-ocr page 1-

BIJDRAGE

ÏOT DE

KENNIS YIN HET GLAUCOMA.

-ocr page 2- -ocr page 3-

BIJDRAGE

tot db

KENNIS VAN HET GLAUCOMA.

ACADEMISCH PROEFSGHEIFT,

op gezag van den rector magotwcüs

Mr. J. A. C. ROVERS,

GEWOON HOOGLEEEAAE IN DE LETTEEEN,

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

VOLGENS BESLUIT VAN DE GENEESKUNDIGE FACULTEIT,

TBR VEEKBIJGING VAN DEN GRAAD VAN

AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,

DOOR

JOZEF HENDRIK AUGUST HAFFMANS,

geboren te horst (limbukg).

tb verdedigen

op Vrijdag 28 Junij 1861, des namiddags ten half 6 ure.

L

UTEECHT,

P. W. YAN DE WEIJER,
1861.

-ocr page 4-

»

fi\'

-ocr page 5-

L

-ocr page 6-
-ocr page 7-

VOORREDE.

Aan het einde mijner Academie-jaren, is het mij een
aangename pligt, U allen. Hoogleeraren en Doctoren! wier
onderwijs ik mogt genieten, mijnen innigen dank te betuigen.
In \'t hijzonder zij ü, geachte Hoogleeraren
Sueeman en
Donders! mijn warme dank toegebragt. Immers, toen
uit het ruime gebied der medische wetenschap de oogheel-
kunde door een treffend verhand tusschen theorie en praktijk,
door een\' jeugdigen, krachtigen bloei mij bewondering en
liefde voor haar afdwong, toen was het vooral door Uw
heider welwillend toedoen, dat mij het internaat van het
Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders werd opgedragen.
Daar mogt ik het voorregt gemeten, onder Uwe leiding,
waarde Hoogleeraar
Donders! werkzaam te zijn-, daar

-ocr page 8-

werd de gelegenheid mij Tuimschoots geschonken, met hart
en ziel mij aan de ophthalmologie, in al haren omvang,
toe te wijden. Steeds zal het mijn streven blijven, mij dit
voorregt meer en meer waardig te maken.

ü, mijne Vrienden! met wie ik aan deze Academie
gelukkige dagen in opregte vriendschap en ware verdraag-
zaamheid mogt doorbrengen, U roep ik vaarwel toe! Weest
verzekerd, dat ik die dagen steeds in herinnering zal houden,
en dat de band van vriendschap, hier geknoopt, mij voor
het leven dierbaar sal blijven.

-ocr page 9-

INLEIDING.

Sedert een tiental jaren is de oogheelkunde een nieuw
tijdperk ingetreden, dat wij nog in vollen bloei aanschouwen.
De omstandigheden, waaraan het zijn ontstaan te danken
heeft, liggen voor de hand. Gelijk in
\'t algemeen nieuwe
tijdperken in de wetenschap door gewigtige ontdekkingen
plegen te worden in \'t leven geroepen, zoo was het ook
hier. Eeeds
stellwag von carion 1) heeft het gezegd, dat
het jaar
1851 altijd als een der gedenkwaardigste in de
geschiedenis der Ophthalmologie zal worden genoemd: het jaar,
waarin de sedert twee eeuwen te vergeefs gezochte grond
van het accommodatie-vermogen, vooral door de bemoeijingen
van onzen landgenoot
cramer, werd aan \'t licht gebragt,—gt;
het jaar, waarin de glansrijke ontdekking van den oog-
spiegel de inwendige deelen van het oog voor onderzoek
toegankelijk maakte. Is door
cramer\'s ontdekking eene

1) Zie zijne voorrede tot de duitsche vertaling van Cramer\'s werk:

Physiologische Abhandlung über das Jccommodationsvermogen der Augen,
Leer 1855.

-ocr page 10-

grondige bewerking der refractie- en accommodatie-anomaliën
mogelijk geworden, ■— ontelbaar zijn de nieuwe en gewigtige
feiten, die met behulp van den oogspiegel aan het licht kwamen
en de oogheelkunde niet alleen een geheel nieuw aanzien
gaven, maar ook een karakter van stelligheid bijzetteden, dat
welligt door geen ander gedeelte der pathologie geëvenaard
wordt.

Ook voor de behandeling van oogziekten zagen wij uit
den^ verkregen schat van nieuwe keimis al spoedig heilrijke
gevolgen voortvloeijen, zoodat, weinige jaren reeds na de
uitvinding van den oogspiegel, zijnen ontdekker met
\'t
volste regt de eerenaam van weldoener der menscliheid
mogt worden toegekend 1).

Onder die heilrijke gevolgen staat voorzeker bovenaan de
operative behandeling van het glaucoma, — de schoonste vrucht
eeuer gelukkige en geniale toepassing van door grondige studie
in het licht gestelde pathogenese, die onze tijd op \'t gebied
der heelkunde heeft aan te wijzen.

Die studie en die toepassing zijn eene verdienste van
ALBEECHT VON GEAEFE, op zich zelve toereikend, om zijnen
naam onsterflijk te maken.

Het is thans eene door de geheele wereld verspreide
waarheid , dat de iridectomie paal en perk stellen kan aan
het glaucomateuse proces, \'t welk tot dusverre alle pogingen
der kunst had beschaamd, en onfeilbaar tot volslagen e en
onherstelbare blindheid leidde. Deze ontdekking vau
von
graefe heeft spoedig overal haren weg gevonden; zijne tal-

1) He 1 m h o] tz ontving vaneene vereenigiiig vau oogheelkundigen, in
1858 tu Heidelberg zamengekomen, een\'beker ten geschenke, hebbende ten
upschriit: Bern Schöpfer neuer Wissenschaft, dem iVohlthäter der Mensch-
heit , in dankbarer Erinnerung an der Erfindung des Augenspiegels
gewidmet von....
(hier volgen de namen der gevers). Deze bii7,onrlerheid
werd mij door Prof. Donders medegedeeld.

-ocr page 11-

rijke leerlingen waren getuigen van de behaalde zegepraal
en bragten ze naar alle landen over. Ook op het ophthal-
mologisch congres, in 1858 te Brussel gehouden, dat,
bezocht door de corjphaeën der oogheelkunde uit alle landen,
bijna \'t karakter had van een conciKe, deed het bezielde
woord van
von graepe zoo niet den twijfel aan de deug-
delijkheid zijner methode verstommen, althans bij een ieder
het pligtsgevoel ontwaken, die methode te beproeven. Dit
is een der gezegende vruchten van genoemd congres, \'t welk
in \'t algemeen veel kan hebben bijgedragen, om overal der
exacte rigting ingang te verschaffen.

\'t Is er echter nog verre van af, dat elke tegenstand aan de
ontdekking van
von geaepe zou hebben opgehouden. En zeker
kan dit niemand bevreemden. Het onverwachte, het onbe-
grijpelijke, zou ik bijna zeggen, moest noodwendig aan twijfel
voedsel geven. In Engeland vooral had de methode een\'
zwaren strijd te verduren, en in Duitschland werden de
resuhaten, althans in betrekking tot het zoogenaamde
chronisch glaucoma, tot op den laatsten tijd in twijfel
getrokken.

Naar onze overtuiging berust die twijfel op eene dwaling,
en die dwaling is zoo noodlottig, dat, zoolang zij ook slechts
bij eenigen bestaat, het geen nutteloos werk zijn kan, ze te helpen
bestrijden. De overtuiging hiervan is het, die bij mij het
voornemen deed oprijzen, de resultaten van hetgeen ik omtrent
de toepassing dier methode gezien had, mede te deelen.
Ruime gelegenheid daartoe viel mij, als interne in het Neder-
landsch gasthuis voor ooglijders, ten deel; ende geschiedenis
van een nog grooter aantal lijders aan glaucoma, waarvan
ik velen ook zelf gelegenheid had te zien, werd mij door
den Hoogleeraar
Dondees welwillend medegedeeld.

Mijnen arbeid zal ik in drie deelen splitsen:

-ocr page 12-

In het eerste gedeelte wordt een beknopt geschiedkundig
overzigt gegeven van de pathogenic van \'t glaucoma tot
en met
von geabfe.

In het tweede gedeelte worden eenige gevallen, in verschil-
lende kategoriën, deels iets uitvoeriger beschreven, deels
beknopt medegedeeld.

In het derde gedeelte worden de verkregene uitkomsten
zamengevat.

Men verwachte geene nieuwe, gewigtige gezigtspunten.
Onze rol zal zich bescheidenlijk tot niet veel meer bepalen
dan tot bevestiging. Waar een man als
von gb,aefe met al
de kracht van zijnen geest, en, ik mag er bijvoegen, met al
de warmte van zijn hart, jaren achtereen werkzaam was, om
een ziekteproces te doorgronden, is \'t niet vreemd, dat hij
voor zijne navolgers weinig te doen overbet. \'t Schijnt,
alleen, dat voN
grabfe het glaucoma zonder ontsteking
(glaucoma simplex) minder als het wezenlijke heeft op den
voorgrond geplaatst, dan mijn leermeester. Prof.
donders,
wiens beschouwingen daaromtrent wij tot de onze hebben
ö-emaakt.

-ocr page 13-

GESCHIEDKUNDIG OVERZIGT.

Terwijl onze kennis zich ontwikkelt, veranderen de be-
grippen, en daarmede tevens de beteekenis der woorden,
waardoor zij werden uitgedrukt.

Bij het onderzoek van de beteekenis, aan \'t woord glaucoma
toegekend, springt dit vooral in het oog.

liippocRAïES 1) vatte onder dezen naam al de verduiste-
ringen zamen, die achter het pupilvlak in \'t oog voorkomen.

De ouden echter wisten reeds, dat sommige dier verduis-
teringen door operatie voor genezing vatbaar waren, andere
niet; en het is aan de laatste, dat men weldra meer bepaal-
delijk den naam van glaucoma toekende. Als kenmerk dier
verduisteringen werd vooral de groene kleur achter het
pupilvlak genoemd; den aard en de zitplaats der aandoening
kende men niet, en ook het ziektebeeld werd zeer onvolkomen
beschreven.

Het schijnt, dat buisseaü 2) wel het eerst, op grond van
anatomisch onderzoek, beweerde, dat de zitplaats dezer zoo-

1)nbsp;^;phori»morum Sect. III. 31.

2)nbsp;Bris s eau. Traité de la cataracte et du glaucome; Paris, 1709.

il

-ocr page 14-

genoemde groene staar in het glasvocht te zoeken was.
\'t Sprak dan van zelf, dat met de verwijdering der lens,
wanneer deze ook troebel ware, geene herstelling van \'t
gezigtsvermogen kon worden verkregen.

Daarna werd dan ook door velen, onder anderen, door
fontana 1), voit 2), fabini 3) en zelfs nog door jüngken , de
meening van
buisseau zonder nader onderzoek aangenomen.

De oude v. wenzel extraheerde nog lensen in gevallen van
glaucoma. Zelfs
sichel 4) erkent, daartoe, op aandrang der
lijders, en zeker ook wel niet geheel zonder hoop op goed
gevolg, te zijn overgegaan.
M. v. wenzei, 5) (de zoon) merkte
intusschen reeds op, dat de lensen, bij een graauw-groen
aanzien der pupil geëxtraheerd, dikwijls geheel doorschijnend
waren, en dat dus zeker eene verduistering der lens tot de
stoornis van \'t gezigtsvermogen hier weinig of niets bijdroeg.

v. Wenzel nam daarenboven waar, dat ook het glasvocht
van glaucomateuse oogen geene of althans slechts geringe
wijzigingen ondergaan had en kwam, zoo doènde, tot het
besluit, dat het glaucoma eene ziekelijke aandoening moest
zijn der gezigtszennw en van hare uitbreiding, het netvhes.
Evenzoo zocht
Wardkop 6) de oorzaak der bhndheid bij
glaucoma in het netvlies.

Intusschen had reeds veel vroeger (1722) de st. Yves 7)
de aandoening van het netvlies bij glaucoma op den voor-
grond gesteld. Hij beschreef het glaucoma als „une espéce

1)nbsp;Font ana. Dei motti deW Iride; Lueca. 1765.

2)nbsp;Voit. Oommentatio exhibena oculi humani anatomiam et putholo-
giam. Norimbergae, 1810.

3)nbsp;Fabini. Doctrina de morhis oculorum, § 460. Porthini, 1831.

4)nbsp;Ann. d^Oculistique. Tome VI. Ire Livraison.

5)nbsp;M. de Wenzel. Manuel de Voculiste. Paris, 1808.

6)nbsp;War drop. Essays on the Morhid Anatomy of the Human Eye,
Vol. II. p. 127. London 1818.

7)nbsp;De St. Yves. Nouveau traité des maladies des yeux, Paris, 1722.

-ocr page 15-

craltération dans Ie cristallin surveiiue après uiie paralysie
du nerf de la vision.quot; In het algemeen ook geeft hij eene
juiste beschrijving van het ontstaan van \'t glaucoma eu merkt
op, dat bij eenquot; acuten aanvah die soms
\'t gevolg is van koorts,
al de vliezen door ontsteking worden aangetast, zonder dat de
conjunctiva hierin bijzonder deelt; hij wijst op de hevige
pijn in de diepte van het oog, die dezen aanval vergezelt,
waarvan glaucoma dan \'t gevolg is.

Bij de meeste schrijvers vinden wij later deze inwendige
ontsteking, die als bijzondere vorm van chorioiditis werd
opgevat, als oorzaak der ontwikkeling van glaucoma op deu
voorgrond gesteld,
beer 1) had reeds een arthritisch karakter
aan het glaucoma toegekend, en dit zelfde karakter schrijft
sichel E) toe aan de chorioiditis, die hij, op grond van
anatomisch onderzoek, als het wezen van glaucoma beschouwt.
Deze meening van
sichel heeft vele aanhangers gevonden.
Reeds vroeger meende
auïenrieth 3) bij het anatomisch
onderzoek de gevolgen\' van chorioiditis te vinden, in een
geval, dat hij voor glaucoma had gehouden, en, onafhankelijk
van
sichel, had ook canstatt 4) eeu\' zekeren vorm van
chorioiditis met glaucoma gelijk gesteld.

Arlt 5) en Schröder van der kolic 6) kwamen in lateren
tijd tot hetzelfde resultaat, en ook
Lawrence 7) verklaarde, door

1)nbsp;J. Beer. Lehre von den Augenhranltheiten; Wien, 1813.

2)nbsp;Sichel. Traité de VophtKalmie, la cataracte et Vamaiirose,
Paris, 1837.

3)nbsp;A Utenrieth. Versuche für die prahiische Heilkunde aus den
klinischen Anstalten van TüUngen.
1808.

4)nbsp;Canstatt. Ueber Markschwamm des Auges und amaurotisches
Katzenauge-
Würzburg, 1831.

5)nbsp;Arlt. Prager Viertel-Jahr schrift. 1889.

6)nbsp;Schröder v. d. Ko 1 k. Over choroiditis als oorzaak van glaucoma,
in
Verhandelingen van het heelkundig genootschap te Amsterdam, 1839-

7)nbsp;Lawrence. On the diseases of the eye. London 1844.

-ocr page 16-

anatomisch onderzoek zich overtuigd te hebben, dat de verschijn-
selen van glaucoma tot den ziekelijken toestand van het
netvlies en van de chorioidea moeten worden teruggebragt.

Terwijl deze meening door velen werd voorgestaan, bleef
toch ook de oude voorstelling van
beisseau, dat het glasvocht
de eigenlijke zitplaats der ziekte zou zijn, hare aanhangers
vinden.
Weiss 1) riep ter verklaring dier aandoening zelfs
eene hjaloiditis in.

Het is ons thans klaar geworden, dat het anatomisch
onderzoek aléén de pathogenie van het glaucoma niet wel
kon in het licht stellen, quot;t Kwam er vooral op aan, het
klinisch beeld en het verloop van glaucoma scherp te karak-
teriseren, en langs dezen weg zijn dan ook het eerst meer
juiste voorstellingen omtrent dit ziekte-proces verkregen.

Wij zagen, dat sï. yves in dit opzigt groote verdiensten
heeft. Het beeld, dat later door
beer van glaucoma werd
ontworpen, leert ons ook den grooten meester kennen. Maar
vooral is het
Weller\'s beschrijving, waaraan wij het regt
moeten laten weervaren, met zeldzaam talent aan de natuur
ontleend te zijn. Men oordeele:

„Het eerste verschijnselquot; zegt weller „is een nevel, eene rook-
wolk, die
periodiek optreedt steeds donkerder en grooter wordt, en
weldra vergezeld gaat van zwarte vlekken en stippen, die in die
wolk zweven. Dit verschijnsel verdwijnt, naarmate het ge-
zigtsvermogen afneemt. Allengs wordt de pupil trager in
hare beweging. Er ontstaan supraorbitale pijnen , die een\'
tijd lang in hevigheid toenemen. Deze pijnen kunnen, onder
gunstige omstandigheden, dagen, weken uitblijven; zij exacer-
beren gewoonlijk des avonds, remitteren des morgens. Er
treedt lichtschuwheid op, doch gewoonlijk in matigen graad.

1) Weiss. Die Augenheilkunde, Quedlinburg und Leipzig. 1837.

-ocr page 17-

Sty j held van den oogbol, wanneer de patient fixeert. Patiënt
ziet
regenloogsUeuren om de lichten.. De pijnen worden steeds
heviger; daarbij voegt zich een gevoel van spanning in den
oogbol, als wilde bij bersten.quot;

„\'t Gezigtsvermogen neemt voortdurend af. De zieke onder-
scheidt nu slechts groote voorwerpen. De pupil wordt
onbeweeglijk, wijder en wijder, verliest hare zwarte kleur,
wordt mat en dof.quot;

„In de diepte van het oog ziet men een doffe, groen-
achtig zwarte of zeegroene tint van concaven vorm. De
vaten in de conjunctiva bulbi zijn uitgezet, strekken zich
tot aan den rand der cornea uit, een\' vuil blaauwen ring om
de cornea vrijlatende. De wijde, onbeweeglijke pupil blijft
óf rond, óf wordt ongelijk of ovaal. Onder steeds klimmende
supraorbitaalpijnen, daalt het gezigtsvermogen tot enkele
lichtperceptie. De pupillairrand der iris kantelt naar buiten
om, zoodat men een\' zwarten ring, de uvea, waarneemt.
De kleur der iris verliest haren glans, en weldra is hare
structuur naauwelijks meer te herkennen. De oogbol heeft
eeu dof, strak, onzeker aanzien. Eindelijk verduistert ook
de lens; de zeegroene pupil wordt groenachtiggrijs, en \'t
vlak dier tint is nu bol, terwijl het te voren hol was. De
lens w^ordt week, zwelt op, perst de iris vooruit en maakt
de voorste oogkamer daardoor ondiep.quot;

„Nadat aldus de pathologische veranderingen in den oog-
appel tot haar toppunt quot;geklommen zijn, de capsula lentis
ook verduisterd is en het oog eene belangrijke hardheid
verkregen heeft, -\\vordt het dikwijls kleiner, atrophieërt, de
oogleden zakken in en bedekken volkomen en voor altijd
het verschrompeld en verhavend orgaan.quot; J)

1) Well er. Traité théorique et pratique des vialadies des yeux,
traduit de l\'Allemand par F. J. Riester. Paris 1832, Tome I. p. 347.

-ocr page 18-

Deze beschrijving moge noch volkomen juist, noch volledig
zijn, zij bevat toch de meest gewigtige punten: de beneveling,
de regenboogskleuren om de lichten, het meer of min inter-
mitterend verloop, de pijnen in den oogbol en de ciliair-
neurose, de uitzetting der uitwendige bloedvaten, het naar
voren dringen der iris, de hardheid van den oogbol en het
secundaire van de verduistering der lens. \'t Blijkt eveirwel
niet, dat
wellek de pathogenic der ziekte juist heeft opge-
vat: de hardheid van den oogbol treedt bij hem nog niet
op den voorgrond.

Meer bepaaldelijk heeft Mackenzie 1) de hooge beteekenis
dier hardheid ingezien. Eeeds in 1830 beweerde hij, dat de
verschijnselen van het glaucoma door gewijzigde vochtmenging,
vooral door oplossing van het glasachtig ligchaam, zouden
worden voortgebragt, en dat zulks ophooping van eene te groote
lioeveelheid vocht binnen de vliezen van den oogbol, voor-
namelijk in het glasvocht, zou ten ge\\;plge hebben : opslorping
van het chorioideaal-pigment, hardheid van den oogbol en,
door verhoogde drukking op het netvlies, blindheid. Zelfs
heeft
mackenzie op deze voorstelling reeds gewigtige pogin-
gen tot genezing gegrond, waarop wij aan
\'t slot van dit
eerste hoofdstuk nader terugkomen.

Van eene andere zijde heeft stellwag von carion 2) tot
eene juistere opvatting van het glaucoma bijgedragen, waaraan
evenzeer de klinische waarneming ten gronde lag. Hij ont-
kent niet, dat bij glaucoma dikwijls chorioiditis voorkomt;
maar, merkt hij op: „die in het glaucoma niets verder zien
„wil dan eene eenvoudige chorioiditis moet blind zijn voor
„alle overige veranderingen, die in glaucomateuse oogen

1)nbsp;A. Practical treatise of the diseases of the eye, bij William
Mackenzie, London 1830, pag. 706—710.

2)nbsp;Stellwag von Carlon. Die Ophthalmologie vom naturwissen-
schaftliohen Standpunkte aus hearheiteit.
Erlangen 1855, B.II. Abth, I.S.llO.

-ocr page 19-

„voorkomen.quot; Teregt doet hij nitkomen, dat dikwijls reeds
een\' geruimen tijd stoornis van \'t gezigtsvermogen bestaat,
alvorens van chorioiditis kan sprake zijn, en niet onduidelijk
geeft hij te kennen, dat hij de chorioiditis als bijkomend
beschouwt in het glaucomateuse proces.

Hiermede is het standpunt onzer kennis in algemeene
trekken gekenschetst, in de periode, die aan de uitvinding
van den oogspiegel vooraf ging. Wij hebben er alleen nog
bij te voegen, dat men hier en daar eene onderscheiding
aantreft tusschen glaucoma acutum en chronicum. Te regt
hebben meerderen opgemerkt, dat een hevig ontstekingachtig
proces op een oogenschijnlijk gezond oog in weinige dagen,
misschien in
één enkelen dag, het gezigtsvermogen geheel
kan doen verliezen, en dat een zoodanig oog daarna al de
kenmerken vertoont van glaucoma. Ook van de herhahng van
Ugtere ontstekingachtige aanvallen, die ten slotte tot blindheid
leiden, vindt men gewa^- gemaakt. Eene beschrijving daaren-
tegen van het eigenlijke glaucoma simplex, waarbij de ont-
stekingsverschijnselen ten eenemale uitblijven en w^aarbij
niettemin volslagen blindheid volgt, hebben wij niet gevonden.

