-ocr page 1-

Pharmacologische en therapeutische
proeven met tetrachlooraethyleen
bij honden en zilvervossen

\' J-quot; gt;quot;

R LUBBERINK

-ocr page 2- -ocr page 3-

gt; 1

-ocr page 4- -ocr page 5-

.lil

■ ■

S;.. ■ :

\'■\'^.-yw

I

.mm

■■ - \'-Ar

..

m

-ocr page 6-

\' -m»

.......

-v

-ocr page 7-

PHARMACOLOGISCHE EN THERAPEUTISCHE
PROEVEN MET TETRACHLOORAETHVLEEN
BIJ HONDEN EN ZILVERVOSSEN

-ocr page 8-

p

■mmxm -

..\'S

m

1

\' \'^Hiniltîr \'. lt;«•;\' -g;.\'

-ocr page 9-

Pharmacologische en therapeutische
proeven met tetrachlooraethyleen
bij honden en zilvervossen

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP
GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
JHR.DR.B.CDE SAVORNIN LOHMAN,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
RECHTSGELEERDHEID, VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TE
VERDEDIGEN TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER VEEARTSENIJ-
KUNDE OP VRIJDAG 12 DECEMBER 1930
DES NAMIDDAGS TE VIER UUR DOOR

FRANS LUBBERINK,

geboren te meppel,
dierenarts te helmond.

KEMINK EN ZOON N.V. - OVER DEN DOM - UTRECHT

D1BLI0T,;EZK DEIl
rijksuniversiteit
UTRECHT.

-ocr page 10-

.....V JJI

}. f.
Y

i Al

\' : ■ iA\'

. .. , a\'

! , quot; ■

lt;•gt; ;

■. a •.,

tlt; :

-ocr page 11-

Aan de nagedachtenis
mijner Moeder.

-ocr page 12-

m/- f

m

- ... ■ ......

.\'.y-.*\'

-ocr page 13-

Der goede gewoonte getrouw betuig ik bij het vol-
tooien van dit proefschrift mijn welgemeenden dank
aan allen, die tot mijn wetenschappelijke vorming hebben
bijgedragen.

Aan U Hooggeleerde de Blieck, hooggeachte
promotor betuig ik mijn dank voor Uwe bereidwilligheid
als mijn promotor op te treden en mijn werk goed te
keuren, hoewel het niet onder Uwe leiding is verricht.

Zeer groote erkentelijkheid ben ik verschuldigd aan
U Hooggeleerde Jakob voor de wijze waarop U mij
bij het bewerken van dit proefschrift hebt geleid en de
groote belangstelling, welke ik van U mocht onder-
vinden. Het spijt mij zeer, dat U door vertrek, niet als
mijn promotor kondt optreden.

Ook aan U Hooggeleerde Klaren beek ben ik veel
dank verschuldigd voor den steun, welke ik van U
mocht ontvangen en de prettige wijze van samen-
werking van U gedurende de bewerking van mijn
proefschrift ondervonden.

iHartelijk dank zeg ik voorts U Hooggeachte
Hoogland, Veenendaal en tenThye voor Uwe
medewerking en de moeite, die U zich gegeven hebt
mij bij mijn werk in zoo ruime mate te helpen.

Rest mij nog mijn dank te betuigen aan het personeel
van de Kliniek voor kleine Huisdieren, die alle mij
zooveel mogelijk hebben bijgestaan en zoo goed hebben
geholpen.

-ocr page 14-

■■ /

\'nbsp;\'lib HSV I:-

. \'\'.viè.nbsp;n^m ïlf
,
zrJ i\'jur! ns\'aiquot;:

rr Vnbsp;■ \'f ym.

■nbsp;-m -\'r^hüBH i

, îfwlj av ilnbsp;j ». L iÄ^V\' , :;5 - ( , o r^ H

M

ISS

-ocr page 15-

INHOUD.

Blz.

Inleiding............... .nbsp;1

Tetrachlooraethyleen. .... ......12

a.nbsp;Applicatio per os..........16

b.nbsp;Applicatio intratrachealis........45

c.nbsp;Applicatio intravenosa . ........49

d.nbsp;Applicatio subcutanea.........54

r. Applicatio epidermatica........54

Onderzoek naar het voorkomen van galkleurstoffen

in het Bloedserum enz.
Onderzoek bij honden naar het voorkomen van

pathologische veranderingen in de lever enz. . .nbsp;58

Therapeutische proeven..........70

Uitkomsten van de behandeling.......78

Conclusies...............79

Literatuuropgave .............81

-ocr page 16-

i -

. ■

tr-\'

■ ,.\' , .ï;«-? -ï^völ ofc ril,nbsp;-s:^

- ■ ...... . Styii^ut^vi)

-ocr page 17-

Het groote belang te kunnen beschikken over een goed
middel tegen eenige van de meest voorkomende ingewands-
wormen bij den hond en den vos (als pelsdier gehouden),
was voor mij aanleiding, het vooral van Amerikaansche zijde
zoo aanbevolen tetrachlooraethyleen op zijn pharmacologi-
sche en therapeutische hoedanigheden te beproeven.

Therapeutisch n.1. tegen Nematoden en wel tegen de tot
families
Ascarididae en Strongylidae behoorende represen-
tanten:
Toxocara canis (hond en vos), Toxascaris leonina
(vos), Ancylostoma caninum (hond en vos) en Uncinaria
stenocephala
(hond en vos).

Algemeen bekend is, dat de ascariden zeer frequent bij
jonge dieren voorkomen, ook in ons land, terwijl ze meestal
bij oudere dieren verdwijnen; de bovengenoemde tot de
strongylidae behoorende soorten komen daarentegen ook
voor bij oudere individuen. Voor ons land zijn weinig cijfers
betreffende de veelvuldigheid van de strongylidae bekend,
in de kliniek voor kleine huisdieren worden ze daarentegen
vrij dikwijls gevonden.

Het is te verwachten, dat bij de hier in de verschillende
farms gehouden vossen, het percentage geïnfecteerde dieren
met beide wormsoorten groot zal zijn, daar in Canada de
vossen dikwijls zeer sterk zijn besmet en het meerendeel of
misschien alle in ons land aanwezige vossen uit Canada
zijn ingevoerd of afstammen van geïmporteerde dieren. Een
goed doorgevoerde ontworming is voor zoover mij bekend,
niet geschied vóór het in de fokkerijen plaatsen van de
dieren.

-ocr page 18-

Onschuldig zijn geen van beide infecties. In het algemeen
verzwakken de parasieten het individu, waarin ze voor-
komen. Bij de beide genoemde species bestaan de na-
deden in:

1°. het onttrekken van voedsel, wat alleen, wanneer ze
in een groot aantal voorkomen, van belang zal zijn;

2°. het zich verplaatsen van de larven door het lichaam
en passeeren van verschillende organen, welke meer
of minder gelaedeerd kunnen worden (bij ascariden
larven in longen zijn koorts, bronchitis, hoesten,
bloedspuwen en hoofdpijnen bij den mensch waar-
genomen; bij de dieren ademhalingsstoornissen);

3°. de excretie van schadelijke toxische stoffen (vooral
bij de ascariden);

4°. het maken van kleine wondjes in den darmwand,
waardoor een groot aantal kleine bloedingen optre-
den en portes d\'entree geschapen worden voor bac-
teriën;

5°. het opvullen van het lumen van den darm en het
belemmeren van de passage, wanneer ze in groote
hoeveelheden voorkomen (ascariden).

Gezien de groote nadeelen, welke door bovengenoemde
parasieten kunnen worden teweeggebracht, is het geen
wonder, dat reeds sinds de oudheid tegen hen is opgetre-
den, eerst vooral met plantaardige, later ook met chemische
middelen. De uitwerking van beide was meer of minder
goed, maar niet zoo, dat het zoeken naar betere kon
worden gestaakt.

Waaraan moet nu een goed wormmiddel voldoen?

Chopra en Chandler (7) geven in hun werk de
volgende eischen voor een goed anthelminticum:

1°. veiligheid voor den patiënt,

-ocr page 19-

2°. afdrijvende werking op de speciale soort van wor-
men, waarvoor het is gegeven,
3°. eenvoudige toediening op groote schaal,
4°. geen onaangename werking bij het innemen of er na,
5°. lage prijs.

De veiligheid in de eerste plaats, slechts bij uitzondering
is een infectie zoo gevaarlijk, dat bij toepassing het leven
van den patiënt mag worden geriskeerd. De afdrijvende
werking is wel dikwijls niet volkomen, verwijdering van
het meerendeel der parasieten is meestal voldoende en mag
de veiligheid van den patiënt niet in gevaar gebracht
worden, door aan het volkomen vrijmaken vast te houden.

Het aantal te gebruiken geneesmiddelen is zeer groot,
met enkele er van zijn de resultaten zoo goed geweest, dat
ze algemeen zijn toegepast. In de pharmacotherapeutische
leerboeken van Jakob en Klarenbeek (26) en van
F r O h n er (27) treden de volgende anthelmintica tegen
nematoden op den voorgrond: n.1. Santonine en Oleum
chenopodii. Bovendien heeft tetrachloorkoolstof gedurende
de laatste 10 jaren een uitgebreide toepassing gevonden.

Worden deze middelen getoetst aan de eischen boven
gesteld dan vinden wij het volgende:

Santonine: In de darm kunnen zich K- en Na-zouten
vormen, welke zeer oplosbaar zijn en gemakkelijk kunnen
worden geresorbeerd en aanleiding kunnen geven tot in-
toxicatie. De gevoeligheid is zeer uiteenloopend door de
groote individueele verschillen, die bestaan.

De symptomen die bij intoxicatie kunnen optreden zijn
o.a. krampen, excitatie, later paralyse, ataxie, stoornis van
gezichtsvermogen, polyurie (Jakob 26).
Jonge dieren vooral kunnen zeer gevoelig zijn. (Fröh-

-ocr page 20-

n e r.) Voor volwassenen veroorzaken groote doses van
santonine intoxicatie, bij kinderen hebben kleine doses, zelfs
van 0.06 gram ernstige intoxicaties te voorschijn geroepen,
bestaande uit: kleuren zien, hoofdpijn, in de war zijn, bra-
ken, in ernstige gevallen zweeten, enteralgie, diarrhee, pijn
bij urineeren, haematurie, zwakte tot bewusteloosheid
(Chopra en Chandler 7). Hall enAugus-
t i n e (39) vonden de werkzaamheid van santonine te hoog
aangeslagen. Zij kregen bij hun proeven maar in 27 % van
de gevallen met dit middel resultaat. Een nadeel van san-
tonine is verder, dat het gegeven moet worden tegelijk met
een purgans of dat dit 6 uur na de toediening moet volgen.
Bij den mensch geen groot bezwaar, bij de dieren in het
algemeen wel omdat ingeven van geneesmiddelen bij hen
altijd met meer of minder verzet gepaard gaat. Is zeer
duur.

Oleum chenopodii: werking, soms onzeker, een enkele
keer toxisch. (J a k o b.)

Zeer giftig, bij 1—5 druppels vergiftigingsverschijnselen
gezien door Grabe en Ross. (F r ö h n e r).

Kleine doses kunnen zeer toxisch zijn voor dieren en de
den dood veroorzaken. Herhaalde doseering binnen eenige
dagen kan fatale gevolgen hebben, de gevoeligheid blijft
minstens 5—9 dagen bestaan. Bij den mensch ook vele
gevallen van intoxicaties waargenomen. Oleum chenopodii
moet met zeer veel voorzichtigheid worden gebruikt, aan-
gezien het een slechte invloed kan hebben op hart, respi-
ratie, digestiekanaal en nieren (Chopra en Chan-
dler). Het middel kan maagdarmaandoening geven. Toxi-
sche en therapeutische doses liggen dicht bij elkaar, gift-
werking houdt lang aan (S p reh n 40).

Ook oleum chenopodii moet gevolgd worden door een

-ocr page 21-

laxans, eenige uren na haar toediening. Is duur preparaat.

Tetrachloorkoolstof. In verband met het feit, dat het
door mij bij mijn onderzoek gebruikte tetrachlooraethyleen
zeer nauw verwant is met de tetrachloorkoolstof (t c k), is
het gewenscht de voor- en nadeelen van dit middel wat
uitvoerig te behandelen.

Tetrachloorkoolstof C ci4 is in 1839 ontdekt, werd daar-
na o.a. gebruikt als anaestheticum of narcoticum tot onge-
veer 1870, waarna er gedurende 40 jaar geen notitie van
werd genomen als geneesmiddel. In 1909 en 1920 werden
er verschillende gevallen van intoxicaties bij den mensch
met t. c. k. bekend, in 1921 werd het voor de eerste maal als
geneesmiddel genoemd door Hall (1), die het gebruikte
tegen de haakwormen (ancylostoma en uncinaria) bij den
hond. Naar aanleiding van de goede resultaten, welke Hall
verkreeg, werd t c k spoedig bij verschillende diersoorten
tegen verschillende parasieten gebruikt o.a. bij zilvervossen
tegen ancylostoma (Allen 2), bij mensch tegen mijn-
worm (Bais 15), bij paarden tegen gastrophilus larven,
ascariden, strongyliden en oxyuris (d e B 1 i e c k en B a u-
det 20), bij runderen en schapen tegen distomatosis
(Baudet 12) en bij schapen tegen Bunostomum tri-
gonocephalum (Daubney 34). De resultaten waren
over het algemeen goed.

Hall (1) vond t c k in hoeveelheden van 0.3 c.c. per
K.G. lichaamsgewicht bij honden voor 100% werkzaam
tegen haakwormen en ascariden.

A 11 e n (2) kreeg in doses van 0.3 c.c. per K.G. lichaams-
gewicht in 70 gevallen bij zilvervossen 100% resultaat
tegen haakwormen. Bij andere proeven bedroeg dit per-
centage 93 %. Twee andere onderzoekers H a n s o n en
vanVolkenberg (35) vonden ook t c k, in giften van

-ocr page 22-

0.2 c.c. of meer per K.G. lichaamsgewicht, zeer werkzaam
als anthelminticum bij vossen.

Een onderzoek naar de werkzaamheid bij andere dieren
werd o.a. verricht door de Blieck en Baudet (10),
die t c k een krachtig werkend middel noemen tegen gastro-
philuslarven, ascariden, strongyliden en oxyuris. Verder
door D a u b n e y (34), die bij schapen een uitkomst kreeg
van 100% tegen Bunostomum trigonocephalum. Hall en
Schil linger (36) spreken van een zeer werkzaam
middel tegen bloedzuigende wormen en ascariden bij alle
dieren. Bij den mensch is B a i s (15) de eerste geweest,
die het tegen de mijnworminfecties toepaste. Hij kreeg in
vele gevallen met een dosis van 2.5 c.c. 100 % resultaat.
Na hem werd het vooral in de tropen in tienduizenden ge-
vallen toegepast. Enkele onderzoekers in Nederlandsch
Indië kregen de volgende resultaten. K e u k e n s c h r ij-
ver (16) gebruikte een mengsel van tck en oleum
chenopodii met tusschen 97 en 100% resultaat. K e h r e r en
Soemadijono (17) idem met 82%. Seno (18)
noemt tck een uitstekend mijnwormmiddel, beter dan de
tot nu toe gebruikte, zoowel wat betreft de werking op de
mijnwormen als op het organisme, dat de parasieten bevat.
Er bestaan weinig contraindicaties bij het gebruik. Hij kreeg
in een hoeveelheid van 3 c.c. met een kuur den uitkomst,
dat 76 % van de behandelde patiënten vrij waren. Het is
volgens hem ook werkzaam op ascaris lumbricoides.

Met den uitspraak, dat tck als afdrijvend middel voor
lintwormen goed werkt staat Keukenschrijver (16)
alleen, de andere onderzoekers zijn alle van meening, dat
t c k weinig of in het geheel niet werkzaam is tegen deze
parasieten.

Tegenover de bovenbeschreven therapeutische waarde

-ocr page 23-

Staat ten nadeele van t c k een toxiciteit, die niet is te ver-
waarloozen.

Bij orale applicatie is de toxiciteit in het algemeen niet
groot. Groote hoeveelheden zijn o.a. door Hall en S h i 1-
1 i n g e r (36) aan verschillende dieren toegediend, wat
blijkt uit de volgende opgave:

Kuikens verdragen 20 c.c.nbsp;per K.G.nbsp;lichaamsgewicht,

Honden „ 16 c.c.nbsp;„ „nbsp;„

Katten*) „ 8 c.c.nbsp;„ „nbsp;»

Apen „ 6 c.c.nbsp;„ „nbsp;,,

*) bij 9 c.c. enkele sterfgevallen.

De Blieck en Baudet (10) gaven veulens van
20—50 gram, paarden van 100—150 gram en meenen, dat
zelfs grootere hoeveelheden niet giftig zijn. Andere onder-
zoekers echter kregen bij dezelfde hoeveelheden ernstige
ziekteverschijnselen.

Bij zilvervossen hadden Hanson en van Volken-
berg (30) bij 660 behandelde dieren met doses van 0.3—
0.54^ c.c. per K.G. lichaamsgewicht 27 d.i. 4.09 % sterf-
gevallen.

Sehl in gm an (6) gaf aan pups van 3 maanden
zonder bezwaren 0.3 c.c. per K.G. lichaamsgewicht, terwijl
pups van 6 weken soms een hoeveelheid van H c.c. of min-
der niet verdroegen.

Hoewel volgens Chopra en Chandler (7) groote
hoeveelheden zelfs van 250 c.c. door honden worden ver-
dragen, kunnen ook 3 gram per K.G. lichaamsgewicht of
dikwijls herhaalde kleinere doses den dood veroorzaken.

Bij den mensch, waar uit den aard der zaak niet met
groote hoeveelheden wordt geëxperimenteerd (1 geval

-ocr page 24-

bekend, waarbij een man 40 c.c. goed verdroeg), werden
ook symptomen van intoxicaties waargenomen bij de thera-
peutische toediening.

Niet altijd hielden de gevallen van het meer of minder
optreden van een toxische werking verband met de hoeveel-
heid verstrekte tck. Lamson, Minot en Robbins
(13) beschrijven gevallen bij den mensch, waarbij kleine
dosis intoxicatie gaf 24—36 uur na de toediening. Bij
honden werd door hen getracht dezelfde verschijnselen te
voorschijn te roepen, wat eerst niet gelukte, zelfs niet bij
hoeveelheden tot 250 c.c. toe; totdat plotseling dezelfde
verschijnselen bij enkele honden optraden. Het bleek, dat
de honden ander voedsel hadden gekregen. Van den over-
eenkomst van de symptomen met die, welke bij infantiele
tetanus bij den mensch optreden, werd door hen gebruik
gemaakt te trachten met toediening van Ca-zouten de in-
toxicatie te bestrijden, eventueel te voorkomen. Dit gelukte
en bewees, dat een te gering Ca gehalte van het bloed een
contraindicatie vormt voor het gebruik van t c k.

Volgens dezelfde onderzoekers was de werking van t c k
bij toediening van vet voedsel anders, zij vonden dan een
zeer duidelijke werking op de hersenen. Als een mogelijke
verklaring geven zij de volgende: de t c k wordt in dit geval
gemakkelijk geresorbeerd door de lympbanen en bereikt de
algemeene circulatie vanuit de ductus thoracicus zonder de
lever te passeeren, waardoor deze niet in staat is het middel
totaal of voor een belangrijk gedeelte te binden en er een
hooge.concentratie in de hersenen ontstaat.

