[ «i» Iav •
l
UBU
m
1
-ocr page 2-UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
gt;. i
3919 0313
-ocr page 3-BULLETIS 49.
Maatschappij ter beyordering Tan het Natmirkundig
Onderzoek der Nederlaiidsche Koloniën.
Y
i
HET ONDERZOEK VAN NIEÜW-GUINEA IN VROEGERE EEUWEN.\' \'
(Voordradit geliouden op de algemeene vergadering van 20 Mei 1905
door Prof. A. Wighmann.)
Dames en Heeren!
Het tijdperk der groote ontdekkingsreizen behoort ook ten
opzichte van de Zuidzee sedert geruimen tijd tot het verleden,
maar een zeer omvangrijk gedeelte van het materiaal, dat groote
en gelukkige onderzoekers in lapidairen vorm hebben mede-
gedeeld, wacht nog op bewerking. Methoden ter bepaling van
de lengte werden betrekkelijk zeer laat bekend, zoodat bij het
terugvinden van eens bezochte plaatsen groote moeielijkheden
werden ondervonden. In vele gevallen bleken dergelijke pogingen
zelfs vergeefs te zijn.
In de Chronological History of the Discoveries in the South
Sea, waarvan het eerste deel in 1803 verscheen, gaf James
Bttrnby eene bewerking van alle hem bekende reizen. Door zijne
objectiviteit en onpartijdigheid zal dit werk eene eereplaats blij-
^ Yen bekleeden, in scherpe tegenstelling tot de geschriften van
zoo vele andere, waar de „tendencia patrioticaquot;, zooals Zaragoza
naiëf opmerkt, de drijfveer is. Tot het vele goede dat de IQde
eeuw gebracht heeft, behoort voorzeker ook de openstelling der
archieven, waaraan het te danken is, dat tal van reisjournalen
aau de vergetelheid ontrukt werden en daarnaast ook, dat reeds
bekende in den oorspronkelijken vorm het licht zagen. Hoe groot
de aanwinst voor Nieuw-Guinea is, blijkt uit het feit, dat ter-
wijl aan Burney slechts 3 reizen gedurende de eeuw be-
S kend waren, men er thans over een 22-tal kennis draagt. In
één opzicht echter heeft de afgeloopeu eeuw niet aan hare ver-
plichting-en voldaan, doordien namelijk het zooeven genoemde
werk noch vervolgd, noch opnieuw werd uitgegeven, zoodat het
materiaal gaandeweg een omvang heeft bereikt, die het aan een
enkel persoon niet meer vergunt het geheel te overzien. Dit uit-
gebreide materiaal stelt ons, tevens met behulp van de talrijke
en veel verbeterde kaarten, in staat de in vroegere eeuwen be-
zochte plaatsen met vrij groote nauwkeurigheid aan te wijzen
en zoodoende ook van de verdere waarnemingen der oude zee-
vaarders gebruik te maken.
Door de meeste onderzoekers wordt Jorge de Menezes als
degene beschouwd, die Meuw-Gluinea ontdekt heeft. Het oor-
spronkelijke journaal is niet meer aanwezig, maar uit hetgeen
de meest betrouwbare bronnen mededeelen, blijkt, dat hij op
22 Augustus 1536 van Malakka vertrok, om zijne taak als
Grouverneur der Molukken te aanvaarden. Ten einde spoediger
Ternate te kunnen bereiken, koos hij een nieuwen weg, door
langs de westkust van Borneo te varen, bij welke gelegenheid
een bezoek aan den Sultan van Brunei werd gebracht. Zijne
reis vervolgende, ging hij door de Balabak- en de Basilian-straat,
maar voordat Ternate bereikt kon worden, werd hij door wind
en stroom beoosten Halmahera gedreven en verder in zuidcostß-:,^
lijke richting totdat hij in een haven bezuiden den evenaar,
Versija genaamd, terecht kwam en aldaar „overwinterdequot;, d. w.iZ.
de westmousson overbleef. In 15S7 vertrok hij met een gun-
stige wind, waarbij hij langs twee eilanden, Meonsu en Bufu
geheeten, voer en eindelijk op 31 Mei op Ternate belandde.
