OVER HET
accoord van den gefailleerde
MET ZIJNE
schuldeischers.
-ocr page 2-m
■4
■
-ocr page 3-het aggooed yan den gefailleeede ïet iim
OP GEZAamp; VAN DEN EECTOR MAGNITICÜS
e00 9leeraak de geneeskunde .
Met toestemming van den academischen senaat
en
VOLGENS BESLUIT DEE REGTSGELEEEDE FACULTEIT,
TEE VEEKEIJGIÏIG VAN DEN
IN HET
ftOMMSCni EI HED1NMÄGSCHE REËT,
AAN DE HOOGESOHOOL TB UTRECHT,
ie veededigenquot; dook
ANTONIE CORNELiS LAamp;ERWEIJ,
geeoeen tb hoevelaken,
op Vrydag aj Jiinti 186», des nnmtddngs ten 3 ure.
AAN MIJN VADER.
-ocr page 6- -ocr page 7-Tot mijn leeckoezen mag dit Troef schrift, hetwell
\'natnurlijk geene aanspraak maakt onwetenschappelijk-
heid, ook zelfs op volledigheid geen aanspraak maken,
^en aantal regtsvragen, die met de door mij behan-
delde stof in naauw verhand staan, en wier gewigt il
\'^ij niet ontveins, heh ik onbeantwoord gelaten ;
heb alleen sommige van de meest geioigtige — ten
^swijze dat zij mij niet ontgaan zijn — in de achter
\'^ijn Proefschrift geplaatste stellingen, met een woord
\'\'vernield. Mogt men mij van dat verzuim rekenschap
\'^\'ragen, dan weet ik tot mijne verontschuldiging niets
anders aan te voeren, dan dat ik aanvankelijk van plan
op Theses te promoveren, hiervan alleen door den
vriendelijken drang van mijn Promotor, Prof. Fruiii,
terug gelragt, aan het opstellen van mijn Proefschrift,
met den lesten wil, niet meer tijd heh kunnen be-
steden, dan ik daaraan reeds nu besteed heb.
liTiiECHT
25 Juuïj 1869.
Jl
INHOUD.
Bladz.
Inleiding............................1
Geschiedkundig overzigt..........................5
§ 1. Italië..................................5
§ 2. Duitschiand ...............18
§ 3. Engeland................38
§ Frankrijk........................51
§ 5. Nederland. ...............58
Aecoord volgens het Nederlandsch Wetboek van Koophandel .nbsp;73
§ l. Doel ................ .nbsp;73
i 2. Aanbieding......................73
^ 3. Raadpleging...............77
5 Tweede accoord. .............99
§ Yerzet tegen de homologatie............103
5 Homologatie...............121
-ocr page 10-§ 7. Gevolgen van het gehomologeerde accoord ....nbsp;131
§ 8. Compensatie...............161
§ 9. Bevoordeeling vau dea eenen crediteur boven den
« 10. Rehabilitatie..............170
-ocr page 11-_ Men heeft den oorsprong van het geregtelijk accoord
het Hom. regt willen vinden, bepaaldelijk in de L.
^ § 17 D. Je pacüs, waarin sprake is van een pactum,
een erfgenaam, vóór de aanvaarding der erfenis,
de crediteuren van den overledene getroffen. Wij
^«oeten ons de zaak aldus verklaren. Daar natuurlijk
Niemand eene met schulden bezwaarde nalatenschap wilde
^^nvaarden, en de schuldeischers toch betaald moesten
deT\'^\'^^\'nbsp;vi\'oeger in zoodanig geval de boedel van
overledene, te zijnen name, verkocht. De ignomi-
\' Waardoor zijne nagedachtenis alsdan getroffen werd,
alleen afgewend worden, wanneer er een heres ne-
\'^essariiio „Pnbsp;,nbsp;.
^^^nbsp;ot suus et necessanus was, op wiens naam
de verkoop geschiedde, en door wien bijgevolg de
eerg^^^*^^ gedragen werd. Dit strenge regt werd het
door Divus Pius, later nog verder door D.
debquot;^ ^ ^ ® getemperd. Er werd aan den erfgenaam van den
de bevoegdheid toegekend, om zich
den^ ^^^vaarding der erfenis met de crediteuren van
gj^ ^^erledene over de betaling der schulden te verstaan
^^^eene schikking te treffen, ten gevolge waarvan zij
Verklaarden genoegen te nemen met een gedeeltelijke
voldoening .hunner vorderingen. L. 7 § 18 D. de pacüs,
gaf die bevoegdheid ook aan den heres necessarius. Na-
tuurlijk was zoodanige schikking zonder toestemming der
schuldeischers ondenkbaar. Waren dezen het allen eens,
dan kwam de overeenkomst dadelijk tot stand; anders was
de tussclienkomst van den praetor noodig, die dan de onwil-
ligen door zijn decreet aan de uitspraak der meerderheid bond.
Dat zoodanige bevoegdheid ook den nog levenden
schaldenaar zou toekomen, vinden wij echter nergens
bepaald. Wel hebben sommige schrijvers over het accoord,
zooals het later geworden is, zich voor de geldigheid daar-
van op het Eomeinsche regt beroepen — zoo onder an-
deren Straccha, Casaregis en vooral velen in
Duitschland, waar de invloed van het Eom. regt zich
het sterkst deed gevoelen — maar, naar ik meen, is de
grond waarop én in de Italiaansche statuten, én in onze
Oud-Yaderl. Yerordeningen, én ook nu nog het accoord
rust, een geheel andere.
De Romeinen kenden geen faillieten-proces, en alleen
hieruit kan het eigenlijk accoord verklaard worden.
Men begreep namelijk al spoedig, dat wanneer ie-
mand, koopman of quot;niet, in verval van zaken geraakte^
er behoefte was aan een en denzelfden procesgang voor
alle schuldeischers zonder onderscheid: men zag in, dat
men maar niet, ieder de bevoegdheid kon toekennen om
op zich zelf te gaan executeren en zijne vordering
op de goederen van den debiteur te verhalen, zoodat
hij die er het eerst bij was, ook de beste regten had.
Daarom werd er een proces-orde ontworpen, voorzien
van de noodige waarborgen tegen kwade trouw, zoowel
van de schuldeischers als vooral van den schuldenaar?
eil werd de laatste buitendien aan gestrenge straffen onder-
worpen. Zijne bezittingen, die veelal niet toereikende waren
om de scbuldeiscbers te voldoen, werden hem ontnomen;
daarenboven was gevangenisstraf en schande zijn deel.
Natuurlijk dat hij er daarom op bedacht was een middel
te vinden om zich aan zulk een toestand te onttrekken.
Het beste was wel, wanneer zijne zaken achteruit gin-
gen, afzonderlijke overeenkomsten met de crediteuren te
sluiten, waarbij hem dan uitstel of remissie, meestal
beide werd toegestaan. Kon hij die verkrijgen, dan
was hij geholpen, maar ofschoon dit, wanneer hij ter
goeder trouw^ was, dikwerf gelukte, konden toch altijd
onwillige crediteuren of persoonlijke vijanden al zijne
pogingen verijdelen. Bij de onzekerheid, waarin hij zich
dus bevond, was de vlugt wel het eenige zekere middel
om de gestrenge behandeling, waaraan hij bloot stond,
te ontgaan; hij nam zooveel van zijn vermogen mede als
hij maar kon, ging daarvan elders rustig leven — en
bedroog zoo zijne schuldeischers.
Om nu ook dit nadeel, waartegen zelden van te voren
afdoende middelen te nemen Avaren, te voorkomen, be-
greep men dat het noodig was de zaak bij de wet te
ïegelen; den eerlijken koopman werd het uitzigt op eene
schikking met zijne crediteuren geopend, wanneer hij
namelijk maar dadelijk als zijne zaken achteruit gingen,
daarvan aangifte wilde doen. Dan werd hem een termijn
gegund tot het doen van voorstellen, en tegen het ge-
wone regt in, de uitspraak van de meerderheid voor
allen verbindend verklaard; zij die hunne toestemmmg
^\'eigerden, of afwezig waren, werden genoodzaakt een
deel hunner welverkregen regten op te offeren.
Het accoord werd alzoo het middel om het faillieten-
proces te voorkomen.
Zoo heeft de behoefte het accoord doen ontstaan en heeft
het zich in den loop der tijden allengs vollediger ontwik-
keld, Tegenwoordig, nu het een deel van het faillissement
is geworden, mag men wel als hoofdreden waarom daar-
aan boven de andere wijzen van beëindiging de voorkeur
wordt gegeven, deze noemen, dat de schuldeischers daar-
bij de meeste kans hebben om spoedig aan hun geld te
komen, en tevens dat de boedel niet door enorme liquidatie-
kosten verslonden wordt. Daarbij komt nog dat het ook
voor den gefailleerde voordeeliger is. Wanneer deze zijne
handelszaak wil voortzetten of door anderen geholpen
wordt, is een accoord altijd verre verkiesselijk boven in-
solvent-verklaring.
§ 1. Italië.
Het accoord is natuurlijk in de eene wetgeving geheel
^nders geregeld dan in de andere. Ik wil bij sommige
dier regelingen kortelijk stilstaan.
Gelijk zoovele onderwerpen van Handelsregt het eerst
^^ lt;3e Statuten der Italiaansche handelssteden vermeld
gorden, zoo treffen wij ook de oudste, bepalingen over
accoord aan in de Verordeningen van Florence en
Genua,
I^rof. Holtius \') spreekt van een ongedrukt Statuut
v^ii 1816, waarin de zaak reeds besproken zou zijn; het
eiidste dat ik gezien heb, is het Morentijnsche van het
J^ar 1415 , waarin, in een „Tractatus de cessantiius
fugitivisquot;, rubrica 6, enkele bepalingen daaromtrent
doorkomen.
^ie bepalingen zijn nog zeer streng. Zoodra iemand
^\'l^es^ansquot; ig^ ^oet hij zich aanmelden; anders wordt
IJ mt Florence verbannen. Hij en zijne afstammelingen
J) Het Nederlandsche Paillietenregt p. 325.
) ötatuta populi et communis Elorentiae lél5. Triburgi apud
^chaelem KUeh.
zijn infames en knnnen tot geen posten benoemd wor-
den, dan wanneer ze hunnen schuldeischers ten volle
betaald hebben, al was het ook dat hij „concordasset,
transegisset seu composuisset.quot;
Wanneer iemand gezegd wordt cessans te zijn, of de
crediteuren eene verklaring daarvan verzoeken, moeten
eerst de consules artis, d. i. van het gild, w^aartoe hij
behoorde (er waren er te Florence 20) opgeroepen wor-
den om te verklaren, dat hij hun gilde-genoot is.
Na deze verklaring wordt de schuldenaar zelf opgeroepen;
verschijnt hij niet, dan wordt hij verbannen, verschijnt
hij wel, dan moet zijn onvermogen bewezen worden, en
nadat de crediteuren hunne vorderingen waargemaakt
hebben, wordt hij veroordeeld hun te voldoen. Het aan-
brengen van gefingeerd.e vorderingen wordt streng gestraft.
De syndici, die door de overheid aangesteld worden,
(rubrica 6) hebben over alles het bewind; hun ambt
mag echter niet langer dan een jaar duren, binnen dien
tijd moeten zij rekening en verantwoording doen. Zij
besturen de goederen en hebben de bevoegdheid met de
crediteuren een accoord te sluiten. Dit laatste schijnt
te doelen op het geval, dat de debiteur reeds eessans et
fugitivus is verklaard. Zoo lang hij toch nog niet fugi-
tivus is, kan hij hefc accoord zelf sluiten. Dit blijkt
uit rubrica 16 , waar gezegd wordt, dat warmeer de cessans
noch kan betalen noch een accoord sluiten, hij gevangen
gezet wordt. Er wordt hem dan een termijn gegund, en
eerst wanneer hij ook vóór het verloop daarvan noch betaald
noch geaccordeerd heeft, wordt hij cessans et fugitivus-
De straffen tegen de faillieten bepaald, vinden geen
toepassing bij schulden, die de 100 pond niet te boven gaan.
Jk
Het accoord door de syndici gesloten, moet de toe-
stemming verkrijgen van de meerderheid der crediteuren ,
naar de vorderingen en naar het personen-aantal berekend;
de minderheid is er dan door gebonden. De betaling ge-
schiedt per aes et libram, en hypotheek , pand of privilegie
Wordt niet in aanmerking genomen, in afwijking van
alle latere bepalingen, zooals dan ook C a s ar e g i s \') zegt,
dat het Statuut van Florence in dit opzigt eene uitzon-
dering op het gemeene regt maakt.
Buitenlandsche crediteuren behoeven zich niet aan het
accoord te onderwerpen; Iran wordt dan regt gedaan
secundiim jura communia et leges imperiales. Willen zij
er genoegen meê nemen, dan hebben zij gelijke regten
als de overigen. Zij moeten zich hierover, bij een instru-
mentum publicum verklaren; hun deel wordt geconsig-
neerd , voor dat eenige uitdeeling aan de Ilorentijnsche
crediteuren mag plaats hebben; binnen 5 dagen na de
consignatie wordt hun daarvan kennis gegeven, en wor-
den zij uitgenoodigd de gelden in ontvang te nemen
en daarvoor kwijting te geven.
Komt de gefailleerde ooit weêr tot betere omstandig-
heden, dan moet hij ook het geremitteerde bijbetalen,
en daartoe bestaat niet alleen eene zedelijke verpligting,
inaar zoodra er vermoeden bestaat dat hij betalen kan,
Daoet daarnaar naauw^keurig onderzoek worden gedaan,
hlij moet zijne schulden geheel voldoen, echter „habita
i\'atione ne egeat.quot; (rubrica 12.) En hoewel men anders
\'altijd aan een beneficium kan renuntiëren, zoo is hier
!•) Discursus generales de Coramercio, herdrukt te Venetië, in 1740,
172 no. 35.
uitdrukkelijk het tegendeel bepaald. ,,Et huic capitulo
inducto in favorem creditorum et in odium cessantium
renuntiari non valeat per dictos creditores, et, si contra
fieret, non valeat nllo modo.quot; Ook raag hij die „ad pin-
guiorem fortunamquot; gekomen is, en zijne schulden niet
betaalt, geen beroep in Florence uitoefenen, evenmin als
zijne mannelijke afstammelingen.\'
In het Statuut van Genua vaa 1589 vinden wij de
procedure reeds naauwkeuriger bepaald. {„ Dedecoctis, et
dehitore non solvendo. Gap. VII pag. 135.) Iemand kan
op eigen verzoek, of op vordering zijner schuldeischers,
wanneer hij namelijk meer dan lOOO pond schuldig is,
failliet (ruptus) verklaard worden, te rekenen in dit laatste
geval van den dag, dat hij voortvlugtig is. Zijn goederen
gaan dan op de crediteuren over; alle betalingen of con-
tracten van binnen de 15 dagen vóór die verklaring, zijn
nietig. Door de crediteuren of de magistratus ruptorum
worden vervolgens eenige personen benoemd om voor de
goederen zorg te dragen , en er wordt een inventaris opge-
maakt. Zij, die den persoon of de goederen van den
ruptus verbergen, zijn, niettegenstaande accoord, hoof-
delijk met hem verbonden, alleen de naaste bloedver-
wanten uitgezonderd.
Heeft iemand zelf van zijn onvermogen kennis gegeven,
dan krijgt hij zijn huis als gevangenis, en er wordt hem
een termijn van 8 maanden, die echter verdubbeld kan
worden, toegestaan om een accoord te sluiten: alle uit-
deehngen worden in dien tusschentijd opgeschort. Eene
]) Statuta civilia reip. Genuensis, confirmata a. 1589; Genuae
apud Petrum JohanEem Galeuzanum 1663.
öieerderheid van % maakt het accoord voor alle schuld-
eischers verbindend. Zelfs de voortvlugtige schuldenaar
kan van dit voorregt gebruik maken, indien hij slechts
binnen eene maand terugkeert, en zich in handen van de
overheid stelt. Getrouwe nakoming van de getroffene schik-
king is hier voldoende om weêr tot eereposten benoem-
baar te zijn.
In alle andere gevallen is tot aanneming en verbind-
baarheid van het accoord eene meerderheid van % noodig,
\'jet partes creditorum intelligaiitur semper de qiiantitate
Cïediti et habito respectu ad quantitatem crediti, non autem
•ie numero creditorum.quot;
De hypothecaire schuldeischers zijn niet aan het accoord
gehouden, evenmin zij die pand of privilegie hebben,
tenzij y^ hunner hunne stem ten gunste daarvan hebben
üitgebragt, en het overige % geen beter regt dan de toe-
stemmers heeft.
Heeft de schuldenaar den eenen schuldeischer boven
«ien anderen bevoordeeld, met betrekking tot hoeveelheid,
tijd of door borgtogt, dan vervalt (indien dit buiten
toestemming der overigen geschied is) daardoor het accoord,
gelijk ook door alle bedrog, vroeger of later gepleegd. De
schuldenaar is dan gehouden het ontbrekende bij te he-
ialen, tot op de geheele voldoening. Tegen den bedrie-
gelijken decoctor wordt criminaliter geprocedeerd.
^ De failliet is ipso jure van den adel en alle eereposten
^ütgesloten; i) noch hij, noch zijn echtgenoot mag, zelfs
^la het gesloten accoord, goud, zilver of edelgesteenten
1) Hierop is, zoo als wij zagen, voor hem, die zich zelf aan-
semeld^ heeft, of na voortvlugtig te ziju geweest, terugkeert,
uitzondering toegelaten,
dragen, tenzij liij het accoord getrouw nakomt, en de
schulden, wat ten minste het kapitaal betreft, geheel vol-
doet ; buiten accoord moet hij ook nog de interessen betalen.
De Constitutiones Mediolanenses van 1541, waarin,
volgens Prof. Holtius, ook over het accoord gehandeld
wordt, heb ik niet kunnen raadplegen.
Natuurlijk hebben ook de schrijvers zich reeds vroeg-
tijdig met het accoord bezig gehouden.
Onder de oudste mag men wel Straccha noemen,
die in zijn „Tractatus de conturbatoribus sive decoctoribusquot;
een afzonderlijk hoofdstuk aan het accoord wijdt: „de
pactis conventis inter creditores et decoctores.quot; Salgado\')
spreekt er ter loops van. Zoo ook Valeron, „de trans-
actionihus\', die drie soorten van decoctio onderscheidt, en
wel aan schuldenaren, die door ongelukken in verval van
zaken zijn geraakt, aanspraak op medelijden en tegemoet-
koming van de zijde hunner crediteuren toekent, maar
toch geen dwangaccoord wil toelaten.
Straccha wil een dwangaccoord slechts in drie ge-
vallen toegelaten hebben, op gezag van Mattheus ab
Affictis^), die zich op eene decisie van het Consilium
Neapolitanum beroept.
Vooreerst in het geval, voorkomende in L 7 § 17 D.
de pactis (2. 14). Wanneer de erfgenaam niet wil aan-
vaarden, dan onder voorwaarde, dat de crediteuren van
den erflater een gedeelte van hunne vorderingen zullen
laten vallen.
Men heeft gevraagd of ook na de invoering van het
1)nbsp;Labyriüthus creditorum Pars III. Cap. 30. nO. 53 seqq.
2)nbsp;Decisiones sacri concilii Neapolitani. Lugduai 1548; decisio 388.
-ocr page 21-beneficium inventarii zulk een clwangaccoord toegelaten
Was. Happel i) meent, dat er sedert dien tijd geen
grond meer voor bestaat. Het werd vroeger toegelaten,
omdat de verwerping der erfenis een smaad wierp op de
nagedachtenis des erflaters; maar na het beneficium ver-
valt die reden, daar de erfgenaam, van dit beneficium
gebruik makende, nooit verder gehouden is dan de boedel
strekt en dus wel niet verwerpen zal.
Anderen daarentegen zijn van .gevoelen , dat ook na het
beneficium de mogelijkheid van een accoord te sluiten, is
blijven bestaan. Het is toch — zoo redeneren zij —
voor de crediteuren veel voordeeliger dan de verpligte
verkoop der goederen van den overledene. Het opmaken
Van een inventaris, het vereffenen van den boedel, enz.
veroorzaakt veeltijds groote kosten, zoodat de erfgenaam,
aan wien men tegen uitkeering van procenten den gehee-
len boedel afstaat, meestal meer zal kunnen aanbieden,
dan de schuldeischers anderszoudènkrijgen. Justinianus
beeft dan ook beide middelen in zijne verzameling op-
genomen, en dus de keuze vrijgelaten.
Voor Duitschland, waar het Eom. regt veel gezag uit-
oefende, was natuurlijk deze vraag van veel belang. Te
Napels namen de raadsheeren, ook bij het bestaan van
bet benef. invent. de mogelijkheid van een accoord aan.
Wanneer echter de erfgenaam, van het beneficium gebruik
makende, zich de nalatenschap had aangetrokken, dan
kon hij geene schikking .meer voorstellen.
1) Anleitung zum Verfahren Concursprocesse abzuwenden. Glessen
1799, § 137.
S) V O e t ad Pand. lib. II. Cap. 14 § 26. Vergelijk ook C a e s a r
Diss.
de induciis, pactoque remissorio, Göttingen 1816. pag. 24.
sy Heffter, Archiv, für die Civil. Praxis. 1827. pag. 342.
-ocr page 22-m
12
Het tweede geval waarin de regtsgeleerden te Napels
een dwangaccoord aannemen is, wanneer de schuldenaar
op de vlugt gegaan is, en de crediteuren zich daardoor
in de onmogelijkheid bevinden het hunne te bekomen.
Wil hij dan niet terugkomen, tenzij allen een deel van
hunne vorderingen laten vallen, dan is het gevoelen van
de meerderheid ook voor de minderheid verbindend „ut
habeant quem conveniant.quot;
Straccha neemt in dit geval alleen het dwangaccoord
aan, wanneer de failliet geen goederen heeft, waarop de
crediteuren zich kunnen ■ verhalen, ■ anders toch houden
zij zich daaraan. Dezelfde beperking maakt hij ook voor
het eerste geval.
Het derde geval eindelijk is, wanneer een debiteur
cessie van goederen wil doen, tenzij de crediteuren hem
een uitstel van betaling verkenen; dit heeft dus meer
betrekking op de moratoriën. — Straccha vraagt, of er
ook nog andere gevallen zijn, waarin de minderheid ge-
noodzaakt kan worden het gevoelen van de meerderheid
op te volgen. Hij is de meening van Angelus toege-
daan , die aanneemt, dat dit zal moeten geschieden tel-
kens als men het niet eens, is wat met de goederen van
een decpctor aan te vangen. Te Napels dacht men er
evenwel anders over. Sommigen, o. a. M e v i u s \') en
Ans al dus hebben zich op deze uitspraaak van
Straccha beroepen om te bewijzen, dat er ook nog in
andere gevallen dan de drie genoemde een dwangaccoord
1) Diseussio levaminum inopiae debitorum Irancof. et LiüS-
1678. iii. iio. 95.
De Comroercio et Mercatura, Rom, 1689, Discursus XI. n», é,
-ocr page 23-toegelaten is, maar ten onregte : men vergat, dat Strac-
cia hier niet spreekt over eene remissio partis debiti gt;).
Opdat nu zulk een accoord op geldige wijze tot stand
zal komen, moeten er eenige formaliteiten in acht geno-
aen worden. Het is noodig, dat alle schuldeischers bij
een geroepen worden, om te verklaren met welk gedeelte
hunner vorderingen zij tevreden zijn. Die toestemming
öiag niet afzonderlijk gevraagd en als \'t ware afgebedeld
Worden. Alleen wanneer allen in de remissie bewilligen,
1nbsp;O ^
dit niet hinderen. Ook de afwezigen moeten opge-
roepen worden. Gas are gis neemt dit zoo algemeen
^let aan. Hij redeneert aldus : het grootste gedeelte der
crediteuren is aanwezig of niet; in \'t eerste geval is er
geen bijzondere oproeping noodig; alleen in \'t laatste ge-
quot;^al is die wenschelijk. Hij voegt er bij, dat men op
sommige plaatsen zelfs de crediteuren in het geheel niet
öieer oproept; dat zij ieder afzonderlijk het accoord on-
lt;^erteekenen. Op de plaatsen, waar het nog wel geschiedt,
Worden zij, die noch zelf, noch bij gemagtigden versche-
den zijn, als aanwezig en toestemmend beschouwd. Het
afzonderlijk uitbrengen der stemmen was echter eene af-
wijking van het gemeene regt en op zich zelf ook niet
zeer aan te prijzen, daar dit zeer ligt aanleiding tot be-
drog kon geven.
Straccha en ook het regtscollegie te Napels namen
voor de berekening der meerderheid de L. 8. D. de
Pactis tot maatstaf, waarin het overwigt aan de vorderin-
gen en niet aan het personengetal is toegekend; staan
beide gelijk, dan zal het aantal stemmen den nitslag
bepalen.
Om het nu ook voor de minderheid verbindende te
maken, is de uitspraak van den regter noodig, en, zoo
als Casaregis aanmerkt, zal het eerst kracht erlangen,
nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan\'.)
Door het accoord worden zij, die hypotheek of pand
hebben, niet getroffen; zij houden zich aan dequot; hun ver-
bondene goederen. Of dit echter algemeen zoo was, en
of, wanneer er onder de toestemmende schuldeischers hy-
j)othecarii zijn, die eene vroegere hypotheek hebben, de
overige, die zich niet onderwerpen willen, ook niet ge-
bonden worden, werd in verschillenden zin beslist.
Straccha antwoordt bevestigend; volgens Casare-
gis is, indien al de crediteuren hypotheken hebben, en
de meerderheid, die een beter regt heeft, er voor stemt,
het accoord ook voor de overigen verbindend.
Mattheus ab Afflictis wil, dat men op het
beter regt geen acht slaan zal, maar dat, wanneer allen
hypothecarii zijn, de minderheid zich naar den wil der
meerderheid moet voegen. Het is echter duidelijk, dat
men door zulk eene leer velen ten onregte van hun goed
regt zoude berooven. Eerst later is meer algemeen aan-
genomen, dat de hypothecarii nooit aan het accoord ge-
bonden zijn
De privilegiarii ontleenen aan de getroffene schikking
het regt om de hun toekomende procenten te vorderen;
1)nbsp;Cf. Ansaldus, discursus XI. nquot;. 9, volgens wien hetFlo-
rentijnsohe Statuut dit ook wilde.
2)nbsp;Böhmer, Exercitatio ad Lib. XLII Pand, Tit. Y. De pacto
remissorio moto concursu.
zij behouden, volgens Straccha en Casaregis, hun
voorregt alleen voor het niet geremitteerde.
Een accoord moet niet door bedrog verkregen worden;
bestaat er dus vermoeden, dat iemand eene gefingeerde .
vordering heeft opgegeven , dan zal, voor dat men ver-
der gaat, dit eerst onderzocht worden. Zoo zal het ook
vrijstaan van de uitspraak der meerderheid in hooger be-
i\'oep te komen; daardoor -wordt alle verdere raadpleging
geschorst. Dit laatste is evenzeer het geval, wanneer de
debiteur appelleert van de weigering om hem een accoord
te vecleenen. Casaregis deelt ook nog mede, dat som-
migen het opmaken van een inventaris vorderen, opdat
öien niet in\'het onzekere zij omtrent de baten en schul-
den van den boedel. Wanneer de debiteur zelf een ac-
vraagt, zal hij buiten twijfel moeten aantoonen hoe
bet met zijne zaken staat; zijne boeken zullen daarbij
goede diensten bewijzen, en de waarheid van het aange-
voerde kunnen staven. Werd er geen inventaris opge-
maakt , dan kon dit aanleiding geven tot bedriegelijke
handelingen van den decoctor, en van den anderen kant
zou het kunnen leiden om aan. hem, die misschien zeer
goed betalen kan, een accoord te weigeren. Is echter
de debiteur gevlugt, en vraagt hij daarna een accoord ,
\'^an zou het dwaasheid zijn, zegt Casaregis , dat
men eerst openlegging van zijne zaken vorderde, en, als
de minderheid dit mogt willen, zal ze niet gehoord wor-
den. Het is in het belang van allen , dat zij iets ont-
vangen en niet alles verliezen, wat zeer ligt zou kunnen
gebeuren, daar een voortvlugtig schuldenaar, als zijne
1) t. a. p. nquot;. 16 sqq.
-ocr page 26-crediteuren zulk een eisch deden, welligt nooit terug zou
komen.
Men is ook dikwijls gewoon borgen te stellen voor de
getrouwe nakoming van het accoord. Wanneer echter de
debiteur zijne verpligtingen niet nakomt, dan zullen ook
de crediteuren niet aan het accoord gebonden zijn. \')
Dat een accoord, ook aan hem, die te kwader trouw
was, te stade kon komen, zou men zeker niet verwachten
in een tijd, waarin men met zooveel gestrengheid tegen
de decoctores te werk ging. Echter is, op grond van
een antwoord, door Straccha gegeven op de vraag,
of eene quinquennalis dilatio aan hen „qui in decoctione
dolum admiseruntquot; kon toegestaan worden, door M e-
vius en Lauterbach beweerd, dat dit wel
kon gebeuren.quot; Straccha zegt te dier plaatse: „Si
enim portiones debitorum possunt remittere cuicunque
decoctori ex relatis rationibus, fortius dilationem ad sol-
vendum concedere.quot; Happel vat die woorden anders
op, en zegt teregt , dat mende pars 3 van Straccha\'s
Tractatus slechts na te lezen heeft om van het tegendeel
overtuigd te worden.
Ook Casaregiss) is van oordeel, dat het accoord
aan den bedriegelijken decoctor, die zich zelf en zijne
goederen in veiligheid heeft gebragt, kan toegestaan wor-
den. Het belang van allen brengt dit, volgens hem,
mede : anders krijgen ze welligt niets. Daarentegen zou
1)nbsp;Cff. Straccha n». 23 en Ca sar eg is n» 30
2)nbsp;t. a. p. n». 163.
3)nbsp;Praeiadieiale pactum etc. th. 35
4)nbsp;t. a. p. § 161.
5)nbsp;t. a. p. 11». 32.
-ocr page 27-bet onregtvaardig zijn een accoord verbindende te ver-
klaren, wanneer er voldoende goederen zijn om allen te
bevredigen; de crediteuren kunnen daarom in dat geval
\'ien debiteur, niettegenstaande de remissie, later, aanspre-
ken : „dolus vel fraus nemini debet patrocinari.quot;
Wat het regt van navordering betreft, Straccha
beweert dat eene condictio ob turpem causam open
staat, wanneer de decoctor later betalen kan. Yoet
Wil daarentegen voor het geremitteerde geen regt van
vordering toestaan. Hef ft er 2) houdt de leer van
Straccha voor onjuist; alleen in het geval dat de
decoctor trouweloos gehandeld heeft, kunnen volgens
hem de schuldeischers het geheel vorderen en de exceptio
pacti met eene replicatio doli sive fraudatorum creditorum
afwijzen. Overigens staat het natuurlijk den crediteuren
vnj, daaromtrent zulke bepalingen te maken als zij goed
vinden.
Heeft men zich het regt van navordering niet bepaald
Voorbehouden, dan hangt het alleen van de billijkheid
het zedelijk gevoel van den failliet af, of hij later
bet geheel betalen wil.
Casareg.is behandelt nog een geheel bijzonder
geval. Is, vraagt hij, wanneer eens een accoord gesloten
later nog een tweede mogelijk en heeft daarbij de-
zelfde dwang plaats ten opzigte van de dissentierende
ttuüderheid? Hij beantwoordt die vraag bevestigend; de
bevoegdheid om een accoord te sluiten, houdt niet bij
1)nbsp;Lib. VI. Tit. 14 de pactia n». 28.
2)nbsp;Archiv X. p. 353.
3) t. a.
p. n«. 30.
-ocr page 28-de eerste handeling op. Hij haalt verschillende schrij-
vers aan die hetzelfde leeren; ofschoon zij de vraag
alleen met betrekking tot de moratoriën behandelen,
maakt dit volgens hem geen onderscheid, want door
een accoord lijden de crediteuren minder nadeel, dan
door het gedurig toestaan van uitstel: bij het accoord
ontvangen zij ten minste iets, bij een moratorium is het
altijd in futuro.
Het blijkt uit het tot nog toe aangevoerde, dat het
accoord reeds vroeg een punt van onderzoek der schrijvers
heeft uitgemaakt en dat de voornaamste essentialia van
ons tegenwoordig accoord van den beginne af noodzake-
lijk zijn geacht. Men prees het om zijne nuttigheid aan,
maar wilde het om het misbruik dat er van gemaakt
kon worden, binnen bepaalde grenzen beperkt hebben;
de wil van de meerderheid Averd opgevolgd, maar alleen
wanneer de regter dien door zijne uitspraak bekrachtigde.
§ 2. Duitschland.
In Duitschland gold bijna overal het Rom. regt, ge-
wijzigd door het bijzondere regt van enkele landen en
steden.
Het concursproces dat over den boedel van den debitor
obaeratus gevoerd moest worden, w-as zoo kostbaar, lang-
durig en nadeelig voor alle partijen, dat men al spoedig
inzag dat eene schikking verreweg te verkiezen was.
Zoo werd het accoord het middel om het concurs-
proces te voorkomen. Men legde de bepaling der L. 7 Dig-
de pactis ten grondslag en breidde die uit tot nog levende
sclinlclenaars. Mevius vooral, (in zijne Diseussio leva-
öiinum inopiae debitorum) wil de gelegenheid om een
accoord te sluiten zoo ruim mogelijk stellen, om daardoor
onheilen door den SOjarigen oorlog veroorzaakt, af te
quot;quot;i\'enden. Men moet volgens hem de plaatsen in de
Pandekten voorkomende, niet beperkt opvatten, maar
öieer als voorbeelden, dus enuntiatief beschouwen. En
zelfs Happel, die het niet met hem eens is, geeft
echter toe] dat het in de praktijk \'aangenomen is, dat
\'ï^en iederen schuldenaar een accoord moet toestaan.
Op sommige plaatsen, b. v, te Lübeck , was alleen een
quot;vrijwillig accoord geoorloofd. Was de schuldenaar op de
vlugt gegaan en had hij een salvus conductus verkregen,
^sn waren de crediteuren meestal geneigd „auf gewisse
^lasze zu accordirenquot; en, als zij het allen eens waren,
kwam er eene overeenkomst tot stand, die gelijk was
aan alle andere pacta. Was daarbij echter bedrog ge-
pleegd , dan mogten de schuldeischers het geheel vor-
•^eren en werd de schuldenaar later vermogend, dan
\'\'^as hij gehouden ook het geremitteerde te betalen.
Art. 13 V. het Lubecksche regt sluit bepaald de dwang-
accoorden uit. „Würde einer in Schulden vertieft mit
deinen Creditoren sich vergleichen und etliche der Credi-
teren darinnen nicht begriffen sein wollten, so stehet den-
selben frey den Schuldner mit Eecht zu verfolgen.quot; Zoo
Verhaalt Mevius, was het ook in Hamburg, anders
echter ten opzigte van de induciae. Hij voor zich
1) Cff. Mevius, Commentarii ia Jus Lubecense Pars III.
I. art. 13. Zie ook Puck ta, Coneursprocesz pag. 454, en het
^oor hem aangehaald Statuut van Neurenberg van 1564, en Mar-
\'ïlardus, de Jure mercatorum etc. Francof. 1663. Lib.ll. cap. 8.
betreurt zulke gestrenge bepalingen en doet middelen
aan de hand om ze te temperen. Zoo zegt hij o. a.: wat
door eenige goedwillige crediteuren is kwijtgescholden,
moet aan de overige, hardvochtigé, die niets remitteren
willen, geen voordeel aanbrengen; zij krijgen slechts
zooveel als bij eene algemeene uitdeeling hun deel zou
zijn geweest. Ook kunnen zij die uit nijd en boosheid
geen remissie willen toestaan, het Statuut niet inroepen-
Het is duidelijk dat medelijden met de faillieten hem
aldus doet redeneren.
Terwijl onderscheidene schrijvers over die al of niet
uitbreiding van het Eom. regt het oneens zijn, zegt
Böhmer \') dat de geheele zaak weinig af doet, daar
er ten minste in Saksen een mandaat bestaat van 7 J^\'
nuarij 1724 en van 1766, waarbij de Leipziger Handels-
Gerichtsordnung tit. 23 en 25, van 21 Dec. 1682, voor
geheel Saksen van toepassing is verklaard, en bepaald
dat zij niet alleen voor kooplieden, voor wie zij oor-
spronkelijk was opgesteld, maar voor alle insolvente
debiteuren zonder onderscheid zal gelden. Het accoord
kan volgens hem nu met iedereen, zelfs met Joden ge-
troffen worden.
Om van dit voorregt gebruik te kunnen maken, moet
de debiteur eerst bewijzen dat hij niet door eigen schuld
in verval van zaken geraakt is. Eeeds de Keizerlijk®
verordeningen van 1548 en 1577 „von YerdorbeneO
Kaufleutenquot; weigerden aan den moedwilligen failliet eeii
moratorium; dus a fortiori eene remissie.
1) Exercitatio ad Lib. XLII. Pand Tit. V. de pacto remissoriquot;
moto concursu, § 5,
In Saksen moest de debiteur minstens nog zooveel
vermogen hebben, dat hij, na voldoening van de hypo-
thecaire schuldeischers, ook nog de helft van de vorde-
ringen der chirographarii . kon betalen, met bij rekening
van de interessen, zegt Kori, i) omdat de wet die niet
beeft uitgesloten.
De debiteur moet vervolgens een balans van zijn ver-
mogen opmaken, aan den regter overgeven en, zoo als
bet Saksische mandaat van 1766 § 17 bepaalt, meteede
bevestigen. Vervolgens is het eerste vereischte dat alle
schuldeischers opgeroepen worden, onder bedreiging van
praeelusie; dit kan of door eene edictale citatie (de ge-
wone wijze) of door brieven geschieden. Mevius zegt
dat de laatste wijze meestal door den debiteur verkozen
Wordt, omdat men de eerste beschouwt als „ignominiae
quidquot;.\' Volgens hem staat de regter alleen de persoon-
lijke oproeping toe, wanneer borg gesteld is dat ook
aan hen die later opkomen, hun regtmatig deel zal uit-
gekeerd worden.
Meestal zullen de bekende door brieven, de onbeken-
de door eene algemeene oproeping verwittigd worden;
zoo was O. a. in Saksen voorgeschreven.
Puchta wil dat men in de edictale citatie ook nog
bet bedrag der activa opgeve, als ook de som die aan
de bevoorregte crediteuren, in het bijzonder aan hen die
in het hypotheek-register staan opgeteekend, verschuldigd
is, opdat niet de schuldeischers wier regt waarschijnlijk
1)nbsp;System des Concursprocesses, Leipzig 1828. p. 160,
2)nbsp;K O r i t. a p. p. 161,
3)nbsp;t. a. p. § 195.
-ocr page 32-verloren zal zijn, vergeefsche moeite en kosten voor de
liquidatie maken.
Zij die in persoon of bij gemagtigde verscbenen zijn,
moeten de echtheid hunner vorderingen bewi^jzen om stem-
regt te hebben, Yervolgens wordt er een inventaris op-
gemaakt en opgave gedaan van hen die op praeferentie
aanspraak maken. Die staat van den boedel moet zoo
naauwkeurig mogelijk zijn, om met eenige zekerheid
activa en passiva te kunnen vergelijken. Vervolgens heeft
de stemming plaats, volgens dè voorschriften van het
Rom. regt, Zij moet op eene algemeene vergadering
plaats hebben en niet ,,sigillatim ac extrajudicialiterquot;.
Want dan heeft het veel van een afgebedeld accoord en
ontstaat er een vermoeden van kwade trouw, of grond
om te gelooven dat de eene schuldeischer boven den an-
der bevoordeeld is, iets wat men later, ,,gratificari credi-
toribusquot; noemde.
Wanneer eenige crediteuren, weggebleven zijn en deze
alleen of vereenigd met de dissentienten, de meerder-
heid uitmaken, is het accoord verworpen. Die weggeble-
ven zijn kan men niet als toestemmers beschouwen, zeg-
gen Pfeiffer en Kori. —■ Puchta®) rekent hen,
die behoorlijk opgeroepen maar weggebleven zijn, tot de
meerderheid, onverschillig of deze voor of tegen het ac-
coord heeft gestemd. Zie ook O et k er, volgens wien
1)nbsp;Zie Mandaat v. 1766. § 17.
2)nbsp;Zie Böhmer t. a. p. § 12.
SlPractische Ansfiihrungen u. s. w. 1831. III. p. 8.
4)nbsp;t. a. p. p. 163.
5)nbsp;t. a. p. p. 163.
