DISSERTATIO JUEIDICA INAUGUBALIS.
-ocr page 2-1 Vmtfiy^
.dIJAii JiTJA7J /\')](l^^lJi. UJTATfiaSPKl
DISSERTATIO JUHIDICA INAUGURALIS,
POLITIAE DELICTIS JURE NOSTRO,
annuente summo numine,
EX AUOTORtTATE REOTORIS MAGNIPICI
JTJ». aoal. KT HOD. DOCT. ET TBOF. ORD.,
nec non
AMPLISSIMI SENATUS ACADEMICi COiNSENSU
ET
NOBILISSIMAE FACULTATIS JURIDICAE DECRETO,
summtsque in
JURE ROMANO et HODIERNO HONORIBUS ao PRIVILEGIIS
IN A C A D E M I A R H E N O - T R E C TI N A
RITE ET LEGITIME COWSEQUESDIS ,
PUBLICO AC SOLEMNI EXAMINI SUBMITTIT
Amstelodamensis.
A. D. VI M. JCNII, A. MDCCCLX, HOKA I.
TRAJECTI AD KHENUM,
TYPI8 MANDAVERUNT GIEBEN ET DUMONT.
MOCCCLX.
-ocr page 4-4 n
F\'\' -..
aa
.omm/inbsp;M
roi\'ïiJsnAM Riaoioaa aTAiiitü^ïJA x»nbsp;J:
,aaa:iH7 iif.ir^Liiuo ïiOHorio-^\'
,.o«u .TO« T* .-»ooa .«on « .mm .*n
lOM^aoA\'jA WT^JM mih^Kmt, t
.orann-jn aAOuiumi eirAijüo/^i aAinssOT^^,
/
BIIOMJïVjJl^ DA\' ^^iHiaüHüH, oï^aaiuoH Ünbsp;aaji —
TTITIKSU? r/iifiJL/i gt;rAÈ!;.iJod OA OULIQU?
, M13 fl T H 3 n / aTo Ml 51 ( f 51 a . 2 ö a O /. \' i
■ , : ; V-.
jK\'jïïajia QAf irjarT,AflT~
.l\'/LOMUCI T» ^tïHÏIit) TrJüfvjfüWAïï^^ïsrr ^jSP» gt;Ï.
-ocr page 5-TOT VEEK RIJ GING
VAN DEN GBAAD VAN
DOCTOR IN DB BEIDE BEGTEN.
in het openbaar tb verdedigen
J. F. WERTHEIM.
gedrukt bij GIEBEN amp; dümont te utrecht.
1 8 6 0,
K :
MvimmmAnMmm^
\' tlHHoalsoi^î riDaimsbfioA ^^
^nbsp;OHIOufl^taaV toiv
r
TîSToaa acriaa.iaa wr SQTOOCE ^
s.
mm
\'. a, lt;
3H08aHAJMaavi m
\'/raûîastQiJ\'i/ STnbsp;rau \'/Ï
-
.THorïJiTtf ar TiKgt;Mija vk^aai« t.ra r-x^mas^quot;^-
kV -
«Î^Vnbsp;\'rnJsnbsp;.nbsp;• .5nbsp;, \\ J^»*:,nbsp;... - •.\'•■s: . f,\'.- Z.Jquot; .\'J^VW.
-ocr page 7-AAN
M UNE OUDERS.
-ocr page 8-Ȉi.
m.
-ocr page 9-BJz.
INLEIDING.
Hoofdstuk i. Over policie in het algemeen...............
HooFnsTUK Tl. Over de inrigting der policie in Frankrijk en
Nederland..........................................
5 1. Rijks-policie.................................
5 2. Gemeente-policie .............................
5 3. Iets over de Engelsche policie ................ ■ ■ 53.
Eerste hoofdstuk. Algemeeue hesc.houwing der Policie-
overtredingen.......................................
tweede HOOFDSTUK. Blik op üaitsche wetgevingen .... SS.
derde HOOFDSTUK. Beschouwing der Polieie-overtredingen
in \'t bijzonder.
Afdeeling I, Polieie-overtredingen, voortvloeijende uit het
foezigt op of den bijstand aan personen.
5 1. Vreemdelingen en Reizigers.................... 110.
5 2. Toezigt of bijstand aan hulpbehoevende personen ... 116.
§ 3, Toezigt op dienstdoende personen (dienstboden,
werklieden)................................ Il9.
§ 4. Zwervende personen..... .................... ■ 120.
9 5. Personen in bijzonderen toestand verkeerende...... 124.
-ocr page 10-INHOUD.
Elz.
Apdeeling II. Policie-overtredingen uit het toezigt op hande-
lingen voortvloeijende.
5 1. Handelingen op den openbaren weg.............. 140.
§ 2. Handelingen in openbare gebouwen.............. 151.
5 3. Handelingen in privaat-gebouwen................ 15S.
Apdeeling III. Poücie-overtredingen, in verband tot beroe-
pen en bedrijven.................................... 163.
Afdeeling IV, Policie-overtredingen in verband tot het toe-
zigt op zekere voorwerpen............................ l72.
Afdeeling V. Overtredingen van administratieve policie ..... 175.
§ 1. Geneeskundige- en gezondheids-policie............ 176.
§ 2. Policie op handel en nijverheid........ ......... 185.
VIERDE hoofdstuk. Policie-straffen, enz.
g 1. Straffen.................................... 191.
§ 2. Omstandigheden, welke de straffen wijzigen of geheel
opheffen.................................. 206.
Theses.............................................. 222.
mmm
/■i -
- - , Tî\'î^
à
gbfjÄitj 3tn:gt;5 ,ërMorti. tulq .^siuix^iol t esüo^l jgd ...,
«( â lioinbsp;ab sswm «I ii «o» .oanaiho la-ibuàt tira
. . . _ . . .nbsp;,nbsp;-, . s-
qoodHJsacnbsp;exi^Unbsp;itl sb »gt;iti»Î69
Sita ni j^Jiyiiii ai jt siquiKi Sfb\'iipnbsp;ta? mt ^t^di!
BI) It SM^iih^ »k tiaüfM XJïBMutóVi ^ \' -îh\'.
ors 3geq ,1 ofOoT fftoUtauA .\'i tsuf - \'
____La Police a toujours, plus ou moins, deux grands défauts,
qui la rendent odieuse, soit à la masse du peuple, soit à la partie
éclairée de la nation. Dans la règle, elle entreprend beaucoup sur
la liberté, ou sur l\'opinion qu\'un peuple a de sa liberté, et elle est
toujours arbitraire.
Nouveaux Essais de Politique et de Philosophie,
par F. Ancillon, Tome I, page 270.
HOOFDSTUK I.
ovell policie in uet algemee.x.
Men kan de verschillende onderwerpen, welke te
2amen het geheele raderwerk der staatsinrigting uitma-
ken, tot vier terugbrengen. Even als in eene stoom-
machine de onderscheidene deelen, ieder op zich zelf
beschouwd, onmogelijk werken kunnen, maar onderling
in verband gebragt, verbazende uitwerkselen opleveren,
200 is het moeijelijk zich eene welgeordende staatsinrig-
tmg voor te stellen, waar een dier vier deelen, hetzij
ontbreekt, hetzij in zijne werking verlamd wordt.
Deze zijn:
1.nbsp;het krijgswezen, ten einde den Staat tegen uit-
wendig geweld te beschermen, of tot krachtdadige
ondersteuning van het staatsgezag, waar dit binnen
s lands vereischt wordt;
2.nbsp;het beheer der geldmiddelen;
-ocr page 14-3.nbsp;het regtswezen, verdeeld in civiele en criminele
justitie, tot handhaving der wetten, zoowel door de
beslissing van alle persoonlijke en zakelijke vorderingen,
als door de bestraffing van misdrijven;
4.nbsp;de policie in den meest uitgebreiden zin, waartoe
al die staatszorg, behoort, welke het algemeen welzijn
poogt te bevorderen en nadeel te voorkomen •).
Naar die voorstelling bevat dit gedeelte van het ad-
ministratief regt, hetwelk men gewoon is met den naam
van Folitie-regt te bestempelen, die wetenschap, welke
van de duitsche theoristen den naam van Polizey-Wis-
senschaft heeft verkregen. Mobl geeft daarvan de vol-
gende bepaling : » der Inbegriff aller jener verschieden-
»artigen Anstalten, welche dahin abzwecken, durch
»Verwendung der algemeinen Staatsgewalt die äuszeren
»Hindernisse zu entfernen, welche der alseitigen erlaub-
»ten Entwicklung der Menschenkräfte entgegen stehen
»und welche der einzelne nicht wegräumen kannquot;
Van dit grondbeginsel uitgaande, kunnen wij het
gedeelte van het staatsbestuur, hetwelk men den veel-
omvattenden naam Politie geeft, in dezer voege ont-
leden.
Hiertoe behoort de staatszorg zoowel voor de stof-
felijke als geestelijke belangen der ingezetenen, alsmede
die voor hunne bezittingen, voor zoo verre de pogin-
gen van de enkele leden der maatschappij ontoerei-
kend zijn, of deze uithoofde der openbare orde zelve,
niet voegzaam daartoe zouden kunnen werkzaam wezen s).
1)nbsp;Mr. J. J. de Ia Bassecour Caan: Handleiding tot de ken-
nis van het administratief regt in Nederland, eerste gedeelte, bl. 143 sq-
2)nbsp;K. von Mo hl, die Polizeywissenschaft nach den grundsatzen
des Rechtsstaates, Tübingen 1844, I. bl. 11.
3)nbsp;De Heer Mr. D. Donker Curtius schijnt van een ander ge-
-ocr page 15-Tot de stoffelijke belangen kunnen b. y. gezondheids-
policie, bet toezigt op vreemdelingen, de zorg voor de
armen, enz. worden gebragt; tot de geestelijke, de zorg
Voor onderwijs, bet toezigt op de kerkgenootschappen,
voorschriften betreffende den burgerlijken stand, bevor-
dering van beschaving, zedelijkheid, enz. Tot de be-
scherming der bezittingen, de waterstaat, het wegnemen
■^an alle stoornis van handel en nijverheid, enz. \').
Maar niet genoeg: de staatszorg bepaalt zich niet tot
de regeling van die verschillende onderwerpen, zij moet
ook, en dit is het form,ele gedeelte, de magt hebben
hare verordeningen te handhaven en alle inbreuken
daarop te voorkomen en te onderdrukken. En deze
quot;lagt is een eerste vereischte, zonder baar is geene
bevestiging van regtszekerheid en rust in den staat,
geen geregelde gang van het geheele staatsbestuur mo-
gelijk. T wee middelen staan hiertoe open. Ten eerste
bet instellen van eene overheid met het doel de open-
voeleu te zijn, blijitens eene circulaire door hem den 10.Januari] 1849
minister van justitie uügevuardigd. Wij lezen daar onder andeten:
quot;Is er eene misdaad gepleegd, zij moet niet verborgen blijven, zij
\'moet zooveel mogelijk, vooral in de plaats, waar zij is gepleegd,
alle omstandigheden, die tot ontdekking der schuldigen kunnen
quot; ®\'den , openbaar worden gemaakt ; een ieder moet worden nitgenoo-
\'quot;^\'gd daaromtrent inlichtingen te geven Allen moeten medewerken
den schuldige uit te vinden. Zoo wordt bijna kosteloos de vei-
» \'gheid van personen eu goederen verzekerd. Zoo bewaart een ver-
^\'andig en vrij volk de orde, en toont zich zijner vrijheid waardig.quot;
are dit denkbeeld juist, dan zou een groot deel der werkzaamheden
aan het policie-gezag opgedragen kunnen vervallen en het doel voor-
er op niin kostbare wijze bereikt worden.
Of het inderdaad voldoende zou worden verkregen mag echter be-
ij eUi worden. Maar wij erkennen, dat dit beginsel in eenen model-
staat navolging zou verdienen.
O Von Mo hl, die Polizey-Wissenschaft, I bl. 9.
-ocr page 16-bare orde te onderschragen, en bekleed met het vermogen
om hare taak naar eisch te volbrengen. Het is deze
overheid, of liever gezegd het personeel, aan hetwelk
deze gewigtige last is opgedragen, dat duidelijker in den
meer bepaalden zin den naam van policie draagt.
Het tweede middel bestaat in goede en doeltreffende
policie-strafwetten, tot beteugebng van alle die hande-
lingen, welke in het belang der openbare orde met
straf bedreigd zijn. Deze daden of nalatigheden, als
gevaarlijk met regt verboden, al deren zij welligt niet
regelregt bijzondere personen of de algemeene zaak,
worden zeer juist policie-overtredingen genoemd \'.)
Volgens die theorie liggen de waarborgen der maat-
schappelijke orde en veiligheid, ten eerste in een be-
kwaam personeel, ten tweede in eene welingerigte
policiestrafwet. Alvorens wij bij deze punten nader
stilstaan, achten wij het niet overbodig tot eenige wenken
in de fraaije rede van Duport, in 1790 bij de fransche
nationale vergadering gehouden, te verwijzen. Met de
helderheid den Franschen veelal eigen, wordt het ver-
band tusschen justitie en policie uitnemend geschetst. A^\' iJ
lezen aldaar: gt;11 est évident d\'ailleurs que ce n\'est pas la
»même Institution que celle qui arrête et que celle qui
1) Entwurf d, Gesetzbüches über Verbrechen und Vergehen, nebst
motiven, für das Königreich Bayern, München 1854, Motive s. -H-
iiGegen eine solche Vereinigung spricht aber entscheidend die Br-
»wägung , dasz das Folizeistrafgesetzbiich — (wenn auch nicht aus-
»schlieszeiid, doch in dem bei Weitem gröszfen Theile seines
»ümfaugs) — solche unerlaubte Handlungen zum Gegenstände hat,
»die aus einem ganz andern rechtlichen Gesichtspunkte, als dies
«bei den Verbrechen und Vergehen in der Regel der Fall ist
»nämlich nicht aus dem Gesichtspunkte der liechtswtett/jjf, sondern
»aus jenem der Rechtsgefährdung — vom gesetze untersagt und nut
»strafe bedroht sind.quot;
juge, que celle qui se saisit du prévenu avant la preuve,
quot;OU celle qui n agit et le condamne que d\'après la
\' preuve : celle-là est active et prompte : l\'autre est pas-
quot;Sive et réfléchie: l\'une est provisoire; l\'autre est
quot;définitive: j\'appelle l\'une la po^îce, WvAxq h. justicequot; i).
Deze kernachtige woorden geven ons een duidelijk
inzigt van welken aard wij ons de werkzaamheden moeten
■voorstellen, die aan het policiegezag behooren te worden
opgedragen Vooral ook daarom zijn deze woorden
belangrijk, omdat zij als voorboden kunnen beschouwd
Worden der afscheiding tusschen justitie en policie, welke
in het volgende jaar door de zoo beroemde wet van 1791
ingevoerd, als de grondslag moeten worden aangemerkt,
waarop de geheele inrigting der policie, nog heden in
Nederland, berust. In boeverre dit beweren juist zij,
zal in het volgende hoofdstuk nader blijken.
Om een goed policie-personeel te kunnen erlangen,
moet het in alle opzigten in een passend verband worden
gebragt met de verschillende aan zijne zorg toevertrouwde
onderwerpen. Daarom is de hoofdverdeeling der policie
quot;^an het uiterste gewigt.
Men heeft eene »eigenlijke policie,quot; d. i. in dien zin.
Welke gewoonlijk daaraan gehecht wordt, en eene admi-
»nistratieve policiequot; 3).
U Choix de Rrtpporïs, opinions et discours prononcés à la trilgt;une
nationale depuis 1789 jusqu\'à ce jour, Paris 1819, Tome IV, pag.
\'85. De boven gemelde aanhaling komt voor in het »rapport sur la
quot;ioi concernant la police de sureté, la justice criminelle et l\'institution
jurés: par Adrien Duport, au nom des comités de constitu-
tion et de jurisprudence réunis.
Carmignani geeft van de policie de volgende bepaling: »cri-
quot;minmn directim praecavendorum methodum poiitiam diximus quot; Juris
cnminalis elementa, vol II, liber IV.
3) Verslag der staatscommissie benoemd bij koninklijk besluit van
-ocr page 18-Tot de bevoegdheid der eigenlijke policie behooren
in het algemeen die onderwerpen, welker handhaving
aan de gewone policie-ambtenaren en beambten kan wor-
den opgedragen en waartoe geenszins de hulp van des-
kundigen vereischt wordt. Hiertoe behooren derhalve :
1, het opsporen van misdrijven; 2. het voorkomen van
misdrijven. Mohl beschouwt dit gedeelte der policie als
een tak der justitie, aan welken hij dus den naam van
präventif-justiz geeft Zijne meening berust, naar wij
oordeelen, op eene dwaling. Vooreerst stuit zij af op
het algemeene begrip van policie, hetwelk in de wetge-
ving van de meeste beschaafde landen is doorgedrongen.
Vervolgens zoude daardoor aan de regterlijke magt eene
verpligting worden opgelegd, geheel in strijd met hare
roeping. De zoo even aangehaalde woorden van Du-
port geven duidelijk te kennen, welk onderscheid tus-
schen justitie en policie bestaat, en grooten deels moet
de jammerlijke toestand der policie op het einde der
voorgaande eeuw, aan de miskenning van dit beginsel
worden geweten. Immers men vergete niet, dat hand-
having van orde en rust, het hoofddoel der policie,
een hersenschim is, wanneer men haar daartoe de mid-
delen onthoudt. De regterlijke magt poogt door de toe-
passing der straf het verloren evenwigt in de maatschappij
te herstellen en op deze wijze zijdelings het plegen van
3 mei 1852 (St. nquot;. 99) tot het doen van onderzoek naar en het uit-
brengen van verslag over een aan de tegenwoordige staalsinrigting
en wetgeving meest passend stelsel van policie-wet! bl. 1.
1) Von Mohl, i, bl. 45 sq. Van dienzeltden schrijver: Wür-
terabergisches Staatsrecht, Tweede deel: Verwaltungsrecht. In dit
werk verdeelt Moiil de policie in uRechis-polizey\'\' en fHülfs-
Bpolizey\' volgens de bepalingen daaromtrent in Wurtemberg bestaande:
evenwel keurt hij in hetzelfde werk deze verdeeling ten sterkste af.
misdrijven zooveel mogelijk te verhoeden. Wel is vi^aar
IS de policie hierin haar behulpzaam, en maakt zij door
opsporing der misdrijven, aan de justitie bet werk lig-
ter; toch is de werkkring van beide magten geheel
onderscheiden. De policie voorkomt de misdrijven, en
zoekt die, wanneer zij gepleegd zijn, aan bet licht te
brengen; de regterlijke magt daarentegen treedt eerst
tot bestraffing dan tusscbenbeiden, wanneer de policie
haar het werk beeft voorbereid. De regterlijke magt
2it stil; het policie-gezag is voortdurend waakzaam
en bedrijvig
Mohl zelf maakt verschil tusschen HecJüsverletzimgeu
en Poli:eijvergehen. Hoewel nu deze verdeeling, wat
liet hoofddoel betreft, zeer nuttig is, zoo vloeit daaruit
iiog geenszins voort, dat daarom het straffen der rechts-
^erleizungen aan dezelfde overheid moet zijn aanbevolen,
die met het voorkomen belast is. En toch oordeelt Mohl,
dat de beregting der policie-overtredingen, als misdrijven
Van een geheel bijzonderen aard, tot het administratief
gezag moet worden overgebragt. Maar welk verschil
tusschen die beide afdeelingen van misdrijven (Eechts-
verletzungen en Polizeyvergehen) ligge, daarin toch
komen beide overeen, dat zoowel de eene als de andere,
overtredingen van bepaalde w-etten zijn \'). Volgens het
stelsel van Mohl zou b. v. de handhaving der regle-
Oienten op de paspoorten aan de regterlijke magt zijn
overgelaten, terwijl de bestraffing van de meest dage-
lijks voorkomende overtredingen tot het policiegezag zou
^ijn tex\'uggebragt 2).
1)nbsp;Mr, W. A. C, de Jou ge, pvaeventieve jnstiti«, Themi.s 18-16 ,
bl. 202,
2)nbsp;In Wurtemberg is, blijkens art- 90, 21 en 92 (1er poücie-straf-
-ocr page 20-Uit het bovenstaande blijkt, dat de eigenlijke policie
weder in regterl\'vjke en preventieve kan worden onder-
scheiden, al naar gelang hare werkzaamheden zich tot
het opsporen of voorkomen der misdrijven uitstrekken.
Het zal ons bij de behandeling der policie-inrigting in
Nederland duidelijker blijken, welke de vereischten
hiertoe zijn. Zij komen echter hoofdzakelijk hierop neder :
1.nbsp;centralisatie;
2.nbsp;een genoegzaam getal beambten;
3.nbsp;naauwkeurige afbakening hunner bevoegdheid;
4.nbsp;zelfstandigheid, en niettemin ondergeschiktheid aan
de boven hen gestelde magten;
5.nbsp;vooral voor de mindere beambten, beschaving. Hier-
onder moet niet alleen eene zekere mate van ken-
nis worden verstaan, maar ook de noodige waar-
digheid gepaard aan beleefdheid in het vervullen
hunner ambtspligten.
Wij komen nu tot de administratieve policie, in tegen-
overstelling der zoogenaamde police de sürt\'.té i). Tot
de administratieve policie kunnen wij in het bijzonder
datgene bren£j;en, wat de Duitscbers onder den naam
van Wohlfahrts-polizey verstaan. Vivien zegt van haar
te regt : » La police politique a écarté les séditions, la
f police de sûreté prévenu ou surpris les attentats des
»malfaiteurs, toutes deux de concert ont étendu sur la
»ville une bienfaisante protection 2). Paris obtient de
wet, de kennisneming van sommige policie-overtredingen aan de
Bezlrkxânter, de Kreisregierungen en de Ortsohrigkeiten overgelaten.
1)nbsp;Vivien, études administratives, Tome II, titre II, section II,
chap: IV, bl 21)2.
2)nbsp;Vivien, eh. V Zie beneden nog eenige opmerkingen over de
»police politique quot; In hoe verre deze geschikt is mede te werken
tot het ve,krijgen van die goede uitwerkselen, welke Vivien zich
»la police administrative les jouissances de la vie, le
»bien-être dans sa plus large acception; la police admi-
»nistrative pourvoit à sa subsistance, facilite sur tous
quot;les points une circulation libre, aisée et sûre, et fait
quot; disparaître tout ce qui porterait atteinte à la salubrité
»publique. Les subsistances, la circulation, la salubrité,
quot;tels sont dans leur signification la plus étendue, les
»objets de sa vigilance.quot; De administratieve policie
strekt zich derhalve uit over schier alle takken der
staatszorg voor de veiligheid, gezondheid en Avelwezen
der ingezetenen, en het ligt in den aard der zaak, dat
voor ieder gedeelte eene bijzondere inrigting noodig is \').
Hiertoe behooren b. v. de geneeskundige policie, strek-
kende tot verzekering van geneeskundige hulp door
wetenschappelijke mannen of andere daartoe bevoegd
erkende personen, het afweren en voorkomen van ziek-
ten, maatregelen bij besmetting, enz.; de gezondheids-
policie, waartoe het toezigt op de levensmiddelen, op
de woningen, enz. behoort; de marktpolicie; de policie
op de kerkgenootschappen; de policie op onderwijs, kun-
sten en wetenschappen, waaronder de zorg voor geschikt
onderwijs, de schoolpligtigheid b. v. kunnen gerekend
worden; de bouwpolicie; de veldpolicie; de straatpolicie;
^et toezigt op middelen van vervoer, op openbare ver-
makelijkheden, op fabrieken, stoomwerktuigen, enz.; de
trandpolicie; de policie der waterschappen, enz. Het
diiarvan voorstelt, is niet alleen zeer te betwijfelen, maar heelt ook
de geschiedenis het tegendeel ten duidelijkste aangetoond. Het moet
etreurd worden, dat eeiie met den geest van den tegenwoordigen
\'Üd zoo strijdige instelling, nog in dien uilstekenden regtsgeleerde,
eenen verdediger heeft gevonden.
Scipion Bexon, théorie des löis criminelles, I, ch. VJII,
145, art. 3 tot 11.
spreekt van zelf, dat het toezigt op de meeste dezer
aangelegenheden nit den aard der zaak niet aan de
ambtenaren der eigenlijke policie kan worden opgedra-
gen. Maar dit neemt niet weg, dat gelijk ieder bijzon-
der persoon de hulp der policie kan inroepen, deze
evenzeer altijd den hoofden der verschillende afdeelingen
A^an administratieve policie moet ten dienste staan, waar
bet de handhaving der bestaande reglementen geldt.
Immers de policie moet, dit is juist haar hoofddoel,
dan tusschenbeide treden, wanneer de enkele krachten
der ingezetenen in de liandhaving der publieke orde te
kort schieten \').
Uit deze onderscheiding volgt van zelf de onmoge-
lijkheid om het b. v. in Frankrijk bij afwisseling ge-
huldigde stelsel in praktijk te brengen, volgens hetwelk
de policie als een afzonderlijk departement, op een ge-
heel eigen standpunt zou geplaatst worden. Dat eene
vermenging van administratieve, preventieve en regter-
lijke policie onbestaanbaar is, is reeds aangetoond; maar
ook het wezen der administratieve policie, hare gesta-
dige aanraking met zoovele deelen van het binnenland-
sche bestuur wijst van zelf het Ministerie van Binnen-
landsche Zaken aan als het brandpunt, waarvan hare
werking behoort uit te gaan. Hier rijst de vraag, zal
het oppertoezigt over de eigenlijke policie aan een af-
zonderlijk hoofdambtenaar worden toevertrouwd? Vi-
vien reeds toont het nadeel van dusdanige inrigting
aan. Hij telt de allernadeeligste botsingen op, die in
zulk geval tusschen de verschillende departementen van
algemeen bestuur en het departement van Justitie zou-
den ontstaan 2). De ambtenaren aan dit ministerie on-
1) Zie op bl. 2 de aangchaalae plaats van von Mo lil.
2} Vivien bi. 16.5. nLa poiico est .si intiruetncnt niclée » toutes
-ocr page 23-dergeschikt, zouden derhalve in bijna alle aangelegen-
heden aan de bevelen van twee van elkander onafhan-
kelijke hoofden van algemeen bestuur onderworpen zijn:
«a celui que l\'afFaire concerne et ä celui de la police
quot;générale,quot; zooals hij zich uitdrukt. De bijstand door
de eigenlijke policie, telkens als die ingeroepen wordt,
aan de regterlijke magt verschuldigd, doet tusschen
deze twee geheel verschillende instellingen een zoo-
danig verband geboren worden, dat de verzorging van
laeide onderwerpen gevoegelijk aan een en denzelfden
persoon, den Minister van Justitie, kan worden opge-
dragen. Slechts in een geval heeft men een minister
Van policie noodig gekeurd; ik bedoel daar, waar ten
gevolge van staatsschokken en andere hagchelijke om-
standigheden !) eene staatkundige policie zich eene plaats
in het regeringstelsel heeft weten te verschaffen. Deze
moet als een geheel bijzondere tak der policie wor-
den beschouwd, op eene eigenaardige wijze ingerigt
611 met eene van die der gewone policie geheel afwij-
quot;les branches du service puWic,, quo l\'on conçoit difficilement qu\'elle
quot;en soit de\'tache\'e pour former à elle seule un departement ministe\'-
quot;riel,quot; Het geheele chapitre VI geeft eenige uitnemende wenken,
Omtrent het meerder of minder goede, hetwelk in het bestaan van
«en afzonderlijk ministerie van policie gelegen is, als ook omtrent
de werkzaamheden aan zijne zorg op te dragen. Zie verder hierover
»Message du Directoire e.wutif au conseil des cinq cents, du
nivose an 4,quot; benevens een Kapport hierover van Delaunay van
mvose. Alles te vinden in »Choix de rapports, opinions et discours
quot;prononcés à la Tribune Nationale depuis 1789 jusquà ce jour,quot; Paris
\'821; Tome XVI, bl. 26 sq. Een groot bestrijder van een minis-
\'«rie van policie was Portal is, wiens gevoelen men zie t. a. p.
1) Zie b. V. art. 4 3 der staatsregeling des Bataafschen volks van
\'801, waar wij lezen; »Het staatsbewind hoeft het oppertoezigt over
policie, door de geheele republiek; enz.quot;
kende strekking. Staan wij derhalve eenige oogen-
blikken bij haar stil.
Het is deze policie, welke onder den glimp van de
rust in den Staat te bewaren, daardoor die van zijne
ingezetenen ondermijnt, die alle gevoel van eer en van
eigenwaarde vernietigt, allen biwgerzin verstikt welke
eene openhartige en rondborstige bevolking tot eene klasse
van slaafsche verspieders verlaagt en daarin de kiemen van
verraad en van huichelarij legt. Zij is uit haren aard
geheim. Zij heeft een heirleger van aanbrengers en ver-
klikkers onder alle standen van de maatschappij noodig.
Geen middel is haar heilig; zij ontziet geene handeling,
hoe zedeloos en verfoeijelijk ook, om haar verachtelijk doel
te bereiken. Zij behoeft ontzaggelijke geldsommen ten
einde hare dienaren in staat te stellen, de diepste en
vaak de onschuldigste geheimen van bijzondere personen
uit te vorsehen. Ruime belooningen moeten strekken tot
openbaring van zaken, onder het zegel van de hechtste
vriendschapsbanden, der naauwste bloedverwantschap
toevertrouwd. Het doel is en blijft zedeloos, door welke
middelen men ook trachte haar te verdedigen, op hoe
omzigtige wijze men van haar gebruik make, met welke
drogredenen men gepoogd hebbe haar aanwezen door den
drang van omstandigheden te regtvaardigen; zoolang
het langs schandelijke wegen moet gezocht worden,
welke noodwendig het daglicht schuwen.
Wie herinnert zich niet, hoe noodlottig in de repu-
bliek Venetië tijdens haren hoogsten bloei, de staats-
inquisiteuren met hun tot zelfs buiten de grenzen van
den Staat uitgestrekt stelsel van bespieding, werkzaam
waren ? Niet tevreden door lokaas van geld ieder tot het
aanbrengen van bestaande of versierde zamenzweringen
aan te moedigen, had het vreeselijke driemanschap op
■Sm
de hoeken der straten bussen doen plaatsen, steeds ge-
reed tot ontvangst van iedere gewoonlijk naamlooze aan-
gifte. Welk ruim veld tot voldoening van bijzonderen
quot;^rok aangeboden! immers de gevangenissen onder de
looden daken van St. Markus, alsmede de onderaardsche
kelders en lagunen leverden zoo vele geduchte doch on-
feilbare waarborgen op, om den slagtofFers van het Veneti-
aansche schrikbewind voor altijd het stilzwijgen op te
leggen. Een helder inzigt der staatkundige policie geeft
ons een werk in 1829 te Parijs uitgegeven, getiteld: » Le
^^ livre noir de M. M. Delavau et Franchet ou repertoire
»alphabétique de la police politique sous le ministère dé-
quot; plorable.quot; Het wordt voorafgegaan door eene inleiding van
Année, bevattende een geschiedkundig overzigt van dit
onderwerp, benevens eenige aanwijzingen betrekkelijk
die inrigting in Frankrijk. De regelen die wij daar le-
zen, kenschetsen genoegzaam de geheele zaak. i\'Le des-
quot;potisme, qui corrompt tout, n\'emprunta ce mot (police)
• a la liberté que pour en pervertir le sens ; dans le pays
quot;oti il règne, la police trouble le repos de tous pour as-
» surer le sommeil d\'un seulquot; i). Op zoodanige beginselen
1) Dit werk, in acht deelen uitgegeven, deelt de verachtdijkste
bijzonderhedeti medo omtrent een uitgestrekt stelsel van bespieding.
Het is opmerkelijk, hoe Vivien zijns ondanks niet niUaten kan de
mddelen te laken, welke eeno staatkundige policie ten dienste staan.
Hij zegt (2® deel, bi. 194) igt;la police politique, toujours recominanda-
2gt;ble par son but, peut encore être estimable par ses moyens; s\'il pou-
®vait arriver qu\'elle soogeât à introduire elle-même chez ceux, qu\'elle
■^suspecte, des preuves supposées d\'un crime ou d\'un délit, elle commet-
«truit le plus abominable des forfaits, enz.quot; Men denke hier aan
den coup-d\'état van Louis Napoleon van December 185!. Ver-
der lezen wij: na toutes les époques, une police politique a tenu le
quot;gouvernement au courant des menées et des adversaires.quot; Zonder-
ling
evenwel is het dat zoodanige instelling geen der talrijke aansla-
gen op het leven van Napoleon III heeft kunnen voorkomen, dat
rustte de magt der romeinsche imperatoren ; zoo wist de
inquisitie later het eens zoo bloeijende Spanje ten val te
brengen. Schrikbarend was de werking der policie tij-
dens L ode wijk XV. Het geheim der post en de on-
schendbaarheid der woningen, de heiligste regten der
ingezetenen, werden tot voldoening der nieuwsgierigheid
van een nietswaardigen tiran verkracht. De intendant
der posterijen had een bijzonder middel om zonder opzien
te verwekken brieven te openen en te sluiten, ten einde
den koning met hunnen inhoud bekend te maken. Die
handelingen ontlokten Quesnay deze ontboezeming:
»Je ne dinerais pas plus volontiers avec l\'intendant des
»postes qu\'avec le bouri\'eaxrquot; \'). Men schaamde zich
niet de plaats tot opening der brieven bestemd, den naam
bureau du roi te geven. De Omwenteling maakte aan deze
schandalen een einde, doch slechts om nieuwe en soort-
gelijke te doen geboren worden. Wie herinnert zich niet
de gruwelen door het schrikbewind in naam der vrij-
heid, gelijkheid en broederschap bedreven. De beide
de officier de paix He\'bert slechts eenige oogenblikken vóór den
aanslag van 14 Januarij 1858 den medeschuldige Pierri heeft kun-
nen aanhouden. Wat de groote kosten betreft, zoo ontkent Vivien
die op eene vi\'ijze, welke de onzedelijkheid der zaak nog meer doet
uitkotiien. Op hl. 197 lezen wij: »En géoéi-al les services de police
«s\'obtiennent à peu de frais. La concurrence est très-grande, les
»consciences se tarifent à très-bas prix. Chaque jour de nombreux candi-
»dats se présentent, et la correspondance est pleine d\'offres de service.quot;
Omtrent het werk van A n n ée zie men overigens een stukje, geti-
telii : de la police politique, bevattende eene recensie van bovenge-
noemd werk, voorkomende in de Revue Française, nquot;. 8, van Maart
1828 bl, 170 sq.
1) De registers van den luitenant van policie zijn in 1789 tijdens
de overrompeling der Bastille gevonden. Hieruit is een werkje van
P. Manuel geput: «La police de Paris dévoilée,quot; alsmede een ander:
»La chasteté du clergé dévoiléequot; (Année).
Comités de sûreté générale en de salut public ge-
l^ruikten aile mogelijke middelen om schier dagelijks
slagtoffers magtig te worden, hetzij uit geld- of wraak-
zucht of andere booze inzigten. f3e vreeselijkste bij-
zonderheden vinden wij bij Sénart in zijne mé-
»loires vermeld i). Wij zouden ons onmogelijk zulke
gruwelen kunnen voorstellen, vonden wij ze daar niet
beschreven. Een der verfoeijelijkste handlangers van
den verachtelijken Robespierre was Héron, »l\'assassin
^privilégié de ce comité,quot; zoo als Sénart hem noemt.
2ie hier de wijze, waarop hij zijn werk verrigtte :
»Une fois que ce Héron vous avait vu, il savait adroi-
• tement vous amener chez lui ; il vous sondait sur vos
quot;ïelations, vos connaissances, et, pour peu que vous
quot;Vous fussiez avancé, il vous disait: Eh bien! signez,
quot;Signez-moi cela. Si vous vous y refusiez, il avait trois
quot;sacrepans à sa dévotion, enz.quot; Verder: »Si vous aviez
quot;donc refusé, dis-je, de signer ce que Pillet avait
»rédigé, il vous laissait d\'abord aller, mais les trois
quot;mouchards signaient alors tm écrit portant que vous
» aviez dit telle chose. Sur cet écrit vous, étiez arrêté,
»vous et ceux que vous aviez indiqués, sans que les
quot;Uns ni les autres vous pussiez savoir pourquoi.quot; Héron
liad onder zijn bevel een heirleger verspieders, in tien
compagniën afgedeeld Hij zelf was altijd van top
Révélations puisées dans les cartons des comités de salut public
de sareté générale, ou mémoires inédits de Sénart, agent du
gouvernement révolutionnaire, publiés par A 1 e x i s Dumesnil,
l\'aris 1824,
2) Zie over Héron ch. XIV der mémoires van Sénart. Eén
voorbeeld zijner talrijke gruwelen. S en art geeft eene proeve van
^^ Wijze, waarop Héron beschuldigden aan de revolutionaire regt-
Janken leverde. Wij lezen daar het volgende : »celui de ce malheureux
banquier, qui n\'avait commis d\'autre crime que de lui refuser de
tot teen gewapend: »Lorsqu\'il marchait,quot; zegt Sénart,
» c etait une artillerie complete.quot;
Ofschoon een goed deel dier snoodheden bij den val
van het schrikbewind verdween, bleef echter de staat-
kundige policie onder het directoire, consulaat en kei-
zerrijk bestaan, meest onder de leiding van Fouché
Schromelijk waren wederom de misbruiken na de restau-
ratie, vooral onder de regering van Karei X door den
toenemenden invloed der jesuiten allengs ontstaan. De
igt;l\'argerit, et d\'avoir, il y a quinze ans, épousé une Espagnole; enfin
»celui d\'un mallieureu.v tabletier dont l\'épouse et la fille alèrent-
»jeter des cris de douleur chez Héron. Ce monstre dégoûtant en-
»traîna la fille duns une chambre à côté, sous prétexte de lui faire
»voir la chambre de Marat. La nière, suffoquée de larmes, entendit
»sa fille crier au secours, et aperçut le monstre prêt à consommer
iiun viol. 8a fille se débattait et luttait contre ce brigand. Elle l\'ar-
oraclia lt;ie ses bras, elle sauva sa fille, et couvrit cette bête féroce
i/d\'impi-écations Mais le scélérat, vêtu d\'une robe de chambre d\'in-
ndienne pour tout vêtement, reparut, ayant l\'air de vouloir les mettre
«dehors. Il leur répondait: Vous êtes venues pour me tendre vn piège de
via part des aristocrates , je vous traiterai comme telles. On leur con-
»seilla de se cacher, elles fuirent heureusement, mais le malheureux
»père, fut guillotiné le lendemain. Par cette expédition on peut avoir
nune juste idée des relations de Héron avec Fouquier-Tinville
1) De raagt, welke de beruchte hertog van Otranto zich aanma-
tigde, was zoo voorbeeldeloos groot, dat hij zich zelfs niet ontzag,
buiten weten van Napoleon geheime onderhandelingen aan teknoopen.
Année vermeldt in zijn bovengenoemd werk eene plaats uit àe Mé-
moires van Stanislas Girardin, waar de woorden van Napoleon
voorkomen, in welke deze zich beklaagt over de buitensporige uitga-
ven van Fouché, waaronder traktementen van 12,000 en 1 8,000 francs;
over tweedragl tusschen hem en keizerin Joséphine aangestookt;
en eindelijk over onderhandelingen met Engeland. »Mais ce qu\'il
»vient de faire,quot; zoo drukt Napoleon zich uit, »est plus extraordi-
»naire encore, et ferait croire qu\'il est devenu fou; il a entamé une
..négociation avec r Angleterre, sans m\'en prévenir; il a échangé des
»notes, oU il m\'a fait parler, enz.quot;
namen van den minister Cor bi ères en van den préfet
de police Delà va u zullen ten eeuwigen dage de be-
trekking, die zij bekleedden, schandvlekken. Het reeds
onder het eerste keizerrijk zoo talrijke leger spionnen
werd bovenmate vermeerderd, en geen verleidelijker mid-
del voor leegloopers en allerlei gespuis om op eene
gemakkelijke wijze een ruim inkomen te genieten. Geen
niiddel was Delavau te slecht; omkooping van dienst-
boden, verraad van bloedverwanten en vrienden waren
aan de orde van den dag; ja zelfs ontzagen zich zijne
bondgenooten niet in persoon oproerige bewegingen of
samenzweringen aan te stoken, om hen, die het ongeluk
badden zich daarin te laten wikkelen, aan den regter
over te leveren \'). De werktuigen van Delavau waag-
den het zelfs, ten einde de schuilplaats van den generaal
ï^erton uit te vinden, hxmnen meester aan te raden,
dat hij, door tusschenkomst van een jong man van een
goed uiterlijk, het vertrouwen zou trachten te winnen
^^^anj^ kamermeisje eener vriendin van Berton 2). De
\') Zie hiervan eenige voorbeelden in: »Histoire de France depuis
quot;les temps les plus recule\'a jusqu\'à la révolution de 1789 par Anque-
quot;\'il. continne\'e depuis l\'ouverture des États-géne\'raux jusqu\'à la fin
l\'Empire par Dulanre et depuis la Restauration de 1814 par
quot;f\'aul Lacroix, Paris 1854, bl. 101, 117 en 129.
2) De generaal Berton had eene zamenzwering te Saumur ver-
Wekt, welke echter hare uitwerking miste. De policie gaf zich alle
moeite om hem in handen tc krijgen. »Pour obtenir de plus amples
quot;•■enseignements, et un moyen assez certain de contrôler ceux déjà ac-
il convient d\'aborder la fille de chambre de mademoiselle
»Novarro (eene vriendin van Berton, zuster van Hurrache
»Novarro, adjudant des generaals), c\'est-h-dire Louise Chré-
quot;\'len: à cet effet, nous demandons qu\'il nous soit momentanément
»adjoint nn jeune homme adroit et d\'une bonne tenue, auquel nous
quot;donnerons les instructions nécessaires, pour se lier promptement et
\'»intimement avec cette fille.quot;
27 April) 822.nbsp;Cabinet particulier, nquot;. 782.
-ocr page 30-jaren 1810 tot 1813 waren voor ons vaderland genoeg-
zaam om dit afsclinwelijke, zoo ten eenemale antinati-
onale stelsel van den Nederlandschen bodem te verdrijven.
Ofschoon met art. 100^ der Grondwet van 1814, en art.
169 G. W. van 1848 in buitengewone gevallen nqg de
mogelijkheid eener staatkundige policie te rijmen zij,
leveren diezelfde artikelen waarborgen tegen hare mis-
bruiken. Men herinnere zich overigens de wet van
S November 1830 (St. nquot;. 75), de laatste maal vernieuwd
bij de wet van 15 December 1838 (St. nquot;. 4quot;2). Hoedanig
de staatkundige policie haar doel gedurende den zooge-
naamden franscben tijd zocht te bereiken, blijkt uit
eene in 1814 door den heer Dr. H. de Lemon uitge-
gevene brochure, waarin hij de wijze beschrijft, waarop
hij wegens deelname aan eene zamenzwering, welke
nooit bestaan had , vervolgd, en tot eene tweejarige ge-
vangenisstraf op bet kasteel Ham is veroordeeld gewor-
den 1). Dit merkwaardig geschrift doet ons zien, hoe
eenige losse woorden, door onvoorzigtige lieden uitge-
lokt, bij de regering het denkbeeld wekten, dat eene
geheime zamenzwering tegen het keizerlijke gouverne-
ment bestond; hoe men die personen, w^elke op dusda-
nige vermoedens in verzekerde bewaring genomen waren,
door beloften en bedreigingen beschuldigingen zocht af
te persen tegen hen, welke door de regering met een
ongunstig oog werden aangezien; en hoe dien ten ge-
volge de onschuldigste lieden tot de zwaarste straffen,
ja zelfs met den dood en algemeene verbeurdverklaring
van goederen gestraft zijn, alleen om door afschrikkende
1) Iets over de nooit plaats gehad hebbende zamenzwering te Am-
sterdam, in February 1813, door H. de H. Lemon, med. doctor.
Amsterdam 1814.
-ocr page 31-middelen de steeds morrende bevolking in toom te hou-
den 1). Deze ongeregtigheden werden nog vergroot door
de barbaarsche wijze, waarop de policie te werk ging.
Wanneer wij dit alles nagaan, kunnen wij teregt de
woorden billijken door den Eersten President van het
Hoog Geregtshof, den Heer Mr. C. F. van Maanen
in de vergadering van Aanzienlijken, den 29®\'™ Maart
U te Amsterdam gehouden: »En de Grondwet
»waarborgt alzoo de goede ingezetenen, tegen dieniets
»beduidende, maar toch zoo verschrikkelijke zooge-
»naamde maatregelen van Hooge policie, welke zoo-
»veel bloedige tranen hebben doen storten, zooveel
quot;leeds veroorzaakt hebben; en alleen eene ingebeelde
»zekerheid kunnen geven aan eene zwakke Regering,
»welke geene andere sterkte heeft dan die van geweld
quot;en overmagt; of aan een\' overheerscher, wiens ontrust
1) Dr. de Lemon vermeldt in zijn vlugschrift de wijze, waarop
ae policie-ambtenaren gewoon waren aanwijzingen van personen uit
te lokken. Zoo vinden wij in eene noot op bl. 25 zinsneden aange-
haald uit het verhoor van den hoofdbeschuldigde Maas. De woor-
den : PO» Ie menace, on k presse, on l\'mgage , on lui donne quelque es-
»pérancequot; enz. komen in de procédure van Maas dikwijls voor, wan-
neer luon hem wil doen spreken. Zoo lezen wij ook op bl. 25: »want
»naauwelijks had men mij verhoord cn mijne papieren ten strengste
»onderzocht, zonder het geringste daarin te vinden, dat verdacht ware;
»\'naauwelijks was men overtuigd, dat er niets bij mij te vinden was,
quot;waarvan men zich, hetzij tegen mij, hetzij tegen anderen bedienen
^kon, of men deed mij door de zendelingen der fransche politie dagen
»lang kwellen, de schromelijkste straffen voorstellen, wanneer ik
»Imrdnekkig bleef, doch allerlei voordeden ambten en eerbewijzingen
»beloven, wanneer ik hun gedienstig zijn wilde, en de namen van
»sommigen, vooral van drie manne» van den eersten rang en aan-
»zien in ons land, maar noemen en flaauwelijk aanvoeren wilde, al
»ware het maar te om zeggen, dat zij bekend met mij waren; en dit
»was, naar hun zeggen, toch eene zeer onschuldige daad.quot;
»geweten hem overal, zelfs in de onschuldigste zaken,
»dreigende spoken en schrikbeelden vertoont, en die
»zijne afhangelingen bezoldigt, om vol argwaan en.
»wrevel de vreedzame woningen der in stilte klagende
»burgeren in te dringen, de heiligste betrekkingen bal-
»dadig te schenden, en hem slagtoffers in banden te
aleveren, wanneer zijne ontstelde ziel moet worden be-
»vredigd, of voor een oogenblik tot rust gebragtquot; i).
1) Verbaal der vergadering van aanzienlijken in Amsterdam den
29\'quot;° Maart 1814. Bijlage IV , bl. 7 1 sq.
HOOFDSTUK II.
over de inrigting der policie in frankrijk en nederland.
Wanneer wij een onderzoek instellen naar den toestand
der policie-strafwetgeving in ons vaderland, moet ons
t»ekendlieid met de magt, bepaaldelijk met de opsporing
vervolging der overtredingen belast, onmisbaar toe-
schijnen, Het is aan die omstandigheid toe te schrijven
dat wij, alvorens tot de behandeling van ons eigenlijk
onderwerp over te gaan, ons eenige oogenblikken met
de inrigting van het policiegezag in Nederland bezig-
lionden.
Het valt moeijelijk zich een goed denkbeeld van deze
inrigting te vormen, zonder tot die wetgevingen op te
klimmen, waarin zij haren oorsprong vindt. De meer
naauwkeurige beschouwing der policie hier te lande doet
ons dadelijk zien, dat zij in stede van een eigenaardig
karakter te openbaren, voor het grootste gedeelte op
fransche leest geschoeid is, en dat de sporen nog dui-
delijk zijn, welke de Fransche overheersching vooral
111 dit onderwerp heeft achtergelaten. Evenwel zeer ge-
streng is de navolging niet gebleven; op vele punten
IS men van het fransche stelsel afgeweken, en men
kan zeggen dat in het algemeen deze afwijking geens-
zins gestrekt heeft, om verbetering daarin te bren-
gen; dat, behoudens hetgeen reeds in het vorige hoofd-
stuk over de staatkundige policie is in het midden
gebragt, de meeste veranderingen, in plaats van gun-
stige gevolgen op te leveren, steeds meer en meer hebben
medegewerkt om in een oorspronkelijk wèl zamenhan-
gend stelsel, de grootste verwarring te stichten. Daar,
waar eindelijk de veranderingen in beginsel nuttig had-
den kunnen zijn, heeft de onvolledige uitvoering niet
dat goede tot stand gebragt, hetwelk daaruit had kun-
nen geboren worden.
Hiervoren is de centralisatie genoemd, als een eerste
vereischte tot verkrijging van een goed policie-personeel.
Zij is daarom allernoodzakelijkst, dewijl geen ander
middel in staat is om die snelle uitvoering, veerkracht
en gehoorzaamheid vooral bij de lagere beambten te
bevorderen, waaraan eene zoo dringende behoefte bestaat.
Bij de tegenwoordige inrigting der policie in Nederland
treft men die te weinig aan. De afscheiding tusschen de
verschillende deelen van het administratief regt was bij de
heerschende onzekerheid aangaande de grenzen van het
gebied der Justicie en der Policie, in Nederland niet
genoegzaam erkend \'). Eerst tegen het einde der voor-
gaande eeuw werd ook hier de zoogenaamde trias politica
van Montesquieu, als een hoofdbeginsel der geheele staats-
inrigting aangenomen. Hoe het vroeger zoo hier als
elders met de policie gesteld was, blijkt uit de reeds
1) Onder vele proeven bepalen wij ons tot de Resolutie der Sta-
ten van Holland, 12 Julij 1674, waarbij werd vastgesteld, dat nader
zou worden overwogen en uitgemaakt i »wat saken geconsidereert en
»gehouden zullen worden te specteren tot de Policie ofte tot de Jus-
»titie respective.*\'
in het voorgaande hoofdstuk aangehaalde woorden van
Dnport. Dat de praktijk in Nederland daarvan weinig
^\'erschilde, zien wij bij voorbeeld daarnit, hoe dikwijls
Burgemeesteren der stad Amsterdam te gelijker tijd als
Ïïoofden der policie en als regterlijke ambtenaren werk-
zaam, verscheidene takken van bestuur in himne per-
sonen vereenigden. Meer bepaald nog ti\'of men die ver-
menging van gezag aan in den Baljuw of Hoofdofficier.
quot;Waarom,quot; vroeg Mr. J. S. Amalry in 1777 in zijne
Beschouwinge der crimineele zaken, cap. VII, bl. 55,
zijn de posten van rustbewaarder en van advocaat van
»den Fiscus bij ons op één hoofd gehoopt?— Bij
»de Franscben, bij voorbeeld, zijn een Lientenant de
»poliee en een Procureur du Boi twee onderscheiden per-
quot;sonen.quot; De centx^alisatie, welke in navolging der Fran-
scben het kenmerk der regering gedurende de Bataaf-
sclie republiek uitmaakte, had ook hare uitwerking op
de regeling der policie. Toch duurde het tot aan de
inlijving in het Fransche keizerrijk, eer de policie eene
meer volledige regeling erlangde. De wet van 19 tot
22 Julij 1791 moet ook voor ons land als de grond-
slag worden aangemerkt waarop de geheele inrigting
der policie rust \'). Een eerste gevolg dier wet was de
afscheiding der policie van de regterlijke magt en hare
verdeeling in regterlijke en administratieve policie 2).
1)nbsp;Deze wet, ofschoon nimmer in ons vaderland executoir verklaard,
moet wegens den invloed, weiken zij op de policie-inrigting in Frank-
rijk gehad heeft, hier vermeld worden, daar het Fransche stelsel
ook in Nederland bij keizerlijk decreet van 18 October 1810 voor-
loopig is ingevoerd, tot dat het decreet van 25 Maart 1811 de inrig-
ting der policie voor het geheele keizerrijk regelde.
2)nbsp;Zie hierover art. 16 tot 20 van den Code van 3 Brumairejaar
IV te vinden in het Bulletin Usuel des Lois et Arrête\'s, enz. van
D elebecque.
Die afscheiding echter heeft het verband der justitie
met de policie niet kunnen wegnemen, en aan die waar-
heid hebben wij de wenken te danken, welke Duport
ons omtrent de strekking der geregtelijke policie geeft.
Ofschoon die regtsgeleerde van policie in het algemeen
spreekt, blijkt uit het onderwerp, waarover hij het woord
voerde, dat hier alleen van het zoogenaamde judiciele
gedeelte sprake kan zijn, en tevens zien wij, hoe het
bovengenoemde verband hem tot inconsequentie verleidt,
daar hij, in weerwil zijner stelling, het beleid der po-
licie aan de juges de paix, eene klasse van regterlijke
ambtenaren, wilde opdragen. In dien tijd moet dan
ook de oorsprong der policie in Frankrijk gezocht worden
bepaaldelijk van den toestand, waarin zij op dit oogen-
blik verkeert. Het eerste deel omvat al hetgeen tot
het opsporen en vervolgen der misdrijven betrekking
heeft. Tot de administratieve policie moeten niet alleen
die onderwerpen gebragt worden, welke wij in het
vorige hoofdstuk gezien hebben daartoe te behooren,
maar ook is, blij\'^ens het Exposé des wMifs van het
eerste boek van den Code d\'instruction crirrdrielle, de
geheele preventieve policie daaronder begrepen. Wij
lezen aldaar: » Qu\'est-ce que la judiciaire ? En quoi
» diffère t-elle de la ^oYicq administrative ?
—.......1)11 est cependant vrai que les hommes exer-
»cés de longue main à surveiller les méchants, et à
»pénétrer leurs intentions les plus secrètes, préviennent
)) souvent bien des crimes par une prévoyance utile et
» par des mesures salutaires : voilà l\'un des premiers ob-
»jets de la police administrative, police en quelque
»manière invisible, mais d\'autant plus parfaite qu\'elle
»est plus ignorée, et dont nous jouissons sans songer
» combien elle coûte de soins et de peines.quot;
«La vigilance d\'une bonne police ne laisse souvent
quot;ni l\'espoir du succès, ni la possibilité d\'agir, au mé-
quot; chaiît qui la trouve partout, sans la voir mille part,
quot; et qui ru.git des obstacles, que le hasard semble lui
» offrir, sans jamais se douter que le hasard prétendu
quot; est dirigé par une profonde sagesse.
« Un antre résultat d\'une bonne police administrative
quot;est que l\'homme se trouve enveloppé, au premier pas
»qu\'il fait pour consommer son crime. C\'est alors
»l\'instant, oii la ^^oMcq judiciaire peut et doit se mon
quot;trer,quot; enz.
Maar ook al werden deze woorden daar niet gevonden,
dan nog geeft art. 3 van genoemd wetboek eene zoo naauw-
keurige bepaling van de police judiciaire, dat wij daar-
onder onmogelijk het preventieve gedeelte zouden mogen
verstaan. Immers dit artikel luidt: »La police judiciaire
»recherche les crimes, les délits et les contraventions,
quot;en rassemble les preuves et en livre les auteurs aux
»tribunaux chargés de les punir.quot; De vermenging der
administratieve policie met de preventieve, levert in de
toepassing eene menigte zwarigheden op. Hare meeste
takken toch behoeven wegens den bijzonderen aard van
geheel vei\'schillende onderwerpen, eene eigene regeling,
en wordt, zooals wij dit reeds hebben aangetoond, de
bemoeijing van deskundigen vereischt om al die onder-
Werpen naar eisch te besturen. Dit neemt evenwel
niet weg, dat eene naauwkeurige afbakening der ad-
niinistratieve en preventieA^e policie hoogst moeijelijk
blijft. De bepalingen betrekkelijk het reinigen der stra-
ten b. V., ofschoon zeker niet tot het voorkomen
Van misdrijven, maar alleen in het belang der ge-
zondheid enz. vastgesteld, zullen gewis door het ge-
wone policie-personeel kunnen worden gehandhaafd;
terwijl omgekeerd, menig deel der gezondlieids-policie
dn.idelijk de kenmerken draagt, alleen te zijn ingevoerd
om liet plegen van bepaalde misdrijven te voorkomen.
