SPECIMEN HISTORICO-POLITICUM INAUGURALE
de
JÜKE INQUIRENDI, QUOD COMITIIS EEGNI
COMPETIT IN lOMECïïIIS TEMPEEATIS.
quod,
ANNIJENTE SÜMMO NUMINE,
rx auct0r1tatk kectobis magkiiict
.luki^ kom. et hod. doct. et prop, osd.
AMPLISSIMI SENATÜS ACADEMICI CONSENSU
NOBILISSIMAEQÜE EACÜLTATIS JÜSIDIGAE DECSETO,
SDMMISQUE IN
JURE ROMANO atqije HODIERNO HONORIBUS ac PRTVTLEGITS
gpfl mikmmm Miffao-TiaMieTöiffla
rite kt .r-egitimk conskdue?;dis,
PUBLICO ET SOLBMNI EXAMINI STJEMITTIT
Amisfurtensis.
A. D. XVII M. DECEMBKIS, A. MDCCCLX, HOBA I.
\'IrnjBrti ui Ï\\!;!niïiii;
TYPIS MANDÄRUNT KEMINK ET FILIUS.
MDCCCLX.
/
^ H
-Siï
mm mmTO jciOTup)^
riAHlî^iMMÎ
quot;I
M
■ ^r.
é
y?\'
-ocr page 3-DE PARLEMENTAIRE ENQUÊTE
IN DE
CONSTITUTIONELE STATEN.
-ocr page 4- -ocr page 5-DE
HISTORISCH-STAATSREGTELIJKE PEOEVE
TOT VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
DOCTOR IN HET ROREINSCHE EN HEDENDAAGSCHE
AAN DE UTRECHTSCHE HOOGESCHOOL,
UTRECHT,
KEMINK EN ZOON.
1 8 60.
t
-ocr page 7-AAN MIJNE OUDEES.
-ocr page 8- -ocr page 9-Wij leven in een Constiüitionelen Staat, dat is een zoo-
danige, waarin de maatschappelijke en individuële regten
gewaarborgd worden door de afbakening van verschillende
Magien, uit welker harmonische zamenioerking naar vaste
bepalingen eenheid geloren wordt. Bie Staatsregeling is
een gewrocht, niet louter van bespiegeling, maar vooral van
de geschiedenis. De beginselen er van zijn in de wording
en ontwikkeling van de meeste Europesche Staten te vinden,
maar in één Rijk zijn zij bij uitstek tot wasdom gekomen,
in Engeland. Wereldgebeurtenissen op het einde der vorige
eeuw, gevolgen van een ten toppunt gestegen wensch naar
hervorming van den maatschappelijken toestand, heiben er
toe geleid, om het langzaam gerijpt stelsel in eens, in zijn
geheel, naar sommige Staten op het Vaste-land over te voe-
ren, en zoo is ook ons Vaderland daaraan deelachtig
geworden.
Het kon niet missen, of de min of meer onvoorbereide
toepassing van die nietiwe instellingen moest ten gevolge
hebben, dat de eerste proeven niet iveinig gebrekkigs aan-
kleefde; dat sommige regten verkeerd werden begrepen en daar-
door in \'tgeheel niet of slechts ten deele in werMng kwamen.
Een van die regten, welke lang in dat lot gedeeld hebben,
is dat van de Parlementaire Enquête. In den regel met een
ongunstig oog door de Regeringen beschouwd, werd het in
de Vertegenwoordigende Ligchamen als de vervulling eener
dringende behoefte verlangd, waarop dan meestal langs den
weg van transactie iets halfslachtigs voor den dag kwam,
onder den naam van „Regt van Enquête.quot;
Ook in Nederland, sinds het in de rij der Constitutio-
nele Staten prijkt, rustte de enquête aanvankelijk in vol-
slagen vergetelheid; maar in den loop van het parlementaire
leven deden zich nu en dan or/istandigheden voor, waarin
onderzoek een vereisehte was, dat door mannen van door-
zigt en talent erkend moest worden.
Zoo zien wij Staatslieden van zeer uiteenloopende denk-
wijze, een hogendoep later een thorbecke\'^), een groeïf
van prinsterer 3), bij verschillende gelegenheden voor het
Onderzoek in het strijdperk treden. Verre van de- enquête
in gelijken zin op te vatten kwamen er toch voor ieder
van hen oogenblikken, waarin zij die noodzakelijk achtten.
Eindelijk bij de laatste Grondwetsherziening werd het als
Regt gehuldigd en twee jaren later geregeld, zoodat sedert
1850 de Enquête een der bestanddeelen van het Neder-
landsche Staatsleven uitmaakt.
])nbsp;Bijdragen tot de Huishouding van Staat, t. IX, stulc, Uz. 396 vgg.
2)nbsp;Farlementaire Redevoeringen, t. I, Wz. 57.
3)nbsp;Adviezen, n\\ 1. Mz. 305, nquot;. 3. Me. 143 en 175.
4)nbsp;U. nquot;. 2, Us. 188 vgg.
-ocr page 11-Van dit tijdstip af Jean het vraagstuk, ioelk gewigt het
parlementair onderzoek in de schaal legt, niet van helang
ontbloot zijn; de toaardering toch van hetgeen hier te lande
daaromtrent bepaald is, hangt daarvan qf. Be keuze van
de stof dezer Verhandeling is daardoor geregtvaardigd ; zij
kan nimmer de schuld er van dragen, wanneer de uitvoe-
ring niet aan de belangrijkheid van het onderwerp mogt
beantwoorden.
Wat men onder Enquête verstaat is, een middel voor
Parlementaire Ligchamen om vrijelijk tot de kennis te ge-
raken van hetgeen er buiten hen omgaat, zooverre dit ter
voldoening aan hunne roeping strekken kan. Het is een
onderzoek, dat zich kenmerkt door zelfstandigheid en door
werking naar buiten. Daartegenover staan de Gouverne-
mentale Enquêtes, die ook hare regten en verdiensten
hebben; over dezen echter is het hier de plaats niet te
spreken.
De weg, dien men bij de behandeling van het onder-
werp te volgen hebhe, is van zelf aangewezen. Zonder
aarzelen kiezen wij de historische wijze van ontwikkeling,
en zullen dus eerst en voornamelijk onzen blik vestigen op de
Enquête in de parlementaire geschiedenis van Qroot-Bri-
tannië, de bakermat dier instelling, mMar vervolgens ook
kennis nemen van de niet te versmaden pogingen op het
Vaste-land aangewend, om het parlementair onderzoek ook
daar eene plaats, het schitterend voorbeeld waardig, in
de Staatsregelingen te verzekeren ; in \'t bijzonder verdient te
dien opzigte de geschiedenis van het Nederlandsch Staatsregt
XÏV
onze aandacht. Wat de RepvMieken betreft, men Ican die
met stilzwijgen voorbijgaan, omdat daar de Vertegenwoor-
diging en de Uitvoerende Magt niet in dezelfde evenredig-
heid tot elkander staan als in de Monarchie.
Terwijl ik met deze proeve mijn Academischen loopbaan
besluit, gevoel ik mij gedrongen nog een woord van dank te
brengen aan mijne hooggeachte Leermeesters, die mij op de
baan der wetenschappen door woord en voorbeeld tot gids
hebben verstrekt. Hunne namen zijn allen bekend en hunne
verdiensten boven mijnen lof verheven; ik mag onder hen
Mannen tellen, aan wien ik meer, veel meer dan mijne
Academische leiding te danken heb. Met betrekking tot dit
proefschrift mag iJc echter éénen niet onvermeldlaten, mijn
hooggeschatten TromMor, den Hoogleeraar vreede. Eem,
die mij bij de bewerking dezer stoffe zoowel met zijn rijken
boekenschat als met nuttige loenken en raadgevingen, vaak
met opoffering van zijn kostbaren tijd, hulpvaardig ter
zißde stond, zij hiervoor mijn opregten dank toegebragt.
ü tra cht, 17 December 1860.
-ocr page 13-EBRSTB HOOFDSTUK.
DE PABLEMBNTAIEE ENQUÊTE quot;VOLGENS ENGELSCH STAATSREGT.
Blz.
1.nbsp;Oorsprong. . . . ..............1.
2.nbsp;De politieke enquête..............10.
3.nbsp;De wetgevings-enquête..............51.
4.nbsp;De verkiezings-enquête..............80.
TWEEDE HOOFDSTUK.
BB PAHLEMENTAIEE ENQUÊTE VOLGENS EENIGE CONSTITUTléN
VAN HET VASTE-LAND.
1.nbsp;Het stelsel van Vertegenwoordig.ng.........108.
2.nbsp;Frankrijk..................112,
3- België...................151.
4.nbsp;DuitscUand . . ...............163.
5.nbsp;Noorwegen.................168.
DERDE HOOFDSTUK.
DB PABLEMENTAIUE ENQUÊTE IN NEDERLAND.
1.nbsp;Vóór 1795 ................. 172.
2.nbsp;1795—1810 ................. 187.
3.nbsp;Van 1814 tot op heden.............196.
-ocr page 14--
.....,
- Y^^^ ■ y ■ VJ
_nbsp;.^isfîJSajMtsj-ïîiifiîFjJjiiTç XT . # I
p.-nbsp;jnbsp;ïa^.., \'^v; i:
-ocr page 15-DE PAELEMENTAIEE ENQUÊTE VOLGENS
ENGELSCH STAATSREGT.
§ 1-
Oorsprong.
Wanneer men in Engelands geschiedenis het spoor
van de parlementaire enquête vervolgt tot waar het zich
in de nevelen van den voortijd verliest, dan klimt men
op tot de laatste helft van denbsp;eeuw tijdens de
regering van eduard iii. Onder de belangrijke regten,
welke de Commons van dien vorst verwierven, noemt
hallam „ the establishement of their right to investigate
and chastise the abuses of administration.\'\'-\' In bet vijf-
tigste jaar van eduards regering (1376) maakten de
Gemeenten van dat regt gebruik, en bragten zij eene
beschuldiging in tegen den Chamberlain lord latimer.
1) IIALLAM, State of Europe during the middle ages, London, 1819,
torn. Ill, biz. 80.
tegen lord nevil en vier kooplieden uit Londen, van
door woeker den Koning benadeeld en de scbatkist ge-
plunderd te hebben. Het gevolg hiervan was, dat de
beide lords van al hunne waardigheden ontzet werden.
Hoewel in dit voorbeeld van eene aanklagt door de
Gemeenten tegen kroondienaren ingesteld niet met zeker-
heid van een voorafgegaan onderzoek blijkt; zoo schijnt
toch het regt van beschuldiging (impeachment) het regt
tot onderzoek, als onafscheidelijk daaraan verbonden, in
zich te bevatten. Op dien grond spreekt hallam van het
regt „to investigate and chastisequot;; waarom hier echter nog
geenszins moet gedacht worden aan buitengewone mid-
delen , vereischt om een onderzoek volledig ten einde te
brengen, of aan een ontwikkeld regt van enquête, maar
eenvoudig aan eene kiem daarvan. In dien zin kan men
aannemen, dat de oudste enquêtes uit het regt van
impeaclment zijn voortgevloeid; en dit blijkt reeds eenig-
zins uit het tweede voorbeeld van de toepassing daarvan.
Het gebeurde in het tiende jaar van de regering van
richard n (1386), dat de Aartskanselier richard de la
pole, graaf van Suffolk, de magtige gunsteling van dien
Vorst, door het Huis der Gemeenten wegens misbruik
van gezag bij de Lords werd aangeklaagd. Wij lezen
daarbij \'), dat de akte van beschuldiging (bill of impe-
achment) de verschillende punten van aanklagt bevatte,
uitvoerig en onder zeven hoofdstukken gerangschikt: een
bewijs, dat die aanklagt door een onderzoek moet zijn
voorafgegaan.
Maar het is onder richard niet meer alleen bij het
1) LINGARD, History of England t. IV, hh. 235.
-ocr page 17-regt van aanklagt, dat het Parlement onderzoekt; ook
in andere opzigten heeft men het toepasselijk gevonden.
quot;Wij willen zien, hoe en onder welke omstandigheden dit
plaats had.
Uit de nalatenschap van eduaed had zijn opvolger
EiCHARD de regten op de Pransche Kroon, maar tevens
den daarvan onafscheidelijken oorlog geërfd, een bodem-
looze afgrond voor \'s Konings financiën. Tot nitpnttens
toe hadden de Parlementen het volk belast; toen echter
de Koning in 1378 hiertoe op nieuw onderstand vroeg,
verlangden de Commons vooraf eene verantwoording van
de vroeger toegestane penningen. Door nood gedrongen
voldeed de Koning aan dien eisch, doch behoudens zijn
regt, en met verbod van het als precedent later te doen
gelden. Evenwel het volgende jaar moest de schatkist
weder gevuld worden, en om hiertoe een bereidwillig Par-
lement te vinden, verklaarde de Koning uit eigen bewe-
ging, dat de treasurers gereed waren om rekenschap af
te leggen. Ten gevolge hiervan werden op verzoek
(request) van het Lagerhuis negen personen uit de onder-
scheidene standen aangesteld: „to investigate the state
of the revenue, and the disposition which had been
made of the late Kings personal estatequot; i).
In bet jaar 1380 had weder een dergelijk onderzoek
plaats op voordragt van de Commons. Zij verzochten,
dat de Koning eene commissie zoude benoemen bestaande
uit een zeker getal „peers and other distinguished per-
sons, to inquire into the state of the household; as well
as into all receipts and expenses since the Kings acces-
1) HALLAM, torn. Ill, biz. 90—91.
-ocr page 18-sionquot; 1). Het persoaeel met dit onderzoek belast bestond
uit drie prelaten, drie graven, drie baronnen, drie ver-
tegenwoordigers van de graafschappen (knights) en drie
uit de steden (citizens). Het getal van de leden dezer
commissie, in \'t geheel vijftien, verdient hier bijzonder
opgemerkt te worden; omdat dit, gelijk wij later zien
zullen, het maximum en tevens het gewone getal is voor
commissiën van enquête vastgesteld.
De enquêtes op het gebied van financieel beheer schij-
nen ons niet zoozeer door, als wel voor en op verzoek
van de Gemeenten tot stand gekomen. quot;Van de laatste
alleen weten wij met zekerheid, dat er ook vertegen-
woordigers uit den derden stand in de commissie zitting
hadden; terwijl het in allen gevalle de Koning was, die
op petition van de Commoners die commissiën naar zijn
welbehagen zamenstelde.
Nogtans men moet aan deze laatste omstandigheid geen
al te groote waarde toekennen. De beschouwing van de
zaak in haar geheel is deze: de gemeenten kunnen den
Koning zijne beden toestaan of weigeren. ISTu gebeurt
het dat zij op verdenking van slecht beheer die toestem-
ming afhankelijk maken van het ontvangen eener verant-
woording van vroeger toegestane middelen, en de Koning
geeft na vruchteloozen tegenstand wat hij niet weigeren
kan, terwijl de Gemeenten van haren kant zich door her-
haalde toepassing dat voorregt verzekeren.
Dat dezen niet konden verlangen zeiven de hooge die-
naren van de Kroon aan het onderzoek van eene com-
missie uit eigen boezem te onderwerpen, is in verband
1) 11. blz. 92.
-ocr page 19-met den tijd waarin het voorvalt zeer natuurlijk. De
hoofdzaak is hier, dat het onderzoek geheel ter wille
van de Commons werd ingesteld; en dat het regt van
dezen tot zoodanig onderzoek het onveranderlijk gevolg
was van hnn regt tot weigering der koninklijke beden.
De financiële enquête, zooals zij hier voorkomt, is
in lateren tijd vervallen, namelijk als regelmatig middel
van toezigt op het gebruik der lands-penningen. Het
stelsel van voorafgaande begrooting was beter en maakte
het onnoodig; doch op een ander gebied hield dit onder-
zoek zich staande, en daarvan vinden wij het eerste voor-
beeld ook al weer omstreeks denzelfden tijd.
Het was een jaar nadat het vreesselijk oproer onder
aanvoering van een slager, wat tyler genaamd, Lon-
den en de omstreken met moord en vernieling vervuld
hadi). Het Parlement had den Koning eene belasting
op de wol en het leder weer voor vier jaren toegestaan,
en deze had daarop eene vergadering van handelaars
zamengeroepen, om hem onder verpanding van die be-
lasting veertigduizend ponden sterling voor te schieten.
De kooplieden echter wilden hierin niet treden, tenzij
het Parlement borg zou blijven voor die leening; dus
riep de Koning beide Huizen bij één om hierover te
beraadslagen. Een onderzoek naar de redenen, welke
de kooplieden tot de weigering bewogen hadden, werd
noodig geacht, hetgeen de lords voor hun aandeel aan
de gemeenten overlieten: „for they understood such af-
fairs better than any other estate in the realmquot; Yeer-
1) MNGAKD, torn. IV, blz. 309.
3) LINGARD 11.
tien citizens maakten de commissie uit, en na rijp on-
derzoek bragten zij een verslag uit, waaruit bleek dat
zij, die aan de schatkist geld geleend hadden, vroeger
menigmaal door kwaadwillige vervolgingen, onder voor-
wendsel van den Koning op de eene of andere wijze
bedrogen te hebben, te gronde gerigt waren. De koop-
lieden wilden gaarne de gevraagde som aan het Parle-
ment leenen, die ze dan weder aan den Koning kon
voorschieten; maar zij hadden waarschuwende voorbeelden
genoeg, om niet met de Kroon te willen handelen.
Bij gebreke der koninklijke bekrachtiging werd een
wetsvoorstel in den geest van het verlangen der koop-
lieden verworpen en het Parlement ging weder uiteen.
Wanneer men deze enquête met de voorgaanden ver-
gelijkt, dan springt een verschil van strekking terstond
in het oog. Hadden de vorigen ten doel om een kracht-
dadig toezigt te houden op de handelingen van de re-
gering, op het beheer van \'s lands penningen; hier is
dit doel veeleer van wetgevenden aard. Het Parlement
wilde voorgelicht zijn omtrent eene zaak waarover het
beslissen moest, en het Hoogerhuis liet de uitvoering
van het onderzoek aan het Huis der Gemeenten over •
omdat dit zeker voor tinanciezaken de meest bevoegde
beoordeelaar was. Even als de Gemeenten bij vorige
gelegenheden de benoeming der commissiën aan de Kroon
hadden overgelaten, zoo handelden hier de Lords te haren
opzigte bij een onderzoek, dat ten dienste van beiden
werd ingesteld. Men mag dit als een blijk aanmerken,
dat de hooge waarde van het regt van onderzoek toen
nog niet gerekend werd te bestaan in de bevoegdheid
om zelf de commissie aan te stellen.
Bij de vraag, welke de aard is van het wetgevend ge-
zag dat hier door het Parlement werd uitgeoefend, wil-
len wij een oogenblik stilstaan. Hiertoe is het noodig
te weten, op welke wijze het Parlement onder eiohaed
aan de wetgeving deel nam.
Wetten of Statuten werden oorspronkelijk door de
Kroon gegeven of vastgesteld. Yoor de regering van
EDUARD ni was daarbij van het Parlement, ten minste
van de Gemeenten geen sprake Sinds dien tijd ech-
ter hadden dezen de gewoonte aangenomen bij het toe-
staan van beden of belastingen, in petitiën voorslagen
van allerlei aard daaraan toe te voegen. Dit gebruik
nam zoozeer toe, dat hallam er van zegt: „in fact it
is evident from the rolls of Parliament, that statutes
were almost always founded upon their petitionquot; In
het begin was des Konings antwoord op zulke petitiën
ook eindbeslissing; maar men ging verder, en in het
veertiende jaar van eduards regering werd een zeker
getal prelaten, baronnen en raadslieden van de Kroon
met twaalf ridders (knights) en zes stedelingen (burgesses)
aangesteld, om voortdurend te vergaderen, ten einde de
petitiën met de antwoorden daarop in den vorm van
statuten te brengen 3). Op deze wijze kwamen onder
eduard en diens opvolger de wetten tot stand, terwijl
daarbij de invloed der Gemeenten steeg, naarmate zij
stouter geworden het toestaan van beden meer en meer
afhankelijk maakten van het gehoor geven aan hare pe-
titions.
1) HALLAM 11. blz. 70.
3) 11. blz. 71.
3) 11. blz. 73.
Kan men bij zulken verwarden staat niet het juiste
regtmatige aandeel van de Parlementshuizen in de wet-
geving aanwijzen, één punt staat vast, dat het Huis der
Gemeenten zich toen reeds het regt van initiatief toege-
ëigend heeft. Het onderzoek omtrent de leening inge-
steld, moet als een uitvloeisel daarvan beschouwd worden.
De Kroon toch riep wel het Parlement bijeen, maar deed
geen voorstellen. De Huizen daarentegen, die toen reeds
lang afzonderlijk beraadslaagden i), besloten tot een on-
derzoek door de Commons uit te voeren en namen ten
gevolge daarvan een voorstel (bill) aan, dat vervolgens
aan den Koning voorgelegd en door hem verworpen werd.
Waren dus de eerste enquêtes ontstaan bij de oefe-
ning van het regt van aanklagt en toezigt ten opzigte
van het lands-bestuur, de laatste was van geheel anderen
aard, als toegepast op het regt van initiatief. In beide
rigtingen heeft zich de enquête ontwikkeld van eene on-
bestemde bevoegdheid tot een vast en veelomvattend regt.
Als zoodanig treedt het na lang gesluimerd te hebben
sedert de komst van willem m krachtig in de geschie-
denis te voorschijn.
Terwijl de enquête aldus onder willem m in tweeërlei
toepassing tot volkomen ontwikkeling gekomen was, is
het in de laatste helft der vorige eeuw nog tot een derde
doel door de Commons aangewend en vervolgens al meer
en meer geregeld: namelijk tot de beslissing van betwiste
verkiezingen voor het Huis der Gemeenten.
Het regt om in alle kwestiën van verkiezing uitspraak
te doen hebben de Commons altijd bezeten, maar de
J) HALLAM, torn. III, blz. 54—56.
-ocr page 23-wijze waarop zij tot liiertoe dat regt gebruikt hadden,
was hoogst onvolkomen en had de treurigste uitkomsten.
Vroeger werden de wegens kwade praktijken verdachte
verkiezingen door bet geheele Huis onderzocht en be-
oordeeld. Doch zoozeer was dit onderzoek door de hef-
tigheid der partijschap ontaard, dat de beslissing over
de geldigheid eene bloote partij-kwestie werd. Tot bewijs
hiervan strekt, dat in 1741 de minister sir kobeet wal-
POLE het verwerpen van eene aanklagt tegen de verkie-
zing van een lid der tegenpartij als een bewijs aannam,
dat hij de meerderheid in het Lagerhuis tegen zich had
en zijne waardigheid nederlegde i).
In 1770 werd om die reden besloten, onderzoek zoo-
wel als beslissing aan eene beëedigde commissie op te
dragen, om hierdoor aan het grove misbruik een einde
te maken. Door deze wet verkreeg de enquête een nieuw
veld van toepassing, en heeft ook daarin verscheiden
trappen van ontwikkeling doorloopen, voordat zij tot
hare tegenwoordige gedaante kwam.
Zoo heeft dan de enquête in het Engelsch staatsregt
zich in drie rigtingen ontwikkeld: op het gebied van de
politiek, in de wetgeving en bij de verkiezingen. Op
die verschillende wegen zullen wij haar afzonderlijk gade-
slaan, om te leeren welk regt van bestaan zij heeft,
en tevens hoe en met welke uitkomsten er in het Par-
lement gebruik van gemaakt wordt. Ter onderscheiding
zullen wij spreken ^m. poliüeke-enquête, wetgevings-enqude
en verMezings-enquête.
1) THOM. EESKINE MAY, Parliamentary Practice, biz. 341. Lon-
don, 1844.
Be poUtieke enquête.
Wat de Engelsche staatsregeling bijzonder kenmerkt,
is dat de verscbillende staatsmagten elkander door een
wederkeerig toezigt binnen de palen van haar gezag be-
perken; „all the parts of it form a mutual check upon
each other,quot; zegt blackstone i). Dat doen de Parle-
mentshuizen ten opzigte van elkander in de wetgeving
en de Kroon weder ten opzigte van beiden door het
regt van verwerping, dat zij allen bezitten. Doch even-
zoo wordt de uitvoerende magt in bedwang gehouden
door de Lords en de Gemeenten, door het gemeenschap-
pelijk regt van dezen tot „inquiring into, impeacMftg
and punishing the conduct (not indeed of the sovereign,
which would destroy his constitutional independence, but
which is more beneficial to the public) of his evil and
pernicious counsellorsquot;®). Een deel van dit regt, waarop
beide Huizen gelijke aanspraak hebben, is het regt van
politieke enquête (inquiring into). Het Hoogerhuis als
handhaver van de regten van den adel, het Lagerhuis
als „the great representative Inquest of the Nationquot;
beiden kunnen onderzoeken, maar alleen het Hoogerhuis
kan vervolgen en straffen; de Gemeenten kunnen na het
onderzoek slechts aanklagen.
1) stephen (h. j.) New commentaries on the laws of England, t. II,
blz. 306. keee, Blacljstone adapted, etc. t. I. blz. 133 vgg.
3) 11.
3) eeskine may, blz. 53, edit. IV, 1859.
-ocr page 25-Ofschoon nu de Lords, in hun karakter van Opperste
Geregtshof, dat regt van onderzoek reeds voor de Com-
mons bezaten, die het, zooals wij zagen, onder eduard m
verworven hadden; zoo is echter de oefening daarvan in
den loop der tijden bijna uitsluitend aan de Gemeenten
vervallen, zoodat het bij de Lords hoe langer hoe zeld-
zamer voorkomt. Echter zijn er nog voorbeelden van
voorhanden, om hun regt te staven en de praktijk daar-
van te leeren kennen. Als zoodanig vinden wij bij macaulay
de benoeming eener commissie door de Lords gedaan,
om nasporingen te doen naar de schuldigen aan den
geregtelijken moord van rüssell en sidney. Dit gebeurde
onder de regering van Willem iii i).
De uitdrukkingen, waardoor het regt van politieke
enquête wordt aangeduid, zijn zeer onbestemd: to in-
vestigate the abuses of Govei\'nment, of: to inquire into the
conduct of the Counsellors, zijn geen bepalingen geschikt
om een juist denkbeeld van den omvang en den aard
daarvan te geven, en wetten die dit aanwijzen zou men
vergeefs zoeken. Daarom de geschiedenis en de voor-
beelden alleen kunnen ons de kennis van de enquête
doen erlangen; daarheen hebben wij ons dus in de eerste
plaats te wenden.
Onder den titel van „Parliamentary inquiries into the
corruption of the public offices\'\' geeft maoaulay eene
uitvoerige beschrijving van eene aaneenschakeling van
nasporingen, door het Lagerhuis in 1695 ingesteld; de
eene ontdekking lokte de andere uit, en zoo vond men
1)nbsp;MACAULAY, V, blz. 176.
2)nbsp;MACAULAY, VIII, blz. 9—25,
-ocr page 26-telkens nieuw terrein van onderzoek. De enquête ont-
ving haren oorsprong uit eene klagt, door de burgers
van Eoyston aan de Commons gerigt, over de afpersingen
van een daar ingekwartierd regiment infanterie. Klagers
en beklaagden werden voor de Commons geroepen en
uit het gehouden onderzoek bleek, dat de Colonel het
geld voor de soldaten bestemd, voor zich behouden had,
en de manschappen dus genoodzaakt waren geworden
zelf in hun onderhoud te voorzien.
In den loop van de verhooren was toevallig uitgeko-
men, dat de Secretaris van de schatkamer henei güïj
zich voor 200 guinjes had laten omkoopen. Hij werd
terstond naar den Tower gebragt, even als cbaggs de
kleedermaker van het leger; de laatste omdat hij, toen
men hem ondervroeg naar zijne overeenkomsten met de
Colonels, hardnekkig weigerde zijne boeken over te leg-
gen. Op denzelfden dag waarop craggs in hechtenis
gesteld werd, deed eene andere commissie rapport over
knevelarijen, door een bureau (board) van toezigt op de
huurkoetsiers van Londen tegen deze arme lieden ge-
pleegd. Het was in Londen, zegt een pamfletschrijver
uit die dagen, als in een stad waar naauwelijks de pest
is uitgebroken; maar waar het „God zij ons genadigquot;
reeds op menig deur te lezen staat.
Men hoorde mompelen van omkoopingen op groote
schaal door de stad Londen en de O. I. Compagnie be-
werkstelligd. Mannen als de Speaker van de Commons
trevor, het lid seymour en het hoofd van het ministerie
(Lord-President), de Hertog van leeds, werden genoemd:
drie Torys van grooten invloed, de eenigen die den ze-
gevierenden Whigs nog in den weg stonden. Eene be-
langrijke enquête was op handen, een toeval gaf er
aanleiding toe. seïmoür had eenige leden vrij hevig
berispt over het voeren van luide gesprekken onder de
behandeling eener bill; eene woordenwisseling was daar-
uit voortgevloeid, waarbij een van de berispten zeide:
„It is undoubtedly improper to talk, when a bill is
under discussion: but it is much worse to take money
for getting a bill passed.quot; Die vonk was genoeg om
de brandstof in vlam te zetten en vóór het einde der
vergadering was er eene commissie benoemd om de
boeken van de stad Londen en die van de Compagnie
te onderzoeken.
TREVOR werd weldra schuldig bevonden. Uit de stads-
boeken bleek, dat hij 1000 guinjes ontvangen had voor
het doordrijven eener wet, waarop eene voorgestelde motie
om hem schuldig te verklaren aan „high crime and mis-
demeanourquot; door hem zeiven als speaker in omvraag
gebragt en met groote meerderheid aangenomen werd.
Om de boeken der O. I. Compagnie te onderzoeken,
verplaatste men zich naar haar Hotel. De commissie
onderzocht en ondervroeg, maar tot klaarheid bragt zij
hare vermoedens niet. Wel bekende de gouverneur cook :
„that there were some great persons, whom it was ne-
cessary to gratifyquot;; wel bleek het, dat seymour door
middel van een\' derden 200 ton salpeter gekocht had
van de Compagnie op zoodanige voorwaarden, dat hij
er in ieder geval minstens tien of twaalf duizend pond
op winnen en de Compagnie even zooveel verliezen moest;
maar die handel was te listig overlegd, om daaruit de
omkooping te kunnen bewijzen. Men moest dus seïmoür
onvervolgd laten; maar toch zijn\' invloed in het Lager-
huis was verdwenen en zijn salpeterhandel bleef nog lang
het geliefkoosd onderwerp van pamfletten en schimp-
dichten.
De Whig-commissie werd door deze teleurstelling tot
verdubbelden ijver aangevuurd. Uit de boeken der Com-
pagnie was gebleken, dat nog 90.000 £ aan den gou-
verneur cook voor geheime uitgaven waren toevertrouwd;
dat deze aanzienlijke som tot omkoopingen besteed was,
scheen buiten allen twijfel, cook, die vertegenwoordiger
in het Huis was voor Colchester, werd, op zijne plaats
gezeten, over het gebruik van die gelden ondervraagd.
Hij weigerde echter te antwoorden en werd terstond naar
den Tower gezonden; tevens werd bij een bill besloten,
dat cook, zoo hij binnen zekeren tijd niet beleden had,
de geheele som aan de Compagnie vergoeden, 20.000 ^
boete aan den Staat betalen en tot het bekleeden van
ambten onbevoegd wezen zou. In het Huis der Lords werd
dese bill verworpen; maar in plaats daarvan werd na
eene „communicationquot; met de Commöns vastgesteld: dat
eene vereenigde commissie van de twee Huizen de enquête
naar het gebruik van die gelden zou instellen; daarbij
werd door beide Huizen een bill aangenomen, waarbij
COOK op voorwaarde van volledige bekentenis kwijtschel-
ding zou erlangen. De Koning hechtte aan deze bill
zijne goedkeuring, en de vereenigde commissie uit 12
lords en 24 commoners bestaande, J) onder het voorzit-
terschap van wharton, een commoner, deed in weinige
uren de belangrijkste ontdekkingen.
Uit het onderzoek bleek dat de Compagnie aan port-
1) De vereenigde commissie vergaderde in de Exchequer Chamler.
-ocr page 29-land (bbntinck) 50.000 £ en aan Nottingham 10.000 £
had aangeboden; beiden hadden dit aanbod met verach-
ting van de hand gewezen; maar een jaar lang bleef die
som voor poetland gereed liggen, voor het geval, dat
hij van gevoelen veranderen mogt. Eene groote som was
door cook aan zekeren meebeace overhandigd en door
dezen aan een\' beschermeling van den Hertog van leeds,
bates genaamd. Deze bates werd terstond opgeroepen,
maar hij verscheen niet: boden werden uitgezonden om
hem op te sporen, en weldra gevonden en gevat, werd
hem in de Exchequer Chamber de eed tot het getuigen-
verhoor afgenomen. Hij bekende 5000 guinjes ontvan-
gen te hebben om den Hertog om te koopen, maar ver-
klaarde tevens dat deze ze geweigerd had. Echter had
hij die som met \'sHertogs toestemming bij diens portier,
een Zwitser, in bewaring gelaten. Uit de hem gedane
vragen bleek verder, dat het geld, vreemd genoeg, een
half jaar lang bij den portier was blijven liggen tot dat
het door bates afgehaald was, juist op den morgen,
waarop de commissie van onderzoek hare eerste bijeen-
komst gehouden had.
Toen whaeton in de Commons het verslag van dit
onderzoek had uitgebragt, was er eene algemeene ver-
ontwaardiging. leeds, de president-minister, die getracht
had het onderzoek tegen te houden, door in het geheim
den Koning en poetland te betichten, hij die vroeger
zelf reeds eens beschuldigd was geld van Frankrijk ont-
vangen te hebben, had zich, het was voor een ieder dui-
delijk, door de Compagnie voor 5000 £ laten omkoopen.
Op voorstel van wharton werd hij door de Commons
bij de Lords aangeklaagd van high erimes and misdemea-
nmrs. Met die aanklagt echter liep het slecht af; één
schakel toch ontbrak aan de volledigheid van het bewijs,
en dat was het getuigenis van den portier eobaet, den
Zwitser. Yan dezen was geen spoor te vinden; hij was
naar zijn vaderland gevlugt.
Hoewel de Hertog, overmoedig door dit gelukkig toeval
dat hem redde, op hoogen toon klaagde over het onregt
hem door de Commons aangedaan, zoo was hij toch in
de oogen van de natie geschandvlekt. De Koning, die
hem, wegens de gunst waarin leeds bij wijlen de Ko-
ningin stond, de waardigheid van Lord-president niet
ontnam, raadde hem toch aan zich niet meer in de
„private Councilquot; te vertoonen, en droeg de werkzaam-
heden van zijn ministerie aan een ander op.
Alzoo eindigde eene der belangrijkste en meest om-
vattende enquêtes, waarvan de geschiedenis van het En-
gelsche Parlement gewaagt: dubbel gewigtig voor hem
die de enquête in haar volle kracht wil leeren kennen,
zoowel om het onderwerp als om de middelen, die wij
hier zien dat het Parlement ten dienste staan.
Het doel was te waken tegen de misbruiken en knoei-
jerijen van ambtenaren of officieren van de Kroon, waar
die ook gevonden werden. De hoogste waardigheids-
bekleeders, zelfs het leger, op welks bestier vooral
willem iii zoo naijverig was tegenover de bemoeizucht
van de Commons, werden het voorwerp van onderzoek.
De soldaten van het regiment te Eoyston kwamen voor
de balie van het Lagerhuis, hun Colonel werd bevon-
den in zijne administratie ontrouw gepleegd te heb-
ben, en op „adressquot; van de Gemeenten door den Ko-
ning ontslagen.
Deze vereeniging van „inquiries into the corruption of
the public officesquot; is voldoende om te doen blijken, dat
geen onderwerp van inwendig bestuur aan het parlemen-
tair onderzoek onttrokken is. Yan minder omvang maar
in gelijken geest i) was de enquête, die op eene ge-
wijzigde motie van Lord chatham (will. pitï) in 1742
ingesteld werd naar de handelingen van de regering
gedurende de laatste tien jaren onder het ministerie
van eobert walpole (later earl of gepord); waarvan
echter de goede voortgang door kuiperijen verhinderd
werd
Dat ook de buitenlandsche belangen niet aan het
naauwlettend toezigt van het Parlement onttrokken waren,
blijkt uit de in 1714 ingestelde enquête naar het gedrag
der Engelsche diplomatie bij den vredehandel van Utrecht;
uit die van 1809 tot het onderzoeken naar de redenen
der mislukking van de expeditie naar Walcheren; terwijl
in den jongsten tijd (1855) het onderzoek naar den toe-
stand van het leger voor Sebastopol zich aan die prece-
denten aansluit. Ook de Coloniën hebben vaak, vooral
op het einde der vorige eeuw, stof tot parlementair on-
derzoek opgeleverd. Het schitterendste voorbeeld hiervan
is de groote India-enquête in 1772 aangevangen, gedu-
rende den oorlog met den magtigen vijand der Compagnie
1)nbsp;Evenzoo de enquête van 1721 naar de maatregelen, welke de re-
gering genomen had ten opzigte van de Zuidzee-Compagnie, waarbij de
directeurs ten nadeele van de aandeelhouders bevoordeeld waren. „ That
„the directors of the South-Sea Company should forthwith lay before
„the House an account of their proceedings.quot; Speech van Lord chat-
ham 9 Maart 1742.
2)nbsp;Lord CHATHAM, Parliamentary speeches; 23 Maart 1742.
-ocr page 32-hyder-ali, een vorst op de kust van Malabar, die met
zijne bliksemsnelle ruiterij de Europesche taktiek langen
tijd met vrucht het hoofd bood. De onophoudelijke
guerilla-oorlog van dezen oorlogzuchtigen Yorst, die zich
onmiddellijk aan den laatsten strijd tegen Frankrijk in
die verre gewesten aangeknoopt had, en nog onbekende
oorzaken hadden de Compagnie zoo uitgeput, dat deze
zoowel als de Colonie zelve ten ondergang scheen te
neigen. De ergste geruchten werden in Londen ver-
spreid, en de maatregelen der regering wakkerden die
aan. Dit gaf het Huis der Commons aanleiding, zich
met de zaak te bemoeijen; ten gevolge waarvan ver-
scheidene commissiën van politieken en wetgevenden
aard werden benoemd tot onderzoek van den toestand
der Colonie en den oorsprong van de rampen, die
haar teisterden. De tegenwoordige staat van de Co-
lonie en van de Compagnie werd door twee commissiën
onderzocht; eene derde ging na, hoe de Colonie in
het vervolg moest bestuurd worden; nog eene andere
werd in 1781 benoemd om de oorzaken van den oor-
log in Carnatie op te sporen; en de gevolgen van al
dat onderzoek waren: op het\' gebied der wetgeving,
de invoering van den „Board of Commissionersquot;, die na-
mens de Eegering het bestuur der Compagnie zou con-
troleren, en in sommige voorname benoemingen stem
zou hebben (door pitt voorgesteld en aangenomen in
1784); op politiek gebied, de in staat van beschuldiging
stelling van den Gouverneur warren Hastings wegens
misbruik van magt en het plegen van wreedheden; welk
„impeachmentquot; nogtans op voorstel van en door edmund
BüRKE in 1787 bij de Lords ingediend, in 1795 met eene
schitterende vrijspraak eindigde, waarbij het Huis der
Gemeenten veroordeeld werd in de kosten l).
Later zullen wij nog meermalen op -deze enquête moeten
terug komen, hier is er genoeg van gezegd om aan te
toonen dat ook ten opzigte der Coloniën de magt tot
onderzoek in het Parlement zich wijd uitstrekt.
Dat ook de controle, die de beide Huizen wederkeerig
1) AUBEE, Analysis of the Constitution of the East-India Company,
biz. .521. „He was solemnly acquitted in the most honourable manner
of every charge brought against him. Out of the twenty nine Peers,
who pronounced judgment on the occasion, twenty-three declared him
innocent.quot; Het Huia der Gemeenten werd veroordeeld tot rergoeding
van kosten en schade.
BURKB drukt zijne verontwaardiging hierover uit in een\' brief aan
Lord LOTJBHBOEOFGH in de heftigste bewoordingen: „ Mr. Hastings
is publicly rewarded for the crimes, which your Lordship knows have
been proved against him at the bar of the House of Lords. The House
of Commons for the first time that this infamy has happened to them,
are condemned in costs and damages. It is the first time that any
public prosecutor has been so condemned. Robbery so rewarded by
new robbery, etc.quot;
In een\' brief aan den Hertog van portland van 7 Maart 1796 schrijft
hij: „My dear Lord, I never exspected that under an administration,
in which your Grace had a part, the House of Commons should be
condemned in damages to an immense amount to Mr. Hastings. quot;We
charged him with, a robbery of the people of India ■—■ we reward him
by a robbery of the same people. Your poor old friend does not
choose to be actively or passively a party in this nefarious act of
peculation; I therefore propose as my dying act, and I should have
no objection to perish in that act at the bar of the House of Com-
mons, to petition against this robbery of India, and treachery to those
employed to prosecute, etc.quot;
Het besluit omtrent de vergoeding door de Gemeenten bleef onveran-
derd. Zie Lord Campbell „The Lives of the Lord Chancellors and
„Keepers of the Great Seal.quot; vol. VI, blz. 269—270.
op elkander uitoefenen, aanleiding tot toepassing van het
regt kan geven, is uit het nog zeer versche voorbeeld ge-
bleken van het onderzoek door de Gemeenten ingesteld,
in hoeverre de Lords eene bill tot afschaffing eener be-
lasting (hier de papier-belasting), regtens konden ver-
werpen.
Uit de verschillende aangehaalde voorbeelden blijkt het,
dat het regt van enquête tegenover de uitvoerende magt wat
de onderwerpen betreft zoo goed als geen beperkingen
kent, zoo zelfs, dat de handelingen der diplomatie noch
die der coloniale besturen daaraan onttrokken zijn. Het
regt „to investigate the abuses of governmentquot; is dus
in dat opzigt in zijne volle opvatting gehuldigd; maar
van den anderen kant is de regterlijlce magt van dat on-
derzoek volledig gevrijwaard. De Commons hebben dit
nogtans wel eens vergeten en, verblind door de magt
die zij bezaten, de handen daarheen uitgestrekt. Geluk-
kig dat er dan mannen waren als een roeert peel , die
hen van het gevaarlijke en onwettige van zulke pogingen
overtuigende, die plannen wisten te weren.
Op den 15^™ Maart 1832 werd eene motie gedaan:
„that a select committee be appointed to inquire into
the military execution inflicted on a peacable and unar-
med multitude assembled at Manchester on the 16quot;quot; Au-
gust 1819, to petition for parliamentary reform.quot; Op
zich zelf was zoodanig onderzoek allezins geoorloofd;
maar het hield op dit te zijn in de oogen van peel,
toen hij op de vraag: „ was there no decision bij a court
of justice?quot; ten antwoord ontving: „yes, but it was an
unfair one.quot; Daardoor toch zou de enquête een middel
tot vernietiging van een geslagen vonnis worden en daar-
mede de onontbeerlijke onafhankelijkheid der regterlijke
magt geheel verloren gaan. Op dien grond vooral door
PEEL aangevallen, werd de motie met groote meerderheid
verworpen i).
Bedenkelijker nog was de inbreuk, die de Gemeenten
dreigden te plegen, toen zij den IS^\'^quot; Februarij 1834
de motie van o\'connbll aannamen: „that a select com-
mittee be appointed to enquire, into the conduct of Mr.
Baron smith, in respect to the discharge of his duties as
judge, and to the introduction of politics in his charge
to a grand jury.quot; Hier toch gold het niet minder dan
de vraag, of voortaan de regter bij zijn vonnisvelling al
dan niet het Huis der Gemeenten naar de oogen zou
hebben te zien. peel besefte het gevaar van zulk een
besluit, en krachtig is het uitgedrukt in zijne woorden:
„Sir, I say this; that if on light and frivolous complaints,
nay on plausible allegations of inadvertency or error se-
lect committees of the House of Commons are to be ap-
pointed for the purpose of examining into the conduct
of the judges; or if those judges may be dragged before
such tribunals; you may fill your statute-books with laws
professing to secure their independence; hut their inde-
pendence is a hollow and a miserable fantom. Yes in-
deed! they may possibly continue independent of the
crown, independent of the fountain of honour and mercy;
but will they be independent of faction ?quot;
Niettegenstaande zoo ernstig een bezwaar met zooveel
klem voorgedragen, werd de motie aangenomen. Maar —
1) Speeches of Sir robekt peel, t. II. blz. 500,
3) Speeches of Sir e. peel, t. II. blz. 756,
hulde aan het echte eergevoel der Commons — zij aar-
zelden niet in eene volgende zitting (21 Fehr.) te be-
sluiten : „ that the order for appointing a committee to
enquire etc. he dischargedquot; i). Hiertoe bragt vooral peel
het zijne bij, door eensdeels aan te toonen dat het eene
tot nog toe ongehoorde zaak was; waarbij hij het ant-
woord herinnerde van den Lord Chief Justice holt, die
weleer wegens een door hem geslagen vonnis voor de
Lords gedaagd hun antwoordde: „I hold an authority
independent of yours. I gave my reasons for the jud-
gment I delivered, in that place in which I had sworn
to administer justice. By the House of Lords I look to
be protected and not to be arraigned; and I will not
assign the reasons, on which I founded my judgment.quot;
Anderendeels noemde peel bet met regt een ontduiken
van de wet volgens welke er een „adressquot; van beide
Parlementshuizen gevorderd wordt, om de ontzetting van
een regter te wettigen, wanneer een van beiden door
opentlijk eene smet op hem te werpen, hem aldus nood-
zaakt zijn ambt neder te leggen.
Door den afloop van deze beide pogingen mag men
vertrouwen, dat het als parlementair beginsel aangenomen
is, de enquête niet over de regterlijke magt uit te
strekken, maar alleen tot het toezigt op de uitvoerende
te beperken.
Na onderzocht te hebben over welken kring van zaken
en personen zich de pohtieke enquête uitstrekt, willen
wij thans nagaan over welke middelen tot uitvoering
van het onderzoek het Parlement te beschikken heeft.
1) 11. t. II, blz. 768 vgg.
-ocr page 37-Bij ieder onderzoek is een eerste vereischte om tot
waarheid te geraken, dat men zoeken kan daar, waar
hetgeen men opspoort te vinden is; is er niets aan dat
onderzoek onttrokken, dan is het regt daartoe volkomen.
In het politieke onderzoek bepaalt zich dit tot personen
en geschriften. Is niemand uitgezonderd van de ver-
pligting om getuigenis of inlichting, van welken aard ook,
te geven; zijn er geen geschriften, hoe geheim ook, van
de kennisneming uitgezonderd, dan is de enquête in
hare ruimste beteekenis aanwezig.
In hoeverre is dit het geval met het Huis der Commons ?
. Eegel is het dat een getuige of deskundige door de
Commons of hare commissie gedagvaard moet verschij-
nen; voldoet hij niet aan dat bevel, zoo wordt hij des
noods met geweld voor hen gebragt en verder in New-
gate opgesloten, zelfs kan de Sergeant-at-arms het huis
van den gedagvaarde openbreken \'). De rijksambtenaren
zijn hem hierin bijstand verschuldigd 2). Wanneer de
Sergeant-at-arms de gedagvaarden niet magtig worden
kan, zijn er meermalen adressen aan de Kroon gerigt
om belooningen op hunne arrestatie uit te loven 3). Wij
hebben in de enquête van 1695 reeds vermeld, hoe
bates aldus met geweld voor de commissie gebragt Averd.
