden) onder de
Republiek, \'s Gravenhagc, 1913.

Blok, P. J. Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel V. Groningen, 1902.

Bontemantcl, H. Dc rcgecringe van Amsterdam. Uitgeg. door G. W. Kernkamp.
(Werken H. G. serie III, nos. 7 en 8.) Amsterdam, 1897.

Brender à Brandis. G. Vaderlandsch kabinet van koophandel, zeevaart, land-
bouw, fabrieken enz., Amsterdam, 1786.

Brugmans, H. Statistiek van den in- cn uitvoer van Amsterdam, 1 Oct. 1667—
30 Sept. 1668. (Bijdr. en Med. van het Hist. Gen. deel XIX.) \'s Graven-
hagc, 1898.

Brünncr, E. C. G. De order op de buitennering van 1531. Utrecht, 1918.

Brunschwig, (Bruynswijck.) Hieronymus. Die distellacien ende vurtuyten der
wateren. Brussel, 1517,

Bunk, W, Staathuishoudkundige geschiedenis van den Amsterdamschen graan-
handel, Amsterdam, 1856.

Busch, G. C. B. Versuch eines Handbuchs der Erfindungen I. Eisenach, 1790.

Bijlsma, R. Oud-Rotterdamsche gcbrandewijnbranders, Rotterdamsch Jaarboekje,
1915.

B......J, K.\'Ecn uytvoerig cn omstandig bericht van dc nieuw ontdekte dls-

tilleerkonst Amsterdam, 1736.

Dez. Verbeterde nieuw ontdekte distilleer- cn stookkonst. 2dc druk, vermeerderd
door Polyhistor, Amsterdam, 1763,

-ocr page 331-

Choulant. L. Graphische Incunabeln für Naturgeschichte und Medicin. Leipzig.
1858. Neudruck München, 1924.

Cittert. P. H. van. Oude Hydrometers. Dc Natuur jg. 1928 en 79.

Clark. G. N. The Dutch alliance and the war against French trade. 1688-1697.
\' Manchester. 1923.

Colenbrandcr. H. T. Gedenkstukken der Algemeene Geschiedenis van Neder-
land 1795-1840. (R. G. P. nos. 13 en 16.) s Gravenhage. 1905-22.

Constc. Die rechte - om alderhande wateren te distilleren. Antwerpen, 1920.

Coolhaes, C. Jansz. Van sccckcrc seer costelijcke wateren. Amsterdam, 1588.

Dez. Water-boecxken. Amsterdam, 1600. (Eveneens 1608, 1622.)

Delbrück, M. Illustriertes Brennerei-Lexikon. Berlijn, 1915.

Dicls, H. Die Entdeckung des Alkohols, Abhandlungen der Kgl. P^Jquot;quot;. Akaf-
mie der Wissenschaften, Jahrg. 1913, phllos.-hist. Klasse Nr. 3. Berlijn. 1913.

Dillen, van. J. G. Bronnen tot dc geschiedenis van het J^drij^fslevcn cn het gilde-
wezen van
Amsterdam, deel I. (Rijks Geschiedkundige ruoucatien, nu.
69.) \'s Gravenhage, 1929.

Dez. De duurte van het jaar 1698. (Onze Eeuw. I8dc jaargang.) Haarlem. 1918.

Distclaclcn. Die - cndc vlrtuytcn der wateren. Brussel, c.a. 1520.

Dubrunfaut, M. Traité complet dc Tart de la distillation. 2c éd. Brussel, 1825.

Dujardin, J. Recherches rétrospcctives sur lart dc la distillation. Parijs, 1900.

Elias. Jeanncttc. Bijdrage tot dc kennis van dc historiographic der Bataafsche
Republiek. Leiden. 1906.

Elzinga. S. Het voorspel van den oorlog van 1672 De economisch-Hitieke
betrekkingen tusschen Frankrijk cn Nederland In dc jaren 1660-1672.
Haarlem, 1926.

Eversmann. F. A. A. Technologische Bemerkungen auf einer Reise durch Hol-
land. Freyberg und Annaberg. 1792.

