MIKEOSKOPISCHE ONDERZOEKINGEN
ONTAARDING YAN ADEREN EN ZENUWEN
KANKER.
-ocr page 2- -ocr page 3-DISSERTATIO MEDICA INAUGÜRALIS
CONTINENS
VENARUM NERVORUMÖÜE DEGENERATION!
iN CARCIMATE,
QUAM,
ANNUENTE SÜMMO NUMINE,
EX AUCTORITATE RECTORIS MAGNIPICI,
JUR. ROM, ET HOD, DOCT. ET PROF, ORD,,
NEC NON
AMPLISSIMI SENATUS ACADEMICI CONSENSU
ET
NOBILISSIMAE FACULTATIS MEDICAE DECRETO,
pro C^raöu lïoctoratUB,
SÜMMISQUE IN
MEDICINA HONORIBUS AC PRIVILEamp;IIS
rite et legitime consequendis,
erüditordm examini submittit
FRIDERICUS REINHARDUS WESTHOFF.
NOVIOMAGENSIS.
AD DIBMXXUl MENSIS JÜNII, ANNI MDCCCLX, HOBA POM. VI DIMIDIATA.
TRAJECTI AD EHENUM
P. W. VAN DE WEIJER TYPIS MANDAVIT,
-ocr page 4-1 f , ?nbsp;c — -nbsp;l-\'r-,
m L--. : .•r/rwTf^ïi.-oVrîU\'« XTKJ\'Jjïkiâquot; -L .
i-\' quot;iquot; \' \'nbsp;■nbsp;- ■nbsp;-nbsp;if\'\'■ ■ •■ - ■nbsp;iÇy.-
: ■ \'!■nbsp;■ — - ■•• ••nbsp;• -, -, - ^ -\'.-A. y 7.\' - quot;nbsp;v
! lt; T,
■Ts
»if»
- ..ijiÄ\' -K.V
ÉiîtiiîiyMIÛt
.t
. î ■■ . lt;-.,
Làiit»- quot; d
OVER DE
ONTAARDING VAN ADEREN EN ZENUWEN
PEOEPSCHEIPT
TEE VERiaUJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DB
GENEESKUNDE AAN DE HOOGESGHOOL TE UTRECHT.
JüNiJ 1860.
ÜTKECHT,
P. W. YAN DE WEIJEE.
i860.
ïm
-ocr page 7-OPGEDRAGEN.
-ocr page 8-m-.
\\ \' f ^ -rt
„V ^nbsp;.nbsp;. ^nbsp;X
r f quot;quot; j i \' * r!
^ . ..-\'vnbsp;TS- ■
t
• ,
VSJ t-
«1-
1
. -.M it- ■nbsp;. ■nbsp;. .quot;a lt; ,-.
-M it
. \' inbsp;W .-\'j V
v..nbsp;f.
( ^
i?
\\ \' V V Jl\'
.•irHii
-ocr page 9-Bij het eindigen mijner AcademisGhe studiën eischte
de luet, dat ik, tot verkrijging van den doctoralen
graad, over een of ander geneeskundig onderwerp eene
dissertatie zou samenstellen. Terioijl ik naar een onder-
werp zocht geschikt voor dit mijn doel, wees de Hoogl.
SOHROEDER VAN DER KOLK mij op een geval van
carcinoma, dat ik in het Academiesch-Ziekenhuis had
waargenomen. Genoemde Hoogl. toch had zich met
het onderzoek van het pseudo-plasma, dat hem na de
autopsie ivas ter hand gesteld, bezig gehouden. Gaarne
volgde ik dien wenk, vooral omdat zijn Hoog Geleerde,
als mijn Promotor, mij zijne krachtige hulp toezeide;
mij de gelegenheid aanbood om dit carcinoma ventri-
culi met al de specimina, die in zijne verzameling aan-
wezig waren, te vergelijken. Die hulp mogt ik ruim-
schoots ondervinden bij de beioerking van dit proefschrift
Vi
en H is mij een bijzonder aangename pligt, hem hiervoor
openlyk mijnen dank te betuigen. Ook voor de wel-
willendheid, waarmede hij de teekening, hij mijn onder-
iverp behoorende, heeft willen vervaardigen, en niet
minder voor de blijken van belangstelling en echte
humaniteit mij betoond, breng ik hem mijn opregten dank.
Mogt gij, geachte Promotor! nog lang gespaard
blijven voor de uwen, als ook voor de wetenschap,
door u zoo ijverig beoefend, tot eer van onze Hooge-
school, tot roem va,n ons vaderland.
Maar ook UBoog Geleerde Heeren loncq, donders
en van goüdoevf.r/ breng ik mijnen dank voor het
van U genotene, zoo voortreffelijke onderwijs, en voor de
toegenegenheid, die gij mij steeds betoond hebt. Wilt
mij die ook verder in mijne loopbaan schenken!
En gij mijne vrienden! wier omgang mij het zesjarig
verblijf aan de Alma Mater zoo veraangenaamde, vaart
allen wel. Mogt noch tijd noch plaats onze vriendschap
verbreken, maar moge zij versterkt en inniger worden, al
zijn wij dan ook in het practiseh leven, welligt ver van
elkaar gescheiden. De genoegelijke uren zamen aan
de Academie doorleefd, blijven ééne mijner aange-
naamste herinneringen.
Slechts zeer weinige ziekten bestaan er, wier aard
zoo zeker bekend is, dat men ze door enkele bepaalde
kenteekenen kan herkennen. Meestal heeft men opéén-
volgingen van zekere en onzekere kenteekenen noodig,
dikwijls moet men door negatieve gevolgtrekkingen trachten
tot de waarheid te komen, en zelfs dan is en blijft die
diagnose,die wij stelden, moeijelijk, twijfelachtig en dikwijls
nog zeer onzeker. Zoo heeft men ook van het mikroskoop
geeischt, als of dit alleen ons zekerheid zou kunnen
verschaffen, omtrent den aard en het wezen van carci-
noma. Langen tijd is, en ook nog wordt er een
1
-ocr page 12-strijd gevoerd omtrent het specifieke van kankercellen,
welker eigenaardigheid volgens de voorstanders van dit
gevoelen bestaan zou, in de betrekkelijke grootte van
de celkern, in het dikwijls voorkomen van meer kernen
in dezelfde cel, in de grootte van het kernligchaampje,
in zijne zeer eigenaardige doorschijnendheid, in den ge-
staarten vorm der cellen en in andere bijzondere kenmer-
ken. Aan de eene zijde staan virchow, 1) bruch, 3)
bennetï, 3) vogel, 4) en anderen, die de specifieke kan-
kercellen loochenen, aan de andere zijde staan lebert , 5)
frerichs, 6) hannover, 7) gluge, 8) sedillot, 9)
robin 10) en bijna de meeste fransche waarnemers. Het
1)nbsp;E. vmCHOw, Die endogene Zellenbildung beim Krebs, virchow
und KEiNHABDT, Atchiv für Pathologische Anatomie und Phy-
siologie und für Klinische Medicin.
2)nbsp;C. bkuch, Die Diagnose der bösartigen Geschwülste,
Mainz 1847.
3)nbsp;J. H. BENNETT, On cancetous and cancroid growths. Edin-
burgh 1849.
4)nbsp;J. vosel, Icones Histologiae Pathologicae, Lipsiae 1843.
5)nbsp;H. LEBEKT, Physiologie pathologique, Paris 1845, 2.
6)nbsp;T. J. fbeeichs, lieber die destruirenden Epithelial-geschwülste,
lenaisehe Annalen für Physiologie und Mediein, 1849, L)
7)nbsp;A. HANNOVER, Das Epithelioma, Leipzig 1852
8)nbsp;G. GLüaE, Atlas der Pathologischen Anatomie.
9)nbsp;SÉDILLOT, Des caractères du cancer; Gazette Médicale de
Strasbourg 1845, V, 1846, VI.
10)nbsp;C. ROBIN, Mémoire pour servir à l\'histoire anatomique et
pathologique de la membrane muqueuse utérine, de sou luuoua,
gevoelen van virchow en vele anderen schijnt echter
vooral in den laatsten tijd, door de meeste Histologen
en Pathologen aangekleefd te worden.
r
Het verloop van het ziekteproces van kanker, zijne zit-
plaats, ontwikkeling, invloed op het organisme, in verband
met het anatomisch-mikroskopisch onderzoek, zullen echter
wel voldoende kenteeken en verschaffen, om tot eene hoogst
waarschijnlijke diagnose te komen. Het is van het meeste
gewigt bij het mikroskopisch onderzoek, dat men met
den gang en de ontwikkeling van het carcinoma in
zijne verschillende stadia als scirrhus, carcinoma en fun-
gus medullaris wel bekend zij; cellen geheel aan carci-
noma eigen, die niet elders worden aangetroffen, komen in
het carcmoma niet voor, maar hare groepering en verme-
nigvuldiging in groote hoeveelheid maken de voornaamste
diagnostische teekenen uit, welke ons het mikroskoop
oplevert. Over den aard en het verloop der vaten echter
in carcinomata, is tot nog toe weinig bijzonders bekend.
Gewoonlijk vindt men opgegeven, dat arteriae en venae
in den omtrek van kankergezwellen in verwijden toe-
stand zijn, dat er zoowel venae als arteriae intreden,
dat de vaten zelve colossale haarvaten zijn, en zich in
de la caduque et des oeufs, ou mieux glandes de Naboth; Archives
générales de médecine, 4e Serie, 1848, 17 p. 257. sqq.
parallele rigting in den tumor verspreiden, dat het eene
carcinoom rijk, het andere arm aan vaten is, (scirrhus
met weinig vaten, carcinoma medulläre en haematodes
met veel vaten, die ligt door hunne structuur aanleiding
geven tot bloeding). Eeeds voor vele jaren echter (1826),
werd door j. l. c. scheobdbr van der kolk, destijds
geneesheer aan het buiten gasthuis te Amsterdam, eene
belangrijke ontdekking gedaan. Bij het onderzoek van
eenen geinjicieerden tumor fibrosus, bleek deze nieuw-
vorming slechts fijne capillaire slagaderen te vertoonen;
aderen, die met de aderen van de omringende deelen
gemeenschap hadden, bleken er niet te zijn.
Deze waarneming w^erd door hem bevestigd gevonden
in andere dergelijke tumores, zoo als ik later beschrijven
zal; dezelfde bijzonderheid bleek hem toen tevens in
carcinomata. Yele andere en goede waarnemers maakten
dezelfde observaties, gedeeltelijk onafhankelijk van van
der kolk, gedeeltelijk door hem er opmerkzaam
op gemaakt, zoo als Rokitansky, virchow en anderen.
Eokitansky verklaarde zich, zoo als mijn Promotor mij
mededeelde, door het vertoonen van praeparaten bij
een bezoek, dat dezen hem bragt, volkomen van de
waarheid der zaak overtuigd. Later schijnt hij hierom-
trent min of meer tot twijfeling geraakt te zijn; in de
eerste uitgave van zijn werk spreekt hij hierover reeds
MB
twijfelachtig: „sein sehr entwickelter Gefäss apparat.......
soll nach v. d. kolk arterienser Natur sein: d. i. bloss
mit Arterieën anastomosiren.quot; 1) In zijne latere uitgaven
wordt dit niet meer aangetroffen, waarschijnlijk schijnt
hij zich niet meer de zaak te herinneren. Aan vele
anderen echter schijnen deze waarnemingen, hetzij onbe-
kend, hetzij door hen ontkend, of bepaald tegen gesproken
te worden, zoo als onder anderen door geelach 2) in
den laatsten tijd geschied is. Doch wij hopen later
zijne bezwaren en opmerkingen tegen het alleen aan-
wezig zijn van capillaire arterieën in tumores fibrosi en
carcinomata te wederleggen, wanneer wij de feiten zelf
zullen meegedeeld hebben. Voordat ik echter tot de be-
schrijving der vele schoone specimina in het anatomisch-
pathologisch kabinet van mijnen Promotor overga, die
betrekking hebben tot deze zaak, om daarna het door
mij waargenomen ziektegeval te beschrijven, wil ik eerst
de plaatsen aanhalen, die, zoo ver mij bekend is,
over het bedoelde vraagstuk spreken.