Wat beteekent nu Versija? Hamy was dadelijk gereed hierin
het eiland Waigëu te zien, maar P. A. Tible was op den
beteren weg door het dorp Warsai, gelegen op de noordkust
van het noordwestelijk\' schiereiland, westelijk van de Kaap de
Goede Hoop, als de vermoedelijke aanlegplaats aan te wijzen
Er doet zich echter het bezwaar voor, dat de oude taarten
zonder uitzondering een eiland als verblijfplaats aanwijzen*
„Aqm invernou Dom Jorge de Menesesquot;. Evenmin is het voor-
bijvaren van de eilanden Meonsu en Bufu luet de ligging van
de zooeven genoemde plaats in overeenstemming te brengen.
Er blijkt echter, dat aan de noordoostkust van Wiak een
der Schouten-eilanden, eveneens een dorp Warsai bestaat en met
de veronderstelling, dat Menezes liier een schuilplaats gevonden
had, vervallen alle moeilijkheden. Na het verlaten van het
eiland Wiak kwam hij namelijk in de Geelvink-baai en de
aldaar geziene eilanden xMeonsu en Bufu stellen niets anders
voor, dan Miosnum en Numfur (Nufur).
De Spanjaarden werden bij hunne pogingen, van de Molukken
naar Amerika terug te keeren, eveneens door de zware stromen
langs de Schouten-eilanden en verder langs de noordkust van
Nieuw-Guinea gedreven en bij een dier gelegenheden was het
Imgo Ortiz de Eetez, die als de eerste Europeaan op 20 Juni
1545 werkelijk den bodem van Nieuw-Guinea betrad en tevens
aan het eiland zijn naam gaf. In de door hem genoemde
nvier San Agustin, waar hij in naam van den koning van
Spanje het land in bezit nam, herkennen wij de Biër.
Het jaar 1605 beteekent voor Nieuw-Guinea een keerpunt
Vertegenwoordigers eener achteruitgaande natie brengen voor
het laatst een bezoek, dat ten slotte met een schitterend succes
eindigt, terwijl een opkomende natie voor het eerst eene vaart
onderneemt, die de ontdekking van Australië ten gevolge heeft.
Deze laatstbedoelde tocht werd door Willem Jansz. met het
schip het „Duyfkenquot; gedaan en hoewel noch de journalen, noch
de kaart teruggevonden werden, is men in staat uit verschil-
lende andere bronnen de gevolgde route vast te stellen. De
engelsche kapitein John Sarris schrijft in 1605 uit Bantam het
Yolgende: „The 18th November heere departed a small Pinasse
„of the Flemmings for the discovery of the Land called Nova
„Guinea which, as it is said, affordeth great Store of Gold quot;
En in 1606 vertelt dezelfde, dat de anakoda Tingal, een Khng,
op den löden Jumi y^n Banda terngkeerende, het bericht mede-
brengt, dat de bedoelde pinas wel Nieuw-Guinea gevonden had,
maar toen hun volk aan land gezonden werd: „there were nine
„of them killed by the Heathens, which are man-eatersquot;. In
journalen van latere reizen wordt herhaaldelijk verwezen naar
aanteekeningen van Willem Jansz. en, in verband met de kaart,
die in den atlas van Mercator-Janssonius (ed. 1633) gevonden
wordt, laten zich de gedane ontdekkingen nauwkeurig vast-
stellen. Het „Duyfkenquot; naderde de westkust van Nieuw-Guinea
ter hoogte van de Sebekür-baai op 3° 40\' ZBr. Het ten zuiden
daarvan liggende, hooge schiereiland Kumawa ontving den
naam Nieuw-Zeeland. Na langs hetzelve gevaren te zijn, werd
straat Nautilus doorgezeild en aan de benoorden der Kaimana-
baai liggende puntige berg Genöfo den naam van Gunung Api
gegeven. Nadat het langgerekte eiland Namatöte gepasseerd
was, werd weder de open zee gekozen. De zuidwestkust in de
omgeving van den berg Buru verkreeg den naam Duyfkens-
eiland. Daarna werd de kust verlaten en eerst benoorden Prinses
Marianne-straat opnieuw benaderd. Dit gedeelte werd Modder-
eiland genoemd, waarop tevens de eenige jaren geleden ontdekte
Digul-rivier reeds op aangeduid werd. Langs de noordwestkust
van het Prins Frederik Hendrik-eiland werd de tocht voortgezet.
