-ocr page 1-

I LEVENSSCHETS VANnbsp;I

I Dr. C. E. A. WICHMANNnbsp;§

:: DOOR Dr. J. LORIÉ,nbsp;I

AANGEBODEN ; TER GE-nbsp;f

LEGENHEID VAN ZIJNnbsp;I

VEÉRTIGJARIG JUBILEUMnbsp;|

ALS HOOGLEERAAR TEnbsp;|
:: UTRECHT

C\'. Cv-,».,;,\'nbsp;)

■DRUK VAN J. H. DE BUSSY, AMSTERDAM

-ocr page 2-
-ocr page 3-

■nbsp;8

8nbsp;S

I LEVENSSCHETS VANnbsp;I

t Dr. C. E. A. WICHMANNnbsp;§

I :: DOOR Dr. J. LORIÉ, ::nbsp;i

I AANGEBODEN TER GE-nbsp;|

j LEGENHEID VAN ZIJNnbsp;j

I VEERTIGJARIG JUBILEUMnbsp;|

I ALS HOOGLEERAAR TEnbsp;|

I :: UTRECHT r.nbsp;I

a ^s» Jt^-^s ri zjy:^ x^yz^o^^ -c^-^ssnbsp;0

bibliotheek univers teit utrecht

2787 695 6

DRUK VAN J. H. DE BUSSY, AMSTERDAM

-ocr page 4-

........

m

-ocr page 5-

^ ft.

-ocr page 6- -ocr page 7-

LEVENSSCHETS VAN Dp. C. E A. WICHMANN

DOOR

DP. J. LORIÉ.

L Levensloop.

Cabl Ernst Akthue Wichmann stamt af uit eene familie
van walvischvaarders te Grlückstadt aan de Elbe beneden
Hamburg. In laatstgenoemde stad aanschouwde hij 9 April
1851 het levenslicht. Zijn vader
Eenst Hinrioh Wichmann
had steeds .eene groote belangstelling voor plaatselijke ge-
schiedenis en aardrijkskunde, benevens den werkijver, die
zijnen zoon kenmerkt. Zijne moeder
Ida Witt heeft thans den
leeftijd van 88 jaren bereikt en schonk aan negen kinderen
het leven. Daarvan stierven achtereenvolgens vier, de over-
geblevenen zijn zeer uiteenloopende karakters geworden,
wisselende tusschen studeerkamer-, wereldsche- en kunstenaars-
neigingen. Haar zeer sterke gestel maakte het haar mogelijk,
nevens de huiselijke zorgen, ook die voor eene kostschool te
dragen. Zij had steeds en heeft nog eene groote behoefte aan
gezellig verkeer, veel talent voor vreemde talen en een ijzersterk
geheugen, dat haar zoon, zooals bekend is, heeft overgeërfd.

Op deze kostschool ontving Wichmann zijn eerste onderricht,
dat afgesloten werd door het onderwijzers-examen. Daarna
vatte hij het besluit te gaan studeeren, bracht twee jaren
door op het „Akademische Gymnasiumquot;, waar hij, op zijn
twintigste jaar, het „Abgangszeugnissquot; verwierf.

October 1871 kwam hij op de hoogeschool te Leipzig, was
daar o. a. bestuurslid van de „Burschehschaft Arminiaquot;, wat
op zijn gelaat zichtbare sporen achterliet, bestudeerde de mine-
ralogisch-geologische vakken en, als bijvak de plantkunde.
Steeds -is hij innig gehecht gebleven aan de herinneringen uit

-ocr page 8-

zijnen studententijd en de vrienden zijner jeugd en werd altijd
aangedaan als hij daaraan terugdacht.

Zijn voornaamste leermeester was de Oherbergrat Ferdinand
Zirkel, bij wien hij, na eene driejarige studie, in Juli 1874
promoveerde op een proefschrift „Die Pseudomorphosen des
Cordieritsquot;, tevens afgedrukt in de „Zeitschrift der Deutschen
geologischen Gesellschaftquot; en uitgegeven te Berlijn. Vervolgens
werd hij assistent bij zijnen promotor
Zirkel, totdat hij zijnen
militairen dienstplicht bij de artillerie ging vervullen, van herfst
1876 tot 1877, te Freiberg in Saksen. Hij keerde, na afloop
daarvan, in afwachting eener vaste werkzaamheid, naar Leipzig
terug. Deze deed zich betrekkelijk spoedig voor, daar zijn
opvolger als assistent bij
Zirkel, de Oostenrijker Dr. Eugen
Hussak, in den loop van het zomersemester 1878, opgeroepen
werd om Bosnië mede te helpen bezetten. Hij werd toen ten
tweeden male assistent voor mineralogie en petrografie.

Ik zelf studeerde te Leipzig bij Zirkel, het wintersemester
1877-187,8 en het zomersemester 1878 en maakte daar kennis
met
Wichmann, onder wiens leiding ik ten deele petrographie
heb beoefend.

Wij wandelden meermalen, na afloop der morgenstudies stad-
waarts, geraakten bevriend en zijn dat gebleven. 8 Augustus
1878 verliet ik Leipzig en namen wij afscheid, in het geheel
niet denkende, dat wij elkander zoo spoedig zouden wederzien.
Dat was reeds 773 -maand later, 22 Maart 1879, bij zijne
inaugurele oratie over „Die Umbildung und Zersetzung der
Gesteinequot;, in de Pieterskerk te Utrecht.

In hetzelfde jaar, op 18 Augustus, huwde hij met Johanna
Therese Henriëtte Zeise uit Altona. Ik keerde in Maart 1884
te Utrecht terug en sedert ziin wij, werkende in hetzelfde
gebouw, in vriendschappelijke verhouding gebleven.

Behalve de gewone werkzaamheden, college\'s, practicum,
examineeren, administratie van het, zoo goed als geheel nieuwe
museum, \'heeft
Wichmann nog een aantal wetenschappelijke
onderzoekingen verricht, waarvan de uitkomsten in verschillende
verhandelingen en mededeelingen zijn nedergelegd. Ik kon ruim
een honderdtal titels opsporen, maar sta er niet voor in, dat
de lijst volledig is.