Thienel (19) heeft de verschijnselen, die na het
gebruik van t c k optraden in verband willen brengen met
idiosyncrasie van bepaalde dieren voor dit middel.

De symptomen zijn bij orale applicatie in grootere of

-ocr page 25-

therapeutische doses bij gezonde individuen in het meeren-
deel der gevallen niet van ernstigen aard. Bij den mensch
duren ze van 1—2 uur en bestaan volgens C h o p r a en
C h a n d 1 e r uit misselijkheid, duizeligheid, brandend ge-
voel in de maag, hoofdpijn, slaperigheid, soms apathische
roes, bij de dieren geven dezelfde onderzoekers eveneens
verschijnselen van misselijkheid, braken en gebrek aan eet-
lust en diarrhee aan.

Bij inhalatie van tck, hetzij opzettelijk of bij ongeluk
b.v. door het stuk gaan van een capsule zijn de verschijn-
selen veel ernstiger.

Seno (18) beschrijft o.a. bij een jongetje een tijdelijke
formeele ademhalingsstilstand met collaps, waarbij met
kunstmatige ademhaling nog herstel werd verkregen.

Hanson en van Volkenberg (30) zagen bij
vossen na het stukbijten van een capsule en daardoor in-
halatie van t c k ademnood en na eenige convulsies of
krampen speciaal van de ademhalingsspieren, een stilstaan
van de respiratie met ook verwijde pupillen. Ook Allen
(2) kreeg bij het ingeven als drank van tck bij 2 vossen
optrqdende intoxicatie door inhalatie, de patiënten herstel-
den respectievelijk na 10 en 30 minuten.

Afwykingen bü secties waargenomen.

Hall (1) spreekt in zijn eerste publicatie, waar in de
industrie met t c k werd gewerkt, over bij menschen ge-
vonden afwijkingen van de lever, met icterus gepaard
gaande. Bij zijn proeven gedaan bij honden, welke hij ver-
schillende hoeveelheden van 0.1 c.c.—0.5 c.c. per K.G.
lichaamsgewicht gaf, zag hij in geen geval bij sectie ma-
croscopische afwijkingen aan de léver. Microscopisch on-
derzoek is blijkbaar niet door hem verricht.

-ocr page 26-

Door Hanson en van Volkenberg (30) werden
bij hun onderzoekingen met therapeutische doses de vol-
gende afwijkingen bij de sectie van de vossen gevonden:
een geringe hoeveelheid ongestold bloed in abdomen,
afkomstig van lever of bloedingen in de serosae; congestie
nieren; lever gezwollen; lobuli gemakkelijk zichtbaar, don-
ker in centrum, licht aan de peripherie, icterus in vele
gevallen aanwezig. Dieren, die meer dan 2 dagen ziek
waren geweest hadden bloedingen in de dunne darm.

Dezelfde onderzoekers gaven in een volgende publicatie
(35) een lichte zwelling van de lever en congestie van de
nieren bij gebruik van 0.2 c.c.: donkerder centrum van de
lobuli van de lever en een lichter peripherie met soms
icterus, bij 0.5 c.c. per K.G. lichaamsgewicht.

De Blieck en Baudet (10) zagen bij 2 veulens
eenige roode plekken in het slijmvlies van den darm, welke
misschien aan het geneesmiddel zijn toe te schrijven.

N o r r i s (23) nam bij de sectie van schapen petechien
waar in de lebmaag, op het darmscheil en op het buikvlies.

Lamson, Minot en Robbins (13) vonden bij
hun gevallen, waarbij zij de optredende intoxicatie toeschre-
ven aan Ca gebrek in het bloed bij den mensch, een centrale
necrosis van de lever met icterus, bij honden gastrische en
intestinale bloedingen.

Uitgebreid zijn de opgaven van Chopra en Chand-
ler (7). De lever is het eerste orgaan, wat door hen met
zijn afwijkingen wordt beschreven.

In lichte gevallen ontwikkelt zich een vrij algemeene
vettige degeneratie van de lever, na groote doses een
necrose, gewoonlijk beginnend in het centrum van de lobuli
en zich peripheer uitbreidend.

4 c.c. per K.G. lichaamsgewicht bij een hond deed een

-ocr page 27-

necrose ontstaan van 75 % van het totale leverweefsel,
terwijl bij katten zelfs na 0.25 c.c. per K.G. lichaamsge-
wicht het leverweefsel practisch geheel verwoest was, uit-
gezonderd kleine eilandjes aan de peripherie van de lobuli.
De onderzoekers veronderstellen, dat bij de therapeutische
doses aan den mensch verstrekt een beleediging van de
lever altijd zal optreden, bestaande uit een geringe vettige
degeneratie en ook centrale necrose, welke bij overigens
normale levers niet van blijvende beteekenis zal zijn.

Volgens hen zagen Lamson en Wing bij herhaalde kleine
doseering levercirrhosis optreden.

Na de lever is de nier het orgaan, dat het sterkst aan-
getast wordt door tck. Met therapeutische doses zijn de
laesies niet van beteekenis, bij grootere hoeveelheden ont-
staan albumineuze exsudaten in de Bowmansche kapsels,
eenige parenchymateuze degeneratie van de tubuli contorti
en eenige toeneming van de vetinfiltratie.

Bij katten vonden de schrijvers zelfs bij zeer kleine do-
seeringen sterke vettige degeneratie.

-ocr page 28-

Tetrachlooraethyleen.

Als gevolg van de nadeelen door verschillende onderzoe-
kers gezien bij de toediening van tetrachloorkoolstof, welke
nadeelen vooral de ongunstige werking op de lever betroffen,
werd speciaal van Amerikaansche zijde getracht een middel
te vinden, dat naast dezelfde goede werking als tck niet
de genoemde bezwaren gaf. Het is in het bijzonder
S c h 1 i n g m a n, die door zijn verschillende publicaties de
aandacht vestigde op het tetrachlooraethyleen, dat hij bij
verschillende dieren met succes had toegepast.

Het tetrachlooraethyleen met de formule Cg CI4 is een
vloeistof, kleurloos, met een etherische reuk. S. G. bij 20°
1.619, kookpunt 121—122° C., oplosbaarheid 1 : 10000.

Het t c ae is gebruikt bij menschen als zoodanig o.a. door
HallenAugusti ne (39) of, gemengd met ol. cheno-
podii door Cruz Y Reyes (14).

Bij dieren is het uitgebreid toegepast, hetzij als thera-
peuticum of om de toxiciteit te bepalen bij de verschillende
diersoorten. Schlingman nam o.a. proeven bij honden,
katten, kuikens, vossen, schapen, runderen, paarden en
varkens.

Parasieten. Evenals de t c k wordt het t c s gebruikt als anthelminti-
cum speciaal voor haakwormen (uncinaria en ancylostoma)
en voor ascariden, welke parasieten ook in ons land vooral
bij honden en zilvervossen dikwijls worden gevonden.

Bij honden waren 4 van de 40, d.i. 10%, geïnfecteerd

-ocr page 29-

met haakwormen. In de kliniek van kleine huisdieren, wordt
de haakworminfectie vrij frequent aangetroffen.

Ascariden komen algemeen voor bij jonge honden, in het
bijzonder, wanneer deze onder ongunstige hygiënische om-
standigheden worden groot gebracht, bij oudere dieren wor-
den ze weinig of niet gevonden.

Haakwormen bij vossen zag Allen (2) in Canada van
de in 1922 onderzochte 1422 exemplaren 345 maal, d.i.
24%.

Sommige farms hadden 65 % geïnfecteerde dieren, ande-
ren waren vrij. S p r e h n (40) geeft aan, dat hem bij zijn
onderzoek bleek, dat er vrijwel geen volwassen vos was, die
vrij van haakwormen bleek te zijn.

Welpen die dood geboren en eenige die in de eerste dagen
gestorven waren, hadden reeds een groot percentage vol-
wassen spoelwormen, 3 weken oude welpen kunnen al flink
geïnfecteerd zijn met spoelwormen, met haakwormen eerst
na 6 weken. Bij de 153 door mij onderzochte vossen bleken
er 71 % besmet met haakwormen, 28 % met ascariden en
22 % met de gecombineerde infecties. Het waren in dit
geval jonge en oude vossen, geen jongere evenwel dan
ongeveer 9 maanden.

Dat er onder de hier in het land aanwezige vossen, de
verschillende wormen, maar vooral de haakwormen zeer
verbreid zouden zijn, was niet te verwonderen, daar de
vossen afkomstig zijn uit Canada of afstammen van vossen,
uit Canada geïmporteerd.

Het hier te lande gevonden hooge percentage is waar-
schijnlijk te wijten aan een weinig systematisch doorge-
voerde ontworming.

-ocr page 30-

Voorbereiding. In- Schlingmati (4) geeft aan om jonge dieren niet en
^\'Tcfn^^mKrien^gl^^^ou^cre spaarzaam te laten vasten. Hij geeft den avond voor

dTkiuu-^\'^^^\'^^\'^nbsp;ingeven nog voedsel, geen speciaal diëet. Dit

bestond bij honden uit vleesch, meelkost en melk.

In een latere publicatie, waarin Schlingman (21)
verdere proeven nam met t c ae blijkt de voorbereiding van
meer belang te zijn. Bij toediening van stoffen als vet,
boter, levertraan en castorolie, was de toxiciteit van t c ae
niet gestegen, de anthelmintische werking gelijk nul gewor-
den. Hij meent naar aanleiding van deze uitkomst niet al-
leen het toedienen van vet gelijktijdig met tcae te moeten
ontraden, maar beveelt aan om vet voedsel eenigen tijd voor
de wormkuur uit het diëet te verwijderen. Moedermelk,
welke bij den hond toch een groot percentage vet bevat,
schijnt geen nadeeligen invloed op het ontstaan van toxische
verschijnselen te hebben. Schlingman en Gruhzit
(41) gaven zeven, twee weken oude pups, die dus nog bij
de moeder zogen, van 0.9—1.36 c.c. tcae per K.G. li-
chaamsgewicht, waarbij geen enkel symptoom van intoxi-
catie werd gezien.

Lamson, Robbins en Ward (24) meenen dat een
lage Ca balans van geen belang is voor het vlugger optreden
van een intoxicatie, in tegenstelling met de waarnemingen
bij het geven van tck.

De wijïe vaH ioecJIetiitig ^ascliicdi Jout allü oniJüfzoükcrfs
in capsules, die bij de dieren over de tong achter in de
keelholte worden gebracht, waarop wegslikken volgt. Het
uitsteken en terugtrekken van de tong is bij honden en
vossen een zeker teeken, dat de capsule is ingeslikt.

Verschillende soorten capsules, harde en zachte zijn te
gebruiken. Hanson en van Volkenberg (30) kre-
gen bij hun proeven met vossen voor harde, dubbel harde

-ocr page 31-

en zachte capsules, gevuld met tetrachloorkoolstof de vol-
gende uitkomsten:

Harde capsules, stuk bij ingeven 9.1 % inhalatie, 3.6 %
dood.

Dubbel harde capsules, stuk bij ingeven 12.9 % inhalatie,
3.2 % dood.

Zachte capsules, bij 515 vossen werden 663 capsules
gebruikt, alleen één proefhond stikte doordat de capsule in
den larynx terecht kwam.

Vooral bij vossen en ook bij andere dieren, schenen de
harde capsules eerder stukgebeten te worden, dan de zachte.
Voor de verstrekking van t c ae, waarbij ook de inhalatie
gevaar oplevert (zie later), zijn dus ook bij voorkeur de
zachte gelatine capsules te gebruiken. Uit de zachte kwam
bij de bovengenoemde proeven de vloeistof na 1—\\]/2 uur
vrij, uit de harde na 1 uur.

Behalve in capsules kan t c se ook met de slokdarmsonde
worden ingegeven, zooals dat o.a. door de Blieck en
Baudet (11) voor t c k is aangegeven. Zij vestigen er
de aandacht op, dat een kleine hoeveelheid water door de
sonde moet worden gespoten of gegoten, voor deze uit den
slokdarm wordt getrokken, daar er anders kans bestaat op
aspiratie van t c k, dat nog aanwezig is in de sonde en bij
het terugtrekken vrij kan komen.

llü( hoeft i^üüii vüüi\'düül foaolijk iiiül Icaii m\\ purgans

te geven, integendeel. Schlingman (3) zag bij een
hond dien hij het middel tegelijk met Epson salts toediende,
een minder goede werking dan bij de andere honden, die
het zonder purgans kregen. Hij schrijft de minder goede
werking in dit geval toe aan de te vlugge uitscheiding van
t.c se.

Voedsel en drank mogen na de kuur niet te spoedig

-ocr page 32-

worden verstrekt. Schlingman (3) raadt aan hier 3
uur mee te wachten. Het t c ae, dat uit zachte capsules pas
na 1—11/2 uur vrij komt, moet gelegenheid hebben gehad
voldoende in te werken op de parasieten vóór het geven
van voedsel.

Therapeutsche Schlingman (4) vond 0.2 c.c. per K.G. lichaamsge-
doseering.nbsp;bij honden zeer werkzaam.

Hij gaf (21):

konijnen . . 0.66nbsp;c.c. per K.G. lichaamsgewicht

kuikens . . 1nbsp;c.c. „ „nbsp;„

katten ... 0.2nbsp;c.c. „ „nbsp;„

kalveren . . 0.06—0.15 c.c. „ „

Chopra en Chandler (7) stellen de dosis bij
honden op 0.2—0.3 c.c. per K.G. lichaamsgewicht.

Applicatio per os.

Toxische gegevens. Schlingman (3) gaf aan jonge en oude honden, in
verschillende groepen verdeeld, meer of minder groote hoe-
veelheden tcae, n.1.:

7 pups 3 weken oud, 0.3 c.c. per K.G. lichaamsgewicht:
geen toxische symptomen.

7 pups 3 weken oud, 0.5 c.c. per K.G. lichaamsgewicht:
geen toxische symptomen.

4 pups 3 weken oud, 0.8—5 c.c. per K.G. lichaamsge-
wicht: geen toxische symptomen.

2 pups 3 weken oud, 0.2 c.c. per K.G. lichaamsgewicht:
een er van stierf na 3 dagen, was in zeer slechte conditie,
had in die drie dagen niet gegeten. Bij sectie was een lichte
degeneratie van de lever aanwezig.

-ocr page 33-

8 pups drie weken oud, 0.2—10 c.c. per K.G. lichaams-
gewicht: alle organen na 6 dagen normaal.

3 volwassen honden, 0.2—0.3 c.c. per K.G. lichaamsge-
wicht: na 3 dagen geen afwijkingen.

7 vossen (Schlingman 4) kregen per K.G. li-
chaamsgewicht van 0.3—3 c.c., waarbij alleen bij den vos,
die de grootste hoeveelheid van 3 c.c. per K.G. had ont-
vangen of in het geheel 10 c.c., een lichte degeneratie van
de lever optrad.

Een groote hoeveelheid van meer dan 15 c.c. per K.G.
na 20 uur vasten werd een vos toegediend, gevolgd na 2
weken door 6 c.c. per K.G. en na 1 maand door 2 c.c. per
K.G., zonder dat duidelijke toxische verschijnselen optraden.
Bij 5 honden zag S c h 1 i n g m a n (21) het volgende:

1.nbsp;0.7 c.c. per K.G. lichaamsgewicht, normaal,

2.nbsp;1.13 c.c. „ „nbsp;„nbsp;, geringe duizeligheid,

3.nbsp;2.06 c.c. „ „nbsp;„nbsp;, normaal,

4.nbsp;1.89 c.c. „ „nbsp;„nbsp;, „

5.nbsp;2.00 c.c. „ „nbsp;„nbsp;, geringe duizeligheid.

De dieren waren den vorigen avond gevoederd en wederom
twee uren na de toediening van de t c ae. De symptomen tra-
den ongeveer 1 uur na het ingeven op, de duizeligheid bleef
bij de beide dieren tot op den volgenden dag bestaan. No. 5
hield bovendien nog gedurende 24 uren een stijfheid in de
achterbeenen. De No\'s 3 en 4 leden aan hondenziekte, de
behandeling was hierdoor blijkbaar niet beïnvloed.
Bij sectie na 6 dagen was het resultaat:
Bij No. 1: lever, milt en nieren: vast met stuwing, nier-
kapsels vergroeid, geringe parenchymateuze degeneratie.
Bij No. 2: lever bros, gestuwd, ook de longen (misschien

-ocr page 34-

te wijten aan beginnende hondenziekte), dunnedarm begin-
nende ontsteking.

Bij No. 3: broncho-pneumonie, lever-, nieren- en milt-
stuwing.

Bij No. 4: lever licht geel, hard, geringe mate gevlekt met
kleine bloedingen, geringe parenchymateuze degeneratie van
de nieren, broncho-pneumonie.

Bij No. 5: stuwing lever, milt en nieren.

Schlingman gaat hierbij uit van weinig geschikt
materiaal, daar 2 van de honden aan hondenziekte leden en
hij bij No. 2 een beginnende hondenziekte niet durft uit te
sluiten. Uitgebreide onderzoekingen deden Schlingman
en Gruhzit (41) bij verschillende dieren, welke alle
werden geseceerd en waarvan de organen lever en nieren
microscopisch werden onderzocht

Kuikens van 0.91—1.6 K.G. werden behandeld met hoe-
veelheden van 1—5 c.c. t c ae, zonder dat zichtbare toxische
symptomen optraden. Een herhaling van 10 en 15 c.c. aan
twee dieren, die 4 dagen tevoren ieder 5 c.c. hadden ont-
vangen, gaf vermindering of verdwijnen van den eetlust,
sufheid en diarrhee. Een elftal kuikens, welke van 0.83—
16.64 c.c. t c ae per K.G. lichaamsgewicht kregen en na 4—
15 dagen werden gedood, vertoonden op één uitzondering
na alle aandoeningen van lever en nieren, waarvan de uit-
gebreidheid niet geheel correspondeerde met de stijging van
de dosis. De veranderingen bestonden in meer of mindere
mate uit: stuwing, oedeem, vacuolisatie van cellen, geringe
parenchymateuze degeneratie, vetinfiltratie en in een heel
enkel geval een geringe necrose van de lever; stuwing,
oedeem, parenchymateuze degeneratie, vetinfiltratie en in
een enkel geval haemorrhagieën van de nieren. De nieren

-ocr page 35-

vertoonden weinig veranderingen tot een dosis van 3 c.c.
per K.G., grootere doses schijnen de nieren meer te bena-
deelen dan de lever.

Katten (2), welke 0.25 c.c. en 0.51 c.c. per K.G. ontvingen,
vertoonden geen verschijnselen in 4 dagen, waarop ze wer-
den gedood. De grootste dosis had alleen een duidelijke
verandering van lever en nieren veroorzaakt, n.1. stuwing,
eenige parenchymateuze degeneratie en vacuolisatie van de
lever en parenchymateuze degeneratie, stuwing en vet infil-
tratie van de nieren.

Vossen (7), waarvan 2 behandeld met 0.25 en 0.36 c.c.
per K.G. vertoonden na 6 dagen geen pathologische ver-
anderingen in de organen. Bij een stijging van de dosis tot
0.51 c.c. en hooger tot 2.94 c.c. per K.G., ontstonden paren-
chymateuze degeneratie, vetinfiltratie en vettige degenera-
tie, vacuolisatie en zwelling van levercellen en vacuolisatie
en parenchymateuze degeneratie van de nieren.