1)nbsp;C. ROKITAKSKY Haudb. d. allg. Path. Anat. Wien, 1846,
1 Th, pag. 276.
2)nbsp;Dr, JOSEPH GBRLACH, Der Zottenkrebs und das Osteoid, p, 25,
-ocr page 16-msm
waaenemingbn o vee, de aders in caecinoma.
De eerste vermelding van afwezigheid van aderen
in mala parasytica vinden wij, zoo als ik reeds zeide bij
van dee kolk 1), wij laten de bedoelde plaats hier
volgen:
De vasis ipsis notandum est, quod saltem in illis malis
parasyticis, quorum vasa in medio excrescere incipiunt,
arteriae tantum fontem malis dare videntur, ut tantum ex
arteriis, non vero ex venis constare videantur. Hoe mihi
prae aliis patuit in sareomate uteri in gente, de quo supra
jam locuti fuimus; in hoe enim specimine arteriae et venae
tam uteri quam vesicae urinariae elegantissime arteim-
1) Observationes anatomico-pathologici et practici argumenti
auctore J. L. C. schroedek van dek kolk. Amst. 1826. pag. 46.
pletae sunt, sarcoma vero ipsum arteriolis cera rubra
impletis ubique rubet, ne unicum vero venosum vas-
culum in ipso sarcomate implere Ucuit: haec ulterius
indaganti mihi contigit quidem in aho specimine, liquore
subtilissimo coeruleo in venas impulso, quaedam minu-
tissima vascula in ipso sarcomate implere; suspicor vero
liquorem subtilissimum e venis in arterias et sic in
sarcoma transiisse; idem de carcinomate valet, saltem
nondum mihi contigit, venas iu carcinomate, liquore
in truncis venarum impulso, replere; in quodam spe-
cimine carcinomatis ventriculi venae ubique elegantissime
impletae sunt, circa carcinoma vero omnes terminantur,
licet arteriae carcinoma ubique penetrant; in fungo
medullari arteriolas saepe adeo implevi, ut totus fungus
aequaliter fere ruberet, rarissime autem venas in fungo
persequi potui ; hic illic tamen aliquando exiguae venae
fungum penetrabant; fungus vero baematodes magis
venarum morbus mihi visus fuit, quod in sequenti
tomo, ubi de illis vitiis sermo erit, uberius demonstare
conabimur. Vasa lymphatica in scirrhosis tuberculis mer-
curio implere contigit, praecipue hepatis, quae vasa
tubercula ipsa perforabant et dein in venas transire
videbantur; in fungo medullari vasorum lymphaticorum
tunicae adeo tenerae redduntur, ut postquam in fungum
transierunt, mercurii pondus vix sustinere valeant,
hic illic tamen vas lymphaticum fungi medullaris partem
penetrabat; idem de fungo haematode valei Itaque
concludimus in malis parasyticis vasa nova multum
differre ab aliis supra descriptis ; arteriae enim capillares
novae in bis multiplici modo divisae et ramosae sunt
vel mirum in modum convolvuntur uti in sareomate,
vel magis parallelae uti in carcinomate, et proprium
arteriosum quasi circuitum formant sine venis, et inter
arterias sanas ita interpositae videntur, uti vena portarum
inter systema venosum; constant porro haec mala ex
reti arteriarum capillarium ; trunci enim horum vas-
culorum vel vasa majora vix aut prorsus non in iUis
conspiciuntur; an mirum itaque in tali structura a natu-
rali maxime aliéna inflammationis decursum et suppu-
rationem a vulgari etiam longe recedere?
Deze waarnemingen echter schijnen volstrekt niet
bekend geweest te zijn aan cruveilhier, 1) daar wij
toch bij hem het volgende vermeld vinden.
On a opposé à cette doctrine de la dégéneration
cancéreuse dans les veines le résultat d\'une injection
faite par M. bbraed, aujourd\'hui professeur à la Faculté,
dans un cas de cancer à la région cervicale anterieur:
1) J. CBUVEiLHiEE, Anat. path, du corps hum. ou descriptions
avec fig. lith. et col. des divers alterations morbides etc. Paris
1329—1835, 2 Vol. in Fol. Tome premier XII livraison p, 6.
l\'injection poussée par les artères colora la tumeur can-
céreuse; l\'injection poussée dans les veines ne le pénétra
nullement, il n\'y avait pas le plus petite veinule. Je
ne nie pas l\'existence de vaisseaux particuliers dans les
tumeurs cancéreuses formées par la degeneration cancé-
reuse des organes; toutes les fois qu\'une irritation
chronique a lieu dans un organe, les artères prennent
un arrangement proportionnel. J\'ai vu dans plusieurs
cas de cancers à la mamelle, de cancers axillaires des
ramuscules sans nom acquérir le caliber de la radiale,
mais de ce grand développement des artères s\'ensuit
il que les veines ne soient pas l\'élément anatomique
affecté dans le cancer? L\'objet tirée de l\'injection me
parait un argument en faveur de l\'opinion, que je sou-
tiens, car comment l\'injection pourrait elle pénétrer
dans les veines malades et pleines de matière cancereuse,
les artères étant dans leur état d\'intégrité ont du être
permeables à l\'injection.
M. BERARD schijnt dus geheel onafhankelijk en zonder
met de resultaten der onderzoekingen van v. d. kolk
bekend geweest te zijn, dezelfde waarneming gedaan te
hebben. Deze aanhaling is vooral van groot belang,
wanneer wij later de oorzaak van het merkwaardig ver-
schijnsel: van het alleen aanwezig zijn van arterieële
capillaria, zullen trachten op te helderen, daar dezelfde
oorzaak, die cruveilhier er aan geeft, namenlijk het
gevuld zijn der venae met kanker massa en daardoor
de ontoegankelijkheid voor de injectiestof, door Prof.
v. d. e:olk ook aangenomen wordt, nadat dit hem
bij onderzoek overtuigend gebleken was.
Wij zuUen dan tevens met eene teekening dit op-
helderen, zoo als zich dit onder het microscoop vertoonde.
Ook lbbbrt spreekt over het eigenaardige van het alleen
voorhanden zijn van arteriae in carcinomata, hij vermeldt
daar tevens naauwkeuriger dan ceuveilhibr, het resul-
taat van bbrard. Wij lezen bij hem 1) het volgende:
Un autre point très important à discuter, c\'est à
savoir si le cancer contient aussi bien des vaisseaux au
système veineux que de ceux du système artérieL Cette
question n\'est pas facile à décider, puisque nous trou-
vons des hommes de grand mérite en désaccord complet
sur ce point important.
Dans un cas très intéressant rapporté par M. p. bérard
(Dictionnaire de Medecine t. VI. pag. 274—275) des
tumeurs encéphaloides n\'ont paru contenir que des
vaisseaux artériels. Nous reproduirons textuellement ce
passage, digne d\'attention sous plus d\'un rapport.
J\'étais désireux depuis longtemps de tenter quelques
1) LEBERT, Physiologie pathologique tome second pag. 265, 1845\'
-ocr page 21-recherches à ce sujet, lorsque Foccasion s\'en présenta.
Un honune de quarante-cinq ans portait de chaque
côté du cou des tumeurs encéphaloïdes : il succomba
dans le marasme avant Tulcération de ces tumeurs.
J\'\'injectai les artères et les veines de cette région avec
les précautions convenables (Voy. Arch. Avril 1830,
pag. 509).
Ces deux injections réussirent complètement, et Ton
crut remarquer que les tumeurs s\'étaient un peu gonflées
pendant que l\'on poussait l\'injection artérielle. Je
procédai alors à la dissection du cou. Je vais exposer
séparément ce qui appartient aux artères et ce qui est
relatif aux veines.
Après avoir enlévé les téguments, je vis tant à droite
qu\'à gauche, les lobes de la masse\' encéphaloïde enve-
loppés d\'une espèce de capsule cellulo-fibreuse, dans la
quelle les artères d\'une volume médiocre, mais très
nombreuses et fréquemment anastomosées, formaient un
réseau assez compliqué. Les masses cancéreuses furent
ensuite divisées en plusieurs directions, et l\'on vit qu\'en
certains points elles étaient encore à l\'état cru, homo-
gènes, résistantes; dans d\'autres, elles tendaient vers le
ramoUisement; ailleurs le ramollissement était survenu;
cependant les parties n\'étaient pas encore diffluentes.
Or, le nombre et la disposition des vaisseaux artériels
ik
variaient avec le degré de consistence dn cancer. Là,
où il se présentait encore à Tétat cru, on n\'apercevait
pas de vaisseau au premier abord et à grand peine
pouvait-on discerner quelques points roses à la sarface
des parties divisées. Les choses étaient bien différentes
dans les points ou le cancer tendait au ramoUissement.
Les vaisseaux artériels, excessivement nombreux et ténus
y donnaient quot;naissance à un réseau fort élégant qui
semblait contenir entre ses mailles la matière cérébri-
forme. Enfin, l\'aspect changeait encore là, où elle était
ramollie; car dans ces parties, la matière de l\'injection
était épanchée et formait un amas analogue aux épan-
chements apoplectiques. En soumettant ces noyaux
ramollis à l\'action d\'un filet d\'eau, on s\'assurait facile-
m.ent que les vaisseaux y étaient plus nombreux
encore que partout ailleurs. Le nombre des vaisseaux
artériels va dont toujours en augmentant dans les
tumeurs encephaloïdes à mesure que leur tissu se
ramollit.
Y a-t-il simple coincidence ou bien rapport de dé-
pendance entre ces deux phénomènes (ramollissement
et vascularité plus grande) ? et dans le cas où l\'un des
phénomènes dépendrait de l\'autre, l\'augmentation du
nombre des vaisseaux doit elle être regardée comme la
cause ou comme l\'effet? Ce sont des questions que je
ne tenterai pas de résoudre. Je passe à Fexamen de
l\'injection veineuse.
Les résultats donnés par l\'injection veineuse sont en
opposition avec plusieurs idées préconçues toucliant
l\'organisation des cancres médullaires. La membrane
d\'enveloppe des tumeurs offrait un plexus veineux abon-
dant qui s\'entrelaçait avec les ramifications artérielles
dont il a été question. Au moment de pratiquer les
sections dans les masses cancéreuses, je m\'attendais à
découvrir une prédominance des vaisseaux veineux, et
une organisation se rapprocbant peut-être de celle des
tissus érectiles; mais bien loin de là, je n\'aperçus pas
une seule veinule, pas un seul point noir; en sorte
que je fas convaincu que ces tumeurs ne renfermaient
pas de veines. Comme ce fait singulier heurte nos
croyances sur le mode de distributions des vaisseaux
dans les parties vivantes, il m\'importe d\'établir que je
n\'ai pas été dupe d\'\'une méprise, car on pourrait
objecter que si je n\'ai pas vu des veines, cela prouve-
rait seulement que l\'injection ne les avait pas
pénétrées.
Voici la réponse à cette objection. Tous les capil-
laires veineux des organes voisins étaient pleins d\'injection,
à un degré que les valvules permettent rarement d\'at-
teindre ; ces capillaires donnaient à la membrane interne
du pharynx une teinte noire foncée, preuve que Finjection
veineuse avait complètement réussi.
Bien plus en examinant comparativement la surface
extérieure du corps thyrioïde, et d\'une des tumeurs
encéphaloides, on voyait sur Tune et l\'autre un réseau
veineux extrêmement serré; incisait on ces deux
tissus, l\'injection veineuse se trouvait aussi abondante
à l\'intérieur du corps thyrioide; la masse encéphaloïde
au contraire, n\'offrait pas un seul vaisseau veineux,
pas un seul point coloré en noir.