De tegenwoordige inrigting der policie in Frankrijk
komt hoofdzakelijk hierop neder. Zij is opgedragen aan
de leiding der commissarissen van policie, en in de
gemeenten waar deze wegens hare mindere uitgestrekt-
heid ontbreken, aan die der maires of van hunne adjoints.
Deze alle staan weder onder het toezigt van commis-
saires gênéraux de police, terwijl het departement van
binnenlandsche zaken als het hoofd der geheele inrigting
moet beschouwd worden, hoewel, gelijk wij reeds zagen,
somtijds dit oppertoezigt aan een afzonderlijken minister
is toevertrouwd geweest. Parijs maakt eene uitzonde-
ring, daar die wereldstad alleen nagenoeg een afzon-
derlijk departement uitmaakt en om die reden het
opperbewind niet bij éénen maire berust, maar den pre-
fect van het departement der Seine is opgedragen. Wat
nu het policie-gezag betreft, zoo staat dit onder de
leiding van een hiizonderen pref et de police, en is voor
de dienst tusschen 48 commissarissen van policie voor
de stad Parijs benevens nog eenige voor de omlig-
gende gemeenten verdeeld, terwijl nog bijzondere com-
missarissen zijn aangewezen voor bepaalde inrigtingen,
als de beurs, enz. \'). Het ondergeschikte policie-per-
soneel bestaat uit de policie-agenten der verschillende
gemeenten, zijnde de sergents de ville en gardes champé-
tres, welke laatste bepaaldelijk met de waarneming der
veldpolicie belast zijn. Bovendien bevat Frankrijk een
1) Omtrent de inrigting der Policie gedurende de Fransche over-
heersching, zie men: de Hervorming der Policie in Nederland door
Mr. H. Provó Kluit, Amsterdam 1849, bl. 2 sq.
uitnemend corps policie-beambten, geheel op militaire
Wijze ingerigt. Het onmiddellijk toezigt over dit perso-
neel v^^ordt geoefend door inspecteurs aan wder hoofd te
Parijs nog 24 officiers de paix geplaatst zi.jn, terwdjl de
gensd\'armerie hiertoe hare eigene officieren en onder-
officieren bezit, daartoe in brigades afgedeeld.
Uit het thans volgende overzigt van de policie in ons
vaderland, zullen wij kunnen nagaan, in hoeverre men
aan de straks ontwikkelde beginselen is getrouw gebleven.
De verdeeling in eene Uijlis- en Gemeente-poUcie maakt
in Nederland den grondslag der inrigting uit, al naar
gelang haar de handhaving van rijks- en provinciale- of
van gemeente-verordeningen is opgedragen. In een
zeker opzigt bestaat dit onderscheid ook in Frankrijk;
ook daar vinden wij eene zoogenaamde poUce générale,
in tegenstelling eener police municipale \'). Blijkbaar
zelfs is de Nederlandsche verdeeling eene navolging,
doch de Fransche bepaalt zich tot de aanwijzing van
die onderwerpen, welke, als van algemeen of plaatselijk
belang zijnde, van de regeling van het algemeen of
der plaatselijke besturen afhankelijk zijn. De noodza-
kelijkheid hiervan zal wel niet kunnen ontkend worden,
maar logisch schijnt dan ook eene provinciale policie,
daar er zich evenzeer zaken kunnen voordoen, welker
regeling, als van provinciaal belang, ook aan de pro-
vinciale besturen moet worden overgelaten. Dit alles
echter neemt niet weg, dat gevoegelijk één personeel
met de handhaving van alle wettelijke verordeningen
kan belast blijven.
1 ) Men zie over de police municipale Henrion de Pansey, du
pouvoir municipal, 4ièiûe édition, Paris 1840, Livre II, en het Kei-
zerlijk decreet van 17 September 1854.
Het gevolg der Nederlandsche onderscheiding was dan
ook, dat de waarneming van beide takken in het jongste
tijdperk na 1851, aan verschillende ambtenaren, Hijks-
en gemeentelijke, werd opgedragen. Dit beginsel was
onmogelijk geheel vol te houden, en daarmede zijn vele
en tastbare verwarringen in ons policie-stelsel ontstaan.
De verdeeling in eene rijks- en gemeente-policie is
streng genomen, niet uitdrukkelijk bij eene wet inge-
voerd ; haar bestaan wordt slechts stilzwijgend erkend.
Het blijkt duidelijk uit art. 192 lid der gemeente-
wet, dat der rijkspolicie de handhaving van rijks en
provinciale verordeningen is toevertrouwd, zooals volgt
nit de omschrijving daar ter plaatse van de gemeente-
policie. Doch hiermede is men niet veel gevorderd,
zoolang niet naauwkeurig de grenslijn getrokken is tus-
schen de bevoegdheid der gemeentebesturen en die des
rijks of der provincie, en zoolang niet met juistheid
de ambtenaren aangewezen zijn met de behartiging belast
van hetgeen tot eiken tak in \'t bijzonder behoort. quot;Wij
missen tot hiertoe, zoowel het een als het ander. Wel
is waar art. 150 der gemeentewet beperkt de magt der
plaatselijke besturen tot die onderwerpen, welke niet
van algemeen of gewestelijk belang zijn, en de Koning
heeft het regt gemeente-verordeningen te vernietigen
wanneer zij bepaald met het algemeen belang strijden
Bovendien schrijft art. 151 verder duidelijk voor ; De
quot;bepalingen van plaatselijke verordeningen in wier on-
»derwei\'p door eene wet, een algemeenen maatregel van
f inwendig bestuur, of eene provinciale verordening
1) Tekst van art. 150. »De plaatselijke verordeningen, waaronder
»alle voorschriften en beschikkingen van den Rand en van Burgemees-
»ter en Wethouders worden verstaan, treden niet in hetgeen van
»algemeen rijks- of provinciaal belang is.
quot;Wordt voorzien, houden van regtswege op te gelden.quot;
Met de daad nogtans zijn tot hiertoe niet alle verorde-
ningen in deze of gene gemeente opgeheven, die meer
van algemeen of provinciaal belang zijnde, onderwerpen
regelen, waaromtrent tot nu toe, noch door rijks- noch
door provinciale verordeningen werd voorzien. Dien teu
gevolge is het hier en daar moeijelijk uit te maken,
Welke onderwerpen al dan niet tot de bevoegdheid der
gemeente-policie behooren. De logische gevolgtrek-
king , dat de gemeente-policie geene zaken van algemeen
belang moet behartigen, is dus niet overal geldig. Te
Weinig schijnen de gemeente-besturen stellig verpligt
over bepaalde onderwerpen verordeningen in het leven
te roepen, terwijl dan nog de wijze der regeling nage-
noeg geheel aan eigen en uit den aard der zaak zeer
verschillend inzigt is overgelaten. Hieruit vloeit voort,
dat in sommige onderwerpen in de eene gemeente op
eene geheel andere wijze is voorzien dan in de andere;
ja- zelfs, dat verordeningen in eene gemeente zullen
bestaan, die in eene andere, waar zij misschien veel
meer vereischt werden, te vergeefs zullen gezocht
Worden i).
De autonomie , welke de Grondwetgever den gemeente-
besturen heeft toegekend, heeft tegelijk de behoefte doen
ontstaan, de overtreding der verordeningen door straf-
bepalingen te keer te gaan. (Gemeentewet, art. 161).
Zoolang echter de bevoegdheid der gemeente-besturen
^let helder blijkt, kan de bepaling van het maximum
der straf nu en dan aan bezwaar onderhevig zijn. Er
zouden zich immers zeer ligt gevallen kunnen voordoen,
1) Verordeningen betreffende openbare reinheid zijn b. v. te Utrecht
meer doeltreffend en volledig dan te Amsterdam.
waarin eene gevangenisstraf van drie dagen en eene
geldboete van f 25, — te zamen of afzonderlijk, onvol-
doende waren. De gedeeltelijk nog bestaande wet van
6 Maart 1818, hield eene classificatie der gemeenten
in, onder anderen afhankelijk van de bevoegdheid tot
het benoemen van leden der Staten-Provinciaal. Deze
bepaling was daarom ten eenemale te verwerpen, daar
de belangrijkheid der verordeningen zich moeijelijk naar
de uitgestrektheid eener gemeente kon laten afmeten.
»Zoo behoort, zegt Mr. G. de Vries, »alles wat brand
»zou kunnen veroorzaken, veel strenger gestraft te wor-
» den in de kleine gemeente de Koog, dan in de groote
B stad Amsterdam, omdat in gene alle huizen van hout,
»in deze alle van steen gebouwd zijnquot; i).
Nu de verdeeling eens is aangenomen, behoorden ten
minste beide vakken door afzonderlijke ambtenaren te
worden bestuurd, en deze vooral niet in elkanders
werkkring in te grijpen. Het tegendeel is evenwel waar.
Niet alleen, dat hunne magt nooit afgescheiden is
gebleven, dezelfde persoon, Avelke als het hoofd der
1) Mr. G. de Vries, de wetgevende magt der plaatselijke besturen,
bl. 176, sq. De bovengenoemde bepaling der wet van 6 Maart 1818
wordt door dezen schrijver ten sterkste gelaakt. Dit blijkt uit de
navolgende woorden: jiIs het dan nu te verdedigen, dat deze iedere
»overtreding, waaruit brand zou kunnen ontstaan, met f 50 boete en
li drie dagen gevangenis kan straffen, terwijl gene, bij een dringender
»gevaar geen zwaarder straf dan eene boete van ƒ12 of één dag
»gevangenis kan opleggen? Het is mij altijd voorgekomen, dat de
»ware reden van de verschillende raagt, bij de wet van 1818 aan
»de verschillende plaatselijke besturen gegeven, niet zoo zeer de door
»den Minister voorgegevene geweest is, als wel de meening der Eege-
»ring, dat men de besturen van kleinere gemeenten niet zoo veel
■lt;magt, als die der grootere, kon toevertrouwen. In hoeverre evenwel
«deze meening gegrond kan geacht worden, vermeet ik mij niet te
»beslissen.»
gemeente-policie moet worden aangemerkt, is te gelijker
tijd aan de hoofdambtenaren der rijks-policie onderge-
schikt. Ten einde een duidelijk overzigt van het per-
soneel en van de bevoegdheid van beide te kunnen
geven, zullen wij ze ieder afzonderlijk behandelen.
§ 1. Rijks-policie.
Wanneer wij de verschillende onderwerpen nagaan,
welke als van algemeen belang, tot de rijks-policie moe-
ten gerekend worden, kunnen wij daartoe in de eerste
plaats de re.fjterlijke policie brengen, waarvan de werk-
zaamheden in titel I van het Wetboek van Strafvorde-
ring zijn omschreven.
Wij hebben reeds aangewezen, wat wij door regterlijke
policie hebben te verstaan. Haar aard brengt noodwen-
dig mede, dat zij van rijkswege bezorgd worde. Hare
hoofdambtenaren zijn de officieren van justitie bij de Ar-
rondissements-Eegtbanken, onder het toezigt der procu-
reurs-generaal bij de pi\'ovinciale Geregtshoven \'). De ver-
houding, waarin de ambtenaren van het openbaar minis-
terie geplaatst zijn, als toegevoegd aan de beideklassen
van collegiën, bij welke de Nederlandsche regtspleging
zoowel in burgerlijke als in strafzaken berust, wijst hen
daartoe van zelf aan. Als vertegenwoordigers van den
Staat zijn zij ambtshalve met de handhaving der wetten
en wettelijke verordeningen belast. Sedert het inquisi-
torische proces alleen in de voorloopige informatiën en in
de instructie van den regter-commissaris is behouden ge-
bleven 2) en de beginselen van het accusatorische, met eenige
1)nbsp;Strafv, art. 11 hq. 6, 22 en 27; Code d\'instr. crim. art, 22,
2)nbsp;Wetb. V. Strafvord. Art. 58.
-ocr page 44-beperking, in de Nederlandsche Strafvordering heer-
schen, zijn de regters bij het opsporen van misdrijven
in den regel geheel lijdelijk geworden \'), daar zij eerst
dan hun oordeel vellen, wanneer hmine tusschenkomst
bepaaldelijk wordt gevraagd. Uit dit oogpunt maken de
ambtenaren van het openbaar ministerie geen deel der
regterlijke magt uit 2); ofschoon bij de regterlijke colle-
giën geplaatst, kunnen zij niet onder hare leden worden
geteld; als ambtenaren der uitvoerende magt zijn zij,
althans de officieren van justitie evenmin onafhan-
kelijk als onafzetbaar 4). In de vervulling hunner werk-
zaamheden verzekert de wet hun den bijstand van
hulp-officieren. Art. 11 en 32 van het Wetb. van Strafv.
wijzen de ambtenaren aan, wien die is opgelegd. Deze
zijn : de ambtenaren belast met de opsporing en vei\'-
volging der policie-overtredingen, namelijk de commis-
sarissen van policie en de burgemeesters, waar gene
ontbreken. Deze ambtenaren van gemeente-policie zijn
derhalve ook den officieren van justitie, waar het zooda-
nige verrigting betreft, ondergeschikt In het bij-
1) Eene uitzondering op dezen regel maken art. 73 en 107 der wet
op de Regterlijke organisatie en art. 31 en 82 Strafv., daar het
hof of de regtbank het regt heeft in sommige gevallen den ambtenaar
van het openbaar ministerie te bevelen vervolgingen in te stellen.
9) Over den procureur-generaal bij den Hoogen Raad, zie de Cir-
culaire van den Minister van Justitie, 25 Sept. 1838.
3)nbsp;De procureurs-generaal en advocaten-generaal bij de hoven zijn
krachtens art. 62 der wet op de regterl. organisatie, voor hun leven
aangesteld.
4)nbsp;Uitgaande van het beginsel, dat de leden van het openbaar
ministerie, even als de regters, voor alles zijn ministers van de wet
stelde de Staats-commissie in het ontwerp van 11 April 1848, de
aanstelling voor het leven voor, ook van officieren van justitie.
5)nbsp;Stnifv. titel I, afd. II, art. 16 tot 19.
-ocr page 45-zonder worden hier ook de veld- en boschwachters genoemd
als beambten, meer bepaaldelijk met de veldpolicie
belast 1). Dit moge in Frankrijk het geval zijn, Ne-
derland telt voor dien tak der policie geene bijzondere
ambtenaren, daar in verscheidene gemeenten de veld-
wachters met de waarneming ook van andere deelen
der policie belast zijn 2).
Behalve de genoemde ambtenaren, zijn nog aangewe-
zen als hulpofficieren :
1.nbsp;de Jcantonregter. De opdragt van zulke werkzaam-
heden aan dien regter, is eigenlijk in strijd met het aan-
genomen beginsel der afscheiding tusschen justitie en
policie. Niet zonder reden evenwel is de weto-ever
O
in navolging van Frankrijk, tot deze onregelmatigheid
overgegaan, daar vooral bij zware misdrijven de betrap-
ping op heeter daad van geAvigt is, en wenschelijk dat
zoo spoedig mogelijk het gepleegde feit ter kennis van
de bevoegde magt kome.
2.nbsp;de officieren en onderofficieren der maréchaussée.
3.nbsp;de waUrsckouten, als commissarissen van policie
voor de havens, stroomen, eilanden en buitengronden.
4.nbsp;alle andere beambten in zaken, bij bijzondere Avet-
ten en andere wettelijke verordeningen aan hunne
waakzaamheid toevertrouwd. Hiertoe kan eene gansche
reeks van beambten van administratieve policie Avorden
geteld, zooals de leden der provinciale en plaatselijke
commissiën van geneesku,ndig toevoorzigt, ambtenaren
van den Avaarborg, keurders van levensmiddelen, school-
opzieners.
1)nbsp;Strafv. titel I, afd. UI, art. 19 tot 22. Zie ook Code d\'instr.
crini. livre I, ch. 2 en 3.
2)nbsp;Koninklijk besluit ran 7 December 185t (St. n°. 166), art. 7.
-ocr page 46-Tot de regterlijke policie beliooren nog de handha-
ving der orde op de openbare teregtzittingen der reg-
terlijke collegiën, en het transporteren der gevangenen.
Het eerste is aan den voorzitter toevertrouwd i). Hier-
toe stonden hem de zoogenaamde garegisdienaren ten
dienste, die ook met het transporteren van gevangenen
belast waren. Zij zijn echter sedert 1856 afgeschaft.
Wij zullen straks nader aantoonen, waarom deze inrig-
tino- als ondoelmatig moest worden beschouwd.
Önbsp;O
Tot de Rijks-policie behooren in de tweede plaats die
deelen der eigenlijke policie, welke als zijnde van alge-
meen belang, ook van rijkswege zijn geregeld, of althans
eene regeling behoeven.
Het toezigt door deze policie uit te oefsnen, omvat
de navolgende onderwerpen 2).
1.nbsp;Het toezigt op vreemdelingen, reizigers en zwer-
vende personen, zoo als bedelaars en landloopers.
2.nbsp;Op noodlijdenden, op dienstboden, werklieden, als-
mede op diegenen, welke wegens hun bijzonderen toe-
stand een meer naauwlettend toezigt vereischen, als
dronkaards, krankzinnigen, enz.
1)nbsp;Strafv. titel V, art. 170 lid, 305-S10.
2)nbsp;Zie de opsomming in het reeds meermalen aangehaalde verslag
der staatscommissie.
Eenige eeuwen geleden meende men verscheidene onderwerpen ,
welke b. v. tot het gebied van het strafregt behooren, ook tot de
policie te moeten brengen , blijkens eene .-iordonnantie van den jare
»1540 op\'t Stuck van de Pollicje ende anderen pointen ende articlen
»dies aengaendequot; van Karei V. Zoo spreekt deze ordonnantie o. a.
ook van hanckeroeten, van monopolie, van de heymehjcke homvelycken,
van \'t kiesen ende ordonneren van Wethouders, enz. Te vinden bij
Christijn, Brabants Reeht, dat is Generale Costumen van den
Lande ende Hertoghdomme van Brabandt, midtsgaders van het her-
toghdom van Limborgh, stede ende lande van Mechelen , enz. Ant-
werpen 1682.
Handelingen op den openbaren weg, als: uit-
stalhng (stationeren), gewapend gaan, het houden van
hazardspelen, balddadigheid.
4.nbsp;Handelingen in openbare gebouwen, als schouw-
burgen, kerken, herbergen, huizen van ontucht, enz.
5.nbsp;Handelingen in bijzondere woningen of gebou-
wen, waartoe behooren het afsteken van vuurwer-
ken, het houden van menageriën, het gevaarlijk plaatsen
vau voorwerpen, het leggen van voetangels en klem-
den, enz.
6.nbsp;Het toezigt op rustverstorende handelingen, als
oproer, zamenscholingen.
7.nbsp;Verschillende beroepen en bedrijven, als vervoer
eu verkoop van buskruid, logementhouders, voerlieden,
houders van banken van leening, liedjeszangers, vod-
fienrapers, enz.
8.nbsp;Gevonden goederen, schadelijke voorwerpen, ge-
vaarlijke beesten, enz.
Het personeel, met de regeling van al deze onder-
Werpen belast, is aldus zamengesteld. Onder de leiding
van den minister van justitie en het toezigt van een
hoofdinspecteur en een inspecteur, wordt de rijkspoli-
eie door de prociuTurs-generaal der verschillende hoven
waargenomen. Het besluit van 17 December 1851 (St.
nquot;. 160) verdeelde het rijk in vijf directiën van policie,
m ieder waarvan een directeur het toezigt over de rijks-
policie hebben zou i). In 1853 zijn deze directeurs
weder afgeschaft en hunne functiën op dezelfde wijze
1) Men mogt betwijfelen of zoodanige aangelegenheid enkel door
koninklijk besluit kon worden geregeld, daar toch de gemeente-
Po\'\'cie aan eene wet haar aanzijn en gedeeltelijke inrigting te danken
geregeld, als zij dit nu zijn \'). Onder hen zijn de bur-
gemeesters en commissarissen van policie, voor zoo verre
zij ook ambtenaren der rijkspolicie zijn, en bepaal-
delijk de commissarissen meer bijzonder met de rijks-
policie belast, werkzaam. Het uitvoerende policiegezag
berust bij de rijksveldwacbt en het wapen der maréchaus-
see , waarbij vroeger nog de geregtsdienaren moesten ge-
voegd worden.
Volgens het aangehaalde besluit zouden de directeurs
slechts dan worden benoemd, wanneer het algemeen be-
lang zulks vorderde. De procureurs-generaal komen in
hunne werkkring vaak met de eigenlijke policie in
aanraking; zelfs maakt een groot deel hunner werkzaam-
heden een tak der policie nit, zoodat aan geene ambte-
naren beter de leiding hiervan zou hebben kunnen wor-
den opgedragen. Reeds het aantal der hoven vermin-
dert die, vooral daar de wet op de Regterlijke Organi-
satie hun advokaten-generaal als adsistentèn toekent.
En, zoo het waar is, dat enkele dier betrekkin-
gen, naar men verzekert, op verzoek der procureurs-
generaal zelve, niet vervuld zijn, blijkt hieruit de wei-
nige drukte bij sommige parquetten. Zoo lang ver-
der de gemeentelijke policie buiten hunne bevoegdheid
ligt, zal de hun aanbevolen provinciale leiding der rijks-
!) Eene overgangsbepaling bij het besluit van 17 December 1851
luidt aldus: »Wij behouden ons voor om in die provinciën, waar het
«algemeen belang de dadelijke aanstelling van directeuren van policie
loniet vordert, met de hierboven voor dezen vastgestelde verrigtingen
.»tijdelijk te belasten zoodanige regterlijko- of policie-ambtenaren , als
jiwij zullen bevinden te behooren, zoo mede op zoodanige punten,
»waar onze dienst zulks mogt behoeven, van rijkswege bijzondere
»policie ambtenaren aan te stellen.quot; Het aanwezen van commissarissen
te Lobith, Zevenaar en Rnsendaal Irewijst, dat de Regering van deze
voorbehouden magt heeft gebruik gemaakt.
policie geene zwariglieid opleveren. Zeker zal men daarin
een onmiskenbaar voordeel erlangen, doordien alzoo de
vrees verijdeld wordt, dat de policie, aan zelfstandige
directem^en toevertrouwd, ligt zoude ontaarden en eene
Voor de veiligheid der burgers gevaarlijke wending in
den Staat zou nemen. Mogt evenwel te eeniger tijd
eene wet de verdeeling in rijks- en gemeente-policie\' op-
heffen en tevens eene wet op de Regterlijke Organisatie het
getal der hoven verminderen en deze in eigenlijke hoven
van appel hervormen; in zulk geval zoude de instelling
Van bijzondere directeuren van policie noodzakelijk wor-
den, mits ouder eene naauwkeurifje controle van het
departement van Justitie geplaatst, en zonder te ruime
beschikking over geheime uitgaven. De procureu.rs-
generaal als fungerende directeuren van policie zijn, al
staan zij in geene betrekking \'tot de gemeente-policie,
toch verpligt, ingevolge art. 7 met de burgemeesters,
als hoofden in overleg te treden omtrent het personeel,
»voor zooverre het tevens aan de algemeene policie
»dienstbaar is.quot; Een bewijs, hoe moeijelijk het is, deze
twee deelen geheel van elkander af te scheiden.
Wat
1111 de gemeente-verordeningen van algemeenen
aard betreft, zoo moet daarvan door den burgemeester
ten spoedigste aan den directeur worden berigt gezon-
den, en is deze weder bevoegd verbeteringen aan te wij-
zen. Hoe deze bepaling met de zelfstandigheid der ge-
nieente-policie in overeenstemming te brengen i)?
1) Art. 5: «De directeuren van policie zijn belast met het beheer
quot;en beleid der algemeene of Rijks-policie, iu den dienstkring waar-
»voor zij ziju aangesteld.
«Zij waken
voor de handhaving van de wetten, reglementen van
quot;algemeen bestuur en van onze besluiten, voor de rust en veiligheid
quot;van den Staat, voor de bescherming van personen en goederen. Zij
Eene naanwkeurlge aanwijzing van de werkzaamhe-
den der directeurs is bij gemis aan eene organische
policiewet, niet formeel voorhanden; slechts in eenige
punten geeft ons hier het meermalen aangehaalde be-
sluit eenige opheldering. In art. 5 2® lid vinden wij
wel eene bepaling, maar deze is zoo algemeen, dat zij
in dit opzigt van weinig nut is; bijna uitsluitend wordt
van het toezigt op vreemdelingen gewag gemaakt. Het
derde lid regelt de verhouding der directeuren tot de
regterlijke policie
Als aan de directeuren ondergeschikt, moet in de eer-
ste plaats het personeel der gemeente-policie worden ge-
noemd. Dit bestaat uit de burgemeesters eu de com-
missarissen van policie benevens uit een zeker aantal
dienaren en veldwachters. De meer bijzondere inrigting
van dit personeel zullen gt;\'ij in de volgende § schetsen;
een enkel woord omtrent de benoeming der commissa-
rissen zij hier in het midden gebragt. Ofschoon eigen-
lijk ambtenaren der gemeente-policie, worden zij door
den Koning aangesteld, denkelijk omdat zij te gelijkei\'-
tijd der rijks-policie dienstbaar zijn. Zij zijn derhalve
zoowel rijks- als gemeente-ambtenaren. Maar is het nu
wel redelijk personen, welke voor een deel in het al-
gemeen belang werkzaam zijn, alleen door de gemeenten
»\'zorgen inzonderheid dat de voorschriften der Wet van 13 Auguslus
»1849 (Staatsblad n». 39), regelende de toehtling en uitzetting van
»vreemdelingen, in de gemeente van hun distriet behoorlijk en op
«gelijken voet worden nageleefd.
»In het nasporen van misdrijven, die zij niet hebben kunnen voor-
»komen, zijn zij der justitie behulpzaam, overeenkomstig de bepalin-
iigen van het Wetboek van Strafvordering, en de bijzondere instructiën
»van onzen Minister van Justitie.quot;
i) Wet van 29 Junij 1851 (St. no. 85) regelende de zamcnstelling,
inrigting en bevoegdheid der gemeentebesturen, art. 191.
te doen bezoldigen? Een tweede niet gering bezwaar, levert
nog het standpinit van den commissaris van policie op. Als
ambtenaar der gemeente-policie is hij den burgemeester
ondergeschikt; ten opzigte der rijks-policie aan den direc-
teur ; wat eindelijk de regterlijke betreft, aan den of-
ficier van justitie. Hij is aldus in eene verhouding ge-
plaatst , daarom ongelukkig, wdjl zij hem van te veel
personen afhankelijk maakt. Zoo is hij derhalve onzeker
in zijne handelingen, en is het zelfs zeer denkbaar,
dat zijne betrekking tot de gemeente-policie hem tot da-
den zou kunnen vervoeren, welker volbrenging b. v.
door den directeur zoude worden gewraakt. Zoo in
eenigen tak van algemeen bestuur, dan is hier een dus-
danige stand van zaken noodlottig \'). In sommige ge-
meenten, welke niet zoo belangTijk zijn, dat zij een af-
zonderlijken commissaris van policie behoeven, zijn ech-
ter zulke ambtenaren aangesteld, evenwel alleen tot be-
hartiging der rijks-policie. Het gemis aan eene goede
afbakening der beide deelen zal alligt botsingen doen
1) Verslag der staatscommissie enz. Dit verslag den 18 September
18.\'}2 uitgebragt heeft dusverre geene uitwerking gehad. De commissie
verklaarde zelve in eene voorafgaande beschouwing, dat eerst gewig-
tige veranderingen in andere wetten , met name in de gemeentewet
moesten worden gebragt, voor en aleer men zich met het ontwerpen
eener doeltreffende policiewet kon bezig houden. Evenwel heeft zij
den haar opgedragen last ten uitvoer gebragt en een stelsel voorge-
dragen , hetwelk zij zelve wel niet als het meest uitnemend aanprees,
maar enkel als een uitvloeisel van de bestaande orde van zaken. De
commissie bestond uit de 11H. Mr. H. Provo Kluit, nu raadsheer
in den Hoogen Kaad; Mr. W. Staats Evers; Mr. B. van Dorp,
ua lid van het Hoog Militair Geregtshof; Mr. J. F. Pringle, nu
advocaat generaal bij het Hof van Gelderland; Mr. J. D. W. Pape,
nu raadsheer in den Hoogen Raad; Mr. A. M. de Eouville, nu
procureur des Konings te Curaçao; en Mr. J. W. Tydeman, advo-
caat te Amsterdam, als secretaris.
ontstaan tusschen de burgemeesters en de van hen na-
tuurlijk onafhankelijke rijks-commissarissen.
Eehalve het personeel der gemeente-policie, staan der
rijks-policie nog twee corpsen beambten ten dienste,
namelijk het wapen der maréchamsée en de rijhveldwaeht.
Staan wij bij ieder hunner een oogenblik stil. Ofschoon
meer in het bijzonder met de dienst op de teregtzittin-
gen en het toezigt op vreemdelingen belast, is hun ook
de waarneming der overige takken van rijks-policie
opgedragen. Beide zoowel de rijksveldwacht als de
maréchaussee vervangen de Fransche gendarmerie. Het
wapen der koninklijke maréchaussee, op geheel militaire
wijze ingerigt, is in twee compagnien verdeeld, welke
alleen in de provinciën Noordbrabant, Limburg en het
4® en 5® district van Zeeland dienst doen ä). Het
valt niet te ontkennen, dat dit corps deels te voet, deels
bereden, goede diensten doet; of het evenwel dient be-
houden te worden, zou men met de genoemde com-
missie mogen betwijfelen, voor het geval dat men eene
grondige hervorming der policie beoogde. In den te-
genwoordigen stand van zaken scheen dat corps niet
alleen behouden te moeten worden, maar zelfs tot de
oostelijke grenzen van ons vaderland uitgebreid en alleen
uit cavallerie te moeten bestaan. De gronden, waarom
hare afschaffing begeerd werd, kwamen hoofdzakelijk
op kostbaarheid, mindere geschiktheid van den Neder-
landschen bodem voor eene policiemagt te paard en haar
militair karakter neder, hetwelk haar te veel tijd ont-
ij Hierover zie men het Aigemeeu Rcgloment van 20 Maart 1815
voor de inwendige dienst der Mare\'chaussée, art. .\'d2 tot 117; te vin-
den bij Mr W. Y. van H am el s veld, Nederlandsche Pandecten,
9de deel, bl. 89.
trekt, dien men beter aan bare gewone werkzaamheden
zonde kunnen wijden i).
Wat de rijksveklwacht betreft, zoo is deze in 185G
bij besluit van 11 November (St. n°. 114) ingesteld,
vooral ter vervanging der geregtsdienaren. Hunne dienst
bepaalt zich tot dat gedeelte des rijks, waar geene ma-
réchaussee wevonden wordt, met uitzondering evenwel
der rijksveldwachters als opzieners der jagt en visscherij
quot;Werkzaam. Ofschoon slechts sedert korten tijd bestaande,
heeft, naar men beweert, dit corps zich reeds verdien-
stelijk gemaakt -). Toen men na de afsclmdding van
het Fransche juk de gendarmerie, denkelijk uit haat
tegen Fransche instellingen, afschafte, meende men nog-
tans een nieuw corps van rijks-policie te moeten invoe-
iquot;en. Evenwel bleef het aantal dier beambten zoo ge-
i\'ing, dat vaak gemeente-agenten met de transporten
Van gevangenen moesten belast worden »In geen
quot;land,quot;\' om de woorden der commissie te gebrixiken,
quot;heeft de justitie gewapende suppoostenquot;
Ook de betrekking van opziener der jagt en visscherij
is, zooals wij zeiden, met de rijksveldwacbt vereenigd,
111 dier voege, dat een deel van dit corps met dat op-
ligt belast is. Sedert zijn jagt en visscherij van het
departement van Binnenlandsche Zaken tot dat van
\') Verslag, enz .algemeene beschouwingen, bl. 3.
Koninklijit besluit van 26 September 18,57 iBt. n°. 189), waarbij
in dienst trcding dur rijks-veidwaclit met 1 Januarij I 858 bepaald is.
3) Zie Provisonelü Instruciie voor de goeegtsdienaars, van den
20sten Februririj I8S4; benevens eene Ampliatie Instructie voor de
geregtsdienaars iii de Provinciën Noordbolland en Utrecht, van den
April 1824, te vinden bij Mr. \\V. Y. van Hamels veld, Ne-
derUuUsehe Pandecten, öd« Deel, bl. 17 sq.
\'O Verslag der staatscommissie, algemeene beschouwingen, bl. 8.
-ocr page 54-Justitie overgebragt, en het oppertoezigt aan de officieren
van Justitie overgedragen.
Men heeft nu een corps beambten van rijks-policie
in het geheele Rijk verkregen, in brigades afgedeeld,
welke ieder onder eenen rijksveldwachter der 2® klasse
(brigadier) geplaatst zijn, terwijl een brigadier-majoor
of rijksveldwachter der 1® klasse in ieder arrondissement
moet aanwezig zijn; de dienst is op geheel hiërarchischen
voet ingerigt De benaming der verschillende rangen
is bij ministeriele resolutie van 7 Janxiarij 1858 gere-
geld, terwijl\' de eigenlijke dienst bij instructie van 8
Januarij van hetzelfde jaar is vastgesteld.
Vele bezwaren veroorzaken, dat de rijksveldwacht
niet die goede uitwerkselen oplevert, welke m.en daar-
van verwachtte. In de eerste plaats is het personeel te
gering, zoodat zij zich te veel moeten verdeden en de
bewakingskring voor dit getal te uitgestrekt is.
Ten tweede zijn zij aan te veel hoofden onderworpen.
Voor zoo verre het rijks-policie betreft staan zij onder
het toezigt der procureu.rs-generaal, fungerende direc-
teuren en de officieren van Justitie, buiten de arron-
dissements-hoofdplaatsen onder dat van de kantonreg-
ters. Verder zijn zij verpligt, bij het doen der dage-
lijksche rondes zich naar de bevelen des burgemeesters
te gedragen en bepaaldelijk die uit te voeren, welke
deze als hoofd der gemeente-policie, hun goed vindt te
geven. In geval van oproer eindelijk kunnen zij zelfs
den commissarissen des Konings onderworpen zijn.
Wiens gezag moet nu boven drijven? Eu wanneer wij
zien, dat in kleine gemeenten maar al te vaak de waar-
neming der gemeente-poiicie op den daar gestationeerden
rijlisveldwachter berust, moet natuurlijk die bemoeijng
bij gelijktijdige werkzaamheid als rijksbeambte achter-
staan, zooals ook door den Minister in eene circulaire
IS beslist. Wat de verdeeling van bet personeel in ons
vaderland betreft, vinden wij o. a., dat de provincie
Drenthe vijf brigades telt, terwijl de gemeenten Am-
sterdam, Sloten, Sloterdijk en Watergraafsmeer zich te
zamen slechts in ééne mogen verheugen, ofschoon deze
gemeenten eene byna viermaal hoogere bevolking tellen.
Moge nu de provincie Drenthe het in uitgestrektheid
winnen, toch schijnt de opeenhooping van zoo vele in-
woners, en in \'t bijzonder van vreemdelingen, als te
Amsterdam, ruimschoots daartegen op te wegen.
Buiten het getal bezoldigde zijn er nog onbezoldigde
rijksveldwachters, . of personen , welken eene commissie
als zoodanig is uitgereikt. Zij zijn ingesteld bij besluit
van 17 Jannarij 1854 (St. nquot;. 3) en bij het reeds ge-
noemde besluit van 11 November 1856 (St. nquot;. 114)
bevestigd; hunne dienst is geregeld bij eene instructie
van den Minister van Justitie, van den 27 Januarij
1850, nquot;. 150. Eigenlijk zijn zij geene rijks-beambten,
meestal zijn zij particuliere opzigters van bossclien en
velden, veelal ook gemeente-veldwachters, voor wie eene
commissie als onbezoldigd rijksveldwachter van den Mi-
nister wordt verzocht. Hunne kleeding en wapening
IS dezelfde als die der gewone rijks-veldwachters, even-
wel wordt hun die niet van rijkswege verschaft, en
komt zij voor rekening van hem, in wiens dienst
zij zich bevinden. Hunne commissie verpligt hen, den
gewonen rijks-veld wachters bijstand te verleenen, waar
die in bijzondere gevallen zou kunnen noodig zijn, ter-
wijl zij ook aan het toezigt van den brigadier in hun-
nen bewakingskring onderworpen zijn. Dronkenschap
Wordt met onmiddelijke intrekking der commissie gestraft.
De
officier van justitie is geregtigd, in buitengewone
-ocr page 56-gevallen ook hunne dienst te requireren; mogten zij
zicli over te veelvuldige requisitiën tot bijstand aan
de rijks-policie bezwaard acliten, dan staat hun steeds
een beklag bij den Commissaris des Konings open.
§ 2. Gem.eenie-policie.
De reeds meermalen genoemde Staats-commissie zegt
op bl. 6 van haar verslag, van centralisatie sprekende:
»Dit alles is nu niet in genoegzame mate uitvoerlijk,
»ten ware er ook ééne policiemagt zij, één afgescheiden
1. personeel van policie-ambtenaren en beambten, waaraan
» de algemeene waakzaamheid overal bij dag en bij nacht
»is toevertrouwd.quot; Uit deze woorden mogen wij opma-
ken, dat reeds op zich zelf het aanwezen eener afzon-
derlijke policie voor iedere gemeente ondoelmatig is.
Evenwel ontstaat een nog grooter gebrek uit de na-
tuurlijke verscheidenheid der inrigting van de policie in
iedere gemeente, naar eigen inzigt. De gemeentewet
geeft slechts eenige losse wenken.
Het hoofd der policie in iedere gemeente is, gelijk
wij zagen, de burgemeester. In gemeenten welker be-
stuur wegens eene grootere bevolking meer omslag ver-
eischt, worden hunne bemoeijingen door één of meer
commissarissen waargenomen, ofschoon deze hem steeds
als hun hoofd moeten erkennen en derhalve ook de
verantwoordelijkheid op hem blijft berusten. Vroeger
had men nog in eenige zeer aanzienlijke gemeenten direc-
teuren van policie, in navolging der commissaires-génê-
raux tijdens het Consulaat in Frankrijk. Deze direc-
teuren zijn met de gemeentewet verdwenen, daar zij
alleen van commissarissen melding maakt i).
1quot;) Gemeentewet, art. 191.
-ocr page 57-Alle mogelijke commissarissen, agenten, enz., in zoo-
danig eene gemeente voorkomende, stonden onder zijn
toezigt 1). De afscliafnng der directeurs moest het cen-
trale toezigt op de policie in iedere gemeente gevoelig
krenken, daar toch de burgemeester zich wegens zijne
vele werkzaamheden onmogelyk daarmede kan bezig-
houden. De Heer Provó Kluit, destijds zelf nog di-
recteur, heeft de noodzakelijkheid van het behoud der
directeuren overtuigend bewezen 2). Het gebrek aan
de klem van een centraal toezigt heeft van zelf te weeg
gebragt, dat één der commissarissen daarmede is belast
geworden; vandaar, dat in de grootste gemeenten als
te Amsterdam, \'s Gravenhage, Rotterdam en Utrecht
hoofd-commissarissen worden gevonden. Feitelijk zijn
derhalve de directeuren van policie behouden gebleven 3).
Van de commissarissen van policie kunnen wij niets an-
ders zeggen, dan dat zij, naar evem-edigheid met het
buitenland, in een te gering aantal voorhanden zijn.
Te Amsterdam wordt het policie-gezag door éénen hoofd-
commissaris , 7 commissai-issen en één waterschout waar-
genomen. Parijs gelijk reeds is opgemerkt, telt bij eene
vijfvoudige bevolking, onder het hoofdbeleid van een
1)nbsp;Instructie voor de directeuren van policie in de groote steden
lt;1es Hijks, art. 7. Zie ook het Koninklijk besluit van 23 Maart 1836
80,. waarbij de directeuren van policie, commissarissen , enz.
»met opzigt tot alle zaken, de gewone of plaatselijke policie betref-
«fende, aan Burgemeesters en Wethouders zijn ondergeschikt.quot; Te
vinden bij M\'. W. Y. van Ham els veld, Nederlandsehe Pandecten,
deel, bl. 361.
2)nbsp;M\'. H. Provó Kluit, de hervorming der Policie in Nederland
Amsterdam 1819, bl. 21 sq.
3)nbsp;De Heer Provó Kluit keurt de instelling van zoodanige
hoofdcommissarissen, of liever commissarissen-directeurs ten sterkste
af; bl. 30 sq.
eigen Préfet de police, 48 commissarissen, zonder nog
de commissarissen voor bijzondere inrigtingen of die
op de bureanx van den prefect werkzaam zijn, mede
te rekenen: waarvoor te Amsterdam 2 commissarissen
van het zevental zijn aangewezen \'). Omtrent bet on-
dergeschikte personeel geeft de gemeentewet alleen de
wijze aan, waarop de gemeente-dienaren van policie
en veldwachters zullen worden benoemd en ontslagen.
Wij zonden hier nog kunnen vragen, waarom de aan-
stelling der policie-dienaren op voordragt van den com-
missaris door den burgemeester moet geschieden, terwijl
daarentegen de veldwachters buiten den commissaris om,
door de Commissarissen des Konings op voordragt der
burgemeesters, worden benoemd en ontslagen Van
inspecteurs is nergens de rede, ofschoon zij door velen
onmisbaar geacht worden. De Staats-commissie zegt
op bl. 25 van haar verslag: »Van inspecteuren van po-
«licie is in de gemeentewet geen sprake, echter bestaan
gt; zij in de meeste groote gemeenten, en in elk kanton
»behoort er ten minste één te zijn, om den band tus-
»schen den commissaris en de dienaren en veldwachters
»in het kanton daar te stellen.quot; Amsterdam telt, om
een voorbeeld te noemen, onder éénen hoofdinspecteur,
5 inspecteurs der eerste en 20 der tweede klasse.
Er blijft ons nu nog over, de onderwerpen na te
gaan, welker regeling tot het wezen der gemeente-policie
behoort. Wij hebben reeds aangetoond, dat bet hoogst
moeijelijk is die wegens het onbestemde of veelomvat-
tende van sommige, met juistheid te bepalen. Ook zal
de bijzondere gesteldheid van eene gemeente onderwer-
1) Vivien, Etudes administratives, tome II, Titre II, section II
ch. I en II.
8) Gemeeiitewet, art. 191 Sde en 3de Hd.
-ocr page 59-pen te regelen liebben, welke in eene andere znllen
ontbreken, of op gebeel andere wijze moeten worden
mgerigt, waarvan wij hierboven een voorbeeld hebben
hijgebragt. De meeste onderwerpen behooren echter
tot de administratieve policie, en wij vergenoegen ons
hier naar het werk van Mr. G. de Vries te verwij-
zen 1). Omtrent twee zaken heeft de gemeentewet eene
rutzondering gemaakt, welke onafhankelijk van de ove-
i\'ige deelen der gemeente-policie, aan het toezigt van den
burgemeester in het bijzonder onderworpen zijn. Deze
^^yn: 1. het opperbevel bij oproerige bewegingen; 2.
het toezigt op schouwburgen, piiblieke vermakelijkheden,
tapperijen en publieke huizen van ontucht. Deze laatste
onderwierpen zijn bepaaldelijk, zoo als wij dit reeds
hebben aangewezen, van algemeenen aard 2). De com-
missie - zegt dienaangaande: »Het is blijkbaar, dat met
»betrekking tot die onderwerpen aan den burgemeester
»eene policie-bevoegdheid is toegekend, onverschillig of
quot;omtrent die onderwerpen plaatselijke verordeningen of
«bevelen bestaan, ja zelfs ofschoon op enkele dier on-
»derwerpen, gelijk later blijken zal, geene plaatselijke
quot;Verordeningen bestaan kunnenquot; 3). Daar publieke ver-
makelijkheden niet het bijzonder kenmerk van eene
enkele gemeente zijn, publieke huizen in verscheidene,
tapperijen overal gevonden worden, moest de regeling
quot;^\'an deze aangelegenheden niet aan de willekeur of
zorgeloosheid van iedere gemeente zijn overgelaten.
Met opzigt tot het opperbevel bij brand en bij oproer,
heeft, naar wij meenen, de wetgever hoogst doelmatig
1)nbsp;De wetgevende magt, enz. Hoofdstak II, Afd. III.
2)nbsp;Gemeentewet, art. 1S4 en IS8.
3)nbsp;Verslag, enz., bl. 16.
-ocr page 60-gehandeld. Het is een ongelukkig vooroordeel dat nog
te zeer in de gemoederen van minder nadenkenden
lieerscht, dat de policie, de natuurlijke beschermster
der inwoners, een gezag zoude uitoefenen alleen
daartoe strekkende, om hun zooveel mogelijk het leven
onaangenaam te maken. Vandaar de vooringenomen-
heid, waarmede de policie zoo vaak te kampen heeft
gehad, en die hare taak nog dikwerf verzwaart O-
Daarom zal het hoofd eener gemeente niet zelden beter
in staat zijn oproerige bewegingen te stillen, dan ge-
wone policie-ambtenaren. Het vertrouwen zijner mede-
burgers, hetwelk een zoo onafscheidelijk bestanddeel
zijner betrekking uitmaakt, en dat hij gewoonlijk in
ruimer mate dan de commissarissen en hoofdcommis-
sarissen geniet, maakt hem bij uitstek geschikt onlus-
ten te voorkomen, en, wanneer die al ontstaan zijn.
1) De volgende woorden, voorkomende in »Het leven van M\'\'-
»Samuel Iperuszoon VViselius, beschreven door zijnen beiniwd-
»zoon P, vaa Limburg Brouwer\'quot; bewijzen, welk vooroordeel
tegen de policie zelfs bij de aanzienlijkste personen bestond.
»Doch, dit daar gelaten, durf ik mij vleijen, dat diegene mijner
»lezers, die den waardigen man gekend hebben, mij zullen toestem-
nmen dat ik hem geen onregt doe, als ik verklaar dat ik hem liever
i*in zijne Utrechtsche afzondering, zijnen tuin zie beplanten en zijnen
»geliefden Euripides bestuderen, dan in de hoofdstad des rijks, zijne
jibevekn geven, omstuwd door de nedergebogen gestalten van de niet
»altijd even edele beschermers der openbare veiligheid.
De schrijver haalt verder eenige woorden aan uit eenen brief door
Falck den 26»\'®quot; December 1813 aan Wiselius geschreven, die
wel waard zijn hier te vermelden.
l^Laat toch die ellendige en hatelijke policie varen; getroost u nog
»eene korte poos uwe inactiviteit, en reserveer u intact en zuiver
itvoor de honderdmaal ge-.vigtiger bezigheden die u, de l\'avm de (out
»Ie monde, toekomen, en waarin het vaderland reële, cn blijvende
»diensten van u verwacht.quot;
de geschokte gemoederen tot bedaren te brengen, of de
gerezen bezwaren uit den weg te ruimen Het zou
lïiisschien, wegens hunne hoogst aanzienlijke betrekking,
wenschelijk zijn den Commissaris des Konings in de
provincie of bij ontstentenis een lid van Gedeputeerde
Staten te verpligten, zich onverwijld naar het tooneel
des oproers te begeven, om door zijne tegenwoordigheid
een einde aan dien toestand te maken 2). quot;VVel is waar
1)nbsp;Zoo had men het bij de oproerige beweging voor omstreeks een
«Jertiental jaren te Groningen en Leeuwarden {Handelsblad v^n 28, 29, 30
•\'unijen 1 Julij 1847) ontstaan, alleen aan de krachtige houding van den
•^\'irgemeester en den Procureur generaal te danken, dat de rust zonder
■^ppI bloedvergieten in laatstgenoemde stad is hersteld, terwijl men te
•kroningen het verlies van menschenlevens heeft te betreuren gehad.
2)nbsp;Verslag der commissie, bl. 68 sq. Jhr. Mr. j, de Bosch
Kemp er, Handleiding tot de kennis van het Nederlandsehe Staats-
\'\'•sgt en staatsbestuur, Amsterdam 1853, bl. 334. Instructie voor de
Commissarissen des Konings in de provinciën, vastgesteld bij Konink-
lijk besluit van 27 September 1850 (St. no. 62}, behelzende o. a. de
navolgende bepalingen:
»Art. 14. Hij zorgt voor de handhaving der openbare orde binnen
»de provincie.
quot;Hij is bevoegd de daartoe noodige bevelen te geven aan do bevei-
quot;bebbers van de in de provincie aanwezige maréchaussée en schutfenjen.
quot;Bevelen aan eene schutterij worden door hem niet gegeven dan in
»overleg, zooveel mogelijk, met het bestuur der gemeente waartoe
»\'\'\'Ü behoort.
»Art. 15. Hij is, indien onrust of oproer ontstaat, bevoegd, de in
»de provincie in bezetting liggende krijgsmagt ter handhaving der
quot;orde, op te vorderen.
»Hij doet die opvordering, geschreven en door hem onderteekend,
»aan de hoogste krijgsoverheid, in de provincie aanwezig.
»Des noods kan hij die opvordering ook doen aan den bevelhebber,
quot;die op de plaats zelve met de dadelijke uitvoering zou worden he-
llast. In dit laatste geval geeft hij echter hiervan aan de gemelde
quot;hoogste krijgsoverheid onverwijld kennis.
quot;De bevelhebbers der krijgsmagt zijn verpligt aan de bedoelde vor-
»quot;^ering te voldoen.
verpligt de gemeentewet den Burgemeester onmiddelijk
van alle maatregelen in dusdanig geval genomen, aan
het hoofd der provincie kennis te geven, en is dezen
die magt verzekerd, waar de Burgemeester verhinderd
is, zelf bevelen uit te vaardigen, maar nergens wordt
van eene verpligting in bovengenoemden zin gespro-
ken. Meestal echter zullen de Commissarissen des
Konings bij dreigend gevaar, niet achterblijven.
Wij zagen nit deze vlugtige schets, in hoeverre de
inrigting der policie in ons vaderland aan die eischen
beantwoordt, welke wij oordeelden van eene goede in-
rigting onafscheidelijk te zijn. De door de commissie
zoo sterk aanbevolene centralisatie wordt door onze
tegenwoordige wetgeving belemmerd, terwijl eene wet
tot regeling der bevoegdheid van de verschillende amb-
tenaren en beambten der policie nog steeds tot de pia
vota behoort. Ééne vraag blijft ons nog over te beant-
woorden, namelijk, op welke wijze eenige verbetering
in de Nederlandsche policie\'zou kunnen gebragt worden.
Onder de voornaamste geschriften over dit onder-
werp in het licht verschenen, moeten die van Mr.
H. Provó Kluit worden vermeld, waarvan één
reeds hiervoren is aangehaald, benevens een werkje
van Mr. J. C. F. d\'Anlnis. Het stelsel door den
heer Provó Kluit in zijn eerst geschrift ontwikkeld,
strookte in \'t algemeen niet met zijne eigene mee-
ning, maar scheen hem het meest wenschelijk toe
met het oog op en in verband met het ingediende
ontwerp eener gemeentewet. Het andere daarente-
»Onze commissans zendt terstond afschriften van zijne vordering aan
de Ministers van Binnenlandsche Zaljen, van Justitie en van Oorlog.quot;
T)e la Bassecour Gaan, Handleiding enz., IL bl. 69.
gen, na de verwerping van dit ontwerp geschreven,
bevat een stelsel nagenoeg geheel in overeenstemming
niet den inhoud der algemeene beschouwingen in het
verslag der staatscommissie voorkomende. Vooral be-
strijdt de schrijver hier het gevoelen van den heer
fl\'Aulnis, volgens wien ook de preventieve policie tot
de officieren van justitie zoude moeten w^orden over-
gebragt 1).
Wij vermeten ons niet over de betrekkelijke waarde
dier geschriften en van de daarin voorgedragen plannen,
een oordeel uit te spreken. Liever verwijzen wij tot
genoemde geschriften zelve, Avelke het voordeel hebben
denkbeelden te behelzen van mannen, wien eene jaren
lange ondervinding in verschillende regterlijke en admi-
nistratieve betrekkingen verkregen, daartoe de bevoegd-
heid had verleend. Ééne opmerking zij ons echter
geoorloofd.
Wij gelooven niet, dat zonder wijziging van Afd. 2,
ïitel II, Hoofdst. II, § 2 der gemeentewet een goed
stelsel van policie kan verkregen worden. Wij hebben
getracht aan te toonen, hoe het bestaan eener afzon-
derlijke gemeente-policie een geregelden gang van zaken
verhindert, hoe deze afscheiding nimmer streng is vol
te houden, hoe het eindelijk onmogelijk is de policie
geheel door de gemeenten te doen besturen. Om die
reden zij dan eene wel ingerigte rijks-policie ten drin-
gendste aanbevolen 2). Men late zich niet door schijn-
1)nbsp;Mquot;-. J. C. F. d\'Anlnis, over het personeel der rijks- en
Semeente-polieie, Groningen 1850, bl. .51.
M\'quot;. H, Provó Kluit, de zelfstandigheid der Policie, Amsterdam
\'850, bl. 12 sq.
2)nbsp;Wat de vereischten voor goede ondergeschikte policie-beambten
\'\'etreft zie men o. a. een Arrêté van den Prefect van policie P ié tri
baar te hoog opgevoerde kosten van het vereischt per-
soneel afschrikken. Wanneer wij het aanwezen van een
goed leger voor de instandhouding van ons volksbestaan
noodzakelijk achten, met schier hetzelfde regt moeten
wij eene deugdelijke policie-inrigting verlangen, als
onmisbaar voor de bewaring van orde en rust in den
Staat, en zelfs nu en dan bevorderlijk aan de handhaving
der nationaliteit.
§ 3. Iets over de Engelsche Policie.
Te regt wordt in deze eemv het engelsche stelsel ge-
roemd, en inderdaad kan de Londensche policie als een
toonbeeld van eene goede inrigting worden aanbevolen.
Het is met het policie-wezen, even als met de staatsin-
rigting in Engeland gelegen. Bijna in geen land van
Europa lieeft de hooge adel zóodanigen invloed als in
Engeland, en toch is er moeijelijk eenig rijk te vinden,
waar door de Imrgers meerder vrijheid wordt genoten,
waar handel en nijverheid een zoo hoogen trap van
bloei hebben bereikt. Welke gebeurtenissen ook schier
alle staten van Europa tot in hunne diepste grondvesten
geschokt hebben, Groot-Britannië is ongedeerd geble-
ven. Historische herinneringen, zoowel als het eigen-
aardige Britsche karakter waren zoo vele waarborgen
voor de instandhouding van\' het aloude staatsgebouw.
De engelsche constitutionele monarchie is dan ook sedert
Montesquieu als de regeringsvorm bij uitnemendheid
verheven, die de eischen van het gezag met de regten
ran 2 October 1854. Dit besluit is alleen op de municipale policie
toepasselijk, te vinden bij Bonneville, de raraélioration de la loi
criminelle, enz. bl. 278, Parijs 1855.
der vrijheid harmonisch verbindt. Ook in Nederland
beeft men na de afschudding van het fransche dwang-
juk die beginselen willen invoeren, en zoowel de schets
der Grondwet van Ho gen dorp als het ontwerp van
^iebuhr dragen daarvan de blijken. Doch gewis is
er in Engeland te veel eigenaardigs, wat hier ten eene-
male ontbreekt en zich zoo gereedelijk niet laat over-
planten. Dit is ook met de policie-inrigting het geval.
Het stelsel van self government, het kenmerk der Brit-
sche staatsinstellingen, straalt ook hierdoor. Een fraai
overzigt over het Engelsche policiestelsel vinden wij in
een werkje van v. Vincke in het jaar 1815 te Berlijn
Uitgegeven \'). Het policiegezag berust aldaar bij de
justices of peace en bij de constables. De justices of peace
tunnen als de hoofdambtenaren worden aangemerkt;
111 ieder graafschap wordt een zeker aantal gevonden,
welke uit de aanzienlijkste burgers gekozen, ten mir.ste
een zeker jaarlijksch inkomen moeten bezitten. In ieder
kerspel (parish) wordt er doorgaans een gevonden, of-
schoon ook sommige over meerdere kerspelen gesteld
zyn. In Engeland bevonden zich in het jaar 1796
2351 vredei\'egters, en met Schotland en Wales vereenigd
4119 2). Het spreekt van zelf dat bij de toenemende
bevolking, ook dit getal moet vermeerderd zijn. De reg-
ters ontvangen hunne aanstelling (commission) van
de kroon. De uitvoerende beambten zijn de constables \').