Kalveren (5) vertoonden gedurende de 7 dagen, dat ze
werden geobserveerd, geen toxische verschijnselen en weinig
pathologische afwijkingen bij doses van 0.088—0.16 c.c.
per K.G. Deze laatsten bestonden in hoofdzaak uit een ge-
ringe graad van parenchymateuze degeneratie en vacuoli-
satie van levercellen, waarbij ingeval van hoogere doses
komt oedeem en stuwing. In een geval bij de stuwing van
de nieren waren de tubuli gevuld met hyaline.

Paarden (3). Hierbij viel op, dat het paard, dat de
kleinste dosis (0.066 c.c. per K.G.) had ontvangen, de
meest érnstige klinische symptomen van intoxicatie had
vertoond. De pathologische veranderingen waren in de lever
en nieren vrijwel gelijk aan die bovenbeschreven. Bij de
andere dieren trad bij een hoeveelheid van 0.51 c.c. per K.G.
ook necrose van levercellen op.

-ocr page 36-

Paarden schijnen t c se niet goed te verdragen, de khni-
sche symptomen schijnen niet parallel te loopen met de
veranderingen welke plaats hebben in de lever. De minste
verandering werd gevonden bij het paard met de ernstigste
symptomen van intoxicatie.

Schapen (5). Doses van 0.22 en 0.29 c.c. per K.G. li-
chaamsgewicht veroorzaakten geen symptomen van intoxi-
catie, gedurende de 7 en 10 dagen, die de dieren werden
geobserveerd, terwijl de veranderingen in lever en nieren
van weinig beteekenis waren.

Wanneer de dosis was opgevoerd tot 0.416 c.c., 0.71 c.c.
en 0.833 c.c. per K.G., waren de veranderingen duidelijker
en bestonden in hoofdzaak uit vetinfiltratie, geringe paren-
chymateuze degeneratie, oedeem en stuwing; in het eerste
geval kwamen er bovendien necrotische cellen in de lever
voor, in het tweede geval gegranuleerde en verschrompelde
cellen in de tubuli van de nieren.

Schapen verdroegen t c ae beter dan kalveren, de toedie-
ning van een therapeutische dosis van 5 c.c. gaf weinig of
geen verandering.

Varkens (15) werden behandeld met doses van 0.19—
0.93 c.c. per K.G. lichaamsgewicht, welke hoeveelheden niet
toxisch bleken te zijn. Het onderzoek van de organen werd
vertroebeld door de aanwezigheid van Pestis suum bij de
dieren.

Pups (7). Twee weken oude pups werden behandeld met
0.22—0.37 c.c. per K.G. lichaamsgewicht en door chloro-
form inhalaties na 1, 2, 3, 4, 7, 10 en 14 dagen gedood.
Symptomen van intoxicatie worden niet beschreven. Ter
vergelijking werd een normale pup gedood met chloroform,
hierbij bleek, dat tengevolge van dien dood, de volgende
veranderingen waren opgetreden: parenchymateuze degene-

-ocr page 37-

ratie met aanmerkelijke diffuse vetinfiltratie, stuwing en
vacuolisatie in de lever; stuwing en een geringe graad van
parenchymateuze degeneratie in de nieren.

De pups gedood na 1, 2, 3 en 7 dagen vertoonden geen
andere veranderingen dan die van de normale, de dieren na
4, 10 en 14 dagen gedood hadden een uitgebreider paren-
chymateuze degeneratie en vacuolisatie in genoemde or-
ganen.

^^\'■gelijking t c k Ter vergelijking kregen twee pups uit één nest 0.2 c.c.
en t C ae. t c se en 0.2 c.c. t c k per K.G. en werden na 60 uren gedood
door chloroform inhalatie. Het diëet bestond voor en na de
behandeling hoofdzakelijk uit volle melk met een kleine
hoeveelheid vleesch, brood en aardappelen.

De levercellen van de t c ae pup vertoonden een geringe
vacuolisatie, eenig oedeem en een lichte graad van vetinfil-
tratie, die van de t c k een aanzienlijke parenchymateuze
degeneratie en stuwing, in het centrale gedeelte van de
lobuli waren multipele bloedingen aanwezig met necrose.
De nieren waren normaal.

Het onderzoek van de organen van twee andere pups,
welke 0.2 en 0.4 c.c. tck per K.G. hadden ontvangen,
leverde bij de met het grootste dosis behandelde het volgende
resultaat op: lever aanzienlijke vetinfiltratie door het geheele
weefsel, eenige parenchymateuze degeneratie, groot aantal
haemorrhagieën door het geheele orgaan, speciaal in het
centrale gedeelte van de lobuli, centrale venen op veel
plaatsen gevuld met hyaline, uittreding van roode bloed-
cellen in het omgevende weefsel, in centraal gedeelte van
de lobuli de cellen op veel plaatsen necrotisch, aanzienlijk
oedeem. Nieren, stuwing en oedemateus in de buurt van de
tubuli recti.

-ocr page 38-

Lever en nieren van de pup met 0.2 c.c. per K.G. behan-
deld, vertoonde overeenkomstige veranderingen.

Lamson, Robbins en Ward (24) geven van een
toepassing van t c ae al zeer gunstige uitkomsten, v^^at be-
treft de veranderingen in de invi^endige organen. Zij vonden
geen veranderingen van beteekenis in lever of nieren van
116 honden, katten, konijnen en muizen, M^elke van 0.3—
25 c.c. per K.G. lichaamsgewicht hadden ontvangen. Bij
een hond, dien 4 c.c. was toegediend, werden de volgende
organen onderzocht: lever, nieren, milt, testes, pancreas,
thyreoidea, parathyreoidea, hart, longen, beenmerg, spieren
en nieren, welke alle normaal waren.

Bij hun toxische proeven bleek, dat konijnen bij een
hoeveelheid van 5 c.c. of meer in 7—20 uren stierven, katten
met 4—10 c.c. in 6—36 uren, enkele honden succombeer-
den bij doses van 10—25 c.c. per K.G., andere verdroegen
zulke doses zonder meer.

Zij wijten in alle gevallen de dood niet secundair aan
leverbeschadiging, maar aan een overdoseering van een
hypnoticum, in dit geval het t c ae.

Bij den mensch zijn de meest voorkomende verschijnselen
volgens Hall en Augustine (39): duizeligheid,
hoofdpijn, misselijkheid, warmtegevoel in de maag en in
enkele gevallen enteralgie bij doses van 3 en 4 c.c.

-ocr page 39-

^quot;ttig effect op Schlingman (3) behandelde de volgende groep
parasieten. ^^^^^^ j^^et het opgegeven resultaat:

Leeftijd Gewicht (pounds)

3 jaarnbsp;8.50

3 „nbsp;7.50

6 maandennbsp;6.—

3 jaarnbsp;8.50

3 »nbsp;8.25

9 maandennbsp;6.50

3 jaarnbsp;7.50

In dit geval was het optimum t.w. 100% met zeer uit-
eenloopende doses tegen haak- en rondwormen bereikt.

Honden werden in verschillende groepen met eveneens
verschillende hoeveelheden van t c ae door Schlingman
(4) als volgt behandeld.

c.c.

cae

Aantal wormen in de
ontlasting gezien
ascarid. uncinaria

post
mortem

1

0

0

geene

1

0

2

1

1

1

2

1

0

3

1

0

5

3

28

10

0

38

duppies: 0.5 c.c. per K.G. lich. gewicht.

aantal wormen geziennbsp;p^^^j

in onllaatingnbsp;mortem

ascarid. unc. en ancyl.

0.3 c.c. per K.G. lich. gewicht
0.5 c.c. per K.G. lich. gewicht

1

11

0

11

0

0

21

0

0

6

0

oxyuris

0

12

0

0

0

0

2

0

0

1

2

2

5 asc.

1

3

0

1 »

1

0

0

0

6

0

6

0

-ocr page 40-

Aantal wormen gezien
in ontlasting
ascarid. uncinaria

»

0.8

c.c.

»

1

ji igt;

3

)gt;

5

ft jgt;

»

0.2

jt fy

Puppies van 3—6 0.2 c.c. per K.G. lichaamsgew. 77
maanden 0.3 „ „ „ ,.nbsp;5

)gt; Jgt;nbsp;»

igt; tfnbsp;if

»nbsp;if

ifnbsp;ii

12

Volwassen honden 0.2

ff if

0.3 „ „
0.3 „ „

1

asc.

3 oxyur.

0.2 „ „
0.3 „ „

lintworm
5

(progl.)

O
O

post
mortem.

O
O
O
O

0.8 C.C. per K.G. lichaamsgew.

3
22
21

4

34
3

O
10
7
2

4
O

35
O
2

5
O

6

3
O

lintworm
O
6

(progl.)

2 asc.
6 ,.

1 lintw.
O
O
O
O
O

12 asc.
2 lintw.

O
O

6 lintw.

20 asc.

5nbsp;lintw.

6nbsp;oxyur.

1

5
10

0.2 „

Schlingman verkreeg hier dus een resultaat van
100% tegen uncinarien (ancylostomen), 87.1% tegen
ascariden, variabel tegen oxyuris en onwerkzaam tegen
taenia.

Hall en Augustine (39) vonden bij hun proeven bij
soldaten bij een groep van

10 soldaten 3 c.c. 87.65 % werkzaam tegen necator
8 „ 3 „ 83.1 % „ „ necator

en ancylostoma

-ocr page 41-

12 soldaten 3,5 c.c. 35.64 % werkzaam tegen ascariden*
3 „ 4 „ 74 % „ „ necator
94 % „nbsp;„ necator

en ancylostoma
7 „ 4 „ negatief tegen ascariden.

^vaï\'^® manieren Schlingman (4) bracht bij een hond 1 c.c. in den
quot;nbsp;j^Qj^jj^nbsp;applicatie geen nadeelige gevolgen had;

1 c.c. met een pipet in de larynx van een hond van 7
K.G .gaf alleen aanleiding tot een lichte hoest;

1 c.c. intratracheaal veroorzaakte hoesten, braakbewegin-
gen, binnen 1 minuut braken en dyspnoe, welke laatste zoo
hevig was, dat de ademhaling ongeveer 1 minuut stilstond
en de slijmvliezen cyanotisch werden. In 8 minuten was
patiënt weer hersteld. Volgens Schlingman was hier
de oorzaak alleen een mechanische prikkel.

Lamson, Robbins en Ward (24) vonden bij in-
jectie van t c ae in een naar buiten gebrachte dunnedarmlis
geen t c ae in de uitgeademde lucht, ook niet bij uitschake-
ling van de lever door onderbinding van de portaalvene en
leverarterie. Er bestaat volgens deze onderzoekers geen
resorptie van eenige beteekenis vanuit den darm.

Inhalatie geeft een uitgesproken stijfheid van de spieren
en een enorm verhoogde speekselvloed, en verder een
duidelijke vermindering van den bloedsdruk en een tijdelijke
ophouding van de ademhaling, welke laatste twee ver-
schijnselen ook werden gezien bij injectie in de femoraal-
vene.

Bij injectie in de vena portae traden deze verschijnselen
niet op, aangevende, dat de lever dus wel in staat zal zijn
t c ae te binden.

-ocr page 42-

Eigen proefnemingen.

A. Pharamacologische proeven.

Deze hadden tot doel bij honden de verschijnselen na te
gaan optredende bij het leven en de veranderingen bij de
sectie na verschillende wijzen van toediening van het te-
trachlooraethyleen.

I. Applicatio per os.

Om den invloed te zien van het tetrachlooraethyleen per
os toegediend aan honden van verschillenden leeftijd en
geslacht, werd dit in wisselende doses met 0.1 c.c. per kilo-
gram lichaamsgewicht als minimum en 10 c.c. idem als
maximum aan een 70-tal honden gegeven.

Het t c ae werd als zoodanig in zachte gelatine-capsules
van een inhoud van 2 c.c. of door middel van een slokdarm-
sonde verstrekt; in enkele gevallen gemengd met melk of
paraffinum liquidum om na te gaan of de toevoeging van
deze vloeistoffen een verschil in werking gaf.

Bij het gebruik van een sonde werd steeds een hoeveel-
heid water nagespoten om te voorkomen, dat bij het terug-
trekken van deze t c ae kon worden geaspireerd.

Het ingeven geschiedde steeds ongeveer 18 tot 20 uren
na de laatste voedering; het voedsel bestond uit brood met
melk en een stukje vleesch.

-ocr page 43-

0.1.c.c.nbsp;Tetrachlooraethyleen per Kilogram lichaamsgewicht.

1.nbsp;Hond, reu, ongeveer 3 jaar oud, 21 K.G., 2.1 c.c. in
capsules. Braakt na ongeveer 10 minuten de capsule die
geopend was uit. Verder geen verschijnselen.

2.nbsp;Hond, reu, ongeveer 8 jaar oud, 43.5 K.G., 4.3 c.c. in
capsules.

3.nbsp;Hond, reu, ongeveer 4 jaar oud, 12 K.G., 1.2 c.c. in
capsules.

4.nbsp;Hond, reu, ongeveer 2 jaar oud, 24 K.G., 2.4 c.c. in
capsules.

5.nbsp;Hond, teef, ongeveer 4 jaar oud, 20 K.G., 2 c.c. in cap-
sules.

6.nbsp;Hond, teef, ongeveer 6 weken oud, 2 K.G., 0.2 c.c. in
capsules.

Bij de 5 laatste honden geen verschijnselen.
Samenvatting: In kleine hoeveelheden van 0.1 c.c. per
K.G. lichaamsgewicht kan t c ae een enkele keer worden
uitgebraakt, geeft overigens geen verschijnselen.

0.3 c,c. Tetrachlooraethyleen per Kilogram lichaamsgewicht.

1.nbsp;Hond, reu, 1 jaar oud, 6 K.G., 1.8 c.c. in capsules.

2.nbsp;Hond, teef, 4 jaar oud, 24 K.G., 7.2 c.c. met slok-
darmsonde, 10 c.c. water nagespoten.

3.nbsp;Hond, reu, 4 jaar oud, 12 K.G., 3.6 c.c. in capsules.

4.nbsp;Hond, reu, 2 jaar oud, 7.3 K.G., 2.2. c.c. in capsules.

5.nbsp;Hond, reu, 5 jaar oud, 45 K.G., 13.5 c.c. gemengd met
melk, gelijke hoeveelheid, gedeeltelijk ingegeven en
gedeeltelijk met een slokdarmsonde. Verzet zich bij het
ingeven. Prikkelende smaak tetrachlooraethyleen?

6.nbsp;Hond, teef, 4 jaar oud, 16.5 K.G., 5 c.c. met melk aa.

-ocr page 44-

7 t/m 15. Pups, 6 weken oud, 1.5 en 2 K.G., 0.45 en 0.6

c.c. in capsules.
16. Hond, reu, 2 jaar oud, 15 K.G., 4.5 c.c. met slokdarm-
sonde ingegeven, geen water na.

Patiënt verzet zich bij het inbrengen van sonde, na
inspuiten en het terugtrekken van de sonde schreeuwt
de hond een paar keer, valt neer, vertoont eenige
krampen en sterft, niettegenstaande kunstmatige adem-
haling wordt toegepast en zuurstof wordt toegediend.
Door verkeerd inbrengen van de sonde of door aspi-
ratie van een kleine hoeveelheid bij het terugtrekken
is de dood waarschijnlijk veroorzaakt.

Bij de sectie werden geen macroscopische afwij-
kingen aan de longen gevonden.

Bij de honden van 1 t/m 4 en vanaf 6 t/m 15 werden geen
verschijnselen waargenomen.

Samenvatting: 0.3 c.c. tcae per K.G. lichaamsgewicht
veroorzaakt geen verschijnselen, wanneer het in de diges-
tietractus terecht komt; het kan bij geheele of gedeeltelijke
aspiratie den dood veroorzaken.

0.5 c.c. Tetrachlooraethyleen per Kilogram lichaamsgewicht.

1.nbsp;Hond, reu, 4 jaar oud, 12 K.G., 6 c.c. in capsules.

2.nbsp;Hond, reu, 8 maanden oud, 6 K.G., 3 c.c. in capsules.

3.nbsp;Hond, teef, 11/^ jaar oud, 8 K.G., 4 c.c. in capsules.

4.nbsp;Hond, teef, II/2 jaar oud, 21 K.G., 10.5 c.c. in cap-
sules.

Bij het ingeven bijt de patiënt 1 capsule stuk, begint
direct daarop te speekselen en wrijft met den mond
over den vloer van het hok, tengevolge van jeuk of

-ocr page 45-

prikkeling door de in de mondholte verspreide te-
trachlooraethyleen, Speekselen en jeukgevoel houden
ongeveer 5 minuten aan, waarna nog toe te dienen
capsules normaal worden weggeslikt. Geen optreden
van hoesten of dyspnoe, blijkbaar geen tetrachloor-
aethyleen geaspireerd.

5. Hond, reu, 1 jaar oud, 7 K.G., 3.5 c.c. in capsules.

Overige honden geen verschijnselen.

Samenvatting: 0.5 c.c. tcae per K.G. lichaamsgewicht
geeft bij juiste applicatie geen verschijnselen.

1 c.c. Tetrachlooraethyleen per Kilogram lichaamsgewicht.

1.nbsp;Hond, teef, 1 jaar oud, 8 K.G., 8 c.c. in capsules.

Na ongeveer 1 uur eenigszins gespannen gang, kijkt
om naar den buik (enteralgie?).

2.nbsp;Zelfde patiënt 14 dagen later 8 c.c. en 8 c.c. paraffinum
liquidum met slokdarmsonde.

Na ongeveer 1 uur gespannen gang.

Na ongeveer uur urineloozing, poging tot ont-
lasting.

Na ongeveer 3 uur dunne ontlasting, tenesmus, ont-
lasting bevat slijm en is iets bloederig.

Na 4 uur geen verschijnselen meer. Patiënt eet een
heele bak met voer leeg.

3.nbsp;Hond, teef, ongeveer 10 maanden, 6 K.G., 6 c.c. en
6 c.c. paraffinum liquidum met slokdarmsonde.

Na 11/2 uur iets suf, sufheid houdt een paar uur aan,
bij voeren na 4 uur eet patiënt als anderen.

4.nbsp;Hond, reu, 6 weken oud, 2.5 K.G., 2.5 c.c. en 2.5 c.c.
melk.

Geen symptomen.

-ocr page 46-

5.nbsp;Hond, reu, 6 weken oud. 2.5 K.G., 2.5 c.c, en 2.5 c.c.
melk.

Bij het ingeven scheidde de tetrachlooraethlyleen,
niettegenstaande flink schudden zich gedeeltelijk van
de melk, waarop de patiënt zich verzette (prikkeling
van mondslijmvlies) en blijkbaar iets aspireerde,
werd benauwd en viel om, bleef ongeveer 20 secon-
den rustig liggen, stond daarna eenigszins waggelend
op. Na een paar minuten de rest van de vloeistof
zonder bezwaar ingegeven, geen verdere symptomen.

6.nbsp;Hond, teef, 6 weken oud, 2 K.G., 2 c.c, en 2 c.c, melk.

Geen symptomen,

7.nbsp;Hond, reu, 4 maanden oud, 15 K.G., 15 c.c. en 15
c.c. melk.

