-ocr page 1-

SPECIMEN JÜEIDICÜM INAÜGÜEALE

de

INDOSSAIENÏO LIÏTEIURÜM CAMBIALIUM,

quod,

ANNUENTE SUMMO NUMINE,
kx auctoritate rectoris maqnifici

JACOBI ADOLPHI CAROLI ROVERS,

PUIL. THEOR. MAG . Lm. HOM. ET JDR. HOM. Eï HOD. DOCU\'. , IN FAC. LITT. PROP. üilD.,

amplissimi SENATUS ACADEMICI coksenstj

xvoiiilissimae FACÜLTATIS JURIDICAE deceeto,
PEO GRADU DOCTOEATUS,

SUMMISQUE IN lUBE ROMANO ET HODIEBNO HONOEIBÜS AC PRIVILEGIIS

IN ACADEMIA RHENO-TRAJECTINA

BITB et LBaiTIME comequbjfdis,
quot; publico et solemni examini submittit

JAIVIJS STEPHAIVIJS VELIMAI^,

AMSTELODAMENSIS

a. b. xx m. decembkis, mdccclxi, hoka i.

AMSTELODAMI,
H. A. VAN HELDEN.

mdccclxi.

-ocr page 2-

il---

■ \' r

r

.K

■\'Sf

.V

l-s ; . , Ii

-ocr page 3-

ENDOSSEMENT

WISSELBRIEVEN.

-ocr page 4-

«

.. If:-

-ocr page 5-

ENDOSSEMENT

WISSELBRIEVEN.

AKADEMISCH PROEFSCHRIFT

J. E. VELTMAN.

AMSTERDAM,
H. A. VAN HELDEN.
186L

-ocr page 6-

gedrükt bij c. a. spin sf zoon.\'

-ocr page 7-

inhoud.

INLEIDING.................., , ,

................................ 1 .

eerste hoofdstuk. Het volledig endossement.

§ 1. Vereischten.. ......

......................... 14.

§ 2. Gevolgen.................................. ^^

tweede hoofdstuk. Het onvolledig endossement.

§ 1- Vereischten..........

.......................... 68.

§ 2. Gevolgen....................

................ / 2/.

derde hoofdstuk. Het blanco endossement............ 84.

vierde hoofdstuk. Welke wisselbrieven zijn vatbaar
voor endossement?

^ 1. Die aan order gesteld zijn............// 101

§ 2. Die nog niet vervallen zijn.................... jj2

vijfde hoofdstuk. Wie zijn betwaam wisselbrieven te

endosseren?............-........

..........* * ............... I .

zesde hoofdstuk. Het vaiscli endossement............ 133.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

INLEIDING,

Is het liandelsregt in het algemeen veelal uit ge-
woonteregt ontslaan, met nog veel meer grond kan
men dit van een hijzonder en zeker niet van hfet minst
gewigtige deel van het handelsregt, namelijk van het
wisselregt, zeggen; de wissel toch is eene geheel
nieuwe, den Romeinen onbekende regtsinstelhng, die
zich van lieverlede als algemeene Europesche gewoonte
ontwikkelde. Terwijl dus de koopman, die voortdu-
rend met wissels omging, zich reeds een duidelijk
Legrip van den wissel had gevormd, Meef hij voor
de juristen nog altijd een der duisterste en ingewik-
keldste gedeelten van het handelsregt. En geen
wonder, immers deze wilden immer den wissel in
een Romeinsch kleed hullen, en plaatsten zich hier-
door voortdurend op een verkeerd terrein. De
eenzijdige en Bijna uitsluitende studie van het Ro-
meinsche regt in Duitschland, Frankrijk en Neder-
land was hiervan de reden; zij deed de zelfstandige
ontwikkeling van eene maatschappij met nieuwe
regtsbetrekkingen, en die dus nieuwe behoeften en

1

-ocr page 10-

nieuwe begrippen met zicb medebragt, over het
hoofd zien. Men kon of wilde niet begrijpen, dat
evenals het handelsregt in het algemeen, zoo ook
de wissel geheel en al buiten de sfeer der Romeinsche
Jurisconsulti lag, en trachtte het begrip van wissel
terug te brengen onder eene der hoofdsoorten, waarin
zij hunne regtsbegrippen hadden verdeeld; men zocht
in hunne responsa de beginselen van het wisselregt
terug te vinden , en kwam er aldus toe om de be-
ginselen omtrent koop, ruil, cessie, lastgeving, borg-
stelling, huur, etc., op den wissel toe te passen.
Het is hier de plaats niet de ongerijmdheid dier
verschillende systemata aan te toonen, trouwens ik
zou niet anders dan in herhalingen kunnen ver-
vallen; ik behoef hier slechts te wijzen op de
werken van
einert ^, liebe ^ en thöl ^, en wat ons
Vaderland betreft, op
kist^, zubfj ® en anderen.

De wissel is dus niet van Romeinscben oorsprong.
Wel waren bij de Romeinen de elementen voor het
wisselcontract aanwezig, dit bewijzen ons vele plaatsen
uit de geschriften van
ciceko doch bij die ruwe
beginselen is het gebleven, van wissels noch wissel-

1nbsp;Das Wechselrecht nach dem Bedürfniss des Wechselgeschäfts
in XTX Jahrhundert. Leipzig, 1839, en zijn Entwurf einer Wech-
selordnung für das Königreich Sachsen. Dresden und Leipzig, 1841.

2nbsp;Entwurf einer Wechselordnung für das Herzogthum Braun-
schweig. Br.iunschweig, 1843.

3nbsp;Entwurf einer Wechselordnung für Mectlenburg sammt,
Motiven. Rostock, 1847.

^ Het Handelspapier, tweede vermeerderde druk der begin-
selen van Wisselregt. iimsterdam, 1860.

5 Het Nederlandsche Wisselregt. Amsterdam, 1851.

c Ad Atticum Xll. 24. ad div. II. 17. HI. 5.

-ocr page 11-

regt is in het Romeinsche regt eenig spoor te vinden \'.
Is het dus ai zeker, dal de oorsprong en onlwiiske-
hng van hel wisselcontract in latere tijden moet ge-
zocht worden, zoo zijn toch de meeningen van hen,
die zich met een onderzoek aangaande het eerste
gebruik van den wissel hebben onledig gehouden
zeer uileenloopend, en komen zij tot zeer verschil-
lende resultaten, zoo-Vtel ten opzigte van den tijd,
waarin de wissel in zwang zou gekomen zijn, als ook
wien de uitvinding daarvan moet worden toegeschre-
ven. Zoo heeft
Montesquieu ^^ en op zijn voorbeeld
vele andere Fransche schrijvers, den oorsprong van
den wissel gezocht bij de Joden in Frankrijk, die,
door Koning
Dagobert uit het land verdreven zijnde,
door uitbetaling aan de overgeblevene geloofsgenooten
in hunne vroegere schuilplaats Lombardije het geld
trachtten te behouden, dat zij niet konden medenemen.^
Eene geheel andere en oorspronkelijke meening
over den oorsprong van het wisselcontract vindl
men bij
irf.mkuy die meenl, dat vooral aan het
verbod der kerk , om geld uit te leenen op interest,

1 POTHIEE, Trailé du contrat, de chanee, No 6

O \'

3 Onder dezen vetdient vooral vermelding, yon Martens,
Veiauch einer histor. Entwictelung des wahren Ursprungs des
Wecliselrechts. Göttingen, 1797. Vergel. ook
Mr. A. C. Holtius ,
Het Wisselregt in de XIX eeuw, volgens de Consilia van Baldus.
Amsterdam, 1840.

3nbsp;Namelijk in zijn Esprit des Lois XXI, chap. 21.

4nbsp;De ongerijmdheid dezer bewering is duidelijk aangetoond
door Dr. G. M. Kletke in zijne Encyclopaedie des gesammten
Europäischen Wechselrechts, (Leipzig, 1861), bl. 6 en vlg.

5nbsp;Etudes de droit commercial, (Paris, 1833), chap, XV,
blz. 92 en vlo;.

-ocr page 12-

en in het hijzonder op grove interesten, waarbij
als wettelijke interesten eene rente van 20 pCt. werd
aangenomen, het wissel contract zijnen oorsprong te
danken heeft. Dit verbod werd vooral in Italië met
veel gestrengheid gehandhaafd, doch zooals het met
alle wetten gaat, die iets verbieden, waaraan werkelijk
behoefte wordt gevoeld, zoo ging het ook hier;,
door zijdelingsche wegen, wisten zij, die kapitalen
in handen hadden, hun geld op interest uit te
leenen, de handel had kapitaal noodig, zelfs met
eene vergoeding van nog meer dan 90 pCt. kon hij,
aan wien gelden geleend werden, nog goede zaken
maken, en nu was er geen contract, waarbij men
beter deze interesten kon verbergen, dan juist het
wisselcontract; van daar dus dat volgens
fkemert\'s
meening het gebruik des wissels zich al meer en
meer verbreidde.

Ook zijn er, die beweren dat de Florentijnen,
toen zij uit hun vaderland door de Gibelijnen ver-
dreven waren , en zich te Lyon, en in andere plaatsen
van Frankrijk vestigden, het eerst van den wissel
gebruik maakten; doch misschien is het wel het
meest overeenkomstig de waarheid, wanneer men al
deze hypothesen laat varen, en den oorsprong van
den wissel eenvoudig zonder eenige bijkomende om-
standigheden aan de uitbreiding der handelsbetrek-
kingen toeschrijft, en wanneer men dan vraagt, welk
land voor de bakermat van den wissel moet gehouden
worden , dan is wel de meest waarschijnlijke meening
die van hen 3 die beweren ^ dat de wissel van

^ Tot dit resuUaat komt onder anderen Prof. Holtius in

-ocr page 13-

Italiaanschen oorsprong is, en dat liet de door ge-
heel Europa verspreide Italianen waren, die den
wisselhandel uitoefenden, en het wisselregt ontwik-
kelden, waartoe vooral de groote jaarmarkten %
waai-door de gelegenheid en noodzakelijkheid geboren
werden, om gebruik le maken van het zamenloopen
van schulden en vorderingen op vreemde plaatsen,
gelegenheid gaven. Deze meening is daarom het
meest aannemelijk, omdat de meeste termen bij den
wissel in gebruik van Italiaanschen oorsprong zijn,
zooals valuta , endossement, aval (eene afkorting voor
a valere) ^ etc. Daarenboven zijn de oudste schrijvers
Italianen ^ , en zijn de eerste wissels in de Italiaan-
sche taal geschreven, ten minste
holtitjs noemt ons,
in zijne hierboven aangehaalde verhandeling overhel
wisselregt in de XIV\'^® eeuw, als de twee oudste
wissels op, die, welke men bij
balbus vindt in zijne
consilia van i381 en \'1395, ofschoon echter ook in
andere landen de wissel reeds spoedig in gebruik
schijnt gekomen te zijn, immers in 1404 vindt men
reeds melding gemaakt van twee wissels getrokken
van Brugge op Barcelona Ook de oudsle ver-
ordeningen zijn van Italië afkomstig, welke echler

zijne Voorlezingen over Handels- en Zeeregt, uitgegeven door
den Hoogleeraar B. J. L. de Geeb van Jutfaas, Utrecht, 1861,
zie deel I, blz. 244.

1nbsp;Over de belangrijkste dezer jaarmarkten vergel. men Kletke,
blz. 16 en vlg.

2nbsp;Zie Holtitjs Voorlezingen I, blz. 336. Anderen leiden
het af van avallare, met een\' wal voorzien, versterken.

® Zie eenige dier schrijvers aangehaald iu het bovengenoemde
werk van Holtius , I, blz. 236.

Zie Holtius, I, blz. 244, en Mr. Zubli, h]/,. o.

-ocr page 14-

in den beginne nog geen afgesloten geheel vormden ,
doch niet meer dan oplossingen waren van eenige
afzonderlijke quaesties, daar eerst later wezenlijke
wissel verordeningen verschenen, ontworpen met. hel
doel, om algemeene voorschriften te geven, en in
alle wisselzaken als norma van regterlijke uitspraken
le dienen ^

Mag men het dus als waarschijnlijk aannemen ,
dat eerst in het begin der XV\'^® eeuw volkomen
wisselbrieven, en een aanhoudend gebruik derzeive
in Italië in zwang waren, van veel lateren oorsprong
dan de wissel is hel endossement, dal w^el niet den
oorspronkelijken vorm van den wissel veranderde,
maar hem toch eene nieuwe gewigtige eigenschap gaf,
namelijk die van meerdere geschiktheid tot circulatie.
Dat echter in de eerste tijden van hel gebruik des
wissels , hel endossement nog niet bekend was ,
hiervan leveren ons in de eerste plaats de oudste
wisselbrieven, waarvan wij bij
balbus melding vinden
gemaakt, een duidelijk bewijs, immers de keerzijde
van den wissel, die heden ten dage tot hel endosse-
ren van den wisselbrief gebruikt wordt, diende toen
om hetzij den naam van den betrokkene, of wel
diens acceptatie daarop te plaatsen Doch daaren-
boven gevoelde men in de eerste tijden, toen de
handel, niet zoo algemeen verspreid zijnde, als hij
dat later werd, voornamelijk werd gedrevexi op de
groote jaarmarkten, en de, kooplieden geene vaste
woonplaatsen hadden, doch van de eene jaarmarkt

1nbsp;Zie Einebx\'s Wecliselreclit, ï)lz. 9.

2nbsp;Zie^HoLTiüs: Wisselregt in de XlV^e eeuw, blz. 43 en vlg.

-ocr page 15-

naar de andere reisden, niet die behoefte aan eene
eenvoudige overdragt van den wissel aan eenen
derden, die later ontstond, en had het endossement
nog niet dat groote nut, hetwelk bet in vervolg
van tijden bij de uitbreiding des bandels, waarbij
hij zich niet meer tot enkele plaatsen en gezette
tijden bepaalde, al meer en meer verkreeg.

Wanneer eigentlijk het endossement algemeen in
zwang kwam is nog al moeijelijk te bepalen , daar de ge-
voelens der schrijvers hieraangaande zeer uiteenloopend
zijn. Terwijl toch eenige beweren, dat bet endossement
reeds in de XVquot; eeuw bekend zou geweest zijn, en
aan bet scontreren zijnen oorsprong te danken zou
hebben % meenen anderen, dat voor de XVIIquot;® eeuw
geen spoor van het endossement te vinden is, doch
dat bet eerst omstreeks de helft dier eeuw, of mis-
schien ook eenige jaren vi\'oeger omstreeks 1 620, zoo
zegt ten minste
savakt , in Frankrijk zijnen oorspi-ong
nam, en zich van daar het gebruik verder over
andere landen verspreidde; dat dus niet even als de
wissel zelf ook het endossement in Italië het eerst
ontstaan is, doch eerst later aldaar uit Frankrijk
ingevoerd werd Eindelijk zijn er nog weder ande-
ren, die een derde gevoelen voorslaan, dat namelijk
het endossement even als de wissel het eerst in Italië
in gebruik kwam, en wel omstreeks het einde der

É

1nbsp;Zie von Martens, biz. 69. Sendee: Grundsätze des
Deutschen Wechselrecbts, I, § 358, blz. 558, noot
a. Darm-
stadt, 1828.

2nbsp;Zie Fremeky, blz. 127. Kletke, b!z. 10. Bienek, Werli-
seirechtliche Abbandlungen. Leipzig, 1859. Abb. T, § 14, blz. 139.

-ocr page 16-

XVF® eemv Naar mijn inzien schijnt de laatste
meening wel de meest waarschijnlijke te zijn, im-
mers als men nagaat, dat reeds in het begin der
XVIPquot; eeuw^ in Italië verordeningen gevonden wer-
den, die of het endosseren van den wisselbrief ge-
heel verboden, zooals te Venetië en te Florence,
of wel het grootendeels beperkten, zooals te Napels,
welke verordening van het jaar 1607 ^ dagteekent,
waar een wissel, die aan order luidde, slechts mogt
betaald worden aan hem, die hem van den nemer
zeiven verkregen had, dus slechts e\'én endossement
was toegelaten, dan mag men veilig aannemen, dat
ten minste in Italië op het einde der XVP® eeuw-
het endosseren van wissels al reeds in zwang was ;
is dus de meening van
feemert de ware, dat in
Frankrijk het endosseoient eerst van latere tijden dag-
teekent , dan zal men ook niet kunnen zeggen, dal
het aldaar zijnen oorsprong genomen heeft. Doch al
was reeds in de XVIlquot;^® eeuw het endosseren van
wisselbrieven algemeen in zwang , zoo vond men toch
nog geruimen lijd daarna, op het einde namelijk dier
eeuw, en in het begin der volgende, enkele wetge-
vingen, die het gebruik nog zooveel mogelijk be-
perkten En met hoeveel tegenzin, daar, waar

1nbsp;Zie Mr. S. M. S. Modderman: Dissertatio juris inauguralis
de litt. camb. indossamento. Groningae, 1844, blz. 10.

2nbsp;Biener, blz, 138. vergel. ook eene verhandeling over das
Wesen des Indossaments van den Obertiibunalsanwalt Volkmar
en den Gerichtsassessor Lobwt, te vinden in het Zeitschrift für
das gesammte Handelsrecht van Dr, L. Goi,d,schmidt, III. Band,
Erlangen, 1860, blz. 119.

Zie Fbemery, blz. 129. Modderman, 1. c. Ia Frankrijk

-ocr page 17-

die beperkingen opgebeven en het endosseren geheel
en al vrijgegeven werd, de wetgever het veelvuldig
en meer en meer toenemend gebruik van het endos-
sement zag,, en dus eindelijk als het ware genood-
zaakt werd het in zijne wetgeving op te nemen,
hiervan leveren ons verscheidene Duitsche vs\'isselver-
ordeningen der XVIF^ en XVII eeuw duidelijke
voorbeelden 1 ; doch zooals in vele gevallen, zoo
behaalde ook hier bet handelsgebruik de overwin-
ning, de M\'etgever kon onmogelijk door verbods- of
beperkingsbepalingen den loop, dien de handel nam,
stuiten; hij moest dien strijd opgeven, en een onbe-
grensd gebruik van bet endossement toelaten. .En

werd volgens de ord. van 1673, tit. VI. art. 6 gevorderd, dat
den nemer, wanneer hij den wissel door middel van endossement
wilde overdragen, hiertoe door den trekker uitdnikkelijlt verlof
moest gegeven zijn, welk verlof weder algemeen kon zijn, wanneer
het zich tot alle plaatsen uitstrekte, of speciaal, wanneer het
zich tot slechts enkele plaatsen beperkte; vergel. ook verder
Eineet\'s Wechselrecht, blz. 124 en 309, In Brunswijk werd
bij eene wisselverordening van het jaar 1715 het verbod gevonden
om eenen wissel meer dan vier keer te endosseren.

1 Zoo bepaalde onder andeien: de Aiigsburgei Vt\'. O. van
1665, bij art. 11: quot;Weil das Giro hier wie an anderen Orten
sehr in Gebrauch also nicht abzustellen ist, wird es zugelassen.quot;
Danziger W. 0. van 1701, bij art. 27: quot;Obwohl es wiinschens-
werth sei, vielfältige indossamente abzuschaffen, lasse es sich
doch nicht thun, weil sie in starkem Brauche seien.quot; Dergelijke
bepalingen, waaruit blijkt, dat de wetgever alleen door het
veelvuldig gebruik, hetwelk van de endossementen gemaakt
werd, genoodzaakt, ze toeliet, hadden ook nog de Leipziger
W. O. van 1602, de Magdeburger W. O. van 1703, de Branden-
burger W. O. van 1709, en die van Oostenrijk van 1763. Zie
Kletke, blz. 11 en 12: en Bienek, hlz, 142.

-ocr page 18-

waarom de handel zoo gaarne en dikwerf hiervan
gebruik maakte, dit is zeer duidelijk, als men slechts
bedenkt, om hoevele redenen het endossement niet
alleen van groot nut, maar ook allernoodzakelijkst
en onontbeerlijk werd, bij de merkelijke uitbreiding,
die de handel, en van daar dan ook het gebruik des
wissels had verkregen.

Snelheid en crediet toch zijn beide hoofdvereischten

in alle handelszaken; beide worden door het endos-
«

seraent verkregen. Immers als een eenvoudiger middel
tot eigendomsoverdragt maakt het eene gewigtige uit-
zondering op het burgerlijk regt, waar de overdragt
eener schuldvordering, die niet aan toonder luidt,
en zoodanig eene schuldvordering is de wisselbrief,
wil zij ten aanzien van den schuldenaar gevolg heb-
ben, hem eerst kenbaar moet gemaakt worden\'.
Van dezen regel nu is men in het handelsregt niet
alleen Lij wisselbrieven, maar ook bij ander han-
delspapier afgeweken, zooals volgens ons regt Lij
orderbriefjes of promessen aan order (art. 209 W. v.
K.) assignatiën (art. 212 W. v. K.) cognoscementen
(art. 508 W.
v. K.) en bodemerijbrieven (art. 573
W.
v. K.) welke alle door middel van endossement
verder kunnen worden overgedragen. Doch niet
alleen, dat de wissel, die, als zijnde hij tot circulatie
bestemd, aan zijn doel niet zou beantwoorden, wan-
neer bij bleef in de handen van den nemer, aldus
op eeue zeer eenvoudige wijze van den een op den
ander kan overgaan, bovendien bevordert het endos-
sement ook het crediet van den wisselbrief. Alle

1 Art. 668 B. W. al. 2.

-ocr page 19-

toch, die eenen wisselbrief hebben geëndosseerd, zijn
tevens borgen voor acceptatie en betaling; schijnt dus
soms iemand den trekker en betrokkene niet solide
toe, zoo zal hij toch niet vreezen zich eenen wissel te
laten endosseren; indien zich slechts op den wissel-
brief een of meerdere endossanten bevinden, wier
handteekeningen hem solide voorkomen Hoe meer

O

endossementen dus op den wissel prijken, boe zeker-
der de houder is, dat hij de betaling zal erlangen,
elk nieuw endossement geeft des te meer crediet aan
den wisselbrief. Kortom eerst door het endossement
heeft de wissel die waarde verkregen , en die voor-
name plaats in den handel kunnen bekleeden, welke
hem toekomt; hij behoeft zich nu niet meer zooals
in de eerste tijden van zijn ontstaan slechts tot drie
personen te beperken, trekker, betrokkene en nemer,
doch door middel van slechts één wissel kan bij
opvolgende endossementen eene reeks van schulden
afgedaan worden

In deze mijne proeve wensch ik dan deze zoo
gewigtige regtsinstelling, waardoor eerst de wissel
datgene werd, wat hij behoorde te zijn, en met regt

1nbsp;Het tweeledig doel, hetwelk door het endossement ver-
kregen wordt, geven de volgende woorden van D
dvetkiek in
zijn: quot;Rapport fait au corps législatif sur la loi contenant le
titre VIII du livre I^^r du C.
de C.quot; zeer kort en duidelijk
weder; -waar hij zegt: quot;La lettre de change acceptée, libre dans
Ie mouvement, qu\'elle peut recevoir et donner, circule, role de
main en main par la voie de l\'endossement qui se multiplie à l\'infini.quot;

quot;Chaque endossement ajoute à sa force en ajoutant à sa solidité,
puisque chac{ue endosseur contracte, solidairement avec l\'accep-
teur et le tireur, l\'obligation de la payer.quot;

2nbsp;Over den grooten invloed, dien het endossement op het

-ocr page 20-

de Heer beelaerts van blokland ^ den vs^issel in den
handel kon noemen, wat de omloop van het Lloed
in het menschelijk ligchaam is , eenigzins nader te
beschouwen, en wil ik, daarbij de orde in het oog
houdende, die door den wetgever gevolgd is, in het
eerste hoofdstuk het volledig endossement en zijne
gevolgen (art. 134 W. v. K.), in het tweedehooièL-
stuk het onvolledig endossement (art. 135 W. v. K.)
en in het
derde hoofdstuk het blanco endossement
(art. 136 W.
v. K.) tot het onderwerp mijner be-
schouwing maken. Vervolgens wil ik in het
vierde
en vijfde hoofddeel nagaan, welke wisselbrieven niet
vatbaar zijn voor endossement, en wie of de bevoegd-
heid hebben om le endosseren, om eindelijk in de
laatste plaats het valsche endossement met zijne gevol-
gen te behandelen.

Ofschoon ik mij voorgenomen had alleen de Neder-
landsche wetsbepalingen omtrent dit onderwerp na
te gaan, en ik slechts ter loops vreemde wetgevingen
wilde aanhalen, zoo zal men het mij voorzeker ten
goede houden, wanneer ik mij van lijd tot lijd eens
eene enkele uitwijding ten opzigte der nieuwe allge-
meine Deutsche Wechselordnung heb veroorloofd^;

gelieele wezen des wissels heeft gehad, vergel. men de hier-
boven aangehaalde verhandelingen in Goldschmidt\'s Tijdschrift,
blz. 120 en vlg.

1nbsp;Zie Mr. J. C. Vooeddin, Geschiedenis en beginselen der
Nederlandsche Wetboeken, Wetboek van Koophandel, deel I,
blz. 478, No. VUT.

2nbsp;Over bet ontstaan dier wet, en liaie invoering in bijna
alle Stalen van Duitschland, behalve Limburg en Luxemburg,
vcigel. men: Kletke, blz. 84 en vlg,, en Mr. S. Visseking:

-ocr page 21-

de Duitsche wisselwet toch, door vele bevoegde be-
oordeelaars zeer geprezen, als bij uitstek aan de
behoeften des handels voldoende, verdient in vele
opzigten verreweg de voorkeur niet alleen , boven de
onze, maar ook boven alle overige buitenlandsche
wetgevingen, wegens de eenvoudige en rationele
stelsels waarvan zij is uitgegaan, en die zij ook overal
consequent heeft doorgevoerd.

Het Wisselregt der XlXiie eeuw. Amsterdam, 1850. Inleiding
§ 1, blz. V en vlg.

-ocr page 22-

EERSTE HOOFDSTUK.

het volledig endossement.

§ 1 . vereischten.

De naamsafleiding van het woord endossement
is hekend: even als vele lei-men bij het wisselregt
in gebruik, is het van- Italiaanschen oorsprong, als
zijnde afgeleid van het Italiaansche
indossare, omdat
het
in dorso op den rug des wissels geschrev^en
wordt; wil men dus een echt Hollandsch woord er
voor gebruiken, men zou het dan
riigschrift\\\\innen
noemen. Bevinden zich meerdere endossementen op
eenen wisselbrief, dan wordt eene zoodanige reeks
giro omloop genoemd.

Reeds vroegtijdig kende men twee soorten van
endossementen, die zoowel in vorm als in bestem-
ming verschillend waren. Wilde de endossant na-
melijk den eigendom van den wissel overdragen,
alsdan bediende hij zich van een volledig of i-egulier
endossement (indossamentum in vim cessionis), wilde
hij eenvoudig den geëndosseerde tot zijnen last-
hebber aanstellen, dan bezigde hij het onvolledig

T

-ocr page 23-

of procura endossement (indossamentum in vim
mandati) ^

Ook de Nederlandsche wetgever heeft die Leide
doeleinden, waartoe het endossement kan dienen,
erkend, door aan het volledig endossement, hetwelk
al de vereischten, Lij de wet gevorderd. Levât, de
kracht eener eigendomsoverdragt toe te kennen, waar-
mede hij het blanco endossement, alleen uit de
handteekening van den endossant Lestaande, heeft
gelijk gesteld, terwijl het onvolledig endossement
slechts als eene volmagt geldt tusschen den endossant
en geëndosseerde, hetgeen echter daarom nog niet
met het procura endossement, welk laatste niet uit-
drukkelijk Lij de wet erkend is, kan gelijk gesteld
worden, zooals ik later hoop aan te toonen.

Even als onze wet bepaalde vormen heeft voorge-
schreven, die bij den wissel moeten in acht genomen
worden, opdat hij kracht als zoodanig hebbe, zoo
ook heeft zij het endossement aan bepaalde vormen
gebonden, door te Lepalen, dat, zoo eenige der bij
de wet gevorderde vereischten ontbreken , het endos-
sement niet meer de kracht eener eigendomsoverdragt,
doch slechts die eener volmagt zal hebben.\'\'Ofschoon
voorzeker door het voorschrijven van bepaalde vor-
men , welke de endossant Lij het stellen van zijn
endossement in acht moet nemen , de wetgever den
handel aan noodelooze en lastige formaliteiten onder-
werpt, en aldus de vrijheid van den handel ten

1 Zie Heineccius, Elementa Juris Cambialis, Gap. ÎÏ, § 10,
en Einert, blz. 123.

-ocr page 24-

hoogste helemmert ^, zoo heeft hij echter aan den
anderen kant door het Manco endossement toe te
laten, en dit geheel en al met het volledig endosse-
ment gelijk te stellen, deze fout hersteld, doch is nu
ook tot inconsequentie vervallen, daar hij, na eerst
uitdrukkelijk de vereischten op te sommen, welke hij
het volledig endossement gevorderd worden, en te
hepalen, dat zoo slechts een enkel dier vereischten
in het endossement niet wordt aangetroffen, het
alsdan slechts als eene volmagt zal gelden, later den
endossant ontslaat van de nakoming van al die for-
maliteiten , en bepaalt dat zijne naamteekening alleen
geheel en al dezelfde gevolgen zal hebben, als wan-
neer hij al de vereischten , bij het volledig endosse-
ment gevorderd, had in het oog gehouden. Verreweg
de voorkeur verdient in dit geval het stelsel, waarvan
de Duitsche wetgever is uitgegaan, die eenmaal het
blanco endossement toelatende, dan ook zeer teregt
begreep, dat men het endossement niet meer aan
bepaalde vormen moest binden, doch dat elk endos-
sement, zoolang niet uit zijn inhoud zelf bleek, dat
de endossant het slechts als een procura endossement
wilde besthouwd hebben, de kracht van een volledig
endossement moest hebben

Ofschoon de naamsafleiding van het w^oord endos-
sement ligt tot het denkbeeld zou kunnen brengen,
dat het op den rug des wissels geplaatst moet worden,

1nbsp;Febmeet, blz. 131 en vlg.

2nbsp;Zie § 11 en 17 der D. W., vergel. ook Beauee, die all-
gemeine deutsche Wechsel-Ordnung erläutert Erlangen, 1851,
blz. 48.

-ocr page 25-

zoo is zulks toch niet het geval, ten minste hij de
wet is het niet bepaald voorgeschreven, zoodat ook
zeer goed een endossement op de voorzijde des wis-
sels zou kunnen geplaatst woorden. Het algemeen
gebruik brengt echter mede, dat zulks op den rug
des wissels en wel in de lengte geschreven wordt;
de voorzijde van den wissel toch dient tot andere
doeleinden; ligt zou dus, ten minste bij een blanco
endossement, indien dit geplaatst werd op de binnen-
zijde des wissels, hieruit verwarring kunnen ont-
staan, daar een zoodanig endossement wel eens voor
eene acceptatie of voor een aval, bij welk laatste
veelal de borg eenvoudig zijne handteekening op de
voorzijde des wissels plaatst, zou kunnen gehouden
worden Van daar dan ook de bepaling der Duit-
sche wet, die wel niet in het algemeen vordert, dat
het endossement op den rug des wissels geplaatst
wordt, doch wel bepaalt, dat zulks bij het blanco
endossement, om alle mogelijke verwarring te voor-
komen , geschieden moet

Dikwijls kan het gebeuren, dat zich zoovele en-
dossementen op den wissel bevinden, dat er geene
genoegzame ruimte is, om ze allen daarop te plaat-
sen. Alsdan brengt het gebruik mede , om aan den
wissel een bijzonder stuk papier vast te hechten, het-
welk
allonge, bij de Duitschei\'s Verlängerungszettel,
Wechselanhang
w\'ordt genoemd. Daar dat papier als
het ware één geheel uitmaakt met den wissel, zoo
nullen dus ook de endossementen, die daarop ge-

1 Zie Holtius, T, blz, 244, Mr. Vissering, blz. 38.
3 Namelijli bij § 12 dier wet.

-ocr page 26-

plaatst zijn, even goed gelden, als die welke zich op,
den wissel zeiven bevinden; onze wetgever vond het
onnoodig de allonge uitdrukkelijk te vermelden, in
tegenstelling van andei-e wetgevingen, zooals on-
der anderen de Duitsche % die het gebruik er van
door eene uitdrukkelijke wetsbepaling heeft gesanc-
tioneerd. Nog verder ging echter de Weimarsche
Wechselordnung^, welke bepaalde, dat het endos-
sement, hetwelk niet in zijn geheel op den wissel
zeiven kon geplaatst worden , zoo moest geschreven
zijn, dat het voor de eene helft op den wissel zei-
ven , voor de andere op de allonge voorkwam. Of-
schoon dit voorzeker als veiligheidsmaatregel zeer
navolgingswaardig is, zoo behoeft toch de wet zoo-
danig voorschrift niet uitdi\'ukkelijk te geven, daar
elk voorzigtig koopman hiervoor wel zorg zal dragen ,
en ook daarvoor dat hij de echtheid van de allonge certi-
Oceert, door op de keerzijde daarvan, van den inhoud
des wissels, des noods met alle zich reeds op den wissel
bevindende endossementen, melding te maken
Evenzoo zal ook de nemer, die den wissel en-
dosseert, voorzigtig doen, zijn endossement zoo te
plaatsen, dat het zich bevindt boven aan den wissel
op dien hoek, waar aan de tegenzijde de handteeke-
ning des trekkers gevonden wordt, opdat geen en-
dossement kan afgescheurd worden, zonder dat tegelijk
de handteekening des trekkers verminkt wordt. ^

\' Zie § 11 dier wet.

2nbsp;Namelijk bij § 32 dier W. O. (onder anderen te vinden bij)
B
raüer, blz. 48.

3nbsp;Bender, I, § 359, blz. 566.

■i- Mr. ZUBLI, blz. 103. Mr. Vissering, blz. 27.