Zien wij, dat om de getuigen voor zich te roepen
1)nbsp;Zie het geval van Sir feancis bubdett in 1810 bij ekskine may,
blz. 82 vgg.
2)nbsp;erskinb may, ed. IV, blz. 379. „If a witness should be in ens-
tody by order of the otter bouse, bis attendance is secured by a mes-
sage, desiring that he may attend in tbe custody of the black-rod, or the
sergeant at arms, as the case may be, to be examined.quot;
3)nbsp;ersüine may, blz. 240.
-ocr page 38-het de Cominons niet aan de vereischte magt ontbreekt;
evenzeer hebben zij krachtige middelen om hun de waar-
heid te ontlokken. Echter missen zij het gewone en
meest indrukwekkende, namelijk den eed. De Commons
hebben het regt niet den eed af te nemen, tenzij in die
bijzondere gevallen, waar hun dit bij statuten is toege-
staan. Het Huis der Lords daarentegen heeft dit regt
ten allen tijde bezeten.
Li deze leemte heeft het Lagerhuis door allerlei, somtijds
buitensporige maatregelen trachten te voorzien i). Vroe-
ger werd soms een Vrederegter, die lid van bet Huis
was, benoemd om ambtshalve den eed af te nemen;
soms werden ook regters daarbuiten injjeroepen om hier-
toe hunne hulp te verleenen. In andere gevallen liet
men de getuigen eerst den eed atieggen voor het Hoo-
gerhuis; maar het regelmatigste van allen was zeker de
weg, die onder anderen ook in het geval van bates ge-
volgd is, om eerst den eed voor de balie der Lords en
daarna het onderzoek voor eene vereenigde commissie
der beide Huizen te doen plaats hebben.
Bij de enquêtes van later dagteekening heeft menden
eed met al zijne gevolgen achterwege gelaten. Kon men
daardoor al niet de straf op perjury gesteld toepassen,
men meende genoeg te hebben aan de straffen op breach
of privilege 2), waaronder false evidence gerangschikt werd.
Weigert een getuige hardnekkig, op de hem gedane
vragen een voldoend antwoord te geven — wij hebben het
voorbeeld van den gouverneur cook — onmiddelijk wordt
1) EKSKINK MAY , blz. 244.
\' 2) 11. blz. 63.
hij naar den Tower gebragt, tot straf voor de „breach of
privilegequot;, gequalificeerd contempt of the house of anders
wilful disobedience i). Hoe streng het Lagerhuis bij zoo-
danige weigering te werk gaat, is gebleken uit de maat-
regelen, die in de zaak van cook bovendien nog werden
voorgesteld.
Ten opzigte van het te voorschijn brengen van ge-
schriften, koopmansboeken of bescheiden, is het Huis
met dezelfde magt bekleed als tegenover getuigen, craggs
weigerde zijne boeken open te leggen; voor „breach of pri-
vilegequot; werd hij in den Tower gezet. Geen O. I. Com-
pagnie , zelfs de stad London niet, konden hare kantoren
en boeken voor de Commons gesloten houden.
Onder de middelen strekkende om de grondigheid en klem
van het onderzoek te verhoogen, dient ook nog opgemerkt
te worden, dat aan commissiën van onderzoek somtijds het
regt verleend wordt, hare werkzaamheden buiten het Parle-
ments-gebouw in loco te verrigten, „to adjourn from place
to place.quot; Ofschoon deze verplaatsing uitzondering, en
de gewone vergaderplaats eene nevenzaal in het Parle-
mentsgebouw is, zoo vinden wij daarvan reeds een voor-
beeld , toen in de zaak van seymotjk en leeds de boeken
van de O. L Compagnie moesten onderzocht worden,
en andermaal in 1773, toen de groote India-enquête
aanving met de benoeming van een „Committee of se-
crecy to inspect the affairs of the Company.quot; In beide
1) STEPHEN, New commentaries on the Laws of England, tom. II,
W. 321 : „it is moreover clearly settled, tliat in any case in which the
privileges of either House of Parliament have been violated, it has
power to commit to prison the person guilty of such contempt.quot;
gevallen vergaderden de commissiën, de eerste in het
oude de laatste in het nieuwe India-home In late-
ren tijd is zulk eene verplaatsing zeer dikwijls voorge-
vallen maar bijna altijd was het eene verplaatsing
binnen de stad Londen; hetgeen sommige bestrijders van
dat regt in de Fransche en Nederlandsche Kamers tot
de bewering heeft vervoerd, dat het Engelsche Parlement
het niet bezat. Ter wederlegging van deze dwaling beroe-
pen wij ons op hetgeen in 1834 gebeurd is, toen het
„Oommittee on the inns of Courtquot; eenige leden benoemde
om naar Essex te gaan, ten einde daar het getuigenis te
hooren van iemand, die zijne woning niet kon verlaten
Hebben wij gezien, hoe ver de magt van het Huis der
Gemeenten gaat om de kennis van bijzondere personen
en ambtenaren aan haar onderzoek dienstbaar te maken,
zoo mogen ook de uitzonderingen daarop door ons niet
voorbij gezien worden. Zijn er personen, die niet aan
het getuigenverhoor van de Commons onderworpen zijn?
Zijn er geschriften voor hen ontoegankelijk?
Yolledig vrij van het getuigenverhoor is de Koning, daar
tegen hem geen dwangbevel zou kunnen uitgevaardigd wor-
den. Beperkt is de magt van de Commons, waar het ge-
tuigenis van een hd van het Hoogerhuis verlangd wordt.
1)nbsp;MACAULAY, Old India-liouse ill Leaden Hall-Street, VI. 244. VIII. 15-
2)nbsp;AUBEK, Analysis of the Constitution of the East-India Company,
bk. 370.
3)nbsp;T. EESKINE MAY, 1859, bl. 373. The Mmt-commitfee vergaderde
in de munt (1837). The Coal-mines-comruittee in het Polytechnisch
Instituut (1852). The National-gallery-eommittee in de National gallery
(1858). The Oaths-eonmittee ten huize van het lid Mr. wynn, die ziek
was (1850).
4)nbsp;11.
-ocr page 41-In zulk een geval wordt een boodschap naar het andere
Huis gezonden, met verzoek om het lid, dat men ver-
langt te hooren, daartoe verlof te geven. Met het ant-
woord hierop wordt gewacht tot de Lord, op zijne plaats
gezeten, verklaard heeft daartoe bereid te zijn. Dan
geeft het Hoogerhuis hem het verlof, met de bijvoeging
„if he think fitquot; De Lords kunnen dus niet dan
met hunne vrije toestemming gehoord worden. Ook voor
het hooren van de beambten van het Hoogerhuis is dit
verlof noodzakelijk.
Wij merken hier op, dat bij eene enquête door de
Lords ingesteld de Commoners volkomen denzelfden vrij-
dom genieten.
In het jaar 1806 is de vraag opgeworpen, in hoeverre
het niet-gehouden-zijn tot het getuigenverhoor ook die
pairs betrof, welke geen leden van het Hoogerhuis zijn.
De Commons ontkenden dat regt op grond van een pre-
cedent van 1779 toen den Graaf van balcabras, pair van
Schotland, bevolen was voor het Huis te verschijnen;
de Lords daartegen hielden het privilegie staande en be-
sloten: „That it is the undoubted privilege of all the
peers of the United Kingdom of Great Britain and
Ireland.....to decline, if they so think fit, to attend
the House of Commons for the purpose of giving infor-
mations upon inquiries,..... and that the said House
has no right to enforce such attendance, etc.quot; eeskine,
die dit besluit meedeelt, voegt er bij: „But this reso-
lution was not communicated to the Commons.quot;
1)nbsp;EESKINE MAY, blz. 241,
2)nbsp;11. blz. 243,
-ocr page 42-Men kan deze kwestie derhalve als niet uitgemaakt
beschouwen. Wanneer men echter bedenkt, dat er be-
sluiten van het Hoogerhuis zijn van het einde der 17®
eeuw, waarbij het uitsluitend en alleen aan de Lords
Parlementsleden verboden wordt, niet alleen zonder ver-
lof op beschuldigingen van de Commons mondeling of
schriftelijk zich te verantwoorden, maar zelfs zonder dat
verlof de zittingen der Commons bij te wonen; terwijl
het duidelijk blijkt, dat de geheele oorsprong van het
wederkeerig privilegie in den naijver van de beide Huizen
gelegen is, zoo schijnt er werkelijk geen grond te be-
staan, waarom de geheele pairschap in dat voorregt zou
moeten deelen.
Behalve de hier opgenoemden bestaan er geen be-
perkingen in bet oproepen en hooren van getuigen; wel
worden er ten aanzien van sommige hooggeplaatste per-
sonen eenige vormen in acht genomen, zoowel in de
plaatsing als in de wijze van ondervragen en antwoor-
den; doch dit zijn ceremoniën, die tot de zaak niets
afdoen
Even als er personen zijn, die zich niet aan het getui-
gen-verhoor voor de Commons behoeven te onderwerpen,
zoo zijn er ook schriftelijke bescheiden voor hen ontoe-
gankelijk. De uitzondering is tweesoortig. De boeken
en papieren van bijzondere personen en ligchamen staan
in den regel open voor de Commons; wij hebben dit
vroeger reeds gezien; nogtans zij, die niet aan het ge-
tuigenverhoor onderworpen zijn, kunnen om dezelfde
1)nbsp;11. blzz. 341 en 242.
2)nbsp;ERSKINE MAY, blz. 247.
-ocr page 43-redenen ook het overleggen van stukken, brieven, enz.
vpeigeren.
De tweede uitzondering betreft de staatspapieren.
Hieromtrent bestaat deze zeer onbepaalde regel voor
beide Huizen: „The ordinary accounts relating to trade,
finance and general or local matters are ordered directly,
and are returned in obedience to the order of the House ,
whence it was issued, but returns of matters connected
with the exercise of royal prerogative, are obtained by
means of adresses to the Crownquot; i). De tegenoverstelling
van „accounts on general and local mattersquot; en „matters
respecting the royal prerogativequot; is niet geschikt om een
juist denkbeeld van het verschil te geven: het is dan
ook meermalen gebeurd dat een „ adressquot; gezonden werd,
waar een bevel genoegzaam ware geweest, en omgekeerd.
Doorgaans wordt het zoo verstaan, dat al wat tot de
Treasury behoort en daarmede in verband staat aan de
bevelen van het Parlement, „for accounts, papers and re-
cordsquot; onderworpen is; terwijl de andere departementen
onder her Majest/s secretaries of state geen orders daar-
toe erkennen dan van de Kroon.
Deze laatste beperking is van groote beteekenis en
zou menige enquête onmogelijk maken, dan na al de
wisselingen eener ministeriele crisis doorloopen te heb-
ben. Als wij denken aan de enquête over de mislukte
landing op Walcheren in 1809, waar het geheele on-
derzoek uit regeringsstukken moest getrokken worden;
aan de zoo menigvuldige coloniale enquêtes en vooral
aan de groote India-enquête in 1773, waar de depêches
1) 11. blz. 309.
-ocr page 44-tusschen het Coloniaal bestuur en het ministerie gewis-
seld zulk eene rijke stof moesten opleveren; dan springt
het gewigt van die beperking in het oog
Echter is in de praktijk het regt van onderzoek van
de Commons zoo algemeen erkend, dat niet ligt eenig
minister het wagen zou, hun opening van stukken te
weigeren zonder daartoe zijne redenen op te geven; zoo
als wij het somtijds zien gebeuren, wanneer het Parle-
ment stukken met de buitenlandsche diplomatie gewisseld
wenscht te kennen, en de minister op grond van nood-
zakelijke of wenschelijke geheimhouding aan dat verlan-
gen geen gevolg kan geven
Wanneer men verbaasd staat over de magt, welke het
Huis der Gemeenten bezit om zich te doen gehoorzamen,
en onwillekeurig aan het misbruik denkt, dat daarvan
kan gemaakt worden, dan is het noodig daarbij te weten,
hoe het Huis daar zelf tegen gewaakt heeft door tijdelijke
of vaste bepalingen te maken. Een voorbeeld daarvan.
In 1823 kwam er bij het onderzoek naar de onlusten
in Ierland een getuige voor, Sir abraham braoley king ,
die weigerde te antwoorden op de vraag: „in what
book, chapter and verses of the Old Testament are the
1)nbsp;Over de India Enquête, zie aubek , analysis etc. voce Governments
in India, blz. 368 vgg. Parliament, blzz. 511 en 515, en passim.
2)nbsp;Somtijds worden geheime stukken van de regering slechts in han-
den van enkele leden van het Committee gesteld, die daarover dan aan
de anderen verslag geven. Dit blijkt uit hetgeen Lord Chatham zegt
(speech van 9 Maart 1742) tegen hen, die zijne motie tot enquête be-
streden , uit vrees dat daardoor staatsgeheimen zouden uitlekken: „ There
are methods. Sir, for preventing papers of a very secret nature, from
coming into the hands of the servants attending or even of all the
members of our secret-committee.quot;
passages to be found, which are read to an Orangeman
by his initiation?quot;, op grond dat hij bij eede geheimhou-
ding daarvan beloofd had.
Aan het regt om op deze vraag een antwoord des
noods af te dwingen was geen twijfel\'); doch de Com-
mons hadden bij den aanvang van dit onderzoek beslo-
ten : „ that it was not desirable to press a question,
which the witness would refuse to answer, as being un-
der the obligation of an oath not to disclose,quot; en daar-
om werd het geheim van den getuige geëerbiedigd.
Hoogst belangrijk zijn de besluiten, die den getuigen
de bescherming van het Huis verzekeren tegen geregte-
lijke vervolgingen, die uit hun getuigenis zouden kunnen
voortspruiten; zij zijn van het jaar 1818, en houden in:
1°. „ That all witnesses examined before this House or
any committee thereof, are entitled to the protection of
this House, in respect of any thing, that may be said
by them in their evidence.quot;
2°. „That no clerk or officer of this House, or short-
hand writer employed to take the minutes of evidence
before this House or any committee thereof, do give
evidence elsewhere in respect of any proceedings or exami-
nation , had at the bar or before any committee of this
House, without the special leave of the Housequot;
De aanleiding tot deze besluiten werd gegeven door
het geval van king meeceeon, waarbij de snelschrijver
1)nbsp;E. PEEL, Speeches, torn. I. blz. 248. „Undoubtedly, if tbe ques-
tion was shown to be necessary, it was one, which the House had a
right to put and to enforce an answer.quot;
2)nbsp;T. ERSKINE MAY, 1859, blz. 388. 73 Commons Journal 389.
-ocr page 46-van het Lagerhuis als getuige tegen hem werd gedag-
vaard, en gehoord zonder toestemming der Gemeenten.
Kan de getuige thans zonder vrees voor de gevolgen
alles openbaren wat hem bekend is, vroeger was dit an-
ders, tenzij bij Parlements-acte aan ieder straffeloosheid
voor hetgeen hij van zich zeiven bekende verzekerd was.
Dit maakte dat het Hoogerhuis de Gemeenten bij een
onderzoek zeer kon tegenwerken, door een zoodanig
voorstel te verwerpen. De enquête naar het bestuur van
Walpole levert daarvan het doorslaand bewijs: want toen
vele personen zich verschoonden te antwoorden, bewe-
rende zichzelven daardoor te moeten beschuldigen, werd
eene „billquot; van de Commons „to indemnify all the per-
sons for the discoveries they made before the committeequot;
door de Lords verworpen, en daardoor viel het geheele
onderzoek in duigen i).
Uit het hier meegedeelde kan eenigzins blijken, met
welke gematigdheid en eerbiediging van eens anders ge-
moedelijke bezwaren de Gemeenten zich jegens de getui-
gen gedragen. Ware dit niet zoo, dan zou de magt
die zij uitoefenen ondragelijk zijn.
-Bij de beschouwing van den omvang, dien het regt
van politiek onderzoek heeft, hebben wij steeds op de
Commons verwezen. Voor dat wij daarom van dit ge-
deelte van ons onderwerp afstappen, nog een enkel woord
over diezelfde enquête in het Huis der Lords.
Daarlatende de vraag, in hoeverre nog van dit regt ge-
bruik gemaakt wordt, en in hoeverre de verhouding van het
Hoogerhuis tegenover de Gemeenten het gebruik er van
1) Will. Pitt, Anecd. of the life etc. London, 1793 , blz. 93.
-ocr page 47-niet zelden ongepast en vruchteloos maakt, moeten vrij
aannemen, dat op het punt van regt het Hoogerhuis
ook in de uitoefening der enquête geheel dezelfde be-
voegdheid heeft als de Commons; dezelfde middelen ter
uitvoering staan het ten dienste; daarbij heeft het de
bevoegdheid, die het Lagerhuis mist, om den eed aan
de getuigen op te leggen : een voordeel dat vroeger hooger
geschat werd dan thans. Hoe dit overblijfsel van het
regterlijk karakter der High Court of Parliament alleen
bij den eenen tak van het wetgevend ligchaam is overge-
bleven, terwijl de andere nooit eenige aanspraak daarop
gemaakt heeft, schijnt uit de geschiedenis niet te blij-
ken i). Het gevolg van deze bevoegdheid is, dat de val-
sche getuige voor de balie van de Lords niet slechts wegens
„breach of privilegequot; gedaagd, maar met de strengere straf-
fen van „wilful and corrupt perjuryquot; gestraft wordt.
quot;Wij komen nu tot de wijze, waarop de enquête bij
Commons en Lords plaats heeft. Het kan ons doel niet
zijn hier bij alle vormen van statelijkheid te verwijlen,
voor zooverre die slechts een historisch of in het geheel
geen belang voor ons hebben. Het doelmatige zal ons
hierin tot rigtsnoer moeten strekken; de hoofdzaak is te
zien, hoe naauwkeurigheid en onpartijdigheid in het
onderzoek en waarheid in de uitkomst, door de wijze
waarop de enquête plaats grijpt, meer of minder ver-
kregen wordt. Wij zullen in dit onderzoek de Commons
weder laten voorafgaan.
Wanneer tot het instellen eener enquête besloten is,
zoo wordt die regelmatig opgedragen aan eene bijzondere
1) EKSKINE MAT, blz. 244.
-ocr page 48-commissie (select committee), en als de omstandigheden
het vorderen, aan eene geheime commissie (secret com-
mittee) , bij uitzondering ook aan het committee generaal
(committee of the whole House) \'), Daar het voor de
onbevangenheid of geschiktheid van groot belang is, hoe
die commissiën zamengesteld zijn, volgt het Huis hier-
omtrent verschillende regels naar de omstandigheden
Het getal der leden is bepaald op een maximum van
vijftien; hetgeen echter niet belet dat het Huis in bij-
zondere gevallen, wanneer het dit wenschelijk acht, een
grooter getal leden kan benoemen. Het lid dat de
enquête verlangt, moet daarbij eene voordragt doen van
de personen, waaruit hij de commissie wenscht zamen-
gesteld te zien; daarop kiest het Huis de leden gewoon-
lijk bij stemming. Mogt er gevaar zijn voor partijdigheid,
dan zijn er nog andere wijzen van zamenstelling. Somtijds
worden de leden bij het lot gekozen, of wel, er worden
1)nbsp;Hoewel het committee of the whole House geen zeer geschikt
tiaam is tot omvattend onderzoek, zoo zijn toch in de vorige en het
begin dezer eeuw verscheidene belangrijke enquêtes daar behandeld. De
voornaamsten zijn die van 1744 over de oorzaken van „tbe miscarriage of
the fleet before Toalonquot;; van 1782 over „tbe want of succes of the naval
forces in the American war;quot; van 1809 en 1810 over „the conduct of
the duke of Yorkquot; en „ the failure of tbe expedition to the Scheldtquot;.
Het committee of the whole House is de eenvoudige oplossing van
het geheele Lagerhuis in committee; dit kan ieder oogenbhk in de ver-
gadering geschieden, en het gebeart steeds bij het beraadslagen over
niotiën of bills na de tweede lezing, om daardoor van vele formaliteiten en
regelen van orde in de discussie bevrijd te zijn. Een daartoe gekozen
chairman zit in dit committee voor, terwijl de Speaker zijne plaats zoo-
lang verlaat. „ The ordinary function of a committee of tbe whole House
is deliberation and not inquiry.quot; erskine may, 1859, blz. 347.
2)nbsp;11. blz. 232.
-ocr page 49-twee bij stemming, de overigen door het lot geroepen.
De precedenten geven een voorbeeld, waarbij twee bij
stemming en een en twintig door bet lot gekozen werden,
uit welke laatsten weder vier door elk der twee eersten
geschrapt werden. Ook vindt men, dat sommigen alleen
benoemd werden om de getuigen te hooren, zonder verder
in de commissie stemregt te oefenen. In de laatste jaren
is het gebruikelijk geworden bij een onderzoek van een
„judicial characterquot;, de benoeming aan het algemeene ver-
kiezings-committee, eene vaste jaarlijksche commissie, op
te dragen i). Zoo in eene commissie plaatsen opengevallen
zijn, of het Huis oordeelt dat het getal der leden niet
groot genoeg is, dan wordt weder op eene van de boven
beschreven wijzen de commissie door het Huis aangevuld.
Wanneer eene commissie aldus benoemd ■wordt, dan zijn
er nog drie punten die regeling vereischen, voor zij hare
taak kan aanvangen. Deze zijn: de bepaling van een mini-
mum vereischt om besluiten te kunnen nemen, het
vaststellen van eenig berigtschrift en het geven van vol-
magt, betreffende de middelen die haar ter uitvoering
van die taak worden toegekend.
Het minimum, of zooals de parlementaire uitdrukking
is, het qnoTum, is geen vast getal; by de Lords gewoon-
lijk drie, bij de Commons vijf, wisselt dit getal echter
van drie tot zeven 2). eeskine may merkt op, dat vooral
in de politieke enquêtes het quorum de tegenwoordig-
1)nbsp;ERSKINE MAY, 1859, bb. 364. „The Stamford-borough-case, 1848;
the Derby-oase, 1862; the Berwick-case, 1853.
2)nbsp;11. 1859. blz. 365. Het quorum van de commissie „on the army
before Sebastopolquot; (1855) bestond uit zeven; dat van de commissie
heid van vijf leden vordert, terwijl meer dan eens be-
paald werd, dat aanteekening zou worden gehouden van
hen, die twee achtereenvolgende zittingen niet hadden
bijgewoond. Geene zitting mag geopend worden voor
het quorum aanwezig is. Wanneer gedurende de verga-
dering het getal daar beneden gedaald was, konden
vroeger de deliberatiën voortduren, als niemand de op-
merkzaamheid van de anderen daarop vestigde. Zoo-
lang er dus geen stemming noodig was, kon men met
onderling goedvinden voortgaan; maar in 1852 is bij
Standing Order van 25 Junij bepaald dat: „ if at any
time during the sitting of a select committee of this
House, the quorum of members fixed by the House
shall not be present, the clerk of the committee shall
call the attention of the chairman to the fact; who shall
thereupon suspend the proceedings until a quorum be
present, or adjourn the committee to a future day.quot;
Hierdoor is deze gewoonte afgeschaft, maar in plaats
daarvan heeft men aangenomen om tegen het einde van
de zitting het quorum van sommige commissiën met toe-
stemming van het Huis kleiner te maken Als er
geen quorum bepaald was, zou de commissie niet dan
voltallig kunnen geopend worden of besluiten nemen.
Het tweede punt betreft de regelen en voorschriften,
die eene commissie hare taak aanwijzen. Daaronder be-
hoort vooreerst de bepaling van het onderwerp der en-
quête, dat gewoonlijk reeds in de motie naauwkeurig om-
„upon the oaths of membersquot; (de parlementseed voor Israëliten), in
1857, uit negen leden.
]) 11.
schreven is. Zoo vi^erd b. v. 13 April 1772 besloten : „that
a select committee of thirty-one members should be appoin-
ted, to inquire into the state, nature and condition of the
British affairs in the East-Indiesquot;: en op den Novem-
ber van hetzelfde jaar, „to appoint a committee of secrecy
of thirteen members, to inspect the affairs of the Com-
panyquot; 1). Echter is het somtijds voorgekomen, dat het
bij den aanvang opgegeven onderwerp gedurende het
bestaan der commissie gewijzigd of uitgebreid werd. Zoo
was in het begin der veeljarige India-kwestie in 1782
eene commissie benoemd, om een onderzoek in te stellen
naar den toestand der regtsbedeeling in de provinciën
Bengalen, Bahar en Orissa, en om in het rapport behalve
hare bevindingen ook hare eigene opmerkingen te voegen.
Na eenigen tijd werkzaam te zijn geweest, ontving die
commissie eene nieuwe instructie van de Commons, om
namelijk te onderzoeken, hoe de Britsche bezittingen in
het Oosten tot het meeste voordeel, zoowel van Groot
Britannië als van de inlandsche bevolking van Indië,
moesten geregeerd worden
De verdere voorschriften zijn algemeene of bijzondere.
De eersten zijn deels door de precedenten gevestigd, deels
neergesteld in een vast reglement van zeven artikelen 3),
1)nbsp;AUBEE, blz. 369 en 370.
2)nbsp;MIRABEAU, Règlements observés dans la Chambre des Communes-
trad. de l\'Anglais. Zie dumont. Tactique des Assemblées législat. t. I. blz.
347 en aubeb, 11. blz. 60.
3)nbsp;1. That no select committee shall, vfithout previous leave obtained of
the House, consist of more than 15 members ; that such leave shall not
be moved for without notice ; and that in the case of members proposed
to be added or substituted after the first appointment of the committee,
waarbij vooral voor de openbaarheid van de handelingen
der commissiën gewaakt wordt, door uitvoerig te bepa-
len, wat in de notulen der zittingen moet vermeld wor-
den. De anderen zijn die, welke voortvloeijen uit den
aard der commissie. Is het b. v. een committee of
secrecy, dan zijn de vergaderingen niet toegankelijk voor
de overige leden van het Huis, veel minder nog voor
vreemden. Verder kan het Huis zijne commissiën zoo-
danige bijzondere voorschriften voor ieder geval geven,
the notice shall include the names of the members proposed to be added
or substituted,
2.nbsp;That it be recommended to every member, moving for the appoint-
ment of a select committee, to ascertain previously, whether each mem-
ber proposed to be named by him on such committee, will give his
attendance thereupon.
3.nbsp;That every member intending to propose a select committee, shall
one day next before the nomination of such committee, place on the
notices the names of the members, intended to be proposed by him to
be members of such committee.
4.nbsp;That lists be affixed in some conspicuous place in the committee-
clerks-office, and in the lobby of the House, of all members serving
on each select committee.
5.nbsp;That to every question asked of a witness under examination in the
proceedings of any select committee, there be prefixed in the minutes of
the evidence, the name of the «.ember asking such question.
6.nbsp;That the names of the members, present each day on the sitting
of any select committee, be entered on the minutes of evidence, or on
the minutes of the proceedings of the committee (as the case may be),
and reported to the House on the report of such committee.
7.nbsp;That in the event of any division taking place in any select com-
mittee, the question proposed, the name of the proposer and the respec-
tive votes thereupon of each member present, be entered on the minutes
of the proceedings of the committee (as the case may be), and reported
to the House on the report of such committee. Zie eeskiue may, blz.
231—232.
als het geraden acht. Yerscheideïie voorbeelden hiervan
vinden wij weder in de India-kwestie.
De geheime commissie van 1772 kreeg i) de intimation,
om hare onderzoekingen op de plaats zelve in India-honse
in te stellen; eene andere geheime commissie, in 1781
benoemd om de oorzaken van den oorlog in Carnatie
op te sporen, kreeg last om eveneens daar hare zittingen
te houden, met vrijheid 2) „to adjourn from time to
time and place to place, as it suited their convenience,
and to meet and pursue their inquiries during the recess
of Parliament.quot; Deze instructie strijdt tegen den door
de precedenten gevestigden regel, dat commissiën niet
mogen vergaderen gedurende de zitting van het Huis S),
en ook niet wanneer het Huis zijne bijeenkomsten voor
langer dan tegen den volgenden dag verdaagd heeft;
veel minder nog in de vacantie van het Parlement. Nog
een voorbeeld van uitzondering op de gewone regelen
vindt men in de enquête over de krankzinnigheid van
Koning GEORGE m. Hoewel hier geen secret committee
benoemd was, besloten toch de Commons: „that no
member of this House, but such as are members of the
committee, be there presentquot; 4), terwijl anders deleden
van het Parlement altijd het regt hebben ten minste de
getuigenverhooren bij te wonen.
1)nbsp;aubeb, 370.
2)nbsp;11. 515.
3)nbsp;Als het gebed, waarmede iedere zitting aanvangt, zal beginnaeii,
gaat de Sergeant at Arms, al de commissiën die dan vergaderd zijn,
waarschuwen; en „all proceedings of committees after such notice shall
be declared to be null and void.quot; eeskine mat, blz. 237-
4)nbsp;Examination of Kings Physiuians. erskine may, blz. 235.
-ocr page 54-Behalve deze voorschriften ontvangt de commissie nog,
zoo noodig, volmagt om getuigen en papieren te ont-
bieden, en zich te doen voorleggen. In dat geval ver-
krijgt zij van de Commons „leave to send for persons,
papers and recordsquot; i). Heeft eene commissie deize magt,
dan gelast zij het voortbrengen van getuigen en stukken
bij bevelschrift van haren president. Nalatigheid of on-
gehoorzaamheid daartegen stelt het vergrijp van „con-
tempt of the Housequot; daar; wat dit beteekent, hebben
wij vroeger reeds gezien.
De commissie dus in staat gesteld hare werkzaam-
heden aan te vangen, kiest een voorzitter (chairman),
die even als de speaker en de chairman van een com-
mittee of the whole House, slechts bij staking van stem-
men de zijne mag uitbrengen.
Dit laatste punt is aldus uitgemaakt in de zitting van
25 Maart 1836, op de mededeeling, dat in de laatste
jaren de gewoonte ontstaan was, dat de chairman altijd
stem uitbragt en bij staking zich eene dubbele toegeei-
gend had; welke gewoonte als strijdig met de regelen
m het Huis zelf gevolgd, toen gewraakt is. De verga-
deringen worden gehouden in een der kamers van het
parlementsgebouw, tenzij dit bij bijzondere magtiging
van de Commons elders geschiede. Is de commissie
eene geheime, dan vergadert zij steeds met geslo-
ten deuren, en niemand dan zij die in de commissie
werkzaam zijn, heeft daar toegang. Is zij geen secret
committee, zoo heeft zij het regt niet den leden van
het Lagerhuis het bijwonen der zittingen te ontzeg-
1) ERSKINE MAY, blz, 333,
-ocr page 55-gen; zelfs bij de beraadslaging vermag zij niet hunne
tegenwoordigheid te weren. Deze uitsluiting, vooral van
het bijwonen der beraadslagingen, is meer dan eens een
punt van strijd geweest. In 1626 had de commissie
van onderzoek naar de beschuldigingen tegen den Her-
tog van Buckingham ingebragt, sommige leden toegela-
ten, anderen uitgesloten. Mr. glanvylb, lid van de
commissie, verlangde dat het Huis hiervoor een regel zou
vaststellen; er werd daarop besloten voor dit geval alleen,
„that no member of the House shall be present at the
debate, disposition or penning of the business by the
select committee; but only to be present at the examina-
tion, and that without interpositionquot;!). De commissie
voor de regtsbedeeling in Bengalen (1782), beraadsla-
gende over de weigering van Mr. barwell, lid van de
Commons, om op sommige vragen te antwoorden, ont-
zeide hem den toegang tot deze beraadslagingen, omdat
hij in deze zaak partij was. Kort daarop gaf het Huis
aan die commissie het regt, om bij de beraadslagin-
gen al wie geen lid was, naar goedvinden te doen
verwijderen. Een voorstel van eene verdedigings-com-
missie in 1842 uitgegaan, om ook bij de getuigenver-
hooren den toegang voor de niet-leden commoners te
sluiten, werd door het Huis verworpen. Uit deze voor-
beelden blijkt, dat eene commissie uit zich zelve geen
regt heeft de leden van het Lagerhuis te weren;
dat echter de Commons, wanneer eene commissie het
verlangt, het geheime houden der deliberatiën in den
regel toestaan, terwijl zij daarentegen de openbaarheid
der getuigen-verhooren niet dan in hooge noodzakelijk-
heid beperken i), hetgeen gebeurd is bij de „examination
of the Kings physiciansquot; (1810). Zelfs het pubhek wordt
meestal tot de getnigen-v er hooren toegelaten, doch nim-
mer tot de beraadslagingen. De commoners hebben het
regt in de vergadering te zitten en gedekt te zijn.
De werkzaamheden van eene commissie van enquête
bepalen zich of tot het onderzoek, of wel zij omvat-
ten daarenboven een oordeel of opmerkingen van de com-
missie als het gevolg van hare bevindingen. Het onder-
zoeken van getuigen en geschriften, het beraadslagen en
beslissen, eindelijk het verslag uitbrengen, ziedaar de
deelen van de taak van iedere commissie. Wij weten
van het getuigenverhoor, dat het niet onder eede wordt
afgenomen: van de eerbewijzingen in de plaatsing of in
het gedekt zijn aan sommige getuigen toegekend spre-
ken wij niet. Hier valt te vermelden, dat ieder ge-
tuige na zijn verhoor een afschrift verkrijgt van de door
hem afgelegde verklaring, waarin hij de fouten tegen
stijl en taal mag verbeteren. Oordeelt hij dat er in den
mhoud, wat de zaken aangaat, verkeerde voorstellingen
zijn, dan kan hij die niet veranderen dan door zich aan
1) De jongste voorbeelden bevestigen deze leer. In 1849, 33 Febr.
verklaarde de president van „the Irish Poor-committeequot; dat: „if mem-
bers persisted in remaining, while the committee were deliberating or
dividing, the committee have no power to cxelude them, unless by ap-
plication to the House.quot;
In 1855, 1 Maart, werd er een report ingebragt van de commissie
ter zake van het leger voor Sebastopol, waarbij verzocht werd: „that
the committee be a committee of secrecy,quot; ten einde dus de leden ook
bij de getuigen-verhooren te weren. Na de beraadslagingen echter trok
de chairman die motie in. t, e. maï, ed. IV, blz. 369.
een nieuw verhoor te onderwerpen. De verhooren wor-
den telkens terstond gedrukt en aan de leden der com-
missie rondgedeeld. Het is hun zoowel als aan de ge-
tuigen verboden die openbaar te maken, op straffe van
wegens breach of privilege vervolgd te worden i).
De getuigen kunnen voor de kosten door hunne ver-
schijning veroorzaakt, schavergoeding erlangen, tenzij die
verschijning ten verzoeke van eene der partijen heeft
plaats gehad. In dat geval moet deze hem de gemaakte
kosten vergoeden. De schatkist betaalt de schadeloos-
stelling op een orderbriefje, geteekend door een der daar-
toe aangewezen klerken of door den voorzitter der com-
missie. In of bij Londen wonende heeft de getuige geen
regt tot vergoeding, daar er in dat geval aangenomen
is, dat hier niets te vergoeden valt; deze regel heeft
echter ook zijne uitzonderingen. De schadeloosstellingen
worden niet volgens zekere classificatie, maar naauwkeu-
rig naar de omstandigheden voor iederen getuige bere-
kend; waartoe bij het rapport der commissie eene lijst
der getuigen met al wat daarbij behoort gedrukt wordt.
De kosten van hun verblijf te Londen worden niet ge-
rekend dan van den dag, waarop zij zich bij den „clerkquot;
van de commissie hebben doen inschrijven
Behalve het getuigenverhoor kan bij de politieke enquête
enkele malen ook het pleidooi van den regtsgeleerde voor-
komen. De voorwaarde hiertoe is, dat het onderwerp van het
1)nbsp;ERSKINE MAY, blz. 237. lil 1838 werd de eigenaar van een
nieuwsblad te Dublin om die reden voor breach of xwivilege ver-,
volgd.
2)nbsp;11. blz. 248.
-ocr page 58-onderzoek zoodanig een zij, waarin „the private inte-
rests, character or conduct of any persons appeared to
be concerned.quot; Het geschiedt alleen ter wille van de
personen die in het genoemde geval verkeeren, en niet
om de commissie over het onderwerp voor te lichten.
De persoon die zulks verlangt, moet zich daarom met
nederig verzoekschrift tot het Huis wenden, dat daarop
naar goedvinden beschikt
Bij de beraadslaging en het nemen van besluiten
worden in de commissiën geheel dezelfde regelen na-
geleefd als in de committee\'s of the whole House; de
debatten zijn er niet aan de strenge orde onderworpen,
die in de zittingen van de Commons worden in acht ge-
nomen, en bij stemming beslist de meerderheid, terwijl
de chairman niet dan bij staking eene stem uitbrengt.
Ten slotte maakt iedere commissie een rapport op van
hare bevindingen, des vereischt van hare opmerkingen ver-
gezeld, en legt dit in de zitting van het Huis over. Ge-
woonlijk geschiedt dat, als eene commissie hare taak ten
einde gebragt heeft; somtijds echter, hetzij dat het wen-
schelijk is het rapport te splitsen, hetzij men losse ver-
klaringen van getuigen vooraf aan de Commons wil be-
kend maken, geeft het Huis verlof om tusschentijds
verslagen of verhooren in te dienen; dan wordt het
gezegd, „to grant leave to report from time to timequot;, of
„to report minutes of evidencequot; Het is in ieder geval
„breach of privilegequot; rapporten door den druk openbaar
te maken, voor dat zij ter tafel zijn gebragt.
1) 11. ed. IV, blz. 373,
-ocr page 59-Wat den inhoud der rapporten betreft, zoo bevatten
die soms niet anders dan de verslagen en de uitkomsten
van het onderzoek, de gedane vragen met de bekomen
antwoorden; maar als de lastgeving der commissie zoo
wijd strekt, ook aanwijzingen van hetgeen dien ten
gevolge gedaan behoort te worden. Zoo bevatte het
report van de geheime commissie van 1772, „to inspect
the affairs of the Companyquot;, onder andere punten dit,
dat: „though the Company were much distressed in
money-matters, they were notwithstanding preparing to
send out an expensive commission of supervision to In-
dia, wich would still add to that distressquot; ... en zij
voegde daarbij: „that it was the opinion of the committee,
that a bill should be brought in, to restrain the Company
for a limited time, from sending out any such commis-
sion of supervisionquot; i).
Behoudens de vrijheid, die de commissiën genie-
ten , om hare verslagen naar goedvinden in te rig-
ten , zijn er toch eenige regelen omtrent het mede-
deelen van getuigen-verhooren en besluiten vastgesteld.
De vragen die aan den getuige gedaan zijn, moeten met
opgave door wien de vraag gedaan is, met de ant-
woorden in het rapport vermeld zijn; evenzoo de naam
des voorstellers met het voorstel, en bij het nemen van
een besluit, de stem door ieder der leden uitgebragt.
Ook de namen der afwezigen mogen daarin niet vergeten
worden, terwijl het soms uitdrukkelijk moet vermeld
worden, wanneer iemand twee achtereenvolgende zittin-
gen niet heeft bijgewoond. Al deze opgaven, hoe on-
1) AUBEU, blz. 371.
-ocr page 60-beduidend ook bij den eersten oogopslag, zijn wezentiijk
van belang voor de juiste waardering der verhooren, of
liet gewigt dat men aan de gedane voorstellen hechten
moet.
De laatste vraag die ons overblijft is: wanneer houdt
eene commissie van onderzoek op te bestaan ? In de eerste
plaats eindigt zij met de indiening van haar eindverslag;
dit neemt echter niet weg, dat eene commissie, die daar-
door ontbonden is, later weder in haa.r geheel op nieuw
kan benoemd worden. Zoo werd de commissie voor Indie
van 31 leden (1772), die den 13^^quot; April benoemd den
2g8ten i^j^j^y rapport ingediend had, op den 30®*™ Novem-
ber andermaal aangesteld \'). In de tweede plaats houdt eene
commissie op te bestaan door de ontbinding en ook door
de prorogation van het Parlement. Is het Parlement ont-
bonden, dan zijn er ook geen leden meer; de bevoegd-
heid om parlementaire handelingen te kunnen voortzetten
ontbreekt dus geheel. Door prorogation van het Parle-
ment worden eveneens alle handelingen afgebroken, zoozeer
dat na prorogatie, eene wet die reeds in behandeling
was, op nieuw moet worden voorgesteld \\ Alleen een
impeachment maakt hierop uitzondering, en in sommige
gevallen, zoo als wij later zien zullen, ook eene verkie-
zings-commissie.
Adjournment of verdaging van de Commons heeft slechts
de tijdelijke schorsing van de zittingen der commissiën
1)nbsp;aubee, blz. 370.
2)nbsp;ERSKINE MAY, blz. 35. „The effect of a prorogation is at once to
suspend all business, until Parliament shall be summoned again. Not
only are the sittings of Parliament at an end, but ail proceedings pen-
ding at the time, except impeachments by the Cornmoas are quashed.quot;
ten gevolge, en wel wanneer die verdaging voor langer
dan vierentwintig uren is vastgesteld. Eene gewone uit-
zondering hierop is het verlof om voort te gaan, wan-
neer de Commons de zitting van Yrijdag verdagen tot
Maandag daaropvolgende. In enkele gevallen is aan eene
commissie de vrijheid gegeven haar onderzoek ook ge-
(Jurende de vacantie voort te zetten: de commissie be-
trekkelijk den oorlog in Carnatie erlangde alzoo de ver-
gunning „to meet and pursue their inquiriecs during the
recess of Parliamentquot; i).
Hebben wij bij de beschouwing over de wijze, waarop
de enquête in de Commons behandeld wordt, langer stil
gestaan; wij kunnen des te korter zijn over dit onder-
werp waar het de Lords geldt, en dat om twee redenen.
Yan den eenen kant toch zijn aldaar eenige punten niet
geregeld, maar voor de weinig voorkomende gevallen aan
de omstandigheden overgelaten; terwijl aan de andere
zijde wat op precedenten steunt, meestal overeenkomt
met de regelen bij de Commons aangenomen, zoodat het
voldoende is de punten van verschil aan te wijzen.
Yraagt men, hoe zijn de commissiën van het Hooger-
huis zamengesteld? op welke wijze benoemd en hoe tal-
rijk? Wij antwoorden met erskinb : „there are no special
rules in regard to the appointment and constitution of
select committees in the House of Lordsquot; Het ver-
eischte minimum of quorum is gewoonlijk drie, terwijl
er slechts ten deele vaste voorschriften bestaan, zoo als
wij die bij de Commons aantreffen. Echter vindt men
1)nbsp;AUBER, blz. 515.
2)nbsp;laiSKINE MAT, blz. 230.
-ocr page 62-de volgende aanwijzingen in de Lords standing Orders i).
„J£ they be a select committee, thej usually meet in
one of the rooms adjoyning to the Upper-House, as the
Lords like; any of the lords of the committee speak to
the rest uncovered, but may sit still if he please; the
committees are to be attended by such judges or learned
councel, as are appointed; they are not to sit there,
or be covered, unless it be out of favour for infirmity-
some judge sometimes hath a stool set behind, but never
covers and the rest never sit or cover.quot;
Bij het oproepen van getuigen of vorderen van stuk-
ken heeft het Huis der Lords een vasten regel, en dat
wel onderscheiden van dien door de Commons gevolgd.
De magt tot opontbod van personen of geschriften ver-
leent het niet aan zijne commissiën. De secretaris van
eene commissie moet alleen hnnis geven aan hem wien
dit geldt, dat hij op zekeren dag voor de commissie moet
verschijnen, om daar den eed af te leggen en daarna on-
dervraagd te worden; evenzoo moet hij de overlegging
van stukken verzoeken. Heeft er echter in het eene of
andere geval weigering plaats, dan gaat een bevelschrift
van het Huis zelf uit, terwijl verdere ongehoorzaamheid
of nalatigheid een breach of privilege is, die even als bij
de Commons aanleiding tot dwangmaatregelen zou geven.
Vroeger werd de eed altijd voor de balie van het
Hoogerhuis afgenomen, maar dit is in den jongsten
tijd als onnoodige omslag afgeschaft. Den lUi™ Junij
1857 besloten de Lords: „that select committees in
1) erskine may, blz. 231.
-ocr page 63-fature , shaU examine witnesses , without their having been
previougly swom, .except ,in . cases., in :;whiqh; it may he
otherwisq , ordered , by the. House.quot; De eed werd dus
als. .regel., afgeschaft. : ^Het schijnt .echter, dat de voor-
liefde voor den eed;,de Lords noopte spoedig een. ande-
ren wegi in, te slaan t, wij. vinden althans. een statuut van
het, y.olgfinde .jaar (31, en..SS . Victoria, c, 78) van dezen
inhoud: .„Any, committee, of: the House of,,Lords may
administer , an;; .oath : to . the . witnesses before such com-
mittee.quot; De eed wordt nu.derhalve niet meer.voor de
balie, maar in en door de commissie afgenomen. De
kennisgeving van de getuigen, om te verschijnen, ver-
wijst, hen .dus, nu terstond naar de commissie !).
De verdere, loop der vergaderingen.,, de getuigenver^
hooren, , beraadslagingen, enz. zijn van dien, aard, dat
ze in de hoofdzaak, :in het wezen, ,geheel met de daar-,
mede , strookende. werkzaamheden bij de Commons over-,
egnkomen, LnJiele punten van verschil dienen hier echter^
nog .aangestipt te worden. Zoo. ten opzigte van de open-
baarheid;, dat, bij., de Lords ,het publiek hoogst zelden
bij de getuigenverhooren wordt toegelaten, terwijl.de
leden er niet.alleen .altijd toegang, maar zelfs.regt van
spreken hebben.^), . Eveneens is .er een klein verschil in
1) erskine mat, ed. IVi \'BIz. 385.
^^Lords- Standing Ord.-\'S°. 33 (zie brsrinb 034); „Here it is to be
observed, that at any committee of our own, any member of our House,
though not of the committee, is not excluded from coming in and
speaking j but he must not vote: as also he shall give place to all that
are of the committee, though of lower degree, and shall sit behind
them, and observe the same order for sitting at a conference with the
Commons.quot;
het stemmen, daar hier even als in het Huis zelf de
chairman altijd zijne stem uitbrengt, en staking van stem-
men verwerping van het voorstel ten gevolge heeft. In het
opmaken van het rapport eindelijk zijn de Lords-com-
missioners sedert 1853 aan dezelfde regelen gebonden
als die, welke het reglement van de Commons bevat
quot;Vóór dien tijd bestonden daarop geen vaste bepalingen.
De commissiën in het Hoogerhuis houden op te be-
staan door dezelfde oorzaken, waardoor dit in de Com-
mons wordt te weeg gebragt.
In vroeger tijd vindt men meermalen gewag gemaakt
van commissiën van onderzoek uit beide Huizen zamen-
gesteld, „joint committees of the both Houses.quot; Later
komen die niet meer voor, waarvan de reden te zoeken
is in de ongunst, welke aan dit onderzoek van beide zijden
te beurt viel: van de Lords, omdat volgens oude reg-
ten het getal leden uit de Gemeenten daarin het dubbel
bedroeg van het hunne; en van de Commons, omdat
het haren trots krenkte, daar staande en met ongedekten
hoofde aan een streng ceremonieel tegenover de Lords
onderworpen te zijn.
Om het doel van vereenigd onderzoek op eene andere
wijze te bereiken, hebben Lords en Commons sinds het
emde der vorige eeuw een anderen weg ingeslagen: bei-
den namelijk benoemden afzonderlijke commissiën met
de magt „to communicate from time to time with each
1) Bij stand, ord. van 25 Junij 1852 hebben de Lords eenige bepalin-
gen gemaakt omtrent het minuteren en verslag geven van hunne select-
committees , letterlijk overeenkomende met de bepalingen 5, 6, en 7 van
het reglement bij de Commons vastgesteld, eeskine may, ed. IV, bk. 362.
otherquot;, waaronder men zoowel mondelinge als schrifte-
lijke gemeenschap zal moeten verstaan. Op die wijze is
in 1801 een onderzoek naar den staat van Ierland tot
stand gekomen i).