Het verdere verloop laat zich echter op de kaart niet vervolgen,
doordien de teekenaar gemeend heeft het verdere gedeelte door
eene legende te moeten bedekken. Het lijdt geen twijfel of
Willem Jansz. is vervolgens de Torres-straat overgetrokken.
want Jan Carstensz. vermeldt in zijn journaal van 1623 een
rivier op de oostkust van de Carpentaria-golf onder 11° 48\'
„waar die van \'t Duyfken, anno 1606 met de boot geweest
sijnde een man door \'t werpen van de wilden verlorenquot;. En
eindelijk wordt in de instructie voor Tasman dd. 29 Januari
1644 uitdrukkelijk gezegd, dat die van het Duyfken „den
uytersten hoeck vant ontdeckte land opnbsp;graden suyder
breedte met den naam van Caep Keerweer in haer caert bekent
gemaecktquot; hebben.
De eer van deze ontdekking van Nieuw Holland werd aan
Willem Jansz. vele malen betwist en hoewel weinigen zoo ver
gaan als George Collingridge, die oordeelt: „Les découvertes
„des Hollandais sont entachées de tant de mystères, de fraudes
„et d\'usurpations, qu\'un très petit nombre d\'entre elles, sinon
„aucune, supporteraient l\'épreuve d\'un examen rigoureus, bien
„que certains écrivains nous racontent que les Hollandais furent
„certainement les premiers blancs ayant abordé en Australie,quot;
toch is de meening zeer verspreid dat de Portugeezen de kusten
van dat land het eerst bereikt zouden hebben. Vooral Australi-
sche schrijvers zijn er op uit de dagteekening van de ontdekking
zoo veel mogelijk te vervroegen, hetgeen eenigszins te verge-
lijken is met de pogingen van families, die een zoo oud mogelijke
stamboom trachten te vertoonen. De bedoelde pogingen hebben tot
nog toe — zonder uitzondering — schipbreuk geleden. Betrouwbare
gegevens waren nergens op te sporen en de praemissen, waarvan
men uitging, bleken naderhand onjuist te zijn. Het \'laatst heeft
men nog gemeend in Manoel Godinho de Bredia den man ge-
vonden te hebben, die in 1601 Austrahë ontdekt zoude hebben.
Aanleiding tot deze meening gaf in 1861 een door E. H. Major
in de verzameling van het Britisch Museum gedane vondst van
een kopij-kaart, afkomstig uit de IS^ eeuw, waarop de ontdek-
king van een „Zuidlandquot; onder den naam van Nusa Antara in
1601 door Godinho zoude plaats gehad hebben. Tevens wordt
op die kaart de ondekking van het Eendrachtsland door de
Hollanders (Dirck Hartoghsz. 1618) vermeld. De gedaante van
dit land komt echter in \'t algemeen overeen met de door
Mercator daaraan gegeven vorm, die haren oorsprong vindt in
een door Marco Polo begane vergissing.
Deze wereldreiziger der middeleeuwen had namelijk tegen het
einde van 1291 de haven van Zaytun in China verlaten, om
over zee naar Ceylon te gaan. Nadat hij in 1295 behouden in
zijn vaderstad Venetië teruggekeerd was, werd hij drie jaren
later door de Genuezen gevangen genomen en bij deze gelegen-
heid was het, dat hij zijn reisverhaal aan een lotgenoot in de
hand dicteerde. Hij zegt nu daarin: „Van Java 700 migha
zeilende komt men aan twee eilanden, Sondur en Condur ge-
naamd, voorbij . . . Laat ons thans 500 miglia beneden Sondur
gaan, dan vinden wij een ander land Lochac genaamd. Het is
een rijk land en een goed land en bezit goud in ongeloofelijke
hoeveelheden. Na Lochac zeilt men 500 miglia in zuidelijke
richting, waarnaar men naar een eiland komt Pentam geheeten.