-ocr page 27-

Het endossement wordt op den wisselbrief of des-
zelfs secunda, tertia enz. gesteld. Het is hier de
plaats niet over het nut en de gevolgen van de
vermeerdering der exemplaren van een\' wissel uit te
weiden; zooals bekend is, worden de verschillende
exemplaren van den wissel vooral tot twee doelein-
den gebruikt:

1°. tot meerdere zekerheid, zoo één der esemplarea
verloren mogt gaan,

om één der exemplaren ter acceptatie te ver-
zenden, terwijl men de anderen gebruikt tolverdere
circulatie

Hel is volgens onze wet aan de keuze des nemers
overgelaten, zich verschillende exemplaren ter band
te doen stellen, daar toch, zoo niets is overeenge-
komen , de trekker verpligt is aan den nemer, zoo
hij dit vordert, drie exemplaren te leveren (art. 104
W.
v. K.); een algemeen geldend beginsel bij die
verschillende exemplaren is, dat zij allen voor ée\'n
en één voor allen gelden. Eene gewigtige en bier-
mede verwante vraag is deze: of ook wisselkopijen
vatbaar zijn voor endossement, en welke de ge-
volgen van een zoodanig endossement zijn? Onze
wet bewaart geheel bet stilzwijgen over wisselko-
pijen, ofschoon zij toch in den handel zeer gebrui-
kelijk zijn, en tot verschillende doeleinden kunnen

1 Vergelijk over het tweeledig nut, hetwelk in de vermeer-
dering der exemplaren van een\' wissel gelegen is, en over de
verschillende gevolgen daarvan:
Einerx, Hoofdstuk VII, hande-
lende over de : quot;vervielfältigte Ausgabe der Wechsel, blz. 400—464.
Zie ook Mr. A.
S. van Nieeop\'s Brochure: Over de inrigting van
Wissel-Exemplaren. Amsterdam, 1861.

-ocr page 28-

gebezigd \\Yorden. Even toch als, bij het aanwezig
zijn van meerdere exemplaren, de prima ter accep-
tatie kan worden opgezonden, terwijl de overige
exemplaren verder worden geëndosseerd, zoo kan
ook de kopij tot dit laatste doeleinde worden bestemd,
terwijl dan de oorspronkelijke wissel aan den houder
Ier acceptatie wordt opgezonden; in dat geval be-
kleedt dus de kopij de plaats eener secunda.
Doch dikwerf kan een afschrift des wissels nog aan
een ander doel beantwoorden; de houder toch kan
er somtijds belang bij hebben, dat de wissel gesplitst
worde, wanneer hij namelijk den wissel aan twee of
meerdere personen ieder voor een gedeelte wenscht
te endossei-en, of wanneer de betrokkene slechts een
gedeelte van de wisselsom betaalt, doch de betaling
van het overige gedeelte weigert, in welk geval de
kopij kan dienen tot gedeeltelijke kwijting. \' Docli
al moge de wisselkopij dikwijls voor hetzelfde doel-
einde gebruikt kunnen worden, als de verschillende
exemplaren van eenen wisselbrief, en even als deze
de circulatie van den wissel bevorderen, zoo moet
men toch niet uit het oog verliezen, dat het verschil
tusschen beiden zeer groot is. Terwijl toch eene se-
cunda, tertia, enz. van den trekker alleen kan uitgaan,
kunnen kopijen door eiken houder des wissels worden
afgegeven; daarenboven wordt op de secunda, enz.,
altijd melding gemaakt, hoe vele exemplaren er zijn
gegeven, terwijl dit bij de kopijen geen plaats heeft.
De wisselkopij moge dus al geschikt zijn het circu-
leren van den wissel ^e vergemakkelijken en te

Mr. Kist, blz. 56 en vlg.

-ocr page 29-

bevorderen, aan de andere zijde kan men niet
ontkennen, dat tiet gebruik daarvan zeer gevaarlijk
is, en ligt aanleiding kan geven tot bedrog. Daar
toch elke houder het regt heeft afschriften van een
wissel te maken, zoo kan hij zoovele daarvan in
omloop brengen, als hij zelf maar wil-, hij, die
eene wisselkopij op zich laat endosseren, heeft vol-
strekt geene zekerheid, dat er niet reeds meerdere
kopijen zijn afgegeven, hetgeen bij de wisselexem-
plaren, daar zij altijd melding maken hoeveel er in
omloop zijn, anders is. ^ Mag al in vele opzigten de
Duitsche wet, als zijnde een werk van latere tijden,
en zamengesteld door mannen, waarvan velen zich
als beoefenaars van het wisselregt eenen grooten
naam hebben verworven, boven de onze de voorkeur
verdienen, wat de wisselkopijen betreft, verdient, geloof
ik, de Duitsche wet dien lof niet. Immers zij heeft
de wisselkopijen uitdrukkelijk erkend door bij de
wet te bepalen, welke gevolgen zoodanige afschriften
zullen hebben, indien zij namelijk de plaats be-
kleeden van eene secunda, tertia, enz., terwijl de
oorspronkelijke wissel even als een prima ter accep-
tatie wordt opgezonden. Wat de gevolgen van hel
endossement betreft, is zij van het beginsel uitge-
gaan, dal ieder origineel endossement, dat zich op
eene kopij bevindt, den endossant even zoo goed
verbindt, alsof het op den wisselbrief zeiven ge-

1 Zie over het bedrog, lielwelk de houder door middel van
wisselkopijen kan plegen. Mr.
Vissering, blz. 152. Mr. Modderman
blz. 37 en vlg.
- Namelijk in ^
70—72 en ook iu ^ 39 diev wet.

-ocr page 30-

plaatst is. De houder der kopij zal dus even als de
houder eener secunda, waarvan de prima ter accep-
tatie is gezonden, de uitlevering kunnen vorderen
van den oorspronkelijken wisselbrief ^, en bij wei-
gering om aan deze vordering te voldoen, is hij
geregtigd, om, na door een protest van die weige-
ring voldoend bewijs te hebben gegeven zekerheid
te vragen vóór den vervaldag, en na dien dag ver-
goeding te vorderen van alle endossanten, wier
originele endossementen op de kopij voorkomen.
Onze wetgeving daarentegen heeft in geene enkele
harer bepalingen melding gemaakt van de wisselkopij,
en daaruit mag men dus tot het besluit komen, dat
zij ook aan een zoodanig geschrift geene wisselkracht
heeft willen toekennen, en dat derhalve ook een
endossement van eene wisselkopij geene gevolgen, ten
minste geene wisselregteiijke gevolgen, zal hebben

^ Zie § 68 en § 72.

2nbsp;Zie § 69 NO. l.

3nbsp;Zie Mr. Moddekman, blz. 39. Mr. Rist, blz. 58, die
een ander gevoelen voorstaat, en meent, dat even als volgens de
D. W. ook bij ons de houder eener kopij, hij moge dan wel
geene regresactie hebben, bij weigering van de uitlevering des
wissels, door den bewaarder, toch na den vervaldag, indien hij
geene betaling bekomt, de endossanten, wier originele hand-
teekeningen op het afschrift voorkomen, tot rembours kan aan-
spreken. Vergel. ook verder Mr. A.
J. Hovr: De beginselen
van het internationaal wisselregt. Beverwijk, 1858, blz. 109,
noot- 2, die ook meent, dat volgens onze wet, wisselkopijeri
geene wisselregteiijke gevolgen zullen hebben, ofschoon hij ze
echter door de wet wilde erkend zien, vooral daarom, omdat
men alsdan een\' wissel aan meerdere personen, ieder voor een
gedeelte, zou kunnen endosseren, of slechts een
gedeelte daarvan
bij endossement overdragen, ea het overige voor zich behouden.

-ocr page 31-

De vereischten van een endossement, wil het de
kracht eener volledige eigendomsoverdragt hebben,
worden ons in art. 134, W. v. K., medegedeeld.
Zij zijn vier in getal:

1quot;. De naam van den geëndosseerde zonder of
met bijvoeging van diens order,

Erkenning van genotene waarde of van waarde
in rekening,

3quot;. Dagteekening,

4°. Onderteekening door den endossant.
ï. Het endossement moet bevatten den naam van
den persoon aan wien of aan wiens order de beta-
ling moet geschieden. Dat de bijvoeging der woorden
quot;of order,quot; echter niet bepaald noodig is, valt
niet te betwijfelen, immers even zoo goed als
volgens onze wet een trekker een\' wisselbrief
aan den order des nemers kan stellen, zoo zal
ook een endossant dit kunnen doen, en even
als de nemer^ volgens art. 105, W. v. K., de
keuze heeft of hij den wisselbrief wil gesteld hebben
aan order of niet, zoo zal ook de geëndosseerde dit
regt hebben. Welke de gevolgen zijn van een en-
dossement, aan hetwelk de bijvoeging quot;of orderquot;
ontbreekt, en of bij zoodanig endossement de
geëndosseerde toch het regt zal hebben den wissel
nog verder door endossement over te dragen , deze
vragen hoop ik later te beantwoorden.

n. Een der voornaamste vereischten, van het
volledig endossement is de erkenning door den
endossant van genotene waarde of van waarde
in rekening; door de vermelding hiervan toch
kan het eerst blijken, dat de endossant werkelijk den

-ocr page 32-

wissel aan zijnen geëndosseerde heeft willen over-
dragen; in die erkenning ziet men de oorzaak van
de verbindtenis des endossants om voor betaling
en acceptatie des wissels in te staan. Dit zelfde
wordt ook gevorderd bij den wissel zeiven; die
erkenning toch moet de aanwijzing zijn van de
oorzaak der verbindtenis, welke de trekker jegens
den nemer heeft aangegaan, zij is de reden waarom
de trekker, zoo de wissel niet betaald wordt, tot
rembours gehoudeni s. ~ Nog veel strengere bepaling
dan onze wet had de Fransche Code, welke bij den
wissel in het algemeen en dus ook bij het volledig
endossement ^ niet alleen de vermelding van „waarde
genotenquot; vorderde, doch zelfs ook opgave waarin die
waarde bestond. Deze bepaling was weder afkomstig van
de Ordonnantie van
1073, welke haar invoerde met het
doel, om bedrog voor te komen in geval van faiUis-
sement Overtuigend is echter door
fremert aan-
getoond, dat deze bepaling volstrekt niet aan het
doel beantwoordde, waarmede zij was opgesteld, maar
integendeel zonder eenig goed gevolg te weeg te
brengen, werkelijk zeer. nadeelig was, vooral voor
kooplieden van den tweede of derden rang 3. Ofschoon
nu onze wetgever de hardheid der bepaling van de

1 Zie Failliet: Manuel de droit civil, commercial et crimi-
nel, ad art. 137, G. d. C., NO. 4 et 8.

3 Art. 1 en 23, tit. V dier ord.: De verdediging dezer be-
palmg vindt men bij
Sayaet, parère 46, en bij Pothier,

no. 34.
3

Fbemeet, cbap. XIX tôt opschrift voerende : de l\'expression
la valeur fournie dans la lettre de change, blz. 121 en vlg.

-ocr page 33-

Code aanmerkelijk verzaclit heeft, door niet meer te
vorderen, dat vermeld worde, waaruit de ontvangene
waarde hestaat, zoo verdient toch ook deze bepaling
afkeuring, daar het vereischte ook van onze wet niet
meer is dan een bloote vorm zonder eenig nut, vooral
wat betreft de vermelding van waarde in rekening,
welke uitdrukking zoo onbestemd is, dat men daar-
onder eigenlijk alles kan verstaan, wat men slechts
goed vindt Het is hier echter de plaats niet te
betoogen, waarom die erkenning, als moetende strek-
ken tot een bewijs van een werkelijk contract tus-
schen endossant en geëndosseerde, volgens de nieu-
w^ere beschouwingen, waarbij het wisselcontract als
een zelfstandig en formeel contract wordt aange-
nomen, en dus geene causa debendi in aanmer-
king kan komen, geheel als overbodig moet be-
schouwd worden. De gewigtige vraag of zoodanige
vermelding niet geheel nutteloos is bij het stand-
punt, waarop de tegenwoordige theorie van het
wisselregt slaat, hangt geheel af van de wijze,
waarop men den wissel beschouwt. Wanneer men
ontkent, dat eene zoodanige vermelding in den wis-
selbrief neodig is, dan zal men tot het resultaat
moeten komen j dat ook bij het endossement die ver-
melding achterwege kan blijven , ofschoon men schrij-
vers ^ vindt, die, al beweren zij dat de valuta-
erkenning veilig bij den wissel kan gemist worden,

1nbsp;Mr. A. db Pinto, Handleiding tot het Wetboek van Koop-
handel. \'s Gravenhage, 1854, deel II, blz. 109, en Mr. H.
G.
DE GkAAF, Spec. cont. annot. in cod. merc. Belgici libri I, tit. VI,
sect. IV. L. B. 1847, blz. 47 en 48.

2nbsp;Zooals onder anderen Bender, I, § 361, blz. 573.

-ocr page 34-

echter bij het endossement eene zoodanige vermelding
wel willen behonden zien

Het kan soms gebeuren dat de waarde van eenen
derde afkomstig is, in dit geval bepaalt onze wet,
dat in het endossement daarvan melding moet ge-
maakt worden (art. 134 W. v. K. al. 2) met aan-
duiding van dien derde, welke aanduiding meestal
slechts geschiedt door initialen. Zoodanig endossement
heeft tweederlei nut: ten eerste toch hebben er eigen-
lijk twee overdragten plaats van den wissel door
slechts één endossement, en tèn tweede is hij, die de
waarde gegeven heeft, noch voor betaling noch voor
acceptatie aansprakelijk. Hij neemt toch, al moge
hij ook van den w^issel gebruik hebben gemaakt,
geene verpligtingen op zich, daar hij geen eigenaar
des wissels geweest is, dus ook niet als endossant
daarop voorkomt; hij staat in geenerlei betrekking
tot een der personen, die op den wissel voorkomen,
dan alleen tot hem, die als geëndosseerde de waarde
van hem ontvangen heeft Vroeger schijnt het, dat
men den waardegever wel aansprakelijk stelde, even
alsof hij endossant ware geweest

Zou iemand, die eenen wissel koopt, kunnen vor-
deren dat de endossant hem slechts als derde invulde,
om zoodoende van
zijnen borgtogt ontslagen te worden ?

1 Zie verder over liet overbodige eener valuta-erkenning,
Einekt. § 23, blz, 97 en vlg. Mr. Kist, blz. 38 en vlg. De
Duitsche wet beeft dan ook noch bij het endossement (§ 11),
noch bij den wisselbrief zeiven (§ 4), eene zoodanige erkenning
gevorderd.
Beaueb, blz. 38. Mr. Visseking, blz. 13.

3 Mr. ZuBLi, blz. 98.

3 Holtids, I, blz. 346.

-ocr page 35-

Ik geloof met Mr. zubli dat deze vraag beves-
tigend moet beantwoord worden, en wel uit analogie
met art. 106 W. v. K., waar den nemer het regt gege-
ven is van den trekker te vorderen, dat de wissel-
brief niet betaalbaar aan hem zeiven, doch aan een
ander zal gesteld worden, waardoor hij, de nemer,
van alle verantwoordelijkheid ontslagen wordt; uit de
groote gelijkheid nu, die er tusschen de verbindte-
nissen bestaat, welke een trekker jegens den nemer,
en welke een endossant jegens zijnen geëndosseerde
aangaat, zoodat men den geëndosseerde tegenover
den endossant als nemer mag beschouwen, kan men
veilig afleiden, dat ook een geëndosseerde het regt
zal hebben te vorderen, dat het endossement gesteld
worde op naam van een ander. Daarenboven
zal het den endossant tamelijk onverschillig zijn,
of degeen, die van hem den wisselbrief gekocht
heeft, als endossant of slechts als tusschenkomend
persoon op den wissel voorkomt, daar deze toch
nimmer zijn borg kan zijn.

III. Het endossement moet gedagteekend zijn; de
vermelding toch van den datum, ofschoon voorzeker
anders geen bepaald vereischte bij eene gew^one cessie,
is om twee redenen zeer nuttig: vooreerst toch blijkt
daaruit of de wissel, toen hij geëndosseerd Werd,
reeds vervallen was, daar toch wisselbrieven, nadat
de vervaldag verstreken is, niet meer vatbaar zijn
voor endossement, en in de tweede plaats kan van
den tijd de bevoegdheid om te endosseren afhangen;
een gefailleerd koopman toch verliest de beschikking

^ Zie i)!z. 169 en vlg.

-ocr page 36-

en het beheer over zijne goederen en kan dus
ook geene wissels bij endossement overdragen. Van
daar dat in dat laatste geval de gefailleerde koop-
man, die een\' zijner sehuldeischers wil bevoordee-
len, de dagteekening van zijn endossement slechts
eenige dagen behoeft te vervroegen, om ajdus het
endossement, dat anders van geene kracht zou
zijn, te doen gelden. Vroeger werd dan ook tegen
het antidateren , dat aldus hgt aanleiding tot bedrog
kon geven, en daarenboven dikwijls moeijelijk te
bewijzen was, eene zware straf bedreigd, daar bet
altijd als een falsum werd aangemerkt

Ook de Fransche wetgever nam bij art. 139 de
bepaling der Ord. v. 1673 over, en verbood bet
antidateren van endossementen, door het als valscb-
heid te straffen.

Ofischoon oak onze wetgever bet antidateren van
endossementen verbiedt, heeft hij echter te regt be-
grepen , dat eene bepaling als die, welke in den Code
de Gommerce gevonden wordt, waarbij beslist werd
dat het antidateren altijd valschheid zou daarstellen,
niet in een Wetboek van Koophandel te huis be-
hoort; hij heeft dus alleen willen beslissen welke
de civiele gevolgen van eene zoodanige vervroegde
dagteekening zullen zijn, doch het aan den straf-
wetgever overgelaten te bepalen , welke de straf-
regtelijke gevolgen zullen wezen. Daar de C. P.
nu geene afzonderlijke bepalingen bevat, noch om-

1 B!/.. 770, W. v. K.

3 J. Phoonsen, Wisselstijl lot Amsleidain, c:ip. IX, 14. Oid.
V. 1673, tit. Y, art. 26.

-ocr page 37-

trent het antidateren van endossementen noch om-
trent valsehheid in wisselbrieven gepleegd , zoo
zal het eerst dan als eene valsehheid gelden, wan-
neer het daarvan voor het overige de kenmerken
draagt, en is het dus aan den regter overgelaten
naar de omstandigheden te oordeelen, onder welke
strafbare daad het moet opgenomen worden

Wat verder de gevolgen van zoodanig endossement
betreft; men zal niet in het algemeen kunnen zeggen,
dat aan een geantidateerd endossement geene kracht
of slechts die van een onvolledig endossement mag
worden toegekend, want een valsch endossement
moge den eigendom van den wissel al niet doen
overgaan, hier is geene sprake van een valsch
endossement, immers behoeft de endossant niet altijd
dolo malo eene vroegere dagteekening dan de ware
op zijn endossement geplaatst te hebben, doch
kan dit ook zeer goed slechts aan zijne onnaauw-
keurigheid le wijten zijn : Art. 1 37 W. v. K. kan hier
dus niet toegepast w orden. Wilde men een geantida-
teerd endossement slechts als een onvolledig en-
dossement doen gelden, al had het voor hel ove-
rige al de vereischten bij het volledig endossement
gevorderd, alsdan zou men eene
igt;ervroegde dagtee-
kening uiet
geene dagteekening op een en dezelfde
lijn stellen, en aannemen, dal bij een geantidateerd
endossement eigen tlijk de datum ontbreekt Integen-
deel zal zoodanig endossement verschillende gevolgen

1nbsp;Mr. de PiNTO, II, blz. 142. Wetboek van Koophandel,
met aanteekeningen der vijf Am sterdam sche adyokaten, ad art. 138.

2nbsp;Mr. Ztibm, blz. 126.

-ocr page 38-

hebben, naar het doel, hetwelk de endossant met
zijn antidateren beoogde; wilde hij namelijk aldus
een wissel, ofschoon de vervaltijd ï-eeds verstreken
was, toch nog endosseren, dan zal het endossement
slechts die gevolgen hebben, welke aan een endos-
sement na den vervaldag moeten worden toegekend;
wilde hij echter, ofschoon reeds failliet zijnde, door
het antidateren een\' zijner schuldeischers bevoor-
deelen ten koste der anderen, dan zal het endosse-
ment op grond van Art. 770 W. v. K. nietig worden
verklaard. Wat verder degeen betreft, die door het
antidateren van het endossement benadeeld is, deze
kan vergoeding vorderen van kosten, schade en
interessen

Daar onze wet het blanco endossement met het
volledig endossement heeft gelijk gesteld, en bij zoo-
danig endossement geene vermelding van den datum
gevorderd wordt, zoo is eigentlijk het verbod van
antidateren tamelijk overbodig en onbeteekenend ge-
worden; immers degeen, die de dagteekening van
een endossement wil vervroegen, behoeft nu slechts
een blanco endossement te stellen, en in dat geval
zal het bedrog door hem gepleegd, bijna nooit te
bewijzen zijn. Echter moet men niet vergeten , dat
volgens het oorspronkelijk voorstel der Regering een
blanco endossement, wanneer het eigendomsoverdragt
ten gevolge wilde hebben, moest gedagteekend zijn

1nbsp;Holtius, I, blz. 353. Mr. Modderman, blz. 66.

2nbsp;Ditzelfde bepaalden ook art. LUI van het ontwerp van 1822
en art. 37 ontwerp 1825. Ook art. 111 Wetb. 1830 vorderde
nog de dagteekening.

-ocr page 39-

juist oiïx mogelijke misbruiken te voorkomen , doch
dat men later dit vereischte, vooral met het oog op
het veelvuldig gebruik, hetwelk in den handel van
een endossement, alleen voorzien met de handtee-
kening van den endossant, gemaakt werd, heeft
weggelaten, omdat, zooals zeer juist werd aangemerkt,
wanneer de dagteekening bij bet blanco endossement
gevorderd werd, alsdan het groote nut en gerief van
zoodanig endossement gi-ootendeels zou verdwijnend
Kan, zoo de dagteekening aan het endossement
ontbreekt, deze door andere middelen b. v. door
den datum van een aval, hetwelk bij hel endosse-
ment gevoegd is, of door dien van bet protest
wegens non acceptatie door den geëndosseerde ge-
daan, gesuppleerd worden ? Met deze vraag hebben
zich reeds
savart en pothieb onledig gehouden,
en beiden hebben ze ontkennend beantwoord. En te
regt, immers de vermelding van den datum bij het
endossement wordt niet alleen daarom gevorderd,
opdat daaruit kan bewezen worden, op welken tijd
het endossement geschied is, doch even als bij de
Ord. van 1673 hecht ook onze wetgever aan de ver-
melding van den datum veel meer gewigt, daar,
zoodra deze ontbreekt, ,het vermoeden ontstaat dat
er geene eigendomsoverdragt, maar eenvoudig eene
lastgeving heeft plaats gehad; ontbreekt dus de dag-
teekening aan het endossement, dan blijft de endos-
sant eigenaar van den wissel, en kan van zijnen eigen-
dom niet door eene daad, waaraan hij volstrekt geen

! Mr. vookdüin, YIII blz. 603.
- Savart, parère 16 en Pothier, N^. 40.

-ocr page 40-

deel heeft genomen, heroofd worden. Daar de Wet
bepaaldelijk als vereischte bij het volledig endosse-
ment de dagteekening vordert, zoo zal ook een
endossement, waarop de datum niet uitdrukkelijk
gesteld is, doch in plaats daarvan, de woorden:
„ut retro, ut supra,quot; te vinden zijn, slechts de
kracht hebben van een onvolledig endossement; zoo
ten minste leert ons de Fransche jurisprudentie
Dat echter deze uitspraak wel wat al te hard is,
en al te zeer aan de woorden der wet blijft han-
gen, valt mijns inziens niet te ontkennen; immers,
indien toch een geëndosseerde op denzelfden dag,
waarop hij den wisselbrief verkregen heeft, dezen
wederom verder endosseert, en in plaats van dien-
zelfden datum te herhalen, eenvoudig bij zijn en-
dossement de woorden „ut supraquot; plaatst, is het
duidelijk genoeg, dat het werkelijk zijne bedoeling
was, zoo het endossement ten minste alle andere
vereischten bevat, een volledig endossement op den
wisselbrief te plaatsen Volgens het vroegere in
Pruissen geldende wisselregt was het aldaar alleen
dan geoorloofd, de woorden : „ut retroquot; voor eene
volkomene dagteekening van het endossement te hou-
den , wanneer de wissel op denzelfden dag dat hij
getrokken was, ook door den nemer weder was geën-
dosseerd

1nbsp;Men vindt verscheidene vonnissen, welke aan deze woorden
niet de kracht eener dagteekening toeTiennen, aangehaald bij
Failliet, ad art. 137, NO. 7.

2nbsp;Mr. P. J. Ledeboee : Dissertatio inaug. de litterarum cam-
bialium indossamento, blz. 15 en vlg.

3nbsp;Bekdek, I, 5 360, blz. 570.

-ocr page 41-

Even als de dagteekening is ook de vermelding
van de plaats ,. waar liet endossement gesteld is, dik-
wijls zeer nuttig en wenselielijk; vandaar dan ook
dat sommige wetgevers ^ eene zoodanige opgave uit-
drukkelijk vorderen. Onze wetgever schrijft die ver-
melding niet hepaaldelijk voor , want te beweren dat
onder dagteekening zoowel vermelding van tijd als
van plaats zou begrepen zijn, is onjuist, omdat,
zooals teregt is aangetoond alsdan de woorden in
art. 100 W.
V. K. „gedagteekend uit eene plaats,quot;
een pleonasmus zouden bevatten. Ofschoon dus de
wet niet even als bij den wissel zeiven, (waar de
opgave van plaats ook van veel meer gewigt is,
omdat volgens het stelsel van den Nederlandschen
wetgever bij eiken wissel de plaats der trekking en
die der betaling verschillend moeten zijn), bij het
endossement eene zoodanige vermelding vordert, zoo
brengt echter het gebruik mede, om bij elk endos-
sement , dat gedagteekend is, ook tevens de plaats
te vermelden, waar het gesteld is. En te regt; immers
om vele redenen is die opgave der plaats zeer aan
te bevelen. Wanneer toch een wissel door verschil-
lende landen circuleert, dan kan uit eene vermelding
der plaats worden nagegaan, of bij het endossement,
in het buitenland op den wissel geplaatst, de vereisch-

1 Eene opgave van verscheidene wisselverordeningen in Duitsch-
land, die eene vermelding der plaats bij het endossement vor-
deren, vindt men bij
Teeitschkb, Encycl. I, 480 en vlg.

3 Namelijt door Mr. Moddeeman, blz, 63, alwaar deze
schrijver colt eenige uitspraken der Fransche jurisprudentie aan-
haalt, waaruit blijkt, dat onder het woord
daté alleen de dag-
teekening, en niet meer kan begrepen worden.

-ocr page 42-

ten der wet van liet land, alwaar liet is opgesteld,
zijn in acht genomen. Het is toch een algemeen
aangenomen regel, ook door onzen wetgever \' erkend,
dat de vorm van alle handelingen wordt beoordeeld
naar de wetten van het land, waar zij zijn verrigt,
volgens den regtsregel: „loens regit actum.quot; ^

Daarenboven kan uit eene zoodanige vermelding
ook beoordeeld worden, of de persoon, die den
wissel endosseert, bevoegd is wisselverbindtenissen

3

aan te gaan.

Doch niet alleen om deze redenen, die alleen op

1nbsp;Art. 10, Algem. Bep.

2nbsp;Zie verder over de toepassing van dezen regel op liet wissel-
regt in het algemeen. Mr. H
ovy , blz. 71 en vlg.

3nbsp;Indien ten minste de endossant in zijn eigen land den
■wissel endosseert; bevindt hij zich echter buiten \'s lands, dan
zal zijne bevoegdheid volgens enkele wetgevingen naar de wetten
van zijn eigen land, volgens anderen naar die van het land
waar hij zich bevindt, moeten beoordeeld worden. Wat den
Nederlander betreft, die zich buiten \'s lands bevindt, zijne be-
kwaamheid zal volgens art. 6 A. B. geregeld worden naar de
Nederl. wet; de vraag echter naar welke wet de bekwaamheid
van vreemdelingen hier te lande moet geregeld worden, is zeer
bestreden. Terwijl toch Mr.
Opzoomer in zijne Aant. op art. 9
A. B. beweert, dat die bekwaamheid moet beoordeeld worden
naar de Nederl. wet, en duS het statutum personale onder onze
wet niet bestaat, beantwoordt Mr.
Nienhuis in zijne academische
voorlezingen, § 18, de vraag op tegenovergestelde wijze, en be-
weert hij, dat even als de bekwaamheid van Nederlanders in
het buitenland naar de Nederlandsche wet, zoo ook die der
vreemdelingen hier te lande naar hunne eigene wet moet ge-
regeld worden. Zie verder ook nog Mr.
yas Hall, Handl.
blz.
17. Mr. Kist, blz. 25-, en Mr. Hovt, blz. 58 en vlg.,
die allen de laatste meening zijn toegedaan, terwijl Mr.
Thorbecke
in zijne Aant. op de Grondwet, 2lt;le uitgave, deel I, blz. 24,

-ocr page 43-

buitenlandsche endossementen van toepassing zijn, is
eene vermelding der plaats zeer wenschelijk, maar
ook bij wissels , die slechts in hel binnenland cir-
culeren, is die opgave van groot nut; immers wan-
neer de houder wegens non-acceptatie of non-beta-
ling regres wil nemen, kan hem er zeer veel aan
gelegen zijn, te weten welke de woonplaats der en-
dossanten is, daar hij toch, zoo hij zijn regresregt
wil uitoefenen, binnen eenen bepaalden tijd, name-
lijk binnen vijf dagen na het gedaan protest, hier-
van aan zijnen voorman moet kennis geven, op
straffe van schadevergoeding. ^ Het is waar, in som-
mige gevallen zal eene zoodanige opgave zeer weinig
baten, namelijk, wanneer de endossant den wissel
endosseert op eene andere plaats dan waar hij zijne
woonplaats heeft ^ doch dit zal toch wel altijd tot
de exceptionele gevallen behooren.

IV. Dat elk endossement onderteekend moet
worden door den endossant is duidelijk, en zal
wel geene nadere toelichting behoeven. Wel vor-
dert de wet niet bepaaldelijk, dat alles, wal het
endossement moet bevallen, eigenhandig door den
endossant zei ven moet zijn ingevuld; dit kan ge-
schieden door wien ook, zelfs door den geëndos-

noot 2, die van Mr. Opzoomer seliijnt toegedaan te zijn. Hoe
het met de erkenning van het statutum personale bij de buiten-
landsche wetgevingen, vooral in betrekking tot het wisselregt
staat, zie bij Mr.
Hovy, blz. 52 en vlg.

^ Art. 184 W. v. K. De Dnitsche wet heeft eene veel kortere
tijdsruimte aangenomen, namelijk eene van twee dagen, zie
5 45 dier wet.

2 Mr. Hovt, blz. 123, noot 2.

-ocr page 44-

seerde/ maar bij de onderteekening is dit anders,
deze moot door den endossant zeiven geschreven
zijn. Doch indien nu^ de houder des wisselbriefs
een\' wissel verder willende endossei-en, het endosse-
ment niet eigenhandig kan onderteekenen, hetzij dat
hij door buitengewone omstandigheden hierin ver-
hinderd is, hetzij dat hij niet schrijven kan, hoewel
dit laatste zeker gelukkig al meer en meer tot de
bijzonderheden behoort, zal men dan uit onze wet
moeten besluiten, dat in zoodanig geval de houder
den wisselbrief niet verder zal kunnen endosseren?
Sommige wetgevingen ® geven alsdan den houder de
vrijheid, om door een\' gemagtigde in zijn\' naam
het endossement te laten onderteekenen; ook de
Fransche schrijvers zijn algemeen de meening toege-
daan, ^ dat eene onderteekening per procura geoor-
loofd is, ofschoon men echter niet moet vergeten,
dat de Fransche wet niet even als de onze de on-
derteekening des endossants bepaaldelijk voorschrijft.
En toch ondanks het stellige voorschrift der wet,
die de onderteekening van den endossant vordert,
zal men ook eene onderteekening, door eenen last-
hebber gedaan, moeten toelaten; immers zou anders
aan zekere personen op zoodanige wijze het regt
worden onthouden wisselverbindtenissen aan te gaan.
Het spreekt van zelf, dat een zoodanige lasthebber
nimmer aansprakelijk is jegens volgende houders, en

1nbsp;Dit leerde ooit reeds Pothier, N». 40, zie ook verder
R
ogrok, Code de Commerce expliqué ad art. 137 et 138.

2nbsp;Mr. de Geaae, Wz. 41, noemt er ons eenige op.

3nbsp;Locré, Esprit du Code de Commerce, Paris, 1829, blz. 354.

-ocr page 45-

liij dus ook niet tot rembours kan worden aange-
sproken; bij kan volgens de algemeene regelen van
lastgeving door de onderteekening, die bij beeft ge-
daan in naam van zijnen lastgever, slecbts dezen
nooit zieb zeiven verbinden.

Later, wanneer ik bet onvolledig endossement en
zijne gevolgen nader zal beschouwen, hoop ik aan
te toonen, dat al ontbreekt een der vereischten
van bet volledig endossement, de geëndosseerde
toch tot het bewijs zal mogen toegelaten worden,
dat hij geen lasthebber maar wei\'kelijk eigenaar des
wnsselbriefs is, dat dus het onvolledig endossement
slechts eene praesumptio juris van volmagt daarstelt,
voor tegenbewijs vatbaar. Zal echter ook het volledig
endossement slechts tot een zoodanig vermoeden
strekken , of moet hieraan de kracht worden toege-
kend eener praesumptio juris et de jure , zoodat de
endossant niet tot het bewijs zal toegelaten worden,
dat het slechts de bedoeling tusschen hem en den
geëndosseerde w^as, om hem b. v. den wissel ter
incassering over te dragen, niet om hem daarvan
eigenaar te maken ? Dat derden niet tot het bewijs
kunnen worden toegelaten, dat niettegenstaande het
volledig endossement de eigendom van den wissel
niet op den geëndosseerde is overgegaan, is duide-
lijk en voor geene tegenwerping vatbaar; zal echter
de endossant dit bewijs mogen leveren ? Velen
hebben deze vraag bevestigend beantwoord en

1 Zoo als onder anderen Mr. kist, blz. 81, zie ook vijf Advokaten
op art. 133, Regt in Nederl. I, blz. 361, waar een vonnis, in
dien zin door de Regtbank te Amsterdam gewezen, wordt mede-
gedeeld, ook te vinden bij Mr.
zubli, blz. 162.