Wrijft direct na het ingeven met den mond over
den grond door slijmvliesprikkeling van tetrachloor-
aethyleen. Slijmvlies rood, verder geen symptomen.

8.nbsp;Hond, reu, 2 jaar oud. 6 K.G., 6 c.c. en 6 c.c. melk,

Tetrachlooraethyleen bij het ingeven niet goed met
melk gemengd; nadat ongeveer de helft is ingegeven,
verzet de patiënt zich, valt neer en blijft een halve
minuut liggen, waarna de rest wordt ingegeven. Gedu-
rende ongeveer 15 minuten nadat de patiënt de geheele
dosis had binnengekregen, vertoonde deze onrust, speek-
selen, wrijven over den grond met mond en had eenmaal
ontlasting; kwam niet bij roepen. Na verloop van deze
15 minuten vertoonde patiënt geen enkel symptoom
meer.

9.nbsp;Hond, reu, 3 jaar oud, 14 K.G., 14 c.c. en 14 c.c. melk.

Hevig verzet van het dier, nadat een weinig is inge-
geven, slikt daarna bij tusschenpoozen de rest, na
eenige minuten ontlasting.

-ocr page 47-

10.nbsp;Hond, reu, 3 jaar, 15 K.G., 15 c.c. en 15 c.c. melk.

Wrijft direct na het ingeven met den mond over den
grond, na ongeveer 1 uur eenmaal dunne ontlasting,
gemengd met tetrachlooraethyleen (Reuk!)

11.nbsp;Hond, teef, 3 maanden oud, 3 K.G., 3 c.c. in capsules.

Na 2 uur 1 maal dunne ontlasting overigens, geen
symptomen.

12.nbsp;Hond, reu, 3 maanden oud, 3 K.G., 3 c.c. in capsules.

Geen verschijnselen.

Samenvatting: 1 c.c. per K.G. lichaamsgewicht kan ver-
schijnselen geven van den kant van het digestie apparaat,
welke ongeveer 1 uur na het ingeven optreden en ongeveer
3 a 4 uur aanhouden. Verschijnselen zijn: enteralgie (waar-
schijnlijk), diarrhee met slijmige en soms haemorrhagische
faeces en tenesmus tengevolge van diarrhee en de prikke-
ling van de anus door de tetrachlooraethyleen, die bij de
ontlasting is gemengd (No. 10).

Bij het ingeven met melk treedt in vele gevallen, door
de slechte menging van de twee vloeistoffen, prikkeling
van het mondslijmvlies op, waardoor de patiënten zich gaan
verzetten en er gemakkelijk iets wordt geaspireerd, tenge-
volge waarvan onrust, evenwichtsstoornissen en bewuste-
loosheid kunnen optreden (No. 5 en 8).

2 c.c. Tetrachlooraethyleen per K.G. lichaamsgewicht.

1. Hond, teef, H/a jaar oud, 21 K.G., 42 c.c. met slok-
darmsonde.

Direct na het ingeven speekselen, omdat bij het
terugtrekken van de sonde een weinig vloeistof in de
mondholte is terecht gekomen.

Na 1 uur beginnende onrust, welke na een kwartier
toeneemt, het dier loopt onophoudelijk heen en weer

-ocr page 48-

met hoog optrekken van voor- en achterbeenen
(dwangbeweging), niet altijd echter even sterk. Angstig
bij benaderen, luistert naar roepen, roode slijm-
vliezen, verwijde pupil, beruikt andere in het lokaal
aanwezigen hond, loopt met gestrekten hals.

Na ongeveer U/^ uur begint patiënt te hijgen, krijgt
direct daarop convulsies van nek- en halsspieren,
klapperen van de lippen, speekselen (secundair door
kaakbewegingen?), tong niet verlamd, speeksel wordt
afgeslikt. Na 10 minuten nemen deze verschijnselen
geleidelijk af, de convulsies houden plotseling op, her-
halen zich hierna geregeld. Na 2 uur is de temperatuur
van den patiënt gestegen van 38.6 tot 39.7, welke
stijging kan veroorzaakt zijn door de vele bewegingen
(spieractie).

Na 3 uur nog steeds onophoudelijk heen en weer
loopen, met afwisselend heel hoog opbeuren van voor-
en achterbeenen, gepaard gaande met het gedurende
ongeveer 1/2—1 minuut optreden van de bovenbeschre-
ven convulsies. Het heen en weer loopen geschiedt
wel minder vlug dan in het begin, waarschijnlijk door
moeheid van den patiënt te verklaren.

Na 4 uur terug in den stal, patiënt heeft hier direct twee
maal ontlasting, de 2de maal zeer dun, waarop tenes-
mus ani volgt met slijmige ontlasting, gemengd met
tetrachlooraethyleen. Heen en weer loopen houdt op,
patiënt wordt veel rustiger en let op zijn omgeving.

Na 4,5 uur heelemaal rustig en volle bak voer leeg
gegeten.

2. Hond, reu, 4 jaar oud, 12 K.G., 24 c.c. onvermengd
met slokdarmsonde, 10 c.c. water na.

-ocr page 49-

Na 15 minuten gebraakt, urineert daarna eenige
malen, verder geen symptomen.

3.nbsp;Hond, teef, 2 jaar oud, 8 K.G., 16 c.c onvermengd
met slokdarmsonde, 10 c.c. water na.

Na 15 minuten gebraakt, eenigszins gespannen gang,

verder geen symptomen.

4.nbsp;Hond, teef, 8 maanden oud, 6 K.G., 12 c.c. onver-
mengd met slokdarmsonde, 10 c.c. water na.

Na 10 minuten onrustig, urineert, ontlasting normaal.

Na een half uur tenesmus ani door prikkeling van
tetrachlooraethyleen, die in de ontlasting aanwezig is
(reuk). Verhoogde onrust, speekselen, krommen van
den rug, jankt (enteralgie?), reageert wel op roepen,
eenigszins slingerende gang, rust bij het zitten tegen
den muur, starende blik, angstig, drukt zich in hoek
van het hok tegen den muur; tenesmus is opgehouden.

Na 1 uur tenesmus weer opgetreden, heel kort van
duur, minder speekselen, minder onzeker in de bewe-
ging, loopt vrij goed met opstaande ooren, verschijn-
selen nemen geleidelijk af en houden na ongeveer 3
uur geheel op, patiënt eet een heelen bak met voer
leeg.

5.nbsp;Hond, reu, 4 jaar oud, 12 K.G., 24 c.c. paraffinum li-
quidum met slokdarmsonde.

Braakt na 5 minuten, na 3 uur eenigszins slijmige
ontlasting, overigens geen symptomen.

6.nbsp;Hond, teef, 10 jaar oud, 6 K.G., 12 c.c. met 12 c.c.
paraffinum liquidum met slokdarmsonde.

Na 15 minuten onrustig, dunne ontlasting waarin
tetrachlooraethyleen gemengd, tenesmus ani (jeuk of
prikkeling), wrijft over grond.

Na 1 uur verschillende malen dunne slijmige ont-

3

-ocr page 50-

lasting met tetrachlooraethyleen gemengd, tenesmus
en schuren over grond. Verschijnselen nemen hierna
vlug af. Na 3 uur goed gegeten.

7.nbsp;Hond, reu, 1 jaar oud, 7 K.G., 14 c.c. onvermengd met
slokdarmsonde, 10 c.c. water na.

Na 30 minuten braken, onrustig, geen reuk van te-
trachlooraethyleen in braaksel. Na U/2 uur eenige
malen iets slijmige ontlasting, welke zich gedurende
ongeveer 2 uur verscheidene malen herhaalt; in kleine
hoeveelheden gepaard gaande met tenesmus ani. Na 4
uur geen symptomen meer, eet goed.

8.nbsp;Hond, reu, 4 maanden oud, 15 K.G., 30 c.c. onver-
mengd met slokdarmsonde, 10 c.c. water na.

Na 1 uur onrustig, ontlasting normale consistentie,
waarbij tetrachlooraethyleen, tenesmus ani, waarop
verscheidene malen een dunne, later slijmige ontlasting
volgt. Onrust vermindert, gaat over in sufheid, komt
niet direct bij roepen, zit tegen den muur van het hok.

Na 2 uur geen symptomen meer, eet goed.

Samenvatting: Doses van 2 c.c. per K.G. lichaamsge-
wicht geven bij verschillende honden meer of minder duide-
lijke verschijnselen, welke verschillend vlug na de toedie-
ning optreden.

Digestiefractus: braken vrijwel direct na het ingeven of
ongeveer 15 minuten er na, speekselen en symptomen van
enteralgie bij No. 4 na ongeveer 30 minuten. Bij defaecatie
bevindt zich, wanneer deze niet direct na het toedienen op-
treedt, maar minstens 15 minuten hierna, steeds tetrachloor-
aethyleen in de faeces, dat te constateeren is aan den reuk
en aan het zich uitspreiden van de vloeistof op den vloer
van het hok. Tengevolge van het aanwezig zijn van de
tetrachlooraethyleen en door de ontstane diarrhee treedt

-ocr page 51-

in alle gevallen tenesmus ani op, soms gepaard gaande met
jeuken of prikkeling van den anus. De faeces zijn na de 3de
of 4de defaecatie zeer slijmig, in enkele gevallen haemorrha-
gisch. Bij No. 6 en 7 bleven faeces ook de volgende twee
dagen dun, de eetlust bij alle patiënten onveranderd goed.

Psychische afwijkingen: 10 minuten tot 1 uur na het
ingeven onrust, welke zich openbaart in het onophoudelijk
heen en weer loopen (dwangbeweging), gevolgd bij No. 1
en 4 door angst, welke duidelijk tot uiting komt bij het
naderen van den patiënt.

Evenwichtsstoornissen: slingerende gang en steun zoe-
ken tegen den wand van het hok bij No. 4.

Abnormale bewegingen (dwangbewegingen), die zich
uiten in het bij het loopen sterk abnormaal hoog opbeuren
van voor- en achterbeenen.

Prikkelingsverschijnselen: convulsies van spieren en hals
bij No. 1.

3 c.c. Tetrachlooraethyleen per K.G. lichaamsgewicht.

1., Hond, reu, 4 jaar oud, 30 K.G., 90 c.c. met slokdarm-
sonde, 20 c.c. water nagespoten.

Geen verschijnselen totdat na 3 uur voer werd toe-
gediend. Patiënt eet heelen bak leeg, braakt daarna
heel weinig en krijgt ontlasting met sterken reuk te-
trachlooraethyleen, waarop tenesmus ani volgt met
eenige malen daarna dunne, slijmige ontlasting, is
verder normaal. Heeft geen symptomen van onrust
noch locomotiestoornissen vertoond.
2. Hond, reu, 1 jaar oud, 7 K.G., 21 c.c. met slokdarm-
sonde, 5 c.c. water na.

Na 15 minuten gebraakt, speekselt daarna hevig

-ocr page 52-

(braaksel bevat nog duidelijk tetrachlooraethyleen),
terwijl braakbewegingen blijven bestaan, ontlasting.
Na 25 minuten blaft de patiënt weer, iets angstig. Na
40 minuten angstig in hoek van het hok, komt niet bij
roepen, leunt tegen den wand van den kennel.

Na 1 uur geen verschijnselen meer, patiënt rekt zich

en drinkt water.

Na 3 uur eenmaal niet erg dunne slijmige ontlasting;

eet goed.

3.nbsp;Hond, teef, II/2 jaar oud, 21 K.G., 63 c.c. met slok-
darmsonde, 20 c.c. water na.

Na 15 minuten dunne ontlasting met veel tetrachloor-
aethyleen (reuk en als vloeistof op vloer van het hok
te zien).

Na 40 minuten angstig Jn den hoek van het hok,
staat direct daarop weer tegen hek op om aangehaald
te worden.

Tweemaal dunne, iets slijmige en haemorrhagische
ontlasting.

Na 3 uur bak leeggegeten, waarna een paar maal
dunne, witte, slijmige ontlasting, tenesmus ani, braakt
10 minuten na het eten alle voer weer uit, eet er iets
weer van op.

4.nbsp;Hond, teef, II/2 jaar oud, 8 K.G., 24 c.c. met slok-
darmsonde, 10 c.c. water na.

Na 20 minuten iets onrustig, onrust neemt geleide-
lijk toe, jankt een paar maal zacht en kijkt om naar

buik (enteralgie?).

Na 40 minuten convulsies van hals- en nekspieren,

komt nog op roepen.

Na 2 uur enkele malen dunne ontlasting met tetra-
clooraet^yleen en optreden van tenesmus ani.

-ocr page 53-

Na 3 uur ha!ven bak leeggegeten, krijgt daarna nog
gedurende een half uur met tusschenpoozen convulsies
van hals- en nekspieren.

5.nbsp;Hond, reu, 4 jaar oud, 12 K.G., 36 c.c. met slokdarm-
sonde, 5 c.c. water na.

Na 30 minuten dikwijls slikken, braakt, braaksel
bevat geen tetrachlooraethylex (niet te ruiken, patiënt
speekselt niet).

Na 40 minuten nogmaals braken.

Na 1 uur dunne ontlasting met veel tetrachlooraethy-
leen, tenesmus ani, jeuk of prikkeling anus. Tenesmus
houdt nog ongeveer 2 uur aan, waarbij met tusschen-
poozen kleine hoeveelheden witte slijmige ontlasting
wordt gedeponeerd, tetrachlooraethyleen bevattend.
Onrust door tenesmus, overigens goed.

Na 4 uur gevoederd, patiënt eet niet heelen bak leeg.

6.nbsp;Hond, teef, 8 maanden oud, 6 K.G., 18 c.c. met slok-
darnisonde, 5 c.c. water na.

Na 2 uur dunne ontlasting met veel tetrachlooraethy-
leen, tenesmus ani en jeuk of prikkeling anus.

Tenesmus blijft ongeveer 1 uur met tusschenpoozen
optreden, met uitscheiding van dunne witte slijmige
ontlasting. Niet onrustig.

Na 4 uur goed gegeten, daarna nog eenige malen
dunne witte slijmige ontlasting.

Samenvatting: Doses van 3 c.c. per K.G. lichaamsgewicht
geven bij verschillende honden meer of minder duidelijke
verschijnselen.

Digestieapparaat: Braken trad op bij No. 2 en No. 5, bij
No. 2 was blijkbaar de geheele hoeveelheid nog niet uit de
maag verdwenen, daar bij dezen patiënt nog duidelijk te-
trachlooraethyleen was te ruiken in het braaksel en het dier

-ocr page 54-

op de aanwezigheid er van reageerde door in sterker mate
te speekselen; bij No. 5 daarentegen, waar de tijd tusschen
het ingeven en het braken 30 minuten bedroeg, was geen
tetrachlooraethyleen meer in het braaksel aanwezig.

No. 3 braakte na het eten ongeveer 3 uur na het ingeven.

Tenesmus ani en diarrhee treden bij alle honden op en
wel op zeer verschillende tijden na het ingeven, de tetra-
chlooraethyleen verplaatst zich verschillend vlug door het
darmkanaal, bij No. 3 komt het reeds na 15 minuten in de
eerste ontlasting voor, bij Nos. 4, 5 en 6 na 1 tot 2 uur,
terwijl het bij No. 1 pas na 3 uur wordt afgescheiden, na
het opnemen van een vrij groote hoeveelheid voedsel. Eet-
lust is bij 4 en 5 verminderd. Bij de Nos. 1 en 3 blijven
faeces gedurende 24 uur dun, eetlust is in de volgende
dagen bij alle patiënten goed.

Psychische afwijkingen: heel ondergeschikt, alleen bij
No. 4 eenige onrust, bij No. 2 voorbijgaande angst.

Evenwichtsstoornissen: Geene.

Prikkelingsverschijnselen: bij No. 4 optreden van convul-
sies van hals- en nekspieren.

4 c.c. Tetrachlooraethyleen per K.G. lichaamsgewicht.

1. Hond, reu, 4 jaar oud, 12 K.G., 48 c.c. met slokdarm-
sonde, 10 c.c. water na.

Na 30 minuten dikwijls schrapen keel, geen braak-
bewegingen. Na 1 \'/2 uur dunne ontlasting met tetra-
chlooraethyleen gemengd, enkele malen vlug achter
elkaar, prikkeling of jeuk anus, tenesmus ani.

Na 2 uur nog eenmaal dunne ontlasting, braken,
braaksel schuimig, slijmig, geen reuk van tetrachloor-
aethyleen. lt;

-ocr page 55-

Na 4 uur bak half leeg gegeten, waarna nog ver-
scheidene malen dunne ontlasting met tenesmus en
prikkeling van de anus.

2.nbsp;Hond, teef, II/2 jaar oud, 21 K.G., 84 c.c. met slok-
darmsonde, 20 c.c. water na.

Na 30 minuten dunne ontlasting met veel tetra-
chlooraethyleen, geel, slijmig.

Na 50 minuten éénmaal heel dunne gele ontlasting.

Na 4 uur bak leeggegeten, braakt hiervan een klein
gedeelte na een half uur weer uit.

3.nbsp;Hond, reu, 1 jaar oud, 7 K.G., 28 c.c. met slokdarm-
sonde, 5 c.c. water na.

Na 30 minuten niet meer blaffen (patiënt blaft in
normale omstandigheden onophoudelijk, wanneer er
iemand bij zijn hok komt), zit in hoek van den kennel,
eenmaal ontlasting, dun met veel tetrachlooraethyleen;
tenesmus ani.

Gedurende volgende 3 uren met tusschenpoozen
dunne, witte, slijmige ontlasting met tenesmus.

Na 4 uur bak half leeggegeten, geen symptomen
daarna.

4.nbsp;Hond, teef, 11/2 jaar oud, 8 K.G., 32 c.c. met slokdarm-
sonde, 5 c.c. water na.

Na 45 minuten convulsies van nek- en halsspieren,
niet in ernstige mate, komt wel op roepen, duur van
de convulsie ongeveer 1 minuut, geen herhaling.

Na 1 uur wat onrustig heen en weer loopen.

Na 21/2 uur een paar maal een dunne, slijmige ont-
lasting.

Na 4 uur heele bak leeggegeten, geen symptomen
meer daarna.

-ocr page 56-

5. Hond, teef, 8 maanden oud, 6 K.G., 24 c.c. met slok-
darmsonde, 5 c.c. water na.

Na 15 minuten verschillende malen dunne, slijmige
ontlasting met tenesmus en prikkeling van den anus;
deze verschijnselen houden ongeveer tot 2 uur na het
ingeven met tusschenpoozen aan.

Na 4 uur bak gedeeltelijk leeggegeten, waarvan weer
een klein gedeelte uitgebraakt.

Samenvatting: 4 c.c. tetrachlooraethyleen per K.G. li-
chaamsgewicht gaf bij de 5 honden verschijnselen, welke
weinig verschilden met die bij een dosis van 3 c.c. De
verschijnselen van den kant van het digestieapparaat waren
ernstiger, terwijl de eetlust verminderd was en een gedeelte
van het voedsel door 2 patiënten weer werd uitgebraakt.
Onrust trad alleen in geringe mate op bij No. 4, welke
tevens kort durende convulsies van nek- en halsspieren
vertoonde.

No. 1 en 3 hadden nog dunne ontlasting na het voeren
24 uur later.

5 c.c. Tetrachlooraethyleen per K.G. lichaamsgewicht.