In de tweede periode onzer kennis van het glaucoma,
die met de uitvinding van den oogspiegel begint, ontmoet
met de eerste aanteekening bij
edüaed jäGBE. 1) Onder eene
reeks van afbeeldingen, die, hoeveel de technische uitvoering
te wenschen moge overlaten, van een groot talent van waar-
neming getuigen, vindt men in figuur 34 een geval van
„amaurosis arthritica (glaucomatosa) seit einem i/j Jahre bei
„einer 68-jährigen Erau. De verklaring luidt als volgt:

„Der krankhaft veränderte leicht gelbgrünhch und ge-
„wölbt erscheinende Sehnerve lässt die Gefässe in seinem

1) üeber Staar und Staaroperationen^ nehst anderen Beobachtungen
und Erfahrungen.
Wien. 1854.

-ocr page 20-

„Bereiche nur schwach röthhcli durchschimmern. Im Be-
„reiche der Eetina sind die stark entwickelten und ausgedehnten
„Gefässe (vorzüglich die Venen) sehr dunkel (bläuhch kirsch-
„roth) gefärbt. Die dunklere Eetina zeigt eine Unzahl
„kleinerer und grösserer grauhcher Flecke (Eesiduen von
„Blutextravasaten). Im Umkreise des Sehnerven ist sie,
„jedoch in geringer Ausdehnung, intensiv hellgelb gefärbt.quot;

Het eigenaardig aanzien der (uitgeholde) papilla n. optici,
het schijnbaar verschoven zijn van een gedeelte der vaten
en het te voorschijn treden van andere als uit den omtrek
der papilla, ook de soms aanwezige helle ring om de papilla
zijn met groote duidelijkheid in de figuur teruggegeven.

Uitvoeriger en naauwkeuriger nu werd spoedig daarna dit
aanzien der papilla n. optici door
von graefe 1) geschilderd.
Hij voegde er echter een tweede zeer gewigtig teeken bij,
den pols, namelijk, der slagaderen, die in exquisite gevallen
van glaucoma óf reeds spontaan aaijïvezig is, óf althans door
geringe drukking met den vinger kan worden opgewekt. Hij
toonde tevens aan, dat door
sterke drukking met den vinger
de arterie-pols in \'t normale oog wordt te voorschijn gebragt. „Die
Erklärung „zegt hijquot; des Arterienpulses scheint am einfachsten
die zu sein, dass bei sehr grossen Wiederstand der kontinuir-
hche Druck, welchen die Arteria centrahs auf ihr contentum
ausübt, nicht mehr genügt, Blut in das Innere des Auges
einzudrängen, dass aber während der
diastolischen Ver-
mehrung
des Blutdruckes noch eine Blutwelle durch den
Sklerotikalring hindurch getrieben wird.quot;

In betrekking tot de diagnostische beteekenis van den
slagaderpols, merkt
von geaepe op, dat hij eenen ontwikkelden
spontanen slagaderpols nog bij geene andere ziekte heeft
opgemerkt, als bij glaucoma, en dat deze hem daarom „für

\\) Archiv f, Opthth. B. 1. Erste Abth. S. 371, u. f.

-ocr page 21-

die Würdigung der Krankheit von ausserordentlicher Wichtig-
keitquot; toeschijnt. „Ich legequot; zoo gaat hij voort „auf denselben
für sich genommen in diagnostischer Beziehung beinahe mehr
Gewicht, als auf die Yeränderung der optischen Papille.quot;

Jaeger I) had een weinig te voren het voorkomen van
spontanen slagaderpols buiten twijfel gesteld en dien zeer
juist beschreven, als zich bepalende tot het bereik van de
papilla n. optici; maar hij had noch opgemerkt, dat die iu
betrekking staat tot glaucoma, noch eene verklaring daarvan
gegeven.

Tot dusverre meende von geaefe het eigenaardig aanzien
der papilla n. optici als eene uitdrukking van
bolheid te
moeten beschouwen. Nu komt een geval voor bij een
konijn, waar de papilla hetzelfde aanzien had als bij glau-
coma.
weber 2) maakt daarvan de sectie, en zie, \'t blijkt,
dat de papilla sterk was
uitgehold. Daardoor wakker
gemaakt, overtuigde
vqit geaefe zich nu ook terstond,
dat bij den mensch de kenmerkende pupil van \'t glaucoma
niet bol, maar integendeel uitgehold is. Hij begreep, dat
deze uitholling met de verhoogde drukking kon in verband
staan, en zoo traden de twee voornaamste ophthalmoscopische
kenmerken van \'t glaucoma in eens in
\'t schoonste verband, als
uitvloeiselen van ééne endezelfde oorzaak:
verhoogde intr a-oculair e
druhhing.
Daarin lag de kiem voor alle verdere onderzoekingen,
\'t Geheele ziektebeeld zou daarin zijnen grond en zijne ver-
klaring vinden. De bestrijding van dit fundamenteel ver-
schijnsel zou het streven worden der therapie, en hare
zegepraal tevens.

De onderzoekingen van von graefe over glaucoma volgden
elkander spoedig op. Na de
Vorläufige Notiz üher das

1)nbsp;Wiener Medic. Wochenschrift 1854, No. 3, S. 36.

2)nbsp;Archiv f. Opthth. B. IL Erste Abth. S. l33 u. f.

-ocr page 22-

Wesen des Glaucoms. Archiv für Ophthalmologie. Band I.
Abtheilung I, Berlin 1854, zoo even geciteerd, publi-
ceerde
hij: Notiz über die PulspMnomene auf der
Netzha.ut.
Ibid. Bemerkungen über Glaucom, besonders Über
den bei dieser Krankheit vorkommenden Arterienptds auf der
Netzkaut
Ibid. Band. I. Abtheilung. II, Berlin 1855.

Uber die Wirkung der Iridectomie bei Glaucom., Ibid.
Band III, Abth. II, Berlin 1857.

Note sur la gue\'rison du glaucome au moyen d\\m procédé
opératoire, adressée a Vinstitut de France.
Berlin J857.

Weitere klinische Bemerkungen über Glaucom, glauco-
m.atöse Krankheiten und über die Heilwirkung der Iridectomie.
Ibid. Band IV, Abth. II, Berlin 1858.

Dr. a. von graefb\'s account of Us operation. Ophthalmic
hospital Reports.
London 1858.

Eindelijk is in het verslag van het Brusselsche congres
v. graefe\'s mondelinge voordragt zeer uitvoerig opgenomen.

Het kan ons doel niet zijn, eene analyse te geven van
den rijken inhoud dezer verhandeHngen. In korte trekken
willen wij de uitkomsten schetsen, zoo als ze vooral in
zijne groote verhandebng
{Archiv. B. III) zijn opgenomen.

Na een bbk te hebben geworpen op de geschiedenis van
\'t glaucoma, merkt
von graefe op, dat de meening van
schröder van der kolk eu van arlt, die deze aandoening be-
schouwden als een gevolg van chorioiditis, met uitstorting
tusschen choroidea en netvlies, door het onderzoek met den
oogspiegel is weerlegd. Dit onderzoek bewees ook ten steUigste,
dat de oorzaak der bbndheid niet in troebelheid van\'t waterachtig
vocht en van
\'t glasvocht te zoeken was, terwijl de veranderingen
in de inwendige vliezen niet constant en niet sterk uitgedrukt
schenen aanwezig te zijn.

Daarentegen bleken belangrijke veranderingen voor te komen

-ocr page 23-

aan de papilla nerri optici. Wij hebben ze reeds genoemd:
uitholling, vaatverschiiiving en slagader pols.

Thans ontstond de vraag: in welk verband staan deze
veranderingen in de gezigtszennw tot de overige verschijnselen ?

\'t Was zeker niet geoorloofd, deze eenvoudig als gevolgen
van \'t gezigtszenuwbjden op te vatten. „Wir sehen jaquot;
zegt
VON GRAEFE „das Glaucom., gerade in seiner am meisten
typischen Abart, zuweilen an vorher gesunden Augen, in
Porm heftiger Entzündungsschiibe auftreten.quot; Buitendien
zo\\i een oorzakelijk verband moeijelijk te begrijpen zijn,
en toch schijnt soms gedurende eene lange periode alléén
gezigtszenuwbjden te bestaan. Trouwens, bij een zorgvuldig
onderzoek werden zoodanige gevallen hoe langer hoe
zeldzamer, en bleek het, dat de glaucomateuse teekeneu
van vermeerderde intra-oculaire drukking, hoezeer niet op den
voorgrond tredende, toch evenwel niet ontbraken.

In ^t algemeen, zegt von geaefe, zijn drie groepen van
gevallen te onderscheiden.

I. Het acute of inflammatoire glaucoma (chorioiditis
glaucomatosa; ophthalmia arthritica der schrijvers.)

II. Het chronische glaucoma.

III. Amaurose met uitholling der gezigtszenuw.

I. Tot de eerste kategorie brengt von graefe die gevallen,
waarin de geheele reeks van glaucomateuse verschijnselen te
gelijk optreedt en eerst naderhand de ontaarding der ge-
zigtszenuw met den oogspiegel kan worden aangetoond. Hij
beschouwt het acute glaucoma als eene chorioiditis (of irido-
chorioiditis), met bovenmatige uitzweeting van vloeistof in het
glasachtig ligchaam, dien ten gevolge snelle verhooging der
intraoculaire drukking, die en de stoornis van het netvlies
en de bekende volgreeks der overige secundaire verschijnselen
te weeg brengt.

-ocr page 24-

v. gßaefe doet echter terstond opmerken, dat de meeste
dezer gevallen (een vierde deel uitgezonderd) worden vooraf-
gegaan door een
prodromaal-stadiam. Als voornaamste
symptomen van dit tijdperk geeft liij op: toenemende pres-
byopie, regenboogskleuren om de lichten, intermitterende
verduisteringen, geringe beperking van het gezigtsveld of
althans onduidelijkheid van het excentrisch zien. Tegen het
einde der periode nemen de verduisteringen toe, de pupil
wordt wijder en trager, het w^aterachtig vocht eenigzins
troebel en soms treden de ciliair-neurosen reeds voor den
eigenlijken aanval op. Het prodromaalstadium is van onbe-
paalden duur, gewoonlijk van verscheidene maanden, doch
kan soms over jaren zich uitstrekken.

Het eigenlyke begin der ziekte stelt het beeld daar eener
inwendige oogontsteking. De snel toenemende intra-oculaire
drukking onderscheidt dezen vorm van glaucoma van de
overige inwendige ophthalmieën. Deze verhoogde intra-oculaire
drukking brengt de volgende verschijnselen te weeg:

a. Hardheid van den oogbol.

h. Circulatie-stoornissen in het gebied der subconjunc-
tivaalvaten.

c.nbsp;Abnormale wijdte en onbeweeglijkheid der pupil.

d.nbsp;OngevoeHgheid van het hoornvlies.

e.nbsp;Ondiepe voorste oogkamer, doordien de iris naar
voren geperst wordt.

ƒ. Ciliair-neurose.

Voorts in den fundus oculi:

g.nbsp;Uitholling der gezigtszenuw.

h.nbsp;Slagaderpols.

De afhankelijkheid dezer verschijnselen van de verhoogde
inwendige drukking toont
von graepe voor elk in \'t bij-
zonder aan. Ook de wijze, waarop het gezigtsvermogen ver-
loren gaat, wordt door hetzelfde grond-symptoom verklaard.

-ocr page 25-

Sedert de lioogleeraar üonders lieeft aangetoond, dat bij
drukking van
\'t gezonde oog, zoodra de arteriepols op-
treedt, het gezigtsvermogen wordt beneveld, moest ook in
het glaucomateuse oog de aanvankelijke vermindering van
■quot;t gezigtsvermogen aan de drukking, die het netvlies onder-
gaat, worden toegeschreven.

II.nbsp;Bij het chronisch glaucoma van von graefe vertoonen
zich geene zoo sterk uitgedrukte, periodisch wederkeerende
aanvallen van inw^endige ontsteking als bij de ontwikkeling
van het glaucoma acutum. De verkleuring der iris en de
troebelheid der brekende middenstoffen bewijzen echter, dat
er een irritatie-toestand bestaat, en ten slotte krijgt het oog
ongeveer
denzelfden glaucomateusen habitus, als na de hevige
aanvallen van het glaucoma acutum. Alléén zijn de verschijn-
selen^, die van intra-oculaire drukking afhangen, doorgaans
minder in het oog vallend. In den aanvang vooral is er
eene merkwaardige afwisseling in de troebelheid van het
waterachtig vocht en in de subjectieve verschijnselen. De
oogspiegel toont betrekkelijk vroeg uitholling der gezigtszenuw,
dikwijls slagaderpols en ecchymoses der chorioidea. Na
iridectomie ontwikkelen zich deze laatste ook iu het netvlies.

Wanneer von graefe nog twijfelt, of bij dezen vorm de
uitholling der gezigtszenuw insgelijks het gevolg is van ver-
hoogde drukking en
hij het slechts Avaarschijnlijk noemt,
„dass
zwischen dieser und der vorigen Categorie von Fällen
nur ein gradueller Unterschied existirt,quot; zoo zien wdj daarin
een bewijs van bijna overdrevene omzigtigheid.

III.nbsp;Bij von graepe\'s amaurose, met uithollmg der ge-
zigtszenuw, ontbreekt ten eenemale de glaucomateuse habitus
iu de uitwendige deelen van het oog, terwijl volkomen dezelfde
vorm van gezigtszenuwlijden bestaat als bij \'t w\'are glaucoma;
overigens zou geene stoffelijke verandering waarneembaar zijn.
Slagaderpols evenwel, hoezeer in den regel niet spontaan

2

-ocr page 26-

aanwezig, treedt bij het opleggen van den vinger gemakke-
lijker te voorschijn dan bij gezonde oogen. Uitdrukkelijk
verklaart
von geaefe: „Wir können uns in Ermangelung
aller übrigen auf Drukzunahme deutender Symptomen hier
uuQiögiich die Pathogenese des Sehnervenleidens in der oben
(bij het glaucoma acutum) bezeichneten Weise denkeu.quot;
Hoezeer nu in de functionele stoornissen deze gevallen de
grootste overeenkomst hebben met het glaucoma chronicum
(het gezigtsveld wordt beperkt, en, ofschoon in minderen
graad, komen ook regenbogen om de lichten en intercurre-
rend verduisteringen voor), hoezeer, eindelijk, op het eene oog
dikwijls het gewone glaucoma op het andere de amaurose
met uitholling der gezigtszenuw voorkomt, noemt
von graete
het „zur Yerständigung dringend nöthig diese Fälle aus der
Gruppe der glaucomatöseu Fälle auszuscheidenquot;. Werkelijk
meent
von graefe dan ook, dat het gezigtszenuwlijden op
tweeërlei wijze kan tot stand komen, vooreerst door drukking
op de oppervlakte der papilla (glaucoma), en ten tweede door
terugtrekking, van den stam der zenuw uitgaande (Amaurose
mit Excavation des Sehnerven). Hij eindigt met de uitdrukke-
lijke verklaring: „dass das Sehnervenleiden allein nach dem
jetzigen stand der Sache nicht mehr als begriffbestimmend für
Glaucom zu erachten ist, weil dasselbe in einer Eeihe von
Fällen eine dem Glaucom durchaus fremdartige Pathogenese hatquot;.

Zou het begrip van glaucoma niet altijd en alléén te zoeken
zijn in de verhoogde intra-oculaire drukking, die na korteren
of längeren tijd uithoUing der papilla nervi optici voortbrengt ?
En zou
von graefe ook, wanneer overigens nog geene secundaire
verschijnselen van verhoogde drukking voorhanden waren, welligt
te weinig waarde hebben gehecht aan eene alleen door betas-
ting waarneembare verhoogde spanning van den oogbol?

-ocr page 27-

Zoo was dan de verhoogde intra-oculaire drukking als
grond erkend van het glaucomateus proces. Was het in
zijne ontwikkeling te stuiten ? Er behoorde moed toe, het
te beproeven. De Ophthalmologen waren gewoon geworden,
den vijand voor onoverwinlijk te houden, vooral nadat de
laatste schier wanhopige poging, om door exstirpatie van
den eerst aangedanen oogbol het andere oog te redden,
was gebleken vruchteloos te zijn. Alléén
von graefe gaf
den moed niet op. Hij had vertrouwen, dat met vermin-
dering der intra-oculaire drukking veel, zoo niet alles, zou
gewonnen zijn, en het middel daartoe te vinden, was van
nu af aan zijn onwankelbaar streven geworden.

Eerst trachtte hij, door herhaalde indruppeling van sulphas
atropini dit doel te bereiken. De uitkomst was ten eenen-
male onbevredigend. Vervolgens nam hij zijne toevlugt tot
herhaalde parakentese, maar verkreeg hierdoor, met uitzon-
dering van een paar gevallen, slechts tijdelijke verbetering
der verschijnselen.

Von Geabfe had toen reeds de gunstige werking der iri-
dectomie bij slepende iritis en verschillende vormen van
irido-chorioiditis leeren kennen. Maar hierbij had hij alleen
het oog gehad op den toestand der iris, en het was hem in
deze gevallen niet gebleken, dat de intra-oculaire drukking
door de iridectomie verminderd werd. Veeleer kwam dit
aan den dag bij de gunstige werking, die de iridectomie
op ulceratie en infiltratie der cornea uitoefende; maar vooral
deed het thans zoo veelvuldig geconstateerde verdwijnen van
kleine staphylomata na iridectomie hem vermoeden, dat deze
kunstbewerking eene vermindering der intra-oculaire druk-
king ten gevolge had. In proeven, op gezonde oogen van
dieren in \'t werk gesteld, scheen deze invloed der iridectomie
bevestiging te vinden. In Julij 1856 bragt hij ze nu voor
het eerst in een geval van glaucoma bij den mensch in toe-

-ocr page 28-

passing; in 1857 verscheen zijn klassieke arbeid en was hij
reeds tot de stoutste verwachtingen geregtigd, die de toe-
komst allezins bevestigd heeft.

Zijne resultaten waren in \'t kort de volgende:

1.nbsp;De irideetomie, in het prodromaal-stadium van glaucoma
verrigt, heeft een gunstig gevolg, — zelfs wanneer dit stadium
langen tijd bestaan heeft.

2.nbsp;De iridectomie, gedaan in de acute periode van het
inflammatoire glaucoma, is het zekerste hulpmiddel tegen de
hevige ontsteking. Deze houdt onmiddellijk op en na weinige
dagen worden de middelstoffen helder.

De oogspiegel toont het volgende:

a. De papilla is na den eersten aanval volkomen normaal.

h. Er is geen arterie-pols aanwezig.

c.nbsp;In het netvlies zijn kleine bloeduitstortingen voorhanden,
welke grootendeels eerst na de operatie ontstaan zijn,

d.nbsp;Dikwijls vindt men chorioideaal-ecchymosen in de aequa-
toriaalstreek, die snel verdwijnen en niet het gevolg zijn
der operatie.

Het onmiddellijk toenemen van \'t gezigtsvermogen moet
worden toegeschreven aan \'t uitvloeijen van het troebele
waterachtig vocht, de wezenlijke verbetering komt later tot
stand en is het gevolg van de opheffing der drukking op
het netvlies. Het grootste effect voor het gezigtsvermogen
is na twee of drie weken bereikt. De vaat-injectie is reeds
veel vroeger verdwenen, even als de hardheid van den oogbol;
de ciliair-neurose houdt gewoonlijk terstond na de operatie op.
De gevoeligheid der cornea keert spoedig terug, terwijl daar-
entegen de iris bijna nooit volkomen beweeglijk en normaal
wordt. De bloeduitstortingen in het netvlies veroorzaken in
de eerste weken onduidelijkheid in \'t excentrisch zien en
scotomata, doch zijn na zes tot acht weken volkomen ver-
dwenen.

-ocr page 29-

In alle gevallen, waarin de lijders binnen de veertien
dagen na het ontstaan der ontsteking geopereerd werden,
kwam eene volkomene herstelling van
\'t gezigtsvermogen tot
stand, zelfs in die gevallen, waar slechts qiiantitatieve licht-
perceptie, geen onderscheidingsvermogen aanwezig was.

3.nbsp;De iridectomie, verrigt in de latere periode van het
acute glaucoma, geeft zeer verschillende resultaten.

a. Soms nog na vele weken, ja maanden na den eersten
aanval, volkomen herstel van \'t gezigtsvermogen, wanneer
slechts vóór den laatsten aanval gezigtsveld en papilla nervi
optici normaal waren.

è. Zoodra er beperking van \'t gezigtsveld bestaat, is de
prognose ongunstiger, vooral wanneer het beperkt gedeelte
zich tot nabij de middellijn uitstrekt en de papilla boven-
dien sterk is uitgehold. Ook in die gevallen trad wel ver-
betering in, maar geene duurzame; na eenigen tijd ging het
gezigtsvermogen , onder het beeld eeuer progressieve amaurose,
met inkrimping van het gezigtsveld verloren.

Wanneer slechts in een excentrisch gedeelte van \'t gezigts-
veld gezien wordt, dan kan men niet meer op aanzienlijke
verbetering rekenen. Deze uitspraak geldt echter meer voor
het latere stadium van het acute dan voor het chronische
glaucoma.

In geen geval, waar de quantitatieve liclitperceptie was
uitgedoofd, trad er een spoor van onderscheidingsvermogen op.

c.nbsp;De symptomen van verhoogde drukking, hardheid van
den oogbol, verlamming der iris, ongevoeligheid van het
hoornvlies, ondiepe voorste oogkamer, zijn, ceteris paribus,
voor de pronose gunstig.

d.nbsp;In alle gevallen heeft de iridectomie het voordeel, liet
ontstekingsproces en de ciliair-neurose voor goed op te heffen.

4.nbsp;Bij quot;t chronische glaucoma heeft de iridectomie een
tijdelijk gunstig eftect, welks graad en duur van individuële

-ocr page 30-

omstandigheden afhangt. Eene duidelijk zigtbare uitholling
der papilla nervi optici verdween iiiet door de operatie.

5. De iridectomie heeft bij amaurose met uitholling der
papilla geene verbetering van \'t gezigtsvermogen, misschien
in enkele gevallen vertraging van het proces ten gevolge.

Aan het eind zijner verhandeling geeft vox graefe nog eenige
voorschriften betrekkelijk de wijze, waarop de iridectomie, zal
zij bij glaucoma nut stichten, moet worden bewerkstelligd.
De voornaamste zijn: lquot;. De wond moet excentrisch zijn,
om de iris tot aan de peripherie te kunnen uitsnijden.
30. De kunstmatige pupil moet ruim, zijn. S». Na de wond
gemaakt te hebben, moet men het waterachtig vocht voor-
zigtig laten uitvloeijen, ten einde de drukking niet te plot-
seling te verminderen.

Toen von graefe in 1858 „seine w^eitere klinische Bemer-
kungen über Glaucom u. s. w.quot; schreef, had hij niet alleen
meer zekerheid omtrent het duurzame der verkregene uit-
komsten; maar hij kon tevens mededeelen, dat, vooral
wanneer chronische gevallen later acuut waren geworden, de
bestaande uitholling na de iridectomie allengs vlakker werd.