M. ScHROBDEE, VAN DEE, KOLK a fait des observations
tout à fait anologues sur la vascularité du cancer, ce
qui résulte d\'une manière évidente du passage suivant
tiré de la thèse d\'un de ces élèves de M. lespinasse.
Specimen anatomico-pathologicum de vasis novis pseudo-
membranarum etc. Eheno-Traject. 1843. p. 33. Yoici
ce passage : Posset equidem iUi explicationi opponi
in malis parasiticis carcinomate, sarcomate, et fungo
medullari, uti hoc ex pluribus, iisque elegantissimis
Prom. Speciminibus patet, nullas dari venas in bis
malis; sed haec singularis differentia oriri videtur, quod
haec vitia systemate tantum arterioso procrescant atque
vasa redeuntia etiam ad arteriolas minores redeant,
ita ut venulae capillares saltem plures fere obstrui vel
concrescere videantur; nullum enim dubium esse potest.
quin etiam in his malis sanguis circulet, id est ingre-
diatur et iterum effiuat ex illis; videtar etiam sanguis
arteriolis vicinis iterum tradi, ut in systemate arterie so
novum et separatum systema condatur et efformetur,
quasi systema portarum est inter venas, caeterum enim
(quod in pluribus clarissimi Promotoris speciminibus
manifeste apparet) vix ratio excogitari possit, cur
numquam venarum impletio artificialis in haec vitia
parasitica penetret, quod in pseudo-membranis vero non
adeo difficile; sed haec etiam novam partem, novas-
que membranas aliis similes constituunt, mala vero ista
novam omnino texturam, novum corpus, cujus analogum
in reliquo corpore nullibi invenitur, unde et fabrica
et vasorum decursus et formatio differt.
Les deux passages cités méritent toute attention.
Cependant, dans d\'autres essais d\'injection, on est par-
venu à injecter les veines et les artères. C\'est le résultat
auquel est arrivé M. muller, et j\'ai lu dans les bulletins
de la Société anatomique des observations de cancer
dont les veines ont été injectées. J\'ai examiné dans
le musée de Zurich, un assez grand nombre de tumeurs
cancéreuses injectées, mais je ne me rappelle pas bien
si les veines et les artères avaient été remplies. Je
n\'ai pas fait de recherches particulières sur ce sujet,
et je crois que c\'est un des points de pathologie sur
lequel il ne faut pas trop se Mter de se prononcer,
et faire des nouvelles reclrerclies pour arriver à des
notions plus exactes sur les voies de la circulation et
de la nutrition dans les tisssus accidentels.
Wij zien hieruit, dat lebekt de zaak van veel
belang oordeelt, jammer slechts dat hij zelf, een zoo
goed en grondig waarnemer, geene onderzoekingen
over dit onderwerp gedaan heeft, hoewel hij zelf de
wenschebjkheid er van betoogt, daar het van veel gewigt
zou kunnen zijn omtrent onze kennis over circulatie
en voeding in nieuwvormingen.
Virchow heeft aan mijnen Promotor de mededeeling
gedaan, dat hij in fungus medullaris der lever alleen
arteries bij injectie der vaten had kunnen opvullen.
bijzondekb waarnemingen van gemis der aderen.
Wij komen nu tot de beschrijving der praeparaten,
waarop mijn hooggeachte Promotor zijne uitspraken
gegrond heeft, wij willen eerst de beschrijving geven
der gevallen van tumores fibrosi, om daarna ook die
van carcinomata te vermelden.
tumores pibrosi.
No. 1.
Een zeer groote tumor fibrosus uit den uterus van
zuiver vezelachtigen aard, zonder verbeening. Om den
loop der vaten na te gaan, werden eerst de arteriae
met roode, daarna de venae met blaauwe stof ingespoten.
Nadat de uterus en de tumor in de lengte openge-
sneden waren, bleek het, dat de venae in den fundus
uteri zoo uitgezet waren, als in eenen zwangeren uterus,
met blaauwe stof gevuld. Zoo ook de venae van de blaas
2
-ocr page 28-In den tumor fibrosus echter is geen spoor van
met blaauw gevulde aders te zien, wel zijn er overal
fijne slagaders als capillaria met roode stof gevuld
opgeloopen. Op de grens echter van den tumor zijn
de venae, doch niet zeer fijn gevuld. De injectiestof
kon echter niet fijn genoeg ingedrongen zijn, waarom
in het volgende geval met fijnere stof geinjicieerd werd.
No- 2.
Een tumor fibrosus uteri, van eene vrouw van 50
jaar. Om het verloop der vaten na te gaan, en wel
of er werkelijk aderen in den tumor binnen dringen,
werden de venae met zeer fijne blaauwe stof, de arteriae
met roode opgespoten. De uterus vertoonde vele sporen
van vroegere ontsteking, vele Pseudomembranen zijn
er aan bevestigd, het rectum was door een lange
pseudomembraan met den uterus verbonden. De
injectiestof was op de oppervlakte van den uterus zeer
schoon blaauw opgeloopen, tot in de fijnste capillaria;
op de pseudomembraan zeK waren zoo wel venae als
arteriae blaauw en rood gekleurd, die in de Dissertatie
van Dr. lespinasse 1) nader beschreven en afgebeeld
1) Specimen anatomico-pathologicum de vasis novis, pseudo-
membranarum, tam arteriosis et venosis quam lymphaticis.
1842. fig. I, pag. 36.
zijn. Het weefsel van den uterus is blaauw gekleurd,
door de fijne capillaire venae, de tumor zelf geheel
rood, door de menigvuldige capillaire arteriae, geen
spoor van blaauwe kleurstof is er in te zien.
No. 3.
Tumor fibrosus uteri. Nadat het dus in twee tumores
fibrosi gebleken was, dat er slechts arteriae en geene
venae in voorhanden zijn, werden in dit geval eerst de
venae met blaauwe stof, daarna de arteriae met roode
gevuld.
Er zijn in dezen uterus twee tumores, de tweede
meer of minder in kwabben verdeeld. De uterus zelf
was geheel blaauw gekleurd, zoo ook de capillaire
venae, die den tumor bedekken, in de gezwellen zelf
echter zijn er geene venae. Hier en daar zijn er kleine
venae langs het bindweefsel opgeloopen, zonder echter
de tumores binnen te treden.
No. 4.
Tumor fibrosus van de mamma eener koe. De arteriae
en venae zijn zeer fijn gevuld, de eerste met roode, de
laatste met blaauwe stof.
In den opengesnedenen tumor echter ziet men niets
anders dan fijne roode capillaire arteriae, grootere stam-
2*
-ocr page 30-men vertoonen zich nergens, van venae is niets te
bespeuren, hoewel zij in den omtrek van het gezwel
zeer goed gevuld zijn.
No. 5.
Tumor fibrosus van de mamma van een hond. Ook hier
werden de arteriae met rood, de venae met blaauw geinji-
cieerd, beide zijn goed opgeloopen, in den geopenden tumor
zijn wel roode capillaire arteriae, geene venae zigtbaar.
cabcinomata.
No. I.
Carcinoma van de maag bij de valvula pylori. De
vaten, de venae met blaauwe, de arteriae met roode
stof, zijn uitnemend goed opgeloopen. In het carcinoom
zelf zijn overal de kleine capillaire arteriën met rood
gevuld, in het geheel echter geene venae, die wel in
den omtrek van het gezwel, in de mucosa zeer duide-
lijk blaauw opgeloopen zijn. Het praeparaat is afkomstig
van eene vrouw van 40 jaar, die voortdurend pijn had
in den scrobiculus cordis, tevens was er eene hardheid
te voelen. Zij braakte veel en werd aanhoudend door
zuurvorming in de eerste wegen gekweld.
Carcinoma van de maag bij den pylorus. Een zeer
groot carcinomatous ulcus, de arteriae zijn met rood,
de venae buitengewoon sierlijk en fijn, met blaauw
gevuld. Hoewel het slijmvlies door de blaauwe venae
zeer sterk gekleurd zich vertoont, zijn er in het
carcinoma zelf geene venae te zien, wel arteriae; in de
nabijheid van de ulceratie, waar een gedeelte gezonde
mucosa overgebleven is, wordt de blaauwe en roode
kleur eveneens gezien; op plaatsen, waar het slijmvlies
gecorrodeerd is, zijn er volstrekt geene venae, alleen
arteriae zigtbaar. Aan de kleine curvatuur zijn de
watervaatsklieren zeer verdikt, de watervaten met kwik
gevuld, die het gezwel intreden. De tunica muscularis
onder den tumor, is zeer verdikt en hypertrophisch, er
zijn hierin slechts arteriae zigtbaar, volstrekt geene venae.
Carcinoma van de maag bij den pylorus. Het opper-
vlakkig ulcus is zeer groot, waardoor bijna de helft
van de maag van het slijmvlies beroofd is, de arteriae
zijn met roode, de venae met blaauwe injectie-stof op
gespoten, in het carcinoma zelf is geen enkele vena,
op plaatsen echter, waar de mucosa nog bestaat, is
deze prachtig blaauw gekleurd, het slijmvlies ziet er
ongelijk van oppervlakte uit, wratvormig.
Bij mikroskopisch onderzoek, bleken het slijmvlies en
hare klieren, met cellen en korrebge massa opgevuld
te zijn. Aan het uitwendig bekleedsel zijn de watervaten
zeer sierlijk met kwik gevuld; deze watervaten gaan
allen naar de plaats van de maag, waar deze verdikt
en ontstoken is, de watervaten zelf zijn hier verdikt,
zij doorboren den wand van het carcinomateuse gedeelte
van de maag, zoodat op de oppervlakte van het ulcus
op onderscheidene plaatsen de kwikbolletjes er uitge-
loopen zijn. Door dit zoowel als door het vorig en vol-
gend praeparaat, zoo ook uit N». YII van de carcinomata,
wordt het bewijs geleverd, dat carcinoma zeer rijkelijk
voorzien is van watervaten, terwijl het Prof. schroeder v.
D. KOLK in vroegere waarnemingen herhaaldelijk ge-
bleken is, dat de watervaten van de ingewanden
of van de maag, niet beter kunnen gevuld worden,
dan wanneer er carcinoma aanwezig is. Bovendien zijn
er vele tuberkels op de oppervlakte van het peritoneum,
waar de watervaten aanwezig zijn, weUigt door de
degeneratie der watervaten, even als in het vorige
praeparaat.
No. IV.
Carcinomateuse maagzweer van de groote curvatuur, de
randen zijn sterk verheven, het slijmvlies is hier weel-
derig uitgegroeid en aangetast. De arteriae zijn hier
eveneens met roode, de venae met blaauwe stof gein-
jicieerd; waar nog eenig spoor van slijmvlies aan-wezig
is, bestaan er venae, in het carcinoom zelf ontbreken
zij. Op den achterwand zijn vele watervaten met kwik
gevuld, en treden den maagwand binnen.
No. V.
Fungus medullaris van de maag en de lever. Dit
praeparaat is afkomstig van een 45 jarigen soldaat, die
misbruik gemaakt had van alcohoKca; in 1834 werd
hij door de cholera aangetast, hij herstelde echter;
later kwam hij in 1825, 2 Aug. in het buiten gasthuis,
onder behandeling van sohrobder v. d. kolk, die
een tumor in de maag en leverstreek diagnosticeerde.