Hiermede is onze beschouwing van de politieke enquête
geeindigd: wij hebben gezien, op welken grondslag het
regt van de beide Parlementshuizen gevestigd is ; hoe
wijd zich dat regt uitstrekt, en door welke middelen en
op welke wijze het in toepassing gebragt wordt. Yeel,
vooral van hetgeen de wijze en de middelen betreft, is
ook op de andere soorten van enquête toepasselijk; daar
zullen wij derhalve, om in geene herhalingen te verval-
len, meermalen op het hier behandelde terugwijzen, ons
vergenoegende met de opgave van de afwijkingen, waar
die mogten voorkomen.
§ 3.
Be wetgevings-enquête.
De onderscheiding, die wij bij den aanvang gemaakt
hebben, brengt ons nu tot de beschouwing van de
tweede soort van parlementair onderzoek, de wetgevings-
enquête.
Is de onderscheiding der wetgevings-enquête van de
politieke te billijken? Zoo ja, waarom? Men ziet wel
is waar in de parlementaire praktijk geen merkbaar ver-
schil in de behandeling van die beiden, en toch meenen
wij dat die onderscheiding noodzakelijk is. Het hoofd-
1) eeskine may, ed. IV, blz. 403.
-ocr page 66-vergchil is \' in den grondslag gelegen. Om dit te \'doen
uitkomen, willen wij ze kortelijk tegenover elkaar stellen:
De politieke enquête is een middel van waarborg tegen-
over de regering; een onderzoek, dat een oordeel in zich
sluit, goed- of afkeurend, over handelingen of verzuimen
der regering. De wetgevings-enquête is de voorberei-
ding van hem, die in het voordragen van wetten het
initiatief neemt; een onderzoek naar een maatschappen
lijken toestand, welke een onderwerp van wetgeving kan
zijn, met het doel om met kennis der gebleken behoeften
daarin te voorzien.
Als het Huis der Gemeenten eene politieke enquête
instelt, kan het met Lord Chatham zeggen : „We
are called the great Inquest of the Nation, and as such
it is our duty, to inquire into every step of pubhc ma-
nagement, either abroad or at home, in order to see
that nothing had been done amissquot; i). Hier is het een
regt van de Natie, dat het handhaaft tegenover de
Kroon; evenzoo is het bij de Lords een regt van de
pairschap. Stellen Lords of Commons daarentegen eene
wetgevings-enquête in, dan quot;is het een regt, maar tevens
een pUgt, welken zij vervullen, krachtens hunne roeping
om het initiatief\' in het algemeen belang te oefenen.
Heeft eene wetgevende vergadering het volle regt van
initiatief, dan moet de enquête een deel van dat regt
zijn, en de eenige vraag die overblijft is deze: staan
haar de noodige middelen ten dienste om dit regt naar
behooren iïl praktijk\'te brengen?\'quot; \' i ■
\'Het regt van pólitieke enquête\'hangt-af van het regt
gehouden 9-Maart J 742.
1) Speech ia the Commons
t
van contrôle ; over de regering : dat van wetgevings-en-
qijête van het regt van initiatief. Het eene kan aan-
wezig zijn, waar het andere ontbreekt ; beiden moeten
daarom op eigen grondslag worden „opgebouwd- Slaan
wij hiertoe een blik , op het ; r^gt vaa initiatief ,in de
Britsche staatsregeling,
Het.regt yan initiatief, wij we,ten het, is aan beide Huizen
gemeen. In, de praktijk is echter die regel merkelijk gewij-
zigd en de toepassing daarvan in het Hoogerhuis schaarsch.
Eene weinig omvattende en, natuijrlijke uitzondering. pp
den regel is , deze^ datany biU concerning the privi-
leges or proceedings of either House should commence
in that House, to which it relatesquot; i). Maar er is nog
een ander beginsel, waardoor de regel grootendeels ver-
drongen wordt, namelijk dit : dat alle voorstellen (büls),
waardoor het volk op welke wijze ook belast, of waarbij
over het gebruik der staatsinkomsten beschikt wordt, va.n
de Commons moeten, uitgaan
Dit beginsel wordt zoo ver getrokken, dat zelfs het
regt van amendement yan het Hoogerhuis op het finan-
ciële gedeelte van zoodanige voorstellen door het Lager-
huis als het ware ontkend wordt. . Men heeft daar de
gewoonte aangenomen,, om, wanneer b. v. in belasting-
wetten door de Lords eenig amendement in de cijfers
wordt voorgesteld, waarmede de Commons zich kunnen
vereenigen, zoodanig amendement desniettegenstaande te
verwerpen, maar tevens terstond een nieuwen bill met de
verworpen wijziging verrijkt ter -tafel te brengen
1) EESKINE,MAY, ed. TV, blz. 430.
3),U. blz. 418. ..
3) STEPHEN, torn. II, blz., 325, ,
Wanneer men bedenkt, dat er bijna geen wetten van
belang zijn, waarbij niet eenigermate over de inkomsten
van den Staat beschikt wordt, dan zal men het eeskine
MAY moeten toestemmen, dat „it renders necessary to
introduce by far the greater proportion of bills into the
House of Commonsquot; i).
Omgekeerd zijn er ook enkele onderwerpen van wet-
geving, waarvan het initiatief uitsluitend aan het Huis
der Lords behoort. Deze zijn de zoogenaamde Ulis for
the restitution of honours and in hlood\\ Zij betreffen
den burgerlijken staat van bijzondere personen, en wor-
den op last van de Kroon eerst aan het Hoogerhuis
voorgelegd. Ook de hills of attainder en Ulis of pains
and penalties nemen hunnen oorsprong in het Huis der
Lords. De reden, waarom deze bills bij de Pairs begin-
nen, laat zich volgens may verklaren: „as partaking of
a judicial character.quot; Wij hebben boven reeds meermalen
op dat regterlijke karakter van het Hoogerhuis moeten
wijzen.
Eindelijk dient nog opgemerkt, dat bij uitzondering
in één geval het initiatief van de Kroon uitgaat»), en
wel bij een voorstel tot amnestie (act of grace or general
pardon). Op zoodanig voorstel wordt ook het regt van
amendement van beide Huizen niet toegelaten, en de
1)nbsp;erskine may, Blz. 418 (ed. IV).
2)nbsp;betjmmond\'s (Duke de Melfort\'s) restitution-bill, 1853. II. blz. 420.
3)nbsp;De voordragt der belastingen, die altijd van de kroon uitgaat, is
geen initiatief van wetgeving; bet zijn de oude heden des Konings,\'de
historische ontwikkeling van een staatsregtelijk instituut, dat in den^a-
felijken tijd ook in ons Vaderland geldig was.
bill moet, na slecbts éénmaal met ongedekten hoofde te
zijn aangehoord, goedgekeurd of verworpen worden.
Deze voorschriften omtrent het initiatief wijzen aan,
in welk der Parlementshuizen, eene enquête behoort
gedaan te worden, en verklaren tevens, hoe het komt,
dat verreweg de meeste en de belangrijkste enquêtes in
het Lagerhuis behandeld zijn.
Wil men weten, welke onderwerpen stof tot enquête
kunnen geven, als uiterste grens stelle men al wat
onder het bereik der wetgeving valt; wat daar binnen
van nature niet voor onderzoek vatbaar is, wordt van
zeK uitgesloten.
Voor de wetgeving in het algemeen ligt een onafzien-
baar veld open; maar in de Engelsche constitutie, waar
geen geschreven staatsregeling aanwezig is\', om de magt
van het Parlement althans door die grondbeginselen in
te toomen, waarop het geheele wezen van een Staat berust,
is dat veld in waarheid onbegrensd. De wetgevende magt
van het Partement strekt zich uit over het vereenigd
koningrijk met al zijne coloniën en buitenlandsche bezit-
tingen en „there are no limits — zegt eeskine mai —
to its power of making laws for the whole empire, than
those, which are incident to all sovereign authority —
the willingness of the people to obey, or their power to
resistquot; Wat voor menschelijke beslissing vatbaar is
binnen het rijk, zoowel in als buiten Europa, kan door
\') 11., blz. 29.
2) stephen, t. II, blz. 313 en 314. „The power and jurisdiction of
Parliament, says sir edw, coke , is so transcendent and absolute, that
it cannot be confined, cither for causes or persons, within any bounds.
het Parlement tot wet worden rerheren, en dus evenzeer ,
waar de aard van de stof zulks niet verbiedt, een onder-
werp van enquête uitmaken. Een noodzakelijk gevolg
hiervan is de grootste verscheidenheid van voorbeelden.
Wil men zich een denkbeeld vormen, in welke iiiate
het Engelsche Parlement van zgn regt van-initiatief in
dezen vorm gebruik maakt - men hepale zich tot een
enkel tijdperk; want bij de tallooze menigte van voor-
beelden is het op het wijde veld der parlementaire
geschiedenis een bhnd rondtasten zonder orde. Nemen
wij echter b. v. de meer dan 40jarige staatkundige
loopbaan van Sir a. peel (1809—1850), dan is niets
gemakkelijker, dan om alléén uit\' de verzameling \' zij-
ner redevoeringen 1) een vijftigtal, ja meer enquêtes
te verzamelen, die nevens elkaar geplaatst als van zelf
tot eene rangschikking leiden, passend om een denk-
beeld van het geheel te geven. Zoo doende vinden
wij als hoofdafdeelingen: enquêtes met het oog op
de verschillende takken van staatsbestuur; 2° met het
oog op het regtswezen; 3° op kerkelijke zaken; 4° op
al die behoeften in de maatschappij, welke voor wette-
lijke regeling vatbaar zijn; 5° op handel, landbouw en
nijverheid.
In geen van deze takken ontbreekt het ons aan voor-
beelden; ook niet aan dëziilke, waarbij, even als bij de
politieke enquête, het Huis der Gemeenten gevaar liep
van op het gebied van eene der andere staatsmagten in
te grijpen. Veeltijds echter zien wij dat, in tegenover-
1) Het putten uit zulke bronnen verleidt maar al te zeer tot aanha-
hDgen in eene vreemde taal; den Lezer vragen wij daarvoor verscbooning.
stelling van dézegt; hiér zamenwerking van de Kroon met
de Commons plaats heeft, zoozeer - zelfs, dat meermalen
of de laatsten een onderzoek instellen op verzoek van de
eerste; of, waar-een onderzoek van dien aard is, dat
het met- ineer vriicht door de dienaren der • Kroon -kan
worden gedaan gt; het Huis denquot; Koning ■ verzoekt^ eene
-comm\'ssïöffl daartoe \'wel te •willen benoemen. Maar niet
alle^ wetgevings-enquêtés -geven het blijk van zulk \'éene
gelukkige overeenstemming, Eenige voorbeelden van elk
der bovengenoemde soorten, zullen strekken om ons nader
met:den aard,dier enquêtes bekend te maken.nbsp;- -
Onder dié van de eerste soort bekleedeu\'eene voor-
name plaats de finance-committees. In 1828 werd door
den secretary of ■ state for the • home-department, Sir
Ê. PEEL,ceene enquête^) naar den toestand der geldmiddelen
in het Huis der Gomeenten voorgesteld, naar aanleiding
eener zinsnede in de troonrede voorkomende: „We are
commanded by his Majesty to recommend to your early
attention an enquiry into the state oflt; the revenue and
expenditure of the country.quot; De voorsteller voegde daarbij
eene lijst van de leden, die hij voor deze commissie
aanbevalj verder, dat het committee de magt zou\'heb-
ben gt;,to send for persons, papers: and-records, to :re-
1) „That a\'select committee be appointed, to inquire into the state of
\'the p\'rfblic income ain3-expenditure of \'the ■ tTaitef!\' \'Kin|doth\';\' \'SA\'cl\'\'to con-
sider atnd-re.port\'to the Oouge\'j. what further regulations iand checks!it
_may;:be...proper, in. :j;heui..,opin.iflij„.tonbsp;effectual
control upon all charges incurred in the receipt, custody and application
of the public money; and what further measures can be adopted for re-
ducing any part\'-of the 1 public ;expenditiir©i, ;,without detriment to the pu-
Mic-service.quot; .The iSpeeches .of. sir a, feei., t.\' I, blz,..546,.
port from time to time and to sit notwithstanding any
adjournment of the Housequot;, en dat het quorum uit zeven
leden zo a bestaan. Dit voorstel werd met toevoeging
van een enkel lid aan de commissie aangenomen.
Bij de beraadslaging haalde peel als precedenten van
zoodanig onderzoek dergelijke enquêtes aan, gehouden in
1786, op voorstel van pitt, m 1796 en later nog in
18U7 en 1817, toevallig, gelijk hij aanmerkte, allen
gehouden met een tusschen-verloop van tien jaren, ter-
wijl de laatste nu even lang geleden had plaats gehad.
Het was dus eene soort van regelmatig tienjarig ad-
vies geworden, dat de regering van de Gemeenten in-
won, omtrent mogelijke verbeteringen in al wat inkom-
sten en uitgaven betrof, en geheel strookende met het
bijzonder aan de Commons aanvertrouwde toezigt op de
financiën. Hun, die het regt tot zoodanig onderzoek
ontkenden, op grond dat het Gouvernement alleen ver-
antwoordelijk was en dus ook vrij moest zijn, antwoordde
hij, dat „to exclude the committee from all view of
those establishments, would be as absurd, as it would
be to deny the responsibility of the Government.quot;
Werd een financieel onderzoek met het oog op ver-
betering en bezuiniging in het beheer door den minister
zeiven voorgeslagen, met alle kracht verzette dezelfde
staatsman zich tegen eene motie in 1830 gedaan, tot
het instellen eener enquête naar de geschiktste wijze om
in de belastingen meer gelijklieid te brengen i). Be-
halve dat hij bij zoodanig onderzoek niet dan partijdige
1) „That a select committee be appointed, to inquire into the expe-
diency of making a revision of the taxes; so that the means of paying
getuigen verwaclitte, die zicti als om strijd zouden aan-
melden, was zijn hoofdgrond, dat hier zonder precedent
een privilegie van de Kroon geschonden werd; „hitherto
it had been considered, that proposals for the imposi-
tioii of taxes belonged to the Crown, and that it was
an encroachment on the privileges of his Majesty\'s mi-
nisters , to interfere in that province.quot; Het was volgens
PEEL s meening nog beter, dat de Chancellor of the Ex-
chequer door de Gemeenten benoemd, dan op dusdanige
wijze vernederd werd tot een „nominal servant of the
Crown, but merely registering the edicts of a select
committee.quot;
Aangenomen dat de wetgevings-enquête eene daad is
van initiatief, zoo volgt daaruit, dat de Commons tot
een als het hier voorgestelde onderzoek niet bevoegd
waren, daar voordragten van belastingen op historische
gronden van de Kroon moeten uitgaan: teregt werd
daarom de motie verworpen.
Wegens den gemengden aard kan men onder deze af-
deeling ook brengen de enquêtes naar het postwezen i):
in 1889 „on the postage-acts,quot; en in 1843 „to inquire
into the measures adopted for the general introduction
of the system of penny-postage, and for facilitating the
conveyance of letters throughout the country.quot;
Ook in andere takken van bestuur zal het wel niet
the sums voted by the House, and all other charges for the public
service may be provided for vïith as little injury as practicable to the
industry and improvement of the country.quot; Speeches t. II. blz. 122.
Het doel van de voorstellers was de invoering van een property-tax.
1) Speeches etc. t. Ill, blz. 656 en t. IV, blz. 266.
aan enkele, voorbeelden, ontbreken i). Echter zijn: de en-
quêtes hier op verre na zoo talrijk niet, als waar het vraag-
punten van zuiver maatschappehjk belang, van handel of
injverheid^ geldt. .En dit ligt in..den aard der zaak - ge-
woonlykv toch. kan een Huis alle . mogelgke inlichting
ontvangen dn statemen^,^. ol door returm 0/papers, : die het
yan Gouvernementswege gevraagd: of ongevraagd erlangt.
In de . tweede plaats noemden wij het mgtswezen. _Qok
hierin:. hebben : zoowel de Lords als de Commons meer-
malen van de enquête gebruik, gemaakt om: :de-gebreken
van.dien: Augiasstal te, leerengt;nnen; .::doch. ook meer
dan in andere gevallen werd hier, om beter doel te .treffen,
-de regermg verzocht: die taak op zich te nemen..Dit
was-het geval met het onderzoek naar den:,, state of the
Courts of common law,quot; waartoe in 18i8 op de motie van
Mr. brougham:; werd-besloten, „that an humble address be
presented.to his Majesty, respectfully requesting, that: it
may be his Majesty\'s pleasure, to cause: a.commission to
issue, to enquire into the abuses, which have heen introdu-
ced in the course: of time into the administration of the
-laws of. these-realms and of the Courts of common law;: and
to report on what remedies it may .seem fit and expe-
dient, to adapt for their removal.quot;- Dezelfde weg werd
later bewandeld ten : opzigt^ van .de: ..consolidation of
crimmal law.^i Het doel van deze .opdragt: aan de-\'Kroon
was, opdat aldus de bekwaamste regtsgeleerden, ook buiten
het Parlement, tot die taak zouden geroepen worden. Dit
blijkt ons »}t hetgeen in de Gemeenten in 1824 door
\\\\,Oat}i.commiUee .van, 1850, en weder een committee u^on the oaths
of memiers in 1857. jeskine -may, IV, blz. 365 en, 372, .
peel aangemerkt werd op een voorstel van Mr. j. Willi-
ams 1), dat eene commissie mogt benoemd worden tot een
onderzoek naar de gebreken van het kanselarij-hof. Hij
zeide: „as to the inquiry proposed he had no objection
to its being instituted, if it were intrusted to the most
competent authorities. He meant however to declare his
own conviction, that a commission 2) might be issued to
inquire into the subject, and that it would answer the
purposes of the public much better than a committee of
that House. That commission might be directed to per-
sons , who from the habits of their lives were peculiarly
fitted to execute its objects; to the judges, to the high
practitioners of the law, etc.quot; Daar nu juist de Lord
Chancellor de benoeming van zoodanige commissie aan
de Kroon had aanbevolen, was het voorstel niet alleen
onnoodig, maar zelfs minder wenschelijk. Het werd later
door den voorsteller ingetrokken.
Tot de enquêtes, die in een der beide Huizen zijn tot
stand gebragt, behooren verscheidene rakende de policie
in de hoofdstad. In de opeenvolgende jaren 1816, 1817,
1818, en wederom in 1822 en 1828, hielden commissiën
uit het Huis der Gemeenten zich met dat onderwerp
onledig. De Lords stelden in de zitting van 1823 een
onderzoek in naar den staat van de regtspraak in appel
(appellate Jurisdiction), naar aanleiding van de klagten over
de vertraging die daarin heerschte; en, op het rapport
1) „That a committee be appointed, to inquire into the delays anji
expenses in the court of chancery and the causes thereof.quot; Speeches,
t. I, blz. 377.
3) Commission, in tegenoverstelling van committee, beteekent commis-
don of the crown.nbsp;i t i.i . 1 v •
van de daartoe benoemde commissie, een tweede ortder-
zoek naar de regtspleging die in de Schotsche hoven
gevolgd werd. Van het rapport van deze laatste com-
missie zegt PEEL 1): „that it had terminated its labours
with great succes, and had given great satisfaction to
that part of the country, to which those labours were
more immediately addressed.quot;
Het verwondert ons niet het Hoogerhuis juist hier,
waar het de regtspleging betreft, te zien optreden, daar
het als hoogste geregtshof in appel en strafzaken , al zij
het ook meer hist(jrisch en regtens dan wel feitelijk, bij
uitstek bevoegd is dit onderwerp ter harte te nemen.
Voor ons is het belangrijk, de Lords zoo geheel op eigen
terrein van hun regt van onderzoek te zien gebruik maken.
Ook de Kerk heeft hare parlementaire enquêtes ge-
had; dit moet ons, die steeds meer en meer aan de
scheiding van Staat en Kerk gewend worden, vreemd
in de ooren klinken. In Engeland, waar in plaats
van die scheiding een zeer naauwe band tusschen bei-
den bestaat, kan dit geene bevreemding wekken. Om-
trent de Engelsche Staatskerk, wier inrigting bij de wet
geregeld is, vinden wij een onderzoek, in 1829 ingesteld
naar de werking der Parochiale besturen (Parish-Vestries).
Een ruimer stemregt bij de verkiezing van die collegiën
toe te passen en hen aan strenger toezigt te onderwer-
pen, was het doel van de voorstellers.
In 1837 werd eene motie van Lord eussell aange-
nomen om eene commissie te benoemen, „to inquire as
1)nbsp;11. t. I. blz. 381.
2)nbsp;GNEIST, t. I. blz. 486.
-ocr page 77-to the present management and to the probable amount
of benefit, that might be derived from an improved ma-
nagement of property connected with the church/\' De
strekking van deze enquête was een diep ingrijpen in het
kerkelijk beheer, daar men verlangde dat het Huis het
initiatief zrm nemen in de regeling der kerkelijke in-
komsten. In hoeverre de Gemeenten hierin, even als bij
de revision of taxes, hare bevoegdheid te buiten gingeTi,
is moeijelijk te bepalen, pekl beweerde dit, en noemde
in de zitting van 13 Junij het aanstaande committee
spottenderwijze: „an Ecclesiastical Cabinet, appointed
not b\\ the cquot;nntr;i but bi the H(^use of Commonsquot; J).
Hij handhaafde hierin het regt van de Kroon, maar te
vergeefs; want het voorstel werd aangenomen en eene
commissie met het onderzoek belast.
De Schotsche kerk (Established Church) heeft het
Parlement ook stof tr.t onderzoek (jpgeleverd. In 1834
namelijk hebben de Commons onderzocht, in hoeverre
de Kroon regtens invloed uitoefende op de benue-
min g van leeraars (right (jf patrcmage of Churches in
Scotland), terwijl het bedekte streven van de voorstellers
was, om dat beriep bij volkskeuze te doen plaats heb-
ben Ten gelieve van dezelfde kerk werd in 1835
door het Huis aan de regering verzocht, „to appoint
a commission, to inquire into the opportunities of reli-
gious worship and means of rebgious instruction and
the pastoral superintendence afforded to the people of
Scotland; to inquire what funds are now, or may here-
1)nbsp;Speeches, t. Ill, biz. 433.
2)nbsp;U., t. II, blz. 777.
-ocr page 78-after;: fee gt;;: iavailable for the purpose.:. o£ i the Established
Church of ; Scotland; , and tohreport from .time to tirne^
in order Mthat such i remedies^ may be. applied, to:-aaiy
existing evils.,, as.parliament may. thinl fit i).nbsp;.:
Ten opzigte van:. de overige, in Groot-Britannië be-
staande ; kerkgenootschappen . kan zeer , zeker ook; het
regt. ■ van enquête, door het Parlement sgeoefend i-wor^
den; maar dewijl dezen geen aanspraak op ^de zorg..van
den Staat hebbeuy zal .hier niet kerkelijk maar parti-^
cttlier : of staatsbelang de beweegreden zijn. - .Zulke. en.
quotes behooren\' . daarom - :onder :^eene van de andere af-
dèelingen.nbsp;, : .::nbsp;..,: :; , ,,
Het ruimste ■ veld van onderzoek levert dé maatschappij
op. Zoo ergens \'dan is het daar, dat de wetgever een
open oog en oor moet hebben voor al wat er omgaat;
Terwijl ■ bloote .redenering bij zulk een ingewikkeld leven
telkens :moet\'te kort schieten, kan alleen hooren .en: zieïi
hem het regte spoor doen behouden.: Het getal enquêtes
op dit gebied door het Huis der Gemeenten ingesteld:,
is dan-ook verbazend groot en omvat de veelsoortigste
onderwerpen. Onderwijs eni -armwezen, physieke . en. mo*
rele gebreken van^ het maatschappelijk. leven, -kunsten
en \'wetenschappen./ allëii. leveren bijna , jaarlijks eenige
stof daartoe op ; enkele voorbeelden mogen daarvan doen
blijken. ...nbsp;.
In 18d6. vinden, wij eene „inquiry .into the education
of the lower: orders, of :the Metropolisquot;,, onder het. voor-
zitterschap van BROUGHAM.\' Het-volgende jaar werd. eeri-e
commissie benoemd, „to inquire into the expediency of
1) Speeeiies, torn. Ill, blz. 157.
-ocr page 79-making further provision for the rehef of the lunatic
poor in Irelandquot; terwijl nog werd voorgesteld, „to
inquire into the amount and state of human food in
Ireland, with a view to ascertain whether or not it may
be expedient to prohibit distillation from grain in that
country.quot; Dit laatste werd echter op staathuishoudkun-
dige gronden verworpen In 1818 vinden wij weder
een committee benoemd voor Ierland, „ as to the preva-
lence of contagious fever in that part of the United
Kingdom, with a view to providing against its recur-
rence, and to secure adequate means of support to the
establishments designed for the relief of the diseasedquot; S).
Ook in latere jaren werd de ellendige staat, waarin
een groot deel der Britsche onderdanen verkeerde, nog
meermalen het onderwerp van parlementair onderzoek.
De benoeming van een select-committee, „to consider
the subject of emigration from the United Kingdomquot;
in 1827, en van „the Irish poor-committeequot; in 1849 4\'),
strekt ten bewijze daarvan.
Op het hieraan grenzend gebied van algemeene volks-
welvaart noemen wij de enquête in 1828 gehouden, „to
inquire into the present system of supplying water to
the metropolis, including the borough of Southwark,
and into the amount of the rates paid by the inhabi-
tantsquot;: eene zaak, waarover reeds vroeger eene Koninklijke
commissie met een onderzoek belast geweest was.
In den jongsten tijd herinneren wij ons verscheidene
1)nbsp;Speeches, t. I, blz. 71.
2)nbsp;11. blz. 73.
3)nbsp;11. blz. 97.
4)nbsp;ERSKiNE MAi\', ed. IV, blz. 869.
-ocr page 80-enquêtes van dien aard: als die naar de op zoo uitgebreide
schaal in praktijk gebragfe vervalsching der levensmid-
delen in Londen; naar de voor de gezondheid schadelijke
uitwasemingen van den Teems, waarvoor in 1859 eene
commissie benoemd werd, enz.
Op het gebied van kunsten en wetenschappen vinden
wij, dat in 1828 eene commissie werd geroepen om te
onderzoeken naar de „manner of obtaining subjects for
the schools of anatomy, and the state of the law affec-
tmg persons employed in obtaining or dissecting bodiesquot; i).
In 1853 werd een onderzoek naar den staat der Natio-
nal Gallery ingesteld 2), om naar de middelen om te zien,
hoe die kanstverzameling op zoodanigen voet te brengen,
dat zij haren naam waardig werd.
Waar zoo vele en verschillende belangen deelneming
en bescherming in het Engelsche Parlement vonden , zal
niemand er aan twijfelen,- of hetgeen in een handelsstaat
vooral op den voorgrond treedt, bloei van handel, land-
bouw en nijverheid, heeft hierin een voornaam aandeel
gehad. De groote strijdvragen over welvaart en rijkdom,
die in den loop onzer eeuw juist deze punten tot een
voorwerp van algemeene belangstelling maakten, en dat
wel niet het minst in Engeland: die strijdvragen als eene
uitdagmg de maatschappij voorgeworpen in naam eener
wetenschap, die bovenal de ervaring raadpleegt, zij moes-
ten als van zelf meermaal dringende behoefte aan parle-
1)nbsp;Een van de voorstellers der motie deelde eene berekening aan het
Parlement mede, volgens welke de Studenten te Londen jaarlijks 2000
lijken voor hunne anatomische studiën zouden behoeven. Speeches, t. I,
blz. 600.
2)nbsp;EESKINE MAY, ed. IV, blz. 372.
-ocr page 81-mentaire voorlichting doen ontstaan. Waar de belang-
rijkste punten op dit gebied door het Parlement beslist
zijn, behoeft men dan ook niet te vergeefs naar de enquête
te zoeken.
Nemen wij den strijd over de „agricultural distress,quot;
die van 1816 tot 1846 toe de gemoederen heeft be-
zig gehouden, en met de afschaffing der schaalregten
beslist werd. Wij vinden daar eerst een onderzoek
in 1820 door de Commons ingesteld, waarvan de uit-
slag in het rapport van den 18\'^®quot; Junij 1821 door
Mr. gooch werd bekend gemaakt Dit rapport, in anti-
beschermenden zin uitgevallen, lokte in het volgende jaar
eene motie uit van een der protectionisten, den Markies
van londondebry, om het verslag van de voorgaande com-
missie met eene reeks van petitiën, die daartegen bij de
Commons waren ingekomen, aan een vernieuwd onderzoek
te onderwerpen. Deze motie werd zonder stemming aan-
genomen en de commissie terstond benoemd. Weder
werd eene commissie met hetzelfde onderwerp belast in
1832, en haar verslag vi^as in denzelfden geest als dat
van Mr. gooch. peel zegt daarvan: „We had in 1832
a committee fully and fairly appointed on this very sub-
ject. They directed their best attention to the state of
the agricultural interest Bvery possible evidence was
afforded to that committee. That evidence received the
amplest consideration, and the result was, that the com-
mittee tendered their advice to the House, that they
should above all other things abstain from interfering
1) Zie portielje en vissebing , Geschiedenis der Tariefshervoraiing,
blz. 119 ea Speeches of Sir r. peel, t. I, blz. 163.
with the currency of the countryquot; T^). Met deze woorden
bestreed hij in 1835 (1 Junij) een nienw voorstel tot
enquête, dat eene sterk beschermende strekking had. De
voorsteller Mr. cailey wilde onderzocht hebben, „if there
be not effectual means within the reach of Parliament, to
afford substantial relief to the agriculture of the United
Kingdom, and especially to recommend to its attention the
subject of a silver or a conjoined standard of silver and
gold.quot; Dat dit voorstel in den geest van het volk was,
blijkt uit den aanhef van peels redevoering, waarin hij zegt,
de ongunst van het volk aan het bestrijden der motie verbon-
den, zich uit pligtgevoel te zullen getroosten. Hij legde
de ware drijfveer van het voorstel bloot als strekkende,
„through a depreciation of the standard to seek a relief,
which would not, I believe, be effectual, and which,
if effectual, would I am sure be dishonest.quot; 216 leden
tegen 126 besloten met peel die ongunst in deze zaak
te willen deelen.
Kort voor dat deze motie verworpen werd (25 Mei),
was er nog een committee „upon agricultural distressquot;
benoemd, met het doel om te beproeven, in hoeverre
in verlaging van lands- en plaatselijke belasting ver-
ligting voor den landman zou kunnen gevonden worden.
Dit was overeenkomstig een amendement van lord john
rüssell op een voorstel van den Markies van chandos, die
wilde dat daartoe een adress aan de Kroon zou worden aan-
geboden ; doch ook deze commissie heeft weinig vrucht op-
geleverd. Sedert het verslag van die welke in 1832 be-
noemd was, hielden de verlichtste mannen het daarvoor.
dat de zaak wetenscliappelijk beslist was. peel, die in 1836
met weerzin eene plaats in een agricultural-committee bad
ingenomen, en daarbij voorspeld bad, dat niets dan teleur-
stelling de uitkomst van bet onderzoek zou zijn, kwam
met zijne medeleden overeen geen verslag uit te brengen.
Toen hij in het Huis hierover geïnterpelleerd werd,
antwoordde hij namens het committee, dat zij daartoe
besloten hadden, dewijl het verslag niets nieuws behelzen
kon en daarom nutteloos was. De uitkomst, zeide hij,
bad de woorden door hem bij het aanvaarden van dat
mandaat gesproken tot waarheid gemaakt. „He foretold
this upon many considerations. In the first place he
recollected the committee upon this very subject in 1833,
which reported its opinion to the House, that the agri-
culturists should seek relief from their own exertions, rather
than from any extraneous or collateral sources. In that
report he had acquiesced and he remained still unaltered
in his opinion, that, let the newly appointed committee
make whatever report they might; it would come in the
end to the same result, and it would be ^deludonhom
them to tell the country or to hold out a hope, that
Parliament had the relief of the agriculturists at all within
their powerquot;
Wij weten, hoe dit oordeel ten slotte heeft gezege-
vierd, en hoe in dien langen strijd de ochtendscheme-
ring, waarin de wetenschap der welvaart nog gehuld was,
meer en meer verdwenen is om voor het volle daglicht
plaats te maken. Met grond mogen wij aannemen, dat
die wetenschap, zoowel in dit punt als in het algemeen,
aan de ondervinding door parlementair onderzoek ver-
kregen veel te danken heeft gehad.
Om kortelijk nog met enkele voorbeelden aan de
andere takken dezer afdeeling te herinneren, wijzen wij
op de belangrijke enquête naar den staat der Engelsche
bank, waarbij peel chairman van het secret committee
was, en waarvan in 1819 (24 Mei) verslag door hem
gedaan werd. In 1837 werd er eene commissie van on-
derzoek benoemd „on joint stockbanksquot; (privaatbanken
uit aandeelen tot stand gebragt). Het voorstel daartoe
werd toen door sommigen bestreden, op grond dat het
was „generally allowed, that Parliament ought not to
attempt to instruct or controU persons generally in the
management of their own business.quot; peel, hoewel dit
in beginsel toegevende, ontkende de toepassing er van
in dit geval, op grond van het regt dier banken om
papieren-munt in omloop te brengen. „The moment
that the legislature devolved upon any body of men the
power of issuing money, that moment it acquired the
right of taking care, that the interests of those, whom
such a proceeding affected, should be protectedquot; Dit
geval is belangrijk, voor zooverre het aanwijst, waar het
Parlement zich in de wetgevings-enquête eene grens trekt
tegenover het privaat-leven en bedrijf van den burger.
Op het gebied van de nijverheid vinden wij onder
vele in 1849 eene enquête naar den staat der vissche-
rijen in Ierland; in 1852 een Coal-mines-committee, en
in den aanvang dezes jaars een onderzoek naar de reden
van zeerampen , ontstaan door het breken van ankers en
kettingen. Het gevolg van het laatste vpas, dat beslotennbsp;j
werd, de fabriekanten in staat te stellen hun voort-nbsp;f
brengsel naar verkiezing aan eene keuring van Staatswege
Wanneer wij nagaan, in welken omvang op al watnbsp;|
vooral twee klippen op, welke voor het Parlement somsnbsp;i
moeijelijk te vermijden zullen zijn: het gevaar van zichnbsp;|
te veel in het privaatleven te mengen, en dat van doornbsp;J;
bemoeijing met kleine zaken, ten koste zijner waardigheidnbsp;|
zich een waarlijk kostbaren tijd te ontrooven.nbsp;|
Ten opzigte van het eerste weten wij reeds, dat het
wel generally allowed, maar volstrekt niet verpligtend isnbsp;|
voor het Parlement, om het privaatleven te eerbiedigen.nbsp;|
Een voorbeeld vau het andere geeft de motie in 1834snbsp;|
gedaan, maar verworpen: „that a select committee benbsp;|
appointed, to inquire whether the practice of hair-baitingnbsp;|
and other cruel sports, has a mischievous effect on thenbsp;|
morals of the peoplequot; i). peel maakte den voorstellernbsp;|
opmerkzaam, dat hij in overeenstemming met deze mo-
tie ook een bill zou moeten indienen, om de kinderen
voortaan te verbieden met meikevers te spelen, met nog
een honderdtal dergelijken; maar zoowel het een als het an-
der raadde hij hem af, daar het Huis zich zulke zaken niet
kon aantrekken „with dignity, advantage or propriety.quot; Hij
wilde van de magt tot onderzoek geen misbruik gemaakt
zien: eene magt, „which were notoriously great, and not
unaptly compared to the proboscis of the elephant;
which, possessing sufficient strength to tear up by its
roots the oak of the forest, had yet a capacity to select
and lift up the minutest things.quot; De laatste capacity
kan, vooral in tijden van strijd, zeer gevaarlijk worden.
In het algemeen kan men zeggen, dat de geest van
het Parlement wars is van eene verkeerd gerigte magts-
uitbreiding naar deze zijde, en dat de wijze, waarop
van de wetgevings-enquête gebruik gemaakt wordt, deze
tot eene van de grootste weldaden maakt, welke Enge-
land in zijne staatsinstellingen waardeert.
Over de wijze van behandeling en de middelen ter uit-
voering der wetgevings-enquête kunnen wij kort zijn.
In de statuten en standing orders waarbij die punten
geregeld zijn, worden politiek en wetgevings-onderzoek
nergens onderscheiden. Beiden volgen dus de regels
die wij reeds hebben leeren kennen; de toepassing nog-
tans heeft, overeenkomstig beider verschillenden aard,
noodwendig hier en daar afwijking te weeg gebragt.
Dit is merkbaar bij de verschillende wijzen van za-
menstelling der commissiën. Bij de wetgevings-enquête
geschiedt de keuze der leden gewoonlijk uit eene voor-
dragt van hem die de motie tot onderzoek instelt;
terwijl de commissiën bij de politieke enquête meestal
geheel of gedeeltelijk door het lot aangewezen, of door
het general-election-committee benoemd worden Dit
hangt te zamen met een groot verschil in de vereisch-
1)nbsp;Speeclies, t. I, Hz. 545.
2)nbsp;EBSKINB MAY, ed. IV. blz. 364, „In later cases, where the inquiry
has been of a judicial character, it has been usual to delegate the
nomination of the committee to the general committee of Elections:
1848 the Stamford borough case; 1852 Derby case; Bertdck case.quot;
ten voor de leden van de eene of de andere com-
missie. Terwijl daar onpartijdigheid het hoofdvereischte
was, wordt hier juist levendige helangstelhng en daarbij
zooveel mogelijk kennis van het onderwerp gevorderd.
Wat bij eene commissie tot een politiek onderzoek on-
gehoord zou zijn, is hier zeer gewoon : dat namelijk leden
der commissie zelve persoonlijk bij de zaak in geschil
betrokken zijn en ook als getuigen of deskundigen ge-
hoord worden. In de commissie ingesteld tot onderzoek
naar den staat van „the education of the lo wer orders of
the metropolisquot; i), waarvan in 1816 het rapport ver-
scheen, zaten drie leden, wier getuigenis gehoord werd:
thomas babington esq., die zelf de superintendence van
eene zondagschool had, chaeles baeclay esq., en Sir
samuel eomilly. Als deskundigen en getuigen werden
zij daar door den voorzitter ondervraagd, terwijl zij op
hunne beurt weder over de verklaringen van andere getui-
gen moesten oordeelen: iets dat zeker bij eene politieke
enquête hoogst ongepast zou zijn.
Een ander punt van verschil merken wij op in den
aard van het getuigenverhoor. Bij eene politieke enquête
is het punt van onderzoek eene gebeurtenis of eene reeks
van bepaalde handelingen, waarover een oordeel moet
geveld worden. De getuigen komen daar alleen om te
zeggen wat zij gezien of gehoord hebben, en aan dien
phgt kunnen en moeten zij volledig voldoen. Bij de
wetgevings-enquête daarentegen komen zij meer als des-
1) De tegenwoordige Lord brougham was chairman van die commissie.
Zie Report from the select committee of the House of Commons ap-
pointed to inquire into the education of the lower orders in the me-
tropolis. London 1816.
kundigen op. Men wil een toestand leeren kennen dien
men meent dat verbetering behoeft, en ondervraagt
daarom de mannen van het vak, niet alleen naar feiten,
maar ook —• en dikwijls nog meer — naar hunne meening
en ervaring daaromtrent. Waar dit het geval is, moeten,
wil men uit het verhoor vruchten trekken, dwangmid-
delen plaats maken voor welwillendheid. Het verzwijgen
van geheimen aan beroep of betrekking verbonden, zal
daar in vele gevallen geen misdrijf van contempt of the
Hoase kunnen zijn.
Een voorbeeld daarvan vinden wij in de enquête on
education etc. waar de getuige gboege gilbs vincent,
hoewel hij in zijne betrekking niet beëedigd was, wei-
gerde de statuten van de Westminster-school over te
leggen, zonder vooraf verlof daartoe van den deken van
het kapittel van Westminster bekomen te hebben.
Het oordeel van deskundigen wordt somtijds ook schrif-
telijk gevraagd. In het bovengemelde rapport komt de
volgende circulaire voor , welke wij als voorbeeld ge-
heel willen meêdeelen:
To the masters etc. of various charity schools in the
Metropolis.
Committee on the Education of the Lower Orders,
June 4quot;\' 1816.
Sir!
I have to require, that you will furnish me with
answers to the following queries, with as little delay
as possible:
1)nbsp;11. blz. 344.
2)nbsp;11. blz. 555.
-ocr page 89-l^t What is the nature of the school with which you
are connected?
How many childern are educated there?
What are they taught?
Is the new method of teaching adopted? (the Lan-
casterian).
5\'\'\' Are they cloathed and boarded?
What is the expense? distinguishing the masters,
the mistress\'s, and other salaries.
7th ^^hat are the funds and how do they arise? Spe-
cify the particulars of the last years income.
8quot;\' What old. foundation-schools are there in your
parish; how are they endowed; how many do they
teach; and what are their expenses, distinguishing
the salaries?
Can you estimate the number of poor childern
in your parish, who are without the means of
education ?
10quot;\' Do the parents of such childern show any reluc-
tance to have them educated?
I have to require, that you will adress your answer
to me, at the select committee on the education of the
lower orders, House of Commons,
I am your obedient servant,
H. BROUGHAM, Chairman.
In het algemeen kan men aannemen, dat het mon-
deling verhoor bij deze enquêtes minder noodig is dan
in een politiek onderzoek. De deskundige zal vaak beter,
ten minste even goed, schriftelijk de hem gedane vragen
beantwoorden : de mondelinge getuigenis zou evenwel daar
van belang zijn, waar aanleiding bestond om wegens
het strijdige der belangen, aan de ongedwongen waar-
heidsliefde van den getuige te twijfelen. Het Lagerhuis
schijnt er somtijds even zoo over gedacht te hebben,
wanneer het bij zoodanig onderzoek, waar het getuigen-
verhoor wegens den grooten afstand van Londen bezwaar-
lijk was, aan zijne commissie slechts de magt gaf „to
send for papers and recordsquot;, en niet, zooals gewoonlijk,
ook „for persons.quot; In 1849 werd eene commissie met
deze beperkte volmagt benoemd om eene enquête in te
stellen naar den staat der visscherijen in Ierland (the
fisheries-committee) \')• De kosten en bezwaren aan het
overkomen van getuigen uit Ierland verbonden, zouden
de Commons daartoe wel niet hebben doen besluiten,
zoo zij niet hadden gemeend, dat hier langs schriftelij-
ken weg eene voldoende uitkomst kon verkregen worden.
Bovendien moet men hierbij in het oog houden, dat in
zoodanig geval de getuigen die vrijwillig verschijnen
door de commissie kunnen gehoord worden; en dat, zoo
in den loop van zulk een onderzoek de noodzakelijkheid
van een getuigenverhoor mogt blijken, het Huis zelf
ieder oogenblik een bevel daartoe kan uitvaardigen.
Buiten de hierboven gemelde punten, waardoor de
wetgevings-enquête, hoewel aan dezelfde regelen onder-
worpen, zich van de politieke in de praktijk onderscheidt,
is de verdere behandeling van beiden volkomen gelijk;
en dit is zeer natuurlijk: want men moet steeds beden-
ken, dat het hoofdverschil in den grond en niet in den
vorm van de zaak gelegen is.
1) EESKINE MAÏ, ed. IV, blz. 366.
-ocr page 91-Wij zouden hier van de wetgevings-enquête kunnen af-
stappen, zoo er niet nog eene enkele vraag overbleef, die
onbehandeld tot twijfel aanleiding zou kunnen geven.
Het onderzoek dat aan een bill, hetzij public of private,
in het committee of the whole House of in select com-
mittees te beurt valt, is dat een uitvloeisel van het regt
van enquête al dan niet? Mogt men van gelijkheid van
verschijnselen tot gelijkheid van oorzaken besluiten, men
zou in verzoeking komen deze vraag toestemmend te
beantwoorden. Waardoor toch onderscheiden die com-
missiën zich uiterlijk van de commissie tot enquête? Het
select-committee, dat soms bij de behandeling van public
bills voorkomt 1), deelt met haar de meest kenmerkende
eigenschap, namelijk „the power to send for persons,
papers and records; dit is althans in den laatsten tijd
voorgekomen 2). Het committee of the whole House kan
van die magt evenzeer gebruik maken, wanneer een bill
onder beraadslaging is, als wanneer het werkelijk eene
enquête instelt. De committees for opposed private
bills — private bill is iedere bill „for the particular in-
terest or benefit of any person or personsquot; cle door
een Parlementslid ondersteunde en als voorstel inge-
bragte petitie of aanvraag om concessie; hij wordt
opposed genoemd, wanneer er tegenverzoekschriften zijn
ingekomen, hetgeen aanleiding geeft tot eene zeer uit-
1)nbsp;EUSKiNE MAT, ed. IV, blz. 453. „The details of a hill may often
be considered more conveniently by a select committee.quot; Is dit het
geval, dan komt de bill uit het select-committee in dat van the whole
House.
2)nbsp;11. blz. 453. „It had not been the custom until recently, etc.
3)nbsp;11. blz. 612.
-ocr page 92-voerige en ingewikkelde behandeling i) bieden de
meeste punten van overeenkomst met eene commissie
van enquête aan. Onder vaste vormen voorkomende,
tot in kleinigheden geregeld, geldt het hier een onder-
zoek naar den strijd van bijzondere belangen, hetzij
met het openbaar belang of onderling, waar de partijen
niet alleen met getuigen en stukken, maar ook door de
hulp van een welbespraakten zaakwaarnemer haar regt op
inwilhging of tegenstand komen handhaven. De getuigen
worden daarbij onder eede gehoord volgens Stat. -21 en
22, Yictoria c. 78 s. 1, en de commissie iieeft magt
„to send for papers and recordsquot;, maar niet „forpersonsquot;
De partijen moeten voor hare getuigen zorgen.
Niettegenstaande deze verschijnselen van overeenkomst,
willen wij ons nogtans wel wachten hierui het regt
van enquête te erkennen, en dat wel op deze gron-
den. Alle voorbeelden doen ons de wetgeviiigs-enquête
kennen als eene daad van initiatief; het is niet anders dan
het opsporen van de leemten in de staats-huishouding:
wat wij hier vinden daarentegen, heeft niets met ini-
tiatief te maken. Vereenigt men twee zoo verschillende
handelingen, en brengt men ze beiden onder regt van
enquête, dan kan men dit laatste niet anders bepalen
dan als „het regt orn getuigen en stukken te doen ver-
schijnen tot eigen voorhchtingquot;; hetgeen een verwarren
is van doel en middel, hier te minder geoorloofd, daar het
laatste regt veel meer van algemeenen aard is, en voort-
spruit uit de parlementaire jurisdictie ter zake van breach
1) EESKINE MAY, edit. IV. blz. 613—736. „The manner of passing pri-
vate bills,quot;
of privilege en contempt of the House. Van deze regts-
magt wordt in beide gevallen als middel gebruik gemaakt;
daaruit ontstaat de gelijkheid der verschijnselen; in den
grond der zaak zijn zij echter door eene groote kloof
gescheiden. Het m%üati(f te kunnen nemen door onder-
zoek mag een regt genoemd worden; het zou verkeerd
zijn dien naam te geven aan de gelegenheid, die openstaat
om zich te doen voorlichten in zaken, die reeds voor-
gesteld en daardoor aan oordeel en beslissing onderworpen
zijn. Die beslissen moet eiscU voorlichting, of bij wei-
gering beslist hij niet of willekeurig: daarom kan hier
geen sprake van een regt zijn.
