-ocr page 1-

BIJDRA6E TOT DE KENNIS
DER BACTERIOLOGISCHE
GESTELDHEID VAN MELK
EN MELKPRODUCTEN

-ocr page 2-

p.

m

\'J

i\'

-ocr page 3-

mMM

f -, ;■

mM^U

....................

quot; .....

; . .s:

• ■ .: ■■ ■

-ocr page 4-

s

■nbsp;J t.-

i\'il\'

-ocr page 5-

BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER
BACTERIOLOGISCHE GESTELDHEID
VAN MELK EN MELKPRODUCTEN

j,\'

-ocr page 6-

. ■•It-

\'s:;\'-»--

: äi

■ ■ ■■ i, ■

gt;• ; ■

quot;T\', c.1

-■■^ÀX-.:-;,

\' \', \' • •• .■■. \' • . \' . # . - • . ■ ♦ • . . « .

! lt;

X\'

t

\' XrX

-ocr page 7-

bijdrage tot de kennis der bacteriologische
gesteldheid van melk en melkproducten

llllMllllllllllltllMlimillM

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE WIS- EN NATUUR-
KUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN
RECTOR MAGNIFICUS DR. A. A. PULLE,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
WIS- EN NATUURKUNDE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNI-
VERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER WIS- EN
NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN OP

maandag 19 mei 1930 des
namiddags te 3 uur

DOOR

HENDRIKUS VELTHORST

GEBOREN TE ARNHEM

druk UTR. TYPOGRAFEN-ASSOCIATIE, keizerstraat 5, utrecht

bibliotheek der
rijksuniversiteit
UTRECHT.

-ocr page 8-

. ...... ........ . ,.,. .,..... ....

vr.

-•t 41i ï wü I

\'irt f: t\' ■ ;

Tii \'nbsp;. quot; - ..nbsp;....... ..,

M- -f \' -

quot;quot;nbsp;■ : ■ rvV\'mum v

liSi

L-ÏV.\'

TS-WITJ1V ^ ]-^teri u [ i

Mol

..Mnbsp;•nbsp;.nbsp;^nbsp;^ .. .

f quot;

i^-\'miê\'M

-ocr page 9-

Aan mijn Ouders.
Aan mijn Vrouw.

-ocr page 10-

\'ir

c ^\'^ \'-\'i\'* y\'nbsp;\'

. i\', • -ir

m-

, A

Ä

t-r- . ^\'l-.\'quot;

• . TV»\'quot;.-\'/- - •.;-

, , i\'V\'v..i atS.. «

-S;:

\'^■■\'quot;m::\'^quot;\'. ...

-ocr page 11-

Bij het voleindigen van mijn academische studiën, is
het mij een aangename taak U Hoogleeraren in de Facul-
teit der Wis- en Natuurkunde, dank te zeggen voor het
onderwijs van U genoten.

In het bijzonder U, Hooggeleerde De Graaff, Hoog-
geachte Promotor dank ik voor den steun en de belang-
stelling, mij bij de bewerking van dit proefschrift be-
toond. Het voorrecht Uw assistent te zijn, waardoor
mij de gelegenheid werd geboden inzicht te verkrijgen
in problemen, voordien buiten mijn studie vallende, ben
ik mij steeds meer bewust geworden.

Hooggeleerde Van Romburgh, Uw heldere en boeiende
colleges, zullen mij steeds in aangename herinnering blijven.

Hoogeleerde Cohen, U dank ik voor hetgeen ik op
colleges en practica van U heb mogen leeren.

Hooggeleerde Kruyt, zeer erkentelijk ben ik U voor
Uw onderricht in Kolloïdchemie en Phasenleer.

U, Hooggeleerde Schoorl, dank ik voor Uw onderricht
in het onderzoek van voedingsmiddelen.

Hooggeleerde Van Oyen, ik ben U zeer erkentelijk
voor Uwe belangstelling, mij bij de bewerking van dit
proefschrift betoond.

Ten slotte dank ik de Directie van het Melkbedrijf
„De Sierkanquot; te
\'s Gravenhage en den Heer Hoekema,
leider van den modelstal „Berkendaelquot; te Loosduinen,
voor hunne welwillende medewerking.

-ocr page 12-

m

-ocr page 13-

INHOUD

Blz.

INLEIDING............11—13

HOOFDSTUK 1.

§ 1. Eenige beschouwingen over modelmeiknbsp;14—15
§ 2. Voorschriften, welke bij de winning van
modelmeik in acht moeten worden ge-
nomen ...........15—17

§ 3. Toelichting van enkele voorschriften in

§ 2 genoemd.........17—20

§ 4. Infectiebronnen........20—28

HOOFDSTUK II.

§ 1. De eischen aan modelmeik gesteld . .nbsp;29
§ 2. De wijze, waarop in ons land wordt ge-
tracht modelmeik te winnen en het kiem-

cijfer van deze melk.......29—36

§ 3. Het colititer van modelmeik ....nbsp;36—44

§ 4. Het streptococcentiter van modelmeik .nbsp;45—65
§ 5. Het aantoonen van verhitte melk in

modelmeik..........66—69

§ 6. Zijn wettelijke waarborgen ten opzichte

van modelmeik mogelijk en wenschelijk .nbsp;69—74

HOOFDSTUK III.

A.nbsp;Gepasteuriseerde melk.

§ 1. De eischen, aan gepasteuriseerde melk

gesteld...........75—76

§ 2. De coliproef.........76—78

§ 3. Het kiemcijfer.........78—79

B.nbsp;Koffieroom.

§ 1. Eenige beschouwingen over koffieroom .nbsp;79—80
§ 2. De bacteriologische gesteldheid van

koffieroom..........80—82

SAMENVATTING......................82

TEEKENINGEN.

-ocr page 14-

fe-. : - quot; ^ ■

■nbsp;, \'nbsp;mi^-n^ ithn-\'m ilaçsi^^^«?. . y;-^

-y

-ocr page 15-

INLEIDING.

Het verbruik van melk en melkproducten in ons land is
zeer groot, het dagelijksch verbruik van consumptiemelk
kan op 3.000.000 1, dat van modelmeik op 3—4000 1
worden geschat.

Zonder meer zal het duidelijk zijn, dat aan een zoo be-
langrijk voedingsmiddel, dat ten deele rauw, ten deele in den
bijzonderen toestand, waarin het wordt aangeboden en ge-
nuttigd, strenge hygiënische eischen moeten worden ge-
steld.

In dit proefschrift hebben wij ons tot taak gesteld eenige
melk-hygiënische vraagstukken nader te beschouwen. Door
omstandigheden geleid, werd eerst het modelmelkvraagstuk
ter hand genomen, terwijl tevens het onderzoek werd uit-
gebreid tot gepasteuriseerde melk en tot het melkproduct
koffieroom.

Allereerst werd nagegaan, welke eischen men uit bacte-
riologisch oogpunt redelijkerwijs aan de genoemde produc-
ten mag stellen, wanneer zij afkomstig zijn van een hy-
giënisch goed ingericht en goed werkend bedrijf, daarna of
de bereidingswijzen voor verbetering vatbaar waren en ten
slotte, of de wijzen van controle, op winning of bereiding,
welke bij Koninklijk Besluit en Codex Alimentarius, melk,
zijn vastgelegd, wei juist en volledig zijn.

Van de verschillende producten werd het volgende be-
paald:

het kiemcijfer, zijnde het aantal kweekbare microorga-
nismen per cm^.

het colititer, waaronder wordt verstaan die hoeveelheid
melk of melkproduct, waarin juist geen colibacteriën meer
kunnen worden aangetoond.

-ocr page 16-

het streptococcentiter, waaronder wordt verstaan die
hoeveelheid melk of melkproduct, waarin juist geen strepto-
coccen (afgezien van de soort) meer kunnen worden aan-
getoond.

Om na te gaan of het onderzochte product verhit was
of in rauwen toestand verkeerde, werd gebruik gemaakt
van de reactie van S t o r c h.

De bepaling van het kiemcijfer geschiedde door middel
van de gelatineplaatmethode. Hiertoe werd van het oor-
spronkelijke product of van een bekende verdunning, welke
in steriel water werd gemaakt, één cm^ in de steriele pe-
trichaal gebracht en vervolgens de voedingsbodem, alka-
lische bouillon met 20 % gelatine, gesmolten en bij een
temperatuur van ± 45° C in de schaal gegoten en met de
vloeistof gelijkmatig gemengd. Na afkoeling werden de
schalen bebroed bij 22° C gedurende 4 maal 24 uur, daarna
het aantal koloniën geteld en werd het hoogste aantal omge-
rekend op één cm^ oorspronkelijke stof, als het kiemcijfer
aangemerkt.

In den regel werden van één monster gelijktijdig twee
verdunningen ingezet om zoodoende te bereiken, dat de
bepaling in elk geval een betrouwbaar resultaat opleverde,
bovendien werd in het begin van elke verdunning de be-
paling in triplo verricht, toen voldoende routine was ver-
kregen in duplo.

Van modelmeik werden meestal verdunningen gemaakt
van 1/100 en 1/1000; van gepasteuriseerde melk l/lO en
1/100 (soms 1 cm^ direct); van koffieroom 1/10000,
1/100000 en l/lOOOOOO.

Het colititer werd bepaald op de volgende wijze. Een
gepipetteerde hoeveelheid melk of melkverdunning werd ge-
ënt in een steriele gistbuis, de buis werd daarna aangevuld
met zuren bouillon, waaraan per liter was toegevoegd 5
gram lactose en 100 milligram neutraalrood. De gistbuis
werd in de broedstoof geplaatst bij 37° C en na 24 uur, in

-ocr page 17-

twijfelachtige gevallen na 2 X 24 uur, beoordeeld.

Het optreden van gas en fluorescentie wijst op de aan-
wezigheid van
Bact.coli. Hierbij wordt dus gebruik gemaakt
in de eerste plaats van zuren bouillon als ophoopingsmid-
del en in de tweede plaats van de eigenschap van
B.coli,
dat bij 37° lactose wordt vergist onder zuur- en gasvorming
(CO2 en H2). Fluorescentie alleen treedt ook vaak op, een
nader onderzoek wees uit, dat dan steeds
B.coli afwezig was,
zoodat gevoeglijk het neutraalrood uit den bovenvermelden
voedingsbodem kan worden weggelaten.

Om de deugdelijkheid van de vergistingsproef na te gaan
werd van elke coliproef, ongeacht de aan- of afwezigheid
van gas en fluorescentie, een plaat aangelegd op Conradi-
Drigalski-agar. Uit de gistbuis werd, na deze eenige malen
te hebben omgeschud een oogje (= 5—7 milligram vloei-
stof) geënt in ± 2 cm^ steriel water. Hiervan een oogje
geënt op een Conradi-Drigalski-plaat, met een glazen drie-
hoekspatel dit oogje uitgestreken op de eene plaathelft, de
geinfecteerde spatel opgetild en weder uitgestreken op de
2e plaathelft. Na 24 uur bebroeden bij 37° werden de groote,
roode, geïsoleerd-liggende koloniën morphologisch, zoowel
als culturiëel onderzocht.

Het streptococcentiter werd bepaald door van het te on-
derzoeken product verdunningen te maken en wel van l/lOO
tot en met 1/10.000000, daarna van elk dezer verdunningen
1 cm^ te enten op een buisje met ongeveer 10 cm^ alkali-
schen bouillon en 2 % glucose; en ten slotte na bebroeding
bij 37° C gedurende 24 of 48 uur van het gevormde sediment
een gekleurd uitstrijk-preparaat te maken en dit op de aan-
wezigheid van Streptococcen microscopisch te onderzoeken.
Hierbij werd dus gebruik gemaakt van het feit, dat alkalische
glucosebouillon een bij uitstek geschikt milieu is voor het
ophoopen van Streptococcen.

-ocr page 18-

HOOFDSTUK J.
§ 1. Eenige beschouwingen over modelmelk.

Onder modelmelk is te verstaan koemelk, welke zoodanig
gewonnen en behandeld wordt, dat daarvan op redelijke
gronden mag worden aangenomen, dat zij zonder gevaar
voor de gezondheid rauw kan worden gedronken. Dit sluit
dus in, dat men aan deze melk oneindig strengere eischen
dient te stellen dan men gewoon is aan handeisnieik te
stellen.

Daar het dus — zooals gezegd — de bedoeling is, dat
modelmelk, als onveranderd natuurproduct rauw wordt ge-
nuttigd, is het van zelf sprekend, dat aan dit voedingsmiddel
de eisch gesteld wordt, dat het „ziektekiemvrijquot; is; hetgeen
natuurlijk niet zeggen wil, dat deze melk als „kiemvrijquot; is
te beschouwen.

In de eerste plaats heeft men bij de winning van model-
melk ervoor te zorgen, dat zij afkomstig is van zindelijk ge-
houden, normaal en volkomen gezond vee; in de tweede
plaats, dat het verkregen product tegen infectie zooveel als
eenigszins mogelijk is, wordt behoed.

Vele onderzoekers, Klimmer^), Luxquot;), O\'H e i I
D ü r e n 3), B a r t h e P), B u r r i e.a. hebben zich be-

1)nbsp;Klimmer,«Zeitschr. f. Tiermedizin. 6. 1902.

2)nbsp;Lux, Diss. Bern 1903.

0\'Heil Düren. Zeitschr. f. Fleisch- u. Milchhyg. 94. 1906.

Barthel. Zeitschr. f. Fleisch- u. Milchhyg. 94. 1903.

Burri. Landwirtschaft!. Jahrb. der Schweiz. 19e Jahrg. 1921.

-ocr page 19-

zig gehouden met de vraag, of melk bij het verlaten van
den uier steriel is.

In het algemeen is men tot de gevolgtrekking gekomen,
dat melk, hoewel kiemvrij door de melkklier gevormd en
afgescheiden reeds in uier en melkleiders wordt geïnfec-
teerd. De eisch „kiemvrijquot; is dus bij een waar als melk on-
mogelijk; te meer, omdat natuurlijk tijdens de verdere be-
handeling een algeheel voorkomen van infectie door
levende
kiemen onmogelijk is. De aard der infectie in uier en melk-
leiders kan velerlei zijn: zoo geeft bijvoorbeeld Sommer-
feld op, dat in melk in den uier hoofdzakelijk aanwezig
zijn staphylococcen, daarnevens bijna regelmatig, hoewel
weinig, Streptococcen o.a.
Streptococcus lacticus, verder
Bact. fluorescens liqiiefaciens, Bac. subtilis, Bact. prodigi-
osum
en Bac. mycoides.

§ 2. Voorschriften, vv^elke bij de winning van model-
melk in acht moeten worden genomen.

Om nu melk te winnen, welke aan hooge eischen voldoet,
zal men genoodzaakt zijn de volgende voorzorgen streng
in acht te nemen:

le. Men moet de beschikking hebben over volkomen ge-
zond en ijormaal vee, dat bovendien onder geregelde
en strenge controle staat van den veearts.

2e. Bij aanschaffing van nieuw vee zal het noodzakelijk
zijn, dat de dieren, alvorens tot de melkwinning te
worden toegelaten, gedurende een bepaalden tijd, af-
gezonderd van het overige vee, onder veterinair toe-
zicht worden gesteld. Eerst het na dien quarantaine-
tijd door den veearts goedgekeurde vee mag worden
opgestald en bij het bedrijf worden ingelijfd.

3e. De dieren moeten zoodanig worden verpleegd, dat de
huid steeds behoorlijk rein is, terwijl zij daarenboven,

-ocr page 20-

alvorens te worden gemolken, deugdelijk moeten wor-
den gereinigd; met name wat het achterste gedeelte
van het lichaam betreft, in het bijzonder uier, tepels,
uierstreek, vooruierstreek, schaamstreek en staart. De
staart behoort te worden opgebonden.

4e. Het voedsel moet deugdelijk van samenstelling zijn en
in deugdelijken toestand verkeeren.

5e. De stalling moet zoo zindelijk mogelijk zijn, de ver-
lichting, de ventilatie, de gelegenheid tot reiniging,
zoowel van stal als waschlocaal en melklocaal (indien
aanwezig) en standplaatsen, moeten voldoen aan hooge
hygiënische eischen.

6e. De melkbocht, waar de melk gedurende den weidetijd
wordt gewonnen, moet voorzien zijn van een harden
bodem, welke gemakkelijk rein kan worden gehouden.

7e. Het vaatwerk, waarin de melk wordt opgevangen, be-
waard en vervoerd, moet niet alleen grondig gereinigd,
maar bovendien gesteriliseerd worden, zoodat geen
levende kiemen daarin practisch meer aanwezig zijn.

8e. Het personeel in het bedrijf werkzaam, dient vrij te
zijn van ziekten en aandoeningen, welke de melk kun-
nen besmetten en door de melk kunnen worden over-
gedragen; het dient dan ook onder geregeld medisch
toezicht te zijn geplaatst.

9e. Het melken dient te geschieden door personen, die, van
zindelijke bovenkleeren zijn voorzien en met kap of pet
gedekt zijn, die zich de handen deugdelijk hebben ge-
reinigd onmiddellijk voor het melken van iedere koe.

10e. Bij het melken dienen de eerste vijf stralen te worden
weggêmolken in een daarvoor bestemd vat.

11e. De melk moet na het melken zoo spoedig mogelijk
worden gefiltreerd en deugdelijk gekoeld.

-ocr page 21-

12e. De flesschen, waarin de melk zal worden gedistribu-
eerd, moeten van te voren worden gesteriliseerd en na
vulling worden gesloten met een sluiting, welke zoo
kiemvrij mogelijk is en het binnentreden van kiemen
volkomen belet.

13e. Het water in het bedrijf gebruikt moet van onverdach-
ten oorsprong en samenstelling zijn, omdat steeds de
mogelijkheid bestaat dat, zij het dan ook sporen van
dit water met de melk in aanraking komen.

§ 3» Toelichting van enkele voorschriften in § 2
genoemd»

Eenige van deze voorschriften willen wij wat nader be-
zien. Wat betreft het onder de punten 1 en\' 2 genoemde
willen wij nog opmerken, dat het noodzakelijk is dat bij de
geringste afwijking in den gezondheidstoestand, het be-
trokken rund uit den stal dient te worden verwijderd en de
door het dier geleverde melk niet als modelmelk wordt ver-
handeld.

Wat betreft het onder 3 genoemde punt bestaat er ver-
schil in opvatting op welke wijze het reinigen van de koe
dient te geschieden, namelijk of dit dient plaats te vinden
met water, waarbij het dier met warm water, het beste tevens
met zeep, wordt gewasschen om daarna met een doek te
worden afgewreven, of wel, dat dit reinigenen droog dient te
geschieden met een schoonen drogen doek. Dit alles heeft dus
uitsluitend betrekking op de reiniging direct vóór het mel-
ken. In een modelmelkbedrijf echter zal het tevens nood-
zakelijk zijn het vee regelmatig te reinigen en te verzorgen
door rossen en borstelen en door het kort houden der haren
op den uier, aan den buik, in de liezen en op de flanken.

Kroon\'\') heeft een methode beschreven, waarbij voor
de dagelijksche reiniging gebruik kan worden gemaakt van

«) Kroon. Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 55. 40. 1928.

-ocr page 22-

een soort stofzuiger voorzien van een afneembaren roskam
en rosborstel. Het voordeel is, dat de reiniging beter en
sneller geschiedt en de losse haren, stof en vuil in den stof-
zak van het apparaat worden verzameld, zich dus niet in
de lucht van het locaal, waarin de reiniging geschiedt,
verspreiden.