-ocr page 46-

geoordeeld, dat het volledig en het onvolledig en-
dossement zoodoende op eene lijn behoorden geplaatst
te worden , daar beide sleclits als eene praesnmptio
juris, tusschen den endossant en zijn\' geëndosseerde
kunnen gelden. Echter moet men niet uit het oog
verliezen, dat onze wet een groot verschil maakt
tusschen volledig en onvolledig endossement, daar
zij bepaalt, dat het laatste slechts voor eene volmagt
wOrdt
gehouden, terwijl zij bij het eerste uitdrukke-
lijk bepaalt dat dit eigendomsoverdragt ten gevolge
heeft. En daarenboven de endossant, zoo hij een
volledig endossement op den wisselbrief plaatst, het-
welk hij in de meeste gevallen wel eigenhandig
daarop zal schrijven, heeft het zich zelv en te wijten,
zoo aldus tegen zijne bedoeling de geëndosseerde
eigenaar wordt, daar hij toch moet weten, welke de
gevolgen van het volledig endossement zijn, terwijl
daarentegen de geëndosseerde, die, meenende den
wissel in eigendom te verkrijgen, slechts den wissel
voorzien met een onvolledig, endossement ontvangt,
veel meer onderhevig is aan bedrog van de zijde
des endossants ; hoe ligt toch ziet hij niet een gering
vereischte, dat aan het endossement ontbreekt, over
het hoofd. Men moet dus bij het volledig endosse-
ment tot het resultaat komen, dat dit eene prae-
sumptio juris et de jure daarstelt, dat dus de endos-
sant niet zal mogen bewijzen, dat er niettegenstaande
het volledig endossement toch geene eigendomsover-
dragt heeft plaats gehad.

-ocr page 47-

§ 2. GEVOLGEN VAN HET VOLLEBIG ENDOSSEMENT.

Wanneer men slechts eenen vlugtigen blik op onze
-wetgeving slaat, zou men zeggen, dat zij het en-
dossement alleen beschouwt als een middel om den
eigendom van wisselbrieven over te dragen, want
in de afdeeling, waarin zij het endosseren van wissel-
brieven behandelt, spreekt zij met geen enkel woord
over een tweede voornaam gevolg van het endos-
sement namelijk den borgtogt. Elke endossant toch
is jegens alle geëndosseerden, die op hem vol-
gen, tot op den houder toe, verpligt tot schade-
vergoeding, bij niet betahng van den wisselbrief,
en tot zekerheidsteUing, bij het weigeren van ac-
ceptatie door den betrokkene. Deze tweeledige uit-
werking van het endossement moet vooral niet uit
het oog verloren woorden; bij het stellen van een
endossement heeft de endossant zoowel den wil, om
den eigendom te leveren, als om zich voor acceptatie
en betaling borg te stellen K

Deze beide eigenschappen van het endossement
heeft EiNERT^ geheel miskend, als hij beweert, dat
het endossement enkel en alleen eenen borgtogt bevat,
en aldus alle karakter van overdragt aan het en-
dossement ontzegt. Hij beweert dit op den vol-
genden grond : hij, die eigenaar is van eenen
wissel met een blanco endossement voorzien, be-
hoeft niet door middel van een endossement den

1 Mr. Kist, blz. 65, Mr, .Zubli, blz. 97.
» Einert, blz. 136 en vlg.

-ocr page 48-

wissel over te dragen, daar eene enkele overgave dan
genoegzaam is. Deze redenering geldt echter alleexï
in het Lijzonder geval, dat zich een blanco endos-
sement op den wissel laevindt, doch zoo het laatste
endossement niet in blanco is, dan kan de wissel-
vordering niet anders dan door middel van een en-
dossement op een ander overgaan. Het feit, waarop
EiNERT zich beroept, ligt alleen in de bijzondere natuur
van het blanco endossement; daar daarin de geën-
dosseerde niet genoemd wordt, is hij eigenaar, die
den wissel in zijn bezit heeft, en kan hij wederom,
zoo lang hij zijn naam in het endossement niet in-
vult, door eene eenvoudige overgave een ander tot
eigenaar maken, en zich aldus aan de verpligtingen,
die anders de endossanten op zich nemen, onttrek-
ken.
Einert bewijst dus niets anders dan dat, zoo
het laatste zich op den wissel bevindende endosse-
ment in blanco is, de wissel zonder endossement
verder kan overgaan.

Tegenover dit gevoelen van Einert staat dat van
hen, die zicb nog hechten aan het oude begrip van
cessie, die meenen, dat het endossement eene over-
dragt is der wisselvordering. Deze meening is echter
onjuist immers :

Kan eene wisselvordering zeer goed worden over-
gedragen zonder endossement, namelijk zoo het laatste
op den wissel voorkomende endossement in blanco is,

2°. kan er zeer goed een endossement zijn zonder
overdragt, zoo namelijk de houder een endossement
op den wissel plaatst, doch dien onder zich houdt,
en het reeds door hem gestelde endossement wederom
doorschrapt. Daarenboven, indien liet end.osamp;ement

-ocr page 49-

eene gewone cessie van schuldvordering ware, dan
zou men zoodoende den regel, algemeen Lij het wis-
selregt aangenomen, dat de exceptiones ex persona
indossantis, d. i. de exceptiën gegrond op de Betrek-
king van een der vroegere houders tot een der wissel-
schuldenaars niet worden toegelaten, niet kunnen
toepassen, daar men Lij eene gewone cessie niet meer
regten kan overdragen dan men zelf Lezit; doch
hiermede zou dan ook het geheele wisselregt w-orden
omvergeworpen, daar niemand zich meer een wissel
zou willen laten endosseren, zoo zijn regt afhankelijk
ware van het regt niet alleen van zijnen onmiddelij-
ken voorganger, maar ook zelfs van alle vroegere
houders, en hem steeds exceptiën konden worden
tegengeworpen , gegrond op de Letrekkingen van hen,
die vroeger eigenaars van den wissel waren, tegenover
de overige wisselschuldenaars

Er zijn nog verschillende andere meeningen over
het Legrip van endossement, waarvan zeer vele
scherpzinnig uitgedacht en verdedigd zijn, onder
anderen die van
thöl welke Leweeijt, dat elk
endossement als het ware eenen nieuwen wissel daar-
stelt. Deze meening is gegrond op de stelling, dat
elke endossant tegenover zijnen geëndosseerde moet
Leschouwd worden als trekker. Echter is deze stelling
niet geheel juist ten minste volgens onze wetgeving
staat de endossant tegenover den geëndosseerde niet

1nbsp;Mr. KIST, blz. 67 en vlg.

3nbsp;Handelsrecht II, § 231, ook Mr modderman is, in zijne
diss. cit. op blz;. 92 , deze meening toegedaan.

3nbsp;Goldschmidt\'s Tijdschrift, bl. 122 en 123,

-ocr page 50-

geheel en al in dezelfde verhouding als de trekker
tegenover den nemer, en dat wel in twee opzigten;

De trekker heeft meer verpligtingen op zich
genomen dan de endossant; de eerste toch is zelfs Lij
te laat gedaan prolest nog tot vrijwaring gehouden,
indien hij niet kan bewijzen, dat de betrokkene op
den vervaldag het noodige fonds tot betaling van den
wisselbrief in handen had, terwijl de endossant bij
le laai gedaan protest den houder volstrekt geen
rembours verschuldigd is ^

Een wissel moet, volgens art. 100, op eene an-
dere plaats betaalbaar gesteld worden, dan waaruit
hij gelrokken is; door endossement nu kan zeer goed
een wissel op dezelfde- plaats worden overgedragen,
als waar hij betaalbaar is gesteld, dus kan de endos-
sant geen trekker genoemd worden

Met de verschillende andere meeningen over
het begrip van het endossement, waarvan vele zeer
uitstekend zijn toegelicht en verdedigd, wil ik thans
mij niet onledig houden doch liever nagaan, hoe-
danig begrip zich onze wetgever van het endossement
heeft gevormd, en dan geloof ik, dat men niet zal
kunnen ontkennen , dat, volgens onze wetgeving, aan

1nbsp;Art. 108 W. v. K.

2nbsp;Feemeet, blz. 138.

3nbsp;Verschillende dier gevoelens deelt ons Mr. Kist op blz. 66
mede; zij zijn oot te vinden bij
Goldschmidt op blz, 121 en vlg.,
alwaar men het gevoelen verdedigd vindt, dat het endossement
slechts de negatieve kracht heeft van te bewijzen, dat de vroegere
bezitter van den wissel van zijn bezit afstand heeft gedaan, en
dat de tegenwoordige ter goeder trouw den wissel in zijn bezit heeft.

-ocr page 51-

liet endossemeflt liet dubbele karakter moet worden
toegekend van:

1°. middel tot eigendomsoverdragt,
borgtogt.

Deze beide uitwerkselen van bet endossement wil
ik tbans eenigzins nader trachten toe te lichten.

I. Het endossement dan, zoowel het volledig
als het blanco, dat in zijne gevolgen geheel met
het eerste gelijk staat, is een middel tot eigen-
domsoverdragt; doch alleen is het niet voldoende
tot overdragt der wissel vordering; immers bovendien
wordt ook nog de overgave des wissels vereischt,
want zoolang iemand wel een endossement op den
wisselbrief gesteld heeft, doch den wissel nog niet
aan den geëndosseerde heeft overgegeven, heeft er
nog geene overdragt plaats, daar de steller van dat
endossement, zoolang hij den wisselbrief nog in han-
den heeft, de vrijheid heeft het eens door hem ge-
stelde endossement wederom door te schrappen;
wanneer bij echter eenmaal den wisselbrief aan den
geëndosseerde in handen heeft gegeven, dan is deze
eigenaar. Het endossement is dus geene overdragt
des wissels, doch slechts eene voorbereiding daartoe,
het maakt den wissel tot overdragt geschikt, daar
eerst door de werkelijke overhandiging de geëndos-
seerde eigenaar van den wissel wordt

1 Dat de endossant, zoolang hij den wisselbrief nog niet heeft
overgegeven, zijn eens gesteld endossement wederom kan ver-
nietigen, en dat dus het endossement slechts eene voorbereiding
tot de overdragt des wissels is, vindt men zeer breedvoerig
aangetoond bij Mr.
ledeboes, diss. cit. blz. 26 en vlg., op gezag
van vele fransche schrijvers, zooals van dat van
pardessus en

-ocr page 52-

Hoewel het endossement veel overeenkomst met
de gewone cessie eener schuldvordering heeft, zoo
kan het daarmede toch volstrekt niet gelijk gesteld
worden, daar het in vele opzigten daarvan aanmer-
kelijk verschilt Zoo treedt hij een endossement de
geëndosseerde niet in de regtsverhouding, die tus-
schen een der vroegere houders en den wisselschul-
denaar heeft bestaan, doch in eene onmiddelijke
betrekking tot dezen laatste, dat wil zeggen dat
als de houder b. v. van den acceptant te vorderen
heeft wegens den wissel ƒ 100, doch hem weder-
keerig ƒ 60 schuldig is, hij door compensatie dier
twee vorderingen wel slechts
f 50 te vorderen zal
hebben, doch wanneer hij den wissel aan een ander
overdraagt, deze de geheele som van den accep-
tant zal kunnen vorderen; de personele exceptien
of tegen vorder in gen, die de acceptant of wie ook der
wisselschuldenaars tegen de vroegere houders heeft,
zullen dus tegen de latere houders niet kunnen
worden tegengeworpen. Deze regel, dal de regten,
die men als houder van eenen wissel beeft, niet ge-
stoord worden door de betrekking, waarin de vorige

viNCENS. DELTmcouET ïs van eene tegenovergestelde meening,
daar hij, even als
sa vary, meent, dat daar door het endos-
sement alleen de wissel wordt overgedragen, de endossant dus
het eens door hem gestelde endossement niet zal mogen door-
schrappen, doch wanneer hij dit wil vernietigen, den wissel-
brief op nieuw aan zich zal moeten doen endosseren. Zie
helviïicouet Institutes de droit commercial. Bruxelles 1838.
Lib. I, tit. 7, Gap. IL

^ Over bet groote onderscheid hetwelk tusschen het endosse-
ment en eene cessie bestaat, verg.
golüschmidt blz. 131 en vlg.

-ocr page 53-

houders tot den wisselschuldenaar stonden, is alge-
meen in het wisselregt aangenomen

Ofschoon onze wet wel geene uitdrukkelijke be-
paling heeft, die dengeen, die een\' wissel betaalt,
verbiedt zich te beroepen op de exceptiones ex per-
sona indossantis, zoo blijkt het toch uit art. 119, al.
3 W.
V. K., dat ook zij dezen regel heeft erkend.
Immers dat art. verbiedt den acceptant den verderen
loop van den wisselbrief te beletten, door er beslag
onder den houder op te leggen, zoodat een accep-
tant de compensatie niet zal kunnen inroepen, en
vorderen, dat de wissel worde vernietigd, op grond
dat degeen, die houder is van den wisselbrief, ook
te gelijk zijn schuldenaar is Deze regel volgt dan
ook uit den aard der wisselverbindtenis zelve, waarbij
trekker en acceptant zich verbonden hebben, niet
alleen jegens den nemer, maar ook jegens diens or-
der, d. i. jegens dengeen, dien de nemer door mid-
del van het endossement zal hebben aangewezen als
regtmatig schuldeischer; reeds le voren dus geven zij
hunne toestemming tot de overdragt der schuld aan
den nieuwen schuldeischer, welke toestemming zij
dus vóór den vervaltijd, op grond dat hun schuld-
eischer ook tegelijk hun schuldenaar is, niet mogen
intrekken. De geëndosseerde ontleent derhalve zijn
regt niet alleen aan zijnen onmidde ijken voorganger,
doch ook reeds aan trekker en acceptant, daar die
zich ook jegens hem verbonden hebben

1 Einert, blz. 83.
3 Vijf Adv. op art. 119.
S Mr.
kist, bl. 69.

-ocr page 54-

Men ziet dus, dat reeds liierin een groot verschii
bestaat tusschen eene gewone cessie en het endosse-
ment, daar toch Lij de eerste de schuldenaar zich
tegen den cessionaris wel zou kunnen beroepen op
de personele exceptiën, die hij tegen den cedent in
het midden kan brengen, volgens den regtsregel, die
bij het overdragen van alle regten geldt: „nemo
plus juris in alium transferre potest, quam ipse ha-
bet.quot; Doch nog grooter is dat verschil, als men op-
merkt, dat bij een endossement de endossant van
regtswege niet slechts alleen borg is jegens dengeen, aan
wien hij den wissel heeft overgedragen, en dan nog
wel alleen ten beloope van den prijs, welken hij er
voor ontvangen heeft, zoo als volgens het burgerlijk
regt ^ het geval zou zijn, doch dat hij even als de
trekker moet instaan voor de geheele betaling, en
jegens alle verdere houders, ofschoon hij met hen
niet heeft gehandeld, verbonden is

Ofschoon dus het endossement in zijne gevolgen
aanmerkelijk moge verschillen van de gewone ces-
sie eener schuldvordering, zoo belet dit toch niet, om
een\' wisselbrief op zoodanige wijze over te dragen,
dat die overdragt slechts de gevolgen eener gewone
cessie zal hebben. Immers ai zegt onze wet, dat een

1nbsp;Art. 1571 B. W. Daarenboven behoeft alleen clan de ver-
kooper borg te zijn voor de gegoedheid van den schuldenaar,
indien hij zich daartoe verbonden heeft, terwijl hij, zoo dien-
aangaande geen beding gemaakt is, slechts voor het aanwezig
zijn der scluild behoeft in te staan. Art. 1570.

2nbsp;Over het tweeledig verschil, hetwelk tusschen het endosse-
ment en de cessie eener vordering bestaat, vergel. men ook
bïtauett, bl. 44.

-ocr page 55-

wissel door middel van endossement kan worden over-
gedragen, en dat dit op den wissel zeiven moet ge-
plaatst worden, zoo is deze wijze van overdragt tocli
sleclits facultatief, en kan zeer goed de eigendom van
een\' wissel ook Lij eene afzonderlijke akte woorden over-
gedragen S waarLij dan natuurlijk eene Leteekening
aan den schuldenaar moet gedaan worden, wil zij
ten opzigte van dezen van kracht zijn. Zoodanige
overdragt zal alsdan geene andere gevolgen lieLLen,
dan die van het gemeene regt, daar die akte den
cessionaris geene wisselregtelijke actie kan geven, en
dus slechts de kracht eener gewone cessie heLLen.

Wanneer nu echter een wissel door den eigenaar
aan den een geëndosseerd, en aan een\' ander ver-
kocht en Lij eene afzonderlijke akte geleverd wordt,
aan wien zal dan de wisselbrief toeLehooren? Aan
den geëndosseerde, terwijl de ander zich met eene
persoonlijke vordering tot schadevergoeding tegen
den verkooper zal moeten tevreden stellen; immers
de overdragt Lij endossement is de gewone wijze,
die Lij eene afzonderlijke akte slechts exceptioneel
ja men moet zelfs nog verder gaan en zeggen, dat
ai is het endossement ook van latere dagteekening
dan de overdragt Lij eene afzonderlijke akte, toch
hij , die bij endossement den wisselbrief heeft verkre-
gen, eigenaar is; zoodat wanneer de houder uit kracht
van zoodanig endossement en de cessionaris tegelijk
de betaling vorderen, deze laatste achter zal moeten

1 Holtitjs I, bl. 342; Mr. de riNTO 11, bl. 137; failliet
ad art. 136, No. 4.
3 Mr. ZUBLI, bl. 184.

-ocr page 56-

liggen, en wel om de volgende redenen ^ De over-
dragt van eenen wissel Lij eene afzonderlijke akte is
eene exceptie, gewoonlijk tocli gescliiedt de overdragt
door middel van endossement; de bijzondere leer
der levering van schuldvorderingen, en dus ook art.
668 B. W. kan volgens art. 670 B. W. niet anders
gelden, dan behoudens het handelsregt; daarenboven
behoeft de acceptant slechts den wisselbrief te beta-
len, zoo hem die behoorlijk wordt uitgeleverd
waartoe de houder in staat is, doch de cessionaris
niet. Ook is het in het belang van den handel, dat
de geëndosseerde boven den cessionaris de voorkeur
heeft, omdat anders als de wissel bij afzonderlijke
akte was overgedragen, eene reeks van endossanten,
die vertrouwden op de acceptatie, en onwetend
waren van de overdragt, schade zouden lijden.
Doch al verbiedt de wetgever niet een\' wissel even
als eene gewone vordering bij eene afzonderlijke akte
over te dragen, zoo zal toch zoodanige overdragt
wel hoogst zeldzaam voorkomen, daar zij het crediet
van den wisselbrief niet zou bevorderen, zoo als dit
Lij endossement het geval is, doch ten hoogste be-
nadeelen

11. Doch bet endossement moet niet alleen be-
schouwd worden als middel tot overdragt van den
wisselbrief, maar ook als borgtogt. De endossant
gaat tegenover zijnen geëndosseerde en alle verdere

^ Holtius I, bl. 343; Mr. de pinto IT, bl. 138; failliet
ad art. 136, Nquot;, 4.
3 Art. 167 W.
v. K.
3 Eineet, bi. 125.

-ocr page 57-

houders dezelfde verbindtenis aan, die de trekker
tegenover den nemer en verdere houders heaft
aangegaan. Daar nu de verLindtenis van den trek-
ker iweederlei is, namelijk, dat de wissel op den
vervaltijd zal betaald worden, en dat hij, wanneer
hij door den houder aan den betrokkene vertoond
wordt, door dezen zal geaccepteerd worden, zoo volgt
hieruit, dat de borgtogt van den endossant ook van
tweederlei aard is; dat hij zich verbindt:

A.nbsp;tot zekerheidsstelling bij weigering van ac-
ceptatie door den betrokkene (art. 177).

B.nbsp;tot vergoeding der wisselsom benevens die van
kosten, schade en interessen, ingeval de wissel door
den betrokkene of acceptant niet wordt betaald
(art. 186).

Ä. Zoo de betrokkene bij de vertooning van een\'
wisselbrief weigert dien te accepteren, ontstaat er
een sterk vermoeden, dat de wissel, wanneer de
vervaltijd daar is, niet zal betaald worden. Alle
wetgevingen \' geven dan ook aan den houder,
die door weigering der acceptatie de zekerheid ver-
liest, waarop hij gerekend had, en die hem door
den trekker en dus ook door de endossanten, die
tot de verbindtenis des trekkers zijn toegetreden, be-
loofd was, het regt om van den trekker en de
endossanten te vorderen, dat zij hem die zekerheid
op eene andere wijze verschaffen Volgens onze
wetgeving heeft de houder, nadat hij de weige-

1nbsp;Behalve die van Noorwegen en Denemarken, zie Mr. hovy,
blz. 251 en vlg.

2nbsp;Mr. vissering, blz. 59: Mr. iiist, blz. 144.

-ocr page 58-

ring van den betrokkene, om den wisselbrief te ae-
cepteren, heeft bewezen door middel van protest,
regt quot;om van de endossanten en den trekker te vor-
deren of eene borgstelling, dat de wisselbrief op den
vervaltijd zal betaald worden, of wel, dat zij hem
dadelijk met de protestkosten en herwissel intrekken d
Het is aan de kenze ven dengeen, die aangesproken
wordt, overgelaten, op welke wijze hij aan zijne ver-
pligting wil voldoen ; bij eene alternatieve vei\'bind-
tenis toch komt altijd de keuze aan den schuldenaar
toe, in geval zij niet uitdrukkelijk aan den schiild-
eischer is toegestaan

Ofschoon, even als onze wet ook de D. W., in bet
geval van non acceptatie aan den houder twee mid-
delen geeft, om de verlangde zekerheid, die hij
door de weigering der acceptatie mist, le verkrijgen,
zoo moet toch aan deze wet de voorkeur boven de
onze gegeven worden, want:

beperkt zij die zekerheidsstelling niet alleen
tot eene persoonlijke borgstelling, maar spreekt in
het algemeen van zekerheid,

geeft zij den trekker en den endossanten de
vrijheid, om in plaats van te betalen, de wisselsom
in eene wettelijke consignatiekas te deponeren
welke bepaling de voorkeur verdient boven de
onze, ingeval die consignatiekas renten geeft, om-
dat zij billijker is, daar bij ons de endossant
of de trekker, die den wissel intrekt, niet be-
voegd is, de interessen voor den tijd, dat de

1nbsp;Art. Ml, al. 1.

2nbsp;Art. 1309 B. W.

3nbsp;Zie S 26 der D. W.; Mr. vissekikg, blz. 60.

-ocr page 59-

wissel nog loopeii moet, af te trekken, en om-
dat zij ook meer overeenkomstig is met de begin-
selen , ook bij onze wet in het wisselregt aangeno-
men; art. 151) immers bepaalt, dat de houder niel ge-
noodzaakt kan worden de betaling vóór den vervaltijd
te ontvangen, van welken regel hier onnoodig is
afgeweken Dat de zekerheidsstelling, die de hou-
der kan vorderen, zich alleen tot eene persoonlijke
borgstelling bepaalt blijkt uit de al. van art.
177, waarbij bepaald is, dat de borg alleen hoofde-
lijk ^ verbonden is met dengeen, voor wien hij zich
heeft borg gesteld, en dus geheel gelijk gesteld wordt
met den avalgever, zoodat, wanneer hij borg is van
een\' der endossanten, en een vroegere endossant of
de trekker door den houder op den vervaldag tot
rembours wordt aangesproken , hij even als degeen,
voor wien hij zich heeft borggesteld, niet meer kan
worden aangesproken, doch bevrijd is.

Doch niet alleen, wanneer men de D. W. met de
onze vergelijkt, onderscheidt zich de eerste gunstig
van de laatste ten opzigte van de bepalingen, die
beiden behelzen , maar nog veel gunstiger valt die
vergelijking ten voordeele der eerste uit, wanneer
men ziel, dat zij bovendien vele bepalingen heeft.

1nbsp;Mr. kist, blz. 145; Mr. hovy, blz. 253.

2nbsp;In een vroeger ontwerp, dat van 1S22, art. Cl, las men
even als in de D. W. de woorden: „voldoende verzekeringquot;,
Mr.
vooEDUiN, VIII, blz. 438; doch bij het ontwerp van 1825,
art. 79, werd dit veranderd in „borgstellenquot;, zonder dat voor deze
verandering eenige reden weid opgegeven. Ibidem, blz. 468.

S Hij zal dus geen gebruik kunnen maken van het voorieijt
van uitwinning. Ait. 1869, al. 2 B. AV.

-ocr page 60-

die ons AvelLoek gelieel mjst, zoodat men in de
D. W. vele vragen vindt beantwoord, welker beant-
woording men bij ons aan de algemeene regelen van
bet wisselregt heeft overgelaten. Zoo bepaalt de
D. W. in § 2ü en 27, dat hij, die bet protest van
non acceptatie in handen heeft, van allen, die vóór
hem den wissel hebben geteekend, zekerheid kan
vragen, zonder dat hij aan eenige rangorde gebon-
den is, dat hij verder alle zijne voorgangers te gelijk
of een hunner of ze allen na elkander kan aanspre-
ken, zonder dat hij door het aanspreken van den
een, de overigen ontslaat. Volgens onze wet zijn
wel is waar de endossanten solidair verbonden ^,
doch volgens art. 186 verliest de houder, die wegens
non betaling regres neemt, tegen den lateren endos-
sant zijn regt, zoo hij een\' vroegere heeft aange-
.sproken; en moet men nu niet zeggen dat ook bij
regres wegens non acceptatie de wetgever deze traps-
gewijze opklimming gewild heeft? De exceptie op de soli-
daire aansprakelijkheid der endossanten moet daarom
zoowel bij non acceptatie als bij non betaling worden
aangenomen, al bepaalt de wet dit, wat het eerste
geval betreft, niet uitdrukkelijk; beeft dus de hou-
der den eersten endossant tot borgstelling aangespro-
ken, dan kan hij later niet weder eenen borg-
togt van eenen volgenden endossant vorderen. Te
beweren, dat de houder alleen van den laatsten
endossant de gewenschte zekerheid kan vorderen,
deze wederom van den voorlaatste en zoo tol
op den trekker toe, zoodat die vordering eenen ge-

H

1 Art. 146.

-ocr page 61-

regelden loop zou hebben van den laaLslen endos-
sant tot op den trekker, schijnt mij onjuist ^ Im-
mers uit art. 184, hetwelk den houder, van eenen
w\'egens non acceptatie of non betaling geprotesteerden
wissel, de verpbgting oplegt, eene beteekcning of
toezending van het protest binnen zekeren tijd aan
zijnen voorman te doen, en deze weder aati den
zijnen, en zoo verder, kan men niet afleiden, dat
de houder alleen geregtigd is van dengeen, van wieri
hij den wisselbrief heeft bekomen, eene borgstelling
le vorderen. Deze beteekening toch is niets meer
dan eene bloote w^aarschuwing ten opzigte der solidi-
teit van den trekker, daar het nalaten dier beteeke-
ning geene vervallenverklaring met zich medebreogt,
doch eene eenvoudige vergoeding van kosten, schade
en interessen En wat de redactie van art. 177
zelf betreft, dit art. noemt wel is waar eerst de
endossanten en vervolgens den trekker, doch dal
hieruit volgen zou, dat de houder aan eene be-
paalde rangorde gebonden is, geloof ik te mogen be-
twijfelen, even als ik meen, dal ook het woord
res-
pectievelijk
niet de beteekenis lieeft, dat elk op zijne
beurt, naarmate de beurt aan hem komt, verpligt
is borg te stellen , doch eerder deze, dal, zoo een en-
dossant, hetzij dan de laatste of een vroegere, dooi-
den houder is aangesproken, deze weder van een\'
zijner voorgangers borgstelling kan vorderen

1 Mr. VISSEEIÏTG, blz. 63. Vijf adv. op art. 184.

3 piogeosr, op art. 120 C. d. C., welk art. ook het woord
respectivenient bevat. R. geeft dan ook aan deze uitdrukkujg
dezelfde verklaring als Mr.
Visseking aan liet, renpeclievelijk vau
ons art. 177.

-ocr page 62-

Dezelfde actie als Lij non acceptatie geeft onze wet
den liouder ook, zoo de betrokkene yóór den ver-
valdag is gefailleerd, onverscbillig of de wissel al of
niet geaccepteerd zij. Alle wissels tocb worden,
zoodra de Letrokkene gefailleerd is, voor vervallen
gebonden; de houder kan dus terstond protest van
non Lclaling doen opmaken, doch zijne actie is geen
regres wegens non betaling tot rembours, doch even
als bij non acceptatie tot borgstelling of intrekking K

B. De trekker (en dus ook de endossanten, die tot
dezelfde verpligtingen gehouden zijn, als de eerste)
heeft zich jegens den nemer en verdere houders van
den wisselbrief verbonden tot betaling op den ver-
valtijd. Wordt dus de Letaling door den Letrokkene
geweigerd, dan kan de houder, nadat hij een pro-
test van non betaling heeft laten opmaken, de endos-
santen en trekker tol rembours aanspreken. Waar-
uit dit rembours beslaat, Lepaalt art. 192. Wil de
liouder zijn regt vaa regres legen endossanten en
trekker uitoefenen, dan is het een hoofd vereischte,
dal er een protest zij opgemaakt, als een bewijs, dal de
betaling gew^eigerd is, welk protest tijdig d. i. daags
na den vervaldag moet zijn gedaan ^ (behoudens de
uitzonderingen, Lij art. 179 al. 2, zoo de vervaldag
een zaturdag is, en bij art. 202 ingeval van vis
major \'aangenomen). Bij een te laat gedaan protest
zal de houder zijn regresregt tegen de endossanten
verliezen, en alleen eene actie tegen den trekker ,
voor zooverre deze namelijk geen fbnda aan den be-

Art. 15-5 en 178.nbsp;2 Art. 179 al. ,1.

Art. ir)8.

-ocr page 63-

trokkene Lezorgd heeft, hehouden K Fremery ®
meent, dat er zich een geval kan voordoen, waarin,
ondanks te laat gedaan protest, de wetgever den
houder toch eene actie tot regres had moeten geven
tegen den endossant, wanneer namehjk reeds op
den vervaldag de betrokkene, de trekker en alle de
endossanten, die den, door den houder aangespro-
ken wordenden, endossant voorafgaan, zich in staat
van faillissement bevonden. Hij keurt namelijk de
bepaling van art. 168 C. d. C. af, dat, bij te laat
gedaan protest, de houder in alle gevallen het regt
van regres tegen de endossanten veidiest, op grond,
dat de weigever van het beginsel had moeien uit-
gaan, dat bij te laat gedaan protest de houder dan
alleen zijn regresregt moet verliezen, wanneer door
het verzuim van het protesteren, de positje van den-
geen, dien hij tot rembours aanspreekt, verzwaard
wordt. Dit nu, zegt hij, heeft in het geval, dat zoo-
wel de betrokkene als degene, van wien de endossant,
die om rembours v,ordt aangesproken, weder op
zijne beurt vergoeding zou kunnen vorderen, reeds
op den vervaldag buiten staat waren aan hunne ver-
pligtingen te voldoen, niet plaats^ en op dien grond
wil hij alsdan den houder het regt van regres toch

De Old. van 1673. tit, V, ait. 16, bepaalde, dat even als de
trekker ook de endossanten bij te laat gedaan protest nog aan
het regresregt waren onderworpen, zoo zij niet konden bewijzen,
dat er bij den betrokkene fonds op den protesttijd aanwezig
was geweest.
Pothier, nquot;. 157 et 158. Over de moeijelijkheid
van zoodanig bewijs voor de endossanten en de onbillijkheid
dezer bepaling vergel. men
einert, blz. 241.

3 Blz. 112 en vlg.

-ocr page 64-

nog doen behouden. Volgens onze wetgeving ech-
ter zoowel als volgens de Fransche zullen bij een
te laat gedaan protest alle endossanten bevrijd zijn,
en te regt, daar zij toch alleen tot op den verval-
dag, borgen zijn voor de betaling des wissels; verder
kan hunne verpligting niet worden uitgestrekt. Ge-
heel iets anders is het met den trekker, deze toch
zou, wanneer hij geen fonds bezorgd had, door een
te laat gedaan protest een onbillijk voordeel genie-
ten; had de houder in dat geval geen regt van re-
gres, dan zou dit in strijd zijn met den bekenden
regtsregel: „neminem oportet cum damno alterius
fieri locupletiorem

Kunnen zich ook gevallen voordoeu, waarin de
houder, al heeft hij geen protest wegens non betaling
gedaan, toch eene actie tot regres heeft? Het ge-
schiedt namelijk dikwijls, vooral in den kleinhandel,
dat door den trekker, den acceptant ter eere of een\'
der endossanten de clausule bij den wissel wordl ge-
gevoegd : „sans frais, zonder kosten, zonder protest
ontheft dit nu den houder van zijne verpligting orn
den wissel wegens non betaling te doen protesteren?
Veel is over de beteekenis en de gevolgen dezer
bijvoeging geschreven.
Emert die de vraag zeer
breedvoerig behandeld heeft, hecht aan deze woor-
den niet veel gewigt, zoo zij door den trekker
op den wissel geplaatst zijn, daar toch volgens
zijne meening daarin niet ligt een verbod van het
protest als bewijsmiddel, dat de wissel is gepre-

1nbsp;Mr. kist, blz. 179.

2nbsp;Bh. 256—273,

-ocr page 65-

senleerd, dodi alleen eene enkele vrijstelling van
het protest als solemniteit, en dat nog wel alleen
ten opzigte van den trekker, zoodat, wanneer deze
den wissel wil rembourseren, zonder te vorderen
dat de houder bewijze, dat hij op den vervaldag
den wissel vertoond heeft, hij geene protestkosten
zal behoeven te vergoeden; vordert hij echter een
bewijs der presentatie, dan zal hij, zoo de houder
heeft laten protesteren, toch de protestkosten moeten
vergoeden. Wat echter de endossanten betreft, deze
zijn in geen geval verpligt, den wissel te rembour-
seren, dan alleen op vertoon van het protest, voor
hen heeft dus deze clausule volstrekt geene kracht.
Alleen dan, wanneer een acceptant ter eere, of een
der endossanten, die op de plaats, waar de wissel
betaald moet worden, woont, deze clausule er bij-
voegt, hecht
einebt er eenige waarde aan; in dat
geval meent hij, dat de houder nimmer de protest-
kosten kan terugvorderen.

Anderen, zooals paedessüs, meenen, dat hij, die
de clausule op den wissel geplaatst heeft, hetzij trek-
ker of endossant, tot rembours gehouden is, zonder
te kunnen vorderen, dat hem een protest worde
vertoond, maar dat men er zich tegen de overigen
niet op kan beroepen.

Volgens Mr. kist ^ heeft men slechts de keuze
tusschen twee oplossingen; men moet of aan de
clausule alle kracht ontzeggen, of wel ze als geldig
aannemen, niet alleen voor heni, die ze op den
wissel geplaatst heeft, maar ook voor allen, die op

1 Blz. 160.

-ocr page 66-

lietn volgen, daar het onbillijk zou zijn, om,
wanneer men den houder geen regt geeft, de
vergoeding der protestkosten te vorderen van den
trekker, zoo deze de clausule zonder protest bij den
wissel had gevoegd, hem \'wel dat regt le geven ten
opzigte der endossanten, daar op deze wijze een
der endossanten meer zou moeten betalen, dan hij
later van den trekker zou kunnen terug vorderen.
A^erder aarzelt bovengenoemde schrijver niet, de
tvveede oplossing als de ware aan te nemen, zoodat
volgens zijn oordeel hij, die de clausule op den wis-
selbrief plaatst, benevens allen, die na hem eigenaars
van den wissel geweest zijn, moeten geacht worden,
afstand te doen van het regt, om bewijs der non be-
taling te vorderen, en zich bereid te verklaren, den
wissel zonder protest le rembourseren.