Dit geldt zoowel van den private als van den public bill;
mogt men echter geneigd zijn, de geldigheid der opgegeven
gronden nog ten opzigte van den opposed private bill
in tMdjfel te trekken; men bedenke, dat hij hetzelfde
criterium heeft als de public bill: voorgesteld, en aan de
beslissing onderworpen. Dat hij in den vorm bijkans geheel
als de enquête verschijnt, is toe te schrijven aan het geregte-
lijk karakter van het onderzoek, erskine may \') zegt daar-
van: „In passing private bills Parliament still exercises
its legislative functions; but its proceedings partake also
of a judicial characterquot;; en verder: „as a court it in-
quires into and adjudicates upon the interests of private
parties; as a legislature it is watchful over the interests
of the public.quot; Wij hebben daar niets bij te voegen.
Het verwarren van deze twee soorten van onderzoek,
waarvan het eene waarlijk een regt, het andere niet meer
dan eene pligt is, zou in Staten, waar het constitutio-
1) 11. blz. 616, 617, 618.
-ocr page 94-neel staatsregt in zijne wording is, aanleiding kunnen
geven om, met achterhouding van het ware, met een
schijnregt te vrede gesteld te worden.
Be verkiezings-enquête.
Deze enquête is, zoowel wat het onderwerp als wat
de wijze van uitvoering betreft, zeer verschillend van de
beide eerste soorten.
De verkiezings-enquête is dat onderzoek, wat ten doel
heeft om het oordeel over de geldigheid van gedane
keuzen voor het Lagerhuis voor te bereiden. In het
Huis der Lords zou zoodanig onderzoek kunnen voor-
komen, ten gevolge van de verkiezingen der 16 leden,
vertegenwoordigende de Schotsche Pairschap; maar wij
meenen dat daar nog geen voorbeeld van bestaat, en ook
in de toekomst niet ligtelijk te verwachten is. Deze
enquête is zoo goed als uitsluitend aan het Huis der
Gemeenten eigen.
Het regt om deze enquête in te stellen onderstelt
noodwendig een ander regt als oorzaak: namelijk de be-
voegdheid om over de deugdelijkheid der verkiezingen
als regter te besKssen. Het regt dier enquête steunt
zoozeer op dat van beslissing, dat het daarmede staat
of valt, en dat de beperkingen in dat regt tevens de
grenzen van het onderzoek aanwijzen.
Dat regt van beslissing in zake van verkiezingen is
sinds de regering van Koningin elizabeth regelmatig
door de Commons uitgeoefend, en bij Statute 7, willem m
c. 7 bevestigd; waarbij verklaard wordt dat „the last de-
termination of the House of Commons concerning the
right of elections is to be pursudquot; i). erskine may
stelt dit regt onder de belangrijkste die de Commons
bezitten, en noemt het in éénen adem met het regt van
de belastingen te bewilligen (voting supplies) en dat van
impeachment Hij meent ook, dat dit regt „probably\'
reeds voor elizabeth\'s tijd door de Commons is uitge-
oefend, schoon hij zelf die meening verzwakt, door er
bij te zeggen: „although such matters had been ordinarily
determined in chancery (het kanselarij-hof).quot;
De omvang van dit regt, voor zooverre het betrekking
heeft op eene gedane keuze over wier geldigheid ge-
schil bestaat, is zeer bepaald. Het beginsel, dat eene
verkiezing door een belanghebbende moet betwist wor-
den , eischt 3) dat dit geschiede bij verzoekschrift, on-
derteekend door hen, die in het bedoelde geval gestemd
hebben of althans stemgeregtigd waren, of ook door
degenen die beweren, dat zij regtens verkozen, of can-
didaten waren.
quot;Werd vroeger bij petitie eene keuze betwist, zoo
had het Huis der Gemeenten volgens eigene statuten de
uitspraak, niet alleen over al wat den vorm betrof,
waarin de verkiezing had plaats gehad, maar ook over
het regt van hen die gestemd haddenDe verkies-
baarheid der candidaten stond echter niet aan hun oor-
1)nbsp;ERSKINE MAY, IV. blz. 55.
2)nbsp;11. blz. 54. „Another important power peculiar to the Commons, is
that of determining all matters touching the election of thdr own
3)nbsp;11. 561. „An election can only be questioned by petition.quot;
4)nbsp;11. 54, 57, 58.
-ocr page 96-deel; hier had het Huis slechts de wet toe te passen.
Eens, in 1769, beproefden de Commons op dat punt hunne
krachten, en verklaarden de verkiezing van zekeren john
wilkes ongeldig, dewijl die candidaat wegens een seditious
libel in dezelfde zitting uit het Parlement verdreven was:
„that , having been in this session of Parhament expelled
this House, he was and is incapable of being elected a
member to serve in this present Parliamentquot; i). Nadat
de candidaat driemalen herkozen was, werden bij de vierde
verkiezing de stemmen, op hem uitgebragt, als van on-
waarde beschouwd; het Huis veranderde eigenmagtig den
uitslag {return), en stelde daarin den naam van den
candidaat der minderheid, als wettig gekozen hd, in de
plaats van dien van wilkbs. De andere nam zitting in
het Parlement; maar de openbare meening veroordeelde
deze handelwijze zoo luide, en op zoo klemmenden toon
als onwettig, dat den S\'i™ Mei 1782 besloten werd de
resolutie van 17 Eebrnarij 1769 in het „Journalquot; te
vernietigen, als „subversive of the rights of the whole
body of electors of this Kingdom.quot;
Het regt, in dier voege als het door de Commons
tot 1770 geoefend werd, het eene ruime baan open voor
de schromelijkste misbruiken. Werd eene verkiezing be-
twist, men vroeg in het Parlement niet naar de gronden,
waarop dit geschiedde. De zaak werd niet eens onder-
zocht; maar in de volle vergadering ging men terstond
tot stemming over, en de uitslag werd aangemerkt als
een bewijs van den stand der partijen. Toen in 1769
het ergerlijke feit, dat zoo even is meegedeeld, had plaats
1) OoniTHons Journal, 977.
-ocr page 97-gehad, werd door Mr. geenvixle eene wet aan het Huis
voorgesteld, waarbij de uitoefening van het regt geheel
overgedragen werd aan eene commissie, die door den
eed de verpligting op zich zoude nemen, om de betwiste
keuze naar het regt en de billijkheid, en niet naar de
partijkleur van den verkozene te beoordeelen , en vrier ge-
heele inrigting den aard van eene regtbank hebben zou.
Dit wetsvoorstel rustte op de volgende overweging: „In-
stead of trusting to the merits of their respective causes,
the principal dependence of both parties is their private
interest among us; and it is scandalously notorious,
that we are as earnestly canvassed to attend in favour
of the opposite sides, as if we were wholly self-elective,
and not bound to act by the principles of justice, but
by the discretionary impulse of our own inclinations;
nay it is well known, that in every contested election
many members of this House, who are ultimately to judge
in a kind of judicial capacity between the competitors,
enlist themselves as parties in the contejition and take
upon themselves the partial management of the very
business, upon which they should determine with the
strictest impartialityquot;
Door de nieuwe wet bedwongen, zoo meende gb,en-
viLLE, zouden deze misbruiken allengs verdwijnen; en
zoo dachten ook zijne opvolgers, telkens wanneer zij op
zijn beginsel voortbouwende, nieuwe bepalingen voor-
stelden. Maar die verschillende pogingen werden met
schralen uitkomst* beloond.
De grenville-act werd aangenomen, en daardoor deed
1) EESKINE MAY, ed. IV, blz. 556.
-ocr page 98-het Lagerhuis vrijwillig afstand van het privilegie van vrije
beslissii-ig; eene wet, door de beide andere Staatsmagten
mede tot stand gebragt , zou de misbruikte vrijheid aan
banden leggen. Dit offer, uit een lofwaardig beginsel
voortgekomen, voldeed niet aan de verwachting; want
en onder de grenville-act en onder de verschillende
wijzigingen daarvan, werd nog voortdurend geklaagd
over „partiality and incompetence in the constitution of
committees appointed in this mannerquot; i). De reden
daarvan was gelegen in de omstandigheid, dat de par-
tijen, die vroeger zelve beslisten, nu bij het vormen
der commissiën sterk op den voorgrond traden, en dat
daardoor de strijd als het ware bij mandaat aan de com-
missiën was overgedragen, die dan zooveel doenlijk
trachtten den gedanen eed met die lastgeving overeen
te brengen
In 1839 is men eenigzins van een nieuw beginsel
uitgegaan, een beginsel, dat betere vruchten heeft opge-
leverd en tot heden toe geldig is. De vorm waarin het
gekleed is heeft soms verandering ondergaan, en de
wet, waardoor het laatst de uitspraken over betwiste
verkiezingen geregeld zijn, is van 1848^). In het grond-
denkbeeld stemmen deze nieuwe pogingen met de gren-
viLLE-act overeen. De regeling door de wet met afstand
1) 11, 557.
3) Niet zelden trachtte men ook de Grenville-act te ontduiken, door
cp grond van corruption en briiery, gewone cotamissiën tot enquête te
benoemen; zie peel\'s Speeches tegen zoodanig misbruik bij de Liver-
pool election in 1833, en de Great Yarmouth election in 1835. t. 11,
blz. 643. t. Ill, blz. 166.
3) 11 en 13. Vict. 98.
-ocr page 99-van het privilegie, en opdragt van de beslissing aan
eene beëedigde commissie vindt men daarin terug; maar
het punt waarin zij van deze verschillen, is de wijze
van zamenstelling der commissiën. Het vraagstuk om de
vorming van dezen buiten den strijd der partijen te doen
plaats hebben, hetwelk men vroeger, zelfs door de kansen
van het lot te hulp te roepen, te vergeefs getracht had
op te lossen, is hier op eene nieuwe thans beproefde
wijze beantwoord. Terwijl vroegere wetten er op uit
waren om alle persoonlijke verantwoordelijkheid bij de
zamenstelling zooveel mogelijk te weren, en altijd neig-
den om het lot in te roepen, werd sinds 1839 juist
een teenovergestelde weg bewandeld. In de acts van
1839, 1841 en 1848 wordt aan enkele personen eene
des te grootere verantwoordelijkheid opgelegd, naar-
mate zij minder op de partijen als op hunne lastgevers
kunnen steunen. Yolgens de tegenwoordige regeling, die
tot in alle onderdeelen door de wet is vastgesteld, be-
noemt de Speaker bij den aanvang van iedere zitting eene
commissie van zes leden, „the general committee of
Electionsquot;, welke benoeming voor de geheele zitting ge-
schiedt en door de goedkeuring van het Huis moet be-
krachtigd worden.
Dit „General Committee of Electionsquot; ontvangt alle
petitiën omtrent betwiste verkiezingen, benoemt het noo-
dige aantal election-committee\'s om die te onderzoeken,
en verdeelt de voorhanden taak tusschen hen. De leden
van het committee leggen, voordat zij hunne betrekking
aanvaarden, den eed af: „truly and faithfully to perform
the duties belonging to a member of the said committee,
to the best of his judgement and ability, without fear
or favourquot; Het quorum in het committee is vier,
en wanneer het de election-committee\'s benoemt, moe-
ten ten minste vier van de zes leden in de keuze over-
eenstemmen. Het hangt voor een goed deel van het
general-committee af, of over de aanhangige verkiezin-
gen door onpartijdige mannen onderzoek gedaan en ge-
oordeeld zal worden, daar toch de voorloopige zamen-
stelling der commissiën van hetzelve uitgaat. Maar juist
die zelfstandigheid, die zoo ligt aanleiding tot argwaan
en achterdocht geeft, heeft eene naauwgezetheid doen
ontstaan, waaraan het Huis in den laatsten tijd meer-
malen hulde deed, door aan dat committee de benoeming
op te dragen van ,, select committees appointed to inquire
into matters of a judicial characterquot; 2).
Als het algemeen-committee de petitiën ontvangen heeft,
is zijne eerste werkzaamheid het opmaken van eene lijst
van leden voor het voorzitterschap in de election-com-
mittees, „the chairman\'s panel.quot; Deze lijst bevat zes,
acht of meer namen, al naar de behoefte, tot achttien
toe; welk getal niet zonder verlof van het Huis mag
overschreden worden. De leden van het chairmans-panel
regelen onder elkander de splitsing hunner taak. Al de
overige leden van de Commons, die niet vooraf zijn
vrijgesteld, worden vervolgens door het committee in
vijf nagenoeg even groote afdeelingen verdeeld, waarvan
lijsten worden vervaardigd, die in het Huis bekend
gemaakt worden. De clerk werpt daar het lot, tot
bepaling van de orde, waarin die afdeelingen elkaar
1)nbsp;Erskine may, ed. IV, bk. .570,
2)nbsp;11. 570.
-ocr page 101-opvolgen in liet vervullen der werkzaamheden; volgens
welke orde het committee telkens uit iedere lijst ééne
commissie kiest, bestaande uit vier leden behalve den
chairman.
Yerschillende voorzorgen zijn er genomen om te be-
letten dat die commissiën, die niet alleen met het on-
derzoek, maar ook met de beslissing belast zijn, van
partijdigheid zouden kunnen verdacht worden. Behalve
dat die leden, welke eenigzins plaatselijk of persoonlijk
belang bij de betwiste verkiezing zouden kunnen hebben,
bij de wet onbevoegd verklaard zijn om daarin zitting
te nemen, worden bovendien al de in de zaak betrok-
ken partijen opgeroepen om bij de benoeming tegen-
woordig te zijn en hare bezwaren tegen de personen in
te brengen. Wanneer vier leden die bezwaren erkennen,
dan moet eene nieuwe commissie gekozen worden, of
zoo er bezwaren tegen den chairman zijn, een andere
voorzitter.
Wanneer eene commissie benoemd is, doet het alge-
meene committee daarvan verslag aan de Commons, be-
nevens van de verkiezing, welke het aan die commissie
opgedragen heeft. De benoemde leden worden verzocht
in de volgende vergadering elk op zijne plaats te wach-
ten, ten einde beëedigd te worden. De eed, dien het
Huis hier krachtens de wet het regt heeft af te nemen,
luidt: „well and truly to try the matter of the peti-
tions referred to them, and a true judgment to give,
according to the evidencequot; i). Als de eed door al de
leden is afgelegd, ontvangt de commissie van het Huis
1) 11. 578.
-ocr page 102-de petitiën, stemlijsten, enz. van de hun toevertrouwde
verkiezing, en daarbij den last om binnen vier en twin-
tig uren na de eedsaflegging te vergaderen i).
Tot dusverre over de wijze, waarop de eigentlijke
verkiezings-commissie tot stand komt. Uit de korte
uiteenzetting daarvan blijkt, hoe groot het verschil is
tusschen hetgeen hier plaats heeft, en wat wij bij de
vorming van de vorige commissiën hebben waargenomen.
Laten wij thans de werkzaamheden van deze commissie
ontvouwen.
Hetgeen de verkiezings-commissie in tegenoverstelling
van anderen in hare handelingen kenmerkt, is een ge-
volg van de wijze, waarop de wet het oordeel over be-
twiste verkiezingen beschouwd heeft. Zij merkt het als
een geding aan, waarin het Lagerhuis de bevoegde regt-
bank is. „Under the Act 11, 12, Vict. c. 98 for the
trial of election-petitions, — zegt erskine may —
the House of Commons act as a court administering the
statute-lawquot; Het gevolg daarvan is, dat „every enact-
ment is positive and compulsory; the House, the com-
mittees, the Speaker, the members, are all directed to
execute particular parts of the act.quot; De geheele inrig-
ting is kunstmatig en in strijd met de natuurlijke ont-
wikkeling van de Engelsche staatsregeling. Wanhopende
om tot een goed gebruik van het privilegie te geraken,
hebben de Commons de vrije maar onstuimige zee ver-
laten, en zich in de armen der wet, als in eene veilige
haven geborgen; maar nu moeten zij, aan vele ankers
1)nbsp;11.^580.
2)nbsp;11. 561.
-ocr page 103-gekluisterd, den havenmeester gehoorzamen. De ken-
merken van die banden der wet zijn niet alleen zigtbaar
bij het vormen der commissie, maar ook het onderzoek
draagt er de sporen van. Dat onderzoek ds beperkt,
vooreerst door de drukkende bepaling, dat hij die als
klager tegen eene verkiezing optreedt eene som van
1000 £ als borgtogt in de bank moet nederleggen, of
voldoende borgen voor dat bedrag aanwijzen. Deze be-
pahng zal vele aanklagten smoren en daardoor het on-
derzoek, dat alleen op eene aanklagt mag geschieden,
beletten. Vervolgens, door het regt van aanklagt niet
uit te strekken dan tot bepaald aangewezen belanghebben-
den. Verder heeft de wet het onderzoek beperkt door vast
te stellen, dat de aanklagt bepaalde grieven moet be-
helzen, betreffende 1° an undue election or return;
2° that no return has been made according to the re-
quisition of a writ issued for the election of a member;
of 3° the special matters contained in the return i).
Klagten van algemeenen inhoud, tenzij over algemeene
omkooping, waarvoor eene bijzondere wet is vastgesteld 2),
mogen niet als election-petitions beschouwd worden.
In overeenstemming met deze bepaling zijn de ver-
kiezings-commissiën ook niet bevoegd om onderzoek te
doen naar die punten, welke in de petitie van aanklagt
niet zijn opgenomen 3).
1)nbsp;11. 561.
2)nbsp;5 en 6. Vict. c. 102 s. 4.
3)nbsp;erskine may, ed. IV, blz. 584. „In regard to the validity of
votes they are praeeluded by the act, from taking evidence upon any
vote not contained in the lists of voters objected to, or upon any head
of objection, that had not been specified in the lists.quot;
De hier opgenoemde bepalingen der wet betreffen allen
middelijk of onmiddelijk het onderzoek in zake van ver-
kiezing; zij strekken allen min of meer om het regt
daartoe te beperken tot binnen de grenzen eener aan-
klagt, waarvan de wijze van indiening, vorm en inhoud aan
regelen onderworpen zijn, die alle ijdele beschuldiging of
ligtvaardige tegenwerping afsnijden. In zoo verre is het
regt van verkiezings-enquête veel onvolkomener dan dat,
wat in wetgeving en bestuur voorkomt.
Van den anderen kant ontleent de daarmede belaste
commissie regten van de wet, die de anderen missen;
en wel 1° het regt om den eed af te nemen. Dit is
wederom een gevolg van de gelijkstelling van dit onder-
zoek met eene regtspleging, dat zoowel bij de getuigen-
verhooren als bij de benoeming der commissie het regt
van eedsoplegging aan het Huis verleend is. De eed
wordt niet door den chairman, maar even als in het
Huis zelf, door den elerh afgenomen i). 2° Het regt
van beslissing. Het oordeel, dat de verkiezings-commissie
uitbrengt omtrent de geldigheid der keuze, is eene eind-
uitspraak omtrent eene der drie punten: „whether the
petitioners, or the sitting members, or either of them
be duly returned or elected; whether the election be
void; of, whether a new writ ought to issue.quot; „Their
determination upon these points is final between the
parties, and the House on being informed of it, car-
1) 11. 583. The witnesses are examined upon oath, which the clerk
of the committee is empowered to administer. Parties who have inscri-
bed the petition, candidates, and also the sitting member himself, may
be examined.
lies it into executionquot; i), Deze opdragt van de beslis-
sing aan eene commissie schijnt meer van praktisch nut,
dan wel op reden gegrond te zijn; er is moeijelijk iets
anders van te zeggen, dan dat de wetgever het zoo ge-
wild heeft.
Wanneer wij de hier vooropgestelde hoofdafwijkingen
in het oog houden, dan is het niet moeijelijk verder
tusschen deze en de andere select-committees ten opzigte
van hunne magt en hunne verpligtingen een paralel te
trekken; het verschil is dan overigens niet groot.
De verkiezings-commissie bestaat uit vijf leden, den
chairman daaronder gerekend; het minimam (quorum) is
drie, maar de opening van de eerste zitting mag niet plaats
hebben, zonder dat al de leden, tenzij door het Huis
daarvan verschoond, tegenwoordig zijn. Daarentegen wan-
neer al de partijen er in toestemmen, kan het werk
voortgezet worden, ook als het minimum niet aanwezig
is, ja, al was er slechts één lid over. Wegens het klein
aantal leden heeft de chairman altijd stemregt, en bij
staking eene dubbele stem (casting vote).
Iedere verkiezings-commissie heeft de magt „to send
for persons, papers and records\'^\'), even als de andere
commissiën van enquête; bovendien roept de Speaker
bij warrant reeds voor de benoeming der commissiën
die getuigen op, wier verhoor door de partijen verlangd
wordt. De gevolgen van die bevoegdheid zijn geheel
dezelfde, als die wij in de politieke enquête hebben leeren
1)nbsp;11. 586,
2)nbsp;11. 583.
3)nbsp;11. 379. j,On the application of the parties,\'\'
-ocr page 106-kennen, in al wat dwangmiddelen en straffen betreft op
het niet of niet naar behooren voldoen aan het bevel-
schrift. Hier even als daar, rapporteert de commissie en
beveelt of straft het Huis; maar hier heeft de chairman der
commissie bovendien het regt den onwillige of strafschul-
dige voorloopig in arrest te doen nemen, door den Ser-
geant at arms, om de beslissing van het Huis af te wachten.
Ten opzigte van het straffen van getuigen bestaat er
eenig verschil tusschen de verkiezings- en de pobtieke
of de wetgevings-enquête, ten gevolge van den eed welken
de getuigen afleggen. Behalve de straffen voor „contemptquot;
of voor „wilful disobediencequot;, als daar aanleiding toe is,
zijn zij bij valsch getuigenis onderworpen aan de straf-
fen op meineed (perjury) gesteld 2),
Als het election-committee zijne zitting een.s geopend
heeft, dan moet die dagelijks worden voortgezet (with
the exception of Sunday, Christmas-day and Grood Fri-
day) , en zonder verlof van de Commons mogen die niet
langer dan vierentwintig uren verdaagd worden. De zit-
tingen worden in een van de committee-rooms gehou-
den, en van adjournment from place to place, waar-
onder toch in den regel moet verstaan worden „binnen
Londenquot;, schijnt hier nooit sprake te zijn geweest
1)nbsp;11. 584. „Not being a peer of the realm or lord of Parliamentquot;.
2)nbsp;11. 584. „And if it appear, that a conviction at law can also be
obtained, the House will direct the attorney-general to prosecute the
oifending witnesses for perjury.quot;
3)nbsp;In 1859 werden bij het onderzoek naar de „existenee of corrupt
practices in Gloucesterquot; door de Kroon eenige advccaten als commissioners
benoemd om op de plaats getuigen te hooren. Law Magazine, 1860. no.
XVII, blz. 95.
Als een der leden zonder voorafgaand verlof van het
Huis de zitting niet bijwoont, wordt hij „for his neglect
of dutyquot; in bewaring van den Sergeant at arms gesteld of
beboet, „anless he can show by facts verified upon oath,
that his attendance had been prevented by sudden acci-
dent or necessityquot; De reden van de strenge bepa-
lingen omtrent het voortzetten van en deelnemen aan
de bijeenkomsten heeft haren grond in de omstandigheid,
dat de partijen de kosten moeten betalen, en het niet
billijk is, dat die door vertraging van de zijde der com-
missie zouden verzwaard worden.
Omtrent de publiciteit der bijeenkomsten dezer com-
missie gelden geen andere regelen, dan die voor andere
select-committees. Niet zonder verlof van de Commons
beeft zij het regt de leden uit de vergadering te weren,
en wanneer somtijds gevraagd is de getuigenverhooren
met gesloten deuren te doen plaats hebben, heeft het
Huis zijne toestemming daaraan niet gegeven 2). Als
de commissie beraadslagen wil, laat zij de zaal door
het publiek ontruimen; dit is hier een vaste regel: „this
practice, zegt may, is always observed, except when
minor points arise, which may be settled without de-
1)nbsp;EKSKINE MAT, ed. IV blz. 583.
2)nbsp;euskine may, blz. 235. „On the 39tli June 1842 the committee on
election-proceedings reported, that they had unanimously resolved, that
it was desirable, that no person should be present, except the witness
under examination; but that the committee having reason to believe,
that the right of members to be present at their proceedings will be
insisted on, had directed the chairman to call the attention of the House
to the subject. The exclusion proposed was not sanctioned by the
House.quot;
bate or division, by a brief conference between the
members.quot; In andere select-committees wordt, zooals
wij gezien hebben, gewoonlijk dezelfde regel gevolgd.
De werkzaamheden eener verkiezings-commissie, als ook
de wijze waarop men daarbij te werk gaat, wijken in
meer dan een punt af van hetgeen wij daaromtrent in
andere commissiën hebben waargenomen. Die werkzaam-
heden zijn: 1° het onderzoeken van stukken en hooren
van getuigen; 2° het hooren der advocaten van de
partijen; 3° de beraadslaging en de uitspraak; 4\'^ het
rapporteren van den uitslag aan de Commons.
am
Het onderzoek en het verhoor der getuigen bieden
geen ander verschil aan met hetgeen wij vroeger daarvan
gezien hebben, dan dat van de reeds vermelde eedsaf-
legging door de getuigen. Eigenaardig is in deze com-
missie de tegenwoordigheid van advocaten. Bij enquêtes
op het gebied van politiek of wetgeving toch is hunne
tegenwoordigheid eene uitzondering; op verzoekschrift
wordt die daar slechts toegestaan „into matters, in which
the private interests, character or conduct of any per-
sons appeared to be concernedquot; i). Hier daarentegen is
het regel, dat de partijen hare zaak door advocaten
voor de commissie laten bepleiten. De reden hiervan
is te zoeken in het verschil van de te behartigen belan-
gen. Bij pohtieke of wetgevings-enquête is het algemeen
belang en dat van den Staat het eenige streven van de
onderzoekers; daar mag derhalve geen plaats zijn voor
het bepleiten van bijzondere belangen, dan bij zeldzame
uitzondering. Bij de verkiezings-enquête is dit anders;
1) 11. IV. 373.
-ocr page 109-het hoofdbelang hier is dat van de kiezers, en daar deze
bij eene bestreden keuze altijd in twee of meer partijen
tegenover elkander staan, is het hooren van advocaten
hier zeer natuurlijk en zelfs nuttig. De advocaten be-
pleiten niet alleen de zaak hunner clienten, maar zij
kunnen ook aan het verhooren der getuigen deel nemen,
hun vragen doen i), enz. Nadat het getuigenverhoor en
de pleidooijen zijn afgeloopen, wordt er met gesloten deu-
ren beraadslaagd en bij stemming over de voorkomende
punten beslist.
De afwijkingen die wij hierbij opmerken zijn: 1° dat
de voorzitter niet alleen bij staking zijne stem uitbrengt,
maar bij alle stemmingen, terwijl hij in het eerste geval
eene dubbele stem heeft; 2° dat ieder lid verpligt is
over elke kwestie zijne stem uit te brengen. Wat de
uitspraak betreft, deze is tweeledig: zij is eind-beslissing
tusschen de partijen, of niet; in het laatste geval geeft
zij aanleiding tot een special report aan de Commons.
Zij is eind-beslissing, voor zoo verre zij de onmiddelijke
uitkomsten van het onderzoek der in de petitiën vervatte
geschilpunten bevat, met het daarop gebouwde oordeel:
1° dat of de petitioner of the sitting memher of heiden
wettig zijn gekozen; of 2° dat de verkiezing wettig is;
of 3° dat een nieuw bevelschrift (writ) tot verkiezing
moet worden uitgevaardigd Zoodanige beslissing heeft
1)nbsp;II. 586. „The ordinary rules are observed in regard to the
speeches and replies of counsel, and the examination, cross-examination
and re-examination of witnesses; and the committee determine every
disputed point.quot;
2)nbsp;11. 586.
-ocr page 110-kracht van wet voor de partijen, en wordt door het
Huis ten uitvoer gelegd.
Wanneer in den loop van het onderzoek mogt blijken,
dat er in eene verkiezing behalve de opgegevene nog
andere gebreken aanwezig waren, zoo zijn die niet aan
alle oordeel onttrokken, al was het regt van onderzoek
tot de opgegevene grieven beperkt. Echter heeft dat
oordeel over zoodanige punten geen kracht van gewijsde,
maar het dient slechts tot voorlichting van het Huis,
dat er zoodanig gebruik van kan maken, als het binnen
de perken der wet goedvindt. Onderwerpen van zulke
beslissing zijn gewoonlijk: omkooping in het algemeen;
uitoefenen van ongeoorloofden invloed, soms van spiri-
tual intimidation; onbetamelijk gedrag van de ambtenaren
bij de stemming (returning officers), of plaats gehad heb-
bende volksoploopen; soms ook ontdekte gebreken of
onzekerheden in de wetten, enz.
Ten slotte dient nog opgemerkt, dat de beslissing in
zake van verkiezing niet willekeurig is, maar eene zeer
uitgebreide wetgeving tot grondslag heeft, erskine may i)
heeft in 1850 een vlugschrift over „the consolidation of
the election-lawsquot; uitgegeven, waarin hij meedeelt, dat
er toen over de 340 statuten op de verkiezingen be-
stonden, onverminderd de „acts for the trial of controver-
ted electionsquot;: in 1854 is nog daarbij gekomen: „the
corrupt practices prevention-actquot; 2), die met „the act 4 en
5 Vict, upon briberyquot; strekt om de kwade praktijken bij
1) 11. 544.
3) Over het onvoldoende dezer wet zie Law-Magazine 1860, XVII
blz. 106 en 107.
het Mezen van leden voor het Parlement te keer te
gaan en het onderzoek daarnaar gemakkelijk te maken.
Even als alle andere select-committees brengt ook deze
commissie een verslag nit van hare onderzoekingen; in
dat verslag moeten ook de door ieder nitgebragte stem-
men worden bekend gemaakt. Behalve dit hoofd ver slag,
waarbij de eind-beslissing over het lot van de bestreden
keuze aan de Commons wordt bekend gemaakt, kan eene
verkiezings-commissie nog bijzondere verslagen (special
reports) in de Commons ter tafel leggen, bevattende
meeningen of bevindingen der commissie, welke niet
onmiddelijk met de haar opgedragen petitiën in verband
staan, en waarover zij dus niet te beslissen had. De ge-
wone onderwerpen van zulke special reports zijn reeds ge-
noemd ter plaatse waar over de beslissing gehandeld is. Er
is een groot verschil in het gevolg, dat aan die beide
soorten van verslagen gegeven wordt. Het hoofdverslag,
bevattende de eind-uitspraak, wordt door het Huis ge-
hoord en zonder tegenspraak uitgevoerd; een bijzonder
verslag kan aanleiding geven tot het bevelen van nieuwe
onderzoekingen, tot het veranderen der statuten enz., of
het kan ook zonder eenig gevolg blijven. In enkele
gevallen kan het een bijzonder door de wet geregeld
gevolg medebrengen, namelijk de herleving van de com-
missie, wier taak na het verslag-geven afgesponnen is.
Als eene verkiezings-commissie een nader onderzoek naar
omkooping bij special report heeft aanbevolen, dan is,
volgens Statuut 5 en 6 Yict. c. 102, de Speaker ver-
pligt een agent (als het ware een publieken aanklager) te
benoemen om, als ware hij partij, die zaak voor de
commissie te vervolgen. Deze moet binnen 14 dagen
7
-ocr page 112-hare zitting weder openen en dit nieuwe onderzoek op
zich nemen; zij behoudt daarbij alle magt, die zij als
commissie van onderzoek bezat i). Door dezelfde wet
is eene commissie gemagtigd om, als eene petitie over
omkooping is ingetrokken, een onderzoek naar de reden
van dat intrekken in te stellen. De uitkomst van
deze enquêtes kan geen invloed meer hebben op de
bestreden verkiezing, hetzij dat die gehandhaafd is of
dat er een nieuw bevelschrift (writ) is uitgevaardigd ■,
maar zoo uit zulk een onderzoek van algemeene omkoo-
ping en andere kwade praktijken mogt blijken, is het
gevolg daarvan somtijds geweest, dat de gemeente, stad
of dorp, waar dit had plaats gehad, van haar burgerregt
(kiesregt) door Parlements-acte verstoken werd s).
Ten opzigte van de ontbinding der verkiezings-com-
missiën hebben wij eene bijzonderheid op te merken,
namelijk deze, dat zij door eene Prorogation van het
Parlement niet zooals andere commissiën ophouden te
bestaan. De zittingen van die commissiën, even als die
van het algemeene committee, worden slechts tot de we-
derbijeenroeping van het Parlement verdaagd, om ter-
stond daarna hare werkzaamheden te hervatten. De
1) „The committee when reassembled, possess all their original powers
of inquiry.quot; 11. 591.
3) „But no such committee, whether reassembled or appointed to in-
vestigate the matter of a petition presented after the time limited for
receiving election-petitions, can affect the seat of any member, or the
issue, or restraining the issue of any writ.quot; 11. 591.
3) 11. 591 noot. „In 1851 an act was passed for inquiring into bri-
bery at St. Albans 14 en 15. Vict. 106. And the result of this inquiry
was the disfranchisement of that borough by 15 en 16. Vict. c. 9.quot;
controverted election deelt deze uitzondering met het
impeachment, dat ook door prorogatie niet gestuit
wordt. Yermoedelijk is voor beide uitzonderingen ééne
reden te vinden, te weten de vrees van de Com-
mons, dat de Kroon anders door middel van de proro-
gatie die regten van het Huis ligtelijk zou kunnen aan
banden leggen.
De behandeling van de controverted election, zooals
wij die in de voorgaande bladzijden hebben ontvouwd,
kenmerkt zich nog door eene bijzonderheid, die niet met
stilzwijgen mag worden voorbijgegaan; deze betreft de
verkiezingen in Ierland. Om de kosten en bezwaren
van het ontbieden van getuigen uit dat eiland naar de
hoofdstad te ontgaan, kan het committee met zulk eene
verkiezing belast het hooren der getuigen opdragen aan
eene daartoe in Ierland te benoemen commissie; echter
kan dit niet dan op verzoek van een der partijen en
met medeweten van hare tegenpartij geschieden. Het
personeel, waaruit die commissie gekozen wordt, bestaat
uit die practizijns, w^elke minstens zes jaren aan de balie
hebben verkeerd (barristers of six years standing i), en
die zich tot het vervullen van die taak bereid heb-
ben verklaard. Eene lijst van hunne namen wordt bij
den aanvang der zitting door den clerk of the Crown
aan den Speaker gezonden. De lersche commissie bestaat
uit twee leden en een chairman, voor wier verkiezing
een tal van regelen bestaat, te veel en voor ons te wei-
nig belangrijk om er bij stil te staan. Deze commis-
sioners zijn geheel onafhankelijk van de verkiezings-
l) erskine MAY, IV. 595. 47, qeoege III, st. 1. c, 14. s. 2.
7*
-ocr page 114-commissie, welke van haren kant van die benoeming
aan het Huis verslag geeft en daarbij verzoekt om ver-
daagd te worden, „until they are re\'assembled by the
Speakerswarrantquot; \'), Zij moeten daarbij verklaren :„ that
they have gone through all the other parts of the
petition, except those, which have been specially refer-
red to the commissioners.quot;
De commissioners nu moeten zich op een bepaalden
dag naar de plaats der verkiezing begeven; de aanwijzing
van den dag benevens de stukken tot de verkiezing
behoorende, met eene specifieke opgave van de punten
(facts and allegations) waarover zij getuigenverhoor moeten
inwinnen, worden hun door den chairman van de ver-
kiezings-commissie toegezonden. Alleen over de opgege-
ven punten mag hun onderzoek loopen, tot het volbren-
gen waarvan zij de magt hebben „to send for persons,
papers and recordsquot;, en „to examine witnesses upon
oathquot;; zij hebben daarentegen niet de vrijheid om voor
zich de zaak door de advocaten der partijen te doen
bepleiten.
Binnen tien dagen, nadat de getuigenverhooren zijn
afgeloopen, moeten de commissioners twee afschriften
van hunne notulen (minutes of proceedings and evidence)
doen vervaardigen, een voor den clerk of the Crown in
Ireland en een ander voor den Speaker, die het aan de
Commons bekend maakt. Twee dagen nadat deze het ont-
vangen heeft, roept hij in de London-gazette de verkie-
zings-commissie op om binnen eene maand hare zittingen
te hervatten, of, wanneer het Parlement niet vergadert,
1) 11. 596.
-ocr page 115-binnen eene maand na het begin van de nieuwe zitting.
Wat door de commissioners onderzocht is, is voor de
commissie eene afgedane zaak j zij moet beslissen volgens
het door hen ingeleverde rapport, zonder dat het haar
geoorloofd is omtrent de daar aangenomen feiten nieuwe
bewijzen of getuigenissen aan te nemen of te zoeken.
Zijn echter sommige van de punten van onderzoek niet
door genoegzame bewijzen opgehelderd, dan kan de com-
missie een „warrant for reassembling the commissionersquot;
uitvaardigen tot voortzetting van het onderzoek; boven-
dien heeft zij de magt, de stukken, die voor de com-
missioners zijn gebragt, voor zich te ontbieden. Het
pleidooi over de waarde van de feiten (the effect of the
evidence) wordt voor de commissie gehouden, als zij dit
toestaat
Wij eindigen onze beschouwing over de commissiën tot
de verkiezing, om tot de laatste vraag over te gaan, be-
treffende de kosten der enquête. Hieromtrent staan twee
regelen vast: 1° de kosten worden gedragen door de par-
tijen ; de verliezende partijen vergoeden de kosten door
de winnende gemaakt. De eerste regel laat geen twijfel
omtrent de beteekenis over; de tweede moet niet slechts
naar den uitslag in bet algemeen, maar ook in de bijzon-
derheden worden toegepast: namelijk in dien zin, dat
niet alleen de in de hoofdzaak (de geldigheid der ver-
kiezing) in het ongelijk gestelde partij aan de andere hare
kosten vergoeden moet, maar dat ook degene die in
1) De inrigting van de „commission to examine witnesses in Irelandquot;
is geregeld door stat. 43, georse III. e. 106; 47, geoegb III. I. c.
14, 15; eu 60. george III. c. 7.
onderdeelen door ongegronde punten van aanklagt, of
door ijdele chicanes anderen op kosten gejaagd heeft,
daarvoor aansprakelijk blijft.
De berekening der kosten wordt op verzoekschrift aan
den Speaker en op diens last door den examiner of
recognizances (dezelfde die de deugdzaamheid der te
stellen borgtogt onderzoekt), opgemaakt en tusschen de
partijen verdeeld. Het bewijs dat de Speaker daarvan
aan elk der partijen aflevert, is voor hen een vol-
komen titel om daarop hare wederzijdsche vorderingen
in te stellen. De door den klager (petitioner) gestelde
borgtogt kan, zoo deze weigert binnen zekere termijnen
het door hem verschuldigde te betalen, op last van den
Speaker daartoe in beslag genomen worden, in welk
geval die in de Court of the Exchequer gedeponeerd
wordt. Die termijn is, voor het aan getuigen verschul-
digde, zeven dagen, en voor dat aan de tegenpartij, zes
maanden, te rekenen van den dag, waarop de Speaker
het bewijs (certificate) daarvan afgegeven heeft. Het vol-
doende bewijs van de weigerachtigheid moet binnen het
jaar aan den Speaker geleverd worden, in den vorm van
eene beëedigde verklaring voor een master in chancery
afgelegd.
Onze schets van de verkiezings-enquête is voltooid;
vergelijken wij de laatste met het onderzoek dat wij vroe-
ger leerden kennen, dan voert ons dit tot nog enkele
opmerkingen.
De verkiezings-enquête is, in vergelijking met de beide
anderen, behandeld als eene stiefzuster. Het regt van
dit onderzoek, gebouwd op de onafhankelijkheid van het
Huis der Gemeenten als corporatie tegenover alle andere
magten in den Staat, zou even volkomen zijn als dat
van elk ander onderzoek, hadden de Commons het niet
vrijwillig door de wet laten besnoeijen en kunstmatig
leiden, en dat bijna van het oogenblik af, waarop zij van
dit regt aanvingen gebruik te maken. Door al de wet-
telijke bepalingen schijnt het regt bijna overgegaan te
zijn in eene verpligting, terwijl daarbij grenzen zijn ge-
trokken voor het onderzoek, welke vroeger niet bestonden.
Die schijn wordt nog vermeerderd door de omstandig-
heid, dat de verkiezings-enquête ook\'ter wille van pri-
vaatbelangen wordt ingesteld, belangen van kiezers en
candidaten; waardoor zij aan het onderzoek bij private
bills ingesteld gelijk schijnt te zijn, een onderzoek, dat
buiten het regt van enquête valt. De schijn moet hier
wel van het wezen gescheiden worden, om dit onderzoek
in het ware hcht te plaatsen. Hiertoe beantwoorden
wij deze vragen: Heeft het regt plaats gemaakt voor
wettelijke verpligting? Is dit onderzoek, gelijk testellen
met dat, wat bij den private bill plaats heeft?
De eerste vraag beantwoorden wij ontkennend. Wel
heeft de wet het Huis der Gemeenten voorgeschreven,
hoe het moet handelen; maar verphgten tot handelen
kan zij niet. Door niet te handelen zou het Huis alleen
dit te weeg brengen, dat de uitspraak over betwiste
verkiezing op eene andere magt overging; in dat geval
zou het duidelijk zijn, dat het van een regt afstand deed,
en dat het geene verphgting was,, waarin het te kort
schoot.
Ook op de tweede vraag moet het antwoord ontken-
nend zijn, en wel om reden dat de grond van het onder-
zoek bij den private-bili van geheel verschillenden aard
is. Daar is klaarblijkelijk geen sprake van een regt van
de Commons om te onderzoeken, maar veeleer van een
regt van den bnrger, die verlangt dat zijne privaat-
belangen door den wetgever gehoord worden, waar die
door anderen bedreigd worden. Die commissiën verkrijgen
daarom ook geen magt om getuigen op te roepen; hier-
voor moeten de partijen zelve zorgen; het is uitsluitend
haar belang, dat hier in het spel is: zij moeten door
eenen zaakwaarnemer (parliamentary agent) hare pe-
titiën en tegenpetitiën door al de kronkelwegen, die zij
in het Huis moeten doorgaan, ten einde toe als bij de
hand geleiden, terwijl de petitie aan zich zelve overge-
laten terstond vervalt, als zijnde in niemands belang.
Anders is het met de betwiste verkiezing; daar hebben
zeker ook wel de kiezers en candidaten een onmiddelijk
belang en het regt om dat belang behartigd te zien,
maar dit zou even goed door den gewonen regter kunnen
geschieden; dat daarentegen het onderzoek door de Com-
mons geschiedt, is uitsluitend in het belang der Com-
mons zelve, en het is voor hen van niet weinig gewigt,
of zij, dan wel eene andere magt in den Staat hierover
beslisse. Het is dus niet zonder grond dat wij het
laatste een regt van onderzoek noemen, en aan het eerste
de qualiteit van regt ontzeggen.
De slotsom van deze beschouwing is derhalve, dat
wij het verkiezings-onderzoek als een regt van enquête
naast de poKtieke en wetgevings-enquête handhaven, maar
dat het tegenover dezen als een onvolkomen en door de
wet beperkt regt te voorschijn treedt. En waarom dat?
Bij iedere vertegenwoordiging zijn de regten van twee
ligchamen te onderscheiden: die der vertegenwoordigden
en die van hunne vertegenwoordigers. De laatsten zijn
aan de eersten ondergeschikt en moeten, waar botsing
ontstaat, daarvoor wijken. Bleek bet, dat het Huis der
Gemeenten zijn regt van beslissing in de verkiezingen
niet onbeperkt kon oefenen, zonder het hoogere regt der
kiezers, om den man hunner wettige keuze naar het Par-
lement te zenden, te verkorten, dan was het ook dringend
noodig, al ware het ten koste eener anomalie, het eerste
aan zoodanige banden te leggen, als noodig was voor de
handhaving van het hoogere regt der kiezers. De onder-
vinding had geleerd, dat dit in Engeland hoog noo-
dig was.
Yatten wij, aan het einde onzer beschouwing van
het Engelsche Staatsregt gekomen, het drieërlei onder-
zoek, de politieke, de wetgevings- en de verkiezings-
enquête, te zamen, en vragen wij ons af: welke is de
indruk, dien het als geheel bij ons achtergelaten heeft?
dan herinneren wij ons in de eerste plaats de woorden
van Lord ohatham „We are called the great Inquest of
the Nation.quot; Dat beschermend karakter van de verte-
genwoordiging, hetwelk r. von mohl als het ware ken-
merk er van stelt en dat in het Engelsche Parlement
niet te miskennen valt, schijnt ons de meest algemeene
grondslag van het parlementair onderzoek te zijn. Daar-
uit is het in drie rigtingen afgeleid, naar de onderschei-
dene Parlements-bevoegdheid in bestuur, wetgeving en
verkiezing. De weg daartoe was als van zelf aangewezen
door het regt der beide Huizen om vervolging en straf
tegen den overtreder of minachter van hunne bevelen
in te stellen en op te leggen; terwijl, waar dit middel
te kort schoot, de magt en soms de overmoed der Ge-
meenten zich baan wisten te breken. In het algemeen
geldt tegen dit deel van het Engelsch Staatsregt de be-
denking, dat de grenzen van het regt van onderzoek
onbestemd en al te vaak aan het oordeel der leden van
het Parlement ter bepaling zijn overgelaten : iets wat aller-
minst wenschelijk is bij een regt, dat vooral in moeije-
lijke tijden zijne toepassing vindt. De reden daarvan
laat zich echter gemakkelijk verklaren. De geheele be-
voegdheid tot onderzoek heeft het Parlement zich als
een gevolg van een zeer algemeen beginsel toegeëigend
en met zijne andere regten in verband gebragt. Men
werd daartoe door het genot eener eigene jurisdictie
verleid.
Meer dan bij eenige andere instelling van Engelsch
Staatsregt moeten wij ons hier herinneren, welk het ka-
rakter van dat Staatsregt is. Wij willen het ten be-
sluite met de eigen woorden van macaulay schetsen: „It
has often been repeated, and ought never to be forgot-
tenquot;, — zoo spreekt hij — „that our polity differs
widely from those polities, which have during the last
eighty years been methodically constructed, digested
into articles, and ratified by constituent assemblies. It
grew up in a rude age. It is not to be found entire
in any formal instrument. All along the line which
separates the functions of the prince from those of the
legislator, there was long a disputed territory. Encroach-
ments were perpetually committed, and, if not very
outrageous, were often tolerated. Trespass merely as
trespass was commonly suffered to pass unresented. It
was only when the trespass produced some positive da-
mage, that\' the aggrieved party stood on his right, and
demanded that the frontier should be set out by metes
and bounds, and that the landmarks should thencefor-
ward be punctiliously respectedquot; i).
1) The History of England, Vol. VI. blz. 340.
-ocr page 122-DE PARLEMENTAIRE ENQUÊTE VOLGENS EENIGE
CONSTITÜTIEN VAN HET VASTE-LAND.
Het stelsel van vertegenwoordiging.