Feldbaus. F. M. Dlc Technik der Vorzeit, der geschichtlichen Zelt und der
Naturvölker. Leipzig en Berlijn. 1914.

Fermer. B. Bengt Fcrmcrs dagboek van zijne reis door Nederland In 1759. .
medegedeeld door G. W. Kernkamp. Bijdragen cn Meded. van het H. G.
31ste deel. Amsterdam. 1910.

-ocr page 332-

Fester, G. Die Entwicklung der chemischen Technik bis zu den Anfängen der
Grossindustrie. Berlijn, 1923.

Fischer, H. Mittelalterliche Pflanzenkunde. München, 1929.

Fruin, R. De Informacie van 1514. Leiden, 1866.

Dez. Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog, \'s Gravenhage, 1899.

Genever-stoker. De nieuwe Schiedamse — zijnde vercierd met de aldemieuwste en
vermakelijkste minnezangen, bmilofts- en hardersliederen op de aange-
naamste wijzen. De negende druk. Amsterdam, 1770.

Gmelin, J. Fr. Geschichte der Chemie L Göttingen, 1797.

Goes, Van der. Briefwisseling tusschen de gebroeders van der Goes, deel II.
Uitgeg. door C. J. Gönnet. (Werken van het H. G. 3e serie no. 11.)
Amsterdam. 1909.

Gouw, ter. J. Geschiedenis van Amsterdam, deel V. Amsterdam, 1886.

Heeringa, K. Uit de geschiedenis van Schiedam. (Bijdragen voor Vad. Gesch.
en Oudheidk. IVe R..deel X.) s Gravenhage, 1911.

Helbers, G. C. De Leidsche waltorens. Leidsch Jaarboekje jg. 1925. Leiden, 1925.

Hennebo, R. De lof der jenever. Amsterdam, 1718, \'23, \'35, \'36, c.a. 1800, 1829.
1920. Schiedam c.a. 1830.

Hermanni, Ph. Een constelijck disteleerboek, Antwerpen, 1552, \'58, \'66. Am-
sterdam, 1622.

Hoefer, F. Histoire de la chimie, 2c éd. I. Parijs. 1866.

Hoynck van Papendrecht, A. Gedenkboek A. van Hoboken amp; Co. 1774—1924.
Rotterdam, 1924.

Hudig. J. De scheepvaart op \\Vest-Afrika cn West-Indië in dc 18dc eeuw.
Hilversum. 1926.

y/ Hulstkamp en Zoon en Molijn. 1775—1925. Gedenkschrift, Rotterdam.\'1925.

Keulen, van. Pieter. De nieuw gevondene cn geapprobcerde distilleerkonst.
Amsterdam, 1696.

Kiby, W. Handbuch der Presshefenfabrikation. Brunswijk. 1912.

Kleyn, F. J. Beschrijving en geschiedenis van Delfshaven. Delfshaven. 1873.

Koenen, H. J. Geschiedenis van de vestiging en den invloed der Fransche vluch-
telingen in Nederland. Leiden, 1846.

-ocr page 333-

Kopp, H. Geschichte der chemie II. Bronswijk. 1844.

Lippmann, von. E. O. Abhandlungen und Vorträge zur Geschichte der Natur-
wissenschaften. 2ter Band. Leipzig. 1913.

Maercker. M. Handbuch der Spiritusfabrikation. 7te Aufl. Berlijn. 1898.

Manger Jr., J. B. Recherches sur les relations

la Hollande pendant la Révolution française (1785-95). Amsterdam, lyzj.

Metelerkamp, R. De toestand van Nederland. Rotterdam. 1804.

Meyer, G. A. De paters-Dominicanen te Schiedam 1616-1916. Schiedam. 1916.

Moes. E. W. De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers in de zestiende eeuw,
deel IV door C. P. Burger jr. \'s Gravenhage, 191b.

Nemnich, Ph. A. Tagebuch einer der Kultur und Industrie gewidmeten Reise,
Band III en IV. Tübingen 1809.

Nlerop, van. Leonie. Uit de bakermat der Amsterdamsche handelsstatistiek. (Der-
tiende jaarboek van Amstelodamum.) Amsterdam, 191b.