De reiniging met warm water lijkt uit hygiënisch oog-
punt effectiever, hierbij zullen waarschijnlijk meer stof en
vuil en losse haren worden verwijderd, dan bij de droge be-
handeling. Het zal wel zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk zijn
het voordeel van de eerste methode boven de tweede te
bewijzen aan de hand van cijfers, verkregen uit bacterie-
tellingen in melk, gewonnen van dieren, welke volgens de
twee methodes behandeld zijn, tenzij het effect van de beide
methodes veel verschilt. Immers de tellingen zullen moeten
geschieden in een vloeistof, waarvan het bacteriegehalte
zich kan wijzigen, zonder dat de onderzoeker invloed daar-
op kan uitoefenen.

Harold E. Ross^) refereert cijfers, ontleend aan de
publicatie van W. A. Stocking, Germicidal Action in
Cow\'s Milk, Connecticut Bulletin 1904. De cijfers van
Stocking hebben betrekking op de vermindering van
het bacteriegehalte van melk van dieren, die met een voch-
tigen doek afgewreven zijn aan flanken en uier, vergeleken
bij het bacteriegehalte van de melk van dezelfde dieren,
niet afgewreven. De vermindering van het bacterieaantal
per cm^ uitgerekend als gemiddelde van 13 waarnemingen
was 6342 d.w.z. van 7058 kiemen per cm^ gemiddeld, tot
716 kiemen per cm^ Ross beveelt dan ook deze methode
aan voor gewone melkbedrijven, echter het wasschen van
uier en flanken voor modelmelkbedrijven.

Wat betreft het onder punt 5 genoemde is er wel geen
verschil in opvatting mogelijk omtrent de stalinrichting. De

Harold E. Ross. The care and handling of Milk. 193. 1927.

-ocr page 23-

Stal zal moeten zijn een groepstal met stofdichte zoldering,
waterdichten vloer, gedeeltelijk ventileerbare wanden, welke
van onderen afwaschbaar zijn, goéde verlichting met dag-
licht en kunstlicht, behoorlijke luchtverversching. De water-
voorziening zal moeten geschieden met volkomen onver-
dacht water.

Aan punt 6 willen we nog toevoegen, dat daar, waar de
mogelijkheid bestaat in den zomer het vee in het melklocaal,
althans binnen, te melken, het aanbeveling verdient dit te
doen. In een zoodanig werkend bedrijf blijven de eischen
aan de melkbocht gesteld achterwege.

Wat de onder 7 en 12 genoemde sterilisatie van het vaat-
werk en van de flesschen, waarin de melk wordt gedistribu-
eerd, betreft, zal deze het beste geschieden in een stoom-
sterilisator onder verhoogden druk, echter steeds zoodanig,
dat men volkomen steriliteit bereikt.

Een moeilijkheid, welke in de praktijk voorkomt, is de
vraag, op welke wijze de ledige flesschen moeten worden
gesloten, alvorens in den sterilisator te worden geplaatst.

Watten leenen zich voor dit doel minder goed, hoewel
een watteprop uit bacteriologisch oogpunt ideaal zou zijn,
bestaat de kans, dat haartjes daarvan aan den fleschhals
achterblijven en den indruk verwekken, dat de hygiënische
behandeling te wenschen overlaat. Men moet zich dus op
andere wijze tevreden stellen; bijvoorbeeld met een losse
sluiting met een metalen dekseltje, dat na sterilisatie de
flesch blijft afsluiten tot op het oogenblik, waarop de flesch
met melk wordt gevuld en gesloten. Het zekerste werkt men,
door de flesschen rustig in den sterilisator te laten tot deze
volkomen is afgekoeld. De sterilisatie der flesschen kan ook
geschieden droog, gedurende Vi uur op 170° C; hierbij zou,
mits wordt uitgegaan van droog glaswerk, een watteprop
wel bruikbaar zijn, hoewel bij deze verhitting meer flesschen
door breuk verloren zouden gaan.

Op het groote belang van de onder 11 genoemde koeling

-ocr page 24-

is reeds voldoende door verschillende onderzoekers gewe-
zen, zie o.a. Treffers®); hij bepaalde de veranderingen
van het kiemcijfer van in steriel vaatwerk gewonnen melk,
waarbij de melk al of niet voorgekoeld, bij verschillende
temperaturen werd. bewaard. Een van zijn conclusies luidt,
dat in melk, gedurende iH uur gekoeld op 3—5° C en
daarna bij 12° C bewaard, de bactericide stoffen 24 uur
langer werkzaam zijn, waardoor dus na 24 uur het kiem-
cijfer practisch niet hooger is dan in den aanvang.

Ten slotte dient bij punt 13 nog te worden opgemerkt,
dat aan het koelwater dezen eisch niet behoeft te worden
gesteld, waartegenover echter staat, dat voor koelwater,
wil het koelen behoorlijk geschieden, men dieptewater zal
moeten gebruiken, waarvan men toch eischen mag, dat het
aan redelijke eischen voldoet.

§ 4, Infectiebronnen,

De mogelijke bronnen van infectie vanaf het oogenblik
dat de melk den uier verlaat, zijn te verdeelen in twee groe-
pen. In de eerste plaats bestaan er infectiemogelijkheden,
wanneer wordt gezondigd tegen de voorschriften. Het be-
hoeft geen betoog, dat dit ontoelaatbaar is en dat een ieder,
die medewerkt bij de verkrijging van een product, dat als
rauw voedingsmiddel wordt genuttigd, zelfs als geneesmid-
del waarde heeft, doordrongen zal moeten zijn van de op
hem rustende verantwoordelijkheid.

In de tweede plaats bestaan er andere infectiemogelijk-
heden. Beginnen we met de infectiekansen van de zijde
van de lucht.

In de litteratuur vindt men publicaties omtrent het bac-
teriegehalte en vuilgehalte van stallucht en den invloed
hiervan op het bacteriegehalte van de melk. Een bepaalde
hoeveelheid lucht werd door middel van een aspirator door

8) Treffers. Acad. proefschr. Utrecht. 1925.

-ocr page 25-

een filter gezogen. Voor het filtermateriaal werd gebruik
gemaakt van gesteriliseerd zand van een bepaalde korrel-
grootte, poedervormig watervrij natriumsulfaat of gepoe-
derde suiker. De filterinhoud werd met steriel water bedeeld
en hiervan het kiemgehalte bepaald.

B a r t h e I deed uitgebreide onderzoekingen hierom-
trent, hij bepaalde het bacteriegehalte per m^ lucht en tevens
per cm^ melk in den stal tijdens voedering met hooi en
gelijktijdig melken, tijdens melken zonder voeren en tijdens
melken in de buitenlucht.

Volgens hem bestond er geen regelmatig verband tus-
schen het aantal bacteriën in de lucht en in de versch ge-
wonnen melk. Hij schreef dit toe aan de ongelijkmatige
verdeeling der luchtstroomingen.

Een vergelijkende proef leerde hem echter, dat de lucht-
infectie van invloed was op het aantal bacteriën in de melk,
hij ving melk op in een steriele kolf met een nauwe opening
en in een sterielen emmer en vond in de melk uit den emmer
2—129 maal zooveel bacteriën als in de melk, die in de
kolf was gemolken. B a r t h e I vond tevens, dat de bac-
teriën in de stallucht aangetroffen dezelfde waren als die
in de melk. Freudenreich^quot;) en Connquot;) verkregen
gelijkluidende uitkomsten, terwijl ook Boekhout en de
V r i e s een overeenkomst vonden tusschen de bacterie-
flora van de melk en die van de stallucht.

Koning^®) verrichtte uitgebreide waarnemingen over
het kiemgehalte van stallucht en komt o.a. tot de volgende
conclusies:

de stalluchtinfectie is van grooten invloed op het bacterie-
gehalte der melk;

quot;) Barthel. Milchzeitung 1903.

Freudenreich. Revue générale du Lait I. 293.

Conn. Centralbl. f. Bakt. Abt. II. Bd. V. 665.

Boekhout en de Vries. Centralbl. f. Bakt. Abt. II Bd. VII. 817.

Koning. Pharm. Wkbl. 3. 1905.

-ocr page 26-

door het melken wordt het bacteriegehalte der lucht nabij
de koe zeer verhoogd;

het verdient aanbeveling om gedurende het melken de
bacteriën op het baarkleed der koe te fixeeren of hun ver-
spreiding tegen te gaan (Bevochtiging — Spandoeken);

een quantitatieve bepaling van het aantal microorganis-
men in een bepaald volumen stallucht, heeft voor de melk-
hygiëne minder waarde, dan de bepaling van het aantal
microörganismen, die in de tijdseenheid op de eenheid van
oppervlakte vallen,

R u h 1 e en K u 1 p onderzochten den invloed der
stallucht op de melk en kwamen tot de slotsom, dat de stal-
lucht een der bacteriebronnen is, die het kiemgehalte van
de melk het minst beinvloedt.

Harding en Prucha^^) hechten waarde aan de
reiniging van de huid, maar achten de infectie door stal-
lucht gering.

Resumeerende blijkt dus, dat er wat betreft de beteekenis,
welke men aan stalluchtinfectie moet hechten, verschil van
meening bestaat; dat zij echter werkelijk bestaat, wordt
door niemand betwijfeld; daarom is het logisch, dat de
melkwinning in het algemeen en de modelmelkwinning in
het bijzonder zal dienen te geschieden in een localiteit,
waarbij de kans op luchtinfectie, moge zij dan niet de hoofd-
infectie der melk uitmaken, zoo gering mogelijk is. De over-
weging, dat luchtkiemen in \'t algemeen tot de onschadelijke
bacteriën behooren, neemt niet weg, dat ook onschadelijke
microörganismen het hare er toe zullen bijdragen om het
bactericide stadium van rauwe melk te bekorten, waardoor
dus sneller het stadium van groeivermeerdering der melk-
flora zal worden bereikt.
Teneinde zelf een indruk te verkrijgen van de verminde-

Ruhie and Kuip. New-York State Bul.. 1915. Vol. 409.
Harding and Prucha. Univ. of Illinois Agricultural Exp. St. Bull.
236. 1921.

-ocr page 27-

ring der infectiekans door de lucht bij melken in daarvoor
speciaal ingerichte ruimten, deden wij hierover de volgende
waarnemingen.

Wij bepaalden niet de hoeveelheid kiemen per m^ lucht,
het interesseerde ons alleen te weten hoeveel kweekbare
kiemen in een bepaalden tijd op een bepaald oppervlak
vielen.

Zooals uit de figuren (zie na blz. 82) blijkt, heeft men het
noodzakelijk gevonden de reiniging van het vee, direct vóór
het melken, in een apart daarvoor ingericht locaal te doen
geschieden.

De proeven werden als volgt ingericht: 2 uur vóór het
voederen van het vee met hooi, dus op een tijdstip, dat de
stal volkomen in rust verkeerde, werden in den stal en in
de andere localen petrischalen met alk. bouillon agar en
Conradi-Drigalski agar open neergezet gedurende 15 mi-
nuten. Op denzelfden dag werden tijdens het melken, dat
gepaard ging met het voederen met hooi op dezelfde plaat-
sen eveneens dezelfde soort platen neergezet gedurende
denzelfden tijd.

De platen werden in den stal zoo dicht mogelijk geplaatst
bij het vee en in het melklocaal zoo dicht mogelijk bij de
plaats, waar, wanneer het vee werd gemolken, de melk-
emmer stond. Gelatineplaten waren door het groote aantal
erop gevallen vervloeiers en de daaruit volgende onnauw-
keurige telling niet zoo geschikt voor het doel en werden
daarom reeds na de eerste waarneming niet meer gebruikt,
maar door agarplaten vervangen.

In den aanvang werden de platen bij 37° C bebroed en
geteld na 2 dagen, al spoedig echter bij 22° C en geteld na
4 dagen. Deze lagere broedtemperatuur leek ons gewenscht
in verband met het lagere optimum van deze luchtkiemen.

Het oppervlak der agarlaag in de petrischalen bedroeg
ongeveer 75 cm^.

Hieronder volgt een overzicht van het gemiddelde (uit

-ocr page 28-

5 waarnemingen) aantal kweekbare, op de platen gevallen
kiemen, bebroed bij 22quot; C en geteld na 4 dagen.

2 uur voor melken tijdens melken
en voeren m. hooi

Agar

Stal

785

906

))

Waschloc.

27

967

ff

Melkloc.

7

933

Conr. Drig. Stal

135

127

) j

Waschloc.

4

117

5?

Melkloc.

4

107

Uit deze getallen blijkt, dat de invloed van het voeren
met hooi tijdens het melken, zoodanig is, dat het gebruik
van waschlocaal en melklocaal in \'t geheel geen voordeel
geeft. Merkwaardig is wel het geringe verschil van de cij-
fers in den stal, terwijl deze in rust verkeerde en terwijl
er werd gevoerd; hierbij dient nog te worden opgemerkt,
dat tijdens de waarnemingen in den rusttoestand de deuren
tusschen de verschillende localen even vaak werden ge-
opend als tijdens het melken, om den toestand tijdens het
melken zooveel mogelijk nabij te komen.

Het is mogelijk, dat de geïnfecteerde stallucht, die war-
mer is dan de lucht in melk- en waschlocaal, waardoor dus
tijdens het openen der tusschendeuren convectiestroomingen
ontstaan, wordt vervangen door de in bacteriologischen
zin zuiverder lucht van wasch- en melklocaal.

Het verschil in koloniënaantal tusschen de agar en de
Conr. Drig. agar platen vindt haar oorzaak in de selectee-
rende werking dezer laatste voedingsbodem, het meeren-
deel der hierop gegroeide organismen waren sporendragers.

Door het staken van het voeren met hooi tijdens het mel-
ken en het vervangen daarvan door voeren met vochtig
lijnmeel, werd een verandering ten gunste verkregen.

2 uur voor melken tijdens melken

Agar stalnbsp;739nbsp;898

„nbsp;Waschloc.nbsp;3nbsp;258

„nbsp;Melkloc.nbsp;5nbsp;53

-ocr page 29-

Conr. Drig. Stalnbsp;52nbsp;30

Waschloc.nbsp;Onbsp;26

Melkloc.nbsp;Onbsp;5

Het voordeel van het gebruik van beide localen komt nu
goed tot uiting, wederom zien we een geringe stijging in
den stal, nu wel te verklaren door het transporteeren van
het vee, waardoor ook de stijging van het kiemcijfer in de
andere localen moet worden verklaard (luchtstroomingen).

Beide bovenstaande tabellen hebben betrekking op den
stal, gebouwd volgens fig. 1.

In den weidetijd kan desgewenscht het vee worden ge-
wasschen en gemolken in de melkbocht, welke dan aan be-
paalde eischen, zie onder ten 6e, hoofdstuk I § 2 moet vol-
doen. Ook hier zal onverdacht water aanwezig moeten zijn
en in elk geval een gebouwtje, waarin melkgereedschap e.d.
kunnen worden bewaard. Ook dit gebouwtje moet aan
hygiënische eischen voldoen. Het verdient echter ten zeerste
aanbeveling, zoo dit tenminste eenigszins doenlijk is, ook
in den zomer het vee binnenshuis te wasschen en te melken.
Onnoodig transport van melkgereedschap wordt dan zoo-
veel mogelijk vermeden, terwijl de kans op luchtinfectie
geringer is.

Ook hierover werden waarnemingen gedaan op geheel
analoge wijze als boven beschreven met dit verschil, dat in
plaats van in den stal, nu platen buiten werden neergezet.
De inrichting was zooals fig. 2 die aangeeft.

Hier volgt een overzicht van het gemiddelde (5 waar-
nemingen) van de gevonden waarden.

2 uur voor melken tijdens melken

Agar Buitennbsp;87nbsp;287

Waschloc.nbsp;9nbsp;66

Conr. Drig. Buitennbsp;49nbsp;92

Melkloc.nbsp;4nbsp;16

Waschloc.nbsp;9nbsp;28

Melkloc.nbsp;1nbsp;6

-ocr page 30-

Uit de cijfers blijkt, dat de aanwezigheid van het vee in
de melkbocht in een sterk verhoogd cijfer tot uiting komt
en dat, hoewel tijdens het melken ook in wasch- en melk-
locaal hoogere cijfers werden gevonden, bij het melken
binnenshuis de kans op directe en indirecte luchtinfectie van
de melk aanmerkelijk kleiner wordt. Bovendien heeft men
bij melken binnenshuis een beter overzicht en controle op
den algeheelen gang van zaken.

Ten slotte dient nog te worden opgemerkt, dat bij regen-
weer geen waarnemingen werden gedaan.

In den winter was in dezen zelfden stal de toestand niet
zoo gunstig als in die, gebouwd volgens fig. 1, zooals het
volgende overzicht laat zien.

2 uur voor melken

tijdens melken

Agar Stal

840

874

„ Waschloc.

41

516

„ Melkloc.

25

350

Conr. Drig. Stal

175

210

„ Waschloc.

10

168

„ Melkloc.

2

90

Nu is deze stal uit hygiënisch oogpunt beschouwd wel
iets minder goed ingericht, maar hetgeen van meer betee-
kenis is, er bestaat telkens als een koe is gemolken en naar
haar plaats teruggaat de mogelijkheid van infectie van de
lucht in het melklocaal met lucht uit den stal.

Wij geven aan een inrichting volgens fig. 1 dan ook de
voorkeur, omdat wij meenen, dat hierbij deze infectie
steeds veel geringer is.

Hoewel in het algemeen niet werd gelet op de soort or-
ganismen, welke op de luchtkiemplaten werden aangetrof-
fen, gelukte het ons eenige malen, om op een plaat uit den
stal
B. coli aan te toonen. Hiertoe werden de platen met
eenige cm^ steriel water bedeeld en werden na eenig heen

-ocr page 31-

en weer zwenken van de afgeschudde emulsie eenige oogjes
geënt op een gistbuis met zuren neutraalrood lactose
bouillon. Na 24 uur bebroeden werden uit de positief uit-
gevallen buizen, Conradi-Drigalski platen aangelegd en de
hierop groeiende coli-achtige koloniën nader als
B. coli ge-
identificeerd.

Gedeeltelijk kan men ook de luchtinfectie teniet doen
door te melken in een speciaal voor dit doel geconstrueer-
den melkemmer, waardoor men de kans van invallen van
microorganismen aanmerkelijk kan verminderen. Deze melk-
emmers beletten echter nog niet, dat er een luchtstrooming
ontstaat, zoodat toch stallucht, dus bacteriën in den emmer
kunnen binnentreden; als gevolg van het feit, dat de melk
in den emmer warmer is dan de omgeving; hoewel dit
euvel gedeeltelijk nog is op te heffen door een gesterili-
seerde zeef met watteschijf in de monding van den emmer
te plaatsen.

Bij melken in den stal is niet uitgesloten een tweede in-
fectiekans, welke bij melken in een speciaal daarvoor inge-
richte ruimte veel geringer is, n.l. een infectie van de zijde
van den bodem, van het melkgereedschap en den melker.

Immers het zal zonder meer duidelijk zijn, dat men in
een stal nimmer die reinheid zal kunnen bereiken, welke
men in een melklocaal zonder veel moeite bereiken kan.

Als derde infectiemogelijkheid komt in aanmerking de
sluiting der flesschen. Deze sluiting is een probleem, dat uit
hygiënisch oogpunt bezien moeilijkheden kan opleveren.
Bijna algemeen vindt men in ons land toegepast een kar-
tonnen schijfje, hetwelk in den fleschhals gedrukt is, terwijl
om kartonnetje en fleschhals een capsule is bevestigd.
Meestal zijn deze kartonnen schijfjes geparaffineerd, oor-
spronkelijk waarschijnlijk om te verhoeden, dat ze vochtig
werden en niet meer goed zouden afsluiten, er wordt echter
bovendien mee bereikt, dat^de infectie van de melk veel
geringer wordt, vooral doordat de paraffine nog heet op

-ocr page 32-

het papier is gebracht en de schijfjes zindeliji^ worden ver-
pakt.