-ocr page 9-

Daarenboven ondernam hij een tweetal groote reizen naar
Nederlandsch-Indië. De eerste, tijdens den cursus 1888-9,
ten deele geïmproviseerd, tengevolge van een\'jnisverstand\'bij
de regeering te Buitenzorg, naar Java, Celebes, Flores, Timor,
Rotti en eenige naburige eilanden. Het eerste gedeelte in gezel-
schap
van het echtpaar Weber-VAN Bosse. De beschrijving der
reis werd opgenomen in het „Tijdschrift van het Koninklijk-
Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschapquot;, jaargangen 1890,
91 en 92, de uitkomsten der onderzoekingen van gesteenten enz.,
in verschillende vaktijdschriften.

De tweede reis, in den cursus 1902-3, had ten doel Nedër-
landsch Nieuw-Guinea. 24 December werd van Batavia ver-
trokken, 19 September 1903 was men te Tandjong-Priok
terug. De volgende heeren vergezelden
Wichmann : Dr. G. A. J.
van der Sande, Officier van Gezondheid, overleed 18 Jan. 1910;
Dr.
L. F. de Beaufort, als zoöloog; Mr, H. A. Lorentz; J. W.
van Nouhuys, Commandant der „Zeemeeuwquot; ; J. M. Dumas,
verzamelaar van naturaliën.

Anderhalf jaar na terugkomst in Nederland, den Mei
1905, werd
Wichmann benoemd tot gewoon lid der Akademie
van Wetenschappen te Amsterdam, die achtereenvolgens van
hem verscheidene mededeelingen ontving.

Natuurlijk kwam Wichmann, bij zijne wetenschappelijke
onderzoekingen, meer dan eens in botsing met afwijkende of
tegengestelde meeningen en bestreed die met evenveel vol-
harding als kracht. Eene, eenmaal uitgesproken meening werd
niet gemakkelijk teruggenomen, zelfs- indien zulks door anderen
wenschelijk werd geoordeeld. Vooral dan was die bestrijding
krachtig, als de tegenstander zijne gevolgtrekkingen licht-
vaardig had gemaakt, maar hij wist steeds te onderscheiden
tusschen een gewoon, gerechtvaardigd meeningsverschil en
eene uitspraak zonder voldoenden grondslag, overtuigd, dat
ieder behoorlijk moet nadenken, voordat hij eene meening ten
beste geeft.

Maar, zooals zijne reisgenooten getuigden, wie met Wichmann
lang hijeen was, zal minder hard oordeelen over de felheid en
hartstochtelijkheid, waarmede zijne aanvallen op personen
plegen gedaan te worden, wijl zij haren grond vinden in zijnen

-ocr page 10-

ontembaren drang naar waarheid en afkeer van verwarring
stichten.

Hierbij kwam hem zeer te stade zijn verbazend sterke
geheugen, van zijne moeder geërfd. In 1895 trok dit de alge-
meene aandacht zijner toehoorders, op het Natuur- en Genees-
kundig Congres, bij eene voordracht over „Aardbevingen in
Nederlandsch-Indiëquot;. Bij het noemen der datums vergiste hij
zich soms, bemerkte dit en herstelde „stante pedequot; geheel uit
het hoofd. Ook zijne reisgenooten kwamen telkens weder onder
den indruk zijner groote parate kennis en bijzondere nauw-
keurigheid. Op Nieuw-Guinea, midden in de wildernis, zonder
aanteekeningen, kon hij, omtrent personen en zaken, bijzonder-
heden met jaartallen en andere gegevens mededeelen. De
geografische litteratuur van Nederlandsch-Indië kon hij, om
zoo te zeggen droomen^ ook van de kleinste eilanden. Als uit-
vloeisel daarvan een schat van anecdoten over collega\'s.

Naast dit sterke geheugen is hij gekenmerkt door eene
onverdroten werkzaamheid. Een onderwerp eenmaal ter hand
genomen, wordt niet losgelaten, voordat het „uitgeputquot; is. Deze
neiging is onwederstaanbaar en, daar hij meermalen met ver-
schillende onderzoekingen tegelijk l3ezig was, leidde zulks nog
al eens tot benadeeling zijner gezondheid.

Die groote volharding uitte zich vooral bij het nasporen in
de htteratuur, met name van ontdekkingsreizen.

Maar ook trokken soms onderwerpen, die eigenlijk geheel
buiten zijn studieveld lagen, bij dit naspeuren zijne aandacht.
En die werden dan op hunne beurt t^er hand genomen en
„uitgeputquot;. Zoo dat over „Glaciaalgeologiequot;, dat bijzonder in
mijnen smaak viel en daarom afzonderlijk vermeld wordt. Aardig
was het daarbij te zien hoe de eerste uitingen eener nieuwe
richting zelfstarïdig opgesteld worden, lang voordat zij algemeen
baanbreekt. Aanvankelijk was de tijd er nog niet rijp voor,
later wel en de gelukkige natuurkundige, wiens meeningen
aangenomen werden, wist, in de meeste gevallen, niets van
zijne voorgangers af.

WicHMANN had steeds eenen afkeer van officiëele bijeen-
komsten, die z.i. den tijd verkwisten, vooral indien zij eenen
middag of avond
versnipperen.

-ocr page 11-

Daarentegen eene groote voorliefde voor dieren, tuinarbeid,
grooté wandelingen en wetenschappelijke, excursies. Die van de
„Deutsche geologische Gesellschaftquot;, gewoonlijk in den nazomer,
behoorden tot zijne meest geliefde ontspanningen. Hij droeg
er st§eds toe bij eene opgewekte stemming gaande te houden.

Geen wonder dan ook, dat hij, op zijne beide groote reizen,
„in zijn elementquot; was, zooals uit de volgende bijzonderheden
móge blijken, die mij welwillend door Prof.
Weber en Dr.
L. F.
de Beaufort verschaft werden.

Steeds was hij zeer getroffen door de Yerrukkelijke natuur
en de vergezichten en daardoor werd zijne reisbeschrijvii^g
heel wat meer dan eene dorre opsomming van enkel weten-
schappelijke feiten. Op Nieuw-Guinea moest in het oerwoud
telkens \'s avonds een bivak gereed gemaakt worden, de koelies
moesten daarvoor boomen vellen, maar het ging
Wighmann
steeds ter harte, als zoo een slanke Pinang-palm viel. Hij
berispte daarover dikwijls de koelies, voor wie zulks volkomen

onbegrijpelijk was.