In ieder kerspel bevinden zich een of meer high con-
stables, onder wier toezigt een zeker aantal petty con-
1) Darstellung der Innern Verwaltung Grossbrittanniens von L.
^\'quot;■eiherrn von Vincke, Königl. Preusz. Oberpräsidenten, heraus-
gegeben von Niebuhr. Berlin 1815.
Vincke, bl. 34; over de justices of peace zie bl. 15 tot 71.
3) Vincke, bl, 71 tot 89.
-ocr page 66-stalles geplaatst zijn \'). Ieder burger is tot liet waar-
nemen dezer betrekking voor een jaar verpligt; zij worden
door de vrederegters op enkele uitzonderingen na, be-
noemd. Somtijds is het den constables wel vergund
hunne bediening door anderen te laten waarnemen;
deze heeten dan stipendiary constables, in tegenstelling
der constables in their oion right. Vincke getuigt van die
vrederegters het volgende: »Die Einrichtung der brit-
»tischen Friedensrichter ist in aller Hinsicht vortreflich
»und stellt vielleicht das allervolkommenste Institut dar
»welches die Verfassung irgend eines Landes aufzu-
»w^eisen vermöchte 2).quot; Vaii de constables zegt hij :
» Gewisz hat dieses Institut der Konstabel viele trefliche
»Seiten: es liegt etwas groszes darin, dasz die Nazion
«auch in der thätigsten, überall einwirkenden Station
1) des öffentlichen Dienstes, sich selbst regirt; die sämmt-
»liehen ausführenden Beambten aus der Masse des Volks
»genommen sind, und die Individuen abwechselnd mit
»aller Autorität ausgerüstet, als Jurys und Konstabel,
gt;\' sich einander gegenseitig bewachen. Auch bleibt ohne
»solche innige Theilnahme des Volks sebst, die Aus-
»führung vieler und der besten Gesetze immer höchst
»unvollkommenquot; 3), Verder brengt Vincke hier de
groote onkosten in rekening, wellce door deze inrig-
ting worden vermeden, alsmede het mindere gevaar voor
omkooping en de stipte ondergeschiktheid aan de vrede-
regters, die toch evenzeer uit het volk gekozen ambte-
naren zijn. Eindelijk is in Groot-Britannië het nadeel
1) Zie over de justices\'of peace en consiablos, the cabinet Lawyer;
a popular digest of the laws of England, Londen 1859, Part III,
eh. IIL 5 3 tot 8, bl. 96.
a) Vincke, bl, 70.
3} Vincke, bl. 84, sq.
ontweken, dat eene te geringe magt aan de minste
policiebeambten is toegekend, waardoor zij als het ware
tot werktuigen zouden zijn verlaagd. Al deze omstan-
digheden werken mede om het britsche stelsel als een der
voortreffelijkste te waarderen, vooral als men nagaat dat
de public spirit ook aan deze instelling eene veerkracht
geeft, welke in andere rijken niet te vinden is.
Bij de verbazende toeneming echter der bevolking in
de groote steden , is het getal ambtenaren meer en meer
gebleken ongenoegzaam te zijn, en heeft men b. v. in
Londen gemeend het bestaande personeel tot duizende
bezoldigde lieden te moeten verhoogen. Naar luid even-
wel van eene redevoering van Sir B,obert Peel in het
Lagerhuis gehouden, werd spoedig geklaagd dat men de
bezoldiging der hoofdambtenaren vaak te karig stelde,
zoodat men niet altijd de geschiktste personen bekomen
kon. »He found from the papers, which had been laid
»on the table, that out of tAvelve police-magistrates ap-
quot;pointed at a former period, there were only three
»barristers; the rest were composed of a major in the
»army, a starchmaker, three clergymen, a Glasgow
quot;trader, and other persons, who, from their previous
»occupations, could not but be utterly unqualified to
»perform the duties of magistrates i). Peel begreep,
dat eene ruime jaarwedde gevorderd werd om bar-
risters te kunnen bewegen van hunne praktijk afstand
te doen, waarom hij voorstelde dit inkomen tot een
masiimim van 800 p. st. te brengen.
Wat verder de nachtpolicie betrof, deze bleek omstreeks
1) The speeches of the late right honourable Sir Robert Peel,
Baronet, delivered in the House of Commons. Londen 1853, Redevoe-
\'ing van 21 Maart 1825, vol. I, bl. 351, sq,
het jaar 1824 in zeer slechten toestand te zijn, zoodat
men eene aanhondende vermeerdering van misdaden
in de hoofdstad kon bespeuren. De oorzaak was vooral
gelegen in de slappe zorg voor het policiewezen, het-
welk ieder kerspel afzonderlijk naar goeddunken kon
inrigten of verwaarloozen. De gevolgen waren dan
ook, dat sommige kerspelen in de nabijheid der hoofd-
stad eene nachtpolicie volstrekt misten. Peel zeide
bij die gelegenheid: »The defect proceeds from the
»want of a uniformity of system; each parish procee-
»ding for itself during the night. It necessarily fol-
»lows, that separate establishments must be imperfect;
»and a strong, and perhaps proper disposition existing
n in each parish to administer the parochial affairs with
»great economy, the police of the night is left in a
»position scandalously deficient; so that at last, in con-
»sequence of its imperfect state, crime has full scope
»to increase, and private property becomes endange-
igt;red\'\' 1). Tot nader bewijs hiervan dienen eenige woor-
den van den grooten Staatsman, in eene redevoering
gehouden 15 April 1829: »It was not unusual now
»for one side of a street to be in one parish, and the
»other side in another parish; and as a consequence —-
»the power of watchmen and constables being confined
»to their own paiish — a watchman standing on one
»side of the street could not interfere with, and would
»be a passive spectator of a depredation performing on
»the other, so that that depredation was actually short
»of felony. He had no power of stirring, on grounds
»of suspicion even of felony, out of his own parish,
»and could not prevent the actual perpetration of minor
S) Redevoering van 28 Februarij 1828, vol. I, bl. 556.
-ocr page 69-»crimes, miless in bis own districtquot; \'). Zouden niet
die regelen, ofschoon dan niet in zoo uitgestrekte be-
teekenis 2), op onze onzamenhangende gemeente-policie
kunnen worden toegepast?
ij Zie vol. 11, bl. 2.
2) Verg. Wetb. van Strafvord. Aii. 12.
-ocr page 70-algemeene beschouwing drr policie-overïeedingen.
Mr. G. de Vries zegt op bl. 92. Het strafregt straft
»de daad, waardoor onregt gepleegd wordt. De policie
»daarentegen bedreigt hare straffen tegen die daden,
« waardoor geen onregt gepleegd wordt, die naar regten
» niet ongeoorloofd zijn, maar die evenwel nadeelige ge-
»volgen voor de maatschappij kunnen medeslepen. Haar
» verbod vindt zijnen grond enkel in het belang van het
»algemeen.quot; Uit deze regelen blijkt duidelijk, welk
onderscheid wij tusschen policie-overtredingen en eigenlijk
gezegde misdrijven, moeten maken. Zooals wij reeds
hiervoren betoogden , maakt de leer der eigenschappen
van die overtredingen de policie-strafwetgeving nit.
De Fransche wetgeving, welke nog altijd op het gebied
van strafregt in ons vaderland geldende is, heefit de be-
handeling der policie-overtredingen met die der overige
misdrijven, door de zamenvatting in ééne wet, ten naauw-
ste verbonden. De Code Pénal verdeelt de verschillende
strafbare handelingen in crimes, délits en contraventions,
eene onderscheiding welke door de bekwaamste regts-
geleerden met heyiglieid is bestreden i). Immers bet
stelsel daar ontwikkeld, verdeelt de misdrijven niet
zoozeer naar Iran bijzonder karakter, uit bet oog-
punt der toerekenbaarheid van den misdadigen wil,
als wel naar de straf, bedreigd tegen het materiele
nadeel en de verbroken maatschappelijke orde. Het
kenmerk eener policie-overtreding is daar gelegen in
een maximum van vijf dagen gevangenis en eene
geldboete van vijftien franken 2). Ieder misdrijf, waar-
tegen de wet eene straf behelst, die dit maximum
overschrijdt is derhalve een wanbedrijf, van welken
aard het gepleegde feit ook zij. Met regt mogen
wij ons verwonderen, dat in de Nederlandsche, zoo
talrijke ontwerpen van een Wetboek van Strafregt
tot dusverre ingediend, steeds dezelfde verdeeling
op den voorgrond gesteld is, en de misdrijven alleen
naar de meerdere of mindere straf zijn gerang-
schikt 3).
Wij zullen ons onthouden de gevoelens der meeste
criminalisten over dit geschilpunt aan te halen; de
meening van een enkele zij hier voldoende. Rossi zegt
o. a. » la division des actes punissables en crimes, délits
quot;et contraventions, division tirée du fait matériel et arbi-
quot;traire de la peine, revèle à elle seule, ce nous semble,
»l\'esprit du code et du législateur. C\'est dire au public :
1) Code Pénal, art. ).
C. P. art. 465, luidende: «L\'emprisonnement, pour contraven-
quot;tion de police, ne pourra être moindre d\'un jour, ni excéder cinq
quot;jours, selon les classes, distinctions et cas ci-après spécifiés.quot;
3) Ontw. van 1840: wet van 10 Junlj 1840 (St. nquot;. 20) houdende
den eersten titel van het eerste boek van het Wetboek van Straf-
regt, art. 2 en 3; ontw. van 1847, titel I, art. 2 en 3; ontw. van
1859 titel I, art. 2 en 3.
» ne vous embarrassez pas d\'examiner la nature intrinsèque
» des actions humaines ; regardez le pouvoir, fait-il couper
»la tête à un homme, concluez-en que cet homme est
» un grand scélérat. Il-y-a là un tel mépris de l\'espèce
»humaine, une telle prétention au despotisme en tout,
»même en quot;morale, qu\'on pourrait, sans trop hasarder,
»juger de l\'esprit du code entier par la lecture de l\'ar-
quot;ticle l\'®\' \').quot; Deze uitspraak zullen wij ook op de
overtredingen mogen toepassen, ofschoon Rossi blijlc-
baar eigenlijk de misdaden en wanbedrijven op het oog
heeft 2). Ook komen de policieovertredingen in het
vierde boek van den Code Pénal voor, zonder eenig
stelsel gerangschikt, en naar de mate van straf in drie
klassen gesplitst 3). Doch schoon wij de wijze, waarop de
polieie-overtredingen in het Fransche strafregt zijn op-
genomen, geenszins goed kunnen keiiren, moeten wij
die wetgeving evenwel hier tot leiddraad nemen, als de
voornaamste bron der policie-strafwetgeving in ons va-
derland.
Het is moeijelijk een historisch overzigt van dit on-
derwerp in Nederland te geven. Wel is waar bestond
1)nbsp;P. Rossi, traité de droit pénal, Brussel 1352. Introduction,
ch. Il, 5 2, bl. 34.
2)nbsp;C. P. art. 302 en 471 n«. 2.
3)nbsp;Ch au veau en Hélie: Théorie du code pénal, édition Belge,
tome II, bl. 645. Wij lezen aldaar: »Le code n\'a point classé ces
»différentes contraventioas d\'après leur nature, leur but et l\'objet
»auquel elies se rapportent; il les a confondues sans les soumettre
»à aucune distinction; s\'il les a divisées en trois classes, cette classi-
»fication est tout entière puisée dans le degré de la peine appliquée.
»Suivant que la contravention a paru passible d\'une amende de 5, de
»10 ou de 15 francs, le législateur l\'a placée dans une des trois
»classes qu\'il établissait sans chercher dans la nature même du fait
»aucun motif de cette division.quot;
zulk policie-strafregt ook maar te eenzijdig en afzon-
derlijk, in verband tot de plaatselijke behoeften, van
de verschillende steden en heerlijkheden in de souve-
reine Vereenigde Provinciën. Iedere stad had als een
bijzonder geheel, hare eigene keuren en costumen \').
Aan eene proeve van algemeene policie-strafvvet, was
dan ook eerst na de innige vereeniging der verschillende
deelen van Nederland ten gevolge der omwenteling van
het jaar 1795 te denken. En toch kon ook tijdens
de Bataafsche Republiek, de vaststelling van zoodanige
wet evenmin als de invoering van burgerlijke en lijf-
straffelijke wetboeken, wegens de herhaalde staatsschokken
en veelvuldige bezigheden van het wetgevend ligchaam
te midden van zoodanige buitengewone omstandigheden,
geen voortgang hebben. Eene eerste proeve, hoe ge-
brekkig dan ook, ontmoeten wij in de algemeene ma-
nier van procederen in civile en criminele zaken vast-
gesteld den 22 Augustus 1799, maar nooit in werking
getreden , terwijl zij in het Crimineel Wetboek voor
1)nbsp;Zie hierover de prijsvraag door het Prov. Utr. Genootschap
in het jaar 1845 uitgeschreven: »Welke zijn de onderwerpen en
»welke zijn de grenzen der wetgeving op de policie; welke is de
»historische ontwikkeling dier wetgeving door algemeene, provinciale
»en plaatselijke verordeningen in ons vaderland geweest, tot aan zijne
innüjving in het Fransche Keizerrijk?quot; Verslag van het verhandelde
in de algemeene vergadering van het Provinciaal Utrechtsche Genoot-
schap van Kunsten en Wetenschappen, van het jaar 1854.
2)nbsp;Men zie art. 2 der Instructie en Manier van Procedeeren voor
de Vrederechters en derzelver Bijzitters, waar onder de zaken,
die tot de bevoegdheid der vrederegters behooren , voorkomt: »in
»het bijzonder mede de Calanges en Civiele Actiën, door de Schou-
»ten-Crimineol te instituëeren, wegens alle boeten of breuken en
»andere kleine poenaliteiten, gestatuiïerd bij eenige Wetten, Publica-
»tiën. Ordonnantiën, Keuren of Reglementen tot onderhoud van goede
»Policie; het in acht nemen der behoedmiddelen of voorzorgen tegen
het koningrijk Holland, blijkens art. 6 geheel ontbreekt i).
Eerst met de invoering van den Code Pénal hebben wij
eene algemeene policie-strafwet bekomen. Bij de beschou-
wing van dat gedeelte van dien Code, hetAvelk over over-
tredingen handelt, moet men natuurlijk die wetgevingen
kortelijk nagaan, welke als daartoe voorbereidend kun-
nen werkzaamheden bij Brand, het maaken en openhouden van Byten
»in het ijs; het schoonhouden van Straaten en Wegen, gelijk mede
»tegen het belemmeren of vervuilen van Wegen, Straaten of Grag-
»ten; het schenden van Boomen en andere Publieke Eigendommen;
nhet schieten of werpen van Voetsoekers, Slangen en andere gevaar-
»lijke Vuurwerken enz., voor zoo verre namenlijk dezelve niet van
nzoodanigen ernstigen aart zijn, dat bovendien eene Grimineele
«Vervolging zoude kunnen en behooren plaats te hebben.quot;
1) Crimineel Wetboek voor het Koningrijk Holland:
Art. 6. »Het crimineel wetboek strekt zich geenszins nit tot zoo-
»danige kleine overtredingen, de dagelijksche policie, of plaatselijke
»administratie betreffende, waarvan de gestelde straf eene boete van
Kvijftig guldens of eene driedaagsehe gevangenis niet te boven gaat.
Art. 7. »Insgelijks wordeu door dit wetboek niet afgeschaft de
»navolgende weUen , reglementen , of voorzieningen , voor zoo veel
«die ten tijde van deszeifs invoering nog in gebruik zijn:
jgt;18. betreffende het plaatsen, instandhouden, of afbreken van gebouwen;
»19. tegen het aanleggen van fabrijken, trafijken, neringen, bedrijven
»of ambachten op bepaalde plaatsen;
igt;20. betreffende logementen, herborgen en andere publieke huizen ;
»21. tegen het ongeoorloofd dragen van geweer, of gebruik van
ïionböhoorlijk geweer;
»22. tegen bedrijven, welke gevaar van brand kunnen veroorzaken;
ii23. tegen het zorgeloos verkoopen van vergiften;
»24. tegen het inbrengen of doen voortduren van besmetting;
»25. nopens den prijs, of de gezondheid van eetwaren;
»26. tegen de hazardspelen en particuliere loterijen;
»27. tegen bedelaars en vagebonden, enz.
Omtrent de bevoegdheid der departementale besturen, of liever van
den Landdrost en Assessoren tot het uitvaardigen van policie-regle-
menten, ziemenMr.G. de Vries, de provinciale verordeningen van
Noord-Holland, H.aarlem 1852, bl. 14.
nen worden aangemerkt. Het zijn de wetten van 18 —
22 Julij 1791 en de Code van 3 Brumaire jaar IV.
Het is vooral dit laatste Wetboek, hetwelk bij de be-
schouwing der nog geldige policie-strafwetgeving van
gewigt is. De eerst genoemde wet is echter daarom voor
ons niet van belang ontbloot, dewijl zij eene algemeene
regeling van het policiewezen inhield. Real in zijn
Exposé des motifs erkende dit in de volgende woorden.
»Avant l\'assemblée constituante, les dispositions qui for-
»ment aujourd\'hui le code de police simple étaient dissé-
» minées et perdues dans un grand nombre de volumes,
»dans une infinité de règlements et d\'ordonnances de
»police, dont plusieurs, de date très-ancienne, n\'étaient
» plus en harmonie ni avec les moeurs ni avec les ha-
quot; bitudes nationales.
«Chaque province, chaque ville, chaque quartier,
quot;avait ses lois, ses usages locaux, sa jurisprudènce par-
»ticulière ; et dans cette partie de la législation qui tou-
» che de plus près le peuple, et surtout dans la partie
quot;pénale de cette législation, l\'arbitraire et le caprice
«classaient le délit, infligeaient, graduaient, et quelque-
quot; fois créaient la peine. Après s\'être occupée du grand
»ouvrage de la police de sûreté, l\'assemblée constituante
»tira du chaos la législation relative à la police simple,
»et par la loi du 19 Juillet 1791 en créa le code sous
quot;le nom de Police municipale\'\'\' i).
Deze wet is derhalve inderdaad de grondslag, w^aarop
eerst de bepalingen in den Code van 3 Brumaire jaar
1) Dit Exposé van het 4lt;ie boek van den Code Pénal is door lié ai
quot;itgebragt in de zitting van het Wetgevend Ligchaam op !0 Februarij
\'810. Het is te vinden bij Locré, de la législation enz. Tome XXXI.
257 , en bij Chauve au en Hélie, Tome III, bl. .512.
IV en later die in het 4\'\' boek van den Code Pénal
voorkomende, gebouwd zijn \').
De Code van 3 Brumaire heeft het nadeel, dat
daarin meer zorg aan strafvordering, dan wel aan
het strafregt zelve is gewijd, hetwelk slechts vijftig ar-
tikelen beslaat. Eene regelregte bepaling omtrent de
verdeeling der misdrijven vinden wij niet, ofschoon in
art. 600 eene overeenstemming met de latere van den
C. P. is te bespeuren. »Les peines de simple police
» sont celles qui consistent dans une amende de la valeur
»de trois journées de travail ou au dessous, ou dans un
» emprisonnement qui n\'excède pas trois jours.quot; Dus
ook hier beslist alleen de straf, niet de aard van het
gepleegde feit, tot welke klasse het misdrijf moet wor-
den gebragt. Verder worden in Exposé Ré al
verscheiden bezwaren tegen het stelsel van policie-straf-
wetgeving van dat Wetboek ontvouwd. Dit blijkt o. a.
uit deze woorden: »Quelques délits soumis à la iJo^^ce
r^ simple paraissent assez graves pour être reclamés par
» la police correctionnelle et réciproquement, quelques con-
» traventions attribuées à cellen-ci appartenaient évidem-
» ment à la police simpler Een tweede bezwaar betref-
fende de récidive zullen wij in een ander hoofdstuk ver-
melden. De bovengenoemde verdeeling in crimes, délits
en contraventions, werd het eerst in het ontwerp van
een Wetboek van strafregt gevonden, bij den Raad van
State ingediend. Toen het daar in behandeling kwam,
beschouwde men het als een fait accompli, en werd
de verdeeling zonder eenige tegenspraak aangenomen;
I) Décret relatif à l\'organisation d\'une police municipale et cor-
rectionnelle van 19—22 Julij 1791, te vinden bij Delebecque,
Bulletin Usuel, enz. Brussel 1853, bl. 39.
terwijl de opmerkingen van de Commission de législa-
tion alleen eene gewijzigde redactie van het eerste ar-
tikel uitlokten i). Hans verdedigt krachtig de door
anderen zoo scherp gegispte verdeeling Deze rechts-
geleerde beschouAvt de verdeeling in crimes, délits en
contraventions niet alleen als eene gevolgtrekking uit
bet materieel feit en de straf, maar ook hoofdzakelijk
als op de natuur der strafbare handelingen gegrond.
Zoo heeft de wetgever volgens hem aan de zwaarste mis-
drijven te regt den naam van crimes, aan mindere dien
van délits gegeven; de geringste eindelijk contraventions
genoemd. De wijze echter, waarop de wetgever het
stelsel in den Code Pénal hier en daar heeft toegepast,
heeft Haus zelf gemeend te moeten laken. Ook Chau-
ve au en Hélie hechten hunne goedkeuring aan dit
stelsel, blijkens de woorden, waarin zij Rossi trachten te
wederleggen. »11 nous est impossible de ne pas trou-
quot;ver quelque exagération dans ces réflexions. Il n\'est
»pas besoin d\'une étude bien aprofondie du Code Pénal
quot; pour se convaincre que la division dont il s\'agit est d\'or-
» dre plutôt que de principe 3).quot; Maar juist het gebrek
aan eene division de principe moet worden berispt. Im-
naers, wanneer men van het standpunt eener bloote di-
vision d\'ordre uitgaat, berooft men zich van het echte
middel, om tot eene juiste onderscheiding der verschil-
lende misdrijven te geraken; onwillekeurig schrijft men
De redactie: »L\'infraction des lois de police est une contraven-
quot;\'lon,quot; is aldus veranderd: »L\'infraction, que les lois punissent d\'une
*Peine de police, est une contravention.quot;
Haus, Observations sur le projet de re\'vision du Code Pénal,
orne I, bl. 6\'2 sq, ook te vinden bij C hau veau en Hélie,
Théorie du Code Pénal, Belgische uitgave.
3) Chanveau en Hélie, Théorie enz. Tome I, ch. I section III, § 34.
5
-ocr page 78-ieder Iranner dezelfde kenmerken toe, behoudens ze-
kere graden van straf bij de wet bepaald. Wij zouden
hier de woorden in het eerste hoofdstuk gebezigd kun-
nen herhalen, waarbij wij getracht hebben te betoogen,
dat het doel der straf bij de policie-overtredingen ge-
heel van dat der overige misdrijven verschilt. Het be-
wustzijn van dit denkbeeld straalt duidelijk in den Code
Pénal door. Eene andere reden toch kan moeijelijk
worden opgegeven, waarom de policie-overtredingen,
geheel afgescheiden van andere misdrijven, in een af-
zonderlijk boek voorkomen , terwijl in het eerste boek
wel de straffen tegen misdaden en wanbedrijven be-
dreigd, worden opgenoemd, maar daarentegen de po-
licie-straffen geheel met stilzwijgen worden voorbijge-
gaan. In een zeker opzigt zou men derhalve het vierde
boek van den Code Pénal als eene bijzondere policie-
strafwet kunnen aanmerken; behoudens baar verband
tot de overige strafwetten, hetwelk uit de onderschei-
ding in art. 1 is af te leiden. N ongare de zelf is van
het eigenaardig standpunt overtuigd, hetwelk de policie-
overtredingen innemen. Hij zegt: »Les lois pénales de
» simple police ont souvent un autre usage. Elles ren-
»dent les occasions du crime plus rares; elles prévien-
»nent la tentation de le commettre, en écartant avec
«soin tous les moyens qui pourraient le favoriser.quot; Ré al
merkt aan : »Au Code qui poursuit et supplicie la mé-
»chanceté qui commettes crimes, il a donc fallu join-
1) dre celui qui châtie l\'imprudence , cause de tant d\'ac-
»cidents et de malheurs i).quot; Evenwel is men van dit
beginsel herhaaldelijk afgeweken, gelijk sommige straf-
bepalingen in het boek aantoonen; terwijl het om-
1 ) C h a u V e a u en H é 1 i e, t. a. p.
-ocr page 79-gekeerd niet altijd het opzet (dolus) is, dat bij de ove-
rige misdrijven wordt gestraft. Wij komen later hierop
terug.
Eene fraaije bepaling eener policie-overtreding geeft
het door Feuerbach bewerkte wetboek van Beijeren.
»Handlungen oder Unterlassungen, welche zwar an mid
»für sich selbst Eechte des Staates oder eines Unter-
»thanen nicht verletzen, jedoch wegen der Gefahr der
»rechtliche Ordnung und Sicherheit unter Strafe geboten
»und verboten sind i).quot; Dit denkbeeld, hetwelk ook door
Mohl, Eoszhirt 2), en verscheidene andere duitsche
publicisten wordt gedeeld, duidt aan, dat de behandeling
der policie-overtredingen in een wetboek van strafregt
uiet eigenlijk op hare plaats is , maar veeleer in eene
afzonderlijke wet behoort. Sommige duitsche strafwet-
gevingen nemen dan ook daarin de policie-overtredingen
niet op, wèl echter het meest in franschen zin ontworpen
Pruissische van 14 Aprill851. Evenwel heeft men getracht
in dit wetboek eene betere verdeeling in te voeren. In
de overige wetboeken, die na 1838 zijn uitgevaardigd,
komt zelfs geen voorschrift van policie-strafwet voor.
Wij bedoelen het Hannoversche 3), het Groothertoge-
lijk Hessische 4), het Badensche amp;), het Nassausche 6),
1)nbsp;Bayerisches Strafgesetzbuch van 6 Mei 1813, art. 2 4lt;le lid.
2)nbsp;Roszhirt, Geschichte und System des Deutschen Strafrechts,
Stuttgart 1839, III, bl. 164.
Criminalgesetzbuch für das Königreich Hannover van 3 Au-
gustu.s 1840.
4)nbsp;Strafgesetzbuch für das Groszherzogthum Hessen van 17 Sep-
tember 1841, den 16 September 18.56 te Frankfort a/m ingevoerd.
5)nbsp;Strafgesetzbuch für das Groszherzogthum Baden van 6 Maart
1845,
6)nbsp;Strafgesetzbuch für das llerzogtbum Nassau van 14 Maart 1849.
-ocr page 80-het Saksische \'), het Wurtembergsche 2), het Brans-
wijlssche en het Thuringsche 4). Het gewijzigd Oos-
tenrijksche 5) moet als op zich zelf staande worden be-
schouwd. De daarin aangenomen verdeeling is tweeledig;
het eerste deel handelt over Verbrechen, het tweede over
Vergehen und Uebertretungen. Beide afdeelingen zijn ge-
heel van elkander afgescheiden, daarentegen zijn de
polieie-overtredingen dermate met de »Vergehenquot; door-
eèngemengd, dat zij moeijelijk met juistheid kunnen
worden onderkend.
In Nederland heeft tot hiertoe het Fransche stelsel veel
gezag behouden. Men heeft echter gemeend aan het be-
grip van overtredingen eene meerdere uitbreiding te moeten
geven, door de policie-straffen tot een hooger maximum
op te voeren. Maar art. 465 C. P. is nooit afgeschaft.
Zoo wij nu naar het thans hier te lande bestaande regt,
eene naauv\\gt;^keurige grens en kenmerk eener policie-over-
treding wilden bepalen, zouden wij moeijelijk een goed
resultaat erlangen. Wij gelooven art. 5 der Wet, hou-
dende algemeeue bepalirigen der wetgeving van het Ko-
ningrijk der Nederlanden te kunnen inroepen, en dien
ten gevolge de in art. 44 Ie lid der W^et op de Reg-
terlijke Organisatie gestelde lijn als de uiterste grens te
moeten aannemen, wat wij door polieie-overtredingen
1)nbsp;Königlich Sächsisches Criminal-gesetzbuch van SO Maart 1838,
den 5 April 1838 in Saksen-Weimar, den 3 Mei S841 in Saksen-
Altenburg, den 1 Augustus 1844 in Saksen-Meiningen, en 10 Mei
1845 in Schwarzburg-Sondershausen ingevoerd.
2)nbsp;Strafgesetzbuch für das Königreich Wurtemberg van 1 Maart 1839.
3)nbsp;Criminal gesetzbuch für das Herzogthum Braunschweig van 10
Julij 1840, den 18 Julij 1843 in Lippe-Detmold ingevoerd.
4)nbsp;Dit wetboek is hetzelfde als het Saksische.
5)nbsp;Strafgesetz über Verbrechen, Vergehen und üebertretungen für
das Kaiserthum Oesterreich van 27 Mei 1852.
moeten verstaan i). Er is echter een bezwaar in art. 1
van de Wet van 6 Maart 1818 (St. nquot;. 12): »De overtre-
» dingen tegen de bepalingen vastgesteld bij de algemeene
quot; maatregelen of reglementen van algemeen bestuur in
quot;den Staat, bij art. 73 der Grondwet vermeld, op welke
quot;geene straffen bij de wetten zijn, of zullen worden vast-
»gesteld , zullen door de regtbanken, naar gelang van
quot; den aard van het onderwerp, van de zwaarte van over-
treding, en de daarbij plaats gehad hebbende omstan-
»digheden, worden gestraft met eene boete van ten
»minste tien , en ten hoogste honderd gulden ; of eene
»gevangenis van ten minste een, en ten hoogste veer-
»tien dagen, of met boete en gevangenis te zamen,
quot;mits binnen de ovengenoemde beperkingen, respecti-
evelijk begrepen zijnde.quot; De overtredingen, waarvan in
dit artikel sprake is, zullen doorgaans meer tot het ge-
bied der administratieve policie behooren 2). Maar wij
kunnen ons naar het stellige fransche strafregt, geene
poUcie-ovöHreding voorstellen, waartegen eene gevange-
nisstraf van veertien dagen en eene geldboete van ƒ 100
is bedreigd. Wij zouden derhalve de misdrijven, in
dit artikel aangeduid, onder de wanbedrijven moeten
plaatsen; maar onder welke reeks? Daartoe zoude aller-
n Tekst van art. 44 l®!-® lid : »De kantonregters vonnissen over
quot;alle overtredingen, op welke geene hoogere straf is gesteld dan eene
quot;gevangenisstraf van zeven dagen, of eene geldboete van 75 gulden,
zarnen of afzonderlijk, zonder aanzien of die straf al dan niet
quot;gepLiard gant met de vflvheurdverklaring van eenige voorwerpen.quot;
Zie hierover M«-. P. van Vollenhoven, Iets over wanbedrijven en
policie-overtredingen, in verband met de wijzigingen ten aanzien dier
onderscheiding ingevoerd door art. 4i van de wet op de R. O., The-
«nis 1«45, bl. 54! sq.
2) C. P. art. 484.
-ocr page 82-eerst eene omschrijving der kenmerken van zoodanig
wanbedrijf voorhanden moeten zijn. Deze nu is ook
daarom niet wel te geven, dewijl bovengenoemd arti-
kel naar overtredingen verwijst der maatregelen van
algemeen bestuur, niet alleen voor zooverre die
bestaan, maar ook van alle nog vast te stellen regle-
menten.
Naar ons oordeel is het woord overtredingen hier in
een algemeenen zin gebezigd en beteekent het onge-
veer hetzelfde als misdrijf. Het artikel spreekt verder
van regtbanken. Hier moeten wij niet nit het oog ver-
liezen, dat de wet van 1818 is ingevoerd, toen wij
onder het gezag der Fransche Regterlijke Organisatie
leefden, en dat niet slechts de trïbunaux de simple po-
lice , maar ook die der police correctionnelle werden be-
doeld , ja ook de Regtbanken van eersten aanleg tot de
beregting van zekere overtredingen van burgerlijke amb-
tenaren ■\').
1) Art 50 Code Civil (Livre I, Titre II, des Actes de l\'Éiat civil)
luidt aldus: «Toute contravention aux articles précédents de la part
«des fonctionnaires y dénommés sera poursuivie devant le tribunal de
lypremière instance, et punie d\'une amende qui ne pourra excéder
»cent francs.
Dit maximum is bij aft. 27 B. VV. sedert 1838 verdubbeld, terwijl
ook de burgerlijke regter volgens art, 85i Wetb. van Burg. Regtsv.
en art 54 der wet op het notarisambt van 9 Julij 1842 (St. n«. 20) in
de beregting der overtredingen, is gehandhaafd. Immers art. 854
Regtsv. luidt: »De overtredingen van ambtenaren van den burger-
slijken stand, notarissen en andere ambtenaren, waarvan , volgens de
\'ivvet, de burgerlijke regter kennis neemt, zullen, zoowel in eersten
»aanleg als in hooger beroep, op dezelfde wijze als correctionele za-
iiken worden vervolgd en beregt.quot;
Art. 44 lid der wet van 1842. »Van de overtredingen dezer
»wet neemt, op de vervolging van het openbaar ministerie, de bur-
»gerlijke regter kennis.quot;
C h au veau en Hélie stellen zelfs: »Le délit n\'ex-
n iste pas par son seul fait matériel, son élément essen-
gt;\'tiel est l\'intention de nuire.quot; Wanneer wij de bepa-
lingen van bet 4® boek aan dit vereiscbte toetsen,
zien wij dat enkele artikelen betrekkelijk policie-overtre-
dingen veeleer in bet 3« boek te huis behoorden, terwijl
omgekeerd andere bepalingen hier gemist worden, welke
ten onregte als wanbedrijven in het 3e boek zijn opge-
nomen. Alleen de zwaardere straf, welke daar bedreigd
wordt, schijnt als reden voor deze onregelmatigheid te
moeten worden opgegeven. Zoo vinden wij in art. 471
O. a. »Seront punis d\'amende, depuis un franc jusqu\'à
» cinq francs inclusivement : 11® ceux, qui sans avoir été
»provoqués auront proféré contre quelqu\'un des injures
»autres, que celles prévues depuis l\'article 367,jusques
» et comjiris l\'article 378.quot; Hoe men deze bepaling over-
wege, nimmer zal men beweren, dat eene beleediging
met opzet gedaan, niet op zich zelf beschouwd, een wan-
bedrijf zoude zijn. Het uiten van scheldwoorden ge-
schiedt niet anders, dan met het doel om te beleedigen.-
De wet moge aan dien hoon niet veel gewigt hechten,
ook zonder strafbepaling zou ieder weten, dat het hoogst
laakbaar is en te regt straf verdient. Het artikel 471
nquot;. 11 heeft zijnen grond in art. 605 ^ ? ^an den Code
van 3 Brumaire jaar IV Immers de enkele over-
treding der wet, het eenvoudig doen of nalaten eener
bij de wet op straf verbodene of gebodene handeling,
zonder meer, levert eene policie-overtreding op. Bij
eene misdaad of wanbedrijf wordt in den regel tot de
1) Tekst van art. 605 § 7.\' «Seront punis des peines de simple
»police : 7o. Les auteurs d\'injures verbales, dont il n\'y a pas de
»poursuite par la voie criminellequot;
strafbaarlieid een of ander opzet hiertoe gevorderd. Bij
het gebruiken van scheldwoorden moet boven de daad,
nog de animus injvriaiidi worden in aanmerking ge-
nomen. Bestaat de laatste niet, en zijn b. v. de scheld-
woorden uit scherts geuit, zoo vervalt het laakbare der
handeling, en er is geene reden denkbaar om dan eenige
straf toe te passen. Het woord »uitgetergd\'^ en beter nog
het woord injures in den Code van Brumaire drukken
het ware doel uit, met dit artikel beoogd. Uit dien
hoofde wordt, naar ons oordeel, de overbrenging van
zulke feiten tot de klasse der wanbedrijven vereischt.
Om dezelfde reden zouden ook art. 475 nquot;. 8, 2® lid,
art. 479 nquot;. 1 u.it het 4® boek behooren te worden ver-
wijderd.
Zoo vinden wij integendeel in het derde boek van
den Code Pénal sommige misdrijven als wanbedrijven
gerangschikt, welke uit den aard der zaak als policie-
overtredingen moesten worden aangemerkt. Hiertoe
behooren ten eerste de bepalingen vervat in Titel I,
Hoofdst. Hl, Afd. II, § 6 van eenige wanbedrijven
\'1 betrekkelijk het houden der acten van den Burgerlijken
quot;Stand.quot; Men lette echter wel, dat hier meest van
boos opzet geene sprake kan zijn, tegen welke andere
artikelen, zoo hier als elders, voorzien (art. 146). Ieder
weet van welk gewigt het aanzijn van naauwkeurig ge-
houden registers van den Burgerlijken Stand is, en
hoe onberekenbaar de nadeelen kunnen zijn, welke hunne
ontstentenis kan berokkenen. Om die reden behooren
er waarborgen te zijn tegen het begaan van overtre-
dingen door personen, welke met de handhaving dier
nuttige instelling belast zijn. Men verlieze evenwel
niet uit het oog, dat hier ook\'het boven aangehaalde
artikel 27 B. W., moet worden toegepast. De woor-
den van art. 195 C. P. »Ie tont sans préjudice des
»peines plus fortes prononcées en cas de collusion
toonen genoegzaam aan, dat kwade trouw bij de ge-
noemde misdrijven van ambtenaren van den burgerlij-
ken stand doorgaans ontbreekt.
Verder komen in het Wetboek van Strafregt bepa-
lingen voor omtrent lanclloopery en bedelarij. Volgens
art. 265 C. P. is landlooperij een wanbedrijf. Deze rang-
schikking is wel zeer noodig, daar anders voorzeker de
aanwezigheid van bepalingen op dit onderwerp in het
boek onverklaarbaar zijn zoude. Zeker is het, dat
Wdlooperij en bedelarij hoogst schadelijk zijn, ja zelfs
maar al te vaak de aanleidende oorzaak tot zware mis-
daden wezen kunnen; maar daarom mogen wij den per-
sonen, die zich daaraan schuldig maken, zoodanige
handelingen niet op zich zelf als wanbedrijven ten laste
leggen. De landlooper, noch de bedelaar begaan mis-
drijven in de eigenlijke beteekenis des woords. Even
als de Staat het regt niet heeft aan een zijner leden
de uitoefening van een bepaald beroep verpUgtend te
te maken, zoo strijdt het, zou men oppervlakkig meenen,
met de persoonlijke vrijheid, het gemis van eenig
ambacht of van een ander middel van bestaan, straf-
baar te stellen. Gaarne willen wij toestemmen, dat dit
gemis gevaarlijk voor de rust van den Staat worden
kan, en om die reden mag, naar ons oordeel, het al-
gemeen belang eenige beperking in de bijzondere vrij-
heid der burgers brengen. De landlooperij worde der-
halve onderdrukt, maar men geve aan zoodanig feit
geen onjuist merk, en eene hoogere beteekenis dan die
van eene policie-overtreding.
Even. als landlooperij, ja misschien meer nog dient
bedelarij te worden geweerd, maar wij gelooven dat
dit het allerminst door de toepassing eener correctionele
straf mag geschieden. De Staat heeft het regt niet aan
personen het vragen van geld of anderzins te beletten,
dan alleen in het belang der openbare orde, die zeker
dusdanig feit ten sterkste laakt. Echter zullen hier
vaak administratieve maatregelen beter helpen dan straf-
fen, en van dit beginsel gaat het Belgische ontwerp van
een Wetboek van Strafregt uit, hetwelk bedelarij niet
als een eigen wanbedrijf straft, maar wel als eene ver-
zwarende omstandigheid bij sommige misdrijven aanre-
kent \'), Bedelarij en landlooperij straft zij door opslui-
ting in een bedelaarsgesticht voor ten hoogste twee ja-
ren, en bij verzachtende omstandigheden kan eene
eenvoudige policiestraf worden opgelegd 2). Reeds de
aanwijzing van den regter, welke van de bedelarij moet
kennis nemen, bewijst, hoe bedelarij in België hoog-
stens als eene overtreding wordt beschouwd 3).
Uit het bovenstaande blijkt, dat het 4^6 boek van den
Code Pénal geenszins van gebreken vrij is, waarvan
onvolledigheid zeker niet het minste mag genoemd
worden. Verscheidene overtredingen worden hier ge-
mist, die ongetwijfeld in eene policiestrafwet te huis
behoorden, hetgeen men, ofschoon dan ook in geringe
mate, bij de herziening van 28 April 1832 in Frankrijk
1)nbsp;Zie het projet de révision du Code Pénal voor België van Januarij
185S. Livre II, Titre VI, Ch. VI, des délits contre la sécurité
publique commis par des vagabonds ou des mendiants,art. 401 —407.
2)nbsp;Ontwerp van Febraarij 1857, art. I sq.
3)nbsp;Zie naar aanleiding hiervan de Belgische wet van 3 April 1848^
concernant les dépots de mendicité, en verder Bedelarij, Verschil
tusschen art 274 en 275 van het Wetboek van Strafregt. door Mr-
P. van Yo\\Unhovamp;n , Nederlandsche Jaarboeken, Vide deel, bl. 400.
heeft trachten aan te vullen. Eeeds de v^^oorden van Eéal
ten opzigte van art. 484 geven duidelijk te kennen ,
hoeveel aan het 4\'^® boek ontbreekt. » Cette disposi-
»tion était d\'absolue nécessité. Elle maintient les dis-
» positions pénales, sans lesquelles quelques lois, des
»codes entiers, des règlements généraux d\'une u.tilité
\'■reconnue, resteraient sans exécution.quot;
Ofschoon misschien het aanzijn van een afzonderlijken
Code Eural niet ondoelmatig toeschijnt, moeten Avij
echter verklaren niet te begrijpen, waarom dan het
boek strafbepalingen bevat die regtstreeks tot de veld-
policie behooren, zoo als art. 471, nquot;. 8 Mogen
wij den wetgever niet ook van slordigheid betichten,
die verscheidene strafbepalingen op de overti\'eding van
administratieve verordeningen in den Code Pénal heeft
opgenomen, om andere daarentegen uit te sluiten. Die
talrijke wetten en wettelijke verordeningen, aangaande
Welker bestaan men bij de toepassing van art. 484 niet
!) De volgende bewering van Real is derhalve onjuist: nOn a
»-renvoyé au Code Rural toutes les dispositions, qui lui apartenaient
quot;franchement, quelques contraventions mixtes sont restées seules dans
quot;le domaine de la police, simph.quot; Yerder geeft Real eene opgave van
die zaken, welke niet in het boek van den O.P. worden gevonden,
als: »Aux entreprises de services publics, comme coches, message-
\'*ries , voitures publiques de terre et d\'eau, voitures de place, etc.;
»à la police des maisons de débauche et de jeu;
quot;à la police des fêtes, cérémonieset spectacles;
quot;à la construction, entretien, solidité, alignement des édifices, et
»aux matières de voiries;
quot;à l\'administration, police et discipline des hospices, maisons sani-
»taires et lazarets; aux écoles, aux maisons de dépôt, d\'arrêt, de
quot;justice et de peine, de détention correctionnelle et de police; aux
maisons ou lieux de fabrique, manufactures ou ateliers: à l\'exploita-
»tion des mines et des usines; au port d\'armes; à l\'état civil, etc.\'\'
zelden In twijfel verkeert, belemmeren natnurlljk zeer
bet overzigt der Nederlandsehe policie-strafwetgeving,
welke bezwaren nog vermeerderd worden doordien
men nooit blijkens de toepassing , aan maatregelen van
algemeen hestuur eene vaste beteekenis heeft kunnen
verzekeren. Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper geeft
in een klein maar wel te behartigen geschrift eene
slotsom der opmerkingen hieromtrent In het jaar
1848, tijdens de discussiën over de Grondwet in het
midden gebragt, en waaruit evenzeer die onbestemd-
heid blijkt. De Regering zeide o. a. toen haar in
de Dubbele Kamer werd gevraagd bij de behandeling
van art. 54 Grondw., wat men door uitvoerende magt
had te verstaan , en wat daarentegen door maatregelen
van algemeen bestuur en heshiiten , bevelen en beschikkin-
gen: \'De Regering noemt algemeene maatregelen van
» inwendig bestuur, alle koninklijke besluiten, bevelen en
»beschikkingen, gegeven of genomen ter uitvoering van
» eene wet, of behandelende onderwerpen, niet vatbaar
»voor wettelijke regeling, voor zoo verre die besluiten,
«bevelen of beschikkingen bestemd zijn algemeen te
»werken, of met andere woorden, voor zoover zij zijn
»generaal en niet speciaal.quot; In weerwil van deze ver-
klaring »weet men inderdaad niet,quot; zegt de Heer
de Bosch Kemper, »wat bij wet, wat bij besluit
»behoort geregeld te worden. Vroeger werd de uitoe-
»fening der geneeskunde geregeld bij de wet, thans is
quot;het gevoelen voorgedragen dat die regeling kan ge-
» schieden bij besluit. De pharmacopoea Belgica , vroeger
»bij besluit ingevoerd, Is thans door de wet goedge-
»keurd. De besmettelijke ziekten oiider de menschen
»zoekt men te weren, tijdens de cholera, door beslui-
»ten ; tegen de besmetting van het vee wil de Regering
quot;Waken door eene wet, enz.quot; \'). Echter zal het altijd
onmogelijk zijn in ééne wet alle overtredingen, vooral
van administratieve policie op te nemen. Immers een
aantal dier verordeningen zijn geheel lokaal, en zoo
zij al in meerdere gemeenten noodzakelijk zijn, ver-
eischt de bijzondere toestand, waarin de eene ver-
keert, natuiirlijk dikwerf eene eigenaardige regeling.
Dit neemt niet weg dat verscheidene geheel algemeene
policiebepalingen in de artikelen 471 en 475 zijn vervat.
In art. 471 kunnen nos. 2, 3, 4, 5 en 8; in art. 475,
nos. 1, 2, 3 en 4 als zoodanig worden^ aangemerkt.
Volgens art. 471, nquot;. 3 is eene geldboete van één tot
vijf franken tegen herbergiers bedreigd, die verzuimd
zullen hebben licht te branden, op het tijdstip wanneer
zij daartoe verpligt zijn. Dit artikel onderstelt derhalve
plaatselijke of algemeene verordeningen, welke de om-
standigheden zouden aanduiden, onder welke dit verplig-
tend ware; eerst dan zoude de straf bij verzuim kun-
nen worden toegepast. Op dezelfde wijze zou ook met
andere policie-strafverordeningen kunnen worden gehan-
deld. Omtrent sommige verordeningen daarentegen,
welke ongelijkslachtige overtredingen behelzen, waar-
door eene ongelijkheid in de strafbepaling zou ont-
staan, moet eene uitzondering worden gemaakt. Zoo
zalmen moeijelijk voor de overtredingen der art. 16 —
22 van de Wet van 12 Maart 1818 (St. nquot;. 16), ter
regeling van hetgeen betrekkelijk is tot de uitoefening
van de verschillende takken der Geneeskunde, eene
1} Zie: Wat zijn Maatregelen van Algemeen bestuur? Een woord
van herinnering ter overweging aanbevolen bij het aanhangige Ont-
werp van Wet ter regeling der afkondiging van algemeene maatregelen
■van inwendig bestuur, door Mr. J. de Bosch Kemper, Am-
sterdam 1852, bl. 12.
algemeene strafbepaling kunnen maken, wegens bet
aanmerkelijk onderscheid b. v. tusschen het onbevoegd
verkoopen van slaapmiddelen, of het aangaan van over-
eenkomsten van een med. doctor en een apotheker tot
het leveren van geneesmiddelen (art. 21). Dat nogtans
eene algemeene strafbepaling door verreweg de meeste
geneeskundige policie-overtredingen niet onmogelijk zoude
zijn, kan uit art. 22 worden afgeleid, aldus luidende:
»Alle contraventiën tegen eenige dispositiën van de
»tegenwoordige wet, waarop geene bepaalde poenaliteit
fis vastgesteld, zullen gestraft worden met eene boete
»van tien tot honderd, gulden.quot;
Wanneer men verder nagaat hoe weinig licht nog de
wetenschap over dezen tak der wetgeving heeft verspreid,
zal de groote moeijelijkheid in het vervaardigen van eene
doelmatige policie-strafwet nog meer in het oog springen.
De zwarigheden aan zulk eene zamenstelling verknocht,
zijn doorMittermai er op eene uitstekende wijze uiteen-
gezet in een Commissionsbericht door hem als lid der Ka-
mer, tot beoordeeling van een voorstel, gedaan door den
afgevaardigde Schmitt, uit Manheim, in de Badensche
Standeversamndung, 31 Julij 1846 Tiitgebragt. Dit stuk
heeft vooral ten doel de Regering op de noodzakelijkheid
der invoering eener policie-strafwet te wijzen, waarbij
verder eenige hoogst nuttige wenken omtrent de zamen-
stelling van zulk eene wet voorkomen. In de eerste
plaats vraagt hij, wat men door policie-overtredingen hebbe
te verstaan. Deze zijn van de gewone misdryven ten
eenemale door haar eigenaardig karakter te onderscheiden.
Het regtsgevoel, het aangeboren bewustzijn van regt en
onregt, eene hoofdeigenschap tot het toerekenen van
misdaden en wanbedrijven , is hier niet aanwezig. Wan-
neer b. V. geene strafbepaling het houden eener collecte
zonder verlof van de bevoegde magt verbiedt, zal bet
zeker geenen burger in de gedachten komen iets strafbaars
in zoodanig eene handeling te ontdekken i). Mitter-
lïiaier weerlegt hier het gevoelen van sommige schrij-
vers over policie-overtredingen. Het is, volgens Funke,
de taak van het policie-gezag eene soort van censuur
lilt te oefenen , en er zouden algemeene kenmerken van
strafbaarheid bestaan, tot welker toepassing het policie-
gezag in het openbaar belang zoude geregtigd zijn; om
deze reden meent hij, is eene policie-strafwet overbo-
dig 2). Wanneer men dit stelsel aanneemt, blijft echter
1)nbsp;De volgende woorden van M^. J. A. Weiland, verdienen wel
hier ter plaatse te worden vermeld: «Ik kan zonder de kennis der
quot;Wet weten, dat ik geene injurie moet aandoen, dat ik niemand met
quot;vuil moet werpen , dat ik op een anders grond zijne vruchten niet
»ffioet plukken en eten (art 471 n», 9, 11, 12 C. P. enz.). Maar
»ik kan niet weten , zonder de kennis der wet, dat ik als herbergier
»een register moet houden, om de personen daarin hunnen naam en
»verdere bijzonderheden te doen schrijven, dat ik bij oproer, brand,
»schipbreuk, betrapping op heeter daad van eenen misdadiger en der-
wgelijke, moet medeheipen en medewerken, dat ik aan het bestuur
»moet kennis geven indien ik veronderstel, dat mijne beesten eene aan-
quot;»stekende ziekte hebben, (art. 459, 425, 2, !2, C. P.), en eene tne-
\'»nigte andere verordeningen , die in plaatselijke en andere keuren
»en reglementen vervat zijn.\'\' Bijdragen tot de wetenschap der straf-
regtspleging, Delft 1826, bl. 9.
2)nbsp;Wij lezen op bl. 278: »Wenn ein neuerer Schriftsteller (Funke)
»den Satz: dasz es bei Polizeistrafgesetzgebung nicht immer auf den
»Grundsatz: Keine Strafe ohne StrafgesUz ankomme, darauf bezieht,
»dasz es gewisse algemeine Merkmale und Bedingungen der Straf bar-
»keit gebe und, wo diese vorhanden sind, auch die Polizei strafen
»müsse, indem der Anspruch auf Erlüllung, Jedem gegen das All-
»gemeine obliegenden Verpflichtungen begründet sei, und die Ver-
»nunft Jedem im Staate von sebst .sage, dasz er straffällig sei, z. B.
»bei groben Excessen gegen öffentliche Ordnung, bei Kenitenz gegen
»Obrigkeit, bei Vernachlässigung der Pflicht, Hülflosen beizustehen,
nog de vraag te beantwoorden, op welke wijze de staats-
burgers tot de kennis der verschillende strafbare han-
delingen zullen geraken , daar het regtsbewustzijn , ge-
lijk wij zagen, hier ontbreekt. Maar dit daargelaten,
zal dan de keuze en de maat der straffen geheel aan
de willekeur van het policie-gezag staan? Ook wegens
de zoogenaamde Local-polizey heeft men zich tegen eene
policie-strafwet verklaard gt;). Het is niet mogelijk, zegt
men, alle overtredingen in ééne wet zamen te vatten,
daar te veel aangelegenheden, geheel van plaatselijken
aard en behoefte, slechts door plaatselijke verordenin-
gen kunnen worden geregeld. In dit geval, merkt
Mittermaier aan, kan ons de Code Pénal tot voor-
beeld strekken. De voorschriften van algemeene strek-
king, welke in dit wetboek voorkomen, verdienen voor
de gevallen, waarop zij betrekking hebben, en die wij
hiervoren hebben vermeld, als doeltreffend te worden
geroemd.
Over het algemeen prijst Mittermaier de Fransche
policie-strafwetgeving, vooral in haar verband tot de
gewone strafwetten. Het denkbeeld in de Beijersche
en Oldenburgsche wetboeken ontwikkeld, dat misdaden
en wanbedrijven noodwendig eene schennis van regt
[Rechtsverletzung) zouden inhouden, vindt in hem een be-
strijder 2). Mittermaier meent^, dat het doel met de
policiestraffen beoogd, geheel hetzelfde is, als hetwelk
der straffen, op misdaden of wanbedrijven gesteld, ten
gronde ligt 3). Hierin juist ligt, naar ons oordeel, zijne
»so beweist dieser Satz offenbar zu viel, und würde dazu führen,
»dasz es keiner strafgesetzgebung bedürfte.quot;
1) Comnjissionsberiebt, bl. 279.
2^ Zie ook boven bl. 4 en 67.
3) Mittermaier zegt bl. 280: »Wenn man häufig glaubt, dasZ\'
-ocr page 93-dwaling, en de woorden van Mittermaier zeiven
kunnen aangevoerd worden, om deze bewering te
logenstraffen. Daar hij eerst verklaart, dat bij policie-
overtredingen het regtsgevoel, het aangeboren begrip van
regt en onregt geheel ontbreekt, en hij juist dit als het
onderscheidend kenmerk tot waardering van misdaden en
Wanbedrijven aanwijst, meenen wij die stelling te mogen
*das Strafgesetzbuch nur auf Rechtsverleizungen sich beziehe, Poli-
quot;zeiübertretungen dagegen diejenigen Handlungen oder ünterhissungen
quot;Seien, durcb welche öffentliche Sicherheit, Ordnung, Wohlfahrt
»gefährdet werden, so beruht auch diese ansieht auf der irrigen
quot;Voraussetzung, dasz der Staat nur das Kecht realisire, und dasz bei
»Verbrechen der \'J\'häter nur wegen Verletzung eines bestimmten
»Rechts bestraft werde während nach richtigerer Ansicht das Wirken
»des Staates die würdigere Aufgabe hat, nicht blos die Rechtsver-
»fassung, sondern anch alle Einrichtungen zu schützen welche die
»Grundlagen und Bedingungen sind, unter welchen die im Staate
»vereinigten Menschen die Zwecke der Menschheit realisiren können.quot;
Verder: »Vergeblieh wird man eine Grenze zwisschen Ver-
quot;gehen und Polizeiübertretung suchen, wie z. B. § 260 (Bad. Straf-
»gesetzbuch) die Aussetzung hülfloser Kinder mit Strafe auch für den
»Fall bedroht ist, wenn mit dem Verlassen des Kindes im hülflosen
»Zustande kdne Gefahr für Leben, Gesundheit oder Familienstand
»verbunden war; z. B. wenn das Kind in ein Zimmer unter Um-
»ständen gelegt würde, dasz die Thäferin überzeugt war, dasz die
»inj Verborgenen befindlichen mildthätigen und menschenfreund-
»lichen Personen das Kind auf der Stelle finden und aufnehmen
»Würden.quot;
Eindelijk vinden wij daar de volgende zinsnede: »Wir glauben, dasz
quot;das Grundmerkmal der Strafe bei den criminellen und polizeilichen
quot;Delicten das nämliche sei, und in der nothwendigcn, als Folge der
»Verübten Gesetzesverletzung zur Aufrechthaltung der durch das Ge-
»setz geschützen Grundlagen und Anordnungen des Staates eintreten-
»den Anwendung eines üebels bestehe, das geeignet ist, auf das
»Geinüth des Bestraften zu wirken, um ihn zur Einsicht seines ün-
»rechts zu bringen, von Vergehen abzuhalten, und zugleich auf die
»übrigen Bürger mahnend und abhaltend zu wirken.quot;
In twijfel trekken. Bij misdaden en wanbedrijven wordt
de straf, volgens Mittermaier, niet toegepast wegens
het gepleegde feit, maar »nur wegen des mit bestimmten
»Merkmalen versehenen, in dem Verbrechen liegenden,
» den Willen der Nichtachtung des Gesetzes aussprechenden
»Angriffs auf die von dem Staate geschützten Grundlagen.quot;
Hij zocht met voorbeelden zijn gevoelen te staven:
wanneer men de policie-overtredingen geheel uit het
Wetboek van Strafregt zou willen verbannen, zouden
b. V. bloedschande, en Herabwürdigung der Religion, daar-
uit moeten verdwijnen, wijl zulke handelingen niet als
schennis van een bepaald regt worden aangemerkt, en
toch volstrekt moeten worden geweerd i). Wij stemmen
dit toe, maar zulks moet nimmer door eene strafbepaling
geschieden. Ofschoon bloedschande zoo tegennatuurlijk
is, dat wij ons die moeijelijk kunnen voorstellen, zoude
de wetgever echter zijne bevoegdheid overschrijden, wan-
neer hij tegen haar als zoodanig en zonder andere om-
standigheden eene straf bedreigde, daar de aantasting
der zeden eerst dan onder het bereik der wet valt, wan-
neer zij openlijk aanstoot en ergernis zou geven. De
bepalingen van het Burgerlijk Wetboek hieromtrent, zul-
len doorgaans genoegzame waarborgen opleveren 2). Wat
de zoogenaamde Herabwürdigung der Religion betreft, dit
misdrijf is alleen in die Staten denkbaar, waar eene Heer-
schende Kerk aanwezig is: de Nederlandsche Grondwet
zal nimmer de invoering van een dergelijke strafwet ge-
doogen. Als wij andere misdrijven aan de reeds gewraakte
1)nbsp;Cornmissiansbericht, bl. 231.