6)nbsp;Beiträge zur Lehre vom Concurse, Kassel 18é7. p.
-ocr page 33-de afwezigen geheel buiten lekening worden gelaten; de
uitspraak van de meerderheid, zegt hij, is ook voor hen
Verbindend..
Bestaat er geschil over eene vordering, dan zal de
ïegter na summiere behandeling daarover beslissen; in
Saksen kan de regter haar, als zij met eede bevestigd is,
toelaten, zonder dat er eenig geding noodig is.
Sommige crediteuren worden niet door het accoord ge-
honden, als daar zijn:
1quot;. die een privilegie hebben. (Yerschärfte Banq. Mand,
§ 17.) Anders Puchta pag. 453. Cf. Heffter, Ar-
chiv, pag. 354.
Squot;. die borgtogt hebben, Dabelow\') denkt hier
anders over. Yolgens Yoet^) is de borg bevrijd, be-
halve wanneer de crediteur niet toegestemd heeft, of zelfs
is weggebleven. Cff. L. 58. §1 I). mandati, en Heff-
ter Archiv, pag. 352.
3quot;. die pand of hypotheek hebben. Yelen sluiten hen
onbepaald uit; anderen daarentegen willen dat, zoo de
ttieerderheid voor het accoord gestemd heeft en de dis-
sentierenden geen beter regt hebben, het ook voor hen
Van kracht zal zijn. Cf. Kori t. a. p.
Die eene wisselvordering heeft en äch met het accoord
heeft ingelaten, verliest, volgens § 19 Gesch. Eanq.-Mand.,
Zijne vordering uit den wissel.
Böhmer acht ook nog anderen niet door het accoord
gebonden , maar Dabelow stemt niet met hem in. Kori
1)nbsp;Vom Concarse der Gläubiger. Halle 1801. p. 292,
2)nbsp;Lib. IL Tit, 14 de pactis, n». 38.
-ocr page 34-wil hem , die even arm of nog armer is dan de debi-
teur, er niet aan gebonden hebben.
Maar hoe wanneer een schuldeischer verklaart te wil-
len wachten tot dat de debiteur in betere omstandigheden
verkeeren zal?
Het Eom. regt laat volgens Hef ft er, zoo iets niet
toe; het beste is daarom dien schuldeischer „ad agendumquot;
te provoceren en wanneer hij weigert zijne praeclusie te
doen uitspreken.
Het geremitteerde moet naderhand bijbetaald worden;
echter zonder interessen en de schuldenaar mag het bene-
ficium compctentiae inroepen. De Saksische verordening
van 1766 bepaalt dit in § 17 uitdrukkelijk, en dit is
het groote verschil met de buitengeregtelijke accoorden,
die daar volgens de wet ook geoorloofd zijn.
Kan ook na de Concurseröffnung nog steeds een accoord
tot stand komen? Böhm er i) zegt: alleen tot aan het
Locationssentenz, daardoor wordt aan ieder zijne plaats
aangewezen; er is dan res iudicata en de schuldeischers
hebben verkregen regten, die men hun niet kan ont-
nemen. Puchta is van een ander gevoelen; het be-
lang van de crediteuren blijft hetzelfde en met het
Locationssentenz is het proces ook nog niet ten einde.
In Saksen geeft § 22 van de Geschärfte Banq.-Ordn.
gelegenheid om, nog binnen een half jaar na de ope-
ning van het Concors, een accoord te sluiten; later niet
anders dan met toestemming van alle schuldeischers,
of wanneer de regering na ingewonnen berigt het verzoek
1)nbsp;t, a. p. § 16 sqq.
2)nbsp;Zie ook\'Dabelow, t. a. p. blz, 569 sqq.
-ocr page 35-toestaat. Dezelfde verordening veroorlooft den scliuldeisclier
l^ij den regter op het voorstellen van eene schikking aan
te dringen, wanneer de schuldenaar dit zelf niet doet.
l^^atuurlijk is ook bekrachtiging door den regter noo-
^lig; deze zal naauwkeurig hebben te onderzoeken of het
acóoord zonder bedrog is tot stand gekomen, waarom
de minderheid hare toestemming heeft geweigerd, enz.
^e schuldeischers kunnen appelleren van ^s regters uit-
spraak.
In \'t algemeen waren in Duitschland overal dezelfde
l^epalingen geldende, en waar geen wettelijke regelen
hestonden, werden in de praktijk dezelfde voorschriften
toegepast.
Ten opzigte van de meerderheid, vindt men eene af-
^\'ijking in de Gothasche Proces-Ordnung, waar minstens
Vs van al de vorderingen gevorderd wordt.
Merkwaardig voor ons onderwerp is de Hamburgsche
^\'et. De verordening van 1697 , die Mevius aanleiding
gaf te zeggen, dat daar geen dwangaccoord kon tot stand
komen, werd den 31. Aug. 1753 vervangen door der
Stadt Hamburg neue Pailliten-Ordnung. Hasche®) zegt
•iaarvan: „het accoord is de weldadigste inrigting die
\'loor deze verordening tot stand is gebragt.quot; In de in-
leiding , door burgemeesters en den raad er bijgevoegd,
^ordt dan ook het accoord als een der punten genoemd,
•lie men bij het opstellen der verordening meer bijzonder
®P het oog had. De groote kosten en lange duur van
1)nbsp;Zie § 25.
2)nbsp;In 2ijne Erläuterung der Hamburg. Eailliten-Orduuug, II.
Wz. 343.
het proces moesten vermeden worden en daartoe was
wel geen geschikter middel dan het accoord te vinden.
Ook had men inzigt gekregen van de nadeelen aan de
onderhandsche accoorden verbonden; daarom moesten die
zoogenaamde „Winkel-Vergleichequot; verboden worden en
de crediteur of ieder ander, die om ze tot stand te bren-
gen, bedrog gepleegd had, met zware straffen bedreigd
worden: „dahingegen aber,quot;\' zoo heet het, „dem Debitori
selbst ohne Einwilligung der Cnratornm einen accord zu
suchen und zu treffen, wohlbedächtlich ist verwehret
und überhaupt alles WinkeUVerfahren aufs schärfste
verpönet worden.quot;
Het accoord kan op verschillende wijzen gesloten wor\'
den. Vooreerst voor het failliss^nent; dan is de regter
er niet mede gemoeid, maar moeten ook alle schuldei-
schers hunne toestemming geven; is er een die weigert
toetetreden , dan kan het geen kracht voor de overigen
hebben en wordt de debiteur „pro fallito\'\' gehouden.
Ook kan het gesloten worden gedurende het faillisse-
ment. In Hamburg is men met het accoord zoo ingeno-
men , dat het faillissement steeds „aussergerichtlichquot; be-
handeld wordt, en Hasche i) zegt dat sedert het in
werking komen van de neue Pailliten-Ordnung geen fail-
lissement anders geëindigd is. Men kent namelijk twee
wijzen van faillissements behandeling , eene gerichtliche
en eene aussergerichtliche. Men meene echter niet dat
de laatste geheel zonder opzigt en aan de willekeur van
de crediteuren overgelaten is. Het hoofdverschil tusschen
1) t, a. p. I. p. 19.
-ocr page 37-beide bestaat daarin, dat de laatste wijze summier en
Blinder formeel is. De zaak wordt voor een der preside-
rende burgemeesters of praetors, of ook, wanneer deze
geen regtsdag houdt, voor den Senaat gebragt. Het is.
een kort geding, dat vooral in zaken die men niet op
de lange baan wil geschoven hebben, gevolgd wordt.
Twee commissarii, die uit den raad verkozen worden,
dienen om aan dit aussergerichtliche Verfahren de noo-
dige autoriteit te geven. „Gerichtlichquot; wordt de zaak
Voor den competenten regter op de gewone wijze behan-
deld; men volgt deze procedure, wanneer er geen accoord
tot stand is gekomen en de boedel vereffend wordt. Cf.
Hasche II. pag. 130. seqq., pag. 343.
Wanneer de curators de massa zoover geconstitueerd
bebben, dat zij ten naaste bij de activa en passiva ken-
nen (waartoe hun een termijn van 6 maanden na hunne
benoeming verleend is), zullen zij een accoord voorstellen.
Die termijn mag wel verkort, maar zonder toestemming
Van de commissarissen, die het opzigt over alle handelin-
gen hebben, en zonder bewilliging van de crediteuren,
niet verlengd worden. Als de Curators dien niet in acht
nemen , verliezen zij hunne provisie (art. 46 I?. O.). Daar
de ondervinding echter geleerd had, dat een faillissement
6 maanden nog weinig gevorderd was, heeft men in
l772,bij een additioneel artikel, bevolen dat de curators
iia verloop van dien tijd eene uitdeeling pro rata zullen
doen, al kan nog geen accoord aangeboden worden; en
daarmede zullen zij alle zes maanden voortgaan.
Of de debiteur een accoord verdient doet niets ter
Zake. Men beschouwt deze wijze van beëindiging van het
Concurs als de beste voor de schuldeischers en het hangt
niet eens van den wil van den gefailleerde af; de curators
stellen het voor. Hasche i) zegt dat het eenige voor-
deel voor den failliet hierin gelegen is, dat het proces
nu vroeger eindigt; andere voordeelen heeft hij niet,
want meestal wordt hem niets overgelaten.
De privilegiarii zijn steeds van het accoord uitgesloten;
niet zoo de hypotheekhouders; maar men heeft toch zorg
gedragen dat hun toestand altijd beter is, dan die van
de hloote chirographarii.
Alle crediteuren worden in drie klassen verdeeld. De
eerste bestaat uit de helft van de hypothecarii, en wel uit
de oudste, de tweede uit de jongere, terwijl de derde
al de chirographarii omvat. Die verdeeling moet steeds
gemaakt worden, al ware er slechts één hypotheekhouder.
Is er nu zoo veel in den boedel, dat de eerste klasse
het dubbel van de derde en de tweede de helft meer
dan de derde kan ontvangen , dus naar de verhouding van
20 , 30 en 40 procent, (§ 48 P. O..) dan moet het ac-
coord aangenomen worden en helpt de M^eigering van
sommigen niets. Men zou dit voorschrift beter eene wet
over de verdeeling van de massa kunnen noemen, zegt
Hasche 2); de boedel wordt nu gelijkmatig verdeeld,
en het geval kan zich niet voordoen dat de hypotheca-
rii , die meest inwoners van Hamburg zijn, ten nadeele
van buitenlanders met den boedel gaan strijken.
Is er niet zooveel in den boedel, dan mag nog wel
een accoord voorgesteld worden, maar dan is er toestem-
ming van drie vierden der crediteuren noodig; het accoord
1) t. a. p. blz. 43.
%) t. a, p. blz. 351.
^ordt dan zelfs voor de hypotheekhouders verbindend. De
stemmen worden naar de vorderingen berekend; die min-
der dan 100 mark banko te vorderen heeft mag quot;niet
stemmen; van 100 — 300Ö heeft men eene stem; van
3000 —9000 twee; van 9000— 15000 drie; van 15000
fot 21000 vier; en daarboven vijf stemmen, maar ook
nooit meer. Bij dit accoord moet ook de verhouding van
20 , 30 en 40 l^ewaard worden (Cf. art. 50 F. O.) Kan
ook op deze wijze geen schikking getroffen worden, dan
moet de liquidatie plaats hebben; dit gebeurt echter ui-
terst zelden. Yoor de buitenlandsche crediteuren wordt
ook zorg gedragen; het was ook een van de voornaamste
\'redenen waarom men eene betere Faillitenordnung ver-
langde , dat men voor het behoud van het crediet, voor-
al ten opzigte van het buitenland, wilde zorgen. (Zie de
Inleiding.) Bij de opening van het Concours worden de
buitenlandsche crediteuren opgeroepen; later bij de raad-
pleging over het accoord weer; laten ze niets van zich
boor en, dan wordt hun deel in bewaring gesteld (art. 51
en 52 F. O.); zij worden als consentientes beschouwd,
even als de inlandsche crediteuren die niet opgekomen
zijn. Houden zij door ongegronde tegenspraak de uitdee-
lingen op, dan moeten zij alle kosten en bovendien de
interessen van het voorhanden zijnde geld a tempore litis
motae betalen.
Het tot hiertoe besproken accoord wordt tusschen de
crediteuren onderling gesloten. Art. 14 bepaalt dat,
boewei de debitor post declaratam insolventiam beschik-
king en beheer verliest, hij echter nog mag trachten zich
öiet de crediteuren te verstaan ; de bepaalde verhouding
moet ook dan in acht genomen worden, en curatoren en com-
missarii er kennis van dragen. Het strekt om bedrog,
waarvoor men zeer bevreesd was, te voorkomen. Art. 55
gaat ook alle Neben- und Winkel-Yergleicbe te keer.
Heeft iemand meer ontvangen „als der Accord im Munde
führtquot;, dan moet hij dit teruggeven, en zijne vordering
vervalt aan de armen. Over het gratificari creditoribus
zijn immer klagten gerezen, en niettegenstaande de ge-
strenge bepaling van art. 102 nquot;. 6 N. F. O., klaagt
Behrens i) nog in 1841, dat de kwade praktijken zoo-
zeer toegenomen zijn, dat de boedels, waaruit de credi-
teuren iets ontvangen, tot de uitzonderingen behooren,
en dat ze in de meeste gevallea niets opleveren; de
failliet krijgt later een deel van de goederen die hij op
zijde gebragt heeft terug, en leeft daar rustig van. Cf.
Hasche t. a. p. III. pag. 95 en 100.
Of de crediteuren later nog een „Nachmahnungs rechtquot;
hebben, hangt af van de klasse, waarin de failliet ge-
plaatst is. In het decreet dat het faiUissement voor
geëindigd verklaart, wordt hij namelijk in eene van de
drie klassen der boshafte, leichtsinnige of unglückliche
Failliten gerangschikt.
Alles wat aan de eersten toekomt, behoort aan de
schuldeischers; bovendien wordt criminaliter tegen hen
geprocedeerd. Zij beloopen eene infamerende straf; die
voortvlugtig zijn worden edictaliter geciteerd; er worden
Steckbriefen tegen hen uitgegeven, hun signalement in
couranten geplaatst, hunne namen op het zwarte bord
aan de beurs opgeteekend, en, na veroordeeling bij ver-
1) Einige Bemerkung en über Deckungen bei Eallissementen.
Hamburg,
stek, de „Scliandglockequot; over hen geluid. De leichtsin-
\'^ige faillieten zijn minder strafbaar dan de boshafte,
maar toch van alle eereposten en stadsbedieningen uitge-
sloten, tenzij zij dispensatie van den senaat verkrijgen,
öiogen zij geen makelaars zijn, Avaartoe de unglüMlehe
bij voorkeur benoemd worden, (Cff, art. 104 en 105 F. O.)
Van hunne schulden worden zij eerst dan vrij, wanneer
aan de 3 klassen van schuldeischers 80, 60 en 40
procent betaald hebben, of op den Winserbaum (de
schuldgevangenis) hun tijd doorbrengen, die naarmate
Van ^t geen zij hunnen crediteuren betalen, verschillend
is. Alle 5 jaren kunnen zij die aan het Nachmahnungs-
ïecht onderworpen zijn, door den praetor, op verlangen
ook van één der crediteuren, opgeroepen worden, om on-
der eede te verklaren, dat zij niet meer kunnen betalen.
Leven zij weelderig, dan worden zij bestraft; hij die
fijnen schuldeischers niet ten volle voldaan heeft, mag
geen rijtuig, geen liverei-bediende, geen eigen huis en
geen tuia in huur hebben. (Addit. art. 4). De ungllich-
Uche, die alles aan hunne schuldeischers cederen, moeten
geholpen worden: door die cessie worden zij van alle
Schulden vrij en zij mogen zelfs de noodige meubelen
kleederen voor zich en hun huisgezin behouden.
In een additioneel art. van 1773 vinden wij gewag ge-
blaakt van het overnemen der massa door een\' derde. Hij
die dit doen wil, moet zich binnen drie maanden aan-
hielden: 3/j van de crediteuren moeten er in bewilligen;
bet vermogen wordt dan getaxeerd, en zoowel de kooper
^is de failliet moeten zweren, dat er geen bedrog of
eoilusie heeft plaats gehad. Daarenboven moet de koo-
per lOo/g meer geven aan iederen crediteur, dan het deel
\'t welk dezen nit het alzoo gesloten accoord zal toekomen-
De verdeeling geschiedt, naar de verhouding van 20,30
en 40.
De leichtsinnige faillieten en nog veel meer de loshafts
blijven aan het Nachmahnungsrecht onderworpen, zoolang
niet 80, 60 en 40 pre. betaald is. .
In Hamburg is ook eene verschillende procedure voor
groote en kleine boedels voorgeschreven (art. 109 F. O);
kleine boedels noemt men die waarvan de schulden niet
meer dan 4000 mark bedragen. Zulke faillissementen
moeten altijd aussergerichtlich behandeld worden. Ze be-
hooren tot de competentie van den jongsten praetor.
Geeft iemand te weinig schulden op, opdat zijn boe-
del als kleine boedel beschouwd worde, dan wordt hij
daardoor alleen als boshaft gequalificeerd, en de zaak
naar den raad verwezen.
De geheele behandeling is zeer eenvoudig. Hasche
zou die bepalingen dan ook gaarne verder uit zien
strekken. De failliet heeft 8 weken om een accoord te
verzoeken; na verloop van dien tijd heeft er verkooping
én uitdeeling plaats. Wat de classificatie der schuldei-
schers, de behandeling van den failliet en het Nachmah-
nungsrecht betreft, gelden de regelen voor groote fail\'
lissementen voorgeschreven.
Hoewel deze Hamburgsche Verordening zeer vele nuttige
bepalingen beva,t en algemeen geprezen wordt, bestaat
daarin echter eene groote leemte, te weten, dat er geene
verificatie van de vorderingen ten overstaan van een reg-
terlijk ambtenaar (dat zouden dus de commissarii moeten
zijn) is\' voorgeschreven. Eeeds lang te voren was dit m
andere landen gewoonte. Nu moeten de curators na het
getroffen accoord (art. 52) nog een onderzoek naar de
g\'-eotheid en gegrondheid der vorderingen instellen, ter-
^ al de schuldeischers reeds te voren, wanneer er na-
^^elijjj; curators uit hun midden benoemd moeten worden,
stemregt uitgeoefend hebben (art. 4), en dat wel pro
^^to Yajjnbsp;g^jg ijgdrag hunner vordering
opgeven, dus zonder dat er genoegzame zekerheid he-
(ia^^ 2ij die werkelijk te vorderen hebben. — Cf.
Hasche II, pag. 389.
Ook in Frankfort kent men het accoord. Zie de FalL-
^i\'dming van 3 Julij 1708, vernieuwd in 1719. Merk-
Waardige bijzonderheden treft men daarin niet aan; de
^\'oorschriften zijn meest dezelfde die algemeen in Duitsch-
gelden.
^eer afwijkende bepalingen treft men in het Oosten-
^ijksche regt aan. Zie b. v. de allgem. Gerichts-Ordn.
vau 1732 § 354—356, en 361. Daar vinden wij bepaald
eene schikking .tusschen de crediteuren, waarbij som-
^^gen een gedeelte hunner vorderingen laten vallen,
plaats kan vinden dan wanneer een derde op zich
^eemt het overige bij te betalen, en wanneer dit voor-
® iger voor de crediteuren is, dan zich aan het vermo-
gen van den schuldenaar te houden.
Seliuldeischers die privilegie, pand of hypotheek heb-
zijn niet genoodzaakt zich met het accoord in te la-
\\ quot;\'wanneer zij zich aan hun pand willen houden. De
^veügen moeten zich aan de uitspraak van de meerderheid
rwerpen. Wanneer hierbij bedrog is gepleegd, is de
ö^er van ambtswege verpligt den bedriegelijken crediteur
Eender, Lehrbucli des Privatrechts. Frankfurt a/M. 1835.
3
ben
en de \'overige medepligtigen te vervolgen en die ver-
volging zal ook plaats hebben zoo dikwerf de schuldei-
schers meer dan l ^^/o verliezen. Zij die opgeroepen maar
niet verschenen zijn, worden niet geacht toe te stemmen.
In 1859 is voor kooplieden een bijzonder Concursver-
fahren tot stand gekomen, dat de strekking hebbende
om een accoord te doen treffen, den naam draagt van
„Yergleichsverfahren.quot; Men zie daarover Fi s c h e r - E1-
linger\'s Lehrbuch des Österreich Handelsrechtes, Wien
1860. p. 327 volgg. Yg. ook over de op 18 Julij 1853 voor
de ungarisch-österreichischen Kronländer und Siebenbür-
gen tot stand gekomen Concursordnung Mittermaier
(Archiv f. d. Civ. Pr. XXXYII. p. 286 vlgg.)
Het Concursregt zoo als dit vroeger algemeen in
Duitschland geldende was, oefende zijn gezag ook in
Pruissen uit. Enkele punten zijn later door afzonderlijke
wetten geregeld, maar altijd bleef het Concursproces de
grondslag. De eerste van die wetten was de Constitution
van 1718, tot bekorting der processen in der Churmark,,
die later nog door vele andere verordeningen gevolgd
werd, tot dat in 1780 het Corpus Juris Predericiani,
waarin ook de Concurs - Ordnung was opgenomen, in
werking kwam. ISTa de revisie in 1793 kwam hieruit
de Allgem. Gerichtsordnung voort.
Yddr, de opening van het Concurs stond het den de-
bitor vrij (een onderscheid tusschen kooplieden en anderen
werd nog niet gemaakt) buiten regten een accoord aan te
bieden. (G. O. Tit. 49 § 2). Dit moest dan door alle
schuldeischers aangenomen worden, indien het eenige kracht
wilde hebben; dwang was niet toegelaten. Yeelal lieten
de crediteuren zich hiertoe vinden, want eene bloote be-
dreiging dat men de Concurs-eröffnung wilde doen nitspre-
ken, verwekte zooveel schrik, dat men zich liever alle op-
■^fferingen getroostte, dan het zoover te laten komen. Dit
^\'as (ius geï^ gggj, geschikt middel voor hem die hedrog
quot;^^ilde plegen, i) Evenzeer kon het accoord ook reeds
\'^óór de opening van het Concurs gerichtlich getroffen wor-
maar ook dan was algemeene toestemming een ver-
mischte. Waren de voorstellen aannemelijk en was de ge-
failleerde te goeder trouw, dan moest de regter zijne over-
redingskracht bij de crediteuren aanwenden, In ieder geval
\'^oest later ook het geremitteerde betaald woorden. Werd
bet accoord verworpen, dan volgde de opening van het
Concurs, maar zelfs dan was alle mogelijkheid om eene
schikking te treffen nog niet benomen. Het kon toch
gebeuren - dat er aanbiedingen gedaan werden, geëvenre-
^igd aan \'t geen men bij de uitdeeling waarschijnlijk te
\'^^achten had, zoodat de crediteuren op die wijze veel
eerder hunne quota ontvangen zouden. Had men nu
■baarbij ook de Prioriteit der vorderingen in acht geno-
den , dan kon er over het voorstel geraadpleegd worden,
echter eerst nadat de actief- en passiefmassa bekend was
nadat de Liquidationste.rmin (verificatie) was afgeloo-
Stemden allen vóór, dan was de zaak geëindigd;
^aren er verschillende meeningen, dan . moest de meer-
eraeid beslissen. De crediteuren stemden in klassen;
ehalve de pand- en hypotheekhouders waren er 6 , die
geheel uit bevoorregten bestonden; de chirographarii maak-
-eJi eene 7de klasse uit, Men meende destijds het cre-
^ 1) Cff, Wentzel und Klose, Die Preussiselie Coucursordnung,
-ocr page 46-diet door het verleenen van privilegiën te moeten steunen.
Eerst stemde men in iedere klasse afzonderlijk; was de
meerderheid, berekend naar de vorderingen, of waar deze
gelijk stonden naar het personengetal er voor, dan werd
die klasse aangemerkt als tot het accoord toegetreden-
(§ 606). Waren de stemmen van alle klassen eenparig,
w^at de aanneming of verwerping betreft, dan was er na-
tuurlijk geene moeijelijkheid, maar was er verschil van
gevoelen, dan kon het gebeuren dat het accoord met
eene of meer klassen gesloten werd, zonder dat daarom
nog de overige er aan gebonden waren. Dit hing af van
den aard der gedane voorstellen. Bleek het uit den
toestand van de massa dat de weigerende klasse bij de
uitdeeling toch nooit aan de beurt zoude komen, dan
werd op dit votum niet gelet; de tegenstemmers konden
echter natuurlijk de zaak in regten voortzetten.
Om nu eenigsins met zekerheid te werk te gaan en
ieders vordering niet alleen op de juiste som te waarde-
ren , maar ook in de juiste klasse te plaatsen, scheen
het zeer noodig dat omtrent de prioriteit door een reg-
terlijk vonnis beslist werd; daarom was dit middel wei-
nig geschikt het proces te verkorten. Zulk een Klas-
sifikati ons-Urtheil kon niet terstond uitgevaardigd
worden; meestal verliep er veel tijd en waren er groote
kosten gemaakt, vóór dat dit kon geschieden. Ook kon
zich het geval voordoen dat de crediteuren niet tevre-
den met de hun aangewezen plaats, hierover weer een
proces begonnen.
Deze kunstmatige indeeling in klassen en de bepa-
ling dat ééne stem het geheele accoord kon doen vallen,
schijnen niet aan het doel beantwoord te hebben; daarbij
kwam, dat het uitgebreide voorregts-systeem aanleiding
tot vele onregtvaardigheden gaf. De schuldenaar had nu
slechts eene acte op te maken in bepaalden geprivile-
gieerden vorm, om daardoor den eenen schuldeischer boven
den ander te begunstigen, weêrkeerig verleende dan de
aldus bevoordeelde weêr zijne hulp bij het stemmen over
bet accoord.^ Om al deze redenen wilden de crediteuren veel
liever in eene schikking voor de opening van het Concurs
bewilligen, wijl zij dan meester waren zei ven de bepalin-
gen te maken die hun goed dachten. De ondervinding
heeft dan ook geleerd, dat staande het Concurs bijna nim-
\'^er een accoord tot stand is gekomen.
Deze leemte erkennende, was men er in Pruissen
reeds lang op bedacht, ze door eene nieuwe wet weg te
kernen. Eeeds in 1825 had men bij de regterlijke col-
iegiën berigten ingewonnen en eindelijk werd op 8 Mei
^855 eene nieuwe wet ingevoerd, die meer op de leest
Van de Fransche en van de onze geschoeid is. Men
beeft daarbij een onderscheid gemaakt tusschen het Con-
eurs, geopend over den boedel van een koopman en het
gewone Concurs. De voornaamste punten van verschil
zijn deze:
1°. dat het gewone Concurs onvermogen en niet alleen
Ophouden met betalen vordert;
2\'. dat er geen bepaalde dag van ophouden met beta-
len is;
8°. dat het gewone Concurs alleen op verzoek van de
schuldeischers en niet op dat van den schuldenaar zelf
geopend wordt;
4». dat het accoord daarbij van minder belang is dan
^^ den boedel van een koopmari;
5°. dat er in den boedel van een koopman met de
aanstelling van bet definitieve Yerwaltungspersoneel ge-
wacht wordt tot na de stemming over een accoord.
Yooral in êéa opzigt wijkt de wet van de onze af,
daarin namelijk dat zij eene afzonderlijke procedure voor-
schrijft voor kleine boedels, waar de schulden, na aftrek
van pand-en hypotheek - schulden , geen 1000 Thai er be-
dragen — iets wat ook bij ons vrij algemeen verlangd
wordt.
■ De overige voorname bepalingen dezer wet zullen be-
neden ter sprake komen.
;nbsp;In Engeland vinden wij als eerste statuut op de fail-
lissementen, dat van Hendrik YIII vermeld, uitge-
vaardigd in 1542, waarop in 1570 dat van Elizabetb
gevolgd is. Bij dit laatste is het eerst eene onderschei-
ding gemaakt, tusschen trader en non-trader. Later volg-
de nog eene groote menigte statuten, zich alle onder-
scheidende door gestrenge bepalingen, die eerst later
door mildere vervangen zijn. Zoo is nog in 1712 Ri-
:nbsp;chard Town, een kaarsenmaker , opgehangen, omdat hij
jnbsp;\'nbsp;zijne goederen verborgen had; in 1750 Alexander
1nbsp;Thompson en in 1761 John Perrot, omdat zij de
jnbsp;wijk genomen hadden. Bij zulke bepalingen is het na-
inbsp;tuurlijk dat men van schikkingen met schuldeischers te
inbsp;treffen, niets vermeld vindt. „Natuurlijkquot;, zegt Prof.
-ocr page 49-Holtius\'), „liad men die in Engeland ook, maarzij lagen
buiten de grenzen van liet faillietenregt en werden niet
Oüder het bestuur van den regter volgens wettelijke voor-
schriften gesloten.quot; Eerstin de act YI Geo. ÏY, Chap 16,
(1825) komen daaromtrent wettelijke bepalingen voor.
In 1849 zijn de verschillende vroegere statuten afge-
schaft, en voor zoo verre noodig hun inhoud opgenomen
een ad to amend and consolidate the Laws relating
Bankrupts.
^óór het tot stand komen van deze wet bestonden er
^^ acten, waarbij het bankroetregt geregeld werd. Be-
halve de verwarring, die hiervan natuurlijk het gevolg
^\'as, was de procedure zeer wijdloopig, zoodat eene her-
ziening dringend noodzakelijk was. Men kan er eenig-
sins over oordeelen, wanneer men zich al de vormen
herinnert, die in acht moesten genomen worden om ie-
öiand bankroet te doen verklaren. De Law Review
§eeft er de volgende beschrijving van: „I have to apply
to my solicitor, and, if I live in the country, to my
country-solicitor, to apply to his London agent to apply
to the clerks in the office in Quality-Court, to apply to
the Lord Chancellor to authorise me to prosecute my
complaint in the court were alone the substantial merits
my case can be inquired into , and after all, if, when
tbe fiat is obtained, there should, from any accident,
happen to be an error in it, even of the most trifling
^^ature, all the proceedings have to be gone over again,
ab initio.quot;
Wanneer een koopman bankroet verklaard was, \'t zij
1) t.
a. p. blz. 9,
-ocr page 50-op eigen verzoek, \'t zij na het plegen van een , .act of
bankruptcyquot;, dan kon hij, nadat er curators benoemd zijn,
nadat de verificatie heeft plaats gehad en hij zijn laatste
verhoor ondergaan heeft, volgens de wet van 1849, eene
schikking met de crediteuren treffen, die onder den naam
van „Composition after lanlruptcyquot;\' in section 230 en 231
besproken wordt. Een en twintig dagen vóór dat de ver-
gadering bijéén komt, moeter eene oproeping in de London
Gazette geplaatst worden. Yoor de aanneming is eene
meerderheid van V,o der aanwezige crediteuren noodig; heeft
men die verkregen, dan wordt er naderhand nog eene bijeen-
komst gehouden, en levert die tweede stemming hetzelfde
gunstige resultaat op, dan kan de regter de adjudication
of bankruptcy vernietigen en is het accoord voor allen
verbindend. De regter krijgt schriftelijk kennis van die
aanneming; hij kan ook vorderen dat reeds vóór de ver-
nietiging der bankroetverklaring eene zekere som aan de
crediteuren uitbetaald worde. Zij die minder dan 10 £,
te vorderen hebben, stemmen niet mede, maar hunne
vorderingen Mwden wèl in aanmerking genomen. De
buitenlandsche crediteuren wier vorderingen 50 £ of
meer bedragen, krijgen kennis van de vergaderingen, op-
dat ze zelven of bij gemagtigden hunne stem kunnen
uitbrengen. Het plegen van bedrog wordt streng gestraft;
is er b. v. een crediteur die zijne stem verkoopt, dan
verliest hij niet alleen\' het hoogere .bedrag, maar zijne
geheele vordering. De regter kan van den bankrupt een
zuiveringseed vorderen, waarbij deze verklaart niemand
in \'t geheim bevoordeeld te hebben.
Behalve deze schikking, die veel met ons accoord over-
eenkomt, kende men in Engeland nog andere overeenkom-
, waarvan tij die in verval van zaken was, gebruik
kon maken om het faillissement, of zoo als het daar
steeds heet, de „bankmptcy\'\\ te voorkomen.
Section 211 en volgg. bandelen over „arrangements
between debtors and creditors, under control of the Court.quot;\'
^^anneer een handelaar bemerkt dat hij zijne verplig-
tingen niet na kan komen, vraagt hij van de
bescherming tegen alle processen, en verlof om aan de
crediteuren den staat zijner zaken bloot te leggen en
hün een voorstel te doen; bevindt hij zich in arrest,
dan kan hij zelfs, wanneer hij geen bedrog gepleegd heeft,
daaruit ontslagen worden. De regter benoemt een official
assignee (curator), die de goederen van den debiteur in
bezit neemt en bestuurt; iedere zes maanden brengt deze
een verslag uit over den toestand waarin zich de boedel
bevindt, over de betalingen die hij gedaan heeft, enz.
De crediteuren moeten vervolgens hunne vorderingen
bewijzen, en de schuldenaar een balans opmaken, die hij
eede moet bevestigen. Na al deze voorbereidende
Werkzaamheden gaat men over tot de stemming over het
Voorstel; schenken Vs der stemmen, berekend naar de
Vorderingen en het personen-getal, hare goedkeuring er
^an, dan zal er weder eene tweede vergadering gehouden
Worden, waarvan aan hen die op de eerste niet versche-
den zijn, kennis wordt gegeven. Indien ook dan de ver-
mischte meerderheid verkregen is, zullen de crediteuren
bet voorstel onderteekenen , en de bekrachtiging van de
Court het voor allen verbindend maken.
De crediteuren behouden het opperbestuur; ontstaan er
later moeijelijkheden, dan worden zij daarover geraadpleegd
zal de meerderheid beslissen; alleen wanneer \'/? niet
op zulk eene zitting verschijnt, is ook de bewilliging
van den regter noodig. Zijn nu alle crediteuren voldaan,
dan wordt den debiteur een certificaat uitgereikt dat
dezelfde kracht heeft als een „certificate of conformityquot;
en hem van alle verdere aanspraken bevrijdt. Maar is
hem bedrog te wijten, is de balans met opzet bedriege-
lijk opgemaakt, dan vervalt het gegeven verlof tot het
doen van een voorstel, en wordt hij bankroet verklaard.
Voordeeliger nog dan deze schikkingen zijn de „arran-
gements by Deed\'\'. \') Gene worden onder toezigt van the
Court of Bankruptcy gesloten, maar deze zijn geheel aan
het goedvinden van de crediteuren zeiven overgelaten. In
zeker opzigt komen ze met onze onderhandsche accoorden
overeen, evenwel met dit groote onderscheid, dat de wet
ze uitdrukkelijk toelaat en vaste regelen voorschrijft, w-aar-
aan ze gebonden zijn. (Cf. sect. 224—2S0 der Wet van
1849.) Eene schikking tusschen een debiteur en % van
de schuldeischers die meer dan 10 te vorderen heb-
ben, over zijne verbindtenissen, de wijze van bevrijding,
de uitdeeling van den boedel, enz. is voor allen, ook voor
hen die hunne onderteekeuing niet gegeven hebben, ver-
bindend. Om echter eenigen waarborg tegen kwade trouw
en tegen eene fictieve meerderheid te hebben, krijgt zulk
een Deed voor hem die het niet onderteekend heeft eerst
kracht, drie maanden nadat hij van de opschorting van
betaling (suspension of payments) , en van de getroffene
schikking kennis heeft gekregen. Het maakt echter eene
uitzondering wanneer de schuldenaar binnen dien tijd
een certificaat van den regter heeft verkregen, inhou-
l)Cf. Wise, The Baiikrupt-Law-coüSoiidation-act. Loudon 1849.
-ocr page 53-deiide dat de vereisclite meerderheid het „arrangement\'^
heeft geteekend. Die verklaring is alleen van kracht,
Waimeer hij 14 dagen vóór de aanvrage aan het Hof
leder zijner crediteuren daarvan kennis geeft. Ook kan
omtrent die onderteekening, behalve door den regter, door
een Trnstee, wanneer die er is, of door twee van de
crediteuren getuigenis gegeven worden.
Hefc doel van deze schikkingen is natuurlijk, dat al de
goederen van den debiteur onder de crediteuren verdeeld
zullen worden , en Flat her vernieldt verschillende reg-
terlijke uitspraken, die een „deedquot;, waarbij een gedeelte
^an den debiteur werd gelaten, als niet geldig hebben
beschouwd.
Het is duidelijk dat zulke schikkingen niet ligt tot
stand zijn te brengen. Het is toch niet gemakkelijk eene
meerderheid van Vlt; der crediteuren te verkrijgen , en menig
koopman, die toch gaarne den regter buiten de zaak wilde
houden, moest er door verleid worden, eenige gefingeerde
crediteuren toe te laten, om daardoor de overige te dwin-
gen; werd zoo iets later ontdekt, dan was hij er nog
erger aan toe. In de wet kan men het echter niet an-
ders dan prijzen, dat ze dergelijke overeenkomsten aan
Vele voorwaarden bond.
Intusschen was men juist daarom met deze bepalingen
niet ingenomen: de wet beantwoordde niet aan het doel.
De privaat-overeenkomsten werden zonder kuiperij moei-
jelijk tot stand gebragt, en die onder toezigt van den
regter vv-aren aan te veel formaliteiten gebonden en zoo
1) The Law and Practice iu Bankruptcy, Londoa 1856. p. 62é.
-ocr page 54-gecompliceerd en kostbaar, dat men er zelden gebruik
van maakte, i)
Om die redenen en vooral omdat de wet van 1849 zoo
kostbaar in hare toepassing was, (zoo was o. a. aan de official
assignees en aan andere personen die in het faillissement
hun diensten moeten verleenen, geene vaste bezoldiging
toegekend; zij moesten zeiven hun rekening van kosten
inleveren) was eene herziening dier wet dringend nood-
zakelijk. Daartoe is men in het vorig jaar overgegaan;
op dennbsp;October 1861 is een nieuw Statuut, 34
-en 25, Victoria C. 134, in werking getreden.
Zooveel men tot hiertoe over deze nieuwe M^et, die
door Lord Westbury is voorgesteld, heeft kunnen oor-
deelen, verdient ze allen lof wegens de vele verbeteringen
die zij heeft ingevoerd. Eene eerste verbetering is, dat
zij zonder onderscheid op kooplieden en niet kooplieden
toepasselijk is; beiden kunnen bankroet verklaard worden,
maar de laatsten alleen, wanneer zij eene daad gepleegd
hebben bij de wet aangeduid, waardoor ook zij aan de
bepalingen van de bankroetwet onderworpen worden.
(Section 69.) 2) Zooals het nu is, kan bijna iedereen
bankroet verklaard worden, zoo als wij dan ook in de
Gazette of Bankr. bij eengenoemd vinden personen van
den meest verschillenden stand en werkkring, 0. a. een
kapitein van het leger, verschillende regtsgeleerden, een
schoolmeester, een zangmeester, bakkers, kleermakers,
een verslaggever van een nieuwsblad, \'personen zonder
betrekking, enz.
1)nbsp;Zie Gazette of bankruptcy van 15 Eebr. 1862.
2)nbsp;Zie A r c h b 0 1 d , TheJLaw of bankruptcy and Insolvency, 1861.
3j Zie 0. a. het nommer van 9 Nov. 1861,
-ocr page 55-De procedure is veel eenvoudiger gemaakt en de kos-
ten zijji ygg]^ verminderd. Sedert de invoering van de
ßieuwe wet is dan ook het aantal failliet-verklaringen
sterk toegenomen. Dat het grooter moest worden is te
begrijpen, als men bedenkt dat de verklaringen, die
Vroeger door niet-kooplieden bij „the court for the relief
of insolvent debtorsquot; aangebragt werden, nu geen plaats
^eer hebben, maar ieder ,,bankruptquot; wordt.
Wanneer een schuldeischer zijn schuldenaar bankroet
Wil bebben Verklaard, moet hij ten minste 50 £, te
Vorderen hebben; zijn er twee crediteuren die daartoe
eene petitie indienen, dan moet hunne vordering 70
zijn er drie, dan 100 £ bedragen; ook kan de debiteur
Zelf een verzoek indienen. Is hij reeds voor schulden ge-
Vangen en zoo arm, dat hij de kosten, die op eene ad-
ü\'idication of bankruptcy vallen, niet kan voldoen, dan
hij zijn verzoek in forma pauperis (pro deo) doen:
^ij legt dan eene beëedigde verklaring voor den cipier
dat hij niet in staat is de kosten te betalen.