Wanneer men alsdan 60 en nog eens 30 miglia gevaren is,
komt men aan een eiland, dat een koningrijk is en Malaiur
genoemd wordt.quot;
Naar dit vermaarde Lochac heeft men zeer langen tijd te
vergeefs gezocht. Terwijl Diogo do Couto er dadelijk bij de
hand is dit als de „Terra dos Papouasquot; aan te wijzen en zoo
doende het zijne er toe bij te dragen dat Nieuw-Guinea als een
goudeiland werd beschouwd, ging Mercator vrij wat zorgvul-
diger te werk. Gebruik makende van de door Marco Polo ver-
strekte aanwijzingen, construeerde hij reeds in 1541 eene kaart,
waarop eene vastelandsmassa bezuiden Java geplaatst werd.
Hierop komen de bovenvermelde namen voor, hoewel in ver-
minkten vorm, omdat hij van de zeer slechte uitgave van Simon
Grrynaeus (15 32) gebruik maakte. Uit Lochac wordt Beach, uit
Malaiur wordt Maletur en het eiland Pentam wordt in Petan
vervormd. Op zijne latere kaarten — van af 1569 — voegde
hij uit een andere bron de naam Locac er bij, zoodat de „pro-
vincia auriferaquot; tot een Locac Beach werd.
William Marsden heeft reeds in 1818 getracht aan te toonen,
dat in plaats van Java (Djawa) bij Marco Polo het in uitspraak
weinig verschillende Tjampa dient gelezen te worden, hetgeen
later door Henry Yule bevestigd werd. Tjampa is nl. de kust-
strook tusschen Tonking en Cambodja en zoodra men deze als
uitgangspunt neemt, wordt alles op bevredigende wijze opgelost.
Onder Sondur en Condor is P. Kondore te verstaan. Lochac is
Lo-kok of Lo-hoh (Zuid-Siam), Pentam is Bintang, Malaiur is
Malaju (Palembang). De overige plaatsen, op een groot eiland
beoosten „Locac Beachquot; vermeld, behooren allen op Sumatra
te huis, zooals dit door Gr. P. Eoufpabr nader werd aangetoond.
Toen nu Ch. Eublins in 1871 mededeelingen deed aangaande
een te Brussel gevonden —- in 1882 uitgegeven — handschrift
van Godinho de Bredia, kwam aan het licht, dat deze in geenen
deele Australië bezocht had, hetgeen Major aanleiding gaf, hem
voor een zwendelaar uit te maken. Hierin ging hij echter te
ver, want Godinho heeft nergens beweerd, dat hij het zuidland,
op de kaart als Nusa Antara voorgesteld, ontdekt had, maar
maakt alleen melding van de hem in 1601 door Pedro de
Carvalhaes verstrekte gegevens. Deze laatste was kapitein ge-
weest op het portugeesch fortje op het kleine eiland Nusa Endeh
in de baai van Endeh aan de zuidkust van Flores, waarvan nog
op dit oogenblik de ruïnea aanwezig zijn. Carvalhaes schrijft,
dat visschers van Solor hem verhaalden, dat bezuide n Timor
een eiland Luea Veacb gelegen is, waarop zich een hooge piek
bevindt, die uit massief goud bestaat. Voornemens zijnde daarheen
te vertrekken, had Lij zich door het smeken der aanwezige paters
der Dominikanen daarvan laten wederhouden. Hoewel door het
zweren op de heihge evangelien voor de waarheid wordt inge-
staan, moet dit bericht als eene falsificatie beschouwd worden,
omdat Luea Veach — zooals wij gezien hebben — eene ver-
minkte vorm van Lochac en in werkelijkheid een gedeelte van
Siam voorstelt. Ruelens heeft toch nog eene lans voor Godinho
willen breken, doordien hij - geheel ten onrechte — Sumba
met Nusa Endeh identificeerde, waarmede alsdan het tegenover
liggende Nnsa Antara als Australië kon beschouwd worden.
Nusa Antara beteekent echter bij de Javanen niets anders, dan
„de Archipelquot; of „de overige eilandenquot;, nl. die beoosten Java
gelegen zijn. —
De Spaansche expeditie was ruim eene maand later, dan het
„Duyfkenquot;, op 21 December 1605, de haven van Callao uitge-
zeild. Het had den bevelhebber Pedro Fernandez de Quiros
groote moeite gekost deze onderneming tot stand te brengen.
