-ocr page 1-

OVER DE
DIAGNOSTISCHE WAARDE
VAN EEN EENVOUDIG EN VEILIG
RÖNTGENTOESTEL
BIJ KLEINE
HUISDIEREN

Sn

J. GAJENTAAN

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 2-

• ■•nbsp;H-:\'?.;..quot;\'V

fM -v

? .m»-.» --

.....

Wv::

.-v-ëâîl ...

mmm

,,,\'f- \'

i-\'

-ocr page 3-

■ ! ^

mm:mmM:mmim

■ v^\'iniXV

-i-\'-\'r -

. V • • ...quot;

: VVUV

I.V.-nbsp;.i ^ •.•

\' V -,

\' ! - ;

f - ■ \' ;

\' ; iii . V

m

■M

-ocr page 4-

-

-ocr page 5-

OVER DE DIAGNOSTISCHE WAARDE
VAN EEN EENVOUDIG EN VEILIG
RÖNTGENTOESTEL BIJ KLEINE
HUISDIEREN

-ocr page 6-

BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT

2973 391 6

-.■O-

-ocr page 7-

OVER DE DIAGNOSTISCHE WAARDE
VAN EEN EENVOUDIG EN VEILIG
RÖNTGENTOESTEL BI] KLEINE
HUISDIEREN

academisch proefschrift ter verkrijging
van den graad van doctor in de veeartsenij-
kunde aan de rijksuniversiteit te utrecht,
op gezag van den rector magnificus dr. a. a.
pulle, hoogleeraar in de faculteit der wis-
en natuurkunde, volgens besluit van den
senaat der universiteit, tegen de bedenkin-
gen van de faculteit der veeartsenijkunde
te verdedigen op vrijdag 21 maart 1930, des
namiddags te 4 uur door

JOHANNES GAJENTAAN

dierenarts
geboren te amsterdam

h. j. paris
amsterdam — mcmxxx

bibliotheek der

RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

■ -r,;

—•v.^h^v;,\'

r.

- : \' . .

. ir.

...

• .

V -

• quot; ...

. t

...quot;•f

f

-, - ^

■ \' -,

1 xfi

5€gt;

■■ ■

-

.•T

... y-.

■H

-ocr page 9-

aan mijn ouders
aan mijn aanstaande vrouw

-ocr page 10-

X

••itl

- ■

f- - I

■nbsp;-, V

ii

-ocr page 11-

Bij de afsluiting mijner academische studie, door voltooiïng
van dit proefschrift, is het mij een behoefte allen die tot mijn
wetenschappelijke vorming hebben bijgedragen mijn oprechten
dank te betuigen.

Vooral U, Hooggeleerde Jakob, Hooggeachte Promotor, ben
Ik veel verschuldigd voor datgene, wat mij in mijn huidige prak-
üjk zoozeer te pas komt en tevens voor de belangstelling welke
^ij bij de. bewerking van mijn proefschrift aan den dag hebt ge-
legd. De tijd, gedurende welke ik Uw assistent heb mogen zijn,
zal mij steeds in gedachten blijven door de prettige en leerzame
samenwerking, waardoor die tijd voor mij een bijzonder leer-
zame IS geweest, waarvan ik het nut bijna dagelijks kan waar-
deeren.

Uw aanstaand vertrek naar het buitenland beteekent voor de
diergeneeskunde in Nederland een groot verlies.

Zeergeleerde Klarenbeek en Veenendaal, met dankbaarheid
gedenk ik steeds den buitengewoon aangenamen tijd, welken ik
m.t U heb mogen doorbrengen in de Kliniek voor kleine huis-
dieren, als student en als assistent.

Uw belangstelling in mijn werk en Uw practische raadge-
vingen zijn voor mij van veel waarde geweest, temeer daar het

door mij behandelde onderwerp weinig steun aan de literatuur
bezat.

U, Hooggeachte Zeelander ben ik zeer erkentelijk voor Uw
hulp en belangstelling mij bij het bewerken van mijn proefschrift
etoond.

Ook U, Zeergeleerde Kolkmeijer, dank ik voor Uw hulp,
mij zoo welwillend verleend, bij enkele physische onderzoekingen
voor dit proefschrift.

Ten slotte betuig ik mijn hartelijken dank aan allen, die op
eemgerlei wijze mij bij mijn werk met raad en daad hebben bij-
gestaan en hierbij mag ik zeker
U, zeergeachte amanuensis Van
der Horst
, benevens het overige personeel uit de Kliniek voor
kleine huisdieren niet vergeten.

-ocr page 12-

INHOUD

ßladz.

Inleiding...................... i

Hoofdstuk I — Geschiedenis der Diergeneeskundige

Röntgenologie........... 3

lt;nbsp;II —Physisch en Biologisch Gedeelte io

IIInbsp;— De Bouw van het Röntgentoestel in

het algemeen ..........i i;

IVnbsp;— Het Philips Metalix-Toestel ... 22

M \' ■

V — Opname en Doorlichtingstechniek

met het Philips Metalix-toestel . . 26
Belichtingstabel voor het Philips

Metalix-Toestel..........33

Normale Röntgenbeelden.....35

VInbsp;— Voor- en Nadeelen aan het Metalix-

Toestel verbonden bij Diergenees-
kundig gebruik — Eindconclusie . . 42

VIInbsp;— Casuïstiek met foto\'s.......45

VIII — Over Röntgenologisch Vervolgen

van be Resorptie van Intramusculaire gt;
Bismuth-depóts — Tabel.....59

IX — Röntgenologisch Onderzoek naar
Oplosbaarheid in de Maag van zoo-
genaamde Geformaliseerde^ Capsules
— Tabellen ............ 65

Literatuur.......................80

C ;

-ocr page 13-

INLEIDING

De klinische diagnostiek vindt heden ten dage een belangrijke
aanvulhng in de Röntgenologie, welke ongekende perspectieven
heett geopend m de geneeskunde van mensch en dier.

Al is het klinisch onderzoek ook door chemische reacties onder
meer, veel verbeterd, toch is het röntgenonderzoek een onmisbaar
hulpmiddel geworden, niet alleen voor het stellen van de juiste
diagnose en voor de controle daarvan, maar ook voor de in te
stellen therapie. Echter kunnen wij hierbij de geneeskunde
van mensch en dier niet geheel op één lijn plaatsen.

Op het twaalfde Röntgencongres in 1921 maakte men dan ook
de zoo belangrijke opmerking: „ . . . dass das Röntgenverfahren
ganz besondere technische Schwierigkeiten in der Tierheilkunde
vorfindet, dass das Anwendungsgebiet wesentlich kleiner als in
der Humanmedizin ist, sodass es nicht zu einem Röntgen.spe-
z.ahstentum kommen konnte ... Es gibt jedoch einen allerorts
gangbaren Weg, um die tierärztliche Röntgenologie soweit aus-
zubauen. als es der Leistungsfähigkeit des Verfahrens entspricht-
lierarzte und Röntgenärzte müssen sich zu gemeinsamer Arbeit
vereinigen.

Inderdaad, de moeilijkheden, waarmede de dierenarts had en
heett te kampen, zijn dikwijls onoverkomelijk.

De bewegelijkheid van het object, dat hij behandelt, met het
daaraan verbonden gevaar voor contact met de hoogspannings-
leiding, de zeer ongunstige lichaamsbouw van het dier, in het
bijzonder van schouder- en bekkengordel, — dus juist daar waar
et klinisch onderzoek den dierenarts het eerst in den steek laat,
J veel grootere en zwaardere objecten, welke hij behandelt, dat
a es stelt den diergeneeskundigen röntgenoloog zeerhooge eischen.

-ocr page 14-

Daarbij komt dat, hoewel de moderne techniek veel verbete-
ringen heeft gebracht, zelfs de grootste röntgentoestellen nog aan
zekere grenzen zijn gebonden, grenzen, die een uitgebreide uit-
oefening van de röntgenologie bij groote huisdieren in den weg
staan. Ook de exploitatiekosten .van een röntgentoestel in de
diergeneeskundige praktijk zijn een niet te onderschatten nadeel.

Dit alles werkt er toe mede, dat vooral voor den kleine huis-
dierpracticus het röntgentoestel de meeste voordeden zal afwer-
pen, in dien zin, dat hem de minste moeilijkheden zullen wachten
en hij betrekkelijk de meeste appreciatie zal ontmoeten.

De moderne techniek heeft ons enkele jaren geleden een vrij
beknopt, transportabel, en veel minder kostbaar Röntgentoestel
gebracht dat juist om deze redenen de aandacht van den dieren-
arts heeft getrokken. De capaciteit is vrij gering, maar de kleine
huisdierpracticus stelt meer bescheiden eischen dan de groote
huisdierröntgenoloog.

Ik heb mij nu tot opgave gesteld na te gaan in hoeverre het toe-
stel voor den dierenarts, bij het onderzoek van kleine huisdieren,
practische waarde heeft.

i) n.1. het Philips Metalix-toestel.

-ocr page 15-

Hoofdstuk I

geschiedenis der diergeneeskundige
röntgenologie

Waarschijnlijk heeft Dr. W. C. Röntgen, toen hij in het najaar

van 1895 de X-stralen ontdekte, nog niet gedacht aan de geweldige

beteekems, welke deze ontdekking voor de medische wetenschap

zou hebben, anders had hij mijns inziens enthousiaster gesproken

over deze „neue Art von Strahlenquot;. Hij deelt in de eerste beschrij-

vmg niede, dat bij het werken met kathodestralen, verkregen door

middel van zoogenaamde Hittorfsche buizen, een soort stralen

ontstaat, dat fluorescentie geeft op een bariumplatincvanur-

scherm en een buitengewoon doordringingsvermogen bezit: de

stralen gaan door boeken, kaartspelen, staniolplaatjes, ja ook door

zijn eigen hand, waarbij blijkt, dat de beentjes een donkerder

schaduw geven dan het omringende weefsel. Dc stralen gaan wel

door een houten balk, maar niet door betrekkelijk dunne lood-
plaatjes.

In zijn brochure deelt hij vervolgens ook de andere natuur-
kundige eigenschappen van de stralen mede. Reeds in het vol-
gende jaar gaan verscheidene onderzoekers aan het werk om ook
de medische waarde van deze wonderstralen na te gaan en zooals
Bekend is hebben deze een groote aanvulling gebracht voor het
Klinische onderzoek.

In het zelfde jaar verkrijgt Tröster een vrij goed resultaat op
diergeneeskundig terrein. Door middel van een Hittorfsche buis
met vonklengte van 23 cm maakt hij op een afstand van 20 cm
in den tijd van 15 tot 20 minuten(!) een vrij behoorlijke röntgen-
o O van een paardenfetus van drie maanden.

-ocr page 16-

Eberlein fotografeert in dat jaar door middel van x-stralen
een kootbeenbreuk in den tijd van 65
minuten. Begrijpelijk is
het, dat hij nog zeer pessimistisch staat tegenover het gebruik van
deze stralen in de diergeneeskundige diagnostiek. Ook deelt hij
mede, dat Bayer\'s meening over de x-stralen eveneens verre van
gunstig is, gezien de resultaten door dezen verkregen bij honden.

Hobday en Johnson doen reeds uitgebreide onderzoekingen;
na eerst foto\'s op doode dieren gemaakt te hebben, gaan zij over
tot de diagnostiek op levende patiënten en komen tot de con-
clusie, dat vooral bij kleine huisdieren de resultaten zeer goed
zijn. Bij paarden zijn nog veel technische moeilijkheden te over-
winnen en dan nog blijkt het gebied van de röntgenologie der
extremiteiten alleen voor den veterinair bereikbaar.
iSgy EberleiW en Pfeiffer geven daarna in 1897 hun meening, na
een uitvoerige reeks proeven, nader te kennen. Zij krijgen al goede
foto\'s na een belichtingstijd van 2 tot 10 minuten, hetgeen voor
een groot deel te danken is aan de verbeterde techniek der röntgen-
apparaten. Bij hond en kat bevelen zij deze wijze van diagnostiek
zeer aan. Nog verdere verbeteringen aan de apparaten kunnen de
mogelijkheden van de röntgenologie bij het paard vergrooten.
i8g8 Pas in 1898 gelukt het Eberlein, nu in 25 seconden, x-foto\'s
bij levende paarden te vervaardigen, welke foto\'s door middel
van versterking met kwikzilverzouten en andere chemische pre-
paraten, een zekere mate van bruikbaarheid hebben. Hij maakt
hierbij voor het eerst gebruik van versterkingsschermen en spe-
ciale snelwerkende röntgenplaten.

Ook doet hij mededeelingen omtrent een transportabel toestel
van
Levy.

Mollere.\\u, een medicus, doet mededeeling van een hond,
die een theelepel heeft ingeslikt, hetgeen met behulp van x-stralen
is vastgesteld.

Hodder wijst reeds op de waarde der x-stralen bij het onderzoek
bij legnood van kippen. Ook bij rhachitis en o.steomalacie zal het
röntgenonderzoek goede resultaten geven.

-ocr page 17-

Ook de bacteriologen hebben niet stilgezeten: zoo onderzoekt
^RANtzius de bactericide werking van x-stralen op honds-
dolheidvirus, en meent, dat de stralen hoogstens invloed hebben
op de lengte van den incubatietijd, en wel zoodanig, dat na lang-
durige bestraling het virus van hondsdolheid een längeren in-
cubatietijd noodig heeft om de typische symptomen te verwekken.
Lortet en Genoud onderzoeken de werking op tuberculose. De
resultaten zijn echter nog van zeer uiteenloopanden aard. (
Hen-

kels ),

Sommige klmici geven de voorkeur aan doorlichting (crvpto-
scopie), omdat men dan de stroomsterkte niet zoo behoeft op te
voeren. (
Eberlein, Horning 1927).

De diergeneeskundige onderzoekers hebben met velerlei moei-
lijkheden te kampen. Zoo wordt zelfs Professor Hoffmann, leider
van de paardenkliniek te Stuttgart, geweigerd een Röntgenin-
stallatie aan te schaffen. Eerst nadat hij met behulp van foto\'s op
paardencadavers de wenschelijkheid heeft bepleit, wordt hem
een x-insta latie toegewezen, maar hij is wel wat optimistisch in
zijn oordeel als hn schrijft: „Man wird die Röntgenstrahlen in der
Rmderpraxis bald nicht mehr missen könnenquot;. (
Henkfls)

Omstreeks 1900 zijn reeds in verscheidene Duitsche Univer-
siteitssteden aan de diergeneeskundige klinieken röntgentoestel-
len, ZIJ het dan ook vrij primitieve, in gebruik; zelfs schaffen
enkele vooruitstrevende practici zich een röntgentoestel aan

Troster ziet spoedig in. dat een apparaat met toebehooren
voor menschehjk gebruik, voor het dier ongeschikt is. omdat dit
laatste een veel bewegelijker object is.

Zeker mogen wij trotsch zijn, dat het eerste Röntgencongres.
in 1905 gehouden, gepresideerd wordt door een veterinair.
tBERLEiN. Op dit congres komen ook ter sprake de gevaren, aan
de stralen verbonden. Zoo wijst
Albers-Sciiönderg op het ont-
staan van azoospermie. hetgeen, volgens
Frieben. moet worden
oegeschreven aan hyaline degeneratie van de kiemepithelien. De
estraalde testikels vertoonen ook macroscopisch duidelijk veer-

-ocr page 18-

kleining, en het kiemepitheel verdwijnt ten deele.
igo6 Reeds in 1906 volgt een tweede congres, wel een bewijs, welke
snelle vorderingen deze geheel nieuwe tak van wetenschap bij
mensch en dier maakt. Hier doet
Eberlein reeds mededeeling
over therapeutische successen.
igo8 In een leerboek der verloskunde van de kleinere huisdieren
merkt
De Bruin op, dat de röntgenstralen wel geschikt zijn om
eventueele deformiteiten van den geboorteweg tijdig te onder-
kennen, maar voor de drachtigheidsdiagnostiek hebben zij geen
waarde; daartoe werkt de groote hoeveelheid vruchtwater te be-
lemmerend.