Wat de uitwerking der operatie bij het chronische glau-
coma betreft, hij kon thans ook op eene reeks van relatief
gunstige gevallen wijzen.

Hij verdedigde op gelijke wijze het begrip van glaucoma,
maar merkt op, dat, wanneer het wezen van het glaucomateus
proces op toeneming der intra-oculaire drukking met irritatie-
verschijnselen berust, dit proces door allerhande niet alleen
inwendige, maar ook uitwendige oorzaken kan worden te
weeg gebragt. Zoo kunnen verschillende ziektevormen b. v.
traumatische cataract, iritis, irido-chorioiditis, staphyloma
posticum, de hydrophthalmische vormen en ectatische hoorn-

-ocr page 31-

vlieslidteekens (leucoma prominens, staphylorna partiale en
totale), allen glaucomateus worden, \'t Glaucoma verloor hier-
mede eenigzins zijn ontologisch karakter.

Het kon niet lang uitblijven, of de ontdekking vau vok
GEAEFE moest voor- en tegenstanders uitlokken. Onder
de laatste was het in Duitschland vooral coccius, die het
gunstig effect der iridectomie bij \'t chronische glaucoma in
twijfel trok. Hij beweerde, dat in den regel de iridectomie,
zelfs wanneer zij in een vroeg tijdperk van het chronische
glaucoma verrigt wordt, vruchteloos is en stelde daarom
eene nieuwe methode van opereren voor, de iridencleisis.
Intusschen had
ceitchetï reeds vroeger dezelfde operatie
beproefd en verworpen. — Met overtuiging kwam
von geaefe
tegen de bewering van coccius op. Hij uitte het vermoeden,
dat het verschil in uitkomst zijn\' grond zou hebben in het
onderscheid der grootte en ligging van het uitgesnedene
gedeelte der iris. Tot bevestiging van dit vermoeden deelt
hij mede, dat hij, even als
aelt, in enkele gevallen, geen
gunstig resultaat door de iridectomie verkreeg, omdat het stuk
iris te klein of niet tot aan de peripherie was uitgesneden,
en dat hij zich genoodzaakt had gezien, eene tweede iridec-
tomie te verrigten, waarna de glaucomateuse verschijnselen
weken.

In Engeland vooral was het eerst vooroordeel, daarna
onkunde, waarmede de methode van
voïs guaefe te strijden
had; maar \'t viel hem niet zwaar, beide ten toon te stellen,
zoo als ze het verdienden, en nu de gevVigtigste stemmen
in Engeland met hooge ingenomenheid van hunne gélukkig
geslaagde toepassing der iridectomie bij glaucoma met erken-
telijkheid hebben gewaagd, zal de methode ook daar, zonder
verdere verdediging, wel meer algemeen ingang vinden.

In Engeland dan ook, Avij moeten het ten slotte hier

-ocr page 32-

vermelden, was men reeds vroeger op den weg, dien von
GRAEFE tot ket einde toe heeft afgeloopen.

Mackenzie had, namelijk, reeds in 1830, de verhoogde
intra-oculaire drukking bij het glaucoma op den voorgrond
geplaatst, en de meeste verschijnselen als gevolgen van dit
grondsymptoom opgevat. Ook hij had begrepen, dat men
dezen vijand moest bestrijden, wilde men gunstige uitkomsten
verkrijgen. Vooreerst wendde hij met tijdelijk succes de
herhaalde indruppebrig eener oplossing van belladonna aan;
vervolgens beproefde hij de parakentesis door sclerotica en
chorioidea en verklaarde het gunstige, ofschoon voorbijgaande,
effect dezer operatie door de tijdelijk opgehevene drukking
van het glasvocht op het netvbes. Wij lezen ook bij hem,
dat MiDDLEivroRE deze methode reeds met gelijk doel be-
proefd had.

Mackenzie zegt zelfs gunstige uitkomsten te hebben gezien
van de extractie der lens, in een vroeg tijdperk van glaucoma
ondernomen; hij raadt echter deze operatie niet aan, wegens
het gevaar voor opvolgende ontsteking , waaraan men den
patient blootstelt.

VoN graefe heeft, wat Mackenzie op dit gebied verrigt
had, niet gekend. Maar moet desniettemm in de geschiedenis
mackenzie niet als de voorlooper van von graefe geboekt staan ?

-ocr page 33-

ZIEKTE-GEVALLEN.

Wij bezitten meer of minder uitvoerige aanteekeningen
over 95 gevallen van glaucoma, waarbij meestal beide oogen
waren aangedaan. Zij zijn sedert 1858 voorgekomen in ket
Nederlandscli Gasthuis voor ooglijders of in de praktijk
van den Hoogleeraar
dondees. Dit getal schijnt toereikend,
om de verschillende vormen, waaronder de ziekte zich voordoet,
te leeren kennen, en om daaruit eenige statistische resul-
taten op te maken. Wij meenen twee hoofdvormen te
moeten onderscheiden:

M

I. glaucoma simplex.

11. glaucoma cum ophthalmia.

Het glaucoma simplex geeft ons het typische ziektebeeld,
zonder complicatie.

Bij het glaucoma cum ophthalmia zijn ontstekings-ver-
schijnselèn aanwezig, die als eene complicatie van het glau-
coma simplex moeten worden opgevat.

Van elk dezer vormen zullen wij enkele gevallen meer of
minder uitvoerig beschrijven, doch van de overige slechts
gebruik maken voor eenige algemeene gevolgtrekkingen,

-ocr page 34-

m^mm

A. BEVALLEN VAN GLAUCOMA SIMPLEX.

Wij beginnen met een geval, dat als type kan worden
beschouwd van glancoma simplex.

I. Heer de W,, wonende te Utrecht, gezond en krachtig
individu, bemerkte in 4847 door toevallig sluiten van het
linker oog, dat het gezigtsvermogen op het regter oog mer-
kelijk was afgenomen.

Eenige weken later begon ook het linker oog slechter tc zien
en kwam het hem van tijd tot tijd voor, als of hij in een\'
rook verkeerde. Patient had vóór en gedurende de gezigts-
vermindering wel eens hoofdpijn, doch geen pijn in de oogen
gehad. Het gezigtsvermogen nam langzamerhand zonder pijn al^
Aanvankelijk zag hij des morgens nog beter. Indruppeling
van sulphas atropini gaf sterke verwijding der reeds eenig-
zins uitgezette pupil, waarbij het gezigtsvermogen ook nog
verminderde; het dunrde lang, eer de pupil haren vorigen
omvang herkreeg en \'t gezigtsvermogen weêr iets verbeterde.

Patient bleef nog de blaauwe kleur onderscheiden, terwijl
zelfs schitterend rood reeds geruimen tijd voor hem onzigtbaar
was geworden.

In 1851 verloor hij, eerst op het regter en korten tijd
daarna ook op het linker oog, alle lichtperceptie.

/S\'iatosj9rö:ese?js(inl860). Oogbollen zeer Aart?, scleroticae blank,
conjunctivaal- en subconjuncti vaal vaten niet uitgezet, corneae
helder, gevoelig voor aanraking, voorste oogkamers ondiep.

De irides hebben hare normale kleur en structuur behouden.
Op \'t regter oog is de pupil iets vertrokken; aan de buiten-
zijde zijn twee kleine synechiae aanwezig; op \'tlinker is de
pupillair-rand volkomen zuiver en de pupil eenigzins ovaal in
overdwarse rigting. Regter pupilvlak grijsachtig groen,
linker donker zeegroen.

Papillae nervi optici steil aan den rand en diep uitgehold
met vaatverschuiving, bij matige drukking arterie-pols.

-ocr page 35-

In den laatsten tijd is op \'t regter oog eene diffuse centrale
cataract ontstaan; de fundus is voorbij d« cataract nog zigtbaar.

Op \'t linker oog zijn de brekende middenstoffen nog vol-
komen helder.

Deze persoon is van 1847 af nu en dan door Prof. dgndeüs
gezien. Van ontstekingachtige verschijnselen was nimmer
sprake. De twee kleine synechiae, op \'t regter oog aanwezig,
zijn waarschijnlijk afkomstig van een\' aanval van iritis in zijne
jeugd. Kort na
weber\'s bevinding, dat de papilla, welker
voorkomen bij \'t konijn met de papilla bij glaucoma overeen-
stemde, in plaats van bol te zijn, was uitgehold, werd deze
lijder door de Heeren
von graefe en donders gemeenschappelijk
te Utrecht onderzocht en overtuigden zij zich ophthalmos-
copisch, dat de papilla werkelijk was uitgehold. —De man-was
blind, vóór de iridectomie bij glaucoma nog werd toegepast.

H. Tegenover geval I, plaatsen wij een geval van toepassing
van iridectomie bij glaucoma simplex, waarvan \'t gunstig
resultaat zich reeds bijna 2 jaren heeft gehandhaafd.

Jufvrouw v. V. uit H., 41 jaren oud, vertoonde zich in
Augustus 1859. Patiente had bemerkt, dat sedert twee jaren
het gezigtsvermogen op het regter oog van lieverlede, zonder
pijn, zonder eenig ander verschijnsel, minder en minder werd,
zoodat zij toen op dat oog slechts lichtperceptie had. Sedert
drie weken kwam er een nevel voor het linker oog , die
steeds in donkerheid en grootte toenam.

Bij onderzoek bleek: R. O. (regter oog): oogbol hard, pupil
wijd, ovaal, bijna onbeweeglijk, pupilvlak groenachtig, lens
met iris naar voren gedrongen, cornea helder, conjunctivaal
en sub-conjunctivaalvaten naauwelijks uitgezet. De oogspiegel
toonde aan: uitholling der papilla nervi optici met vaat-
verschuiving en bij matige drukking arteriepols.

Op het L. O. dezelfde groep van symptomen, doch
minder sterk uitgedrukt. Uitwendig was het oog eveneens

-ocr page 36-

niet ontstoken, zelfs de vaten waren niet uitgezet, kleur dor
sclerotica helder; kleur en voeding der iris normaal.

Linker oog las met glas slechts n«. 16 en had beper-
king van het gezigtsveld: het binnenste onderste gedeelte
ontbrak (fig. X a op bijgevoegde plaat.) Op beide oogen
werd een ruime iridectomie gedaan. Plet regter oog, dat slechts
lichtperceptie had, won bijna niets door de operatie; het
linker oog verbeterde aanzienlijk, las drie weken na de
operatie met nquot;. 3 van
jaköer\'s proefschrift en had minder
beperking van gezigtsveld (fig. X.
b.).

In Mei 18G1 werd patientte op nieuw onderzocht; \'t gezigts-
vermogen was in elk opzigt nog verbeterd; de papillae n. o.
waren uitgehold gebleven.

III Mevrouw v. R. vertoont zich in April 1839.

Sedert 3 jaren heeft patiente vermindering van \'t gezigts-
vermogen bespetn-d, vooral in \'t laatste jaar, op het regter
oog meer dan op het linker; sedert eenigen tijd komt haar
nu en dan een damp voor de oogen en ziet zij regenboogs-
kleuren om de lichten. R. O. leest met n®. 20 twijfelachtig,.\'
telt vingers op 7 palm. L. O. leest met jL n«.
3, R. 0.
heeft gezigtsveldsbeperking links (fig. IX). L. O. geen beper-
king. Oogbollen hard; pupillen wijd, de regter trager dan de
linker; blaauwe normale iris, sclerotica blank. Papillae
centraal geëxcaveerd, weinig vaatverschuiving.

42 Julij 1859. Linker papilla naauwelijks uitgehold. Gezigts-
vermogen verminderd. R. O. ziet met n», 20 niet, telt
vingers op 1 voet afstand. L, O. leest met n». 7.— Regter
papilla meer uitgehold en atrophisch, met duidelijke vaatver-
schuiving ; slagaderen van het netvlies smal en bleek; bij
matige drukking arteriepols. Linker papilla thans ook duide-
lijk uitgehold. -- Gezigtvelds-beperking van \'t regter oog, op
\'t linker oog geen beperking.

J3 Julij, Iridectomie op \'t regter oog naar buiten. Kunst-
matige pupil vrij breed tot aan den rand. Geen reactie na de
operatie. R Q. telt twee dagen na de operatie vingers op J

-ocr page 37-

meter. - Eenige (kgen later,bij toenemende gezigtsvermindering,
wordt eene ruime kunstmatige pupil gemaakt op het linker oog.

19 Augustus, R. O. leest met jV n\'», 20, L O. leest
met
jV iiquot;- 5- Na dien tijd (tot op heden, Junij 186t) is
het gezigtsvermogen allengs verbeterd. Bijna onmiddellijk na
de operatie is de verhoogde spanning geweken,

In dit geval was de vorm der papilla niet zeer kenmerkend. Zij
zag er eenigzins korrelig atrophisch uit en deed aan amaurosis e
causa cerebrali denken. Evenwel bij de bestaande hardheid
der bulbi, aarzelde Prof.
donders niet, de operatie voor te
slaan. De toekomst heeft geleerd, dat ze zeer heilzaam was.

IV. Bijzondere vermelding verdient het volgend geval.

P. H. V. uit Utrecht, 41 jaren oud, meldt zich den 18
Januarij 1859 aan op het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders.

Vijfjaren geleden, heeft patient in den tijd van veertien dagen
en zonder pijn het gezigtsvermogen op het linker oog verloren.

Sedert eenige maanden lijdt hij veel aan hoofdpijn in
de voorhoofdstreek, en heeft vermindering van \'t gezigtsver-
mogen bespeurd op het regter oog.

R. O telt vingers op vier meters, heeft hypermetropie — J,
leest met | nquot;. 23 op afstand en nquot;. 7 op 8 duim. L. O. heeft
geene lichtperceptie.

Regter oogbol is vrij hard, linker oogbol week.

Bij onderzoek met den oogspiegel blijkt op het linker oog
oene uitgebreide loslating van het netvlies, graauw van klenr
on met atrophische vaten, te bestaan.

Op het regter oog heeft de papilla een korrelig aanzien ;
uitholling niet duidelijk aanwezig; geen vaatverschuiving; de
brekende middelstoffen zijn helder.

Tot Augustus \'1859 blijft het regter oog in denzelf\'den toe-
stand Patient verliet toen de stad en kwam in December terug.

\'t Gezigtsvermogen was in de laatste maanden langza-
merhand verzwakt, van tijd tot tijd kwam er een donkere wolk
voor \'t gezigt, de lijder zag gekleurde ringen om de lichten en
bep tegen lage voorwerpen aan. Supraorbitaal pijnen gering.

-ocr page 38-

Op \'t regter oog ia thans duidelijk het beeld van glaucoma
aanwezig; oogbol hard, pupil wijd en traag, groene weêrschijn
uit de diepte, iris eenigzins verkleurd en naar voren gedron-
gen, cornea minder gevoelig bij aanraking, sub-conjunctivaal-
vaten uitgezet.

Regter oog telt vingers op 1 ^ meter.

Ook op \'t linker oog zijn de uitwendige verschijnselen
van glaucoma, hoewel in mindere mate, aanwezig, en de
oogbol is van week consistent geworden.

Het oogspiegel-onderzoek toont de papilla van het regter oog
duidelijk tot aan den rand toe uitgehold, met vaatverschuiving
Door geringe drukking is arterie-pols op te wekken.

Op \'t linker oog eveneens uitholling met verschuiving,
voorbij het loshangend netvlies te zien.

Op\'t regter oog aanzienlijke gezigtsvelds-beperking (fig. Ia ),
naar binnen-boven ; de grenslijn snijdt het punt dat gefixeerd
wordt. R O. iridectomie verrigt naar binnen. Zij strekt zich
niet volkomen tot aan den rand der iris uit. Desniettemin werd
het oog na dien tijd rustig en verloor zijne hardheid ; de
brekende middenstoffen helderden weder op; het gezigtsveld
werd ruimer en het zien verbeterde allengs, zoodat patient
in de maand April met | n®. 24 op 4 meters en nquot;. 7 op
10 duim afstand kon lezen.

Na dien tijd bleef de toestand van het regter oog stationair,
tot April 1861, toen patient zich op nieuw vertoonde. Hij
had gemerkt, dat in den laatsten tijd zijn gezigtsveld kleiner
was geworden. Bij onderzoek bleek werkelijk, dat in het
grootste gedeelte van het vroeger bestaande gezigtsveld
minder werd gezien ; alléén bij bepaling met kaarslicht kwam
de vroegere diagonale grenslijn voor den dag, terwijl het krijt
slechts in sommige gedeelten werd waargenomen (fig. I. c en d).
De oogbol was op nieuw harder geworden. Vóór eenige dagen
is daarom op \'t regter oog eene breede ruime iridectomie tot aan
den rand verrigt, tegenover de vroeger gemaakte. De oogbol is
weder week geworden en sedert tien dagen alvast week gebleven.

-ocr page 39-

Yooreerst blijkt, dat de iridectomie geen blijvend voldoend
gevolg heeft gehad. Aangezien de geopereerde oogbol weder
hard gew^orden is, kan de onvolkomenheid der eerste operatie
de oorzaak zijn geweest. Daarom is ze herhaald, en wat
hiervan het gevolg zijn zal, moet de toekomst leeren.

In de tw^eede plaats is \'t geval merkwaardig, omdat dc
verhoogde intraoculaire drukking zich allengs ook ontwik-
keld heeft op het tweede oog, welks netvlies voor \'t grootste
gedeelte van de chorioidea gescheiden is. Deze anomalie,
hoezeer doorgaans tot bijzondere weekheid van den bulbus
aanleiding gevende, sluit dus de ontwikkeling van glaucoma
niet uit.

V. Dat zelfs op hoogen leeftijd bij \'t glaucoma simplex de
iridectomie nog nuttig zijn kan, leert het volgende geval.

De Heer K. uit Gouda, 63 jaren oud, gezond individu, be-
merkte in den zomer van -1857 een gevoel van spanning en
dragelijke pijn , gepaard met langzame vermindering van
gezigtsvermogen, eerst op \'t linker en korten tijd daarna ook
op \'t regter oog. Te gelijkertijd zag patient een\' gekleurden
ring om de lichten.

In den beginne intermitteerden deze verschijnselen, doch
werden later meer aanhoudend; in September 1858 voegde zich
daarbij visus interruptus. In October meldde patient zich aan.

Het onderzoek gaf:

L. O.: oogbol hard, conjunctiva palpebrae et bulbi naauwe-
lijks geïnjiciëerd, subconjunctivaalvaten niet uitgezet, cornea
ligt troebel, voorste oogkamer ondiep, pupil wijd en traag,
groene reflex uit de diepte van het oog.

Bi] oogspiegel-onderzoek zag men op \'t L. O. : uitholling
der papilla nervi optici, met duidelijke vaatverschuiving en
arterie-pols bij matige drukking; op\'t R. O. uitholling, zonder
verschuiving der vaten, echter met knievormige ombuiging,
Pn verdwijnen der aderen aan den rand der papilla ; verder
rondom de uitgeholde papilla op beide oogen atrophia mem-

-ocr page 40-

branarnm in vrij iioogen graad, die zieh verder uitstrekt naar
de gele vlek, en van den witten regel matigen ring, die bij
glaucoma dikwijls voorkomt, zich onderscheidt door hare
onregelmatige hoekige grenzen.

Op \'t linker oog zijn bovendien vlokken in \'t glasvocht
aanwezig. Het regter oog vertoont overigens de;;elf\'de ver-
.schijnselen als het linker , doch in geringeren graad.

Regter oog leest no. 9 op 5 duim afstand.

Linkeroog naauwelijks no. 20 op 5 duim. Myopie = | op
beide oogen; gezigtsveldbeperking naar binnen (diagonale vorm)
(flig. a. V.).

Den 12 October ruime iridectomie tot aan den rand, op
beide oogen.

Eenige dagen later, zijn de oogbollen weeker en \'t gezigts-
vermogen is verbeterd.

R. O. leest no. 5 zonder bril.

L. O. no. 19 op 6 duim.

Sinds dien tijd heeft patient steeds rustige oogen gehad en
is het gezigtsvermogen nog iets toegenomen.

November 1860. Oogbollen van normale consistentie: gezigts-
veldbeperking verminderd (fig. V. è.); brekende middenstoffen
l.elder; uitholling der papillae, naar men meent zich te
overtuigen, teruggegaan; geen vaatverschuiving te zien.

Regter oog leest met moeite no. 1.

Linker oog no. 14 op ongeveer 6 duim. Patient verrigt echter
zijnen arbeid niet gemakkelijk.Bijziendheid onveranderd gebleven.

VI. Met bijzonder goed gevolg werd een geval bekroond,
waarbij de iridectomie tot uitgebreide dialyse der iris aan de
tegengestelde zijde aanleiding gaf.

P. J, R. schrijver op de glasblazers-fabriek te D. werd
in Mei 1860 opgenomen in het N. G. v. O.

Anam7iesïs. Patient is steeds gezond geweest. Sedert vier
jaren heeft hij vermindering van gezigtsvermogen waargenomen ;
geen supraorbitaalpijn, geen photopsiën, geen gekleurde ringen
om de lichten.

-ocr page 41-

Status praesens van Mei 1860. Oogbollen hard, voorste
oogkamer ondiep, pupillen wijd, pupilvlakken groen. In de
diepte van \'t oog : uitgeholde gezigtzenuwen (de regter meer
dan de linker), met vaatverschuiving ; op beide oogen diagonale
beperking aanwezig. Regter oog las met n**. 43, linker
oog met n®, 5.

Iridectomie verrigt op beide oogen; op beide ontstond
tevens iridodialyse bij de operatie (blijkbaar ten gevolge van
anatomische voorbeschiktheid). Veertien dagen na de operatie
las \'t regter oog nquot;. It, \'t linker nquot;. 1. Het gezigtsvermogen
is sints dien tijd goed gebleven.

Talrijke gevallen kwamen voor, waarin op \'t eene oog
de blindheid door bijkomende ophthalmic volkomen was
geworden, op \'t andere zich slechts glaucoma simplex voordeed.

VIL Mejufvrouw S. uit Rotterdam, oud 60 jaren, meldt zich
aan in de maand Februarij 1860. Zij leed sints een jaar
aan oogziekte. Deze was begonnen op het regter oog met steken,
langzame gezigtsvermindering en kleurenzien om de lichten;
weldra voegden zich daarbij hevige intermitterende supra-orbitaal-
pijnen en \'s morgens tranenvloed. Voor eenige maanden had
patiente bespeurd, dat haar regter oog volkomen blind was.
Eene maand na \'t regter werd het linker oog aangedaan; dit
zag nog gekleurde ringen om de lichten en van tijd tot tijd
kwam er een nevel voor; nu en dan ook supra-orbitaalpijnen.,
doch niet hevig.