1. Hond, reu, 1 jaar oud, 7 K.G., 35 c.c. met slokdarm-
sonde, 10 c.c. water na.

Na 20 minuten braken, éénmaal een groote hoeveel-
heid tetrachlooraethyleen in braaksel, speekselen.

Na 30 minuten speekselen, waggelende gang, loopt
met gespannen beenen, hoog opbeuren speciaal van
achterbeenen.

Na 35 minuten ontlasting, gedeeltelijk dun met veel
tetrachlooraethyleen, tenesmus ani.

Na 40 minuten hevige tenesmus, slijmige ontlasting.

-ocr page 57-

Na 45 minuten tremor over het geheele lichaam, gaat

daarna rustig liggen.

Na 1 uur blaffen, nog iets hoog opbeuren van de

beenen, overigens normaal.

Na 1 uur 50 minuten weer ontlasting, dun met veel
tetrachlooraethyleen en een weinig slijm.

Na 2 uur 30 minuten geen symptomen meer.
Na 4 uur goed gegeten, niet gebraakt.

2.nbsp;Hond, reu, 4 jaar oud, 12 K.G., 60 c.c. met slokdarm-
sonde, 10 c.c. water na.

Na 5 minuten 2 maal gebraakt met groote hoeveel-
heden tetrachlooraethyleen, speekselen.
Na 20 minuten nog éénmaal gebraakt.
Na 1 uur 45 minuten dunne ontlasting met tetra-
chlooraethyleen, eenige malen achter elkaar.
Na 2 uur 30 minuten normaal.
Na 4 uur goed gegeten.

3.nbsp;Hond, teef, IH jaar oud, 8 K.G., 40 c.c. met slok-
darmsonde, 10 c.c. water na.

Na 5 minuten ontlasting en tweemaal braken.
Na 1 uur 10 minuten dunne ontlasting, welke plot-
seling werd ontlast, patiënt was daarvoor niet onrustig,
speelde, faeces gemengd met veel tetrachlooraethyleen,
tenesmus, daarbij zeer onrustig, jankt (enteralgie?).

Na 1 uur 50 minuten heel dunne ontlasting met veel
tetrachlooraethyleen, pijnuiting.

Na 2 uur 30 minuten slijmige, witte ontlasting.
Na 3 uur normaal.
Na 4 uur goed gegeten.

4.nbsp;Hond, teef, 8 maanden oud, 7 K.G., 35 c.c. met slok-
darmsonde, 10 c.c. water na.

Na 1 uur 50 minuten gedeeltelijk dunne ontlasting

-ocr page 58-

met tetrachlooraethyleen, slijmig, sterke prikkeling
anus, jankt, tenesmus ani.

Gedurende ongeveer 30 minuten herhaalde malen
dunne, slijmige ontlasting, na 2 uur 20 minuten nor-
maal.

Na 4 uur goed gegeten.

5. Hond, reu, 4 maanden oud, 9 K.G., 45 c.c. met slok-
darmsonde, 10 c.c. water na.

Na 30 minuten ontlasting, waarbij veel tetrachloor-
aethyleen, tenesmus en prikkeling van anus, eenigszins
onrustig, kijkt om naar buik, zacht janken (enteral-
gie?), ontlasting wordt dunner en slijmig.

Na 1 uur verscheidene malen ontlasting, wit slijmig,
tenesmus vermindert om na 2 uur geheel op te houden,
patiënt is dan normaal.

Na 4 uur goed gegeten.

Samenvatting: Een hoeveelheid van 5 c.c. per K.G. li-
chaamsgewicht werd bij 3 van de 5 proefdieren van 5—20
minuten na het toedienen uitgebraakt, blijkbaar niet de ge-
heele hoeveelheid, daar bij alle 3 dieren nog duidelijke
verschijnselen optraden. Bij de 2 patiënten die de geheele
hoeveelheid in hielden, waren de verschijnselen weinig ver-
schillend van die, welke optraden bij een dosis van 4 c.c.
per K.G. lichaamsgewicht en bepaalden zich in hoofdzaak
tot het optreden van diarrhee en tenesmus ani met pijn-
uitingen, tengevolge van een waarschijnlijk bestaande en-
teralgie.

10 c.c. Tetrachlooraethyleen per K.G. lichaamsgewicht.

1. Hond, teef, oud 10 jaar, 6 K.G., 60 c.c. met slokdarm-
sonde, 20 c.c. water na.

-ocr page 59-

Na 2 uur ontlasting met veel tetrachlooraethyleen,
eenige malen achter elkaar, faeces vrij vast, soms ont-
lasting van vloeistof, die alleen uit tetrachlooraethyleen
bestaat; faeces iets haemorrhagisch,tenesmus ani.

Na 2 uur 30 minuten kramp achterstel, stijve houding
achterbeenen (tengevolge tenesmus?), gang wat on-
zeker, waterige dunne ontlasting, in hoofdzaak uit
tetrachlooraethyleen bestaande, loopt onwillekeurig af;
patiënt rust tegen den wand van den kennel.

Na 3 uur alleen nog maar een geringe tenesmus.

Na 4 uur goed gegeten.

2.nbsp;Hond, reu, 10 maanden oud, 6 K.G., 60 c.c. met slok-
darmsonde, 20 c.c. water na.

Na 1 uur ontlasting, waarin veel tetrachlooraethy-
leen, tenesmus ani, welke ongeveer 1 uur aanhoudt,
waarin met tusschenpoozen zeer dunne, slijmige, witte
faeces worden ontlast, gemengd met tetrachlooraethy-
leen.

De patiënt was overigens normaal, liep goed, luis-
terde bij roepen en zat rustig in zijn kennel, wanneer
^ geen faeces werden ontlast.

Na 4 uur goed gegeten.

3.nbsp;Hond, reu, 6 maanden oud, 16 K.G., 160 c.c. met slok-
darmsonde, 20 c.c. water na.

Na 2 uur eenige malen achter elkaar dunne ontlas-
ting met veel tetrachlooraethyleen met een buitenge-
woon hevige tenesmus ani gepaard gaande, patiënt
overigens normaal, niet slap en let goed op de om-
geving.

Tenesmus neemt toe en is gedurende een half uur
zoo sterk, dat het dier vrijwel doorloopend in een met
het achterstel gebogen houding door het hok loopt.

-ocr page 60-

waarbij met tusschenpoozen kleine hoeveelheden witte,
slijmige faeces worden ontlast.

Na 3}/2 uur normaal.

Na 4 uur goed gegeten.

Samenvatting: Een groote hoeveelheid van 10 c.c. per
K.G. lichaamsgewicht gaf bij 3 honden weinig ernstige
verschijnselen, alleen bij No. 1 een geringe onzekerheid in
den gang, verder bestonden slechts symptomen van den
digestietractus met frequente diarrhee en hevige tenesmus
ani.

Bij No. 2 bleef nog eenige dagen een diarrhee bestaan.
Herhaalde kleine doses.

1.nbsp;Hond, 1 jaar, 6.5 K.G., gedurende 6 dagen met 1 dag
onderbreking iederen dag 2 c.c. = 0.3 c.c. tetrachloor-
aethyleen per K.G. lichaamsgewicht in capsules. In het
geheel 10 c.c. = 1.5 c.c. tetrachlooraethyleen per K.G.
lichaamsgewicht.

Geen verschijnselen gedurende en na het ingeven.

2.nbsp;Hond, teef, IH jaar, 25 K.G., gedurende 4 dagen zes
en 1 dag 4 c.c. = 0.24 c.c. en 0.16 c.c. tetrachloor-
aethyleen per K.G. lichaamsgewicht in capsules. In het
geheel 28 c.c. = 1.12 c.c. per K.G. lichaamsgewicht.

Op vierden dag iets verminderde eetlust.

3.nbsp;Hond, reu, 10 jaar, 24 K.G., gedurende 6 dagen met 1
dag onderbreking, 4 dagen 6 c.c. en 1 dag 4 c.c. =
0.25 c.c. en 0.16 c.c. tetrachlooraethyleen per K.G.
lichaamsgewicht.

Geen verschijnselen gedurende en na het ingeven.

4.nbsp;Hond, reu, jaar, 15.75 K.G., gedurende 7 dagen
met 1 dag onderbreking iederen dag 4 c.c. = 0.254 c.c.

-ocr page 61-

tetrachlooraethyleen per K.G. lichaamsgewicht in
capsules. In het geheel 24 c.c. = 1.52 c.c. per K.G.
lichaamsgewicht.

Geen verschijnselen gedurende en na het ingeven.

Samenvatting: Vijf tot zes herhaalde kleine doses van
0.24—0.3 c.c. tetrachlooraethyleen per dag per K.G. li-
chaamsgewicht of van in het geheel 1.12—1.52 c.c., gaven
geen symptomen van intoxicatie, behalve bij No. 2 een dag
iets verminderde eetlust, welke mogelijk nog aan een toe-
vallige oorzaak moet worden toegeschreven.

II. Applicatio intratrachealis.

Waar in verschillende publicaties vooral gewezen wordt
op het gevaar van aspiratie van tetrachlooraethyleen bij het
ingeven, werd dit bij negen honden in hoeveelheden van 1
tot 10 c.c. intra-tracheaal geappliceerd.

Bij het zich in rugligging bevindende dier werd na kaal-
knippen en desinfectie van het middelst derde gedeelte van
de halsvlakte, onder omhoogdrukken van de trachea met
een dunne canule in eenigszins caudale richting het t c ae
ingespoten. Nadat de spuit was leeggedrukt werd de patiënt
direct op den grond gezet.

1.nbsp;Hond, reu, 1 jaar oud, 8 K.G., 1 c.c.

Direct na het inspuiten hoesten, sterke prikkeling
van de larynx, speekselen (bij hoesten t c ae gedeel-
telijk in mondholte terecht gekomen).

Na 1 minuut geen verschijnselen meer.

2.nbsp;Hond, reu, jaar oud, 6 K.G., 1 c.c.

Direct na het inspuiten heftige glottiskramp, staat
met sterk gestrekt lichaam en gestrekten hals, duur

-ocr page 62-

ongeveer 10 seconden, hoest daarna eenige malen en
is verder weer normaal.

3.nbsp;Hond, reu, 4 jaar, 12 K.G., 1 c.c.

Direct hoesten, speekselt een weinig, braakbewegin-
gen, na 1 minuut weer normaal.

4.nbsp;Hond, teef, jaar oud, 8 K.G., 2 c.c.

Direct heel benauwd, staat met gestrekt lichaam,
braakbewegingen, aanval van heel korten duur, na een
halve minuut weer normaal.

5.nbsp;Hond, teef, Ij^ jaar oud, 21 K.G., 2 c.c.

Direct na inspuiten benauwd, hoest, waggelende
gang, zakt door in de achterbeenen, zoodat de patiënt
bijna op de hielen zit. Na een paar minuten weer
normaal, hoest alleen oppervlakkig.

6.nbsp;Hond, teef, jaar oud, 21 K.G., 10 c.c.

Direct benauwd, hoest, waggelende gang, zakt door
in de achterbeenen, maar kan zich staande houden,
gaat gedurende eenige minuten onrustig door het lo-
kaal heen loopen, geen atactische bewegingen meer,
frequente oppervlakkige ademhaling, eenigszins ver-
wijde pupil, hoest frequent.

Volgenden dag zieke indruk, zeer oppervlakkige
ademhaling, tympanische longtoon bij percussie.

Na 8 dagen gestorven. Sectie: tracheitis en sterke
pneumathorax, welke laatste vermoedelijk is ontstaan
door de ruptuur van een of meerdere alveolen en het
longparenchym bij de geforceerde ademhaling en het
zich ontwikkelende longemphyseem.

7. Hond, teef, 2 jaar oud, 16.5 K.G., 2 c.c.

Direct heftig benauwd, glottiskramp, kruipt over
den grond, verplaatst zich eenige malen en krijgt dan
heftige krampen over het geheele lichaam, strekt voor-

-ocr page 63-

en achterbeenen naar voren, rug en staart gekromd;
hals gebogen met geopenden mond (precies tegenover-
gestelde houding als wij bij strychnine zien), loopbe-
wegingen, ademhaling frequent en oppervlakkig, pols
krachtig, rolt over den rug en ligt een paar seconden
met de beenen omhoog.

Na 4 minuten opstaan, waggelende gang (ataxie),
hoofd naar links of rechts gebogen, heel hoog op-
beuren van de voor- en achterbeenen, valt een enkele
maal met een klap op den grond. Onrustig heen en
weer loopen, dwangbeweginen (kringen loopen), ge-
zichtsvermogen verminderd.

Na 20 minuten rustiger, loopt weinig heen en weer,
hoest frequent en oppervlakkig. Na eenige dagen ge-
heel hersteld.

8. Hond, teef, 2 jaar oud, 16.5 K.G., 5 c.c.

Direct na inspuiten pijnuitingen, bewusteloos, adem-
haling sisteert vrijwel volkomen, sterk inspiratorisch
dyspnoe, bleeke cyanotische slijmvliezen. Na 1 minuut
begint patiënt weer bewegingen te maken, welke spoe-
, dig toenemen, ademhaling wordt oppervlakkig en
frequent.

Bij het neerzetten treden evenwichtsstoornissen op,
patiënt zakt op de achterbeenen, valt om en krijgt
krampen, waarbij de voor- en achterbeenen naar voren
worden gestrekt, hals en rug gebogen, mond geopend;
ademhaling frequent en oppervlakkig.

Na 5 minuten staat patiënt weer op, loopt atactisch
met hoog opbeuren van voor- en achterbeenen, loopt
onrustig het lokaal door, valt een enkele maal, houdt
hoofd afwisselend naar links of rechts gebogen, dwang-
bewegingen, na 7 minuten vrijwel normaal, alleen

-ocr page 64-

oppervlakkig hoesten en oppervlakkige ademhaling.

Na 1 dag haematurie, hoesten.

Na 3 dagen Pols 72, A. 80, T. 39.6, longveld niet
vergroot, auscultatie verscherpt vesiculair.

Percussie: oppervlak van ongeveer 6 c.c. middellijn
tympanisch.

Urine: bevat oxyhaemoglobine.

Later niet meer onderzocht, patiënt eet normaal.
9. Hond, reu, 3 maanden oud, 4.2 K.G., 2 c.c.

Direct na het inspuiten braakbewegingen, adem-
haling sisteert, mond open (dyspnoe), cyanotische
slijmvliezen, ontlasting, tremor van voorhoofdspieren
(resorptiewerking?).

Na 3 minuten nog heel geringe hartactie, geen pols
meer, gesuccombeerd.

Sectie: alle longkwabben doorzet met onregelmatige
bloedingshaarden, bloed en oedeemvocht in de bron-
chiën, verder longweefsel sterk oedemateus. Geen ago-
nale stuwingen (zooals b.v. bij de strychnine-injectie),
zoodat van een gewelddadig stilzetten van de circulatie
niets is gebleken.

Microscopisch: Pleksgewijze longoedeem, onregel-
matig verspreid; in de oedemateuze gedeelten wijde
bloedcapillairen. In de normale longdeelen geen wijde
capillairen, nagenoeg geen uitgetreden erythrocyten,
zoodat „bloedingquot; in de long microscopisch niet werd
bevestigd. Hier en daar nog al wat fijnkorrelig bloed
pigment, soms gephagocyteerd. Op enkele plaatsen
initiaalstadium van (cellig) exudatieve ontsteking.

Samenvatting: Bij de 5 eerste gevallen waren de ver-
schijnselen, die optraden, terwijl de geheele hoeveelheid van
1_2 c.c. in de trachea was terecht gekomen, van zeer

-ocr page 65-

voorbij gaanden, weinig ernstigen aard en bestonden voor-
namelijk uit een kort durende benauwdheid.

Hoeveelheden van 1 a 2 c.c. werden genomen, omdat de
bij de practische toepassing gebruikte capsules ook niet
van grooter inhoud zijn en de maximum hoeveelheid te-
trachlooraethyleen, welke in de trachea kan geraken, dus
ook niet grooter zal zijn.

Een grootere hoeveelheid bij No. 6 gaf ook ten deele vrij
spoedig voorbijgaande verschijnselen, maar hierbij trad
speciaal een nawerking op de longen naar voren, die zoo
ernstig was, dat de patiënt na 8 dagen succombeerde.

Ernstig verontrustende verschijnselen gaf een hoeveelheid
van 2 en een van 5 c.c. bij denzelfden hond (No. 7 en 8),
gebruikt met 14 dagen tusschenruimte. Ook hier werd een
nawerking op de longen en in het tweede geval ook op de
nieren geconstateerd.

De direct na de inspuiting optredende ernstige verschijn-
selen kunnen bij zwakke individuen zeer zeker den dood
veroorzaken.

No. 9, een in vrij goeden voedingstoestand verkeerende 3
maanden oude hond, succombeerde in den tijd van eenige
minuten na een hoeveelheid van 2 c.c.

In verband met de ernstige verschijnselen, die direct na
de inspuiting optraden en welke bij inhalatie ook op kun-
nen treden, is het gewenscht de dieren een korten tijd (1—2
minuten) met rust te laten en daarna pas kunstmatige
ademhaling toe te passen.

ƒ//. Applicatio Intravenosa.

Intraveneus werd tetrachlooraethyleen bij vijf honden
geappliceerd in doses van 0.043 tot 0.43 c.c. per kilogram
lichaamsgewicht.

-ocr page 66-

Als injectieplaats werd gebruikt de vena saphena. Na
kaalknippen en desinfectie werd een dunne canule gebracht
in de door een helper gecomprimeerde vene. Bleek de canule
goed te zijn aangebracht, dan werd na opheffing van den
druk op de vene, het zich in een injectiespuit bevindende
t c ae langzaam ingespoten.

1. Hond, reu, jaar oud, 111/2 K.G., 0.5 c.c. = 0.043
c.c. per K.G. lichaamsgewicht.

Eenige seconden na inspuiting krampen van de lede-
maten, neervallen, speekselen, gaat op rug liggen, rolt
over den rug, frequente oppervlakkige ademhaling,
probeert na eenige minuten weer op te staan, valt en
rolt over den rug, minder speekselen.

Na 5 minuten kan patiënt weer staan, loopt atactisch,
speekselen neemt toe, ademhaling 106, pols 98, gaat
plat op den grond liggen, ligt rustig, let wel op de
omgeving.

Na 15 minuten staat patiënt op, geen abnormale
bewegingen bij het loopen, ademhaling 108, pols 96.

Na 20 minuten frequente ademhaling en zeer sterke
speekselvloed (in 5 minuten 11 c.c. speeksel opgevan-
gen) als eenigste afwijking, verder bewegingen en
gedragingen normaal. Bij auscultatie brommen en
verscherpt vesiculair ademen te hooren.

Sterke speekselvloed blijft nog gedurende 1 uur aan-
houden, vermindert daarna geleidelijk, om na 1uur
geheel op te houden.

Patiënt heeft geen eetlust.

Onderzoek 4 uur na inspuiting: ademhaling 100,
pols 120, temperatuur 38.5. Auscultatie, verscherpt
vesiculair ademen.

-ocr page 67-

24 uur na injectie normaal.

2.nbsp;Hond, teef, 2 jaar oud, 15 K.G., 1 c.c. = 0.066 c.c.
per K.G. lichaamsgewicht.