In Engeland had sedert meer dan vier eeuwen de
vrijheid zich niet zonder zwaren strijd ontwikkeld, en
in den loop dier ontwikkehng het aanzijn geschonken
aan eene staatsregeling, welke als waarborg dier vrijheid
de hoogste bewondering verdiende. Nogtans het kwam
den staatsheden van het Vaste-land niet in de gedachte,
dat voor hen daaruit iets te leeren of eenig voordeel
te trekken kon zijn. En toch was hier burgerlijke
althans politische vrijheid zeldzaam; zij bloeide slechts
in enkele Staten en was elders onbekend. Het was niet
voor de helft der achttiende eeuw, dat op de uitne-
mendheid der Engelsche instelhngen de aandacht van
staatsheden en geleerden in Frankrijk gevestigd werd door
den geestigen en grondigen schrijver van VEsprit des
lois (1748); en het duurde nog tot aan de groote om-
wenteling, eer men beproefde sommige beginselen daar-
van in toepassing te brengen.
Al dadelijk werd door de Constituante de eerste poging
gedaan, om eensdeels naar het voorbeeld van het Engelsch
vertegenwoordigend stelsel, anderdeels op het Amerikaansch
beginsel van volkssouvereiniteit, eene schijnbaar monarchale
constitutie op te bouwen. De vrucht daarvan was de
Staatsregeling van 1791 f), die door het republiekeinsch
beginsel te huldigen, dat de Kroon geheel van de wet-
geving uitsloot, in tegenspraak was met het koningschap,
dat zij niettemin behouden had.
In de rei der talentvolle mannen, welke toen in
Frankrijk als om strijd oprezen, ontbrak het niet aan
dezulken 2), die dit gebrek inzagen en er voor waar-
schuwden; maar de juichkreet van de lang onderdruk-
ten, die nu allen tot souvereinen stonden verheven te
worden, overstemde alle tegenspraak, en volgens den on-
vermijdelijken loop der dingen was Frankrijk weldra
eene democratie. Het Engelsche systeem, verwrongen
1)nbsp;3 September.
2)nbsp;NECKEK, Bu Pouvoir Exécutif dnns les grands Etats, 1792. t. I,
blz. 402. „Elle (l\'Assemblée Nationale) nous eût bien mieux instruits,
elle nous aurait bien mieux servis, si, la constitution d\'Angleterre à la
main, elle se fût demandé ouvertement et publiquement: Qu\'aurions
nous à ajouter à cette constitution pour assurer d\'avantage l\'ordre public?
Qu\'aurions nous à retrancher .... etc.quot;
11. t. II, blz. 352. „Vous donc, qui l\'aimez cette constitution, ajoutez
y ce qu\'il faut pour la rendre durable, ou bien elle périra dans vos
mains.quot;
naar de twee hoofdbeginselen van volkssoavereiniteit en
volstrekte scheiding der drie staatsmagten, had Prankrijk
tot de republiek gevoerd; omgekeerd werden in de menig-
vuldige republiekjes, onder Franschen invloed gesticht,
constitutiën op dien leest geschoeid als een kostbaar ge-
schenk dankbaar aangenomen: zoo in Nederland, Italië,
Helvetie. In Polen kwam in hetzelfde jaar 1791 eene
constitutie nagenoeg in gelijken geest tot stand, en
ook later nog bleven de tooverwoorden volkssouvereiniteit
en scheiding der magten hunne kracht behouden. De
Spaansche grondwet van 1812 en die van Noorwegen in
1814 waren daarop gebouwd, en zelfs heden nog is in
de Belgische constitutie van 1830 die grondslag met
eene enkele wijziging aanwezig i). Behoudens uitzonde-
ringen, zijn deze uitvloeisels eener welgemeende maar
roekelooze staatshervorming voor het hier behandelde on-
derwerp nutteloos. Hun kortstondig bestaan in een tijd
van verwarring was vaak naauwelijks in staat regering-
loosheid tegen te houden, en hun levensduur was te
beperkt om eene geregelde toepassing te gedoogen.
Het eerste Fransche keizerrijk maakte een einde zoo
niet in naam, dan toch in de daad, aan deze politieke
droomerijen, en het was niet vóór het herstel der Bourbons
in 1814, dat eene meer duurzame proeve van parle-
mentaire regering volgde j maar nu zonder wilde theorie
en meer naar het voorbeeld van Engeland ingerigt. De
1) e. von mohl, Die geschiohte und literatur der Staatswissenschaften,
vol. I, blz. 280, en 281 noot. „Als eine beinahe reine Darstellung des
ganzen Gedankens erscheint namentlich die Belgische Verfassung, welche
höchstens in so ferne von der strengsten Auffassung abweicht, dass sie
dem Könige auch einen Antheil an der gesetzgebenden Gewalt einräumt.quot;
geoctroijeeide Charte van louis xvm van 1814 en de
met gemeen overleg tot stand gekomen Grondwet van
het vereenigd koningrijk der Nederlanden van 1815 zijn
in sterk monarchalen zin, en niet vreemd aan den invloed
der Britsche constntie, opgesteld, en iets later zijn in
vele Dnitsche Staten dergelijke Verfasmngm ingevoerd.
De Jnlij-omwenteling had voor Prankrijk en in de ge-
volgen ook voor ons vaderland veranderingen in de staats-
regeling ten gevolge, die van groot belang waren, en m
het algemeen daarop gerigt, om de reeds gehuldigde be-
ginselen in milder zin uit te breiden; echter bleven die in
de hoofdzaak ongekrenkt. Het werk van 1830 in Frank-
rijk en van 1848 in Nederland was een voortbouwen op
het bestaande, en de Julij-revolutie was juist het protest
tegen de poging van kakel x om het .eeds opgetrokken
gebouw af te breken.
In Frankrijk, en Nederland vinden wij den vertegen-
woordigenden regeringsvorm sinds een betrekkelijk gerui-
men tijd gevestigd; daar zal dus voornamelijk ons veld
van onderzoek zijn. Wat België en Duitschland betreft,
in het eerste bestaat sedert 1831 een constitutioneel
leven, dat nu althans feitelijk veel minder dan in theorie
van het onze verschilt, en in sommige opzigten zich
naauwer aan het Engelsche systeem gehouden heeft: wij
zullen daarom ook dit niet met stilzwijgen voorbijgaan;
Duitschland daarentegen heeft met zijne meestal geoc-
troijeerde constitutiën nog te weinig opgeleverd, dan dat
wij in eenige uitvoerige beschouwing daarover zouden
treden; eene enkele opmerking zal op dat gebied vol-
doende zijn.
FrankryJc.
Het zou vergeefsche moeite zijn, wanneer men in de
Charte van 1814 of wel in die van 1830 eenig artikel
wilde zoeken, waarin van een regt van enquête gewag
gemaakt wordt: noch de eene noch de andere maakt
daar zelfs met een enkel woord melding van: en indien
al de zamenstellers aan zoo iets gedacht hebben, het-
geen echter op goede gronden betwijfeld mag worden,
dan hebben zij aan de ontwikkehng er van den vrijen loop
willen laten. Hebben zij het niet gewild, het is even-
wel geschied, dat tot voordeel van de kennis van
den natuurlijken loop der zaak.
In de zitting van de Chambre des deputés van 1
Augustus 1822 werd het punt voor de eerste maal aange-
roerd. De generaal berton was met zijne medestanders we-
gens eene militaire zamenzwering in hechtenis genomen, en
het bleek dat de voornaamste hoofden der oppositie,
laeayette, lafitte , egy, benjamin constant en anderen
daarin allen meer of min betrokken waren \'). De rege-
ring haastte zich dit ruchtbaar te maken, zonder dat zij
1) Omtrent de betrekking, waarin de hoofdleiders der oppositie tot
deze en andere zamenzweringen tegen de regering stonden, zegtouizOT;
dat la fayette, d\'argenson en mamuel er zich mede inlieten en ze
bestuurden; dat de generaal foy, b. constant en casimir péeieu van
haar bestaan kennis droegen en ze afkeurden, zonder zich er verder
mede te moeijen; terwijl royer collard met zijne vrienden er geheel
vreemd aan was, guizot. Mémoires, t. I, blz. 237 vg.
evenwel tegen hen eene vervolging durfde instellen. Hier-
door stoutmoedig geworden, eischten zij eene enquête
van de Kamer en de grootst mogelijke openbaarheid in
die zaak i). Hun slecht geweten gedoogde echter niet
de ministeriële bestrijding van dat voorstel het hoofd te
bieden, en de zaak bleef verder rusten.
De behoefte aan onderzoek deed zich wederom gevoe-
len, twee jaren na dit voorval, in de zaak van den be-
ruchten oüvkaed , die de levering van levensmiddelen en
voertuigen voor het Fransche leger in Spanje aangeno-
men, en het Gouvernement daarbij op groote schaal
bedrogen had. Ter bestrijding van de kosten van den
roemloozen veldtogt in Spanje werd in de daaropvolgende
zitting een buitengewoon krediet van 107 millioen aange-
vraagd. De rapporteur over dit voorstel, be martignac,
bragt het bedrog van dien stoutmoedigen avonturier aan
den dag, maar meende voor de verregaande onbedreven-
heid van de regering genoegzame redenen tot vergoelij-
king te vinden, om desniettegenstaande de aanneming
van het voorstel aan te bevelen De Kamer oordeelde
1)nbsp;Mémoires du général Lafayette, torn. II, blz. 365. „Je m\'unis à mes
amis pour demander autant qu\'il est en nous la plus grande publicité au
sein de. cette Chambre en face de la Nation; c\'est là que nous pourrons,
mes accusateurs et moi, dans quelque rang qu\'ils soient placés, nous
dire sans compliments ce que depuis trente-trois années nons avons eu
mutuellement à nous reprocher.quot; cf. geevinus. Gescbicbte des 19ten
Jahrhs. IV, 1, blz. 321.
2)nbsp;Villèle had het legerhoofd, den Hertog van Angoulême, tijdig ge-
schreven, om hem tegen de voorstellen van ouveard te waarschuwen.
Toen de Dauphin hem magtigde, van dit schrijven ter zijner verdediging
gebruik te maken, antwoordde hij: „Non Monseigneur; il en arrivera
pour moi ce qui plaira à Dieu; cela importe peu au pays; mais je me
rendrais coupable envers le Roi comme envers la France, si pour me
8
-ocr page 128-ook de door den Staat aangegane verbindtenissen gestand
te moeten doen; hetgeen niet wegnam dat velen zich
tegen het niet ter verantwoording roepen der ministers
in de sterkste bewoordingen verklaarden. De Generaal
FOY zeide onder anderen aan het einde eener lange rede :
„Alors il faudra que les incapables soient éloignés et
qu\'on fasse rendre gorge aux traitans.quot; De minister
villèle werd heftig beschuldigd en velen verlangden
meer licht en nader onderzoek in die zaak. Het ge-
lukte echter de martignac dit gevaar van de ministers
door zijne warme verdediging af te weren; bovendien een
onoverkomelijk bezwaar tegen het verlangde onderzoek
bleek reeds uit het rapport daarin te bestaan, dat de
minister van oorlog zelfs aan de zoo gunstig gestemde
commissie waarvan de martignac de tolk was, de
vergunning weigerde om zijne ondergeschikte ambtenaren
te ondervragen 2). Dit laatste is de groote hinderpaal,
waarop een niet erkend regt van enquête dikwijls zal
stuiten; en waarover ook de Kamer van afgevaardigden
moest struikelen, de eerste maal dat zij een onderzoek
disculper d\'une accusation, quelque grave qu\'elle puisse être, je laissais
échapper hors de l\'enceinte de ce cabinet une seule parole, qui pût com-
promettre le nom de Monseigneur.quot; guizoï, Mémoires, t. I, blz. 287.
1)nbsp;Commission chargée de l\'examen da projet de loi relatif aux crédits
supplémentaires pour les dépenses de l\'exercice 1833.
2)nbsp;Journal des Débats, 1824, Mardi 22 Juin. „Votre commission
avait eu l\'idée de mettre en présence différens fonctionnaires publics,
qui rejetaient les uns sur les autres les causes, qui peuvent avoir occa-
sionné les marchés Ouvrard; mais M. le ministre de la guerre n\'a pas
cru qu\'il fût convenable d\'appeler des fonctionnaires publics devant la
commission.quot; Zie de verdere behandeling der zaak. J. d. D, 29 en
30 Juin.
met kracht wilde doorzetten. Dit gebeurde in 1828 :
want toen bleef het niet enkel bij eene gevoelde en uit-
gesprokene behoefte, maar het kwam tot een besluit,
dat ook zooveel mogelijk uitvoering verkregen heeft.
De gedeputeerde labbey de pompières deed het voor-
stel om de afgetreden ministers villèle c. s. in staat
van beschuldiging te stellen wegens trahison et concus-
sion. Daarop werd door de Kamer eene commissie be-
noemd om dit voorstel te onderzoeken, door welke het
ook ontvankelijk verklaard werd. Deze commissie wordt
in de Annales du Parlement Français (1843) i) ten onregte
genoemd, „une espèce de commission d\'enquête/«isa?^^
office de chambre du conseilquot;, eene mistasting die uit eene
verwarring met de enquête judiciaire moet ontstaan zijn.
Het voorstel werd aangenomen en eene commissie tot
onderzoek der zaak ingesteld. De ministeriële verant-
woordelijkheid, hoewel in de Charte gewaarborgd, was
evenmin als het regt van enquête geregeld; hier werd
het een uit het ander ontwikkeld, en door de Kamer, voor
zooverre hare magt reikte, in werking gebragt. Het
bleek echter alras hoe weinig regten baten, waar niet
tevens de middelen ter handhaving verstrekt zijn. Toen
de commissie van onderzoek aan de opvolgers der in
staat van beschuldiging gestelde ministers mededeeling
van stukken en inlichtingen verlangde, kreeg zij van
het gezamentlijke Kabinet dit antwoord: „Dépositaires
publics des documents, qui intéressent le service du roi,
le gouvernement et l\'administration de l\'Etat, nous avions
cru d\'abord devoir examiner, s\'il pourrait être de notre
1) tom. V, blz. Xm.
-ocr page 130-devoir d\'en donner commanication; mais en remarquant
l\'état où est actuellement l\'affaire, nous avons pensé qu\'il
tiy avait pas lieu à Vexamen et a la solution de cette
grave question, et que en conséquence nous ne pouvions
vous transmettre les pièces demandéesquot; i).
De commissie meende zich met dit besluit van niet-
ontvankelijkheid te vreden te moeten stellen en drong op
haar verzoek niet verder aan. Dezelfde moeijelijkheid
voorziende om, bij den verklaarden onwil der regering,
getuigen tegen hunnen wil te hooren of zelfs te doen
verschijnen, nam zij bij haar onderzoek naar de redenen
van de ontbinding der nationale garde van Parijs het vol-
gende besluit: „Qu\'elle entendrait ceux des chefs de
cette garde et celles des personnes de la suite du roi,
lors de la revue du 29 Avril 1827, qui, sur une invi-
tation a elles adressée, voudraient et pourraient lui donner
des renseignements; que procès-verbal séparé serait tenu
des déclarations qu\'elles feraient; lequel procès-verbal,
après qu\'il aurait été lu au déposant, serait signé par lui
s\'il le voulait, et annexé au registre des délibérationsquot;
Velen van de voornaamste getuigen onttrokken zich
onder allerlei voorwendsels aan het verhoor. Bij die
magteloosheid der commissie kan het niemand meer be-
vreemden, dat deze eerste proeve van enquête, door de
regering niet voor ongrondwettig verklaard, maar eenvou-
dig gedwarsboomd, geheel verijdeld werd. Dit is de
hoogste trap van ontwikkeling, dien het regt van enquête
onder de Charte van 1814 bereikte. De vertegenwoordi-
1) Annales du Parlem. Français, tom V. blz. XIII.
3) 11. blz. XIV. Rapport sur l\'enquête par m. lanyee, 22 Avril 184.S.
-ocr page 131-gmg heeft namentlijk in dat tijdsverloop de bewustheid
gekregen van de behoefte daaraan, en tevens proefon-
dervindelijk ervaren, dat haar de krachten er toe nog
ontbraken.
Intusschen viel de Julij-omwenteling voor, en moest
kakel x met de door hem zeiven verkrachte Charte van
1814 voor den burgerkoning louis philippe plaats maken.
De Charte werd gewijzigd, en een der eerste handelingen
van de Kamer der Gedeputeerden was het in staat van
beschuldiging stellen van de laatste ministers, de polignac,
de peyronnet en hunue ambtgenooten ; die met schen-
nende hand de ordonnances van 26 Julij ontworpen en
onderteekend hadden. Tan een regt van enquête was
echter in de nieuwe Charte weder geen woord te vinden,
en omtrent de ministeriële verantwoordelijkheid was enkel
in de „dispositions particuKèresquot;, art. 69, bepaald: „il
sera pourvu successivement par des lois séparées et dans
le plus court délai possible, aux objets qui suivent:
n° 2 la responsabilité des ministres et des autres agents
du pouvoir.quot; Zonder met uitgebreider magt bekleed te
zijn herhaalde dus de Kamer wat zij twee jaren te vo-
ren vruchteloos beproefd had, maar nu onder den drang
der omstandigheden met gunstiger uitslag.
Het voorstel, dat van de salverte was uitgegaan, moest
den geheelen weg afleggen, die in het reglement voor
alle wetsvoorstellen was voorgeschreven, voordat het bij
de commissie van onderzoek kwam. Deze, gedachtig
aan de vroegere hinderpalen, vroeg aan de Kamer de
noodige magt om getuigen en stukken te doen ontbie-
den, meenende dat zij die kon geven, „comme découlant
de son droit de mettre les ministres en accusation.quot;
(Charte, art. 47). Het antwoord luidde: „la Chambre
autorise la commission nommée pour examiner la pro-
position de m. de salverïe, relative à Taccusation des
ministres signataires des ordonnances du 25 Juillet der-
nier, à exercer tous les pouvoirs appartenant aux juges
d\'instruction et aux chambres du conseilquot; i).
Met dit besluit gewapend ontmoette de commissie geen
tegenstand, noch bij de regering noch bij privaat-perso-
nen, in het volbrengen van hare taak; het onderzoek
werd voltooid en de beschuldiging voor de Pairs gebragt.
De rapporteur van eene commissie tot verkiezings-
enquête, in 1843, nam dit precedent als gezaghebbend
voor de toekomst aan en zag in dit besluit geen gevaar.
Hij stelde het gelijk met de eigenmagtige regeling der
proces-orde bij en door het hof der Pairs ingevoerd.
„La loi n\'a réglementé ni la forme de procédure pour
elle, ni les formes d\'enquête pour nousquot;; — „l\'action
avait pour point de départ et d\'appui l\'article 47 de la
Charte; et de cet article, qui établissait un droit, on
pouvait facilement conclure les moyens de l\'exercerquot;
Ook de Kamer moet die meening gedeeld hebben; maar
wij vragen : hoe kon aan dit besluit kracht gegeven wor-
den, zonder schennis van art. 4 dier zelfde Charte
wat te doen, zoo een getuige weigerde te verschijnen?
1) Annales, II. blz. XIV, Rapport lanyer.
3) Art. 47. „La Chambre des députés a le droit d\'accuser les ministres
et de les traduire devant la Chambre des Pairs, qui seule a celui de
les juger.quot;
3) Art. 4. „Leur liberte\' (des Français) individuelle est également
garantie ; personne ne pouvant être poursuivi, ni arrêté, que dans les
cas prévus jmr la loi et dans la forme q^u\'elle prescrit,quot;
watvermogt zulk een besluit tegen de regering? Niets;
en daarom was het welslagen niet daaraan, maar aan de
omstandigheden, aan de algemeene verbittering tegen de
ministers te danken; er was dus voor het vervolg niets
mede gewonnen.
Onder de regering van louis philippb hebben niet
vele, toch eenige zeer gewigtige enquêtes de Kamer bezig
gehouden, en meermalen is de aard van het regt daarbij
een onderwerp van redetwist geweest. Merkwaardig ge-
noeg vinden wij ook hier als uit de Oharte zelve geput
de onderscheiding in politieke, wetgevings- en verkie-
zings-enquête, daar ieder van dezen, volgens de verde-
digers van het regt in de Kamer, op een eigen artikel
in de Charte gegrond was, te weten art. 47, art. 15
en art. 32. Bovendien vinden wij van ieder een belangrijk
voorbeeld, zoodat wij daaruit de Pransche constitutionele
opvatting van het regt volkomen kunnen leeren kennen.
Deze waren de enquête naar het deficit kessnee in 1832,
de tabaks-enquête in 1835 en de verkiezings-enquête
van 1842: daaruit willen wij, wat tot opheldering van
ons onderwerp dienstig is, mededeelen.
Het eerste onderzoek, dat naar het deficit kessnee,
was van tweeërlei aard: het was eene finantiële kwestie
en een punt van ministeriële verantwoordelijkheid. Het
laatste was voor de Kamer hoofdzaak en gaf eene poli-
tieke rigting aan het onderzoek. Het geval had zich
aldus toegedragen: de kassier-generaal (caissier central)
van de schatkist kessnee was op zekeren dag verdwe-
nen, en bij het nazien van zijn gehouden beheer bleek
het, dat hij een aanmerkelijk te kort van meer dan zes
millioenen franken had achtergelaten. Het bleek voorts
dat de man, die meer dan dertig jaren het vertrouwen
van verschillende regeringen bezeten had, door verhezen
m het beursspel die sommen zoek gemaakt had. Na
eene verijdelde poging om zich op zijn buitengoed van
kant te maken, was hij door de hulp zijner familie aan
de waakzaamheid der politie ontsnapt; maar uit den ver-
koop zijner goederen berekende men nog ongeveer een
paar millioenen voor de schatkist te zullen redden.
De Kamer meende deze zaak om twee redenen te moe-
ten onderzoeken : ten eerste wilde men weten, welke de
oorzaken van dit te kort waren en hoe zoo iets bij een
goed stelsel van controle kon gebeuren, met het doel
om zoo noodig de wet in dit\' opzigt te verbeteren; ten
andere rees de vraag, in hoeverre de minister, die dezen
ambtenaar aangesteld of behouden had, materieel of mo-
reel voor dit verhes aansprakelijk was. De minister van
financiën was de baron loüis. Deze had reeds aan zijne
ambtgenooten voorgesteld eene commissie uit de beide
Kamers uit te noodigen om de zaak te onderzoeken, welk
plan door den president-minister casimir perier aan de
Gedeputeerden werd medegedeeld. Uit hoofde van het
punt der verantwoordelijkheid meenden echter velen,
dat eene commissie daartoe door de Kamer zelve moest
aangewezen worden, en er werd besloten twee daartoe
strekkende voorstellen van de leden Laurence en l\'em-
PEREUE in overweging te nemen, en aan eene commissie
opgedragen deswege verslag uit te brengen. Dat van
laurence was vau dezen inhoud: „Je demande qu\'il
soit nommé au sein de la Chambre une commission de
neuf membres chargée de vérifier le déficit existant dans
la caisse centrale du Trésor, ses causes et les cas de
responsabilité, qui doivent en résulter; que cette com-
mission s\'occupe immédiatement de cette vérification, et
fasse aussitôt que possible son rapport à la Chambre;
sauf à être statué sur la responsabilité du ministre des
finances, lors de la discussion de la loi des comptes de
l\'exercice auquel le déficit appartient.quot; Dat van l\'em-
PBEEUïi : „Je propose de nommer une commission d\'enquête
pour examiner le mode de comptabilité existant pour la
caisse centrale du Trésor, et pour donner son opinion
sur la question de savoir, si cette comptabilité offre des
moyens de contrôle et de vérification suffisans et prompts
pour garantir les intérêts de l\'Etatquot; i).
Na de aanneming ontstond er een korte maar belang-
rijke redetwist, of men terstond de commissie ter enquête
zou benoemen of wel eene commissie om over deze voor-
stellen verslag uit te brengen; hoewel het laatste reeds
bepaald scheen. Het gold hier de vraag, of op een
voorstel tot enquête al dan niet de voorschriften van
het reglement betreffende wetsvoorstellen ook toepasselijk
waren. Sommigen zooals de salverte en odilon bar-
rot bestreden die meening, welke vooral door de mon-
talivet en dupin verdedigd werd ; gaetan de la Roche-
foucauld ondersteunde dit door zijn eigen voorbeeld:-
hij had voor het in overweging nemen gestemd, maar —
voegde hij er bij — „si le reglement n\'eût pas existé,
j\'avoue que je ne les aurais pas prises en considération ;
je n\'aurais pas voté une demande d\'enquête, car dans mon
opinion, la Chambre n\'a pas le droit de faire une enquête 2).quot;
1) Journal des Débats, 1833, 1 Févr,
3) J. d. D. U.
Wij willen een enkel woord ten voordeele er van door
DüPiN gesproken aanhalen: „Non seulement la Chambre
ne peut pas nommer les commissaires de l\'enquête, avant
d\'avoir adopté une résolution portant qu\'il sera fait une
enquête; mais il y aura nécessité de définir un peu les
attributions de cette commission d\'enquête ; car autrement
il arriverait en cette circonstance ce qui est arrivé, quand
vous avez nommé une commission pour l\'accusation des
ministres. En effet une commission a une espèce de ca-
ractère judiciairequot;
Het was juist die bepaling der bevoegdheid, welke de
bestrijders niet wilden, odilon barrot zeide : „les pou-
voirs de la commission d\'enquête sont définis par l\'objet
même de l\'enquête.quot;
Het einde van dit geschil was, dat men de bepalin-
gen van het reglement volgde en eene commissie tot het
geven van verslag benoemd werd. Hierdoor werd ook
de verdere loop der zaak geregeld, en later is dit be-
sluit als voor de toekomst verbindend geacht. Nog eens
zou odilon barrot tegen de toepassing van het regle-
ment opkomen, maar dan als pleitende voor eene uit-
zondering met erkenning van den regel.
Uit de geheele redenering in deze zitting gehouden
blijkt weder, hoe onbestemd het regt van enquête was,
zoolang men zich beriep op artikels, die er niets van
zeiden, la Rochefoucauld ontkent ronduit het geheele
regt; odilon barrot, de groote voorstander er van, zegt
alleen : „je n\'ai pas besoin de me livrer à de hautes con-
sidérations politiques pour prouver, que nous sommes
en possession du droit d\'enquête i)quot;, en de anderen pogen
elkanders bedenkingen weg te nemen door telkens te
herhalen: ongetwijfeld hebben wij dat regt. Hoe het
ook met het regt stond, de minister loüis wilde zich
gaarne van iederen blaam zuiveren, en de regering werkte
dus de zaak niet tegen. Nog in dezelfde vergadering
bragt de commissie haar rapport uit, waarin de beide
voorstellen aldus vereenigd aan de Kamer werden onder-
worpen: „II sera formé immédiatement dans le sein de
la Chambre une commission chargée de faire, après en-
quête, un rapport sur le déficit annoncé comme existant
dans la caisse centrale du Trésor, par suite des malver-
sations, dont le caissier se serait rendu coupable; sur
les causes de ce déficit et sur les cas de responsabilité,
qui pourraient en résulter.quot;
„Cette commission proposera également ses vues sur
les moyens de contrôle et de vérification, propres à ga-
rantir désormais les intérêts de l\'Etatquot;
Overeenkomstig het reglement werd het rapport ge-
drukt en in de volgende zitting ter tafel gebragt. la
rochefoucauld trachtte zijne bewering dat de Kamer
het regt niet had vol te houden, en wees op het onder-
scheid tusschen s\'enquérir mfiaire l\'enquâe, waarop door
sommigen geroepen werd : „nous ne sommes pas des aca-
démiciens 3) !quot; Zonder stemming ging echter het voorstel
door, en terstond werd er eene commissie van negen le-
den in de afdeelingen benoemd om het onderzoek te leiden,
i
1)nbsp;J. d. D. 1832, 31 Janvier.
2)nbsp;J. d. D. 1 Févr.
3)nbsp;11. 3 Févr,
-ocr page 138-In de zitting van 10 April \') leverde de commissie
haar verslag in 3). De eerste blik hierin doet ons reeds
een groot verschil bemerken met de verslagen, welke het
Engelsche Parlement gewoon is te ontvangen. Daar bestaat
een rapport gewoonlijk uit eene verzameling van getui-
genverhooren, al of niet door observations gevolgd. Het
verslag van deze commissie was een beredeneerd verhaal
van hare bevindingen, gewis zeer onderhoudend, maar
minder gunstig voor een vrij oordeel, niet over het
werk der verslaggevers, maar over den waren stand
van zaken. Nogtans, is dit wel zoo onnatuurlijk bij eene
Natie, die een spreekwoord heeft: la forme empörte le
fond? Hoe het zij, uit dit verslag bleek: dat het dé-
ficit, grooter nog dan eerst vermoed werd, ontstaan
was, doordien kessner op eene verhandelde leening,
waarbij aan de inteekenaren betahng vóór den termijn
der storting was toegestaan, geld ontvangen en niet
verantwoord had, zonder dat de controleurs dit konden
nagaan; dat die vooruitbetaling eene onregelmatigheid
was in strijd met de voorwaarden der leening, en dat
er bovendien meer dingen buiten den regel daarbij ge-
schied waren, waaromtrent echter de commissie geen
haar voldoende inlichtingen had mogen erlangen; ein-
delijk dat KESSNER een groot gedeelte van den vereischten
borgtogt nooit gestort had, met voorkennis van villèle
die hem in 1822 aangesteld had; dit was echter diens
opvolgers allen onbekend gebleven. Wat de verantwoor-
delijkheid betrof, deze rustte op twee personen, op den
1) J. d. D. n Avril 1833.
3) Rapporteur was m. mabtin (du Nord).
tegenwoordige!! minister baron lodis en op villèle;
voor beiden echter waren, volgens de meening der rap-
porteurs, voldoende redenen tot verklaring van hun ge-
drag aanwezig, zoodat er tot aanklagt of andere regts-
vordering geen grond bestond.
Omtrent de wijze, waarop deze enquête werd tot stand
gebragt, lezen wij in de Annales du Parlement Fran-
çais 1) bij den rapporteur in 1843, dat de commissie
bij het ministerie van financiën inzage bekwam van al
de noodige stukken (tous les documents nécessaires), en
dat zij ambtenaren van verschillenden rang en stand en
ook particulieren in verhoor genomen had, zonder hun
echter den eed op te leggen. Yan moeijelijkheden, bij
het ontbieden van personen of stukken in den weg ge-
legd, blijkt niets uit het rapport, behalve deze zinsnede
betreffende de reeds vermelde onregelmatigheden: „La
commission n\'a pu admettre comme satisfaisantes les ex-
phcations, qui lui ont été données à ce sujet.quot;
Daar de zitting ten einde liep en er tijd ontbrak,
werd dit verslag niet in overweging gebragt. Het vol-
gende jaar werd dus de zaak op nieuw op gelijke wijze
en met gelijken uitslag door eene nieuwe commissie on-
derzocht; waarna de minister van alle verantwoordelijk-
heid ontheven werd.
Wanneer wij dit feit in de constitutionele geschiedenis
van Frankrijk ontmoeten, zoo moet het ons bevreemden.
Het blijkt uit den geheelen loop der redeneringen, dat
de Kamer in het algemeen overtuigd was, krachtens art.
47 der Charte met het regt van politieke enquête be-
1) t. V, blz. XV.
-ocr page 140-kleed te zijn. Yoor de tweede maal en in een tijd van
kalmte maakte zij er gebruik van en regelde de wijze
van dat gebruik. De regering scheen het op het punt
van regt met de Kamer geheel eens te zijn, zoodat alles
medewerkte om het regt in schijn te vestigen. Maar
staat er dan te vergeefs in art. 4 derzelfde Charte, dat
de persoonlijke vrijheid van iederen Franschman gewaar-
borgd wordt, personne ne pouvant être poursuivi ni arrêté,
que dans les cas prévus par la loi et dans la forme qu\'elle
prescrit? Of waar is de wet, die den burger noodzaakt
op stratfe, voor eene commissie der Vertegenwoordiging
getuigenis der waarheid te komen afleggen? Waar de
vormen daartoe in de wet bepaald? Zij bestaan niet,
zegt DüPiN in de Kamer, en daarom moeten wij ver-
tegenwoordigers die regelen. Maar dat is niet de wet,
en die wordt toch vereischt. De burger kan dus niet
gedwongen worden; ook niet de ambtenaar, want hij is
evenzeer Franschman.
Het regt van enquête in Frankrijk moest dus heeten :
het regt om te vernemen van hen die wel willen ge-
hoord worden, of om inzage van stukken te vragen van
wie ze willen geven; maar dat kostbaar regt deelt de
Kamer met velen. Misschien was het daarom niet zoo
onjuist, toen la eochefoucaüld aan de Kamer wel het
regt toekende „de s\'enquérirquot;, maar niet „de faire
une nquête.quot;
Meer uitvoerig dan bij vorige enquêtes het geval was,
is de vraag van het regt behandeld bij de beraadslaging
over het voorstel der tabaks-enquête, in 1835 door martin
(du Nord) gedaan. Bij gevolgtrekking moest hier het
regt van enquête van de politiek op de wetgeving wor-
den overgebragt, en het nieuwe oogpunt, waaruit het
regt nu beschouwd werd, gaf aanleiding, dat vele on-
bestemde begrippen daarover voor meer naauwkeurige
opvatting, \'t zij dan goed of verkeerd, plaats maakten.
De debatten over dit voorstel zijn daarom voor ons on-
derwerp van het hoogste belang, waarom wij er eenigen
tijd bij willen stilstaan.
Het tabaks-monopolie was eene financiële instelling
van het eerste keizerrijk i), eene rijke bron van inkom-
sten 3) voor de schatkist en een van de weinige, ik zeg
niet schoone gedenkteekenen van een gehaten tijd, welke
de Eestauratie had aanvaard. Dit monopolie was telkens
slechts voor een zeker aantal jaren verlengd 3) en de
laatste termijn zou in 1837 eindigen. De regering vroeg
dus op nieuw verlenging, en wel voor een tijd van tien
jaren,
In de Kamer ging er eene krachtige stem op tegen
het verleenen van een zoo langen termijn. Het was
de wensch van velen dit monopolie af te schaffen en
door eene meer met vrije handelsbeginselen strookende
bron van inkomsten te vervangen. De rapporteurs had-
den een termijn van vijf jaren voorgesteld; andere leden
wilden die tot drie en tot één jaar beperkt zien; verschei-
dene \'\'•) sloegen daarbij als amendement voor, eene
1)nbsp;Reeds voor dien tijd onder het oude systeem was de tabak een pri-
vilegie van de fermiers généreaux: privilège d\'achat, fabrication et vente.
2)nbsp;Sinds 1816 was de opbrengst van 33 tot 50 millioenen gestegen.
J. d. D. 7 Jan. 1835.
3)nbsp;Dit was iu 1824 en 1829 geschiedt, J. d, D. 6 Jan. 1835,
4)nbsp;guestibe, delespaul, maetin (du Nord), wustensbeg, mauguin,
etc. — J. d. D. 6 Janv.
-ocr page 142-enquête met dat doel in te stellen, hetgeen echter door
den minister van financiën als nutteloos bestreden werd.
Dit amendement lokte een strijd uit over de vraag, of
het al dan niet den voorrang boven het oorspronkelijke
voorstel hebben moest; en hieruit nam de zaak eene
andere wending, naar aanleiding van eene opmerking van
odilon barrot. „Je ne conteste sans doute pas, zeide
hij, le droit d\'enquête en lui même: comment le con-
tester lorsque la Chambre depuis 1830, s\'en est saisie (?),
et que M. le ministre des finances lui même présidait
une commission d\'enquête? le droit est donc auj our d hui
incontestable, dest plus qiiun droit c\'est un fait. Mais
j\'avoue que j\'éprouverai toujours une tres-vive répugnance
à hitroduire ce droit d\'enquête par voie i amendement
dans une loi. Je serai toujours éloigné de subor-
donner un droit, qui est propre à la Chambre, à la
sanction d\'un autre pouvoir. Je demande que l\'auteur
de l\'amendement veuille bien le convertir en une pro-
position.quot;
Deze wenk werd door de voorstanders der enquête
ter harte genomen, en de voorsteller martin trok zijn
amendement in om er later een bijzonder voorstel van
te maken i). De wet werd daarop met vijf- in plaats
van tien-jarigen termijn aangenomen.
Acht dagen na de aanneming der wet (Zitting van 17
1) J. d. D. 8 Jan. m. maetin (du Nord). „J\'avai.s déposé un
amendement pour faire ordonner une enquête; je le retire d\'après les
observations, qui ont été faites à la séance de hier ; mais j\'en ferai l\'objet
d\'une proposition spéciale ; ainsi la question de l\'enquête sera agitée tout
entière.quot;
Januarij) stelde martin aldus voor, „dat bij de opening
der zitting van 1836 door de Kamer der Vertegenwoor-
digers bij stemming zou benoemd worden eene commissie
van onderzoek van zeven leden, die belast zon zijn alle
vraagpunten na te gaan betreffende den bouw, de bewer-
king en den verkoop van den tabak. Het rapport en
de conclusiën dezer commissie zouden in dezelfde zitting
aan de Kamer onderworpen worden.quot;
Met algemeene stemmen werd besloten dit voorstel
in overweging te nemen, en derhalve volgens het regle-
ment aan eene in de bureaux benoemde commissie tot
voorloopig onderzoek in handen gesteld.
Het voorloopig verslag werd bij monde van het lid
VIVIEN in de zitting van 2 ïebruarij aan de Vertegen-
woordiging voorgedragen. Daaruit bleek, dat de geheele
commissie het eens was omtrent het parlementair regt,
een punt, dat, naar zij meende, in de Kamer zelve
bovendien was uitgemaakt door het in-overweging-nemen
van het voorstel. Zij noemt dit regt „m attribut nécessaire
d\'une assemblée, qui jouit de l\'initiative\'; nog zegt ze er
van : „ on ne saurait vous refuser l\'exercice de ce nouveau
pouvoir: il constitue un de vos droits les plus essentiels.quot;
Het voorstel was door de commissie aldus gewijzigd:
1quot;\' „II sera nommé immédiatement au scrutin par la
Chambre des députés une commission d\'enquête de neuf
membres, chargée de recueillir tous les faits et docu-
ments concernant la culture, la fabrication et la vente
du tabac dans leurs rapports avec les intérêts du Trésor,
de l\'agriculture et du commerce.
„Cette commission remettra à la Chambre avant
la clôture de la session ses procès-verbaux et rapports.
3° Si l\'enquête n\'était pas encore terminée, elle sera
continuée par une nouvelle commission nommée dans
la même forme au commencement de la session de
1836.quot;
De beraadslagingen over het voorstel vingen aan den
]?ebruarij, en niettegenstaande de gevestigde denk-
wijze omtrent het regt bij de verslaggevers, werden daar-
over nog zeer verschillende meeningen uitgesproken. Er
warén voornamelijk drie rigtingen: die door liadiÈees
en jaubbet verdedigd; die welke ducuâtel en düpin
voorstonden, en ten derde de geheel eigene meening van
de salvandy. De beide eersten stelden voorop, dat het
regt van enquête voor de Kamer wel voortvloeide uit
art. 15 dat is uit het regt van initiatief, maar dat
aan de Kamer het regt van initiatief eerst in de tweede
plaats, na den Koning, als subsidiair toekwam voor die
gevallen, waar de Kroon in gebreke bleef: „lorsque
le gouvernement pour ainsi dire refuse de s\'en servir.quot;
„Nous sommes pour la plupart des hommes de spécialité
et de localitéquot; wâs de regtvaardiging dier nederige
stelling. Het gevolg moest een zeer schaarsch gebruik
van het regt zijn. jaübeet verhief de fransche ministe-
riële enquêtes boven al wat parlementair onderzoek was.
Yan de Engelsche rapporten zeide hij: „c\'est un ramas
d\'assertions incohérentes sans méthode, sans clartéquot;; en
verder : „je crois que nous ferions les enquêtes mieux
que les Chambres législatives d\'Angleterre ; mais en même
1) Art. 15. „La proposition des lois appartient au Koi, à la Chambre
des Pairs et à la Chambre des Députés.quot;
S) .Tournai des Débats 15 Février, 1835. Woorden van liadières.
-ocr page 145-tems je pense, que nous les ferions moins bien que
Fadministrationquot; l).
Door deze aanhalingen is de eerste rigting genoegzaam
gekenmerkt. De stelling door ducnatel en düpin in-
genomen was eene andere. Beiden erkenden ten volle
het regt van de Kamer om op het gebied der wetgeving
de enquête toe te passen, ook volgens art. 15; maar
de rigtige oefening er van werd door drie voorwaarden
bepaald: de Kamer kan niemand tot het afleggen van
getuigenis dwingen : — „cette puissance la Chambre ne
peut pas s\'en investir par elle-mêmequot;; het onderzoek moet
in de tweede plaats binnen den loop van dezelfde zitting
gesloten worden: — „une commission ne peut pas sur-
vivre à la Chambrequot;; ten derde moet het onderzoek
uitsluitend binnen vraagpunten van wetgevenden aard
beperkt blijven. Men kan naauwelijks eenen glimlach
bedwingen, wanneer DUCnâTEL hierop laat volgen : „le
droit d\'enquête ainsi délimité me parait incontestable.quot;
Oorspronkelijk en opmerkelijk is de beschouwing van
de salvandy. Hij schijnt de eenige geweest te zijn,
die de zwakke zijde van het regt van enquête, zooals
het tot nog toe in Frankrijk begrepen was, gevoelde.
In het breede wees hij er op, hoe in Engeland dat
regt niet uit het initiatief, maar uit de regtspleging
der Kamers ontsproten was; daaruit ontleende het de
kracht van zijn bestaan. Het was een gevolg van de
dooreenmenging der staatsmagten, maar tevens noodza-
kelijk, om waarlijk het regt van enquête te vestigen.
De Gemeenten in Engeland noodzaken een ieder voor
haar te verschijnen, zoowel den Onderkoning van Ierland
en het hoofd der O. I. Compagnie als den eenvoudigen
koopman; zij leggen den eed op aan den getuige (dit
was niet juist) en straffen den onwillige. Maar die dwang
was onontbeerlijk; ook de Kamer der Yertegenwoordigers,
zeide de salvandy , zou eenmaal daartoe moeten komen :
„Vous n\'avez pas pu vouloir le principe sans vouloir la
conséquence____ car le citoyen appelé ne quittera pas
les heux éloignés, où il se trouve, pour venir déposer
devant vous.quot; Het besluit dat hij trok was : „Voilà donc
un code nouveau qui devient nécessaire. Nous n\'avons
aucune action au dehors de cette enceinte que par la
loiquot; .... „Je dis, qu\'il faut un projet de loi pour régler
le droit d\'enquête, pour dire dans quelles limites, dans
quels principes, dans quelles circonstances il doit s\'exer-
cer. Alors je n\'aurai aucune opposition, mais autrement
je suis obhgé de rappeler à la Chambre, qu\'elle enfreint
toutes les garanties et confond tous les pouvoirsquot;
In der daad, de salvandy had begrepen waar de schoen
wrong; te vergeefs trachtten de voorstanders der enquête
het regt door precedenten te vestigen; eene wet was
hier noodig en onmisbaar; zonder dat kon het nooit
meer dan een schijnregt zijn.
Men denke niet dat zijne taal weerklank vond in de
vergaderzaal. Volstrekt niet. Nadat hij uitgesproken
had, verdedigde de President düpin het regt nog eens
op de gronden door DucnaTEL verkondigd; waarna de
beraadslaging gesloten werd. Dit was het standpunt,
waarop de groote meerderheid in de Kamer stond : lla-
1) J, a. D. 15 Février.
-ocr page 147-dièees en jaubert vertegenwoordigden hier de ministeriële
partij; de salvandy vereenigde zich in dit punt met
la rochefoucauld, hoewel hij overigens in politieke rig-
ting van hem verschilde.
Bij de behandeling van de verschillende deelen van
het voorstel werden nog enkele bijzonderheden aange-
roerd, die men niet mag voorbijgaan.
Op het eerste artikel, „II sera nommé immédiatement
au scrutin par la Chambre des députés une commission
d\'enquête,quot; waren twee wijzigingen voorgesteld. De eerste
door iemand, die waarschijnlijk zich met de gebruiken
van het Engelsche Parlement had bekend gemaakt; ten
minste zijn amendement scheen dit te verraden. Mr.
GÜBSTIER (Jr.), ZOO heette hij, sloeg voor om in plaats
van neuf membres te lezen les membres suivants, en liet
daarop eene lijst van zeventien leden volgen, die naar zijn
oordeel het meest geschikt waren voor die taak; daarbij
stelde hij als minimum of quorum een getal van vijf
leden. Dit overbrengen van Engelsche gebruiken in de
Fransche Vertegenwoordiging wekte meer lachlust dan
sympathie op, en uit gebrek aan ondersteuning leed zijne
poging schipbreuk.
De tweede wijziging werd door vatout voorgesteld, en
berustte op de precedenten. Hij wilde in plaats van
au scrutin liever dans les bureaux lezen, daar en m de
zaak der ministers van 1830 en in die van kessker de
commissiën in de afdeelingen benoemd waren, en niet
terstond door de Kamer 3). Meer naar het schijnt uit on-
dÉ
1) Session du 14 Févr.
3) Session du 14 Févr.
geduld, dewijl de vergadering ten einde liep, of wel om
persoonlijke belangen dan op degelijke gronden werd
ook dit amendement verworpen, en in de zitting van 16
Februarij het eerste artikel aangenomen.
Het tweede gaf geen aanleiding tot verdere beraadsla-
ging; maar bij het derde lid kwam het punt ter sprake,
in hoeverre de Kamer besluiten kon nemen, waardoor
voor eene volgende zitting eenige werkzaamheid bepaald
werd. Het derde lid toch luidde: „si l\'enquête nétait
pas encore terminée, elle sera continuée par une nouvelle
commission nommée dans la même forme au commence-
ment de la session de 1836.\'\'
Deze bevoegdheid werd door velen bestreden. Iedere
zitting was een afgesloten geheel, schoon de leden voor
vijf jaar werden gekozen; geen Kamer kon dus bepalen, wat
door eene toekomstige zou moeten gedaan worden. De
commissie bestreed deze meening niet, en erkende zich
minder juist te hebben uitgedrukt ; zij had slechts bedoeld
voor eene volgende zitting de herhaling van al wat nu
reeds behandeld was af te snijden, hetgeen volgens art.
53 van het reglement kon geschieden. Zij stelde daarom
de volgende nieuwe redactie voor: „si les travaux de
la commission ne sont pas terminés dans le cours de
la présente session, ils pourront être repris, et l\'enquête
sera continuée dans les formes de l\'art. 53 du règle-
ment.quot; De commissie herinnerde daarbij, dat er niet
aan eene tusschenkomende ontbinding van de Kamer ge-
dacht moest worden, daar dan de geheele zaak weer van
nieuws af aan zou moeten beginnen; dit voorstel zag
alleen op de gewone verdaging.
Zoo gewijzigd werd het geheele voorstel aangenomen
-ocr page 149-en de commissie van negen leden bij gelieime stemming
in de zitting van 17 Pebrnarij gekozen. Zoo als ver-
wacht werd, volbragt zij hare taak niet in den loop der
zitting, maar bragt die op nieuw benoemd eerst in de
volgende ten einde. Het tabaksmonopolie werd op grond
der resultaten zoo gewijzigd, dat de opbrengst verdub-
beld werdi).
Uit de tabaks-enquête blijkt voor het eerst duidelijk,
wat de Kamer van Gedeputeerden voor het regt van
enquête hield. Het was niet een regt van onderzoek,
want zij kon niet onderzoeken, dan waar de goedwilligheid
het haar toeliet; het was niets anders dan het regt van be-
schuldiging der ministers en dat van initiatief, zoo ver
de omstandigheden het toelieten aangewend. Nog één
stap verder, en de Yertegenwoordiging ware in het bezit
van een regt, dat zij reeds bij voorbaat geregeld had.