2)nbsp;B. W. ai-t. 914. »De hier bovenstaande bepalingen zijn niet op
»in overspel of in bloedschande verwekte kinderen toepasselijk.
igt;De wet verleent bun alleenlijk het noodig levensonderhoud.quot; Zie
verder ook art. 915 en 916.
onderscheiding der Rechtsverletzungen toetsen; b. v. duel,
aantasting der zeden, onbevoegd uitoefenen der heel-
kunde, Avoeker, het afrukken van aangeplakte waar-
schuwingen en andere officiele kennisgevingen, zullen wij
dezelfde onvruchtbare uitkomst verkijgen i). Door een
duel wordt wel degelijk een regt geschonden, even als door
aantasting der zeden 2), terwijl daarentegen het onbevoegd
uitoefenen der heelkunde en het vernielen van publica-
tiën der Regering, als policie-overtredingen moeten wor-
den beschouw-d. Wat woeker betreft, zoo meenen wij
na de voldingende bewijsvoering der Eegtsgeleerden
en vooral der Economisten, te mogen beweren, dat dit
onderwerp niet in een wetboek van strafregt behoort,
en zelfs geenszins als policie-overtreding moet worden
bestempeld s). Te regt is dan ook onlangs de fransche
1)nbsp;Oorspronkelijke tekst: »Einer groszen Anzahl von Verbrechen
»hegt keine Rechtsverletzung, sondern nur der Gesichtspunkt der
»Gefährdung der bürgerlichen Ordnung zum Grunde, 2. B. bei Be-
»strafung des Duells, bei gewisser Verletzung der Sittlichkeit, bei
»\'unbefugter Ausübung der Heilkunde, bei Wucher, bei ßeschädigun-
»gen öffentlicher Anschläge.\'\'
2)nbsp;Zie hierover onder anderen, Strafgesetzbuch für das Groszher-
zogthum Baden, Titel XX von dem Zwei kämpf. (J 326 tot 335).
3)nbsp;Men zie hierover, Mr. P. W. H. van Sonsbeeck De woe-
ker in betrekking tot Staatshuishoudkunde en Wetgeving, \'s Graven-
hago 1849. De schrijver keurt de bestraffing van eenvoudigen woeker
af, wanneer die niet met bedrog of opligting vergezeld gaat, waar-
toe men bij het bestaan van beperkende wetten omtrent het leenen van
geld op interest, maar al te ligt zou worden verleid. »Dien ten
»gevolge vermindert de achting en eerbied voor de wetten en voor
»den wetgever in het algemeen, en men zal er eerder toe overgaan
quot;andere wetten te overtreden, die zedelijk ongeoorloofde handelingen
»verbieden, zoodra men eenmaal zal geleerd hebben, zedelijk geoor-
»loofde, doch door de wet verbodene, te verrigten;quot; bl. 51. Zie
verder het geheele hoofdstuk V, over de nadeelige gevolgen der
wetten, die bet bedingen van rente beperken.
wet van 3 September 1807, als in strijd met de indivi-
duele vrijheid afgeschaft \').
Eene andere onderscheiding maakt Kühn. Bij mis-
daden en wanbedrijven is de Rechtsidee, bij polieie-
overtredingen de sittliche idee von dem Gesichtspunkt der
Zucht und der Besserung geschonden, hetwelk door de
straf moet worden hersteld. Maar, herneemt Mitter-
maier, het is juist die verbetering, welke bij policie-
overtredingen nagenoeg onmogelijk is, daar b. v. de korte
duur der gevangenisstraf deze geheel uitsluit.
De vermaarde Heidelbergsche Hoogleeraar ondersteunt
verder het voorstel tot Codificatie der polieie-overtredin-
gen in dezer voege ; hij wijst op het tuighuis van aller-
lei verordeningen, waaruit eensklaps tegen den argeloo-
zen burger verroeste wapenen te voorschijn kunnen wor-
den gehaald en gebezigd. -In einer masse zerstreut
n vorkommender, in sehr verschiedenen Zeiträumen und
»Verhältnissen ergangener, häufig nicht gehörig ver-
»kündeter, in verschiedenen Landestheilen verlassener,
win den übrigen gar nicht bekannter Gesetze, Verord-
nnungen, Ausschreiben, Instructionen, liegt eine unge-
»heure Zahl von sogenannter Polizeistrafgesetzen vor,
«welche die Bürger eben so wenig als die Beamten
»kennen, wo dann häufig plötzlich aus der alten Rüst-
»kammer von Verordnungen eine, in einem Landes-
)i theil ergangene Verordnung hervorgesucht und auf
1) Loi sar le taux de l\'intérêt de l\'argent. De straf gesteld op
het overschrijden der interessen van 5 en 6 van de 100 bestond in
eene boete van ten hoogste de helft der geleende sommen. Bij be-
drog kwam hierbij nog eene gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren. De wet van 22 December 1857 (St. nquot;. 171) heeft dit alles
afgeschaft.
ä einzelne Fälle in einem andern Landestheil ange-
quot; wendet wird.quot;
Maar om die gewenschte uitkomst en de vervulling
van die behoefte te verkrijgen blijft ons over, iets wegens
de inrigting van zoodanige policie-strafwet in het midden
te brengen. De overtredingen daarin op te nemen, zou-
den volgens Mittermaier in de navolgende klassen kun-
nen worden verdeeld.
1.nbsp;Daden en Nalatigheden, die aan een volgens het
Wetboek van Strafregt bedreigd feit grenzen, maar we-
gens het geringe nadeel en de kleine straf tot de over-
tredingen moeten worden gebragt, b. v. geringe diefstal-
len, ontvreemdingen, enz. i). Het bedenkelijke biervan
is, naar wij meenen, boven aangetoond; wel zoude
nien in dusdanige gevallen de beregting kunnen ver-
eenvoudigen. Zoo heeft dan ook art. 6 der wet van
29 Junij 1854 (St. nquot;. 403) aan die misdrijven het ken-
nierk van wanbedrijf voorbehouden.
2.nbsp;Daden, welke nadeelige gevolgen hadden kunnen
hebben, maar die zijn achtergebleven. Hiertoe kan
h. V. het te hard rijden, waar zulks verboden is, ge-
bragt worden. Wordt in zoodanig geval iemand over-
reden , dan zoude de schuldige wegens onwilligen man-
1) »Handlangen, die unmittelbar an eine schon im Strafgezetzbuche
»verpönte Handlung grenzen, eine geringere art derselben bilden, und
■•nur deswegen nicht in jenes Gesetzbuch gezogen wurden, weil sie
quot;in einem geringem Grade die bürgerliche Ordnung angreifen, und
»nach der Einfachheit ihrer Erscheinung nur eine geringe sogenannte
»Polizeistrafe begründen, z. B. Störung des Gottesdienstes in den
»mildesten Fällen, und die wegen der Geringfügigkeit dos Schadens
»nur mit Polizeilicher Strafe bedrohten Handlungen, welche bei dem
»Eintreten eines höhern Schadens als Vergehen bestraft werden, z. B.
»kleinere Diebstähle, Betrügereien, Körperverletzungen.quot; bl. 283.
slag kunnen worden vervolgd, volgens art. 319 en
320 C. P.
3.nbsp;Daden , om bijzondere redenen door bet policie-gezag
geboden of verboden, en die alleen aan zu.lk gebod of
verbod hare strafbaarheid ontleenen, b. v. het verzmm
des winters straten te reinigen, als er sneeuw ge-
vallen is.
4.nbsp;Daden, waardoor het plegen van misdrijven ge-
makkelijker zou kunnen worden gemaakt: als des nachts
ladders of breekijzers buiten laten liggen.
5.nbsp;Het niet nakomen der verordeningen uitgevaardigd
om het policie-gezag in staat te stellen een goed toezigt
op vreemdelingen en reizigers te houden.
6.nbsp;Overtredingen van administratieve verordeningen;
b. V. in betrekking tot veldpolicie \').
Behalve deze verdeeling, kan men nog andere classi-
ficatiën bezigen. Men kan b. v. de policie-overtredingen
naar de meerdere of mindere straf, zoo als in het
boek van den C. P., rangschikken. Maar deze verdee-
ling is daarom minder geschikt, wijl in iedere klasse
overtredingen van geheel verschillenden aard zouden
voorkomen.
Mittermaier geeft geene redenen op, waarom zijne
verdeeling de voorkeur zou verdienen. Zij schijnt hier
slechts als eene aanwijzing te moeten gelden. Voor hen,
die aan eene policie-strafwet onderworpen zijn, zal het
vrij onverschillig wezen, langs welken weg die is vast-
gesteld; voor den regter nogtans, die haar moet toepas-
sen, voor den pollcie-ambtenaar, die haar krachtdadig
moet handhaven, zal die onderscheiding de beste zijn,
welke met den grond van zijne bevoegdheid het meest
l) ZieMr. Jer. de Vries, de delictis omissionis, Amsterdam 1831.
-ocr page 99-strookt. Het verslag van 1853 biedt ons eene doelmatige
volgorde aan, waarom wij ook daarvan hebben gebruik
gemaakt. Alvorens wij echter tot de meer bijzondere
behandeling der policie-overtredingen overgaan, meenen
wij een vlugtigen blik op eenige uitheemsche policie-straf-
wetten te moeten werpen.
blik op düitsche wetgevmgen.
Wij hebben getracht in het voorgaande Hoofdstuk een
kort overzigt van het begrip van policie-strafwetgeving,
inzonderheid in betrekking tot Frankrijk en ons vaderland
te geven. Het oordeel over de nederlandsehe policie-
strafwetgeving luidde niet gunstig. Er werd gewezen
op de stelselloosheid en op de wanorde, waarin soms zeer
ongelijksoortige overtredingen gerangschikt waren \'); ook
op onA^olledigheid niettegenstaande talrijke wetten en
wettelijke verordeningen, hetzij door het algemeene
hetzij door het plaatselijk gezag in het leven geroepen.
Sommige vreemde, met name Duitsche wetgevers heb-
ben getracht deze en andere zwarigheden uit den weg
te ruimen. De vruchten hunner pogingen kunnen wij
in het boek van het Pruissische wetboek van straf-
regt van 14 April 1851, in de policie-strafwet van Wur-
temberg van 2 October 1839 en de Hannoversche van
; 5 Mei 1847 aanschouwen 2). In ieder dier wetten vin-
1)nbsp;Chauvea\'u en llélie, The\'orie enz. Tome II, pag. 645 § 4068.
2)nbsp;Zoo telt de Hannoversche wet 304, echter beknopte artikelen;
daarentegen zijn de artikelen van het Badensche ontwerp ten getale
van 248 veel meer omvattend.
den wij een stelsel, eene reeks artikelen, welke in
aantal of omvang van voorzorgen, die, welke men in
tet i\'*® boek der fransche strafwet aantreft, verre over-
treffen. In hoeverre die in alle opzigten gelukt zijn,
vermeten wij ons niet te beslissen; de dnitsche stelsel-
zucht schijnt ook hier te sterk botgevierd. Het getal
overtredingen moge, en dit is vooral in de Wurtemberg-
sche en nog meer in de Hannoversche policie-strafwet
het geval, aanmerkelijk zijn vermeerderd, de onvolledig-
heid is daarmede niet weggenomen, terwijl de wensch
om zooveel mogelijk alle overtredingen te omvatten,
te dikwijls de oorzaak is geweest, dat de in ons oog
onschuldigste handelingen strafbaar gesteld zijn en dien
ten gevolge de burgerlijke vrijheid te zeer is besnoeid.
De Pruissische wetgever heeft eene rangschikking der
overtredingen naar haren aard nuttig geacht; hij meende
hierbij de aangenomene verdeeling in het tweede gedeelte
van het wetboek van strafregt te moeten volgen. Van
hier dan ook, dat het Pruissische wetboek ofschoon ove-
rigens eene vrije navolging van het Fransche, op het stnk
van overtredingen daarvan sterk afwijkt. Men vindt dan
ook daar de verdeeling in overtredingen tegen de alge-
meene zaak en tegen bijzondere personen; de laatste
weder in overtredingen tegen personen en tegen eigen-
dommen gesplitst. Zoodanige verdeeling laat zich bij
misdaden en wanbedrijven gereedelijk aannemen, maar
bij overtredingen, die alleen en eeniglijk wegens het alge-
meene belang als zoodanig met straf zijn bedreigd, is deze
onderscheiding minder tastbaar. De gevolgen der genoemde
onderscheiding hebben daartoe geleid, dat men of sommige
policie-overtredingen willekeurig daarin opgenomen heeft,
als het kenmerk zullende dragen, van de zekerheid van
den Staat in de waagschaal te stellen, of dat men, om
de voorgestelde verdeeling door te drijven, handelingen
met den naam van overtredingen heeft bestempeld, die
dit in waarheid niet zijn. De tweede titel, \'d\'^quot; boek, van
het gemelde Prnissische strafwetboek bevat: »Uebertre-
»tungen in Beziehung auf die Sicherheit des Staates
»und die öffentliche Ordnung.quot; Dat § 71 het verrader-
lijk overleveren van plannen eener vesting aan vreemde
regeringen gestreng straft, is zeer natuurlijk, maarniet
even klaar is het iemand te bestraffen, wegens het eenvou-
dig afteekenen van een plan eener vesting of van een ge-
deelte daarvan (§ \'óAO nquot;. 1). Op zich zelve beschouwd
is deze handeling hoogst onschuldig, maar wij erkennen,
het kan tot misbruik aanleiding geven. Het in het ge-
heim verzamelen van een voorraad van wapenen en krijgs-
behoeften kan bij uitbarsting van een oproer, dit aan-
merkelijk bevorderen. Om die reden behoort de wet
zoodanige handeling te verbieden \'). Van denzelfden
aard zijn de bepalingen van Art. 340, no. 3 en 4.
Zij betreffen het vervaardigen van stempels enz. die tot
het maken van geld, van papieren geldswaarde vertegen-
1) Strafgesetzbuch für den Preuszischen Staaten: § 340 no- 2-
»Met Geldbusze bis zu fünfzig Thulern oder Gefängnis^ bis zu sechs
»Woclien wird bestraft: wer auszerhalb seines Gewerbtriebes heim-
»lich oder wider das Verbot der Behörde Vorräthe von Waffen oder
»Munition aufsammelt,quot;
Men vergelijke verder art. 21\' en 25 der wet van 26 Januarij )B15
(St. no. 7), houdende bepalingen en voorbehoed-middelen , omtrent
den vervoer van buskruid, oorlogsbehoeften en brandstoffen.
Art. 25. »Particuliere ingezetenen, wonende in steden of be.slotene
»plaatsen, znllen niet meerder buskruid in huis mogen hebben dan
»zes ponden op verbeurte van vijf honderd guldens , en het buskruid,
»hetwelk zij in huis hebben
Fransche wet van 24 Mei 1834, aangehaald bij Chauveauen
He\'lie, ch. XVII, section II, § 1106.
woordigende, zegels enz. benoodigd zijn, en bet leveren
van den afdruk daarvan, of van formulieren bij bankbil-
letten of anderzins gebruikelijlï. Deze handelingen op
zich zelve beschouw^d stellen geen misdrijf daar; alleen
dan, vFanneer zij met een misdadig opzet worden bedreven,
dragen zij het kenmerk van valschheid, en worden dan
teregt zwaar gestraft i). Deze bepalingen zijn in nquot;. 5
van genoemd artikel zelfs tot etiquetten enz. uitgestrekt,
quot;Welker vorm van dien van papierengeld of papier, gelds-
waarde vertegenwoordigende, niet zeer verschilt. Wan-
neer dit nu ontbreekt, met welk regt mag dan de Staat
mij handelingen verbieden, omdat daarvan misbruik kan
gemaakt worden ? Het schijnt wel wat ver te gaan, dat ik
wegens de mogelijke nalatigheid van een persoon, die zich
door een niets beteekenend geschrift heeft laten om den
tuin leiden, gestraft worde. Maar, zal men zeggen, het
algemeen belang eischt de tijdige voorkoming van zoodanige
handelingen. Wanneer dit gevoelen doorgaat, welke daad
zal mij dan geoorloofd zijn? zal men mij b. v. het gebruik
Voor brandstoffen verbieden, omdat eene onvoorzigtige
behandeling ligtelijk brand kan veroorzaken.nbsp;6 be-
dreigt eene straf tegen oprigters van begrafenis- of wedu-
wenfondsen of van societeiten tot verschaffing van een
huwelijksuitzet, zonder verlof der overheid. Het bur-
gerlijk en handelsregt, en voorts de bedreiging der ge-
wone strafwet tegen bedriegelijke opligting behelzen ge-
noegzame om waarborgen, zonder dat hier eene eigenlijke
policie-strafbepaling noodzakelijk geacht worde. De
andere overtredingen in dezen titel voorkomende zijn
teregt als zoodanig aangemerkt, maar er is geene reden.
1) Strafgesetzbuch für den Preuszischen Staaten: Zweiter Theil,
Siebenfer Titel, § 121 sq.
waarom zij met meer regt dan andere, tot overtredin-
gen tegen de openbare orde gebragt worden. Ik voor
mij zie het onderscheid niet in, hetwelk tusschen de
weigering tot hulpverleening Avaar zulks zonder eigen
gevaar doenlijk is, het mishandelen van dieren, de over-
tredingen tegen de bepalingen omtrent het vieren van zon-
en feestdagen, het veroorzaken van rustverstorend ge-
driiisch, het kwellen van dieren, het houden van hazard-
spelen, het verblijf in koffijhuizen na den tot de sluiting
bepaalden tijd en het hard rijden, het uitstallen op den
openbaren weg, het te vroeg begraven, het bouwen van
vuurhaarden zonder toestemming van het openbaar gezag,
of het zich toeëigenen van kogels bij oefeningen der artil-
lerie afgeschoten, gelegen is. Het blijkt veeleer dat van
dit mengelmoes de meeste overtredingen in het alge-
meen belang met straf zijn bedreigd; onverschillig of
die regelregt tegen de openbare orde, dan wel, zoo als
de Pruissische wet onderscheidt, tegen de persoonlijke
veiligheid, eer en vrijheid zijn bedreven \').
Dezelfde redenen, waarom de verdeeling der overtre-
dingen tegen de algemeene zaak of tegen bijzondere
personen, waarop zij betrekking hebben, weinig beaamd
kan worden, pleiten ook tegen de onderscheiding der
overtredingen, welke persoonlijke vrijheid, eer en vrijheid,
of het vermogen van bijzondere personen zouden kun-
nen benadeelen. Het is dan ook aan de zucht tot door-
drijving dier verdeeling te wijten, dat sommige over-
1) Omtrent de bepaling voorkomende in § 349 nquot;. 5 betreffende
het zich toeëigenen van vogels enz., meen ik naar de nederlandsehe
wet van 29 Junij 18.54 st. n» 103 te mogen verwijzen, waarbij
kleine diefstallen , ofschoon aan de regtsmagt van den kantonregter
opgedragen, hun kenmerk als wanbedrijven niet verliezen. Zoude
de bovengemelde handeling niet hiertoe te brengen zijn ?
tredingen tot de eene of de andere klasse worden ge-
bragt. Belialve de overtredingen, die in het Pruis-
sische wetboek voorkomen, en welker karakter ons
hier en daar twijfelachtig scheen, kunnen nog andere
worden opgenoemd. Zoo vinden wij onder de over-
tredingen, welke eigenlijk onder de klasse der wanbe-
drijven te huis behoorden, de bepalingen omtrent be-
leedigingen 1)5 het aanhitsen van honden op personen
het voorbedachtelijk werpen van harde ligchamen tegen
hen het wegnemen van aarde, leem, mergel enz. van
eens anders grond het verminderen van eens anders
grond door afgraving diefstal van vruchten, eetwa-
ren, dranken, enz. het zich toeëigenen van afgescho-
tene kogels bij oefening der troepen 7). Al deze feiten,
1)nbsp;Strafgesetzbuch für den Preuszischen Staaten § 343. »Wer einen
quot;Anderen beleidigt, wird mit Geldbtisze bis zu fünfzig Thalern, oder
quot;Gefängnisz bis zu sechs Wochen bestraft, enz.\'\'
2)nbsp;Ibid; § 346 N». 2.
3)nbsp;Ibid: 5 346 NO. 3.
4)nbsp;Ibid: § 349 Nfgt;. 2.
5)nbsp;Ibid: § 349 Nquot;. 1.
6)nbsp;Ibid: § 349 No. 3. Deze bepaling is door eene wet van 14 April
»\'1856 aldus veranderd: »wer Früchte, Eszwaaren oder Getränke von
»unbedeutenden Werthe oder in geringer Quantität entwendet, selbst
»wenn die Entwendung vermittelst Einbruchs oder Einsteigens in ein
»Unbewohntes Gebäude oder in einem demselben gleichstehenden um-
»schlossenen Kaum erfolgt.
»Geschieht die Entwendung unter einem andern der im §218 be-
»zeichneten erschwerenden Umstände oder in gewinnsüchtiger Absicht,
»so kommen die Strafen des Diebstahls zur Anwendung.quot;
Ik voor mij begrijp niet hoe de geringe waarde der ontvreemde
zaak eenige verandering in den aard van het misdrijf brengen kan,
hoogstens kan zij eene verzachtende omstandigheid daarstellen. Ora
die reden voegt art 471 N«. 9 de woorden er bij; »geplukt of op
quot;lt;ie plaats zelve gegeten zullen hebben.quot;
7)nbsp;Ibid. § 349 Nquot;. 5.
-ocr page 106-hoe gering welligt de schade zij door de meeste aan-
gerigt, zullen moeijelijk anders dan als wanbedrijven
kunnen bestempeld worden, wegens den dolus of opzet,
die daaraan de geboorte gaf.
Eene andere verdeeling ligt der Hannoversche policie-
strafwet ten grondslag. Deze is namelijk de volgende:
l^te Vergehen wider öffentliche Sicherheit,
2de Vergehen wider Eegierung und Obrigkeit,
gde Vergehen gegen Sittlichkeit und Ordnung,
4*^® Gemeingefährliche Handlungen,
5tte Vergehen gegen Person und Ehre,
gde Vergehen gegen Eigenthum,
7*^® Vergehen bei Ausübung einer Wissenschaft, Kunst
eines Gewerbes oder Handels.
Deze verdeeling zou wegens de overtredingen naar
hare bijzondere eigenschappen voortreffelijk zijn, waren
rubrieken 1, 2, 5 en 6 achterwege gelaten, en enkele
overtredingen daaronder voorkomende onder de andere
afdeelingen geplaatst. Zoo bevat het eerste deel in
§ 55 eene strafbepaling tegen den verwekker van een
oploop van volk. Dat zoodanige handeling strafbaar
is, zal niemand betwijfelen, maar Avel dat reeds daar-
door de veiligheid van den Staat in gevaar zoude ge-
bragt zijn. Slechts dan, wanneer daaruit oproer ontstond
zou dit het geval kunnen worden, maar dan ook
hield de handeling op eene overtreding te zijn \'). Zeer
gepast zouden de zoogenoemde: »Auflauf und Ruhe-
B Störungquot; tot de onder Nquot;. 3 genoemde overtreding
kunnen worden gebragt, daar deze zeker en wel in
hooge mate de goede orde storen. Verder worden
daar verbodene vereenigingen en overtredingen van
1) Criminalgesetzbuch für das Königreich Hannover, art. 162.
-ocr page 107-zoogenaamde »Bücher-Verbotenquot; genoemd. Zoo het
Verbod vereenigingen of boeken gold, die inderdaad der
openbare veiligheid zouden schaden, behoorden zij in
het eerste hoofdstuk van het Wetboek van Strafregt
gerangschikt te zijn; nu zulks niet het geval is, zou-
den zij even goed onder ISTquot;. 3 kunnen worden ge-
plaatst.
De Tweede afdeeling bevat 6 onderdeelen, als:
1.nbsp;Geschenkgeben an öffentliche Beamte,
2.nbsp;Beleidigung untergeordneter Angestellten und Wi-
dersetzlichkeit gegen sie,
3.nbsp;Ungebühr vor der Obrigkeit und Eingaben an
öffentliche Behörden,
4.nbsp;Vergehungen bei Ableistung von Diensten und In-
standhaltung öffentlicher Anlagen.
5.nbsp;Anmaszung einer Würde, eines Standes oder
Namens,
6.nbsp;Verfertigung und Besitz öffentlicher Siegel und
Stempel.
Ad. Iquot;quot;quot;. § 152 van het Criminalgesetzbuch bestraft
dengene, die een openbaren ambtenaar door geld
of eenig ander voordeel, tot eene onwettige daad zoekt
te verleiden i).
Ad IP\'quot;. Beleedigingen, het is hiervoren reeds op-
1) 5 i51: Der Bestechung macht sich schuldig, wer einem öffent-
lichen Diener oder dessen Angehörigen , um ihn in seinem amtlichen
Wirkungskreise zu einer pflichttwidrigen Handlung oder Unterlassung
bestimmen, irgend einen demselben nicht gebührenden Vortlieil
verspricht oder gibt, versprechen oder geben läszt, wenn aucli die
Annahme des Angebotenen nicht erfolgt sein sollte.
War dagegen die Absicht des Bestechenden nur auf Bestimmung
einer pflichtmäszigen Handlung gerichtet, so trift in den geeigneten
Fällen polizeiliche Ahndung ein.
Het volgende artikel bedreigt de straf van gevangenis hiertegen.
-ocr page 108-gemerkt, behooren wegens het opzet of den moedwil
waarmede zij gepleegd zijn, niet tot de klasse der
politie-overtredingen, maar ran welken aard zij ook
zijn, tot de wanbedrijven i).
Ad IIPquot;. Een onbetamelijk gedrag jegens over-
heidspersonen moge hoogst laakbaar wezen, en wanneer
het in beleedigingen ontaardt, wegens aan den stand
van den beleedigde verschuldigde achting , zwaarder ge-
straft worden; toch zonde de magt bij § 70, 71 en
72 aan zoodanige overheidspersonen toegekend, ligtelijk
tot misbruik kunnen aanleiding geven. Het Wetboek
van Strafregt moet in het geval voorzien, dat er be-
paaldelijk beleedigingen hebben plaats gehad; zijn deze
niet geschied, dan is het beter geene straf daartegen
te bedreigen, ten einde de individuele vrijheid niet te
zeer te beperken.
Ad IVquot;quot;. Het nalaten van persoonlijke dienstbaar-
heden stelt zeker eene overtreding daar, gelijk het
verzuim van onderhoud van openbare wegen, straten,
dijken in de landen en streken, waar zoodanige dien-
sten zijn opgelegd
Dat echter b. v. het verzuim van straten te doen
reinigen, een misdrijf tegeir de regering genoemd
wordt, draagt wel den stempel van een te ver gedre-
ven en kwalijk begrepen ontzag voor de overheid 3).
1)nbsp;Wij hebben 5 66—70 op het oog. Het geldt hier de zooge-
naamde: Beleidigung der Amtsehre bij ondergeschikte beambten;
verder geringe vvederspannigheid. Niet de aard van het feit, maar
alleen art. 159 van het wetboek van strafregt is de oorzaak, dat
wij deze strafbepaling in de policiestrafwet vinden.
2)nbsp;§ 77 luidt »Wer seiner Pflicht zur Reinhaltung öffentlicher
«Straszen und Plätze nicht oder nicht gehörig nachkommt, verwirkt
»Geldbusze bis zu zwölf Gutegrosschen.quot;
3)nbsp;Zie b. V. art. 159 van het Reglement voor het Grootwaterschap
-ocr page 109-Ad Vquot;™. De bepalingen in dit onderdeel vervat
behooren evenzeer in het Wetboek van Strafregt te huis.
Igt;e Code Pénal heeft in het boek art. 258 en 259
daarin voorzien. Als reden hiervan kan gelden dat
het onwettig dragen van costumen, ridderorden, het
onbevoegd voeren van waardigheden of titels, zonder
nog eenig bedriegelijk bijoogmerk daarbij te hebben,
reeds op zich zelf eene oneerbiedigheid jegens het
openbaar gezag inhoudt i)- Het Hannoversch wetboek
van Strafregt voorziet in art. 150 alleen tegen het zich
van Woerden (! September 1857 , Bijvoegsel Staatsbl. n». 175).
quot;Ingeval van dringend of dreigend gevaar voor inbraak, kan tijdelijk
quot;een dijkleger worden opgeroepen tot het doen van persoonlijke
quot;diensten.\'\' Zulke diensten noemde men hier en elders voorheen en
zelfs nog in deze eeuw , Uand- en Spandiensten. Zie het Reglement
van 1831 voor Overijssel, m de Handleiding tot de kennis van bet
staatsbestuur in het Koningrijk der Nederlanden, Dordrecht 1833,
Vl\' Deel, bl. 207 sq.
1) Chauveau en Hélie: Théorie du Code Pénal, chap. XXXVI.
Edition Belge pag. 632: »La pensée, qui a dicté cette incrimination a
doue été de réprimer un manquement envers l\'autorité.quot;\' Zie verder
de Pransehe wet van 28 Mei—5 Junij 1858, aldus luidende:
»Article, unique. L\'art. 259 du Code Pénal est modifié ainsi qu\'il suit :
»Art. 259. Toute personne qui aura publiquement porté un cos-
tume, un uniforme ou une de\'coration qui ne lui appartiendrait
pas, sera punie d\'un emprisonnement de six mois à deux ans.
quot;Sera puni d\'une amende de cinq cents francs a dix mille francs,
»quiconque, sans droit et en vue de s\'attribuer une distinction honori-
quot;fique, aura publiquement pris un titre, changé, altéré ou modifié le
quot;nom que lui assignent les actes de l\'état civil.
quot;Le tribunal ordonnera la mention du jugement en marge des actes
»authentiques ou des actes de l\'état civil dans lesquels le titre aura
»été pris indûment ou le nom altéré.
quot;Dans tous les eus prévus par le présent article , le tribunal pourra
»ordonner l\'insertion intégrale ou par extrait du jugement dans les
»journaux qu\'il désignera.
tout aux frais du condamné.quot;
-ocr page 110-aanmatigen van een ambt, wanneer de schuldige daar-
door den Staat of een bijzonderen persoon beeft zoeken
te benadeelen, of op eene ongeoorloofde wijze zicb eenig
voordeel te verschaffen. Hiertoe brengt § 80 der policie-
strafwet nog bet eigendunkelijk veranderen van geslachts-
naam, zooverre daarbij geen bedriegelijk nevendoel aan-
wezig is \').
Ad. VI. Hieromtrent meenen wij genoeg te hebben
gezegd bij de behandeling van de voorschriften in het
Pruissische wetboek vervat. De 3® afdeeling zou onzes
inziens in alle opzigten aanbevelenswaard zijn, waren
de bepalingen omtrent niet-openbare ontucht daaruit
verbannen. Waarom zulke voorzorgen in geene poli-
ciestrafwet te huis behooren, zal nader meer in het bij-
zonder worden ontvouwd. Ook het verbod van eenigerlei
hazardspelen schijnt, zoo verre zulks niet in het open-
baar geschiedt, te veel op de bijzondere vrijheid in te
grijpen. De 5« afdeeling bevat de onderdeden: 1. Kör-
perverletzung, 2. Nöthigung und Drohung, 3. Ehren-
kränkung.
Om redenen reeds in het midden gebragt, had deze
geheele afdeeling, naar het schijnt, veeleer in het
Wetboek van Strafregt moeten zijn behandeld, even als
de bepalingen in de afdeeling onder nquot;. 1 en 2 ge-
noemd 2). Hoe kan de geringe waarde van het gestolene
aan het feit der arglistige ontvreemding het kenmerk
van diefstal ontnemen? Wat nquot;. 4, verplaatsing van
1)nbsp;Tekst van dit artikel: Wer ohne höhere Genehmigung seinen
Geschlechtsnamen ändert, hat Verweis oder Geldbusze bis zu fünf
Thalern zu erwarten.
2)nbsp;Hiertoe behooren de bepalingen betrekkelijk geringe diefstallen
en bedrog.
-ocr page 111-grenzen betreft, mits geschied zonder eenig bedriegelijk
oogmerk, bestaat er geene reden hier meer dan
eene burgerlijke regtsvordering toe te laten. Het ont-
breken van goede trouw alleen zal het misdrijf kenmer-
ken. Het 5® onderdeel behelst de overtredingen be-
trekkelijk schade door moedwillig betreden van eens
anders grondeigendom of bezit, of dergelijke aanmati-
ging, gepleegd i).
Gebrekkig dunkt ons in het Hannoversche stelsel n°. 7
betrekkelijk de overtredingen der veldpolicie. Het
beeft allen schijn, dat de wetgever deze overtredingen
onder de misdrijven tegen eigendom heeft geplaatst,
omdat hij er anders geen weg mede wist. Met het-
zelfde regt zoude hij ze onder iedere andere klasse
bebben kunnen rangschikken.
Teregt worden in S 254 de jagtovertredingen vol-^
gens eene bijzondere wet gestraft: tot de visscherij
strekt zich dit artikel niet uit: waarom niet hieromtrent
®ven als bij ons door eene eigen wet voorzien 2)?
tgt;aarin zou gevoegelijk de bepaling betreffende het
hangen van bloedzuigers eene plaats hebben kunnen
Ofschoon het opnemen der overtredingen op het
stuk der wetenschap, uitoefening van eenige kunst,
^ li Hoe gering sommige dier overtredingen zijn, blijkt b. v, uit
235: «Unbefugtes Gehen, Reiten, Fahren, Viehtreiben, Pflugwenden
^uf fremden Grundeigenthum, auf verbotenen Wiesen, oder an ver-
.nbsp;Orten, so wie ähnliche unbefugte Benutzung fremden Grund-
^quot;genthums ist, auch wenn die Straf der Beschädigung nicht verwirkt
\' mit Geldbusze bis zu einem Thaler zu ahnden.quot;
2)nbsp;Wet van 13 Junij 1857 St. n°. 87, tot regeling der jagt en
Visscherij.
3)nbsp;Hann, pol. Strafgesetz § 262.
-ocr page 112-van eenig beroep of het drijven van handel, in eene
afzonderlijke klasse niet af te keuren is, zoo komen
evenwel in de 7« afdeeling bepalingen voor, die dui-
delijk hier niet behooren. En toch, als wij er deze
aftrekken, zien wij, dat er al zeer weinig voor deze
afdeeling overblijft, daar omtrent de meeste punten
naar bijzondere verordeningen wordt verwezen. Zoo-
danige zijn nadruk, ofschoon dit eer als een wanbedrijf
is aan te merken i), en overtredingen betrekkelijk het
postwezen. Als wanbedrijven in den eigenlijken zin
des woords, zijn ook te beschouwen die, welke zijn
aangewezen onder n«. 5 en 6 ; terwijl tegen n°. 8 en
9 ten onregte straf bedreigd is.
De overtredingen, munten, maten en gewigten be-
treffende, zijn reèds door ons behandeld. Nquot;. 9 omvat
eene reeks van overtredingen betrekkelijk dienstboden.
Dien ten gevolge worden als polieie-overtredingen
bestraft:
1.nbsp;Het verleiden van dienstboden of handwerksge-
zellen om hunne dienst te verlaten en eene andere
te betrekken, op eene boete tot 5 thaler 2).
2.nbsp;Het huren van dienstboden, wetende dat deze
zich reeds bij een ander verhuurd hadden, op
gelijke boete 3).
3.nbsp;Zich bij meerdere personen te gelijk verhuren op
gelijke boete of evenredige gevangenisstraf
4.nbsp;Schennis der pligten van trouw, eerbied of ge-
1)nbsp;Code Pénal art. 425. Chauveau en Hélie, théorie du code
pénal. Ch. LXXI.
2)nbsp;Hann. Pol. .strafgesetz. § 293.
3)nbsp;Hann. Pol. strafgesetz. § 296.
4)nbsp;Hann. Pol. strafgesetz. § 297.
-ocr page 113-hoorzaamheid; ontiiclitig, onzedelijk, onbetanfie-
lijk of traag gedrag op eene gevangenisstraf tot
8 dagen, of eene geldboete tot 10 tbaler, in
ligte gevallen met eene vermaning strafbaar i).
5.nbsp;Gebruik maken voor hun eigen vee, van voeder,
hunnen meester in eigendom toekomende, op
straffe eener gevangenis van vier weken
6.nbsp;Het niet in dienst treden of het verlaten eener
dienst zonder geldige redenen: gevangenisstraf tot
8 dagen, boete tot 10 tbaler 3).
7.nbsp;Het geven van gunstige getuigenis aan een
dienstbode, hoewel deze zich aan grof pligtver-
zuim had schuldig gemaakt (boete tot 10 tbaler) i).
Sommige dier voorzieningen schijnen ons toe, niet
Vrij te zijn van eene bovenmatige lands-vaderlijkheid,
en de vrijheid van eene klasse van menschen te zeer
ten offer te brengen aan het belang van meer bevoor-
regten 5).
De overtreding in de 5« plaats omschreven, moet om
1)nbsp;Hann. Pol. strafgesetz. g 203. Dit artikel zij wcgens zijne eigen-
aardigheden hier vermeld: «Der Dienstbote und Handwerksgesell,
»welcher die Pflichten der Treue, der Ehrerbietung oder des Gehor-
»sams gegen die Dienstherrschaft oder Die, welche in ihrem Namen
»handeln, verletzt, oder sich unzüchtig oder sonst unsittlich, unge-
quot;bührlich oder unfleiszig verhält, ist, sofern die Handlung nicht unter
»andere Strafgesetze fällt, mit Gefängnisz bis zu acht Tagen oder mit
»Geldbusze bis zu zehn Thalern, in leichteren Fällen mit Verweis
»zu bestrafen.quot;
2)nbsp;Hann. Pol. strafgesetz § 299.
3)nbsp;Hann. Pol. strafgesetz § 3O0.
4j Hann. Pol. strafgesetz § 302.
5) §301 luidt: »Die Strafen, in diesem Abschnitt gegen Dienstbo-
»ten und Gesellen angedroht, sind nur auf Antrag des Dienstherren
»zu erkennen,quot;
meer gemelde redenen als wanbedrijf beschouwd wor-
den, evenzeer als de sub 7 genoemde. Behalve
deze waken nog §§ 294 en 295 tegen het huren van
buitenlandsche dienstboden zonder aangifte bij de over-
heid, en van andere dienstboden of handwerksgezellen
zonder zoogenaamde Dienst- of Wanderlücher. Op beide
overtredingen zullen wij later terugkomen.
Het bijzondere deel van de Hannoversche policie-
strafwet, waarvan ik getracht heb een vlugtig overzigt
te leveren, heeft 249 artikelen noodig gehad, waar-
voor 13, of zoo men de onderdeelen dier artikelen als
zoodanig wil aanmerken, 45 in het Fransche wetboek
volstaan.
Of de Hannoversche wet door deze meerdere uitge-
breidheid in duidelijkheid gewonnen heeft, zou kminen
worden betwijfeld. Veel vollediger is zij in ieder ge-
val daardoor niet geworden; er mogen verscheidene
zaken zijn waarin de Hannoversche wet voorzien heeft,
in andere heeft ze tot bijzondere verordeningen ver-
wezen 1). De wetgever schijnt zelf eindelijk begrepen
te hebben, dat het niet mogelijk was, in alle aangele-
genheden van administratieve policie te voorzien, en
heeft daarom plotseling de opsomming der overtredingen
hiertoe betrekkelijk gestaakt, blijkens § 303 2). De
uitgebreidheid leidt na aftrek der overtredingen, die
gevoegelijk konden gemist worden, eene niet geringe
vermindering. Zelfs vinden vinden wij sommige over-
1)nbsp;Zoodanig zijn behalve de bepalingen betrekkelijk het jagtregt
(§ 254) ook nog b. v. de overtredingen betrekkelijk het postwezen
(§ 275), het zoogenaamde »Wagengleis.quot;
2)nbsp;Tekst van § 303 i \'«üebertretungen sonstiger Gewerbpolizeilicher
»Vorschriften, namentlich für Zünfte, für Schauanstalten u. s. w.
Bsind nach besondereu Bestimmungen zu bestrafen.quot;
tredingen in den Fransclien Code Pénal aangehaald, niet
eens vermeld. Zoodanige zijn b. v. liet niet in betaling
ontvangen van gangbare inlandscbe munten tegen de
gevrone vs^aarde bet laten rondloopen van krankzin-
nigen het bedrijf van waarzeggen, voorzeggen of
droomuitleggen , enz.
Dezelfde uitgebreidheid, welke wij in het bijzondere
deel der Hannoversche policie-strafwet opmerkten^ moet
ook in haar algemeen deel onze aandacht wekken. Van
de verdeeling, die hier aangenomen is, kan niet anders
dan met lof worden gewaagd. Zoo worden de alge-
meene bepalingen gevolgd door eene naauwkeurige
omschrijving der verschillende straffen, en deze weder
door regelen op de wijziging, verzwaring of het
ophouden van straf. Dit algemeene deel wordt door
eene afdeeling, betreffende schadevergoeding en be-
stemming van geldboeten, besloten. Wat wij hier
vinden, wijkt overigens zeer weinig af van hetgeen
daaromtrent in onze wetgeving wordt aangetroffen.
Alleen de bepaling in § 51 voorkomende, en waarbij
een derde gedeelte van het bedrag der geldboeten in
sommige gevallen ten behoeve der aangevers kan wor-
den aangewend, verdient afkeuring 4).
Nog ééne opmerking naar aanleiding van dit alge-
ij Strafbaar bij art. 475 n». 11 C. P.
2) Strafbaar bij art. 475 no. 7 C. P.
S) Strafbaar bij art. 479 n». 7 C. P.
4) Tekst van $51 ; »Eine Ameigeyebühr findet in Polizeistrafsachen
»nicht ferner statt.
Dagegen soll ein Drittel der, in Folge der Anzeigen von Angestell-
»ten erkannt werdenden Strafgelder and Confiscations-Erträge der
»Dienstherrscb.iflft,. behuf Belohnungen ihrer Angestellten nachMasz-
quot;gabe ihrer Thätigkeit im Dienste, zufallen.quot;
meene deel. Wij hebben door voorbeelden getracht aan te
toonen , dat de Hannoversche wet overtredingen bevat,
welke, ofschoon strafbaar, het eigenlijke karakter van
policie-overtredingen missen en derhalve eer in een
Wetboek van Strafregt behoorden. Het is natnnrlijk,
dat er dien ten gevolge algemeene regelen betrekkelijk
policie-strafwetgeving voorkomen, die in het tegenover-
gestelde geval niet alleen onnoodig, maar zelfs, met het
begrip dat wij ons van eene policie-overtreding ge-
meenlijk maken, bezwaarlijk te rijmen zijn. Vandaar
de bepaling in § 1 : »Wer sich »einer Handlung oder
»Unterlassung schuldig macht, auf welche das gegen-
»wärtige Gesetz oder andere polizeiliche Bestimmungen
»Strafe drohen, begeht ein Polizei-vergehen.quot; Zonder
dit artikel toch zoude men waarlijk zich moeijelijk een
denkbeeld van eene overtreding in den Hannoverschen
zin kunnen vormen.
Het karakter eener overtreding brengt mede, dat
alleen wegens het gepleegde feit gestraft wordt, en
dat geen opzet of moedwil bij het toepassen der straf
in aanmerking komt. Vlak in strijd met dit begrip
gewaagt voorts de 2® afdeeling van het Hannover-
sche algem.eene deel, van: Versuch, Miturheheber,
♦ Beihülfe und Begünstigu.ng.quot; En toch hoe kan men
poging bestraffen, wanneer alleen het gepleegde feit,
zonder op den animus te letten, gestraft wordt? Te
minder dan schijnt van medepligtigen of begunstigers
als zoodanig, de rede te kunnen zijn \').
In de beschouwing der Wurtembergsche policie-straf-
1) Men vergelijke nogtans de wet van 3 Junij 1859 (St. b®- 44),
houdende wijziging en aanvulling der wet van 12 December 1817
(St. no. 33) met opzigt tot het koopen, in pand of bewaring nemen ,
of ontvangen van militaire kleedingstukken, enz.
wet kunnen wij kort zijn. — Veel van hetgeen bij de
behandeling der Hannoversche gezegd is, kan hier
Worden toegepast. Dezelfde gebreken zijn ook in deze
Wet aanwezig, terwijl daarentegen A-eel goeds hier te
vergeefs gezocht wordt. Zoo de titel der wet geene
duidelijke verklaring van haren inhou.d gaf, zoude men
haar bezwaarlijk de hoedanigheid eener policie-strafwet
toekennen. Reeds de considerans drukt de bedoeling
van den wetgever uit \'): hij wenschte eeniglijk met het
oog op onderscheidene policie-overtredingen eene aan-
vulling of toevoegsel tot het Wetboek van Strafregt te
geven. Aan deze beschouwlna; heeft de Wurtembera;-
Onbsp;O
sehe policie-strafwet eigenlijk haar bestaan te danken ;
en wat wij er van zeggen kunnen is, dat zij niets
lïieer dan een op kleine schaal ingerigt strafwetboek
IS, waarin meest geringere wanbedrijven zijn geplaatst.
Hoe onvolledig ook de bepalingen betrekkelijk de po-
licie-overtredingen in den Code Pénal zijn mogen, is
er slechts ééne der aldaar voorkomende, welke wij in
de Wurtembergsche policie-strafwet terugvinden 2).
1) Deze luidt: nWillielm, enz.
»In Beziehung auf verschiedene polizeiliehe Uebertretungen, welche
quot;mittlen in dem Strafgesetzbuche bezeichneten Verbrechen und Ver-
quot;gehen in Zusammenhange stehen, verordnen und verfügen, enz.
Het onafscheidelijk verband van deze wet met het Strafwetboek kan
ook uit de dagteekening der afkondiging van beide wetten worden op-
gemaakt. Zoo is het Wetboek van Strafregt den isten Maart en de
I\'oliciestrafwet den 2lt;ien Octobor 1839 uitgevaardigd.
Wij bedoelen bier art, II en 12 van genoemde wet, luidende
aldus: »Wer durch auffallendes Lärmen oder Getöse oder durch an-
»dere ungebührliche Handlungen die nächtliche Kuhe, oder wer auf
quot;gleiche Weise in der Absicht, um zu stören, oder nach vorangegan-
gener polizeilicher Warnung die Einwohner in ihren Geschäften oder
\'■Vergnügungen stört, wird mit Arrest bis zu acht Tagen, oder mit
»Geldbusze bis zu zwanzig Gulden bestraft.
Voor liet overige is het daaraan dikwijls verwant
feit van het gebruiken van scheldwoorden in de Wur-
ternbergsche wet geregeld op eene wijze, te veel zamen-
hangende met de plaatselijke vormen van procederen
en de regterlijke bevoegdheid, dan dat wij daarbij
behoeven stil te staan.
Het art. 56 betrekkelijk » Ehrenbeleidigung,quot; is niets
dan eene aanvulling van art. 284 van het «Strafge-
»setzbuch für das Köningreich Würtemberg;quot; het heeft
slechts betrekking op die gevallen waarin geene ver-
zwarende omstandigheden aanwezig zijn, de beleediging
niet in een naamloos geschrift geschied is, en dat zij
als onbeduidend geene hoogere straf dan 8 dagen
gevangenis of 15 gulden boete na zich sleept gt;).
»Unter den gleichen Voranssetszungen ûnA^t Arrest h\\s zm vierzp,hen
»Tagen, oder eine Geldstrafe bis zu fünfzig Gulden Statt, wenn der-
»gleichen üebertretungen in verabredeter Vereinigung Mehrerer verübt
»werden, oder ein Zusammenlauf dadurch veranlaszt wird.
»Art. 12. Wer durch falschen Nothruf, Miszbrauch der Glocken
/.\'(Sturmläuten) oder durch andere Lärm erregende Werkzeuge, durch
»Partei- oder Lösungs-Zeichen, durch erdichtete Vorstellungen oder
»Ausstreuungen Besorgnisse unter dem Publikum wissentlich verbrei-
■itet, Zusammenlauf veranlaszt, die Obrigkeit oder die bestraffnete macht
»in bewegung bringt, wird mit Arrest bis zu sechs Wochin bestraft.
»In leichteren Fällen kann auch auf Geldbusze bis zu fünfzig Gul-
»den erkannt werden.quot;
Art. 479, no. 8 C. P. bevat de navolgende bepaling: »Seront punis
»d\'une amende de onze à quinze francs inclusivement: Les auteursou
»complices de bruits ou tapages injurieux ou nocturnes, troublant la
»tranquillité des habitants.\'\'
Art. 480 geeft den regter de bevoegdheid zoodanige overtreders
met eene gevangenis van hoogstens vijf dagen te bestraffen. Het
verdient echter te worden opgemerkt, dat naar ons oordeel zich de
Wurtembergäche Wet in volledigheid op dit punt, gunstig van den
Code Pénal onderscheidt.
1) Tekst van art. 56: »Eine Ehrenkränkung wird, sofern sie durch
-ocr page 119-De gevolgen van de innige betrekking tot het Wet-
boek van Strafregt stralen verder in de geheele ver-
deeling door.
Nergens vinden wij eenige algemeene omschrijving,
wat te verstaan zij door policie-straifen op het plegen
van overtredingen gesteld, en ook de wijze van toe-
passing dier straffen is niet naauwkeurig bepaald. Wel
vinden wij aan het einde der wet eene afdeeling, ge-
titeld : »Algemeine Bestimmungenmaar deze slaan
grootendeels op die personen of collegiën, aan Avelke
de beregting der overtredingen is opgedragen i). In
de meeste gevallen zijn hiertoe administratieve ligcha-
men bevoegd 2). Slechts weinige hierop volgende arti-
kelen houden regelen in omtrent omstandigheden, welke
eenigen invloed op de oplegging der verschillende policie-
straffen kunnen hebben. Zoo regelt art. 98 de wijze waarop
de gevangenisstraf zal worden uitgevoerd s). Art. 99
»keinen der im art. 204 n,. 1, 2, .5 des Strafgesetzbuchs bemerkten
^erschwerenden Umstände ausgezeichnet, auch nicht in einem Pasquill
»(nr 3 des erwähnten Artikels) zugefugt ist, und, nach Beschaffenheit
quot;des Falls, keine höhere Strafe als achttägigen Arrest oder fiinfzehen
»Gulden Geldbusze nach sieh zieht, von der Ortsobrigkeit oder dem Be-
»zirkspolizeiamte polizeilich geahndet, wenn der Beleidigte seine klage
»daselbst anbringt.
• Wird die klage bei dem Gerichte angebracht, oder an dasselbe von
»dem Bezirksamte, weil ihm das Vergehen seine Strafbefugnisz zu
ȟbersteigen scheint, verwiesen, so hat Ersteres jedenfalls nach den
»Bestimmungen der Art. 284 u. 285 des Strafgesetzbuchs das Erkennt-
üisz zu fällen.
1)nbsp;Wurt. Pol. strafgesetz art. 89— 97.
2)nbsp;Zie bl. 7 noot.
3)nbsp;Art. 98. »Die Arreststrafe wird, wenn sie von einer Gemein-
»debehörde erkannt ist, im Ortsgefängnisse, auszerdem bis zu vier
»Wochen in dem Polizeilichen Gefängnisse des Bezirsksamts, und bei
»längerer Dauer in dem Kreisgefängnisse (Polizeihans) vollzogen.
zegt hoe gevangenisstraf kan verzwaard worden; art.
100 handelt over de verwisseling van geldboete in
gevangenisstraf; art. 10! en 102 over zamenloop van
meerdere overtredingen; art. 103 en 104 over her-
haling, 105 en 106 over verjaring, 107 over toere-
kenbaarheid en poging i). Hetgeen verder in \'t bij-
zonder omtrent de overtredingen zelve bij de
beschouwing der Hannoversche policie-strafwet gezegd
is, kunnen wij hier nagenoeg overnemen. Dezelfde
onderwerpen, die in geene wet voorkwamen, en m
het Wetboek van Strafregt te huis behoorden, moes-
ten, onzes inziens, ook uit deze wet zijn verwijderd.
Het bestaan der Wurtembergsche wet bewijst, dat bij
den wetgever het bewustzijn der noodzakelijkheid van
eene policie-strafwet levendig was; de wijze, waarop
zich dit bewustzijn geopenbaard heeft, schijnt niet de
gelukkigste.
Welke proeven dan ook elders op het gebied der
policie-strafwetgeving sedert de invoering van den
Franscben Code geleverd zijn, geene is ons, in weerwil
van de daarin erkende gebreken, voorgekomen, de
leemten van dien Code behoorlijk te hebben aangevuld.
Het gebrek aan stelselmatige behandeling wordt door
den praktischen geest, welken het vierde boek ademt.
»Nach den besonderen Umständen des Vergebens und den bürger-
»lichcn Verhältnissen, so wie der Bildungsstufe des Straffälligen, ist
»von der erkennenden Behörde die Vollziehung einer Arreststrafe auf
»einer Festung oder an einem anderen passenden Verwahrungsorte
»anzuordnen.\'\'
1) Art, 107 lid: gt;gt;Der Versuch, eine Polizei-Uebcrtretung zu
^begehen, ist, sofern derselbe nicht schon für sich eine Polizei-Ueber-
ntretung bildet, nicht strafbar.quot;
Zie verder over al deze zaken hoofdstuk.
-ocr page 121-ruim vergoed. Het is vi^aar, de Fransche strafwetge-
ving mist op het gebied der policie volledigheid, maar
zij heeft dit met de Hannoversche en Wurtembergsche
gemeen. Zeer juist merkt met beroep op Feuerbach,
Mitter maier aan, van de meeste duitsche policie-
strafwetten sprekende: »Sehr leicht kann die Polizei-
» Strafgesetzgebung miszbraucht werden, um alle mensch-
» liehe Freiheit in Fesseln zu schlagen , und aus dem
» Bürger eine lebende chinesische Puppe zu machen,
» die kein noch so u:nschuldiges Schrittchen thun kann,
»ohne in Strafe zu fallenquot; \')• In algemeen blijft
toch van de Fransche wet waar, wat Eéal getuigt:
»Les dispositions renfermées dans le quatrième livre,
»que nous vous presentons outpour objet, auront aussi
■gt; pour résultat nécessaire, le maintien habituel de l\'ordre
»et de la tranquillité dans toutes les parties de l\'em-
»pirequot; 2).
1)nbsp;Exposé des motifs van Real (10 Febiuarij 1810) te vinden bij
Chauveau en Hélie 3de deel, bl. 5)1 en bij Locré, de la
législation, enz. Tome XXXI.