Even als de hierboven genoemde schrijvers, is ook
de jurisprudentie het zeer oneens, welke kracht
aan deze clausule moet worden toegekend. Terwijl
toch in Frankrijk de regterlijke uitspraken allen
vrij wel overeenstemmen aangaande de gevolgen,
welke de woorden: „retour sans frais,quot; zullen heb-
ben, en aannemen dat zij den houder ontslaan van
de verpligting om te protesteren *, is de jurispru-
dentie bij ons te lande op dit punt volstrekt niet
gevestigd, ofschoon zij voor het meerendeel schijnt
over te hellen lot een tegenovergesteld gevoelen
als dat der Fransche jurisprudentie, en aan de
clausule alle kracht ontzegt. Zoo is onder anderen
bij een vonnis der A, R. te Amsterdam van 21 Dec.

1 Zie Mr. zdbli, iio. 1525 en 1527, bl. 735, alwaar ons eenige
vonnissen, in dezen zin gewezen, worden medegedeeld.

-ocr page 67-

1849, medegedeeld in het Regtsgeleerd Bijblad,
1850 op blz. 108 en vlg., aangenomen, dat de
houder niet kan beweren, dat de woorden, „sans
frais,quot; door den trekker op den wissel geplaatst,
hem ten opzigte van de endossanten van zijne ver-
pligting, om protest van non betaling te laten doen,
ontslaan. De gronden, die men aldaar voor dat ge-
voelen heeft aangevoerd, zijn, geloof ik, belangrijk
genoeg, om tot het besluit te leiden, dat volgens
onze wet de clausule geene gevolgen zal hebben,
de houder dus protest zal moeten opmaken, en
hij de protestkosten van allen, ook van dengeen,
die de clausule op den wissel geplaatst beeft, zal
kuiinen terug vorderen. Wanneer men ook aan-
neemt, dat die woorden den houder van de ver-
pligting ontslaan, protest te laten doen, dan maakt
men eene gewigtige exceptie -op den regel bij het wis-
selregt aangenomen, dat het protest moet dienen als
bewijs, dat de wissel op den juisten tijd aan den
betrokkene ter betaling is aangeboden

Even als ons W^b,, bewaart ook de C. d. C. ^ het
stilzwijgen over de gevolgen dezer clausule, ofschoon
ze in Frankrijk, volgens de getuigenis der regtsge-
leerden, zeer dikwijls voorkomt. Alleen de D. W.
heeft in § 42 hare werking bepaald, en schijnt daaybij
het gevoelen van
eisest gevolgd te zijn, ten minste
zij hecht al zeer weinig waarde aan deze clausule.

1nbsp;Mr. ZUBLI, blz. 653.

2nbsp;Bij eene wet van 8 .Tunij 1850, is echter in Frankrijk be-
paald, dal de uitdrukking: ,,retour sans fraisquot; nietig zal zijn, en
dus hoegenaamd geene gevolgen liebbeu. Vergel. ook
nog Mr.
HOVY, nool, 2 op b!z. 229.

-ocr page 68-

Immers is zij sleclils van kracht ten opzigte van den-
geen, die ze op den wissel stelde; wat de overigen
betreft, deze kunnen, wanneer zij tot rembours woi--
den aangesproken, vorderen, dat de houder den wis-
selbrief doe protesteren; het gevolg zal dus wel
zijn, dat de houder in de meeste gevallen toch
het protest laat doen, vooral daar hij ook van den-
geen , die de clausule bij den wissel gevoegd heeft.,
vergoeding der protestkosten kan vorderen L

De houder kan, bij eenen wegens non betaling
geprotesteerden wisselbrief, al de endossanten en den
trekker aanspreken, naar zijne keuze, betzij allen
gezamenlijk of ieder afzonderlijk. Allen toch, die een\'
wissel hebben geëndosseerd zijti, volgens art. 140,
jegens den houder solidair verbonden; deze is dus
niet verpligt juist zijnen naasten voorman aan te
spreken, met wien hij gehandeld heeft, doch het is
geheel aan zijne keuze overgelaten, om van dengeen,
die in zijne oogen het meest crediet verdient, rem-
bours te vorderen. Te regt heeft onze wetgever dien
geregelden loop der regresactie, waarbij de houder
zijnen onmiddelijken endossant moet aanspreken,
deze wederom zijuen voorman-\', en zoo tot op den
trekker toe, welke orde sommige wetgevingen in
Duitschland voorheen voorschreven, niet ovei^geno-
men; want al mag zoodanige bepaling het voordeel
hebben, dat ieder endossant, wanneer hij door zij-
nen geëndosseerde wordt aangesproken, de personele
exceptie, die hij tegen dezen heeft, kan doen gel-

1 Mr, vissERiKG, bJz. 100, noemt d:ui ook le regt de geheele
bepaling illusoir. Veig. ook
bkadek, blz. 92.

-ocr page 69-

den S (wat niet het geval is, zoo hij niet door
zijnen naasten opvolger, maar door een\' meer verwij-
derden geëndosseerde wordt aangesproken) daartegen-
over staat, dat zoodanige uitoeiening
van het regt van
regres een groot verlies van kosten en tijd met zich
medebrengt

Doch al moge de wetgever in beginsel de solidaire
aansprakelijkheid der endossanten hebben aangeno-
men , toch heeft hij door op die solidariteit bij art. 186,
al. .3 en 4 eene gewigtige uitzondering te maken, de
heilzame gevolgen daarvan grootendeels weggenomen.
In hel algemeen toch kan de schuldeischer eener
hoofdelijke verbindtenis den schuldenaar aanspreken,
dien hij wil, en beletten de vervolgingen, tegen
een\' hunner begonnen, hem niet ook de overi-
gen aan te spreken Van dezen regel nu is bij
art. 186 afgeweken, daar dit bepaah, dat, zoo de

^ Dat verder de geregelde loop der regresaetie dit voordeel zou
hebben , dat, wanneer een wisselbrief door den wettigen eigenaar
verloren, en door valsch endossement verder overgedragen was,
de houder de voorgangers van hem, die den wisselbrief verloren
beeft, niet tot rembours zou kunnen aanspreken, zoo als
eikeet op blz. 294 beweert, is, ten minste in het geval, dat de
acceptant van die valsehheid niet onkundig was, volgens onze
wetgeving onjuist; daar valsch endossement den eigendom van
den wissel niet doet overgaan, zal de acceptant op dien grond
de betaling weigeren, en zal dus in het protest de reden dier
weigering worden vermeld (zie art. 182 3°.). Wordt nu een
der endossanten, die, voor dat het valsche endossement op den
wissel is geplaatst, daarvan eigenaar was, door den houder aan-
gesproken , dan zal ook hij om dezelfde redenen, als de acceptant
geweigerd heeft de betaling te doen, het rembours weigeren.

2nbsp;Einert, blz. 293. Mr. modderman, Diss., cit. § 19.

3nbsp;Art. 1319 en 1320, B. W.

-ocr page 70-

liouder den trekker alleen aanspreekt, al de endos-
santen, zoo bij een\' der endossanten aanspreekt, de
lateren bevrijd zijn. De reden, waarom de wetgever
hier zoozeer is afgeweken van de algemeene regelen,
die omtrent de solidariteit gelden, eene afwijking
noch bij de Fransche * noch bij de Duitsche ^ wet
bekend, is vooral gegrond op eene soort van
billijkheid. Wanneer toch de houder, aldus heeft
tnen geredeneerd, den trekker reeds heeft aange-
sproken, en dezen insolvabel heeft bevonden, dan
zou, zoo hij nu wederom den nemer kon aanspre-
ken , deze geheel en al van verhaal beroofd zijn.
Daarenboven de houder, die van den trekker rem-
bours vraagt, doet zulks niet alleen voor zich zeiven,
maar w\'ordt implicite geacht dit ook voor de endossan-
ten te doen, die het zeiven zouden doen, zoo de houder
een van hen en niet den trekker had aangesproken;
als de houder van den trekker of een\' der vroegere
endossanten rembours vordert, moet hij dus geacht
worden stilzwijgend afstand gedaan te hebben van zijn
regt tegen de latere endossanten Eindelijk kan

1nbsp;Zie art. 164 C. d. C. in verband met art. 118 en 140. Het
eerstgenoemde dier art. lieeft niet de exceptiën van ons ait. 1S6,
al. 3 en 4.

2nbsp;Zie § 49 der D. W.

3nbsp;ZieMr. vooeduin, \\\'III, blz. 692—701, ende verdediging van
art. 186 door den Heer
beblaebts van blokland, il^dem blz. 695
en volg. Aan den anderen kant vond echter het art..datzoodanig eene
gewigtige exceptie op de solidariteit maakte, heftige tegenkanting,
zie ibid. blz. 690 en volg. en vooral de beide redevoeringen van
den Heer
donkeb cüetius, waaibij hij tegen al. 3 en 4 van
art. 186 vele bedenkingen in het midden bragt, ibid. blz. 692
en volg. en blz. 699 en volg.

-ocr page 71-

men de solidaire verbindtenis der endossanten niet
^nbsp;geheel gelijk stellen met de gewone solidaire verLind-

jnbsp;tenis van medeschuldenaren, immers de endossant,

\'nbsp;die den wissel remLourseert, zal niet, als Lij eene

gewone hoofdelijke schuld, het aandeel van ieder der
medeschuldenaren terug kunnen vorderen doch
zal alleen tegen zijne vooi-gangers het regt van
3nbsp;regres kunnen uitoefenen De wel is echter, zoo als

fnbsp;zij thans luidt, hard voor den houder, die door het

\\nbsp;aanspreken van eenen insolventen trekker van al zijn

Inbsp;verhaal op de endossanten Leroofd wordt; uit vrees

\'nbsp;hiervoor zal dus de houder wel in de meeste ge-

vallen óf zijnen onmiddelijken voorganger, en zoo
vervolgens alle verdere endossanten, óf wel alle wis-
selschuldenaars tegelijk aanspreken, daar hij anders
zich ligt van zijn verhaal tegen de meest gegoeden
zou kunnen berooven, en gevaar zou loopen een
groot gedeelte van zijn regt te verliezen

Moge dus al de wetgever, door de endossanten so-
lidair te verbinden, in de behoefte van den handel
voorzien hebben, toch zal hij, door die solidariteit
grootendeels te beperken, en aldus op den ingeslagen
weg ler halver wege te blijven staan, in vele geval-
len tot dezelfde resultaten voeren als een wetgever,
die bepaaldelijk den houder gebiedt zijnen naasten
voorman het eerst aan te spreken; de handel toch

1nbsp;Art. 1329 B. W.

2nbsp;Mr. MODDERMAN, blz. 101.

S Bij de meeste schrijrers over ons wisselregt vindt m.en dan
ook de beperkte solidariteit, waarvan onze wetgever is uitgegaan,
afgekeurd, zoo als Mr.
kist, blz. 177, Mr. de pïnto, 11, blz. 163,
Mr.
visseking, bl. 120.

-ocr page 72-

eiseht eene onLeperkte solidariteit niet eene zooda-
nige, als welke Lij onze wet is aangenomen.

Kan de endossant zich van zijnen Lorgtogt bevrij-
den, door de bijvoeging der woorden; „sans garan-
tie , zonder mijn obbgo.quot; Onze wet bepaalt hier-
omtrent niets; de D. W. vergunt aan den endos-
sant, zich van zijne verantwoordelijkheid voor de
acceptatie en betaling te ontslaan, door de Lijvoeging
der woorden: „ohne Gewährung, ohne Obligo
Moet men nu uit het stilzwijgen onzer wet afleiden,
dat een zoodanig endossement bij ons niet kan gel-
den? 2 Daarvoor schijnt geene voldoende reden te
bestaan; elk endossant zal toch zoodanige clausule
Lij zijn endossement mogen voegen, w^aardoor hij noch
tot borgstelling bij non acceptatie noch tot rembours
bij non betabng kan worden aangesproken Of
echter de gevolgen van zoodanige clausule volgens
beide wetgevingen dezelfde zullen zijn, is eene
vraag, die niet boven alle bedenkingen verheven

1 Zie § 14, al. 2. Dat de endossant, die zich door het „ohne
Obligoquot; van alle aansprakelijkheid kan ontslaan, ook het min-
dere regt heeft, om den duur zijner aansprakelijkheid binnen
zeker tijdperk te begrenzen, is natuurlijk. Van daar dan ook
de bepaling van § 19, al. 3, dat de endossant bij wissels, op
eeiiigen tijd na zigt betaalbaar, eenen bepaalden termijn kan voor-
schrijven, binnen welken de wissel ter acceptatie moet worden
aangeboden, en dat, zoo deze termijn wordt overschreden door
den houder, hij van allen borgtogt ontslagen is. Mr.
visse-
ring
, blz. 45.

3 Mr. vissering, blz, 36, meent, dat een zoodanig beperkend
beding niet geacht mag worden, stilzwijgend door onze wetgeving
toegelaten te zijn.

3 Holtiüs, I, blz. 357.

-ocr page 73-

is. Wat bepaalt toch de D. W. aangaande een zoo-
danig endossement? Zij beperkt de gevolgen van
het endossement „ohne Obligoquot; eenvoudig hiertoe,
dat alleen de endossant, die deze clausule bij
zijn endossement heeft gevoegd, van allen borgtogt
jegens zijnen geëndosseerde en alle verdere hou-
ders ontheven is, en bepaalt, dat de overige en-
dossanten , zoowel die op hem volgen, als zij,
die hem voorgaan, wel aansprakelijk blijven; de ge-
ëndosseerde, volgende op den endossant, die deze
clausule bij zijn endossement gevoegd heeft, zal dus,
ofschoon hij dezen niet zal kunnen aanspreken,
echter zijn regres regt tegen de voorafgaande en-
dossant behouden Voor de latere houders is der-
halve een endossement zonder Obligo van vol-
strekt geene waarde; het is voor hen even goed,
alsof de naam des endossants geheel ontbrak: zoo-
danig endossement kan dus alleen dienen als middel
voor latere houders om den loop, dien de wissel-
brief heeft genomen, beter te kunnen nasporen. Voor
den endossant, die van deze clausule gebruik maakt,
kan zij echter van een groot en billijk nut zijn, in het
geval, dat hij alleen als tusschen persoon voorkomt,
b.
V. als hij een\' wissel voor eenen derde koopt, en
de verkooper dien op zijnen naam endosseert, in welk
geval het billijk is, dat hij, omdat hij alleen als last-
hebber heeft gehandeld, van alle verdere aan-
sprakelijkheid wordt ontheven. Dat hij, die door
middel van een blanco endossement eigenaar van den
wissel is, hem kan overdragen zonder eenige ver-

^ Bratier, blz. .51.

-ocr page 74-

pligliiig jegens verdere houders op zich te nemen, en dus
deze clausule niet noodig heeft, is duidelijk, als men
slechts bedenkt, dat hij, die door een blanco endos-
sement houder van eenen wissel is, door eene een-
voudige overgave de overdragt bewerkstelligt; zijn
naam komt dus volstrekt niet op den wissel voor,
en bij heeft geene wisselverbindtenissen na te ko-
men. Van daar dan ook, dat van het blanco en-
dossement zoo veelvuldig in den handel gebruik wordt
gemaakt, doch hierover later.

Al neemt men aan, dat het endossement ook
bij ons: „ohne Obligoquot; zal mogen gesteld worden,
men moet toch erkennen, dat bij het stilzwijgen der
wet, dat endossement (hetwelk in elk geval veel
van zijn eigenaardig karakter verliest, daar het eene
der gewigtigste uitwerksels, die het endossement
gewoonlijk heeft, namelijk dat van borgtogt geheel
mist) niet dezelfde gevolgen zal hebben, als volgens
de
D. W. Dat de geëndosseerde het regt heeft, om
door zoodanig endossement den wissel verder over te
dragen, is duidelijk; dat die verdere geëndosseerden,
bij weigering van acceptatie of betaling, het regt
zullen hebben de endossanten, die voorafgaan aan
hem, die deze beperkende clausule bij zijn endossement
gevoegd heeft, aan te spreken, valt ook niet te be-
twijfelen; deze toch hebben zich eenmaal door hun
endossement borg gesteld, zij kunnen dus niet be-
weren, dat zij, omdat een latere endossant zich
niet als borg voor den wissel heeft gesteld, ook van
hunnen borgtogt bevrijd zijn d Wat echter de latere

^ Mr, MODDEEMAN, blz. 95,

-ocr page 75-

endossanten betreft, die op dengeen, die zonder ga-
rantie heeft geëndosseerd, volgen, deze, kan men
misschien niet zonder regt zeggen, zijn geene bor-
gen. De geëndosseerde toch, die onmiddelijk op
den bedoelden endossant volgt, is wel eigenaar des
wisselbriefs, doch zonder borgtogt van zijnen endos-
sant: wanneer hij dus den wissel verder overdraagt,
behoeft hij ook geen borg te zijn jegens zijnen geën-
dosseerde. In dat geval kan dus de houder alleen
borgstelling of rembours vorderen van hen, die den
endossant, welke zich aan den borgtogt onttrokken
heeft, voorafgaan

Of het onvolledig endossement aan order der
Nederl. wetgeving gelijk moet gesteld worden met het
endossement „ohne Obligoquot; der D. W., is eene vraag
die ik later, wanneer ik de werking van het onvol-
ledig endossement naga, hoop te beantwoorden

1 Vergel. verder over de gevolgen van het end. „ohne Obligo,quot;
EINEET, blz, 143 en volg.

S Mr, VIS.SESIÏTG, blz, 36, stelt deze beiden gelijk.

-ocr page 76-

TWEEDE HOOFDSTUK.

HET OIWOLLEDJG ENDOSSEMEPiT.

§ 1. vereischten.

Zoodra het endossement slechts een der ver-
eischten , in art. 134 opgenoemd, mist, doch meer
Levât, dan de Lloote naamteekening des endos-
sants, wanneer het dus, om de woorden van Mr.
kist
te gebruiken: „niet volledig genoeg is om voor vol-
„ledig, niet onvolledig genoeg om voor blanco en-
„dossement gehouden te worden,quot; is het een on-
volledig of irregulier endossement, hetwelk niet
den eigendom op den geëndosseerde overdraagt, doch
tusschen den endossant en geëndosseerde slechts eene
volmagt daarstelt. Onze wetgever is voorzeker wel
niet geheel van inconsecpentie vrij te pleiten, door
aan den eenen kant het blanco endossement, waartoe
slechts de naamteekening des endossants gevorderd
wordt, en waarbij dus geen der vele vereischten van het
volledig endossement behoeft voor te komen, in zijne ge-
volgen geheel gelijk te stellen met een regulier endos-

-ocr page 77-

semenl, en daaraan de kracht eener eigendomsover-
dragt toe te kennen, terwijl hij aan den anderen
kant een endossement, dat slechts één der vereisch-
ten van het volledig endossement, al is het ook
van weinige beteekenis, b. v. de vermelding van
den datum, mist, voor eene volmagt houdt K
Doch kan men onze wetgeving daarenboven niet
van hardheid en groote onbillijkheid beschuldigen,
door het onvolledig endossement in alle gevallen
voor eene volmagt te verklaren ? Indien b. v. al de
vereischten van een regulier endossement aanwezig
zijn, ook eene vermelding van ontvangene w^aarde,
doch alleen de dagteekening ontbreekt, moet men
dan zeggen , dat er toch slechts eene lastgeving
bestaat tusschen den endossant en den geëndosseerde,
en dat de geëndosseerde in dat geval geen bewijs
van het tegendeel mag leveren, dat er namelijk wer-
kelijk eigendomsoverdragt heeft plaats gehad. In-
dien men aannam, zoo als in eenige vonnissen bij
ons beslist is dat de geëndosseerde dit niet zou
mogen bewijzen, m. a. w. dat de wet elk tegenbewijs
uitsluit, dan voorwaar zou zij hoogst onbillijk zijn,
daar op deze wijze de endossant, die reeds werkelijk
eenmaal de waarde voor den wissel van den geën-
dosseerde ontvangen bad, die later nog eens van
hem zou kunnen \\orderen, of wel zich naderhand
den wissel zou kunnen doen teruggeven, op grond

1 Mr. KIST, blz. 81.

3 2ie een paar vonnissen, welke art. 135 in dien zin hebben
beslist, aangehaald bij de vijf adv. op art. 135 en bij Mr. zübli,
blz. 156 en 157.

-ocr page 78-

dal de geëndosseerde sleclits zijn mandataris is.
Ware liet de bedoeling van den wetgever, alle be-
wijs van werkelijk gemeende eigendomsoverdragt
af te snijden, dan zou hierdoor een schromelijk mis-
bruik kunnen ontstaan , en de deur geopend worden
voor bedrog van den kant des endossanls, die een
endossement met opzet onvolledig zou kunnen stel-
len , al was het ook de bedoeling van hem en
zijnen geëndosseerde eigendomsoverdragt te doen
plaats hebben, om zoodoende van den wissel twee-
maal de betaling te kunnen vorderen, cn zich ten
koste van den andere te verrijken. Gelukkig mag
men echter volgens onze wet tol een tegenovergesteld
resultaat komen.

Ons art. is van ouden oorsprong; de Ordon-
nantie van 1673 toch hield eene dergelijke be-
paling in, welke ook later in den Code werd overge-
nomen \' . Volgens beide wetgevingen, en vooral
volgens de eerste, was de bepaling te imperatief
om slechts aan eene praesumptio juris, waartegen
dus tegenbewijs werd toegelaten, te denken; vol-
gens de Ordonnantie mogt de geëndosseerde dus
niet bewijzen , dat het de bedoeling van de partijen
was geweest, dat er eigendomsoverdragt plaats had
Ook de G. d. G. bepaalt niet als onze wet, dat

1 Art. 25, tit. V, dier Ord. en art. 138 C. d. C.

3 Dit art. toclj luidde aldus; „Au cas, que l\'endossement ne
soit pas dans les formes ci-dessus, (voorgeschreven bij art. 23j
les lettres seront réputées appartenir à celui, qui les aura en-
dossées, et pourront êlie saisies par ses créanciers, et conipen-
sée.s par ses redevables.quot;

3 Fbemery, blz. 131.

-ocr page 79-

een volledig endossement voor volmagt wordl gehou-
den,
doch zegt uitdrukkelijk, dat een zoodanig en-
dossement eene volmagt
is ^; desniettegenstaande
helt toch de Fransche jurisprudentie reeds tot de leer
over, dat de geëndosseerde tot het bewijs mag wor-
den toegelaten, dat er wel eigendomsoverdragt heeft
plaats gehad Hoeveel te meer dus zal men vol-
gens onze wetgeving, die niet zegt, dat een onvolle-
dig endossement eene volmagt is, doch slechts daar-
voor moet gehouden worden, tot dit resultaat mogen
komen. Deze leer is dan ook bij een zeer goed en
volledig gemotiveerd vonnis der A. R. te Amsterdam
aangenomen en door al onze schrijvers over
handels- en wisselregt gevolgd De onvolledig
geëndosseerde zal dus mogen bewijzen, dat hij geen
lasthebber, maar eigenaar ishij zal tot het tegen-
bewijs worden toegelaten, omdat het wettelijk ver-
moeden, dat in het voordeel des endossants bestaat,
geene praesumptio juris et de jure, doch eene prae-
sumptio juris tantum is. Immers slechts in twee ge-
vallen Iaat onze weigever tegen wettelijke vermoe-
dens geen tegenbewijs toe namelijk wanneer het

1nbsp;quot;II n\'opèie pas le transport, il n\'est qu\'une procuration,quot;
aldus luidt de redactie van art. 138.

2nbsp;Fkemery, blz. 132 en vlg.; failliet, ad art. 138, nquot;. 4 en
EOGEOK, ad art.
138.

3nbsp;Naraelijli bij een vonnis van 31 Maart. 1843, door Mr,
züBLi medegedeeld op blz. 157 en vlg., ook in het Regtsgel.
Bijblad, 1843, blz. 357.

^ Zoo als onder anderen door Mr. kist, blz, 84,- Mr. de pihto,
11, blz. 138: iiOLTins, I, blz. 348; Vijf adv. op art. 135.

5 Zie art. 1958 B. W.

-ocr page 80-

•/.oodanige geldt, op grond waarvan eene bepaalde
liandeling nietig wordt verklaard, of zoodanige op
grond van welke regtsingang geweigerd wordt. Geen
van beide gevallen heeft hier plaats, er wordt hier
geene handeling nietig verklaard, noch regtsingang
geweigerd, men mag dus tot het besluit komen, dat
art. 1 35 slechts een wettelijk vermoeden daarstelt, voor
tegenbewijs vatbaar.

§ 2. gevolgen van het onvolledig endossement.

Even als men aan het volledig endossement een
tweeledig karakter moet toekennen, zijn ook aan het
onvolledig endossement tweederlei gevolgen verbon-
den, namelijk die van lastgeving en van borgtogt.

Onderscheidt zich onze wetgeving, zoowel wat het
handelsregt in het algemeen als het wisselregt in het
bijzonder betreft, in vele opzigten gunstig van de
vroegere vreemde, waaronder wij gedurende een ze-
ven en twintigtal jaren leefden, vooral de bepaling
van ons wetboek aangaande de gevolgen van het on-
volledig endossement als lastgeving, verdient verre-
weg de voorkeur boven de bepaling, welke men in
den G. d. G. vindt. Deze toch bepaalde eenvoudig \\
dat elk onvolledig endossement de gevolgen eener
gewone volmagt zou hebben, doch hoever zich die vol-
magt uitstrekte, was in het Fransche regt vrij onzeker
Onze wet daarentegen heeft aan de leer van het on-

^ \'Art. 138 C. d. C.

2 Mr. DE PINTO, 11, l)lz, 138, llegt.sgel. Bijdragen van 1833,
bJï. 567—592.

-ocr page 81-

volledig endossement meerdere volledigheid en dui-
delijkheid gegeven , door twee quaestiën, over welker
beantwoording de Fransche regtsgeleerden het zeer
oneens waren, te beslissen namelijk:

P. dat die volmagt het regt aan den geëndos-
seerde geeft, om deri inhoud des wisselbriefs zelfs in
regten in te vorderen.

dat, wanneer een onvolledig endossement aan
order gesteld is, de geëndosseerde het regt heeft door
een volledig endossement den eigendom van den
wisselbrief verder over te dragen.

I. Dat de onvolledig geëndosseerde als lasthebber
de betaling van den betrokkene kan aannemen, en
bij non betaling protest doen opmaken, volgt uit den
aard van het mandaat zelf; minder zeker was het
echter, of men volgens de Fransche wet ook tot de
be.slissing kon komen, dat een zoodanig geëndosseerde
de betahng mogt vorderen in regten? Onze wetgever
nu heeft die vraag bevestigend beantwoord, door aan
den geëndosseerde uitdrukkelijk die bevoegdheid le
geven. Gaat men echter de geschiedenis van ons art.
na, dan zal men zien, dat onze wetgever eerst van
lieverlede aan het onvolledig endossement de uitbrei-
ding heeft gegeven, welke het thans bezit. Immers
zoowel hel ontwerp van 1822 ^ als dat van 1825 ^
omschreef uitdrukkelijk het onvolledig endosse-
ment als eene volmagt, die slechts de bevoegdheid
gaf aan den houder, om de betaling te ontvangen,
of bij weigering daarvan den wissel te doen protes-

1 Namelijk in art. LT, LTV en LVTf
3 Art. 38.

-ocr page 82-

leren, terwijl de houder dan slechts de Lelaling in
regten kon vorderen, wanneer hel onvolledig endos-
sement huiten\'slands gesteld was Doch al heeft de
wetgever nu heslist, dat de houder Lij onvolledig
endossement in regten kan ageren, eene andere
vraag, of hij die vordering op zijn\' eigen naam,
dan wel op dien des endossants zal moeten in-
stellen, is onbeslist gebleven. Van daar dan ook vele
tegenstrijdige vonnissen Wanneer men echter na-
gaat, dat onze wet uitdrukkelijk aan den geëndos-
seerde de bevoegdheid geeft, om niet alleen de be-
taling in regten te vorderen, maar zelfs den eigendom
van den wissel verder over te dragen, zoo hel on-
volledig endossement aan order is gesteld, en hem dus
als wettigen houder beschouwt, dan geloof ik, dal
men met hen moet instemmen, die beweren, dal de
geëndosseerde suo nomine in regten ageren mag
Vooral dan, als men de stelling, welke ik later hoop
toe te lichten, dat de geëndosseerde alleen ten aan-
zien van den endossant, niet tegenover derden, als
lasthebber beschouwd moet worden, toegedaan is,
zal men de vraag, of de houder op zijn\' eigen
naam, dan wel op dien des endossants de vordering

1 Mr. voorduin, VIII, blz. 595 en vlg, 430 en 460.

3 Zie onderscheidene vonnissen, aangehaald bij Mr. kist. blz.
82, Vijf adv. op art. 135, Mr.
zdbli, blz. 154 en 155, Zelfs
onder het Fransche regt, dat, zooals wij boven gezien heb-
ben, aan bet onvolledig endossement de gewone gevolgen
eener volmagt toekende, vindt men vonnissen, die de vraag
zoowel in den eenen als in den anderen zin hebben beantwoord,
PAiLMET, ad art. 138, nO. 7; Mr.züBi.i, blz. 153 en 713, n\'l 1388.

^ Mr. kist, 1. c.; Mr. zubi,i, bl. 175.

-ocr page 83-

moet instelien, in eerstgenoemden zin moeten beant-
woorden.

II. Ook eene nog veel belangrijker quaestie dan
de hierbovengenoemde, heeft onze wetgever, be-
slist, namelijk deze: of de onvolledig geëndosseerde
den eigendom van een\' wissel door een opvolgend
volledig endossement kan overdragen? Deze vraag
hield de Franscbe regtsgeleerden zeer verdeeld, en
werd zoowel ontkennend als bevestigend beant-
woord d Onze wetgever begreep te regt aan de-
zen strijd door eene uitdrukkelijke wetsbepaling
een einde te moeten maken, en had daarom over
dit punt reeds in vroegere ontwerpen bepalingen
vastgesteld , die echter in tegenovergestelden zin
luidden als bij ons tegenwoordig wetboek is aangeno-
men. De beide ontwerpen toch van 1822 en 1825?
zoowel als het wetboek van 1830, bepaalden, dat.

1 PoTHiEK, n». 41, al. 4, zegt, dat de onvolledig geëndos-
seerde den eigendom niet kan overdragen. Een tegenoverge-
steld gevoelen staat
vmCENS voor in zijne: Exposition raisonnée
de la legislation commerciale. Paris, 1821. Tome 11, pag. 222,
welk gevoelen ook bij verschillende vonnissen in Frankrijk is
aangenomen, zie
jpailuet, ad art. 138, nquot;. 10, zoowel als ook
bij ons te lande,quot;toen wij nog onder de Fransche wetgeving
leefden, Mr.
zubli, blz. 152. Of echter volgens de Fransche
wet, die het onvolledig endossement slechts eene lastgeving
noemt, deze meening de jniste is, meen ik te mogen betwijfe-
len; inuHeis moeten op het onvolledig endossement de gewone
burgerlijke regtsregelen, die omtrent het mandaat gelden, wor-
den toegepast, en art. 1980 C. Civil zegt uitdrukkelijk,, dat de
lasthebber slechts dan eigendom mag overdragen, wanneer zijn
last hem hiertoe bepaald de vergunning geeft. Verg. verder
ook noo-
holtius, I, blz. 348 en Mr. de pinto, II, blz, 139.

-ocr page 84-

wanneer een onvolledig endossement gesteld was aan
den order van den houder, deze door middel van
endossement eenen anderen lasthebber in zijne plaats
kon stellen, die echter nooit meerdere regten kon ver-
krijgen, dan de onvolledig geëndosseerde gehad had
Ofschoon misschien deze bepaling tamelijk overbo-
dig was, daar toch, volgens de algemeene regelen
van lastgeving, de lasthebber altijd zijn mandaat kan
overdragen en dus de woorden „of orderquot; bij het
onvolledig endossement gevoegd, hem minder verant-
woordelijk zouden doen zijn voor dengeen, dien hij in
zijne plaats had gesteld, dan zoo die ontbraken; zoo
sneden toch deze bepalingen elke mogelijke quaes-
tie af: immers de onvolledig geëndosseerde, al mögt
zijn endossement ook aan order gesteld zijn , kon
nimmer den eigendom overdragen.

Ook onze tegenwoordige wet onderscheidt, of
het onvolledig endossement gesteld is aan order of
niet. Terwijl in het laatste geval de geëndosseerde
slechts de betaling zal kunnen vorderen, en behou-
dens zijne verantwoordelijkheid wederom een ander
tot zijnen lasthebber kan aanstellen, zal hij in het
eerste geval het regt hebben bij volledig endosse-
ment, den eigendom van den wisselbrief verder over
te dragen. Voorzeker is dit eene gewigtige excep-
tie op de algemeene regelen van lastgeving; vol-
gens dezen toch strekt zij zich alleen uit tot daden

1nbsp;Art. LVII Ontw. 1822, art. 38 Ontw. 1825^. art. 112
M\'etb. V. 1830.

2nbsp;Art. 1840, B. W.

3nbsp;Art. 1833, B. W.