He cipier (goaler) van iedere gevangenis moet op den
van elke maand een verslag opmaken van al de gevan-
genen en van de redenen wakrom ze bij hem in bewa-
^^quot;g zijn . (Sect. 100). \') Yervolgens zal zich de griffier
Van the Court, Country- of District-Court, naar die ge-
vangenis begeven en bij i\'ederen gevangene een onder-
^oek instellen naar zijne schulden en baten; hij zal zulk
®en gevangene bankroet mogen verklaren, hem voorloo-
P^ge bescherming verleenen, en in vrijheid doen stellen.
(®ect. 101.) Deze moet zich echter daarop bij den reg-
^^ Zie Archbold, t. a. p., p. 54.
-ocr page 56-ter aanmelden, om op een bepaalden dag aan een na-
der onderzoek onderworpen te worden; doet hij dit niet,
dan is dit misdemeanor, en zal hij tot 3 jaar gevange-
nisstraf kunnen veroordeeld worden. Verschijnt hij daar-
entegen wel, dan zal hij vrij zijn van arrest, of zoo hij
reeds gevangen was, onbepaald of beperkt ontslagen
worden.
Tot op de keuze van de creditor\'s assignees (curators
door de schuldeischers gekozen), Mwdt de administratie
des boedels door den official assignee gevoerd. Na de
benoeming van dezen laatsten en nadat de bankroet
„lias surrenderedquot;, wordt er eene zitting gehouden en
moeten de crediteuren hunne vorderingen bewijzen. De
meerderheid der crediteuren, naar het bedrag der vorde-
ringen berekend, kan op zulk eene vergadering ter veri-
ficatie, of ook op eene latere, een voorstel, dat ten behoeve
van of door den bankroet gedaan wordt , aannemen en
beslissen dat de procedure gestaakt en de boedel op
zulk eene wijze als zij- goed vinden, vereffend zal worden.
(Sect. 110.)
Hierdoor is de meerderheid der crediteuren gelegenheid
gegeven, een\' boedel, waarmede reeds de legter gemoeid
IS geweest, nog aan zijn gezag te onttrekken, zonder
dat er eenige zekerheid bestaat, dat het door haar genomen
besluit op goede grondslagen berust. In de Gazette of
Bankr. van 23 April 1862 komt een vonnis voor, waarbij
beslist is, dat de regter onbevoegd is onderzoek te doen
naar het al of niet voordeelige van de door den bankrupt
gedane voorstellen; alleen wanneer er onregt of bedrog
gepleegd is, mag hij tusschen beide komen.
De official assignee, op waen de goederen reeds waren
-ocr page 57-overgedragen, moet die nu weer afgeven, om volgens
het besluit door de meerderheid genomen, bestuurd en
Verdeeld te worden. Hoewel de regter, zoo als wij za-
gen , niet bevoegd is zich met die zaken in te laten,
kan\' toch hij later van den bankrupt, wanneer deze een
quot;\'■rJer of discharge verzoekt, het bewijs vorderen, dat hij
getrouwe opgave van zijn vermogen gedaan heeft. i)
Wij moeten nu nog stilstaan bij de andere manier om den
hoedel te vereffenen, zonder dat men de gewone procedure
hankroet-zaken voorgeschreven, volgt. ,Wij vinden die
beschreven in Sect. 185—191 der wet, onder den naam
^\'^n deed, of arrangement or composition. De Gazette
Bankr. is er zeer mede ingenomen. De zaak komt
hierop neder: de crediteuren kunnen op eene eerste of
latere vergadering beslissen dat de liquidatie op eene
bijzondere wijze, zonder tusschenkomst van den regter,
plaats hebben. Het Hof moet hierin bewilligen en
het besluit, als voor allen wenschelijk, goedkeuren; daar-
^^e is echter eene acte noodig, waarbij der crediteu-
, naar de vorderingen en het personen-aantal berekend,
Zich voor deze wijze van liquidatie verklaren. De regter
stelt vervolgens een onderzoek in, en vindt hij de tegen-
^^\'erpingen der niet toestemmende crediteuren ongegrond,
dat alles te goeder trouw is tot stand gebragt, dan
t) Hoe meu zelf in Engeland over deze bepalingen van Seciion 110
\'^^ï^kt, kan ons blijken uit de Gaz. of Bankr. van 15 Eeb. 1862. „It
l^i^y be hopedquot; , lezen wij daar, „that when the Bankruptcy-act 1861
^ all come to be amended, or shall be reconstructed in a consoli-
lon-staiute, Section 110 may be wholly omitted, as answering
° purpose, which is not more efficiently and more satisfactorily
j^^coïnplished by Sections 185—191 of the act, and as leading to
quot;^\'inHe complications.quot;
zal hij het besluit bekrachtigen en tevens de bankroet-
verklaring vernietigen.
Gewoonlijk worden trustees (curators) benoemd om
aan zulk een deed uitvoering te geven. De regter kan
den bankrupt onder eede hooren over de zaken zijn\'
boedel betreffende en ook andere personen, die men
verdenkt goederen daartoe behoorende, onder zich te
hebbeu, ondervragen. Ontstaan er geschillen over de
uitvoering, dan moeten die aan de beslissing van de
„Court^\' onderworpen Avorden. Deze bepalingen worden
algemeen geroemd, omdat ze de gelegenheid geven alles
buiten het Hof af te doen, en toch genoegzame waar-
borgen opleveren dat niet eerlijke crediteuren het slagt-
offer worden van anderen, die onder den schijn eener
minnelijke schikking den bankroet eene remissie toestaan, \'
nadat ze reeds vooraf door hem zijn schadeloos gesteld.
Zulke geheime bedingen zijn volgens Shelford\'\'^) nie-
tig. „k. debtor, zegt hij, ,,may recover back money, which
he has been compelled to pay in consequence of any pri-
vate bargain with a creditor.quot; Bij ons is daarentegen
de condictio voor het reeds betaalde uitgesloten.
Een voornaam verschil tusschen deze wijze van vereffe-
ning en die van Sect. 110, bestaat hierin, dat volgens
deze laatste het voorstel door of van wege den bankrupt
gedaan wordt, volgens sectie 185 daarentegen het besluit
van de crediteuren uitgaat en daarenboven bekrachtiging
van het Hof vereischt. Ook zal het Hof alle quaesties,
)
1)nbsp;Cf. Shelford, The Law of Bankruptcy and Insolvency,
London 186-2.
2)nbsp;t. a. p. p. 625.
-ocr page 59-die daaromtrent later mogten ontstaan, volgens de wet
de praktijk beslissen.
Oiß op bovengenoemde wijze een boedel te kunnen ver-
effenen, moet reeds de faillietverklaring uitgesproken zijn.
ï^venwel ook de wet van 1861 geeft, even als, die van
1849, middelen aan de band om, eene overeenkomst te
sluiten,nbsp;^^t het nog zoo ver gekomen is. ■—■ In
®cct. 192 vlgg. worden die beschreven; zij komen daar
Voor onder den naam van „Trust Deeds for benefit of
\'^\'\'\'editors, composition and inspectorship Deeds executed
h a debtorr
_ worden niet minder dan 7 vereischten voor de gel-
\'ligheid gesteld; het merkwaardigste daarvan is wel de
bepaling omtrent de meerderheid, die hier weêr eene
pheel andere is dan elders: namelijk eene meerderheid
^^ aantal, vertegenwoordigende y^ der vorderingen van
^ Crediteuren wier schulden 10 £ of meer bedragen.
is dezelfde die de Pransche wet vordert voor de
^^imeming van het accoord,, met dit onderscheid dat hier
(i\'i Engeland) de kleinere crediteuren geen stemregt heb-
Binnen 38 dagen na de aanneming moet het ac-
^ord. geregistreerd worden, na te voren gezegeld te zijn.
^quot;egistratie-kosten van ieder accoord bedragen 10 shil-
daarenboven moet er een ad valorem stamp-duty
^^^^ 5 shilling op elke 100 £ betaald worden, ech-
(Jat het maximum 300 £ is. Daar velen
kosten te hoog vinden, sluiten zij liever zulk
overeenkomst zonder de acte te doen registreren,
oenoemen dan de trustees mondeling. Zoo doende
stellen zij zich echter bloot aan het gevaar dat al het
handelde nietig wordt verklaard, omdat de ^vet uit-
4
-ocr page 60-drukkelijk cle registratie vordert, i) Ka het sluiten van
zulk een „deedquot; hebben de crediteuren, ten opzigte van
elkaar en van den debiteur, dezelfde regten alsof eens
bankroetverklaring was uitgesproken. Zij kunnen op de
zaken van den schuldenaar toezien en zorgen dat hun
dividend niet vermindert ten gevolge van onwettige han-
delingen. Alle bezittingen van den debiteur gaan over
op de trustees; het is iets geheel abnormaals dat dit ten
gevolge van een onderhandsch accoord geschieden kan;
bij ons is dit zelfs niet het gevolg van het geregtelijk
accoord, dat meestal den failliet weêr aan het hoofd van
zijn\' boedel plaatst.
Wat het stemregt betreft, verdient het nog opmerkingj
dat onder de crediteuren die dit regt hebben , ook zij
medegerekend worden die mortgages of andere zekerheid
hebben, echter niet dan na aftrek van de waarde van de
hypotheek , enz. (Sect. 97.)
Het kan voor den schuldenaar dikwijls moeijelijk zijn
de vereischte meerderheid van alle crediteuren te verkrij\'
gen, omdat er veelal wissels door hem zijn afgegeven j
geaccepteerd of geëndosseerd , waarvan hij de houders niet
kent. In dat geval zal het, volgens Sect. 200, voldoen-
de zijn wanneer hij eene meerderheid, vertegenwoordi-
gende Yi der overige vorderingen erlangt.
Daar zulk een „trust deedquot; partijen in dezelfde verhouding
plaatst alsof de debiteur bankrupt was, worden ook alle
geschillen die er uit ontstaan bij het Hof aangebragt;
maar de gewone onkosten behoeven hier niet betaald te
worden. Men volstaat met de betaling van de ad valo-
1) Cf. Gaz. of Bankr. van 8 Jan. 1862.
-ocr page 61-stamp-dïdy in eens : wil men die ontduiken om^dat
te bezwarend schijnt, dan verliest men het regt van
op the Court of Bankiuptcy.
^ ÏQ het algemeen schijnt men in Engeland met deze
^palingen nog al ingenomen te zijn. In de Gazette of
. ^dkruptcy van 14 Mei 1862 wordt vermeld dat sedert de
Invoering der nieuwe wet, 1503 zulke „trust deeds\'\' geslo-
^ ^yn, waardoor dus telkens een faillissement is voor-
dit is zeker zeer aanzienlijk, wanneer men in aan-
^erking neemt dat gedurende datzelfde tijdsverloop 5429
^HKroetsverklaringen zijn uitgesproken.
De wet van 1861 geldt alleen in Engeland; Schotland
^^^ Ierland hebben hunne eigene wetten.
§ 4. Frankeijk.
^ Iq het oude Eransche regt waren de accoorden niet in
Wetgeving opgenomen. Bestaan hebben zij zeker wel,
\'lamelijk
de vrijwillige, die de debiteur door over-
\'\'dingskracht of andere middelen van ziine crediteuren
Wist f .nbsp;.
^^ te verkrijgen. Zoo zegt o. a Savary (le parfait
^\'^gociant, p. 766 der Holl, vertaling, Amst. 1700), ge-
van het verschil dat er bestaat tusschen hen
® door ongeluk failleren en de eigenlijke banquerou-
j^lj \' ^at hij dikwijls gezien heeft, dat een schuldenaar
vronbsp;crediteuren bijeen riep, hun uitstel van betaling
daa ^\'nbsp;belofte van latere geheele voldoening, en
^da door anderen het gerucht liet verspreiden, dat
-ocr page 62-het met zijne zaken zoo slecht was gesteld, dat men zoo-
hij kwam te sterven, alles verliezen zou. Dit joeg den
crediteuren natuurlijk schrik aan en bewoog hun niet
zelden een voorstel aan te nemen, waarbij hun dadelijke
voldoening van drie vierden of de helft hunner vorde-
ringen , tegen kwijtschelding van het overige, aange-
boden werd.
In de Ordonnantie van 1673 komen de accoorden voor
onder den naam van Contrats d\'atermoiement. Yódr dat zij
tot stand kunnen komen, moet er een balans opgemaakt
worden, opdat men de activa en passiva kan overzien De
failliet is verpligt zijne boeken open te leggen , die be-
hoorlijk, op de door de wet voorgeschreven wijze, moeten
gehouden zijn. (Art. 1. Tit. XI. Ordonn. v. 1673). De
crediteuren benoemen vervolgens eenigen van de bekwaani-
sten uit hun midden tot Syndics, om het bewind over de»
boedel te voeren. Wanneer % van de crediteuren, be-
rekend naar de vorderingen, hunne stem aan het accoord
geven , wordt het, niettegenstaande het verzet van het ove-
rige V4 gedeelte, door den regter bekrachtigd (art. 6 en 7.)
De gepriviligieerde en de hypothecaire schuldeischers
kunnen er niet in hunne regten door verkort Avorden-
Zij behouden hunne geheele vordering, tenzij er eene
vrijwillige remissie plaats heeft (art. 8). Wat eindelijk
de schuldeischers betreft die bij de beraadslagingen over
het accoord niet tegenwoordig zijn geweest, voor hen is?
zoo zij althans niet behoorlijk zijn opgeroepen, de gö\'
troffen schikking niet verbindend. \')
1) Cf. Bécane, Commenlaire sur l\'Ordonnance du Commerce
de 1673, par Joua se; Poitiers 1828, p. 265.
-ocr page 63-Volgens Savaryi) kan de failliet na het accoord niet
\'^cer aangesproken worden, maar zijn geweten moetliem
dringen ook liet geremitteerde te betalen.
Accoorden zijn alleen ten behoeve van den ongelnk-
schuldenaar toegelaten, „vermits een bedriegelijke
^nkeroetier arger is als een struikrooverquot;. Zoo bepaalt
ook art. van de Ordonnantie: „Les banquerou-
frauduleux seront poursuivis extraordinairement et
Pünis de mort.quot;
^P deze Ordonnantie, waaraan reeds verschillende an-
\'^ere Waren voorafgegaan, zijn later nog een aantal ver-
^\'\'deningen gevolgd, meest alle betrekking hebbende op
brieven van respijt en andere onderwerpen. Men ver-
^•^\'iinde echter te voorzien in de leemte, die wij ook in
® Hambiirgsche Failliten-Ordnmig hebben opgemerkt,
de verificatie der vorderingen, die steeds als nood-
^^kelijlf beschouwd is om bedrog te voorkomen, niet
was gemaakt; de failliet had slechts eenige
S^fingeerde vorderingen op te geven, om daardoor de
^^erige crediteuren tot zwijgen te brengen. Bij de Ordon-
^^ïitie van Lodewijk XV, van 11 Januarij 1716 werd
de „affirmationquot; der vorderingen tot vereischte gesteld,
l^^^ar toch werd eerst door de Declaratie van 13 Septem-
ber
1739 geheel in hefc besfcaande misbruik voorzien.
^aïhij \\Yerd bepaald dat er geene beëediging van
Vordering en geen homologatie van een accoord
plaats hebben, wanneer de vorderingen niet vooraf
Jj t. a. p. blz. 803.
Cf. 8 a V a r y t. a. p. blz. 803.
^ Cf- Bécaae, t. a. p. blz. 270,
ten overstaan van de „juges consulsquot; geverifieerd waren.
De schuldeiscliers die daarvoor niet zorgden, zouden van
al liunne regten vervallen zijn, terwijl tegen den debiteur
eene extraordinaire „procédure en banqueroute fraudu-
leusequot; werd ingesteld.
De declaratie van 1716, waarvan wij zoo even gewag
maakten, bevat nog de volgende merkwaardige bepaling:
„Quand un contrat, portant remise et atermoiement de la
part des créanciers, a été passé en bonne forme ou homo-
logué en justice, à cause du refus de quelques-uns d\'entre
eux, tous ces créanciers n\'ont plus d\'action contre leur
débiteur, quand même il deviendrait dans la suite richequot;
Hetzelfde was wel, zoo als wij zagen, reeds vroeger door
Sa vary geleerd, maar was toch tot nog toe niet door
een uitdrukkelijk voorschrift vastgesteld.
De Ordonnantie van 1673 had de regtsmagt in zaken
van faillissement aan de „juges royauxquot; opgedragen; dit
werd veranderd bij eene declaratie van 10 Junij 1715;
die de juges consuls als de bevoegde regters voor al
wat op het faillissement betrekking had, bepaaldelijk ook
voor de homologatie der accoorden aanwees. Alleen
voor de stad Parijs werd hierop eene uitzondering ge-
maakt.
Verscheidene opvolgende declaratiën bestendigden de
regtskracht der zoo even genoemde van 1715, die oor-
spronkelijk slechts voor één jaar zou gelden. Zoo ongeveer
bleef de toestand tot op de revolutie. Na allerlei pogin-
gen tot codificatie, kwam, zooals bekend is, in September
1807 de Code de Commerce tot stand, waarvan het derde
Boek, „des faillites et banqueroutesquot;, verschillende voor-
schriften over het accoord bevat, lieeds in 1827 zag men
de noodzakelijkheid in dat derde Boek aan eene her-
ziening te onderwerpen, en na vele beraadslagingen
kwam eindelijk in 1838 de nieuwe regeling tot stand,
die veel beter dan de vroegere, zelfs in menig opzigt
boven onze eigene wet de voorkeur verdient. Wij komen
daarop beneden terug.
l^^a de herziening van 1838 zijn er, gedurende korten
tijd, nog twee exceptionele wetten in werking geweest,
die wij. met een paar woorden moeten vermelden.
De handels-crisis die het noodzakelijk gevolg was der
omwenteling van 1848, had een aantal kooplieden in de
^Noodzakelijkheid gebragt hunne betalingen te staken,
^^n begreep toen zijn toevlugt tot buitengewone maat-
^\'ögelen te moeten nemen. Eeeds den 19 \'-» Maart 1848
Vaardigde daarom het yoorloopig bèwind een decreet uit
Waarbij, met het oog op den hagchelijken stand van
Zaken, de regtbanken van koophandel voorloopig gemag-
tigd
werden aan ieder koopman die het verlangen mögt,
uitstel van betaling {sursis) toe te staan, tengevolge
Waarvan hij gedurende drie maanden tegen alle vervol-
gingen zou gevrijwaard zijn. Het verleenen van dat uitstel
^as aan zekere voorwaarden gebonden; bij het vonnis
®^oesten namelijk commissarissen benoemd worden die
\'^lle handelingen, welke in het belang der crediteuren
Noodig waren, op eigen gezag zouden verrigten. Zij mog-
t^ö echter de zaken van den schuldenaar niet voortzetten ;
Zoo er uitdeelingen mogelijk waren, zouden die door de
^^gtbank of door een van hare leden geschieden; de koop-
plan zelf mögt geene betalingen doen.
Dit decreet beantwoordde geenszins aan het doel; de
benoemde commissarissen waren bestemd om het opzigt
te houden, maar stonden tocïi op liunne beurt weêr on-
der het opzigt van den regter; zelfstandig konden zij
niet optreden, en waren zoo, gelijk Bravard-Yeyriè-
res teregt opmerkt, niet in staat „ni de faire le bien
ni d\'empêcher le mal/\'
Sommigen wilden daarom het decreet weêr afgeschaft
hebben; anderen daarentegen verlangden er meerdere uit-
breiding aan te geven. Zoo Averden er, door Jules !Pa-
vre en anderen 2) verschillende voorstellen ingediend om
zoogenaamde „Concordats amiablesquot; intevoeren. De strek-
king daarvan was deze : men wilde aan kooplieden, wier
zaken ten gevolge van de politieke\'gebeurtenissen achter-
uit waren gegaan, de bevoegdheid toekennen , om buiten
faillissement, met de crediteuren schikkingen te treffen,
die, wanneer zij door de meerderheid werden aangenomen,
voor allen verbindende zouden zijn. Al die voorstellen
echter werden verworpen. Niemand bestreed ze heviger
dan Br avard-Veyrière s, die aantoonde dat zulke
concordats amiables niet alleen ondoelmatig waren, maar
ook dat alle mogelijke waarborgen die in het faillisse-
ment gelegen zijn, er aan ontbraken; er was: „ni juge-
ment déclaratif, ni dessaissement, ni bilan régulier, n^
inventaire, ni vérification de créances\'quot; s) Zoo scheen er
niets tot stand te zullen komen, totdat eindelijk op
den sagten Augustus 1848, door de Nationale Vergadering
een voorstel van het Comité van Wetgeving werd aange-
nomen , dat hierop neêrkwam :
1)nbsp;Des concordats amiables, rapports, discours etc. Paris 1848, p.33.
2)nbsp;Renouard, Traité des faillites et banqueroutes I pag. 1S3.
3)nbsp;t. a. p., pag. 6.nbsp;^^
-ocr page 67-Allen die van den Sénten Pebniarij af tot op de pro-
^ölgatie van liet tegenwoordige decreet, hadden opgehou-
den te betalen , zouden wel aan het derde Boek van den
^ode de Commerce onder\\yorpen zijn, maar de qualifica-
ti® en de onbekwaamheden van gefailleerden zouden hen
dan eerst treffen, wanneer de regtbank w^eigerde hun ac-
^oord te homologeren, of bij de homologatie den debiteur
Van die qualificatie niet uitdrukkelijk ontsloeg (art. 1).
2 betrof de „concordats amiablesquot;. Er werd aan
lederen schuldenaar vergunning verleend, om wanneer de
helft zijner schuldeischers, vertegenwoordigende der vor-
^eriügen, in zulk eene schikking bewilligde, bij de
■^\'egtbank een verzoek in te dienen om bevrijd te blijven
^an de verzegeling des boedels en het opmaken van den
In dat geval zou de debiteur het beheer
zijn vermogen mogen behouden en met de be-
noemde Curators zamenwerken tot de liquidatie van zijn
boedel; maar hij mogt in geen geval nieuwe schulden
üiaken.
Juist dit laatste maakte dat het decreet geen doel trof
schuldenaar werd op die wijze niet geholpen , en zijn
eiediet bleef verloren. Er Avas dus niets gewonnen. Eeeds
®pden 27 November l8é8 was het decreet van 19 Maart:
^\'^getrokken,
en nu w-erd ook dat van 22 Augustus 1848,
^^er de concordats amiables, buiten werking gesteld door
Wet van 12 November 1849, Het decreet had dan
quot;^ok tot allerlei bedrog aanleiding gegeven. Zoo was het
a. een zeer gewone kunstgreep geworden dat de koop-
om het decreet in te kunnen roepen, bedriegelijk
^\'^^^^\'endde dat hij reeds opgehouden had te betalen op
tijd, dat daarvan nog geen schijn of schaduw bestond.
„Si les auteurs du décret,quot; zegt Dalloz i), „avaient pu
prévoir l\'extension exorbitante qu\'on lui a donnée, ils
n\'auraient pas manqué de fixer expressément eux-mêmes
une époque rapprochée, à partir de laquelle nul n\'aurait
été admis à en invoquer les dispositions.\'^
§ 5. ISTederlae-d.
In de oudste Placaten van Karei V, van 1540 en 1544,
vindt men alleen bepalingen om de accoorden , die toen
reeds in de praktijk gebruikelijk waren, te keer te gaan.
Zoo zegt art. 3 van het Placaat van 1540, dat „alle con-
tracten gesloten met bankeroeten en fugitiven, \'t zij van
quijtschelding van heurlieder schuld of een deel van dien
.......zullen wezen nul ende van onweerde,quot; terwijl
art. 35 vau het Placaat van 1544 geen brieven wil verleenen
om het appoinctement gemaakt door den schuldenaar „mette
meeste partije van zijne crediteurenquot; te bekrachtigen, zoo
verre men daarbij een deel van de schuld kwijtscheldt, enz.
Eene eeuw later veranderde men van meening en vond
het beter wettelijke regelen op het stuk van accoord vast
te stellen, dan het geheel aan de praktijk over te laten.
De Staten van Zeeland o. a. wilden een middel aan de
hand geven, dat zoowel voor den debiteur als voor de
crediteuren voordeelig zou zijn, en strekken moest om te
verhoeden, dat hij die door ongelukken was te gronde
gerigt, bij vereffening van den boedel alles zoude ver-
liezen. Het geschiktste middel daartoe was het accoord,
1; Répertoire in, voce Faillik uo, 41,
-ocr page 69-dat echter nooit aan „maiitieuse en bedriegelijke ban-
keroetiersquot; kon te stade komen. Dezen tocb zouden veel-
ttieer overeenkomstig de placaten van Keizer Karei beban-
dßid, en „met den bast ofte galgequot; gestraft worden.
In art. 1 van bun Placaat van 11 December 1649 wordt
bepaald dat iemand een accoord mag sluiten, \'t zij zijn
faillissement openbaar is of niet, ten \'overstaan van één
meer Wethouders, na vooraf zijne crediteuren opgeroe-
pen te hebben. Het wordt verbindend zoodra Vi der
schuldeischers, vertegenwoordigende quot;Va der vorderingen,
cf omgekeerd, hunne toestemming geven , echter niet voor
ben die pand of verzekering hebben, of anderzins „in
bunne \'t achterheyt zijn geprivilegieerd.quot; Ontdekt men
liaderhand bedrog , dan zullen de Keizerlijke Placaten hun-
dc toepassing vinden, en heeft een crediteur eene gefin-
geerde vordering aangebragt, of het bedrag bedriegelijk
■^erhocgd, dan is hij gehouden het te kort van alle schul-
den te betalen; daarenboven wordt hij naar bevind van
Zaken gecorrigeerd. Is de failliet aan dit bedrog mede-
pligtig, dan verliest hij al de voorregten van het accoord
(art. 5). jjgt accoord moet aan alle schuldeischers gelijke
N\'^gten waarborgen; bevoordeeling van den een ten na-
deele van de overigen, doet dien scliuldeisclier zijne vor-
dering verliezen en bovendien moet hij het vierdubbel
bedrag daarvan ten behoeve van den boedel betalen. De
bevoegdheid die de koopman door het faillissement ver-
loren heeft, krijgt hij na het gesloten accoord terug; hij
®ag dan weêr handel drijven en herneemt het beheer
zijn boedel.
1) Groot-Placaatboek X. blz. 407.
-ocr page 70-Dit Placcaat is later, bij resolutie van 27 Janij 1776
bekrachtigd. Daarbij werden nieuwe en gestrenge bepa-
lingen tegen de frauduleuse bankroetiers vastgesteld, omdat
er, niettegenstaande de bestaande Placaten, vele slinksche
handelingen plaats hadden, vooral bij het aangaan van on-
derhandsche accoorden en conventiën, die alzoo voor de
justitie werden verborgen gehouden. De bepalingen over
het accoord zijn dezelfde gebleven. Uit art, 12 blijkt dat
de meerderheid die in het Placaat van 1649 bedoeld wordt,
die is van alle crediteuren en niet alleen van de ter verga-
dering aamvezige. Transporten en cessiën ten voordeele
van crediteuren of echtgenoot gedaan, zijn streng verboden.
In Holland hielden de Staten zich, bij resolutie van 1596,
aan de wetten van Karei V, maar al spoedig werd dit
regt door de steden gewijzigd en werden er op verschil-
lende plaatsen desolate boedelkamers opgerigt. De eerste
was die te Amsterdam, opgerigt in 1644, bekrachtigd bij
Resolutie der Staten van Holland en West-Yriesland, van
13 Sept. 1659.
Er waren toen te Amsterdam 5 personen die als com-
missarissen bij de kamer directie voerden. Zoodra een boe-
del door afsterven of failleren komt te vallen, moeten
twee hunner, vergezeld door den secretaris, zich naar
de woonplaats van den schuldenaar begeven, om zich
van de boeken, papieren, enz. te verzekeren. Na de
inventarisatie worden vervolgens, curators benoemd,
die zich van al de goederen van den failliet, M\'aar ook
gelegen, zullen meester maken. Daarna wordt aan den
1) Groot-Placaatboek IX. blz. 530.
g) Groot-Placaatboek IV. blz. 479,
failliet een termijn van 6 weken, of zooveel langer als
Commissarissen goedkeuren zullen, toegestaan, om een
accoord voor te stellen; diezelfde bevoegdheid is aan de
quot;Grienden van den overledene geschonken. In dien tus-
schentijd blijft de boedel zoo als hij is. De failliet en
de erfgenamen van den overledene mogen hunne credi-
teuren ter kamere van desolate boedels oproepen, om
^aar, na voorloopige inlichtingen over den toestand van de
inassa, over te gaan tot het sluiten van een accoord. De
lüeerderheid die gevorderd wordt, komt overeen met die
^an het Zeeuwsche Placaat van 1649 (de Ordonnantie
^oor de desolate boedels binnen Dordrecht, van 1668, stelt
tlie op % van de crediteuren en vorderingen); al de cre-
diteuren moeten hunne „schuld en achterwezen\' voor de
commissarissen justiliceren (art. 9). Indien het accoord
door borgtogt verzekerd is en de meerderheid het door
enderteekening heeft bekrachtigd, wordt de boedel van
de kamer ontslagen. Het bedrag dat aan de crediteuren,
die nog niet geteekend hebben toekomt, wordt in handen
quot;^\'an de commissarissen gesteld, die het voor hen zullen
bewaren tot dat ook zij komen teekenen.
Deze Ordonnantie is later vervangen door die van
1777. (Handv. van Amsterdam, Supp. II blz. 102.)
Het getal Commissarissen is daarbij op 7 gebragt. Zij
bestaan deels uit kooplieden, deels uit regtsgeleerden, en
de zaak is zoo geregeld dat in iederen boedel de com-
ttiissie uit 2 leden, van beide klassen een, bestaat. Zij
deinen de noodige maatregelen en begeven zich naar het
buis van den debiteur, die zich zelf aangegeven heeft of
door de crediteuren aangeklaagd wordt zijne betalingen
gesuspendeerd te hebben. Dan volgt verzegeling en in-
ventarisatie, zoo noodig het aanstellen van een\' bewaar-
der en vervolgens oproeping van de crediteuren. Die
oproeping heeft in den boedel van een koopman plaats
door aani)lakking van billetton ter beurze, en is de
failliet geen koopman, bovendien ook nog door boden.
De ordonnantie maakt dus geen onderscheid tusschen koop-
lieden en niet- kooplieden.
Op de vergadering zullen de boeken van den debiteur
overgelegd worden en de crediteuren de noodige inlich-
tingen verkrijgen. De commissarissen zullen hun advijs
inwinnen en daarna 2 of 3 sequesters uit de schuldeischers
of andere geschikte personen kiezen. Heeft de debiteur
tegen de gekozenen bezwaar omdat ze hem ongunstig
gezind zijn, en dus partijdig kunnen wezen, dan mag hij
op himne vervanging aandringen.
Het eerste wat de sequesters doen moeten, is de in-
ventarisatie , wanneer die nog niet afgeloopen is, voltooi-
jen. Vervolgens moet die door hen en door den debi-
teur, onder aanbod van eede, alsmede door den secretaris
onderteekend worden. De goederen worden door de se-
questers gepossideerd en gecustodieerd, ten behoeve van
de crediteuren, \') zij ontvangen ook de brieven voorden
debiteur, innen de uitstaande schulden, enz.
Nadat de inventaris is opgemaakt, blijft de debiteur
in ^t bezit van zijn boedel, mits cautie stellende; anders
wordt hem alleen het noodige huisraad en wat tot uit-
oefening van zijn bedrijf noodig is, gelaten, (art. 11.)
Zij die eenige zegels gevioleerd of eenige verzegelde of
geïnventariseerde goederen aan den boedel ontvreemd
1) Zie Hol tl us t. a, p. blz. 112.
-ocr page 73-hebben, zijn onbekwaam een accoord te sluiten en kunnen
ïiinimer gerebabiliteerd worden; zij worden daarenboven met
geesseling of zwaarder corporele straf , even als dieven,
gestraft. Gedurende de sequestratie wordt uitdrukke-
lijk verstaan geen gedeclareerde insolventie plaats te beb-
ten. (art. 12.)
^oor wisselbrieven die door den gerequestreerden debi-
teur zijn geaccepteerd, zal, zoo lang ze niet vervallen
^lirij geen cautie of remboursement mogen gevraagd wor-
den (vg. ons art. 155 W. v. K.) Ook zal voor wissels
die door hem getrokken, geëndosseerd of geaccepteerd
^ijn, en die nu reeds moeten betaald of gerembourseerd
Worden , wel apj)rehesie op den persoon van den debiteur,
niaar geen arrest op de goederen verleend worden; deze
^öiniers worden, zooals wij zagen, ten profijte van de cre^
diteuren door de sequesters gecustodieerd en gepossideerd.
bevinden de sequesters dat de debiteur zich niet in alles
te goeder trouw heeft gedragen , . en een accoord onwaardig
} dan wordt de boedel insolvent verklaard en de seques-
ters tot curators aangesteld om den boedel te vereffenen,
In het tegenovergestelde geval wordt den debiteur eene
^aand gelaten, om een accoord, waardoor dan het faillis-
sement voorkomen wordt, te treffen. Die termijn is
Werter dan die in \'t Placaat van 1659 is toegestaan; men
^ehijnt dit vooral ter bespoediging te hebben gewijzigd,
^e debiteur moet een dubbel van het\'voorstel dat hij
wenseht te doen, aan de commissarissen indienen; dezen
^•illen daarop eene declaratie stellen, dat de debiteur geen
hedrog heeft gepleegd. Yerder m.oet bij dat accoord ge-
voegd
worden eene lijst van alle bekende crediteuren,
bet bedrag van het aan de onbekenden toekomende
daarop aangeteekend worden; de deugdelijkheid van het
een en ander zal de debiteur onder eede hebben te beves-
tigen. Het origineel accoord wordt, met het declaratoir van
de commissarissen, bij een Notaris of elders gedeponeerd,
opdat de crediteuren er inzage van nemen en het teekenen
kunnen. Vervolgens geschieden er drie edictale adverten-
tiën , telkens met 8 dagen tusschenruimte; hierdoor krijgen
de schuldeischers kennis van de depositie en gelegenheid
om, zoo zij willen, verzet te doen. Eene vergadering, zoo
als onze wet die voorschrijft, waar over het accoord ge-
raadpleegd en beslist wordt, en terstond daarop de onder-
teekening plaats heeft, was dus oudtijds niet gebruikelijk.
Zij die verzet willen doen, moeten binnen 4 weken,
wanneer alle crediteuren binnen \'s lands wonen , en an-
ders uiterlijk binnen 3 maanden, een schriftelijk verzoek
met opgave van het hun verschuldigde indienen. De
commissarissen en Sequesters zullen daarop alle moeite
doen om hen van gevoelen te doen veranderen; blijven
zij volharden, dan moet summierlijk onderzocht worden,
of zij werkelijk voor het opgegeven bedrag crediteuren
zijn. Dit is daarom van belang, omdat er, volgens
art. 16, alleen acht zal worden geslagen op de oppositie
van hen, die gezamenlijk 57ü van het geheele montant
der schulden te vorderen hebben, of, wanneer er slechts
één crediteur is die verzet doet, alleen op de oppositie
van hem, wiens vordering Y» of Vo van den geheelen
boedel bedraagt. De weigering van crediteuren die zulk
een bedrag te vorderen hebben, is genoeg om het accoord
te doen verwerpen. Spruit die vordering uit eene open-
staande rekening, of is die illiquide, dan zullen de com-
missarissen beslissen, zoo als zij goedvinden; „allezins in
iüllÉM
-ocr page 75-quot; oog houdende, dat iemand wien^ regt van vordering
^\'^Ppparentelijk is gefundeerd, tegen wil en dank niet lig-
■flTQj.^jg geeonstringeerd om in \'t geproponeerde
\'\'^ccoord te berusten.quot;
Heeft er geen verzet plaats gehad of is het onge-
noegzaam
geoordeeld, dan zullen commissarissen het, ac-
eoord ratificeren. Het exemplaar dat ten kantore van
notaris heeft gelegen, wordt daarop, met de ratifi-
ll^tie, aan den debiteur overgegeven; het andere, insgelijks
■^rachtigd, blijft bij de kamer berusten. Daarna her-
•^^ijgt de
debiteur, zoo bij het accoord niet anders is
^epaald, ,4e maniantiequot; zijner goederen, mits de kosten
le door de procedure veroorzaakt zijn, betalende. Van
\'^^habilitatie
is geen sprake, maar uit het bovengezegde
dat de onbekwaamheid die den debiteur drukte,
thans wordt opgeheven.
^ij die borg, pand of verzekering hebben, zijn alleen
zooverre het hun verbondene niet voldoende is, aan
accoord gebonden (art, 19.) De borg mag zich tegen
accoord verzetten,
\'^ok zij diequot; niet op de lijst van bekende crediteuren
^^aren geplaatst, en onder eede verklaren dat. ze niets
^^^ het decerneren der sequestratie en andere handelingen
oen geweten, als ook dat hun geen kennisgeving
beworden is, zijn niet aan het acooord gehouden. Omdat
buiten de mogelijkheid zijn geweest hunne bezwaren
baar te maken, behouden zij hun regt ongeschonden,
^egenwoordig is dit anders; zie a. 848 Wb. v. Kh.. Art.
^ Van de Ordonn. voegt er echter bij dat de schul-
®naar de onwaarheid van hun beweren mag bewijzen.
Ontstaat er later nog geschil over eene vordering, dan
wordt door commissarissen, bij provisie het montant be-
paald dat de debiteur gehouden is bij de kamer te
deponeren, alwaar de sehuldeischer het na voorafgaande
borgstelling mag ligten.
Even als alle vroegere Placaten, verbiedt ook de Or-
donnantie den eenen sehuldeischer boven den anderen te
bevoordeelen (art. 24.) De schuldeischers zeiven worden
in dit geval gestraft met het verlies hunner vorderingen,
en de debiteur wordt bovendien van het accoord verval-
len verklaard. Dit heeft jilaats, wanneer hij vóór of na
het accoord malitieuselijk heeft gehandeld. Het gevolg is
dan dat de boedel insolvent verklaard wordt. Wanneer
er eene maand na de gedecerneerde sequestratie geen ac-
coord gesloten is, volgt er insgelijks insolventverklaring;
die insolventie wordt ylan gerekend aangevangen te zijn
op den dag der sequestratie. Daarna kan geen accoord
meer tot stand komen, ten ware de gezamenlijke credi-
teuren, na gehouden behoorlijke justificatie, zonder uit-
zondering van een enkelen hunner, daartoe mogten be-
sluiten.
üit art. 64 eindelijk blijkt, dat ook in den boedel
van een overledene een accoord kan aangenomen worden.
Ik heb den inhoud dezer verordening uitvoerig
meegedeeld, omdat zij, zooals bekend is, een der voor-
name bronnen is, waaraan de bepalingen van ons tegemvoor-
dig Wetboek v. Kh. omtrent het faillissement zijn ontleend.
Om niet ai te uitvoerig te worden, zal ik dan ook van
andere stedelijke verordeningen over ons onderwerp niet
spreken, i)
1) Ik vermeld alleen de Middelburgsche Verordening van 1661,
-ocr page 77-de Ordonnantie van 1777 kracht van
Cnbsp;gedurende veel langer tijd heeft zich
ar invloed doen gelden. Daarvan worden wij overtuigd
J ®ene inzage van de Algem. manier van procederen
■ lt;^mele en criminele zalen, gearresteerd lij Becreet
VCifi 7 jnbsp;J
F Jl ^«^i\'^gamp;niüoordigend Ligchaam des BataafscJien
van 22 ^..^.1799. Tn de derde afdeeling daarvan,
de procedure in civiele zaken handelende, wordt
^\'Van zaken rakende boedels in welke eene reg-
voorziening noodig\'isquot; (art. 107—183), en met
^ ook van het accoord. Daarbij nu hebben de ont-
^ ^Pers het beginsel der Ordonnantie overgenomen en
dat eerst wanneer geen schikking tot stand is ge-
\' boedel insolvent verklaard en de vereffening daar-
zal worden. Binnen 6 weken na de seques-
^^ aie ook hier op den voorgrond staat, moet het
^ ^oord voorgesteld worden; de debiteur is verpligt een
op te maken, eu ter inzage te deponeren. De cre-
WoT*^^ ^^^nbsp;geteekend hebben,
^ -en daarna opgeroepen om van hunne gezindheid te
blijken. Welke meerderheid er noodig is, is niet
breven; art,, 118 verwijst hieromtrent naar de
^^^atselijlie wetten, en, waar die niet bestaan, naar het
^gemeen regt, zooals dit tot dusverre had gegolden,
pll^ bet Wetboek op de regterlijke instellingen en regts-
S^ng voor het Koninkrijk Holland, van 1809 (Boek II,
\'^ok\'^\'^j aldaar eene kamer voor desolate boedels is opgerigt.