Eene wet, waarbij het onderzoek voor haar een re^i^werd,
kon alleen daartoe leiden. Wat alreeds voor de regeling
gedaan was bevatte veel goeds. Een voorstel tot enquête
aan dezelfde maatregelen van voorzorg te onderwerpen,
bij het reglement voor gewone wetten vooegeschreven, is
zeker nuttig; evenzoo verhoedde odilon baueot met
regt, dat een voorstel tot wetgevings-enquête, waarin
toch altijd eene daad van initiatief ligt, als amende-
ment in eene wet werd aangenomen. Het hier gehul-
digde beginsel ten opzigte van het al of niet voortbe-
staan eener commissie bij verdaging en ontbinding der
Kamer, komt met de Engelsche leer overeen.
Terwijl de beginselen omtrent het regt sedert de ta-
1) Journal des Débats, 12 Août 1842.
-ocr page 150-baks-enquête vrij vast stonden, wachtte het nog eene
nieuwe toepassing, namehjk bij de verkiezingen. Kwade
praktijken daarbij waren helaas ook hier niet altijd onbe-
kend, en waar die algemeene opspraak verwekten, kon-
den degenen, die het regt van den verkozene moesten
beoordeelen, de oogen niet gesloten houden. De Kamer
onderzocht de geloofsbrieven krachtens de uitlegging van
art. 32 i) der Charte; wat moest zij doen, waar die door
de openbare meening of door eene aanklagt betwist wer-
den? Geen uitspraak te doen, tot dat die strijd toeval-
hgerwijze beshst zou zijn, ware eene schending van de
regten van het district, dat tot eene plaats in de Verte-
genwoordiging geregtigd was; daarentegen zich niet aan
de openbare meening of klagten tegen eene verkiezing
ingebragt te kreunen, ware het krachtigste middel om
alle misbruiken aan te moedigen en alzoo onwaardigen
in de Kamer plaats te doen nemen, of wel om eene der
andere staatsmagten te verleiden, zich te mengen in eene
zaak, waarvan de onafhankelijkheid der Vertegenwoordi-
ging afhing. Bovendien was het een klaarblijkelijk onregt
tegenover die kiezers, welke beweerden, dat een ander
dan de door het kiesbureau bekend gemaakte de wettige
vertegenwoordiger was.
Wat kon bij zulk eene zwarigheid eene meer gewenschte
uitkomst zijn, dan het zoogenaamde regt van enquête?
Wel waren hiermede groote moeijelijkheden verbonden:
b. V. het kon de verkiezing gelden van een verafgelegen
1) Art. 33. „Aucun député ne peut être admis dans la Chambre, s\'il
n\'est âgé de trente ans et s\'il ne re\'unit les autres conditions déterminées
par la loi.quot;
departement; hoe in dat geval getuigen te hooren of
inlichtingen te verkrijgen? Het was waar, de bedenking
was gegrond; maar er schoot niet anders over en men
moest roeijen met de riemen die men had.
Nadat dus eens in 1837 een voorstel daartoe strek-
kende, betreffende de verkiezing te Ploermel, wegens on-
gegrondheid der klagt was afgewezen, werd in 1843 2)
besloten eene enquête in te stellen betreffende de ver-
kiezingen van de beeren pauwbls te Langres, floeet te
Carpentras en alliee te Embrun. Deze enquête moest
natuurlijk op een nieuw beginsel gebouwd worden, daar
art. 47 noch art. 15 hier van eenig nut waren; doch
dit baarde geen verlegenheid, want men had art. 33,
en dat was de kern waaruit bet regt zich zeer goed
liet afleiden.
Wij willen in de geschiedenis dezer enquête de nieuwe
toepassing er van gadeslaan; de kennismaking met ver-
schillende moeijelijkheden daaruit voortgevloeid zullen
dien arbeid niet onbeloond laten.
De eerste aanleiding tot deze enquête gaf het rapport
over de geloofsbrieven van pauwels % Tegen diens toe-
lating was eene aanklagt door zeventig kiezers ondertee-
kend ingediend, waarin hij beticht werd door kuiperijen
zich den toegang tot de Kamer gebaand te hebben. Yan
de commissie van rapporteurs was de minderheid voor
het instellen eener enquête, de meerderheid voor de toe-
lating. In het verslag werd nu ten gelieve der minder-
heid een blaam op den candidaat geworpen, gevolgd
1)nbsp;Annales du Parlement Français, t. V, blz. XV,
2)nbsp;Session du 9 Août.
3)nbsp;J. d. D. 2 Août 1842.
ÉÉ
door het besluit van toelating. Teregt meende düpin i)
en anderen dat dit niet gaan kon: considerans en con-
clusie waren in strijd; de eene of de andere moest vallen.
Naar aanleiding hiervan ontstond er een zeer levendig
debat. Men had de keus om de toelating of niet-toela-
ting uit te spreken, of om de beslissing te verdagen, ten
einde door middel van enquête of zoo mogelijk op eenige
andere wijze zich vooraf licht te verschaffen. Het eerste
kon in de uitvoering geen bezwaar opleveren, dat was
eene kwestie van politieke eerlijkheid; verkoos men echter
de verdaging, dan deden zich de volgende vragen op:
Mag men bloot verdagen, zonder daarbij zeker uitzigt
op eene uitspraak te openen? Moet niet terstond daarbij
tot eene enquête besloten worden, of ligt die er niet
reeds stilzwijgend in? In het laatste geval, hoe is daar-
mee te rijmen de door de precedenten gevestigde regel
om een voorstel tot enquête nog aan het voorloopig
onderzoek te onderwerpen?
Daar eene dadelijke toelating of afwijzing van den
heer paüwels niet te regtvaardigen scheen, kwamen al
deze bedenkingen ter sprake. De ministers DUcuaTBL
en GüizoT wilden niet dat buiten het reglement tot de
enquête zou besloten worden; derhalve eerst over de
verdaging, zonder meer, beslissengt; daarna een voorstel
tot enquête volgens het reglement onderzoeken en be-
handelen. d\'angeville, mbynaed en anderen daarente-
gen beweerden, dat door een besluit tot verdaging het
houden der enquête reeds beslist was; als men het eerste
1) 11. „Quand vous concluez à l\'admission, laissez entrer purs dans
cette enceinte tous ceux, qui y arrivent par le mandat des électeurs.quot;
gedaan had, moest het andere noodwendig volgen. Dit
verschil werd vooreerst nog niet uitgemaakt; want er
kwam berigt, dat nog twee andere verkiezingen stof tot
twijfel hadden gebaard, waarom de Kamer besloot tot
zód lang de behandeling der verkiezing van paüwels een-
voudig te verdagen.
Wij merken op, dat in deze beraadslaging over het
regt zeer weinig verschil van meening bestond. De com-
missie van rapporteurs had reeds te kennen gegeven,
dat op dit punt de meerderheid zich aan de minderheid
aansloot, en dat alleen de groote moeijelijkheden aan de
uitvoering verbonden, haar genoopt hadden zich tegen
eene verkiezings-enquête te verklaren. Zij putte het regt
uit art. 32 der Charte en redeneerde aldus: „La Chambre
est juge souverain des élections; pourra-t-elle seule les
juger, elle doit avoir tous les droits, tous les pouvoirs
nécessaires pour éclairer sa décision ; là est le principe du
droit d\'enquête, du droit d\'enquête exercé par la Chambre
elle même ou de son autoritéquot; \'). De redenering komt
overeen met die op art. 47 en art. 15 gebouwd; zij is
in gelijke mate juist en onjuist. De onjuistheid ligt
weder daarin, dat over het hoofd gezien is, hoe men
niet altijd, en hier bepaald niet, nemen kan wat men
niet heeft en toch dient te hebben.
In de zitting van 4 Augustus kwamen de twee andere
betwiste verkiezingen ter sprake, die van eloret te Car-
pentras en van allier te Embrun ; laatstgenoemde voor-
kwam zijne medeleden door zelf op eene enquête aan
te dringen. Beiden werden voorloopig verdaagd, De
ih
1) J. d. D. 3 Août 1843.
-ocr page 154-groote strijd tusschen de ministeriële en de oppositie-
partij over den vorm waarin over de enquête zou beslist
worden, werd daarbij met nog meer hevigheid dan de
vorige keer voortgezet \').
De partijen stonden zeer scherp tegenover elkaar; want
van den vorm hing misschien het bestaan van de enquête
af. Bij stemming in de Kamer was de oppositie meester,
in de afdeelingen was dit zeer twijfelachtig. De minis-
teriëlen beriepen zich op de precedenten en op den
niet geregelden toestand van het regt van enquête; het
zou een nuttelooze en voor de andere magten gevaarlijke
arbeid zijn, als die niet te voren binnen grenzen bepaald
ware. De oppositie verwierp de vroegere voorbeelden
als zonder gevolg voor dit geval. ISTog nooit was er
eene verkiezings-enquête gehouden, en deze eischte uit
den aard der zaak eene behandeling afwijkende van de
vroeger aangenomene. teste, minister van openbare wer-
ken, en DUCHaTEL waren de voorname sprekers van de
regter-, odilon barbot die van de linkerzijde.
De strijd werd eindelijk beslecht in de zitting van 9
Augustus; odilon barrot stelde aan de Kamer voor te
besluiten : „qu\'il sera procédé à une enquête pour vider
les ajournemens prononcés sur les opérations électorales
des colléges électoraux de Langres, d\'Embrun et de
Carpentras, et en conséquence d\'ordonner qu\'une com-
mission sera nommée dans les bureaux pour procéder à
cette enquête, et sur le rapport de cette commission être
ultérieurement prononcé par la Chambrequot; 2). Dit voor-
1)nbsp;J. d. D. 5 Août.
2)nbsp;J. d. D. 10 Août.
-ocr page 155-stel bevatte eene afwijking van hetgeen het reglement
voor wetsvoorstellen bepaalde, en daardoor van den be-
treden weg bij vorige enquêtes.
BAKKOT verdedigde deze afwijking, op grond dat er een
groot verschil in de zaak was. Bij andere enquêtes of
bij wetsvoorstellen had de Kamer slechts over een voorslag
van een of meer leden te oordeelen, die wel eerst aan
een onderzoek mogt onderworpen worden; hier daaren-
tegen rustte op de Kamer een dure pligt; geen voor-
loopig onderzoek kon haar van dien pligt ontslaan. „En
matière de vérification de pouvoirs ce n est pas seulement
un droit, mais c\'est un devoir que la vérification des
faits contestés.quot; „L\'ajournement, que vous avez pro-
noncé, n\'est autre chose qu\'une décision préparatoire en
quelque sorte pour arriver à la vérification des faits con-
testés. L\'ajournement ne s\'expliquerait pas, s\'il n\'avait pas
pour but cette nécessité de vérifier les faits contestésquot;
Over het nut van een voorloopig onderzoek tot rege-
ling van de bevoegdheid der commissie bewaarde de
spreker voorzigtiglijk het stilzwijgen. Dit werd vruchte-
loos door teste in het licht gesteld: want bet voorstel
werd aangenomen, en dennbsp;Augustus werden in de
afdeelingen negen commissarissen benoemd om zich met
het onderzoek bezig te houden. Bij die gelegenheid
namen sommige leden, die in aanmerking wenschten te
komen, het oogenblik waar om in de afdeelingen hun
gevoelen over de oefening van het regt bloot te leggen.
De benoemde commissie zette haar onderzoek voort
onder het voorzitterschap van pascalis tot den 30\'^™
Augustus, toen de Kamers gesloten werden. In die
laatste zitting maakte pascalis aan de Kamer bekend,
dat de commissie nog niet met haar verslag gereed was
en zich tot na de heropening der Kamer zou verdagen,
om dan eigenmagtig (de plein droit) hare werkzaamheden
te hervatten.
Deze verdaging steunde op het beginsel, dat een last-
hebber niet meer magt heeft dan zijn lastgever. In het
Engelsche Parlement weten wij, dat voor het election-
committee hierop eene uitzondering gemaakt was.
Na de opening der zitting van 1843 hervatte de com-
missie hare taak in de grootste stilte; geen enkele mede-
deeling ontving de Kamer omtrent den voortgang der zaak,
zooals dat in Engeland gebruikelijk is, totdat haar den
gasten j^pj-ij rapport over de drie enquêtes gezament-
lijk werd voorgelegd. Dat rapport was voor de kennis
van het regt van enquête hoogst belangrijk. De com-
missie had groote moeijelijkheden ontmoet en veel onder-
vinding opgedaan; zij had kennis gemaakt met de zwakke
zijde der Pransche enquête, en daarop in meer dan één
punt schipbreuk geleden. De uitkomsten waren dan
ook in dit opzigt voor de voorstanders niet zeer verblij-
dend. Laten wij nagaan hoedanig die waren.
Het rapport was gedrukt, aan de leden rondgedeeld,
en kwam daarop den Mei in behandeling i). Uit dit
zeer lijvige stuk, te uitvoerig naar veler meening, bleek
vooreerst, dat de commissie alles behalve eensgezind ge-
weest was. Bijna bij iedere belangrijke kwestie stonden er
eene minderheid van vier en eene meerderheid van vijf
1) .1. d. D. 6 Mai 1843.
-ocr page 157-leden scherp tegenover elkander; zelfs was dit het geval
waar beslist werd of men de handhaving dan wel de vernieti-
ging der verkiezingen zou voorstellen. De strijd tusschen
de regter- en de linkerzijde was van de Kamer in de com-
missie overgegaan. Dit openbaarde zich het eerst bij
de regeling, hoe het onderzoek zou plaats hebben. De
oppositie, die de meerderheid had, was voor het onder-
zoek op de plaats door sub-commissiën, terwijl de min-
derheid de commissie onbevoegd achtte om buiten het
gebouw der Nationale Yergadering gezag te oefenen, hetzij
geheel of gedeeltelijk. Daar de meerderheid echter het be-
sluit genomen had, werd er aan den minister van binnen-
landsche zaken kennis van gegeven, met het verzoek om
zorg te dragen dat de sub-commissiën door de plaatse-
lijke overheid erkend en ondersteund werden bij het op-
roepen en hooren der getuigen. De minister verijdelde
dit schoone plan door te antwoorden, dat de commissie
zoo handelende hare magt overschreed en hij daartoe de
hand niet kon leenen; dat, zoo zij in haar voornemen
volhardde, hij dit in de Kamer zou ter sprake brengen.
De meerderheid, wie het meer om een precedent dan
om het onderzoek zelf te doen was, wilde de overwinning,
die zij op het gebied der enquête ging behalen, niet
door eene behandeling in de Kamer in de waagschaal
stellen; daarom gaf zij toe dat het onderzoek te Parijs
zou plaats hebben, maar zorgde er voor, dat zij zich
in het proces-verbaal uitdrukkelijk het regt van plaatselijk
onderzoek voorbehield, bijaldien dat te Parijs onvoldoende
mogt bevonden worden.
Hoewel dit besluit niet uitgevoerd was, werd het
nogtans bij de behandeling van het verslag door velen
als ongrondwettig aangevallen. Te bepalen waar de Ver-
tegenwoordiging vergaderen zou, was een prerogatief
van de Kroon, en wanneer de Kamer zich om die
reden niet naar goedvinden verplaatsen kon, mogten
hare commissiën dit evenmin. De eenige warme verde-
diger van het plaatselijk onderzoek was het lid der com-
missie de beaumont; hij handhaafde het als zijnde niets
anders dan „une collection de documens, qui sont ap-
portés dans le sein de la commission, qui vient ensuite
les sonmettre a Tappréciation de la Chambrequot; \'), Tegen
zulk eene collection de documens op de plaats was zeker
niets te zeggen geweest, had men niet van het minis-
terie verzocht om als vertegenwoordigende de Kamer
erkend te worden, Hoe het zij, een besluit viel hier
niet te nemen; maar de beraadslagingen waren van dien
aard, dat er weinig hoop was om hierin later een pre-
cedent van regt op plaatselijk onderzoek te erkennen.
Het tweede aanmerkelijke punt van verschil betrof het
hooren van ambtenaren. Tot de getuigen die opge-
roepen waren, behoorden verscheidene ambtenaren zoo
van de regterlijke als van de uitvoerende magt. De
commissie had aan de ministeriën, waaronder die per-
sonen stonden, kennis gegeven van die oproeping, en
daarop was van den kant der ministers verzet tegen
dezen maatregel gedaan. Ten gevolge van dezen hin-
derpaal stelde de minderheid eene splitsing voor tusschen
de ambtenaren die als bijzondere personen in de ver-
kiezing betrokken waren, en dezulken die krachtens hun
ambt daarbij werkzaam waren geweest. Op het hooren
1) Session du 5 Mai 1843. J, d. D. 6 Mai.
-ocr page 159-van de eersten alleen wilde zij bij de ministers aandringen.
De meerderheid weigerde echter, van haar regt om alle
ambtenaren te hooren af te zien, en hield haar besluit
in het verslag staande; maar van den nood eene deugd
makende trad zij toch met de ministers, die het ver-
langen van de minderheid billijkten, in eene schikking.
Dien ten gevolge verschenen de ambtenaren, die niet
ambtshalve in de zaak betrokken waren, voor de com-
missie; doch van de overigen stond de minister DUCHaTEL
twee onder-prefecten toe in zijne tegenwoordigheid, „com-
me s\'il donnait lui-même des explicationsquot; i), op de
vragen die hij goedkeurde te antwoorden, terwijl de
commissie het ondervragen van een prefect, een secretaris-
generaal en een onder-prefect moest laten glippen.
Hoewel door dit vergelijk de strijd opgehouden had,
was er toch in beginsel niets beslist. De minister gaf
geen haarbreed toe in de ontkenning van het regt der
Kamer om zijne ambtenaren te ondervragen; evenmin
de commissie in de handhaving van , haar regt. Maar
de minister was in dit geval de sterkste en feitelijk
overwinnaar gebleven, en in de beraadslaging over het
rapport werd hem die overwinning door geen votum be-
twist; integendeel vele sprekers berispten de commissie
wegens deze magts-overschrijding, zooals zij het noemden.
Behalve het verschil van meening in den boezem der
commissie, was er bovendien in de Kamer zelve nog
veel verdeeldheid over de wijze waarop hare afgevaardig-
den waren te werk gegaan, en van alle kanten moesten
zij verwijten hooren. De oppositie wierp hun tegen,
1) Session du 6 Mai 1843.
-ocr page 160-dat zij hunne besluiten niet hadden uitgevoerd; van den
anderen kant weer werd gevraagd, waarom zij bij de gere-
zen zwarigheden eigenmagtig beslist en niet aan de Kamer
om verklaring verzocht hadden. De commissie werd van
magts-overschrijding beschuldigd, omdat zij gedurende de
verdaging van de Kamer officieus vergaderd was geweest
en toen besluiten genomen had; vervolgens, omdat zij
eigenmagtig het verslag had laten drukken. Zij werd
zeer gelaakt, vooral door gaspaein en d\'haussonville,
over de onkieschheid waarmede zij in de getuigenver-
hooren den sluijer van het huiselijk leven opgeligt en
dat door den druk aan het publiek prijs gegeven bad.
d\'haussonville verwondert zich in het rapport het ant-
woord te lezen op deze vraag : „Pourriez vous nous dire
som le sceau du secret, etc.quot; i)? (secret tiré à plusieurs
milliers d\'exemplaires). Aan de getuigen te vragen voor
wien zij gestemd hadden, was ook eene zeer gebruikelijke
gewoonte der commissarissen geweest. Het scheelde wei-
nig, of er zoude om al deze redenen een voorstel tot
berisping van de commissie in behandeling gekomen zijn;
meer dan eens tartte de eene spreker den anderen, dit
te formuleren, maar gelukkig voor de eendragt bleef dit
achterwege; want de gemoederen waren bij deze beraad-
slaging zeer verhit.
Er werd dus slechts over de conclusie van het rapport
gestemd, en terwijl de commissie voorgesteld had alleen
de verkiezing van Langres te vernietigen en de twee
anderen te handhaven, hoewel met het uitspreken van
afkeuring over het gebeurde te Carpentras, besloot de
1) Session du 6 Mai.
-ocr page 161-Kamer én die van Langres én die van Carpentras te
vernietigen, en alleen den heer allier voor Embrun als
afgevaardigde toe te laten. Het ontslag door pauwels
na de behandeling van het rapport ingediend, werd door
de Kamer niet aangenomen. Daar hij nog geen afge-
vaardigde was, meende men, kon hij ook als zoodanig
de Kamer niet verlaten, en in eene andere kwaliteit
viel hier geen ontslag te vragen; hij moest dus zijn
vonnis verbeiden.
Merkwaardig in de beraadslaging was eene redenering
van de beaumont, den vurigen verdediger van het werk
der commissie. Hij trachtte eene nieuwe stelling te doen
doorgaan, te weten: dat de Kamer het regt bezat tegen
de getuigen desnoods dwangmiddelen te gebruiken i).
„Indépendamment du droit de vérifier les permis —
zeide hij — il y a un autre droit: eest le droit d\'en-
quête. Ce droit vous ne le contesterez pas, puisque
vous même vous avez ordonné une enquête. Comment?
Il faut nier l\'enquête ou concéder le droit d\'appeler des
témoins. Or, cet appel des témoins, ce n\'est pas un
appel bénévole, une citation sur laquelle il leur soit
1) De commissie was op dit punt even als omtrent de eeds-oplegging
verdeeld. Zij had de kwestiën van regt onheshst gelaten, maar hier
aangenomen, „que les témoins seraient invités à se présenter et intro-
duits devant elle sans être assujettis au serment.quot; Nogtans had die invi-
tation in den vorm veel van een bevel : „La commission etc. . . informe
M_____ qu\'il sera entendu pour déposer devant elle, etc. Et qu\'en con-
séquence il devra être rendu au lieu, jour et heure indiqués ci-dessus.quot;
De getuigen ontvingen op hun verzoek schâvergoeding voor de reis-
kosten (indemnité de transport). Zie l. hymans. „Des enquêtes parle-
mentaires en Angleterre et en Prance, à propos de 1\'enquète sur les
élections de Louvain.quot; Brussel 1859. blz. 19 en 20.
permis de ne pas comparaître. Le droit d\'enquête im-
plique nécessairement le droit d\'amener les témoins devant
la Chambre.quot; Deze redenering, welke odilon baerot
beaamde en guizot met de enkele woorden, „le
témoin ne doit obéir qu\'à la loi, et s\'il n\'y a pas de
loiquot; — omverwierp, bevatte eene waarheid, maar die op
een valschen grond steunde. Bij den eersten tegenstand
moest de Kamer beseffen, dat het regt van enquête iets
meer moest zijn dan dat van getuigen te ontbieden,
die niet gehouden waren daaraan te voldoen; maar van
den anderen kant was het niet mogelijk, of uit art. 47,
of uit de artt. 15 en 32 zulk een regt af te leiden,
zelfs al stond art. 4 niet als een onoverkomelijke slag-
boom in den weg. Van daar de valsche premisse, dat
het regt door de precedenten en onafhankelijk (indépen-
damment) van art. 32 bestond. Zoodanig bestaan nu
van een waarachtig regt van enquête, gelijk db beaumont
het verlangde, zou onder de gegeven omstandigheden
niet anders mogelijk zijn dan met huldiging van de stel-
ling, dat de wet door de overtreding wordt afgeschaft.
Wanneer de beaumont naast zijn advies art. 4 van de
Charte gelegd had, dan had hij ter eener zijde gelezen:
het regt van coercition des témoins is eene onmisbare
eigenschap van het regt van enquête; maar daartegen-
over: „personne ne pouvant être poursuivi ni arrêté que
dans les cas prévus par la loi et dans la forme qu\'elle
prescrit.quot; [lit deze tegenstelling viel voor hem geen
ander redelijk besluit te trekken dan dit eene : de Kamer
1) Session du 5 Mai. „Vous avez raison, c\'est un devoir pour,les
témoins de venir.quot;
heeft het regt van enquête niet; zij lan het ooi niet uit
zich zelve verkrijgen, maar alleen door eene wet. Dit is
dezelfde slotsom, waartoe wij reeds bij de vroegere ge-
vallen gekomen zijn.
De voorbeelden, die wij hier onder de oogen gehad
hebben, doen ons zien, hoe de Vertegenwoordiging onder
de constitutionele monarchie in Frankrijk getracht heeft
zich het regt van enquête als een onderdeel van andere
regten toe te eigenen, en dat wel in drieërlei rigting,
evenals dit in Engeland had plaats gehad. Het was
werkelijk de natuurlijke loop der omstandigheden, die
hier zoowel als daar voor het uitoefenen dier drievoudige
bevoegdheid de behoefte aan dat regt had doen gevoelen.
Maar in Frankrijk ging die behoefte gepaard met eene
juridische onmogelijkheid; en daarom was het schijnbaar
nieuw verworven regt van enquête niet anders dan het
reeds bestaande van ministeriële verantwoordelijkheid,
van initiatief, en van het onderzoek der geloofsbrieven,
in eene nieuwe gedaante te voorschijn tredende, in dat
namelijk van een onderzoek gelijk aan hetgeen bij de
overweging van ieder wetsvoorstel in gebruik was. Het
was eamp;nQ faculté de s\'enquérir, geen droit d\'enquête, en
als zoodanig was het, zooals DUcnaTEL zeide, incontestalle;
maar daarbij kon geen sprake zijn van een regt tot dwang.
Wilde men hieruit afleiden, dat de Kamer verkeerd
handelde, toen zij het meerdere niet magtig, toch het
mindere naar vermogen oefende, men zou haar onregt
aandoen; want ook dat had zijn nut en vergoedde tot
zekere mate wat zij miste. Hierin alleen bestond de
misslag, dat men meende te bezitten wat men niet had,
en daarom niet naar de middelen omzag om werkelijk
in dat genot te geraken, waarvan men trouwens niet
ver meer verwijderd was.
Onder de Eepubliek van 1848 is het onderzoek op
de plaats en de eeds-aflegging bij de enquête toegepast
Hiervan echter rekenschap te geven ligt niet in ons be-
stek; want daar de regten van een vertegenwoordigend
ligchaam onder den republikeinschen regeringsvorm in
het algemeen uitgebreider zijn dan onder de monarchie,
zoo gaat het niet aan, de bijzondere instellingen van
beiden op ééne lijn te stellen en uit hetzelfde oogpunt
te beschouwen.
Het tweede keizerrijk is voor het regt van enquête
onvrachtbaar. De gewijzigde constitutie van 20 en 21
December 1851 had aan het Corps Législatif het regt
van aanklagt der ministers en dat van initiatief
ontzegd, en een verkiezings-onderzoek was zoowel door
de invoering van het algemeene stemregt \'\'•) als door het
verbod van petitiën bij de Kamer in te dienen zoo
goed als buiten het bereik der Kamer gesteld. Yoor
den Senaat alleen zou sprake van een onderzoek kunnen
zijn krachtens art. 13, waarbij aan dat ligchaam het
regt gegeven wordt de ministers aan te klagen; echter
is het geval onder den scepter van een napoleon naau-
welijks denkbaar. Voor alsnog, zoolang de constitutie
van 1851 van kracht blijft, moeten wij de ontwikkeling
1)nbsp;Zie L. HYMANS, 11. blz. 23. Enquête relative à l\'Election de l\'He\'-
rault. Assemble\'e Nationale, 23 Août 1848.
2)nbsp;Constitution 20 et 21 Dec. 1851, art. 13.
3)nbsp;11. art. 8.
4)nbsp;11. art. 36.
5)nbsp;11. art. 45.
-ocr page 165-van het constitutioneel regt van enquête bij het jaar
1848 afsluiten. Zeer lang kan het duren, eer men
daarmede teruggekeerd zal zijn tot op die hoogte, waarop
het toen reeds stond.
§ 3.
Belgie.
Toen de zuidelijke Nederlanden zich in 1830 van
hunne noordelijke broeders hadden losgescheurd, was de
eenige kwestie van regeringsvorm die zich kon voor-
doen deze: of de jonge Staat eene republiek dan wel
eene zeer getemperde constitutionele monarchie zijn zoude.
De laatste vorm verkreeg den bijval der overgroote meer-
derheid en werd uitgedrukt in de thans nog geldende
constitutie van 1831.
Met het beginsel in art. 25 verkondigd, „tous les
pouvoirs émanent de la Nation,quot; werd de wetgevende
magt aan den Koning en twee Kamers, vereenigd en
aan allen gelijkelijk tóebedeeld; de uitvoerende werd aan
de Kroon opgedragen met deze beperking: „tel qu\'il
est réglé par la constitutionquot;; i) en gedeeltelijk om een
tegenwigt te stellen, werd onverminderd de ministeriële
verantwoordelijkheid in art. 40 bepaald: „Claque Cham-
bre a le droit d\'enquMequot;. De Belgische staatsregeling is
de eerste, waarin dit regt uitdrukkelijk aan de Yerte-
genwoordiging werd toegekend; de vraag is, in hoeverre
heeft deze steUige erkenning van het regt tot de ont-
1) Art. 29. cf. art. 78. Zie j. b. bivokt, Code constitutionnel de la
-ocr page 166-wikkeling er van bijgedragen? Dit is eene vraag, die uit
de parlementaire geschiedenis moet beantwoord worden.
In de zitting van de Kamer der representanten van
24 September 1831 werd door dertien leden een voor-
stel ingediend van dezen inhoud : „Une enquête sera
faite sur les causes et les auteurs de nos revers dans la
dernière campagnequot; — het was na den slag bij Leuven —;
dit voorstel werd aangenomen en aan zeven leden werd
de uitvoering er van toevertrouwd. Deze commissie zag
wel in, dat het eenvoudige artikel 40 niet genoegzaam
was om daarmeê hare taak naar behooren te vervullen;
zich derhalve op dat artikel grondende deed zij een wets-
voorstel tot regeling van de enquête in het algemeen,
hetwelk zij aan de Kamer voordroeg. Zij verlangde
daarbij voor hare Kamer het regt van lastgeving, zoowel
aan de leden der commissie als aan ambtenaren van het
regterlijk, administratief en mihtair gezag, tot het doen
van nasporingen (mvestigations), benevens dat van dwang-
uitgifte tegen bewaarders van openbare stukken en mi-
nisteriële archieven. Alle ambtenaren zouden verpligt
zijn des gevorderd narigten te geven, en onwil of nala-
tigheid met eene boete van honderd guldens voor iede-
ren dag verzuim strafbaar zijn. Het regt van dagvaar-
ding van getuigen, van eeds-oplegging en lijfsdwang
zonder cassatie of appel zouden bovendien aan de com-
missie het vereischte gezag geven om alle hinderpalen te
overwinnen. De werkzaamheden eener dusdanige com-
missie zouden ten slotte door verdaging of sluiting van
de Kamer niet afgebroken worden i).
1) E. VAN DEN PEEEEBOOM, Du Gouvernement Représentatif en Bel-
gique. Brussel 1856. tom I. blz. 109.
Na een warmen strijd gedurende vier onstuimige
zittingen, werd de inoverwegingneming met 48 tegen
31 stemmen verworpen; en nadat dien ten gevolge twee
leden der commissie voor hunnen last bedankt hadden,
bleef de geheele uitvoering van bet onderzoek achter-
wege. De buitensporige eischen door de commissie ge-
steld waren de voorname oorzaak van het mislukken
dezer eerste poging \'), en niet zonder grond: want het-
geen zij verlangde was meer dan zelfs de Commons had-
den , terwijl bovendien hier al die uitzonderingen en wij-
zigingen ontbraken, welke daar, door eene reeks van
precedenten bevestigd, die magt met de regten van an-
deren in overeenstemming gebragt hadden.
Zoo werd door te veel te willen niets verkregen, zoo-
dat eene volgende commissie weder geen ander rigt-
snoer had dan het algemeene artikel: „Chaque Chambre
a le droit d\'enquêtequot;.
Het duurde bijna negen jaren voor men daartoe an-
dermaal zijne toevlugt nam; en ofschoon oppositie-ijver
er niet vreemd aan was toch had de tweede enquête
in het geheel geen politiek karakter; het was eene han-
dels-enquête, gevolgd op een ministerieel onderzoek om-
trent hetzelfde onderwerp.
Nadat door den minister van binnenlandsche zaken de
Theux krachtens koninklijk besluit van 25 Eebruarij 1840
eene commissie benoemd was, „ä l\'effet de constater la
situation linière en Belgique, et de rechercher les moyens
d\'\'encouragement et de protection, qu\'il pourrait être utile
1)nbsp;louis HTMANS, des Enquêtes Parlementaires, etc. blz. 34.
2)nbsp;VAN DEN PEEEEBOOM. tom I, blz. 335.
-ocr page 168-d\'employer dans l\'intérêt de cette industriequot;, werd den
28Bten ^prii ^oor den abt de eoeee het voorstel gedaan,
om met hetzelfde doel een meer algemeen onderzoek van
wege de Kamer in te stellen. Dat voorstel, zooals het
gewijzigd in het rapport van de centrale afdeeling voor-
komt luidde: „Une commission d\'enquête est chargée:
1° de s\'enquérir de la situation actuelle du commerce
extérieur dans ses rapports avec l\'industrie et l\'agricul-
ture du pays ; 2° d\'examiner si la législation actuelle
est insuffisante; 3° en cas d\'affirmative, de présenter les
bases du système commercial et naval, qu\'il convien-
drait d\'établir, dans l\'intérêt de la Nation i).
Bij volslagen gebrek aan wettelijke of huishoudelijke
regeling van de enquête werd in het rapport voorge-
steld, dat de commissie zou benoemd worden uit en
door de Kamer, bij geheime stemming, en met volstrekte
meerderheid; dat zij uit zeven leden zou bestaan en een
secretaris, door haar aan te stellen ; dat de kosten der
enquête op de begrooting van de Kamer zouden gebragt
worden 2). Met de verhooging van het getal leden van
zeven op negen werd dit voorstel aangenomen, en eene
commissie gesphtst in twee afdeelingen, eene voor handel
en eene voor nijverheid, terstond benoemd.
Zonder met eenige naar buiten werkende magt bekleed
te zijn, toog de commissie aan het werk. Gelukkig
wordt zoodanig gemis bij eene handels-enquête het minst
van allen gevoeld; hier althans vergenoegde de commis-
1) 11. t. II, blz. 109 vgg.
3) 11. t. II, blz. 367. „11 est entendu, que ce crédit doit, comme
tous les autres, recevoir la sanction des trois branches du pouvoir
législatif.quot;
sie zich met hetgeen zij had, te weten eene groote vrij-
heid in hare verrigtingen. Zoo verplaatste zij zich op
eigen gezag naar verschillende steden des lands; zij stelde
daar verhooren en nasporingen in bij de kamers van
koophandel en ondervroeg de voornaamste mannen in het
vak van handel en nijverheid. Het regt tot zulke ver-
plaatsing kon haar niet ontzegd worden, daar het in
Belgie niet als elders de Koning is, die de Yertegen-
woordiging op eene bepaalde plaats beschrijft, en zeker
het artikel 136 i) eene verplaatsing van commissiën niet
in den weg staat. Alleen zou er misschien twijfel kunnen
oprijzen of de commissie aan de stilzwijgende toestem-
ming der Kamer genoeg had; maar dit schijnt door het
niet-verzet daartegen bevestigd te zijn geworden.
De verslagen der beide afdeelingen kwamen lang niet
tegelijkertijd in: dat betreffende den handel reeds de 23®\'®quot;
December 1841, dat rakende de industrie eerst in Fe-
bruarij 1844. In dat jaar werden zij gemeenschappelijk
behandeld, waarbij door de Kamer in de eerste plaats
behoefte gevoeld werd aan inhchtingen van de regering
omtrent den waarschijnlijken afloop van op touw gezette
negotiatiën over handelsverdragen met vreemde Magten.
De commissie had zich bij haar onderzoek daarbuiten
gehouden, misschien wel vreezende uit gemis aan be-
voegdheid het hoofd te zullen stooten. Deze vrees zou
althans niet ongegrond geweest zijn; want niet dan in ge-
heime zitting wilde de regering de noodige inlichtingen
geven: zij zou dit derhalve niet gedaan hebben voor
1) Art. 126. „La ville de Bruxelles est la capitale de la Belgique et
le siège du Gouvernement.quot;
eene commissie, wier rapport wie weet hoeveel open-
baarheid kon verkrijgen.
Elf geheime zittingen werden aan de officiële inhch-
tingen besteed, achtentwintig aan de beraadslagingen
over de voorstellen van de commissie van onderzoek, en
de vrucht van deze langwijlige debatten, naar men be-
weerde door de ervaring verkregen, was, in strijd met alle
andere ervaring, een volledig stelsel van differentiële reg-
ten tot bescherming van Belgiens handel en nijverheid i).
Niet alleen naar de vruchten, maar ook naar den
grond moet men den boom beoordeelen. Bragt hier de
enquête geen waarheid aan het hcht, men bedenke dat
het vooroordeel tegen handels-vrijheid nergens dieper ge-
worteld was dan juist in Belgie, en dat de voorname
man, de voorsteller en rapporteur van de afdeehng han-
del DE roERE, zich reeds met een systeem had toege-
rust, voor hij nog aan den arbeid toog Deze enquête
heeft tot de ontwikkehng van het regt niet verder bij-
gedragen dan door het voorbeeld van verplaatsing der
commissie buiten het gebouw der nationale Vertegen-
woordiging. Wat omtrent de regehng nog opmerking
verdient, is, dat het voorstel tot enquête, even als an-
dere voorstellen, alle bij het reglement voorgeschreven
trappen van voorloopig onderzoek moest doorloopen,
voordat er over gestemd werd.
De geschiedenis van het regt van enquête in Belgie
1) VAN DEN PEEEEBOOM, t.nbsp;II. blz. 113. „Pour l\'honneur du pays et
du Parlement ce ne fut pas sans une forte opposition, que cette mal-
heureuse loi fut admise.quot;
3) 11. t. II. Hz. 107 vgg.
heeft eene belangrijke aanwinst gedaan door het ons allen
bekende onderzoek naar de Leuvensche verkiezingen,
verleden jaar ingesteld. Niet dat daardoor het regt zoo
groote schreden ter ontwikkeling heeft gedaan, o neen;
maar vooreerst, omdat er in Belgie nog geen voorbeeld
van zoodanige enqnête bestond, en ten andere, omdat
de bezwaren aan een verkiezings-onderzoek eigen, helder-
der dan de meeste andere enquêtes de vereischten van
een rigtig gebruik van het regt van onderzoek in bet
licht stellen. In Frankrijk was het de verkiezings-en-
quête, die klaarder dan alle vorige de ongenoegzaamheid
van een schijnregt aantoonde; zoo was het ook onder
gewijzigde omstandigheden in Belgie
Nadat de verkiezingen voor de buitengewone zitting
van 1859 afgeloopen waren, kwamen er op den dag van
de opening en bij den Senaat en bij de Kamer verzoek-
schriften in van burgers uit Leuven, klagende over om-
kooping door de geestelijkheid bij de laatste verkiezingen
in hun district gepleegd, en op dien grond vernietiging
verzoekende van de gedane keuzen. De Senaat besloot den
14\'ï®quot; Julij eene enquête in te stellen, maar kwam den
September daarop terug en handhaafde de gekozen Se-
natoren; de Kamer nam den 16\'\'\'=quot; Julij het besluit tot
het houden eener enqnête en bleef daarbij. Het gevolg
daarvan was, dat zij niet, zoo als eene vorige maal ge-
beurd was, eenvoudig eene commissie zonder eenige magt
naar buiten aanstelde; — waar bij algemeene omkooping
menigeen vrienden of magen, ja ook zichzelven eene smet
moest aanwrijven, kon van zulk een krachteloos onder-
1) Indépendance Belge, 30 Nov. 1859. Rapport de M. Defré.
-ocr page 172-zoek geen heil te verwacliten zijn; er kwam dus den 20®\'®
Julij uit den boezem der Kamer een wetsvoordel ter tafel
tot regeling alleen van deze enquête, hetwelk aangeno-
men in den Senaat en met de koninklijke sanctie be-
krachtigd aldus luidt:
„Art. 1. La commission d\'enquête est composée de
cinq membres, nommés par la Chambre des représentants.
La commission choisit dans son sein un président et un
secrétaire.
„Art, 2. Les pouvoirs accordés aux magistrats in-
structeurs et aux présidents des cours d\'assises par le
Code d\'instruction criminelle, appartiennent à la com-
mission d\'enquête et à son président,
„Art, 8, Les témoins, les experts et les autres per-
sonnes, dont le concours peut être exigé ou requis en
matière criminelle, sont soumis devant la commission
d\'enquête aux mêmes obligations, que devant les cours
d\'assises, et passibles des mêmes peines en cas d\'infrac-
tion ou de refus,
„Art, 4, Les membres de la Chambre des représen-
tants ont le droit d\'assister aux séances de la commis-
sion d\'enquête,
„Art, 5. Les indemnités sont reglées par le tarif en
vigueur devant les cours d\'assises.
„Art. 6. L\'offense envers les membres de la commis-
sion et la subornation de témoins sont punies des peines
prévues par les artt. 222, 223, 228, 231 et 365 du
code pénal,
„Art, 7, Les peines encourues sont appliquées par les
tribunaux ordinaires, auxquels la commission renverra
les procès-verbaux constatants les délits.
„Art. 8. La commission ne peut opérer ou délibérer
valablement, que lorsque trois de ses membres au moins
sont réunisquot; \').
Deze wet, waardoor niet alleen de magt van de com-
missie naar buiten, maar ook de geheele inwendige rege-
ling van de enquête werd bepaald, stelde de onderzoekers
in staat hunne taak met nadruk door te zetten; zoodat
na zeventien achtereenvolgende bijeenkomsten en het hooren
van 191 getuigen, waartoe verscheidene „commissions ro-
gatoiresquot; door den Voorzitter krachtens art. 3 der aan-
gehaalde wet benoemd waren, de commissie in November
het verslag van hare bevindingen aan de Kamer kon in-
dienen. Dit verslag kwam dennbsp;dier maand in be-
handeling; het was niet eene eenvoudige mededeeling van
de verhooren en gedane ontdekkingen, maar het bestond
uit een beredeneerd overzigt van het te Leuven voorge-
vallene, gevolgd door een advies om de gedane keuzen
te vernietigen, dat met drie tegen twee stemmen aange-
nomen was. Daar achter kwamen als bijlagen de pro-
cessen-verbaal van het onderzoek.
Het stuk, door een der leden (dümortier) in de Kamer
„le pamphlet de Mr. boniface (deeré)quot; genoemd, ver-
wekte daar eene groote opschudding. De clericale partij
beschuldigde den verslaggever, dat de gronden van ver-
dediging der verkiezingen, door de minderheid in de
commissie aangevoerd, niet in het rapport waren opge-
nomen; en dat het geheel niets anders dan een heftig
partijschrift was, met het doel om de geestelijken als
omkoopers aan de kaak te stellen.
1) Indépendance Belge, 22 Oct. 1859.
-ocr page 174-Het valt niet te ontkennen, dat de schijn sterk van
partijdigheid getuigt, waartoe reeds de vorm aanleiding
moest geven. Dien indruk maakte het ook op de meer-
derheid der leden; waarom er besloten werd het ver-
slag met de „annexesquot; niet in de „Annales Parlemen-
tairesquot; te plaatsen, dan nadat een der commissarissen
uit de minderheid, van overloop, eene nota ter aan-
vulling daaraan zou hebben toegevoegd. Dit is later
geschied, en daarop zijn de betwiste keuzen vernietigd.
Ziedaar wat de parlementaire geschiedenis oplevert;
onze vraag is nu: welk oordeel zuhen wij daaruit over
den staat van het regt van enquête in Belgie uitspreken ?
De Constitutie verleent aan de Yolksvertegenwoordi-
ging het regt van aanklagt der ministers, te regelen door
de wet\'); aan beide Kamers het regt van initiatief in de
wetgeving 2), en eveneens dat van beslechting van be-
twiste verkiezingen 3), Bij deze drievoudige bevoegdheid,
waartoe een onderzoek nuttig en noodig kan zijn, is aan
beiden het regt daartoe bij de Belgische staatsregeling
verzekerd. In de praktijk nu is het gebleken, dat daar-
voor om uit de echte bronnen te kunnen putten somtijds
een gezag wordt vereischt, dat hier geheel ontbreekt, en
dat noch de Kamer noch de Senaat aan zijne commissiën
kan geven, namelijk eene min of meer beperkte bevoegd-
heid om van ambtenaren inlichting of openlegging van
stukken te vorderen, en om ook bijzondere personen des-
noods op straffe daartoe te verpligten. Geen artikel in
1)nbsp;Constitution Beige, art. 90.
2)nbsp;11. art. 27.
8) 11. art. 34.
de constitutie noodzaakte de verantwoordelijke ministers
tot het eerste; artikel 9 verbood uitdrukkelijk de toe-
vlugt tot het tweede i).
Het gevolg hiervan was, dat de eerste poging bp dit
gebrek schipbreuk leed; dat de eerste enquête onvolledig
was en later in de Kamer aangevuld moest worden;
eindelijk, dat het doorgaan van de laatste enquête afhan-
kelijk werd van de aanneming eener wet door de beide
andere deelen der wetgevende Magt. Zonder de toe-
stemming van deze ware het onderzoek waarschijnlijk
niets dan eene droevige vertooning van onmagt geweest,
en dat zal het ook blijven bij iedere enquête waarin de
politiek eenige rol speelt, zoolang niet eene wet, niet voor
een enkel geval maar voor goed, het regt van enquête
geregeld zal hebben. Uit de aangevoerde voorbeelden
blijkt, dat de bloote erkenning van het regt weinig baat;
zij geeft hoogstens eene morele kracht, welke bij partij-
strijd gewoonlijk weinig dienst dcet. Toch kan het als
een geschikte grondslag beschouwd w^orden om later op
voort te bouwen, en in zooverre kan men zeggen,
dat Belgie eene toekomstige ontwikkeling nader is dan
Frankrijk voor 1848 bereikt had.
Wat de tijdelijke wet van 1859 betreft, deze zou voor
eene vaste regeling ongeschikt zijn. Nam de Kamer
haar onder voorbehoud van eigen regt aan, zij kon dit
gerust doen ten opzigte van de artt. 1, 4 en 8; want
tot inwendige regeling bezat zij de noodige bevoegdheid.
Maar waarom die artikelen in de wet op te nemen?
1) 11. art. 9. „Nulle peine ne peut être établie ou appliquée qu\'en
vertu, de la loi.quot;
Geschiedde dit misschien om van eigen regt te kunnen
gewagen? Wij beoordeelen het niet. Voor eene vaste
regeling is het noodig, dat de wet alleen het naar buiten
werkend gezag bepale, en dat vooral de verhouding van
de Kamer tot de Eegering daarbij juist omschreven worde.
In beide opzigten schoot de wet van 1859 te kort.
De regeling van de enquête geeft stof tot twee
opmerkingen; beide betreifen het verkiezings-onderzoek.
Is het constitutioneel, dat een volksvertegenwoordiger
als zoodanig door de Kamer eerst worde erkend na het
onderzoek der geloofsbrieven \'), en werd op dien grond
aan de Leuvensche afgevaardigden het voorregt van
art. 4) der wet op de enquête regtens ontzegd? In het
Engelsche Parlement wordt het bijwonen der committees
aan het lid, welks verkiezing behandeld wordt, op an-
dere gronden ontzegd. Het lid van de Kamer hymans
trekt in zijn reeds vroeger aangehaald vlugschrift de
grondwettigheid van het Belgische reglements-artikel in
twijfel.