In een melkbedrijf werden gebruikt in rollen verpakte en
onverpakte kartonnetjes, beide soorten geparaffineerd door
den leverancier. De onverpakte werden in een kistje met
deksel bewaard. Eenige malen werd door ons onderzocht
hoeveel bacteriën aan deze beide soorten kleven. Hiertoe
werden eenige kartonnetjes met een steriele pincet in een
steriele petrischaal gelegd, een bekende hoeveelheid steriel
water hierin gegoten. Met een gesteriliseerd penceel wer-,
den de kartonnetjes afgewreven onder water, van dit water
gelatineplaten aangelegd en bebroed bij 22° gedurende 4
dagen.

Het aantal kiemen van de verpakte schijfjes was gemid-
deld 8 kiemen per cm^, van de onverpakte gemiddeld 150
per cm^. Het veel hoogere kiemcijfer van de onverpakte
moet wel haar oorzaak vinden in luchtinfectie. De cijfers
geven een indruk van het voordeel, dat het gebruik van
verpakte, geparaffineerde kartonnetjes oplevert.

-ocr page 33-

HOOFDSTUK II.

§ De eischen aan modelmeik gesteld.

De C O d e X A 1 i m e n t a r i u s stelt den eisch, dat
in modelmeik per cm^ niet meer dan 50.000 kweekbare
kiemen mogen voorkomen en bedoelt dit getal als controle
op deugdelijkheid van bereiding en bewaring, mede van den
toestand en van den ouderdom.

In de eerste plaats stelden wij een onderzoek in naar de
vraag, in hoeverre aan den eisch van den Codex al dan
niet gemakkelijk is te voldoen. Het algemeen gevoelen, al-
thans van de zijde der keuringsdiensten was wel is waar,
dat aan dezen eisch gemakkelijk is te voldoen, echter een
gedurende langen tijd achtereen volgehouden onderzoek
zou nog duidelijker hier uitspraak kunnen doen. Wij wer,-
den in de gelegenheid gesteld, geregeld eenige modelbedrij-
ven, waarvan het product werd onderzocht, te bezoeken en
op deze wijze was het ons mogelijk afwijkingen, welke zich
demonstreerden in een plotselinge stijging van het kiem-
cijfer, op het spoor te komen.

Onze waarnemingen strekken zich uit over drie jaar en
werden regelmatig al die jaren voortgezet.

§ 2. De wijze, waarop in ons land wordt getracht
modelmeik te winnen en het kiemcijfer van deze
melk.

De Codex Alimentarius No. 1 voor melk heeft geen
eischen opgenomen omtrent winningswijze en stalinrichting,
evenmin als het M e 1 k b e s I u i t

Codex Alimentarius. No. 1. Melk. 3e druk. 1920.
1\') Melkbesluit. Staatsblad 43. 1929.

-ocr page 34-

Men is er klaarblijkelijk voor teruggeschrikt het aanvan-
kelijk project der cie ex. art. 17 der Warenwet te aanvaar-
den, dat wel degelijk minimum eischen stelde aan de stallen.
Het is zeker te betreuren, dat men hiertoe niet direct is
overgegaan, omdat niet alleen voor modelmelk, maar ook
voor melk in \'t algemeen de controle dient aan te vangen
op de plaatsen van winning, terwijl bovendien geen rede-
lijke bezwaren zijn te opperen indien die eischen aan nieuw-
bouw worden gesteld.

Er bestaat nog steeds verschil van inzicht wat betreft de
vraag of het vee al dan niet in den stal kan en mag worden
gemolken. In den laatsten tijd n.1. ziet men wel gepropa-
geerd de mogelijkheid ook in minder zindelijke en minder
nauwlettend gereinigde orngeving melk te winnen, waar-
aan men den naam modelmelk geeft. De voorstanders van
deze werkwijze beschouwen het wasschen en melken van
het vee in daarvoor speciaal bestemde localiteiten als ge-
heel overbodig en zien hierin factoren, welke de inrichting
en instandhouding van een modelbedrijf onnoodig kostbaar
maken, waardoor de prijs van het product onnoodig wordt
verhoogd.

Hoewel het feit, dat eerst de grootst mogelijke voorzor-
gen worden in acht genomen, als sterilisatie van vaatwerk,
reinigen van het melkvee, wasschen der handen voor elke
melking van den melker enz., gevolgd door de winning van
het product in den stal, in een omgeving welke men onmo-
gelijk als volkomen rein kan beschouwen ondanks de daar-
toe genomen hygiënische maatregelen, vreemd aandoet, is
het gebleken uit cijfers, welke ons door Prof. v. O y e n
welwillend werden verstrekt en welke hierna zullen worden
vermeld, dat men op deze wijze in staat is, melk te winnen
welke aan hooge hygiënische eischen voldoet, hoewel zij in
sommig opzicht achterstaat bij melk gewonnen op een
wijze,, welke men in de zoogenaamde kostbare modelbedrij-
ven toepast.

-ocr page 35-

We willen de gevolgde werkwijzen van de bedrijven waar-
over cijfers in deze en in de volgende par. vermeld, hier
nader uiteenzetten.

WERKWIJZE BEDRIJF A., gebouwd volgens fig. 1.

Van de punten, vermeld in hoofdstuk I § 2 wordt niet in
acht genomen punt 6, omdat in de melkbocht niet wordt
gemolken, maar deze in den zomer slechts als verzamel-
plaats voor het vee dient.

De dieren goed gereinigd, in een zindelijken stal, met op-
gebonden Staarten, worden in het waschlocaal gereinigd
met warm water volgens punt 3, daarna gevoerd naar het
melklocaal, na het melken direct naar hun standplaats te-
ruggevoerd. Het handmelken geschiedt bij één of twee die-
ren tegelijk. Toen wij ons onderzoek aanvingen, werd ge-
molken in een sterielen trechter, voorzien van een gesterili-
seerde zeef. De trechter paste in een metalen buis, welke
de melk afvoerde naar een in den kelder staanden,gesterili-
seerden koeler. De melk werd tenslotte opgevangen in een
gesteriliseerd vat en hieruit in gesteriliseerde flesschen,
welke meteen werden gesloten, afgetapt.

Na eenigen tijd werd deze werkwijze gewijzigd en gemol-
ken in een emmer met vernauwde opening, voorzien van
een filter. Uit den emmer werd de melk overgestort in den
koeler, waarna de vulling der flesschen op dezelfde wijze
plaats vond. Des zomers wordt het vee gemolken in bedrijf B.

WERKWIJZE BEDRIJF B., gebouwd volgens fig. 2.

Hier wordt gewerkt als boven beschreven, het benoo-
digde steriele vaatwerk wordt aangevoerd over pl.m. 2 km.
in een gesloten wagen. De koeling der melk en het vullen
der flesschen geschiedt in het melklocaal.

WERKWIJZE BEDRIJF C., gebouwd volgens fig. 3.

Aan de punten, genoemd in hoofdstuk I § 2 werd niet
streng de hand gehouden. De reiniging van het vee vóór

-ocr page 36-

het melken geschiedde in den stal evenals het melken. De
stal was uit hygiënisch oogpunt niet „modelquot; ingericht. De
kleeding van het personeel liet.nu en dan aan reinheid te
wenschen over. In dit bedrijf werd met een melkmachine
gemolken.

Wat ons direct in den aanvang opviel, was het feit, dat
in dit bedrijf, waar met een melkmachine werd gemolken,
steeds zeer uiteenloopende kiemcijfers optraden, heel vaak
veel hooger uitvallend dan het geoorloofde maximum.

Daar dit bedrijf op een geheel andere leest was ge-
schoeid, meer met het bedrijf ingericht volgens Q overeen-
stemde, werd de oorzaak eerst in die richting gezocht, ten
slotte echter bleek de melkmachine ten deele althans, oorzaak
te zijn van de sterk schommelende cijfers.

De metalen machinedeelen werden steeds gesteriliseerd,
de rubber onderdeden werden, omdat ze de sterilisatie
slechts korten tijd doorstonden, na het melken grondig uit-
gespoeld en nu en dan, meestal eens per week, met een
sodaoplossing uitgekookt. Na deze laatste behandeling was
het kiemcijfer van de melk wel lt; 50.000, vaak zelfs
lt; 10.000 d.w.z. den eersten dag na de behandeling met
sodaoplossing; daarna ging het kiemcijfer omhoog om na
eenige dagen te stijgen tot boven 50.000, de stijging vond
dus gedeeltelijk haar oorzaak in de infectie, veroorzaakt door
de onvoldoend gereinigde rubberonderdeelen der machine.

Hiermede is duidelijk gebleken, dat men in een modelbe-
drijf met een melkmachine werkend de grootst mogelijke
voorzorgen in acht zal moeten nemen, daar men bij de
melkproductie een toestel betrekt, dat door zijn gecompli-
ceerden bouw moeilijk is te reinigen en daardoor groote
infectiekansen biedt.

WERKWIJZE BEDRIJF D.

Deze werkwijze werd blijkbaar gesuggereerd door het
succes van de methode van R. StenhouseWilliams,

-ocr page 37-

welke te Reading in Engeland wordt gevolgd. Daar de re-
sultaten van de te Reading gevolgde methode in sommige
opzichten merkwaardig zijn, volgt hier een beschrijving,
verkort overgenomen uit een publicatie van v. O y e n

De stalinrichting is eenvoudig. De dieren staan op een
verharde plaats, waarachter een ondiepe groep; het inwen-
dige houtwerk, de wanden en het rieten dak zijn met kalk
bespoten. Er werd naar gestreefd om met zoo weinig mo-
gelijk onkosten den stal te verbeteren, v. O y e n geeft echter
toe, dat hoe beter de stal is ingericht, des te gemakkelijker
hij zindelijk kan worden gehouden en des te gemakkelijker
men zuivere melk kan winnen.

Het vee werd in den aanvang getuberculineerd en de rea-
geerende dieren verwijderd.

De haren van de achterhand der koeien worden kort ge-
houden. De staart wordt niet opgebonden, noch bij het
melken vastgemaakt, de staartpluim wordt dagelijks ge-
wasschen en gekamd. Telkens vóór het melken wordt de
achterhand met schoon water geheel gewasschen en met
een vochtigen doek worden uier en omgeving afgeveegd,
zoodat geen druppels water meer aan het haar hangen. Het
baarkleed Iaat men echter vochtig, waardoor geen stof of
huidschilfers in den emmer vallen. De melkers dragen
schoone kleeren, meest wit en witte mutsen. Groote betee-
kenis wordt gehecht aan het reinigen der handen, vóór elke
melking.

Een belangrijk onderdeel van het proces is, dat melkstoel,
melkemmer met kleine opening en alle verdere voorwerpen,
waarmede de melk in aanraking komt of kan komen, op de
boerderij telkens Voor het gebruik en na deugdelijke reini-
ging in stoom worden gesteriliseerd.

De melk wordt door een steriele wattenschijf gefiltreerd
en gekoeld, zoo snel mogelijk, tot 10—15° C.

1®) V. Oyen. Hand. v. h. Genootsch. ter bevord. v. Melkkunde 1923. III.

-ocr page 38-

De omstandigheden zijn te Reading in enkele opzichten
anders dan in ons land. Het vee komt alleen in de maanden
Januari tot Mei, meestal \'s nachts, op stal, waardoor de
stal gemakkelijker is te reinigen, de dieren komen in den
regel voor het melken naar den stal, waardoor men tijdens
het melken beschut is o.a. tegen opgewaaid stof, terwijl alle
benoodigde gereedschappen bij de hand zijn.

Aan het water in het bedrijf gebruikt, wordt niet die
eischen gesteld, die men aan drinkwater stelt.

De controle, waaraan het product wordt onderworpen,
bestaat uit: de bepaling van het kiemcijfer, waarbij gebruik
wordt gemaakt van vleeschextract agar met een pH d= 6.8:
men broedt 5 X 24 uur bij 22° (of 2 X 24 uur bij 37°);

als coli proef ent men 1, Vio en ^loo cm^ melk in bouil-
lon, waaraan toegevoegd melksuiker en lakmoes, en zet van
elke concentratie één proef in.

De wettelijke eischen, welke men aan deze melk, welke
als „Grade Aquot; melk wordt verhandeld, stelt, zijn, dat bij
aflevering aan den consument niet meer dan 200.000 kie-
men per cm^ aanwezig mogen zijn en dat in Vioo cm^ geen
B. coli meer aantoonbaar mag zijn, terwijl het in de be-
doeling lag deze eischen te herzien, zoodra voldoende er-
varing zou zijn verkregen.

V a n O y e n bespreekt de wenschelijkheid om deze wijze
van winning als grondslag te laten dienen voor een hier te
lande op te bouwen systeem, oefent tevens critiek uit n.1.
wat betreft de volgende punten.

Hoewel, is voorgeschreven, dat de eerste stralen moeten
worden weggemolken, gebeurt dit blijkbaar toch niet.

Het diergeneeskundig toezicht op het vee moet strenger
zijn. De bacteriologische controle, waarbij het resultaat
\'ïerst na 2 of na 5 dagen waarneembaar is, kan een meer
preventieve kracht bezitten als de kiemcijferbepaling wordt
uitgevoerd door middel van de methode van F r o s t (de
kleine plaat-methode).

-ocr page 39-

Katalaseproef en sedimentproef dienen te worden ingezet.

Sinds eenige jaren nu bestaan in ons land bedrijven, waar
de werkwijze in principe met de bedrijven te Reading over-
eenkomt. De stal is zindelijk, voorzien van groep en ver-
harde standplaatsen. De zoldering is stofdicht en wordt
evenals de wanden, behoorlijk rein gehouden. De maat-
regelen, welke bevorderlijk zijn aan het zindelijk melken,
worden stipt uitgevoerd. Het vee is zindelijk gehouden en
gezond. Op den algemeenen gezondheidstoestand van het
vee wordt nauwkeurig acht gegeven en de melk regelmatig
door kataseproef en sedimentonderzoek gecontroleerd. De
melkers zijn zindelijk gekleed en vakkundig. Het personeel
staat onder medische controle. Het melkgerei wordt geste-
riliseerd, de flesschen goed gereinigd en daarna gesterili-
seerd. De melk wordt voor het aftappen in de flesschen ge-
koeld tot 12 à 13° C. De bacteriologische controle wordt
verricht in het laboratorium van Prof. van O y e n. Het
kiemcijfer wordt bepaald door middel van de kleine plaat-
methode, het coligehalte wordt bepaald door middel van
druivensuiker-gal-bouillon.

Hier volgt een overzicht der kiemcijfers, de waarden
onder A en B en onder C hebben betrekking op den geheelen
duur van ons onderzoek; die onder A^ en B^ zijn betrokken
over het laatste onderzoekingsjaar; die onder D zijn be-
trokken op waarnemingen in het laboratorium van Prof. v.
O y e n verricht gedurende 3 jaar, gemiddeld 3 keer per
week; onze eigen waarnemingen gebeurden van A en B
gemiddeld 1 keer per week, zoo ook van C.

Kiemcijfernbsp;A en Bnbsp;A^ en B^ Cnbsp;D

gt; 50000 17% 0% 38% 4%

lt; 50000 83% 100% 62% 96%

Het aantal monsters, dat wat het kiemcijfer betreft vol-
deed aan den eisch van den Codex, was nog als volgt te ver-
deelen:

-ocr page 40-

Kiemcijfernbsp;A en Bnbsp;A^ en Bi Cnbsp;D

lt; 25000 930/0 930/0 470/0 93 0/0

lt;10000 890/0 930/0 40 o/o 790/0

De cijfers onder D zijn niet voll^omen vergelijkbaar met
de andere, omdat de bepaling van het kiemcijfer op andere
wijze geschiedde. Wij meenen, dat men aan modelmelk op
den duur den eisch moet stellen, dat het kiemcijfer lt; 25000
per cm^ bedraagt.

Voor bedrijfscontröle zal men dan moeten eischen een
kiemcijfer lt; 10000 per cm^.

§ 3* Het colititer van modelmelk.

De Codex let bij bacteriologisch melkonderzoek niet op
een organisme, dat in melk altijd voorkomt en dat vooral
in den laatsten tijd meer onder de aandacht is gevallen, n.l.
het
Bacterium coli, dat soms verantwoordelijk wordt ge-
steld voor ziekten bij zuigelingen. Plantenga^^) zegt
o.a. dat men langen tijd niet aan de gevaarlijkheid van den
colibacil voor den mensch heeft willen gelooven, omdat de
colibacil ten allen tijde als gast in grooten getale in het
maagdarmkanaal van mensch en dier wordt aangetroffen.
Zij komt echter in hoofdzaak voor in den dikken darm, gaat
zij echter in den dunnen darm woekeren, dan wordt zij door
de door haar afgescheiden giftige stoffen een gevaar voor
de gezondheid. Het colitoxine wordt door koken niet on-
schadelijk gemaakt.

Het Bacterium colt is in handelsmelk een normale bac-
terie, d.w.z. komt er in vrij groote hoeveelheden in voor,
men kan het nagenoeg steeds aantoonen in 0.01 cm^ melk.
Ook in modelmelk is dit organisme aanwezig, hoewel in
veel geringer mate. Hier is dus een duidelijk verschil gele-
gen tusschen gewone- en modelmelk en zal men een quan-

1») Plantenga. Tijdschr. v. Sociale Hygiëne. 28e Jaarg. No. 5.

-ocr page 41-

titatieve grens kunnen stellen; die grens is te bepalen door
een bepaalde hoeveelheid melk te onderzoeken op de aan-
wezigheid van dit organisme. Hoe grooter de hoeveelheid
onderzochte melk is, welke geen coli bevat, des te reiner is
de melk.

Daar de aanwezigheid van coli in melk practisch ge-
sproken altijd haar oorzaak vindt in verontreiniging met
runderfaecaliën zou men bovendien nog een maatstaf kun-
nen invoeren voor andere organismen van faecalen oor-
sprong, b.v.
Streptococcus lacticus en Bacillus butyricus,
maar deze beide laatsten leenen zich niet zoo goed voor
het doel.
Streptococcus lacticus in melk voorkomend is n.1.
ook van anderen dan faecalen oorsprong, zoodat het aantal
Streptococcen per cm^ b.v. niet een juist beeld kan geven
van de faecale infectie. Daar
Bac. butyricus in veel geringer
hoeveelheid in faecale stoffen voorkomt dan
Bact. coli,
zou men een grootere hoeveelheid melk moeten onderzoe-
ken op de aanwezigheid van
Bac. butyricus en is de grens
niet zoo scherp te stellen als bij
Bact. coli; immers bij het
aantoonen van een bepaald organisme in een bepaalde hoe-
veelheid vloeistof zal men, omdat het organisme niet homo-
geen in de vloeistof is verdeeld, grootere fouten kunnen
verwachten, naarmate het organisme in minder mate voor-
komt. De aanwezigheid van
B. coli in een bepaalde hoeveel-
heid melk zal dus, evenals het aantal kweekbare microörga-
nismen per cm^ een maatstaf zijn bij de beoordeeling van
de meer of mindere deugdelijkheid der melkwinning; ge-
durende het onderzoek bleek ons dan ook, dat men in het
voorkomen van coli een minstens even belangrijk criterium
heeft als in het kiemcijfer.