\'^oadi^Hnbsp;verordening van 1702, op nieuw afge-
^au w gedeeltelijk gewijzigd in 1717 , 1725 en 1803 spreekt
quot;et accoord.
Titel Y) is men in dit opzigt weêr tot de Ordonn. van
1659 teruggekeerd, (waarbij eene meerderheid van % en
V4 of omgekeerd gevorderd werd) met bijvoeging echter
in art. 664\', van de bepaling, dat onder de meerderheid
of minderheid niet zullen gerekend worden „de man of
vrouw van den debiteur of de debitrice, evenmin als andere
bloedverwanten in opgaande of nederdalende linie, noch
die ten aanzien hunner schuldvordering door pand, borg
of anderzins verzekerd zijn.quot; Crediteuren die niet ver-
schijnen, worden gerekend in het accoord te hebben toe-
gestemd (art. 662.)
Art. 666 van dit Wetboek bepaalt, in overeenstemming
met art. 119 van de algem. manier van procederen , dat
op verzoek van een of meer crediteuren en onder goed-
keuring der commissarissen, sommige schuldeischers ge-
noodzaakt kunnen worden een eed van zuivering te zweren,
te weten dat zij niet meerdere voordeden of een bij-
zonder accoord van den debiteur bedongen hebben.
Yervolgens wordt het accoord door den regter bekrach-
tigd en de debiteur hersteld in den staat, waarin hij voor
de sequestratie vras.
Wij moeten _ eindelijk nog eene zeer merkwaardige be-
paling vermelden, voorkomende in art. 668 van hetzelfde
Wetboek , volgens welke de homologatie van het accoord,
ex plenikidine potesiatis, door den Koning kan verleend
worden. Het artikel luidt aldus : „Wanneer in boedels,
„welke onder sequestratie zijn gesteld, het door den schul\'
„denaar voorgeslagen accoord niet heeft kunnen tot stand
„gebragt worden , hetzij omdat het meerendeel der schuld\'
„eischers zich daartegen heeft verklaard, hetzij hetzelve
„om andere redenen door den regter niet mogt zijn goed-
gekeurd, zal nogtans de koning, om gewigtige en bij-
zondere redenen, daarop bevestiging kunnen verleenen.quot;
Deze bepaling werd echter algemeen afgekeurd en is
dan ook later in ons tegenwoordig wetboek\'niet- overge-
komen. Men noemde haar onbestaanbaar met de beschre- ■
quot;Ven regten, staatsgesteldheid en grondwetten dezer Lan-
en strekkende om de Justitie de plaats te doen in-
ïüimen van het politiek gezag i).
Zoo was dan het accoord oudtijds hier te lande een
middel om het faillissement te voorkomen; eerst wan-
neer er geen tot stand kwam, kon^ er van eigenlijk ge-
faillissement sprake zijn. De invoering der Fransche
Wetgeving in 1811 maakte aan dien regtstoeamp;tand een
^lüde. Na de afschudding van het Fransche juk scheen
aanvankelijk tot de oude beschouwing te zullen te-
^\'^gkeeren. Het in 1815 ontworpen Wetb. van Kooph.
bield zich aan het Wetboek van 1809, en nam de bepa-
liögen „rakende boedels, in welke eene regterlijke voor-
ziening noodig isquot;, met eenige veranderingen over. Een
onderscheid tusschen kooplieden en andere insolvente schul-
denaars werd daarbij niet gemaakt. Het Wetboek van
l830 volgde weer meer de Fransche beschouwingswijze,
^aar bij de herziening, na den Belgischen opstand,
keerde men, aanvankelijk althans, terug tot het begin-
der Amsterdamsche Ordonnantie van 1777 , dat na-
P^elijk een accoord het faillissement voorkoriien kan. Hier-
mede in overeenstemming, luidde de tweede Titel van het
1835 voorgestelde derde Boek van het Wetb. van Kb.
\'jVan homologatie van accoord buiten faillietverklaring,quot;
D Zie Yoorduin X, blz. 863 , 868 , 870.
-ocr page 80-Verscheidene leden achtten de aanneming der daarin ont-
worpen bepalingen zeer wenschelijk ; zoo doende toch werd
den schuldenaar die te goeder trouw gehandeld had, een
middel aan de hand gegeven, om, zonder in zijn crediet
geschokt te worden, eene schikking met zijne crediteuren
te treffen, terwijl ook deze laatsten daardoor hun deel
met vrij wat minder kosten zouden ontvangen.
xian den andej:en kant echter werd beweerd, dat de mid-
delen om dit weldadige doel te bereiken, niet zeer juist
gekozen waren. De bepalingen waren te omslagtig; het
verzoek b. v. moest ingediend worden bij den Hoogen
Eaad, terwijl het onderzoek naar den staat van den boe-
del des schuldenaars door de Arrondissements Eegtbank
geschieden zou. Daarbij zouden er, evenzeer als bij een
gewoon faillissement, eene verificatie der vorderingen en
andere tot waarborg dienende voorzorgsmaatregelen plaats
hebben, waardoor het argument verviel waarop de voor-
standers van het ontwerp zich beriepen, dat de goede
naam van den ongelukkigen schuldenaar en zijn crediet
gespaard zouden blijven. De verificatie der schuldvorde-
ringen en de daartoe noodige aankondigingen in de dagbla-
den immers zouden de zaak terstond ruchtbaar maken.
De kosten eindelijk zouden niet minder, maar hooger zijn
dan wanneer het accoord alleen gedurende den loop van
het faillissement kon gesloten worden \').
Het gevolg llezer bedenkingen was, dat de voorgestel-
de Titel met groote meerderheid werd verworpen.
Het is intusschen te betreuren dat men niet liever,
1) Zie V O O r d u i n X. blz. 839—883,
-ocr page 81-wijziging van verkeerde bepalingen, het beginsel van
bet ontwerp behouden heeft. Yele kleine boedels , die nu
onderhandsche accoorden sluiten en gewoonlijk weinig of
^iets opleveren, zouden dan wel geen hoogere procenten
^litgedeeld hebben, maar onder toezigt van den regter
gebragt zijn, die dan maatregelen had kunnen nemen
OQi een bedrog te voorkomen, dat thans, nu de regter
geheel buiten dergelijke accoorden blijft, ligt mogelijk is.
Set is bekend hoe men alles pleegt te doen om het
toezigt van den regter uittesluiten. Onder het stelsel van
den Franschen Code bediende men zich daartoe van de
provisionele surséance; men maakte zich den tijd waar-
door die was toegestaan ten nutte, om zich onder de
band met de crediteuren te verstaan
Sedert 1838 mogen wij ons in eene eigene Nederland-
sehe Wetgeving verheugen, en hoewel de bepalingen van
bet derde Boek van het Wetboek van Koophandel voor
®en groot deel uit den Pransche Code zijn overgenomen,
^omen daarin toch ook een aantal oorspronkelijke en doel-
öiatige voorschriften voor, wier juistheid dan ook zelfs
door Pransche schrijvers erkend wwdt
Zie Voor da in X. blz. 858.
2) Zoo zegt O. a. Renouard I p. 206: „Notre loi de 1838
Profité de plusieurs antiéliorations, introduites dans le nouveau
^^de Hollandais.quot;
HET ACOOOED VOLGENS HET NEDEELANDSCHE
WETBOEK VAN KOOPHANDEL.
§ 1. Doel.
Het accoord is een van de twee wijzen waarop het
faillietproces een einde kan nemen. Ook hij die in
staat van kennelijk onvermogen is verklaard, kan daar-
door eene executie voorkomen, maar de vereischten ver-
schillen , daar de meerderheid die tot de aanneming gevor-
derd wordt, in dit geval grooter moet zijn. Men heeft
teregt begrepen dat er een onderscheid moest gemaakt
worden tusschen kooplieden en andere debiteuren. De
eerste staan aan allerlei ongelukken bloot, die de andere
niet te vreezen hebben, en verdienen daarom meerdere
begunstiging.
De wet veroorlooft den gefailleerden koopman een ac-
coord van zijne crediteuren te vragen. Hij doet een
beroep op hun eigenbelang en medelijden, de krachtige
drijfveeren die hen tot de aanneming moeten bewegen.
Een faillissement doet hen altijd verliezen; hun belang
brengt natuurlijk mede, dat dit mo weinig mogelijk zij,
en bij insolventverklaring verliezen zij altijd veel, indien
men althans de algemeene klagt gelooven mag, dat ge-
regts- en administratiekosten het grootste deel van den
boedel verslinden. Door bet aannemen van een accoord
bevoordeelen zij dus zich zeiven en tevens blijft daar-
door de gefailleerde meestal aan het hoofd zijner zaken,
Waardoor een werkzaam burger voor de maatschaxjpij en
bij zelf voor den ondergang bewaard wordt.
§ 2. Aanbieding van het accoord.
Art. 855 Wetboek van Koophandel geeft den gefail-
leerde de bevoegdheid een ontwerp-accoord aan te bieden.
Öij zelf is daartoe de meest geschikte persoon, als het
best met den boedel bekend: hij weet welke beloften
bij doen kan, omdat hij in staat is het naauwkeurigst
de voordeden te berekenen die hij van de voortzetting
zijner zaken te wachten heeft. In zeker opzigt wordt hij
k\'a van de algeheele onbekwaamheid, die hem sedert\' de
faillietverklaring aankleefde, ontheven. Tot hiertoe werd
bij vertegenwoordigd door de cursors; thans mag hij
Zelf handelend optreden; hij doet zelf zijne voorstellen
^an de crediteuren en belooft hun uitdeelingen uit zijn
boedel te zullen doen, alles onder voorwaarde dat de
^egtbank aan die voorstellen hare goedkeuring scheiike.
l^e curators nemen aan dit alles geen Averkzaam deel,
bunne bemoeijing bepaalt zich tot het zorg dragen voor
den boedel. Dat de aanbieding van het accoord echter
^■Itijd door den failliet in persoon moet geschieden, is niet
gezegd; in \'t algemeen kan ieder zich door een ander
doen vertegenwoordigen; en men ziet dan ook in de prak-
rijk meestal, dat een advokaat, namens den\'failliet, de
Aanbieding doet.
Dit regt van aanbieding komt den gefailleerde steeds
toe; de regter commissaris kan het hem niet ontnemenj
op grond dat de crediteuren niet \'geneigd zouden zijn liet
accoord aan te nemen en er dus niets dan noodelooze
vertraging uit zou voortvloeijen; er zal altijd raadple-
ging en beslissing moeten plaats-hebben. Is er ech-
ter zoo weinig in den boedel, dat zelfs de eerste
noodzakelijke kosten niet kunnen bestreden worden, dan
valt er natuurlijk aan geen accoord te denken, en zal er
dadelijke insolventverklaring plaats moeten hebben; de
crediteuren kunnen dan later van de bevoegdheid, hun bij
art. 886 gegeven, gebruikmaken. De Fr. Code de Comm.
regelt dit punt anders. Cfi\'. art. 537 en 528, „de la
clôture en cas d\'insuffisance d\'actif. Yolgens die arti-
kelen wordt in ons geval het faillissement gestaakt, en
de crediteuren treden weêr in hunne vorige regten, zoo-
wel tegen den persoon als tegen de goederen van den
failliet, Deze wordt nu weder aan den lijfsdwang onder-
worpen en kan zich daarvan alleen bevrijden, wanneer
hij of zijne vrienden aantoonen, dat er genoegzame mid-
delen zijn om het proces voort te zetten.
Onze wet maakt bij het accoord geen onderscheid of
de failliet kwade trouw gepleegd en dien ten gevolge op-
gehouden heeft te betalen, dan w^el of het verval zijner
zaken alleen aan ongeluk te wijten is (art. 850 W. v. K)
Zij verschilt daarin van meest alle vroegere en latere wet
gevingen, die het accoord uitdrukkelijk aan den fraudu
leusen bankroetier ontzeggen (Pr. Code art. 510; Belg. C
de Comm. art. 514; Preuss. Concnrs-Ordn. § 189.), of
schoon zij het bij enkele bankbreuk toelaten.
De aanbieding van het accoord mag door den gefail-
leerde niet maar geschieden wanneer \'t hem goeddunkt.
Ook kan hij met het ontwerp niet voetstoots ter verga-
dering verschijnen en de crediteuren noodzaken daarover
terstond te beslissen , waardoor het hem m.ogelijk wezen
Zon zich bij verrassing van hunne toestemming te verze-
keren. De wet wil dat er niet alleen leslissing, maar
raadpleging plaats hebbe. Daartoe is het noodig,
dat de crediteuren te voren het voorstel kennen; art. 836
®ehrijft dan ook voor, dat het acht dagen te voren gede-
poneerd moefc worden ter griffie, en in afschrift medege-
deeld aan den regter - commissaris.. Aan den anderen kant
de failliet de procedure niet eindeloos rekken daar-
wil alinea 3 van art. 837 , dat het accoord niet
^^ter dan op de tweede vergadering ter verificatie zal
^^ögeboden worden.
Kan ook in den boedel van hem, die na zijn overlij-
den is failliet verklaard, een accoord tot stand komen? Prof.
^eltius \') antwoordt ontkennend, omdat de schuldei-
schers , wier belang op den voorgrond staat, daarbij geen
^cordeel hebben. Dit geef ik echter niet toe : even als in
den boedel van een\'\' nog levenden schuldenaar, is het dunkt
^^J, ook hier wenschelijk, dat de schuldeischers zooveel
degelijk ontvangen en dat de boedel niet door vele on-
kosten verminderd wordt. Het belang dat de erfgenamen
bloedverwanten van een overledene bij diens rehabili-
tatie hebben, zal hen dikwijls aansporen bij een accoord
\'^eer te beloven dan de uitdeelingen uit den boedel be-
^^gen zouden. De rehabilitatie immers is gemakkelijker
te verkrijgen, wanneer de crediteuren bij de onderteeke-
^^iig van het accoord tevens de verklaring afleggen, dat
^^J ten hunnen genoege voldaan zijn (art. 894 en 896 Kh.),
1) t.
a. p. blz. 340,
-ocr page 86-dan bij insolventverklaring, wanneer zij veelal die ver-
klaring zulleji weigeren, in de boop zoo doende van de
erfgenamen , die den goeden naam naam van den overle-
dene op hoogen prijs stellen, nog meer te ontvangen.
Bovendien is er geene uitdrakkelijke bepaling in de
wet, die in zoodanig geval het accoord verbiedt. In-
tegendeel , uit de memorie van toelichting (Y o o r d u i n X.
664), blijkt veel meer dat men de failliet-verklaring na
\'t overlijden in het belang der crediteuren heeft toege-
laten, en ook dan aan de erfgenamen de bevoegdheid
om een accoord voor te stellen, heeft willen toekennen.
Ik zie dus niet in, waarom wij hun die bevoegdheid
ontzeggen zouden. Zoo bepaalt dan ook de Pruissische
Concurs-Ordnung, in § 14, dat alles, wat in het gewone
Concurs plaats heeft, ook zijne toepassing vindt, wanneer
dit eerst na het overlijden van den debiteur over zijn
boedel geopend wordt. Zie ook § 114.
Wil de failliet geen accoord sluiten, dan kunnen de
crediteuren er hem niet toe dwingen. In vroeger tijd
kende o. a. het Plorentijnsche Statuut aan de syndici
(éurators) de bevoegdheid toe een accoord voor te stellen;
onze wet echter spreekt te bepaald om dit nu nog aan-
te nemen. De gefailleerde blijft eigenaar van zijne goe-
deren, en wanneer hem twee wegen openstaan om zijnen
schuldeischers te voldoen, is hij meester om te kiezen.
In de praktijk zal overigens een failliet wel niet ligt wei-
geren een voorstel te doen, maar veeleer gretig van de
bevoegdheid gebruik maken , die de wet hem geeft.
§ 3. Raadpleging.
Hoewel de aanbieding van het accoord door den ge-
failleerde reeds voor de eerste vergadering ter verificatie
plaats hebben, moeten er toch eenige formaliteiten
Vervuld worden, alvorens de schuldeischers tot de raad-
pleging en beslissing kunnen overgaan. „II ne pourra
^fre consenti de traité entre les créanciers délibérants et
c débiteur failli, qu\' après l\'accomplissement des forma-
^ ci-dessus prescritesquot;, zegt art. 507 van den Code de
■^omm., en al vindt men ook in onze wet zulk eene
epaling niet, tdch is het zeker, dat er ook bij ons
^\'ooraf zekere formaliteiten zullen moeten vervuld worden.
I^e inventarisatie moet voltooid, de balans door den ge-
failleerde opgemaakt en aah den regter commissaris inge-
Icverd zijn^ de oproeping der bekende en onbekende
^clmldeischers moet hebben plaats gehad, en de verificatie
op de eerste vergadering aangebragte vorderingen af-
gcloopen zijn. Dit alles is noodig, opdat men naauw-
keurig de activa en passiva van den boedel kenne, en
d® ciediteuren weten, of het bij het accoord gedane aan-
bod in verhouding staat tot hetgeen zij bij insolventver-
klaring te wachten hebben, en of het hun dus al dan
iiiet voordeelig is. De Fransche wet kent geene verga-
ssingen van de schuldeischers ter onderlinge verificatie
bütiner vorderingen; deze geschiedt eenvoudig door de
curators, in tegenwoordigheid van den regter-commissa-
De geschillen die daarbij ontstaan mogen, worden
^^ar de üegtbank verwezen, die, wanneer zij de zaak
^oor geene dadelijke uitspraak vatbaar acht, bevoegd is
vordering, voorloopig tot een zeker bedrag, toe te
laten. Deze laatste bepaling komt ook voor in § 181 en
182 der Pruissisclie M^et, M-aar er echter is bijgevoegd,
dat wanneer er geschil bestaat over vorderingen, die van
te veel gewigt zijn om de houders daarvan óf van de
beraadslagingen over het accoord uit te sluiten, óf zon-
der behoorlijk onderzoek daarbij toe te laten, de regtbank
bevoegd zal zijn, de raadpleging over het accoord tot na
hare einduitspraak uit te stellen.
De Belg. wet bevat in art. 520 eene geheel excep-
tionele bepaling. Het staat, volgens haar, den failliet vrij
om, wanneer hij van zijn ophouden met betalen binnen
drie dagen aangifte doet, met overlegging tevens van
zijn balans en van de boeken die hij verpligt is te hou-
den, dadelijk een ontwerp-accoord aan te bieden, met
verzoek dat er terstond eene vergadering belegd worde,
om daarover te raadplegen. Bestaat er dan geen twijfel
aan de goede trouw van den verzoeker, dan kan de regt-
bank van koophandel, bij het vonnis van faillietverklaring
of ook later, bevel tot de bijeenroeping der crediteuren
geven. Op die ééne vergadering wordt zooveel mogelijk
alles a,fgedaan, opgave, beëediging en verificatie der vor-
deringen, en stemming over het accoord. Wordt daar-
voor eene meerderheid verkregen van -y^ der geverifieerde,
op de balans opgeteekende crediteuren, met elkander %
der schuldvorderingen vertegenwoordigende, dan is de
zaak daarmee geëindigd. Zoo niet, dan volgt het proces
zijn gewonen loop, en kan er slechts op de gewone wijze
(a. 509) een accoord voorgesteld worden. Deze re-
geling heeft veel voor; tijd en geld worden er door be-
spaard en hij, wiens zaken in verval zijn, wordt er door
aangespoord, om liever de gunst zijner crediteuren in te
hoepen, dan te trachten om zich door middel van ge-
specnlatiën staande te houden. Intusschen is er
y de regtbank, den regter-commissaris en de curators
^eel doorzigt noodig, om in ieder geval te beslissen, of
^^^ failliet werkelijk zulk eene weldaad waardig is; de
. ^ijn toch waar binnen alles moet worden afgedaan,
^ Uiterst kort, en geeft, bij min naauwkeurig toezigt,
^ö) die bedrog gepleegd heeft of wil plegen, een zeer
gemakkelijk middel aan de hand, om door opgaaf van
leve crediteuren, of op andere wijze de overige te be-
^^deelen. Het is ook daarom, dat men hier eene groo-
^re meerderheid dan anders gevorderd heeft.
Keeren wij tot onze wet terug. De regter-commissaris
r-}nbsp;O
le vergadering bepalen, waarop over het accoord ge-
^^adpleegd en beslist moet worden. Volgens art. 836
■ V. K., kan dit, zoo de verificatie op ééne vergadering
^ ooptj reeds . dadelijk geschieden, maar dan moet er
^positie van het accoord ter griffie, en mededeeling aan
^ n regter commissaris, ten minste acht dagen te voren,
®bben plaats gehad. Deze depositie ter griffie is zeer
iinttig. daardoor worden de crediteuren in de gelegenheid
betiteld, om zich, vóór dat zij ter vergadering komen, een
^^ideel over de hun gedane aanbiedingen te vestigen.
^Menschelijk ware het, dat daarbij tevens de overlegging
balans gevorderd werd; hierdoor toch zou men ter-
^toïid den stand van zaken kunnen overzien. In de Fran-.
^vet is de depositie niet voorgeschreven, maar reeds
^ 1850 stelde Bravard-Vevrières voor, die voor-
taa
^ te bevelen: hij hechtte daaraan groot gewigt, omdat
^ eene aanbieding op de vergadering zelve waarop ge
i^eegd wordt, de crediteuren dikwijls misleid ei
buiten de gelegenheid gesteld zullen worden, zicb van
de deugdelijkheid der opgaven, en het al of niet voldoende
van het aanbod te vergewissen. Daarentegen bevat de
Pransche wet in art. 506 een voorschrift, dat-men wel bij
ons mögt overnemen. A^óór de raadpleging over het ae-
coord moeten namelijk de curators aan de opgekomen
crediteuren verslag doen over den staat van den boedel,
over de formaliteiten die vervuld zijn en over de ope-
ratiën die reeds hebben plaats gehad.
L\'it de bewoordingen van onze Wet schijnt te volgen,
dat het depot alleen behoeft te geschieden, wanneer de
failliet verlangt dat reeds op de eerste vergadering ter
verificatie over het accoord geraadpleegd en beslist zal
worden.
Wat zal nu plaats hebben, wanneer én depót én mede-
deeling aan den regter-commissaris achter wege zijn ge-
bleven ? Men heeft beweerd, dat, zoo beide zijn na-
gelaten , er geene raadpleging en stemming kan plaats
hebben, zoo dat, indien die toch plaats heeft, de Eegt-
bank de homologatie zou kunnen weigeren.\' Zeker is de
Eegtbank daartoe bevoegd in geval van collusie tusschen
failliet en crediteuren, maar in den regel zal het ver-
zuim, jzooals a. 837 ook duidelijk zegt, alleen grond
geven om de raadpleging uit te stellen. De bepaling
van art. 515 a. de comm. : „en cas d\'inobservation des
regies ci-dessus prescrites Ie tribunal refusera Thomolo-
gation.quot; , bestaat bij ons niet Is alleen de mededeeling
aan den regter-commissaris verzuimd, dan kan, daar deze
toch van elders met den boedel bekend is, de raadpleging
1) Mag. van Handelsr. I (Meng.) blz. 34.
-ocr page 91-doorgaan. Art. 837 spreekt dan ook van dit verzuim niet.
Meestal zal de raadpleging op de eerste vergadering
ûiet kunnen plaats hebben, \'t zij omdat er nog geschillen
aanhangig blijv\'en, \'t zij omdat er vergaderingen ter verifica-
tie noodig zijn, \'t zij omdat de crediteuren uitstelbegeeren.
Maar kan er nog geraadpleegd worden over een ont-
werp , dat eerst na de tweede vergadering Avordt aange-
boden ? Uit art. 837 zou men het tegendeel opmaken;
de bedoeling van het daar bepaalde is zeker het voor-
komen van tijdverlies. Het Prov. Geregtshof van Drenthe
heeft echter anders geoordeeld en bij arrest van
^ Pebr. 1860 (Wkbl. 3193) een vonnis vernietigd van
de Begtbank te Assen, waarbij de insolventie was uit-
gesproken op grond, dat de aanbieding van het accoord
^erst na den tweeden termijn had plaats gehad. In de
bij dit vonnis besliste zaak had de failliet op de
tweede vergadering verklaard een accoord te zullen aan-
bieden, daarop het depót ter griffie gedaan en eene
\'Nadere vergadering ter raadpleging van den regter-com-
missaris gevraagd; deze had die echter, in strijd met
zijne vroegere toezegging, geweigerd, en op zijne voor-
dragt, had de Eegtbank vervolgens de insolventie uitge-
sproken. Het vonnis werd echter door het Hof vernie-
tigd, omdat de wet eene latere aanbieding niet expressis
\'herbis verbiedt en omdat men hier, waar toch de failliet
\'Np de tweede vergadering over het accoord gesproken
bad , wel kon aannemen dat het toen reeds aangeboden was.
Ik geloof met Dijkers^) en Prof. Holtiusdat
1)nbsp;Diss. de convent, cura creditoribus etc. Amst. 1845. § 15.
2)nbsp;t. a. p. blz. 344.
-ocr page 92-men de wet niet mag uitbreiden, waar zij beperkend
spreekt, maar gaat de laatste toch niet al te ver, als hij
zegt: ,,al is de verificatie niet afgeloopen, toch mag er
geen accoord worden aangeboden later dan in den tweeden
termijn ?quot; Hoewel ik niet instem met het Hof van Drenthe,
zou ik toch dit den Heer H o 11 i u s- niet durven nazeggen-
Vooreerst toch, wanneer er nog eene vergadering noodig
is, omdat de verificatie nog niet afgeloopen is, is dit
geene derde vergadering, maar veel meer eene voortzetting
van de tweede (art. 833), en ten andere is de bedoe-
ling van de wet alleen het voorkomen van vertraging,
die niet te vreezen is zoolang de verificatie niet geëin-
digd is. Art. 831 alinea 3 bepaalt dat de geschillen
op de tweede verificatie-vergadering ontstaan, de vereffening
niet kunnen belemmeren, maar er wordt niet gezegd
dat deze onmiddelijk moet plaats hebben.
Om alle geschillen te voorkomen, had art. 851 moeten
bepalen dat wanneer er, vóór den afloop der verificatie,
geen accoord aangeboden is, de boedel onmiddelijk in-
solvent moet verklaard worden. Nu toch kan men even-
zeer vragen of er nog eene latere vergadering mag ge-
houden worden, wanneer er voor de verificatie slechts
ééne noodig is geweest, en het ontwerp-accoord niet,
volgens art. 837 al. 3, ten behoorlijken tijde ter griffie
gedeponeerd is. De Heer Dijkers (§6) beantwoordt
die vraag ontkennend. Ik vind het vreemd dat hij in dit
geval de wet zoo beperkend wil opgevat hebben, en daar-
entegen (in § 7) aanneemt dat, zoolang de insolvent-ver-
klaring niet is uitgesproken, en wanneer er eene latere
vergadering gehouden moet worden op kosten der schuld-
eischers die zich op de vroegere vergaderingen niet ter
verificatie hebben aangemeld (art. 833, coll. 867), het
accoord daarop dan nog wel kan worden aangeboden.
Tot de vergadering\', waarop over het accoord zal ge-
i\'aadpleegd worden, hebben alle schuldeischers toegang,
^ijû de vorderingen van sommigen hunner niet geverifiëerd,
dan kan dit nog op diezelfde vergadering geschieden,
îûits er geen geschil ontsta; anders moeten zij naar de
regtbank verwezen worden. De Belg. wet is hier min-
der vrijgevig; art. Bil zegt: „les créanciers, admis défi-
nitivement ou par provision, ou leurs fondés de pouvoirs
y seront seuls admis.quot;
Art. 105 C. de Comm., art. 511 der Belg, wet en
§ 183 der Concurs-Ordn. bevelen, dat de failliet zelf
ter Vergadering aanwezig zal zijn, tenzij gewigtige, aan
de beoordeeling van den regter-commissaris overgelaten
Redenen hem daarin verhinderen. Onze wet zegt dit niet,
eii evenzeer als de aanbieding van het accoord door een
gevolmagtigde kan geschieden, kan dus ook een ander
tot verdediging daarvan optreden.
De lastbrieven van hen die als gevolmagtigden ver-
schijnen, zullen door den regter-commissaris moeten on-
derzocht worden. (Cf. art. 511 al. 3 der Belg. wet.)
Stemgeregtigd zijn alleen zij, wier vorderingen geve-
rifieerd zijn. \') Crediteuren van wie men den eed gevor-
derd heeft, en welke dien nog niet afgelegd hebben,
■ïioeten dit eerst doen, gelijk ook de gevolmagtigde die
ter vergadering verschijnt, daartoe verpligt is (art. 840).
Daar men ook bij gemagtigde kan verschijnen, zal zich
1) Vroeger ontzegde men het stemregt aan de naaste bloedver-
^aiitea : nu is dit anders, daar de wet er, van zwijgt.
het geval kannen voordoen, dat iemand verschillende cre-
diteuren vertegenwoordigt en dus ook het regt heeft
verschillende stemmen uit te brengen. Men heeft gevreesd
dat dit tot moeijelijkheden aanleiding zou geven, maar
wanneer de regter-commissaris slechts een goed toezigt
uitoefent, is er geen reden om voor bedrog of zamen-
spanning beducht te zijn. Hoeveel stemmen moet men
aan hem toekennen, wien meerdere vorderingen toekomen?
Heeft hij ze vóór het faillissement verkregen, dan heeft
hij natuurlijk slechts éene stem; de wet vordert Vi der
personen, zonder er bij te voegen, dat hij die meer dan
ééne vordering heeft, ook meer dan ééne stem mag uit-
brengen. Maar waimeer, nä de opening van het faillissement,
een crediteur door overdragt eigenaar van verschillende
vorderingen is geworden, zal hij dan meer dan ééne stem
hebben, of moet men de onderscheiding aannemen die
enkele Fransche schrijvers maken, te weten, dat alles
hier afhangt van het tijdstip waarop de overdragt heeft
plaats gehad ? Zoo die geschied is na de verificatie heeft
de crediteur, volgens hen, ook regt op de stem, die
aan de geverifieerde vordering verbonden is? Zoo zegt
o.a. Eenouard \'), dat de berekening der stemmen vol-
gens vasten grondslag moet plaats hebben; die grondslag
is gegeven door de lijst van erkende schuldeischers, waarop
men door afzonderlijke overeenkomsten geen inbreuk mag
maken. Mousnier\'^) daarentegen beweert, dat het
regt om te stemmen een individueel regt is; het hang*-
1)nbsp;t. a. p. II. p. 18, 19.
2)nbsp;Traité du Concord, en mat. de faiil., Paris 1855, p. 85 sq.
-ocr page 95-alleen daarvan af, of men crediteur is, en kan slechts
ééns uitgeoefend worden.
Art. 1569 B. W. bepaalt dat de verkoop eener inschuld
alles omvat, wat daartoe behoort; dus voorzeker ook het
^egt om te stemmen over een accoord. Wordt nu zulk
eene vordering verkregen door iemand, die te voren geen
belang bij den boedel had, dan zal ook hij dit regt
kunnen uitoefenen. Anders is dit, indien hij reeds ere--
diteur zijnde, meerdere vorderingen verkrijgt; hij heeft
dan voor al zijne vorderingen slechts ééne stem, onver-
schillig of hij sommige daarvan eerst na de verificatie
Verkregen heeft. Dit is geheel in overeenstemming met
art. 841^ volgens hetwelk tot de aanneming van het ac-
eoord de toestemming van ¥4 of Va der concurrente schuld-
eischers vertegenwoordigende % of % der vorderingen
getischt wordt. Ieder crediteur stemt dus slechts eens;
die meerdere vorderingen heeft, legt daardoor bij het bere-
kenen van het quantum der vorderingen genoeg gewigt
de schaal. Indien men het beweren van Eenouard
^^\'ilde aannemen, zou dit in de praktijk tot allerlei moei-
jelijkheden aanleiding geven. Men denke b. v. aan het
geval, dat een crediteur, in overleg met den gefailleerde,
Zoovele vorderingen w^eet te verkrijgen, dat ze hem én
^\'at het personen-aantal én wat het bedrag betreft, een
overwigt op de andere crediteuren geven. Als daarop
^e gefailleerde met hem een afzonderlijk accoord sluit,
hij door het aantal stemmen dat hij uitbrengt, aan
de overige crediteuren een zeer nadeelig accoord kunnen
opdringen. Dit moet dan wel is waar, nog wel geho-
lUologeerd worden, maar de ondervinding heeft be-
lezen, hoe dikwijls zulke winkel-accoordcn aan \'t oog
van den regter-commissaris en de regtbank ontsnappen.
Geeft men daarentegen aan eiken crediteur slechts ééne
stem, dan is alle gevaar van bedrog nog wel niet voor-
komen , maar toch natuurlijk veel minder groot. Het
Fransche Hof v. Cassatie heeft dan ook, bij arrest van
24 Maart 1840 beslist „qu\'en effet le droit de voter
dans une assemblée est un droit individuel, qui ne peut
être exercé qu\'une seule fois par la même personne, quel-
que soit le nombre des titres qui lui confèrent le droit
de l\'exercer, et que pour qu\'il en soit autrement, il fau-
drait, qu\'il existât dans la loi une disposition, qui n\'existe
pas dans le Code de Commerce.^\' i)
Ook crediteuren die eenig regt van praeferentie hebben,
kunnen ter vergadering komen, maar stem hebben zij er niet.
Wel beweert men, dat zij bedenkingen kunnen opperen,
en als \'t ware eene raadgevende stem uitbrengen, zonder dat
zij daarom nog geacht moeten worden van hun voorregt
afstand te doen, maar zij zullen zicb dan toch in elk geval
tot algemeene beschouwingen moeten bepalen.
Dat zij die hypotheek, pand en privilegie hebben,
geen stem hebben is voor lang zoo begrepen geworden,
bil ook nu in de nieuwere wetgevingen bepaald. Zij
hebben geen belang en moeten hunne vorderingen op
de hun verbondene goederen verhalen. Zoo zij echter
bemerken dat bun onderpand niet toereikend is, kun-
nen zij door het doen van afstand, bij de raadpleging
over het accoord, stem krijgen; die weg staat hun in
alle gevallen open. Dijkers\'-^) vindt groot bezwaar in
t) Men zie Pardessus, Cours de dr. commerc., tom. H
n». 1235 ; Eogron (édit. de 1861) ad art. 507, pag. 990.
4nbsp;2) t. a. p. § 20.
dien afstand; liij is bevreesd voor collusie met den fail-
liet, die bun bij eene gebeime overeenkomst zekerheid
zou kunnen geven, en zoo doende er ben ligt toe zou kun-
nen brengen om aan een voor de andere crediteuren na-
deelig accoord bunne stem te geven. Maar dit zou voor
hen zei ven zeer bedenkelijk zijn, want de regter ver-
Haart diergelijke privaat-overeenkomsten altijd nietig, op
B\'rond dat daaraan eene geoorloofde oorzaak ontbreekt, en
^ij zullen zich dus hieraan niet ligt wagen, wel weten-
de dat, zoo de failliet zijn woord niet houdt, zij alles
kwijt zijn. — Wanneer zij in grooten getale zijn, is het
regt om afstand te doen, volgens Dijkers, ook nog om
eene andere reden gevaarlijk; de verwerping van het
accoord, zegt hij, hangt dus van hen af, en die is voor
hen nooit nadeelig, omdat dan hun hypotheek, pand of
privilegie weer herleeft. Het is waar, de chirographarii
^nllen zich in dit geval, bij de insolventverklaring, die
dan natuurlijk, volgen zal, welligt met weinige per-
centen moeten tevreden stellen, daarom ware het mis-
schien goed te bepalen dat alleen zij, die uit het
goed, waarop hun regt gevestigd is, geen voldoening
kunnen krijgen, afstand mogen doen en mede stemmen,
^laar zoo als onze wet nu is, is zulk eene bepaling on-
mogelijk; bij de stemming toch is het niet uitgemaakt,
of zij die beweren een regt van praeferentie te hebben,
dit te regt beweren, want bij de verificatie wordt alleen
opgave, geen onderzoek gevorderd. Wel heeft men be-
^veerd en is zelfs bij vonnissen^) uitgemaakt, dat de
1) Arr. regtb. te Arnhem, 19 April 1839; (U. I. § 41.) Maas-
tricht, IS Nov. 1847. (Wbl. 949.) Zie ook W es t er w o u dt, (Bgl.
^ijb. 1855. blz. 9).
cïirators bij het sustineren van praeferentie, dadelijk be-
voegd zijn daaromtrent onderzoek te doen, en dat de
regter-commissaris de zaak zelfs naar de Eegtbank ver-
wijzen kan, maar nit de woorden van art. 831 blijkt
duidelijk, dat bij de verificatie alleen eene bloote opgave
geschieden moet. Bovendien zou de wet, die in art. 779
vlgg. art. 823, van de voorwaardelijke schuldeischers
uitdrukkelijk melding maakt, zeker ook wel van de prae-
ferente crediteuren gesproken hebben, indien zij reeds bij
de verificatie een onderzoek naar hun regt had gewild.
Het onderzoek kan dus eerst bij de rangregeling geschie-
den. Zoo oordeelde dan ook de Eegtbank te Amsterdam,
bij haar vonnis van 15 Julij 1856 (Wkbl, 1776 enEgl.
Bijbl. 1856, bl. 487) „dat, daar elk beweren van prae-
„ferentie uit zijnen aard in betrekking staat tot het be-
„drag der activa en de overige sustinuën van praeferentie,
,,deswege niet beslist kan worden, vóór dat de activa en
„passiva in staat van effenheid gebragt zijn, waarom dan
„ook bij art. 821 slechts eene o/j^ai^e van praeferentie ge-
„vorderd wordt.quot;
Dat er echter nadeelen aan dit stelsel verbonden zijn,
valt niet te ontkennen. Hoe willen nu toch de chiro-
grapharii weten hoeveel van den boedel voor de praefe-
rente crediteuren moet afgezonderd- worden, en of zij
dus met eenige zekerheid kunnen verwachten, dat de
aangeboden dividenden op den bepaalden tijd zullen uit-
betaald worden? Is dit toch niet het geval dan is de
moeite van het accoord vergeefs en meestal zal eene nieuwe
faillietverklaring het gevolg zijn. Daarbij komt nog, dat
iemand steunende op zijn privilegie (bij pand- en hypotheek,
is minder gevaar) en zich dus met het accoord niet in-
latende, later tot zijne telenrsteiling, misschien zal erva-
ren dat het privilegie alleen in zijne verbeelding bestaan
heeft. Wel, zegt Leon, zal men zoo iemand kunnen
toevoegen: „liahet quod sihi irnputef\'qui agit debet
^^se certus, en zeker kan niemand zich op juris igno-
\'gt;\'antia beroepen, maar men kan toch b. v. in een winke-
Her niet zooveel kennis van de wet onderstellen, dat hij
altijd „cautusquot; wezen zal.
Uit de woorden van art. 888 „ten ware of mor zoo-
en uit de Memorie van Toelichting 2) blijkt, dat
®ien ook voor een gedeelte afstand kan doen. Art. 513
Van den Belg. C. de Comm. bepaalt dat dit gedeelte
ten minste de helft zal moeten zijn.
Hoe moet nu die afstand plaats hebben; kan men die
Ook ait de omstandigheden afleiden? In Frankrijk wordt
de afstand ondersteld, zoodra men mede stemt (art. 508
C. de Comm.) Hit zal ook bij ons Avel gelden; Prof.
Öoltius^) meent echter dat eene aan teekening op het
proces-verbaal van den regter-commissaris de beste ma-
aier is.
De afstand heeft x^laats „ten behoeve van den boedelquot;,
omdat anders een in rang opvolgend hypothekair sehuld-
eischer door dien afstand zou gebaat worden.Komt
er geen accoord tot stand dan behoudt men, in weerwil
Van den afstand, zijne vroegere regten, (art. 888 alinea
S Wetb. V. Kh.; art. 512. C. de Comm. Belg.) Heeft
Hen dus b, v. het pand teruggegeven, dan zal
1) Regtspr. van den H. R., op art. 831 Kh., bk. 709.
9) Voor duin X. blz. 774.
3)nbsp;t. a. p. blz. 353.
4)nbsp;Voor duin t. a. p. blz. 774.
-ocr page 100-meB desniettegenstaande volle bevrediging erlangen.