2)nbsp;Verg. A. von Feuerbach, Ueberdie Polizeistrafgesetzgebung
überhaupt und den zweiten Theil eines »Entwurfs des Strafgesetz-
quot;buchs,quot; München 1852, te vinden in het werk ; Anselm, Ritter
von Feuerbach\'s Leben und Wirken aus seinen ungedruckten
Briefen und Tagebüchern, Vorsträgen und Denkschriften veröffent-
licht von seinem Sohne Ludwig Feuerbacb, Leipzig 1952, II.
bl. 248.
BESCtlOüWlNG DEU POLICIE-OVERTREDINGEN IN \'t BtJZONDEB.
afdeeling I.
policie-overtredingen , voortvloeijende uit het toezigt 01\' of
den bijstand aan personen.
§ 1. Vreemdelingen en reizigers.
Het is een hoofddoel der policie, tusschen beiden te
treden, waar de ingezetenen niet bij magte zijn door
eigene kracht te voorzien in eene maatschappelijke be-
hoeftè. Om die reden heeft ieder, ook de tijdelijke on-
derdaan, die de bescherming van den Staat geniet,
het regt dien bijstand te vorderen, welken hij noodig
heeft om de hem toekomende regten rustig uit te oefenen.
Zoo het policie-gezag deze taak naar eisch wil vervul-
len, moet het ook de middelen hebben om die bezwa-
ren uit den weg te ruimen, waardoor eenige stoornis
of nadeel zou kunnen ontstaan. Dit nadeel kan in de
eerste plaats door personen worden veroorzaakt, en de
bijzondere toestand waarin zich personen kunnen bevin-
den, zal van zelf daartoe meerdere of mindere aanlei-
ding geven. Van daar het toezigt op vreemdelingen
en reizigers. Het belang dat ieder hij de handhaving
der goede orde heeft, zal hem dikwijls van handelingen
terughouden, waardoor het welzijn van den Staat eenige
afbreuk zou kunnen lijden. Vreemdelingen evenwel,
die soms niets te verliezen hebben, bij het ontstaan van
onlusten slechts voordeel kunnende erlangen, missen ten
eenemale dien prikkel. Uit dit oogpunt laat .zich
het toezigt op vreemdelingen ligt verklaren. Dit toe-
zigt is in Nederland bij de wet van 13 Augustus 1849
(St. no. 89) geregeld i). De geheele wet bevat niet
ééne policie-overtreding, en zulks is niet te verwonde-
ren , daar ten opzigte van vreemdelingen het toezigt
zich nagenoeg geheel tot eene naauwlettende waakzaam-
heid moet bepalen, en, zoo er gevaar voor de rust van
den Staat rijst, zullen met vermijding van willekeur,
administratieve maatregelen, zooals uitzetting, van veel
meer vrucht zijn. Het toezigt echter op vreemdelingen
kan niet worden uitgeoefend, zoo niet de policie kennis
drage, welke personen zich op het grondgebied van den
Staat bevinden. Hiertoe strekt de bepaling van art. 475,
11°. 2 C. P., volgens welke tot overtredingen behooren:
het verzuim van in een regelmatig gehouden boek
of register op te schrijven de namen, kwaliteiten, vaste
Woonplaats, dag van aankomst en vertrek, voor zoo
verre het herbergiers, logementhouders*öf verhuurders
van gestoiïeerde kamers betreft, van allen die een
nacht in hun huis doorgebragt hebben,
het niet terstond nakomen van dat gebod;
3quot; het openlaten van tusschenruimte in de boeken
of registers;
1) Zie over deze wet een academisch proefschrift te Leiden den
11 Mei 1859 door den heer P. F. M. van Meeuwen verdedigd.
4quot; laet niet op gezette tijden vertoon en van dit register
aan de daartoe bevoegde ambtenaren.
Deze artikelen onderstellen dus reglementen, waarbij
zoodanige maatregelen omschreven zijn.
Een zoodanige verordening is die van de gemeente
Amsterdam van 21 Julij 1852, n». 3, waarbij het
inleveren der registers bepaald is op iederen dag des
voormiddags voor tien uur bij den commissaris van
policie der sectie. Verder wordt het gebruik van een
bepaald model eener vernachtlijst voorgeschreven. Art.
475, nquot;. 2, C. P., wordt uitgestrekt tot bijzondere
personen, geene herbergiers, logementhouders of ver-
huurders van gestoffeerde kamers zijnde, maar dan
alleen wanneer het vreemdelingen geldt, niet binnen
het Eijk gevestigd. De overtreding hieruit voortvloei-
jende is dan eerst begaan, wanneer de vereischte aan-
gifte binnen 24 uren niet gevolgd is. De straf tegen
de laatste overtreding bedreigd, is eene geldboete van
drie tot tien gulden of eene gevangenisstraf van één
tot drie dagen. Eene hoogere geldboete is bedreigd in-
geval de overtredingen door logementhouders gepleegd
zijn. Ons komt de strafbepaling onwettig voor. Het
eerste artikel bevat de woorden: «Logementhouders,
»slaapsteehouders en verhuurders van gestoffeerde hui-
»zen of kamers, zullen, onverminderd de verpligting
«tot het houden van het register, bij art. 475, nquot;. 2
»van het Wetboek van Strafregt voorgeschreven,
»dagelijks, en wel des voormiddags uiterlijk ten tien
ure, aan het kommissariaat van Policie der sectie,
»waartoe zij behooren, inzenden eene vernachtlijst,
»naar het formulier ter Stads-Drukkerij te bekomen,
»van al de personen, die in den afgeloopen nacht
»ten hunnen huize hebben verblijf gehouden.quot; Maar
het Wetboek van Strafregt eischt evenzeer het vertoo-
nen der registers op gezette tijden; en om die reden
had uit kracht van art. 150 der gemeentewet de raad
van Amsterdam het regt niet eene hoogere strafbepa-
ling vast te stellen, daar het hier duidelijk eene niet
enkel huishoudelijke zaak betrof.
Behalve deze bepalingen bevat de gemeente Amster-
dam er nog eenige, de aangifte van vreemdelingen,
ten behoeve van het bevolkingsregister betreffende.
ï)eze nogtans behoeven hier niet vermeld te worden,
daar het doel daarvan geenszins het toezigt op vi\'eem-
delingen is en die verordening slechts in het belang
der policie op het getal ingezetenen is uitgevaardigd \').
Het toezigt op vreemdelingen en reizigers heeft de
invoering der paspoorten ten gevolge gehad. De
vereischten van zoodanige stukken zijn bij de reeds
aangehaalde vreemdelingen-wet aangewezen. Tot over-
tredingen kan het paswezen geene aanleiding geven.
Hetzelfde\' geldt van binnenlandsche paspoorten. Het
betreft hier toch maatregelen in het belang der reizi-
gers zelve genomen; mogten zij de verordeningen op
dit stuk bestaande niet nakomen, dan zullen zij alle
moeijelijkheid, welke zij dien ten gevolge verduren, zich
zeiven te wijten hebben.
Behalve zoodanige vreemdelingen is er nog eene
soort reizigers, welke een naauwlettend toezigt, maar
ook eene bijzondere bescherming behoeven. Het zijn
de zoogenaamde landverhuizers. Verscheidene Beslui-
ten zijn er, welke deze zaak regelen; alle beoogen
1) VerordeniDff van 21 November 1855, n®. 33 op het buurtWGzen,
Hoofdstuk II.
-ocr page 126-klaarblijkelijk deels zich te verzekeren, dat de landver-
huizers voorzien zijn van het noodige om hunne reis
te kunnen volbrengen, dat hun de gelegenheid open-
staat uit de Nederlandsche havens het doel van hunnen
togt te bereiken, deels te voorkomen dat het Eijk van
een vloed van vreemdelingen zonder middelen van
bestaan, worde overstroomd. Het groot getal der
over te voeren personen maakt een bijzonder toezigt
noodzakelijk. Op dit stuk bestaat op dit oogenblik
nog geene eigenlijke wet. Eene proeve daarvan zie
men in een voorstel voorkomende in het reeds meer-
malen aangehaalde verslag. Eene zoodanige wet
zou dan ook verscheidene overtredingen in het leven
roepen, b. v. bij ongenoegzame ruimte, gebrek aan
levensmiddelen, aan geneeskundige hulp, geneesmidde-
len, voeding, enz. Ook op andere passagiers bij bui-
tenlandsche zeereizen kan zoodanige verordening worden
uitgebreid. Dit alles neemt niet weg, dat het toezigt
op vreemdelingen nog bovendien door tractaten moet
worden geregeld.
Onbekendheid met taal, zeden en gewoonten stelt
den vreemdeling vaak aan allerlei afpersingen bloot van
personen, wier beroep deze gestadig in aanraking met
hem brengt. Zoodanige personen zijn logementhouders,
herbergiers, schippers, voerlieden, commissionairs, krui-
jers, enz. Het is de taak der policie om in het alge-
meen belang zulke afpersingen met kracht te keer te
gaan. Geen ander middel hiertoe is meer geschikt dan
het vaststellen van bepaalde tarieven. Het spreekt van
zelf, dat deze verschillen naar gelang der omstandig-
heden, onder andere van de bijzondere gesteldheid der
gemeenten. Daarom moeten die verordeningen plaat-
selijk zijn, maar niets belet den wetgever omtrent deze
onderwerpen algemeene strafbepalingen te maken in-
geval zoodanige verordening mogt overtreden worden.
Tot het toezigt op vreemdelingen en reizigers moet
nog de monstering van scheepsvolk worden gebragt.
Igt;e monsterrol stelt volgens het Wetboek van Koophandel
de verbindtenis daar tusschen schipper, en officieren
en het scheepsvolk i). Het aanwezen van zoodanige
monsterrol is van zeer veel gewigt voor het toezigt op
Vreemdelingen en het verhinderen der ontsnapping van
gesignaleerde misdadigers 2). Nergens wordt de mon-
stering van scheepsvolk op bedreiging van straf bevo-
len; de schipper is wel is waar verpligt van zoodanig
bewijs voorzien te zijn, maar dit voorschrift is van
alle kracht ontbloot, zoolang het gemis door alle andere
wettige bewijsmiddelen kan worden vervangen 3). Im-
mers de bepaling van art. 398 kan moeijelijk als eene
eigenlijk gezegde straf beschouwd worden, daar zij meer
liet aanzien heeft van eene regtsvordering, ontstaan ten
gevolge eener verbindtenis uit eene onregtmatige daad
voortvloeijende. Het ware dus te wenschen dat ook hier
de policiestrafwetgeving tusschen beiden kwam.
Ook de wet van 7 Mei 1856 (St. 11°. 32), houdende
bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de
koopvaardijschepen, dient hier te worden genoemd.
Het komt ons echter minder geschikt voor, daar-
over uit te Aveiden, daar de meeste strafbepalingen
dier wet tegen wanbedrijven zijn bedreigd en der-
halve hier niet behoeven te worden vermeld. Om-
trent de overtredingen, meenen wij te moeten op-
\') Wetboek van Koophandel , art. 395.
2) Verslag, bl. 44.
Wetboek van Koophandel, art. 357 n«. 4 en art. 395, 2® lid.
-ocr page 128-merken, dat hare behandelmg zoowel wegens haar
hijzonderen aard en de van de overige policiestraffen
geheel afwijkende straffen, als om de buitengewone
tvijze van beregting, even als die der militaire delicten,
hier niet te huis behoort \')•
§ 2. Toezigt of hijstand aa.n Jmlphehoevende personen.
Als hulpbehoevende personen moeten worden aange-
merkt: 1. vondelingen, 2. minderjarigen, 3. drenkelin-
gen en andere in gevaar verkeerende personen.
Het te vondeling leggen van kinderen is misdadig,
en ofschoon er zich verzachtende omstandigheden kun-
nen voordoen, moet dit feit gestreng gestraft, worden,
niet enkel als eene overtreding maar als een wanbedrijf.
Het is om die reden, dat bepalingen hieromtrent in het
Wetboek van Strafregt voorkomende, allezins moeten
gebillijkt worden. — Van een anderen aard is het toezigt
op drenkelingen enz.
Hiertoe betrekkelijk is de bepaling van art. 475 nquot;.
12 C. P. Volgens dit artikel is het weigeren van hulp
1) Wij laten den tekst van eenige artikelen als voorbeeld vol-
gen: Art. 7. «De schipper oefent een disciplinair gezag over de
«scheepsgezellen uit, en kan hen wegens verwijdering van boord,
«zonder verlof, verlengde afwezigheid na afloop van verlof, verzuim
«van dienst, en wegens elke inbreuk op hunne verpügtingen met de
»verbeurte van één tot vijftien dagen gagie straffen.
»Dronkenscliap . twist en stoorniswekkende onzedelijkheid kunnen
„met gelijke verbeurte van gagie door den schipper worden gestraft.
Deze straf kan bij muiterij, gewelddadig verzet, dienstweigering,
enz zelfs door kromsluiting gedurende den dag en met verlies der
gagie gedurende dertig dagen worden versterkt (art. 9.)
Art. 8. »Hij, die eenmaal op grond van art. 7 is gestraft, kan,
„in géval van herhaling inden loop derzelfde reis, door den schipper
.disciplinair van één tot drie dagen regt in de boeijen worden gesloten. \'
bij ongelukken van allerlei aard, alsmede bij plundering,
roof enz. eene overtreding. Het spreekt van zelf,
dat zoodanige bulp eerst dan geëischt worden, wanneer
dit zonder eigen gevaar geschieden kan, en men in staat
is die te verleenen. Mr. M. Schooneveld is van oor-
deel dat dit artikel meer op algemeene rampen betrek-
king heeft ; ons komt het voor, dat ook de toestand van
een drenkeling als zoodanig .gt; accidentquot; te beschouwen
is. Duidelijk sprak de wet van 19 - 22 Julij 1791, art.
17 : « Le refus des secours et services requis par la
»police en cas d\'incendie, ou autres fléaux calamiteu.x
» sera puni par une amende du quart de la contribution
» mobiliaire, sans que l\'amende puisse être au dessous de
» trois livres.quot; Hier toch w^as, en dit wel ten onregte,
het gevaar van een enkelen persoon klaarblijkelijk niet
bedoeld. Daarom is de bepaling, in de Wurtembergsche
policie-strafwet voorkomende, zeer aan te bevelen. Zij
luidt: »Wer ohne eigene Gefahr einen Menschen, der
» sich in Lebensgefahr befindet, zu retten im Stande ist,
» und die Erfüllung dieser algemeinen Pflicht ohne ge-
»nügende Entschuldigung unterläszt, ist mit Verweis oder
» Geldbusze bis zu zeheti Gulden und in schwereren Fällen ,
»namentlich wenn der Andere das Leben verloren, oder
» einen bleibenden Nachtheil an seiner Gesundheit er-
» litten hat, mit Arreststrafe\\namp; zu vier Wochen zu be-
» legen \').quot;
1} Pol. Strafgesetz für das königreieh Würtemberg, a.rt- 32. Ge-
beel in strijd met deze zoo nuttige bepaling is eene keur van Rijnland
\'Jit de 17de eeuw, waarin o. a. de volgende woorden voorkomen:
»Dut geen Chirurgijns ofte Meesters hen vervorderen en sullen eenige
».gewonde personen in Rijnland te verbinden , ofte vermaaken, ten zy
»\'ly eerst ende alvoren den ijk van de wonden ofte wonde genomen
»heeft , in presentie van de Schout ofte Bode van den Dorpe , ofte
Tot de bescherming van personen, die zich in eenig
gevaar bevinden, behoort ook de verpleging van drenke-
lingen, enz., en deze zorg vereischt het aanwezen van
verscheidene verordeningen, welke naar de bijzondere
gesteldheid van iedere gemeente ligt znllen verschillen.
Misschien zou eene algemeene bepaling in de policie-
strafwet geenszins ondienstig zijn. Als voorbeeld van
zoodanige verordening, kan die der gemeente Amsterdam
vermeld worden van IG Augustus 1854 n°. 17 \'), waar
in art. 13 aan houders van koffijhuizen enz. de verplig-
ting opgelegd is op ieder uur van den dag drenkelingen
of verwonde personen op te nemen, ten einde Iran de
eerste verpleging te doen ondergaan, tegen latere ver-
goeding van kosten 2). Hiertoe moet het den policie-
beambte vrijstaan, zoodanige huizen binnen te treden 3).
Van denzelfden aard is ook de verpligting aan sommige
herbergiei\'s, enz. opgelegd, steeds de noodige middelen
tot redding van drenkelingen voorhanden te hebben 4).
»twee Welgeboren Mannen, ofte Buyren, enz.quot; Mr. Simon van
Leeuwen, Costumen, Keuren ende Ordonnantiën van het Baljuschap
ende Lande van Rijnland, Leiden en Rotterdam 1667.
1)nbsp;Verordening op de koffijhuizen, tapperijen en dergelijke plaatsen.
2)nbsp;Hann. pol. strafgesetz § 195 : »Wer zu Rettungsversuchen die
»ihm zu Gebote stehenden Mittel: Obdach, Feuerung, Lagerstatt und
»dergl. herzubringen weigert, verwirkt Verweis oder Geldbusze bis
»zu zehn Thalern.quot;
3)nbsp;Hierop heeft ook art. 25 der verordening van 21 November
1855, nquot;. 33 op bet buurtwezen betrekking, waarbij den buurt-
C0ramiss!\\ris de handhaving der verordeningen daartoe behoorende,
is opgedragen.
4)nbsp;Dat men er voor een 200tal jaren anders over dacht, blijkt uit
eene plaats, te vinden bij Mr. Simon van Leeuwen, Proces
Crimineel ende regterlijke bewering over het voorval of ende hoe
verre in Lijfstraffelijke saken de wil voor de daad mäg opgenomen
ende gestraft worden. Leiden 1 677 , bl. 8. »Soo sjn ook in ver-
§ 3, Toezigt op dienstdoende personen [dienstboden, werhlieden).
De Hannoversche -wetgeving heeft zich aan dit toezigt
veel laten gelegen zijn, en het is daaraan, dat men de
bepalingen in-art. 293 — 302 der policie-strafwet vervat,
verschuldigd is. Wij hebben ons aangaande die voor-
schriften reeds verklaard, en het niet betreurd, dat de
Nederlandsche wetgeving dezulke nergens kon aanwij-
zen 1). Dat toezigt heeft ook elders aanleiding gegeven
tot invoering van het stelsel der zoogenaamde livrets,
hetwelk bij eene fransche verordening geregeld, hier te
lande nooit is afgeschaft en derhalve ook nu nog be-
hoorde te worden toegepast, ware het niet in onbruik
geraakt De Nederlandsche commissie verdedigt dit
stelsel met nadruk en wenschte het ook hier in zwang te
zien. Zij stelt daartoe voor, aan alle werklieden, fa-
brijk-arbeiders, knechts van schippers, voerlieden en pol-
derwerkers de verpligting op te leggen zich van een li-
vret te voorzien, hetwelk van wege het policie-gezag
verstrekt, op gezette tijden voor gezien zou worden ge-
teekend , en door den meester afgeteekend bij het ver-
laten der dienst. Het maken van al deze geboden
zou natuurlijk even zoovele overtredingen insluiten s).
quot;scheyde plaatsen keuren dat men de Drenkelingen niel uyt het water
quot;tnag halen, maar op de kant moet leggen met de voeten in\'t wa-
iter, tot dat die behoorlyk syn geschouwen.quot;
1)nbsp;Zie tweede hoofdstuk, bl. 100.
2)nbsp;Verslag der commissie tot zamenstelling van een ontwerp eener
policiewet, bl. 46.
3)nbsp;Voor Frankrijk zie men de wet van 21 germinal, jaar XI,
art. 12. igt;Nul ne pourra, sous les mêmes peines, recevoir un ouvrier
quot;s\'il n\'est porteur d\'un livret portant le certificat d\'acquit de ses
quot;engagemens, délivré par celui de chez qui il sort.quot;
In de eerste § van deze afdeeling is het een en ander
omtrent het toezigt op kruijers enz. gezegd. Misschien
ware het niet ondienstig, in het belang der reizigers,
zoodanige personen tot het uitoefenen van hun bedrijf niet
toe te laten, zonder de gemeentelijke vergunning daartoe
te hebben bekomen. Evenzeer zoude hun het dragen
van een onderscheidingsteeken moeten worden voorge-
schreven; alles onder eene zekere strafbepaling, hetzij
met schorsing, hetzij met intrekking der vergunning
gepaard.
§ 4. Zwervende personen.
Hiertoe kunnen worden gebragt bedelaars en land-
loopers ; devajl slechts deze beide klassen van personen
zoodanige dwangmaatregelen vorderen, als waarvan hier
sprake zijn kan. Van deze beide klassen is in de nog
bij ons geldige policie-strafwetgeving geene melding, daar
zoowel bedelarij als landlooperij als wanbedrijven worden
beschouwd. Wat bedelarij betreft, zoo wordt deze zwaar-
der gestraft in die plaatsen waar een openbaar gesticht
tot wering daarvan bestaat. Echter is de straf op bede-
larij gesteld, niet zelden veel te zwaar en onevenredig
aan het feit. Reeds de bepaling, welke art. 270 C. P.
van landlooperij geeft, moet ieder tegen de borst stuiten.
Landloopers zijn diegenen enz., lezen wij daar, zonder
dat de wet er eenigzins naar vraagt, onder welke om-
standigheden dan toch het wanbedrijf van dat zoogenaamd
geboefte gepleegd is. » C\'est que Ie vagabondagezeggen
Chauveau en Hélie, »est moins un fait criminel en lui-
» même qu\'un genre de vie que la loi a voulu reprimer en
»raison de ses périls.quot; Deze woorden wijzen zoo juist den
aard van eene policie-overtreding aan, dat, welke pogingen
genoemde schrijvers aanwenden om de fransche wet te
verdedigen, zij daarin blijkbaar zich zeiven tegenspreken,
De landlooperij moet gestraft worden wegens het maat-
schappelijk gevaar. »Le vagabondage, à ses yeux,quot;
dus vervolgen Chauve au en Hé lie, »est donc un acte
» préparatoire plutôt encore qu\'un délit accompli : de là
quot;la nécessité de déclarer que la loi considère ce fait,
» quelle que soit sa nature, et même isolé de toute cir-
» constance concomitante, comme un véritable délit.quot;
Maar dit is niet de eenige reden, waarom de Staat den
landlooper straft. De maatschappij heeft ieder mensch
pligten opgelegd : als een der duurste moet worden aan-
gemerkt, dat men der maatschappij niet noodeloos tot
last verstrekke. Hij, die derhalve hiertoe vervalt, han-
delt niet alleen onzedelijk, maar wordt gevaarlijk voor
de goede orde in den Staat. Hij wordt gestraft niet
om de enkele onzedelijkheid gelegen in zijne handeling ;
Want ware de zedelijkheid of onzedelijkheid de maat-
staf, zoo moest ook de Staat, wilde hij zich gelijk blij-
ven, alle overtreding der zedelijke pligten in den mensch
bestraffen. Ontucht, dronkenschap zouden dan niet
meer voor zooverre zij openlijk aanstoot kunnen geven,
maar altijd worden gestraft, ja zelfs ondankbaarheid,
hoogmoed, weelde zouden onder het bereik\' der straf-
wet gesteld worden. Desniettemin komen de strafbe-
palingen ten aanzien der landlooperij, zooals gezegd
is, te zwaar voor ; uit enkele omstandigheden worden
al te ongunstige en onverbiddelijke gevolgtrekkingen
afgeleid. Het bezit van een geweer, of van vijlen,
haken en andere werktuigen geschikt om diefstal te
plegen, kan de gevangenisstraf tot vijf jaren doen stijgen,
zonder dat dit bezit tot het plegen van eenig misdadig
feit hebbe aanleiding gegeven. Zoodanige omstandigheid
behoort gewis de policie tot eene voortdurende waak-
zaamheid aan te sporen, maar nimmer kan eene op zich
zelf onschuldige daad onmatige straffen wettigen. De
Wurtembergsche policie-strafwet bevat ten opzigte van
landlooperij eenige aanbevelenswaardige bepalingen O-
Eeeds de eenvoudige behandeling dier overtreding in de
policie-strafwet doet ons zien, dat de wetgever een juist
denkbeeld van het karakter der landlooperij had. Doch
ook hier vinden wij, hetgeen in den Code Pénal gelaakt
is, dat het bloote aanwezen van wapens, sleutels enz.
den aard van het misdrijf geheel verandert. Art. 197
van het Wetboek van Strafregt noemt ook valsche pas-
1) Art. 19. siWer ohne einen erlaubten Zweck und ohne einen
»ordentlichen Erwerbzweig oder zureichende ünterhaltsmittel au-
»szerhalb seines Wohnorts herumzieht, soll als Landstreicher, wenn
»keiner der im Art. 197 des Strafgesetzbuches bezeichneten erschwer
»renden Umstände eintritt, mit Arrest bis zu Vierzehen Tciyen be-
Ȁtraft werden.
»Bei dem ersten Rückfall wird Arrest von acht Tagen bis zu vier
»Wochen erkannt (vergl. Art. 196 des Strafgesetzbuches).
»Ausländische Landstreicher werden nach erstandener Strafe aus
»dem Staatsgebiete verwiesen.quot;
Art 20. Wenn Wandorgesellcn, welche wegen arbeitscheuen Um-
»herziehens, so fern dasselbe nicht als Landstreicherei (art. 19) er-
»scheint, ßettelns , oder eigenmächtiger Verlängerung des Aufenthaltes
»an einem Orte (Ministerial Verfügung van \'26 April 1827, §§2, 4, 5 u. \')
»bereits mit, einer mindestens dreitägigen Freiheitsstrafe belegt worden
»sind, in eines dieser Vergehen rückfällig werden, ingleichero, wenn
»Personen , die wegen unbefugten Betriebs eines herumziehenden Gc-
»werbes oder wegen üeberschreilung der hiezu erhaltenen Erlaubnisz
»met der i« der General-Verordnung vom 11 September 1807,
»bestimmten Strafe belegt worden, sich eines solchen Vergehens
»wiederholt schuldig machen, so sind dieselben mit Arrest von sechs
»bis -in vterzehen\'Tagen, bei weiteren Rückfällen von acht Tagen hin\'in
Omer Wochen ZU best,rafen. Ausländer werden nach erstandener Strafe
»aus dem Staatsgebiete verwiesen.\'\'
poorten of getnigscliriften, maar liet bezit van znlke
stukken kan hier niet in aanmerking komen, Avijl dit
reeds op zich zelf een bijzonder misdrijf is, dat dan ook
afzonderlijk moet gestraft worden. In de Hannoversche
policie-strafwet wordt de landlooperij eenvoudig vermeld,
met verwijzing naar bijzondere wetten op dit stuk be-
staande.
Wat omtrent landlooperij is aangemerkt, moet met
nog meerder regt op bedelarij worden toegepast. Zoo
kan de straf in gene wetgeving het maximum van
3 en bij verzwarende omstandigheden van 8 dagen niet
overschrijden, terwijl volgens onze wetgeving dit tçt
twee jaren kan stijgen i). Nog minder doelmatig is
art. 278 C. P., luidende: » Tout mendiant ou vagabond
quot; qui sera trouvé porteur d\'un ou de plusieurs effets
» d\'une valeur supérieure à cent francs, et qui ne justifie-
»ra point d\'où ils proviennent, sera pu.ni de la peine
»portée en l\'article 276. Het bezit van eenig geldof
van voorwerpen geldswaarde hebbende, zal, zoude men
meenen, de reden, welke tot bedelarij aanleiding zoude
kunnen geven, wegnemen, en waarom dan den overtre-
der in dit geval eene zwaardere straf op te leggen ? Maar
de verantwoording, bij het genoemde artikel vereischt,
doet ons zien, hoe eene zoo bovenmatige straf in het ver-
moeden ligt, dat het dus aanwezige geklop eene onregt-
niatige wijze in het bezit van den bedelaar of landlooper
1) »Das Betteln wird, sofern das Vergehen nicht nach Art. 198
\'-des Strafgesetzbuchs zur gerichtlichen Aburtheilung sich eignet ,
quot;erstmals mit Arrest bis zu drei Tuym, und wenn dasselbe unter
quot;erschwerenden Umständen, z. B. du roh Eingehen in fremde Häuser,
quot;Ausziehen in andere Orte, Vorzeigung von Bettelbrieien , oder in
quot;verabredeter Gemeinschaft geschieht, mit Arrest bis zu acht Tagen
»geahndet.\'\'
gekomen is. En in waarheid is tot zulk vermoeden veel
grond aanwezig.
De Hannoversche policie-strafwet komt, wat bedelarij
betreft, vrij wel met de Wurtembergsche overeen, of-
schoon bij recidive de straf van werkhuis, niet eene ver-
hoogde gevangenisstraf wordt toegepast. Evenwel is
bedelarij straffeloos, wanneer deze den behoeftige onder
zekere voorwaarden is toegestaan, behoudens inachtne-
ming der op dit stuk bestaande plaatselijke verordenin-
gen. Evenzeer als eene te zware straf behoort ook straf-
feloosheid worden afgekeurd, daar de bedelarij, van welke
zijde men haar ook beschouwe, in ieder geval met het
algemeen belang onbestaanbaar is.
§ 5. Personen in bij zonderen toestand verheerende.
Zoodanige toestand is in de eerste plaats, dronken-
schap. De beschonkene verkeert in dien toestand, dat
zijne daden niet meer van zijnen wil afhankelijk zijn en
deze derhalve voor de rust en de zekerheid der bur-
gers gevaarlijk worden. Maar niet alleen daarom, ook
wegens den aanstoot, welken zijne gedragingen geven en
het onzedelijke dat daarin ligt, behoort dronkenschap
krachtdadig te worden onderdrukt en voorkomen. Het
zoude evenwel het regt van den Staat te buiten gaan,
zoo deze den dronkaard te allen tijde wilde straffen,
zoodat deze bevoegdheid noodwendig tot die gevallen
beperkt wordt, waarin zij in het openbaar op eenige wijze
ergernis verwekt. Er wordt geene bepaling te dien
opzigte in het vierde boek van den Code Pénal aange-
troffen, en de meerdere of mindere strafbaarheid is dus
aan het goedvinden van den plaatselijken wetgever over-
gelaten. Vandaar dat zich de gemeente Amsterdam
tot nu toG niet in eene verordening lieeft mogen ver-
lieugen, waarbij dronkenschap als eene op zieh zelf staan-
de overtreding strafbaar gesteld wordt. De gemeenteraad
van Utrecht \') beeft daarin een loffelijk voorbeeld ge-
geven. Dat niettemin ook het gemeentebestuur van Am-
sterdam van het laakbare, in dronkenschap gelegen,
doordrongen is, blijkt uit andere strafverordeningen,
waardoor het kwaad zoo niet dadelijk onderdrukt, dan
toch eenigermate wordt ^getemperd. Zoo is verboden:
1. aan herbergiers en andere houders van buizen, waar
sterke drank verkocht wordt, beschonkene personen toe
te laten op eene boete van ƒ 5 tot ƒ 15; 2. aan pijp-
voerders en geafïecteerden bij het brandwezen zich aan
sterken drank te buiten te gaan op straffe van verlies
van hun aandeel in de premiën, hun ingevolge de be-
staande verordeningen toekomende. Verder kunnen hier-
toe ook gebragt worden al die beperkingen, waaraan de
tappers en andere soortgelijke personen in de uitoefening
van hun beroep onderworpen zijn en welke in de ö\'^\'\'
Afdeeling nader zullen vermeld worden.
In een bijzonderen toestand verkeert ook de krank-
zinnige, daar ook hij immers ligt gevaarlijk voor de in-
gezetenen worden kan. Tot voorkoming van onheil,
zoowel als in het belang der krankzinnigen zelve dienen
de talrijke gestichten tot verpleging dier ongelukkigen
bestemd. De Fransche wetgever heeft dan ook gemeend
de nalating der vereischte maatregelen van voorzorg te
moeten beteugelen, en derhalve hen, wien de oppassing
van krankzinnigen is toevertrouwd, bij verzuim in hunne
verpligting, met eene geldboete van vijf tot tien franken
te moeten bestraffen. De verpleging van krankzinnigen
1) Verordening van 20 Junij i8ó6 op de sfraatpolicie, art 17,
-ocr page 138-in de voor hen bestemde gestichten heeft ook verordenin-
gen noodzakelijk gemaakt, tegen quot;wier overtreding straf
bedreigd is •). Als zoodanig kan de wet van 29 Mei 1841
(St. n\'\'. 20) beschouwd worden, houdende bepalingen
omtrent de gestichten voor krankzinnigen, en de wijze
hunner opneming in, en ontslag uit dezelven 2). De
polieie-overtredingen uit deze wet voortvloeijende zijn :
1.nbsp;Het verplegen van krankzinnigen in hetzelfde ge-
bouw met andere personen buiten dringende noodzake-
lijkheid, bewilliging des Konings en zonder daartoe van
afzonderlijke afdeelingen gebriük te maken (art. 3);
2.nbsp;Het verzuim, van iedere opneming binnen 24 uren
aan den officier van justitie kennis te geven (art. 9) ;
3.nbsp;Hetzelfde ten opzigte van het ontslag, bij den of-
ficier dier regtbank, welke de opname bevolen had (art. 27);
4.nbsp;Voor geneesheeren, a. het verzuim gedurende de
4 eerste weken der verpleging, dagelijks eenen staat
1)nbsp;C. P. ïirt. 475. «Seront punis d\'amende , depuis six francs jusqu\'à
»dix francs inclusivement: 7quot; ceux qui auraient laisser divaguer des
»fous ou des furieux étant sous leur garde, enz.quot;
2)nbsp;Hoe ellendig het vroeger met dit onderwerp gesteld was,
blijkt uit Mr. I(. Met m an, Wetgeving op de krankzinnigen,
\'s Gravenhage 1841, en uit eene redevoering van Prof. J. L. C.
Sc broed er van der Kolk, »De debita cura infaustam mania-
»corum sorteni emendandi eosque sanandi, in nostra patria nimis
»neglecta,quot; Wij lezen in laatstgenoemde redevoering: uAst vero
»aliis in lucis iisque plurimis non melius , quam Swietenii tempore
!»cavernis carceribnsque angustis socluduntur, aut cum captivis furi-
»busque commixti vitam miserrimam ducunt, e quilius, si quis sanus
»redeat, vix unquam autem restituuntur sanitati , fortissimum docu-
»mentura praebet, quanta obstacula ipso morbo majora Natura inter-
»duni superare possit. Hisce carcerum et cavernarum postibus
»eadem vere insculpi possint vocabula, quae apud inferos sedis
»Damnatorum postibus inscuipsit Dante, Mitliia omnem spent vos,
vqui intratis.quot;
op te maken van de slotsom zijner v^^aarnemingen om-
trent den gezondheidstoestand van den patiënt, vergezeld
van zijn gevoelen daaromtrent (art. 14);
ö. het verzuim na afloop van den proeftijd aan de
arrondissements-regtbank, v^elke de opname gelast heeft,
eene verklaring omtrent den toestand van den patiënt
in te dienen, zoo deze niet is hersteld (art. 19);
5. Voor de bestuurders van krankzinnigengestichten,
nalatigheid in, a. het vorderen eener expeditie van het
bevelschrift of der dispositie, waarbij de magtiging tot
plaatsing verleend is; benevens het vermelden in en
liet vasthechten aan de daartoe bestemde registers
(art. 8);
i. het zenden der verklaring van den geneesheer,
waarbij deze het ontslag voor het algemeen belang ge-
vaarlijk acht aan het openbaar ministerie der regtbank,
welke de opname gelast heeft, wanneer dit ontslag ge-
vraagd is (art. 26).
Al deze overtredingen worden met eene geldboete van
zeven tot vijf en zeventig gulden gestraft. Het model
der registers, waarvan in genoemde wet sprake is, als-
niede alles, wat op hare uitvoering betrekking heeft.
Wordt geregeld door een Koninklijk besluit van 5 October
1841 (St. nquot;. 41) en bij overtredingen hiervan moet de
strafbepaling van art. 1 der wet van 6 Maart 1818 wor-
den aangewend. Verscheidene besluiten eindelijk be-
vatten aanwijzing, welke gestichten voor de verpleging
van krankzinnigen van staatswege erkend worden. De
Wurtembergsche noch de Hannoversche policie-strafwet
bevatten eenige aanwijzing omtrent het toezigt op of de
bescherming van krankzinnigen i).
\') In Frankrijk is dit onderwerp bij de wet van 30 Junij 1838
-ocr page 140-Van een geheel bijzonderen aard is het toezigt van
wege het policie-gezag op publieke vrouwen uit te oefe-
nen. Hoogst gebrekkig is dit tot nu toe in ons vader-
land geweest, en het zou nog erger daarmede gesteld
zijn, zoo dit onderwerp niet reeds lang de aandacht
van enkele gemeentebesturen had getrokken, waaraan
eenige voorziening hier en daar te danken is. En toch
zoo ergens toezigt gevorderd wordt, dan is het hier. De
ervaring leert hoe moeijelijk het is, het plegen van on-
tucht op straffe te verbieden. Ze geheel uit te roeijen
is onmogelijk; en zelfs zou de Staat zijne magt overschrij-
den, indien hij langs dien weg daden wilde te keer
gaan, welke, ofschoon hoogst berispelijk, evenwel uit
kracht der persoonlijke vrijheid niet kunnen noch mogen
bestraft worden. Eerst dan had de Staat het regt tus-
schen beiden te treden, wanneer er openbare aanran-
ding der eerbaarheid plaats heeft. Zal men dan de
zoogenaamde clandestine prostitutie stilzwijgend ver-
dragen? Hoe logisch het bevestigend antwoord moge
schijnen, het dagelijksche leven toont, dat de zorge-
loosheid op dit punt het kwaad hoe lang zoo meer
verergert,. Het onderzoek, op welke wijze het toezigt op
de prostitutie kan worden uitgeoefend, doet meer dan
éénen twijfel geboren worden; namelijk: door wie kan
ontucht gepleegd worden; op welke wijze wordt ontucht
gepleegd? Staan wij bij deze vragen eenige oogenblik-
ken stil.
Het antwoord op de eerste vraag kan kort zijn; on-
tucht plegen de publieke vrouwen. Evenwel worde aan
geregeld. Zie over deze wet Mr. L. Mettnau, eerste stuk, bl. 7 sq.
De wet zelve is te vinden in het tweede stuk, bl. 91 sq. Zie verder
de ordonnance du Roi van 18 December 1839, relative aux établis-
sements eonsacrés aux aliénés, bl. 101 sq.
deze klasse van personen geen te eng begrip gebecbt.
Niet alleen de eigenlijk gezegde publieke vrouw, quae
corporis sui quaestum facit, maar ook de begunstigers der
prostitutie en alle personen, welke daarmede in betrek-
kuig staan, als houders van publieke huizen van on-
tucht, van zoogenaamde rendez-vous huizen, behooren
daartoe te worden gerekend. Wat de wijze van uitoefe-
ning der ontucht betreft, zoo moet men die in openbare
en geheime prostitutie splitsen. Het toezigt op de eerste
IS gemakkelijk, maar de geheime, bezwaarlijk na te gaan,
daar zij zich onder allerlei bedekte vormen voordoet en
men nimmer een volledig overzigt van haren omvang
verkrijgt. Juist dit maakt de geheime prostitutie voor
de maatschappij zoo veel gevaarlijker. Vooral uit het
oogpunt van de gezondheidspolicie behoort het toezigt
zoo gestreng mogelijk te zijn, daar niets meer bevor-
derlijk is aan de slooping van alle physieke krachten
in den Staat, dan de geheel aan zich zelf overgelatene,
steeds voortsluipende ontucht. Daar het nu blijkt onmo-
gelijk te zijn de ontucht geheel uit de maatschappij te
verbannen, schijnt men de openlijke prostitutie te moe-
ten gedoogen, zoo men niet wil, dat zij in stilte bedre-
den, nog nadeeliger uitwerking hebbe. Een doorslaand
voorbeeld levert ons Pruissen op, waar men de veror-
deningen, ten doel hebbende de openbare ontucht te
onderdrukken, na korten tijd heeft moeten intrekken.
Het toezigt op publieke vrouwen aan te wenden, zal
derhalve verscheidene strafbepalingen onontbeerlijk ma-
en, onverminderd die van het Wetboek van Strafregt
egen openlijke aantasting der zeden. Even als het toe-
zigt, zullen deze strafbepalingen in drie rubrieken kun-
nen verdeeld worden; zij hebben dien ten gevolge op
® pnblieke vrouwen enz., op de plaatsen waar ontucht
9
-ocr page 142-gepleegd wordt, betrekking; of zij moeten als een deel
der gezondheidspolicie worden besclionwd. Kortheids-
halve znllen wij die drie pnnten zamenvatten.
De gemeentewet merkt het toezigt op publieke huizen
van ontucht als een tak der gemeente-policie aan. Zie-
daar de eenige bepaling tot hiertoe in de Nederlandsche
wetgeving omtrent dit onderwerp vervat. »On s\'éton-
nera tout d\'abord,quot; zegt de Heer van Oordt, «que
» dans un pays dont la législation répond aux exigences
» modernes, chez un peuple signalé par son génie pratique,
»nne administration éclairée n\'ait adopté que bien tard
» les seules mesures propres à atténuer le fléau de la pros-
»titution. Depuis peu d\'années seulement, la Hollande
„a, sous ce rapport, renoncé à la désastreuse théorie du
» laisser faire. Mais l\'exagération des scrupules religieux,
.qui maintient encore ce régime en d\'autres contrées,
» a dû céder en Hollande devant des considérations d\'un
»ordre supérieur. Le gouvernement Neerlandais s\'est
» enfin décidé à laisser aux communes la faculté de pré-
« venir par la reglémentation les funestes conséquences
»de la prostitution libre i).quot; Deze woorden schetsen
trefîend, hoe ellendig het nog een tiental jaren geleden
met het toezigt op de prostitutie in ons vaderland gesteld
was. Het ware te wenschen dat dit toezigt bij eene
algemeene wet geregeld wierd. Wel heeft men gezegd,
en dit is ook de meening van Parent-Duchatelet,
1) De la Prostitution dans la ville de Paris, considérée sous le
rapport de l\'hygiène publique, de la morale et de l\'administratton
par a. j. b. Parent-Duchatelet, suivie d\'un Précis hygiénique,
statistique et administratif sur la prostitution dans les principales
villes de l\'Europe. Tome ii, supplément, ch. xvi, delà prostitution
en Hollande par M.M. G. E. Voorhelm Sehneevoogt, Dr. A-
C. van Trigt et H. van Oordt, p. 829.
dat de ontuclit in iedere plaats een eigenaardig karakter
aanneemt, zoodat de geheele regeling aan de plaatselijke
besturen zoude moeten worden overgelaten. Deze be-
wering moge veel waarheid bevatten, toch is het zeker,
dat de ontucht over het algemeen ovei^al op dezelfde wijze
wordt uitgeoefend, en dat, zoo er al eenige uitzonderingen
bestaan, deze gevoegelijk door plaatselijke reglementen
kunnen worden aangevuld. Een groot nadeel aan de rege-
ling van gemeentewege verbonden, bestaat in de ongelijk-
heid der reglementen. Om slechts een voorbeeld te noe-
men , een onderzoek naar de plaatselijke verordeningen
onzer hoofdstad leert, dat de regeling van dit zoo gewigtige
punt daar tot nu toe vergeefs gezocht wordt. Met regt
mogen wij ons verwonderen, dat eerst nu op dit oogenblik
de gemeenteraad van Amsterdam het voorbeeld door
kleinere steden gegeven opvolgt en zich thans met de
vervaardiging van eene dusdanige verordening bezig
houdt. Een tweede nadeel is in de maat der strafbe-
palingen gelegen; deze moeten niet te ligt zijn, zoodat
bij dit punt, maar dan ook alleen hier, van de maat der
straffen op policie-overtredingen gesteld, onzes inziens
behoort te worden afgeweken. Ook ware het misschien
gepast de kennisneming van sommige dier overtredingen
aan de ambtenaren van het policie-gezag op te dragen,
zooals zulks in andere landen geschiedt. In Parijs b. v.
IS het opleggen van disciplinaire straffen aan de bevoegde
administratieve ambtenaren overgelaten. De Nederland-
sche commissie verdedigt dit denkbeeld. »De behoefte
»aan zoodanige maatregelen,quot; zegt zij, »is in het oog
» springende. Het is volstrekt Onmogelijk, bij elke vecht-
quot;partij in zoodanig huis, of bij eenig onzedelijk gedrag
\'in het openbaar, of bij eenige overtreding der daar te
«stellen reglementen, telkens eene strafzaak voor den
«regter te brengen. Het zal b. v. aan de publieke vrouw
»verboden zijn, zich onbetamelijk gekleed aan de deur,
«voor de ramen of op straat te vertoonen, of mannen
» op straat of aan de deur aan te roepen of aan te houden;
1. of zij blijft in gebreke aan de sanitaire voorschriften
»te voldoen; of een bordeelhouder vergt te veel van de
»publieke vrouw enz. In alle deze en honderde andere
»o-evallen is het niet mogelijk, telkens den regter met
»deze zaak te moeijen; men moet het schandaal ver-
smij den, hetwelk zelfs door de verschijning der vrouwen
»voor den regter wordt opgewekt; het is onmogelijk,
»alle verbods-bepalingen in eene strafwet op dit stuk te
»omschrijven; het onderwerp is niet van die gehalte,
.) om er, zonder volstrekte noodzaak, den regter mede
»lastig te vallen, de formaliteiten zijn te lastig, het tijd-
»verloop is te lang: het verhuizen der vrouwen is te
«menigvuldig: om al deze redenen moet de zaak bij de
»policie worden afgedaan; want het is nog veel nadeeliger
»die handelingen geheel ongestraft te laten, niet slechts
»in het belang der zedelijkheid, maar ook in het belang
» der vrouwen zelve, omdat, indien de policie niet bevoegd
.lis eene moclka castigatio uit te oefenen, de bordeel-
»houder zelf zich eene discretionaire en vexatoire magt
«aanmatigt, waarvan hij niet zelden jegens zijne huis-
»genooten het gruwzaamst \\nisbruik maakt; gelijk de
»ondervinding meermalen heeft bewezen i).quot; Deze
magt zou even als bij militairen en gevangenen worden
aangewend, en eene gevangenisstraf voor den tijd van
acht dagen niet kunnen te boven gaan.
Er blijft ons over, die overtredingen op te sommen,
welke aan gemeld toezigt onderworpen zijn. Hiertoe
1) Verslag, enz. bl.
-ocr page 145-kunnen wij de reglementen der gemeenten \'s Grayenhage,
Rotterdam en Arnhem tot leiddraad nemen. Geene dier
verordeningen evenwel kan wedijveren met die der ge-
meente Brussel en van het reglement te Parijs. Het
eerste onderscheidt zich vooral door eene naauwkeurige
verdeeling der onderwerpen en door het streven naar
volledigheid. Dien ten gevolge merken wij als over-
tredingen o. a. aan:
а.nbsp;voor publieke vrouwen :
1.nbsp;uitoefening der ontucht zonder als publieke vrouw
op de daartoe bestemde registers te zijn ingeschreven
(art. 2) ;
2.nbsp;verzuim aan de aanmaning der daartoe bevoegde
ambtenaren, om voor hem te verschijnen, te voldoen
(art. 4);
3.nbsp;afgifte harer kaartjes aan andere publieke vrouwen,
om daarvan gebruik te maken (art. 7);
4.nbsp;weigering, die kaartjes aan de bevoegde magt te
vertoonen, zoo dikwerf zulks verlangd wordt (art. 7);
5.nbsp;het verzuim bij verhuizing de daartoe bevoegde
magt daarmede bekend te maken, en bij die gelegen-
heid hare kaartjes te laten viseren (art. 8);
б.nbsp;het wonen ten huize van een tapper of slijter (art. 11);
7.nbsp;het meer dan twee keer per maand verhuizen
zonder voldoende redenen ;
8.nbsp;hare\' verblijfplaats in eene onzedelijke kleeding of
in staat van dronkenschap te verlaten (art. 33 nquot;. t);
9.nbsp;zich aan deur of vensters te vertoonen (art. 33 nquot;. 2);
10.nbsp;op den openbaren weg stil te staan en op eenige
\'\'vijze daar ter plaatse van haar beroep blijken te geven
(art. 33 nquot;. 4);
11.nbsp;mannen op den openbaren weg aan te houden
of door teekenen tot zich te lokken (art. 33 nquot;, 5);
12.nbsp;zicli na een bepaalden tijd op straat te vertoonen
(art. 33 n°. 7);
13.nbsp;in sommige plaatsen der stad te verschijnen (te
Brussel in het park, art. 33 n°. 6);
14.nbsp;bij openbare vermakelijkheden van andere plaat-
sen gebruik te maken, dan haar door het policie-gezag
zijn aangewezen;
ö. voor houders van publieke huizen van ontucht en
zoogenaamde rendez-vous-huizen:
1.nbsp;het oprigten van zulke verblijven zonder toestem-
ming der daartoe bevoegde magt (art. 17);
2.nbsp;het in hunne huizen ontvangen van publieke vrou-
wen, welke van geene kaartjes voorzien zijn (art. 17);
3.nbsp;het verzuim voor hunne huizen lantarens van een
bepaald model te plaatsen en die des nachts brandende
te houden (art. 17);
4.nbsp;het verzuim bij de daartoe bevoegde magt te ver-
klaren , hoedanig de inrigting van hun huis is (art. 18
en 22, 137);
5.nbsp;het aansporen der in hun huis wonende publieke
vrouwen tot het bedrijven van ontucht (art. 22, 2® lid);
6.nbsp;weigering op ieder uur van den dag aan de be-
voegde magt toegang tot hun huis te verleenen (art. 23);
7.nbsp;het opnemen van publieke vrouwen zonder daarvan
bij het policie-gezag aangifte te hebben gedaan (art. 25);
8.nbsp;het verzuim de bij de wet bepaalde registers te
houden of daarvan aan de daartoe bevoegde magt in-
zage te geven, en die te laten viseren (art. 28);
9.nbsp;het houden van publieke vrouwen tegen dezer zin
{art. 28);
10.nbsp;het verzuim de bij hen inwonende publieke vrou-
wen van het noodige te voorzien (art. 30);
11.nbsp;van ieder vertrek eener bij hen inwonende pu-
-ocr page 147-Wieke vrouw binnen den bepaalden tijd (b. v. 24 uren)
bet policie-gezag kennis te geven; enz.
c. ten opzigte der maatregelen van gezondheids-policie:
1.nbsp;het verzuim voor publieke vrouwen, zich op ge-
zette tijden aan een geneeskundig onderzoek te onder-
werpen (art. 34);
2.nbsp;ongehoorzaamheid aan de bevelen der geneesheeren
met het onderzoek belast (art. 46, 1= lid);
3.nbsp;bedrog bedreven ten einde of het onderzoek te
ontduiken of om de geneesheeren omtrent haren gezond-
heidstoestand te misleiden, (art. 46, 3quot; lid);
4.nbsp;beleedigingen tegen de geneesheeren met het on-
derzoek belast (art. 46, 2® lid).
Hierbij zou men nog kunnen voegen het verzuim der
vormen den geneeskundigen bij het onderzoek voorge-
schreven , als : het houden van registers, het afteekenen
der kaarten enz.; alsmede voor verhuurders van ka-
mers enz. het verzuim aangifte te doen van alle bij hen
inwonende vrouwen, die zich aan ontucht overgeven en
daarvan haar beroep maken, hetzij gedeeltelijk, hetzij
uitsluitend. Wij zouden gevoegelijk van dit onderwerp
kunnen afstappen, zoo de Wurtembergsche policie-straf-
wet, alsmede die van het koningrijk Hannover op dit
Jjunt niet eenige opmerkelijke bepalingen inhielden.
Hoe ondoelmatig het is openbare ontucht strafbaar te
stellen, is hiervoren betoogd. Toch heeft de Wurtem-
bergsche wet juist langs dien weg getracht de zedelijk-
heid te bevorderen. Het zevende hoofdstuk getiteld:
»Handlungen gegen die Sittlichkeit,quot; regelt niet alleen
dit onderwerp, maar poogt zelfs door het strafbaar stel-
len van iedere onzedelijke handeling, het koning;rijk
Wurtemberg tot een model-staat te vormen. En echter,
niettegenstaande de policie-strafwet, wordt Stuttgart voor
eene der onzedelijkste steden gehenden. Bovengemeld
hoofdstuk behandelt op deze wijze achtereenvolgens:
a. eenvoudige ontucht; h. ontucht (bloedschande) tus-
schen bloedverwanten in de verbodene graden (volgens
het Eomeinsche regt tot den Si^quot; graad der zijdlinie
ingesloten) i); c. concubinaat 2); d. publieke vrou-
wen 3) • e. ontucht bedreven door een aan veneri-
sche ziekte lijdenden persoon (art. 49); ƒ. echtbreuk met
ontucht gepaard; g. aansporen tot ontucht (art. 52);
1)nbsp;Art. 45. »Der uneheliche Beischlaf zwischen Verwandten im
»dritten Grade der Seitenlinie nach römischer Berechnung soll mit
nArrtst von acht Tagen bis -/u drei Wochen, in leichteren Fällen aber
»mit Geldbusze von zehen bis zu dreiszig Gulden , und der uneheliche
»Beischlaf zwischen Verschwägerten im zweiten und dritten Grade
»der Seitenlinie nach römischer Berechnung mit ylrm« von secÄs bis zu
vvierzehen Tagen, in leichteren Fällen mit Geldbusze von acht bis zu
»zwanzig Gulden bestraft werden.quot;
2)nbsp;Art. 46. aUnverheirathete Personen, welche mit einander in
»Verbindung wie Eheleute leben , mögen sie dabei die Absicht ha-
lt ben, künftig eine Ehe einzugehen oder nicht, sind mit Arrest xotx
vviersehen Tagen bis zu drei Wochen zu belegen. Dabei ist Sorge zu
»tragen , dasz beide Theile ohne Aufschub von einander getrennt
»werden.quot;
3)nbsp;Art. 47. ȟnverheirathete Frauenspersonen, welche mit ihrem
»Körper unzüchtiges Gewerbe treiben, haben Arreststrafe von drei bis
»zu sec/is Wochen verwirkt.
»Bei Kückfällen kann die Arreststraje bis auf rfm Monai!« erstreckt
»werden.
»Art. 48. Ausländerinnen , welche wegen gewerbsmäsziger Unzucht
»straffällig werden, sind nach erstandener Strafe aus dem Staatsge-
»biete zu verweisen.
»Inländische Dirnen sin gleichen Falle ans dem Orte, wo sie Un-
»zueht getrieben haben, wenn sie demselben nicht mit Heimath-
»recht angehören, auszuweisen. Auch kann gegen sie nnter den
»in den Art. 25 u. 26. Voraussetzungen Ortsbegränzung und Eia-
«bringung in eine Bescbäftigungsanstalt erkannt werden.quot;
De artt. 25 en 26 hebben op Arbeitsscheue Personen betrekking.