Zijn voortdurende goede humeur, gevolg van het „in zijn
element zijnquot;, werd door zijne reisgenooten hoog gewaardeerd.
Het werd soms terdege op de proef gesteld. Zoo moest op
Nieuw-Guinea, in het begin der reis, op sommige dagen door
overstroomd oerbosch getrokken worden, soms over drijvende
boomstammen, soms tot het middel of nog dieper wadend
door modder en water.
Wighmann liet zich daardoor niet van
de wijs brengen, zelfs toen hij, op éénen dag tweemaal kopje
onder ging, doordat hij van een boomstam afgleed. Al verliet
zijn goede humeur hem niet, toch was hij niet geheel ongevoelig
voor die narigheden, vooral voor de modder of „loempoerquot;,
ook in figuurlijken zin in het karakter van sommige menschen.
Schertsend zeide hij wel eens, dat, als hij nog ooit een recht
onsmakelijk uitziend mineraal mocht ontdekken, hij het zeker
„loempoerietquot; zoude doopen. Steeds was hij hulpvaardig en
ridderlijk, welke eigenschappen eveneens ten zeerste gewaar-
deerd werden op de moeilijke reizen op Flores en (toenmaals)
op Celebes. Berustend in allerlei kleine tegenspoeden, volgens
het Zuid-Afrikaansche „alles zal regkomquot;. Lankmoedig tegen-
over de onbeschaafde en onberekenbare Florinezen.

-ocr page 12-

Op Flores werd eenige dagen te Maumerie aan de noordkust
in een bamboeiiuisje verblijf gehouden. Het was er volstrekt
niet ongezellig, wegens eenige wespennesten en eene snaaksche.
krab, wier groote gangen in de gestampte aarden vloer uit-
kwamen. Des avondsquot; werd de lamp aangestoken, om het
journaal bij te houden. Dit werd door eene groote gecko be-
schouwd als eene uitnoodiging om de jacht op insecten aan
te vangen en daarvoor in haar darmkanaal\' ruimte te maken.
Zij deed zulks bij voorkeur boven
Wichmann\'s journaal, maar
waarschuwde behoorlijk door een luid „Tokkequot;.
Wichmann kon
dan niet vlug genoeg zijn dagboek in veiligheid brengen, maar
schepte toch vermaak in dergelijke afwisselingen. Als de kring
van nieuwsgierige en opdringerige dorpelingen wat hinderlijk
werd, wist mevrouw
Webbr hem altijd met goed gevolg over
te halen om onder vervaarlijk gebrul en wilde gebaren, een
uitval te doen. De bruintjes vlogen dan met gejuich uiteen en
lieten de reizigers korten tijd met rust.

Met bijzondere nauwgezetheid werd eiken avond het dagboek
bijgehouden, ook overdag werden voortdurend aanteekeningen
gemaakt. De onnauwkeurigheid in reisverhalen van anderen,
wekte steeds zijnen wrevel op, hij wist maar al te goed,
hoeveel verwarring daarvan de nasleep is.

Niet weinig hinderde hem de geringe hulp, ter zijner be-
schikking. Op Flores bestond die alleen uit eenen Javaanschen
jongen
Sakiman, die trouwens zijn best deed. Slechts eenmaal
liep hij eenen uitbrander op, omdat hij niet de noodige zorg aan
de gesteenten besteed had. Het wasschen, etiketteeren en
inpakken waren het eenige, waarin
Wichmann niet gestoord
mocht worden.

De tochten hadden meer op kunnen leveren, als er meer hulp
beschikbaar was geweest.
Sakiman kon, nevens de huiselijke
bezigheden, niet veel meer doen dan eene tasch met steenen
dragen. Plaatselijke krachten waren niet beschikbaar, de Flori-
nees is steeds te lui en er was dikwijls moed toe noodig, om
het voor hen vreemde werk als steenen kloppen in hunne
tegenwoordigheid uit te voeren. Gelukkig ging dit slechts bij
uitzondering zoo ver als op Rusa Radja, waar dit zelfs als
heiligschennis beschouwd werd.

-ocr page 13-

Het steenenverzamelen vergde ook veel van Wichmann\'s
lichamelijke krachten, die soms ten zeerste op de proef werden
gesteld. Op 10 December 1888 was het zóó heet op het strand
bij Maumerie, aan de noordzijde van Flores, dat zelfs
Sakiman
het te kwaad kreeg. Geen wonder, dat Wichmann zelf te
kampen had- met eene kleine zonnesteek. Op raad van Mevrouw
Weber beging hij de onvoorzichtigheid, een glas cognac te
drinken, met het even onwetenschappelijke als gelukkige gevolg,
dat hij een uur later hersteld was.

Op Timor was hij herhaaldelijk het slachtoffer van malaria
en geraakte daarvan eerst afdoende bevrijd door van lucht te
veranderen en het eiland Rotti te gaan bereizen. De dank-
baarheid daarvoor werkte er toe mede, om „Land und Leutequot;
met een bijzonder welwillend oog te beschouwen. De „Leutequot;
verdienden het trouwens ook, meer dan de Florinezen.

Wetenschappelijke Werkzaamheid.

Eene (ten naastenbij) volledige lijst van Wichmann\'s ge-
schriften is in eene levensschets minder op hare plaats. Uit
haar zoude blijken, dat bij de keuze der onderwerpen eene
zekere.(en begrijpelijke) evolutie heeft plaats gehad.

I.nbsp;De eerste, te beginnen met zijne dissertatie, hebben
mineralen tot doel; zij omvatten de jaren 1874 — 97.

II.nbsp;Daaraan sluit zich van zelf eene tweede groep, ge-
steenten of vereenigingen van mineralen, 1875 — 1914. Als
aanhangsel Meteorieten.

III.nbsp;Een derde groep ontwikkelde zich vanzelf uit de tweede;
de geologie, begonnen in 1875, bevat o. a. het hoofdwerk
„Nova-Guineaquot;, dat nog niet afgesloten is. Zij leidde tot zijne
beide groote reizen.