Meer en meer breidt de diergeneeskundige röntgenologie zich
parallel met die van den mensch uit. Zoo bepleit
Wenger het
maken van snelle foto\'s bij kleine huisdieren, door middel van
harde stralen en het gebruik van versterkingsschermen.
igio In 1910 bestraalt Eberlein een sarcoom bij een paard met
goed gevolg; Nielsen vindt de resultaten bij Demodicosis ne-
gatief (
Henkels).

1913 In 1913 toont Eberlein een geval van podotrochleitis bij het
paard aan; de foto, welke hij voor dit doel maakt, wordt genomen
met latero-medialen stralengang.
igi4- Ook tijdens den wereldoorlog staan de onderzoekingen niet
stil. Integendeel een geweldige hoeveelheid verwondingen, ten-
gevolge van kogels of granaatsplinters, geven den röntgenologen,
zoowel humane als veterinaire, een uitgebreid materiaal.

Holzknecht, Lilienfeld en Fordes doen in 1916 een nieuwe
techniek aan de hand om den oorsprong van fistelgangen op te
sporen; niet langer gebruiken zij daarvoor
contrastvloeistoffen
maar contraststaafjes, die evenals de bekende vaginaalbougies pas
na eenigen tijd in het lichaam smelten.

De fistelvloeistoffen worden door de staafjes gemakkelijk naar
buiten gedrukt en de meest verwijderde punten van de fistel
zijn te bereiken.

Aan het einde van den wereldoorlog zijn de meeste diergenees-

-ocr page 19-

kundige hoogeschoien in Duitschland van een moderne röntgen-
-^918 installatie voorzien.
(Fleischhauer, Pommer).

Ook de nieuwe Kliniek voor kleine huisdieren van de toen-
malige Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht, welke in
^923 1923 geopend is, bezit een groot röntgentoestel (merk Heliopan)
en van dien tijd af dateeren de eerste Nederlandsche röntgenolo-
gische studiën op diergeneeskundig terrein.
(Klarenbeek).

Enkele Nederlandsche collegae hebben zelf een toestel aange-
schaft, maar de kosten zijn nog steeds te hoog, zoodat dit geen
groote uitbreiding zal krijgen.
Klarenbeek en andere raden dan
ook den dierenarts aan samenwerking te zoeken met de humaan-
röntgenologen.

■^925 Taskin geeft in 1925 een overzicht van de normale x-beelden
bij den hond. Ook voor drachtigheidsdiagnostiek beveelt
Taskin
het röntgenonderzoek aan. Reeds twee weken na de dekking zijn
bij kleine dieren de feti te zien.

Heitzmann wijst op het voordeel van dit diagnostisch hulp-
middel bij konijnen voor experimenteele onderzoekingen, waar
met palpatie geen voldoende zekerheid over het al of niet drachtig
zijn kan verkregen worden.

Nagel raadt aan deze foto\'s met dorso-ventralen stralengang
te maken, dan liggen de beide
uterus-hoornen naast elkaar op de
foto, hetgeen de duidelijkheid van het beeld ten goede komt.
Toch is het soms zeer moeilijk een goede foto te maken, vooral
als veel vruchtwater aanwezig is. Hier zijn dan ook weeke stralen
geïndiceerd, omdat harde stralen te weinig geabsorbeerd worden
en dergelijke geringe dichtheidsverschillen inde weeke deelen, als
hier aan de orde zijn, niet voldoende afbeelden.
-^927 Hobday en Pugh geven in 1927 een geval van erkenning der
x-diagnose bij het al of niet
„soundquot;-verklaren van een waarde-
vollen dekhengst.

Laatste Vooral den laatsten tijd heeft de hardstraaltechniek den veteri-
Jaren nairen röntgenoloog bezig gehouden. Henkels en Pommer zijn
er voorstanders van, hoewel de eerste toch in sommige gevallen

-ocr page 20-

(kleine huisdieren en rustige objecten) de niet al te harde stralen
prefereert.
Weiser en Fleischhauer zijn voorstanders van de
weeke stralen, welke dikwijls veel mooier doorgewerkte foto\'s
geven. Bij schouderfoto\'s, zoowel van hond als^paard, is men
echter op het gebruik van harde stralen aangewezen
(Pommer).

Inmiddels is de hardstraaltechniek al weer verlaten.

Tenslotte wil ik vermelden hetgeen Patterson mededeelt over
de röntgenologie bij kleine huisdieren. De kleinhuisdiereigenaar
stelt heden ten dage veel hoogere eischen en hoewel 90 procent
van de fracturen ook met manueel onderzoek kunnen worden
gediagnostiseerd, is het röntgentoestel een niet te versmaden
hulpmiddel, waarbij de dierenarts tevens toont, dat hij niet
blind is voor de nieuwere onderzoekingsmethoden bij den
mensch.

In de laatste jaren is natuurlijk de röntgenologie, dank zij de
ongekende vooruitgang van de techniek, sterk op den voorgrond
getreden, hoewel, bij vele gevallen, een goed klinicus het nog
zonder röntgenapparaat kan stellen.

Vooral zijn nieuwe perspectieven geopend door het draagbaar,
volkomen geisoleerd röntgenapparaat van Philips, geconstrueerd
door
Bouwers, dat door zijn vele voordeden de aandacht trekt.

In de menschelijke geneeskunde hebben reeds vele onderzoe-
kers dit toestel toegepast en omtrent zijn bruikbaarheid en de
grenzen van zijn toepassingsgebied, zijn publicaties verschenen
van de hand van
Roth en Van der Plaats en anderen. Al deze
auteurs wijzen op de bijzondere kwaliteiten van het apparaat,
ten opzichte van de radiographie der extremiteiten en beschou-
wen het aan den anderen kant als een waardevolle aanwinst op
het gebied der transportabele toestellen.

Klarenbeek is van meening, dat — gezien de grenzen, die aan
het gebruik van dit apparaat bij de mensch zijn gesteld, het toe-
stel voor groote huisdieren niet zal voldoen.

Sedert Röntgen\'s waardevolle ontdekking zijn thans 35 jaren
verloopen en steeds werken technicus, arts en dierenarts samen

-ocr page 21-

om de resultaten van hun werk te kunnen opvoeren. De eischen,
die de dierenarts aan zijn apparaten kan stellen, zullen echter
ten allen tijde lager zijn dan die van den medicus, maar ontegen-
zeggelijk is het röntgentoestel in korten tijd een onmisbaar hulp-
middel gebleken, ook in de diergeneeskundige diagnostiek.

-ocr page 22-

Hoofdstuk II
PHYSISCH EN BIOLOGISCH GEDEELTE

Aan de ontdekking der röntgenstralen zijn vele proefnemingen
voorafgegaan. De wetten der electriciteit leeren den natuurkun-
dige, dat, om vonken te doen overspringen tusschen twee polen,
de gunstigste voorwaarden zijn: een groot spanningsverschil tus-
schen de twee polen en bovendien een lage spanning in het gas
tusschen die twee punten.

De spanning is op te voeren met behulp van den Ruhmkorff-
inductor en door middel van kwikluchtpompen kan men in buizen
de gasspanning vrij laag maken (Geisslersche buis).

Het punt, waar de electronen-stroom in deze buizen wordt toe-
gevoerd, de negatieve pool, heet de kathode; het tegenovergestelde
punt, de positieve pool, heet de anode. Van de negatieve pool gaan
nu bij stroomdoorvoering de zoogenaamde kathodestralen uit.

kathode-nbsp;^^^^ loodrecht van de kathode-

stralen vlakte uit, verloopen rechtlijnig, worden door mag-
netische en electrische invloeden uit hunne baan
gedrongen, brengen fluoresceerende stoffen aan het lichten, en
vertoonen warmte-, chemische en mechanische werking. Uit een
en ander is op te maken, dat deze stralen bestaan uit negatief
electrisch geladen lichaampjes en opgevat moeten worden als een
electronenstroom. Bombardeeren quot;deze kathodestralen een of
ander lichaam, dan verhitten zij dit en ontstaan
tegelijkertijd
röntgen- of x-stralen. (Röntgen).

verloopen rechtlijnig, laten zich niet door magneten

röntgen- v u unbsp;jnbsp;j ^ i

stralennbsp;baan verdrmgen, worden door lenzen zeer

weinig geconcentreerd of gedivergeerd, noch door

prisma\'s gebroken, ook worden zij niet door lichamen terugge-

-ocr page 23-

kaatst. Zij vertoonen in kristallen zoogenaamde interferentie-ver-
schijnselen, en hieruit volgt, dat röntgenstralen trillingen zijn,
waarvan men de golflengte berekent op ongeveer 0,00001 H —
0,0001 (i. Röntgenstralen zijn dus aethertrillingen (evenals licht-
stralen en radiogolven). Zij doordringen alle stoffen en wel sterker
naarmate de stoffen minder ,,dichtquot; zijn (lager atoomgewicht
hebben). Zoo laten metalen als lood, en dergelijke zeer weinig
stralen door, hetgeen zijn toepassing vindt in de beschermings-
middelen tegen x-stralen. (zie blz. 27). Röntgenstralen brengen,
evenals kathodestralen, fluoresceerende stoffen aan het lichten,
waarvan men gebruik maakt bij de toepassing van de zoogenaamde
versterkingsschermen in de röntgenografie (zie blz. 27).

Het doordringend vermogen is verschillend en wel
SOORTEN afhankelijk van het vacuüm van de buis; hoe hooger
het vacuüm, des te minder tegenstand ondervin-
den de kathodestralen, des te korter is de golflengte der opge-
wekte trillingen, des te doordringender, des te ,,harderquot; zijn de
röntgenstralen. Stralen van tegenovergestelde eigenschappen
heeten ,,weekequot; stralen.

Behalve de dichtheid is de dikte van het lichaam natuurlijk van
invloed op de doordringing van de röntgenstralen.

In de nieuwere buizen (principe van Goolidge) heeft men nu
het vacuüm sterk verhoogd en het aantal electronen (kathode-
stralen) vergroot door in de kathode een wolfram-spiraal aan te
brengen, welke, evenals alle metalen, electronen uitzendt, zoodra
zij in gloeienden toestand komt (gloeikathode). De spiraal wordt
gloeiend gemaakt met behulp van een electrisch
stroompje (de gloei-
stroom). Men kan zoo de hoeveelheid opgewekte x-stralen regelen.

Hoe hooger de spanning, welke op de einden der buis staat,
des te sneller worden de electronen naar de antikathode gevoerd,
des te korter is de golflengte van de ontstane trillingen, des te
harder zijn de stralen, welke ontstaan.

Volgens den veterinair-röntgenoloog Henkels ligt de grens
tusschen harde en weeke stralen bij 80 Kilovolt buisspanning. Dit

-ocr page 24-

IS natuurlijk niet meer dan een willekeurige grens en heeft be-
trekking op het doel dat men met de röntgenstralen beoogt te
bereiken. De allerweekste stralen zijn door middel van aluminium-
pJaatjes te absorbeeren (fihers).

Zoodra de x-stralen de buis verlaten, ontstaan steeds neven-
stralen (secundairstralen) met de eigenschappen van x-stralen en
wel de zoogenaamde glasstralen, die vanuit de glaswand van de
buis komend het beeld, gevormd door de pnmaire x-stralen
eenigszms diffuus maken en de zoogenaamde secundairstralen

SECUNDAIR-nbsp;de primairstralen omdat zij ten deele in

STRALEN de zelfde richting als de laatste gaan, maar er wor-

d®quot; quot;leer secundairstralen opgewekt, die in

andere richting verloopen, en deze kunnen, vooral bij eenigszins
dikke objecten, zeer hinderlijk werken. Nu hebben harde stralen
naast hun eigenschap, dat zij zelfs door zeer dichte objecten heen
de fotografische plaat vlug bereiken, de onaangename bijwerking
dat ZIJ in het lichaam veel meer secundairstralen opwekken dan
de weeke stralen. Het voordeel van de zoogenaamde hardstraal-
techniek gaat daardoor dan ook voor een groot deel verloren, tenzij
men bij dikke objecten van hulpmiddelen als een blende gebruik
maakt. In den laatsten tijd is deze techniek dan ook meer en meer
verlaten, en wordt door vele röntgenologen aanbevolen, waar
mogehjk, de betrekkelijk weeke stralen te gebruiken, zij het dan
ook met verlenging van den belichtingstijd. Wij zullen verderop
zien. dat dit laatste vooral een zeer belangrijke factor is in de dier-
geneeskundige röntgenologie.

Als de röntgenstralen organische weefsels op haar weg ont
moeten, geeft dit aanleiding tot ingrijpende celveranderingen.

De x-straal werkt prikkelend op de cellen van het lichaam en
deze werking verloopt geheel volgens de wet van Virchow.
Deze luidt: „geringe prikkels geven meer functioneele prikkeling,
sterkere prikkels werken op de voedingskracht der cellen, nog
sterkere dooden de opbouwende kracht der cellen, de sterkste
dooden de cellen.quot;

-ocr page 25-

Het is nu maar de vraag, wanneer de x-stralen prikkelend, wan-
neer zij doodend werken. Volgens Stauning en Lieber moeten
wij het levend weefsel, waarop de stralen inwerken, beschouwen
als een chemisch systeem. De x-stralen hebben sterk ioniseerende
eigenschappen, zoodat zij bij werking op een cel de inwendige
biologische verhoudingen, tengevolge van chemische omzettingen,
wijzigen; daarbij is een duidelijk cumulatieve werking waar te
nemen. Hoe korter de golflengte van de x-stralen is, des te inten-
siever en dieper is hun werking. Men kan daardoor met vrij korte
bestraling levend weefsel verwoesten en de moderne chirurgie
maakt er gebruik van om op die manier tumoren onbloedig te
verwijderen. Een jonge cel en een snel groeiend weefsel zijn zeer
gevoelig voor x-stralen, daar in de eerste plaats hun groei wordt
tegengegaan en zij vervolgens worden verwoest.

V/eeke stralen worden meest in de huid geabsor-
REACTIe\'^ beerd en hebben dus speciaal een nadeelige wer-
king op de huidcellen. Laat men te veel stralen op
de huid vallen, dan treedt de zoogenaamde röntgenreactie op, in
den vorm van een meer of minder ernstige ontsteking van de huid.
Bij den mensch onderscheidt men vier maten van röntgenreactie
van de huid:

1)nbsp;huid iets warmer, haaruitval, desquamatie.

2)nbsp;erytheem, sterke warmtevermeerdering, infiltratie, pijn,
haaruitval.

3)nbsp;blauwrood erytheem, blaasjes, exsudatie, zeer pijnlijk.

4)nbsp;donkerblauwrood erytheem, vlekkige kleur, blaasjes, huid
en diepere deelen genecrotiseerd (röntgenzweer), zelden
spontane genezing.

Bovendien spreekt men bij den mensch van de zoogenaamde
erythecmdosis, dat is die dosis, welke na 8 dagen een roodheid
veroorzaakt, die drie weken na de bestraling lichtbruin en zes
weken later donkerbruin is
(Henkels).

Bij dit alles is het een groot voordeel, dat de gevoeUgheid van
de menschelijke huid weinig uiteenloopend is. Bij onze huis-

-ocr page 26-

dieren een dergelijke systematische vergelijkingsmethode op te
stellen, is zoo goed als onmogelijk; de sterk verschillende huid-
soorten maken dit ondoenlijk. Men heeft nu voor therapeutische
doeleinden meters trachten te construeeren, om de hoeveelheid
röntgenstralen te meten, onder anderen door middel van de
ionisatiemethode. Toch blijft het moeilijk voor elk geval af-
zonderlijk de hoeveelheid x-stralen nauwkeurig aan te geven.
FILTERS
^^ bepaalde minimum hardheid van stralen te
verkrijgen, maakt men wel gebruik van aluminium-
plaatjes, welke men moet beschouwen als filters.