Eenige seconden na inspuiting krampen, vooral van
voor- en achterbeenen, naar voren strekken, buigen
van hals en rug, speekselen, ademhaling frequent en
oppervlakkig (90), blijft een paar minuten liggen,
kijkt onrustig heen en weer, staat daarna op en loopt
met hoog opbeuren van de voor- en achterbeenen on-
rustig door het lokaal, tremor over het geheele lichaam,
ziet niet goed, loopt bijna tegen muur aan.

Na 15 minuten alleen nog maar onrustig door het
hok loopen, wordt spoedig kalm, eet normaal.

Na 4 uur, ademhaling 60, pols 90, temperatuur 38.6.
Auscultatie verscherpt vesiculair ademen.

24 uur na injectie normaal.

3.nbsp;Hond, reu, 1 jaar oud, 17 K.G., 2 c.c. = 0.120 c.c.
per K.G. lichaamsgewicht.

Direct na het inspuiten neervallen met krampen en
hevige excitatie, speekselen, beenen in kramptoestand
, naar voren strekken.

Gedurende 15 minuten afwisselend excitatie en
rustig liggen, kan daarna opstaan, loopt met hoog
opbeuren van de voor- en achterbeenen, speekselen
opgehouden, blijft nog bij terugbrengen in hok onrus-
tig. Ademhaling 90, pols 96, geen eetlust.

Na 4 uur ademhaling 60, minder oppervlakkig dan
bij de andere patiënten, bij auscultatie verscherpt vesi-
culair ademen, pols 96, geen eetlust.

Na 24 uur valt patiënt bij het gaan van den stal naar
de kliniek neer en maakt heftige loopbewegingen met
voor- en achterbeenen, verwijde pupil, duur ongeveer

-ocr page 68-

2 minuten, staat daarna op en loopt normaal. Een
dergelijke epileptoïde aan val herhaalt zich weer bij
het voorbrengen ongeveer 4 uur later.

Aan longen alleen bij auscultatie verscherpt vesicu-
lair ademen te hooren, met rechts in geringe mate
knisteren, patiënt blijft suf, eet nog niet voldoende.

Na 48 uur geen afwijkingen aan longen meer te
hooren, patiënt eet beter, niet suf meer.

4.nbsp;Hond, reu, 1 jaar oud, 12 K.G., 3 c.c. = 0.250 c.c. per
K.G. lichaamsgewicht.

Valt direct na inspuiting neer, excitatie, ademhaling
sisteert, houdt mond open, kan niet meer ademen.

Na —2 minuten gesuccombeerd.

Sectie (ongeveer een half uur na den dood): vrij
sterk longoedeem, voornamelijk hypostatisch, rechter
longhelft slechts gering oedemateus, sterke hypostati-
sche veneuze hyperaemie links, geen onregelmatige
bloedingen en bloedvatvullingen in de longen.

Lever en milt met sterke veneuze hyperaemie, geen
gelijkmatige stuwing in het portaalgebied.

Nieren wat minder gestuwd.

Verder geen stuwingen gezien.

5.nbsp;Hond, teef, 3 maanden oud, 4.65 K.G., 2 c.c. = 0.43
c.c. per K.G. lichaamsgewicht.

Direct na inspuiting neervallen, hevige excitatie,
ademnood, succombeert na 1—minuut.

Sectie (ongeveer een half uur na den dood): geen
verschijnselen van algemeene agonale stuwingen, bui-
tengewoon sterk longoedeem als bij intratracheale in-
jecties, meer uitgebreide bloedingen, vele haemorrha-
gische infarcten aan de scherpe longranden. Hersenen
normaal.

-ocr page 69-

Microscopisch: in formaUne gefixeerd en daarna 1
minuut gekookt longweefsel: alle alveolen met iets van
de septa teruggetrokken eiwitcoagula gevuld, ook in
grootere luchtwegen eiwitstolsels, haemorrhagische in-
farcten. Begin van ontstekingsreactie (cellig exsuda-
tief in de peripherie).Thrombose in een vat. Gezien den
zeer korten tijd na de injectie optredenden dood, moet
het emigreeren der polymorphkernige leucocyten zich
nog eenigen tijd na den dood hebben voortgezet.

Samenvatting: Tetrachlooraethyleen geeft in kleine doses
tot 0.120 c.c. per K.G. lichaamsgewicht bij intraveneuze
toediening aanleiding tot het optreden van zeer heftige ver-
schijnselen; bij grootere doseering van 0.250 en 0.430 c.c.
tot den dood. De verschijnselen treden, in verband met de
wijze van toediening, direct of na verloop van eenige secon-
den op.

Alle dieren vallen neer, vertoonen krampen, speekselen
en loopen wanneer ze weer opstaan atactisch en met hoog
opbeuren der beenen. De verschijnselen van den kant der
ademhaling zijn in alle gevallen ernstig, de frequentie is zeer
groot, bij auscultatie verscherpt vesiculair ademen en in
één geval na 24 uur knisteren, geen vochtgeruischen.

Het zeer snel optreden van den dood bij de nummers 4
en 5 moet verklaard worden door een hevige bemoeilijking
der ademhaling en door een plotselinge hartszwakte.

Bij de secties werden de voornaamste veranderingen aan
de longen gevonden, vooral trad oedeem van dit orgaan
sterk op den voorgrond, evenals na intratracheale injectie.

Een ernstige alteratie van capillair wanden der alveolen,
eventueel gepaard aan een verminderde hartwerking, zijn
als de oorzaken van dit oedeem te beschouwen, waarvan bij
geen van de honden 1—3 verschijnselen zijn gevonden.

-ocr page 70-

IV.nbsp;Applicatio subcutanea.

Deze werd in één geval toegepast, door bij een hond 1
c.c. tetrachlooraethyleen onder de onbehaarde buikhuid
naast het praeputium in te spuiten. Na verloop van een dag
ontstond hier een vrij hard, weinig pijnlijk en goed om-
schreven infiltraat, dat gaandeweg verminderde en na vijf
dagen geheel was verdwenen. Van een invloed op den alge-
meenen gezondheidstoestand was in dit geval niets te
merken.

V.nbsp;Applicatio epidermatica.

Bij twee honden werd een hoeveelheid van 1 tot 2 c.c.
tetrachlooraethyleen op de huid gebracht. Direct na het
appliceeren werden de dieren onrustig en trachtten met het
bevochtigde gedeelte over den vloer te wrijven en het te
belikken, veroorzaakt door prikkeling of jeuk.

De symptomen kwamen overeen met die, waargenomen
bij orale applicatie; wanneer het t c ae met het mondslijm-
vlies in aanraking kwam, ook dan schuurden de dieren met
den mond over den grond.

-ocr page 71-

Onderzoek naar het voorkomen van galkleurstoffen in
het bloedserum en in de urine van honden bij
verschillende hoeveelheden tetrachlooraethyleen,
korter of langer tijd na toediening.

Dit onderzoek werd verricht om na te gaan of er bij het
leven veranderingen waren te vinden in bloedserum of
urine, welke verband konden houden met de beleediging
van de lever, zooals deze in verschillende publicaties wordt
aangegeven bij de sectie van met tetrachlooraethyleen be-
handelde honden.

Het onderzoek geschiedde na herhaalde doseering met
zeven dagen tusschenruimte en bij een enkelvoudige dosis
na 48 uur. Uit de vena saphena werd ongeveer 10 c.c. bloed
afgenomen, dat na een paar uren werd gecentrifugeerd en
waarop drie deelen van het helder afgescheiden bloedserum,
na menging met één deel zoutzuur en twee deelen alcohol
werden gekookt. De reactie werd als negatief beschouwd
wanneer er geen groene verkleuring optrad.

De urine werd met de Gmelinsche proef onderzocht.

1.nbsp;Hond, teef, 1 jaar, 8 K.G., onderzoek galkleurstoffen
bloedserum voor behandeling negatief; kreeg 8 c.c.
tcae na 7 dagen, idem; herhaling 8 c.c. t c a e na 7
dagen, idem; herhaling 8 c.c. tcae na 7 dagen, idem;
bij 24 c.c. t c ae d.i. 3 c.c. per K.G. lichaamsgewicht in
21 dagen, onderzoek galkleurstoffen in het bloedserum
negatief.

2.nbsp;Hond, reu, 4 jaar, 12 K.G., onderzoek galkleurstoffen

-ocr page 72-

bloedserum en urine voor behandeling negatief; kreeg
3.6 c.c. t c ae na 7 dagen, onderzoek, idem; herhaling
3.6 c.c. t c ae na 7 dagen, onderzoek, idem; bij 7.2 c.c.
t c ae d.i. 0.6 c.c. per K.G. lichaamsgewicht in 14 da-
gen, onderzoek geen galkleurstoffen in het bloedserum
en in de urine.

3.nbsp;Hond, teef, 1 jaar, 21 K.G., onderzoek galkleurstoffen
bloedserum onderzoek negatief; kreeg 42 c.c. t c ae na
7 dagen, onderzoek, idem; herhaling 42 c.c. t c ae na
7 dagen, onderzoek, idem; bij 84 c.c. t c ae d.i. 4 c.c.
per K.G. lichaamsgewicht in 14 dagen, onderzoek gal-
kleurstoffen in geen aantoonbare hoeveelheid in het
bloedserum opgetreden.

4.nbsp;Hond, reu, 1 jaar, 16.5 K.G., onderzoek galkleurstof-
fen bloedserum en urine voor behandeling negatief;
kreeg 5 c.c. t c ae — 0.3 c.c. per K.G. lichaamsgewicht;
na 48 uur onderzoek galkleurstoffen bloedserum en
urine negatief.

5.nbsp;Hond, teef, 1 jaar, 16.5 K.G., onderzoek galkleurstof-
fen bloedserum voor behandeling negatief; kreeg 5 c.c.
t c ae = 0.3 c.c. per K.G. lichaamsgewicht; na 48 uur
onderzoek galkleurstoffen bloedserum negatief.

6.nbsp;Hond, reu, 1 jaar, 8 K.G., onderzoek galkleurstoffen
bloedserum en urine voor onderzoek negatief; kreeg
2.4 c.c. t c ae = 0.3 c.c. per K.G. lichaamsgewicht; na
48 uur onderzoek galkleurstoffen bloedserum en urine
negatief.

7.nbsp;Hond, teef, 1 jaar, 6 K.G., onderzoek galkleurstoffen
bloedserum voor onderzoek negatief; kreeg 6 c.c. t c ae
= 1 c.c. per K.G. lichaamsgewicht; na 48 uur onder-
zoek galkleurstoffen bloedserum negatief.

8.nbsp;Hond, reu, 4 jaar, 8 K.G., onderzoek galkleurstoffen

-ocr page 73-

bloedserum en urine voor onderzoek negatief; kreeg
8 c.c. tcae = 1 c.c. per K.G. lichaamsgewiciit; na 48
uur onderzoek galkleurstoffen bloedserum en urine
negatief.

9. Hond, reu, 2 jaar, 12 K.G., onderzoek galkleurstoffen
bloedserum voor onderzoek negatief; kreeg 12 c.c.
tcae = 1 c.c. per K.G. lichaamsgewicht; na 48 uur
onderzoek galkleurstoffen in bloedserum negatief.
Samenvatting: Bij hoeveelheden van 0.3 c.c. en 1 c.c.
t c ae per K.G. lichaamsgewicht, was het onderzoek op gal-
kleurstoffen in het bloedserum en in de urine, 7 dagen en
48 uur na het ingeven negatief.

-ocr page 74-

Onderzoek bij honden naar het voorkomen van patho-
logische veranderingen (speciaal microscopische) in de
lever en de nieren na het ingeven van een dosis of van
herhaalde doses tetrachlooraethyleen.

Het dooden van de behandelde dieren geschiedde 48
uur na de laatste toediening van het middel door intratho-
racale injectie van geconcentreerde strychnine-oplossing,
gevolgd bij de nummers 12 en 13 door een intracardiale
injectie van ongeveer 20 c.c. van een 40 % sulfas magne-
sicus oplossing. De sectie werd direct na den dood of bij
de nummers 12 en 13 een half uur daarna verricht, waarna
stukjes van de lever en van de nieren voor microscopisch
onderzoek werden gefixeerd in 10% formaline-oplossing.
Bij de nos. 12 en 13 geschiedde de fixatie op de volgende
wijze:

1.nbsp;neutrale 20% formaline,

2.nbsp;absolute alcohol,

3.nbsp;zure sublimaat,

4.nbsp;Bouin.

1. Pup, 8 weken, 2 K.G., 2 c.c. tetrachlooraethyleen ge-
mengd met ongeveer 5 c.c. melk = 1 c.c. per K.G.
lichaamsgewicht. Eén dosis.

Lever. Practisch alle levercellen sterk vacuolair ver-
anderd met centrale niet gedegenereerde kern, bevatten
geen vet (Sudan 111), blijkbaar glycogeen. Capillairen
als regel niet te zien (zwelling, vergrooting der cellen),
waardoor de radiaire trabekelbouw onduidelijk is ge-

-ocr page 75-

worden. Stercellen rustig. Interstitium min of meer
oedemateus en vaak vrij dicht met cellen doorzaaid, die
het type van leucocyten vertoonen en soms enkele vet-
bolletjes bevatten.

Nieren. Het meest opvallend zijn de glomeruli, die
groot en celrijk en toch iets bleek zijn bij kleine ver-
grooting. Het vaatkluwen vult de Bowmansche holte
vrijwel geheel op; van de cellen van het vaatkluwen
vallen vooral op de gezwollen (actieve) endotheelcel-
len, die vaak sterk in het lumen der capillairen promi-
neeren. Soms enkele cellen los in het lumen, naast
enkele roode bloedcellen. Enkele maal eiwitneerslagen
in de kleine Bowman\'sche holte.

Parenchymateuze degeneratie van het epitheel van
de tubuli contorti, met eiwit in de buisjes, endotheel
van sommige niervaten iets gezwollen. Interstitium
licht oedemateus. De eiwitkorrels der gedegenereerde
epitheelcellen kleuren zich slechts in geringe mate
(bruinrood) met Sudan 111 (beginnende overgang in
degeneratieve vetinfiltratie).

2. Pup, 8 weken, 8 K.G., 2 c.c. tetrachlooraethyleen (ge-
mengd met ongeveer 5 c.c. melk) of 1 c.c. per K.G.
lichaamsgewicht. Eén dosis.

Lever en nier principieel dezelfde veranderingen als
in 1, met gradueele verschillen.

Lever bevat in het interstitium veel minder infiltraat-
cellen. Glycogeengehalte even sterk, met er naast en-
kele vetbolletjes in sommige levercellen. Stercellen
rustig, capillairen practisch niet te zien.

Nier. Glomeruli celrijk als in No. 1 in enkele glome-
rulusarterietjes zijn de endotheelcellen zoodanig ge-
zwollen, dat het lumen zeer nauw is geworden.

-ocr page 76-

Parenchymateuze degeneratie als in 1, geringe
hoeveelheid vet in de mergstralen.

3.nbsp;Pup, 8 weken, 1.5 K.G., 1.5 c.c. tetrachlooraethyleen
(gemengd met ongeveer 5 c.c. melk) of 1 c.c. per K.G.
lichaamsgewicht. Eén dosis.

Lever. In glycogeengehalte ongeveer gelijk aan 1 en
2; bevat iets meer vet, zoodanig, dat iedere cel wel een
of meer vetbolletjes bezit. Infiltraat practisch afwezig,
soms eenige celrijkdom om de vaten van het intersti-
tium. Stercellen zijn beter te vinden (licht gezwollen?),
endotheel cellen der vaten misschien iets gezwollen.

Nier. Glomeruli als in 1 en 2, epitheel van de Bow-
mansche kapsel minder duidelijk gezwollen. De
parenchymateuze degeneratie iets minder sterk, doch
hier en daar met beginnenden overgang in degenera-
tieve vetinfiltratie.

4.nbsp;Hond, 4 maanden, 12 K.G., 12 c.c. tetrachlooraethy-
leen (met 10 c.c. melk gemengd) of 1 c.c. per K.G.
lichaamsgewicht. Eén dosis.

Lever. Structuur veel duidelijker bewaard gebleven
dan bij de vorige gevallen, doordat de capillairen veel
minder zijn samengevallen, de cellen zijn wel min of
meer sponzig (glycogeen?), doch lang niet zoo sterk
als bij de vorige levers, geen vet in de levercellen. In-
terstitium iets oedemateus en op verschillende plaatsen
geïnfiltreerd met leucocytaire cellen (meestal pseudo-
polynucleaire met granulaties), welke ook vrij regel-
matig in de capillairen worden gevonden, echter niet
zeer talrijk. Stercellen soms iets gezwollen (1 mitose).
Levercellen overal helder en zonder duidelijke degene-
ratieve veranderingen.

Nier. Als bij vorige gevallen, op één plaats throm-

-ocr page 77-

bose van een kleine arterie (oppervlakkig in de bast)
met leucocytaire infiltraties in de omgeving. Enkele
glomeruli bevatten ook een spaarzame leucocyt.

5. Hond, teef, 3 jaar, 24 K.G., 18 c.c. tetrachlooraethyleen
(met 20 c.c. melk gemengd) of 0.75 c.c. per K.G.
lichaamsgev^icht. Eén dosis.

Lever. Centrale gedeelten van de levereilandjes
bloedrijker dan de pheriphere, zonder duidelijke ver-
anderingen in de dikte der balkjes.

Alle levercellen vacuolair plasma met als regel
normale heldere kern (blijkbaar glycogeen). De ca-
pillairen zijn in de periphere gedeelten van de eilandjes
min of meer samengevallen (gedrukt).

Centraal in het gebied der uitgezette capillairen, met
Sudan III, nogal vet in de levercellen. In deze omgeving
vindt men soms iets wazige of donkerder, kleinere
kernen (pycnose), zoodat men van een beginnende
centrale degeneratieve vetinfiltratie kan spreken. De
capillairen bevatten weinig leucocyten op enkele plaat-
sen, locale uitzettingen geheel met cellen gevuld; deze
cellen hebben als regel een enkelvoudige, vrij heldere
kern met vrij veel plasma (stercellen?). Overigens ver-
toonen de stercellen geen opvallende veranderingen.
Bindweefsel niet vermeerderd of geïnfiltreerd. Hier en
daar enkele zwarte pigmentkorrels.

Nier. Chronische haardnephritis met plaatselijk
sterke en overigens geringe diffuse bindweefselnieuw-
vorming (tusschen de tubuli en om de glomeruli). In
de b.w. haarden verdwijnen van tubuli; hyaline en
atrophische glomeruli. Vrij veel infiltraat, hoofdzakelijk
lymphocytair, doch waaronder ook leucocyten (activee-
ring van het ontstekingsproces?).

-ocr page 78-

Uitgesproken parenchymateuze degeneratie van de
tubuli contorti met eiwitneerslagen in het lumen, onre-
gelmatig korrelig celplasma en onregelmatige, soms
bleeke, soms blijkbaar verdwenen kernen. Vervetting
van de mergstralen, soms aan de basis van de tubuli
contorti en aan den vaatsteel van de glomeruli; glo-
meruli niet zoo opvallend celrijk (talrijke afwijkingen
in verband met de chronische nephritis), bloedrijk, be-
vatten vaak zwart pigment in korrels of staafjes in de
cellen; de capillairen tusschen de tubuli contorti bevat-
ten niet zelden ook dit zwarte pigment, of een geel
gekleurd.