Uit haar ontsproten een 3-tal nieuwe groepen:

IV.nbsp;Vulkanen (met solfataren, aschregens, pseudo-vulkanen of
slijkbronnen).

V.nbsp;Aardbevingen, hoofdzakelijk van den Indischen Archipel,
1887-1918.

VI.nbsp;Reisbeschrijvingen van anderen, biographiën van ont-

-ocr page 14-

dekkingsreizigers, 1899-1913. De laatsten kostten hem soms
verbazend veel moeite, ik herinner aan die van
Dirk Gebritsz.,
in 1899 te Groningen uitgegeven.

Zijne hoofdwerkzaamheid gold, buiten twijfel, Nederlandsch-
Indië. Plij behandelde daarin o. a.,
en sterk polemisch, de vragen
of al dan niet atollen in den archipel voorkomen (1909-\'12)
en of de aanwezigheid van werkelijke venen al dan niet be-
kend was. Dit was wel het geval, maar de mededeehngen
waren, in de litteratuur, vrijwel onopgemerkt gebleven.
VII. Gemengde Onderwerpen.

Over de Geologie van Nederland heeft Wichmann slechts
weinig in het licht gegeven, ik herinner aan „Over de Geologische
Kaart van Nederlandquot; in „De Gidsquot; van 1896, toen de ver-
vaardiging eener nieuwe Kaart ernstig ter sprake was gekomen.
Verder „ Ardennengesteenten in het Nederlandsch Diluvium
benoorden den Rijnquot;, Verslagen K. A. v. W. 1905 en „Erts-
gangen in de Provincie Limburgquot;, Idem 29 Juni 1907.

Ik kan slechts van enkele zijner geschriften een kort over-
zicht geven en moet, door gebrek aan tijd, wegens den
gestelden termijn, zijn lijvig hoofdwerk over Nieuw-Guinea
onbesproken laten,

L Dissertatie „Die Pseudomorphosen des Cordieritsquot;,
Ook thans, bijna eene halve eeuw na het verschijnen, oefent
de lezing nog eenen opwekkenden invloed (Anregung) uit,
wegens de vereeniging van zaakrijkdom en logische beknopt-
heid. Telkens wordt men getroffen door scherpzinnige opmer-
kingen en eene onafgebroken waakzaamheid tegen vergissingen.
Daartegenover staat, sporadisch een te sterk vasthouden aan

bepaalde regels. •

Bij de studie der pseudomorphosen komen, zooals voor de
hand ligt, kristallographie en chemie in de eerste plaats in
aanmerking. Deze geven echter geen voldoend beeld van het
proces in bijzonderheden, wat beter toevertrouwd is aan het
mikroskopisch onderzoek, dat, ten tijde van
Wiohmann\'s
promotie, in zijne opkomst was en door Zirkel zeer be-
vorderd werd.

De keus viel op het minêraal „Cordierietquot;, omdat dit aan
zeer uiteenloopende omzettingen onderhevig is geweest, als

-ocr page 15-

welker eindprodukt steeds glimmer is te beschouwen. Meestal
is zelfs het schijnbaar gave mineraal eenigszins ontleed.

Niet minder dan acht quasi-mineralen werden aan dit onder-
zoek onderworpen, de einduitkomst was, dat zij (strikt genomen)
gerust kunnen geschrapt worden, omdat zij geene welomschreven
verbindingen vormen, maar slechts ontledingstrappen. De uit-
wendige vorm brengt ze echter bijeen. Bij sommigen is zelfs
in het geheel geen verband met het oorspronkelijke mineraal,
meestal zijn daarvan nog overblijfselen aanwezig, zoodat dan
„de zaak gezond isquot;.

II.nbsp;Levensschets van Jünöhuhn.

Ter gelegenheid van Junghuhn\'s- honderdsten geboortedag,
26 October 1809, gaf Wichmann in Petermann\'s Mitteilungen,
eene levensschets in het licht, met groote vereering voor den
niet genoeg gewaardeerden natuuronderzoeker geschreven. Hij
werd meermalen met den ouderen
Alexander von Humboldt
vergeleken, de punten van overeenkomst, zoowei als van ver-
schil zijn niet moeielijk aan te toonen.

Met bijzondere sympathie las ik den volgenden zin, zoo
typisch voor
Wichmann: „Was ihm in der Seele verhaszt w^ar,
war
Dillettantengeschwätz (en ware het nog alleen van „Dillet-
tantenquot; en niet al te vaak van lichtvaardige „Vakmensehenquot; met
een rudimentair verantwoordelijkheidsbesef) und, wenn man
dazu noch sein unwiderstehlicher Hang zur, Satyre rechnetquot;
enz., kan men zich licht voorstellen, hoe
Junghuhn zich, in
het groote rijk der bekrompenen herhaaldelijk vijanden maakte.
Zijn leven was vol afwisseling: student, tooneelspeler, weder
student in de medicijnen, in het fransche vreemdenlegioen, weder
naar Duitschland terug. Vervolgens naar Nederland, als officier
van gezondheid naar Indië, waar hij zijne bestemming als
natuuronderzoeker bereikte.

III.nbsp;Levensschets van Zirkel.

aeene uitvoerige levensbeschrijving, maar een kort „Erin-
nerungsblattquot;, meer in bijzonder over den vriendschappelijken
omgang en daarbij opgedane indrukken en. mededeelingen.

In 1863 werd Zirkel hoogleeraar te Lemberg en had daar
nog al eens te kampen met Poolsch-nationaal chauvinisme.
In 1868 ging hij naar Kiel,\' dat eerst sedert 4 jaren met

-ocr page 16-

Pruisen vereenigd was en bleef er volstrekt niet blind voor, ■
hoe deze vereeniging, evenals in Hannover, bemoeilijkt werd
door het ongeschikte optreden van oud-pruisische ambtenaren.

In 1870 werd Zirkel naar Leipzig beroepen en door
Wighmann afgeschilderd als het ideaal van eenen hoogleeraar,
zeer verdraagzaam jegens de meening van anderen en zeer
humaan tegen de studenten.