Hoewel men zou mogen verwachten een paralellisme tus-
schen het kiemcijfer en het colicijfer, wordt dit nochtans
niet steeds gevonden. Wij meenen deze schijnbare tegen-
strijdigheid zoo te moeten opvatten, dat het
Bact. colt een
indicatororganisme is op al of niet reine behandeling van

-ocr page 42-

het melkvee, het aantal kweekbare kiemen per cm^ een
aanwijzing geeft op de al of niet reine behandeling en op
den aard der sterilisatie van het vaatwerk. Immers in melk
is op het oogenblik van het verlaten van den uier, bij gezond
vee, geen coli aanwezig, de infectie, teweeggebracht door
het niet behoorlijk gereinigde dier, zal o.a. een coli-infectie
zijn, de infectie teweeggebracht door het niet behoorlijk ge-
reinigde en onvoldoende gesteriliseerde vaatwerk, zal geen
coli-infectie behoeven te zijn, als men slechts bedenkt, dat
coli in den regel zelfs pasteurisatie niet doorstaat van M
uur op 75°, tegen temperatuursverhooging dus weinig re-
sistent is.

Hoewel de Codex Alimentarius geen eisch heeft opgeno-
men wat betreft het voorkomen van
Bact. coli in modelmelk
leek het ons van belang om na te gaan welke eischen men
redelijkerwijs mag stellen of liever gezegd, welke de hoe-
veelheid modelmelk is, waarin men, bij een goede melkwin-
ning juist geen coli meer vindt.

We wenschen echter op het verschil te wijzen, dat be-
staat tusschen de coliproef in melk en die in drinkwater.
Bij drinkwater is de coliproef bedoeld om een faecale ver-
ontreiniging op te sporen en aan te toonen, wordt feitelijk
bedoeld als een indicator voor de mogelijke aanwezigheid
van voor den mensch pathogene bacteriën, in het bijzonder
B. typhüs, Paratyphus en dergelijke. Bovendien wordt bij
drinkwateronderzoek de vergisting van lactose bij 37° als-
mede die van glucose bij 45° betrokken, de laatste in het
bijzonder bedoeld als indicator op de aanwezigheid van
coli-organismen afkomstig uit het darmkanaal van warm-
bloedige dieren.

Het is ons gebleken, dat bij melk de lactosevergisting bij
37° samengaat met de glucosevergisting bij 45°, m.a.w. dat
het
Bact. coli in melk voorkomend steeds van faecalen oor-
sprong is. Men dient echter in het oog te houden, dat de
faecale verontreiniging bij melk doorgaans van dierlijke

-ocr page 43-

afkomst is, en alleen bij gebruik van ondeugdelijk spoel-
water en onvoldoende reinheid ook van menschen afkomstig
kan zijn.

Dat de vergisting van lactose in zuur milieu bij 37° onder
zuur- en gasvorming niet alleen door
B. coli kan worden
veroorzaakt, bleek ons reeds in den aanvang van het onder-
zoek; dit is een bekend feit, de merkwaardigheid lag dan
ook hierin dat andere lactosevergistende organismen in
melk aanwezig bleken .te zijn,

• Het bleek ook, dat wanneer de vergistingsproef bij 37°
geen gas vertoonde,
B. coli steeds afwezig was, althans tot
de coli-groep behoorende organismen. Was in de gistbuis
gas ontstaan, dan werd in de meeste gevallen
B. colt com-
mune
of commmior aangetoond; ook kwam het voor, dat
de gasvorming soms zijn ontstaan dankte aan de aanwezig-
heid van
B, lactis aerogenes, ten slotte kwamen overgangs-
vormen voor, organismen welke volgens hun culturiëele en
morphologische eigenschappen tot de coligroep behooren,
echter geen coli, noch aerogenes waren.

Hier volgt een overzicht van de gevonden organismen,
bij de indeeling is gedeeltelijk gebruik gemaakt van de in-
deeling van Mac C o n k e y zie o.a. Prescott and
W i n s 1 0 w 2°).

Sncch.

Dulc.

Meth.

Vosges

lakni. pept.

Inkm.pept.

rccd

Prosk.

Z g

Z g

-

Z g

-

-

z

Z g

-

z

z g

-

z g

-

zH-g

-

B. c O 11 c O m m II n i O r.
„ (-D.L.P.)

„ commune (-Indol)
»
»

B. 1 a c t. a e r O g.nbsp;—

„ ( Indol)
B. acidilacticinbsp; — —

Volgens W e i g m a n n komt B. lactis aerogenes

Prescott and Winslow. Elements of Water Bacteriology with special
reference to sanitary Water Analyses 1913.
Weigmann. Pilzkunde der Milch. 1924.

-ocr page 44-

slechts zelden voor in menschen- of runderfaecaliën, maar
algemeen in den bodem of aan voorwerpen, waaraan aarde
vastkleeft.

Volgens de onderzoekingen van Mac Conkey en
C 1 e m e n s h a is de bewering van W e i g m a n n niet
houdbaar, beiden vonden in menschen- en runderfaeces ver-
schillende organismen uit de coligroep, waaronder ook en
niet zelden
Bact. lactis aerogenes. Meerdere malen konden
wij uit een melkmonster
Bact. lactis aerogenes isoleeren,
zoodat wij meenen W e i g m a n n\'s uitspraak althans voor
die melkbedrijven, waarvan wij melk in onderzoek namen,
te moeten betwijfelen, en het ligt niet voor de hand aan te
nemen, dat deze bedrijven, althans voor ons land, tot de
uitzonderingen behooren.

Het onderzoek van melk op faecaalorganismen, zooals
boven beschreven, zou voor de practijk te veel tijd vorde-
ren, men kan zich echter tevredenstellen met de gistproef
en aan het resultaat van deze proef de aan- of afwezigheid
van faecaalorganismen vaststellen.

Voor het onderzoek van kleine hoeveelheden melk, d.w.z.
niet meer dan 0.1 cm^ kan men zich bedienen van gewone
cultuurbuizen, gevuld met 10 cm^ van den voedingsbodem,
waarin zich bovendien bevindt een aan één zijde toege-
smolten buisje, met de opening naar den bodem der cultuur-
buis. Treedt nu gasontwikkeling op, dan vormt zich in het
kleine buisje een gasbel.

Wij hebben nog pogingen gedaan om direct op een plaat
entende met uitschakeling van de gistbuis dus, het faecaal-
titer te bepalen. Hiertoe bedienden wij ons van Conradi-
Drigalski agar als voedingsbodem. Op twee verschillende
wijzen is dit te doen, men kan de melk of melkverdunning
in de petrischaal enten en de agar, afgekoeld tot 45°, in de
schaal gieten of wel, men giet eerst de plaat, laat deze af-
koelen, ent de melk op de agar en strijkt met een glazen

22) Clemensha. The Bacteriology of Surface Waters in the Tropics. 1912.

-ocr page 45-

driehoekspatel de vloeistof over de agar uit. De eerste
methode heeft het nadeel, dat koloniën in de agar liggend,
niet hun typische vorm vertoonen; en de eerste dagen niet
bereikbaar zijn; de tweede wijze van werken heeft het na-
deel, dat aan den spatel een klein gedeelte van de vloeistof
blijft kleven, waardoor de kans bestaat, dat faecaalorga-
nismen aan de plaat worden onttrokken en de proef dus
niet geheel als quantitatief is te beschouwen. De tweede
methode geeft echter platen, waarop men de faecaalorga-
nismen mooier en beter te zien krijgt, het is hierbij zeer ge-
wenscht de platen gedurende minstens 12 uur vooraf in de
broedstoof te drogen. Als lactosevergisters vindt men de
faecaalorganismen als groote, roode koloniën op de plaat
na 24 uur broeden bij 37° C.

Een bezwaar van de gevolgde werkwijze is, dat men
hoogstens 0.1 cm^ vloeistof op de platen kan enten, daar
de vloeistof anders niet door den voedingsbodem wordt op-
genomen; hierin ligt dus opgesloten, dat de methode niet
bruikbaar is voor melkmonsters met een colititer hooger
dan 0.1; ze is zooals we zullen zien niet bruikbaar voor
modelmeik en gepasteuriseerde melk.

Naar aanleiding van de kleine plaatmethode volgens
Frost-van Oyen-C laren burg hebben wij getracht
de bovenvermelde plaatmethode als kleine plaatmethode te
bezigen. Hiertoe werd 0.1 cm^ melk of melkverdunning ge-
ent op het kleine plaatje (een voorwerpglas, waarop met
een waspotlood 2 rechthoekjes zijn geteekend van ongeveer
2X2 cm), hierbij gevoegd 3 druppels Conradi-Drigalski
agar en daarna de vloeistoffen zoo goed mogelijk gemengd
met een naald. Tijdens deze bewerkingen wordt het plaatje
op 45° gehouden, daarna in horizontalen stand tot stolling
gebracht en in een vochtige kamer 24 uur bebroed bij 37°.

Het bleek echter, dat de kleur van de Conradi-Drigalski

Clarenburg. Acad. proefschrift. Utrecht 1925.

-ocr page 46-

aear door het verdunnen te flets was en de laag voedings-
bodem te dun om een duidelijke roode kleur aan de koloniën
van faecaalorganismen te voorschijn te roepen. Aannemen-
de, dat toch zuur was gevormd uit lactose probeerden wij
de plaatjes te drogen en na te kleuren met lakmoestinctuur,
maar ook dit gaf geen goede resultaten, een bezwaar was,
dat de agar-melklaag tijdens de bewerking losliet.

Als voedingsbodem voor de kleine plaatjes werd nu nog
aangewend Endo-agar, zure agar, waaraan toegevoegd
0.1 % phenol en 0.5 % lactose en zure agar waaraan toe-
gevoegd 0.5% lactose en 0.1 quot;/oo neutraalrood. De beide
laatste voedingsmilieu\'s gaven geen bevredigende resulta-
ten. De Endo-agar echter bleek voor deze methode een zeer
geschikt voedingsmilieu te zijn, de faecaalorganismen kwa-
men hierop als groote, intensief roode koloniën te voor-
schijn, zeer duidelijk te onderscheiden van de kleine inten-
sief roode koloniën van lactococcen en lactobacillen. Het
was ook zeer goed mogelijk de groote koloniën met een
scherpe naald af te enten op schuin gestolde agar en daarna
na te gaan of de organismen werkelijk tot de faecaalorga-
nismen behoorden.

Bij de hierboven beschreven methode\'s werd steeds als
controle van hetzelfde melkmonster of dezelfde melkver-
dunning, met dezelfde hoeveelheden de gistproef ingezet.
Bij de plaatjes met Endo-agar werd een behoorlijke over-
eenstemming tusschen de proefresultaten bereikt, zoodait
deze werkwijze voor melkmonsters, waarbij men genoegen
neemt met 0.1 cm^ voor de beoordeeling, uit oeconomisch
oogpunt aanbeveling verdient boven de gistingsproef.

Daar ondanks heftig schudden van het melkmonster,
waarvan het colititer wordt bepaald, men niet kan ver-
wachten, dat de aanwezige faecale bacteriën homogeen in
de vloeistof zijn verdeeld, is het noodzakelijk méér dan één
gistproef in te zetten met dezelfde hoeveelheid; minstens
drie, waarbij men de proef positief rekent als 2 gistbuizen

-ocr page 47-

gas vertoonen; beter nog, vijf, waarbij men de proef positief
aanmerkt als er drie positief uitvallen.

De werkwijze om 5 buizen in te zetten wordt ook wel ge-
bruikt bij bacteriologisch wateronderzoek; de Graaffquot;*^)
en d e W a a 1 -s).

M a s s i n k wijst op de willekeurigheid van deze be-
palingswijze, immers zijn 2 buizen van de 5 positief, dan
worden deze positieve resultaten genegeerd. Hij beveelt een
methode aan, waardoor bij de berekeningswijze gebaseerd op
de waarschijnlijkheidsberekening het element willekeur tot
kleinere proporties is teruggebracht. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van een formule door Mac Crady^\'^ het eerst
gegeven en later door Wolman en Weaver^^) ver-
eenvoudigd, waarbij uit de gevonden resultaten het meest
waarschijnlijke coli-aantal berekend wordt per 100 cm^
vloeistof. Bij de berekening wordt de verhouding van het
aantal positieve tot het totaal aantal proeven als grondslag
genomen. Bij 5 ingezette proeven, elk van 1 cm^ en 3 posi-
tieve, verhouding 0.6, vindt men 91.3 als het meest waar-
schijnlijke aantal colibact. per 100 cm^ water, bij 2 posi-
tieve, verhouding 0.4, vindt men 56.9 per 100 cm^

Deze werkwijze nu zou bij melkonderzoek ook kunnen
worden toegepast, hoewel men bij melk, niet zooals bij wa-
ter, zich behoeft af te vragen hoeveel coliorganismen
in een bepaald volumen aanwezig zijn.

Hier volgt een overzicht van de coligroepbepalingen, uit-
gedrukt in percenten van het aantal onderzochte monsters.

Resultaten van het colionderzoek van die melkmonsters,
welke wat betreft hun kiemcijfer voldoen aan den eisch van

de Graaff. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk. enz. njeuwe reeks deel II.
116. 1922.

de Waal. Acad. Proefschr. Utrecht. 1918.

Massink. Ned. Tijdschr. voor Hygiëne, Microb. en Serol. Deel III.
1929.

Mac Crady. Journal of infect. Diseases, Vol. 183. 1915.
Wolman en Weaver. Journal of infect. Diseases. Vol. 21. 1917.

-ocr page 48-

den Codex Alimentarius, uitgedrukt in procenten op liet
totale aantal onderzochte monsters.

Van A en B en C werden gemiddeld één monster per
week onderzocht, terwijl de samenvatting onder D ge-
schiedde uit 3 monsters per week.

A en Bnbsp;Cnbsp;D

Coli, afwezig in 0.1 cm\' 100 «/o 65 % 91 7o
gt;) gt;gt; n 1 gt;5 92 % 50 o/o 73 %

Uit deze tabellen ziet men, dat b.v. voor de bedrijven
onder A en B in geen enkel modelmelkmonster, dat aan
den eisch van den Codex voldeed wat betreft het kiemcijfer,
faecaalcoli\'s aanwezig zijn in 0.1 cm^ melk en slechts
in 8 % van de onderzochte monsters faecaalorganismen
werden aangetoond in 1 cm\' melk. Voor het bedrijf onder
C waren deze cijfers resp. 35 % en 50 %.

Hier geldt hetzelfde wat omtrent deze bedrijven naar
aanleiding van het kiemcijfer is opgemerkt, n.l. dat voor
A en B de cijfers de laatste iVi jaar van het onderzoek
gunstiger werden.

Wij meenen tenslotte aan de hand van onze waarnemin-
gen te mogen concludeeren, dat men aan goede modelmelk
zeker den eisch moet stellen, dat zij in elk geval geen fae-
caalcoli\'s bevat in 0.1 cm\'; dat men dezen eisch
echter ongetwijfeld voor goede modelinrichtingen mag op-
voeren tot op 1 cm\', waarbij dan echter dient te worden
bedacht, dat in een melkbedrijf elke kleine onachtzaamheid
zich in een afwijkend cijfer kan demonstreeren en aan dezen
eisch in de practijk met eenige soepelheid in de beoordee-
ling dient te worden vastgehouden.

-ocr page 49-

§ 4. Het streptococcentiter van modelmeik.

In het M e 1 k b e s I u i 1vinden we in Art. 2 lid 2,
sub i den volgenden eisch, waaraan melk moet voldoen:

■— streptococcen mogen niet in aanmerkelijke hoeveel-
heid aanwezig zijn, pathogene microörganismen moeten af-
wezig zijn;

en verder in Art. 2, lid 2, sub j.:

— zij moet verkregen zijn door het volledig uitmelken
van dieren, die niet lijden aan een der in art. 25 tweede lid
genoemde ziekten, terwijl art. 25 lid 2, sub a. de ziekten, in
dit verband bedoeld, opnoemt.

De uitdrukking „niet in aanmerkelijke hoeveelheidquot;, in
art. 2, lid 2, sub i., wijst erop, dat eenige. soepelheid in de
toepassing van dit artikel uitdrukkelijk wordt verlangd, wij
meenen zelfs te mogen zeggen noodzakelijk is. Immers
streptococcen worden altijd aangetroffen in rauwe melk,
zelfs bij hygiënisch gewonnen melk in verhouding tot het
geheele kiemcijfer, procentsgewijze meer dan in niet hygië-
nisch gewonnen melk.

De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de uitdrukking
»,niet in aanmerkelijke hoeveellieidquot; door hen, die niet vol-
doende met de practijk op de hoogte zijn, anders zal kun-
nen worden opgevat dan de feitelijke bedoeling was, waar-
door conflicten kunnen ontstaan met al de onaangename
gevolgen daarvan.

Dit is misschien te vermijden door voor bedoelde uit-
drukking een op proefondervindelijke ervaring gebaseerd
cijfer in de plaats te stellen; een cijfer, dat verkregen zal
moeten zijn uit zeer vele waarnemingen gedurende minstens
één jaar gedaan in verschillende melkbedrijven uit verscliii-
lende deelen van ons land.

Art. 2 lid 2, sub i. verlangt verder de afwezigheid van
pathogene micro-organismen en rekent onder deze volgens

Melkbesluit, loc. cit.

-ocr page 50-

art. 25, lid 2, sub a. mede de verwekkers van de uier-
ontsteking, dus
o.a. Streptococcus mastitidis en andere pa-
thogene Streptococcen.

Hierin zit de grondoorzaak van een mogelijk verschil in
opvatting.
In melk vindt men als normaal daarin voorko-
mend organisme Streptococcus laticus, waardoor de moge-
lijkheid ontstaat normale melk, waarin Streptococcen voor-
komen af te keuren, omdat
het melkbesluit niet opgenomen
heeft de morphologische en culturiëele eigenschappen van
Streptococcus mastitidis en andere pathogenen Strepto-
coccen, zoodat verwarring mogelijk blijft.

We komen hier op een gebied, dat reeds vele onderzoe-
kers heeft beziggehouden n
.1. de classificatie der Strepto-
coccen; het lijkt ons dan ook wenschelijk een verkort litte-
ratuuroverzicht van dit zoo belangrijk probleem te geven.

NocardenMolIereau^quot;) beschreven reeds in 1887
een coc, die in langen ketenvorm voorkwam in koemelk van
dieren, die chronische mastitis hadden. Ze meenden, dat de
infectie door de hand van den melker van het eene dier op
het andere werd overgebracht.

V. L i n g e 1 s h e 1 m stelde voor een indeeling in 2
groepen gebaseerd op de lengte der ketens;
Str. brevis met
korte ketens bezit meest avirulente vormen,
Str. longus met
lange ketens, meest virulente vormen.

G r ö n i n g noemt ook Streptococcen pathogeen, als
de ketens lang zijn.

Later is meermalen gebleken, dat deze indeeling niet juist
is, er komen overgangsvormen voor, waardoor de lengte
der ketens variabel is; bovendien lijkt ons de aanduiding
lang of kort onduidelijk, ze kan tot verwarring aanleiding
geven en dit dient men te vermijden.

30) Nocard et Mollereau. Ann. Inst. Past. Vol. 1. 901. 1887.

V. Lingelsheim. Zeitschr. Hyg. u. Infektionskrankh. Bd. 10. 331. 1891.
32) Gröning. diss. Bern. 1901.

-ocr page 51-

J. R u d O 1 f vond zelfs pathogene Streptococcen als
diplococ.

SchotmüIJer^^) voerde als diagnosticum de bloed-
agarplaat in. (2 deelen steriel menschenbloed met 5 deelen
agar). Hij verdeelde de Streptococcen naar hun groeiwijze
op de bloedagar in 4 groepen.