Noël Chomel, M. Algemeen huishoudelijk-, natuur-,

denboek. Tweede verb, druk door J. A. Chalmot. Leiden, 1778.

Noordkerk. H. Handvesten van Amsterdam. Amsterdam 1748, 1778.

Pamfletten. (Koninkl. Bibliotheek.) Inventaris K-t l.

11223, 12714 a-C. 13085, 13086, 13359, 13360, 13660, 13661, 13664.

Pers. D. Pz. Bacchus Wondcrwerckcn. Amsterdam. 1628.

Placact. Groot (Placact)-Bock. 9 deelen. s Gravenhagc 1658-1797.

Pont, J. W. Geschiedenis der Schiedamsche Luthersche gemeente. Schiedam, 1907.

Posthumus. N. W. Statistiek van den ^nbsp;quot;

drecht in 1680. (Bijdr. en Mcdcd. XXXIV). Amsterdam. 1913.

Pringsheim. O. Beitrüge zur wirtschaftlichen En^ickelungsgcschich^ der Ver-
einigten Niederlande im 17 und 18
Jahrhundert. Leipzig. 1890.

Reyn, van. G. Geschiedkundige beschrijving der stad Rotterdam. 2 deden. Rot-
terdam, 1832.

Resolutiën van dc Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden, (gedrukt.)

Resolutiën der Staten van Holland, (gedrukt.)

X Riemsdijk, van. J. Het brandersbedrijf te Schiedam in dc 17dc cn 18de eeuw.
Schiedam. 1916.

-ocr page 334-

Rogier. L. J. Dc R.K. Statie in de Kruisstraat te Delfshaven 1730—1782. (Bij-
dragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem jg. 1928). Haar-
lem, 1928.

Ryff. Walther. New gross Distillirbuch wolgegründter künstlicher Distillation.
Frankfort, 1545.

Sayous, A. E. La spéculation sur marchandises dans les Provinces-Unies au
XVII siècle. (Bijdragen voor Vaderl. Gesch. en Oudheidk. IVe R. 3.)
\'s Gravenhage, 1903.

Schelcnz, H. Zur Geschichte der pharmazeutisch-chemischen Destilliergeräte.
Berlijn, 1911.

Schlichte, H. Das Branntweingewerbe in Steinhagen. Hamburg, 1924.

Schreiber, W. L. Die Kräuterbücher des XV und XVI Jahrhunderts. Mün-
chen, 1924.

Sée, H. L\'évolution commerciale et industrielle de la France sous l\'ancien régime.
Parijs, 1925.

Sneller, Z. W. De toestand der nijverheid tc Amsterdam en Rotterdam volgens
de enquête van 1816. (Bijdragen voor Vad. Gesch. cn O. Vie reeks 3.)
\'s Gravenhage, 1926.

Staat. De tegenwoordige (Staat) der Vercenigdc Nederlanden. Amsterdam.
1740—1793.

Sudhoff. K. Deutsche medizinische Inkunabeln. Leipzig. 1908.

Tack. J. Die Hollandsgängcr in Hannover und Oldenburg. Ein Beitrag zur
Geschichte der Arbeiterwanderung. Leipzig. 1902.

Timmer. E. A. M. Knechtsgilden en knechtsbossen in Nederland. Haarlem. 1913.

Dez. De generale brouwers van Holland. Haarlem. 1918.

Tschirch. A. Handbuch der Pharmakognosie. I Band. 2 Abt. Leipzig. 1910.

Ulstad. Philipp. Coelum philosophorum. Frankfort, 1551.

Verdediging van dc belangen der branderijen en des handels in jenever tegen
de hun gedreigde belasting en betoog van dc onuitvoerlijkhcid cn schade-
lijkheid der conceptwet op dezelve. Rotterdam. 1816.
lt;

Visser. C. Verkccrsindustrieën te Rotterdam in de tweede helft der achttiende
eeuw. Rotterdam. 1927.

Volkmann, J. J. Neueste Reisen durch die Vereinigten Niederlande. Leipzig. 1783.

