-ocr page 1-

ECLAMPSIE

——

WAARNEMINGEN IN DE
UTRECHTSCHE VROUWENKLINIEK
VAN 1899-1926

A. SCHABERG

[.\'/iJ

-ocr page 2-

m\'

-ocr page 3-

\'J^X.

-

-ocr page 4-

-ocr page 5-

EGLAMPSIE

WAARNEMINGEN IN DE UTRECHTSCHE VROUWENKLINIEK

VAN 1899-1926

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

illllll
1776 6837

-ocr page 7-

EGLAMPSIE

WAARNEMINGEN IN DE UTRECHTSCHE
VROUWENKLINIEK VAN 1899-1926

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOGTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dr. A.
A. PULLE, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE.
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT IN HET OPENBAAR TE VER-
DEDIGEN OP DINSDAG
11 MAART 1930.
DES NAMIDDAGS TE VIER UUR

DOOR

ARIE SCHABERG

GEBOREN TE POORTUGAAL

DRUKKERIJ a VISSER - HUIZEN

BIBLIOTHEEK DER
RiJKSUNIVERSITEiT
U T R E Cli T.

-ocr page 8-

■ -t?-

à\'\' r \'

uq

■ \'t

-ocr page 9-

j4an mijn Ouders.
Aan mijn Vrouw.

-ocr page 10-

^^ ;•?gt;\'

s-ZàùlSr.

m

.\'iiSi

If ÎMï^ §

.--.rv

..if
t,

...
• \' i
te

-ocr page 11-

Hoewel mijn studententijd alreeds oerscheidene jaren achter den rug ligt,
maak ik toch gaarne van deze gelegenheid gebruik om U, Oud-Hoogleeraren,
Hoogleeraren en Lectoren der Medische en Philosophische faculteiten, mijn
oprechten dank te betuigen voor het van U ontvangen onderwijs.

Met een gevoel van grooten eerbied herdenk \'k Hen, die reeds gestorven zijn.

U, Hooggeleerde DE SNOO, ben ik zeer erkentelijk, dat gij de taak op
U heeft genomen mijn Promotor te zijn, te meer, daar mijn proefschrift niet
onder Uw leiding is ontstaan.

Bovenal ben ik Van erkentelijkheid vervuld jegens U, Hooggeleerde
KOUWER; gedurende mijn verdere leven zal ik het mij steeds een voorrecht
achten, onder Uw leiding mijn proefschrift bewerkt te hebben. Niet alleen blijf
ik U Verplicht voor de hulp mij bij het vervaardigen Van dit proefschrift in
zoo ruime mate verleend, als ook voor hetgeen ik bovendien gedurende dien
tijd van U mocht leeren.

Hooggeachte NIEUWENHUlfSE en Hooggeachte VAN SEVEN-
TER, U beiden ben ik zeer dankbaar voor den
Vruchtbaren tijd doorgebracht
als Uw assistent. Mijn
Verblijf in het Burgerziekenhuis geeft mij nog vaak
aangename herinneringen; dat deze herinneringen steeds aangenaam zijn is
niet voor een gering deel te danken aan U, mijn mede-assistent en vriend

VAN WIERINGEN.

-ocr page 12-

V\'- i

■ ......

-ocr page 13-

„ „ ,nbsp;INHOUD.

Hoofdstuknbsp;gj^

Inleiding........\'............jq

I. De pathologische anatomie.........

a.nbsp;De lever...............

b.nbsp;De nieren..............

c.nbsp;De ureteren..............

d.nbsp;Het centrale zenuwstelsel.........

e.nbsp;Het hart...............

f.nbsp;De longen..............

g.nbsp;Het pancreas.............

h.nbsp;De bijnieren.............

II.nbsp;De frequentie van eclampsie........

III.nbsp;Verhouding tusschen de veelvuldigheid der eclampsie
Primiparae en multiparae..........

IV.nbsp;Meervoudige zwangerschap en eclampsie ....

V.nbsp;Herhaling van de eclampsie.........

VI. De waargenomen gevallen..........

a.nbsp;Eclampsie zonder krampen..........

b.nbsp;Eclampsie met krampen...........

I.nbsp;Zwangerschapseclampsie.........

a.nbsp;Zwangerschapseclampsie in engeren zin . . .

b.nbsp;Zwangerschapseclampsie in breederen zin . .

II.nbsp;Baringseclampsie...........

III.nbsp;Puerperale eclampsie..........

VII. Berekening omtrent invloed van de uitstooting van he
kind en placenta op de stuipen.........

VIII. Verband tusschen bloeddrukking en eclampsie . .

IX.nbsp;Behandeling van eclampsie..........

a.nbsp;De aderlating..............

b.nbsp;De zweetkuur..............

c.nbsp;De toediening van morphine.........

d.nbsp;De toediening van amyleenhydraat.......

e.nbsp;De Dublinsche methode...........

f.nbsp;Spoedverlossing.......... . . .

Optrekken van de cervix volgens Bonnaire.....

Vaginale keizersnede............

Abdominale keizersnede...........

X.nbsp;De sterfgevallen..............

XI.nbsp;Eenige symptomen in verband met het stellen van de
prognose....................

a.nbsp;De stuipen...................

b.nbsp;De albuminurie.................

c.nbsp;De diurese...................

d.nbsp;De oedemen..................

e.nbsp;De bloeddrukking.................

f.nbsp;De temperatuur.................

g.nbsp;De pols en de ademhaling . ..........139

XII. Chronische nephritis in verband met eclampsie ....nbsp;HO

XIII.nbsp;Het lot der kinderen bij eclampsie.........143

XIV.nbsp;Slotbeschouwingen..............I49

Ziektegeschiedenissen.............155

12
12

14

15
15
18
18
18
18
20

22
28
29
32
34
37
37
37
41
44
47

50
58
81
82
88
90
94
96
101
101
102
105
119

-ocr page 14-

INLEIDING.

Zonder mij in de geschiedenis van mijn onderwerp al te zeer te
verdiepen, kan ik niet nalaten een korte opmerking over het woord
zelf te laten voorafgaan.

Kossmann^) heeft de geschiedenis van het woord op zeer
verdienstelijke wijze nagevorscht. Hij schrijft: „ sjtldiJJtEiv heiszt
„ „herausbhtzenquot; und wird von den Klassikern für die Licht-
„erscheinung des aus den Wolken brechenden Blitzes, Sonnen-
„strahls u.s.w. gebrauchtquot;. Hippocrates gebruikt het woord
in overdrachtelijken zin ook voor een plotselinge verhooging der
lichaamstemperatuur en dan niet alleen bij met koorts gepaard
gaande ziekten, maar ook bij het intreden der puberteit, waarbij
volgens Hippocrates en Galenus plotseling een blijvende
stijging der hchaamstemperatuur zou optreden.

Boissier de Sauvage onderscheidt in zijn nosologie van
1760 eclampsia van epilepsia; onder eclampsia rangschikt hij alle
niet periodisch optredende krampen (als bij vergifdging, verbloeding
enz.) en zoo spreekt hij ook van eclampsia parturientum.

Als synoniem van het woord eclampsia gebruikt hij eclactisma.

Volgens Kossmann heeft Boissier de Sauvage een
geheel verkeerde beteekenis gehecht aan „eclampsiaquot; en zou
„eclactismaquot; beter zijn. ( éalanTi^eiv = met de voeten achteruit
slaan). Met eclactisma werd een dans bedoeld, die bij de Grieken
alleen door vrouwen werd gedanst en waarbij dus blijkbaar de
voeten achteruit werden geslagen.

Hippocrates zou eclactisma gebruikt hebben voor het aan-
duiden van clonische krampen.

Gehler (1776) heeft het woord voor het eerst gebruikt in zijn
tegenwoordige beteekenis.

In Nederland staat de ziekte onder het volk bekend als ..kraam-
stuipenquot;.

Er is welhaast geen ziekte denkbaar, zooals de uit het Grieksch

\') Zur Geschichte des Wortes „Eklampsiequot;. Monatschr. f. Geburtsh. u Gyn.
B 14. H.I.

-ocr page 15-

afkomstige naam ook aangeeft, die zoo plotseling kan optreden,
vaak in volle gezondheid, terwijl klinisch ook dikwijls geen voor-
boden merkbaar zijn.

Het ziektebeeld der eclampsie wordt gewoonlijk beheerscht door
de krampaanvallen, doch kan zulk een polymorf beeld vertoonen,
dat het nagenoeg ondoenlijk is in een definitie samen te vatten, wat
men onder eclampsie heeft te verstaan. Definities in het algemeen
zijn moeilijk, doch bij de eclampsie is dit wel bij uitstek het geval.
Vandaar, dat wanneer men de definitie leest van D ü r s s e n :
„Unter Eclampsia puerperalis versteht man, das Auftreten von
„klonischen Krampfanfällen der ganzen Körpermuskulatur bei
„Schwangeren. Kreissenden und Wöchnerinnen, die mit Verlust
„des Bewustseins verbunden sindquot;, men reeds dadelijk kan aan-
merken, dat hierbij geen rekening is gehouden met de gevallen van
eclampsie zonder krampen. Beter ware de volgende omschrijving:
Eclampsie is een ziekte die optreedt bij zwangeren, barenden en
kraamvrouwen, zich kenmerkt door verlies van bewustzijn, meestal,
doch niet altijd, gepaard met clonische en tonische krampen der
lichaamsspieren, en post mortem zich verraadt door typische patho-
logisch-anatomische veranderingen.
Ook aan deze definitie kleven
bezwaren; ze voldoet echter voor het grootste aantal der gevallen.

Het is de bedoeling van dit proefschrift 164 gevallen van
eclampsie, in de Vrouwenkliniek der Rijks-Universiteit te Utrecht
waargenomen, van 1899 tot 1926^) aan een onderzoek te onder-
werpen en zoo mogelijk ons standpunt te bepalen ten opzichte van
eenige vraagstukken, die op dit gebied nog altijd een punt van
strijd uitmaken.

Aangezien nog niet lang geleden een uitgebreide monografie over
dit onderwerp is verschenen van de hand van Hinselmann\'^)
en diens medewerkers, waarin op bewonderenswaardig nauwkeurige
wijze alles bijeengebracht werd, hetgeen op het oogenblik voor de
studie der eclampsie van belang is, acht ik het overbodig een uitge-
breid literatuuroverzicht te geven, doch zal ik mij beperken tot be-
spreking van datgene, wat ik voor een critische beschouwing van
de waargenomen gevallen denk noodig te hebben.

) Dit materiaal bevat ook enkele gevallen uit dc particuliere praktijk van Prof.
Kouwcr, onder wiens leiding de kliniek heeft gestaan in het bedoelde tijdperk.
Hinselmann. Die Eklampsie. 1924.

-ocr page 16-

DE PATHOLOGISCHE ANATOMIE.

Bij zooveel wat ten aanzien van het vraagstuk der eclampsie nog
duister en hypothetisch, in elk geval onderwerp van strijd is, kunnen
wij althans het pathologisch anatomisch beeld als vrijwel vast^
staande beschouwen, zij het dan ook, dat vele fijnere veranderingen,
o.a. van den wand der bloedvaten, nog nader onderzoek vereischen.

a. De lever.

De bij de obductie in de lever gevonden veranderingen zijn zoo
typisch, dat het mogelijk is alleen op grond hiervan de diagnose
eclampsie te stellen. Mede gezien dit. is komen vast te staan, dat
eclampsie niet altijd gepaard behoeft te gaan met krampen.

J ü r g e n s heeft reeds in 1886 een goed beeld gegeven van de
eclamptische leververanderingen en de bloedingen onderscheiden
van die in gevallen van sepsis. Hij spreekt van hepatids haemor-
rhagica. Na hem heeft o.a. Lubarsch^) zich ook bezig gehouden
met hetzelfde onderwerp. Lubarsch deelde de eclamptische
leververanderingen in als volgt:

1 e. levers, waarin macroscopisch alleen stuwing en lichte vettige
degeneraties zijn te vinden; microscopisch vertoont het beeld op
sommige plaatsen in de vaten leucocytose. In het interlobulaire bind-
weefsel ziet men sterke stuwing en hier en daar necrotische plekjes.

omgeven door leucocyten.

2e. levers waarin men macroscopisch reeds duidelijk verande-
ringen vindt. Aan de oppervlakte en op de doorsnede ziet men
roode, vertakte strepen, onafhankelijk van het verloop der vaten.
Microscopisch hetzelfde als bij Ie., en bovendien bloedingen.

3e. levers met hetzelfde beeld als bij Ie. en 2e. en bovendien
nog haemorrhagische en anaemische infarcten. Men ziet hier ook
duidelijk vaatverstoppingen.

•) T ü r g e n s, Bcrl. Med. Gesellsch. B. kl. W. 1886/31

2) Lubarsch, Uber die patholog. Anatomie und Pathogenese der Eklampsie,
Korresp. Blatt des allg. mecklenburg. Ärtzevereins. 1892. Nr. 142.

-ocr page 17-

Verder heeft Lubarsch de aandacht gevesdgd op de vettige
degeneratie en den icterus. Als deze vettige ontaarding en de icterus
naast elkaar voorkomen en de lever bovendien nog atrophisch is, kan
het beeld gelijken op dat der acute gele leveratrophie.

Ceelen^) onderscheidt primaire en secundaire eclamptische
leververanderingen. Hij heeft n.1. in verschillende gevallen paren-
chymateuse degeneraties gezien, zonder verandering in het vaat-
systeem. Deze degeneraties noemt hij primair. De secundaire zijn
ontstaan door voedingsstoornissen ten gevolge van fibrineuse
thrombose in de bloedvaten, waardoor de haemorrhagische en
anaemische infarcten ontstaan. De secundaire degeneraties kunnen
ook ontstaan ten gevolge van drukatrophie, door de uitgezette
capillairen en ten gevolge van de bloedingen, waardoor de lever-
cellen uit hun verband zijn geraakt.

S c h m O r 1 - ) heeft getracht de leververanderingen te verklaren.
Indien hij proefdieren bloedstollende stoffen intraveneus inspoot,
zag hij in de lever fibrineuse thrombi ontstaan. Hij veronderstelt
nu, dat bij de eclamptica de thrombi in de levervaten worden ge-
vormd door een bloedstollende stof uit de placentaire vlokken, die
door hem en andere onderzoekers op verschillende plaatsen in het
lichaam werden gevonden. Placentaire vlokken worden echter ook
gevonden in verschillende organen van gravidae, die niet aan
eclampsie zijn gestorven en nog in veel sterkere mate in gevallen
van mola hydatidosa en chorionepithelioma, S c h m o r 1 kan niet
verklaren, hoe de leververanderingen ontstaan bij de puerperale
eclampsie,

F a h r geeft S c h m o r 1 toe. dat er bij eclampsie in ieder ge-
val een bloedstollende stof in het bloed voorhanden is; hij houdt de
fibrineuse capillairthrombi in de lever voor een van de meest
typische eclamptische bevindingen. Stases, bloedingen en degene-
raties komen volgens hem bij zeer veel verschillende ziekteprocessen
voor, doch de thrombose ontbreekt. Hij gelooft, dat het bloed-
stollende vergift afkomstig is uit de vena uterina, zonder te kunnen
verklaren, waar de primaire bron ervan is gezeteld. Waarom de
thrombi nu juist zijn gezeteld in dc capillairen der vena porta en niet

\') Gcelen. Uber eklamptische Leberveränderungen. Virch. Arch. 201. 1910.
Schmorl. Patholog.-anatomische Untersuchungen über Puerpcraleklampsie.
Leipzig 1893.

Fahr, Die Pathologisch-Anatomischen Veränderungen der Niere und Leber
bei der Eklampsie. (Die Eklampsie-Hinselmann).

-ocr page 18-

in die der arteria hepatica, is volgens Fahr ook onverklaarbaar;
misschien ligt de oorzaak in het feit, dat het bloed in de capillairen
der vena porta langzamer stroomt en het daardoor gemakkelijker tot
stolling kan komen. Fahr meent, dat de leververanderingen ge-
deeltelijk berusten op vergiftiging en gedeeltelijk op vaatkramp.
Welke veranderingen door het eene en welke door het andere
moment worden veroorzaakt, is nog niet beslist.

Samenvattend geeft Fahr de volgende beschrijving van de
eclamptische lever:

„In der Leber sind als besonders typisch zu nennen die Ver-
„änderungen, die an der Peripherie der Läppchen lokahsiert sind und
„die bestehen einmal im Auftreten von Fibrinthromben in den
„Pfortaderkapillaren und zweitens in Kapillarektasien (Stasen) mit
„Bildung gröszerer Bluträume und Hämorrhagien sowie an-
„schheszendem Zelluntergang in den betreffenden Partien, auszer-
„dem werden hier beobachtet degenerative Veränderungen am
„Parenchym, die in verschiedenen Formen, als hyaline, hydropisch-
„vakuoläre und fettige Degenerationen auftreten, Lymphozyten-
„infiltrate und schlieszlich wären als weniger wichtig für den Ablauf
„des Prozesses zu erwähnen die Bildung der Gallenstauungen und
„kleinen Gallenthromben und als völlig bedeutungslos das Vor-
„kommen von Leberzellen in den Lebervenenquot;.

Volgens Fahr zijn deze veranderingen te verklaren door
Ie. vaatverstopping en 2e. door toxinen en vaatkramp.

b. De nieren.

Fahr^) heeft de glomerulonephritis en de eclampsienier nauw-
keurig met elkaar vergeleken.

Wat betreft de glomeruli, zoo ziet men bij de glomerulonephritis
een uitgesproken celvermeerdering, waardoor de glomeruli zijn uit-
gezet. Van celvermeerdering is bij de eclampsie meestal geen
sprake; de glomeruli zijn hier integendeel arm aan kernen, terwijl
de capillairen als bij de glomerulonephritis niet zijn uitgezet. Bij de
eclampsie vindt men vervloeiing van den celwand, overgaande in
samenklontering en hyaline degeneratie, zonder dat het tot leuco-
zytenexsudatie komt. Wel ziet men bij oudere nephritis hyaline
degeneratie, maar dan tevens uitgesproken celvermeerdering.

De cellen der urniekanaaltjes zijn bij acute gevallen van glomeru-

\') Fahr. I.e.

-ocr page 19-

lonephritis bijna onveranderd, terwijl men bij de eclampsie een
duidelijke albumineuse degeneratie waarneemt, welke bij de nephri-
tis, zoo niet ontbreekt, dan toch veel later optreedt. Hetzelfde geldt
voor de degeneratieve veranderingen der arteriolae, hoewel in
mindere mate.

Bij de eclampsie vindt men dus primair degeneratie van de
epythelium-cellen der urinekanaaltjes en glomeruli en meestal ook
van die der arteriolae, terwijl bij uitzondering hiernaast ontsteking-
haardjes in de glomeruli en vasa afferentia voorkomen; bij de
glomerulonephritis is in de acute gevallen alleen sprake van ont-
steking der capillairen van glomeruli en eerst later kan het tot
degeneratie van de epythelium-cellen der urinekanaaltjes en die der
arteriolae komen.

Verder wijst F a h r op het vaak voorkomen van thrombi in de
vaten, speciaal in de capillairen der glomeruli, en op de haemo-
globinecylinders. Hij tracht de tubulo- en glomerulonephrose, zoo-
als hij de nierveranderingen noemt, op dezelfde wijze te verklaren
als de eclamptische leververanderingen, dus door versterkte bloed-
stolling, toxinewerking en vaatkramp.

c.nbsp;De urcteren.

Halbertsma^) vestigde de aandacht op het vaak verwijd zijn
van een of beide ureteren in het lijk van de aan eclampsie gestorven
vrouw en meende daarin een verklaring te mogen zien voor het
ontstaan der eclampsie. Later is gebleken, dat dit ook vaak ge-
vonden wordt bij niet aan eclampsie gestorven gravidae en kraam-
vrouwen.

d.nbsp;Het centrale zenuwstelsel.

Rosenstein geeft aan, dat men bij aan eclampsie gestorven
vrouwen bijna altijd anaemie en oedeem vindt met afplatting der
windingen. Latere onderzoekers hebben aangetoond, dat hersen-
oedeem lang niet altijd wordt gevonden en dat postmortale ver-
anderingen ook hier een groote rol spelen. (Panofsky en
Staemmler^) hebben gewezen op de hersenzwelling onder toe-

0 Treub. Leerboek der Verloskunde 1913.

\') Panofsky und Staemmler, Untersuchungen über Himgewicht und Scha-
delkapazität nach Reichardtscher Methode, Frankfurter Ztschr. Bd. 26, p. 519.
1922.

-ocr page 20-

neming van het hersengewicht en met afneming van den liquor
cerebrospinalis.)

Naast anaemie vindt men ook dikwijls hyperaemie der hersenen.
Volgens statistische opgave van verschillende patholoog-anatomen
is gebleken, dat men bij de sectie van eclampticae als hersen-
verandering het vaakst bloedingen in de hersensubstantie en in de
hersenvliezen vindt. De bloedingen kunnen varieeren in grootte en
plaats. Toch is het in het oog vallend, dat de centrale ganglia bij
hersenbloedingen in het algemeen het vaakst worden getroffen,
hetgeen met de vaatverzorging samenhangt.

Het tot stand komen van de hersenbloedingen wordt door
Schmorl^) hoofdzakelijk in verband gebracht met de thrombi-
vorming; in gevallen, waar deze zienswijze niet opgaat, nam hij een
beschadiging van den vaatwand aan en legde den nadruk op de rol,
die de tijdens de krampen verhoogde bloeddrukking speelt. De
krampen kunnen echter niet in alle gevallen een invloed oefenen,
omdat gevallen bekend zijn van hersenbloedingen bij eclampsie
zonder krampen. Toch beschouwen ook Welsch,^) Eisen-
reich en Schmincke®) de verhoogde bloeddrukking tijdens
de stuipen als een belangrijken factor voor de totstandkoming van
hersenbloedingen. Schmorl heeft verder belangrijk microscopisch
onderzoek verricht aan het centrale zenuwstelsel bij eclampticae,
zoodat zijn onderzoekingen nog als zeer volledig zijn te beschou-
wen. Hi; vond altijd microscopische bloedingen, vaatverstoppingen
en verweekingshaarden, zoowel in de grijze als in de witte substantie.
Deze verweekingen vindt men eerst, wanneer de eclampsie wat
langer geduurd heeft en niet in snel verloopende gevallen.

Behalve de onderzoekingen van Schmorl is er in de laatste
30 jaren weinig nieuws op dit gebied bekend geworden.

Welsch hield zich, zooals wij opmerkten, met dit onderwerp
bezig; hij vond evenals Schmorl microscopisch geen verande-
ringen aan de vaatwanden: thrombi-vorming kon hij niet waar-
nemen.

Zangemeister^) deelde in 1911 mede, dat het histologisch

\') Schmorl. Pathologisch-anatomischc Untersuchungen über Puerperale-
klampsie. Leipzig 1893.

2)nbsp;Naar Hinselmann, Die Eklampsie.

3)nbsp;Eisenreich und Schminke, Uber einen Fall von Eklampsie im 4. Schwan-

gerschaftsmonat. Monatschr. f. Gebh. u. Gyn. 41, 1915.
Zangemeister, Beitrag zur AufiFassung und Behausung der Eklampsie. Deut-
sche med. Wochenschrift. 1911. Nr. 41.

-ocr page 21-

onderzoek geen anomalieën aan het zenuwstelsel deed ontdekken.

S i O 1 i heeft met de nieuwere onderzoekingsmethoden nog eens
nauwkeurig hersenen van eclampticae onderzocht. Hij komt tot de
conclusie, dat men macroscopisch inconstant anaemie, hyperaemie
en hersenoedeem vindt. Het vraagstuk der hersenzwelling bij
eclampsie is nog niet verklaard. Het veelvuldigst vindt men volgens
zijn onderzoekingen grootere en kleinere bloedingen in de hersenen
en hersenvliezen. Wat de microscopische beelden betreft, legt hij

den nadruk op het voorkomen van hetgeen hij noemt.....fleck-

„weisc Lichtungen um Gefäsze mit einem mehr oder weniger starken
„Ausfall von Ganglienzellen und .karakteristischer ischämischer
„Erkrankung der übriggebliebenen, ohne Erscheinungen der Er-
„weichung und ohne Gliaersatzwucherungquot;, Hij beschouwt deze
„fleckweise Lichtungenquot; als... „die Anzeichen eines Vorgangs
„von Zirkulationsstörungen mit unvollständigen und langsamen
„Gefäszverschlusz aufzufassenquot;.

Verder trof hij ook zeer veelvuldig „herdförmige Erkrankungs-
formen von Ganglienzellenquot;; voor het ontstaan hiervan durft hij
vaatverstoppingen tot nu toe niet zeker aannemen. Als onbewezen
hypothese voert hij aan, dat hier misschien een circulatiestoornis op
kleine schaal in bepaalde vaatgebieden in het spel is geweest.

Ook nam hij, evenals vroegere onderzoekers, meermalen min of
meer uitgebreide vervetting in de vaatwanden en vooral van de
epitheliumcellen waar en verwondert hij zich er over, dat zooveel
onderzoekers hierover niets vermelden. Hij wacht er zich wel voor
te beslissen, of hier een primaire beschadiging van den vaatwand in
het spel is of dat zij secundair is aan de circulatie-stoornissen.

De veranderingen aan de gangliacellen, vooral een in de meeste
gevallen waarneembare verandering van de gliacellen en de amoe-
boiden, vindt men ook bij den status epilepticus en vele katatone
toestanden. Men moet dus voorzichtig zijn de microscopische af-
wijkingen in verband te brengen met eclampsie.

S i o 1 i vat zijn inzichten naar aanleiding van zijn onderzoekin-
gen op dit gebied aldus samen:

„Die Bedeutung der Befunde ist nicht etwa in einer Spezifität
„von Veränderungen zu suchen, denn keine der Veränderungen ist
„irgendwie spezifisch, sondern ist darin zu sehen, dasz am Zentral-
„nervensystem eine Reihe von Befunden und zwar recht regel-

\') Sioli, Zentralnervensystem. (Hinselmann - Die Eklampsie)

-ocr page 22-

„mäszigen und umfangreichen vorhanden ist. Gefäszverstopfungen
„und ihre Folgeerscheinungen sind nur ein kleiner Teil; umfang-
„reicher sind die herdförmigen Erscheinungen, die auf unvoll-
„ständige oder kurzdauernde Gefäszverschlüsse hindeuten können,
„und allgemeinere Veränderungen an den Gefäszwänden und an
„den ektodermalen Bestandteilen des Gehirns, über deren Zu-
„standekommen und Ätiologie Theorien vorläufig noch nicht
„möglich sind.quot;

e.nbsp;Hcf hart.

In het hart zijn vaak bloedingen (onder het endocardium en epi-
cardium en in de spier zelf), albumineuse degeneratie der spiervezels
en necrotische plekjes waar te nemen. Ook zijn wel vaatthrombosen
gezien.

f.nbsp;De longen.

Het sectiebeeld der longen kan ook weer vaatthrombose ver-
toonen, verder vetembolieën en min of meer uitgebreide pneu-
monieën. De longontsteking kan zijn veroorzaakt door verslikken en
ook door circulatiestoornissen. Ook de vetembolieën zijn waar-
schijnlijk van secundairen aard; het vet is waarschijnlijk afkomstig
uit de vetdepóts van het lichaam; de krampen brengen het wellicht
in de circulatie.

De vaak gevonden synctytiumvlokken in de longen staan waar-
schijnlijk niet in verband met de eclampsie, daar zij ook dikwijls zijn
waar te nemen in de longen van zwangere vrouwen, die niet aan
eclampsie zijn overleden.

Subpleuraal (eveneens subperitoneaal) vindt men ook vaak min
of meer uitgebreide bloeduitstortingen.

g.nbsp;Het pancreas.

Evenals o.a. in de lever, kunnen ook in het pancreas necrotische
haarden en haemorrhagien worden waargenomen.

k. Dc bijnieren.

Volgens Aschner^) wordt bij aan eclampsie gestorven vrou-
wen zelden hypertrophie der schors van de bijnier waargenomen.

\') Aschner, Die Blutdrüsenerkrankungen des Weibes. 1918.

-ocr page 23-

Vaak vindt men een zeer in het oog vallende armoede aan lipoiden
en atrophie van het merg. Volgens A s c h n e r zou deze armoede
aan lipoiden ontstaan, doordat deze verbruikt worden door den
spierarbeid der eclamptica. Hiermede is in overeenstemming, dat bij
eclampticae, vaak ook geen hypertrophie van de overige kheren van
interne secretie wordt gevonden; deze hypertrophie zou n.l. berusten
op vermeerdering der lipoiden.

-ocr page 24-

HOOFDSTUK IL

DE FREQUENTIE VAN ECLAMPSIE.

Het is niet gemakkelijk zoodanige gegevens te verkrijgen omtrent
de veelvuldigheid van eclampsie, dat men daaruit zou kunnen be-
rekenen, op hoeveel bevallingen men één geval van eclampsie zou
mogen verwachten. Aan cijfers ontbreekt het ons niet. Zoo heeft
Hinselmann^) een verzamelenden staat opgemaakt op grond
van mededeelingen uit verschillende klinieken: hij trof 10.599 ge-
vallen van eclampsie aan op 2.688.304 bevallingen, dus een ver-
houding van 1 : 253,7; deze is natuurlijk te hoog, omdat zoovele
vrouwen juist om het uitbreken van eclampsie in de klinieken wor-
den opgenomen. Behalve deze omstandigheid moeten er nog vele
andere van invloed zijn op de verhoudingsgetallen; dit blijkt uit de
groote verschillen, die men aantreft in de verslagen van verschillen-
de klinieken. Ik ontleen aan Hinselmann de volgende: L i c h-
tenstein 1:40, Franz 1:152, Zangemeister 1:70,
Schouta 1:380, Lachapelle 1:588, Collins 1:555,
C h u r c h i 11 1 : 434, enz.

Wanneer Hinselmann voor de geheele wereld een verhou-
ding becijfert van 1 : 867, zal men hieraan dan ook slechts een
zeer betrekkelijke waarde mogen toekennen. Prof. de S n o o ^)
berekende, dat in Rotterdam van 1919 tot 1923 64.000 vrouwen
bevielen; aannemend, dat de 60 gevallen van eclampsie, in die jaren
waargenomen in de Vroedvrouwenschool. 80 % vormen van het
geheele aantal in Rotterdam voorgekomen gevallen, zoo is in deze
stad in die jaren 1 geval van eclampsie op 850 bevallingen voorge-
komen, wat niet veel verschilt van H i n s e 1 m a n n\'s wereldcijfer.

Eer land®) telde in de Utrechtsche kliniek en polikliniek over
de jaren 1899 tot 1926 56.117 barenden onder welke 164 eclampti-
cae (1 :340). Ook deze verhouding is, om de hierboven genoemde
reden, te hoog. Tellen wij alleen de 112 eclampticae, die in de ge-
meente Utrecht woonden, en de 47.083 barenden der polikliniek

\') Hinselmann, I.e.

2) K. d e S n O O, Een Eclampsiestudic, Nederl. Tijdschr. voor Verl. en Gyn. Jaar-
gang 31, afl. 2 1926.
E e r 1 a n d, Mola hydatidosa, mola destuiens en chorionepithelioma malignum
Diss. Utrecht, 1926.

-ocr page 25-

(1899 tot 1926) dan wordt de verhouding 1 :420; een zeker aantal
van deze zieken werd echter buiten de polikliniek om naar de kliniek
^rwezen en hierom
is ook de laatstgenoemde verhouding te hoog.
Neemt men in aanmerking, dat gemiddeld 2/3 van de bevallingen in
de stad Utrecht onder leiding van de polikliniek plaats hebben, dan
zal men het geheele aantal geboorten in die jaren 47,083
23.541 = 70,624 kunnen stellen; 112 : 70.624 geeft een verhouding
van 1 : 630. Deze breuk is iets dichter bij de waarheid, maar onder-
stelt, dat alle gevallen van eclampsie in de kliniek terecht kwamen,
wat zeker niet het geval is geweest. De waarheid zal dan liggen
tusschen 1 :420 en 1 :630.

Van een algemeen standpunt beschouwd, is het nut dezer be-
rekeningen niet groot; wij weten, dat de veelvuldigheid der
eclampsie groote verschillen vertoont onder bevolkingen van ver-
schillend ras, van verschillenden maatschappelijken toestand enz.

Men heeft in den loop der tijden telkens weder gezocht naar den
samenhang tusschen weersgesteldheid en frequentie der eclampsie
meestal zonder resultaat. Zoo was het ook voor onze waar-
nemingen:

in Maart
April
Mei
Juni
Juli

Augustus

16
10
12
12
15
14

September

October

November

December

Januari

Februari

16
12
14
10
14

19 gevallen.

79

Dus staan hier 79 gevallen in het tijdperk Maart—Augustus
tegenover 85 in het tijdperk September—Februari, In de veel
grootere reeks van waarnemingen van Hinselmann treft men
tn het eerstgenoemde tijdperk 2089 gevallen aan tegen 1999 in het
tweede.

Veel belang kan men dus niet toekennen aan dergelijke bevin-
dingen.

Mijn cijfers zijn te klein om na te gaan. of ook hier de groote
wereldoorlog invloed oefende op de veelvuldigheid der eclampsie.
gelijk dit in sommige oorlogvoerende landen werd opgemerkt. Naar
mijn weten is het overigens voor ons vaderland niet nader onder-
zocht; het komt mij voor, dat betrouwbare gegevens uiterst moeilijk
zouden kunnen worden verkregen.

85

-ocr page 26-

VERHOUDING TUSSCHEN DE VEELVULDIG-
HEID DER ECLAMPSIE BIJ PRIMIPARAE EN BIJ

MULTIPARAE.

Mad^. Lachapelle legt reeds den nadruk op het feit, dat
primiparae meer vatbaar zijn voor eclampsie dan multiparae.

Zangemeister heeft uit statistieken van Büttner en
Hammerschlag, betreffende de bevolking van Mecklenburg
en Oost-Pruisen, berekend, dat onder 92.122 primiparae 442
eclampticae voorkwamen of 1 : 290 en onder 291.718 multiparae
180 eclampticae of 1 : 1621. Volgens deze cijfers zouden de eerst-
barigen dus 8 maal zooveel kans hebben eclampsie te krijgen als de
meerbarigen.

In de Utrechtsche verloskundige polikliniek zijn van 1899 tot 1926
8090 primiparae waargenomen en 38.993 multiparae; hieronder
waren 68 eerstbarigen met eclampsie en 44 meerbarigen. Voor de
primiparae is dus de verhouding 1 : 199 en voor de multiparae
1 : 886.

Zooals reeds eerder werd opgemerkt, geven khnische verhou-
dingscijfers niet een juist beeld, daar vele eclampticae voor of tijdens
de ziekte naar de klinieken worden vervoerd en bovendien in de
ziekenhuizen betrekkelijk veel meer primiparae worden opgenomen
dan multiparae.

Dit houde men wederom in het oog bij de volgende mededeeling:
Onder de 12.315 primiparae, die in de Utrechtsche kliniek en poli-
kliniek zijn waargenomen, kwamen 101 eclampticae voor of 1 : 122
en onder 83.802 multiparae waren er 63 of 1 : 711. Een nog veel
onjuister verhoudingscijfer geeft de splitsing van een bepaald aantal
eclampticae in primiparae en multiparae met verwaarloozing van het
geheele aantal waargenomen baringen.

Prof. de Snoo heeft bij zijn 224 gevallen 143 primiparae en
81 multiparae of 63,8 % en 36,2 %.

Hinselmann heeft in zijn verzamelstatistiek 4822 primiparae
en 1676 multiparae of 74 % en 26 %.

-ocr page 27-

Voor de door Prof. K o u w e r waargenomen gevallen zijn deze
percentages
61,6 en 38,4 (101 en 63).

Al past ons de grootste voorzichtigheid bij de waardeering van
de absolute waarde der cijfers, toch mag men als een vaststaand
feit blijven erkennen de veel
grootere veelvuldigheid der eclampsie
oij Primiparae dan hij multiparae.

Geldt de mindere vatbaarheid voor eclampsie voor alle multiparae
in gelijke mate? Voor het antwoord op deze vraag heeft de volgende
tabel eenige beteekenis. Zij geeft de verhouding weer tusschen pari-
teit en eclampsie onzer gevallen uit de stad Utrecht.

para

i

ii

iii

iv

v

vi

Totaal

8090

7913

6339

3764

3172

2714

Eclampsie

68

10

3

2

2

2

Prequentie

1 : 119

1 : 791

1 :2113

1 : 2473

1 : 1882

1 : 1586

para

vii

viii

ix

x

xi

xii

Totaal

2714

2242

1932

1569

1159

1026

Eclampsie

4

1

3

3

3

0

Frequentie

1 :678

1 : 2242

t: 644

1 :523

1 :386

0

para

xiii

xiv

Totaal

706

277

Eclampsie

0

1

Frequentie

0

1 :277

-ocr page 28-

Omdat bij 10 vrouwen dc ziekte zich herhaalde, heb ik de reci-
dieven uit de tabel weggelaten (het waren 2 III parae, 2 IV parae.
3 V parae en 3 VII parae).

Uit de tabel blijkt, dat de frequentie daalt tot de VII parae om
daarna over het algemeen weer te stijgen. Om er een bepaalde
conclusie uit te trekken zijn de getallen echter wel wat te klein.
Toch treft het mij, dat zij schijnt te leeren,
dat de I para zeer veel
ernstiger wordt bedreigd dan de multipara, mits bij deze een zeker
aantal baringen niet wordt overschreden.
Vrouwen, die reeds meer
dan 7 maal baarden, loopen n.1. weer belangrijk grooter gevaar door
eclampsie te worden getroffen, in het algemeen zelfs in toenemende
mate naar mate haar aantal bevallingen stijgt. Ik zou het van belang
achten, dc juistheid van dezen indruk (meer dan een indruk durf
ik het nog niet noemen) aan een veel grooter aantal waarnemingen
te toetsen.

Het oude vraagstuk betreffende de grootere moeilijkheden,
die de baring bij oudere primiparae zou opleveren, bracht Prof.
Kouwer^) tot een onderzoek naar dc verhouding o.a. tusschen
afwijkingen in het beloop der zwangerschap, duur en beloop der
baring en zoogvermogen eencrzijds en den leeftijd der vrouw
anderzijds.

Hij kwam tot dc slotsom, dat met de toeneming van den leeftijd,
en wel reeds van het 24ste jaar af, de kans op stoornissen in het
physiologische beloop der zwangerschap bij primiparae toeneemt.
Door minder krachtige of minder regelmatige wecën-wcrkdadighcid
wordt de duur der baring langer en daardoor neemt het aantal tang-
verlossingen toe. Ook het aantal gevallen van zwangerschaps-
albuminurie en van eclampsie stijgt van omstreeks het 24ste jaar af
en de zogproductie vertoont een overeenkomstigen. n.1. nadeeligcn.
invloed van den leeftijd der moeder.

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verhouding
tusschen leeftijd en albuminurie.

\') Prof. B. J. K O u w c r. ..Oudequot; ecrstbarigen. Verband tusschen den leeftijd en den
aard der verlossing van eerstbarenden. Ned. Tijdschr, v. VerL en Gyn. 1919.

-ocr page 29-

25
TabeP)

12—17

jaar 105 vrouwen

14.3 % met albuminurie

18

.. 145

15,1 ..

19

.. 206

12,1 .. ..

20

.. 227

12.3 .. ..

21

.. 209

14.8......

22

.. 193

11.4 .. ..

23

.. 157

22.2 .. ..

24

.. 130

21,5 .. .. ,.

25 26

.. 177

15.9......

27—29

.. 155

21,9......

30 37

.. 130

27.6 „ ..

38 47

.. 80

34,2......

vj^, uciu Ulf ut^c ycvaiicn vaii aiuumiiiuiic

ook Zijn inbegrepen die van chronische nephritis en pyehtis, waar-
door de cijfers iets te hoog zijn;: ze worden weer verlaagd door
onvoldoende waarnemingen.

De volgende tabel is bedoeld als een poging, op het verband
tusschen leeftijd en eclampsie eenig licht te werpen.

Tabel.
Eclampsie^).

59 gevalcn bij 5395 primiparae (kliniek en polikliniek •
1900 tot met 1916).

12—17 jaar
18 ..

19nbsp;..

20
21
22

23

24
25-26
27-29 ..
30-37 ..
38—47

110 vrouwen O met eclampsie

219
381
465
573
581
558
497
866
625
460
60

»gt; ^ t, ,,
59 gevallen bij 5395 primiparae

= 0 %
= 2.28
= 0.26 ..
= 0.86 ..
= 1.04 ..
= 0.86 ..
= 0.53
= 1.81 „
= 1.03
= 1.44 „
= 1.30 ..
= 3.33 „
1.09 %.

\') Prof. B. J. Kou wer. I.e.

-ocr page 30-

Men kan bij een verdeeling van slechts 59 eclampticae over 5395
gravidae in twaalf leeftijdsgroepen een vaste regelmaat haast niet
verwachten: deze ontbreekt dan ook zeer zeker in bovenstaande
lijst. Splitst men het geheele aantal echter in twee ongeveer gelijke
groepen, dan vindt men, gelijk Prof. K o u w e r aangeeft:
op 2887 I p. jonger dan 24 jaar 24 eclampticae = 0.83 %
op 2508 I p. ouder dan 23 jaar 35 eclampticae = 1,39 %.
Hieruit zou volgen, dat de oudere I para, d.w.z. ouder dan
23 jaar, belangrijk ernstiger wordt bedreigd dan de I para beneden
de 24 jaar.

Ik ben niet in staat geweest de telling voort te zetten tot 1926 met
inachtneming van de bezetting der verschillende leeftijdsgroepen.
Mag ik aannemen, dat de verdeeling voor de leeftijdsgroepen, zoo-
als deze bij bovengenoemde 5395 I parae bestond, ongeveer ook
geldt voor de 12.315 eerstbarigen, die volgens Eerland\'s be-
rekening in het door mij bewerkte materiaal worden aangetroffen,
dan zou dit bestaan uit 6590 vrouwen, jonger dan 24 jaar en 5725
vrouwen, ouder dan 23 jaar. Van mijn 101 primiparae met eclampsie
waren er 37 jonger dan 24 jaar en 64 ouder dan 23 jaar. Dit zou
dus geven:

op 6590 I p. jonger dan 24 jaar, 37 eclampticae = 0,56 %
op 5725 I p. ouder dan 23 jaar, 64 eclampticae = 1,11 %.
Aannemende dat mijn berekening, ofschoon niet als onbetwist-
baar, toch als waarschijnlijk juist mag gelden, zou dus in mijn uit-
gebreider materiaal K o u w e r\'s meening bevestiging vinden.

Ook een onderzoek van Hinselmann geeft uitkomsten, die
in dezelfde richting wijzen. Hinselmann heeft als onderste
grens van oudere eerst-barigen genomen den leeftijd van 28 jaar.
Hij had in de kliniek te Bonn 10.134 primiparae jonger dan 28 jaar
en 1547 ouder dan 27 jaar. Bij de eersten was het percentage der
eclampsiegevallen 1,3 % en bij de laatsten 1,8 %.

In verband met het hierboven door mij uitgesproken vermoeden,
op becijfering steunend, dat het eclampsie-gevaar voor de multipara
belangrijk grooter wordt na de zevende bevallirtg, geeft de ver-
houding tusschen eclampsie-gevaar en leeftijd bij de I para aan-
leiding tot deze vraag: is voor de multipara behalve de vaak
herhaalde zwangerschap niet ook de leeftijd van beteekenis?

Om te trachten een antwoord te geven op deze vraag, heb ik,
gebruik makende van de telling van Herland, de
multiparae die

-ocr page 31-

zijn waargenomen in de Utrechtsche kliniek en polikliniek in leef-
tijdsgroepen
gerangschikt.

De tabel, die hier volgt, geeft weer de frequentie van de eclampsie
oi; multiparae naar den leeftijdsgroep.

Leeftijdsgroep

15-20
jaar

21-25
jaar

26-30
jaar

31-35
jaar

36-40
jaar

41-45
jaar

46-50
jaar

Aantal multiparae

633

7667

12030

10838

8412

3840

260

Aantal gevallen van
eclampsie

0

9

17

15

10

11

1

Frequentie

1:852

1:708

1:723

1:841

1:349

1:260

Uit deze tabel blijkt dus inderdaad, dat ook voor de multiparae,
behalve de vaak herhaalde zwangerschap, de leeftijd van belang is:
na het 40e jaar stijgt de kans om eclampsie te krijgen, belangrijk.

-ocr page 32-

MEERVOUDIGE ZWANGERSCHAP EN
ECLAMPSIE.

Zangemeister heeft met behulp van getallen van B u 11-
ner, Esch, Glockner en Hammerschlag berekend,
dat op 79 normale gravidae één meervoudige zwangerschap voor-
komt en bij eclampsie 1 : 15 of vijf maal zooveel.

Zweifel zegt, dat moeders van tweelingen 12 maal zoo vaak
eclampsie krijgen.

In de verzamelstatistiek van Hinselmann vindt men op 7748
gevallen van eclampsie 492 maal meervoudige zwangerschap of een
frequentie van 6,4 % (1 : 15,6).

Wij hebben bij onze 164 eclampticae 6 gevallen van gemelli of
3,6 % (1 : 27); deze frequentie is belangrijk lager dan de hierboven
genoemde, maar steunt toch de opvatting,
dai meervoudige gravidi-
teit de kans op eclampsie verhoogt: 6
tweeling-zwangerschappen
kwamen voor, 3 maal bij primiparae en 3 maal bij multiparae.

-ocr page 33-

herhaling van de eclampsie.

Voor het vraagstuk der aetiologie van een bepaalde ziekte is het
van groot belang te weten, of iemand, die deze ziekte doorgemaakt
heeft, meer of minder vatbaar is geworden.

In de literatuur der eclampsie is men het er wel algemeen over
eens. dat een vrouw, die aan eclampsie heeft geleden, bij een
volgende zwangerschap meer kans heeft de ziekte te krijgen, dan
een andere gravida.

Van de 63 multiparae met eclampsie waren er 11. die de ziekte
reeds eerder hadden doorgemaakt.

Heb ik vroeger berekend, dat van de multiparae der verloskundige
polikliniek er 1 van de 886 aan eclampsie leed. en ziet men nu, dat
bij 63 multiparae er 11 zijn, bij wie de ziekte zich herhaalde, of bij
ongeveer 1 : 6, zoo is hiermede opnieuw het bewijs geleverd, dat
gravidae, die aan eclampsie hebben geleden, bij een volgende
zwagerschap meer kans hebben op de ziekte dan andere gravidae.

Wij hebben ons nu de twee volgende vragen te stellen:
of 2nbsp;^^ eclampsie op zich zelf de kans op een recidief?

O e. IS een vrouw, die eclampsie krijgt, van huis uit meer vatbaar
voor de ziekte dan een normale gravida?

Indien het eerste het geval zou zijn, dan moet de eclampsie of
misschien beter gezegd de oorzaak, die tot eclampsie leidt, ver-
anderingen in het lichaam teweegbrengen, die tijdens een volgende
zwangerschap haar invloed weer doen gelden.

Beschouwen we nu de 11 patiënten met recidief nader; het zijn de
gevallen nos, 16, 31. 32, 37, 46, 49. 72, 111, 121. 125 en 130.

Het is van belang bij alle ziektegeschiedenissen, die in dit proef-
schrift worden vermeld, het jaartal der waarneming in het oog te
houden: o.a. omdat de therapie in den loop der jaren is gewijzigd
en omdat, vooral in vroegere jaren, lang niet altijd de bij obductie
verkregen organen microscopisch zijn onderzocht. Zoo heeft b.v de

m het bloote oog verkregen Indruk, dat de lever „vettig is ge-
degenereerd , of dat de lever „geen veranderingen vertoontquot;.

-ocr page 34-

slechts zeer betrekkelijke waarde, wanneer het microscopisch onder-
zoek niet is verricht.

Uit de overlevende ziektegeschiedenissen zijn wij niet in staat
ons een juist oordeel te vormen over het al of niet zijn opgetreden
en blijven voortbestaan van anatomische of functioneele afwijkingen
na het eerste optreden der eclampsie. Wat den toestand der lever
betreft. — hiervoor ontbreken ons al vast alle gegevens bij de over-
levende vrouwen — de bevindingen bij de obductie der over-
ledenen geven ons natuurlijk niet het recht tot het aannemen van
reeds langer bestaande beschadiging, die men met een vroeger door-
stane eclampsie in verband zou kunnen brengen. Oogenschijnlijk
hadden wij iets meer zekerheid omtrent chronische nephritis, die uit
de eerste ziekte zou zijn overgebleven. In drie gevallen (nos. 16. 31
en 37) is wel is waar die nierziekte waargenomen, maar in no. 16
gaan er twee. in no. 37 vijf ongestoorde zwangerschappen aan het
recidief vooraf. Misschien mag men in no. 111 een chronische
nephritis vermoeden: in 6 gevallen (nos. 46. 49. 72. 121, 125 en
130) is de urine spoedig vrij van eiwit geworden, maar dit geeft
ons niet het recht te verklaren, dat de nieren geheel onbeschadigd
zijn gebleven. Het is immers mogelijk, dat elders in het lichaam een
sluimerende oorzaak is achtergebleven, die later tot nephritis zou
kunnen leiden. Ook de in enkele gevallen waargenomen terugkeer
van de bloeddrukking tot de norm. verandert niets aan dezen twijfel.
Vooral echter onze onbekendheid met den toestand der lever, ont-
neemt ons het recht tot een uitspraak in dezen of genen zin.

Zouden wij ons willen vergenoegen met de uitspraak, dat het
recidiveeren der eclampsie bij sommige vrouwen berust op een
grootere voorbeschiktheid tot deze ziekte, al of niet het gevolg van
het eenmaal doorstaan hiervan, dan zouden wij slechts het waarge-
nomen feit omschrijven en de groote leemte in onze kennis be-
mantelen. Deze leemte zal, naar wij hopen, kunnen worden aan-
gevuld door veel nauwkeuriger, jarenlang voortgezet onderzoek der
patiënten, die eenmaal eclampsie hebben doorstaan.

Merkwaardig is in ieder geval, dat van de 11 vrouwen met her-
haalde eclampsie niet minder dan 9 reeds in de eerste zwangerschap
aan deze ziekte leden. Dit versterkt het vermoeden van een reeds
vóór de eerste zwangerschap bestaande minderwaardigheid van het
organisme en verzwakt de opvatting, dat het doorstaan van
eclampsie blijvende schade zal veroorzaken en dus de kans op
recidief verhoogen bij te voren volwaardige personen.

-ocr page 35-

De onderstaande tabel geeft een kort overzicht van de elf patiën-
ten met recidief. Ecl. beteekent eclampsie, Onv. onvoldragen. Voldr.
voldragen en f overleden.

Ie

Ile

Ille

IVe

Ve

Vle

Vlle

zwanger-
schap

No. 16

Ed.

Voldr.

Voldr.

Ecl. t

31

Voldr.

Onv.

Onv.

Onv.

Onv.

Ecl.

Ecl. t

32

Ecl.

Ecl.

Voldr.

Ab.

Ecl.

37

Ecl.

Voldr.

Voldr.

Voldr.

Voldr.

Onv.

Ecl. t

,, 46

Ecl.

Ecl.

Ecl.

49

Ecl.

Voldr.

Voldr.

Voldr.

Ecl.

„ 72

Voldr.

Voldr.

Voldr.

Voldr.

Voldr.

Ecl.

Ecl.

»111

Ecl.

Ecl.

»121

Ecl.

Voldr.

Ecl.

»125

Ecl.

Onv.

Ecl.

Onv.

Voldr.

Ecl.

»130

Ecl.

Voldr.

Ab.

Ecl.

-ocr page 36-

de waargenomen gevallen.

Naast de 164 gevallen, waar de diagnose eclampsie met zekerheid
kon worden gesteld, heb ik bij het materiaal der Utrechtsche
vrouwenkliniek 6 gevallen gevonden, waar men de diagnose niet
met zekerheid durfde aannemen. Het zijn de
gevallen nos. 3. 24, 36,
81, 95 en 163;
voor de diagnose van eclampsie zijn deze waar-
nemingen niet zonder belang.

Alleen de nos. 81 en 95 eischen m.i. een nadere toelichting.
Geval no. 81.

Indien we het verdere beloop der ziektegeschiedenis van patiënte
niet kenden, zou men, hoewel tijdens de aanvallen een goede diurese
bestond met weinig albuminuric en de psyche na de eerste aan-
vallen dadelijk weer normaal werd, niet getwijfeld hebben aan de
diagnose eclampsie. Drie maanden na haar ontslag vervoegde
patiënte zich op de polikliniek van Prof. Winkler, omdat zij
epileptische toevallen zou hebben. Prof. Winkler stelde de
diagnose tetanie. Onder behandeling met thyreoid-tabletten (extract-
van bijklieren was niet aanwezig) gingen de z.g. epileptische toe-
vallen snel voorbij. Prof. Winkler, die de ziektegeschiedenis
heeft doorgelezen, stelde op grond hiervan de diagnose: hysterische
droomtoestand op den bodem van tetanie.

In 1917 is patiënte in de kliniek bevallen zonder complicaties. In
1923 had zij een abortus van 3 maanden. In 1924 werd patiënte
weer in de kliniek verlost. De afloop was nu minder goed voor
patiënte, getuige de volgende ziektegeschiedenis:

2 Augustus 1924. Patiënte heeft sinds 14 dagen dikke beenen en
last van hoofdpijn. Daarom opneming in de kliniek. In de urine
wordt veel eiwit gevonden. De bloeddruk bedraagt 135. Er is een
zwangerschap van ± 36 weken. Verder geen afwijkingen van be-
lang. Op 3 Augustus heeft patiënte naast het oedeem der beenen
ook een dik gezicht. In de urine wordt 30 % eiwit gevonden. Door
bedrust en melkdiëet vermindert het eiwitgehalte en de diurese, die
aanvankelijk slecht was, verbetert snel. Op 10 Augustus bedraagt

-ocr page 37-

het eiwitgehalte ^ Het eiwit verdwijnt echter niet geheel uit

de urine. De bloeddruk blijft schommelen tusschen 120 en 130.

30 Augustus. Geboorte van het kind.

2 September. Patiënte is zeer onrustig, zoo zelfs, dat isolatie

noodzakelijk is. Ze is gedesoriënteerd in tijd en plaats. Volgens den

neuroloog is dit een hysteroforme psychose, misschien veroorzaakt

oor angst voor krampen na de bevalling, evenals na de eerste be-
valling.

5 September. Patiënte wordt vervoerd naar de neurologische
afdeeling, waar zij gedurende geruimen tijd verpleegd wordt.
Geval no. 95.

Daar er tijdens de laatste aanvallen slechts een spoor eiwit in de
urine werd gevonden, de diurese goed was en de aanvallen boven-
dien niet typisch waren voor eclampsie, is het zeer twijfelachtig of
eze verschijnselen afhankelijk waren van zwangerschapsintoxicatie,
n 1920 werd patiënte weer opgenomen in de kliniek en vertoonde

nagenoeg dezelfde verschijnselen; een kort verslag der ziekte moge
hier volgen,

1920. 29 Januari. Patiënte wordt door den praktikant van de
verloskundige polikliniek naar de kliniek verwezen, omdat hij dacht,
at patiënte eclampsie had. Zij had trekkingen in armen en beenen

rochelnbsp;hiervan delireerde zij. Tijdens den aanval echter geen

roe e ende ademhaling en daarna geen cyanose. De praktikant nam

patiïnte aanvallen waar. Tijdens de opneming in de kliniek heeft
bi\'zond ^^^^ aanval. Behalve oedeem der beenen worden geen

bij haar gevonden. In de urine een spoor
iwi atiënte is in goeden toestand en geeft antwoord op alle ge-
stelde vragen. De ontsluiting bedraagt 4 c.M. Het kind leeft. 10 uur
na de opneming wordt het kind geboren. Het leeft en weegt 3250
gram. Gedurende de baring had patiënte nog 6 aanvallen als boven
beschreven.

Het beloop van het kraambed is verder goed.

Uit deze voor de diagnostiek zoo belangrijke waarnemingen blijkt
reeds, dat de in de inleiding gegeven bepaling van het begrip
eclampsie niet kan worden omgekeerd!
Deze bepaling luidde aldus:

quot;Eclampsie is een ziekte, die optreedt bij zwangeren, barenden
kraamvrouwen, zich kenmerkt door verlies van bewustzijn,
quot;meestal, doch niet altijd gepaard met clonische en tonische krampen

-ocr page 38-

3i

„der lichaamsspieren en post mortem zich verraadt door typische
»pathologisch-anatomische veranderingenquot;.

Op grond van deze definitie heb ik de gevallen gesplitst in
2 hoofdgroepen:

A.nbsp;Eclampsie zonder krampen.

B.nbsp;Eclampsie met krampen,

A. Eclampsie zonder krampen.

Het komt mij raadzaam voor, alleen die gevallen te erkennen als
eclampsie zonder krampen, waar zoowel het klinische beeld als de
uitslag van het pathologisch-anatomisch onderzoek dien naam
wettigen. Wijkt men van dezen eisch af, dan zal men een onge-
wenschte verwarring in onze nomenclatuur brengen en allerlei
zwangerschapsziekten, waarbij de anatomische veranderingen ge-
lijkenis of groote overeenstemming vertoonen met die van eclampsie,
met dezen naam bestempelen. Ter verduidelijking van mijn meening
deel ik zeer in het kort de ziektegeschiedenis mede van een parti-
culiere patiënte van Prof. K o u w e r.

Een 39-jarige vrouw werd, na 12 jaren kinderloos gehuwd te zijn
geweest, zwanger en tot het einde toe met de grootste zorg waar-
genomen. In de geheele zwangerschap braakte patiënte nooit, bleef
de urine altijd geheel vrij van eiwit en suiker en steeg de bloeddruk
nooit boven het normale peil. In de derde maand werd door laparo-
tomie een klein gezwel van den eierstok verwijderd (door resectie):
een „chocolade-cystequot;. Toen werd waargenomen dat de appendix
bedekt was met decidua-achtige woekeringen. Van de zesde maand
af traden herhaaldelijk krachtige, langdurige samentrekkingen van
den uterus op. maar de zwangerschap ging ongestoord verder. Om-
streeks het berekende normale einde hiervan deden zich plotseling
verschijnselen voor van ernstige inwendige bloeding, die laparotomie
noodzakelijk maakten. De bloeding kwam voort uit een buitenge-
woon sterk uitgebreide woekering van decidua-achtigen aard op de
achtervlakte van de baarmoeder, de ovaria en de appendix. De
vrouw kon echter niet meer van den dood door verbloeding worden
gered. Bij de obductie werd o.a. een bijzonder sterk uitgebreide
necrose van levercellen gevonden, geheel gelijkend op die van de
lever bij eclampsie.

Zelfs de naam ..eclampsie-leverquot; zou hier slechts tot zekere
hoogte mogen worden verdedigd, maar zeker niet het betitelen van
het ziektegeval als een eclampsie zonder krampen.

-ocr page 39-

nder de 164 eclampticae zijn er 6. bij wie stuipen niet zijn waar-
g nomen. Van deze patiënten zijn er 4 overleden; de obductie deed
IJ al e vier typische eclamptische veranderingen vinden. Gaan wij
. ot deze gevallen den naam wel verdienen. Het zijn de gevallen

nos. 41, 84. 142. 147. en 110 en 128.
Geval no. 41 (1909).

I para 24 jaren. Grav. 37 weken. Eclampsie zonder krampen, bij
voldoende nier werkzaamheid. Diagnose door de obductie beves-
tigd. Tangverlossing. Dood kind van 2650 gram.

Prof. K O u w e r schreef de volgende epricrise:

quot;In dit geval kan, dank zij hetgeen bij de lijkopening werd ge-

quot;Vonden, niet worden getwijfeld aan het bestaan van echte eclampsie

..zonder krampen. Van nierinsufficientie kan hier vermoedelijk niet

..worden gesproken. De eerste hoeveelheid opgevangen urine van

quot;ren bedroeg 920 cc. met 5 Voo eiwit en ruim 5,3 gr. stikstof.

..iJaarna werd nog 1500 cc. verzameld met 10 «/oo eiwit en 14,4 gr.
-stikstof.quot;nbsp;^

Wij laten in het midden, of eenige andere behandeling dan de hier
vermelde de vrouw zou hebben gered: zij heeft niets dan melk ge-
ron en. In den tegenwoordigen tijd zou men misschien een op-
ossmg van glucose intraveneus hebben ingespoten.

Geval no. 84 (1915).

P^ra. 27 jaren. Grav. 28 weken. Geen aanvallen van eclampsie.
hersenbloeding. Niet verlost. Therapie: venae sectio (400 cc.).

Het komt mij hoogst waarschijnlijk voor, dat in dit geval de
hersenbloeding een eind aan het leven heeft gemaakt en hierdoor de
ypische krampen heeft verhinderd op te treden; deze zouden anders
vrij zeker zich hebben vertoond en dan den naam eclampsie hebben

gewettigd.

Deze ziektegeschiedenis leert ons bovendien, dat hersenbloeding
geschr^e^\'^nbsp;rekening van de stuipen mag worden

Geval no. 142 (1923).

-ocr page 40-

Geval no. 147 (1923).

ƒ para. 29 jaren. Grav. ä ferme. Baringsduur 7 etmalen. Koorts
tijdens de baring. Geboorte in stuitligging. Afloop voor moeder en
kind doodelijk.

De lange baringsduur zal hier wel mede schuldig zijn aan het
veroorzaken van den dood.

Nog even heb ik getwijfeld, of deze ziektegeschiedenis wel in deze
serie vermeld mag worden.

Gezien echter de hypertensie, de albuminurie, de verminderde
urinesecretie en de sufheid van patiënte is het toch wel zeker een
geval van eclampsie geweest. Zonder de obductie zou deze diagnose
niet zijn gesteld.

Over de volgende twee getallen zou men kunnen twisten, of men
hier moet spreken van eclampsie zonder krampen of van „prae-
eclampsiequot;. Wegens het ontbreken van pathologisch-anatomisch
onderzoek, beantwoordden zij ook niet aan de hierboven door mij
gegeven bepaling.

Deze twee waarnemingen leveren ons een goed voorbeeld van
wat men „prae-eclampsiequot; mag noemen. Velen gaan in het gebruik
van dit woord veel verder en rangschikken onder deze benaming
ook de gevallen van ernstige zwangerschapsziekten, die door den
algemeenen toestand (oedemen, albuminurie, verminderde urine-
afscheiding, al of niet gepaard met verhoogde bloeddrukking,) de
vrees voor het uitbreken van eclampsie wettigen. Op deze wijze
schakelt met het subjectieve begrip „vreesquot; aUicht al te spoedig in!
Wij hebben de talrijke gevallen van dien aard uit het materiaal der
kliniek niet bijeengebracht. Inderdaad zouden zij een afzonderlijke
studie ten volle verdienen, o.a. met het oog op den invloed der toe-
gepaste behandeling. In den strijd o.a. over de vraag of zoutloos
diëet of melkdiëet de voorkeur verdient, welke prognostische be-
teekenis aan de verhooging der bloeddrukking, aan het al of niet
bestaan of ontstaan van oedemen moet worden toegekend, leveren
zij wapenen van groote waarde. Ik moet mij thans vergenoegen met
de opmerking, dat in het ook in dit opzicht rijke materiaal der
kliniek geen enkel sterfgeval en geen enkel geval van eclampsie
voorkomt; hieruit volgt o.a. wel, dat het volgen van een ander be-
ginsel dan dat van het zoutloos diëet volkomen bevredigende resul-
taten heeft opgeleverd.

-ocr page 41-

Geval no. 110 (1918).

VU para. 44 jaren. Grav. ± 30 weken. De tweede graviditeit
emdigde na drie maanden met een miskraam, de vijfde eveneens.

overige zijn normaal verhopen (de derde was een tweeling-
zwangerschap). Eclampsie zonder krampen. Afloop voor de moe-
der goed. Kind dood. (Gew. 1800 gr.).

Geval no. 128 (1920).

VIII para. 34 jaren. Grav. 30 weken. De vorige bevallingen zouden
normaal verloop hebben gehad (kleine kinderen). Geen aanvallen
van eclampsie waargenomen. Bevalling spontaan. Het kind is
dood. (Gewicht 2030 gr.) Afloop voor moeder goed.

Het is niet onmogelijk, dat deze vrouw, gedurende den rüstigen
Slaap van den echtgenoot, één of meer stuipen heeft gehad; waar-
schijnlijk is het echter niet: dan zou de man wel wakker zijn ge-
word^en Is bij het vorige geval eenige twijfel gewettigd omtrent de
juistheid der diagnose eclampsie (het is niet onmogelijk, dat we hier
met een uraemisch coma te maken hebben), bij deze patiënte is de

historia morbi toch wel typisch die eener eclamptica zonder de
stuipen.

B. Edampsie met krampen.

Ie andere patiënten hebben krampen gehad; deze eclampticae
Kunnen worden
gesplitst in de drie volgende groepen:

^^angerschapseclampsie. dat wil zeggen eclampsie vóór het
normale einde der zwangerschap;
• baringseclampsie, dat wil zeggen eclampsie tijdens de baring
- van een
voldragen kind;

II- puerperale eclampsie, d.i. eclampsie post partum.

I. Zwangerschapseclampsie.

•Deze groep van patiënten heb ik gesplitst in:

a.nbsp;zwangerschapseclampsie in engeren zin, dat zijn gevallen,
waarin in de zwangerschap eclampsie optreedt, zonder dat het
voorloopig tot baring komt;

b.nbsp;zwangerschapseclampsie in breedercn zin, dat zijn gevallen
waarin vóór het normale einde der zwangerschap, eclampsie
optreedt en het tevens tot baring komt.

a. Zwangerschapseclampsie in engeren zin.

-ocr page 42-

Tot deze groep heb ik gerekend alle gevallen, waarin het kind
werd geboren meer dan 24 uren na de laatste stuip, en ook die ge-
vallen, waarin de vrouw onverlost is gestorven en de baring niet
was begonnen.

De volgende vrouwen dezer groep hebben de ziekte overleefd:

12 primiparae, gevallen nos. 23, 25. 47, 53, 55, 76, 83, 96, 104,
151, 155 en 162;

14 multiparae, gevallen nos. 17, 46, 50, 52, 58, 67, 72, 97, 102,
108, 125, 130, 134 en 156.

Na de verlossing is gestorven de patiënte bedoeld in geval no. 65
(multipara).

Onverlost gestorven zijn de patiënten bedoeld in nos. 37 en 148
(multiparae).

Van de 26 patiënten dezer groep, die de ziekte hebben overleefd,
zijn er 12 primiparae en 14 multiparae. Letten wij op het feit dat we
in het geheel te doen hadden met 101 primiparae en 63 multiparae,
dan
treft het ons, dat de multiparae zoover in de meerderheid zijn in
de gevallen van zwangerschapseclampsie in engeren zin.
Men krijgt
den indruk, dat de multipara niet alleen meer kans heeft reeds in de
zwangerschap door het uitbreken van eclampsie te worden getroffen
dan de primipara, maar ook op een vroeger tijdstip der zwanger-
schap: onder de 14 meerbarigen waren 5 vrouwen met een zwanger-
schapsduur van 28 of minder weken, onder de 12 eerstbarigen
slechts ééne. Ook bij de 3 gestorven vrouwen, allen meerbarig, be-
reikte de zwangerschap in 2 gevallen slechts het tijdstip van
24 weken, bij de andere dat van 37 weken.

Hiermede is in overeenstemming, dat voor de overlevenden de
gemiddelde zwangerschapsduur bij de eerstbarigen 33,5 weken,
voor de meerbarigen 30,35 weken bedroeg, of, de 3 gestorvenen
medegerekend, 30 weken.

Verder krijgt men den indruk, dat de meerbarigen in ernstiger
mate ziek waren dan de eerstbarigen, althans voor zoover dit zou
blijken uit het aantal stuipen: dit was voor de primiparae gemiddeld
5,75, voor de multiparae 6,75. Ook duurde de periode met stuipen
bij de I-parae iets korter dan bij de M-parae (gemiddeld 10 en 10,2
uur). Vergeten wij ook niet, dat de sterfgevallen uitsluitend bij de
meerbarigen voorkwamen. Daarentegen heeft het in het algemeen
bij de I parae veel korter geduurd, voordat de baring begon na de
laatste stuip: gemiddeld 4,3 dag; bij de M-parae echter 17,8 dag.
Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat de verklaring van dit

-ocr page 43-

verschijnsel o.a. mag worden gezocht in de omstandigheid, dat de
zwangerschap der eerstbarigen in het algemeen verder was gevor-
aerd dan die der meerbarigen.

znltnnbsp;^^^^ bevindingen een beschouwing vast te knoopen.

zul en we eerst verder nog aandacht moeten schenken aan ver-
cellen. die tusschen eerst- en meerbarigen worden gevonden.

zich irrnbsp;^^ eclamptische stuipen

ZKh herhaald. Wel traden bij 1 vrouw na 3 dagen weer eenige stui-

pen op,nbsp;^^^^^ waarschijnlijk het gevolg van een hersen-

Dioeding In de ziektegeschiedenis staat vermeld, dat de vrouw
gedurende deze laatste stuipen kon drinken en dat die optraden bij
vo komen bewustzijn. Tijdens de waarneming in de kliniek zijn geen
Krampen meer opgetreden.

Wij kunnen niet nalaten, in verband met de 26 waarnemingen van

di^tnbsp;^^ behandeling o.a. bestaan in melk-

oplossinirnbsp;druppelclysma (vroeger zout-, later suiker-

pnbsp;\'\'\' narcotica.

voor^dÏÏclam\'T/\'nbsp;is de zweetkuur vaak noodlottig

drie dag::\'~;nbsp;-^ks van 29 patiënten, van wie er één

konden worden bWr^\'\'quot;/quot;\'\'^nbsp;behandeld

Uit dlnbsp;noodlottige werking niets.

alrLns in d ze 26 quot;nbsp;trekking maken, dat o.a..

niet nadP.!,? ^^^^nemingen. het melkdiëet zeker niet alleen

Prof d . Tnbsp;--dt o.a. door

ontmoetlk onnbsp;waarnemingen

dornetnbsp;^^ ^^ behan-

tW wed r rnbsp;quot; zwangerschap, nochtans na eenigen

f enkde knbsp;^^^nbsp;gehad

en enkele kregen wegens pijnlijken mond aanvankelijk wat melk

neeskuLTnbsp;ongunstige oordeel van sommige ge-

neeskundigen over het melkdiëet waarschijnlijk wel worden geweL

quot;nbsp;^ ^erl. en Gyn. Jaargang 31.

-ocr page 44-

aan de slechte toepassing ervan. Zoo schrijft Prof. Kouwer^):

„Men ontmoet bij artsen nog dikwijls de droevig zonderlinge
„opvatting, dat melkdiëet beteekent: het voorschrijven van melk als
„een drankje, waarbij tegelijk het gewone voedsel geoorloofd wordt
„en aan volstrekte rust en verwarming in bed niet wordt gedachtquot;.

Konden wij bogen op een gunstigen afloop voor de moeders, zoo
zien wij hiertegenover een zeer slecht resultaat voor de kinderen.
Van de 26 genezen vrouwen hebben er niet minder dan 18 een
levenloos kind ter wereld gebracht. In de literatuur vindt men vaak
vermeld, dat het kind onder den invloed van de aanvallen sterft, en
dat dan de stuipen dikwijls ophouden. Bij onze gevallen is dit juist
andersom: de meeste kinderen hebben de aanvallen overleefd en de
baring is dan na korteren of längeren tijd op gang gekomen.

Wij zien dus in deze gevallen, dat de ziekte tot stilstand is ge-
komen in
weerwil van de aanwezigheid van de nog functionneeren-
de placenta. Daar tegenover staan de gevallen, waarin de stuipen
ophouden na het sterven der vrucht, en waarin dus vrij zeker de
placenta weldra niet meer functionneert. Bij het beoordeelen van den
invloed der placenta op de totstandkoming van eclampsie moet men
met deze tegenstrijdige ervaringen rekening houden.

De vrees van sommige schrijvers, dat het uitdrijven der placenta
na de geboorte van het levende kind opnieuw gevaar zou opleveren
voor de vrouw, vindt in onze thans besproken waarnemingen geen
steun. Op de geboorte van 8 levende kinderen en de uitdrijving der
placenta volgde geen enkel ziekteverschijnsel.

Onwillekeurig rijst de vraag, of men het reeds vroeg in de
zwangerschap optreden van eclampsie niet moet opvatten als de
uiting van een bijzonder ernstig ziek zijn. Immers hier toont zich het
organisme reeds vroeg in de zwangerschap niet opgewassen tegen
de nadeelige invloeden aan zwangerschap verbonden. De gunstige
afloop voor de moeder toont echter juist het omgekeerde en
schijnt ons te leeren, dat hoe vroeger in de zwangerschap de stuipen
optreden des te gunstiger de prognose is voor de vrouw.

De voor de hand liggende gevolgtrekking, dat de prognose
gunstig is, indien de stuipen ophouden en de baring niet dadelijk
begint, brengt de vraag aan de orde, of dus wellicht de baring als
zoodanig het gevaar aanmerkelijk vergroot. Dat aan de baring deze

\' Prof. Dr. B. J. Kou wer. De Verlosk. Kliniek en Polikliniek der Rijksuniversiteit
te Utrecht. Zesde integraal overzicht \'1909 en 1910\'. Blz. 85\'.

-ocr page 45-

ongunstige beteekenis niet toekomt, wanneer zij tenminste 24 uur
na den laatsten aanval begint, schijnt uit de waarnemingen in deze
groep wel te blijken. Kan er wellicht een antwoord op deze vraag
worden verkregen door het onderzoek der in de volgende groep te
bespreken gevallen?

b. Zwangerschapseclampsie in breederen zin, gevallen, waarin
voor het normale einde der zwangerschap eclampsie optreedt
en het tevens tot baring komt.

Deze, groep omvat dus die gevallen, waarin het onvoldragen kind
werd geboren vroeger dan 24 uur na de laatste stuip, als ook die,
waar de vrouw nog niet a terme, onverlost stierf, terwijl de baring
reeds was begonnen

Ik heb geen onderscheid gemaakt tusschen de gevallen, waar de
ziekte zich bij de baring aansloot, en die, waar het omgekeerde het
geval was; immers het is vaak moeilijk uit te maken, of de baring
eerder begon dan de eclampsie of omgekeerd.

tiet zijn de gevallen:

innl.f^\'^^ /lersfeW (Nos. 8, 21, 28, 34, 39, 40, 48, 64, 66, 91,
\'nbsp;137, 146, 150, 159, 161 en 167).

M parae hersteld (Nos. 10, 32, 68, 107, 111, 154, 158 en 170).

pnnbsp;(^os. 12, 42, 56, 90, 98, 126, 140, 141, 143

IH M ^nbsp;^^^ quot;quot;nbsp;gestorven),

en 157)nbsp;\'\'\'\'^\'^^den (Nos. 5, 11, 20, 26, 31, 78, 105, 123

Men ziet al dadelijk, dat in deze groep veel meer sterfgevallen
voorkomen dan in I a.

Wordt ook in deze groep bevestigd, wat wij in de vorige als een
indruk neerschreven, dat

Ie. De M. parae naar verhouding sterker zijn vertegenwoordigd
dan de I parae;

2e. de M. parae op een vroeger tijdstip der zwangerschap wor-
den aangetast dan de I parae;

3e. de meerbarigen in ernstiger mate ziek waren dan de eerst-
barigen (aantal stuipen, langere duur der stuipenperiode,
grootere sterfte)?

Ad lum. De M. parae (18) zijn niet sterker vertegenwoordigd
aan de I parae (32) want in deze groep verhouden zich deze ge-

-ocr page 46-

tallen ongeveer gelijk als in het geheele materiaal (63 M. p. teqen
101 lp.).

Ad 2um. Het verschil tusschen het tijdstip der zwangerschap,
waarop de M. para werd aangetast en dat waarop de I para ziek
werd, is onbeteekenend (gemiddeld 33,5 tegen 34,5 week).

Ad 3um. Het gemiddelde aantal stuipen bedroeg bij de M. para
11,7, bij de I para 12.4.

De gemiddelde duur der stuipenperiode bedroeg bij de M. para
16.5 uur en bij de I para 10.6 uur.

Van de 18 M. parae zijn er 10 gestorven en van de 32 I parae
ook 10.

Voor Ie. en 2e. wordt dus de indruk niet bevestigd.

Wel schijnt uit 3e. te volgen, dat inderdaad de ernst der eclampsie
en het gevaar grooter waren bij de meerbarigen dan bij de eerst-
barigen.

Tot dezelfde conclusie komt men, het geheele materiaal in oogen-
schouw nemende. Van de 164 patiënten waren 101 primiparae en
63 multiparae; van de primiparae stierven er 19 en van de multi-
parae 23.

In deze groep I b. hebben wij dus de gevallen, waarin de
eclampsie uitbrak vóór het normale einde der zwangerschap, maar
gepaard ging met weldra of tegelijk of even te voren ingetreden
baring. Men zou de vraag kunnen stellen, of wellicht juist in deze
gevallen de baring zich bij de eclampsie heeft aangesloten, omdat
de zwangerschap verder was gevorderd dan in die van groep I a.
Het antwoord op deze vraag kan niet bevestigend worden gegeven:

Bij de 21 I p., die herstelden, bedroeg de zwangerschapsduur
gemiddeld 35 weken (in groep I a. 33.5 week).

Bij de 10 I p.. die stierven, bedroeg de zwangerschapsduur
33,2 week.

Bij de 7 M. p., die herstelden, bedroeg de zwangerschapsduur
33.7 week (in groep I a. 30,35 week).

Maar bij de 9 M. p.. die stierven, bedroeg de zwangerschaps-
duur 32.4 week.

De kleine cijfers en de onvermijdelijke onnauwkeurigheden bij
het berekenen van den zwangerschapsduur in aanmerking nemende,
mogen wij aan deze geringe verschillen geen waarde toekennen.

Eenige patiënten, waar de duur der zwangerschap of het aantal stuipen niet
precies bekend was, moest ik voor de berekening buiten beschouwing laten;
daarom schijnt het, alsof de cijfers niet kloppen.

-ocr page 47-

Daarentegen ligt het voor de hand verband te zoeken tusschen
en emstigeren graad van ziek zijn bij deze vrouwen en het optreden
aer baring in korten tijd. Inderdaad, deze vrouwen waren veel
zieker dan die van groep I a: de sterfte was veel aanzienlijker en
net aantal stuipen grooter, n.1.:

oij 21 genezen I p. gem. 11,2 aanvallen in 11 uren.
quot; ^ gestorven lp. .. 15,1 „nbsp;9.3 uur.

quot; ^ S^nezeix M. p. „ 12,8 „ .. 11.25 uur.
M 10 gestorven M. p. „ 11.1 .. .. 19,5
In groep I a. daarentegen hadden de I parae gemiddeld 5,75 en
de M. parae 6,75 aanvallen. Bij de vrouwen van groep I a. volgden
de stuipen elkander ook minder snel op, hetgeen zeker voor een
goedaardiger verloop der eclampsie pleit. Het verschil tusschen de
groepen I a. en I b. stelt verder de vraag aan de orde - een vraag,
die ook in groep II natuurlijk zal rijzen — of misschien juist het
mtreden der baring als zoodanig de stuipen heeft te voorschijn ge-
roepen en dus het ziektebeeld een ernstiger uiterlijk heeft gegeven.
Moeilijke vraag! Aan welk wezenlijk bestanddeel der baring zou
men dien invloed willen toekennen, aan de weeënpijn, of aan het
zologisch proces, dat aan het baringstijdperk ten grondslag ligt?

vrounbsp;quot;quot;nbsp;bewustelooze

wen, een nieuwen aanval samenvallen met het begin eener

andir r.nbsp;pijnprikkel - gelijk zoo menige

staat d tquot; \'^nbsp;-nbsp;quot;P^^\'^Pt- Hiertegenover

blijvennbsp;deze reactie op de pijn geheel ziet uit-

zelfd \'nbsp;? ^^^^^^ bewustelooze patiënten ziet men het-

^.rZ \\nbsp;\'nbsp;opgelegde hand duidelijk waarneembare

samentrekkingen der baarmoeder, die een aanval niet opwekken,
O wel een lichte onrust, weldra door een stuip gevolgd, op het-
zelfde oogenblik, waarop de hand het begin der samentrekking
bespeurt. In zeer veel gevallen blijft op het oogenblik der hevigste
Pijn, het doorsnijden van het hoofd, de aanval uit, ofschoon de
aatste aanval nog niet lang geleden had plaats gehad. Een duide-
njKen regelmatigen samenhang tusschen weeënpijn en stuip kan
men daarin niet erkennen.

Of dan het biologisch proces, dat het baringstijdperk beheerscht,
van invloed zou kunnen zijn? Ik wil het antwoord nog uitstellen tot
bij de bespreking der gevallen van groep II. Daarbij komt dan ook

ontkT d\'nbsp;eclampsie het baringsproces

-ocr page 48-

Wat het lot der kinderen aangaat, wil ik hier volstaan met op te
merken, dat van twee paar tweelingen drie kinderen levend werden
geboren en van de andere 45 er 25 kort vóór of na de geboorte
stierven. Bovendien is in 3 gevallen dezer groep de moeder onver-
lost gestorven (de kinderlijke harttonen waren bij twee patiënten
bij de opneming niet te hooren en bij één spoedig verdwenen).

Deze uitkomst schijnt iets gunstiger dan die van groep I a.. waar
wij op 29 kinderen 21 sterfgevallen telden. Men moet echter in
aanmerking nemen, dat van deze laatste kinderen vele lang na de
aanvallen zijn gestorven: in groep I b. stierven zij
grootendeels in
het tijdperk der stuipen. Overigens komen we nog terug op het lot
der kinderen bij eclampsie.

II. Baringseclampsie.

Onder deze groep vermeld ik alle gevallen, waarin de stuipen zijn
uitgebroken tijdens of juist voor het begin van de baring van een
voldragen kind.

Het zijn de gevallen:

331 parae hersteld (Nos. ƒ, 2, 4, 6, 13, 15, 22, 27, 35, 38. 45, 54
57, 59. 75. 79. 86, 88. 94. 103. 106. 114. 118. 120. 122, 133 135
139, 144, 145, 152, 165 en 166).

6 M. parae hersteld (Nos. 9, 85, 87, 99, 121 en 138),

5 I parae overleden (Nos, 14, 30, 60, 63 en 131).

3 M, parae overleden (Nos. 16, 74 en 112).

De eclampsie had bij deze vrouwen over het algemeen een veel
gunstiger beloop dan bij de patiënten van groep I b.; van de 47
vrouwen zijn er 8 gestorven n.l. van de 38 I parae 5. en van de
9 M. parae 3. Ook hier was het sterftepercentage der M. parae dus
hooger dan dat der I parae.

Het volgende staatje geeft het gemiddelde aantal aanvallen en
den gemiddelden duur der stuipenperiode:

Bij 33 genezen I parae gem. 6,8 aanvallen in 10,2 uren.

.. 5 gestorven I „ „ 13.5 .. „ 16.5 ..

., 6 genezen M..... 4nbsp;5

,. 3 gestorven M..... 10 ., ., 15 ,

De genezen vrouwen van deze groep hadden over het algemeen
dus veel minder stuipen dan die der vorige groep.

Ook het resultaat voor de kinderen was veel beter; in 11 gevallen
stierf het kind vóór of direct na de geboorte, alle andere kinderen,
w.o. twee gemelli, hebben de ziekte overleefd.

-ocr page 49-

De vergelijking tusschen den afloop der ziekte in de groepen
a. en Ib. bracht ons reeds tot de vraag naar mogelijk verband
usschen eclampsie en baring. Daarbij noemden wij 3 punten:
a- de baringspijn roept de stuipen op;
tgt;. het biologisch proces der baring doet dat;
c. de eclampsie wekt de baring op.

Wanneer men zich daarover een oordeel wil vormen, zal men
voor al es het begin der baring moeten kennen. Dat is natuurlijk zoo
goed als nooit mogelijk. De in de laatste weken der zwangerschap
beginnende voorbereiding tot de uitdrijving der vrucht, dus de nu
eens langzaam, dan weder snel optredende rekking van het onderste
uterussegment, waarbij zich later de ontplooiing en de verkorting
van den baarmoederhals aansluiten, gevolgd door de ontsluiting van
clen uitwendigen baarmoedermond, is het begin der baring. Dit strekt
zich dus over een dikwijls langdurig tijdsverloop uit en ontgaat ons
bij het onderzoek der patiënten meestal geheel en al. Vindt men een
verkor of verstreken halskanaal, dan is de baring reeds begonnen
- maar hoelang? Het optreden van pijnlijke weeën, in het dage-

n va tT/. Tnbsp;- gebonden aan

physiologische begin

de Lrquot;\'\' ^onbsp;waargenomen - ja dan is

hLÏng?nbsp;--ten wij vragen: sedert

onül^ke::^,^nbsp;Tochnbsp;^^^^

-ij een oordeel te vormen ui de g gevet die de\'^\'Ï
nissen mij konden verschaffen.nbsp;o ^quot;^^^^eschiede-

was begonnen bij het begin der stt^pen\'heb Jk na!nbsp;T^

cervix reeds duidelijk was ontsloten.\' of\' er w L waTquot;\' t
waren en hoeveel tijd er verliep tusschen Tnbsp;waarneembaar

valling. Werd b.v. bij een parhe^^^^^^^^^nbsp;^^

uitbreken der stuipen geboren, danl \'pTafornbsp;T

.eds begonnen. Menigmaal

Ib^rirnquot;nbsp;genoemd onder de groepen I a. en

Lrd der ^^-^-n^en. vermeld onder de groep I a.\'waren uit d n
aard^der zaak geen van allen in partu (n.1. 12 I parae en 17 M.

In groep I b. waren:

a. in partu 24 patiënten, t.w. de volgende gevallen:

-ocr page 50-

nos. 21. 28. 39. 40. 48. 64. 66. 116. 119. 137. 150 en 159
(herstelde I parae);

nos. 12. 56. 143 en 153 (gestorven I parae);

nos. 32 en 107 (herstelde M. parae);

nos. 11. 20, 26. 31. 51 en 123 (gestorven M. parae);

b.nbsp;niet in partu 16 patiënten, tw. de volgende gevallen:
nos. 91, 127, 136 en 167 (herstelde 1 parae);

nos. 42, 90, 98, 126, 140 en 141 (gestorven I parae);
nos. 10, 68, 111 en 170 (herstelde M. parae);
nos. 5 en 105 (gestorven M. parae);

c.nbsp;wij onzeker of de baring was begonnen bij 10 patiënten, t.w.
de volgende gevallen:

nos. 8, 34, 100, 117, 146 en 161 (herstelde I parae);
nos. 154 en 158 (herstelde M. parae);
nos. 78 en 157 (gestorven M. parae);
In groep II waren:

a.nbsp;in partu 43 patiënten, t.w, de volgende gevallen:

nos. 1. 2. 4. 6, 13. 15. 27, 35, 38, 45, 54, 57, 59, 75, 79, 86,

88, 94, 103, 106, 114, 118, 120, 122, 133, 135, 139, 144, 145,

165 en 166 (herstelde I parae);

nos. 14, 30, 60, 63 en 131 (gestorven I parae);

nos. 9, 85, 99, 121 en 138 (herstelde M. parae);

nos. 74 en 112 (gestorven M. parae);

b.nbsp;niet in partu 3 patiënten, t.w. de volgende gevallen:
nos. 22 en 152 (herstelde I parae);

no. 87 (herstelde M. para);

c.nbsp;wij onzeker, of de baring was begonnen bij 1 patiënte, t.w.
geval no. 16 (gestorven M. para).

In het geheel hebben, wij dus 126 vrouwen met eclampsie ante
partum of (en) durante partu (de overige patiënten hadden
eclampsie zonder krampen, puerperale eclampsie of stierven onver-
lost).

Van deze patiënten waren 67 in partu, 48 niet in partu en van
11 was het onzeker, of de baring begonnen was bij het uitbreken
der eclampsie. Schakelen we de laatste 11 patiënten uit, dan waren
dus van de 115 patiënten er 48 niet in partu bij het uitbreken der
eclampsie. Uit deze gegevens moet men de gevolgtrekking maken,
dat de weeën niet die groote rol spelen bij het uitbreken der
eclampsie, zooals vaak wordt aangenomen.

Nog duidelijker wordt dit. als wij alleen de groep van patiënten

-ocr page 51-

beschouwen met een zwangerschapsduur van minder dan 40 weken
niervan waren er in partu 24 en niet in partu 45.

brelcLquot;!?\'quot;^\' ^^^nbsp;voor het uit-

Va^nt.nbsp;^^nbsp;van

liik Anbsp;partum. Deze patiënten waren natuur-

dezeT ^nbsp;quot;\'quot;^P^quot; te krijgen, maar

^ braken pas uit na het ophouden der weeën.

rTquot;^^nbsp;gezegd, dat het intreden der baring als zoodanig

n et heeft gewerkt als laatste aanleiding voor het uitbreken der
stuipen. Alleen in die gevallen, waar de baring pas dagen of weken
na de laatste stuip begon, valt alle invloed der baring weg.

III. Puerperale eclampsie.

puerperale eclampsie willen wij scheiden in die
gevallen waarin de ziekte uitbrak na de geboorte van een voldragen

zwangerSar^\'\'\'\' eclampsie optrad na een te vroeg geëindigde

Verder scheiden we die groepen in I parae en M. parae.
a. Puerperale eclampsie na voldragen zwangerschap:

Ie. 10 I parae (de ziekte overleefd), gevallen nos. 7, 19, 44

62. 73, 80, 92, 101, 113 en 129;
2e. O I parae (gestorven);

^^^nbsp;overleefd), gevallen nos. 33, 49,

^^ 77, 89 en 115;

M. parae (gestorven), gevallen nos. 71, 149 en 168;
Puerperale eclampsie na onvoldragen zwangerschap:

(de ziekte overleefd), gevallen nos. 29, 69 82
124 en 132;

2e. O I parae (gestorven);

3e. 4 M, p^rae (de ziekte overleefd), gevallen nos. 18, 109
160 en 169;

4e. 4 M. parae (gestorven), gevallen nos. 43, 70, 93 en 164.

he^arnttl T^\'Tnbsp;^^ ^^^^ ^^^ gemiddelde van

beLrend R r r T 9emiddelden duur der stuipenperiode
v! it, ^nnbsp;va^ de^e gemiddelden heb ik de ge-

vallen nos. 29 en 44 niet medegeteld. omdat deze gevallen een
e nigs s atypisch beloop hadden. In beide
gevallen w ren S
stmpen over eenige dagen verdeeld en. gezien onze toch al klein

-ocr page 52-

cijfers, zouden deze gevallen, wat betreft den gemiddelden duur der
stuipenperiode, zeer storend werken.

Het volgende staatje geeft het gemiddelde aantal aanvallen en
den gemiddelden duur der stuipenperiode:

a.nbsp;Graviditeit 40 weken:

bij 9 genezen I p. gern. 4,9 aanvallen in 6,9 uren.
„ 6nbsp;M. p.nbsp;6.8 .. ., 9.2 ..

,. 3 gestorven M. p. .. 14.6 .. .. 15.6

b.nbsp;Graviditeit minder dan 40 weken:

bij 4 genezen I p. gem. 2.7 aanvallen in 5 uren.
.. 4 .. M. p. .. 7.5 .. .. lOH ..

.. 4 gestorven M. p. .. 14.5 ,. ,. 10

Onder de 32 patiënten met puerperale eclampsie bevinden zich
niet minder dan 7 sterfgevallen. Merkwaardig is, dat dit alle
M. parae zijn. zoodat er van de 17 M. parae dezer groep 7 zijn
gestorven. Verder valt in \'t oog. dat er van de 19 vrouwen met
eclampsia puerperahs na voldragen zwangerschap slechts 3 patiënten
zijn gestorven en van de 13 vrouwen met eclampsia puerperahs na
onvoldragen zwangerschap 4. waaruit zou kunnen blijken, dat de
prognose in het laatste geval ernstiger is; geen wonder ook: uit het
feit dat het kind te vroeg wordt geboren, blijkt al, dat de zwanger-
schap is gestoord.

Het gemiddelde van het aantal stuipen en de gemiddelde duur
der stuipenperiode van de vrouwen, die een voldragen kind ter
wereld brachten, en diegenen, die te vroeg bevielen, verschillen
weinig. Bij de genezen I parae met een zwangerschapsduur van
40 weken zijn deze gemiddelde cijfers zelfs hooger dan bij de I parae
met onvoldragen zwangerschap.

Komen wij aan de hand van de sterfte-verhouding tot de con-
clusie, dat men bij puerperale eclampsie na onvoldragen zwanger-
schap de prognose ernstiger moest stellen, uit het gemiddelde aantal
aanvallen en den gemiddelden duur der stuipenperiode blijkt dit niet.
Men dient echter te overwegen, dat de cijfers klein zijn.

Uit de anamnese der vrouwen van deze groep blijkt in den regel,
dat ze reeds te voren ziek waren, vaak ook trad de eclampsie weer
plotseling op.

Ten slotte moge nog een kort overzicht volgen van alle groepen.

Uit de vergelijking der sterfte-verhouding blijkt, dat groep I b.

-ocr page 53-

de ernstigste gevallen bevat en ook. dat de eclampsie bij de M. parae
an groep III een ernstig beloop had. Hiermede is ook in overeen-
stemming het gemiddelde aantal aanvallen; dit bedroeg:

V« j T in groep Ia. in groep Ib. in groep II. in groep III.
voor del parae 5.75nbsp;12.4nbsp;7 6nbsp;6

.quot; M.nbsp;6.75nbsp;11,7nbsp;6nbsp;10.1

it is ook in overeenstemming met de ervaring, dat in het alge-
meen de ernst der ziekte wordt uitgedrukt door het aantal stuipen
en dat m het algemeen de sterfte het grootst is bij groote frequentie
er stuipen; toch weten wij ook, dat men niet het recht heeft in een
oepaald geval de prognose te stellen uitsluitend op het aantal aan-
va ien: vele vrouwen herstellen na een lange reeks van stuipen, velen
ook sterven na één enkelen aanval.

vrouwen uit groep l a. vindt men overwegend
betrekkelijk geringe aantallen stuipen — maar ook de drie ge-
storven vrouwen kenmerken zich door een zeer gering aantal stui-
pen. Baj de herstelden van
groep I b., welke groep zich onderscheidt
ooor de grootste sterfte, is het aantal vrouwen met veel stuipen niet
genng; onder de gestorven vrouwen ziet men veel veelvuldiger
L^sc^d-^quot;^\'\'nbsp;^roep ƒƒ, waarvan het sterftecijfer staat

steldenquot;nbsp;^nbsp;^^ ^root aantal stuipen bij de her-

vinden ^^^\'^^^^\'quot;heid. Onder de herstelden in groep III be-
de qestornbsp;patiënten met weinig stuipen; onder

vppI nicnbsp;bevinden zich zoowel vrouwen met

veel, als met weinig stuipen.

-ocr page 54-

berekening omtrent invloed van de
uitstooting van kind en placenta op

de stuipen.

In het vorige hoofdstuk heb ik te vergeefs getracht na te gaan,
of er een vaste samenhang kan worden ontdekt tusschen het uit-
breken der stuipen en de baring, d.w.z. het baringsproces in zijn
geheel. Reeds de gevallen van zwangerschaps-eclampsie in engeren
zin (groep I a.) toonen ons, dat die samenhang menigmaal in het
geheel niet bestaat (29 gevallen op 158 waarnemingen in het ge-
heel ). Onder de overige 97 gevallen, zagen wij de stuipen uitbreken
tijdens het baren in 67 gevallen; hier zou het dus denkbaar zijn, dat
dit geschiedde onder den invloed der baring.

Bij 48 vrouwen meenden wij uit de ziektegeschiedenis te mogen
afleiden, dat de baring nog niet was begonnen, toen de stuipen zich
vertoonden: hieruit zou men dus kunnen afleiden, dat de baring
dien invloed op het uitbreken der stuipen miste: wij moeten echter
toegeven, dat deze opmerking met recht kan worden bestreden met
de opmerking, dat ook bij deze vrouwen het voorbereidingswerk tot
de baring, de ontplooiing van de onderste baarmoederpool, stellig
reeds op gang was.

Men zou kunnen zeggen, dat niet in alle, maar wel in de meerder-
heid der gevallen, het baren de ziekte, waaraan de vrouw te voren
reeds leed, zoodanig verergert, dat de stuipen uitbreken. (Deze
„meerderheidquot; zou, natuurlijk aanzienlijk worden verkleind, indien
wij ook de zoogenaamde „prae-eclampsiequot; in onze beschouwingen
wilden opnemen.)

Omgekeerd kan men ook de opvatting verdedigen, dat het stijgen
der ziekte tot zoodanig hoogtepunt, dat de stuipen te voorschijn
komen, in sommige gevallen (Ia.) niet, in de meeste gevallen
echter wel tot het baren aanleiding geven, of liever, den laatsten
stoot geven aan het baringsproces, zoodat de reeds lang in gang

-ocr page 55-

zijnde voorbereiding tot de baring nu overgaat in het veel duide-
ijl^r waarneembare ontsluitings- en uitdrijvingstijdperk.

Ook de vereeniging van beide standpunten kan worden ver-

eaigd: in vele gevallen verergert de ziekte, waaraan de vrouw
reeds lijdt, in die mate, dat zij èn tot het uitbreken van stuipen èn
tot het sneller begin van ontsluiting en uitdrijving leidt; dit laatste
kan weliswaar de ziekte verergeren, maar leidt tevens tot de op-
lossing der crisis: de uitstooting van het ei. Is dit laatste, de uit-
stooting van het ei. inderdaad de oplossing van de crisis, en zoo ja.
IS het de meest gewenschte. de allergunstigste oplossing?

Voor de therapie heeft deze vraag groote beteekenis — maar
hierover spreken we op het oogenblik nog niet. Laat ons eerst de
feiten onder de oogen zien.

De 32 vrouwen met uitsluitend eclampsie in puerperio laten wij

worloopig buiten beschouwing, alsook de 5 onverloste vrouwen.

Van de 158 patiënten met eclamptische stuipen blijven er dus over

, 32 5 = 121, bij wie wij den invloed van de verlossing op
de stuipen kunnen nagaan.

51 I parae en 25 M. parae hadden geen aanvallen meer na de
verlossing, dus 76 patiënten.

Van de overige 45 vrouwen namen we na de verlossing waar:

bij 13 vrouwen 1 stuip post partum.

quot;nbsp;quot; 2 stuipen

quot; ^nbsp;3

23

quot;nbsp;quot; oieer dan 3 stuipen post partum.

ok de 22 gevallen met 1. 2 en 3 stuipen na de bevalling kan
men moeilijk laten gelden als een bewijs tegen den heilzamen in-
v.oed van de verlossing op de stuipen: ik acht me gerechtigd tot de
uitspraak, dat 98 van de 121 vrouwen voordeel hebben gehad van
de verlossing, dat is 81 %, in zooverre dat de stuipen zijn wegge-
bleven. Vergeten wij echter niet, dat de stuipen niet identiek zijn
met de ziekte:
zij zijn slechts een symptoom hiervan.

Daar tegenover staan de 32 vrouwen met zuiver puerperale
^uipen en de 23 met meer dan 3 stuipen ook nog na de verlossing.
LJeze 55 hebben dus niet den heilzamen invloed der verlossing
ondervonden en wie hierop den nadruk wil leggen, moet ons cijfer

Tornbsp;(98 : 121 = 81 %) verminderen tot 64 %

l^ö : 153). Door enkelen wordt n.l. aan de uitstooting van kind en
placenta, van de laatste vooral, een nadeelige invloed toegekend
-p de ziekte. Zoo zegt Prof. de Snoo in de samenvatting van

-ocr page 56-

zijn monografie over de eclampsie: „De reden van het veelvuldig
„uitbreken van stuipen post partum moet gezocht worden in een
„schadelijken invloed van de bevalling door het plotseling uitvallen
„der functie van de placenta, waardoor het toch al labiele evenwicht
„bij de zieke zwangere kan worden verbrokenquot;, en ook: ..De ver-
„wijdering van het ei. het wegnemen der primaire oorzaak, doet
..zich dan ook eerst na ongeveer 2 X 24 uur in gunstigen zin ge-

..voelenquot;. Ten slotte schrijft Prof. de S n o o nog: _____dat de

„weeën, waaraan een zoo groote beteekenis wordt toegekend, tame-
..lijk onschuldig zijn. terwijl aan den anderen kant van een recht-

..streeks gunstigen invloed der bevalling niets is gebleken_eerder

..het tegendeelquot;.

Wil men. rekening houdend met dat standpunt, alle gevallen
van stuipen post partum beschouwen als een bewijs van den na-
deeligen invloed der baring, en zelfs de 32 gevallen van zuivere
puerperale eclampsie als zoodanig medetellen, dan zou de ver-
houding aldus worden:

76 van de 153 vrouwen ondervonden geen,

„ .. 153 „nbsp;„ wel nadeel van de ver-

lossing voor zoover het optreden van stuipen post partum betreft.

Ik wil mij reeds aanstonds tegen deze gevolgtrekking verzetten.
Zeker ook, indien men niet het al of niet wegblijven der stuipen,
maar het al of niet herstellen als maatstaf voor het nadeel der ver-
lossing zou willen gebruiken.

Van 76 vrouwen, die na de verlossing geen stuipen meer kregen,
zijn er 69 hersteld, dat is 90,8 % en van de 77, die wel stuipen post
partum vertoonden, herstelden er slechts 52 of 67,5 %. Geen
wonder! Het zijn juist de ernstigste gevallen, waarbij de stuipen
post partum niet ophouden: dit blijkt reeds uit het geheele beloop
vóór de verlossing, ook uit de 5 sterfgevallen vóór de verlossing en
het zou dus een onaannemelijk betoog zijn, de grootere sterfte juist
aan het feit der verlossing toe te schrijven.

Laat ons de sterfgevallen nog nader beschouwen, om na te gaan.
of de uitdrijving van vrucht en placenta een nadeeligen invloed op
den toestand der moeder heeft gehad. We zien hierbij natuurlijk
af van den mogelijken invloed der aangewende kunsthulp.
Geval no. 5.

In dit wanhopige geval werd als uiterste redmiddel de vaginale
sectio caesarea verricht.

-ocr page 57-

Geval no. 11.

Bj deze patiënte, bij wie de baring snel spontaan verliep, traden
dooHeclamptische stuipen meer op. De
de vlTnbsp;waarschijnlijkheid zal

der zTektTquot;^ ^^^

Geya/ no. 72.

dpfquot;i f ^ ziektegeschiedenis èn uit het verslag der obductie blijkt,
neLnbsp;eclampsie is geweest. Het is niet aan te

Geval n^Mnbsp;verergeren.