IV. Het opkomen der Glaciaaltheorie.

Het eerste begin legde Playpaib in 1802, door de meening
uit te spreken, dat gletschers steenbrokken kunnen vervoeren;
in
1822 werd zulks door Venetz • waargenomen. Hij besloot tot
eene geweldige uitbreiding der tegenwoordige gletschers, dus
tot een kouder kUmaat in het verleden, uit het voorhanden
zijn van verafgelegene morenen. In
1829 hetzelfde voor het
Juragebergte en Noordduitschland. In
1826 Dobson voor Noord-
Amerika.

In 1833 meende Bernhaedi, dat het ijs van de beide polen
zoude uitgestraald zijn, wat eerst in
1879 aan de vergetelheid
ontrukt werd.
Charpbntieb en (de jongere) Louis Agassiz deden
het volgende jaar eenen verderen stap. Toch werkten deze
denkbeelden niet verder door, omdat de tijd er nog niet rijp
voor was: 1® wegens het vasthouden aan het bijbelsche zond-
vloedverhaal; 2» het moeten aanvaarden van recht afwijkende
klimaattoestanden; 3» was het gletscheronderzoek nog niet ver
genoeg gevorderd om de wijze van vervoer der zwerfblokken
te verklaren. Eerst in
1843 bracht Forbes in het laatste ver-
betering door de plasticiteit van het ijs te ontdekken.

Beter ging het sedert 1840 met de drijfijshypothese van
Lyell, die weder werd opgegeven. Zij kwam beter tegemoet
aan het gebrekkige voorstellingsvermogen.

De landijshypothese werd in 1843 door Von Baer verdedigd,
die ook de krassen op vaste rotsen beter verklaarde dan hare
mededingster.

In 1844 hing Naumann nog deze aan, in 1847 werd de
landijshypothese door hem aanvaard. Zij vond, tusschen
1860
en 70 algemeen ingang in Skandinavië en, na 1875 ook in
Duitschland, enz.

V. Ardennengesteenten in Nederland ( Versl. K. A. v. W. 1905).

-ocr page 17-

Weder- eene zeer grondige studie, vooral historisch en wat
feitenmateriaal betreft.

Eerst sedert de 18e eeuw werd in Nederland de aandacht
aan de groote zwerfblokken geschonken. A.
Vosmaeb was in
1760 de eerste die betoogde dat zij
van elders moesten gekomen
zijn.en wel door eenen geweldigen watervloed. De beide
Bruomans
beschouwden, in 1773 en 81, Skandinavië als hun oorsprongs-
gebied, doch eerst in 1831 vond dit denkbeeld door
Hausmann
algemeen ingang. Staring betoogde in 1844 daarvan het over-
drevene en leidde een gedeelte der blokken uit het zuiden af.

Wichmann vermeldt de volgende Ardennengesteenten:

10 Pyrietkwartsiet, het meest gewone gesteente, uit het
Cambrium; 2° Porphyroïd, een kwartsporfler in gangen uit de
Fransche Ardennen; 3quot; Kolenkalk, vermoedelijk uit de omge-
ving van Visé aan de Maas; 4» Juravorming, Oxford, waartoe
ook de veel besproken kiezeloölieten; 5» Eoceengesteenten met
nummulieten, waarschijnlijk van Trélon in het Département
du Nord, langs de Sambre aangevoerd.

VI. De reis naar Nederlandsch-Indië in 1888-9. Zeer
• onderhoudend beschreven in het T. K. N. A. G. 1890-2.

Ik moet mij, wegens tijd- en plaatsgebrek, ontzeggen ook
van de reis naar Nieuw-Guinea gewag te maken, die in
1903
werd uitgevoerd. Toch in deze behoefte voorziet een onge-
meen waardeerend opstel van den Strassburger hoogleeraar
Dr.
K, Sapper, getiteld : „Arthur Wichmann\'s Forschungsreise
in Nord-Neuguinea im Jahre
1903quot;, te vinden in ,,PetermanDS
Mitteilungenquot;, Juli/August-Heft,
1918. Uitvoerig beschreven
werd deze reis in deel IV van het prachtwerk in 4» „Nova
Guineaquot;, \'meer populair en beknopt in „Eenige maanden onder
de Papoea\'squot; van Mr. H. A.
Lorentz, verschenen in 1905.

Ik kom dus thans , tot mijn laatste hoofdstuk, dat ik, voor
het gemak in onderhoofdstukken verdeel.

1. Maatschappelijke Zaken.

a. Geschiedkundige Bijzonderheden.

In 1888 was er op Adonara en Solor, beiden ten oosten van
Flores, een klein oproer. Een intelligente Solorees, „kapitein
Blayquot;, had een verbond van vijf kleine staatjes tot stand ge-
bracht, die echter ruzie onder elkander kregen. Het gouvernement

-ocr page 18-

greep in, bombardeerde in November 1888 eenige kampongs,
wat eene groote zedelijke uitwerking had. Op 23 Januari 1889
gaf Blay, geheel ziek aan dyssenterie, zich over en werd den
volgenden dag naar Koepang overgebracht, in hetzelfde schip
met
wlohmann.

Op Solor kwamen de Portugeezen, zendelingen en soldaten,
in 1561 en stichtten hef latere Fort Frederik Hendrik. Dit
werd in 1613 door twee Nederlandsche schepen drie maanden
lang belegerd, in welken tijd 800 schoten werden gelost, dus
negen per dag. Eene vermakelijke tegenstelling met het trommel-
vuur van den laatsten grooten oorlog! In 1615 werd het weder
verlaten, omdat het als
nutteloos beschouwd werd. De Por-
tugeezen handhaafden zich echter nog te Larantoeka op Flores
tot 1859 en zelfs in 1879 wapperde hun vlag nog te Paga op
hetzelfde eiland.

ö. Ervaringen gedurende de tochten.

Het eiland Rotti werd met klaarblijkelijke voorliefde door
wichmann beschreven. Er waren verscheidene goede „logeer-
huizenquot;, zooals elders niet werden gevonden. Als voorbereiding
tot de rondreis schreef de gezaghebber te Baae twee brieven met
instructies voor de radja\'s, de eene werd in westelijke, de andere
in oostelijke richting verzonden. Als enveloppes dienden bam-
boeskokers.