-ocr page 85-

van beheer, en mag de lasthebber slechts dan ver-
vreemden, wanneer de lastgever hiertoe zijne uit-
drukkelijke toestemming heeft gegeven. De bepaling
onzer wet is dan ook alleen op grond hiervan te
verdedigen, dat aan den wissel, als zijnde vooral tot
circulatie bestemd, dit karakter zoo min mogelijk
moet ontnomen worden, en zij wordt bovendien door het
belang van den handel allezins geregtvaardigd ^

Moet met het onvolledig endossement het behoor-
lijk uitgedrukt procura endossement gelijk gesteld
worden, zoodat, wanneer dit laatste aan order luidt,
de geëndosseerde alsdan, even als bij een onvolledig
endossement, het regt zal hebhen den eigendom des
wissels verder door een volledig endossement over
te dragen? Dat art. 135, sprekende over het on-
volledig endossement, ook het procura endossement
op het oog heeft, omdat even als het onvolledige zoo
ook het procura endossement de vereischten mist,
welke bij het volledige gevorderd zijn , en dat dus
op dien grond ook het procura endossement onder
de bepaling van ons art. moet vallen (daar dit in
het algemeen spreekt van endossementen, die de
vereischten missen, welke bij een volledig endos-
sement aanwezig moeten zijn) laat zich daarom niet
met regt beweren, omdat onze wetgever bij dat art.
alleen de gevolgen van die endossementen, die, als
niet volledig zijnde, geene eigendonisoverdragt ten
gevolge hebben, heeft willen regelen. Dat een
procura endossement eene lastgeving is, spreekt van

1 Mr. yoorduin, VIIT, blz. 598.
3 Mr. novT, blz. 12,8.

-ocr page 86-

zelf; dat behoefde de wetgever niet te zeggen; hij kan
dus hier aan die endossementen niet gedacht hebben.
Mag men nu door eene analogische toepassing der wet
tot het resultaat komen, dat die endossementen, welke
eene uitdrukkelijke volmagt inhouden, gelijk gesteld
moeten worden met endossementen , die door de
wet voor volmagten gehouden worden ^ ? Ik geloof
niet, dat hier eene zoodanige analogische uitlegging
der wet kan plaats hebben. De wetgever heeft het
onvolledig endossement wel met eene volmagt ge-
lijkgesteld, doch hierop bij het tweede lid van ons
art. eene allergewigtigste uitzondering in het belang
des handels gemaakt; die uitzondering op de gewone
regelen der lastgeving moet echter zijn strictae inter-
pretationis, kan alleen zich beperken tot die endos-
sementen, die volgens een vermoeden der wet voor
volmagt worden gehouden, doch mag niet uitgebreid
worden tot die endossementen, die stellig uitdrukken,
dat zij volmagten zijn. In dat geval zullen de rege-
len, die bij de lastgeving in het algemeen gelden ,
moeten toegepast worden, en volgens die regelen
kan de lasthebber slechts dan vervreemden, als de
lastgever hem hiertoe uitdrukkelijk de bevoegdheid
heeft verleend. Het eenige gevolg dus van de bij-
voeging der woorden „of orderquot; in een duidelijk
uitgedrukt procura endossement zal dit zijn, dat de
geëndosseerde een\' ander in zijne plaats kan aan-
stellen ^; doch alleen als lasthebber, dat hij ook
wel zal mogen doen, zoo die woorden ontbreken,

1 Mr. KIST, blz. 83.
3 Art, 1840, al. 2 B, W.

-ocr page 87-

met dat verschil echter, dat ^de geëndosseerde in het
eerste geval hij het aanwezig zijn der woorden „of
orderquot; voor den tweeden lasthebber niet verantwoor-
delijk behoeft te zijn, terwijl hij dit in het tweede
wel is ^

Heb ik aldus nagegaan, welk het verschil is tus-
schen bet volledig en onvolledig endossement, ten
opzigte der regten, welke beiden aan den geëndosseerde
geven, namelijk dat de volledig geëndosseerde eigenaar,
de onvolledig geëndosseerde slechts lasthebber wordt,
thans blijft mij nog over te onderzoeken, of de ver-
pligtingen, die uit het volledig endossement ontstaan,
(te weten, dat de endossant borg is voor accep-
tatie en betaling) ook verschillen van die , welke
uit het onvolledige ontstaan. Daar onze wetgever
de circulatie des wissels, al is hij ook onvolledig ge-
ëndosseerd, niet beeft verhinderd, doch aan den
geëndosseerde, zoo het endossement aan order is, de
bevoegdheid heeft gegeven, den wissel verder over te
dragen, zoo is de vraag voorzeker niet van gewigt
ontbloot, of even als alle endossanten, indien zich
eene reeks volledige endossementen op den wissel
bevinden, solidair jegens verdere houders verbonden
zijn, zoo ook ingeval zich een onvolledig onder de rij
der endossementen bevindt, de onvolledige endossant

1 Verg. verder over het procura endossement, Mr. tisseeing,
blz. 38, die meent, dat een duidelijk uitgedrukte procura onder
onze wetgeving even als onder de Duitsche (die, zooals bekend
is, geene bepaalde vereischten opgeeft voor het volledig en-
dossement, en dus ook alleen een behoorlijk uitgedrukt procura
endossement, niet een onvolledig, als lastgeving kent) alle verdere
circulatie des wissels verbiedt.

-ocr page 88-

zoowel als de onvolledig geëndosseerde, die later den
wissel verder lieeft overgedragen, als gewone en-
dossanten aan den Lorgtogt zijn onderworpen ?
Deze vraag laat zich weder gereedelijk in twee dee-
len splitsen :

1°. wat den endossant-lastgever, d.i. wat hem, die
een onvolledig doch aan order luidend endossement op
den wissel heeft geplaatst, Betreft;

2». wat den endossant-lasthehher betreft, d.i. hij,
die als onvolledig geëndosseerde hij een volledig en-
dossement den wissel weder heeft overgedragen.

I. Wat den eerstgenoemde aangaat, deze hlijft horg
jegens alle verdere houders; onze wet legt toch aan
allen, die een\' wisselbrief geëndosseerd hebben, zon-
der onderscheid of dit bij volledig of onvolledig en-
dossement geschiedt, de verpligting op den houder
acceptatie en betaling te waarborgen; de endossant
bij onvolledig endossement is dus ook hieronder be-
grepen, ook hij is aansprakelijk voor acceptatie en
betaling des wissels. Het volledig endossement, door
den lasthebber op zijnen last (inamers door zijn on-
volledig endossement aan order te stellen, heeft hij
hem opgedragen den wissel verder te endosseren) op
den wisselbrief geplaatst, verbindt ook hem, en vult,
om zoo te zeggen, de gebreken van zijn eigen on-
volledig endossement aan. Alle latere houders zul-
len dus tegen den onvolledigen endossant regres
kunnen nemen, behalve alleen zijn onmiddelijk geën-
dosseerde , deze zal geene regresactie tegen hem heb-
ben , om de eenvoudige reden, dat hij zijn lasthebber
is, wanneer hij dus regres neemt, oefent hij niet
zijne eigene regten, doch die zijns lastgevers uit, hij

-ocr page 89-

zou dan als het ware tegen zich zei ven ageren; te-
gen zijnen endossant zal hij dus slechts eene actio
mandati hebben; ten opzigte echter van alle overigen
is de onvolledige endossant even goed als elk ander
aan de verpligting van borgtogt onderworpen K

[I. Wat den onvolledig geëndosseerde betreft, die
later als volledig endossant op den wissel voorkomt,
kan men zeggen, dat ook deze borg moet zijn voor
acceptatie en betaling ? Hij heeft toch eigenlijk, door
bij volledig endossement den wissel verder over te
dragen, niets anders gedaan, dan den last volbragt,.
hem door zijnen lastgever opgedragen; volgens de
gewone beginselen van lastgeving zou men dus niet
kunnen zeggen, dat hij tot borgtogt gehouden is;
immers, w anneer een lasthebber handelt overeenkom-
stig zijnen last, verbindt hij zijnen lastgever, niet
zich zeiven Het is echter de vraag of de gewone
regelen van lastgeving ook hier gelden; dit hangt
namelijk af van de wijze, waarop men het onvolledig
endossement beschouwt, of als eene gewone volmagt
ook tegenover derden ofwel alleen als eene vol-
magt tusschen den endossant en zijnen geëndosseerde,
en niet tegenover de overige personen, die tot den
wissel in betrekking staan. De laatste zienswijze

1 Mr. kist, blz.. 85; Mr. zübli, blz. 100.
= Art. 1844, B. W.

3 Dit is het gevoelen van Mr. modderman, zie zijne diss,
blz. 121 en vlg,, vergel, ook eene beschouwing over het onvolle-
dig endossement in het Regtsgeleerd Bijblad van 1845, blz.
837 en vlg., door dien zelfden schrijver, die daar op blz. 842
verschillende schrijvers aanhaalt, die dezelfde meening zijn toe-
gedaan.

-ocr page 90-

schijnt de ware le zijn; ons art. is te duidehjk,
om dienaangaande eenigen twijfel over te laten :
het zegt toch mei ronde woorden , dat elk onvol-
ledig endossement tusschen den endossant en den-
geen, aan wien hij den wisselbrief heeft geëndos-
seerd, voor eene volmagt wordt gehouden. Nu
moge men al beweren, dat zoodoende de geëndos-
seerde in tweederlei qualileit verschijnt, namelijk
en als lasthebber tegenover zijnen endossant, en als
eigenaar des wissels tegenover derden, m. a. w. dat zoo-
doende het onvolledig endossement tegenover den een
slechts de kracht eener volmagt heeft, tegenover alle an-
deren, daarentegen die van eigendoms ovei-dragt en dus
van een volledig endossement — de w^oorden van ons
art. zijn toch te duidelijk , om aan de bedoeling van
den wetgever te twijfelen; had hij aan het onvolledig
endossement ook ten aanzien van derden slechts de
kracht van eene volmagt willen geven, hij had alsdan
de woorden: „tusschen den endossant en dengeen,
aan wien hij den wisselbrief heeft geëndosseerdquot;,
weggelaten. Bij de redactie, zoo als zij thans luidt,
moet men lot hel besluit komen, dat, al moge de
onvolledig geëndosseerde tegenover den endossant
slechts lasthebber zijn, hij tegenover alle anderen
wettige houder van den wissel is, en dal dus het on-
volledig zoowel als het volledig endossement tegenover
derden dezelfde gevolgen heeft. Deze meening, dat
de geëndosseerde alleen jegens zijnen endossant als
lasthebber moet beschouwd worden, wordt dan ook
door de meeslen onzer reglsgeleerden ^ gedeeld, en

1 Mr. kist, blz. 82, 85 en 80, Mr. de ptsto in TliemisTV,
blz.
A9 en vla.

-ocr page 91-

daarvan uitgaande, zal ra en ook tot liet resultaat moe-
ten komen, dat de onvolledig geëndosseerde, die den
vvissel verder overdraagt, even goed als alle andere
endossanten borg moet zijn voor acceptatie en betaling-
Wanneer bij toch een volledig endossement op den
wisselbrief plaatst, onderwerpt hij zich aan al de ver-
pligtingen den endossant bij art. 146 opgelegd

Hiermede is, geloof ik, tevens ten duidelijkste aan-
getoond, dat het onjuist is, het onvolledig endossement
aan order onzer wet gelijk te stellen met het endos-
sement ohne Obligo der D. W. ^; Jgt;ij dit laatste en-
dossement toch is de endossant van alle aansprake-
lijkheid ontheven, terwijl op de gronden hierboven
ontvouwd, bij, die een onvolledig endossement, aan
order luidende, op den wissel plaatst, geacht moet
worden zich jegens latere houders even als een ge-
woon endossant te verbinden.

Wat eindelijk de vraag betreft, of het onvolledig
endossement op eenen wissel, aan eigen order ge-
trokken, voldoende is om daaraan wisselkracht te
geven deze vraag, die ook ten naauwste za-
menhangt met de wijze, waarop men het onvolledig
endossement beschouwt als volmagt, alleen ten aan-
zien van den endossant en geëndosseerde, of ook
ten aanzien der overige personen, hoop ik later,
wanneer ik de noodzakelijkheid van het endosseren
van den wissel aan eigen order behandel, te beant-
woorden.

\' Holïiüs, I, blz. 367; Mv. ztibli blz. 103 en 124.

^ Zie blz. 67 dezer proeve.

3 Ml\\ DE PINTO, II, blz. 140.

-ocr page 92-

DERDE HOOFDSTUK.

HET BLANCO ENDOSSEMENT»

In geene enkele bepaling onzer wetgeving kan men
met meer grond beweren, dat de wetgever de han-
delsusance, al mogt die dan ook in volkomen strijd
zijn met eenmaal aangenomene regtsbeginselen, ge-
volgd heeft, dan in die, waarbij hij het blanco en-
dossement geheel met het volledige gelijkgesteld
heeft. Te regt heeft de wetgever begrepen, dat het
beter was het algemeen aangenomen gebruik van
den handel, om wissels in blanco te endosseren, door
eene uitdrukkelijke bepaling te wettigen, dan een
zoodanig endossement of stellig te verbieden, ofwel
door er over te zwijgen, het met het onvolledig en-
dossement op een en dezelfde lijn te plaatsen. De
ondervinding toch heeft ten duidelijkste geleerd,
dat geene wetsbepaling in staat is de gewoonte
van den handel, die het blanco endossement zoo
veelvuldig bezigt, en verlangt, dat het even als het
volledig endossement eigendomsoverdragt ten ge-
volge zal hebben, te keer te gaan. Een zeer
duidelijk bewijs levert hiervan de Leipziger Wech-

-ocr page 93-

selordnung, want, ofsclioon déze het blanco endos-
sement uitdrukkelijk verbood, door te bepalen, dat
elke endossant zijn endossement geheel en al zelf
moest invullen, kwamen er toch ook te Leipzig zeer dik-
wijls blanco endossementen voor De regtsgeleerden,
die dit gebruik zeer goed kenden, zochten de uit-
drukkelijke verbodsbepaling der wet op alle moge-
lijke wijzen te ontduiken, door onder anderen te be-
weren, dat hel den blanco geëndosseerde vrij stond,
het endossement in le vullen, zoo hij slechts zorg
droeg, daarbij geene fout te begaan; ja zelfs vindt
men vonnissen, die beslissen, dat de houder in het
bijzijn van den regter, als deze hem opmerkzaam maakte,
dat er zich verschillende blani30 endossementen op
den wissel bevonden^ ze nog mogt invullen. Als nu
zoodanige uitspraken gevonden worden tegen eene zoo
stellige wetsbepaling als die der bovengenoemde Wis«
selvei\'ordening, (die niet alleen het blanco endos-
sement verbiedt, maar zelfs aanduidt, wie het en-
dossement moet invullen) dan is het duidelijk, dat
de wetgever beter had gedaan den handel volko-
mene vrijheid le laten, om van het blanco en-
dossement gebruik te maken Kan de wetgever
dus niet door eene uitdrukkelijke verbodsbepa-
ling den gang van het blanco endossement, dat in

1nbsp;Zie de wetsbepaling bij einerx , blz. 126; zij luidde al-
dus: quot;das Giro in blanco solle gänzlich abgeschafft sein, viel-

il,nbsp;mehr solle der Geber des Wechsel briefs den Giro, wie sich\'s

gebührt, völlig und mit ausdrücklicher Benennung der Zeit, wenn
derselbe geschrieben, zu compliren schuldig sein.quot; Ook te vinden
in le long\'s vervolg van den wisselstijl tot Amsterdam.

2nbsp;Einert, 1. c.

-ocr page 94-

den handel om het gemak, en vooral ook om de vele
voordeden, die het soms kan opleveren, zoo ge-
liefd is, niet stuiten , veel minder nog zal hij
deze endossementen te keer kunnen gaan , door
ze, als de Fransche wetgever doet, met stilzwijgen
voorhij te gaan. Vooreerst toch heerschte er ten gevolge
van dat stilzwijgen der Fransche wet reeds eenige on-
zekerheid, welke de kracht moest zijn van een blanco
endossement. Want terwijl sommigen beweerden, dat
een blanco endossement, zoo lang het nog niet was
ingevuld, volstrekt geene actie aan den houder
gaf maar dat eerst door eene invulling, (al naar
dat die volledig of onvolledig was) de houder als
eigenaar of lasthebber moest beschouwd worden,
leerden wederom anderen, dat een blanco endos-
sement met het onvolledige moest gelijk gesteld
worden en dus eene volmagt was. De tweede mee-
ning wordt door de Fransche jurisprudentie algemeen
gevolgd ^, en schijnt op goede gronden te rusten:
de artt. 137 en 138 van den Code toch komen
in vele opzigten overeen met de art. 134 en 135
van ons wetboek, want nadat de Fransche wetge-
ver bij het eerstgenoemde dier art. alles opsomt,
wat het volledig endossement moet bevatten, be-
paalt hij vervolgens, dat elk endossement, dat
niet al die vei\'eischten bezit, onvolledig zal zijn
en slechts als volmagt zal gelden, en hiertoe moet
zeker ook het blanco endossement gebragt worden

1 Pothier, nquot;. 40.
3 Pailliet, ad art. 138, uo. 2 en 5.
Biewer, Abb.
l, § 19, blz. 22fi.

-ocr page 95-

Maar al houdt men die meening voor de ware,
dan stuit men toch wederom op de moeijelijkheid, dat
de Manco geëndosseerde de wet, die hem slechts als
lasthebber beschouwd wil hebben , gemakkelijk kan
ontduiken. Immers zij vordert niet uitdrukkelijk,
dat een endossement in zijn geheel eigenhandig door
den endossant geschreven zij; het zal door elk an-
der , dus ook door den geëndosseerde, kunnen in-
gevuld worden K Hetzij de wet dus stilzwijgend oi
wel uitdrukkelijk, zoo als b. v. eene Hongaarsche
wisselverordening van het jaar 1841 deed het
blanco endossement met het onvolledige gelijk stelt,
die bepaling zal niets baten, en den handel geens-
zins beletten van het blanco endossement als eigen-
dom so verdragt gebruik te maken. Ieder toch, die
houder des wisselsbriefs door een Manco endossement
is geworden, zal het of op zijn\' eigen\' naam of op
dien van eenen derde kunnen invullennbsp;Zoo

geeft dan de wetgever, die aan het blanco endosse-
ment slechts de kracht van een onvolledig endos-
sement toekent, dikwijls aanleiding tot bedrog van
den kant des geëndosseerden. De endossant toch plaatst
een blanco endossement op den wissel, daar hij slechts
den geëndosseerde tot lasthebber wil aanstellen; deze
echter zal straifeloos boven die handteekening een
endossement kunnen stellen, hetwelk al de vereisch-

1 Rogkon, ad art. 127 en 138. Ook pothier 1. c. leerde dit reeds.

3 Braüee, blz. 49; ook in art. 137 van het ontweip van een
Wetboek van Koophandel voor het konin^riijk Holland van 1809,
werd de bevoegdheid, die men door hel blanco endossement ver-
kreeg, gelijk gesteld met die uit het onvolledig endossement.

s Fkhmeky, blz. 130. Mr, de pinto, IÏ,. blz. 141.

-ocr page 96-

ten bezit, om eigendomsoverdragt ten gevolge te hebben,
en zoodoende tegen de bedoeling van den endos-
sant eigenaar van den wisselbrief worden. Te regt
heeft dan ook onze wetgever begrepen, dat het beter
was, overeenkomstig het eenmaal aangenomen han-
delsgebruik, het blanco endossement met het vol-
ledige geheel gelijk te stellen , dan op nieuw eenen
hopeloozen strijd aan te vangen , waarbij hij toch,
zoo als de ondervinding had geleerd, het onder-
spit moest delven. Maar welke zijn nu de rede-
nen, waarom de handel, ondanks het verbod des
wetgevers, reeds zoo vroegtijdig \' algemeen van het
endossement in blanco gebruik maakte? De voor-
deden, die dit endossement oplevert, zijn velen, al
mogen zij allen niet even gewigtig zijn, en van
daar dat de handel , zich niet storende aan de
bepalingen van den wetgever, zijn eigen weg be-
wandelde, en den wissel gaarne door middel van
een eenvoudig endossement in blanco overdroeg. Die
voordeelen bestaan zoowel voor den endossant als
voor den geëndosseerde, doch vooral voor den laat-
ste. W at den endossant betreft, hij kan, wel is
waar, zoo hij eenen wissel aan eenen derde toe-
zendt , om dien te verkoopen , en dus nog niet weet,
wie de kooper zal zijn, eenvoudig een blanco en-
dossement op den wissel plaatsen, en aldus aan dien

1 Volgens einekt, zie bh. 128, zou reeds het blanco en-
dossement van den tijd dagteekenen, dat het wisselregt in
Duitschland ontstond, dus omstreeks de
xvipe eeuw, en niet
veel later dan het endossemeiit zelf. Verg. ook
kletke\'s Ea-
cyclopaedie, biz, 60.

-ocr page 97-

derde overlaten, lioe iiij dat endossement wil in-
vullen, of op zijnen naam of op dien van den
kooper Ook zal de endossant (ten minste dit noemt
men ook onder de redenen, die tot aanbeveling
van het blanco endossement kunnen strekken),
door eenvoudig zijne handteekening op den wis-
sel te plaatsen zich tijd en moeite besparen
doch er zijn nog veel gewigtigere redenen, dan
de hierboven genoemde, waarom de geëndosseerde
zich in vele gevallen den wissel liever in blanco,
dan wel met een volledig endossement voorzien,
zal doen endosseren. Door het blanco endosse-
ment toch verliest, ten minste zoolang de ge-
ëndosseerde dit nog niet of op zijnen naam of
op dien van eenen derde heeft ingevuld, de wis-
sel zijn oorspronkelijk karakter, en wordt van eene
schuldvordering, betaalbaar aan een bepaald persoon
of diens order, een papier aan toonder. Elk toch,
die een wissel, met een blanco endossement voor-
zien, in zijn bezit heeft, is eigenaar, hij kan we-
derom den wissel verder ovei-dragen, door hem een-
voudig over te geven aan een ander; en juist
daarom, omdat een wissel, waarop zich een blanco
endossement bevindt, geheel gelijk wordt aan eene
schuldvordering, die aan toonder luidt, wordt van
dit endossement door den handelstand een zoo veel-
vuldig gebruik gemaakt. Hij, die door middel van
een blanco endossement houder van eenen wis-
selbrief is, behoeft, zoo hij den wissel verder wil

1 Mr. moüdekman, blz. 75.

3 Einekt I, c. Allergewigtigfct is deze reden zeker niet.

-ocr page 98-

overdragen, daarop geen endossement te stellen,
daar liij kan volstaan, met liem eenvoudig over
te geven, zonder liet minste teeken, dat liij ooit
den wisselbrief in zijn bezit gebad beeft. Die ont-
heffing van endosseren brengt dus ook mede, dat
hij van alle aansprakelijkheid ontheven is; zijn
naam komt niet voor onder de reeks der endossan-
ten, volgende houders kunnen dus geen regres tegen
hem uitoefenen \\ Dit nu, dat men eigenaar van
eenen wissel kan zijn, en dezen wederom verder
overdragen, zonder daarom borg voor de acceptatie
en betaling te moeten blijven zooals een gewoon en-
dossant, is wel de voornaamste reden, waarom in den
handel het bezigen van blanco endossementen zoo
zeer in zwang is.

Misschien zal men hiertegen in het midden bren-
gen, dat vooral bij wetgevingen, die den endossant
uitdrukkelijk vergunnen, zich van zijnen borgtogt
door de eene of andere clausule te ontslaan, zooals
b.
V. de bij de D. W. bekende clausule : „ohne Obligo,quot;
dit nut toch grootendeels verdwijnt; immers een en-
dossant, die geen borg wil zijn, behoeft slechts deze
woorden bij zijn endossement te voegen. Men moet
echter niet vergeten, dat een endossement met zooda-
nige beperkende clausule toch altijd eenigzins het
crediet des wissels zal benadeelen.

Behalve om de hierboven genoemde reden, is
het endosseren in blanco ook dikwijls daarom aan-

\' Over de groote verandering, die door het blanco endos-
sement de wissel ondergaat, vergel. rnen vooral einert, blz. 129
en volg. Zie ook bieneb, Abh. IV, § 7, blz. 405 en volg.

-ocr page 99-

beveliögswaardig, omdat het kan dienen, om de ope-
ratiën, die een koopman met den wissel wil doen,
te bedekken. Zoolang toch het blanco endossement
zich op den wissel bevindt, blijkt, daar de naam des
geëndosseerden niet is ingevuld, niet uit den wis-
sel , wie eigenaar daarvan is; hij, die houder is,
kan derhalve, zoo hij om geld verlegen is, den wissel
in disconto geven, zonder dat hiervan iets behoeft te
blijken, zoo hij meent, dat zulks zijn crediet zou
kunnen benadeelen

Doch mogen aan de eene zijde vele en gewigtige
redenen pleiten voor het toelaten van het blanco en-
dossement\', men kan ook niet ontkennen, dat aan de
andere zijde een zoodanig endossement vele eigenaar-
dige bezwaren oplevert, die als gronden daartegen
aangevoerd kunnen worden. Van daar dan ook, dat
vooral in vroegere tijden zich vele stemmen verhie-
ven, om het blanco endossement als zeer gevaarlijk en
gelegenheid gevende tot velerlei bedrog, te doen verwer-
pen Doch niet alleen in vroegeren maar ook nog
in den tegenwoordigen tijd vindt men vele reglsge-
leerden , die zich tegen de gelijkstelling van het
blanco met het volledig endossement blijven verzet-
ten, zoo als onder anderen blijkt uit de op blz. 87
aangehaalde quot;Hongaarsche wisselverordening van het
jaar 1841 waarbij aan het blancoquot; endossement

1 Holtiüs, I, blz. 350. Bkauer, blz. 43.

3 Phoonsen, cap. IX, 16 en 17- Heineccitjs, cap. 11, § 11.

3 Zij bleef slechts gelden tot 25 Jan. 1850, toen de D. W. in
Oostenrijk niet alleen in de tot den Duitschen bond behoorende
Janden, maar ook in al de overige niet Duitsche staten, slechts
met geringe wijzigingen, weid ingevoerd. Rletkm , 1)1/.. ö3.

-ocr page 100-

slechls de gevolgen van een procura endossement
vv\'erden gegeven. Ja ook bij de beraadslaging over
de algemeene Duitsche wisselvv\'et, deed zich nog eene
stem krachtig hooren tegen de aanneming van het
blanco endossement, namelijk die van den Pruissi-
schen afgevaardigde
camphausen, uit Keulen, maar
ondanks de bezwaren , die hij opperde , en waar-
van eenige juist gezien en niet zonder beteekenis
waren, kon hij niemand tot zijn gevoelen over-
halen \'.

Het gewigtigste en voornaamste argument, het-
welk men tegen het blanco endossement aanvoert
is dit: dat de wissel, die, zoolang hij slechts van
een blanco endossement voorzien is, met een pa-
pier aan toonder gelijk staat, de eigendom is van
ieder, die hem slechts in zijn bezit heeft, aanleiding
kan geven tot groot misbruik en schandelijk bedrog.
Noch de dief, noch de vinder behoeven zich ver-
der als wettige houders te legitimeren, zij kunnen
de betalinp^ van den wissel vorderen, of behoeven
slechts het blanco endossement op hun eigen naam
of op dien van een\' derde in te vullen, en de
wettige eigenaar is, zoo bij dit bedrog niet kan
bewijzen, wat hem dikwijls zeer moeijelijk kan
vallen, zijn geld kwijt. Van daar dan ook, dat de
houder van een\' in blanco geëndosseerden wissel ,
indien hij bevreesd is voor het verlies van den wis-
sel, voorzigtig zal handelen het endossement, hetzij

1 De gtoiiden, door camphausen tegen het endossement in
blanco aangevoerd, tan men vinden bij Mr. vissering, blz, 28
eu volg.

-ocr page 101-

op zijnen naam of op dien van een\' derde in le
vullen. Docli Lelialve dat de houder aan een groot
gevaar is blootgesteld, daar hij hij het verlies van
den wissel geen regt meer zal hebben betaling van
den betrokkene te vorderen, en dus tegelijk met
den wissel ook zijn geld kwijl is, kan men ook nog
andere redenen, van meer of minder beteekenis
opnoemen, die tegen het blanco endossement in het
midden zijn gebragt. Van weinig gewigt is ze-
ker de bewering van hen, die daarom het blanco
endossement afkeuren, omdat het ten gevolge
kan hebben, dat hij, die eerst eigenaar van den
wisselbrief is gew\'eest, en hem heeft overgedragen,
later, wanneer hij weder den wissel in zijn be-
zit krijgt, dengeen, aan wien hij vroeger den wis-
sel heeft overgedragen, tot rembours zal kunnen
aanspreken. Dit geval kan zich bij het endos-
sement in blanco gemakkelijk voordoen, maar niet
wanneer de wissel door volledige endossementen
is overgedragen; immers in dat geval zal hij die
tweemaal in de rij der endossanten voorkomt,
niet hen kunnen aanspreken, wier endossementen
zich bevinden tusschen zijn eerste en laatste en-
dossement, volgens den bekenden regtsregel: „quem
„de evictione tenet actio , eum agentem repellit
„exceptio.quot; Doch hierover uitvoeriger, wanneer ik
de gevolgen naga van hel endosseren van een\' wis-
selbrief aan hem, die reeds eenmaal als endossant
daarop voorkomt. Bij een blanco endossement daar-
entegen is het niet noodig, dat de houder den wissel
door middel van een endossement overdraagt; daarbij
is eene eenvoudige overgave voldoende, en als nu

-ocr page 102-

die tweede houder het endossement volledig invult,
en vervolgens den wissel verder overdraagt, kan, zoo de
vroegere houder hij hlanco endossement dien wis-
sel weder in zijn bezit krijgt, deze al zijne voor-
mannen aanspreken, dus ook dengeen, aan wien
hij den wissel heeft overgedragen: immers, daar zijn
naam niet in de rij der endossanten voorkomt, is
hij tot geenen borgtogt gehouden. Hierin nu zien
vele eene reden tot afkeuring van het blanco en-
dossement ; overtuigend is echter door
eisert \' aan-
getoond, hoe onjuist het is, om op dezen grond het
blanco endossement af te keuren, door te bewijzen,
dat zich ook bij andere schuldvorderingen ligt een
zoodanig geval kan voordoen, en dat hiervoor dik-
wijls zeer goede beweegredenen aan te geven zijn.

Eene andere, doch ten minste volgens onze wet-
geving, min grondige reden , om hel blanco endos-
sement te verwerpen, voeren zij aan, die meenen,
dat hierdoor het regres voor latere houders zeer be-
moeijelijkt wordt, indien aan dezen de woonplaats van
den blanco endossant niet bekend is Daar ech-
ter, zooals wij boven gezien hebben, de vermelding
der woonplaats van den endossant, al moge zij om
het regres gemakkelijker te maken, gewenscht, en
ook veelal door het gebruik aangenomen zijn, bij
het volledig endossement geen vereischte is zoo
vervalt natuurlijk dit argument. Er zijn echter

1nbsp;Op blz. 147 en volg,

2nbsp;Dit was ook een der argumenten door den Heer camphaüsen
aangevoerd. Mr. Vissering I. c.

Zie blz. 33 en volg. dezer proeve.

-ocr page 103-

gewigtiger bezwaren , dan de laatstelijk aange-
voerde, tegen bet blanco endosseren in bet midden
te brengen.

Zooals bekend is bestaat een der voordeden, die
bet endossement oplevert, hierin, dat, daar elk, die
door middel van een endossement den wissel over-
draagt, tevens borg is zoowel jegens dengeen, die
zijn onmiddelijke geëndosseerde is, als jegens alle la-
tere houders, het crediet eens wissels wint, al
naarmate zich daarop meerdere en solidere endos-
sementen bevinden. Zoolang nu een wissel slechts
door volledig endossement woi-dt overgedragen, moet
elk, die eigenaar van den wisselbrief is, en dien we-
derom verder wil endosseren, te gelijk ook zicb zei ven
als borg verbinden, en even als de trekker voor
acceptatie en betaling instaan; dit nu is niet het
geval bij het blanco endossement, waarbij niet elk-
een , die eigenaar geweest is van den wissel, ook borg
is , daar eene eenvoudige overgave genoegzaam
is, eenen derden lot eigenaar te maken. Moge
dus ook al het blanco endossement juist om deze
reden bij den handel in veelvuldig gebruik zijn, en
die ontheffing van borgtogt de circulatie des wissels
bevorderen, en daardoor in de behoeften des ban-
dels voorzien, men kan toch ook niet ontkennen, dat
eene zoodanige ontheffing voor de soliditeit des wis-
sels niet altijd bevorderlijk zal zijn.

Ten laatste is er nog één bezwaar, dat mis-
schien wel het gewigtigste van allen is, en dat ik
reeds even heb aangestipt, bij het behandelen van
het antidateren der endossementen, namelijk dat,
daar bij bet blanco endossement, de dagteekening

-ocr page 104-

niet gevorderd wordt, aldus ligtelijk, bij een op ban-
den zijnde of reeds uitgebroken faillissement, de ge-
failleerde een\' der schuldeischers ten nadeele der
overigen kan verrijken. Om de misbruiken, die
hieruit ligt zouden kunnen voortvloeijen, te voorko-
men, was zoowel in vroegere ontwerpen als ook in
het wetboek van 1830 i bepaald, dat, wanneer een
blanco endossement eigendomsoverdragt wilde ten
gevolge hebben, de handteekening alleen van den
endossant niet voldoende was, maar ook de dagtee-
kening gevoi\'derd werd. Men maakte dus zoodoende
onderscheid tusschen een blanco endossement, dat
alleen de naamteekening van den endossant bevatte,
en dat hetwelk ook eene dagteekening inhield; het
eerste werd even als het onvolledig endossement
slechts als eene lastgeving beschouwd, het tweede
met het volledig endossement gelijk gesteld
Vele stemmen echter verhieven zich tegen het
behouden der dagteekening bij het blanco en-
dossement: men wilde, dat de eenvoudige hand-
teekening des endossants genoegzaam zou zijn lot
eigendomsoverdragt, en dat wel op deze tw^ee
gronden. Vooreerst toch, zoo zeide men, w^as het
niet duidelijk, of die dagteekening eigenhandig door
den endossant moest gesteld worden,- of niet
en zoo niet, dan had men wederom hetzelfde be-
zwaar , waarom vroeger, ondanks alle verbodsbepa-

1 Namelijk bij art. 111.

Zie de rede van den Heer beei.atïrts vast blokland, bij
Mr. vooEDUiN, VIII, blz. 602.
3 Mr. vooEDxriN, VITT, blz. ,599.

-ocr page 105-

lingen des wetgevers, deze tocli niet kon beletten
dat het blanco endossement algemeen gebruikt werd.
Immers even als de houder het blanco endossement,
al verbood de wet deze wijze van endosseren, naar
zijn goedvinden kon invullen, en aldus straffeloos
het verbod der wet ontduiken; zoo ook zou, in-
geval die dagteekening niet door den endossant zei-
ven op den wisselbrief behoefde gesteld te worden,
de houder die slechts bij te voegen hebben, om aldus
eigenaar te worden, waar hij oorspronkelijk slechts
lasthebber was. Doch zelfs al nam men aan, dat
die dagteekening, wanneer zij werd gevorderd, dan
ook eigenhandig door dengeen, die in blanco wilde
endosseren, moest geschreven worden, dan nog ver-
diende deze bepaling afkeuring. Toen toch eenmaal
de wetgever, door ondervinding wijs geworden, en
ziende, dat hij onmogelijk het gebruik van het blanco
endossement kon tegengaan, dit wilde regelen, en in
de wet opnemen, mögt hij niet halverwege blijven
stilstaan, en door de dagteekening te vorderen, het
nut van het blanco endossement grootendeels weg-
nemen. Het algemeen gebruik in den handel toch
brengt mede, dat de onderteekening des endossants
alleen reeds als voldoende wordt beschouwd ^ Ten
einde zooveel mogelijk aan den wensch des handels
te voldoen, werd daarom ten laatste besloten, zelfs de
dagteekening als vereischte voor eigendomsoverdragt
weg te laten, (al mögt ook het ontbreken daarvan
aanleiding kunnen geven tot allerlei misbruiken) en

t Zie de jjij Mr. vooRoriis op dl. Vlll blz. 603 aangehaalde
redevoering yan den Heer hooft.