Er vertoonden zich weinige verschijnselen van gestoorde
spijsverteering, later ontstonden deze met bloederig slijm-
achtige diarrhoeën, patiënt overleed op 23 Aug. Bij
de lijkopening vond hij een buitengewoon grooten fungus
medullaris der lever, de lever was met de maag ver-
groeid, de overige organen waren normaal. De arteria
hepatica werd met rood geinjicieerd, de vena portarum met
blaauw, om uit te maken of er venae aanwezig waren
in den fungus medullaris en of er nieuwe vaten de
maag binnentraden. Nadat de lever eenigen tijd gema-
cereerd was, bleek bet, dat de fungus medullaris vlokkig
was, en rood scheen door de arterieële capillaria. De
venae echter in de lever zelfstandigheid zijn uitnemend
goed met blaauwe stof gevuld, volstrekt geene in den
fungus medullaris; wat echter bijzondere opmerking
verdient is, dat er in de kleine curvatuur een bijzonder
groot ulcus aanwezig is, waarin volstrekt geene vaten
van uit de lever schijnen over te loopen, daar er vol-
strekt geen injectiestof is in doorgedrongen; belangrijk
is het verder, dat in het leven, bij een zoodanig uitgebreid
ulcus, zich bijna geene digestie stoornissen vertoonden,
waarvan de oorzaak schijnt gelegen te zijn, in de aangetaste
plaats van de kleine curvatuur. De groote curvatuur
was normaal, de digestie kon goed plaats hebben; er
was geen braken aanwezig, om dat iedere zamensnoering
ontbrak. Yerder schijnt het gebrek in de maag secundair
geweest te zijn, waardoor verklaard wordt, waarom vol-
strekt geen irritatie verschijnselen of zuurvorming aan-
wezig waren.
No. YI.
Carcinoma medulläre et haematodes van de maag,
afkomstig van een man van 61 jaar. In 1825 den 7
Mei kwam hij in het buiten gasthuis. Knobbels waren er
zeer duidelijk te voelen in den pylorusstreek. Hij kon
volstrekt geene spijzen verdragen, alles werd uitgebraakt.
De lijkopening leverde het volgende op.
De lever is zeer vergroot, overal zijn er gezwellen
van fungus haematodes aanwezig, de intestina zijn niet
ontstoken; in de maag was eene bruine, chocolade kleu-
rige vloeistof aanwezig; de fungus medullaris wisselt af
met fungus haematodes bij de kleine curvatuur, zoo
dat zij naast elkander geplaatst zijn; de fungus medul-
laris, een weinig vlokkig, is zeer sierlijk rood door de roode
injectiestof, in de arteriae ingespoten, zoodat hij alleen
uit de fijnste vaten schijnt te bestaan; in den fmigus
haematodes echter zijn volstrekt geene roode noch blaauwe
vaten zigtbaar, omdat, gelijk later bleek, deze fungus
haematodes niets anders was, dan uitgestort gecoagu-
leerd bloed, waarin zoo als bekend is, het verschil
bestaat tusschen fungus medullaris en fungus haematodes;
alleen op de linker zijde, waar een knobbel van den
fungus haematodes voor een gedeelte zich rood vertoont,
schijnen op enkele plaatsen, venae met blaauwe stof
in den fungus medullaris opgeloopen te zijn, waar-
schijnlijk echter waren het vaten in het bindweefsel,
die opgeloopen waren.
No. VIL
Carcinoma perforans van de maag. De zweer is
buitengewoon groot in de pars cardiaca, Avaar de maag
zeer vast met de milt vergroeid is, op verschillende
plaatsen echter is de maag doorboord. De arteriae
zijn met roode, de venae met blaauwe stof gevuld. In
het carcinoma zelf zijn geene venae aanwezig. Op de
oppervlakte zijn de watervaten gevuld, de klieren ge-
zwollen. De milt schijnt gezond te zijn, de klieren,
die in hare nabijheid gelegen zijn, zijn eveneens ge-
zwollen. Op den achterwand is het lumen van de arterie
duidelijk zigtbaar, die aanleiding gegeven had tot eene
doodelijke verbloeding, op de plaats waar hare takken
vernietigd waren.
NO. VIII.
Fungus medullaris van de ovarien. Dit preparaat is
afkomstig van eene vrouw, die langen tijd aan diarrhoe
geleden had. De uterus was normaal, beide ovarien
echter zeer vergroot, week, fungeus. De arteriae en
venae zijn gevuld, het eene ovarium is nog in zijn
geheel, het andere in het midden opengesneden, het
eerste is van buiten blaauw gekleurd, door de venae,
die in het peritoneum verloopen, in het andere geopende
bhjkt er geene enkele vena door te dringen.
No. IX.
Fungus medullaris van de milt van een paard. In
dit praeparaat zijn de arteriae met roode, de venae met
blaauwe stof gevuld, de vele bijna ronde fungi grooter
dan ganzeneijeren hebben zoodanig de milt verwoest,
dat er van het parenchym ^weinig overgebleven is. De
blaauwe stof in de venae ingespoten is overal in het
parenchym verbreid, nergens echter is zij in de fun-
geuse gedeelten ingetreden, waarin wel vele kleine
arteriae, met roode stof gevuld, zigtbaar zijn. In den
fungus zelf ziet men vele openingen, met plastische
stof gevuld; of het de openingen der vaten, dan of het
cellen zijn, waagt Prof. v. ». kolk niet te beslissen,
venae schijnen het niet te zijn, daar de venae in de
pulpa van de milt geene wanden hebben.
Behalve deze serie van waarnemingen waaruit over-
tuigend blijkt, dat in carcinoma door injectie van blaauwe
stof, de venae van het carcinomateuse deel niet kunnen
worden opgevuld, voegen wij hierbij nog twee waarne-
mingen uit dezelfde verzameling, waarin alleen de arteriae
waren opgevuld, en willen wij nader de wijze aantoonen,
waarop de venae door liet carcinoom worden aangedaan.
Fungus medullaris van de maag met doorboring.
Dit stuk is van een man van 45 jaar, die in 1824
6 April in het Buiten-Gasthuis kwam; in de maag-
streek was eene uitgebreidde hardheid te voelen, die
bij drukking pijn veroorzaakte, alles werd uitgebraakt,
den 28 April bezweek hij. Er was eene verharding
gevormd in de linker leverkwab, welke kwab boven
een buitengewoon grooten tumor van de maag ge-
plaatst was; onder deze kwab was pus, die uit den
tumor (ter grootte van een kinderhoofd) vloeide; de
glandulae meseraïcae waren vergroot, en aangetast.
Nadat de arteria coeliaca metroode stofgevuldwas,bleek
het bij de opening, dat de maag met den tumor vergroeid
was, ter plaatse van de kleine curvatuur, digt bij
den oesophagus; het ulcus had bijna IV2 duim
diameter, welke maagzweer den wand doorboorde, en in
den fungus medullaris zelf eindigde; na doorsnijding
van den fungus zelf, bleken de vasa capillaria uitnemend
met roode stof opgeloopen, de vertakkingen der arteriae
vertoonden zich verwijd; de vena lienalis was buiten-
gewoon uitgezet, in welke geopende vena de fungus
medullaris, na den wand doorboord te hebben, zigt-
baar was, zoodat er twee groote fangi in de vena
lienalis aanwezig en aan den wand bevestigd zijn, deze
fungi in de vena, zijn met arteriele, roodgekleurde
capillaria rijkelijk voorzien 1); het pancreas, hoewel van
alle zijden omsloten, is gezond, de soort van fungus
was tuberculeus week, veel overeenkomst hebbende met
hersenmassa.
No. XI.
Fungus medullaris van de maag, van eene vrouw van
60 jaar. Verschijnselen bij het leven waren zuur in de
eerste wegen, braken van bijna alle ingesta, behalve rijst,
narcotica werden te vergeefs beproefd, weinig pijn ge-
voelde zij.
Bij de lijkopening bleek de milt in het bekken te liggen
de vaten van de milt waren buitengewoon in de lengte
uitgerekt, het peritoneum van de milt was verdikt, de maag
zeer groot, in den pylorus en het duodenum een groote
tumor van fungus medullaris met vele door bloed uit-
gezette venae bedekt; de arteria coeliaca werd met zeer
1) Het nadere hierover viudt men in het opstel over de vorming
en verspreiding van kankercellen in den omtrek van kanker en het
gewigt hiervan bij het doen eener operatie, door j. l. o. schroeder
v. d. kolk. Lancet, 1854. pag. 145.
fijne roode stof gevuld, de venae werden niet opgespoten,
de fungus medullaris was overal met roode stof gevuld;
bij opening van de vena lienalis, bleek bet, dat de
fungus medullaris door de rokken van de vena als
afgezonderde fungus of dikke knobbel was doorgedron-
gen, de vaten in deze fungeuse massa in de venae
zijn sterk rood gekleurd.
Een ander in de nabijheid dezer vena overlangs
geopend vat is geheel met fungus gevuld, dergelijke
opgevulde venae vertoonen zich meerdere ïn de nabijheid.
Wij zouden deze waarneming nog kunnen vermeer-
deren door de beschrijving van verschillende specimina
van de lever uit dezelfde verzameling, waarbij de vena
portarum bij hare intrede in de lever geheel met eene
fungeuse massa tot in al hare vertakkingen is gevuld.,
zoo zelfs, dat alle circulatie door deze vena onmogelijk
werd; het schijnt echter dat deze aandoeningen meer
bestaan in primitieve aandoeningen der vena portarum,
dan wel in secundaire, waar de fungus van buiten in
de vena is ingedrongen, zij schijnen ook wel van een
eigen nog niet nader onderzochten aard te zijn, daar
in dit geval zich geen carcinoma elders vertoonde.
over üe veranderingen der zenuwen in carcinoma.
quot;Wij willen nu nog de beschrijving laten volgen, van
vijf gevallen van aandoening der zenuwen door carci-
noma, eveneens specimina van Prof. v. d. kolk, daar
zij in betrekking staan tot het gedeelte, dat in het door
mij waargenomen geval, over den invloed van carcinoom
op den nervus vagus handelt.
Carcinoma van de tong. De tong is aan de linker-
zijde voor het grootste gedeelte verdwenen, de punt is
echter nog behouden, de vaten zijn met was geinjicieerd
om te ontdekken, waar de oorzaak eener lethale haemor-
rhagie schuüde ; ter linkerzijde verloopt de arteria ranina,
■
deze was gecorrodeerd ea had aanleiding gegeven tot
eene doodelijke verbloeding; het andere gedeelte, in
gangreen overgegaan, was gedurende het leven als een
zwarte band zigtbaar; onder deze arterie is de nervus
lingualis zigtbaar, deze zenuw wordt dikker bij het
indringen van den kanker en eindigt in een gelijksoor-
tige gangreneuse massa als de arterie; aan de andere,
schijnbaar gezonde zijde, zijn de hypoglossus en lingualis
gepraepareerd, zij hebben kleine ongelijkheden in dikte,
als of zich inwendig tuberkels in de zenuw ontwikkeld
hadden, de glandula submaxillaris is volkomen gezond,
De nervus hypoglossus onderzocht zijnde, bleek bet,
nadat bij in de lengte opengesneden was, dat er vele
cellen en granuleuse stof zich onder het microscoop
vertoonden, die midden tusschen de zenuwbuisjes gelegen
waren, zoo als op fig. XY van de plaat, behoorende
bij het opstel over kanker, door Prof. v. d. kolk, Lancet
1854, duidelijk te zien is.
W. B.
Carcinoma van de onderkaak en de wang. Dit prae-
paraat is afkomstig van eene vrouw van 50 jaar, die
vroeger aan hevige tandpijn aan de linkerzijde leed, zich
de eene kies voor, de andere na had laten uittrekken,
zonder dat echter de pijn verdween. Na eenigen tijd ont-
wikkelde zich op de plaats, waar de tanden uitgetrokken
waren, een klein, week gezwel, dat langzamerhand in
grootte toenam; de pijn was zeer hevig. Het gezwel
breidde zich hoe langer hoe meer uit, de beweging der
kaak was zeer belemmerd, het gebruik van voedsel zeer
moeijelijk, van tijd tot tijd had er haemorrhagie plaats,
de cachexie nam toe, eindelijk bezweek zij. Nadat de
kaak met de tong uit het lijk verwijderd waren, werden
de arteriae en venae van dit stuk niet zonder moeite,
echter goed opgevuld. Het bleek, dat de linker kaak,
op de plaats van den 3den kies, geheel vernietigd was,
zoodat het achterste gedeelte der kaak op geen enkele plaats
in verbinding staat met het voorste; de eenigste band,
waardoor dat achterste gedeelte met het voorste nog
verbonden is, is de nervus alveolaris, die niet doorge-
vreten was. Aan deze zenuw hangt een weeke knobbel,
bestaande uit fungus medullaris, waarvan de vaten niet
konden opgevuld worden, omdat de arteria alveolaris
eveneens digtgegroeid was. Op de plaats van het
foramen mentale treedt de nervus alveolaris uit de kaak,
en loopt midden door den fungus medullaris, zoodat
hare vertakkingen tot aan de lip konden vervolgd
worden. Zoo ook vertakkingen van den nervus facialis.