Na de tangverlossing bij nagenoeg volkomen ontsluiting geen
lossla \'T!, u,nbsp;bewusteloosheid, die reeds vóór de ver-

opnTminr ; \'nbsp;^^^nbsp;(d- had

opneming m de kliniek geweigerd).
Geval no. 16.

ce^V^T^nbsp;^^nbsp;^^ spoedverlossing (oprekking der

het hartnbsp;waarschijnlijk door insufficientie van

Geval no. 20.

^^ ^^ kaatste een kwartier na de ver-

makkeliike fnbsp;^^nbsp;^óór de ge-

een half \'^^Sverlossing bij volkomen ontsluiting goed en ze sterft

werkinq wa.nbsp;bevalling aan een hartverlamming. De harts-

een zeer 7rZ .nbsp;^^ ^^^^ ^.1. al

niet ongunZt^^^^nbsp;^^^e verlossing wel

Ge.a/ nl lönbsp;^nbsp;eclampsie.

stu?nlnTf!nbsp;^^ verlossing nog 12

deT^ood of tnbsp;\'nbsp;-- --

is niet tenbsp;de ziekte ongunstig heeft beïnvloed,

lei te zeggen, evenmin als het tegenovergestelde.
^eval no 30.

39 2= el werd H ,nbsp;\'o.

scl^L hal de quot;quot;t/Tquot;quot;nbsp;onregelmatig,- „is-

parta. op hefbefnbsp;koevele de

ond^nbsp;-9u„s«gen invloed oefende.

-ocr page 58-

Geval no. 31.

9 aanvallen vóór en 2 na den partus (versie en extractie). Reeds
vóór de verlossing moest kunstmatige ademhaling worden toege-
past, evenzoo daarna.
Geval no. 37.

Onverlost gestorven tijdens vervoer naar de kliniek.
Geval no. 42.nbsp;quot;\' i ^i^ïj

De vaginale sectio caesarea werd verricht na den 30sten aanval,
zonder verandering in den toestand te brengen.
Geval no. 43.

Eclampsie post partum.
Geval no. 51.

In dit geval was de dood te wijten aan bloedverlies door ontijdige
loslating der placenta.
Geval no. 56.

De bewustelooze vrouw blijft na de gemakkelijke natuurlijke uit-
drijving der onvoldragen vrucht (1450 gram) in diep coma en sterft
20 uur later. Zij had 11 uur vóór de verlossing haar laatsten aanval.
Geval no. 60.

Na den 6en aanval blijft patiënte bewusteloos. Hierna nog 9 aan-
vallen ante- en 4 post partum. De temperatuur, die vóór de bevaUing
normaal was, loopt post partum op tot 40°; dit ziet men vaker ge-
schieden bij eclampticae vlak voor den dood, zoodat het lang niet
zeker is, dat de verlossing ongunstig heeft gewerkt.
Geval no. 63.

Na de aanvallen was patiënte telkens weer georiënteerd. Hoewel
zij na de bevalling geen stuipen meer kreeg, is de toestand hierna
achteruitgegaan en is de vrouw ±: 5 uur later gestorven. Bij de
obductie werden nagenoeg geen voor eclampsie typische veranderin-
gen gevonden. Absoluut onmogelijk, dat de verlossing -}- narcose
hier ongunstig hebben gewerkt, is het niet, echter niet waarschijnlijk.
Geval no 65.nbsp;i i •

De slechte hartswerking bij deze aan broncho-pneumonie\' en
nephritis lijdende vrouw maakten reeds vóór de verlossing toe-
diening van excitantia noodig. Den laatsten der vijf aanvallen had
zij drie etmalen vóór de verlossing (natuurlijke uitdrijving der
vrucht van 6 maanden). De broncho-pneumonie en de nabloeding,
waarvoor patiënte moest worden getamponneerd, zullen wel hebben
medegewerkt aan dezen zoo spoedigen dood na de verlossing.

-ocr page 59-

Geval no. 70,

Puerperale eclampsie.
Geval no. 7/.

Puerperale eclampsie.
Geval no. 74.

Patiënte sterft den vijfden dag post partum aan sepsis. die niet
van de geslachtsdeelen is uitgegaan.
Geval no. 78.

3 aanvallen van eclampsie vóór en 10 na de bevalling. Invloed
van de verlossing onzeker.
Geval no. 90.

Bij zeer slechten algemeenen toestand na tallooze aanvallen wordt
^ctio-caesarea verricht, doch tevergeefs.
Geval no. 93.

Puerperale eclampsie.
Geval no. 98.

Onverlost gestorven.
Geval no. 105.

Reeds vóór de vaginale sectio-caesarea na 13 aanvallen was de
toestand zeer slecht.
Geval no. 112.

lossi^^quot;\'\'^quot;^\'^nbsp;^ ^^ ^^^ spontanen partus. Hoewel de ver-

ssing geen verbetering van den toestand bracht, is een onqunstiqe
^vloed ervan niet duidelijk.
Geval no. 123.

G^vlTJo\'^\'IJß\'^ vrij zeker aan hersenbloeding gestorven.

8 aanvallen vóór en 1 na de sectio-caesarea. De diurese was vóór

dltT\'^^\'^ 9oed en daarna slecht; zij sterft 2 dagen later. Om-
a de toestand post operationum eerst verbeterde, kan men moeilijk
eggen dat de verlossing op het beloop der ziekte een ongunstigen
mvloed heeft uitgeoefend.
Geval no. 131.

13 aanvallen vóór en 7 na de verlossing. Na de verlossing wordt
ae pols veel frequenter en de temperatuur loopt op. De bloeddruk
die voor den partus 140 bedroef, wordt 160. Onmogelijk is het niet.
aa.t de verlossing hier ongunstig heeft gewerkt.
Geval no. 140.

1 aanval vóór de operatie en alle 13 andere daarna. Reeds vóór de
operatie was de toestand zeer slecht: ademhaling volgens C h e y n e-
^ t o k e s en onregelmatige pols.

-ocr page 60-

Geval no. 141.

11 aanvallen vóór en 15 na de sectio-caesarea, die verricht werd
omdat de toestand van patiënte snel achteruit ging.
Geval no. 143.

Onverlost gestorven tengevolge van een hersenbloedinq
Geval no. 148.

Onverlost gestorven.
Geval no. 149.

Puerperale eclampsie.
Geval no. 153.

Onverlost gestorven.
Geval no. 157.

14 aanvallen vóór en 2 na de spontane geboorte van het kind
Daar de toestand na de verlossing eerst verbeterde en patiënte eerst
4 dagen na de verlossing sterft, is het niet aan te nemen, dat de
uitstooting van kind en placenta ongunstig heeft gewerkt. \'
Geval no. 164.

Puerperale eclampsie.
Geval no. 168,
Puerperale eclampsie.

Wie zich de moeite geeft, de korte schets van deze sterfgevallen
door te zien. kan naar mijn meening. in nagenoeg geen enkel geval
den indruk verkrijgen, dat de verwijdering van kind en placenta,
d.w.z. het wegvallen van invloeden, die men aan de aanwezigheid
van het ei in het organisme der vrouw zou kunnen toekennen, den
dood heeft veroorzaakt of heeft medeveroorzaakt. Dit geldt ook
voor de 7 vrouwen, die aan puerperale eclampsie stierven. Men zou
het toch wel niet anders dan willekeur mogen noemen, indien men
van de vele omstandigheden, die te zamen tot den dood hebben ge-
leid. juist de verlossing zou willen uitkiezen als den belangrijksten
factor onder alle andere!

Evenmin gaat het aan bij de 13 vrouwen, die hersteld zijn. maar
toch nog meerdere stuipen kregen na de verlossing, juist deze
laatste daarvoor verantwoordelijk te stellen, n.l.:

geval no. 13 2 stuipen voor. 8 na de verlossing.
quot; quot; 21 15 ..nbsp;16 .. ..

quot; quot; 22 17 .. „ 6......

quot; quot; 28 1 .. 12......

quot; quot; 35 11nbsp;5 „ __

-ocr page 61-

geval no.

45

2 stuipen voor. 4 na de vi

57

1

17 .. ..

66

1 „

7 .. ..

100

8 ..

7 .. „

116

3

10 .. ..

122

8 „

4 ..

136

4 ..

12 „ ..

159

7 ..

15 .. ..

dat

de verlossing d.i.

de uitstooting

...v.wtva ^uu ueienen op ae zicKte, worat zeker niet door
velen gedeeld. Integendeel: de algemeene opvatting is deze, dat
juist het tot stand komen of tot stand brengen der verlossing, of.
ruimer genomen, het afbreken der zwangerschap een gunstigen in-
goed oefent op de ziekte, zij het dan ook lang niet in alle gevallen.
Ut dit standpunt juist is of niet. is van groote beteekenis voor de
behandeling der eclampsie. Wij stellen de bespreking dier vraag uit
tot het hoofdstuk, dat aan de behandeling is gewijd.

-ocr page 62-

verband tusschen bloeddrukking
en eclampsie.

Reeds vroegtijdig schijnt het de aandacht te hebben getrokken,
dat aan den bloedstroom tijdens de eclampsie verschijnselen kunnen
worden waargenomen, die weHicht van belang zijn voor het beloop
der ziekte. Immers men vindt reeds in de literatuur van vele jaren
geleden opmerkingen, die daarop wijzen. O.a. vermeldt Lever
die het eerst (1843) eiwit in de urine bij eclampsie zou hebben ge-
vonden. een sterke spanning van den pols bij eclampsie. Ook uit een
artikel van Simon Thomas (1869)^) blijkt, dat deze groote
waarde toekende aan de spanning van den pols. o.a. ter bepaling
van de therapie. Wij lezen daar (blz. 48):

„Is de pols groot, vol, gespannen en nog meer, wanneer hij onder-
„drukt en traag is, is het gelaat rood, het hoofd warm, klagen de
„vrouwen over hevige en kloppende hoofdpijn, over stoornis van het
„gezichtsvermogen, over een belemmerde ademhaling, hebben zij
„een droge huid, spaarzame urine-secretie en dorst, dan opene men
„spoedig een ader en late het bloed zoolang uit eene ruime opening
„afvloeien, totdat de meest dreigende verschijnselen geweken en
„althans de hoofdpijn verminderd en de circulatie vrijer ge-
„worden isquot;.

Naarmate de interne kliniek haar aandacht is gaan schenken aan
de beteekenis van de bloeddrukking in verband o.a. met nierziekten,
hebben ook de verloskundigen het gedrag van de bloeddrukking bij
zwangeren nader bestudeerd. Het schijnt mij nuttig, ofschoon van
algemeene bekendheid, hier toch nog eens op te merken, dat de
gangbare klinische methode voor het meten van de bloeddrukking
in werkelijkheid ons niet de bloeddrukking in het vat doet kennen,
doch een verschijnsel, dat gedeeltelijk afhankelijk is van de bloed-

\'} A. E. Simon T ho m a s. Bijdrage tot de leer der stuipen bij zwanaeren
barenden en kraamvrouwen. Nederl. Tijdschr. van Geneesk\'
Jaargang 1öo9.

-ocr page 63-

drukking in hfgt;t vat en gedeeltelijk van de spanning van den vaat-
wand en die der weeke deelen van het voor onderzoek gekozen
^ichaamsdeel. Evenzeer is het bekend, dat de opvattingen omtrent
et bedrag van de normale bloeddrukking nog zeer ver uiteenloopen
en dat men over de verklaring aan het gemis van eenstemmigheid
et m veel opzichten wel eens is. Zoo weet men nu, dat bij gezonde
personen de bloeddrukking niet standvastig is: in liggende houding
IS zij lager dan in zittende, ofschoon ook het omgekeerde voorkomt.
Volgens D e V r i e s—R e i 1 i n g h i) veroorzaakt pijn stijging van
de bloeddrukking en eveneens het herhaaldelijk meten met korte
tusschenpoozen bij denzelfden persoon. In den slaap is de bloed-
druk lager dan overdag en des morgens bij het opstaan is hij lager
dan s avonds (K y 1 i n). Zenuwachtigheid kan de bloeddrukking
aanmerkelijk doen stijgen; verhoogde spierarbeid geeft eveneens
een verhooging van bloeddrukking.

^ Reeds dadelijk merk ik op, dat men dus o.a. bij het beoordeelen

van de gevonden waarden bij zwangeren met stuipen, met bovenge-

1nbsp;rekening moet houden.

elke waarde mag men aannemen voor een normale bloed-
drukking?

19 339^^\'\'^\'^ h^^lt een tabel aan van J. W. Fisher, die bij
• aangenomen levensverzekeringscandidaten tusschen 15 en
Watu^lT gemiddelden bloeddruk vond van 128,91 m.M. Hg.
waard\'^ ^^^^^ ^^^ berekenen van zulk een gemiddelde weinig
^r e, omdat hier personen van allerlei leeftijd genomen zijn.

waardnbsp;van den Bergh^) noemt als gemiddelde

ioaquot;^ e voor den bloeddruk bij normale volwassen vrouwen 110—
120 m.M. Hg. (bij mannen 120-130).

venzeér bestaat er verschil van meening over het begrip patho-
n Inbsp;bloeddrukking of hypertensie. Zoo meent

K11 n k e r t, dat hiervan eerst van 150 m.M. Hg. af maa wor-
den gesproken.

Dat ook zwangerschap invloed oefent op de bloeddrukking.
wordt vrij algemeen erkend. Een vergelijking tusschen gezonde niet

^meting.^Ts/^quot;^^^^\'quot;^^\'nbsp;Kliniek der bloedsdruk-

\'i r^\'r^^n^^nbsp;Die Hypertoniekrankheiten. 1926.

4^nbsp;^edical Diagnosis. 4e Ed.

1918nbsp;Bevqh, Levensverzekerings Geneeskunde.

-ocr page 64-

zwangere vrouwen, n.l. verpleegsters en gezonde jonge gravidae

in^fn iJfnbsp;by laatstgenoemde groep

10 tot 20 m.M. Hg. hooger waarde.

Ook Prof. de Snoo nam hetzelfde waar.
Evenzeer als er nu verschil van meening bestaat over de vraaq
wanneer men in \'t algemeen van pathologisch verhoogde bloed-
drukkmg moet spreken, is dit ten opzichte van zwangeren het geval
Prof. d e S n
O O noemt hier 130 m.M. Hg. pathologisch. Hinsel-
mann 120. maar vele andere verloskundigen deelen deze meenina
geenszins.nbsp;^

Voor de verklaring van de als physiologisch te beschouwen ver-
hoogde bloeddrukking bij zwangeren heeft o.a. het onderzoek van
H i n s e 1 m a n n groote beteekenis. Deze heeft door middel van
den capillair-microscoop den bloedstroom in de huidcapillairen be
studeerd en daarbij gevonden, dat deze herhaaldelijk tot stilstand
komt en na eenigen tijd weder doorgaat, dat dus telkens een stase
optreedt. Bij zwangeren nu is dat aantal stasen grooter dan bij niet-
zwangeren en bij zieke zwangeren nog weer grooter. Bij gezonde
zwangeren n.l. werden in 60 % der gevallen stases in de capillairen
waargenomen, zij het dan in geringe mate; bij eclampsie in 50 %
der gevallen in zeer sterke mate. in 30 % in minder sterke mate en
m 20 % in t geheel niet.

Hinselmann zoekt de oorzaak der boven beschreven ver-
andenngen in den bloedstroom in wisseling van den tonus van den
wand der arterieele bloedvaatjes. Bij dit onderzoek let hij op kaliber
vorm. mhoud en naaste omgeving der capillairen.
Kaliber.

In de zwangerschap vindt hij dit in het veneuse gedeelte der
capillairen grooter dan daarbuiten en ook grooter dan dadelijk na
afloop der zwangerschap. De ectasie der capillairen kan tot ver-
scheuring van den wand leiden en tot een zekere verdringing van
het omgevende weefsel.

Bedrust. beperking der voeding, maar vooral de verlossing zelf
verminderen de ectasie.

Daar het arterieele gedeelte, zooals gezegd, meestal zeer nauw is
kan men moeilijk nagaan, hoe dit zich onder de verschillende om-
standigheden gedraagt; wel staat vast. dat dit gedeelte in gevallen
van eclampsie dikwijls blijvend vernauwd is.
Vorm.

Wanneer het lumen der capillairen verandert, ligt het voor de

-ocr page 65-

hand, dat dit ook met den vorm het geval is; dit heeft Hinsel-
a n n dan ook inderdaad waargenomen onder den invloed van de

oeven genoemde omstandigheden: bedrust, beperking der voeding
en verlossing.nbsp;^

Inhoud.

a^hl^^Tnbsp;afhankelijk van het haemoglobine-

y naite, het zuurstofgehalte en de stroomsnelheid. Door verlang-
zammg van de laatste kan de kleur van het bloed van helderrood
ölauw worden, ten eerste door zuurstofgebrek en ten tweede
aoor samenklontering der bloedlichaampjes.
Bij eclampticae ziet hij somtijds een zeer sterk verlangzaamden
i^oedstroom. waarbij het dan vaak tot stase en samenklontering
n zeüs tot terugstrooming der bloedlichaampjes komt.
Omgeving der capillairen.

In het omliggende weefsel kan men somtijds (ook bij gezonde
^ angeren) bloeduitstortingen zien tengevolge van verscheuring
vpM \'\'^^^wand; op deze wijze wordt het omgevende weefsel

quot;Stortingen

wannennbsp;^^^^^ waargenomen, dat tijdens de baring.

functilnbsp;^^nbsp;^en buikwand zeer krachtig

^unct onneeren. het aantal en de duur der stases toeneemt; tijdens

verschijnsel sterker dan tijdens het

stastteL^ r ^^nbsp;- duur der

bii nenhr-f.nbsp;gezonde zwangeren geschiedt dit veel sneller dan

l^nriticae en eclampticae.

zieJll^^\'^^\'\'\'!nbsp;meening. dat de stasen bij gezonde en

ver^nr^nbsp;barenden en kraamvrouwen berusten op tonus- \'

e^ndenngen in het zichtbare en het niet zichtbare arterieele eind-
Ir ! \' T. tonus-veranderingen zou ook het veneuse gedeelte

dZ innbsp;r/^^^^nbsp;het dus noodig.

W quot; Tnbsp;capillairen contractiele elementen voot

omen. die de tonus-veranderingen mogelijk maken.

fiinsTr^\'^nbsp;kramptoestand van de

s^sl f quot;quot; n -aargenomen verschijnsel een angio-
ch^r. .nbsp;voldoende zijn om het bedoelde ver-

dnbsp;•nbsp;kleine venae.

WnT ^^^quot;^^^PP- bezitten, de bloedstroom tot stilstand

tot stTses\'rh t quot;nbsp;-bting gaan en zoodoende

stases in het veneuse gedeelte der capillairen aanleiding geven.

-ocr page 66-

Hinselmann erkent ook. dat het veneuse gedeelte der capil-
lairen maar zeer zelden vernauwd is, het arterieele gedeelte der
capillairen daarentegen alleen maar als draadvorm te zien is. Op de
door mij onderstelde wijze worden ook beter verklaard het ontstaan
der aderuitzettingen en de verscheuring van den vaatwand.

Wat is nu de oorzaak van den angiospasmus?

Tigersted^) is van meening, dat wanneer op een gegeven
oogenblik
alle lichaamsdeelen maximaal sterk worden doorstroomd,
de bloeddrukking in de aorta zal moeten dalen. Dit geschiedt echter
niet: wanneer een of ander belangrijk orgaan wegens krachtige
functie ruim moet worden voorzien van bloed, treedt in andere
lichaamsdeelen ter compensatie een spasmus op van de bloedvaten.
Zoo kan dus bv. tijdens de eerste uren der digestie het hart be-
schikken over een voldoende hoeveelheid bloed om aan de dan
sterk functionneerende organen een voldoende hoeveelheid toe te
voeren, \'t Zelfde geschiedt bij krachtigen arbeid der willekeurige
spieren; tevens wordt echter het slagvolume van het hart vergroot
en de polsfrequentie vermeerderd, waardoor vermeerdering van het
minutenvolume optreedt. Daar nu tijdens de baring èn uterus èn
buikspieren sterk functionneeren, moeten deze organen ruim van
bloed worden voorzien en dit wordt mogelijk gemaakt door angio-
spasmus in andere lichaamsdeelen. Op deze manier zijn volgens
Hinselmann de angiospasmi tijdens de baring tc verklaren.
Moeilijker is volgens hem de verklaring van den angiospasmus
tijdens de zwangerschap. Er wordt door veneuse hyperaemie in de
genitalia en door stuwing in de onderste lichaamshelft bloed ont-
trokken aan de circulatie. De hoeveelheid bloed, die door stuwing
in de onderste lichaamsdeelen wordt onttrokken aan de circulatie,
heeft Fick^) bepaald volgens de methode van Mosso. Deze
legde gezonde proefpersonen, die van te voren hadden gestaan, op
een wipplank in labiel evenwicht; na eenigen tijd zag hij het hoofd-
einde dalen, wat zijn oorzaak moet vinden in verplaatsing van het
bloed. Door verschuiving van een gewicht kon de wipplank in even-
wicht worden gehouden en zoo worden berekend, dat de bloedver-
plaatsing 100 cc. bedroeg. F i c k herhaalde de proef met zwangere
vrouwen en vond een bloedverplaatsing van 385 cc. Weten we nu,
dat tijdens de zwangerschap ongeveer 500 cc. meer bloed aanwezig

\') Tigerstedt, Lchrbuch der Physiologie des Menschen. Bd. III.
2} Naar Hinselmann, Die Eklampsie.

-ocr page 67-

js. dan volgt uit deze proeven, dat het hart slechts ruim 200 cc.

loed meer ter beschikking heeft, wat dus maar zeer weinig van
mvloed kan zijn op het slagvolume.

Hinselmann merkt verder op, dat bij verschillende nier-
Patienten en eclampticae de angiospasmus geen verandering ver-
toonde door liggende houding. Vergrooting van de hoeveelheid
bloed door inspuiting van normosal (700 cc.) of een bloedtransfusie
van 400 cc. had evenmin invloed op den angiospasmus. De oorzaak
Kan dus niet worden gezocht in een tekort aan bloed, waardoor het
bart zijn slagvolume niet kan vergrooten. Een vermeerdering van
e polsfrequentie zou het minutenvolume nog kunnen vermeerderen
ter compensatie van het slagvolumen, maar ook dit is niet het geval.

Hinselmann zoekt de verklaring van den sterken angio-
spasmus bij nier-patiënten en eclampticae in een primair minder-
waardigen aanleg van hart en vaten. Buiten de zwangerschap
worden hieraan al hooge eischen gesteld.

Hij schrijft: ..Das Herz einer solchen Frau ist ja sicherlich schon
„im Leben durch körperliche Anstrengung gezwungen gewesen das
..bchlagvolumen aufs doppelte oder dreifache zu steigeren ... Wenn
..also ungenügendes Angebot oder Unvermögen des Herzens ein
..genügendes Schlagvolumen zu bilden, nicht vorliegen, wenn ferner
quot; le Pulsfrequenz nicht kompensatorisch gesteigert ist. bietet sich
..eine andere Erklärung an, die davon ausgeht, dasz bei den
auernd gesteigerten Ansprüchen der Schwangerschaft vielleicht
quot;Leinbsp;Mittel der Befriedigung einer akuten maximalen

eis ung nicht herangezogen werden können. Der Organismus
\'.wird an Stelle der Vergröszerung des Schlagvolumens und der
quot;fnbsp;der Pulsfrequenz vielleicht als gegebeneres Mittel ein-

.. ach die Blutverteilung intermittierend gestalten, wobei er bezüg-
..hch Schlagvolumen und Pulsfrequenz es bei der Normallage lassen
^quot;ch hier allmälich eine gewisse Steigerung herbei

Welk verband bestaat er tusschen den veranderden bloedstroom
en de bloeddrukking?

Tigerstedt schrijft de verhoogde bloeddrukking toe aan
vergrooting van het slagvolume, L i 1 j e s t r a n d, S t e n s t r ö m
e.a. vonden na spierarbeid, waarbij het slagvolume van het hart
4?rM Hg^\'nbsp;bloeddrukking van 30 tot

Hinselmann neemt naast de vergrooting van het slagvolume

-ocr page 68-

een vergrooting van den totalen weerstand in het vaatstelsel aan,
maar Tigerstedt twijfelt aan dezen laatst genoemden factor.

Beker^) sluit zich in hoofdzaak bij Hinselmann aan en
tracht diens opvatting te veraanschouwelijken met een vernuftig
uitgedacht toestelletje, waarmede hij wil aantoonen, dat verhoogde
weerstand in een zijdelingsch vaatgebied aanleiding moet geven
tot verhoogde bloeddrukking in het geheele systeem om voldoende
verzorging der krachtig functionneerende organen te waarborgen.

Om een zwangerschap te kunnen doorstaan is het volgens hem
voor de vrouw noodig:

„Ie. dat het hart zijn slagvolume kan vergrooten;

„2e. dat de peripherie door verhoogde vaatconstructie in staat

„is de circulatie bij te springen;
..3e. dat de baarmoedervaten voldoende hypertrophiëeren en
„4e. dat de baarmoederspier in zoodanigen spanningstoestand
„verkeert, dat de weerstand niet te groot wordt voor een
„voldoende bloeddoorstroomingquot;.
Verder betoogt hij aldus: „Er worden dus hooge eischen gesteld
„aan hart en vaatstelsel. De opgenoemde factoren kunnen te kort
„schieten, b.v. door décompensatie van het hart, door gebrekkigen
„aanleg van het vaatstelsel („sub arterialisatiequot; volgens
„Brugsch), door een reeds te voren bestaande hypertensie,
„waarbij dus reeds te voren hooge eischen werden gesteld aan de
„periphere vasoconstrictie, door onvoldoende hypertrophie der
„baarmoedervaten en onvoldoende hypertrophie der uterusspier. In
„al deze gevallen treedt een toestand op van „verhoogden\'weer-
„stand in een zijdelingsch gebiedquot; en zal de algemeene bloeds-
„omloop moeten trachten hierin te voorzien door vergrooting van
„het slagvolume en door periphere vasoconstrictie. Wanneer dit niet
„gelukt, treedt stoornis op. Omdat de baarmoeder en haar vaten bij
„primiparae zich nog voor den eersten keer moeten schikken naar
„de eischen der zwangerschap, zien wij bij dezen vaker stoornissen
„optreden dan bij multiparae, die als het ware reeds een voor-
„oefening hebben doorgemaakt.quot; Het is hier niet de plaats op de
verdere beschouwingen van Beker in te gaan.

Tot zoover over de physiologische verhooging der bloeddrukking
in de zwangerschap.

O Dr. J. G. Beker, Dc invloed der zwangerschap op den bloedsomloop
in normale en pathologische omstandigheden. Nederl Tijdschr v
Verlosk. en Gyn. Jaarg. 31. Bk. 201, 1926.

-ocr page 69-

oorloopig wil ook ik deze beschouwen als een gevolg van de
soconstnctie in de periphere lichaamsdeelen en het verhoogde
gvolume van het hart. Als gevolg hiervan wordt voldoende bloed-
eers^^T^nbsp;krachtiger functionneerende organen, in de

nat„^-I ^^ baarmoeder, gewaarborgd. Hierbij ben ik mij er
uriijk wel van bewust, dat aan deze doelmatige regeling een
K3 van allerlei factoren ten grondslag ligt, die samenhangen met

lunctie van allerlei ander weefsel, o.a. de endocrine klieren en
net zenuwstelsel.

Laat ons thans zien, of hetgeen bekend is omtrent de bloeddruk-
rnoogmg onder pathologische omstandigheden, aan deze opvat-
ting verleent of haar verzwakt.

nie^ a°nbsp;\'\' opgemerkt, staat het begrip hypertensie

hlo^^ J t^, quot; ^^nbsp;mag spreken bij een

^oeddrukkmg van 120 of 130, HO, 150 of nog hooger, dit laten

bloe^ llquot;nbsp;Ov^r de oorzaken van blijvend verhoogde

öioeddrukkmg, kortweg dus hypertensie genoemd, bestaat groot
verschil van meening.

Men moet dan onderscheid maken tusschen hypertensie bij duide-

hvoen.nbsp;en de z.g. essentieele

Ooknbsp;niet worden gevonden,

vand^», ^nbsp;onderscheidt de hypertensie bij nephritis

in perm^\'^quot;nbsp;hypertensie. De laatste ziekte kan overgaan

manifestnbsp;hypertensie, waarbij ook niersymptomen optreden,

eerder lnbsp;schrompelnier, indien niet reeds

De essenrnbsp;gemaakt door een apoplexie,

ziektef H tnbsp;^yP^\'t^quot;®\'^ ^o^gens hem in nauw verband met

maao \'nbsp;oorzaak vinden in het vegetatieve systeem, als b.v.

kenmnbsp;functioneele neurosen. Deze ziekten

xehZnbsp;vagotone adrenaline-reactie en door een

onztwnbsp;^^^ het kaliumgehalte in het bloedserum ten

b^ T lnbsp;f^ calciumgehalte. In tegenstelling met de hypertensie

door zetTfhypertensie gekenmerkt
^^er sterke dagelijksche schommelingen. Verder vond K y 1 i n

innbsp;hypertensie geen verhooging van den bloeddruk

•n de capillairen en wel bij de glomerulo-nephritis.

Gedurende de laatste jaren is gebleken, door onderzoekingen van

reeds 11 .nbsp;glomerulo-nephritis meestal

^^ordt voorafgegaan door stijging van de bloeddrukking en

r- E. K y 11 n. Die Hypertroniekrankheiten, 1926.

-ocr page 70-

oedemen. De hypertensie en het oedeem worden dus niet veroor-
zaakt door de nephritis, maar zouden hun oorzaak vinden in een
algemeene ziekte van de capillairen en prae-capillairen; aan deze
vaatveranderingen nemen de nier-capillairen ook deel en hierdoor
ontstaan de pathologische veranderingen in de nieren, gevolgd door
albuminurie en stikstofretentie.

Volgens de theorie van T r a u b e—C o h n h e i m zou de hyper-
tensie ontstaan door verhooging van den weerstand in de bloed-
vaten der zieke nieren. Echter is door onderzoekingen van Katzen-
stein^) gebleken, dat onderbinding der nierarteries geen stijging
van de bloeddrukking geeft; ook door het inspuiten van paraffine
in de arteriolae der nieren, dus het totstandbrengen van embolie
hierin, ontstond geen bloeddrukstijging (Senator-)).

Evenals de theorie van Traube—Cohnheim heeft de
theorie afgedaan, dat retentie van stikstof de oorzaak zou zijn; bij
lang niet alle gevallen van bloeddrukverhooging is er retentie van
rest-stikstof. K y 1 i n komt tot de conclusie, dat alle pogingen om
bloeddrukverhooging te verklaren door insufficientie der nieren
mislukt zijn.

Tegenover deze opvatting omtrent de oorzaak der hypertensie
zochten V a q u e z ®) e.a. de oorzaak in verhooging van het adre-
naline-gehalte van het bloed. Hierin ontmoeten wij dus de poging,
de een of andere chemische stof (..vergifquot;) daarvoor aansprakelijk
te stellen. Hun meening is echter bestreden door H ü I s e. Deze
betoogt, dat bij verhooging van het adrenaline-gehalte van het bloed
ook de bloedsuikerspiegel verhoogd zou moeten zijn. Bij de essen-
tieele hypertensie wordt zeer vaak een geringe verhooging gevonden
(Kylin), bij de acute glomerulo-nephritis is dit echter niet het
geval. Daarentegen vond Hülse bij hypértonie wel stoffen in het
bloed, die de vaten sensibiliseeren. d.w.z. gevoeliger maken voor
adrenaline. Het zouden peptonen zijn. die onder invloed van pep-
sine en pancreassap ontstaan uit de eiwitten der voeding. In tegen-
stelling met Hülse heeft Hüssy®) echter bij zwangeren met

\') Katzenstein. Experimenteller Beitrag zur Erkenntnis der bei
Nephritis auftretenden Hypertrophie des linken Herzens, Vlrchows
Arch. f. pathol. Anat. u. Physiol. Bd. 182, 1905.

2) Senator, Über die Beziehungenquot;\'\'des Nierenkreislaufes zum art.
Blutdruck. Zeitschr. f klin. Med. Bd. 72. 1911.

Vaquez. Hypertension.\'Assoc. Fac. de med, Bd. 4, 1919.

Hülse. Untersuchimgen über gefäszverengende Stoffe im Blute.
Klin. Wochenschr. 1922, Nr. 43.

Dr. Paul Hüssy, Die Graviditätshypertonie. Zeitschr.Ï, Geburtsh.
u. Gyn. Bd. XGI. Heft I, 1929.

-ocr page 71-

hypertensie wel stoffen in het bloed gevonden, die in werking over-
nkonien met adrenaline. Daar deze stoffen zeer vluchtig zijn,

oede^quot;nbsp;gevonden. Hüssy meent, dat nierziekten,

em, hyptertensie en eclampsie naast elkaar verloopende
quot;i\'^mgen zijn van éénzelfde intoxicatie.

et is duidelijk, dat wij hier het terrein der theoretische bespie-
y ngen betreden! In de normale zwangerschap zouden deze
Ver-
nenbsp;voorkomen, maar door de goed function-
eerende lever spoedig onwerkzaam worden gemaakt; eerst
^anneer de leverfunctie gebrekkig wordt, komt het tot vergiftiging.

ussy zegt dan verder, dat bij de zwangerschaps-intoxicatie „bio-
gene ammenquot; de oorzaak zijn; deze spelen ook bij de interne secretie
^ n groote rol. Volgens hem zou de placenta waarschijnlijk de oor-
mi
u-m Tnbsp;zij het dan niet rechtstreeks, dan toch

secret nnbsp;^^

2iin A^nbsp;zouden het aangrijpingspunt dier vergiften

In r^r unbsp;hypertensie, oedeem en nierafwijkingen komt.

proenbsp;wij nog even worden herinnerd aan de

afbrlT quot; ° ^ ^ ^ quot; e r. 1) die na injectie van histamine, ook een
dezelfdnbsp;eiwitstofwisseling, bij zwangere proefdieren

^nbsp;leververanderingen zag ontstaan als bij vrouwen.

prSdirnbsp;Hofbauer bij zwangere

oorzaknbsp;histamine loslaten der placenta ver-

zeilen W-nbsp;symptomen, die dit ziektebeeld vaak verge-

dit Icnn ^ ^^angere vrouwen. Niet alle onderzoekers echter hebben
quot;icKunnen bevestigen.

toe^r!^? ^^■^\'\'^^^\'^^he prikkels, die invloed zouden hebben op den
druk? \' l^Ioedvaten en door middel van deze op de bloed-
vannbsp;^^^\'^schijnhjk ook worden gerangschikt de inwerking

net endocrine apparaat op het sympathische zenuwstelsel

klarif \'\'nbsp;zich te verdiepen in pogingen tot nadere ver-

ofnbsp;die zwangerschap onder physiologische

schlf ^nbsp;omstandigheden te voorschijn roept in de ver-

schUlende factoren, die de bloeddrukking beheerschen. Vooraf echter

de h^^\'nbsp;^^nbsp;van de feiten, o.a.

zwanaere^r ^^^aande de bloeddrukking bij gezonde en zieke
rangeren. Laat ons vasthouden aan het bestaan van een lichte

Hofbauer. Amer. Journ. of Obstet, and Gyn. 1926. Vol. XII. No.

-ocr page 72-

verhooging bij de gezonde gravida. Hoe is het gesteld met de bloed-
drukking bij zieke zwangeren. laat ons zeggen vrouwen, die aan
zwangerschapsziekten lijden? Het is mij niet bekend, of er voldoende
gegevens ter beschikking staan omtrent het heirleger van allerlei
zwangerschapsziekten. Ik wil mij bepalen tot drie belangrijke
groepen van zwangerschapsziekten. n.l. de hyperemesis gravi-
darum. de loslating der placenta en de eclampsie; onder de laatste
dan mede begrepen de ernstige ziektetoestand, waarvan men op
goeden grond kan verwachten, dat hij in de klassieke eclampsie zal
overgaan, tenzij het gelukt deze door doelmatige middelen te voor-
komen. Wat de eerstgenoemde, de hyperemesis gravidarum betreft,
heeft een vluchtig overzicht der literatuur mij geleerd, dat bij deze
ziekte de bloeddruk niet abnormaal verhoogd is.

Zoo vermeldt Frey^) in zijn monografie over de hyperemesis
gravidarum 19 gevallen. Bij slechts 1 patiënte was de bloeddruk
matig verhoogd (HO m.M. Hg. tijdens den partus bij voldragen
zwangerschap). Alle andere vrouwen hadden een normalen bloed-
druk.

Het is gewaagd, nu wij nog zoo weinig weten omtrent het wezen
van emesis en hyperemesis gravidarum, dezen toestand in één
adem te noemen met eclampsie en loslating der placenta, dat is het
loslaten der op de normale plaats gezetelde placenta in de zwanger-
schap. Volgens de meeste verloskundigen is eenig verband aan te
nemen tusschen eclampsie en loslating der placenta, in zooverre als
beide de uiting kunnen zijn van overeenkomstige veranderingen in
het organisme der moeder.

Reeds in de vorige eeuw merkte men op. dat loslating der op de
normale plaats aangehechte placenta in de zwangerschap nu en
dan werd waargenomen bij vrouwen met chronische nephritis; later
nam men waar. dat nu en dan albuminurie gepaard ging met de
loslating. Den stoot tot algemeene belangstelling in het onderwerp
gaf een studie van C o u v e 1 a i r e. =) Deze zag zich in een zeer
ernstig geval van dreigende verbloeding genoodzaakt den buik te
openen en trof toen een toestand aan. die voorheen nog niet was
beschreven. De wand der baarmoeder was zoodanig vernield door
bloeduitstortingen, dat zij gelijkenis vertoonde met een blauwrond
ovariumcystoom; tot in de parametria had de bloedmassa zich een

\'J E. Frey. Archiv für Gynäkologie. 1925. CXXVI.
2) Couvelaire.\'Ann. de Gyn. et d\'Obst. 1912. IX.

-ocr page 73-

«oedL b^ctnbsp;quot;nbsp;^^ geëxstirpeerde baar-

eellen doorhe r ,nbsp;de. sp.er-

ook „ecl? daar tusschenm uitgestorte bloed aan het licht, maar

b=eld dennbsp;«af aan dit merkwaardige

verband me,T Tnbsp;\' quot;\'--Placentaire en bracht dit in

kaar „evln °nbsp;der vrouw, er werden n.1. bi)

hoogde Zr 1nbsp;^«kstofophooping in het bloed, ver\'

hij ter cht i T 7 ™\'n h« netvlies. Hierin .ag

vimo S da Uotl\'r T quot;f®

-wangersch^t ? \'\'\'\'nbsp;quot;quot; \'quot;«quot;9

eclampsifnbsp;quot;quot; quot;-ht worden gesteld met

deelina v,„nbsp;quot;e baarmoederspier gezien.

Na de mede-

lating der 0lL° 7nbsp;belangstelling voor de los-

verdedigen óveri \'nbsp;\'\'--»ik te

verricht et dl\' Tquot;\'quot;\' quot; quot;quot;nbsp;\'aparotomie werd
het inzichquot; al . quot;f verwijderd. Op deze wijze is men tot

»oederspi ƒ trquot;\' \'nbsp;bloeduitstortingen i„ de baar-

quot;enigmaTinl \'^r\',nbsp;aangetroffen, maar

anatomisch ld \' ® . \'nbsp;» Pathologisch-

^ehaps,o.L™ ;a7hnbsp;^«^-^hijnselen van zwanger-

\'evercellen enVr Tquot;r™\'nbsp;bloeddrukking, necrose van

«hter bijzonder duTddiik\' quot; ^™9etroffen, dikwijls

9ev°?enquot;wtrquot;wra\'quot;quot;\'\'; quot;.quot;quot;f quot;Tnbsp;«n paar

veel meer aanlr rquot;nbsp;algemeene toestand der vrouw

«oest worden to. ®?\'\'quot;\' ^=\'9ittiging dan aan acuut bloedverlies
baarmoed jlref riquot; ™nbsp;in de

\'evercellen w^\'d fnbsp;quot;quot; quot;i\'9ebreide „ecrose der

ingaan.nbsp;al te diep daarop

voraquot;erquot;l«htinó\'r\'\'\',nbsp;en een toxischen

belangwekkld\' 1Tnbsp;quot;13 een

de litLlIuL « unbsp;Willson,^) die ui.

90 % van 11nbsp;verzamelde, kwam tot het beslu t da, ta

van deze gevallen verschijnselen van toxaemie aanwezig

Wmquot;;\'^d\'Obst. et de Gyn. 1913. IV.

\' \'quot;\'quot;»■Surg., Gyn. Obst. 1922.34.

-ocr page 74-

waren (albuminurie en pathologisch-anatomische verandering der
organen). In tegenstelling tot de eclampsie, die het meest voorkomt
bij primiparae, kwamen in de door hem verzamelde waarnemingen
slechts 25 % eerst-barenden voor. Bij 9 van de 66 waarnemingen
werd de bloeddrukking opgegeven (100, 120, 160, 170, 174, 180,
200, 260, 280) maar daarbij werd niet vermeld, of deze gemeten
was vóór of na het loslaten der placenta. Ook H o 1 m e s i) meent
de meeste gevallen als uiting van toxaemie te moeten opvatten: hij
vond 19,2 % primi-parae.

Wat de bloeddrukking en orgaanveranderingen in gevallen van
loslating der placenta betreft, schijnt mij nog een waarneming van
W i 11 i a m s -) van belang. Hij beschrijft een geval, waar 18 dagen
vóór de loslating der placenta de vrouw (III para) volkomen gezond
was. Er waren geen oedemen, de urine was normaal en de bloed-
druk bedroeg 116. Na de loslating der placenta was de bloeddruk
110. Patiënte stierf na de operatie (supravaginale
uterus-amputatie).
Behalve een zeer geringe degeneratie der epitheliumcellen van de
tubuli contorti der nieren en matige bloedingen in het spierweefsel
der baarmoeder werden er geen orgaan-afwijkingen gevonden. De
bloeding was beperkt gebleven tot een retroplacentair haematoom
(700 cc.), zoodat het volgens hem niet waarschijnlijk is geweest,
dat de bloeddruk van te voren hooger was.

In het materiaal der Utrechtsche vrouwen-kliniek (tot 1926) vond
ik 42 gevallen van loslating der placenta, waarbij de bloeddruk is
gemeten. In 26 gevallen bedroeg de bloeddruk 130 m.M. Hg. of
minder (met 13 gevallen van albuminurie). In 6 gevallen 130 tot
140 m.M. Hg. (met 3 gevallen van albuminurie): in 3 gevallen van
140 tot 150 m.M. Hg. (geen gevallen van albuminurie). In 7 ge-
vallen was de bloeddruk hooger dan 150 m.M. Hg.; al deze
patiënten hadden tevens albuminurie. Men dient echter rekening te
houden met het feit, dat de meeste patiënten eerst na de bloeding
werden opgenomen, en dus toen pas de bloeddrukking is gemeten.

Bij een vrouw, die 8 dagen vóór de baring was opgenomen en bij
wie tijdens de verlossing de placenta losliet, waardoor het kind
dood geboren werd, werd 6 dagen tevoren een bloeddrukking ge-
vonden van 130. Alle andere dagen was de bloeddrukking lager;

\') Holmes, Amer. Joum. of Obst. and. Gyn. Vol. VI. 1923.

\'^i®nbsp;Oh^t. and Gyn. of the British Empire.

Vol. 32. No. 2.nbsp;^

-ocr page 75-

Vóór deT\'if\' ^^^nbsp;quot;quot; ^^^nbsp;95.

en had .nbsp;albuminurie

z^aZrX^^^nbsp;dan geringe.

heflolll!^nbsp;»prae-eclampsiequot; veel vaker dan bij

bloedd nl Pnbsp;Utrechtsche kliniek een verhoogde

bii de^ Tnbsp;was het verschijnsel der hypertensie ook

j aeze ziekten niet constant.

dernbsp;^^^ voorkomen en de beteekenis

alatTnbsp;bloeddrukking betreft, veel verder. Volgens hem

tensl H unbsp;^^^^^nbsp;met hyper-

ZiduA ^\'nbsp;is een bloeding in het

\' een t^nbsp;spongiosa bij hooge bloeddrukking. In over-

.. ns emming daarmee is. dat men vooral infarcten in de placenta

minunvnbsp;hypertensie. zoowel zonder als met albu-

quot;schik 1 ,nbsp;spelen hoogstens een onderge-

..\'tenÏe\'Vnbsp;^^^ ^^yP^^-

aaf dT/\'\'\'nbsp;onderschrijven en zou zeker niet

^illertoek^nennbsp;^^^^^^^^^^

en olr^nl ^^nbsp;\'\'^^^ens de meeste onderzoekers

nochnbsp;^^ waarnemingen in de Utrechtsche kliniek tot 1926.

noch biinbsp;gravidarum, noch bij loslating der placenta.

verschiJnseUs\'\'nbsp;\'nbsp;bloeddrukking een standvastig

oo^hilrnbsp;^^^^ bloeddrukking betreft bij eclampsie.

meento T \'fnbsp;die van

(o r p r\'.nbsp;verhoogde bloeddrukking wordt gevonden.

anderennbsp;^^ Z a n g e m e i s t e r staan vele

ciruklL; t T \'nbsp;^^^nbsp;bloed-

e meeste onderzoekers echter hebben gewoonlijk in dit tijdperk

K. de Snoo. Geneesk. bladen No. V. 20e Reeks, 1918
^ ^angemeister. Die Lehre von der Eklampsie. 1926.\'

-ocr page 76-

der ziekte de meting opzettelijk niet verricht, hetzij om de zieke eiken
onnoodigen prikkel te sparen, hetzij omdat zij de uitkomsten bij de
zeer onrustige patiënte niet voldoende betrouwbaar achtten, hetzij
omdat zij den aanzienlijken spierarbeid als oorzaak van de bloed-
drukverhooging of als een te zeer compliceerenden factor be-
schouwden.

Ook Heynemann^) vond lang niet altijd een verhooging der
bloeddrukking bij eclampsie: zoo nam hij onder 56 patiënten, bij
wie geregeld is gemeten, 8 gevallen waar met een bloeddruk van
achtereenvolgens 90, 120, 125, 125, 130, 132 en 135. Hij zegt erbij,
dat men rekening moet houden met de mogelijkheid eener hoogere
bloeddrukking vóór het uitbreken der stuipen, vooral wanneer de
patiënten onder behandeling komen, lang nadat de eclampsie is
uitgebroken. Verder vindt H e y n e m a n n, dat er geen samenhang
is tusschen den ernst der ziekte en de hoogte van den bloeddruk.
Vaak is het ontbreken van een verhooging en het dalen ervan in
ernstige gevallen een slecht teeken.

Ook Hüssy, 2) die in normale zwangerschap bloeddruk-ver-
hooging met groote schommelingen waarnam, zegt dat eclampsie
kan verloopen zonder verhooging van de bloeddrukking.

Wat de Utrechtsche klinische waarnemingen betreft, waarop dit
proefschrift betrekking heeft, moet worden opgemerkt, dat pas in
1918 meer stelselmatig bloeddrukmetingen bij eclampsie zijn ver-
richt, zoodat in dit opzicht niet meer dan 61 gevallen te mijner
beschikking staan.

Ik vermeld de ziektegeschiedenissen van de vrouwen, die een
abnormale bloeddrukverhooging zeker niet hebben vertoond.

Geval no. 115 (1919).

// para. 22 jaren. Grav. a terme. Afloop eerste bevalling goed. Op-
genomen na de bevalling. Gemelli. Voldragen kinderen. 4 aan-
vallen thuis en 7 in de kliniek. De eerste stuip eenige uren na de
bevalling, de laatste 13 uur na de eerste. Therapie: 3 maal 3 gr.
amyleenhydraat, 10 m.gr. morfine, zweetkuur en druppelclysma.
Afloop voor moeder en kinderen goed. (Gew. 2250 en 2880 gr.)

s

i

Heynemann, Die Eklampsie- und Schwangerschaftslehre. fHinsel-
mann, Die Eklampsie).

2) Dn P a u 1 H ü s s y Die Graviditätshypertonie. Zeitschr. Gebtsh. f. und
Gyn. Bd. XCl. Heft 1, 1929.

-ocr page 77-

daairquot;quot;nbsp;voorkomt, dat de bloeddruk na de baring

quot;tekening worden gehouden met de mogdijkheid. dat
or de geboorte van het kind een hoogere bloeddruk is geweest.
130 T de stuipenperiode is echter als hoogste waarde gevonden
invl\' A ^\'\'Rommelingen niet zijn waargenomen, evenmin als
oed van het amyleenhydraat en morfine op den bloeddruk.

Geval no. 118 (1920).

^nbsp;^^^ sanya/ van eclampsie even voor

e bevalling (forcipale extractie). De bloeddruk was niet ver-
°ogd. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew. 3640 gr.)

no^n ïoo\'f^^\'\'\' ^^ quot;quot;P-

kli^Jrnbsp;gedurende meer dan twee maanden in de

aeno^ verpleegd en bij wie nooit eenige afwijking werd waar-
a nomen, doet ons het verraderlijke karakter der eclampsie zien.
voor al\'\'quot; b oeddrukwaarde (130) werd waargenomen een maand
oor de bevalling. Een dag voor de bevalling was de urine nog vrij
eiwit; even voor de verlossing werd een spoortje gevonden.

Geval no. 120 (1920).

^^oornbsp;^nbsp;aanvallen van eclampsie

oor de bevalling. (Sectio caesarea.) Eerste aanval 6 uur, de

goed rrnbsp;en kind

3ar\\ ^nbsp;^^^^nbsp;^rnyleenhydraat (2 maal

y^\'J en 10 m.gr. morfine.

^enll\'nbsp;bloeddruk bij deze ernstige patiënte niet

vrees v \' T \'f gemeten. Waarschijnlijk is het nagelaten uit
aanval - unbsp;^^^ quot;\'euwe aanvallen. Na den vijfden

amyleenhydraat. bedroeg de
vonden ns i P^erperium werd als hoogste waarde ge-

Worden dat\' rnbsp;^^nbsp;opgemerkt te

Plf H ^nbsp;^^nbsp;^as van eiwit.

bloeddn,ll^nbsp;quot;\'^te der verhooging der

b Ignbsp;T \' K \'rnbsp;- die\'voor de

-oZn LTnenbsp;^^quot;\'P^- ^quot;dien dit juist is. zou men

^turi35 bL f 7 fnbsp;bloeddrukking vóór de eerste

of 1nbsp;\'^^Rtelijk verhoogd was. Ik weet echter niet

of men gerechtigd is tot deze opvatting.

-ocr page 78-

Geval no. 121 (1920).

/// para. 31 jaren. Grav. a terme. Aangezichtsligging. Een aanval
van eclampsie juist voor een voorgenomen forcipale extractie
terste partus tangverlossing wegens eclampsie; tweede normaal
/itloop voor moeder en kind goed. (Gew. 3420 gr.)
Dadelijk na den aanval van eclampsie was de bloeddruk 130 Na
de ver ossing ook 130. Op den derden dag post partum 155 en een
week ater 120. Deze schommelingen zijn m.i. te hoog om tot de
normale gerekend te mogen worden. Van de chloroformnarcose en
van de verlossing is invloed op de bloeddrukking niet waaroe-
nomen.nbsp;^

Geval no. 144 (1923).

/ para. 23 jaren. Grav. ± u^eken. Gemelli. Twee aanvallen
45 minuten voor de verlossing. Tang extractie. Het puerperium

kinderen goed.
(Gew. 3510 en 2350 gr.)nbsp;^

Na de geboorte der kinderen bedroeg de bloeddruk 120 Niet

onmogelijk is het. dat onder den invloed van de verlossing en de

chloroformnarcose de bloeddruk is gedaald. In het puerperium

werden als hoogste waarden gevonden 125 en 140. bij ontslag uit

de klmiek was de bloeddruk 120 en de urine vrij an eiwit.

Geval no. 152 (1924).

/ para 25 ;aren. Gra.. a terme. Drie aanvallen van eclampsie. De
eerste uur, de laatste een half uur voor de verlossing. (Sectio-
caesarea.) Verdere therapie; druppelclysma met bic. natric-

Afloop voor moeder en kind goed.

(Gew. 3250 gr.)

De bloeddruk bedroeg na den laatsten aanval 130; rekening moet

echter gehouden worden met den slechten algemeenen toestand der

vrouw; misschien is dit de oorzaak, dat niet een hoogere waarde is

gevonden. Op den cijfden dag post partum bedroeg de bloed-
druk 105.

Geval no. 158 (1924).

II para. 24 jaren. Grav. 34 weken. De afloop der eerste bevallina
was goed. (Phlegmasia alba dolens.) 14 aanvallen van eclampsie
voor en 1 na de bevalling (sectio caesarea). De eerste aanval
M uur voor, de laatste ij^ uur na de operatie. Therapie: Dublin-
sche spoelingen, amyleenhydraat en sectio caesarea. Afloop voor
de moeder goed. Het kind is dood. (Gew. 1300 gr.)

-ocr page 79-

Dit IS wel een zeer typische ziektegeschiedenis eener eclamptica;
e bloeddruk is hier vrij vaak gemeten. Als hoogste waarde werd
gevonden 130 na den 11 den aanval. Ook in het puerperium werd
hoogste waarde gevonden 130. Ik kan niet aannemen, dat de
narcotica, die in het begin der stuipenperiode zijn gegeven, den
oeddruk laag hebben gehouden; de vrouw kwam n.l. na de eerste
stuipen telkens weder tot bewustzijn. Deze ziektegeschiedenis is m.i.
wel een zeker bewijs, dat eclampsie kan verloopen zonder belang-
rijke abnormale bloeddrukverhooging.

Geval no. 159 (1924),

i para. 22 jaren. Grav. minder dan 40 weken. Zeven aanvallen van
eclampsie voor en vijftien na de verlossing (tang). De eerste
aanval 2y2 uur voor, de laatste 12 uur na de verlossing, Therapie:
2 maal 3 gr. amyleenhydraat en Dublinsche spoelingen. Afloop
voor moeder en kind goed. (Gew. 2910 gr.)

Het is zeer goed mogelijk, dat in dit ernstige geval van eclampsie
de bloeddruk hooger is geweest dan 130 na den ..7en aanvalquot;.
Jammer dat hier niet vaker is gemeten, vooral ook. daar deze patiënte
zeer waarschijnlijk een hersenbloeding heeft gehad. De hoogst
waargenomen bloeddruk in het puerperium bedroeg 125.

Ten slotte laat ik hier nog de ziektegeschiedenis volgen van een
patiënte, die is gestorven en waar als hoogste bloeddrukking vóór
de sectio caesarea werd gevonden 135 en later 140.

Geval no. 140 (1922).

i para. 28 jaren. Grav. ± 7 maanden. 1 aanval voor en 13 aanvallen
na de verlossing (sectio caesarea). De eerste aanval 13 uur voor,
de laatste 26 uur na de verlossing. Therapie: venaepunctie en
dt^uppelclysma met suiker. Verder morfine. Patiënte sterft 26 uur
na de sectio caesarea en ook het kind. (Gew, 1^90 gr.)

Misschien is de slechte toestand der vrouw wel de oorzaak ge-
weest van een betrekkelijk laag blijven der bloeddrukking. Ook in
dit geval werd geen duidelijke werking gezien van de narcose en de
operatie op den bloeddruk.

Uit de bovenstaande ziektegeschiedenissen blijkt toch wel zeer
duidelijk, dat de eclampsie kan verloopen zonder een belangrijke
abnormale verhooging der bloeddrukking:
ik wil dit niet in een
percentage uitdrukken, omdat het zeer wel mogelijk is. dat er enkele

-ocr page 80-

de grens tusschen normale bloeddrukking en hyperteT ie .
kan worden getrokken. Neemt „en inlnmeTkiCTa.
als .n deze gevallen gevonden, herhaaldelijk voorkomen bijXan^\'
ren zonder eenig ziekteverschijnsel, dan is men ger^h^d
uitspraak,
dat verhoogde bloeddrukking als perscfe
^melijk .en beteekenis is, ^aar d.t n,en da.rU ^tZV^-
aanleiding tot. of een oorzaak .an het uitbrekin gquot;:: quot;quot;
l^ersenbloedin, of uan anatonrisoHe af.,kingen
in Zd^ZlTn.

derquot;ztkternbsp;quot;-\'\'drukking beteekenis voor de prognose

de gevallen nos. HO en 158.nbsp;® ®

In den regel wisselde de bloeddruk tusschen 150 en 180- „ I,
echter werd een veel hoogere waarde gevonden llta hV

Geval no. 165 (1926).

drank AflS^ T\' \'nbsp;en Dublins

aran/c. Afloop voor moeder en kind goed.

Deze patiënte leert ons bovendien, dat het mogelijk is dat er

verdLTt \'nbsp;quot;quot; geringe albuminuri bitaat e„

verder dat een verband tusschen de mate van bloeddrukverhoooino

op 17 Maart, toen een bloeddrukking gevonden werd van 155 in
bed was gehouden, zou het verloop misschien anders zijn géwL,
jammer dat zij toen geen albuminurie had, de bedrust
zou haal dol\'
zeker niet zijn onthouden geworden)

-ocr page 81-

Geval no. 166 (1926).

para. 28 jaren. Grav. a terme. 7 aanvallen en een status eclamp-
^cus voor de bevalling (tangverlossing). De eerste aanval 9 uur,
ƒ laatste 25 minuten voor de verlossing. Therapie: Dublinsche
atmspoelingen en 2 maal 3 gr. amyleenhydraat. De afloop voor
öe moeder is goed, het kind is dood. (Gew. 3620 gr.)

hetquot;^quot;quot; ^^^^ patiënte ook bedrust ware voorgeschreven naast
e dieet, zou het verloop zeer waarschijnlijk wel veel beter zijn
geweest; immers het eiwit werd reeds 4 weken tevoren ontdekt Het
IS jammer, dat de bloeddruk niet reeds eerder na de verlossing is
in T^^nbloeddrukking had men dan den
velliTsnbsp;quot; nagaan van de verlossing met het vrij sterke bloed-

Wij zien dus, dat ook voor de prognose de mate van verhooging
er bloeddrukking slechts van zeer betrekkelijke waarde is.

och wil ik nog trachten uit de waarnemingen der Utrechtsche
miek op te maken, of er therapeutische maatregelen kunnen
orden aangewezen, die invloed hadden op de bloeddrukking.
s bdangrijk daarvoor is dikwijls de onttrekking van bloed ver-
edigd Met dit doel verrichte dierproeven hebben echter weinig
emoedigende uitkomsten opgeleverd. Bij proeven op honden treedt
door een bloedonttrekking van een half procent van het lichaams-
gewicht een duidelijke bloeddrukverlaging op; de bloeddruk wordt
echter bijna dadelijk weer normaal (R o n s z e). Na een aderlating
van 2 % van het lichaamsgewicht duurt het 10 minuten en van
/i ,0 duurt het een uur, voordat de bloeddruk weer op het oude
peil komt. Wordt nog meer bloed afgetapt, dan gaat het dier in den
regel dood, indien geen bloedtransfusie wordt verricht. Nemen wij
^ s het gemiddelde gewicht van een zwangere vrouw 60 K.G. aan,
dan zou dus naar analogie dezer dierproeven 300 gram voor het
eerst een verlaging der bloeddrukking kunnen geven en bij een
aderlating van 1500 gram zou gevaar optreden .Indien men dus,
zooals in den regel, een aderlating verricht van zt 500 gr. bloed
dan zou dit vaak niet een bloeddrukverlaging geven bij de eclamp-
tica Dit is dan ook volgens H i n s e 1 m a n n het geval. Soms ook
daalt de bloeddruk min of meer om na een korten tijd weer te
stijgen Het uitblijven der bloeddrukverlagende werking eener ader-
lating bij eclampticae mag waarschijnlijk worden verklaard door
den verhoogden tonus der bloedvaten, die de daling, welke het ge-

-ocr page 82-

d% I .nbsp;teniet doet door vernauwing van

de bloedvaten. Op den verhoogden vaattonus bij de eclampsie heeft
de aderlating geen invloed, omdat de dahng der bloeddrukking juist
door een compensatorische vaatvernauwing wordt tegengegaan.
Uit het bovenstaande blijkt, dat men zeer voorzichtig moet ziin met
het aanvaarden van een bloeddrukverlagende werking door de
aderlating bij eclampticae. Er zijn immers nog zóóvele andere
factoren die den bloeddruk beheerschen bij de eclampticae dat
bloeddrukverlaging na een aderlating ook wel het gevolg kan ziin
van geheel andere invloeden, getuige de schommelingen, die oL
vonden worden zonder eenige therapeutische handeling

Omdat Prof. Kouwer altijd afkeerig was van het nemen van
proeven in zijn klin^k. dfe de patiënte mogelijkerwijze zouden
kunnen schaden, en hij daarom in de oogen van anderen, misschien
den bloeddruk niet vaak genoeg liet meten bij de eclampticae, staan mij
maar weinig gevallen ter beschikking om de werking van de ader-
lating op den bloeddruk na te gaan.

Geval no. 127 (1920).

/ para. jaren Grav ± 32 weken, 7 aanvallen van eclampsie
voor en 1 na de verlossing. De eerste 43 uur voor, de laatste
4A uur na de spontane geboorte van het kind. Therapie: 5 maal
3 gr amyleenhydraat; venaesectie (360 cc.). Afloop voor moeder
en kind goed. (Gew.
1990 gr.).

Na den Ssten aanval bedroeg de bloeddruk 165; hierna wordt

een venaesectie verricht en 360 cc. bloed afgetapt. Een half uur

later is de bloeddruk 110. Het zou dus voor de hand kunnen liggen

aan te nemen, dat de aderlating deze bloeddrukverlaging heeft te

weeg gebracht. Daar de bloeddrukking eerst den volgenden dag

weder opnieuw gemeten is (ze bedroeg toen 120), is het niet bekend

hoe het verloop van den bloeddruk verder is geweest onder invloed
van de aderlating.

Geval no. 128 (1920).

VIII para 34 jaren. Grav. 30 weken. De vorige bevallingen zouden
normaal verloop hebben gehad (kleine kinderen). Geen aanvallen
van eclampsie waargenomen. Bevalling spontaan. Afloop voor
moeder goed. Het kind is dood. (Gew. 2030 gr.)

De bloeddruk, die vóór de aderlating 165 bedroeg, was er na 148.
(370 cc. bloed.) Reeds een uur en 15 minuten na de aderlating was

-ocr page 83-

de bloeddruk weer tot 185 gestegen, zoodat wij dus kunnen op-

biionbsp;aderlating in dit geval zeer snel voor-

afgaande was en wij misschien als reactie op de daling een nog
tus h^quot;quot; bloeddruk zien optreden dan vóór de aderlating. In-

a.Jnbsp;aangegeven, dat in den namiddag de bloeddruk

gedaald was tot 125.

Geval no. 131 (1921).

I para 18 jaren. Grav. ± è terme. ± 13 aanvallen voor en 7 na de
verlossing. Eerste aanval 8 uur voor. laatste aanval 21 uur na de
verlossing. Therapie: voor de opneming 20 m.gr. morfine: in de

^nbsp;partum een aderlating

( 00 cc.). Forcipale extractie hij volkomen ontsluiting. Moeder
« ^nt lYi uur na den laatsten aanval De afloop voor het kind is
goed. (Gew. 2770 gr.)

Ook hier zien wij na de venaesectie een tijdelijke daling der bloed-
^ruklcing. Men dient echter in aanmerking te nemen, dat de
vrouw
jgeveer 20 uur na de aderlating is gestorven en dat het dus best
ogeiijk is. dat het hart reeds minder goed functionneerde. getuige
ook de groote polsfrequentie (150).

Geval no. 140 (1920).

i para. 28 jaren. Grav. ± 7 maanden. 1 aanval voor en 13 aanvallen
na de verlossing (sectio caesarea). De eerste aanval 13 uur voor
^^\'\'jossing. de laatste 26 uur na de verlossing. Therapie: venae-
punctie en druppelclysma met suiker. Verder morphine. Patiënte
steeft 26 uur na de sectio caesarea en ook \'t kind. (Qew. 1490 gr.)

Bij deze patiënte zien wij van een venaepunctie van 200 cc. bloed
geen verlaging van den bloeddruk.

Omdat ik niet meer dan 4 gevallen ter beschikking heb om den
invloed van de aderlating op den bloeddruk na te gaan. in 1 ge-
val wel. in 1 geval geen bloeddrukverlaging optrad, in een
aerde geval het niet geheel zeker was, of de aderlating de bloed-
drukverlaging teweeggebracht dan wel de slechte toestand van het
^art. terwijl in het 4e geval een snel voorbijgaande daling optrad,
gevolgd door een stijging tot een hooger niveau, is het mij niet
jnogehjk een bepaalde conclusie te trekken. Er zijn geen groote
hoeveelheden bloed afgetapt. Het komt mij voor. dat het gevaarlijk
IS voor de geboorte van het kind meer dan een halven liter bloed te

-ocr page 84-

onttrekken omdat rekening gehouden moet worden met een even-
tueel bloedverlies
bij de baring

dr^kLg?\'^^\'^^\'^\'\'\'^ van narcotica en hypnotica op de bloed-

a.nbsp;Chloroform veroorzaakt door zijn werking op het centrum
der Vasomotoren al spoedig een verwijding der bloedvaten waar-
door het tot verlaging van den bloeddruk komt (MagnusM)
Hinsel mann heeft waargenomen, dat de spasmus der huid-
vaten door chloroform wordt verminderd. In de Utrechtsche kliniek
werd vaak na de sectio caesarea of de tangverlossing onder chloro-
form-narcose een daling der bloeddrukking waargenomen, welke
dan m.1. soms ook gedeeltelijk moet worden toegeschreven aan de
verlossmg op zichzelf en het bloedverlies tijdens de baring

b.nbsp;Aefher geeft verwijding van de vaten van huid en hersenen-
door vernauwing der vaten in andere gebieden komt het bii de ae-
wone aether-narcose niet tot bloeddrukverlaging, i)

c.nbsp;Morphine in therapeutische dosis heeft geen invloed op de
normale circulatie. Daar echter pijn den bloeddruk kan verhooqen
kan morphine secundair bloeddrukverlagend werken.

bloeddruk dalen bij eclampsie; het kwam echter ook voor. dat het
Th^Imege\'nbsp;bloeddruk

Hin sei mann zag geen invloed van morphine op den vaat-
spasmus bij nierpatiënten en eclampticae.

\'} Prof.Dr.Magnus.Real-EnclopädiedergesambtenHeilkuLda.4 Aufl

^ fn MoÄ.^ Pharmacotherapeutisch onderzoek. 1925. Opium

-ocr page 85-

HOOFDSTUK IX.

behandeling van de eclampsie.

w;,?^-nbsp;bespreking heeft betrekking op die gevallen,

Wquot; n quot;\'^^tebeeld der eclampsie volledig tot uiting kwam.

IJ willen trachten inzicht te verkrijgen in het al of niet doel-
klin t \' toegepaste behandeling. Hierbij zal blijken, dat in de
mat!!^\'\'^quot; Prof. Kou wer doorloopend het zoogenaamd ge-
schat. \'^quot;\'quot;quot;^^tieve standpunt is ingenomen. Ik mag dit ken-

Verloc? T T ^^quot;haling uit het Zesde Integraal Overzicht der
erioskundige Kliniek en Poli-Kliniek der Rijks-Universiteit te

onT.nbsp;wer schrijft (in 1910): „Wat door ons

quot; er conservatieve behandeling wordt verstaan, komt overeen
quot; et de opvatting van S i m o n T h o m a s. Deze schreef in 1869:
quot;quot; raagt men mij, hoe ik eclampsie behandel, dan antwoord ik: Ik
eo nog nooit eclampsie, maar altijd eclampticae behandeldquot;. Hoe-
quot; m eenigszins anderen vorm, zijn ook wij getrouw gebleven aan

quot; jn verstandigen raad, iedere patiënte te behandelen op de bij-

..^ndere wijze, die haar toestand scheen te vereischen. Zoo hebben
.. IJ een ruime aderlating toegepast, waar dit door den gespannen
quot; estand van den pols, de hoog opgezette kleur van het gelaat of
-aoor uitzetting van het rechter hart, raadzaam scheen. Zoo hebben
quot;WIJ narcotica achtereenvolgens toegediend al naar gelang van den
quot;invloed, dien de eerst toegediende uitoefenden. Menigmaal kon-
quot;den wij volstaan met herhaling van doses van twee — drie gram
-amyleenhydraat, tot 12 gram toe. Bleek de remmende invloed niet
quot;Voldoende, dan wisselden wij af met morphium, echter meestal
..met verder dan tot 20 m.gr. Verzette de patiënt zich al te zeer
quot;tegen onderzoek, katheteriseeren of dergelijke noodzakelijke be-
..werkmgen, dan gaven wij daarvoor een lichte chloroformnarcose.
quot; nderhuidsche ingietingen of darmingieting van physiologische
..zoutoplossingen (in den laatsten tijd van suikeroplossing) hadden
-altijd plaats. Verder trachtten wij de vrouw te doen zweeten, o.a.
..door haar van tijd tot tijd in de electrische lichtkooi te plaatsen.
..ien slotte brachten wij de baring ten einde, bij volkomen of bijna

-ocr page 86-

..volkomen ontsluiting, wanneer het mogelijk bleek zonder schade
..toe te brengen. Indien niettegenstaande de bovengenoemde maat-
..regelen de toestand der vrouw niet verbeterde, of indien de toe-
..stand bij de opneming reeds een aanwijzing gaf. dan werd een
..spoed-verlossing gedaan.quot;

nTintquot;nbsp;bovenstaande aanhaling betrekking

neett (lyiO), ,S dit standpunt ongeveer hetzelfde gebleven In de
latere jaren is een geringe toeneming van het aantal spoed-verlos-
singen waar te nemen, zonder dat aan deze echter een groot gebied
van indicatie werd toegewezen. In den beginne werd gebruik qe-
maakt van de vaginale keizersnede of de manueele oprekking van
de cervix, later van de abdominale sectio caesarea. Sedert 1924 is
vrij regelmatig, ook bij de gevallen van zoogenaamde prae-eclampsie.
de „Uubhnsche methode toegepast.

Ofschoon bij alle patiënten tegelijkertijd of achtereenvolgens
verschillende maatregelen zijn toegepast, die het oordeel over den
al of niet gunstigen invloed van eiken maatregel afzonderlijk in
hooge mate bemoeiijlken, wil ik nochtans trachten mij daarvan ten
houdenTet \'\' verschaffen. Achtereenvolgens zal ik mij bezig-

a.nbsp;de aderlating;

b.nbsp;de zweetkuur;

c.nbsp;de toediening van morphine;

d.nbsp;de toediening van amyleenhydraat;

e.nbsp;de Dublinsche methode;

f.nbsp;de spoedverlossing:

1.nbsp;oprekken van de cervix volgens B o n n a i r e;

2.nbsp;de vaginale Keizersnede;

3.nbsp;de abdominale Keizersnede.

a. De aderlating.

In vroeger tijden, toen de aderlating bij de meest uiteenloopende
ziektebeelden werd toegepas/, was deze natuurlijk ook zeer in
zwang bij de eclampsie, vooral ook omdat men de oorzaak der
eclampsie weet aan een teveel aan bloed of aan een verkeerde ver-
deehng ervan. Later is men er van teruggekomen iedere eclamptica
te aderlaten en werd de aderlating alleen symptomatisch toegepast

-ocr page 87-

S \'

is opgemerkt, een

stanS r \'\'nbsp;bij eclampsie onder sommige om-

andigheden. waarschuwt er voor bi] zwakke en bloedarme vrouwen

optrlj^^\'T ^^^^\'^^^^■quot;^elen van collaps of uitgebreid longoedeem
schr^f. Hnbsp;^et een frequenten en kleinen pols. Zoo

richt ^^^ quot;Gevallen waarin eene ondoelmatige aderlating ver-
.. nt werd, zijn onder de mijne niet voorgekomen; dat de dood er
quot; nter soms spoedig op volgt, kan uit eene waarneming blijken

quot;aed u\'nbsp;vroegere leerlingen mede-

quot;y aeejd. Hij behandelde een tengere en zwakke eerstbarende met
quot; uipen; de aanvallen waren vrij hevig, doch de baring vorderde
quot; geimatig en onder het gebruik van morphine werden de tusschen-

-et de hoop de vrouw te zien

quot;ten nTnbsp;^an een oud-geneesheer

\'- en pJattelande, die. niet ver van haar af wonende, ook spoedig

\'.kwam zien; dadelijk gaf hij zijn verwondering te kennen, dat er

\'.nog met gelaten was. De docter trachtte hem aan te toonen, dat

quot;con J??. T , ^^^^ aderlating was. en wees daarbij op de
..constitutie der lijderes. den kleinen, weeken en frequenten pols, de
.. twezighe,d van verschijnselen van hersencongestie, enz.; dit alles

quot;2Z \' 1nbsp;^^^nbsp;^an eclampsie en dus

quot;®oest er gelaten worden. De docter liet eindelijk den vader der
quot;Patiente zijn gang gaan. doch met de verklaring, dat hij de ge-
.. oigen eener volgens hem gecontraindiceerde venaesectie niet op
- en nam. De ader werd geopend, er volgde een nieuwe paroxys-
quot;«lus. heviger dan de vroegere, daarna collapsus en de dood Was
..-er maar eerder gelatenquot;, zeide de vader; ..was het maar \'in het
-geneel niet gedaanquot;, meende de docter en ik geloof, dat de laatste
..volkomen gelijk hadquot;.

^St ^^ tegenwoordige verloskundigen zien in de aderlating
een krachtig hulpmiddel tot bestrijding der eclamptische aanvallen,
^•a. Prof. de S n o o. Beker en W i 11 i a m s zijn zeer sterke
voorstanders. Prof. d e S n o o zag meer nut van de^enae-sec^e
dan van de venae-punctie. Williams doet zoo spoedig mogelijk
« aen eersten aanval een venae-sectie van 600—1000 cc irres-
the condition of the pulsequot;. Bij vrouwen met een\'kleinen
^ weeken pols zag hij in tegenstelhng met hetgeen boven is opge-
mekt, vaak de beste gevolgen van de aderlating.

der venae-sectie moet worden toe-
geschreven. IS eigenlijk nog onbekend.

-ocr page 88-

In vroeger «jd waardeerde men haar als middel ter bestriidinq
van congesüe (hyperaemie der hersenen) of tot ontlasting van hart
en kiemen bloedsomloop. Later, toen men het bloed als beladen met
giftstoffen beschouwde, beteekende de aderlating, al of niet qevolqd
door mspuiting van zoutwater, vermindering van de hoeveelheid
vergift en verdunning van het nog achtergebleven gift. Nog later
toen men aan de verhoogde bloedsdrukking beteekenis ging toe-
kennen. werd de venae-sectie toegepast óf om de bloedsdrukkinq
te verlagen, óf om de gevaarlijke ..stasenquot; in verschillende organen
die hierdoor met necrose werden bedreigd, te bestrijden. Over deze
laatste bedoeling durf ik niet oordeelen. Wat de door aderlatinq
te verkrijgen verlaging der bloedsdrukking betreft, mag ik herhalen
dat. zoo deze al optreedt, zij echter van snel voorbijgaanden aard
IS. althans wanneer men niet al te groote hoeveelheden bloed aftapt
met meer dan b.v. 500-600 cc. Macé et ChiriéM qaven
daarom ook den raad veel meer af te nemen.
1200—1800 cc Ook
Simon Thomas, zij het met andere bedoelingen, achtte som-
tijds ad^latmgen van 16-20 onsen 1600-2000 gr.) aanqe-
wezen. Het komt mij voor, dat dergelijke venae-secties gevLr
kunnen opleveren, vooral vóór de verlossing. In het hoofdstuk over
de bloeddrukking heb ik er op gewezen, dat bij vrouwen met een

l7eteTnbsp;^^^^^ ^^^

In de Utrechtsche kliniek is de venae-sectie vele malen toegepast,
echter altijd in bescheiden omvang. Voor uitgebreide aderlating
vooral vóór de verlossing, is men daar steeds bevreesd geweest\'
omdat men somtijds wordt verrast door een ernstig bloedverlies
post partum en dan het reeds tevoren afgetapte bloed ernstig zou
betreuren. Wanneer men elders de beschrijving van gevallen leest
waarin zeer groote hoeveelheden bloed werden afgetapt, zoodat dé
vrouw met allerlei kunstmiddelen weer op peil moest worden ge-
bracht. vraagt men zich af. of hier niet zeer bedenkelijke maat-
regelen werden toegepast.

De beoordeeling. of men door aderlating nut heeft gesticht of
met. is. zooals met alle therapeutische maatregelen, uiterst moeilijk-
wanneer men een enkele maal tijdens de aderlating van een in diep
coma verkeerende. door vele aanvallen geteisterde vrouw beleeft.

quot;^fcSÄ\'f f9ltnbsp;Bar. A. Brindeau en

-ocr page 89-

meer k^Tnbsp;^^ ^^^vallen

leQba..nbsp;deugdelijkheid van het redmiddel onweder-

geheef; °nbsp;oogenschijnlijk overeenkomstig geval met

Luodenbsp;^^ aanvankelijk uitbundige

/ebral?\'\'\'nbsp;Aangaande de hieronder in tabellen bijeel

midH u quot;^^^quot;^e^i^gen durf ik dan ook niet veel stelligs in het

.nbsp;^^nbsp;^^^^orven zijn en van wie de

_P^ist zou kunnen zeggen, dat de dood de overwinning behaalde

bliit.iTnbsp;venae-sectie. kan men natuurlijk van een klaar-

dainbsp;invloed niet spreken, ook al hielden de stuipen

nut rnbsp;^^^ herstelden, kan men al evenmin het

t cier aderlating, toch slechts een onderdeel der geheele behande-
g. aanwijzen. Ik moet mij beperken tot den bescheiden indruk.

ziin Tnbsp;onttrekking van bloed nuttig scheen te

m de meeste gevallen echter van hoogst twijfelachtigen invloed.

vena.nbsp;\'^bellen geven de gevallen weer, waarin een

nae-sectie is verricht: tevens nam ik in deze tabellen op de ge-

of tS\'nbsp;^^^ aangeteekend, dat de vrouw na de verlossing

tw^ir?u 1nbsp;gewoon bloedverlies had. In de

den H-!. !nbsp;sterfgevallen weergeeft, heb ik aangeteekend

oLV 1, r\'nbsp;^^nval en den dood,

mda het kan voorkomen, dat de stuipen worden afgebroken door

stuinnbsp;\'nbsp;de laatste

P en is een venae-sectie verricht, dan kan men het ophouden

stuipen natuurlijk niet toeschrijven aan de venae-sectie.
Herstelde vrouwen,

No p

• t\'ara. aanvallen.nbsp;Verlossing. Venaesectie en bloedverlies

gnbsp;P-P\'nbsp;bij de baring.

21.nbsp;^ spontaannbsp;300,, „ 12en ,.

22.nbsp;Bonrianenbsp;300 „ .. 5en

27.nbsp;Inbsp;° Bonnairenbsp;300 „ .. Qen ,

28.nbsp;Inbsp;nabloeding.

34. Inbsp;lnbsp;sterke nabloeding.

55. I finnbsp;veel bloedverlies.

68. II 27 n f ^quot;f- jnbsp;^^nbsp;aanval.

81. Inbsp;nnbsp;extracbe a. d. voeten 500 „ „ 27en

87. IV 6nbsp;1nbsp;vrij veel bloedverlies.

91. I Onbsp;^nbsp;250 cc. na ? aanval.

94. I 4nbsp;1nbsp;( vrij veel bloedverlies.

^nbsp;^nbsp;. veel bloedverlies.

-ocr page 90-

Herstelde vrouwen.

Aantal

No.

Para.

aanvallen.

Vei

a.p.

p.p.

101.

0

6

spontaan

106.

5

0

forceps

116.

3

10

spontaan

119.

20

0

vag. s. c.

122.

8

4

S.C.

127.

7

1

spontaan

129.

0

8

spontaan

133.

8

1

S.C.

136.

4

12

S.C.

138.

X

3

3

spontaan

150.

12

0

spontaan

151.

5

0

forceps

Venaesectie en bloedverlies

bij de baring.
450 cc. na 6en aanval,
veel bloedverlies.
500 cc. na 8en aanval.
250 „ 8en en vrij
vrij veel. veel bij de
360 cc. na 8en aanval,
vrij veel.

100 cc. na 16en aanval.
400 „ Óen „
400 .. „ 12en
450 „ 4en ,.

■ß-

oper

(Vervolg.)

Sterfgevallen.

Aantal

No.

Para.

aanvallen.

Verlossing.

a.p.

p.p.

11.

VII

2

0

spontaan

12.

I

6

2

Bonnaire

14.

I

8

0

forceps

16.

IV

9

1

Bonnaire

20.

III

5

1

forceps

42.

I

29

14

vag. s. c.

43.

VIII

0

11

spontaan

51.

II

5

0

forceps

71.

II

0

20

spontaan

90.

I ontelbaar

0

S.C.

112.

IV

9

6

spontaan

131.

I

13

7

forceps

140.

I

1

13

S.C.

141.

I

11

15

S.C.

168.

VII

0

8

spontaan

bij de baring.
300 cc. een dag post partum.
300 cc. na 6en aanval en

vrij veel post partum.
vrij veel.

250 cc. na 8en aanval.
300 „ 5en „
vrij veel.

500 cc. na Hen aanval,
verbloeding.

700 cc. na 7en aanval.
415 „ „ ?
650 „ 13en „
400 „ „ 16en „
250 cc. voor operatie.

325 ......

500 cc. na 7en aanval.

Sterft

Afloop.

laa

3nbsp;dagen p.p.
5 min. na den

aanval.

11nbsp;uur p.p.

5 dagen p.p.
3H uur na 6en aaquot;?
2 uur na 43en aanva\'\'
33nbsp;lien

5 .. p.p.nbsp;,,3!

3H uur na 20en aa«^

12nbsp;uur na de operatic\',
7 „ „ 15en aanv»\';,
lYi uur na 20en aaii|\'\'
direct na Hen aanv3\'

4nbsp;uur na 26en aanv^\'j
2 dagen na Sen aan^^

tstquot;*

Beschouwt men de tabel, waarin de genezen vrouwen zijn ver-
meld, dan ziet men in veel gevallen een gunstig resultaat. Het is
welhcht mogelijk, dat dit resultaat soms ook moet worden toege-
schreven aan de verlossing op zichzelf, zooals bijv. bij no. 68, 150
en 151. Ditzelfde geldt voor de patiënten, die na de verlossing of
tijdens de operatie een meer dan gewoon bloedverlies hadden en
waarna de stuipen ophielden. Merkwaardig is de tegenstelling
tusschen de nos. 116 en 136; bij no. 116 volgen na een venae-sectie
van 500 cc. bloed nog 5 stuipen, terwijl deze bij no. 136 na een
aderlating van slechts 100 cc. ophouden.

Dat een nabloeding ook lang niet altijd afdoende is voor het
ophouden der stuipen, bewijzen de gevallen nos. 27, 28 en 122.
Bij patiënten met puerperale eclampsie vond ik ook eenige malen
(nos. 81 en 129) aangegeven, dat er na de bevalling „vrij veelquot;
bloedverlies was.

-ocr page 91-

Bij de patiënten, die gestorven zijn, bevinden zich minder gevallen,
waar het optreden der stuipen een gunstigen invloed onderging
van de venae-sectie of het bloedverlies tijdens de baring. Zoo ziet
men, dat bij no. 12, waar na den zesden aanval 300 cc. bloed wordt
afgetapt en de vrouw post partum vrij veel bloed verliest, toch nog
2 stuipen volgen, en zij sterft 5 minuten na de laatste. De vrouw,
bedoeld in geval no. 42, verliest tijdens de baring eveneens vrij veel
bloed, doch zij krijgt nog 14 aanvallen en sterft 2 uur later. Onder
deze gestorven vrouwen bevinden zich 3 patiënten met puerperale
eclampsie. Bij no. 43 volgen na de venae-sectie van 500 cc, geen
aanvallen meer; zij sterft 33 uur na den laatsten aanval. Bij no. 168
volgt nog slechts 1 aanval na de venae-sectie van 500 cc. en de
dood treedt eerst 2 dagen later in, zoodat wij hier weer een gunstig
resultaat zien op het beloop der stuipen. Een tegenstelling vindt
men echter weer in geval no. 71; hier volgen na de venae-sectie van
700 cc. nog 13 stuipen en de vrouw sterft 3]/2 uur na de laatste.

Deze waarnemingen overziende, acht ik het bijzonder moeilijk
een oordeel te vellen over den heilzamen invloed der aderlating bij
eclampsie. Dat zij van uiterste geringe waarde is om de bloed-
drukking te verlagen, staat wel vast: de daling der bloeddrukking
is van snel voorbijgaanden aard. De verhoogde bloeddrukking is
een verschijnsel, over welks beteekenis men van gevoelen kan ver-
schillen; zij mag niet worden beschouwd als het wezenlijke noch
als het voornaamste in het geheele ziektebeeld. Niettemin is het
denkbaar, dat afgezien van dezen snel voorbijgaanden invloed op
de bloeddrukking, de ontttrekking van bloed gunstigen invloed kan
hebben op de geheele ziekte, zonder dat men dit op bevredigende
wijze kan verklaren. Hetzelfde kan men zeggen aangaande tal van
andere maatregelen, die wij gewoon zijn te nemen bij de behandeling
der eclamptica. Geen enkele van onze tot dusver bekende wijzen
. van behandeling is in staat de ziekte te beheerschen. Toch achten
wij ons niet verantwoord ze om die reden terzijde te stellen: van
onze ,,kleine middelenquot; maken wij zoo doelmatig mogelijk gebruik,
in de hoop, dat ze mogen bijdragen tot de genezing. Onder deze
..kleine middelenquot; verdient naar mijn meening ook de aderlating
een plaats, echter niet als een middel, dat in alle gevallen schema-
tisch verdient te worden aangewend, en zeker niet in die mate,
als door sommige verloskundigen wordt aanbevolen. Men neme in
elk bepaald geval den algemeenen toestand der patiënte in aan-
merking, onttrekke dus in het eene geval in het geheel geen bloed.

-ocr page 92-

in het andere niet meer dan de vrouw klaarbhjkehjk kan verdragen
en men houde steeds rekening met de mogehjkheid, dat bij of na
de verlossing een zoodanig natuurlijk bloedverlies kan optreden, dat
men de te voren al te ruime aderlating ernstig zou moeten betreuren.

b. De zweetkuur,

In de Utrechtsche vrouwenkliniek is de zweetkuur altijd be-
schouwd geworden als een heilzaam middel en dan ook nagenoeg
zonder uitzondering toegepast bij alle vrouwen, wier toestand voor
naderende of dreigende eclampsie deed vreezen, en bij alle vrouwen,
die met stuipen werden opgenomen. Bij slechts drie der aldus
behandelde zoogenaamde prae-eclampticae zijn stuipen uitgebroken;
en verder is bij haar geen enkel angstwekkend verschijnsel waarge-
nomen, dat aan die behandeling kon worden toegeschreven. (Deze
opmerking geldt ook voor de behandeling met melkdiëet, d.w.z. het
niet toepassen van het volkomen zoutlooze diëet.)

Ook bij de behandeling der vrouwen met stuipen hebben wij
gemeend daarvan dikwijls gunstige gevolgen waar te nemen.

Niet zonder verwondering hebben wij dan ook de uitspraak ge-
lezen van Prof. de Snoo in het Nederlandsch Tijdschrift voor
Verloskunde en Gynaecologie, 31e jaargang, blz. 141: „De ook
„door mij vroeger veelvuldig aangewende onderhuidsche inspuiting
„van physiologische NaCl-oplossing, zoo noodig voorafgegaan door
„een aderlating om het bloed te verdunnen en de giftigheid te ver-
„minderen, is zoo al niet schadelijk dan toch nutteloos gebleken.
„Hetzelfde geldt voor heete inpakkingen, afvoermiddelen, enz., die
„slechts menschenlevens hebben gekostquot;.

Wij hebben onze gevallen stuk voor stuk bestudeerd, om na te
gaan, of wellicht nu en dan toch van eenig nadeel sprake kon zijn.
Vooraf zij opgemerkt, dat de behandeling bestond in warm inpakken
in wollen kleeding. omgeven van de patiënten met warme kruiken
en. meestal, in het aanwenden van den gloeihchtboog. Wanneer
men den indruk kreeg, dat de vrouw het al te warm kreeg, werd
de opzettelijke verwarming verminderd.
Bovendien werd altijd zorg
gedragen voor het toevoeren van groote hoeveelheden vocht (zout-
oplossing, later suikeroplossing) subcutaan, rectaal of per os.
Indien
het eenmaal gelukt was de vrouw aan het zweeten te brengen, zag
men zeer dikwijls den algemeenen toestand verbeteren: het bewust-
zijn geheel of gedeeltelijk terugkeeren. de diurese op gang komen.

-ocr page 93-

In de ziektegeschiedenis van geval no. 29 vond ik aangeteekend,
dat de warme inpakkingen de vrouw angstig maakten en daarom
werden opgegeven. Dit is het eenige geval, waarin de warme inpak-
king moest worden gestaakt. Dat ook slechte hartswerking en
ademhaling geen contra-indicatie behoeven te zijn tegen de zweet-
kuur, bewijzen de 2 volgende waarnemingen:

Geval no. 53.

Na een zwaren aanval is de toestand zeer slecht. Ademhaling
volgens het type van C h e y n e—S t o k e s. De vrouw krijgt nu
weer 2 gr. amyleenhydraat rectaal en druppelclysma en wordt
warm ingepakt. Er komen nu geen nieuwe aanvallen meer; de
toestand verbetert geleidelijk en het reeds afgestorven kind wordt
43 uur later geboren.

Geval no. 104.

Bij deze patiënte treden in de kliniek na de gewone behandeling
geen nieuwe aanvallen op. Ook bij haar werd het ademhalings-type
van C h e y n e—S t o k e s waargenomen. Toen patiënte ging
zweeten, werd het bewustzijn beter en ook de diurese. Vijf dagen
later werd een gemacereerd kind geboren.

Beide patiënten zijn gevallen vermeld onder de groep I a
(Zwangerschaps-eclampsie in engeren zin), en behooren wel tot de
meest ernstige. Van de 3 patiënten dezer groep, die zijn overleden,
zijn er 2 niet behandeld, en de derde leed aan chronische nephritis
en bronchopneumonie. Ook deze laatste verbeterde eerst onder de
gewone behandeling; zij beviel 3 dagen na de laatste stuip en stierf
3 uur later. Bij alle patiënten van groep I a zagen wij een zeer
gunstig resultaat der gewone behandeling, waaronder ook de zweet-
kuur behoort.

Onder de ziektegeschiedenissen der vrouwen van de overige
groepen heb ik er geen enkele gevonden, waar eenig nadeel zou
kunnen blijken van de zweetkuur. M.i. gaat het niet aan, de ge-
storven vrouwen zonder meer als argument aan te voeren tegen de
zweetkuur. Met evenveel of weinig recht zou men eenig ander
onderdeel der toegepaste behandehng als schadelijken factor kunnen
brandmerken. Trouwens het ware wel zeer merkwaardig, indien
men bij de gevallen van prae-^eclampsie en die van groep I a (zwan-
gerschaps-eclampsie) succes zou mogen boeken, en men bij de
andere vrouwen nadeel zou ondervinden van dezelfde behandehng.

-ocr page 94-

Een voorbeeld van een genezen zeer ernstige eclamptica is de
vrouw bedoeld in
geval no. 21. De morphine-injecties, chloroform-
narcose en de verlossing (Bonnaire — cranioclasi) zijn niet in
staat de stuipen te doen ophouden. Nadat, dank zij de warme
inpakkingen, de zweet-secretie op gang komt, volgen de stuipen
althans minder snel op elkaar en houden ten slotte op. Weliswaar
duurt het coma nog vrij lang, doch gezien de lange reeks van
stuipen en den ernst van de ziekte is dit niet abnormaal.

Het ongunstig oordeel over de zweetkuur vindt wellicht zijn ver-
klaring in verwaarloozing van het belangrijke onderdeel:
toevoer
van veel vocht.

c. De toediening van morphine.

Bij de eerste 30 gevallen werd als narcoticum uitsluitend gebruik
gemaakt van morphine; daarom wil ik deze ziektegeschiedenissen
nagaan om te zien, tot welke resultaten men kwam met een morphine-
behandeling. Sommige gevallen dezer eerste reeks van 30 patiënten
zijn hier niet vermeld, omdat een narcoticum blijkbaar niet
noodig was.

Geval no. 1 (1899). 15 aanvallen vóór, geen na de verlossing.
S2K m-gr. morphine in 24 uur. Het kind wordt asphyctisch geboren
13 uur na den laatsten aanval en sterft een uur later. De stuipen
houden dus op na toedienen van morphine. Of het kind is gestorven
door de groote hoeveelheid morphine, is natuurlijk niet met zeker-
heid te zeggen, hoewel het niet onwaarschijnlijk is.

Geval no. 2 (1899). 3 aanvallen vóór, geen, na de verlossing.
Na de eerste stuip 15 m.gr. morphine; de laatste stuip volgt 10 uur
later, waarna de vrouw nog eens 20 m.gr. krijgt; 7 uur later wordt
een voldragen levend kind geboren. Hier valt dus een mooi resul-
taat waar te nemen van de behandeling, ook wat het kind betreft.
Hier 35 m.gr., in
geval no. 1 m.gr. morphine!

Geval no. 6 (1899). 5 aanvallen vóór, geen na de verlossing.
Na den derden aanval 10 m.gr. morphine en na den vierden, die
134 uur later optreedt, eveneens 10 m.gr. 7 uren later de vijfde
aanval en een kwartier later wordt bij volkomen ontsluiting het
kind forcipaal geëxtraheerd. Er treden hierna geen stuipen meer op.
Het kind blijft in leven.

-ocr page 95-

Ook in dit geval zien wij een gunstige werking van morphine,
hoewel het waarschijnlijk is. dat ook de verlossing daartoe mede-
werkte.

Geval no. 8 (1901). 12 aanvallen vóór. geen na de verlossing.
Na den eersten, derden, achtsten en negenden aanval telkens
10 m.gr. morphine. Hierna volgen nog 3 aanvallen en wordt ten
slotte bij 3 c.M. ontsluiting, na oprekking van de cervix, het doode
kind geperforeerd en geëxtraheerd. Geen stuipen meer.

Van de morphine zien wij dus een gunstige uitwerking niet; in
hoeverre het kind is benadeeld door de morphine, is niet te zeggen.

Geval no. 9 (1901). 1 aanval vóór en 1 na de verlossing. Na
den laatsten aanval een injectie van 20 m.gr. morphine.

Geval no. 10 (1901). 9 aanvallen vóór en geen na de verlossing.
45 m.gr. morphine in \'t geheel, daarna nog 3 aanvallen. Nu wordt
een vaginale sectio-caesarea verricht. Het kind was gestorven voor
den zesden aanval.

Geval no. 12 (1902). 6 aanvallen vóór. 2 na de verlossing. De
vrouw sterft uur na de verlossing (oprekking van de cervix
volgens Bonnaire en tangverlossing). 45 m.gr. morphine in \'t
geheel vóór de verlossing, gecombineerd met de vrij langdurige
narcose, de aderlating en het sterke bloedverlies, zijn niet in staat
de aanvallen te doen ophouden.

Na de verlossing nog 2 aanvallen; patiënte sterft 5 minuten na
den laatsten aanval, na welken zij nogmaals 15 m.gr. morphine
kreeg. Het kind stierf kort voor of tijdens de operatie. Welk nadeel
de morphine het kind heeft berokkend, is niet te zeggen.

Geval no. 13 (1902). 2 aanvallen vóór, 8 na de verlossing.
Patiënte kreeg vóór de opneming 50 m.gr. morphine; in de kliniek
traden nog drie stuipen op, zoodat wij van de morphine geen voor-
deel zien. De aanvallen houden op na de venae-sectie van 400 cc.
bloed en de intra veneuse infusie van 1200 cc. zoutoplossing. De
algemeen toestand verbetert hierna ook verrassend snel. Het kind
bleef in leven.

Geval no. 15 ((1902). 17 aanvallen vóór, geen na de verlossing.
(Bonnaire — Tang.) Drie maal 10 m.gr. morphine; na de laatste
injectie nog twee aanvallen. Het kind sterft kort voor of tijdens de
verlossing.

-ocr page 96-

Geval no. 16 (1902). 9 aanvallen vóór, 1 na de verlossing.
(Bonnaire — Tang.) Patiënte sterft 5 dagen later.

In 4 uur tijds 30 m.gr. morphine, hierna nog 3 stuipen vóór de
bevalling — na de bevalling nog een aanval, hierna 15 m.gr.
morphine. Het kind sterft na den 7en aanval.

Geval no. 18 (1903). Geen aanvallen vóór, meer dan 14 na de
verlossing. Na een injectie van 15 m.gr. morphine en de venae-
sectie van 300 cc. nog twee aanvallen. Het kind werd levend
geboren.

Geval no. 20 (1903). 5 aanvallen vóór, 1 na de verlossing.
Sterft 4 uur post partum. Patiënte kreeg 20 m.gr. morphine, waar-
van weinig succes werd waargenomen. (De aanvallen volgden van
te voren ook niet snel op elkaar.) Het kind stierf waarschijnlijk
reeds vóór de toediening van de morphine.

Geval no. 21 (1904). 15 aanvallen vóór, 16 na de verlossing.
Van de morphine-injecties (3X^0 m.gr.) valt geen succes waar te
nemen. De chloroform-narcose doet de stuipen slechts tijdelijk
ophouden. Het kind sterft tijdens de verlossing.

Geval no. 22 (1904). 17 aanvallen vóór, 6 na de verlossing.
(Bonnaire — Tang.) Ook bij deze patiënte bleken 2 injecties
van 10 m.gr. morphine niet in staat het beloop der stuipen te be-
heerschen. Het kind sterft na den 17en aanval, uur ante partum.

Geval no. 23 (1904). 4 aanvallen vóór, geen na de verlossing
(36 uur later). In tegenstelling tot de twee vorige gevallen blijven
de stuipen na de eerste injectie van 10 m,gr. morphine ruim 8 uren
uit, dan een hchtere aanval, weer 10 m.gr. morphine en hierna geen
stuipen meer. Het kind blijft in leven.

Geval no. 26 (1905). 12 aanvallen vóór. 12 na de verlossing.
Dood 9 uur post partum. In dit ernstige geval zien wij van 4 injec-
ties. ieder van 10 m.gr., morphine geen enkel voordeel.

De foetale harttonen waren reeds vóór het toedienen van de
morphine verdwenen.

Geval no. 27 (1905). 7 aanvallen vóór, 3 na de verlossing. In
tegenstelling met het vorige geval meen ik, dat hier weder wel

-ocr page 97-

succes valt waar te nemen van de behandeling met morphine. De
pauze tusschen de stuipen wordt grooter en ze houden ten slotte op.
In hoeverre het kind, dat diep asphyctisch werd geboren, is be-
nadeeld door de morphine, is zeer moeilijk te beoordeelen.

Geval no. 28 (1906). 1 aanval vóór, 12 na de verlossing. Na
de 3e injectie van 20 m.gr. morphine volgt nog een lichte aanval.
De vrouw blijft hierna nog onrustig, maar langzamerhand verbetert
de toestand.

Geval no. 29 (1906). Geen aanvallen vóór, 7 na de verlossing.
Ook bij deze patiënte houden de aanvallen op na de morphine-
injectie (45 m.gr. in \'t geheel). Waarschijnlijk echter heeft de
toediening van veronal ook een gunstige werking gehad.

Geval no. 30 (1906). 3 aanvallen vóór, 12 na de verlossing. In
twee uren tijds werden 25 m.gr. morphine gegeven, waarvan even-
min als van de chloroform-narcose het minste voordeel werd waar-
genomen. Drie uur later overleed de vrouw, na nog 8 stuipen te
hebben gehad. Het kind stierf voor de geboorte; patiënte had toen
nog geen narcotica gehad.

Over den invloed van morphine op het beloop der ziekte is het
al even moeilijk zich een duidelijk oordeel te vormen als over alle
andere onderdeelen der behandeling afzonderlijk!

Van de eerste 30 gevallen kregen 20 vrouwen morphine, in de
volgende gevallen werd amyleenhydraat, nu eens met, dan weder
zonder morphine, gegeven. Ofschoon, vooral uit vrees voor het leven
van het kind, nooit de heroieke doses morphine werden toegediend,
die in de oudere literatuur een zekere beruchtheid hebben verkregen,
was de doseering aanvankelijk wel iets ruimer dan later. Bij de
puerperale eclampsie was men dan ook wat vrijgeviger met morphine.

Ik zou uit de latere ziektegeschiedenissen, uit de periode van het
toedienen van amyleenhydraat, nog enkele gevallen kunnen ver-
melden, waarin morphine zonder eenig ander narcoticum werd ge-
geven — maar het eindoordeel zou daardoor niet gemakkelijker
worden. Nu eens scheen morphine de stuipen geheel of tijdelijk
te onderdrukken, dan weder bleef de invloed geheel verborgen.
Voor een schadelijken invloed op de moeder kan ik echter geen
enkel bewijs vinden; ten opzichte van het kind rees een enkele maal

-ocr page 98-

wel twijfel aan samenhang tusschen morphine en den dood van het
kind: slechts zelden werd een bijzonder groote
hoeveelheid mor-
phine toegediend.

Ik meen dus, dat men goed doet van morphine gebruik te blijven
maken
binnen bescheiden grenzen van doseering: al moge de gun-
stige invloed alles behalve standvastig zijn. voor nadeel behoeft
men alsdan niet bevreesd te zijn; met het oog op het kind komt mij
beperking tot b.v. 40 m.gr. in het etmaal raadzaam voor.

d. De toediening van amyleenhydraat.

Zoekende naar een vertrouwbaarder en, o.a. voor het kind.
minder gevaarlijk narcoticum dan morphine, was Prof. K o u w e r
geneigd tot het van ouds bij eclampsie bekende chloraalhydraat over
te gaan. Op raad van Prof. H e i 1 b r o n n e r, die in de psychia-
trische kliniek dit middel reeds lang had vervangen door het
amyleenhydraat. dat in velerlei opzichten de voorkeur zou verdienen,
ging Prof. Kou wer na de eerste 30 gevallen over tot het
amyleenhydraat. Hij diende dit toe in doses van 3 gr. op 30 gr.
water, hetzij per os, hetzij rectaal. Proeven op konijnen leerden, dat
deze 10 % oplossing zonder eenig nadeel intramusculair kan worden
ingespoten: het spierweefsel vertoonde daarna geen spoor van
necrose. Deze wijze van toediening heeft het groote voordeel, dat
men geen gevaar loopt het medicament door afvloeien van het
clysma of door braken nutteloos te zien worden, en dat men ook
bij onrustige patiënten daarvan gebruik kan maken. Hoewel de
toediening van telkens 3 gr., somtijds tot 5 malen toe. werd herhaald,
wat dus een hoeveelheid van 15 gr. beteekent, werd nooit eenig
nadeel voor den toestand der vrouw noch voor dien van het kind
gezien. Anderzijds meende men in menig geval een zoo gunstigen
invloed op de stuipen waar te nemen, dat men aan het middel bleef
gehecht tot aan het eind toe. Bij de waardeering van amyleenhydraat
is men echter, zoo als van zelf spreekt, wel indachtig gebleven, dat
tegelijker tijd alle andere maatregelen (zweetkuur, toevoer van
vocht, venae-sectie, enz.) hun invloed hebben doen gelden.