-ocr page 149-h. het geven van openbaren aanstoot door ontuchtige
taal of handelingen (art. 53); i. verspreiding van on-
tuchtige geschriften of platen (art. 154). Wij zien der-
halve dat eensdeels de Staat zijne magt hier verre over-
schrijdt en anderdeels weder verscheidene handelingen
als overtredingen bestempeld, welke inderdaad in het
Wetboek van Strafregt eene plaats verdienden. Tot de
laatste dier handelingen moet gerekend worden het be-
drijven van ontucht, gepaard met echtbreuk, ter zake
waarvan de Wurtembergsche wet den ongehuwden per-
soon niet als medepligtige aan overspel, maar wegens
de enkele overtreding van ontucht straft \'). Er kunnen
naar het schijnt, zulke ergerlijke gevallen zijn, dat de
medepligtige aan overspel niet alleen in den verleider,
maar ook in de bijzit op dezelfde wijze als bij andere
misdaden of wanbedrijven zou behooren gestraft te wor-
den y. Evenzeer heeft art. 287 C. P. te regt de ver-
1)nbsp;Art. 50. nWenn auf Untersuchung und Strafe eines von einer
»verheiratheten mit einer unverheiratheten Person begangenen Ehe-
»bruclis von dem beleidigten Ehegatten nicht geklagt wird, so ist der
»Unverheirathete Theil auf polizeiliche Untersuchung nur mit der im
»Art. 44 bezeichneten Strafe zu belegen.quot;
2)nbsp;Hetzelfde kan van den Code Pénal worden gezegd, waar wel
de man, die eene bijzit in de gemeenschappelijke woning onderhoudt
met eene geldboete van 100 tot 2000 franken kan gestraft worden, zonder
dat echter deze straf zich ook tot de medepligtige uitstrekt. Immersin
dien geest heeft ook de correctionele regtbank van Parijs den 18
ï\'ebruarij 1842 beslist, welk vonnis te vinden is bij E. van Hoore-
beke, Traité de la complicité en matière pénale. Gent 1846. De
schrijver laat zich in dier voege uit.\' »Cette décision provoque des
»reflexions pénibles: Nous admettrons volontiers avec le tribunal
»correctionnel de Paris, que la loi n\'a pas entendu comprendra
»dans son incrimination la concubine qui vient impudemment s\'in-
»staller dans la maison conjugale, mais cela est il juste, cela est-il
»moral? n\'est-il pas inoui que le législateur ait toléré l\'impunité de
spreiding van ontuchtige geschriften, beelden of platen
als een v^anbedrijf met eene correctionele straf bedreigd,
terwijl art. 330 eene dei\'gelijke tegen openbare aantas-
ting der zeden bepaalt. Beide die wanbedrijven wor-
den in Wurtemberg als overtredingen aangemerkt. De
aansporing tot ontucht is in den Code Pénal alleen een
eigenlijk gezegd wanbedrijf, wanneer zij bij wijze van
beroep (habituellement) wordt bedreven; dit moge eene
verzwarende omstandigheid zijn, maar met het beroep
staat of valt de dolus der handeling niet: dit is door
den Franschen wetgever over het hoofd gezien
Van de onderdeden sub litt. h, e, d m. e valt niets
anders te zeggen, dan dat de bestraffing dier feiten,
wegens de moeijelijkheid die op te sporen, doorgaans zal
achterblijven of er zouden middelen moeten gebezigd
worden, ten einde het policie-gezag in de gelegenheid
te stellen zich van handelingen te vergewissen, welke
in het belang der zedelijkheid zelve met den mantel der
vergetelheid dienden bedekt te blijven.
Enkele ontucht is volgens art. 44 naar de bepalingen
eener bijzondere wet van 22 Julij 1836 (Eeg. Blatt,
pag. 308) strafbaar gesteld 2). Deze wet somt alle de
ul\'auteuv direct du scandale? La complice du mari, installés dans la
»maison conjugale, ne saurait prétexter d\'ignorance; elle connaît les
pîiens qui enchaînent le mari, l\'audacieuse violation des devoirs con-
»jugaux; volontairement et de propos délibéré elle prête donc les
«mains a la perpétration du délit, et des lors nous ne voyons pas
l\'re qui, aux yeux de la loi on de la morale, peut excuser sa con-
»duite criminelle. Sur ce point une extension a la loi pénale nous
»paraît conforme aux principes d\'une répression intelligente et efficace.quot;
1)nbsp;Chauveau en Hélie, théorie etc. édition Belge, Ch.XLIX,
Tome II, bl. 192 sq.
2)nbsp;Art. 1. »Der uneheliche Beischlaf wird polizeilich bestraft, und
xzwar an jedem Schuldigen :
omstandigteden op, welke de strafbaarheid vermeerde-
ren , verminderen of geheel opheffen. Enkele dier straf-
bepalingen herinneren ons verouderde gebruiken. Van
dien aard is art. 1 laatste lid: »Anszerdem ist der ge-
quot; schwächten person das tragen des gewöhnlichen Ehren-
»kränzchens bei ihrer Trauung bei Strafe von zehn
quot;Guldenverboten.quot; Eene bepaling waarlijk zeer geschikt
om alle gevoel van schaamte voor goed uit te dooven, zon-
der dat het beoogde doel wordt bereikt. Even opmerkelijk
IS art. 5, waarbij verloving als eene verzachtende om-
standigheid wordt aangemerkt. Wanneer een huwelijk
voor de ontdekking wordt gesloten, is het feit niet meer
strafbaar (art. 6). Tot het onderzoek naar overtredin-
gen van dien aard is in den regel het policie-gezag be-
voegd, bij hetwelk de aangifte is gedaan.
Van denzelfden aard zijn ook de art. 89—97 der
Hannoversche wet en art 83-89 van het Badensche
ontwerp, ofschoon in inhoud en vorm minder aanstoot
gevende.
quot;1) im ersten Fall mit einer Geldbusze von fünf Gulden;
»2) beim ersten Rückfall mit einer Geldbusze von zeben Gulden;
»3) beim zweiten Rückfall mit fünfzehn Gulden;
quot;4) bei allen weiteren Rückfällen je mit einer Geldbusze von
»dreiszig Gulden.quot;
afdeeling II.
POLICIB-OVEKTKEÜI.NGEN uit HKÏ toezigt 01\' handelingen
voortvi.oeijende.
§ 1. HandeMngen op den openbaren reeg.
Door openbaren weg moet verstaan worden die plaats,
welker gebruik ieder gegund wordt, hetzij de eigen-
dom aan den Staat, de provincie of de gemeente
toekomt. Zoo het gebruik ieder vrijstaat, behoort nie-
mand daarin verhinderd te worden, of dit zou versto-
ring van orde en rust ten gevolge hebben. Maar
ook om die laatste reden zullen handelingen , op den
openbaren weg te verrigten, aan verscheidene beper-
kingen onderhevig zijn. Hiertoe is b. v. te brengen
het verdacht stationeren. Wegens het vrije gebruik,
hetwelk ieder hebben moet, mag echter deze handeling
niet belet worden, voor en aleer het algemeen belang
dit eischt. Veelal zullen feitelijke maatregelen meer
doeltreffend werken, ofschoon er toch gevallen zijn,
die steeds op eene zekere strafbepaling konden verbo-
den worden. Het verslag der reeds meermalen aan-
gehaalde Commissie geeft daarvan eenige voorbeelden.
In de gemeente Amsterdam bestaat de gewoonte, dat,
bij het toevriezen van sommige grachten, een baanveger
zich het regt aanmatigt, door het stellen van een
bezem in het ijs, een bepaald gedeelte der gracht voor
schaatsenrijders geschikt te maken, en daarvoor van
ieder, die van die baan gebruik maakt, een geringe
retributie te vorderen. Niet zelden geeft zoodanig ver-
meend regt aanleiding tot vechtpartijen, en het ware
tot vermijding daarvan te wenschen, dat het op straf
verboden was, zonder vergunning van de policie, zich
bet uitsluitende regt op het onderhoud eener bepaalde
ijsbaan aan te matigen •). Van denzelfden aard is het
verbod op een bepaalden afstand zwemplaatsen te na-
deren; of, wat van meer gewigt is, in geval van stranding
van schepen, zeker gedeelte van het strand te betreden,
ten einde diefstal van gestrande goederen te voorkomen.
Verder verdienen opmerking :
I.nbsp;Het houden van godsdienstplegtigheden op den open-
laren weg. Ofschoon dit toezigt eigenlijk als een deel
der administratieve policie is aan te merken, beschou-
wen wij hier het verbod van zoodanige godsdienstpleg-
tigheid als eene verbodene handeling op den openbaren
Aveg. Volgens art. 167 der Grondwet, 2® lid, is dit
slechts daar toegestaan, waar het bij bepaalde wetten of
wettelijke verordeningen is geoorloofd. Bij overtreding
evenwel voor de eerste maal, is geene andere straf bepaald,
dan dat de overtreder verklaard wordt in strijd met de
wet te hebben gehandeld, en in de kosten veroordeeld.
II.nbsp;Begrafenis-optogten. Wij bedoelen hier alleen wat
tot het ceremonieel dier plegtighcden betrekking heeft,
onverminderd de straffen, gesteld op de overtreding van
verordeningen, geneeskundige, gezondheids-policie of
den burgerlijken stand betreffende. Als overtreding van
dien aard moet dus het verzuim of de schennis der
voorschriften, betrekkelijk den tijd of de orde bij be-
grafenissen, vermeld worden.
l) Verslag enz., bl. 48.
-ocr page 154-III.nbsp;Het houden van collecten zonder vergunning van de
daartoe bevoegde magt. Deze handeling, hoezeer op zich
zelf hoogst onschuldig, zou ligt tot het plegen van
grove misbruiken aanleiding geven, en vaak in bedelarij
kunnen ontaarden. Tegen dit misbruik voorziet een
Koninklijk besluit van 22 September 1823 (St. nquot;. 41),
waarbij alle collecten, met uitzondering van die, welke
door godsdienstige of liefdadige instellingen, in kerken
of aan de huizen, of bij buitengewone rampen, volgens
de plaatselijke reglementen toegestaan zijn, zonder de
vergunning van het daartoe bevoegde gezag, Avorden
verboden. Daar geene strafbepaling tegen zoodanige over-
treding bedreigd is, zal natuurlijk art. 1 der wet van
6 Maart 1818, moeten worden toegepast. De aanhef
van deze wet drukt duidelijk het doel uit, hetwelk de
wetgever zich voorstelde. Het staat eindelijk den pro-
vinciale en gemeentebesturen vrij, in de gevallen,
waarin hun de bevoegdheid tot het verleenen van
toestemming is opgedragen, zoodanige maatregelen
te nemen, als geschikt zijn om ieder misbruik te
voorkomen.
IV.nbsp;Het dragen van verladene wapenen. Hieromtrent
is eene strafbepaling in art. 314 C. P. vervat, daarvan
afhankelijk, dat eene wet of wettelijke verordening ver-
klare , welke wapenen hiertoe moeten gerekend worden \').
Zoodanige wet bestaat in ons vaderland niet. En de
Commissie oordeelt dat zij geenszins met de persoon-
lijke vrijheid zoude overeen te brengen zijn; er zouden
zich echter bijzondere omstandigheden kunnen voordoen,
b. v. bij beschonkenen, kinderen, bij kermissen, volks-
1) Hiervan zijn de zoogenaamde priempoiten (stilets) en tromblo ns
uitgezonderd.
feesten, waar dit tijdelijk kon verboden worden i).
Van welken aard ook dit verbod zij, men vergete nim-
mer, dat \'de handeling op zicli zelf geen misdrijf is en
alleen wegens het algemeen belang bestaat, zoodat de
bepaling van art. 314, wegens de qnalificatie als wan-
bedrijf, te ver gaat.
V. Gevaarlijke handelingen. Verscheidene strafbepa-
lingen komen hieromtrent in het 4® boek van den Code
Pénal voor. Zoodanige zijn: art. 471, n^s. 2, 6, 7, 12;
art. 475, nquot;«. 3, 4, 7, 8; art. 479, 2, 3; terwijl
daarenboven andere bij algemeene of bijzondere veror-
deningen zijn vastgesteld. Zoodanige overtredingen zijn:
1.nbsp;Het afsteken van vuurwerken op plaatsen waar
zulks verboden is, (C. P. 471, nquot;. 2 en art. 473) 2).
2.nbsp;Verscheidene handelingen op den openbaren weg,
waarin wegens de bijzondere gesteldheid der verschil-
lende gemeenten, het best bij plaatselijke verordeningen
kan worden voorzien. Eenige Amsterdamsche veror-
deningen bestempelen als overtredingen:
«\'. De overtreding der verordening van 9 Maart
1853, nquot;. 5, houdende voorschriften omtrent het blake-
ren van vaatwerk. Het beroep van kuiper brengt dit
mede, dewijl het bezwaarlijk binnen\'s huis kan ge-
schieden. Het is daarom toegestaan dit buiten te
verrigten, mits niet in straten en stegen, voor zons-
opgang of na tien ure des avonds, of bij harden wind,
1)nbsp;Verslag, pag. 5o.
2)nbsp;Art. 9 der verordening op het buskruid, der vuurwerken en
tot vuurwerkmaking bestemde voorwerpen, voor de gemeente Am-
sterdam van 6 Februarij 1856, n». 36, verbiedt dit, zoo geene ver-
gunning van Burgemeester en Wethouders bekomen is. De straf-
bepaling van art. 471 no, 2, C. P., moet derhalve op alle plaatsen
in de gemeente Amsterdam worden toegepast.
op boete van f 10-25 of van eene gevangenisstraf
van één tot drie dagen \').
|3\'. Vuur te maken op^ den openbaren weg zonder
toestemming van burgemeester en wethouders, en het
dragen van vuur of asch over straat, op eene andere
wijze dan in metalen of steen en potten met deksels van
gelijke stof voorzien. Van deze vergunning zijn loodgie-
ters en stukadoors vrijgesteld, mits steeds iemand bij het
vuur gesteld worde 2).
Tot de genoemde overtredingen kan ook gerekend
worden het oplaten van luchtbollen, waaraan gehecht
zijn lampen, fakkels en eenige andere brandende stoffen,
op boete van één duizend gulden 3).
a. Het nederwerpen of stellen van voorwerpen, die
door hunnen val of door ongezonde uitwaseming nadeel
zouden kunnen doen. Het kenmerk van deze overtredino-
bestaat onder anderen daarin , dat de voorwerpen door
de schuld van den bewoner van dat huis zijn gesteld
of geworpen, waarvoor zij zich bevinden 4) (C P art
471, nquot;. 6.)
4. Het laten liggen op straten, wegen, pleinen, open-
bare plaatsen of velden van werktuigen, welke door
dieven of andere kwaaddoeners zouden kunnen misbruikt
worden. Deze overtreding, ofschoon eigenlijk geene
handeling, is daarmede naauw verwant, zoodat die ner-
gens beter scheen te kunnen vermeld worden, (C. P
art. 471, n°. 7.)
I
i
1)nbsp;Deze strafbepaling is bevestigd bij de verordening op het Brand we-
zen binnen de gemeente Arasterdam van 4 Februarij 1857, no. 46, art. 7.
2)nbsp;Verordening van 15 Julij 1857, nquot;. 50.
.3) Wet van 19 Januarij 1808.
4; Mr. M. Schoon e veld, Wetboek van Strafregt met aanteeke-
iiingen, bl. 400.
5.nbsp;Het werpen van vuiligheden op mensehen uit
onvoorzigtigheid \'). Het onvoorzigtige der handeling
sluit het aanwezen van dolus uit, om welke reden deze
handeling als policie-overtreding moet worden aange-
merkt. Ten onregte neemt de C. P. ditzelfde feit ook
dan als eene overtreding aan, wanneer het uit moedwil
bedreven is 2).
6.nbsp;Overtreding van art. 475, nquot;. 3. Dit artikel on-
derstelt het bestaan van afzonderlijke reglementen, wel-
ker niet nakoming met eene geldboete van zes tot tien
franken, hetzij afzonderlijk, hetzij gepaard met eene
gevangenisstraf van één tot drie dagen, wordt bedreigd.
Het genoemde artikel bevat derhalve de navolgende
overtredingen:
a de inbreuken op de reglementen volgens welke
voerlieden van pakwagens, karrelieden, drijvers, gelei-
ders of meimers van allerlei sooi\'t van rijtuigen verpligt
zijn, zich steeds bij hunne rijtuigen op te houden, en
alzoo in staat te zijn deze te besturen.
het berijden of innemen van slechts ééne zijde der
straten of openbare wegen.
y het verzuim voor andere rijtuigen uit te wijken
en hun bij ontmoeting de halve straat vrij te laten.
Geene der genoemde handelingen stelt eene overtre-
ding daar, zoo de reglementen hieromtrent ontbreken;
terwijl het van zelf spreekt, dat deze grootendeels van
plaatselijken aard zullen zijn, daar zij vooral in die ge-
meenten vereischt worden, welke eenigzins aaneen ge-
bouwd zijn. Sommige dier reglementen welke tot de
policie op de wegen betrekking hebben, zullen algemeen
1)nbsp;Zie verordening op de straatpolieie in de gemeente Amsterdam,
art. 37 en 38, op het werpen van sneeuw van de daken.
2)nbsp;C. P., art. 475 n«. 8, laatste gedeelte.
-ocr page 158-of bijzonder naoeten zijn, al naar gelang zij op de zoo-
genaamde grande of peiite voirie of wel urbaine betrek-
king hebben 1).
Eene strafbepaling in denzelfden geest als de boven-
genoemde, vinden wij in n°. 4 van hetzelfde artikel
omtrent het hard rijden, overladen en kwalijk besturen
van rijtuigen. Behalve deze, zullen er echter nog ver-
scheidene andere gevonden worden, welke, ofschoon van
dezelfde strekking, evenwel niet volgens art. 475 wor-
den bestraft, waartoe onder anderen het rijden op ver-
bodene plaatsen of in verbodene rigting
Geven wij eenige voorbeelden van zoodanige verorde-
ningen.
Verordening op het rijden hinnen de gemeente Am,f!terdam
van 1 Junij 1854 nquot;. 11, houdende de navolgende
overtredingen:
cc\' Voor voerlieden van openbare rijtuigen bestemd
tot het vervoer van meer dan vier personen, het niet
doen stappen der paarden, wanneer
een omweg te maken;
ß\' het verzuim op ]5laatsen, waar eene markt gehou-
den wordt, of een groote volksmenigte zich bevindt,
stapvoets te rijden:
y\' zonder vergunning der policie-ambtenaren of be-
ambten heen en weer rijden of stilstaan, daar, waar zich
eene groote volksmenigte bevindt;
8\' het niet vrijlaten van den halven weg of het niet
ter linkerzijde uithalen binnen de stad;
i\' het voorbijrijden van een lijkstoet, welke dezelfde
I) Henrion de Pansey, du pouvoir municipal et de la police
intérieure des communes, Livre II, ch. VIII, de la petite voirie,
bl. 2S5 sq.
rigting volgt; en het verzuim stil te staan, wanneer men
dien ontmoet. Dit geldt ook van marcherende troepen
of optogten.
g\' om het hardst te rijden, voorbij rijden waar de
breedte van den weg zulks gedoogt;
het verzuim om, bij eene opgehaalde brug geko-
men, te wachten tot de volksmenigte daarover heen
gegaan is;
ry\' het rijden op de kleine steenen, of het leiden van
losse paarden daarover;
-Ö-\' ezels als trekdieren te gebruiken behalve voor kleine
vrachtwagens, karren of rijtuigen, tot het vervoer van
kinderen bestemd; enz. \').
t\' de overtreding van art. 36 en 37, waarin bepalin-
gen voorkomen omtrent de hoeveelheid der goederen,
welke op een rijtuig mogen worden geladen.
Al deze overtredingen worden, zooverre daarin niet
bij den Code Pénal voorzien is, gestraft met eene geld-
boete van zes tot 25 gulden en eene gevangenisstraf
van één tot drie dagen te zamen of afzonderlijk.
Vetordening op de straatpolicie in de gemeente Amster-
dam, van 7 Mei 1856 n». 38, houdende onder anderen,
de navolgende geboden of verboden;
«\' het rijden met handkarren of kruiwagens op de
kleine steenen, tenzij kortstondig bij noodzakelijkheid
om uit te wijken, (art. 56).
Het rijden in eene verbodene rigting in bepaalde
stegen of straten (art. 59).
y\' Het niet stapvoets rijden met hout wagens of zoo-
O Behalve de opgenoemde overtredingen bevat de aangehaalde
verordening er nog zeer vele andere , nagenoeg in denzelfden geest,
Welke alle op te noemen, overbodig toeschijnt.
genaamde ..mallejans,quot; en het verzuim die voertuigen
van een veiligheidstoestel te voorzien (art. 60);
7.nbsp;het niet weerhouden of aanhitsen van honden op
voorbijgangers, ook dan wanneer daaruit geen nadeel
ontstaan is, op boete van zes tot tien franken; bevestigd
bij art. 4 der verordening houdende voorschriften ter voor-
koming der gevaren van hondsdolheid, van den 28 Fe-
bruarij 1855, nquot;. 22 der gemeente Amsterdam;
8.nbsp;bet werpen van steenen of andere harde ligchamen
of vuiligheid tegen de hriizen, gebouwen, tuinen, enz.
(C. P. art. 475 nquot;. 8);
9.nbsp;de overtredingen sub. 6, 7 en 8 genoemd, wan-
neer daardoor de dood of kwetsuren van melk- of slagt-
beesten, of andere dieren, aan een ander toebehoorende,
ontstaan zijn, op straffe eener boete van 10—15 fran-
ken , alleen of met gevangenisstraf van 3 - 5 dagen, voor
zooverre het nquot;. 8 geldt (C. P. art. 479 in 2 en 3, 480).
Behalve deze overtredingen tot de gevaarlijke hande-
lingen behoorende, zullen er nog verscheidene andere
kunnen gevonden worden, waarin bij afzonderlijke ver-
ordeningen voorzien is. Zoodanige zijn b. v. het ver-
zuim bij het ophijschen of neerlaten van goederen, iemand
tot waarschuwing der voetgangers op straat te stel-
len, enz.
VII. Handelingen, welke, ofschoon niet gevaarlijk, toch
hinderlijk zijn. — Hieronder kunnen gebragt worden bald-
dadigheden; zooals het werpen van sneeuwballen, uit-
jouwen, naloopen van rijtuigen, krassen op muren, het
doen schrikken van paarden, het uithalen van straat-
steenen, het maken van valsch alarm door te schellen,
het spelen van hazardspelen of van dobbelspelen op straat.
Tegen deze overtreding is voorzien bij art. 479 n°. 5
C. P. Verder heeft men als zoodanig het zingen van
zedelooze liederen of het maken van nacht en buren-
geruchten, of van bewegingen geschikt tot verstoring
der rust van de inwoners, evenzeer bij art. 479 nquot;. 5
van den Code Pénal voorzien; het gemaskerd gaan op
straat, zonder vergunning van het openbaar gezag; het
uitventen van koopwaren bij nacht; het hangen van goe-
deren aan boomen of over leuningen van bruggen, het
uitbranden van kagchels buiten de daartoe bestemde
uren; alle deze overtredingen zijn in de meeste gemeen-
ten van eenig aanbelang in 6 ^ öï\'oi\'d-Ori. 1- ^
daniff strafbaar verklaard. Voor Amsterdam meenen
wij hier naar de reeds meermalen aangehaalde verorde-
ning op de straatpolieie te mogen verwijzen.
Ofschoon deze handelingen doorgaans door plaatselijke
verordeningen geboden of verboden worden, zoo zullen
er toch verscheidene zijn, welke, daar zij in bijna iedere
fi-emeente voorkomen en evenzeer moeten worden ge-
weerd, het nadrukkelijkst door algemeene verordeningen
beteugeld worden. Als overtredingen van dien aard
kunneu b. v. het brengen van serenades zonder vergun-
ning der policie, het brengen van ketelmuziek over dag,
enz. worden beschouwd \').
VIII. Ééne zaak is er nog, welke eene bijzondere
aandacht verdient, namelijk het toezigt op het plagen van
dieren. — Onverminderd het onzedelijke, hetwelk in zoo-
danig feit ligt, en een slechte inborst aanduidt, eischt het,
wegens het groote nadeel, dat daaruit kan voortvloeijen,
eene naauwlettende waakzaamheid. Hoewel de art. 452,
453, 454 en 455 C. P in eenige gevallen voorzien, en
ook eenige reeds aangehaalde nummers van art. 479
I) Verordening op de straatpolieie in de gemeente Arasterdam
art. 65.
strafbepalingen inhouden, kan men niet anders zeggen,
dan dat dit onderwerp in het Fransche regt hoogst on-
volledig behandeld is. En toch, zoo eenige overtreding
de algemeene belangstelling verdient, dan is het deze.
Volgens de genoemde artikelen uit het Wetboek van
Strafregt, is alleen het vergiftigen van beesten, of het
zonder noodzaak dooden van huisdieren aan een ander
toebehoorende, strafbaar i). Maar deze daden hebben
slechts op het dooden van dieren betrekking; en moeten
in ieder geval als wanbedrijven worden beschouwd.
Het kwellen van dieren aan anderen toekomende kan
bovendien, voor zooverre die dieren eenig nadeel heb-
ben geleden, volgens art. 479 n». 1 gestraft worden, of-
schoon in dit geval het feit meer het karakter van een
wanbedrijf openbaart. Maar niet zoozeer het nadeel, dat
voor de dieren geboren wordt, dan wel het gevaar, het-
welk uit zulke mishandeling voor menschen kan ont-
staan, moet gestraft worden. Om die reden moet er
geen onderscheid gemaakt worden of zulks aan dieren
gepleegd worde, waarover de bedrijver een regt van
1) Eene aanteekening van den Franschen advocaat Lucas, voor-
komende iij zijn werk getiteld : »du système pénal et du système
quot;répressif en général, de la peine de mort en particulier,quot; (Parijs
1827) verdient hier wel vermeld te worden, »Le célébré Voîney
»avait été tellement frappé de l\'immense influence qu\'avait exercée
»dans notre révolution l\'instinct d\'imitation, que les leçons d\'histoire
»qu\'il fit à l\'école normale en l\'an 3, furent le développement ex-
»clusif de cette pensée. »»Lorsque j\'écrivais ces leçons, dit-il dans
»i,une des notes d\'une édition récente, en ventôse an 3 , je venais de
»»•traverser la France depuis Nice, et j\'avais vu très-frëquemmerd
»nenfans lantwnant les chats, ijuUlotmant les volailles, et imitant les
nulrihunaux récolulionnaires quot;quot;
Men vergelijke verder de Fransche wet van 2 Julij 1850 en de
Speeches van Sir Robert Peel, 1« deel, bl. 271 en 3.i0.
eigendom heeft, of niet. De Wurtembergsche policie-
strafwet streklce hier tot voorbeeld, waar art. 55 eene
betrekkelijk zware straf op het bedrijven van zoodanig
feit stelt 1).
§ 2. Handelingen in openbare gehouwen.
De beteekenis van een openbaar gebouw in den zin,
Avelke hier daaraan gehecht wordt, staat in niet de
minste betrekking tot het eigendoms- of bezitregt. Als
zoodanig wordt verstaan een gebouw, hetwelk voor
ieder, hetzij om niet, hetzij voor geld toegankelijk is,
al moge ook eene zekere klasse daarvan uitgesloten
zijn. Dezulke zijn b. v. kerken, schouwburgen, con-
certzalen, koffijhuizen; terwijl het kenmerk van open-
baarheid ophoudt als slechts bepaalde personen daar
toegang kunnen hebben, b. v. besloten societeiten.
Aldus moeten de woorden openhaar gebouw niet zoo eng
worden gebezigd, dat daardoor eene overdekte plaats
zou worden verstaan; het afgesloten zijn van den pu-
blieken weg stelt reeds een openbaar gebouw daar, zoo
ten minste de andere vereischten daarvoor aanwezig
1) Tekst van art. 54. »Wer durch rohe Miszhandlung von Thieren
»Aergernisz gibt, ist mit Verweis, Gddbusze bis zxx fünfzelim Gulden
quot;der Arrest bis zu acht Tagen zu bestrafen.
«Bei Rückfällen kann Geldhusze bis aa? fünf und zwanzig Gulden,
»oder die Arreststrafe bis auf viersehen Tage erstreckt werden.quot;
Omtrent het transporteren van slagtvee vermeldt Ka ppler, bl.
34, noot 20, eene resolutie van het Wurtembergsche niinisterie van
binnenlandsehe zaken, van 2 October 1855 (Reg.bl. n». 45, pag.
397.) Deze geeft eene verklaring van het in genoemd artikel aan-
gewezen feit. De Amsterdamsche verordening op de straatpolicie
bevat zoodanige bepaling niet, ofschoon verscheidene artikelen op het
drijven van vee toepasselijk zijn.
zijn (b. V. tuinen, waar de toegang voor een bepaalde
som gelds wordt vergund); terwijl omgekeerd eene
overdekte plaats zeer wel in sommige gevallen als pu-
blieke weg kan worden aangemerkt, b. v. een door-
togt tusschen twee straten, gelijk die in verscheidene
groote steden te vinden is.
Het kenmerk der handelingen als overtredingen, zal
grootendeels afhangen van die soort der openbare ge-
bouwen, waarin zij begaan of niet begaan zijn, terwijl
andere geheel met de openbaarheid der plaats zamen-
hangen, onaangezien de bestemming, welke het gebouw
heeft. Van dien aard is de weigering van toegang aan
het policiegezag. Zoodra het gebouw voor ieder open-
staat, mag dit niet geweerd worden, de eenvoudige
weigering stelt derhalve reeds eene overtreding daar,
zonder nogtans strafbepalingen uit te sluiten, voor het
geval, dat de weigering in een verzet tegen de publieke
magt zou ontaarden i).
1) Men vergelijke hier de wet van 31 Augustus 1853 (St. nquot;. 83) ,
tot verzekering der uitvoering van sommige voorschriften van plaat-
selijke verordeningen. Art. i dier wet luidt: »Indien de zorg voor
quot;de nakoming van eenig voorschrift eener plaatselijke verordening,
»hetwelk strekt tot handhaving van de openbare rust of veiligheid,
»of tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen,
»vereischt, dat zij, die met de uitvoering belast zijn of daartoe moe-
eten medewerken, de bevoegdheid bezitten de woningen der inge-
uzetenen, huns ondanks, binnen \'te treden, kan de gemeenteraad
»•daartoe, hetzij bij diezelfde, hetzij bij afzonderlijke verordening, den
»last verstrekken.quot; Met hoeveel te meer regt kan deze bevoegdheid niet
worden uitgestrekt tot gebouwen voor het publiek toegankelijk ? Art.
S en 3 bepalen de wijze, hoe van deze bevoegdheid moet worden
gebruik gemaakt. Het is duidelijk, dat deze beperkingen wegens de
onschendbaarheid der bijzondere wonlnqen, den ingezetenen bij art. 153
der Grondwet gewaarborgd, zijn ingevoerd. Zoodra echter zoodanige
plaats de eigenschap eener bijzondere woning verliest en voor ieder
Tot de overtredingen uit de handelingen in openbare
gebouwen voortvloeijende, kunnen in de eerste plaats
gebragt worden die, welke zamenkomsten der ingeze-
tenen betreffen.
Het regt van vereeniging en vergadering door de
Grondwet erkend, is bij de wet van 22 April 1855
(St. nquot;. 32) geregeld en bevestigd. Hoewel dit regt
in ons vaderland aan mindere beperking is blootgesteld
dan in andere landen, (in Frankrijk bij voorbeeld), zoo
worden er toch in deze wet strafbepalingen gevonden.
De daar omschreven misdrijven evenwel kunnen geens-
zins als overtredingen worden aangemerkt, daar het ver-
boden doel der vereeniging, hetwelk juist hier in aan-
merking komt, steeds dolus onderstelt. Behalve die
wanbedrijven, kunnen echter nog andere overtredingen
uit deze wet voortvloeijen. Zoodanige zijn : 1. het dra-
gen van wapenen bij vergaderingen voor het publiek
toegankelijk, met uitzondering van officieren en onder-
officieren; 2. het houden eener vergadering tot oefening
in den wapenhandel, zonder toestemming van het hoofd
van het gemeentebestuur; 3. weigering van toegang aan
het policiegezag; dit alles op straffe van eene boete van
ƒ 5 tot /quot;IOO, en van eene gevangenisstraf van 3 dagen
tot 2 maanden, te zamen of afzonderlijk.
I. Als openbare gebouwen moeten ook beschouwd
worden de localen, waar de verschillende bureaux van
stemopneming zitting houden. Art. 40 der Kieswet
bevat O. a. de bepaling, dat niemand, behalve krijgs-
lieden , aldaar gewapend mogen verschijnen, terwijl wan-
neer wanorde in de zaal ontstaat, waar de stemming of de
toegankelijk wordt, zouden wij meenen, dat ook de noodzakelijkheid
van zoodanige beperkingen vervalt.
opening van stembriefjes plaats vindt, de bulp der ge-
wapende magt kan worden ingeroepen. Geene straf-
bepaling echter wordt bij overtreding van eenig Artikel
der Kieswet gevonden.
II. Openbare eeredienst. Het geldt hier alleen de
godsdienstoefening, voor zoo verre zij voor ieder toe-
gankelijk is, geenszins de inwendige regeling der kerk-
genootschappen. Ook sluite men de handelingen uit,
onder het bereik der gewone strafwet vallende. Zoo-
danige zijn de bepalingen van art. 201, 202, 203 C. P-
ten opzigte van geestelijken, die in eene rede zich aan
opzettelijke berisping eener wet of handeling der rege-
ring, of aan eene opzetting tot ongehoorzaamheid mo-
gen hebben schuldig gemaakt, hetzij die door oproer
zij opgevolgd of niet. Van dien aard is ook het beletten
door feiten of dreigementen, van eene openbare gods-
dienstoefening (art. 260), of het bespotten door woor-
den en gebaarden van voorwerpen tot de godsdienst-
oefening betrekkelijk, van leeraars of geestelijken in
het bekleeden hunner ambtsbetrekking (art. 262). Be-
halve deze wanbedrijven voorziet ook de Code Pénal
tegen het stichten van wanorde in eene kerk ten ge-
volge waarvan de godsdienstoefening belet, vertraagd
of afgebroken wordt.
Bij de behandeling der policie-overtredingen, waartoe
de openbare eeredienst kan aanleiding geven, is het
niet ongepast het een of ander in het midden te bren-
gen, omtrent die, welke in de zondagwet haren oor-
sprong vinden. Wel is waar kunnen deze overtredin-
gen ook tot het toezigt op beroepen en bedrijven of tot
de handelingen op den openbaren weg worden gebragt,
maar voornamelijk geldt het hier het uitoefenen van
winkelnering, en uit dit oogpunt kunnen winkels of
magazijnen tot openbare gebouwen worden gerekend.
De zondagwet wordt steeds toegepast, in weerwil dat
verscheidene harer bepalingen blijkbaar met de Grond-
wet in strijd zijn, en derhalve in die handhaving eene
miskenning van den geest der Grondwet ligt. Volgens
die wet van 1 Maart 1818 (St. n°. 21), houdende
voorschriften tot viering der dagen aan den openbaren
Christelijken godsdienst gewijd, zijn de volgende han-
delingen verboden:
1.nbsp;Het verrigten van beroepsbezigheden op Zon- en
Feestdagen en het doen van openlijken arbeid zonder
vergunning van het plaatselijk bestmu\';
2.nbsp;het uitstallen van waren op straat of voor win-
kels en het verkoopen met opene deuren, (wat het uit-
stallen op straat betreft, zijn geringe eetwaren uitge-
zonderd);
3.nbsp;het openhouden van herbergen of plaatsen waar
drank wordt verkocht, liggende binnen den besloten
kring van gebouwen, en het balslaan, kolven, enz.
gedurende den tijd der openbare godsdienstoefening;
4.nbsp;het houden van publieke vermakelijkheden, als:
concerten, schouwburgen, enz.;
5.nbsp;het maken van gerucht in de nabijheid van plaat-
sen tot de openbare godsdienstoefening bestemd; alles
op straffe eener geldboete van hoogstens /quot; 25 en van
eene gevangenis van één tot 3 dagen, te zamen of
afzonderlijk.
De Zondag wordt gewis door de meeste, niet door
alle Nederlanders op godsdienstige wijze gevierd. Maar
waarom de verpligting van godsdienstige feesten aan
ieder opgelegd? Hoe toch is het met de gelijke be-
scherming der verschillende kerkgenootschappen bij de
Grondwet verzekerd, overeen te brengen, den leden
van het eene verpügtingen op te leggen, waarvan het
andere is vrijgesteld?
III.nbsp;Schouwburgen. Hetgeen de schouwburgen voor-
namelijk van andere publieke vermakelijkheden onder-
scheidt, ligt in het aankweeken van kunstzin, hetwelk
zij ten doel moeten hebben, aldus middelijk tot bescha-
ving en veredeling van het volk bijdragende. Er zal
derhalve door de Regering een bijzonder toezigt daarop
moeten worden uitgeoefend, en reeds uit dit oogpunt
kunnen wij ons met art. 188 der Gemeentewet niet ver-
eenigen, waarin dit aan de hoofden der plaatselijke
besturen is overgelaten. Wat de policie op de schouw-
burgen zelve, en meer bepaald de censuur dér op te
voeren stukken betreft, zoo moet die als een gedeelte
der administratieve policie worden aangemerkt; dien
ten gevolge is eene wet op de schouwburgen eene be-
hoefte !}• De vereeniging van eene menigte in een
locaal, vordert tevens een naauwlettend toezigt van
wege het policie-gezag, ofschoon het weinig aanleiding
tot eigenlijke overtredingen kan geven. Het verwekken
van stoornis, het rooken, het niet verschijnen in gala-
costuum, wanneer dit in sommige gevallen is voorge-
schreven , zullen, zoo waarschuwingen niet helpen, door
geweld beter worden bedwong en Ook zullen ver-
scheidene verordeningen der brandpolicie bepaaldelijk
op schouwburgen hare toepassing vinden J).
IV.nbsp;Andere openbare vermakelijkheden. De redenen,
welke er voor pleiten, het toezigt op de schouwburgen
n Vivien, Etudes administratives Tome TI ch. IV.
2)nbsp;De wet van 1 Germinal an VII omtrent de voorkoming van
brand in schouwburgen moet gerekend worden tot het administratief
toezigt te behooren.
3)nbsp;Verslag der Commissie pag. 50.
-ocr page 169-aan de plaatselijke besturen te onttrekken, is hier niet
aanwezig; de eigenaardige gesteldheid eener gemeente
zal op dit stuk bijzondere verordeningen vereisehen.
Gevoegelijk zou omtrent dit punt eene algemeene straf-
bepaling toepasselijk kunnen worden gemaakt op ver-
ordeningen, welke gemeentebesturen geheel of ge-
deeltelijk goed zouden vinden vast te stellen. Vooral
dient hier op de in ons land nog bestaande kermissen
het oog te worden gevestigd. De aard en de menigte
der openbare vermakelijkheden, welke die tijd den
ingezetenen aanbiedt, vereisehen een scherper toezigt.
Dit toezigt maakt dan ook van zelf strafbepalingen
noodzakelijk, en tot voorbeeld hiervan kunnen eenige
dienen, voorkomende in het eerste hoofdstuk der ver-
ordening van 23 September 1857, n°. 52 op de markt-
policie in de gemeente Amsterdam. Zoo is het verboden:
op boete van / 5, eene plaats te bezetten grooter, dan
door Burgemeester en Wethouders is aangewezen, of
vroeger dan de lootdagen of buiten den tijd, voor de
jaarmarkt bepaald, in tenten vertooning te geven, zon-
der toestemming van Burgemeester en Wethouders ; op
boete van ƒ 5 tot /25 de tenten te sluiten na bet-
uur door den Burgemeester bepaald, en het verzuim 3
maal 24 uren na het eindigen der jaarmarkt, de tenten
af te breken, en de plaats daarvoor benoodigd, te ont-
ruimen 1).
Eene bijzondere soort van publieke vermakelijkheden
vormen de gemaskerde bals. De gemeentewet onder-
werpt die aan dezelfde voorwaarden als andere openbare
vermakelijkheden. ïoch ware vooral in het belang der
1) Deze strafbepalingen zijn in art. 8, 13 en 14 in verband met
art. 77 vervat.
zedelijklieid, een meer naauwlettend toezigt wenschelijk.
Het zal zich voornamelijk tot de zorg bepalen, dat
gemaskerden zich niet anders dan in besloten rijtuigen
naar het bal of huiswaarts begeven; dat gêene onzede-
lijke maskers worden toegelaten; dat allen zich op een
bepaalden tijd ontmaskeren. De gemeente Amsterdam
heeft omtrent dit punt geene bijzondere bepalingen
vastgesteld \').
Ook op paardrijders en gevaarlijke kunstenmakers
moet, vooral in het belang van kinderen, worden ge-
waakt, en hun het doen van sommige kunsten verboden
worden, wanneer daarmede levensgevaar vergezeld gaat.
IV. Koffijhuizen, herbergen., tapperijen en andere plaatsen,
waar sterJce drank wordt verkocht. Hierover zal in de derde
afdeeling worden gehandeld.
§ 3. Handelingen in privaat-gebouwen.
Het Engelsche spreekwoord »my house is my castle,quot;
moet hier worden toegepast; en derhalve is ieder bewoner
van een huis geregtigd daarin te doen, wat hij verkiest,
mits natuurlijk niet onder het bereik der strafwet val-
lende. De meeste overtredingen, welke tot de hande-
lins;en behooren, waarvan in deze § sprake is, kunnen
het best onder het toezigt op zekere beroepen en bedrij-
ven worden gerangschikt, aangezien zij daarop meest
betrekking hebben. Slechts daar, waar zij de regten
van anderen zouden kunnen krenken, moeten zij worden
geweerd. Doch hiertoe is het noodig dat het policie-
gezag in de gelegenheid zij, zooveel mogelijk dusdanige
overtredingen te constateren, waartoe den ambtenaren
1) Verslag der Commissie bl. 55.
-ocr page 171-en beambten de bevoegdheid moet gegeven worden bij-
zondere woningen binnen te treden. Echter zijn aan de
toepassing van dien maatregel vele bezwaren verknocht;
het is niet mogelijk, zonder inbreuk op de bijzondere
vrijheid, vele handebngen tot overtredingen te stem-
pelen. Het algemeen belang evenwel eischt vaak die
inbreuk op zoo gebiedende wijze, dat even als het
eigendomsregt, ook de bijzondere vrijheid der ingezetenen
in dit opzigt niet altijd kan worden geëerbiedigd i)-
Verscheidene overtredingen, welke reeds in vorige pa-
ragraphen voorkwamen, kunnen ook hier worden vermeld,
b. V. nachtelijk geraas. Art. 479 C. P. maakt volstrekt
geen onderscheid, of dit binnenshuis, dan wel op den
openbaren weg geschiedt. Verder het werpen uit huizen
van voorwerpen of van sneeuw van de daken, het hou-
den van verbodene vergaderingen, het afsteken van vuur-
werken, het oplaten van ontvlambare luchtbollen, enz.
Hiertoe kan nog gerekend worden bet gevaarlijk plaatsen
van voorwerpen voor geopende vensters van bovenver-
diepingen, het ophijschen van voorwerpen zonder voor-
afgaande waarschuwing en van zaagsel in niet overdekte
manden of korven, enz.
Onder de handelingen in privaat gebouwen, welke
eenige voorziening eischen, behoort het oprigten van
schietbanen. Dit onderwerp is te Amsterdam geregeld
bij eene verordening van 6 Mei 1853 n®. 7, opgrond
dat rsde openbare veiligheid medebrengt, dat zoowel op
igt;de plaats waar, als de wijze waarop zoodanige schiet-
»banen worden ingerigt, onderhouden en gebruikt, een
1) Verslag der Commissie pag. 61 sq. Mr. W. C. D. Olivier,
Proeve over de beperkingen van den eigendom door het politie-regt.
Leiden 1847.
»naauwkeurig toezigt worde gehouden i)-quot; De volgende
overtredingen komen in deze verordening voor:
1.nbsp;Het oprigten of het houden eener schietbaan, waar
met geweer, pistool, buks of pijl en boog wordt ge-
schoten, zonder vergunning van Burgemeester en Wet-
houders ;
2.nbsp;verzuim zoodanige schietbanen in te rigten en te
onderhouden, volgens de voorwaarden en de aanwijzin-
gen door de daartoe benoemde ambtenaren vast te
stellen ;
3.nbsp;weigering, zoo dikwijls dit gevorderd wordt, den
ambtenaren der policie of der stads publieke werken
toegang te verleenenj alles op boete van tien tot vijf en
twmtig gulden of van eene gevangenisstraf van één tot
drie dagen.
Het leggen van voetangels en Uemmen. Wegens het
gevaar in deze handeling gelegen, behoort dit zonder
toestemming van het plaatselijk bestuur niet te kunnen
geschieden. Uit hetzelfde oogpunt zullen bepalingen
betrekkelijk de plaats, de grootte en het gebruik dier
voorwerpen niet mogen ontbreken, terwijl het aanwe-
zen daarvan door opschriften in duidelijke letters zal
behooren kenbaar te worden gemaakt 2). Nog dienen
vermelding voorschriften tegen het oprigten of aanleg-
gen van werken, welke den loop van beeken of
stroomen zouden kunnen beletten, enz. 3).
1)nbsp;Considerans van deze verordening.
2)nbsp;Verslag der Commissie bl. 64.
3)nbsp;Idem bl. 65. Deze bepalingen zijn uit den Code Rural van
6 October 1791 afkomstig. Zie verder eene Publicatie van Hun
Hoogmogende, vertegenwoordigende het Bataafsche Gemeenebest,
houdende bepalingen omtrent een Algemeen Rivier- of Waterregt
over de Rivieren en Stroomen dezer Republiek. Gearresteerd den
Van groot gewigt zijn de strafbepalingen ter voorko-
ming van brand. Deze zijn in Nederland grootendeels
bij plaatselijke verordeningen vastgesteld, ofschoon ook
verscheidene algemeene wetsbepalingen zijn op te noe-
men, welke echter meer tot enkele beroepen of be-
drijven in betrekking staan.
Als voorbeeld kunnen wij het eerste hoofdstuk der
Amsterdamsche verordening op het brandwezen aanvoe-
ren , voor zooverre de bepalingen daarin vervat niet on-
middelijk de brandpolicie raken. Is verboden: 1. vuur
te brengen of te maken in gebouwen, dienende tot berg-
plaats van hooi, stroo, heide, geestrijk vocht of andere
ligt ontvlambare voorwerpen (art. 9); 2. in dusdanige
gebouwen of in werkplaatsen van timmerlieden, kasten-
makers enz., kaars- of lamplicht anders dan in geslotene
lantarens en gazlicht zonder warmtekeerend bedeksel te
branden (art. 10); 3. tabak of sigaren te rooken in ge-
noemde gebouwen en werkplaatsen of in magazijnen en
pakhuizen, bij het verwerken, op- of uitslaan van goe-
deren (art. 11); 4. zonder vergunning van Burgemeester
en Wethouders, binnenshuis of op eene binnenplaats
24 Februarij 1806. Te vinden bij Mr. J. van de Poll, Verzameling
van vaderlandsche wetten en besluiten, Amsterdam 1340.
Art. 1. »Geene nieuwe Kribben, of andere Waterwerken , ook
udezulke, waardoor de aanwas van den oever en voorliggende gron-
gt;ulen, op eenigerbande wijze zoude kunnen bevorderd worden, zul-
»!en op of in de Rivieren of Stroomen gelegd , noch eenige Zalm-steken
»gezet, of andere Werken, welke den bekwamen afloop der Rivieren
»hinderlijk zouden kunnen zijn, gemaakt mogen worden, hetzij door
•»Besturen of Particulieren, zionder bekomen permissie van de Com-
»missie van Superintendentie over den Waterstaat der, Bataafsehe
»Republiek.quot;
Art. 12 bedreigt eene straf van 600 gulden tegen de overtreding
van dit artikel.
koffij te branden (art. 13); 5. boven vuur, sigaren in
bouten kasten te droegen (art. 12 , ; 6. het niet gesloten
houden der kranen voor gebruikers van gazlicht, wan-
neer zij geen licht branden (art. 16); 7. kolen te dooven
of te houden, of haardasch te bergen anders dan in ijze-
ren of steenen potten met deksels van gelijke stof (art.
20); 8. het beproeven van brandkassen zonder toestem-
ming van Burgemeester en Wethouders (art. 23); enz.
Van denzelfden aard zijn de voorschriften bij het bran-
den van drukinkt (art. 4), het vervoeren van pik of teer,
(art. 5); het bewaren van ligt ontvlambare stoffen, be-
halve buskruid (art. 1); het in winkels bewaren van lu-
cifers tot handelsartikel (art. 14), en nog vele andere
meer. De bepaling in art. 471 1 moet hier ver-
meld worden, waarbij zij, die nalatig geweest zijn, de
ovens, schoorsteenen of plaatsen, waar gestookt wordt
te onderhouden, te herstellen of te vegen, met eene
geldboete van één tot vijf franken gestraft worden. Deze
bepaling veronderstelt bijzondere reglementen en als zoo-
danig komt art. 15 der Amsterdamsche verordening voor,
waarbij dit vegen der schoorsteenen van bakkers, vuur
en waterverkoopers viermalen, van keukens tweemalen
en van alle andere eenmaal s\'jaars verpligtend gemaakt
is. Vrij volledig zijn hier de bepalingen der Hannover-
sche policiestrafwet. Vooral de bepaling in art. 137
vervat, is wegens de algemeenheid en de geschiktheid
tot toepassing op allerlei handelingen, aan te bevelen •).
Zoo vinden wij voor bouw- en werkmeesters eene straf,
wanneer hooi, onder hun toezigt in een gebouw opge-
1) Tekst: »Handlungen oder Unterlassungen, welche Fe.uc,rsgefalir
»für Gebäude oder sonstige Gegenstände (Forsten, Torfmoore, Feld-
nFrüchte u. s. w.) herbeiführen, sind nach dem Grade der Gefahr mit
»Geldbusze bis zu fünf und zwanzi«; Thalern zu strafen.quot;
slagen, van zelf ontbrandt; evenzeer wanneer een schoor-
steen niet volgens de bepaalde voorschriften geveegd is.
Overigens komt de Hannoversche wet in dit opzigt vrij
wel met de Amsterdamsche verordening overeen.
afdeeling III,
policie-overtredingen, in verband tot beroepen
en eedrijvek.
Wij hebben in de voorafgaande Afdeelingen getracht
die policie-overtredingen na te gaan, welke het toe-
zigt op personen, zoowel als op handelingen mede-
bragt: dit onderzoek is echter niet zoo volledig ge-
weest, als wij wel gewenscht hadden. Wij hebben
gemeend, wegens het naauw verband b. v. tusschen de
verschillende handelingen van personen en het uit-
oefenen van beroepen en bedrijven, die overtredingen,
welke het laatste punt betroiïen, te moeten zamen-
vatten. Maar het toezigt op beroepen en bedrijven
staat evenzeer in eene enge betrekking tot sommige
deelen der administratieve policie, daar het niet alleen
het voorkomen van misdrijven of de bewaring van
orde en rust, maar gelijkelijk het gerief der ingezete-
nen beoogt 1). Bovendien zal het toezigt op beroepen
en bedrijven, voor een deel althans niet door het ge-
1) Zie op bl. 12 de aangehaalde plaats van Vivien.
-ocr page 176-wone policie-personeel kunnen worden waargenomen,
zoo als b. V. dat op apotheken, verkoopers van brood, enz.
I.nbsp;Vervoer of bezit van schadelijke voorwerpen of ver-
giften. Men zou kunnen bepalen dat dit vervoer
niet dan onder toestemming van de policie plaats
hebbe; wat evenwel de overtreding der verordeningen
betreft, welke de voorwaarden en de wijze van ver-
voer regelen , zoo kunnen deze, als tot de admini-
stratieve policie behoorende, hier met stilzwijgen wor-
den voorbij gegaan i).
II.nbsp;Hetzelfde moet in \'t algemeen wegens de mid-
delen van vervoer worden aangemerkt. Dit is bij
koninklijk besluit van 24 November 1829 (St. nquot;. 73)
geregeld; en eenige bepalingen in dit besluit vervat
zouden hier kunnen worden opgesomd. Zoodanige zijxi:
1.nbsp;Het zonder vergunning bij art. 5—8 omschreven
aanleggen of bezigen van rijtuigen, met oogmerk om
reizigers of goederen op vaste en gezette tijden van en
naar bepaalde plaatsen over te brengen, op straffe van
eene geldboete van f 10—=25 en bij herhaling boven-
dien van drie tot vijf dagen gevangenis (art. 1, 2 en 4);
2.nbsp;het niet in werking brengen der dienst binnen drie
maanden na de dagteekening der vergunning, op boete
van ƒ 100 en intrekking der vergunning (art. 9);
3.nbsp;het overdragen van vergunningen aan andere per-
sonen of het in een smelten van vergunningen, op
straffe van eene geldboete van ƒ 50 (art. 11); 4. het
staken der dienst voor een tijd zonder vergunning der
bevoegde magt (art. 12), op straffe van eene boete van
tien tot vijf en twintig gulden (art. 15); 5. het ver-
zuim van een schelklinkenden koperen hoorn voorzien
I) Zie hierover meer Afdeeling V, § I.
-ocr page 177-te zijn, voor den conducteur, op eene boete van f 5
tot ƒ 25 (art. 56 en 57); het niet blazen op den hoorn
door conducteurs bij het in- en uitrijden van poorten
of vestingwerken, bij het op- en afrijden van dijken,
bij zwaren mist, of wanneer de voerlieden van andere
rijtuigen zouden kuunen verhinderd zijn de postwagens
te zien aankomen, op straffe eener boete van ƒ 3 tot
/quot; 25 en van eene gevangenis van drie tot tien dagen,
te zamen of afzonderlijk (art. en 79); 7. het ver-
zuim op gladde wegen zich anders dan van behoor-
lijk gescherpte paarden te bedienen (art. 76), op gelijke
straf; enz. \'). Verder zie men de wet van 21 Augus-
tus 1859, houdende bepalingen omtrent het gebruik der
spoorwegen, bevattende o. a. de navolgende strafbe-
palingen :
1.nbsp;Het nederleggen van eenig voorwerp op de spoor-
wegen, dat het verkeer belemmeren kan (art. 34).
2.nbsp;Het rijden of loopen langs de spoorwegen door
hen wier betrekking dat niet vereischt, zonder toe-
stemming der directeuren (art. 35).
3.nbsp;Buiten genoemde toestemming, paarden of vee
langs de spoorwegen te drijven (art. 36).
Dit alles op straffe van eene boete van één tot hon-
derd gulden en van eene gevangenis van één dag tot
ééne maand (art. 54).
4.nbsp;Voor reizigers overtreding van den algemeenen
maatregel van inwendig bestuur, betreffende de dienst
op de stations, het toezigt op de baan, de handha-
ving der orde enz., op eene boete van één tot 75 gulden
of eene gevangenisstraf van één dag tot ééne maand 2).
1)nbsp;Bit reglement is nog steeds in België van kracht, het is o. a.
ook te vinden bij Delebecque, Bulletin, enz bl. 352.
2)nbsp;Verg. eene ordonnance concernant les hateaux a vaptur van detj
-ocr page 178-III. Ter voorkoming van diefstal en bedrog, dient
het toezigt op zoogenaamde pandjeshuizen en banken
van leening. Te regt wordt het houden van zulke
huizen zonder vergunning als wanbedrijf gestraft, daar
in dit geval kwade trouw wel nimmer zal ontbre-
ken; tevens behoort gestreng te worden gelet dat de
voorschriften op die huizen bestaande, stipt worden
nageleefd. Het bloote aanwezen der banken van lee-
ning in verscheidene gemeenten heeft veel bestrijding
gevonden, vooral wegens de woekerachtige intressen,
die overal worden geheven. Zoo lang verscheidene
gemeenten zich niet ontzien de banken van leening als
een bron van zekere inkomsten, ten koste van behoef-
tigen, in stand te houden; zoo lang zal dit regt aan
bijzondere personen niet mogen ontkend worden; even-
wel onderwerpe men het aan een naauwkeurig toezigt i).
Tot nog toe wordt hieromtrent geene wet gevonden,
behoudens de voorziening bij de reeds genoemde wet
Vrêfit rfe police Gis que t van 9 November 1835, te vinden in de Mé-
moires van dien hoofdambtenaar. Parijs 1841. Tome IV, bl. 417.
1) Verg.: Onze banken van hening, Verhandeling uitgesproken in
de Overijsselsche vereeniging tot ontwikkeling van provinciale wel-
vaart, door Mr. J. Kal ff, nu president van de arr. regtb. van
Almelo, Zwolle 1849; en verder een artikel in de Tijdgenoot van
1842 voorkomende: de kleine pandjeshuizen en de groote stadsbank
van leening te Amsterdam, bl. 193 en 241. Het laatste artikel
geeft ons o. a. een voorbeeld , hoe vooral bij kleine pandjeshuizen
de intressen tot eene ontzettende hoogte worden opgevoerd, »Een
..pandje van 15 centen komt den nalatigen beleener bij het einde
»der 4de maand alzoo op 3 centen te staan ; hetwelk, men noeme
»zulks bij strafbepaling, voor loon, voor leveren en invullen, voor
»overnemen en bewaren, of hoe men ook wille, echter nederkomt
»op plus minus 60 pet. in het jaar.quot; De schrijver berekent dat bij
de hoogste panden (van 70 centen) de interessen nog 40 pet. zou-
den bedragen.
van 3 Junij 1859 omtrent het opkoopen en verpanden
van militaire kleedingstukken. Een loffelijk voorbeeld
keeft ons daarentegen Belgie gegeven in de wet van
30 April 1848 sur la réorganisation des monts-de-piété
(Delebecque, bl. 204 !).