De arteriae van het uitwendig gedeelte van den fungus
zijn met rood opgeloopen; hoewel de venae met blaauwe
3
-ocr page 44-stof gevuld zijn en hier en daar op de inwendige vlakte
der lippen zich blaauw vertoonen, zoo dringen er echter
volstrekt geene door in den fungus zelf, zooals dit van
alle carcinomen geldt.
De nervus lingualis schijnt gezond. Uit dit prae-
paraat blijkt, dat de fungus medullaris zijn oorsprong
ontleend heeft uit eene aandoening van de zenuw. Dit
gevoelen vindt zijn grond in eene merkwaardige waarne-
ming van den Hoogleeraar sch. v. d. kolk, medege-
deeld in de dissertatie van Dr. koning de nervorum
vi in ossificationem, waaruit bleek, nadat de nervus
cruralis en ischiadicus doorgesneden waren, en hierna de
tibia gebroken werd, dat er fungus medullaris op de
plaats, waar de breuk had plaats gehad, ontstaan was (bij
een konijn). In de kaak der vrouw schijnt hetzelfde
plaats gegrepen te hebben, nadat deze door het carcinoom
geheel was doorgevreten en de arterie geoblitereerd was,
kon de zenuw naauwelijks bloed ontvangen, en stierf
af; de patiënt was dan ook in het laatste gedeelte van
haar leven zonder pijn; maar, de overblijvende irritatie en
de andere bloedvaten, die naar den nervus inframaxil-
laris toegaan op de plaats van het foramen, konden ont-
steking en plastisch exsudaat te weeg brengen, welke
stof niet meer in staat was zekere structuur aan te
gaan, daar de zenuwkracht ontbrak; er werden slechts
cellen gevormd, welke ophooping van cellen fungus
medullaris vormde, die schijnt te ontstaan door ge-
brekkige zenuwwerkdadigheid en op zich zelf niets
doodelijks bevat. Een dergelijk praeparaat heeft Prof.
suEßMAN in zijne verzameling.
C.
Eungus medullaris mammae. Een stuk van een zeer
grooten fungus. Van groot belang is hier eene zenuw
afkomstig van de nervi thoracici externi, welke zenuw
met drie takken den fungus intreedt; de zenuw wordt
echter bij hare intrede dun, atrophisch, van eene blaauw-
achtige, doorschijnende kleur, zoodat zij alleen uit neu-
rilema schijnt te bestaan, waardoor de brandende pijnen
verklaard moeten worden, die patiënt gedurende haar
leven hevig had.
Fungus medullaris met corrosie van den nervus ischia-
dicus. Eene vrouw van 40 jaar, klaagde over hevige
pijn in de lendenen en de bnker knie, met vermage-
ring van de dij. De voet scheen langer, waarom er eerst
coxarthrocace gediagnosticeerd werd. De pijn nam vooral
in de streek van het heiligbeen zeer toe, waarbij zich
hevige pijn in de knie voegde; den voet kon zij
3*
-ocr page 46-niet meer bewegen. Eenigen tijd daarna ontstond er
een tumor in de liesstreek, tevens volgde er diarrhoe,
er kwam hectische koorts bij, eindelijk bezweek zij.
Bij de lijkopening vertoonde zich eene groote cyste op
het os ilium met pus gevuld, aan de linker zijde aan het os
ilium bevestigd drong het onder het lig. Poupartii door, en
vormde hierdoor een hernia cruralis. De cyste had ongeveer
1/2 voet diameter, in het bekken was de uterus zeer
rood, ontstoken en gezwollen, de cyste was op de
inwendige oppervlakte van het os ilium met bindweefsel
vast bevestigd, zoodat er geen spoor van den musculus
ihacus internus meer over was, de cyste was door hare
zamengroeijing met het periostium moeijelijk van het been
te scheiden. Deze cyste strekte zich uit tot de lenden-
wervels, en was vooral bij den eersten heiligbeen wervel
stevig bevestigd. Overal waren er weeke tumoren in de
cyste, die zich als fungus medullaris voordeden, de
musculus lumbalis en psoas der linker zijde waren door
gangreen aangetast, zeer week en zwart. De uterus en
vagina waren door deze witte stof tevens ontaard, het
ostium uteri gangreneus. De ovarien zeer rood. De
eerste heiligbeenwervel midden in de medullairstof gele-
gen was bijna geheel vernietigd, zoodat het bekken
geheel niet meer met de lendewervelen bevestigd was
en vrij kon bewogen worden; het mesenterium was met
witte tuberkels, boven het peritoneum bedekt; in de
lever waren eveneens hier en daar verspreide knobbels.
quot;De nervus ischiadicus van dezelfde zijde hep door de
cyste en den fungus, hier echter eindigde hij, waar hij
uit het os sacrum trad en was bijna geheel door
suppuratie vernietigd, een afzonderlijk gedeelte kon
zich vrij in de cyste heen en weer bewegen. De ductus
thoracicus was zeer gezwollen door de verdikte kbercn.
De nieren waren gezond. Het rectum was binnen het
fungeuse gedeelte gelegen 1). Het linker heupgewricht was
volkomen normaal. De pijnen in het sacram waren
buitengewoon hevig.
E.
Fungus medullaris van den elleboog met ontsteking
der zenuwen. Afkomstig van eene vrouw, van 51 jaar,
door Chir. lamie geamputeerd, die vroeger wegens
sterke beving en magteloosheid in armen en beenen in
het Nosocomium Academicum bij Prof. loncq behandeld
was. Daarbij had zij hevige ruggepijnen en schokken in
1) De pgn in de knie kan dus wel niet anders verklaard worden,
dan door drukidng van de huidtakken van den nervus crnralis
die zich om\'de patella heenbuigt, op dezelfde wijze als bij coxar-
throcace, wanneer het os femoris verlengd is. Derhalve kan die
piin aan de knie niet toegeschreven worden aan ontsteking van
het heupgewricht, zooals Prof. steomeijbu meent.
de ledematen, hiervoor werd zij met vesicatorien, hi-
rudines en koppen in de ruggestreek behandeld; gedeel-
telijk herstelde zij. Boven en onderste ledematen waren
gedeeltelijk verlamd, gevoel en beweging waren onvol-
komen, zoodat zij geen gevoel in de hand had,
en, indien zij iets aanvatte, zij het niet los kon
laten, daar de vingers zamengetrokken bleven, zij wist
zelve niet, dat zij een voorwerp zoo vast hield. Een ge-
zwel had zich in den linker elleboog ontwikkeld, hetwelk
toenam, later werd het week, fiuctueerend, de proeftroicar
bragt eene weiachtige, vetachtige vloeistof tevoorschijn
en de zwelling verminderde, doch telkens ontstonden er
ontwrichtingen. In het praeparaat zijn de nervus me-
dianus in cubitalis te zien, de eerste is boven het
gewricht duidelijk verdikt, door ontsteking aangetast,
boven en onder den fungus gezwollen. De andere zenuw,
de cubitalis, aan de aponeurose bevestigd, is eveneens
verdikt aan het bovenste gedeelte, tevens is de nervus
radialis meer of min aangetast.
Uit deze gevallen blijkt, dat bij fungus medullaris
de zenuwen ligtelijk worden aangetast, en zelfs geheel
kunnen worden doorvreten.
Nadat wij door de mededeeling der bovenstaande
gevallen genoegzaam meenen te hebben aangetoond, dat
de venae in carcinoma worden aangedaan, evenzoo als
de zenuwen; willen wij thans overgegaan tot de beschrij-
ving van het carcinoma der maag, hetgeen aanleiding
gaf tot deze dissertatie, en waarbij wij zullen trachtten
de oorzaken van de bedoelde veranderingen naauwkeu-
riger na te gaan en te beschrijven.
ziektegeval.
Tennis Hamerbeek, 57 jaar oud, boer, werd den
14 December 1859 in het Nosocomium Academicnm
opgenomen. Patient vertoonde een uitgeput voorkomen,
ingevallen gezigt met grijs geelachtige kleur, en alge-
meene vermagering. Hij verklaart vroeger steeds eene
goede gezondheid genoten te hebben, sedert ruim 12
weken echter was hij bjdende aan braken na het eten,
soms eenige uren daarna, soms dadehjk na het gebruik
van voedsel, eenige malen had hij ook donker gekleurd
bloed gebraakt.
Bij objectief onderzoek blijkt de maagstreek vooral
in de pylorus en navelstreek bij matige drukking zeer
gevoelig te zijn; op het gevoel heeft men een vasten
weerstand, een omschreven gezwel is echter niet te
ontdekken. De slikliing is goed, pols matig frequent,
klein; tong droog met een ligt witachtig beslag, niet rood.
Als diagnosis wordt een vitium organicum van de
maag, hoogstwaarschijnlijk van carcinomateusen aard
gesteld. De behandeling bestond in de toediening van
zachte, voedende, gemakkelijk te verteeren spijzen, en
tevens van Acet. morphii ^U ■— \'/a grein daags, wegens
de hevigheid der pijn. De twee volgende dagen wordt
het middageten (rijst met melk) niet uitgebraakt,
eijeren echter worden niet verdragen.
Patient klaagt voortdurend over de hevigheid der
pijn, waarom de gevoelige plaats met een linimentum
van 01. hyoscyami Unc.j. Land. Kq. Sydenh. dr. j. inge-
wreven wordt. Dit schijnt hem eenige verligting der pijn
te verschaffen.
Den 20 December is de pijn weer heviger, de ont-
-ocr page 51-lasting zeer traag, de vermagering neemt dagelijks toe.
Er wordt een gewoon clysma toegediend, waarop ruime
stoelgang volgt. Een dec. album Sydenh. c. Vitello
Ovi wordt hem tot inwendig gebruik voorgeschreven,
de acet morphii herhaald, waarna de toestand eenige
dagen meer dragelijk was. Den .31 klaagt patient over
pijn in de regter borsthelft onder den tepel, den vol-
genden dag heeft zich de pijn meer uitgebreid; bij
onderzoek bhjkt de percussietoon van den regtertepel
af naar beneden en achteren toe dof te zijn en het
schokken hiervan was zeer pijnlijk, bij auscultatie is er
bronchiaal ademen. Pols frequent, waarschijnlijk be-
staat er pleuroperipneumouie, de sputa echter zijn
weinig, de vermagering neemt dagelijks meer toe
Thans worden er 4 bloedzuigers op de pijnlijke plaats
gezet. Toen de verschijnselen echter niet vermin-
derden, en er voor plaatselijke depleties, wegens den
hoogen graad van anaemie geen indicatie meer bestond,
werd er later TJnguentum hydrargyri IJnc.j. met Extr.
opii dr. j. aangewend.
5 Januarij. De verschijnselen van pneumonie zijn
langzamerhand geweken, de vermagering heeft echter
eenen hoogen graad bereikt, collapsus en decubitus
zijn ingetreden; patient is dof en onverschillig voor
zijne omgeving.
De uitgang, was gelijk men vermoeden kan, lethaal;
en wel op den 9 Januarij 1860.
Lijkopening 36 uren na den dood.