Het onderzoek leerde:

Regter oog. Oogbol zeer hard, sclerotica vuil van aanzien,
cornea ligt troebel, de subconjunctivaal-vaten uitgezet; zij vormen
den bekenden vaatring om de cornea; iris grijs-groenachtig
verkleurd, zeer bol naar voren; pupil matig wijd, ovaal in
overlangsche rigting, onbewegelijk; pupilvlak groen. — De
oogspiegel toonde uitholling der gezigtszenuw met een\' witten
ring er otu heen; wegens de troebele middelstcfFen was de

3

-ocr page 42-

vaatverschuiving moeijelijk te zien. — Hoegenaamd geen
lichtperceptie.

Linker oog Oogbol hard; weinig vaatinjectie, cornea helder,
pupil matig wijd, beweeglijk, echter traag. — Media eenigzins
troebel, papilla nervi optici uitgehold, met vaatverschuiving,
bij matige drukking arteriepols. Hypermetropie = 1 : 28. —
Leest met
jY quot;quot;nbsp;excentrische zien naar binnen heeft

aan scherpte verloren.

Eene ruime iridectomie tot aan den rand wordt verrigt op
\'t linker oog.

Veertien dagen na de operatie was de linker oogbol week;
de verschijnselen waren geweken; patient las met n\'\\ 1.
Sints dien tijd is \'t linker oog gezond gebleven.

In dit geval waren de verschijnselen van eigenaardige
hebetude, met regenbogen om de lichten en supraorbitaal-
pijn zoodanig ontwikkeld, dat hoogstwaarschijnlijk een acute
aanval al spoedig zou gevolgd zijn. Nu het oog is week
geworden, is alle vrees daarvoor tevens verdwenen.

VIII. In \'t volgende geval zou nog jaren lang welligt het
gevaar zijn uitgebleven. Maar vooral wanneer de patiente op vrij
grooten afstand woont van den oogarts, die de operatie zal moeten
bewerkstelligen, is het voorzigtiger,wanneer de hardheid blij-
vend aanwezig is, de operatie niet uit te stellen, hoezeer slechts
nu en dan twijfelachtige subjectieve verschijnselen voorkomen.

Mejufvrouwde B uitZ.,oud50jaren,vertoont zichinMei 1860.

Vóór anderhalf jaar waren op \'t regter oog verschijnselen
van glaucoma simplex ontstaan en eenigen tijd later was dit
oog na kleine, snel achtereenvolgende aanvallen blind ge-
worden. Het vertoonde toen het beeld van een afgeloopen
glaucomateus proces. — Op \'t linker oog had patient hebetude
en een gevoel van spanning, de oogbol hard; bij matige
drukking toonde de oogspiegel slagaderpols. Overigens geene
verschijnselen, geen eigenlijke uitholling der gezigtszenuw,
gezigtsvermogen scherp, geen beperking van gezigtsveld.

-ocr page 43-

Jnnij 1861, Iridectomie verrigt op \'t linker oog ; het matig breede
uitgesneden stuk strekt zich niet tot volkomen aan den rand uit.
De oogbol verloor door de operatie wel van zijne hardheid,
doch aanvankelijk niet zooveel als verlangd wordt. Twee
weken lang bleef ook de oogbol bij drukking eenigzins gevoelig.
Toen dit verdween, werd tevens de oogbol weeker. Bij onder-
zoek met den oogspiegel kon men voldoende langs den rand
der lens heen zien Alle ziekelijke verschijnselen blijven uit
en het gezigtsvermogen houdt zich goed.

B. GEVALLEN VAN GLAUCOMA, GECOMPLICEERD NIET OPHTHALMIE.

IX. De heer W. uit B , 37 jaar oud, zwak en ziekelijk
individu, meldde zich in Maart 1860 wegens oogziekte aan.
Patient deelde mede, dat hij, acht weken geleden, ontste-
king had gekregen op het linker oog, met hevige supraorbi-
taalpijnen en snelle vermindering van \'t gezigtsvermogen. Na
eenige uren verminderden de pijnen en het gezigtsvermogen
herstelde zich allengs weêr tamelijk ; doch weinige dagen later
trad er een nieuwe aanval op, andermaal gevolgd door eene
remissie, enz. Na eiken aanval bleef het gezigtsvermogen ver-
minderd, zoodat het linker oog bij zijne komst alhier nagenoeg
blind was.

Status praesens van 9 Maart:

Linker oog: exquisiet glaucomateus, vuil van aanzien,
oogbol hard, cornea troebel, ongevoelig, iris verkleurd, naar
voren gedrongen, onbeweeglijk, pupil wijd en vertrokken,
p\'apilvlak groen, sub-conjunctivaalvaten sterk uitgezet. Inden
fundus ocuii: uitholling der gezigtszenuw met vaatverschuiving
fin schier zonder drukking arteriepols. Middelstoffen onvol-
komen doorschijnend. — Linker oog ziet beweging der hand
excentrisch. Het gezigtsveld is gereduceerd tot een\' kleinen
smallen strook, aan de buitenzijde der gezigtslijn gelegen.

Regter oog: Oogbol hard, media helder, geene uitholling;
geen subjectieve verschijnselen.

Iridectomie wordt verrigt op het L. O, De operatie liep naar

3*

-ocr page 44-

wensch af Sints dien tijd is patient vrij gebleven van aan-
vallen van ontsteking op dit oog, doch het gezigtsvermogen is
naauwelijks verbeterd.

Vier dagen na de operatie op het linker oog, ontstaat
er plotseling \'s nachts eene hevige Ophthalmie op het regter
oog, vergezeld van supraorbitaalpijnen en tranenvloed Den
volgenden morgen was het oog fel ontstoken: algemeene
vaatinjectie, Chemosis conjunctivae, troebele cornea, enz.
Patient had hevige pijnen en slechts quantitatieve lichtperceptie.
Er werd terstond iridectomie verrigt; een groot stuk iris werd
tot aan den rand uitgesneden. Een uur later waren de
pijnen geweken, de cornea helderde spoedig op, Chemosis
en vaatinjectie verdwenen en na eenige dagen was het
gezigtsvermogen volkomen hersteld. Sedert dien tijd is het
op dit oog voldoende gebleven; op \'t andere behield patient
lichtperceptie in een beperkt gedeelte van \'t gezigtsveld.

Dit geval scheen ons merkwaardig om \'t onverwachte en
het zoo acute van den aanval, die als \'t ware onder onze
oogen pla,ats had. Binnen twaalf uren was het oog reeds
genoegzaam blind. De operatie scheen zeer pijnlijk, het-
geen doorgaans het geval is, wanneer ze op het hevig
ontstoken oog wordt bewerkstelligd. Iu weerwil hiervan waren
ook de hevige ciliairpijneu zeer spoedig geweken.

Bij eene operatie, zoo kort na den aanval volbragt, mogten
wij op een\' goeden uitslag rekenen, die dan ook niet is uit-
gebleven. Uitdrukkelijk wenschen wij te doen uitkomen, dat,
hoezeer liet regter oog nog een scherp gezigtsvermogen bezat
vóór den aanval, de hardheid van den oogbol ous reeds den
aanvang van glaucoma simplex had doen kennen.

Er is geen grond, om den aanval op \'t regter oog in eenig
verband te brengen met de ktmstbewerking, weinig dagen te
voren op \'t andere oog verrigt: dit is namelijk het éénige geval,
alhier voorgekomen, waarin de operatie op het eene oog door
ontsteking op het andere reeds harde oog gevolgd werd.

-ocr page 45-

Was de aanval acuut, hij moest iu dat opzigt iiog ver
oiiderdoeii voor sommige andere gevallen. Een daarvan was
allertreurigst: binnen vier en twintig uren na den aanval
was op beide oogen de blindheid zoo volkomen, dat het liclit
eener heldere lamp in de onmiddellijke nabijheid niet meer te
zien was. Prof.
donders zag deze patiente eerst drie maanden
later. Zij werd nog steeds door hevige ciliairpijueu gekweld.
Om deze op te heffen, wilde zij geene operatie ondergaan,
die voor haar gezigtsvermogen niets beloofde. Indruppeling
eener oplossing van acet, morph. gr. i. ad dr. ij aq. bragt
tijdelijk verligting aan.

X. Mevrouw L. uit D. vertoonde zich in Junij 1858.
Patiente had sints bijna één jaar gezigtsvermindering bespeurd
op het regter oog, met geringe snpraorbitaalpijnen en gekleurde
kringen om de lichten; in de laatste maand waren er van tijd
tot tijd aanvallen van ontsteking met hevige pijnen, roodheid,
tranenvloed en tijdelijke opheffing van \'t gezigtsvermogen
bijgekomen, \'t Linker oog was volkomen vrij gebleven.

Bij onderzoek bleek: Regter oog vuil van aanzien, oogbol
hard,bloedvaten opgespoten, media diffuus, troebel; papilla nervi
optici uitgehold, somtijds slagaderpols aanwezig — Dit oog
telt vingers op 2,1 meters, heeft ruime diagonale beperking
van \'t gezigtsveld. Iridectomie verrigt; het verwijderde stuk
iris was van slechts matige grootte, doch tot aan den rand uitge-
sneden Er kwam bij de operatie bloed in de oogkamer; des-
niettegenstaande helderde\'t gezigtsvermogen spoedig op; twee
dagen later telde patiente vingers op 4 meters afstand. De ont-
steking week voor goed, \'t gezigtsveld won aan ruimte, het
bloed verdween allengs; één maand na de operatie las patient
met nquot;. ó. Sints dien tijd is \'t gezigtsvermogen op \'t
regter oog, volgens mededeeling van patient, nog verbeterd.
Het
linher oog is tot nog toe normaal gebleven.

Dit is een gewoon geval van glaucoma cum ophthalmia,
waarbij de iridectomie met goed gevolg wordt bekroond, hoezeer

-ocr page 46-

cie aanvullen van ontsteking reeds verscheidene maanden
hadden bestaan.

XI. Vrouw V, d. K. uit Ü. werd sedert vijf en een half
jaar op \'t linker oog door glaucoma aangetast. Het. proces
begon met de verschijnselen van glaucoma simplex, doch
weldra voegden zich daarbij verschijnselen van algemeene ont-
steking van den oogbol, met hevige supraorbitaalpijnen, licht-
schuwheid en visus interruptus. Deze aanvallen herhaalden zich
met intermissiën. Eenhalf jaar na \'t linker werd ook\'t regter
oog aangetast. In 1856 was het linker oog reeds volkomen
blind, terwijl het regter oog enkel lichtperceptie had. \'t Linker
oog vertoonde alle verschijnselen van een afgeloopen glauco-
mateus proces : vuil aanzien der sclerotica, uitzetting der diepe
vaten, harde oogbol, troebelheid der media, ongevoeligheid
der cornea, verkleuring der iris, ondiepe voorste oogkamer,
de pupil was rond, matig wijd en onbeweeglijk, pupilvlak
groen, papilla nervi optici steil uitgehold, met duidelijke vaat-
verschuiving en zonder of bij geringe drukking slagaderpols.

Op \'t regter oog waren dezelfde verschijnselen aanwezig, doch
minder ontwikkeld : de gevoeligheid der cornea scheen wel

Onbsp;O

verminderd, doch was niet opgeheven; het oog had sterke
diagonalegezigtsveldsbeperking tot over de gele vlek (fig. XIX).
Er werd iridectomie verrigt, de operatie viel naar wensch uit.
De ontsteking hield op na de operatie, de media werden
helder; het oog was van hard eenigzins week geworden :
weinige dagen na de operatie telde het regter oog vingers
op 1| voet. Sedert dien tijd is het gezigtsvermogen nog iets
verbeterd.

In \'t begin van Junij 1861 hadden wij nog gelegenheid,
de patiente te zien.

Op het geopereerde oog was de sclerotica blank, de cornea
helder, de subconjunctivaal-vaten niet uitgezet; het pupilvlak
had een zeer groene tint, doch was goed doorzigtig, de papilla
was duidelijk uitgehold met vaatverschuiving, de arteries van
\'t netvlies dun, atrophisch. Patient telde vingers op 2 voet

-ocr page 47-

afstand en meende in den laatsten tijd nog gewonnen te
hebben aan ruimte van gezigtsveld. Het oog was nog steeds
aan den weeken kant.

Het linker oog daarentegen was zeer hard, de vuile glaucoma-
teuse habitus had zich meer en meer ontwikkeld, de stammen
der subconjunctievaalvaten waren aan de binnen- en buitenzijde
links en regts sterk uitgezet; in den laatsten tijd had zich
secundaire cataract ontwikkeld.

Dit is het eerste geval van glaucoina, waarop Prof. dondjbrs
de iridectomie bewerkstelligde. De uitslag is inderdaad zeer
bevredigend, in aanmerking genomen het geruime tijdsver-
loop na de herhaalde aanvallen van ontsteking.

De operatie geschiedde weinig dagen, nadat Prof. donders
schriftelijk mededeeling van Prof. von grabeb had ontvangen,
\'t Verdient allezins opmerking, dat, zooals de vrouw onlangs
nog verklaarde, \'t gezigtsvermogen op den duur eer verbe-
tert dan afneemt. Vooral des morgens ziet zij beter. Zij
is zeer dankbaar, nog zooveel gezigtsvermogen behouden te
hebben. — De oogbol is minstens zoo week als normaal,
en zeer treffend is het verschil der subconjunctivaalvaten in
beide oogen, waarvan de aanwezige afbeeldingen w^elligt later
zullen wwden medegedeeld.

XII. C. A. W. koopman te B. , 67 jaren oud, komt in Mei
1861, wegens oogziekte herwaarts. In \'t laatst van 1860 was
de oogziekte begonnen op beide oogen. Het eerste verschijn-
sel was: van tijd tot tijd een nevel voor de oogen, later supra-
orbitaal-pijnen in geringen graad; weldra v\'olf»den aanvallen
van ontsteking, hevig vooral na een lang voortgezet onder-
zoek met den oogspiegel. Het gezigtsvermogen nam met
periodieke verbetering en verergering voortdurend af, zoodat
patiënt bij zijne aankomst alhier het vensterraam zijner kamer
met het regter oog niet, met het linker oog twijfelachtig kon zien.

Patient had op beide oogen exquisiet glaucoma. De prognose
was ongunstig. Op zijn verlangen evenwel werd hij op beide

-ocr page 48-

oogen geopereerd ; ruime stukken werden tot aan den rand uit-
gesneden. De supraorbitaalpijnen hielden na de operatie op,
de oogbollen verloren hunne hardheid geheel en al; patient
had zekerder lichtperceptie, \'t eene oog zag de beweging van
een\' witten doek, \'t andere zag allëén exentrisch verspreide
sterretjes bij de invalling van daglicht. Bij onderzoek met den
oogspiegel, acht dagen na de operatie, was de zonula Zinnii
over een breede uitgestrektheid te zien, de middelstoffen
waren volkomen helder, helderder dan het groene aanzien
der pupil deed verwachten. Overigens was de excavatie met
vaatverschuiving thans duidelijk te zien, met vrij breede scherp
begrensde witte ringen om de papillae ; op \'t linker oog een klein
extravasaat in de retina, op de grens van den witten ring.

Veertien dagen na de operatie kreeg patient conjunctivitis
mncipara, daarop catarrhus der bronchi; de oogbollen werden
op nieuw hard, met eenige pijnlijkheid in den schedel. Ook de
media werden eenigzins troebel en de lichtperceptie nam af.

Kon in \'t vorig geval althans nog iets gered worden, hier
viel de operatie in een te laat tijdperk. Toen onmiddellijk
na de operatie de ciliairpijnen verdwenen en de oogbollen
eene normale consistentie kregen, toen ook werkelijk de lichtper-
ceptie van\'t linker oog althans kennelijk verbeterde, hebben
waj ons eeu oogenblik gevleid, nog een bevredigend resultaat
te zullen verkrijgen. De eenige weken later, zonder eenige
bekende aanleiding en zonder begeleidende verschijnselen van
hevigeren bloedsaandrang, op nieuw intredende hardheid met
verminderende lichtperceptie heeft echter aan alle hoop den
bodem ingeslagen. De lijder zelf had de op nieuw ontstane
hardheid opgemerkt, en ze had hem te meer verontrust,
omdat er zich een weinig pijn in den top van den schedel
mede verbond. Ciliairpijnen van eenige beteekenis, die den
lijder vroeger zoo zeer gekweld hadden, ontstonden echter niet.

De op nieuw ontstane hardheid der oogbollen heeft ons
e meer bevreemd, omdat de operatiën, als zoodanig, zoo

-ocr page 49-

volkoüieii aan de voorschriften beantwoordden. Over eene groote
nitgestrekheid was de iris tot aan hare peripherie uitgesneden :
terwijl men met den oogspiegel in de as van het oog zag,
was reeds een vrij breede zoom der zonula Zinnii rondom de
lens merkbaar.

Twee punten, tot de symptomatologie betrekking hebbende,
wenschen wij nog onder de aandacht te brengen. A^\'ooreerst
de bchtperceptie op
\'t linker oog. Toen deze tot een minimum
was gedaald, herkende de lijder met volkomen zekerheid elke
plotselinge verandering in de helheid van \'t invallend licht,
zonder te weten, of licht voor duister dan wel duister voor
licht plaats maakte. Zoo gebeurde het dikwijls, dat,M\'anneer
hij met den oogspiegel wierd onderzocht, hij van het hcht
niets bemerkte, maar bij \'tafwenden van den spiegel zeide:
daar is hebt. — Het tweede verschijnsel betreft het zien van
lichtpunten, als sterren, in het bovenste gedeelte van \'t ge-
zigtsveld, wanneer in eens het volle daghcht zich door het
regter oog verbreidde. Yoor dit oog, waarop geene andere
bchtperceptie meer bestond, was onze prognose van den
beginne af hoogst ongunstig. Die sterren, namelijk, schijnen
niets anders te zijn, dan enkele verspreide punten in een
beperkt gedeelte van het rretvlies, waar nog niet alle licht-
perceptie was uitgedoofd.

XIII. Het volgende geval deelen wij alleen mede om de
snelle verandering, die het hoornvlies na de iridectomie
onderging; wij waren daardoor bijzonder getroffen.

Mevrouw W. uit D., 51 jaren oud, sterk gebouwd individu,
met krachtigen bedaarden pols, van tijd tot tijd lijdende aan
hoofdpijn, meldde zich aan in December 1860. Zij leed sedert
vijfjaren aan het regter oog. De eerste verschijnselen waren
langzame vermindering van \'t gezigtsvermogen, zien als door
een\' rook, die van tijd tot tijd het gezigt benevelde en weêr
verdween, regenboogskleuren om de lichten, later\'roodheid

-ocr page 50-

CU matige pijn. In het laatste halve jaar kwamen er van
tijd tot tijd hevige aanvallen van pijn met uitwendige roodheid
en tranenvloed opzetten. Patient was dan op het regter oog
voor een\'korten tijd schier volkomen blind. Sints dien tijd is
\'t gezigtsvermogen op het R. O. veel spoediger afgenomen.

Op het linker oog heeft patient niets bespeurd.

Alle uitwendige symptomen van glaucoma zijn op het regter
oog aanwezig Cornea troebel, oneffene reflex op de opper-
vlakte, vrij ongevoelig voor aanraking, de fundus naauwelijks
te zien met den oogspiegel, uitholling der papilla slechts
twijfelachtig waar te nemen.. — Dit oog telt vingers op
meter en heeft gezigtsveld-beperking naar buiten en boven\'.

24 December. Iridectomie verrigt: een groot stuk der iris
naar binnen tot aan den rand uitgesneden.

2o December. Pijn verdwenen, cornea reeds weder helder,
glad, regelmatig reflecterend, bulbus ontspannen, gezigtsver-
mogen verbeterd.

27 Dec. Het regter oog telt vingers op 5| meter, leest met
glas
jV 15, met glas ^ nquot;. 9 van Jaeger\'s drukproeven.

I Januarij 1861. Het regter oog leest met ^ no. 7 gemakkelijk,
nquot;. 5 met moeite. Op dit oog wordt eene hypermetropie
geconstateerd == op het linker oog == V,; brekende
middenstofFen helder. Uitholling en vaatverschuiving thans
duidelijk met den oogspiegel te zien; er is tevens een regel-
matige witte ring om de uitgeholde papilla aanwezig.
Linker oogbol vrij hard, overigens normaal.
21 Maart 1861. Gezigtsvermogen nog iets verbeterd : \'t
regter
oog
leest met ^ nquot;. 5 vrij gemakkelijk, heeft naauwelijks
beperking naar boven ; — patiente meende minder goed te zien,
hetgeen bij de proef niet bleek.
Linker oogbol te hard.

Wij laten thans eenige gevallen volgen, waarbij de ont-
stekmg met minder acute verschijnselen optrad.

-ocr page 51-

XIV. Mevrouw B. uit A. kwam in October 1858 onder behan-
deling. Patiente had sints één jaar het linker oog verloren.
De oogziekte was begonnen met vermindering van het gezigts-
vermogen. Nu en dan kwam er een damp voor het gezigt.
Eerst later werd het oog van tijd tot tijd rood, traande en
veroorzaakte haar pijn, die zich boven het oog tot in de
slaapstreek uitstrekte. ïieeds vóór meer dan één jaar had
zij ook op het regter oog gezigtsvermindering bespeurd ;
nu en dan was het rood; vóór eenige weken was op dit oog
heviger ontsteking met meer supraorbitaalpijn gevolgd.

Bet onderzoek gaf:

Linker oog: Afgeloopen glaucomateus proces, oog vuil,
subconjunctivaal-vaten uitgezet, pupil wijd, onbeweeglijk,
iris verkleurd, ondiepe voorste oogkamer, cornea troebel,
secundaire cataract, oogbol hard, geen lichtperceptie.

Regter oog: Dezelfde uitwendige verschijnselen, als op het
regter oog, doch minder sterk uitgedrukt; verduistering der
lens .slechts schijnbaar — Verder in den fundus oculi: excavatie,
steil langs den rand der papilla , met vaatverschuiving ;
arteriepols, bij geringe drukking moeijelijk waar te nemen;
arteries van het netvlies dun, atrophisch. Voorts diagonale ge-
zigtsbeperking naar binnen, raaklings langs het gefixeerde punt
gaande (fig. II.)

Regter oog leest met glas | enkele woorden van nquot;. 11
van jaGEKS drukproeven,

18 October: Iridectomie verrigt op \'t Regter oog.

1 November: Hardheid van den oogbol verdwenen, cornea
heldert op, subconjunctivaal-vaten tot de normale grootte terug-
gekeerd. Beperking iets verminderd (zie fig. II.
a en è).
Regter oog leest met nquot;. 4.

18 November 1858 : Gezigtsveld ruimer. Leest met | n«. 2.

Media volkomen helder. Sints dien tijd is het gezigtsver-
mogen nog iets verbeterd; in September 1860 en Mei 1861 las
patiente met | nquot;. 4, en het oog was steeds rustig gebleven.