Onze tweede aanmerking geldt den vorm van het rap-
port. De taak van eene commissie tot verkiezings-onder-
zoek aan welke niet, zooals in Engeland, ook de beslissing
is opgedragen, schijnt ons toe in niets anders te moeten
bestaan dan in het kenbaar maken van de feiten, zon-
der eenig advies of andere voorlichting daarbij. In dit
opzigt zijn de eischen van een verkiezings-onderzoek ge-
heel andere, dan waar het de wetgeving of zelfs de
politiek geldt. Handhaaft men dit beginsel niet, dan
1)nbsp;Zie Règlement de la Chambre des représentants. Art. 4.
2)nbsp;Des enquêtes Parlementaires, etc. blz. 7-
-ocr page 177-is er bijna met geen mogelijkheid een onpartijdig verslag
te wachten, geschikt om de leden met een vrij oordeel
het gebeurde te doen beschouwen.
De verdere regebng biedt overigens niets aan, wat
wij niet reeds vroeger in Engeland of Frankrijk ontmoet
hebben.
Duitschland.
Het veld dat wij hier betreden is voor ons onderwerp
niet zeer vruchtbaar; wij willen er daarom ook niet lan-
ger bij vertoeven dan volstrekt noodig is.
De\' staatsregtelijke eenheid van Duitschland is met
het Keizerrijk in 1806 gevallen, en sedert het Eijnver-
bond is de landsheerlijke hoogheid der Yorsten in eene
Souvereiniteit veranderd, welker bevoegdheid om naar
goedvinden regeringsvorm en instellingen te wijzigen,
zelfs na de Bonds-acte van 8 Junij 1815, schier onbeperkt
is. Het gevolg hiervan is, dat vooral in de Staten van
den tweeden rang vroeger of later Constitutiën zijn aan-
genomen, steunende op het stelsel van vertegenwoordi-
ging, doch beheerscht door historisch duitsche beginselen.
De twee voornaamsten daarvan zijn dat van de vorste-
lijke Landeshoheit en dat van verdeeling in Standen. Van
deze twee beginselen dragen alle duitsche Constitutiën,
eene enkele uitgezonderd, min of meer den stempel, en
daarin ligt de grond, waarom het regt van enquête hier
niet inheemsch is. Eenige voorbeelden mogen dit toe-
lichten.
De „\'Verfassungenquot;, die in aanmerking komen, zijn
die van Beijeren, Wurtemberg, Baden, Saxen en Hano-
ver van dezen zijn de eerste, derde en vijfde zooge-
naamde geoctrooijeerde grondwetten, de beide anderen
bij verdrag tot stand gekomen. Dit verschil heeft echter
op den inhoud weinig invloed gehad. De grondslag van
al deze Staatsregelingen is dezelfde, namelijk de vorstelijke
Souvereiniteit, getemperd door de bepaald omschrevene
bevoegdheid der Standen: dus juist het tegenovergestelde
van hetgeen in de Belgische Constitutie uitgedrukt staat.
Door twee artikelen wordt dit overal ongeveer op dezelfde
wijze aangeduid: b. v. in de Beijersche Grondwet door
§ 1 van Titel II: „Der König ist das Oberhaupt des
Staats, vereinigt in sich alle Eechte der Staatsgewalt,
und übt sie unter den von Ihm gegebenen in der gegen-
wärtigen Yerfassungsurkunde festgesetzten Bestimmungen
ausquot;; en § 1 van Titel VII: „Die beiden Kammern
können nur über jene Gegenstände in Berathung treten,
die in ihren \'Wirkungskreis gehören, welcher in den § §
2 bis 19 näher bezeichnet istquot;
Bij de volstrekte afwezigheid nu van een aan de Stan-
den toegekend regt van onderzoek, kan hier geen rede
zijn van eenige aanspraak daarop, voortvloeijende uit de
natuurlijke roeping der Vertegenwoordiging; maar ook,
al ontbraken de zoo duidelijk sprekende artikelen, toch
1)nbsp;Beijeren, 26 Mei 1818; Wurtemberg, 25 Sept. 1819; Baden, 22
Aug. 1818; Saxen, 4 Sept. 1831; Hanover, 26 Sept. 1833; ingetrokkeu
in 1837. Zie Pölitz, Die Europäische Verfassungen, t. I.
2)nbsp;cf. Saxische Verf. § 4 en § 79; Wurtembergsche Verf. H § 124;
Badische Verf. § 5 en § 50; Hanoversche Verf. § 3, § 83 vgg., en « 90.
zou er uit den aard der Standenvergadering niet veel
afgeleid kunnen worden. Hare roeping is daar te beperkt
toe, en voorbedachtelijk wordt die niet met den naam
van magt of bevoegdheid bestempeld, maar telkens spre-
ken deze „Verfassungenquot; van Wirksamkeit of Wirkungs-
kreis der Standen. In de Wurtembergsclie, de meest
liberale dier Grondwetten, is die taak aldus uitgedrukt in
§124: „Vermöge dieses Berufes haben sie bei Ausübung
der Gesetzgebungsgewalt durch ihre Einwilligung mitzu-
wirken; in Beziehung auf Mängel oder Misbräuche, die
sich bei der Staatsverwaltung ergeben, ihre Wünsche,
Vorstellungen und Beschwerden dem Könige vorzutragen,
auch wegen verfassungswidriger Handlungen Klage anzu-
stellen^)-, die nach gewissenhafter Prüfung für noth-
wendig erkannten Steuern zu venmlligen, und überhaupt
das unzertrennliche Wohl des Königs und des Vaterlandes
mit treuer Anhänglichkeit an die Grundsätze der Ver-
fassung zu befördern.quot;
Zonder regt van initiatief in de wetgeving; met een
regt van toezigt op het bestuur, dat voor de meeste
gevallen niet verder reikt dan tot het uiten van wen-
schen of bezwaren bij de Kroon, kan er bij zulk een\'
toestand aan een regt van enquête gedacht worden? Zelfs
voor de verkiezingen zou het naauwelijks van eenig nut
hebben kunnen zijn, dewijl bij eene vertegenwoordiging
van Standen van zelf de behoefte daaraan zich minder
1) Deze laatste bevoegdheid ontbreekt geheel in de Saxisohe Grondwet;
in de Beijersche staat tit. X, § 6. „wegen vorsätzlicher Verletzung der
Staatsverfassungquot;; in de Hanoversche is het uitdrukkelijk ontzegd in
art. 90.
doet gevoelen, eu bovendien bet onderzoek der geloofs-
brieven niet eens overal geheel aan de Standenvergaderin-
gen was overgelaten.
Naast die oudere Staatsregelingen neemt de Pruissische
Grondwet van 31 Januarij 1850 eene meer zelfstandige
stelling in. Bij verdrag tusschen Koning en Kamers
tot rijpheid gekomen, is daarin noch de vorstelijke lands-
heerlijkheid noch het beginsel van Standen gehuldigd.
De magt des Konings is omschreven i), en artikel 4 luidt:
„Alle Preuszen sind vor dem Gesetze gleich; Standes-
Yorrechte finden nicht stattquot;, etc. 2) De Tweede Kamer
IS dien ten gevolge eene vertegenwoordiging der Natie
en niet van Standen.
Deze Staatsregeling ademt in vele opzigten den geest
van de Belgische Constitutie van 1831. Men treft daarin
vooreerst het begrip aan van ministeriële verantwoor-
delijkheid in artikel 61: „Die Minister können durch
Beschluss einer Kammer wegen des Yerbrechens der
Yerfassungs-Verletzung, der Bestechung und des Verrathes
angeklagt werden.quot; Evenzoo het regt van vertoog en
dat van petitie in art. 81, hetwelk aldus luidt: „Jede
Kammer hat für sich das Eecht, Adressen an den König
zu richten.
„Niemand darf den Kammern oder einer derselben in
Person eine Bittschrift oder Adresse überreichen.
„Jede Kammer kann die an sie gerichteten Schriften
1)nbsp;Art. 43—59. zachaeiÄ, „Die deutschen Verfasanngsgesetze der
Gegenwart.quot; Liefer. 1. Göttingen 1855.
2)nbsp;De wet van 10 Jnnij 1854 maakt hierop eene uitzondering voor
gemediatiseerde dmtsche Rijksvorsten en Graven.
an die Minister überweisen, und von denselben Amkmß
über eingebende Beschwerden verlangen.quot;
In de wetgeving hebben beide Kamers het regt voor-
dragten te doen i); en in het beoordeelen van de legi-
timation (de geloofsbrieven) harer leden zijn beiden onaf-
hankelijk. De Pruissische Kamers zijn dus in het genot
van die regten, waarbij het onderzoek somwijlen nood-
wendig vereischt wordt. Maar nu komt de vraag, is
deze behoefte erkend? Het antwoord daarop is: in be-
ginsel, ja; in toepassing, neen.
Een regt van onderzoek is formeel aan beide Huizen
toegekend in art. 82: „Eine jede Kammer hat die Be-
fugniss, Behufs ihrer Information, Kommissionen zur
Untersuekunff von Thatsachen zu ernennenquot;; hetgeen niet
anders is dan het Belgische artikel: „Chaque Chambre
a le droit d\'enquêtequot;; maar ook even als daar, ontbreekt
naar het schijnt de ontwikkeling van het regt in eene
wet. De Pruissische Grondwet heeft nog slechts kort
bestaan, maar op den duur zal dit gebrek even als in
Belgie door toepassing aan het licht komen, en dan mis-
schien door de verhouding tusschen de Staatsmagten
moeijelijk te verhelpen zijn. In allen gevalle is, ten
opzigte van de enquête, de afstand tusschen deze Staats-
regeling en de vroegere Duitsche Grondwetten zeergroot:
hier is vooruitgang in de toekomst te voorzien, daar
ontbreekt zelfs het bezielend beginsel; maar het is zeer
de vraag, of de Pruissische Constitutie als een voort-
brengsel zuiver van Duitschen grond mag aangemerkt
1) Art. 64.
-ocr page 182-worden; en of niet ten minste hier en daar de Belgische
haar tot model gestrekt heeft.
Dit blijft intusschen vaststaan, dat tot de bevoegdheid
der echt-duitsche Standen-vergaderingen het regt van on-
derzoek niet behoort, en dat het ontbreken daarvan niet
berust op willekeur, maar op de historische beginselen,
die aan dezen ten grondslag liggen.
§ 5.
Noorwegen.
Waar het regt van enquête behandeld wordt, heeft de
Noorweegsche Constitutie alle aanspraak op vermelding.
Even als die van Belgie berustende op het beginsel van
volstrekte scheiding der staatsmagten, is zij strenger in
de gevolgtrekkingen, maar daarom nu en dan met het
begrip der Monarchie kwalijk strookende. Deze grondwet,
oorspronkelijk dennbsp;Mei 1814 tusschen den kort-
stondigen koning christiaan prederik, kroonprins van
Denemarken, en de Noorwegers beraamd, kwam den
4quot;® November van dat jaar met enkele wijzigingen tot
stand, bij verdrag met den kroonprins van Zweden, kaeel
johan, wien dit nieuwe koningrijk door de verbondene
Mogendheden gewaarborgd was i). De meer dan vrijzin-
nige Constitutie was de koopprijs, waarop later in 1821
en 1824 bernadotte. Koning geworden, meermalen doch
altijd te vergeefs getracht heeft het een en ander af te
dingen
1)nbsp;Geschichte der Staatsveränderung Norwegens ira Jahre 1814, von
GUSTAV PETEE BiOM, Leipzig 1858.
2)nbsp;Recueil de lettres, proclamations et discours de chaeles xiv jean ,
-ocr page 183-Volgens die Staatsregeling is de wetgevende magt opge-
dragen aan den Stor-thing, een ligchaam, dat zichzelf
in twee vergaderingen splitst, door nit een vierde zijner
leden den Lag-thing zamen te stellen en met de overige
drie vierden den Odels-thing uit te maken i). De Lag-
thing heeft geen regt van initiatief, wel dat van amen-
dement ; hij is bovendien te zamen met het hoogste
geregtshof het Eijksgerigt, waarin zijn president het
voorzitterschap bekleedt De Odels-thing ontvangt het
eerst alle wetsvoorstellen, hetzij van de regering, hetzij
uit eigen boezem afkomstig. Kunnen beide vergaderin-
gen over een voorstel niet tot overeenstemming geraken,
zoo wordt daarover in eene vereenigde zitting van den
geheelen Stor-thing met eene meerderheid van twee der-
den beslist.
De koning heeft een beperkt regt van veto: tweemaal
kan hij een voorstel verwerpen; maar wordt het ten
derde male na het wettig tijdsverloop door den Stor-
thing aangenomen, dan is het wet niettegenstaande het
gebrek aan koninklijke sanctie
roi de Suède et de Norwège. Stockholm, 1858. t. I, blz. 225, 334 en
291. „Sa Majesté regrette que les propositions constitutionnelles faites
par elle en 1831 et notamment celle regardant le § 79, sur le veto
absolu, n\'ayent pas été adoptées dans cette session ; mais en même temps
S. M. éprouve un motif de consolation par la conviction qu\'elle a ac-
quise, que la non-acceptation de cette proposition n\'a pas eu pour cause
un esprit d\'opposition, mais bien plutôt une crainte de toucher trop tôt au
pacte constitutionnel.quot; Discours de clôture de Stor-thing, le lOAoût 1834.
1)nbsp;Grundgesetz des Eeichs Norwegen § 74.
2)nbsp;11. § 76, § 86, vgg.
3)nbsp;11. S 79. Gelijke bepaling vindt men in de Pransche Constitutie
van 1791.
Onverminderd het regt van wetgeving, heeft de Stor-
thing een uitgebreid toezigt op de regering: hij bewilligt
de noodige gelden voor de staatshuishouding en heeft
de controle over het beheer daarvan; ook heeft hij het
regt kennis te nemen van alle staats-stukken, protocollen,
verbonden, tractaten enz. i). De Odels-thing kan zonder
koninklijke sanctie de leden van den Staatsraad of an-
deren 3) ter verantwoording roepen. Over de verkiezingen
wordt door den Stor-thing geheel zelfstandig geoordeeld.
Is het Wetgevend Ligchaam alzoo geregtigd tot alles,
waarbij het parlementair onderzoek nuttig, ja noodig kan
zijn, evenmin ontbreekt dit laatste, al is het ook niet
met zooveel woorden in de beknopte Grondwet van 112
artikelen uitgedrukt. Al wat tot oefening van dat regt
vereischt wordt, vindt men in art. 75, waar na den aan-
hef, „Es kommt dem Stor-thing zuquot;, onder anderen
volgt: „sich das in Norwegen existirende Eegierungs-
protocoll und alle öffentliche Berichte %nd Papiere (mit
Ausnahme eigentlicher militärischer Commando-sachen),
vorlegen zu lassen, nebst heglauligten Abschriften oder
Auszügen aus den beim Kriege durch den Norwegischen
Staatsminister und die in Schweden befindlichen zwei
Staatsräthe geführten Protocollen, oder den daselbst vor-
gelegten öffentlichen Papierenquot; S), Het regt van dwang-
uitgifte is volgens dit artikel al zoo volkomen zelfs als
in Engeland, waar het Huis der Gemeenten volstrekt
niet voorlegging van alle staatsstukken kan bevelen, zoo
als hier.
1)nbsp;11. § 75, n^ 6 en 7.
2)nbsp;II. § 82.
3)nbsp;pölitz, t. III, blz. 108.
-ocr page 185-Volgens hetzelfde artikel is de Stor-thing ook bevoegd,
„jeden aufzufordern, vor dem Stor-thing zu erscheinen, mit
ausnähme des Königs und der Königlichen Familie; doch
gilt dies für die Königlichen Prinzen nicht, in sofern sie
andere ämter als das des Vicekönigs bekleidenquot;. Ofschoon
dit gebod zeker meer bepaaldelijk ziet op de verschijning
ter eigen verantwoording en minder op de verschijning
als getuige, zoo valt toch dit onderscheid weg, waar
ieder ter verantwoording kan geroepen worden en ieder
moet gehoorzamen. Zoowel het getuigenverhoor, waarvan
geen ambtenaar behalve de plaatsbekleeder des Konings
ontheven is, als het regt van kennisneming der staats-
papieren behoort derhalve tot de bevoegdheid van den
Stor-thing; en deze regten maken in verband met des
Stor-things roeping in wetgeving en controle een regt
van enquête uit, dat zeker zeer ruim mag genoemd
worden.
BTquot;
DE PARLEMENTAIRE ENQUÊTE IN NEDERLAND.
§ 1.
róÓT 1795.
Hoewel wij bij de behandeling van het regt van par-
lementair onderzoek den republikeinschen regeringsvorm
niet tot het voorwerp onzer beschouwing hebben geno-
men, moeten wij echter hierop ten behoeve van ons
Vaderland eene uitzondering maken. Wat in de geschie-
denis van de Nederlandsche Repubhek hiertoe betrekkelijk
gevonden wordt, mag niet met stilzwijgen voorbijgegaan
worden; en dat niet zoozeer omdat men van hetgeen
daar regtens was zou kunnen besluiten tot hetgeen thans
geldt, als wel om na te gaan, in hoeverre ook in deze
vrije landen onder het Staats-stadhouderlijk bestuur de
enquête op gebied van politiek en wetgeving in gebruik
is geweest.
In het oude Gem eenebest had, zooals wij weten.
-ocr page 187-iedere Provincie hare souvereine Statenvergadering; ter-
wijl aan het hoofd der Unie de Staten-Generaal stonden,
die als lasthebbers ieder van zijn Gewest voor de belan-
gen van het geheel te waken hadden. Nevens het collegie
van Hunne Hoog-Mogenden, gelijk zij genoemd werden,
oefende de Stadhouder, Kapitein- en Admiraal-Generaal
met het uitvoerend bewind der Unie, den Eaad van
State, een groot gezag uit. Somtijds verdween de Stad-
houderlijke waardigheid voor een tijd, en dan was de
algemeene Statenvergadering, wat de zaken der Unie
betrof, oppermagtig. In het algemeen was de bevoegd-
heid der hooge ligchamen, zoo van de Provinciën als
van de Generaliteit, weinig geregeld; allen streefden er
naar zoo onafhankelijk mogelijk te zijn, en daar den
burger meer vrijheid gelaten dan regten verzekerd waren,
zoo was het in vele gevallen moeijelijk te bepalen, wat
magts-overschrijding was of niet.
Dit maakt dat in de gevallen van politisch onderzoek
die wij aantreffen, het punt van regt niet altijd gemak-
kelijk uit te maken is; en daar het doel dat wij ons
voorstellen dit niet vordert, zoo zullen wij het regt ter
zijde stellende, ons bij de feiten bepalen.
Het eerste onderzoek, dat onze aandacht trekt, had
plaats in het jaar van de Groote Yergadering, na den
dood van den Stadhouder willem ii, in 1651, en ging
uit van de Staten van Holland. Het betrof den aanslag
van den Prins op de stad Amsterdam in het vorige jaar
beproefd. De Eaadpensionaris oats had tegen het einde
der Groote Vergadering, bij het nederleggen van zijn
ambt, onder andere bij hem berustende papieren ook
een verzegeld stuk den Staten van Holland overhandigd.
bevattende de redenen, welke den Prins bewogen hadden
tot het gevangenzetten van zes afgevaardigden nit de
steden van Holland en tot de onderneming tegen Amster-
dam^), getiteld: „Eedenen en motiven, die sijn Hoog-
heydt hebben bewogen by der hant te nemen soo ten
regarde van de gearresteerde Heeren, als van \'t geen
aengevangen is aen, by, ende omtrent der Stede Am-
sterdam.quot;
Deze verdediging van hetgeen door de Staten als eene
inbrenk op de Souvereiniteit van hun Gewest werd be-
schouwd, wekte zoozeer hunne verontwaardiging, dat
zij terstond na de voorlezing besloten dit en een daarbij
behooren d geschrift in handen van eenige leden te
stellen, om daarop te dienen van advys. Deze oor-
deelden dat het de pligt der Staten was, om behalve
het indienen van eene weerlegging van het bewuste stuk
ter Generaliteit, onder andere ook bij positive Resolutiën
verklaren, „den aenslach op de stadt Amsterdam, mits-
gaders het saisissement van de bewuste zes beeren uijt
deze Souveraine Vergadering metten gevolge van dien
geweest te zijn een attentaet op de vrij key dt, HoogJieydt
en Souverainiteyt van dese Provintie, directelich strijdende
jegens alle Wetten, EecMen en Privilegiis van denzelvenquot; 2).
Zoodanig besluit was zoo goed als eene in staat van
beschuldiging stelling van allen die aan dit attentaet
medepligtig waren, en dit was ook de bedoeling van
Hunne Ed. Groot Mögenden; want, nadat zij zich met het
1) WAGENAAR, XII. 193. Zie dit stuknbsp;, „Eerüelde Leeuw
blz. 448, sqq.
3) 11. blz. 452.
voorstel vereenigd hadden, werden er eenige leden afge-
vaardigd om een onderzoek naar de medepligtigen aan
te vangen, en dat onderzoek begon met het opsporen
van den schrijver, nit wiens pen een zeker stuk. Klach-
ten tegens die van Amsterdam, benevens dat, getiteld
Eedenen en Motiven, was voortgevloeid. De getuigen,
die daarbij vooreerst ondervraagd werden, waren de
Oud-secretaris van den Prins, heylersich , en twee
klerken van de Griffie, hulst en cuneüs. TJit hunne
verklaringen i) bleek het, dat de bedoelde geschriften
van wijlen den Griffier van hunne Hoog-Mo., coen.
müsch, afkomstig waren. Maar er werden in den loop
der verhooren nog anderen genoemd als betrokken in
den aanslag, en daaronder vooral corn. van aerssen.
Heer van Sommelsdijck. Hij, die zelf lid van de Staten
was, werd vooral als de uitvoerder van het werk be-
zwaard; en toen het gerucht daarvan tot hem op het
Huis te Spijck doordrong, bood hij zich terstond ter ver-
antwoording aan en werd daarop door dezelfde commissie
gehoord.
Zelden valt er een steen van de hoogte zonder anderen
mee te slepen in zijn val. Door de examinatie van den
Heer van Sommelsdijck kwam graaf willem. Stadhouder
van Friesland en Stad en Lande, mede in verdenking.
De Staten nu van die Gewesten zulks vernomen hebbende
en daarom ongaarne de verdere napluizing van dit on-
derzoek ziende, deden aan die van Holland het voorstel,
om dienaangaande eene algemeene amnestie uit te vaar-
digen, en daarmee alle verdere onderzoek af te snijden;
1) Het onderzoek is in zijn geheel te vinden bij aitzema, 11. 453-
-ocr page 190-doch dit viel niet in den Hollandschen geest. Wel be-
tuigden de Staten, „niet te zullen betoenen eenigh res-
sentiment over \'t gepasseerde des Jaers 1650 tegen den
anderen Provintiën, d\'onderdanen, ingesetenen of Mi-
nisters van dien, van wat quahteyt, staet of conditie die
warenquot;; maar zij wilden zich de magt voorbehouden „om
te moghen haer ressenteren teghen haer eygen Onder-
danenquot; \'). „\'t Welck meest gemunt was tegen den Heer
van Somersdijck,quot; zegt aitzema. Nogtans de Friesen
hielden aan; zij dreigden met de afwijzing van de andere
voorstellen door hunne Principalen en wierpen de ver-
antwoordelijkheid over de gevolgen van „het nalaten van
dusdanigen ende christelycken Requisitquot; van zich af. Bo-
vendien kwam door hun toedoen een verzoekschrift van
den Heer van Sommelsdijck in om in de algemeene am-
nestie begrepen te worden, op belofte van niet eer in
de Yergadering van hunne Ed. Groot-Mo. te verschijnen,
voor dat dit door de Yergadering weder zou worden
goed gevonden.
Het was vooral deze laatste stap, welke de Staten
deed besluiten Erieslands voorstel aan te nemen. De
algemeene vergiffenis werd afgekondigd en de Heer van
Sommelsdijck daarin begrepen. Hierdoor werd natuurlijk
het aangevangen onderzoek gestaakt.
Deze gebeurtenis herinnert ons de enquête in Enge-
land tegen sbymoüe, en leeds ingesteld: een plotselijk
opgekomen onderzoek met eene pohtieke vervolging in
1)nbsp;aitzema, Herst. Leeuw, 53L
2)nbsp;„Dat \'t gfcbesoigneerde van die ïafel in veel pointen Haer Ed. Mo.
Heeren principalen niet aenneraelijck ofte smaeckelick soude sijnquot;. 11. 533.
het verschiet. Maar tevens in het oog springend is het
onderscheid tusschen beiden in de uitvoering. In En-
geland was onderzoek en aanklagt aan één Ligchaam,
de uitspraak echter aan een ander opgedragen; in het
Gemeenebest was hier partij en regter dezelfde. Hoe ge-
vaarlijk de vereeniging is van twee zoo geduchte wapens in
ééne hand, behoeft na montbsqüibu niet gezegd te worden.
Is het ons gebleken, dat de politieke enquête in
commissie en met getuigenverhoor, in de oude Eepubliek
geenszins onbekend was; doen wij in de geschiedenis een
sprong voorwaarts van meer dan honderd jaren, dan zien
wij, dat ook op het gebied van wetgeving het niet aan voor-
beelden daarvan ontbreekt. Wij verplaatsen ons in de jaren
1785 en 1786, in een tijd vol van gevaren, die zoowel
van binnen als van buiten den Staat bedreigden. En
wanneer wij naar den aard van die gevaren vragen, dan
vinden wij het antwoord in verschillende commissiën van
onderzoek door de Staten-Generaal benoemd. Bij reso-
lutie van 4 Mei 1785 werden er twee ingesteld: eene
om naar den staat der defensie te water en te lande,
eene andere om naar den toestand der financiën van de
Unie onderzoek te doen. In het volgende jaar werd door
dezelfde Vergadering aan den Vice-admiraal keijnst en
den Schout-bij-nacht van kinsbeegen een onderzoek naar
de zeegaten van de B-epubliek, en aan eene commissie uit
eigen boezem een omtrent de zaken van het Admiraliteits-
collegie van Friesland opgedragen. Nog werd door hunne
Hoog Mo. eene commissie belast, „om toezigt te nemen
op het goed bestuur van de zaken der O. I. Compagnie.quot;
Deze onderscheidene commissiën hadden allen ééne strek-
king, en die was, niet om opgespoorde misbruiken te
12
-ocr page 192-bestraffen, maar om ze uit den weg te ruimen. De
weerbaarheid van den Staat, ter zee zoowel als te lande,
was schrikbarend achteruitgegaan; zij had daarin gelijken
tred gehouden met het verval der financiën, zoo van de
Unie als van de Admirahteiten en van de O. I. Com-
pagnie. Ten naauwste waren daarom die onderwerpen
aan elkaar verwant, zoodat men de hand aan het eene
niet kon slaan zonder als van zelf aan het andere te raken.
Van de drie voornaamste dezer commissiën, die van
defensie, van financiën en van de O. I. Compagnie, zijn
de verslagen volledig in druk verschenen\'), waarom het
ons mogelijk is haren arbeid gade te slaan. De indruk,
dien wij daarvan en uit de wijze van uitvoering en uit
de uitkomsten ontvangen, is geheel in overeenstemming
met de opvatting, welke de commissie tot de defensie
zich van hare taak maakte.
In haar rapport schreef zij: „Er scheen geen ander
middel meer overig te zijn dan toevlugt te nemen tot
het exempel der voorvaderen in tijden van nood, en
door het benoemen van buitengewone vergaderingen, za-
mengesteld uit leden van al de Provintiën van het Bond-
genootschap, aan dezelven een gereeder middel aan de
hand te geven, om met een geest van insehiJckelijkJieid
en onderling vertrouwen te overleggen en na te gaan, op
1) „Staat der Defensie van de Republiek der Vereenigde Nederlanden,
behelzende het generaal rapport van de personeele commissie enz.quot; Am-
sterdam 1791.
„Staat der Knancie van de Republiek der Vereenigde Nederlanden,
enz.quot; Amsterdam 1791.
„Staat der Generale Nederlandsche O. I. Compagnie.quot; Amsterdam 1792.
!9H
wat wijze de ingekropen abuizen en oude wezenlijke de-
fecten zouden kunnen worden verbeterdquot; i). Inschikkelijk-
heid was de leus, waaronder men aan het werk toog.
Naast de landsbelangen moest er ook aan persoonlijk en
plaatselijk belang iets toegegeven worden, en zoo bleef
er, zooals het gewoonlijk daarmede gaat, bitter weinig
plaats voor het voornaamste. Zoowel het onderzoek zelf
als de uitkomsten bevestigen dit. Om bijvoorbeeld van
het defensiewezen te spreken: de regeling daarvan was
altijd opgedragen geweest aan de Stadhouders, met den
Eaad van State voor de landmagt, en de Admiraliteits-nbsp;i
collegiën voor de vloot. In beide administratiën warennbsp;|
grove gebreken. Het leger op het papier maakte een
contrast met dat van de werkelijkheid, en van de Admi-
raliteiten waren sommigen letterlijk insolvent Wat de-
den nu de gecommitteerden om deze gebreken in den
grond te leeren kennen? Na bijna een jaar benoemd te
zijn geweest, verzochten zij eerst, dat hun eenige leden
uit den Eaad van State zouden worden toegevoegd, „daar
de besognes zonder adsistentie van beeren gecommitteer-
den uit den Eaad met geen vrucht zouden kunnen wor-
den voortgezet.quot; Dit werd toegestaan, maar was nog
niet voldoende; want in 1787 (14 Dec.), na de gewa-
pende Pruissische interventie, werd bovendien de Prins
ook nog uitgenoodigd om van tijd tot tijd de vergade-
ringen van deze commissie wel te willen bijwonen. „Zulks
1)nbsp;Toia. I. blz. 186.
2)nbsp;Het Rapport over de Defensie, t. I. blz. 112, spreekt van de „ker
mende crediteurenquot; van de Admiraliteit van Friesland, „waarvan som-
migen tot totale ruïne uit dien boofde zijn vervallen.quot;
3)nbsp;11. i. 183.
-ocr page 194-heeft te weeg gebragt, zoo lezen wij i), dat zijne Hoog-
heid op ons ver zoel heeft goedgevonden, zich door de ca-
piteinen eene naauwkeurige en zeer gedetailleerde opgave
te doen geven, enz.quot; Was zulk een overlaten van het on-
derzoek aan de belanghebbenden gebrek aan magt of aan
veerkracht? Of stonden niet militairen en veldoversten
onder den eed van trouw aan de Staten? Waartoe dan
of het geheele onderzoek of die tusschenkomst van an-
deren? De Eaadpensionaris van de spiegel noemde de
commissie nutteloos, „dewijl de verdediging te lande ge-
regeld moet worden door den Prins met den Eaad van
State, en die ter zee door den Prins met de Admirali-
teiten.quot; Wij laten de juistheid van dat moet in het
midden; maar was dit werkelijk zoo, dan was zeker het
onderzoek vruchteloos. De uitslag liet zich van de be-
handeling verwachten. Zij was zeer schraal en liep voor-
namelijk over het verbranden van overtollig vuur en
kaarsen in forten en wachthuizen, en over het bestaan
van kleine doode- of smohhelposten.
Tegenover de Admiraliteits-collegiën traden de ge-
committeerden meer zelfstandig op. Zij legden hun vijf
vraagpunten ter beantwoording voor en verlangden ver-
der „een precisen staat van al de ordonnantiën, welke
ten hunnen behoeve door den Eaad van State op petitiën
waren geslagen.quot; Aan dien last werd in een uitvoerig
1)nbsp;11. t. I. blz. 145.
2)nbsp;FAGEL, Annotatiën; zie BOUWENS aan zijne committenten, blz. 148.
3)nbsp;Zij waren vijf in getal: Op de Maze, Amsterdam, Zeeland, \'t Noor-
derkwartier en Friesland.
4)nbsp;Rapport, t. I. blz. 339.
-ocr page 195-rapporti) voldaan, en de vrucht van het onderzoek vras
het voorstel der commissie om de Admiraliteiten op te
heffen. Maar wederom werd er geschikt, en op de drin-
gende vertoogen van die collegiën aan de Staten dit voor-
stel verworpen.
Met het onderzoek naar de financiën liep het niet beter
af; het Avas tweeledig, dienende eensdeels tot gelijkmatige
verdeeling der heffingen ten dienste van de Unie over
de verschillende Gewesten, anderdeels tot regeling van
de uitgaven.
Tot nog toe had sinds de Unie van Utrecht die ver-
deeling quota\'s gewijze plaats gehad, zooals dit onder
het Bourgondische en Oostenrijksche Huis gewoonte was
geweest 2), ofschoon het in strijd was met art. 5 der
Unie, waarbij de opbrengsten van zekere accijnsen daar-
toe waren aangewezen, welke opentlijk aan den meest-
biedende verpacht, of gecollecteerd moesten worden 3).
Deze quota\'s gewijze verdeeling was sedert 1612 dezelfde
gebleven; geen wonder dus, dat zij bij zoo groot ver-
schil in vooruitgang in de onderscheidene Gewesten on-
gelijkmatig drukte, en wel dermate, dat het soms gedeel-
telijke wanbetaling van enkele provinciën ten gevolge had.
Er moest dus een middel worden uitgedacht om de
heffingen ten dienste van het Gemeenebest naar billijker
maatstaf te regelen, en teregt oordeelde de commissie, dat
men door eene verdeeling bij quota\'s nooit tot dit einde
kon geraken, daar die altijd min of meer ongelijk moest
1)nbsp;11. Bijlage B.
2)nbsp;Rapport over de Finantiën, t. I. blz. 16.
3)nbsp;AiTZEMA, Herst. Leeuw, blz. 3.
-ocr page 196-drukken. Dat men vroeger in strijd met de Unie steeds
aldus gehandeld had, werd gedeeltelijk toegeschreven aan
de moeijelijkheid om in die dagen eene algemeene belas-
ting behoorlijk te innen i).
Terwijl men nu kon verwachten, dat deze commissie
den weg haar door de Unie aangewezen zou volgen, komt
zij nog flaauwer voor den dag dan die tot de defensie
ingesteld. Tegelijk met deze moesten haar bij resolutie
van 21 April 1786 gecommitteerden uit den Eaad van
State toegevoegd worden, en volgens hare eigene verkla-
ring was het verschil van gevoelen onder hen zoo groot,
dat men onverrigter zake dacht te scheiden, toen de hulp
van den Prins werd ingeroepen, die alle verschillen ein-
digde door eenvoudig de quota\'s eenigzins naar de be-
hoefte der respectieve Gewesten te wijzigen, en ruim tien
percent zoowel der gewone als der buitengewone lasten
op de Generahteit over te brengen, welker inkomsten
door den langdurigen vrede te lande in de laatste jaren
aanmerkelijk waren vooruitgegaan 3). „van de spiegel,
zegt EAGEL, was verwonderd geweest over de diepe on-
kunde der leden, die deze commissie uitmaaktenquot; 3).
Het tweede gedeelte van het onderzoek, gewijd aan
de uitgaven van de Unie, getuigde van iets meerder
werkzaamheid. De gecommitteerden hadden zich doen
inhchten door de Generaliteits-rekenkamer omtrent de
„pointen van menage,quot; door den Griffier pagel over „het
1)nbsp;Zie het Rapport, t. I. biz. 16 vgg.
2)nbsp;Rapport, t. I, blz. 108. „De inkomsten van de Generaliteits-Ianden
behooren aan de gezamenlijke Bondgenooten, als zijnde die landen op
gemeene kosten geconquesteerd.quot;
3)nbsp;Annotatiën, 8 December 1787.
-ocr page 197-werk der translaten,quot; en door den Ontvanger-generaal
der Unie, van strijen, omtrent de mogelijkheid van be-
zuiniging in het „Comptoir-generaal der Unie. Uitvoerige
memoriën kwamen als antwoord op de gestelde vragen in,
en de overweging daarvan lokte eene reeks van voorstellen
tot bezuiniging uit, in de hoogste mate het kenmerk van
kleingeestigheid en angstvalligheid dragende. Het belang-
rijkste was een voorstel om de jaarlijksche kosten van de
Griffie, die ongeveer honderdzeventienduizend guldens
beliepen, met veertigduizend te verminderen. Hoewel de
Griffier fagel tegen dit voorstel bij de gecommitteerden
in een krachtig betoog van de ongegrondheid dier be-
zuiniging opkwam, baatte dit niet en het werd door de
commissie aangedrongen bij hunne Hoog Mo., waarop
pagel zich onmiddelijk op de Vergadering beriep in eene
scherpe memorie getiteld: „Consideratie betreffende let
rapport door de Heeren Gecommitteerden tot de revisie der
quotes en van het finantiewezen.quot;
Het rapport van de commissie tot de quotes en het
finantiewezen werd in de Vergadering van hunne Hoog Mo.
aangenomen, en daarop besloten: „dat voorschreven rap-
port zal worden gedrukt en naar de Provinciën gezonden
onder geleide van eene missive van HH. HH. MM. met
instantelijk verzoek, dat hetzelve rijpelijk overwogen en,
overeenkomstig met de algemeene belangen van den lande
en het gewigt der zake, op hetzelve zoodanige resolutie
worde genomen, als deze Eepubliek in het gemeen en
ieder der Provinciën in het bijzonder ten meesten nutte
zal kunnen dienen.quot; i) In antwoord daarop ontvingen de
1) Zie Rapport, t. 1, blz. 3.
-ocr page 198-afgevaardigden volmagt van hunne Gewesten, om over
de voorgestelde punten toe of afwijzend te stemmen, waarop
ten slotte de nieuwe regeling der quota\'s tot stand kwam.
Van deze enquête evenals van de vorige valt weinig goeds
te zeggen: behandeling en uitkomsten waren in het geheel
genomen schraal, en te vergeefs zou men trachten daar-
uit te leeren, hoe wijd het regt van onderzoek der Staten-
Generaal strekte; alleen kan men er uit opmaken, in
hoeverre het onderzoek ten dienste der staatshuishouding
weleer in toepassing is gebragt.
Van meer beleid en veerkracht schijnt het werk te ge-
tuigen van de gecommitteerden „om toezigt te nemen
op het goed bestuar van de zaken der O. I. Compagnie.quot;
De schier reddelooze toestand waarin dit politiek handels-
ligchaam verkeerde, had aanleiding tot die benoeming
gegeven. De tijd, dat de actiën tegen 650 ten honderd
gekocht werden, was lang voorbij; zij werden nu ver be-
neden pari aangeboden. Van 1781 tot 1790 was de
Compagnie bij verschillende geld-opnemingen met meer
dan tachtig millioenen guldens door het Gemeenebest
ondersteund,
en weder werden ettelijke millioenen gevor-
derd om de vervallen wissels hier en in Indie te vol-
doen. Daarom wendden zij zich met vernieuwde bede
om onderstand bij de Generaliteit; maar hunne Hoog Mo.
besloten den Staat der Compagnie te onderzoeken, alvo-
rens verdere hulp te verleenen.
De leden der commissie onderzochten naar vermogen per-
soonlijk de zaken van de Compagnie in alle bijzonderheden,
en legden den waren staat van hunne bevindingen bloot in
een rapport van twee deelen, dat zij den 14\'\'\'^quot; Julij 1791
bij de Staten indienden. Daarin werd aan het licht ge-
bragt, dat men in de laatste tien jaren steeds met ont-
zettend verlies den bandel had voortgezet, die bovendien
op vele punten geheel verloopen was, en dat dienten-
gevolge, niettegenstaande de hulp van den Staat geno-
ten, de kas over dien tijd sloot met een te kort van
meer dan negentig millioenen. De oorzaken, zoo in- als
uitwendige, van dit vreeselijk verval vraren door de ge-
committeerden zooveel mogelijk opgespoord, en hieruit
kwamen zij tot deze slotsom: dat de toestand der O. I.
Compagnie niet als wanhopig beschouwd moest worden,
maar onder twee voorwaarden herstel kon doen verwach-
ten: zoo namelijk de vrede met Engeland voortduurde en
de Compagnie haren handel op zoodanigen voet wilde bren-
gen, dat zij met de Engelsche kooplieden voortaan koude
mededingen. Alle onnoodige praalvertoon en verkwisting,
en die was niet gering, moest afgeschaft worden. Op
de zoogenaamde cadeaux, op bezoldigingen en vooral op
de uitrusting der schepen vielen schatten te bezuinigen.
Daarenboven moesten eenige takken van handel aan de
vrije concurrentie worden overgelaten. Wilden de direc-
teuren in deze verbeteringen treden, dan stelde de com-
missie voor, dat de Staat door zijne garantie de Com-
pagnie zoude behulpzaam zijn in het sluiten eener leening
gepaard met eene loterij, maar dat men ook eene com-
missie naar de Indiën zou zenden om daar na te sporen,
wat voor den bloei van den handel in de coloniën gedaan
kon worden.
Het geheele verslag dezer commissie geeft den indruk
van een grondig onderzoek. In eene reeks van statistische
tabellen is de loop van den handel der Compagnie over
de laatste tien jaren voorgesteld; alle uitkomsten worden
voorafgegaan door bewijzen, en de daarop gebouwde ge-
volgtrekkingen moeten, ons oningewijden althans, waar
en juist schijnen. Naar hetgeen daarop gevolgd is mogen
wij dien arbeid niet beoordeelen; want noch voor de
revolutie en den vernieuwden zeeoorlog, noch voor den
onwil der directeuren om te vereenvoudigen, kan de com-
missie aansprakelijk gesteld worden i).
Uit de aangehaalde voorbeelden blijkt, dat noch het
politieke noch het wetgevings-ouderzoek aan onze voor-
vaderen ten eenenmale onbekend was, maar van den an-
deren kant zien wij ook, dat zij er een zeer schaarsch
gebruik van maakten; en dit laat zich gemakkelijk ver-
klaren. Onafhankelijk te zijn, daarnaar streefden al de
hooge collegiën in de Repubhek. Geen indringen van
buiten in de geheimen noch vreemde bemoeijing het
men toe, waar niet de drang der omstandigheden dit
gebiedend eischten; en zoo was de enquête werkelijk een
middel in tijden van nood, zooals het in het Yerslag over
de defensie genoemd wordt. Als het water aan de lippen
gekomen was en men slechts te kiezen had tusschen
1) De Compagnie viel, zoowel door niet-vernieuwing van het octrooi,
als ten gevolge der beginselen van de Constitutie van 1798 (Art. 338),
en in \'tjaar 1802, den lldeu November, werd door het toenmalig Staats-
bewind der Bataafsche Republiek eene commissie benoemd om te dienen
van „consideratiën en advijsquot;, omtrent hetgeen voor de coloniën diende
gedaan te worden, „in dier voege, dat aan dezelve de hoogst mogelijke
trap van welvaart, aan den koophandel het meeste nut en aan \'slands
finantiën het meeste voordeel worde aangebragt.quot; Het rapport van deze
commissie, waarin vooral s. c. nedeeburgh zich verdienstelijk gemaakt
heeft, verscheen in 1803 den Sisten Augustus. Zie „Verzameling van
Instructiën, Ordonnantiën en Reglementen voor de regering in Neêrlands-
Indiequot;, door Mr, p, mijeb, Batavia 1848,
bixigen of barsten, dan was het tijd om te onderzoeken,
jammer maar, soms niet meer om te herstellen.
De voorname reden, waarom de enquête zich niet in
onze Eepubliek zoo als in Engeland ontwikkelen kon,
is gelegen in de onzekerheid der grenzen, binnen welke
zich de magt der Staats- en Provinciale ligchamen be-
woog. Er waren zoowel feitelijk als regtens zoo vele
souvereine collegiën, dat geen van allen magtig genoeg
was om, gelijk het Engelsche Parlement, over de andere
een algemeen controlerend gezag uit te oefenen; zoodat
de nood eerst overeenstemming moest baren, voordat
het mogelijk ware zelfs een onderzoek in te stellen.
1795—1810.
Nadat in 1793 de Eransche Nationale Conventie aan
Engeland en diens bondgenoot den Stadhouder den oor-
log verklaard had, en ten gevolge van het binnenrukken
der Eranschen in Holland de omwenteling was uitge-
barsten, brak er voor het Gemeenebest een tijd aan van
beroering en van politische proefnemingen, waarin het
zoolang zonk, totdat het door geweld van buiten zijne
zelfstandigheid ten laatste geheel verloor.
De Bataafsche republiek was onder den schijn van bond-
genootschap, door de magt en het voorbeeld van Frankrijk
beheerscht. Wij willen dit in korte trekken in het ge-
heugen roepen.
Yan 1795 tot de aanneming der eerste Constitutie in
1798 werd het land door provisionele representanten en
provinciale besturen geregeerd, terwijl in 1796 de Nati-
onale Vergadering te \'s Hage bijeenkwam om eene Staats-
regeling te ontwerpen. Haar eerste ontwerp i) was nog
gedeeltelijk op het federalisme gebouwd en werd daarom
verworpen. Een nieuw voorstel, op de één- en ondeel-
baarheid der Repubbek gegrond, werd na de gebeurte-
nissen van dennbsp;Januarij 1798, niet zonder dwang
en door zoogenaamde zuivering der Grondvergaderingen
doorgedreven en den SS®*^™ April vastgesteld 2). In dit
eerste tijdvak schitterden vele talenten en heerschte er
groote opgewektheid bij alle partijen. De Grondwet van
1798nbsp;was eene nabootsing van de Eransche Constitutie
van 33 Sept. 1795, waarbij het Directoire door het Uit-
voerend Bewind van vijf personen en de Eaad van Vijf-
honderd en die der Ouden door eene Eerste en Tweede
Kamer van zestig en dertig leden verbeeld werd S). Deze
eerste proeve had den tijd niet om in de Natie wortel
te schieten. Er volgden, op de Eransche Constitutie van
1799nbsp;in ons Vaderland die van 1801; op het Senatus-
consulte van 1804 hier de Grondwetten van 1805 en
1806, tot eindelijk bij decreet van 9 Julij 1810 Holland
bij het Keizerrijk werd ingelijfd. In 1801 was het wet-
gevend ligchaam tot vijf en dertig personen beperkt en
het Staatsbewind van twaalf personen ongeveer met de
magt bekleed, welke de Consuls in Frankrijk oefenden;
terwijl de benoeming van den Eaadpensionaris in 1805
1) 3 Junij 1797.
3) KOGGE, Geschiedenis der Staatsregehng van het Bataafsche volk.
Amsterdam 1799.
3) PÖLITZ, die Europäische Verfassungen, seit dem Jahre 1789. t. II.
blz. 119 en 161. Leipzig 1833.
de voorbereiding was om in het volgend jaar tot de
monarchie te komen, door den keizer der Eranschen
voor een zijner broeders verlangd i).
Wat leveren nu deze verschillende politieke toestanden
op voor het regt van enquête? Wij behoeven er slechts
kort bij stil te staan, want het is niet veel. Na de
omverwerping van de oude orde van zaken vinden wij
enkele voorbeelden. De reactie van de eerst onderdrukte,
maar nu zegevierende patriotten lokte eenige vervolgingen
tegen de leden van het vorig bestuur uit; en het gevolg
daarvan was, dat eenige commissiën van onderzoek
benoemd werden. Bepaaldelijk de provisionele Eepresen-
tanten van Holland hebben in 1795 twee zulke com-
missiën ingesteld: de eene om onderzoek te doen naar
de handehngen van den Oud-raadpensionaris van de
spiegel; de andere, die van Yierentwintig, welker roeping
zou bestaan „in een scrupuleus onderzoek naar de finan-
ciële en politieke gedragingen der leden en Ministers van
het vorige Gouvernement, en in zoo na mogelijk te trachten
te bepalen, wat door ieder van dezelve in \'tbijzonder
en door allen gezamenlijk tot eene verschuldigde schdver-
goeding zou behooren letaald te wordenquot; s).