-ocr page 106-

eene eenvoudige handteekening op den wissel door
den endossant geplaatst, geheel gelijk te stellen met
het endossement, hetwelk aan al de vereischten der
wet voldoet.

Door het Manco endossement wordt, zooals wij
gezien hehhen , ten minste zoolang het niet door la-
tere houders is ingevuld, de wissel van een papier
aan een bepaald persoon of diens order betaalbaar
een papier aan toonder; had de wetgever daarom,
nu hij eenmaal het blanco endossement had toege-
laten, ook niet blanco wissels, d. i. zoodanige, die
aan toonder getrokken zijn, moeten toelaten? Immers
even als het Manco endossement zullen ook blanco
wissels velerlei voordeden aanbieden? \'

Wat er van zij, onze wet, die vordert, dat de wissel
aan een bepaald persoon betaalbaar gesteld worde,
laat de wissels in blanco niet toe, dit belet evenwel
niet dat er toch geldige wissels zullen kunnen ge-
trokken worden, die geheel met wissels aan toonder
gelijk staan; immers door eene gelijktijdige toelating
en van wissels aan eigen order en van het blanco
endossement, zal de trekker zoodanigen wissel slechts
in blanco behoeven te endosseren, en dan zal, zoo-
lang het endossement niet ingevuld is, de wissel
volkomen gelijk staan met een papier aan toonder.
Het was dan ook daarom, (omdat, al zweeg de wet
over wissels aan toonder, die toch facto zeer goed

1 Volgens het Engelsche regt kunnen wissels aan toonder ge-
trokken worden; ook einert wilde in zijn ontwerp voor Saksen
zoodanige wissels * toegelaten hebben; zie Tit. II, § 45 van dat
ontwerp.

-ocr page 107-

kunnen bestaan) dat ook de D. W. » bet niet noodig
vond, uitdrukkebjk zoodanige wissels bij de wet toe
te laten

Boven hebben wij gezien, welke bewijskracht m
regten aan het volledig en onvolledig endossement
moet worden toegekend; hoedanig is het daarmede
nu gesteld bij het blanco endossement? Ofschoon het
al waar moge zijn, dat ons de aanhef der tweede
volzin van art. 136 luidende: „zoodanig endossement
wordt gerekend de erkenning van genotene waarde
te bevatten ,quot; eenigzins reden zou kunnen geven, om
te gelooven, dat het blanco endossement slechts eene
praesumptio juris daarstelt, zoo is echter het ver-
dere gedeelte van het art. zoo duidelijk gesteld, (het
zegt toch uitdrukkelijk: „en draagt den eigendom des
wissels aan den houder overquot;) dat men tot het be-
sluit schijnt te moeten komen, dat het blanco endos-
sement niet slechts voor eene praesumptio juris, doch
wel degelijk ook voor eene praesumptio juris et de
jure moet gelden, en dat dus degeen, die eenen
wissel in blanco geëndosseerd heeft, niet tot het be-
wijs kan toegelaten worden , dat hij slechts eene vol-
magt wilde geven. Dit is vooral ook daarom waar,
omdat dezelfde reden, die ik hierboven bij het vol-
ledig endossement aanvoerde , ook hier kan gelden,
dat het namelijk in de magt staat van den endossant,
om, als hij den eigendom niet wil overdragen, daar-

1nbsp;Immers even als bij ons is ook daar zoowel de wissel aan
eigen order als het blanco endossement toegelaten. Zie verder
Mr. vissbeing, blz. 11, beatjee, blz. 34.

2nbsp;Zie over het wenschelijke van blanco-wisatels Mr. de gMaf,
Diss. cit., blz. 55—58.

-ocr page 108-

van door het stellen van een onvolledig endossement
te doen blijken, en hij het dus aan zijne eigene na-
latigheid te wijten heeft, zoo tegen zijne bedoeling
de geëndosseerde eigenaar wordt ^ Trouwens, waar
men aan het volledig endossement de kracht van een
volkomen bewijs toekent, en alle tegenbewijs uitsluit,
daar moet men ook aan het blanco endossement die-
zelfde kracht toekennen; de geëndosseerde toch be-
hoeft slechts het endossement in te vullen, om het
van een blanco tot een volledig endossement te maken.

1 Mr. de pinto, It blz 142-,

-ocr page 109-

VIERDE HOOFDSTUK.

WELKE WISSELBRIEVEN ZIJN VATBA.AR
VOOR ENDOSSEMENT?

§ 1. die aain order gesteld zijn.

Kiet alle wisselbrieven zijn voor endossement vat-
baar, een eerst vereischte der wissels om geëndos-
seerd te kunnen worden is, dat zij aan order luiden.
Ofschoon toch de circulatie een hoofddoel des wis-
sels is, en eene gemakkelijke en snelle wijze van
overdragt dat doel ten hoogste bevordert, en of-
schoon het misschien meer overeenkomstig het ka-
rakter des wissels is, dat de transmissibiliteit door
middel van het endossement, als algemeene regel
worde aangenomen zoo volgt daaruit nog geenszins,
dat onze wet wissels, niet aan order getrokken,
niet als wissels erkent. Men heeft wel eens uit
de woorden van art, 100: „aangewezen persoon
„of deszelfs order,quot; en uit de plaatsing van het
woordje
of willen afleiden , dat de trekker de be-
voegdheid had om aan latere houders te betalen, maar

-ocr page 110-

liij eene vergelijking met de artt. 105, 133 en 139
is het zeer duidelijk, dat onze wet twee soorten van
wissels kent, zoo wel die, welke aan order als die
welke zonder hij voeging van order zijn gesteld d De
eersten zijn vatbaar voor endossement; aan de keuze
des nemers is het overgelaten, of hij een wissel wil
hebben betaalbaar gesteld aan order of niet 2. Dat
het dikwijls den trekker van nut kan zijn, dat een
wisselbrief niet aan order gesteld worde, blijkt
hieruit; dat hij in dat geval zich alleen jegens den
nemer verbindt, doch zijne toestemming niet geeft,
om eenen nieuwen schuldeischer in de plaats van
den ouden te stellen. Weigert de betrokkene de
betaling, dan zullen niet, zoo als het geval zou zijn
als de wissel geëndosseerd was, hem vele schuld-
eischers tot rembours kunnen aanspreken, (tegen wie
hij daarenboven niet de personele exceptiën en te-nbsp;,

gen vorderingen, die hij tegen den nemer had, zoude
kunnen doen gelden) doch slechts een, jegens
wien hij zich verbonden heeft. Daarenboven als
de acceptatie of betaling van eenen wissel wordt
geweigerd, kan dit dikwijls het crediet van den trek-
ker benadeelen, zoodat het wenschelijk kan zijn,
dat dit aan slechts weinige personen bekend is
Doch al zijn wisselbrieven, die niet aan order
luiden, niet vatbaar voor endossement, zoo volgt

1nbsp;Mr. Kist, bi. 33.

2nbsp;Art. 105.

3nbsp;Mr. Modderman, blz. 25. Mr. de Graaf, blz. 26. Ook
Phoonsen in cap. IX. T. raadt den trekker aan, om, zoo de
nemer hiermede genoegen neemt, den wissel niet aan order te
stellen.

-ocr page 111-

hieruit nog niel, dal zoodanige wissels niet kun-
nen worden overgedragen; maar de nemer moet
alsdan den wissel overdragen bij gewone akte van
cessie, in den vorm en naar de bepalingen van hel
B. Wetb., en de trekker behoudt, zoo lang hij in de
overdragt niet uitdrukkelijk heeft toegestemd, al de ex-
ceptiën, die hij tegen den nemer had, ook tegen hem,
aan wien deze den wisselbrief heeft overgedragen.

Van een ander stelsel dan onze wet is de D. W, uit-
gegaan , door te bepalen ^, dal de wissel alleen dan
niet door endossement kan overgedragen worden,
wanneer de trekker dit met de vloerden: quot;niet aan
order,quot; of eene dergelijke uitdrukking heeft te ken-
nen gegeven Ofschoon de D. W. dus misschien
wel eenigzins boven de onze de voorkeur verdient,
daar zij als beginsel aanneemt, dat alle wissels
endossabel zijn, dus de transmissibiliteil als regel
steh, en dat de trekker, die hierop eene uitzonde-
ring wil maken, dit op den wissel uitdrukkelijk moet
te kennen geven, zoo is dit verschil echter van
gering belang, daar beide wetgevingen toch den

1nbsp;Bij § 9, al. 2.

2nbsp;Eikerx, die, zoo als men weet, den wissel het papieren
geld der kooplieden noemt, ziet daarin zoo zeer het tot circu-
latie bestemde papier, dat hij in zijn ontwerp voor Saksen
bepaalde, dat zelfs in geval de trekker uitdrukkelijk het en-
dosseren ve,biedt, dan nog de nemer het regt zal hebben den
wissel verder door endossement over te dragen (§ 47, Tit II),
echter met dat gevolg, dat de trekker alsdan slechts borg be
hoeft te zijn jegens den nemer, en dat dus volgende houders
hem alleen zullen kunnen aanspreken uit naam van den nemer,
en zich alle personele exceptiën en tcgenvorderingen, die hij
tegen den nemer heeft, moeien laten welgevallen (§ 4, Tit. Vlll).

-ocr page 112-

trekker het regt geven het endossement te verbieden,
door den wissel niet aan order te stellen; het eenige
verschil, dat tusschen beiden bestaat, bepaalt zich
dus tot de wijze, waarop de niet transmissibiliteit
wordt uitgedrukt ^

De trekker kan alzoo het endosseren van eenen
wisselbrief, door ze niet aan order te stellen, ver
hinderen, doch heeft ook een endossant datzelfde
regt; met andere w^oorden kan een wissel oorspron-
kelijk getrokken aan order, doch aan iemand ge-
endosseerd zonder bijvoeging van order door dezen
niet verder worden geëndosseerd? In utramque
partem heeft men deze vraag beantwoord: aan de
eene zijde bew^eert men, dat de endossant dit regt
niet heeft en dat een op die wijze geëndosseerde den
wissel wel verder kan overdragen, aan de andere,
dat de geëndosseerde dit niet zal kunnen doen. Zij,
die de vraag in den eersten zin beantwoorden, be-
weren ® dat de wissel, eenmaal door den trekker
aan order getrokken zijnde, de vatbaarheid voor
overdragt door endossement heeft gekregen, en dat
die niet door eenen lateren endossant kan wegge-
nomen worden, dat zij, eenmaal in den oorspron-
kelijken wissel gelegen zijnde, daaraan gehecht
blijft, en van den eenen op den anderen endos-
sant stilzwijgend overgaat. Zij hechten dus geen
de minste waarde aan het verbod van den endos-
sant, om den wissel verder te endosseren. Zij,
die de andere meening zijn toegedaan , bewe-

1 Ml-, vissebing, hh. 23, Mr, Rist, blz. 72.
^ Vijf adv. op arl. 134. Mr. Hovr, blz. 124.
3 Mr. Kist, blz. 72, Mr. Zubli, blz. 177.

-ocr page 113-

ren daarentegen , dat de geëndosseerde in dat geval
den wissel niet verder zal kunnen endosseren, om-
dat even als de trekker, zoo ook de endossant de
bevoegdheid heeft om zijne verantwoordelijkheid te
beperken, door zijn endossement niet aan order te
stellen. De geëndosseerde zal alsdan niet door mid-
del van endossement over den eigendom des wissels
kunnen beschikken , doch alleen hem ter betaling
kunnen aanbieden, en, zoo hij hem al endosseerde,
zouden de volgende geëndosseerden geen verhaal
kunnen uitoefenen op den endossant, die de woorden
„aan orderquot; had achterwege gelaten, omdat deze
slechts den borgtogt beeft aanvaard, onder beding
dat de wissel door endossement niet verder zou over-
gedragen worden. Hij heeft zicb dus slechts jegens
zijnen geëndosseerde, doch niet jegens verdere hou-
ders, willen verbmden. Ook op de vorige endossan-
ten is er geen verhaal, omdat deze zich allen verbon-
den hebben, den geprotesteerden wisselbrief te beta-
len aan ieder, die vóór den vervaldag wettige houder
was, en de houders , die volgen op den zonder order
geëndosseerde, geen wettige houders kunnen genoemd
worden, want die geëndosseerde was wel eigenaar,
maar zonder regt, orn verder te endosseren; hij kon
dus nooit zijnen geëndosseerde tot eigenaar maken,
daar hij niet meer regten kon overdragen, dan hij
zelf bezat. Men beeft zelfs getracht uit al. % van
art. 135 een bewijs voor deze meening te put-
ten doch ten onregte, zoo als door anderen

1 Mr. ZüBLi, 1. c.
3 Vijf. adv. 1. c.

-ocr page 114-

7.eer juist is aangetoond; immers dat art. spreekt
sleclits over onvolledig endossement, en omschrijft
dus alleen de bevoegdheid van den mandataris, ter-
wijl hier sprake is van de regten, welke de eige-
naar van eenen wissel heeft.

Men ziet hieruit tot welke verschillende twee-
ledige beantwoording deze vraag bij het stilzwijgen
der wet heeft aanleiding gegeven; zeer gunstig onder-
scheidt zich ten dezen opzigte van onze wet de D.
W., die dit punt niet over het hoofd heeft gezien,
doch daarop een volledig antwoord heeft gegeven,
door te bepalen ^ dat: „zoo in het endossement de
„verdere overdragt door de woorden „niet aan order,quot;
„of eene uitdrukking van gelijke beteekenis verbo-
„den is, alsdan zij, aan wie de wissel uit han-
„den des geëndosseerde overgaat, geen regres te-
gen den endossant hebben.quot;

De D. W.; die van het stelsel uitgegaan is, dat
alle beperkende clausules, door den trekker, op den
wisselbrief geplaatst, voor alle volgende eigenaars
wet worden, terwijl de endossant alleen voor zich
zeiven kan stipuleren , zonder overigens op het lot
van den wissel invloed uit te oefenen ^, is ook hier
aan haar eenmaal aangenomen stelsel getrouw geble-
ven; immers door de toevoeging van het „niet aan
order,quot; door den trekker kan de wissel absoluut
niet geëndosseerd worden, door de toevoeging door
den endossant mist het endossement relatief zijne

i 5 15.

3 Mr. VisSEHiNG, hiz. 45. Zie ook onder anderen f9, al. 2.
14, al. 2 en S 19.

-ocr page 115-

kracht ten opzigte van dezen alleen; zoodat de vo-
rige endossanten ook verbonden blijven jegens de ge-
endosseerden, volgende op bem, die den wissel-
brief wederom verder beeft overgedragen, ofschoon
bij zijn endossement uitdrukkelijk de woorden „niet
aan order,quot; waren gevoegd. Wanneer men echter
aanneemt, zooals hierboven is aangetoond, dat de
clausule „zonder obligo,quot; door een der endossanten
op zijn endossement geplaatst, alleen van kracht is
ten opzigte van hem, en noch vorige, noch vol-
gende endossanten van eenige verpbgting bevrijdt,
dan moet men consequent doorredenei-ende, ondanks
het stilzwijgen onzer wet, in dit geval toch tot het-
zelfde resultaat komen, als bij de D. W. uitdrukkelijk
is aangenomen. Te beweren toch, dat, wanneer de
endossant het verdere endosseren van den wisselbrief
verbiedt, dit volstrekt van geen gevolg zou zijn, en
aan het ontbreken der w^oorden „of orderquot; in het
endossement alle kracht te ontzeggen, zou hard en
onbillijk zijn voor den endossant, die, zoo als teregt
door Mr.
kist wordt aangemerkt, even goed als
de trekker de bevoegdheid moet hebben, zijnen
borgtogt slechts tot zijnen geëndosseerde le bepeiv
ken. Doch alleen ook zijnen borgtogt niet dien van
zijne voorgangers, voor hen toch is het eene res in-
ter alios acta, zij hebben zich verbonden jegens alle
wettige houders, een niet aan order gesteld endosse-
ment kan dus niet de endossabiliteil aan den wissel ont-
nemen. Wanneer
een op die wijze geëndosseerde den
wissel wederom verder door endossement overdraagt,
zullen ook die volgende geëndosseerden eene regres-
aetie hebben tegen de endossanten, die voorafgaan

-ocr page 116-

aan hem, die het endossement niet aan order heeft ge-
steld; alleen den steller van het endossement zei ven
zullen zij niet kunnen aanspreken, deze heeft zich
enkel jegens zijnen geëndosseerde verhonden. Neemt
men echter aan, dat de beperkende clausules door
een\' endossant bij zijn endossement gevoegd ook voor
degenen, die op hem volgen, verbindend zijn, dat
dus, als de endossant de woorden: „zonder garantie,quot;
op zijn endossement heeft geplaatst, ook de op hem
volgende endossanten niet kunnen worden aange-
sproken tot rembours, dan zal men ook in ons
geval zoodanige kracht aan het niet aan order ge-
stelde endossement moeten toekennen, dat hierdoor
de geëndosseerde het regt verliest den wissel verder
te endosseren, en dus de wisselbrief ophoudt endos-
sabel te zijn. De D. W. verdient voorzeker allezins
navolging, niet alleen, omdat zij door eene uitdruk-
kelijke bepaling in de wet op te nemen, den weg tot
alle mogelijke quaesties heeft afgesneden, doch vooral
ook om de wijze, waarop zij in dit geval heeft voor-
zien ; zij is daarbij van het hoogst eenvoudig en ratio-
neel stelsel uitgegaan: wat de trekker op den wis-
selbrief schrijft, is eene wet voor allen; wat de en-
dossant bij zijn endossement voegt, geldt alleen voor
hem zei ven.

IN\'iet elke wissel behoeft dus aan order gesteld
te zijn, onze wet kent, zooals wij hierboven heb-
ben gezien, ook wissels, die niet aan order lui-
den, die dan echter niet voor endossement vat-
baar zijn. Alleen in een bijzonder geval wordt
de endossabiliteit des wissels gevorderd, namelijk
als hij aan de order des trekkers getrokken

-ocr page 117-

is ^^ eenen wissel toch aan den trekker zeiven ge-
steld kent onze wet niet. Zoodanige wissel, die
doorgaans eene vermelding inhoudt van „waarde in
mij zeiven,quot; is voorzeker eene gewigtige exceptie op
den gewonen wissel, daar de naam desgenen, aan
wien of aan wiens order betaald moet worden , niet
vermeld en de trekker dus tegelijk nemer is. Het
nut van zoodanigen wisselbrief bestaat vooral hierin ,
dal de trekker, voordat hij hem in circulatie brengt,
zeker willende zijn, dat de betrokkene hem zal betalen,
den wissel eerst ter acceptatie aanbiedt, en vervol-
gens endosseert Moet deze wissel geëndosseerd
worden, om kracht als wissel te verkrijgen, of kan
de trekker in eigen persoon de betaling daarvan
vorderen? Meest alle schrijvers leeren, dat de wis-
sel, aan order des trekkers gelrokken, vóór het
endossement geen wisselbrief is; in eiken wissel-
brief toch wordt gevorderd.de vermelding van ten
minste drie personen : trekker, nemer en betrokkene.
Zoolang nu de wisselbrief aan de order
van den trek-
ker nog niet geëndosseerd is, ontbreekt de nemer,
daar de qualileit van trekker en nemer in een en
dezelfde persoon vereenigd zijn; eerst door het endos-
sement beantwoordt dus de wissel aan dat vereischte,
de eerste geëndosseerde wordt dan levens nemer.
Daarenboven vordert ook arl. 100, dat de wissel be-
vatte eene erkentenis van genotene waarde, die de
trekker zich zeiven niet kan geven, en die daarom

1 Zie avt. lOla; ook bij Je Fransche en Duitsehe wet is een
zoodanige wissel erkend, art. 110, 8 C. d. C, en § 6, al. 1 D. W.
~ Mr. visseeing, blz. 17.

-ocr page 118-

eerst door het endossement verkregen kan worden d
Even als de schrijvers zoo is ook de jurisprudentie
vrij eenstemmig, dat eerst door het endossement de
wisselbrief, aan de order van den trekker getrokken,
kracht als zoodanig verkrijgt, zoodat dan ook de
trekker, al is de wisselbrief geaccepteerd, toch geene
betaling uit dat accept kan vorderen Tot voor
eenigen tijd was dit eene algemeen aangenomene
meening, die, voor zoo ver mij bekend is, nergens
eenen bestrijder vond, tot dat Mr.
Kist in zijn uit-
stekend werk over het wisselregt een geheel tegen-
overgesteld gevoelen heeft voorgedragen, namelijk dat
een wissel aan order des trekkers getrokken ook vóór
het endossement reeds wisselkracht heeft, en dus de
trekker tegen den acceptant in de qualiteit van ne-
mer eene wisselactie zal hebben De beide hoofd-
argumenten van den schrijver zijn deze:

1°. de wissel aan eigen order verkrijgt volgens het
vrij algemeen aangenomen gevoelen door het onvol-
ledig endossement, dat toch slechts de kracht eener
volmagt heeft, wisselkracht;

2°. de wissel aan eigen order is geheel gelijk aan
dien, waarvan art. \\ \\\\ gewag maakt, en deze is ook
vóór het endossement een geldige wissel.

I. Wat de eerste dier opmerkingen betreft, hier-
tegen zou men, geloof ik, kunnen aanvoeren, dat
het onvolledig endossement, zooals wij boven gezien

1 Pothier, n®. 40. Rogron op art. 110. Paillet op art. 110
noot c. Mr. de Pinto, II blz. 110, 5 adv. op art. 101,
= Mr, Zubli, blz. 50, blz. 713 nO. 1329.
3 Mr. Kist, blz. 50 en vlg.

-ocr page 119-

liebben, wel eene volmagt is, docli alleen tusschen
den endossant en geëndosseerde, niet ten aanzien
van de overige personen hij den wissel betrokken;
voor hen is het volkomen onverschillig, of een en-
dossement volledig of onvolledig is; zij zullen, wan-
neer zij door dengeen, die bij onvolledig endossement
houder des wissels is, worden aangesproken, hem
niet de personele exceptiën, die zij tegen den last-
gever mogten hebben, kunnen tegenwierpen. De ac-
ceptant zal dus, al moge hij ook jegens den trekker
uit zijn accept niet verbonden zijn, dit wel zijn jegens
den nemer, al is hij ook onvolledig geëndosseerde,
omdat het voor hem volkomen hetzelfde is, of de
ander door een volledig of onvolledig endossement
nemer des wisselsbriefs is geworden.

II. Wat de tweede opmerking aangaat, dat de
wissel aan eigen order geheel gelijk staat met den
wissel volgens art. 111 getrokken, ook hiertegen
kan men hetzelfde argument aanvoeren , als boven.
Art. 111 toch spreekt van zoodanigen wissel, waarbij
de nemer slechts lasthebber des trekkers is. Kan
men de verbindtenis tusschen trekker en nemer bijna
geheel gelijk stellen met die, welke tusschen den en-
dossant en zijnen geëndosseerde bestaat, dan staat in
het geval van art. 111 de nemer in dezelfde verhou-
ding tot den trekker als een onvolledig geëndosseerde
tot zijnen endossant; er zijn hier dus wel degelijk drie
personen, want de nemer moge al tegenover den
trekker lasthebber zijn, tegenover den betrokkene
staat hij geheel gelijk met eiken anderen nemer, die
wettige eigenaar des wisselbriefs is.

En thans is ook de beantwoording der vraag, die

-ocr page 120-

ik hierboven stelde of door een onvolledig endos-
sement door den trekker op eenen wissel aan eigen
order gesteld, deze wisselkracht verkrijgt, en de hou-
der uit dat irregulier endossement den acceptant we-
gens zijne acceptatie kan aanspreken, zeer gemakke-
lijk Wanneer men het gevoelen van Mr.
Kist
deelt, dat de wissel aan eigen order ook zonder en-
dossement geldigis, dan komt natuurlijk deze vraag
niet te pas, doch al neemt men ook het tegen-
overgestelde gevoelen aan, dat eerst door het en-
dossement de wissel geldig wordt, dan moet men
toch de vraag bevestigend beantwoorden, als men
ten minste bet onvolledig endossement als eene vol-
magt beschouwt, alleen ten aanzien van den endos-
sant en zijnen geëndosseerde; het onvolledig endos-
sement staat alsdan ten opzigte van den acceptant
met een volledig geheel en al gelijk.

2. die nog niet vebvallen zijn.

Doch niet alleen wisselbrieven, die niet aan order
gesteld zijn, zijn niet vatbaar voor endossement;
ook wisselbrieven, die reeds vervallen zijn, kun-
nen niet geëndosseerd worden Waarom onze wet-

1nbsp;Op blz. 83.

2nbsp;Bevestigend is deze vraag beantwoord door Mr. de Pinto,
II blz. 140, in Themis IV 49—57 en in Regtsgel. adviezen, II
172—175. In een\' ontkennenden zin in Regtsgel. Bijblad, 1845,
blz. 837—846.

1 Art. 133 en 138.

-ocr page 121-

gever het endosseren van zoodanige wisselbrieven
verboden heeft, is gemakkelijk na te gaan. De
trekker toch en alle endossanten hebben zich wel
als borgen voor de solvabiliteit des betrokkenen en
voor de deugdelijkheid des wassels jegens al hunne
opvolgers verbonden; ook de acceptant heeft de be-
taling des wisselbriefs aan hem, die houder was ten
tijde der acceptatie, en aan diens order beloofd
maar allen hebben zich slechts verbonden aan hem,
die op den vervaldag de order des nemers zal zijn.
Tot aan den vervaldag (hetzij dat die dag uitdruk-
kelijk op den wisselbrief zij aangeduid, hetzij dat
de wet, zoo als bij wissels op zigt en op eenigen tijd
na zigt zelve den termijn vaststelt, binnen welken
de wissel ter betaling of acceptatie moet worden aan-
geboden) is de persoon nog onbepaald, aan wien zal
moeten voldaan worden; ieder geëndosseerde kan
den wdssel weder verder endosseren; nimmer kan
een houder genoodzaakt worden, de betaling reeds
vóór den vervaltijd te ontvangen de acceptant kan
niet door beslag te leggen op den wisselbrief zijnen
verderen loop beletten tot aan den vervaldag dus
heeft elke wettige houder regt den wissel door en-
dossement over te dragen. Doch is eenmaal die dag
daar, dan hebben de trekker, de acceptant en alle

1 Bendes noemt ons echter eene wisselverordening, namelijk
die van Augsburg, welke het endosseren eens wissels na gedane
acceptatie niet meer toeliet, dl. I, § 360, blz. 568, noot e.
3 Art. 116.

3nbsp;Art. 159.

4nbsp;Art. 119.

-ocr page 122-

overige wisselschuldenaren niet langer een\' onbe-
paalden persoon tot hunnen schuldeischer, doch
dan is degeen , die op dien tijd wettige houder des
wissels is, hun schuldeischer. Deze zou, zoo hij den
wisselbrief nu nog verder kon endosseren, de ver-
schillende verbindtenissen, die de wisselschuldenaars
hebben aangegaan, te buiten gaan, daar toch al-
len slechts daarvoor instaan, dat op den vervaldag de
betaling zal gedaan worden aan hem, die alsdan de
order des nemers zal zijn. Hetzij dus de houder op
dien dag de betaling van den betrokkene of accep-
tant heeft gevraagd, en bij non betaling protest heeft
doen opmaken, hetzij hij dit heeft nagelalen, en dus
slechts eene actie behoudt tegen den acceptant en
tegen den trekker, die voor geen fonds gezorgd heeft,
in beide gevallen zal de houder niet meer het regt
hebben, den wisselbrief verder te endosseren. De
wissel toch verliest, zoodra de vervaltijd daar is, zijn
karakter als wissel, en heeft van dien tijd af niet
meer de kracht van eenen wissel, maar slechts
die eener schuldvordering, geboren uit eenen onbe-
taald geblevenen wissel; die vordering kan de hou-
der, zoolang de wisselschuld niet gekweten of ver-
jaard is, even als elke andere, wel overdragen, doch
niet krachtens wisselregt, maar volgens gewoon bur-
gerlijk regt, dus door middel van cessie, en wel, zoo
als art. 139 voorschrijft, door eene afzonderlijke akte
van cessie. Die overdragt kan dus niet meer de ge-
wigtige gevolgen hebben, die het endossement heeft;
zij geeft den cessionaris niet die uitgebreide regten,
welke een geëndosseerde uit hel endossement ont-
leent, doch heeft slechts de gewone gevolgen eener

-ocr page 123-

cessie; tegen den cessionaris zullen dus alle excep-
tiën kunnen worden gebruikt, die den bouder op
den vervaldag konden worden tegengeworpen ^ Het
is alzoo geheel overeenkomstig met de beginselen
van het wisselregt, dat onze wetgever het endosse-
ren van vervallen wisselbrieven heeft verboden
ofschoon deze bepaling nog al vele tegenkanting
vond, daar vele leden der Staten-Generaal, ook in-
dien de wisselbrief reeds vervallen was, toch nog het
endossement wilden hebben toegelaten In groote
handelsplaatsen toch komt het dikwijls voor, dat
reeds vervallen wisselbrieven, doch die nog niet
van non betahng geprotesteerd zijn (want de wis-
sels, waarvan de betahng geweigerd is, zullen wel
zelden verder geëndosseerd worden) nog gedurende
eenigen tijd zonder protest in omloop blijven. Van
daar dat ook de Bremer Wechselordnung bepaalde,
dat een wissel nog na den vervaltijd kon geëndos-

1nbsp;Mr. Kist, blz. 73. Mr. Vissebing, blz. 38. Mr. Zubli,
blz. 121.

2nbsp;Bij het vroeger ontwerp van 1822, waar bij gewone wis-
selbrieven, die niet getrokken waren, om preeieselijk of fix
op den vervaldag voldaan te worden, nog zes respytdagen waren
toegekend (art. XC), mogt dus natuurlijk ook de wissel gedu-
rende die dagen nog geëndosseerd worden (art. XLVII).

Die respijt, gratie- of nadagen, vroeger bij ons te lande veel in
gebruik, werden echter noch bij volgende ontwerpen, noch bij
onze tegenwoordige wetgeving behouden, op het voorbeeld van den
C. d. C., die ze ook niet kende; het ontwerp van koning Lo-
dewijk wilde ze bij art. 167 toelaten, zie Mr. Voobduin, VlII
blz. 619 en 620. Over het ondoelmatige der respijtdagen vergel.
men vooral Einbrx\'s Wechselrecht, hoofdstuk VI, blz, 376 en vlg.

3nbsp;Mr. Voobduin, VIII blz. 607.

-ocr page 124-

seerd worden, al was er ook reeds protest van non
betaling gedaan ^. Daarenboven beeft onze wet door
te bepalen, dat vervallen e wisselbrieven niet voor
endossement vatbaar zijn, eene strijdvraag beslist,
die, bij bet stilzwijgen der Franscbe wetgeving, de
jurisprudentie en regtsgeleerden aldaar zeer verdeeld
hield. Ofschoon toch reeds
Savary leerde, dat een
wisselbrief na den vervaltijd-zijn karakter van trans-
missibiliteit verliest, en niet meer voor endossement
vatbaar is, en ook vele andere schi\'ijvers meenden,
dat aan een endossement van eenen zoodanigen wis-
sel nooit meerdere waarde kan gehecbt worden, dan
aan eene gewone cessie eener schuldvordering, of dat
het eenvoudig als eene volmagt moet beschouwd
worden welk gevoelen door verschillende regter-
lijke collegies werd gedeeld, zoo kan men toch ook
vele vonnissen vinden, waarbij eene tegenoverge-
stelde meening is aangenomen, en aan een endos-
sement na den vervaldag de gewone kracht wordt
toegekend ^.

Welke zullen nu volgens onze wet de gevolgen
zijn van een endossement, na den vervaltijd op
den wisselbrief gesteld? Onze wetgever zwijgt bier-

1nbsp;Zie § 29 der Bremer Wechselordnung, aangehaald bij Mr.
VissEEiKG, blz. 41 en bij Beauee blz. 52, aldus luidende: „ein
Wechsel kann, so lange die Wechselkraft nicht erloschen ist,
indossirt werden, selbst der Protest wegen Nichtzahlung hebt
die Befugniss der Wechselinhabers dazu nicht auf.quot;

2nbsp;Bienee, Abh. IV § 9, blz. 440.

3nbsp;Pailliet, ad. art. 136 N°. 3. Holtius, I blz. 355. Mr. Zubw,
blz. 129 en 711.

-ocr page 125-

mLJÊBÊBBS^ÊÊÊBS^BBÊBBrnnbsp;II

117

over; hij heeft de gevolgen van een zoodanig endos-
sement niet geregeld. Dientengevole zijn de gevoe-
lens over de kracht, die men aan een zoodanig en-
dossement moet toekennen , zeer uiteenloopend; som-
migen willen het endossement als van nul en gee-
nerlei waarde beschouwen, anderen daarentegen be-
weren , dat het alleen de gevolgen eener volmagt zal
hebben. De onjuistheid dier beide meeningen is door
onze nieuwste schrijvers over wisselregt duidelijk aan-
getoond ; zij hebben bewezen , dat een zoodanig en-
dossement de gevolgen moet hebben eener gewone
cessie. ^ De bewering toch, dat het als volmagt zou
moeten gelden, zooals onder anderen bij een vonnis
der A. R. te Amsterdam van io Julij 1839 ^ is aan-
genomen, is daarom onjuist, omdat onze wet ner-
gens bepaalt, dat zulk een endossement, dat toch al
de vereischten bezit van een volledig endossement,
slechts voor eene volmagt moet worden gehouden;
indien de endossant een endossement, tot eigendoms-
overdragt geschikt, op den wisselbrief plaatst, kan het
nooiC zijne bedoeling zijn, den geëndosseerde eenvou-
dig lasthebber te maken, doch wel zijne vordering
af te staan. Kan het endossement dus niet als eene
lastgeving worden aangemerkt, dan blijft ons niets
over, dan de keuze tusschen deze twee gevoelens:
of aan het endossement alle kracht te ontzeggen, of
er de kracht eener cessie aan toe te kennen ; de ge-
wone en belangrijke uitwerking, die anders het en-
dossement heeft, kan men er natuurlijk niet aan

1nbsp;Mr. K-IST, blz 75, Mr. Vissemng, blz. 39.