De regter long is beneden met de pleura costalis en
diapbragmatica door scbijnvbezen vergroeid, bij insnijding
blijkt zij in toestand van roode bepatisatie te verkeeren.
De broncbiaalkberen zijn zeer verbard en vergroot,
vooral bij de bifurcatie der trachea, sommige hebben de
grootte van duiveneijeren. De maagwand is carcinoma-
teus, hier en daar verdikt (een centimeter\'en meer op door-
snede) en vergroot. De carcinomateuse ontaarding gaat
uit van den pylorus en strekt zich langs de kleine en
groote curvatuur uit naar den fundus, de cardia is
alleen gespaard. Het omentum majus is hard en kor-
rebg op aanvoelen. Het mesenterium is met kleine tuber-
kels bezet, zoo ook het peritoneum, dat zich omslaat
op de blaas. De lever, milt, nieren en verdere
organen normaal.
Het anatomisch mikroskopisch onderzoek der maag
leverde het volgende. Nadat de arteriae eerst met roode,
daarna de venae met blaauwe stof, (berlijnsch blaauw) gein-
jicieerd waren, bleek het echter, dat de injectie met
rood onvolkomen was, zoodat de arteriae niet waren
opgespoten; de opvulling der venae was echter bijzonder
goed gelukt, zoodat de fijnste capillaria opgevuld zijn.
Vooral werd dit zeer duidelijk, toen er bij het praeparaat,
hetgeen eerst in alcohol gelegen had, verdund zwavel-
zuur gevoegd werd, hetgeen volgens de ervaring van
den Promotor de kleur van berlijnsch blaauw, die door
het alcalische parenchymsap verbleekt wordt, op voor-
treffelijke wijze herstelt en zigtbaar maakt. Hierbij
bleek, dat de pars cardiaca en wel bijzonder de saccus,
van den oesophagus af, in eene regte lijn naar beneden,
niet was verdikt of aangedaan, en van dit gedeelte was
de mucosa voortreffelijk blaauw. Verder is de maag
iu haar geheelen omvang, tot aan de pars pylorica
verdikt, waar bij den pylorus met de normale structuur
ook de blaauwe kleur van de venae weer een aanvang
neemt. De oesophagus is normaal, maar gaat bij zijne
intrede in de maag terstond in het carcinomateuse ge-
deelte over. Ook aan de buiten oppervlakte der maag
zijn alleen aan de curvatura major, bij hare zamen-
hechting aan het omentum, dat zeer verdikt was, vele
fijne capillaire venae opgevuld. Op het overige gedeelte
van de verharde maag zijn naauwelijks capillaire aderen
zigtbaar, vooral in het midden, ter-wdjl zoowel van den
pylorus als de cardia, waar zij buitengemeen fraai gevuld
zijn, nog vele capillairen een eind wegs over het ver-
harde gedeelte aan de buitenzijde zich verspreidden;
aan de binnenzijde is behalve een klein gedeelte aan den
pylorus van het geheele verharde gedeelte van de maag
op de mucosa geen enkel vat zigtbaar. De consistentie
van het carcinoma is matig vast, een klein gedeelte er
van onder een 45Omalige vergrooting geplaatst, vertoont
cellen zooals zij in caicinoom voorkomen van verschil-
lende grootte met kernen, kernligchaampjes en granu-
leuse stof, tevens duidelijke moeder en dochter cellen.
Tusschen de ophoopingen van deze cellen is hier
en daar bindweefsel zigtbaar, grootere en kleinere
cellen met vetdruppels, kortom de geheele structuur
zooals door Prof. v. d. kolk in zijn bovengemeld
stuk beschreven en afgeteekend is. De uit- en inwen-
dige oppervlakte van de maag is ongelijk, knobbelig,
vooral aan de pars pylorica; de in de nabijheid gelegene
watervaatsklieren zijn overal zeer vergroot en verhard
tot zelfs de grootte van een klein hoenderei, ook deze
bevatten moeder en dochter cellen, die in grootte die
der maag overtreffen; het parenchymweefsel is bijna
geheel verdwenen. De mucosa van den maagwand is
geheel gedegenereerd en vertoont onder het mikroskoop
overal eene menigte carcinoom cellen, waarmede ook de
kliertjes zijn opgevuld, en die tusschen het onder gele-
gene bindweefsel in grooten getale zijn opgehoopt, aan
de zijde van den pylorus, waar de venae nog met blaauw
waren gekleurd. Op den rand van het carcinoma waren
de daar aanwezige villi geheel met dezelfde cellen gevuld.
Zeer merkwaardig echter was op deze plaatsen de ver-
houding der vaten na te gaan, om de oorzaak op te
sporen, waarom er volstrekt geene venae het carcinoma
binnentreden. Er werd een gedeelte genomen van de
mucosa van de groote curvatuur, waar hier en daar nog
blaauw geinjicieerde vaten zigtbaar waren, dat onder het
mikroskoop de capillaria zeer schoon blaauw opgeloo-
pen vertoont; plotseling echter verdwijnt de blaauwe kleur,
en het volgende gedeelte van het capillair vat is gevuld
met granuleuse stof, kernen en cellen; hier en daar
tusschen de blaauwe injectiestof zijn deze reeds zigtbaar,
zooals op figuur I. a,h van de plaat blijkt. De verdere
met carcinoom cellen gevulde venae zijn op de meeste
plaatsen uitwendig, door meestal iets grootere gekor-
relde cellen omgeven, (fig. 1. c.) Tusschen de cellen en
granuleuse stof in de holte der venulae ziet men ook vet-
korrels (fig. I. d.) Deze cellen in de venae zijn echter
van verschillende grootte, in eenige venae bereiken zij de
grootte der uitwendige carcinoom cellen, meest zijn zij lang-
werpig rond, alle gekernd, met granuleuse stof gevuld,
waaronder van vrij onregelmatige meer hoekige gedaante
(fig. 11. bij b.) Zij zijn op eenige plaatsen sterk opge-
hoopt, bijzonder waar de injectie niet verder is door-
gedrongen (fig. I. a), toch ook in het verdere verloop
der aderen in het ongekleurde gedeelte (fig. II. a h.)
Op andere plaatsen zijn zij meer verspreid, minder digt
ineengedrongen, (fig. I. d. fig. II. d.) Op vele plaatsen
bedekken kleinere cellen ook de venae van buiten (fig.
I. e, e) Een gedeelte van het peritoneaalbekleedsel,
waar de vaten zeer duidelijk zigtbaar zijn, vertoont deze
zeer schoon blaauw; tusschen de vaten echter in de
rigting van het bindweefsel zijn duidelijk korrelige massa,
kernen en hier en daar ook cellen zigtbaar. INTaarmate
echter de met blaauwe stof gevulde vaten meer afnemen,
ziet men ook meer cellen tusschen de vaten gelegen;
de vraag dus, gesteld door Prof. v. d. kolk in zijn
opstel 1) waardoor de fijnere aderen verstoord worden
of digt groeijen, is dus voldoende beantwoord, daar het
nu een feit is, dat zulks geschiedt, door het gevuld
zijn der capillaire venae met carcinoomcellen, kernen en
korrelige massa. Ceüveilhier, 2) wanneer hij spreekt
over de verklaring van het factum door bÉeaed waarge-
nomen, dat slechts arteriële capillaria in carcinoma ge-
vonden worden, schijnt het reeds vermoed te hebben.
1)nbsp;Over de vorming en verspreiding van kankercellen in den
omtrek van kanker en het gewigt hiervan bij het doen eener
operatie door j. l. o. schroedbr v. d. kolk, Nederlandsch Lancet
1853—54 pag. 146.
2)nbsp;Anat. pathoL du corps humain.
-ocr page 57-want hij zegt: L\'objection tirée de l\'injection me
parut un argument en faveur de l\'opinion que je
soutiens, car comment l\'injection pourrait elle pénétrer
dans les veines malades et pleines de matière cancéreuse,
les artères étant dans leur état d\'intégrité ont du être
perméables à l\'injection. Maar hij heeft dit niet door
mikroskopische onderzoekingen bevestigd; wat hij dus
vermoedde, en veronderstelde, is door deze waarneming
aangetoond.
Zoo vindt men ook verscheidene gevallen opgegeven
van fungus in de holte der vena portarum, als onder
anderen bij Prof. van dee kolk op pag. 145, in zijn
bovengemeld opstel, waar de fijne capillaria van dezen
fungus, uit de slagaderen zeer fraai met rood opge-
vuld waren.
Ook viechow vermeldt zulks in zijn stuk 1), wanneer
hij zegt : „Er sind hier aber vorzüglich die seit velpeaü\'s
schönen Untersuchungen bekannten Venenkrebse zu
erwähnen, welche direkt durch die Metamorphose
von Blutgerinnseln zu entstehen scheinen. Ich habe
6 Eälle von Krebs in grossen Venenstämmen beobachtet
und glaube mich möglichst bestimmt überzeugt zu
haben, dass hier in der That eine Bildung von Krebs
1) Zur Entwickelungs-gesehichte des Krebses von rdd. virchow
Archiv. 1847. pag. 112.
in loco und niclit ein Hereinwachsen stattfindet. An
den Yenen des Pfortadersystems ist ein solcher Nachweis
freilich schwer zu führen, da sich die Masse schliesslich
in so kleine Gefässe erstreckt, dass man sie nicht
mehr mit Sicherheit verfolgen kann. An den Köper-
venen dagegen sieht man zuweilen die überzeugendsten
Pälle, in denen von Hereinwachsen des Krebses nicht
die Rede sein kann. Hier scheint wirklich eine Um-
wandlung eines faserstoffigen Gerinnsel zu Krebs in der
Art wie es nach hunter und home von abernethï
(Med. Chir. Betrachtungen, deutsch von j. e. Meckel
1809, p. 6,) angenommen ist, vorzuhegen.quot; Hierbij
moet echter worden aangemerkt, dat door scheoedee
v. d. kolk in zijn bovengenoemd Opstel over carcinoom
deze carcinoomcellen, op de plaats, waar de fungus in
de holte der vena zich vertoonde, door de rokken der
vena heen konden worden vervolgd, zoodat deze cellen
ook midden in de tunica zich vertoonden, zie (fig. XIY cl).
Wij willen nu met enkele woorden, de argumen-
taties van hen, die zoowel de aanwezigheid van
arteriae als venae in carcinomata beweren, trachten te
weerleggen. Scheant 1) meent, dat men bij de injectie-
1) ScHKANT, PrijsverbandeÜDg over goed en kwaadaardige ge-
zwellen, blz. 263.
proeven moet bedenken, dat de stof van uit de slag-
aderen in de aderen overgeloopen kan zijn, en zich
daardoor alleen het gezwel rood vertoont. Daartegen kan
echter aangevoerd worden, dat mijn Hooggeachte Promo-
tor in vele gevallen dan eens de aderen, dan weer de
slagaderen het eerst opvulde, zoo als uit de gevaUen
door mij medegedeeld blijkt, vooral uit het laatste
van carcinoma van de maag-, door mij waargenomen, waar
alleen de venae goed opgeloopen Maaren, en de stof in
de arteriae in het geheel niet was ingedrongen. Er kan
hier geen sprake van ovcrloopen zijn, want er is volstrekt
geen spoor van blaauwe stof in het carcinoom zelf te zien
}
hoewel in de omringende gezonde deelen, zoo ook in die
van de maag, die nog niet door den kanker aangetast
zijn, de venae volmaakt goed tot in de fijnste vertak-
kingen gevuld zijn.
Wij komen nu tot gerlach, 1) hij zegt namelijk:
Man kann daher kaum behaupten, dass der neuge-
bildete G-efässapparat eines Krebses ausschlieshch ent-
weder mit Arterien oder mit Yenen zuzammenbängt,
wie scHßOEDEß van DER kolk, 2) welcher darin
einen Unterschied zwischen dem Medullär carcinom und
1)nbsp;Dr. joseph geelach, Der Zottenkrebs und das Osteoid pag. 25.