Aan de Metalix-röntgenbuizen zijn dergelijke plaatjes steeds
bevestigd, om reeds bij voorbaat het gebruik van al te weeke stra-
len met de daaraan verbonden gevaren te voorkomen. Volgens de
onderzoekingen van ScHiNZ is bij het gebruik van een V2mm dik
aluminiumfilter op een buis met 50 kilo voltspanning en 5 milli-
Ampère stroomsterkte, bij een huid-focus-afstand van 30 cm en
een belichtingstijd van 12 minuten, geen enkel gevaar te duchten.
Neemt men een dikker filter, bij voorbeeld 2 mm, dankan men zon-
der gevaar den tijd met ongeveer de helft verlengen; dergelijke lang-
durige belichtingen worden echter alleen in de therapie gebruikt.

Toch blijft het gebruik van röntgenstralen, ook bij gezonde
individuen, altijd eenigszins gevaarlijk en een grondige kennis der
gevaren en der maatregelen, die deze gevaren kunnen onder-
vangen, is voor ieder röntgenoloog een eerste noodzakelijkheid.
Wordt eenerzijds het röntgentoestel aangewend om zelfs diep-
liggende processen te beïnvloeden, anderzijds kunnen die zelfde
stralen op verschillende belangrijke inwendige organen, als
Ovarien en testes, een buitengewoon schadelijken invloed hebben
en daar de werking zich pas veel later dan het tijdstip der bestra-
ling kan openbaren, dient men bij de röntgenstralen-doseering
de uiterste voorzichtigheid te betrachten.

Menmaakt van de physische eigenschappen van de röntgenstralen
gebruik om zich op afdoende wijze voor de gevaren te beschutten;
hierbij bedient men zich hoofdzakelijk van lood (zie bldz. 27).

-ocr page 27-

Hoofdstuk III

DE BOUW VAN HET RÖNTGENTOESTEL
IN HET ALGEMEEN

Het zou te ver voeren in dit werk een uitvoerige opsomming te
geven van alle vroeger gebruikte en thans in gebruik zijnde
röntgenapparaten. Elk handboek op röntgenologisch gebied geeft
daarvan een ruim overzicht. Ik wil mij daarom bepalen tot een
korte beschrijving van het toestel in het algemeen.

A — De stroombron
B —De röntgenbuis
C — Het hoogspanningssysteem

A — De Stroombron

Vroeger toen de electriciteit nog niet algemeen verspreid was,
maakte men ter opwekking van den electrischen stroom gebruik
van een groot aantal dompelbatterijen, die natuurlijk zeer vele
nadeelen hadden. De onderhoudskosten waren bovendien aan-
zienlijk.

Accumulatoren brachten hierin al een groote verbetering, maar
het groote ongemak — de voortdurende controle en het regel-
matig laden — bleef. Het voordeel was echter, dat de geleverde
spanning zeer constant was. Dit laatste geldt ook vpor den stroom,
die voor Röntgeninstallaties betrokken wordt van de gelijkstroom-
centrales, die hoewel vrij gering in aantal, toch nog in sommige
gemeenten van ons land bestaan. Zoo\'n centrale peft natuurlijk
veel grootere bedrijfszekerheid en de kosten zijn relatief veel
geringer geworden.

-ocr page 28-

De laatste en meest gebruikelijke stroombron is de wissel-
stroomcentrale, welke in de meeste gevallen in de dagelijksche
behoeften van electriciteit voorziet en die een wisselstroom levert
in spanningen van 220 volt, 127 volt en 110 volt. (alle van 50
perioden).

B — De Röntgenbuis

De vroegere röntgenbuizen bestaan uit een glazen huls,
welke gevuld is met een verdund gas, en waarin veelal gesmolten
zijn 3 platina electroden, en wel de kathode (K), welke als een
brandspiegel is uitgehold, en waardoor de stroom toegevoerd
wordt en de anode (A), waar de stroom de buis verlaat, (zie fig. i).

Van deze kathode worden nu door middel van die spiegel de
kathodestralen geworpen op de anti-kathode (T), welke onder
een hoek van 45° opgesteld, de op de anti-kathode ontstane rönt-
genstralen (R) loodrecht door den glaswand werpt.

De verschillende omstandigheden (spanning), waaronder de
röntgenbuis gebruikt wordt, hebben een grooten invloed
od het

-ocr page 29-

soort stralen, dat opgewekt wordt. Ook hangen de verschillen
in straalsoorten af van de meer of minder lage gasspanning; hoe
minder gas in de buis, hoe minder gasmoleculen de electronen
(kathodestralen) op hun weg ontmoeten, des te korter is de golf-
lengte van de opgewekte aethertrillingen, des te harder zijn de
röntgenstralen.

Het gasgehalte van de buis, dat ons de electronenstroom
(kathodestralen) levert, verandert door verschillende invloeden
echter dikwijls, zoodat de buis geen constante werking heeft;
met verschillende regeneratie-inrichtingen tracht men deze fouten
zooveel mogelijk te herstellen.

De uitvinding van den Amerikaan Coolidge maakt hieraan
echter voorgoed een einde. Zijn systeem berust op een geheel
ander principe en wel op het volgende:

,,wanneer een metaal in verhitten toestand verkeert, zendt het
electronen uitquot;.

Hij plaatst daarom in een zoo sterk mogelijk geëvacueerde glazen
buis aan de eene zijde een wolframspiraaltje en aan de andere
zijde een wolframelectrode, respectievelijk kathode en anode
(tevens anti-kathode).

De kathode wordt in verhitten toestand gebracht door middel
van electrische stroom (gloeistroom). In dezen toestand zendt de
kathode electronen uit, welke door de aan de beide polen aange-
legde hoogspanning van de kathode naar de anode geslingerd
worden, en tegen de anode opbotsen. Bij deze botsing ontstaan
röntgenstralen.

Het is het groote voordeel van deze buis, dat de hoeveelheid
x-stralen alleen afhankelijk is van de electronenemissie respec-
tievelijk gloeistroom (milliampère). Het doordringingsvermogen
(hardheid, kwaliteit) is afhankelijk van de snelheid der electronen
en wordt alleen beinvloed door de grootte van de aangelegde
hoogspanning (kilovoltage). Bij dit systeem zijn dus maar twee
factoren, welke het geheel beheerschen en welke op het schakel-
bord zijn te regelen, namelijk de stroomsterkte en de spanning.

-ocr page 30-

Doordat alleen de kathode electronen uitzendt, is het slechts
mogelijk, de stroom van de kathode naar de anti-kathode te voeren
en heeft de buis de eigenschap den wisselstroom dan ook alleen
in deze richting door te laten.

Dit noemt men wel ventielwerking en bij de Metalixtoestellen
is hiervan gebruik gemaakt. Wel wordt dan slechts de helft van
de toegevoerde energie gebruikt, omdat de eene stroomhelft
wordt tegengehouden en in de transformator in warmte wordt
omgezet.

Een voorname factor bij de buis welke de scherpte van de foto
sterk beïnvloedt, is het
focus. De electronen, die de kathode ver-
laten, worden bij de röntgenbuis door middel van een holle spiegel
of diafragma gericht naar het brandpunt (Focus der antikathode).

De grootte van het focus is afhankelijk van de belasting der
buis, in dien zin, dat menmetdenbouw der röntgenbuis daarmede
rekening houdt. Al naar gelang van het gebruik, dat men van de
buis wil maken, (vermogen van het toestel) bouwt men buizen
met verschillend groot focus. Voor lagere belastingen, zeer ge-
schikt voor het maken van structuur-foto\'s kan men met een zeer
klein focus volstaan, waardoor de scherpte van de te maken foto\'s
verhoogd wordt.

Voert men lang achtereen stroom door de röntgenbuis, dan
neemt de temperatuur in de buis zeer sterk toe, hetgeen voor de
buis zeer nadeelig is. Men heeft daarom aan alle röntgenbuizen
speciale
koelinrichtingen aangebracht, welke voor een zekere mate
van afkoeling zorg dragen; zoo kent men buizen met luchtkoeling
(koelribben), met waterkoeling en bij kleinere typen gebruikt men
ook wel koeling door middel van een ventilator.

Vooral bij de buizen bestemd voor röntgentherapie, dus bij die
waardoor men lang achtereen stroom voert, is een goede koeling
een voorname factor.

i) De Metalix-buis is namelijk ook een electronenbuis, hoewel in andere
opzichten verschillend van de Coolidge-bui2en.

-ocr page 31-

G — Het Hoogspanningssysteem

In den eersten tijd der röntgentechniek maakte men ter opwek-
king van de hooge spanning gebruik van wrijvingselectriciteit
(Wimshurstmachine). Deze methode werd al spoedig verlaten,
hoewel zij ideaal was om gelijkstroom met hooge spanning te
verkrijgen, maar uitsluitend in laboratoria met succes gebruikt
kon worden.

Om op andere wijze een gelijkstroom met hooge spanning te
verkrijgen, is echter niet gemakkelijk. De moeilijkheid is namelijk
dat men gelijkstroom met lage spanning niet eenvoudig in gelijk-
stroom met hooge spanning kan transformeeren; daarvoor dient
nien de primaire gelijkstroom eerst te veranderen in een pulsee-
rende gelijkstroom, hetgeen geschiedt met stroomonderbrekers.
Dan pas is deze stroom in hoogspanning om te zetten, welke dan
weer gelijkgericht kan-worden, indien zulks noodzakelijk is.

De Ruhmkorffinductor bleek ter toepassing in de röntgenologie
reeds spoedig aan de practische eischen te voldoen. Heeft aan-
vankelijk nog de onderbreking der laagspanning met een Neef\'sche
hamer plaats, spoedig kwam men via den kwikonderbreker op de
electrolytischen onderbreker (Wehnelt) totdat men inplaats van
gelijkstroom, welke tot nu toe gebruikelijk was, langzamerhand

wisselstroom ging gebruiken.

-ocr page 32-

De wisselstroom geeft de mogelijkheid, door middel van een
hoogspanningstransformator, de benoodigde hoogspanning op
eenvoudige wijze te verkrijgen. Zooals bekend, bestaat wissel-
stroom (zie fig. 2) uit een aantal positieve en negatieve pulsaties,
welke in richting tegengesteld zijn. Bij de Coolidge- en Metalix-
buizen zien wij, dat dit type buis den wisselstroom door zijn
ventielwerking slechts in één richting door laat. Om nu ook de
ongebruikte stroomhelft te benutten, past men den zoogenaamden
gelijkrichter toe, welke het ongebruikte, negatieve deel van rich-
ting verandert (in
fig. 2 gestippeld) en voor de röntgenbuis wint.
Veelal gebruikt men hiervoor een mechanischen gelijkrichter, aan-
gedreven door een motor, welke met het wisselstroomnet syn-
chroon loopt; in den laatsten tijd gebruikt men ook een systeem
van ventielbuizen, welke op het zelfde principe berusten als de
Coolidge-buizen (electrische gelijkrichter). De spanningen, die
men tegenwoordig kan opwekken, zijn zeer aanzienlijk en loopen
tot 200 Kilo volt.

VOOR EN ^^ dierenarts stelt aan het röntgentoestel geen ge-
NADEELEN gemakkelijke eischen. Hij werkt met zeer bewege-
lijke objecten, welke dikwijls het vervaardigen van
zeer snelle foto\'s noodzakelijk maken. Bovendien bestaat steeds
het gevaar voor contact met de hoogspannmgsgeleiding, hetgeen
zeker niet denkbeeldig is en voorzichtigheid gebiedt.

De groote, niet transportabele röntgenapparaten voldoen slechts
met mate aan deze voorwaarden. Vooral de nieuwste toestellen
maken het mogelijk, dat wij kunnen werken met zeer hooge
spanningen en stroomsterkten (100—200 Kilovolt en 100 milli-
ampère) en zeer zeker kan men met deze capaciteiten zelfs bij
groote huisdieren zeer veel bereiken.

Maar al heeft men met bijzondere veiligheidsmaatregelen de
gevaren, welke de hoogspanning kan opleveren, trachten te ver-
minderen, geheel weggenomen zijn die gevaren niet. Het object
en zij, die het fixeeren, moeten daarom steeds gevrijwaard zijn
tegen contact met de hoogspanning en tegen het overspringen

-ocr page 33-

van den stroom. De buis moet dus op voldoenden afstand van
het object geplaatst zijn, zoodat zelden op korteren afstand van
60 centimeter kan worden gefotografeerd, en dit laatste heeft
noodzakelijkerwijs een verlenging van den belichtingstijd of ver-
hooging van de stroomsterkte en spanning tengevolge.

Het toestel met mechanischen gelijkrichter veroorzaakt veelal
met zijn roteerende deelen en knetterende vonken voor de dieren
onaangename geluiden.

Tevens zijn de groote toestellen moeilijk te verplaatsen. Dit is
nooit zoo als een bezwaar gevoeld, maar nu er in den laatsten tijd
een vervoerbaar toestel is, laat zich deze factor wèl gelden. In de
humane geneeskunde en ook in die der dieren zijn zeer zeker veel
gevallen, waarbij de behandelende arts een röntgenopname bij
den patiënt thuis zal prefereeren.

Ook moet men de gecompliceerde behandeling van het toestel
niet onderschatten en de veterinair-röntgenoloog dient zich dan
ook eerst terdege in te werken in dat deel der electrotechniek, als
hij zijn doel ten volle wil bereiken.

Tot slot wil ik wijzen op de financiëele bezwaren. Vooral waar
in de diergeneeskunde het indicatiegebied der röntgenstralen
kleiner is dan in de humane geneeskunde, zal het gebruik van een
groot toestel, dat zeer kostbaar is, niet die expansie vinden, welke
evenredig is met de hooge aanschaffings- en onderhoudskosten.
Diergeneeskundige practici, die dan ook zoo\'n toestel bezitten,
behooren tot de groote uitzonderingen. ■

Zooals men ziet, bestaan er tegenover het groote voordeel van
het snel kunnen fotografeeren, verschillende nadeelen. Aan den
röntgenoloog, die met het toestel werkt, is nu eigenlijk het oordeel,
welke factoren daarvan het meeste gewicht in de schaal leggen.
Daarbij spreken mijns inziens het doel, waarvoor, en de omstan-
digheden, waaronder de dierenarts het röntgentoestel gebruikt,
het eerst mede.

-ocr page 34-

Hoofdstuk IV
HET PHILIPS METALIX TOESTEL

Het Philips Metalix toestel bestaat uit een transformator, de
metalixbuis, benevens den tijdschakelaar.

De transformator bestaat uit een primair en secundair gedeelte,
waarbij het secundair gedeelte in het midden met aarde is ver-
bonden. Daardoor wordt de secundaire spanning verdeeld in
twee gelijke helften. Daar veel eenvoudiger isolatie bij halve
spannin^g dan bij heele spanning gebruikt kan worden, is het

-ocr page 35-

mogelijk de hoogspanning door middel van twee soepele geïso-
leerde kabels naar de buis te voeren.

De metalixbuis is van de bekende constructie (metalen midden-
gedeelte, dat nog weer met 3 mm lood bekleed is) echter zoodanig
gewijzigd, dat de geheele buis thans nog door een metalen om-
hulsel omgeven is. De aarding van het middengedeelte van den
transformator geschiedt door een geleidende verbinding van dit
middengedeelte naar het huis van den transformator. De hoog-
spanningskabels zijn door een metalen omhulling aan de eene zijde
met de buis blijvend, aan de andere zijde met een schroefsluiting
aan het huis van den transformator verbonden; hierdoor wordt dus
bereikt, dat het geheele electrische systeem door een geaard me-
talen omhulsel omgeven is. Wordt dit systeem met aarde ver-
bonden, dan beteekent dit een volkomen veiligheid.

Een vernuftige grendeling der kabels op het deksel van den
transformator voorkomt mogelijke verbindingsfouten bij de
schroefsluiting.

Het focus van de buis is zeer klein (1,2 mm breed) zoodat bij
een focus-plaatafstand van 30 cm nog een behoorlijk scherp beeld
is te verkrijgen, hetgeen het geringere vermogen van het toestel
voor een deel compenseert. Men is zoo in staat van vrij dichtbij
een röntgenfoto te maken en daar de intensiteit omgekeerd even-,
redig toeneemt met het kwadraat van den afstand, beteekent elke
10 cm dichter bij het focus een groot voordeel. Door middel van
een 2 mm dik aluminium plaatje (filter) worden de weeke stralen
geabsorbeerd.