Vaak genoeg bleef de remmende werking van het middel uit en
zag men zich genoodzaakt een kleine hoeveelheid morphine
(10—20 m.gr.) daaraan toe te voegen.

Het zou geen zin hebben alle ziektegeschiedenissen te bespreken.
Ik bepaal mij tot enkele.

-ocr page 99-

Geval no. 40 (1909). Onder den invloed van 11 gr. amyleen-
hydraat, na den 4en aanval toegediend, blijven de aanvallen weg;
de verlossing, 18 uur na den laatsten aanval, zal wel niet hebben
medegewerkt aan het gunstige beloop. Het kind, dat licht asphyc-
tisch was na de geboorte, blijft in leven.

In dit ernstige geval — de urine stolde in haar geheel bij het
koken met azijnzuur — zien wij dus een zeer gunstig resultaat van
de behandeling.

Geval no. 52 (1911). Ook bij deze patiënte zien wij een gunstig
resultaat der behandeling met amyleenhydraat. Na de eerste 3 gr.,
toegediend na den 5en aanval, blijven de aanvallen ongeveer ge-
durende 8 uren weg; daarna weer 2 stuipen met een tusschenruimte
van 13,-^ uur en na de volgende 3 gr. geen stuipen meer. Het kind
was reeds gestorven bij de opneming in de kliniek en werd geboren
28 uur na de laatste stuip.

Geval no. 127 (1920). Dit is een voorbeeld van een zeer ernstig
geval van eclampsie. Men moet wel aannemen, dat onder invloed
van het amyleenhydraat de stuipen met grooter tusschenpoozen op
elkaar volgden. Patiënte kreeg vóór de geboorte van het levende
kind 5 maal 3 gr. amyleenhydraat. Hieruit blijkt, dat het amyleen-
hydraat niet schadelijk is voor de vrucht, reden waarom het de
voorkeur verdient boven groote doses morphine.

Geval no. 151 (1923). Het amyleenhydraat werkte ook bij deze
patiënte uitstekend. Mogelijk is het, dat ook de venae-sectie gunstig
heeft gewerkt; 5 uur na de eerste 3 gr. amyleenhydraat en de venae-
sectie nog 1 aanval. Hierna blijven de stuipen weg; wegens onrust
van de vrouw later nogmaals 3 gr., waarna patiënte rustig wordt
en de baring aanvangt, zonder dat men het bemerkt. Het kind wordt
27 uur na de laatste stuip geboren en blijft in leven.

Uit het volgende geval blijkt, dat amyleenhydraat als middel tot
bestrijding van de stuipen zeker niet onderdoet voor morphine.

Geval no. 66 (1915). 2 uur voor de geboorte van het levende
kind krijgt patiënte de eerste stuip (tangverlossing); gedurende de
eerste 12 uren na de verlossing nog 5 stuipen, waarvoor de huisarts
in het geheel 40 m.gr. morphine inspoot. In de kliniek krijgt zij
dadelijk 3 gr. amyleenhydraat, omdat zij kort vóór de opneming een

-ocr page 100-

aanval heeft gehad; uur later de revende aanval en 6^ uur
hierna de achtste, waarna patiënte nogmaals 3 gr. amyleenhydraat
kreeg. Er volgen nu geen aanvallen meer.

Het zou gemakkelijk zijn nog verschillende andere gevallen op
te noemen, waar men een gunstig resultaat zag van het amyleen-
hydraat. Bij vele patiënten hielden de stuipen reeds op na 3 of
2 maal 3 gr.; ik geef echter gaarne toe, dat dit dan misschien lichte
gevallen waren, waar morphine of eenig ander narcoticum evenveel
nut zou hebben gesticht. Wij hebben echter reeds lang geleerd, dat
de beoordeeling, of men met een licht of met een zwaar geval heeft
te doen, uiterst moeilijk is: men beleeft daarbij verrassingen van
aangenamen of zeer onaangenamen aard! Onfeilbaar is ook dit
middel lang niet! In menig geval heeft ook amyleenhydraat niet
gebaat en is men zelfs genoodzaakt geworden tot keizersnede over
te gaan. En — menigmaal is de vrouw gestorven! Als voorbeeld haal
ik aan:

Geval no. 93 (1916). Bij deze vrouw traden na de bevalling
26 aanvallen op, de eerste 5 minuten post partum. 10 gr. amyleen-
hydraat, 20 m.gr. morphine, enteroclyse van suikeroplossing, venae-
sectie (500 cc.), enz., konden den noodlottigen afloop niet voor-
komen. De vrouw stierf 18 uur na de bevalling.

Het zou ons niet gelukken, door becijfering onzen gunstigen
indruk van het amyleenhydraat te staven, evenmin als dit mogelijk
zou zijn voor eenig ander onderdeel der behandeling. Toch kan ik
niet nalaten mede te deelen. dat ik onder de 20 vrouwen, die o.a.
met morphine, maar niet met amyleenhydraat werden behandeld,
slechts eene vond, bij wie de stuipen ophielden, zonder dat het kind
binnen 24 uur na de laatste stuip werd geboren, terwijl dit bij de
met amyleenhydraat behandelden herhaaldelijk voorkwam. Maar
het aantal van deze laatste vrouwen was aanzienlijk grooter!

e. Dc Dublinsche methode.

In the British Journal of Obstetrics and Gynecology 1922 be-
schreef Gibbon Pitz Gibbon in een artikel, getiteld: „The
Relationship of Eclampsia to the other Toxaemias of Pregnancyquot;,
de volgende methode van behandeling: „While the patient is in
„coma and as soon as possible after the onset of fits, the stomach
„is washed out with bicarbonate solution until the fluid returns

-ocr page 101-

»clear. Then four ounces of House Mixture^) are introduced and
..about ^ of a pint of the solution. A long rectal tube is passed
..and carried up into the colon; this is often difficult and may take
..as long as 30 minutes to effect. The colon is then irrigated with
..soapy water until the fluid returns well coloured with bowel
..contents; this may require three or four gallons of fluid. The
..irrigation is continued until the fluid returns clear; as it begins to
..clear bicarbonate solution is substituted for the soapy water. About
..four ounces of House Mixture is run into the colon, and about
..two pints of solution is left in. The entire washing out may require
..8 to 12 gallons, take one to one and a half hours. This is repeated
..in five hours and again in five hours if the patient has not returned
..to consciousness sufficiently to drink, or the bowels began and
..continued to act spontaneously. When the patient is conscious the
..ordinary toxaemic treatment is followed. If labour sets in, delivery
..IS completed when the presenting part reaches the perineum unless
..delivery is spantaneous in a short time.quot;

Deze methode werd door Dr. T w e e d y en zijn opvolgers van
1903 af in het Rotunde Hospital te Dublin toegepast. Tot 1922
waren daarmede 214 eclampticae behandeld, met 19 sterfgevallen,
= 8,27%.

De methode kwam Prof. K o u w e r aanbevelenswaardig voor
wegens de in Dublin daarmede verkregen resultaten, wegens de
onschadelijkheid en wegens de waarschijnlijkheid, dat de ruime
darmspoeling met bicarb, natr. tegen de vermoede acidose als ge-
volg der zwangerschaps-intoxicatie nuttig kon werken. Dat deze
wijze van behandeling tijdroovend is. heeft Prof. K o u w e r niet
als een overwegend bezwaar laten gelden. Nadeelige gevolgen
werden er nooit van gezien. Bij een tamelijk groot aantal aldus be-
handelde zwangeren, die als ernstig bedreigd werden beschouwd,
zoogenaamde prae-eclampticae. is het nooit tot het uitbreken van
stuipen gekomen. Ik wil echter dadelijk opmerken, dat ook vóór deze

,. House-mixturequot; is aldus samengesteld:
R. fol. sennae 125
fruct. anisi 37.5
Infunde ad colatur 1000
adde sulf. magn. 122
D.S. 3
X d. 90 C.C.

De vloeistof voor maag- en darmspoeling (solution) is sol. bic. natr.
6.8/1000.

-ocr page 102-

nieuwe behandeling evenmin eclampsie uitbrak bij de tijdig genoeg
in de kliniek opgenomen zwangeren!

Bij 15 patiënten, die reeds het volledige ziektebeeld der eclampsie
vertoonden, is de Dublinsche methode toegepast. Zie hier een kort
overzicht daarvan.

Geval no. 153 (1924). De vrouw werd na 6 aanvallen cyano-
tisch en comateus in de kliniek binnengebracht. Dublinsche behan-
deling. De toestand ging zeer snel achteruit: 3 uur na de opneming
stierf de vrouw onverlost.

Geval no. 154 (1924). 9 aanvallen voor. 3 na de spontane be-
valling. Na den 7en aanval Dublin. Hierna volgen nog 2 aanvallen
voor. en 3 na de verlossing. Het is natuurlijk niet met zekerheid te
zeggen, welk aandeel het amyleenhydraat heeft gehad aan het
succes. Na den 12en aanval krijgt de vrouw voor de tweede maal

3nbsp;gr. amyleenhydraat en hierna blijven de stuipen weg. Patiënte
herstelde. Het kind was reeds in utero gestorven.

Geval no. 155 (1924). 16 aanvallen voor. geen na de ver-
lossing. Bij deze patiënte, die na thuis 7 aanvallen gehad te hebben,
in de kliniek nog 9 aanvallen kreeg, zien wij een gunstig resultaat
van de Dublinsche behandeling. Van haar huisarts kreeg zij 20 m.gr.
morphine en in de kliniek na den 13en aanval 10 m.gr. Patiënte
herstelt, 10 dagen na de opneming bevalt zij van een gemacereerd
kind.

Geval no. 156 (1924). 9 aanvallen voor. geen na de verlossing.
Ook bij deze patiënte houden de aanvallen op na de Dublinsche
behandehng. gecombineerd met 6 gr. amyleenhydraat. De vrouw
bevalt 8 dagen na de opneming van een gemacereerd kind.

Geval no. 157 (1924). 14 aanvallen voor. 2 na de verlossing.
Hoewel na de behandeling nog slechts 2 aanvallen optreden, blijft
de vrouw hierna onrustig, waarvoor zij nog eenige malen amyleen-
hydraat krijgt. Het kind blijft in leven, doch de moeder sterft

4nbsp;dagen na de opneming.

Geval no. 158 (1924). 14 aanvallen voor, 1 na de verlossing.
Eenige invloed van de darmspoelingen werd niet waargenomen,
waarnaast nog 6 gr. amyleenhydraat werden gegeven. Na de sectio
caesarea volgt nog 1 aanval. Moeder hersteld, kind in utero ge-
storven.nbsp;lt;

-ocr page 103-

Geval no. 159 (1924). 7 aanvallen voor, 15 na de verlossing.
Na de darmspoeling blijven de stuipen gedurende 5 uren uit. Dan
volgt een atypische aanval (alleen trekkingen in rechterarm en
-been); het is mogelijk, dat deze aanval een gevolg was van een
hersenbloeding, doch ook, dat het een gewone eclamptische stuip
was, maar dat spiertrekkingen niet optraden in de linker lichaams-
belft tengevolge van de verlamming door een hersenbloeding. Het
meest waarschijnlijk komt mij voor, dat de laatste 5 stuipen het
gevolg waren van een hersenbloeding. Moeder en kind behouden.

Geval no. 160 (1925). 4 aanvallen na de verlossing. Na de
Dublinsche behandeling en 3 gr. amyleenhydraat volgen geen aan-
vallen meer. De cyanose na de aanvallen was gering, en de diurese
was ruim, zoodat men mag aannemen, dat dit een betrekkelijk goed-
aardig geval van eclampsie was. Moeder hersteld, kind ante partum
gestorven.

Geval no. 161 (1925). 14 aanvallen voor, geen na de ver-
lossing. Een zeer mooi resultaat van de darmspoelingen werd bij
deze patiënte waargenomen; na de behandeling volgen geen aan-
vallen meer. Narcotica zijn niet toegediend; de verlossing (22 uur
na de laatste stuip) heeft op het beloop der eclampsie waarschijn-
lijk geen invloed gehad. Men moet echter voorzichtig zijn met het
trekken van conclusies; bij
geval no. 162 houden de stuipen op na
toedienen van 15 m.gr. morphine en de geboorte van het levende
kind volgt 3 dagen later. Had men in de kliniek, evenals bij
geval
no. 161, dadelijk de Dublinsche behandeling toegepast, dan zou men
wellicht aan deze den gunstigen invloed hebben toegeschreven; het-
zelfde kan worden gezegd van
geval no. 165. Moeder en kind be-
houden.

Geval no. 164 (1926). Meer dan 20 aanvallen na de verlos-
sing. Ondanks de darmspoelingen en 3 gr. amyleenhydraat blijven
de aanvallen voortduren en de vrouw sterft na meer dan 20 stuipen
gehad te hebben. Met zekerheid kan dus worden gezegd, dat de
behandeling hier vruchteloos is gebleven. Ook het kind stierf.

Geval no. 166 (1926). 7 aanvallen voor, geen na de verlossing.
Na de darmspoelingen en 3 gr. amyleenhydraat blijven de stuipen
gedurende 3 uur uit; daarna weer 2 stuipen met een tusschenruimte
van een uur. Nu nogmaals 3 gr. amyleenhydraat, de stuipen blijven
dan gedurende 2 uur uit en dan weer een aanval, gevolgd door een

-ocr page 104-

status eclampticus. Een half uur later wordt het doode kind ge-
boren; na de verlossing vrij veel bloedverlies. Er volgen geen aan-
vallen meer. De vrouw herstelde.

Geval no. 167 (1926). 8 aanvallen voor, geen na de verlossing.
De stuipen waren bij deze patiënte reeds opgehouden 16 uur voor
de uitdrijving van de vrucht. Hierna eerst zijn de darmspoelingen
verricht. De waarneming legt dus geenerlei gewicht in de schaal; in
de neurologische kliniek, waar de vrouw aanvankelijk was opge-
nomen, kreeg patiënte 6 gr. amyleenhydraat.

Geval no. 168 (1926). 8 aanvallen na de verlossing. De aan-
vallen blijven na de Dublinsche behandeling uit, doch de vrouw
sterft op den 5en dag post partum. Het kind blijft in leven.

Geval no. 169 (1926). 4 aanvallen na de verlossing. Na de
darmspoelingen blijven de aanvallen eenige uren uit; dan een
5e aanval en daarom 3 gr. amyleenhydraat, waarna 3]/^ uur later
nog een aanval volgt; weer 3 gr. amyleenhydraat. Of de goede
afloop te danken is aan de Dublinsche behandeling of aan het
amyleenhydraat, is niet met zekerheid te zeggen, ofschoon het
laatste mij het meest waarschijnlijk voorkomt. Moeder en kind
blijven in leven.

Geval no. 170 (1926). Meer dan 14 aanvallen voor, geen na
de verlossing. Ook bij deze vrouw is het onzeker, waaraan de ge-
nezing is toe te schrijven — amyleenhydraat, darmspoeling of ver-
lossing. Moeder hersteld, kind gestorven.

Een methode van behandeling, waarmede in het Rotunde Hos-
pital een resultaat van 8,8 % sterfte werd bereikt, moet zeker een
proefneming waard worden geacht! De uitkomsten in ons 15-tal
gevallen geven ons, natuurlijk, geenszins het recht aan de juistheid
van de te Dublin opgedane ervaringen te twijfelen, maar temperen
de geestdrift toch in niet geringe mate: van de moeders stierven
er 4. van de kinderen werden 9 dood geboren! Een veel grooter
aantal waarnemingen zou kans geven op een veel juisteren indruk!
Zeker kan deze beperkte ervaring ons niet den moed geven, de
Dublinsche methode als den eenigen vorm van behandeling te
kiezen met uitsluiting van andere maatregelen, die tot nog toe ons
vertrouwen genoten. Zooals uit de ziektegeschiedenissen blijkt, is
dit dan ook niet gedaan. Niettemin kan men als zeer bruikbaar en
als zeer rationeel onderdeel der Dublinsche methode vasthouden

-ocr page 105-

1°. aan de ruime ontlediging van den darm door het infuus van
Senna met sulfas magnesiae, 2°. aan het toevoeren van veel water
met bicarbonas natricus. Hierbij zou ik echter deze beperking willen
maken, dat het alcali zou moeten vervallen, zoodra het mocht blijken,
dat in sommige, misschien zelfs vele gevallen van eclampsie of
dreigende eclampsie geen sprake is van een verhoogden zuurgraad
van het bloed: de acidose staat nog niet vast als wezenlijk kenmerk
van de eclampsie.

f- Spoedverlossing.

In weerwil van het streven, de eclamptica zooveel mogelijk alleen
met de hiervoren besproken middelen te behandelen, is men in de
Utrechtsche kliniek evenzeer als overal elders toch genoodzaakt
geweest ook tot operatieve maatregelen zijn toevlucht te nemen. De
tangverlossing of wel de uithaling met de hand bij volkomen ont-
sluiting kan stilzwijgend worden voorbijgegaan; zij is een weinig
ingrijpende operatie, die zeker niet schaadt en menige vrouw en
menig kind in de veihge haven kan brengen. Slechts door den nood
gedrongen heeft men ook in Utrecht de verlossing tot stand ge-
bracht met de meer ingrijpende maatregelen, die men met den weinig
fraaien, maar nu eenmaal burgerrecht verkregen hebbenden naam
van spoedverlossing kenschetst. In de eerste jaren van het tijdperk,
waarop ons onderzoek betrekking heeft, is menigmaal de cervix
toegankelijk gemaakt door oprekken volgens de methode van
Bonnaire of door de Vaginale Keizersnede. Later hebben deze
operaties het veld moeten ruimen voor de Abdominale Keizersnede,

Oprekken van de cervix volgens Bonnaire.

Geval no. 8 (1901). Na den 12en aanval, bij 3 c.M. ontslui-
ting, Bonnaire. Tangverlossing levert groote moeilijkheid op.
en het doode kind (2670 gr.) wordt geperforeerd en uitgehaald.
Daarna geen aanvallen meer. Moeder hersteld.

Geval no. 15 (1902). Na den 17en aanval Bonnaire, bij
2 c.M. ontsluiting. Moeilijke tangverlossing. Dood, voldragen kind.
Daarna geen aanvallen meer. Moeder hersteld.

Geval no. 21 (1904). Na den 15en aanval moeilijke Bon-
na i r e bij staande portio vaginalis. Tangverlossing mislukt, het nog
niet voldragen kind sterft intusschen: perforatie, uithaling met den
cranioclast. Daarna nog 16 aanvallen. Moeder hersteld.

-ocr page 106-

Geval no. 22 (1904). Na den 17en aanval Bonnaire bij

3nbsp;c.M. ontsluiting: perforatie en uithaling. Kind van 3600 gr. Daarna
nog 6 aanvallen. Moeder hersteld.

Geval no. 12 (1902). Na den 6en aanval Bonnaire bij

4nbsp;c.M. ontsluiting. Tangverlossing. Dood kind van 2800 gr. Daarna
nog 2 aanvallen. Hopeloos geval. Moeder gestorven.

Geval no. 16 (1902). Na den 9en aanval Bonnaire bij
4 c.M. ontsluiting. Perforatie van het doode kind, dat voldragen is.
Een kwartier na de verlossing nog 1 aanval. De vrouw sterft op
den 6en dag post partum plotsehng. De obductie geeft geen ver-
klaring voor den dood.

Hoewel van deze 6 patiënten er 2 zijn gestorven, kan men toch
tevreden zijn over den einduitslag: de eene vrouw, no. 12, gaf op het
oogenbhk der opneming in de kliniek uiterst weinig hoop op de
mogelijkheid van redding, en de andere, no. 16, mocht, wat de
eclampsie aangaat, als vrijwel hersteld worden beschouwd, toen den
6en dag post partum de dood plotsehng een einde aan haar leven
maakte. De hals der baarmoeder is, natuurlijk, door de operatie wel
beschadigd geworden, maar toch niet in belangrijke mate.

Van de kinderen waren er 4 reeds voor de operatie gestorven of
stervende, maar 2 verloren het leven als gevolg van de moeilijke
uithaling.

Vaginale Keizersnede.

Geval no. 10 (1901). Na den 9en aanval, bij nog niet ver-
streken portio vaginalis. vaginale keizersnede, uithaling van het
reeds bezweken. 32 weken oude kind. met de tang. Daarna geen
aanvallen meer. Moeder hersteld: operatie-wond genas niet p.p.i.

Geval no. 34 (1907). Na den 5en aanval, bij 4 c.M. ontslui-
ting. vaginale keizersnede. Kinderen. 3240 en 2340 gr., levend uit-
gehaald. Geen aanvallen meer. Moeder hersteld.

-ocr page 107-

Geval no. 119 (1920). Na den 20sten aanval, bij 1 c.M. ont-
sluiting, vaginale keizersnede en perforatie van het onvoldragen
kind
(28 wekenGeen verdere aanvallen. Moeder hersteld.

Geval no. 5 (1899). Na den 5en aanval, bij niet ontsloten
cervix, vaginale keizersnede en perforatie van het reeds gestorven
kind (24 weken). Daarna nog 2 aanvallen. De reeds te voren aller-
ellendigste toestand verbetert niet. Dood 17 uren na de operatie.

Geval no. 42 (1910). Na 29 aanvallen, bij niet verkorte cervix,
vaginale keizersnede. Moeilijke tangverlossing, waarbij het kind
(2220 gr.) sterft. Daarna nog 14 aanvallen. Moeder sterft.

Geval no. 105 (1917). Na den 13en aanval bij nagenoeg geen
ontsluiting vaginale keizersnede en uithaling van het doode kind
(2530 gr.). Nog 3 aanvallen, waarna de moeder sterft.

Tegenover de 3 sterfgevallen staan 3 herstelde moeders. De
overleden vrouwen verkeerden in zoo ernstigen toestand, dat waar-
schijnlijk geen enkele van de te onzer beschikking staande wijzen
van behandeling haar zou hebben kunnen redden. De operatie
heeft haar ook niet geschaad; daarentegen hebben de 3 overlevende
vrouwen haar behoud vrij zeker aan de operatie te danken. Nochtans
hebben deze operaties, die de vrouw toch al te zeer beschadigen,
een zeer onbevredigenden indruk nagelaten. De tweelingen bleven
in leven, maar alle 5 andere kinderen kwamen dood ter wereld: in
nos. 10, 119 en 42 had de operatie hieraan vermoedelijk geheel of
gedeeltelijk schuld.

In welke mate in den loop der jaren de waardeering van 3 vormen
van spoedverlossing is gewijzigd, komt tot uiting in onderstaand
overzicht.

\') Uit de ziektegeschiedenis kan men niet met zekerheid opmaken, of
het kind nog leefde.

-ocr page 108-

Bonnaire

Vagin. S.C.
V.S.C.

Abdom.S.C.
= A.S.C.

Aantal gevallen eclampsie.

1 V.S.C. ct)
1 V.S.C.

1 B.

3B.C2t)
2B.

1 V.S.C.
1 V.S.C. (t)

4A.S.C.(lt)
1 A.S.C.
1 A.S.C.

4A.S.C.(lt)
I A.S.C.
3A.S.C.(2t)

2A.S.C.

1 V.S.C. Ct)

1 V.S.C.

Men ziet daaruit, dat in 1899 en 1901 2 maal de vaginale keizer-
snede werd verricht, maar deze methode werd verlaten, voorname-
lijk omdat het anatomisch resultaat Prof. Kouwer niet be-
vredigde.

Van 1901 tot 1905 komt dan het oprekken van de cervix volgens
Bonnaire daarvoor in de plaats, waarbij de uitkomst voor de
moeder bevredigend was, maar de uithahng van het kind nu en dan
zoo veel moeite kostte, dat het leven van de vrucht te veel gevaar
liep. Onder den invloed van deze ontmoedigende herinnering wordt
dan in 1907 tot 1920 in het geheel nog 4 maal de vaginale keizer-
snede verricht met weliswaar redelijk goed gevolg voor de moeder,
maar toch met de hernieuwde ervaring, dat deze ook hierbij toch al
te zeer wordt beschadigd. Ook voor het kind blijkt de uithaling te

-ocr page 109-

gevaarlijk. Intusschen is van 1916 af in daartoe nopende gevallen
de abdominale keizersnede te hulp genomen.

Abdominale keizersnede.

In 16 gevallen is deze operatie verricht onder omstandigheden,
waar de andere reeds genomen maatregelen faalden, en langer af-
wachten niet geoorloofd scheen. Terwijl wij naar de hierachter
afgedrukte uitvoerige ziektegeschiedenissen verwijzen, vermelden
wij thans met een enkel woord, wat den doorslag gaf tot het besluit
te opereeren, en de ontsluiting op het oogenblik der operatie.

Geval no. 87 (1916). 6 aanvallen voor, 1 na de operatie.
Staande cervix. Ademhalingstype C h e y n e—S t o k e s, harttonen
van het kind slechter. Moeder en kind behouden.

Geval no. 88 (1916). 2 aanvallen voor, 1 tijdens de operatie,
daarna geen. 8 c.M. ontsluiting, bekkenvernauwing, langdurige
baring. Extra-peritoneale keizersnede volgens de methode van
Kouwer (zie Ned. Tijdschr. v. Verl. en Gynaec. 1929. Afl. 4).

Geval no. 91 (1916). 9 aanvallen voor, geen na de operatie.
Diep coma, rochelende ademhaling, pols 110, temperatuur 38.7°.
Ontsluiting 2 c.M. Moeder en kind goed.

Geval no. 100 (1917). 8 aanvallen voor. 7 na de operatie. Ont-
sluiting 3 c.M. Harttonen kind onregelmadg. Moeder en kind goed.

Geval no. 111 (1918). Ernstige toestand met 1 typischen aan-
val voor, geen na de operatie, nadat eerst was getracht vroegge-
boorte op te wekken. Ontsluiting 2 c.M. Moeder en kind goed.

Geval no. 117 (1920). Meer dan 2 aanvallen voor. geen na de
operatie. Slechte toestand, die kunstmatige ademhaling noodig
maakt. Weinig ontsluidng. Moeder hersteld, kind (2490 gr.) een
uur na de operatie gestorven.

Geval no. 120 (1920). 9 aanvallen voor. geen na de operatie.
Algemeene toestand wordt slechter. 3 c.M. ontsluiting. Moeder en
kind goed.

Geval no. 122 (1920). 8 aanvallen voor, 4 na de operatie,
2 c.M. ontsluiting. Moeder en kind goed.

Geval no. 133 (1921). 8 aanvallen voor, 1 na de operatie.
Weinig ontsluiting. Toestand gaat achteruit. Moeder en kind goed.

Geval no. 136 (1922). 4 aanvallen voor, 12 na de operatie.
Baring nog niet begonnen. Moeder en kind goed.

-ocr page 110-

Geval no. 152 (1924). 3 aanvallen voor, geen na de operatie.
Baring nog niet begonnen. Toestand slecht. Ademhalingstype
C h e y n e—S t o k e s. Moeder en kind goed.

Geval no. 158 (1924). 14 aanvallen voor, 1 na de operatie.
Portio vaginalis verstreken. Toestand slecht. Harttonen van het
kind (34 weken) niet meer te hooren. Moeder hersteld.

De volgende vrouwen zijn bezweken:

Geval no. 90 (1916). Ontelbaar aantal aanvallen voor, geen
na de operatie. Baring nog niet begonnen. Algemeene toestand zeer
slecht. Moeder sterft 12 uur na de operatie. Kind van 29 weken
reeds gestorven.

Geval no. 126 (1920). 8 aanvallen voor, geen na de operatic.
Een weinig ontsluiting. Aanvallen volgen elkander sneller op. Moe-
der sterft 42 uren na de operatie: anurie. Het eene kind blijft in
leven, het andere was gemacereerd.

Geval no. 140 (1922). 1 aanval voor, 13 na de operatie. Geen
ontsluiting. Toestand slecht (blijvend coma, ademhalingstype
Cheyne—Stokes). De moeder bezwijkt. Kind (1450 gr.)
sterft zeer korten tijd na de operatie.

Geval no. 141 (1922). 11 aanvallen voor. 15 na de operatie.
Geen ontsluiting. Snelle verergering van den toestand. Moeder
sterft 10 uur na de operatie. Het kind was reeds voor de operatie
bezweken.

Van de 16 patiënten, die door middel van de abdominale sectio
caesarea zijn verlost, zijn er dus 4 overleden; van één paar twee-
lingen werd een kind levend en het andere gemacereerd geboren en
5 der overige 15 kinderen werden dood geboren of stierven kort na
de operatie.

Uit de hierboven gegeven korte aanteekeningen. in verband met
de volledige hierachter afgedrukte ziektegeschiedenissen, blijkt ten
duidelijkste de bijzondere ernst der ziekte reeds in het tijdperk,
waarin de baring nog nauwelijks was begonnen. Bovendien had zich
in alle gevallen, waar de toestand dit nog mogelijk maakte, het ge-
heele arsenaal der gewone hulpmiddelen vruchteloos getoond.
Neemt men daarbij in aanmerking den bijna hopeloozen toestand,
waarin althans twee der overleden vrouwen verkeerden, dan kan
men over den uitslag voor de moeder niet anders dan hoogst
tevreden zijn. Voor de kinderen zou de uitkomst zeker nog beter

-ocr page 111-

zijn geweest, indien de operatie vroeger was verricht. Het in dit
opzicht te laat opereeren houdt natuurlijk verband met het stand-
punt, ten opzichte van de vrouw niet
te vroeg te opereeren!

Uit de omstandigheid, dat verscheidene vrouwen ook na de
operatie nog aanvallen kregen of door andere verschijnselen toon-
den, hoe ernstig ziek zij waren, zal wel niemand afleiden, dat de
operatie of het wegnemen van het kind en placenta haar heeft ge-
schaad, voor zoover het den algemeenen toestand betreft.

Ter rechtvaardiging van onze tevredenheid zal ik mij, wegens de
kleine cijfers, niet beroepen op de sterfte van 4:16 in onze reeks
van zeer ernstige gevallen, die keizersneden noodig maakten, en die
Van 42 : 164 in de geheele reeks. Evenmin wensch ik mij te verdiepen
in de statistieken van anderen. Men krijgt een zuiverder indruk uit
een kleine reeks van uitvoerig beschreven waarnemingen dan uit
een nog zoo lange reeks, waarin de bijzonderheden van elk geval op
zich zelf natuurlijk te loor gaan.

Te vroeg is, naar mijn meening, in geen onzer 16 gevallen ge-
opereerd. Men zou zich kunnen afvragen, of in het belang ook van
de moeder een vroegere operatie niet wenschelijk ware geweest.
Waaraan is nu de gunstige werking van de sectio caesarea te
danken? Voor deze vraag komen in aanmerking de narcose, het
bloedverlies of de verwijdering van kind en placenta.

In sommige ziektegeschiedenissen vond ik aangeteekend, dat de
vrouw vrij veel bloed verloor bij de operatie. In andere ziektege-
schiedenissen was juist vermeld, dat de operatie gepaard ging met
weinig bloedverlies. Vergelijkt men hierbij ook de resultaten van de
aderlating, waar men schijnbaar nu eens wel, dan weer in het geheel
geen invloed zag op het beloop der ziekte, zoo geloof ik, dat men
aan het bloedverlies geen groote waarde kan toeschrijven.

Ook narcose kan volgens mij geen overwegenden invloed hebben
geoefend op het beloop der ziekte; vele vrouwen hadden slechts
weinig chloroform noodig voor de operatie. Eén vrouw
(geval
no. 117)
werd zelfs geopereerd, zonder dat narcose behoefde te
worden gegeven. Bovendien kan ik niet aannemen, dat, waar in de
meeste gevallen het amyleenhydraat vóór de operatie van weinig
invloed was op het beloop der stuipen, chloroform gunstiger zou
hebben gewerkt.

Indien de gunstige invloed van de sectio caesarea niet is te
danken aan het bloedverlies of de narcose, dan rest ons niet anders

-ocr page 112-

dan aan te nemen, als gunstigen factor, de verwijdering van kind
en placenta.

Is met deze opvatting in overeenstemming de invloed van de ver-
lossing in het algemeen?

Reeds vroeger (blz. 56) zijn wij tot het besluit gekomen, dat men
aan de uitstooting van kind en placenta niet een nadeeligen invloed
kan toekennen. Kan men, omgekeerd, uit ervaring, bij de behande-
ling verworven, afleiden, dat men aan die uitstooting een voor-
deeligen invloed kan toeschrijven?

Wij moeten dan buiten beschouwing laten de patiënten, bij wie de
baring betrekkelijk laat na den laatsten aanval heeft plaats gehad,
dat zijn de vrouwen van groep I a, zwangerschaps-eclampsie in
engeren zin. Van de andere vrouwen vatten wij die in het oog, die
na de verlossing geen of ten hoogste slechts 3 stuipen vertoonden,
98 patiënten in het geheel. Deze patiënten kunnen worden verdeeld
in die, welke spontaan zijn bevallen (of door middel van een een-
voudige tang-extractie) en die waarbij spoedverlossing is verricht.

We willen al deze gevallen even afzonderlijk nagaan.
A. De
vrouwen zonder aanvallen post partum, spontaan bevallen.

a. Hersteld 32 primi-parae.
Geval no. 1. 15 aanv. in 25 u. tijds; de laatste 13 u. ante partum.

2.

3 ,

14,. ,.

„ 7,.

4.

2 .

6.

5 .

tt

12.. ..

.. K..

38.

1 .

M

ft ft

.. .. K»

39.

6 .

1,, „

..

40.

4 ,

8,. „

„ .. 19.,

48.

2 ,

■1,. „

„ .. 24.,

59.

6 ,

tt

13,, „

„ .. 1 „

64.

2 ,

fP

3., „

♦ * it 1 »»

75.

3 ,

tf

4,. „

79.

4 ,

»f

2,, „

86.

4 ,

6,, „

„ „ 1

106.

5 .

*f

4,. „

2

tt tt ^ tt

114.

7 ,

»f

23,. „

juist

118.

1 .

Ku.

135.

3 ,

11 „ ..

139.

1 ,

144.

2 ,

ff

M.. »

.. . H»

145.

7 ,

ff

7„ „

gt;» »» quot;

-ocr page 113-

Geval no. 146. 12 aanv. in 15 u. tijds: de laatste 4 u. ante partum.

150.nbsp;12 .. .. 12........ 4..

161.nbsp;14 .. .. 14........ 22.,

165.nbsp;2 .. .. 1........ 1.,

166.nbsp;7 .. .,

167.nbsp;7 .. „ 24........ 16 „

b. Gestorven. 3 Primi-parae.

Geval no. 14.

56.

63.

8 aanvallen in 9 uur tijds; de laatste juist ante
partum. Dood 11 u. p.p.

5nbsp;aanvallen in 9 uur tijds; de laatste 8 uur ante
partum. Dood 20 u. p.p.

6nbsp;aanvallen in ^ uur tijds; de laatste 23^^ uur ante
partum. Dood 5 u, p.p.

c. Hersteld. 5 Multi-parae.

Geval no. 68.nbsp;27 aanv. in 12 u. tijds: de laatste 10 u. ante partum.

quot; 99. 4 .. .. H................M......

„ 107. 8 .. .. 5.........juist „

„ 121.nbsp;1 ,, „ ..nbsp;juist ,. „

.. 170. 14 „ „ 10................juist „

d. Gestorven. 3 Multi-parae.

Geval no. 11.

51.

123.

B.

Waarschijnlijk 2 aanvallen van eclampsie ante
partum; de vrouw sterft 3 dagen post partum.
5 aanvallen in 8 uur tijds: de laatste 2 uur ante
partum. De vrouw sterft 5 uur post partum (ver-
bloeding, loslaten der placenta).
11 aanvallen in 4 uur tijds; de laatste 2 uur ante
partum; de vrouw sterft ^ uur post partum (waar-
schijnlijk hersenbloeding).

De vrouwen zonder aanvallen post partum met spoedverlossing.
a. Hersteld. 9
Primi-parae.

Dilatatie volgens Bonnaire bij 1 c.M. ontslui-
ting: perforatie van het doode kind. 12 aanvallen
in 11 uur tijds: de laatste 1 uur voor de operatie.
Dilatatie volgens Bonnaire bij beginnende ont-
sluiting; hierna tang-extractie. 17 aanvallen in
12 uur tijds; laatste aanval 1 uur voor de operatie.

Geval

8.

no.

-ocr page 114-

Geval no. 34. Vaginale sectio caesarea. Sterke nabloeding. 5 aan-
vallen in 5 uur tijds; de laatste ^ uur voor de
operatie.

88. Sectio caesarea (extra peritoneaal). Weinig bloed-
verlies. 3 aanvallen in twee uur tijds, de laatste
tijdens het aanleggen van de huidsnede.
91. Sectio caesarea. Ruim bloedverlies. 9 aanvallen in

13 uur tijds; de laatste 2 uur voor de operatie.
117. Sectio caesarea. Weinig bloedverlies; geen narcose.
2 aanvallen eenige uren voor de operatie.

119.nbsp;Vaginale sectio caesarea. Vrij veel bloedverlies.
20 aanvallen in 12 uur tijds; de laatste Yi quot;ur voor
de operatie.

120.nbsp;Sectio caesarea. Weinig bloedverlies. 9 aanvallen in
SYi uur tijds; de laatste ^ uur voor de operatie.

152. Sectio caesarea. Matig bloedverlies. 3 aanvallen in
2 uur tijds. de laatste ^ uur voor de operatie.

b.nbsp;Gestorven. 1 Primi-para.

Geval no. 90. Sectio caesarea. Nagenoeg geen narcose noodig.

Ontelbaar aantal aanvallen in 13 uur tijds; laatste
aanval kort voor de operatie. Patiënte sterft 12 uur
na de verlossing.

c.nbsp;Hersteld. 2 Multi-parae.

Geval no. 10. Vaginale sectio caesarea. Weinig narcose, weinig
bloedverlies. 9 aanvallen in 6 uur tijds; de laatste
tijdens de operatie.

„ 111. Sectio caesarea. Eén aanval, gevolgd door ettelijke
kleine. 23/^ uur voor de operatie begonnen.

d.nbsp;Gestorven Multi-parae.

Geen.

C. De vrouwen met nog één, twee of drie aanvallen post partum,
die spontaan zijn bevallen.
a. Hersteld. 6 Primi-parae.

Geval no. 27. 7 aanvallen voor ennbsp;3nbsp;na de verlossing.

t, ,, 54, 5 .. .. ..nbsp;1nbsp;.. .. ..

.. 94, 4 .. ....nbsp;1......

» 103, 4 ♦ ♦ *tnbsp;*nbsp;ff 9»

-ocr page 115-

Geval no. 127. 7 aanvallen voor en 1 na de verlossing.
quot; quot; i37. 1 .. .. „ 1 ..

b.nbsp;Gestorven. Primi-parae.

Geen.

c.nbsp;Hersteld. 9 Multi-parae.

Geval no. 9. 1 aanvallen voor en 1 na de verlossing.

» 32. 3 ......3 ......

quot; „ 85. 2nbsp;.. 1 ......

quot; » 138. 3 ......3......

-gt; „ 154. 9 ......3......

d.nbsp;Gestorven. 3 Multi-parae.

Geval no. 20. 5 aanvallen voor en 1 na de verlossing. Dood door
hartverlamming 4 uur post partum.

32. 9 aanvallen voor en 2 na de verlossing. Dood 163^
uur post partum.

„ 157. 14 aanvallen voor en 2 na de verlossing. Dood
4 dagen post partum.

D. De vrouwen met nog één, twee of drie aanvallen na de spoed-

verlossing.

a.nbsp;Hersteld. 1 Primi-para.

Geval no. 133. Sectio caesarea. Vrij veel bloedverhes. 8 aanvallen
voor en 1 na de operatie.

b.nbsp;Gestorven. 2 Primi-parae.

Geval no. 12. Dilatatie volgens B o n n a i r e bij 4 c.M. ontslui-
ting. Vrij sterke nabloeding. 6 aanvallen voor en
2 na de verlossing. Dood ongeveer een uur na de
verlossing.

126. Sectio caesarea. 8 aanvallen voor, 1 na de verlos-
sing. Dood 36 uur na de operatie.

c.nbsp;Hersteld. 2 Multi-parae.

Geval no. 87. Sectio caesarea. 6 aanvallen voor en 1 na de
operatie.

„ 158. Sectio caesarea. Weinig bloedverlies. 14 aanvallen
voor en 1 na de operatie.

d.nbsp;Gestorven. 3 Multi-parae.

Geval no. 5. Vaginale sectio caesarea. Zonder narcose. 4 aan-
vallen voor en 2 na de operatie. Dood 17 uur na de
operatie.

-ocr page 116-

Geval no. 16. Dilatatie volgens Bonnaire bij 4 c.M. ontslui-
ting. Perforatie van het kind. 9 aanvallen voor en
1 na de verlossing. Dood 5 dagen post partum.
Vitium cordis.

„ 105. Vaginale sectio caesarea. 13 aanvallen voor en 3
na de verlossing. Dood ? uur na de verlossing.

Wij hebben dus:

A.nbsp;De vrouwen zonder aanvallen post partum. spontaan be-
vallen:

29 Primiparae (3 gestorven).

8 Multiparae (3 gestorven).

B.nbsp;De vrouwen zonder aanvallen post partum met spoedver-
lossing:

10 Primiparae (1 gestorven).

2 Multiparae (geen gestorven).

C.nbsp;De vrouwen met nog één. twee of drie aanvallen post par-
tum. spontaan bevallen:

6 Primiparae (geen gestorven).
8 Multiparae (3 gestorven).

D.nbsp;De vrouwen met nog één. twee of drie aanvallen na de
spoedverlossing:

3 Primiparae (2 gestorven).
5 Multiparae (3 gestorven).

Van de 31 patiënten, die spontaan of door een gemakkelijke tang-
extractie zijn bevallen, de ziekte overleefd hebben en na de ver-
lossing geen stuipen meer hadden, waren er 21. die haar laatsten
aanval een uur of korter voor de verlossing hadden, waarvan 16
een half uur of korter.

Van de 11 patiënten met spoedverlossing. die de ziekte overleefd
hebben en na de verlossing geen stuipen meer hadden, waren er
9. die haar laatsten aanval een uur of korter voor de operatie had-
den. waarvan 7 een half uur of korter. In deze gevallen moet men
dus zeer zeker wel een gunstigen invloed aannemen van de ver-
lossing.

Tegenover deze waarnemingen, die ons den indruk geven van een
gunstigen invloed der uitstooting van kind en placenta, staan er 23.
die na de verlossing nog meer dan 3 stuipen kregen.

Er zijn waargenomen 158 vrouwen, die eclamptische aanvallen
hebben gehad: 32 hadden puerperale eclampsie. 5 vrouwen zijn

-ocr page 117-

onverlost gestorven en bij 27 (groep Iais de eclampsie betrekke-
lijk vroeg voor de bevalling opgehouden, zoodat er 158_ (32

5 27) = 94 patiënten overblijven met eclampsie durante partu.
Van deze 94 vrouwen hadden er 23 nog meerdere aanvallen post
partum, 22 nog 1, 2 of 3 (waarvan 13 slechts één stuip, 4 twee en
5 drie stuipen), terwijl 49 vrouwen geen stuipen meer hadden na de
bevaUing.

Op grond van dit overzicht meen ik gerechtigd tc zijn mij aan te
sluiten bij de groote meerderheid der verloskundigen, die aan de
verwijdering van kind en placenta, hetzij op natuurlijke wijze, hetzij
kunstmatig een gunstigen, zelfs een zeer gunstigen invloed toe-
kennen op het beloop van de ziekte. Maar deze gunstige invloed is,
helaas, niet van dien aard, dat de verlossing als het souvereine,
nimmer falende middel ter bestrijding der ziekte zou kunnen gelden.

Zou men gerechtigd zijn uit de waarnemingen van puerperale
eclampsie eerder een nadeeligen invloed van de verlossing af te
leiden? Hierover snrak ik mij reeds uit in ontkennenden zin op
blz. 56.

Trachten wij ten slotte nog een vergelijkend overzicht te geven
over dc uitkomsten der operatieve en der nict-operafievc behan-
deling.

De gevallen van groep Ia (zwangerschaps-eclampsie in engeren
2in) leenen zich daartoe ternauwernood: operatieve behandeling is
hier in het geheel niet toegepast. Hier werd dus het onvoldragen
kind meer dan 24 uren na den laatsten aanval geboren. Hieronder
behooren ook twee vrouwen, bij wie de baring nog niet was be-
gonnen en die onverlost zijn gestorven.

Van de 29 patiënten zijn er slechts 3 gestorven, n.1. de gevallen
nos. 37, 65 en 148: één
van deze patiënten (no. 37) stierf tijdens het
vervoer naar de kliniek; een andere
(no. 148) werd stervende in
de kliniek binnengebracht en de derde
(no. 65), die leed aan chro-
nische nephritis en broncho-pneumonie, stierf 3 uur na de spontane
uitdrijving der vrucht, drie etmalen na de stuipen. Al deze patiënten
werden conservatief behandeld. Er kan geen sprake van zijn, of een
andere behandeling, d.w.z. een operatieve, hier aanbeveling zou
hebben verdiend voor de moeder. De uitkomsten zijn voortreffelijk,
Wat de moeders betreft. In de 3 sterfgevallen kan men wel zeggen,
dat redding van moeder en kind onmogelijk was. Misschien zouden
de moeders behouden zijn gebleven, indien zij eerder in de kliniek
Waren opgenomen.

\'1 Groep Ia bevat 29 patiënten, maar hierbij zijn begrepen 2 onverloste vrouwen,

bij wie de baring niet was begonnen.

-ocr page 118-

Omtrent de kinderen raadplege men onderstaande tabel.

Duur der
zwangerschap

Geval
No.

Toestand kind
bij opneming

24nbsp;weken

24nbsp;„

24nbsp;„

26
26

26nbsp;„

28nbsp;„
28
30

30nbsp;„
30

32nbsp;„

32nbsp;„

32nbsp;..
32

32 „
32 „

35nbsp;„

36nbsp;„

36nbsp;„

37nbsp;„

17
37
65

67
102
130
72
76
46
97
108
53
55
83
104

155

156
52
96

125
148

levend

levend

levend
levend
levend
levend
levend
levend
levend
t

levend
levend
levend
levend
levend
levend
t
t

levend
t

moeder bij opneming reeds gestorven,
moeder 3 dagen na opneming ge-
storven.

moeder stervende opgenomen.

Van deze 21 kinderen waren er 5 bij de opneming reeds ge-
storven (nos. 37, 52, 96, 108 en 148) en in 5 andere gevallen bedroeg
de graviditeit minder dan 28 weken (nos. 17, 65, 67, 102 en 130).

Uit deze gegevens volgt dus, dat het, wat het kind betreft, in
21 — 10 = 11 gevallen wellicht de moeite zou hebben geloond door
sectio caesarea in te grijpen.

Hoewel dus de conservatieve behandeling, wat betreft de moeder,
volkomen bevredigende uitkomsten gaf, zou men door een sectio
caesarea misschien ook nog 11 meerendeels onvoldragen kinderen
hebben kunnen redden. Of dit raadzaam en verdedigbaar mag
worden geacht, bespreek ik nog in het hoofdstuk over het lot der
kinderen ,
Groep I b.

Dit zijn de gevallen, waarin de eclampsie optrad vóór het normale
einde der zwangerschap en het kind werd geboren binnen 24 uur
na de laatste stuip en de vrouwen, die onverlost gestorven zijn, en
de baring was begonnen (de
gevallen nos. 98, 143 en 153).
Groep 11.

Dat zijn de gevallen, waarin de eclampsie optrad tijdens de baring
van een onvoldragen kind.

Behalve de 3 patiënten, die onverlost zijn gestorven, bevat
groep I b 47 gevallen; groep II bevat eveneens 47 verloste vrouwen.

-ocr page 119-

Hieronder volgen 2 tabellen van deze 2 groepen, waarin is aan-
gegeven het aantal aanvallen voor en na de verlossing en de manier
Van spoed-verlossing.

De tangverlossing, bij volkomen ontsluiting, is. als bijkomstige
maatregel, bij de natuurlijke verlossing ondergebracht.
V.S.C. beteekent: Vaginale keizersnede;
S.C. .. Abdominale keizersnede; en
B. ..nbsp;oprekken volgens Bonnaire.

Tabel. Groep I b.
Kunstmatige verlossing.nbsp;Natuurlijke verlossingen.

(Tangverlossing bij volkomen
ontsluiting daaronder begrepen.)

Sterfgevallen.

Aantal stuipen
voor en na
de verlossing.

2

no.

11
20
26
31
51
78
123
157
56

0

1
12

2
O
10
O
2
O

3
2

14

0

1

13

15

5
12
9
5
3
11
14
5

P.

5 V.S.C.
105 V.S.C.
12 B.
42 V.S.C.
90 S.C.
126 S.C.

140nbsp;S.C.

Aantal stuipen
voor en na
de verlossing.
2

M.P.

5
13

6

29
?

8
1
11

141nbsp;S.C.

M.P. no.

I.P.

Herstelde vrouw

n.

M.P.

no.

10 V.S.C.

9

0

M.P.

no.

32

3

3

pp

111 S.C.

1 ?

0

pp

pp

68

27

0

fp

pp

158 S.C.

14

1

pp

pp

107

8

0

I.P.

,,

8 B

12

0

pp

pp

154

9

3

p.

pp

21 B

15

16

pp

pp

170

14 ?

0

pp

34 V.S.C.

5

0

LP.

pp

28

1

12

pp

91 S.C.

9

0

pp

39

6

0

Pt

100 S.C.

8

7

pp

40

4

0

pp

117 S.C.

2

0

pp

pp

48

2

0

PP

119 V.S.C.

20

0

pp

pp

64

2

0

tp

pp

136 S.C.

4

12

pp

pp

66

1

7

pp

Pi

116

4

10

pp

pp

127

7

1

pp

pp

137

1

1

pp

146

12

0

pp

pp

150

12

0

pp

pp

159

7

15

pp

pp

161

14

0

pp

PP

167

8

0

-ocr page 120-

Tabel Groep II.
Kunstmatige verlossing.nbsp;Natuurlijke of tangverlossing.

Sterfgevallen.

Aantal stuipen
voor en na
de verlossing.

9 1

M.P. no. 16 B

Aantal stulpen

M.P.

no.

74

voor en na
de verlossing.

1 5

»

ff

112

9 6

LP.

ff

14

8 0

ff

ff

30

3 12

ff

ff

60

15 4

ft

ff

63

6 0

ff

ff

131

13 7

Herstelde vrouwen.

M.P. no.
LP.

87 S.C.

6

1

M.P. no.

9

1

1

15 B

17

0

ff fp

85

2

1

22 B

17

6

ff 9gt;

99

4

0

88 S.C.

3

0

ff

121

1

0

120 S.C.

9

0

ff ff

138

3

3

122 S.C.

8

4

LP.

1

15

0

133 S.C.

8

1

ff ff

2

3

0

152 S.C.

3

0

ff ft

4

2

0

ff ff

6

5

0

fê ff

13

2

8

»» »»

27

7

3

f» »f

35

11

5

ff f»

38

1

0

pf ff

45

2

4

ff ff

54

5

1

ff

57

1

17

tf ff

59

6

0

^

ff ff

75

3

0

ff ff

79

4

0

ff ff

86

4

0

ff ff

94

4

1

ff ff

103

4

1

106

5

0

f» t»

114

7

0

ff f»

118

1

0

4

ff ff

135

3

0

t» ff

139

1

0

ff ff

144

2

0

ff ff

145

7

0

ff ff

165

2

0

ff ff

166

7

0

-ocr page 121-

De spoed-verlossing is verricht bij de meest ernstige patiënten;
mdien men de beide tabellen nagaat, dan blijkt dit ook wel uit het
aantal stuipen. Ik heb me onthouden van het berekenen van ge-
middelden. omdat de getallen na het splitsen van de patiënten in
degenen, bij wie een kunstmatige verlossing, en degenen, die spon-
taan of door een gemakkelijke tangverlossing zijn bevallen, te klein
worden, en hierdoor b.v. een patiënt met zeer veel stuipen teveel
invloed oefent op de uitkomsten van een gemiddelde. Ook dient
opgemerkt, dat het aantal stuipen post partum bij patiënten, die zijn
gestorven, niet voldoende den ernst der ziekte dezer vrouwen weer-
geeft, omdat de dood in verschillende gevallen het optreden van
meer aanvallen heeft belet.

Op blz. 48 hebben wij een en ander opgemerkt over den ernst
der ziekte van de vrouwen der verschillende groepen en kwamen
Wij tot de conclusie, dat groep I b de meeste ernstige patiënten bevat.
Dit is ook in overeenstemming met het feit, dat men bij deze vrou-
wen het vaakst een spoed-verlossing noodig oordeelde (19 maal op
50 gevallen). Bij de vrouwen van groep II is veel minder vaak een
spoed-verlossing verricht (9 maal op 47 gevallen).

Van de 19 vrouwen van groep I b, die met spoed-verlossing zijn
behandeld, stierven er 8 en van de 28, die spontaan of door middel
van een eenvoudige tangverlossing zijn bevallen, stierven er slechts 9.
Uit dit feit kan men natuurlijk niet afleiden, dat de operatie een
nadeeligen invloed heeft gehad. Heel vaak toch is de operatie te
baat genomen als uiterste redmiddel; maar in vele gevallen te ver-
geefs. Ik heb den stelligen indruk, dat verscheidene vrouwen haar
leven hebben te danken aan de spoed-verlossing, ofschoon het zeer
wel mogelijk is, dat eenigen ook zonder de spoed-verlossing in leven
zouden zijn gebleven.

Bij de 47 vrouwen van groep II is in 9 gevallen een spoed-ver-
lossing verricht; van deze 9 vrouwen stierf er slechts 1 en van de
overige 38 7. Uit de ziektegeschiedenissen blijkt, dat de patiënten.
Waar een kunstmatige verlossing is verricht, veel ernstiger ziek
Waren dan de anderen. Bij sommige vrouwen scheen de toestand
zoo hopeloos, dat de spoed-verlossing werd te baat genomen als
uiterste redmiddel; zoo vond ik bij de
gevallen nos. 87 en 152 aan-
gegeven, dat de vrouw vóór de operatie het ademhalingstype van
C h e y n e—S t o k e s vertoonde.

Reeds vroeger is opgemerkt, dat het beloop van de eclampsie bij
de vrouwen van groep I b ernstiger was dan dat bij de vrouwen

-ocr page 122-

van groep II; bij de eerste een mortaliteit van 40 % (20 op 50), bij
de laatsten een mortaliteit van 17 % (8 op 47). In groep I b 19 ge-
vallen, waar de ernst der ziekte tot spoed-verlossing noodzaakte,
in groep II op 47 vrouwen, slechts 9. Ook voor deze ernstige ge-
vallen (ernstig omdat men de spoed-verlossing noodig oordeelde)
was de sterfte in groep Ib (8 op 19) aanzienlijk hooger dan in
groep II (1 op 9). Aangezien op de verdeeling mijner cijfers over
de groepen I b en II een ernstige aanmerking wel niet kan worden
gemaakt en aangezien de beoordeeling of spoed-verlossing wel of
niet moest worden verricht in beide groepen op dezelfde over-
wegingen berustte, zou men dus geneigd zijn tot de gevolgtrekking,
dat de prognose voor eclampsie bij vrouwen, die a terme bevallen
gunstiger is dan die welke praematuur in partu komen.

Ook hier dringt de vraag zich aan ons op, of een andere be-
handeling betere uitkomsten zou hebben gegeven óf voor de moeder
óf voor het kind óf voor beiden. Wij stellen het antwoord uit tot
de hoofdstukken IX en XIII.

-ocr page 123-

HOOFDSTUK X.

DE sterfgevallen.

Wel ieder verloskundige, hoe sceptisch ook aangelegd, zal in een
groot aantal van tot stand gekomen genezingen de door hem toe-
gepaste behandeling als een factor van beteekenis, van heilzame
beteekenis, erkennen. Edoch, het leerzaamst, zij het ook dikwijls op
pijnlijke wijze, zijn die waarnemingen, waar hem de redding der
vrouw en van het kind niet is gelukt! Wij willen dus achtereen-
volgens de sterfgevallen van moeder en kind afzonderlijk be-
spreken. Ter voorkoming van herhalingen zet ik voorop, dat ik mij
alleen wil bezighouden met de vraag, of op het oogenblik, waarop
de vrouw in behandeling is gekomen, een andere behandeling dan
de op dat oogenblik bekende methode de vrouw vermoedelijk zou
hebben gered. Wij zijn het immers allen er over eens, dat een vroeg-
tijdige behandeling in de zwangerschap in staat is het aantal ge-
vallen van eclampsie tot een minimum te beperken.

Geval no. 5 (1899). Als uiterste redmiddel is 2 uur na de op-
neming vaginale sectio caesarea verricht. Een andere behandeling
in de kliniek had deze vrouw ook zeker niet in leven gehouden. Na
de opneming kreeg zij nog 3 stuipen, waarvan 1 vóór de verlossing:
de dood trad in 17 uren na de operatie. Ik kan mij niet indenken,
dat een andere behandeling, bijv. die volgens Stroganoff, haar
Zou hebben gered. De slechte ademhaling was niet een contra-
indicatie tegen de operatie; dit bewijzen o.a. de
gevallen nos. 87 en
152 waarbij een abdominale sectio caesarea werd verricht en de
vrouwen van te voren ook het ademhalingstype van C h e y n e—
S t O k e s vertoonden.

Geval no. 11 (1901). Ook deze patiënte, die 3 dagen post
partum in coma overleed, wier kind op natuurlijke wijze werd ge-
boren heel spoedig na de opneming en die in de kliniek geen stuipen
meer had, zou door een andere behandeling wel niet gered zijn. Het
is jammer, dat bij de obductie de schedel niet is geopend; het coma,
dat na 2 aanvallen bleef bestaan, en de clonische krampen in de
beenen doen wel denken aan een hersenbloeding.

-ocr page 124-

Geval no, 12 (1902), Indien deze patiënte van te voren be-
hoorlijk was behandeld, dan was het beloop wellicht anders
geweest! In de kliniek kreeg zij haar 6en aanval. Een venae-sectie,
waarbij 300 cc. bloed werd afgetapt, de spoedverlossing en de sterke
nabloeding, die zelfs tamponnade vereischte, konden niet ver-
hinderen, dat na de verlossing nog 2 aanvallen optraden. Dit geval
leert ons, dat men voorzichtig moet zijn met al te ruime ader-
latingen voor de verlossing, omdat men rekening moet houden met
eventueel bloedverlies bij de baring. De vrouw was bij de opneming
te zes uur reeds in zoodanigen toestand, dat op dat oogenblik
onmiddellijke spoedverlossing aanbevehng zou hebben verdiend, en
wel naar mijn meening de abdominale keizersnede. Dat men nog
tot 9 uur met de spoedverlossing heeft gewacht, komt mij, van het
hedendaagsche standpunt beschouwd, niet juist voor.

Geval no, 14 (1902). Het is duidelijk, dat van het oogenblik
af, dat de vrouw onder behandeling kwam, geen andere behandeling
kon worden toegepast.

Geval no, 16 (1902), Achteraf kan men vragen, of dadelijk
bij opneming, d.w.z. 4 uren eerder dan thans is geschied, spoed-
verlossing (n.1. abdominale keizersnede) wellicht de vrouw zou
hebben kunnen redden. Dat strookte echter niet met het steeds vast-
gehouden beginsel, zoo mogelijk eerst den invloed der niet-opera-
tieve behandeling af te wachten, welk standpunt overigens in vele
gevallen, waar de vrouwen onder nagenoeg overeenkomstige om-
standigheden verkeerden, zijn volledige rechtvaardiging bewees.

Geval no, 20 (1903), Misschien zou een spoedverlossing dade-
lijk na de opneming een betere uitkomst hebben gegeven. De
„bevredigende algemeene toestandquot; zelfs nog 2 uur na de op-
neming en de onzekerheid, of het kind nog leefde, hebben de af-
wachtende houding m.i. volkomen gerechtvaardigd. Men krijgt
den indruk, dat de niet verwachte hartverlamming den noodlottigen
afloop heeft beheerscht. Die zou ook bij, of dadelijk na een operatie
hebben kunnen optreden.

Geval no, 26 (1905), Ook hier kan men wel overwegen, of
een veel vroeger tot stand gebrachte verlossing wellicht de vrouw
zou hebben gered, maar men krijgt den indruk, dat hiervoor geen
aanwijzing bestond.

Geval no, 30 (1906), Ik meen. dat vroegtijdiger ingrijpen hier
in de kliniek niet was aangewezen. Of dat de vrouw zou hebben
gered, is ook hier niet uit te maken.

-ocr page 125-

Geval no. 31 (1906). Hier is 3 uren na de opneming inge-
grepen. Het ware niet onjuist geweest, dat eerder te ondernemen,
ofschoon het de vraag is, of de vrouw dan in leven zou zijn ge-
bleven.

Geval no. 37 (1908). Dood aangekomen in de kliniek.

Geval no. 41 (1909). Door de plotselinge, geheel onverwachte
verergering van den te voren niet verontrustenden toestand zou wel
elke behandeling hebben gefaald.

Geval no. 42 (1910). Zeker was er reden genoeg, om in dit
geval eerder d.w.z. dadelijk na opneming te opereeren; maar het
buitengewoon ernstige van den toestand wettigt den twijfel, of de
afloop dan beter zou zijn geweest. Denzelfden twijfel mag men
uitspreken b.v, over behandeling volgens Stroganoff: 7 gr.
amyleenhydraat en chloroformnarcose bleven zonder invloed.

Geval no. 43 (1910). Puerperale eclampsie. Het is mij niet
hogelijk een destijds bekende behandeling te noemen, die meer
succes gehad zou kunnen hebben. Na de aderlating van 500 cc.
bloed hielden de aanvallen op. Zeer merkwaardig is de plotselinge
dood 48 uur post partum, die deed denken aan longembolie of
apoplexie; de obductie gaf echter geen bevredigende verklaring van
den dood.

Geval no. 51 (1911). Deze patiënte, die aan verbloeding is
gestorven, had m.i. niet anders behandeld kunnen worden.

Geval no. 56 (1912). Na het toedienen van amyleenhydraat
bij de opneming heeft patiënte geen aanvallen meer gehad en 4 uur
\'ater had zij regelmatige weeën, zoodat een afwachtende therapie
nu gewettigd scheen. Uit deze ziektegeschiedenis blijkt weer, dat
Wegblijven van de aanvallen niet altijd het herstel waarborgt.

Geval no. 60 (1912). Wellicht zou dadelijk na opneming ver-
richte sectio caesarea deze vrouw hebben gered. Op grond van zoo
menige gunstige ervaring met niet-operatieve behandeling kon men
bezwaarlijk de indicatie tot de operatie in overweging nemen.

Geval no. 63 (1913). Hier bestond op het oogenblik der op-
neming zeker geen reden voor een andere behandeling. Dat
onmiddellijk verrichte keizersnede de vrouw zou hebben gered,
blijft echter toch zeer onwaarschijnlijk.

Geval no. 65 (1913). Alleen degene, die op het standpunt
staat, iedere eclamptica onmiddellijk te opereeren, zou in dit geval
de indicatie hiertoe hebben gesteld. Vermoedelijk zou de vrouw ook
dan niet in leven zijn gebleven.

-ocr page 126-

Geval no. 70 (1914). Puerperale eclampsie. Ook deze patiënte,
die slechts één aanval post partum had, was niet te redden. Merk-
waardig is de goede diurese met toch sterke albuminurie. Indien
geen obductie was verricht, zou men het bestaan van een hersen-
bloeding hebben aangenomen.

Geval no. 71 (1914). Puerperale eclampsie. Ondanks 2 X
3 gr. amyleenhydraat en de aderlating van 700 cc. bloed houden de
stuipen aan; al weer moet gevraagd worden, welke behandeling
een beter resultaat zou gegeven hebben.

Geval no. 74 (1914). Bij de berekening der algemeene mor-
taliteit
van eclampsie zou dit geval mogen worden afgetrokken —
natuurlijk onder duidelijke vermelding, waarom: n.1. dood aan
sepsis.

Geval no. 78 (1915). Het is duidelijk, dat men op geen enkele,
tot dien tijd bekende wijze van behandeling deze vrouw zou hebben
kunnen redden.

Geval no. 84 (1915). Eclampsie zonder krampen. Hersen-
bloeding. Elke andere behandeling zou zeker ook vergeefsch zijn
geweest.

Geval no. 90 (1916). 8 uur na de opneming is de sectio
caesarea verricht, waarna de aanvallen ophouden. Eerder ingrijpen
was misschien beter geweest; waarschijnlijk echter is dit niet ge-
daan, omdat de hartswerking slecht was. Omdat na toedienen van
de gebruikelijke excitantia geen verbetering optrad en na de venae-
sectie de stuipen aanhielden is als uiterste redmiddel een keizer-
snede gedaan, waarna de stuipen weliswaar ophielden, doch de
algemeene toestand nog slechter werd en de vrouw 12 uur later
stierf.

Geval no. 94 (1916). Puerperale eclampsie. Alle gebruikelijke
maatregelen als amyleenhydraat (totaal 8 gr.), morphine (20 m.gr.),
suikerclysma en een venaesectie van 500 cc. lieten hier in den steek
en de vrouw stierf ruim een uur na den laatsten aanval.

Geval no. 98 (1917). Hier is de keizersnede opzettelijk niet
verricht, omdat de vrouw een zoo groote neiging tot bloedingen
vertoonde. Achteraf beoordeeld kan men het betreuren, dat deze
contra-indicatie den doorslag tot onthouding heeft gegeven; mis-
schien ware de vrouw dan in leven gebleven. Edoch — de niet-
operatieve behandeling heeft in menig oogenschijnlijk niet minder
ernstig geval zoo goede uitkomsten gegeven, dat de in casu ver-
kozen maatregelen alleszins begrijpelijk mogen worden genoemd.

-ocr page 127-

Geval no. 105 (1917). Omdat de gebruikelijke conservatieve
behandeling geen succes geeft, wordt 13 uur na de opneming in de
kliniek vaginale sectio caesarea verricht. Gevraagd mag worden,
of eerder ingrijpen de vrouw had kunnen helpen: misschien wel!

Geval no. 112 (1918). Wij kunnen ons weer afvragen, of,
indien eerder sectio caesarea was verricht, dadelijk na de opneming,
de afloop beter zou zijn geweest. Van de operatie is afgezien, om-
dat de baring goed op gang was en de aanvallen niet snel achter
elkaar optraden. Op grond van het goede resultaat, dat bereikt werd
niet sectio caesarea bij eclamptische vrouwen bij voldragen zwanger-
schap, is het niet onmogelijk, dat deze patiënte door een sectio
caesarea had kunnen worden gered. Aan den anderen kant
zijn er
^eer patiënten aan te wijzen, die op dezelfde manier zijn behandeld
en beter zijn geworden.

Geval no. 123 (1920). Hoewel hersen-sectie niet is verricht, is
het zeer waarschijnlijk, dat hier een hersenbloeding is opgetreden
tusschen 2 en 5 uur, dus na den 7en aanval. Het is duidelijk, dat
hiertegen geen therapie is opgewassen.

Een andere vraag, een die wel herhaaldelijk moet worden gesteld,
»S deze. of de vrouw, eerder in de kliniek opgenomen, door een
vroeger toegepaste behandeling den dood had kunnen ontkomen.

Geval no. 126 (1920). Of eerder verrichte keizersnede deze
Vrouw in het leven zou hebben gehouden, is de vraag! Misschien
20U de kans daarop grooter zijn geweest. Uit de ziektegeschiedenis
blijkt wel, dat volgens het door ons ingenomen standpunt een aan-
leiding tot vroeger ingrijpen niet aanwezig was.

Geval no. 131 (1921). De vrouw is zoo spoedig mogelijk na
de opneming in de kliniek met de tang verlost. Na de verlossing
heeft zij nog 21 uur geleefd. Het is zeer twijfelachtig of eenige
andere behandeling haar zou hebben gered.

Geval no. 140 (1922). In de kliniek van 6 uur v.m. tot
8 uur 15 nam. = 14 uur geobserveerd; in dezen tijdsduur geen
aanvallen. Het is dus begrijpelijk, dat men eerst getracht heeft met
Venae-sectie en de gebruikelijke verpleging den loop der ziekte af
te wachten. Daarna wordt sectio caesarea verricht, waarna nog
13 aanvallen optreden. Men zal bezwaarlijk kunnen verklaren, dat
hier de keizersnede te laat is verricht! Leerzaam is deze waar-
neming voor hen, die voor elk geval van eclampsie deze operatie
zouden willen verdedigen. Dat, omgekeerd, de keizersnede hier de
Verergering van de ziekte zou hebben veroorzaakt, zou wel in strijd

-ocr page 128-

zijn met de veelvuldige ervaring van vele anderen, en ook van
Prof. Kouwer zelf.

Geval no. 141 (1922). Gedurende 7 uren is in de kliniek de
gewone behandeling toegepast en na den 11 en aanval is de sectio
caesarea verricht, waarna nog 15 aanvallen komen en patiënte
bezwijkt.

Het is natuurlijk weer de vraag, of de sectio caesarea eerder
verricht had moeten worden. Bepaald aangewezen scheen dit
m.i. niet.

Geval no. 142 (1923). Eclampsie zonder krampen: de vrouw
sterft onverlost, tijdens het maken van de toebereidselen voor de
sectio caesarea. De kliniek was niet in de gelegenheid eerder eenige
behandeling in te stellen.

Geval no. 143 (1923). Vrij zeker is deze vrouw gestorven
aan hersenbloeding. Zou men deze hebben voorkomen, door b.v.
24 uren eerder de baarmoeder te ledigen, hetzij door keizersnede,
hetzij op andere wijze? De tot nog toe als doelmatig erkende ge-
dragslijn zou dan wel geheel en al voor een hyper-actieve moeten
zijn verlaten!

Geval no. 147 ( 1923). Eclampsie zonder krampen. Een be-
paalde behandeling, behalve dan het diëet. is niet ingesteld en was
m.i. ook niet aangewezen. Ik kan mij niet indenken, dat iemand bij
de opneming zou hebben besloten tot sectio caesarea.

Geval no. 148 (1923). Uit de aanteekeningen blijkt, dat de
vrouw reeds stervende was bij de opneming en een uur later reeds
is overleden, zoodat van geen enkele behandeling succes kon worden
verwacht. Bij de obductie werd hersenbloeding gevonden.

Geval no. 149 (1923). Puerperale eclampsie. Ook bij deze
patiënte, die reeds 2 uur na de opneming overleed, na thuis 16 aan-
vallen te hebben gehad, kon van welke behandeling ook. succes niet
worden verwacht.

Thuis kreeg zij 3X^5 m.gr. morphine en in de kliniek nogmaals
10 m.gr., zoodat opgemerkt kan worden, dat de door sommigen zoo
geroemde morphine hier in den steek liet.

Geval no. 153 (1924). De mogelijkheid van redding door
dadelijk na opneming verrichte keizersnede kan natuurlijk niet wor-
den ontkend, de waarschijnlijkheid echter wel. De vrouw stierf
3 uren na binnenkomst.

Geval no. 157 (1924). Hier heeft de kliniek in het geheel geen
gelegenheid gehad vóór de bevalling in te grijpen.

-ocr page 129-

Gepa/ no. 164 (1926). Puerperale eclampsie. Evenmin was de
\'iniek in dit geval in de gelegenheid vóór de bevalling hulp te ver-
leenen.

Geval no. 168 (1926). Puerperale eclampsie. Ditzelfde geldt
Voor deze vrouw.

In alle geschriften over de behandeling van eclampsie treft men
vergelijkingen aan tusschen verschillende statistieken. Uit die met
een laag sterftecijfer is men geneigd een bewijs te putten voor het
doeltreffende en dus aanbevelenswaardige der in die gevallen toe-
gepaste behandeling — en omgekeerd. Men moet daarmede voor-
zichtig zijn! Men treft ook „gezuiverdequot; statistieken aan, zonder dat
dit altijd duidelijk kan worden herkend.

Uit de in dit proefschrift besproken waarnemingen der
Utrechtsche kliniek gedurende de jaren 1899 tot en met 1926 komt
ons een hoog sterftecijfer (voor de moeders) tegemoet. Van
\'64 vrouwen stierven er niet minder dan 42, dat is 25,6 %, d.w.z.,
dat van de vrouwen, wier toestand als eclampsie is gediagnoseerd
een vierde gedeelte is gestorven. Misschien zouden wij bij de be-
studeering van het sterftecijfer de vrouwen met eclampsie zonder
krampen buiten beschouwing moeten laten, daar zij eigenlijk beter
op haar plaats zouden zijn in een bespreking van de zoogenaamde
prae-eclampsie. Voor het kleine aantal gevallen zonder krampen
zou dan het sterftecijfer van 4:6 = 66,6 % en voor die met kram-
Pen van 38 : 158 = 24,05 % kunnen worden berekend. We willen
deze gevallen echter laten meetellen. Het ongezuiverde sterftecijfer
van 25,6 % zegt ons dus, dat onder omstandigheden, waaronder
de kliniek heeft gewerkt, een sterfte van dien omvang is waarge-
nomen. Dat cijfer kan echter niet gelden als een maatstaf voor het
beoordeelen van de doelmatigheid der in de khniek toegepaste be-
handeling: immers er zijn patiënten in de kliniek gebracht, die reeds
Waren overleden of in stervenden toestand verkeerden:
bij opneming reeds overleden no. 37;
bij opneming in stervenden toestand no. 148;
buiten de becijfering moet ook vallen de vrouw, bij wie de
eclampsie was overwonnen, maar, die aan vrij zeker reeds te voren
bestaande infectie overleed (no. 74). De sterfte-verhouding zou dan
dus zijn: 42 — 3 = 39 : 158 — 3 ^ 155 of 25,16 %.

Bij de beoordeeling van de behandeling der overige vrouwen, die
zijn overleden, zou ik een scheiding willen maken tusschen de alge-
öieene behandeling en de verloskundige plaatselijke. Deze laatste

-ocr page 130-

kwam natuurlijk niet in aanmerking bij de puerperale eclampsie
(32 gevallen van puerperale eclampsie met 7 sterfgevallen).

Bij deze vrouwen en ook bij vele anderen is de algemeene be-
handeling in gebreke gebleven. Ik meen, dat men in geen enkel
geval in staat zou zijn een andere therapie aan te wijzen, die betere
uitkomsten zou hebben gegeven. Dat ook die algemeene therapie
maar al te vaak machteloos is, blijkt wel uit het feit, dat van de
vrouwen, bij wie uitsluitend algemeene maatregelen, geen opera-
tieve ^ ), werden genomen er 78 herstelden en 26 overleden.

Behalve de gevallen van puerperale eclampsie, zijn niet operatief
behandeld:

De herstelden: no. 1, 2, 4, 6, 9, 13, 17, 23, 25, Tl, 28, 32, 35, 38,
39, 40, 45, 46, 47, 48, 50, 52, 53, 54, 55, 57, 58, 59, 64, 66, 67,
68, 72, 75, 76, 79, 83, 85, 86. 94, 96, 97, 99, 102, 103, 104, 106, 107,
108, 110. 114, 116, 118, 121, 125, 127, 128, 130, 134, 135, 137,
138, 139, 144, 145, 146, 150, 151, 154, 155, 156, 159, 161, 162,
165, 166, 167, 170. Totaal 78 gevallen.

De overledenen: no. 11, 14, 20, 26, 30, 31, 37. 41, 51, 56, 60, 63,
65, 74, 78, 84, 98, 112, 123, 131, 142, 143, 147, 148, 153, 157.
Totaal 26 gevallen.

Hieruit volgt niet, dat dûs de niet-operatieve therapie in 25 % der
gevallen móést falen: immers bij het nazien der sterfgevallen
blijkt dat:

no. 37 reeds was gestorven voor de opneming in de kliniek;
no.
51 sterft door verbloeding, (gedeeltelijk voor, gedeeltelijk na
de verlossing);

no. 74 sterft op den 5en dag post partum aan sepsis uitgaande

van een wondje in den oksel;
no.
84 sterft ten gevolge van een hersenbloeding, die is opge-
treden vóór de opneming;
no. 148 sterft ten gevolge van een hersenbloeding, reeds een uur
na de opneming.
Hiermede rekening houdend, zouden wij dus de verantwoording
dragen voor 26 — 5 = 21 sterfgevallen op 104 — 5 = 99 niet-
operatief behandelde vrouwen, of 21 %.

Uithaling met de tang of aan de voeten wordt in dit verband niet tot
de operatieve maatregelen gerekend.

-ocr page 131-

^ Twee andere gevallen van hersenbloeding (de nos. 123 en 143)
Vermeld ik niet bij deze reeks, omdat het niet absoluut is uitgesloten,
at een operatief ingrijpen de hersenbloeding had voorkomen.
Stellen wij hiertegenover de patiënten, die behalve de algemeene
° de plaatselijke, dus operatieve behandeling (in het algemeen
spoedverlossing) ondergingen, dan vinden wij een verhouding
tusschen overledenen en herstelden van 9:19.
Het zijn de volgende patiënten:

Hersteld: nos. 8, 10, 15, 21, 22. 34. 87. 88. 91. 100, 111, 117. 119.
\'20. 122. 133. 136. 152. 158. Totaal 19.
Overleden: nos. 5, 12, 16. 42. 90. 105. 126. 140, 141. Totaal 9.
Evenmin, als voor de groep der niet-operatief behandelden, mag
öien hieruit afleiden, dat de spoedverlossing dûs een mortaliteit geeft
Van 32.1 %. Immers, gaan wij de sterfgevallen na. dan vinden
^ij bij:

^o. 5. De slechte ademhaling (type C h e y n e—S t o k e s) is
geen contra-indicatie tegen de operatieve behandeling. De vrouwen,
edoeld in
nos. 87 en 152, waarbij een sectio caesarea werd verricht.
Vertoonden hetzelfde ademhalingstype en bleven in leven. Bij de
Vrouw, bedoeld in
geval no. 117, was zelfs voor de operatie kunst-
°^atige ademhaling noodig. Een afwachtende therapie zou zeer
2eker niet een beter resultaat hebben gegeven.

En uit de ziektegeschiedenis èn uit het obductie-verslag
\'jkt, dat dit een zeer ernstig geval van eclampsie was, en het gaat
quot;us moeilijk aan. de operatie verantwoordelijk te stellen voor den
slechten afloop.

^o. 16. Deze vrouw stierf plotseling op den 6en dag post
partum. waarschijnlijk tengevolge van een hartverlamming, terwijl
quot;et gevaar van de eclampsie overwonnen scheen.

No. 42. Prof. Kouwer schreef onder de ziektegeschiedenis
de volgende epicrise: ..dat een dergelijk geval als dit ontoegankelijk
..IS voor welke der ons bekende therapeutische maatregelen ook.
-spreekt wel vanzelfquot;.

No. 90. Bij deze patiënte weer werd als uiterste redmiddel de
spoedverlossing verricht ( sectio-caesarea ). Wegens het diepe coma
^as narcose bijna overbodig.

Ook bij de vrouwen, bedoeld in de gevallen nos. 150, 146, 140 en
werd geopereerd omdat er schijnbaar geen andere uitweg was.
Zooals reeds eerder is opgemerkt, is dus de spoedverlossing uit-
sluitend verricht bij de meest ernstige patiënten, zoodat men het

-ocr page 132-

sterftecijfer van 31,1 % niet kan laten gelden als de mortaliteit van
de spoedverlossing in het algemeen, maar alleen bij de beperking,
die in de kliniek ten opzichte van de operatieve behandeling werd
ingenomen.

In beide groepen komen dus patiënten voor, die door verschillende
omstandigheden in de kliniek niet meer, of hoogst waarschijnlijk
niet meer konden worden gered, bij den tegenwoordigen stand onzer
kennis.

Als zoodanig vermeld ik de volgende 16 gevallen:^)

No. 5. Iedere andere behandeling zou waarschijnlijk vruchteloos
zijn geweest.

No. 11. Een indicatie tot een andere behandeling in de kliniek
bestond niet. (Het kind wordt geboren direct na de opneming.)

No. 14. Geen indicatie tot een andere behandeling. (Na de op-
neming wordt het kind direct forcipaal geëxtraheerd.)

No. 30. Geen indicatie tot een andere behandeling. (Zoodra de
diagnose eclampsie werd gesteld, kon het kind forcipaal geëxtra-
heerd worden.)

No. 37. Gestorven tijdens het vervoer naar de kliniek.

No. 41. Geen indicatie tot een andere behandeling. (Geen
stuipen. De toestand van de vrouw was eerst vrij goed en daarna
een plotselinge verergering, waardoor geen tijd werd gegeven tot
een andere behandehng.)

No. 42. Iedere andere behandehng zou zeer zeker ook vruchte-
loos zijn geweest. 3 uur na de opneming wordt een vaginale sectio
caesarea verricht.

No. 51. Gestorven door verbloeding.

No. 74. Gestorven aan sepsis.

No. 78. Geen indicatie tot een andere behandeling. (Het kind
werd geboren, voordat patiënte onder behandeling kwam.)

No. 84. Gestorven aan hersenbloeding.

No. 131. Geen indicatie tot een andere behandeling. (Een uur
na de opneming kon het kind forcipaal worden geëxtraheerd.)

No. 142. Geen indicatie tot een andere behandeling. (De vrouw
stierf plotseling eenige uren na de opneming zonder stuipen te
hebben gehad.)

No. 147. Patiënte stierf reeds een uur na de opneming, zoodat
van een andere behandeling geen sprake kon zijn.

\') Om niet al te vaak in hcrhahng te vervallen verwijs ik voor de beoor-
deeling der behandehng dezer patienten naar het bovenstaande en
de bespreking der sterfgevallen op bladz. 119.

-ocr page 133-

A^o. 148. Gestorven aan hersenbloeding.

A^o. 157. Geen indicatie tot een andere behandeling. (Het kind
Werd geboren voor de opneming in de kliniek.)

Het 20U niet moeilijk zijn behalve deze 16 gevallen nog andere
aan te wijzen, die redelijkerwijs geen of uiterst geringe kans op
redding opleverden. Het is slechts de bedoeling daarmede het
sterftecijfer toe te lichten, niet het te verminderen.

Zoolang de methoden van algemeene behandeling nog in zoo
hooge mate ontoereikend blijken te zijn, moet men zich afvragen, of
Wellicht door een uitbreiding der indicatie tot spoedverlossing, meer
bevredigende uitkomsten zouden kunnen worden verkregen.

Uit de reeks der sterfgevallen noemen wij dan als die, welke

a.nbsp;waarschijnlijk niet;

b.nbsp;waarschijnlijk wel en

c.nbsp;misschien wel
konden zijn voorkomen:

a. zonder meer vermeld ik de zooeven genoemde gevallen: nos.
-5.
11. 14. 30. 37. 41. 42. 51. 74. 78. 84. 131. 142. 147. 148 en 157.
en verder:

A^o. 16. Het komt mij hoogst onwaarschijnlijk voor, dat deze
Vrouw, die op den 6en dag post partum overleed, door een vroegere
Spoedverlossing in leven zou zijn gebleven.

No. 65. Dat deze vrouw door een sectio-caesarea dadelijk na
de opneming zou zijn gered, is niet te veronderstellen; zij stierf
3 uur na de verlossing, die plaats had 3 dagen na de stuipen,

A/o. 123. Het is onwaarschijnlijk, dat de hersenbloeding, waar-
aan patiënte klaarblijkelijk is overleden, had kunnen worden voor-
komen door sectio caesarea.

A/o. 140. Bij deze patiënte werd sectio caesarea verricht 8 uren
na de opneming, omdat de toestand dit scheen te vereischen, hoewel
patiënte al sinds 13 uren geen stuipen had vertoond. Na de operatie
Inrijgt patiënte nog 13 aanvallen. Mij dunkt, dat men in dit geval
niet kan spreken van een te laat operatief ingrijpen.

A/o. 143. Door de plotselinge verergering van den toestand was
men in de kliniek niet in staat een andere behandeling toe te passen.

Dit is reeds een 21-tal. dat ik zoo goed als reddeloos verloren zou
durven beschouwen.

-ocr page 134-

b.nbsp;Het is mij onmogelijk gevallen te vermelden, die door een
spoedverlossing of door een eerdere spoedverlossing waarschijnlijk
wel te redden zouden zijn geweest. Onder de vrouwen, die na de
spoedverlossing zijn genezen, komen zeker wel patiënten voor, die
even ernstig of misschien zelfs ernstiger ziek schenen, dan sommige
gestorven niet geopereerde vrouwen, en men moet zich dus, zooals
boven reeds is gedaan, afvragen, of het niet beter ware geweest
eerder of in meer gevallen operatief in te grijpen. Ten hoogste kan
men den twijfel opperen, of sommige vrouwen door een spoedver-
lossing zouden zijn gebaat, maar ik herhaal, in geen enkel geval was
dit waarschijnlijk.

c.nbsp;Als misschien wel te redden door een spoedverlossing of een
vroegere spoedverlossing, zijn de navolgende gevallen te ver-
melden:

nos. 12, 20, 26, 31, 56, 60, 63, 90, 98, 105, 112, 126, 141 en 153.

Ik behoef niet te zeggen, dat men hierin met mij van meening zou
kunnen verschillen!

Aangezien de puerperale eclampsie (32 gevallen, waaronder
7 sterfgevallen) niet in aanmerking komt voor deze bespreking,
hebben wij dus 164 min 32 =: 132 patiënten met 42 min 7 = 35
sterfgevallen (mortaliteit 26,6 %).

Van dezen zouden dus 21 waarschijnlijk niet,

een onbekend aantal waarschijnlijk wel en

14 misschien wel

in het leven zijn gebleven door het verrichten eener spoedverlossing
(of eerdere spoedverlossing).

Indien deze laatste 14 patiënten door het uitbreiden der indicatie
van de spoedverlossing werkelijk in leven waren gebleven, zou men
een mortaliteit hebben kunnen bereiken van 21 op 132 == 16 %, wat
natuurlijk het meest gunstige geval is.

Mag men nu op grond van deze berekening tot de conclusie
komen, dat in meer gevallen een spoedverlossing had moeten wor-
den verricht?

Indien wij dan allereerst de 16 gevallen, waarin abdominale sectio
caesarea werd verricht, nogmaals in oogenschouw nemen, zoo zien
wij, dat er van deze 16 patiënten 4 zijn gestorven; de mortaliteit is

\') Voor de beoordeeling dezer gevallen verwijs ik naar dc bespreking
der sterfgevallen op blz. 119.

-ocr page 135-

dus ongeveer even groot als die van het geheele materiaal (42 op
). Daar nu de patiënten, bi| wie sectio caesarea is verricht in een
2eer ernstigen toestand verkeerden — immers juist om deze reden
Werd geopereerd — zou men hieruit de gevolgtrekking kunnen
maken, dat de resultaten van de actieve behandeling betrekkelijk
eter zijn dan die van de conservatieve behandeling.
Men dient echter wel in aanmerking te nemen, dat de cijfers heel
ein zijn; één sterfgeval meer zou in plaats van een mortaliteit van
^ % (4 op 16) een mortaliteit van ruim 31 % (5 op 16) hebben
gegeven. Maar er is nog een tweede punt. Naast de 16 vrouwen,
J) wie abdominale keizersnede is gedaan, staan 6 vrouwen, bij wie
e cervix werd opgerekt volgens Bonnaire en eveneens 6 vrou-
wen, bij wie vaginale keizersnede werd verricht; van de eerste
O stierven er 2 en van de laatste 6 niet minder dan 3. Uit de
obductieverslagen van deze 5 sterfgevallen is niet gebleken, dat de
operatie als zoodanig den dood heeft veroorzaakt; de vaginale sectio
eaesarea en de spoedverlossing volgens Bonnaire zijn dan ook
niet verlaten wegens de mortaliteit der moeders, maar le. omdat
eze operaties te veel gevaar voor het kind opleveren en 2e. omdat
en de vaginale keizersnede ên de spoedverlossing volgens Bon-
naire vaak oorzaak zijn, dat de cervix meer wordt beschadigd
aan wenschelijk is. Dat de abdominale keizersnede als middel voor
e bestrijding van de eclampsie als zoodanig, beter zou zijn dan de
t^ee andere toegepaste manieren van spoedverlossing, kan ik mij
\'^\'et indenken en ik ben dus niet gerechtigd bij een vergelijking
jnsschen de uitkomsten der operatieve en niet-operatieve behande-
^\'^g. alleen de abdominale keizersnede te laten gelden.

In het geheel hebben wij alzoo 28 vrouwen, bij wie een spoed-
verlossing is verricht, met 9 sterfgevallen (dus 32 %) en als men
dan deze mortaliteit vergelijkt met die van het geheele materiaal,
\'^an Wordt het nog moeilijker een gevolgtrekking te maken.

Om tot een goed gemotiveerde conclusie te geraken, zou men in
de Verleiding kunnen komen, om naast de 28 ernstige patiënten, bij
^\'e een spoedverlossing werd gedaan, een aantal niet geopereerde
Patiënten te stellen, die oogenschijnlijk eveneens in een ernstigen
toestand verkeerden en al of niet zijn genezen. Maar wegens de
l^\'eine getallen zou de uitkomst weinig nut opleveren en bovendien
|s de beoordeeling van het meer of minder ernstige der ziekte in elk
epaald geval van eclampsie moeilijk.
Op grond van een berekening alleen is het mij niet mogelijk tot

-ocr page 136-

een bepaalde uitspraak te komen. Bij de bestudeering van de ziekte-
geschiedenissen heb ik nochtans den indruk gekregen, dat het in
sommige gevallen wenschelijk zou zijn geweest eerder te opereeren.
Wanneer men bijv. in de
gevallen nos. 15, 87 en 152 het verras-
sende resultaat ziet van de spoedverlossing, zoo vraag ik mij af, of
eenige niet geopereerde patiënten, die oogenschijnlijk niet zoo
ernstig ziek waren als de genoemde gevallen en toch stierven, niet
hadden kunnen worden gered door een spoedverlossing en dan om
reeds eerder vermelde redenen, door de abdominale sectio caesarea.

Gedeeltelijk steunend op de berekening en gedeeltelijk op de ver-
kregen indrukken, bij het doorlezen van de ziektegeschiedenissen,
meen
ik te mogen zeggen, dat de abdominale keizersnede een grooter
gebied van indicatie toekomt. Meer dan een meening durf ik het
echter niet noemen.

De keuze van de therapie is in zeer veel gevallen uiterst moeilijk,
maar in gevallen van wel overwogen twijfel raad ik aan over te
gaan tot de abdominale sectio caesarea en zeker in die gevallen van
twijfel, waar het kind nog leeft en levensvatbaar is. Al te groote
voorstanders van de actieve therapie dienen overigens te bedenken,
dat de mortaliteit van de sectio caesarea als zoodanig ook nog vrij
hoog is (minstens 4 %) en ook, dat in de gevallen van puerperale
eclampsie de behandeling zeer vaak vruchteloos blijkt — wat aan-
toont, dat zelfs met de voortreffelijkste verloskundige therapie men,
tot nu toe, machteloos blijft.

Alle verloskundigen zijn het er over eens, dat het zwaartepunt in
de behandeling der eclampsie ligt in het voorkomen daarvan. Ook
de gevallen van z.g. prae-eclampsie der Utrechtsche kliniek zijn
hiervan een sprekend voorbeeld. Bij slechts drie patiënten, die boven-
dien leden aan chronische nephritis, de
gevallen nos. 29, 111 en 143
(de krampen van no. 143 berustten misschien ook op een hersen-
bloeding), is de z.g. prae-eclampsie overgegaan in eclampsie. Wel
kregen eenige patiënten in de kliniek haar eersten aanval van
eclampsie, maar dit geschiedde dan altijd minder dan 2 X 24 uren
na de opneming.

De prophylaxis ligt grootendeels in de hand van den geneesheer.
Grootendeels — helaas niet geheel, want er zullen altijd vrouwen
zijn, die eiken goeden raad in den wind slaan; onder de vrouwen,
die met eclampsie worden opgenomen, waren er verscheidene, die
thuis z.g. rust en melkdiëet hadden gehouden. Voorzoover de ge-
neesheer te dezen opzichte een beslissende factor kan zijn, moet er

-ocr page 137-

nadruk op worden gelegd, dat gewoonlijk de behandeling ten huize

er patiënten niet voldoende waarborgen geeft. Ook bij de patiënten
der Utrechtsche kliniek ontmoeten wij er eenigen. die stelhg te lang
m polikhnische behandeling zijn gebleven. Het is wel zeker, dat
deze vrouwen hebben geweigerd den raad tot opneming in de kliniek
op te volgen. Uit de omstandigheid, dat nochtans enkelen door de
polikliniek in observatie zijn gehouden, meen ik te mogen afleiden,
dat hier de aandrang tot opneming niet krachtig genoeg is geweest.

Voorschriften als rust en diëet — onverschillig of dit melkdiëet
of een zoutloos diëet is — worden bijna nooit met de uiterste zorg-
vuldigheid ten huize opgevolgd. Eveneens laat de controle van
urine en de bloeddrukking daar zeer veel te wenschen over!

Uit het feit, dat door een goede behandeling nagenoeg geen enkel
geval van prae-eclampsie in eclampsie overgaat, indien de patiënten
reeds ten minste twee dagen bedrust en diëet hebben gehouden, zou
®en misschien kunnen afleiden, dat de eclampsie bijna altijd kan
Worden voorkomen.

ïn de Utrechtsche kliniek echter, waar de urine der zwangere
Vrouwen wekelijks werd gecontroleerd en indien albuminurie werd
gevonden, dagelijks en na 1917 ook geregeld bloeddrukmetingen
Werden verricht, brak eclampsie uit bij 8 patiënten, die om andere
redenen waren opgenomen (b.v. omdat zij ongehuwd waren, of
een bekkenvernauwing hadden).

Ik wil deze gevallen aan een korte bespreking onderwerpen, om
te zien of in deze gevallen de eclampsie had kunnen worden voor-
l^otnen.

Geya/ no. 22 (1904).

Een dag voor het uitbreken der eclampsie was de urine vrij van
eiwit en de vrouw volkomen gezond. Het is in dit geval dus m.i,
2eker onmogelijk geweest de eclampsie te voorkomen.
GepaZ no.
60 (1912).

In de ziektegeschiedenis staat niet vermeld wanneer de urine voor
het laatst vrij van eiwit was bevonden. Haar algemeene toestand
gaf geen enkele reden tot bezorgdheid. Na den 5en aanval werd
^ 7oo eiwit gevonden en na den 15en, 6]/2 uur later, 20 7oo\' Uit deze
snelle stijging mag men afleiden, dat de albuminurie voor het uit-
breken der stuipen waarschijnlijk gering is geweest.
Geya/ no.
75 (1915).

Twee dagen van te voren was de urine nog normaal; na den 2en
aanval 1oj^^ ^iwit.

-ocr page 138-

Geval no. 113 (1918).

Vier weken van te voren was de urine vrij van eiwit; de bloed-
druk bedroeg toen 135 m.M. Hg. (van te voren schommelde deze
om 110 m.M. Hg.).

Tijdens de baring was de bloeddruk 130. Wegens bronchitis
hield de vrouw sedert drie weken bedrust.

Het ware beter geweest, dat de urine en de bloeddruk na het
vinden van de lichte verhooging nog eenige malen waren gecontro-
leerd; het is echter te betwijfelen, of dit tot andere uitkomsten zou
hebben geleid, daar de bloeddruk tijdens de baring slechts
130 m.M Hg. bedroeg en na den eclamptischen aanval de albumi-
nurie gering was.
Geval no. 114 (1918).

Op 2 en 8 November bedroeg de bloeddruk 140; daarvoor schom-
melde deze om 120; op 10 November (2 dagen voor de verlossing)
werd het eerst een geringe albuminurie gevonden (tevens cystitis).
Het ware beter geweest, indien patiënte reeds op 2 November met
diëet in bed was gehouden. De eclampsie zou dan waarschijnlijk niet
zijn uitgebroken.
Geval no. 118 (1922).

Daags voor de bevalling was de urine vrij van eiwit; een maand
voor de bevalling was de bloeddruk 130, verder altijd ± 120 (om
de 3 tot 5 dagen gecontroleerd). Er was dus niet de minste aan-
leiding patiënte rust en diëet voor te schrijven; in dit geval was de
eclampsie dus zeker niet te voorkomen.
Geval no. 122 (1920).

Twee dagen voor het uitbreken van de eclampsie werd voor het
eerst een spoor albumen gevonden (daags te voren was de urine vrij
van eiwit). Een week van te voren bedroeg de bloeddruk 145. Van
achteraf bezien, had men deze vrouw reeds een week van te voren
bedrust en melkdiëet moeten voorschrijven.
Geval no. 165 (1926).

Op 27 Maart (4 dagen voor het uitbreken van de eclampsie) was
er geen albuminurie, maar de bloeddruk bedroeg 160. Dit had een
reden moeten zijn om een behandeling in te stellen; in ieder
geval
had na deze bevinding tusschen 27 Maart en 1 April nog eenige
malen urine-onderzoek en bloeddrukmeting moeten worden verricht.

s

Deze 8 gevallen overziende, moet ik dus erkennen, dat het in
eenige gevallen zeer waarschijnlijk mogelijk moet zijn geweest, de

-ocr page 139-

eclampsie te voorkomen en hebben de betrokken geneeskundigen
niet voldoende rekening gehouden met den bloeddruk.

Het aantal klinisch waargenomen gevallen, bedraagt 9034
(1899—1926); vermindert men dit aantal met 154 vrouwen, die
wegens eclampsie in de kliniek werden opgenomen, zoo komt men
tot een frequentie van 8 op 8880 of 1 op 1110. De frequentie van de
eclampsie in de stad Utrecht over hetzelfde tijdvak hgt, zooals wij
vroeger hebben uitgerekend, tusschen 1 op 420 en 1 op 630, dus
een frequentie, die zeer belangrijk hooger is. Weet men nu, dat
eenige van bovengenoemde 8 gevallen hadden kunnen worden voor-
komen, dus de frequentie van de kliniek kleiner had kunnen zijn,
dan moet ik, evenals vele verloskundigen, tot de conclusie komen,
dat er nog steeds te veel gevallen van eclampsie voorkomen.

De schuld in deze moet helaas gedeeltelijk gezocht worden bij de
artsen en vroedvrouwen, maar ook gedeeltelijk bij de vrouwen zelf.
die. zooals ik boven reeds schreef, maar al te vaak goeden raad in
den wind slaan.

Dat echter eclampsie bij onze tegenwoordige kennis niet altijd
l^an worden voorkomen, is echter m.i. duidelijk gebleken.

Uit bovenstaande waarnemingen blijkt, zooals ik vroeger in het
hoofdstuk over de bloeddrukking ook reeds opmerkte, dat de ver-
hoogde bloeddruk een symptoom van zeer groote beteekenis is. Het
IS echter onmogelijk en zeer zeker niet gewenscht. bij
alle zwangeren
zonder uitzondering, dagelijks den bloeddruk te meten.

Wel dient men alle zwangeren in te lichten omtrent een doel-
matig diëet. n.l. weinig of geen vleesch. weinig zout. veel plant-
aardig voedsel en veel koolhydraten.

-ocr page 140-

HOOFDSTUK XL

eenige symptomen van de eclampsie
in verband met het stellen
van de prognose.

a. Dc stuipen. Aangaande dit voornaamste symptoom van de
eclampsie, waaraan de ziekte ook haar naam ontleent en waaraan
vroeger de meeste bij de obductie gevonden veranderingen werden
toegeschreven, kunnen we kort zijn.

De diagnose van de epileptiforme krampen als veroorzaakt door
eclampsie is niet in alle gevallen gemakkelijk. Zoo werd o.a. in
geval no. 167 de ziekte zelfs in de neurologisch-psychiatrische
kliniek gedurende bijna 24 uren miskend. In enkele andere gevallen
was het niet gemakkelijk dadelijk de eclamptische en hysterische
krampaanvallen van elkander te onderscheiden. Dat ook uraemische
krampen moeilijkheden voor de diagnose kunnen opleveren, komt
hierachter (blz. 140) nog ter sprake.

Voor de prognose is het aantal stuipen slechts van een betrekke-\'
lijke waarde.
Wel zagen wij ook meestal den ernst der ziekte en het
aantal stuipen gelijken tred houden, maar uitzonderingen op dezen
regel kwamen niet zelden voor. Ik noem bijv. de 4 patiënten, die
aan eclampsie overleden en geen stuipen vertoonden
(de gevallen
nos. 41, 84, 142 en 147);
verder noem ik eenige patiënten, die zijn
gestorven en slechts 1 of 2 stuipen hadden
(de gevallen nos. 11, 37,
70 en 143).
Hiertegenover staat weer een patiënte met 31 stuipen,
die in leven bleef
(geval no. 21).

Indien een eclamptica overlijdt zonder stuipen gehad te hebben,
of slechts een gering aantal, dient men tevens de mogelijkheid van
een hersenbloeding in overweging te nemen.

Het grootste aantal stuipen is waargenomen bij de patiënte, be-
doeld in
geval no. 42; deze vrouw overleed na 43 aanvallen.

-ocr page 141-

t». De albumiimric. Ook met het niet geheel standvastige van
dit verschijnsel moet men rekening houden. Door HieszenBeck-
® a n n zijn 2 gevallen van eclampsie beschreven, waar tijdens het
beloop van de ziekte slechts een spoor eiwit in de urine werd ge-
vonden en bovendien zelfs 1 geval, dat verliep zonder albuminurie.

In de Utrechtsche vrouwenkliniek zijn 2 patiënten gestorven, die
Vóór het uitbreken der eclampsie geen eiwit in de urine hadden.
Beide vrouwen waren reeds van te voren in de khniek opgenomen.

De eene (geval no. 30) wegens een plat rachitisch bekken, de
andere omdat zij ongehuwd was
(geval no. 60): deze vrouwen zijn
dus zeer goed geobserveerd. In het beloop van de ziekte echter ont-
stond bij beiden sterke albuminurie. De eerste patiënte overleed na
en de andere na 19 stuipen te hebben gehad.
Een andere vrouw (geval no. 22), was lang van tevoren opge-
nomen in de kliniek wegens een matige bekken vernauwing. Daags
Voor het uitbreken van de eclampsie was de urine nog vrij van eiwit.
In het beloop van de ziekte ontstond een sterke albuminurie en even
snel werd het eiwitgehalte van de urine weer lager: 4 uur na de
laatste (23ste) stuip werd toch slechts een eiwitgehalte van 0.33 quot;/oo
Waargenomen.