2)nbsp;Lespinasse, Specimen anatomico pathologicum de vasis novis
pseudomembranarum etc. 1842, pag. 33,
der von ihm als Ftmgus haematoäes beschriebenen Ge-
schwulst quot;aufgefunden haben will.
In den wenigen Fällen von Krebsgeschwülsten,
welche sich als geeignet für die Injection mir darboten,
konnte ich immer ziemlich leicht mit einer dünnflüssi-
gen Gelatinemasse von den Arterien aus die Gefässe
füllen, schwieriger war dieses allerdings bei den
Injectionsversuchen, welche von den Venen aus
unternommen wurden. Die in Folge der bedeuten-
den Erweiterung vorhandene Verdünnung der Venen-
wände macht wegen der leicht eintredenden Extravasa-
tionen die grösste Vorsicht nöthig. Bei allen diesen
Versuchen ist hauptsächlich der Umstand zu berück-
sichtigen, dass ein möglichst nahe an der Geschwulst
gelegenes Gefäss mit der Canüle in Verbindung ge-
bracht wird. Einmal gelang es mir, einen Krebs zuerst
von einer Vene und hierauf von einer Arterie aus, ein-
zuspritzen. Das Eesultat dieses interessanten Injections-
versuches war dieses, das die Gefässe des einen Theiles
der Geschwulst, und zwar des der Vene zunächst
gelegenen blau, und die des anderen Theiles roth ge-
färbt erschienen. Ich gebe zwar gerne zu, dass die
Gefässanastomosen der einen Krebsgeschwulst in einem
näheren Zusammenhang mit dem venösen, und -die
einer anderen mit dem arteriellen Systeme stehen, allein
auf der anderen Seite scheint es mir eine sich von selbst
zu verstehende Nothwendigkeit zu sein, dass mit dem
Momente, in welchem die Circulation in einer Geschwulst
sich regelt, es zu und ableitende Gefässe, Arterien
und Yenen geben müsse, welche die Verbindung
zwischen dem neuen und dem Gefässapparate des
Mutterbodens vermitteln.
Vooreerst wat zijn beweren betreft, dat Prof. v. d.
KOLK door de aanwezigheid van venae in carcinoma tot
fungus baematodes besluit, zoo is het wel waar, dat zijn
Hooggeleerde zulks ook vroeger gemeend heeft, doch hij
is door latere grondige onderzoekingen van dit gevoelen
teruggekomen, en hij beschouwt nu den fungus baematodes
als een fungus medullaris met een praedominerend gehalte
aan arteriële capillaria, die door hunne teederheid aanlei-
ding gegeven hebben tot extravasaat en bloeding. De venae,
die hij hierin vroeger had waargenomen, bleken bij later
onderzoek grootere veneuse stammen te zijn, die door de
bloeduitstorting van fungus baematodes waren omgeven
en als ingesloten. Wat zijne tweede objectie betreft
diene het volgende.
Gerlach bekent zelf, dat het hem moeijelijk was
van uit de venae de vaten, van het carcinoom te vul-
len. Hij zelf vermeldt slechts ééne waarneming, waar
het hem gelukte de vaten van het eene gedeelte van
het gezwel met blaauw, en die van het andere gedeelte
met rood gevuld te zien. Nadat echter gebleken is,
dat de oorzaak van het niet opvullen der venae, moet
gezocht worden in de obstructie der venae door carci-
noomcellen, laat het zich denken, dat bij sterkere aan-
drang van zeer fijne injectiestof, wanneer de canule
in de nabijheid van het gezwel geplaatst is, deze verder
tusschen de carcinoomcellen heeft kunnen doordringen;
moeijelijker wordt hierbij de verklaring der circulatie,
nergens hebben wij in de vele venae met carcinoomcellen
gevuld, een enkel bloedligchaampje kunnen aantreffen,
tusschen de carcinoomcellen. Dit is van nog meer ge-
. wigt door de bijzonderheden der injectie van deze maag.
De arterieuse injectie namelijk, welke na die der
venae werd ingesteld, mislukte door de vele doorgesne-
den arteriele takjes, waaruit de roode stof wegvloeide;
bij de opening van de maag, kort na de injectie, scheen
echter het carcinomateuse gedeelte der maag fraai rozen-
rood te zijn, welke kleur door het leggen in spiritus
verdween, waardoor het bleek, dat dit van bloed, in
de arterieuse capillairen ingedrongen, veroorzaakt werd.
Het bloed drong dus in het carcinoma, maar had het zijnen
uitweg gevonden langs de vroegere veneuse capillairen,
dan hadden de bloedligchaampjes tusschen de carcinoom-
cellen niet kunnen ontbreken. Daar nu in een fungus.
lioe groot deze ook moge zijn, alleen fijne capillairen,
en geen stammen van vaten worden aangetrofl\'en, moet men
besluiten, dat hier nieuwe wegen zijn gevormd, zoodat
het bloed niet in de naaste venae der omringende deelen,
maar langs een capillair net als een rete intermedium
in verwijderde aderen overgaat, en dus de arteriele
capillaria, een nieuw capillair net vormen, zoo als de
takken der vena portarum tusschen de venae.
Waarschijnlijk echter waren bij gerlach de venae in
het bindweefsel opgeloopen, op plaatsen waar nog niet car-
cinoom ontwikkeling plaats gehad had, of welligt heeft
hij kleine extravasaten gekregen. Daarenboven staan,
tegen zijn één geval de vele schoone waarnemingen over
van den Promotor, die door viechow, bérard en
anderen bevestigd gevonden zijn.
In tumores febrosi heeft eveneens eene nieuwe vaat-
vorming plaats; waarschijnlijk worden de fijnen aderen
in den omtrek door het gezwel digt gedrukt; cellen
konden wij in deze venae niet vinden.
Wat de watervaten betreft, ook deze zijn in ons geval
echter minder gelukkig dan in de andere preparaten,
met kwik gevuld, zoo onder anderen in IV». II van
carcinoma ventriculi, waar aan de kleine curvatuur de
watervaten goed gevuld zijn, die het gezwel zelf
binnentreden. Zoo ook in N», III, waar de watervaten
zeer prachtig met kwik opgeloopen zijn, zij gaan daar
naar de plaats van de maag, waar deze verdikt en ont-
stoken is; de watervaten zijn hier zeer verdikt, doorbo-
ren den maagwand, zoodat op de oppervlakte van de
zweer op onderscheidene plaatsen de kwikbolletjes er
uitgeloopen zijn; dit bewijst genoeg, dat carcinoma rijkelijk
voorzien is van watervaten, welke dan ook niet beter
opgevuld kunnen worden, dan wanneer er carcinoma van
een orgaan aanwezig is. Hetzelfde vinden wij in
IV. waar insgelijks de watervaten met kwik gevuld
zijn, en den maagwand binnentreden, zoo ook in
VIL waar de watervaten gevuld zijn, en de klieren ge-
zwollen. Ook bokitansky 1) vermeldt deze waarneming,
wanneer hij op pag. 209 zegt:
„Eine Neubildung von Lymphgefässen glaubt van
der kolk in Pseudomembranen, in Krebsen nachge-
wiesen zu haben.quot;
De tunica muscularis bleek op onderscheidene plaatsen
hypertrophiesch vooral bij den pylorus, op andere gedeelten
echter, bijna geheel verdwenen te zijn. Bij het micros-
copisch onderzoek bleek het, dat tusschen de spiervezels
op de meeste plaatsen eene menigte bf kleinere of
1) C, rokitansky. Lehrbuoh der Pathologischen Anatomie,
Dritte Auflage. Wien 1855. pag. 209.
grootere cellen soms als moedercellen waren geplaatst.
Op vele plaatsen schenen de spiervezels gezond, op
andere granuleus, korrehg, enkele malen geheel als met
cellen en granuleuse stof doordrongen, knobbelig en
onregelmatig van omtrek, tusschen deze was ook veel
bindweefsel. Dat de spiervezels van het animale leven
door carcinoma worden gedegenereerd zoodat de
carcinoomcellen binnen het sarcolemma worden aan-
getroften, en de spiervezelen bijna geheel worden
opgelost, heeft Prof. schroeder van der kolk in zijn
meermalen aangehaald stuk op fig. Y. ] aangetoond.
Het zelfde heeft ook bennbtt 1) waargenomen, die de
cellen tusschen de spiervezels ingedrongenen en de spier-
vezels met kernen of fijne granuleuse stof bedekt vond.
Zeer merkwaardig echter was het mikroskopisch onder-
zoek van den nervus vagus. Deze komt langs het bene-
denste gedeelte van den Oesophagus in de pars cardiaca
en verliest zich hier in kankerknobbels; op deze hoogte
onderzocht, waren er geene primitiefdraden te onder-
kennen, en bestonden de buisjes slechts uit vezels, die
niet van bindweefsel te onderscheiden waren. In een
gedeelte echter van de zenuw, dat nog niet den
1) J. h. liennbt. On cancerous und cancroid growths. Edin-
burg, 1849, p. 85.
kankerknobbel binnen getreden is, ongeveer 1 centimeter
er van verwijderd, ziet men bij eene 450 malige ver-
grooting het volgende. De meeste zenuwdraden zijn
zeer breed, en zijn geheel met cellen en hier en daar
ook met vetbollen gevuld zie fig. VI. De diameter
hiervan is bij c; 0.023 mm. Op de sterkst uitgezette
gedeelten zijn ook de cellen grooter; (fig. VI c. fig. V a.)
Andere zenuwdraden zijn reeds sterker aangedaan, en meer
geatrophieerd, daar er minder cellen in aanwezig zijn, de
omtrekken van deze zenuwbuisjes zijn eene zeer ongelijk-
matig, de breedte zeer verschillend, van cylinderas is
niets meer te bespeuren; in enkele zenuwbuisjes zijn
naauwelijks meer cellen en nog slechts granuleuse
stof zigtbaar, de omtrekken der buisjes naderen zich
hier meer en meer en vormen als dan vezels, die veel
overeenkomst met bindweefsel vertoonen. Zie hiervan
de overgang (fig. VII a, h) waar bij a het neurilema
duidehjk in den draad h overgaat, tusschen deze met
cellen gevulde sterk uitgezette zenuwbuisjes, ziet men
vezelachtig weefsel, waartusschen slechts weinig cellen
zigtbaar zijn, dit zijn M^aarschijnlijk geatrophieerde zenuw-
draden, waarvan de omtrekken alleen overgebleven zijn.
Een ander gedeelte van de zenuw, dat nog volkomen
gezond scheen, ongeveer 2V2 centimeter van het carci-
noom genomen, vertoont de zenuwbuisjes nog normaal
(fig. IV. h,) naast deze komen zenuwdraden voor, waarin
de cylinderas duidelijk zich als met granuleuse stof bezet
vertoont (fig. IV c,) andere waar de degeneratie reeds
verder is, en in de cylinderas de korrehge stof tot
kernen overgaat (fig. IV. a,) zoo ook korrels (fig. IV. d)
In deze zenuw was dus duidelijk het begin tot bet einde
der degeneratie waar te nemen. Op plaatsen 2 parijsche
duimen (51/2 centimeter) van den tumor verwijderd, vin-
den wij binnen in de zenuw overal carcinoomcellen, waar
tusschen een enkele elasticke draad (fig.III. lt;Z.)Deze nemen
toe, enkele zenuwbuisjes zijn reeds meer of min ermede
gevuld, (fig. III. a G h) enkele vertoonen zich
reeds wijder en zijn gevuld met korrels en vetcellen
(fig. III. i,) langzamerhand naarmate de zenuwbuisjes den
kanker meer naderen, worden de buisjes onregelmatiger
uitgezet, en meer gevuld met kernen, cellen, totdat
deze later den geheelen inhoud er van innemen, (fig-
IV. e d, fig. V. a, fig. VI. è.) Nu vertoonen zich reeds
hier en daar vetcellen, (fig. V. h, fig. VI. 0,) de buisjes
worden weer dunner, en lossen zich eindelijk in vezels
op (fig. VII. a, è,) de omtrekken zijn tot elkander ge-
naderd, en er zijn vezelen overig, die volkomen op
bindweefsel gelijken.