De buis is op een vierpootig statief geplaatst, dat op verschil-
lende hoogten kan worden gesteld; ze kan gezet worden op drie
steunpunten, kan eventueel wegens haar absolute veiligheid m
de hand worden gehouden tijdens de opname en bovendien kan
zij om haar lengteas gedraaid worden.

Een losstaande buis heeft ook dit voordeel, dat de patiënt niet
onder de buis behoeft te worden geschoven, maar de buis over
den patiënt kan worden geplaatst.

-ocr page 36-

- De buis kan gekoeld worden door middel van een electrischen
ventilator, welke kan worden aangesloten op het deksel van den
transformator. De stroom van het net passeert, alvorens in den

transformator te komen, eerst den tijdschakelaar; de normale tijd-
schakelaar is verdeeld in 30 halve seconden. Plaatst men nu de
wijzer op het cijfer, dat het benoodigde aantal seconden aangeeft,
dan schakelt men een weerstand van 100 Ohm in, waardoor
slechts een lage spanning (ongeveer 28000 Voh) op de buis komt
te staan, zoodra men op den rooden knop drukt. Gedurende een
halve seconde blijft deze lage spanning gehandhaafd, waardoor de
gloeidraad gelegenheid krijgt om op temperatuur te komen;
daarna schakelt zich automatisch de 100 ohm-weerstand uit en
een van 4 ohm zich in, waardoor de spanning in de buis haar
maximum bereikt, welke dan gedurende den gewenschten tijd
constant blijft. Op o schakelt het toestel zich weer zelf uit. De
transformator is door middel van een stop, welke een andere
schakeling in de primaire wikkeling van den transformator teweeg-

-ocr page 37-

brengt, zoowel voor 220 Volt als voor 110 Volt wisselstroon^^ te ge-
bruiken. De spanning aan de buis geleverd bedraagt circa 35000
Volt effectief (50000 Volt topspanning) terwijl de stroomsterkte
circa 7 milliampère groot is

Men is dus gebonden aan een bepaalde spanning en een be-
paalde stroomsterkte, hetgeen den röntgenoloog in staat stelt,
voorzien van een tijdtabel, dit deel van de opnametechniek te be-
heerschen.

Bovendien is een uitgebreide kennis der röntgentechniek niet
noodig voor hen, die met het toestel werken. De algeheele gevaar-
loosheid, wat electrisch contact betreft, het vrijwel veilig werken
ten opzichte van röntgenaffecten der huid, de groote eenvoud in
de manipulatie van het toestel, de lichte verplaatsbaarheid en de
relatief veel lagere kosten hebben het toestel dan ook bij den
medicus ingang doen vinden. De vrij lage spanning en het niilli-
ampèrage maken dat het toestel aan zekere grenzen is gebonden.
Bij den mensch is het echter een uitstekend hulpmiddel voor de
röntgendiagnostiek van hoofd, hals, borstkas en extremiteiten.

i) Op 30 November 1929 is in het Van \'t Hoff-Laboratorium van de Rijks-
universiteit te Utrecht het toestel op spanning en stroomsterkte gecontroleerd.

In tien achtereenvolgende metingen bleek het gemiddelde Milliampèrage
te bcdrac^en; 6,86.

Het Kilovoltage bedroeg tusschen de Kathode en o: 17,44 en tusschen o
cn de Anode: 18,43. Het totaal Kilovoltage bedroeg dus : 35,9 (zie Tabel
rag. 79)-

-ocr page 38-

Hoofdstuk V

OPNAME- EN DOORLICHTINGSTECHNIEK MET HET
PHILIPS METALIX TOESTEL

Het Philips Metalix toestel wordt op een zeer eenvoudige wijze
bedrijfsklaar gemaakt. Men verbindt de beide kabels met den
transformator, waarbij maar één juiste wijze van verbinding
mogelijk is en verbindt den tijdschakelaar met aarde door middel
van een geïsoleerd kopersnoer en met den transformator, hetgeen
pas kan geschieden, wanneer de kabels degelijk contact maken.
Dan verbindt men den tijdschakelaar door middel van een twee-
aderig geïsoleerd snoer met het netstopcontact en het toestel is
voor gebruik gereed.

Men kan nu de buis met het venster, waardoor de stralen naar
buiten treden, in alle willekeurige standen plaatsen. Het vier-
pootig statief, dat in normalen stand de buis op 40 cm hoogte
van de tafel houdt, kan al naar gelang het noodig is, ingeklapt
worden, zoodat de buis op tafel komt te liggen. Ook twee pooten
kunnen ingeklapt worden, zoodat de buis in schuinen stand met
het venster ter halverhoogte komt te staan. Daarbij kan men de
buis ook om zijn lengteas draaien, zoodat men in alle richtingen
en op alle hoogten de buis kan neerzetten.

Om met het toestel te werken is het niet noodig, dat men bij-
zondere veiligheidsmaatregelen treft. (vgl. in dit verband de op-
gaven volgens ScHiNZ en de opgaven omtrent de capaciteit van
het toestel). Wel verdient het aanbeveling om, wanneer men ge-
regeld met de handen in den primairen stralenbundel werkt, (bij
voorbeeld voor fixatie van patiënten) eenige voorzorgsmaat-
regelen te nemen.

-ocr page 39-

Voor deze beveiliging kan men zich bedienen van loodgummi-
handschoenen, loodgummi schorten en eventueel brillen van
loodglas. Zoo zijn de lichaamsdeelen, welke het meeste gevaar
kunnen loopen, op voldoende wijze beschermd. Vooral de lood-
handschoenen, hoewel de eerste beschuttingsmiddelen die men
zal gebruiken, zijn een groot bezwaar voor het degelijk fixeeren,
speciaal van katten, maar met overleg en geduld zal het meestal
wel lukken ook katten op een goede wijze vast te houden.

Vervolgens legt men in de donkere kamer een plaat in de cas-
sette. Bij mijn onderzoekingen maakte ik steeds gebruik van
Agfa-röntgenfilms, welke aan weerszijden een gevoelige laag be-
zitten (doppelseitig begossen). De cassette bestaat uit een zwaar
metalen doos, waarin een venster van dun aluminium ter grootte
van de plaat zit. Deze zijde keert men naar de buis toe, de andere
kant absorbeert vele stralen, zoodat geen hinderlijke secundair-
straling van de tafel en van den onderwand van de cassette op-
treedt.

De films worden, alvorens zij in de cassette geplaatst worden,
tusschen twee versterkingsschermen gelegd, en wel zoodanig, dat
de fluoresceerende zijden daarvan naar de plaat toegekeerd zijn.
Gaan nu x-stralen door den aluminiumwand heen, dan werken zij
niet alleen op de film in, maar ook op de beide schermen, die,
tengevolge van hun fluorescentie een zeer belangrijk deel bijdra-
gen tot de belichting van de film. Een foto zonder schermen ge-
nomen, dient zeker 6 a 8 maal zoo lang belicht te zijn.

De film wordt dus, door de versterkingsschermen bedekt, in de
cassette gesloten, waarna men de donkere kamer er mede kan
verlaten. Met x-stralen is de film door den aluminiumwand alleen
te bereiken, zoodat ook bij gewoon daglicht x-foto\'s kunnen wor-
den gemaakt. De films zijn in den handel in de afmetingen 9X12,
13 X 18, 18 X 24, en 24 X 30.

Nadat men ter controle van het toestel de stroom enkele oogen-
blikken door de buis laat gaan (hetgeen men kan zien door een
klein venstertje terzijde van het filter) legt men den patient op de

-ocr page 40-

tafel en gaat men over tot het fixeeren in de juiste houding Daar
het gevaar voor contact met de hoogspanningsgeleiding uitge-
sloten
is, dient men geen vrees te koesteren, dat men tijdens het
fixeeren van den patiënt te dicht bij het toestel komt.

Bij mijn onderzoekingen heb ik van de volgende methoden ge-
bruik gemaakt, waarbij nog dient opgemerkt te worden, dat
degene, die den tijdschakelaar bedient, zelfbij deze fixatie behulp-
zaam kan zijn.

CAPUTnbsp;Hoofdfoto\'s maakt men, indien het om een of ander

vreemd voorwerp in de keelstreek gaat, in zijlig-
ging of in rugligging. (Bij deze foto\'s, evenals bij foto\'s van de
andere lichaamsdeelen, tenzij anders vermeld, wordt steeds ge-
werkt met een verticalen stralenbundel en wel zoo, dat het focus
zich loodrecht boven het te fotografeeren lichaamsdeel bevindt).
Tengevolge van het onvermijdelijke fixeeren, komen dikwijls
groote schaduwen van de loodgummi-handschoenen op de rönt-
genfilm; toch is de patiënt zoo te fixeeren, dat deze schaduwen
met hinderlijk zijn voor een goede diagnostiek. Wil men bij een
hond een foto zonder deze min of meer ontsierende schaduwen
maken, bij voorbeeld voor een demonstratie-foto, dan is het
beter het hoofd aan de cassette te verbinden door beide tezamen
in een stevig verband te rollen. Bij de meeste honden gelukt dit
vrijwel ahijd, indien men den neus maar vrij laat. Overigens kan
men het beste, door middel van vasthouden aan ooren en nekvel
het hoofd fixeeren. Kleine honden en katten fixeert men vooi^
deze foto\'s meestal in rugligging, waarbij het hoofd achterover op
de tafel gestrekt gefixeerd wordt door middel van een bandje
achter de hoektanden in de bovenkaak.

REGIOnbsp;^^^^ ^^^^^^ weinig moeilijkheden op. In rug- en

CERVICALIS zijligging is de hals zeer gemakkelijk te fixeeren;

meestal kan de assistent op afdoende wijze den
hond vasthouden, terwijl de röntgenoloog, die den tijdscha-
kelaar bedient, het te fotografeeren deel op de plaats kan
drukken.

-ocr page 41-

thorax ^^ borstkas levert groote moeilijkheden op wegens
de \'ademhalingsbeweging. De hartswerking heeft
geen störenden invloed, omdat, als het eventueel gaat om de
grootte, deze steeds bij den grootsten uitslag van het hart kan
worden afgelezen. De ademhalingsbeweging, dus de beweging
der ribben, is echter een factor van groote beteekenis en het is
daarom goed, dat het weinig gecompliceerd zijn van het toestel
den röntgenoloog zelf in staat stelt, op het juiste moment èn in
te schakelen èn den neus van den patiënt dicht te houden. Deze
methode heeft mij nog nooit moeilijkheden opgeleverd; zelfs bij
een vrij dyspnoïschen hond was de ademhaling gemakkelijk ge-
durende enkele seconden in te houden, hetgeen meer dan vol-
doende is voor een goede borstfoto van een grooten hond.

abdomennbsp;^^ lendenfoto\'s paste ik deze

wijze van werken met succes toe. Zoowel in zij-
als in rugligging is een goede foto van de buik op deze wijze te
verkrijgen, alleen bij groote, dikke honden zullen deze foto\'s zeer
moeilijk gemaakt kunnen worden, daar de dikte van het weefsel
een vrij lange belichting noodig maakt, zoodat de physiologische
darmbeweging onder anderen een sterke vervaging van het beeld
zal geven. De ademhalingsbeweging, die ook op de bewegelijk-
heid van den inhoud van het adom^n grooten invloed kan hebben,
kan men natuurlijk uitschakelen, door evenals als bij thoraxfoto\'s
den neus van den patiënt dicht te houden.

De weeke inhoud van het abdomen maakt het noodzakelijk,
dat men, om bepaalde organen duidelijker op de fotografische
plaat te doen uitkomen, gebruik maakt van
contrastmiddelen.

Als voornaamste wil ik hier noemen het bariumsulfaat, dat
gebruikt wordt voor zichtbaar maken van maag en darmen (per
os ingegeven) en van het rectum (clysma); verder steriele zuurstof
of lucht, welke intraperitoneaal ingespoten wordt, zoodat men bij
het staande dier in het bovenste deel van het abdomen een zuur-
stof- of luchtlaag krijgt, welke een goed contrast vormt met de
nieren. Oplossingen van jodetum kalicum onder anderen, ge-

-ocr page 42-

bruikt men om de blaas zichtbaar te maken en spuit men door
middel van een katheter in. Joodureum, lipiodol en andere stoffen
geeft men in subcutane of mtraveneuze mjecties om door
de nieren te worden uitgescheiden. Zoo worden op de röntgen-
foto het pyelum, de ureteren en de blaas duidelijk zichtbaar. Om
de maag duidelijker te doen uitkomen, gebruikt men naast de
vulling met bariumpap, de vulling met lucht (ingebracht door
middel van de slokdarmsonde) of met koolzuur (door middel van
COg-ontwikkeling in de maag uit eenige organische verbindingen).

De extremiteiten leveren, wat de fototechniek be-
TErra^^ treft, weinig moeilijkheden op; alleen onderschat
men dikwijls de dikte van de regio femoralis en
van de regio scapularis. De patiënt wordt voor deze foto\'s op zijn
zijde gelegd met het te fotografeeren been onder. Dit kan nog
door middel van een niet-snijdenden band gestrekt aan de tafel
gefixeerd worden.

Bij reuen dient men voor femurfoto\'s rekening te houden met
de hinderlijke schaduw van het os priapi.

Wil men den ondervoet fotografeeren in de richting van voor
naar achteren, dus zoo dat alle ossa metacarpalia of metatarsalia
naast elkaar op de foto komen, dan is het aan te bevelen, den
hond rustig met borst en buik op de tafel te doen liggen met
de ledematen ter weerszijden van het lichaam (normale lig-
houding).

Het te fotografeeren lichaamsdeel kan dan zoover lateraal wor-
den gefixeerd, dat een behoorlijke foto is te maken.
FOTOGRAnbsp;een goede foto van de nieren (na contrast-

FEEREN IN vuUing van het abdomen) is het echter gewenscht
STAANDE Jen patiënt staande te fotografeeren. Ook bij
andere toestanden (hydrops ascites, hydrothorax)
is zulks de eenige juiste wijze van fotografeeren. De richting van
de stralenbundel is hierbij horizontaal. Verticaal achter den
patiënt plaatst men de cassette.

Hierbij komen de groote moeilijkheden. Zooals uit de te volgen

-ocr page 43-

tabel blijkt, zijn voor deze foto\'s belichtingen, van minstens één
seconde noodzakelijk. Dit nu is alleen met veel geduld te ver-
krijgen. Een staand dier, liefst met een breeden band gesteund
tegen een verticalen wand, den adem in te houden en zoo staande
te fotografeeren, vereischt zeer veel geduld. Toch is het mij meer
dan eens gelukt op deze wijze goede foto\'s te maken, maar bij
vele honden, die angstig en nerveus zijn, zullen dergelijke foto\'s
tot de onmogelijkheden behooren.

Katten zijn moeilijker te fixeeren dan honden, doch hulp van
ervaren personeel zal deze moeilijkheid in vele gevallen over-
winnen. Van de vele foto\'s, die ik gemaakt heb, zijn er maar
enkele tengevolge van beweging van den patiënt mislukt.

Nadat de patiënt op een degelijke wijze is gefixeerd, wordt de
cassette, met het aluminiumvenster naar de buis toegekeerd,
onder den patiënt geschoven; dikwijls heeft dit natuurlijk al tijdens
het neerleggen van den patiënt plaats.

Het makennbsp;wacht nu een gunstig moment af, spreekt

van de den patiënt kalm toe, tracht zijn aandacht af te
leiden, en drukt, terwijl men zelf medehelpt den
patiënt te fixeeren, eventueel zijn ademhaling onderbreekt, op
den knop van den tijdschakelaar, die van tevoren op het benoo-
digde aantal seconden is afgesteld.

Zeer zelden heb ik gezien, dat patiënten van het afloopen van
de tijdschakelaar schrokken.