-ocr page 335-

Wagenaar. J. Amsterdam in zijne opkomst, aanwas enz. beschreven. Derde deel.
Amsterdam. 1761.

W»dd„». H. Beschreibung der Grafschaft Ravensberg. Bd. II. Leipzig. 1790.

Wiersum, E. De archieven der Rotterdamsche gilden. Rotterdam, 1926.

Dez. Een .weehonderdiarige. (Rotterdamsch Jaarboelic )g. 1927.) Rotter-
dam. 1927.

Wijk. van. F. W. De Republiek en Amerika. 177^1782. Amsterdam. 1921.

^ »nbsp;oeconomischen taks van de Hollandsche

Zillesen. C. Antwoord op de vrage \'l«nbsp;^ver de vuurwerken in dc

Maatschappij der wetenschappen te
branderijen Prijsvraag no. 177.) Haarlem. 1783.

-ocr page 336-

risv,.--:. j. ,

* ■ . • -

-ocr page 337-

INHOUD.

INLEIDING:nbsp;^

Verschillende theorieën omtrent de uitvinding van den
alkohol 9. Zeer waarschijnlijk in Italië 10. Verbrei-
ding in de 13de en Hde eeuw 11. Michaël Puff von
Schrick 11. Hieronymus Brunschwijg 13. Philippus
Hermanni 14. Casper Jansz. Coolhaes 15.

HOOFDSTUK I.
DE 16dc EEUW. HET ONTSTAAN:nbsp;blz. 19— 25.

Amsterdam 19. Dordrecht 20. Leiden 20. Den Briel
21. Delft 21. Haarlem 22. Alkmaar 22. Rotterdam 22.
Weesp 24. Schiedam 24.

HOOFDSTUK II.
de ontwikkeling tot 1671:nbsp;blz. 26— 58.

Concurrentie 26. Statenimposten 27. Verbod van bui-
tennering 28. Schiedam 28. Delft 31. Leiden 32. Haar-
lem 33. Alkmaar 34. Den Briel 35. Weesp: strijd tegen
de buitenbranders 39. lijst van branders 44 en 45.
brandcrsgilde 46. Rotterdam: brandcrsgilde 48, talrijke
— meest kleine — bedrijven 51. Amsterdam: vooral
distillateurs 63, „compaignieënquot; 54, faillissementen 56.
Dordrecht 57. Invoerbelasting op buitenlandsche ko-
renbrandewijnen 58.

HOOFDSTUK IIL
HET TIJDPERK 1671—1700:nbsp;blz. 59—103.

Invoerverbod op den Franschen brandewijn 60. Ge-
volgen 62. Amsterdam 62. Weesp 63. Leiden 65.
Delft 65. Dordrecht 66. Schiedam 67. Rotterdam 69.

-ocr page 338-

Intrekking van het verbod 70. Terugslag: Dordrecht
70 Weesp 70, Schiedam 73, Amsterdam 75. In 1688
opnieuw invoerverbod 76. Gevolgen: Weesp 77. Delft
79, Delfshaven 81, Dordrecht 82, Schiedam 86 e.v.
In
1698 het stoken van granen verboden 92. Rechts-
zaak tegen Cornelis Ben
95 e.v. Gedeeltelijke ophef-
fing van het verbod 100, intrekking 102.

HOOFDSTUK IV.

DE ACHTTIENDE EEUW:

Concentratie in de Maassteden 104. Oorzaken 105.
Dordrecht 106—108: slechts enkele branderijen. Delft
109—123: verval omstreeks het midden der eeuw.
later opleving. Leiden
123—128: vrijwel constant 5
branderijen. Delfshaven 128—138: vrij snelle ontwik-
keling, meer dan
30 branderijen in 1795. Weesp
138—159: verdwijning der kleine bedrijven, concen-
tratie in weinige handen (d\'Arrest!). Amsterdam
159
—169: het eigenlijke ruwstokersbedrijf verdwijnt zoo
goed als geheel. Rotterdam
169—188: de branders zijn
doorgaans ook — of zelfs uitsluitend — distelateurs.
De samentrekking aan de Baan. Schiedam
188-210:
\'groote vooruitgang, voornamelijk in de perioden
1710—\'13, 1716—\'17. 1727 en na 1780. Woerden
210—
211, Gorinchem 211—212, Den Briel 212—217.
Gouda 217—219.

hoofdstuk v.