-ocr page 52-

Li dit geval kon onze prognose niet zeer gunstig zijn.
De niet zeer acute verschijnselen, de lange duur en vooral
de uitgebreide beperking van \'t gezigtsveld, tot in de onmid-
dellijke nabijheid der gele vlek, deden ons, met het oog op
de ervaring van
von geaefe , althans vreezen, dat de beper-
king zich tot over \'t directe zien zou uitstrekken. Dit is niet ge-
schied. Veeleer heeft zich in de twee jaren, sedert de operatie ver-
loopen, \'t gezigtsveld iets verder uitgebreid (verg.iig. II,
h,c en d).
Trouwens betwijfelen wij, of, wanneer door de iridectomie
eene normale intra-oculaire drukking verkregen is en deze
stand houdt, wei in eenig opzigt voor verergering te vreezen
is. Bij de gevallen (IV en XII), even als bij eenige anderen,
die minder gunstig eindigden, ontstond altijd op nieuw hardheid
eu was dus het grondverschijnsel niet voor goed vernietigd.
Soms is er eenige w-ankeling ten opzigte van quot;t resultaat.
Dit leert in quot;t volgende geval één der geopereerde oogen.

XV. M. S. uit R, meldt zich den 29 December 1859 aan. Sints
anderhalf jaar had patiënt vermindering van het gezigtsver-
mogen bespeurd op het linker oog; in den laatsten tijd was
het oog nu en dan rood en pijnlijk; de pijnen werden allengs
heviger, en strekten zich boven het oog tot in de slaapstreek uit.
Het linker oog was vrij regelmatig om den anderen dag blind,
waartegen sulphas chinini beproefd werd, doch zonder succes.
Op het regter oog had patient niets bespeurd.

Het onderzoek gaf: Lhiker oog vuil, oogbol hard, diepe
vaten uitgezet, pupil wijd, weinig beweeglijk, cornea minder
gevoelig, iris verkleurd en naar voren gedrongen, met den
oogspiegel uitholling, vaatverschuiving en arteriepols te con-
stateren. — Verder: Beperking van \'t gezigtsveld naar onderen,
telt ving^ers op 3 meters afstand,

Regter oog. Te hard, overigens normaal.

R. O. leest met inquot;. 3. — Hypermetropic — j\'^,.

Iridectomie wordt verrigt op het linker oog, ruim tot aan den
rand, aanvankelijk met goed succes : quot;t gezigtsveld werd grooter,

-ocr page 53-

de irritatie-verschijnselen hielden op en drie weken na de operatie
las dit oog met glas van nquot;. 5. Een maand later ontstonden
er op nieuw irritatie-verschijnselen op het linker oog en het
o-ezio-tsvermogen ging weder merkelijk achteruit. Naderhand
kwam het oog tot rust met middelmatig gezigtsvermogen.

Intusschen waren er ook op het regter oog ontstekings-
verschijnselen ontstaan, met vermindering van het gezigts-
vermogen. Op dit oog werd insgelijks iridectomie verrigt,
waarna het gezigtsvermogen zijne volkomene scherpte heeft
herkregen en alleen hypermetropie is overgebleven.

XVI. Mejufvrouw B., zwak individu, lijdende aan phthisis
pulmonum en irritatio spinalis, meldt zich aan in September! 858.

Patient lijdt sints 3 jaren aan eene oogziekte. Eerst werd
het regter en korten tijd later het linker oog aangedaan.
Van tijd tot tijd
kreeg zij eenige ontsteking op de oogen; deze
waren dan rood en pijnlijk; het gezigtsvermogen werd tijdelijk
ook zeer belemmerd. Na eiken aanval hield de pijn op en
keerde het gezigtsvermogen terug ; zij zag dan als door een\'
nevel en bespeurde gekleurde kringen om de lichten

\'tOnderzoek gaf: Oogen weinig veranderd,oogbolien hard, iris
schoon blaauwe kleur, sclerotica vrij blank, pupillen wijd en
traag, pupilvlakken groenachtig, maar in geringen graad, uit-
holling der gezigtszenuwen, met sterke vaatverschuiving,
bij geringe drukking arteriepols.

R. O. telt vingers op meter, leest met i nquot;. 20 niet.
L. O. telt vingers op 2 meter. Gezigtsveld op beide oogen
tot digt bij de gezigtslijn beperkt.

Op beide oogen wordt iridectomie verrigt, de iris prolabeerde
bij de operatie op het L. O.; kunstmatige pupil niet breed, maar
toch tot aan den rand Er ontstonden na de operatie schier
onmerkbare sporen van iritis op het L. O., die eene kleine
Synechie nalieten.

Eenige weken na de operatie: pijn verdwenen, oogen rustig,
media worden helder, het gezigtsvermogen wordt langzamer-
hand beter- — Tonische behandeling.

-ocr page 54-

Patiente schrijft in dato 12 Maart 1861, dat zij nog steeds
pijn in den rug heeft, maar zich krachtiger gevoelt. Het zien
is veel heter: zij kan een halve bladzijde achter elkander
lezen (n°. 7 ongeveer), zonder de oogen te vermoeijen. Het
beste zien ligt iets buiten de gezigtslijn. üitv^endig zijn de
oogen nog van tijd tot tijd rood, met congestie naar het hoofd,
hoofdpijn, hartklopping en neiging tot braken.

Dit geval is uit het practisch oogpunt bijzonder merk-
waardig. Hoezeer eenige ontstekingsverschijnselen vroeger
bestaan hadden, hadden de oogen nagenoeg \'t aanzien, dat
zi] bij glaucoma simplex vertoonen.
\'t Gezigtsvermogen was
in elk opzigt zeer beperkt. Door de iridectomie hoopten wij
te behou.deu, wat nog bestond. Onze hoop werd meer dan
verwezenlijkt: er werd niet alleen behouden, maar met regel-
matigen gang verbeterde zich \'t gezigtsvermogen tot op den
huidigen dag (reeds bijna drie jaren na de operatie) van vingers
tellen op geringen afstand tot het lezen van nn. 9 ^ .dat is
ongeveer va^n eene gezigtsscherpte van 4 tot 1.

De volgende vijf gevallen stellen nog enkele bijzondere
omstandigheden in
\'t licht en worden daarom hier vermeld.

XVII. Vrouw V. d. W uitU. Den l. Sept. 1860 vertoont
patient zich in het N. G. v. O. Zij had vóór vier maanden een\'
aanval van apoplexie gehad, gevolgd door tijdelijke paralyse
van de regter ligchaamshelft en alienatio mentis. Zij merkte
kort daarop merkelijke gezigtsvermindering op het R. O., dat
tevens rood was. Sedert dien tijd verloor het regter oog al-
lengs \'t gezigtsvermogen ; patiente zag gekleurde kranseo om
de lichten en leed aan supra-orbitaalpijn. Eenige weken later
is het linker oog ook langzamerhand, zonder hevige irritatie-
verschijnselen, blind geworden.

Status praesens van 1 Sept. 1860. Oogbollen hard, de oogen

-ocr page 55-

hebben een vnil aanzien, papillae wijd en onbewegelijk, snbcon-
junctivaalvaten uitgezet, cornea niet geheel ongevoelig voor aan-
raking, groene weêrschijn uit de diepte, iris graauwachtig
verkleurd. Papillae duidelijk geëxcaveerd, op het regter meer
dan op het linker oog, met vaatverschuiving, bij geringe drukking
arteriepols. R. O. heeft geene lichtperceptie; L. O. lichtper-
ceptie aan de buitenzijde Iridectomie op het linker oog;
waterachtig vocht spoot te snel door de wond naar buiten; de
iris prolabeerde en werd afgeknipt. Ruime kunstmatige pupil
tot aan den rand.

2 Sept. De irritatie is uit het L. O. verdwenen.

Den ié. Sept. L. O. schijnt meer lichtperceptie te hebben.

Rondom de papilla bloedextravasaten in de retina; papilla
eer rood dan wit.

16 October. L. O vlokken in het glasvocht; cornea en
lens helder. Subconjunctivaal-vaten niet meer uitgezet. Oogbol
matig hard, twijfelachtige lichtperceptie.

R. O. Cornea zeer troebel; fundus niet te zien. Oogbol
zeer hard. De diepe vaten, vooral de niet perforerende, sterk
uitgezet, vormen een netwerk om de cornea

April 1861. Beginnende cataract op beide oogen.

Geene lichtperceptie.

De lijderes was onder behandeling geweest van kundige
en geachte geneeskundigen. Dat de ontwikkeling van glau-
coma niet werd opgemerkt, lag in de opgevatte meening, dat
zeker wel de voorafgegane apoplexie aan de blindheid zou
ten gronde liggen. Bij de weinig acute verschijnselen, is
deze dwaling eenigzins te verontschuldigen. Wij gelooven
intusschen niet, dat er eenig verband bestaat tusschen de
apoplexie en \'t glaucoma: in geen tweede geval zagen wij
glaucoma door apoplexie voorafgegaan, en na een tal van
gevallen van apoplexie, die ons bekend zijn, hebben wij
nimmer glaucoma zien volgen.

-ocr page 56-

XVIII.nbsp;De Heer M., oud 66 jaren, werd alhier op beide
oogen van cataract geopereerd. Er bestond synchisis en sterke
iridodenose. Nadat de lapsnede gemaakt, de capsula in-
gesneden was en men het oog drukte, om de lens te doen
uittreden, luxeerde deze naar achteren in het glasvocht en
het gelukte niet, haar uit te visschen. Op \'t andere oog
werd de lens, zonder te drukken onmiddellijk met een haakje
uitgehaald , en wel met volkomen succes. Het eerste oog
werd kort na de operatie hard en pijnlijk. De supra-orbi-
taalpijnen waren hevig en het oog nam uitwendig een glau-
comateus karakter aan.

De gevallen, waarbij door uitwendige oorzaken glaucoma
wordt opgewekt, zijn voor de pathogeuie gewigtig, omdat
zij bewijzen, dat prikkeling in \'t oog zelf aan het grond-
verschijnsel van \'t glaucoma, de verhoogde intra-oculaire
drukking, kan ten gronde liggen. Bij staphyloma corneae
hebben wij \'t meer dan eens opgemerkt. In het derde ge-
deelte onzer verhandeling komen wij hierop terug.

Overigens verdient te worden herinnerd, dat bij de hevige
ciliair-pijnen, die exstirpatio bulbi zouden hebben wenschelijk
gemaakt, de lijder na iedere indruppeling eener solutio ac.
morphü voor eenige uren vau alle pijn ontslagen was, waarom
hij zich dan ook niet aan de exstirpatie wilde onderwerpen.
Meermalen hadden wij van dit middel goede diensten.

XIX.nbsp;Mejufvr. A. B. vertoonde zich in December 1860.
Sedert Maart van hetzelfde jaar had patiente herhaaldelijk ont-
steking gehad op \'t regter oog, met hevige supraorbitaalpijnen
en vermindering van \'t gezigtsvermogen ; zij zag gekleurde
kringen om de lichten en meende soms als door een\' digten
rook te zien, wanneer zij het linker oog sloot.

Regter oogbol hard, oog vuil, iris verkleurd en naar voren
gedrongen. Pupil niet zeer wijd, synechiae posteriores, media
troebel, fundus naauwelijks te zien; excavatie twijfelachtig.
Dit oog telde vingers op anderhalven meter.

-ocr page 57-

Er werd iridectomie verrigt; het uitgesneden stuk iris was
te smal en reikte niet tot aan den rand. Twee maanden later
traden de aanvallen van ontsteking weêr op; patient weigerde,
zich ten tweede male te laten opereren en het regter oog
verloor het gezigtsvermogen. Het
linker oog was normaal
gebleven.

Von geaefb heeft uitdrukkehjk gezegd, dat, zal de iridec-
tomie bij glaucoma\'het doel bereiken, de iris tot aan den
rand moest worden uitgesneden. Hoe noodzakelijk dit is,
leert dit geval, \'t Is het éénige, hier voorgekomen, waarin,
bij niet al te lang uitgestelde iridectomie, door een\' nieuwen
ontstekingsaanval \'t gezigtsvermogen werd vernietigd.

XVHI. Vrouw H. uit S vertoont zich in December 1859.
Ruim één jaar geleden, had patiente eene ziekte gekregen op het
regter oog. Aanvankelijk had zij gezigtsvermindering bespeurd
en zag regenboogskleuren om de lichten; later kwamen er
van tijd tot tijd supraorbitaalpijnen bij, en was het regter
oog ontstoken. Op \'t linker oog had patiente niets bespeurd.

Bij onderzoek bleek, dat het regter oog blind was geworden,
ten gevolge van glaucoma. De oogbol was zeer hard, sclerotica
vuil, bloedvaten opgespoten, iris verkleurd, naar voren ge-
drongen, onbeweeglijk; de pupil strekte zich naar beneden
tot aan den rand uit (aangeboren coloboma iridis), zoodat
men met den oogspiegel voorbij den rand der lens den
fundus oculi zien kon ; het pupilvlak vertoonde een grijs-groene
tint; de media waren troebel. In de diepte van \'toog was
uithollinsr en vaatverschuiving waar te nemen.

\'t Linker oog was vrij hard, overigens normaal.

Ook dit geval hebben wij als een éénig hier medegedeeld,
t Leert ons, dat oorspronkelijke afwezigheid der iris over
een gedeelte der zonula Zinnii niet tegen glaucoma waar-
borgt, en is in zoo verre niet zonder beteekenis bij de ver-
klaring van de werkmg der iridectomie bij glaucoma. Dat,

4

-ocr page 58-

wanneer glaucoma ontwikkeld is, de gunstigste vorm van
iridectomie ook niet blijvend vrijwaart tegen verhoogde intra-
oculaire drukking, leert geval lA^.

XVII. Mevrouvsr K. uit E. vertoont zich den 26 Mei 1859,
hebbende typisch glaucoma op het L. O., dat zich in betrek-
kelijk korten tijd ontwikkeld had.

Er werd iridectomie verrigt: een ruim stuk iris tot aan
den rand uitgesneden. Na de operatie herstelde de voorste
oogkamer zich echter niet, de media bleven troebel, er bleef
gevoeligheid bestaan, en reeds den volgenden dag was eene
inwendige oogontsteking ontwikkeld, die geheel het karakter had
eener glaucomateuse ontsteking, met toenemende hardheid,
supraorbitaalpijnen, enz. — Nadat het proces was afgeloopen
bleef het oog pijnlijk. Exstirpatie van den oogbol wordt
voorgesteld, niet aangenonien; door indruppeling van acetas
morphii volgt verligting der pijn. Het oog verloor in korten
tijd alle lichtperceptie.

Het R. O. is hard, echter tot nog toe van alle andere ver-
schijnselen vrij gebleven.

De vroeger ontstane ontsteking na de iridectomie op het
linker oog, waarvoor in de operatie zelve geen wezenlijke
grond te vinden was, maakte eenigzins huiverig, om reeds
aan te dringen op operatie van het regter oog, hoezeer dit
het éénige geval is, waarin de iridectomie door hevige ont-
stekingsverschijnselen gevolgd was.

A^\'ij zien hier een\'aanval van hevige ophthalmia, blijkbaar
opgewekt door eene operatie, die geroepen is, om bij \'t
bestaan van glaucoma simplex een\' zoodanigcn aanval te
voorkomen. Wat de oorzaak zij van dit éénig geval van dien
aard, in de praktijk van Prof.
dondees voorgekomen, is in
\'t duister gebleven. A¥ij kunnen alleen zeggen, dat de
patiente zeer onrustig en angstig was, dat het uit te snijden
stuk niet op eens volkomen naar buiten gebragt en afgeknipt

-ocr page 59-

werd, dat het pincet twee malen werd ingebragt en de iris ook
tweemalen werd afgeknipt, voorts, dat nog eenig pigment afzon-
derlijk uit het wondje w^erd verwijderd. Dit alles evenwel komt
wel eens meer voor, maar had nooit nadeelig gevolg. Kan
daarin dan de oorzaak gelegen zijn ? — De lens was ongedeerd
gebleven; dat is de hoofdzaak. In een paar gevallen, waar
zij beleedigd werd, ontstonden allengs symptomen van inwen-
dige irritatie door opzwelling der lens. In het hier mede-
gedeelde geval was het beeld der ziekte een geheel ander:
na de operatie herstelde de oogkam.er zich niet; de iris bleef
tegen de cornea liggen, het oog bleef hard, ciliairpijnen
werden hevig en er ontwikkelde zich zeer snel een gewone
aanval van Ophthalmie bij glaucoma.

-ocr page 60-

III.

VERKREGENE UITKOMSTEN.

In dit derde gedeelte wenschen wij de uitkomsten kor-
telijk zamen te vatten, waartoe onze studiën en waarne-
mingen omtrent glaucoma ons hebben geleid. Achtereenvolgens
zullen daarbij ter sprake komen.

1. De verschillende vormen van glaucoma.

3. De oorzaken,

3. De natuur vau \'t glaucoma.

■A. De verschijnselen.

5. De iridectomie bij glaucoma.

I. de vtiuschillende vokmen van glaucoma. In \'t VOrig
hoofdstuk reeds hebben wij twee vormen van glaucoma
onderscheiden, onder de benaming van
glaucoma simplex en
glaucoma cum ophthalmia. Tan elk van deze werd eene
reeks van gevallen medegedeeld, Avaardoor het overbodig
kon schijnen,, ze nader te karakteriseren. De grond evenwel
dezer onderscheiding moet nader worden aangegeven, eu
het verband tot de bepalingen van
von graefe moet
worden in \'t licht gesteld.

a. Glaucoma simplex. Ieder oogarts heeft ongetwijfeld ge-
vallen gezien, waarbij, ouder toenemende hardheid van den
oogbol, de papilla n. optici wordt uitgehold, vaatverschuiving

-ocr page 61-

tot stand kouit, door ligte drukkiiig de slagaderpols zicli
vertoont, de voorste oogkamer ondieper wordt, het accom-
modatie-vermogen verloren gaat, liet gezigtsveld beperkt en_
de gezigtsscherpte verminderd wordt. Dat is het typisch
glaucoma, zonder complicatie. De verhoogde spanning der
vochten duurt voort en bereikt eeu\'graad, waarbij de gezigts-
zenuw bij hare intrede in den oogbol atrophiëert, de slagaderen
zeer dun worden en volstrekte bhndheid volgt, \'t Geheele
proces loopt ten einde, zonder dat eenig verschijnsel ontstaat,
dat niet noodzakelijk en als onmiddellijk uit de verhoogde
intra-oculaire drukking voortvloeit. Met die verhoogde drukking
is dus het geheele proces gegeven. De middelstoffen kunnen,
zelfs jaren nadat volstrekte blindheid is ingetreden, nog
volkomen doorschijuend blijven. Somtijds komt eenige ciliair-
neurose voor, doch nooit in hoogen graad. Ontstekings-
verschijnselen ontbreken geheel. Eegenboogskleuren om de
lichten worden zelden gezien. Alléén zijn de stammeji der
subconjunctivaal-vaten een weinig uitgezet. De sclerotica blijft
overigens wit; de cornea glad en glinsterend, hoewel ze minder
gevoelig wordt; de pupil wijd en onbewegelijk, maar de kiem-
en quot;t weefsel der iris ondergaan naauwelijks verandering.

Deze vorm der ziekte kan niet door \'t woord chronisch
glaucoma
worden gekenmerkt. Chronisch is het verloop ook
dikwijls bij ontstekingachtige complicatie. De beschreven
vorm, geheel uitgedrukt in geval I, is \'t glaucoma zonder
complicatie, eindigende zoo als \'t begonnen is, zonder
bijkomende verschijnselen van anderen aard, bij gevolg, \'t
glaucoma simplex.

Volkomen ontwikkeld komt glaucoma simplex betrekkelijk
zeldzaam voor. Op 82 oogen, waarbij volkomen blindheid
door glaucoma was gevolgd, waren 73 maal verschijnselen
van ontsteking aanwezig geweest. Daarentegen heeft men
telkens geiegenheid, den aanvang van glaucoma\'onder deu

-ocr page 62-

voMu-vau glaucoma simplex te zien. Meer dan 30 gevallen
hebben wij waargenomen, waarin op
\'t eene oog door glaucoma
c., öphJiWmia blindheid was ontstaan, en op
\'t andere oog
versehijnselen van glaucoma simplex voorhanden waren. In
dië gemllen heeft men gelegenheid, de eerste ontwikkeling
te,bestudéren,
\'t Blijkt, dat \'t eerste verschijnsel bestaat in
verhoogde intra-oculaire drukking, door den geoefenden vinger
•gemakkelijk te herkennen. Geen enkel subjectief verschijnsel
is nog:aanwezig; welligt alléén betrekkelijk snelle vermindering
dei:accommodatie-breedte. Hoe lang die toestand duren kan,
;«obder:idat zich storende verschijnselen opdoen, kunnen wij
nietibeslissen: wij hebben echter gevallen gezien, waarin zij drie
jaren heeft geduurd. Maar op den duur kan de verhoogde
intria-oculaire drukking niet ongestraft voortbestaan: nood-
zakelijk ontwikkelen zich enkele verschijnselen, die in verhoogde
dmkking hunnen grond hebben, en terwijl de subjectieve
symptomen nog zeer remitteren of zelfs intermitteren, is de
tiitholhng der papilla n. optici reeds te zien. Soms kan
dia :een\' hoogen graad bereiken, zonder dat nog eenigerlei
geaigts-stoornis kan worden aangetoond 1).

Komt de hier beschreven vorm overeen met het glaucoma
\'chtonicum van
von graefe? Klaarblijkelijk is dit niet het
gftval. Veeleer beantwoordt
von geaefe\'s glaucoma chroni-
cum aan de gevallen X tot XV, d. i. aan glaucoma, ge-
compliceerd met ophthalmia chronica.

1) Een geval van dien aard deelde Dr. Alfred Graefe {Archiv. /\'.
OpUh.
B. VII. Abth. 2 S. 113) mede. Hier was de nitholling buiten-
gemeen ver gevorderd, zonder dat nog eenigerlei gezigtsstoornis werd
\' gevonden. Dat de gezigtsschcrpte nog volkomen was, blijkt intusschen
niet. Immers is het lezen van No. 1 door een jeugdig individu,
met myopie = i/g, geenszins toereikend, om een onverminderd gezigts-
vermogen te bewijzen. Daartoe is een zoodanig individu nog in staat
bij eene gezigtsscherpte — Vs-

-ocr page 63-

Is dan ous glaucoma simplex gelijk te stel\'eu met fle
amaurose met excavatie vau von grabfe? Wij aarzelen niet,
dit te bevestigen. Vooreerst hebben de functionele stoornissen,
zooals
von graefe zelf erkent, de grootste overeenkomst met
zijn chronisch glaucoma; alléén vindt hij de ontwikkeling
meer gelijkmatig, doorgaans buitengemeen langzaam, eu zijn er
miuder intercurrente verduisteringen, terwijl, eindelijk, ook
de chromopsiën zeldzamer zijn. \'t Zijn dus juist dezelfde
verschillen, waardoor zich ons glaucoma simplex van het
glaucoma cum ophthalmia chronica onderscheidt. — Daar-
enboven zouden er in de praktijk van Professor
donders
geene gevallen voorkomen van von graefe\'s amaurose met
excavatie, wanneer niet die gevallen daaraan beantwoordden,
die wij als.glaucoma simplex hebben beschreven. De omstandig-
heden, eindelijk, dat ook bij
von graefe\'s Amaurose mit Sehner-
venexcavation de eigenaardige gezigtsveldsbeperking niet
outbreekt, en dat
von graefe de vormverandering der gezigts-
zenuw in zijne amaurose volkomen gelijk vond aau die bij
glaucoma, ontnemen ons allen twijfel omtrent de gelijkheid
van zijne Amaurose mit Sehnervenexcavation en ons glaucoma
simplex.