De vervaardigde foto moet nu nog alleen ontwikkeld worden.

Doorlichting moet steeds in een donker vertrek,
lichting geschieden. Zij vereischt vee! minder fixatie, omdat
er geen gevaar bestaat, dat de patiënt in het donker
met de stroom in aanraking zal komen.

Men stelt het toestel op de goede hoogte in, zet patiënt voor
de buis, voorziet zichzelf van een doorlichtingsscherm en maakt
daarna het vertrek donker of nagenoeg donker. Nadat men de
oogen even heeft laten wennen aan de duisternis, schakelt men
den stroom in, doordat men den tijdschakelaar zoo lang als mogelijk

-ocr page 44-

stroom laat leveren. Men zij bij dit doorlichten zoo vlug mogelijk,
daar het voor de buis beter is, dat zij niet te lang achtereen onder
spanning staat.

Een andere zeer gebruikelijke methode, is die, waarbij men de
buis onder de tafel plaatst, zóó dat de stralen door het tafelblad
heengaan; men legt dan den patiënt op de tafel en bovenop den
patiënt het doorlichtingsscherm, dat men tevens vasthouden en
verplaatsen kan.

De methode om op deze wijze foto\'s te maken, kan ik niet toe-
juichen, hoewel zij door sommige onderzoekers
(Carlin) wordt
toegepast. Dat de cassette op een bewegend lichaamsdeel gelegd
wordt, zal mijns inziens veel meer kans op mislukking geven,
dan wanneer de cassette op een vlakke tafel ligt.

De verdere bewerking van de film in de donkere
afwerken , ,nbsp;, . , ,

der rönt-nbsp;^^^ geschieden op de gewone wijze, waarop

genfilmsnbsp;fotografische platen behandelt, namelijk ont-

wikkelen, spoelen, fixeeren, spoelen en drogen. De
wijze van behandeling in de donkere kamer is van veel invloed op
de bruikbaarheid van de film.

In de Kliniek voor kleine huisdieren beschikte ik over een tank-
systeem, waardoor men meer gelijkmatige ontwikkeling krijgt,
omdat de films verticaal in de tanks hangen en aan weerszijden
voldoende ontwikkelaar vinden, welke overal op de zelfde tempe-
ratuur, minstens i8° C., behoort te zijn. De temperatuur is
namelijk van veel invloed op den ontwikkelduur.

Door middel van een houder kan men de film zonder aan te
raken overbrengen in een andere tank om te spoelen of te fixeeren.
De ontwikkelduur is 6 minuten. Met snelfixeer wordt een goede
fixatie in ongeveer 5 minuten verkregen.

Onderbelichte, en overbelichte foto\'s kunnen eventueel ver-
sterkt, respectievelijk verzwakt worden, waarvoor handboeken
verschillende recepten aangeven.

Het groote aantal foto\'s, dat ik met het toestel heb gemaakt.

-ocr page 45-

veroorlooft mij een belichtingstabel voor het Metalix-toestel in
de kleine huisdierenpraktijk te laten volgen i). De Philips fabrie-
ken maakten voor mij een tijdklok in tienden van seconden ver-
deeld, waarbij opgemerkt dient te worden, dat de eigenlijke be-
lichtingstijd pas ingaat, nadat gedurende een halve seconde de
buis onder lage spanning heeft gestaan. De tijden uit de belich-
tingstabel zijn dus bedoeld
exclusief een halve seconde ,,voor-
contactquot;. Alle tijden worden gerekend bij 40 cm focus-plaataf-
stand en met gebruikmaking van vcrsterkingsschermen.

BELICHTINGSTABEL VOOR HET METALIX-TOESTEL

Lichaamsdeel

Kleine Rassen

Middelgroote.
Rassen

Groote Rassen

Caput

1,0 sec.

1,8 sec.

2,5-4,0 sec.

Cervix

0,5 „

0,7 ,,

1,5 ..

Thorax

0,5 M

0,6 ,,

0,9* ..

Abdomen

0,6-1,2 „

I,S-2,0 ,,

2,0-3,0 „

Regio lumbalis

I.O ,,

1,5 M

4gt;o ,,

Pelvis (rugl.)

0,3

1,0 ,,

2,0 „

Scapula

0,6 ,,

1,0 ,,

3,4 ,,

Os femoris

0,5 M

1,5

4,0 ,,

Olecranon )

0,6 ,,

Genu

0,25 ,,

0,4 M

Carpus/tarsus

0,2 ,,

0,3 M

0,4

Metacarpalia )
Metatarsalia )

0,15 ..

0,25

0,4 M

*) en meer.

Bovenstaande tijden zijn noodig om een uit fotografisch oog-
punt goede foto te vervaardigen; voor de diagnostiek van vele

i) Alle in dit proefschrift afgedrukte röntgenfoto\'s zijn gemaakt van levende
objecten, zonder hulp van narcotische middelen.

-ocr page 46-

gevallen kan men echter met kortere belichting volstaan, en zijn
nog behoorlijke resultaten te verkrijgen door de bovengenoemde
tijden met een vierde deel van den tijd te verkorten. Aan den
anderen kant heeft overbelichting, mits niet te sterk, ook geen
onaangename gevolgen. Zelfs verkrijgt men met lange behchtings-
tijden in het algemeen fraaiere foto\'s; veel ervaring zal echter ook
hier in de eerste plaats noodig zijn om de juiste grenzen te bepalen.

De gegevens uit de tijdtabel kunnen geenszins vergeleken wor-
den met tijdtabellen van andere röntgentoestellen, want er zijn
zeer veel factoren in het spel, die deze gegevens kunnen be-
ïnvloeden. Zoo wil ik in dit verband wijzen op het zoogenaamde
rendement (nuttig effect) van verschillende röntgentoestellen.
Zeer veel van de toegevoerde energie gaat bij de röntgentoestellen
verloren in den vorm van warmteontwikkeling. De wijze van
transformeeren heeft hierop zeer grooten invloed. De toegevoerde
energie in de röntgenbuis wordt voor het grootste gedeelte om-
gezet in warmte, kathodestralingen en positieve stralingen. De
plaatsing van de antikathode en de kathode in de metalix-buizen
verhoogt daarentegen weer het nuttig effect van de buis. Deze
en vele andere factoren bepalen tezamen het rendement van een
röntgentoestel.

-ocr page 47-

NORMALE RÖNTGENBEELDEN

Hoofd van een Bastaard Pincher

-ocr page 48- -ocr page 49-

Hals van een Bastaard Tekkel (gebroken injectiecanule onder de halshuid;
anatomisch is het beeld normaal.)

-ocr page 50- -ocr page 51-

Nieren van een Tekkel (zichtbaar gemaakt door middel van lucht-
insufflatie in het abdomen; staande gefotografeerd)

-ocr page 52-

w

ï\'l«

m

m

-ocr page 53-

Blaas van een Fox-terrier (zichtbaar gemaakt door middel van een io®/o
jodetum kalicum oplossing — rugligging)

-ocr page 54-

Hoofdstuk VI

VOOR- EN NADEELEN AAN HET METALIX-TOESTEL
VERBONDEN BIJ DIERGENEESKUNDIG GEBRUIK

Aan de hand van de hiervoorgaande beschouwingen en de
röntgenfoto\'s, door mij vervaardigd, mag ik concludeeren, dat
het Metalix-toestel de volgende voordeden voor den dierenarts
biedt:

a)nbsp;groote veiligheid ten opzichte van electrisch contact, zoowel voor
patiënt als dierenarts.

b)nbsp;groote veiligheid ten opzichte van röntgenbeschadigingen van de
huid, zoowel van patiënt als dierenarts.

c)nbsp;gemakkelijke hanteerbaarheid, ook bij lastige objecten.

d)nbsp;gemakkelijke verplaatsbaarheid en mogelijkheid tot aanwending
op elke willekeurige plaats.

e)nbsp;uitstekende resultaten in de diagnostiek van hoofd, hals, borstkas
en extremiteiten.

f)nbsp;zeer scherpe fotografische beelden, tengevolge van het kleine
focus.

g)nbsp;het toestel vereischt slechts geringe kennis der röntgentechniek, en

h)nbsp;is veel lager in prijs dan de groote röntgentoestellen.

Daarnaast zijn enkele nadeelen te noemen.
In de röntgenographie van den buik bij dikke honden (trek-
honden, doggen en dergelijke) zal het toestel tekort schieten. Ook
snelle foto\'s (dat wil zeggen foto\'s van ^/s seconde of minder) zijn
niet te maken van hoofd of romp, hetgeen bij nerveuse en staande
objecten een nadeel is.

Als hulpmiddel voor de drachtigheidsdiagnostiek zal het toe-

-ocr page 55-

stel bij kleine dieren, kat en bastaardpinchers, nog wel goed vol-
doen. Bij grootere honden zal het daarentegen onoverkomelijke
bezwaren medebrengen.

Den practicus zullen deze nadeelen in zijn dagelijksch werk
echter weinig opvallen, daar het hoofdgebied voor de diergenees-
kundige röntgenologie het terrein der extremiteiten is.

Tenslotte is ook routine een voornamen factor om met het toe-
stel betere resultaten te verkrijgen.

Samenvattend kom ik tot de volgende eindconclusie:
Het Philips Metalix-toestel is, behoudens enkele omstandigheden,
waar trouwens de groote röntgentoestellen, zij het in mindere mate
soms, ook moeilijkheden ondervinden, van groot practisch belang voor
de diagnostiek in de kleine-huisdierenpractijk, hetgeen op niet ge-
ringe wijze wordt bevorderd door de absolute veiligheid, de gemakke-
lijke verplaatsbaarheid en handige bedieningstechniek.

-ocr page 56-

O

Z

O

tlH

£

-ocr page 57-

Hoofdstuk VII
CASUÏSTIEK 1)

GEVAL No I
(Stat. Klin. No 324; Fotos No i en 2)

Een Belgische Herder, reu, ongeveer 8 maanden oud, eigenaar
P. v. D., wordt op 19 Januari 1929 op advies van collega Z. te E.
naar de kliniek gestuurd met een, tengevolge van overrijding ont-
stane fractuur van het rechter achterbeen.

Stat. praesens: de dijstreek is zeer sterk gezwollen tengevolge
van collateraal oedeem en bloeduitstortingen, crepitatie is zoo
goed als niet waar te nemen; bovendien is het been abnormaal
bewegelijk. Bij palpatie zijn twee puntige beenstukken te voelen
en wel het proximale, gelegen ongeveer 5 cm vanaf het knie-
gewricht en het caudale, gelegen een cm of tien vanaf de heup.

Diagnose: fractura completa transversa ossis femoris dextri
cum dislocatione ad longitudinem cum contractione.

Röntgenfoto: op 31 Januari wordt een x-foto gemaakt, welke
een duidelijke fractuur met dislocatie laat zien; bovendien is een
breede beensplinter craniaal verplaatst en iets gedraaid om zijn
lengte-as. Aan de randen van alle beenstukken is een duidelijk
begin van callusvorming te zien.

Het penisbeentje (op de foto dwars over het distale breukstuk
verloopend) kan hier verwarring geven, (foto No i).

Prognose: is nog vrij gunstig, omdat het dier jong is.

Röntgenfoto: op 15 Februari 1929 wordt een x-foto gemaakt.

i) Deze casuïstiek bevat een greep uit de ^neest interessante gevallen uit
de kliniek.

-ocr page 58-

welke een vergevorderd stadium van callusvorming laat zien. Het
dier belast het been ook al eenigszins en de callus is duidelijk te
voelen bij palpatie. De callus wordt regelmatig gemasseerd met
joodkalizalf (lo %). (Foto
no. 2)

Op 18 Februari 1929 verlaat de patiënt de kliniek.
Bij latere informatie is gebleken, dat het dier het been wederom
goed gebruikt.

GEVAL No II
(Stat. Klin. No 354; Fotos No 3, 4 en 5)

Een Bastaard Herder oud i jaar, eigenaar J. J. wordt op 2

-ocr page 59-

Februari 1929 met twee gebroken voorbeenen in de kliniek ge-
bracht; oorzaak: autoaanrijding.

Stat. praesens: het linker voorbeen is 2 ä 3 cm. boven het elle-
boogsgewricht gebroken, (crepitatie, zwelling, enz. aanwezig).

Foto No 4nbsp;Foto No 5

Van het rechter voorbeen is de radius geheel gebroken, de ulna
nog intact, of misschien doorgebogen.

Diagnose: Fractura completa transversa epiphysis distalis
humeri sinistri sine dislocatione.

Fractura completa transversa diaphysis radii dextri.

Röntgenfoto : deze toont aan het linkerbeen even boven het
elleboogsgewricht een sequester welke klinisch niet met zekerheid
was aan te toonen. Het rechter been vertoont een breuk van de
radius en een doorgebogen ulna waarbij misschien een sub-
periostale breuk aanwezig is.

Op 15 Maart 1929 verlaat de patiënt zoo goed als hersteld de

kliniek.

-ocr page 60-

GEVAL No III
(Stat. Klin. No 359; Foto No 6)

Een trekhond. 7 jaar, reu, eigenaar J. M. K., komt op 4 Februari

1929 m de kliniek met een vermeende kneuzing van het linker
voorbeen.

Stat. praesens: het been wordt niet belast en bij het aftasten

van het been blijkt de carpaalstreek oedemateus gezwollen te zijn,
maar niet pijnlijk. In de elleboogstreek is de zwelling veel inten-
siever, waardoor ook het carpaal oedeem valt te verklaren.

-ocr page 61-

De calcaneus is sterk bewegelijk, ten opzichte van de radius,
en ulna. Crepitatie is niet te constateeren.

Diagnose: met vrij groote zekerheid luidt deze toch:

Fractura completa epiphysis proximalis ulnae (olecrani)sinistrae.

De röntgenfoto bevestigt deze diagnose volkomen.

GEVAL No IV
(Stat. Klin. No 358; Foto No 7)

Een Kat, eigenaar J. B., wordt op 22 Februari 1929 aan de kli-
niek gebracht daar het dier het linker voorbeen niet meer belast
en er een klein huidwondje op de voorvlakte van het been bestaat.

Stat. praesens: het linker voorbeen is geparalyseerd en boven-
dien is het pijnlijk. Er is

een sterke locale zwel-
ling.

Een rond wondje (dia-
meter % cm) op de
voorvlakte van de hu-
merus. De distale epi-
physe van de humerus
IS abnormaal bewegelijk
en daarbij wordt crepi-
tatie duidelijk waarge-
nomen. Er is een ge-
deeltelijke dislocatie in
schuine richting.

Diagnose: Fractura
completa complicata
obliqua diaphysis hu-
meri sinistri cum dis-
locatione ad longitudinem cum contractione.
Paralysis nervi radialis.
Vulnus sclopetarium(?)

Röntgenfoto: deze vertoont allereerst de oorzaak: een kogel

Foto No 7

-ocr page 62-

welke tengevolge van den weerstand uit elkaar geslagen is. De
kogel was tengevolge van de zwelling niet te palpeeren geweest.
De diagnose wordt overigens bevestigd.

GEVAL No V
(Stat. Klin. No 387; Foto No 8)

Een 3-jarige Duitsche Herder, reu, eigenaar W. H. komt op
25 Februari 1929 in de kliniek in behandeling, omdat sedert

ongeveer 6 weken de onder-
voeten dik worden. Uit de
anamnese volgt tevens, dat
het dier ongeveer een jaar
hoest en af en toe braakt.
( Stat. praesens: alle vier
ondervoeten zijn gezwollen
en warm. De praescapulaire
klieren zijn eenige malen ver-
groot, de lymphoglandulae
popliteae zijn ook gezwollen,
maar niet zoo sterk. De per-
cussie van de longen laat
geen afwijkingen hooren, bij
auscultatie wordt links en
rechts knetteren en brommen
gehoord. Bij goed doorpalpee-
ren is te voelen, dat de been-
deren van de ondervoeten ver-
dikt zijn. De gewrichten func-
tioneeren echter normaal.