Geval no. 114. Deze vrouw was eveneens eenige weken van
tevoren opgenomen; daags voor het uitbreken van de eclampsie
Werd voor het eerst een geringe hoeveelheid eiwit in de urine ge-
vonden; de vrouw had toen een bloeddruk van 140 m.M. Hg.
Tijdens de stuipen werd het eiwitgehalte van de urine hooger. Niet
altijd echter is dit laatste het geval. De vrouw, bedoeld in de
waar-
neming no, 59,
had na 6 stuipen gehad te hebben, nog slechts een
albuminurie van 0,45

De patiënte van de waarneming no. 101 kreeg na de verlossing
6 stuipen. Na de Ie en de 6e stuip werd beide malen slechts een
Epoor eiwit in de urine gevonden; ook dient te worden opgemerkt,
dat deze vrouw een sterk oedeem der beenen had.

Uit het bovenstaande blijkt, dat ook het eiwitgehalte van de urine
niet altijd een vaste maatstaf is voor de diagnose en de prognose.
Ter illustratie hiervan nog het
geval no. 107: na 7 stuipen te hebben
Sehad werd deze vrouw in de kliniek opgenomen, In de urine werd
quot;Zoo eiwit gevonden, doch slechts een matig oedeem der beenen;
Patiënte kreeg in de kliniek nog slechts 1 stuip (na de bevalling) en

\') Zentralbl. f. Gyn. No. 49. 1921.

-ocr page 142-

genas. In den regel is echter een hoog eiwitgehalte van de urine en
nog meer, het snel stijgen daarvan tijdens de stuipen, een voor de
prognose ongunstig teeken.

c.nbsp;De diurese. Evenals de albuminurie is de diurese van zeer
veel belang voor de prognose. Indien de diurese redelijk goed is. of
verbetert, zien wij in den regel de vrouw herstellen. De grilligheid
van de eclampsie blijkt intusschen weer uit de
gevallen nos. 41, 43
en 70:
ondanks de vrij goede diurese stierven deze patiënten!

d.nbsp;De oedemen. Vaak ziet men bij vrouwen eclampsie uit-
breken. zelfs met doodelijken afloop, zonder dat zij in het minst
oedemen hebben, terwijl omgekeerd, vrouwen met sterke oedemen
genezen van de ziekte. Het heeft mij getroffen, dat dit symptoom
van geringe waarde bhjkt te zijn voor de prognose. Wel echter is
het toenemen van het oedeem een zeer belangrijk verschijnsel; dit
gaat dan meestal gepaard met een verminderde diurese. Men neemt
dikwijls een zeer snelle vermeerdering van het oedeem tijdens de
stuipenperiode waar.

Dat naast sterke albuminurie een zeer gering oedeem kan bestaan,
bewijst o.a. het bovengenoemde
geval no. 107; in de urine werd
80 7oo eiwit gevonden terwijl slechts een matig oedeem van de
beenen werd aangetroffen.

e.nbsp;De bloeddrukking. In het hoofdstuk over de bloeddrukking
heb ik er reeds op gewezen, dat ook deze niet een vaste maatstaf is
voor de prognose, zoodat ik daarover niets meer behoef te zeggen,
alleen wil ik nog opmerken, dat er een samenhang tusschen oedeem
en bloeddrukking niet kon worden waargenomen; zoo had de
patiënte, bedoeld in
geval no. 70, slechts een spoor oedeem en een
bloeddruk van 180 m.M. Hg.

f.nbsp;Dc temperatuur. Een hooge temperatuur, of een snel stijgen
er van. is zeker een ernstig symptoom; gewoonlijk neemt men het
op het hoogtepunt der ziekte waar, korten tijd voor het uiteinde.
Ofschoon het regelmatig opnemen der temperatuur bij menige
eclamptica op bezwaren stuit — en zelfs, als nadeelige prikkel dan
ook geen aanbevehng verdient, kan toch de beginnende verhooging
der temperatuur als een waarschuwing voor een ernstiger dreigend
gevaar gelden.

-ocr page 143-

9- De pols cn de ademhaling. Zonder te willen vasthouden
aan een getal van 100 polsslagen, dat door vele Fransche verlos-
kundigen als van zeer ernstige beteekenis wordt opgevat, achten
toch ook wij het toenemen der polsfrequentie een aanduiding van
toenemend gevaar. De hierop steunende ongunstige prognose wordt
het zoo grillig beloop der eclampsie echter zoo menigmaal ge-
logenstraft! Wat de ademhaling betreft — het niet al te zelden waar-
genomen ademhalingstype van C h e y n e—S t o k e s verraadt
stellig een zeer gevaarlijken toestand der zieke. Niettemin hebben
wij vrouwen, in dien staat verkeerend en bij wie zelfs kunstmatige
ademhaling werd noodig geoordeeld, nog wel zien genezen.

-ocr page 144-

HOOFDSTUK XIL

chronische nephritis in verband
met eclampsie.

Uit den aard der zaak is het in verreweg de meeste gevallen van
eclampsie niet mogelijk, het te voren bestaan of het na de ziekte
optreden van chronische nephritis uit te sluiten. Meestal verhinderen
de omstandigheden een volledig functioneel en chemisch onderzoek
van urine en bloed. Wij beschikken dan ook slechts over 9 waar-
nemingen, waar de chronische nephritis als vrijwel vaststaande mag
worden beschouwd, maar erkennen de waarschijnlijkheid, dat deze
nierziekte bij nog vele andere patiënten uit onze reeks bestond of
zich later heeft ontwikkeld,

We kennen de volgende gevallen:

Geval. no. 29. I para. Grav. 37 weken. Wegens oedeem van de
labia minora wordt sectio caesarea verricht. Ondanks melkdiëet en
verpleging in de kliniek (gedurende 5 dagen voor de operatie),
krijgt patiënte op den 2en dag post partum 5 aanvallen van eclamp-
sie en op den Ssten dag nogmaals 2. Wegens chronische nephritis
nabehandeling in de interne kliniek.

De vrouw is later nog 2 malen zonder tegenspoed bevallen en
maakt het thans, 20 jaar na de genoemde operatie, nog goed; in de
urine is echter nog altijd een spoortje eiwit aanwezig gebleven.

Geval no. 108. V para. Grav. 30 weken. Een maand voor de ge-
boorte van het gemacereerde kind had patiënte 10 aanvallen van
eclampsie en 4 dagen na de verlossing nog een twijfelachtig en aan-
val. Ruim 3 weken na de verlossing werd patiënte ontslagen, zonder
albuminurie; de bloeddruk bedroeg echter 150 m.M. Hg. 2 jaar
later stierf de vrouw aan chronische nephritis.

Geval no. 111. II para. Grav. 34 weken. Patiënte, die 2 jaar te
voren ook eclampsie doormaakte, kreeg ondanks melkdiëet en zieken-
huisverpleging, waardoor de diurese verbeterde en het eiwitgehalte
van de urine daalde, eclampsie (1 aanval, gevolgd door aanhoudende
aanvallen). Sectio caesarea. 3 jaar later (zie geval no. lila) moest ,
wegens eclamptische of uraemische stuipen de doode vrucht worden

-ocr page 145-

verwijderd. Hierna werd het steeds zekerder, dat patiënte leed aan
chronische nephritis, waaraan zij 7 of 8 jaren later overleed, na nog
herhaalde malen uraemische krampen te hebben gehad.

Geval no. 20. III para. Grav. 34 weken. Deze patiënte doet zien,
dat men niet al te voorbarig moet zijn, met het stellen van de
diagnose chronische nephritis. Terwijl klinisch het bestaan van een
chronische nephritis zeker scheen, werd deze diagnose door de
obductie weerlegd.

Geval no. 31. VII para. Grav. 24 weken. Het verloskundig ver-
leden deed zeer sterk denken aan chronische nephritis. Behalve het
eerste kind werden alle andere te vroeg geboren en de laatste be-
valling ging gepaard met eclampsie, waaraan patiënte overleed. De
ziektegeschiedenis is geheel typisch voor eclampsie; bij de obductie
Werd inderdaad de chronische nephritis gevonden en tevens voor
eclampsie typische afwijkingen.

Geval no. 37. VII para. Grav. 24 weken. Na de eerste bevalling.
Waarna patiënte aan chronische nephritis ging lijden, bracht de
Vrouw nog 5 kinderen ter wereld, waarvan er 3 in leven bleven.
Haar toestand ging niet merkbaar achteruit. De 7e zwangerschap
oioest de vrouw met den dood bekoopen; zij stierf na slechts 1 stuip
gehad te hebben tijdens het vervoer naar de kliniek. Het is jammer,
dat de obductie niet kon worden verricht; misschien was de stuip
een gevolg van de hersenbloeding, maar mogelijk is het ook, dat de
hersenbloeding is ontstaan na de stuip.

Geval no. 56. I para. Grav. 28 weken. Bij de obductie werd een
chronische nephritis gevonden, terwijl de anamnese dit niet deed
vermoeden. Verder werden bij de obductie de voor eclampsie
typische afwijkingen gevonden.

Geval no. 65. IX para. Grav. 24 weken. 3 dagen vóór de ver-
lossing kreeg deze vrouw, die sinds lang leed aan chronische
nephritis, 5 aanvallen van eclampsie; zij stierf kort na de geboorte
van het doode kind. Bij de obductie werd de diagnose chronische
nephritis bevestigd, maar werden niet de voor eclampsie typische
afwijkingen gevonden.

Geval no. 71. II para. Grav. a terme. Hoewel hier de aanwijzingen
voor het aannemen van een chronische nephritis niet werden waar-
genomen, werden deze bij de obductie toch wel degelijk gevonden
naast de voor eclampsie typische afwijkingen.

Geval no. 143.1 para. Grav. ± 35 weken. Ook deze patiënte leed
zeer waarschijnlijk aan chronische nephritis. Het is niet onwaar-

-ocr page 146-

schijnlijk, dat de stuipen veroorzaakt werden door de hersenbloeding
\'t Is jammer, dat geen obductie kon worden verricht,

In \'t geheel hebben wij dus 9 patiënten, waar de diagnose chro-
nische nephritis voor of na den dood kon worden gesteld, en
1 patiënte
(geval no. 20), voor wie klinisch de diagnose scheen vast
te staan, maar bij de obductie niet werd bevestigd. Van bovenge-
noemde 9 vrouwen zijn er 6 gestorven in aansluiting aan de
eclampsie. Bij 2 patiënten
(gevallen nos. 37 en 143) kon de obductie
niet worden verricht en bij 1 patiënte
(geval no. 65) werden na den
dood de voor eclampsie typische afwijkingen niet gevonden; bij de
andere 3 vrouwen was dit wel het geval. Van de 3 patiënten, die de
eclampsie overleefden, stierven er 2
(nos. 108 en 111) eenige jaren
later, terwijl één harer
(no. 29) thans, na 20 jaren, nog in betrekke-
lijk goeden toestand verkeert. Het is zeer de vraag, of de diagnose
eclampsie wel in allen deele juist was bij sommige dezer vrouwen.

Allereerst is het merkwaardig, dat de krampen bij de gevallen
nos. 29, 111 en 143
niet konden worden voorkomen door melk-
diëet en ziekenhuisverpleging en ten tweede dat de voor eclampsie
typische afwijkingen bij
geval no. 65 niet werden gevonden. Een
nauwkeurige analyse van bloed en urine zou waarschijnlijk bij deze
vrouwen de diagnose uraemie hebben doen stellen.

In elk geval blijkt ook uit deze ervaringen, dat het gewoonlijk
uiterst moeilijk is bij reeds uitgebroken eclampsie de complicatie
met chronische nephritis te herkennen, of, indien al herkend, den in-
vloed hiervan op het beloop te doorzien. Dat deze complicatie de
diagnose ernstiger maakt, kan men ook wel afleiden uit onze waar-
nemingen: niet minder dan 6 van de 9 vrouwen overleden dadelijk
in aansluiting aan de stuipen.

Meestal zag men de stuipen optreden in een vroeg stadium der
zwangerschap, althans voor de negende maanmaand. Slechts één
patiënte bereikte het einde van een voldragen graviditeit; dit is één
van de drie patiënten, die na een voldragen zwangerschap, tenge-
volge van puerperale eclampsie overleden.

-ocr page 147-

HOOFDSTUK XIII.

het lot der kinderen bij eclampsie.

Van de 164 eclampticae (waaronder 6 vrouwen zonder stuipen)
rächten er 69 vrouwen een levenloos kind ter wereld of stierf het
md kort na de geboorte. Onder deze 69 kinderen zijn ook begrepen
een kind van een paar tweelingen en 7 kinderen van vrouwen, die
onverlost stierven. De totale mortaliteit der kinderen bedraagt alzoo
op 164 = 42 %.

Van de 32 vrouwen met puerperale eclampsie brachten er 2 een
ood kind ter wereld. Onder de vrouwen met zwangerschaps- of
aringseclampsie bedroeg de sterfte der kinderen dus 69 — 2 = 67
op 164 — 32 = 132 of 50,7 %.

ß\'i deze 69 kinderen waren er 10 niet levensvatbaar, zoodat de
^mortaliteit der levensvatbare kinderen bedraagt 38 % (59 op 154).

De mortaliteit van de onvoldragen kinderen van de vrouwen met
eclampsie ante of durante partu (de patiënten genoemd in de groe-
P^ii Ia en Ib) bedraagt 63,3 % (50 op 79). Hieronder zijn ook
egrepen de 10 niet-levensvatbare kinderen.

De mortaliteit van de voldragen kinderen van de vrouwen met
eclampsie ante of durante partu bedraagt 23,4 % (11 op 47). Dit
^\'in de gevallen genoemd onder groep II.

Van de 6 patiënten met eclampsie zonder krampen zijn er twee
Onverlost gestorven en de anderen brachten allen een dood kind
ter Wereld; slechts één van deze kinderen was voldragen.

In totaal zijn gestorven 36 kinderen van primiparae en 33 kinderen
Van multiparae; weten wij nu dat de verhouding van de I parae en
de M. parae was 101 : 63 (met een mortaliteit der moeders van
op 101 en 23 op 63) zoo valt de veel grootere sterfte der kinde-
ren van de multiparae wel sterk op; dit bewijst ook weer den veel
grooteren ernst van de ziekte bij de multiparae.

Ten slotte dient nog gezegd te worden, dat van de 122 genezen
Vrouwen er 40 een dood kind baarden en dat er van 42 gestorven
Vrouwen 29 een dood kind ter wereld brachten of onverlost stierven
(in totaal 7). Uit deze gegevens blijkt duidelijk, dat de kinder-

-ocr page 148-

sterfte hooger is naar mate den ernst van de ziekte. Vroeger bleek
reeds, dat de eclampsie bij de vrouwen met voldragen zwangerschap
minder kwaadaardig was, dan bij de vrouwen met onvoldragen
zwangerschap; de betrekkelijk geringe sterfte der voldragen kinde-
ren
(11 op 47) levert het bewijs opnieuw. De patiënten, die in de
zwangerschap eclampsie kregen en bij wie het kind werd
geboren
meer dan 24 uur na de laatste stuip (groep Ia), en die een geringe
sterfte vertoonden (3 op 29), brachten echter in een zeer groot
aantal gevallen (21 op 29) een dood kind ter wereld. Volgens de
algemeene opinie zou het afsterven van het kind in utero een
gunstigen invloed oefenen op het beloop der ziekte en zou men
kunnen meenen, dat de groote sterfte der kinderen van groep Ia,
het betrekkelijk goedaardige beloop der eclampsie bij de padënten
van deze groep zou verklaren. Het is daarvoor van belang na te
gaan, op welk tijdstip het kind stierf bij de genezen vrouwen van
groep Ia.

Geval
no.

Aantal
aanvallen

Tijdstip van het sterven van het kind.

17

17

Een week na de aanvallen, 4 weken voor de geboorte.

46

5

Lang na de aanvallen, eenige dagen voor de geboorte.

52

7

Voor den 5den aanval, ? „ „

53

6

? ? ? ? ? „

55

6

29 uur na de aanvallen, direct na de geboorté.

67

5

5 weken „ „ „ 1 week voor de geboorte.

72

9

2 dagen „ „ „ 5 dagen „ „

76

3

2 weken „ „ „ 2 „ „ „

83

4

± 9 uur „ „ „ 11 „ „ „

96

2

Voor opneming. In de kliniek geen aanvallen.

97

3

1 week na de aanvallen. 1 dag voor de geboorte.

102

6

5 dagen „ „ „ 3 dagen „ „

104

10

? „ „ ..

108

10

Voor de opneming. In dc kliniek geen aanvallen.

125

4

2 dagen na de aanvallen, na de geboorte.

130

3

3 weken „ „ „ 4 dagen voor de geboorte.

153

16

11 11

156

9

1 dag na de aanvallen, 7 dagen voor de geboorte.

Van de 3 gestorven vrouwen dezer groep (de gevallen nos. 37,
65 en 148) is het onbekend, op welk tijdstip het kind stierf.

-ocr page 149-

Afgezien van de gevallen, waar het tijdstip van het sterven van
het kind niet bekend is, zijn bij alle andere vrouwen dezer groep Ia
(behalve bij de patiënte, bedoeld in geval no. 52) de stuipen opge-
houden, terwijl het kind nog leefde. Het is wel zeer merkwaardig,
dat vele kinderen stierven zoo lang na de stuipen; het gunstig ver-
loop der eclampsie bij deze vrouwen kan dus niet verklaard worden
door Het sterven van het kind.

De oorzaak van den dood van het kind kunnen we zoeken bij het
kind zelf, in de placenta en bij de moeder.

Welke veranderingen worden er gevonden bij de gestorven
kinderen van eclamptische moeders?

Hier volgen eenige korte obductieverslagen.

Geval no. 12. Subpleurale bloedingen, longen hyperaemisch.
Subepicardiale bloedingen; lever normaal. Bloeduitstortingen in de
conjunctivae.

Geval no. 16. Vocht in de buikholte. Lever: troebele zwelling,
geen haemorrhagien. Nieren: schors wat lichter, papillen zeer
donker; geen bloedingen.

Geval no. 60. Macroscopisch geen afwijkingen in de organen.
Microscopisch: Nieren:, bloedingen in het merg en degeneratie van
de epitheliumcellen der tubuli contorti. Lever: degeneratie.

Geval no. 112. Dit kind stierf een uur na de geboorte en ver-
toonde ook eenige malen clonische krampen in het facialisgebied en
m armen en beenen. Obductie: Bloedingen in \'t hartezakje en in \'t
diaphragma. In de hartspier bloedingen evenals in de longen en in
de thymus. Lever: geen afwijkingen. Verder geen bijzonderheden.

Hoewel dus vaak bloedingen werden gevonden in verschillende
organen, gelijken de afwijkingen niet op die, welke gevonden wor-
den in het lijk van de aan eclampsie gestorven vrouwen, waar de
bloedingen in de lever en de nieren op den voorgrond treden. Het
zijn afwijkingen, die men ook vaak vindt bij kinderen, die sterven
tengevolge van asphyxie.

Sommige kinderen maakten den indruk bedwelmd te zijn; een
Voorbeeld hiervan is

Geval no. 131. Na 20 minuten begint het kind, dank zij kunst-
matige ademhaling, regelmatig te ademen. Na eenige uren wordt het
Weer cyanotisch en zijn huidprikkels noodig om het weer te doen
ademen. Eerst na
dr 15 uur is het kind goed.

De moeder kreeg ±: 6 uur voor de verlossing 20 m.gr. morphine
en gedurende de tangverlossing een korte chloroformnarcose.

-ocr page 150-

Het is mogelijk, dat de bedwelming van het kind is te wijten aan
de narcotica, maar ook, dat de eclampsie de oorzaak was.

De obductie-verslagen geven m.i. geen voldoende verklaring voor
het sterven van de kinderen in utero.

Merkwaardig is, dat de meeste kinderen na doorstane eclampsie
wel in utero sterven en dat kinderen, die levend geboren worden en
ook onvoldragen zijn, in gevallen van even ernstige of nog ernstiger
eclampsie, meestal in leven blijven, terwijl toch oppervlakkig be-
schouwd, de levenskansen van de onvoldragen geboren kinderen
kleiner moeten zijn, dan die der anderen.

De oorzaak van het sterven van het kind in utero is dus niet
alleen te zoeken bij het kind zelf.

In de placenta der eclamptica vindt men vaak grootere of kleinere
infarcten, die toch in den regel niet in staat zijn, den dood van
het kind te veroorzaken. Dat deze placentae rijker aan infarcten
zouden zijn dan die bij normale zwangeren, is ons nooit gebleken.

De klinische ziekteverschijnselen zag men bij de vrouwen van
groep Ia in den regel vrij spoedig verdwijnen na de stuipenperiode.
Moeilijk is het echter aan te nemen, dat ook de oorzaken, die tot de
stuipen hebben geleid — de zwangerschapsziekte — geheel ge-
nezen, voordat er een einde gekomen is aan de zwangerschap. Het
toch reeds door de stuipen beschadigde kind heeft dus bovendien
de nog, zij het in mindere mate, voortbestaande zwangerschaps-
ziekte van de moeder te verduren, en wellicht sterft het om deze
redenen. De kinderen, die nog tijdens of dadelijk na de stuipen-
periode worden geboren, ondergaan dezen ongunstigen invloed ge-
durende veel korteren tijd en hebben waarschijnlijk hieraan een
gunstiger levenskans te danken dan de kinderen, die geruimen tijd
na de stuipen worden geboren.

Wij zagen, dat de gunstige afloop der eclampsie voor de moeders
van groep Ia niet mocht worden toegeschreven aan het in utero
sterven van de vrucht. Kan in de andere groepen iets van zoo-
danigen invloed worden waargenomen?

In de gevallen, waarin het kind in utero stierf, maar tevens ook
de moeder overleed, kan men zeker niet spreken van een gunstigen
invloed.

Onder de 35 gestorven patiënten met eclampsie, ante of durante
partu begonnen, treffen we niet minder dan 28 doode kinderen aan.
Bij de vrouwen, met eclampsie durante partu, die de ziekte over-
leefden, maar die een dood kind baarden, was het soms niet na te

-ocr page 151-

9aan, op welk tijdstip het kind stierf; vaak was het kind reeds vóór
de opneming gestorven. Het zijn de volgende gevallen:

Geval
No.

Aantal
a
.p.

aanvallen
p.p.

Tijdstip van het sterven van het kind

1

15

0

1 uur post partum

8
10
15
21
22
35
39
68
117
150
154
158
166
167
170

12

0

ante partum (wanneer ?)

9

0

voor den 6en aanval (voor opneming).

17

0

tijdens of kort voor de geboorte

15

16

tijdens de verlossing.

17

6

\'/2 uur ante partum.

11

5

direct post partum.

6

0

2 dagen post partum.

27

0

voor den 23en aanval (voor opneming).

2

0

1 uur post partum.

12

0

voor den 9en aanval (voor opneming).

9

3

voor den 7en aanval (voor opneming).

14

1

ante partum. (wanneer?)

7 X

0

voor den 5en aanval.

8

14 X

0

graviditeit 24 weken.

0

voor den 6en aanval (voor opneming).

Wijzen, waar het sterven van het kind een gunstigen invloed oefende
op de stuipen.

Naast de vrouwen, die in bovenstaande tabel zijn vermeld, staan
nog die, welke een levend kind baarden en zelf ook in leven bleven;
hier genas de vrouw ook ondanks het blijven leven van het kind
in utero.

l^en kan dus niet het sterven van het kind in utero als gunstig
Voor de vrouw beschouwen. Zeker is er geen enkele reden om den
dood der vrucht te veroorzaken door narcotica, zooals door
Sommige verloskundigen wel is aangeraden.

Eclampsie beteekent dus ook voor het kind een zeer groot levens-
gevaar; spoedverlossing moet dit verminderen, d.w.z. niet de vagi-
nale keizersnede, noch het oprekken der cervix volgens Bonnaire,
op zichzelf reeds beide al te bedenkelijk voor het kind, maar vóór
alles de abdominale keizersnede. Of de methode van D e 1 m a s, die
snellen en veiligen toegang tot de baarmoeder langs den natuur-
lijken weg belooft, onverschillig of de vrouw in partu is of niet. zal
de tijd moeten leeren. Ik onthoud mij van theoretische beschouwin-
gen daarover.

Wanneer ik tracht na te gaan, welke van de doodgeboren
kinderen wellicht hadden kunnen worden gered door abdominale

-ocr page 152-

keizersnede, blijven de niet levensvatbare (nos. 5, 17, 31, 37, 65,
67, 68, 102, 130
en 167), de bij de opneming reeds gestorven kinde-
ren. (nos.
10, 26, 51. 52, 96, 98. 108, 138, 153, 154, 164 en 170)
en die van de moeders met puerperale eclampsie natuurlijk buiten
beschouwning.

Na aftrek van de bij de opneming reeds gestorven en van de al te
zeer onvoldragen kinderen, vind ik
33 gevallen, waar door abdo-
minale keizersnede dadelijk na binnenkomst der patiënte in de
kliniek, het kind vermoedelijk levend ter wereld zou zijn gekomen.
Het zijn de
gevallen: nos. 1. 8, 12, 15. 16. 20, 21, 22, 35, 36. 41, 42.
46, 55, 60, 72, 83, 90. 97. 104. 105. 110, 119, 123, 125, 128, 140.
141, 142, 145, 155. 156
en 158.

Hieronder waren wel kinderen van ruim 1400 gr., van 1800 gr.
enz. (voldragen waren er slechts 8); ook die kleine onrijpe kinderen
zouden mogelijkerwijze in leven zijn gebleven. Dat kinderen, bij
eclampticae levend geboren, toch nog een aanzienlijk slechtere
levenskans zouden hebben, dan die onder normale omstandigheden
ter wereld kwamen, is meer dan eens door verschillende verlos-
kundigen opgemerkt. Uit onze waarnemingen blijkt dit niet heel
duidelijk. Voor zoover ik kan nagaan, stierven van de levend ge-
borenen er slechts
3, met een gewicht van 2490. 3000 en 3700 gr.,
spoedig na de geboorte. Ik durf er niet voor instaan, dat dit aantal
in werkelijkheid niet grooter zal blijken te zijn. Maar hoe het zij.
een belangrijk gedeelte van deze
33 kinderen zou vrij zeker levend
ter wereld zijn gekomen, indien dadelijk na het binnenkomen der
vrouw de keizersnede ware verricht. Wie zich de moeite wil geven
de hierboven genoemde ziektegeschiedenissen door te zien. zal
moeten erkennen, dat zelfs voor de voorstanders der meest actieve
behandeling der eclampsie. de indicatie tot die operatie toch in vele
gevallen moeilijk zou kunnen worden verdedigd.

Niettemin moet worden erkend, dat op grond van het zoo schrik-
barend hooge sterftecijfer onder de kinderen van eclampticae. ook
hun belangen een zekere beperking van de niet-operatieve behande-
ling ten gunste van de abdominale keizersnede zou mogen worden
overwogen.

-ocr page 153-

HOOFDSTUK XIV.

SLOTBESCHOUWINGEN.

De eclampsie is geen enkele maal opgetreden vóór de tweede
nelft der zwangerschap; in 59 % (97 — 164) onzer gevallen werd
et normale einde der zwangerschap niet bereikt.
Er zijn betrekkelijk lichte gevallen
(groep la), waarin de ziekte
Vóór den eindtermijn der zwangerschap optreedt en geheel of
grootendeels tot herstel komt. zonder dat de baring begint. De na
orteren of längeren tijd volgende baring (weeën, uitstooting van
et ei) geeft geen verergering, doet ook niet de stuipen opnieuw
Uitbreken en stoort de algeheele genezing niet. Noch de ziekte-
toestand in zijn geheel, noch de stuipen wekken de baring op.
^ochtans ontmoetten wij op 29 van dergelijke gevallen drie maal
en vrij snel intredenden dood der moeder en stierven 21 kinderen.
Een groep van veel ernstiger ziektegevallen
(Ib), eveneens bij
Vrouwen, wier zwangerschap het normale einde nog niet heeft be-
reikt, wordt gevormd door haar, bij wie, laat ons zeggen de toestand
Van zwangerschaps-intoxicatie een veel hoogeren graad bereikt en
quot;^el aanleiding geeft tot het intreden der baring. De grootere ernst
der ziekte teekent zich hier af in het groote aantal spoedverlossingen
U9:50) en in het grootere aantal sterfgevallen (20:50) van de
r^oeders. Van de kinderen werden van twee paar tweelingen er drie
evend geboren en van de overige 45 zien wij er 25 bezwijken
(bovendien stierven 3 kinderen, onverlost).

Nauwkeurig onderzoek dier gevallen geeft niet den minsten
^iQun aan de opvatting dat, hetzij de weeën, hetzij de uitstooting
Van het ei een nadeeligen invloed op de ziekte zouden oefenen.

aarentegen wettigt het wel den indruk, dat de weeën optraden
Onder den invloed der zooveel ernstiger ziekte, vergeleken bij de
Vrouwen van
groep Ia.

De derde groep, (II), omvat de vrouwen, die aan het normale
emde der zwangerschap de ziekteverschijnselen gaan vertoonen, die
tenslotte haar maximale uitdrukking vinden in het optreden der
stuipen. Hier vallen baring en stuipen nagenoeg samen. Het ware
even gewrongen hier de baring als laatste aanleiding tot het op-

-ocr page 154-

treden der stuipen aan te nemen, als in de vorige groep. Evenmin
echter zou men uit de waarnemingen onder
11 de opvatting kunnen
verdedigen, dat de ziekte in haar geheel, of wel de stuipen in
hoofdzaak, de baring op gang bracht: de zwangerschap was immers
a terme. Voor deze opvatting zou zich
Ib veel beter leenen.

Merkwaardig is het, dat bij deze eclampsie ä terme het aantal
zoo ernstige gevallen, dat spoedverlossing moest worden verricht,
(9 : 47), zooveel geringer was dan in
groep Ib (19 : 50) en ook de
sterfte (8 :47) zooveel kleiner dan in
groep Ib (17 : 50). Ook het
aantal kinderen, dat bezweek (11: 47) wijst op een betrekkelijke
goedaardigheid van de eclampsie bij de vrouwen van groep II. Het
feit, dat van groep Ia 21 kinderen stierven, pleit niet tegen de goed-
aardigheid van de eclampsie in deze gevallen, want de meeste van
deze kinderen stierven af in utero na het ophouden van de stuipen.

Waaraan moet het zooveel gunstiger beloop bij vrouwen, die
a terme ziek worden, vergeleken bij haar, die vroegtijdig worden
aangetast, worden toegeschreven? Het komt mij voor, dat men mag
aannemen, dat de vrouw, die betrekkelijk vroeg in de zwangerschap
ziek wordt, haar insufficientie tegenover de zwangerschapsver-
anderingen dus eerder vertoont, tegen deze nadeelige invloeden
minder goed is opgewassen dan haar zuster, die tot aan het normale
eindpunt der zwangerschap weerstand biedt. Is de ziektetoestand
niet al te ernstig en reageert zij gunstig op onze behandeling, dan
kan de ziekte genezen, zonder dat de baring optreedt
(groep Ia):
deze omvat dus in \'t algemeen de lichte gevallen.

Zijn de organische en functioneele veranderingen van het orga-
nisme echter van ernstigen aard. dan verraadt zich dit in het
geheele ziektebeeld en ook in het vroegtijdig begin der baring
(groep Ib).

Wanneer daarentegen de vrouw zoo lang den nadeeligen invloed
der zwangerschap doorstaat, dat eerst aan het normale einde de
organen en functies insufficiënt worden, dan is dit de uiting óf van
haar grooter weerstandsvermogen, of van de betrekkelijk minder
ernstige beteekenis der factoren, welke de ziekte veroorzaken. Deze
gunstige constellatie gaat gepaard met een betrekkelijk veel gunstiger
beloop: minder noodzaak tot spoedverlossing, en minder sterfte van
moeder en kind.
(Groep II.)

Aangezien wij ook bij deze gevallen de opvatting moeten ver-
werpen, dat de baring (de uitstooting van het ei) ongunstig in-
werkt op de ziekte, maar, integendeel ons gerechtigd achten een

-ocr page 155-

günstigen invloed daarvan aan te nemen, komt de omstandigheid,
dat
het baringsproces in zijn geheel aan het normale einde der
zwangerschap vlugger afloopt dan in een vroeger tijdperk der
graviditeit, deze, toch reeds onder gunstige constellatie verkeerende
zieke ook nog ten goede.

De verklaring van de puerperale eclampsie is altijd een struikel-
blok geweest, van aard wisselend, naar gelang van het standpunt,
dat men inneemt tegenover het vraagstuk der eclampsie in zijn
geheel. Verwerpt men de opvatting, dat er bepaald vergift zou
Worden voortgebracht door het bevruchte ei, dan kan men zich
den loop der gebeurtenissen op de volgende wijze voorstellen. De
zwangerschap, het geheele samenstel van veranderde biologische
omstandigheden, kan bij vrouwen, die hiertegen niet zijn opgewassen,
vroeg of laat anatomische en functioneele beschadiging in het ge-
heele organisme veroorzaken. Geschiedt dat vroeg in niet te
ernstige mate, dan beleven wij de gebeurtenissen, in
groep Ia waar-
genomen; geschiedt het vroeg, maar in ernstige mate, dan zijn wij
getuige van het zooveel gevaarlijker beloop, dat wij in
groep Ib ont-
moetten. Komen die anatomische en functioneele beschadiging eerst
aan het normale einde der zwangerschap tot stand, dan vertoont de
ziekte een minder kwaadaardig beloop, omdat de vrouw over een
quot;krachtigerquot; gestel beschikt.
(Groep IL) Wat er eenmaal aan
Schade is aangericht, anatomisch en functioneel, herstelt zich niet
oogenblikkelijk na afloop der bevalling; de vrouwen blijven nog lang
ziek. Was de aangerichte schade nog pas van korten duur en nog
niet al te uitgebreid, dan kan de ziektetoestand nog verholen blijven
zelfs tot de voltooiing der verlossing: maar de vrouw blijft nog ziek,
Voorloopig „latentquot; ziek. Zonder dat wij tot nog toe in staat zijn,
dit te herkennen, verkeert zij in een zeer wankel evenwicht. Beschikt
zij over voldoende vermogens tot herstel, dan geneest zij zonder
Verdere ziekteverschijnselen. De involutie der door de zwangerschap
Veranderde organen, en de gewijzigde „biologische constellatiequot;, na
de uitstooting van kind en placenta beginnend, komen haar daarbij
ten goede. Zijn haar vermogens tot herstel niet voldoende, dan kan
de eclampsie alsnog uitbreken, zelfs ettelijke dagen later. Verraadt
de vrouw haar niet-opgewassen-zijn tegen de zwangerschapseischen,
ten eerste, door hetzij dan ook laat, zeer laat, optreden, althans
merkbaar worden der anatomische en functioneele veranderingen
en ten tweede vooral door haar gebrekkig vermogen tot herstel, dan
mag men verwachten, dat een ernstig ziektebeloop niet zal uit-

-ocr page 156-

blijven, dat de vrouw in vele gevallen het onderspit zal delven,
tenzij men haar op de een of andere wijze te hulp kan komen. Een
zoodanige prophylaxis komt meestal niet in overweging, omdat men
niet in staat is het bijzondere gevaar, waarin de vrouw verkeert,
te herkennen, voodat een eerste stuip dit aankondigt.

Inderdaad, de sterfte onder de patiënten met puerperale eclampsie
is niet gering: wij telden 7 dooden op 32 zieken. Verder is, voor
zoover het geringe aantal mijner waarnemingen mij daartoe het recht
geeft, in overeenstemming met bovenstaande redeneering, dat er
van deze 32 eclampticae 13 vóór het normale einde zijn bevallen en
eveneens dat de patiënten, die te vroeg zijn bevallen, een grootere
sterfte (4:13) vertoonen, dan diegenen, die op tijd bevielen
(3:19), waaruit dus blijkt:

le. dat de vrouwen met puerperale eclampsie in vele gevallen
haar „latentquot; ziek zijn reeds uitten door een vroegtijdige bevalling en
2e. dat de vrouwen, die te vroeg bevielen, den meer ernstigen
aard der ziekte demonstreerden door een grootere sterfte.

Hoe is nu de veel grootere sterfte der multiparae (23:63) te
verklaren tegenover de primiparae (19 : 101)? Mij dunkt als volgt:
de multipara is minder vatbaar voor de ziekte dan de primipara; de
zwangerschapsveranderingen moeten dus bij de multiparae in
hoogeren graad aanwezig zijn om ziekteverschijnselen te voorschijn
te roepen. Toont de multipara zich niet bestand tegen de anatomische
en functioneele zwangerschapsveranderingen, dan wil dit in het
algemeen dus zeggen, dat zij sterker is aangetast dan de primipara
en vandaar de grootere sterfte.

In overeenstemming met de geheele bovenstaande redeneering is
dan ook het feit, dat er van de 32 patiënten met eclampsie in puer-
perio 17 meerbarig waren of 53 % tegenover 63 meerbarigen van
het geheele materiaal of 38 %. Van deze 17 multiparae stierven er
niet minder dan 7 (41 %), terwijl er van de 15 primiparae met
puerperale eclampsie geen enkele stierf.

Ik heb nu wel een en ander gezegd over den ernst van de
eclampsie in de verschillende stadia der zwangerschap en baring en
over het verschillende gedrag van de primiparae en multiparae
tegenover de eclampsie, maar op het wezen zelf der ziekte ben ik
niet ingegaan.

Zooals ik reeds heb geschreven in de inleiding, achtte ik het
overbodig een overzicht te geven van de vele theorieën van de
eclampsie. Bij het doorlezen van de literatuur heeft het mij ge-

-ocr page 157-

troffen, dat bijna iedere onderzoeker bij het ontdekken van een
nieuw gegeven, hieraan ook dadelijk een theorie vastknoopte, en
indien hij dit niet zelf deed, stonden anderen gereed om deze taak
Van hem over te nemen. Sedert in de medische wetenschap het
bloedonderzoek in zwang kwam, steeg het aantal theorieën zeer snel.
2oo is in de laatste jaren vooral de nadruk gelegd op het calcium-
gehalte, op het gehalte aan zuren (aceton, diaceetzuur, b. oxy-
boterzuur), op het gehalte aan glucose en dan vooral niet te ver-
geten de z.g. biogene aminen van het bloed bij de eclamptica. Een
Vaste maatstaf van het voorkomen van deze scheikundige verbin-
dingen in het bloed van de eclamptica is echter nog niet gevonden.
Nu eens werden percentages gevonden, die sterk afweken van die
m de normale zwangerschap, dan weer werden zelfs in ernstige
gevallen van eclampsie geen verschillen van beteekenis gevonden;
in.i. moet men wel aannemen, dat ook deze bevindingen moeten
Worden gerangschikt onder het zeer wisselende symptomencomplex
Van de eclampsie. Hoe beter de methoden van onderzoek worden,
des te langer de reeks van symptomen! Toch is uitgebreid onder-
zoek de beste weg om tot de waarheid te komen. Hierbij dient men
te trachten de primaire en secundaire symptomen uit elkaar te hou-
den; immers vele bij de eclampsie gevonden afwijkingen van de
norm, zijn van secundairen aard. Men denke o.a. slechts aan het
Veranderde gehalte aan melkzuur in het bloed van dc eclamptica;
Vroeger werd hieraan groote beteekenis gehecht. Door de onder-
zoekingen o.a. van Ten Doesschate^) bleek, dat dit zijn
oorzaak vond in de krampen.

Waarschijnlijk omdat Prof. K o u w e r ons vroeger op zijn
Colleges steeds wees op de uiterst gewichtige rol, die de organen met
interne secretie spelen in de zwangerschap, en de hooge eischen, die
aan het samenstel van deze organen worden gesteld door de zwanger-
schap, voel ook ik er veel voor, de oorzaak van de ,,zwangerschaps-
intoxicatiesquot;, waaronder ook de eclampsie, te zoeken in deze rich-
ting. Onder den invloed van de zwangerschap — door het inlasschen
O-a. van de placenta in het correlatieve systeem van bloedklieren —
ondergaan deze organen ten deele goed waarneembare ver-
anderingen.

Is het nu niet zeer aannemelijk, dat het hierdoor gemakkelijk tot
een verbreking komt van het labiele evenwicht?

\') Over het voorkomen van melkzuur bij eclampsie. ^Diss. Utrecht 1907.

-ocr page 158-

Bij de verschillende zwangerschapsintoxicaties vindt men o.a.
vaak een verandering van het Ca K-quotient, een gebrekkige ver-
tering van vet, koolhydraat en eiwit (te hoog zuurgehalte van het
bloed, te hoog bloedsuikergehalte, vermeerdering van de „biogene
aminenquot; enz.) en een verhooging van den bloeddruk.

Al deze functies worden geregeld door de klieren met inwendige
afscheiding, en volkomen begrijpelijk is het, dat bij een disharmonie
tusschen de bloedklieren, de verschillende functies, al naar gelang
van den graad en de wijze van de verbreking van het evenwicht in
het gedrang komen. Daarom treedt bij een bepaalde zwangerschaps-
intoxicatie nu eens dit, dan weer een ander symptoom op den voor-
grond; wanneer men nu aanneemt, dat een bepaald symptoom weer
andere afwijkingen\' doet ontstaan, kan men gemakkelijk een zeer
bont ziektebeeld krijgen.

Vandaar misschien dan ook het zeer wisselend symptomen-
complex van de eclampsie, en vandaar ook de moeilijkheid, een bequot;
paald vergif aansprakelijk te stellen.

Indien wellicht door een bruikbare wetenschappelijke vondst, een
afdoende therapie wordt gevonden voor de eclampsie, zal misschien
tegelijkertijd meer licht worden geworpen op de aetiologie van deze
gevreesde ziekte.

Zoolang men nog in het duister tast omtrent het wezen van de
eclampsie, blijft, gezien de sombere uitkomsten van de therapie, de
prophylaxis de meest belangrijke rol vervullen; misschien ook zal
naast de vele richtingen van onderzoek de prophylaxis op het goede
spoor leiden. Immers is het niet merkwaardig dat het melk- en ook
het zoutlooze diëet, zooals dit o.a. door Prof. de S n o o is aan-
bevolen, zoo gunstige resultaten geeft. Zou dit niet er op kunnen
wijzen, dat de verstoring van het evenwicht tusschen de electro-
lyten — ook een uiting van disharmonie der bloedklieren — een
van de hoofdrollen vervult?

-ocr page 159-

ZIEKTEGESCHIEDENISSEN

\') De eerste 47 gevallen heb ik in hoofdzaak overgenomen uit de zes
Integrale overzichten der Verloskundige kliniek en Polikliniek der
Rijks- Universiteit te Utrecht van Prof. Kouwer.

-ocr page 160-

Geval no. 1 (1899).

/ para. 29 jaren. Grau, ± 40 weken. Eerste aanval 38 uur,
laatste 13 uur ante partum. 15 aanvallen, 82,5 m,gr,
morphine in 24 uren. Forceps. Kind sterft 1 uur p.p.
(Gew. onbekend.) Moeder goed.

De vrouw zou in de zwangerschap en daarvoor ahijd gezond
geweest zijn. Op een avond, aan het einde harer graviditeit, lureeg
zij op straat een „toevalquot; en werd bewusteloos thuis gebracht. Die
toevallen herhaalden zich 12 maal, waarna patiënte naar de kliniek
werd gebracht. De flinke, krachtige vrouw was niet volkomen
bewusteloos. Volgens den echtgenoot had zij slechts eens in de
8 dagen ontlasting. Het rectum was ook nu sterk gevuld en werd
door een clysma geledigd. In de sterk eiwithoudende urine werden
korrelige cylinders, roode- en witte bloedhchaampjes gevonden.

De uterus was niet groot, bevatte weinig vruchtwater; hoofd half
ingedaald. Het halskanaal liet één vinger door.

Tijdens het onderzoek trad weder een hevige aanval op, waarna
dadelijk 20 m.gr. morphine en 900 cc. physiol. zoutoplossing sub-
cutaan werden toegediend.

De He aanval begon ruim 4 uren later. 12.5 m.gr. morphine.
Flinke weeën.

De 15e aanval werd 7 uren na den vorigen waargenomen. 20 m.gr,
morphine. 800 cc. NaCl. opl. subcutaan. Patiënte bleef volkomen
comateus, werd nu en dan onrustig.

24 uren na de opneming in de kliniek, ongeveer 36 uren na den
eersten aanval, die dus in — of even vóór het begin der baring
plaats had — kon het hoofd in chloroformnarcose met de tang ge-
makkelijk uitgehaald worden. Het kind was asphyctisch en stierf
een uur na de geboorte.

Het kraambed verliep ongestoord: den 26sten dag verliet de
vrouw de khniek geheel genezen, zonder albuminurie.

Geval no. 2 (1899).

/ para. 30 jaren. Grav. 40 weken. Eerste aanval 21 uur.
laatste 7 uur ante partum. 3 aanvallen. 35 m.gr. mor-
phine. 3 7oo eiwit, korrelige cylinders in de urine. Tang.
Afloop voor moeder en kind goed, Gew, kind 3120 gr.
Nadat de vrouw gedurende 3 dagen zwakke weeën had gehad,
kreeg zij den eersten aanval van eclampsie, 2 uren later den

-ocr page 161-

tweeden, en 10 uren na dezen den derden. Na den tweeden kreeg
zij 15, na den derden 20 m.gr. morphine. Er was toen een rijks-
daalder-groote ontsluiting. 7 uren na den laatsten aanval kon in
chloroformnarcose, bij volkomen ontsluiting, het kind met de tang
worden uitgehaald. Het leefde en woog 3.12 K.G.

Het kraambed leverde geen stoornis op. Den 21 sten dag kon
patiënte hersteld vertrekken. 3 weken later werd de urine normaal
bevonden.nbsp;\'

Geval no. 3 (1899).

^ para. 21 jaren. Grav. ± 6 m. Nephritis chronica.
Uraemie. Insu[fic. valv. mitralis. Exitus letalis.

De kliniek nam deze patiënte over van de stedelijke afdeeling
m soropeusen toestand. Zij was ongeveer 6 maanden zwanger en
eerst twee dagen op genoemde afdeeling voor nephritis behandeld.

Zij vertoonde nu uitgebreide oedemen van het geheele hchaam
en zag vaal bleek. Gedurende de laatste 10 uren bestond er vol-
komen anurie. Door inpakken tusschen heete kruiken werd eenige
zweetafscheiding opgewekt. Kort daarop, \'s middags 5 uur, traden
er heftige clonische krampen van alle lichaamsdeelen op, waarbij
zich al spoedig alle kenteekenen van longoedemen voegden. De
behandelende assistent gaf daarvoor 40 m,gr. morphine.

Daar de pols vol en gespannen was, werd te 6 uur een venaesec-
tie verricht en 300 gram bloed ontlast.

Te half zeven hielden de krampen op, nadat ze langzamerhand
Waren afgenomen. Er bestonden dus geen geïsoleerde krampaan-
vallen gelijk bij eclampsie, van elkander gescheiden door kramp-
vrije tusschenpoozen — maar een aaneenschakeling van meer of
niinder heftige clonische krampen. De verschijnselen stonden dus
in dezelfde verhouding tot die van eclampsie, als het weerlichten
aan den zomerhemel, aan \'t einde van een warmen dag, tot een

onweersbui.

Te half negen werd een nauwkeurig onderzoek ingesteld en
daarbij gevonden, dat de vrucht, ten hoogste 6 maanden oud, geen
teekenen van leven gaf. en dat er geen verschijnselen van baring
Waarneembaar waren. Nog werd beproefd door zoutinfusie den
toestand te verbeteren, maar deze ging zoo snel achteruit, dat men
de vrouw in den tijd van een kwartier zag bezwijken.

-ocr page 162-

obductie.

HART: hypertrophia ventriculi sin.
LONGEN: oedeem.
LEVER: normaal.

NIEREN: nephritis chronica parenchymatosa.
URETEREN: verwijding van den rechter ureter.
PLACENTA : haemorrhagische infarcten.

Geval no. 4 (1899).

I para, 22 jaren. Duur grav. onbekend. 2 aanvallen van
eclampsie; de eerste een half uur, de tweede 10 minuten
voor de tangverlossing. Therapie: chloroform tijdens
den tweeden aanval; warme inpakkingen en melkdiëet
Afloop voor moeder en kind goed, (Gew. onbekend.)
21 Mei. De hulp van de verloskundige polikliniek wordt \'s mor-
gens om 4 uur ingeroepen, omdat patiënte weeën heeft. Er is nog
geen ontsluiting. Om 6.30 uur krijgt de vrouw een aanval van
eclampsie. Er waren geen voorboden geweest. Ook zou de gezond-
heidstoestand gedurende de zwangerschap goed geweest zijn.

Twintig minuten later krijgt patiënte een tweeden aanval. Tijdens
den aanval krijgt zij chloroform. De ontsluiting bedraagt ongeveer
8
C.M.; het kind wordt door tangextractie geboren om 7 uur n.m.
Verwijdering der placenta volgens Credé. Wegens nabloeding
1 cc. secale.

Hierna wordt patiënte warm ingepakt en wordt melkdiëet voor-
geschreven.

Het verloop is verder goed.

Geval no, 5 (1899).

XI para. 44 jaren. Grav. 6 maanden, 5 aanvallen voor, 2
na de verlossing. (Vaginale sectio caesarea.) Eerste
aanval 9 uur voor de verlossing, laatste 5 uur na de
operatie. Dood 17 uur na sectio caesarea. Therapie:
geen narcotica. Intraveneuse en subcutane infusie.
Kampher, Moeder en kind dood, (Gew, onbekend.)
16 October. Patiënte wordt om 5 uur n.m. in coma en verder in
zeer slechten toestand binnen gebracht. De laatste 10 dagen had zij
last van hoofdpijn. Sinds 10 uur v.m. had zij 4 stuipen. Zwanger-

-ocr page 163-

Schap van 6 maanden; geen harttonen. In urine veel eiwit. De pols
\'s zeer slecht. Ademhaling volgens het type Cheyne-Stokes. Portio
uteri niet ontsloten. Om 6 uur een 5c typische aanval.

Om 7 uur wordt vaginale sectio caesarea verricht zonder narcose,
t Doode kind wordt geperforeerd.

Ondanks exicitantia, intraveneuse en subcutane infusie van zout-
solutie. blijft de ademhahng zeer slecht.
Om 9.30 en 12.30 uur nog twee stuipen.
Patiënte sterft 17 uur na de operatie.

obductie.

HAFIT : slecht gecontratreerd hypertrophisch hart.
Longen : bevatten schuimend bloederig vocht en microscopisch

emboheën uit levercellen bestaande.
lever : kleine haemorrhagieën.
BIEREN: troebele zwelling.

genitalia : uterus geen bijzonderheden; de operatiewond
ziet er goed uit.

peval no. 6 (1899).

^ para. 25 jaren. Grav. 40 weken. Eerste aanval 12 uur,
laatste een kwartier voor de verlossing. 5 aanvallen.
20 m.gr. morphine. Tang 12 uren na den eersten aan-
^al. Moeder en kind levend. (Gew. 3090 gram.)
Deze vrouw was reeds onder geneeskundige behandeling voor
klierziekte, maar had geen diëet gehouden. De baring begon a terme:
de eerste aanval trad bij een gulden ontsluiting op: hoofd inge-
haald. 2de aanval na 23^2 uur, pols hard, gespannen. Oedema
^rurum. 3de aanval uur na den vorigen. 4de aanval \\]/2 uur
dezen. De urine bevat 1 7oo eiwit en korrelige cylinders. Na den
3den en 4den aanval kreeg zij telkens 10 m.gr. morphine. 7 uren
^a den 4den, 12 uren na den eersten aanval, kwam de 5de en werd
bij volkomen ontsluiting een levend kind (3.09 K.G.) met de tang
geëxtraheerd. Acht dagen p.p. was alle eiwit uit de urine ver-
dwenen. Het kraambed verliep ongestoord, afgezien van een tem-
Peratuursverhooging op den 3den en op den 5den dag (38°3 resp.
waaraan geen waarneembare verschijnselen beantwoordden.

-ocr page 164-

Geval no. 7 (1900).

/ para 26 jaren. Grav. 40 weken. Eerste aanval de laat-
ste 12]/^ uur post partum. 10 aanvallen. Moeder en
kind goed. (Gew. 3200 gr.)

Zij was te huis spontaan van een levend kind bevallen en kreeg
een half uur daarna den eersten aanval. Deze herhaalden zich gedu-
rende twaalf uren om het uur. Drie uren na den laatsten
aanval
kwam zij in de kliniek, bewusteloos en onrustig. In de urine werden
y^ 7oo eiwit en cylinders gevonden. Thuis had zij van den dokter
morphine gehad (hoeveel?). Wij pakten haar
in een nat laken en
gaven
een clysma, dat ingehouden werd. Twaalf uur later loosde
zij per katheter 500 cc. urine. Het kraambed was niet geheel onge-
stoord, maar zij kon toch betrekkelijk spoedig genezen ontslagen
worden. De albuminurie verdween volkomen en blijvend.

Geval no. 8 (1901).

ƒ para. 36 jaren. Grav. 37 weken. 12 aanvallen. Eerste
aanval 12. de laatste 1 uur ante partum. 40 m.gr. mor-
phine. Venaesectie; intraveneuse zoutinfusie. Bonnaire\'
Tang. Perforatie. Moeder spoedig hersteld. Kind dood.
(Gew. zonder hersenen 2670 gr.)

Laatste maand veel hoofdpijn. Zou vroeger typhus en nierziekte
hebben gehad. Laatste 24 uur veel gebraakt, onrustig, \'s Middags
4 uur wat verward, 8 uur bewusteloos. 11 uur een aanval (10 m.gr.
morphine). Naar khniek gebracht. Onderweg 2e aanval.
Portio
nog niet geheel verstreken, ontsluiting laat 1 vinger toe. De hart-
tonen van het kind zijn goed. Natte inwikkeling. Enteroclyse 1 t.
3e aanval (3 uren na den Isten). 10 m.gr. morphine.
Venaesectie
300 cc. en lyL. NaCl. intraveneus. Pols wordt beter.
Na 1 uur 4e aanval.

5e „

iH ..

6e

Urine 150 cc. 12 7oo eiwit.

7e ,.

1J4 ..

8e „

10 m.gr. morph.

34 ..

9e ..

10 .. .. Pols 156.

IK ..

10e ..

Pols 152.

20 min.

11e „

T. 3903.

VA uur

12e „

Ontsluiting 3 c.M. Dilatatie

Bonnaire. A. a. 1. dw. Tang. Kost zeer veel moeite. Kind is dood

-ocr page 165-

(2.67 K.G .). daarom geperforeerd. Rupt. perin. Placenta na 34 ^lur
verwijderd. Natte inwikkeling. Intraveneus. 1 L. NaCl., waarna
pols verbetert.

2nbsp;Juli. Aan den avond van dezen dag 150 cc. urine; 9 7oo eiwit,
veel cylinders.

3nbsp;Juli. Bewustzijn keert terug. Amaurose; 2100 cc. urine, bijna
geen eiwit.

5 Juli. Laatste 24 uren, 4225 cc. urine. T. 38°3.

Juli. Temp. dikwijls licht verhoogd tot 9den dag. Riekende
lochia. Thans geen eiwit meer.
31 Juli. Genezen ontslagen.

Geval no. 9 (1901).

^^ para. 30 jaren. Grav. 40 weken. De eerste graviditeit
eindigde in een miskraam. 2 aanvallen van eclampsie,
de eerste een kwartier voor, de tweede een kwartier na
de verlossing (tang). Therapie: 20 m.gr. morphine;
chloroform tijdens aanvallen en tijdens tangextractie.
-Afloop voor moeder en kind goed. (Gew. 3500 gr.)
4 Augustus. Om 10 uur v.m. wordt de hulp van de verloskundige
Polikliniek gevraagd door een vroedvrouw, omdat de baring der
patiënte niet vordert. Tijdens de graviditeit had patiënte last van
dikke beenen, veel hoofdpijn en duizeligheid. Volgens de vroed-
vrouw zou de baring verder goed verloopen zijn, alleen sinds de
laatste uren weeënzwakte.

Er is een graviditeit van 40 weken; \'t kind leeft en er is vol-
komen ontsluiting bij een geheel ingedaalden dwarsstaanden schedel,
^mdat de baring niet vordert, wordt besloten het kind forcipaal
te verwijderen. Even voor het aanleggen van de tang krijgt patiënte
een aanval van eclampsie. Hierna direct chloroform en tang-
extractie. \'t Kind leeft (gew. 3500 gr.).

De placenta wordt volgens Credé verwijderd wegens een vrij
hevige nabloeding; hierna manueele verwijdering van achterge-
bleven eivliesresten. Onder deze bedrijven krijgt patiënte een
tweeden aanval van eclampsie; er wordt haar weer chloroform toe-
gediend. Na den aanval 20 m.gr. morphine. Patiënte komt twee
uur later weer tot bewustzijn.

In de catheter-urine wordt 8 ®/oo eiwit gevonden. Het kraambed
Verloopt ongestoord en op 17 Aug, is de urine vrij van eiwit.

-ocr page 166-

Geval no. 10 (1901).

IX para. 35 jaren. Grav. 32 weken. Eerste aanval 6 uar
voor de verlossing, de laatste tijdens de operatie. 9 aan-
vallen. 45 m.gr. morphine; hysterotomia vaginalis. Moe-
der genezen. Kind dood. (Gew. onbekend.)
Dc vrouw is 8 maanden zwanger en heeft in den laatsten tijd
veel over hoofdpijn geklaagd. Zij heeft 3 normale verlossingen en
5 vroegtijdige of ontijdige bevaUingen achter den rug.

Na 5 aanvallen, waarvoor haar 30 m.gr. morphine werden toe-
gediend, werd zij uit dc polikliniek naar de kliniek gezonden.

De soporeuse patiënte vertoont sterke oedemen en langzamcn
grooten, gespannen pols. 6e aanval: 15 m.gr, morphine. Geen hart-
tonen. Cervix onverkort, laat 1 vinger door.

8nbsp;Aug. 50 cc, urine, 12 7oo- Daar de vrouw reeds een geheelen
dag bewusteloos is en er geen vooruitzicht bestaat op spontane
spoedige baring, wordt in narcose (enkele druppels chloroform)
vaginale hysterotomie verricht.

Portio omsneden, blaas teruggeschoven, voorwand der cervix
gespleten, en ook de achterwand. Forceps. Peritoneum wordt
niet
geopend. Placenta dadelijk verwijderd. Wonden met zijde gesloten.
Bloedverhes gering. Kind reeds dood. Patiënte kreeg in de kliniek
nog 4 stuipen, dc laatste tijdens de operatic.

9nbsp;Aug. Bij kennis. 400 cc. urine Yi 00 eiwit.

10nbsp;Aug. Urine tot 5800 cc., volgende dagen altijd 3 L., spoedig
eiwitvrij.

Temperatuur tot den 11 den dag verhoogd; uterus wat pijnlijk.
Lochia schaarsch, reukeloos.

Cervix-wond geneest niet geheel p.p.i. Vrouw ook later geheel
gezond, urine geen eiwit.

Geval no. 11 (1901)..

VII para. 38 jaren. Grav. 38 weken. 2 aanvallen, bewus-
teloos. Snelle spontane baring. Exitus in coma 3 dagen
p. part. Therapie: (geen narcotica), venaesectie, zout-
infusie. Kind levend. (Gew. 2350 gr.)
6 levende kinderen. Een paar dagen te voren: braken, hoofdpijn,
oedeem gelaat en beenen. Door een geneesheer wordt een
zware
eclamptische aanval waargenomen, waarna zij op 22 Aug. bewus-
teloos in de kliniek wordt gebracht. Grav. 38 weken. 2 c.M. ont-

-ocr page 167-

sluiting. Waarschijnlijk in \'t geheel 2 aanvallen. Blaas ledig. Natte
inwikkeling. Binnen enkele oogenblikken na aankomst spontane
geboorte; levend kind. 2.35 K.G. Patiënte heeft geen morphine
gehad.

23nbsp;Aug. Eerstvolgende 24 uur 610 cc. urine. 24 quot;/„o eiwit, veel
cylinders. Bewusteloos. Gespannen pols. 100 m.gr. ol. crot. wonder-
olie.

24nbsp;Aug. Wat dunne alvus, pols sneller en meer frequent. Lichte
cyanose. Venaesectie 300 cc. bloed. 1 L. NaCl. intraveneus. Kleur
daarna wat beter. Inwikkeling. enz., brengen geen zweet-secretie
teweeg. Temp. 40°2. Clonische krampen in de beenen.

25nbsp;Aug. Temp. 42°5 Longoedeem. Exitus (kamfer etc. tever-
geefs).

OBDUCTIE (11 uren post mortem):
f^ART: groot.
slap. rotting.
LONGEN: rottend.

lever : vettig gedegenereerd, geen bloedingen.
Bieren : door rotting niet goed meer te herkennen.
URETEREN : linker ureter iets verwijd door knikking op
lin. inn.

PERITONEUM en GENITALIA : normaal.

Geval no. 12 (1902).

^ para. 24 jaren. Grav. 37 weken. 8 aanvallen, (6 voor,
2 na de verlossing). 60 m.gr. morphine (in 8 uren tijds).
Venaesectie. Intraveneuse zoutinfusie. Bonnaire. Tang.
Kind dood. (Gew. 2800 gr.) Moeder sterft 114 uur p.p.
In den laatsten tijd veel last van oedemen, huidjeuk. schaarsche
urineloozing. De vroedvrouw, het gevaar klaarblijkelijk niet her-
kennende. raadde het gebruik van besten Franschen brandewijn
aan. Te midden van een oudejaarsavondfeestje wordt de vrouw-
benauwd, gaat zij braken en klaagt zij over pijn in den buik. De
dadelijk geroepen geneesheer neemt den eersten aanval van
eclampsie waar. Reeds na twintig minuten verliest zij het bewust-
zijn. Te 6 uur v.m. wordt de vrouw in de kliniek opgenomen, waar
de 6e aanval wordt waargenomen. Zij heeft achtereenvolgens 10,
5 en 10 m.gr. morphine gekregen en ontvangt thans nog 15 m.gr.
(samen 45 m.gr.). Venaesectie: 300 cc. dik. donker bloed: infusie

-ocr page 168-

van 900 cc. zoutoplossing in de ader. Het kost moeite, de adem-
haling gaande te houden, door de kaak naar voren te
brengen:
de tong is zeer gehavend en door bloeduitstorting sterk gezwollen.
Temp. 36°4. De blaas bevat 90 cc. koffiekleurige urine, met veel
eiwit, bloed en korrehge cylinders. Ontsluiting ter grootte van een
gulden, schedel in \'t bekken. A. a. 1. v. Harttonen van \'t kind
zeer
zwak.

9nbsp;uur v.m. pols onregelmatig, snel en week. Ontsluiting ter
grootte van een rijksdaalder. Het ostium wordt volgens
Bonnaire
opgerekt en bovendien in de achterlip een incisie gemaakt, die
later nog iets vergroot wordt. Tangverlossing daarna
gemakkelijk.
Rupt. perinaei 3 c.M. De placenta wordt na 10 minuten door
drukking op den fundus en trekken aan de streng verwijderd.
Tegen de vrij heftige bloeding tamponnade van uterus en vagina
en hechting der vaginaal-perineaalscheur, 700 cc. zoutoplossing
intraveneus. Ademhaling steeds moeilijk, moet kunstmatig onder-
houden worden.

10nbsp;uur v.m. 7e aanval.

10.30 „ „ 8e „ 15 m.gr. morphine.

10.35 „ Exitus letalis.

Het kind was dood en woog 2800 gr.

OBDUCTIE DER MOEDER:

buikholte: peritoneum glad en glanzend. 1 L. troebel,
bloederig vocht.

hart: bloeduitstortingen in het endocardium en epicardium.
Fragmentatie.

longen: subpleurale bloedingen, gering longoedeem.
nieren : kapsel laat gemakkelijk los: subkapsulaire bloedingen.
Stuwing. Geen nephritis.

ureteren: rechter ureter uitgezet boven lin. inn.
milt: normaal.

lever: Uit V. portae schuimend bloed. Talrijke subcapsulaire
bloedingen. Galblaas: weinig donkere gal. Op doorsnede: noot-
muscaatlever. Gewicht 2400 gr.
In rechter parametrium een geringe bloeduitstorting.
vagina: Verscheuringen aan den introitus.
uterus: in achterlip van baarmoedermond een kleine, ge-
sneden wond. Geen scheuren van het ostium of de cervix.

-ocr page 169-

ovaria : kleine stipvormige bloedingen.
In linker tuba kleine bloedstolsels, in de andere niet.
^AAG : litteeken van een ulcus.
pancreas : normaal.

bijnieren : geen bloedingen in het parenchym, wel in \'t om-
Sevende weefsel.

iiERSENEN : Dura gespannen, pia bleek, gyri plat. Gas en
Woed in a. fossae sylvii.

obductie van den foetus:

Subpleurale bloedingen, longen hyperaemisch. Subepicardiale
Oedingen; lever normaal. Bloeduitstortingen in de conjunctivae.

Geval no. 13 (1902).

para. 20 jaren. Grau. 40 weken. De eerste aanval 5 uur
^nte, de laatste 8 uur post partum. 2 aanvallen voor.
8 na de verlossing. 50 m.gr. morphine. Spontane baring.
Venaesectie. Intraveneuse zoutinfusie. Afloop voor
moeder en kind goed. (Gew. 3300 gram.)
De vrouw is \'s middags 2 uur spontaan bevallen van een levend
^md. De vroedvrouw heeft \'s morgens 9 uur 2 aanvallen van
eclampsie waargenomen, waarna de barende wat verward is ge-
even. Een uur p.p. 3e aanval. Eerst \'s morgens 10 uur stemt de
amilie er in toe. dat de vrouw naar de kliniek wordt gebracht,
nmiddels zijn er 7 aanvallen opgetreden en is 50 m.gr. morphine

toegediend.

10 uur n.m. Krachtige vrouw, volkomen bewusteloos. Adem-
naling reutelend. Pols groot. vol. frequent, onregelmatig. Temp.

Uterus handbreedte boven de symphysis. lever ternauwer-
\'^ood palpabel.

10.15 uur 10e aanval. Venaesectie 400 cc. Plotseling ademstil-
stand. Kunstmatige respiratie. Na herstel der ademhaling wil de
Vena niet meer bloeden en wordt een andere geopend, waarin
■^00 cc. zoutoplossing wordt gespoten. Pols daarna veel minder
gespannen en nu regelmatig. Wel blijft het sensorium beneveld,
^i^ar terwijl van de incisies absoluut niets werd waargenomen,
reageert de vrouw zóó heftig op het aanleggen der huidhechtingen,
at hiermede geëindigd moet worden. Eenige oogenblikken daarna

-ocr page 170-

neemt zij willekeurig een andere lichaamshouding aan. Urine 150 cc.
donkergeel, veel eiwit, en korrehge cylinders.

11.30 uur: zij opent de oogen, sensorium wat vrijer. Den volgen-
den dag is de vrouw slaperig en cyanotisch. Dit verdwijnt eerst

tegen den avond.

Zij heeft de volgende dagen last van hoest (ronchi over beide

longen) en een sterke herpes labialis,
d. III. 1000 cc. urine. 34 quot;/«o eiwit,
d. V. Lichte demping linker long, a.o.

Temp. maxima d. I. 39°7, d. II. 37°7. d. III. 37°2. d. IV. 38° 1.
verder normaal tot d. XII. 38°, daarna 37°2 en minder.
Urinesecretie stijgt spoedig tot 3 en 3^ L.
Het kind gedijt goed aan de borst.

Geval no. 14 (1902).

Inbsp;para. 22 jaren. Zwangerschap van ± 40 weken. 8 aan-

vallen voor de verlossing. Eerste aanval 9 uur, laatste
aanval even voor de verlossing. Opneming geweigerd.
2 X 15 m.gr. morphine; intraveneuse infusie; forcipale
extractie bij nagenoeg volkomen ontsluiting. Moeder
sterft 11 uur na de verlossing. Afloop voor kind goed.
(Gew. onbekend.)

Patiënte heeft sinds 9 uren eclampsie en ± 8 aanvallen gehad.
Bij onderzoek blijkt, dat de vrouw bewusteloos is en oedemen der
beenen heeft. Pols 150. Temperatuur 40° 1. Er is bijna volkomen
ontsluiting, \'t Nog levend kind wordt forcipaal geëxtraheerd. Op-
neming in de kliniek geweigerd. Ondanks een onmiddellijk gegeven
intraveneuse zoutinfusie (geen venaesectie. omdat zij bij de beval-
ling vrij veel bloed verliest), blijft patiënte bewusteloos en zij sterft

IInbsp;uur na de verlossing.

Er waren geen voorboden van eclampsie.

geen obductie.

-ocr page 171-

Geval no, 15 (1902),

I para, 22 jaren, Grav, a terme, 17 aanvallen. De eerste
aanval 13 uur, de laatste 1 uur ante partum. 30 m.gr,
morphine, Venaesectie, intraveneuse zoutinfusie, Bon-
naire. Tang, Kind dood, (Gew, onbekend,) Moeder
hersteld.

Zij had te voren oedeem aan de voeten en in \'t aangezicht; ging
te 9 uur naar bed met hoofdpijn, \'s Nachts 2 uur werd de echtge-
noot wakker en vond haar in een stuip, volkomen bewusteloos. De
aanvallen herhaalden zich om het half uur. Tegen acht uur werd
de hulp der pohkliniek ingeroepen, waarna patiënte naar de kliniek
werd overgebracht.

Na \'t ledigen der blaas (300 cc. urine met veel eiwit, bloed en
korrelige cylinders) daalt het hoofd in \'t bekken. Harttonen van
\'t kind goed.

9.30 uur; 11e aanval. 10 m.gr. morphine (3 uren vroeger ook
10 m.gr.). Cervix verstreken, ostium laat den vingertop toe. Temp.
38° 1, pols 120. Venaesectie 350 cc., daarna 1000 cc. zoutoplossing
intraveneus. De vrouw reageert niet op deze operatie, wel op het
hechten van \'t wondje.

10. 11. 11.17. 1.10. 1.30 en 1.50 uur aanvallen.
Te 1.10 uur. na den 15den aanval. 10 m.gr. morphine. 900 cc.
zoutoplossing intraveneus. Het ostium laat 1 vinger toe

1.50 uur: chloroformnarcose. Ostium opgerekt volgens Bonnaire
totdat 8 vingers gemakkelijk daarin plaats vinden. A. a. 1. v., hoofd
in de holte. Forceps. Bij krachtig trekken volgt het hoofd niet.
\'t Instrument wordt afgenomen en nogmaals wat schuiner, aange-
legd. waarna met groote krachtsinspanning het kind ter wereld
wordt gebracht. Het is dood. voldragen. In \'t perineum is een zijde-
lingsche incisie gemaakt, die gehecht wordt. Placenta na uur
door expressie.

De moeilijke extractie is zonder twijfel te wijten geweest aan
onvoldoende ontsluiting van den baarmoedermond. Deze vertoont
een klein, onbelangrijk scheurtje.

Het kind heeft een fractuur van \'t slaapbeen.
Kraambed: gedurende de eerste 7 dagen temperatuur tot even
boven 38°. daarna koortsvrij en op den 13den dag een temperatuur
van 40°; hierna weer vrij van koorts.

Het koortsen mag voor een deel worden toegeschreven aan een

-ocr page 172-

oppervlakkig gangreen der tong door de tanden, voor een deel ook
aan infectie der luchtwegen (ronchi). Den 5den dag voegde zich
daarbij een cystitis. Den 13den dag steeg de temperatuur weder,
braken, pijn in den bovenbuik. In \'t braaksel een klein bloedstolsel.
Den volgenden dag matige icterus: in de urine galkleurstof aan-
wezig. Deze stoornis ging gelukkig snel voorbij. Toen patiënte ver-
trok, den 18den dag, was de urine bijna vrij van eiwit.

obductie van het kind.

In de buikholte bloederig vocht.
lever: vlekkig.

kapsel: dik. Geen bloeduitstortingen,

hart: geen bloedingen.

longen: enkele petechiën onder de pleura.

milt: bloedrijk, vast.

nieren: stuwing.

Geval no. 16 (1902).

IV para. 26 jaren. Grav. ä terme. Bij den eersten partus
ook eclampsie (forceps, levend kind), 2e en 3e zonder
stoornis. 9 aanvallen voor. 1 na den partus. Eerste aan-
val SYi uur voor. de laatste 15 minuten na de bevalling.
45 m.gr. morphine. Venaesectie. Intraveneuse en sub-
cutane zoutinfusie. Bonnaire. Perforatie van het gestor-
ven kind. (Gew. zonder hersenen 2430 gr.) Exitus
5 dagen p.p.

In \'t laatst der zwangerschap oedemen, \'s Avonds laat plotseling
kramp in de maagstreek en braken.

3.30 uur v.m. le eclamptische aanval, daarna blijvende bewus-
teloosheid. De geroepen candidaat geeft 10 m.gr. morphine en laat
de vrouw naar de kliniek overbrengen.

7.30 uur v.m. 7e aanval. 20 m.gr. morphine.
Temp. 36°5. pols krachtig. 80. Licht oedeem der beenen. 100 cc.
koffiekleurige urine; veel eiwit en cylinders. Foetale harttonen

langzaam, zwak, onregelmatig.

8.10 uur 8e aanval. Venaesectie, 250 cc. Intraveneuse infusie van

1 L. zoutoplossing.nbsp;\'

8.50 uur 9e aanval. Ontsluiting 4 c.M. A. a. 1. v.. half ingedaald.
Geen harttonen te hooren. Ostium volgens Bonnaire opgerekt, per-
foratie. uithaling met den cranioclast.

-ocr page 173-

9.15 uur 10e aanval. 15 m.gr. morphine. Temp. 37° 1. Pols: 170—
180. Kamfer.

10 uur reutelende ademhaling: Trachea wordt met katheter leeg-
gezogen. 900 cc. zoutoplossing subcutaan. Pols 132. Kamfer.

11.30 uur pols wat beter, transpiratie.

12 uur 10 cc. urine, koffiekleurig, haemoglobine, methaemoglobine,
geen haematine, veel korrelcyhnders.

4 uur blaas ledig.

8 uur pols snel, krachtig, regelmatig. Patiënte komt bij kennis.
10 cc. urine.

d. II. Bewustzijn teruggekeerd. Heeft 1800 cc. vocht gedronken.
P. 100. Temp. 36°2; 50 cc. urine. 4 «/„o eiwit.

d. III. Volkomen bij kennis, kalm. Heeft 2920 cc. vocht gedron-
ken, 2 maal wat gebraakt. 150 cc. dikke, koffiekleurige urine. Pols
best. Defaecatie.

Prof. Talma: Hart wat vergroot naar links, systol. blazen aan de
punt, 2e pulmonaaltoon sterk. 2e aortatoon zwak. Crepiteerende
ronchi 1. en r. a. o. Urine: zeer veel bacteriën, veel oxyhaemoglobine,
weinig methaemoglobine, geen haematine, geen cylinders, geen
roode bloedcellen, veel witte, alsook epithelia. In \'t sediment veel
bruin, korrehg pigment, waaruit zich met zwak alcah veel haematine
laat trekken. In het gedefibrineerde bloed van eergisteren veel
oxyhaemoglobine in \'t serum. In \'t thans uit den vingertop ontlaste
bloed geen methaemoglobine.

d. III. Hart meer uitgezet, ook rechts. Zweetkuur (nat laken,
kruiken en dekens).

d. IV. Defaecatie, waarbij een weinig urine. Gelaat oedemateus,
cyanotisch. Dyspnoe. Pleuritis rechts.

d. V. Defaecatie. 75 cc. urine. Zweet veel, infus, sennae: diarrhoe.
Pols best.

d. VI. Patiënte wordt benauwd en sterft plotsehng,

obductie.

peritoneum: glad glanzend.

lever: In de mediaanlijn halverwege tusschen navel en proc.
xiphoid, 2 K.G., geen bloedingen, vettig gedegenereerd, troebele
zwelling,

hart: Hypertrophie, 350 gr. (normaal 250 gr.).

longen: Sterk oedeem: vast, geen emboli in de groote vaten.

milt: Groot, donkerrood, splenitis.

-ocr page 174-

ureteren: Niet verwijd.

nieren : Vergroot; kapsel laat goed los, stellulae Verheyeni
duidelijk. Schors en columnae Bertini geheel vervet, merg vertoont
stuwing, donker. Geen bloedingen.
blaas: Cystitis.

uterus: Aan het ost. int., aan de voorzijde een 1.5 c.M.
lange, ondiepe, overlangs loopende scheur.
ovaria: Normaal.
vagina : Geen afwijkingen.

obductie van het kind:

Vocht in de buikholte.

lever: troebele zwelling, geen haemorrhagieën.
nieren: schors wat lichter, pupillen zeer donker; geen
bloedingen.

Geval no. 17 (1902).

IV para. 22 jaren. 17 aanvallen in de 6e maand der gravi-
diteit. Zes weken later geboorte van een dood kind.

Moeder hersteld.

Eerste kind dood, praematuur geboren. 2e en 3e voldragen,
levend. 18 Nov. 6 maanden zwanger, een toeval (met tongbeet).
na eenige uren een tweede. Bewusteloos, cyanotisch; stertoreus
ademen. In de urine veel eiwit, \'s Nachts nog 5 stuipen. 19 Nov.
nog 5 en 20 Nov. nog 3. Daarna geen aanvallen meer. Melkdiëet.
Met deze anamnese wordt de vrouw 23 Nov. in de kliniek opge-
nomen, Zij heeft voortdurend hoofdpijn. Uterus reikt tot den navel,
vertoont contracties. Harttonen duidelijk in de linea alba. Hals-
kanaal gesloten. Urine bevat een spoor eiwit. De hoeveelheid laat
zich niet goed bepalen, omdat de vrouw diarrhoe heeft en daarbij
telkens urine verloren gaat.

26nbsp;Nov. 2700 cc. urine S.G. 1010.

27nbsp;Nov. Geen harttonen te hooren. Geen eiwit.

30 Nov. Wordt patiënte op verzoek ontslagen. Eind December
baart zij een reeds lang gestorven vrucht. Verder beloop gunstig.

-ocr page 175-

Geval no. 18 (1903).

III para. 30 jaren. Grav. minder dan 40 weken. Zes uren
post partum meer dan 14 aanvallen in 12 uur tijds.
15 m.gr. morphine, venaesectie, intraveneuse infusie.
Kind levend. (Gew. 2670 gr.) Moeder hersteld na
gangraeneuse pneumonie.

Vorige zwangerschappen normaal verloopen. Den dag vóór en
tijdens de bevalling veel hoofdpijn. Onder leiding der vroedvrouw
spontane baring in den tijd van ruim zeven uren.

9nbsp;Febr. 5.30 uur v.m. Partus.

11 uur v.m. Ie aanval van eclampsie. Tot 9 uur n.m. meer dan
10 aanvallen. Dan wordt de vrouw in de kliniek gebracht.

9.30 uur n.m. Temp. 38°6. Pols 108. hard. In de blaas 40 cc.
urine met korrelcylinders en 12 quot;/„o eiwit. Bewusteloos.

9.45 uur 12e aanval. 15 m.gr. morphine. Venaesectie (300 cc.).
Intraveneuse zout-infusie (900 cc.).

10.30 en 11.25 uur 13e en 14e aanval — daarna niet meer.

10nbsp;Febr. De vrouw reageert op aanspreken, maar herkent
niemand. Zij is zeer onrustig. In den loop van den dag slaapt zij
veel. laat nu eens urine loopen. dan weder loost zij spontaan 700 cc.

11nbsp;Febr. volkomen bij kennis, amnesie tot eenige uren vóór den
partus. Ziet slecht.

De urine wordt langzamerhand eiwitvrij. Het kraambed wordt
ernstig gecompliceerd door longgangraen — waarvan patiënte ge-
lukkig herstelde. Eerst 3 maanden p.p. kan zij ontslagen worden.
Later zien wij haar nog herhaaldelijk in uitnemenden toestand: de
urine blijft normaal.

Het kind woog bij de geboorte 2670 gram en bleef in leven.

Geval no. 19 (1903).

ƒ para. 21 jaren. Grav. 40 weken. 3 aanvallen van eclamp-
sie; de eerste een kwartier, de laatste drie kwartier post
partum. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
3750 gr.).

7 Maart. Patiënte is om 3.30 uur v.m. bevallen van een levend
kind (gew. 3750 gr.), dat eerst echter diep asphyctisch was. doch
na kunstmatige ademhaling is bijgekomen. Behalve dat patiënte den
laatsten tijd over hoofdpijn had geklaagd en gedurende de baring

-ocr page 176-

stug en norsch was. deden zich van te voren geen bijzonderheden
voor. De baring heeft 19 uren geduurd.

Een kwartier post partum kreeg patiënte een aanval van eclamp-
sie; eenige oogenblikken later nog een en een half uur na den
eersten weer een. In de catheter-urine werd veel eiwit gevonden.
Opneming in de kliniek werd geweigerd. In den loop van den dag
werd patiënte veel beter.

Verdere gegevens zijn door den praktikant verzuimd mede te
deelen.

Geval no. 20 (1903).

UI para. 31 jaren. Grav. 34 weken. Te voren nephritis.
5 aanvallen voor, 1 na de bevalling. Eerste aanval 18
uur voor, laatste Y2 uur na de bevalling. 20 m.gr. mor-
phine. Venaesectie. Intraveneuse en subcutane infusie.
Excicantia. Forceps. Kind vertoont rigor mortis. (Gew.
2200 gr.) De moeder sterft 3 uren p.p.; hartverlamming.
Obductie,

De eerste zwangerschap is geëindigd met de geboorte van een
onvoldragen gemacereerd kind, de tweede met een abortus van twee
of drie maanden. Reeds vroeger is zij in de interne kliniek verpleegd
geweest wegens nephritis. De laatste veertien dagen was zij onwel
en voortdurend vermoeid, en reeds gedurende eenige maanden
waren gelaat en beenen oedemateus.

17 April. Den geheelen dag wordt patiënte gekweld door hoofd-
pijn, diarrhee. braken en slecht zien. \'s Morgens 9 uur krijgt zij
een stuip, waarna zij een half uur bewusteloos blijft en een parese
aan den linkerarm overhoudt. Te 3 uur komt de tweede, te 7 uur
n.m. de derde stuip. Hierna blijft het bewustzijn licht gestoord.

9 uur n.m. wordt zij in de kliniek gebracht. Zij gilt voortdurend
en is lastig te behandelen. Nauwe reageerende pupillen. Algemeen
oedeem.

Uterus drie vingers onder den ribbenboog, hoofd ingedaald, hart-
tonen niet met zekerheid te herkennen. Portio vaginalis laat één
vinger door, het ostium internum is wijder dan het ostium externum.

Hart naar rechts uitgezet. Pols 120, krachtig gevuld. Temp. 37°8,
In de blaas 300 cc. urine, die veel eiwit en korrel cylinders, weinig
epitheliumcellen, enkele leucocyten en geen roode bloedlichaampjes
bevat, — 4e aanval.

-ocr page 177-

11 uur n.m. 5e aanval. Venaesectie (300 cc.) en intraveneuse
infusie (900 cc.). De algemeene toestand is bevredigend, de vrouw-
zweet sterk en heeft flinke weeën. Daarom wordt besloten rustig
af te wachten.

18 April 2.30 uur v.m. Hoofd bijna geheel ingedaald. A. a. r. a.,
6 c.M. ontsluiting. De vhezen worden gebroken. Temp. quot;il^l.
Pols 180.

3nbsp;uur v.m. volkomen ontsluiting. Zonder narcose wordt om 3.30
uur de baring gemakkelijk met de tang voltooid. Het kind is dood,
vertoont lijkstijfheid, weegt 2200 gram, en is 49 c.M. lang. Vol-
gens berekening komt het 6 weken te vroeg ter wereld.

Na tien minuten wordt de placenta uit het O.U.S. gedrukt. Zij
is rijk aan infarcten.

De pols is onrustbarend klein (180). Kamferinspuiting. De
vrouw is bij kennis en vraagt naar haar kind.

4nbsp;uur v.m. 6e aanval. Kamfer, subcutane zoutinfusie (1000 cc.).
De hartparalyse wijkt niet.

7.30 uur v.m. Exitus letalis.

obductie.

52 uren p.m.

hersenen: Geen bloedingen, geen oedeem.

borstholte: Geringe hoeveelheid bloederig vocht in de
pleuraholte. Beiderzijds oude adhaesies. Hart grooter dan de vuist

der vrouw, 390 gram: excentrische hypertrophie, wanddikte 10_11

m.m. Lichte bronchitis, licht longoedeem.

buikholte: Weinig bloederig vocht.

milt: Groot en week, 360 gram.

lever : Onder het kapsel zeer veel bloeduitstortingen, aan de
convexe oppervlakte, niet fn het parenchym. Teekening scherp.
Gewicht 2400 gram (normaal 1600 gr.).

ureteren: Linker normaal, rechter eenigszins verwijd vanaf
de ombuiging over de linea innominata. Pyelum links normaal,
recht iets verwijd, papillen afgeplat. Geen bloedingen.

nieren: Kapsel adhaerent. Stellulae Verheyeni niet scherp.
Geen haemorrhagieën in of onder het kapsel, noch in het parenchym.
Op doorsnede een merkwaardig Uchte zone op de grens van merg
en schors, welke zone hier en daar tot aan de oppervlakte reikt en

-ocr page 178-

zich daar dan als witte plekjes vertoont. Microscopisch geen ver-
schijnselen van nephritis. Gewicht 410 gram.
maag: Enkele puntvormige bloedingen.
blaas: Normaal.

uterus: O.U.S. lang. contractiering duidelijk.
In de achterlip der cervix een 2.5 c.M. lange scheur aan de bin-
nenvlakte. Placenta-insertie aan den voorwand en in den fundus.
Geen arterio-sclerose.

De cervix-scheur is hier zeker niet door de tang veroorzaakt: het
is een spontane.

De nierveranderingen beantwoorden niet aan de verwachting.
Klinisch stond het bestaan van een chronische nephritis boven
allen twijfel.

Geval no, 21 (1904).

/ para. 24 jaren. Grav. d= 38 weken. Eerste aanval 14 uur
ante, laatste 11 uur post partum. 15 aanvallen voor, 16
na de verlossing. 30 m.gr. morphine; chloroform. Venae-
sectie (300 cc.), intraveneuse (750 cc.) en subcutane
zoutinfusie (5000 cc.) en clysmata. Natte inwikkeling.
Bonnaire. Tang. Perforatie, cranioclasie. Kind dood.
(Gew. 2600 gr., zonder hersenen.) Moeder hersteld na
acute psychose.

De laatste vier weken heeft zij last gehad van gezwollen beenen,
de laatste dagen ook van hoofdpijn, die hedenmorgen hevig is ge-
worden, \'s Middags twee uur treedt een aanval van eclampsie op,
te drie en te vier uur nogmaals — de laatste tijdens haar vervoer
naar de khniek.

Status praesens 4 uur n,m. Patiënte herkent haar omgeving niet
en is onrustig. De pupillen reageeren goed. Pols langzaam, 60—74,
gespannen. Oedeem van het geheele lichaam, lichte cyanose. Uterus
tegen den ribbenboog; rug rechts, hoofd beweeglijk op den bekken-
ingang. Het kind is volgens opgave ongeveer 38 weken; zijn gewicht
wordt door ons geschat op 2500 gram. Harttonen goed. Portio
vaginalis onverkort. De urine bevat veel eiwit, slechts enkele kor-
relige cylinders. Spaarzame weeën.

28 Jan. 4.20 uur n.m. 10 m.gr, morphine.
4.45 uur 4e aanval, daarna comateus.

5.10 uur 5e aanval, harttonen van moeder en kind daarna on-
regelmatig.

-ocr page 179-

5.30 uur. Venaesectie: 300 cc. bloed, intraveneuse inspuiting van
750 cc. physiologische zoutoplossing. De pols blijft gespannen,
maar wordt nu regelmatig en langzaam.

Daar de vrouw nu en dan wild wordt, zal worden gepoogd met
chloroform verdere aanvallen te onderdrukken. Bovendien natte
inwikkeling.

6.30 uur 6de aanval.

7.45 uur 7de aanval. Deze treden zoo onverwacht op, dat wij te
laat komen met de chloroformkap.

8.45, 9.20, 9.50 uur 8e, 9e en 10e aanval.

10.15 uur. Portio vaginahs onveranderd. Na een vermoeiende
poging van een kwartier lang gelukt het één vinger door het hals-
kanaal te boren. Men voelt daarbij verschillende boven elkander
gelegen ringen, die zich strak om den vinger spannen.

10.25, 10.40 uur 11e en 12e aanval. 10 m.gr. morphine.

11.45 uur 13e aanval.

29 Jan. 12.05 uur v.m. 14e aanval. Algemeene toestand onver-
anderd. In chloroformnarcose wordt een nieuwe poging tot dilatatie
ondernomen. In den tijd van één uur brengt men het zoo ver, dat
er drie vingers door het halskanaal kunnen worden gebracht.

1.55 uur 15e aanval. Van nu af een voortdurende lichte chloro-
formnarcose.

3 uur v.m. Frequente, zwakke weeën. Dilatatie met twee handen,
totdat na een half uur de halve hand met gemak in het ostium kan
worden gebracht — maar veel verder kunnen wij het niet brengen.
Daar de harttonen van het kind, hoewel nu en dan onregelmatig,
zich telkens weder herstellen, wordt nu de tang aangelegd. Men
trekt het kleine hoofd gemakkelijk in het bekken — met de cervix,
die zich zoo strak om den schedel spant, dat het ostium als een
smal ovaal om de lepels gespannen in de vulva te zien komt. Groote
krachtsinspanning wordt vermeden. Nu ontstaat er een
klein
scheurtje in de achterlip — en tevens blijkt, dat het kind bezweken
is: men voelt
namelijk, met de hand langs het hoofd ingaande, de
navelstreng zonder pols.

Perforatie, cranioclast. Het hoofd volgt nu vrij gemakkelijk, maar
de cervix houdt de schouders weder met groote kracht tegen, Gew.
2600 gram.

Deze geheele operatie wordt zoo voorzichtig mogelijk verricht;
zij duurt 75 minuten na het eindigen der manueele dilatatie.

-ocr page 180-

De cervix wordt met vier tangen van Muzeux te voorschijn ge-
bracht: het ostium vertoont vier ondiepe scheurtjes.

De placenta wordt volgens Credé verwijderd en daarna tampon-
nade van uterus en vagina verricht.

Algemeene toestand onveranderd.

6.27 uur v.m. weder een aanyal de eerste na de verlossing.

9.09 uur v.m. 2e aanval. Natte inwikkeling.

9.30 en 10 uur 3e en 4e aanval. 10 m.gr, morphine.

10.20 uur 5e aanval. Pols onregelmatig. Subcutane infusie van
1000 cc. NaCl. Per katheter 250 cc. urine, S.G. 1015. Temp. 38°.
Pols 82. Resp. 18.

I.15,nbsp;1.35, 3 en 4 uur n.m. 6e, 7e, 8e en 9e aanval.

4.30 uur pols minder gespannen, onregelmatig, 1000 cc. NaCl.
subcutaan.

5,15, 5.45 uur 10e en 11e aanval.

8.30 uur. De vrouw laat urine loopen, zweet sterk, reageert
eenigszins.

8.40 uur 12e aanval. 150 cc. urine.

9.19 uur 13e aanval. Pols 128.

30nbsp;Jan. 12.15 uur v.m. 14e aanval. Pols onregelmatig, frequent.
1000 cc. NaCl. subcutaan.

12.37 uur v.m. en 3.45 uur n.m. 15e en 16e aanval. Temp. 38°3.
Pols. 132.

Geregeld wordt gedurende de geheele behandeling om de 5 tot
10 minuten de neuskeelholte lediggezogen met een daarvoor door
de Snoo geïmproviseerd toestelletje (afgebeeld in: Kouwer, Kraam-
verpleging. blz. 133).

Het gelukt hiermede de ademhaling grootendeels vrij te houden
en cyanose te vermijden. De slijmmassa verspreidt een doordrin-
genden stank: dat het aanbevelenswaardige toestelletje de aandacht
verdient, is m.i. duidelijk.

9 uur n.m. Geen verdere aanvallen. Temp. 39°4. 1000 cc. NaCf.
subcutaan. Sulfas magnesii, per rectum, geeft defaecatie.

II.30nbsp;uur n.m. Nogmaals 1000 cc. NaCl. onder de huid, en om
de twee uren 200 cc. NaCl. per rectum. Sterke zweetafscheiding.

31nbsp;Jan. Temp. 38°4, pols 124, regelmatig. Gelaatskleur goed.
\'s Morgens 11 uur ontwaakt de vrouw uit naar coma.

1 Febr. Verschijnselen van een acute puerperale psychose: on-
rust, hallucinaties, angst, faeces-smeren. De urine loopt in stroomen
af en bevat nog slechts weinig eiwit.

-ocr page 181-

3 Febr. Psychose onveranderd. Temp. 38° 8. Hoest. Lochia stin-
ken, vulva bedekt met een etterachtig beslag.

5 Febr. Psychische toestand is nagenoeg normaal geworden.

Algemeene bronchitis. Temp. 37°8. Van nu af treedt een snelle
beterschap op, maar het duurt nog geruimen tijd, voordat de vrouw
geheel op krachten is gekomen.

Geval no, 22 (1904).

I para. 18 jaren. Grav. 40 weken. Eerste aanval 12 uur
ante, de laatste 16 uur post partum. 17 aanvallen voor,
6 na de verlossing. Venaesectie 300 cc., intraveneuse
900 cc. en subcutane infusie 1000 cc. 20 m.gr. morphine,
chloroform. Bonnaire. Perforatie van het doode kind.
(Gew. 3600 gr.) Moeder hersteld na pneumonie, endo-
metritis en psychose.

Patiënte werd 7 Juni in de kliniek opgenomen met de verwach-
ting, dat zij begin Augustus zou bevallen. Het kind verkeerde in
stuitligging: matige bekkenvernauwing.
C.V. 9.5 c.M. Oedema
crurum. Urine vrij van eitwit. Uitwendige keering op het hoofd.
Herhaald onderzoek der urine, éénmaal per week, leert, dat de
urine eiwitvrij is en in normale hoeveelheid wordt geloosd. Dit is
ook 31 Juli nog het geval.

Inbsp;Aug. 3.30 uur n.m. De als volkomen gezond beschouwde zwan-
gere is plotseling vreemd geworden. Zij schatert luidkeels, hult zich
in een mantel, waarmede zij door de zaal rent. en heeft zóó dol
plezier, dat de assistent haar tot straf naar bed zendt. Een uur later
is zij zeer zenuwachtig, snikt, weigert te antwoorden en barst in
een hevige huilbui uit. Even daarna, terwijl de zusters haar helpen
om zich weder te kleeden, krijgt zij een typischen aanval van
eclampsie, spoedig door een tweeden en een derden gevolgd.

6.30 uur 4e aanval. Pols 120. Temp. 38° 1.
9.45 uur 5e aanval, urine bevat veel albumen, korrelige en hyaline
cylinders.

10.5 uur 6e aanval,

IInbsp;uur 7e en 8e aanval. Pols 144, 10 m.gr. morphine. Cervix ver-
kort. Hoofd half ingedaald. harttonen goed.

12 uur 9e aanval. Vanaesectie (300 cc.) intraveneuse infusie van
900 cc. NaCl.

-ocr page 182-

12,15, 12.40 uur 10e en 11e aanval. Pols 150.

2 Aug. 1 uur v.m. Halskanaal voor één vinger toegankelijk.
Urine 1.5 quot;/oo eiwit,

1.10 uur 12e en 13e aanval. 10 m.gr, morphine.

1.50 uur 14e, 2 uur 15e aanval. Van nu af krijgt patiënte een
weinig chloroform, zoodra zich teekenen van onrust vertoonen.

Temp. 39°, pols 136,

4 uur 16e en 17e aanval. Pols daarna klein en onregelmatig.
Foetale harttonen niet meer te hooren. Cervix verstreken, ostium
laat twee vingers door. Subcutane infusie van 1000 cc. NaCl.

4,30 uur chloroform. Dilatatie volgens Bonnaire tot ongeveer
5 c.M. Perforatie, cranioclast. voorzichtige extractie van het 3600
gram zware kind. Kleine ruptura perinei.

Placenta manueel verwijderd, daarna de cervix met behulp van
vier tangen van Muzeux onderzocht: Cervixscheur van 2 c.M.
lengte, wordt gehecht. Tamponnade van uterus en vagina. Pols
daarna 120.

6 tot 7 uur weder 5 aanvallen. Nu wordt weder gedurende een
half uur een lichte chloroformnarcose onderhouden, doch te 8.45 uur
treedt de 23e aanval op. Het pharynx-zuigapparaat werkt uit-
stekend en onderdrukt alle reutelen: een echte ..nettoyage par Ie
videquot;.

11 uur. Er is telkens vrij veel urine afgeloopen. Per katheter
wordt nog 250 cc. ontlast met 0.33
°/oo eiwit.

Het verdient opmerking, dat alle aanvallen aan de rechterzijde
begonnen en zich ook aan deze zijde het sterkst voordeden. Er
volgt nu een moeilijke tijd. De vrouw maakt een ernstige pneumonie
door. vermoedelijk ook een belangrijke endometritis, en vertoont
daarbij een psychose, die door Prof. Heilbronner tot het onderwerp
van een nauwkeurige studie werd gemaakt, (Karl Heilbronner:
Studien über eine eklamptische Psychose. Monatschr. f. Psychiatrie
u. Neurologie. Bd. XVII. H. 3, bl. 277.)

1 October wordt patiënte in bevredigenden toestand ontslagen.

-ocr page 183-

Geval no. 23 (1904).

I para. 28 jaren. Grav. 38 weken. Aan het einde der zwan-
gerschap 4 aanvallen. 8
7oo eiwit, sterke oedemen.
20 m.gr. morphine, natte inwikkeling, sulfas natricus,
suhcutane infusie (1000 cc.) Partus provocatus (?)
twaalf dagen na den laatsten aanval: 36 uren later uit-
gangstang. Moeder en kind goed. (Gew. 2900 gr.)
Sedert drie maanden heeft de vrouw last van dikke beenen, hoofd-
pijn, misselijkheid en nu en dan slecht zien.

8 Sept. wordt de hulp van den practicant gevraagd wegens het
toenemen der oedemen. De gezwollen labia beletten hem te cathe-
teriseeren, maar spoedig daarop loost de vrouw 100 cc. urine, die
veel eiwit (87oo)\' korrehge cylinders en leucocyten bevat. Nog
voordat zij den raad heeft opgevolgd om zich in de kliniek te doen
opnemen, krijgt zij 9 Sept. 7 uur n.m. een eclamptischen aanval en
wordt te 10 uur in de kliniek gebracht.

Stat. praes. Zij is goed bij kennis en georiënteerd, maar onrus-
tig. Algemeen oedeem; het linker labium majus is vuistgroot. Uterus
tot aan den ribbenboog, hoofd los op den ingang, harttonen goed.
Pols der vrouw 80. regelmatig, weinig gespannen.

10.15 uur 2e aanval, waarna het bewustzijn terugkeert. Inwendig
onderzoek door het oedeem bijna onmogelijk. Portio onverkort, veel
weeën.

11 uur 3e aanval, met terugkeerend bewustzijn, maar geheugen-
defecten. Katheter urine: 60 cc. S.G. 1028. 8 7oo eiwit.

10 m.gr. morphine. natte inwikkehng. Patiënte braakt veel.

10nbsp;Sept. 7.30 uur. De vrouw heeft een groot gedeelte van den
nacht geslapen en is rustig geweest. Nu krijgt zij een lichten aan-
val. den 4den. waarna het bewustzijn terugkomt. Sterke zweet-
afscheiding. 10 m.gr. morphine. Natte inwikkeling. Hoofdpijn,
braken.

1 uur n.m. subcutane infusie van 1000 cc. NaCl. en 30 gram
sulfas natricus per rectum.

100 gram urine per katheter: veel vernielde bloedcellen, korrel-
cylinders.

11nbsp;Sept. Goed geslapen, handelbaar. Dunne ontlasting. 250 gr.
urine per katheter, met 6 7oo eiwit. Cervix verstreken, laat nog geen
vinger door.

12nbsp;Sept. Oedemen aanmerkelijk afgenomen. Na een stoombad

-ocr page 184-

heftige zweetafscheiding. De vrouw herinnert zich alles wat er ge-
beurd is. 700 cc. urine. Zij drinkt nu 5 L. melk.

13nbsp;Sept. Tienmaal dunne alvus, waarbij ook urine meekomt,
samen 3600 cc. vocht.

14nbsp;Sept. oedemen verdwenen. Toestand goed. Veertien maal
dunne faeces.

22nbsp;Sept. In de laatste dagen zijn hoofdpijn en misselijkheid weder
teruggekeerd. De stemming is onaangenaam, ontevreden. Albumen
2 7oo. Natte inwikkeling, Engelsch zout.

Om den partus op te wekken worden heete vaginale irrigaties
gegeven.

5.30 uur n.m. weeën; 3 c.M. ontsluiting.

23nbsp;Sept. 11.30 uur v.m. Volkomen ontsluiting. Hoofd op den
bekkenbodem met de groote fontanel dieper dan de kleine.

24nbsp;Sept. 4 uur v.m. Daar de schedel de vulva nog steeds niet
passeert, ondanks vrij krachtige weeën, wordt de baring nu in nar-
cose met de tang beëindigd, wat geen moeite geeft. Het kind is
best, weegt 2900 gram.

Het kraambed verloopt volkomen ongestoord. Den 9den dag
bevat de urine nog 1 7oo eiwit — maar weigert de vrouw langer te
blijven, omdat melkdiëet haar ongeschikt voorkomt. Het kind groeit
aan de borst goed.

Geval no. 24 (1905).

XI para. 36 jaren. Grav. 24 weken. Waarschijnlijk reeds
vroeger nephritis. Acute psychose. Volgens Prof. Heil-
bronner equivalent van eclampsie.

Het is wel zeker, dat deze vrouw reeds eerder aan nephritis leed:
de toestand van het hart wijst daarop ook. Toch verliepen alle
voorgaande zwangerschappen goed, behalve de 10e, toen zij in de
vierde maand vier weken lang dezelfde verschijnselen zou .hebben
vertoond als thans en die na melkdiëet verdwenen zouden zijn. Nu
was zij 6 maanden zwanger en volgens den man, pas korten tijd
ongesteld. Zij had n.1. hoofdpijn, dacht slecht te kunnen zien enz.
Maar de verwardheid maakt het moeilijk, dat juist na te gaan: zij
was ten opzichte van tijd en plaats slecht georiënteerd. Den vol-
genden dag werd de toestand erger: acute verwardheid met hallu-
cinaties en stupor. Onder bedrust en melkdiëet trad spoedig ver-
betering in. Het eiwitgehalte der urine, eerst 3 °/oo\' daalde spoedig

-ocr page 185-

tot spoortjes, en de gekorrelde cylinders verdwenen; tevens nam
de diurese toe van 200, 600, 3700 cc. Zij vertrok echter tegen
advies, na 4 weken reeds en liet verder niets van zich hooren.

Prof. Heilbronner meende in deze acute psychose een equivalent
te mogen zien voor een eclamptischen aanval. Het geheele beloop
maakt deze opvatting wel aannemelijk.

Geval no. 25 (1905).