Daarbij dan evenwel schijnt het bijna vreemd, dat von
graefe
zoo zeer er op aandringt, deze gevallen streng
gescheiden te houden van de
glaucomateuse ziekten,.

quot;Wij vermoeden, dat twee omstandigheden hem daartoe
vooral bewogen hebben. Vooreerst, dat de iridectomie, bij^
de „Amaurose mit Sehnervenexcavationquot;, hoezeer in strijd
met onze ervaring, geen gunstig gevolg scheen te hebben; ten
anderen, dat v.
graefe de verhoogde spanning van deu oogbol,
die ook bij dezen vorm van uitholling der gezigtszenuw aanwe-
zig is, niet genoeg heeft gewaardeerd. Wel erkent
von graefe,
dat de slagaderpols bij het opleggen van den vinger iu deze
gevallen gemakkelijker te voorschijn treedt dan iu gezonde

-ocr page 64-

mmmÊmmm

oogeu; maar desniettegenstaande zegt hij uitdrukkelijk, dat,
bimen de excavatie, alle verschijnselen, die op verhoogde
intra-oculaire drukking vrijzen, geheel ontbreken. Zijn resul-
taat drukt hij dan ook uit in de volgende woorden: „Jeden-
falls aber muss für das Zustandekommen des Sehnervenleidens
ein doppelter Hergang existiren, einmal durch Druck auf die
riäche der Papilla (Glaucoma), und dann durch Zug von
dem Stamme des Nerven aus (Amaurose mit Excavation
des Sehnerven).quot;

Met deze uitspraak meent Prof. donders zich niet weite
kunnen vereenigen. De ervaring heeft hem geleerd, dat, waar
de kenmerkende vorm van excavatie, uitstrekkende tot den
rand der papilla optici,
bestaat, ook zonder uitzondering ver-
hoogde intra-oculaire drukking voorhanden is, die,«oo niet als
het wezen, toch als het grondverschijnsel van het glaucoma is te
beschouwen. Vele verschijnselen van verhoogde drukking;
mogen hierbij ontbreken, de geoefende vinger neemt meer-
dere spanning regtstreeks op de onbedriegelijkste wijze waar:
alléén bereikt zij een\' minderen graad en heeft zich daaren-
boven zeer langzaam ontwikkeld.

Blijven nu een tal van verschijnselen, door von graeee
uit verhoogde intra-oculaire drukking afgeleid, achterwege,
zoo bewijst dit alléén, dat de uitholling der gezigtszenuAv
gemakkelijker en bij minder verhoogde drukking tot stand komt
dan de overige verschijnselen. En a priori was dit reeds
te wachten. Zenuwzelfstandigheid toch wijkt in \'t algemeen
vrij gemakkelijk voor duurzame, wanneer ook weinig ver-
hoogde drukking. Er bestaat dus geen voldoende grond tot
verklaring der excavatie zonder ontsteking uit een eigenaardig
ziekteproces, zelfstandig in de zenuw aanwezig. De ver-
hoogde intra-oculaire drukking geeft er rekenschap van: zij
is niet alleen waar te nemen in den weerstand, dien de
drukkende vinger ondervindt, ook getuigen daarvan (om de

-ocr page 65-

excavatie zelve niet te noemen) de gemakkelijker ontstaande
slagaderpols, en in vele gevallen de eenigzins verminderde diepte
der voorste oogkamer, uitzetting der perforerende subcon-
junctivale vaten en vermindering der accommodatie-breedte.

Hoe langzamer de intra-oculaire drukking toeneemt, des
te verder kan zich de excavatie ontwikkelen, alvorens tot
gezigtsstoomis aanleiding te geven; bij gelijke uitholling is
de atrOphie alsdan geringer. Dit is geheel in overeen-
stemming met hetgeen, zooals vooral
Dietl 1) heeft uitgezet,
ook in de hersenen wordt waargenomen: bij langzaam stijgende
drukkiiig kunnen gewigtige deelen der hersenen belangrijk
van vorm veranderen, zonder dat eene evenredige stoornis der
verrigting gedurende het leven wordt opgemerkt 2). Hierin
ligt de oorzaak, waarom een bepaald verband tusschen den graad
van uitholling en de stoornis der verrigting vaak gemist
wordt. Gemakkelijk zal men \'t bevestigd vinden, dat, naar-
mate een zekere graad van excavatie sneller tot stand kwam,
de functionele stoornis ook grooter is, en omgekeerd. Tot
de zeer slepende gevallen behoort het door
alfrbd graeïe
waargenomene, dat boven geciteerd werd, en toch ook voegden
zich hierbij later de gewone glaucomateuse irritatie-verschijn-
selen, ten bewijze, dat het geval ten onregte in den beginne
voor iets anders dan glaucoma was aangezien. Overigens
heeft de ervaring ons geleerd, dat, hoe langzamer de intra-
oculaire drukking toeneemt, hoe meer. waarschijnlijkheid er is,
dat de ontstekingsverschijnselen zullen uitblijven.

Von graefe had zich natuurlijk de vraag voorgelegd, of

1)nbsp;Dietl De heete hersenwaterzueht, vertaald door Dr. Godefroy,
1849. bl. 13.

2)nbsp;Professor Donders vond bij een persoon, die aan variolae
gestorven was en tot aan het uitbreken dezer ziekte, als metselaar werk-
zaam, nooit over hersenverschijnselen geklaagd
had, een\' tumor
aan de basis cranii, waardoor de pons Varolii ter zijde gedrukt en het
crus cerebri aan eene zijde meer dan een derde was uitgerekt.

-ocr page 66-

zijne gevallen van „Asnaurose mit Excavationquot; ook door
ontstekingsversclujnselen gevolgd werden. Hij meende dit
voorshands niet bevestigend te mogen beantwoorden. In-
tusschen zien wij in
\'t zoo even geciteerde geval, door
Br. ALWiED GRAEFE medegedeeld, de irritatie-verschijnselen
met sterk verhoogde drukking niet uitblijven, en zoo vol-
doende \'t bewijs geleverd worden, dat, waar het niet vermoed
werd, oorspronkelijk ook een glaucomateus proces bestond.
Overigens zouden wij naauwelijks voorondersteld hebben, dat
hier eene Ophthalmia glaucomatosa zou gevolgd zijn. Immers de
ervaring heeft ons geleerd, dat, hoe langzamer de verhoogde
drukking zich ontwikkeld heeft, hoe minder het oog voor
ontstekings-aanvalleii bloot staat; en tot het besluit, dat hier
het proces zeer traag ontstaan was, regtigde ons de geringe
stoornis in
\'t gezigtsvermogen bij ver gevorderde excavatie.

Het verschil tusschen von graeee\'s opvatting en de onze
komt dus daarop neer, dat wij bij de kenmerkende vormen
van excavatie ook altijd meer of minder verhoogde intra-
oculaire drukking aannemen. Vonden wij ooit die excavatie
zonder drukkingsverhooging, wij zouden met
von graefe de
scheiding hebben noodig geacht.

Hiermede staat nu ook een verschil van opvatting in ver-
band, ten opzigte van de verschijnselen, die, volgens
von
GRAEFE, het prodromaal-stadium van glaucoma uitmaken.

ooreerst zien wij niet wel in, hoe men, op \'t standpunt
van
von graefe, eene scheiding maken zal tusschen dat
prodromaal-stadium, \'t welk dikwijls jaren lang duurt en waarbij
de papilla allengs een weinig wordt uitgehold, en de door
hem zoo genoemde Amaurose mit Sehnervenexcavation. De
symptomatologie is, zoover wij het inzien, nagenoeg de-
zelfde. In beide gevallen is \'t proces langzaam; en het schijnt,
dat, zoo men de beide toestanden zou willen onderscheiden,
men zou moeten zeggen, dat,
hij buitengewoon langzamen en

-ocr page 67-

regelmatigen voortgang van \'t proces, de toestand Amaurose
mit Sehnervenexcavation zal worden genoemd. Dit verschil
is echter zeer betrekkelijk.
Von graefe vindt soms op \'t
eene oog eene ophthalmia glaucomatosa, op \'t andere eene
ximaurose mit Sehnerven-excavation. Hij meent, dat hier
geene ophthalmia glaucomatosa volgen zal. Wij zouden niet
iu staat zijn, dit met zekerheid te voorzeggen, — m.et
andere woorden, wdj zouden in den zin van
von graeee
dikwijls niet weten, of wij met een prodromaal-stadium dan
wel met zijne Amaurose mit Sehnervenexcavation te doen
hadden.

En v;at nu \'t prodromaal-stadium vau von graefe betreft,
dit is voor ons \'t glaucoma zelf, eu wel \'t glaucoma simplex, —
als zoodanig dus werkelijk gelijk te stellen met de
„Amaurose mit Sehnervenexcavation.quot; De wezenlijke verschijn-
selen , die de ziekte kenmerken, zijn reeds daar. De toe-
stand is niet langer met eene andere ziekte te verwarren.
Er bestaat verhoogde spanning van den oogbol, en het proces
gaat geregeld, hoe langzaam soms ook, voort. Al de ver-
schijnselen, door
von geaefe aan het prodromaal-stadium
toegekend, hangen van die verhoogde drukking af. Wat
meer is, de verhoogde intra-oculaire drukking is, naar onze
ervaring, het allereerste verschijnsel: noch objectief, noch sub-
jectief is oorspronkelijk iets anders w^aar te nemen dan verhoogde
weerstand aan den tastenden vinger. Daarin ligt nu het verschil
in opvatting met die van
von geaefe, dat wij bij \'t glaucoma
simplex de verhoogde intra-oculaire drukking als terstond
aanwezig opvatten, terwijl
von graefe geneigd schijnt, ze
aan de vaak opvolgende ontsteking toe te schrijven. Ontstaat
die ontsteking, zoo klimt die drukking zeer snel. Maar
ook wanneer de ontsteking uitblijft, vinden wij het oog na
vele jaren hard als een steen en blind zonder hchtperceptie.
Iu \'t laatste geval is het glaucoma simplex gebleven,

-ocr page 68-

van

I. Glaucoma cum, opUlialmia, In de ontwikkeliiii;\'
ons begrip
van glaucoma simplex ligt dat van glaucoma cum
oplithalmia reeds opgesloten, \'t Blijkt daaruit, namelijk,
dat wij bij glaucoma de Ophthalmie beschouwen als eene
complicatie, \'t
Glaucoma bestaat oorspronkelijk zonder die
complicatie en kan als glaucoma simplex tot volslagen
blindheid voeren en \'t geheele leven onveranderd voortduren.
De ophthalmic is dus niet noodzakelijk bij \'t proces. Oorspron-
kelijk
behoort ze er niet bij: zij is slechts compbcatie.

In twee opzigten evenwel onderscheidt zich \'t verband van
\'t glaucoma tot de ophthalmic van de gewone betrekking
tusschen eene ziekte en hare complicatie.

Vooreerst, namelijk, is bij glaucoma de compbcatie de regel,
terwijl ze bij andere ziekten de uitzondering pleegt te zijn.

Ten anderen, wordt de compbcatie oorzaak eener veel
snellere ontwikkeling van \'t oorspronkelijk ziekte-proces: de
te voren weinig verhoogde intra-oculaire drukking stijgt, bij
den aanval van Ophthalmie, in korten tijd tot eene aanzienlijke
hoogte, waardoor, tegelijk met verduistering der middelstoffen,
de reeks van verschijnselen, van die verhoogde drukking
afhankelijk, zeer snel op den voorgrond treedt.

Deze beide omstandigheden wijzigen evenwel den aard
der betrekking tusschen de Ophthalmie en
\'t glaucoma niet.

De menigvuldigheid der complicatie stelt slechts een re-
latief verschil daar; het stijgen der glaucomateuse verschijn-
selen door den aanval van Ophthalmie bewijst niet, dat die
ophthalmic regtstreeks die verhoogde drukking voortbrengt.
Van de eene zijde toch ontstaat sterk verhoogde drukking,
zonder ontsteking, en van de andere zijde is
eene inwendige
ontsteking op zich zelve ni den regel niet in staat, de
intra-oculaire drukking te doen stijgen. Waar zich dus deze
voegt bij glaucoma simplex, schijnt zij veeleer de voor-
waarde te zijn, waaronder de eigenlijke grond van
\'t glaucoma

-ocr page 69-

tot snelle stijging dier drukking aanleiding geeft, dan de
grond zelf der verhoogde drukking.

De eigenaardige verhouding van \'t glaucoma tot de Ophthal-
mie belet ons dus niet, de ophthalmic als de complicatie van
\'t glaucoma te beschouwen, w^aartoe overigens de geheele
Pathogenese ons schijnt te regtigen.

\'t Yerloop, de aanvallen en \'t verschil van hevigheid der
ontsteking bij glaucoma, hare middellijke en onmiddellijke
gevolgen, kunnen wij nagenoeg met stilzwijgen voorbijgaan.
Zij zijn door
von gkabfe vooral meesterlijk beschreven, en
we hebben er niets wezenlijks bij te voegen. Men weet,
dat zij verschilt van naauwelijks merkbare irritatie-verschijn-
selen, die op een en denzelfden dag herhaaldelijk kunnen
toe- en afnemen, tot de hevigste
Ophthalmie, waardoor
binnen 24 uren \'t gezigtsvermogen vernietigd en de middel-
stolfen ondoorschijnend gemaakt worden.

Den zetel der ontsteking bij glaucoma aan te wijzen, is
niet wel mogelijk. Alléén kan men beweren, dat de chorioidea
er in de eerste plaats in deelt; maar moeijelijk zou men
kunnen zeggen, welke deelen
verschoond blijven. Het net-
vlies, de cornea, de
sclerotica zelf zijn klaarblijkelijk in
\'t proces betrokken. Wij hebben daarom die ontsteking door
\'t veel omvattende woord
„Ophthalmiequot; aangeduid.

De onmiddellijke oorzaak der aanvallen ligt in \'t duister.
Elet is zelfs de vraag, of de intra-oculaire drukking daarbij
wel in \'t spel is. Deze toch is, blijkens de gevallen van
glaucoma simplex, op
zich zelve niet in staat, eene ophthalmia
te doen ontstaan; zij brengt die althans niet noodzakelijk
voort. Men zou dus die ontsteking kunnen toeschrijven aan
eene meer verwijderde oorzaak, die altijd verhoogde drukking
en, onder zekere omstandigheden, ook ontsteking voort-
brengt. Beter is \'t evenwel te erkennen, dat wij hieromtrent
nog in \'t onzekere verkeeren.

-ocr page 70-

Eene voor de pathogenie van \'t glaucoma zeer belangrijke
vraag hebben wij tot dusverre niet geopperd. Zij is deze:
kan eene glaucomateuse ophthalmic primair ontstaan in een
te voren geheel gezond oog?

Men beseft het gewigt dezer vraag. Met de bevestigende
beantwoording zouden wij de beteekenis der ontsteking voor
\'t glaucomateuse proces meer op den voorgrond zien treden.
Onze stelbng, dat zij slechts eene complicatie is van
\'t elau-
coma simplex, zou daarmede, alvast voor deze gevallen, in
gevaar worden gebragt. Ons oordeel evenwel is, dat de
vraag een ontkennend antwoord vinden moet. Ondervraagt
men de lijders, niet zelden zal men ten antwoord bekomen,
dat zij plotseling zijn aangetast, veelal nadat zij zich ongesteld
hadden gevoeld; zij verklaren, dat tot aan den aanval hun ge-
zigtsvermogen volkomen scherp was gebleven. Onderzoekt men
ze bij \'t wijken der ontsteking, men zal vaak naauwelijks
begonnen uitholling der papilla n. optici aantreffen. Maar
noch in \'t eerste, noch iu \'t laatste ligt een bewijs, dat het
glaucoma simplex niet reeds vóór den aanval zou begonnen
zijn. Immers \'t is ons gebleken, dat het aanvangt met ver-
hoogde spanning der vochten van \'t oog, zonder eenig
ander verschijnsel, \'t zij subjectief, \'t zij objectief. En
de aanvang kan dus daar geweest zijn, terwijl de lijder
zijn oog geheel normaal waande.

Deze vooronderstelling is geenszins willekeurig. Zij grondt
zich op hetgeen wij zien gebeuren op het tw^eede oog, nadat
glaucoma van \'t eerste de hulp van den oogarts had doen
inroepen. Het tweede oog vinden wij in die gevallen óf
gezond, óf reeds aangedaan; in \'t laatste geval is soms
alleen de spanning verhoogd; soms zijn ook, bij naauw-
keurig onderzoek, reeds meerdere objectieve of subjectieve
verschijnselen aanwezig.
Nu is het ons nimmer voorgekomen,
dat een geheel normaal oog, \'t welk ouder observatie stond,

-ocr page 71-

plotseling door eene glaucomateuse ontsteking werd aan-
getast; verscheidene malen daarentegen, dat na geringe
verschijnselen van glaucoma simplex, zeifs eenvoudig ver-
hoogde spanning, zonder meer, de aanval uitbrak. Geval VI
levert daarvan een voorbeeld.

Wordt hiermede niet hoogst waarschijnlijk, dat, als voor-
loopend symptoom, de vermeerderde intra-oculaire drukking
nimmer ontbreekt ? Dat zij zoowel op
\'t eerst als op \'t laatst
aangedane oog aau de ontsteking voorafging?

Onze conclusies zijn dus zeer eenvoudig:

1. Het glaucoma simplex kan zich, zonder bijkomende
ophthalmie, tot volkomen blindheid ontwikkelen, waarbij de
oogbol steenhard en de papilla n. optici met sterke uitholling
geatrophiëerd wordt, maar de middelstoffen helder blijven.

Bij glaucoma simplex voegen zich zeer dikwijls, vooral
echter in de vroegere tijdperken, verschijnselen van ont-
steking, kennelijk door bloedsaandrang, pijnen en opvol-
gende troebelheid der middelstoffen. Deze verschijnselen
treden op óf als hevige aanval, die met remitterend verloop,
óf onder den vorm eener slepende ontsteking, die met her-
haalde kleine exacerbatiën tot blindheid leidt. Bij die ont-
steking vermeerdert de spanning van den oogbol aanzienlijk,
en de van verhoogde spanning afhankelijke verschijnselen
schrijden nu met snelheid voort.

3. Het is niet bewezen, dat eene glaucomateuse ont-
steking primair voorkomt, die niet door verhoogde intra-
oculaire drukking zou zijn voorafgegaan.

Om misverstand te voorkomen, moeten wdj reeds hier
opmerken, dat langdurige ontstekingen, door verschillende
oorzaken onderhouden, ten slotte een glaucomateus karakter
kunnen aannemen. Dit evenwel is niet het typisch glau-
coma. \'t Is veeleer gelijk te stellen met het secundaire

-ocr page 72-

glaucoma, waarop wij reeds vroeger gewezen en waarvan
wij een voorbeeld (Geval XYI) hebben medegedeeld.

II. de oorzaken van \'t glaucoma. \'t Ligt buiten ons doel,
hier uitvoerig over de oorzaken van glaucoma te handelen.
Daartoe zouden wij met bijzondere zorg de anamnese van
alle lijders hebben moeten nagaan, in de hoop van daarin
eenige bijzonderheden te vinden, die met de wording van
\'t glaucoma konden in verband staan. Genoeg zij het, te dien
opzigte hier op te merken, dat ongeveer de helft der lijders
zwakke en ziekelijke personen w-aren, en dat men slechts
bij uitzondering gezonde, krachtige gestellen vindt bij
de lijders aan glaucoma. Yoor \'t overige bepalen wij ons
tot eenige weinige statistieke feiten, die met de aetiologie
der ziekte in verband staan.

Het aantal lijders, waarover onze aanteekeningen loopen,
is gestegen tot 95, met 174 aangetaste oogen.

Onder de lijders zijn 56 vrouwen en slechts 39 mannen.

Deze verhouding schijnt ons het regt te geven, aan te
nemen, dat glaucoma meer bij vrouwen voorkomt dan bij
mannen. Er bestaat althans geen grond, w-aarom vrouwen
zich meer zouden hebben aangemeld dan mannen.

De leeftijd

was:

mannen.

vrouwen.

gezamenlijk,

Yan

20

tot 30

jaren.

1

1

2

IS

30

„ 40

4

5

9

»

40

,, 50

»

7

9

16

50

„ 60

!J

17

38

45

})

60

„ 70

10

la

22

70

„ 80

» .

1

1

39

56

95

Klaarblijkelijk bestaat dus de grootste voorbcschiktheid
tusschen het 50ste en 60ste jaar. Evenwel, wanneer we in
aanmerking nemen, dat er veel minder menschen leven,

-ocr page 73-

tussclien 60 en 70, dan tusschen 50 en 60 jaren oud, dan
is welligt de voorbeschiktheid bij personen tusschen 60 en
70 jaren oud, niet minder dan bij hen, die 10 jaren jonger
zijn, en men kan dus zeggen: vóór het 30ste jaar komt
glaucoma bijna nimmer voor, en de voorbeschiktheid neemt
van nu af aan met \'t stijgen der jaren toe.

In\' de derde plaats hebben wij opgemerkt, dat bijziende
oogen betrekkelijk zeldzaam door glaucoma worden aange-
tast. Slechts in 9 gevallen kwam mjopie voor, en altijd in
zeer geringen graad j in één geval evenwel bereikte zij V7,
Of hypermetropen meer zijn voorbeschikt dan emmetropen,
is twijfelachtig gebleven. Bij \'t verschijnsel van snel toene-
mende presbyopie, aan glaucoma eigen, komen wij hierop terug.

Over de gelegenheid gevende oorzaken hebben wij niets
mede te deelen: wat tot glaucoma simplex aanleiding geeft,
is voor ons geheel verborgen. De bijkomende ontsteking
schijnt onder den invloed van verschillende ziekelijke toe-
standen, vooral van koortslijden en slapeloosheid, te worden
voortgebragt.

III. DE NAÏUUE, VAN \'t GLAUCOMA, \'t Glaucoma hebben wij
leeren kennen als een\' typischen ziektevorm, waaraan ver-
hoogde spanning der inwendige vochten ten gronde ligt,
en waarmede, in de meeste gevallen,, zich ontsteking verbindt.
\'t Geheele proces verklaart zich uit deze beide momenten.

Twee vragen doen zich onmiddellijk voor, die het Avezen
en de pathogenic van \'t glaucoma beheerschen: vooreerst,
hoe ontstaat oorspronkelijk de verhoogde spanning? ten
tweede, in welk verband staat de opvolgende ontsteking met
die verhoogde spanning?