Ie. Str. pyogenes, een vorm met lange ketens, grijsachtige

koloniën, haemolyse.
2e.
Str. mitor, een vorm met korte ketens, groenachtige

koloniën, geringe haemolyse.
3e.
Str. mucosus, organismen met een kapsel, slijmachtige
koloniën.

4e. Pneumococcen, koloniën met donkergroene kleur zon-
der zichtbare haemolyse.

G O r d O n 36) de eerste, die de suikervergisting
invoerde. Hij bereidde suikervrijen bouillon en voegde daar-
na 1 o/o toe van een suiker, die hij wilde laten vergisten en
bovendien een weinig lakmoes. Hij kwam tenslotte tot een
beoordeeling door als diagnostisch kenmerk te beschouwen
de werking op de disacchariden : saccharose en lactose, het
trisaccharide : raffinose, het polysaccharide : inuline\' de
glucosiden salicine en coniferine en den alcohol manniet; bo-
vendien beoordeelde hij de meikcoagulatie en de reductie
van neutraalrood, deze laatste onder anaërobe omstandig-
heden.

Andrewes en Horder^O beschouwen pathogeni-
teit als een eigenschap, twijfelachtig van waarde voor de
indeeling, omdat Streptococcen zoo gemakkelijk hun viru-
lentie verliezen. Ook agglutinatie is in veel gevallen onbruik-
baar en leidt tot foutieve conclusies. Zij beschouwen G o r-

J. Rudolf. Centralbl. f. Bakt. Abt. I Orig. Bd. 100. 47.
Schotmüller. Münch. Med. Wochenschr. Bd. 1. Nos. 20 21
840 804
909.nbsp;\' ■nbsp;\'

Gordon, Centralbl. f. Bakt. I Orig. Bd. 35. 271. 1904.
Gordon. Centralbl. f. Bakt. Abt. I Orig. Bd. 3. 28. 1904.
Andrewes and Horder. The Lancet 708, 775, 780, 852. 1906.

-ocr page 52-

d O n\'s werkwijze als zeer waardevol, maar niet ongevaar-
lijk, omdat men bij zijn werkwijze, mits men maar meer
stammen onderzoekt, steeds meer afwijkingen zal vinden en
dus schijnbaar steeds meer soorten. Andrewes en Hor-
der wijzen er, en volgens ons terecht, met nadruk op, dat bij
pogingen om bacteriën in het algemeen te identificeeren,
men zich niet moet blind staren op kleine verschillen. De
moeilijkheid zit er volgens hen in, dat men eerst moet uit-
maken welke van de culturiëele eigenschappen men als
voor de soort fundamenteel wenscht aan te zien, en welke
van bijkomstige waarde moeten worden geacht.

Zij constateeren, dat de reactie\'s, die Gordon naging,
in den regel merkwaardig constant zijn voor verschillende
Streptococcen, die zij onderzochten, zelfs dikwijls na labo-
ratoriumcultuur van meer dan een jaar. Slechts in enkele
gevallen vonden zij afwijkingen, tweemaal was de manniet
vergisting verloren gegaan en eenige malen klopten de re-
sultaten van de neutraalrood- en van de salicineproef niet
met eerder gevondene. Ook bleek hen, dat de virulente
Streptococcen na veelvuldige dierpassage constant bleven
wat betreft hun gedrag ten opzichte van de suikers.

Andrewes en Horder voegden groepen, die in één
of twee niet fundamenteele punten van elkaar afweken, sa-
men tot één en kwamen tot een indeeling in 7 groepen,
hielden hierbij ook rekening met de lengte der ketens.

Groep A. Str. eqiiinus. Niet pathogeen, voorkomend
voornamelijk in lucht, stof en paardenfaeces, minder in
menschenspeeksel, faeces en urine; vergist saccharose.

Groep B. Str. mitis. In den regel niet pathogeen, korte
ketens voorkomend in menschelijk speeksel en faeces; ver-
gist lactose en saccharose.

Groep C. Str. pyogenes (Rosenbach). Pathogeen, lange
ketens, sterk haemolytisch, vormt sterk zuur in melk; ver-
gist lactose en saccharose.

Groep D. Str. salivarius. In sommige gevallen, als korte

-ocr page 53-

streptococ pathogeen, in de meeste echter niet. De lange
vorm is zeer pathogeen. In speeksel en faeces van menschen
voorkomend, vergist saccharose, lactose en raffinose.

Groep E. Str. anginosiis. Dit is de pathogene, lange vorm
van
Str. salivarius met haemolytisch vermogen; vergist
saccharose, lactose en soms raffinose.

Groep F. Str. faecalis, een facultatieve parasiet, korte
ketens, typische darmbewoner van den mensch, heeft geen
haemolytisch vermogen en komt, hoewel zelden, als lange
keten voor; vergist snel saccharose, lactose, salicine, coni-
ferine en manniet.

Groep G. Pneumococcen. Pathogeen. Indien groeiend in
het dierlijk lichaam, voorzien van een kapsel, zoo ook in
sommige cultuurmedia. Op gewone media in staat ketens
te vormen; vergisten saccharose, lactose, raffinose.

Zij wijzen erop, dat in elke groep individuen voorkomen,
welke geringe afwijking in suikersplitsend vermogen ver-
toonen, waarschijnlijk afhangende van hun voorgeschiede-
nis, zij zien het geslacht streptococcen als een „dominant
genusquot; waarbij b.v.
Str. pyogenes zich geheel als een para-
sitair organisme heeft kunnen ontwikkelen en handhaven.

B e i t z k e en Rosenthal^®) wijzen er nogmaals op,
dat de bloedagarplaat niet steeds met succes kan worden
gebruikt, zij zeggen dat het vermogen bloed op te lossen
een te variabele eigenschap is om als identificatie te kunnen
dienen. Deze laatste uitspraak vindt men ook bij
H O e s s 1 i

E r n s t meende in het melksediment streptococcen
als pathogeen te kunnen herkennen, als ze in de keten als
diplococ voorkwamen en elke coc bovendien niet rond maar
ovaal gevormd was. Ernst noemt dezen vorm ,,Staketen-
formquot;, geeft in een latere publicatie toe, dat niet alle mas-

3s)nbsp;Beitzke und Rosenthal. Arbeiten. Path. Inst. Berlin. 349. 1906.

30)nbsp;Hoessli. Centralbl. f. Bakt. Abt. I Orig. Bd. 5, 135. 1910.

40)nbsp;Ernst. Monatsch. prakt. Tierheilk. Bd. 20. 414 1909.

41)nbsp;Ernst Zeitschr. f. Hyg. u Infektionskrankh. Bd. 72. 183. 1912.

-ocr page 54-

titisgevallen veroorzaakt worden door dergelijke Strepto-
coccen.
Hij bestrijdt de bewering van andere onderzoekers,
dat mastitisstreptococcen vaak geen gas vormen in suiker-
houdende voedingsbodems.

Volgens Löhnis^2) jg volkomen juist, men heeft
hier dan niet te doen met
Sfr. mastitidis Guillebeau, maar
met vertegenwoordigers van de groep
Str. pyogenes Ro-
senbach,
die ook uierontsteking kunnen veroorzaken.

V. L i n g e I s h e i m beschouwde de lengte der ketens
in combinatie met den vorm van den coc in de keten n.1.
ovaal, rond of diplicoc als een belangrijk criterium maar
werd in hetzelfde jaar tegengesproken door W i n s 1 o w
die eenige door hem geïsoleerde stammen, bestaande uit
ketens van variabele lengte en met ovale cellen als diplococ,
als
Str. tacticus identificeerde.

Saito^®) geeft een verschil tusschen Str. tacticus en
Str. pyogenes, de eerste coaguleert melk na 24 uur, de
laatste na meer dan 72 uur.

Hopkins en Langquot;^«) besloten, dat in het algemeen
sta.mmen, die melk coaguleerden met verschillende snel-
heid, diegene die het snelst coaguleerden het minst patho-
geen waren. De lengte der ketens heeft bij de beoordeeling
pathogeen of niet, geen waarde.

H O 1 m a n betoogde dat het streptococcenonderzoek
meer systematisch moest worden opgenomen en men eerst
moest zoeken naar voedingsstoffen, waarop Streptococcen
in elk geval goed groeien, waarbij men diende te bedenken,
dat vloeibare media beter zijn dan vaste
voedingsbodems;
voor de vloeibare gebruikte hij serumbouillon, als vaste ver-

Löhnis. Handbuch der landwirtschaftlichen Bakteriologie. 1910.
V. Lingelsheim, in Kolle und Wasserman\'s Handbuch der Path.

Mikroorg. Bd. 4. 453. 1912.
Winslow. Jour. Inf. Dis. Vol. 10. 285.
Salto. Arch. f. Hyg. Bd. 75. 121. 1912.
^ß) Hopkins and Lang. Journ. Inf. Dis. Vol. 15. 63. 1914.
^T) Holman. Journ. Med. Research Vol. 34. 377. 1916.

-ocr page 55-

koos hij bioedagar. Hij veronderstelt, dat vroegere onder-
zoekers niet voldoende aandacht hadden geschonken aan
het zuiveren van hun cultures en werkte zelf op de volgende
wijze. Hij entte het oorspronkelijke materiaal op serum-
bouillon, maakte hiervan bloedagarplaten en nam hiervan
volkomen geïsoleerd liggende koloniën. Bij onzuiverheid
door
B. coli of B. proteus beveelt hij aan het gebruik van
serumbouillon, waardoor
B. coli door de Streptococcen
wordt overgroeid en voor
B. proteus verwarmen van de
entstof gedurende 20—30 minuten op 53° C., waardoor de
streptococ niet wordt geschaad, gevolgd door anaëroob
kweeken. Hij verdeelt de organismen eerst in naar hun hae-
molyseerende eigenschap en daarna naar hun fermentatieve
eigenschappen ten opzichte van lactose, manniet en salicine.

Brown\'\'®) bestudeerde Streptococcen op de bloedagar-
Plaat en onderscheidde 4 types, naar gelang de wijze, waar-
op de haemolyse op de plaat tot uiting kwam, elk dezer
types weer in groepen in verband met de werking van het
organisme op manniet, lactose en salicine; de groepen
weer in ondergroepen, waarbij werd beschouwd de werking
op saccharose, inuline en raffinose.

Hij wees op de soms buitengewoon kleine verschillen, die
hierbij optreden en die bij de beoordeeling een groote rol
kunnen spelen. Ook hechtte hij veel waarde aan de bereiding
en den zuurgraad der voedingsbodems.

Terecht wijst Brown op den chaos in de benamingen,
door verschillende onderzoekers gebruikt. Bovendien heeft
men te veel in één richting gezocht en is niet voldoende
doordrongen geweest van de noodzakelijkheid door combi-
natie van eigenschappen tot een oplossing te geraken, een
meening ook reeds uitgesproken door Andrewes en
H O r d e r.

Brown. Monographs of the Rockefeller Institute for Med. Research
No. 9. 1919.

-ocr page 56-

Barnes^®) onderzocht 51 stammen en verdeelde deze
op grond van hun haemolytische en koolhydraatsplitsende
eigenschappen in 11 groepen. Hij immuniseerde 8 konijnen,
ieder met een verschillende stam. De specifieke precipi-
tinereactie\'s van deze immuun-sera stemden nauwkeurig
overeen met de groepindeeling, mits groote verdunningen
werden gebruikt.

Kendall, Day, Walker en Ryan^°) bespraken
in een uitvoerige verhandeling de vergisting van verschil-
lende suikers door middel van streptococcen en knoopten
hieraan een theoretische beschouwing vast, waarbij zij tot
de conclusie kwamen dat koolhydraten waarde hebben voor
de indeeling van bacteriën in het algemeen door het feit,
dat er blijkbaar een bepaalde verwantschap bestaat tusschen
de stereometrische configuratie der suikers en het vermo-
gen van bacteriën, deze aan te tasten; welk vermogen als
een fundamenteele eigenschap van het cytoplasma van het
organisme zou zijn te beschouwen.

Ook wij meenen, dat een bepaald geconstrueerd cyto-
plasma een bepaald geconstrueerd enzym vormt, dat weer
een bepaald geconstrueerd substraat ontleedt.

De specifiteit van deze reactie\'s bezit waarde, daar een
zorgvuldig uitgekozen groep van bacteriën als een buiten-
gewoon fijn reagens kan dienen bij de structuurbepaling
van koolhydraten.

Warren Crowe^^) beschreef een cultuurmedium,
samengesteld uit gedefibrineerd runderbloed en peptonagar,
waarop de streptococcen zeer verschillend groeien. Daar
latere onderzoekers van dezen voedingsbodem ook gebruik
maken, laten we het voorschrift voor de bereiding hier
volgen.

Ongeveer 1 liter gedefibrineerd runderbloed wordt door

Barnes, Journ. Inf. Dis. Vol. 25. 47. 57. 1919.
Kendall, Day, Walker and Ryan. Journ. Inf. Dis. Vol. 25. 189. 1919.
SI) Warren Crowe. Journ. of Path. and Bact. Vol. 24. 361. 1921.

-ocr page 57-

neteldoek gefiltreerd, 750 cm^ filtraat worden gezet in een
waterbad van 50° C, 250 cm^ pepton agar gesmolten en
afgekoeld tot 50° C beide oplossingen gemengd, I % glu-
cose toegevoegd en het mengsel op 50° C gehouden, ter-
wijl buizen en/of platen werden gevuld. Een stukje filtreer-
papier wordt tusschen het deksel der platen gelegd. De
voedingsbodem blijft week. De gevulde buizen en/of platen
worden gedurende 2 uur bij 65—70° en daarna M uur bij
85—90° in den stoomsterilisator gehouden, welke laatste
bewerking men gedurende drie achtereenvolgende dagen
herhaalt.

De temperatuur mag niet hooger komen dan 90° C, om
te voorkomen, dat het agaroppervlak wordt gedeformeerd.
Dit oppervlak moet glad en glanzend zijn. De platen wor-
den gedroogd (filtreer-papier tusschen het deksel uit) en
drie weken op kamertemperatuur gehouden, waarna ze voor
het gebruik gereed zijn.

Bij het enten mag het agar-oppervlak niet beschadigd
worden. De voedingsbodem is chocoladebruin gekleurd.
Warren Crowe zegt in zijn publicatie, dat hij naar de
groeiwijze op dezen voedingsbodem onderscheid kan maken
tusschen de verschillende variëteiten van streptococcen. Zoo
geeft hij o.a. een tabel, waarin opgenomen 5 streptococcen
van het viridans type, waaruit blijkt, dat deze 5 stammen
verschillend en goed onderkenbaar groeien, hoewel ze door
vroegere onderzoekers als
Str. viridans zonder meer zijn
geïdentificeerd.

Warren Crowegeeft toe, dat er enkele or-
ganismen zijn, die op zijn voedingsbodem groeien, alsof het
streptococcen zijn en dat er ondanks alle pogingen een
groot deel der streptococcen niet te definieeren zijn.

Hij beveelt aan:

®2) Warren Crowe. Journ. of Path. and Bact. Vol. 26. 51. 1923.

Warren Crowe. Journ. of Path. and Bact. Vol. 27. 449—454. 1924.

-ocr page 58-

Ie. een kleurenfoto van de kolonie op C r o w e\'s voe-
dingsbodem.

2e. nader onderzoek van de betreffende kolonie op ver-
schillende voedingsbodems, waarbij voor de suiker-
houdende men moet uitgaan van zeer zuivere suikers
en moet steriliseeren zoodanig, dat de suiker niet ont-
leedt.

Heim en Schürf®^) verwerpen de opvatting van
onderzoekers als Morgenroth, Schnitzer en
Berger die
trachtten te bewijzen, dat alle Streptococ-
cen en pneumococcen zijn terug te voeren tot één orga-
nisme, een soort standaardorganisme dus, en dat alle po-
gingen, om de, volgens hen, vermeende groep Streptococcen
te classificeeren daarom op niets uitliepen.

Het bleek aan Heim en Schürf, dat Morgenroth
en zijn medewerkers bij hun werkwijze voortdurend de-
zelfde fout begingen, waardoor te verklaren is, dat al hun
waarnemingen met verschillende stammen gedaan, steeds
hetzelfde resultaat opleverden.

Heim en Schlirf meenen nu een culturiëel onder-
scheid gevonden te hebben tusschen verschillende Strepto-
coccen en wel in hun gedrag ten opzichte van lakmoesmelk
(Zij zochten dus in dezelfde richting als S a i t o en Hop-
kins amp;. Lang).

Str. lactis Heim (== Str. lacticus Kruse) maakt lakmoes-
melk door de door haar gevormde reductase binnen 7—17
uur volkomen wit, tot op een, onder de eveneens witte
roomlaag gelegen, roode zóne van eenige mm. dikte. In den
loop der volgende dagen wordt de vloeistof, naar het onder-
einde der buis toe, rood. Met het optreden der bovenste
roodkleuring treedt gewoonlijk coagulatie op. Juist door de
vlugge en bijna volkomen reductie der lakmoes is
Str. lactis

54)nbsp;Heim u. Schlirf. Centralbl. f. Bakt. Abt. I. Orig. Bd. 100 Heft Va.

55)nbsp;Morgenroth, Schnitzer u. Berger. Zeitschr. f. Imniunitätsforschung

u. exper. therap. Jena I Teil Orig. Bd. 43. 169. 1925.

-ocr page 59-

te onderscheiden van Str. pyogenes, die lakmoesmelk niet
direct, maar eerst nadat ze rose of rood geworden is, slechts
voorbijgaand of gedeeltelijk wit maakt. De genoemde on-
derzoekers geven echter toe, dat het ondanks deze verschil-
len soms moeilijk is, om uit te maken welke streptococ men
in handen heeft.

R u d O 1 f werkte het bovenbeschreven onderzoek na
en is het in zooverre met Heim en Schlirf eens, dat
Str. mastitidis meestal binnen 24 uur lakmoesmelk via rose,
rood maakt, waarbij ten slotte coagulatie optreedt.

Als laatste willen wij nog een publicatie vermelden van
D. en R. T h
0 m s O n Zij gingen verschillende methodes
door andere onderzoekers gebruikt, na, en voegden er een
nieuwe, die der fotografie aan toe, welke zij op uitgebreide
schaal toepasten. Ze merkten, zeer terecht op, dat een foto,
beter dan de nauwkeurigste beschrijving, bijzonderheden
vastlegt, waardoor ze in combinatie met andere waarnemin-
gen van onschatbare waarde is.

Om te beginnen legden zij plaatcultures aan op C r o w e\'s
agar, de goed geïsoleerd liggende koloniën werden met be-
hulp van een platina-naald onder het binoculair microscoop
van de plaat genomen en daarna werd nog tweemaal plaat-
passage toegepast, waarna de koloniën als reincultuur wer-
den beschouwd.

Daarna werden twee stamcultures aangelegd, één op
testikel-agar waaraan toegevoegd 5 % gekookt bloed en
tevens één op gekookt bloed-testikel-agar, verdund met
testikel bouillon, zóó dat de voedingsbodem niet geheel vast
Wordt. Deze beide media bleken hen bij uitstek geschikt voor
het kweeken van Streptococcen.

Incubatie volgde bij 37° C voor één of twee dagen, waar-
na werd overgeënt op verschillende voedingsbodems met:

Rudolf. Centralbl. f. Bakt. Abt. I. Orig. Bd. 100. 47.

D. Thomson and R. Thomson. Annals of the Fickett-Thomson
Reseach Laboratory Vol. III. 1927.

-ocr page 60-

glucose, maltose, galactose, saccharose, lactose, manniet,
dextrine, inuline, salicine, raffinose en op serumwater van
Hiss. Bovendien werd gemaakt een Gram preparaat en
dit bij sterke vergrooting (1700
X) gefotografeerd, terwijl
nog foto\'s werden gemaakt (ware grootte, 20
X en 150 X)
van koloniën op platen van testikelagar (aëroob en an-
aëroob) en van testikelagar met 5 % gekookt bloed
(aëroob), na bebroeding bij 37° C gedurende 2 dagen.