T)e afstand moet natuurlijk eene waarheid zijn. Het is niet
genoeg dat men eenvoudig verklaart afstand te doen, indien
het later blijkt, dat men, in weerwil daarvan, zijn regt van
praeferentie heeft behouden. Te regt nam daarom het
Hof van N. Holland aan, dat wanneer een crediteur afstand
gedaan heeft van de praeferentie, maar die praeferentie
feitelijk in het accoord is opgenomen, die crediteur ge-
acht moet worden geen afstand gedaan te hebben, zoo-
dat zijne stem bij de tot het accoord vereischte meerder-
heid niet in aanmerking komt.
Op de vergadering door den regter-commissaris voor
de raadpleging bepaald, kan de failliet, zelf of door een
gemagtigde, het accoord nader toelichten, om dit voor de
crediteuren zoo aannemelijk mogelijk te maken, De regter-
commissaris praesideert de vergadering en houdt proces-
verbaal. (art. 844) Dat de curators tegenwoordig moeten
zijn, is niet voorgeschreven. Toch zullen zij wel tegen-
woordig dienen te zijn, al was het alleen maar om den
schuldeischers de noodige inlichtingen te geven. Meestal
echter zullen dezen wel reeds kennis dragen van de aan-
biedingen \' die hun zullen gedaan worden, want niets
belet dat de gefailleerde voorloopige onderhandelingen
met hen aanknoope en schikkingen make, mits daar-
door maar aan de overigen geen nadeel wordt toegebragt.
De gefailleerde is daardoor des te zekerder van de aanne-
ming , en welligt kan er eene tweede vergadering door
voorkomen worden, (vg. art. 843).
1) Arr. van 31 Mei 1860. (Mag. v. Hr. II, blz. 209),
3) N, Holl. 3 Junij 1847. (Wbl. 908, R, Bijb, X, blz. 171.)
Nadat de crediteuren genoegzaam iugeliclit zijn omtrent de
strekking van het accoord, gaat men over tot de stemming.
Moet die nu plaats hebben over het ontwerp-accoord, zoo als
dat door den gefailleerde is aangeboden, of kunnen er nog
iiader zoodanige wijzigingen ingebragt worden, als staande
de beraadslaging blijkt, dat door de schuldeischers ver-
langd worden? Prof. Holtius i) schijnt dit laatste niet
aan te nemen; het accoord komt, volgens hem, niet bij
onderhandeling tot stand, „zoodat de schuldeischers slechts
stemmen over de aanneming of verwerping, maar geene
amendementen kunnen voorslaan.quot; Ik geloof echter dat
^en, de wet zóó verklarende, dikwijls ieder accoord on-
mogelijk zal maken. Stel b. v., dat men op de vergade-
ring de toetreding van borgen eischt of hoogere procen-
ten verlangt, en dat de failliet toegeeft, zal men nu,
omdat die bedingen niet in het eerste ontwerp zijn op-
genomen, in het geheel geen accoord kramen sluiten,
als de crediteuren daarvan hunne toestemming afhankelijk
maken? Ik kan dit niet gelooven; de wet wil niet alleen
eene beslissinff, maat ook eene raadpleging, die het regt on-
derstelt om wijzigingen te maken. Prof Holtius beweert
dat de Prahsche wet in dit opzigt van de onze verschilt,
maar komen de woorden résolutions prises et adhésions
données niet juist met ons raadplegen en heslissen overeen?
En het is bekend, dat de Prausche schrijvers vrij al-
gemeen het regt erkennen om het accoord staande de
Vergadering te wijzigen.\'^) Men zie ook Bravard-Yey-
rières, Lois Nouvelles, p. 136. Deze, de wenschelijk-
1)nbsp;t. a. p. blz. 347.
2)nbsp;B O u 1 a y- P a t y, Des Taillites et Banqueroutes I. pag. 249,
mm
heid besprekende van een voorafgaand dépôt van het
accoord ter griffie, voegt er bij: „c\'est précisément par-
„ceque Ie projet de concordat peut être modifié, et afin
qu\'il le soit, s\'il y a lieu, en parfaite connaissance de
„cause, qu\'on doit exiger le dépôt préalable au greffe,quot;
Bij ons, waar het dépôt voorgeschreven is, mag men dus,
Bravard-Veyrières\' redenering omkeerende, met ge-
lijk regt aannemen dat het depót gevorderd is, opdat
de crediteuren weten zouden, welke veranderingen zij
eischen moeten.
Verschijnen er nu op de vergadering zoo weinig cre-
diteuren, dat zelfs de bij art. 843 gevorderde meerderheid
niet verkregen kan worden, dan is er geen reden om
met de werkzaamheden voort te gaan ; de crediteuren be-
wijzen dan geen accoord te willen, en de boedel zal
insolvent worden verklaard.
In het tegenovergestelde geval gaat men tot de stem-
ming over, en onderzoekt of de bij de wet gevorderde
meerderheid het accoord toestaat.
Men heeft steeds begrepen dat, zoo men de toestemming
van alle schuldeischers vorderde, er wel nimmer een accoord
t\'^t stand zou komen. De voorname crediteuren zijn meestal
gewillig iets op te offeren, en kunnen dat ook doen, daar zij
later, bij nieuwe handelsbetrekkingen met den gefailleerde,
nog wel gelegenheid hebben hun verlies te herstellen, maar
voor de kleinere is het dikwijls hard iets te moeten mis-
sen. Om nu te zorgen dat de kleine niet door de groote
overstemd worden , en omgekeerd, dat ook de kleine de
groote niet kunnen dwingen, vordert art. 841 eene meer-
derheid van quot;Ys der concurrente schuldeischers, welke ^U
van het bedrag der niet bevoorregte, door geen pand ge-
dekte noch hypothecaire schuldvorderingen vertegenwoor-
digen, of wel Va, welke % van voormeld bedrag nitma-
ken. Deze bepaling is reeds van oude dagteekening.
I^eeds het Zeeuwsche Placaat van 1649 vorderde eene
meerderheid van % en % of omgekeerd. De Pransche
Ordonnantie van 1673 stelde ze op Vi der vorderingen ; de
I\'ransche wet van 1838 wil de meerderheid der crediteu-
ïen, vertegenwoordigende der schulden. De laatste
Engelsche wet van 1861 eischt bij cow,position na han-
^roetverklari7ig % der schuldeischers en vorderingen, en
iuiten hankroetverhlaring % der vorderingen van alle
^schuldeischers, die 10 £of meer te vorderen hebben; eene
bepaling, waardoor ook voor de kleinere schuldeischers ge-
zorgd is; echter zoo , dat zij de groote niet dwingen kunnen.
Art. 841 W. V. K. wil eene meerderheid van concur-
^ente schuldeiscJiers dus geschiedt de berekening niet
alleen over hen die ter vergadering aanwezig zijn, maar
over allen die hunne vorderingen hebben doen verifiëren
en als erkend op de lijst opgeteekend zijn. Hebben zij
zich nog niet doen verifiëren , dan worden zij niet mede-
gerekend ; zij concurreren niet; \'t is zelfs onzeker, of zij
op de qualiteit van schuldeischers kunnen aanspraak
maken.
Door de bepaling van art. 841, die eene zoo groote
meerderheid vordert, bestaat er ten minste eenige waar-
borg voor afwezige buitenlandsche schuldeischers , van wie
onze wet in \'t geheel geen melding maakt; zelfs beveelt
zij niet, zoo als de artt. 567 en 568 C. de Comm., dat
bet hun toekomend gedeelte, hetwelk berekend wordt naar
bet bedrag waarvoor zij op de balans staan uitgetrokken,
in reserve zal worden gehouden.
Bij de berekening van de meerderlieid worden de prae-
ferente crediteuren, zoowel als hunne vonlermgen, geheel
buiten rekening gelaten; alleen de concurrente, zagen wij,
komen in aanmerking. Onder de Ordonn. van 1673 , die
in dit opzigt zeer ruim gesteld was , oordeelde men meest-
al anders, maar tegenwoordig is het algemeen aangeno-
men , zoo als bij ons.
Het kan nu natuurlijk gebeuren dat de stemming op
die eerste vergadering tot geen bepaald resultaat leidt,
dat de vereischte meerderheid niet verkregen wordt. He
wet, die aan het accoord als een geschikt middel om
den vervallen koopman weêr op te heiïen en zijne cre-
diteuren zoo min mogelijk te doen verliezen, groot gewigt
hecht, staat in dat geval toe, dat er nog eene nadere ver-
gadering gehouden wordt; de bepaling van den tijd
waarop die plaats zal hebben, is aan den regter-commis-
saris overgelaten. Hij zal den termijn echter zoo kort
mogelijk moeten nemen. Art. 509 der Fransche wet wil
de vergadering niet langer dan acht dagen „huitaine pour
tont délai\'\'\' hebben uitgesteld. Mij schijnt de bepaling
van onze wet verkieslijker: „de raadpleging zal voor eens
^ot een\' naderen, zoo kort mogelijk door den regter-com-
missaris te bepalen dag, worden uitgesteld.\'quot; Hoe bepaald
toch de -Fransche wet spreekt, in buitengewone gevallen
wordt er toch soms wel eens een langer uitstel ver-
leend. \')
Om nu uitstel tot eene volgende bijeenkomst te kun-
nen verkrijgen, moeten reeds drie vierden der ter vergade-
ring tegenwoordige schuldeischers , meer dan de helft van
1) Zie Renouard t. a. p. II. p, 34.
-ocr page 105-het bedrag der scbddvorderingen vertegenwoordigende,
hunne toestemming gegeven hebben (art. 842 W. v. Kh.)
Op dit art. teekent Prof. Holtius \') het volgende aan:
jjde hypothese van ons art. is, dat van de twee meerder-
heden, voor tet accoord vereischt, de eene, de numerieke,
geheel voorhanden is, en aan de andere geen zesde ont-
breekt van het geheel.quot; Mijns inziens is dit min juist;
de numerieke meerderheid, in art. 842 bedoeld, is Vi der
ter vergadering tegenwoordige schuldeischers, terwijl art.
S41 van de concurrente schuldeischers spreekt; dat zijn
dus al de schuldeischers. Er is alzoo in het geval van
art. 842 eigenlijk geen der twee meerderheden bepaald
voorhanden: het kan b. v. gebeuren, dat op die eerste
bijeenkomst slechts 4 crediteuren opgekomen zijn, waar-
van 3, wier vorderingen zóó groot zijn, dat ze meer
dan de helft vertegenwoordigen, hunne toestemming ge-
geven hebben; in dit geval kan men niet zeggen dat er
eene van de beide meerderheden, in den zin van art. 841,
Verkregen is. Omdat nu de quantitatieve meerderheid
bijna verkregen is, wordt de raadpleging uitgesteld; men
hoopt dat er nu nog crediteuren zullen opkomen, die de
eerste vergadering niet bijgewoond hebben, of ook, dat zij
die eerst weigerden, later zullen bemerken dat het accoord
Wezenlijk in hun belang is. Ik houd dus de opvatting
van Prof. Holtius voor onjuist. Hij schijnt ze dan ook,
Geinige regels later, terug te nemen. Maar daarmee ver-
valt dan ook m. i. de bedenking die hij en Dijkers
gemaakt hebben, waarom of ook niet hetzelfde bepaald
is voor het omgekeerde geval, dat slechts ruim de helft
1) t. a. p. blz. 361.
-ocr page 106-der aanwezige schuldeischers, die te zamen Vi te vorde-
ren hebben, voor het accoord stemmen. Dit verzuim zou
inderdaad vreemd zijn, indien art. 8é2 onderstelde, dat
één der beide meerderheden van art. 841 verkregen is;
dan zou men kunnen vragen: waarom is de meerderheid
van V4 met bijna Vs voldoende, en niet die van bijna 2/3
met Vé.^ Nu echter de numerieke meerderheid van art.
842 eene geheel andere is dan die van art. 841, moet die
vraag natuurlijk vervallen.
De Code de Comm. vordert in art. 509 , om de ver-
gadering te kunnen uitstellen, dat één der beide meer-
derheden , onverschillig welke, verkregen is.
De Pruissische Concurs - Ordnung heeft weder eene ge-
heel andere bepaling. Tot het aannemen van het accoord
wordt, volgens § 186 , eene meerderheid gevorderd van
de erkende schuldeischers, die zelven of door gemagtig-
den ter vergadering aanwezig, met elkander Yi vertegen-
woordigen van al de vorderingen die stemregt geven.
Deze bepaling, die goed kan werken als vele schuld-
eischers opkomen, kan echter bedenkelijk zijn, als dit
het geval niet is. Stel b. v., dat vele kleinere weg zijn
gebleven, dan kan, zeer tot hun nadeel, door de grootere
een accoord worden doorgedreven. Al zullen zij meestal
wel zelven voor hunne belangen waken en opkomen, eene
andere bepaling ware toch verkiesselijk.
§ 187 der Concars - Ordnung geeft ook bevoegdheid
om eene tweede vergadering te beleggen:
1°, als de numerieke meerderheid der aanwezigen voor
het accoord, maar de quantitatieve nog niet verkregen is;
2®. Als wel de quantitatieve, maar niet de numerieke
meerderheid der aanwezigen voorhanden is.
Men zou kunnen vragen of er op die tweede bijeen-
komst nog eenig gewigt gelieclit zal worden aan tiet op
de eerste vergadering beslotene. Kan men b, v., zijne
eens gegeven toestemming terug nemen, of omgekeerd
op zijne vroegere weigering terug komen, en W\'Ordt men,
200 men niet uitdrukkelijk op nieuw zijn wil te kennen
geeft, gerekend bij de eens gedane verklaring te volharden?
De Code de Commerce van 1807 zweeg hierover, en
de meeningen waren dus verdeeld. Boulay Paty \')
leidde uit de woorden van art. 522: „la délibération sera
1\'etnise — en niet sera continuée — af, dat de tweede
Vergadering eene geheel nieuwe bijeenkomst was, zoo dat
al Wat op de eerste gezegd en besloten was, krachteloos
^erd. Ook onze wet spreekt van een uitstel der verga-
derihg, en wettigt dus het gevoelen van Boulay-Paty.
l^faar buitendien kan men zeggen, dat nu er op de eerste
Vergadering geene overeenkomst is tot stand gekomen,
^en ook niet aan zijne wilsverklaring gebonden is; zoo-
lang er geen consensus aanwezig is, kan men daarop
terug komen. Er kunnen ook in het tijdsverloop tusschen
beide vergaderingen allerlei omstandigheden aan het licht
komen, geheime schikkingen van den failliet met som-
zijner crediteuren, en wat dies meer zij, die de eens
Verklaarde meening kunnen en moeten wijzigen. Daarom
kan men het op de eerste bijeenkomst beslotene en be-
loofde niet wel onherroepelijk verklaren. Zoo is dan ook
tbaus door de nieuwe Eransche wet (a. 509) en bij § 188
^er Pruiss. Conc.-Ordn. beslist.
A^adat de vereischte meerderheid verkregen is, moet
i) t. a. p. I. p. 3Ö5. Pardessus stemde echter niet met henrin.
7
-ocr page 108-het accoord terstond onderteekend worden. De nieuwe
Fransche wet (a. 509) voegt er bij : „a peine de nullUé\'
Ook bij ons was er dit vroeger bijgevoegd, maar nu men
later die woorden heeft weggelaten, kunnen wij het accoord
bij gebreke van dadelijke onderteekening niet nietig achten;
ook den volgenden dag kan-die onderteekening nog plaats
hebben. Of men echter zoo ver mag gaan van aan te
nemen dat de geheele onderteekening achterwege kan
blijven, komt mij zeer twijfelachtig voor. Het Hof van
Noord Holland heeft evenwel, bij arrest van 3 April 1861\')
beslist, dat het voldoende is wanneer uit het proces-
verbaal van de toestemming blijkt, en dat het geenszins
noodzakelijk is, dat men het accoord door zijne onder-
teekening bekrachtige. Zoo oordeelende, miskent het
Hof blijkbaar de bedoeling van den wetgever, die toch
geen onderteekening bevelen zal, als men die veilig kan
nalaten; hoogstens zou men het voorschrift der wet zoo
kunnen beperken, dat de onderteekening gemist kan wor-
den, als de crediteuren niet onderteekenen kunnen. Bij
hetzelfde arrest is voorts nog uitgemaakt, dat men de
vergaderingen Avaarop over het accoord geraadpleegd en
beslist is, niet juist behoeft te hebben bijgewoond, om
geldig te kunnen toestemmen, en dat b. v. een crediteur
die binnenkomt terwijl de uitslag van de stemming wordt
opgemaakt, en verklaart met het accoord genoegen te ne-
men, moet geacht worden te zijn toegetreden.
Is het accoord ook op de tweede vergadering niet tot
stand gekomen, dan moet volgens art. 851, de boedel
insolvent verklaard worden. Maar indien er nu bij het
1) llegtsgel. Bijb 1857, bk. 376.
-ocr page 109-opmaken van het resultaat der stemming een misslag
beeft plaats gehad, zal men dan om die fout, die toch
alleen aan den regter-commissaris te wijten is, den ge-
failleerde de gelegenheid benemen om de crediteuren
Op nieuw bijeen te roepen, ten einde den misslag te doen
herstellen. Ik geloof dat wij hier onderscheiden moeten.
Blijkt het dat de vereischte meerderheid, die men op
de tweede vergadering verkregen waande, niet verkregen
of omgekeerd, dan is er geene aanleiding tot eene
iiieuwe vergadering; dan immers is het accoord óf niet
\'^«»genomen, en art. 851 vindt zijne toepassing, óf wel
^^^igenomen, en de Eegtbank zal het homologeren. Is de
misslag daarentegen van een anderen aard, is b. v. niet
de meerderheid van art. 841, maar wel die van art. 842
Verkregen, zonder dat de regter-commissaris de raadple-
tot een naderen dag heeft uitgesteld, dan zal de
gefailleerde aan de Eegtbank verlof kunnen vragen, om
^^ dit bijzonder geval eene nieuwe bijeenkomst te he-
le
■ggen.
§ 4. Tweede aceoord.
De laatst behandelde questie brengt ons van zelf op
de vraag: of menin ieder geval, na de verwerping van
i^et eerste accoord, nog een tweede kan aanbieden, dan
Wel, of na die verwerping terstond, op grond van a. 851,
de insolventverklaring volgen moet. Deze vraag is rneer-
malen in verschillenden zin beantwoord. Zij die de aan-
bieding van een tweede accoord toelaten, beroepen zich
Voornamelijk op het ontbreken eener uitdrukkelijke ver-
bodsbepaling in de wet, op den aard van het accoord,
^is veeleer uitbreiding dan beperking medebrengende, op
het belang der crediteuren, die door een accoord zooveel
meer gebaat worden dan door insolvent-verklaring en ver-
effening van den boedel, en eindelijk op het bekende
arrest van den H. Eaad van 21 September 1860. \')
Al die gronden kunnen mij niet overtuigen. Men heeft
in de faiilissements-procedure van ouds voor de crediteu-
ren twee wegen open gesteld om aan hun geld te komen.
Van deze twee is het accoord als de minst kostbare)
voor de crediteuren de voordeeligste. Zij verkiezen dien
dan ook meestal boven de omslagtige geregtelijke liqui-
datie. Maar aan den anderen kant strekt het accoord nog
,veel meer ten voordeele van den failliet, dan van de
schuldeischers, die bij het accoord afstand doen van alle
verdere aanspraken, welke zij daarentegen bij insolvent-
verklaring behouden; immers , wanneer na deze den fail-
liet eenige goederen opkomen , kunnen zij die weer als
de hunne opvorderen. Dit voorregt nu, dat de wet aao
den gefailleerde toestaat, geeft zij hem slechts in bepaalde
gevallen en gedurende een\' bepaalden termijn. Wel spreekt
art. 835 algemeen van de bevoegdheid om een accoord
aan te bieden, maar art. 836 en 837 zijn daarentegen
zeer beperkend, en voegen er terstond bij, wanneer die
aanbieding plaats mag hebben. De wet, die vooral io
het failiissements-proces den meest mogelijken spoed be-
tracht wil .hebben, verlangt dien ook bij het accoord.
Daarom geeft zij niet meer dan acJd dagen voor het ver-
zet (a. 845), en ook weer acht dagen voor de aanbieding
1) Wkb.no.2281, R. LXV § 40, Mag. v. Hand. III. blz. Si?-
Zie voorts nog Wkb. n^ 2136, 2171, 2291, 2296, 2301 ; Oude®,
en Dieph., Opm. en Med. XIV blz. 1 en 46; Mag. van Hand\'
Ui (Meng.) blz. 91 vlgg.
ter homologatie (a. 844). Ik begrijp daarom niet, hoe
öien desniettegenstaande den failliet de bevoegdheid kan
geven om nog later ontwerp-accoorden aan te bieden. Im-
mers is hij bevoegd een tweede voor te stellen, waarom
dan ook niet een derde, een vierde, enz.?
Men heeft wel gezegd: art. 836 en 837 strekken al-
leen om te kennen te geven, dat geen accoord tot stand
kan komen vóór dat de verificatie is afgeloopen. Maar
Waarom, indien dit de bedoeling geweest was, dan niet
\'eenvoudig iets diergelijks bepaald als in a. 507 der
Fransche wet: „il ne pourra être consenti de traité,
qu\'après l\'accomplissement des formalités ci-dessus pres-
critesquot; ? Eene zoo naauwkeurige specificatie van den tijd
Waarop het accoord aangeboden en daarover geraadpleegd
en beslist moet worden, ware dan overbodig geweest.
Neen de wet spreekt zeer bepaald restrictief-, zij wil ver-
traging voorkomen, en zegt daarom op welke vergadering
geraadpleegd kan worden, en wanneer de crediteuren regt
hebben uitstel te vorderen. Dit regt is hun gegeven,
opdat zij niet zonder genoegzame kennis over eene voor
hem zoo belangrijke zaak zouden beslissen. Wil men nu
de mogelijkheid van een tweede accoord aannemen, dan
zal daaraan ook het vragen van uitstel verbonden zijn.
Wil men het een uitbreiden, dan kan men het ander
niet beperken, en zeggen, zoo als een schrijver in n°.
2301 van het Weekblad, dat het regt van uHstel alleen
gegeven is voor de eerste en tweede vergadering, omdat
eerst wanneer de verificatie geëindigd is, men den waren
stand des boedels kennen kan, en zich eene vaste over-
tuiging vormen. De crediteuren hebben later hetzelfde
helang om van dat regt gebruik te maken.
Ik meen dus, dat zoodra het accoord verworpen is,
de regter-commissaris daarvan aan de regtbank verslag
zal moeten doen, en dat deze daarop de insolvent-verkla-
ring zal uitspreken. Wel heeft men er zich ook op be-
roepen, dat er ten opzigte van het verslag door den
regter-commi-^saris geen fatale termijn is voorgeschreven,
terwijl dit overal elders w-el is geschied, maar de wet
kou dit hier niet doen; het kan immers gebeuren, dat
het accoord wel aangenomen is, maar er verzet w^ordt ge-
daan , waarop misschien weêr hooger beroep zal volgen;
de tijd van het verslag is dan niet a priori te bepalen.
De regter-commissaris zal dus naar omstandigheden moe-
ten handelen, altijd natuurlijk daarbij den meest moge-
lijken spoed in acht nemende.
Waar zou het ook heen, indien na de verwerping van
het eerste accoord nog een tweede mogelijk was? Werd
ook dit verworpen, dan zou er, zoo als wij reeds op-
merkten, weêr een derde kunnen volgen; waar zou de
grens zijn? Want men zegge niet: als ook het tweede
verworpen is, moet de regter-commissaris zijn verslag
doen. Die onderscheiding is geheel willekeurig. Ja, als
er eens over een tweede accoord onderhandeld is, is het
zelfs rationeel een derde toe te laten. Als er eens zoo-
veel tijd met voorstellen en raadplegen is voorbij gegaan,
en er zooveel kosten gemaakt zijn, waarom zal men het
dan niet nog eenmaal beproeven? — misschien zal de
uitslag nu gunstiger zijn, en zoo de insolvent-verklaring
voorkomen kunnen worden.
Zoo komt men door een tweede accoord toe te laten,
tot allerlei moeijelijkheden. Met allen eerbied voor het
het gevoelen van den Hoogen Eaad, vereenig ik mij daarom
Hever met dat van de Eegtbank te Jllmaaf, die bij
Vonnis van 13 September 1861 \') den gefailleerde de
bevoegdheid -ontzegd heeft, om na verwerping van een
eerste accoord, een tweede in deliberatie te brengen.
§ 5. Nerzel tegen de homologatie.
Na de stemming over het accoord moet de regter-
commissaris den uitslag op zijn proces-verbaal aan teekenen,
en in geval van aanneming, het accoord binnen acht
dagen na verloop van den termijn van verzet aan de
regtbank ter homologatie aanbieden (a. 841). De toe-
stemming van de meerderheid der schuldeischers alleen
is niet voldoende om het accoord voor allen verbindend
te maken. Ook zij die niet hebben willen toestemmen,
of van het geheele accoord onkundig zijn gebleven, moe-
ten er door gebonden worden, en dit kan niet anders
geschieden dan door tusscheukomst van den regter, zoo
als dan ook reeds in het Eomeinsche regt de Praetor
tusschenbeide moest komen, wanneer niet alle schuld-
eischers het eens waren. Die tusscheukomst nu verleent
de regter door zijn vonnis van howMogatie.
Wanneer de regter-commissaris het accoord ter homo-
logatie aanbiedt, zal hij tevens verslag doen van den
loop dien de zaken genomen hebben; daardoor wordt de
ïegtbank in staat gesteld te beoordeelen of de aange-
genomen schikking bekrachtiging verdient of niet. Maar
boe naauwkeurig de inlichtingen, die de regter-commis-
1) Wkb. n». 2308 , Mag. van Hand, III. blz. 254,
-ocr page 114-saris aan de Eegtbank geven moet, ook zijn mogen,
tocb zal bet dikwijls gebeuren dat een aantal omstan-
digheden , die de homologatie beletten, aan haar oog ont-
snappen. Zij kan niet altijd beoordeelen of de door de
failliet aangeboden percenten, pro-rata van den boedel, ge-
noegzaam zijn; er kunnen overeenkomsten tusschen den
schuldenaar en sommigen zijner crediteuren gesloten zijn,
die voor haar geheim blijven; van daar dat de wet aan
de schuldeischers zeiven de bevoegdheid geeft om hunne
bezwaren tegen het accoord aan den regter kenbaar te
maken , en tegen de homologatie van het accoord —-
niet tegen het accoord zelf — in verzet te komen.
Wie mogen in verzet komen? Art. 845 geeft dit regt
alleen aan hen, wier schuldvorderingen ten tijde van het
raadplegen over het accoord zijn erkend, en die niet tot
het accoord zijn toegetreden. Zoolang die vorderingen
niet erkend zijn, is het onzeker of zij crediteuren zijn,
en of zij dus wel belang hebben. Het is voldoende dat
die erkenning voor de aanneming van het accoord heeft
plaats gehad, maar eene latere erkenning beneemt het
regt tot verzet; al heeft de schuldeischer zich ook op
zijn eigen kosten laten verifieren, dan is toch het regt
voor hem verloren. Zoo ook § 193 der Pr. Concurs-Ordn.
Anders daarentegen de Fransche w^et, die in art. 513,
ook aan hen „dont les droits auront été reconnus depuis
Ie concordatquot;, het regt geeft om in verzet te komen.
Onze wet spreekt duidelijk; het valt echter niet te ont-
kennen , dat zij wier schuldvorderingen nog binnen den
1) Zie Voorduin X blz. 781.
-ocr page 115-termijn van verzet erkend zijn, een gelijk belang hebben
als de overigen om in verzet te komen.
Knnnen sclvukleiscliers die privilegie, pand of hypotheek
hebben, in verzet komen, wanneer zij nu nog van hun
voorregt afstand doen? Ik geloof dat dit regt hun ont-
zegd moet worden; hadden zij vroeger bij de raadpleging
afstand gedaan, dan zouden zij belang bij het accoord ge-
kregen hebben^), en in verzet hebben kunnen komen;
door dit niet te doen hadden zij zelfs , geen regt om mede
te stemmen en kunnen dus thans ook van de attributen
Van het stemregt geen gebruik maken. Wel kan het gebeu-
ren dat hun pand vergaan is, zoodat zij even als de
chirographarii slechts procenten zullen ontvangen, maar
dat is geen reden om in verzet te komen; uit art. 845
al. 2 blijkt, dat de Wet geheel andere redenen van ver-
zet op het oog heeft. E e n o u a r d 2) en B é d a r r i d e 3)
zijn onder de quot;Fransche Wet van een ander gevoelen, en
Hemen aan, dat de bevoorregte schuldeischers ook door
dien lateren afstand volkomen gelijk staan met de chiro-
graphaire crediteuren, Maar hun gevoelen is m. i. teregt
door Mousnier^) en anderen bestreden.
Alleen diegenen der schuldeischers wier vorderingen
tijdens de raadpleging erkend zijn, die niet tot het ac-
lt;ioord zijn toegetreden, mogen voorts in verzet komen.
Onder den Code van 1807 was dit een betwist punt.
Dalloz wilde het verzet ook aan hen die toegestemd
hadden, vergund hebben; Boulay Paty alleen dan,
1)nbsp;Cf. D ij k e r s t. a. p. § 30.
2)nbsp;t. a. p. TI. pag. 41.
3)nbsp;Tain, et Bacq. 11, n». 568.
4)nbsp;t. a. p. pag. 98,
-ocr page 116-wanneer er bedrog ontdekt was. Thans is art. 51B der
nieuwe wet zoo gesteld, dat ook de onderteekenaars van
het accoord stellig het regt van verzet hebben.\') Volgens
ons art. 845 W. v. K. komt hun dit regt zeker niet
toe. Wel zou het in enkele gevallen zeer in hun belang
zijn, b. v. wanneer zij bedrog mogten ontdekt hebben;
maar de duidelijke woorden der wet verbieden hier eenige
uitzondering te maken. Dij k e r s 2) wil, dat zij, in geval
van bedrog, op grond van art. 1485 B. W, vernietiging
van „het accoord zullen vragen. Het al of niet geoorloofde
van dit middel in het midden latende, ben ik van ge-
voelen, dat het voor de onderteekenaars van het accoord,
die het regt van verzet missen, verkiesselijker is hunne
bezwaren bij een verzoekschrift aan de regtbank kenbaar
te maken.
De praeferente schuldeischers, die zoo als wij zagen,
niet in verzet kunnen komen, schijnen toch tegen een
voor hunne regten nadeelig accoord te kunnen opkomen,
door middel van het verzeif door derden (art. 876 en
vlgg. Wetb. van Burg. Regtsv.). Zij immers zijn geen par-
tijen bij het accoord en bij de homologatie daarvan geweest.
De termijn van verzet is uiterlijk acht dagen na de
aanneming van het accoord, die dag daaronder niet be-
grepen.
Beschouwen wij thans de gro7iden van verzet.
De wet noemt er in art, 845 al. 2, slechts één, bij
wijze van voorbeeld; de woorden onder anderen laten
ook andere gronden toe, al zal ook de door de wet aan-
1)nbsp;Cf. Renouard, t. a. p. II. p. 42.
2)nbsp;t. a, p, I 30 en 31,
-ocr page 117-B^Wezene, dat namelijk de baten des boedels de som, bij
het accoord bedongen, aanmerkelijk te boven gaan, wel
^^tijd een der gewigtigste wezen. Bij de beraadslaging
Verlangde eene der afdeelingen, dat aan den scbuldei-
\'\'eher die niet in bet accoord bad toegestemd, uitdrnk-
^elijk bet regt van verzet zou worden toegekend, voor
bet geval dat bij van bedrog of van kwade trouw mögt
kunnen doen blijken. De Regering acbtte bet echter be-
^er zoodanige bepaling niet op te nemen, daar ook in
§eval van kwade trouw bet accoord toch dikwerf voor de
sehuldeischers van belang kan wezen; zij wilde de zaak
daarom liever aan \'s Regter\'s oordeel over laten. \')
Of de baten des boedels de som bij het accoord
bedongen aanmerkelijk overtreffen, moet uit de omstan-
digheden worden opgemaakt. Zoo maakte het Hof van
Holland, bij arrest van 25 I\'ebruarij 1849 , uit het
feit dat de bloedverwanten van een failliet, wier vorde-
riugen meer dan % van alle gezamenlijk uitmaakten,
veor het accoord hadden gestemd, de gevolgtrekking dat
hem zijne schuld zouden kwijtschelden, en dat hij
\'\'jgevolg nieer aan de overige crediteuren kon geven,
hij bij het accoord beloofd had.
Overigens moeten de baten naar den overgelegden in-
ventaris en naar de balans beoordeeld worden; het zoo
®ven aangehaalde arrest nam echter indirect aan, dat
eene plotselinge daling der waarde van aan den failliet
toebehoorende goederen daarbij in aanmerking genomen
^oet worden. Wij sagen boven dat de praeferente schuld-
J oorduin X. blz, 781.
^^ l^gl Bijbi. 1849, blz. 840.
eischers, die bij de raadi^leging over het accoord geheel
of gedeeltelijk afstand van hun voorregt gedaan hebben,
in verzet kunnen komen. Wanneer zij nu voor eeii ui-
terst klein gedeelte, b. v. voor ettelijke guldens afstand
hebben gedaan, — iets wat de regter-commissaris natuur-
lijk niet kan beletten — en er vermoeden ontstaat dat
zij met den failliet gecolludeerd hebben, (b. v. indien zij
voor het accoord stemden) dan zal ook dit m. i. eene gel-
dige reden wezen om in verzet te komen.
Nog kan- het een grond van verzet wezen, dat alle waar-
borgen voor de uitvoering van het accoord veronachtzaamd
zijn, b. V. indien de baten des boedels, onmiddelijk na-
dat de gefailleerde de kosten betaald en den praeferen-
ten schuldeischers voldaan zal hebben, te zijner beschik-
king worden gesteld, terwijl de betaling der bedongen
percenten eerst drie maanden na de homologatie zal plaats
hebben. (Zie het vonnis der Eegtbank te Breda, van
1 Februarij 1818, Wbl. no. 904.) Te regt echter is op-
gemerkt, dat het verzet, op grond hiervan, niet zal op-
gaan , bijaldien de gefailleerde terstond voor de uittebe-
talen percenten zekerheid stelt, of daarvan aanbod doet \')•
Natuurlijk kan men ook in verzet komen, indien de
meerderheid voor het accoord niet op eerlijke wijze ver-
kregen is, b. V. ten gevolge van geheime onderhandelin-
gen tusschen den failliet en sommigen zijner crediteuren.
Maar er is gevraagd, of het verzet op zal gaan van een
schuldeischer, die beweert dat de meerderheid alleen
verkregen is, door dat zijn gemagtigde in plaats van ,
zoo als hij in last had, tegen het accoord te stemmen,
I) Léon, t. a. p. op art. 845. n®, 4,
-ocr page 119-er
voor teeft gestemd. Mij dunkt neen ; die schuldei-
sclier zal, ten zij hij bewijzen kan dat er collusie met
\'len failliet heeft plaats gehad, alleen eene actie hebben
^egen den lasthebber.
Maar genoeg over de gronden van verzet, Hoe moet
h^t verzet zelf plaats heUen ?
Er moet daartoe , volgens art. 845, binnen den wet-
telijken termijn door de opposanten eene met redenen
Ottikleede acte aan de Curators en den gefailleerde betee-
kend, en een afschrift daarvan ter griffie gedeponeerd wor-
den. Wanneer er meerdere crediteuren zijn die zich
Verzetten, belet niets, dat zij dit bij een en hetzelfde ex-
ploit doen; uit art. 845 en 846 toch volgt duidelijk, dat
de wet al die gelijksoortige geschillen als ééne zaak wil
behandeld hebben.
Het verzet moet met renenen omkleed zijn - motivée,
^egt art. 512 der Eransche wet. ~ Wil dit zeggen dat
al de gronden van verzet dadelijk in de acte moeten wor-
den opgegeven, of kan men ze later nog aanvullen ? Ik
geloof het eerste. Art. 845 geeft voor het verzet een ter-
mijn van slechts acht dagen ; binnen dien zelfden tijd
moet de beteekening en de nederlegging van het afschrift
ter griffie plaats hebben; de \\vet wil dus de zaak zoo
veel mogelijk bespoedigd hebben. Als men nu later nog
andere gronden van verzet mogt aanvoeren, zou daaruit
groote vertraging ontstaan. Er zou dan eene nieuwe be-
teekening en een nieuw dépôt ter griffie, noodig wezen :
inamers die formaliteiten zijn voorgeschreven , opdat alle
belanghebbenden de gronden van oppositie zouden ken-
den; de gefailleerde, om te weten op welke punten hij
zich verdedigen moet, de crediteuren, om te beoordeefen
of het in hun belang is zich in het geding te voegen-
liet is voor die allen niet voldoende, dat zij de gronden
van verzet eerst nit de conclusie van repliek vernemen.
Daaibij komt nog, dat het hier eene summiere zaak is,
waarin de wet (zie art. 138 en 139 Wetb. van B. Eegtsv.}
geen conclusie van repliek wil De H. E. heeft dan
ook bij arrest van 1 Maart 1850 (W. n. 1102 , E, XXXquot;^^
§ 18) beslist, dat de regter bij zijne uitspraak alleen let-
ten mag op die gronden van verzet, die bij de acte van
verzet zelve zijn gesteld.
Nog schiet ons de belangrijke vraag te behandelen over ,
wie in de procedure van verzei de gedingvoerende par-
tijen zijn.
Prof. Holtius^) zegt: „ de opposanten en de failliet
hij sluit dus de curators nit. M. i. teregt. De gefail-
leerde, die anders in alle gedingen door de curators ver-
tegen vt^oordigd wordt, heeft hier het regt zelf optetreden.
Hij zelf biedt het accoord aan, en de oppositie die
plaats heeft, is dus tegen zijn voorstel gerigt. Overal
zien wij hem in deze afdeeling onzer wet over het ac-
coord , zelf handelend optreden.
Wel schijnt hiermede eenigszins in strijd, wat in al. 3
van art. 846 wordt gezegd: „de gefailleerde is bevoegd
om ter verdediging of toelichting van het accoord opte-
treden,quot; Ik geloof echter dat die bepaling, ofschoon
tamelijk overbodig, weinig afdoet. Dat de failliet be-
voegd is ter verdediging van het accoord optetreden
1)nbsp;Ai is ze ook in de praktijk gebruikelijk, dit is niets dan ëen
misbruik, waarvan, zooals de Pinto, (Handl. t. li. Wb. v. J3.
llv. II. § 125 n». 1) te regt zegt, de kosten nimmer kuuneu ge-
bragt worden ten laste van de verliezende partij.
2)nbsp;t. a. p., blz. 369 en 3?0, Vg. ook de vijf Advok. op art. 846,
-ocr page 121-Spreekt van zelf, want zoo hij niet wil,, kan niemand hem
\'iiigen. Haar zoo hij ter verdediging optreedt is hij
de partij, tegen wie het verzet gerigt is.
Ik kan mij daarom niet vereenigen met een vonnis
der Eegtbank van Amsterdam , van 6 Januarij 1848 \') ,
Waarbij beslist is dat, wanneer een buitenlandsch credi-
^ r in verzet komt , de cautio judicalum solvi alleen
den curator en niet door den gefailleerde kan ge-
verderd worden. Behalve op art. 813 en de zoo even be-
®Proken alinea 3 van art. 846, beroept de Eegtbank zich
Ook nog hierop, dat het vermogen om zich in het geding
voegen niet aan den gefailleerde is toegestaan , maar
^^ri de crediteuren , ah niel reeds gerepraesenleerd zijnde
den curator. De kracht van deze redenering is mij
duidelijk. Dat aan den gefailleerde de bevoegdheid
^let Avordt toegekend om zich in het geding te voegen ,
spreekt van zelf wanneer hij , zooals wij beweren , een
der gedingvoerende partijen is; en dat de curators niet
crediteuren maar\'den failliet representeren, zooals de
Eegtbank beweert, is juist datgene wat te beAvijzen staat,
derhalve eene petido principii. Als men de curators
voor de wederpartij der opposanten houdt, heeft daaren-
de tAveede alinea van art. 846 geen zin, volgens
Welke de curators het bevelschrift van den regter-com-
^issaris moeten beteekenen aan de partijen, hij art. amp;45
\'^^\'»leld, d. zijn de partijen in de procedure van verzet.
^ O zou men dienen aan te nemen dat de curators het
evelschrift ook aan zich zelven beteekenen moeten!
He quaestie is uitgemaakt in § 192 der Pruiss. Conc.-
I^egtsgel. Bijbl. X. bl. 84.
-ocr page 122-Ordn., waar uitdrukkelijk „der Gemeinsclruldnerquot; als
de „Gegenpartei\'\' der opposanten genoemd wordt.