Om dezelfde reden moet ook een toezigt op het ver-
voer van goederen bij nacht worden uitgeoefend. Te
Amsterdam is dit, zonder schriftelijke toestemming
van den kommissaris van policie der sectie geheel
verboden, op boete van ƒ3 tot / 25 2).
Eindelijk is wegens den naauw luisterenden aard van
dit beroep, bij het verkoopen van goud- en zilvenoerk, het
houden van bepaalde registers voorgeschreven, ten einde
daarin eene dagelijksche en doorloopende aanteekening te
houden van al de werken door de goud- en zilversmeden
aangekocht of verkregen , of die hun ter herstelling of
1)nbsp;Art. 19 Les individus qui auront porté haliituellement des
effets aux bureaux des monts-de-piété pour autrui et moyennant ré-
tribution ;
Ceux qui auront acheté habituellement des reconnaissances du
mont-de-piété;
Ceux qui auront cédé ou acheté des reconnaissances dans le cas
du 5 de l\'art. 24, seront punis des peines prononcée,s par l\'article
24 du Code Pénal.
Art. 24. Nul prêt sur marchandises neuve.s ne pourra se faire
sans l\'intervention directe du directeur ou de son délégué immédiat
et sans que le déposant se soit fait connaître. Les bulletins con-
statant ces sortes de dépôts mentionneront qu\'il s\'agit de marchan-
dises neuves et ne pourront être ni cédés ni vendus.
Art. 18. Les employés ou agents des monts-de-piété qui atiront
révélé à d\'autres qu\'aux officiers de police ou à l\'autorité judiciaire
les noms des personnes qui ont déposé ou fait déposer des objets à
l\'établissement, seront punis des peins portées par l\'art 378 du
Code Pe\'nai.
2)nbsp;Verordening op de straatpolitie, art. 67 en 74 s^e lid.
-ocr page 180-anderzins zijn toevertrouwd, op boete van / 100. Dit
toezigt kan niet streng genoeg zijn, ten einde op bet
spoor van diefstallen te geraken \').
IV. Kojfijhuishouders en herbergiers of logementhou-
ders. Eenige overtredingen betrekkelijk die personen
zijn reeds in Afdeeling I § 1 behandeld. Het toezigt
op zoodanige plaatsen is volgens art. 188 der Gemeente-
wet als een deel der gemeentelijke policie aan te mer-
ken, en dien ten gevolge aan het hoofd van plaatselijk
bestuur opgedragen. Bij dit onderwerp hebben wij der-
halve bij uitstek gemeente-verordeningen te raadplegen;
onder deze die van Amsterdam van 16 Augustus 1854,
no. i7, op de koffijhuizen, tapperijen en dergelijke
plaatsen. De volgende handelingen onder anderen zijn
verboden :
1.nbsp;Het openhouden van dusdanige huizen na mid-
dernacht tot een half uur voor het luiden der boom-
klok, zoodat de gelagkamers ontruimd en niet voor
het publiek toegankelijk zijn, op straffe eener geld-
boete van / 5 tot / 10 (art. 3) 2);
2.nbsp;het zetten van gelagen aan militairen beneden
den rang van officier, na taptoe, zonder schriftelijk ver-
lof van den plaatselijken kommandant om te mogen
uitblijven, op boete van ƒ 3 tot ƒ 5 (art. 6);
3.nbsp;het toelaten van hen, die opgenomen zijn m
1)nbsp;Wet van 18 September 1852 (St. no. 178) omtrent den waarborg
en de belasting der gouden en zilveren werken, art. 37 en 38. Zie
hierover; des vices de la législation pénale beige et des améliorations
qu\'elle réclame, par le chevalier De Le Bidart de Thumaïde,
Mons 1843; ch. X, Lois sur la Garantie des matières et ouvrages
d\'or et d\'argent, bl. 274 sq.
2)nbsp;Dit artikel verschilt eenigzins van het oorspronkelijke krachtens
de wijziging daarin gebragt bij verordening van 10 Januarij 1855, no. 18.
gestichten enz., waarvan zij de onderscheidingsteekenen
dragen, van jongelieden beneden de 16 jaren en van
kennelijk beschonkenen, op straffe van eene boete van
ƒ 5 tot ƒ 15 (art. 7);
4.nbsp;het geven van gelegenheid tot uitvoering van
muziek, dans, schermen, enz. voor het publiek, in ge-
noemde huizen, zonder toestemming van den burge-
meester, op gelijke straf (art. 18);
5.nbsp;het openhouden van nacht-koffijhuizen na twee
uren des nachts, op boete van ƒ 5 tot f 10 (art. 10),
en het openen dier huizen op zon- en feestdagen voor
tien uren des avonds (art. 11);
Verder zijn de houders van alle opgenoemde inrigtin-
gen verpligt:
1.nbsp;bij de oprigting of verplaatsing aan de commissaris
sen der sectie, waarin hunne huizen gelegen zijn, daar-
van kennis te geven, op boete van ƒ 10 (art. 1);
2.nbsp;wanneer gedurende den verboden tijd door de
policie-beambten licht gezien wordt in de gelagkamers,
hun toegang te verleenen, op straffe eener boete van
/ 10 tot ƒ 20 (art. 4);
3.nbsp;verzuim in de gelagkamers een in plano gedrukt
exemplaar der verordening op eene duidelijk zigtbare
plaats op te hangen, op boete van ƒ 3 (art. 14).
Tot de genoemde overtredingen moet ook art. 471,
no, 3, eerste lid C. P. gerekend worden, waarbij voor
herbergiers eene boete van één tot vijf franken gesteld
is op het verzuim, om licht te branden , waar hun dit
bevolen is. Te Amsterdam bestaat tot dusverre op dit
stuk geen reglement \').
V. Openbare vermakelijkheden moeten zoowel wegens
I) Mr M. Schooneveld, Aanteekeningen enz., bl. 396.
-ocr page 182-de personen, die deze aanbieden, als om het bedrijf
zelf, aan een naauwlettend toezigt onderworpen zijn.
Immers niet alleen is het vervullen van zoodanig be-
drijf al te dikwijls een dekmantel tot het plegen van
bedelarij, maar ook kunnen de beroepen vaak hinder-
lijk of levensgevaarlijk zijn. Dit alles is door den ge-
meenteraad van Amsterdam begrepen, en daaraan heb-
ben wij de navolgende strafbepalingen te danken:
1.nbsp;Het verbod voor straatmuzijkanten, liedjeszan-
gers, goochelaars, kunstenmakers enz., om hun bedrijf
zonder toestemming van den hoofdcommissaris van po-
licie uit te oefenen, of om dit buiten de daartoe be-
stemde pleinen te doen; met uitzondering van straat-
muzijkanten en vertooners van marionetten om dit ook
in straten of op grachten te verrigten, onder vergun-
ning van denzelfden ambtenaar;
2.nbsp;het verbod hun beroep voor de huizen van per-
sonen uit te oefenen, nadat deze hen aangemaand heb-
ben te vertrekken;
3.nbsp;het maken van straatmuziek, het houden van
vertooningen enz., na tien ure des avonds;
4.nbsp;het vertoonen van beschilderde borden enz., zoo
lang die door den burgemeester niet zijn goedgekeurd;
5.nbsp;het met dieren ter bezigtiging langs de huizen
gaan;
Alles op strafïe eener gevangenzetting van één tot
drie dagen \').
1) Verordening op de straat-politie, art. 61, 62 en 63 in verband
met art. 74 vierde lid. Vtrder verg. men Das Hausir-Regnlativ für
die Königl. Preuszischen Staaten, herausgegeben von Dr. L. Hoff-
mann, Berlijn 1842 , bl. 219, o. a. Rescript der Königl. Minis-
terien , die polizeiliche Beaufsichtigung des Gewerbetriebs der Ma-
rionettenspieler betreffend.
VI. Straatberoepen. Hiertoe behooren niet alleen
voddenkrabbers, vuilnishaalders enz., maar ook die
kooplieden, welke hnnne waren op straat uitventen.
Welke handelingen in het algemeen belang verboden
moeten worden, kan het best in plaatselijke veror-
deningen worden aangewezen, ofschoon eene alge-
meene strafbepaling ook hier geene ondienst zoude
doen. Van dien aard is art. 26 der Amsterdamsche
verordening op de straatpolicie, waarbij het verboden
is zonder vergunning van burgemeester en w^etbouders
buiten de stoepen der woningen uit te stallen , of
buiten de markten met kramen enz. te staan, op ver-
beurte eener boete van ƒ 1 tot ƒ 5.
Tot de genoemde klassen van overtredingen kunnen
ook nog die gebragt worden, welke, evenzeer tot de
uitoefening van de beroepen betrekking hebben, echter
niet tot de straatberoepen behooren, maar wegens bij-
zondere omstandigheden in zekere opzigten daarmede
worden gelijk gesteld. Zoodanige zijn; voor slagers,
het verbod bloed van geslagte beesten op straat te doen
uitloopen; voor apothekers, timmerlieden, enz., den
openbaren weg tot werkplaats te gebruiken, zonder
toestemming van de bevoegde magt; voor verwerkers
van turf en andere voorwerpen, wanneer zij de veror-
deningen op hun bedrijf gesteld niet nakomen. Ook
kunnen de verordeningen op het ruimen van sekreet-
kuilen daartoe worden gebragt \').
VII. Het is hier tevens de plaats van vereenigingen
van werklieden te gewagen tot het uitoefenen van hun
beroep, waarvan wij te Amsterdam een voorbeeld vin-
\\) Verordening op het ruimen van sekreetkuilen in de gemeente
Amsterdam van 30 October 1856 , No. 45.
den in de zoogenaamde veemen; het Koninklijk Besluit
van 18 Mei 1825 (St. nquot;. 25) geeft tot hare oprigting
eenige regelen aan de hand. Dat de bijzondere vrij-
heid door deze instelling nimmer mag aangerand wor-
den, spreekt van zelf; terwijl bovendien aan geen
werkman het regt kan worden onthouden, lid van zoo-
danige vereeniging te worden. Op welke wijze die
vereenigingen ingerigt moeten worden, wijst het ge-
noemd besluit in hoofdtrekken aan ; zoo beveelt b. v.
art. 1 g het oprigten eener spaarkas en regelt art. 1 e
de wijze van beheer. Wat de meer bijzondere c^rig-
ting aangaat, zal het natuurlijk aan de verschillende
plaatselijke besturen vrijstaan die aan zoodanige bepa-
lingen te onderwerpen, als zij goed mogten vinden,
mits niet in eenig opzigt aan genoemd Koninklijk
Besluit afbreuk doende. Strafbepalingen bij overtre-
ding, ontbreken ten eenemale.
afdeeling IV,
poj.icie-ovebtrkdikgkn in verband met hkt toezigt
op zkkkke v00.1ïwekphn.
In eene policie-overtreding wordt het doen of nalaten
van eene daad gestaaft. Eene overtreding moet volgens
dit beginsel, of uit het feit zelve, of uit de gehoudenheid
van den persoon Avorden afgeleid. Zoo derhalve een
bepaald voorwerp de oorzaak van het begaan eener over-
treding wordt, behoort men dit als eene uitzondering
op den algemeenen regel aan te merken, en ook zelfs
111 dit geval zal de toevallige betrekking tusschen zulk
voorwerp en een persoon, den grond der overtreding in
zich sluiten. Het spreekt van zelf, dat zulke zaken be-
doeld worden, waarop het toezigt aan de zorg van
het policiegezag bevolen is. — Dit toezigt strekt zich
b. V. uit tot gevondene goederen, gevaarlijke beesten,
tot lijken enz.
Het gevoelen, dat het zich toeëigenen van gevondene
goederen, welke de vinder weet dat hem niet in eigen-
dom toebehooren, en waarvan het verlies niet als dere-
lictio mag worden beschouwd, onder de termen van
art. 379 C. P. valt is door velen bestreden, maar is
door verscheidene regtsgeleerden toestemmend beant-
woord. De Hooge Eaad der Nederlanden, heeft in
laatstgenoemden geest beslist \'). Zoo derhalve de toe-
1) Mr. M. Schooneveld kan zich wel met het gevoelen van den
Hoogen Raad vereenigen, echter alleen voor zoo verre bewezen is
dat ndo vinder dadelijk bij het opnemen het voornomen heeft gehad,
»zich het voorwerp toe te eigenen ten nadcele van den eigenaar.quot;
Dit is, wegens het woord »arglistigquot; in den tekst van art. 379 C. P.
voorkomende, noodzakelijk (bl. 278).
Nijp cis haalt in zijne aanteekeningen op Chauveau en Hélie
de gevoelens van verscheidene schrijvers over dit onderwerp aan, als
van Carnot, Bourguignon, Merlin, Dalloz, Ranter, Lo-
graverend. Hans, met aanwijzing van eenige geschriften, als
eene inonographie van He pp in het neues Archiv des Criminalreehts
en van Mr. M. J. van Gelein Vitringa in de bijdragen van den
Tex on van Hall, IV, bl, 631 !. (II. bl. 33.5 sq.).
De bepaling in het Beijersche wetboek van strafreirt omtrent diefstal
gegeven is van dien aard, dat daaronder buiten twijfel ook de toeei-
gening van gevondene voorwerpen kern worden verstaan.
Art. 112: »Wer aber eine verlorene Sache findet, und um sich dieselbe
»rechtswidrig zu zu eignen, den) sich meldenden Eigenthümer oder
eigening eener gevondene zaak als diefstal gestraft wordt,
moet liet policiegezag naauwkeurig op het vinden van
goederen letten, daar het opsporen van diefstallen onder
die omstandigheid gepleegd, aan groote moeijelijkheden
verbonden is. Maar het toezigt moet zich nog verder
uitstrekken, en behoort ook de zorg te omvatten, dat
van alle gevondene voorwerpen zoo spoedig mogelijk,
hetzij door den vinder, hetzij door de policie openlijke
aankondiging gedaan worde. Verder moeten alle zoo-
danige goederen binnen zekeren tijd bij de policie
worden gedeponeerd en aldaar gedurende den tijd voor
verjaring bestemd, ter beschikking der eigenaars wor-
den bewaard. De niet nakoming dier voorschriften,
zou zooverre die bijzondere personen betreft, als over-
treding kunnen worden aangemerkt; onverminderd de
strafschuldigheid ingeval van wederregtelijke toeëige-
ning. Bij het vinden van gevaarlijke beesten zijn,
wegens het nadeel hetwelk daardoor kan ontstaan,
voorzorgen gebiedend noodzakelijk i); gelijk ook het
toezigt op de zoogenaamde strandvonderij, waarvan reeds
het een en ander gezegd is. Eigenlijke wetten ont-
breken hieromtrent geheel, daar een besluit van den
Souvereinen Vorst van 24 Augustus 1814 (St. n«. 97)
dit aan de Staten der verschillende Provinciën overlaat,
en hiertoe de wetten aanwijst, welke op dit stuk in elk
gewest voor 1810 bestonden. Het ware te wenschen dat
ook dit onderwerp bij eene algemeene wet wierdgeregeld 2).
»Verlierer vorenthält, oder innerhalb acht Tagen seinen Fund weder
»der Obrigkeit anzeigt, noch dem Publikum bekannt macht, ist des
»Diebstahls schuldig.quot;
!) Verslag der Commissie bl. 76.
2) Verg. Kon. Besluit van 23 Aug. 18.52 (Staatsblad no. 141), hou-
dende vaststelling van bepalingen op de strandvonderij.
Een bijzonder toezigt eindelijk moet bij het vinden
van lijken plaats vinden, daar niet zelden de justitie
hierdoor op het spoor van zware misdrijven kan gera-
ken : om die reden behoorde ieder, die eenig lijk vindt,
op eene zekere straf verpligt te zijn, daarvan binnen
24 uren bij het policiegezag aangifte te doen. Alle an-
dere overtredingen betrekkelijk afgestorvenen, moeten
tot de administrative policie worden gerekend, hetzi]
tot den burgerlijken stand, hetzij tot de policie op het
begraven.
afdeeling V.
OVERTnEDINGEN VAN ADMINISTRATIEVE POLICIE.
Wij zijn thans genaderd tot de laatste, maar verre-
weg talrijkste klasse van polieie-overtredingen. Zoo men
zich een juist denkbeeld van de op straf verbodene of
verpligte handelingen wil vormen, behoort althans de
kennis vooraf te gaan van al de onderwerpen, die te
zamen dat gedeelte van het administratief regt uitmaken,
hetwelk wij gewoon zijn onder den naam van policie
in den ruimsten zin te verstaan. Het zou geenszins met
het bestek van dit proefschrift overeenkomen, daaromtrent
in bijzonderheden te vervallen. Slechts bij eenige der
voornaamste deelen van administratieve policie wenschen
wij een oogenblik stil te staan. En al ware het ons
mogelijk eene naauwkeurige opgave van alle overtredin-
gen te leveren, die in de verscliillende takken der ad-
ministratieve policie haren oorsprong vinden, toch zouden
wij vele policie-overtredingen met stilzwijgen zijn voorbij-
gegaan Het financiewezen en het krijgswezen brengen
ieder bijzondere klassen van overtredingen naar geheel
eigene regelen mede, Avelke met die, waarvan reeds mel-
ding gemaakt is, in geen of een hoogst gering verband
staan De naauwe betrekking tusschen de bijzondere
inrigting van ieder deel der administratieve policie en
de overtredingen, welke daaruit voortvloeijen, maakt het
moeijelijk beide deelen zoo van elkander af te zonderen,
dat de inrigting bij eene wet bepaald worde, en daar-
entegen verschillende overtredingen in de policiestraf-
wet voorkomen. En toch ware dit in het algemeen
belang wenschelijk, ten einde eene zoo volledig mo-
gelijke policiestrafwet te erlangen. Daarom zij juist hier
het middel aanbevolen, ons door Mittermaier aan
de hand gedaan, en hetwelk wij vroeger ontwikkeld heb-
ben. Zeer geschikt zoude men derhalve de strafbedrei-
ging van het feit kunnen scheiden en die eene plaats
in de evengemelde wet verleenen.
§ 1. Geneeskundige en gezondheids-poli^ie. —
De zorg voor het leven en de gezondheid der in-
gezetenen, ziedaar, wat dit onderdeel der policie be-
oogt. Dat ook de regeling van dit zoo gewigtige punt
niet in alle opzigten aan de vereischten voldoet, blijkt
uit het oordeel en de klagten van deskundigen. Zeker
is het, dat de jongste wetsvoordragten aantoonen, hoe
de regering overtuigd is, dat dit onderwerp nieuwe
voorziening behoeft. De personen welke als ambtenaren
der geneeskundige policie moeten aangemerkt worden
zijn de provinciale en plaatselijke Commissiën van ge-
neeskmidig toevoorzigt, de geneesheeren belast met
het doen van visitatiën o. a. bij quarantaine, de ge-
zondheidscommissiën in sommige gemeenten, keurmee-
sters en collegiën van wetenschappelijke keurders, zoo-
als te Amsterdam enz. De geneeskundige en gezond-
heids-policie zijn hoofdzakelijk bij de navolgende wet-
ten en besluiten geregeld. Wet van 12 Maart 1818
{St. nlt;^. 16), tot regeling van hetgeen betrekkelijk is
tot de uitoefening van de verschillende takken der ge-
neeskunde, gewijzigd door de wet van 27 Maart 1838
(St, n». 10), waarbij art. 11, 12 en 13 buiten werking
gesteld zijn, bevattende onder anderen de navolgende
strafbepalingen. Op strafPe van eene boete van / 25 tot
ƒ 100 is het aan onbevoegde personen verboden eeni-
gen tak der geneeskunst uit te oefenen, het verkoopen
van eenig zamengesteld geneesmiddel door onbevoegde
personen, of die daartoe niet bepaald gemagtigd zijn, op
boete van ƒ 50,—; het uitoefenen van een anderen
tak der geneeskunde, als waartoe men bevoegd is, op
straffe van ƒ25,—■ boete en bij herhaling van / 50,—j,
onverminderd tijdelijke intreldiing van patent. De wet
verklaart verder, welke personen bevoegd zijn. Bo-
vendien bestaan op dit stuk verscheidene instructiën ,
in het Bijvoegsel tot het Staatsblad geplaatst
1)nbsp;Men verg. o. a. de Verzameling van siulsken, betrekkelijit de
aanstelling eener Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht te Am-
sterdam, 3 deelen Amsterdam 1798,
2)nbsp;Zoodanige zyn die van 3! Mei 1818 voor de medicinae docto-
res in het Koningrijk der Nederlanden, voor de heelmeesters, de heei,
meesters ten platten lando , de vroedraeesters , de vroedvrouwen, apo-
thekers en drogisten, aangehaald bij van Dein se. Strafwetten
enz., Middelburg 18.57.
De Hooge Raad heeft die echter niet verbindend ver-
klaard, daar zij niet in het Staatsblad voorkomen •).
Behoudens eenige uitzonderingen is deze wet ook nu
nog in België geldende; dat zij evenwel geenszins aan
alle vereischten voldoet, blijkt o. a. u.it de volgende woor-
den : )) II semble, au contraire, d\'après l\'organisation mé-
« dicale actuelle, que le législateur ait voulu laisser plus
»de latitude, dans leur pratique, aux chirurgiens de
»campagne qu\'aux docteurs habitant les villes: en efîet,
»les premiers peuvent pratiquer la médecine, la chirur-
»gie, l\'art des accou.chements, et la pharmacie; cumul
»interdit à ces derniersnbsp;De wet van 27 Septem-
ber 1835 heeft de klasse van plattelandsheelmeesters en
van chirurgijns en vroedmeesters teregt afgeschaft 3).
Tot de geneeskundige policie behoort ook de zorg, dat
er goede geneesmiddelen verkocht worden, en die steeds
in genoegzaam aantal voorhanden zijn. Hiertoe behoo-
ren de besluiten van 15 Julij 1818 (St. no. 31) en van
10 October 1824 (St. nquot;. 58), waarbij voorwaarden ge-
steld zijn op den openbaren verkoop van geneesmidde-
len; het ontbreken der strafbepaling maakt natuurlijk
bij overtreding, de toepassing der wet van 6 Maart 1818
noodzakelijk. 2. Het Koninklijk Besluit van 28 April
1821 (St. no. 2) bevat omtrent de invoering der p/iar-
macopoea belgica ter vervanging der pharmacopoea batava
verscheidene bepalingen, welke volgens art. 8 bij eene
1)nbsp;Mr. J. J. de la Bassecour Gaan, Handleiding enz., eerste
deel, eerste gedeelte pag. 305.
2)nbsp;De Le Bidart de Thuinaïde, des améliorations que réclame la
législation pharmaceutique Belge, Livre I, et III, bl. 33.
3)nbsp;Art. 65 »Nul ne peut pratiquer en qualité d\'avocat, de médecin,
»de chirurgien ou d\'accoucheur, s\'il n\'a été reçu docteur, conformé-
»ment aux dispositions du chapitre 1« du présent titre.quot;
later in te dienen wet strafbaar gesteld zijn. Zooda-
nige wet is van 12 Junij 1821 (St. nquot;. 7). Dien ten
gevolge is eene geldboete van ƒ 200 bedreigd tegen hen,
welke de vereischte visitatie niet toelaten (art. 2), of die
voortdurend blijken geven ondeugdzame, vervalschte,
bedorvene of niet naar de regels der pharmacopoea be-
reide geneesmiddelen te bezitten, onverminderd de schor-
sing voor een bepaalden tijd (art. 4 2« lid). Verder
wordt voor ieder ontbrekend geneesmiddel ƒ 3, en voor
ieder, dat bedorven of vervalscht mögt bevonden wor-
den ƒ 6,_ boete verbeurd (art. 3 en 4 eerste lid). An-
dere overtredingen, zooals het gebruik van afgeschafte
maten of gewigten, worden volgens de wet van 12
Maart 1818 gestraft (art. 5) i)- De wet van 12 Au-
gustus 1849 (St. no. 36) op de invoering van de
macopoea neerlandica en nederlandsehe apotheek heeft
de pharmacopoea belgica buiten werking gesteld, en een
nieuw artsenij-bereidkundig formulierboek ingevoerd.
Eene nieuwe strafbepaling vinden wij op het drukken,
uitgeven of verkoop van zoodanig formulierboek vast -
gesteld; waarbij dit, als uitsluitend aan den Staat voor-
behouden, met eene geldboete van ƒ 100 tot f 200 wordt
gestraft, en bij onvermogen met eene zware gevangenis-
straf 2). De strafbepaling is echter daarom hoogst nut-
1)nbsp;Zie pag. 161.
2)nbsp;Art. 2 luidt: «Het uitsluitend regt van drukken en uitgeven
quot;der pharmacopoea Neerlandica en der Nederlandsehe apotheek, wordt
quot;aan den Staat voorbehouden.
quot;De drukker, uitgever, verkooper en verspreider van eenig exeni-
»plaar van dit formulierboek, niet van Staatswege gedrukt, uitgegeven
»en gewaarmerkt, worden gestraft met eene boete van ƒ1000 voor
»ieder exemplaar door hen gedrukt, uitgegeven, verkocht, verspreid,
»of in hun bezit gevonden, en in geval van onvermogen om die
quot;boete te betalen, met gevangenis van ééne maand tot twee jaren.quot;
12^
-ocr page 192-tig, wijl er zeer veel aan gelegen ligt, dat geene ver-
valsching, op welke wijze ook, het leven der burgers
in gevaar brenge.
Tot de geneeskundige policie moet nog het toezigt
bij het heerschen van besmettelijke ziekten worden ge-
rekend, onder anderen op het houden van quaran-
taine. Het eerste is geregeld bij Koninklijk besluit
van 31 Mei 1818 (St. n«. 25), bevattende voorschrif-
ten voor de provinciale en plaatselijke commissiën
van geneeskundig toezigt en tevens uitgebreid tot de
niet besmettelijke ziekten bij Koninklijk besluit van
22 Augustus 1827 (St. n«. 38). Het behelst eene
aanwijzing voor de genoemde collegiën, hoe bij het
ontstaan van besmettelijke ziekten te handelen; ter-
wijl in die gevallen bijzondere reglementen krachtens
deze verordening, zoodanige zaak moeten regelen \').
Tot die reglementen moeten ook verscheidene besluiten
betrekkelijk quarantaine gerekend worden, in het bij-
voegsel tot het staatsblad voorkomende. Verscheidene
provinciën hebben reglementen tot wering van eenige
besmettelijke ziekten vastgesteld, even als zulks ook door
vele gemeenten is geschied. Het spreekt van zelf, dat
deze verordeningen door strafbepalingen hebben moeten
versterkt worden 2),
1)nbsp;Opmerking verdient ook art. 49 der Wurtembergsche policie-
strafwet tot wering van venerische ziekten : »Wer, mit einem venerischen
»Uebel behaftet, in dem Bewustseyn dieses Zustandes mit einer andern
»Person unzüchtigen Umgang gepflogen hat, soll mit Arrest von sechs
»bis zu acht Wochen, und wenn Ansteckung erfolgt ist, ^on acht Wo-
»chen bis zu drei Monate.n bestraft werden.quot;
2)nbsp;Als voorbeeld diene het Koninklijk Besluit van 6 Julij 1831,
St. no. 21, houdende verordeningen tot het weren van de cholera mor-
bus, waarbij op de straffen, bij art. 1 der wet van 6 Maa« 1818 be-
Er blijft ons nog over met een enkel woord van de
eigenlijke gezondheidspolicie gewag te maken. Deze
beeft regeling zoowel bij algemeene als bij provinciale
en plaatselijke verordeningen gevonden.
Tot de eerste soort behooren: de wet van 20 Jannarij
^818 (St. no. 2) waarbij maatregelen zijn genomen te-
gen den invoer van buitenlandsche wijnazijnen met ko-
perdeelen vermengd. Geene straf is hier bedreigd, maar
de bepaling van art. 475 no. 6 C.P. schijnt toepasselijk. --
2.nbsp;de wet van 19 April 1828 (St. n«. 17), volgens
welke geene gebouwen opgerigt of putten gegraven mo-
gen worden binnen 35 ä 40 ellen van begraafplaatsen;
3.nbsp;de wet van 19 Mei-1829 (St. n«. 35), waarbij het
vermengen van vergiftige stoffen , als zwavelzuur koper,
zwavelzuur zink, met brood en andere eet- of drinkwa-
ren, strafbaar verklaard is. Deze straffen echter kun-
nen niet wel als policiestraffen worden beschouAvd, zoo
wegens de zwaarte (gevangenis van 2 tot 5 jaren en
geldboete van ƒ 200 tot 500) als wegens de handeling
zelve. Het gevaarlijke dier stoffen is te algemeen be-
kend en het doel getuigt van zoo verachtelijke zelfzucht
en bedrog, dat het onmogelijk is, zoodanige handeling
den naam van overtredingen toe te kennen.
4.nbsp;Koninklyk Besluit van 16 Julij 1839 (St. nquot;. 30;,
bedreigende de straffen der wet van 6 Maart 18 i 8 op
het opdelven, verkoopen en gebruiken van beenderen
en andere diei\'lijke overblijfselen.
5.nbsp;Art. 25 der wet van 13 Junij 1857 (St. no. 87)
op de jagt en visscherij verbiedt het vangen van visch
door vergif of bedwelmende middelen, op eene boete
van drie tot tien gulden;
paaid, het aanraken van lijken van personen, die aan genoemde
ziekte gestorven zijn, is verboden.
6. Besluit van 18 April 1818 (St. n«. 20), houdende
bepalingen ter bevordering van het meer algemeen
gebruik der koepok-inenting; en dat van 39 Fe-
bruarij 1848 (St. no. 6), waarbij art. 8, 13 en 14 af-
geschaft en door andere vervangen zijn. Op de straffen
bij de wet van 6 Maart 1818 bepaald, is het onder an-
deren verboden kinderen naar school te zenden, wan-
neer zich te hunnen huize de kinderziekte heeft geopen-
baard; het verzuim voor geneesheeren registers der door
hen bewerkstelligde inentingen te houden; Voor geali-
menteerden uit algemeene of plaatselijke kassen, het
verzuim de kinderen te doen vaccineren, zoodra hunne
gezondheid of gesteldheid dit \'toelaat enz. Ten gevolge
van dit besluit heeft de Regering in der tijd de vacci-
natie sterk bevorderd; het is te betreuren, dat deze zoo
nuttige inrigting sedert met zoo vele vooroordeelen te
kampen heeft gehad i).
Ook provinciale verordeningen hebben op ditzelfde
onderwerp betrekking. Verscheidene daarvan worden
bij Mr. de la Bassecour Caan opgenoemd, zooals:eene
verordening der provincie Groningen, goedgekeurd bij Ko-
ninklijk besluit van 16 Augustus 1825 ter bevordering
1) Zie wijders eene ordonnance van den franschen préfat de police G is-
qu et, concernant les amphithéâtres d\'anatomie et de chirurgie, van 25
November 1834, waarin o. a. voorkomen de navolgende bepalingen:
Art. 2 »11 est également défendu de dissequer et de manoeuvrer
»les opérations sur le cadavre dans les hôpitaux, hospices, maisons
■ de santé, infirmeries, maisons de détention, et en quelque autre
»localité que ce soit , enz.
Art. II. »1! ést expressément défendu d\'emporter hors des amphi-
ttthéâtres d\'anatomie des cadavres ou des portions de cadavre.
Art. 12. »Les dissections devront être suspendues depuis le l*quot;quot;
• mai jusqu\'au 1lt;quot; novembre.quot;
der koepok-inenting; verder een reglement voor het be-
graven van lijken in de provincie Noordbrabant van
22 Maart 1831, enz. i).
Insgelijks bestaan op dit stuk een aantal gemeente-
verordeningen , waarvan wij eenige der gemeente Am-
sterdam zullen vermelden, als: 1. de verordening van
28 Februarij 1855 nquot;. 22 houdende voorschriften ter
voorkoming der gevaren van hondsdolheid, bedreigende
eene geldboete van /I tot ƒ 12 en eene gevangenis
van één tot drie dagen tegen het vastleggen van bonden
op den openbaren weg; het verzuim, losloopende hon-
den van een muilband of muilkorf te voorzien gedu-
rende door Burgemeester en Wethouders bepaalde tijden;
het tergen enz. van honden.
2. Verordening van 28 Februarij 1855, no. 23, om-
trent de inrigting der beAvaar- en bereidplaatsen en
het vervoer van bloed. Een noodzakelijk gevolg van dit
bedrijf is het verspreiden van ondragelijke uitwasemin-
gen, welke niet alleen hinderlijk, maar ook voor de
gezondheid hoogst schadelijk zijn. Om die reden, welke
in den considerans der verordening voorkomt, is op
boete van f b tot f 10 verboden : voor slagers, het
langer dan 24 uren na de slagting, het bloed van ge-
slagt vee in hunne woningen, winkels of slagtplaatsen
te houden (art. 3 n». 1) ; het verzuim, niet afgeleverd
bloed binnen 24 uren na de slagting naar de daartoe
op openbaar gezag aangewezene plaatsen te brengen
(art. 14) ; het vervoeren van bloed na 9 uren des mor-
gens (art. 5). Op boete van ƒ lO tot ƒ 20 en eene ge-
vangenisstrafvan één tot drie dagen zijn zij, wien het toe-
1) Delà Bassecour Caan, Handleiding enz.; tweede deel
bl. 91 sq.
gelaten is bloed te verwerken, verpligt, hunne fabrie-
ken zoo in te rigten, dat geene dampen . uitwasemin-
gen of stank tot de openbare straat of in eenig tot
bewoning van menscben strekkend gebouw doordringen
(art. 2.)
3.nbsp;Verordening van 5 December 1855 34 omtrent
de hoedanigheid en de wijze van verkoop van het brood.
De afschaffing der belasting op het gemaal nam alle
controle op deze nering weg. Daar brood als een voed-
sel moet beschouwd worden, hetwelk door ieder wordt
gebruikt , moeten in de eerste plaats waarborgen
bestaan, dat dit vrij van alle schadelijke bestanddeelen
en op eene voldoende wijze bereid zij. Behoudens de
strafbepalingen der wet van 19 Mei !829 en van art.
423 C. P., moet op straffe eener boete van f 25 en
van eene gevangenis van één tot drie dagen, tezamen
of afzonderlijk, alle brood gaar en goed doorbakken
zijn , van gezonde en zuivere meelsoorten en vrij van
alle schadelijke bestanddeelen. Verder zijn op boete
van y S tot ƒ 10 bakkers of verkoopers van brood ver-
pligt , op een zwart bord, hangende in hunne winkels,
en van de straat leesbaar, de namen der verschillende
soorten van brood met de prijzen aan te teekenen, met
vermelding der meelsoort (art., 3) ; het roggebrood met
een merk te voorzien door Burgemeester en Wethouders
voorlederen bakker te bepalen (art. 4); op eene zigt-
bare plaats in hunne winkels een in plano gedrukt
exemplaar dezer verordening voorbanden te hebben
enz. (art. 8.)
4.nbsp;Verordening van 3 Maart 1858 no. 55, omtrent
de keuring van levensmiddelen , welke aan een kollegie
van wetenschappelijke keurders en aan keurmeesters is
toevertrouwd. Met eene geldboete van ƒ 10 tot f 25
is bedreigd o. a. : de weigering keurders en keurmees-
ters ambtshalve toegang te verleenen tot woningen of
bewaarplaatsen 3 hen te verhinderen of te belemmeren
in de uitoefening hunner ambtsbetrekking (art. 2J);
het verkoopen of ten verkoop hebben van meel, beschuit,
koek of gebak, gemengd met zelfstandigheden, die
niet tot voedsel bestemd zijn , al blijkt het dat zij niet
schadelijk zijn, enz. i)(art. 30). Op boete van / 10 tot ƒ 15
moet bij den dood van een rund (tenzij dit door den
slagter tot slagting is geschied) , daarvan een keur-
meester van het vee berigt gezonden worden , en moet
het beest tot na de keuring in zijn geheel blijven, enz.
(art. 36); op boete van / 5 is het verboden in de stads
binnenwateren met waterschuiten te varen, tenzij voor-
zien van| het bewijs van keuring door een keurmeester
van het drinkwater.
5.nbsp;Verordening van 26 Januarij 1859 nquot;. 65, hou-
dende voorschriften omtrent den vervoer van vitriool,
olie en soortgelijke praeparaten, waarbij het onder ande-
ren bevolen is de flesschen van bepaalde opschriften te
voorzien, op boete van ƒ 10 tot ƒ 25.
6.nbsp;Verordening van \\ Junij 1859 nquot;. 67, tot wering
van kinderziekte en andere besmettelijke of gevaarlijke
ziekten, verbiedende onder anderen het wegnemen van
teekenen aan huizen, gestichten of vaartuigen geplaatst,
waar kinderziekte heerscht, zonder vergunning van den
Burgemeester, na ingewonnen advies der plaatselijke
commissie van geneeskundig toevoorzigt.
In de Hannoversche policie-strafwet komen verschei-
4) Verg. eene Ordonnance concernant le pastillage, les liqueurs
et sucreries coloriées, van den préfet de police Gisqnet, van
II Augustus 1832.
dene overtredingen betrekkelijk gezondheidspolicie voor.
Evenwel zijn deze vrij onvolledig, betgeen blijkt uit §
198 \'); alleen die welke op den verkoop van schadelijke
voorwerpen betrekking hebben, zijn voldoende. Wij
vinden daar wel is waar slechts weinige bepalingen,
maar deze zijn zoo omvattend, dat daaronder ver-
scheidene verordeningen kunnen Worden begrepen.
§ 2. Policie op handel en nijverheid.
Ook dit gedeelte laat zich gevoegelijk weder in ver-
scheidene onderdeelen splitsen, waarvan wij echter slechts
eenige zullen vermelden. Een voorname tak der po-
licie is die op maten, gewigten en munten. Eenige
bepalingen daaromtrent vinden wij in het vierde boek
van den Code Pénal opgenomen. Zoodanige zijn art.
475 n». 11 en art. 479 n°. 5 en 6, volgens welke de
weigering echte en overvalschte geldspeciën en munten
van het Rijk, naar de waarde, waarvoor zij gangbaar
zijn, in betaling te nemen, met eene geldboete van vijf
tot tien franken wordt gestraft; terwijl eene geldboete
van tien tot vijftien franken, hetzij afzonderlijk, hetzij
met gevangenis voor den tijd van hoogstens vijf dagen
bedreigd wordt, tegen het bezit van valsche maten of
gewigten in pakhuizen, enz. (art. 479 n°. 5) en tegen
1) De tekst van dit artikel is als volgt: »Sonstige Vergehen gegen
»Gesundheitspolisei sind, so weit nicht dieses Gesetz (§§ 267 bis 269)
»Strafen droht, nach besondern Bestimmungen zu bestrafen.
»Dies gilt namentlich von Üebertretungen der Vorschriften gegen
»Verbreitung ansteckender krankheiteo bei Menschen und Vieh.\'\'
De hier aangehaalde §§ zijn de eenige welke op geneeskundige po-
licie betrekking hebben , ofschoon de algemeenheid dier bepaling ten
hoogste goed te keuren is.
het gehmik van maten, verschillende van die, welke bij
de wetten zijn vastgesteld.
Wat de eerstgenoemde overtreding betreft, zoo zijn
daarover ernstige bedenkingen tijdens de beraadslagin-
gen in den Staatsraad gerezen; de strafbaarheid werd
onder anderen door Berlier ten sterkste ontkend;
laakbaar zou in ieder geval de straf zijn, indien het
feit daardoor het karakter van wanbedrijf ontving, maar
evenzeer is het waar, dat het regt om gangbare munt-
speciën te weigeren, tot de schromelijkste verwarringen
zou aanleiding geven. Eene moeijelijkheid evenwel zal
zich in de toepassing nog voordoen. Het spreekt van
zelf, dat de Staat, zoo hij den koers van muntspeciën
verpligtend stelt, te gelijker tijd de waarde niet
beneden de wezenlijke mag doen dalen; in dit geval
zou de strafbedreiging in eene verfoeijelijke knevelarij
ontaarden. Toch is dit in eenige opzigten het geval.
Het kopergeld, b. v. bezit eene geringere waarde, dan
het inderdaad voorstelt; doch de invoering van eene
meerdere overeenstemming met de waarde, zou moeije-
lijkheden te weeg brengen, welke het gebruik van het
kopergeld, als pasmunt onontbeerlijk, zouden belemme-
ren. Die zwarigheden zijn door art. 18 der wet van
28 September 1816 (St. n«. 50) opgeheven, volgens
welke niemand verpligt is, voor meer dan een vijfde
der aan hem verschuldigde sommen in stukken van 25,
10 of 5 cents te ontvangen, of meer kopergeld aan te
nemen, dan ter waarde van één gulden. Behalve
deze wet bestaat er nog eene van 25 December 1825
(St. no. 80) betrekkelijk het munten van gouden stand-
penningen ter waarde van vijf gulden. De wet van
1816 is geheel door volgende wetten gewijzigd, en bui-
ten werking gesteld door die van 26 November
1847 (St. no. 69), ofsclioon de gemeide bepaling omtrent
het kopergeld verbindend is gebleven en de aanname
van zilveren pasmunt op tien gulden verpligtend ge-
worden. De wet van 17 September 1849 (St. nquot;. 45)
regelt de wijze van inwisseling der vroegere munten.
Andere wetten en besluiten regelen de wijze waarop
de policie op het muntwezen wordt uitgeoefend. De
toepassing van het artikel 475 nquot;. 11 van den Code
Pénal leidt tot de vraag, in hoeverre genoemde geld-
speciën voor de volle waarde zouden moeten worden
aangenomen.
De woorden echt en onvenalscJit, welke in de ne-
derduitsche vertaling voorkomen, schijnen alleen in te
sluiten, dat de muntspeciën op de wettige wijze moe-
ten zijn geslagen, zonder dat er van eenige verminking
sprake zij. Om die reden had de Heer Schooneveld
gewenscht de woorden »non fausses, ni altéréesquot; ver-
taald te zien door »echte en niet geschondene of
quot;verminkte.quot;
Wat nu de beide overtredingen betreft, welke wij
zagen, dat uit de policie op m.aten en gewigten voort-
vloeijen, zoo merke men op, dat, wanneer deze valsch
zijn, reeds het bezit blijkens art. 479 nquot;. 5 strafbaar
is. Het bezit is nit den aard der zaak hoogst onschul-
dig, en zeker zal dit niet de kenmerken van een mis-
drijf in zich bevatten, als daaruit geen gebruik ten
nadeele van anderen gevolgd is. Wegens het nadeel,
waartoe het bloote bezit ligtelijk zou kunnen aanlei-
I) Deze zijn te vinden bij Mr. A. J. van Deinse, Strafwetten
enz., bi. r75. Zoodanige zijn o. a. de wet van 1 Junij 18.50,
(St. no. 25) omtrent het toezigt en de zorg voor de zaken der munt,
enz.; Kon. Besluit van 2 September 1850 , tot regeling van den
werkkring van het Muntcollegie , enz.
ding geven, is het feit strafbaar gesteld, maar ook
alleen voor zooverre het die plaatsen betreft, waar
gewoonlijk van maten of gewigten wordt gebrnik
gemaakt. Het gebruik zal natuurlijk als misdrijf
moeten cestraft worden, maar behoudt het kenmerk
O
eener policie-overtreding, wanneer de gewigten of ma-
ten niet die zijn, welke de wet verpligtend maakt.
Zoodanige zijn afgeschafte of niet geijkte maten en
gewigten, waarvan bij onderzoek ook de inhoud of de
zwaarte geheel overeenkomstig de vereischten wordt
bevonden; immers bij gemis van dit laatste, moeten deze
als valsch beschouwd worden \')• De wet van 21 Au-
gustus 1816 (St, nquot;. 84) bepalende het eenvormig stel-
sel van maten en gewigten, vult de strafbepalingen
van den Code, Pénal aan, daar gene aanwijst, van welke
maten en gewigten het gebruik verpligtend is. Art. 17
bepaalt, dat de inrigting en gedaante enz. door den
Koning nader zullen worden geregeld. Van dien aard
zijn dan ook drie en vijftig besluiten op verschillende
tijden uitgevaardigd 2).
Talrijk zijn voor bet overige de onderwerpen, waar-
van in deze § sprake zijn kan. Tot de voornaamste
moeten geteld worden:
1. De policie op het vervoer, geregeld bij Konink-
lijk Besluit van 24 November 1829 (St. nquot;. 7;^) bevat-
tende een reglement op de dienst der openbare mid-
delen van vervoer te lande. Eenige overtredingen zijn
reeds vroeger vermeld. Voorts het brievenvervoer ge-
1)nbsp;Zie over deze artikelen do aanteekeningen van Mr. M. S e h o o-
nevel d, bl. 419, 420 sq.
2)nbsp;Te vinden bij Mr A. J. van De in se, Strafvretten enz., bl.
157 sq. verbo: nmaten en gewigten.quot;
regeld bij de wet van 12 April 1850 (St. n». 15), ge-
wijzigd door de wet van 5 Julij 1855 (St. nquot;. 61),
waarbij o. a. het zich belasten met het overbrengen
van brieven tegen genot van vracht, in rigtingen waar
eene brievenpost bestaat verboden is, op eene boete van
ƒ 10 tot ƒ100 voor de eerste maal, en bij wanbetaling
op straffe eener gevangenis van drie tot zeven dagen
(art. 25 eerste lid). Tot deze afdeeling moet ook de
policie op de middelen van vervoer te water, op de
spoorwegen, op de telegrafen, enz. worden gebragt.
2. Policie op sommige beroepen en bedrijven, zoo-
verre het technische gedeelte betreft, waartoe behooren:
de policie op de octrooijen van uitvindingen, op steen-
groeven en mijnwerken, veenderijen, enz.
over policie-straffen , enz.
§ 1. Straffen.
Na de behandeling der overtredingen zelve, blijft
\'j\'nbsp;ons over omtrent de straffen eenige woorden in het
inbsp;midden te brengen. Wij zagen vroeger, welk doel de
wetgever zich hier voorstelt, gelieel verschillende van
dat bij gewone misdrijven.
Is bij misdaden en wanbedrijven, opsluiting onder
welken naam en onder welke vorm dan ook meest
gebruikelijk, zoo is bij overtreding, geldboete de gewone
straf. Uit den Code Pénal blijkt dat dit het oogmerk
van den wetgever geweest is. Wel is waar wordt ook
de gevangenisstraf genoemd; maar deze zou slechts m
inbsp;enkele gevallen en dan nog naar goedvinden van den
regter, worden opgelegd. Alleen bij herhaling van
overtreding zou de gevangenis steeds worden toegepast i).
Volgens den Code derhalve moet de gevangenis meer
als eene bijkomende straf worden aangemerkt, even als
de verbeurdverklaring van zekere bij bekeuring in
1) C. p. art. 474, 478, 482.
-ocr page 204-beslag genomen voorwerpen. Zijn deze straffen in Frank-
rijk de eenige, nog verscbeidene andere worden m
de Hannoversche policiestrafwetgeving vermeld, als
Verweis, Widerruf, Abbitte en Ehrenerklärung; Straf-
arbeit; Werkhaus; körperliche Züchtigung en Verlust
von Gewerbebefugniss \')• Volgens de Wurtemberg-
sche policie-strafwet kan zelfs de gevangenisstraf nog
door onthouding van spijs en drank, behalve water en
brood, worden verzwaard 2).
De Nederlandsche wetgever is in zoo verre van het
fransche stelsel afgeweken, dat hij meer w^aarde aan de
gevangenisstraf heeft toegekend. Dit blijkt uit art. 1
van de reeds meermalen aangehaalde wet van 6 Maart
18 [8 (St. no. 12), volgens welke gevangenis ook zonder
geldboete kan worden toegepast, hetwelk in den Code
nimmer plaats hebben kon. Ook de volgende artikelen
geven die bevoegdheid. Hetzelfde vinden wij in art.
1)nbsp;Polizeistrafgesetz für das Königreich Hannover. Allgemeiner Theil
III straffen , S 18.
2)nbsp;Polizeistrafgesetz für das Königreich Würtemberg. art. 99. Blijquot;
kens dit art. wordt deze verzwaring uitgestrekt tot terugkeer van
uitgezette vreemdelingen en inboorlingen, die de plaats verlaten heb-
ben , waar hun een verblijf door de policie was aangewezen, tot
landlooperij, bedelen van reizende vreemde handwerkslieden, bedelarij,
vergrijpen tegen de zedelijkheid, beleedigingen en beschadiging van
eigendom uit boosheid. De wijze waarop deze verzvfaring wordt
toegepast, blijkt uit het tweede gedeelte van genoemd artikel......
»durch schmale kost, bestehend in Wasser und Brod, je am dritten,
»höchtens am zweiten Tage, jedoch nicht auf längere Zeit , als acht
»Tage, geschärft Diese schärfung darf jedoch nur in folgender Weise
»in anwendung kommen :
»bei einer Slrafdauer bis zu drei Wochen einmal;
»bei einer Strafdauer bis zu sechs Wochen zweimal;
»bei einer längeren Strafdauer nur dreimal, und stets mit einem
»Zwischenräume von wenigstens acht Tagen.quot;
-ocr page 205-44 der wet op de Regterlijke organisatie. Desniette-
min is meest in zwang:
I. Geldboete. Bij het vaststellen eener straf op eene
policie-overtreding, moet vooral gelet worden, dat die
zooveel mogelijk in overeenstemming zij met het ge-
pleegde feit, en niet te zwaar worde. Hoe moeijelijk of
liever hoe onmogelijk het is, een allezins passend strafstel-
sel te vinden, leert onder anderen Ros si \'). Er is geene
straf, die alle wenschelijke vereischten vereenigt;
veelmin die alle in gelijke mate bezit. Zoo dit doel
derhalve niet geheel te bereiken is, dan ten minste
zoeke men dit zooveel doenlijk nabij te komen. Het
is buiten twijfel, dat geldboete niet eene voor allen
evenredige straf is. Eene boete, voor den een mis-
schien van bijna geene beteekenis, kan voor den am-
bachtsman vaak het geheel beloopen, wat hij voor lan-
gen tijd behoeft, om in de nooddruft van zijn gezin te
voorzien; en E o s s i betoogt verder, hoe het ondragelijk
is eene geldboete tot een gedeelte der inkomsten of
van het vermogen te doen klimmen 2). Wanneer de
boeten evenwel een zeer gering maximum niet over-
schrijden, zal de ongelijkheid eenigermate althans zijn
weggenomen, zonder evenwel geheel naar behooren
aan de eischen der billijkheid te voldoen. Evenmin
zal gevangenisstraf den toets der regtvaardigheid kun-
nen doorstaan; en kon zij dit al, hoe dan nog ge-
vangenisstraf op de ligtste vergrijpen toe te passen,
zonder in een nog grooter kwaad te vervallen? Er
blijft niets anders over, dan het stelsel van geldboeten
1)nbsp;Traité de droit pe\'nal. Livre III, Ch. XIII, b\\. 467. Brussel
1852.
2)nbsp;Ibid. Ch. XII, bl. 465 en 466.
-ocr page 206-hier aan te nemen, met dien verstande echter, dat zoo-
veel mogelijk den regter de vrijheid gelaten worde, de
hoegrootheid der boete naar omstandigheden te bepalen ;
zoo als dit trouwens in het fransche wetboek is geschied.
Een dergelijke maatregel levert een dubbel voordeel
op. Ten eerste kunnen, even als bij andere misdrijven,
zoo ook bij overtredingen, omstandigheden voorkomen,
die het gewigt van het feit verminderen. Ten tweede
zal de regter in staat gesteld worden, daar, waar ge-
ringe inkomsten, een groot huisgezin of anderzins de
straf zouden verzwaren, hierop acht te slaan. Eene
zwarigheid van dien aard doet zich voor in het geval,
dat iemand wegens onvermogen volstrekt buiten staat
is, eene hem opgelegde geldboete te voldoen. Verschei-
dene strafverordeningen hebben daarom den regter bij
de toepassing de keuze tusschen eene geldboete en eene
daaraan geëvenredigde gevangenisstraf gelaten i). Welk
1) Dit deriiibeeld komt ook in de Wurtembergsche policiestrafwet
voor in art. 100, zoodat steeds minderjarigheid, verkwisting of on-
vermogen gevangenisstraf medebrengen. In Hannover is zelfs de
regter verpligt daar, waar hem de keuze overgelaten is tusschen geld-
boete en gevangenisstraf, acht te slaan op het vermogen van den ver-
oordeelde, 5 44.
Ten opzigte van ons vaderland kunnen wij verwijzen o. a. naar
art. 165 der Gemeentewet, welke den regter zelfs verpligt, bij wan-
betaling der boete, die door eene gevangenisstraf te vervangen. »Bij
»elke veroordeeling tot geldboete wordt tevens door den regter be-
»paald, dat, indien daaraan niet is voldaan binnen twee maanden,
»nadat de veroordeelde tot betaling is aangemaand, de geldboete
»door gevangenisstraf voi^ ten hoogste drie, en bij herhaling, volgens
»de bepaling van art. 163, van ten hoogste zes dagen zal worden
»vervangen.quot;
Van denzelfden aard is de bepaling van art. 9 der wet van den
13 Aug. 1857 (St. no. 103), op het lager onderwijs, benevens nog
eenige andere wetten, alle aangehaald bij Mr. B. W. N. Serva-
regt heeft men den overtreder , alleen wegens zijne
armoede, eene zwaardere straf op te leggen, hoe onbe-
duidend zijn vergrijp ook moge geweest zijn, enkel
om zekerheid te hebben, dat de overtreder op de eene
of andere wijze getroffen worde? Reeds in de Eerste
Nationale Vergadering (21 Nov. 1 769, Dagverhaal 3),
bl. 755) verklaarde Hugo Gevers, overleden als lid
Van den Hoogen Raad der Nederlanden, » dat hy zeer
»voor de gelijkheid is, en niet wil, dat üq vermogenden
»met eene geldboete afmaken iets, hetwelk minvermo-
»genden met corporele straffen zouden moeten boeten i ).quot;
De Staat immers heeft middelen genoeg om hem tot
betaling te noodzaken. Art. 467 C. P. spreekt van
aantasting van persoon. Het middel is hard; men
passe het eerst dan toe, wanneer de veroordeelde gedu-
rende zekeren tijd in gebreke gebleven is, het verschul-
digde te voldoen 2). Die tijdsbepaling kan hem in staat
stellen het gevorderde bijeen te brengen. Art. 467
2e lid voorziet in het geval, dat de aantasting van per-
soon geene gevolgen heeft gehad, door de gijzeling
tius, over het verhaal van geldboeten en geregtskosten in strafzaken.
Leiden 1859.
1)nbsp;Dit beginsel heeft echter een verdediger gevonden in den heer
Servatius. Wij lezen daar o. a. op bl. 144: quot;Het is een sedert
quot;eeuwen bij bijna ieder volk aangenomen beginsel, dat eene den
quot;onvermogende opgelegde boete moet veranderd worden in eene straf,
«die ook de arme kan ondergaan. Het blijft alleen steeds de groote
«vraag, welk raiddel daartoe het geschiktst is, enz. Gevangenzet-
quot;ting nu is, volgens onze be.staande wetgeving, die straf, welke in
»rang de gddboete, de ligtste aller straffen , voorafgaat. Zij zal het
»geschiktst de boete bij den onvermogende vervangen.quot;
2)nbsp;De wet van 19—22 Julij 1791 bepaalde dat iedere geldboete
binnen drie dagen na de veroordecling moest voldaan worden. Bij
wanbetuling kon de gijzeling tot ééne maand worden uitgestrekt.
uiterlijk tot 14 dagen te verlengen, mits van onvermo-
gen !) blijke. Maar is zelfs die gijzeling van veertien
dagen, niet het dubbel der zwaarste gevangenisstraf,
als men, zoo als de Nederlandsche wet, den termijn
van zeven dagen tot maximum aanneemt. Eene zooda-
nige gijzeling worde echter niet met gevangenisstraf
verward; in schijn moge zij daaraan gelijk zijn, in
waarheid is zij niets anders dan lijfsdwang, welke hier
door den Staat wordt uitgeoefend. Om deze reden ook
bepaalt art. 53 C. P., dat de kwijtschelding der boete
alleen geldt, zoolang het onvermogen stand houdt. Het
is de vraag, of deze bepaling zich ook tot de overtre-
dingen uitstrekt. Carnot ontkent het, en oordeelt, dat
de wetgever dit anders duidelijk zoude uitgedrukt
hebben, vermits policie-overtredingen een afgezonderd
geheel vormen. De Code Eural en die van 3 Bru-
maire jaar IV zochten in art. 600 de geldboete naar de
waarde van het werkloon te bepalen, en stelden daarom
de verdiensten van 3 dagen werkens als maximum
voor eene geldboete vast. Deze bepaling moge in
theorie goed zijn, in de praktijk echter schijnt zij niet
1) Het oorspronkelijke ontwerp luidde: «Après un mois d\'ennpri-
üsonnement, le condamné obtiendra sa liberté, en prouvant légale-
«meni son insolvabilité.quot; Deze tijdsbepaling van eene maand lokte
hevige tegenspraak in den conseil d\'état uit. Dit had een voorstel
van Regnauld ten gevolge, om wel is waar den termijn van eene
maand te behouden, maar om den ambtenaar van het openbaar
ministerie het regt te geven, bij onvermogen de gijzeling al vroeger
te doen ophouden. Dit voorstel werd door Canibacérés en Real
bestreden, op grond dat aan het openbaar ministerie eene te groote
magt werd verleend en de straf van geldboete verijdeld zou worden.