D. en R. Thomson deelen nu de streptococcen in 5
hoofdgroepen in, naar hun gedrag op de testikelagar waar-
aan toegevoegd 5 % gekookt bloed, aëroob gekweekt.

Groep A verandert het medium niet.

Groep B brengt een mat groenachtige tint te voorschijn
na 2 tot 6 dagen.

Groep C produceert een beperkte smalle groene of groen-
achtig geele, verkleurde zone in 2 dagen.

Groep D roept een breede gele bleeke zóne in 2 dagen
te voorschijn.

Groep E brengt een beperkte zwartachtige verkleuring
teweeg.

Deze hoofdgroepen verdeelen zij weer onder: naar het
gedrag van het organisme op de verschillende suikers, be-
oordeeld na 3 en na 11 dagen en naar het fotografisch beeld
vau de kolonie (ware grootte, 20 X en 150
X) en dat van
het Gram-preparaat (1700
X).

Merkwaardig is nu de goede overeenstemming tusschen
hun methode en die van WarrenCrowe. Crowe zond
hun 49 variëteiten door hem volgens zijn methode geïden-
tificeerd; zij kwamen met hun methode ook tot de conclusie
dat deze 49 variëteiten werkelijk alle verschillend waren.

In de publicatie in de Annals of the Picket-Thomson Re-
search Laboratory vinden we een uitgebreide lijst van va-
riëteiten gecompleteerd door foto\'s, waaronder ook eenige
kleurenfoto\'s van Crowe. Bij de meeste daarop voorko-
mende organismen vinden we helaas niet den naam, maar

-ocr page 61-

slechts de bron, waaruit het organisme is geïsoleerd: blijk-
baar hielden genoemde onderzoekers zich niet bezig met die
organismen, welke bij runderen uierontsteking veroorzaken,
we missen althans in deze lijst o.a.
Str. mastitidis.

Zij hebben echter met bewijzen gestaafd, dat identificatie
van streptococcen niet tot de onmogelijkheden behoort,
noemen echter als noodzakelijkheid op, dat dit werk slechts
met vrucht kan worden verricht in een laboratorium, dat
geheel op dit soort onderzoekingen is ingesteld.

Hoewel hun methode zeer goede resultaten oplevert, is
zij voor melkonderzoek te ingewikkeld en te tijdroovend.

Vatten wij in het kort de diagnostische kenmerken, welke
waarde kunnen hebben, samen, dan blijken deze te zijn.

het haemolyseerend vermogen,

de suikerontleding in het algemeen en de ontleding van
lakmoesmelk,

het fotografische beeld.

Een ander belangrijk onderdeel van het streptococcen-
vraagstuk is de vraag op welke wijze, afgezien dus van het
aantoonen van het ziektewekkend organisme, een uieront-
steking kan worden geconstateerd door middel van chemi-
sche of andere afwijkingen, welke de melk van het zieke
dier vertoont.

De gevallen, waarbij de veearts de ziekte kan constatee-
ren door uierafwijkingen blijven hier buiten beschouwing.

Als afwijking in de chemische samenstelling was reeds
lang bekend een verhoogd chloorgehalte, liever gezegd een
verhoogd chloornatriumgefialte, waardoor de melk boven-
dien een zoutigen smaak kan krijgen; Hesz, Schaffe r
en Bondzynski

Met het verhoogd chloorgehalte gaat gelijktijdig een ver-

Hesz, Schaffer u. Bondzynski. Landw. Jahrb. d. Schweiz 4. 46—63.
1890.

-ocr page 62-

laging van hef melksuikergehalte gepaard, zoodat de ver-
houding van beide, het chloorsuikergetal, d.i. het getal aan-
gevende het chloorgehalte in procenten met 100 vermenig-
vuldigd en door het melksuikergehalte gedeeld, als een
chemische maatstaf kan gelden, (W e i g m a n n

S j O 11 e m a noemt verder nog de verhooging van
het eiwitgehalte en de verlaging van den zuurgraad, van
het kalk- en van het phosphorzuurgehalte en werkte resul-
taten van verschillende onderzoekers na, waarbij hem
bleek, dat het gemakkelijkst uitvoerbaar zijn chloor- en
melksuikerbepalingen.

Hij acht het van beteekenis in verdachte gevallen voor-
namelijk op het chloorgehalte van elk der vier kwartieren
te letten en zegt, dat hoewel het chloorgehalte in den regel
bij gezonde dieren weinig aan schommeh\'ngen onderhevig
is, men in het algemeen aan geringe afwijkingen van het
chloorcijfer van melk, als deze niet per kwartier wordt on-
derzocht, weinig heeft.

De bepaling van de zuurgraadsverandering merkt hij als
onbetrouwbaar aan.

In een latere publicatie van S j o 11 e m a en v. d.
Z a n d e behandelen zij de vraag of er verband bestaat
tusschen zuurgraad, Streptococcen en leucocyten. Het ver-
band tusschen zuurgraad en Streptococcen is volgens hen
onzeker, omdat Streptococcen zuurvormers zijn en men dus
bij bewaren stijging van den zuurgraad krijgt. (Hierbij dient
te worden opgemerkt dat, wanneer melk wordt bewaard bij
een temperatuur tusschen 0° tot 3° C, dus in een ijskist,
de groei van de zuurvormende organismen stilstaat; de
zuurgraad blijft in den regel gedurende 5 X 24 uur con-
stant.)

Weigmann. Pilzkunde der Milch. 219. 1924.
Sjollema. Hand. Genootsch. ter bevord. v. Melkkunde 1910 II.
\'\'i) Sjollema en v. d. Zande. Hand. Genootsch. ter bevord. v^ Melk-
kunde 1921.

-ocr page 63-

Niet altijd gaat een abnormale zuurgraad gepaard met
een hoog sediment (bepaald volgens Trommsdorff),
bij streptococcenmastitis behoeft het sediment niet altijd
boven het normale te stijgen. Een lage zuurgraad (hooge
pH) is geen bewijs van uierziekte.

Een zeer hoog leucocytengehalte is volgens hen wellicht
een der beste aanwijzingen voor uieraandoening.

Sjollema en v. d. Zande bevelen aan het trypto-
phaangehalte te bepalen volgens v. Fürth en Nobel
Deze colorimetrische bepaling berust op een violette ver-
kleuring die tryptophaan geeft met formaline, rookend
zoutzuur en nitrietoplossing. De reststikstof van normale
melk is geheel of nagenoeg geheel tryptophaanvry, terwijl
melk uit abnormale uiers een verhoogd tryptophaange-
halte bleek te bezitten.

We s t e r beveelt als de meest betrouwbare methode
aan de sedimentproef en als stalproef de rosolzuurproef
voor de reactiebepaling. Merkwaardig is zijn uitspraak, dat
men in verreweg de meeste gevallen wel mag aannemen,
dat Streptococcen in de melk, met een ontsteking, zij het
een zeer lichte, gepaard gaan. Dit laatste komt niet overeen
met onze bevindingen zooals aan het einde van deze para-
graaf zal blijken, waarschijnlijk omdat wij niet in het melk-
sediment direct, maar na ophooping in alkalischen bouillon
waaraan toegevoegd 2 % glucose, op Streptococcen onder-
zochten.

W e s t e r wijst nogeens op het feit, dat men zelfs bij
ernstige ontstekingen niet steeds in de uitstrijkpreparaten
Streptococcen vindt, wat het onderzoek zeer bemoeilijkt.

Het onderzoek per koe, of liever nog per kwartier is hier
noodzakelijk.

Soms vindt men Streptococcen bij een minimaal sedi-
ment. Dit
is niet te verwonderen, als men aanneemt, dat

V. Fürth u. Nobel. Bioch. Zeitschr. Bd. 109. 1920.

Wcster. Hand. Qenootsch. ter bevord. v. Melkkunde 1927. I.

-ocr page 64-

het bacteriegehalte van de melk van verschillende dieren
zeer kan uiteenloopen, alsook het leucocytengehalte. Uit
onze onderzoekingen, aan het einde van deze paragraaf ver-
meld, is gebleken, dat in melk steeds streptococcen aanwezig
zijn en dat het percentage aan streptococcen berekend op de
geheele hoeveelheid kweekbare kiemen per cm^, gekweekt
op alkalischen bouillon met 2 % glucose zeer groot is en het
grootst bij hygiënisch gewonnen melk, terwijl men toch moei-
lijk kan veronderstellen, dat deze streptococcen tot de pa-
thogene behooren omdat men van een modelmelkbedrijf kan
en moet verwachten, dat geen melk wordt afgeleverd van
uierziek vee.

Kramer®^) acht voor de beoordeeling van mastitismelk
van groot belang het voorkomen van streptococcen naast
leucocyten in bepaald verband. Het beeld, dat de phagocy-
tose ons levert is, zooals hij nog eens uitdrukkelijk betoogt,
karakteristiek voor mastitis. Afgezien hiervan schijnt het
mogelijk, dat de geroutineerde onderzoeker aan een bepaalde
ligging van streptococcen en leucocyten in het sediment kan
uitmaken of hij melk van uierziek vee in handen heeft zelfs
al is het melkleverende dier schijnbaar normaal.

V. d. Burg en K o p p e j a n bespreken de thybro-
molproef van R o e d e r. De bij deze proef gebruikte indi-
cator bleek te zijn broomthymolblauw. Volgens hen ligt de
pH van normale melk tusschen ongeveer 6,4 en 6,8. iVIelk van
een pH 6,9 geeft reeds een duidelijk waar te nemen kleur-
verschil met de normale melk, vooral als men de monsters
naast elkaar beschouwt. Zij concludeeren dat met de thybro-
molproef melkmonsters met een pH 6,9 en hooger, gemakke-
lijk kunnen worden opgespoord. De proef kan dus voor het
onderkennen van melk van koeien met uierontsteking, voor
zoover hierbij alkalische melk wordt afgescheiden, zeer
goede diensten bewijzen.

ÖS) V. d. Burg en Koppejan. Off. Org. v. d. F. N. Z. No. 4. 1929.

-ocr page 65-

Ten slotte willen wij ons litteratuur overzicht besluiten
met vermelding van een publicatie van medische zijde.
P 1 a n t e n g a is van meening, dat het gebruik van met
streptococcen geïnfecteerde melk tot darmstoornis bij jonge
kinderen aanleiding kan geven. Hoewel wetenschappelijk
zuivere waarnemingen in dezen zin ontbreken, zijn vroeger
eenige gevallen geconstateerd. Hij wijst er echter op, dat de
streptococcen-darminfectie een ziek-zijn van zeer ernstigen
aard ten gevolge heeft.

Hoewel uit uitlatingen van veterinaire zijde wel is komen
vast te staan, dat uierontsteking een onder onzen veestapel
zeer verbreide ziekte is, die jaarlijks aan het veehouders-
bedrijf groote financiëele nadeelen bezorgt, is het wel merk-
waardig, dat men betrekkelijk zelden ziekten aantreft, waarbij
als oorzaak het gebruik van melk van uierziek vee wordt
genoemd, temeer daar men op grond van verschillende voor-
melde publicaties wel mag aannemen, dat het veelvuldig
voorkomt, dat lichte gevallen van uierontsteking niet worden
ontdekt. Bovendien zijn er nog vele veehouders in ons land,
die zonder zich om iets te bekommeren melk van uierziek vee
afleveren, welk vergrijp gemakkelijk aan de waarneming kan
ontsnappen als men slechts bedenkt, dat in mengmelk het
onderzoek bemoeilijkt wordt.

Dat de bevindingen van veterinaire zijde niet die van me-
dische zijde dekken, kan verschillende oorzaken hebben.

1.nbsp;In de eerste plaats overtreft het gebruik van op eenige
wijze verhitte melk ver dat van onverhitte melk; en bij deze
verhitting worden niet alleen de micro-organismen gedood,
maar bovendien hunne toximen onwerkzaam gemaakt.

2.nbsp;De micro-organismen, welke bij het rund uieront-
steking veroorzaken, zijn voor den mensch in den regel niet
pathogeen en hunne afscheidingsproducten in den regel niet
giftig.

Plantenga. Hand. Genootsch. ter bevord. v. Melkkunde. 1927. 1.

-ocr page 66-

3.nbsp;De diagnose, uierontsteking, wordt vaak gesteld bij
vee, dat in het geheel niet ziek is.

4.nbsp;De oorzaak van bij den mensch optredende ziekten als
gevolg van het gebruik van besmette melk, wordt niet juist
herkend.

De onder 2 genoemde oorzaak kan alleen gelden bij het
gebruik van onverhitte melk.

Uit een en ander zou men zelfs de conclusie kunnen trek-
ken, dat het bezwaar, dat bestaat tegen het winnen en ver-
handelen van melk, afkomstig van uierziek vee, slechts van
aesthetischen aard zou zijn.

Iedereen zal wel toegeven echter, dat bij een zoo belang-
rijk voedingsmiddel, als melk voor ons land is, men zeker
den eisch moet stellen, dat het wordt gewonnen van vol-
komen gezond ve^. Wij meenen toch er op te mogen wijzen,
dat het probleem uierontsteking nog lang niet op bevredi-
gende wijze is opgelost.

Inmiddels is uit de litteratuuraanhalingen wel gebleken,
dat men, althans hier te lande nog niet een goede, onaan-
tastbare methode bezit om uit te maken of een streptococ
als pathogeen of als saprophytisch organisme is aan te
merken. Het zal echter noodzakelijk zijn tot zulk een methode
te geraken, teneinde de mogelijkheid van meeningsverschil-
len, welke nu op grond van den eisch van het Melkbesluit
maar al te zeer bestaat, volkomen buiten te sluiten.

Wij meenen, dat de uitdrukking „niet in aanmerkelijke
hoeveelheidquot; beteekent, dat bij het microscopisch onderzoek
van het melksediment slechts enkele korte streptococcen-
ketentjes
(Str. lacticus!) mogen worden gevonden!

Het leek gewenscht het normale streptococcen-gehalte der
melk quantitatief te bepalen, althans daarvoor een limiet te
stellen.

Het lag voor de hand, dat modelmelk hiervoor het eerst
in aanmerking kwam, daar deze melksoort, omdat zij zoo

-ocr page 67-

hygiënisch mogelijk wordt gewonnen, het zuiverste beeld zal
vertoonen.

De hoeveelheid Streptococcen werd bepaald, door middel
van het
streptococcentiter. Onder het streptococcentiter
wordt verstaan, die hoeveelheid melk of melkproduct, waar-
in juist geen Streptococcen meer konden worden aangetoond.
De soort streptococ werd hierbij geheel buiten beschouwing
gelaten.

Bij deze bepaling, door Petruse hky en Pusch\'\'^)
als thermophilen-titer voor wateronderzoek het eerst ge-
bruikt en door L ö h n i s voor melk voorgeslagen (echter
voorzoover ons bekend nooit in gebruik genomen) gaat men
als volgt te werk.

Van de te onderzoeken melk worden verdunningen ge-
maakt en wel lO\'^ tot en met 10quot;^ en deze geënt op alkali-
schen bouillon met 2 7o glucose. De verdunningen maakt
men het snelst door te nemen:

0,1 cm\' melk 9,9 cm\' steriel physiol. keukenzout = I
0,1 cm\' I 9,9 cm\' „ „nbsp;„ = „

0,1 cm\' II 9,9 cm\' „ „nbsp;„ = i„

1 cm\' I komt overeen met 1/100 cm\' oorspronkelijk melk
0\'lcm\'I „ „ „ 1/1000 cm\'

Icm\'II „ „ „ 1/10000 cm\'
enz.

De zes geënte buizen met alkalischen 2 Vo glucose-bouillon
worden nu bebroed bij 37° gedurende 24 of 48 uur en het
sediment door middel van een gekleurd uitstrijkpreparaat
op Streptococcen onderzocht.

De Streptococcen vinden in dezen voedingsbodem een
gunstig milieu om zich te ontwikkelen en worden hier niet
overgroeid door andere organismen.

Uit onze waarnemingen bleek ons, dat men voor goede

Petruschky u. Pusch. Zeitschr. f. Hyg. 43. 304. 1903.

Löhnis. Handb. d. Landwirtsch. Bakt. 177. 1910.

-ocr page 68-

modelmelk den eisch mag stellen, dat de verdunning 10quot;^,
overeenkomend dus met 1/10000 cm^ oorspronkelijke melk,
bij deze proef steriel dient te blijven. In verdunning 10quot;^
ontstaat dan groei. Bij modelmelk werd
nimmer een sediment
gevonden, dat géén streptococcen bevatte hoewel nu en dan
naast streptococcen, ver in de minderheid, andere bacteriën
werden aangetroffen. Door de selectiviteit van den gebruik-
ten voedingsbodem geeft het eindresultaat wel niet weer den
toestand zooals deze oorspronkelijk in de melk was, maar
daar het hier juist ging om streptococcen aan te toonen
moest gebruik worden gemaakt van een bij uitstek geschikt
milieu om streptococcen te kweeken.

Er bestaat een bepaalden samenhang tusschen het strep-
tococcentiter van modelmelk en het aantal kweekbare kie-
men, bepaald op alkalische bouillongelatine.

Hier volgen een paar voorbeelden ter nadere toelichting.
Bij een modelmelkmonster, dat 4000 kweekbare kiemen per
cm^ bevatte (bepaald op de gelatineplaat bij 22° en geteld
na 4 dagen) werd een streptococcengetal gevonden van 10\'quot;\'
positief en 10quot;^ negatief. In het sediment van 10quot;^ werden
in hoofdzaak streptococcen aangetroffen, oorspronkelijk
was in deze verdunning dus minstens één streptococ aan-
wezig en in \'t geheel 4 kiemen, echter hoogstens 3 strep-
tococcen, daar het sediment ook nog staafjes bevatte.

In de oorspronkelijke melk waren dus per cm^ minstens
1000 streptococcen aanwezig op in \'t geheel 4000 kiemen,
terwijl de mogelijkheid nog bestaat, dat er meer dan 1000
streptococcen aanwezig waren, maar hoogstens 3000, daar
het sediment na bebroeding ook nog staafjes bevatte.

Een ander modelmelkmonster bevatte 16.000 kiemen per
cm^ en had ook een streptococcentiter van 10quot;^ negatief. We
zien hier, dat het streptococcentiter te laag uitvalt berekend
op het kiemcijfer, immers hieruit berekend had in de buis
10quot;^ groei moeten optreden. Afgezien nu van de geheel
andere omstandigheden waaronder de bepalingen van kiem-

-ocr page 69-

cijfer en streptococcentiter worden verricht (ander voedings-
milieu en andere temperatuur) vindt deze fout waarschijnlijk
zijn oorzaak in het feit, dat in een verdunde bacteriënemulsie
de bacteriën niet homogeen zijn verdeeld, ondanks heftig
schudden, en deze foutoorzaak zal sterker tot uiting komen
naarmate de emulsie meer verdund is: anders gezegd, naar-
mate het kiemgehalte van het oorspronkelijke monster dich-
ter ligt bij 1 X 100, 1 X 1000 enz.

Omgekeerd werd geconstateerd, dat bij melkmonsters
waarbij het kiemcijfer, bepaald op gelatine, 8 tot 9, 9 maal
100, 1000, enz. bedroeg, het streptococcen één verdunning
te hoog kan uitvallen.