Hoe zal het nu gaan als er maar één curator is , ei^
deze, tevens schuldeischer, zich tegen de homologatie verzeti
Practisch zal de zwarigheid niet dikwijls voorkomen,
omdat men bij ons zelden een der schuldeischers,
maar meestal een Advokaat of Procureur tot curator be-
noemt. Mögt het geval zich echter voordoen, dan geloof
ik, dat de curator zich ook jure nostro zal moeten ge*
dragen naar art. 512 van de Pransche wet: „il devra
provoquer la nomination d\'un nouveau syndic.quot; De vroe-
gere curator die in verzet komt, is natuurlijk aan de-
zelfde verpligtiiigen onderworpen als de andere schuld-
eischers; hij, moet de acte van verzet diis ook binnen
acht dagen aan den gefailleerde en aan den nieuwen
curator beteekenen. Maar meestal zal er binnen dien ter-
mijn nog geen andere curator benoemd zijn, en derhalve
de beteekening aan dezen niet kunnen geschieden; wat
dan? Het komt mij voor, dat eene beteekening aan den
gefailleerde dan voldoende zal zijn: impossibilnim nulla
obligatio est. In het Pransche regt bestaat er in ons
geval eene dergelijke moeijelijkheid : „l\'opposition con-
tiendra assignation à la première audience du tribunal
de commercequot;, zegt art. 512. ]Nquot;atuurlijk kan ook hier-
aan niet voldaan worden, als er [nog eerst een andere
curator benoemd moet worden.
Als er nu verzet gedaan is, en de regter-commissaris
daarvan, door de nederlegging van een afschrift der acte
ter griffie, kennis heeft gekregen — een andere weg om
het te zijner kennisse te brengen is niet voorgeschreven
bepaalt hij, bij bevelschrift, den dag waarop door hei»
S-an de regtbank verslag zal worden gedaan. Het is eene
Zaak die spoed vereischt, en de regter-commissaris zal
dus wel doen, dien dag zoo vroeg mogelijk te stellen;
bij beboeft de acbt dagen na den termijn van verzet/die
hem volgens art. 844, indien er geen verzet is gedaan,
^oor de aanbieding ter homologatie gelaten zijn, niet af-
te wachten. Er zullen echter altijd minstens acht in-
dien de crediteuren ver af wonen zeker meerdere — dagen
moeten verloopen tusschen zijn bevelschrift en de zitting
•^er Regtbank (art. 846.) Het bevelschrift wordt door
■^e curators beteekend aan de partijen. Yolgens Prof.
^oltius^) provoceren de curators het bevelschrift; „zij
Verzoeken eene ordonnantie van den regter-commissaris.quot;
^e wet zegt dit wel niet, maar het is zeer rationeel,
\'^e Uieer omdat de regter-commissaris zoo doende door hen
het gedaan verzet onderrigt wordt. „De beteekening
geldt voor dagvaardingquot;, zegt Holtiusa). Ook dit is
met voorgeschreven, maar in het belang der eenvoudig-
heid en onkostbaarheid zeer w^enschelijk.
Verder volgt de procedure haren gewonen loop. Op
bepaalden regtsdag verschijnen de procureurs van
ï\'^\'tijen ter rolle en de zaak gaat geregeld voort. Bij
Tonnis der Eegtbank te Amsterdam, van 37 Julij 1846 s)
beslist, dat de opposanten bevoegd zijn incidenteel te
Vorderen, dat de gefailleerde en geopposeerde ï) veroor-
deeld worde om de boeken, balansen en verdere papieren
t. a. p. blz. 369.
t. a. p. blz. 369.
Wkbl. nO. 861.
4) De Regtbank nam dus ook aan, dat de gefailleerde de weder-
is der opposanten.
betrekkelijk het accoord open te leggen, in het proces
te brengen, en ter griffie van de regtbank ter inzage
van den opposant en de overige li tigerende partijen te
deponeren.
De schuldeischers die in het accoord hebben toege-
stemd, of die de raadpleging over hetzelve niet hebben
bijgewoond, kunnen volgens art. 846 al. 4, op de teregt-
zitting verschijnen, en zich in het geding voegen. Dit
moet volgens art. 388 B. Rv., plaats hebben voor dat
de conclusiën door partijen op de teregtzitting genomen
zijn. Zij die toegestemd hebben, kunnen alleen ten voor-
deele van de homologatie interveniëren; zij scharen zieh
dus aan de zijde van den gefailleerde, die het accoord
verdedigt. Prof. Holtiuszegt: aan de zijde van de
curators, nadat hij even te voren de opposanten en den
failliet de gedingvoerende partijen genoemd heeft. Daar
nu voeging steeds aan de zijde van eene der hoofdpar-
tijen (art. 285. B. Rv.) geschieden moet, kan die dus
hier niet aan de zijde van de curators plaats hebben.
Ook geloof ik dat het min juist is van de curators te
zeggen, dat zij de algemeene toestemming vertegenwoor-
digen; wel zijn zij in het geding gemoeid, maar meer
om voor de belangen van den boedel te zorgen en, zoo
noodig, inlichtingen te geven, dan wel om de toestem-
mende schuldeischers te vertegenwoordigen. De Pr. Concurs-
Ordnung, die uitdrukkelijk den gefailleerde de tegenpartij
der opposanten noemt, zegt dan ook zeer juist: „der
Verwalter der Masse wird mit seinen Erklärungen gehort.
(§ 192). De wet geeft den toestemmenden schuldeischers
1) t. a. p. blz. 369.
-ocr page 125-het regt van voeging , om voor hunne belangen te waken,
\'^vanneer zij meenen dat de verdediging van den gefail-
leerde niet voldoende is. Dit zou overbodig zijn, indien
^ij reeds door de curators vertegenwoordigd waren. Zij
die de curators tot eene der litigerende partijen willen
^\'laken, zouden ons misschien kunnen tegenwerpen, dat
er, als de failliet niet tot verdediging van het accoord
^vil optreden, zoo doende niemand zal zijn, die het ver-
bet beantwoordt, maar vooreerst heeft de gefailleerde te
Veel belang bij het accoord om niet te zorgen dat de
oppositie zoo mogelijk ontzenuwd worde, en aan den an-
deren kant bestaat er geen bezwaar, om indien zich zulk
een geval voordoet, de curators ter verdediging te laten
optreden. Maar eigenlijke hoofdpartij zijn zij niet.
Er is gevraagd of er nooit voeging aan de zijde der
opposanten mag plaats hebben, namelijk door hen die
hij de raadpleging over het accoord niet tegenwoordig
^ijn geweest. D ij k e r s geeft een ontkennend antwoord,
eu beweert dat de tusschenkomst steeds in het belang
^an het accoord moet geschieden. Wat de crediteuren
hetreft die hunne toestemming gegeven hebben, ben ik
quot;^it met hem eens, en ik kan niet instemmen met
de meening van de Pinto dat ook dezen zich aan de
^ijde der opposanten zouden mogen scharen. Daardoor
^och zou de raadpleging die over het accoord heeft plaats
§ehad , geheel doelloos worden, en misschien zelfs het
eenmaal aangenomen accoord vervallen. Zeer ligt toch
^an het gebeuren, dat indien zij die voor bet accoord
1)nbsp;t. a. p. § 36.
2)nbsp;The mis YIII, blz. 143.
-ocr page 126-gestemd hebben, zieh nu nog mogen onttrekken, de
vereischte meerderheid niet meer aanwezig zal zijn. Heeft
men eenmaal in het accoord toegestemd, en dit door
zijne onderteekening bekrachtigd, dan moet men daaraan
gebonden blijven. Maar Dijkers gaat te ver, wanneer
hij ook hun die bij de beraadslaging over het accoord
afwezig zijn geweest, het regt ontzegt, om zich bij de
opposanten te voegen ; hij rekent hen tot de dissentiënten.
Zij mogen dus wel zelven in verzet komen, maar zich
niet aan de zijde van de opposanten scharen. Maar waar-
om, als het waar is dat zij dissentiënten zijn, mogen zij
dan niet ook op deze wijze hun verlangen kenbaar maken?
Er is geene wetsbepaling die het hun verbiedt en uit
de algemeene woorden van art. 848 al. 4 is het niet op
te maken.
Prof. Holtius i) vindt echter bezwaar in ons gevoe-
len. „Wanneer zij zich voegen,quot; zegt hij, „zijn de gron-
den van hun verzet niet vooraf aan de belanghebbenden,
volgens art. 844 pr. beteekend, waaruit voor dezen een
nadeel geboren wordt.\'\'\' Maar dit is een noodzakelijk
gevolg ■ van de procesorde voor intervenientie voorgeschre-
ven. Zie art. 141. B. Ilv^: ,,Incidentele vorderingen, (tus-
schenkomst en voeging) worden in summiere zaken ten
dienenden dage ingesteld bij gemotiveerde conclusiënquot;.
In beide gevallen dus , hetzij men voor, hetzij men tegen
de homologatie intervenieert, worden de conclusiën eerst
ten dienenden dage bekend; iets wat ook art. 846 schijnt
gewild te hebben, daar het spreekt van „op de teregt-
zitting verschijnen.quot; Ik meen dus dat de afwezigen zich
1) t. a. p. blz. 370.
-ocr page 127-Ook aan de zijde van de opposanten kunnen scliaren \'). Een
^erzoeksclirift of procureur-stelling is daarbij niet noodig.
Daar bet bier eene zaak van koophandel geldt, moet
de summiere procesorde gevolgd worden, maar of de uit-
wijzing der zaak binnen korten tijd zal geschieden, hangt
^an de omstandigheden af. De termijnen zijn zeker lang
genoeg. De Belg. wet geeft in art. 516 , slechts 5 dagen
\'oor het verzet en andere 5 dagen aan de curators en den
failliet om hun antwoord aan de tegenpartij te beteekenen ,
en met de stukken waarvan zij gebruik denken te maken,
ter griffie te deponeren. Dadelijk doet daarop de regter-
commissaris verslag, en de regtbank uitspraak, nadat par-
tijen , zoo zij willen, summierlijk hunne gronden nader
hebben aangedrongen. De Concurs-Ordnung wil ook dat
In deze eene mondelinge behandeling der zaak zal plaats
hebben. Bij ons zal de procedure zeker niet zoo spoedig
kunnen afloopen Zie art 139 Wb. van. B. Ev.
Ook kan het gebeuren dat er op verschillende andere
punten uitspraak moet gedaan worden, eer een vonnis
Op het verzet mogelijk is. Stel b. v., dat de opposant
een vreemdeling is, dan moet er eerst over de cautie van
\'Nrt. 152 Wb. van B. Ev., indien die gevorderd is, be-
slist worden. En ook andere praejudiciële geschilpunten
knimen zich voordoen, b. v. wanneer, zoo als Prof. Hol-
tius®) opmerkt, de failliet na de aanneming van bet
accoord gestorven is en den erfgenaam, die als verde-
diger wil optreden, zijn erfregt betwist wordt, op grond
eener status quaestioj iets wat ook aan de zijde van den
1)nbsp;Zie ook de vijf advokaten op art.
2)nbsp;t. a. p. blz. 369.
-ocr page 128-opposant kan voorkomen, enz. Door dit alles kau
de afloop van liet faillissement langen tijd vertraagd
worden.
In het Eegtsgel. \'Bijblad (X. p, 171) vinden wij een
geval vermeld, waarin eerst 6 jaren na de faillietverkla-
ring uitspraak werd gedaan over het appel van een von-
nis van homologatie, terwijl ook andere vonnissen op
een verzet dikwijls langer dan een jaar na de aanneming
van het accoord gewezen worden. Zeer wenschelijk is
het daarom., dat bij eene eventuele herziening der fail-
lietwet, die zoo wij hopen, niet te lang zal uitblijven,
ook dit punt geregeld worde en eene kortere procedure,
zoo als b. V. in België, ook bij ons worde ingevoerd.
Door den langen duur van het proces vermeerderen
de activa zeker niet, en het is voor de crediteuren, die
meestal slechts geringe procenten ontvangen, hoogst be-
zwarend, wanneer zij soms jaren lang op hun geld moeten
wachten. Wanneer men dit alles in aanmerking neemt, kan
het geen verw^ondering baren, dat én de failliet én de
crediteuren meestal de voorkeur geven aan eene onder-
handsche schikking, waardoor zij alle processen vermijden
kunnen.
Tot dusverre hebben wij gesproken van het accoord,
zoo als dit gewoonlijk wordt voorgesteld, bediscussi-
eerd en aangenomen. quot;Voor dat wij nu tot de homologa-
tie overgaan, moeten wij nog kortelijk stilstaan bij
de vraag, wat het geval zal zijn, wanneer een accoord
niet op bovenvermelde wijze tot stand is gekomen. Ik
bedoel hier bepaaldelijk het geval, dat de faiUiet de toe-
stemming van al zijne schuldeischers heeft weten te ver-
krijgen op een voorstel tot schikking, niet volgens art.
en 837 W. v. K. aangeboden, maar aan ieder hun-
iier afzonderlijk voorgelegd, of vi^el in eene bniten-gereg-
telijke bijeenkomst van crediteuren in overweging geno-
den. Zal nu die algemeene toestemming genoegzaan ziju,
om de faillite te doen opbonden, of moet de regter-com-
missaris de regtbank verzoeken den schuldenaar insolvent
te verklaren , omdat er , in den zin der wet, geen accoord
rs tot stand gekomen?
Men zou kunnen zeggen, dat in zoodanig geval de
crediteuren geen belang meer hebben bij het voortduren van
het faillissement, dat ten hunnen voordeele aan den fail-
liet beschikking en beheer ontnomen en den boedel onder
toezigt van regter-commissaris en curators gesteld heeft.
l^Jaar men zal hier dienen te onderscheiden. Wanneer door
derden, vrienden of bloedverwanten van den failliet de
door hem aan zijne crediteuren beloofde sommen zijn uit-
betaald, en hij daarop voldoende bewijzen ontvangt dat
zijne crediteuren gedesinteresseerd zijn, d^n geloof ik,
hij daarop de afgifte van zijnen boedel met regt van
de
curators kunnen vorderen. Hoogstens zouden dezen
^ünnen beweren, dat er nog onbekende crediteuren zijn,
die misschien later op zullen komen; maar zelfs dan zal
hij met eene behoorlijke borgstelling kunnen volstaan.
Weigeren de curatoren desniettegenstaande de afgifte, dan
Zal hij van de Regtbank kunnen vragen, dat die bevolen
Worde bij een vonnis, waarbij hij zelf dan tevens kan wor-
den gerehabiliteerd. In dit geval zal dus het faillisse-
^lent door zoodanig accoord een einde nemen \').
Geheel iets anders is het, wanneer de uitbetaling niet
1) Vg. ook I 310 der Pruiss. Concurs-Ordnung,
-ocr page 130-door anderen voor den failliet heeft plaats gehad , maar
hij zelf beloofd heeft zekere dividenden te betalen uit zijne
goederen, waarover hij natuurlijk de beschikking nog niet
heeft, In dit geval acht ik de curators onbevoegd tot de
afgife van den boedel. Hier toch kan men niet zeggen,
dat de crediteuren geen belang meer hebben bij de voort-
zetting van het faillissement. Wel kan de failliet bewe-
ren dat hij te goeder trouw is, maar het is toch moge-
lijk dat hij sommige zijner crediteuren bevoordeeld heeft
en dat deze daarop de overigen voor het accoord gewon-
nen h-ebben. Buitendien, zoo lang niet al de crediteuren
te hunnen genoegen voldaan zijn, zijn er nog crediteu-
ren , en zoolang die er zijn, kan het faillissement niet
anders dan op de gewone wijze door accoord of insolvent-
verklaring opgeheven worden. B oulay - Paty denkt
er echter anders over: „Ie failliquot;, zegt hij, „s\'il parvient
à traiter avec tous individaellement, cesse d\'être en état
de faillite.quot; Het gevolg daarvan is, volgens hem, dat:
„personne n\'est plus créancier par la force des titres qu\'il
avait au moment de la faillite, mais en vertu du titre
nouveau que lui donne son traité, etc.quot; Bit moge nu ai-
les waar zijn ; het valt toch niet te ontkennen, dat de
voorschriften omtrent de vorming van het accoord niet zon-
der doel in de wet kunnen geschreven zijn , en als een
accoord volgens de wettelijke regelen gesloten , dat zelfs
de toestemming van alle crediteuren verworven heeft, nog
homologatie noodig heeft om verbindend te zijn , is die
homologatie zeker hier nog meer noodig, waar zoo vele
waaaborgen ontbreken.
1) t. a. p. I. no. 396,
-ocr page 131-■§ 6. Homologatie.
Eerst door de homologatie wordt het accoord wat het
zijn moet, voor allen verbindend. Wanneer verzet heeft
plaats gehad, doet de regtbank bij één en hetzelfde von-
nis uitspraak en is het niet noodig dat- de homologatie
Niog afzonderlijk verzocht wordt.
Komt niemand in verzet, dan moet de regter-commis-
saris het accoord ter kennis van den regter brengen en
Wel binnen 14 dagen na de aanneming (art. 844 W. v.
Bij de beraadslaging verwonderde men zich over deze
bepaling \'), en o. a. de Heer Luzac beweerde, dat de
aanbieding ter hom.ologatie liever aan den failliet, als den
persoon die het meeste belang bij het accoord heeft, be-
hoorde te zijn opgedragen. Inderdaad, wanneer men be-
denkt hoeveel verschillende personen er zijn , die allen
\'^eel nieer belang bij het accoord hebben dan de regter-
commissaris , dan zou men veeleer eene bepaling verwach-
ten als die van art. 51S 0. de Comm.: „L\'homologation
sera pour-siiivie a la recaiête de la partie la plus diligente.quot;
Onze bepaling is te verkeerder , omdat wanneer de regter-
commissaris de aanbieding verzuimt, de gefailleerde en de
crediteuren toch tusschenbeide zullen moeten komen, en zich
bij verzoekschrift tot de regtbank rigten. Intusschen is er
Weêr veel tijd verloopen, en elke vertraging in het faillisse-
ment werkt nadeelig. Na het verloopen van den termijn tot
quot;^^fzet, zal de regtbank, volgens art. 847 , uitspraak doen;
bier is verzuimd melding te maken van de 8 dagen die
den regter-commissaris tot de aanbieding gelaten zijn (art.
6) Yoorduin X. blz. 779 vlgg.
-ocr page 132-844). Het O. M. moet in het belang van de publieke
orde geboord worden. Het is wenschelijk, dat behalve
het aangenomen accoord, ook de inventaris , balans en
processen-verbaal, in één woord alle stukken die licht over
de zaak kunnen verspreiden, overgelegd woorden; anders
heeft het O. M. niets waarop het zijne conclusiën kan
gronden; althans indien er geen verzet heeft plaats ge-
had ; want in dit geval is natuurlijk het O. M. door de
dingtalen der partijen genoegzaam ingelicht. De Pruissi-
sche wet laat het aan den regter over of deze het hooren
van den gefailleerde, de curators of de crediteuren be-
velen wil (§ 191). Hoewel onze wet hiervan zwijgt, staat
het natuurlijk ook bij ons de regtbank vrij , zich op die
wijze nadere inlichtingen te verschaffen.
üit de woorden van art. 847 VT. v. Kh. hetzij het
verzet al of niet gedaan zij\'\' volgt, dat het geheel aan
het oordeel van den regter is overgelaten, om niettegen-
staande het gedaan verzet, toch te homologeren.
De Fransche en Belgische wetgevingen bepalen dat
de homologatie geweigerd moet worden , wanneer de wet-
telijke voorschriften niet behoorlijk in acht zijn genomen-
Onze wet noemt, zoo als wij boven zagen, slechts een
enkelen grond van weigering op, en laat verder alles
aan het arbitrium judicis over.
Zelfs kwade trouw van den gefailleerde is niet altijd
een reden om de homologatie te weigeren; er zal altijd
in de eerste plaats op het belang der crediteuren gelet
moeten worden. Deze leer wordt door de jurisprudentie
gehuldigd en is o. a. met ronde woorden uitgesproken in
een vonnis van de Eegtbank te Amsterdam, van 19 Ja-
nuarij 1848 (Wbl. nquot;. 948), bevestigd bij arrest van het
Provinciaal Hof van Noord-Holland, van 4 Jan. 1849.
(^^\'bl. no. 1097.)
Overwegende, dat, hoe laakbaar de handelingen van
den- gefailleerde ook mogen zijn, de door den opposant
eweerde kwade trouw op zich zelf geen reden is, om
de homologatie van het accoord te weigeren dat te dien
\'\'Aanzien veel aan het arbitrium judicis wordt overgelaten
en de regter onder de tegenwoordige wetgeving voorna-
®^elijk heeft te onderzoeken, of een accoord in het hela^ig
gezamenlijke crediteuren, verkieslijk te achten is
Oven eene insolvent-verklaring, en daaruit volgende ge-
^egtelij]je liquidatie des boedels, terwijl het min of meer
laakbaar gedrag van eenen gefailleerde eerst bepaaldelijk
^^ aanmerking komt bij de voordragt tot rehabilitatie
^^aar aanleiding van art. 850 W. v. K. waarvan hier geen
l^aestie is. \')
Het moge nu al waar zijn, dat het belang van de
Crediteuren een van de hoofdzaken is waarop de regter
bier te letten heeft, toch meen ik, dat iiij de kwade
trouw
van den failliet niet steeds buiten rekening kan
laten. Zulk eene leer, als die in het aangehaalde vonnis
gehuldigd, werkt slechte praktijken in de hand en maakt
dat de koopman die in verval van zaken is, zich onbe-
zorgd
aan gewaagde speculatiën zal overgeven.\'Mislukken
die, dan moet hij wel failleren, maar hij heeft weder
een redmiddel in het accoord, en de regtbank zal hem
Immers de homologatie niet weigeren, indien deze maar
,1) Vg. ook het arrest van den H. B,., van 1 Maart 1850
Wbl. no. 1102), en dat van het Hof van Noord-Holland van 3
1847 (Wbl. n». 908,)
eenigzins in \'t balang der crediteuren is. Daarbij komt
nog, dat bij die eens zijne crediteuren bedrogen beeft,
ook met de nakoming van het accoord zoo naauwgezet
niet zal te werk gaan.
Van het niet in acht nemen der voorgeschreven for-
maliteiten, van het geval b. v. dat de verificatie niet
regelmatig is geschied, dat de inventaris niet op de be-
paalde wijze is opgemaakt en wat dies meer zij, spreekt
de wet geen enkel woord; wil men intusschen hare voor-
schriften niet als nuda praecepta beschouwd hebben, dan
zal de Eegtbank ook in zulke gevallen de homologatie
zeker moeten weigeren.
Beter dan alles aan het arbitriurn judicis over te laten,
ware het mijns inziens geweest, indien de wet eenige
algemeene gevallen had opgenoemd, waarin de bekrach-
tiging van het accoord door den regter moet geweigerd
woorden. In de Pruissische Concurs-Ordnung is dit ge-
geschied; § 193 noemt als zulke gevallen:
1quot;. W aimeer de voorschriften die bij het accoord iw
acht moeten genomen worden, veronachtzaamd zijn.
2°. Wanneer er gegrond vermoeden bestaat, dat de
failliet, in \'t geheim, den een boven den ander bevoor-
deeld heeft, of dat er op andere wijze bedrog is gepleegd.
3°. Wanneer de publieke orde of het belang der cre-
diteuren door het accoord geschonden wordt, i)
Door zulk eene opsomming wordt voorkomen, wat nU
bij ons plaats kan hebben, dat de homologatie van twee
volkomen gelijke accoorden door de ééne regtbank ver-
leend, en door de andere geweigerd wordt. Meerdere
1) Vg. ook art, 517 der Belg. wet.
-ocr page 135-gestrengheid zou bovendien tot heilzame beteugeling van
bedriegelijke handelingen strekken.
De homologatie moet onvoorwaardelijk geschieden; is
b- v. door de crediteuren de wijze bepaald waarop de
Eerkoop der goederen van den gefailleerde zal plaats
bebben, of het beheer over die goederen gevoerd zal
Worden, dan mag de regtbank geene andere wijze voor-
schrijven en die als het ware tot voorwaarde der homo-
logatie stellen. Dit is niet geoorloofd; keurt de Eegt-
bank de bij het accoord voorgeschreven wijze af, dan
kan zij alleen de homologatie weigeren.
^\'^oor het geding over de oppositie en voor het vonnis,
Waarbij het accoord bekrachtigd of verworpen wordt, zul-
len in Pruissen, (§ 194 der Concurs-Ordn.) geene bij-
zondere kosten in rekening gebragt worden, alleen wat da-
delijk moet uitgegeven worden (de zoogenaamde gerichtlichen
baaren Auslagen) komt voor rekening van den gefail-
leerde; bij ons, waar zoo zeer over de duurte van het
^egt geklaagd wordt, mögt men die bepaling wel over
\'Nemen. Dat overigens bij ons de kosten op een onge-
grond verzet gevallen , ten laste van den schuldeischer ko-
NNien door wien het gedaan is, behoeft geen afzonderlijke
Vermelding.
^^olgens de tegenwoordige Jurisprudentie, dat kwade trouw
geen genoegzame grond oplevert om de homologatie te
Peigeren, kan het gebeuren dat het accoord bekrachtigd
^ordt, en dat toch de gefailleerde wegens bankbreuk wordt
Vervolgd en veroordeeld. Moeijelijk valt bette ontkennen,
dat in zoodanig geval, een van de doeleinden van het
aceoord, het staande houden van den gefailleerden koop-
man, gemist wordt. In Prankrijk en België kan zoo iets
niet voorkomen; daar mag in geval van bedriegelijke bank-
breuk nooit een accoord voorgesteld worden, en vernietigt
de regter het weêr, wanneer na de bekrachtiging bedrog
aan \'t licht komt.
Het vonnis van homologatie begint, volgens art. 849,
eerst te werken, nadat het in kracht van gewijsde is
gegaan. Maar wanneer is dit het geval, met andere
woorden: [is er van dit vomiis hooger beroep mogelijk^
Wanneer de uitspraak plaats heeft gehad op verzet,
staat het vast, dat partijen het regt hebben te appelle-
ren. De failliet en zij die zich bij de voeging aan zijne
zijde geschaard hebben, zijn daartoe ongetwijfeld bevoegd
wanneer de Eegtbank die geweigerd heeft, en ongetwij-
feld hebben de opposainten van hunne zijde gelijke be-
voegdheid, wanneer de homologatie verleend is.
„II est d\'ordre constitutionnel, zegt Boulay Paty,\')
que les parties jouissent de deux dégrés de jurisdicition.
Pour que les jugemens, dont il s\'agit fussent rendus en
dernier ressort il faudrait une exception formelle.quot; Die
exceptie nu wordt evenmin in de Pransche als in onze
wet geyonden. Yolgens art. 339 B. Ev. hebben partijen
voor het hooger beroep een termijn van drie maanden;
de Pransche wet (art. 582 C. de Comm.) beperkt dien
tot 14 dagen, na de beteekening van het vonnis. De
Pruissische wet, die het regt van appèl uitdrukkelijk
toestaat aan den failliet en aan iederen crediteur die ver-
zet gedaan heeft, of die de geweigerde bekrachtiging ver-
langt, wil (§ 195) dat de noodige stappen daartoe gedaan
worden door den gefailleerde binnen drie dagen na de
1) t. a. p. n» 26é.
-ocr page 137-Overhandiging, en door den crediteur binnen drie dagen
^^ de openbaarmaking (Yerkündigung) van het vonnis.
Maar hoe nu wanneer geen verzet gedaan is ? boe moet
dan het hooger beroep ingesteld worden, door wie en
tegen wien? Want dat het ook in dit geval toegelaten
schijnt mij buiten twijfel. Wel beweren sommigen \')
dat een vonnis, waarbij de homologatie verleend of ge-
weigerd wordt, zonder dat er verzet heeft plaats gehad,
^oodra het gewezen is, in staat van gewijsde is gegaan
(dat wil zeggen: niet meer door de gewone regtsmid-
delen kan bestreden worden) maar dit schijnt mij niet
aannemelijk. Het is niet te denken, dat de wet b. v. aan
den failliet en de crediteuren, die het accoord wenschen
gehomologeerd te hebben, een regt zou onthouden hebben,
dï^t aan de opposanten is toegekend, Is er toch geen verzet
§edaan, dan hebben de crediteuren die de homologatie
Renschen , geen middel om van hun verlangen te doen
blijken, te minder omdat bij ons de regter-commissaris
de aanbieding doet, en deze niet zoo als volgens de Pran-
®ehe wet aan de meest gereede partij is overgelaten.
ï^rof. Holtius zegt zeer te regt „zij moeten er toch
^let slechter aan toe zijn dan de opposanten.quot; De beste
^\'eg is, volgens hem, deze, „dat zij bij de regtbank
een beredeneerd verzoekschrift indienen, en wanneer de
beschikking daarop niet naar wensch uitvalt in beroep
iomen (Verg. Wetb. v. B. Ev. art. 345.) Denkt men
bier anders over,quot; zegt hij verder, „zoo zal toch het mid-
del der tierce Opposition niet kunnen worden betwist,
1)nbsp;Zie O. a. de vijf advokaten op art.
2)nbsp;t. a, p. blz. 380
-ocr page 138-hetwelk naar beginselen althans, ook tegen een uiterlijk
gewijsde kan te baat genomen worden.quot;
Hij geeft dus twee middelen aan de hand Laat ons
bij beiden een oogenblik stilstaan.
Een schrijver in het Magazijn van Handelsregt \') die
(ofschoon hij het betreurt) waar geen verzet gedaan iS;
het hooger beroep onmogelijk acht, heeft de meening
van Holtius bestreden en tegen het eerste der door
hem aanbevolen middelen aangevoerd:
1®. dat de regtbank haar eigen vonnis niet bij een-
voudige dispositie op request kan vernietigen;
2quot;. dat alquot; vernietigt het Hof het dispositief op het
reqaest, daardoor het vonnis waarvan niet is geappel-
leerd , nog niet vernietigd is.
Die schrijver heeft dus de woorden van Holtius, die
voor tweeërlei uitlegging vatbaar zijn, zoo opgevat dat men
na het vonnis bij verzoekschrift, aan de Eegtbank zou moe-
ten vragen, om op hare uitspraak terug te komen. Ik wil
aannemen, dat deze opvatting juist is ; ik geloof dat het in-
dienen van een verzoekschrift vóór de uitspraak der Eegt-
bauk een weinig afdoend middel wezen zou, als was het
alleen maar, omdat de crediteuren, indien zij die indiening
toevallig verzuimd hadden, natuurlijk nog even ver zouden
zijn en het regt van hooger beroep dan weêr zouden missen.
Maar de gronden, die de schrijver tegen Holtius
aanvoert, komen mij niet afdoende voor. Dienen de
crediteuren een request bij de regtbank in, nadat de
homologatie geweigerd is en verzoeken ze haar daarbij
ais nog op hare uitspraak terug te komen dan is het
1) II (Meng) bk. 71.
-ocr page 139-quot;^vaar, ^at de uitslag wel altijd ongunstig zal zijn, tenzij de
^^ögevoerde gronden zoo krachtig en overtuigend mogten
gt; dat ze de redenen die de regtbank tot de weifferine aan-
1 ■ J •nbsp;O O
^ ^Tng gaven, geheel ontzenuwen. Maar van die afwijzende
^®®^bikking op hun request kunnen zij nu in hooger beroep
tt\'en. Ja zegt men, maar „al vernietigt het Hof dan het
|®positief van de regtbank, dan is het vonnis daardoor nog
^^let vernietigd.quot; Deze tegenwerping schijnt mij niet bo-
l^ö alle bedenking. Is het denkbaar dat het Hof dan
vonnis geheel onaangeroerd laten en alleen het dispo-
®itief op het request vernietigen kan; \'t komt mij voor
^ dit uit den aard der zaak onmogelijk is. Mijns in-
^^eiis sluit het appel van het request tevens dat van het
vonnis in. Beslist het Hof dat de beschikking op het
^®luest onjuist is, dan oordeelt het tevens dat de rede-
daarin ontvouwd, tot vernietiging van het vonnis
den moeten leiden en doet hierover tegelijkertijd uit-
®praaic. fJet een is een noodzakelijk gevolg van het an-
ri p»,
\' en te beweren dat het vonnis, dat de homologatie
toestaat of weigert, bij het appel buiten quaestie blijft,
volgens mijne bescheiden meening niet aan. Het
^eede middel door Prof Holtius aangegeven, de zoo-
genaamde tierce opposition, acht ook ik onaannemelijk.
kan toch niet zeggen, dat de crediteuren, en nog
^^\'\'der dat de failliet derden zijn (art. 376 B. Rv.) Ook
er geen partijen tusschen wie het vonnis gewezen
\' ^\'anneer er namelijk geen verzet heeft plaats gehad,
het hier gestelde geval. Het verzet, zegt art.
^ B. Kv., wordt aangebragt door eene dagvaarding
^ gen alle de partijen tusschen welke hetzelve is geval-
\' quot;^^ar wie zijn die partijen hier ?
In het Mag. van Handelsr. III (Meng.) hl. 127 is
nog een geheel verschillend middel aanbevolen. Het re-
quest aan de Eegtbank, heeft men gezegd, kan wel
achterwege blijven, en toch zal het hooger beroep open-
staan. Immers, wat is de aanbieding ter homologatie
anders dan een verzoek van den failliet en de voorstem-
mende crediteuren aan de Eegtbank, om het accoord te
bekrachtigen — dat de aanbieding door den regter-com-
missaris geschiedt is hiermede niet in strijd; dit betee-
kent niets anders dan dat de regter-commissaris als bet
ware de wettige weg is, langs welken het verzoek tot de
regtbank komt. — Welnu, als dan de regtbank eene
afwijzende beschikking geeft, dan kome men eenvou-
dig , ook weêr bij request (art, 345 B. E^v.), in hooger
beroep.
Ik laat de waarde van deze redenering in abstracto
geheel in het midden, maar acht ze in ieder geval met
het stelsel onzer wet in strijd. Men denke maar eens
aan het geval dat er wel verzet gedaan is. Dan is na-
tuurlijk het verzoek van de voorstemmende crediteuren
ook bij de regtbank aanhangig, en zijn dezen dus, naar
de beschouwing van den schrijver in het Magazijn van
Handelsregt, daardoor reeds partijen in het geding. Maar
waarom geeft art. 846 hun dan nog uitdrukkelijk de be-
voegdheid em zich in het geding te voegen? Dit is dan
tamelijk overbodig.
Ik houd het er voor dat er geen beter middel is, dan
in ieder geval, hetzij er verzet gedaan is of niet, een
verzoekschrift tot ondersteuning der homologatie bij de
regtbank in te dienen. Heeft men dit verzuimd of is
de uitslag ongunstig, dat men dan, bij een nieuw ver-
zoekschrift, aan de regtbank vrage om op hare uitspraak
terug te komen, en zoo ook dit niet baat, appellere. \')
§ 7. Gevolgen van hel gehomologeerde accoord.
Wanneer het vonnis van homologatie in kracht van
gewijsde is gegaan, zijn alle crediteuren evenzeer als de
failliet er aan gebonden. Yoor alle\' partijen zijn van dat
^Ogenblik af regten en verpligtingen geboren, die wij
NNu moeten beschouwen.
A. Ten opzigte van den gefailleerde
Die bepalingen van het accoord kunnen zeer verschil-
leud zijn, en zullen natuurlijk afhangen van den toestand
\'an den boedel en van het vertrouwen dat men in den ge-
failleerde stelt. Het kan gebeuren dat er alleen uitstel van
betaling wordt toegestaan; het kan ook gebeuren, dat er ge-
deeltelijke kwijtschelding plaats heeft. Meestal gaan beide
gepaard en worden er bepaalde procenten bedongen, op
zekere termijnen te betalen. Gewoonlijk zal ook de failliet
^^eèr in zijn boedel komen, maar somtijds, wanneer men
hem, en in de door hem gegeven zekerheid weinig
. Door toevallige omstandigheden heb ik vernomen, dat men
i\'i de praktijli op sommige plaatsen gewoon is, na geweigerde ho-
mologatie , bij eenvoudige dagvaarding, tegen de curators in hoo-
ier beroep te komen. Dit is voorzeker wat de kosten betreft, zeer
oeimatig; de curators refereren zich dan aan het oordeel van het
O\') en de kosten komen ten laste van den faillieten boedel. Maar
den anderen kant is het onjuist de curators te dagvaarden,
nooit partij zijn, en allerminst, waar geen verzet gedaan is
dus ook iïeen partijen bestaau, ais zoodanig kunnen aangemerkt
Worden.
-ocr page 142-vertromven stelt, wordt hem een deel zijner goederen
onthouden, om door de curators of door eenigen uit de
crediteuren bestuurd en vereffend te worden. In Prankrijk
vooral waren deze laatste accoorden menigvuldig m ge-
bruik. Men bedong dan van den gefailleerde geheelen
afstand van goederen, en de crediteuren benoemden bij
meerderheid van stemmen eenige commissarissen uit hun
midden tot liquidateurs, die aan ieder zijn deel moesten
uitkeeren. Dikwijls werd den debiteur eene som in eens
als ondersteuning gegeven, of ook wel de middelen ver-
schaft om zijn gezin te onderhouden. Door den afstand
was hij dan van alle schulden bevrijd en alleen wanneer
hij later zijne rehabilitatie verlangde, moest hij die vol\'
doen. Zoodanig accoord is dus een middenweg tusschen
het gewone en de insolvent-verklaring. Het verschilt voor-
namelijk daarin van het gewone, dat de crediteuren geen
genoegzaam vertrouwen in den failliet stellen om hem
weêr aan het hoofd van zijne zaken te plaatsen, roaax
toch aan den anderen kant de omslagtige vereffening biJ
insolvent-verklaring of, zoo als het in Trankrijk heet
„l\'unionquot; willen vermijden en daarom zeiven voor de
liquidatie zorgen.. Er is dan geen vonnis noodig dat
den failliet excusable verklaart, om hem van den lijf®\'
dwang te bevrijden, terwijl door de homologatie van het
acooord ook voldoende voor de publieke orde gezorgd is.
Deze accoorden werkten dan ook inderdaad zeer nuttig,
maar men zag toch de noodzakelijkheid in om ze bij de
wet te regelen. Yooral waren er bepalingen noodig, die
de door de crediteuren benoemde liquidateurs aan toezigt
zouden onderwerpen, de wijze zouden regelen waarop dit
toezigt gehouden moest worden, en voorschriften geven
j-u-ia nam Bravard-Veyrières
tiatief- hij maakte gebruik van de aan het wetgevend
i^gchaam bij de Grondwet gegeven bevoegdheid, en diende
een wetsvoorstel in, dat de zaak op voldoende wijze re-
gelde, en dan ook zeker zou zijn aangenomen, indiende
ontbinding der Assemblee Nationale het niet had doen
vervallen.
In 1856 kwam men echter op de zaak terug. Toen
diende de regering een nieuw ontwerp in, dat door de
Vertegenwoordiging aangenomen, de wet is geworden van
Julij 1856, „stir les concordats par abandon total
partiel de Vactifquot;
Die wet wordt door Br a v ar d-V ey ri èr e s afgekeurd;
quot;len heeft daarin, volgens hem, het wezen der bedoelde
accoorden geheel miskend, en ze ten onregte in verband
gebragt met art. 5él van den Code de Commerce, dat,
^^00 als bekend is, aan kooplieden het voorregt van ge-
regtelijken boedel-afstand ontzegt. De concordats par
^bandon hadden vroeger het groote voordeel van goed-
koop en eenvoudig te zijn, thans wordt ten gevolge der
nieuwe wet dat voordeel gemist. Om zulke accoorden
tot stand te brengen, moeten de regelen, voor het ge-
wone accoord voorgeschreven, gevolgd worden; niet de
crediteuren, maar de Eegtbank benoemt de liquidateurs,
bij de vereffening van den boedel moeten de omslag-
tige voorschriften omtrent de unie in acht worden ge-
nomen, die de crediteuren juist willen vermijden. De
eoncordats . par abandon, zegt Br avard, hebben daar-
door hun regt van bestaan verloren; ze zijn thans voor
schuldeischers zelfs nadeeliger dan eene insolvent-ver-
omtrent hnn ontslag en vervanging, ingeval van slecht
beheer. In I849 naTn quot;Rravard-Vevrières het
im-
Idaring, die lien althans hunne latere aanspraken op den
failliet doet behouden — aanspraken, die zij ten ge-
volge van zulk een concordat moeten opgeven. (Zie Lois
JNTouvelles, Paris 1857.:■ Natnarlijk kunnen dergelijke
accoorden ook bij ons gesloten worden. De crediteuren kun-
nen van den failliet alle waarborgen eischen die zij noo-
dig oordeelen, en bijgevolg ook een afstand van goederen.