Diagnose: alles bij elkaar
genomen is tuberculose zeker
niet uit te sluiten, daarom
wordt patiënt getuberculi-

-ocr page 63-

neerd; de reactie is vrij positief (temperatuursverhooging 1,4° C)).

Röntgenonderzoek: de foto vertoont duidelijke woekeringen
van het periost, welke als tuberculeuze woekeringen mogen wor-
den aangenomen (osteoperiostitis).

Op 6 Maart wordt het dier pijnloos gedood.
Sectie: Naast tuberculose blijkt ook een chronische, niet-
specifieke bronchitis aanwezig te zijn. Men denkt aan een tuber-
culeuze infectie van een reeds chronisch ontstoken bronchus.
Met materiaal van de beenderen is een cavia geënt.(sectieNo 6738)
De caviaproef blijkt positief te zijn en hiermede is de diagnose
tuberculose ten volle bevestigd.

GEVAL No VI
(Stat. Klin. No 499; Foto No 9)

Een Pekingese, teef, oud 5 jaar, eigenaar T. S., wordt door
collega W. te d. H. ter onderzoek opgestuurd naar de kliniek
op 22 April 1929 wegens moeilijke en bloedige urineloozing. Een
vermoeden op blaassteenen wordt reeds door collega geuit.
Stat. praesens: het volgende is vermeldenswaard:
In het mediale mesogastrium is in een vrij sterk gedilateerde
blaas een duivenei groote massa te voelen; in \'t hypogastrium in
de buurt van den blaashals liggen drie kleinere afzonderlijke dikten
en op grond van het urine onderzoek:

een spoor eiwit, bloedkleurstoffen aanwezig, reactie amphotair;
sediment: roode bloedcellen, enkele leucocyten, blaasepitheel-
cellen en tripelfosfaatkristallen, is de

Diagnose: Urolithiasis, en een daarmede gepaard gaande
Urocystitis haemorrhagica chronica.

In verband met de aanwezige Urocystitis wordt de prognose
dubieus, naar den ongunstigen kant, gesteld..

Röntgenfoto: deze laat duidelijk 7 blaassteenen ter grootte van
knikkers zien, de meeste liggen in de blaas zelf, één steen bevindt
zich in den blaashals.

-ocr page 64-

25/4-\'29- Operatie: wordt verricht door Conservator K. aan
de kliniek.

Narcose: 30 mgr. Hydrochloras morphini subcutaan vooraf,
tijdens de operatie aether ad narcosin.

Sfa de gebruikelijke voorbereiding, laparotomie in de mediaan-

lijn .Blaas naar buiten gehaald en gepuncteerd met steriele record-
spuit. Blaas leeggezogen, daarna kleine incisie gemaakt, waardoor
8 fosfaatsteenen worden verwijderd. Genezing heeft een vlot
verloop. Na 10 dagen wordt patiënt hersteld ontslagen.

GEVAL No VII
(Stat. Klin. No 493; Foto No 10)

Een King Charles Spaniel, oud ongeveer 2 jaar, reu, eigenaar
Dr. F., wordt op 20 April 1929 in de kliniek ter behandeling aan-
geboden, wegens vermoeden op beenbreuk, ten gevolge van vallen.

Stat. praesens: het rechter achterbeen wordt bij het loopen
niet gebruikt, en slingert heen en weer; het been is verkort. Bij

-ocr page 65-

palpatie van het dijbeen vertoont het dier pijnlijkheid. Crepitatie
IS niet te constateeren. Aan het bekken zijn geen veranderingen te
vinden. Wel zijn in de buurt van het caput femoris twee uitste-
kende punten te voelen, die in schuine richting verloopen, het

eene, craniaal, dicht bij het caput femoris, het caudale in de
buurt van het os pubis.

Diagnose: Fractura compléta obliqua diaphysis ossis femoris
dextri cum dislocatione ad longitudinem cum contractione.
Prognose: dubieus.

Röntgenfoto: vertoont een fractuur van de proximale epiphyse

-ocr page 66-

vlak bij den overgang in de diaphyse, benevens een groote fissuur
in het collum femoris, tusschen het caput en den trochanter major.

Na 3 weken is een duidelijke callusvorming waar te nemen en
wordt de patiënt ontslagen, om verder thuis behandeld te worden.

Een Duitsche
Herder, 9 jaar,
reu, eigenaar Ds.
H. B. komt op 17
Mei 1929 in de
kliniek met een
gebroken linker
achterbeen.

Stat. praesens:
het dier belast het
been niet en bij
palpatie is een
fractuur, ondanks
de sterke locale
zwelling waar te
nemen. Crepitatie
bestaat op meer-
dere plaatsen. Het
been schijnt dan
ook op meerdere
plaatsen gebroken
te zijn, of er kun-
nen enkele splin-
ters aanwezig zijn.

Diagnose: Frac-
tura completa
(multiplex?) con-

-ocr page 67-

aquassata longitudinalis diaphysis ossis femoris sinistri.

Röntgenfoto: deze geeft een duidelijk overzicht van de breuk,
de beensplinters zijn in zooverre gunstig gelegen dat zij de breuk
als het ware spalken.

Na een behandeling met een zinklijm verband op de laterale
dijvlakte verlaat het dier op 14 Juni d.a.v. slechts ten deele her-
steld de kliniek. Het verder verloop van de genezing is niet
bekend.

GEVAL No IX
(Poliklin. No 2434; Foto No 12)

Op 7 Juni 1929 wordt in de polikliniek ter onderzoek gebracht
een kreupele hond, bastaard Pincher.

Stat. praesens: het dier blijkt links voor kreupel te zijn en bij

het systematisch onderzoek blijkt in de streek van het onderste
deel van het schouderblad crepitatie te bestaan.

-ocr page 68-

Een juiste diagnose kan ten gevolge van de sterke zwelling niet
met zekerheid worden gesteld, reden waarom een röntgenfoto
wordt gemaakt.

Röntgenfoto: In zijligging is een fractuur niet duidelijk te con-
stateeren, een deel van de spina scapulae schijnt een afwijkenden
stand te hebben, n.1. het acromeon is naar voren verplaatst.

Een tweede foto wordt nu gemaakt van het dier, liggende op
de borst, de voorbeenen achterwaarts gestrekt. De x-stralen
vallen nu ongeveer evenwijdig met de spina scapulae. Op de foto.
ontstaat dus een projectie van het schouderblad, op een vlak,
loodrecht op de spina.

Inderdaad is nu een fractuur in lengterichting te constateeren.
Tusschen de spina en het eigenlijke schouderblad is een duidelijke
continuïteitsstoornis waar te nemen.

Diagnose: Fractura completa longitudinalis spinae scapulae
sinistrae.

GEVAL No X
(Poliklin. No 2518; Foto No 13)

Op 14 Juni 1929 wordt in de polikliniek ter onderzoek gebracht
een Duitsche Herder welke sedert enkele dagen pijnlijk loopt,
met opgetrokken lenden.

Stat. praesens.: Patiënt is zeer pijnlijk in de rug- en lenden-
streek, maar loopt, hoewel met opgetrokken lenden toch vrij
vlot. Bij onderzoek blijkt een duidelijke crepitatie te bestaan ter
hoogte van den derden lendenwervel. Daar het dier geen paralyti-
sche verschijnselen vertoont wordt aanvankelijk gedacht aan een
fractuur van een der uitsteeksels.

Röntgenfoto: Op de foto blijkt een complete fractuur van het
wervellichaam te bestaan en wel van den 3den lumbaalwervel.
Op de foto is zichtbaar, dat het caudale einde van den wervel
gebroken is.

-ocr page 69-
-ocr page 70-

GEVAL No XI
(Waarneming eigen pralctijk)

Een Pekingese van Mevr. G. komt op i6 October 1929 op mijn
spreekuur ter onderzoek op graviditeit. Deze was duidelijk waar
te nemen (groote omvang van het abdomen, eenigszins gezwollen
melkklieren, sterke bewegelijkheid van de feti).

Om de vraag te beantwoorden, hoeveel jongen aanwezig zijn,
wordt een röntgenfoto gemaakt. De hond was zeer nerveus, maar
in rugligging gelukte het een vrij goede foto te vervaardigen,
waarbij bleek, dat 5 feti in de uterus te zien waren i).

Op 19 October worden inderdaad 5 jongen geboren.

i) Hoewel dgt; rö.itgenfoto voldoende duidelijk was, leende zij zich niet
voor reproductie, daar door h;t clichïeren teveel van de bijzonderheden ver-
loren ging.

-ocr page 71-

Hoofdstuk VIII

OVER RÖNTGENOLOGISCH VERVOLGEN VAN DE
RESORPTIE VAN INTRAMUSCULAIRE
BISMUTHDEPOTS

De röntgenstralen vinden op pharmacotherapeutisch terrein

belangrijke toepassing.

Naast de neosalversan-therapie bij syphilis heeft ook de bis-
muthbehandeling (al of niet gecombineerd met arsenicum- of
kwikbehandeling) in de laatste lo jaren een uitgebreide toepassing
gevonden en ook in de diergeneeskunde wordt bismuth als thera-
peuticum met succes aangewend.

Bij de geslachts-spirochaetose van de konijnen, welke wijd ver-
spreid veel voorkomt, en voornamelijk door de dekking wordt
overgebracht, waarbij de spirochaeta of treponema cuniculi wordt
overgebracht, kan ook injectie van een of ander bismuthzout goede
prophylactische en therapeutische effecten opleveren, (
Klaren-
beek).

Wegens de min of meer onaangename werking van subcutane
bismuthinjecties is men er toe overgegaan intramusculaire injec-
ties toe te passen, hetgeen bovendien nog een ander voordeel
heeft. Ter ondervanging van de geregelde, voor een kuur be-
noodigde subcutane injecties, maakt men gebruik van de zoo-
genaamde
depotvorming in de spieren. Een niet direct oplosbaar
zout wordt
namelijk op de plaats, waar het geïnjiceerd is, als het
ware afgekapseld en de oplossing en resorptie wordt daardoor
sterk vertraagd, doch aan den anderen kant toch m zeer kleine
dosis geregeld uitgescheiden. Men maakt voornamelijk gebruik
van onoplosbare bismuthzouten, die als oliesuspensie intramus-

-ocr page 72-

6o

culair worden ingespoten. Er bestaat echter gevaar, dat de oplos-

e. .ets rr;

Daar de bismuthzouten het zware metaal bismuth in meer of
mmdere mate, zij het dan ook gebonden, bevatten, is Te nu
heZei^ :nbsp;^öntgenstralen. de resorptie na te gaanquot;

im 1 ik t: Hnbsp;^^^nbsp;Zoolang

namehjk een depot van bismuth de geregelde aanvoer van het

g neesmiddel in het bloed onderhoudt, is het niet noodig een

nieuwe injectie te geven; het kan zelfs gevaarlijk zijn. daar het

bismuth een vnj sterke, toxische werking op het organ sm on -

lentd\'^^r\'quot;—nbsp;dat dereinfectie, enke-

len tijd (ongeveer zo dagen) nadat de dieren genezen waren
met gelukte.
(Klarenbeek).nbsp;\'

Men maakt bij de konijnen-spirochaetose-therapie onder
anderen gebruik van „trépolquot;. een steriele suspensie van kZZ
natrium-bismuthtartraat. in oleum olivarum en wel 0.05 tot oTó
gram bismuth per Kilogram lichaamsgewicht (: cc. té^o

grL™).quot;quot;quot;^- -- ^uiverUuthr.

Men kan deze vloeistof, intramusculair ingespoten, gedurende
vr, kngen tijd röntgenologisch m het spierweefsel wLneren
De tijdsduur van het zichtbaar blijven van deze injecties word
echterjoor verschillende onderzoekers zeer verslhillend op

Bij den mensch zag Bernard in de glutaeaaltreek na maand
nog een donkere schaduw op de fotografische plaat. Vialard
heeft na 35 dagen nog positieve bevindingen, en Veillet merkt
op. dat de resorptie-snelheid sterk zal beïnvloed worden door
mdividueele verschillen en de meer of mindere activiteit van de
spiergroep, waarin de injectie heeft plaats gehad. Hij vond na
2 tot 3 maanden nog een typische waaiervormig geteekende \'^rh^
duw van het bismuthdepot
(Levaditi).

-ocr page 73-

6i

Müller, Blass en Kratzeisen experimenteerden èn met
„trépolquot;, èn met ,,nadisanquot;, een ander bismuthpreparaat. Voor
röntgenologische vervolging leent zich echter het eerste meer,
daar het een compactere schaduw op het röntgenbeeld geeft.

Bij den mensch is de injectie in de glutaeaalspieren niet aan te
toonen, wegens den dikwijls grooten omvang van deze spiermassa
(Müller).

Wolfer deed röntgenologische onderzoekingen bij konijnen,
welke hij in de schouderspieren trépolinjecties had gegeven. Na
15 dagen was wel vermindering waar te nemen, maar zelfs na 34
dagen was nog een duidelijk bismuth-depot in de spier zichtbaar,
waarbij hij in het geheel geen ontstekingsverschijnselen opmerkte.

Levaditi komt daarom tot de conclusie, dat de resorptie van
het bismuth in het lichaam zeer langzaam en langdurig moet
plaats hebben, zelfs al zijn de affecten van de spirochaetose ver-
dwenen, dan heeft toch nog steeds uit het depot een meer of
minder krachtige en al of niet gelijkmatige Bismuth-eliminatie
plaats, welke dank zij de uiterst geringe doseering geen toxische
nevenwerking meebrengt.

Eigen onderzoekingen. Met behulp van het Metalix-apparaat
heb ik de depotvorming bij een viertal konijnen en een hond
(allen intramusculair geïnjiceerd met Trépol) geregeld gevolgd.

De suspensie van het bismuthzout is niet erg vloeibaar, en
wordt dan ook vóór de injectie op een waterbad verwarmd, waar-
na zij met een recordspuit steriel in de musculus gastrocnemius
wordt ingespoten. Vooral bij kleine konijnen is het natuurlijk niet
gemakkelijk om in deze betrekkelijk kleine spier een injectie te
geven. De rugspieren leenen zich echter minder goed voor het
doel door mij beoogd, wegens de hinderlijke schaduwen op de
röntgenfoto van de uitsteeksels der wervels ter plaatse. Bij één
konijn heb ik dan ook slechts daar de injectie gegeven.

Een deel van de in te spuiten vloeistof zal waarschijnlijk wel
in de peesscheeden en tusschen de spiertusschenschotten terecht-

-ocr page 74-

VERLOOP DER RESORPTIE BIJ INGESPOTEN PROEFDIEREN AFGELEZEN VAN RÖNTGENFOTO\'S

Foto\'s gemaakt op:

18/4

7/5

14/5

16/s 24/5 31/5 7/6 14/6

29/6 18/7

1/8 20/9 22/11

Konijn No 236

2V2 cc

z

z

z z z z —

— z z

injectie in rug-

spieren, (Musc.

longissimus e.a.)

op 16/4-29

Konijn No 23^

i cc

2

— -

z

— — z — z

z z

z — z

injectie in

Musc. gastro-

cnemius

op i8/4-\'29

Konijn No 238

cc

z

z (op i8/5-\'29 gestorven)

als No 237

Konijn No 239

i cc

z — z — —

z z

z — Z

als No 237

Proefhond

I cc

z

— (z) 0 0

als No 237

Alle proefdieren werden ingespoten in de musculus gastrocnemius dexter.
2 beteekent: depot zichtbaar.

,, onzichtbaar.
„ niet gefotografeerd.

De foto\'s werden alle gemaakt in zijligging op een afstand van 40 centimeter. De belichtingstijd bedroeg 0,4 seconden.

-ocr page 75-

komen, hetgeen de resorptie niet zal bevorderen, wegens de
geringere bloed- en lymphetoevoer. Bij geen der ingespoten
proefdieren zag ik nadeelige gevolgen als pijnlijkheid of locale
zwelling na de injectie.

In de rugspier (konijn No 236) komt het gestreepte beeld van
de zwarting op de röntgenfoto overeen met de opgave van
Veil-
let.
Bij de andere konijnen en den proefhond is vermoedelijk een
deel van de injectievloeistof tusschen de spierbundels terecht
gekomen.