1nbsp;para. 27 jaren. Grau. 36 weken. 55-38 uren ante partum

vier lichte aanuallen in 17 uur. Warme inpakking. Melk-
diëet, clysma. Partus sp. praem. Kind goed. (Gew.
2040 gr.) Kraambed licht gestoord.

Nadat patiënte een paar dagen veel hoofdpijn had, kreeg ze
6 April 10 uur n.m, een hchten aanval.

7 April 3 uur v.m., 6 uur v.m. en 3 uur n.m. haar 2den, 3den en
4den aanval. Toen werd ze in de kliniek gebracht, waar geen aan-
vallen meer optraden.

Na de aanvallen bestond er slechts korten tijd bewusteloosheid.
Bij aankomst in het ziekenhuis was het sensorium vrij goed. p, 90,
hard; temp. 37°3. Geen oedeem van het gelaat, slechts weinig van
de beenen. De tong is gezwollen en stuk gebeten, In de blaas be-
vindt zich ongeveer 100 gr. urine, die zuur is. en 20 7oo eiwit, veel
korrel- en epithelium-cylinders en gedegenereerde epitheliumcellen
bevat. De kinderlijke harttonen zijn goed.

Patiënte wordt dadelijk warm ingepakt, ze krijgt een clysma en
wordt op melkdiëet gezet. Den volgenden dag gevoelt zij zich reeds
veel beter, is humoristisch gestemd, zweet flink en urineert spontaan
bijna 1400 gr. \'s Avonds komen er weeën, die in 9 uren tijd een
levend kind ter wereld brengen. 1.46 c.M.. gew. 2040 gr. Op den
dag van de bevalling was de urine hoeveelheid 3 L., eiwitgehalte

2nbsp;7oo- Na 8 dagen geen eiwit meer.

Een jaar later beviel de vrouw opnieuw, had echter geen albu-
minurie.

-ocr page 186-

Geval no. 26 (1905).

II para. 45 jaren. Grav. 28 weken. 12 aanvallen voor, 12
na den partus; eerste aanval
ójXnbsp;^aafs^e 9 uur

na de bevaUing, even voor den dood. 40 m.gr. morphine,
3 L. subcutane infusie, clysmata met 10 % Mg SO 4;
excitantia. Kind spontaan geboren. Dood. (Gew. 2500
gram.) Moeder 9 uur p.p. gestorven. Hartverlamming.
Obductie.nbsp;j; -r^. i

Reeds in de eerste zwangerschap had patiënte dikke beenen en
een dik gezicht, ditmaal de laatste vijf weken veel last van hoofdpijn
en dikke beenen; van het begin der zwangerschap af had zij ge-
braakt; dit nam met de andere klachten in den laatsten tijd sterk toe.

28 Juni 3.30 uur v.m. eerste stuip, snel daarop gevolgd door de
2e en 3e. Zij komt om vijf uur in de kliniek aan. Tijdens het ver-
voer de 4e aanval. Status praesens. Sterk oedeem van gelaat en
extremiteiten, tongbeet lichte cyanose, stertoreus ademen, pols 120,
goed gevuld, regelmatig, niet gespannen, hcht coma en onrust. Fun-
dus uteri twee vingers boven den navel, hoofd bijna geheel inge-
daald, rug links.

Geen harttonen, geen vruchtbewegingen.

Portio verstreken. Ontsluiting Ij^ c.M. Staande vochtblaas, in
de blaas 120 c.M^ urine met 18 7oo eiwit, korrelcylinders, enkele
roode en witte bloedlichaampjes.
6.20 uur v.m. 5e aanval, duur 30quot;.

7.10 uur v.m. 6e aanval, duur 1.15quot;. Twintig min. later loopt
vruchtwater af.

7.40 uur v.m. 7e aanval, duur 1,25quot;.
8,00 uur v.m. 8e aanval, duur 1\': 10 m,gr. morphine.
8.30 uur v.m. 9e aanval, duur 1*30quot;: pols 136,
8,47 uur v.m. 10e aanval, duur 1\': 10 m.gr, morphine,
9.10 uur v.m. 6 a 7 c.M. ontsluidng; ostium gemakkelijk rekbaar.
Daar de onvoldragen vrucht (7 maanmaanden) hoogstwaar-
schijnlijk dood. in elk geval weinig levensvatbaar is, wordt besloten
den partus te doen eindigen door cranioclasie. zonder voorafgaande
verwijding van het ostium.nbsp;*

9.12 uur v.m. 11e aanval, duur 1*45quot;: pols 136, klein.
9
.40 uur v.m. 12e aanval, duur r20quot;.

9,55 uur v.m. Onder de voorbereiding voor de verlossing ver-
schijnt onverwacht het hoofd in de vulva en wordt door expressie

-ocr page 187-

geboren. Kind dood: corneae troebel (1. 45 c.M., gew. 2500 gr.).
Gering bloedverlies.

10 uur v.m. de 13e stuip: duur 1*20quot;.

10.33 en 11.5 uur v.m. 2e en 3e aanval p. partum, beider duur
riOquot;, 10 gr. morphine.

11.35 uur v.m., 12.2. 12.37. 1.11, 1.37 en 3.20 uur n.m. treden
de 4e tot 9e aanval na de verlossing op met een duur van ri5quot;,
1\'5quot;, 1\', r, 1.10quot; en 45quot;.

In den loop van den middag worden physiologische zoutwater-
infusies gegeven (3 L.), kamfer en morphine (10 m.gr.) toegediend
en clysmata van 10 % sulf. magn. (2 X 150 gr.).

1.37 uur n.m. bij den 8sten aanval treedt collaps op en houdt het
ademen op, wat met kamfer en kunstmatige ademhalingsbewegingen
wordt overwonnen.

3 uur n.m. Cheyne-Stokes, pols 170, temp. 39°.

In den verderen loop van den middag keert het bewustzijn iets
terug en wordt de cyanose iets minder: de patiënt maakt een iets
gunstiger indruk. De onregelmatigheid van pols en respiratie be-
wijzen echter, dat de toestand nog niet ten goede keert; de urine
bevat nu 40 eiwit.

5.5 en 5.40 uur n.m. 10e en 11e aanval, 1\'45quot; en 1\'20quot; durend.

7.20 uur n.m. 12e aanval p. part. (in het geheel de 24ste), die
meer dan een minuut te voren wordt aangekondigd door oogbewe-
gingen. onrustige ademhaling en cyanotisch uiterlijk. Deze aanval
duurt een minuut, waarbij de ademhaling stilstaat en onder zeer
sterke cyanose; pols onvoelbaar, harttonen niet meer te hooren.
Kunstmatige ademhahng en hartmassage vermogen het leven niet
te verlengen. Exitus letalis.

obductie.

peritoneum: glad en glanzend. Weinig transsudaat in de
buikholte. In het pericardium veel vocht.

hart: Linkerkamer bevat weinig bloed; het ost. mitral, laat
drie vingers door, het ostium tricuspid, vier.

Rechter boezem verwijd, kleine ecchymosen in de intima van de
art. pulmonalis en op den linkerkamerwand, doch niet in het peri-
cardium. Gew. 390 gr.

longen: Links in de pleura pulmonalis verscheidene kleine
ecchymosen; consistentie gelijkmatig, crepiteerend. op doorsnede

-ocr page 188-

hyperaemisch. Bij druk komt schuimend vocht. Uit de bronchi van
de onder kwab is mucus te drukken. Rechts: kleine bloedingen op
de pleura, behalve dat deze long geen mucus levert, is het beeld
als bij de andere.

PANCREAS en MILT : normaal.

URETEREN: niet verwijd.

NIEREN: Linker is groot, vetkapsel moeilijk te verwijderen,
fibreuse kapsel wat verdikt en adhaerent. Subcapsulaire bloedingen.
Cortex bleek, zonder vervetting, merg hyperaemisch. Rechter: ook
hier bloedingen en een adhaerente kapsel. Gewicht der beide nieren
480 gram.

LEVER: groot. Talrijke bloedingen in het kapsel. Slijmvlies der
galblaas normaal. Leverteekening normaal. Geen bloedingen op
doorsnede. Gew. 2500 gr.

VESICA URINARIA: met weinig troebele urine; slijmvlies
bleek.

UTERUS: Aan den achterkant talrijke ecchymosen. Geen eer-
vixscheur.

OVARIA ; Op de oppervlakte talrijke vlokkige uitgroeisels, die
bij microscopisch onderzoek uit decidua-achtige cellen blijken te
bestaan met vele uitgezette capillairen. Het rechter ovarium heeft
een corpus luteum verum. De ovaria vertoonen op doorsneden geen
haemorrhagieën.

HERSENEN : Ter hoogte van de lobi frontales op symmetrische
plekken subdurale bloedingen. Onder de pia geen oedeem, even-
min op doorsneden van het hersenweefsel.

Geval no. 27 (1905).

I para. 26 jaren. Grav. 40 weken. Eerste aanval 10 uur
ante, laatste 16 uur post portum. 7 aanvallen voor, 3 na
de verlossing,
55 m.gr. morphine, chloroform. Tang-
extractie. Kind, onder invloed van een narcoticum, later
goed. (Gew. 2970 gr.) Natte inwikkeling der moeder,
psychose. HersteL

De vroedvrouw verwees deze vrouw naar haar geneesheer wegens
oedemen. Melkdiëet en een zweetkuur verhinderden niet, dat de
dreigende eclampsie tot uitbarsting kwam: den tweeden dag na het
begin dier behandeling vertoonden zich stuipen.

-ocr page 189-

2 Augustus 1.15 uur v.m, eerste aanval, te 1.30, 2 en 2.30 uur
v.m. gevolgd door den 2den, 3den en 4den. In \'t geheel worden
25 m.gr. morphine toegediend. Onder het vervoer krijgt ze te 4.30
uur v.m. den 5den aanval.

Status praesens. De vrouw is onrustig, maar goed georiënteerd.
Pols hard en gespannen. Fundus uteri tot den ribbenboog, hoofd
ingedaald, rug links, harttonen goed, cervix verstreken, toegan-
kelijk voor één vinger, gebroken vliezen. In de blaas 200 c.M®.
sterk geconcentreerde urine met 15 quot;/oo eiwit.

8.10 uur v.m. 6e aanval; 9.10 uur 7e aanval, coma gedurende
10 minuten. 10 m.gr, morphine.

Te 9.30 uur staat het hoofd op den bekkenbodem. Hoewel dit
het oogenblik is de vrouw met de tang te verlossen, wordt dit door
een misverstand eerst te 11 uur v.m. verricht onder chloroform-
narcose, Het kind maakt niet den indruk gewoon asphyctisch te
zijn, maar onder den invloed van een of ander narcoticum te staan,
hetzij dan morphine, chloroform of eclampsie-gif. Eerst na drie
kwartier wordt het door de gebruikelijke middelen tot schreeuwen
gebracht. Het weegt 2970 gram. bij een lengte van 50 c.M. en
maakt het verder goed.

Na een half uur wordt wegens bloeding de placenta uitgedrukt.

4.40 uur n.m. Ie aanval p, part,

6.25 uur n.m. 2e aanval 10 m.gr, morphine, temp. 38°2.

\'s Avonds en in het begin van den nacht is patiënte onrustig.

3 Augustus 3.15 uur v.m. 3e aanval p. part. (de 10e in \'t geheel).

Deze is zeer hcht, 10 m.gr. morphine. Patiënte vak in een rüs-
tigen slaap. Sterke zweetsecretie. De nachturine bevat nog slechts
3^°/oo eiwit, de morgenurine is eiwitvrij.

De volgende dagen is patiënte psychisch niet geheel normaal.
Nu en dan barst ze uit in heftige lachbuien, zonder beweegredenen.
Dit blijkt later het beginsymptoom eener psychose te zijn geweest.

7 Augustus begint zij \'s avonds plotseling te hallucineeren en
angstig te worden, wat gaandeweg toeneemt. Zij weigert voedsel
omdat zij meent daardoor vergiftigd te worden. Nu en dan bestaat
ziekte-inzicht, doch soms is de angst zoo hevig, dat zij het raam
wil uitspringen.

Den 15den Augustus wil de familie, ondanks herhaalde waar-
schuwingen, haar weer thuis hebben. Twee
dagen later evenwel
wordt patiënte op verzoek der familie in het krankzinnigengesticht

-ocr page 190-

opgenomen, waaruit zij na eenige maanden met een defect ont-
slagen wordt.

In de kliniek is het puerperium niet geheel koortsvrij gebleven:
d. I 38°8. daarna nu en dan 37o4. 37°7, enz., zonder dat er anato-
mische afwijkingen te vinden waren.

Geval no. 28 (1906).

I para. 24 jaren. Grav. 36 weken. Eerste aanval een uur
ante, de laatste 16 uur post partum. 1 aanval voor, 12
aanvallen na den partus. Forceps. 60 m.gr. morphine,
subcutane infusie 1 L., clysma met MgSO^; warme in-
pakking, digitalis. Moeder en kind goed. (2440 gram.)
Gedurende de zwangerschap was de vrouw steeds gezond ge-
weest. Ze had nooit last van hoofdpijn, misselijkheid of prikkel-
baarheid, wel dikke beenen gehad. Dit trof ook den candidaat die
den partus zou leiden.

10nbsp;Juni 7 uur n.m. was bij niet geheel verstreken cervix de ont-
sluiting ± 1
C.M., de psyche der vrouw volkomen normaal.

11nbsp;Juni 2.30 uur v.m. braken de vliezen bij 5 c.M. ontsluiting.
Het hoofd was 2/3 ingedaald. De vrouw was het laatste half uur

onrustig en angstig geworden.

3 uur v.m. kreeg patiënte haar eersten aanval.
Toen te 4,30 uur v.m. de ontsluiting volkomen was, werd in nar-
cose de tang aangelegd en een levend kind uitgehaald (1. 45 c.M,
gew. 2440 gr.). Een hevige nabloeding maakte verwijdering der
placenta noodzakelijk, wat door den handgreep van Credé gelukte.

In de blaas bevond zich 75 c.M®. urine (geconcentreerd) met
3 quot;/oo albumen, slechts weinig korrelcylinders en enkele roode en
witte bloedhchaampjes,

In den loop van den morgen kreeg zij weer een lichten aanval,
1,30 uur n.m. gevolgd door een zware stuip, vijf minuten later den
3den aanval post partum.

2.15 uur n.m. 4e aanval p.p. 20 m.gr, morphine.
3 uur n,m. 5e aanval p.p.nbsp;lt;

Nu wordt de patiënte naar de kliniek vervoerd, terwijl intusschen
de 6e aanval p.p. te 3.30 uur n.m. optreedt.

Bij aankomst is de vrouw onrustig, half comateus; het gezicht is
opgezet, de beenen zijn oedemateus. de pols 136, matig gespannen,

-ocr page 191-

temp, 37°2. De urine bevat nu veel korrelcylinders en detritus-
massa, enkele erythrocyten en epitheliale cellen.

4.30 en 4.40 uur n.m. 7e en 8e aanval p.p. Warme inpakking.
Hierop reageert patiënte met sterke zweetsecretie.

6, 6.10 en 6.25 uur n.m. 9e, 10e en 11e aanval p.p.

De aanvallen worden zwaarder en gaan met sterke cyanose ge-
paard. 20 m.gr. morphine.

8 uur n.m. 12e aanval p.p. (13e totaal), hchter dan de vorige.
Subcutane zoutinfusie, 1 Liter; clysma van sulf. magn. Nieuwe
inwikkeling. Den ganschen dag is patiënte zeer onrustig.

12nbsp;Juni ruime ontlasting. Incontinentie voor urine en alvus. De
pols is frequent en week. Digitahs. Wel neemt de onrust af doch
de sopor blijft voortduren.

13nbsp;Juni. Na een rüstigen nacht heeft patiënte een veel minder
opgezet gezicht. Urine eiwitvrij. Voortbestaan der incontinentie.

14nbsp;Juni 3 dagen p.p. herinnert de vrouw zich niets van de geheele
bevalling, volkomen amnesie. In de volgende dagen klaagt zij over
een zeer onaangenaam drukkend gevoel in het hoofd, onder het
zoogen worden sterretjes van verschillende kleuren waargenomen.

De algemeene toestand wordt gaandeweg beter, evenwel onder
voortduren van hoofdpijn en zenuwachtigheid. Na twee maanden
vertrekt zij genezen.

Geval no. 29 (1906).

I para. 21 jaren. Grav. 37 weken. Chronische nephritis.
Wegens zeer sterk oedeem der labia minora sectio
caesarea. Praematuur kind. Twee dagen p. op. 7 aan-
vallen. 45 m.gr. morphine. Subcutane zoutwater inspui-
ting, clysmata met sul[. magn. Veronal 2.5 gr. Moeder
en kind later goed. (Gew. 2390 gr.)

Het meisje was een paar jaren geleden voor een hardnekkige
huidziekte behandeld met resorcine, en meende daaraan haar ziekte
te mogen toeschrijven. Sedert een jaar had zij last van dikke beenen,
sedert een half jaar ook van zwelling der schaamlippen. Daarbij
braakte zij nu en dan. De hoeveelheid geloosde urine zou zeer gering
zijn geweest. Hoofdpijn had zij niet, wel een gevoel van sufferig-
heid. Te huis werd zij met bedrust en scarificaties der vulva
behandeld.

-ocr page 192-

28 Juli. Opneming in de kliniek: gelaat, vooral de oogleden ge-
zwollen, sterk oedeem van beenen en buikwand. Terwijl de labia
majora weinig of geen zwelling vertoonen, puilen de sterk oedema-
teuse labia minora zoo sterk naar buiten, dat de vagina geheel
ontoegankelijk is geworden. Urine bevat veel eiwit en veel cylin-
ders; hoeveelheid 1000 cc., S.G. 1028—1037. Pundus uteri bijna
tot den ribbenboog, hoofd ruim half ingedaald; kind ongeveer
37 weken.

Ofschoon deze toestand het opwekken van vroeggeboorte wen-
schelijk zou maken, verhindert de zwelling der vulva dit ten eenen-
male. In de hoop dat gepaste behandeling daarin nog verandering
zal brengen, wordt door warme baden, natte warme inwikkeling en
melk-diëet de afscheiding van zweet en urine zooveel mogelijk
bevorderd. Wel worden de beenen dunner, maar de labia in het
geheel niet. Aan de achterste commissuur is een nekrotisch plekje
ontstaan. Onder deze omstandigheden beginnen 3 Augustus de
weeën. Per rectum wordt een verstreken cervix gevonden, het
ostium voor één vinger toegankelijk.

Het is duidelijk dat bij deze vrouw de verlossing niet lang mag
duren, waarvoor dus op een gegeven oogenblik de tang in aanmer-
king zal komen. Het sterke oedeem en het nekrotische plekje geven
bij deze nephritica aan de onvermijdelijke verwondingen der vulva
een bijzonder ernstige beteekenis met betrekking tot infectie-gevaar.
Om deze reden, en in de gegronde hoop dat hierdoor het uitbreken
van eclampsie zal kunnen worden voorkomen, wordt dus besloten
tot Sectio caesarea. Deze geschiedt onder lumbale anaesthesie
(80 m.gr. stovaine-adrenaline-Billon): reeds na 5 minuten in de
houding van Trendelenburg te hebben gelegen, is de vrouw anal-
getisch tot handbreedte boven den navel. Het treft ons verder, dat
de uterus zóó hard is en blijft, dat bij het doorsnijden en hechten
van den wand nagenoeg geen druppel bloed verloren wordt. De
placenta blijft buiten het bereik der snede.

Het kind schreeuwt dadelijk. Over het geheele lichaam is het
bedekt met kleine etterblaasjes ter grootte van een dikken spelde-
knop, uitgezonderd de voetzool en handpalm: deze etter is steriel
en bestaat uit overblijfsels van leucocyten.

Na de operatie is de toestand der vrouw goed.

4 Aug. Het oedeem der labia is grootendeels verdwenen. Urine-
hoeveelheid: 1020 c.M®. met 10 7oo eiwit.

-ocr page 193-

5nbsp;Aug. 5.30 uur v.m. krijgt patiënte, na een zeer vasten slaap,
haar eersten aanval, d.i. den 2den dag na de verlossing.

De aanval duurt kort en het bewustzijn keert spoedig terug.

6nbsp;uur v.m. 2e aanval; 10 m.gr. morphine.

2.30 uur n.m. 3e aanval. Slaperig, niet comateus, hoofdpijn.

5.30 uur n.m, 4e aanval. 15 m.gr, morphine. \'s Avonds wordt
patiënte onrustig en angstig. 20 m.gr. morphine, subcutane-infusie
van physiologische zoutoplossing. Warme inpakkingen maken haar
zóó angstig, dat men die moet opgeven. Eiwitgehalte 20 7oo. Urine-
secretie 550 c.M®.

6nbsp;Aug. 7.45 uur v.m. 5e aanval. De hevige onrust en angst wor-
den met 1 gr. veronal bestreden, waarop patiënte ongeveer den
geheelen dag slaapt. Veel drinken en toediening van clysmata met
Engelsch zout.

7nbsp;Aug. De soporeuze toestand van den laatsten tijd is veel ver-
beterd. Zij beantwoordt de haar gestelde vragen goed; er blijkt
slechts een lichte amnesie te bestaan. Het gelaat is nog opgezet. De
onrust neemt in den loop van den dag weder toe; 1 gr, veronal.

8nbsp;Aug. patiënte urineert ± 2 L., eiwitgehalte 1% Zij is vrij
rustig.

9nbsp;Aug. Het urine-quantum stijgt tot 4 L. Oedemen van gezicht
en beenen verdwenen, dat der labia nog niet.

10nbsp;Aug. Den geheelen dag was de vrouw psychisch volkomen
goed, zelfs opgewekt: zij urineerde ruim 4 L., de pols was niet
gespannen, en zij was vrij van hoofdpijn, doch zie:

11nbsp;Aug. 3 uur v.m, wordt haar slaap plotseling gestoord door
twee snel op elkander volgende aanvallen, den 6den en 7den dus;
zij is daarna goed bij kennis; 0.5 gr. veronal.

In den loop van een paar weken wordt de psychische toestand
geheel normaal. Voor de chronische nephritis neemt de interne
kliniek haar drie maanden post partum over. Het kind bij de ge-
boorte 2390 gr. zwaar, ontwikkelt zich voorspoedig.

-ocr page 194-

Geval no. 30 (1906).

I para. 25 jaren. Grav. ä terme. Plat rachitisch bekken (sp.
il. 27.5, crist. iL 28, C.D. 10.7, C.V. 8^, omtr. 86, sp.
post 8^/2). 3 aanvallen voor en 12 aanvallen na den par-
tus. Na den léden aanval eerst eiwit aan te toonen. 25
m.gr. morphine, 30 gr. chloroform, 1 L. subcutane zout-
infusie, natte inwikkelingen. Kamfer-injecties. Uitge-
zakte navelstreng en arm. Perforatie. Cranioclast. Exitus
letalis.

Toen de vrouw drie weken geleden den raad kreeg, de bevalling
wegens bekkenvernauwing in de kliniek af te wachten, was de urine
vrij van eiwit. Zij volgde dien raad niet op. Den 6den Sept. werd
zij door haar geneesheer naar de kliniek gezonden met uitgezakte,
niet-kloppende navelstreng, afgeweken hoofd en uitgezakten arm
bij 1 c.M. ontsluiting. Na verloop van dertien uren was de ont-
sluiting tot 7 c.M. gevorderd. Den geheelen nacht was zij weinig
handelbaar geweest; nu \'s morgens 4 uur kreeg zij trekkingen in
armen en beenen en schreeuwde daarbij: het bewustzijn was on-
gestoord.

Daar de urine geen eiwit bevatte, en er ook geen sprake was
van oedemen, werd deze aanval als een hysterische opgevat. Nu en
dan herhaalden zich deze trekkingen, te 7.30 uur in sterkere mate
en te 8.30 uur wederom; nu was het volkomen duidelijk, dat wij
met een eclamptischen aanval te doen hadden. De blaas was ledig.
Onder de voorbereidingen tot de verlossing trad te 9.30 uur v.m,
de derde aanval op; oogenblikkelijk daarop werd bij 9 c.M. ont-
sluiting de doode vrucht, na perforatie, met den cranioclast ver-
wijderd. Zij woog 3030 gr. zonder hersenen.

Na een uur werd de placenta uitgedrukt. De pols, reeds te voren
frequent (130), werd nu onregelmatig.

10.45 uur 4e aanval, 15 m.gr, morphine, natte inwikkeling.
11.5 uur v.m. 5e aanval; 11.45 uur 6e aanval, pols kleiner en on-
regelmatiger. waarvoor kamfer wordt gegeven.

12.15 uur n.m. 7e aanval; 10 m.gr. morphine; patiënte zweet
sterk. 12.30 uur n.m. 8e aanval, pols 160, temp, 39°2.

1.6, 1.20, 1.40, 2. 2.15 en 2.50 uur n.m. traden de 9e—14e aanval
op. resp. 60, 60, 50, 40, 45 en 35 seconden durende.

Te 3.15 uur n.m. werd een subcutane infusie van 1 L. zoutwater
gegeven. Uit de blaas werd 150 c.M®. sterk geconcentreerde urine

-ocr page 195-

verwijderd. Deze urine bevatte wel eiwit (117oo) en zeer vele
cylinders.

3.30 uur n.m. 15e aanval, die vier minuten duurde en tijdens
welke de patiënte succombeerde.
obductie.

DURA : gespannen; gyri afgeplat; op enkele plaatsen in de pia
en de holten bloeduitstortingen. Hersensubstantie oedemateus, doch
nergens bloedingen.

DARMSEROSA en PLEURA: vele bloeduitstortingen.

HART: iets vergroot; in \'t endocardium bloedingen; enkele
kleine myocarditische haardjes.

LONGEN : crepiteerend; uit de groote bronchi veel slijm. In beide
onderkwabben kleine, versehe broncho-pneumonische haardjes.

LEVER: De ondervlakte van de linker-kwab is sterk gemar-
merd door bloeduitstortingen, vetinfiltratie en anaemische plekken.

MILT: klein. slap. pulpa verweekt.

NIEREN: Het kapsel laat van beiden zeer gemakkelijk los. Het
parenchym ziet vlekkig, bevat hier en daar veel vet en ziet plaat-
selijk sterk gezwollen. Gewicht 300 gr. Microscopisch is het epithe-
lium der tubuli contorti op vele plaatsen sterk gezwollen en gedege-
nereerd. ja. hier en daar necrotisch.

Overigens geen groote afwijkingen te vinden.

URETEREN: Beide vertoonen ze slechts op één plaats hun
normale wijdte, d.i. ter hoogte van de linea innominata. Boven en
beneden die lijn zijn ze duidelijk verwijd. Bij directe meting blijkt
de e.V. 8H c.M. te zijn. wat slechts zeer weinig verschilt van de
in vivo verkregen maat.

De uterus vertoont links achter een kleine, doch diepe cervix-
scheur. die tot in het parametrium doordringt, een scheur dus, die
zich niet door bloeding heeft verraden.

Geval no. 31 (1906).

VU para. 46 jaren. Grav. 24 weken. 9 aanvallen voor, 2
na den partus immaturus. Heete inpakkingen. 15 m.gr.
morphine, chloroform, 2 L. physiologisch water subcu-
taan. 4 gr. amyleenhydraat. Kamfer. Kunstmatige respi-
ratie. Exitus letalis. Kind dood. (Lengte 30 c.M.)
Den 3den November werd patiënte met eclampsie in de kliniek
gebracht.

-ocr page 196-

Op het eerste kind na bracht ze steeds onvoldragen vruchten
van 6 tot 8 maanden ter wereld. De laatste bevalling, vóór twee jaar,
ging volgens den geneesheer ook met eclampsie gepaard, waarbij
de vrouw 4 dagen bewusteloos was. Ze heeft zich steeds gezond
gevoeld tot vóór vier dagen, toen er hoofdpijn optrad, de beenen
dik werden en het gezicht wat ging opzetten.

Vóór 3 weken was de urine nog eiwitvrij bevonden. Den 3den
November werd de dokter geroepen, omdat de vrouw zich onwel
voelde en aan zware hoofdpijn leed. Zij was echter zóó onhandel-
baar, dat er van onderzoek geen sprake was.

Te 9 uur v.m. kreeg zij haar eersten aanval, die te 10.25. 11.25
uur v.m., 3.30, 5 en 6.30 uur n.m., gevolgd werd door den 2den—
6den aanval. Zij werd nu naar de kliniek vervoerd, waar ze in
comateusen toestand aankwam, \'t Gezicht was sterk gezwollen,
sterk oedema crurum. Struma. Pols 100, matig gespannen, temp.
37°2. tong dik en bloedend door een beet.

In den uterus een levende vrucht van 6 maanden.

Inwendig 3 c.M. ontsluiting bij niet geheel verstreken portio.
Vliezen gebroken.

Urine: helder, niet geconcentreerd, vrij veel eiwit, niet veel cylin-
ders, enkele epithehumcellen en detritus.

Therapie: heete inpakkingen.

7.20 uur n.m. 7e aanval. Deze was zeer zwaar, sterke cyanose.

8.40 uur n.m. 8e aanval. Sterke cyanose, 15 m.gr. morphine.

Patiënte is voortdurend comateus, doch wordt vóór een aanval
onrustig.

9.45 uur n.m. 9e aanval. Zeer sterke cyanose. die kunstmatige
ademhaling noodzakelijk maakt.

Met het oog op de hevigheid der aanvallen, wordt besloten den
partus te beëindigen.

Daar de ontsluiting reeds 8 c.M. blijkt te zijn, kan het kind, zon-
der voorafgaande kunstbewerking, worden geëxtraheerd. Lengte
30
C.M.

Te 11 uur n.m. is de verlossing, met weinig bloedverlies gepaard
gaande, afgeloopen. De vrouw blijft echter in een comateusen
toestand.

4 Nov. 2.30 uur v.m. 10e aanval, waarbij weder kunstmatige
ademhaling moet worden toegepast.

-ocr page 197-

Te 9.30 uur v.m, neemt de onrust steeds toe. Men dient haar een
infusie van 1 L. toe. In de blaas bevindt zich 100 c.M®. geconcen-
treerde urine.

In den loop van den nacht is de pols steeds weeleer geworden
onder toeneming van de frequentie. Het hart is niet uitgezet. Na
de infusie slechts tijdelijke verbetering. De temperatuur stijgt. Heete
inpakkingen, 4 gr. amyleenhydraat per rectum, kamfer.

2 uur n.m. 20 c.M®. urine in de blaas; temp. 41°5, pols 160.

2.30 uur n.m. 11 e aanval, zonder sterke cyanose.

De pols blijft slecht en de ademhaling wordt meer en meer
rochelend.

Ten slotte bezwijkt de vrouw te 3.30 uur n.m.
OBDUCTIE.

peritoneum; normaal.

hart: iets grooter dan een vuist. Onder het endocardium van
de linkerkamer eenige bloedingen. Gew. 330 gr.

longen: hyperaemisch, licht oedemateus. geen mucopus in
de bronchi. Geen aspiratie.

milt: normaal.

lever: talrijke bloeduitstortingen onder de serosa, vooral op
de linker-kwab en aan de ondervlakte; bleek, deegachtig, droog.
Geen troebele zwelling of vette degeneratie. Gew. 1300 gr.

ureteren: niet verwijd.

nieren: slap, bleek, bloedgehalte gewoon. Cortex dun, kapsel
adhaerent, neemt bij het verwijderen parenchym mee. Gew. 300 gr.

Chronische nephritis.

In het cavum Douglasii vindt men op de achtervlakte van dc cer-
vix nieuw gevormd weefsel, dat microscopisch uit decidua-achtige
cellen blijkt te bestaan.

ovaria: kleine bloedingen aan de oppervlakte.

Microscopisch vertoont de lever onduidelijke teekening der cellen,
op vele plaatsen zelfs necrose, kleincellige infiltraten en onduidelijke
bloedingen. De cellen der nierbuisjes iets gezwollen.

-ocr page 198-

Geval no. 32 (1906).

V para. 32 jaren. Grav. 38 weken. Eerste aanval 3 uur
ante, de laatste 13 uur post partum. 3 aanvallen voor en
3 na den partus. Forcipale verlossing. ly^L. zoutinfusie,
15 m.gr. morphine. Warme inpakkingen. Clysma met
sulf. magn. Moeder, na lichte psychische afwijking, en
kind goed. (Gew. 2100 gr.)

De eerste bevalling, vóór 8 jaar, ging met een hevige eclampsie
gepaard. Na den 2den partus traden ook enkele stuipen op. De
derde bevalling verliep normaal, vier jaar geleden. Daarna maakte
zij nog een abortus door.

De laatste 14 dagen dezer 5de zwangerschap kreeg de vrouw
dikke beenen, opgezet gelaat en op \'t laatst hoofdpijn en gevoel
van misselijkheid.

28 Nov. 3.30 uur v.m. begonnen de weeën en trad de eerste aan-
val op.

5 en 6 uur v.m. de 2e en 3e aanval.

Daar de ontsluiting volkomen was geworden, bracht men in de
polikliniek met de tang een levend kind te voorschijn te 6.30 uur
v.m. (L. 48
C.M., gew. 2100 gr.)

8,30 uur v.m,, 4.30 en 8.30 uur n.m., 4e, 5e en 6e aanval.
Nu wordt de vrouw naar de kliniek gebracht. Bij aankomst is zij
soporeus, gezicht bleek en opgezet, matige oedemen van handen
en beenen. tong niet gezwollen. Pols klein. week. 104 p. m., temp.
37°2. Hart niet uitgezet. In de blaas 125 c.M^ zeer geconcentreerde,
troebele, zure urine, waarin meer dan 24 quot;/on eiwit, vele cylinders,
vooral korrelcylinders. sommige met cellen bedekt, enkele leuco-
cyten en epitheliumcellen.

Bij aanroepen slaat de patiënte de oogen op; ze hoest, doch
brengt \'t sputum wegens den soporeusen toestand, waarin ze ver-
keert, niet op. Na 1 L. zout-infusie en warme inpakking valt ze in
slaap, onder sterke zweet-secretie.

Den volgenden dag is \'t eitwitgehalte 4 »/oj. Warme inpakking
vernieuwd, clysma met Engelsch zout. Het bewustzijn keert terug.
De familie wordt nu weder door patiënte herkend. Ze weet echter
niet dat ze bevallen is.

Vier dagen post partum bestaat er nog een reductie van het
mprentingsvermogen. retrograde amnesie, daar zij zich niets meer
weet te herinneren van wat eenigen tijd vóór de toevallen is geschied,
en ook is er stoornis in het combinatie-vermogen, daar ze 4 of 5

-ocr page 199-

letters niet of zeer moeilijk tot woorden samen kan stellen (Prof.
Heilbronner). Deze psychische stoornis gaat snel voorbij. Ook het
kraambed verloopt nagenoeg ongestoord, de hoogste temperatuur
bedraagt 37°8. Het eiwitgehalte daalt tot op 7oo- Alleen de pols
blijft geruimen tijd frequent, week en klein.

10 December. Patiënte wordt tegen advies ontslagen.

Geval no. 33 (1907).

V para. 29 jaren. Grav. 40 weken. Spontane baring. Eer-
ste aanval 16 uur, de laatste 28 uur post partum. In het
geheel 17 aanvallen. 3 gr. amyleenhydraat. Zoutwater-
infusie. Fractura humeri. Thrombophlebitis. Psychose.
Afloop voor moeder en kind goed. (Gew. 2720 gr.,
waarschijnlijk voldragen.)

Behalve één molazwangerschap (de vierde) in 1905, was haar
obstretisch verleden normaal. In haar vijfde zwangerschap, op het
laatst, heeft zij onaangename gewaarwordingen in de ,,maagstreekquot;
gehad en klaagde zij over lichtheid in het hoofd, zonder hoofdpijn;
ook waren de beenen dik. Onder leiding van een vroedvrouw beviel
zij vlug en voorspoedig van een levend, voldragen, kind, waarna
zij zich goed gevoelde. Een spoedig voorbijgegane bewusteloosheid,
vier uren na de bevalling, werd twaalf uren later gevolgd door een
reeks van stuipen, waarbij de arme echtgenoot, die alleen met haar
thuis was, in zijn radeloosheid niet beter wist te doen dan het stuip-
trekkende lichaam zijner vrouw zoo veel mogelijk onbeweeglijk te
houden in een hoek der bedstede. Daarvan was een hooge breuk
van het opperarmbeen het gevolg. Na den twaalfden aanval werd
de zieke naar de kliniek gebracht, waar nog vijf zware aanvallen
vlug op elkaar volgden, de allerlaatste twaalf uren na den eersten.
Zij vertoonde het typische uiterlijk eener eclamptica, was diep
comateus, liet urine loopen en had een stuk gebeten tong. In de
urine veel eiwit, cylinders en epitheliumcellen. De temperatuur 37°7
bij \'t binnenkomen, steeg dezen dag tot 38°3, terwijl de pols bleef
schommelen tusschen 132 en 148.

Men diende haar dadelijk een liter zoutoplossing onder de huid
toe en Engelsch zout per rectum, pakte haar warm in en gaf 3 gr.
amyleenhydraat. In den loop van den dag werd ook nog digaleen
ingespoten, \'s Avonds, nadat zij den geheelen middag flink had
gezweet, nam de bewusteloosheid een weinig af, werd de pols wat

-ocr page 200-

voller, maar werd de vrouw onrustiger. Nogmaals werd een liter
zoutoplossing onder de huid gebracht.

Bij onze patiënte was, in weerwil van de incontinentie, \'s avonds
een hoeveelheid van 150 cc. urine in de blaas, met minder eiwit
dan \'s middags.

Den volgenden dag werd de urine-afscheiding volop voldoende,
maar de vrouw gaf nog geen antwoord. Dit gebeurde pas twee
etmalen na de bevalling, en toen bleek de bekende amnesie te be-
staan, zich uitstrekkend tot een tijdperk vóór haar bevalling. Over
de psychische afwijkingen, die ongeveer tien dagen duurden en zich
kenmerkten door vergeetachtigheid en een abnormale vrijpostigheid,
zullen wij hier niet uitwijden. Veertien dagen p
.p. verklaarde zij
zelf: „mijn verstand is nu weer goedquot;.

Van het kraambed vermelden wij. dat zich bij onrustige tempe-
raturen, die slechts een enkele maal 38°4, meestal slechts 38° be-
reikten, een thrombose van bekkenvenae ontwikkelde in de streek
van het foramen obturatum, waarbij zich een phlegmasia alba dolcris
aansloot. De koortsperiode duurde vijf weken. Drie maanden na
haar opneming werd de vrouw genezen ontslagen, maar met een
slechte functie van den beschadigden arm.

Het kind bleef in leven.

Geval no. 34 (1907).

ƒ para. 26 jaren. Grav. 39 weken. Tweelingzwangerschap.
5 aanvallen durante partu; de eerste stuip 5]/2, de laat-
ste Yi uur voor de operatie. Vaginale keizersnede.
Moeder hersteld. Beide kinderen (gew. 3240 en 2340
gram) levend ontslagen.

Na drie dagen lang over hoofdpijn en dikke beenen te hebben
geklaagd met. volgens den echtgenoot, vermeerderde urine-afschei-
ding, traden bij deze vrouw te huis 3 aanvallen op, die, na het over-
brengen naar de khniek, hier nog door 2 werden gevolgd: 5 aan-
vallen in 5 uren tijds. Van haar dokter kreeg zij. thuis, 20 m.gr.
morphine.

7 Nov. 12.45 uur n.m., even vóór den 5den aanval: bijna compos,
gelaat en beenen weinig oedemateus, handen niet, Tongbeet. Temp.
36°8, pols 90, vol, gespannen. Tweehngen of zeer groot kind in
den uterus. Schedel grootendeels ingedaald. afgeloopen vrucht-

-ocr page 201-

water, ontsluiting ter grootte van een gulden, rand van den baar-
moedermond dik.

Men mocht bij deze eerstbarende door de grootte van het kind
of de aanwezigheid van tweehngen een langdurige baring verwach-
ten en oordeelde daarom een spoedige verlossing gewenscht. Het
feit, dat het kind, ofschoon nog levend, onregelmatige harttonen
had, speelde bij dit oordeel mede een rol. Daarom werd de vaginale
sectio caesarea verricht.

De cervix werd zoowel aan den vóór- als aan den achterkant
gekliefd, omdat men een groot kind verwachtte. Het eerste kind
werd met de tang, het tweede na keering aan den voet uitgehaald,
nadat een flinke zijdelingsche insnijding de vagina verruimd had.
Zeer spoedig hierna werd de placenta uitgedrukt, waarbij veel bloed
naar buiten kwam; vóór dat de gemaakte wonden met catgut ge-
sloten waren, herhaalde zich de bloeding nog twee malen; veilig-
heidshalve werd toen een zoutoplossing onder de huid gespoten.
Ook de scheedewond werd met catgut gehecht. Zelfs na tampon-
nade van den uterus moesten, wegens doorbloeden, nog secale en
adrenaline worden toegediend.

De kloeke tweelingen (3240 en 2340 gr.) bleven in leven.
Van het kraambed zij vermeld, dat de eerste drie weken nu en
dan een temperatuur van 38°, zelfs van 38°5 werd bereikt en de
volgende vier weken zij wel onder de 38° bleef, maar zij toch door-
loopend iets te hoog was; een duidelijke oorzaak heeft men daar-
van niet gevonden.

Drie weken na de bevaUing was de urine nagenoeg normaal
geworden. De psyche der vrouw heeft zoo goed als geen afwij-
kingen vertoond. De volgende twee bevallingen zijn thuis goed af-
geloopen. ofschoon in een dier zwangerschappen albuminurie heeft
bestaan.

Geval no. 35 (1908).

/ para. 29 jaren. Grav. 40 weken. 11 aanvallen voor, 5 aan^
vallen na de verlossing. Eerste aanval 9 uur voor, laat-
ste aanval uur na de verlossing. Tang bij volkomen
ontsluiting. Amyleenhydraat: 4 gr. Zoutwater-infusie.
Moeder hersteld, kind stervende geboren. (Gew. 3760
gr.) Psychose gedurende acht dagen.
Nadat de laatste dagen duidelijk vermindering van de urine-

-ocr page 202-

afscheiding was waargenomen, terwijl er reeds vier weken lang
oedeem der beenen had bestaan, traden er des nachts aanvallen
van bewusteloosheid op, tegelijk met het begin der weeën, \'s Mor-
gens 10.50 uur kreeg zij een echten aanval van eclamptische stuipen,
en werd daarna naar de kliniek gebracht. Na den vierden aanval
(1.15 uur n.m.) bleef zij half bewusteloos. De pols was toen hard
en gespannen, de beenen waren zeer oedemateus. Voldragen vrucht,
schedel 1/3 ingedaald, ontsluiting 3 c.M., staande vochtblaas.
Daarna werd zoutwater onder de huid en 2 gram amyleenhydraat
in het rectum gespoten. De aanvallen herhaalden zich met vrij
groote tusschenpoozen. Bij volkomen ontsluiting liep het vrucht-
water af en toen werd tot tangverlossing overgegaan, Intusschen
trad de elfde aanval op (7.25 uur n.m.).

De kinderlijke harttonen waren inmiddels onregelmatig gewor-
den, en het kind kwam dan ook, na een gemakkelijke tangoperatie,
diep asphyctisch ter wereld: het kon niet worden bijgebracht. Gew.
3760 gram. Na een uur volgde de placenta op Uchte drukking. Twee
uren later kwam de twaalfde stuip en vijf en een half uur na dezen
de zestiende en laatste. Na den dertienden aanval was nogmaals
2 gram amyleenhydraat toegediend en zoutwater ingespoten.

Er volgde een typische psychose, waarin patiënte nu eens melan-
cholisch, dan weder zeer opgewekt was, met volledige amnesie over
eenige dagen, die aan de verlossing waren voorafgegaan. Na
8 dagen was de psychose vrijwel geweken.

De urinesecretie verbeterde spoedig: toch bevatten de 700 cc.
die in het eerste etmaal post partum geloosd werden, slechts 0.96
gram stikstof. Vier en twintig uren later werd 12 gram stikstof af-
gescheiden en steeg de hoeveelheid urine tot 4500 gram.

Voor de temperatuurs-verhooging in het kraambed is geen oor-
zaak gevonden. Toen de vrouw tegen den raad in, vijf weken na
de verlossing de kliniek verliet, was haar lichamelijke en geestelijke
toestand geheel bevredigend, behalve dat de albuminurie nog niet
geheel verdwenen was.

-ocr page 203-

Geval no. 36 (1908).

XII para. 46 jaren. Grav. 36 weken. Ook bij de elfde be-
valling eclampsie. In de twaalfde zwangerschap zes
stuipen, vier dagen later nog eenige. Vijf dagen hierna
spontane geboorte van een onvoldragen, dood kind.
Ernstige psychose van het begin der stuipen af. Moeder
hersteld, maar psychisch niet meer normaal geworden.
(Gew. 1990 gr.)

Negen bevallingen liepen normaal af, éénmaal had zij een abor-
tus en bij de elfde verlossing maakte zij eclampsie door.

Volgens den echtgenoot was de vrouw tot voor vier weken geheel
gezond. Toen ging zij klagen over hoofdpijn, kreeg dikke beenen,
werd 28 Juli zwaar ziek, zoodat zij niet meer kon zien, en kreeg
toen zes stuipen. Daarna ging alles redelijk, totdat 1 Aug. weder-
om stuipen optraden gedurende 23/^ uur. Eerst den volgenden dag
keerde het geheel verloren gegane bewustzijn terug. Zij werd door
haar dokter thuis behandeld met infusie van zoutoplossing, melk-
diëet en morphine, en den 2den Aug. naar de kliniek overgebracht.
Zij kwam hier in zeer verwarden psychischen toestand aan en ver-
zette zich tegen elk onderzoek. Nu en dan braakte zij o.a. bloed,
dat uit den neus naar binnen was gevloeid. De beenen waren licht
oedemateus. het gelaat niet; in de urine waren een geringe hoe-
veelheid eiwit, geen cylinders, wel eenige witte bloedcellen te vin-
den. De vrucht leefde nog. De volgende dagen baarde haar
physieke toestand geen zorg; de vrouw urineerde voldoende.
Psychisch scheen zij iets minder verward. Tamelijk onverwacht
werd den 5den Aug. een doode vrucht van 1990 gram, met reeds
troebele corneae, geboren. De placenta moest vijf uren later met
de hand worden weggenomen, waaraan wel de temperatuursver-
hooging geduende den 2den tot 6den dag (38°4. 39°2, 38°4. 3808.
37°6) moet worden toegeschreven. Overigens werd lichamelijk niets
ziekelijks bij haar waargenomen; de psychische toestand echter
werd ernstiger. Over deze psychose, die door Prof. Heilbronner met
veel zorg werd onderzocht, zullen wij hier niet uitwijden. Voor een
post-eclamptische psychose duurde zij veel te lang. zoodat aan
dementia paralytica werd gedacht.

Ongelukkig onttrok de echtgenoot den zestienden dag p.p. de
patiënte aan onze behandeling. Volgens mededeeling van den huis-
dokter is de psychose spoedig verbeterd, maar is de vrouw sedert

-ocr page 204-

„epilepticaquot; gebleven. Aan de zuivere eclamptische psychose ont-
breekt dus in deze waarneming veel.

Geval no. 37 (1908).

VII para. 36 jaren. Chronische nephritis: dertien jaren
geleden eerste bevalling met eclampsie, daarna drie
levende kinderen en één dood kind (het vijfde), alle
voldragen, dan spontane vroeggeboorte van het zesde
kind, eveneens dood ter wereld gekomen. Ditmaal één
stuip met snel volgenden exitus letalis. Doode vrucht
van 24 weken.

Over de zes voorafgaande zwangerschappen van deze vrouw
bezitten wij voldoende aanteekeningen. daar zij altijd onder klinisch
of poliklinisch toezicht is geweest. Na de eerste, door eclampsie
gestoorde bevalling, waarbij het kind in .even bleef, dertien jaar
geleden, is de nephritis chronisch geworden. Toch werden daarna
nog drie kinderen levend geboren, zonder dat de vrouw, naar het
scheen, achteruitging. Het vijfde kind kwam voldragen, het zesde
onvoldragen, beiden dood, ter wereld. De moeder bleef vrij van
eclampsie. In de zesde maand der zevende zwangerschap werd veel
eiwit, vergezeld van veel gevormde elementen, in de urine gevon-
den. De vrouw zou voorloopig thuis in bed blijven, onder streng
melkdiëet. Dit had het gewenschte gevolg: het eiwitgehalte nam af,
en twee weken na het onderzoek was het zelfs belangrijk minder
geworden: de vrouw maakte, alles bij elkander genomen, nu een
veel meer bevredigenden indruk. Na dit bezoek thuis gekomen, ge-
voelde zij zich zeer vermoeid: \'s nachts kreeg zij één heftige stuip,
volgens de beschrijving van den echtgenoot geheel gelijkende op
een eclamptischen aanval. Een uur later was de assistent bij haar.
Hij vond de vrouw geheel bewusteloos met een regelmatigen. niet
sterk gevulden pols (80—90). diep ademhalend, bleek en met
schuim op den mond. Geheel vervuld van de gedachte aan ernstige
eclampsie, laat hij de vrouw ijlings per rijwielbrancard naar de
kliniek brengen, waar zij dood aankomt. Geen obductie.

-ocr page 205-

Geval no. 38 (1908).

1 para. 24 jaren. Grav. 40 weken. 1 aanval van eclampsie
juist voor de geboorte (tangextractie wegens langdurige
uitdrijving). Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
3100 gr.)

8 November. Behalve dat patiënte den laatsten tijd zeer weinig
urineerde, en bij het begin van de baring recalcitrant was, zijn geen
bijzonderheden bekend.

Omdat de baring wegens weeënzwakte in het uitdrijvingstijd-
perk niet vorderde, werd besloten tot tangextractie.

Juist voor het begin der narcose kreeg patiënte een aanval van
eclampsie, nadat zij even van te voren veel gebraakt had. De aan-
val wordt gevolgd door coma en het kind wordt geëxtraheerd zon-
der narcose, terwijl de vrouw toch geen pijn had tijdens de verlos-
sing. Na een half juur komt de vrouw weer bij; er is volkomen
amnesie voor de geboorte van het kind.

In de urine van den volgenden dag werd eiwit gevonden, ook
nog 2 dagen later; verder niet meer vermeld.
Het puerperium verloopt goed.

Geval no. 39 (1909).

I para. 20 jaren. Grav. 38 weken. 6 aanvallen van eclamp-
sie. De eerste l]/2, de laatste uur voor de tangver-
lossing. Therapie: 10 m.gr. morphine. Afloop voor moe-
der goed; \'t kind sterft na 2 dagen. (Gew. 3000 gr.)
De hulp van de verloskundige polikliniek wordt gevraagd door
de vroedvrouw wegens stuipen. Behalve dat patiënte sinds 3 maan-
den oedeem der beenen had, zijn geen bijzonderheden bekend. De
praktikant woont spoedig een typischen eclamptischen aanval bij.
In ongeveer een uur tijds zou dit de 6e aanval al zijn. Patiënte
krijgt 10 m.gr. morphine subcutaan. Daar de ontsluiting volkomen
is, wordt het kind onder chloroform narcose forcipaal geëxtraheerd.
Het kind ademt slecht, komt langzamerhand bij door verschillende
kunstmiddelen, doch sterft na twee dagen.

Als de vrouw bij komt herinnert zij zich alleen eenige uren te
voren pijn gehad te hebben; er is volkomen amnesie voor de ver-
lossing. Na de bevalhng geen nieuwe aanvallen. In de urine (na
de verlossing afgenomen) wordt H quot;/oo eiwit gevonden.
Het puerperium verloopt verder goed.
Op den 17den dag is de urine vrij van eiwit.

-ocr page 206-

Geval no. 40 (1909).

I para. 33 jaren. Grav. 37 weken. Tangverlossing bij vol-
komen ontsluiting, levend, onvoldragen kind. In het ge-
heel 4 aanvallen; verlost 18 uren na den laatsten aanval;
2 gram amyleenhydraat. Warmtetoevoer (lichtboog).
Amnesie onbeteekenend. Temperatuur kraambed licht
verhoogd, maximum 38°. Moeder en kind levend ont-
slagen. (Gew. 2390 gr.)

De laatste veertien dagen bestond er oedeem der onderste lede-
maten, de laatste twee dagen hoofdpijn en braakneiging.

2nbsp;Oct. 8.30 uur v.m. le aanval, hierna niet bewusteloos, meer
braakneiging.

11.30 uur v.m, 2e aanval.

2.30 uur n.m. 3e aanval. De nu geroepen vroedvrouw verzocht
een geneesheer te komen, die de vrouw dadelijk naar de kliniek
zond.

4.30 uur n.m, (kliniek) 4e aanval. Hierna blijven voortdurend
clonische trekkingen in de linkerhand en de linker gelaatshelft
bestaan. Nu wordt dadelijk 3 gram amyleenhydraat in het rectum
gespoten. Er is nog een deel van de portio vaginalis aanwezig, maar
de uitwendige baarmoedermond laat den vinger niet door. Temp.
37°6 (oksel), pols 84, vrij sterk gespannen, In de urine 24 quot;/„o eiwit.

8 uur n.m. Onrust en lichte trekkingen: 4 gram amyleenhydraat
in het rectum. Dit komt weldra met ontlasting terug.

9.30 uur n.m. wordt wederom 4 gram amyleenhydraat in den darm
gebracht.

12 uur n.m. Onrustig, wild. Ontsluiting 3 c.M.

3nbsp;Oct. 5.30 uur v.m. sedert half drie is de vrouw bij kennis en
geeft zij goed antwoord. Lichte trekkingen in het gebied van den
rechter n. faciahs. Ontsluiting niet toegenomen. Vanzelf vloeit
bruin, groezelig vruchtwater af.

9.30 uur v.m. Sedert eenige uren krachtige weeën: bijna volkomen
ontsluiting, hoofd half ingedaald. A, a, 1, v,

10,30 uur v.m. Volkomen ontsluiting. Gemakkelijke tangverlos-
sing. Placenta na een half uur uitgedrukt.

Het kind is zeer licht asphyctisch en komt spoedig bij. Lengte
47 c.M., gewicht 2390 gram. De urine van het kind bevat zeer veel
eiwit, geen cylinders.

Over het kraambed is niet veel bijzonders te vertellen. De urine.

-ocr page 207-

die aanvankelijk bij koken met azijnzuur in haar geheel stolde en
zeer veel hyahne en gekorrelde cylinders met epitheliumcellen, witte
en roode bloedcellen bevatte, werd in snel toenemende hoeveelheid
geloosd en den elfden dag normaal bevonden.

Geval no. 41 (1909).

/ para. 24 jaren. Grav. 37 weken. Eclampsie zonder kram-
pen, bij voldoende nier werkzaamheid. Diagnose door
de obductie bevestigd. Tangverlossing, dood kind.
(Gew. 2650 gr.)

De zwangerschap beliep zonder eenige stoornis, totdat een week
geleden oedeem aan de beenen werd opgemerkt, weldra ook aan
handen en gelaat. Geen hoofdpijn. Op raad van de vroedvrouw
werd de vrouw naar de kliniek gebracht. Zij kwam hier aan als een
schijnbaar gezonde, blozende vrouw met matige oedemen, het meest
aan de beenen. Temp. 37°2. pols 88. niet gespannen. In de urine
veel eiwit, enkele witte bloedcellen, eenige gekorrelde en hyaline
cylinders. De baring blijkt te zijn begonnen, maar de portio vaginalis
is nog niet geheel verstreken. De vinger kan juist door den baar-
moedermond heen.

Den volgenden dag. 20 October, is het oedeem toegenomen: er is
sedert haar opneming (minder dan 24 uren). 920 cc. urine geloosd,
met een S.G. van 1011. een eiwitgehalte van 5 «/oo en ruim 5 gram
stikstof. Temperatuur 38°. Foetale harttonen goed. De vrouw
klaagt over benauwdheid en dit neemt tegen den avond toe. Het
gelukt niet haar behoorlijk aan het zweeten te brengen, noch door
een n^tte inpakking. noch door middel van den lichtboog. Sedert
den morgen Ss nu 1100 cc. urine geloosd. Daar in den nacht de
vrouw zeer onrustig, zelfs wild wordt, wordt haar 2.5 gram amyleen-
hydraat toegediend, maar zij blijft prikkelbaar en is nu en dan even
in de war.

21 Oct. 5.30 uur v.m. loopt vruchtwater af. nadat er eenigen tijd
krachtige weeën zijn waargenomen. Ontsluiting 5 c.M. Weldra zijn
er geen harttonen meer te hooren en tevens loopt er nu ook meco-
nium af. De algemeene toestand der vrouw blijft goed. maar tijdens
een wee is zij zeer opgewonden.

8 uur v.m. Plotseling wordt de toestand angstwekkend, de pols
wordt draadvormig en de gelaatskleur blauwbleek. In de hoop. dat
door gelijktijdig kamfer toe te dienen en bloed af te tappen de

-ocr page 208-

hartswerking zich nog zal laten verbeteren, wordt snel een ader
blootgelegd en geopend, maar hieruit vloeit slechts een enkele
droppel dik bloed traag naar buiten. Daar er volkomen ontsluiting
is, wordt nu ook het kind met de tang gemakkelijk uitgehaald. Het
is dood, 2650 gram zwaar. Alle verdere pogingen om de vrouw te
redden mislukken. Er worden voortdurend vlugge trekkingen in
de spieren van het facialisgebied gezien en een blijvende Strabismus
convergens. Te 10 uur overlijdt de vrouw.

OBDUCTIE, 24 UREN NA DEN DOOD (Prof. Spronck):

Er bestaat buitengewoon sterke rotting.

HERSENEN: geen teekenen van verhoogde drukking, geen
embolie, geen oedeem.

BUIKHOLTE: hieruit ontsnapt veel gas. Veel bloeduitstor-
tingen in
het Peritoneum parietale en het leverkapsel. 200 cc. bloedig
vocht.

LONGEN: 250 cc. bloedig vocht in de pleuraholte. Pleura cos-
talis vertoont geen bloedingen. Longen niets bijzonders.

MILT: vast. niet vergroot, bloedrijk; geen infectiemilt.

NIEREN: beide ureteren zoo dik als een pink. nierbekken niet
uitgezet. Geen nephritis te zien. Gewicht (beide nieren te zamen)
440 gram. Mikroskopisch: kleine necrotische plekjes, geen troebele
zwelhng. Waarschijnlijk geen nephritis. glomeruli niets bijzonders.

LEVER: groot, vast. bloedig gevlekt: ook op doorsnede veel
bloedingen, zelfs buitengewoon veel. De normale teekening is slechts
met moeite te herkennen. Gewicht 2500 gram. Mikroskopisch: zeer
uitgebreide necrotische plekken.

GENITALIA : Niets bijzonders.

Geval no. 42 (1910),

I para. 25 jaren. Grav. 36 weken. 43 aanvallen. Vaginale
keizersnede na den 29sten aanval. 7 gram amyleen-
hydraat. Dood 10 uur na opneming en 7 uur na de ver-
lossing, 1 uur na de laatste stuip. Obductie. Kind dood.
(Gew. 2220 gr.)

De hulp der polikliniek werd ingeroepen, nadat de vrouw reeds
10 eclamptische aanvallen had doorstaan. De praktikant woonde
juist een typischen aanval bij. In het begin der zwangerschap had
de vrouw veel aan hoofdpijn geleden, die echter later verdween.

-ocr page 209-

maar den vorigen dag in hevige mate was teruggekeerd. Drie weken
geleden was de urine vrij van eiwit gevonden. Dadelijk wordt
patiënte naar de kliniek overgebracht, waar zij in zeer comateusen
toestand met rochelende ademhaling aankomt. De pharynx wordt
dadelijk door een zuigtoestel van slijm bevrijd. De gelaatskleur is
cyanotisch; pols regelmadg, gespannen, 98. Temperatuur 36°5.
Urine: veel eiwit, gekorrelde cylinders, witte bloedcellen. 4 gram
amyleenhydraat per rectum toegediend. De baring is nog niet be-
gonnen, althans de cervix schijnt nog onverkort. Harttonen goed.

15 Jan. 7.50 uur n.m. De vrouw is thans één uur in de kliniek en
reeds is het aantal toevallen gestegen tot 20. Nogmaals 3 gr. amy-
leenhydraat.

9.50 uur n.m. Daar de aanvallen elkander met onverminderde
snelheid blijven opvolgen (thans reeds ten getale van 29). wordt
tot vaginale keizersnede overgegaan. De nauwe vagina maakt een
incisie in linker vaginaalwand en perinaeum noodzakelijk, wat reeds
dadelijk tot veel bloeding en dus veel onderbindingen aanleiding
geeft. De linker en de rechter helft der portio vaginalis worden met
een dikken zijden teugel voorzien, het voorste gewelf dwars inge-
sneden en de blaas stomp teruggeschoven tot aan de omslagplooi
van het peritoneum. Hierop wordt de voorwand der cervix in de
middellijn met een schaar gekliefd; het hoogste gedeelte dezer in-
snijding kan niet meer onder geleide van het oog geschieden, daar
dit gedeelte van den uterus niet voldoende omlaag kan worden
getrokken. Ook de achterwand der cervix wordt hierop gekliefd.
De bloeding is verre van gering. Op het hoofd, dat ongeveer voor
1/3 is ingedaald. wordt nu dë tang aangelegd, maar bij de uithaling
moet vrij groote kracht worden aangewend. Deze tegenstand wordt
veroorzaakt, doordien de uterus niet voldoende geopend is. Toch
zijn de beide insnijdingen zoo ver voortgezet als mogelijk was, ten
slotte op het gevoel, omdat het terrein niet verder zichtbaar was
te maken.

Na het uitdrukken der placenta worden de wonden met catgut
gesloten. De wondranden in den voorsten cer\\\'ixwand leencn zich
niet tot een fraaien, bevredigenden naad. Bovendien blijkt dat door
de moeilijke tangverlossing dc blaas verwond is tot aan het slijm-
vhes toe. niet hier doorheen.

Het kind woog 2220 gram en vertoonde een infractie van een der
wandbeenderen. Het stierf tijdens de operatie.

Tijdens de operatie traden nog drie, na de operatie nog 11 aan-

-ocr page 210-

vallen op. De gebruikelijke hulpmiddelen (zoutwater-ingieting,
kamferinspuitingen, enz.) faalden alle — en de vrouw stierf 7 uren
na de verlossing.

OBDUCTIE.

HERSENEN: geen bijzonderheden.
LONGEN: subpleurale bloedingen.
HART: kleine bloedingen onder epicard en endocard.
LEVER: bleek, talrijke bloedingen. 1500 gram.
MILT: klein, vele kapselbloedingen, ook in het weefsel zelf.
URETEREN: gewoon, rechter iets wijder dan linker.
BIJNIEREN: beide met bloeduitstortingen.
NIEREN: bleek en vlekkig, vettige degeneratie, vermoedelijk
nephritis. Pyelum niet verwijd.

UTERUS: corpus niets bijzonders, voorwand cervix vertoont in
het bovenste deel der naadlijn een kleine gaping. Het weefsel der
cervix ziet er over het geheel wat gekneusd uit. Buikvhes ongedeerd.

Geval no. 43 (1910).

XIII para. 43 jaren. Grav. dh 38 weken. De Ie, 2e en 12e
zwangerschap eindigden in ahartus. De afloop van de
andere zwangerschappen was goed. 11 aanvallen na de
haring, begonnen uur post partum; laatste aanval
15]/^ uur na de verlossing. Amyleenhydraat, aderlating.
Bevredigende nierwerkzaamheid daarna. Snelle dood,
48 uren na de baring. Obductie. Kind levend. (Gew.
2450 gr.)

De vrouw braakte gedurende de geheele zwangerschap, had de
laatste drie maanden dikke beenen, hoofdpijn, maagpijn, enz., doch
raadpleegde er niet eerder een dokter voor dan den 29sten Januari,
omdat de maagkramp zoo hevig was geworden. Zij was nu barende
en beviel \'s avonds elf uur van een levend kind, 2540 gram zwaar,
dat ook in leven bleef. Twee en een half uur later trad een eclamp-
tische aanval op, spoedig gevolgd door nog drie. Zij was nu nog
bij kennis. 4 gram amyleenhydraat toegediend. Na den zesden aan-
-val werd zij in een comateusen toestand in de kliniek gebracht,
waar nog 5 aanvallen werden waargenomen, de laatste twaalf uren
na de bevalling. De urine bevatte veel eiwit en cylinders. Eerst

-ocr page 211-

werd zij behandeld met onderhuidsche zoutwater-inspuiting en een
natte inpakking, na den elfden aanval, toen de pols sterk gespan-
nen was, met een aderlating van 500 cc. Dit had spoedig goede
gevolgen: het coma verdween en de pols verloor zijn sterke span-
ning. Er bleek toen wel amnesie te bestaan voor alles wat de beval-
ling aanging, maar zij herkende toch den praktikant, die haar daarbij
had geholpen. Ook de urine-afscheiding kwam in gang: de eerste
24 uren na de bevalhng konden 720 cc. worden opgevangen.

31 Jan. De vrouw geeft goed antwoord, klaagt over pijn in de
zijde, hoest veel, ziet slecht. Amnesie onveranderd, \'s Nachts begint
zij na een hoestbui te braken en wordt plotseling bewusteloos: de
pols is echter krachtig, maar vlug (160). Het gelukt niet haar bij
te brengen: zuurstofinademing, kamfer, digaleen, enz. baten niets:
een uur later is zij een lijk.

OBDUCTIE, 30 UREN NA DEN DOOD.

Sterke graad van ontbinding en gasvorming.

HERSENEN: niets bijzonders.\'

LONGEN: Oedemateus, bloedrijk, geen embolie. Pleuraholte
100 cc. bloedig vocht.

HART: bleek, vettige ontaarding, fragmentatie, onder het endo-
card bloedingen. Gewicht 310 gram.

LEVER: talrijke bloedingen onder het kapsel. Zeer bleek, troe-
bele zwelling en vettige ontaarding.

MILT: gewoon.

NIEREN: ureteren niet verwijd. Geen bloeduitstortingen, geen
nephritis, wel vettige ontaarding en troebele zwelling.

UTERUS: geen bijzonderheden, geen thrombi.

Geval no. 44 (1910).

/ para. 27 jaren. Grav. 40 weken. Puerperale eclampsie.
17 dagen post partum uitgebroken, 28 aanvallen, over
vijf dagen verdeeld. Psychose. Hemiparese. Netvlies-
bloedingen. 3 gr. amyleenhydraat, zweetkuur. Vol-
dragen kind. (Gew. 4000 gr.) Hersteld.
In de zwangerschap oedeem der onderste ledematen. Natuurlijke
bevalling 25 Februari, van langen duur. Puerperium licht gestoord
(polikliniek, max. 37®6). Daar de urine eiwit bevatte, schreef de
praktikant melkdiëet voor: of dit streng is volgehouden, is moeilijk

-ocr page 212-

te zeggen: in ieder geval begon de vrouw den Ssten dag weder
gewoon te eten. Wegens lichte temperatuurs-verhooging onder-
zocht de assistent de vrouw den 11 den Maart: groote struma, hart
iets naar links vergroot, geen oedemen. Hoofdpijn. Urine?

13 Maart een eclamptische aanval. 14 Maart 2e aanval. Vervoer
naar de kliniek. Hier kwam \'s avonds 7,15 uur de derde aanval,
waarna de vrouw zeer prikkelbaar bleef. De vierde trad 8.45 uur
n.m. op, gevolgd door een hcht soporeusen toestand. 100 cc. urine:
1 quot;/oo eiwit. 3 gram amyleenhydraat, zweeten.

15nbsp;Maart. 1 uur v.m. vijfde aanval, en daarna met ongelijke tus-
schenruimten nog zes. Nu en dan wordt zij wakker, maar spreekt
dan wartaal.

16nbsp;Maart. Heden nog twaalf aanvallen.

17nbsp;Maart. Nog vijf aanvallen, lichter dan te voren.

Wij beleven dus niet minder dan 28 aanvallen, verdeeld over
vijf dagen. In dezen tijd was het bewustzijn nu en dan geheel ver-
dwenen. gedurende korten tijd. maar meestal verkeerde de vrouw
in een zeer prikkelbare stemming, waarbij allerlei onzin werd ge-
praat. Intusschen kwam de urine-afscheiding spoedig redelijk o\'p
gang. Een beschrijving van de psychische stoornissen, die zich
vooral kenmerkten door spraakgebreken en verminderd inpren-
tingsvermogen, en die geruimen tijd voortduurden, laten we hier
achterwege,

24 Maart: parese van rechterarm en rechterbeen, ook, in min-
dere mate, van de rechter gelaatshelft,

28 Maart: Rechteroog: veel bloedingen en atrophische plekken in
het netvlies, papil vaag begrensd. Linkeroog: geen bloedingen,
maar wel een vaag begrensde papil, Visus 4/12,

5 April: van nu af blijft de urine vrij van eiwit,

11 April: oogen als te voren, maar ook nu hnks stipvormige
bloedingen.

20 April: O.D., lichte, O.S. sterkere papillitis. Beiderzijds nog
overblijfselen van de bloedingen, die grootendeels zijn geresorbeerd.
Visus O.D. 6/12. O.S. 6/8.

De vrouw is vijf weken na haar opneming in goeden toestand
ontslagen met haar kind. dat aan de borst wordt gevoed. Dit woog
bij de geboorte 4000 gram.

Een volgende bevalling heeft geen nadeelige gevolgen gehad.

-ocr page 213-

Geval no. 45 (1910).

I para. 25 jaren. Grav. ± 40 weken. De eerste stuip l]/2
uur ante, de laatste 10 uur post partum. Twee aanvallen
in het uitdrijvingstijdperk, tangverlossing, daarna nog
vier aanvallen. Lichte psychose. Levend, bijna vol-
dragen kind. (Gew. 2970 gr.)

Bij deze vrouw, die in het laatst der zwangerschap oedeem aan
de beenen had vertoond, en die onder leiding der polikhniek den
15den Maart van een levend, bijna voldragen kind beviel, traden,
met één uur tusschenruimte, twee aanvallen op, toen het hoofd op
den bekkenbodem stond. Daarom werd de baring snel, in narcose,
met de tang voltooid, omstreeks middernacht. 3 gram amyleen-
hydraat. Hierop werd de vrouw naar de kliniek gebracht, waar in
den loop van negen uur nog vier aanvallen werden waargenomen.
Zij werd aan het zweeten gebracht (lichtboog) en kreeg nogmaals
3 gram amyleenhydraat. De urine-afscheiding was al dadelijk
tamelijk bevredigend, maar de urine bevatte in den aanvang 7 quot;/oo
eiwit; eerst na een maand was dit verdwenen. Ook hier ontwikkelde
zich. naast een lang aanhoudende amnesie, een lichte psychose, die
niet verhinderde met zoogen voort te gaan. Moeder en kind werden
na 31 dagen in goeden toestand uit de kliniek ontslagen.

Geval no. 46 (1910).

Ill para. 25 jaren. Grav. 30 weken. Eclampsie in drie op-
eenvolgende zwangerschappen. Ditmaal 5 aanvallen in
de 30ste week, met goed gevolg behandeld (o.a. 6 gr.
amyleenhydraat). Natuurlijke baring 40 dagen later.
Moeder hersteld. Dood, onvoldragen kind. (Gew.
1850 gr.)

Deze vrouw heeft vrij zeker na de eerste bevalling één eclamp-
tischen toeval gehad en tijdens de tweede baring twee toevallen,
volgens mededeeling van den huisdokter. Zij werd na deze laatste
bevalling nog drie maanden lang voor nephritis behandeld. Beide
kinderen zijn dood (doodgeboren?). Van 27 Dec. 1909 tot 7 April
1910 was de vrouw regelmatig onder medisch toezicht en bleek de
urine vrij van eiwit te zijn. Zij wordt thans, den 29slen April, in
de kliniek gebracht, na thuis twee eclamptische toevallen te hebben
vertoond, n.1. te 8 uur en te 9 uur v.m. Zij komt hier te 12 uur
\'s middags aan. somnolent, met een kleinen, weeken, nu en dan on-

-ocr page 214-

regelmatigen pols. Matig oedeem der ledematen. Zwangerschap
van 30 weken, harttonen der vrucht goed. De urine bevat veel eiwit,
gekorrelde cyhnders, epithelium en witte bloedcellen.

12.15 uur n.m. Derde aanval, licht. De baring schijnt nog niet
begonnen. Therapie: zweeten, droppel-clysma, 3 gram amyleen-
hydraat.

2.20 uur n.m. Geeft vrij goed antwoord, is goed georiënteerd.
Heeft enkele malen gebraakt. Plotseling, onder het gesprek, de
vierde aanval, gevolgd door een spoedig voorbijgaand coma, daarna
door onrust. Temp. 38° 1.

6 uur n.m. Vijfde aanval, van längeren duur dan de vorige. Hierna
zeer onrustig, zelfs wild. Nogmaals 3 gram amyleenhydraat, drop-
pel-clysma.nbsp;•

30 April: geen aanvallen meer. Nierfunctie voldoende, psyche
tamelijk wel ongestoord. Veel eiwit.

Volgende dagen dikwijls hoofdpijn, nu en dan braken, maar geen
toevallen meer.

8 Juni: Vlugge, natuurlijke baring. Het kind is dood, weegt 1800
gram en vertoont beginnende maceratie.

Kraambed ongestoord. Drie weken na de bevalling is de urine
vrij van eiwit.

Geval no. 47 (1910).

1 para. 24 jaren. Grav. 38 weken. Zeven stuipen in de
tiende zwangerschapsmaand, behandeld met 10 m.gr.
morphine, 0.5 gram veronal, 3 gram amyleenhydraat.
Natuurlijke baring zes dagen later, levend kind (2940
gram). Moeder hersteld.

In de zwangerschap veel hoofdpijn, geen oedemen. In den nacht
van 31 Juh op 1 Augustus heftig braken, hevige hoofdpijn, psychisch
eenigszins abnormaal. Dat duurde tot 1 Aug. \'s middags 12 uur,
toen een echte eclamptische aanval optrad. Tot 4.30 uur n.m. wer-
den 7 toevallen waargenomen, telkens door coma gevolgd. De
vrouw werd nu naar de kliniek gebracht, in comateusen toestand:
pols eenigszins gespannen, 120, temperatuur 37°8. Oedeem der
conjunctiva bulbi en van het gelaat, niet van beenen of armen. Door
den huisdokter waren reeds 10 m.gr. morphine en 0.5 gram veronal
toegediend. Wegens het optreden van groote onrust gaven wij haar
in de kliniek dadelijk nog 3 gram amyleenhydraat.

-ocr page 215-

9.30 uur n.m. Nog geen nieuwe toevallen. Patiënte klaagde over
gt;.pijn in de maagquot;. Het is. door verzet, niet mogelijk den katheter
in te brengen: eenige oogenblikken later laat zij de urine in bed
loopen.

2 Aug. 675 cc. urine opgevangen, met ^ °/oo eiwit, een matig
aantal korrelige cylinders. epitheliumcellen en witte bloedcellen. Het
oriënteeringsvermogen is teruggekeerd, de vrouw geeft vrij goed
antwoord, maar herinnert zich van de laatste dagen niets. De vol-
gende dagen wordt zij gaandeweg beter en bevalt 6 Aug. op natuur-
lijke wijze van een levend kind van 2940 gram. Kraambed licht
gestoord: geen oorzaak voor de matige temperatuurverhooging
gevonden. Drie weken p.p. is de urine normaal.

Geval no. 48 (1911).

I para. 23 jaren. Grav. 38 weken. 2 aanvallen van eclamp-
sie, resp. 25 en 24 uur voor de verlossing (forceps bij
volkomen ontsluiting). Therapie 10 m.gr. morphine.
Afloop voor moeder en kind goed. (Gew. 3250 gr.,
lengte 48 c.M.)

7 Maart. Patiënte had in \'t laatst der zwangerschap last van
hoofdpijn, waaraan zij vroeger ook wel leed. Als de. wegens het
begonnen zijn van den partus, ontboden praktikant patiënte voor
\'t eerst bezoekt, krijgt zij juist een aanval van eclampsie. Een uur
later. 12 uur \'s middags, krijgt zij een tweeden aanval. Er worden
hij patiënte geen andere afwijkingen gevonden. De urine werd ge-
durende de zwangerschap tweemaal onderzocht en was beide malen
vrij van eiwit.

De harttonen van \'t kind zijn goed; het hoofd is voor ^ inge-
daald. De vhezen zijn gebroken; ontsluiting 6 c.M. In de urine
Wordt veel eiwit gevonden; verder cylinders. roode en witte bloed-
cellen.

Er is een beperkte amnesie; patiënte heeft zich op de tong ge-
beten. Algemeene toestand goed.

Het beloop is verder goed; de baring vordert echter langzaam en
eerst den volgenden dag 1 uur n.m. wordt de partus forcipaal beëin-
digd. \'t Kind is niet geheel voldragen; lengte 48 c.M. (Laatste
menses 5 Juni 1910.) Gew. kind 3250 gr.
Het puerperium is ongestoord.
Op 13 Maart is de urine vrij van eiwit.

-ocr page 216-

Geval no. 49 (1911).

V para. 38 jaren, Grav, a terme. Eerste grav. eclampsie
post partum. De andere zwangerschappen hadden een
normaal verloop. Ditmaal twee aanvallen, de eerste
14 uur, de laatste 17 uur p. partum. Therapie amyleen-
hydraat. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
4000 gr.)

11 Jan. 1911. Patiënte had gedurende de laatste 14 dagen der
zwangerschap dikke beenen. Verder was zij gezond ( 9 Dec. 1910
was de urine vrij van eiwit, er was wel cystitis). De partus had een
snel verloop (2 uur); bij de komst van den praktikant was het kind
geboren (gew. 4000 gr.). 14 uur na de geboorte (5.30 uur n.m.)
kreeg patiënte een aanval van eclampsie. die volgens de familie

7 minuten duurde.

8.30 uur n.m. 2e aanval; deze werd door den praktikant waar-
genomen. Patiënte krijgt amyleenhydraat per os (hoeveel?).
Daarna vervoer naar de khniek.

Bij de opneming is patiënte compos mentis. Behalve oedeem der
beenen geen afwijkingen van belang.

Temp. 36°5. Polsfrequentie 80. niet gespannen.
In de blaas 250 cc. urine. Albuminurie 1 %o\' leucocyten. erythro-
cyten, korrelcylinders. bacteriën etc.

Zij krijgt 3 gr. amyleenhydraat rectaal. Verder warme inpak-
kingen enz.

12 Jan. De toestand van patiënte is goed. De diurese is uitstekend.
Wel klaagt zij over hoofdpijn. Er is geringe amnesie.

19 Jan. Het verloop is verder goed. De urine is vrij van eiwit.
Patiënte heeft cystitis waarvoor de blaas wordt gespoeld.

Behalve de cystitis. die patiënte waarschijnlijk reeds voor de op-
neming had. is het kraambed ongestoord.
19 Febr. Genezen ontslagen.

Geval no. 50 (1911).

VII para. 35 jaren. Grav. 32 weken. Afloop der vorige
bevallingen goed, 6 aanvallen van eclampsie een maand
voor den partus. Therapie: amyleenhydraat, warmte.
Afloop voor moeder en kind goed, (Gew, 3610 gr.)

31 Jan. De hulp van de verloskundige polikliniek wordt inge-
roepen, omdat patiënte stuipen zou hebben. Voor de komst van den

-ocr page 217-

Praktikant zou zij 3 aanvallen gehad hebben. De le om 9.30 uur
v.m. De praktikant ziet om 10.15 uur den 4den aanval: klonische
krampen in gezicht, armen en beenen. Patiënte is bewusteloos. Geen
tongbeet. Duur 5 seconden. Na den aanval is patiënte dadelijk weer
goed bij bewustzijn.

10.45 uur 5e aanval. Als de vorige.

12 uur 6e aanval. Als de vorige. Patiënte braakt tusschen de aan-
vallen.

Urine: spoor eiwit.

Therapeutisch 3 gr. amyleenhydraat rectaal. Hierna vervoer naar
de kliniek, waar zij om
1 uur n.m. aankomt. Patiënte is soporeus;

geeft antwoord op gestelde vragen. Geen oedeem van \'t gezicht,
hoewel het gezicht wel opgeblazen is.
Sterk oedeem der beenen.
vooral links.
Verder geen bijzonderheden van belang. Temp. 36°6.
Polsfrequentie 96, gespannen. Grav. d= 8 maanden. Harttonen van
net kind goed.
De baring is niet begonnen.
Therapie: 2 gr. amyleenhydraat. zweetkuur.
1 Febr. Patiënte is vrij goed. Zij klaagt steeds over erge hoofd-
pijn.
Zij slaapt veel. Diurese vrij goed. Urine is vrij van eiwit,

3 Febr. Algemeene toestand goed. Zij heeft geen aanvallen meer
gehad. Diurese goed. Zij klaagde tot nu toe veel over hoofdpijn en
braakte ook veel; èn de hoofdpijn èn het braken zijn heden veel
minder.

Prof. Kouwer schreef hierbij de volgende epicrise:

Tegen eclampsie pleiten:

Geen zichtbare overblijfselen van tongbeet.

Na de 6 dicht op elkaar volgende aanvallen geen eiwit in de urine.

De vrij goede toestand dadelijk na de aanvallen.

Geen cyanose tijdens de aanvallen.

Voor eclampsie pleiten:

De sterke hoofdpijn, \'t opgeblazen uiterlijk der vrouw. Hysterie
of epilepsie kunnen ook uitgesloten worden. Waarschijnlijk toch
wel zwangerschapsintoxicatie.

Op 6 Febr. is de toestand van patiënte weer normaal. Zij bevalt
op 2 Maart. De baring had een vlot verloop (duur 13 uur), \'t Kind
weegt 3610 gr.

Behalve een verhooging van de temperatuur (tot 38°) van den
9den tot den 13den dag, heeft het kraambed een goed verloop
Voor deze temperatuursverhooging wordt geen duidelijke oorzaak
gevonden,

1 April. Moeder en kind in goeden toestand ontslagen.

-ocr page 218-

Geval no. 51 (1911).

II para. 33 jaren. Grav. ± 36 weken. (Ie abortus van 2
maanden.) 5 aanvallen. Ie aanval 8 uur, laatste 2 uur
voor de verlossing (forcipaal). Dood door verbloeding
5 uur post partum. (Loslaten der placenta.) Foetus
maceratus. (Gew. 2230 gr.)

De eerste graviditeit eindigde in abortus. Patiënte zou tijdens
de graviditeit gezond zijn geweest. Op 25 Maart gevoelde zij zich
minder prettig.

26 Maart. 7.30 uur v.m. 1 c.M. ontsluiting. 8 uur v.m. Ie aanval.
1.45 uur n.m. 2e aanval. Patiënte kreeg 2X15 m.gr. morphine.
In de urine werd veel eiwit gevonden.

2.30 uur n.m. wordt patiënte somnolent en in zeer slechten alge-
meenen toestand in de khniek binnengebracht. Tijdens \'t vervoer
heeft zij veel bloed verloren. De uterus is zeer sterk gespannen.
Harttonen van het kind worden niet gehoord. Er is oedeem van de
beenen en van den buikwand.

3.45 uur. Er is volkomen ontsluiting. Mede omdat wordt vermoed,
dat de placenta heeft losgelaten, wordt de partus forcipaal beëin-
digd. \'t Kind is gemacereerd. Lengte navelstreng 18 c.M. Na de
bevalling is uterus-tamponnade noodzakelijk.

De pols blijft zeer slecht. Infusie van 1 L. physiologisch water.
Ondanks alle mogelijke hulpmiddelen, autotransfusie, nogmaals een
infusie en excitantia, sterft patiënte te 9.15 uur onder verschijnselen
van verbloeding.
OBDUCTIE,
\'t Cadaver is zeer bloedarm.
Het hart is zeer slap.

Geen bloeding in parenchymateuse organen, wel troebele zwelling.

Geval no. 52 (1911).

XI para. 43 jaren. Grav. ± 35 weken. Afloop vorige be-
vallingen goed. 7 aanvallen van eclampsie. De eerste
40 uur, de laatste 28 uur voor de bevalling. Therapie:
amyleenhydraat (8 gr.), zweetkuur, druppelclysma.
Afloop voor moeder goed. \'t Kind wordt dood geboren.
(Gew. 2040 gr.)

10 Maart. Patiënte wordt door haar huisarts naar de kliniek
gebracht, omdat zij thuis 4 aanvallen van eclampsie heeft gehad.

-ocr page 219-

De eerste om 3.30 uur n.m. Tijdens het vervoer kreeg zij nog een
5den aanval. 6 uur n.m. Aankomst in de kliniek. Patiënte is georiën-
teerd. Pols 104. Temperatuur 36°5. Er is alleen oedeem van de
beenen. De harttonen van het kind zijn niet te hooren. Thera-
peutisch 3 gr. amyleenhydraat, en zweetkuur.

8 uur n.m. De portio uteri staat nog. Patiënte drinkt goed. Zij
gaat spoedig slapen. In de urine 15 7oo eiwit.

11nbsp;Maart, 1.45 uur v.m. 6e aanval.

3.12 uur v.m. 7e aanval.

5 uur v.m. 3 gr. amyleenhydraat rectaal.

9.30 uur v.m. Ontsluiting 4 c.M. De algemeene toestand is goed.
Amnesie voor het gebeurde der laatste uren.

12nbsp;Maart. 6.30 uur v.m. \'t Vruchtwater loopt af.

7 uur v.m. Patiënte voelt voor het eerst weeën.

7.15 uur v.m. Ontsluiting volkomen.

7.45 uur v.m. Tijdens \'t maken van toebereidselen voor een
tangverlossing, wordt \'t kind geboren.

Er is een beginnende maceratie. Gew. 2040 gr.

\'t Verloop is verder goed, behalve lichte temperatuursverhooging
(max. 38°3) gedurende 12 dagen.

Op den 3den dag nog 3 quot;/„o eiwit in de urine.

14 April ontslag. In de urine nog een spoor eiwit.

Vermeld dient nog te worden, dat patiënte de laatste week
oedemen van \'t gezicht en de beenen had. Zij had geen last van
hoofdpijnen. Wel braakte zij. Waarschijnlijk had zij al lang
nephritis.

Geval no. 53 (1911).

1 para, 36 jaren. Grav. ± 32 weken. 6 aanvallen van
eclampsie; de eerste 48 uur, de laatste 43 uur voor de
verlossing (spontaan). Therapie: 7 gr. amyleenhydraat
en chloroform door huisdokter. Afloop voor de moeder
goed, \'t Kind is gemacereerd. (Gew. 1100 gr.)
16 April wordt de hulp van den huisdokter gevraagd, omdat
patiënte hoofdpijn heeft en zij oedeem der beenen heeft. In de urine
wordt
3)4. 7oo eiwit gevonden.

9.30 uur n.m. krijgt patiënte een aanval van eclampsie
10.30 uur n.m. 2e aanval, patiënte krijgt chloroform te ruiken van
haar huisdokter. Daarna vervoer naar de kliniek. Tijdens \'t vervoer
wordt patiënte rustig gehouden met chloroform.

-ocr page 220-

12.30 uur n.m. Aankomst in de kliniek. Er is alleen oedeem van
de beenen. Zij is bewusteloos. Pols 160. Temperatuur 38°3. De
harttonen van het kind zijn goed.

17nbsp;April. 1.35 uur v.m. 3e aanval. 3 gr. amyleenhydraat. Voor
den aanval was patiënte wild. De harttonen van het kind zijn ver-
dwenen.

De 4e en 5e aanval volgen met een tusschenruimte van 10 min.

2.15 uur v.m. 6e aanval. De toestand van patiënte is zeer slecht.
Ademhahng volgens Cheyne-Stokes. In de blaas 500 cc. urine met
7 quot;/oo eiwit, cylinders en bloedcellen.

3.15 uur cervix verstreken. Zij krijgt 2 gr. amyleenhydraat rec-
taal. Verder druppelclysma en zweetkuur.

10 uur v.m. Weer 2 gr. amyleenhydraat rectaal. Patiënte drinkt
nog niet. De algemeene toestand is echter beter. Patiënte urineert
tweemaal spontaan. Diurese goed. Zij klaagt over pijn in den buik;
zij is niet georiënteerd. In den nacht van 17 op 18 April wordt
\'t oriëntatie-vermogen beter.

18nbsp;April. Zij heeft onregelmatige weeën.

10.5 uur n.m. Vhesbreuk. en om 10.40 uur wordt \'t gemacereerde
kind geboren. Gewicht 1100 gr.

Behalve een lichte temperatuursverhooging tot 38° 1 op den 2den
dag is het verloop verder goed. Er is een sterke amnesie en op den
3den dag is zij eerst goed georiënteerd, \'t Eiwitgehalte wordt steeds
minder.

20 Mei ontslag met nog een lichte albuminurie.

Geval no. 54 (1911).

I para. 24 jaren. Grav. a terme. 5 aanvallen van eclampsie
voor, en één 3 uur na de bevalling. De eerste 3 uur voor
de verlossing (tang bij bijna volkomen ontsluiting).
Therapie: zweetkuur en 1.5 gr. amyleenhydraat. Afloop
voor moeder en kind goed. (Gew. 3560 gr.)
5 Juli. De hulp van de verloskundige polikliniek wordt gevraagd,
omdat patiënte een stuip heeft gehad. Bij de komst van den prak-
tikant om 11.30 uur v.m., heeft patiënte nog schuim op den mond.
Na den aanval wordt \'t bewustzijn weer goed. Patiënte was gedu-
rende de graviditeit goed. Geen voorboden van eclampsie.
12.30 uur n.m. 2e aanval, typisch eclamptisch.
De harttonen van het kind zijn goed. Hoofdhgging; ontsluiting
4 c.M.

-ocr page 221-

1.30 uur n.m. 3e aanval. Kort durend.

2.10 uur n.m. 4e aanval. Kort durend.

2.20 uur n.m. 5e aanval.

2,30 uur n.m. De ontsluiting is nu bijna volkomen. De partus
wordt onder chloroform-narcose beëindigd.

Een cervix-ruptuur wordt gehecht, \'t Kind leeft (gew. 3560 gr.).

5.15 uur n.m, 6e aanval. Hierna vervoer naar de kliniek. Er wor-
den geen afwijkingen bij patiënte gevonden; geen oedemen. Patiënte
wordt warm ingepakt en krijgt eenige kruiken in bed.

7 uur n.m. De algemeene toestand is goed; zij antwoordt op
vragen. Zij wordt aangezet tot drinken.

9.30 uur n.m, 1.5 gr, amyleenhydraat per os. waarna zij gaat
slapen.

11 uur n.m. De diurese is matig. In de catheterurine 4 7oo eiwit.

6 Juli, De diurese is nog matig. 1 L, in 24 uur.

Sterke amnesie. Zij kan zich de verlossing niet herinneren; ver-
telt, dat zij voor een jaar een neusaandoening had.

Langzamerhand verdwijnt de amnesie; den Ssten dag is de urine
vrij van eiwit. Ook \'t kind had op den Isten dag eiwit in de urine,
tevens cylinders en bloedcellen. Dit verdwijnt ook langzamerhand.

10 Augustus ontslag.

Geval no, 55 (1911).

ƒ para. 40 jaren. Grav. 32 weken. 6 aanvallen van eclamp-
sie; de eerste 40, de laatste 29 uur voor de bevalling
(forceps bij volkomen ontsluiting). Therapie: 6 gr.
amyleenhydraat en venaesectie. Afloop voor de moeder
goed. \'t Kind dood. (Gew. 1750 gr.).
24 Sept. Patiënte had sinds eenigen tijd oedeem van de beenen;
voor twee dagen werd er eiwit in de urine ontdekt. Zij had gedu-
rende den laatsten nacht hevige hoofdpijn en om 9.30 uur v.m.
kreeg zij een aanval van eclampsie. In den loop van den dag nog
2 aanvallen. Patiënte wordt daarom naar de kliniek vervoerd; zij is
suf en klaagt over hoofdpijn. Er is oedeem van de beenen. Temp.
37°2; pols 130, gespannen; behalve een groote struma worden er
geen andere afwijkingen gevonden, \'t Kind leeft; er worden weeën
waargenomen.

4nbsp;uur n.m. 4e aanval; hierna 2 gr. amyleenhydraat rectaal.

5nbsp;uur n.m. Venaesectie (400 cc. bloed). — Pols nu minder
gespannen.

-ocr page 222-

5.45 uur n.m. 5e aanval. Subcutane infusie, waarin 3 gr. amyleen-
hydraat. In de blaas 150 cc. urine, die bij koken stolt.

8,40 uur p.m. 6e aanval. De portio uteri is verstreken. Coma
gedurende een half uur.

10nbsp;uur n.m. 1 gr. amyleenhydraat per os in water (eveneens een
paar uur van te voren).

Zij drinkt vrij goed.

25 Sept, 3.15 uur v.m. Er is een ontsluiting van 3 c.M. Toestand
vrij goed. De harttonen van het kind zijn eveneens goed.

7.30 uur v.m. Patiënte is langzamerhand comateus en cyanotisch
geworden.

12 uur middag. De toestand is weer veel verbeterd, zij reageert
weer vrij normaal. Er is nog steeds geen urine in de blaas gekomen
na het catheteriseeren van den vorigen dag,

7 uur n.m. Om patiënte aan \'t zweeten te krijgen, wat nog steeds
niet is gelukt, wordt gebruik gemaakt van den lichtboog. Toestand
goed.

11nbsp;uur n.m. quot;Weeën flink, ontsluiting 7 c.M.

12.15 uur. Hoofd op bekkenbodem.

1.45 uur. Ondanks goede persweeën vordert de baring niet; daar-
om forcipale extractie; \'t kind maakt eenige ademhalingsbewegingen,
doch \'t gelukt niet het in \'t leven te houden. Gewicht 1780 gr.

Een kleine ruptura perinaei wordt gehecht.

\'t Verloop is verder goed; de diurese verbetert snel.

27 Sept. nog 3 7oo eiwit.

\'t Kraambed is, afgezien van een temperatuursverhooging tot 38°
op den derden dag, ongestoord.

10 October. Ontslag. In de urine nog 1 y^o eiwit.

Geval no. 56 (1912).

I para. 29 jaren. Grav. zt 28 weken. 5 aanvallen voor de
bevalling. Eerste aanval 20 uur, en laatste 11 uur voor
de bevaUing (spontaan). Dood uur na de beval-
ling. 6 gr. amyleenhydraat. Excitantia. \'t Kind sterft
4}/^ uur na de geboorte. (Gew. 1450 gr.)
Patiënte zou tijdens de graviditeit goed gezond zijn geweest. Op
16 Febr. zou patiënte voor \'t eerst bemerkt\'hebben, dat zij „dikke
beenenquot; had. De huisdokter vond toen een groote hoeveelheid eiwit
in de urine.

-ocr page 223-

17 Febr. 2 uur v.m. Ie aanval thuis (10 m.gr. morphine).
4 uur v.m. 2e „ „
6 uur v.m. 3e
8 uur v.m. 4e „ „

10.45 uur v.m. 5e aanval in de kliniek. 3 gr. amyleen-
hydraat rectaal. Druppelclysma.

Patiënte wordt bewusteloos in de khniek binnengebracht. Er is
een zwangerschap van ± 7 maanden. Een
licht oedeem van de
onderbeenen, overigens geen bijzonderheden. Er is een weinig ont-
sluiting en er worden weeën waargenomen. Harttonen van het kind
goed.

Om 4.30 uur n.m. heeft patiënte regelmatige uteruscontracties en
om 6.30 uur wordt een ontsluiting van c.M. gevonden. Om
9.40 uur loopt het vruchtwater af. Patiënte reageert eenigszins op
de weeën. In de catheter-urine 12 7oo albumen en cylinders. 10 uur
n.m. geboorte van een licht asphyctisch kind (gew. 1450 gr.),
(\'t Kind, dat aanvankelijk na de huidprikkels betrekkelijk goed
ging ademen, wordt een paar uur later weer minder goed en sterft
uur na de geboorte.)

Behandeling in de kliniek:

6 gr. amyleenhydraat, druppelclysma (totaal 6 L. zoutoplossing).
Veel kamferolie, digaleen en adrenaline.

Patiënte komt na de bevalling niet bij bewustzijn; de temperatuur
stijgt tot 41 °6. Ondanks allerlei excitantia en druppelclysma sterft
patiënte
dz 20 uur na de verlossing, zonder tot bewustzijn te zijn
gekomen.

OBDUCTIE.

HERSENEN; enkele bloeduitstortingen.

HART: hypertrophisch; myocarditis; endocarditis verrucosa.

LONGEN: kleine subpleurale bloeduitstortingen.

LEVER: kleine haemorrhagieën onder het kapsel; veel kleine
necrotische plekjes.

NIEREN: chronische nephritis.

Verder geen bijzonderheden.

-ocr page 224-

Geval no. 57 (1912).

I para. 20 jaren. Grav. a terme. 1 aanval van eclampsie
een uur voor en 17 aanvallen na de bevalling (expres-
sie). De laatste aanval 25 uur na den eersten. Therapie:
morphine en amyleenhydraat. Afloop voor moeder en
kind goed. (Gew. 4000 gr.)

17 Jan. was patiënte voor \'t eerst op de polikliniek voor onder-
zoek. Alles was toen goed.

17 Febr. is patiënte, onderweg zijnde naar de polikliniek, terug-
gekeerd naar huis, omdat zij niet verder kon door de dikke beenen,
26 Maart 8.45 uur. De hulp van de verloskundige polikliniek
wordt ingeroepen. Er is volkomen ontsluiting en reeds welving van
het perineum.

10.10 uur v.m. Plotseling een aanval van eclampsie.
11.20 uur v.m. Expressie van het kind door den assistent der
kliniek.

11.30 uur v.m. 2e aanval, gevolgd door bewusteloosheid.
Hierna hechting van een ruptuur van het perineum onder lichte
chloroform-narcose; 3 gr. amyleenhydraat rectaal. Vervoer naar de
kliniek. Pols en temperatuur goed. Geen bijzondere afwijkingen. In
de urine 9 «/„o eiwit, cylinders etc.
2 uur n.m. 3e aanval. Zeepclysma en lichtboog.
4 uur n.m. 4e aanval. 2 gr. amyleenhydraat rectaal. De pols
wordt zeer klein en frequent 180. Daarom 1 cc. digaleen.

4.30 uur n.m. 5e aanval. Patiënte drinkt later spontaan.

6.30 uur n.m. 6e aanval. 10 m.gr. morphine en 1 cc, digaleen.

7.30 uur n.m. 7e aanval.

7,50 uur n.m. 8e aanval. 5 m.gr. morphine.

10 uur n.m. 9e aanval. De pols is beter, (Frequentie 96).

10.20 uur n.m. 10e aanval. De pols blijft goed.

27 Maart. 12.30 uur v.m. 11e aanval. Na de laatste aanvallen is
patiënte bewusteloos gebleven.

1.15 uur v.m. 12e aanval. 1.3 gr. amyleenhydraat rectaal. De pols

blijft goed. Patiënte is vrij rustig. Zij drinkt weer spontaan.

5.30 uur v.m. 13e aanval. Temperatuur 39°6. Pols 92. Patiënte
zweet goed.

7.30 uur v.m. 14e aanval.nbsp;lt;

8 uur v.m. 15e aanval.
9.20 uur v.m. 16e aanval.

-ocr page 225-

9.40 uur v.m. 17e aanval. Pols klein en frequent: 148. 1 cc.
digaleen.

11.30 uur v.m, 18e aanval. 10 m.gr. morphine. Patiënte gaat
hierop rustig slapen, is incontinent voor urine. In de urine 3 quot;/^o
eiwit. De diurese is slecht. Patiënte zweet echter goed.

8 uur n.m. Patiënte is den geheelen dag rustig geweest en heeft
geen aanvallen meer gehad. Zij ziet er veel beter uit; \'t gelaat is
niet meer zoo opgezet als van te voren.

28nbsp;Maart. Temperatuur 37°4. Pols goed (frequentie 90).

De diurese is nog slecht (500 cc. in 24 uur). In de urine 1 ®/oo
eiwit. Amnesie voor de gebeurtenissen der laatste dagen. Verder is
patiënte goed,

29nbsp;Maart, Diurese 1500 cc. Eiwitgehalte yjoo-

Het verloop is verder goed. De eerste 3 weken is de temperatuur
iets te hoog, waarvoor geen bepaalde reden wordt gevonden.

Ontslag op 26 April in goeden toestand.

Geval no, 58 (1912).

II para. 25 jaren. Grav. 33 weken. De eerste baring is
goed verloopen, wel albuminurie van te voren. 9 aan-
vallen van eclampsie gedurende 6 uur, 8 dagen voor de
spontane baring. Therapie: morphine, chloroform
(3 gr.), amyleenhydraat, lichtboog en druppelclysma.
Afloop voor moeder en kind goed. (Gew. 1660 gr.)
Patiënte had voor een maand geen eiwit in de urine (verloskun-
dige polikliniek). De laatste 14 dagen heeft zij dikke beenen ge-
kregen.

15 Mei. 4 uur v.m. krijgt patiënte een aanval; tot 7 uur v.m.
heeft zij 6 aanvallen gehad. Hierna wordt de hulp van de poli-
kliniek ingeroepen. De praktikant woont een typischen aanval van
eclampsie bij (de 7e), Rectaal krijgt zij 3 gr, amyleenhydraat. Hier-
na vervoer naar de kliniek, waar zij bewusteloos aankomt. Pols 64.
Temperatuur
36°7. Licht oedeem der conjunctiva. Oedeem van de
vulva en der beenen. In de urinenbsp;eiwit, cylinders etc. De

baring is niet begonnen. De harttonen van het kind zijn goed.
9.30 uur v.m. 8e aanval van eclampsie,
10.5 uur v.m. 9c aanval. 2 gr. amyleenhydraat.
De vrouw is hierna zeer onrustig, daarom krijgt zij een lichte
chloroform narcose (3 gr. chloroform) en 10 m.gr, morphine. Hierna

-ocr page 226-

wordt zij rustiger. Er komen geen nieuwe aanvallen. De diurese
blijft echter dezen eersten dag slecht.

Den volgenden dag is patiënte heel goed. De diurese wordt beter.
In de urine 3 7oo eiwit.

19 Mei. Blijft goed. De oedemen zijn nagenoeg geheel verdwenen.
In de urine weinig eiwit.

23 Mei. Patiënte bevalt gemakkelijk van een levend kind (gew.
1660 gr.). Het verloop is verder uitstekend. Na 4 Juni blijft de urine
eiwitvrij.

Op 12 Juni wordt de vrouw genezen ontslagen.

Geval no. 59 (1912).

I para. 29 jaren. Grav. a ferme. 6 aanvallen van eclampsie.

De eerste 14, de laatste één uur voor de verlossing.

(Forcipale extractie bij 8 c.M. ontsluiting.) Langdurig

ontsluitingstijdperk. Licht vernauwd bekken. Conj.

diag. 11.5. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
3900 gr.)