Bennett schijnt (fig. 125 pag. 107,) in zijn boven
gemeld werk ook waargenomen te hebben, dat de zenuw-
draden verdwenen, en in vezels veranderd waren, met
vele vetbolletjes en grannlense-stof.
Een zenuwdraad troffen wij aan op een centimeter
afstand, met eene zonderlinge degeneratie en buiten-
gewone wijdte (fig. VIII Nj.) want deze bedroeg 0,047
mm. en de ascylinder was vol met korrelige stof en
vetkorrels aa, van eene wijdte van 0,020 mm, zoodat
de ascylinder de normale zenuw, waarvan de wijdte 0,006
mm., bedraagt, ruim 3 maal overtrof. Het neurilema was
vezelig, zoodat deze buis alle overeenkomst met een vat
vertoonde, waar voor wij deze ook zouden hebben
gehouden, hadden wij die niet in een lange streek
ver onder . het mikroskoop kunnen vervolgen, en in
een dunneren zenuwdraad overgaan, zonder eenigen tak
af te geven. Op meerdere plaatsen was het uitwendig
neurilema duidelijk van den ascylinder vrij ver ver-
wijderd, (zie fig. Vbij a. fig. VII a.). Deze waarnemingen
bevestigen dus volkomen, hetgeen de Hoogleeraar
SCHROEDEE VAïi DEE KOLK heeft medegedeeld in zijn
opstel over de vorming en verspreiding van kanker-
cellen, Nederlandsch Lancet 3. Jaarg. 1854. pag. 129,
sqq. plaat III fig. VI. plaat IV fig. XV. waar hij dezelfde
aandoening en verandering in de zennwbuisjes aantrof.
Uit dit alles kunnen wij afleiden, dat er eene
bijzondere vatbaarheid schijnt aanwezig te zijn van de
aderen, waar door carcinoom-cellen zich hierin kunnen
ontwikkelen, VmcHOW meent dat kanker hier in loco,
en niet door ingroeijen (hereinwachsen) ontstaat, 1)
Het schijnt moeijelijk dit te bepalen; zeker kunnen
deze carcinoomcellen en kernen niet door den wand
der venae als zoodanig heendringen, dat zij zich echter
in de wanden der venae kunnen ontwikkelen, heeft
Prof, SCHROEDER VAN DER KOLK aangetoond (1, c,
plaat IV fig, XIV d, é). Het schijnt hieruit te moeten
worden afgeleid, dat deze ook in den stroom van het bloed
worden medegevoerd. Bij een man met carcinoma inde
lies hebben wij vergeefs getracht deze cellen in het
bloed te vinden, die waarschijnlijk hierin weder worden
opgelost, zoo als wij zien, dat zij ten laatste ook in
de zenuwbuisjes verdwijnen; doch het laat zich gemak-
kelijk denken, dat zij tot verspreiding van carcinoma
ook het hunne kunnen bijdragen, hetgeen, zoo als
bekend is, vooral het geval is met watervaten, die zoo
als door mijnen Promotor mij is meegedeeld, door
hem meermalen met carcinoomcellen gevuld aange-
troffen zijn, waardoor de bekende vergroote en verharde
klieren ontstaan.
Van niet minder gewigt is de beschreven degeneratie
1) R. viBCHOw, Archiv. I Band, p. 112.
-ocr page 70-en verspreiding van carcinoomcellen in de zenuw.
Het is hoogst opmerkelijk, dat deze degeneratie zich
zoo verre buiten de - grens van het eigenlijke carcinoma
uitstrekt; wij vonden deze in den nervus vagus nog
op 5V2 centimeter boven het carcinoom, waar de
zenuw was afgesneden, en dus niet verder kon worden
onderzocht. Talrijke carcinoomcellen, tusschen de primi-
tiefdraden der zenuw waren daar nog gelegen. Yerder
trof Prof. schroeder vak der kolk dit aan bij carcinoom
van de linkerzijde der tong in den regter hypoglossus,
(loco citato pag. 151 fig. XY). Hieruit zal men zekerlijk
de brandende, schietende pijnen moeten verklaren, die
aan carcinoma zoo zeer eigen zijn, welke pijnen dus
bewijzen, zoo als ook daar reeds is opgemerkt (pag 152),
dat de kankervorming niet meer een plaatselijk gebrek
is, maar zich in de aangrenzende deelen heeft verspreid,
en dus de tijd voor eene operatie met gunstig gevolg
reeds is voorbij gegaan. In het door ons beschreven
geval moeten wij de hevige pijn in de maag uit de
zelfde oorzaak afleiden, terwijl de degeneratie der
zenuw en hierdoor ontstane verlamming vooral van
de pars oesophagea, aanleiding tot de menigvuldige
brakingen zal hebben gegeven, die gelijk bekend is bij
doorsnijding van den vagus zoo ligt volgen. Het
parenchym-vocht, hetgeen met de carcinoomcellen in
het gebrek in aanraking is, en hierdoor verschillende
stoffen uit deze cellen opneemt, dringt in de aangren-
zende weefsels door, en schijnt de voorname oorzaak
te zijn van deze celvorming, die in dit vocht zoo ligt
plaats grijpt; waaruit van zelfs kan worden opge-
maakt, van hoeveel gewigt het is, bij eene operatie van
carcinoma, zoo veel mogelijk van de gezond schijnende
omringende deelen eene ruime hoeveelheid mede weg
te nemen, waarop Prof. schrobder van der kolk dan
ook aandringt, (pag. 157, sqq.)
,, . ^ ,nbsp;-,nbsp;\' ^^•»•ff\'f^ \'T f
e^ , i/jnbsp;\'nbsp;-ïnbsp;- \' gt;-4: , \'Tv-»
-ocr page 73-Fifj. H
Fi f^^ m.
e
C
l\'i/j. I.
M
^ m
FU/. n.
\'S
/,,/ Il
h.
figt;j. m.
a
Fi/^. K
k
•a
^. i\'!!
U
m
J
1\\
iii
f
1
%
r H
Sûend.p.Wr. d M\'\'euer Vtrechi.
-tquot;
1
FIG. I.
Ader nog ten deele gevuld met blaauwe geinjiceerde stof.
a. Blaauw geinjiceerd gedeelte.
l. Vele opgehoopte carcinoom-cellen, waardoor de stof verder
belet werd door te dringen.
c.nbsp;Langere en grootere carcinoom-cellen buiten om de ader
geplaatst.
d.nbsp;Vetkorrels tusschen de cellen in de holte der ader.
ee. Kleinere cellen, die de aders van buiten bedekken.
FIG. n.
Gedeelte van eene ader dieper uit het carcinom.
a, b. Ader geheel gevuld met carcinoom-cellen, waarvan eenige
bij b. van eene hoekige gedaante, hier en daar vetkorrels.
c.nbsp;Tak dezer ader eveneens gevuld.
d.nbsp;Dunnere ader iets minder sterk opgevuld.
FIG. in.
Zenuwdraden uit den nervus vagus op ÖV^ centimeter afstand
van het carcinoom, overal omgeven van carcinoom-cellen.
a,nbsp;Zenuwdraad, waarin de cylinderas begint korrelig te worden.
b,nbsp;b. Zenuwdraad waarin deze korrelige verandering met
vetdroppels reeds zeer is toegenomen.
c,nbsp;c. Een andere zenuwdraad, die nog zeer weinig veranderd
is en korrels in de cylinderas vertoont.
d,nbsp;Elastiekedraad tusschen de carcinoom-cellen.
e,nbsp;e. Gezonde zenuwdraad nog niet veranderd.
-ocr page 75-FIG. IV.
Zenuwdraden 2\'/2 centimeter van het carcinoom.
a,nbsp;a. Eeeds vrij sterk veranderde zenuwdraad, de eylinderas in
korrels gedegenereerd, die bij d. zich tot kernen en cellen beginnen
uit te zetten.
b,nbsp;b. Gezonde zenuwdraad tusschen de twee andere ziekelijk
aangedane geplaatst.
c,nbsp;c. Zenuwdraad met korrelige cylinderas.
FIG. V.
Zenuwdraad op 1 centimeter afstand van het gebrek.
Deze is reeds zeer onregelmatig uitgezet; bij a. eene groote met
korrels en nuclei gevulde cel, het neurileem wijkt hier onder
van de verdikte cylinderas af.
b. Dunner gedeelte met vetkorrels en cellen gevuld.
FIG. VI.
Sterk gedegenereerd zenuwbuisje van dezelfde plaats.
a.nbsp;Groote vetkogel in de zenuwbuis ingevat.
b.nbsp;Dunner gedeelte met gekorrelde lange carcinoom-cellen gevuld.
c.nbsp;Zeer groote cellen in de zenuw, met korrels omgeven.
FIG. VII.
Beginnende atrophie van het zenuwbuisje uit dezelfde plaats.
a.nbsp;Nog vele groote carcinoom-cellen in de cylinderas, het
neurileem wijkt hier merkelgk van den as af.
b.nbsp;Zamentrekking van het neurileem tot eene dunne vezel, na
de verdwgning en oplossing van den cylinderas.
FIG. VIII.
Zeer sterk gedilateerd en veranderd zenuwbuisje.
a,nbsp;a. Zeer verdikte cylinderas meest met vetkorrels gevuld.
b,nbsp;b. Zeer verdikt en gedegenereerd neurileem.
-ocr page 76-I.
Teregt zegt virohow: Das Leben wird immer etwas
Besonderes bleiben, wenn man auch bis in\'s kleinste
Detail erkannt haben sollte, dass es mechanisch erregt,
und das es mechanisch fortgeführt sei.
De vermoeidheid der spieren na arbeid berust op
ophooping van producten van stofwisseling.
III.
De temperatuur-bepalingen zijn van het hoogste gewigt
bij plaatselijke aandoeningen.
IV.
De exstirpatie der nieren, en het daaropvolgend ver-
meerderd ureumgehalte in het bloed, is geen bewijs
voor de niet vorming van ureum in de nier.
V.
Eene zekere diagnose tusschen typhus cerebralis en
meningitis is dikwijls niet mogelijk.
VI.
Digitalis is in het eerste tijdperk van pneumonie een
middel van groot gewigt.
VEL
Bij de behandeling van Diabetes mellitus is de toedie-
ning van groote hoeveelheden vet aan te bevelen.
Digitalis werkt als diureticum, waarschijnlijk door
prikkehng van de medulla oblongata.
IX.
Apoplexia medullae spinalis is dikwijls niet van andere
ruggemergsziekten te onderkennen.
X.
Maagverweeking is niet altijd een lijkverschijnsel.
XI.
De individuele ondervinding van het gebruik van
voedsel bij dyspepsie staat boven diaetetische voor-
schriften.
XII.
Het gebruik der maagpomp is alleen van toepassing
bij narcotische vergiftigingen.
Te groote lengte van den gezigtsas is de voornaamste
oorzaak van myopie.
XIV.
Sterke convergentie en voorover buigen van het
hoofd zijn de meest bevorderlijke momenten voor de
uitbreiding van staphy-loma posticum.
XV.
Excavatio papillae nervi optici alleen is niet vol-
doende voor het begrip van glaucoma.
Bij hydrocele en tevens aanwezige hydrosarcocele moet
eerst de hydrocele door inspuiting met jodium behandeld
worden.
Zonder rhinoscoop is de zekere herkenning van eenige
oor- en iieusziekten niet mogelijk.
XYIII.
Bij uiterste dysphagie is een maagfistel geïndiceerd.
XIX.
De mogelijkheid eener binnenbaarmoederlijke adem-
halüig kan niet geloochend worden.
XX.
De perfoi-atie is alleen geoorloofd, na den dood van
bet kind.