Konijn No 238 stierf een maand na de injectie; oorzaak onbe-
kend, vermoedelijk een gevolg van overdoseering van het Trépol.

De proefhond kreeg circa lYz maand na de injectie een eczeem
in de omgeving van de calcaneus van dat been, waarin de injectie
had plaats gehad. In hoeverre dit in verband stond met de
injectie was niet na te gaan. Na behandeling met oleum picis
liquidae (10 %) genas het eczeem echter spoedig.

Stand der resorptie bij Konijn No 237 resp. op i8/4-\'29 en op 22! 11-\'29

-ocr page 76-

Stand der resorptie bij Konijn No 239 op 22/ii-\'29 en bij den Proefhond
direct na de injectie.

Uit de waarnemingen blijkt, dat de resorptie bij de konijnen
verscheidene maanden langer duurt, dan
Levaditi en anderen
constateerden, hetgeen misschien is toe te schrijven aan de weinige
lichaamsbeweging, die deze proefdieren in \'t algemeen hebben.

Een meer uitgebreid onderzoek, ook in vergelijking met de
uitscheidmg van het bismuth in urine en faeces verdient zeer
zeker aanbeveling.

Al kunnen uit deze experimenten dus geen vérstrekkende con-
clusies worden getrokken, daar door de röntgenfoto\'s niet is te con-
stateeren of de, eenige weken na de inspuiting van uit het depot af-
gegeven hoeveelheid bismuth nog therapeutische of prophylacti-
sche waarde moet worden toegekend, toch bewijzen de foto\'s, dat
de röntgentechniek ook bij bestudeering van geneesmiddelen
(resorptie enz.) een waardevol hulpmiddel kan worden geacht.

-ocr page 77-

Hoofdstuk IX

RÖNTGENOLOGISCH ONDERZOEK NAAR OPLOS-
BAARHEID IN DE MAAG VAN ZOOGENAAMDE GE-
FORMALISEERDE CAPSULES

Voor de goede werking van talrijke geneesmiddelen is het van
groot belang, dat zij niet met het maagsap in aanraking komen,
daar zij dan chemisch kunnen worden omgezet in onwerkzame
of schadelijke verbindingen. Daarom vinden in de geneeskunde
voornamelijk bij den mensch de zoogenaamde dunnedarmcap-
sules vrij algemeene toepassing.

Hexamethyleentetraminum bij voorbeeld kan tengevolge van
de zure maagwerking formaline afsplitsen
(van Os) welke een
zeer ongunstige werking op de darmvertering, met name trypsine-
werking, heeft. Andere stoffen als creosoot, iodetum kalicum en
andere iodiden geven een ongewenschte, prikkelende werking op
het maagslijmvlies. Trypsine, dat bij darmstoornissen wordt aan-
gewend, wordt door het zure maagsap volkomen onwerkzaam;
verder kunnen geneesmiddelen, met het slijmvlies in aanraking
gebracht, aanleiding tot braken geven.
(Ballenger and Elder,
Cook, Sahli, Veenendaal).

Vroeger werden deze geneesmiddelen ingegeven in den vorm
van pillen, welke met een tegen het maagsap beschuttende laag
van keratine, schellak, collodium, hars, was, vet en dergelijke,
volgens voorschrift van Unna, werden overtrokken, maar toen in
1848 door James Murdock de gelatinecapsules waren uitgevon-
den, trachtte men deze
gelatine-omhulling tegen het maagsap
resistent te maken..Op verschillende wijzen is dit geprobeerd tot

het Sahli en Wevlanu gelukte door middel van formaline een

5

-ocr page 78-

in maagsap onoplosbare en in darmsap oplosbare capsule te ver-
vaardigen.

De gewone gelatine capsules in den handel onder de naam van:
Capsulae gelatinosae elasticae, capsulae operculatae en andere
bestaan uit een mengsel van gelatine, glycerine en water in ver-
houding 30 : 10 : 60.
(Pinkhof en van der Wielen).

Legt men deze capsules in water, dan zwellen ze en lossen na
eenigen tijd op.

Gelatine is namelijk een stof, welke uit collageen (een bestand-
deel van bindweefsel en beenderen onder andere) wordt bereid.

Het maagsap, dat als hoofdverteringscomponenten zoutzuur
en pepsine bevat, tast ligament- en peesweefsel moeilijk aan,
maar verteert de producten daaruit verkregen gemakkelijk. De
meeste eiwitten worden zonder meer in de maag voor het grootste
gedeelte omgezet. Het verdunde zoutzuur doet de eiwitten, in
casu de gelatine, sterk opzwellen en op deze massa kan nu de
pepsine goed inwerken. De pepsinewerking is daarbij onder meer
afhankelijk van de zoutzuurconcentratie.

Gewone capsules worden in vrij korten tijd, soms in enkele
minuten, geheel opgelost (eigen waarneming).

Men kan echter eiwitten, door middel van aldehyden, tegen
deze zoutzuur-pepsine-werking vrij goed bestand maken. De
meeste aldehyden hebben echter zoon sterke werking op eiwitten,
dat ook de trypsine geen verterenden invloed meer op ze heeft,
hetgeen voor ons doel niet bruikbaar is. Formaldehyde bezit
echter deze ongewenschte, sterke werking niet
(Weyland). Legt
men daarom de capsules gedurende eenigen tijd in formaline,
dan wordt het eiwit aan het formaldehyde verbonden en ontstaat
formaldehyde-gelatine (glutoid). Vermoedelijk is het formalde-
hyde-molecule in gepolymeriseerden toestand als
paraformal-
dehyde aan het eiwit gebonden (Sahlx). Deze verbinding nu
is onoplosbaar in water, zeer slecht oplosbaar in pepsine-zoutzuur
(Schwarz, Sahli) maar vrij goed verteerbaar door trypsine in
alcalisch milieu.

-ocr page 79-

Volgens Carlin\'s röntgenologische onderzoekingen van de
maag van den hond blijven proefmaaltijden (loo tot 500 gram
naar grootte van het proefdier) minstens 5 uur in de maag en
na tot 7 uur is alle voedsel uit de maag. Eenige uren na afloop
der voeding begint het gedeeltelijk verteerde voedsel af te vloeien
naar het duodenum. Geeft men dus kleine hoeveelheden, dan
zullen deze na eenige uren de maag reeds verlaten.

Daar de tijd, waarin de capsule zich in de maag bevindt, dus
niet veel langer kan zijn dan ongeveer 2 uur (ook bij den mensch
neemt men ongeveer 2 uur voor dit oponthoud in de maag) zal
de geformaliseerde capsule niet oplossen en komt zij, tengevolge
van de maagperistaltiek in het duodenum.

In vitro blijven deze capsules zeer lang onopgelost (ongeveer
12 uur) in pepsine-zoutzuur; geheel te vergelijken met het proces
in het levende organisme is dit niet, daar in vitro de maag-peris-
taltiek ontbreekt. Deze maagperistaltiek is een mechanische maag-
werking, welke in dit verband niet onderschat mag worden.

Komt de geformaliseerde capsule in het duodenum, dan vindt
ze daar een alcalische darminhoud met als hoofdbestanddeel
trypsine, welke onmiddellijk het glutoid aantast. Hierbij komt een
kleine hoeveelheid formaline vrij en daar formaline zeer schade-
lijk op trypsine werkt, schijnt hier een gevaar voor een goede
functie van den dunnen darm te bestaan
(Schwarz). De hoeveel-
heid is echter zeer gering (0.08 % van de capsulemassa), en een
ongunstige werking als zoodanig is dan ook niet te duchten. Ook
paraformaldehyde, dat afgesplitst zou kunnen worden, is onge-
vaarlijk, ja, zelfs een gebruikelijk darmantisepticum
(Sahli, Ja-
kob).
Daaraan valt nog toe te voegen, dat de grootere vochtig-
heidstoestand in den dunnen darm en de
verhoogde peristaltiek
aanzienlijk bijdragen tot de oplossing van de glutoid capsule.

Om na te gaan of de capsule al dan niet in de maag oplost, is
een nauwkeurig maagonderzoek noodzakelijk en daar het manuele
onderzoek ons daarbij in den steek laat, dient men andere wegen
in te slaan.

-ocr page 80-

Physiologen, welke quot;de maagfuncties onderzoeken, leggen fistels
aan, maar zullen daardoor min of meer a-physiologische toestan-
den scheppen, zoodat, als er andere middelen beschikbaar zijn,
deze methode pas in de tweede plaats in aanmerking komt.
Anderen trachtten iets van de maagfunctie te weten te komen,
door een serie proefdieren op verschillende tijdstippen af te

Capsules gevuld met BaSO^ in het abdomen.

maken. (Veenendaal). Maar ook deze methode is voor ons doel
niet geheel geschikt en kost vele offers. Ook de methode om de
patiënten na 2 uur te laten braken en het braaksel te onderzoeken,
werd toegepast, terwijl eveneens getracht werd door uitpompen
van de maag er een inzicht van te krijgen. Dit zijn echter niet
alleen onaangename, maar ook niet geheel juiste methodes. Ten-
gevolge van de krachtige braakbewegingen is het mogelijk, dat de

-ocr page 81-

capsule open gaat en men de juiste controle mist. Daarom heb ik
mij van röntgenstralen bediend, hierin voorgegaan door ver-
schillende medici, welke de maagfuncties hebben onderzocht
(Schlecht, e.a.).

Bij dit onderzoek wordt dus getracht na te gaan, waar de cap-
suleinhoud zich bevindt, zoodra de capsulewand geheel of ge-

deeltelijk is opgelost, en de capsuleinhoud naar buiten is getreden.
Zonder bijzondere voorzorgsmaatregelen is in het weinig con-

-ocr page 82-

trastrijke abdomen op de röntgenfoto geen voldoende differen-
tiatie waar te nemen, en daarom tracht men de röntgenologische
contrasten te vergrooten en wel op de volgende wijze:

a)nbsp;zichtbaar maken van de capsule door contrastrijken in-
houd (BaS04)

b)nbsp;zichtbaar maken van de maagcontouren.

Dit laatste is op verschillende wijzen te bereiken. Van Lier
heeft indertijd, na laparotomie langs de curvatura major van de
maag, een met contrastmiddel gevuld dunwandig gummi buisje
gehecht en nadat de hond volkomen genezen was, kon hij de maag-
omtrek duidelijk met behulp van x-stralen waarnemen.

Omdat de maag echter een driedimensionaal lichaam is, is
mijns inziens op deze wijze maar in éën richting, namelijk lood-
recht op het vlak van de curvatura major, de omtrek van de maag
te bepalen. Ook bestaat de mogelijkheid, dat door dezen ingreep
de physiologische functie van de maag wordt gestoord.

Bij den mensch gebruikt men reeds lang de luchtinsufflatie of
de COg-vorming, om de maagomtrekken op het röntgenbeeld
zichtbaar te maken. (
Bardachzi). In het eerste geval pompt men
buitenlucht in de maag, in het tweede maakt men gebruik van
COg-vorming door de patiënt bicarbonas natricus en daarna
druppelsgewijs een oplossing van acidum tartaricum te laten in-
nemen. Beide methoden zijn niet geheel ongevaarlijk. De mensch
is zeer gevoelig voor luchtembolie, een verschijnsel dat men bij
dieren zelden waarneemt.

Ook Carlin geeft voor het maagonderzoek bij honden naast
de vulling met contrastmassa het vullen met lucht aan.

Twee foto\'s, genomen in richting loodrecht op elkaar, leggen
de maagomtrekken vrij nauwkeurig vast. Bevindt zich de capsule
op beide foto\'s buiten de maagomtrek, dan kan men met zekerheid
aannemen, dat de capsule zich niet in de maag bevindt.

De methode is daarom aan te bevelen, omdat pas na het open-
gaan van de capsule, de maag behoeft te worden gevuld met lucht.
Men beïnvloedt dus op geen enkele wijze de maagwerking op de

-ocr page 83-

capsule, zoolang deze nog intact is. De honden verzetten zich
in den regel niet bij het inbrengen van de slokdarmsonde en het
inpompen van lucht. In enkele oogenblikken is de maag met een

voldoende hoeveelheid lucht gevuld, zoodat tusschen oplossing
van de capsule en het bepalen van de plaats ervan practisch
geen tijd verloopt.

-ocr page 84-

Eigen onderzoekingen. Bij een aantal honden heb ik nu de op-
lossing van geformaliseerde capsules onderzocht. Ik heb daartoe
door tusschenkomst van de apotheek van de Veeartsenij kundige
faculteit der Rijksuniversiteit te Utrecht met bariumsulfaat ge-
vulde geformaliseerde capsules betrokken. De capsulae gelatinosae
elasticae (inhoud i cc.) werden met technisch zuiver barium-
sulfaat, voor röntgenologisch gebruik, gevuld en gesloten met een
gelatine propje. Daarna werden ze gedurende een bepaalden tijd

-ocr page 85-

(een half uur, later eenige ook gedurende een kwartier) bloot-
gesteld aan de inwerking van een 5%-ige formaline-oplossing.
(capsules, gedurende lo uur behandeld met lo % formaline
bleken na 48 uur nog niet in het darmkanaal te zijn opgelost!)
Zij werden daarna eenigen tijd bewaard en deze tijd zal onge-
twijfeld van invloed zijn geweest op de meerdere of mindere
resistentie van den capsulewand tegen het maagsap. Meestal wer-
den de capsules binnen een week gebruikt.

De capsules hadden een gladde oppervlakte, hetgeen het in-
geven vergemakkelijkt. Gewoonlijk werden 2 capsules per proef-
dier gegeven; deze proefdieren (honden) hadden ongeveer 18 uur
gevast, althans niet gegeten. Het ingeven had meest zonder
eenigen tegenstand van het dier plaats. Direct na het ingeven
werden de dieren geröntgend en de aanwezigheid van de intacte
capsule ten overvloede op het doorlichtingsscherm vastgesteld.
Daarna werd af en toe (te beginnen ongeveer 2 uur na het ingeven)
de maagstreek met röntgenstralen bezien, om het verloop van de
oplossing der capsule te volgen. Zoodra de capsule teekenen van
oplossing vertoonde, werd zulks genoteerd en in twijfelgevallen
een röntgenfoto gemaakt, waarbij meestentijds vooraf lucht in de
maag gepompt werd. Dit laatste geschiedde met een recordspuit
van 100 cc., waaraan een slokdarmsonde was verbonden. Meestal
was 200 ä 300 cc. lucht voldoende; een klein deel ontsnapte
wel bij het opnieuw vullen van de spuit,maar dit was van weinig
belang, omdat slechts een maagvulling zonder meer werd beoogd,
en de hoeveelheid lucht geen rol speelde. Daarna werden on-
middellijk 2 röntgenfoto\'s in richting loodrecht op elkaar ge-
maakt. De hond lag daarbij in zijligging en in rugligging. Voor
middelgroote honden kon met een belichtingstijd van 1,2 secon-
den volstaan worden (zie ook belichtingstabel).

De maagomtrek was, dank zij de luchtvulling van de maag,
duidelijk zichtbaar en zoo kon bepaald worden, of de schaduw
van het bariumsulfaat binnen of buiten de maagomtrek lag. Was
de capsule pas opgelost in het dorsale hypogastrium, dan kon met

-ocr page 86-

zekerheid worden aangenomen, dat de capsules zich niet meer
in de maag bevonden, zoodat dan foto\'s als bovenomschreven niet
werden gemaakt. Wel werd ter controle de maag met lucht gevuld
en de hond met röntgenstralen doorgelicht.

Op deze wijze heb ik bij 11 verschillende honden de oplossing
van de, gedurende 30 minuten in
5 % formaline behandelde cap-
sules nagegaan (A) .Bij 4 andere heb ik ter vergelijking ook eenige
capsules, welke slechts gedurende 15 minuten gehard waren
gevolgd (B).

Een der proefdieren, een Duitsche Herder, werd na 3% uur
gedood om de inwerking van het darmsap op de capsule te zien.