Op 28 Febr, werd de urine op de polikliniek eiwitvrij bevonden.
Op 17 Maart werd de hulp van de polikliniek ingeroepen wegens
pijn in den rug. De baring bleek echter niet begonnen te zijn.

22nbsp;Maart. 12 uur middag, wordt opnieuw hulp gevraagd. De
baring blijkt nu wel begonnen. Hoofd voor 2/3 ingedaald. Ont-
sluiting 5 c.M, De weeën worden in den loop van den dag slecht.
Om 10.30 uur n.m. één gram broomkah en om 11.30 uur 10 m.gr.
morphine om patiënte wat rust te geven.

23nbsp;Maart. 10.30 uur v.m. bezoekt de praktikant patiënte weer;
men vertelt hem dan, dat zij \'s nachts om 11.40, 12.40 èn 1.40 uur
drie aanvallen van krampen heeft gehad.

De weeën zijn om 8 uur v.m. weer begonnen. De ontsluiting be-
draagt nu 7 tot 8 c.M. Patiënte is goed georiënteerd. Om 12.40 uur
krijgt zij een typischen eclamptischen aanval. 3 gr. amyleenhydraat
rectaal; vervoer naar de kliniek. Tijdens dit vervoer de 5e aanval,
en om 1.15 uur n.m., bij aankomst in de kliniek, de 6e aanval. De
algemeene toestand is vrij goed. Temperatuur 37°5. Pols 128. Be-
halve een spoortje oedeem der onderbeenen geen verdere afwijkin-
gen. In de blaas 300 cc. urine met 34
7oo eiwit. Ontsluiting 8 c.M.;
cervix gemakkelijk oprekbaar.

-ocr page 227-

2.10 uur n.m. fordpale extractie onder chloroform narcose. Het
kind leeft (gew. 3900 gr.). Patiënte vloeit zeer weinig.

Na de bevalhng wordt de toestand van patiënte langzamerhand
beter. Zij krijgt geen aanvallen meer. Behalve wat sufheid is zij
den volgenden dag weer goed bij bewustzijn. De diurese is ook
goed. In de urine ^ 7oo eiwit. Na 6 April blijft de urine vrij van
albumen. Door een beiderzijdsche mastitis kon patiënte echter eerst
18 Juli worden ontslagen.

Geval no. 60 (1912).

/ para. 33 jaren. Grav. a ferme. 15 aanvallen voor en 4 na
de bevalling. Eerste aanval 17 uur voor, laatste aanval
5 uur na de bevalling. Dood 25 uur na de bevalling.
Fordpale extractie van een dood kind. 3 X 3 gr. amy-
leenhydraat. Subcutane infusie en excitantia. (Gew.
3050 gr.)

De vrouw wordt op 13 Augustus opgenomen voor de bevalling.
Zij is ongetrouwd; heeft lupus faciei. In de urine wordt voor het
uitbreken der eclampsie geen eiwit gevonden; er zijn ook verder
geen afwijkingen.

12 Sept. 6 uur v.m. Patiënte klaagt over slecht zien; van te voren
was zij bedroefd, omdat de bevalling nog niet is begonnen. Om 3 uur
heeft zij gebraakt. Plotsehng krijgt zij een aanval van eclampsie.
Gedurende den nacht zou zij lichte uteruscontracties hebben gehad.
Er wordt een begin van ontsluiting met verstreken cervix uteri
gevonden. Een uur later krijgt zij een 2den aanval, waarvan patiënte
spoedig weer bijkomt. Hierna 3 gr. amyleenhydraat per os.
2 uur n.m. 3e aanval. Na een kwartier weer compos mentis.
Er zijn duidelijk weeën waar te nemen. Na den 5den aanval om
4.40 uur n.m. 3 gr. amyleenhydraat rectaal en een infusie van 1 L.
suikeroplossing. In de catheter-urine (weinig) wordt albumen
gevonden.

Na den 6den aanval (5.45 uur n.m.) komt patiënte niet meer bij.
Om 8 uur n.m. worden de harttonen van het kind nog gehoord.
Hierna niet meer.

11.15 uur n.m. Daar er volkomen ontsluiting is. wordt \'t doode
kind (\'t hoofd is intusschen geheel ingedaald) forcipaal geëxtra-
heerd. (In catheterurine 20 7oo albumen.) Zij heeft nu 15 aanvallen
gehad. Intusschen nog 3 gr. amyleenhydraat en subcutane infusie

-ocr page 228-

Na de bevalling krijgt zij nog 4 aanvallen. De laatste 13 Sept.
4 uur v.m.

Ondanks druppelclysma en excitantia gaat dc toestand steeds
achteruit. De temperatuur, die voor de bevalling normaal was. loopt
tot 40°.

Patiënte sterft ruim 24 uur na de bevalling.
OBDUCTIE.
HART: geen bijzonderheden.

LONGEN: In beide longen eenige verkalkte tubercul. haardjes.
LEVER : bloedingen onder kapsel en in parenchym; degeneratie.
NIEREN: Macroscopisch: geen afwijkingen.
Microscopisch: Bloedingen en degeneratie.

ABDOMEN: In \'t mesenterium worden verkalkte kliertjes ge-
vonden. Bekkencelweefsel bloederig geïmbibeerd.

HERSENEN: Oedeem en enkele kleine bloedingen in de om-
geving van den thalamus opticus.

OBDUCTIE VAN HET KIND.

Macroscopisch geen afwijkingen.
Microscopisch:

NIEREN: Bloedingen in \'t merg en degeneraties van \'t epithe-
lium der tubuli.
LEVER: Degeneratie.

Geval no. 61 (1912).

VI para. 39 jaren, Grav. a terme. Vorige bevallingen had-
den een normaal verloop. 4 aanvallen van eclampsie. De
eerste 5 uur. de laatste 20 uur na de bevalling. Therapie:
7 gr. amyleenhydraat, 10 m.gr. morphine. Druppel-
clysma en lichtboog. Afloop voor moeder en kind goed.
(Gew. 3000 gr.)

30 Dec, Patiënte is om 12 uur spontaan bevallen (gew. kind
3000 gr.); de baring was geleid door een praktikant der verlos-
kundige pohkliniek.

Om 5 uur werd de praktikant weer ontboden wegens hevige
buikpijn der vrouw. Spoedig hierna krijgt patiënte een aanval van
eclampsie. 20 minuten na den aanval is zij weer bij kennis.

6.30 uur 2e aanval tijdens het vervoer naar de kliniek. Als patiënte
in de kliniek wordt opgenomen, is zij buiten bewustzijn; zij komt
echter spoedig bij.

-ocr page 229-

De temperatuur is 36°2; pols 60. In de urine veel eiwit, cylinders
etc. Behalve pijnlijkheid bij druk op de leverstreek worden geen
verdere afwijkingen gevonden. Zij krijgt 3 gr. amyleenhydraat
rectaal,

12 uur \'s nachts 3e aanval. Hierna 2 gr. amyleenhydraat. Na
dezen aanval blijft zij vrij lang bewusteloos.

31 Dec. 8 uur v.m. 4e aanval van eclampsie. Hierna weer 2 gr.
amyleenhydraat rectaal en druppelclysma van keukenzoutoplossing.

1 uur n.m. Patiënte is onrustig; daarom 10 m.gr. morphine sub-
cutaan. Om 2 uur is patiënte goed bij kennis. Er is echter nog
amnesie voor de bevalling. Zij begint nu goed te drinken. In de
blaas 425 cc. urine (Esbach 1.5 %).

Het verdere verloop van het kraambed is goed. Op den 6den
dag is de urine bijna vrij van eiwit; wel bijlft de vrouw psychisch
wat eigenaardig; zij is wisselend in stemming.

9 Jan. wordt patiënte op eigen verzoek ontslagen. In de urine nog
een spoor eiwit.

Geval no. 62 (1913).

ƒ para. 21 jaren. Grav. ä terme. le aanval Y2 uur, tweede
en laatste aanval ruim 13 uur na de verlossing. Therapie:
zweetkuur en 10 m.gr. morphine. Afloop voor moeder
en kind goed. (Gew. 3300 gr.)

9nbsp;Febr. Voor 2 weken werd de urine nog eiwitvrij bevonden.
Hedenmorgen werd de hulp van de verloskundige polikliniek inge-
roepen. omdat de baring begonnen was.

\'t Kind wordt om 9.10 uur n.m. spontaan geboren. Gedurende
den partus had patiënte over hoofdpijn geklaagd.

Een half uur na de bevalling krijgt zij een aanval van
eclampsie. Het bewustzijn keert spoedig terug. Nadat zij 3 gr. amy-
leenhydraat rectaal heeft gekregen, wordt patiënte naar de kliniek
vervoerd.

Patiënte is bij de opneming bij bewustzijn.

Behalve oedeem der beenen worden geen afwijkingen van belang
gevonden. In de urine veel eiwit, cylinders etc.

Gedurende den nacht blijft patiënte goed. De diurese is vol-
doende.

10nbsp;Febr. 10.25 uur v.m. Weer een aanval van eclampsie; de aan-

-ocr page 230-

val begon met de klacht niet te kunnen zien. Het bewustzijn en het
geheugen komen spoedig terug.

De visus blijft echter den geheelen dag zeer slecht; het oog-
spiegelonderzoek doet geen afwijkingen vinden. De diurese is goed.

Eerst 18 Februari is de visus weer normaal; de oedemen zijn
ook weg.

23 Febr, is de urine vrij van eiwit.

Patiënte wordt eerst 31 Maart ontslagen, omdat het kraambed
gestoord wordt door een mastitis.

Geval no. 63 (1913).

/ para. 25 /aren. Grav. a terme. 6 aanvallen (in 3 uur)
voor de verlossing, daarna niet meer. 2.5 gr. amyleen-
hydraat, 10 m.gr. morphine, forcipaleverlossing 3]/^ uur
na den laatsten aanval. Dood
=h 5 uur post partum.
Levend kind. (Gew. 3590 gr.) Gedurende de gravidi-
teit last van hoofdpijn en dikke beenen. Urine voor 3
maanden goed. (Poliklinisch onderzoek.) Heeft nage-
laten zich weer te laten onderzoeken.

17nbsp;April. 11 uur n.m., dus ± 16 uur voor den eersten aanval,
wordt de hulp der verloskundige pohkliniek ingeroepen. Er was
toen 1 c.M. ontsluiting. De vrouw maakte den indruk normaal
te zijn.

18nbsp;April. 3.35 uur n.m. Ie aanval, zonder voorboden. Geen
krampen.

4.13 uur. 2c aanval. Typisch met krampen etc. Gezicht was sterk
opgezet. Na 15 minuten weer georiënteerd. Ontsluiting 6 c.M. In-
gedaald hoofd,

4.44nbsp;uur. 3e en 4e aanval tijdens vervoer naar de kliniek. Duur
der aanvallen 2 minuten.

5.36 uur. 5e aanval. Duur 50 sec. Vrij kort na de opneming.
9 c.M. ontsluiting.

6.21 uur. 6c aanval. Kort durend. Na den aanval weer georiën-
teerd.

6.50 uur. Forcipale extractie bij bijna volkomen ontsluiting. Kind
licht asphyctisch.
In placenta eenige infarcten aan de uterinezijde.
7.15 uur. Eind van de narcose. (30 gr. chloroform.)

8.45nbsp;uur. Patiënte bijna weer georiënteerd. Pols 140. Tempe-

-ocr page 231-

ratuur 38°6. Urine eiwit -f (Esbach 7 7oo). Cylinders. enkele
leucocyten.

10 uur. Patiënte voelt klam aan. Polsfrequentie 145. Subcutaan
suikerinfusie ^ L.

10.45 uur. Digaleen- en kampherinjecties. Patiënte nu en dan on-
rustig. Geeft steeds antwoord op gestelde vragen.

11.20 uur. Patiënte is steeds onrustiger geworden en meer cyano-
tisch. Succombeert tijdens intraveneuse injectie.
OBDUCTIE.

HERSENEN : Gyri iets samengedrongen (door lichte spanning?)

LONGEN: Geen subpleurale bloedingen. Gering oedeem.

HART: Kleine bloedingen in papillairspieren. Verder normaal.

MILT: Geen afwijkingen.

LEVER: Geen afwijkingen.

NIEREN: Geen afwijkingen.

URETEREN: Geen afwijkingen.

Geval no. 64 (1913).

/ para. 23 jaren. Grav. =t 36 weken. 2 aanvallen van
eclampsie; de eerste 4 uur, de laatste een uur voor de
bevalling. Therapie: 3 gr. amyleenhydraat. Druppel-
clysma. Lichtboog en forcipale extractie bij volkomen
ontsluiting. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
3250 gr.)

31 Juli. Patiënte wordt opgenomen, omdat bij \'t vooronderzoek
op de polikliniek blijkt, dat zij oedeem van de beenen heeft en 18 ®/oo
eiwit, cylinders, roode en witte bloedcellen in de urine. Zij klaagt
sinds 2 jaren over pijn in den rug; de laatste 2 maanden zijn de
beenen wat dikker geworden en had zij last van tintelen in de
vingers. Zij had geen gezichtstoornissen.
Er is een graviditeit van 36 weken.

Het gezicht is wat opgeblazen. Geen gezichtstoornissen. Geen
afwijkingen aan de hersenzenuwen.

Longen: Rechts boven de clavicula sterk gedempt. Nergens
rhonchi.

Hart: iets uitgezet naar rechts. Geruisch boven de tricuspidalis.
Tweede pulmonaaltoon kloppend; sterker dan 2e aortatoon.
Sterk oedeem der beenen en van den buikwand.
Pols gespannen. Frequentie 100. Temperatuur 37°.
Er zijn lichte uteruscontracties. Het kind leeft.

-ocr page 232-

1 Aug. 1.30 uur v.m. Patiënte heeft geregeld weeën. Er is een
ontsluiting van 3 c.M. Hoofdligging.

8.30 uur v.m. Plotseling een aanval van eclampsie. 3 gr. amyleen-
hydraat rectaal.

9.30 uur v.m. Ontsluiting 8 c.M. Staande vliezen. Hoofd half
ingedaald. Zij zweet goed.

10.35 uur. 2e aanval van eclampsie.

11.35 uur. Ontsluiting volkomen. Het kind wordt nu onder
chloroformnarcose forcipaal geëxtraheerd. Patiënte verliest vrij veel
bloed.

Omdat zij nog niet drinkt na den laatsten aanval, krijgt zij een
druppelclysma. Onder den lichtboog gaat zij goed transpireeren. Er
komen geen aanvallen meer en de toestand van patiënte gaat goed
vooruit. De diurese is op den 3den dag zeer goed. Na 13 dagen
is de urine vrij van eiwit.

Behalve een dreigende mastitis verloopt het puerperium goed.

Ontslag op 14 Aug. op verzoek van patiënte.

Geval no. 65 (1913).

IX para. 33 jaar. Grav. 24 weken. 5 aanvallen van eclamp-
sie 3 maal 24 uur voor de spontane verlossing. Therapie:
amyleenhydraat, morphine. excitantia, lichtboog en in-
fusie. Dood 3 uur na de uitdrijving der vrucht (lengte
33
C.M.)

De eerste 4 zwangerschappen hadden een normaal beloop, be-
halve dat een der kinderen( het hoeveelste?) doodgeboren is. De
5e, 6e, 7e en 8ste graviditeit eindigden in een abortus. Na den eer-
sten abortus kreeg zij pneumonie en hierna hield zij een chronische
nephritis.

4 Sept. De hulp van de verloskundige polikliniek wordt inge-
roepen wegens bloedbraken, neusbloedingen en haematurie. Patiënte
zag slecht gedurende de laatste maanden en klaagde over pijn in
den rug. Er is een zwangerschap van ongeveer 6 maanden. De hart-
tonen van het kind zijn goed. In het slijmvlies van den mond kleine
bloedingen. De katheter-urine is zeer bloederig en sterk eiwit-
houdend. Patiënte wil niet in dc kliniek worden opgenomen en
staat zelfs op van haar bed.

12 Sept. De hulp van de verloskundige polikliniek wordt weder
ingeroepen. Sinds 3 dagen ligt patiënte te bed. De toestand is nog
als op 4 Sept. Er zijn geen oedemen.

-ocr page 233-

10.45 uur v.m. Patiënte krijgt een typische eclamptische stuip.

11.20 uur v.m. 2e aanval. Duur \\]/2 minuut. Na deze stuip wordt
de
Visus zeer slecht.

12.15 uur n.m. Opneming in de kliniek. De toestand van patiënte
is vrij slecht. Kampherolie, lichtboog, en druppelclysma met 3 gr,
amyleenhydraat.

2.45 uur n.m. 3e aanval. Duur 1 minuut. Na een half uur komt
de vrouw weer bij. Zij krijgt 10 m.gr. morphine wegens de onrust
en 1 cc. kampherolie.

4.20 uur n.m. 4e aanval. Duur 2 minuten. Na 3 kwartier komt zij
eerst wat bij,

6.15 uur n.m, 5e aanval. Als de vorigen.

13nbsp;Sept. Patiënte is vrij rustig. Er is rechts een broncho-pneu-
monie. De urinesecretie is gering; in de urine 7°/oo eiwit, cylinders
en veel bloed. In den loop van den dag wordt de toestand wat beter.
Ook de
Visus is ietwat beter.

14nbsp;Sept, Diurese wat beter. De urine is wat minder bloedhoudend.
Het bewustzijn is goed.

15nbsp;Sept. Gedurende den nacht is de vrouw wat suffer geworden.
Sinds 4 uur voormiddag heeft zij weeën en om 6.15 uur v.m. wordt
de nog vrij versehe, doode vrucht geboren. Omdat patiënte wat na-
bloedt, wordt de placenta uitgedrukt en krijgt zij een injectie van
extr, secal, corn.

De toestand wordt slechter; uit vrees voor verder bloedverlies
wordt de uterus getamponneerd. De pols wordt zeer frequent en de
toestand vermindert ondanks excitantia zoodanig, dat zij reeds
9.10 uur v.m, overlijdt.
OBDUCTIE.

Behalve de chronische nephritis en broncho-pneumonie worden
er geen afwijkingen van belang gevonden. Er waren geen anato-
mische verschijnselen van eclampsie.

Geval no. 66 (1913).

ƒ para. 30 jaren. Grav. ± 36 weken. 1 aanval van eclamp-
sie 2 uur voor de baring (tangverlossing) en 7 aanvallen
na de verlossing; de laatste 20 uur na de baring. Thera-
pie -.tangverlossing, 40 m.gr. morphine en 6 gr. amy-
leenhydraat. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
2920 gr.)

Patiënte had de laatste weken last van hoofdpijn en dikke beenen.

-ocr page 234-

19nbsp;Sept. Patiënte heeft heden om 6 uur v.m. plotseling een aan-
val van eclampsie gekregen. Gedurende den nacht hiervoor waren
de weeën begonnen. Om 8 uur v.m. was de ontsluiting bijna vol-
komen en heeft de huisarts den partus forcipaal beëindigd.

In den loop van den dag krijgt zij nog 5 aanvallen, waarom de
medicus haar morphine-injecties gaf (samen 40 m.gr.).

Patiënte wordt om 8 uur n.m. in de Miniek binnengebracht. Zij is
zeer onrustig. Het gelaat is eenigszins opgezet; er is oedeem van
de beenen.

Zij heeft systolische geruischen boven de ostia van \'t hart; \'t hart
is niet vergroot. In de blaas 450 cc. urine, met 20 quot;/oo eiwit, cyhn-
ders, roode en witte bloedlichaampjes. Pols 88; temperatuur 31°4.

Daar zij nog pas een aanval heeft gehad, krijgt zij 3 gr. amyleen-
hydraat rectaal.

9.30 uur n.m. 7e aanval, gevolgd door sterke cyanose,

20nbsp;Sept. 4 uur v.m. 8e aanval. Tot nu toe was zij vrij rustig en
heeft zij ook gedronken. Rectaal 3 gr. amyleenhydraat.

Hierna krijgt patiënte geen aanvallen meer. In den loop van den
dag wordt de diurese beter en ook de algemeene toestand.

22 Oct. Diurese ruim voldoende. In de urine 34 7oo eiwit. Het
kraambed verloopt verder ongestoord. Op 5 Nov. is de urine vrij
van eiwit.

14 November. Genezen ontslagen.

Geval no. 67 (1913).

11nbsp;para. 28 jaren. Grav. ± 26 weken. Eerste graviditeit
eindigde in abortus (1912). 5 aanvallen van eclampsie
in 10 uren tijds, 6 weken voor de geboorte van een
gemacereerd kind. (Gew. 1160 gr.) Therapie: 3 gr.
amyleenhydraat en druppelclysma. Afloop voor de
moeder goed.

8 Sept. Patiënte had sinds ongeveer 10 dagen dikke beenen en
een opgezet gelaat. 7 Sept. kreeg zij pijn in den buik en om 9 uur
n.m. plotseling een eclamptische stuip; 9.45 en 10.45 uur weer een
aanval. De ontboden huisarts laat haar naar de kliniek vervoeren.
Als zij hier 8 Sept. 1 uur v.m. aankomt, krijgt zij den 4den aanval.
Deze aanval duurt 2 minuten. Er is een graviditeit van ± 26 weken.
De harttonen zijn goed, In de urine (de blaas bevat slechts 10 cc.)

12nbsp;quot;/oo eiwit, cylinders, geen roode, wel witte bloedcellen.

-ocr page 235-

1.45 uur. Patiënte is weer bij bewustzijn; zij is goed georiënteerd,
doch zegt niets te kunnen zien. 3 gr. amyleenhydraat. druppel-
clysma en zweetkuur.

Gedurende den nacht slaapt patiënte veel.

7 uur v.m. 5e aanval, die zeer kort duurt. 10 m.gr. morphine
subcutaan.

Behalve dat patiënte van tijd tot tijd braakt, is zij goed. Patiënte
zegt echter, nog niets te kunnen zien. \'t Oogspiegelonderzoek geeft
geen veranderingen te zien van den fundus oculi.
9 Sept. Toestand goed. Patiënte kan nu iets zien.

10nbsp;Sept. Diurese ongeveer 1200 cc. ook den vorigen dag. In de
urine 10 »/„o eiwit. De oedemen zijn iets afgenomen. Harttonen goed.

11nbsp;Sept. Visus normaal.

22 Sept. Patiënte heeft af en toe diarrhee gehad; verder is haar
toestand goed. In de urine V/z 7oo eiwit. Harttonen goed.
8 Oct. In de urine 1 7oo eiwit.
16 Oct. Harttonen van \'t kind niet meer te hooren.
22 Oct. Gemakkelijke geboorte van het gemacereerde kind (gew.
1160 gr.). Het kraambed verloopt ongestoord.

15 Nov. In de urine H 7oo eiwit. Hierna blijft in de urine nog

steeds een spoor eiwit.

12nbsp;Dec. Patiënte wordt ontslagen: de huisarts zal de albuminurie

verder behandelen.

Geval no, 68 (1914).

11 para. 23 jaren. Grav. ± 26 weken. Ongeveer 27 aan-
vallen van eclampsie. De eerste 22 uur, de laatste 10 uur
voor de verlossing (manueel oprekken van de cervix,
afhalen van een voetje en expressie na 10 uur). Therapie
in de kliniek: 3 gr. amyleenhydraat; lichtboog; venae-
sectie (500 gr.), intraveneuse infusie van 750 gr. suiker-
oplossing en subcutane infusie van 900 cc. suikeroplos-
sing. Kind gemacereerd (1100 gr.). Afloop voor de
moeder goed.

Patiënte zou eind December 1913 een toeval hebben gehad. De
huisdokter vond geen albumen in de urine; hij schreef haar melk-
diëet voor.

Begin 1913 is lues ontdekt bij het echtpaar; de vrouw is behan-
deld met kwik en joodkali. De eerste baring had een normaal ver-

-ocr page 236-

loop; het kind vertoonde geen luetische stigmata. Eind Dec. 1913
geen eiwit in de urine.

8 Jan. 12 uur middag; patiënte heeft plotsehng weer een stuip
gekregen en in den loop van den middag verscheidene andere;
tusschen de aanvallen was patiënte comateus. Om 7 uur n.m. is
de urine vrij van eitwit. Omdat de aanvallen zeer snel op elkaar
volgden, gaf de huisdokter tusschen 7 uur en half negen, 80 m.gr.
morphine; de in consult geroepen gynaecoloog gaf haar nog 3 gr.
amyleenhydraat rectaal en het haar naar de kliniek vervoeren.

Tijdens het vervoer nog twee aanvallen en als patiënte om 9.45
uur n.m. in de kliniek wordt binnengebracht, heeft zij ± 20 aan-
vallen gehad.

De pols is sterk gespannen; frequentie 130, temperatuur 36°7.
Patiënte is niet cyanotisch. Geen verdere afwijkingen van belang.
Patiënte krijgt nog 30 cc. 10 amyleenhydraatoplossing rectaal.

9.57 uur n.m. 21e aanval.

10.7 uur n.m. 22e aanval.

Er is een zwangerschap van ± 26 weken; stuitligging. Harttonen
van het kind, niet te hooren. Portio uteri gedeeltelijk verstreken;
het ostium internum laat een vingertop toe. In de blaas 325 cc. urine,
met eitwit (1 cylinders, witte en roode bloedhchaampjes.

Tusschen 10.7 en 11.40 uur n.m. nog 5 aanvallen met ongeveer
regelmatige tusschenruimten; de aanvallen duren alle ongeveer een
minuut.

11.45 uur. Venaesectie (500 cc. bloed) en intraveneuse infusie van
750 cc. suikeroplossing. De spanning van de pols wordt hierna
minder, doch tevens wordt de pols onregelmatig en klein; daarom
injectie van 2 cc. kampherolie.

9 Jan. 12.10 uur v.m. Gecatheteriseerd ongeveer 50 cc. met 1 quot;ƒ00
eiwit. De cervix laat zich gemakkelijk oprekken; met een kogeltang
wordt een voetje afgehaald en er wordt hierna langzaam en regel-
matig getrokken gedurende twee uren.

5nbsp;uur v.m. Er zijn geen aanvallen meer gekomen. Patiënte heeft
zeer duidelijke uterus-contracties; subcutane infusie van een Liter
suikeroplossing.

6nbsp;uur v.m. 2 cc. kampherolie omdat de pols weer klein en onregel-
matig is. Patiënte zweet goed onder den lichtboog.

9.40 uur v.m. Geboorte van het kind; nadat voorzichtig aan de
voetjes is getrokken. Het kind is gemacereerd. Gew. 1100 gr.

Patiënte begint nu te reageeren op aanroepen.

-ocr page 237-

De eerste 2 dagen blijft patiënte comateus; de diurese laat te
wenschen over, doch langzamerhand wordt de toestand veel beter
en den 5den dag is zij volkomen georiënteerd; er is echter wel
amnesie. Den lOden dag is de urine vrij van eiwit.

24 Januari genezen ontslagen.

Geval no. 69 (1914).

I para. 26 jaren. Grav. dr 36 weken. 5 aanvallen van
eclampsie, 4 dagen na de bevalling, in 16}/2 uur. Psy-
chose, die reeds gedurende de bevalling is begonnen en
waarvoor zij wordt overgebracht naar de psychiatrisch-
neurologische kliniek, waaruit zij na 7 weken wordt ont-
slagen. Kind levend. (Gew. 2670 gr.)
Patiënte is op 27 Maart bevallen; het kind werd in stuitligging
geboren. Gedurende de bevalling was zij zeer uitgelaten. In den
nacht van den 3den kraamdag zou patiënte vreemd geweest zijn,
wilde zelfs haar kind verstikken.

31 Maart. Patiënte heeft om 8 uur v.m. trekkingen van armen en
beenen en zij was daarna bijna bewusteloos. Bij de komst van den
huisarts, die ook de bevalling had geleid, was zij weer bij bewust-
zijn. Gedurende den verderen dag was patiënte zeer onrustig.

6 uur n.m. Weer een aanval; hierna komt zij niet bij; is zeer
onrustig en heeft telkens trekkingen in \'t gezicht en over het ge-
heele lichaam, waarbij zij soms blauw ging zien en rochelend adem-
haalde.

Patiënte wordt om 11.40 uur in comateusen toestand opgenomen.
Zij antwoordt niet op vragen, reageert echter hevig op pijnprikkels.
In de blaas 600 cc. urine met veel eiwit. Temperatuur 38°8. Pols 120.
Er zijn verder geen afwijkingen, ook geen oedemen, van belang
gevonden. Patiënte heeft in \'t geheel 3 aanvallen gehad.

Uit de anamnese blijkt, dat de vader zelfmoord heeft gepleegd,
en dat een broer in een krankzinnigengesticht wordt verpleegd.

11.50 uur 4e aanval. Het is een typisch eclamptische stuip, die
3 minuten duurt.

1 April. 12.5 uur v.m. 5e aanval; duur 3 minuten. Hierna 3 gr.
amyleenhydraat.

Er komen geen aanvallen van eclampsie meer.
Patiënte blijft gedurende den nacht en den volgenden dag coma-
teus; zij reageert sterk op onaangename prikkels; op aanroepen
reageert zij met lachen.

-ocr page 238-

2 April, Diurese 1600 cc. heldere urine met 1 quot;/oo eiwit, cylinders
etc. Zij is erg onrustig; zij lacht en schreeuwt en, als zij in den
namiddag begint te gillen, wordt zij naar de kliniek van Prof. Heil-
bronner overgebracht.

De eerste dagen is zij hier nog onrustig, meest euphorisch met
sterke ideeënvlucht.

Op 7 April is zij echter volkomen georiënteerd en hierna ver-
betert de toestand snel en op 19 IS^ei wordt zij genezen ontslagen.

Geval no. 70 (1914).

// para. 25 jaren. Grav. 39 weken. Afloop eerste bevalling
normaal. 1 aanval 10 uur post partum. Amyleenhydraat,
± 6 gr. digaleen. Suikerinfusie enz. Dood 37 uur post
partum. Kind goed. (Gew. 2700 gr.)

De hulp van de polikhniek wordt op 5 Febr. 12 uur \'s middags
ingeroepen, omdat patiënte, die door haar huisdokter wegens nier-
ziekte op melkdiëet was gezet, zich sinds een week onwel gevoelde.
In de catheter-urine (13^ Liter) veel eiwit, leucocyten. Esbach 21 7o„.

Hoewel patiënte geen weeën zou hebben (wel wat pijn in den
buik en den rug), heeft zij een ontsluiting van 5 c.M. Zij is erg suf,
en ziet
slecht. Matig oedeem van de voeten.

8.35 uur n.m. \'t Kind wordt levend geboren. Gew. 2700 gr.
Post partum is patiënte psychisch rustig.

6nbsp;Febr. 6 uur v.m. Aanval van eclampsie. 3 gr, amyleenhydraat,
8 uur v.m. Vervoer naar de khniek, aankomst 8 uur v.m.
Catheter-urine 600 cc. Esbach 21 quot;/„o en cylinders, leucocyten en

erythrocyten. Patiënte niet georiënteerd. Alleen matig oedeem van
de beenen.

Patiënte is onrustig, zoodat de hchtboog niet gebruikt kan wor-
den. Amyleenhydraat.

11 uur v.m. Visus = 0. Patiënte beter georiënteerd. Amnesie voor
de bevalling. Zeer snelle
pols. Temperatuur 37°3.

1.30 uur n.m. 350 cc. catheterurine S.G. 1016. Esbach 20%-
7.30 uur n.m. 450 cc, catheterurine. Algemeene toestand zeer
matig. Sterke onrust. Pols 140, klein en ongelijk.

7nbsp;Febr. 5 uur v.m. Toestand veel minder. Pols zeer snel en klein.
Patiënte reageert niet meer op speldeprikken. Braakt. 600 cc.
catheterurine 20 y^g. Temp. 40°8. Kampher en adrenaline enz.

9.20 uur v.m. Patiënte sterft.

-ocr page 239-

OBDUCTIE.

HERSENEN: Vochtophooping in de schedelgroeven. Geen
oedeem, geen bloedingen.

LONGEN : geen bloedingen. Normaal.

HART: bij hartooren kleine bloedingen.

MILT: geen afwijkingen.

LEVER : Talrijke subcapsulaire bloedingen. Grootte van spelde-
knop tot halve cent. Op de doorsnede enkele bloedingen. Vettige
degeneratie en stuwing om venae.

NIEREN: Parenchymateuse nephritis. Multiple intrekkingen
met jonge bloedingshaarden, die tot diep in de schors dringen.

URETEREN: Geen afwijkingen.

BLAAS: Geen afwijkingen.

UTERUS: Geen bijzonderheden.

Geval no. 71 (1914).

II para. 27 jaren. Grav. ä terme. Eerste bevalling normaal.

Eerste aanval 6 uur post partum, laatste iój/^ uur post

partum. 20 aanvallen. Amyleenhydraat (33 gr.).

Venaesectie. Druppelclysma, suiker, kampher, digaleen-
enz. Dood 20 uur p. partum. Kind goed. (Gew. 3280 gr.)

Tijdens de graviditeit veel gebraakt: weinig hoofdpijn. Geen
dikke beenen. De urine is niet onderzocht.

5 Juh. 6.30 uur v.m. Geboorte van \'t kind, ± 10 uur na \'t begin
der weeën. De partus is normaal verloopen.

12.30 uur n.m. Ie aanval (thuis).

2.45 uur n.m. Opneming in de kliniek: zij heeft 4 aanvallen gehad.
Patiënte is comateus; gezicht wat opgeblazen: geen oedemen. Pols
gespannen, regelmatig, frequentie 80. Temperatuur 37°2. Amyleen-
hydraat 3 gr. rectaal. Druppelclysma.

100 cc. catheterurine Esbach 3 Yoo-\' korrelcylinders; roode en witte
bloedlichaampjes: epitheliumcellen.

4.40 uur n.m. 7e aanval. Venaesectie 700 cc. bloed. Intraveneuse
infusie
onmogelijk door een volgenden aanval.

6.40 uur n.m. Weer 3 gr. amyleenhydraat.

De aanvallen blijven zich herhalen. De meeste aanvallen duren
kort (van 10 seconden totnbsp;minuut). De 18e aanval duurt

10 minuten.

-ocr page 240-

Tusschen den 19den aanval en den laatsten (20sten) is een pauze
van \\}/2 uur. De ademhahng is snorkend.

11 uur n.m. Laatste aanval; de pols is veel minder gespannen. Er
is langzamerhand wat oedeem van de beenen ontstaan.

Patiënte krijgt injecties van digaleen en kampherolie.

6 Juli. Zij sterft V/z uur na den laatsten aanval om 2.30 uur v.m.
OBDUCTIE.

hersenen : In weeke hersenvliezen grootere en kleinere bloe-
dingen; gyri afgeplat. In de hersenen op doorsnede geen afwij-
kingen (macroscopisch).

longen: Enkele subpleurale bloedingen.

hart : Vergroot; punt in voorste axillairlijn. Enkele bloedingen
onder het epicardium.

peritoneum : Onder peritoneum viscerale en parietale punt-
vormige bloedingen.

lever : Enorme subsereuse bloedingen.

milt : Enkele kleine bloedingen.

nieren: chronische parenchymateuse nephritis.

blaas: Volkomen ledig.

uterus: geen bijzonderheden.

Geval no. 72 (1914).

Vn para. 41 jaren. Grav. 28 weken. Eerste 5 bevallingen
normaal; na de 6e eclampsie, waarvoor zij in de kliniek
werd opgenomen. Nu 9 aanvallen van eclampsie. De
eerste 23 September 7 uur n.m. De laatste 24 September
7 uur v.m. Verlossing 3 October. Therapie: 3 X 3 gr.
amyleenhydraat, 3 X 10 m.gr. morphine, druppelclysma
van suikeroplossing. Afloop voor de moeder goed. Kind
dood. (Gew. 1800 gr.)

Patiënte heeft zich op 19 Aug, op de pohkliniek vervoegd voor
onderzoek. Er was toen een graviditeit van ongeveer 22 weken; de
urine was vrij van eiwit.

23 Sept. 1914 komt zij weer voor onderzoek op de polikliniek.
Haar gelaat is sterk opgezet en zij heeft sterke oedemen der beenen.
In de urine veel eiwit, cylinders etc.

Patiënte wil niet direct worden opgenomen.
7 uur n.m. krijgt zij een aanval van eclampsie; de hulp van de
polikliniek wordt ingeroepen.

-ocr page 241-

7.55 uur n.m. wordt patiënte in de kliniek opgenomen.

Zij is goed bij bewustzijn. Pols 88, temp. 3709. Harttonen van
het kind goed.

8.10 uur n.m. 2e aanval van eclampsie. In de blaas 30 cc. urine
met 12 7oo albumen, cylinders etc. Zij krijgt 3 gr. amyleenhydraat
rectaal, verder warme inpakkingen enz. Druppelclysma met suiker.
De baring is nog niet begonnen.

9.05 uur n.m. 3e aanval.

9.55 uur n.m. 4e aanval.

10.40 uur n.m. 5e aanval. Er is een sterke zweetafscheiding.
Weer 3 gr. amyleenhydraat rectaal.

12 uur \'s nachts 6e aanval.

24 Sept. 1.15 uur v.m. 10 m.gr. morphine. wegens de sterke
onrust.

1nbsp;uur v.m. 7e aanval. De pols blijft voortdurend goed.

4.30 uur v.m. 8e aanval. Toestand vrij goed.

6.45 uur v.m. Patiënte drinkt Yi L. melk.

7.55 uur v.m. 9e aanval. In de blaas 250 cc. urine.

In den loop van den dag wordt de toestand beter; er komen geen
aanvallen meer. Wel was zij soms onrustig, waarvoor men patiënte
2 maal 10 m.gr. morphine inspoot en nogmaals 3 gr. amyleenhydraat
per rectum toediende, \'s Avonds is zij goed bij kennis; in de blaas
425 cc. urine (57oo eiwit).

Gedurende den volgenden nacht urineert zij spontaan 450 cc.

Er is vrij sterke amnesie voor het gebeurde.

26 Sept. Patiënte is goed; de harttonen van het kind zijn niet
meer te hooren.

28 Sept. In de urine 1 7oo eiwit, geen cylinders.

De volgende dagen klaagt patiënte over hoofdpijn; doch verder
is zij goed.

2nbsp;Oct. De vrouw begint weeën te krijgen en den volgenden nacht
(om 12.30 uur v.m.) wordt het gemacereerde kind geboren.

Het weegt 1800 gram.

Het kraambed verloopt ongestoord.

23 Oct. ontslag. In de urine geen eiwit meer.

-ocr page 242-

Geval no. 73 (1914).

ƒ para. 20 jaren. Grav. a terme (?). 8 aanvallen van
eclampsie. De eerste aanval 12 uur, de laatste 20 uur na
de spontane verlossing (placenta manueel verwijderd).
Therapie: 6 gr. amyleenhydraat, 10 m.gr. morphine,
lichtboog. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
2720 gr.)

Patiënte is 19 Sept. 9 uur n.m. spontaan en gemakkelijk bevallen.
De huisdokter heeft de placenta manueel verwijderd. Gewicht van
het kind 2720 gr.

Drie weken van te voren was de urine nog vrij van eiwit. Gedu-
rende de graviditeit was zij gezond geweest.

20nbsp;Sept. 9 uur v.m. Ie aanval van eclampsie: patiënte was gedu-
rende den nacht zeer onrustig geweest. Hierna nog 4 aanvallen
thuis. De huisarts adviseert opneming in de kliniek. Voor het
vervoer hierheen laat de assistent haar 3 gr. amyleenhydraat rectaal
geven,

1.15 uur n.m. Patiënte komt somnolent in de kliniek aan. Pols
100, gespannen, temperatuur 37°.

Behalve een weeke struma zijn er geen afwijkingen van belang bij
haar te vinden,

1.30 uur n.m. Een typische aanval van eclampsie. Duur ^ minuut.
Na den aanval diep coma, dat een half uur duurt.

In de blaas 400 cc. urine. Eiwitgehalte 5 quot;/oo- cylinders, roode en
witte bloedhchaampjes.

2nbsp;uur n.m. Druppelclysma van suikeroplossing en 3 gr. amyleen-
hydraat. Lichtboog.

3nbsp;uur n.m. 7e aanval van eclampsie. Hierna begint zij goed te
zweeten.

5 uur n.m. 8e aanval. Wegens de onrust hierna 10 m.gr, morphine.
6.45 uur n.m. Pols zeer frequent 144. Temperatuur 39°8. Patiënte
is rustig. 1 cc, digaleen subcutaan. Lichtboog verwijderd.

21nbsp;Sept. Er zijn geen aanvallen meer geweest. Zij is goed bij
kennis. Wel is er amnesie voor de bevalhng.

De diurese laat nog te wenschen over. In de urine 1 eiwit.

22nbsp;Sept. Diurese veel beter. Het verloop is verder uitstekend.
16 Oct. Ontslag, in de urine geen eiwit meer.

-ocr page 243-

Geval no. 74 (1914),

VI para. 43 jaren. Grav. à terme. Vorige bevallingen geen
. bijzonderheden. 1 aanval voor, 5 na den partus. 3X3
gr. amyleenhydraat. Eerste aanval een uur ante parfum,
laatste aanval 26 uur post partum. Patiënte sterft op den
5den dag post partum aan sepsis (bac. phlegmon, em-
physemat.). Afloop voor het kind goed. (Gew. 3680 gr.)

4nbsp;Dec. 2.15 uur n.m. De hulp der verloskundige polikhniek wordt

gevraagd omdat de vliezen breken.

Er bestaat sterk oedeem der beenen en van den buikwand:
patiënte maakt den indruk psychisch normaal te zijn. Zij heeft geen
hoofdpijn. Temperatuur 37°2. Ontsluiting 1 c.M.

12 uur. Ontsluiting 5 c.M.: oedemen iets toegenomen. In katheter-
urine cylinders, veel roode en weinig witte bloedcellen. Esbach 8 quot;/ou-
Patiënte klaagt over hoofdpijn. Temperatuur 38°,

5nbsp;Dec. 3 uur v.m. Zonder voorboden krijgt patiënte een typischen

eclamptischen aanval.

3.30 uur v.m. De vrouw is compos mentis; zij braakt veel en heeft
flinke weeën. Rectaal 3 gr. amyleenhydraat.

4 uur v.m. \'t Kind wordt door expressie geboren.
4.30 uur v.m. Verwijdering der placenta door druk op den fundus.
Een gedeelte der vliezen blijft achter. Vervoer naar de kliniek.
5.10 uur v.m. Temperatuur 3805. Pols 136. Patiënte is volkomen

bij bewustzijn.

8 uur v.m. 2e aanval. Duur minuut. 3 gr. amyleenhydraat per

rectum, IM P^quot;^

6nbsp;Dec. 5 uur v.m. Patiënte heeft nu haar laatsten (6den) aanval.

Na de aanvallen komt zij telkens na korten of längeren tijd weer
bij. Zij urineert dan spontaan. De temperatuur is 37°3.

7nbsp;Dec. Patiënte heeft in den loop van den vorigen dag 3000 cc,

geurineerd.

De temperatuur schommelt tusschen 38° en 39°. Eiwitgehalte
Esbach 0.25
quot;/«o- 24 uur 1700 cc. urine. Patiënte hoest veel.

8nbsp;Dec. Er komt een stuk der vliezen te voorschijn. Patiënte hoest
minder, \'t Oedeem der beenen is nagenoeg verdwenen. Temperatuur
als op 7 Dec. Pols =b 120. In den
buik worden geen afwijkingen
gevonden. In 24 uur 3250 gr. urine. 0.25 «/„o Esbach.

9nbsp;Dec. 6.30 uur v.m. Temperatuur 40°5. Pols 144. De vrouw is
zeer onrustig. Sinds den vorigen dag wat roodheid en zwelling om

-ocr page 244-

den neus en mond. De herpesblaasjes zijn als voorheen. Aan de
longen worden geen afwijkingen gevonden.

5 uur n.m. De patiënte is zeer soporeus; zij heeft witte ontlasting
gehad (witter dan melkontlasting). Polsfrequentie 160, temp. 41°4.
9.30 uur n.m. De pols wordt onregelmatig. Temperatuur 42°7.
10.12 uur n.m. Patiënte sterft.
OBDUCTIE.

\'t Blijkt, dat de dood is veroorzaakt door sepsis (uit subcutis
nabij den rechter oksel wordt de bacillus phlegmonis emphysema-
tosae in reincultuur gekweekt). Er worden geen typische verande-
ringen voor eclampsie gevonden.

lever : Ook microscopisch normaal.

nieren: Sterke zwelling van de schors; geen nephritis.

In vagina en uterus geen spoor van infectie.

Geval no. 75 (1915),

I para. 17 jaren. Grav. a terme. Opgenomen in de kliniek
7 Januari, omdat patiënte ongehuwd is. Urine voor de
baring normaal. 3 aanvallen van eclampsie voor de ver-
lossing (tang bij volkomen ingedaald hoofd). De eerste
aanval 4 uur, de laatste 15 minuten voor de verlossing.
Afloop voor moeder en kind goed. (Gew. 2460 gr., ver-
moedelijk voldragen.)

Patiënte is op 7 Jan. opgenomen. Er worden geen afwijkingen bij
haar gevonden. Urine normaal.
26 Jan. urine nog normaal.

28 Jan. 12.30 uur v.m. Begin der weeën. Het hoofd is voor een
klein gedeelte ingedaald.

8.45 uur v.m. Ontsluiting 8 c.M. Vhezen staan.
10 uur v.m. Plotseling een aanval van eclampsie.
10.20 uur v.m. 2e aanval van eclampsie. De vrouw was nog niet
geheel tot bewustzijn gekomen na den Isten aanval. Hierna 3 gr.
amyleenhydraat. In de urine lH7oo eiwit, leucocyten, geen
cylinders.

11.30 uur v.m. Patiënte is geheel compos mentis. Ontsluiting bijna
volkomen. Vliezen staan nog. Harttonen van het kind goed. Patiënte
krijgt druppelclysma met suiker.

1.50 uur n.m. Ontsluiting volkomen. Hoofd geheel ingedaald.
Perforatie van de vliezen.
2.10 uur n.m. 3e aanval van eclampsie.

-ocr page 245-

Hierna wordt \'t kind onder chloroformnarcose forcipaal geëx-
traheerd. \'t Kind leeft (gew. 2460 gr.). Na een uur komt patiënte
weer bij.

Behalve een lichte amnesie is het puerperium ongestoord. De
urine is op 2 Februari vrij van eiwit.

7 Febr. Genezen ontslagen.

Geval no. 76 (1915).

I para. 24 jaren. Grav. 28 weken. 3 aanvallen van eclamp-
sie 16 dagen voor de baring. Therapie: 6 gr. amyleen-
hydraat en 10 m.gr. morphine. Afloop voor de moeder
goed. Kind gemacereerd. (Gew. 1320 gr.)

28nbsp;Mei. 11.15 uur n.m. Patiënte wordt in comateusen toestand
opgenomen. Voor 4 dagen heeft zij haar huisdokter geraadpleegd
Wegens hoofdpijn en dikke beenen.

In de urine werd toen eiwit gevonden; daarom bedrust en melk-
diëet. Zij heeft zich niet aan dit advies gehouden. Hedenavond
10 uur een aanval van eclampsie. Tijdens het vervoer naar de kliniek
nog twee aanvallen.

Er is een zwangerschap van 28 weken. Behalve een matig oedeem
der onderbeenen geen verdere afwijkingen. Pols 80. Temperatuur
Harttonen goed. Patiënte krijgt 3 gr. amyleenhydraat rectaal
en een druppelclysma van 0.6
quot;/oo suikeroplossing, en wordt warm

ingepakt.

29nbsp;Mei, 12.30 uur v.m. Patiënte ontwaakt; zij is zeer onrustig.
Nogmaals 3 gr. amyleenhydraat (nu per os) en 10 m.gr. morphine
subcutaan.

In de urine 5 7oo eiwit.

30nbsp;Mei. Eiwit 1 7oo.
1 Juni. Eiwit 1 %o.

7 Juni. Eiwit Y^ 7oo. Harttonen goed.

Juni. Eiwit spoor. Geen harttonen meer te hooren.
Juni. Patiënte heeft in den loop van 13 Juni weeën gekregen.
1.30 uur v.m. Ontsluiting 3 c.M.

3.20 uur v.m. Geboorte van een gemacereerd kind. Patiënte
vloeit niet na. Gewicht van het kind 1320 gr. Het kraambed is on-
gestoord.

29 Juni. Genezen ontslagen.

-ocr page 246-

Geval no. 77 (1915),

X para. 41 jaren. Qrav. a terme. 1 aanval van eclampsie
40 minuten na de geboorte van het kind. Therapie: 3 gr.
amyleenhydraat. Afloop voor moeder en kind goed.
(Gew. 3720 gr.)

8 Juli. Patiënte is om 10 uur spontaan bevallen van een levend
kind. De bevalling had een normaal verloop en werd geleid door
de verloskundige polikliniek. Om 10.15 uur begon patiënte on-
samenhangend te praten; reageerde wel, doch was sterk geremd.
Om 10.45 uur een aanval van eclampsie. die 2 minuten duurde. Zij
beet veel op de tong. Na den aanval was zij comateus; 3 gr. amy-
leenhydraat rectaal. 11.10 uur geboorte van de placenta. Hierna
vervoer naar de kliniek.

12 uur middag. Patiënte is weer bijna geheel compos mentis. Zij
wordt warm ingepakt. In de urine ^ quot;J^o eiwit. Er worden verder
geen bijzondere afwijkingen gevonden. Pols 58. Temperatuur 3ó°5.

Het beloop van het kraambed is uitstekend. Op den 4den dag is
de urine vrij van eiwit.
21 Juh. Ontslag.

Geval no. 78 (1915).

IV para. 33 jaren. Grav. 40 weken. Afloop vroegere be-
vallingen onbekend. 3 aanvallen voor, 10 na de beval-
ling. Eerste aanval 1.5 uur ante, laatste aanval 31 uur
post partum. Patiënte sterft 43 uur na de verlossing.
Therapie: 3 X 3 gr. amyleenhydraat. 10 m.gr. morphine
en suikeroplossing in druppelclysma. Afloop voor het
kind goed. (Gew. 2870 gr.)

De hulp der verloskundige polikliniek wordt ingeroepen, nadat de
vrouw 4 aanvallen had gehad. Bij de komst van den praktikant zijn
kind en placenta geboren onder leiding van de vroedvrouw, tijdens
den 3den aanval. Een uur later is patiënte in de kliniek opgenomen.
Zij heeft tot nu toe 7 aanvallen gehad. Er werd haar rectaal 3 gr,
amyleenhydraat toegediend. In de khniek krijgt patiënte een drup-
pelclysma en 2 cc. kampherolie.

Patiënte is zeer suf; haar toestand is zeer slecht; behalve een
zeer licht oedeem der beenen, bestaan er verder geen oedemen.
9 uur na de opneming in de kliniek krijgt patiënte den 8sten aanval.
Na dezen aanval is patiënte niet meer bij bewustzijn geweest.

-ocr page 247-

Ondanks toedienen van 10 m.gr. morphine en nog 2X3 gr.
amyleenhydraat rectaal, krijgt de vrouw nog 5 aanvallen.

Niettegenstaande kampherolie en digaleen sterft zij, 12 uur na
den laatsten aanval, zonder tot bewustzijn te zijn gekomen. Afloop
voor het kind goed, (Gew. 2870 gr.)

OBDUCTIE.

hersenen : enkele kleine bloedingen in den pons.
longen: subpleurale bloedingen en enkele pneumonische
haardjes.

hart : Bloedingen onder endo- en epicardium.

lever : Bloeding in lig. suspens, hepat. en onder het kapsel.

Milt : Geen bijzonderheden.

peritoneum : Onder peritoneum parietale kleine bloedingen.
Retro- en intra-peritoneaal groote bloeduitstortingen.
nieren : Gezwollen schors en sterke degeneratie.
blaas en vagina : Bloedingen in de wanden.
uterus : Geen bijzonderheden.

Geval no. 79 (1915).

^ para. 22 jaren. Grav. a terme. 4 aanvallen van eclampsie;
de eerste uur, de laaste 40 minuten voor de verlos-
sing (tangverlossing bij geheel ingedaald hoofd).
Therapie: 3 gr. amyleenhydraat en 10 m.gr. morphine.
Afloop voor moeder en kind goed, (Gew. 3400 gr.)
28 Juli. 12.15 uur v.m. Patiënte wordt comateus in de kliniek bin-
nengebracht. Hedenavond 10 uur kreeg zij plotseling een aanval
van eclampsie; spoedig gevolgd door 2 andere. De huisdokter
riep de hulp in van de verloskundige pohkliniek, waarna de as.sis-
tent haar direct naar de kliniek liet vervoeren.

Bij de opneming om 12.15 uur v.m. krijgt patiënte den 4den
eclamptischen aanval. Er zijn geen oedemen. Harttonen goed. Het
hoofd is zichtbaar in de vulva. Patiënte krijgt 1.5 gr, amyleen-
hydraat en 10 m.gr, morphine, In de urine ly^ °/oo eiwit. In het
sediment geen afwijkingen,

12,55 uur v.m. Forcipale extractie onder hchte chloroformnarcose.
Het kind leeft en weegt 3400 gr. De vrouw vloeit niet. Dadelijk na
den partus is zij weer bij kennis.

9 uur n.m. Er is amnesie voor de bevalling en hetgeen de eerste
uren er voor en er na gebeurd is. Toestand verder goed. Het kraam-

-ocr page 248-

bed verloopt goed. Na den 3den dag wordt er geen eiwit meer
gevonden in de urine.

10 Augustus. Genezen ontslagen.

Geval no. 80 (1915).

ƒ para. 22 jaren. Grav. a terme. 3 aanvallen van eclampsie
na de verlossing. (Spontaan, gewicht van het kind 3180
gram.) De eerste aanval 1 uur, de laatste 2 uur na de

verlossing. Therapie: 2 X 3 gr^ amyleenhydraat rectaal.
Afloop voor moeder en kind goed.

8nbsp;Aug. Patiënte is om 12.45 uur v.m. spontaan bevallen van haar
eerste kind, onder leiding van de verloskundige polikhniek. De
baring had een normaal beloop en er waren geen voorboden van
eclampsie. De duur van de geheele baring was 8 uur.

1.30 uur v.m. Patiënte krijgt een aanval van eclampsie, die 2 min.
duurt en gevolgd wordt door een kortdurend coma.

2.10 uur v.m. 2e aanval. Hierna 3 gr. amyleenhydraat rectaal en
vervoer naar de kliniek.

2.30 uur. 3e aanval tijdens het vervoer.

Patiënte wordt comateus in de khniek binnengebracht. De toe-
stand is verder vrij goed. Temperatuur en pols normaal. In de urine
2 7„o eiwit; verder geen bijzondere afwijkingen.

3.20 uur. Patiënte is bij bewustzijn. Zij geeft goede antwoorden.
Weer 3 gr. amyleenhydraat rectaal.

11 uur v.m. Zij heeft geen aanvallen meer gehad.

Amnesie van onmiddellijk na den partus tot vanmorgen.

9nbsp;Aug. Er is ruime unrinesecretie. In de urine nog een spoor
eiwit. Het kraambed verloopt verder goed. Op den 5den dag geen
eiwit meer in de urine.

31 Augustus. Ontslag.

Geval no- 81 (1915).

I para. 18 jaren. Grav. 40 weken. 14 aanvallen van kram-
pen na de bevalling. Hysterische droomtoestand op den
bodem van tetanie.

Omdat patiënte ongehuwd is, werd zij ongeveer een maand voor
de te verwachten bevalling in de kliniek opgenomen. Zij is steeds
gezond geweest in deze zwangerschap. In 1913 is zij in de chirur-
gische kliniek geopereerd wegens struma en 8 maanden later nog-

-ocr page 249-

maals. Na de operatie zou patiënte altijd gezond zijn geweest.
Zij is een gezond uitziende vrouw. Behalve een licht oedeem der
beenen worden geen afwijkingen bij haar gevonden. Naast het
litteeken in den hals is nog een gedeelte der schildklier te voelen.

Op 28 Aug. wordt VA 7oo eiwit in de urine gevonden. Hierna
melk- en papdiëet. In den loop van de volgende dagen vermindert
de albuminurie en op 11 Sept. is er nog slechts een spoor eiwit in
de urine.

12 Sept. 4 uur v.m. beginnen de weeën; om 6 uur v.m. loopt het
vruchtwater af en om 7.40 uur v.m. wordt het kind geboren. Het
leeft en weegt 3230 gram. Zij heeft vrij veel bloedverlies na de
bevalling.

5.45 uur n.m. Patiënte krijgt plotseling trekkingen in armen en
beenen en een rochelende ademhaling. De duur van dezen aanval
is 2 minuten. Zij heeft zich op de tong gebeten. Na 5 minuten is
patiënte weer bij; eerst was zij licht gedesoriënteerd doch dit gaat
spoedig voorbij. 3 gr. amyleenhydraat rectaal. In de urine l^^/oo
eiwit. Geen cylinders.

7nbsp;uur n.m. Weer een aanval als de vorige. Duur 2 minuten. Na
10 minuten weer bij. Er is een weinig oedeem der beenen.

8nbsp;uur n.m. 3e aanval. Duur V/2 minuut.

8.45 uur n.m. 4e aanval. Duur V/2 minuut. Tusschen 3en en 4en
aanval was het bewustzijn weer goed.

9.35 uur n.m. 5e aanval. Duur V/ minuut. Krijgt een druppel-
clysma met suikeroplossing.

10,50 uur n.m. 6e aanval. Als de vorige.

11.40 uur n.m. 7e aanval. Na dezen aanval weer 3 gr. amyleen-
hydraat rectaal.

13nbsp;Sept. 12.40 uur v.m. 8ste aanval. Tusschen de laatste 2 aan-
vallen is patiënte niet bij bewustzijn geweest.

3 uur v.m. 10e aanval. Venae-sectie (400 cc.).

4.45 uur v.m. 11e aanval.

6.14nbsp;uur v.m. 12e aanval. Tijdens dezen aanval ook sterke cya-
nose. De pupilreactie is positief.

7.10 uur v.m. 13e aanval. Als de vorige.

9.25 uur v.m. Heaanval. Patiënte is nog steeds comateus.

7.15nbsp;uur n.m. In den loop van den dag is de toestand veel beter
geworden. Zij is nu weer iets georiënteerd. Zij weet echter nog niet.
dat zij bevallen is.

14nbsp;Sept. Gedurende de laatste 24 uur heeft patiënte ruim 3 Liter

-ocr page 250-

urine geloosd. In de urine van 12 Sept. quot;/oo eiwit, van 13 Sept.
1 quot;/„O en van 15 Sept. 34 o/««.

Het kraambed is verder ongestoord, afgezien van een tempera-
tuursverhooging tot 39° op 17 Sept., waarvoor geen oorzaak werd
gevonden.

18 October. Moeder en kind worden in goeden toestand ont-
slagen.

Drie maanden later werd op de neurologische polikhniek de
diagnose: tetanie gesteld.

Op grond van bovenstaande ziektegeschiedenis stelde Prof.
W i n k 1 e r de diagnose: „hysterische droomtoestand op den bodem
van tetaniequot;.

Geval no. 82 (1915).

/ para. 19 jaren. Grav. =i= 36 weken. 4 aanvallen van
eclampsie; de eerste lYi uur, de laatste 5 uur na de spon-
tane bevalling. Therapie: amyleenhydraat (3 gr.) en
druppelclysma van suikeroplossing. Afloop voor moe-
der en kind goed. (Gew. 2710 gr.)

1 Oct. Patiënte is om 5.30 uur v.m. vlot en spontaan bevallen
van een levend kind. Tijdens de baring geen voorboden van eclamp-
sie. Een uur van te voren nog veel urine verwijderd per catheter.
Behalve oedeem der beenen geen afwijkingen gevonden. De ver-
lossing is geleid door een praktikant der verloskundige polikliniek.

8 uur v.m. krijgt patiënte plotseling een aanval van eclampsie,
even na \'t hechten van een ruptura perinaei. Kort na den aanval is
zij weer goed bij het bewustzijn.
9.30 uur v.m. 2e aanval.

9.55 uur v.m. 3e aanval, gevolgd door sterke cyanose.
Hierna vervoer naar de kliniek, waar zij sterk comateus aankomt;
de algemeene toestand is verder goed. Pols 65. Temperatuur 36°5.

10.50 uur v.m. 4e aanval. 3 gr. amyleenhydraat rectaal en een
druppelclysma van suikeroplossing, zweetkuur.

5.30 uur n.m. Patiënte is weer vrij goed georiënteerd. Er is een
amnesie, beginnende dadelijk na de verlossing. In de catheterurine
(hoeveelheid 80 cc.)
7 ^l^o eiwit, leucocyten, veel roode bloedcellen
en cylinders.

Den volgenden dag wordt de diurese veel beter. Op 3 October

-ocr page 251-

bedraagt het eiwitgehake nog 1 ^oo! op 9 October is de eiwitreactie
nog zwak positief en
31 October is de urine vrij van eiwit.
Het kraambed was verder ongestoord.
18 November. Genezen ontslagen.

Geval no. 83 (1915).

^ para. 21 jaren. Grav. =fc 32 weken. 4 aanvallen van
eclampsie, 11 dagen voor de verlossing (spontaan, ge-
macereerd kind, 1800 gr.). Therapie: 3 gr. amyleen-
hydraat. Afloop voor de moeder goed.

24nbsp;Nov. Gedurende de graviditeit was patiënte altijd goed ge-
zond. De laatste dagen klaagde zij over hoofdpijn. Om 5 uur n.m.
beeft zij haar eersten aanval van eclampsie gekregen; voorafgegaan
door misselijkheid en braken. Na den aanval is zij weer bijgekomen.

7.15 uur n.m. 2e aanval.
9.30 uur n.m. 3e aanval.

Op advies van haar huisdokter vervoer naar de khniek.

25nbsp;Nov. 1.15 uur v.m. Bij de opneming in de kliniek is patiënte
Volkomen bij kennis. Geen amnesie. Pols en temperatuur zijn goed.
Behalve een matig oedeem der onderbeenen zijn er geen afwijkingen
te vinden. In de urine veel eiwit (lO
^/oo). cylinders etc.

1-40 uur v.m. 4e aanval. Duur 3 minuten. Hierna 3 gr. amyleen-
hydraat rectaal. Zweetkuur.

De harttonen zijn wel te hooren. doch onduidelijk. In den loop
van den nacht komt patiënte weer goed tot bewustzijn.
11 uur n.m. Geen harttonen te hooren.
11 uur n.m. Esbach 1 quot;/oo-

26nbsp;Nov. Patiënte urineert goed; zij heeft nog hoofdpijn. De vol-
gende dagen is de toestand zeer goed. Op 29 Nov. is de urine vrij
van eiwit.

Op 6 Dec. bevalt zij gemakkelijk van een gemacereerd kind.
(Gew. 1800 gr.)

Het kraambed verloopt ongestoord. De urine blijft vrij van eiwit.
18 December. Genezen ontslagen.

-ocr page 252-

Geval no. 84 (1915),

I para. 27 jaren. Grav. 28 weken. Geen aanvallen van
eclampsie. Hersenbloeding. Niet verlost. Therapie:
venae-sectio (400 cc.).

24 Sept. 1915. Voor 3 weken heeft patiënte zich aangemeld bij
haar huisarts; zij voelde zich volkomen normaal, doch in de urine
wordt 8 7oo eiwit gevonden. Door bedrust en melkdiëet verminderde
de albuminurie.

Hedenmiddag kreeg patiënte hevige hoofdpijn; er waren geen
gezichtsstoornissen. Om 6 uur n.m. wordt zij plotseling diep coma-
teus. 10.30 uur n.m. opneming in de kliniek.

Er zijn oedemen. Pupillen zeer ongelijk van grootte. De cornea-
reflex is negatief. De pols is zeer sterk gespannen. Graviditeit
28 weken.

Er wordt een venae-sectio verricht (400 cc.).
De toestand van patiënte gaat snel achteruit en zij sterft 3 uur
na de opneming.

OBDUCTIE.

HERSENEN : groote bloeding in den pons; de bloeding is door-
gebroken in de zijventrikels.

LONGEN: in de linkerbovenkwab een groote bloeding. In de
rechterlong subpleurale bloedingfen.
HART: geen bijzonderheden.

LEVER : haemorrhagieën onder het kapsel en in het parenchym.
Sterke vettige degeneratie.

MILT; behalve een lien succenturiatus, geen bijzonderheden,
NIEREN: alleen in de rechternier kleine bloedingen.
UTERUS : De uterus is niet geopend (museum-preparaat).

Geval no. 85 (1916).

II para. 23 jaren. Grav. a terme. De eerste graviditeit ein-
digde in abortus. 3 aanvallen van eclampsie. De eerste
75 minuten voor, de laatste 1 uur na de verlossing.
Therapie: 3 gr. amyleenhydraat rectaal. Forcipale ex-
tractie bij volkomen ontsluiting. Afloop voor moeder en
kind goed. (Gew. 3600 gr.)

2 Mei. 4.30 uur v.m. De hulp van de verloskundige polikliniek
wordt ingeroepen. Er zijn krachtige weeën. Hoofd 1/3 ingedaald.
Ontsluiting 5 c.M,

-ocr page 253-

6 uur n.m. De weeën zijn gedurende den geheelen dag vrij goed
geweest. In den namiddag heeft patiënte eenige malen gebraakt.
De ontsluiting bedraagt 9 c.M. Hoofd geheel ingedaald.

8-45 uur n.m. Patiënte braakt zonder vooraf te waarschuwen,
roept uit: „ik zie niets meerquot; en hierna volgen eenige oogenbhkken
van staroogen. Geen trekkingen in de willekeurige spieren. Hierna is
patiënte zeer onrustig. De hulp van den assistent wordt ingeroepen.
Deze vindt de vrouw zeer onrustig; verder in vrij goeden toestand.
De pols is gespannen (frequentie 120). Het gelaat is opgezet en
er is oedeem van de beenen en van den buikwand. In de catheter-
urine 150 cc. 15 7oo eiwit, cyhnders, witte en roode bloedlichaampjes.
Plotsehng krijgt patiënte weer een aanval als boven beschreven;
zij heeft nu echter spiertrekkingen van de oogleden, neusvleugels en

mondhoeken.

10 uur n.m. Daar de ontsluiting volkomen is, wordt de baring
onder chloroformnarcose met de tang beëindigd, \'t Kind leeft, ge-
wicht 3600 gr. Weinig bloedverlies.

11.10 uur n.m. Weer een aanval als de eerste; geen spiertrek-
kingen, behalve eenige oogenblikken in de armen.

De vrouw herstelt zich weer spoedig. Zij vertelt, dat zij zich her-
innert, dat zij om 8.45 uur niet meer zien kon, echter daarna amnesie
tot het begin der narcose. De eerste 17 dagen van het kraambed
verloopen goed, dan wordt zij in de kliniek opgenomen wegens
een phlegmasia alba dolens links, die een gunstig verloop heeft.

Epicrise van Prof. Kouwer:

„Indien patiënte tijdens bovenbeschreven aanvallen ook krampen
in armen en beenen had gehad, zou niemand aan eclampsie getwij-
feld hebben. Gezien echter de typische gelaatsuitdrukking (men
zag in enkele uren tijds het gelaat meer opgezet worden), de amnesie
na den 1 sten aanval en het hooge eiwitgehalte van de urine, moeten
wij wel aannemen, dat wij hier te doen hebben met een geval van
eclampsie.quot;

Geval no. 86 (1916).

I para, 21 jaren, Grav, a terme, 4 aanvallen van eclampsie.
De eerste 7 uur, de laatste 1 uur voor de bevalling (tang-
verlossing bij volkomen ontsluiting). Therapie: 3 gr,
amyleenhydraat. Afloop voor moeder en kind goed.
(Gew, 3620 gr,)

Patiënte is. behalve dat zij eenige dagen van te voren influenza

-ocr page 254-

had, altijd goed gezond geweest. In de urine, die gedurende de
geheele zwangerschap eens per week is nagezien, tot 10 Maart
nooit eiwit gevonden.

11nbsp;Maart 7 uur n.m. Patiënte krijgt weeën.

11.30 uur n.m. Ie aanval van eclampsie. Een half uur later is zij
weer normaal. Er is een ontsluiting van 4 c.M.

12nbsp;Maart 2.30 uur v.m. 2e aanval. Zij komt na eenigen tijd
weer bij.

3 uur v.m. 3e aanval. Hierna blijvend coma.

5 uur v.m. Ontsluiting 8 c.M.

5.45 uur v.m. 4e aanval. Hierna vervoer naar de kliniek. Tem-
peratuur 37°8. Pols 120,

Na de stuipen zijn de harttonen van het kind telkens zeer slecht.

6.15 uur n.m. Volkomen ontsluiting.

6.45 uur n.m. Tangverlossing onder chloroformnarcose. In de
blaas was 150 cc. urine met 1 quot;/
qq eiwit.

\'t Kind leeft, gewicht 3620 gr. Na de verlossing druppelclysma
van suikeroplossing,

In den loop van den dag komt patiënte tot bewustzijn. Den vol-
genden dag is de toestand-goed. Er is amnesie tot eenige uren voor
\'t uitbreken van den eersten aanval. De diurese is behoorlijk.

Behalve een lichte thrombose van \'t linkerbeen, is het kraambed
goed. De urine is op 26 Maart vrij van eiwit.

Ontslag op 6 Mei in zeer goeden staat.

Geval no. 87 (1916).

IV para. 30 jaren. Grav. a terme. Afloop vorige beval-
lingen goed. 6 aanvallen voor, 1 na de verlossing (sectio
caesarea). De eerste 1 uur voor, de laatste 2 uur na de
operatie. Therapie: 40 m.gr. morphine; venaesectie en
5 gr. amyleenhydraat. Afloop voor moeder en kind
goed. (Gew. ?)

24 Mei. Patiënte heeft om 1.30 uur n.m. zonder bijzondere voor-
boden een aanval van eclampsie gekregen. Voor 14 dagen was de
urine vrij van eiwit. In den loop van den avond wordt Prof. Kouwer
in consult geroepen. De vrouw heeft dan 5 aanvallen van eclampsie
gehad. Reeds kreeg zij, alles samen, 40 m.gr. morphine, en ook
was een venaesectie verricht (250 cc. bloed). Patiënte is tijdens
het consult in diep coma; ademhalingstype volgens Cheyne-Stokes.

-ocr page 255-

De pols is goed. Harttonen van het kind ook goed. De cervix staat.
Hoofd even ingedaald. Vhezen gebroken. Als de harttonen van het
kind na een volgenden (6den) aanval slecht worden, wordt besloten
tot sectio caesarea (om 11.50 uur n.m.). Het kind leeft. In de urine
veel eiwit. Na de operatie krijgt zij nog een druppelclysma van
suikeroplossing en 5 gr. amyleenhydraat. Het beloop is verder goed.
De wond geneest per prim. en patiënte blijft koortsvrij; 5 dagen
na de operatie is er nog een spoortje eiwit in de urine.

Geval no. 88 (1916).

^ para. 18 jaren. Grav. ongeveer a terme. 3 aanvallen van
eclampsie voor de verlossing. Extra ,peritoneale sectio
caesarea. De eerste twee uur voor, de laatste tijdens de
operatie. Therapie: 3 gr. amyleenhydraat. Afloop voor
moeder en kind goed. (Gew. 2910 gr.)
25 Maart. Patiënte is sinds 20 Maart in partu. Heden was de
ontsluiting volgens de vroedvrouw en den huisdokter volkomen. Het
hoofd stond los boven den bekkeningang. Een spuitje pituitrine
had geen gunstig resultaat! Omdat de huisdokter, die op het punt
stond den partus forcipaal te beëindigen, ontdekte, dat de cervix nog
niet geheel verstreken was, werd patiënte naar de kliniek vervoerd.
Het vruchtwater is voor 5 dagen reeds afgeloopen.

25 Maart. 12,10 uur v.m. Patiënte wordt in de kliniek binnen-
gebracht, De pols is goed. Temperatuur 36°8, Er zijn geen bijzon-
dere afwijkingen. Het kind leeft. De uterus is strak gespannen;
eveneens de lig. rotunda. Het onderste uterussegment is niet bij-
zonder pijnlijk bij druk. Contractiering te voelen even onder den
navel, In de urine 1.5
°/oo eiwit. Patiënte krijgt plotsehng een aan-
val van eclampsie, die \\]/2 minuut duurt,

12.40 uur. Inwendig onderzoek. Vliezen gebroken, ontsluiting
8 c.M. Hoofd vast in den bekkeningang. Sterk caput succedaneum.
Conj. diag. 10.6. Promontorium gemakkelijk te bereiken.
12.47 uur. Tweede aanval van eclampsie.

Er wordt besloten tot sectio caesarea extraperitonealis. Het peri-
toneum wordt eerst met een dubbelen naad gehecht aan den uterus;
daarna wordt de uterus ingesneden. De operatie verloopt vlot.
Tijdens de operatie een 3e aanval van eclampsie. Tusschen buik-
en uteruswand wordt een tamponnetje ingebracht. Patiënte heeft
weinig bloedverlies. Het kind leeft (gew. 2910 gr.).

-ocr page 256-

Behalve bronchitis en een matige wondinfectie, waardoor de
temperatuur de eerste 14 dagen verhoogd is, is het verloop van het
puerperium goed. Op 28 Maart was er in de urine nog een spoortje
eiwit.

Ontslag op 4 Mei. De uterus is vergroeid met den voorsten buik-
wand. Geen pijnlijkheid. De uterus zal later losgemaakt worden
door laparotomie.

Geval no. 89 (1916).

IV para. 39 jaren. Grav. a terme. De eerste drie zwanger-
schappen hadden een normaal verloop. 6 aanvallen van
eclampsie na den partus, die vlug verliep. Eerste aanval
24 uur, laatste aanval 35 uur na de bevalling. Therapie:
2
X 3 gr. amyleenhydraat en druppelclysma van suiker-
oplossing. Afloop voer moeder en kind goed. (Gew.
2310 gr.)

24 April. 1.45 uur n.m. Patiënte wordt comateus in de khniek
binnengebracht. Zij heeft een typisch eclamptisch uiterlijk. Pols 86.
Temperatuur 37°. Zij heeft een licht oedeem van de onderbeenen.
In de blaas 140 cc. donkere urine met zeer veel eiwit, cylinders etc.

Tijdens de zwangerschap veel last van dikke beenen en hoofd-
pijn. De huisdokter heeft de urine niet onderzocht. Op 23 April
10.30 uur v.m, bevallen; de baring is vlot verloopen.

24nbsp;April. 10.30 uur v.m, le aanval van eclampsie. Er waren geen
bijzondere voorboden, wel was zij den dag voor de bevalling erg
verdrietig.

11.45 uur v.m, 2e aanval,

12.30 uur v.m. 3e aanval.nbsp;\'

1nbsp;uur n.m. 4e aanval. Zij krijgt thuis 3 gr. amyleenhydraat rectaal.

2nbsp;uur n.m. 5e aanval, een kwartier nadat zij in de kliniek is bin-
nengebracht, Zij krijgt 3 gr .amyleenhydraat en een druppelclysma
van suikeroplossing.

Langzamerhand gaat patiënte antwoorden op gestelde vragen.
9.30 uur n.m. Onder een rustigen slaap plotseling de 6e aanval
van eclampsie, fiierna 20 m.gr. morphine, waarna diepe rust. Urine-
afscheiding Yi L. sinds haar verblijf in de kliniek.

25nbsp;April, Patiënte heeft goed geslapen. Zij herkent haar echt-
genoot, In de urine 4 7oo eiwit. De diurese wordt veel beter.

26nbsp;April. In de urine 2 quot;/oo eiwit. Toestand goed. Het verloop is

-ocr page 257-

verder ongestoord. Op 9 Mei is de urine vrij van eiwit en op 17
Mei worden moeder en kind gezond ontslagen. Het kind heeft de
eerste dagen nephritis gehad, die snel voorbijgaat.

Geval no. 90 (1916).

^ para. 24 jaren. Grav. 29 weken. Ontelbaar aantal aan-
vallen. Eerste aanval 13 uur ante partum (sectio cae-
sarea). Hierna geen aanvallen meer. Patiënte sterft 12
uur na de sectio caesarea. 3 gr. amyleenhydraat; 20 m.gr.
fnorphine, digaleen, subcutane suikerinfusie. Venae-sec-
tie 415
cc. Kind dood. (Gew. 1450 gr.)

Patiënte is voor 5 weken uit de kliniek ontslagen. Zij werd hier
3 weken verpleegd, wegens abortus imminens. Bij ontslag was de
urine normaal, hoewel er bij de opneming een spoor albumen was.
Op 22 Juli had patiënte den geheelen dag hoofdpijn en had zij ook
een enkele maal gebraakt. •

Op 23 Juli 3 uur n.m, wordt patiënte in de kliniek opgenomen,
ua thuis sinds 10 uur v.m. zeer veel aanvallen te hebben gehad.
Licht oedeem der beenen. • Staande portio vaginalis. Graviditeit
29 weken. Temperatuur 39°4. Pols klein. Frequentie 174. Alge-
meene toestand zeer slecht.

Wegens den slechten hartstoestand 1 cc. digaleen subcutaan, en
rietsuikerinfusie subcutaan. Patiënte heeft nog steeds aanvallen.

6 uur n.m. Onregelmatige ademhaling; om \'t half uur 1 cc. kam-
pherolie subcutaan. Venaesectie 415 c.M. In catheter-urine (60 cc.)
12 ®/üo albumen. \'t Kind leeft nog.

n uur n.m. Omdat de aanvallen blijven voortduren en er blijk-
baar geen andere uitweg is, wordt klassieke sectio caesarea ver-
richt, nagenoeg zonder narcose, \'t Kind is dood.

Gedurende den nacht wordt de toestand steeds slechter en om
10.30 uur v.m. sterft patiënte.

OBDUCTIE.

LONGEN: bronchopneumonie (zeer beperkt).
hart : geen afwijkingen.
lever : necrotische haarden.
nieren : troebele zwelling.

UTERUS : geen afwijkingen; het litteeken ziet er goed uit.

-ocr page 258-

Geval HO. 91 (1916).

I para. 29 jaren. Grav. ± 32 weken. 9 aanvallen van
eclampsie. Eerste aanval 15 uur, laatste 2 uur voor de
verlossing (sectio caesarea). Voor de operatie 3 X 3 gr.
amyleenhydraat rectaal, 10 m.gr. morphine, subcutaan
en lichtboog. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
1950 gr.)

16 Juni. De huisarts werd 15 Juni geraadpleegd, \'t Blijkt, dat
zij oedeem der labia majora heeft, dat reeds 14 dagen bestaat. Ook
heeft zij oedeem van de beenen.

Den volgenden morgen kreeg patiënte 4 aanvallen van eclampsie
kort achter elkaar. Hierna 10 m.gr. morphine en vervoer naar de
kliniek. In de auto nog een aanval (de 5e).

9.10 uur v.m. Patiënte wordt in den toestand van coma opge-
nomen. Zij heeft oedeem van \'t gelaat, armen, beenen, buikwand
en labia majora. Pols matig gespannen, klein, frequentie 110. Tem-
peratuur 38°7. Graviditeit 32 weken, Harttonen van \'t Kind goed.
In de blaas 100 cc. donkere urine met veel eiwit (16 ®/oo), cylinders
etc. Bij inwendig onderzoek blijkt, dat de portio uteri iets verkort is.

Patiënte krijgt 3 gr. amyleenhydraat rectaal en een druppel-
clysma van suikeroplossing. Om haar aan \'t zweeten te krijgen,
wordt van den lichtboog gebruik gemaakt.

11.40 uur v.m. 6e aanval van eclampsie; gevolgd door cyanose.
1.20 uur n.m. 7e aanval.

3.20 uur n.m. 8e aanval. Pols hierna sterk gespannen.
Er is nog geen ontsluiting. 3 gr. amyleenhydraat.
3.40 uur n.m. 10 m.gr. morphine wegens de sterke onrust.
5.50 uur n.m. 9e aanval; gevolgd door sterke cyanose.
7.45 uur n.m. Pols sterk gespannen, diep coma, rochelende adem-
haling. \'t Ostium externum laat den vingertop toe.

Omdat de algemeene toestand van de vrouw slechter is geworden,
de aanvallen aanhouden ondanks narcotia, en de baring geen voort-
gang vindt, wordt besloten tot sectio caesarea.

7.45 uur n.m. Klassieke sectio caesarea onder chloroformnarcose.
De operatie verloopt vlot. \'t Kind is diep asphyctisch, doch komt
bij na zuurstof toediening (gew. 1950 gr.).

Tijdens de operatie wordt gezorgd voor een ruim bloedverlies,
met \'t oog op den gespannen pols.

10.15 uur n.m. 10 m.gr. morphine wegens sterke onrust.

-ocr page 259-

Juni. 9 uur v.m. Er is een flinke zweetsecretie. Zij is gedu-
rende den nacht iets bijgekomen, doch nog volledig gedesoriënteerd.

7 uur n.m. Patiënte is beter georiënteerd. Zij zweet goed. Na de
operatie 500 cc. urine.

18nbsp;Juni. De diurese wordt beter en tevens de algemeene toestand.
De oedemen zijn niet verminderd.

19nbsp;Juni, De oedemen worden minder. Toestand goed. Eiwitgehalte
der urine 4 »/«o.

Het eiwitgehalte der urine neemt langzaam af.

2 Juli. Nog ö/oo- Patiënte heeft enteritis. die 5 dagen duurt.

19 Aug. Ontslag, met nog 34 7oo eiwit in de urine. Toestand van
moeder en kind goed.

Geval no. 92 (1916).

^ para. 18 jaren. Grav. a terme, Eclampsie post partum.
3 aanvallen van eclampsie in 2 uur tijds, 19 uur na de
bevalling. Therapie: 10 m.gr, morphine, 3 gr, amyleen-
hydraat, druppelclysma en lichtboog. Afloop voor moe-
der en kind goed, (Gew, 4100 gr,)

27 Juni. De hulp van de polikliniek wordt om 5.30 uur ingeroepen.
Er was toen 5 c.M. ontsluiting; de vliezen waren gebroken, en \'t
hoofd was voor 1 /3 gedeelte ingedaald. Patiënte maakte een goeden
indruk. Er was sterk oedeem van de beenen. dat al sinds 2 maan-
den zou bestaan. Ook het gezicht was opgezet. Verder geen afwij-
kingen. Het kind werd geboren om 9.15 uur (gew. 4100 gr.).

27nbsp;Juni. 4 uur n.m. Patiënte is, behalve dat zij wat hoofdpijn
heeft, heelquot;^ed. Zij heeft veel geurineerd.

28nbsp;Juni. 4.30 uur v.m. De praktikant wordt ontboden omdat
patiënte sinds 2.30 uur v.m. 3 maal een stuip heeft gehad. De echt-
genoot beschrijft de stuip aldus:

..Draaien met de oogen, slaan met armen en beenen en op het
..einde blauw worden, en knarsen op de tanden. Na den aanval
..was zij bewusteloosquot;.

Patiënte is comateus; heeft sterk oedeem van gelaat en beenen.
Temperatuur 37°7. Pols 112. In de blaas 200 cc. donkere urine.
Eiwitgehalte 6

Na een injectie van 10 m.gr. morphine wordt patiënte naar de
khniek vervoerd. Patiënte wordt hier warm ingepakt, krijgt den
ichtboog, en 3 gr. amyleenhydraat rectaal en een druppelclysma.
Een uur later zweet patiënte goed.

-ocr page 260-

Na een paar uur begint zij wat te praten, en ook te drinken.
Zij reageert nu eenigszins op aanspreken. Dit wordt langzamerhand
in den loop van den dag veel beter. Soms geeft zij heel goede ant-
woorden, om dan in eens weer wartaal te spreken. Verder is zij
vrij rustig.

29 Juni. Vannacht 1000 cc. spontaan geurineerd.

De psychische toestand is eenigszins verbeterd.

Prof. Winkler: Patiënte heeft een sensorische aphasie en hemi-
anopsie rechts.

De toestand wordt in den loop van den dag veel beter. De urine
secretie is goed.

De eerste dagen was de temperatuur wat verhoogd (eenmaal
38°4). doch dit wordt spoedig beter. Ook het eiwitgehalte daalt
snel. Den 11 den dag nog een spoor albumen.

Patiënte wordt 19 Augustus, behalve dat in de urine nog een
klein spoortje eiwit aanwezig is, in zeer goeden toestand ontslagen.

Geval no. 93 (1916).

II para. 23 jaren. Grav. dt 36 weken. Puerperale eclamp-
sie. 26 aanvallen. Eerste aanval 5 minuten post partum.
Amyleenhydraat 3 2 3 gr. 20 m.gr. morphine,
suikerclysma en venaesectie (500 cc.). Kampherolie etc.
Patiënte sterft: 18 uur na den partus, en lY uur na den
laatsten aanval. Kind goed. (Gew. 2000 gr.)
Volgens den echtgenoot, zou patiënte reeds voor \'t huwelijk zieke
nieren gehad hebben.

De eerste bevalling zou normaal verloopen zijn. Tijdens de tweede
baring had patiënte hoofdpijn, maagpijn en braakte zij verschil-
lende malen. De bevalling (ongeveer een maand voor \'t verwachte
einde) verliep verder spontaan.

5 minuten na de geboorte van het kind (gew. 2000 gr.) krijgt
patiënte een eclamptischen aanval.

\\}/2 uur later, 7.15 uur v.m., is zij in de kliniek opgenomen. Zij
is zeer woelig en gilt; er is alleen een licht oedeem der beenen.

150 cc. catheter-urine. 7 %„ albumen, korrelcylinders etc. Na den
Ssten aanval, om 11 uur v.m., komt patiënte niet meer tot bewustzijn.

Ondanks amyleenhydraat (3 -{- 2 3 gr.), morphine (20 m.gr.),
suikerclysma en venaesectie (500 cc.), blijven de aanvallen aan-
houden. Laatste aanval om 10 uur v.m. De temperatuur en de pols.

-ocr page 261-

die bij inkomst resp. 37°3 en 104 waren, loopen op tot 41° 1 en 154.
Patiënte sterft om 11.20 uur n.m., na 26 stuipen gehad te hebben.

OBDUCTIE.

I^ERSFMEN : niet geopend.
LONGEN: subpleurale bloedingen.
Hart : bloedingen onder epicardium.
lever : subcapsulaire bloeding.
Milt subcapsulaire bloeding.

Nieren .• normale teekening; microsc. parenchym degeneratie.
GENITALIA : subperitoniale bloedingen op den uterus.
In de blaas stipvormige bloedingen.
Verder geen bijzonderheden.

Geval no. 94 (1916).

^ para. 23 jaren. Grav. a terme. 4 aanvallen van eclampsie
^or, 1 na de bevalling (tang bij volkomen ontsluiting).
I herapie: 10 m.gr. morphine. 3 gr. amyleenhydraat, en
druppelclysma met suikeroplossing. Afloop voor moe-
der en kind goed. (Gew. 3370 gr.)

28 Oct. Patiënte was voor 6 weken op de polikliniek om zich te
laten inschrijven. Zij was altijd goed gezond geweest, ook gedu-
rende de zwangerschap. Er was toen geen eiwit in de urine. Zij is
verder niet teruggekomen voor controle.

1 uur v.m. De hulp van de verloskundige polikliniek wordt inge-
roepen; er was een ontsluiting van 4 c.M.; het hoofd was inge-
daald. Er waren geen psychische afwijkingen.

4 uur v.m. Ontsluiting 7 tot 8 c.M. De vliezen zijn gebroken.
6.50 uur v.m. Patiënte krijgt plotseling een aanval van eclampsie.
Na den aanval is zij weer bij kennis. Behalve dat patiënte over
hoofdpijn heeft geklaagd, waren er geen voorboden van eclampsie.
Zij krijgt 10 m.gr. morphine.

7.15 uur v.m. 2e aanval. Hierna blijft de vrouw bewusteloos. In
de blaas zeer donker gekleurde urine, met zeer veel eiwit. Zij heeft
oedeem der beenen en van het gelaat.

7.40 uur v.m. 3e aanval. Ontsluiting 9 c.M. Zij krijgt 3 gr. amy-
leenhydraat rectaal en wordt naar de kliniek vervoerd.
8.15 uur v.m. 4e aanval tijdens het vervoer.
In de kliniek worden behalve oedeem van gelaat en beenen geen
afwijkingen gevonden. In de urine 7 »/„o eiwit. Pols 128. Temp. 37°2.

-ocr page 262-

9 uur v.m. Volkomen ontsluiting. Het hoofd staat op den bekken-
bodem. Forcipale extractie onder chloroformnarcose. Het kind leeft;
gewicht 3370 gr. Er is veel bloedverlies, daarom injectie van extr.
secal,

10.15 uur v.m. 5e aanval. Hierna kleine onregelmatige pols. Weer
3 gr. amyleenhydraat en 1 cc. kampherolie, Druppelclysma met
8 uur n.m. Patiënte is in den loop van den dag bijgekomen. Zij
suikeroplossing.

begint nu ook te drinken. In de blaas 250 cc. geconcentreerde urine.
29 Oct. Toestand goed; diurese veel beter. Geen oedeem meer.
31 Oct. In de urine 1 °/oo eiwit.
Het kraambed verloopt verder ongestoord.

26 Nov. Ontslag. In de urine nog een zeer geringe hoeveelheid
eiwit.

Geval no. 95 (1916).

XV para. 38 jaren. Grav. dr 39 weken. Afloop vorige
bevallingen: I. Spontaan 8 maanden, kind na een half
jaar gestorven. II. Spontaan 7 maanden, kind na 3 dagen
gestorven. III. Spontaan voldragen, kind leeft. IV.
Spontaan voldragen, kind leeft. V. Abortus van 5]/^
maand. VI. Spontaan, voldragen, kind leeft. VIL Spon-
taan, voldragen, kind na een half jaar gestorven. VIII
Spontaan, voldragen, kind leeft. IX. Spontaan, vol-
dragen, kind leeft. X. Spontaan, voldragen, kind na 10
maanden gestorven. XI. Spontaan, voldragen, kind na
3 weken gestorven. XII. Spontaan, voldragen, kind na
3 dagen gestorven. XIII. Spontaan, voldragen, kind na
10 weken gestorven. XIV. Spontaan, voldragen, kind
leeft. Afloop voor moeder goed: het kind sterft na de
geboorte. (Gew. 2150 gr.)

In de zwangerschap veel last van hoofdpijn: geen dikke beenen.
In het begin der zwangerschap niet gebraakt en ook later niet. Sinds
17 December ziek. Patiënte braakte nu veel; het braaksel zag er uit
als koffie zonder melk.

19 Dec. Hedenmiddag heftige maagpijn en op straat in elkaar
gezakt. Hierna is zij naar de kliniek vervoerd. De algemeene toe-
stand is vrij goed. Sinds het buitenkennisraken heeft patiënte hoofd-
pijn, is suf en slaperig. Zij geeft echter antwoord op alle gestelde

-ocr page 263-

vragen. Behalve eenige droge rhonchi in den rechterlongtop. worden
geen afwijkingen van belang bij haar gevonden. Er zijn geen
oedemen. De graviditeit bedraagt ongeveer 39 weken. Temp. 36°8.
Pols 78.

Hedenavond 7.30 uur heeft patiënte voor het eerst weeën. Om
10.30 uur n.m. is er een ontsluiting van 3 c.M. Het hoofd staat los
boven den bekkeningang.

In de urine zeer veel eiwit, cylinders etc.

Patiënte wordt warm ingepakt en aan het zweeten gebracht.

11.30 uur n.m. Patiënte hallucineert (zij praat voortdurend tegen
haar kinderen). Tegen de onrust 10 m.gr. morphine.

20nbsp;Dec. 1.15 uur v.m. Het kind wordt vrij plotseling geboren
(gew. 2150 gr.).

Het kind had bijna doorloopend convulsies en zag zeer cyano-
tisch. In de opgevangen urine werd geen eiwit gevonden. Het
sterft na ruim 24 uur. Bij de obductie werden aan de basis cerebri
uitgebreide bloedingen onder de pia gevonden. In het schedelkapsel
geen bloedingen. Linker en rechter long: subpleurale bloedingen.
In de nieren stuwingsverschijnselen (donker merg. bleeke schors).
In de verschillende microscopische praeparaten werden geen af-
wijkingen gevonden.

Na den partus drinkt patiënte veel. Zij klaagt over hevige hoofd-
pijn. maar is rustiger. Gedurende den dag geen klachten meer. Zij
urineert goed.

7.30 uur n.m. Weer een aanval van onrust en hallucinaties.
Klonische krampen in beide armen en kauwspieren. Na dezen aan-
val klachten over hoofdpijn. Eerst was zij gedesoriënteerd, maar
kwam spoedig weer bij. Kort na dezen aanval weer klonische
krampen in den linkerarm en tonische trekstand van het linker-
been, Deze aanval gaat spoedig voorbij.

Gedurende de laatste 24 uren bedraagt de diurese 3575 cc.
Esbach 1

21nbsp;Dcc. Gedurende den nacht is patiënte rustig geweest. In den
morgen weer spiertrekkingen. Nog hevige hoofdpijn. Diurese
2400 cc.

22nbsp;Dcc, Patiënte gaat plotseling overeind in bed ritten en maakt
met de armen en handen bewegingen alsof zij aan het naaien is.
Hierna weer trekkingen in den linkerarm; na 1 minuut komt zij bij
met een zucht. Tijdens dezen aanval reageert zij niet op aanroepen.

In de urine nog een spoor eiwit.

-ocr page 264-

27nbsp;Dec. \'s Middags weer een aanval als boven beschreven. Weer
bewusteloos, weer trekkingen in armen en beenen en hallucineeren.
De aanval gaat spoedig weer voorbij.

28nbsp;Dec. Nog klachten over hoofdpijn.

29nbsp;Dec. Geen klachten meer.

10 Jan. Sinds 26 Dec. is de urine vrij van eiwit. Patiënte mag
opstaan.

16 Jan. Ontslag uit de kliniek in goeden toestand.

Geval no. 96 (1917).

ƒ para. 44 jaren. Grav. 36 weken. 2 aanvallen kort achter
elkaar, 2 dagen voor de bevalling (tangverlossing).
(Gemacereerd kind, gew. 1840 gr.) Afloop voor moeder
goed. Kraambed gestoord door thrombose.
10 Januari. Patiënte wordt door haar huisdokter gezonden. Zij
woont buiten de stad. Sinds eenigen tijd had patiënte dikke beenen
en de laatste weken ook een dik gezicht en diarrhee, waarvoor zij
zich niet heeft laten behandelen,

10 Jan, kreeg zij 2 aanvallen van eclampsie, kort achter elkaar;
later geen aanvallen meer.

Patiënte heeft kleine subconjunctivale bloedingen van het rech-
teroog. Op de tong een dik beslag. Behalve oedeem der beenen en
van den buikwand, verder geen afwijkingen, die van belang zijn.
Temperatuur
37°4. Pols 104, niet gespannen. Urine 4 °/oo eiwit,
verder cylinders, leucocyten en erythrocyten. De harttonen van het
kind zijn niet te hooren.

12 Jan. 5.45 uur n.m. De partus is begonnen; ontsluiting 8 c.M.;
hoofd half ingedaald. Geen vochtblaas.

9.45 uur n.m. Ontsluiting volkomen. Hoofd op bekkenbodem.
11.15 uur n.m. Omdat de toestand dezelfde blijft, wordt het
doode kind onder chloroformnarcose geëxtraheerd.

Daar de placenta niet geheel volledig blijkt te zijn, wordt de
uterus manueel nagevoeld, en wordt nog wat deciduawcefsel ver-
wijderd.

27 Jan. Het beloop is tot nu toe goed. Het eiwitgehalte is ge-
daald tot Y2 7oo\' De temperatuur is goed gebleven; alleen dc pols
is de laatste 10 dagen te snel.

Zij heeft heden pijn in den rug. Er zijn geen afwijkingen te
vinden.

-ocr page 265-

28 Jan. Veel bloed in de catheter-urine, waarschijnlijk wijzend
op een nierinfarct.

31 Jan. Pijn in de rechterkuit. Het onderbeen is ook dikker;
\'t wordt hoog gelegd. Er volgt echter geen duidelijk oedeem, zoo-
dat zij waarschijnlijk alleen een wandstandigen thrombus heeft
gehad. Het verloop is verder goed.

12 Febr. Urine vrij van eiwit.

22 Febr. De pijn in het been is geheel weg.

28 Maart. Na het opstaan is het been langzamerhand wat dik-
ker geworden. Zij vertrekt, met den raad, het been thuis in te
zwachtelen.

Geval no. 97 (1917).

IV para. 33 jaren. Grav. 30 weken. De eerste drie barin-
gen zijn normaal verloopen. 3 aanvallen van eclampsie
8 dagen voor de spontane geboorte van \'t gemacereerde
kind. (Gew. 1610 gr.) 3 gr. amyleenhydraat. Afloop
voor moeder goed.

6 Maart. Patiënte heeft sinds eenige dagen hoofdpijn; verder
zouden er geen voorboden van eclampsie zijn geweest. Heden-
morgen 9 uur werd patiënte bewusteloos op den grond liggende
gevonden. De ontboden praktikant ziet een uur later een typischen
aanval van eclampsie. Nadat haar rectaal 30 cc. lO^g amyleen-
hydraatoplossing is gegeven, wordt zij naar de kliniek vervoerd.
Als zij hier aankomt, is zij vrij goed bij kennis. Temperatuur 36°9.
Pols 128. Er zijn geen bijzondere afwijkingen bij haar te vinden.
Geen oedeem. Er is een graviditeit van 30 weken. Harttonen goed.
De partus is nog niet begonnen. In de urine veel eiwit (47oo)\'
cylinders, witte cn roode bloedcellen.

7.10 uur n.m. Patiënte is na dc opneming rustig geweest. Dc
diurese is slecht geweest. Zij zweet matig. 3e aanval van eclamp-
sie. Weer 3 gr. amyleenhydraat rectaal en een druppelclysma met
suikeroplossing.

Langzamerhand wordt de diurese beter. Op 11 Maart is er nog
een spoor albumen in de urine. 13 Maart worden er geen harttonen
meer gehoord. Zij bevalt op 14 Maart spontaan en vlot van een
gemacereerd kind (1610 gr.).

Behalve op den 3den dag een temperatuursverhooging tot 39°5,
verloopt het kraambed ongestoord.
31 Maart. Ontslag. Geen eiwit in de urine.

-ocr page 266-

/ para 22 jaren. Grav. 34 weken. 19 aanvallen in 13 uur.
Amyleenhydraat 3 2 gr., 10 m.gr. morphine, zweet-
kuur, subcutane infusies van suikeroplossmg. bterke
huidbloedingen. Sterft onverlost.

Op 28 Maart werd bij vooronderzoek albumen in de urine ge-
vonden: waarvoor bedrust en melkdiëet werd voorgeschreven.
Daags tevoren hoofdpijn. In de zwangerschap last van maagpijn.

Op 3 April dz 9 uur v.m. wordt patiënte bewusteloos in de khniek
opgenomen, omdat zij thuis 4 eclamptische aanvallen heeft gehad,
waarvoor haar 2^ gr- amyleenhydraat werden toegediend. Er is
een Ucht oedeem der beenen. Geen harttonen te hooren.

Ondanks amyleenhydraat (3 2 gr.), morphine, zweetkuur en
subcutane suikerinfusies, duren de aanvallen voort. Op de plaats
van de morphine-injectie ontstaat een bloeding, en later nog op
verschillende andere plaatsen onder de huid.

In de zeer schaars afgescheiden urine wordt veel methaemoglobine
gevonden en 24 albumen, met korrelcylinders etc. De baring

is niet begonnen.

Er wordt van sectio caesarea afgezien, omdat patiënte de sterke

neiging tot bloedingen heeft.

Om 6.40 uur n.m. (patiënte heeft nu den 16den aanval), zijn er

duidelijke uteruscontracties waar te nemen.

Om 7.45 uur n.m. is er een ontsluiting van 4 c.M. Bij catheteri-
seeren komt geen urine.

Patiënte sterft om 8.35 uur n.m., onmiddellijk na den 19den
aanval.

OBDUCTIE.

HERSENEN: niet geopend.

LONGEN : overal subpleurale bloedingen.

HART: onder pericardium en endocardium bloedingen.

MILT: geen afwijkingen.

LEVER: zeer sterke subcapsulaire bloedingen. Degeneratie en

necrose van \'t parenchym.

NIEREN: zeer bloedrijk; microscopisch colloide degeneratie.

-ocr page 267-

II para. 30 jaren. Grav. a terme. De eerste graviditeit is
normaal verloopen. 4 aanvallen van eclampsie voor de
bevalling (forcipale extractie onder chloroformnarcose).
Therapie: 2
x 10 m.gr. morphine en 2 x 3 gr. amyleen-
hydraat rectaal. Afloop voor moeder en kind goed.
(Gew. 3150 gr.)

8 April. De urine is niet gecontroleerd gedurende de zwanger-
schap. De partus is hedennacht begonnen. Patiënte kreeg vanmor-
gen plotseling een aanval van eclampsie, 10 minuten later een 2en,
Na 10 minuten een 3e en een kwartier later de 4e, De partus werd
toen bij volkomen ontsluiting forcipaal beëindigd onder chloroform-
narcose.

Hierna vervoer naar de kliniek.

Bij de opneming is de vrouw compos mentis. Pols regelmatig,
niet gespannen, 80. Temperatuur 36°5. Behalve matig oedeem der
beenen geen verdere afwijkingen. In de blaas 225 cc. urine. Eiwit
234 7 00. cylinders. leucocyten enz.

Patiënte krijgt 3 gr. amyleenhydraat rectaal en wordt warm in-
gepakt. \'s Avonds krijgt patiënte weer 3 gr. amyleenhydraat omdat
zij onrustig is; stuipen heeft zij echter niet meer gehad.

De eerstvolgende 24 uur is de urine secretie 1000 gr. \'t Eiwit-
gehalte bedraagt 2 7oo.

10 April. De urine is vrij van eiwit. Algemeene toestand goed.
Het puerperium verloopt verder uitstekend en patiënte wordt
19 April ontslagen.

Geval no. 100 (1917).

I para. 19 jaren. Grav. ± 38 weken. 15 aanvallen van
eclampsie; 8 voor en 7 na de sectio caesarea. Eerste aan-
val 8 uur voor, de laatste 7 uur na de sectio caesarea.
Afloop voor moeder en kind goed. (Gew. 2570 gr.)
3 Mei. Patiënte is hedennacht gaan klagen over slecht zien.
Daarna heeft zij 4 aanvallen van eclampsie gekregen. De urine was
gedurende de graviditeit niet gecontroleerd.

De huisdokter liet patiënte, na haar 2X 10 m.gr. morphine te
hebben gegeven, per rijtuig naar de kliniek vervoeren. Op weg er
heen nog een aanval.

Patiënte is comateus en er is amblyopie. Pols 108. Temperatuur

-ocr page 268-

36°5. In de urine 63^ quot;/oo eiwit, cylinders enz. Behalve matig oedeem
der beenen zijn er geen afwijkingen van belang. Er is een gravi-
diteit van ± 38 weken. Hoofdhgging; het hoofd is even ingedaald.
De portio uteri is verkort en laat twee vingers passeeren.