Zoo er echter niets van dien aard bepaald is, geven
de curators alle goederen, gelden, effecten, boeken en
papieren, tot den boedel des gefailleerden behoorende,
tegen behoorlijke kwijting, aan hem af. (art. 849 al. 3.)
In elk geval moeten zij hem vóór dien tijd rekening
en verantwoording doen. Zij doen dit nadat het vonnis
van homologatie in kracht van gewijsde gegaan en aan
hen beteekend is. Voor dien tijd kan de failliet geen
rekening en verant\\¥ oor ding vorderen, omdat het vonnis
dan nog aangevallen kan w^orden. Art. 519 C. de Comm-
bepaalt hetzelfde tijdstip, maar laat deze woorden voor-
afgaan: ,,les fonctions des syndics cesserontquot; eerst daarna
doen zij rekening. Nu kan men vragen of dit ook n.^ar
onze wet zoo is, dan w^el of de curators eerst na het doen
van rekening ontslagen wwden. Prof. H oltius\'}. meent
het laatste, en bij het stilzwijgen van de wet, is daar
veel voor; niemand kan eene betrekking neerleggen,
zoo lang hij nog verpligtingen die daaraan verbonden
zijn, te vervullen heeft. Maar aan den anderen kant is
er tegen, dat de curators, die hunne betrekking zoo
lang mogelijk willen bekleeden, dan maar het doen van
rekening hebben uit te stellen om in functie te blijven.
1) t. a. p. blz. 383.
-ocr page 145-^^ het rapport aan de Belgische kamer werd teregt ge-
„l\'obligation de rendre leurs comptes ne saurait
prolonger leur gestion.quot; Dit bezwaar vervalt echter groo-
teudeels , wanneer men bedenkt dat er een regter- com-
\'^issaris is, om hen tot spoed aan te sporen. Ook is er
niets wat den failliet belet hen tot het doen van rekening
verantwoording te sommeren en, wanneer ook dit zon-
der gevolg blijft, daartoe een vonnis van de regtbank te
vragen. De curators hebben den boedel van den ge-
failleerde geadministreerd, die wel beschikking en beheer
verloren heeft, maar toch eigenaar gebleven is; zij zijn
hem daarom verantw^oordelijk voor alles, wat zij gedaan
hebben. Zij hebben gelden ontvangen, die voor zoo veel
niet dadelijk noodig waren in de consignatie-kas moes-
ten gestort worden; hebben zij dit verzuimd of het ont-
vaugene tot andere einden aangewend, dan zijn zij daar-
van interessen verschuldigd. Indien zij goederen verkocht
hebben, moeten zij bewijzen dat zij geregtigd waren die
ie vervreemden; zij moeten eindelijk alle schade door
hnn slecht beheer veroorzaakt, vergoeden. Die rekening
geschiedt ten overstaan van den regter-commissaris, die
^vanneer er geschil over ontstaat, partijen naar de regt-
hank verwijst, Moet deze echter nog meer doen dan
hlootelijk verwijzen, en b. v. de regtbank omtrent die
geschillen de noodige inlichtingen geven? de wet zegt
niet, zoo als art. 519 der Belgische wet, „Ie tri-
hünal de Commerce prononcera sur le rapport du juge-
1) 1gt;, Re-tbank te Amsterdam heeft echter, bij vonnis van
Inbsp;1852 (R Bijb. 1853 blz. 122) aangenomen, dat de qua-
iiteit des curators geëindigd is, ook al heeft hij nog geen rekening
verantwoording gedaan.
-ocr page 146-commissairejquot; maar wensclielijk is het zeker. De be-
scheiden en stukken hun beheer betreffende, zullen de
curators wel niet afgeven; zij kunnen die, wanneer et
later verschil ontstaat, zeiven noodig hebben. Waar die
intusschen blijven zullen, wordt niet gezegd; eene depo-
sitie ter griffie is, dunkt mij wel het beste. Is zoo de
rekening en verantwoording afgeloopen, dan geeft de ge-
failleerde kwijting, de regter-commissaris \' teekent alles
op zijn proces-verbaal aan en legt daarna ook zijne be-
trekking neder.
Het accoord werkt bevrijding; alleen de bedongene per-
centen moeten door den gefailleerde voldaan worden. Maar
blijft er, ten opzigte van het kwijtgescholdene niet nog
eene natuurlijke verbindtenis over ? Wilde men het ßo-
meinsche regt toepassen dan zou er hier moeijelijk van
eene naturalis obligatio sprake kunnen zijn. Yolgens dat
regt toch, werd er voor het bestaan van natuurlijke ver-
bindtenissen, obligatoire handelingen gevorderd , die on-
der gewone omstandigheden eene civilis obligatio zouden
doen geboren worden. De Eomeinsche naturalis obligatio
is echter voor het hedendaags che regt grootendeels on-
bruikbaar geworden, zegt Prof. Holtius Yvaaraan,
vraagt hij , zal de regter zich dus bij ons moeten houden,
wanneer het bestaan van zoodanige verbindtenis beweerd
wordt?,,Wanneer hij op bloot zedelijke gronden de condictio
indebiti weigert, zal hij het gezag van het Eom. regt, en
daarenboven dat van het Pruissische landregt voor zich
hebben. Men zal dat ook niet knnnen wraken met den
tekst dc-r wet; want wat belet hem, om zijne causa mo-
1) Jaarb. voor Eegtsgel. en Wetg. VII. b!z, 329 vlgg.
-ocr page 147-ralis b. V. eene bloote pietatis causa voor eene natuurlijke
veibiiidtenis te verklaren ?quot; Volkomen consecpient neemt
bij dan ook na het accoord zulk een „gewetenspligt, zoo
een ofjicium imperfectum^ aan om bij te betalen zoodra
^\'^en Wat heeft, en het zal, zegt hij, den regter niet
enoraen zijn om dat „natuurlijke verbindienisquot; te noe-
men, en op grond van art. 1395 B. W. de condictio
r^debiti te weigeren.quot; Hij beroept zich daarbij tevens
Op art. 894, hetwelk blijkbaar onderstelt, dat er na
de Voldoening van het accoord nog eene voldoening {„ten
oan elk hunnerzegt de wet) overblijft \').
■legen dit laatste argument zou men misschien kunnen
aanvoeren dat, daar art. 850 de rehabilitatie dadelijk toe-
staat, op een oogenblik dat er zelfs nog van de voldoe-
^^ing der bedongen procenten geen sprake kan zijn , ook
art. 894 slechts eene voldoening bedoeld moet zijn ten
genoege der schuldeischers, zonder dat die juist inte-
graal behoeft te wezen. Maar de gevallen van i^rt. 850
^^ 894 staan niet gelijk. In het eerste wordt er zooveel
Vertrouwen in den schuldenaar gesteld , dat men hem ter-
®tond van alle onbekwaamheid ontheffen wil, en de uit-
etaling der procenten alleen aan zijne goede trouw over-
at- In art. 894 daarentegen bestaat diezelfde gunstige
gezindheid niet; daarom wordt er meer gevorderd, en
O- a. het bewijs van integrale afdoening der schulden.
^\'roeger werd de bijbetaling van het geremitteerde niet
alleen als een gewetenspligt beschouwd, maar konden de
Crediteuren den failliet, niettegenstaande de remissie, aan-
1) Faillitenregt blss. 378. Anders Thieme, Opm. en Med. van
1). XII, bl. 227.
spreken. Thans is dit anders, maar „bien que la cou-
tume soit oubliée,quot; zegt Fremery i) , ,,l\'honneur com-
mercial proteste et ne considère point la dette remise au
failli comme éteinte, quoique la loi ou la jurisprudence
lui refuse une action.quot; Het gebeurt daarom ook wel, dat
de geamp;iilleerde bij het accoord zijne zedelijke verpligtbi»
uitdrukkelijk erkent en daarom geheele voldoening belooft?
zoodra hem nieuwe goederen zullen opkomen.
Bij de beraadslagingen over de Fransche wet van 1838
heeft men ook algemeen het voortduren eener natuurlijke
verbindtenis aangenomen 2). Het beginsel is zelfs opge-
nomen in art. 604, hetwelk de rehabihtatie afhankelijk
maakt van de integrale afdoening, in hoofdsom en interes-
sen, van al het verschuldigde. ,J1 faut,quot; zeide de Heer
Bar the, „qu\'il sache et que ses enfants sachent q^e ce
n\'est qu\'à la condition de tout payer que, lui vivant ü
pourra être réhabilité, que lui mort sa mémoire pourra
être réhabilitéequot; »).
Die natuurlijke verbindtenis nu bestaat er voor den fail-
liet jegens al zijn crediteuren, onverschillig of ze hem de
remissie vrijwillig hebben toegestaan , dan wel of ze daar-
toe door de meerderheid gedwongen zijn. Maar het blijft
natuurlijk altijd een ofücium imperfectum ; de gefailleerde
kan in geen geval meer in regten worden aangesproken
dan tot uitbetaling der beloofde dividenden. Of dit ook
het geval is met zijne medeverbondenen en borgen, dan
wel of dezen genoodzaakt kunnen worden ook het gere-
1)nbsp;Etudes de droit Comm. , p. 418.
2)nbsp;R e ü 0 u a r d, t. a. p. IL p. 515.
3)nbsp;E eu Guard, t. a. p. p. 516,
-ocr page 149-quot;Nji teerde bij te betalen zullen wij beneden onderzoeken ,
Wij de gevolgen van bet accoord ten opzigte van de
^^editeuren behandelen.
is gevraagd of de gefailleerde, die na het accoord
geiiaam wordt van zijn vader of van andere bloedver-
^anten rn opgaande lijn, in de nalatenschap inbrengen
, Wat (Jqqj. ^-g bloedverwanten als schuldeischers
bet accoord is kwijtgescholden, Pothier^), Mer-
Nu en Dur an ton antwoorden bevestigend; de ge-
Nj dieid tusschen de erfgenamen moet steeds bewaard blij-
en daarom moet er altijd inbreng geschieden zoowel
geleende gelden als van giften. Renouard\') maakt
aai\'entegen eene onderscheiding, die ook door het Hof
Cassatie gemaakt is. Hebben die bloedverwanten het
aan het accoord gebonden en dan behoeft er later
inbreng plaats te hebben. Deden zij het daarentegen
ban zoon of kleinzoon te ondersteunen, zoodat het eigen-
eeue schenking is , dan moet bet geremitteerde wel inge-
J^gt worden. Ik houd die onderscheiding voor niet juist.
eett er eene schenking plaats gehad, dan is hij die ze deed,
geen crediteur , liij heeft met het faillissement van den begif-
tigde
niets te maken, en , als hij komt te sterven , zal art.
B. zijne toepassing vinden. In ieder ander ge-
Val, onverschillig of het geld tegen hooge of lage renten
geleend is, ig de leener crediteur; hij kan zich dan in
Ij Sueeess. Ch. ly. art. 2. § 2.
Repertoire, in v. Bapport a succ., § 2. n». 16.
{ j- VIL
^^ ^ P. II. p. 74.
in hun eigen belang , b. v.- tegen hooge renten ge-
dan zijn zij , volgens hem, als ieder ander credi-
liet faillissement aanmelden en hij Ican het ook niet doen;
in ieder geval is het accoord ook voor hem verbindend
(art. 849). Alle actiën tegen den failliet gaan daardoor
te niet, en bij de openvalling der nalatenschap van den
bloedverwant kunnen ze niet herleven.
B. Ten opzigte van de crediteuren.
Evenzeer als het gehomologeerd accoord voor den faü\'
liet verbindend is, is het dit ook voor de crediteuren
(art. 848 W. v. K.) , voor allen zonder onderscheid , be-
kende of onbekende, ook voor hen die zich eerst later
aanmelden. Men kan, door zich met het faillisse.ment
niet in te laten, zijne geheele vordering niet behouden eii
den gefailleerde, wanneer hij later tot betere omstandig-
heden is gekomen, daarvoor aanspreken.
Zij die later opkomen, moeten echter, orn van het ac-
coord genot te hebben, hunne vorderingen eerst doen ve-
rifiëren, en wel ten hunnen koste (art. 833 juncto art.
867 W. V. K.). \'t Is hunne eigene schuld dat zij niet
vroeger geverifiëerd zijn, e» met de kosten, door hunne
nalatigheid veroorzaakt, mag de boedel niet bezwaard wor-
den. Maar hoe nu, wanneer iemand na het ontslag van
de curators en van den regter-commissaris nog verificatie
verlangt, te wiens overstaan zal die dan moeten plaats
hebben ? Omdat hij verzuimd heeft vroeger op te komen
mag men he.m natuurlijk zijn regt op de procenten niet
ontnemen; het beste is daarom, dat hij van de regtbank
een vonnis verzoekt, waarbij beslist wordt dat zijne vor-
dering deugdelijk is en den failliet diens volgens bevolen
wordt ook hem zijn deel uit te keeren. Hebben er reeds
üitdeelingen plaats geliad , dan kunnen de sdiuldeischers,
e eerst na de homologatie opkomen, volgens art. 848 al. 2
^^let vorderen, dat hunne medeschuldeischexs daarvan een
deel zullen teruggeven; zij hehben alleen eene actie tegen
schuldenaar zelve.
_ Volgens hetzelfde artikel (al. 2) moeten de uitdeelingen
den boedel naar luid van let accoord geschieden,
anneer nu bij dat accoord bepaald is dat de uitdeelin-
Sen op vaste termijnen zullen plaatshebben, en de schul-
denaar heeft, zich aan die bepaling niet houdende, te
^\'eel in ggj^g betaald, zoodat hij thans den later opko-
^\'cnden schuldeischers niet kan voldoen, hebben dan
^^en althans
het regt niet om het te vroeg betaalde van
f overige terug te vorderen? Zeker niet; zij liebben het
^^eh zeiven te wijten dat zij te laat komen, en het te
betaalde
is niet onverschuldigd betaald,
-\'^at het accoord voor hen die hypotheek, pand of
Pïivilegie hebben, niet verbindend is, zegt art. 848 uit-
\'lelijk, en is ook immer zoo begrepen. Zijn echter
sommige der hypothecaire inschrijvingen, geheel of ge-
eeltelij]^ niet batig gerangschikt, of is de vordering op
pand niet te verhalen dan hebben zij voor het ontbre-
^enae dezelfde regten als de overige chirographaire cre-
^ euren, en ontvangen ook slechts procenten uit den
^eedel, berekend over het deel der vordering dat zij op
e bun verbonden goederen niet hebben kunnen verhalen.
Maar hoe zullen de gepriviligieerde crediteuren voldaan
borden? Zij hg^ibe^ ^et het accoord niets te maken,
^vanneer ze geen, afstand gedaan hebben, en het kan hen
zeer benadeelen, wanneer de failliet ten gevolge
\'^^van zijj-i hoedel weêr in handen krijgt; hun regt zelf
staat niet eens vast, want bij de verificatie doen zijj
als wij zagen, alleen opgave, en eerst bij de rangregelm»
kornt de al- of niet-jnistheid van die opgave ter sprake-
De regtbank te ximsterdam schijnt gewoonlijk de homo-
logatie te weigeren, wanneer er niet voor de privilegiai\'^^
gezorgd is, \') en voorzeker als het blijkt dat de belaïige^^
van dezen veronachtzaamd zijn verdient dit goedkemio»-
Maar alle liegtbanken zullen niet zoo naauwlettend toe-
zien als de Amsterdamsche. Hebben daarom de belangheb-
benden zelven geen middel om zich voor schade te vrij-
waren ? Mij dankt aanvankelijk geen ander dan het in-
dienen van een verzoekschrift aan de Eegtbank om voor
hunne regten te waken. Daarbij zal ook meestal het be-
lang der chirographaire schuldeischers medebrengen , dat
er behoorlijk voor de geprivilegieerde gezorgd wordt, daar
dezen anders dadelijk eene executie zullen beginnen, waar-
door natuurlijk het aangenomen accoord Aveinig baten zon-
(zie beneden). „Dikwijls zegt daarom ook Holtius\')\'
„zullen er twee accoorden noodig wezen : een bij de quot;«\'et
„geregeld met de concurrenten, en een met de praeferen-
„teii, hetwelk de wet aan zich zelven overlaat.\'^
Bij vonnis der Eegtbank te Utrecht van 9 December
1859 is aangenomen, dat indien bij een accoord inte-
grale betaling is bedongen voor de volgens de wet be-
voorregte crediteuren, de crediteur die praeferentie ge\'
sustineerd heeft, integrale betaling kan vorderen , al mogt
ook de opbrengst van de zaak, waarop het voorregt ge\'
sustineerd werd, door meer bevoorregte vorderingen zijn
1)nbsp;Vg. D ij k e r s t. a. p. § 30.
2)nbsp;t. a. p. blz. 860.
3)nbsp;Mag. van Hand. 11. blz. 122
-ocr page 153-Uitgeput; bij dat vonnis is tevens beslist, dat de credi-
teiiren met sustenn van praeferentie, ofschoon niet stem-
nieiicle over bet accoord, waarin bunne vorderingen wor-
den gewaarborgd, toch regt van vordering hebben tegen
bem die het accoord als borg mede onderteekend heeft.
De vorige Pruisische wet, die al de schuldeischers in
bassen verdeelde, droeg zorg, dat de bevoorregten bij
bet tot stand komen van een accoord meer ontvingen dan
de overigen; dit is thans veranderd, maar toch zorgt ook
de nieuwe wet (§ 197) voor de regten der privilegiarii;
zijn aan het accoord niet gebonden. Er is zelfs uit-
^i^nkkelijk bepaald, dat hunne vorderingen geheel moeten
Voldaan worden, en om aan die bepaling kracht te ge-
^en zegt § 201 , dat even als de chirographarii door het
^ecoord een executieven titel erlangen, zoo ook de credi-
^euren die er niet aan gebonden zijn , het regt van exe-
Cütie hebben tegen den gefailleerde. Uit de beraadsla-
gingen blijkt voorts, dat men hier in bet bijzonder de
crediteuren, die op een „Vorzugsrechtquot; aanspraak heb-
ben , in het oog had. De eenige voorwaarde die daarbij
gemaakt is, is deze, dat de vorderingen in het Concurs
ais gegrond moeten erkend zijn. Dit hulpmiddel kan in
^ruissen geen zwarigheid hebben, omdat daar bij de ve-
rificatie tevens naar het bestaan der praeferentie onderzoek
^\'ordt gedaan, en er dus hieromtrent bij het accoord
geen twijfel meer bestaat, zoo als bij ons. § 174 bepaalt
^eifs, dat het regt van praeferentie verloren gaat, wan-
neer niet op zijn a.llerlaatst in de vergadering, waar de
Vordering geverifieerd wordt, tevens opgave van de prae-
ferentie gedaan is.
^^ij ons echter kan die twijfel wel bestaan, en eene
bepaling, als die van § 201 der Concurs-Ordnung
dus weinig baten. Indien derhalve, in weerwil van be^
verzoekschrift door de privilegiarii aan de Regtbank
gediend, een accoord, waarbij niet voor hen gezorgd
toch gehomologeerd is geworden, zullen zij geloof
niet beter kunnen doen dan dadelijk op de goederen gt;
waarop zij hun voorregt willen uitoefenen, onder de cH\'
rators beslag te leggen, wanneer deze ze ten minste nog
niet aan den gefailleerde hebben afgegeven. De regtei\'
zal dan dat beslag van waarde kunnen verklaren
daarbij tevens uitspraak doen of het regt van praeferen\'
tie, indien dit betwist wordt, wezenlijk bestaat. Daarna
kan er natuurlijk geen afgifte door de curators ineß\'^
plaats hebben, en de privilegiarii hebben zoo doend®
zekerheid.
Bij het accoord verklaren de crediteuren zicb met z®\'
kere procenten van hunne oorspronkelijke vordering^i^
tevreden te stellen. Het is dus de pligt van den gefail-
leerde, die zoo spoedig mogelijk uit te betalen; meestal
zullen er wel termijnen bepaald zijn waarop dit ino®^
geschieden. T^u kan het evenwel gebeuren, dat h^J
hierin nalatig blijft; welk middel hebben dan de credi\'
teuren om hem. te dwingen; kunnen zij alleen iiakoming
van het accoord of ook ontbinding vorderen? Om het
antwoord op die vraag te kunnen geven, moeten ^^
eerst deze andere beantwoorden: Wat is het accoord;
moet men het als eene overeenkomst beschouwen, da®
wel als een vonnis, dat het voorafgaande pactum in zi\'^\'N
opneemt? Naarmate men het een of het ander aanneemt,
zal ook het dwangmiddel verschillend zijn; in het eerste
geval kan men zich van art. 1302 en 1303 B. W. be-
dienen; in het laatste heeft men alleen eene actio judicati.
loeide meeningen hebben verdedigers gevonden. Prof. Ho 1-
^iris^) en Mr. Mom Tisch®) zijn van oordeel dat de
Verbindende kracht van het accoord alleen in het vonnis
gelegen is; terwijl de Jurisprudentie de zaak in tegenge-
stelden zin beslist heeft. Ik vereenig mij geheel met
bet gevoelen der eersten. Inderdaad men kan hier moei-
J^iijk eene overeenkomst aannemen; nergens toch vinden
^ij van overeenkomsten gesproken die de werking heb-
ben, dat ook zij, die daarbij geen partij zijn geweest, er
door gebonden worden. Yolgens art. 1376 B. W. zijn
overeenkomsten alleen van kracht tusschen de handelende
partijen, terwijl hier niet alleen zij die hunne toestem-
geweigerd hebben, maar ook zij zelfs, die geheel
eobekend zijn met het door de meerderheid aangenomen
foorstel, er door gebonden worden. Zoodanige kracht
kan men zeker niet aan een gewoon burgerlijk contract toe-
kennen, en men moet dus zijne toevlugt wel tot iets
anders nemen. In het zoo even aangehaalde vonnis der
ï^egtbank te Amsterdam (van 9 December 1852) heeft
^en dit gevoeld; het „geregtelijk accoord,quot; lezen wij
daar, ,,komt wel is waar tot stand onder bijzondere om-
standigheden, die de tusscheukomst des regters noodig
\'»maken, doch die tusscheukomst door homologatie moet
jgt;alleen geacht worden daarom in de wet te zijn op-
^^ t. a. p. blz. 369.
2) Themis, 3e Verz. VII. blz. 569 vlgg.
ö) Amsterd. 9 Dec. 1852 (R. Bijb. 1853 blz. 116) en 21 April
(Mag. V. Hand. I blz. 18); Groningen, 3 xiug. 1849. (Wbl.
quot; -1086,) Zie ook Dijkers t. a. p. § 48, Mo 11, Acad. Proefschr.
het accoord, blz. 87, en Weve (N. Bijdr. voor Rglb. en
XI. bk. 61.)
„genomen, vermits zoodanig accoord ook verbindend i®
„voor ben, die daartoe niet bebben medegewerkt,quot; enZ-
Zoo is bet, maar boe men, na dit aangenomen te heb-
ben, nog zeggen kan dat het accoord het karakter van
eene overeenkomst niet verliest, is mij onverklaarbaar;
men erkent toch zelf, dat er iets anders noodig is om de
inviti et ignorantes te binden, en dat eene overeenkomst
alleen daartoe niet voldoende is. Wat ligt nn meer voor
de hand dan de verklaring te zoeken daar waar zij ^ve-
zenlijk te vinden is, namelijk in het vonnis van homo-
logatie? Art. 848 W. v. K. zegt dan ook duidelijk:
„De homologatie maakt het accoord verbindend voor alle
„schuldeischers zonder onderscheid.quot; Zonder die homolo-
gatie is er geen accoord, zelfs niet voor hen, die hunne
toestemming gegeven hebben; ook voor hen moet er eerst
bekrachtiging door den regter plaats hebben.
Wel is er geen accoord denkbaar zonder vooraf
overeenkomst, maar die overeenkomst alleen is het accoord
nog niet. De wetgever heeft begrepen, dat in sommig\'®
gevallen een accoord wenschelijk kan zijn, en vergunt
daarom aan den failliet er een voor te stellen. Voor
alles moeten nu de crediteuren toonen van die wen-
schelijkheid overtuigd te zijn, en ten bewijze daarvan
moet de meerderheid met bet voorstel instemmen. Daarop
doet de regtbank uitspraak, en eerst aan die uitspraak
ontleenen allen schuldeischers het regt hun deel te vorderen-
In het stelsel van hen die in het accoord niets dan
eene overeenkomst zien, moet men aan sommige credi-
1) Jure Romano —zie boven — was dit anders. Daar was de taS-
schenkomst van den Praetor alleen noodig, wanneer somraiS®quot;
hunne toestemming weigerden; niet wanneer allen toetraden.
teuren eene actio ex contractu, aan anderen die niet
toegestemd hebben, eene actio judicati toekennen, iets
Wat tot veel verwarring aanleiding geeft niet alleen, maar
Waardoor ook de gelijkheid tusschen de crediteuren, die
imst door \'t faillissements-proces moet behouden worden,
Verbroken wordt. De een tocb, die ex contractu tot ont-
binding ageert, herkrijgt zijne geheele oorspronkelijke
Vordering; de ander alleen het niet bij het accoord gere-
mitteerde; en nergens zegt de wet, dat dit mindere regt
^an het niet toestemmen of aan het M^egblijven van de
Vergadering zal verbonden wezen. Ik ben daarom over-
^\'Nigd dat het accoord niets anders is dan een vonnis.
Waarvan men alleen nakoming vorderen kan.
Het exceptionele dat meermalen in het Handelsregt, en
bepaaldelijk ook in de regeling van het accoord, niet te
Miskennen valt, mag niet zoo ver worden uitgestrekt, dat
^en allen crediteuren, ook hun die weggebleven en mis-
schien geheel onbekend zijn, een actio ex contractu zou
toekennen. En Avaarvoor wil men dan ook het vonnis
Van homologatie wel houden; welk doel kan het hebben,
Wanneer het niet juist dienen moet om de minderheid
te binden, en wanneer men aanneemt dat deze reeds
door den wil der meerderheid gehouden is? De eenige
strekking die het dan zou kunnen hebben, ware die van
eene verklaring dat het accoord niets bevat wat met de pu-
blieke orde of met het belang van de crediteuren in strijd
NS, en Avij weten — de geschiedenis wijst het genoegzaam
^It —. dat men er te allen tijde eene andere strekking aan
^eeft toegekend.
Eene andere vraag is het, of de crediteuren bij het
accoord niet mogen bepalen, dat zij, bij wan-praestatie.
binnen zekeren termijn weder in bunne vorige regte^^
zullen terugtreden. In \'t algemeen kunnen zij natuüi\'
lijk bij bet aceoord zulke bedingen maken, als 21J
goed vinden, en zij kunnen dus ook van eene zoo-
danige bepaling bunne toestemming afhankelijk maken-
Het zal hun een waarborg te meer zijn; zij zullen
zoo doende niet genoodzaakt worden in het oneindige \'^P
hunne procenten te wachten, of wanneer de gefailleerde
met de uitbetaling talmt, ieder afzonderlijk eene actie
hebben in te stellen, waarvan meestal eene nien\'\'^®
faillietverklaring het gevolg zal zijn. In dit opzigt heeft
de leer dat het accoord een vonnis is, voorzeker zij^^®
keerzijde; gaan wij toch in dat stelsel de werking van
eene tweede faillietverklaring na, dan bespeuren wij ^^^
die voor de vroegere crediteuren altijd zeer nadeelig ^^^
zijn. Door het accoord is de gefailleerde van zijne vroe-
gere schulden bevrijd; de oorspronkelijke vorderingen zy®
te niet gegaan, en eene andere is daarvoor in de plaats
getreden; hij heeft zijn boedel weêr in handen gekregen;
handel gedreven, en nieuwe schulden gemaakt. Wordt
hij nu ten tweeden male failliet verklaard, dan kunnen
de oude crediteuren bij de verificatie slechts voor bet
niet bij het accoord geremitteerde opkomen, terwijl
die eerst veel later crediteuren geworden zijn, concurreren
voor het volle bedrag hunner vordering. Deelt dus de
boedel b. v. 10 quot;lo uit, dan ontvangen de oude credi-
teuren slechts 10 % van de bij het accoord bedongen
som, terwijl de nieuwe, die niet eens zoo lang op
geld hebben moeten wachten, 10 % zullen krijgen van
hunne geheele vordering. De onbillijkheid hiervan springt
in het oog. Daarom, al mag men ook om deze reden
van het eens aangenomen systeem afwijken, geloof
toch, dat het in het belang van alle schuldeischers is
clausule in het accoord op te nemen, dat zij bij
^anpraestatie door den schuldenaar, weer in al hunne
Vorige regten zullen treden. Dit is niet in strijd met
remissie, die in het accoord gelegen is: immers zij
doen van het meerdere alleen afstand onder voorwaarde,
quot;lat zij Qp ^gjj bepaalden tijd hun deel ontvangen zullen.
dan de regter het accoord homologeert, ontleenen zij
^^^ diens uitspraak het regt, om zoo de gestelde voorwaarde
i^iet vervuld wordt, in hun geheel hersteld te worden.
Graarne voegen wij ons overigens bij zoo velen als reeds
den wensch hebben geuit, dat bij eene eventuele herzie-
ning der wet, de aard en gevolgen van het gehomologeerd
accoord uitdrukkelijk mogen worden vastgesteld. De wet-
gevingen van Frankrijk en België bepalen, dat bij niet
nakoming, ontbinding van het accoord kan gevraagd wor-
den (art, 520 C. d. C. Fr.; art. 523 C. d. C. Belg.). Dit
zeer consequent in het daar aangenomen stelsel, dat
^et accoord eene overeenkomst is. (Art. 520 van den Fran-
schen Code de Commerce noemt het accoord ook na de
homologatie un traité\', de auteurs spreken er meest van
^Is van „une conventionquot;.) Ook hebben die wetgevingen
regten der vroegere crediteuren, in geval van ontbin-
•^ing, zeer naauwkeurig omschreven. In dat geval, of ook
bij nieuwe faillietverklaring zonder voorafgaande ontbin-
ding, treden de crediteuren in de volheid hunner regten
terug ^ maar alleen ten opzigte van den gefailleerde; ten
opzigte van de massa hebben zij alleen aanspraak naar
evenredigheid van de uitdeelingen, die zij reeds ontvangen
hebben. Was b. v, bij het accoord 20 % bedongen, en zijn
er 10 uitbetaald, dan herleeft de vordering voor de helft; is ^^
nog niets ontvangen, dan herleeft ze geheel; tegen den ge-
failleerde behoudt men regt op geheele bevrediging. De
C. de Comm., die aan de syndics de verpligting oplegt
om in naam van de massa eene hypothecaire inschrijving
te nemen, bevat in verband daarmee, een bepaling die niet
alleen voor de getrouwe nakoming van het accoord, niaai\'
ook wanneer er eene nieuwe faillietverklaring mogt worden
uitgesproken, allerheilzaamst is. Art. 517 zegt namelijk;
dat de homologatie voor ieder van de crediteuren de oor-
spronkelijk ingeschreven hypotheek zal behouden, en dat
de syndics het vonnis zullen moeten doen inschrijven;
daardoor erlangt ieder schuldeischer, tot meerdere zeker-
heid, eene hypotheek voor zijne gereduceerde vordering-
Bij eene nieuwe faillietverklaring heeft hij dan zijn ver-
haal op de verhouden goederen , en is zijn hypotheek niet
voldoende, dan komt hij, als chirographiarius, voor het deel
van zijne oorspronkelijke vordering, dat evenredig is aan het
niet betaalde dividend, in het faillissement op. Bij ont-
binding van hét accoord, wanneer alles in den vorigen
toestand terug gebragt wordt, herleeft alleen de hypothe-
caire inschrijving, die in \'t belang van de massa geno-
men was.
Men heeft dus in Frankrijk voor de regten der oudere
schuldeischers beter gewaakt dan bij ons , waar ieder maar
voor zich zelven moet zorgen; want ook bij ons hebben
zij natuurlijk het regt hypotheek of andere zekerheid te
bedingen. Meestal echter zullen zulke waarborgen hier niet
te vinden zijn, omdat de meeste faillissementen in boedels
van kleine winkeliers voorkomen.
De gevolgen der niet nakoming van het accoord zijn
-ocr page 161-in de Pruisische wet weêr geheel anders geregeld. Eerst
2egt § 197: „Der rechtskräftig bestätigte A.ccord gilt als
quot;Vergleich/\' en vervolgens § 201: „lm Ealle der Nichter-
füllung der akkordmassigen Yerpflichtungen ist der Accord
in Ansehung aller Eorderangen vollstreckbar.quot; Het is dus
een executieve titel; van ontbinding is geen sprake.
Kan men onder onze wet, ook zoodanige kracht aan het
vonnis toekennen , dat het dadelijk kan ten uitvoer ge-
legd worden, of moet men beginnen te dagvaarden tot
betaling van het verschuldigde ? Hoewel bet zeker lastig
is, dat ieder die betaling wil ontvangen, eene actie moet
instellen, waardoor er evenveel vonnissen als er crediteu-
ïen zijn, noodig kunnen worden — iets wat altijd groote
iiosten voor den boedel veroorzaakt — geloof ik niet,
dat men het accoord als een gewoon vonnis ter executie
\'ian leggen Het vonnis van homologatie verklaart het
accoord\'\' alleen maar verbindend, en beveelt den gefailleerde
aan den inhoud te voldoen. Geeft men nu den crediteur,
bij beweerde wanbetaling, het regt om dadelijk te gaan
executeren, dan kan er zeker van die voldoening geen
sprake meer zijn. \'t Is juist uit de goederen waarop zou
^vorden geëxecuteerd, dat de noodige middelen tot beta-
iing moeten verkregen worden; bovendien zou de gefail-
ieerde dan ook aan de willekeur van zijne crediteuren over-
geleverd zijn. Er zal dus steeds in mora stelling en een
nieuw vonnis ter executie noodig zijn.
Volgens onze wet kan ten gevolge van het vormis van
homologatie ook geen lijfsdwang plaats hebben, maar wel
1) Zie ook Thieme, (Opm. en Med. van O. en P. t. a. p.)
^ie echter geeoe gronden aanvoert,
kan die bij een later vonnis, dat den schuldenaar tot nit\'
betaling van het dividend veroordeelt, uitgesproken wor-
den. Het betreft hier toch een handelsschuld, en de onder-
scheiding in Frankrijk i) gemaakt, dat de debiteur alleen
voor handels-, en niet voor civiele schulden aan lijfsdwang
onderworpen is, gaat bij ons niet op. Al de vroeger^
vorderingen toch en de oorzaken waaruit ze voortvloeiden,
zijn te niet gegaan, en er is daarvoor ééne actie uit bet
vonnis in de plaats gekomen. Fu kan echter alleen een
koopman failleren en een accoord aangaan; de verplig\'
tingen die hij daarbij op zich neemt, vallen dus onder
art. 4 n . 5. Wb. v. iße handelingen van Icooplk-c^^\'quot;\'
als zoodanig.^\'\' Ook Eenouard2) leert dat de lijf®\'
dwang geoorloofd is, terwijl D a 11 o z s) aanneemt dat
er novatie plaats heeft, en dat dus, onverschillig of er
voor de vroegere vorderingen lijfsdwang mogelijk was,
ze nu verbonden is aan het „contrat commercial\'\' tusschen
den gefailleerde en zijne schuldeischers gesloten.
Wij moeten thans nog de gewigtige vraag behandelen,
of de crediteuren die bij het accoord aan den gefail-
leerde ontslag\' van zijne vorige verbindtenissen toege-
staan hebben, echter zijne borgen en medeverbondenen
nog kunnen aanspreken, dan wel of de exceptie van
het accoord ook dezen te stade komt. Prof. Holtius«)
is van oordeel, dat het gehomologeerd accoord novatie
werkt, en wel eene „necessariaquot;, en dat dus de bor-
gen naar bet nieuwere regt van Justiniaan (L. uit.
1)nbsp;Dallozt. a.p.üO. 803; Vonnis v.h. Hof v. Pariis22 Junij 1844
2)nbsp;t. a. p. II. pag. 68.
3)nbsp;t. a. p, n». 803,
4)nbsp;t. a. p. blz. 376.
-ocr page 163-de fidej.), en naar het Jus Hodiernum gehouden
hbjven; hij voegt er bij: „Het tegendeel zou vooral
quot;Inrukkend zijn, wanneer het op de onwillige of on-
\'j^vetende schuldeischers, wien het accoord opgedrongen
\'j\'^vordt, werd toegepast.quot; Mr. Th ie me daarentegen, die
zaak aan een opzettelijk onderzoek onderwerpt, komt
een tegengesteld resultaat. Hij vraagt eerst: wat
bet accoord? en antwoordt: een vonnis, dat novatie
^erkt. JNT^j go^j ^en verwachten dat hij dus de novatio
necessaria bedoelt, maar juist het omgekeerde is waar;
hij zegt: „er is eene novatie der oorspronkelijke vorde-
jjiing geboren, welke geheel en al valt in de bepaling van
.^art. 1449. n». 1 B. W.quot; Maar hoe is het mogelijk, om
^^auneer men in het accoord geen overeenkomst ziet, dan
nog eene vrijwillige schuldvernieuwing aan te nemen?
Wel laat hij er op volgen: „Bij deze wijze van schuld-
\'A\'ernieuwing onderscheidt de wet niet, hoe zij is tot stand
\'jgekomen; zij kan op verschillende wijzen ontstaan, \'t zij
»nit eene vrijwdllige, \'t zij uit eene onvrijwillige hande-
.ding der partijen,quot; maar dit is naar mijne meening
onjuist. De novatio waarover art. 1449 B. W. vlgg.
handelt, kan alleen eene vrijwillige zijn,^) die niet zon-
der toestemming van partijen (art. 1356 § 1 B. W.) en
zonder hunne medewerking kan tot stand komen. En
hoe kan men nu aannemen, dat de niet toestemmende en
afwezige crediteuren in de novatie bewilligen en dat
niettegenstaande men het accoord als een vonnis beschouwt!
Maar er is, zegt de schrijver, een groot onderscheid tus-
I) t. a. p. bi. 309 vlgg.
Zie Opzoomer, het Burg. Wetb. III, blz, 76,
-ocr page 164-sehen een gewoon condemnatoir vonnis en een vonnis vao
homologatie. Dit geef ik toe, maar wat baat het? — hij
erkent toch immers zelf, dat de inviti en ignorantes niet
door hunne toestemming, maar wel door het vonnis ge-
bonden worden.
Voorts ontkent hij zelfs het bestaan eener novatio neces-
saria, die wel door de oudere uitleggers van het Eomein-
sche regt werd aangenomen, maar die door de nieuwere
eenparig verworpen is, en die ook onze wet niet kent.
Hij beroept zich daarbij op Prof. Opzoomer en op
von Savigny. De eerste i) zegt, dat men noch aan den
beslissenden eed, noch aan een vonnis de werking eener
noodzakelijke novatie kan toekennen, terwijl Savigny\')
het gevoelen besprekende van hen, die ook nu nog de
novatie van het oude Eomeinsche proces willen aan-
nemen, zich aldus uitlaat: „Das rechtskräftige Urtheil
„(sagt man) zerstöre die frühere Klage gänzlich durch
„Novation, und setze die neue iudicati actio an die Stelle.
„Was man damit praktisch ausrichten will, ist wahr, aber
* die Herleitung und Bezeichnung ist nicht wahr.quot; etc.
Hoewel men dus, volgens Savigny, geene novatio
necessaria aannemen mag, zoo bestaan daarom toch al de
praktische gevolgen; en dit is genoeg, daar het er voor
ons geval weinig toe doet; dat men het woord niet gebrui-
ken mag, indien maar het elfect, waarom het ons alleen
te doen kan zijn, aanwezig is. Wat er van zij, Thieme,
die alleen novatio voluntaria aanneemt, acht de borgen
door het accoord bevrijd. Diep huis daarentegen, de
1) t. a. p.
3) System TY bi?. 307.
-ocr page 165-eenige schrijver over ons burgerlijk regt, die zoo veel
ik weet, onze vraag behandelt, is van meening, dat zij
Verbonden blijven. Hij beroept zich daarbij op de bil-
lijkheid: „Anders toch, zegt hij, zou de verbindtenis
jjVan den borg aan de schuldeischers niets baten en zou-
»den zij niets meer genieten, dan wanneer de schuldenaar
\'^alleen gehouden bleef\'\' i) En voorzeker, de billijkheid
Vordert, dat men den crediteuren de actie tegen de bor-
gen niet ontneemt; men heeft juist een\' waarborg willen
hebben voor het geval, dat de schuldenaar buiten magte
^on zijn aan zijne verpligting te voldoen, en moet nu de
horg van beter conditie zijn, omdat een accoord tot
®tand komt ? Ware hij vóór dien tijd aangesproken, dan
^en hij zeker verpligt geweest zijn, het geheel te vol-
doen (art. 1869 noo. 4 B. W.), en zich zelf met de pro-
centen, die de boedel mögt uitdeelen, te vergenoegen.