Nemen we nu den eisch, welke aan modelmeik, wat het
kiemcijfer betreft, wordt gesteld n.1. 50.000 per cm^ in aan-
merking, dan mogen we toestaan, dat een melkmonster om
aan dezen eisch te voldoen een streptococcentiter mag
hebben van 10\'^ positief.

Uit een en ander blijkt, dat men voor het beoordeelen van
modelmeik gebruik zou kunnen maken van het streptococcen-
titer, mits men de verdunning geschikt kiest; hoewel deze
methode ons niet het kiemcijfer per cm^ oplevert en daarom
als bedrijfscontrole weinig waarde heeft, is het voordeel, dat
men niet behoeft te tellen.

Verder blijkt, dat men bij modelmeik, een melksoort, welke
zoo hygiënisch mogelijk wordt gewonnen en waarbij men in
het bedrijf groote aandacht besteedt aan het vee, per-
centsgewijze berekend op het geheele kiemcijfer per cm^ veel
streptococcen aantreft.

Bij andere melksoorten, zooals gepasteuriseerde melk en
het melkproduct koffieroom komt het, zooals later zal wor-
den vermeld, zeer dikwijls voor, dat het sediment van de
laatste verdunning, welke groei vertoont, geen of weinig
streptococcen bevat, maar in verhouding meer andere bac-
teriën.nbsp;;

In dit verband zou het aannemelijker zijn te spreken van

-ocr page 70-

„groeititerquot;. Deze overeenstemming tusschen groeititer en
kiemcijfer blijft echter bestaan.

§ 5» Het aantoonen van verhitte melk in modelmelk»

Het met zekerheid kunnen aantoonen van een vervalsching
van modelmelk met gepasteuriseerde of op andere wijze ver-
hitte melk is om verschillende redenen van belang.

In de eerste plaats toch voldoet het vervalschte product
niet aan den eisch „rauwquot;.

In de tweede plaats maakt een vervalsching met gepasteu-
riseerde of verhitte melk het aan een slecht of minder goed
ingericht bedrijf mogelijk melk af te leveren, welke bacterio-
logisch voldoet aan den toch al zoo matig gestelden eisch.

Ten slotte is vervalschen een niet te tolereeren misleiding
van het publiek.

De vermenging nu van verhitte of gepasteuriseerde melk
met rauwe is niet aantoonbaar op de gebruikelijke wijzen,
waarmee men rauwe melk van niet rauwe kan onderkennen.\'

Het katalasecijfer zal gunstiger uitvallen, het zal lager
zijn dan dat van de oorspronkelijke rauwe melk.

Ook door middel van de peroxydaseproef is de verval-
sching niet aan te toonen, daar deze proef een niet scherp
gedefinieerde verkleuring te zien geeft na een niet zeer be-
paalden tijd en men hierdoor geen scherp criterium heeft.

De andere enzymreacties zullen ook geen juist beeld van
de vervalsching kunnen geven, ook hierbij is een zeker aan-
toonen niet mogelijk.

Nu werd door W. D. F r o s teen methode beschre-
ven, welke het mogelijk maakt te beoordeelen of melk ge-
durende 20 a 30 minuten op 63° C is gepasteuriseerd. Hij
vond, dat cellen van melk, welke zoodanig was verhit,
werden gekleurd met een verdunde methyleenblauwoplos-
sing.

Hekm a werkte de methode na, het bleek heni dat ook

W. D. Frost. Journ. of Americ. Medic. Assoc. 44. 821. 1915.

Hekma. Hand. Genootsch. ter bevord. v. Melkkunde 1924. I.

-ocr page 71-

melk, welke slechts 10 minuten op 63° C was verhit, kleuring
der cellen vertoonde, waardoor de beteekenis welke
F r O s t aan zijn methode hechtte kwam te vervallen n.l. dat
zij uitsluitsel kon geven op den duur der pasteurisatie.

H e k m a veranderde de methode als volgt. De te onder-
zoeken melk wordt na filtratie vermengd met een gelijk vo-
lumen eener 0,15 % trypaanblauwoplossing in physologisch
keukenzout.

Het melk-kleurstofmengsel blijft 10 minuten bij kamer-
temperatuur staan en wordt daarna overgebracht in een
centrifugebuis (b.v. een Trommsdor f-buisje). Ver-
volgens wordt 20 minuten gecentrifugeerd bij een toeren-
tal van ongeveer 2800. Het materiaal wordt dan direct
onderzocht, omdat een langere inwerking der kleurstof een
zwakke kleuring ook van de cellen der onverhitte melk kan
teweegbrengen. Roomlaagje en ondermelk worden verwij-
derd, het sediment in vochtigen toestand microscopisch
bekeken,

H e k m a lette op het al dan niet gekleurd zijn der cellen,
(de kleuring der cellen is diffuus, de cel wordt geheel ge-
kleurd en niet alleen de kernen, de eventueel ingesloten vet-
bolletjes blijven ongekleurd), op de kleurintensiteit en op de
grootte der cellen.

De cellen afkomstig van rauwe melk vindt men ongekleurd
in een zwak gekleurd veld, de cellen afkomstig van verhitte
melk al naar gelang de verhitting hooger is geweest, zwak
of sterker gekleurd.

Deze eigenschap werd nu door ons gebruikt om na te
gaan, welke hoeveelheid verhitte melk nog aantoonbaar was
in onverhitte melk. Onder verhitte melk wordt hier verstaan
melk, die op zoodanige temperatuur (of hooger) verhit is
geworden welke practisch voor pasteurisatie doeleinden toe-
passing vindt. In de eerste plaats werd nagegaan of rauwe
melk geen gekleurde cellen vertoont na de kleurstofbehande-
ling. Dit bleek werkelijk niet zoo te zijn.

-ocr page 72-

De eerste proefnemingen werden gedaan met melk, welke
gedurende 10 minuten werd verhit op 75°. Van deze melk
werden mengsels gemaakt met onverhitte melk, zie onder-
staande tabel.

Verhitnbsp;Onverhit Gecentrifug. Perc. Verhit Conclusie

1,5 cm^nbsp;0,5 cm^nbsp;2 cm^ 75nbsp;mengsel

1,0 „nbsp;1,0nbsp;„nbsp;2 „ 50

0,5 „nbsp;1,5nbsp;„nbsp;2

0,2 „nbsp;1,8nbsp;„nbsp;2

0,1 „nbsp;1,9nbsp;„nbsp;2

0,05 „nbsp;1,95 „nbsp;2

O „nbsp;2,0nbsp;„nbsp;2

De mengsels werden door derden gemaakt en door ons in
willekeurige volgorde onderzocht om tot onbevooroordeelde
beschouwing te geraken, de melk tezamen 2 cm^ werd direct
in een T r O m m s d
0 r f f-buis gepipetteerd en 2cm^ kleur-
stof toegevoegd.

Uit de conclusies van bovenstaande tabel blijkt, dat een
vervalsching van rauwe melk, met melk welke 10 minuten
was verhit op 75°, tot 2K nog aantoonbaar is.

De grootte van de vervalsching is echter niet na te gaan,
hiervoor zou een telling noodig zijn en zou men moeten
weten hoeveel cellen er in 1 cm^ van de componenten oor-
spronkelijk aanwezig waren. Daar deze hoeveelheid in nor
male melk enorm kan varieeren is dit ondoenlijk.

Op dezelfde wijze als boven omschreven werden meng-
sels onderzocht van rauwe melk, vermengd met melk, welke
10 minuten op 65° verhit was; rauwe melk vermengd met
melk, welke 1 minuut op 80° verhit was; en rauwe melk
met melk, welke tot het kookpunt verhit was. In al deze ge-
vallen was een vervalsching van 2H % verhitte melk aan-
toonbaar. \'

De mogelijkheid bestond nu nog, dat melk, welke 24 uur
oud was, ook kleurbare, dus afgestorven of beschadigde
leucocyten zou bevatten. Om dit na te gaan werd melk ge-

25
10
5

2,5

Onbsp;rauw

-ocr page 73-

durende 24 uur bewaard in de ijskist, (temperatuur onge-
veer 2—5° C), het is immers bij een melkvoorziening,
zooals in ons land gebruikelijk is, niet te vermijden, dat melk
van den vorigen dag ook als versch wordt aangeboden.
Dit is met het oog op het kiemcijfer alleen dan te doen,
wanneer deze oude melk bij lage temperatuur wordt
bewaard. In geen van de door ons onderzochte ge-
vallen bleek melk 24 uur bij genoemde lage temperatuur
bewaard gekleurde leucocyten te bevatten, zoodat deze proef
werkelijk specifiek is voor verhitte melk.

§ 6. Zijn vi^ettelijke waarborgen ten opzichte van
modelmeik mogelijk en wenschelijk.

In hoofdstuk I § 2 werden de eischen besproken, welke
gesteld moeten worden bij de winning van modelmeik om
zooveel mogelijk tot een product te komen, dat zonder ge-
vaar voor de gewondheid rauw kan worden genuttigd.

De omstandigheid, dat modelmeik op geenerlei wijze ver-
hit, en dus als vitaminehoudend voedingsmiddel wordt ge-
bruikt, verleent aan dit artikel waarde als medicament naast
de waarde als voedingsmiddel.

Hoewel het tot nu toe niet aan pogingen heeft ontbroken
de wijze van winning, en alles wat hiermede in verband
staat wettelijk te regelen, is men tot op heden niet tot een
bevredigende oplossing gekomen. Dit is, omdat zooals in
hoofdstuk I § 2 werd vermeld, hier te lande verschil bestaat
in opvatting op welke wijze men de winning moet inrichten
om tot „modelmeikquot; te komen, zeker te betreuren.

De bezwaren, verbonden aan een wettelijke regeling zijn
echter groot. Immers men zal, wil men volkomen zekerheid
hebben alles wettelijk moeten regelen, als stalinrichting, in-
richting van den melkbocht, gezondheidstoestand van perso-
neel en melkvee, enz. De naleving van al deze voorschriften
dient door de Overheid streng en voortdurend te worden

-ocr page 74-

gecontroleerd, omdat de kooper uit de aanduiding aan de
melk door den producent gegeven (en welke aanduiding door
de Overheid wordt toegestaan) afleidt, dat deze melk zonder
gevaar voor de gezondheid in rauwen toestand kan worden
genuttigd.

Deze voorschriften zullen den prijs van het product be-
langrijk hooger doen zijn dan van op gewone wijze gewonnen
melk en misschien oorzaak zijn, dat deze stijgt boven de
tegenwoordige met als gevolg, dat de omzet geringer wordt
waardoor de bestaansvoorwaarden van de thans als goed
ingericht aangemerkte bedrijven in gevaar wordt gebracht.

Een strenge en voortdurende controle zal kostbaar zijn
bovendien.

De belangstelling in medische kringen voor modelmelk is
tot op heden bedroevend gering; de dagelijksche omzet van
modelmelk wordti geraamd op 3—4000 I, tegen die van
consumptiemelk 3.000.000 1.

Een te soepele regeling zou aan bepaalde bedrijven de
toestemming verleenen het praedicaat „modelmelkquot; te
voeren, zonder dat het afgeleverde product aan de eischen
voldoet, welke men op grond van haar aanduiding mag ver-
wachten, hetgeen met het oog op den waarborg van Rijks-
wege aan de melk gegeven, niet te verantwoorden zou zijn.

De opmerking van van Raalte dat de Overheid
bij geen enkel besluit van de Warenwet waarborgt, dat de
onder een bepaalde aanduiding ten verkoop gehouden waar,
voldoet aan de eischen, aan een zoodanig aangeduide waar
gesteld, is in haar algemeenheid wel juist, maar het stand-
punt dat de commissie bedoeld in art. 17 v. d. Warenwet
innam, was eveneens juist, dat aan deze waar de aanduiding
moest worden gegeven ,,in rauwen toestand genuttigd on-
schadelijk voor de gezondheidquot;.

De toestand, welke geschapen zou worden, zou op het vol-

\'1) van Raalte. Voeding en Hygiëne. 4. blz. 9. 1929.

-ocr page 75-

gende neerkomen. Twee artikelen worden ten verkoop aan-
geboden en zijn stoffelijk gelijkwaardig maar er bestaat een
belangrijk prijsverschil. De kooper eischt nu ook, dat het
duurdere artikel op een of andere wijze beter is. Dit „beter
zijnquot; bestaat bij modelmelk uit twee dingen, die zeer nauw
verband houden, n.l. bacteriologisch beter en hygiënisch
beter gewonnen.

Maar zelfs, al wordt een modelmelkbesluit uitgevaardigd
en voor de naleving daarvan zorggedragen, dan nog kan de
Overheid niet instaan voor de onschadelijkheid van model-
melk, omdat het mogelijk zijn kan, dat de methoden van
onderzoek niet voldoende zijn om afwijkingen op te sporen
waardoor dus de kans bestaat, dat afwijkingen niet aan het
licht komen.

De Overheid kan hoogstens door nauwlettend en uitge-
breid toezicht van Rijkswege, of van wege den producent
ingesteld den waarborg geven, dat modelmelk niet is besmet
met kiemen van ziekten welke tot nu toe als soms in melk
voorkomende en als schadelijk voor den mensch bekend zijn.

Dat men met omstandigheden dient te rekenen, welke mo-
menteel niemand voorziet noch kan voorzien, moge blijken
uit de kortelings gepubliceerde onderzoekingen betreffende
de bacterie van Bang.

Hoewel verschillende publicaties in het buitenland ook hier-
over verschenen, willen we slechts de voor ons land belang-
rijke bespreken.

Uit onderzoekingen in ons land gedaan door v. d. Ho e-
d e n is gebleken, dat het micro-organisme, hetwelk bij
runderen aanleiding kan geven tot aborteeren, n.l.
B. abortus
inf. Bang
bij menschen aanleiding kan geven tot ernstige
ziekteverschijnselen; die in den aanvang deden denken aan
typheuse aandoeningen, waarbij echter de serum-reactie
van W i d a 1 met
typims-, paratyphus A en paratyphus B
bacteriën negatief uitviel. Bij voortgezet onderzoek bleek de

V-. d. Hoeden. Tijdschr. v. Diergeneesk. deel 55. Afl. 5 1928.

-ocr page 76-

ziekte haar ontstaan te danlcen te hebben aan een infectie
met de abortusbacterie van Bang, het ziektebeeld beant-
woordde klinisch geheel aan maltakoorts. Het eerste geval
werd in ons land herkend in het einde van 1927 door v. d.
Hoeden, hoewel het toen nog niet gelukte het micro-
organisme zelf aan te toonen. De mogelijkheid, dat de ziekte
echte maltakoorts zou zijn, veroorzaakte door
Micrococcus
melitensis Bruce,
werd buitengesloten geacht.

In een tweede publicatie vermeldt v. d. H o e d e n
dat het aantal gevallen in Nederland is gestegen tot 17 en
voert meerdere gronden aan, waaruit blijkt, dat men in ons
land werkelijk te doen heeft met een besmetting door de
abortusbacterie van Bang. Het gelukte nu ook, het micro-
organisme te isoleeren en te identificeeren als
B. Bang. Een
verklaring van het feit, dat voor het einde van 1927 geen
gevallen van deze ziekte in ons land bij den mensch werden
waargenomen ligt volgens hem in de uitspraak van Lustig
en Vernoni „Jedem, der nur einmal Gelegenheit
gehabt hätte, diese beiden Mikro-organismen zusammen zu
untersuchen, hätten diese Beziehungen nicht entgehen kön-
nen. Dieser Fall tratt aber nicht ein wegen der leider be-
stehenden Scheidung der Tierpathologie und Menschenpa-
thologie, welche erst heute zu verschwinden beginnt.quot;

Ondanks deze aannemelijke reden blijft het plotseling op-
treden van deze ziekte een raadsel en zijn verklaringen hier-
omtrent hypothesen, hoewel als verklaring misschien nog
zou kunnen dienen de feiten, dat de ontdekking van Alice
E V a n s dat
B. abortus inf. Bang en Micrococcus meli-
tensis Bruce
zeer nauw verwant zijn van betrekkelijk jongen
datum is, dat de meening oorspronkelijk heerschte dat
B.
Bang
voor den mensch apathogeen was, waardoor voor dien

aan dit organisme geen aandacht werd geschonken.

V. d. Hoeden. Tijdschr. v. Diergeneesk. deel 53. Afl. 21. 1928.

(In beide publicatie\'s vindt men uitgebreide litteratuur opgave).

\'*) Lustig u. Vernoni. Handb. der path. Microorg. Lief. 8. 561. 1929.

Alice Evans. Journ. of Inf. Dis. 22. 580. 1918.

-ocr page 77-

Als oorzaak der besmetting is te verwachten een besmet-
ting door het vee, door rundermelk en door melkproducten.
Daar is gebleken, dat de melk een zeer voorname infectie-
bron zijn kan (van der Hoeden kon in 10 van de 24
door hem onderzochte melkmonsters van willekeurige boer-
derijen uit de provincie Utrecht abortusbacteriën aantoonen),
is het zonder meer duidelijk, dat men bij de productie van
melk, welke onverhit wordt genuttigd, zeer scherp zal moe-
ten toezien op het voorkomen van abortusbacteriën bij het
vee. Nog meer gevaar levert het gebruik van ongepasteuri-
seerden room, daar zooals v. d. Hoeden vermeldt, uit
publicaties van Huddleson, Hasley en Torre
is gebleken, dat genoemde micro-organismen zich sterk in
den room kunnen ophoopen.

Opmerkelijk is, dat ondanks de groote besmettingskan-
sen verbonden aan het gebruik van onverhitte melk of room
men slechts een gering aantal ziektegevallen aantreft en ook
zooals
V. d. H O e d e n uit eigen waarneming vermeldt, dat,
terwijl meerdere personen uit één gezin, welke melk dron-
ken, die abortusbacteriën bleek te bevatten, er slechts één
ziek werd. Mogelijk spelen veranderlijke stamvirulentie en
verschil in gevoeligheid van den mensch hierbij een belang-
rijke rol.

De mogelijkheid, dat over längeren of korteren tijd blijkt,
dat nog andere ziektekiemen van het rund in de melk voor-
komend, voor den mensch pathogene eigenschappen bezit-
ten, is niet buitengesloten, men kan van de Overheid niet
verlangen, dat zij hierin voorziet.

De absolute waarborg van onschadelijkheid kan zelfs dus
niet worden gegeven door de leiding van een in alle op-
zichten goed ingericht modelmelkbedrijf, zelfs niet al is een
ieder, die in het bedrijf medewerkt ter verkrijging van het
product, volkomen doordrongen van de verantwoordelijk-
heid van zijn taak.

~ Huddleson, Hasley and Torrey. Journ. of Inf. Dis. 40. 352. 192.

-ocr page 78-

Het ligt niet in de bedoeling om modelmelk als een ge-
vaarlijk voedings- of geneesmiddel te kwalificeeren, maar
wij wilden doen uitkomen, dat alleen een productiewijze,
waarbij geen enkel onderdeel hoe klein ook wordt verwaar-
loosd, kan voeren tot een product, dat als onschadelijk voor
de gezondheid kan worden aangemerkt, waarbij de waar-
borg voor zoover deze met den huidigen stand van de
melkhygiënische kennis in overeenstemming is te brengen,
slechts kan worden gegeven door den van zijn verantwoor-
delijkheid volkomen doordrongen producent.

Het bereiden, bewaren en afleveren van modelmelk is nu
eenmaal niet ieders werk. De leider van een dergelijk bedrijf
dient dan ook op een bepaald ontwikkelings- en beschavings-
niveau te staan, welke waarborgen, dat het vertrouwen, dat
de afnemers in hem stellen, ook ten volle gesteld mag en
kan worden.

-ocr page 79-

HOOFDSTUK III.