De laatste vraag bragten wij boven reeds ter sprake. Zij
scheen ons niet voor positieve beantwoording vatbaar te zijn.
Het glaucoma simplex leert ons, dat de verhoogde spanning

-ocr page 74-

kan bestaan, zonder dat ontsteking zicli daarbij voegt, en
ook a priori is geen onmiddellijk oorzakelijk verband in te
zien. Waar alzoo ontsteking volgt, is geen genoegzame
grond daar, om ze aan de bestaande verhoogde spanning toe
te schrijven. Kenden wij de oorzaak dezer laatste, welligt zou
het blijken, dat deze, onder zekere omstandigheden, ontste-
king doet geboren worden en dus, zoo als men \'t pleegt te
noemen, daartoe voorbeschikt. De neiging van glaucoma,
om zich met ontsteking te verbinden, zou hiermede ver-
klaard zijn.

Wij kennen echter, en dit geldt de eerste vraag, den
grond van de verhoogde spanning der vochten niet. Tot
dus verre ook heeft men er naauwelijks naar gezocht, en
w^el te minder, naarmate men de verhoogde drukking zelve
meer als \'t gevolg van ontsteking, dan wel als \'t primaire
symptoom opvatte. Was ze gevolg van ontsteking, dan kon
men zich alligt te vreden stellen met de hooge sparming,
waaronder bij hevige ontsteking in onderscheidene ligchaams-
deelen vochten onder hooge drukking worden afgescheiden.
Werd daarbij nu al geen rekenschap gegeven, waarom
chorioiditis dikwijls ook zonder merkelijke drukkingsverhoo-
ging optreedt, men kon zich voorstellen, dat hier twee
vormen bestonden, ongeveer beantwoordende aan twee vormen
van iritis, die men meende te mogen onderscheiden.

Maar komt men met ons tot het resultaat, dat de ver-
hoogde spanning een symptoom is, aan de ontsteking voor-
afgaande, dan krijgt het vraagstuk een ander aanzien, en
schijnt het werkelijk, dat met de oorzaak dier verhoogde
spanning tevens het wezen van \'t glaucoma zou gevonden
zijn. Al kan het vraagstuk niet beantwoord worden, ver-
dient het toch wel van naderbij worden beschouwd.

De spanning der vochten van \'t oog is in den normalen toe-
stand veel geringer dan die van \'t bloed. Bij de elastieke spanning

-ocr page 75-

der vliezen lean men eene vrij krachtige drukking op den
oogbol voegen, zonder dat de slagaderen ophouden, zich te
vullen. Eerst wanneer de drukking zoo sterk wordt, dat, met
het intreden van zigtbaren slagaderpols, tijdens de diastole
van \'t hart de slagaderen der papilla n. optici bloedledig
blijven, is de spanning der vochten van \'t oog genoegzaam
aan die van \'t bloed gelijk.

Bij glaucoma simplex is dit zeer zelden \'t geval; maar
blijkens de geringe drukking, die er noodig is, om den
slagaderpols op te wekken, doet de spanning toch slechts
weinig voor die van \'t slagaderlijk bloed onder.

De spanning der vochten regelt zich zelf. Verhoogt men
ze door drukking op de buitenvlakte, dan volgt spoedig
absorptie, zoo als de uitzetting van alle vaten, die \'t nalaten
der drukking op den voet volgt, voldoende leert. De oogbol
zelf moet op dit oogenblik, wegens de uitzetting der vaten,
wier wanden nu een grooter deel der bloedsdrukking dragen,
iets minder gespannen zijn. Maar weldra verkrijgen de vaten
weder hun oorspronkelijk volumen, en door secretie van vocht is
\'t oorspronkelijk evenwigt van spanning terstond hersteld.
Dezelfde verschijnselen zijn \'t gevolg van ontlasting van
\'t
waterachtig vocht 1).

In \'t algemeen stellen wij ons voor, dat het evenwigt van
spanning wordt bepaald door de zamenstelling der beide
vochten. Sedert lang kent men den invloed der drukking
op de verschijnselen van osmose. Door eene vernuftige proef
heeft
LiEBiG 2) in\'t licht gesteld, dat een dunner vocht, onder
lagere drukking, in osmotisch evenM\'igt kan zijn met een

1)nbsp;Verg. Donders, in JrcMv f. Ophthalmologie. B. I, Abth. 2, S. 93,
Kuyper. 1. c. p, 27.

2)nbsp;Untersuchungen über einige Ursache/n der Säftebewegung im.
thierischen Organismus.
1848.

-ocr page 76-

cligter vocht onder hoogere drukking. Zoo kunnen wij ons
een osmotisch evenwigt denken tusschen glasvocht ouder
mindere en hloed onder hoogere drukking. Zoo zou men
zich verder kunnen voorstellen, dat in zijne zamenstelling
gewdjzigd glasvocht, met vermeerdering van osmotisch aequi-
valent, eerst bij hoogere spanning een osmotisch evenwigt
met bloed zou vinden. Doch, indien alléén osmose iu
\'t spel
ware, zou de zamenstelling der gescheidene vochten, en hier-
mede de tot evenwigt vereischte spanning, voor beide gelijk
worden. Men vraagt dus naar den grond van \'t blijvend
verschil in zamenstelling, en zoekt daarin tevens den grond
van \'t verschil in spanning. Klaarblijkelijk worden wij dus
op de werking van \'t zenuwstelsel gewezen. Zijn invloed
kan iu \'t ligchaam nergens ontbreken, waar het bloed een
vocht levert, ongelijk aan zijn eigen plasma, en de wanden
der bloedvaten met dit vocht in aanraking zijn. Voor ver-
schillende secreties is die invloed reeds aangetoond.
Ludwic/s
proef op de glandula submaxillaris ontsloot voor dit belangrijk
gedeelte der physiologic een nieuw tijdperk. Van de af-
scheiding der vochten vau \'t oog is intusschen de zenuwwerking
nog niet aangetoond. Eenige voorloopige proeven, in \'t phy-
siologisch laboratorium, deels door Prof.
donders zelf, deels
onder zijne leiding verrigt, hebben het antwoord op de ge-
stelde vraag nog niet gegeven. Welligt, dat de vezelen, die
hier van invloed zijn, in de baau van den n. trigeminus
verloopen, en daarop werd nog niet geëxperimenteerd. Gelukt
het, door prikkeling vau bepaalde zenuwen, de spanning
der vochten in het oog te vermeerderen, dan ligt het
voor de hand, den grond van \'t glaucoma in een\' ge-
prikkelden toestand dier zenuwen te zoeken. Zoo zou deze
dan werkelijk buiten het oog gelegen zijn, zoo als
von graefe
reeds van den aanvang af heeft voorondersteld, — al blijve
dan slagaderontaarding, voor welker tusschenkomst een paar

-ocr page 77-

gevallen sclienen te pleiten, geheel buiten spel. lutusschen
kan de prikkeling ook in het oog oorspronkelijk werken.
De doorv.
giiaefe opgesomde ziektetoestanden (verg. bk 22),
die soms eenquot; glaucomateusen toestand opwekken, het ge-
val XVIII, door ons medegedeeld, leveren daarvan \'t bewijs.
Hier kan óf door reflexie, óf door onmiddellijke prikkeling
van bepaalde zenuwdraden het glaucoma worden opgewekt.
Wil men licht erlangen, dan moet men trachten, bij dieren
kunstmatig glaucoma voort te brengen, en dit juist is
het, wat ons tot dus verre niet gelukt is.

Er is beweerd, dat door mydriatica de spanning der
vochten in het oog kan worden verminderd. Ook experi-
menteel heeft men getracht dit te bewijzen. Deze voorstelling
hing zamen met de meening, dat onder den invloed der inwendige
spiervezelen van het oog die spanning zou worden verhoogd.
Ware dit zoo, dan kon men er aan deuken, dat kramp
dier vezelen voor de pathogenic van \'t glaucoma eenige be-
teekenis had. Maar, zoo als door Professor
donders reeds
elders werd aangetoond, berust de geheele voorstelling op
eene verwarring van voorbijgaanden en van blijvendeu in-
vloed. Zeer mogelijk is het, dat door zamentrekking der
accommodatie-spieren de spanning der vochten van het oog
verhoogd, door paralyse verminderd wordt; maar noodzakelijk
brengt die verhooging in weinige oogenblikken opslorping, die
vermindering afscheiding te weeg, tot dat het gewone evenwigt
van spanning tusschen \'t bloed en de vochten weêr hersteld
is. Heeft atropine werkelijk invloed op de blijvende
spanning der vochten van \'t oog, dan kan die uiet door
tusschenkomst eener paralyse der accommodatie-spiereu tot
stand komen, maar moet het gevolg zijn van eene inwerkiug
op de vaatzenuwen, of meer bepaaldelijk op secretie-
zenuwen.

De slotsom van dit onderzoek is de hypothese: dat de

-ocr page 78-

5IWB5

grond van \'t glaucoma te zoeken is in een\' geprikkelden
toestand der secretie-zenuwen van het oog.

IV. versohijnsblen. De verschijuseleu van \'t glaucoma zijn,
in hun onderling verband, door
von geaepe zoo juist opgevat
en verklaard, dat wdj weinig hebben toe te voegen. Slechts
enkele verschijnselen wenschen wij ter sprake te brengen.

Vooreerst de vorm der cornea, onder de verhoogde druk-
king.
Helmholi\'z 1) had a priori besloten, dat bij ver-
hoogde intra-oculaire drukking, de oogbol meer tot een\'
kogel zou naderen en dus de radius van \'t hoornvlies
grooter worden zou. V.
geaepe meende deze voorouderstelling
feitelijk bevestigd te vinden en bragt de snel toenemende
presbyopie zelfs in verband met de afnemende bolheid der
cornea. Intusschen, toen
schelske, op uitnoodiging van
helmholtz, die voorouderstclling aan een naauwkeurig proef-
ondervindelijk onderzoek onderwierp, bleek, dat de radius der
cornea bij klimmende drukking niet bestendig afneemt, en
dat dus de vooronderstelling van
hblmholtz niet als regel
kan worden aangenomen. Ongetwijfeld speelt hierbij het
diaphragma (lens, met zonula Zinnii en iris), dat de onmiddel-
lijke inwerking der spanning van \'t glasvocht op de cornea
belet, eene wijzigende rol. Een paar malen hebben wij
dan ook den radius der cornea met behulp van den ophthal-
mometer bepaald op een glaucomateus en niet glaucomateus
oog van dezelfden persoon, ook wel dien van \'t zelfde glau-
comateuse oog vdcirenna iridectomie vergeleken, zonder een\'
bepaalden invloed der intra-oculaire drukking op de welving
der cornea te kunnen aantoonen. Aan eene
zeer naau.wkeurige
bepaling stond evenwel de omstandigheid in den weg, dat
de glaucomateuse oogen doorgaans niet goed fixeren, en dat

J) ArchivJ, Ophthalm. B. I. Abth. 2.

-ocr page 79-

men dus niet zeker is, juist in de gezigtslijn den radius te
bepalen.

In de tweede plaats een woord over de preshyopie. Dat
bij de ontwikkeling van \'t glaucoma simplex de presbyopic
snel toeneemt en spoedig tot lezen sterkere brillen noodig
worden, hebben wij meer dan eens bevestigd gevonden. In
zooverre hieraan alléén verminderde accommodatie-breedte
ten gronde ligt, vindt dit feit zijne verklaring in de bij
drukking toenemende paralyse van den m. cibaris. Maar
bovendien hebben wij in de meeste gevallen van glaucoma
een\' zekeren graad van hypermetropie geconstateerd, waarvan
niet zoo gemakkelijk is rekenschap te geven. Vooreerst
doet zich de vraag op, of niet hypermctropische oogen meer
zijn voorbeschikt tot glaucoma, en of niet eenvoudig daarom
zoo dikwijls hypermetropie bij deze ziekte wordt gevonden.
Uit onze waarnemingen hebben wij regt, af te leiden, dat
myopische oogen zeldzamer door glaucoma worden aangedaan
dan niet myopische, en \'t zou dus niet vreemd zijn, dat
hypermetropische de grootste voorbeschiktheid hadden, \'t\'Bewijs
hiervan te leveren, vermogen wij evenwel niet. Integendeel,
wanneer wij in aainnerking nemen, dat onder de lijders aan
glaucoma slechts weinigen aangeven, reeds op jeugdigen
leeftijd aan hebetudo geleden te hebben, zouden wij eerder
geneigd zijn, die bijzondere voorbeschiktheid te betwijfelen.
Bestaat die niet, dan komt men tot het besluit: bij glaucoma
ontwikkelt zich hypermetropie, want zij komt bij ongeveer
75% der lijders voor, dat is, veel menigvuldiger en daarbij
in hoogeren graad dan hypermetropie, ook op meer gevor-
derden leeftijd, in normale oogen pleegt voor te komen-
Nu men zich niet meer op een platter woorden der cornea:
mag beroepen, ligt de oorzaak verborgen. Het voorwaarts
dringen toch der lens moet, op zich zelf, juist het tegen-
gestelde voortbrengen. Twee hypothesen blijvën over: de

-ocr page 80-

m

lens wordt vlakker, hetgeen met den door helmholtz aan-
genomen invloed van vermeerderde spanning der zonula
Zinnii in overeenstemming zou zijn, óf wel de liehtbrekings-
coëfficienten moeten veranderen, hetzij die der lens geringer,
hetzij die van \'t glasvocht grooter wordt. Aannemelijker nu
schijnt het, verandering van vorm dan van lichthrekings-
coëfficient aan te nemen. Nader onderzoek moge beslissen.

\'t Verhand tusschen den slagaderpols en de stoornis vavt.
\'t gezigtsvermogen
zij ook nog met een woord aangeroerd.
Dat verband is onmiskenbaar. Professor
donders cousta-
teerde bij Dr.
moll,en omgekeerd, dat, wanneer de drukking
den graad bereikte, waarbij de slagaderpols intrad, tevens
verduistering van
\'t gezigtsveld ontstond. Later is dit bij tal
van anderen op gelijke wijze waargenomen. De verduiste-
ringen nu zijn ook bij lijders aan glaucoma dikwijls voorbij-
gaande, en zeer waarschijnlijk is het reeds daarom, dat zij
aan het tijdelijk bestaan van slagaderpols beantwoorden.
Niet zelden toch wordt ook dit verschijnsel het eene uur
ophthalmoscopisch waargenomen, terwijl het \'t andere uur
ontbreekt, \'t Schijnt overigens, dat bij glaucoma slagaderpols
kan voorkomen, zonder zoo verregaande verduistering van
\'t gezigtsveld, als de door drukking van \'t normale oog op-
gewekte slagaderpols pleegt te vergezellen. —- Zoolang bij
kunstmatig verhoogde drukking nog geen slagaderpols ont-
staat, blijft het gezigtsvermogen volkomen en schijnt de
indruk van \'t licht onverminderd te blijven; eerst bij kenne-
lijke stoornis der circulatie komt die eigenaardige gelijkmatige
donkerheid voor, waarin lichtere voorwerpen nog spookachtig
doorschemeren. Men mag hieruit wel besluiten, dat niet
de drukking, als zoodanig, van de zenuw en van het netvlies,
maar dat veeleer de belemmering der circulatie de gezigts-
stoornis voortbrengt.

Ook het zien van eetfo gekleurden ring om de licMen is

-ocr page 81-

aan verhoogde drukking toegeschreven. Die gekk^urde ring
vertoont intusschen de kleuren,
waarin het licht door breking
en door interferentie kan worden geschift: bij \'t beschouwen
eener gewone lamp is de binnenzijde van den ring groen-
blaauw, de buitenzijde rood gekleurd. Dit schijnt ons reeds
te nopen, daarvoor een\' physischen grond te zoeken in de
middelstoflen, in plaats van een\' physiologischen in \'t netvlies
zelf, en daarvoor pleiten ook alle verdere bijzonderheden,
die eene nadere studie van dezen lichtkrans oplevert 1).
Yooreerst is hij uiet aan alle gevallen van glaucoma, en
evenmin uitsluitend aan glaucoma eigen. Bij \'t glaucoma
simplex, waarbij de middelstoffen van \'t oog soms geene ver-
andering hebben ondergaan hoegenaamd, en de pupil zich
weinig verwijdt, vóór \'tgezigtsvermogen veel verloren heeft,
wordt de lichtkrans doorgaans gemist. Daarentegen is hij
aanwezig bij \'t begin van sommige vormen van cataract, be-
paaldelijk bij die der glasblazers 2), en ontbreekt hij niet in
vele normale oogen, inzonderheid, wanneer de pupil kunstmatig
eenigzins verwijd wordt. Professor
donders ziet het ver-
schijnsel telkens, Vvaiineer hij verlangt, ook zonder kunstmatige

1)nbsp;Reeds in 1850 gaf Prof. Donders dit criterium op ter bepaling,
of de oorzaak van kleurverscbijnselen, door ooglyders waargenomen,
in het netvlies dan wel in de middelstoffen te zoeken is (zie
Ned.
Lancet.
26 ser. D. VI. bl. 611.

2)nbsp;Prof. Donders onderscheidt deze als een\' eigenaardigen vorm;
5 gevallen zijn er hem van voorgekomen. Telkens had de cataract
zich in weinige jaren ontwikkeld tusschen het 40ste en öOste jaar,
beginnende met eene donker zeegroene kleur van \'tpupilvlak, geheel
met die van glaucoma overeenkomstig, en, opmorkelijk genoeg, ook
met lichtkransen gepaard. Eene kern vertoonde zich niet; de consis-
tentie der lens scheen onveranderd. Bij ophthalmoscopisch onderzoek
bleek de verduistering geringer te zyn, dan men op \'t uitwendig aan-
zien zou hebben vermoed. Met uitzondering van één oog werd telkens
met goed gevolg extractie verrigt.

-ocr page 82-

verwijding. Hij behoeft daartoe slechts voor zijn verste punt
te accommoderen, waarbij de pupil eene groote middellijn
krijgt. Om vernaauwing der pupil tegen te gaan, moet het licht
niet te sterk zijn en slechts met één oog worden aangezien.
Wordt het tweede oog geopend, dan verdwijnt de ring
ongeveer \'/4 sekunde later plotseling, zonder eerst te ver-
schuiven, en wel juist op \'t oogenblik, dat de middellijn der
pupil tot eene zekere grens is vernaauwd. Bij eenige kunst-
matige dilatatie der pupil blijft de ring voor beide oogen,
ook voor een helder licht, even duidelijk. Ziet men nu door
eene opening van 4 mm., dan verdwdjnt hij. De accom-
modatie, als zoodanig, is zonder invloed op den ring, even
als positieve en negatieve glazen, mits de verstrooijingscirkels
niet al te groot worden. De achtergrond moet zwart zijn; hierop
komt de krans scherper uit, en de pupil is daarbij ook wijder. Hij
deelt ons verder mede, dat de ring geene merkbare parallaxe
vertoont, bij beweging van \'toog: hetzij meir de vlam zelve
hetzij den ring op eenig punt van zijn\' omtrek, hetzij ook
een punt, eenige graden buiten den ring gelegen, fixeert,
de ring blijft onveranderlijk aan dezelfde plaats gebonden.
Eigt men \'t oog te ver af, dan verdwijnt hij. Aan de bui-
tenzijde is hij rood, aan de binnenzijde groen-blaauw; de
overgang geschiedt door dc gewone prismatische kleuren, met
dien verstande, dat de afstand tusschen rood en geel grooter,
die tusschen geel en blaauwgroen kleiner schijnt dan in een
dioptrisch spectrum. De radius van den gekleurden ring
wordt des te grooter, op hoe grooteren afstand van de vlam
men zich bevindt. Zijne lengte tot het buitenste rood beant-
woordt aan een\' gezigtshoek van ongeveer So\'/a, tot aan \'t
binnenste blaauw aan een gezigtshoek van S^Va- De kring is
niet gelijkmatig; er zijn talrijke hellere stralen in, tegenover
welke zooweel het rood verder naar buiten als het blaauw verder
naar binnen zich uitstrekt.
Aan de buitenzijde van het rood

-ocr page 83-

is de achtergrond zwart en zijn geene meerdere kransen te
zien; aan de binnenzijde van het blaauw is hij vrij donker,
maar neemt naar binnen in helheid\' toe, zonder duidelijk
kleuren te vertoonen, en is onmiddellijk om de vlam (door
gewone irradiatie) tamelijk hel.

Eigenaardig zijn verder de verschijnselen, die zich bij het
voorschuiven van een ondoorschijnend plaatje voor een ge-
deelte der pupil vertoonen. Bedekt het plaatje de onderste
helft der pupil, dan verdwijnt de ring in het buitenste-
bovenste en binnenste- onderste quadrant; bedekt het de
bovenste helft, dan zijn de beide andere quadrauteu verdwenen.
Is de buitenste helft bedekt, dan verdwijnt boven en ouder
een segment; bij bedekking van \'t binnenste daarentegen
buiten en binnen.

Uit dit alles blijkt, dat de gekleurde ring wordt veroor-
zaakt door de lens, en wel door eeu gedeelte buiten de as
gelegen. Blijkbaar is hierbij interferentie in \'t spel. Dat
die kring bij glaucoma zooveel meer wordt opgemerkt, is
eensdeels aan de wijdere pupil, anderdeels welligt aan eene
verandering der lens, waarbij meer diffractie ontstaat, toe
te schrijven.

Beperking van \'i gezigtsveld. Bij alle vormen van
glaucoma komt beperking van
\'t gezigtsveld voor. Bij
\'t glaucoma simplex behoort het evenwel niet tot de eerste
verschijnselen. Dikwijls is op de hardheid van den oogbol
reeds merkbare uitholling der papilla en vaatverschuiving
gevolgd, alvorens men beperking kan constateren. Yau
\'t bestaan er van kan men zich gemakkelijk overtuigen,
door, bij sluitiug van \'t eene oog, den lijder het andere
oog op het oog des waarnemers te doen rigten, en wel
zijn linker oog op \'t regter oog des waarnemers en omge-
keerd. Nu maakt men bewegingen met de hand of met
eeuig voorwerp in de verschillende gedeelten van \'t gezigts-

-ocr page 84-

veld, midden tusschen waarnemend en waargenomen oog,
en overtuigt zich, of de lijder die overal ziet, waar de
waarnemer ze onderscheidt. Ook over de scherpte van
het excentrische zien kan men op die wijze, door vergelijking
van vingers tellen, door het onderscheiden van verschillende
voorwerpen, enz., ecnigermate oordeelen.

Niet zelden blijkt nu in sommige gedeelten van-quot;t gezigts-
veld het onderscheidingsvermogen reeds verminderd te zijn,
alvorens er werkelijke beperking gevolgd is.

Om den vorm der beperking te leeren kennen, volgden
wij de gewone methode.