6. Hond, reu, l]^ jaar, 8 K.G., 8 c.c. tetrachlooraethyleen
(met 10 c.c. melk gemengd) of 1 c.c. per K.G. li-
chaamsgewicht. Eén dosis.

Lever. Geen bindweefselnieuwvorming, vrij bloed-
arm, capillairen vooral in de periphere gedeelten
grootendeels samengevallen. De levercellen overal va-
cuolair plasma met in de centrale gedeelten regelmatig
een fijnkorrelige vetafzetting, echter zonder degenera-
tieve kernveranderingen. Op enkele plaatsen geringe
infiltratie in het bindweefsel, deze cellen zijn echter
niet duidelijk leucocytair, zij komen vooral in de klei-
nere bindweefselschotjes voor. Stercellen rustig.

Nier. Geringe haardnephritis met enkele streepvor-
mige bindweefselhaarden en in het bindweefsel rondom
de groote vaten enkele infiltraathaarden.

Uitgesproken parenchymateuze degeneratie van het
epitheel van de tubuli contorti, op verschillende plaat-
sen gemengd met beginnende degeneratieve vetinfiltra-
tie. Vervetting van de mergstralen en vetafzetting in den

-ocr page 79-

vaatsteel van de meeste glomeruli; in heel geringe mate
ook in enkele vaatkluwens.

Glomeruli bloedrijk, iets celrijk, endotheliën weinig
duidelijk gezwollen, enkele pigmentcellen (korrelig
zwart pigment).

7. Hond, reu, 1 jaar, 18 K.G., 18 c.c. tetrachlooraethy-
leen (met 20 c.c. melk gemengd) of 1 c.c. per K.G.
lichaamsgewicht. Eén dosis.

Lever. Bloedvulling vaak iets sterker in de centrale
gedeelten van de eilandjes. In deze omgeving op ver-
schillende plaatsen optreden van een zwart korrelig
pigment in de levercellen, stercellen en phagocyten van
\'het interstitium. Levercellen met een korrelig en vacuo-
lair plasma (glycogeen?), waarin regelmatig wat fijne
vetbolletjes gelegen zijn. Kernen in het algemeen nor-
maal, soms te bleek, wazig. Ook verschillende stercel-
len en phagocyten in het bindweefsel bevatten vet-
korrels. In de fijnere vertakkingen van het perilobulaire
bindweefsel vindt men matige celinfiltraties, meestal
geen duidelijke leucocyten, wel in capillairen, waarin
ook iets meer cellen.

Nier. Uitgesproken parenchymateuze degeneratie
van de tubuli contorti met eiwit in het lumen der buis-
jes. Op verschillende plaatsen beginnende degenera-
tieve vetinfiltratie, naast de parenchymateuze degene-
neratie. Vele cellen bevatten een geelachtig amorph
pigment (kleurt zich niet sterker met Sudan 111).
Enkele leucocyten tusschen de tubuli.
. Glomerulusvaatkluwen groot en celrijk, vult meestal
de geheele kapselholte, endotheelcellen blazig gezwol-
len, helder actief. Meestal enkele vetbolletjes in het
vaatkluwen, bij voorkeur aan den steel. Enkele cellen

-ocr page 80-

beladen met een zwart korrelig pigment. Flink wijde
capillairen met roode bloedcellen en enkele groote cel-
len. Soms gering eiwitneerslag in kapselholte.

8.nbsp;Hond, reu, 13^ jaar, 16 K.G., 16 c.c. tetrachlooraethy-
leen (met 20 c.c. melk gemengd) of 1 c.c. per K.G.
lichaamsgewicht. Eén dosis.

Lever. De levereilandjes zijn in het centrale gedeelte
iets donkerder, door uitgebreider vacuolisatie der
levercellen in de periphere gedeelten. Capillairen overal
goed zichtbaar, bloed iets vervallen (schimmen, pig-
ment). De levercellen bevatten spaarzaam kleine vet-
bolletjes, centraal meer dan peripheer, vaak vet in de
stercellen. Enkele leucocyten in de capillairen, overi-
gens practisch geen infiltraat. Levercelkernen overal
helder.

Nier. Parenchymateuze degeneratie van het epitheel
der tubuli contorti, met eitwit in de buisjes. Bloedrijke
nieren, met veel pigmentafzetting in glomeruli en epi-
theel van de tubuli contorti.

Glomeruli: sterk gevule capillairen, enkele vetbolle-
tjes in de vaatkluwens, soms een weinig eiwit in de
Bowmansche holte. Vervetting van de mergstralen; in
het epitheel van de tubuli contorti slechts enkele vet-
bolletjes.

9.nbsp;Hond, reu, 4 jaar, Q]/2 K.G., gedurende 6 dagen met
1 dag onderbreking, iederen dag 2 c.c. tetrachloor-
aethyleen d.i. 0.3 c.c. per K.G. lichaamsgewicht in
capsules.

Lever. Vacuolaire levercellen, het sterkst aan de
peripherie van de eilandjes. Kernen overal helder met
korrelige chromatine en nucleolus, misschien in de
centrale gedeelten soms iets vager. Alle levercellen be-

-ocr page 81-

vatten enkele kleine vetbolletjes, in de centrale gedeel-
ten echter veel talrijker. Capillairen met nogal wat
polymorphkernige leucocyten, geen infiltratie in het
periportale bindweefsel. Vaten soms met vervallen
bloed, pigment in korrels los en in cellen (soms blijk-
baar endotheelcellen).

Nier. Geringe chronische nephritis (bindweefselver-
meerdering vooral om de groote vaten, met vrij veel
infiltraat, enkele chronisch veranderde glomeruli met
atrophic van de vaatkluwens, vervetting, zware bind-
weefselkapsels).

Parenchymateuze degeneratie van het epitheel van
de tubuli contorti met vrij veel geel amorph pigment in
epitheelcellen van meerdere buisjes.

Geringe vervetting van de mergstralen; enkele vet-
bolletjes in het epitheel van de tubuli contorti en vaat-
kluwens van de glomeruli. Nier vrij bloedrijk met nogal
wat polymorphkernige leucocyten in de capillairen.

Glomeruli celrijk met veel blazig gezwollen endo-
theelkernen en enkele leucocyten.

10. Hond, teef, IH jaar, 25 K.G., gedurende 4 dagen per
dag 6 c.c. en den daaropvolgenden dag 4 c.c. tetra-
chlooraethyleen d.i. 0.24 en 0.16 c.c. per K.G. lichaams-
gewicht in capsules.

Lever. Normale bouw en bindweefselverdeeling. Le-
vercellen sterk vacuolair met een korrelig chromatine
netwerk en nucleolus; op enkele plaatsen iets vager.
Bij Sudan III kleuring blijken nagenoeg alle cellen met
groote vetbollen beladen te zijn, echter niet alle vacuo-
len bevatten vet (wel de groote). Hierdoor is de radi-
aire balkjesbouw, tengevolge van het dichtdrukken der
capillairen plaatselijk onduidelijk, kleine zones nu eens

5

-ocr page 82-

peripheer, dan centraal, meestal onregelmatig in de
omgeving uitstralend, zijn donkerder gekleurd en be-
vatten weinig vet. Verschillende vetvacuolen bevatten
een korrelig zwart pigment, waarschijnlijk bloed pig-
ment, dat ook in enkele groote vaten en de endotheel-
cellen ervan is te vinden. Het periportale bindweefsel
bevat vrij veel cellen, meestal niet duidelijk leucocytair,
terwijl in de capillairen nogal leucocyten voorkomen.
Stercellen niet opvallend veranderd, bevatten geen vet
of pigment. Enkele intracapillaire celhaardjes doen aan
gewoekerde stercellen denken.

Nier. Parenchymateuze degeneratie van het epitheel
van de tubuli contorti; soms met enkele kleine vetbol-
letjes (beginnende degeneratieve vetinfiltratie), vervet-
ting van de mergstralen.

Glomeruli bloedrijk en iets celrijk, cellen echter niet
zoo actief als in vorige gevallen. Enkele endotheelcellen
met zwart korrelig pigment beladen. Geen eiwit in de
kapselholte.

11. Hond, reu, 10 jaar, 24 K.G., gedurende 5 dagen met
1 dag onderbreking 4 maal 6 en 1 maal 4 c.c. tetra-
chlooraethyleen d.i. 0.24 c.c. en 0.16 c.c per K.G.
lichaamsgewicht in capsules.

Lever. Normale bouw en bindweefselverdeeling. De
levercellen meestal met sterk vacuolair plasma in de
periphere eilandjesgedeelten (glycogeen?), centraal-
gedeelten minder vacuolair en daardoor wat donkerder
gekleurd. Deze laatste gedeelten meestal bloedrijker.
Levercelkernen overal helder met een korrelig chroma-
tine netwerk en een nucleolus.

In de centrale gedeelten vrij veel vet in kleine bolle-
tjes, grooter bollen vaak in de stercellen. Vrijwel alle
levercellen bevatten korreltjes van helder geel pigment

-ocr page 83-

(gal?). De capillairen bevatten nogal wat leucocyten
en enkele groepjes cellen met enkelvoudige kern (ster-
cellen?).

Ook in het perilobulaire bindweefsel komen kleine
groepjes infiltraatcellen voor.

Nier. Geringe chronische nephritis met geringe dif-
fuse bindweefselvermeerdering en infiltratie; glomeru-
luskapsels verdikt. Glomeruli soms atrophisch of met
een atrophisch vaatkluwen.

Duidelijke bindweefselnieuwvorming in het merg
met vaak iets uitgezette tubuli recti, soms kalkneersla-
gen in de tubuli recti.

Parenchymateuze degeneratie met overgang in de-
generatieve vetinfiltratie.

Glomeruli overigens groot en met celrijk vaatkluwen,
enkele leucocyten, endotheelcellen vaak gezwollen,
capillairen wijd en met bloed gevuld; epitheel van de
Bowmansche kapsel soms iets gewoekerd (verdikt),
geringe eiwitneerslagen in de kapselholte.

12. Hond, reu, jaar, 15.75 K.G. gedurende 7 dagen
met 1 dag onderbreking 4 c.c. tetrachlooraethyleen d.i.
0.254 c.c. per K.G. lichaamsgewicht in capsules.

Lever. Geen duidelijke degeneratie, plasma der lever-
cellen sterk vacuolair bij goede kernkleuring. Bij
Best\'sche kleuring na alcoholfixatie in de periphere
helft van de eilandjes vrij veel carmijn, echter niet
correspondeerend met de vacuolen, practisch geen vet
met Sudan 111.

Nier. Uitgesproken parenchymateuze degeneratie
van de tubuli contorti met korrelig plasma en veel ver-
dwenen kernen (levenswarme sectie!), veel eiwit in de
buisjes. In de mergstralen vrij veel physiologisch vet
met Sudan 111.

-ocr page 84-

Hier en daar oranje pigment in de haemaluin-eosine
kleuring in het epitheel van de tubuli recti.

Glomeruli celrijk en bloedrijk, endotheelcellen ge-
zwollen, soms intra-capillaire celophooping. Weefsel
van de vaatkluwens meestal iets oedemateus, geen dui-
delijke eiwitneerslagen in de Bowmansche kapsel.

Interstitium ook iets oedemateus.
13. Hond, teef, 3 jaar, 15.75 K.G., 25 c.c. tetrachlooraethy-
leen of 1.65 c.c. per K.G. lichaamsgewicht met slok-
darmsonde ingegeven. Eén dosis.

Lever. Nogal bloedrijk; vrij gelijkmatig verdeeld vet
in kleine tot matige druppels in de levercellen, kernen
overal goed gekleurd. Stercellen in het algemeen rustig,
hier en daar enkele leucocyten in de capillairen. Waar-
schijnlijk ook nog vrij veel glycogeen in de levercellen,
althans plasma veel sterker vacuolair, dan met de
Sudan kleuring overeenstemt.

Mer. Duidelijke parenchymateuze degeneratie, met
nogal vet in de epitheelcellen van de tubuli contorti,
vervetting van de mergstralen, geringe vetafzetting in
de vaatwanden.

Glomeruli geringe vetafzetting als regel bij den
vaatsteel, soms diffuus maar gering door het geheele
vaatkluwen en soms in de kapsels; glomeruli gestuwd,
celverdeeling iets onregelmatig, als regel het grootst
in de omgeving van den steel, weinig leucocyten, kernen
nogal blazig. Bindweefsel iets oedemateus, rondom de
groote vaten wat infiltraat (lymphocytair).

Samenvatting. Een enkele dosis van 1 c.c. tetrachloor-
aethyleen per K.G. lichaamsgewicht bij 8 honden van ver-
schillende leeftijden en van 1.65 c.c. bij No. 13, gaf bij alle
dieren na 48 uren aanleiding tot veranderingen in de lever

-ocr page 85-

en nieren, evenals herhaalde doses van 0.15—0.3 c.c. tetra-
chlooraethyleen gedurende 5—6 dagen, gegeven aan 4 vol-
wassen honden, gedood 48 uren na de laatste toediening.

Lever: Duidelijke degeneratieve veranderingen der lever-
cellen werden slechts bij No. 5 waargenomen, terwijl in
enkele andere gevallen (7, 9 en 10) een plaatselijk bleeker
kernkleuring of vager kernteekening een degeneratieve in-
vloed deed vermoeden. In verband met het wisselende
physiologische glycogeen gehalte der levercellen was de
radiaire eilandjesbouw niet altijd duidelijk.

Op ontstekingsachtige verschijnselen wezen de meestal
gevonden infiltratie van het perilobulaire bindweefsel en de
hyperieucocytose der levercapillairen, het oedeem van het
perilobulaire bindweefsel en de zwelling, eventueel woeke-
ring der stercellen. Blijkens de beschreven veranderingen
was in totaal de ontsteking steeds gering.

Van een retentie van galkleurstoffen in het bloed of de
urine was, in verband met de geringe degeneratieve ver-
anderingen niet veel te verwachten; hiervan werden ook
microscopisch geen aanwijzingen gevonden (uitgezonderd
jnisschien No. 11). Deze bevinding komt overeen met het
negatieve verioop van het vroeger vermelde onderzoek.

Nieren: De degeneratieve veranderingen traden in den
nier veel duidelijker op en wel in den vorm van een paren-
chymateuze degeneratie, eventueel met overgang in een
degeneratieve vetinfiltratie van het epitheel van de tubuli
contorti.

Ook de glomeruli vertoonden afwijkingen in den vorm
van celrijkdom van de vaatkluwens, zwelling van de endo-
theelcellen, vervetting der endothelien van den vaatsteel en
soms eiwitneerslag in de kapselholte.

Vrij veel voorkomen pigmentkorrels, vooral in lever
wijst op bloedverval.

-ocr page 86-

Therapeutische proeven.

Algemeene opmerkingen: Het onderzoek van de versche
faeces geschiedde met de methode van de verzadigde keu-
kenzoutoplossing. De faeces veerden vermengd met water,
fijn gewreven in een mortier, onder toevoeging van een
zoodanige hoeveelheid keukenzout dat deze in overmaat in
de vloeistof aanwezig was, waarna door een gaasje werd
gefiltreerd. Het filtraat werd gedurende eenige minuten ge-
centrifugeerd, van het bovenste gedeelte van de vloeistof
werd een druppel op een voorwerpglaasje gebracht, bedekt
met een dekglaasje en met kleine vergrooting met nauw
diafragma bekeken.

Er werd niet een bepaalde afgewogen hoeveelheid faeces
genomen, maar wel bij ieder onderzoek een ongeveer gelijke
hoeveelheid, terwijl naar schatting ook evenveel water werd
toegevoegd. Om eenigszins een vergelijking te maken werd
de volgende tabel gemaakt:

= enkele eieren in 1 of 2 preparaten gevonden,
= een tiental eieren in 1 of 2 preparaten gevonden,
= tientallen eieren in 1 of 2 preparaten gevonden,
— = geen eieren gevonden.

Het tweede faecesonderzoek geschiedde steeds 7—9 da-
gen na de behandeling. Wanneer het niet mogelijk was het
materiaal dadelijk te verwerken, werd dit bewaard in 2 %
formaline-oplossing, waarin de eieren voldoende intact

-ocr page 87-

bleven voor een later onderzoek. Steeds werden bij het 2de
onderzoek minstens 2 preparaten gemaakt, wanneer het

eerste negatief was.

Toediening van de tetrachlooraethyleen geschiedde steeds
zoo mogelijk na vasten van 18—20 uren, in capsules. Een
enkele maal werd de vloeistof met melk gemengd in den
mond gegoten of met een sonde ingegeven.

Bij zilvervossen werden alleen capsules gebruikt en wel
elastische gelatine capsules met 1 c.c. inhoud, afkomstig
van de fa. Brocades en Stheeman en van Parker Davis.
Verschil in werking werd niet waargenomen.

In de kennels waarin 2 vossen aanwezig waren, werd
aangenomen, dat, wanneer het onderzoek van de van ver-
schillende plaatsen verzamelde faeces positief was, beide
dieren waren geïnfecteerd.

Het gewicht van de vossen werd getaxeerd op 5 K.G.

-ocr page 88-

faeces onderzoek
7—9 dagen na
de behandeling
eieren eieren

ascaris uncinaria

Dier-
soort

faecesonderzoek voor
de behandeling
eieren eieren
ascaris uncinaria

leeftijd gewicht

Sectie

Hond

4 jaar
2 „
6 weken

12 K.G. -f
7.3 K.G.
2 K.G.

geen ascariden

6 „

2 K.G.

1 exemplaar

6 „

2 K.G.

geen ascariden

6 „

1.5 K.G.

1 exemplaar

6 „

2 K.G.

6 „

1.5 K.G.

5 exemplaren

6 „

1.5 K.G.

geen exemplaren

6 „

2 K.G.

» »

6 „

2 K.G.

8 jaar

15.5 K.G.

4 „

16.5 K.G.

4-

8 „

45 K.G.

—.

IH»

16)4 K.G.

2 „

16.5 K.G.

_

geen uncinaria

4 „

5 K.G.

geen ascariden

)S volwassen 5 K.G.

__

5 K.G.

5K.G.

5 K.G.

5 K.G.

5 K.G.

5 K.G.

5 K.G.

5 K.G.

5 K.G.

5 K.G.

5 K.G.

5 K.G.

5 K.G.

5 K.G.quot;

-ocr page 89-

opmerkingen

behandeling

3-6 c.c. in capsules na 20 uur vasten na 14 dagen nogmaals faeces onderzocht —

2.2 C.C. „ „ direct na het eten
0-6 c.c. „ „ na 18 uur vasten

0-6 c.c. „ „ „ 18 „ „
0-6 c.c. „ „ „ 18 „
0.45 c.c. „ „ „ 18 „ „

0-6nbsp;c.c. „ „ „ 18 „ „

0.45nbsp;c.c. „ „ „ 18 „ „

0-45nbsp;c.c. „ „ „ 18 „

0-6nbsp;c.c. „ „ „ 18 „

0-6nbsp;c.c. „ „ „ 18 „

4.5nbsp;c.c. met sonde na het eten

5nbsp;c.c. met melk na 20 uur vasten

13.5nbsp;c.c. „ „ „ 20 „

-4nbsp;c.c. in capsules in 6 dagen na

18 uur vasten

5nbsp;c.c. in capsules na 20 uur vasten

1nbsp;c.c. in capsule

1nbsp;c.c.nbsp;innbsp;capsulesnbsp;na 18nbsp;uur vasten

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;\' „nbsp;„ 18 „ „

1nbsp;C.C.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18 „

1nbsp;C.C.nbsp;„nbsp;„nbsp;»18 „ »

1 C.C. „ „nbsp;»18 „ „

1nbsp;C.C.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;C.C.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„ „

1nbsp;C.C.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;,.