De rondrit begon met 20 ruiters, allen met verschillende
hoeden op, dus recht schilderachtig. De weinige kleedingstukken
waren geheel op het eiland vervaardigd met wdtte en roode
versiersels op eenen donkeren grond. Voor
Wichmann, den
gezaghebber en den bediende waren zadels beschikbaar, die
telkens op de versehe paarden werden overgebracht. Deze zijn
klein maar krachtig en mogen, wegens den „adatquot; alleen van
rechts bestegen worden, maar bekommeren zich daarom menig-
maal in het geheel niet. Op vlak terrein waren de Rottineezen
in hun element, begonnen eenen woesten galop, gilden van
pleizier, ook als een geestelijke in het zand beet, v?at met
WlOHMANN gelukkig niet gebeurde.

c. Recepties, audiënties en feestjes.

Op 10 October werd, door eenen welgestelden arabier te
Paré-Paré op Celebes, ter eere van de reizigers, een feest gegeven.

-ocr page 19-

Ten deele nit vriendelijkheid, ten deele als reclame tegenover
de bevolking, die het voor hem als eene groote eer beschouwde.
Een reusachtig menu van 62 schotels, ten deele zeer smakelijk.

12 October-audiëntie bij den radja van Teteadji op Celebes. Deze
had vooraf den eenigen stoel uit zijn „paleisquot; aan
Wighmann
geleend, maar liet dien terughalen met de veldstoelen der
reizigers. De hen begeleidende resident van Makassar bood aan
den vorst eene fijne sigaar, welke door dezen ten deele werd
opgerookt, verder door het gevolg.

In dezelfde plaats woonden de reizigers een eigenaardig
volksfeest bij, een spiegelgevecht, bestaande uit schoppen tegen
de buik van den tegenstander. Tengevolge van opwinding
loopt het niet altijd goed af, maar geeft toch ook meermalen
stof tot vroolijkheid, als de schop mislukt en de kampvechter
het evenwicht verliest. Zelfs jongens van 7 en 8 jaar beoefenen
dit spel.

In Tempee heerschte des avonds groote vrees onder de be-
volking, wegens eene halo om de maan, toegeschreven aan
booze\' geesten, die door geweldig lawaai verdreven werden.

Met groot ceremoniëel en kanongebulder werd 24 November
de pas aan den Sultan van Bima overhandigd, nauwkeurig
als voor 30 jaren. Eene zeer welkome afwisseling in het „Ewige
Einerleiquot; der bevolking, waardoor tevens het aanzien van den
vorst verhoogd wordt.

9 December bezoek bij den radja van Sikka, die zijnen kroon-
schat liet zien, nog afkomstig uit den portugeeschen tijd. Daarna
maaltijd, liet menu bestond uit: zeeschildpad, speenvarken en
jonge geit.

In Landoe, op het oostelijke gedeelte van Rotti, werd door
den radja een overvloedige maaltijd aangeboden, bestaande
uit varkensvleesch, op verschillende wijzen toebereid. Het stond
spoedig tegen, tengevolge van den vetrijkdom, maar de ver-
melding doet in onzen tijd van vetrantsoeneering, aUicht
menigeen likkebaarden.

De radja van Talaee, eveneens op Rotti, was christen, maar
had vier vrouwen, met welke hij door
Wighmann gekiekt werd.
Des avonds zong hij en dansten de vrouwen, onder begeleiding
van gongmuziek. Daarna voerde hij eenen krijgsdans uit, ten slotte

-ocr page 20-

de schoolmeester eenen yischvangstdans. Zijne europesche
kleederen hmderden hem aanvankelijk niet weinig, in het ver-
eenvoudigde inlandsche kostuum ging het beter.

d. Eigenaardigheden der inlandsche bevolking.

Over dit aantrekkelijke onderwerp treffen wij-eene reeks van
mededeelingen aan, meermalen humoristisch, maar steeds zaak-
rijk. Eenige kwamen mij recht actueel voor, wegens de tref-
fende gelijkenis der psyche van onzen vijfden stand en die
der onontwikkelde, slechts halfbeschaafde inboorlingen, hunne
bekrompenheid, armoede aan begrippen in het algemeen, pri-
mitieve rechtsbegrippen in het bijzonder en hun gebrek aan
verantwoordelijkheidsbesef. Enkele staaltjes mogen volgen.

Op het eiland Paloe-Weh, ongeveer halverwege de noordzijde
van Flores, werden de eerste Papoea\'s aanschouwd. Zij waren
erg bijgeloovig en werden woedend, als stukken rots afgeslagen
werden, daar de grond als heilig werd beschouwd.

Gewoonlijk kan men eene niahomedaansche kampong reeds
door den reuk onderscheiden van eene heidensche of christelijke.
In deze worden varkens gehouden, die zich belasten met het
verorberen van alle afval, evenals de honden in Konstantinopel.

10 December. De langdurige droogte verontrustte de be-
volking van Sikka op Flores niet weinig.. Zij verbouwt niet
genoeg maïs om eenen voorraad aan te leggen, maar lijdt daar-
door ook nooit aan pellagra.

Zij verweet den pastoor, dat hij den regen verdreef door
koralenkalk te branden voor den bouw van zijn kerkje, vuur
en water zijn immers vijanden.

Toen de reizigers 28 December te Sikka terug keerden, had
de ontevredenheid tot eene uitbarsting geleid. De bergbewoners
hadden Sikka overvallen, omdat de regen vier weken uitbleef,
terwijl anders alles zoo regelmatig verloopt. De ontevredenheid
had echter eenen dieperen grond, die alweder herinnert aan de
anarchistische neigingen van onzen vijfden stand. De vooruit-
gang van Flores w^erd namelijk zeer tegengehouden doordat de
radja\'s weinig gezag hebben, de zendelingen trachten zulks te
verbeteren en ergeren daardoor het domme volk, dat gemak-
kelijk opgehitst en tijdelijk aangevoerd wordt door eenen of
anderen grooten schreeuwer. Een der aanvallers van den pastoor

-ocr page 21-

was, kort te voren, door dezen genezen en kwam, een jaar
later terug, om zich weder te laten behandelen.

Op 20 December kwam men aan in de kampong Bombang,
aan de zuidkust van Flores. De bewoners waren betrekkelijk
menscheneters, zij nuttigden van verslagen vijanden alleen hart
en lever, ten einde dapper te worden.