Op een donker blaauw papier, breed 7, hoog 6 palmen,
in een vertikaal raam geplaatst, werd een klein wit kruis
geteekend, dat door het op één voet afstand zich bevindende
waar te nemen oog gefixeerd werd. Een helder stuk wit
krijt, aan een\' donkeren steel bevestigd, werd aldus onder
schommelende beweging van de peripherie van het gezigts-
veld naar het gefixeerde kruisje bewogen, en het punt ge-
markeerd, waar het krijt begon gezien te worden. Door
vereeniging dier punten werd nu de grens tusschen het
blinde en ziende gedeelte van \'t gezigtsveld gevonden. In
den regel geschiedde de bepaling bij helder daglicht. Bij
minder lichtsterkte strekte de beperking zich eenigzins verder uit.

Op plaat I hebben wij de aldus verkregene gezigtsvelden
van vijf en twintig gevallen verzameld.

Elk geval wordt door eene figuur vertegenwoordigd. D is
het regter, S het bnker oog. De vierkanten zijn in elke
afmeting 20 malen kleiner dan de gebruikte papieren.

Het gedeelte der vierkanten, waarin de beweging van het
krijt niet gezien werd, is zwart gemaakt, terwijl het gedeelte,
waar de beweging duidelijk werd aangegeven, is wit gelaten.
In sommige gevallen werd de beperking bepaald met de
vlam eener kaars (fig. I. d, XIX, XX a en b, XXL D,

-ocr page 85-

XXV a en b). In deze is bet gedeelte waar bet Hebt der
kaars niet gezien werd door zwart aangeduid. Het gedeelte
van \'t gezigtsveld, waar het licht der vlam, maar niet de be-
weging van krijt werd waargenomen, is door strepen beschaduwd.

Op enkele uitzonderingen na vonden wij bevestigd, dat
de diagonale vorm van beperking de kenmerkende is voor
glaucoma. Waar de beperking verder was voortgeschreden,
zagen wij de uiteinden der grenslijn tot elkander naderen,
(%. II. a, III, VI. S. a. en b, XI S. en D, XVII, XX
a. en b , XXIV).

In die gevallen waar de beperking een\' concentrischen
vorm vertoonde bij bepaling met krijt, trad de diagonale
grenslijn weêr voor den dag bij bepaling met kaarsbcht
(lig 1. d , XIX, XX). In één geval bleef de beperking
ook bij bepaling met kaarslicht concentrisch (fig. XXV a en b).

In de meeste gevallen waar het gezigtsveld voor en na
de iridectomie bepaald werd, was de beperking minder ge-
worden (fig. V, VHI, IX, XIV S, XXIII); iii sommige
verdween de beperking totaal (fig. XVIII S, XXI S).

In enkele gevallen, waar aanvankelijk na de operatie het
gezigtsveld ruimer was geworden, trad naderhand op nieuw
beperking op (fig. I, XXII); doch in die gevallen was ook,
gelijk wij boven reeds hebben medegedeeld (gev. IV
p. 30),
het uitgesneden stuk iris te klein en was de oogbol op
nieuAf hard geworden.

Omtrent de gezigtsveldbeperking bij glaucoma zegt von
GUAEïE 1) het volgende:

„Die allergrösste diagnostische Dignität erreicht die
fragliche Anomalie offenbar beim
chronischen, Glaucom und
bei jenen denselben sehr nahe stehenden Formen von
Amaurose, die wir bei alten Leuten mit sehr rigiden Ar-

1) Archiv f. Ophthalm. B. IL 2ie Abtb. S. 291.

-ocr page 86-

terien finden. Zur Zeit, wo die Sehschärfe noch ziemlich
normal ist und von dem ganzen Uebel vielleicht ausser
einer verdächtigen Form der Sehnervenpapille noch keine
Anzeichen vorhanden sind, weist uns eben die Undeutlich-
keit des excentrischen Sehens nach gewissen Richtungen auf
das bevorstehende Leiden hin. Auch hier ist die Grenzlinie,
welche die behafteten Theile abscheidet, meist gar keinen
Gesetzen unterworfen; in der Regel läuft sie diagonal durch
das Gesichtsfeld, so dass z. B. der äussere-obere oder innere-
untere Theil desselben nur unvollkommen empfindet.quot;

Het gewigtigste resultaat, door ons verkregen, is, dat de
beperking altijd aan dezelfde zijde van \'t gezigtsveld aanvangt
en zich van daar verder uitbreidt. Een blik op de plaat leert
ons, namelijk, dat het buitenste gedeelte van \'t gezigtsveld
het langst blijft bestaan en dat dus het buitenste gedeelte
van het netvlies het eerst in zijne functie wordt gestoord.
Nu eens is de beperking boven-, dan eens (hoewel zeld-
zamer) beneden verder voortgeschreden; maar zonder u,it-
zondering hgt ze aan de binnenzijde, Dit kan als vaste
regel worden aangenomen. Men mag hieruit besluiten, dat
de vezelen, die uit de papilla zich naar buiten rigten, het
eerst atrophiëren, en onder deze het eerst de oppervlakkigste,
die het verst tot de peripherie van \'t netvlies doorloopen.
De diepere, die vooral in de streek der gele vlek haar
peripherisch uiteinde vinden, weerstaan het langst.

Bij de gevolgde methode wordt slechts een klein gedeelte
van \'t gezigtsveld onderzocht. Dit blijkt uit plaat IL Deze
bevat een aantal grenzen van gezigtsvelden van normale
oogen, insgelijks op den afstand van 1 voet, op een verti-
kaal vlak geprojiciëerd, en daarbij is het vierkant vlak (a,
b, c, d) van \'t gewoonlijk bepaalde gedeelte van \'t gezigts-
veld tevens aangegeven. Men ziet, dat voor normale oogen
het gezigtsveld naar buiten open blijft, zoodat, wil men

-ocr page 87-

van de hier voorkomende beperking zicli overtuigen, men
het zigtbaar blijven van bewegingen der hand of van andere
voorwerpen moet onderzoeken. In elk geval blijkt het,
dat men daarmede beginnen moet, omdat bij de bepaling
op het vlak van \'t blaauwe papier eene beginnende beper-
king in verschillende rigtingeu zou verborgen blijven.

leidectomie bij glaudoma. De therapeu.tische behandeling
bepaalt zich schier uitsluitend tot deze kunstbewerking. Bij
het glaucoma simplex geeft men, ter voorkoming van ont-
steking, de gewone hygienische voorschriften: men laat sterk
licht vermijden, weinig fijn werk verrigten, en althans met
een\' niet te zw^akken bril, dringt vooral aan op regelmatige
nachtrust, het vermijden vau vermoeijeuisseu, enz. — Bij
een\' ontstekingsaanval is het dringend noodzakelijk, de
operatie niet uit te stellen. Alle aangewende middelen baten
niets. Dr.
snellen meent zelfs te hebben opgemerkt, dat
plaatselijke bloedonttrekkingen eene bepaaldelijk nadeelige
werking hebben en de ontsteking telkens op nieuw aanw^ak-
keren. Ook van de overige middelen, die de algemeene
therapie aau de hand doet, is niets te wachten. Is de aanval
niet hevig, hij gaat voorbij, zonder reeds terstond blindheid
te veroorzaken; de gevolgen zijn aan de hevigheid van den
aanval iu \'t algemeen geëvenredigd.

\'t Komt dus alles en alléén aan op de iridectomie. De
noodzakelijkheid, de boven (bh 356) vermelde voorschriften
van
VON GEAEFE daarbij iu acht te nemen, is ous volkomen
gebleken. Meer nog komt het aan op eene uitsnijding tot
aan de peripherie der iris dan op de uitsnijding van een
breed stuk. Kan men met den oogspiegel tegenover de
plaats der iridectomie niet een\' breeden zoom der zoimla
Zinnii aan de buitenzijde van den aequator der kristallens
waarnemen, dan strekt de iridectomie zich niet ver genoeg

-ocr page 88-

naar bniten uit. — Om een zeer groot stuk tot aan de
periplierie te kunnen uitsnijden, maakte
bowman eene kleine
lapsnede met een cataract-mesje in de sclerotica boven de
cornea, ruim | mm. van den rand der cornea vervidjderd.
Hierdoor komt dan de iris uitpuilen. Aan de eene zijde
neemt bij ze met pincet aan, knipt ze even in, scheurt ze
nu af tot aan de tegengestelde zijde en knipt nu weder af.
Zoo wordt eene zeer breede pupil, tot aan de peripherie zich
uitstrekkende, verkregen. De methode is echter niet geheel
zonder gevaar; het glasvocht kan uittreden en zelfs dislocatie
der lens ontstaan.
Bowman ondervond dit zelf, en in een geval
van prof.
donders kwam het insgelijks voor. \'t Gold een
zeer krachtig, volbloedig man, die, onmiddellijk nadat de
insnijding was geschied, in zijn\' chloroform-slaap met uit-
bundige kracht begon te zingen, waarbij zijn hoofd onder
sterke uitadcmingsdrukking geweldig opzwol en het glas-
vocht te voorschijn trad. Toen dit werd afgeknipt volgde
eene groote hoeveelheid bloed, dat klaarblijkelijk uit den
fundus oculi afkomstig was. \'t Gold hier een geval van
glaucoma simplex, gecompbceerd met pigment-afzetting in
\'t netvlies; welligt waren de vaten zeer broos Er was op
dit oog nog slechts een spoor van excentrisch zien overge-
bleven, en de operatie geschiedde minder in de hoop, op
dit oog nog eenige bchtperceptie te behouden, dan om
leering op te doen, hoe met het andere oog te handelen,
dat, bij verspreide pigment-afzetting in \'tnetvbes, meer dan
gewone hardheid had, terwijl, bij \'tlezen, de letters dikwijls
begonnen te schemeren.

Zoo als Dr. snellen , die voor eenige maanden Londen
bezocht, ons mededeelde, gebruikt
bowman tegenwoordig
doorgaans de lans, in plaats van een cataract-mes; maar hij
gaat voort, met de geprolabeerde iris aan eene zijde in te
knippen, dan af te scheuren en aan \'t eind weder af te

-ocr page 89-

knippen. \'tLaat zich wel begrijpen, dat men, op die wijze
te werk gaande, meer zekerheid heeft, eene tot aan de
peripherie breede pupil te verkrijgen. Intusschen geeft ook
de gewone methode zeer voldoende resultaten. Professor
DONDERS tracht, door te zorgen voor langzame, gelijkmatige
afvloeijing van \'t waterachtig vocht, prolapsus iridis te voor-
komen, in welk geval het gemakkelijk is, alléén nabij de
pupil een breed gedeelte der iris tusschen \'t pincet te nemen
en naar buiten te brengen. Komt er prolapsus, dan wordt
zorg gedragen, alléén de buitenste plaat, der plooi op te
nemen en naar boven en buiten uit te rekken, waarna, bij
eenvoudig afknippen, ook bijna zonder uitzondering een
goede vorm verkregen w^ordt.

Bij von grabfe\'s ervaring omtrent de uitkomsten der
iridectomie bij glaucoma hebben wij weinig te voegen.
Vooreerst kunnen wij eenvoudig verklaren, dat wij in al de
gevallen, waarin die uitkomsten volgens
von geaeee gunstig
zijn, hier ook zonder uitzondering de poging met gelukkigen
uitslag werd bekroond. Maar wij kunnen er bijvoegen, dat
wij bij het glaucoma, met chronische
Ophthalmie (von graeee\'s
glaucoma chroincum) en bij \'t glaucoma simplex (von graeee\'s
Amaurose mit Sehnerven-Excavation) zelfs veel gunstigere
resultaten opteekenden, dan
von grabbers ervaring ons deed
verwachten. De boven medegedeelde gevallen kunnen ten
bewijze strekken. Wij moeten er bij opmerken, dat de overige,
die niet werden medegedeeld, niet minder gunstige uit-
komsten hadden. Met volle overtuiging dus kunnen wij ook
bij \'t glaucoma simplex niet alléén een\'stilstand van\'t proces,
maar allengs toenemende verbetering der gezigtsscherpte, en
in vele gevallen ook uitbreiding van \'t beperkte gezigtsveld
van eene goed bewerkstelligde iridectomie doen hopen.
\'tKomt er maar op aan, of de oogbol hard is op \'t gevoeJ.
Waar vermeerderde spanning der vochten zamentreft met

6

-ocr page 90-

uitholling der papilla en met stoornis in \'t zien, is van de
iridectomie heil te wachten. Aan de verhoogde spanning
wordt de indicatie ontleend. Is zij verhoogd, dan wordt
ze door de iridectomie verminderd. Is ze normaal, dan
kan men niet wel constateren, dat eene iridectomie ze be-
neden \'t normale doet zinken. Eenige malen heeft professor
DONDERS ook bij progressive atrophic der gezigtszenuw e
causa cerebrali de iridectomie verrigt, maar zonder eenig
gevolg. Uitholling der papilla bestond hier niet; slechts had
ze een vezelig, korrelig aanzien, met sterkere reflexie. De
mogelijkheid werd voorondersteld, dat de normale spanning
der vochten van
\'t oog toch ook een der factoren was voor
den voortgang der atrophic. Maar al ware dat \'t geval
geweest, de iridectomie zou zonder nut gebleven zijn, wijl
zij de spanning niet wezenlijk deed verminderen.

Terwijl wij weten, dat de iridectomie de verhoogde span-
ning der vochten van het oog opheft, mag de vraag niet
achterwege blijven, hoe die werking te verklaren. Zij is
zelfs uit een praktisch oogpunt gewigtig. Met die verklaring
zou waarschijnlijk nog eenige aanwijzing omtrent het wezen-
lijke, waarop het hier bij de operatie aankomt, gegeven zijn.
Wij moeten evenwel reeds terstond aanvangen met te er-
kennen , dat de werkingswijze ons nog niet voldoende schijnt
toegelicht.

Aanvankelijk heeft men gedacht aan eene vermindering
der afscheidende oppervlakte. Zag men evenwel daarbij niet
over \'t quot;hoofd, dat de verhoogde spanning als hydrostatische
drukking moet worden opgevat, die, hoe klein de afscheidende
oppervlakte ware, tot gelijke hoogte rijzen zou, waaronder dit
vocht werd uitgeperst ? Slechts in zooverre als de drukking ten
gevolge der uitzweeting langs het hoornvlies geringer wordt en
bij minder snelle productie meer nog beneden de spanning,
waaronder \'t vocht wordt voortgebragt, kan dalen, zou eene

-ocr page 91-

vermindering der oppervlakte eenigen invloed kunnen hebben.
Maar in geen geval kan dit hier in aanmerking komen. Klaar-
blijkelijk toch gaat de verhoogde drukking van \'t glasvocht, niet
van
\'t waterachtig vocht uit. Iris, met zonula Ziimii eu lens zijn
naar voreu gedrongen, en dit diaphragma tusschen glasvocht
en waterachtig vocht is sterker gespannen. De hoeveelheid
dezer spanning drukt het verschil uit tusschen de drukking
van \'t glasvocht en van \'t waterachtig vocht, en daar die
elastische spanning verhoogd is, zoo is bij glaucoma het
verschil tusschen spanning van glasvocht en waterachtig vocht
nog grooter dan in \'t normale oog. In \'t glasvocht dus is de
grond der verhoogde spanning bij glaucoma te zoeken, en
uit een* invloed op het glasvocht moet dus in elk geval de
werking der iridectomie worden verklaard.
Mackenzie had
dit wel ingezien, toen hij bij glaucoma glasvocht meende te
moeten ontlasten. Evenwel blijvende hulp was daardoor
niet te verkrijgen. Bij de ontlasting eener groote hoeveelheid
komt het oog in wezenlijk gevaar. Bij de ontlasting van een
klein gedeelte herstelt zich spoedig de oorspronkelijke span-
ning, zoo als, zoowel na toevallig verlies, bij extractie van
cataract, als bij opzettelijke proeven op dieren, in \'t physi-
ologisch laboratorium alhier genomen, gebleken is.

Na de iridectomie bij glaucoma wijkt het diaphragma (leus,
met zonula Zinnii en iris) weder van de cornea terug, en
\'t verschil van spanning tusschen glasvocht en waterachtig
vocht wordt dus weer geringer. Hoe is dit te verklaren?
Voor de hand ligt het, aan te nemen, dat, bij outblootiug
der zonula Zinnii, vochten uit
\'t glasvocht gemakkelijker in
■\'t waterachtig vocht overgaan, \'t Gevolg daarvan zou wezen een
geringer verschil tusschen de spanning vau glasvocht en die van
waterachtig vocht.
Bom\'MAN nu stelt zich eenvoudig voor, dat
op die wijze \'t glasvocht zich iu \'t waterachtig vocht en dit laatste
door de cornea naar buiten zich ontlast, en dat op die

-ocr page 92-

mmsmmmmmmmsmmm^.

84

wijze de spanning van den oogbol vermindert: de iridectomie
zou eene soort van veiligheidsklep voor\'t glasvocht openen.
Zoo eenvoudig is het mechanisme zeker niet. Blijft de
spanning, waaronder het glasvocht wordt uitgezweet, onver-
anderd, dan zal ook de drukking dezelfde blijven, al gaat
het vocht gemakkelijker in de voorste oogkamer over. Alléén
zou de drukking afnemen, wanneer het vocht nu ook ge-
makkelijker door de cornea naar buiten drong, en dit zou,
zoo ver wij \'het inzien, alléén geschieden, wanneer het wa-
terachtig vocht onder
hoogere drukking kwam dan te voren.
Dit nu kan moeijelijk worden aangenomen als effect der
iridectomie. Yeeleer schijnt ook de spanning van \'t water-
achtig vocht, en daarmede die der cornea, bij glaucoma te
zijn toegenomen en door iridectomie te verminderen. Het
verdwijnen van staphylomata corneae na iridectomie deed
VON GRAEFE juist tot de drukking verminderende werking
der iridectomie besluiten. En neemt de drukking van \'t
waterachtig vocht af door de iridectomie, dan zal het oog
langs de cornea minder vocht verliezen dan te voren.

Bij de voorstelbng van bowman, uitgaande van het feit,
dat de iridectomie, om een voldoend effect te hebben, zich
tot aan de peripherie der iris moet uitstrekken en de zonula
Zinnii ontblooten, kan dus de werking der iridectomie alléén
verklaard worden, wanneer, als blijvend gevolg, verhoogde
spanning van het w^aterachtig vocht, zoowel als verminderde
van \'t glasvocht mogt woorden aangenomen. Dan alléén zou
men kunnen zeggen: de oorzaak der verhoogde spanning
duurt onveranderd voort; maar het gemakkelijker uittreden
van vocht maakt, dat die spanning toch geenquot;quot; hoogen graad
bereiken kan, en dat dus de gevolgen tatblijven. Dan zou
ook verder de verminderde spanning en de snelle uittreding
beide een\' invloed op de zamenstelling van \'t vocht kunnen
hebben, en van een helder dunner vocht zou de doorgang

-ocr page 93-

door de cornea gemakkelijker kunnen zijn. Maar in elk
geval zou de werking daarmee moeten aanvangen, dat hoo-
gere drukking van \'t waterachtig vockt het sneller door de
cornea deed naar buiten dringen.

Dat een gemakkelijk uitdringen van het vocht langs de
cornea een\' grooten invloed op de spanning der vochten van
het oog heeft, blijkt ten duidelijkste bij fistula corneae.
Hierbij is de oogbol altijd bijzonder week, veel weker, dan
onmiddellijk nadat het waterachtig vocht van een normaal
oog geheel ontlast en de iris tegen de cornea aangedrukt
is. Er komt dus eene vermindering van glas vocht, wanneer
de spanning van \'t waterachtig vocht door gemakkelijke uit-
vloeijing afneemt, \'t Staat dus wel vast, dat vochten uit het
glasvocht in \'t w^aterachtig vocht kunnen overgaan, en neemt
men in aanmerking, dat in \'t normale oog reeds het glas-
vocht onder hoogere drukking staat dan \'t waterachtig vocht,
dan is er alle reden, om aan te nemen, dat een zoodanige
overgang normaal plaats heeft.

Intusschen volgt uit het bovenstaande, dat de werking
der iridectomie in de voorstellingswijze van
bowman nog
geene voldoende verklaring gevonden heeft. Als bedenkingen
daartegen moet hier nog gewezen worden op het door ons
waargenomen geval (zie XX), waarin een aangeboren colo-
boma niet vrijwaarde, en op zeker meermalen voorkomende ge-
vallen, waarin eene ruime iridectomie, tot aan de peripherie
zich uitstrekkende, niet tegen op nieuw ontstaande hardheid
der oogbollen beveiligt (gev. XXI).

Men zou nog kunnen denken aan de ten gevolge der
iridectomie veranderde circulatie in de iris en in \'t geheele
oog, aan de uitsnijding van zenuwdraden, welker geprik-
kelde toestand op de afscheiding der vochten van invloed
kon zijn, enz. Maar deze voorstellingen zijn te onbepaald,
om het wenschelijk te achten, hare meerdere of mindere

-ocr page 94-

mm

HIB!

waarschijnlijkheid hier te toetsen. Wij wachten daarom vaa
nieuwe feiten de verklaring af van de werking der iridecto-
Welligt zal die eerst kunnen gevonden worden, wan-

mie.

neer wij den grond der verhoogde spanning bij \'t glaucoma,
en daarmede het wezen dezer aandoening zullen hebben
leeren kennen.

-ocr page 95-

PI I

Tiq. JJZK
I)

-ocr page 96-

Fl :iï

D

-ocr page 97-

STELLINGEN.

É

I.

Het spierweefsel heeft eigene contractiliteit,
niet op zenuwwerking berustende.

IL

Ten onregte beweert Moleschott, dat de n.
vagus geen »
ITemmungsnerv\' zou zijn voor het hart.

III

Bij curare-vergiftiging worden ook de fijnste
uiteinden der zenuwen verlamd.

-ocr page 98-

IV.

De oorzaak, waardoor de gezonde urine geen
eiwit houdt, is noch in den bouw der nieren,
noch in de osmotische processen bij den bloeds-
omloop te zoeken.

V.

De verschijnselen bij uraemie zijn niet het
gevolg van ontleding van ureum in koolzure
ammoniac.

VI.

De onderscheidene vormen van typhus worden
door onderscheidene miasmata te weeg gebragt.

VIL

Epidemische ophthalmieen ontstaan meestal
door besmetting.

vm.

De granuleuse Ophthalmie en het trachoma
zijn wijzigingen van denzelfden ziektevorm.

-ocr page 99-

IX.

De Arts, die alléén het belang van den
lijder beoogt, behoeft, in gevallen van koorts,
noch den typus te kennen, noch op volkomen
intermissie te wachten, alvorens sulphas chinini
toe te dienen.

X.

Het ondersteunen van het perinaeum bij de
baring voorkomt het inscheuren daarvan niet.

XI.

De statistiek schijnt mij toe, ook op het gebied
der geneeskunde, gewigtige resultaten te beloven

XII.

De keering op één voet is in de meeste
\\, gevallen te verkiezen boven die op beide voeten.

XIII.

Het is aannemelijk, dat, in vele gevallen, de
voortgang van beginnende cataract door gepaste
behandeling kan worden vertraagd.

-ocr page 100-

Bij glaucoma in alle tijdperken, is, zoo slechts de
lichtperceptie niet sedert langen tijd is uitgedoofd

de iridectomie aangewezen.