2nbsp;Vijf adv. ad art. 139. Holtius, Î, biz. 356.

-ocr page 126-

toekennen. Nu pleiten wel de woorden:,, eene af-
zonderlijke akte van cessie,quot; in art. 139 schijnbaar
tegen de meening, dat het endossement moet gelden
als cessie. Wanneer de wet toch, zoo redeneert men,
uitdrukkelijk bepaalt, dat de eigendomsoverdragt moet
geschieden bij afzonderlijke akte van cessie, dan heeft
zij hierdoor de op den wissel zei ven gestelde cessie wil-
len uitsluiten. Maar anderen hebben ten duidelijkste
aangetoond, dat daarom de wetgever nog niet heeft
gewild, dat die afzonderlijke akte juist op een af-
zonderlijk stuk papier werd geplaatst, en dat de op
den wissel zeiven gestelde cessiën zouden zijn uit-
gesloten^; het is genoegzaam, zoo slechts uit den
inhoud van het geschrevene de wil blijkt, om de
vordering af te staan. Daartoe nu is een gewoon
endossement voldoende. Men zal dus aan een zoo-
danig endossement kracht van cessie moeten toeken-
nen, zoodat de geëndosseerde, doordat hij slechts
cessionaris wordt, zal bloot staan aan al de excep-
tiën, die de schuldenaar heeft tegen dengeen, die
op den vervaldag houder des wissels was

Zooals in menig opzigt, zoo onderscheidt zich ook
hier weder de D. W. gunstig van onze wet, daar zij
bij § 16 de werking van een endossement na den

^ Het endossement, al is het op hel zelfde papier geplaatst als
de wissel, kan zeer goed eene afzonderlijke akte genoemd wor-
den. Vergel. Regtsgel. Bijblad, 1846, blz. 152.

2 Van hetzelfde stelsel gaat het Engelsche wisselregt uit, dat
het endossement van wissels boven de 5 Lst. na den vervaldag
niet toelaat, doch daaraan slechts de gevolgenl eener cessie toe-
kent. Mr. Zubli, blz. 749. Bender, I, § 360, blz. 596, noot

-ocr page 127-

vervaldag naauwkeurig bepaalt ^ Zij onderscheidt
twee verschillende gevallen namelijk: dat het protest
van non betaling des wissels, waarop het endosse-
ment na den vervaldag gesteld is, tijdig geschied
is, en dat het verzuimd is; aan die beide gevallen
hecht zij verschillende gevolgen. In het eerste ge-
val, waanneer het protest tijdig is gedaan, verkrijgt
degeen, aan wien de wisselbrief na den vervaldag
is geëndosseerd, behalve eene gew^one burgerlijke
actie tegen zijnen endossant, volgens het speciaal
contract tusschen hen beiden aangegaan, tegen den
acceptant en alle verdere wisselschuldenaars slechts
die regten, die de endossant tegen hen had. Het
is alsdan dus niets meer dan eene gewone cessie
(ofschoon men dat woord uitdrukkelijk heeft wil-
len vermijden), de geëndosseerde treedt slechts in
de regten van hem, die den wisselbrief na den
vervaldag geëndosseerd heeft, even als deze zal
hij dus eene actie tegen den acceptant hebben, en
ook eene vordering tot rembours tegen den trek-
ker en tegen al degenen, die vóór den vervaldag
den wisselbrief geëndosseerd hebben, doch alleen
als cessionaris van den endossant, zoodat allen
hem de excepties, die zij tegen dezen hadden, kun-
nen tegenwerpen. ïn het tweede geval, wanneer
het tijdig protest verzuimd is, wordt aan het en-
dossement meer kracht toegekend. In dat geval zal
de geëndosseerde eene wisselregtelijke actie heb-
ben tegen den acceptant, en, is de wissel weder-
om verder geëndosseerd, ook nog bovendien eene

1 Mr. Vissering, blz. 34 ea 40. Bbaüer, blz. 52 eii volg,

-ocr page 128-

regresactie tegen eiken endossant, die na afloop van
den termijn voor het protest van non-hetaling den
wissel heeft geëndosseerd. In dat geval dus blijft
de wissel nog wisselkracht behouden; wel zal de ge-
ëndosseerde geen regres kunnen uitoefenen tegen
trekker en endossanten vóór den vervaldag, (deze
toch zijn even als bij ons bij verzuim van tijdig
protest van hunne verpligtingen ontheven doch de
acceptant blijft nog altijd gehouden aan den houder,
wie die ook zij, te betalen, het verzuim van protest
ontslaat hem niet even als trekker en endossanten van
zijne verpligting; daarenboven zijn de nieuwe reeks
van endossanten, die na den vervaldag op den wissel
kunnen voorkomen, elkanders borgen. Men ziet dus,
welk een groot verschil de D.
W. heeft gemaakt tus-
schen het endossement van eenen tijdig geprotesteer-
den en van eenen niet tijdig geprotesteerden verval-
len wisselbrief, daar in bet eerste geval het endos-
sement slechts de gewone gevolgen eener cessie heeft,
m het tweede daarentegen, ten opzigte van den ac-
ceptant en van degenen, die na den vervaldag den
wissel hebben geëndosseerd, de gevolgen van een ge-
woon endossement verkrijgt, terwijl alleen trekker en
endossanten vóór den vervaltijd van alle aanspraak
bevrijd zijn.
Of echter de acceptant in dit laatste
geval niet tot meerdere verpligtingen gehouden is,
dan hij oorspronkelijk heeft op zich genomen, valt,
geloof ik, niet te betwijfelen; want al moge hij ook\'

M 41. De D, W. bevrijdt ook den trekker van zijne ver-
bindtenis, onverscbillig of bij bij den betrokkene al of niet fonds
bezorgd heeft.

-ocr page 129-

zelfs indien de wissel hem niet op den vervaldag ge-
presenteerd wordt, tocli nog verbonden blijven, hij
heeft toch maar beloofd tot op zekeren tijd te zullen
betalen aan ieder, die buiten zijn weten zijn schuld-
eischer worden zou. Is echter eenmaal de vervaldag
daar, dan wordt ook voor hem de tot nu toe onbe-
paalde schuldeischer een bepaald persoon, dan is hij,
die op dien termijn houder is van den wissel, zijn
schuldeischer; draagt deze nu nog na dien tijd den
wisselbrief over, dan zou de acceptant op de aan-
gevoerde gronden den geëndosseerde de personele
exceptiën, die hij tegen hem heeft, die den wisselbrief
na den vervaldag heeft geëndosseerd, moeten kun-
nen tegenwerpen. Zooals men ziet, gaat echter de
D. W. van eene andere stelling uit, en geeft aan
den geendosseerde tegen den acceptant dezelfde reg-
ten , als aan hem, die vóór den vervaldag den wis-
selbrief door endossement heeft verki-egen ^

Daar een vervallen wisselbrief niet meer vatbaar
is voor endossement, of ten minste zoodanig en-
dossement nimmer meer gevolgen kan hebben, dan
eene gewone cessie, zoo moet dus ook de tijd,
waarop de wisselbrief is geëndosseerd, kunnen be-
wezen worden. Bij een volledig endossement is zoo-
danig bewijs zeer gemakkelijk, dit toch moet eene

1 Over het endossement van wisselbrieven na den vervaltijd
vergel. men ook Bibnee, Abh. IV. § 9, blz. 436 en vlg., die
een onderscheid wil maken tusschen wissels, die wel en niet ge-
accepteerd zijn, welke eersten volgens zijne meening wel vatbaar
voor endossement moeten zijn, de laatsten daarentegen, zoo de
vervaltijd daar is, niet meer.

-ocr page 130-

dagteekening hebben, en hieruit zal dus blijken of
het endossement gesteld is vóór of na den vervaldag.
Die dagteekening toch is niet alleen van kracht
voor partijen onderling, maar geldt ook tegen alle
overige in den wissel betrokkene personen. Men
heeft wel eens het tegendeel beweerd, en gezegd,
dat, daar onderhandsche akten ten aanzien van der-
den dan alleen kracht hebben, indien een der vier
omstandigheden, waarvan art. 1917 B. W. spreekt,
aanwezig is, dus ook een endossement ten aanzien
van derden eerst na het protest eenen vasten datum
verkrijgt i. Onze wet vordert echter bepaaldelijk, dat
een volledig endossement gedateerd zij, en deze be-
paling zou, indien men een endossement, door den
endossant op den wisselbrief gesteld, ten aanzien
van den wisselschuldenaar als eene handeling tus-
schen derden wilde beschouwen, overbodig zijn,
daar zij niet geschreven is, opdat de datum alleen
tusschen partijen onderling, maar ook tegen derden
zou gelden. Men kan aan den wissel, al moge hij
geen authentiek geschrift zijn, maar slechts een on-
derhandsch, toch niet eene soort van authentiek ka-
rakter ontzeggen Daar echter onze wet ook en-
dossementen toelaat, alleen voorzien van de hand-

1nbsp;Daar bet protest eene atte is door een openbaar ambte-
naar opgemaakt, zoo zou alsdan een der vereischten, in art. 1917
opgenoemd, om het geschrift eenen vasten datum te geven ten
aanzien van derden, aanwezig zijn. Dat een endossement eerst
eene vaste dagteekening ten aanzien van derden na het pro-
test zou ontvangen, is ook ontkend bij Arr. H. R., IQ Maart.
1848 (Ned. Regtspr. XXX, 85).

2nbsp;Mr. Kist, blz. 31.

-ocr page 131-

teekening des endossants, zoo zal in dat geval de
tijd, wanneer de wissel is geëndosseerd, niet uit het
endossement kunnen hlijken; alsdan zal men dus het
endossement, zoolang niet bewezen is, dat hel na den
Vervaldag op den wissel geplaatst is, voor geldig
moeten houden. De wisselschuldenaar echter, die,
aangesproken wordende, beweert, dat het geschied is
na den vervaldag, zal dit moeten bewijzen

Moeten wissels, waarvan de betrokkene is gefail\'
leerd, en die dus, volgens art. 155, voor vervallen
worden gehouden, met vervallen wisselbrieven gelijk
gesteld worden, en dus daaraan ook de vatbaarheid,
om verder te worden geëndosseerd, ontzegd worden?
Deze vraag wordt vrij algemeen ^ ontkennend beant-
woord; men beweert dat zoodanige wissels nog wel
endossabel zijn, en dit op de volgende gronden. 1°. be-
roept men zich op de woorden der wet; art. 139 spreekt
niet van
vervallen wisselbrieven, doch van wissel-
brieven,
waarvan de vervaldag is verstreken; in het
oorspronkelijk ontwerp van 22 October 1834 ston-
den de woorden:
wissels die vervallen zijn, maar
deze zijn later op eene aanmerking der tweede af-
deeling, die meende, dat zij niet juist het denkbeeld
teruggaven, hetwelk daarin hgt opgesloten, in de
tegenwoordige redactie veranderd Van groote be-
teekenis is echter dit argument niet, want al moge er
tusschen deze beide uitdrukkingen eenig verschil zijn.

1nbsp;Mr. De Pinto, 11, blz. 137, Mr. De Graaf, blz. 31 en vlg.

2nbsp;Mr. Kist, blz. 76 en de door dien schrijver aangehaalde
vonnissen.

3nbsp;Mr. VooKDüiN, VIII, blz. 608.

-ocr page 132-

men moet toch niet uit het oog verliezen, dat
onze wetgever ze promiscue heeft gebruikt, immers
art. 133, hetwelk die wisselbrieven opnoemt, die
voor endossement vatbaar zijn, spreekt van nog niet
vervallen wisselbrieven. Doch er is een nog veel
betere grond, waarop zich de bewering, dat wissels,
waarvan de betrokkene is gefailleerd, wel voor en-
dossement vatbaar zijn, laat staven, in onze wet te
vinden. Art. 155 toch zegt wel, dat bij faillisse-
ment van den betrokkene de wissel voor vervallen
wordt gehouden, doch stelt hem daarom nog niet
geheel en al op dezelfde lijn met eiken vervallen
wisselbrief. Ware dit het geval, dan zou de houder
verpligt zijn den wisselbrief reeds op den volgenden
dag te laten protesteren en dit behoeft hij niet te
doen, het is aan zijne keuze overgelaten, of hij den
wisselbrief van non-betaling wil laten protesteren.
De bepaling van art. 155 is, even als die van art. 178,
dat voorziet in het geval van faillissement van den
acceptant vóór den vervaldag, geheel overeenkom-
stig met het beginsel, bij art. 1307 Bi W. en
art. 778 W. v. K. aangenomen, dat alle schulden,
al zijn zij ook nog niet vervallen, door bet faillis-
sement opeischbaar worden. Doch deze regel geldt
alleen ten opzigte van den gefailleerden schuldenaar,
niet ten opzigte zijner medeschuldenaars of borgen;
de houder zal dus, bij faillissement van den accep-
tant, van dezen de betabng kunnen vorderen, doch
niet van de overige wisselschuldenaars; als deze niet
verkiezen den wissel in te trekken, behoeven zij al-

1 Alt. 179. Holtiüs, I, blz. 287.

-ocr page 133-

leen borg te stellen Het eenige gevolg dus dat
onze wetgever aan liet faillissement vóór den ver-
valdag van den betrokkene of acceptant heeft ge-
hecht, is dit, dat ten opzigte van den gefailleerden
acceptant of betrokkene de wissel voor vervallen
wordt gehouden, doch onze wet heeft daarom aan
den wissel zijne vatbaarheid voor endossement niet
willen ontnemen. Het is waar, in één geval zal de
houder aan den wissel zijne endossabiliteit kunnen
ontnemen, natnelijk dan, wanneer hij als crediteur
in den boedel des gefailleerden acceptants opkomt,
en zich laat verifieren: in dat geval toch zou hij,
zoo hij zijn regt tegen den gefailleerde wilde over
dragen, dit niet meer kunnen doen door middel
van endossement, doch zou zijne overdragt slechts
de gewone gevolgen eener cessie hebben; maar dan
is het niet het faillissement, dat aan den wissel
zijne vatbaarheid voor endossement ontneemt, doch
de handehng van den houder zeiven. Wacht hij
echter den vervaldag af, zonder protest te laten
opmaken, of oefent hij zijn regt van regres na
het doen van protest uit, alsdan verliest de wis-
sel zijne vatbaarheid voor endossement niet. Indien
men toch beweerde, dat in geval van protest van
non-betahng bij faillissement des betrokkenen, de
wissel niet meer endossabel zou zijn, dan zou men
dit met hetzelfde regt ook van den van non-ac-
ceptatie geprotesteerden wisselbrief kunnen zeggen;
die beide acties van regres zijn toch in hare ge-
volgen geheel hetzelfde. Bovendien de reden waar-

1 Art. 177 en 178.

-ocr page 134-

om, zooals hiei^Loven is aangetoond, een wisselbrief
na den vervaldag niet meer voor endossement vat-
baar is, bestaat niet in geval van faillissement van
den betrokkene of acceptant. Men mag dus veilig
aannemen, dat onze wetgever niet eene zoodanige
uitbreiding aan art. 155 beeft willen geven, dat
daaruit zou volgen, dat de houder in dat geval den
wisselbrief niet verder zou mogen endosseren. Wan-
neer men dat gevoelen aannam, zou daardoor aan
den houder een onderzoek worden opgelegd, of de
betrokkene of acceptant ook in staat van faillisse-
ment is; een endossement toch na den aanvang van
het faillissement zou dan, even als het endossement
van wisselbrieven na den vervaldag, alleen het ge-
volg hebben eener cessie, en de excepties, die de
betrokkene tegen den houder op den dag van het
fadlissenient had, zouden ook tegen alle verdere hou-
ders gebruikt kunnen worden. Men gevoelt echter,
dat zoodoende de wisselhandel veel van zijne zeker-
heid zou verliezen, daar het toch in vele gevallen,
b.
v. wanneer de betrokkene op eenen grooten af-
stand van den houder woont, voor dezen bijna on-
doenlijk is, te weten of de betrokkene gefailleerd is,
en dat het daarom in het belang van den handel is,
aan te nemen dat wissels, waarvan de betrokkene
of acceptant gefailleerd is, wel vatbaar zijn voor en-
dossement

1 Vergelijk verder bet betoog van Mr. Kist in Themis 1857,
blz. 21 en vlg., waar deze schrijver het gevoelen bestrijdt van
Mr. J. G. lloCHUSSEN, die in Themis 1855, blz. 550 en vgl.,
beweert, dat bij faillissement van den betrokkene de wissel
zijne vatbaarheid voor endossement verliest.

-ocr page 135-

VIJFDE HOOFDSTUK.

wie zijn bekwaam wisselbrieven te
endosseren?

Wanneer men zich de vraag stelt, welke personen
op een\' wisselbrief als geëndosseerden en endossanten
kunnen voorkomen, dan is het hetzelfde , alsof men
vraagt, wie zich in het algemeen door wisselteeke-
ning kan verbinden, wie bevoegd is wisselverbind-
tenissen aan te gaan? Een bepaald antwoord op deze
vraag geeft ons de
D. W., waar zij in § 1 zegt:
„Bekwaam om wisselverbindtenissen aan te gaan is
„ieder, die zich door overeenkomst verbinden kan.quot;
Misschien mag het eenigzins vreemd schijnen, zoo-
danige bepaling aan het hoofd eener wisselwet te
lezen; voor Duitschland, waar naast deze algemeene
wet, die voor alle landen geldt , nog zoo vele af-
zonderlijke burgerlijke en handelswetgevingen voor
de verschillende staten bestaan », was eene zoodanige

1 Misschien is de tijd niet ver meer verwijderd, dat de
woorden, van den Hoogleeraar visseking bewaarheid zullen

-ocr page 136-

afzonderlijke bepaling echter noodig, om aan te wijzen,
op welke personen het wisselregt toepasselijk zou zijn.
Ieder dan, die zich door overeenkomst verbinden
kan, is ook bevoegd wisselverbindtenissen aan te
gaan, hij kan dus zoowel trekker als endossant zijn,
daar de betrekking, waarin endossant en geëndos-
seerde tegenover elkander staan, zeer veel overeen-
komst heeft met die tusschen trekker en nemer. Wal
onze wet betreft, deze heeft wel niet, zooals de D. W.,
uitdrukkelijk bepaald, wie bekwaam zijn wisselver-
bindtenissen aan te gaan, doch volgens art.
i W.
V. K., waarbij hel Burgerlijk Wetboek verklaard
wordt ook op zaken van koophandel toepasselijk te
zijn, voor zoover daarvan bij het Wetboek van Koop-
handel niet is afgeweken, zal men zich aan het
Burgerlijk Wetboek moeten houden, en zal daarom
iedereen, die volgens art. 1366 en vlg. B. in het
algemeen bekwaam is om verbindlenissen aan te gaan,
ook als endossant op eenen wissel kunnen voorko-
men. In het algemeen kunnen zich dus door wissel-
teekening niet verbinden:

worden, die op pag. IV zijner inleiding de algemeene Duit-
sche wet op het wisselregt de tweede schrede noemende, die
gedaan is tot Duitschland\'s eenheid, den wensch uit, dat men
op den eens ingeslagen weg moge voortgaan, en dat deze wet
allengs de behoefte moge doen gevoelen naar eenheid van regts-
bedeeling, en moge voeren tot een algemeen handelsregt, en
dit wederom tot eenheid van burgerlijk regt. Immers spoedig
mag men verwachten, dat de algemeene handelswetgeving in
Duitschland zal worden ingevoerd; reeds hebben eenige staten
daartoe besloten, en dit besluit zal misschien weldra door meer-
dere gevolgd worden.

-ocr page 137-

1°. minderjarigen Lelialve natuurlijk zij, die meer-
derjarig verklaard zijn, of door handligting liet regt
verkregen hebben, handel te drijven,
2°. zij, die onder curatele zijn gesteld,
3°. getrouwde vrouwen, behalve zij , die met uit-
drukkelijke of stilzwijgende toestemming van hare
mannen openbare koopvrouwen zijn,

4°. de koopman, die, in staat van faillissement
verklaard zijnde, de beschikking en het beheer over
zijne goederen verloren heeft, en hij die, niet tot
den handelstand behoorende, in staat van kennelijk
onvermogen is verklaard.

Men is dus bij de hedendaagsche wetgevingen af-
geweken van den regel, die vroeger gold, dat alleen
kooplieden bekwaam zijn wisselverbindtenissen aan
te gaand Bij de veel mindere uitgebreidheid, die
de handel in vroegere tijden had, toen hij zich alleen
tot de jaarmarkten bepaalde, was zoo iets zeer
natuurlijk; van lieverlede echter deed zich meer en
meer de behoefte aan den wissel gevoelen, en werd

1 Bender I, § 306 blz. 243 cn vlg., Mr. hott blz. 27 en vlg.,
die ons verscbillende landen opnoemt, waar de betwaamheid
om wisselverbindtenissen aan te gaan, tot kooplieden beperkt
is, zooals Spanje, alwaar wissels door niet kooplieden getrokken
als gewone schuldbekentenissen aangemerkt worden, ofschoon
de endossant wisselregtelijke borg blijft, al is hij ook geen
koopman, en zooals Toskane, Parma en Sardinië, waar men
den wissel slechts beschouwt als voor kooplieden bestemd,
Vroeger gold ook in Pruissen en Hannover de regel, dat alleen
kooplieden wisselregtelijke verbindtenissen konden aangaan. Ook
de Hongaarsche wisselverordening bepaalde, dat soldaten en
geestelijken geene wisselverbindtenissen konden aangaan; Mr.
de graaf, diss. cit. blz. 36,

-ocr page 138-

Ü9

deze Leperking opgeheven, ofschoon men zelfs onder
de nieuwere schrijvers over het wisselregt nog som-
migen vindt, die, den wisselbrief als iets vreemds
en buitengewoons beschouwende, dat niet voor eiken
eenvoudigen burger geschikt is, de wisselhandelingen
uitsluitend tot kooplieden willen beperkt hebben.
Zoo onder anderen
einert, die, op pag. XV zijner
inleiding op zijn ontwerp voor Saksen, niet onduide-
lijk te kennen geeft, dat hij, zoo het mogelijk ware,
liever den wissel alleen wilde beperken tot den han-
delstand: „Wäre es der Gesetzgebung vorbehalten,quot;
zoo zegt hij, „den Wechsel in Sachsen
einzuführen,
„ so w^urde ich es allerdings dem eigentlichen Zwecke
„des Wechsels und seiner bestimmten Beziehung
„zum Haudel entsprechend finden, dass das Wech-
„selgeschäft in allen seinen Theilen Reservat des
„Handelstandes bliebe;\' doch hij ziet zelf in , dat dit
bij het tegenwoordig veelvuldig gebruik, dat er van
den wissel gemaakt wordt, onmogelijk is, en laat er
daarom op volgen: „auf dem Handelstand möchte
„ aber bei uns diese Beschränkung nicht an der Zeit
„ sein, denn auch ausser dem Handelstande begreift
„man die grossen Vortheile des Wechselgeschäfts,
„und seine üebung ist in der Hand des grossen
„Publicums

Moet dus bij ons de bekwaamheid der personen,
om wisselverbindtenissen aan te gaan, beoordeeld
worden naar de bepalingen van het B. W. dan

\'\' Vergelijk ook Tit. XV van iiet bovengenoemde ontwerp
handelende: üeber Wechselfahigkeit, vooral § 6, en verder beauee,
blz 24 en 23.

-ocr page 139-

zullen ook, indien een onbekwame zich door wis-
selteekening verbonden heeft, de regelen van hel
burgerlijk regt moeten -worden toegepast. Bevindt
zich dus zoodanig persoon in de rij der endos-
santen , dan zal, daar hij alleen het regt heeft tegen
zijne verbindtenis op te komen, en niet degene, die
met hem gehandeld hebben, zich op zijne onbe-
kwaamheid kunnen beroepen de onbekwame en
tegen zijnen onmiddelijken geëndosseerde en tegen
zijnen endossant eene actie kunnen instellen, om
weder in zijn geheel hersteld te worden Daar echter
alleen de verbindtenis te zijnen opzigte nietig is,
zullen dus de overige wisselschuldenaren evenzoo
verbonden blijven, alsof alle endossanten bekwaam
waren; noch acceptant, noch endossanten, hetzij zij
den onbekwarnen endossant voorafgaan, hetzij zij op
hem volgen, zullen zich op die onbekwaamheid
kunnen beroepen; alleen de onbekwame zelf zal
dit kunnen doen, zoo hij tot rembours wordt
aangesproken ®

Even ais onze wet, bepaalt ook de G. d. G.
niet, wie bekwaam zijn wisselverbindtenissen aan
te gaan ^ zoodat al diegenen, die volgens art. 2
en vlg. G. d G. kooplieden kunnen zijn, ook
wissels zullen kunnen trekken, endosseren etc. Al-
leen vinden wij in dit wetboek tw^ee speciale bepa-
lingen in art. 113 en 114 omtrent de onderteeke-
ning van wissels door vrouwen en minderjarigen,

1 Art. 1367 B. W.
3 Art. 1487 B. W.

3 Mr. moddebman, blz. 43 en vlg. BendebI, § 317, blz. 306.

-ocr page 140-

die geene kooplieden zijn, doch deze waren daarom
noodig, omdat in tegenoverstelling van ons Burgerlijk
Wetboek, waar de onbekwamen tegen bunne ver-
bindlenissen kunnen opkomen in alle gevallen, waarin
dat vermogen niet bij de wet is uitgesloten ^, de Code
Civil bepaalt, dat de onbekwamen zicb slechts in de
gevallen, bij de wet voorzien, op de onbestaanbaarheid
hunner verbindtenissen kunnen beroepen

Wij hebben hier boven nagegaan, wie in hel al-
gemeen bevoegd zijn zicb door wisselteekening te
verbinden, doch het kan gebeuren, dat aan iemand,
die reeds op eenen wissel voorkomt als trekker, be-
trokkene, acceptant, etc.; zoodanige wissel wordt
geëndosseerd. Kan dit geschieden, en zoo ja, welke
zullen dan de gevolgen van dat endossement zijn ?

Wal den trekker betreft, aan dezen kan voorzeker
een wissel worden geëndosseerd, want wij mogen
uit het stilzwijgen onzer w\'et het tegendeel niet af-
leiden, van wat de Duitsche in § 10 bepaalt, dat
een wissel, aan den trekker, betrol^kene, accep-
tant of eenen vroegeren endossant geëndosseerd,
door dezen wederom verder geëndosseerd kan wor-
den Lnmers wij hebben geene wetsbepaling, die
verbiedt, dat de trekker later weder als geendos-
seerde of endossant op den wissel voorkomt , en
dat hij, volgens art. 148, eene regtsvordering te-
gen den acceptant beeft, belet in geenendeele, dat

1nbsp;Art. 1367, al, 1, B. V^.

2nbsp;Art. 1125, Code Civil.

3nbsp;Mr. VISSEKIMG, bl. 25.

-ocr page 141-

hij ook regten kan verkrijgen als geëndosseerde.
Doch, zou men kunnen zeggen, als de trekker
nu door endossement houder van den wissel ge-
worden zijnde, de betaling van den acceptant vor-
dert, dan kan deze hem die weigeren, want bij
den wissel worden altijd drie personen vereischt,
en hier ontbreekt de nemer of diens order. Deze
redenering is echter niet juist; het is niet in kwa-
liteit van trekker doch wel degelijk in die van
geëndosseerde, en dus van order des nemers, dat
hij de betaling vordert. Alleen bij hel uitoefenen
van het regt van regres zal den geëndosseerde, die
tevens trekker is, de regtsregel kunnen worden te-
gengeworpen : „quem de evictione tenel actio, eum
„agentem repelht exceptio;quot; de trekker is toch in
het eind degeen, die tot vrijwaring gehouden is:
wat zou het hem dus baten, een\' der endossan-
ten tot vrijwaring op te roepen, daar deze toch
weder als zijn geëndosseerde geregtigd zou zijn,
van hem vergoeding te vorderen ^ ? Het is duidelijk
dat, al komt de trekker in de rij der endossan-
ten voor, hij daarom nog niet van zijne verplig-
tingen als trekker wordt ontslagen; dit nam ook
de Regtbank van Eersten Aanleg te Amsterdam
aan bij vonnis van 17 Sept. 1817 waarbij zij

1nbsp;Bkaüee, bl. 46.

2nbsp;Mr. J. J. Uitwerp Sterling, Verz. van Vonnissen, I, bl. 56;
het doet niets ter zate dat dit vonnis geveld is ten tijde,
dat wij nog onder de Fransche wetgeving leefden, daar evenmin
als onze wet de Fransche melding maakt van het geval, dat
de trekker als geëndosseerde en endossant nogmaals op den
wissel voorkomt.

-ocr page 142-

oordeelde, dat het endossement van den wisselbrief
aan den trekker, hem van zijne gewone verpligtin-
gen ten aanzien van den houder des wissels bij non
betaling niet ontslaat.

Dezelfde redenering, die wij daareven op den trek-
ker, die als geëndosseerde en endossant nogmaals
voorkomt, toepasten, geldt ook van hem, wien, reeds
eenmaal endossant geweest zijnde, de wissel nog-
maals wordt geëndosseerd, want niets belet dat, al
prijkt reeds eenmaal zijn naam in de rij der endos-
santen , dit nogmaals geschiede. Alleen moet men
in het oog houden, dat bij het nemen van regres
niet het laatste endossement maar het vroegere in
aanmerking moet worden genomen, daar hij tevens
geëndosseerde en endossant is van hen, die tus-
schen zijn eerste en tweede endossement eigenaars
van den wisselbrief zijn geweest. Door zijn rem-
bours zullen dus de endossanten, die op den wissel
tusschen het eerste en het latere endossement voor-
komen 3 bevrijd worden, zoodat b. v. als hij tweede
en vijfde geendosseerde is, hij den derdenen vierden
niet meer kan aanspreken, maar deze van alle ver-
pligting ontheven zullen zijn Doch alleen ook door
het rembours van dengeen, die twee- of meermalen
als geendosseerde voorkomt, zullen zij bevrijd zijn;
dat zij echter zeer goed kunnen aangesproken worden
door hen, die na hetquot; tweede endossement als geen-
dosseerden voorkomen, spreekt van zelf.

Dat ook de betrokkene een\' wisselbrief zal kun-

1 Einert wilde dit in zijn ontwerp uitdrukkelijli bepaald heb-
ben, zie Tit.
Vin, § 8 van dat ontwerp.

-ocr page 143-

nen endosseren, is aan geenen twijfel onderhevig,
immers hij staatzoo lang hij niet geaccepteerd
heeft, in geene betrekking tot den wissel, en is daar-
aan nog geheel vreemd. Eene andere vraag, en die
door sommigen ontkennend is beantwoord, is deze,
of de betrokkene, ook na gedane acceptatie, den wis-
sel , waarvan hij houder is, nog kan endosseren ?
Sommigen ^ beweren, dat er alsdan schuldvermen-
ging plaats heeft, daar de acceptant, die hoofd-
schuldenaar is, te gelijk schuldeischer wordt, en
dat dus de vordering uit den wissel te niet gaat.
Maar;

is het lang niet zeker, of de acceptant hoofd-
schuldenaar kan genoemd worden.

2°. is er een bekende regtsregel, die zegt: „qui
„a terme ne doit rien;quot;

Men moet dus aannemen, dat, even als de be-
trokkene, ook de acceptant endossant van een\' wissel
zal kunnen zijn, zonder dat een zoodanig endosse-
ment in de verbindtenis der overige wisselschulde-
naren eenige verandering zal brengen.

Wat eindelijk de overige personen betreft, die
nog tot den wissel in betrekking kunnen staan, als
de avalgever en de acceptant ter eere, ook deze
zullen endossanten kunnen zijn, en door hunne
betaling, al naar mate zij voor den trekker of eenen
der endossanten borg zijn of geintervenieerd hebben,
alle endossanten of slechts eenigen hunner van hunne
verbindtenis bevrijden

1 Mr. Zubli, bl. 186 en vlg. Failliet, ad art. 137, Nquot;. 11,
3 Art. 132, juncto art. 186 en art. 172.

-ocr page 144-

Ten laatste kan zicli nog deze vraag voordoen, of
een wissel door middel van een endossement, dat
aan verscliillende personen luidt, kan worden over-
gedragen; of L.
v. de wissel slechts voor een ge-
deelte aan den een, en voor het overige gedeelte
aan een\' ander kan overgedragen worden^? Van
praktisch belang is eigentlijk deze vraag niet, daar
zulk een zoogenaamd gedeeld endossement wel nooit
in den handel zal voorkomen; het eenige geval,
waarin eene dergelijke verdeeling der wisselsom eenig
nut zou hebben, zou dan plaats hebben, wanneer de
wissel zoo groot was, dat er geen geëndosseerde te
vinden was, die den gebeelen wisselbrief aan zich zou
willen \'laten endosseren, en de houder van den
wissel daarom de som in twee of meerdere deelen ver-
deelde, en ieder dier deelen afzonderlijk weder door
endossement overdroeg; zoodoende zouden er uit
den eenen wissel door die verdeeling twee of meer-
dere wisselbrieven ontstaan. Vraagt men of onze
wet zoodanig endossement verbiedt, dan moet deze
vraag ontkennend beantwoord worden; nergens toch
vindt men een zoodanig verbod, en uit dat stilzwij-
gen der wet mag men afleiden, dat deze wijze
van endosseren toegelaten is. De houder toch is
eigenaar van den wissel, en niets belet hem voor
een gedeelte daarvan den eigendom aan den een,
voor een ander gedeelte aan een\' ander af te staan ,
of voor zich zeiven te behouden. Het groote gevaar,
dat in zoodanig endossement gelegen zou zijn, dat

1 PhooiAen, Gap. IX, 21. Mr. Modderman, bl. 48 eti vlg.
Brauer, bl. 47.

-ocr page 145-

namelijk, wanneer men eens de verdeeling van den
wissel door de endossanten toestaat, de acceptant
op het laatst voor één schuldeischer, door eene meer-
malen herhaalde verdeeling, eene geheele reeks schuld-
eischers zou verkrijgen \', is denkbeeldig: immers ,
indien al eens door den een of anderen houder
van zoodanige verdeeling gebruik zal gemaakt wor-
den, zal dit toch altijd hoogst zeldzaam zijn, en
zich wel tot ééne verdeeling beperken. Doch al
moet men aannemen, dat eene verdeeling van den
wissel bij endossement door onze wet toegelaten is,
bij het niet erkennen der wisselkopijen zal die ver-
deeling toch onmogelijk zijn, indien er ten minste
slechts één exemplaar van den wisselbrief in omloop is.