Patiënte drinkt 500 cc. water en melk. 3 gr. amyleenhydraat
rectaal.

2 uur n.m. 6e aanval, gevolgd door coma.

3.55 uur n.m. 7e aanval. De harttonen van het kind worden on-
regelmatig.

4.15 uur n.m. 8e aanval. Harttonen weer onregelmatig.
Daar alles er op wijst, dat dit een zeer ernstig geval is; de baring
nog in het beginstadium is, en het leven van het kind zeer wordt
bedreigd, besluit men sectio caesarea te doen. De operatie (klas-
sieke keizersnede) verloopt vlot onder chloroformnarcose. Het kind
is asphyctisch; het komt bij in een warm bad (gew. 2570 gr.).
Na de operatie is patiënte zeer onrustig.

6.25 uur n.m. 9e aanval. 10 m.gr. morphine.
6.30 uur n.m. 10e aanval.
6.37 uur n.m. 11e aanval.
6.42 uur n.m. 12e aanval.

6.52 uur n.m. Verscheidene aanvallen, waarbij zij alleen met den
rechterarm trekt. Weer 30 cc. 10 quot;/oo amyleenhydraatoplossing.

7,20 uur n.m, Subcutaan 1 L. isotonische suikeroplossing. Drup-
pelclysma.

9.35 uur n.m, 13e aanval. 30 cc. 10 quot;Jqq amyleenhydraatoplossing.
Er is sterke onrust.

10.45 uur n.m. 14e aanval.

11.15 uur n.m. 15e aanval; hierna convulsies in den linkerarm.
Gedurende den geheelen dag 275 cc. urine afgescheiden.

4nbsp;Mei. Gedurende den nacht heeft patiënte nog voortdurend con-
vulsies in armen en beenen.

1.25 uur v.m. 1 cc. digaleen, daar de pols zeer klein is.
5.30 uur v.m. Er wordt een tweede druppelclysma gegeven,
2 uur n.m. Derde druppelclysma,
8,50 uur n.m. Vierde druppelclysma.

In den loop van den dag is de ademhaling, die door slijm rochelend
was, veel vrijer geworden. Zij heeft ruim 1 L. urine afgescheiden.
(Telkens gecatheteriseerd.)

5nbsp;Mei. Hoewel patiënte nog zeer onrustig is, wordt de algemeene
toestand veel beter. In den loop van den dag begint zij voor het

-ocr page 269-

eerst te drinken na de operatie. Er wordt ruim 1.5 L. urine afge-
scheiden. In totaal is haar 4 L. vocht toegediend.

6 Mei. Patiënte urineert voor het eerst spontaan. Zij heeft flinke
ontlasting. Zij is nog onrustig. Langzamerhand wordt de toestand
veel beter; patiënte krijgt echter nog een absces in beide borsten,
waarschijnlijk tengevolge van de ingespoten suikeroplossing.

Na incisie vlotte genezing. Op 5 Juni is de urine vrij vbn eiwit,
en patiënte wordt op 12 Juni genezen ontslagen.

Geval no. 101 (1917).

I para. 27 jaren. Grav. ä terme. 6 aanvallen van eclampsie.

Eerste aanval Y2 de laatste 17 uur na de verlossing.

Heel weinig eiwit in de urine. Afloop voor moeder en
kind goed. (Gew. 3620 gr.)

5nbsp;Mei. Patiënte is om 7.30 uur n.m. spontaan bevallen; de ver-
lossing is vlot verloopen. Een half uur na den partus krijgt zij
plotseling een aanval van eclampsie. De placenta wordt een half
uur later geboren. Twee uur na den aanval is patiënte in de kliniek.
Zij maakt een goeden indruk; er is alleen amnesie voor den aanval.
Behalve een sterk oedeem der beenen, zijn er geen afwijkingen te
vinden. Pols 100. Temperatuur 37°5. In de blaas 575 cc. urine.
Waarin een spoor eiwit.

6nbsp;Mei. 12.30 uur v.m. 2e aanval van eclampsie.

I.10nbsp;uur v.m. 3e aanval. 3 gr. amyleenhydraat rectaal. Druppel-
clysma met 6 % suiker. Patiënte zweet sterk.

3.25 uur v.m. 4e aanval. Wegens de onrust 5 m.gr. morphine.

5.15 uur v.m. 5e aanval. 10 m.gr. morphine en omdat de onrust
bleef, weer 3 gr. amyleenhydraat rectaal. .

12.15 uur n.m. 6e aanval. Patiënte is steeds zeer onrustig gebleven,
hoewel zij nogmaals 10 m.gr. morphine kreeg. Er wordt nu onder
hchte chloroformnarcose een venae-sectie verricht (450 cc. bloed).
Zij heeft nu totaal 155 cc. urine afgescheiden na de opneming; in
de urine een spoor eiwit.

2.15 uur n.m. m.gr. scopolamine subcutaan, omdat de vrouw
uog steeds onrustig is. Hierna wordt zij veel rustiger; zij is echter
vrij sterk cyanotisch geworden.

II.15nbsp;uur n.m. In de blaas 250 cc. urine. Zij heeft nog steeds het
druppelclysma.

-ocr page 270-

7nbsp;Mei. De diurese wordt beter. Patiënte heeft retrograde amnesie
voor al wat in de kliniek is gebeurd; verder is zij heel goed.

8nbsp;Mei. Geen eiwit in de urine. Het verloop is verder ongestoord.
Zij wordt ontslagen op 18 Mei.

Geval no. 102 (1917).

VIII para. 30 jaren. Grav. dtz 26 weken. De 4e en 7e
zwangerschap zijn geëindigd in abortus, de andere 5
hadden een normaal verloop. Een week voor de beval-
ling 4 aanvallen van eclampsie, 2 dagen later nog 2
stuipen, die waarschijnlijk het gevolg waren van een
hersenbloeding. Alleen diëet-regeling. Afloop voor de
moeder goed. Gemacereerd kind. (Gew. 960 gr.)
Patiënte had hevige hoofdpijn in den nacht van 17 op 18 Mei.
Zij heeft toen ook eenige malen gebraakt.
De laatste weken had zij dikke beenen.

Zij is overigens, gedurende de zwangerschap, altijd goed geweest.
Op 18 Mei had patiënte 4 aanvallen van eclampsie. Zij was bijna
den geheelen dag bewusteloos. 19 Mei was patiënte weer veel beter.
21 Mei had zij 2 stuipen; tijdens deze stuipen was zij goed bij
bewustzijn, en kon zij zelfs, gedurende deze aanvallen van kram-
pen, drinken. Hierna wordt zij naar de kliniek vervoerd. Volgens
den huisdokter had zij veel eiwit in de urine. De laatste dagen
kreeg zij alleen water en melk.

Patiënte is bij de opneming zeer goed bij kennis. Zij maakt den
indruk intelligent te zijn. Pols 88. Temperatuur 37°2. Harttonen
goed. Pupillen rond, gelijk van grootte, reageeren goed op licht en
convergentie. Geen strabismus of nystagmus. Geen afwijkingen aan
de hersenzenuwen. Hart geen afwijkingen. Longen: eenige grovere
rhonchi. Buikreflexen normaal. Armreflexen: links sterker dan
rechts. Geen oedeem aan de beenen, geen varices, patellairreflexen
levendig, links patellair-clonus. Twijfelachtige reflex van Babinski.
Geen gevoelsstoornissen. Alle bewegingen zijn mogelijk; volgens
patiënte links moeilijker dan rechts. Behalve voor hetgeen 18 Mei
is gebeurd, geen amnesie. Gezien de neurologische afwijkingen en
de verdere verschijnselen, zijn de stuipen van 21 Mei waarschijnlijk
het gevolg van een hersenbloeding

In de urine Sj/^ quot;loo eiwit, cylinders, roode en witte bloedcellen.
Er zijn op 22 Mei geen harttonen meer te hooren. Het verloop

-ocr page 271-

is verder goed: de neurologische afwijkingen verdwijnen langzamer-
hand. Alleen diëetbehandeling. Het kind wordt 25 Mei heel gemak-
kelijk geboren (gemacereerd. gew. 960 gr.). Het puerperium is,
afgezien van een cystitis, die zij reeds had bij de opneming, niet
gestoord.

Ontslag op 8 Juni op verzoek van patiënte. In de urine nog Yi 7oo
eiwit en veel leucocyten. De nabehandeling zal verder thuis
geschieden.

Geval no, 103 (1917).

I para. 30 jaren. Grav. a terme. 4 aanvallen van eclampsie

voor en 1 even na de verlossing, alle in 4}/2 uur tijds.

Therapie: 3 gr. amyleenhydraat en expressie van het

kind na den 4den aanval. Afloop voor moeder en kind
goed. (Gew. 2520 gr.)

Patiënte is verlost door een praktikant der verloskundige poli-
kliniek. Zonder voorboden krijgt patiënte, als zij reeds volkomen
ontsluiting heeft, een aanval van eclampsie, nog gevolgd door 3
andere. Na den 4den aanval wordt het kind door expressie geboren
(gew. 2520 gr.). De aanvallen duurden 5 minuten: daarna 10 min.
bewusteloos.

Even voor het vervoer naar de kliniek krijgt de vrouw den 5den
aanval. Zij krijgt nu 3 gr. amyleenhydraat.

26nbsp;Juni. 12 uur. Bij de opneming in de kliniek is zij goed bij
kennis. Er is echter amnesie voor de stuipen.

Er is geen oedeem aan hoofd of beenen. Geen neurologische af-
wijkingen. In de urine veel eiwit, 12 7oo\' cylinders, roode en witte
bloedcellen.

Zij heeft een wondje aan het linker labium minus en oedeem
van \'t perinaeum: omdat het wondje steeds blijft doorbloeden, wordt
er een gaasje, gedrenkt in een adrenahne-oplossing opgelegd.

Patiënte wordt aangezet tot drinken en warm ingepakt,

27nbsp;Juni, Er zijn geen aanvallen meer geweest. Patiënte drinkt
goed, diurese ook goed. Het wondje bloedt niet meer, en het oedeem
van het perinaeum is sterk verminderd. Het eiwitgehalte van de
urine vermindert snel.

Op 28 Juni nog Yi 7oo eiwit in de urine. Op 30 Juni geen eiwit
meer, en patiënte wordt ontslagen op 3 Juli.

-ocr page 272-

I para. 30 jaren. Grav. ± 32 weken. 10 aanvallen van
eclampsie 5 dagen voor de verlossing. Therapie: 3x3
gr. amyleenhydraat. Afloop voor de moeder goed. Kind
gemacereerd. (Gew. 1940 gr.)

15 Aug. Patiënte was steeds goed gezond tijdens de graviditeit.
Voor 14 dagen vond haar huisdokter eiwit in de urine; haar werd
bedrust en melkdiëet voorgeschreven. Zij hield zich echter niet aan
dit advies.

Hedennacht is zij gaan klagen over hevige hoofdpijn.
Om 5 uur v.m. kreeg zij den eersten aanval van eclampsie (kram-
pen in gezicht, armen en beenen; zij beet zich op de tong). Na den
aanval was zij volkomen bewusteloos; eenigen tijd hierna kreeg zij
weer een periode van zeer sterke onrust, die gevolgd werd door
een stuip en bewusteloosheid. Dit heeft zich volgens den echtgenoot
in den loop van den dag 10 maal herhaald. Zij is den geheelen dag
niet bij bewustzijn geweest.

Als patiënte in de kliniek wordt binnengebracht, is zij nog bewus-
teloos en onrustig. Pols 105. Temperatuur 38° 1. Haar gezicht is
sterk opgezet. Geen afwijkingen aan de hersenzenuwen. Matig
oedeem der beenen. Graviditeit ±: 32 weken. Harttonen goed. De
baring is niet begonnen. Het hoofd is even ingedaald. In de urine
20 7oo eiwit, cylinders. roode en witte bloedcellen. Patiënte wordt
warm ingepakt en krijgt 3 gr. amyleenhydraat rectaal en een drup-
pelclysma met suikeroplossing.

Gedurende den nacht blijft de toestand slecht. Patiënte is cyano-
tisch, heeft wisselende polssterkte en Cheyne-Stokes\' ademhaling.
Zij is ook nog zeer onrustig. Patiënte krijgt den geheelen dag een
druppelclysma en wegens de onrust 2X3 gr. amyleenhydraat. De
diurese blijft zeer slecht.

\'s Avonds komt de vrouw voor het eerst iets bij. Zij zweet nu
flink: ook kon zij nu drinken. In 24 uur 940 cc. urine; zij heeft
1600 cc. vocht gekregen.

17nbsp;Aug. Gedurende den nacht heeft patiënte goed gedronken;
ook heeft zij nog het druppelclysma. Patiënte is veel rustiger gewor-
den. Zij klaagt slecht te kunnen zien. Op 20 c.M. afstand kan zij
vingers niet tellen. Zij gaat veel beter antwoorden op gestelde
vragen. De diurese is beter geworden. In de urine 6 7oo eiwit.

18nbsp;Aug. De toestand is weer beter dan den vorigen dag. Zij klaagt

-ocr page 273-

niet meer over hoofdpijn. Totale hoeveelheid urine 975 cc. Eiwit-
gehalte 3 7oo. Vochtopneming 4 L.

19nbsp;Aug. 2400 cc. urine. Vochtopneming 4 L. Zij urineert spontaan.

20nbsp;Aug. Oedeem van het gezicht veel minder. Het zien is ook
veel beter. In den loop van den nacht heeft patiënte weeën gekregen.

2.30 uur v.m. loopt het vruchtwater af. Er is 8 c.M. ontsluiting.
2.55 uur v.m. geboorte van een gemacereerd kind. Gew. 1940 gr.
De toestand is goed.

21nbsp;Aug. Esbach 2^ 7oo.
27 Aug. Esbach ^ %o\'

Het kraambed verloopt goed. Op 11 Sept. een spoor albumen.
Ontslag op 25 Sept. met nog een weinig eiwit in de urine, waar-
voor zij thuis diëet zal houden.

Geval no. 105 (1917).

XII para. 35 jaren. Grav. ± 36 weken. 13 aanvallen voor,
3 na de verlossing (vaginale sectio caesarea). Eerste
aanval 17 uur voor, laatste 4 uur na de verlossing.
Therapie: morphine (thuis) en 3X3 gr. amyleenhydraat
en vaginale caesarea. Moeder en kind dood. (Gew.
2530 gr.)

26 Oct. Patiënte wordt om 4 uur n.m. in ernstigen toestand som-
nolent in de kliniek binnengebracht, nadat zij 4 aanvallen heeft
gehad in 4 uur tijds. Er is een zwangerschap van ±: 36 weken. Er
\'s geen ontsluiting van de cervix, \'t Kind leeft nog. Daar de aan-
vallen ondanks de gewone therapie (amyleenhydraat. zweetkuur
enz.) voortduren, en de toestand nu ernstig wordt, wordt op 27 Oct.
5 uur v.m. vaginale sectio caesarea verricht na den 13den aan-
val. \'t Kind is dood (gew. 2530 gr.), en de moeder sterft na nog
3 aanvallen van eclampsie gehad te hebben.

OBDUCTIE.

Typische leververanderingen.

-ocr page 274-

/ para. 33 jaren. Grav. a terme. 5 aanvallen van eclampsie;
de eerste 6 uur, de laatste 2 uur voor de verlossing (for-
cipale extractie). Sterke nabloeding. Afloop voor moe-
der en kind goed. (Gew. 3410 gr.)

22 Oct. De hulp van de verloskundige polikliniek wordt inge-
roepen, omdat het vruchtwater afgeloopen is. Er wordt een ont-
sluiting van 2 c.M. gevonden. De baring had weinig voortgang.
Den volgenden dag was er een ontsluiting van 4 c.M. Daar patiënte
zeer vermoeid was, werd haar in den nacht van 23 op 24 October
10 m.gr. morphine ingespoten.

24 Oct. 7.15 uur v.m. Eerste aanval van eclampsie. Patiënte had
\'s nachts over hoofdpijn geklaagd en gebraakt; verder waren er
geen voorteekenen geweest.

Het bewustzijn kwam spoedig weer terug; amnesie voor de stuip.
9.45 uur v.m. 2e aanval. In de urine veel eiwit. Patiënte heeft goede
weeën. Behalve een licht oedeem der beenen zijn geen afwijkingen
bij haar te vinden.

rO.30 uur v.m. 3e aanval. Ontsluiting 9 c.M. Hoofd half inge-
daald. Patiënte zegt van te voren, dat zij weer begint te beven.

11.25 uur v.m. 4e aanval. Er wordt besloten haar naar de kliniek
te vervoeren. 10 m.gr. morphine subcutaan.

12.30 uur n.m. 5e aanval, tijdens vervoer naar de kliniek. Bij de
opneming is patiënte somnolent. Toestand verder goed. Pols 104.
Temperatuur 36°. In de urine eiwit 2Y2 quot;/oc cylinders, etc.

1.15 uur n.m. Na manueele correctie van het hoofd, dat dwars
stond en half ingedaald was, wordt het kind onder chloroformnar-
cose forcipaal geëxtraheerd. Het kind is asphyctisch. doch komt na
kunstmatige ademhahng spoedig bij (gew. 3410 gr.). Een ernstige
nabloeding maakt uterustamponnade noodig; hierna staat de
bloeding.

Na den partus slaapt patiënte veel.

Het puerperium verloopt goed; alleen op den 4den, 5den en 6den
dag temperatuursverhoogingen tot 38°4. Het eiwitgehalte van de
urine is op 26 Aug. 1
quot;/oo- Op 30 Aug. is er nog een spoor albumen.
Op 5 Dec. echter is zij eerst geheel eiwitvrij.
Ontslag op 6 December.

-ocr page 275-

^ para. 36 jaren. Grav. =i= 37 weken. Afloop vorige beval-
lingen goed. 7 aanvallen van eclampsie voor en 1 onmid-
dellijk na de spontane geboorte van het kind. De eerste
aanval 5 uur voor de verlossing. Therapie: 2 X 3 gr.
amyleenhydraat. Afloop voor moeder en kind goed.
(Gew. 2890 gr.)

5nbsp;Dec. Patiënte liet op 7 uur n.m. haar huisdokter ontbieden,
omdat zij hevige hoofdpijn had en ook braakte.

9 uur n.m. Ie aanval van eclampsie; 9.15 uur n.m. 2e aanval.
Hierna 7.5 m.gr. morphine per os en 10 m.gr. subcutaan.

Even voor en tijdens het vervoer naar de kliniek nog 4 aanvallen.
Patiënte wordt om 11 uur n.m. opgenomen; dadelijk hier na de 7e aan-
val, die \\]/2 minuut duurde, gevolgd door een kortdurende cyanose.
Patiënte blijft in coma. Pols 120, onregelmatig en gespannen. Tem-
peratuur
37°2. In de blaas 25 cc. urine. Eiwitgehalte 80 quot;/„o. korrel-
cylinders, roode en witte bloedcellen en veel methaemoglobine.
Behalve een matig oedeem der beenen, geen verdere afwijkingen.
Er is een graviditeit van 37 weken. Harttonen goed. Dc baring is
begonnen; cervix bijna verstreken; 2 c.M. ontsluiting; hoofd half
ingedaald.

Patiënte krijgt 3 gr, amyleenhydraat rectaal; druppelclysma
wegens sterke onrust onmogelijk.

12.50 uur n.m. \'t Vruchtwater loopt af; er zijn goede weeën;
tijdens de weeën schreeuwt patiënte.

6nbsp;Dec. 1.5 uur v.m. Omdat patiënte nog onrustig is, weer 3 gr.
amyleenhydraat. Even later wordt het hoofd zichtbaar in de vulva.

1.55 uur v.m. Geboorte van een wit asphyctisch kind; het komt
eerst bij na een kwartier (gew. 2890 gr.).
Onmiddellijk na de verlossing weer een aanval.
De placenta wordt een kwartier later geboren; matig bloedverhes
tijdens de baring.

3.15 uur v.m. Patiënte begint goed te zweeten: zij is nu veel rus-
tiger; daarom nu een druppelclysma.

1.30 uur n.m. Patiënte drinkt voor \'t eerst iets.
2.30 uur n.m. In de blaas 40 cc. urine. Eiwitgehalte 20 quot;/oo\'
12 uur \'s nachts. 100 cc. urine. Eiwitgehalte 6 °/ool nog een spoor
methaemoglobine.
Patiënte gaat goed drinken.

-ocr page 276-

7nbsp;Dec. De diurese wordt beter. Er is nog een spoor eiwit in de
urine. Patiënte is nu eenigszins georiënteerd. Volledige amnesie
voor de gebeurtenissen der laatste dagen,

8nbsp;Dec. Er is ruime urinesecretie. Iets meer georiënteerd.

9nbsp;Dec. Gedurende den nacht was patiënte zeer onrustig; weer
3 gr, amyleenhydraat rectaal,

14 Dec. De toestand is nu veel beter. Urine Yi quot;/oo eiwit.
28 Dec. In de urine nog eiwit; cylinders en leucocyten.
Tijdens het kraambed is de temperatuur goed gebleven.
Op 8 Jan. nog een spoor eiwit.
12 Januari. Ontslag in goeden toestand.

Geval no. 108 (1918).

V para. 35 jaren. Grav. 30 weken. De eerste 4 kinderen
door forcipale extractie geboren; het eerste kind stierf
op den lOden dag. De eerste maal ook albuminurie.
Bekkenuitgangsvernauwing. 10 aanvallen van eclampsie
een maand voor de bevalling en 1 zeer twijfelachtige
stuip 4 dagen na de bevalling. Therapie: 2 X 10 m.gr.
morphine en 2
x 3 gr. amyleenhydraat. Afloop voor
moeder goed; kind gemacereerd. (Gew. 720 gr.)

13nbsp;Jan. Nadat patiënte thuis (buiten de stad) heden 10 aanvallen
van eclampsie heeft gehad, wordt zij in een zeer onrustigen toe-
stand in de kliniek binnengebracht. Voor 14 dagen is zij gaan
klagen over slecht zien; er was toen veel eiwit in de urine. Tijdens
de eerste zwangerschap (in 1903) had zij ook albuminurie.

Er is een graviditeit van ± 30 weken. Er zijn geen harttonen te
hooren. Geen oedeem van het gelaat of de beenen. Polsfrequentie
108. Temperatuur 37°8. Patiënte is incontinent; zij heeft de tong
stuk gebeten. Er is 175 cc. urine in de blaas. Eiwitgehalte 7°/oo.
verder korrelcylinders. roode en witte bloedcellen. De baring is
niet begonnen. Nadat patiënte 10 m.gr. morphine subcutaan en 3 gr.
amyleenhydraat heeft gehad, wordt zij rustig. Zij wordt warm
ingepakt.

14nbsp;Jan. Nog zeer onrustig, waartegen 10 m.gr. morphine wordt
gegeven. Druppelclysma kon niet worden gegeven wegens de on-
rust; evenmin gelukt het patiënte te laten drinken. Eerst ruim 24 uur
na de opneming drinkt zij 250 cc. water. Zij zegt niet te kunnen zien.

15nbsp;Jan. Gedurende den nacht rustig geweest. Zij drinkt geregeld

-ocr page 277-

en heeft spontaan 425 cc. urine geloosd. Het coma is nu vrijwel ge-
weken. Zij zweet echter nog niet duidelijk.

16nbsp;Jan. Urinesecretie gedurende de laatste 24 uur 875 cc. In den
loop van den dag heeft zij gezichtshallucinaties. In de urine 3 ®/oo
eiwit.

17nbsp;Jan. Er is nu ruime urinesecretie en de vrouw drinkt goed.

18nbsp;Jan. Visus links 1/24 en rechts 1/36. Er zijn bloedingen in de
retina en er bestaat een typische retinitis albuminurica. Er zijn steeds
geen harttonen gehoord.

De volgende weken gaat het goed; de urine blijft echter
eiwithoudend, schommelende tusschen 1 en 3 quot;/oo* De bloeddruk
schommelt steeds tusschen 170 en 180.

12 Febr. wordt het gemacereerde kind in stuitligging geboren.
Behalve op den 2den en 3den dag een temperatuursverhooging tot
39°5 en op den 4den dag een aanval, die aan een eclamptische stuip
deed denken (alleen door de zusters waargenomen), verloopt het
kraambed goed.

Op 7 Maart is de urine vrij van eiwit. Bloeddruk 150 R.R.

8 Maart. Ontslag met het advies diëet te houden.

Patiënte is in 1920 gestorven aan chronische nephritis.

Geval no. 109 (1918).

^ para. 40 jaren. Grav. =fr 34 weken. Opgenomen na de
bevalling. 7 aanvallen van eclampsie; de eerste 1 \\,\'2 dag
na de bevalling, de laatste 14 uur na den eersten. Afloop
voor moeder en kind goed. (Gew. 1640 gr.)

12nbsp;Febr. Patiënte is spontaan bevallen van een praematuur kind
(1640 gr.). De praktikant der verloskundige pohkliniek, heeft daar-
om dadelijk post partum urine onderzocht en een eiwitgehalte ge-
vonden van 9 °/on verder in het sediment korrelcylinders etc.

13nbsp;Febr. 12.45 uur n.m. Patiënte krijgt in tegenwoordigheid van
den praktikant haar Isten aanval van eclampsie. 3 gr. amyleen-
hydraat.

2.55 uur nm. 2e aanval.

3.45 uur n.m. Opneming in de kliniek in licht coma. Geen bijzon-
dere afwijkingen. Pols 100. 3e aanval. Weer 3 gr. amyleenhydraat;
2ij wordt warm ingepakt en tot drinken aangezet.
4 uur n.m. 4e aanval. Er is 30 cc. urine in de blaas (7 ®/oo eiwit).
7 uur n.m. 5e aanval. De aanval duurt, evenals de vorige, 2 tot
3 minuten.

-ocr page 278-

8.15 uur n.m. 6e aanval. Patiënte wil niet drinken; door de sterke
onrust is een druppelclysma niet mogelijk.

10.15 uur n.m. 10 m.gr. morphine.

14 Febr. 2.15 uur v.m. 7e aanval. 2.5 gr. amyleenhydraat. Zij
zweet goed; druppelclysma.

8.30 uur v.m. Patiënte heeft rustig geslapen; zij is nu veel hel-
derder, maar psychisch nog niet geheel normaal. Bloeddruk 150 Hg.

11.30 uur v.m. Toestand goed; diurese laat nog te wenschen over.
Esbach 70/00. Bloeddruk 115.

17 Febr. Diurese veel beter. Esbach 3 7oo. Toestand goed. Bloed-
druk 135.

20 Febr. De laatste dagen 500—900 cc. urine per 24 uur. Esbach

°/oo. Bloeddruk 130.

Bij \'t ontslag op 9 Maart is de urine vrij van eiwit. Bloeddruk
105. Toestand van moeder en kind goed.

Geval no. 110 (1918).

VII para. 44 jaren. Grav. ± 32 weken. De tweede gravi-
diteit eindigde na drie maanden met een miskraam; de
vijfde eveneens. De overige zijn normaal verloopen (de
derde was een tweeling-zwangerschap). Eclampsie zon-
der krampen. Afloop voor de moeder goed. Kind dood.
(Gew. 1800 gr.)

25nbsp;Juni. Patiënte zou steeds goed gezond zijn geweest; de laatste
2 maanden oedeem der beenen en soms een opgezwollen gelaat.
Sinds eenige dagen klaagt de vrouw over hoofdpijn. Heden is zij
erg onrustig geworden en daarna bewusteloos. Het is niet bekend,
of zij stuipen heeft gehad. Haar huisarts liet haar naar de kliniek
vervoeren. Patiënte komt hier aan in diep coma; zij is erg onrustig.
Pols 92. Temp. 37°5. Er zijn geen oedemen, geen verschijnselen
van hersenbloeding en ook geen verdere lichamelijke afwijkingen
van belang. In de blaas 1 L. urine (eiwitgehalte 14 7oo. cylin-
ders, etc.).

Grav. ± 32 weken; de harttonen van het kind zijn goed. De
baring is niet begonnen. Patiënte wordt warm ingepakt.

26nbsp;Juni. Nog comateus, echter niet zoo diep als den vorigen dag.
Bloeddruk 165. Met moeite gelukt het haar met een druppelclysma
wat vocht toe te dienen (suikeroplossing).

27nbsp;Juni. De toestand is veel beter; in den loop van den dag weet

-ocr page 279-

patiënte zich te oriënteeren. Zij begint goed te drinken; de diurese
is goed. Bloeddruk 170.

29 Juni. Bloeddruk 205. Albuminurie 7oo\' Neusbloedingen.

2 Juli. Bloeddruk 220. De algemeene toestand is bevredigend,
echter van tijd tot tijd nog neusbloedingen.

10 Juh. De vrouw heeft nu geen neusbloedingen meer. De foetale
harttonen blijven steeds goed.

15 Juli. De hoofdpijn, waarover de patiënte tot nu steeds klaagde,
is beter. De harttonen van het kind zijn goed.

24 Juli. Er loopt bloederig met meconium verontreinigd vrucht-
water af. 5 uur later wordt het kind in stuitligging geboren. Het is
gemacereerd. Gewicht 1800 gr.

Het kraambed verloopt verder ongestoord, doch het eiwitgehalte
hlijft schommelen tusschen J/^ en 34 °/oo\' Vermoedelijk heeft de
vrouw een chronische nephritis.

17 Aug. Patiënte wordt ontslagen met het advies een doelmatig
diëet te houden. De bloeddruk bedraagt 140.

Geval no, 111 (1918).

H para. 27 jaren. Grav. 34 weken. Ie bevalling ook
eclampsie (tangverlossing, levend kind). Nu een aanval
van eclampsie, gevolgd door aanhoudende aanvallen,
2j/2 voor Sectio Caesarea. Therapie: amyleenhy-
draat en operatie. Afloop voor moeder en kind goed.
(Gew. 1700 gr.)

Patiënte is 30 Juli 1916 bevallen van haar eerste kind. Zij had
toen ook eclampsie. Tangverlossing; \'t kind leeft.

Sinds eind Maart 1918 heeft patiënte eiwit in de urine, waar-
voor zij behandeld werd. Er is een zwangerschap van 34 weken.
Daar thuis de albuminurie stijgt tot lO^/oo\' wordt de vrouw in het
diaconessenhuis opgenomen. Waterdiëet. later 3^ L. melk. Diurese
stijgt tot 2500 cc. in 24 uren. eiwitgehalte daalt. Na drie dagen
quot;trekkingenquot; in spieren van linker arm en been. en gelaat. 3 gr.
amyleenhydraat. Zweetkuur. Daarop volgt zware hoofdpijn, aan-
houdend braken, verwardheid en onrust. Daarom besloten de
haring op te wekken, door middel van een bougie. Nadat deze
18 uren heeft gelegen en zwakke contracties heeft teweeg gebracht,
een aanval van eclampsie. Daarna blijven zich clonische trekkingen
vertoonen in de bovengenoemde spieren
{linker arm en been).
Bougie verwijderd, halskanaal laat twee vingers door.

-ocr page 280-

Op grond van dezen toestand van toenemende vergiftiging abdo-
minale keizersnede. Geen bloeding van belang. Kind 1700 gr.,
asphyctisch, bijgebracht. Er blijkt ook nog een foetus papyraceus
aanwezig te zijn. In de eerstvolgende uren groote onrust. 3 gr.
amyleenhydraat. Later keert bewustzijn terug, lichte spraakstoornis.
Diurese neemt toe, het eiwitgehalte af. Herstelt dan regelmatig;
wond geneest p.p.i.

Na 6 weken met lichte albuminurie ontslagen.

Geval no- lila (1921).

lil para. 30 jaren. (Zie voor vorige bevallingen geval
no. 111). 8 aanvallen in 9 uren tijds, voor de verlossing.
Therapie: 3 gr. amyleenhydraat, 20 m.gr. morphine,
digaleen, lichtboog. Partus provocatus. Afloop voor
moeder goed. Gemacereerd kind.

In 1921 wederom zwanger. Onder geregelde controle blijft de
urine aanvankelijk vrij van eiwit, maar stijgt de bloeddruk geleidelijk
van 135 tot 170. Weder opgenomen in het diaconessenhuis.
12 Maart: hoofdpijn, 4 quot;/„o eiwit, bloeddruk 180.

17nbsp;Maart: 7 quot;/oo eiwit, bloeddruk 190, wordt verward. Bougie in-
gebracht. Harttonen sedert 3 dagen niet meer gehoord.

18nbsp;Maart: Onrustig, pols traag. Nieuwe bougie.

19nbsp;Maart. Bougie verwijderd, halskanaal wat wijder. Een half
uur later eclamptische aanvallen, ten getale van 8 in den tijd van
9 uren. Urine stolt bij koken. 3 gr. amyleenhydraat en 20 m.gr. mor-
phine. Na den 8sten aanval wordt de cervix opgerekt (chloroform-
narcose) en de gemacereerde vrucht van 5 maanden langzaam uit-
gehaald. Hierna nog 5 aanvallen. Digaleen, onderhuidsche inspui-
ting van 2 L. physiologische zoutoplossing, lichtboog, die sterke
zweetafscheiding opwekt. Herstelt nu langzaam. Urine aanvankelijk
koffiekleurig. Venaepunctie voor bloedonderzoek: geen methaemo-
globine. Een maand post partum tamelijk goed, bloeddruk 170, spoor
eiwit in de urine, verminderde visus: enkele stipvormige bloedingen
in het netvlies.

In de volgende jaren ontwikkelt zich de chronische nephritis meer
en meer. Een jaar na deze laatste zwangerschap „stuipenquot;, die, vol-
gens den echtgenoot, volkomen
gelijken op de vorige. Van dergelijkè
uraemische aanvallen zijn er later nog eenige waargenomen, toen
de vrouw daarom in het diaconessenhuis was opgenomen.

-ocr page 281-

Naderhand hebben tijdperken van redehjk welbevinden en andere.
Waarin het weder tot uraemische krampen kwam. elkander afge-
wisseld. Eindelijk, ongeveer 9 of 10 jaar na de eerste bevalling, is
de vrouw aan schrompelnier bezweken.

Geval no. 112 (1918).

IV para. 37 jaren. Grav. ä terme. 9 aanvallen voor. 6 na
de verlossing. Eerste aanval 8 uur voor de verlossing,
laatste 4 uur post partum. Dood 11 uur post partum.
\'t Kind sterft 1 uur na de verlossing; het vertoont ook
krampen. (Gew. 3700 gr.) De moeder sterft eveneens.

21nbsp;Sept. Patiënte wordt om 8 uur n.m. bewusteloos binnenge-
bracht. Voor 3]/2 uur de 1ste aanval; tot nu toe in \'t geheel 4 aan-
vallen. Zij kreeg 30 m.gr. morphine en 5 gr. chloraalhydraat van
den huisdokter.

De vorige bevallingen verhepen normaal; waarschijnlijk had zij
den laatsten tijd wel oedeem. Voor den Isten aanval zou zij
psychisch normaal zijn geweest.

Een uur na de opneming zijn duidelijke uteruscontracties te voelen.
Ontsluiting 1 c.M. \'t Hoofd met een segment ingedaald. Harttonen
goed. Bloeddruk 125. Per catheter komt 130 cc. urine (Esbach
7oogt; cylinders etc.).

10 uur n.m. Patiënte krijgt haar 8sten aanval.
Er zijn flinke weeën. Omdat de aanvallen niet snel op elkaar
volgen, en patiënte al veel narcotica heeft gehad, wordt geen andere
therapie toegepast. Patiënte zweet goed; zij is steeds bewusteloos.

22nbsp;Sept. 12.35 uur n.m. 9e aanval voor een half uur; tijdens de
toebereidselen voor forcipale extractie wordt \'t kind na \'t spontaan
breken der vhezen. geboren. Het is asphyctisch. Na thorax-
compressie in een warm bad ademt het. De ademhaling blijft
ondanks kunstmatige ademhaling slecht, \'t Kind krijgt eenige malen
clonische krampen in facialis gebied en in beenen en armen en sterft
na een uur.

12.50 uur n.m. geboorte van de placenta.

Van 12.40 uur n.m. tot 1.30 uur n.m. nog 4 aanvallen, telkens
gevolgd door sterke cyanose. Tijdens den partus verloor patiënte
Weinig bloed, daarom wordt een venae-sectie verricht (650 cc.).
22 Sept. 3 uur v.m. I4e aanval.
4.40 uur v.m. 15e aanval.

-ocr page 282-

Patiënte blijft steeds bewusteloos.

Ondanks druppelclysma (met suiker), kampher- en digaleen-
injecties blijft de toestand zeer slecht, en patiënte sterft 23 Sep-
tember 12.30 uur v.m.

OBDUCTIE.

HERSENEN : schedel niet geopend.

LONGEN: subpleurale bloeding.

HART: bloedingen onder epicardium,

LEVER : bloedingen onder het kapsel en in het parenchym.

MILT: normaal.

NIEREN : geen nephritis. Vettige degeneratie.
GENITALIA: in vaginaalwand bloedingen; verder geen bijzon-
derheden.
OBDUCTIE VAN HET KIND.

Bloedingen in \'t hartzakje en diaphragma. In hartspier bloedingen,
evenals in de longen en in het thymus.
In de lever geen afwijkingen.
Verder geen bijzonderheden.

Geval no. 113 (1918).

/ para. 23 jaren. Grav. a terme. Bekken C.V. 8.5. 1 aanval
van eclampsie IA uur na de bevalling. Afloop voor moe-
der en kind goed. (Gew. 3170 gr.)

Patiënte wordt op 15 Oct. in de kliniek opgenomen, omdat zij een
bekkenvernauwing heeft (C.V. 8.5). Zij woont buiten de stad. Op
23 en 25 Oct. koorts (39°2), door een diffuse bronchitis. Hoewel
de bronchitis blijft, is zij tot 9 Nov. koortsvrij, dan weer subfebrile
temperatuur. Bloeddruk op 1, 4 en 7 Nov. resp. 105, 115 en 135.
Urine vrij van eiwit.

11 Nov. 12.15 uur v.m. De baring is begonnen. Er is een ont-
sluiting van 2 c.M. Hoofd vast op den bekkeningang.

4.30 uur v.m. Vliezen gebroken; 3 c.M. ontsluiting; hoofd 1/3
ingedaald. Bloeddruk 130.

8nbsp;uur v.m. \'t Perinaeum begint te welven.

9nbsp;uur v.m. Geboorte van het kind.

9.10 uur v.m. Geboorte van de placenta.

9.30 uur v.m. Terwijl aanstalten gemaakt worden, om een klein
ruptuurtje te hechten, krijgt patiënte een typischen aanval van

-ocr page 283-

eclampsie, die enkele minuten duurt. Amnesie voor den aanval. In
de urine, die van te voren vrij van eiwit was, wordt een geringe
hoeveelheid albumen gevonden. Verder korrel- en hyalinecylinders.
Er komen geen nieuwe aanvallen meer.

Bloeddruk op 12, 13, 14 en 15 Nov. resp. 115, 135, 120 en 120.
Op 13 Nov. nog een spoor eiwit in de urine.
Op den 6den dag is de urine weer vrij van eiwit.
22 November. Ontslag uit de kliniek.

Geval no. 114 (1918).

I para. 16 jaren. Grav. a terme. In de kliniek opgenomen
een maand voor de bevalling, omdat patiënte ongehuwd
is. 7 aanvallen van eclampsie; de eerste 23 uur, de laat-
ste 5 minuten voor de spontane verlossing. 2 X 3 gr.
amyleenhydraat, zweetkuur. Gemelli. Afloop voor moe-
der en kinderen goed. (Gew. 2710 en 1890 gr.)
Patiënte is op 10 Oct. opgenomen. Er zijn dan geen symptomen,
die wijzen op t/ wachten complicaties bij de bevalling. Op 2 Nov.
en 8 Nov. bedroeg de bloeddruk 140, daarvóór schommelend om 120.

Op 9 Nov. wordt voor \'t eerst een zeer geringe hoeveelheid eiwit
in de urine gevonden; ook cystitis. De weeën beginnen 9 Nov.
12 uur \'s nachts.

10nbsp;Nov. 9.15 uur n.m. De gespannen buikwand, maakt het stellen
Van een uitwendige diagnose moeilijk. Inwendig wordt een ont-
sluiting van 4 c.M. gevonden. Hoofd voor een derde gedeelte in-
gedaald.

11nbsp;Nov. 2.30 uur v.m. Patiënte begint psychisch vreemd te doen
en krijgt kort hierop een aanval van eclampsie.

4.40 uur n.m. 2e aanval.
4.55 uur v.m. 3e aanval.
5,05 uur v,m. 4e aanval.
5.20 uur v.m. 5e aanval.
5.30 uur v.m. 6e aanval.

6.30 uur v.m. Patiënte krijgt na den 6den aanval 3 gr. amyleen-
hydraat en wordt warm ingepakt. Bloeddruk 115 R.R. Er is een
ontsluiting van 6 c.M. Hoofd voor 1/3 ingedaald. Harttonen goed.

7.15 uur v.m. Weer 3 gr. amyleenhydraat. omdat er van de voricje
3 gr. veel is verloren gegaan, doordat patiënte ontlasting kreeg.

-ocr page 284-

8.30 uur v.m. Patiënte is goed bij kennis en herkent de zusters.

5.45 uur n.m. Er zijn geen aanvallen meer geweest. Patiënte
blijft rustig. Ontsluiting 9 c.M.

7.25 uur n.m. Bloeddruk 150.

12nbsp;Nov. 12.15 uur v.m. Tijdens een wee is het hoofd zichtbaar.

1.20 uur v.m. Patiënte krijgt een aanval.

Vijf minuten later wordt het kind geboren. Het blijkt nu, dat er
nog een kind in de baarmoeder is.

1.40 uur v.m. Geboorte van het tweede kind: in stuithgging. Ge-
boorte van de placenta om 1.50 uur v.m.

Een perinaeale ruptuur wordt onder lichte chloroformnarcose
gehecht.

8.30 uur v.m. Wegens de onrust van patiënte krijgt zij 10 m.gr.
morphine. Ziet niets, zelfs de electrische lamp boven haar hoofd
niet. Bloeddruk 120.

In den loop van den dag urineert patiënte l]^ Liter. ( 5*\'/oo
albumen.)

13nbsp;Nov. De visus is iets beter, ziet verschil tusschen licht en don-
ker; verder echter nog niet. Bloeddruk 130.

14nbsp;Nov. Visus weer ongeveer normaal.

15nbsp;Nov. Patiënte is psychisch abnormaal; zij heeft gezichts-
hallucinaties. Bloeddruk 125.

17 Nov. Patiënte is psychisch weer normaal.

Patiënte wordt eerst op 11 Febr. ontslagen, omdat zij er lang
slecht bleef uitzien en soms eenige dagen temperatuursverhooging
had; eenmaal zelfs tot 40°3. Er is hiervoor geen bepaalde oorzaak
gevonden.

Eerst 9 weken na de verlossing is de urine vrij van eiwit.

Bij \'t ontslag zijn moeder en kinderen in goeden doen.

Geval no. 115 (1919).

11 para. 22 jaren, Grav. a terme. Afloop eerste bevalling
goed. Opgenomen na de bevalling. Gemelli. Voldragen
kinderen. 4 aanvallen thuis en 7 in de kliniek. De eerste
stuip eenige uren na de bevalling, de laatste 13 uur na
de eerste. Therapie: 3 maal 3 gr. amyleenhydraat, 10
m.gr. morphine, zweetkuur en druppelclysma. Afloop
voor moeder en kinderen goed. f Gew. 2250 en 2880 gr.)
30 Juli 2 uur n.m. Patiënte wordt van buiten de stad bewusteloos

-ocr page 285-

in de kliniek opgenomen. Heden nacht is zij bevallen van een twee-
ling; het eerste kind werd spontaan geboren, het laatste zonder
moeite na versie geëxtraheerd (schouderhgging). Een uur na de
bevalling is patiënte gaan braken. De urine is zeer geregeld gecon-
troleerd, vooral ook omdat de vrouw de laatste weken oedeem der
beenen had. Voor eenige dagen voor het eerst eiwit in de urine
(1 7oo); daarom bedrust en melkdiëet.

Heden 9.30 uur v.m. de 1ste aanval van eclampsie; 11.30 uur
n.m. 2e aanval, daarna vervoer naar de kliniek. Tijdens het vervoer
nog 2 aanvallen.

Behalve het oedeem der beenen worden geen bijzondere afwij-
kingen gevonden. Temp. 37°6. Pols 112, bloeddruk 130. In de urine
6 7oo eiwit. Als patiënte eenigen tijd in de kliniek is, komt zij bij en
begint zij te praten; kort hierop de 5e aanval, die vrij lang duurt.
Hierna 3 gr. amyleenhydraat.

3.30 uur n.m. 6e aanval,

3.-10 uur n.m. 7e aanval. Deze is zeer zwaar.

4 uur n.m. Patiënte krijgt een druppelclysma met zoutoplossing.

6 uur n.m, 8e aanval. Deze is minder hevig dan de vorige. Nog-
maals 3 gr. amyleenhydraat en wegens de sterke onrust 10 m.gr.
morphine,

9 uur n.m. 9e aanval.

10 uur n.m. 10e aanval. De bloeddruk bedraagt 125.

10.30 uur n.m. 11e aanval.

31 Juli. Gedurende den nacht is patiënte rustig geweest. Zij heeft
bijna 1 L. geurineerd. Er is amnesie voor de bevalling. Zij klaagt
over hoofdpijn, doch is verder goed. In de urine 1 /3 quot;/oo eiwit. Bloed-
druk 120.

2 Aug. De urine is vrij van eiwit. Bloeddruk 115. Zij heeft geen
hoofdpijn meer.

Het puerperium verloopt verder ongestoord.

13 Aug. Patiënte wordt ontslagen. De urine is vrij van eiwit. De
vrouw heeft geen klachten.

(De bloeddruk bedroeg op 3, 5, 6, 7, 8, 9 en 12 Aug. resp. 115.
120, 115, 110, 115, 110 en 105.)

-ocr page 286-

I para. 41 jaren. Grav. ± 32 weken. 13 aanvallen van
eclampsie. 3 voor en 10 na de verlossing (spontaan).

De eerste aanval 6 uur voor. de laatste 12 uur na de ver-
lossing. Wegens een psychose werd patiënte 10 dagen

in de psychiatrisch-neurologische kliniek verpleegd.

Afloop voor moeder en kind goed. (Gew. 1600 gr.)

7 Oct. Patiënte had sinds 3 weken last van hoofdpijn. Voor
14 dagen was de urine nog vrij van eiwit.

Heden wordt zij door de verloskundige polikliniek naar de kliniek
verwezen uit vrees voor eclampsie. Als zij opgenomen wordt, is zij
geheel compos mentis.

Behalve oedeem van conjunctivae, gezicht en beenen, zijn er geen
afwijkingen van belang. Het kind leeft. Pols 80. Temperatuur 36°5.
Bloeddruk 145 R.R. In de urine veel eiwit (15 °/oo)\' roode en witte
bloedcellen en cylinders. Er is een graviditeit van ± 32 weken.
Partus is begonnen, hoofd niet ingedaald, ontsluiting 4 c.M.

2.30 uur n.m. (kort na de opneming, nog in de badkamer)
1ste aanval van eclampsie.

2.35 uur n.m. 2e aanval.

3.15 uur n.m. 3e aanval. Patiënte was nog niet tot bewustzijn
na de eerste twee stuipen. Een half uur hierna is zij weer in zoo-
verre tot bewustzijn gekomen, dat zij antwoord geeft op gestelde
vragen. Zij drinkt hierna goed.

7nbsp;uur n.m. Zweet goed; flinke weeën.

7.30 uur n.m. Vochtblaas wordt zichbaar en kort hierna wordt
het kind geboren; eerst na een kwartier gelukt het, het kind goed
aan \'t schreeuwen te brengen.

8.30 uur n.m. 45 minuten na de geboorte van \'t kind, een 4e
aanval.

9.55 uur n.m. 5e aanval.

10.55 uur n.m. 6e aanval. 3 gr. amyleenhydraat rectaal en drup-
pelclysma met suikeroplossing.

11.5 uur n.m. 7e aanval.

8nbsp;Oct. 1.25 uur v.m. 8ste aanval. Hierna luxatie van de kaak,
die zich weer gemakkelijk laat reponeeren.

Na den 5den aanval is patiënte comateus gebleven. Er wordt haar
door middel van een venaepunctie 500 cc. bloed afgetapt.

2.40 uur v.m. 9e aanval.

-ocr page 287-

2.48 uur v.m. 10e aanval.

4.50 uur v.m. 11e aanval.

5 uur v.m. 12e aanval.

7 uur v.m. 13e aanval.

Na den laatsten aanval was de bloeddruk 125 R.R.

In den loop van den namiddag komt patiënte iets tot bewustzijn;
zij reageert nu op prikkels.

9nbsp;Oct. Patiënte reageert op aanroepen, wil echter nog niet
drinken. Zij urineert spontaan 500 cc.

\'s Avonds herkent zij haar echtgenoot.

10nbsp;Oct. Patiënte herkent nu de personen beter. De diurese is
veel beter. Ze praat veel.

1 i Oct. Patiënte is psychisch minder goed. Sterk negativisme. Zij
wil niet drinken: ..er zit vergif in de melkquot;. Pols 140. Temp. 37°5.

12 Oct. Patiënte hallucineert; is incontinent voor urine. Zij wil
nog heel weinig drinken. Sterke onrust. Wordt overgebracht naar
de afdeeling van Prof. Winkler. Op 14 Oct. % quot;/oo eiwit in de
urine.

Op 15 Oct. hallucineert zij niet meer. Echter volledige amnesie
voor haar verblijf in de obstetrische kliniek. Langzamerhand wordt
zij met nog tijdelijke terugvallen, helder en op 21 Oct. komt zij
weer naar de afdeeling van Prof. Kouwer. Zij is weer goed georiën-
teerd.

23 Oct. Nog een spoor eiwit in de urine.

7 Nov. Patiënte heeft de laatste week met gewoon diëet geen
eiwit meer in de urine. Zij vertrekt in normalen toestand.

Geval no. 117 (1920).

^ para. 26 jaren, Grav, 36 weken. Meer dan 2 aanvallen
van eclampsie eenige uren voor de verlossing (sectio
caesarea). Diëet voor en na de operatie. Slechte adem-
haling. 2
x 3 gr. amyleenhydraat. 2 x 10 m,gr, mor-
phine. Afloop voor moeder goed. \'t Kind sterft een uur
na de operatie. (Gew. 2490 gr.)

De echtgenoot heeft de vroedvrouw doen ontbieden wegens
stuipen. De huisdokter gaf haar 10 m.gr. morphine en gaf het
advies haar naar de kliniek te vervoeren. De vroedvrouw heeft zelf
twee typische eclamptische aanvallen gezien. Drie weken van te

-ocr page 288-

voren was de urine vrij van eiwit en de vrouw was tot het uitbrelcen
der eclampsie goed.

De vrouw is volkomen buiten bewustzijn; er zijn geen oedemen.
De ademhaling is zeer slecht; er is sterke cyanose. Pols regelmatig;
bloeddruk 150. In de blaas is zeer weinig donkere urine met veel
eiwit. Wegens de slechte ademhaling, krijgt patiënte kunstmatig
zuurstof en is zelfs kunstmatige ademhaling noodig (thorax-com-
pressie). Patiënte heeft trillingen in \'t gezicht. Daarna 3 gr. amy-
leenhydraat rectaal. Er wordt besloten tot sectio caesarea. De
operatie verloopt vlot. (Geen narcose.) Weinig bloedverhes. Het
kind, dat asphyctisch was, komt na kunstmatige ademhaling bij,
doch sterft een uur later (2490 gr.).

Na de operatie druppelclysma met suiker.

Bloeddruk 2 uur na de operatie 110. Patiënte blijft in diep coma.
8 uur na de operatie is zij in zeer slechten toestand; de ademhaling
is bijna weg; de pols blijft echter vrij goed. Plotseling komt er nu
verandering in den toestand; de ademhaling wordt veel beter en
patiënte wordt zeer onrustig, zoodat het zelfs noodig wordt 3 gr.
amyleenhydraat en later 10 m.gr. morphine te geven, waarop zij
\\]/2 uur slaapt; dezelfde therapie wordt eenige uren later herhaald.

Den volgenden dag is de vrouw iets meer georiënteerd (bloed-
druk 155). Zij is rustiger.

Er is weinig eiwit in de catheter-urine. Diurese vrij goed. De
volgende dagen wordt de toestand langzamerhand beter. Op den
7den dag is de urine vrij van eiwit.

Behalve een goedaardige pneumonie was het puerperium niet
gestoord, en patiënte wordt op den 30sten dag na de sectio caesarea
ontslagen. Zij is dan volkomen goed.

Geval no, 118 (1920),

/ para. 23 jaren. Grav. a terme. Een aanval van eclampsie
even voor de bevalling ([orcipale extractie). De bloed-
druk was niet verhoogd. Afloop voor moeder en kind
goed. (Gew. 3640 gr.)

Patiënte was op 20 Maart 1920 in de kliniek opgenomen voor
de bevalling (zij was ongehuwd). De vrouw was volkomen normaal.
Bij de opneming bedroeg de bloeddruk 110 en schommelde tot aan
de bevalling tusschen 110 en 130. Deze laatste waarde werd gevon-
den op 4 Mei. Verder is de bloeddrukking altijd lager geweest. Er

-ocr page 289-

Was geen albuminurie. Op 5 Juni begint de baring. Het eerste tijd-
perk heeft I2V2 uur geduurd, het tweede 45 minuten. Tijdens een
inwendig onderzoek krijgt patiënte plotseling een volkomen
typischen eclamptischen aanval; deze aanval duurde vijf minuten.
Hierna was zij comateus. Aangezien de ontsluiting volkomen was,
en bovendien de harttonen van het kind slecht werden na den
aanval, wordt het kind forcipaal geëxtraheerd (chloroformnarcose).
Het kind is asphyctisch, doch komt in het warme bad spoedig bij.
Kort na de narcose is de bloeddrukking 105. De vrouw vloeit een
Weinig.

Als patiënte na eenigen tijd bijkomt, weet zij niets af van hetgeen
is voorgevallen. Den volgenden dag had patiënte quot;U albumen in
de urine. De bloeddruk bedroeg 115 (een dag voor de bevalling geen
albuminurie; even voor dc bevalling was er een zeer geringe hoe-
veelheid eiwit in dc urine). Op den tweeden dag post partum is de
urine vrij van eiwit. Bloeddruk 115. Het kraambed is verder onge-
stoord. Patiënte wordt op 26 Juni ontslagen. Moeder en kind zijn
gezond.

Geval no. 119 (1920).

^ para. 27 jaren. Grav. 28 weken. 20 aanvallen voor de
verlossing (vaginale sectio caesarea); geen aanvallen er
na. Eerste aanval 12 uur, laatste = = Y? uur voor de ope-
ratie. Afloop voor moeder goed. Kind dood. (Gew. ?)
29 Aug. Dc huisdokter vraagt dc hulp van dc verloskundige
polikliniek; als de praktikant om 6 uur v.m. bij patiënte komt, heeft
2i) den 4dcn aanval van eclampsie. Zij krijgt 3 gr. amyleenhydraat
en wordt naar de kliniek vervoerd.
Er waren geen voorboden geweest van eclampsie.
8 uur v.m. Patiënte wordt comateus in de kliniek binnengebracht.
Geen cyanose. Temperatuur 36°2, pols 94, bloeddruk 180. \'t Gelaat
is opgezet. Alleen een matig oedeem der onderbeenen. Harttonen
goed. Inwendig onderzoek: Portio uteri verstreken: ontsluiting 1 c.M.
In de blaas 225 cc, urine met 10 quot;/oo eiwit, cylinders etc. Druppel-
clysma, en warmtetoevoer. Tusschen 10 en 1 uur nog 4 aanvallen
van eclampsie. Venaesectie, 250 cc. bloed. (Druppelclysma ver-
wijderd.) In de blaas slechts 30 cc. urine. Van 2.15 tot 2.45 uur een
status eclampticus (12 aanvallen). Hierna diep coma.

3.15 uur n.m. Omdat dc ontsluiting nog ongeveer dezelfde is.

-ocr page 290-

wordt besloten tot vaginale sectio caesarea. Het kind wordt geper-
foreerd en geëxtraheerd. Er is vrij veel bloedverlies.

De ademhaling, die voor de operatie slecht was geworden, wordt
daarna langzamerhand beter. Wegens den slappen pols 1 cc. diga-
leen. Druppelclysma met suiker.

Den anderen morgen is patiënte onrustig, doch drinkt.

Pols en ademhaling goed. In den loop van den dag wat meer
georiënteerd. Om 6 uur n.m. begint zij goed te zweeten en urineert
zij spontaan.

2e dag. Alleen nog amnesie, voor wat de baring betreft. Er is
geen eiwit meer in de urine; diurese goed. Op den 5den dag een
temperatuursverhooging tot 38°2. Er is weer een spoor albumen in
de urine. Het kraambed is verder niet gestoord. Ontslag op 20 Sept.
met nog steeds een spoortje eiwit. Zij zal thuis nog diëet houden.

Geval no. 120 (1920).

I para. 32 jaren. Grav. a terme. 9 aanvallen van eclampsie
voor de bevalling (sectio caesarea). Eerste aanval 6 uur,
de laatste een half uur voor de operatie. Therapie: amy-
leenhydraat (2 maal 3 gr.) en 10 m.gr. morphine. Af-
loop voor moeder en kind goed. (Gew. 3410 gr.)
Op 18 Juli is de baring begonnen; 19 Juli was er \'s avonds 2 c.M.
ontsluiting. Patiënte krijgt op 20 Juli 4.30 uur v.m. een aanval van
eclampsie. Er waren geen voorboden geweest. 8 dagen te voren
was de urine nog vrij van eiwit. Op advies van haar huisarts wordt
patiënte naar de khniek vervoerd, waar zij om 6 uur v.m, aankomt.
De vrouw heeft reeds 4 aanvallen van eclampsie gehad. Bijna on-
middellijk na de opneming krijgt zij haar 5en aanval. Patiënte is
soporeus; behalve een licht oedeem der onderbeenen zijn er verder
geen afwijkingen van belang. In de urine 10 quot;/oo eiwit, cylinders etc.
Bloeddruk 130. De ontsluiting bedraagt 3 c.M.; de vliezen staan.
De harttonen van het kind zijn goed. Patiënte krijgt een clysma
met amyleenhydraat; omdat het clysma voor het grootste gedeelte
vrij spoedig terugloopt, krijgt zij opnieuw 3 gr.

Om 7, 7.53, 8.55 en 9.55 uur weer aanvallen van eclampsie.
Omdat de baring niet vordert, de algemeene toestand van de
vrouw minder goed wordt en het kind nog leeft, wordt besloten tot
sectio caesarea. De operatie, die onder chloroformnarcose wordt
verricht, verloopt vlot. Het kind leeft. Gewicht 3410 gr. Er is weinig

-ocr page 291-

bloedverlies, na de operatie wordt de vrouw warm ingepakt. Omdat
zij erg onrustig is, krijgt zij 3 gr. amyleenhydraat en een druppel-
clysma, Tegen den avond begint patiënte spontaan te drinken. De
algemeene toestand is goed, doch de vrouw is erg onrustig. Wegens
de onrust krijgt zij een injectie van 10 m.gr. morphine.
De volgende dagen verbetert de toestand snel.
De bloeddruk bedroeg op 22, 23, 27 Juh en 7 Aug. resp. 125.
135. 120 en 100.

Op den achtsten dag post partum is de urine vrij van eiwit.
Moeder en kind worden op
15 Augustus in goeden toestand ont-
slagen.

Geval no. 121 (1920).

tU para. 31 jaren. Grav. a terme. Aangezichtsligging. Een
aanval van eclampsie juist voor de voorgenomen for-
cipale extractie. Eerste partus tangverlossing wegens
eclampsie; tweede normaal. Afloop voor moeder en kind
goed. (Gew. 3420 gr.)

3 Sept. 1920. Patiënte wordt in de kliniek binnengebracht op
advies van den assistent van de verloskundige polikliniek. Omdat
de ontsluiting na lang afwachten niet geheel volkomen wilde wor-
den, er een aangezichtsligging bestond, een contractiering zich ont-
wikkelde en bovendien de harttonen van het kind minder goed wer-
den, werd besloten in de kliniek het kind forcipaal te extraheeren,
In de urine was veel eiwit, cylinders etc. Verder geen afwijkingen
van belang. Tijdens het maken der toebereidselen voor de tang-
verlossing, krijgt patiënte een typischen eclamptischen aanval, die
minuut duurt. Even later reageert de vrouw weer op aanroepen.
De bloeddruk bedraagt 130. De verlossing wordt nu dadelijk na
manueele correctie van de aangezichtsligging met de tang beëindigd.
De vrouw komt spoedig bij. Op den vierden dag is de urine vrij
Van eitwit en op den 13den worden moeder en kind in goeden toe-
stand ontslagen. Op 5. 6. 7 en 14 September was de bloeddruk
•^esp. 135. 155. 135 en 120.

-ocr page 292-

I para. 18 jaren. Grav. a terme. 8 aanvallen voor, en 4
na de verlossing (sectio caesarea). Eerste aanval 9 uur
voor en laatste 3 uur na de operatie. Therapie; amyleen-
hydraat en sectio caesarea. Afloop voor moeder en kind
goed. (Gew. 3390 gr.)

Patiënte is op 4 Sept. opgenomen, om in de kliniek verlost te
worden, aangezien zij niet getrouwd is. Op 13 Sept. heeft zij wat
oedeem van de onderbeenen, geen eiwit in de urine,

14 Sept. een spoor albumen. Bloeddruk op 7 Sept, 145 R.R.

16nbsp;Sept. 4 uur v.m. Patiënte krijgt plotseling, zonder voorboden,
een aanval van eclampsie. 3 gr. amyleenhydraat rectaal.

4.30 uur v.m. Bij poging tot het aantrekken van wollen kleeding,
weer een aanval.

5.30 uur v.m. 3e aanval. Patiënte is erg onrustig. Zij klaagt over
hoofdpijn.

8.25 uur v.m. 4e aanval. Er zijn duidelijk weeën waar te nemen.
9.10 uur v.m. 5e aanval. Portio uteri voor den vinger toegan-
kelijk. Weer 3 gr. amyleenhydraat. Zij reageert niet meer op vragen.

11.5 en 11.40 uur v.m. 6e en 7e aanval, Diurese slecht. Veel eiwit
in de urine.

Omdat er geen vordering in de baring is. wordt om 1 uur n.m.
klassieke sectio caesarea verricht. Op de operatietafel kreeg patiënte
haar 8sten aanval. De operatie verloopt ongestoord; na de sectio
vrij veel bloedverlies per vaginam. Zij krijgt een druppelclysma
met suiker.

Tusschen 3.15 en 4 uur n.m. nog 4 aanvallen.
Pols en ademhaling zijn vrij goed gebleven.
8 uur n.m. Bloeddruk 120 R.R. Toestand vrij goed. In den loop
van den avond komt patiënte bij en begint te drinken.

17nbsp;Sept. Patiënte is \'s morgens reeds goed georiënteerd, Diurese
veel beter. Eiwit 1
Yi °/oo-

Het kraambed is verder ongestoord. Op den lOden dag is de
urine vrij van eiwit.

Op 8 Oct. ontslag. Moeder en kind (gew. bij geboorte 3390 gr.)
goed.

-ocr page 293-

Geval no. 123 (1920),

para. 31 jaren. Grav. ± 36 weken. Eerste bevalling
normaal. 11 aanvallen voor de bevalling. Eerste aanval
6 uur, laatste 2 uur voor de verlossing (spontaan, voet-
^^99ing). Amyleenhydraat 3 3 gr. Kind dood. (Gew.
1680 gr.) Moeder sterft Yi uur post partum.
16 Sept, De hulp van de pohkliniek wordt om 1 uur v.m. inge-
roepen. Zij heeft voor 3 uur een eclamptischen aanval gehad, en
daarna nog 3.

2.45 uur v.m. Patiënte wordt in de kliniek binnengebracht. Zij
heeft dan 7 aanvallen gehad. Er zijn geen oedemen. Patiënte is
bewusteloos; heeft hoogroode kleur; pols. 132, bloedsdruk 180.
Pupillen reageeren niet. Harttonen van het kind goed.
2.55 uur v.m. 8ste aanval.

3 uur v.m. Inwendig onderzoek. 3 c.M. ontsluiting en staande
vliezen, voetligging. 3 gr. amyleenhydraat. Catheter-urine donker,
zeer veel albumen.
3.47 uur v.m. Ile aanval. Weer 3 gr, amyleenhydraat.
5.10 uur v.m. Patiënte nog steeds bewusteloos; erg onrustig.
Rechts protrusio bulbi. Rechter pupil wijder dan linker. Volkomen

ontsluiting.

5.42 uur v.m. Door extractie aan de voeten wordt een dood kind
geboren (gew. 1680 gr.).
6.25 uur v.m. Patiënte bezwijkt.

obductie.

hersenen : niet geopend.
longen: geen bijzonderheden.
Hart : bloeding onder endocardium.

lever : enorme bloedingen onder kapsel en in leverparenchym.

degeneratie.
Milt .• inwendig bloedingen.
bieren: geen afwijkingen.
genitalia : geen bijzonderheden.

Geval no. 124 (1920),

^ para. 29 jaren. Grav. dr 39 weken. 1 aanval van eclamp-
sie 2 uur na de bevaUing. Geen bijzondere therapie. Af-
koop voor moeder en kind goed. (Gew. 3000 gr.)
Patiënte was gedurende de zwangerschap goed. Alleen oedeem

-ocr page 294-

van de beenen. De urine was te voren niet onderzocht.

20 Juh. Na een vlot verloopen verlossing (gew. kind 3000 gr.,
geheele duur ±15 uur), krijgt patiënte volgens de beschrijving van
den praktikant. 2 uren na den partus, een aanval van eclampsie,
die eenige minuten duurde en gevolgd was door amnesie en onrust.
De onrust maakt het catheteriseeren onmogelijk.

Op den 6den dag bevat de urine nog ^ ®/oo eiwit, verder cylin-
ders, roode en witte bloedlichaampjes, etc.

Op 9 Aug. is er geen eiwit meer in de urine, en wordt patiënte
na een verder ongestoord kraambed uit de behandeling ontslagen.

Geval no. 125 (1920).

VI para. 30 jaren. Grav. = = 36 weken. Ie partus spontaan
praematuur (7 maanden); eclampsie; kind sterft na drie
uur. 2e partus spontaan praematuur (7 maanden); kind
dood geboren. 3e partus kind dood geboren; eclampsie.
4e partus spontaan praematuur (8 maanden); het kind
leeft. 5e partus ä terme; het kind leeft. 4 aanvallen van
eclampsie in 4 uren tijds. 2 maal 24 uur voor de spon-
tane bevalling. Therapie: amyleenhydraat. Het kind is
dood. (Gew. 2440 gr.) Afloop voor de moeder goed.

17nbsp;Dec. 1920. Patiënte wordt om it 11 uur v.m. in de kliniek
binnengebracht van buiten de stad. Zij heeft tusschen 6 en 10 uur
v.m. 4 aanvallen van eclampsie gehad. Patiënte is zeer opgewonden.
Er zijn oedemen. Bloeddruk 150. Pols 78. Temp. 36°6. De portio
uteri laat een vinger toe; er worden zwakke weeën waargenomen.
De harttonen van het kind zijn goed. Patiënte krijgt 3 gr. amyleen-
hydraat rectaal en een druppelclysma.

9 uur n.m. Patiënte is kalm. In het druppelclysma 3 gr. amyleen-
hydraat. Zij begint wat te drinken. Bloeddruk 110. In de urine
HM quot;/oo eiwit.

18nbsp;Dec. Patiënte is vrij goed georiënteerd; wel amnesie van het
begin der aanvallen af. De diurese wordt beter. 3 °/oo albumen in de
urine. Bloeddruk 130.

19nbsp;Dec. 4 uur v.m. Er zijn flinke weeën. De harttonen van het
kind zijn goed. Patiënte is volkomen compos mentis. Ontsluiting
4 c.M.

6.45 uur v.m. De vhezen worden bij volkomen ontsluiting ge-
broken en even later wordt een slap asphyctisch kind geboren (gew.

-ocr page 295-

2440 gr.). De levensgeesten van het kind zijn niet op te wekken.
Er was weinig bloedverlies bij de bevalling. Bloeddruk 1 uur post
partum 145.

Het kraambed verloopt ongestoord. Na den tienden dag geen
eiwit meer in de urine,

31 Dec. Patiënte wordt ontslagen in goeden toestand. De bloed-
druk bedraagt 120.

Geval no. 126 (1920).

^ para. 30 jaren. Grav. =!= 37 weken. 8 aanvallen voor, 1 na
de verlossing. Eerste aanval 1 uur na de verlossing. Sec-
tio caesarea. 2x3 gr. amyleenhydraat. Tweelingen.
Je 3100 gr. levend, 2e 1750 gr. gemacereerd. Moeder
sterft twee dagen na de operatie (anurie).
Patiënte wordt na den 2den aanval in de kliniek opgenomen,
t Bewustzijn is gesluierd.
Sterk oedeem van de beenen en den buik.
Harttonen van het kind goed.
Bloeddruk 155.
Urine: Esbach^/oo- cylinders etc. De portio uteri staat nog.

6nbsp;Dec. 2.10 uur n.m. 3e aanval. 3 gr. amyleenhydraat.
7.40 uur n.m. 4e aanval, duurt lang.

8.37 uur n.m. 5e aanval, eveneens van langen duur,
10.30 uur n
.m. Patiënte heeft nu in \'t geheel 8 aanvallen gehad.
Omdat de aanvallen sneller op elkaar volgen en de cervix zich
•^iet ontsluit, wordt besloten tot sectio caesarea,

11nbsp;uur n.m. De operatie verloopt vlot. Er komen 2 kinderen te
Voorschijn, waarvan het eene gemacereerd is tgew. 1750 gr.) en
\'t andere leeft (gew. 3100 gr.).

Na de operatie krijgt patiënte den 9den aanval.

7nbsp;Dec. 3 uur v.m. Patiënte is nog bewusteloos. Ondanks kam-
pherolie en digaleen blijft de pols slecht.

12nbsp;uur middag. Patiënte is weer georiënteerd.

S uur n.m. De toestand is wat beter geworden. Bloeddruk 100.
ïn 24 uur 75 cc. catheterurine.

8nbsp;Dec. 1.10 uur v.m. De toestand wordt, ondanks kampher- en
digaleen -injecties steeds slechter. Er is geen urine meer afge-
scheiden. Voor de operatie was de urinesecretie voor een eclamp-
tica vrij goed. Patiënte succombeert.

-ocr page 296-

OBDUCTIE.

HERSENEN: niet geopend.
Er is een sterke anaemie.
LONGEN: geen bijzonderheden.
HART ; degeneratie van de hartspier.
LEVER: bloedingen.
MILT: bloedingen,

NIEREN: parenchymateuse degeneratie.
GENITALIA: geen bijzonderheden.

Geval no, 127 (1920).

/ para. 31 jaren. Grav. ± 32 weken. 7 aanvallen van
eclampsie voor en 1 na de verlossing. De eerste 43 uur
voor, de laatste 4}/^ uur na de spontane geboorte van
het kind. Therapie: 5 maal 3 gr. amyleenhydraat: venae-
sectie (360 cc.). Afloop voor moeder en kind goed.
(Gew. 1990 gr.)

Op advies van haar huisarts wordt de vrouw naar de khniek ver-
voerd uit vrees voor eclampsie.

Voor vijf dagen kreeg patiënte dikke beenen en daarna ook
oedeem aan het gelaat. Door den huisarts werd bedrust en melk-
diëet voorgeschreven. Sedert de laatste dagen kreeg patiënte hoofd-
pijn en is zij ook gaan braken.

11nbsp;Dec. Als patiënte in de khniek aankomt is zij compos mentis
en rustig. Zij ziet er goed uit. Er is een matig oedeem van de onder-
beenen en van het gelaat. Behalve een lichte struma worden er ver-
der geen hchamelijke afwijkingen gevonden. Graviditeit d= 32 weken.
De baring is niet begonnen. Temperatuur 36°9. Pols 108. Bloed-
druk 175. In de urine 7)/^ quot;/„o eiwit, cylinders, roode en witte bloed-
cellen, Therapie: bedrust en melkdiëet.

12nbsp;Dec. 8.45 uur v.m. Eerste aanval van eclampsie. Duur Ij^
minuut; na eenigen tijd is patiënte weer tamelijk goed bij. De pols
is zeer frequent en klein. Bloeddruk 140 (9 uur v.m.). De oedemen
zijn niet toegenomen.

11.40 uur v.m. 2e aanval, die kort duurt. Hierna 3 gr, amyleen-
hydraat rectaal. Per catheter wordt 200 cc. urine ontlast,

12.20 uur n.m. 3e aanval. Weer 3 gr. amyleenhydraat rectaal.
8 uur n.m. De vrouw heeft geen stuipen meer gehad en zij heeft

-ocr page 297-

geslapen. Zij is echter gedesoriënteerd voor tijd. Temperatuur 36°6.
Pols 108. Zij drinkt goed en urineert spontaan 125 cc. De hart-
tonen van het kind zijn goed.

13 Dec. 3 uur v.m. 4e aanval van eclampsie. Na den aanval is de
pols zeer frequent, klein en onregelmatig. Nogmaals 3 gr. amyleen-
hydraat rectaal. Voor dezen aanval heeft zij spontaan 250 cc. urine
geloosd.

11.25 uur v.m. Patiënte zweet goed, slaapt veel en is rustig. De
Vrouw is echter nog in de war. Zij weet bijv. niet, dat zij zwanger
is. 5e aanval van eclampsie. Dadelijk na dezen aanval is de bloed-
druk 200.

6.30 uur n.m. De vrouw slaapt veel. Bloeddruk 150.

11 uur n.m. Patiënte zegt, dat zij af en toe pijn in den buik heeft;
er is bloederige afscheiding.

11.30 uur n.m. 6e aanval. Er zijn nu duidelijk weeën waar te
nemen. Bij inwendig onderzoek blijkt, dat de cervix is verstreken.
De harttonen van het kind zijn goed. Gedurende de laatste 24 uur
heeft zij ongeveer 1000 cc. urine afgescheiden; eiwitgehalte 3

H Dec. 12.10 uur n.m. De vrouw is nog steeds in de war. 7e aan-
val. De ontsluiting bedraagt 3 c.M. Nogmaals 3 gr. amyleenhydraat,
nu echter per os.

3.40 uur n.m. Het vruchtwater loopt af. Het hoofd staat voor
de vulva en even later wordt een levend kind geboren (gew.
1990 gr.). Na de bevalling is patiënte vrij goed.

S.5 uur n.m. 8ste aanval. Bloeddruk 165. Omdat zij bij de beval-
ling weinig bloed verloor, wordt een venaesectie verricht (360 cc.).
Een half uur hierna is de bloeddruk 110. Eiwitgehalte van de
urine
1

15nbsp;Dec. Patiënte is rustig geweest. Het geheugen is nog gestoord.
De diurese is goed. Zij drinkt veel. Bloeddruk 120.

16nbsp;Dec. Gedurende den nacht was zij onrustig. Daarom 10 m.gr.
®iorphine. Er zijn nog geheugenstoornissen. Bloeddruk 135.

Op 17. 20. 23, 29 December. 14 en 26 Januari bedraagt de bloed-
druk resp, 120, 130, 105. 95, 105 en 110,

Langzamerhand herstelt patiënte weer geheel. Op 14 Januari was
de urine vrij van eiwit.

30 Januari. Patiënte wordt in goeden toestand ontslagen.

-ocr page 298-

Geval no. 128 (1920).nbsp;^nbsp;, ,

VIII para. 34 jaren. Grav. 30 weken. De vorige beval-
lingen zouden normaal verloop hebben gehad (kleine
kinderen). Geen aanvallen van eclampsie waargenomen.
Bevalling spontaan. Afloop voor moeder goed. Het kind
is dood. (Gew. 2030 gr.)

Op 17 Dec. had patiënte pijn in den buik en gevoelde zij zich ver-
der onwel. De ontboden vroedvrouw vond geen reden tot onge-
rustheid; de vrouw kreeg het advies warme melk te drinken en het
bed te houden. Daar zij in den loop van den dag wartaal begon te
praten, werd de huisarts ontboden, die haar 15 m.gr. pantopon gaf.

De echtgenoot heeft gedurende den nacht rustig geslapen. Den
anderen morgen was de vrouw comateus. Het is niet bekend, of zij
aanvallen van eclampsie heeft gehad. De urine is nooit onderzocht.
De huisarts laat haar naar de kliniek vervoeren, waar zij om 5 uur
n.m. aankomt in comateusen toestand. Temp. 35°9. Pols 124. De
ademhahng is regelmatig. Bloeddruk 165. Er zijn oedemen aan de
onderbeenen en conjunctivae. Verder geen afwijkingen van belang.
Er is een graviditeit van ± 30 weken. De harttonen van het kind
zijn goed. De portio uteri staat nog; er is geringe ontsluiting en er

worden weeën weiargenomen.

De vrouw wordt warm ingepakt en krijgt een druppelclysma van

suikeroplossing. Melkdiëet.

8 uur n.m. Bloeddruk 135.

Den anderen morgen om 4.15 uur wordt het kind geboren. Het
is dood. Gewicht 2030 gr. (bij de obductie worden alleen eenige
subpleurale bloedingen gevonden). Daar er bij den partus hoege-
naamd geen bloedverlies was. wordt een venaepunctie gedaan
(370 cc.). De bloeddruk, die vóór de aderlating 165 bedroeg, was
hierna 148 (5.30 uur v.m.).
6.45 uur v.m. Bloeddruk 185.

In den loop van den namiddag komt patiënte wat bij. In de urine

5 7oo eiwit. Bloeddruk 125.

Den volgenden dag begint de vrouw goed te drinken en heeft zij
een goede diurese. Zij is echter nog gedesoriënteerd. 4en dag post
partum. bloeddruk 185. Patiënte weet nog niet. dat ze is bevallen.
6e dag. Bloeddruk 130. Patiënte is vrijwel normaal.
11e dag. Bloeddruk 125. In de urine nog een weinig eiwit.
Patiënte wordt op 11 Februari 1921 ontslagen. Er is nog steeds
eiwit in de urine en ook cylinders. Zij zal thuis nog diëet houden
onder controle van haar huisarts.

-ocr page 299-

Geval no. 129 (1921).

Inbsp;para. 22 jaren. Grav. a terme. 8 aanvallen na den partus,

de eerste 2 uur, de laatste 10 uur na de bevalling. Acht
maanden voor de bevalling een spoor albumen in de
urine, verder geen bijzonderheden voor en tijdens de
baring. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
3000 gr.)

12 Febr. 10.30 uur n.m. Patiënte is om 9 uur v.m. spontaan
bevallen; na de bevalling deed de vrouw wat eigenaardig, en omdat
de vroedvrouw bang was voor eclampsie, heeft zij geen secale
gegeven tegen de nabloeding (zij draaide n.l. met de oogen). Om

IInbsp;uur v.m. krijgt zij een aanval van eclampsie. de stuipen blijven
ongeveer om het uur komen en om 3 uur komt zij na een aanval
niet meer tot bewustzijn. De huismedicus gaf haar 15 m.gr. mor-
phine en later nog eens 10 m.gr. en 1 L. zoutoplossing rectaal.
Als patiënte in de kliniek wordt binnengebracht, is zij bewusteloos.
Zij heeft in \'t geheel 8 aanvallen van eclampsie gehad. Er zijn
alleen hchte oedemen aan de beenen. Pols 150. temp. 38°7, bloed-
druk 114. In de urine 5 eiwit, cylinders etc.

Gedurende den nacht krijgt patiënte een druppelclysma van
suikeroplossing en 1 c.M\'\'. digaleen wegens den onregelmatigen
pols;
zij komt langzamerhand wat bi;, doch is omstreeks 12 uur
\'s middags den volgenden dag nog geheel gedesoriënteerd. Daarna
verbetert de toestand snel.

Op den derden dag na de bevalling is de urine vrij van eiwit en
het kraambed is. afgezien van een klein mammaabcesje. ongestoord.
De bloeddruk schommelde tusschen 110 en 140.
22 Maart. Moeder en kind worden in goeden toestand ontslagen.

Geval no. 130 (1921).

III para. 30 jaren. Grav. d= 26 weken. 3 aanvallen 4 weken
voor de spontane bevalling. (Gemacereerd kind; spon-
taan geboren.) Bij den eersten partus ook een aanval
van eclampsie; de tweede zwangerschap is normaal ver-
loopen en de derde is geëindigd in een abortus van drie
maanden. Therapie: thuis 10 m.gr. morphine en 1 gr.
amyleenhydraat. Afloop voor de moeder goed. Gemace-
reerd kind. (Gew. 1680 gr.)

3 Febr. 1921. Patiënte wordt van buiten de stad binnengebracht;

-ocr page 300-

thuis had zij in twee uur drie aanvallen van eclampsie, waarvoor
zij 10 m.gr. morphine en 1 gr. amyleenhydraat kreeg. Patiënte is
compos, doch heeft hevige hoofdpijn. Temp, 37°7, pols 80. De
bloeddruk is hoog, in de urine veel eiwit. De harttonen van het
kind zijn goed, verder geen bijzonderheden (partus niet begonnen).
Matig oedeem aan de beenen.

Behalve de gewone maatregelen (n.1. zweetkuur, melkdiëet. toe-
voer van vocht) is geen verdere behandeling noodig.

4nbsp;Febr. Bloeddruk 185. Patiënte wordt gepurgeerd (bitterwater).
Nog hoofdpijn.

5nbsp;Febr. Esbach 2\'\'/oo- Bloeddruk 175.

7 Febr. Bloeddruk 175. Diurese goed. het oedeem der beenen
wordt minder.

9 Febr. Esbach 4 quot;/oo. Van 10 tot 22 Febr. schommelt de bloed-
druk tusschen 225 en 190.

22 Febr. Bloeddruk 190. Esbach %

25 Febr, Bloeddruk 140. Harttonen van het kind voor het eerst
niet te hooren.

1 Maart. Geboorte van een gemacereerd kind (gew. 1680 gr.),
zonder bijzonderheden. Het kraambed verloopt verder ongestoord
en patiënte wordt op 13 April ontslagen; in de urine is nog een
spoor albumen.

Geval no. 131 (1921).

I para. 18 jaren. Grav. ä terme. ± 13 aanvallen voor en
7 na de verlossing. Eerste aanval 8 uur voor, laatste
aanval 21 uur na de verlossing. Therapie: voor de op-
neming 20 m.gr. morphine; in de kliniek amyleenhydraat
3 gr. en post partum een aderlating (400 cc.). Forcipale
extractie bij volkomen ontsluiting. Moeder sterft l]/2
uur
na den laatsten aanval. De afloop voor het kind is
goed. (Gew. 2770 gr.)

Tijdens de zwangerschap was patiënte goed gezond. Geen hoofd-
pijn en geen oedemen.

23 Juli 1921, Om 4 uur v.m. zou patiënte plotseling een aanval
van eclampsie hebben gekregen, binnen een half uur nog gevolgd
door 7 andere. Men gaf haar een injectie van 20 m.gr, morphine.

11.15 uur v.m. De vrouw wordt bewusteloos in de khniek binnen-
gebracht; zij heeft nu ± 11 aanvallen gehad. Er zijn matige, doch

-ocr page 301-

algemeene oedemen. De baring is begonnen, de ontsluiting is nage-
noeg volkomen, de vliezen staan nog. De harttonen van het kind
zijn goed. In de urine 14 quot;/oo eiwit, cylinders etc. De bloeddruk
bedraagt 140.

12.15 uur n.m. Patiënte heeft nog 2 aanvallen gehad. Onder
lichte chloroformnarcose wordt het kind forcipaal geëxtraheerd. Na
20 minuten ademt het kind eerst regelmatig, dank zij kunstmatige
ademhaling. 3 uur later wordt het kind weer cyanotisch; door sterke
huidprikkels gaat het dan weer beter ademen; echter eerst ±: 15 uur
na de geboorte is de toestand van het kind goed geworden.

4.30 uur n.m. De vrouw heeft nog 5 aanvallen van eclampsie
gehad. Zij kreeg 3 gr. amyleenhydraat rectaal. Polsfrequentie 150.
Bloeddruk 160. Temp. 40°8. (Bij de opneming was de polsfrequentie
80 en de temp. 37°.) Er wordt nu een venaesectie verricht (400 cc.
bloed). Kort hierna is de bloeddruk 110.

7 uur n.m. Patiënte is erg onrustig. Het coma is echter niet zoo
diep meer. Bloeddruk 150.

Gedurende den nacht wordt de toestand eerst wat beter, doch
tegen den morgen gaat het weer minder goed.

12.15 uur \'s nachts had zij haar 19den aanval.

9.50 uur v.m. 20ste aanval. Ondanks injectie van kampherolie
en digaleen, gaat de toestand snel achteruit en patiënte sterft om
11 uur v.m.

OBDUCTIE.

HERSENEN: schedel niet geopend.

LONGEN: uitgebreide bronchopneumonieën.

HART: bloedingen onder het endocardium.

LEVER: onder het kapsel enkele bloedingen. In het parenchym
tallooze bloedingen en necrotische plekken.

NIEREN: microscopisch nephritis.

GENITALIA : geen bijzonderheden.

Geval no, 132 (1921).

/ para. 40 jaren. Grav. ± 36 weken. Eén aanval 12 uur
na de bevalling, zonder voorboden. Afloop voor moeder
en kind goed. (Gew. 2150 gr.)

Patiënte kreeg 12 uur na een spontanen partus een aanval van
eclampsie. De verlossing is gedaan door een praktikant der ver-
loskundige pohkliniek. Na den aanval, bij de komst van den assi-

-ocr page 302-

stent is de vrouw weer normaal, alleen is er retrograde amnesie.
In de urine 12 ®/oo eiwit; bloeddruk 180. De vrouw wordt naar de
kliniek vervoerd; therapie zweetkuur en waterdiëet. Twee dagen na
de opneming bevat de urine nog 2 °/oo albumen en is de bloeddruk
150; zij krijgt langzamerhand melkdiëet. Bij haar ontslag uit de kliniek
op den 23sten dag na den partus, bevat de urine nog een spoor
eiwit; zij zal verder door haar huisdokter worden behandeld.

Het kraambed was een weinig gestoord (lichte temperatuursver-
hooging en iets geurende lochia). Ook de afloop voor het kind was
goed, bij de geboorte woog het 2150 gram.

Geval no. 133 (1921).

1nbsp;para. 30 jaren. Grau. a terme. 8 aanvallen van eclampsie

voor en 1 na de verlossing (Sectio caesarea). De eerste
aanval 10 uur voor, de laatste 5 uur na de S.C. Afloop
voor moeder en kind goed. (Gew. 2940 gr.)
Voor zes weken heeft patiënte dikke beenen gekregen, de huis-
dokter onderzocht toen de urine, maar gaf geen nadere instructies.
Voor twee dagen werden de beenen veel dikker en na urine-onder-
zoek werd de vrouw bedrust en melkdiëet voorgeschreven.

18 Juli 12.30 uur v.m. Volgens de beschrijving krijgt zij een
typischen aanval van eclampsie en om 12.45 uur weer één; om

2nbsp;uur v.m. wordt zij in de kliniek binnengebracht.

Patiënte is comateus, zij heeft algemeene oedemen, pols 134,
bloeddruk 145, temp. 37°3. In de urine eiwit (8®/oo) en cylinders.
Grav. a terme. De portio uteri is bijna verstreken; ontsluiting 1 c.M.

3.3 uur v.m. weer een aanval, 3 gr. amyleenhydraat rectaal en
waterdiëet.

5 uur v.m. Patiënte is nog steeds onrustig, doch bijna geheel
compos mentis.

Tusschen 5.45 en 8.20 uur 4 aanvallen, met een tusschenruimte
van een uur. 3 gr. amyleenhydraat.

De algemeene toestand wordt steeds minder, en zij wordt cyano-
tisch; ook de weeën, die van tevoren goed waren, houden geheel op
en als patiënte om 9.45 uur weer een aanval krijgt, wordt besloten
tot sectio caesarea. De operatie verloopt vlot; het kind (2940 gr.)
komt eerst na een half uur bij (bedwelming?).
Patiënte vloeit vrij veel na de operatie.

-ocr page 303-

3 uur n.m. Weer een aanval (de 9e). 3 gr. amyleenhydraat.
Patiënte blijft den geheelen dag zeer
suf.

19 Juh. Patiënte is nog wel suf. doch de algemeene toestand is
veel beter; zij heeft doorloopend een druppelclysma. De diurese
wordt beter en het eiwitgehalte wordt minder (5 ®/oo).

Behalve een lichte cystitis is het kraambed verder ongestoord.
11 Aug. Ontslag, in de urine nog een spoor albumen; bloeddr. 105.

Geval no. 134 (1921).

// para. 26 jaren. Grav. d= 37 weken. Eén aanval van
eclampsie 5 dagen voor den spontaan verloopenden par-
tus. Alleen de hooge bloeddruk bij de opneming wijst
op eclampsie (180). Afloop voor moeder en kind goed.
(Gew. 2770 gr.)

26nbsp;Aug. 10 uur v.m. Patiënte heeft voor 3 uur, volgens de mede-
deeling van den huisdokter, een aanval van eclampsie gehad. Be-
halve amnesie voor de stuip, waren er kort na den aanval geen ver-
schijnselen van eclampsie meer.

De eerste bevalling is normaal verloopen; deze zwangerschap
Was verder ook heel normaal. Patiënte is altijd goed gezond geweest.

De partus is nog niet begonnen; er is alleen wat oedeem van den
buikwand. In de urine een spoor albumen; de bloeddruk bedraagt
180 R.R, Verder worden geen afwijkingen gevonden.
Therapie: zweeten en als diëet 4 L. water.

27nbsp;Aug. Diurese goed; bloeddruk 110, Diëet 4 L. melk. In de
urine een spoor eiwit. In het sediment veel leucocyten, geen cylin-
ders. Patiënte krijgt verder melkdiëet en twee beschuiten daags.

1 Sept. 12 uur \'s nachts. De weeën beginnen en om 6 uur v.m.
wordt een levend kind geboren zonder eenige complicatie (gew.
2770 gr.).

Kraambed ongestoord. Ontslag op 13 Sept.

Geval no. 135 (1921).

/ para. 38 jaren. Grav. d- 40 weken. 3 aanvallen van
eclampsie in 11 uren tijds. De laatste aanval juist voor
de tangverlossing. Afloop voor moeder en kind goed.
(Gew. 3490 gr.)

28 Nov. 1.30 uur n.m. Patiënte is ongeveer 67 uur in partu; om
7 uur v.m. heeft zij een aanval van eclampsie gehad. In opgewonden

-ocr page 304-

toestand wordt zij in de kliniek binnengebracht. Tijdens het ver-
voer kreeg zij in de auto den tweeden aanval. Er is volkomen ont-
sluiting, het hoofd is in de vulva zichtbaar. Bloeddruk 160. Per
catheter wordt 600 c.M. urine verwijderd; er was een spoor albumen
in aanwezig; verder eenige cylinders etc.

5.45 n.m. Omdat het kind niet spontaan wordt geboren, wordt
besloten tot tangverlossing. Even voor de forcipale extractie, krijgt
de vrouwen den derden en laatsten aanval van eclampsie. De ver-
lossing verloopt vlot. Het kind leeft en weegt 3490 gram.

29 Nov. De vrouw, die den vorigen dag doorloopend onbehoor-
lijke taal sprak, beheerscht zich nu weer uitstekend; wel is er amnesie
voor de aanvallen en voor de met haar gevoerde gesprekken.

Het kraambed is ongestoord; er is nog een spoortje albumen in
de urine, en de bloeddruk bedraagt 130 (dadelijk na den partus 145)
bij het ontslag tegen advies op 8 December.

Geval no. 136 (1922).

I para. 21 jaren. Grav. ± 35 weken. 4 aanvallen voor de
bevalling en 12 aanvallen er na (S.C.). Eerste aanval
5 uur voor de S.C., laatste aanval 11 uur na de S.C.
Behandeling: 4 X 3 gr. amyleenhydraat, morphine en
zoutwater infusies. Voorboden: hoofdpijn en wat eigen-
aardige psyche. Afloop voor moeder en kind qoed.
(Gew. 2060 gr.)

De vrouw werd wegens albuminurie pohklinisch behandeld (bed-
rust en melkdiëet); daar het eiwit niet verdween, zou zij op 24 Jan.
worden opgenomen.

20 Jan, 6 uur v.m. Patiënte krijgt volgens de beschrijving van den
echtgenoot een typischen aanval van eclampsie; de onmiddellijk ont-
boden praktikant laat patiënte dadelijk naar de kliniek vervoeren.

8.30 uur v.m. Patiënte is in soporeusen toestand, er zijn matige
doch algemeene oedemen. Pols 173, temp,
37°3. bloeddruk 185 R.R,
De blaas wordt njet den catheder geledigd; 75 c.M. urine, Esbach
16 7
oo\' cylinders etc. Pupillen normaal. Partus niet begonnen. 3 gr.
amyleenhydraat rectaal. Daar de partus niet is begonnen, de diurese
slecht is, er veel eiwit in de urine is, de bloeddruk hoog is en
patiënte al vier aanvallen heeft gehad, wordt om 12 uur klas-
sieke S,G. verricht. De operatie verloopt vlot (chloroformnarcose).
Kind leeft (gew. 2060 gr.).

-ocr page 305-

6 uur n.m. Patiënte heeft nu met geregelde tusschenpoozen nog
5 aanvallen na de operatie gehad. Zij kreeg een subcutane infusie
van physiologische keukenzoutoplossing (1500 cc.), bovendien om
3.15 uur n.m. (na den 6den aanval) weer 3 gr. amyleenhydraat. Zij
is iets gaan zweeten. Bloeddruk 150.

8.30 uur )n.m. De vrouw heeft den 12den aanval; om het uur
200 c.M. water rectaal en om 9 uur 3 gr. amyleenhydraat rectaal.
Zij zweet nu duidelijk. Bloeddruk 165.

9.55 uur n.m. Het laatste half uur 4 aanvallen, de pols is zeer
slecht. In het geheel nu 16 aanvallen van eclampsie. Venaesectie
(100 c.M.). Voor de 4e maal 3 gr. amyleenhydraat rectaal. In de
urine (nog zeer schaarsch) 12 quot;/oo albumen.

11.55 uur n.m. Patiënte heeft na de operatie 1500 c.M. water
subcutaan en 1900 c.M. rectaal en heeft 185 c.M. urine afge-
scheiden.

21nbsp;Jan. 4.15 uur v.m. Alle uren 250 c.M. water rectaal. Bloed-
druk 120 R.R.

7.30 uur n.m. De toestand is nu beter geworden; zij begint iets
te reageeren op aanroepen van den naam.

11.15 uur n.m. In de afgeloopen 24 uur heeft zij 4800 gr. water
gekregen en 910 c.M. urine afgescheiden. Patiënte kreeg ook ver-
schillende malen digaleen en coffeïne. In den mond gebracht water
slikt zij nu door, verder reageert zij nog weinig meer dan van te
voren.

22nbsp;Jan. 11.45 uur n.m. In de laatste 24 uur heeft de vrouw
1100 cc. urine afgescheiden en eenige malen diarrhoe gehad en
is er per os en subcutaan 2150 cc. vocht naar binnen gekomen, wel
heeft zij eenige malen gebraakt; de toestand is duidelijk vooruit-
gaande. Esbach 5 quot;/„o.

23nbsp;Jan. Patiënte urineert nu spontaan 650 cc. (Esbach quot;/„o).
Zij is dorstig en drinkt graag melk. Bloeddruk 145 R.R,

24nbsp;Jan. De diurese is niet zoo goed, zij krijgt daarom geen melk
meer. Diëet: bessensap, water en een paar beschuiten.

1 Febr. De toestand is de laatste dagen uitstekend. Diëet: pap,
melk en twee boterhammen.

1 Maart. Ontslag. Eiwitgehalte van de urine quot;/„q. Geen
klachten.

-ocr page 306-

/ para. 34 jaren. Grav. 39 weken. 1 aanval voor en 1 aan-
val na de verlossing in l}/^ uur tijds (tangverlossing
dadelijk na den eersten aanval). Afloop voor moeder
en kind goed. (Gew. 2770 gr.) Kraambed ongestoord.
De vrouw werd poliklinisch behandeld met melkdiëet wegens
albuminurie. Drie weken voor de bevalling was de urine vrij van
eiwit.

24 Maart. Omdat de praktikanten geen zekere diagnose konden
maken, wordt de hulp van den assistent ingeroepen. Juist na het
onderzoek krijgt de vrouw een aanval van eclampsie; er waren
geen andere voorboden geweest dan hoofdpijn tijdens de baring.
Er is volkomen ontsluiting. De partus wordt dadelijk hierna onder
chloroformnarcose met de tang beëindigd. Patiënte wordt dadelijk
na de bevalling in de kliniek opgenomen; zij is bewusteloos; bloed-
druk 175 R.R. In de urine 6 quot;/oo eiwit. Pols en temperatuur goed.
Ruim een uur na de verlossing krijgt patiënte nog een aanval; in
den loop van de volgende uren gaat zij zich veel beter gevoelen; het
braken houdt op. Hoofdpijn en amnesie, die na den eersten aanval
waren ontstaan, verdwijnen. Het eiwit verdwijnt de eerstvolgende
dagen uit de urine (onmiddellijk na de bevalling bedroeg het eiwit-
gehalte 6 ).

Het kraambed verloopt verder ongestoord cn patiënte wordt op
den 16den dag ontslagen in goeden gezondheidstoestand; alleen de
bloeddruk is nog iets te hoog.

Geval no. 138 (1922),

X para. 45 jaren. Grav. a terme. Opneming in de kliniek,
dadelijk na de bevalling. 3 aanvallen voor en 3 na de be-
valling. Eerste 5 uur voor, laatste 5 uur na de verlossing.
Therapie: venaepunctie, 3 gr. amyleenhydraat en 15
m.gr. morphine. Afloop voor moeder goed. Het kind
wordt dood geboren. (Gew. 3500 gr.)
De hulp van de polikliniek wordt ingeroepen, nadat de vrouw
2 aanvallen van eclampsie heeft gehad. In de zwangerschap
oedemen. Voor 2 dagen duizehg geworden en pijn in de maag-
streek gekregen. De afloop van de vorige bevallingen was goed.
Er wordt tot opneming in de kliniek besloten. De bloeddruk be-
droeg 200 R.R. Patiënte is zeer onrustig. Even voor het vervoer

-ocr page 307-

naar de kliniek, bevalt patiënte (7.30 uur v.m.) van een dood kind
(gew. 3500 gr.), nadat
zij drie kwartier van te voren nog een
aanval heeft gehad.

Patiënte wordt in zeer onrustigen toestand om 8.30 uur v.m.
binnengebracht. Er is sterke dyspnoe. Temperatuur 36°4, Pols 130.
Bloeddruk 180 R.R. Er is een licht oedeem der onderbeenen. In de
urine 20 quot;/go eiwit. Therapeutisch: 3 gr. amyleenhydraat, digaleen
en coffeïne.

Na den 6den aanval (de laatste, 5 uur na de verlossing). 10 m.gr.
morphine en een venaepunctie van
400 cc. bloed (1 uur n.m.)
Hierna was de bloeddruk 130.

De algemeene toestand gaat de eerste 2 dagen langzaam en
daarna zeer snel vooruit, en patiënte wordt den 26sten dag na de
bevalling, in vrij goeden toestand ontslagen. In de urine geen eiwit
meer.

Een maand later (pohkliniek) wordt weer wat albumen in de
urine gevonden en bedraagt de bloeddruk 160 R.R.

Geval no. 139 (1922).

/ para. 22 jaren. Grav. a terme. 1 aanval even voor de
tangverlossing. Daarna niet meer. Afloop voor moeder
en kind goed. (Gew. 4020 gr.)

Tot even voor den Isten aanval waren er. behalve de psychische
onrust der vrouw, geen verschijnselen van eclampsie. Daar er juist
Voor den aanval volkomen ontsluiting was, wordt de partus met
de tang beëindigd (levend kind, gew. 4020 gr.). Hierna verwezen
naar de khniek.

De bloeddruk bedroeg bij de opneming 130; in de urine een klein
spoortje albumen en een zeer hcht oedeem der beenen. db 16 uur
na de opneming was de bloeddruk 170 en in de urine ^ albumen.
Twee dagen na de bevalling bedraagt de bloeddruk 110.
Op den 13den dag wordt de vrouw na een voorspoedig kraam-
bed. zonder albumen in de urine ontslagen.

-ocr page 308-

ƒ para, 28 jaren. Grav. =ir 7 maanden. 1 aanval voor en
13 aanvallen na de verlossing (sectio caesarea}. De eer-
ste aanval 13 uur voor de verlossing, de laatste 26 uur
na de verlossing. Therapie: venaepunctie en druppel-
clysma met suiker. Verder morphine. Patiënte sterft 26
uur na de sectio caesarea en ook \'t kind. (Gew. 1490 gr.)
De vrouw was vroeger altijd goed gezond. Voor 14 dagen kreeg
zij dikke beenen. Een dag voor de opneming wordt de huisarts
geraadpleegd, omdat zij pijn in dc maagstreek heeft en misselijk is.
De huisarts vindt algemeene oedemen en albuminurie.

17nbsp;Juli. Patiënte heeft om 5 uur v.m. een aanval van eclampsie
gehad. Na een injectie van 10 m.gr. morphine wordt zij naar
de kliniek vervoerd, waar zij in coma aankomt (9 uur v.m.). Er
zijn matige doch algemeene oedemen. Geen verschijnselen van her-
senbloeding. De portio uteri staat nog. De bloeddruk bedraagt 125.
De harttonen van het kind zijn goed. Patiënte blijft den geheelen
dag in comateusen toestand; ondanks de venaepunctie (250 cc.)
blijft het coma bestaan.

12 uur n.m. Bloeddruk 130, In de zeer schaars verkregen
hoeveelheid urine, per catheter, wordt veel eiwit, cylinders etc.
gevonden.

4 uur n.m. Bloeddruk 135.

8.15 uur n.m. Omdat de ademhaling (type Cheyne-Stokes) slecht
blijft, de pols onregelmatig wordt, dc uterus hoewel er contracties
zijn, zich niet ontsluit en het kind misschien levensvatbaar is. wordt
besloten tot sectio caesarea. Dc operatie verloopt vlot onder
lichte chloroformnarcose. Het kind (gew. 1490 gr.) sterft kort na
de operatic, na eenige malen geschreeuwd te hebben.
11 uur n.m. Bloeddruk 135.

18nbsp;Juli. 2 uur v.m. De toestand van patiënte is vrij slecht ge-
bleven. Zij krijgt nu een 2den aanval van eclampsie. Er wordt geen
urine afgescheiden.

10 uur v.m. Hoewel patiënte nog 10 m.gr. morphine subcutaan
heeft gehad,
krijgt zij nu haar 5den aanval. Bloeddruk 140,

In den loop van den dag wordt de toestand steeds slechter; on-
danks nog een morphinc-injcctie blijven dc aanvallen aanhouden
en patiënte sterft om 8.15 uur n.m., dadelijk na den 14den aanval.
GEEN OBDUCTIE.