Berlier oordeelde, dat onvermogen geene te lange gijzeling mogt
na zich slepen, evenmin straffeloosheid Aan dit gevoelen hebben
wij den termijn van veertien dagen te danken.
wel vol te houden. Een beter hu.lpmiddel zou ons de
Hannoversche policiestrafwet kunnen aanbieden. Wij be-
doelen de zoogenaamde » Strafarbeitquot; \'), die op het beginsel
berust, dat de straf door ieder veroordeelde moet wor-
den gedragen; maar dat, zoo onvermogen eene geld-
boete mogt verhinderen, den overtreder de verpligting
moet worden opgelegd, door eigene inspanning de hier-
toe benoodigde som te verdienen. Het spreekt van zelf,
dat de veroordeelde gewoon zijn moet, met handen-
arbeid den kost te verdienen. In zoodanig geval zijn
den overtreder dezelfde verpligtingen opgelegd, als den
vrijen werkman. Zoo behoort hij, wanneer ziilks ge-
vorderd wordt, zijne eigene Averktuigen mede te bren-
gen; wederkeerig is hij alleen tot dien tijd gebonden,
welken werklieden gewoon zijn, tot die soort van arbeid
te bezigen. Het bezwaar, dat de strafarheit van te
langen duur zou kunnen worden, is daardoor wegge-
nomen , dat zij nimmer den tijd van veertien dagen
kan te boven gaan, maar voor zooverre de straf nog
niet geheel is ondergaan, door gevangenis wordt ver-
vangen. De strafarbeid geschiedt geheel in vrijheid,
terwijl in ieder geval de veroordeelde zich door beta-
ling der geldboete, hetzij van den strafarbeid, hetzij
van de gevangenisstraf ontheffen kan. Dit middel even-
wel, hoe geschikt het ook schijnen moge, vindt juist
zijn bezwaar in het veelomvattende der Hannoversche
policiestrafwet. Wanneer hetzelfde stelsel wierd aan-
genomen als in den Code Pénal, en derhalve de geld-
1) Polizeistrafgesetz für das Königreich Hannover, vj 20; »Ge-
»setzlich angedrohete Geldbusze ist in Strafarbeit oder Gefangnisz
»zu verwandeln i
»bei den zu ihrer Erlegung Unvermögenden nnd bei Versehwen
»dem unter Cnratel.quot;
boete de som van ƒ 7,50 niet overschreed, dan zoude
de strafarbeid met behoud van den maatstaf der Han-
noversche wet, kunnen worden aangewend. Nu ech-
ter daar de geldboete tot 100 Thaler (ƒ180) stijgen
kan, geloven wij, dat of een hooger loon zou behoo-
ren te worden vastgesteld, of het wettelijk maximum
der boete te worden verminderd \')• Zoowel met het
eene als met het andere, gaan groote moeijelijkheden
gepaard. De straffen in de Hannoversche wet zullen
niet ligt eene groote vermindering ondergaan; tenzij
verscheidene bepalingen, die aan eene policiestrafwet
vreemd zijn, daaruit worden verbannen. Op gelijke
wijze is het vestigen van een hooger loon af te keu-
ren , daar het onderstelde werkloon nimmer de werke-
lijkheid mag te boven gaan en bij voorkeur eenigzins
daar beneden moet blijven.
Dit alles in aanmerking genomen blijkt het ondoen-
lijk den strafarbeid ook bij ons toe te passen, vooral
daar de Nederlandsehe wetgever aan de geldboeten eene
veel grootere uitbreiding heeft gemeend te moeten ge-
ven. Immers zullen, zooals wij in het voorgaande
hoofdstuk aantoonden, reeds vele overtredingen eene
veel hoogere boete dan het wettelijk maximum van den
Code Pénal behoeven, zonder echter in de uitersten der
Hannoversche wet te vervallen.
II. De tweede straf, of liever in rang de eerste, welke
volgens onze policiestrafwetgeving op overtredingen kan
worden toegepast, is de gevangenis 2), welke ech-
ter een minimum van zeven dagen niét mag te boven
gaan. Men kan evenwel niet dan hoogst spaarzaam
1)nbsp;Hann. poi. stvafw. § 19.
2)nbsp;Wet op de regterlijke organisatie enz., art. 44 eerste lid.
-ocr page 211-daarmede zijn, of men verloor uit het oog, dat de ken-
merken eener overtreding geheel van die eens wanbe-
drijfs of eener misdaad onderscheiden zijn. Waar bij de
laatste eene zekere mate van gestrengheid noodzakelijk
is, behoort men bij de eerste die slechts daar aan te
wenden, waar andere middelen ontoereikend zijn. De
ondervinding leert, dat geldboeten vaak niet voldoende
zijn, om het plegen van overtreding te onderdrukken;
en daar het ongeraden is het geldboeten-stelsel te hoog
op te voeren, blijft er wel geen ander middel over dan
de toepassing van gevangenisstraf Wat den duur be-
treft, zoo heeft onze wetgeving dien op minstens een
dag gesteld, de dag tegen volle 24 uren gerekend. De
Hannoversche policiestrafwet geeft nog eenige middelen
aan, ten einde de gevangenisstraf te versterken. Deze
verzwaring kan, hetzij door gedeeltelijke onthouding van
spijs en drank, hetzij door vereeniging met strafarbeid
worden bewerkstelligd. Wat de eerste betreft, zoo is
deze niet onvoorwaardelijk af te keuren, doch dan ook
worde ze slechts bij kinderen beneden de 16 jaren aan-
gewend en ook alleen bij herhaling van sommige over-
tredingen. De verpligting tot arbeid gedurende den dag
kan den handwerksman (want op hem alleen is deze
verzwaring toepasselijk) niet drukken; vooral als men
op de wijze let, waarop die van hem wordt gevorderd,
en mits hij de zekerheid erlange, dat de gevangenisstraf
hierdoor eene aanmerkelijke vermindering zal onder-
gaan 1). Ook de verzwaring uit gedeeltelijke onthou-
ding van spijs en drank, kan die bewerken. Beiden
l) Hann. Policiestrafwet, § 32 en 33 in verband met § 23 en 25
derde lid.
evenwel mogen nimmer gelijktijdig worden aange-
wend i).
Omtrent de wijze van uitvoering der policie-gevange-
nisstraf bepaalt de Code Pénal niets. De wet van ^28
Junij 1851 (St. no. 68) op de invoering der eenzame
opsluiting heeft alleen op de correctionele gevangenis-
straf betrekking 2). Die van 29 Junij 1854 (St nquot;.
103) drukt duidelijk den geest van den wetgever te dien
opzigte uit 3). Ofschoon het stelsel van eenzame op-
sluiting zeker meest is aan te bevelen, zijn er te vele
bezwaren, om dit ook bij policie-overtredingen toe te
passen. Ter wille van verbetering behoeft het niet te
worden ingevoerd; zoowel de aard van het feit als de
korte duur doen daaraan geene behoefte ontstaan. Een
eerste vereischte zoude zijn, dat ieder kanton zoodanig
eene gevangenis bezat, en het is onmogelijk wegens de
kosten, al die huizen cellulair te doen inrigten. Er
blyfl: daarom geen ander middel over, dan de gemeen-
schappelijke opsluiting. Bij de inrigting der kantonale
gevangenissen kan men echter, tenzij het aantal zulks
verhindere, de gevangenen zooveel doenlijk afgezon-
derd van elkander plaatsen. Het is zeer wel denkbaar,
dat de gedwongene vereeniging met andere gevangenen
veel kan toebrengen om hun lot te verzwaren.
Hl. De derde straf, welke het Nederlandsche policie-
strafregt kent is de verbeurdvetklaring van bepaalde voor-
1)nbsp;Hann. Policiestrafwet, § 33 tweede lid. »Die fragliehen Schär-
»funtren dürfen nicht mit einander verbunden werden.quot;
2)nbsp;Art. 1 dier wet zegt: bij correctiomk gevangenisstraf kan de
regter enz.
3)nbsp;Art. ,5. .De wet van 28 Junij 1851 (St. n». 68), is niet van
»toepassing bij veroordeeling van gevangenisstraf ter zake van mis-
»drijven, in deze wet ter kennisneming der Kantonregters gebragt.quot;
werpen. Deze straf moet minder als eene hoofdstraf,
dan wel als eene bijkomende worden beschouwd \').
Dit blijkt uit art. 472, 477 en 481, C. P. 2). Zoo-
danige verbeurdverklaring kan zich overigens slechts uit-
strekken tot voorwerpen, waarmede eene overtreding
begaan is, of die daartoe bestemd waren 3). Het zoude
echter te wenschen zijn , dat hier ook van vernietiging
van sommige verbeurd verklaarde voorwerpen sprake
ware; slechts ten opzigte van vervalschte dranken en
onzedelijke geschriften wordt de vernietiging bevolen:
zelfs voegt de wet er de wijze van vernietiging bij. Dit
laatste had gevoegelijk aan den ambtenaar, belast met
de uitvoering van het vonnis, kunnen zijn overgelaten.
De wet van 1832 heeft in Frankrijk deze bepaling
uitgebreid door evenzeer verbeurd verklaring en de ver-
nietiging der »comestibles gâtés, corrompus ou nuisiblesquot;
1)nbsp;Denkelijk om deze reden hebben de wetboeken van Sardinië
en van de Beide Sieiliën de verbeurd verklaring van bepaalde voor-
werpen niet onder de policiestraffen opgenoemd. Na de veruielding
der polieiestralFen geeft hij liet eerste art. 736, bij het tweede art. 465
eene opsomming der voorwerpen, die bij ixitzondering verbeurd ver-
klaard kunnen worden.
2)nbsp;Volgens deze artikels kunnen b. v. bij het afsteken van vuur-
werken, bij het verspreiden van onzedelijke geschriften, of bij het
bezit van valsche maten en gewigtsn, al deze voorwerpen worden
verbeurd verklaard, onverminderd de toepassing der bij de wet bepaalde
straffen. Nergens wordt do verbeurdverklaring alleen uitgesproken.
3)nbsp;Mr. M. Schooneveld wil de woorden (ihetzij van hetgene,
»waarin of waarmede zij begaan is of begaan stond te worden,quot; ver-
anderen in de woorden : »hetzij van hetgene tot middel of werktuig
»gediend heeft of bestemd was om dezelve te plegen,quot; op grond dat
ook in art. 11 deze woorden voorkomen, in welk artikel dezelfde
bedoeling gelegen is als in art, 470, en hetgeen veel beter de meening
van den wetgever uitdrukt. Het Wetboek van Strafregt met aan-
teekeningen, Amsterdam 1855, bl. 394 en 14.
te bevelen. De wet van 29 Jnnij 1854 beeft bij ons boven-
dien i\'de vernietiging of onbruikbaarmaking van werk-
»tuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt ge-
»maakt, of gediend hebbende tot het plegen van een
» misdrijfquot; ingevoerd, en den regter hiertoe de bevoegd-
heid verleend, hetgeen door de Gemeentewet, blijkens
art. 162, verder is uitgebreid i)- Bij overtreding kun-
nen derhalve valsche maten en gewigten, werktuigen
tot droomuitlegging en waarzegging gebezigd, vernie-
tigd, 01 kwaadaardige beesten en honden gedood worden.
Andere straffen dan deze worden door den Nederland-
schen Wetgever niet erkend. Het Sardinische en het
Napolitaansche Wetboek vermelden behalve deze nog de
zoogenaamde »mandatoin casaquot; of huisarrest, hetwelk in
Sardinië van 1 tot 5, in Napels van 3 tot 29 dagen
kan worden opgelegd. De toepassing dezer straf zoo-
wel als die van gevangenis, is aan den regter naar bevind
van zaken overgelaten ■■i). Bovendien komen in de
1)nbsp;Art. 162. »De strafverordening bepaalt, in welke gevallen de
»regter bevoegd of verpligt is, het voorwerp van het misdrijf, en
»hetgeen uit het misdrijf is voortgesproten, gelijk mede de middelen
»en de werktuigen, die tot hot plegen van het misdrijf hebben ge-
»diend of bestemd zijn geweest, verbeurd te verklaren ofte bevelen,
»dat die voor misbruik ongeschikt gemaakt of vernietigd worden.quot;
2)nbsp;Dit blijkt uit het 3e bock, hoofdst, art. 464 van het Wetboek
van Strafregt voor de Beide Sicilien van 1819, waarvan de vertaling
in het franseh aldus luidt: »La peine des contraventions, prévue par
«les trois chapitres précédents, est essentiellement l\'amende de police.
»Le juge pourra, selon les circonstances, appliquer, outre l\'amende,
»les autres peines de police énoncées aux articles 36, 41 et 43.\'quot;
Het Wetboek van 26 October 1830 voor Sardinië zegt in art 735:
»Les contraventions sont punies des peines mentionnées aux art. 35
»et 56 du présent code, et le juge pourra, selon les cas, les appli-
»quer conjointement ou séparément.quot;
Hannoversche policiestrafwet nog voor de Widerruf, Abbitte
und Ehrenerklärung.
Wel is waar in ons vaderland, gelijk zelfs in de Fran-
sche wetgeving, ontbreken die in een zeker opzigt niet,
doch zij worden daar toch niet in de lijst der eigen-
lijke straffen geplaatst. Immers bij^ die wegens hoon
of laster tot vergoeding van het veroorzaakt nadeel
wordt veroordeeld, kan blijkens art. 1409 en 1410 Bur-
gerlijk Wetboek worden genoodzaakt tot herroeping der
aangedane beleediging O- Evenzeer komt deze verplig-
ting in de geheele Hannoversche wet slechts als eene
bijkomende straf voor, zy wordt daar echter in § 18
bepaald als eene straf aangemerkt. Men treft haar
trouwens alleen bij: »Beleidigung der Amtsehre en bij
Ehrenkrankung aan 2).
De straf van Verweis, welke in dezelfde wet wordt
opgenoemd, moet als de ligtste policiestraf worden be-
schouwd. Of zij doelmatig is, meenen wij te mogen
betwijfelen. Bij wanbedrijven zal misschien eene ver-
maning, in sommige omstandigheden ter teregtzitting
uitgesproken, niet ondienstig te achten zijn; bij overtre-
dingen, waar in den regel geen opzet aanwezig is,
zou zoodanige vermaning ligtelijk in een guichelspel
ontaarden, en dus zelden de gewenschte uitwerking
hebben. Beter ware het, zulke bestraffing aan het ad-
ministratief gezag over te laten 3). Eindelijk komen
•) In een zeker opzigt erkennen ook art. 226 en 227 C. P. die
straf; evenwel kan zij daar slechts in bijzondere gevallen worden
toegepast, welke tot de klasse der wanbedrijven moeten gere-
kend worden, als beleediging van overheidspersonen, van een officier
ministeriel, enz, in de uitoefening hunner werkzaamheden.
2) Hann. Policiestrafwet § 66 en 205.
3J Hiermede verwarre men niet de vermaningen door den Raad van
-ocr page 216-nog voor de straf van het werkhuis en de verbeurte
van bevoegdheid tot uitoefening van een bepaald beroep.
Beide deze straffen komen ook in de Nederlandsche
wet voor, evenwel zijn zij daar teregt minder als
straffen aangemerkt \')• Art 19 3® lid der wet van 28
Junij 1854 geeft »den regter de bevoegdheid te be-
velen , dat bedelaars na hunnen straftijd naar een
gesticht of werkhuis worden o vergebragt. De Han-
noversche wet heeft meer het denkbeeld eener straf
aan het zenden naar een werkhuis veibonden, door een
maximum en een minimum daarvoor vast te stellen 2).
Even als bij ons, wordt de straf van het werkhuis
toezigt en discipline op de orde der Advocaten, de regterlijke colle-
gien of hunne voorzitters ambtshalve gedaan, wegens handelingen,
welke, ofschoon bij de wet niet strafbaar, eobter we;;ens de betrek-
king en het aanzien van den stand der daders, ten hoogste berisping
verdienen.
1)nbsp;Men verg. art. 22 der wet op het lager onderwijs van 1857,
waarin wij o. a, lezen:
»De hoofd- en hulponderwijzers kunnen door Burgemeester en
»Wethouders, den schoolopziener gehoord, worden geschorst. Bur-
»gemeester en Wethouders geven zoo spoedig mogelijk rekenschap
»van hun besluit aan den raad.
\'•De hoofd- en hulponderwijzers worden ontslagen door den ge-
«meenteraad, op voordragt van Burgemeester en Wethouders en den
«districtsschoolopziener.
»Schorsing geschiedt uiterlijk voor drie maanden en met behoud
»of met gedeeltelijk of geheel verlies der bezoldiging gedurende het
»buiten dienst blijven.quot;
Verder zie rnen art. 10, 20 en 9A der wet van 1818 op de uitoe-
fening der geneeskunst, waarbij in sommige gevallen aan genees-
heeren en apothekers de intrekking van hun patent of de buiten
efFectstelling van hun diploma kan worden opgelegd,
2)nbsp;»5 34. Polizeiliche Werkhausstrafe darf nicht auf kürzere Zeit
»als zwei Monate und, anszer bei Rückfällen, nicht auf längere Zeit
»als sechs Monate erkannt werden,quot;
slechts bij bedelarij en landlooperij toegepast. Omtrent
de tweede zoo even genoemde straf behoeven wij
slechts tot art. 18 der wet van 12 Maart 1818
(St no. 16) te verwijzen \'). Daar waar misbruik in de
uitoefening van het een of ander beroep de oorzaak
der overtreding is, zal zeker eene ontzegging daarvan,
hetzij voor een tijd, hetzij voor immer, eene straf zijn,
niet alleen doeltreffend, maar ook in het algemeen be-
lang vereischt. Maar onverminderd al die straffen of
naar straffen zwemende maatregelen, behoort de policie
van eene toereikende magt voorzien te zijn, om kracht-
dadig de behartiging der aan hare zorg toevertrouwde
aangelegenheden te bevorderen. Bij de behandeling
der overtredingen in het bijzonder, hebben wij ter loops
enkele dier maatregelen aangestipt. Zoo heeft men
aanhouding en bewaring gedurende een bepaalden tijd
in het bureau van policie, het binnentreden van de
woning van hen, die een zeker beroep uitoefenen, het
sluiten van fabrieken, enz., het tijdelijk opheffen van
middelen van vervoer, het in staat van oproer ver-
klaren eener gemeente, het regt sommige handelingen
te doen verrigten op kosten van personen, die daarin
nalatig gebleven zijn 2). Deze maatregelen zullen, zoo-
1)nbsp;«Diegecen, welke eenen anderen tak van geneeskunst oefenen, of
»op eenige andere wijze de geneeskundige praktijk exerceren, dan
nwaartoe zij, volgens den inhoud dezer wet, geregtigd zijn, zullen
»voor de eerste maal verbeuren vijf en twintig gulden, bij de tweede
»maal vijftig gulden, terwijl zij voor de derde reize door intrekking
»van hun patent voor een naar de omstandigheden, door den regter
Bte bepalen, tijd van niet korter dan zes weken en niet langer dan een
»jaar zullen worden gestraft.quot;
2)nbsp;Omtrent de bevoegdheid van het policiegezag leze men het 3de
hoofdstuk Ilde deel van het reeds meergemelde Verslag, bl. 93 sq.
als wij zagen, vaak beter overtredingen kunnen voor-
komen , dan eenige policiestraf, door den bevoegden reg-
ter opgelegd.
§ 2. Omstandigheden, welke de straffen wijzigen
oj geheel opheffen.
De beide eerste boeken van den Code Pénal leeren
ons, dat er enkele gronden zijn, die eene aanmerkelijke
wijziging in de strafbaarheid der misdrijven te weeg
brengen. Die voorschriften evenwel betreffen uitsluitend
misdaden of wanbedrijven, terwijl men ten opzigte
der overtredingen tot het vierde boek is beperkt.
In het algemeen zij opgemerkt, dat ook in dit opzigt
het laatste gedeelte van den Code Pénal niet van on-
volledigheid is vrij te pleiten. Terwijl wij in het eer-
ste gedeelte van het wetboek den praktischen geest
waarderen, maar het onmiskenbaar gebrek aan leer-
stelligheid moeten misprijzen, komt deze leemte hier
in nog grootere mate voor. Zoo missen wij alle be-
palingen omtrent zamenloop van overtredingen, mede-
pligtigheid enz.; en ofschoon wij gaarne toestemmen,
dat de invloed van deze omstandigheden hoogst ge-
ring zal zijn, of zelfs niet eens bestaat; toch zou het
vierde boek, indien het op volledigheid had willen
aanspraak maken, die punten ten minste hebben moe-
ten aanstippen. Slechts met de recidive is zulks het ge-
val, maar alleen zooverre die overtredingen betreft,
welke in den Code Pénal worden aangetroffen, zoodat
hieromtrent maar in een klein gedeelte onzer policie-
strafwetgeving wordt voorzien. Vollediger zijn dien-
aangaande, zoo als wij zagen, de bepalingen, in de Han-
noversche en Wurtembergsche policiestrafwetten vervat.
Als eene eerste omstandigheid, welke op de straf
invloed oefent, moet de poging genoemd worden.
De aard der overtredingen brengt mede, dat poging
niet wel kan gestraft worden. Tot het begrip eener
overtreding wordt een bepaald feit vereischt; alleen
wegens dat bepaalde feit wordt de schuldige gestraft,
zonder dat hier naar het doel of het oogmerk wordt
gevraagd, hetwelk de bedrijver moge gehad hebben.
De reden, waarom bij misdaden in den regel en bij
wanbedrijven somtijds, poging gestraft wordt, is dus
bij overtredingen niet aanwezig. Toch stelt de Han-
noversche policiestrafwet de poging strafbaar, met die
beperking evenwel, zoo de vereischten van art. 33
en 34 van het Wetboek van Strafregt aanwezig zijn i).
Deze bepaling is op zich zelf voldoende, om het
wanbegrip aan te toonen , hetwelk de Hannover-
sche wet aan eene overtreding hecht. De Wurtem-
burgsche daarentegen stelt de poging niet uitdruk-
kelijk strafbaar. Wel is waar kwamen enkele uit-
zonderingen op dat artikel voor, doch deze zijn
bij art. 12 der wet van 13 Augustus 1849 opge-
heven 2).
Dezelfde reden waarom de poging ongestraft blijft,
bewerkt, dat, met welke goede trouw de overtreding
moge gepleegd zijn, deze geene straffeloosheid kan mede
n Hann. Pol. Strafgesetz. § 12 en 13.
2) Würt. Pol. Strafgesetz. § i06 , 2de lid. Zie hierover : aDas
»Polizei-Strafgesetz für das Königreich Württemberg von 2 Oktober
»1839, mit den Abänderungen desselben durch neuere Gesetze, und
»erläuternden Bemerkungen,quot; enz. door Fr. Kappler. Stuttgart
IS.\'jO. Deze uitzonderingen hadden betrekking op i Aufforderung zum
Ungehorsam, sommige Störungen der öffentlichen Ruhe, Kuppelei, Eh-
renbeleidigung, Diebstahl, enz.
brengen. Bij de bestraffing wordt alleen op het ma-
teriele feit, geenszins op de drijfveer gelet. Hetzelfde
geldt van andere omstandigheden. Zoo lezen wij bij
bij Chauveau en Hélie. »La loi ne recherche pas
nia cause des contraventions, ces contraventions n\'admet-
»tent donc pas d\'excuse. Qu\'importe que le contre-
» venant prétende ne pas connaître le règlement, s\'il a
«été régulièrement publié; avoir réparé l\'infraction, si
»cette infraction a été commise et constatée; avoir été
»en erreur, si l\'erreur même est une faute; n\'avoir
»pas eu la volonté de commettre la contravention, si
»la volonté n\'est pas incriminée? Aucune excuse
» n\'est donc admissible ; dès que le fait matériel de la
»contravention est constaté, le juge ne peut se dispen-
•-■ser d\'appliquer la peine dans les limites prévues par la
«loi 1).quot; Dit ailes neemt echter niet Aveg, dat men niet
tot het onmogelijke gehouden is; als de dader derhalve
niet in de gelegenheid was anders te handelen of volsla-
gen onbekend was met de wetten en verordeningen, kan
hij wegens een aldus gepleegd feit niet gestraft wor-
den 4). Deze onkunde der wet zou echter alleen door
vreemdelingen kunnen ingeroepen worden, die nog zeer
korten tijd in het Eijk hebben doorgebragt, daar anders
eene wet, of wettelijke verordening, die behoorlijk is
afgékondigd, moet ondersteld worden, bij ieder be-
1)nbsp;Chauveau en Hélie, Théorie etc. Ch. LXXXIII. Ed. Beige
II, § 4072.
2)nbsp;§ 36 der Hannoversche wet zegt: »Die ira Criminal-Gesetzhuche
»in den art. 77 bis 80, 82, 83, 84 aufgestellten Gründe, ivelche die
»Strafbarkeit ausschlieszen, finden auch bei Polizeivergehen Anwen-
»dung.quot; Hiertoe behooren b. v. noodweer (77—80), ontoerekenbaarheid
(81, 84). Hetgeen van de overtredingen reeds gezegd is, blijft ook
hier van toepassing.
kend te zijn, alle twijfel door art. 8 der wet, hou-
dende algemeene bepalingen, wordt weggenomen i).
De Hannnoversche wet spreekt nog van zoogenaamde
Miturheber, Beihiilfe und Begünstigung. Daar alleen bet
materiele feit gestraft wordt, kan de straf slechts op hem
vallen , die zelf het feit gepleegd heeft. Van de straf-
baarheid van den mededader kan uit den aard der zaak
niet meer de rede zijn, dan bij de poging. En wat
de medepligtigen en begunstigers betreft, de geringheid
der overtredingen maakt dezei- straf, naar het schijnt,
overbodig 2 . Deze bepaling moet echter eene uitzon-
dering lijden , ofschoon het nergens blijkt, dat de al-
gemeene Nederlandsche wetgeving deze erkent.
Volgens het stelsel der strafregtelijke aansprake-
lijkheid in verband met art. 1403 B. W., zullen
ouders aansprakelijk zijn voor de overtredingen hun-
ner kinderen, voor zooverre deze zich onder hun
onmiddellijk toezigt bevinden. Eeeds het nalaten hier-
van is onregtmatig, daarom is het niet meer dan
billijk, dat de straf eener overtreding, dien ten
gevolge begaan, ook op hen neerkome, daar meer
het gebrek aan toezigt de overtreding veroorzaakt, dan
de daad van een onervaren kind 3). Is het echter re-
delijk , de verpligting doorgaans uit te strekken tot han-
delingen van minderjarigen boven de 12 jaren? De
Hannoversche policiestrafwet heeft op dien leeftijd acht
1)nbsp;»De strafwetten en verordeningen van policie zijn verbindende
»voor allen, die zich op het grondgebied van het koningrijk bevinden.quot;
2)nbsp;Hann. Pol. Str. Ges. § 14, 15, 16 en 17.
3)nbsp;De poenale aansprakelijkheid van ouders of van degenen, d,ie
hnnne plaats bekleeden, wordt onder anderen in een polieie-regle-
aent der gemeente Elburg aangetrofifen. Te vinden, bij Mr, G, de
Vries, bl. 200, noot no. 1.
geslagen en dit beginsel aangenomen in § 37 der policie-
strafwet : » Kinder unter zwölf Jahren bleiben danach
»straflos, jedoch sind Polizeiliche enz. Auch können
»in Fällen begangener Vergehen Die, welche zur Auf-
sicht über Kinder verpflichtet, solche nicht gehörig
»geführt haben, zur Strafe, und zwar zu Geldbuszen
»bis zu zehn Thalern gezogen werden.quot; Hetzelfde geldt
volgens dit artikel, van schoolonderwijzers \')•
De strafregtelijke aansprakelijkheid moet ook tot de
■meesters omtrent hunne dienstboden worden uitgestrekt,
met dien verstande echter, dat hier alleen de tijd in
aanmerking komt, gedurende welken zij zich in hunne
dienst bevonden, en de overtredingen, welke uit die
dienst voortvloeiden. Zoo verbiedt b. v. eene verorde-
ning der gemeente Amsterdam 2) bij vriezend weder
1)nbsp;Dat overigens de strafregtelijke aansprakelijkheid in de Nederland-
sehe wetgeving bij overtredingen niet geheel en al onbekend is, blijkt o. a.
uit art. 50 van het Reglement van 24 Nov. 1829, op de middelen van ver-
voer, luidende: »Dien onverminderd, zullen de ondernemers, wegens elke
»overtreding van het bepaalde bij den tegenwoordigeö titel, voor den
»bevoegden regter vervolgd, en naar bevind van zaken worden ge-
»straft met eene geldboete van tien tot vijf en twintig guldens; ter-
ïwijl het herhaald en voortdurend gebruik van onvoldoende en af-
»gekearde middelen enz.;quot; vermits onder de aldaar bedoelde overtre-
dingen verscheidene voorkomen, die moeijelijk door de ondernemei\'s
■zelve zouden kuniien bedreven zijn. . Ook-uit art. 58 luidende: »De
»ondernemer is verantwoordelijk voor de tot de nitvoering zijner dienst
»gebezigde conducteurs, voorlieden en postiljons; voor de gevolgen
»hunner onvoorzigtigheden, hunne ontrouw of de verliezen door hun
■»toedoen veroorzaakt: en bij wanbetaling vOor de boeten door hén
»verbeurd,quot; zou men de strafregtelijke aansprakelijkheid der onder-
nemers kunnen afleiden, oftchoOn het meer op de burgerlijke dan wel
op de poenale actie schijnt te slaan.
2)nbsp;Verordening van 7 Mei 1856, no. 38, over de Straat-policie,
art. 42.
de straten te schrobben, op boete van /I tot ƒ5,—.
Wanneer eene dienstbode deze verordening overtreden
niogt hebben, zal derhalve niet zij, maar de meester ge-
straft worden, alleen uit kracht der bedoelde aanspra-
kelijkheid. Al de bepalingen betrekkelijk de poenale
aansprakelijkheid zullen echter in het geval van art.
1403 laatste lid B. W. vervallen. Deze aansprakelijkheid
heeft een bestrijder in Mr. de Vries gevonden.
quot; Zij is,\'\' zegt hij, »met het denkbeeld van straf onbestaan-
»baar. Iedere straf toch is uit den aard der zaak per-
»soonlijk. Zij is alleen de straf voor den overtreder.quot;
Maar die persoonlijkheid kan nu en dan zeer wel met
de strafregtelijke aansprakelijkheid van anderen over-
een worden gebragt. B. v. een kind begaat eene over-
treding; zoo de ouders een goed toezigt hadden uit-
geoefend , waartoe zij verpligt waren, zou de overtre-
ding niet gepleegd zijn. Het onervaren kind weet van
het verbodene der handeling niets af. De ouders zijn
derhalve de eigenlijke bedrijvers van het vergrijp, en
zoo strookt het met het regt, dat zij daarvoor gestraft
worden. De ouders mogen den wil niet gehad heb-
ben die overtreding te begaan; niet de wil, de daad al-
leen wordt gestraft. Hetzelfde kan van dienstboden
eenigermate gelden. Hunne handelingen geschieden in
naam hunner meesters; het is dus natuurlijk dat hij,
die tot eene verboden handeling gemagtigd heeft, ook
de straf moet dragen. Heeds het eenvoudig in dienst
nemen, stelt eene zekere magtiging daar
Drie omstandigheden kunnen voorkomen, welke een
1) Het voorbeeld dat belastingwetten ons aanbieden, moet wegens
den bijzonderen aard dier strafbepalingen hier met stilzwijgen wor-
den voorbijgegaan. Zie hierover Mr. G. de Vries,, bl- 203 (noot).
wezenlijken invloed op de straffen bij policie-overtredin-
gen nitoefenen. Deze zijn recidive, z a m e n 1 o o p
van overtredingen en verjaring; staan wij bij
ieder afzonderlijk eenige oogenblikken stil.
I. Recidive. Deze maakt eene verzwarende om-
standigheid uit, Daartoe echter wordt vereischt 1®.
eeil vroeger vonnis. Zoo men van de herhaling van
overtreding tegen den beklaagde gebruik wil maken ,
moet er\' een wettig bewijs van zoodanige^ vroegere over-
treding bestaan, en als zoodanig kan alleen een vonnis
worden\' beschouwd, hetwelk kracht van gewijsde beko-
men heeft. Ieder ander wettig bewijsmiddel kan wel
een gepleegd feit constateren, maar het kenmerk eener
overtreding wordt daaraan .slechts bij regterlijk vonnis
gegeven \'). De overtreding behoort in het 4® boek
van het Wetboek van Strafregt vermeld te zijn. Dit
blijkt uit art 474, 478, 482. Bij ieder dier artikelen
wordt eene straf bij herhaling van overtreding bedreigd,
Jvoor zooverre de overtreding in een dier artikelen
voorkomt. Van overtredingen in andere wetten of
wettelijke verordeningen voorkomende zwijgt de Code
Pénal geheel; het zoude ook wegens de maat der
straffen ondoenlijk zijn, de bepalingen omtrent reci-
dive, van art. 483 tot andere overtredingen uit te
strekken. ; Niettemin staat het der wetgevende magt
vrij, al wordt die ook door provinciale Staten ; of
gemeenteraad uitgeoefend, in hunne verordeningen een
geheel anderen maatstaf ten aanzien van dit onderwerp
aan tè nemen, mits de grenzen hunner bevoegdheid niet
overschrijdende. Verscheidene verordeningen bewijzen,
1) Chauveau\' en Hélie, Théorie etc. II S 4083; omtrent den
ààrd der recidive zie\'men hetzelfde -werk, I § 475 sq.
dat van dit regt ruimsclioots is gebruik gemaakt \').
Als voorbeeld kan de bepaling in art. 82 van bet Ko-
ninklijk Besluit van 24 November 1829 (St. no. 73)
vermeld worden , waarbij eene zekere handeling op straffe
eener boete van ƒ 50,— verboden, bij herhaling met
het dubbel dier boete wordt gestraft.
Moet de herhaling der overtreding plaats gehad
hebben binnen een jaar na de eerste. Deze bepaling
is in overeenstemming met art. 459 Wetb. van Straf-
vord. Daar, naar luid van dit artikel eene overtre-
ding , wanneer er meer dan 12 maanden verloöpen
zijn, sedert zij gepleegd werd, verklaard wordt niet
meer te zijn vervolgbaar, zoo mag ook zoodanige over-
treding na Verloop van dien tijd, niet meer ten laste
van den bedrijver worden gebragt. Chauveau en
Hélie zeggen te regt: » Cette suecession rapide■ des
»deux contraventions ^evA seiile révéler une négligenee
»habituelle, et dès\'lors plus grave.quot; M^ Gr. de Vries
verdedigt hetzelfde denkbeeld, en voegt ,er bij\', dat,
hoewel deze bepaling alleen op de bv-ertredingen, die in
het Wetboek van Strafregt voorkomen, mag worden
toegepast, het zeer te betreuren is, dat niet eene al-
gemeene wet de herhaling bij alle policie-overtredingén
regelt. »Eene overtreding van policie behoort, na verloop
»van een jaar, geene sporen meer achter te laten. De
«reden toch, waarom de straf bij herhaalde overtreding
»verzwaard wordt, ligt in de grootere onachtzaamheid
»of onwil, waarvan die herhaling een blijk is; en daar-
gt;■ voor levert zij, na eene langere tusschenruimte van
»tijd, inderdaad geen genoegzaam bewijs meer op.quot;
1) Mr. G, de Vries, de wetgevende magt der plaatselijke bestu-
ren, bl. 190.
4de Moet de eerste overtreding binnen betzelfd© kan-
ton zijn geschied als de volgende. Deze is gewis de
beteekenis van het laatste gedeelte van art. 483: »eom-
»mise dans Ie ressort du même tribunalquot;; in de ne-
derduitsche taal overgezet door »onderhoorigheid van
»hetzelfde geregt.quot; Dit vereischte is allezins gegrond
isto omdat het in een tegenovergesteld geval, wegens
de menigte der veroordeelingen in zake van overtre-
ding hoogst moeijelijk, zoo niet onmogelijk zou wezen
die in het geheele Rijk te leeren kennen en in aan-
merking te nemen; 2. wijl de aard der overtredingen
vaak geheel van de plaats afhangt, waar zij begaan
zijn. De verzwaring der straf ten gevolge van recidive
op te leggen, geschiedt op requisitoir van het Open-
baar Ministerie, in den regel dezelfde persoon, die de
overtreding heeft geconstateerd; het zou ondoenlijk zijn
van dien persoon de wetenschap der vonnissen te vor-
deren in de onderscheidene Provinciën gedurende het
afgeloopene jaar gewezen. Moet het eerste misdrijf
eené overtreding zijn. Chauveau en Hélie bewe-
ren , zoo als boven is aangemerkt, te regt, dat de groo-
tere nalatigheid ook de oorzaak der zwaardere straf is.
Daarom kan een vroeger begaan wanbedrijf hier niet
in aanmerking komen: het laatste misdrijf behoort van
dezelfde soort te zijn als het eerst gepleegde. Even-
wel zijn er overtredingen van zoo geheel verschillen-
den aard, dat het niet dan hoogst moeijelijk zijn kan,
het plegen der eene als eene verzwarende omstandigheid
eener volgende aan te merken. Is het niet ongerijmd,
hem, die van het niet in betaling nemen van echte en
onvervalschte muntspeciën overtuigd is, zwaarder te
straffen, omdat een vonnis te zijnen laste binnen de
laatste twaalf maanden gewezen is, wegens het afsteken
van vuurwerken op plaatsen, waar zulks verboden is?
Het vierde boek laat zich echter wegens die soort niet
uit. Art. 483 spreekt alleen van polieie-overtredingen,
zonder iets meer daarbij te voegen, zoodat de herha-
ling op iedere vroegere policiestraf toepasselijk is •).
Wat dé straf betreft op recidive gesteld, deze be-
staat altijd; in gevangenis, zelfs bij de ligtste overtre-
dingen. Wij gelooven., dat vooral in het stelsel bij den
Code Pénal aangenomen, deze strafbepaling te zwaar
is; vooral daar den regter daaromtrent geene ruimte
is gelaten. Beter is de bepaling in de Hannoversche
policiestrafwet vervat, welke den regter het oordeel
omtrent de verzwaring der straf toekent en een vast
maximum stelt, hetwelk niet overschreden mag wor-
den 2).
Reeds de Code van 3 Brumaire jaar IV stelde, dat
recidive slechts dan als eene verzwaring mögt worden
aangemerkt, wanneer het eene herhaling derzelfde over-
treding gold 3). Minder goed te keuren was de on-
1)nbsp;Het vereischte, dat bij herhaling de tweede overtreding van
denzelfden aard als de eerste zij, is in bijzondere gevallen inde
Nederlandsehe policie-strafwetgeving opgenomen, blijkens het reeds
aangehaalde art. 82 van het-besluit van 24 Nov. 1829. De verdub-
beling van boete kan bij herhaling alleen van hetzelfde feit worden
toegepast,
2)nbsp;§ 47. quot;Der Rückfall {art. UI des Criminal-Gesetzbuchs bildet
»einen Grund für höhere Zumessung oder für Schärfung der Strafe,
»so dasz, vorbehaltlich der besondern Bestimmungen für einzelne Ver-
»gehen, bis zum Doppelten der gesetzlichen Strafe gestiegen werden
»kann.quot; Zie verder Wurtembergsche policiestrafwet art. 104..
3)nbsp;Art. 608. »Pour qu\'il y ait lieu à une augmentation de peine
«pour cause de récidive, il faut qu\'il y ait eu un premier jugement
quot;rendu contre le prévenu pour pareil délit, dans les douze mois pré-
»cédents, et dans le ressort du même tribunal de police.quot;
bevoegdheid der regtbanken van policie, om gevallen
van herhaling te beregten, en de opdragt daarvan aan
de correctionele regtbanken. Immers de verzwaring
der straf doet aan de overtredingen haar eigenaardig
karakter niet verliezen 1).
De gelijksoortigheid bij recidive vinden wij ook in de
policie-strafwet van Wurtemberg. Art. 103 dier wet
luidt: »Der Eückfall gilt bei Uebertretungen nur dann
»für einen besonderen Erschwerungsgrund, wenn der
»Thäter wegen einer üebertretung ^^/eic^er art von einer
»inländischen Polizei- oder Gerichts-stelle früher in
»Strafe verfällt worden, und seit diesem Erkenntnisse
»die Frist für die Verjährung einer Strafe noch nicht
»abgelaufen ist.quot; § 47 der Hannoversche wet verwijst
naar art. III van het Wetboek van Strafregt; en ook
daar vinden wij het zoo even genoemde denkbeeld
weder 2).
II. Z a m e n 10 o p V a n O V e r t r e d i n g e n bestaat daarin,
dat men zich ter zelfder tijd aan meerdere overtredin-
gen schuldig maakt. Even als zoodanige zamenloop
(concursus delictorum) bij misdaden en wanbedrijven
kan voorkomen, is zulks ook bij overtreding het geval;
de gevolgen zullen echter hier verschillen. De voor-
naamste omstandigheid, welke bij het straffen der ei-
genlijk gezegde misdrijven wordt in aanmerking ge-
1)nbsp;An. 607. »En cas de récidive, les peines suivent la proportion
«réglée par les lois des 19 Juillet et 28 Septembre I79i, et ne peu-
».vent en conséquence être prononcées que par le tribunal correctionnel.quot;
2)nbsp;Crim.-Gesetzb art. 111. »Wenn derselbe Uebertreter nach dem
»er die Strafe eines frühern Verbrechens ganz oder doch zum Theil
»erlitten hat, sich nachher wieder eines gleichartigen Verbrechens
»schuldig macht, so ist ein Rückfall vorhanden, und soll deszhalb
»die durch das neue Verbrechen verwirkte Strafe geschärft werden.quot;
nomen, is het opzet, waarmede de handeling begaan is.
Zoodanige imisdrijven zijn te gelijker tijd of kort na
elkander gepleegd, maar de kennisneming van beide
zaken geschiedt te gelijker tijd door denzelfden regter.
Flet zou met het doel der straf geheel strijden, zoo men
den beschuldigde voor ieder feit eene afzonderlijke
straf wilde opleggen; en indien dit plaats vond,
zoude het dikwerf kunnen gebeuren, dat de persoon,
die zich aan verscheidene wanbedrijven had schuldig
gemaakt, zwaarder gestraft wierd, immers veroordeeld
tot eene gevangenisstraf van längeren duur, dan hij,
die wegens misdaad tot 20 jarige tuchthuisstraf was
verwezen. Bij policie-overtredingen echter moet het
tegendeel gebeuren. Het is daar wegens het enkel
feit, dat de schuldige zijne straf ondergaat, de daad
zelve moet geboet worden ; en om die reden kunnen de
bepalingen van den Code d\'Instruction criminelle aan-
gaande niet-cumulatie van straffen ter zake van eigen-
lijke misdrijven, niet op overtredingen van toepassing
gemaakt worden i). Hier behooren de verschillende
overtredingen ieder afzonderlijk te worden gestraft, en
moet bij zamenloop van overtredingen wèl de zwaarste
gevangenisstraf worden opgelegd op het zwaarste feit,
maar zal er cumulatie van geldboeten plaats heb-
ben.
Er blijft ons nog over de vraag te beantwoorden;
hoe te handelen bij overtredingen, die wegens de daar-
tegen bedreigde straffen, twijfel doen geboren worden,
of er slechts één, dan wel meerdere feiten aanwezig zijn?
Deze vraag is vooral bij gemeentelijke of provinciale
1) Wetb, van Strafvord. 207 2de lid, ontleend aan art. 365 C.
d\'instr. Crim.
veïordeningeB van , gewigt, in boeverre , bijaldien er
sleclits , één feit aanwezig is, de plaatselijke of provin-
ciale wetgever zijne bevoegdheid heeft overschreden.
Bij voorbeeld eene verordening; waarbij het weiden van
schapen op eene bepaalde plaats verboden is, bedreigt
dei 3traf eener geldboete van / 3,-.- voor ieder schaap.
De quaestie kan ontstaan, in hoeverre de herder eener
kudde van vijftig schapen ééne, dan wel vijftig over-
tredingen begaat, en derhalve tot /150 boete zoude moeT
ten worden veroordeeld. Onzes inziens moet de eenheid
der handeling noodwendig ook het plegea van ééne-
overtreding na zich slepen. Het is onmogelijk te ge-
lijkertijd twee misdrijven van hetzelfde soort, bij dezelfde
verordening als zoodanig gekenmerkt, te bedrijven. Het
misdrijf blijft hetzelfde, niet het getal schapen, maar het
weiden stelt de overtreding daar. Het nadeel door een
grooter getal te weeg gebragt, zal misschien meerder
straf eischen t). Mr. G. de Vries geeft ons hiervan
1) Verg. Mr. B. J. Gratama, over begrip en straf van voort-
gezette misdrijven, Jaarboeken van Mr. C. A. den Tex en Mr. J.
van Hall, IX., bl. 588. »Verboogen echter de plaatselijke of gewes-
ntclijke reglementen de straf naar omstandigheden, die op geene
».wijze geacjht kunnen worden onderscheiden^. handelingen, van den
»schulaige te kenmerken, dan, maar ook dan eerst, stem ik den Heer
»de Vries toe in zijne Wetg. Mayt der Plaats, Best., hl,. 181 volg.
»is er onder die omstandigheden eene hoogere siraf bedreigd tegen
»e\'e\'ne overtreding, die, indien zij in eenig geval de grenzen o vér-
«schrijdt, bij de aangehaalde Wet bepaald, binnen die grenzen-door
»den Regter moet worden teruggebragt.quot;
Zie verder arrest van den Hoogen Raad, naar luid van hetwelk, indien
eene verordening den bakker verbiedt te ligt brood in zijn winkel uit te
stallen en te koop te hebben, slechts ééne overtreding bedreven is,
al had hij honderd te ligte brooden voorhanden gehad en verkocht,
(bl, 337).
verscheidene voorbeelden, en, ofschoon de invoering
eener nieuwe gemeentewet die bevoegdheid veranderd
en voor alle gemeenten dezelfde gemaakt heeft, zal zijne
bewering daarom niet te minder juist blijven i). Wat
nu de toepassing van zoodanige verordeningen betreft,
zoo zal die toch moeten plaats vinden, daar de wet
nergens eenige aanwijzing omtrent dit punt geeft; al-
leen mag daarbij de geldboete de som van ƒ 25 nim-
mer overschrijden, wanneer ook de gemeente-verorde-
ning zulks mogt gebieden.
Als de derde omstandigheid, welke invloed op
de straf kan uitoefenen, noemden wij verjaring. De
vervolging Avegens eene policie-overtreding verjaart reeds
na verloop van één jaar, terwijl door een dubbel tijd-
verloop de straf, waartoe men wegens eene overtreding
veroordeeld is, te niet gaat 2).
De redenen, welke voor het bestaan eener verjaring
pleiten ten opzigte van misdaden en wanbedrijven, gel-
den ook omtrent polieie-overtredingen. Het gering na-
deel zoowel als de kleine straf brengen als van zelf
mede, dat dit tijdverloop hier veel korter zijn kan. De
bepalingen in bet Wetboek van Strafvordering voorko-
mende, moeten ten aanzien der verjaring ook tot over-
tredingen bij andere wetten of wettelijke verordeningen
1)nbsp;Art. 46.3 luidde in den oörspronkelijken tekst aldus: »Dans
»tous les cas où la peine d\'emprisonnement est portee pir le pre\'-
«sent Code, si Ie préjudice causé n\'excède pas vingt-cinq francs, et
quot;si les circonstances paraissent atténuantes, les tribunaux; sont auto^
»risés à réduire l\'emprisonnement, même au-dessous de six jours , et
quot;l\'amende même au-dessous de seize francs. Ils pourront aussi pro-
»noDcer séparément l\'une et l\'autre de ces peines, sans qu\'en aucun
quot;cas elle puisse être au dessous des peines de simple police.quot;
2)nbsp;Strafv. art. 462 in verband met art. 459.
-ocr page 232-worden uitgestrekt, daar nergens uitsluitend van den
Code Pénal te dien opzigte wordt melding gemaakt \').
Behalve de genoemde omstandigheden noemt de Code
Pénal er geene, waardoor de straf verzwaard, vermin-
derd of zelfs in het geheel niet toegepast wordt. Art. 463,
waarbij den regter de bevoegdheid verleend wordt bij
verzachtende \' omstandigheden en bij een nadeel van
hoogstens vijf en twintig franken zelfs tot beneden het
minimum der straf af te dalen, heeft slechts op wan-
bedrijven betrekking 2). Hoogst onbillijk moet bet ech-
ter geacht worden, dat de Napoleontische wetgever
1)nbsp;In Hannover worden de navolgende bepalingen omtrent verja-
ring bij policie-overtredingen gevonden;
S 41. »Die Strafbarkeit von Polizeivergehen wird durch
»getilgt, wenn bei Vergehen, die nicht zur Untersuchung gezogen
»worden, seit dem Tage der Vergebung und bei solchen, welche zur
»Untersuchung gekommen, seit dem Taee der letzten Handlung der
«Untersuchungsbehörde, zwei Jahre verlaufen sind.
»Die Verjährung lauft jedoch nicht , wenn der Thäter sich der Ün-
»tersuchung durch Flucht entzogen hat.
§ 42.; »Nicht von Amtswegen zn strafende Vergehen verjähren aus-
»zerde.m, wenn Der, welcher auf Bestrafung anzutragen befugt ist,
»dies nicht binnen drei Monaten, nach dem das Vergehen zu seiner
»Kenntnisz gelangte, getban hat.quot;
De Wurtembergsche policie-strafwet bevat de navolgende artikelen :
Art. 105. »Die Strafbarkeit der polizeilichen Uebertretungen er-
»lischt durch Verjährung in der Art, dasz eine Untersuchung deszhalb
»nicht\' mehr statt findet, oder die bereits verhängte einzustellèn ist,
»Wenn sie!) ergibt, dasz von dem Augenblick der beendigten That
»oder von der Zeit der letzten amtlichen Handlungen gerechnet, zwei
»Jahre verflosseti sind.
Art. 106. »Auch die wegen einei polizeilichen Uebertretung bereits
»erkannte Strafe wird durch Verjährung getilgt, wenn von dem Augen-
»blicke der Verkündung des Unheils an drei Jahre abgelaufen sind.quot;
2)nbsp;Hierover zie men eene aanteekening van Prof. Nypels, in
de Belgische uitgave van Chauveau en Helle, bl. 509.
deze bepaling niet bij overtreding laat gelden, waarbij
tocb alleen bet nadeel, zonder misdadig opzet in aan-
merking te nemen, straft. In Frankrijk beeft niet alleen
de wet van 28 April 1832 het artikel 463 tot de over-
tredingen uitgestrekt; maar ook op recidive, en op de
gevallen, waarin enkel geldboete bedreigd is, van toe-
passing gemaakt. Zelfs zullen volgens genoemde wet
de verzachtende omstandigheden mogen in aanmerking
genomen worden, ook dan, wanneer het nadeel de som
van vijf en twintig franken mogt te boven gaan. Even
als in Frankrijk aan artikel 463 eene grootere uitbrei-
ding is gegeven, heeft dit in Nederland, ofschoon ruim
twee en twintig jaar later, eindelijk plaats gevon-
den. Art. 20 der wet van 29 Junij 1854 (St. nquot;. 102)
heeft, even als de fransche wet verzachtende omstandig-
heden erkend, zelfs wanneer eene geldboete wordt uit-
gesproken, of de toegebragte schade 25 franken te bo-
ven gaat. Nog milder is de slotbepaling van genoemd
artikel. » Het is mede toepasselijk bij eerste of latere
» overtredingen van policie, in het Wetboek van Strafregt
«voorzien, met die uitbreiding, dat de toepassing der
quot;daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval
»meer verpligtend is.quot; De hardheid der oorspronke-
lijke bepaling omtrent recidive is daardoor ten eene-
male weggenomen i).
1) Mr. M. Schooneveld, Het Wetboek van Strafregt met aantee-
keningfen, art. 364, bl; 384 sq.
De schrijver van dit hoogst verdienstelijke werk geeft bij die gele-
genheid den tekst op van art. 6 der Belgische wet van 15 Mer 1849.
Dit artikel gaat zelfs zoo ver, dat het de vervanging der gevangenis-
straffen door eene geldboete toelaat, (bl, 386).
THESES.
I.
Obligationi futurae pignus accedere nequit.
Obligatie heredis ad praestanda legata oritur ex aditione
hereditatis, non vero ex testamento.
Si desunt heredes legitimi, emphyteusis vacana transit ad
fiscum, non véro ad dominum praedii.
IV.
Te regt beweert Mr. A. de Pinto (Handl. iot het Burg.
VVetb., IP« Gedeelte, bl. 436): „als er eene overeenkomst be-
„staat, is het, om den schuldenaar ipso jure in mora te stel-
„len niet noodig, dat deze zulks letterlijk en uitdrukkelijk be-
„pale; maar is het genoeg, indien de aard der bij dezelve
„bedongen -verbindtenis dit medebrengt.quot;
V.nbsp;.
De curatele van den man over zijne vrouw bestaat eerst
dan, wanneer zij door den Kantoiiregter bekrachtigd is.
VI.
Ue verpligting, den trekker van een wisselbrief bij art.
104 Wetb. V. Kooph. opgelegd,- vervalt, wanneer de -nemer
alleen den prima ontvangen hebbende, daarvoor de koopsom
reeds heeft betaald.
VIL
Tot failliet verklaring van een koopman worden meerdere
daden van weigering van betaling vereischt.
VIII.
De beteekening van een vonnis en het diensvolgens gedaan
bevel stellen niet een begin van uitvoering daar.
IX.
De verkiezing der leden van de Eerste Kamer der Staten-
Generaal door de Staten der Provinciën, in 1848 ingevoerd,
schijnt mij toe, met den algemeenen geest der herziene Grond-
wet niet wel te strooken.
X.
Ten onregte beweert Stahl (Die Philosophie des Eechts
enz. II, Abtheilung, bl. 115), van den nieuwen Adel spre-
kende, bij den reeds bestaande in te lijven: „Man kann einen
„solchen nicht neu machen, wo er nicht besteht, man kann
„ihn aber wohl erhalten durch Aufnahme neuer Familien, in-
„dem diese, die einzeln eintreten, von der Sitte und dem Stan-
„desgeiste der Klasse ergriffen, sich mit ihr assimiliren.quot;
XL
Het bijzonder eigendom behoort in oorlogstijd zoowel ter
zee als te lande, onschendbaar te zijn.
XII.
De aanstelling van afzonderlijke ambtenaren, tot waarneming
van het openbaar ministerie bij de Kantongeregten, is af te keuren.
XIII.
Ten onregte komt in het Wetb. van Strafregt het tweegevecht
niet voor als eeu zelfstandig misdrijf.
XIV.
De openbare voltrekking der doodstraf is af te keuren.
XV.
De aanleg van spoorwegen in Nederland behoort zooveel
mogelijk van Staatswege te geschieden.
XVI.
Minder juist is de bewering van Stahl (Die Philosophie
des Eechts, enz. Band, Abtheilung, bl. 106): „Der
„Stand der groszeu Grundbesitzer ist der einzige unter den
„Vermögensständen, der ohne Arbeit und, Spekulation, ohne
„auf Steigerung seines Erwerbs bedacht zu seyn, sein Vermö-
„gen erhalten kann,quot;