HET BEDRIJF EN ZIJN PERSONEEL:nbsp;Wz- 220-249.

Literatuur 220. Techniek: het mouten 223, het malen
225, het beslagmaken 225, de gisting 226, het ruw-
en fijnstoken
226, branderijinventaris 227, gistmakerij
228. Export van den moutwijn 230, moutwijnbeurs te
Schiedam
231, verkoop op tijd 232. De branders-
knechts: te Weesp
234, te Dclfshaven 237. te Schie-
dam
239-243, (bos, stakingen). Delfshaven 243.
Productie
-vrijheid der branders 245. Overtredingen
246 e.v.

-ocr page 339-

SLOTHOOFDSTUK.

SAMENVATTING VAN HET VOORGAANDE. OVER-
ZICHT VAN HET TIJDVAK 1795—1816:nbsp;blz. 250-264.

De branderij was exportbedrijf: Amsterdam en Rot-
terdam de uitvoerhavens
251. In de 18de eeuw ach-
teruitgang van Weesp 252, Schiedam aan de spits
252. De beperking van het stoken in 1795: 253. Nadee-
lige gevolgen van den oorlog met Engeland 253 e.v.
Mislukte pogingen der branders tot vrijwillige pro-
ductievermindering 255. Slechte tijden 256. In 1812
alleen in Holland het stoken geoorloofd 258. Tijde-
lijke opleving in 1813: 261. Teleurstelling 261. De
nieuwe wet op het binnenlandsch gedistilleerd van
1816: 262.

BIJLAGEN.

L Uit „Een constelijck distileerboecquot;:nbsp;blz. 265. 266.

n. Ordonnantie op den brandewijnaccijns te

Amsterdam. 1497:nbsp;blz. 267.

in. Ordonnantie van den Rijnschen ende ge-

branden wijnen te Dordrecht. 1543:nbsp;blz. 268.

IV.nbsp;Ordonnantie op de brandewijnen te Delft,

1590:nbsp;blz. 269.

V.nbsp;Request van de regeering van Weesp aan

de Staten van Holland in 1610:nbsp;blz. 270.

VI. Request van de regeering van Weesp aan

dezelfden in 1622:nbsp;blz. 271, 272.

VII. Impostboek van stads-excijsen te Weesp,

1667—1668:nbsp;blz. 273, 274.

VIII. Lijst van branders te Weesp in 1698:nbsp;blz. 275.

IX.nbsp;Lijst van branders tc Rotterdam in 1698-\'99: blz. 276, 277.

X.nbsp;Lijst van branders tc Schiedam in 1699: blz. 278.
XI. Lijst van branders te Delfshaven in 1795: blz. 279.
XII. Branderijen te Amsterdam in 1711:nbsp;blz. 280, 281.

XIII.nbsp;Rekening Star-molen 1778:nbsp;blz. 282.

XIV.nbsp;Branders te Schiedam in 1772:nbsp;blz. 283, 284.
XV. Productiestaat eener branderij: blz. 285, 286.

-ocr page 340-

XVIa. Staat van den uitvoer van gedistilleerd in
de Maashavens van 1784 t.e.m. 1792. Id. te
Amsterdam c.a.:nbsp;blz. 287.

XVIb. Uitvoerstaat van gedistilleerd in 1792: blz. 288, 289.
XVII. Moutwijnprijzen:nbsp;blz. 290.

XVIII. Wat vreemdelingen van de Hollandsche

branderijen zagen:nbsp;blz. 291,292, 293.

Geraadpleegde bronnen.

a.nbsp;Archivalia .......................................... blz. 294—297.

b.nbsp;Gedrukte werken ................................. blz. 297—303.

Afbeeldingen in den tekst als bladvulling.

Gevelsteen met distilleerketel (huis in de Middelstraat

te Weesp):nbsp;blz. 18.

Kist van het brandcrsgilde te Schiedam (Gem. museum): blz. 25.
De overige zijn firmamerken.