Vroeger bepaalden de verordeningen meestal, dat zoo er
een accoord tot stand kwam, de schuldeischers die bor-
gen hadden, er niet door gehouden waren. Zoo zegt art,
^ van de ordonnantie voor de desolate boedelkamers te
Amsterdam, van 1659, dat zij, die borg, pand of verze-
kering hebben, niet aan het accoord gehouden zijn, en
dat de borgen, die alleen persoonlijke actie hebben, even-
veel regt hebben als de andere persoonlijke crediteuren. 2)
In het Eransche regt namen vroeger vele schrijvers
^an, dat niettegenstaande de kwijtschelding, de borgen
gehouden bleven; en vau de gronden, door hen aange-
voerd, geloof ik dat verscheidene ook nog bij ons van
1)nbsp;Het Ned. Burg. regt. VIII. n». 1011.
2)nbsp;Zie ook art. 14 der Dordrechtsche Ordonn, van 1668, en art,
der Amsterdamsche vaa 1777.
kracht zijn en voor hei voortduren van de verbindtenis der
borgen pleiten. Zoo vraagt P o t h i e r : \') wanneer de debiteur
niet ipso jure bevrijd is, maar door middel eener exceptie
die hij aan den schuldeischer kan tegenwerpen, of dan de
borgen van datzelfde regtsmiddel kunnen gebruik maken ?
„II faut à cet égard distinguerquot;, zegt hij daarop, ,.entre
les exceptions on fins de non-recevoir „qu\'on appelle«?:^-
ceptiones in personam\',\' „et celles qu\'on appelle eocceptiones
in remquot; De eerste kunnen door de borgen niet inge-
roepen worden ; en daaronder rangschikt hij ook de ex-
ceptie uit een contrat d\'atermoiement, „car il est évident,
que cette exception est une exception in personam, qui
n\'est accordée au débiteur qu\'en considération de son
état de pauvreté, qui lui est personnel.quot; De remissie is
niet geschied animo donandi, maar meer uit noodzaak. Wat
deze eerste reden betreft, door Pothier 2) en de Pransche
schrijvers, opquot; zijn voetspoor aangevoerd; ik geloof dat
die ook bij ons geldig is, hoewel Mr. Thieme het te-
gendeel beweert; hij zegt: „de exceptie heeft niets per-
soonlijks, maar betreft de schuld zelve.quot; Ik kan het
niet inzien ; de remissie toch vloeit voort uit den toestand ,
waarin de persoon van den gefailleerde zich bevindt, en
is een gevolg van zijn onvermogen. Diephuis leert,
dat persoonlijke exceptiën ö. a. de zoodanige zijn, welke
gegrond zijn op de onbekwaamheid des schuldenaars, maar
overigens de schuld zelve in hare waarde laten — en dit
IS hier zeker het geval. Ook de Pransche schrijvers
1)nbsp;Traité des Obligat. I. n». 353 (éd. de Brux.) 1827.
2)nbsp;Hij beroept zich, tot staving van zijn gevoelen, op de arrêtés
de Lam oignon, art. 13,
leeren dit, en ons art. 1884 B. W. is gelijkluidend met
art. 2036 C- Civil, zoodat de gronden door hen aangevoerd,
Ook bij ons toepasselijk zijn. Duranton\') stelt als
Voorbeeld, dat een geëmancipeerde minderjarige, wiens
Verbindtenis door borgtogt verzekerd was, volgens art. 484
Civil, eene reductie van zijne verbindtenis heeft beko-
naen. Hier, zegt hij, is het van veel belang te weten,
om welke reden die reductie is geschied. „Si c\'est en
jjconsidération de sa fortune ou de l\'inutilité des dépen-
\'jSes, la caution ne peut pas en profiter, mais si c\'est
jgt;en raison de la mauvaise foi de la personne qui a traité
j^avec lui, et que le jugement fasse positivement mention
jjde cette circonstance, la caution peut invoquer l\'excep-
ntion, ou en d\'autres termes, cette réduction.quot;
Ook de Jurisprudentie stemt hiermede overeen. Zoo
overwoog onder anderen het Hof van Lyon, bij arrest
Van 14 Juuij 1826 „attendu d\'ailleurs, que la remise,
»jqu\'un débiteur failli obtient de ses créanciers, lui est
ijaccordée en considération de ses pertes, de ses malheurs,
»de sa boime foi ; que dès lors elle est toute personnelle,
»et qu\'aux termes de l\'art. 2036. C. C. la caution ne
\'.peut opposer aux créanciers que les exceptions inhéren-
».tes à la dette.quot;
De tweede grond door Pot hier aangevoerd, is dat
er na het accoord nog eene natuurlijke verbindtenis
Overblijft, die eene genoegzame reden is voor de gebon-
denheid van de borgen; eene opmerking, die tevens tot
beantwoording strekt van hen, die beweren dat de borg
1)nbsp;Cours de dr. civ. (éd. Belge) X n». 308.
2)nbsp;Dali O z, in v. Faillite n». 306.
-ocr page 168-tot niets meer verpligt is dan de hoofdschuldenaar. Daar
bij ons ook zulk eene natuurlijke verbindtenis overblijft
(zie boven), kan men zich ten overvloede, ook nog hierop
beroepen (vg. art. 1858, al. 2 B. W.) — AI neemt men
dus geene novatio necessaria, of het efPect daarvan aan,
dan zijn er toch nog redenen genoeg om den crediteuren,
niettegenstaande de remissie, een verhaal op de borgen
toe te kennen,
De borg die vóór of na het accoord betaald heeft,
kan slechts aanspraak maken op de procenten, die de cre-
diteur zou hebben kunnen vorderen. Heeft de schuldei-
scher zich reeds in \'t faillissement aangemeld, en de uit-
deelingen, bij het accoord bedongen, ontvangen, dan heeft
de borg voor hetgeen hij verpligt is te betalen geen ver-
haal op den gefailleerde. Zelfs wanneer de crediteuren
zich niet hebben doen verifiëren, verliezen ze hun regt
tegen de borgen niet.
Duranton®) beweert dat het resultaat, waartoe wij
met betrekking tot de borgen gekomen zijn, alleen toe-
passelijk is op een accoord, in het faillissement tot stand
gekomen, waar dus de remissie niet geheel vrijwillig ge-
schiedt; maar geenszins op een „traité quelconque, passé
„entre un débiteur et ses créanciers sans 1\'emploi des
1)nbsp;Zie Pons O t, du Cautionnement nquot;. 354, 355 , T ro ploug-
du Cautionnement n®. 504, Duranton X nquot;. 540, XII. n®. 376,
Delvincourt III. p, 484.
2)nbsp;Zie het vonnis der Rb. tc Amsterdam, van 30 Mei 1839
(R. Bijb. 1842 blz. 773.). Dit vonnis,\' onder vigeur der Fransche
wet gewezen, wordt door de redactie van het Bijblad ook voor oos
regt toepasselijk geoordeeld.
3) XII, no. 377.
A
-ocr page 169-\'jformalités, préscrites pour la formation et la validité des
gt;jConcordats.quot; Het komt mij voor, dat deze opmerking
i\'iist is.
Wij hebben den strijd, onder den Code van 1807 be-
staande, over de al- of niet gebondenheid der borgen breed-
voerig vermeld, omdat zoo als wij zeiden, vele der destijds
aangevoerde gronden , onzes inziens, ook nog voor ons regt
Van toepassing zijn. Voor Frankrijk zelf is de quaestie
thans in de nieuwe wet van 1838 uitdrukkelijk beslist.
545 van den tegenwoordigen Code de Commerce
bepaalt met zoo vele woorden, dat de coöbligés, waaronder
de Pransche schrijvers ook de borgen verstaan, gehouden
blijven. Die bepaling is echter niet voetstoots aangenomen;
men wilde eerst eene onderscheiding in de wet gemaakt
bebben, tusschen het geval dat de crediteur uitdrukkelijk
^Ijne toestemming gegeven had, en het geval dat hij
slechts in het gevoelen der meerderheid berust had (ae-
luiescé); alleen in dit laatste geval kon hij zijn regt
tegen de borgen behouden. Renouard toonde ecbter
^^-n, dat de remissie nimmer geheel vrijwillig kan heeten
dat, wilde men die onderscheiding maken, een ac-
eoord in de meeste gevallen onmogelijk zou zijn; de
\'Crediteuren zouden dan , door hunne stem aan het accoord
te geven, te veel van hunne regten verliezen — eerst daar-
daarop is het tegenwoordig art. 545 in den Code de Com-
merce opgenomen. De Belgische wet bevat in art. 541,
een gelijkluidend voorschrift: „nonobstant le concordat,
^es créanciers conservent leurs actions pour ia totalité de
lenrs créances contre les coöbligés du failli.quot;
TJit het Fransche artikel, in verband met art. 542
dat waimeer verscheidene medeverbondenen in staat
van faillissement verkeeren, en er in een van die bo®\'
dels een accoord tot stand komt, ieder crediteur, niet\'
tegenstaande de remissie, het regt heeft in een vol\'
genden boedel weêr voor het geheel op te komen. gt;) ^^^
men dit onder onze wet ook aannemen? Er is veel vooi
te zeggen; neemt men toch aan, dat borgen en mede-
verbondenen gehouden blijven, dan geschiedt dit
het doel, dat de schuldeischers geheele bevrediging zul\'
len erlangen; laat men hen nu in het tweede failHss®\'
ment slechts opkomen voor het bedrag hunner vordering?
na aftrek van het niet geremitteerde, en zoo vervolgens
in de andere boedels, dan krijgen zij nimmer geheele
bevrediging, dan alleen wanneer een boedel 100 % naog^
uitkeeren, wat wel nooit het geval zal zijn. Ik meen
dus, dat men, om hun geheele voldoening te verschaffen,
het Eransche stelsel ook bij ons zal moeten toepassen gt;
ofschoon het niet met zoo vele woorden in de wet staat,-
Yoor het geval van insolvent-verklaring (art. 878 W. v. K\')
is het uitdrukkelijk bepaald, en ook in art. 198 is voor-
geschreven, dat de houder van een wegens non-betaling
geprotesteerden wissel met het volle beloop zijner vor-
dering in de faillite boedels van al de wisselschuldenaars
mag opkomen. De wet maakt hierbij geen onderschei^
of er een accoord tot stand komt, dan wel of de boedel
insolvent wordt verklaard , in beide gevallen zal
houder zich dus voor het volle bedrag zijner vordering
1)nbsp;Yergel. Rogron, ad art. 542 C., d. C. pag. 1062.
2)nbsp;Immers ofschoon art. 199 van een accoord spreekt, is daar
kennelijk sprake van een buitengeregtelijk aceoord, zoo als reed»
uit de bijvoeging vrijwillig schijnt te volgen. Zie de vijf advokate»
en L é O n ad h. art.
boedel doen verifiëren, en niet alleen voor
met-geremitteerde. quot;Wilde de wet het anders, zij
het bepaald gezegd en niet alleen van het faillisse-
gesproken hebben. Hier geldt het motief, dat vol-
K e n 0 u a r d ook den Pranschen wetgever geleid heeft ;
^ n wilde de zaak beslist hebben ; „dans le sens le plus
^\'^avorable aux grandes règles du crédit, intéressé à ce que
on entoure de confiance les effets de Commerce, agents
»puissants de l\'essor et de la circulation des „capitaux.quot;
Pruissische Concors-Ordn. bepaalt in § 198, dat
^^_^ettegenstaande het accoord , de aanspraken der schuld-
scbers tegen de hoofdelijk medeverbondenen en borgen
^^et verloren gaan. Ook het Kgl. Ober Tribun, v. Berlijn
\'Oordeelde (3.5 Oct. 1859.) dat de houder van een\'wissel-
jj ^i® volgens § 87 der Concurs-Ordn. zijne vor-
^ I^Ug^ in het faillissement van verschillende verbondenen
f \'l\'^ideerd heeft, bevoegd is om de procenten in iederen
over zijne geheele vordering te doen berekenen,
lang hij niet geheel voldaan is. Hetzelfde is ook
^\'^paald in § 12 y. h. Einführungs-Yerfahren für die
Stadt Bremen van 35 Axjril 1849. „Der mit einer
^■sse eingegangene Accord verhindert den Wechsel Inhaber
nicht
^ ^ j seine gesammte Forderung gegen die übrigen Wech-
^^^Pdichteten oder deren Debitmassen geltend zu machen,
eines Accords der letzteren , die Accord-
^^ er für den ursprünglichen Gesammtbetrag seiner For-
nng bis zu seiner vollständigen Befriedigung zu erheben,
§ Compensatie in geval van accoord.
Zie
in hnbsp;\' boeverre compensatie in \'t algemeen
net faillissement is toegelaten.
-ocr page 172-Is iemand schuldeischer van den gefailleerde en tevens
diens schuldenaar, en zijn beide vorderingen reeds vóoi\'
het faillissement opeischbaar dan is voorzeker de schuld-
vergelijking toegelaten (Yg. art. 1462 B. W.) De com-
pensatie heeft dan van regtswege plaats; beide vorderi»\'
gen hebben elkander vernietigd.
Of dit echter ook na het faillissement plaats heeft;
wanneer bij b, v. de vordering ten laste van den gefail\'
leerde eerst op de wijze van art. 778 W. v. K. opeisc^quot;
baar is geworden, is een zeer bestreden punt.
Tn een opstel in de Themis voor 1856 heeft wijle»
Mr. Lagemans het volgende geval gesteld: A
ƒ 1000 schuldig aan B., maar heeft die som eerst ovei
4 jaar te betalen, terwijl B wederkeerig /quot; 1000 schuldig
is aan A en die som terstond moet voldoen. A failleert;
kan nu B, op grond dat de schuld door het faillissement
opeischbaar is geworden, de compensatie inroepen ?
Zoowel om redenen van billijkheid als ook omdat de
vereischten voor compensatie niet aanwezig zijn, m. a-
omdat de vordering niet liquide is, wordt die vraag door
den schrijver ontkennend beantwoord. Hiertegen komt
Mr. F. A. T. Weve op, die het niet toelaten van de
compensatie in dit geval eene onregtvaardigheid noemt
en ontkent, dat de vordering niet liquide zoude ziJquot;\'
iets wat volgens Pothier (Traité des Oblig. II. 592-)
alleen dan het geval is wanneer de liquidatie afhangt
„d\'un compte pour lequel il faille une longue discussion-
Ik zal in het midden laten of de vordering al dan niet
1)nbsp;„Iets over compeDsatiequot; enz. blz. 690.
2)nbsp;Tiiemis 2e Yerz. IV blz. 30.
-ocr page 173-^^lüide is^ maar ben van meening, dat er, ook daarvan
b cüeiden, genoegzame redenen bestaan om de üompen-
\'^tie nit te sluiten. .
der^^^quot;nbsp;dat niet vervallen scbul-
^cNi door het faillissement opeischbaar worden; het doel
bepaling is vorderingen, die anders van het fail-
^etproces nitgesloten zouden zijn, daarin toe te laten,
gemis van zoodanig voorschrift zou ook zeer nadeelig
geweest voor die schuldeischers, die wel een regt
vorderen hebben, maar misschien eerst na verloop
^^ langen tijd, en die dus zouden moeten opkomen, als
® liquidatie afgeloopen en er welligt niets meer in den
te vinden zou zijn. Die crediteuren worden nu
^^egelaten en hebben gelijke regten met de overigen.
® Wet, hun dit voorregt gevende, onderwerpt hen daar-
Id^^nbsp;^^ gevolgen van het faillissement;
unne regten worden op het oogenblik dat het faillis-
^euient geopend wordt, onherroepelijk vastgesteld. Hiermee
^^ zou het zeker in strijd zijn, indien men hun boven
^ voorregt nu\'nog toestond, wat zij van hun kant aan
gefailleerde schuldig zijn met hun alzoo opeischbaar
geworden vordering te compenseren. Zoo doende zou het
u toegekende voorregt nog ten nadeele van de overige
deischers worden uitgestrekt. INTeen, de „par conditio
^editorum\'\', die in \'t faillietproces steeds op den voor-
^\'^ond staat, moet ook hier gehandhaafd blijven ; zij moeten
Ninne vorderingen doen verifiëren even als de overigen,
^^ ontvangen hun deel naarmate er een accoord tot
^ komt, of de boedel insolvent wordt verklaard. ,
ovendien compensatie is betaling, zij staat daarmee
omen gelijk zoo als ook Del vin court opmerkt;
„la compensation est un paiement réciproque et fictif j
door de failliet-verklaring verliest de debiteur de beschik-
king en het beheer over zijn goed (art. 770 W. v. K-)\'
hij mag niet meer betalen en is dus evenzeer onbekwaam
om te compenseren. Art. 773 W. v. K. verbiedt elke
betaling van op den dag van den aanvang des faillisse-
ments nog niet vervallen schulden, binnen 40 dagen voor
de opening van het faillissement, dus a fortiori daarna-
Zoo heeft men ook beweerd dat hij die eene verval-
len schuld ten laste van den gefailleerde heeft, terwijl
deze weêrkeerig eene niet opeischbare vordering tege»
hem heeft, afstand kan doen van de bijgevoegde tijds-
bepaling en zich vervolgens op de compensatie beroepen-
Ik geloof dit evenmin; zoo doende zou hij, renuntiërende
aan het eene beneficium, zich een ander verschaffen ten
nadeele van de massa. Die afstand zou dan geschieden
na het faillissement, maar hij kan toch niet terug wer-
ken tot op den dag van de opening waarop de regten
van allen tegenover den gefailleerde worden vastgesteld. De
schuldeischer zal dus in ons geval op den vervaldag zijn®
schuld aan den boedel moeten betalen en kan voor zich,
slechts even als de overige crediteuren aanspraak make»
op procenten. Zoo is dan ook beslist door de Arrond.
Eegtb. te Amsterdam, bij vonis van 6 Junij 1860 \')•
Bij dat vonnis werd de compensatie geweigerd en tevens
uitgemaakt, dat men zich op geen contractuele compen\'
satie kon beroepen, tenzij van eene wederkeerige bedoe-
ling reeds voor het faillissement kenbaar gemaakt bbj\'
1) Mag. van Hand. II, blz. 180. Anders D i e p h u i s t. a. P-
VI. n». 966.
ken mögt, anders zoude de houder van een door den ge-
failleerde geaccepteerden en onver vallen wisselbrief zieli
slechts te verstaan hebben met den schuldenaar van den
gefailleerde om van dien, ten nadeele van de andere
Schuldeischers, de geheele betaling te ontvangen. Hij zou
dan dien wisselbrief slechts hebben over te dragen aan
den schuldenaaar die zich dan op de schuld-vergelijking
Zoude kunnen beroepen.quot; Ook onder de vroegere Fran-
sche faillietwet nam men algemeen aan , dat de compen-
satie uitgesloten was en bij de nieuwe wet is dit in
^rt. 446 met zoovele woorden bepaald.«) Zoo ook vol-
gens art. 443 der Belgische.»)
Na al het aangevoerde is het antwoord op de vraag
of in geval van accoord schuldvergelijking kan plaats
kebben niet moeijelijk te geven. Waimeer de schuld
door het faillissement opeischbaar wordt, mag die bij
accoord natuurlijk ook geen plaats hebben. De schuld-
eischer heeft alleen eene vordering tegen den gefail-
leerde voor het niet geremitteerde en kan die niet met
2ijne schuld in vergelijking brengen. Het accoord is ver-
bindend voor alle schuldeischers (art. 848 W. v. K.), daaraan
^ag men niet derogeren. Misschien zal men vragen,
ef dan die vergelijking geen plaats mag hebben nadat de
gefailleerde weêr aan \'t hoofd van zijn boedel hersteld
1)nbsp;D e 1V i n c O u r t IL p. 170. Pardessus t. a. p. II.
^ 1125. Z a c h a r i a e I. § 326- Zoo ook liet Hof van Cassatie,
^ie de arresten van 12 Peb. 1811 en 17 Febr. 1823 en 39 Nov.
l-S^l. (üalloz t. a. p. n». 251 en 253..) Pretiiéry t. a. p. p. 376.
l^\'^alt het Statuut van Genua aan dat de compensatie toeliet.
2)nbsp;Zie R O g r O n , a-d art, 446. R e n o u a r d t. a. p. I. p. 333.
De Pruissische Concurs-Ordnung daarentegen laat ze toe,
96 no^ 3_)
-ocr page 176-is. Ook hierop meen ik ontkennend te moeten ant
woorden; men heeft den failliet staande willen houden eo
de schulden die hij nog had uitstaan, moesten mede
dienen om aan de bepalingen van het accoord te kunnen
voldoen. Ging men later compenseren dan werd het hem
welligt onmogelijk om het na te komen en zeker werd
dan de par conditio geschonden.
§ 9. Bevoordeeling van den eenen crediteur boven
den anderen.
Meermalen gebeurt het dat een gefailleerde, vreezende
anders geen accoord tot stand te kunnen brengen, de
stemmen van sommige crediteuren koopt door hun een
voordeel boven de overigen toe te zeggen. Meestal geeft
hij dan schuldbekentenissen af, die eerst na het accoord
betaald zullen worden. Zijn nu zulke bedingen geldig
en kan de sehuldeischer de voldoening daaraan vorderen?
Bijna algemeen leert men dat zulke bedingen nietig zij^
als strijdig met de publieke orde en goede zeden, en om-
dat daaraan eene geoorloofde oorzaak ontbreekt
Het valt zeker moeijelijk te miskennen, dat de gefailleer-
de onzedelijk handelt wanneer hij door geld een crediteur
ten zijnen gunste tracht te stemmen. Meestal zal hij
zulke schikkingen treffen met zijne grootste schuldeischers
of met hen die kennis dragen van bedriegelijke of ligt\'
zinnige handelingen , door hem gepleegd. Met hunne hulp
bedriegt hij dan weêr de andere, maar zelfs als er geen
1) R e n O u a r d t. a. p. II p. 73 ; Hof van Gass. 34 Nov. 1841-
(Dalloz t. a. p. n». 354.) Mousnier t. X p. p. 185.
3) Anders echter Mr. G. J. A. F a b e r. (Themis, 3e verz. Vl\'
blz. 230 vlgg.
bedrog gepleegd wordt, dan toch zijn zulke bedingen in
^tsijd met de publieke orde, die wil dat alle schuldei-
®ebers gelijke betaling uit den boedel, hun gemeen on-
derpand , zullen ontvangen. Er is inderdaad geen geoor-
^ooide oorzaak aanwezig, Welke oorzaak toch zou men
kunnen aanwijzen ? alleen die, dat de schuldeischer
^ich verbindt voor het accoord te stemmen, dus de andere
^i\'editeuren helpt bedriegen. Want droegen deze kennis
Vau de geheime overeenkomst, dan zouden zij zeker al-
hunne stem aan het accoord weigeren, en werd het
\'^ok aangenomen , dan zoude de regtbank het toch niet
künnen homologeren, al neemt\' zij daarbij ook alleen het
belang der crediteuren en geen goede of kwade trouw van
den failliet in aanmerking. Ongelukkig echter worden
^nlke bedingen geheim gehouden en merkt men er niets
Vau v(5(5j fj^g^t de crediteuren die ze hebben aangegaan,
den gefailleerde in regten om betaling aanspreken, waar-
op dan deze die meestal weigert op grond, dat er aan
de getroffene overeenkomst eene geoorloofde oorzaak ont-
eekt. Men heeft tegen dergelijke overeenkomsten ook
Wel aangevoerd dat de gefailleerde onbekwaam is zich te
Verbinden. Zeker verliest hij het regt van beschikking
beheer, maar die onbekwaamheid strekt zich alleen
tot zijne goederen, en hij kan zich dus wel voor de
toekomst verbinden, wanneer hij na de homologatie van
bet accoord weêr in zijn boedel zal zijn en daarover, mits
de beloofde procenten uitkeerende, naar goedvinden be-
®ebikken kan. Op die onbekwaamheid kan men zich dus
kiet beroepen, maar het gemis van geoorloofde oorzaak is
seden genoeg voor den regter om den schuldeischer zijn\'
^isch te ontzeggen , zooals dit dan ook door bijna allq
regterîijke collégien gescMedt i). De kantonregter te
\'s Gravenliage ontzeide, bij vonnis van 10 Sept. I860
den eiscb van een crediteur tot betaling van zijne gequot;
Iieele vordering, op grond dat bij met den gefailleerde
overeengekomen was zicb buiten bet faillissement te boUquot;
den en dan integrale betaling ontvangen zou. Zelfs beeft
de Eegtbank te Amsterdam (36 Oct. 1859) zulk een
eiscli ontzegd , niettegenstaande eene dergelijke vóór de
homologatie getroffen overeenkomst, later door den faü\'
liet nog uitdrukkelijk was geratificeerd
Onder de vroegere Fransche wetgeving kwamen zulke
bijzondere overeenkomsten, ofschoon er over de vraag of
zij al dan niet geldig waren, groot verschil van gevoelen
bestond »), zoo herhaaldelijk voor, dat de wetgever van
1838 zich verpligt rekende aan dat misbruik paal en perk
te stellen. Eenouard s) zegt hieromtrent het volgende:
„eet abus a óté porte sous l\'empire de l\'ancien Code, jn^\'
qu\'au scandale, la loi nouvelle a, dans un grand nom-
bre de de ses dispositions, travaillé à l\'extirper ; sa se-
vérité à cet égard est un de ses principaux bienfaits-
Thans verklaart art, 585. nquot;. 4. 0. de Comm. \'), „ban-
1)nbsp;Amsterfl. 16 Jtilij 1861. (W. bl. S300), zoo ook Amst.
Ang. 1860. (Mag. van\'Hand, 11 350.) en 27 Dec. 1860. (M»^\'
V. iland. IQ 139.)
2)nbsp;Wbl. 2938.
3)nbsp;Wbl. 2133, Mag. van Hand. 1. 208.
4)nbsp;Zie de verdere jurisprudentie bij L e o n t. a. p. op art. 8ö
Wb. V. Kb.
5)nbsp;Zie O. a. Frémery, t. a. p. p. 419.
6)nbsp;t. a. p. II. p. 443.
7)nbsp;Vergelijk ook art. 573 n». 5 en art. 575 n». 3 van de»
Belgischen C, de Comm. en § 308 en 309 der Pruiss. Concurs-Ordn-
^lüeroutier simple^\' den failliet, die na zijn ophouden met
betalen een crediteur ten nadeele van de massa hetaald
üeeit. De
crediteur zelf wordt volgens art. 597 correc-
tioneel met eene gevangenisstraf van hoogstens een jaar
en eene boete van 2000 francs gestraft, wanneer hij zijne
®tem verkocht heeft en daarvoor van den failliet of een
derde voordeel heeft bedongen. Die straf kan tot 2 jaar
Verhoogd worden , wanneer de schuldige een van de syn-
dics is. Alle overeenkomsten na het ophouden met beta-
ien gesloten en eene ongeoorloofde bevoordeeling ten doel
eobende, zijn aan dit art. onderworpen. Bovendien worden
ten opzigte van allen, zelfs van den failliet, nietig ver-
klaard
hoewel
en het reeds betaalde moet teruggegeven worden.
e failliet zelf kan de nietigheid van zulke bedingen vra-
Sen, zonder aan eenige straf onderworpen te zijn. Yolgens
e n 0 u a r d i) is dit, hoe onbillijk het schijnen mag, het
^ e middel om die afzonderlijke overeenkomsten te doen
ophouden. ^^Le meilleur moyen de faire cesser le fléau
\';des arrangements particuliers n\'est il pas de lenr ôter
gt;\'toute garantie, et de ne laisser pour celui qui les a exi-
\'^gés aucune précaution possible de sécurité ?quot; Ook dit
Pnnt Wacht bij ons nog steeds op eene regeling ; want
nu bijna altijd de nietigheid van zulke overeen-
omsten erkend wordt, bestaat er toch behoefte aan eene
^ etsbepaling , waaraan men zich voor alle gevallen kan
houden.
^ In ïrankrijk worden de bepalingen van artt. 585 en
C. de Comm. ook op de onderhandsche accoorden toe-
gepast. Bij Qj^g -g oj^ja^jjgg hetzelfde geschied, bij vonnis
^^ t- a. p. II. p,
-ocr page 180-ITO
der Regtbank te Amsterdam, van 21 Augustus 1860 i).
Daarbij werd aangenomen, dat ook bij onderbandscbe ac-
coorden, afzonderlijke conventiën met enkele debiteuren ge-
acht moeten worden eene ongeoorloofde oorzaak te bevatten.
§ 10. Rehabilitatie.
Waardoor neemt nu het faillissement een einde? ge-
schiedt dit door het vonnis van homologatie; kan men
zeggen dat de gefailleerde daardoor van de hem aankle-
vende onbekwaamheid ontheven wordt ? ]N[een, ook na een
accoord is er rehabilitatie noodig, om hem geheel in zijn
vroegeren toestand te herstellen. Er blijven nog gevol-
gen van de failliet-verklaring over, die eerst door een
regterlijk vonnis kunnen weggenomen worden, (art. 893.
W, V. K.) Wanneer het gehomologeerd accoord reeds al
de gevolgen van het faillissement ophief zou er natuur-
lijk daartoe geene afzonderlijke rehabilitatie noodig zijn.
Mr. A. A. Weve gaat echter te ver, wanneer hij be-
weert dat er zelfs na de homologatie van het accoord
maar voor de rehabilitatie, geen tweede failliet-verklaring
noodig is, wanneer de failliet, de bij tet accoord aange-
gane verpligtingen niet nakomt. Hij wil het eerste
vonnis van faillietverklaring ook dan nog zijne kracht
laten behouden.
Men moet hier onderscheiden. De faillietverklaring
heeft gevolgen, ten opzigte van den persoon en ten op-
zigte van de goederen van den gefailleerde.
1) Mag. van Hand. II, blz. 250.
3) N. Bijdr. v, Bgl, en Wetg. XI blz. 62,
-ocr page 181-Be boedel wordt bet gemeene onderpand van de cre-
diteuren van den failliet, maar na de homologatie wordt
de onbekwaamheid die in dit opzigt op hem rustte,
opgeheven. Hij mag weêr naar welgevallen over zijne
goederen beschikken, mits hij maar aan het accoord voldoet;
hij kan weêr in regten aangesproken worden en mag zelf
Ageren. Men kan den toestand des schuldenaars na het
accoord dus niet vergelijken met dien na de insolvent-
Verklaring, nadat de laatste uitdeeling heeft plaats ge-
had; dan toch heeft hij niets voor zich zelf, indien hij
Wat verkrijgt, zullen de crediteuren daarop terstond hun
ïegt doen gelden, en zijne onbekwaamheid is zoo weinig
opgeheven, dat er tegen hem persoonlijk geen proces
gevoerd kan worden. Een toestand derhalve geheel ver-
®cbillende van dien na het accoord. Teregt zegt dan
Ook Holtius i) „dat het accoord bevrijding werkt, en
dat daarmede de staat van faillissement, voor zoo veel
den boedel betreft althans een einde neemt.quot; Wel blijven
Cr den schuldenaar nog sommige „onbevoegdheden juris
Privati et publiciaankleven; wel rust er nog een
Zekere smet (infamia) op hem, die eerst door de rehabi-
litatie geheel weggenomen kan worden, maar om zijn
hoedel, die niet meer dezelfde is van vroeger, weêr aan
de failliet-procedure te onderwerpen, is er eene nieuwe
faillietverklaring noodig.
Volgens art. 850 W. v. K. kan de regtbank reeds
dadelijk bij de homologatie den failliet rehabiliteren,
^e regter-commissaris moet daartoe eene voordragt doen
Waarop bet openbaar ministerie gehoord zal worden. Het
1) t. a. p. blz.
-ocr page 182-is voor den gefailleerde een groote weldaad, wanneer hiJ
dadelijk weêr in de volheid zijner regten hersteld wordt,
maar juist daarom ook m,ag dit niet geschieden, dan
indien er bewijzen voorhanden zijn dat hij die weldaad
verdient; van daar de verpligte tusschenkomst van regter-
commissaris en Openbaar Ministerie.
Uit de beraadslagingen blijkt, dat vele leden aanvan-
kelijk zwarigheid maakten om de rehabilitatie reeds
dadelijk bij de bekrachtiging van het accoord toe te staan.
Men wilde liever dat de failliet eerst dan zou kunnen gere-
habiliteerd worden als hij aan het accoord voldaan had,
dat zou een prikkel voor hem wezen om er spoedig aan
te voldoen. De regering was echter van eene andere
meening; zoo zoude de failliet misschien jaren lang moeten
wachten en men wilde juist dadelijke herstelling in zijn
vroegeren staat, opdat hij door het drijven van handel en
het uitoefenen van zijn beroep de noodige gelden tot
betaling van zijne crediteuren verkrijgen zou. Het ge-
voelen der Eegering triomfeerde, en er w^erd alleen als
beperkende voorwaarde gesteld, dat de te rehabiliteren
schuldenaar ongelukkig en te goeder trouw moest zijn.
Dat alle vermoedens van kwade trouw of van bedriege-
lijke praktijken ontbreken, is daarom nog niet voldoende
tot eene dadelijke rehabilitatie. Zoo oordeelde o. a. de
Arr. Eegtb. te Groningen bij vonnis van 3 iLug. 1849.\')
Anders echter die te Eotterdam, bij vonnis van 28 Maart
1856 die het genoegzaam oordeelde wanneer men den
failliet geen kwade trouw ten laste kon leggen, daar
1) Wbl. 1086.
?) R. Bijbl. 1856 , blz. 467,
dS
-ocr page 183-ook de praesumtie van onze wet voor de goede trouw is.
Kan de failliet zijne rekabilitatie niet op de wijze van
850 verkrijgen, dan mag hij die later vragen op de
^^ijze hij art. 892 omschreven. Hij moet dan een be-
wijs overleggen dat alle schuldeischers [dat zijn natuur-
lijk alle beleende en geverifieerde] ten genoege van elk
liunner voldaan zijn (art. 894). Kurmen de onbekende
Schuldeischers en zij die zich niet hebben aangemeld,
^en schuldenaar op de gewone manier aanspreken, of
kan ook hun het accoord worden tegengeworpen, zoodat
slechts regt op bepaalde procenten zullen hebben?
Men moet hier het tijdstip waarop de schuld ontstaan
in aanmerking nemen. Alle vorderingen vóór het
1\'aillissement bestaande, woorden door het accoord getroffen
(art. 848 W. v. K.); aan dit beginsel mag, omdat de
failliet gerehabiliteerd is, niet gederogeerd worden. De
Sehuldeischer heeft niets meer te vorderen, dan hij zou
gehad hebben indien hij zich bij tijds had doen verifiëren,
l^ij insolventverklaring is dit anders; dan blijft de geheele
quot;^Ordering ongeschonden \'). Eenouard huldigt eene
andere leer, zich grondende op de verandering van
toestand die de schuldenaar ondergaan heeft. „On ne
Saurait concevoir zegt hij, comment la même personne
resterait, tout à la fois, concordataire c\'est à dire failli,
réhabilité c\'est-à-dire non failli. Dit zal ook wel
niemand beweren, maar de rehabilitatie, en dit verliest
l^enouard uit het oog, doet het accoord niet vervallen.
1) Zie Holtius t. a. p. blz. 467.
t. a. p. II b09, met beroep op een arrest van het Hof van
\'SS. van 20 Mei 1846.
Ca,
De Fransche wet (art. 604), de Belgische (art. 586),
de Pruissische (§ 318), vorderen alle dat de failliet alle
schulden in kapitaal en interessen benevens de kosten
afbetale, vóór dat hij op rehabilitatie aanspraak maken
kan. Alleen de Pruissische wet laat die in enkele uit-
gezonderde gevallen, na de geheele voldoening der bedongen^
procenten toe. Daarenboven verbieden alle drie die wet-
gevingen hem, vóór de rehabilitatie de beurs te bezoeken.
Die bepalingen zijn zeker uiterst gestreng. In Frankrijk
is bovendien nog uitgemaakt dat daarvan zelfs dan niet
kan afgeweken worden, wanneer de crediteuren den ge-
failleerde magtigen om de noodige stappen tot: zij»®
rehabilitatie te doen. Al bewilligen zij daarin, toch
moet er eerst bewezen worden dat er integrale afbetaling
heeft plaats gehad
]) Zie Rennes, 11 Septembre 1846, Renouard II p.
-ocr page 185-^^^quot;^P^\'^banda sententia existimantium pignus obligationem
II.
I\'osterior et prior creditor quibus debitor obligavit
habet babiturusve est concurrunt in rebus portea
III.
13
eus promittendi qui totum debitum solvit correum
CDendi convenire nequit.
Euriosus qui damnum dedit non obligatur ad resarcien-
dum damnum et interesse praestandum.
Y.
De regtsvordering van art. 263 B. W. kan na h®^
overlijden van den tweeden echtgenoot niet vóór d®\'^
dood des hertrouwden worden begonnen.
YI.
De erkenning in een holograaph testament geeft aan
het natuurlijk kind aanspraak op de bij de wet den na-
tuurlijken kinderen toegekende erfportie.
YII.
In gebrekestelling kan niet door een brief geschieden-
YIII.
Minder juist schijnt mij de definitie van negotiorum\'
gestio door Prof. Diep huis gegeven „men kan ^e
zaakwaarneming bepalen als de vrijwillige en op
lastgeving gegronde, maar ook niet door den helangh-^^\'
bende verhodene waarneming der belangen van een ander?
onverschillig of deze afwezig of tegenwoordig, daarmede
bekend of onbekend is, waaruit krachtens de wet eene
verbindtenis voortvloeit.quot;
IX.
Wisselbrieven kitnnen geëndosseerd worden ook nadat
ne gefailleerd is.
X.
Een wi
Wisselbrief bevat zelfs tusschen trekker en be-
geen lastgeving.
XI.
accoord kan alleen door de firma, niet door de
kele leden aangeboden worden.
XII.
Qorwaardelijke schuldeischers hebben geen stemregt
een voorgesteld accoord.
XIII.
Een bnitenlandsch vonnis van homologatie is hier te
^öde niet verbindend.
XIV.
E
te buitenlandsche naamlooze vennootschap kan hier
^^ öe niet in regten optreden, tenzij erkend door den
iiiiig.
betrokke;
trokk
Het
over
XV.
De woorden „ten dienenden dagequot; in art. 135
van Burg. Eegtsv. slaan niet alleen op den dag tegeU
welken is gedagvaard.
XYI.
Gratie kan ook ondanks den veroordeelde verleeöd
worden,
Teregt zegt Beccaria „ce n\'est pas la rigueur du
supplice qui prévient le plus sûrement les crimes, c\'®®^
la certitude du châtiment,quot;
XVIII.
Aan hem die na veroordeeling of voorloopige inhechte*
nisstelling onschuldig bevonden, is moet eene schadever-
goeding van staatswege worden toegekend.
XIX.
Het O. M. is onbevoegd de brieven van den beklaagde
of aan hem gerigt, op het postkantoor in beslag te nenae»\'
quot; er-
XX,
De regtsregel „poena major absorbet minorem
-ocr page 189-III art. 207 Wetb. van Strafv., is ftf te keuren.
ketid
Eene
eeuwige
A.bt d
XXI.
vrede zoo als Hendrik IV en de
e St. Pierre dien wilden daarstellen is hersen-
XXII.
^ ^iet aUe uitspraken van Gedeputeerde Staten kunnen
den Koning vernietigd worden.
XXIII.
vJnder de woorden in art. 57 alinea 3 Grondwet „wet-
JKe regten betreffendequot; moeten niet verstaan worden
Cilfi
^^^^^^ ^ welke onmiddelijk uit eene dispositie der
^ der wetgevende magt en haren ganschen omvang
oehooren.
XXIV.
^let afstemmen eener begrootingswet om daardoor een
^uister of ministerie te doen vallen is inconstitutioneel.
XXV.
^^I^e Werkman wordt bet meest gebaat wanneer hij op
Vast loQn tan rekenen, niet wanneer dit afhankelijk.
is gemaakt van den günstigen of ongnnstigen uitslag
der onderneming.
XXVI.
• Het is in het belang zoowel van pachters als
eigenaars, dat de huurcontracten voor langen tijd worde»
aangegaan.
XXVII.
De premie van assurantie die een ondernemer m®®^
vorderen is lager naarmate zijne onderneming betrekking
heeft op voorwerpen waarvan het verbruik meer algemeen is-
XXVIII.
De plotselinge afschaffing der slavernij moet worden
aanbevolen niettegenstaande zij in het eerst nadeelig eP
de voortbrenging zal werken.