Eerst nadat hij eenige jaren te voren den Paus en aan de hand
van diens aanbeveling den koning van Spanje had weten te be-
werken, vonden zijne voorstellen ingang. Het smaldeel, waarover
hij beschikte, bestond uit de „San Pedro y Pabloquot; waarover hij
zelf het bevel voerde, de „San Pedroquot;, die door Luis Vaez
de Torres en de „Tres Reyesquot;, die door Bernal de Cermeno
gecommandeerd werd. Op 3 Mei 1606 werd eindelijk een groot
eiland bereikt, dat de naam van Tierra del Espiritu Santo
verkreeg en voor een gedeelte van het onbekende Znidland ge-
houden werd. De baai, waarin de schepen ten anker gingen,
werd San Felipe y Santiago en de twee rivieren, die er in
uitmonden, Jordan en San Salvador genoemd. Yan dit land van
belofte werd er in naam van de Santa Trinidad, van de katho-
lieke kerk, van den heiligen Franciscus, van de heiligen Johan-
nes, van den Heiligen Geest en ten slotte ook van dien van
den koning van Spanje bezit genomen. Een orde van de ridders
van den Heiligen Geest werd ingesteld en daarna tot de stich-
ting van een stad, Nienw-Jeruzalem, besloten. Eer tot het bou-
wen werd overgegaan, werd een bestuur ingesteld en tal van
ambtenaren benoemd, toen plotseling tegen middernacht van
den lldea Juni Quirós met zijn schip verdween, zonder aan de
overige bevelhebbers kennis gegeven te hebben. De oorzaak van
dit ontijdig vertrek moet in eene op handen zijnde mniterij ge-
zocht worden, want de manschappen en soldaten hadden van het
voorgespiegelde goud niets, te zien gekregen en waren dan ook
geenszins van plan zich op het ontdekte land te gaan vestigen.
Op den 23sten November bereikte Quirós de haven van Acapulco,
waarna hij zich naar Spanje begaf, om als de eerste reclame-
fabrikant van zijn tijd wonderen van de ontdekte Terra Australis
te verhalen.
De op Espiritu Santo achtergeblevenen wachtten 15 dagen
lang te vergeefs op de terugkomst van Quirós. Daarna werd
de tocht onder de leiding van Torres voortgezet, om, zooals de
instructie luidde, langs Nieuw-Guinea naar de Philippijnen te
stevenen. Nadat geconstateerd was, dat Espiritu Santo geen deel van
het Zuidland uitmaakte, maar een eiland was, (het is het grootste
der Nieuwe Hebriden), werd de reis in westelijke richting voort-
gezet. Op den 18 Juli werden de „Puertas y bayas de tierra
de Sanbuenaventuraquot; ontdekt, die eerst in 1873 weder voor
het eerst, en wel door John Moresby bezocht werd. Het zijnde
tegenwoordige Milne- en Jenkins-baaien. Daarna werd het zuid-
oostelijk schiereiland van Nieuw-Guinea omgezeild en op den
10 Augustus de „Gran Baya de San Lorengo y de Montereyquot;
on dekt, die in 1768 door Bougainville opnieuw gevonden en
Oul de sac de TOrangerie genoemd werd. Riffen en ondiepten
beletten eene voortzetting van den tocht in noordwestelijke
richting, waarop de twee schepen eeu zuidelyke koers tot in
li Z;.Br. volgden, waarbij groote eilanden (de Prince of Wales-
eilanden) en een klein gedeelte van het York-schiereiland op
Nieuw-Holland gezien werden. Van dit punt af zeilde Torres in
noordwestelijke richting en belandde op den 18 October opnieuw
aan de kust van Nieuw Guinea onder Z.Br. Hij ontdekte
bier de „Baya de San Pedro de Arlangaquot; met de „Isla del Capitan
Luis Vaez de Torresquot;, waarmede het eiland Aiduma bedoeld werd
De westkust van Nieuw-Guinea vervolgende bereikte Torres
eindelijk Onin, alwaar hem de eerste berichten aangaande de
komst der hollandsche schepen in de Molukken werden mede-
gedeeld. Nadat nog Batjan en Ternate aangedaan waren, werd
in Mei 1607 Manila bereikt en van daar bericht aan Philips IH
gezonden.