-ocr page 309-

^ para. 28 jaren, Grav. 30 weken. 11 aanvallen voor, 15
na de verlossing (sectio caesarea). Eerste aanval 9 uur
voor, laatste 6 uur na de verlossing. Dood 10 uur na de
sectio caesarea. Therapie: 2x3 gr. amyleenhydraat,
15 m.gr. morphine en venaepunctie 325 cc. Kind dood.
(Gew. 1650 gr.)

Op 31 Oct. werd patiënte poliklinisch onderzocht. In de urine
Werd een spoortje albumen gevonden. Patiënte is niet teruggekomen
voor controle.

H Nov. 12 uur \'s nachts wordt de hulp van de verloskundige
pohkliniek ingeroepen; patiënte had toen hevige hoofdpijn en een
drukkend gevoel in de maagstreek.

Een half uur later krijgt patiënte een aanval van eclampsie.
3 uur v.m. Opneming in de kliniek; zij heeft 2 aanvallen gehad.
Patiënte is soporeus. Zwangerschap van ± 30 weken. De partus
is waarschijnlijk nog niet begonnen. Harttonen van het kind niet
met zekerheid te hooren. Kort na de opneming krijgt patiënte een
3den aanval, die ± 2 minuten duurt. Zij krijgt 3 gr. amyleen-
hydraat rectaal. De bloeddruk bedraagt 170. In dc urine 20 7oo
albumen.

10 uur v.m. Daar dc toestand van patiënte snel achteruit gaat
en zij reeds 11 aanvallen heeft gehad, ondanks venaepunctie
(325 cc.) en 2 X 3 gr. amyleenhydraat, wordt sectio caesarea ver-
richt. Dc uterus ziet blauwrood, en \'t bloed stolt zeer snel. Den
toestand van patiënte in aanmerking genomen, verloopt de operatic
gewoon, \'t Kind is dood (gew. 1650 gr.). Dc cornca is troebel,
(\'t Was, daar patiënte zeer onrustig was, zeer moeilijk te beoor-
deelen of de harttonen van \'t kind aanwezig waren.)

Na de operatic is patiënte zeer diep comateus. Om 12 uur heeft
zij twee reeksen van 6 aanvallen gehad. De temperatuur, die bij de
opneming in dc kliniek normaal was, is nu 40°6. Bloeddruk 135,

8 uur n.m. Patiënte sterft, nadat zij 15 aanvallen na de verlos-
sing heeft gehad.

OBDUCTIE.

HERSENEN: geen bijzondere afwijkingen,
HART: geen bijzondere afwijkingen.
LONGEN:
bronchitis.

-ocr page 310-

LEVER : bloedingen op doorsnede en onder het kapsel.
MILTt bloedrijk.

NIEREN: groot, gezwollen, bloedingen onder het kapsel en op
GENITALIA: geen bijzonderheden.

Geval no. 142 (1923).

I para. 32 jaren. Grav. 32 weken. Geen stuipen. Plotse-
linge dood. Niet verlost.

2 Jan. 1923. Patiënte wordt om 4 uur v.m. in comateusen toe-
stand in de khniek opgenomen. Voor 3 weken heeft zij over buik-
pijn geklaagd: de vroedvrouw vond geen afwijking, ook geen
albuminurie.

Op 29 Dec. werd voor het eerst eiwit in de urine gevonden. Dc
vrouw had nu ook oedeem der beenen en een opgezet gezicht.

Omdat zij hedennacht erg onrustig was, pijn in de maagstreek
had en veel braakte, wordt zij naar de kliniek vervoerd.

Behalve de reeds beschreven afwijkingen worden er geen bijzon-
derheden gevonden. Er is een zwangerschap van 32 weken. Dc
portio uteri staat nog. Temp. 37°. Bloeddruk 170. In de urine
12 »/oo eiwit.

Eenige uren na de opneming loopt de temp. op tot 39°9. Het
coma wordt dieper. Ademhaling volgens het type van Cheyne
Stokes. Er wordt besloten sectio-caesarea te verrichten, doch eer
men klaar is met de toebereidselen hiervoor, sterft de vrouw, alle
excitantia ten spijt.

OBDUCTIE.

HERSENEN: schedel niet geopend.

HART en LONGEN: geen bijzonderheden.

LEVER : bloeding onder het kapsel en in het parenchym. Vettige
degeneratie.

NIEREN: bloeding onder het kapsel, vettige degeneratie en
necrose.

Verder geen belangrijke afwijkingen: uterus niet geopend.

Geval no. 143 (1923).

I para. 36 jaren. Grav. =t: 35 weken. 2 aanvallen kort
achter elkaar 1 uur voor den dood. Waarschijnlijk her-
senbloeding reeds voor de eclamptische aanvallen.
Patiënte lijdt sedert jaren aan een psychose. Waarschijnlijk heeft

-ocr page 311-

zij de laatste 3 maanden al albumen in de urine. De laatste 14 dagen
Werd zij in \'t Diaconessenhuis verpleegd; het eiwitgehalte van de
urine bedroeg 4 tot 5 quot;/oo\' terwijl de urine-hoeveelheid iets vermeer-
derde (water- en melkdiëet). De bloeddruk schommelde tusschen
175 en 200 R.R.

Patiënte heeft dagelijks weeën. Den 28sten Maart worden de
weeën sterker, \'s Avonds om 11 uur kan patiënte plotseling bijna
niet meer zien met \'t linkeroog. Er ontstaat een acuut oedeem van
de conjunctivae bulbi (van te voren geen oedemen van beteekenis).
Er is nog geen ontsluiting; alleen de portio uteri is wat verkort.
Harttonen van het kind traag. Even later wordt patiënte in eens
soporeus. en drie kwartier later heeft zij kort achter elkaar 2 aan-
vallen van eclampsie gehad. Een uur hierna sterft zij in de operatie-
kamer, nog voordat men is kunnen overgaan tot sectio caesarea.
Waartoe men besloten had. Het is duidelijk, dat patiënte een hersen-
bloeding heeft. De pupillen, die aanvankelijk gelijk van grootte
waren, zijn korten tijd voor den dood zeer ongelijk.
GEEN OBDUCTIE.

Geval no. 144 (1923).

/ para. 23 jaren. Grav. ± 40 weken. Gemelli. Twee aan-

vallen 45 minuten voor de verlossing. Tangextractie.

Het puerperium verloopt ongestoord. Afloop voor moe-
der en kinderen goed. (Gew. 3510 gr. en 2350 gr.)

17nbsp;Febr. De verlossing is geleid door de verloskundige polikliniek.
Het ontsluitingstijdperk heeft 12 uur geduurd; 4 uur nadat de ont-
sluiting volkomen is geworden, plotseling een aanval van eclampsie
en 20 minuten later weer een. Er worden tweelingen gediagnos-
tiseerd. Forcipale extractie der kinderen. Het hoofd van het eerste
kind stond op den bekkenbodem, dat van het tweede los boven den
bekkeningang. Na de verlossing wordt de vrouw naar de kliniek
vervoerd; hier wordt de placenta uitgedreven. De vrouw heeft geen
stuipen meer. In de urine 8 quot;/oo eiwit. Bloeddruk 120. De algemeene
toestand is goed. De vrouw krijgt waterdiëet en 90 cc. inf. senn. en
bitterzout,

18nbsp;Febr. Toestand goed. Albuminurie M quot;/oo- Bloeddruk 120.

19nbsp;Febr. Urine: eiwit Bloeddruk 115.

20nbsp;Febr. Urine: eiwit . Bloeddruk 125.

21nbsp;Febr. Urine: eiwit -{-. Bloeddruk 140.

-ocr page 312-

22 Febr. Urine: eiwit -f. Bloeddruk 115.
26 Febr. Urine: normaal. Bloeddruk 110.
1 Maart. Urine: normaal. Bloeddruk 130.
3 Maart. Moeder en kinderen worden genezen ontslagen.

Geval no. 145 (1923).

ƒ para. 23 jaren. Grav. ± 40 weken. 7 aanvallen van
eclampsie. De eerste 8 uur, de laatste 40 minuten voor
de baring (extractie aan den voet). Afloop voor moeder
goed. 9 gr. amyleenhydraat. Het kind sterft eenige
oogenblikken na de verlossing. (Gew. 4000 gr.)
7 Mei. 2.30 uur v.m. Patiënte wordt in comateusen toestand in
de kliniek opgenomen. Voor 2 uur een eerste aanval van eclampsie;
hierna nog 2 vóór de opneming.

Voor eenige dagen (4 Mei) kreeg patiënte een zwelling aan de
vulva (dit blijkt het gezwollen lab. min. te zijn). In de urine werd
toen door den huisdokter eiwit gevonden. Verder geen voorboden
van eclampsie bekend.

Bij opneming wordt een sterk oedeem der onderbeenen waarge-
nomen. Bloeddruk 150. Pols 100. Temperatuur 38°3. Stuithgging.
Ontsluiting 2 c.M. Harttonen goed. In de urine 8 quot;/oo eiwit.

2.45 uur v.m. 4e aanval van eclampsie. 1 gr. amyleenhydraat
rectaal en 1 gr. krijgt zij in water te drinken. Patiënte braakt het
water echter weer uit.

3.30 uur v.m. Ontsluiting 4 c.M. Stuitligging (onderzoek in hchte
chloroformnarcose, wegens de onrust). Patiënte drinkt 300 gr.
water als zij bijkomt.

4.35 en 5.45 uur v.m. 5e en 6e aanval. 3 gr. amyleenhydraat
rectaal. Er zijn regelmatige uteruscontracties.
6.30 uur v.m. 7e aanval, 4 gr. amyleenhydraat rectaal.
7.30 uur v.m. Ontsluiting 7 c.M.

8.30 uur v.m. De cervix wordt manueel wat opgerekt; hierna
een voetje afgehaald, gevolgd door voorzichtige extractie. Deze be-
werking wordt verricht onder chloroformnarcose. Het kind ademt
eerst wel, doch sterft kort na de geboorte in \'t warme bad. Bij de
sectie worden geen bijzonderheden gevonden,

9.30 uur v.m. Hechting van de perineumruptuur onder chloro-
formnarcose.

-ocr page 313-

10.15 uur v.m. 10 m.gr. morphine wegens de onrust.

S Mei. In de urine 2 «/oo albumen. Diurese goed. Behalve dat
albuminurie blijft bestaan, is het kraambed ongestoord.

15 Juni. Ontslag. In de urine 14 quot;/„o albumen.

19 Oct. Patiënte komt op de pohkliniek, er is nog een lichte albu-
minurie. Bloeddruk 125. In sediment geen cylinders, leucocyten of
erythrocyten.

Geval no, 146 (1923).

Inbsp;para. 19 jaren. Grav. d= 33 weken. 12 aanvallen van
eclampsie. De eerste 19 uur, de laatste aanval 4 uur voor
de bevalling. Therapie: 40 m.gr. morphine; 3 X 3 gr.
amyleenhydraat. 1 L. NaCl. oplossing subcutaan. Af-
loop voor moeder en kind goed. (Gew. 1630 gr.)

1 Sept. De urine werd 31 Aug. onderzocht, veel eiwit, daarom
bedrust en melkdiëet.

Behalve dat patiënte de laatste dagen hoofdpijn had. en oedeem
van \'t gezicht en der beenen kreeg, was zij gedurende de zwanger-
schap goed.

Om 2 uur v.m. de 1ste aanval van eclampsie, waarna opneming
m het ziekenhuis ter plaatse (buiten de stad). Verder aanvallen
om 3.30, 8, 9.30, 11 uur v.m. en 12 uur, I, 3.30, 4. 4.30, 6 en 7 uur
n.m. Therapie: 40 m.gr. morphine en 2 X 3 gr. amyleenhydraat
en bovendien 1 L. zoutsolutie subcutaan.

9nbsp;uur n.m. Patiënte wordt bewusteloos, doch zeer wild in de
khniek binnengebracht, \'t Gezicht is opgezet; oedeem der conjunc-
tivae en matig oedeem der beenen. Pols 136. Bloeddruk 170. Eiwit
^Vz 7oo. cylinders etc. Graviditeit ± 33 weken, Harttonen goed. De
baring is begonnen. 4 c.M. ontsluiting. Gebroken vliezen en het
hoofd is half ingedaald.

3 gr. amyleenhydraat rectaal.

10nbsp;uur n.m. Patiënte is veel rustiger.

IInbsp;uur n.m. Fhnke weeën; ontsluiting volkomen.

11.15 uur n.m. Geboorte van het kind, dat eerst na kunstmatige
ademhahng in t warme bad goed wil schreeuwen. Na den partus
is de vrouw in diep coma. Bloeddruk 135. Het verloop is verder
goed; in den loop van 2 Sept. komt patiënte bij en wordt de urine-
secretie veel beter. Esbach ^ 7oo.

-ocr page 314-

Op den Ssten dag is de bloeddruk 140. Eiwit 0.5 «/oo- Den lOden
dag is de bloeddruk 115. Behalve eenmaal een temperatuur van 38^4
(stinkende lochia) is het beloop goed.
Ontslag 13 Sept. Urine vrij van eiwit.

Geval no. 147 (1923).

I para. 29 jaren. Grav. a terme. Baringsduur 7 etmalen.
Koorts tijdens de baring. Geen aanvallen. Geboorte in
stuitligging. Afloop voor moeder en kind doodelijk,
(Gew, 3500 gr,)

12 Sept. 1923. Patiënte wordt in de kliniek opgenomen op advies
van haar huisarts. Zij is reeds 5 dagen in partu; dc vliezen zijn
gebroken. Er is oedeem van de oogleden en van de beenen. Verder
zijn er geen afwijkingen van belang. De weeën zijn zwak; de ont-
sluiting bedraagt 5 c.M.; stuitligging. Bloeddruk 160. In de urine
12 quot;/oo eiwit, cylinders, roode en witte bloedlichaampjes. Behalve de
gewone maatregelen wordt geen bijzondere therapie toegepast,
wat suf en de urinesecretie is slecht.

De toestand van patiënte wordt op 14 Sept. minder goed; de
weeën zijn nog steeds zwak; temperatuur is opgeloopen. Patiënte is
Zoodra de ontsluiting volkomen is, wordt het doode kind aan de
voeten geëxtraheerd (gew. 3500 gr.).

Na de bevalling gaat patiënte zeer snel achteruit en sterft eenige
uren later, ondanks excitantia.

OBDUCTIE.

LEVER en NIEREN : typisch voor eclampsie.
Aspiratie van maaginhoud.

Geval no. 148 (1923).

III para, 33 jaren, Grav, ± 37 weken. 4 aanvallen in 3
uren tijds. De laatste aanval 1 uur voor den dood, On-
verlost gestorven. Niet behandeld.

De eerste en tweede bevalling werden geleid door de verloskun-
dige polikliniek. Tijdens de eerste zwangerschap albuminurie; ge-
boorte van een gemacereerd kind van 1750 gram. De tweede zwan-
gerschap had een normaal beloop.

Voor ruim 14 dagen werd aan patiënte melkdiëet voorgeschreven

-ocr page 315-

omdat er eiwit in de urine was gevonden. Zij hield zich niet aan
het diëet.

27nbsp;Oct. is patiënte gaan braken en over benauwdheid gaan klagen.

28nbsp;Oct. 3 uur v.m. De vrouw heeft een aanval van eclampsie.
Waarvoor haar huisarts een morphine-injectie gaf.

6 uur v.m. Patiënte wordt stervende in de kliniek binnengebracht.
2ij heeft 4 eclamptische stuipen gehad. Reeds een uur later treedt
de dood in.

OBDUCTIE.

Hersenen : bloedingen aan de oppervlakte en in het hersen-
weefsel.

longen: geen bijzonderheden.

hart: subendocardiale bloedingen.

Nieren : geen bijzonderheden.

lever : enorme bloedingen onder het kapsel.

Het gewicht van het kind bedraagt 2100 gram.

Verder geen bijzonderheden.

Geval no. 149 (1923).

Vin para. 37 jaren. Grav. a terme. De 5e graviditeit ein-
digde in een abortus, de andere verliepen normaal.
16 aanvallen, waarvan de eerste 53^2 post partum.
De verlossing verliep spontaan. Afloop voor het kind
goed. (Gew. ?)

Drie weken van te voren was de urine nog vrij van eiwit. Als
patiënte in de kliniek wordt opgenomen, is zij comateus; zij heeft
16 aanvallen gehad in een tijdsduur van 16 uur, waarvoor men haar
3X15 m.gr. morphine inspoot. Geen afwijkingen aan de hersen-
zenuwen. Behalve een spoor oedeem der beenen ook verder geen
lichamelijke bijzonderheden. De bloeddruk bedraagt 130.

De algemeene toestand is slecht. Patiënte is zeer onrustig, daarom
krijgt zij nog een morphine-injectie van 10 m.gr. en daarna een
lavement
met 20 gr. sulfas magnesiae.

Twee uur na de opneming overlijdt patiënte, niettegenstaande
excitantia.

GEEN OBDUCHE.

-ocr page 316-

Geval no, 150 (1923).

/ para. 20 jaren. Grav. zt: 34 weken. 12 aanvallen van

eclampsie, de eerste 16, de laatste 4 uur voor de verlo.
sing (spontaan). Therapie: 10 m.gr. morphine, 3 X 3 gr.
amyleenhydraat, venaesectie (400 cc.) en 1 L. zout-
solutie intraveneus. Na de bevalling druppelclysma met

glucoseoplossing. Afloop voor moeder goed. Kind dood.
(Gew. 1970 gr.)

21nbsp;Dec. Voor 5 dagen heeft patiënte bloed geurineerd. Op 20 Dec.
hoofdpijn en onrustig. Verder was patiënte altijd goed gezond. In
den nacht van 20 op 21 Dec., 4.30 uur, een 1ste aanval van eclamp-
sie. Als zij om 1 uur n.m. in de kliniek wordt opgenomen, heeft zij
reeds 8 aanvallen gehad. Patiënte is comateus; zeer geringe
oedemen. In de blaas 90 cc. urine, eiwitgehalte 12 quot;/oo\' \'^•G. 1020.
Sediment: cylinders enz. Bloeddruk 175, Temperatuur 39°4 en
pols 120. Harttonen niet te hooren. Graviditeit 34 weken. Hoofd
half ingedaald; ontsluiting 1 c.M, Therapie: 3 gr. amyleenhydraat
rectaal, warmte-toevoer, na den 9den aanval.

1.15 uur n.m. 9e aanval.

3 uur n.m. 10e aanval.

3.30 uur n.m. 11e aanval. Hierna weer 3 gr. amyleenhydraat.

4.10 uur n.m. 12e aanval. Patiënte blijft nog comateus.

Om 4.45, 4.50 en 5 uur n.m, laat men patiënte enkele druppels
chloroform inademen, als een aanval verwacht werd.

5.30 uur n.m. Ontsluiting 3 c.M. Venaesectie 400 cc. bloed, en
1 L. zoutsolutie intraveneus.

7.30 uur n.m. Patiënte heeft weer 3 gr. amyleenhydraat rectaal
gehad. Pols zeer slecht en patiënte erg onrustig; daarom kampher-
olie en 10 m.gr. morphine. Om 8 uur is de ontsluiting volkomen en
even later wordt het doode kind geboren.

Het coma blijft den geheelen nacht bestaan.

22nbsp;Dec. 9.30 uur v.m. Sinds 4 uur n.m, 21 Dec, 375 cc. urine.
Bloeddruk, Wegens den slechten pols ieder uur kampherolie of
Coffeine.

11 uur v.m. Wegens de sterke onrust weer 3 gr. amyleenhydraat
rectaal, In den loop van den namiddag en den avond wordt het
coma minder diep; tot 9 uur n.m. echter nog om het uur kampher-
olie en Coffeine noodig.

23nbsp;Dec. De urinesecretie wordt wat beter; patiënte is echter in-

-ocr page 317-

continent. Nog druppelclysma met glucose. De pols is beter. Bloed-
druk 120 R.R.

8 uur n.m. Patiënte antwoordt goed op gestelde vragen; amnesie
voor het gebeurde. Zij gaat nu drinken.

24 Dec. Patiënte klaagt nog over hoofdpijn, zij krijgt melk. Urine-
secretie wordt veel beter. Het verdere beloop is goed. Het eiwit-
gehalte daalt snel. Behalve op 3 Jan. een temperatuur van 38°8
(waarvoor geen oorzaak was te vinden) is het kraambed goed.
Ontslag op 9 Januari.

Geval no. 151 (1923),

/ para. 29 jaren. Grav. 32 weken. 5 aanvallen van eclamp-
sie: de eerste bijna 42 uur voor de bevalling (forceps bij
volkomen ontsluiting), de laatste 15 uur na den eersten
aanval. Therapie: 2x3 gr. amyleenhydraat; 40 gr.
Engelsch zout; zweetkuur; druppelclysma met suiker;
venaesectie 450 cc. Afloop voor moeder en kind goed.
(Gew. 2150 gr.)

Den 24sten Dec. klaagde patiënte over hoofdpijn, pijn in den rug
en slecht zien. Verder was zij van te voren goed; wel had zij ge-
durende den laatsten tijd dikke beenen gekregen.

25 Dec. 8.15 uur v.m. 1ste aanval van eclampsie, gevolgd door
bewusteloosheid.

8.35 uur v.m. 2e aanval.

9.45 uur v.m. 3e aanval. Om 10 uur v.m. nog spontaan ge-
urineerd. Na dezen aanval opneming in de kliniek, op advies van
den huisarts. Patiënte is in coma. Sterk oedeem der oogleden en
der onderbeenen. Bloeddruk 155. Pols 50. Temperatuur 36°4. Grav.
32 weken; hoofdligging. Harttonen goed. Partus niet begonnen.

In de blaas 15 cc. urine. Esbach 40 a 50 S.G. 1040. Sediment:
cylinders etc. Therapie: 20 gr. Engelsch zout per os, zweet kuur.
Visus zeer slecht.

4 uur n.m. Patiënte is zeer rustig. Polsfrequentie iets toegenomen.
Bloeddruk 135. Zij zweet goed. Catheterurine 50 cc.

6.20 uur n.m. 4e aanval van eclampsie. 3 gr. amyleenhydraat
rectaal. Temperatuur 38°6. 450 cc. bloed afgetapt door venaesectie.
Geen infusie omdat zij goed gedronken heeft. Visus slecht.
11.45 uur n.m. 5e aanval.

-ocr page 318-

26nbsp;Dec. Gedurende den nacht geen aanvallen meer. Zij heeft
goed gedronken. Om 10 uur v.m. 225 cc. urine.

Daar zij nu onrustig wordt, weer 3 gr. amyleenhydraat rectaal.
Druppelclysma met 10 »/„o suiker. Esbach 24 7oo. Bloeddruk 135.

27nbsp;Dec. 12 uur \'s nachts. De partus is in den loop van den dag
begonnen, zonder dat men het bemerkt heeft. Ontsluiting 8 c.M.
Vhezen worden gebroken,

1.30 uur v.m. Volkomen ontsluiting. Hoofd op bekkenbodem.

2 uur v.m. Het kind wordt forcipaal geëxtraheerd, onder chloro-
formnarcose. Gedurende den dag, die volgt, is de toestand vrij goed;
nog amnesie voor de laatste 3 dagen. Diurese laat nog te wenschen
over. Esbach 1
quot;/oo

28nbsp;Dec. Urinesecretie heel goed. Het zien is ook veel beter. Nog
amnesie voor de laatste 3 dagen. Bloeddruk 135.

31 Dec. De visus is veel beter geworden. Het eiwitgehalte der
urine is zeer gering, \'t Kraambed verloopt, behalve een tempera-
tuursstijging tot 38°4, waarvoor geen oorzaak is gevonden, onge-
stoord. Patiënte wordt op 4 Febr. ontslagen. In de urine nog een
spoortje eiwit.

Het kind. dat bij de geboorte 2150 gr. woog. weegt bij het ont-
slag 3000 gr.

Geval no. 152 (1924).

1 para, 25 jaren. Grav. a terme. 3 aanvallen van eclampsie.
De eerste uur voor, de laatste een half uur voor de
verlossing (sectio caesarea). Verdere therapie: druppel-
clysma met bic. natric. oplossing en amyleenhydraat.
Afloop voor moeder en kind goed. (Gew. 3250 gr.)
Patiënte was altijd goed gezond geweest. Voor 14 dagen kreeg
zij dikke beenen en begon zij over hoofdpijn te klagen. Ook braakte
zij af en toe. Op 20 Febr. had zij hevige hoofdpijn en schitteringen
voor de oogen.

21 Febr. 1924. De hulp van de verloskundige polikliniek wordt
ingeroepen, daar volgens den echtgenoot de vrouw „af en toe
heelemaal weg is en met de oogen draaitquot;. De praktikant neemt om
9 uur n.m. een typischen aanval van eclampsie waar. De ontboden
assistent laat de vrouw dadelijk naar de kliniek vervoeren,

10,30 uur n.m. 2e aanval van eclampsie juist voor het vervoer.

-ocr page 319-

Patiënte wordt in coma in de kliniek binnengebracht; dadelijk na de
opneming, om ± 10.40 uur n.m. krijgt zij den derden aanval van
eclampsie. De algemeene toestand van de vrouw is slecht. Pols-
frequentie wisselend tusschen 64 en 90. De pols is klein en onregel-
matig. Bloeddruk 130. Ademhaling volgens het type Cheyne Stokes.
Temperatuur 36°8. Er is een systolische soufflé boven alle ostia
Van het hart. De graviditeit is a terme. Het hoofd is voor een derde
gedeelte ingedaald. De baring is niet begonnen. Behalve een matig
oedeem der onderbeenen, worden geen andere afwijkingen
gevonden.

Hoewel de vrouw nog maar drie stuipen heeft gehad, doch de
algemeene toestand zeer slecht is, de baring nog niet is begonnen en
het kind nog leeft, wordt besloten tot sectio caesarea.

11.15 uur n.m. Nadat de maag uitgeheveld is wordt onder chloro-
formnarcose klassieke sectio caesarea verricht. Het verloop der
operatie is goed. Het bloedverlies is matig. Het kind leeft. Gewicht
3250 gr.

In den buik worden vele subperitoneale bloedingen waargenomen.
De onderkant van de lever heeft een eigenaardig bruine kleur. Na
de operatie is de toestand van patiënte redelijk. Zij krijgt een drup-
pelclysma met bic. sodae (6.8 gr. per L. en 3 gr. amyleenhydraat).
Daar patiënte in den loop van den nacht onrustig was, kreeg zij
10 m.gr. pantopon.

22nbsp;Febr. 5 uur v.m. Patiënte is goed bij kennis en begint te
drinken. De urinesecretie laat nog te wenschen over (Esbach 9 quot;/oo)»

23nbsp;Febr. De vrouw drinkt goed. Zij heeft nog een druppelclysma.
Zij krijgt 2 maal daags den „Dublinschen drankquot;. De urinesecretie
wordt beter.

24nbsp;Febr. In 24 uur 2 Liter urine; ook diarrhoe. De temperatuur
is opgeloopen tot
39°3.

26 Febr. Temperatuur 39°4. Bloeddruk 105. In de urine nog een
spoor eiwit.

28 Febr. Patiënte heeft een sterk opgezetten buik; zij begint te
braken. Door de ingebrachte maagsonde ontwijken enorme hoeveel-
heden gassen en door gal gekleurde vloeistof. De buik is hierna
veel minder opgezet. Darmhevelen heeft geen resultaat: er komen
n.l. geen gas en geen faeces.

1 Maart. De maag wordt weer gespoeld; weer veel gas en vloei-
stof, echter minder gekleurd door gal. Temperatuur 39°.

-ocr page 320-

3 Maart. De toestand is veel beter. Temperatuur 38°. Patiënte
heeft geen klachten.

8 Maart. Toestand redelijk. In de urine Y^ quot;/«o eiwit. De uterus
staat hoog en is gefixeerd aan het litteeken.

11nbsp;Maart. De temperatuur is de laatste dagen weer opgeloopen.
Thrombophlebitis van den plexus spermaticus links. IJsblaas op den
buik.

12nbsp;Maart. Er is rechts nu waarschijnlijk ook een thrombophlebitis
van den plexus spermaticus.

Er ontwikkelt zich geen phlegmasia alba dolens.

Op 28 Maart wordt een kleine hoeveelheid etter verwijderd uit
het onderste gedeelte van het operatie-litteeken. Hierna wordt de
temperatuur normaal.

17 April. Moeder en kind worden ontslagen. In de urine nog een
spoor eiwit.

Geval no. 153 (1924).

/ para. 25 /aren. Grav. ± 38 weken. 10 aanvallen; de eer-
ste 6 uur, de laatste 1 uur voor den dood. Therapie:
Dublinsche spoelingen en (van den huisarts) 20 m.gr.
morphine. Sterft onverlost.

22 Febr. 8 uur n.m. Patiënte wordt cyanotisch en comateus in de
kliniek binnengebracht van buiten de stad. Sinds de laatste dagen
klaagde zij over hoofdpijn. Zij heeft reeds 6 aanvallen van eclamp-
sie gehad.

Er is oedeem van de beenen. Bloeddruk 140. In de urine 12°|„„
eiwit. De harttonen van
bet kind zijn niet te hooren. De portio uteri
is wat verkort en de cervix uteri laat een vinger toe.

Patiënte wordt volgens de Dublinsche methode behandeld. In de
kliniek krijgt zij nog 4 aanvallen. De toestand gaat zeer snel achter-
uit en 3 uur na de opneming sterft zij onverlost, waarschijnlijk ten-
gevolge van een hersenbloeding,

GEEN OBDUCTIE.

-ocr page 321-

para, 36 jaren. Grav. =fc 34 weken. Afloop van de
vorige bevallingen goed. 9 aanvallen voor, 3 na de ver-
lossing. Eerste aanval 16 uur voor, de laatste 5 uur na
de verlossing (spontaan). Therapie: amyleenhydraat,
warmte, Dublinsche spoelingen. Afloop voor de moeder
goed. Kind dood. (Gew. 2180 gr.)

10 April 12 uur middag. Patiënte wordt soporeus in de kliniek
binnengebracht. Pols 104. Bloeddruk 180. Temperatuur 3S°6. Zij
beeft nu juist haar 7den aanval van eclampsie. De eerste 3 aan-
vallen van 2 uur v.m. tot 3 uur v.m.; 8.30 uur v.m. 4e aanval. 9 uur
v.m. 5e aanval. Hierna werd de hulp van de verloskundige poli-
kliniek ingeroepen en nadat patiënte om 11 uur een 6den aanval
beeft gehad, wordt zij naar de khniek vervoerd.

In de blaas 30 cc. urine (20 quot;/oo eiwit, cyhnders etc.). Verder
geen bijzondere afwijkingen. Harttonen van het kind niet te hooren.
Ontsluiting 2 c.M, Hoofdhgging.

Patiënte wordt tusschen warme kruiken gelegd en warm inge-
pakt. Intramusculair 120 cc. % amyleenhydraatoplossing.

Dublinsche kuur. Uitwasschen van het colon met 10 L. zeep-
oplossing; daarna spoelen met 15 L. bicarbonas natricus oplossing
0.68 %, Op \'t einde wordt ± 800 cc. hiervan in den darm gelaten
en vervolgens 120 cc. ,,House mixturequot; in \'t rectum gebracht.

I.50nbsp;uur n.m. 8ste aanval.

Patiënte wordt tot drinken aangezet (water en ook de senna-
drank).
3.50 uur n.m. 9e aanval.

4.10 uur n.m. Met den catheter wordt een zeer kleine hoeveelheid
urine ontlast (hcht geel). Toch heeft zij 300 cc. gedronken na de
opneming.

6 uur n.m. Volkomen ontsluiting en geboorte van de gemacereerde
vrucht (gew. 2180 gr,). Kort hierop lOe aanval.

6.40 uur n.m. Omdat getwijfeld wordt aan de volledigheid van
de placenta, wordt onder chloroformnarcose de uterus manueel af-
gezocht. Er zijn echter geen placentaresten achtergebleven.

7.40 uur n.m. 11e aanval. Patiënte is hierna onrustig. Tempe-
ratuur 38°6.

10.45 uur n.m. 12e aanval,

II.40nbsp;uur n.m, 3 gr. amyleenhydraat (30 cc. 10%) rectaal.

-ocr page 322-

11 April 8.30 uur v.m. Patiënte is veel beter; zij is vrij goed
georiënteerd. Zij drinkt goed.

Patiënte krijgt de eerste 2 dagen 180 cc. van den ..Dublinschen
drankquot;. De toestand gaat goed vooruit. Op 16 April was de urine-
secretie uitstekend.

Ontslag op 24 April met een klein spoortje albumen in de urine.

Geval no. 155 (1924).

I para. 32 jaren. Grav. d= 32 weken. 16 aanvallen van
eclampsie in een tijdsduur van 20 uur, 10 dagen voor
den spontanen partus. Therapie: Dublinsche drank en
darmspoeling. Warmte-toevoer. 10 m.gr. morphine. Af-
loop voor moeder goed. Gemacereerd kind. (Gew.
1150 gr.)

18nbsp;Febr. Als patiënte van buiten de stad in de kliniek wordt bin-
nengebracht, is zij comateus. Zij heeft oedemen en een gezwollen
tong; temperatuur 37°3. Polsfrequentie 83. Bloeddruk 155. In de
urine 30 quot;/„o eiwit. Zij klaagde sinds een week over hoofdpijn. Thuis
heeft zij 8 aanvallen van eclampsie gehad, waarvoor zij 20 m.gr.
morphine kreeg. Dadelijk na de opneming krijgt zij haar 9den aan-
val. Er is een
Strabismus divergens. De pupillen reageeren goed.
Reflexen normaal. Behalve een weinig oedeem der onderbeenen en
van het gezicht, geen afwijkingen van belang gevonden, Harttonen
goed.

2 uur n.m. 10e aanval. De darm wordt met zeepwater gereinigd.
180 cc. Dublinsche drank in den darm gelaten.
3.15 uur n.m. 11e aanval.

5nbsp;uur n.m. 12e aanval. Patiënte drinkt hierna.

6nbsp;uur n.m. 13e aanval. Wegens de onrust krijgt patiënte om
6.30 uur n.m. 10 m.gr. morphine. Hierna colonspoeling met bicarb.
natric. oplossing.

11.20 uur n.m. 14e aanval.

19nbsp;Febr. 1.20 uur v.m. 15e aanval.
3.30 uur v.m. 16e aanval.

Er volgen nu geen stuipen meer. Patiënte begint in den loop van
den nacht te drinken en komt langzamerhand geheel bij. De bloed-
druk daalt langzamerhand tot 120 en op 1 Maart bevalt de vrouw
spontaan van een gemacereerd kind. Gewicht 1150 gr.
\'t Puerperium
is gestoord door een phlegmasia duplex.

-ocr page 323-

Geval no. 156 (1924).

XIII para, 44 jaren, Grav, =t 31 weken. Behalve 2 abortus
«^as de afloop der vroegere zwangerschappen goed, 9
aanvallen van eclampsie 8 dagen voor den spontanen
partus. Therapie: 6 gr. amyleenhydraat (subcutaan) en
^.Dublinsche behandelingquot;. Afloop voor moeder goed.
Kind gemacereerd. (Gew, 2500 gr,)

27nbsp;Sept. 7.45 uur n.m. Patiënte wordt van buiten de stad in coma
in de kliniek binnengebracht. Voor 2 dagen 10 7oo albumen in de
urine, daarom melkdiëet.

6.45 uur n.m. 1ste aanval: tijdens het vervoer de 2e. Behalve een
licht oedeem van de beenen zijn er geen afwijkingen. Harttonen
9oed. Baring niet begonnen. In urine zeer veel eiwit (32
°/oo Esbach),
cylinders etc. Bloeddruk 160.

Patiënte krijgt subcutaan 30 cc. amyleenhydraat 10 %. Ze krijgt
70 cc. Dublin\'s „House mixturequot;. Darmspoeling met 10 liter zeep-
waren en 12 liter 0,68 % bicarbonas-natricus-oplossing.
9.30 uur n.m. Dadelijk na de darmspoeling 3e aanval.
10 uur n.m. 4e aanval. In de blaas 300 cc. urine (32 quot;/oo
albumen).

11, 11.25 en 11.50 uur n.m. 5e, 6e en 7e aanval. Na den laatsten
aanval 40 cc. Dublinsche drank.

28nbsp;Sept. 12.37 en 1.10 uur v.m. 8ste en 9e aanval. Gedurende
den nacht nog 40 cc. Dublinsche drank. Geen aanvallen meer. In
den loop van den dag wat beter georiënteerd. Incontinent voor
urine.

29nbsp;Sept. Patiënte is nog incontinent. Psychisch wat meer geremd
dan den vorigen dag. 45 cc. Dublinsche drank. 2 °/oo albumen in
urine. Harttonen niet te hooren. Urinesecretie 800 cc.

30nbsp;Sept. 45 cc. Dublinsche drank en 30 cc. amyleenhydraat 10 %
subcutaan wegens de sterke onrust. Urinesecretie 4 liter.

1nbsp;Oct. Nog erg onrustig. 20 m.gr. pantopon. l^Voo albumen.

2nbsp;Oct. Patiënte is veel rustiger; zij slaapt veel beter.

3nbsp;Oct. Geen oedeem der beenen meer. 134 7oo albumen.

5 Oct. 11.5 uur v.m. Begin der weeën en om 1.5 uur n.m. wordt
een gemacereerd kind geboren. Gewicht 2500 gr. Bloeddruk 135.

6nbsp;Oct. Toestand goed. Urine 7oo eiwit.

7nbsp;Oct. Patiënte krijgt 234 liter melk. Urine % 7o„ eiwit.
13 Oct. Pap- en melkdiëet. Urine 3^ 7oo eiwit.

Het beloop is verder goed. Ontslag op diëet den Isten November.
In de urine ^ quot;/oo eiwit.

-ocr page 324-

V para. 26 jaren. Grav. =t= 36 weken. Eerste abortus,
andere bevallingen goed. 14 aanvallen van eclampsie
voor, 2 na de spontane geboorte van het kind. De eerste
30 uur voor, de laatste 17 uur na de verlossing. Dublin-
sche behandeling. 8 gr. amyleenhydraat. De moeder
sterft 4 dagen na de bevalling. De afloop is voor \'t kind
goed. (Gew. 2560 gr.)

De huisdokter vraagt de hulp van de kliniek, omdat patiënte tot
5 uur n.m. (28 Aug.) 14 „zenuwaanvallenquot; heeft gehad. De laatste
weken had zij dikke beenen; verdere betrouwbare anamnestische
gegevens ontbreken.

Als de assistent de vrouw bezoekt, heeft zij juist den 14den aan-
val gehad. Even later wordt \'t kind spontaan geboren.

7 uur n.m. Patiënte komt in de kliniek aan. Zij is comateus.
Pols 90. Bloeddruk 150. Temperatuur 37quot;3. Er is oedeem der beide
beenen. Reflexen hoog; Babinski rechts en hnks. In de blaas 50 cc.
donkere urine. Eiwit 12 7o,„ cylinders etc.

Darmspoeling met 10 L. zeepwater en 20 L. bicarbonas sodae
oplossing 0.68 %. Hierna 120 cc. inf. sennae rectaal, waarvan bijna
alles terugloopt,

9.55 uur n.m. 15e aanval, \'t Is een typische eclamptische aanval.
10.30 uur n.m. 100 cc. 3 % amyleenhydraat intramusculair.

29nbsp;Aug. 1 uur v.m, 16e aanval. Duur 2 minuten.

2.15 uur v.m. Intramusculair 30 cc. 10 % amyleenhydraatoplos-
sing. wegens de sterke onrust.

30nbsp;Aug. 9 uur v.m. Patiënte is nog steeds onrustig. Bloeddruk 150.
In den loop van den dag wordt de toestand beter en gaat zij belang-
stellen in de omgeving. De diurese is goed.

31nbsp;Aug. Toestand goed. Urine-hoeveelheid 4 L.

1nbsp;Sept. Patiënte is weer onrustiger, daarom in den middag 20 cc.
amyleenhydraatoplossing 10 %.

In de urine (hoeveelheid 3 L.) een spoor eiwit, verder enkele
cylinders,

10.45 uur n.m. 15 m.gr. pantopon wegens de onrust.

2nbsp;Sept. 1 uur v.m. Patiënte is wild; 30 cc. 10 % amyleenhydraat-
oplossing intramusculair. Hierna slaapt zij in.

4.30 uur v.m. De pols wordt zeer slecht en ondanks verschillende
excitantia overlijdt patiënte om 4.55 uur v.m.

-ocr page 325-

OBDUCTIE.

Hersenen : dura gespannen; gyri afgeplat. Verder geen af-
wijkingen.

hart en LONGEN: geen afwijkingen van belang.
LEVER: linker kwab zeer klein; er zijn veel intrekkingen.
Rechter kwab: eveneens een intrekking aan den voorkant. Geen
bloedingen.

Nieren : L.-nier vrij groot met enkele intrekkingen. Troebele
zwelling. Gewicht
175 gr. R.-nier: secundaire schrompelnier.
Gewicht
70 gr.
ureteren: zijn wat uitgezet.
blaas: bloedingen in het slijmverlies.

Geval no. 158 (1924),

II para. 24 jaren. Grav. 34 weken. De afloop der eerste
bevalling was goed (phlegmasia alba dolens). 14 aan-
vallen van eclampsie voor en 1 na de bevalling (sectio
caesarea). De eerste aanval 14 uur voor, de laatste 3y2
uur na de operatie. Therapie: Dublinsche spoelingen,
amyleenhydraat en sectio caesarea. Afloop voor de
moeder goed. Het kind is dood. (Gew. 1300 gr.)
9 Sept, 1924, De huisarts wordt ontboden, omdat patiënte een
stuip heeft gehad om 8.30 uur n.m. Hierna verwezen naar de khniek,
nadat zij een injectie van 10 m.gr. morphine en 20 m.gr. pantopon
heeft gehad.

Patiënte is sopareus. De bloeddruk is 110. Pols 114, temp. 38°.
Er zijn geen oedemen.

Omdat patiënte nu wild is. wordt van vaginaal onderzoek afge-
zien. Per os 30 cc. 10 % amyleenhydraatoplossing. Warme in-
pakking.

11.20 uur n.m. 2e aanval van eclampsie.

Hierna wordt patiënte gecatheteriseerd (145 cc. urine, eiwitge-
halte 80 7oo).

Het ostium externum laat een vinger toe: stuitligging. De hart-
tonen zijn goed.

12.30 uur n.m. Colonspoeling met 15 L, zeepwater en 20 L. op-
lossing van bic. sodae (6.8 gr. per hter).

10 Nov. 1.30 uur v.m. Patiënte komt tot bewustzijn. Bloeddr. 115.
2 uur v.m, 3e aanval (duurt 1 minuut). Evenals na den 2den

-ocr page 326-

aanval cyanose. Juist voor dezen aanval heeft zij 150 cc. geurineerd
(secretie van ± 3 uur dus).

3.25 uur v.m. 4e aanval. Na den aanval komt zij vrij spoedig
weer bij.

4 uur v.m. 3 gr. amyleenhydraat per os.
4.30 uur v.m. 30 cc. ..Dublinsche drankquot; per os.
5.10 uur v.m. 5e aanval. Duur 1 minuut.
6 uur v.m. 6e aanval, gevolgd door sterke cyanose.
6.45 uur v.m. 7e aanval. Zij komt vrij spoedig bij en drinkt dan
150 cc. water.
7.20 uur v.m. 8e aanval,

8nbsp;uur v.m. 9e aanval. Incontinentie voor urine en faeces.
8.30 uur v.m. 10e aanval. Pols 140, onregelmatig.

9nbsp;uur v.m. 11e aanval. Duur 1 min. De bloeddr. bedraagt 130.
9.35 uur v.m. 12e aanval. De cyanose na dezen aanval verdwijnt

minder snel.

10nbsp;uur v.m. 13e aanval.

10.30 uur v.m. 14e aanval. De pols is slecht; sterke cyanose. De
vrouw heeft langzamerhand goede uteruscontracties gekregen. Dc
portio uteri is verstreken. De harttonen van het kind zijn niet te
hooren. Gezien den slechten toestand van patiënte wordt besloten
tot sectio caesarea. De operatie verloopt vlot; er is zeer weinig
bloedverlies. Het kind is dood. Gew. 1300 gr. Na de operatie is de
pols wat beter (frequentie 140).

1.30 uur n.m. 15e aanval. Patiënte was juist van te voren iets
bijgekomen. Deze stuip duurde vier minuten; alle andere duurden
± 1 minuut. Na dezen aanval is de pols zeer snel (± 184).
1.40 uur n.m. lYi gr. amyleenhydraat subcutaan.
1.50 uur n.m. Sterke cyanose. 1 cc. coffeïne en 1 cc. digaleen.
2.10 uur n.m. Bloeddruk 125.

3.50 uur n.m. Patiënte komt weer bij. Zij drinkt 300 cc. water.
8.20 uur n.m. Toestand beter. Patiënte drinkt goed.

10nbsp;uur n.m. Patiënte is nog steeds incontinent.

11nbsp;Nov. 8.20 uur v.m. Patiënte is gedurende den geheelen nacht
rustig geweest. Zij urineert spontaan 375 cc. Zij heeft veel gedron-
ken. o.a. ook 90 cc. Dublinsche drank. Bloeddruk 125,

ken, o.a. ook 90 cc. Dublinschen drank. Bloeddruk 125.
1 uur n.m. Zij urineert spontaan 600 cc.

Behalve dat de vrouw gedurende de eerste dagen psychisch wat
vreemd was, verloopt het kraambed verder ongestoord. Op 12 Nov.

-ocr page 327-

1 7oo eiwit in de urine en op 18 Nov. is de urine vrij van eiwit.
30 Nov. De vrouw wordt in goeden toestand ontslagen.
Op 11, 12, 13, 20 en 27 Nov. bedroeg de bloeddruk resp. 125.
130. 130, 110 en 105.

Geval no. 159 (1924).

^ para. 22 jaren. Grav. minder dan 40 weken. 7 aanvallen
^an eclampsie voor en 15 na de verlossing (tang). De
eerste aanval 2Y2 uur voor, de laatste 12 uur na de ver-
lossing. Therapie: 2 maal 3 gr. amyleenhydraat en
Dublinsche spoelingen. Afloop voor moeder en kind
goed. (Gew. 2910 gr.)

Patiënte was 3 Sept. op de polikliniek; in de urine werd toen een
heel klein spoortje eiwit gevonden en een lichte cystitis. Zij kreeg
het advies melk- en papdiëet te houden en een recept voor urotropine
poeders.

10nbsp;Sept. werd patiënte weer op de polikliniek onderzocht (12 uur
Voor den eersten aanval van eclampsie). De vrouw gevoelt zich vol-
komen wel. In de urine bevindt zich een spoor eiwit; in het sediment
9een cylinders. Wel eenige leucocyten. Zij krijgt het advies met
dezelfde therapie door te gaan.

11nbsp;Sept. 3 uur v.m. Patiënte krijgt een aanval van eclampsie. Als
de ontboden praktikant de vrouw om 3.45 uur v.m. bezoekt, heeft
2ij reeds 2 stuipen gehad.

3.55 uur v.m. 3e aanval. Kort daarna gevolgd door 2 andere.
4.25 uur v.m. 6e aanval.

4.30 uur v.m. 7e aanval, bij de komst van den assistent. Patiënte
\'s comateus. Er zijn geringe oedemen. De pupillen reageeren vrij-
wel niet. Pols en temperatuur zijn normaal. Bloeddruk 130. Er zijn
uteruscontracties. Vervoer naar de kliniek, waar de vrouw om 5.15
Uur v.m. aankomt. Er worden bij nader onderzoek geen verdere
afwijkingen gevonden. In de urine 8 7nn eiwit. Daar het hoofd in de
vulva zichtbaar is, wordt het kind forcipaal geëxtraheerd zonder
narcose. Gewicht 2910 gr. Tijdens de verlossing 8ste aanval. Intra-
musculair 30 cc. amyleenhydraatoplossing (10%),

5.50 uur v.m. Het gelukt met eenige moeite patiënte 60 cc. inf.
sennae te laten drinken.
6.10 uur v.m. 9e aanval.
6.45 uur v.m. 10e aanval.

-ocr page 328-

7.15 uur v.m. lie aanval.

7.45 uur v.m. 12e aanval. De pols is zeer onregelmatig en onquot;
gelijk. Frequentie 104. Incontinentie voor urine en faeces.

8.30 uur v.m. 13e aanval.

9nbsp;uur v.m. 14e aanval, gevolgd door sterke cyanose. Weer
3 gr. amyleenhydraatoplossing intramusculair.

10nbsp;uur v.m. De vrouw is nog steeds incontinent.

11nbsp;uur v.m. Darmspoeling met 7 L. zeepwater en 6 L. bic. sodae
oplossing. Tijdens deze bewerking de 15e aanval.

11.50 uur v.m. 50 cc. inf. sennae en 500 cc. bic. sodae-oplossing.
rectaal.

12.50 uur n.m. Patiënte komt langzamerhand weer iets bij.

2.40 uur n.m. Zij drinkt 45 cc. inf. sennae.

4.30 uur n.m. 16e aanval.

5 uur n.m. 17e aanval. Deze aanval is atypisch. Zij had
snelle trekkingen in rechterarm en -been. De linkerarm en het linker-
been bewogen niet actief (verlamming links).

5.7 uur n.m. 18e aanval. Als de vorige. De oogen zijn geheel
naar rechts gericht. De armreflexen ontbreken en ook de linkerbeen-
reflexen. Pols 100.

5.17 uur n.m. 19e aanval. Als de vorige. 20 m.gr. morphine.

5.25 uur n.m. 20e aanval. Als de vorige.

5.30 uur n.m. 21e aanval. Als de vorige.

5.35 uur n.m. 22e aanval. Nu alleen trekkingen in den rechter-
arm en de aangezichtsspieren. Zij heeft een typischen drukpols
(frequentie 70).

De vrouw wordt nu veel rustiger.

7.30 uur n.m. Patiënte beweegt spontaan beide armen. Pols-
frequentie 88.

9 uur n.m. Beide armen worden weer goed bewogen. De triceps-
reflex links is verhoogd. Geen Babinski.

10.50 uur n.m. Patiënte slaat af en toe de oogen op. Zij is steeds
incontinent. Wegens de onrust nogmaals 3 gr. amyleenhydraat.

12nbsp;Sept. 3.50 uur v.m. Patiënte drinkt goed. Zij klaagt over
hevige hoofdpijn. Het linkerbeen kan nu ook bewogen worden.

7.55 uur v.m. Nog steeds incontinent.

6 uur n.m. De toestand is nu veel verbeterd. Bloeddruk 130.

13nbsp;Sept. De vrouw heeft goed geslapen. Zij kan de armen en
beenen goed bewegen. Er zijn geen neurologische afwijkingen meer.
In de urine 2 7^0 eiwit. Bloeddruk 125,

-ocr page 329-

H Sept. In de urine een spoor eiwit. Bloeddruk 125.
Op 15, 17, 19 en 25 Sept. bedraagt de bloeddruk resp. 100, 105,
100 en 125.

27 Sept. Moeder en kind worden in goeden toestand ontslagen.
In de urine echter nog een spoor eiwit.

Geval no. 160 (1925).

// para. 27 jaren. Grav. ± 36 weken. Afloop van de eer-
ste bevalling goed. 4 aanvallen van eclampsie; de eerste
12, de laatste 16 uur na de verlossing. Therapie: amy-
leenhydraat en Dublinsche behandeling. Afloop voor
moeder goed; \'t kind is dood geboren. (Gew. 2500 gr.)
H Febr. Als de praktikant der verloskundige polikhniek om 5.30

uur v.m. de vrouw bezoekt, is \'t kind reeds voor een kwartier ge-
boren. Het kind is dood; gewicht 2500 gr. De baring had een snel
verloop; de weeën waren om 4.30 uur v.m. begonnen. Alles verloopt
verder normaal.

6.15 uur n.m. Patiënte heeft een aanval van eclampsie.

7nbsp;uur n.m. 2e aanval. Voornamelijk tonische convulsies, gevolgd
door geringe cyanose.

8nbsp;uur n.m. 3e aanval; als de vorige.

Hierna vervoer naar de kliniek. Tijdens het vervoer nog een
4de aanval.

9.40 uur n.m. Patiënte is soporeus; temperatuur 37°. Pols 84.
Er zijn geen oedemen, In de urine 2 quot;/oo eiwit, cylinders etc. Bloed-
druk 130. Verder geen afwijkingen.

10 uur n.m. Dublinsche darmwassching. \'t Colon wordt gespoeld
met 20 L. zeepwater en 20 L. bicarb. sodae oplossing 6.8 quot;/oo. waar-
van 1/2 L. in den darm wordt gelaten. Tevens 90 cc. Dublinsche
drank, Intramusculair 30 cc. 10 % amyleenhydraatoplossing.

15 Febr, Algemeene toestand goed. Er is een ruime diurese.
Patiënte vertelt, dat zij vroeger ook wel eens aanvallen van krampen
had. die volgens de beschrijving geleken op de aanvallen van den
vorigen dag. De bloeddruk bedraagt heden 120.

Het beloop is verder goed. Op 25 Febr. is de urine vrij van eiwit.
28 Febr. Ontslag.

-ocr page 330-

Geval no, 161 (1925).

/ para. 33 jaren. Grav. 36 weken. 14 aanvallen van eclamp-
sie; de eerste ± 36, de laatste 22 uur voor de verlossing
(tangverlossing). Therapie: Dublinsche drank- en
spoelingen. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
1590 gr.)

29nbsp;Jan. 12 uur \'s middags wordt de hulp van de verloskundige poli-
kliniek ingeroepen, omdat patiënte sinds 1.30 uur v.m. 12 aanvallen
van stuipen heeft gehad. Voor 2 dagen was zij bij haar huisdokter,
die „alles in ordequot; bevond. Om 12.45 de 13e aanval.

Er is een graviditeit van 36 weken. In de blaas geen urine. In-
wendig onderzoek: hoofdligging, cervix gedeeltelijk verstreken, laat
1 vinger toe.

Hierna vervoer naar de kliniek; zij komt comateus en wild aan.
Temperatuur 38° 1, pols 118, bloeddruk 165. In urine 20 quot;/«o eiwit,
\'t Hart is percutorisch wat vergroot. Verder, behalve geringe
oedemen der beenen, geen afwijkingen van belang. De portio uteri
staat nog. Het hoofd is half ingedaald.

1.40 uur n.m. 14e aanval van eclampsie. Juist te voren heeft zij
45 cc. Dublinschen drank gedronken.
Na den aanval is de pols onregelmatig.

Hierna colonspoehngen met ± 8 L. zeepwater en 12 L. bicar-
bonas natricus oplossing 6.8 °/oo\' 500 cc. hiervan en 90 c.M®. Dublin-
sche drank worden in \'t colon achtergelaten.

9 uur n.m. Bloeddruk 145. De algemeene toestand is verbeterd.
Harttonen van het kind goed.

30nbsp;Jan. 9 uur v.m. De nacht is voor patiënte vrij rustig verloopen.
Incontinent voor urine en faeces. De ontsluiting is volkomen, For-
cipale extractie om 10,45 uur v,m. \'t Kind leeft. Gew. 1590 gr.
Bloeddruk \'s avonds 135.

De eerste dagen was patiënte erg onrustig en delireerde zij van
tijd tot tijd. Hiervoor kreeg zij morphine- en pantopon-injecties.

Als patiënte op 19 Maart wordt ontslagen, is de psyche nog niet
geheel normaal: soms erg luidruchtig, dan weer neerslachtig. Op
4 Maart was er nog een spoortje eiwit in de urine; daarna niet meer.

-ocr page 331-

Geval no. 162 (1925).

i para. 29 jaren. Grav. 34 weken. 2 aanvallen van eclamp-
sie 3 dagen voor de spontane geboorte van een levend
kind. Therapie: warmte, waterdiëet en Dublinsche
drank. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
2270 gr.)

Patiënte is voor 3 weken voor \'t eerst bij den huisdokter gekomen.
Er waren geen afwijkingen. In de urine geen eiwit.

8nbsp;Aug. Patiënte vervoegt zich weer bij haar huisdokter wegens
hoofdpijn en dikke beenen. Eenige uren later krijgt zij plotseling
een aanval van eclampsie, spoedig gevolgd door een 2den. Nu krijgt
zij 15 m.gr. morphine; hierna wordt zij naar de kliniek vervoerd.

Er worden hier behalve oedeem van de beenen, oogleden en den
buikwand, geen bijzondere afwijkingen gevonden. Graviditeit
34 weken; harttonen van het kind goed.

De algemeene toestand is goed; het bewustzijn is ongestoord.
Pols 90, temperatuur 36°3. Bloeddruk 160. Patiënte krijgt 90 cc.
Dublinschen drank. Af en toe worden weeën waargenomen.
Gedurende den nacht na de opneming slaapt patiënte rustig.

9nbsp;Aug. De urine-afscheiding is vrij goed (niet juist te meten, door
de bijgemengde faeces). In de urine 12 ®/oo eiwit. Bloeddruk 155.

10nbsp;Aug. Toestand goed. Bloeddruk 160. 105 cc. Dublinsche
drank.

11nbsp;Aug. In de urine 23/^7oo eiwit. Bloeddruk 145.

Patiënte krijgt nu duidelijke weeën. De diurese is goed. Om 6.30
uur n.m. is de ontsluiting volkomen, de vhezen worden gebroken en
om 6.50 uur n.m. wordt \'t kind geboren. Gewicht 2270 gr.

12nbsp;Aug. In de urine % quot;/oo eiwit. Bloeddruk 165, De oedemen
nemen af.

\'t Beloop is verder goed. Als zij op 11 Sept. tegen advies wordt
ontslagen, is er nog Yi 7oo eiwit in de urine.

Geval no. 163 (1926).

/ para. 21 jaren. Grav. a terme. Een zeer twijfelachtige
aanval van eclampsie 11 dagen post partum. Vermoe-
delijk vergiftiging door het inhaleeren van balsamica,
die gegeven waren wegens de chronische laryngitis.
Afloop voor moeder en kind goed. (Gew. 3100 gr.)

-ocr page 332-

Patiënte wordt op 5 December opgenomen, omdat zij een ver-
nauwd bekken heeft (conjugata vera volgens Bilycki 9).

Patiënte bevalt spontaan op 31 Januari. Gewicht van het kind
3100 gr. In de urine werd voor de bevalling geen eiwit gevonden.
Bloeddruk schommelt om 110. Patiënte is op de polikliniek van
Prof. Quix behandelt wegens een chronische laryngitis. Zij heeft
hiervoor van 28 Dec. af menthol met balsamica (tinct. eucalypti en
tinct. benzoica) geïnhaleerd.

Elf dagen post partum krijgt patiënte plotseling een kortduren-
den aanval, die op een eclamptische stuip gelijkt, voorafgegaan en
gevolgd door hoofdpijn. In de urine wordt nu Yi quot;/oo eiwit, cylin-
ders etc. gevonden. De albuminurie neemt later nog toe. Als de
inhalatie wordt gestaakt, verdwijnt het eiwit uit de urine. Misschien
is de stuip dus wel een uiting van vergiftiging geweest.

De bloeddruk is altijd laag gebleven.

Patiënte wordt op 14 Maart in goeden toestand ontslagen.

l

Geval no. 164 (1926).

VU para. 29 jaren, Grav. 6 tot 7 maanden. Eerste gravidi-
teit abortus.
No.? part. praemat. No.? aburtus. Andere
goed. Eerste aanval 5 minuten, de laatste (20ste) 12 uur
na de verlossing. Therapie: amyleenhydraat. Dublinsche
spoelingen. Moeder en kind dood. (Lengte 43 c.M.)
23 Febr. Patiënte was 6 tot 7 maanden zwanger. Tot gisteravond
was zij gezond; toen kreeg zij hoofdpijn, hartkloppingen en was zij
suf. Hedenmorgen 7.30 uur kreeg zij weeën, en \'t kind wordt ge-
boren, terwijl de echtgenoot met de verloskundige polikliniek
telephoneert. Kort na de bevalling krijgt patiënte een Isten aanval
van eclampsie, die door den juist binnenkomenden huisdokter wordt
waargenomen. De dokter was \'s avonds te voren ook al ontboden,
doch was verhinderd te komen. De praktikant, die even later
arriveert, vindt een dood kind tusschen de beenen der vrouw. De
vrouw is comateus.

9 uur v.m. 2e aanval. De bloeddruk is 200.
10.25 uur v.m. 3e aanval. Hierna vervoer naar de kliniek.
10.45 uur v.m. Aankomst in de kliniek. Patiënte is comateus.
Gering oedeem der beenen. Bloeddruk 200. Patiënte is vroeger in
de psychiatrische kliniek verpleegd wegens dementia praecox.

-ocr page 333-

Verdere anamnestische gegevens ontbreken. Tijdens het vervoer
de 4e aanval en bij de opneming de 5e aanval.

11.50 uur v.m. 6e aanval. 30 cc. amyleenhydraat 10% intra-
musculair.

12.20 uur n.m. 7e aanval.

12.45 uur n.m. 8e aanval. Hierna Dublinsche darmspoeling; 15 L.
zeepwater en 20 L. bicarbonas oplossing 6.8 °/oo worden verbruikt.
1 L. bicarb. oplossing en 150 cc. Dublinsche drank worden in den
darm achtergelaten in \'t colon.

1.15 uur n.m. 9e aanval tijdens \'t darmwasschen.

2 uur n.m. 10e aanval.

2.45 uur n.m. 11e aanval. Patiënte blijft in coma.

3.40 uur n.m. 12e aanval.

De diurese is slecht; in de urine 32 quot;/qq eiwit, cylinders etc. Tem-
peratuur 41°3, pols zeer frequent en klein; ademhaling slecht (type
Cheyne Stokes).

4.30 uur n.m. De toestand is zeer slecht; patiënte krijgt bijna ieder
half uur een aanval. Injectie van 1 L. isotonische bicarbonas natricus
oplossing sub-mammair.

7.20 uur n.m. Patiënte sterft 20 minuten na de laatste stuip; zij
heeft meer dan 20 aanvallen van eclampsie gehad.

OBDUCTIE.

HERSENEN : klein, geen afwijkingen.

HART: in \'t pericardium ± 30 cc. lichtrood bloed.

In linker ventrikel uitgebreide subendocardiale bloedingen.

HARTSPIER: bleek zonder bloedingen.

LONGEN: subpleurale bloedingen.

MAAG: slijmvliesbloedingen.

LEVER: veel bloedingen. Vettige degeneratie.
COLON TRANSVERSUM: subsereuse bloedingen.

NIEREN: rechter ureter iets uitgezet.

Geen veranderingen microscopisch.

GENITALIA: geen bijzonderheden.

-ocr page 334-

Geval no. 165 (1926).

I para. 25 jaren. Grav. a terme. 2 aanvallen van eclampsie.
De eerste twee, de laatste een uur voor de geboorte van
het kind. Therapie: 3 gr. amyleenhydraat en Dublinsche
drank. Afloop voor moeder en kind goed. (Gew.
3420 gr.)

Patiënte wordt op 10 Maart in de kliniek opgenomen voor de
bevalling. Zij heeft sinds een jaar maagklachten, waarvoor zij op
de interne polikliniek werd behandeld. Verder is zij goed gezond.
Afwijkingen van belang worden niet bij haar gevonden. In de urine
geen eiwit. De bloeddruk bedraagt 140.

Op 25 Maart is patiënte weer op de interne polikliniek onder-
zocht, waar geen afwijkingen bij haar worden geconstateerd; de
maagzuurwaarden zijn normaal.

27 Maart, In de urine geen eiwit. Bloeddruk 160. (Op 12 en
17 Maart bedroeg de bloeddruk 130 en 155.) (Geen albuminurie.)

31 Maart, Sinds een paar dagen heeft de vrouw pijn in den rug.
Inwendig onderzoek: het hoofd staat los boven den bekkeningang,
de ontsluiting bedraagt l]/^ c.M. De harttonen van het kind zijn
goed.

1 April 3 uur v.m. De ontsluiting bedraagt 4 c.M,, de vliezen
zijn gebroken,

8.35 uur v.m. Patiënte krijgt plotseling een aanval van eclampsie,
gevolgd door cyanose. Het hoofd is nu in de vulva zichtbaar.

9.5 uur v.m. 2e aanval van eclampsie, die eenige minuten duurt.
De bloeddruk bedraagt 210. Patiënte krijgt een injectie van 30 cc.
10 % amyleenhydraatoplossing intramusculair,

10.25 uur v.m. Daar de baring niet vordert, wordt deze forcipaal
voltooid onder chloroformnarcose. In de catheterurine 7oo eiwit
en enkele korrelcylinders. Na de narcose krijgt patiënte 90 cc,
Dublinschen drank.

5.30 uur v.m. De toestand van patiënte is goed. Eenige malen
ruime defaecatie. Er zijn geen aanvallen meer geweest. Bloed-
druk 140.

2nbsp;April. In de urine nog eiwit. Bloeddruk 140.

3nbsp;April. In de urine een spoor eiwit. Bloeddruk 145.
8 April. De urine is vrij van eiwit. Bloeddruk 120.

13 April. Moeder en kind worden in goeden toestand ontslagen.

-ocr page 335-

Geval no. 166 (1926).

/ para. 28 jaren, Grav. a terme. 7 aanvallen en een status
eclampticus voor de bevalling (tangverlossing). De eer-
ste aanval 9 uur, de laatste 25 minuten voor de verlos-
sing. Therapie: Dublinsche darmspoelingen en 2 maal
3 gr. amyleenhydraat. De afloop voor de moeder is goed
en het kind is dood. (Gew. 3620 gr.)

Patiënte moest op advies van haar huisarts gedurende de laatste
4 weken diëet houden, omdat de urine eiwithoudend was. In den
avond van 17 April wordt zij in de kliniek opgenomen; reeds gedu-
rende den geheelen dag was zij in partu.

7.30 uur n.m. kreeg zij plotseling een eclamptischen aanval, kort
daarop gevólgd door een tweede; hierna wordt zij naar de kliniek
vervoerd. Bij de opneming is patiënte comateus. Behalve oedeem
der beenen worden geen verdere lichamelijke afwijkingen gevonden.
In de urine 12 7oo eiwit. Bloeddruk 205.

8.25 uur n.m. Dublinsche darmspoelingen; patiënte krijgt nu haar
3den aanval. Zij krijgt een injectie van 30 cc. 10 % amyleenhydraat
oplossing intramusculair.

11.25 uur n.m. 4e aanval. De ontsluiting bedraagt 4 c.M.; hoofd-
ligging. de vhezen zijn gebroken. De harttonen van het kind zijn
niet te hooren.

18nbsp;April. 12.30 uur v.m. Submammair 1 Liter isotonische bic.
sodae oplossing.

12.50 uur v.m. 5e aanval. Weer 3 gr. amyleenhydraat intramus-
culair.

1.45 uur v.m. De toestand is beter. Patiënte antwoordt op ge-
stelde vragen.

2.30 uur v.m. 6e aanval, gevolgd door een status eclampticus
van 20 minuten. De ontsluiting is nagenoeg volkomen.

3.10 uur v.m. Tangverlossing onder chloroformnarcose. Er is vrij
veel bloedverhes. Het kind is dood (gew. 3620 gr.).

5.30 uur v.m. Digaleen-injectie wegens den kleinen pols. Lang-
zamerhand verbetert nu den toestand.

19nbsp;April. Eiwit positief. Bloeddruk 165.

21nbsp;April. Eiwit positief. Bloeddruk 160. De oedemen zijn nu

sterk verminderd.

22nbsp;April. In de urine nog een spoor eiwit. Bloeddruk 160.

29 April. Nog steeds wat eiwit in de urine. Bloeddruk 160. De
oedemen zijn verdwenen,

5 Mei. In de urine nog wat eiwit. Bloeddruk 150.
7 Mei. Patiënte wordt ontslagen. De urine is vrij van eiwit, De
bloeddruk bedraagt 145.

-ocr page 336-

Geval no, 167 (1926).

ƒ para. 24 jaren. Grav. ± 6 maanden. 8 aanvallen van
eclampsie, waarvan de eerste ± 40 uur, de laatste =b 16
uur voor de spontane geboorte van de gemacereerde
vrucht. Therapie: Dublinsche spoelingen en 6 gr. amy-
leenhydraat. Afloop voor patiënte goed.
Patiënte is 28 April onwel geworden: zij klaagde over pijn in de
linkerzijde: zij had geen koorts en braakte niet. De ontboden huis-
medicus vond geen afwijkingen.

29 April krijgt patiënte een stuip, waarna zij bewusteloos is
met schuim op den mond en rochelende ademhahng. Geen tong-
beet, geen incontinentie. Gedurende den nacht herhalen de aan-
vallen zich en, als patiënte 30 April om 6 uur n.m. in de neurologische
\' kliniek wordt opgenomen, heeft zij 8 aanvallen gehad. Patiënte had
vroeger nooit toevallen: zij is nooit ziek geweest.

1 Mei. 4 uur n.m. Door de neurologische kliniek wordt een
consult aangevraagd, omdat patiënte, die men voor een epileptica
houdt, een abortus heeft.

Patiënte is soporeus. doch schijnt volkomen georiënteerd en geeft
goed antwoord op alle vragen betreffende de anamnese tot voor het
onwel worden op 28 April. Er zijn geen verdere bijzonderheden en
behalve oedeem der beenen worden geen afwijkingen gevonden.
Er is een foetus maceratus van ± 6 maanden uitgestooten. geheel
in de vliezen met volledige placenta.

Temperatuur 38o5. Pols 104. Bloeddruk 165. In de urine veel
eiwit 15 7oo. cylinders etc. Op grond van de toevallen, den bloeddruk,
de albuminurie en \'t oedeem der beenen, wordt de diagnose gesteld op
eclampsie en patiënte overgebracht naar de obstetrische afdeeling.
In de neurologische kliniek kreeg patiënte 6 gr. amyleenhydraat.
waarop zij rustig geslapen heeft. Na de overbrenging wordt patiënte
behandeld volgens de Dublinsche methode. Zij krijgt Dublinschen
drank te drinken en verder wordt \'t colon gespoeld met 20 L. zeep-
water en 20 L. bicarbonas sodae oplossing; 1 L. hiervan en 120 cc.
Dublinsche drank worden in den darm achtergelaten.

2 Mei. Na de behandeling is patiënte rustig gebleven; zij her-
innert zich niets van de aanvallen, den partus en de colonspoelingen.
Urine-afscheiding 1200 cc.

De bloeddruk, die op 3 Mei 155 bedraagt, is op 12 Mei nog 145.
Het kraambed heeft een ongestoord verloop.
28 Mei ontslag. met nog een spoor eiwit in de urine.

-ocr page 337-

Geval no. 168 (1926).

VlI para. 29 jaren, Grav, a terme. Afloop eerste 6 beval-
lingen goed, 8 aanvallen van eclampsie na de spontane
bevalling. Therapie: amyleenhydraat, venaesectie 500 cc.
en Dublinsche spoelingen. Afloop voor kind goed; de
moeder gestorven op den 3den dag post partum.

Patiënte is op 14 Juni \'s morgens (\'t uur van den partus is niet
precies bekend) spontaan bevallen onder leiding van de vroedvrouw.

Om 5.30 uur n.m. krijgt patiënte den Isten aanval van eclampsie.

De huisdokter stelt de diagnose „zenuwuitingquot;. In den loop van
den avond en den nacht nog 5 aanvallen.

15 Juni. 10 uur v.m. 7e aanval, die, te beoordeelen naar de be-
schrijving van de vroedvrouw, die den aanval waarnam, typisch
eclamptisch is. Op raad van den huisarts wordt patiënte vervoerd
naar de neurologische kliniek. Hier krijgt patiënte, die steeds in
coma was, een 7den aanval, waarna zij naar de obstetrische afdee-
ling wordt overgebracht.

De ademhaling is snorkend, \'t gelaat opgezet. De pupillen
reageeren op licht; op den mond bloederig slijm. Pols gespannen
(bloeddruk 250), frequentie 96, regulair en aequaal. Er is weinig
oedeem van de beenen en van de sclera. Uterus goed gecontraheerd;
staat 2 vingers onder den navel.
De urine stolt bij koken.

Patiënte krijgt 30 cc. (10% oplossing) amyleenhydraat intra-
musculair. Venaesectie 500 cc., \'t bloed stolt merkwaardig snel.
\'t Colon wordt gespoeld met 20 L. zeepwater en 20 L. bicarbonas
natricus oplossing (6.8 gr. per L.). Tijdens \'t spoelen (2.15 uur
n.m.) de 8ste aanval van eclampsie. 1 L. van de bic. natr.-oplossing
wordt in \'t rectum achtergelaten en tevens dr 90 cc. Dublinsche
drank.

4.30 uur n.m. Patiënte is nog comateus.

Er wordt 1 L. van een isotonische bicarb. natr. oplossing sub-
mammair ingespoten.

De ademhaling is slecht. Bloeddruk niet juist af te lezen, daar
de manchet lek wordt (dr 175).

-ocr page 338-

8 uur n.m. Algemeene toestand iets beter.

Druppelclysma met bicarb. sod. oplossing.

16nbsp;Juni. In den loop van den nacht wordt de toestand iets beter.
Patiënte drinkt 2 X 45 cc. Dublinschen drank. In de urine ondasting.
Er is 500 cc. urine afgescheiden (2.75 quot;ƒ00 eiwit, cylinders. etc.).

Bloeddruk \'s middags: 132. Temperatuur 38°9.

17nbsp;Juni. \'s Morgens 750 cc. urine afgescheiden met 2 quot;/oo eiwit.
Patiënte is nog steeds comateus. Temperatuur 40°9,

3 uur n.m. Patiënte is plotseling sterk achteruitgegaan. De adem-
hahng wordt
zeer oppervlakkig, pols klein en frequent (140) en
ondanks excitantia overlijdt zij om 3.50 uur n.m.
OBDUCTIE.

HART: een paar kleine bloedingen bij het hnker hartoor. Onder
\'t endocardium van de linkerkamer eenige kleine bloedingen.

LONGEN: eenige subsereuse bloedingen, stuwing, en in de lin-
ker bovenkwab een pneumonisch haardje,

MILT: geen afwijkingen,

BIJNIEREN: geen afwijkingen.

NIEREN: geen bloedingen. Microscopisch zwelling van de
epitheliumcellen der Bowmansche kapsels, en slechte kleuring.

URETEREN: rechter ureter iets verwijd.

UTERUS: kleine subsereuse bloedingen. In den uterus een
stukje placenta ter grootte van een okkernoot.

TUBAE en OVARIA : geen afwijkingen.

LEVER: geen bloedingen, wel veel hyperaemische vlekjes en
speldeknop-groote necrotische haardjes en grootere plekken, waar
vervetting der epitheliumcellen op den voorgrond treedt.

HERSENEN : gewicht 1760 gr., sterke vulling der venae. Hypo-
physis puilt sterk uit; de vorm is normaal, maar aan den bovenkant
zit een knobbel. De steel is normaal. In de hersenen geen bloedingen.

Geval no. 169 (1926).

V para. 33 jaren. Grav. 37 weken. 4 aanvallen van eclamp-
sie post partum. De eerste 6, en de laatste 16 uur na de
spontane verlossing. Afloop vorige bevallingen goed.
Therapie: Dublinsche spoelingen en 6 gr. amyleenhy-
draat. Afloop voor moeder en kind goed. Gew. 2850 gr.)
23 Aug. De vrouw is om 3.10 uur v.m. spontaan bevallen van een
levend kind. Hulp van de verloskundige polikliniek.

-ocr page 339-

9.30 uur n.m. Patiënte krijgt een aanval van eclampsie, die om
10 uur gevolgd wordt door een 2en.

11.50 uur n.m. wordt patiënte in de kliniek opgenomen; zij is
comateus; er zijn geen oedemen en ook geen verdere afwijkingen
van belang. Bloeddruk 180. In de urine 18
7oo eiwit, cylinders etc.

Colonspoelingen met 15 L. zeepwater en 15 L. bicarbonas sodae
oplossing 6.8 90 cc. Dublinsche drank wordt in den darm achter
gelaten.

24nbsp;Aug. 4 uur v.m. 3e aanval. Patiënte krijgt 30 cc. amyleen-
hydraat 10 % subcutaan.

In de blaas 675 cc. donkere urine.

7.30 uur v.m. 4e aanval. Weer 30 cc. amyleenhydraat 10 % sub-
cutaan. In de blaas 250 cc. urine.

Patiënte wordt nu rustig; er komen geen aanvallen meer. De
bloeddruk bedraagt \'s avonds 175. In de urine quot;/ 00 eiwit.

25nbsp;Aug. De diurese is goed. Bloeddruk 155.

2 Sept. Bloeddruk 180. Eiwit K 7oo.

4 Sept. Bloeddruk 190. De toestand van patiënte is gunstig,
Wel klaagt zij over hoofdpijn.

7 Sept. Bloeddruk 195. Geen hoofdpijn meer.

9 Sept. Bloeddruk 175.

10 Sept. Bloeddruk 165. Eiwit «/«o.

13 Sept. Bloeddruk 190. Eiwit 14 7oo.

19 Sept. Bloeddruk 195. Eiwit i/^ »/oo-

23nbsp;Sept. Bloeddruk 175. Eiwit spoor.

24nbsp;Sept. Bloeddruk 175. Eiwit negatief.

Ontslag; nabehandeling thuis.

Geval no. 170 (1926).

^X para. 41 jaren. Grav. 35 weken. 14 aanvallen statu.\'i
eclampticus voor de verlossing. Eerste aanval 10 uur
voor, laatste juist voor de verlossing (extractie aan de
voeten). Dublinsche spoelingen en amyleenhydraat.
Afloop voor moeder goed. Kind dood. (Gew. 1720 gr.)
Patiënte was van te voren altijd goed gezond. De bevallingen
hadden altijd een normaal beloop (eenmaal tweehngen).

Voor week is patiënte een weinig gaan vloeien; hoewel het
bloedverlies zeer gering was, is dit toch blijven doorgaan. De urine
is niet nagezien.

-ocr page 340-

7 Sept. 10 uur n.m. krijgt patiënte, na zich over het een of ander
boos gemaakt te hebben, een aanval van eclampsie en, als zij oni
4 uur v.m. op \'t advies van haar huisdokter (die bij inwendig
onderzoek een nog staande niet ontsloten portio uteri vond) in de
kliniek wordt opgenomen, heeft zij 4 aanvallen gehad.

4.20 uur v.m. 5e aanval. Er is aan de beenen een spoor oedeem-
Patiënte heeft duidelijk weeën. Harttonen van het kind niet te
hooren. Er is 2 tot 3 c.M. ontsluiting en stuidigging. In de urine
20 7oo eiwit. Bloeddruk 180.

5 uur v.m. 6e aanval. 30 cc. amyleenhydraat. Zij is niet comateus.

6,30 uur v.m. Patiënte is nu plotseling na een aanval heel suf
geworden en de stuipen komen snel achtereen. Van 6.25 uur v.m.
tot 7.20 uur v.m. krijgt zij 8 aanvallen, gevolgd door een status
eclampticus om 7,45 uur v.m. Er is nu volkomen ontsluiting en de
doode vrucht wordt aan de voeten geëxtraheerd. Geen bloedver-
lies. 30 cc. 10 % amyleenhydraat rectaal en Dublinsche colon-
spoelingen.

Patiënte is hierna rustig. Er komen geen aanvallen meer. Tem-
peratuur 38°9. Pols 170.

2.30 uur n.m. Patiënte reageert weer op aanroepen. Bloeddr. 110.

7nbsp;uur n.m. Patiënte is iets meer bij kennis. In de blaas 160 cc.
urine. Bloeddruk 100. De linkerarm, het rechterbeen en de gezichts-
spieren zijn paralytisch.

9nbsp;Sept. In de urine 6 7oo eiwit. Bloeddruk 100. De linkerarm is
nog paralytisch; het been nog paretisch. evenals de gezichtsspieren.

10nbsp;Sept. Patiënte is nu geheel bij kennis. Zij kan armen en
beenen nu vrij goed bewegen. De facialis-paralyse is bijna genezen.

13 Sept. Bloeddruk 115. Esbach 2 7oo. De verlammingen zijn
nagenoeg genezen.

In de urine blijft nog steeds een weinig eiwit.

8nbsp;Oct. Patiënte heeft nog geheugen-defecten; weet b.v. haar eigen
adres niet meer. In de urine quot;/oo eiwit.

Ontslag.

im-

-ocr page 341-

STELLINGEN.

Het afbreken van dc zwangerschap, wegens tuberculose is slechts
bij uitzondering geindiceerd.

2.nbsp;De ernst vanverschillendezwangerschapsvergiftlgingenfhyperemesis
gravidarum, eclampsie. spontane loslating der placenta) wordt
beheerscht door dc mate van de beschadiging van het leverparenchym.

3.nbsp;Het is waarschijnlijk, dat dc cellen van Rouget invloed oefenen op
de contractie van de capillairen.

4.nbsp;De z.g. agranulocytose is niet een op zichzelf staande ziekte.

De indicatie tot sanatoriumbehandehng van tuberculose-patienten
is in hoofdzaak sociaal.

6.nbsp;De sympathectomie bij de ziekte van Basedow verdient geen
navolging,

7.nbsp;De verwekkers van de z.g. herpes zoster generahsatus en van varicellen
zijn niet identiek.

8.nbsp;Het verdelgen van de broedplaatsen der gevaarlijke anophelinen, is
de voornaamste factor van de malaria-bestrijding.

9.nbsp;Cocaine is in de oogheelkundige praktijk, voor zoover deze gebruik
maakt van oppervlakte-anaesthetica, niet te vervangen.

10. De apotheekhoudende geneeskundige is niet verphcht tot het
bewaren van recepten van door hemzelf voorgeschreven genees-
middelen.

-ocr page 342- -ocr page 343- -ocr page 344-

Opm.: pH en alkalireserve werden bepaald in plasma; Cu in serum; de andere bepalingen werden gedaan in (NaF)-bloed

tabel 1

Haemo-
globine
berekend
uit ijzer^)

Haemo-
globine
volgens
Philipsen

Alkali-
reserve
%
CO,

Ijzer
mg%

Cu
in y

No.

Melk-
zuur

Bijzonderheden

PH
(38°)

mg% P

mg% Ca

Glucose

gezond tuigpaard 10 jaar...........

Belg. werkpaard 12 jaar.....

gekr. Belg. ruin 18 jaar.....

landb. tuigpaard 6 jaar .....

Belg. hengst 2 jaar .........

landb. tuigpaard 20 jaar ____

Belg. merrie 5 jaar .........

„ ruin 4 jaar 2) .........

„ 3 jaar ...........

merrie 6 jaar .........

tuigpaard 2 jaar............

Belgquot; merrie 18 jaar ........

» 12 „ ........

ruin 3 jaar ...........

merrie 3% jaar .......

» 6 .........

ruin 15 jaar ..........

Landb. tuigpaard ruin 6 jaar.

»1nbsp;jtnbsp;tl 4 tl \'

4

ffnbsp;»»nbsp;it ^ I» •

11,2
13,1
13,9
11,8
12,7

123
119

113
115

Belg.nbsp;hengst 2% jaar ..

„ ruin 3 jaar ......

„nbsp;merrie 14 jaar ...

»nbsp;i; 5 ,, . . .
Landb. tuigpaard 5 jaar

Belg.nbsp;merrie 6 jaar ...

1

2

3

4

5

6

7

8
9

10
11
12

15

16

17

18
19
21
22

23

24

25

27

28

30

31

33

34

28

12,3

13.1

14.2
13,9

13.8
12,7

13.7
13,1

12.9
12,6

13.8
13,5

13.0

13.9
12,0

12.3

13.3
9,3

12.1

12.5
10,8

10.6
10,9

13.6

14.4
11,6

12.7

44.4

47.6

51.5
50,2

49.7

45.8
49,5
47,2
46,7
45,7
50,0

48.5

47.0
50,2

43.6
44,4

48.1

33.7

43.8
45,4
39,4

38.2
40,0
49,6
52,0
42,2

45.9

44.4

47.6

51.7

50.5
50,0

46.5
50,0
47,7
47,0

45.7

50.2
49,0

47.3

50.2

43.6

44.4

48.3
33,9

43.8

45.4

39.2
38,4

39.3
49,2

51.8
42,2

45.9

68,8
63,1
65,6

64.6

65.4

69.5
69,9

60.6

63.3

61.4

67.1

64.5
64,9

65.2
61,9

60.3

62.7
65,1

59.4

65.5
61,9
60,9
57,9
58,3
66,1
65,9
63,7

72.6

96
114
77
108
106

105

91
116

106
94

107

92
96

104

84
69
69

71

72

73
101

61
110
127
80

85
94

117

96
116

78
109
108
105

92
118

107
95

108

93

97
104
83

69

70

71
71
73

101
61
112
126
81
86

94
119

9
16
10
17
17
14

14

15
13
11
13
11
15
17
21
24
19
15
17
13

15

16
12
15
12
12
12
17

10
18
11
18
18
15
15
15

13
11

14
11

15

17
25
24

18

11

16
13
15
15

12
15
12
12
12

7,55
7,48

7.52
7,48
7,50
7,50
7,48
7,37
7,54
7,48
7,50

7.48

7.53

7.49
7,46

7.49
7,48

7.52

7.50

7.53

7.54
7,53

7.53
7,50

7.54
7,52
7,48
7,52

70.8

65.1

65.3

65.4
64,7
69,4

69.6
60,4

63.2
61,4

66.4

64.2

64.9

65.3
62,2

60.5
61,9

62.7
57,9
65,9
61,7
60,9
59,7
59,2
67,5

66.4
62,2
72,9

5,8

4.7
3,5

2.8

14,3
16,1
10,7
8,4

5,9

4.7
3,5

2.8

14,3
16,2
11,3
8,3

127

157
160

120

150

151

11,2

11,3
12,9

13.7

11.8
12,9
12,6

IInbsp;II 15 ,, ...

normale paarden.

1) Bij de omrekening van ijzer naar haemoglobine werd aangenomen, dat Hb van het paard 0,362% Fe bevat. De berekening Hb gehalte van het bloed uit het ijzergehalte is dus
als volgt:

Ijzer in mg% .. 100
ÏÖÖÓ

X

Q-^ = aantal gram Hb per 100 cm® bloed.

2) Goed gevoed (4 K-G. haver en veel bieten), moet regelmatig flink werken, had 1 nacht y^. dag rust gehad en daarna y^ uur gewerkt, daarna bloedmonster genomen. Dit paard
heeft voor 2 maanden terug myogloburie gehad.

-ocr page 345-

Zieke paarden (niet lijdende aan myoglobinuria) (zie opmerking en noot 1 van tabel 1).

tabel 2

Haemo-
globine
berekend
uit ijzer^)

Haemo-
globine
volgens
Philipsen

Alkali-
reserve
%
CO,

No.

Bijzonderheden

Ijzer
mg%

Melk-
zuur

Cu
in y

pH
(38°)

mg% P

mg% Ca

Glucose

gekr. Belg. ruin 3 j. ; lijdt 1 dag aan hoefbevangenheid
Belg. merrie 2^^ j. ; lijdt 4 uur aan rheuma(spierbevangen)
Belg. ruin 3 j. ; hartdiiatatie door overm. arbeid, loom,

na enkele dagen rust............................

paard haemoglobinurie (opgewekt door 7-9-43 (10.45 u)
koud water laten drinken). (Bij dit 8-9-43 (10.25 u)
paard werd steeds spectroscopisch 8-9-43 (15.10 u)
haemoglobine aangetoond, (geen 10-9^3
myoglobine). Na koud water drin- 10-9-43
ken ontstaat na enige uren haemo 14-9-43
globinurie. Na lauw water blijft de 14-9-43 (15.10 u)
urine normaal. De resistentie der
erythrocyten t.o.v. NaCl oplos-
singen is verminderd begin van
haemolyse bij 0.750% NaCl, eind
bij 0.575% NaCl. Contrôle paard
begin bij 0.650% NaCl, eind bij
0.500% NaCl).

13

14
20

AIK

13,6
6,1

12,0
7,5
9,0
8,0
7,8
7,5
9,4
8,4

49.2
22,0

43,6

27.3

32.8

28.9

28.4
27,2
34,2
30,4

49.5
22,2

43.6
27,2
32,5
28,9
28,4
27,4
34,2
30,4

98
98

70

99
99

70

15
12

13
11
95
95
11
47
9
15

16
13

13
10
95
95
11
47
9
15

7,60
7,58

7,58

7,641)

7,551)

7,531)

7,581)

7,601)

7,601)

64.1
63,0

60,9

64.0

63.4

61.2
63,3

53.1

60.5
61,5

64.3

63.1

61.2
64,0
63,7

60.7

62.8
52,6^)

60.4
62,2

5,3

5,3

11,5

11,3

10.55 u)
15.20 u)
(10.20 u)

102
128
100
95

102
128
100
96

130

130

1) Deze pH werd bepaald met de glaselectrode (electrometrisch).
quot;) Deze bepaling had plaats kort nadat het dier flink had gewerkt.

Paarden lijdende aan myoglobinuaria paralytica equi. (zie opm. en noot 1 van tabel 1).

tabel 3

Haemo-
globine
berekend
uit ijzeri)

Haemo-
globine
volgens
Philipsen

Alkali-
reserve
%
CO,

Ijzer

mg%

Melk-
zuur

Cu
in y

pH
(38°)

No.

Bijzonderheden

mg% P

mg% Ca

Glucose

Belg. ruin 5 jaar na % uur arbeid na 2^2 dag rust, licht

geval 21/2 uur na optreden der ziekte.............

Zelfde paard ruim 24 uur later. Paard was bijna genezen
Belg. ruin 4 jaar, na 114 uur arbeid, na 1 ^ dag rust, kon

eerst niet op, bloedmonster 4 uur na optreden ____

Gekr. ruin 15 jaar, na korte arbeid na 3 dagen rust, kon

eerst niet op. Monster 1 uur na ziekte ...........

Belg. ruin 9 jaar. Na 20 min. arbeid na 2 dagen rust,

monster uur na ziekte.......................

Belg. ruin 4 jaar. Na 45 min. arbeid na 4 dagen rust.

Kan met moeite op.............................

Belg. merrie 6 jaar. Na 30 min. arbeid na 2 dagen rust,

monster na 1 uur...............................

Zelfde paard na 7 uur, paard veel beter, nog stijf......

Belg. ruin 4 jaar. Na 2 dagen rust. Bloedmonster na 3 uur
Paard Interne kliniek, typisch myoglobinurie, na 134 d. dood

26

26II

29

32

35

36

37

3711

38
BIK

10,1
12,5

13,1

22,5

38.8

44.9

47.5

81.6

38,8
45,4

47,7

81,6

115

94

93
142
85

115
94

94

141

86

19
9

20
25
18

19
9

113
141

24,9
14,6

25,1
14,8

25
15

111

130

111
134

7,42
7,54

59,1
66,8

59,4
67,4

7,36

65,6

65,5

7,41

54,1

53,3

7,39

64,8

66,4

7,34

7,32
7,42
7,36
7,30

63,7

-ocr page 346-

Normale niet drachtige koeien, (zie opm. tabel 1).

tabel 4

Bijzonderheden

laatste maai sinds

6 maanden
iVz
2

9
7
12

3 weken...

3nbsp;maanden
maand

2 maanden

4

Alkali-
reserve
= Vol
%
CO,

Melk-
zuur

PH

No.

Glucose

64.5

67.3

64.4

58.8
50,4

56.9
68,7
71,0
66,3
64,2

64.6

69.7

51.8

64.3
67,0

64.4
58,3
60,0
56,7
69,0
69,0
66,2

64.5
64,9
68,2

55,0

2

4x

6

2x

8

2x

20

3x

26

2x

27

7x

34

8x

35

3x

37

4x

4j

6x

43

1 x

50

5x

63

3x

24

2x

gekalfd

7,46
7,42
7,41
7,41
7,39
7,41

7.41

7.42
7,35
7,35
7,35
7,39

7.43

8
10
10

15
14

16
9

12
12
10

11

13

8
10
10

15
14

16
9

12
12
10
11
11

11

58

64

65
45
52
67
47
47
49
38
64
60

56

58

64

65
45
52
67

47
50

48
44
62
60

57

42.5
42,2
43,7

46.6
36,5
29,5

34.7
33,1
30,9
31,7

42.3
41,5

43.7

46.8

36.9

29.4
34,8
33,1
31,1
31,8

12,6
12,4
13,0
13,9
10,9
8,8
10,3
9,8
9,2
9,4

1.9
1,8
2,2
2,6

1,9
1,8
2,3
2,5

sinds 5 weken, had voor 2 en 3 weken gras
tetanie, is nu gezond.

62,5

61,6

7,48

21

21

61

62

23,4

1,9

1,9

7,0

gekalfd, plotseling gevallen, is suf, mager, algemene
t.b.c. en achteraf blijkt Cu gebrek, bloedserum bevat
32-40 y ......................................

mg% P

mg% Ca

5,2

5,2

11,3

11,4

8,8

8,8

9

4,2

4,2

11,6

11,0

6,2

6,3

8,2

7,9

5,3

5,3

8,6

8,6

4,6

4,6

7,6

7,6

mg%
mg

Haemo-
globine
berekend
uit Fel)

Haemo-

globine

volgens

Philipsen

10,1

7,5

7,9

7,7

7,9

8,1

8,2

10,4

10,3

10,5

10,8

Ijzer

mg%

23,4

Bij omrekening haemoglobine uit Fe werd aangenomen dat runder-haemoglobine 0,336% Fe bevat.

Normale drachtige koeien, (zie opm. tabel 1 en noot tabel 4).

tabel 5

Alkali-
reserve
= Vol
%
CO^

Haemo-
globine
volgens
Philipsen

Haemo-
globine
berekend
uit ijzer

Melk-
zuur

Ijzer
mg%

pH

mg%

mg

Glucose

Bijzonderheden

mg% P

mg% Ca

No.

3xnbsp;gekalfd, is 4 maanden drachtig

4xnbsp;.....5

3xnbsp;„ , „ 41/2

4Xnbsp;„ , „ 6

3xnbsp;„ , „ 8

3xnbsp;„ , 3

2xnbsp;, „ 8

lxnbsp;„ , „ 4

4Xnbsp;„ , „ 3

4xnbsp;„ , „ 3

3Xnbsp;„ , „ 31/2

3xnbsp;.....31/2

4Xnbsp;„ , „ 8

6xnbsp;.....8I/2

6xnbsp;„ , „ 9
vaars, was 6 maanden drachtig, heeft sinds 1 dag ge-
aborteerd.

63,6
63,8
60,1

63.8

63.1

68.9

65.0

66.1

76.0

61.1
65,9
59,4
69,0
66,4

59.2

64.3

62,2
63,8
59,8
63,0
62,8

68.7

65.0
66,5
76,5

62.8

62.7

57.8

69.1
66,1

59.2

62,4

7,50

7.41

7.45
7,38
7,49

7.38
7,37

7.39
7,36

7.43

7.44

7.46

7.42

7.42

7.43

7.44

9
13

13
21

14
10

8
13

13
22

14
10

9
11
12
7
7
7
18
16
11

17

60
62

36
46
54
66
61
65
64
56
59
67
61
56

75

60
61

36
46

54
66
61
62
64

55
57
67
60
57

74

42.5

44.7

45.8
38,8

41.6
35,8

42,0

44.5
46,0

38.6
41,8
36,3

12,6

13.3
13,7
11,5

12.4
10,7

1

7
21
22
23
36

41

42
44

47

48

49
58
62
64
57

5,5

5.5

5.6

5.7

5,6

5.5

5.6

5.7

10,1
12,9
9,2
8,1

10,3
12,8
9,8
10,9

9,1

2,0

9.1
10,9
13,1

9.2
8,9
9,8
10,7
12,0

11.7

10.8

11,4

2,1

8
9
7
18
15
13

17

9,3
9,5
11,2
12,9
11,9

(is koe 62)

12,0

-ocr page 347-

Normale koeien kort na de partus, (zie opm. tabel 1 en noot tabel 4)

tabel 6

Haemo-
globine
berekend
uit ijzer

Haemo-
globine
volgens
Philipsen

Alkali-
reserve
= Vol
% CO,

mg%

mg

Ijzer

mg%

Melk-
zuur

No.

mg% Ca

Bijzonderheden

mg% P

Glucose

pH

vaars heeft 5 dagen gekalfd ____

„ op heden gekalfd.........

1 dag gekalfd............

gekalfd, heeft 1 dag gekalfd.
, 5 dagen gekalfd ...

, 1 dag gekalfd .....

, 6 dagen gekalfd ..
, 10 „

,8......

, 2 weken „

3

4

31

5

32

38
29
28

33

39

12,1
12,7
10,3
12,6
12,0

12.7
13,9

13.8
13,5

10.9

40,5

42.5
34,8
42,0
40,2

42.6
46,8
46,5
45,5
36,8

41,0
42,8

34.7

42.5
40,2

42.6

46.8
46,5
45,5

36.7

63
62
62
60

58

64
63
61
60

58

11

12
24
15

12
9
8
9
11

59,9

64.5

64.6
62,6
67,4
65,9

69.8

69.9
69,9
68,0

11
13
24
15

11
9
8
8
11

7,42
7,48
7,40

7.34

7.35
7,33
7,37
7,40
7,39
7,35

59,8

64.3
64,1

62.7

67.4
65,3

69.5

66.8
68,3
67,1

2,6

1,8
2,1
2,1

1,8
2,3

8,1

9,5
10,0

7,9

9,9
10,0
8,9
9,3
9,0

10,7

11,2
12,5
13,2
13,1
11,7
10,5

10,7

12.4

10.5

7.2

3.3
3,8
4,8
4,5

4.3

3.4

7.2

3.3
3,9
4,8
4,5
4,3

3x
6x
3x
3x
2x
5x
3x

1.9
2,1

1,8
2,3

9,0

42
37

42
37

Koeien lijdende aan kalfziekte. (zie opm. tabel 1 en noot tabel 4).

tabel 7

No.

Bijzonderheden

nig% P

ITlg%

11

8x

gekalfd 1

dag na partus sopor..................

2,8

2,8

6,7

12

5x

1

„ „ „ eet nog................

4,4

4,4

9,8

13

6x

3

weken na „ „ „ ................

3,9

3,9

6,3

14

5x

1

dag na „ geringe sopor...........

1,4

1,4

3,8

15

8x

4

uren „ „ geen eetlust ............

2,6

2,6

5,6

16

8x

1

dag „ „ sopor ..................

1.4

1.4

5,8

18

5x

2

dagen na partus sopor ................

19

5x

5

uren na partus weinig eetllust..........

3,5

3,3

11,6

25

5x

1

dag „ „ geen ............

0,8

0,9

4,3

46

2x

M

14

dagen voor partus sopor ..............

1,9

1,8

55

7x

1

dag na partus coma...................

59

4x

M

4

uren „ „ sopor ..................

65

11 X

,1

1

dag........................

Ca

mg%
mg

Haemo-
globine
berekend
uit ijzer

Haemo-
globine
volgens
Philipsen

Ijzer

mg%

Glucose

Melk-
zuur

6,7

12,3

41.1

41,4

14

15

9,7

11,9

40,0

40,2

64

64

23

24

6,3

12,5

42,0

42,1

67

67

11

11

3,8

14,8

49,6

49,7

63

63

13

14

5,6

12,0

40,2

40,4

95

95

12

12

5,8

11,4

38,3

38,5

76

76

13

14

86

90

22

21

4,3

13,4

45,4

44,9

54

54

13

13

14,8

53

53

36

40

14,7

76

76

15

17

13,8

93

89

38

37

72

71

25

24

Alkali-
reserve
= Vol
% CO,

pH

7,33
7,32
7,31
7,35
7,35
7,28
7,31

7.27

7.28
7,25

7.30

7.31

7.29

65,0

65.4
65,2
65,0
65,2
65,8
62,0

62.5

55.5

54.0

55.6
61,8

63.1

65.2
65,5

65.3
64,9
65,2
66,2

62,5
55,5

53.4

55.5
59,5
63,0

-ocr page 348-

Bijzonderheden

9 4 X gekalfd sinds 4 weken gekalfd totaal aceton

7,3 mg% (bloed)
10 2x „ „5 „ „ „ aceton

120 mg% (bloed)
45 4
X „ „5 „ „ urine na 100 X verd. nog

51nbsp;4x „ „ 3 „ ...... lOOx „ „

52nbsp;lx „ „4 „ „ „ „ lOOx „ „ 4-

Koeien lijdende aan acetonurie. (zie opm. tabel 1 en noot tabel 4)

tabel 8

Haemo-
globine
berekend
uit ijzer

mg% Ca

No.

mg% P

mg

63.4

51,1
54,1

52.5
55,3

13,4
8,9

2,1

2,5

12,1

10,1

12.7

10.8

10,3
12,6
10,7

10,3

4,9

4,7

Haemo-
globine
volgens
Philipsen

Ijzer

Glucose

Melk-
zuur

pH

45,2

45,2

7,27

29,9

30,0

28
28
34
38

28
28
40
39

33
26
37
37

35
27
37

36

7,25
7,32
7,30
7,29

Alkali-
reserve
% CO3

63.3

51.1

54.2
52,1

55.4

Koeien lijdende aan grastetanie. (zie opm. tabel 1 en noot tabel 4)

tabel 9

gras .................

op stal, kreeg in eens veel

jonge klaver ..........

urine zwak -f op aceton
urine : aceton negatief ..

mg% P

mg% Ca

mg%

mg

Haemo-
globine
berekend
uit ijzer

Haemo-
globine
volgens
Philipsen

6,5

6,6

6,0

6,0

14,1

3,8

3,7

9,1

1,2

13,7

12,9

10,3

10,7

12,9

13,2

12,7

13,1

11,4

11,5

8,3

Jrtelk-
zuur

Alkali-
reserve
% CO,

pH

Glucose

Ijzer

40,5

51,1
65,4
63,4
45,1
48,4
50,8

51,8

40,5

50,8
65,8
63,5

45.1
49,0

51.2

55,0

7,13

7,35
7,51
7,29
7,20
7,11
7,17

7,43

48,8
46,2

46,1

74

74

41

42

46,2

30

30

57

60

49

48

37

39

37

36

11

10

191

194

110

108

151

152

88

94

132

135

100

107

47

47

10

9

No.

Bijzonderheden

17

5x gekalfd sinds 5 weken gekalfd urine op aceton, op

stal in eens veel jong

30

53

54
56
60
61
63

4x

6x „ „ 9 dagen
4 X „ „3 maanden
6x „ „ lYz „

3x „ „ 12 dagen „ ......................

is no 60 recieve na 1 week.............................

is koe 60 en 61 nu gezond, 14 dagen na de laatste aanval
van grastetanie.

-ocr page 349-

e -

t- .fe,--.

igt

-ocr page 350-

BbekBrnderij

^^éllers. J

-ocr page 351-

/, . \'f ■ ^

■ ƒ

\'gt;V.nbsp;1

^ fk

^ ^ *

\' ..J