Het verloop van de proeven is in de volgende tabellen weer-
gegeven.

-ocr page 87-

TABELLEN

A

i8.io.29

II u. 45

ingegeven
aantal cap-
sules:

2u. 30

3u. 45

Jonge Duitsche
herder

2

in het achterste
dorsale deel van
het abdomen
capsules juist
opgelost, of
opengegaan.In-
houd compact)

Bastaard Fox

2

capsule in darm
juistopgelost,of
opengegaan. In
maag lucht ter
controle.

Bastaard Fox
(diklce)

T

capsules intact.

capsules intact, niet
meer in maag.
(luchtinsufflatie)

Kees

Bastaard
D. dog

2
2

capsules intact.

niets in maag
zichtbaar, cap-
sules vermoe-
delijk in darm
opgelost en ver-
streken.

capsules intact,
niet meer in maag
(luchtinsufflatie)

1)nbsp;capsules gedurende een half uur gehard in 5®/o formaline.

2)nbsp;waar in de tabellen gesproken wordt van „compactquot;, zij opgemerkt, dat
het bariumpoeder spoedig in de darm verstrijkt; is daarentegen de inhoud nog
vrij compact, dan wijst dit op het juist opgelost zijn van den capsulewand.

-ocr page 88-

26.10.29

11.30 u.

ingegeven
aantal

2 u. 30

3 u- IS

capsules^)

Jonge D. dog

Kees

capsule capsule intact, niet
intact meer in maag. Door-
gelicht na maagvul-
ling met lucht.

capsule capsule intact, niet
intact meer in maag. Door-
gelicht en gefotogra-
feerd na maagvul-
ling met lucht.

hond pijnloos gedood met
10 cc verzadigde strychnine-
oplossing (intrathoracaal).
Sectie: in dunnen darm, vlak
vóór de ileocoecaal-klep, een
capsule intact. In dikken darm,
even voorbij deze klep, de
andere capsule, eveneens in-
tact. Beide capsules zijn wel
weeker dan voor het ingeven,
maar nog lang niet opgelost.
De capsule in den dikken darm
is iets geelachtig verkleurd
(tengevolge van kleurstoffen
van den darminhoud?).

capsule
intact

capsule
intact

capsules
intact

Duitsche
Herder

i) capsules gedurende een half uur gehard in s 7o formaline.

-ocr page 89-

26.11.29

12 u.
ingegeven

aantal
capsules

2 u. 30

Malthezer
Leeuwtje

2

capsules opgelost, doch compact in
darm. (maag gevuld met lucht).

Fransche
Buldog

Tekkel

2
2

3 u. 15

capsules niet opgelost, niet
meer in maag (maag gevuld
met lucht).

idem.

Boxer

2

idem.

i) capsules gedurende een

half uur gehard in 5 ®/o formaline.

B

26.11.29

12 u.
ingegeven

aantal
capsules

2 u. 30

Jonge D.
Herder

2

capsules opgelost, doch compact in
darm (maag gevuld met lucht en door-
gelicht).

Bastaard Fox

2

capsules opgelost in darm? Inhoud
verstreken in darm.

Bastaard Fox
(dikke)

2

capsules opgelost in darm?
inhoud verstreken in darm.

Bastaard
Kees

2

capsules opgelost, doch compact in
darm (maag gevuld met lucht en
doorgelicht).

i) capsules gedurende een kwartier gehard in 57o formaline.

-ocr page 90-

De capsules onder A losten niet op in de maag; van de capsules
onder B was dit niet met zekerheid aan te toonen.

In geen enkel geval werden capsules in de faeces terugge-
vonden.

Na deze onderzoekingen meen ik te mogen komen tot de vol-
gende

Conclusies:

Uit de verschillende experimenten blijkt dat gelatinecapsules
door middel van formaline voldoende tegen maagsap kunnen
worden gehard, zoodat zij de maag kunnen passeeren zonder erin
op te lossen.

dat geen hardings-graad is aan te geven waarbij de capsules
onmiddellijk na het verlaten van de maag oplossen.

dat door behandeling met 5 % formaline gedurende 30 minuten
de capsules zeker niet in de maag oplossen, maar dat tevens door
deze behandeling de capsules tegen darmsap resistent worden,
waardoor zij soms pas in het colon tot oplossing kunnen komen.

dat de röntgencontrole van deze experimenten de meest juiste
en gemakkelijkste methode is, waartoe men zelfs röntgentoestellen
met lage capaciteit kan gebruiken.

-ocr page 91-

UITKOMSTEN VAN DE METINGEN DER SPANNING EN
STROOMSTERKTE VAN HET PHILIPS METALIX-TOESTEL

Constante uitslag v. d. kilovoltmeter tusschen;

Constante uitslag van den
milliampèremeter

O en anode

Kathode en O

7.0
6.9
6,8
6.9
6,9

17.0

17.1

17.2
17.2
17.0

19,0

18,8

(en na verwisseling der beide
voltmeters:)

6,8
6.9
6,8
6,8
6,8

17,6
17.8

17.8

17.9

17.8

17.8

18.0

18.1

18.0

18.1

Hieruit volgt een gemiddelde van:
17,44 kilovolt] 18,43 kilovolt

Van \'t Hoff-Laboratorium

30 November 1929

6,86 milliampère

-ocr page 92-

LITERATUUR

Albers-Schönberg, Die Röntgentechnik, Bd I amp; II, 1919.
Ballenger and Elder, The Elimination of Gastric Disturbance, Produced
by Sodium Carbonate, lodids, Oil of Sandalwood and Similiar Drugs,
Journ. o. Am. Med. Ass. 1914, page 197.
Bardachzi, f., Zur Technik der Magenaufblähung, Münchn. Med. Wochen-
schr. 1911. S. 621.

Berge, Hartstrahl Röntgenaufnamen bei den Haustieren, Deutsche Tierärtzl.

Wochenschr. Bd 33, S. 643.
Bouwers, A., Een Nieuw Röntgenapparaat. Voordracht voor de Ned. Ver.

voor Electrologie en Röntgenologie. 20-xi-\'27.
Bouwers, A., A new X-Ray-Apparatus, with Complete X-Ray and Electrical
Protection. Acta Radiologica; 2nd Internat. Congress of Radiology at
Stockholm 1928.

Carlin, I., Studien über den Hundemagen im Röntgenbilde. Inaug. Diss
Stockholm 1928.

Cook, Enteric Capsules (Formalized Gelatine Capsules). Journ. of Americ.

Pharmacy 1914 pag. 185.
Eberlein, Ein Versuch mit Röntgen\'schen Strahlen. Monatsh. f. pr. Tierh.k.
Bd 7 S. 337-

Eberlein und Pfeiffer, Untersuchungen über die Verwertbarkeit der Rönt-
gen\'schen Strahlen in der Tierheilkunde. Monatsh. f. pr. Tierh.k. Bd.

8 S. 385.

Eberlein, Weiteres über die Verwertbarkeit der Röntgen\'schen Strahlen bei

Pferden. Monatsh. f. pr. Tierh.k. Bd. 9 S. 433.
Eberlein, Stand und Ziele der Röntgenologie i. d. Tierheilkunde. 1905 Ver-
handlungen der Deutschen Röntgengesellschaft Bd. I.
Ellenberger und Scheunert, Vergleichende Physiologie der Haussäugetiere
1910.

Fleischhauer, Über Röntgenologie in der Tierheilkunde. Berl. Tierärtzl

Wochenschr. 1924, Nr. 40 S. 550.
Frantzius, E., Einige Beobachtungen über die Wirkung der Röntgen\'schen
Strahlen auf das Gift der Tollwut. Zentralbl. f. Bakt. I. abt. Bd. 21, 1897
S. 261.

Frieben, Hodenveränderungen bei Tieren nach Röntgenbehandlung. Münchn,

Med. Wochenschr. Nr. 50, 1903, S. 2295.
Fürth, Lehrbuch der Physiologischen und Pathologischen Chemie. Bd IS. 308.
Gerrits, G. C., Leerboek der Natuurkunde dl. B. I.
G
ocht, H., Handbuch der Röntgenlehre 1921.
Grashey, R., Atlas typischer Röntgenbilder 1923-
Grimsehl, E., Lehrbuch der Physik 1923.
Hagens\' Handbuch der Pharmazeutischen Praxis Bd I.

-ocr page 93-

Heitzmann, O., Der Wert der Röntgenaufnahmen zum exakten Nachweis der
Trächtigkeit in Tierexperimenten. Fortschr. a. d. Geb. d. Röntgenstrahlen
1927. Bd. XXXVI Heft 3 S. 638.
Henkels, P., Lehrbuch der Veterinärmedizinischen Röntgenkunde 1926.
Henley, R. R., Observations on the Mechanism of the Reaction between
Formaldehyde and Serumproteins. Journal of Agricultural Research. Vol.
XXIX 1924.

Hobday and Johnson, The Röntgenrays in Veterinary Practice. The Veterina-
rian. Vol. 69. 1896.

Hobday and Pugh, The Value of Röntgenrays as an Aid to Diagnosis. Vet.

Journ. 1927 Bd. 63 Page 360.
Hodder, B., The Diagnostic Value of the Röntgenrays. The Veterinarian 1898.
Horning, The X-Ray and Small Animal Practice. Journ. of the American Vet.

Ass. 1927. Vol. 71 Page 210.
Jakob, H., Diergeneeskundige Pharmacotherapie 1923.
Klarenbeek, A., De Spirochaeticide Werlcing van K-Na-Tartrobismuthaat

(,,Trépolquot;). Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 49 blz. 431.
Klarenbeek, A., Röntgendiagnostiek bij Huisdieren. Tijdschr. v. Diergeneesk.
Dl. 52 Afl. 15.

Klarenbeek, A., Röntgenographie. Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 52 Afl. 13.
Klarenbeek, A., Röntgenologie: Het Philips Metalix Toestel. Tijdschr. v.

Diergeneesk. 1928 3 Maart.
Levaditi, C., Le Bismuth dans le Traitement de la Syphilis. Paris 1924. p. 68.
Lier, E. H. van, Over den vorm van de maag. Ned. Tijdschr. van Geneeskunde

1920. iste Helft, blz. 119.
Mollereau, M., The Radiograph in Veterinary Practice. Ref i. The Veteri-
narian 1898, p. 55.
Müller, Die Behandlung der Syphilis mit Wismuth. Münchn. Med.Wochen-

schr. 1922, Nr. 15 S. 547.
Müller, Blass und Kratzeisen, Experimentelles, Mikroskopisches und
Klinisches zur Wismuthbehandlung bei Syphilis. Münchn. Med.
Wochcnschr. 1923, Nr. 20 S. 625.
Nagel, Graviditätsfeststellung mittels Röntgenstrahlen beim Hunde. Berliner

Tierärtzl. Wochenschr. Jhg. 42 S. 363.
Os, D.
van. Bijdrage tot de Pharmacie van Formaldehyde, Hexamethyleen-
tetraminum en de daaruit bereide praeparaten. Diss. Amsterdam 1920.
Patterson, E. E., The Value of the X-Ray in the Diagnosis and Treatment of
Fractures in Small Animals. Journ. of the Americ. Vet. Med. Ass Vol 73
p. 301.

Pinkhof en van der Wielen, Pharmacotherapcutisch Vademecum 1921.
Plaats, B. J. van der. Het Philips Röntgentoestel. Ned. Tijdschr. voor Geneesk.
3 Maart 1928.

Pommer, Das Röntgeninstitut der Kliniken der Tierärtzliche Hochschule in

Wien. Wiener Tierärtzl. Monatschr. 1927 S. 713.
Pommer, Das Schultergelenk des Pferdes und Hundes im Röntgenbilde. Wiener

Tierärtzl. Monatsschr. 1928 S. 768.
Röntgen, W. K., Eine neue Art von Strahlen. 1896.

Roth, E. J. H., A Review of Portable Apparatus. Brit. Journ. of Radiology.
July 1928.

Rumpel, H., Ueber die Herstellung von gehärteten Gelatinkapseln, sogenannten
Dünndarmkapseln. 1906. Therapeut. Monatshefte 20. S. 369.

-ocr page 94-

Sahli, Ueber Glutoidkapseln. Deutsch. Med. Wochenschr. 1897 Nr. i S. 7.
Sahli und Weyland, Weitere Mittheilungen über die diagnostische und
therapeutische Verwendung von Glutoidkapseln. Deutsch. Arch. f. Klin.
Medizin. 1898. S. 445.
ScHiNZ, H. R., Röntgenschädigungen. Schweiz. Med. Wochenschr. 1928,

Jhrg. 58. Nr. 8, S. 209.
Schlecht, Ueber die Darreichung von Arzneimitteln in Rumpeischen Kap-
seln. (Capsulaegeloduratae).Münchn. Med. Wochenschr. 1907 Nr. 54
S. 34.
Schwarz, L., Über Verbindungen der Eiweisskörper mit Aldehyden. 1901

Ztschr. f. Physiol. Chemie 31. S. 460.
Smith, F., Veterinary Physiology 1921.

Storm van Leeuwen, Grondbeginselen der Algemeene Pharmacologie. 1923
pag. 147.

Taskin, J., Contribution à l\'Etude des Images Radiologiques Normales Chez

le Chien. Thèse de Paris 1925.
Troester, c., Photographie mit X-Strahlen. Ztschr. f. Veterinärkunde Bd.
1896 Nr. 8.

Veenendaal, H., Verdere Mededeeling over Hydrobromas Arecolini als

Antitaenicum. Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 53. pag. 209.
Weiser, M., Tierärtzliche Röntgenkunde 1923.

Wenger, H., Kurzzeitige Röntgenaufnamen bei kleineren Haustieren. Berl.

Tierärtzl. Wochenschr. 1909 S. 41.
Wolfer, P., Zur Bismuth-therapie der Lues. Schweiz. Med. Wochenschr.
1922. S. 703.

-ocr page 95-

STELLINGEN

I

De behandeling van Demodicosis met ultraviolette stralen
heeft in veel gevalen geen voldoend resultaat.

II

Het baarkleed en de huidafscheidingsproducten belemmeren in
sterke mate den gunstigen invloed van de ultraviolette stralen op
de huid.

III

De conservatieve behandeling van femur-fracturen bij hond
en kat verdient de voorkeur boven de operatieve.

IV

Bij de hernia umbilicalis van den hond bestaat zelden een
indicatie voor operatie.

V

Voor een goede genezing en een gemakkelijke eventueele na-
behandeling van huidwonden verdient een knoophechting de
voorkeur boven een doorloopende hechting.

VI

Zeer dikwijls wordt bij den hond een acute* exacerbatie van
een chronische nephritis, zonder voorafgaand urine-onderzoek,
aangezien voor een digestie-stoornis.

-ocr page 96-

■■t
■\'i

-ocr page 97-

Honden met huidziekten lijden zeer dikwijls aan ooraandoe-
ningen, zoodat aan eenzelfde praedisponeerend moment voor
beide aandoeningen mag worden gedacht.

VIII

Een wetenschappelijk onderzoek in zake de diaetetiek bij den
hond en de kat is zeer wenschelijk.

IX

De in sommige diensten gebruikelijke methode van tuberculose-
bestrijding, waarbij men een enkel maal per jaar runderen met
open tuberculose uit den veestapel verwijdert en daarnaast geen
andere maatregelen voorschrijft, geeft geen waarborg voor het
in consumptie brengen van melk vrij van tubercelbacillen en zal
nooit voeren tot een tuberculosevrijen veestapel.

X

Het verdient aanbeveling dat de studenten in de diergenees-
kunde onderricht in paardrijden krijgen.

-ocr page 98-

■ e--

-ocr page 99-

fT\' ».

i:

-ocr page 100-

v.,.,nbsp;.. V -i^l?-^nbsp;.\'.\'.--y \'cvfy^

■k
.Mk\'

quot;t

• Vnr.

■ ■ . -

-ocr page 101-

V •

-ocr page 102-

immsSmmymrnï

-ocr page 103-

. ■ ••■ - 7

Uitlas

iiiiii
üiÄ

-ocr page 104-