-ocr page 341-

STELLINGEN.

De bloei van het brandersbedrijf in de Maassteden tijdens het
laatste kwart der 18de eeuw moet toegeschreven worden aan de
toenemende verzending van gedistilleerd uit Holland naar Amerika.

II

Dc uitvaardiging der Acte van Navigatie in Engeland is geschied
tegen den wensch van Cromwell.

III

Onjuist Is de voorstelling van Mathiez( In „Danton et la paixquot;,
blz. 235) alsof Robespierre de Hébertisten en Dantonisten deed
terechtstellen om dan een „politique au grand jourquot; te kunnen
gaan voeren.

IV

Mathiez is er niet in geslaagd, aan te toonen („Robespierre à
la Communequot;, hoofdstuk X van „Autour de Robespierrequot;) waarom
Robespierre\'s handteekening onder den oproep aan de sectie der
Pieken onvolledig is.

V

Om verschillende leemten in onze kennis der economische ge-
schiedenis van ons land aan te vullen, ware het wenschelijk, dat
een stelselmatig onderzoek werd ingesteld naar de aanwezigheid
van oude particuliere
zaken-archieven.

VI

Het stadsrecht van Brielle is niet verleend in 1285 (Van den
Bcrgh, Oorkondcnbock II. no. 560). doch in 1330.

-ocr page 342-

De voorstelling van Pirenne (in „Histoire de Belgiquequot;, t. III,)
alsof door het Groot-Privilege van 11 Fcbr. 1477 het centrale
bestuur cn de politieke eenheid der Bourgondische Nederlanden
zouden zijn verbroken, is niet geheel juist.

VIII

In een woordenboek van het Zeeuwsch behooren ook opgenomen
te worden de op het eiland Goeree-Overflakkce (prov. Zuid-Hol-
land) gesproken streektalen.

IX

Zonder voldoende bewijs wordt Vondel\'s auteurschap van dc
,,Wecgschael van Hollandtquot; betwist.

X

In de uitgave van „Fragmenten van den Roman van Walcweinquot;
door dr. G. S. Overdiep moet vs. 692/\'93:

„Hets wonder hine hadde groot erch
„Ontfaen, tserpent was so felquot;,
het woord
erch verklaard worden als pijn, letsel (i.pl. v. nadeel).

In vs. 1027/\'28:

.....maer hare maisniede

„Saten beneden ten marbcrine,quot;
beteekent
maisniede niet: gezin, maar gevolg.

«

XI

Het is tc betreuren dat het ,,PrinceIicdquot; van Vondel met de me-
lodie van Valerius niet tot „volksliedquot; is aangenomen.

XII

Het is in het belang van het onderwijs op de hoogere burger-
school, dat de lessen in dc vakken geschiedenis, staatsinrichting en
staathuishoudkunde aan dcnzelfden leeraar worden opgedragen.

-ocr page 343-

Het schooleindexamen op de hoogere burgerscholen, zooals dat
sedert 1921 wordt afgenomen, bergt zoodanige bezwaren in zich,
dat een terugkeer — geheel of gedeeltelijk — tot het oude stelsel
te verkiezen is.

XIV

De L. O. Wet van Kappeyne — wet van 17 Aug. 1878 — was
een eerlijke poging der liberale partij om het openbaar lager onder-
wijs voor ieder bruikbaar te maken: het is niet billijk, te eischen dat
zij zich daarbij op het standpunt van tegenstanders stelde.

XV

In verschillende opzichten zou de opheffing der onderwijzers-
kweekscholen en het overbrengen der onderwijzersopleiding naar de
hoogere burgerscholen of lycea wenschelijk zijn.

-ocr page 344-

;\'-T T--»fisiaï: ;* .quot; ^nbsp;, . :

- - • f.

.....

\'^«to-wr-.

\'.quot;■ji gt;J:, A

,,.......Mtó^ V

n

-ocr page 345-

m-

Z,

m

ig-

M\'

-ocr page 346-

c

. igt;-

w

-ocr page 347-

A \'

J.

betUrs;

-ocr page 348-