1nbsp;C.C.nbsp;„nbsp;„nbsp;„18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;,,nbsp;,,nbsp;»18nbsp;„ „
heel veel ascariden in ontlasting, tweemaal ont-
lasting vrijwel alleen wormen
heel veel ascariden in ontlasting
meerdere ascariden in ontlasting
meerdere ascariden in ontlasting, eenmaal ontlas-
ting vrijwel alleen wormen
meerdere ascariden in ontlasting
heel veel ascariden in ontlasting

gt;» I,nbsp;»nbsp;»nbsp;»

meerdere ,, „ „

meerdere ascariden in ontlasting

enkele eieren in 2 preparaten
1 ei in 2 preparaten

vos heeft een paar dagen na de behandeling niet
gegeten.

-ocr page 90-

faecesonderzoek voor
de behandeling
eieren eieren
ascaris uncinaria

Dier-
soort

leeftijd gewicht

faeces onderzoek
7—9 dagen na
de behandeling
eieren eieren
ascaris uncinaria

Sectie

Zilvervos volwassen 5 K.G.

5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5 K.G.
5K.G.
5 K.G.
5K.G.






-ocr page 91-

opmerkingen:

1nbsp;C.c.nbsp;in capsules na 18nbsp;uur vasten de dertien volgende vossen werd de capsule toegc-

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„18nbsp;„ „nbsp;diend in een stukje vleesch.

^nbsp;c-c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„18nbsp;„

^nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

^nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

^nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

^nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

^nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

^nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

^nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

^nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;......18nbsp;„

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„ „

1nbsp;c.c.nbsp;„nbsp;„nbsp;„ 18nbsp;„ „

behandeling

enkel ei in 2 preparaten

-ocr page 92-

Dier-
soort

leeftijd

gewicht

faecesonderzoek voor

de VlpVlïinrllt;»l;r.t.

faeces onderzoek
7—9 dagen na

eieren

-----------

eieren

de behandeling

ascaris

uncinaria

eieren eieren

Zilvervos

volwassen

5 K.G.

ascaris uncinaria

gt;y

jr

5 K.G.

))

gt;gt;

5K.G.

gt;i

yy

5 K.G.

5 K.G.

)i

5 K.G.
5K.G.


— —

)f

jj
lf

5K.G.
5K.G.


)}

5 K.G.

»

ty

5 K.G.

Jt

yy

yy

5 K.G.
5 K.G.

i)

yy

5 K.G.

it

yy

5 K.G.

gt;}

yy

5 K.G.

2

yy

5 K.G.

„ 2

yy

5 K.G.

,, 2

yy

5 K.G.

» 2

yy

5 K.G.

_

„ 2

yy

5 K.G.

2

yy

5 K.G.

„ 2

yy

5 K.G.

„ 2

yy

5 K.G.

z

» 2

yy

5 K.G.

_ _

„ 2

yy

5 K.G.

sectie

-ocr page 93-

behandeling

1

c.c. in

capsules

na

18

uur

vasten

1

»1

»

18

gt;gt;

ff

1

c.c. „

»

18

jgt;

ff

1

c.c. „

11

11

18

n

ff

1

c.c. „

t)

18

ft

ff

1

c.c. „

91

18

)t

ff

I

c.c. „

11

11

18

n

ff

1

c.c. „

11

II

18

}f

ff

1

c.c. „

II

18

ff

ff

I

c.c. „

11

11

18

ff

1

c.c. „

11

II

18

gt;gt;

ff

1

c.c. „

11

II

18

tf

ff

1

c.c. „

gt;1

II

18

ff

ff

1

c.c. „

11

II

18

ff

ff

1

c.c. „

11

II

18

ff

ff

1

c.c. „

11

II

18

n

ff

1

c.c. „

11

II

18

ft

ff

1

c.c. „

11

II

18

ft

ff

1

c.c. „

s quot;

11

18

ff

ff

1

c.c. „

11

11

18

ft

ff

1

c.c. „

11

II

18

ff

ff

1

c.c. „

11

II

18

ff

ff

1

c.c. „

11

II

18

ff

ff

1

c.c. „

11

II

18

ff

ff

1

c.c. „

II

18

ft

ff

1

c.c. „

11

II

18

ff

ff

opmerkingen:

deze en volgende vossen capsule in stukje vleesch
laten opeten. 2 = 2 vossen in één ren.

-ocr page 94-

Uitkomsten van de behandeling.

/. Bij ascaris infectie.

Van de 12 behandelde honden was het onderzoek naar
het voorkomen van eieren in de faeces in 8 gevallen, d.i.
bij 67 % negatief. Bij 8 dieren waarbij sectie werd verricht
was deze in 5 gevallen, d.i. bij 62 % negatief, terwijl bij
de positieve sectie van 3 pups het aantal exemplaren 1, 1 en
5 bedroeg; na de toediening van het t c ae waren bij deze
patiënten resp. heel veel, meerdere en meerdere ascariden
met de ontlasting uitgescheiden.

Bij vossen was van de 32 behandelde dieren het faeces-
onderzoek na de behandeling bij 26, d.i. bij 81 % negatief;
secties werden niet verricht.

II. Bij uncinaria infectie.

Van 5 behandelde honden was het onderzoek naar het
voorkomen van eieren in de faeces in 4 gevallen, d.i. bij
80 % negatief. Bij 1 dier waarbij sectie werd verricht, was
deze negatief, overeenkomende met den uitkomst van het
faeces-onderzoek.

Bij vossen was van de 80 behandelde dieren het faeces-
onderzoek na de behandeling bij 72, d.i. bij 90 % negatief;
secties werden niet verricht.

Een nadeelige invloed van de therapeutische behandeling
werd niet gezien, behalve bij 1 vos; het eenige dagen niet
eten kan hier ook veroorzaakt zijn door de opwinding ten-
gevolge van het opvangen.

-ocr page 95-

Conclusies.

Tetrachlooraethyleen geeft bij orale applicatie in doses
van 0.1 tot 0.5 c.c. per kilogram lichaamsgewicht bij honden
practisch geen verschijnselen; bij doses van 1 tot 10 c.c. per
kilogram lichaamsgewicht kunnen psychische afwijkingen,
evenwichtsstoornissen en prikkelingsverschijnselen optre-
den, terwijl afwijkingen van het digestie-apparaat als braken
soms optreden, diarrhee en tenesmus ani regel zijn.

Verontrustend zijn de symptomen ook bij een doseering
van 10 c.c. per kilogram lichaamsgewicht niet, ze nemen
niet parallel toe met de verhooging van de dosis.

Verschil in werking bij dieren van verschillenden leeftijd
of geslacht treedt niet op.

Toevoeging van melk of paraffinum liquidum geeft geen
duidelijke verhooging van de toxiciteit.

Intratracheale applicatie is zeer gevaarlijk, een dosis van
2 c.c. kan bij een hond van 4.2 kilogram den dood veroor-
zaken. Intraveneuse applicatie geeft bij kleine doses van
0.250—0.430 c.c. per kilogram lichaamsgewicht aanleiding
tot den dood van het proefdier.

Galkleurstoffen in bloedserum of urine kunnen na
enkelvoudige of herhaalde doseering van 0.3—1 c.c. per
kilogram lichaamsgewicht na 48 uur of 7 dagen niet worden
aangetoond.

Belangrijke veranderingen aan lever en nieren komen
voor bij enkelvoudige doses van 1 c.c. of herhaalde doses
van 0.16—0.3 c.c. per kilogram lichaamsgewicht, ze zijn

-ocr page 96-

geringer dan die beschreven bij het gebruik van tetrachloor-
koolstof.

Therapeutisch in doses van 0.3 c.c. per kilogram lichaams-
gewicht bij honden en van 1 c.c, in het geheel bij volwassen
vossen treden geen verschijnselen op. De uitkomsten van de
secties bij honden en het faeces-onderzoek bij honden en
vossen voor en na de behandeling met tetrachlooraethyleen
zijn zeer bevredigend.

-ocr page 97-

Opgave Literatuur.

L Maurice C. Hall, Carbon tetrachlorid for the
removal of parasitic worms, especially hookworms.
Journal of agriculture Research. April 1921.

2.nbsp;J. A. A 11 e n, The efficiency of carbon tetrachlorid
against hookworms in the silverblack fox.

Journal of the American Veterinary Medical Associa-
tion 1922.

3.nbsp;A. S. S c h 1 i n g m a n, Miscellaneous tests of tetra-
chlorethylene a new anthelmintic.

Journal of the Am. Vet. Med. Assoc. Oct. 25 Maart \'26,
Vol. 68.

4.nbsp;A. S. S c h 1 i n g m a n, Critical tests of tetrachlorethy-
lene a new anthelmintic, with special reference to its
use in pups.

Journ. of the Am. Vet. Med. Assoc. 1925.
,5. J. A. Allen, Fox Farming and its Veterinary Pro-
blems.

American Veterinary Review. 1925.

6.nbsp;A. S. S c h 1 i n g m a n, The effect of carbon tetra-
chlorid on puppies.

Am. Vet. Review. 1925.

7.nbsp;A. N. C h o p r a and A. S. A. C. C h a n d 1 e r, An-
thelmintics and their uses in medical and Veterinary
Practice.

8.nbsp;A. S. S c h 1 i n g m a n, Further tests of tetrachlorethy-
len as an anthelmintic.

Journ. of the Am. Vet. Assoc. 1929 Juli.

-ocr page 98-

9. J. A. Allen and W. Chester and MacLure,
Theory and practice of Fox Ranching.

10.nbsp;L. de Blieck en E. A. R. F. Baudet, Tetra-
chloorkoolstof als middel tegen Gastrophiluslarven,
Ascaris, Strongyliden en Oxyuris bij het paard.
Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Deel 50, afl. 1.

11.nbsp;L. de Blieck en E. A. R. F. Baudet, Tetra-
chloorkoolstof als wormmiddel bij paarden.
Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Deel 51, afl. 7.

12.nbsp;Baudet, Het gebruik van tetrachloorkoolstof als
middel tegen distomatosis.

Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Deel 56, afl. 9.

13.nbsp;P. D. L a m s o n, A. S. M i n o t and B. H. R o b b i n s,
The Prevention and Treatment of carbon tetrachloride
intoxication.

Journal of the Am. Med. Assoc. 1928. Febr. 4.

14.nbsp;R. Cr ux Y. Reyes, Hookworm disease. Revista de
Ciencias. Medicas. Mexico City (July-Aug.), referaat
in Journ. of the Am. Med. Assoc. No. 2. Jan. 1928.

15.nbsp;W. J. B a i s, Tetrachloorkoolstof als mijnwormmiddel.
Geneeskundig Tijdschrift voor Ned.-Indië, deel 62.

16.nbsp;N. C. K e u k e n s c h r ij v e r. Wormziektebehande-
ling met een mengsel van tetrachloorkoolstof en ol.
chenopodii.

Idem deel 63.

17.nbsp;J. K. K e h r e r en S o e m a d ij o n o. Over 01. che-
nopodii en tetrachloorkoolstof als mijnwormmiddel.
Idem deel 63.

18.nbsp;R. Sen o, Ervaringen over tetrachloorkoolstof als
wormafdrijvend middel bij ancylostomiasis op Billiton.
Idem deel 66.

-ocr page 99-

19.nbsp;Max Thienel, Die Einführung des Tetrachlor-
kohlenstoffes in die Terapie der Leberegelseuche.
Münchener Tierärztliche Wochenschrift No. 13. 29
März 1927.

20.nbsp;R. F. M 0 n t g o m e r i e. Some miscellaneous obser-
vations in the value of carb. tetrachlorid in sheep.
The Veterinary Journal 1926.

21.nbsp;A. S. Schlingman, Further miscellaneous Tests
of tetrachlorethylene as an anthelmintic.

Journ. of the Am. Vet. Med. Assoc. Juli 1929.

22.nbsp;Hans Graf und Martin Willmczik, Über
die Wirkung des Hexachloraethan am isolierten Dünn-
darm des Rindes.

Archiv für Wissenschaftliche und praktische Tierheil-
kunde. 60. Band. 4 Heft, 1929.

23.nbsp;J. H. N 0 r r i s. Toxicity of carbontetrachloride to
sheep and cattle.

The Veterinary Record. No. 28. Juli 1927.

24.nbsp;L a m s o n, R o b b i n s and Ward, The Pharmaco-
logy and Toxicology of tetrachlorethylene.

Journal of Hygiene Vol. IX. Maart 1929.

Referaat in Veterinary Review No. 36 vol. IV. Sept.

1929.

25.nbsp;H. J a k o b. Diagnose und Therapie der inneren
Krankheiten des Hundes.

26.nbsp;H. Jakob en A. Klarenbeek, Diergeneeskun-
dige Pharmacotherapie.

27.nbsp;E. F r 0 h n e r, Lehrbuch der Arzneimittellehre für
Tierärzte.

28.nbsp;P. Cohn, Über die intralobulaire toxische Leberne-
crose bei Tieren.

Tierärztliche Rundschau. No. 13 en 14. 1929.

-ocr page 100-

29.nbsp;A. Ley, Tetrachlorethylen als Hakenwurm-bekämpf-
ungsmittel.

Der Deutsche Pelztierzüchter. Heft 13.

30.nbsp;K a r 1 B. H a n s o n and H. L. V a n V o 1 k e n b e r g.
Notes on the Treatment of Foxes with carbontetra-
chloride and the use of soft elastic globules for pre-
venting inhalation collapse.

Journ. of the Am. Vet. Med. Assoc. Vol. 54. 1923/1924.

31.nbsp;William A. R i 1 e y and C. D. Fitch, The Ani-
mal Parasites of Foxes, with special reference to
hookworms.

Journ. of the Am. Vet. Med. Ass. Vol. 59. 1921.

32.nbsp;S 1 u i t e r, S w e 1 1 e n g r e b e 1 en 1 h 1 e. De
dferlijke parasieten.

33.nbsp;M a u r i c e C. H a 11, Internal Parasites of Dogs and
Cats in the United States and treatments for removing
these parasites.

Journ. of the Am. Vet. Med. Ass. Vol. 63. 1923.

34.nbsp;R. D a u b n e y. Miscellaneous experiments with an-
thelmintics, chiefly alkyl-chlorids, in the treatment of
nematode infestations of sheep.

Veterinary Journal No. 1. 1930.

35.nbsp;K a r I B. H a n s o n and H. L. vanVolkenberg,
Anthelmintic efficiency of carbon tetrachlorid in the
treatment of foxes.

Journal of Agriculture Research. Vol. 28. No. 4.

36.nbsp;Maurice C. Hall and Jacob E. Schil-
linger, Miscellaneous tests of carbon tetrachlorid
as an anthelmintic.

Idem Vol. 23. No. 3.

37.nbsp;Walter David, über die Bedeutung einiger
Wurme/krankungen des Schweines.

-ocr page 101-

Tierärztliche Rundschau. No. 1. 1928.

38.nbsp;E. H u p k a, Hexachloraethan, tetrachloraethylen und
tetrachlorkohlenstoft in der Behandlung der Leberegel-
seuche.

Tierärztliche Rundschau. No. 11. 1928.

39.nbsp;Maurice C. Hall and Donald L. A u g u s-
t i n e, Some investigations of anthelmintics by an egg
and wormmethod.

American Journ. of Hygiene. Vol. IX. No. 3. May 1929.

40.nbsp;S p r e h n, Secties over 3 jaren.
Pelztierzüchter. No. 19 en 20. 1929.

41.nbsp;A. S. S c h 1 i n g ni a n and O. M. Gruhzit, Studies
on the toxicity of tetrachlorethylene, a new anthel-
mintic.

American Review. Vol. 51. 1927.

-ocr page 102-

l-

...

•i-f-, \'

-ocr page 103-

stellingen.

De conservatieve beenbreukbehandeling zal bij den hond
als regel verre te verkiezen zijn boven de operatieve.

Voor het meerendeel der gevallen geven torus-verwon-
dingen of fracturen respectievelijk kneuzingen van teen-
leden bij den hond aanleiding tot blijvende kreupelheden
door eeltvormingen en is amputatie noodig.

Huidfistels bij honden met tuberculose der organen be-
rusten eveneens op tuberculosen grondslag.

In verband met het in den laatsten tijd zeer verbreid
voorkomen van infecties met Brucella Bang van het rund
bij den mensch en verschillende huisdieren, dient de bestrij-
ding der ziekte bij het rund met volvirulente culturen te
worden nagelaten;

De enting met verzwakte culturen volgens C a 1 m e 11 e-
G u é r i n geeft geen immuniteit van beteekenis.

De conservatieve behandeling is bij het tusschenklauw-
panaritium van het rund in de practijk de beste.

Selectie en castratie als middelen ter verbetering van
den veestapel kan ook in Indië alleen effect sorteeren bij
medewerking van de veehouders.

De hond is geschikt als trekdier.

-ocr page 104-

cv 1 \'. ... »ÏU-; irr\'ïf)

■ \'nbsp;--L «ai iyi! j-;Mi! b-r\'i\'.Mvv

•i«!■•■•• •nbsp;; -wiljidnbsp;v.gt; M \'-u j]-.\'.» j^f

V) n- iiïhinnbsp;^ • , : , : . ; :nbsp;^\'-[.ix ; -.rpl

Î ; V Ui ! rAJnbsp;..ynjili- j-nbsp;.nbsp;\'gt;■ ;

..jauni fii^-\'-j ily^J nj i }i ■ \'

- -Squot;.

f--. s. r

/DtcOcF -j],nbsp;üb {-i inüJi iciil iinv j;ii;ili!r,iu;\'|

i\'J i-\'y-ay.o : ;-•;::■......;

.rjib\'.Ivii il:nbsp;•■•i Î

. -fi\'r\'nbsp;■

•\' \' gt; -• - - .• \', - r-\' J

n

Sr.?

jvj-^-mihïâ

.\'h^\'nv-Jhjj\'j\'l

-ocr page 105-
-ocr page 106-

v.nbsp;\'quot;\'-/y-\' \'c\'

M

- M ^

■nbsp;■ v

■ ■■

V^r.

iv-

m

. - :■ A ::

■■M

-ocr page 107-

grquot;-\',,.nbsp;•quot;sswîv\'quot;-quot;\'

■ V ■nbsp;•

t , \'

.f-i^\'/i\'-:

. - gt;y V

s.\' nquot;; \'

■M:

1 v: \'

, •ƒ

.\'ii

• . \' ^\'ïl

-M

^■y-m

■Ê

:■% ..Si

A

- -is

-ocr page 108-

■ :

r- ■

: g

*

x

t

■f., -

.-1-

■inm

i

M

■ - • «-.w-^r-vv; V

- ■■ ■

y if Hnbsp;- ■•

i ■

H. V

i

■y ■ ..
• -tó®!

M\'

-ocr page 109-

Cit.

K\' T

V, «»V\'-

-f

J ^ I
\'-i

mèm

«

iii

r

■ t\'. ■ v

i\'.

gt; . ; ^
1

^ J

quot; 1 \'t. ijS\'lk

-ocr page 110-

• ...

r -

-ocr page 111-

\'tm

-tl\'\'/,1-!;quot;

\\

-ocr page 112-