Hoewel het oorspronkelijk slechts in de bedoeling lag
waarnemingen in verband met modelmelk te doen, werden
toch ook andere melkproducten in onderzoek genomen.

De hierbij verkregen resultaten zullen dan ook hier even-
eens worden besproken.

A. GEPASTEURISEERDE MELK.
§ 1. Dc eischen, aan gepasteuriseerde melk gesteld.

De bacteriologische eischen, welke het M e 1 k b e s 1 u i t
in Art. 13 lid 2 sub a, b en c aan gepasteuriseerde melk
stelt, zijn de volgende:

Zij mag geen kweekbare coli-bacillen bevatten, het aantal
kweekbare micro-organismen moet minder dan 25000 per
cm\' bedragen.

De coliproef is hier blijkbaar bedoeld als controlemiddel
op deugdelijke pasteurisatie, waarbij dan wordt aangeno-
men, dat het
B. coli pasteurisatie, zooals die wordt uitge-
voerd, in het algemeen niet doorstaat, anders gezegd, dat
resistente colistammen zeer sporadisch voorkomen, zooals
die door de Jong en de Graaff^®) werden ge-
vonden; ten tweede wordt bij een negatieven uitslag der
coliproef tevens de afwezigheid van pathogene kiemen als
tuberkel-, typhus-, paratyphus A en B, dysenterie-h^zienën
zeer waarschijnlijk. Ook B. abortus inf. Bang, welke vol-
gens S
O m m e r f e 1 d in 10 minuten bij 68° C afsterft,
zal in goed gepasteuriseerde melk afwezig zijn.

Melkbesluit. loc. sit.

de jong en de Graaff. Tijdschr. v. Veeartsenijk. dl. 35. 152. 1907.

Sommerfeld. Handbuch d. Milchkunde. 1919.

-ocr page 80-

§ 2» De coliproef,

^ cm^ melk op zuren neutraalrood-lactose-bouillon en beoor-
1 Bij de coliproef in gepasteuriseerde melk entten wij 10

deelden het resultaat na 24, in twijfelachtige gevallen na
48 uur.

Het bleek nu, dat meerdere malen bij een positief resul-
taat der vergisting, dit niet kan worden toegeschreven aan
het
B. coli, maar aan de aanwezigheid van B. butyricus.

Dit organisme, dat anaërob groeit, was blijkbaar in staat
de lactose van den voedingsbodem in de gistbuis te vergisten
onder zuur- en gasvorming, gepaard gaande met een sterke
reductie van het neutraalrood. Daar het gevormde zuur
boterzuur is, is door den karakteristieken boterzuurlucht de
aanwezigheid van dit organisme eigenlijk al zonder meer te
constateeren, de mogelijkheid, dat bovendien
B. colt voor-
komt, is echter niet uitgesloten. Men zal er dus op ver-
dacht moeten zijn, dat wanneer bij het coli-onderzoek van
gepasteuriseerde melk een lactosehoudende voedingsbodem
wordt gebruikt zonder meer, een positief uitgevallen proef
op één of andere wijze nadere indentificatie van het orga-
nisme, dat de vergi^ting veroorzaakte, behoeft.

De aanwezigheid van B. butyricus in gepasteuriseerde
melk behoeft geen bevreemding te verwekken, immers als
sporogeen organisme zal het de pasteurisatie doorstaan.
Het organisme is veelal van faecalen oorsprong, maar komt
in veel geringer hoeveelheid dan
B. coli in faecale stoffen
voor. Het feit, dat in 15 Vo der monsters onderzochte gepas-
teuriseerde melk dit organisme kon worden aangetoond
wettigt dan ook de veronderstelling, dat deze monsters
vóór de pasteurisatie rijkelijk faecaalorganismen bevatten.

Een verandering, liever gezegd een bepaalde toevoeging
aan den voedingsbodem kan deze meer specifiek maken ten
opzichte van de coligroep en wel zoodanig, dat
B. coli dan
nog even goed aantoonbaar is, terwijl
B. butyricus bij aan-
wezigheid geen vergissing veroorzaakt.

-ocr page 81-

Wij voegden daartoe aan den voedingsbodem phenol toe
in een zoodanige hoeveellieid, dat 50 cm^ voedingsbodem 1
cm^ 5 %ige phenol bevatte. (Een variatie dus op V i n-
c e n t\'s voedingsbodem, welke bestaat uit alkalischen bouil-
lon met 2 % glucose, per 50 cm^ bedeeld met 1 cm^
^ Voige phenoloplossing.) Allereerst werd nagegaan of
B. coli in dezen voedingsbodem na 24 uur op normale
wijze groeide. Hiertoe werden van coli-reincultures (uit
melk geïsoleerd) emulsies gemaakt van 24 uur oude agar-
cultures. Van deze emulsies werd 1 oogje geënt op voe-
dingsbodems, bestaande uit zuren neutraalrood-lactose-
bouillon, welke phenol in verschillende concentraties be-

concentratie volgens Vincent.

dubbele concentratie Vincent.

vatte en wel:

bouillon

phenol 5 %

1.

9,95 cm^

\' 0,05 cm\'

2.

9,90

jj

0,10 „

3.

9,85

0,15 „

4.

9,80

gt;gt;

0,20 „

5.

9,75

n

9,25 „

6.

9,70

0,30 „

7.

9,65

gt;gt;

0,35 „

8.

9,60

0,40 „

9.

9,55

)gt;

0,45 „

10.

9,50

M

0,50 „

De proeven werden telkens in triplo ingezet, de voedings-
bodems van 1 tot en met 9 gaven steeds positieve resul-
taten, d.w.z. gas en fluorescentie. Proef 10 viel herhaaldelijk
negatief uit, blijkbaar was hier de phenolconcentratie te
hoog.

De oorspronkelijke concentratie aan phenol van V i n-
c e n t lee ons geschikt voor het doel, temeer daar er reke-
ning mee dient te worden gehouden dat de resistentie van
verschillende
B. coli stammen tegen phenol verschillend kan
zijn en dat men de weinig tegen phenol resistente stammen
niet mag uitschakelen.

-ocr page 82-

Daar bij bovengenoemde proeven gewerkt met hoeveel-
heden van
B. coli, welke voor melk abnormaal zijn (immers
m een oogje emulsie van 24 uur oude agarcultuur zijn
millioenen bacteriën aanwezig) werden de proeven
herhaald op melk, met dien verstande, dat hier alleen de
concentratie van No. 4 en No. 8 werden geënt met melk,
als controle werd dezelfde voedingsbodem gebruikt echter
zonder phenol. Een goede overeenstemming tusschen de
proefresultaten werd hierbij bereikt.

Tenslotte werd op den voedingsbodem, welke phenol be-
vatte in een concentratie als No. 4 en No. 8
B. butyricus
uit melk geïsoleerd geënt en gekweekt onder anaërobe om-
standigheden, met ernaast als controle hetzelfde organisme
geënt op den voedingsbodem zonder phenol, ook anaëroob
gekweekt. Het resultaat was nu, dat in den phenolvrijen
voedingsbodem vergisting optrad, in den phenolhoudenden
echter niet, zoodat een toevoeging van 1 cm^ 5 ^/oige
phenol aan 50 cm^ zuren neutraalrood-lactose-bouillon,
dezen voedingsbodem bij uitstek geschikt maakt voor het
aantoonen van
B. coli in gepasteuriseerde melk.

§ 3. Het kiemcijfer.

Behoudens sporadisch voorkomende gevallen met kiem-
cijfers boven 25000 per cm^, waarbij de oorzaak in den
regel kon worden opgespoord, met dien verstande, dat het
afwijkende monster in den regel abnormaal veel sporendra-
gende micro-organismen bevatte hetwelk weer haar oor-
zaak kon hebben in een slechte reiniging van de flesch, waar-
in de melk werd verpakt, of in een abnormaal hoog kiem-
cijfer van de oorspronkelijke melk, bleek, afgezien van deze
uitzonderingen het kiemcijfer der door ons onderzochte
monsters ver beneden het toegestane maximum te liggen.
De gevonden kiemcijfers lagen tusschen 10 en 2000 per cm\'^
met dien verstande, dat in 82 % der gevallen het kiemcijfer

-ocr page 83-

lager was dan 1000 per cm\' en in 18 % der gevallen
schommelde tusschen 1000 en 2000.

Wij meenen hieruit te mogen besluiten, dat aan de eischen
aan gepasteuriseerde melk gesteld zeer gemakkelijk is te vol-
doen en dat het rationeel zoude zijn het toegestane kiem-
cijfer te verlagen tot 5000 per cm\'.

Het streptococcentiter van gepasteuriseerde melk, waarbij
nu ook bij de bepaling bovendien werd ingezet een verdun-
ning bevattende 1/10 cm\' der oorspronkelijke melk, ver-
toonde, hoewel de overeenstemming zooals die bij model-
melk werd vermeld, bleef bestaan wat betreft het optreden
van groei in de glucosebouillonbuis\'een ander beeld. In het
sediment werden veelal, vooral in de laatste verdunning
welke nog groei vertoonde, alleen staafjes gevonden. De
naam „groeititerquot; zoude hier beter op haar plaats zijn.

B. KOFFIEROOM.
§ 1. Eenige beschouwingen over koffieroom.

Afgezien van de chemische eischen in het M e 1 k b e s 1 u i t
gesteld aan koffieroom komt nog onder Art. 5 lid 3 de eisch
voor, dat de reactie van Storch negatief moet zijn.
Quantitatieve bacteriologische eischen worden niet gesteld.

Daar koffieroom in den regel zonder eenige verandering
van toestand te hebben ondergaan door den consument wordt
gebruikt, leek het ons van belang den bacteriologischen toe-
stand van dit product na te gaan, daar ons bij een steekproef
bleek, dat het negatief uitvallen van de reactie van Storch
geen waarborg geeft, dat het aantal kweekbare micro-
organismen per cm\' laag is; evenmin dat bacteriën, welke
b.v. in gepasteuriseerde melk practisch afwezig zijn, ook hier
niet voorkomen.

De bereiding van koffieroom kan op twee verschillende
wijzen geschieden, men kan het product bereiden uit ge-
pasteuriseerde melk of althans uit melk, welke zoodanig is

-ocr page 84-

verhit geweest, dat zij de reactie van S t o r c h niet meer
vertoont, of uit onverhitte melk en daarna den room pasteuri-
seeren, steeds zal het eindproduct de reactie van S t o r c h
niet vertoonen.

De eerst genoemde bereidingswijze is uit hygiënisch oog-
punt minder juist, immers het product staat tijdens de be-
reiding aan infectie\'s bloot en het ligt voor de hand, dat bij
de tweede bereidingswijze de invloed van deze infectie\'s
door de pasteurisatie weder wordt teniet gedaan.

§ 2. De bacteriologische gesteldheid van koffieroom.

Het leek ons nu van belang na te gaan in welken bacterio-
logischen toestand koffieroom verkeerde. Om hiervan een
indruk te verkrijgen, werden monsters, uit verschillende
plaatsen van ons land afkomstig onderzocht.

Van de monsters werden bepaald: het kiemcijfer, het coli-
titer en het streptococcentiter, terwijl tevens werd nagegaan
of het product voldeed aan den eisch, dat de reactie van
S t
O r c h een negatief resultaat moet opleveren. Slechts
eenmaal werd een monster onvangen, dat Store h-posi-
tief was.

Kiemcijfer, colititer en streptococcentiter werden bepaald
op de wijzen in de inleiding beschreven.

Hierbij kwamen merkwaardige dingen aan het licht. Dc
uit bacteriologisch oogpunt gunstigen invloed, welke pasteu-
riseeren op melk heeft, bleek hier niet of althans slechts ge-
deeltelijk te bestaan. Dit kan verschillende oorzaken hebben.
Ten eerste kan ondeugdelijke pasteurisatie van het eindpro-
duct de reden zijn. Ten tweede kan, bij de bereiding uitgaan-
de van gepasteuriseerde melk, infectie tijdens de verdere be-
reiding de oorzaak zijn, of ook, de melk kan ondeugdelijk
zijn gepasteuriseerd.

Een bedrijf, waarmede wij in verbinding staan en dat bij
bereiding van room uitging van gepasteuriseerde melk (de

-ocr page 85-

gevonden cijfers motiveeren de veronderstelling, dat alle be-
drijven, waarvan wij monsters onderzochten, deze werl^wijze
volgden, temeer daar de reactie van S t o r c h, negatief
uitvallende, wijst op een zoodanige verhitting, dat het vinden
van
B. coli in 0,1 cm^ en kiemcijfers boven 1.000.000 per
cm^ onmogelijk zijn) veranderde na eenigen tijd de be-
reidingswijze en pasteuriseerde nu den room. Het resultaat
was een sterke daling van het kiemcijfer en een verbetering
van het colititer.

De resultaten der waarnemingen zijn de volgende:

In monsters vóór de verandering in werkwijze in boven-
gemeld bedrijf en uit andere bedrijven betrokken werden
kiemcijfers aangetroffen varieerend tusschen 102.000 en
129.000.000, in alle was
B. coli aanwezig in 0,1 cm^

In monsters, na de verandering in bovengemeld bedrijf
werden kiemcijfers aangetroffen varieerend tusschen 25.000
en 200.000, in 10 % der monsters was
B. coli nog aantoon-
baar in 0,1 cm^ in 40 % afwezig in 0,1 cm^ in het overig
deel afwezig in 1 cm^.

Bij pasteurisatie vóór de bereiding heeft bij de verdere
behandeling een infectie plaats van kiemen en van
B. coli,
terwijl de mogelijkheid bestaat, dat ook pathogene micro-
organismen in het product geraken en er bovendien in aan-
wezig blijven.

Bij pasteurisatie van het eindproduct, waarbij in den regel
een sterke verlaging van het kiemcijfer wordt bereikt, is ook
nog
B. coli aanwezig in ontoelaatbare hoeveelheid.

Pasteurisatie op hoogere temperatuur dan de tot nu toe
aangewende, zal noodig zijn om een colivrij product te ver-
krijgen, hetgeen wij noodzakelijk achten.

Immers, na de voorgenoemde verandering in werkwijze
waarbij de gepasteuriseerde room werd afgetapt in geste-
riliseerde fleschjes kan de aanwezigheid van coli-organismen
slechts worden verklaard door te lage pasteurisatie.

De overeenstemming tusschen groeititer en kiemcijfer was

-ocr page 86-

zoodanig, dat in den regel in het laatste sediment slechts
staafjes, zelden Streptococcen of diplococcen werden ge-
vonden.

SAMENVATTING.

Eenige beschouwingen over modelmelk werden gegeven
en de voorzorgen, welke bij de winning in acht moeten
worden genomen, werden besproken.

De infectie-mogelijkheden, welke bij de winning kunnen
optreden werden nader onder het oog gezien en waarnemin-
gen hieromtrent gedaan.

De verschillende wijzen, waarop in ons land getracht
wordt modelmelk te winnen werden besproken en bepalingen
van kiemcijfer, colititer en streptococcentiter werden ver-
richt. Een overzicht van de voornaamste litteratuur betref-
fende het streptococcenvraagstuk werd gegeven, terwijl
tevens de gevoeligheidsgrens werd bepaald van een methode,
welke het mogelijk maakt een vervalsching van rauwe melk
met verhitte aan te toonen.

De mogelijkheid en de wenschelijkheid van wettelijke
waarborgen ten opzichte van modelmelk werden besproken.

Tenslotte werden beschouwingen over gepasteuriseerde
melk en koffieroom gegeven en werden bepalingen verricht,
waaruit de bacteriologische gesteldheid van deze beide pro-
ducten bleek.

-ocr page 87-

melk-
loc A al

wa.s cK-

locaal

St^l

-ocr page 88-

\'i^. 3.

-ocr page 89-

STELLINGEN.

I.

Maurer, Ohle en Marecek hebben de 1-5 ringstructuur
van glucose niet bewezen.

Maurer. Ber. 63, 25, 1930.

Ohle und Marecek. Ber. 63, 612,1930.

II.

De waarde van de onderzoekingen van Schmidt en
Sheard over het electrolytisch geleidingsvermogen van
zoutdampen is door het onderzoek van Querengässer
zeer twijfelachtig geworden.

Schmidt. Ann. d. Physik 55, 401, 1911;
4Ï, 673, 1913; 56, 341,1918; 72, 565,
1923.

Sheard. Phil. Mag. 25, 370, 1913.
Querengässer. Z. f. Elektr. Ch.
34,
199, 1929.

III.

De adsorptie van actieve kool is afhankelijk van hare
gasbelading.

Bruns und Frumkin. Z. f. Phys. Ch.
Ï4Ï, 141, 1929.

Burstein und Frumkin. Z. f. Phys. Ch.
14U 158, 1929.

-ocr page 90-

■»jt, ■

li^\'Ji

\' fi:-:

lîftv.nbsp;-.tu Visfn x^ i\'i f.; ;

./i

■mm

w

- ■

wî i\'ó.i.\'
rquot;nbsp;■ V

•\'iî\'^k quot;i
... j

-ocr page 91-

Het onderzoek van Spiritus fortior volgens de Ned.
Pharm. Ed. V. geeft onvoldoenden waarborg voor een
zuiveren alcohol.

V.

Het gebruik van natriumaluminaat met aluin voor het
klaren van water en afvalwater verdient de voorkeur
boven het gebruik van andere klaringsmiddelen.

Ripple, Turre and Christman. Ind. and
Engf. Chem. 20, 748, 1928.
Holmes and Fink. Ind. and Eng-. Chem.
2/, 150, 1929.

VI.

Bact. abortus infectiosi Bang en Brucella melitensis Bruce
zijn soortongelijk,

VII.

De verdeeling van één melksoort in verschillende graden
van zuiverheid, zooals in Amerika en Engeland geschiedt,
is te verwerpen.

VIII.

Het is noodzakelijk, dat in het Melkbesluit eischen worden
worden opgenomen omtrent het kiemcijfer en het colititer
van koffie- en slagroom.

-ocr page 92-

■ - , .\'if* . . ■• . ,

■\' ■Jï\'nbsp;-v^quot;. i-.Xi\'Anbsp;quot;...... .nbsp;» ■ ■■ quot;quot; .\' » ■ ; ■ \' \'.y

Vi*. ; . ■gt;nbsp;^ ,

.-V

■rj
\' « *

Vff.

■iß..

. \'f

■ -\'v. l

r-

quot; ■ • . . . • . . . . * ■ . • . * \' •

• - • -

:

; • \'

j- \' , , quot; \' ^ • -

:nbsp;V-nbsp;: V

; » ,■ 1
■f ■■ ■

-ocr page 93-

{

r. ■
r ■

s •■

■ • ?quot;

\'m ■

•.rv •

j»»,

\'■È-\'

.......

tl.

.^\'.■A\'C\'

-ocr page 94-

■ \' . \'^V\'i\',-\'^-\' -

Jft-

thä*

•. \' f \'

\'r

, \' • ^ \' » - \' * quot; quot;

\' ■ - ♦ • .y *

\' gt;.....

» h - , ■

■ , ■ V . •

a.\'v\' .\'/^M.\'

4

iy • V,

i-\' Y-

è.\' •

quot;M

\'\'■iß

\'h ■ .

•î P^T«\'

-ocr page 95-

y* ^
gt; y^r

-h

f

V

y. 1- ^

riZ

Wk

-ocr page 96-

mmm

.nbsp;lt; . V

; rl-\' lquot;: .

\'tü; V\'

iiS:

\' I. \'

-ocr page 97-

i^y^\'-y^il/^y^ jv

■ \'..V-Vnbsp;gt; •o\'quot; --^-

\', . ». • • \'f

f\'

, •
• .V
■(

-. - -O,

-ocr page 98-