Op Oost-Flores en Solor werd kapitaal belegd in olifants-
tanden, die echter gaandeweg in aantal verminderden.

Bij de terugkomst in Kotting, op den rug van „Flores op
zijn smalstquot;, werd het gezelschap getroffen door een akelig
gehuil, wegens het overlijden eener vrouw. Geen wonder, want
de „huilebalkenquot; werden beloond met het vleesch van drie
varkens. Belachelijk! maar hoelang is het geleden dat het ten
onzent ook zoo was? Ik herinner mij ten minste zeer goed de
„huilebalkenquot; en hunne kleeding.

Om Larantoeka, op hetzelfde eiland, verkeerden de tuinen
der bevolking in verwaarloosden toestand, de landlieden bidden
veel om regen, maar zijn te lui om te begieten, hoewel eene
beek in de nabijheid is. Bij
Wichmann\'s bezoek was er weder
Hink gebeden, iets later kwam een heftige regen, waarop de
bidders niet weinig trotsch waren.

Op de noordkust van hetzelfde eiland heerschte eene recht
vermakelijke verwarring. De radja van Rium beweerde te staan
onder dien van Goa op Celebes, die daarvan echter niets wilde
weten. Hij verloochende geregeld zijne quasi-afgezanten, die
belasting kwamen heffen en deswege opgepakt werden.

De Timoreezen hebben een zeer\' eigenaardig regenscherm,
eenen grooten waaier, op het hoofd, welks scharnier aan het
haar boven het voorhoofd bevestigd wordt. Na den regen wordt
de waaier toegevouwen onder den arm gedragen.

\'Recht vermakelijk luidt het . verhaal over eene vergadering
van radja\'s te Koepang. Die van het eilandje Sarnau werd
door den resident teruggestuurd, wijl hij zijnen stok, het teeken
. zijner waardigheid, niet bij zich had. Bij eenen hevigen twist
met zijnen vader had hij dien den stok voor de voeten gewor-
pen. Papa raapte hem onmiddellijk op en wilde hem niet terug-
geven, wat niet onbegrijpelijk was.. Later werd de zaak in
der minne geschikt (Iets voor eene operette!)

-ocr page 22-

De Beloenezen bij Atapoepoe op Timor gebruiken stukken
crinoïdenstelen als geweerkogels, vuursteen is er genoeg te
vinden.

Ten zuiden van deze plaats komen nog al veel agrarische
misdrijven voor, waaraan zelfs de honden mededoen, die des-
wegen geknieband worden. Zij snoepen namelijk van de half
rijpe maïs kolven. ,

De gunstige indruk, dien Rotti maakte, werd bevorderd door
het ophouden der malaria van Timor en ook door de mooie
vrouwen met gazellenoogen, waarvoor het eiland bekend is.
Wichmann kon zich er eens in de school van overtuigen. Hier
waren twee onderwijzers, Rottineezen van de kweekschool te
Amboina, die 60 — 90 gulden per maand verdienden, dus be-
trekkelijk in goeden doen verkeerden. Daardoor kon er een te Baee
voor de eer bedanken tot radja van Dioe verkozen te worden.

2. Natuurkundige Zaken.

a.nbsp;Eene bandjir.

Mijne aandacht, als speciale beoefenaar van het Diluvium,
werd getroffen door de beschrijving eener bandjir in de wijdere
omgeving van Makassar. Zij kwam geheel onverwacht, aange-
kondigd door korte, harde slagen als kanonschoten, die snel
naderden. Het water spoedde voort, met hooge golven, zeer
duidelijk kon men het geluid onderscheiden, dat het botsen
van rotsblokken tegen elkander maakte. Alles duurde van
9 uur des avonds tot 10 uur des morgens, toen de beekbedding
weder begaanbaar was. Bij het lezen werd ik telkens herinnerd
aan de verwoestende overstrooming in het Ahrdal in 1910.

b.nbsp;Opslibbing.

Eenige gevallen van opslibbing mogen nog vermeld worden.

Aan de westkust van Zuid-Celebes vloeit de Tällo bij Parang-
Lowe in zee. Dicht bij deze zag
Wichmann eene subfossiele
klei, zoo vol met schelpen, dat zij tot verharding van den weg
gebezigd worden.

Het meer van Tempee is nagenoeg toegeshbd, zoodat het
alleen in den regentijd met recht op dien naam aanspraak
kan maken. In den overigen tijd van het jaar is het veeleer
eene moddervlakte, waardoor ■ dan de rivier Minlarang zee-
waarts vloeit.

-ocr page 23-

Het oostelijke deel der Baai van Koepang verlandt onder
den invloed der westewinden.

Ook de zeer smalle, 750 M. diepe baai van Atapoepoe op
Timor is aan het toeslibben, zoodat er reeds land is aangewonnen.

Een bijzonder eigenaardig geval doet zich voor op het eiland
Rotti, welks N.0. stuk vroeger een zelfstandig eiland was,
door eene smalle en vermoedelijk ondiepe straat van het hoofd-
eiland gescheiden. Deze is (tout comme chez nous!) in het
midden toegeslibd en in eene modderige lage vlakte met
zeeklei veranderd, waar de paarden tot aan de knieën in weg-
zakten. Aan de eene zijde is eene baai van O. naar W., aan
de andere eene van Z.0. naar N. W. overgebleven, die eveneens
ten doode zijn opgeschreven. Alles herinnert aan onze Zuid-
Hollandsche en Zeeuwsche eilanden.

Hierbij sluit zich ongedwongen aan de verzanding aan de
monding der „Nanga Reiquot;, aan de noordkust van Flores. Zij
verplaatst zich langzaam westwaarts, als gevolg van het aan-
groeien eener landtong. Evenals, doch in omgekeerde richting,
de uitmonding van het Kurische Haff in de Oostzee.

c.nbsp;Slijk of modderbronnen.

Wegens eene oppervlakkige gelijkenis ook wel „slijkvulkanenquot;
genoemd.

1.nbsp;Eüandje Poeloe-Kambing, ten westen van Timor. Heuvel
van 86 M., bekken op den top met zes groepjes van slijkkegels.
Uitgeworpen wordt eene grijze klei met schilfertjes zandsteen.
Temperatuur 28,5 graad, dus lager dan die der lucht.