De door Torres gedane ontdekkingen bleven zoo goed als
onbekend, hoewel men uit een bericht van Arias kon opmaken,
dat hij bezuiden Nieuw-Guinea gezeild moest zyn. Alle pogingen
in lateren tijd aangewend dien doortocht op te sporen bleven
vruchteloos, totdat James Cook in 1770 er in slaagde van uit
de Zuidzee, langs de kust van Nieuw-Holland varende, de Indische
Oceaan te bereiken en werd het nauw tusschen Kaap York en
de Prince of Wales-eilanden naar zijn schip Endeavour-straat
genoemd, maar reeds spoedig daarna op geheele zeeëngte, die
Nieuw-Guinea van Nieuw-Holland scheidt, toegepast.
Deze ontdekking werd echter door Alexander Dalrymple
betwist, die zelf beweerde, dat hij aan Joseph Banks, een reis-
genoot van Oook, vóór het vertrek een kaart had medegegeven
waarvan die zeeëngte reeds vermeld stond. De zaak was Lhter
deze, dat Dairymple, die hydrograaf der Admiraliteit was, ge-
hoopt had met de zending der „Endeavourquot; (waarneming van
den voorbijgang van Venus in 1769 en het doen van ontdeli:-
kingen in de Zuidzee) belast te zullen worden, waarin hij door
invloedrijke personen gesteund werd. De eerste Lord der Admi-
raliteit weigerde echter kategorisch hem te benoemen, omdat
hij nooit deel van de Eoyal Navy had uitgemaakt en naar
aanleiding van soortgelijke gevallen voor den dienst nadeelige
geschillen met de officieren voorzag. Dairymple heeft deze ver-
meende achterstelling nooit kunnen verkroppen en al het moge-
lijke in het werk gesteld om de verdiensten van Cook te ver-
kleinen, meestal langs zijdelingschen weg, omdat hij met de
klimmende populariteit, waarin zijn gelukkige concurrent zich
mocht verheugen, rekening moest houden. In 1806 gaf hij on-
verwachts in het licht eene vertaling van de brief van Torres,
die gezegd werd na de verovering van Manila door de Engel-
schen in 1762 medegenomen te zijn, hoewel het zeker is, dat
hij nog tegen het einde van de IS^e eeuw met den inhoud
daarvan onbekend was. Hij vond daarin de gewenschte aanlei-
ding den naam Endeavour-straat van de kaarten te doen ver-
dwijnen en daarvoor in de plaats dien van Torres-straat te stel-
len, Uit de vergelijking met het in Spanje later opgespoorde
^origineel bleek, dat het stuk inderdaad echt was. Men heeft
echter nooit te weten kunnen komen, langs welken weg deze
brief Dairymple bereikt heeft, in zijne nalatenschap werd hij
evenmin teruggevonden.
Sedert Torres de kust van Nieuw-Gruinea verlaten had, mocht
het door geen zijner landgenooten teruggezien worden, terwijl
de tocht van Willem Jansz. nog vele andere ten gevolge heeft
gehad. Tot op den laatsten dag van de 17^® eeuw zijn het zelfs
uitsluitend Nederlandsche schepen geweest, die de zeeën rondom
n
U \\
^12
) ^ ^
Nieuw-Guinea beyaren hebben. Met het aanbreken vaix den
nieuwejaarsdag van het jaar 1700 verschijnt echter aan dej
westkust, op dezelfde hoogte van waar uit Willem Jansz. 74.\'
jaren te voren de bergen voor het eerst mocht aanschouwen,.\'
de vermaarde, maar ook gevreesde vrijbuiter William Dampier.!
De strijd om de specerij-eilanden neemt zijn aanvang!nbsp;\'
fS,
■ \\
/
ZENOfHSSHOefSCHQT.i
OEGSTïGiÊSI..
■-\'hf\'
\' ■ r-quot;
/
■
/
■ c\' /
■, \\ ■
S
^ . .1 | |
s | |
i .\' | |
ü | |
tï\'V-K. ■ |
- ■ ■ |
\'iß |
s- m |
■y - . ^ ■ K- | |
i |
.■ ■ / \' ; |
m
V
V ■ ;
i\' :
p i ■ ■
^ Iiij ; 1 i\' \'m
ma