1 In Engeland en de Vereenigde Staten wordt dan oot een
dergelijk endossement dan alleen toegelaten, wanneer de betrok-
kene na die verdeeling heeft geaccepteerd, en daardoor dus
toont, dat hij er in berust. Foelix, Traité du droit international
privé. Paris 1856, I, bl. 500.

-ocr page 146-

ZESDE HOOFDSTUK.

HET VALSCH ENDOSSEMENT.

Er is in het geheele wisselregt geene quaestie, die
zoo ingewikkeld en zoo moeijelijk is op te lossen, als
die van valschheid. Dat de valsche handteekening of
vervalsching zelve geene gevolgen heeft, wanneer
hij, wiens naamteekening is nagemaakt of wiens ge-
schrift vervalscht is, dit geschrift ontkent, en de
echtheid niet hewezen is, is duidelijk, doch het is
juist in de beantwoording der vraag, welke de ge-
volgen zijn der valschheid voor hen, wier echte
handteekeningen zich op den wissel bevinden, dat de
moeijelijkheid gelegen is. Er kunnen zich zoovele
en onderscheidene gevallen voordoen, de verhouding,
waarin de verschillende personen bij den wissel be-
trokken tot elkander staan, kan zoo ingewikkeld, het
belang zoo velerlei en uiteenloopend zijn, en daarbij
is de wisselhandeling, van welke regtsbeginselen
de wetgever ook moge uitgaan, altijd zoozeer eene
handeling van vertrouwen, een zaak van crediet,
dat eene voldoende regeling van dit onderwerp nog

-ocr page 147-

door velen voor eene onmogelijklieid wordt gehou-
den. De wetgevers hehhen het dan ook bij den strijd
en de oneenigheid, die er tusschen de onderscheidene
regtsgeleerden over dit punt bestaat, een strijd, die
lot geheel verschillende en tegenstrijdige opiniën
heeft geleid, het best geoordeeld om zich uit dezen
labyrinthus te redden, door volstrekt of althans bijna
geene bepalingen over de vraag in quaestie vast te
stellen, en de beslissing daarvan aan de algemeene
beginselen van wisselregt en aan de jurisprudentie
over te laten. Het is de Duitsche wetgever ge-
weest, die hel eerst den moed heeft gehad eene af-
zonderlijke regeling van dit zoo gewigtig onderwerp
te geven, door in eene afzonderlijke afdeeling de ge-
volgen der valschheid te bepalen ^; hij is daarbij
van de eenvoudige stelling uitgegaan, dat, daar
iedere wisselverbindlenis op zich zelve staat, en
uit zich zelve hare kracht ontleent, allen, die op
den wissel voorkomen, alleen door hunne eigene
handteekening jegens elkander verbonden zijn. Al
is dus de handteekening des trekkers of van een\'
der endossanten of van den acceptant valsch, zij,
wder echte handteekening op den wissel voorkomt,
blijven toch verbonden; de betrokkene kan niet,
zoo hij eenmaal geaccepteerd heeft, later den hou-
der tegenwerpen, dat de handteekening des trek-
kers of van een\' der op den wissel voorkomende
endossanten valsch is; hij blijft altijd door zijne een-
maal gegevene acceptatie verbonden, en is niet be-

HSquot;

1 Het is namelijk de Xll/le Afdeeling dier wet, die handelt
over: Falsche Wechsel, §§ 75 en 76.

-ocr page 148-

voegd te onderzoeken, of de onderteekening des
trekkers of van een\' der endossanten al of niet
echt zij

Ook hij ons zijn er verschillende pogingen ge-
daan , om dit onderv^^erp bij de wet te regelen, en er
is geen vraagstuk, dat tot meer breede en uiteenloo-
pende discussiën aanleiding beeft gegeven, dan juist
dit. Al die pogingen echter hebben slechts hiertoe
geleid, dat de moeijelijkste vragen over valschheid
bij onze wetgeving onbeslist zijn gebleven, en over-
gelaten aan de algemeene beginselen van wissel-
regt In het ontwerp van 1822 werd In vier op
elkander volgende art., namelijk in de art. V—VIII,
vrij volledig over de valschheid en verdichting van
wisselbrieven gehandeld, alleen de gevolgen van de
vervalsching der wisselsom werden er niet in gere-
geld. Art. VII van dat ontwerp hield bijna het-
zelfde in als thans ons art. 137, namelijk dat „fal-
sileit in een der endossementen alle latere doet ver-
vallen,quot; alleen met dit onderscheid, dat de woorden:
„doet den eigendom van den wisselbrief niet over-
gaanquot; in dat ontwerp niet werden gevonden. Bij
eene latere herziening zijn er die woorden bijge-
voegd, opdat de redactie den inhoud van hel art. op
eene meer reglskundige wijze zou uitdrukken, of-
schoon reeds toen velen meenden, dal die bijvoe-
ging noodeloos was, daar een valsche titel nimmer
eigendom kan overdragen Toen in 1825 een

* Mr. VlSSEEIKG, blz. 169.

2nbsp;Mr. VOOEDUIN, VIII, blz. 673. Mr. Kist, blz. 186.

3nbsp;Mr. VooKDüiN, VIII, blz, 606.

-ocr page 149-

rueuw ontwerp van den titel van wisselbrieven werd
ingediend, kwamen daarin weder de vier hierbo-
ven vermelde art. voor, alleen werden zij verschikt,
en niet achter elkander geplaatst, doch ieder in de
afdeeling, waarop zij betrekking hadden, zoodat
art. VII van het vorige ontwerp, over valschheid
in endossementen, overgebragt was in de afdeeling ,
die over het endosseren van wisselbrieven handelde.
Daarenboven onderging art. VI, dat in het geval
voorzag, dat een wissel met vervalschte handteeke-
ning des trekkers geaccepteerd was, eene belangrijke
wijziging, en werd daarin ook eene bepaling opge-
nomen over de vervalsching der geldsom, een punt,
dat het vroegere ontwierp over het hoofd had gezien d
Bij de laatste herziening van het Wetboek van
Koophandel in 1834, werden de art. V, VII en
VIII ontwerp 18S2 met eenige wijzigingen in het
tegenwoordig wetboek overgenomen; alleen art. VI,
over de acceptatie van een\' wissel bij valsche hand-
teekening des trekkers, is weggelaten, zoodat deze
quaestie, die eene der gewigtigste mag genoemd worden
van alle, die zich bij dit onderwerp kunnen voor-
doen, en waarover in utramque partem zeer veel valt
te zeggen onopgelost is gebleven, en overgelaten

1nbsp;Mr. VooKDmN, Vin, blz. 647. Mr. Rist, blz. 187. Mr. Vis-
sering
, blz. 163.

2nbsp;Of de acceptant alsdan uit zijne acceptatie al of niet
gehouden is, vergel. men Mr.
Kist, blz. 189 en vlg. en Mr.
Vissering, blz. 165 en vlg., welke beide schrijvers deze
quaestie zeer breedvoerig behandelen. Over valschheid bij wis-
selbrieven in het algemeen is zeer lezenswaardig: J.
Bondt,
Spec. Jurid. Inaug. de Periculo damni ex falso in literis

-ocr page 150-

aan het oordeel des regtei\'s en aan de algemeene be-
ginselen van wisselregt. Ons wetboek heeft dus
slechts enkele bepalingen aangaande valsehheid in
wisselbrieven vastgesteld, die des te meer het gemis
aan een volledig stelsel doen gevoelen. De art., die
hierop betrekking hebben, zijn :

1°. art. 102 over zoogenaamde schoorsteenwissels,
dat echter niet gezegd kan woorden bepaald over
valsehheid te handelen, daar het slechts spreekt over
verdichting van naam, woonplaats enz.;

Squot;. art. 137 betrefi\'ende valsch endossement, dat
thans het onderwerp mijner nadere beschouwing
moet uitmaken.

3°. art. 14B over valsche acceptatie, welk art. ech-
ter zeer goed zou kunnen gemist worden, daar
het iets bepaalt, dat van zelf spreekt, immers, daar
waar valsche acceptatie is, is inderdaad geene ac-
ceptatie.

Wat de Fransche wetgeving betreft, om dit ter
loops op te merken, deze heeft geene bepalingen over
de eigenlijke vervalsching, en laat dus deze quaestie
geheel over aan de burgerlijke- en strafwetgeving;
alleen heeft zij een paar bepalingen, die tot het
onderwerp in betrekking staan, vastgesteld namelijk:

cambialibus conimisso, Lugd. Bat. 1788, vertaald door Mr. Uit-
werf Stekling
in de Regtsgel. Bijdragen, dl. II, blz. 1 en
vlg. Die schrijver, wellte natuurlijk de stelling is toegedaan,
dat acceptatie eene aanneming is van den last door den trekker
gegeven, komt dus ook tot het resultaat, dat de acceptant niet
gehouden is: want, daar waar geene lastgeving is, kan ook geene
aanneming dier lastgeving zijn.

-ocr page 151-

1o. Art. 112 G. d. G. evenals bij ons art. 102
enkele soorteo van vei-dicbting behandelende ,

2quot;. Art. 139 over liet antidateren van endos-
sementen.

Gaan wij tbans over tot art. 137 van ons Wetboek:
„Een valscb endossement,quot; bepaalt dat art., „doet den
„eigendom van den wisselbrief niet overgaan, maar alle
„latere endossementen vervallen.quot; Hij dus, die door een
valsch endossement den wisselbrief heeft verkregen, en
alle op hem volgende geëndosseerden zijn geene eige-
naars, doch slechts bezitters, zij zijn slechts in posses-
sione; zij hebben daarom geen regt de betaling van
den trekker te voi\'deren. De acceptant heeft zich wel
verbonden te betalen, doch alleen aan den waren
schuldeischer, aan den wettigen houder, en dit is
alleen hij, die zich zoowel,/ormee/ d. i. door eene
doorloopende reeks endossementen van den nemer af
tot op hem zei ven, als
materieel door de echtheid der
zich op den wissel bevindende endossementen, als
zoodanig kan legitimeren. Is de acceptant dus over-
tuigd, dat een der endossementen valsch is, dan zal
hij de betaling aan den houder moeten weigeren,
immers die betaling zou onwettig zijn, daar hij
ze niet in rekening zou kunnen brengen aan den
trekker, die hem wel opgedragen had, den wissel
te betalen, doch alleen aan den order des nemers,
en dit is niet hij, die door een valsch endosse-
ment houder van den wisselbrief is geworden. De
acceptant is dus geregtigd onderzoek te doen naar
de echtheid der endossementen, ja dit is zelfs in
zijn belang. Wel is waar bepaalt art. 1(i4, dat de
betrokkene, die eenen wisselbrief op den vervaltijd

-ocr page 152-

betaalt, zonder dat er verzet tegen gedaan is, ver-
moed wordt deugdelijk gekweten te zijn, doch dit is
slechts eene praesumptio juris, die altijd voor te-
genbewijs vallen moet. Komt dus later de wettige
houder van den wisselbrief te voorschijn, dat is
bij, die als geëndosseerde onmiddelijk voorafgaat aan
hem, die in het valsch endossement als zoodanig
genoemd wordt (want deze blijft eigenaar van den
wissel, daar de endossementen, ouder dan het val-
sche, hunne waarde en kracht behouden) dan zal
hij moeten bewijzen, dat degeen, aan wien betaald
is, de wettige schuldeischer niet was, dat de wissel
hem ontstolen is of hij dien verloren heeft. Of hij ook
bovendien moet aantoonen, dat de schuldenaar ge-
weten heeft of, zoo hij de noodige voorzorg had
genomen, had kunnen weten, dat degeen, aan wien
hij betaalde, niet de wettige schuldeischer was,
dat er dus collusie, bedrog of nalatigheid bij den
acceptant is geweest, en hij dus, zoo hij ter goe-
der trouw betaald heeft, niet wederom behoeft te
betalen, hierover zijn de meeningen zeer uiteenloo-
pend. Eenigen ^ beweren , dat er moet bewezen wor-
den , dat de acceptant, toen hij betaalde, in dolus
of culpa verkeerde; anderen ^ daarentegen, dat de

1 Mr. M. des Amoeie van dee Hoeten in Regtsgeleerde
Opstellen,
1852, blz. 91 en vlg , Mr. de Pinto, II, blz. 152., Mr.
F. A.
tan Hall: Proeve van een onderzoek wegens de gevolgen
van gepleegde valschheid in wisselbrieven, §
20, blz. 56 en vlg.,
Mr.
de Geaae, blz. 62.

3 Mr. Rist, blz. 121, de hierboven aangehaalde Diss. van Bondt,
Regtsgel. Bijdragen II, blz. 29 en vlg;, Mr. Visseeing, blz. 87.

Dat ook de wetgever dit bedoeld heeft, blijkt uit Mr. Voor-
duin, VIII,
blz. 639 en 640.

-ocr page 153-

wettig geëndosseerde alleen behoeft le bewijzen, dat
degeeo, aan wien de acceptant betaald heeft, door
valsch endossement houder des wisselbriefs was. Voor
beide gevoelens kan voorzeker het een en ander ge-
zegd worden. Wanneer de acceptant door den wa-
ren eigenaar wederom zou kunnen aangesproken
worden, al had hij ook ler goeder trouw betaald, dan
zou hij altijd tot een naauwkeurig en dikwerf hoogst
moeijelijk, ja onmogelijk onderzoek naar de echtheid
der endossementen verpligt zijn d Daarenboven kan
men beweren, dat de wettige eigenaar, bij verlies
van den wisselbrief, vóór den vervaltijd bij den accep-
tant verzet kan doen tegen de betaling, in welk geval
het vermoeden, dat in bet voordeel van den betaler
bestaat volgens art. 164, te niet gaat. Toch schijnt,
wanneer men laatstgenoemd art. in verband brengt
met artikel 137, de andere meening, al is zij ook wat
hard voor den acceptant, de juiste te zijn. De be- ^
trokkene wordt wel vermoeä deugdelijk gekweten te
zijn, doch tegen dat vermoeden kan een tegenbewijs
worden aangevoerd; kan de wettige houder bewijzen,
dat hij, die de betaling ontvangen heeft, geen wet-
tige houder was, en door valsch endossement den
wisselbrief had verkregen, dan moet het gunstig ver-
moeden daarvoor vervallen, en of hij, die den wissel-
brief betaald heeft, nu al in goede trouw verkeerde,
daarop kan hij zich, zoo eenmaal de onwettigheid

^ Zie het hierboven aangehaalde opstel van den Hoogleeraar
van deb Hoeven, blz. 92, alwaar ook wordt aangetoond, dat
den acceptant zoodoende gelegenheid wordt gegeven tot allerlei
chicanes, daar hij, door voor te geven, dat hij aan de echt-
heid der endossementen twijfelt, de betaling kan uitstellen.

10

-ocr page 154-

der betaling bewezen is, niet meer tegenover den
wettigen eigenaar beroepen. Daarenboven hoe zal, wan-
neer men het eerste gevoelen voorstaat, de wettige
eigenaar aan zijn geld komen ? Dat hij niet enkel
eene actie kan hebben tegen hem, die de valseh-
heid in bet endossement heeft gepleegd, is daarom
duidelijk, omdat ook de endossementen, die op het
valsche volgen, volstrekt geene regten geven. Daarom
zegt men, heeft hij eene actie tegen den houder, die
eene betaling heeft ontvangen, waarop hij geen regt
had maar deze redenering is geheel buiten de wet
en steunt op geene enkele wetsbepaling. Wanneer
men daarentegen de tweede meening aanneemt, kan
de acceptant, die, reeds eenmaal den wisselbrief be-
taald hebbende, nog eens moet betalen, zich beroepen
op art. 166: „De houder van eenen wisselbrief, die de
„betaling ontvangt, en alle de vroegere endossanten
„zijn aan dengenen, die den wisselbrief betaald heeft,
„verantwoordelijk voor de wettigheid van alle vroegere
„endossementen.quot; Hij zal dus niet alleen den hou-
der, die de betaling onverschuldigd heeft ontvangen,
maar ook de endossanten, die door hel valsche endosse-
ment en de daarop volgende den wisselbrief hebben ver-
kregen, en die dus meerdere regten hebben overgedra-
gen, dan zij zeiven bezaten, tot vergoeding der door de
dubbele betaling geledene schade kunnen aanspreken

Maar al doet een valsch endossement den eigen-
dom van den wisselbrief niet overgaan, daarom heb-
ben de endossementen, die op het valsche volgen,

1nbsp;Mr. Modderman, blz. 131.

2nbsp;Mr. Kist, blz. 122, vijf adv. op art. 166.

-ocr page 155-

toch wei eenige uitwerking zij gelden namelijk als
borgtogt ten behoeve des houders. Ons art. zegt wel,
dat de endossementen, die op het valsche volgen,
vervallen, doch voegt er bij: „onverminderd de regts-
„vordering des houders tegen alle teekenaars dier
„endossementen.quot; De houder dus, die, omdat een
zijner voorgangers door een valsch endossement den
wisselbrief verkregen heeft, geene betaling verkrijgt
van den acceptant, of de betaling eerst verkregen
hebbende, later, nadat de ware eigenaar is opge-
komen, door den acceptant tot teruggave der be-
taalde som genoodzaakt wordt, zal de endossanten,
wier endossementen op het valsche volgen, tot be-
taling kunnen aanspreken. Doch hoever strekt zich
deze actie uit? Dat zij hoofdelijk is, is zeker;
al de onderteekenaars der endossementen, die op
het valsche volgen, zijn solidair verbonden jegens
den houder; hij kan hen dus op dezelfde wijze aan-
spreken, als hij, in geval de acceptant den wis-
sel om andere redenen weigerde te betalen, tegen
alle endossanten eene regtsvordering tot rembours
zou hebben. Deze solidaire aansprakelijkheid is eene
exceptie op het gewone burgerlijk regt, ten behoeve
van den handel ingevoerd, wijl anders de houder
slechts eene actie zou hebben tegen zijnen onmid-
delijken endossant, en zoo verder ieder geëndosseerde
tegen zijnen endossant tot op hem, die den wis-
sel door het valsche endossement verkregen heeft. Eene
betwiste vraag is het echter, of deze actie strekt om

1 Zij gelden niet als alienatio doch wel als obligatio, zooals
Holtitjs, I, l)lz. 352, dit zeer juist uitdiukt.

-ocr page 156-

het gelieele bedrag van den wisselbrief te bekomen
benevens vergoeding van kosten, schade en interes-
sen , dan wel alleen om datgeen terug te vorderen,
wat men zelf voor den wissel heeft betaald In
het laatste geval zou het eene condictio sine causa
zijn, en zou elke endossant slechts zooveel behoeven
terug te geven, als hij zelf had ontvangen. Maar
alsdan zou deze actie ook niet hoofdelijk kun-
nen zijn, zij, die na het valsche endossement als
endossanten voorkomen, worden, even als bij een
echt endossement, als borgen beschouwd ten behoeve
van alle verdere houders; elke aangesprokene endos-
sant, die aan den houder rembours gegeven heeft,
zal dus wederom zijn verhaal kunnen uitoefenen op
zijne voorgangers tot op den endossant, die den wis-
sel door bet valsche endossement gekregen heeft, en
deze zal weder schadevergoeding kunnen vorderen van
hem, die de valscheid heeft gepleegd.

In sommige gevallen zal hij, die een wisselbrief
door valsch endossement verkregen heeft, nog eene
andere regtsvordering, behalve de hierboven genoemde,
kunnen instellen, namelijk wanneer hij door middel
van eenen makelaar eenen wissel beeft gekocht. De
makelaar toch is, volgens art. 70 W. v. K., bij koop en
verkoop van eenen wisselbrief verantwoordelijk voor de
echtheid der handteekening des verkoopers. Doch
deze actie is geene wisselactie, en daarom ook niet
in den titel van wisselbrieven opgenomen, maar eene
gewone actie tot schadevergoeding; zij is niet hoof-

Mr. Kist, blz. 193 is de eerste meening, de vijf adv., np
art.
137 zijn de andore toegedaan.

-ocr page 157-

delijk, want de kooper alleen, niet een volgende
geëndosseerde, kan den makelaar aanspreken, terwijl
deze ook alleen voor de eclilheid van de zich op
den wissel bevindende handteekening des laatsten
endossants , niet voor die van vorige endossanten,
heeft in te staan d

Dat zich bij een zoo ingewikkeld en moeijelijk
vraagstuk als dat van valschheid nog vele hoogst
belangrijke quaestiën kunnen voordoen, ook ten
aanzien der endossanten en geëndosseerden, b. v. of
de houder, bij valsche handteekening des trekkers,
eene actie tot rembours heeft tegen de endossanten ,
zal wel geen betoog behoeven, doch het zou mij te
ver voeren die allen te behandelen , daar toch alleen
het valsche endossement een onderwerp mijner be-
schouwing moet uitmaken.

Tot dus ver heb ik onze positieve wetgeving om-
trent dit onderwerp verklaard, thans wil ik de
vraag trachten te beantwoorden, of het stelsel,
waarvan de wetgever bij art. 137 is uitgegaan, wel
boven alle bedenking verheven is ? Zooals in vele
opzigten, boven reeds vermeld, kan ook hier de
D. W. ons tot een navolgenswaardig voorbeeld strek-
ken. Het systeem , waarvan zij is uitgegaan, verschilt
aanmerkelijk van dat van onzen wetgever; het
is veel rationeler en eenvoudiger, en steunt op vaste
en juiste beginselen. Zooals boven reeds is opge-
merkt heeft de Dititsche wetgever bij de materie
van valschheid den hoogst eenvoudigen regel aange-

I Ml\'. Kisï, 1. lt;■.
3 Zie 1)1/,. 143.

-ocr page 158-

nomen, en overal consequent doorgevoerd, dat elke
onderteekenaar alleen krachtens zijne handteekening
verbonden is. Dezen regel heeft hij nu ook op
valsch endossement toegepast\', en is aldus natuur-
lijk tot eene geheel andere beslissing gekomen, dan
onze wetgever. Volgens de D. W. is de wettige
houder niet hij, wiens naam voorkomt in het en-
dossement, hetwelk aan het valsche voorafgaat, maar
hij, die aantoont, dat eene doorloopende reeks
endossementen van den nemer af tot op hem af-
daalt Deze bepaling is zoowel in het voordeel
der houders, die na het valsche endossement den
wisselbrief in eigendom hebben gehad, als van den
acceptant; van de houders, omdat zij nu de echt-
heid van de vroegere endossementen niet behoe-
ven te onderzoeken, (iets dat veelal hoogst moeije-
lijk en in de meeste gevallen zelfs bijna onmo-
gelijk is) en meer zekerheid hebben voor eene
behoorlijke betaling; van den acceptant, omdat
ook deze nu naar de echtheid der endossementen
niet heeft te onderzoeken, daar hij, aan den hou-
der betaald hebbende, niet later nog eens tot
betaling kan worden aangesproken. Is de houder
dus niet verpligt de echtheid der vorige endossemen-
ten te onderzoeken, hij is daartoe echter wel be-
voegd , want, zoo bij den wissel aan zich laat en-
dosseren, doet hij iets, waartoe hij niet verpligt is,
en hij kan dus zeer goed, voordat hij den wissel

1 5 36 al. 3 toch zegt dat: „de betrokkene de echtheid der
endossementen niet behoeft te onderzoeken,quot; vergel. ook § 76.
3 § 36, al. 1.

-ocr page 159-

aanneemt, onderzoeken, of de handteekening van
een der endossanten, aan welker echtheid hij twijfelt,
misschien ook valsch is. Geheel anders is het met
den acceptant gesteld; deze is niet alleen niet ver-
pligt, maar zelfs niet bevoegd onderzoek te doen
naar de echtheid der endossementen, daar hij, door
zijne eens op den wisselbrief gestelde acceptatie\'
onvoorwaardelijk verpligt is te betalen en zich niet
kan beroepen op de valsehheid van een der endos-
sementen Alleen dan, wanneer de acceptant twij-
felen mogt aan de echtheid van het laatste endos-
sement, zou hij bevoegd zijn, daarnaar te onder-
zoeken, want in dat geval zou de houder geen
wettige eigenaar zijn, en er dus geene sprake kunnen
wezen van eene verpligting van den acceptant om
aan hem te betalen. Echter behoeft de acceptant
ook zelfs de echtheid van het laatste endossement
niet te onderzoeken, zoodanig onderzoek zou trou-
wens dikwijls zeer moeijelijk voor hem zijn, wanneer
hem namelijk de laatste endossant onbekend w^as

Vergelijkt men deze bepaling der D. W. nu met
die der Nederlandsche, dan zal men moeten beken-
nen, dat de Duitsche rationeler en tevens billijker is.
Onze wetgever is ook hier het oude denkbeeld, om
in den wissel eene lastgeving te zien van den trek-
ker aan den acceptant, om aan den nemer te beta-

1 Beaüek, blz. 85.

® De Pruissische wetgever, die in het algemeen den accep-
tant de verpligting niet oplegde, de echtheid der endossementen
te onderzoeten, ging dus te ver, door te bepalen, dat hij in
alle gevallen verpligt was een zoodanig onderzoek aangaande het
laatste endossement in te stellen.
Brauer 1. c.

-ocr page 160-

leu, en eene van den nemer aan den acceplanl, om
aan zijn\' geëndosseerde te Letalen, en zoo verder tot
aan den laatsten houder toe, getrouw geLleven. Hij
heeft oude bekende regtsregelen, van de Romeinen
afkomstig, ook hier toegepast; een valsche titel, al-
dus heeft hij geredeneerd, kan geen eigendom over-
dragen; hij dus, die door valsch endossement, dat is
door een valschen titel, den wisselbrief verkrijgt, is
geen eigenaar; daarom zal hij den wissel, waarvan
hij zelf geen eigenaar is, ook niet kunnen overdra-
gen aan een\' ander, want: „nemo plus juris in alium
„transferre potest, quam ipse habet.quot; De op hem
volgende geëndosseerden zijn dus ook geen van allen
w^ettige eigenaars geweest; het endossement, eens
valsch zijnde en dus van geene kracht, kan later
niet weder echt worden; het is eene eenvoudige toe-
passing van den regel: „quod ab initio non valet,
„tractu temporis convalescere nequit. Men ziet, de
wetgever heeft de algemeene regtsregelen ook hier
toegepast, en consequent doorgevoerd, en daardoor
kon hij niet anders dan tot dit resultaat komen.

Maar door de toepassing dier regtsregelen heeft
hij zich niet alleen aan inconsequentie maar ook aan
eene groote onbillijkheid schuldig gemaakt d Incon-
sequent is hij geweest, omdat hij van den algemee-
nen, reeds van oudsher bij de Italianen bekenden
regel, dien ook hij elders zelfheeft aangenomen ^,
qui accepte paye, is afgeweken. Onbillijk, omdat hij
den acceptant noodzaakt een onderzoek in te stellen

1nbsp;Mr. Vissering, blz. 89.

2nbsp;Zooals blijkt uit de ArI. 119, 140 en 146,

-ocr page 161-

naar de ecliilie\'id van alle endossementen, een on-
derzoek dat in de meeste gevallen bijna ondoenlijk
zal zijn, daar niemand met de bandteekeningen van
alle endossanten bekend kan zijn. De acceptant zal
daarom, zoo dikwijls bem een wissel, waarvan hij de
betaling niet durft weigeren, wordt aangeboden, uit-
stel zoeken onder voorwendsel, dat hij aan de echt-
heid der endossementen twijfelt. Hij heeft wel is waar,
zoo hij aan den onwettigen houder heeft betaald, en
later nog eens aan den wettigen schuldeischer beta-
len moet, weder eene actie tegen den laatsten hou-
der en legen alle onderteekenaren der endossemen-
ten , die op hel valsche volgen, doch in vele gevallen
zal zijne kans, om schadeloosstelling te verkrijgen ,
zeer gering zijn. Maar niet alleen is onze wet onbil-
lijk jegens den acceptant, zij is dit ook jegens den
houder en hen, die als endossanten aan hem voor-
afgaan; immers de houder is nimmer zeker, dat, al
is de wisselbrief reeds geaccepteerd, de betaling daar-
van op den vervaltijd niet zal geweigerd worden, op
grond, dat een der endossementen valsch is, en, wat
nog wd zoo nadeelig voor hem is, hij kan, nadat
hij reeds eerst de betaling heeft verkregen, later we-
der, krachlens art. 16ö, door den acceptant tot te-
ruggave verpligt worden; degeen, die zich den wis-
selbrief, misschien alleen omdat hij volledig vertrou-
wen in den acceptant stelde, heeft laten endosseren,
wordt nu door op hem volgende houders tot rem-
bours aangesproken, en, even als voor den acceptant,
zal toch ook voor den houder en voor de aan hem
voorafgaande geëndosseerden een onderzoek naar de
echtheid der endossementen in vele gevallen zeer

-ocr page 162-

moeijelijk zijn. Onze wet is dus in hare toepassing
jegens velen hoogst onbillijk, daar zij den houder de
behoorlijke betaling niet genoegzaam waarborgt, en
den acceptant, reeds eenmaal betaald hebbende, we-
derom tot betabng kan noodzaken. Het is waar, wan-
neer men het gevoelen van hen is toegedaan, die be-
weren, dat zoo de acceptant ter goeder trouw aan
den houder betaald heeft, en de wettige eigenaar la-
ter opkomt, hij niet wederom tot betaling kan ge-
noodzaakt worden, (een gevoelen dat echter meer op
gronden van billijkheid dan op de wet steunt) zal die
onbillijkheid ten opzigte van den acceptant verdwij-
nen, doch ten opzigte van den houder blijft zij al-
tijd bestaan, daar deze toch door den wettigen eige-
naar tot teruggave der ontvangene betaÜng, zal kun-
nen aangesproken worden. Maar daarenboven is onze
wet in strijd met bet regtsbeginsel, dat bij valschheid
de berokkende schade zooveel mogelijk moet worden
gedragen door hem, tegen wien bet bedrog gepleegd
is en dat is natuurlijk hij, die het laatst den wis-
selbrief als wettig geëndosseerde in handen heeft ge-
had. Aan zijne schuld of nalatigheid zal het wel in
de meeste gevallen te wijten zijn, dal de wissel in
verkeerde handen gekomen is; daarenboven kan hij,
zoo de wisselbrief hem ontstolen is of hij dien ver-
loren beeft, bij den acceptant vei\'zet doen legen de
betaling; en bij is dus bij verzuim hiervan van dubbele
nalatigheid te beschuldigen

1nbsp;Vergel. Regtsgel. Bijdragen, VII, blz. 382 en vlg.

2nbsp;Over de vraag, of hij, die ter goeder trouw eenen aan hem
geëndosseerden en geaccepteerden wisselbrief ten vervaldage ont-

-ocr page 163-

Om al deze redenen verdient onze wetsbepaling,
dat het valsche endossement den eigendom des wis-
sels niet doet overgaan, afkeuring, en ware het wen-
scbelijk, dat onze wet, even als de D. W-, latere
houders voor zoodanige valsehheid niet had aanspra-
kelijk gemaakt, m. a. w. dat hij, jegens wien het
bedrog gepleegd is, alleen verhaal had op hem, die.
de valsehheid begaan heeft, en dat noch de latere
houders noch de acceptant door de vervalsching aan
eenig gevaar waren blootgesteld.

vangen heeft, gehouden is het bedrag van den wisselbrief terug
te geven, in geval een der endossementen blijkt valsch te zijn?
vergel. men Mr. A. W. Hxjidekoper: Verhaal van eenige regts-
vragen, het wisselregt betreffende, te vinden in de hier boven
aangehaalde Bijdragen op blz. 368 en vlg.

-ocr page 164-

-m

-ocr page 165-

T H E S E S.

1.

In 1. 8 Cod. de testamentis et quemadmodum etc.;
(VI 23) non legendum est
oppressos sed oppressa.

2.

Ususfructus vestium non est quasi-sed verus ususfructus.

3.

Melior est defiuitio furti, quae invenitur in 1. 1 J 3 I).
de fnrtis (XLVII. 2), quam illa, quae invenitur in Inst.
(lib. IV, 1, 5 1).

4.

Onze wetgever heeft het statutum persen aie der vreem-
delingen erkend.

5.

De vaderlooze minderjarige, wiens moeder geene voog-
des is, volgt het domicilie van zijnen voogd.

6.

Een huwelijk, aangegaan in een vreemd land, tus-
schen Nederlanders of een\' Nederlander en een vreemde-
ling, is niet nietig, zoo de huwelijksafkondigingen, bij
art. 138 B. W. gevorderd, geene plaats hebben gehad.

-ocr page 166-

7.

Zij, die tot eene lijf- of onteerende straf veroordeeld
zijn, kunnen wel getuigen zijn Lij akten van den bur-
gerlijken stand.

8.

Eene akte, die niets anders inhoudt dan de uitslui-
ting der erfgenamen ab intestato, moet als «en uiterste
wil beschouwd worden.

9.

In het geval van art. 1781, alinea 3, B. W., is hij,
die ter leen ontvangt, ook dan voor het verlies der zaak
verantwoordelijk, wanneer zij evenzeer bij den eigenaar
verloren ware gegaan.

10.

Bij valsche handteekening van den trekker is de ac-
ceptant niet verbonden tot betaling.
/

11.

quot;Wisselbrieven, waarvan de betrokkene is gefailleerd,
zijn nog wel vatbaar voor endossement.

12.

Bij faillissement kan het accoord niet door de erfge-
namen van den gefailleerde worden aangeboden.

4
i.

-ocr page 167-

13.

Het ware te wenschen, dat ook bij ons te lande het
arbeiden der kinderen in fabrieken bij eene wet beperkt
werd.

14.

Alleen de Yerschoonbare redenen, opgenoemd in ar-
tikel 321 en 322 C. P., zijn bij vadermoord niet toe-
passelijk.

15.

Moedwillige brandstichting in eigen goed valt niet
onder het bereik van art. 434 C. P.

16.

Het beginsel van solidariteit, bij art. 55 C. P. aan-
genomen, geldt bij policieovertredingen alleen ten aan-
ziei\'i der yeroordeeling in de kosten.

17.

Eene langzame, trapsgewijze afschaffing der indirecte
belastingen, is wenschelijk.

-ocr page 168-

«

i\'^fquot;-ïtrttrnbsp;ft-J .ïo^ fub ijtT\'iln^n-ïW .i gt;.

Ti

BS

-ocr page 169-

\'s.r

......

Rif^ , quot;lï,.;,-- .

*

- \\

V
nj

mm^

-ocr page 170-

■ :

.tr

U-m -.1

^.v \' m. .

m.

-ocr page 171-

\'quot;quot;S

M

. A y

......

-ocr page 172-

m

*

W éj

V*\'