2.nbsp;Poeloe-Samau, tegenover\' Timor, verscheidene bronnen,
eene met een weinig petroleum. Zeer lage kegels, eene met
een bekken.

3.nbsp;Bij de kampong Oissa, een krater 40 c.M. wijd.

4.nbsp;Op Poeloe-Boeroeng tegenover Koepang.

5.nbsp;De Baraketak op Rotti. Kegel van 15 M. Zonder bepaalde
krater. In de modder vrij veel steenbrokken en goede fossieleu,
ammonieten en belemnieten.

d.nbsp;Vulkanen en kraters.

1. De bekende Tankoeban-Prahoe bij Bandoeng op West-Java.

Zeer eigenaardig was in de westelijke krater de „strijd om het
bestaanquot; tusschen den plantengroei, die, in kalme tijden, in

-ocr page 24-

den westelijken krater „ Kawah-oepasquot; aidaalt, om, bij-verhoogde
werkzaamheid, geheel vernield te worden.

2.nbsp;Lompo-Battang (dikbuik) op Zuid-Celebes. Af en toe meent
men, in het 70 K.M. verwijderde Makassar, dat eene werkelijke
uitbarsting plaats heeft. De inlanders branden dan eenige bosschen
af om den grond te bebouwen.

Het schiereiland. Endeh, aan de zuidzijde van Elores, draagt
verscheidenene vulkanen.

3.nbsp;Goenoeng-Ija, welks bouw door instortingen aan de zee-
zijde mooi is blootgelegd. Aan het strand tal van vreemde, niet
vulkanische insluitsels, eene bijzonderheid van dezen vulkaan.

Hij heeft ook eene somma, den Goenoeng-Roodja.

4.nbsp;Goenoeng-Poei met eene ondiepe krater, waarin, tot groote
verrassing, eene warmoezierderij werd aangetroffen met ana-
nassen, bananen, boonen, enz.

5.nbsp;Aan het oosteinde van Flores verscheidene vulkanen op
eene rij, langs de straat van Flores, wat er voor pleit, dat
deze door inzinking gevormd is. 16 Maart 1881 ontstond een
krater, door explosie, verder gebeurde er niets.

e. Meeren.

Ik heb mij steeds aangetrokken gevoeld tot de vraag hoe
meeren zijn ontstaan en geef daarom eene zeer korte opsom-
ming van die op Celebes.

1.nbsp;Kratermeer. Meer van Linoe in de Minahassa, met soh
fataren op den bodem en aan de randen.

Meeren in een golfdal tusschen twee bergruggen; wel wordt
eene verklaring beproefd van dit dal, wat nog iets anders is
dan die van het bekken in engeren zin.

2.nbsp;Meer van Tondano, nabij het vorige, hoog gelegen.. Het,
dal is eene hoogvlakte, 700 M. boven de zee. De oostelijke
bergrug bestaat uit andesiet met enkele toppen tot 1100 M.
De westelijke, uit afzonderlijke vulkanen.

3.nbsp;Meer van Limbotto, in het midden van Noord-Celebes.

De golfbergen ten N. en ten Z. van het golfdal \'bestaan uit

graniet. Wichmann meent, dat zij een geheel hebben uitgemaakt,
waarvamp;n de middelstrook gezonken, dus eene slenk is. In het
meerdal koralenkalken, tot 30 M. machtige, ten bewijze, dat de
zee toegang heeft gehad.

-ocr page 25-

4.nbsp;Meeren van Sidenreng en Tempee in Zuid-Celebes.

Ten westen van het golfdal, evenwijdig aan de Makassar-

Straat, een gebergte van andesiet en basalt, die vermoedelijk
uit eene spleet omhoog gedrongen zijn. Ten oosten, langs de
Golf van Boni een heuvelrug van zandsteen, welks lagen west-
of landwaarts hellen.
Wiohmann ziet hierin eene antiklinale,
welker oostvleugel in de diepte gezonken of door de golven
afgeslagen is. Aan het zuideinde is het tectonische dal afge-
sloten door een geweldig vulkaanmassief, den Lompo-Battang,
aan het noorden door den Latibodjong, vermoedelijk eveneens
een vulkaan. In het dal rotsen van koralenkalk, ten bewijze,
dat de oppervlakte onder den zeespiegel heeft gelegen, maar
ook afzettingen met oesters, enz.
Wichmann beschouwt de
eersten als ouder, de laatsten als jonger dan de zandsteenrug.

Beide meeren zijn op weg ora toe te slibben, Sidenreng is
daarin het minst gevorderd, een derde meer, Laboelan, eigenlijk
reeds tot eene moerassige vlakte verworden.

5.nbsp;Het meer Posso in het centrum van Celebes. Daarover
deelt
Wichmann eenige gegevens mede, die echter ontoereikend
zijn om eene genetische verklaring te beproeven. Het ligt hoog
en toch zijn er in de nabijheid rotsen van koraalkalk.

Zeer eigenaardig is zeker de ligging dezer meeren in lengte-
dalen, die op drie verschillende wijzen verklaard kunnen worden.

Gaarne had ik over Wichmann\'s geschriften, „Nova-Guineaquot;
daaronder begrepen, nog veel meer medegedeeld. Doch de ruimte,
die aan eene levensschets mag worden toegemeten, is eigenlijk
reeds overschreden. Het gebodene lijkt mij echter voldoende
om eenen blik te slaan in
Wichmann\'s willen, wezen en werk-
zaamheid. Moge de voortreffelijke man de taak, die hij zich
heeft opgelegd, kunnen voltooien en daarna in kalmte, niet in
volslagen rust, nog eenige jaren met tevredenheid o-p een wel-
besteed leven kunnen terugzien.

Pebeuari 1919.

-ocr page 26-

Si-?- ï- ■

i

%

\'äm

t-, • ■

^^ ^ ■

riÉ

-ocr page 27-

■ - \' ■ . . .

\' .y}. ■

T

-P.

lt;

ft. »

\' \'nbsp;ti it, -sr^ ^ -

\'-m

K

-ocr page 28-

ma

• s:

liir

• gt;«,

Mm

.i, - 1

-ocr page 29- -ocr page 30-

f ( -, quot; • »

à

■fil