De eerstgenoemde commissie berigtte (14 Oct. 1795):
„dat de persoon van van de spiegel meer dan suspect,
zijn ministerieel gedrag misdadig, en hij in allen deele
aan het Bataafsche volk in het algemeen en aan dat van
1)nbsp;11. blz. 161, 172, 179 vgg.
2)nbsp;Bestaande uit de burgers von Liebeherr, Sonsbeck en Verveer. Zie
„BOUWENS, aan zijne Committenten.quot; Amsterdam 1797, blz. 606\' vgg.
3)nbsp;11. blz. 629, ait. 6 der Instructie.
-ocr page 204-Holland in \'t bijzonder rekening en verantwoording schul-
dig wasquot; 1). De Vergadering besloot daarop conform
met het rapport, en benoemde tot fiskaal Mr. j. valc-
kenaeb, wiens werkzaamheid echter geen criminele regts-
pleging ten gevolge had.
De andere commissie werd door hare taak overleefd.
Naarmate de gemoederen meer tot bedaren kwamen, ver-
loor het onderwerp veel van zijne belangstelling, en, omdat
men het de kosten van eene zoo talrijke commissie niet
waard achtte, werd eerst deze na een halfjarig bestaan
gelast terstond verslag uit te brengen en daarop hetzelfde
onderzoek aan zes leden van de vierentwintig overgedragen;
maar ook deze werden nog in den loop van het jaar
daarvan ontheven, en, ofschoon in de Wetgevende Ver-
gadering in 1798 nog de verpligting der regenten van
1787—1795 tot schê.vergoeding in beginsel werd aan-
genomen , zoo is daaraan toch nooit verder eenig ge-
volg gegeven.
De handelingen van de commissiën van vierentwintig
en van zes leden zijn tot ons gekomen in gedrukte rap-
porten, die voor de geschiedenis van dien tijd merk-
waardig zijn. Het eerste is door e. l. boüwens 3) ^ het
tweede door g. paape 4-) ter eigen verantwoording aan
hunne committenten na de ontbinding der commissiën
uitgegeven. Wat het onderzoek betreft, zoo blijkt uit
die stukken, dat de eerste commissie door de provisio-
1)nbsp;11. 607.
2)nbsp;öeoen yan peinsteeee, Handboek, t. II. blz. 1137.
3)nbsp;r. l. souwens, aan zijne Committenten, 2e druk. Amst. 1797.
4)nbsp;Verantwoording van den burger g. paape, aan zijne Committenten,
de burgers van Dordrecht. In den Haag, 1796.
nele representanten van eene instructie was voorzien,
waarvan onder andere art. 8 luidde: „Zij zullen om in
dit onderzoek des te beter te slagen toegang bebben tot
alle registers, notulen, charters, papieren, resolutiën en
documenten, zoo secrete finantiële als andere, van wel-
ken aard die ook zouden mogen wezen, hetzij dezelve
aan den lande in \'t generaal of aan particuliere collegiën,
stedelijke of plaatselijke regeringen in \'t bijzonder toebe-
hooren, of dezelve concerneren of daaronder berustende
zijn, met autoriteit op dezelve commissie om dezelve pa-
pieren te requireren enz. Injungerende voorts ieder en
een iegelijk, dien zulks zoude mogen aangaan, daarin
aan dezelve commissie alle hulp en adsistentie gedien-
stelijk te verleenenquot; i). De commissie had dus het zoo-
genaamde regt van dwanguitgifte gekregen, maar het
uitdrukkelijk verleenen daarvan sloot bij stilzwijgen der
instructie het regt van persoonlijk opontbod uit. Hier-
over klaagt paape, als hij schrijft: „andere commissiën
hadden eene geregtelijke magt, zoodat zij het voorwerp
van hun onderzoek noodzaken konden om belijdenis te
doen van zaken, die nimmer aan het papier waren toever-
trouwd; onze commissie daarentegen bezat die magt nietquot;®).
Het blijkt ook dat al de plaats gehad hebbende verhooren
vrijwillig geschiedden. Grootendeels waren het klagten
over geleden schade en hoon van de oude regenten, door
heden ingebragt die op hoop van schavergoeding aan de
oproeping der commissie hadden gehoor gegeven.
De waarde van deze revolutionaire enquêtes is eene
1)nbsp;BouwENS, blz. 629.
2)nbsp;PAAPE, blz. 127.
-ocr page 206-betrekkelijke. Op zichzelf is het ons tamelijk onverschil-
lig, met welke magt de commissiën bekleed werden; want
niets van dat alles werd door het regt gesteund. Maar
daarom zijn zij van belang, dewijl zij mede aantoonen
dat, ook voordat Engelsche staatsregtelijke beginselen bij
ons waren doorgedrongen, het onderzoek van vertegen-
woordigende ligchamen uitgaande inheemsch en in ons
Yaderland niet onbekend was.
Sedert 1796 kunnen wij niet op voorbeelden wijzen;
alleen dit kunnen wij, nagaan in hoeverre de inhoud
der verschillende Staatsregelingen met een regt van par-
lementair onderzoek bestaanbaar is. Zoo wordt in de
Staatsregeling van 1798 het eerst onze aandacht geves-
tigd op art. 63, lid: „Elke Kamer kan tot een
voorlopig onderzoek van zekere zaken, personneele com-
missiën uit hare Leden benoemen ; doch deze commissiën
zijn ontbonden, zoodra op derzelver rapport een besluit
gevallen is.quot; De algemeene bevoegdheid om te onder-
zoeken is hierdoor aan beide Kamers toegekend; maar
om die bevoegdheid te schatten moeten er twee punten
opgehelderd worden: wat zijn die zehere zaken, en met
welke middelen kan het onderzoek doorgezet worden?
Die zaken zullen geen andere kunnen zijn dan dezulke,
die binnen de controle of wetgevende magt van iedere
Kamer lagen. Aldus dit artikel uit andere bepalingen
verklarende vinden wij vooreerst, dat de politieke en-
quête aan beide Kamers toekomt, voor zooverre, op eene
aanklagt van drie burgers tegen een lid van het Be-
wind of van het Vertegenwoordigend Ligchaam, de Eerste
en „des noodsquot; de Tweede Kamer een „nader onder-
zoekquot; kan instellen, waarbij de beklaagde gelegenheid heeft
zich te verdedigen Dit onderzoek moet in committé-
generaal plaats hebben Daar alle verdere ministers
en ambtenaren alleen aan het Uitvoerend Bewind ver-
antwoordelijk zijn, strekt zich dit regt over hen niet uit.
De eenige uitzondering hierop maken de Commissarissen
van de Tresorie, wier handelingen, ofschoon zij door
het Uitvoerend Bewind worden aangesteld, aan de con-
trole van de Kamers zijn onderworpen, in dezer voege :
(Art. 335) „Zij geven aan het Yertegenwoordigend Lig-
chaam opening van den staat der nationale kas.
„Elke Kamer zendt, zulks noodig oordeelende, drie harer
leden bij de Commissarissen der Pinancie om zieh de.
nationale rehenboeken te doen voorleggen, ten einde aan
de Kamer daarvan verslag te geven.
„Zoodanige Afgevaardigden geven geenerlei bevelen aan
de Commissarissen van Pinancie, noch oefenen eenige da-
den van gezag omtrent ben uit.
„Commissarissen geven ten allen tijde zoodanige berigten
en elucidatiën, als door het Yertegenwoordigend Ligchaam
en Uitvoerend Bewind van hen worden gevraagd, enz.quot;
Ten opzigte van de geldmiddelen vindt dus het on-
derzoek van de beide Kamers toepassing door het regt
van dwanguitgifte, dat daaraan verbonden is. Tegenover
het Uitvoerend Bewind gaat het niet verder dan tot het
verpligten van dit Ligchaam om beide Kamers te dienen
„van consideratiën en advies, of ook van berigt in alle
gevallen, waarin zulks van hetzelve gevorderd wordtquot; 3).
1)nbsp;Artt. 80 en 145.
2)nbsp;Art. 83.
3)nbsp;Art. i34.
-ocr page 208-In de wetgeving behoort het initiatief geheel en uit-
sluitend aan de Eerste Kamerhet onderzoek dat daaruit
voortspruit, behoort dus geheel aan dat ligchaam. Naar
omstandigheden kunnen ook daarbij de artt. 63 en 134
dienen om inlichtingen t,e vorderen. Van het regt om
getuigen te ontbieden is niets bepaald.
Op het gebied der verkiezingen is het onderzoek naar
de geldigheid der keuzen aan eene gemengde commissie
van vier leden der Eerste en twee der Tweede Kamer op-
gedragen. Zij ontvangt de geloofsbrieven van het Uit-
voerend Bewind en tevens de schriftelijke bezwaren daar-
tegen door belanghebbenden ingebragt. Indien er bij de
commissie zwarigheid bestaat tegen de toelating, geeft
deze daarvan kennis met voordragt van redenen aan de
Eerste Kamer, „die alsdan beslist.\'quot; 2) Bijzondere mid-
delen om dit onderzoek te bewerkstelligen worden er
niet gevonden.
In de Staatsregeling van 1798 waren de voornaamste
vereischten aanwezig, om daaruit een stelselmatig regt van
enquête af te leiden. Het regt van een naarbuitenwer-
kend onderzoek was in art. 63 erkend, en de gelegen-
heid bestond om dat regt met vrucht toe te passen, bij
het uitoefenen van een, hoewel zwak toch erkend, regt van
toezigt op het Bestuur, bij het nemen van initiatief, en
bij de verkiezingen. De middelen van uitvoering alleen
waren onvolledig; maar de Constitutie althans stelde geen
1)nbsp;Art. 60. De Eerste Kamer nam de plaats in van hetgeen wij te-
genwoordig de Tweede Kamer zouden noemen.
2)nbsp;Staatsregeling van 1798, Bijlagen. Reglement Lett. B. Artt. 2, 3,
4 en .5.
hinderpalen in den weg om, wanneer er een meer volko-
men regt van dwanguitgifte of van mondehng verhoor
noodig bleek te zijn, dit langs formelen weg te verkrij-
gen. Maar het aanzijn dezer Staatsregehng was te kort
om zich door den tijd te ontwikkelen.
In de daarop gevolgde Grondwetten is er van een
regt tot onderzoek schijn noch schaduw meer te vinden.
Die van 1801 en 1805, slechts eene schaduw van de
beginselen der omwenteling behoudende, hadden nage-
noeg alles aan de Yertegenwoordiging ontnomen. Ver-
antwoordelijkheid van het Bewind was er niet meer, ook
het regt van initiatief was verdwenen, en het Wetgevend
Ligchaam was teruggebragt tot ééne Kamer, eerstin 1801
van vijfendertig leden, later in 1805, van slechts negen-
tien personen, die zonder eenige magt te bezitten als ten
spot den naam van Hoogmogende Heeren droegen. Dat
er in deze Constitutiën niet van een regt van onderzoek
gewaagd wordt is natuurlijk. En zoo bleef de staatsreg-
telijke toestand in dit opzigt dezelfde onder de Consti-
tutie van het Koningrijk Holland, van 1806 tot op
de Eransche overheersching.
§ 3.
Van 1814 tot op leden.
Nadat de Hollandsche Natie eene plaats in het Sta-
tenstelsel herwonnen had, werd in 1814 door den Sou-
vereinen Yorst der Vereenigde Nederlanden aan eene
vergadering van notabelen een ontwerp van Grondwet
13*
-ocr page 210-aangeboden, dat nagenoeg eenstemmig en zonder debat
aangenomen werd. Door den loop der politieke gebeur-
tenissen had echter deze Staatsregeling een zeer kort be-
staan. Met de aanhechting van de vroeger Oostenrijksche
Nederlanden in 1815 verkreeg de nieuwe Staat onder
den naam van Koningrijk der Nederlanden eene vergroo-
ting van grondgebied, eene toevoeging van andere be-
standdeelen, die eene herziening der Grondwet noodza-
kelijk maakte. Een gewijzigd ontwerp werd daarop ook
aan eene vergadering van Belgische notabelen voorgelegd,
en, ofschoon door dezen met eene groote meerderheid
verworpen, evenwel door den Koning als Grondwet voor
het Eijk verbindend verklaard en afgekondigd. Zij bleef
niettegenstaande de afscheuring van Belgie en den aan-
drang tot tijdige wijziging der staatsinstellingen, zoo door
g. k. van hogendorp als door andere Yaderlanders ge-
uit, onveranderd bestaan tot het jaar 1840.
De Staatsregehng van 24 Aug. 1815 was gegrond op
het stelsel van vertegenwoordiging, maar gewijzigd onder
den invloed der omstandigheden. De koninklijke magt
besloeg er eene zeer ruime plaats, evenzoo die der pro-
vinciale Staten. Het Wetgevend Ligchaam bestond uit
twee Kamers, waarvan de Koning de leden der eerste
benoemde, de provinciale Staten die der tweede kozen.
De magt van dit Ligchaam was niet uitgebreid; zijne be-
williging tot het heffen van belastingen werd ja gevor-
derd, maar door het stelsel van gedeeltelijk tienjarige
begrooting verloor die eisch veel van zijn gewigt. De
Tweede Kamer had het regt voordragten te doen van
wetgeving, maar althans werd het regt van amendement,
bij het zwijgen der Grondwet daarover, haar slechts bij
uitzondering ter bevordering der codificatie toegekend i);
van ministeriële verantwoordelijkheid eindelijk stond niets
geschreven. Het behoeft ter naauwernood gezegd, dat
eene uitdrukkelijke erkenning van een regt tot onder-
zoek, als weinig passend met het geheel, in de Grondwet
van 1815 niet gevonden wordt; maar zelfs eene gebrek-
kige poging, gelijk er in Frankrijk gedaan werden, moest
hier nog schraler uitkomst hebben dan daar. Nogtans
er bestaat eene zoodanige poging, die, al is zij mislukt,
om vele redenen aanspraak op onze herinnering heeft.
In de zitting van 15 Mei 1834 deed de Graaf van
hogendorp een voorstel omtrent de geheimzinnige han-
delingen van het Amortisatiesyndicaat, dat, in drie deelen
gesplitst, een drieledig onderzoek tot conclusie had:
1°. „Aangezien, enz. Zoo besluit de Kamer, dat er een
onderzoek zal worden aangesteld naar de wettigheid der
geldleening van het Amortisatie-syndicaat, uitgeschreven
dennbsp;Augustus 1833, alsmede naar de bezwarende
voorwaarden van deze geldleening voor de Natie.quot;
3°. „Aaugezien, enz. Zoo besluit de Kamer, dat er
een onderzoek zal worden gedaan naar de gemelde zes
en dertig millioenen, meer of min, in gereed geld bij
het Amortisatie-syndicaat ontvangen, naar het gebruik
1) Koninklijke Boodschap. Brussel 33 Nov. 1820 „.... dat wij op eene
gepaste wijze werden hekend gemaakt, niet alleen met de hoofdbeden-
kingen der Kamer, .... maar ook bepaaldelijk met hetgeen zij daarvoor
wensoht in de plaats gesteld te zien, ten einde wij, enz.quot; g. k. Graaf
van hogendoep, Bijdragen tot de huishouding van Staat, tom. VIII,
1ste Stuk, blz. 33.
3) Bijdragen tot de huishouding van Staat. tom. IX, 3e stuk, blz.
396 vgg.
-ocr page 212-van de gemelde penningen alreeds gemaakt, en naar de
verdere bestemming geheel of gedeeltelijk daaraan te
geven.quot;
3°. „Aangezien, enz. Zoo besluit de Kamer, dat er
een onderzoek zal worden aangesteld naar de oorzaken
waaruit het missen van het oogmerk der wet is voort-
gesproten, naar het bedrag der uitgestelde schuld en
kansbilletten, welke niet kunnen ingewisseld worden uit
de honderdzestien millioenen schuldbekentenissen, en naar
de voorzieningen, welke gevolgelijk vereischt worden om
eene zoo gewigtige zaak als de uitgestelde schuld niet
in het onzekere te laten.quot;
Voor dit voorstel in de Vergadering kwam, was er een
ontwerp van wet van regeringswege ingekomen, waarbij
de bevoegdheid van het Amortisatie-syndicaat nog aan-
merkelijk werd uitgebreid; waarom hogendoep er bij-
zonder op aandrong zijn voorstel onverwijld en vdór het
ontwerp te behandelen. De voorgedragen enquêtes waren
zoowel van politieken als van wetgevenden aard; in beide
opzigten moesten zij vruchtbaar kunnen zijn: laat ons zien
wat hogendoep daarmede beoogde. Wat de politieke zijde
van het onderzoek betreft, zoo schrijft hij in de ontwik-
keling van zijn voorstel i): „Ik heb nog niet eene schuld
willen bewijzen; maar dit meen ik bewezen te hebben,
dat er uit al de omstandigheden zulk een schijn van schuld
aan den dag komt, dat er eene verantwoording is noodig
geworden, om de Nationale Vertegenwoordiging gerust te
stellen.quot; Hier is dus eene oorzaak tot politiek onderzoek.
Maar stel al eens, de schuld wordt bewezen; wat dan?
Ministeriële verantwoordelijkheid is er niet, en de Kamer
heeft geen regt van aanklagt \'). „Dan, zegt hogendorp,
wordt het de zaak van de regthanken om eene bewezen
overtreding — het betoog van schuld is zooals al onze
handelingen openbaar — te vervolgen en te straffen,quot;
Maar meer dan hierop steunt hij op de regtbank der
openbare meening, die straft met het verhes harer ach-
ting, en voor welke alle groote overtredingen en over-
treders moeten verschijnen.
De ongenoegzaamheid dezer middelen springt in het
oog: het eerste is geheel in de hand van het openbaar
ministerie, regelregt staande onder de magt der Kroon;
het tweede heeft vaak niet kunnen beletten dat staats-
heden, ten spijt van eene wantrouwende Natie, jaren lang
het vertrouwen van de Kroon bleven genieten. Omtrent
het gevolg van een wetgevings-onderzoek, waartoe vooral
de derde conclusie strekte, was wegens het niet-betwiste
regt van initiatief minder zwarigheid.
Wat de wijze aangaat, waarop deze enquêtes tot stand
gebragt konden worden, zoo beloofde de voorsteller eene
nadere voordragt, als de aannemelijkheid van zijn voorstel
beslist zou zijn; door de verwerping echter bleef die ach-
terwege. Later schrijft hogendorp daaromtrent, dat de
vereischte kennis zou kunnen verkregen worden 3): 1° uit
de autentieke en openbare stukken, die de Kamer aan nie-
mand behoeft te vragen; en bij ongenoegzaamheid daarvan,
2° door te vragen inhchting, schriftelijk of mondehng,
van de ministers of expresselijk daartoe door den Koning
1)nbsp;Daartoe was het verlof van beide Kamers noodig. Art. 177.
2)nbsp;Bijdragen, tom. IX, blz. 330 vgg.
-ocr page 214-20v0
benoemde commissarissen, hogendoep stelt deze inlich-
ting gebjk met die, welke de Kamer door middel van
de centrale afdeeling van de ministers ontvangt omtrent
hangende wetsvoordragten, en meent „dat er geene zwa-
righeid aan de zijde van den minister zou kunnen ge-
maakt worden om zich te leenen tot het geven van
inlichtingen over de uitvoering der M^et, nadat hij in-
lichtingen had gegeven over het ontwerp van dezelfde
wetquot; I). Of er evenwel veel grond voor deze conclusie
is, betwijfelen wij. Een minister is steeds genoodzaakt
inlichtingen te geven, waar die moeten strekken om zijne
voorstellen aannemelijk te maken; maar zijn zij eens aan-
genomen, zoo kan hij niets liever wenschen dan om in
de uitvoering zoo vrij mogelijk te blijven. Verklaarde
de minister zich onbevoegd, dan kon volgens hogbndorp
de voorzitter de zaak namens de Kamer onder het oog
des Konings brengen, opdat deze den minister de ver-
langde magtiging gave; dit middel noemde hij eene be-
kende zaak. Mogt ook deze stap vruchteloos blijven, dan
kon men wachten, en de zaak in de volgende zitting bij
de behandehng van het budget ter sprake brengen.
Uit de voorgestelde wijze van handelen leeren wij de
middelen kennen, welke de Kamer ten dienste stonden:
middelen, welker kracht aan grooten twijfel onderhevig is.
Over het gewigt er van in de toepassing kunnen wij niet
volledig oordeelen, daar het voorstel van hogendoep
reeds in de Afdeelingen gestuit werd. Uit het proces-
verbaal van de Sectiën, waarvan niet ééne de aanneming
er van aanbeval, blijkt, dat er drie groote bezwaren
tegen werden aangevoerd: 1° dat de tijd en de wijze van
verantwoording van het Amortisatie-syndicaat bepaald waren
bij de wet van 27 Dec, 1822, art. 42 en vgg. 2° werd
de grondwettigheid der enquête geloochend. 3° was er
bij velen bezM\'aar om het voorstel aan te nemen, voor-
dat men de middelen ter uitvoering kende. De groote
meerderheid van de tweede Sectie beschouwde het als
„une proposition inconvenante, inconstitutionnelle et con-
traire à la Majesté du trône.quot;
Het voorstel van hogendoep met het lot dat het we-
dervoer, in verband met den geheelen geest der Grondwet
van 1815, brengt ons zonder aarzelen tot het besluit,
dat het regt van parlementair onderzoek niet in ons toen-
malig Staatsregt lag \'). De wijzigingen die in 1840
daarin gebragt werden bleven, hoewel de ministeriële
1) Geheel ia overeen stemming met hogendoeps bedoeling was het
onderzoek, in het voorjaar van 1845 naar de Surinaamsche aange-
legenheden door de Kamer ingesteld. Eene petitie van zes en veertig
voorname handelshuizen in Amsterdam over dat onderwerp gaf stof tot
eene interpellatie; de inlichtingen van den minister lokten eene tweede
petitie ter weerlegging daarvan uit, waarop de Kamer aan vijf leden op-
droeg de zaak te onderzoeken. Er was hier werkelijk eene commissie
van enquête, maar die geen andere dan eene zedelijke magt bezat. Zij
maakte ook geen aanspraak op meer; maar in haar verslag lezen wij dit:
„Bij al de bereidvaardigheid van Z. E. den Minister van Koloniën (baud)
tot het verstrekken der gevraagde staatsstukken; bij de bereidwilligheid
der adressanten en andere belanghebbenden en zaakkundigen tot het
geveo van inlichtingen en bescheiden; bij de gelegenheid die der com-
missie werd geschonken om in Surinaamsche zaken ervarene mannen te
raadplegen, die niet weigerden in haar midden te verschijnen, en die
met rondborstigheid en onpartijdigheid de hun gedane vragen hebben
beantwoord; bij al die hulpmiddelen, Bd. Mo. HH. ondervond nogtans
Uwe commissie het gemis van genoegzaam afdoende bescheiden om een
verantwoordelijkheid daarin erkend en eenigzins geregeld
was 1), echter zonder invloed, en het was niet voor de
algemeene herziening in 1848, dat dit punt van Staats-
regt ernstig ter sprake werd gebragt.
Dennbsp;Junij 1848 werden bij koninklijke bood-
schap twaalf wets-ontwerpen bevattende eene volledige
Grondwets-herziening aan de Tweede Kamer aangeboden.
Daarin werd van het regt van onderzoek geheel ge-
zwegen; maar in het voorloopig verslag van de commissie
van rapporteurs werd op artikel 14 van het derde ont-
werp het volgende aangeteekend: „Eene regtstreeksche
toekenning van het regt van enquête, zoo niet aan beide
Kamers dan toch aan de Tweede, wordt door velen wen-
schelijk geachtquot; In de memorie van beantwoording werd
daarop teruggeschreven: „Gaarne zal de regering omtrent
het regt van enquête een voorstel doen, indien het blijken
mogt dat de meerderheid der Kamer zulks verlangt.quot;
rapport uit te brengen, dat in ieder opzigt zou kunnen beantwoorden
aan het vertrouwen dat de Vergadering in haar gesteld heeft; hoedanig
rapport trouwens alleen zou kunnen geleverd worden door eene commissie,
die in de gelegenheid gesteld werd, om in de Kolonie zelve het noodig
onderzoek te doen.quot;
Het gevolg van dit onderzoek was een adres, dat namens de beide
Kamers den Koning werd aangeboden.
Mr. s. p. LIPMAN, Nederl. constitutioneel archief, nquot;. 3, XXIV, blz.
136 vgg.
1) Drie artikelen tusschen art. 75 en 76 der Grw. ingelascht bij de
wet van 4 Sept. 1840, regelden dit onderwerp.
3) Het ontwerp handelt over de Staten-Generaal; Art. 14 over het
ontvangen van ministeriële inlichting.
3) Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer, 1847—1848. Ont-
werp, blz. 435; Voorloopig Verslag, blz. 471; Memorie van beantw.
blz, 567; Algemeen verslag en nota van wijziging, blz. 599 tot 639.
Het gevoelen der leden werd dien ten gevolge in de
Afdeelingen ingewonnen, en in het algemeen verslag aldus
kenbaar gemaakt: „De zeer groote meerderheid der leden
heeft gemeend, op het daartoe van regeringswege geuite
verlangen te moeten te kennen geven, dat zij op de
regtstreeksche toekenning van het regt van enquête aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal — want deze zal
in het stelsel der Eegering daarvoor wel uitsluitend in
aanmerking kunnen komen — wezenlijken prijs stelt,
overtuigd dat de hier bedoelde bevoegdheid in bepaalde
gevallen goede vruchten zou opleveren. Reeds heeft de
tegenwoordige Tweede Kamer de behoefte aan het bezit
van dit regt nu en dan gevoeld, bijv. bij het behandelen
van het bekende adres betrekkelijk Suriname. Ook valt
het in het oog, dat voor de juiste beoordeeling van eene
wet betrekkelijk de onteigening ten algemeenen nutte,
zooals die volgens de bepaling van art. 4 van wets-ont-
werp V voortaan meermalen zal voorkomen, eene enquête
zeer wenschelijk zou zijn. Daar echter de bevoegdheid,
welke het hier geldt, uit haren aard regeling behoeft,
acht men het noodzakelijk, dat de Grondwet bij de toe-
kenning van het regt de regehng daarvan bij de wet
voorschrijve.quot;
Aan dit aldus gemotiveerd verlangen werd door de
Eegering voldaan, door in eene opvolgende nota van nadere
wijzigingen (XLIX, 33.) achter artikel 15 van ont-
werp III deze zinsnede te voegen: „Na art. 93 der
Grondwet zal een artikel volgen luidende, de Tweede
Kamer heeft het regt van onderzoek (enquête), te regelen
door de wet.quot; Aldus geformuleerd werd dit voorstel
voetstoots eerst in de enkele, later in de dubbele Kamer
aangenomen, en verkreeg zoo zonder eenigen strijd eene
plaats in de nieuwe Grondwet, waar het als art. 90,
vreemd genoeg onder de afdeeling „BescMJcJdngen aan,
beide Kamers gemeenquot; terstond op het regt van inter-
pellatie volgt.
Zoo was dan het regt van enquête in de Grondwet
gehuldigd. Maar hoe? Wat was de kracht van art. 90
als grondslag van eene toekomstige regeling door de wet?
De considerans waarop het regt werd gevraagd en toe-
gestaan, doelt alleen op het gebruik er van in zake van
wetgeving; van toepassing in zake van verkiezingen of
toezigt op het Bestuur wordt met geen eukel woord gerept.
Moet men derhalve aannemen dat, de Kamer niets meer
verlangende en de Regering aan het verlangen van de
Kamer voldoende, in dit artikel niets meer bedoeld is
dan de wetgevings-enquête? Wij gelooven, neen.
Het regt van parlementair onderzoek is nog geen stel-
selmatig omschreven bevoegdheid; ook de aanduiding door
het woord enquête doet hiertoe weinig af, daar, zooals
wij gezien hebben, zijne beteekenis van verschillende andere
regten afhankelijk is. Had dus de Kamer of de Regering
zich stellig uitgesproken omtrent het doel, waartoe dit
regt zou moeten dienen, de algemeenheid van het arti-
kel zou geen beletsel zijn om het in beperkten zin op
te vatten. Wat evenwel met deze meening strijdt,
is de naïveteit van den considerans der Kamer, en
daarnevens het stilzwijgen der Regering. Alles pleit er
voor om te denken, dat de Kamer zonder klare bewust-
heid van den omvang van hetgeen zij vroeg, dit regt
verlangde, niet voor zoo verre, maar alleen op grond^^t
zij er behoefte aan gevoeld had, terwijl zij de regeling
van omvang zoowel als van toepassing geheel aan de
toekomstige wet wilde overlaten.
Is derhalve door Artikel 90 niets omtrent den aard
van de enqnête gepraejndicieerd, twee pnnten zijn er toch
door beslist: 1° dat het regt alleen aan de Tweede Kamer
behoort; dat het regeling behoeft door eene wet. Het
eerste punt bewijst, dat men of niet aan de verkiezingen
gedacht, of dat men gemeend heeft, dat bij verkiezing
door de Provinciale Staten geen behoefte aan onderzoek
immer kon voorkomen. Het eerste is waarschijnlijk. Met
de uitsluitende toekenning aan de Tweede Kamer der
ministeriële verantwoordelijkheid en van het regt van
initiatief 3) strookt deze bepaling beter. Dat de enquête
door de wet moest geregeld worden, was eene gelukkige
bepaling. Wij hebben gezien, boe het gebrek aan zulke
regeling en in Belgie en in Frankrijk elke duurzame
ontwikkeling van dat regt belemmerde.
De wettelijke regeling van de enquête is in 1850 tot
stand gebragt. Nadat een ontwerp van 13 April 1849
bij het algemeen verslag van de Afdeelingen was blijven
steken, kwam dennbsp;April des volgenden jaars een
nieuw ontwerp in, waarbij volgens de memorie van toe-
lichting de bedenkingen tegen het eerste ontwerp waren
ten nutte gemaakt. De vernieuwde proeve vond een
gunstiger onthaal, en werd met enkele weinig beduidende
wijzigingen in de zitting van 13 Julij aangenomen en
den 5\'\'® Augustus daaraanvolgende vastgesteld 3).
1)nbsp;Grondwet van 1848, art. 159.
2)nbsp;11. Art. 111.
3)nbsp;Staatsblad, n°. 45.
-ocr page 220-Wij willen deze wet hier iu haar geheel opnemen,
om daarna haren aard en strekking na te gaan en verder
alleen bij de belangrijkste artikelen stil te staan.
Art. 1. Het besluit tot het instellen van een onderzoek (enquête)
wordt, nadat het onderwerp vooraf in de afdeelingen onderzocht en aan
de orde van beraadslaging is gesteld, in eene Vergadering der Tweede
Kamer genomen, en bevat eene naauwkeurige omschrijving van het on-
derwerp des onderzoeks.
2.nbsp;Dit besluit wordt bij uittreksel uit de notulen der Kamer in de
Staats-Coiirant geplaatst.
De namen der leden, die tot eene commissie van onderzoek aijn be-
noemd , en de bepaling van het getal, dat minstens tot de afneming der
verhooren wordt vereischt, worden eveneens bij uittreksel uit de notulen
openbaar gemaakt.
Uitbreiding, aanvulling of vervanging van het personeel der commissie
van onderzoek, alsmede hare ontbinding, worden langs denzelfden weg
kenbaar gemaakt.
3.nbsp;Van het tijdstip der eerste bekendmaking af, zijn alle ingezetenen
en andere binnen het grondgebied des Rijks verblijf houdende personen
verpligt aan de oproepingen tot verhoor te voldoen door de commissie
uitgevaardigd, en alle openbare ambtenaren gehouden om, iu overeen-
stemming met de bepalingen dezer wet, gevolg te geven aan de vorde-
ringen der commissie van onderzoek , die deze tot uitvoering van haren
last noodig oordeelt.
De hoofden der ministeriële departementen kunnen alleen ondervraagd
worden op de wijze bij art. 89 der Grondwet voorgeschreven.
4.nbsp;De getuigen en deskundigen verschijnen voor de commissie van
onderzoek, hetzij vrijwillig op eene schriftelijke oproeping, hetzij inge-
volge dagvaarding.
5.nbsp;Dagvaarding van getuigen of deskundigen geschiedt door de deur-
waarders bij de verschillende regterlijke collegiën, hetzij op regtstreekschen
last der commissie, hetzij, ten gevolge van hare vordering, op last der
ambtenaren van het openbaar ministerie.
6.nbsp;De getuigen of deskundigen worden in persoon of ter hunner
woonplaats gedagvaard, ten minste drie dagen voor den dag van het
verhoor.
Deze termijn wordt met éénen dag voor iedere drie en dertig mijlen
afstands vermeerderd.
7.nbsp;De verhooren van getuigen en deskundigen worden door de com-
missie van onderzoek in een der vertrekken van het gebouw gehouden,
waarin de Tweede Kamer vergadert.
De schriftelijke aanteekening der afgelegde verklaiingen of gegeven
berigten, wordt aan de getuigen of deskandigen voorgelezen en door deze
onderteekend.
Indien een getuige of deskundige door ongesteldheid verhinderd wordt
om voor de commissie ter aangewezen plaats te verschijnen, kan zij ,
zulks noodzakelijk oordeelende, aan den kantonregter der woonplaats van
dien getuige of deskundige opdragen, om hem daar ter plaatse, en naar
gelang van omstandigheden zelfs in zijne eigene woning, te ondervragen,
8.nbsp;De commissie kan het verhoor van getuigen of deskundigen, mits
deze den ouderdom van zestien jaren vervuld hebben, onder eede doen
plaats hebben.
Onder eede gehoord wordende, zweert (belooft), op de wijze van
ieders godsdienstige gezindheid, de getuige de geheele waarheid en niets
dan de waarheid te zullen zeggen ; de deskundige zijn verslag naar eer
en geweten, en overeenkomstig zijne beste wetenschap, te zullen uit-
brengen.
9.nbsp;Indien de behoorlijk gedagvaarde getuige of deskundige niet ver-
schijnt, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk eene
naauwkenrige omschrijving der acte van dagvaarding behelst en door
de aanwezige leden der commissie, of in het geval van het 3de lid van
art. 7 door den kantonregter, wordt onderteekend.
Dit proces-verbaal wordt door de commissie, wanneer zij bet noodig
oordeelt, in handen gesteld van het openbaar ministerie bij de regtbank
van het arrondissement, waarin de in gebreke gebleven getuige of des-
kundige woont.
10.nbsp;De vervolging van den nalatigen getuige of deskundigje staat ter
keiniisneming van den burgerlijken regter en wordt, zoowel in eersten
aanleg als in hooger beroep, ter teregtzitting voor burgerlijke zaken be-
handeld, op de wijze bij de wet voor correctionele zaken voorge-
schreven.
De bepaUngen van den XVIIden en XXIllsten Titel van het Wetboek
van Strafvordering zijn ten deze van toepassing.
11.nbsp;Het proces-verbaal van niet-verschijning, door de commissie, of
-ocr page 222-in het geval van het 3de lid van art. 7 door den kantonregter opge-
maakt, levert, behoudens tegenbewijs, een volledig bewijs op van hetgeen
daarin vermeld staat.
13. De niet-verschijning wordt gestraft met eene geldboete van min-
stens ƒ 20 en hoogstens ƒ 80, tenzij de niet versohenen getuige of des-
kundige, redenen van verhindering aanvoert, die door den regter als
wettig of aannemelijk worden erkend.
13.nbsp;Onverminderd de vervolging wegens de eerste niet-verschijning,
kan de commissie eene nadere dagvaarding van denzelfden getuige of
deskundige bevelen, en zelfs door tusschenkomst van den officier bij de
betrokkene regtbank een bevel van medebreuging van den regter-com-
missaris in het arrondissement waarin de getuige of deskundige woont,
of zich werkelijk bevindt, doen requireren, om bij de dagvaarding te
worden gevoegd.
14.nbsp;Bij herhaalde niet-verschijoing zijn de artt. 9, 10 en 11 dezer
wet mede van toepassing.
De schuldig bevonden getuige of deskundige wordt in zoodanig geval
gestraft met eene geldboete van ƒ 60 tot ƒ 150.
15.nbsp;Wanneer een getuige of deskundige, hetzij op de nadere dag-
vaarding verschenen of uit kracht van het bevel van medebrenging voor
de commissie gebragt zijnde, weigert te antwoorden, of den eed (belofte)
af te leggen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk derede-
nen van weigering, zoo die gegeven zijn, inhoudt, en door de aanwezige
leden der commissie, of in het geval van het 3de lid van art. 7 door
den kantonregter, wordt onderteekend. Dit proces-verbaal bezit de be-
wijskracht in art. 11 omschreven.
16.nbsp;De commissie stelt dit proces-verbaal, wanneer zij het noodig
oordeelt, in handen van het openbaar ministerie bij de regtbank van het
arrondissement waarin het verhoor was gelast; de vervolging geschiedt
op de wijze bij art. 10 omschreven.
17.nbsp;De regtbank van het arrondissement kan de gijzeling van den
weigerachtigen getuige of deskundige gelasten; deze gijzeling wordt voor
een tijdvak van zes maanden uitgesproken, doch houdt op wanneer de
getuige of deskundige vroeger aan zijne verpligting mogt hebben voldaan.
Op de vordering der commissie van onderzoek, gelast de president
van de arrondissements-regtbank de dadelijke gijzeling van den weiger-
achtigen getuige of deskundige, die inmiddels tot aan de uitspraak van
den president, op last der commissie, binnen het locaal, waar zij
vergadert, in bewaring kan worden gehouden; het door den president af
te geven bevel vermeldt de gedane vordering, benoemt den deurwaarder
met de overbrenging belast, en wijst de plaats der voorloopige gijzeling aan.
Van de in-gijzeling-stelling wordt eene acte opgemaakt, waarin het
bevel tot gijzeling wordt aangehaald en waarvan onmiddellijk een afschrift
aan den gegijzelde wordt overhandigd.
Deze voorloopige gijzeling houdt op bij de voluoening aan de vroeger
geweigerde verpligting, en vervalt van regtswege, indien de bekrachtiging
daarvan niet binnen acht dagen bij den regter is gevraagd.
De bij vonnis hevolene of bekrachtigde gijzeling is uitvoerbaar, niet-
tegenstaande verzet of hooger beroep.
18.nbsp;Niemand kan genoodzaakt worden als getuige of deskundige de
geheimen van eenig handwerk, bedrijf of nering bloot te leggen, die
door hem of de zijnen worden uitgeoefend, noch andere soortgelijke bij-
zondere belangen te openbaren.
19.nbsp;Zij, die uit hoofde van hunnen stand, beroep of wettige betrek-
king tot geheimhouding verpligt zijn, kunnen zich verschoonen getuigenis
af te leggen, doch alleen en bij uitsluiting nopens hetgeen waarvan de
wetenschap aan hen als zoodanig is toebetrouwd.
20.nbsp;De gevoelens, door de leden van collegiën bij de behandeling van
zaken ter vergadering geuit, en de deswege plaats gehad hebbende be-
raadslagingen mogen nimmer een onderwerp van verhoor of ondervraging
uitmaken.
De verschooning van verpligte geheimhouding door burgerlijke amb-
tenaren of militairen van allen rang ingebragt, moet insgelijks worden
aangenomen indien zij rust op het beweren dat de verlangde openbaar-
making wordt geoordeeld in strijd te zijn met het belang en de zekerheid
van het Rijk, de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere we-
relddeelen , of op den stelligen last hunner meerderen denzelfden grond
van verschooning aanduidende.
In beide gevallen kan echter de Kamer op het verslag harer commissie
verlangen, dat de gegrondheid der ingebragte verschooning door het
hoofd van het departement van algemeen bestuur, waaronder de betrokken
ambtenaar of militair behoort, nader bevestigd worde.
21.nbsp;Het hoofd van het departement van algemeen bestuur bij hetwelk,
of onder wiens ondergeschikte ambtenaren, stukken voorhanden zijn,
welker inzage door de commissie schriftelijk verlangd wordt, bewilligt
die inzage, tenzij hij oordeelen mogt dat zij met het belang en de
zekerheid van het Eijk, de koloniën en bezittingen van het Rijk in
indere werelddeelen in strijd zoude kunnen zijn.
22.nbsp;Bij de toepassing der bepalingen, in de beide voorafgaande arti-
kelen vervat, op leden van staats-collegiën of andere ambtenaren, wier
werkkring hen niet regtstreeks onder eenig departement van algemeen
bestuur rangschikt, zal de magtiging tot, of weigering van inzage van
stukken, of verklaring van strijdig staatsbelang, worden gegeven door
het hoofd of de hoofden der departementen van algemeen bestuur tot
wier werkkring die behandelde zaken eigenaardig behooren.
23.nbsp;Wanneer de commissie van onderzoek noodig acht buiten \'slands
of in de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen
verblijf houdende personen als getuigen of deskundigen te hooren, kan
zij van de vragen, waarop antwoord verlangd wordt, in geschrifte me-
dedeeling doen aan het betrokken departement van algemeen bestuur,
hetwelk de voldoening daaraan bevordert, wanneer het dat van Buiten-
landsche Zaken betreft door tusschenkomst der diplomatieke en consu-
laire agenten , en wanneer het dat van Koloniën betreft, door de betrokkene
koloniale regeringen.
Indien de medegedeelde vragen door ambtenaren of militairen van
allen rang moeten worden beantwoord, en het hoofd van het betrokken
departement van algemeen bestuur van oordeel is, dat het belang en de
zekerheid van het Rijk, de koloniën en bezittingen van het Rijk in
andere werelddeelen de beantwoording niet toelaat, wordt daarvan aan
de commissie kennis gegeven.
Het 3de lid van art. 20 is ten deze van toepassing.
24.nbsp;Behalve in het geval van art. 25 , kunnen nimmer verklaringen
voor eene commissie van onderzoek, of op hare vordering afgelegd, als
bewijs in regten geld en, hetzij tegen dengene door wien zij afgelegd
zijn, hetzij tegen derden.
25.nbsp;Getuigen, die in hunne onder eede afgelegde verklaringen daad-
zaken hebben vervalscht, of tegen de waarheid voorgedragen, worden
gestraft met de straffen tegen valsche getuigenis in burgerlijke zaken bij
het Wetboek van Strafregt bedreigd.
Die schuldig is aan het omkoopen van zoodanige getuigen, wordt ge-
straft naar de voorschriften in gezegd wetboek omtrent omkooping van
getuigen gegeven.
Het proces-verbaal van gehouden getuigen-verhoor bezit de bewijskracht
in art. 11 omschreven.
26.nbsp;De getuigen en deskundigen ontvangen, des verkiezende, scha-
deloosstelling door de commissie, of in het geval van het 3de lid van
art. 7 door den kantonregter, op vertoon der schriftelijke oproeping of
der acte van dagvaarding, te hegrooten overeenkomstig het bepaalde
omtrent getuigen en deskundigen in de artt. 61, 63, 65 en 66 van den
Vlden titel van het tarief van justitie-kosten en salarissen in burger-
lijke zaken.
27.nbsp;Alle acten, uit kracht dezer wet op te maken of uit te vaardi-
gen, zijn vrij van zegel- en registratie-regten.
28.nbsp;De bevoegdheid en de werkzaamheden eener commissie van onder-
zoek worden door de sluiting van de zitting der Kamer niet geschorst.
In geval van ontbinding houdt die bevoegdheid op, en worden die
werkzaamheden gestaakt op hetzelfde oogenblik, waarop het besluit van
ontbinding ter kennis der Kamer gebragt wordt.
Gegijzelde getuigen of deskundigen worden bij ontbinding der Kamer
terstond ontslagen.
Om deze wet met juistheid te beoordeelen moeten wij
eerst vragen, hoe heeft de ontwerper zich het regt van
enquête voorgesteld? En wanneer wij dan de memorie
van toelichting en vooral de mondelinge verdediging van
den Minister van Justitie \') naast de wet leggen, dan
komen wij tot de volgende uitkomst. De ontwerper heeft
het regt opgevat als „een regt om te verzamelen zooda-
nige bouwstoffen als licht kunnen verspreiden, zoowel over
een wetsontwerp dat in behandeling is, als over iedere
andere zaak, die tot de attributen der Tweede Kamer
behoort een regt, dat volgens zijne meening de Ka-
mer reeds had voordat het in art. 90 was uitgedrukt.
1)nbsp;nedekmetjbb van bosenthal.
2)nbsp;De minister laat hierop volgen: „Maar nu zal ook wel niemand
betwisten, dat, ook zonder dat het in de Grondwet staat, de Tweede
Kamer het regt van enquête in dien zin bezit.quot; Verslag der Handelin-
gen 1849/50. Zitting van 13 Julij, blz. 7.
dat evenzeer pligt als regt was en slechts daarom in de
Grondwet geschreven was en verdere wettelijke regeling
vereischte, als beteekenende „de bevoegdheid om anderen
tot het geven van inlichtingen te noodzaken i).quot;
Wat wordt er nu op dit standpunt van de wet geeischt?
Bepaling van den omvang des regts ten opzigte van de
onderwerpen zeker niet; want de attributen van de Kamer
wijzen die uit. Te regt derhalve bewaart de wet hier-
over volledig het stilzwijgen. Eegeling van de wijze,
waarop het regt moet geoefend worden, ligt evenmin in
het bestek; want daardoor zou, om zoo te spreken, het
reeds bestaand regt van onderzoek van de Kamer verkort
worden. De wetgever had dus niets te doen, dan eener-
zijds aan de Kamer de vereischte magt tegenover personen
te verzekeren, om aan haar verlangen naar inlichting
klem bij te zetten, anderzijds om de vrijheid en belangen
van privaat-personen, ook die van de Regering, tegen
te ver gaande bemoeizucht van de Kamer te beschermen.
De wet van 1850 voldoet in alle opzigten aan de
eischen dier beschouwing. De twee eerste artikelen schij-
nen met deze bewering in strijd, daar zij wel degelijk
tot de regeling der uitoefening behooren, en toch is dit
zoo niet. Zooals uit de beraadslagingen blijkt, is hier
bij uitzondering op de vrije regeling inbreuk gemaakt:
in art. 1 ter wille van de Regering, om te beletten
dat door een bij overrompeling genomen besluit tot en-
quête, hare adviserende stem zou ontdoken worden; in
art. 2 ter wille van het algemeen, opdat de belangheb-
1) Bijlagen, 1849/50, t. 3. n®. XXIV, Memorie van Toelichting. —
Versing der Handelingen, enz. 1849/50. Zitting van 13 Julij.
bende naar behooren kennis zou kunnen nemen van het
te houden onderzoek, ten einde zich b. v. vrijwillig tot
het geven van inlichting aan te melden. De wetgever
kan dus niet van inconsequentie beticht worden.
Verder laat de wet zich in vier afdeelingen splitsen.
Van art. 3 tot art. 8 wordt gehandeld over het verhoor
van getuigen en deskundigen; van art. 9 tot art. 17
over de straffen en proces-orde op den nalatige of wei-
gerachtige toe te passen; van art. 18 tot art. 22 over
de gevallen van verschooning wegens verpligte geheim-
houding; en van art. 23 tot het einde over verschillende
])unten, waaronder met name de regeling van het coloniaal
onderzoek.
In de eerste afdeeling vestigen wij de aandacht op
het slot van art. 3. Waar ieder gehouden is aan de
oproeping of de dagvaarding der commissie te voldoen,
en zelfs het Koninklijk geslacht hiervan met opzet niet
is uitgezonderd i), zijn de Hoofden der ministeriële depar-
tementen alleen daarvan vrijgesteld; zij mogen door de
Kamer alleen geinterpelleerd worden, en uitgenoodigd om
daartoe in de vergadering te verschijnen. In het verslag
wordt daarvan gezegd: „zulke bepalingen verlammen bet
geheele regt;quot; en verder: „interpellatie en enquête ver-
schillen in vorm en in strekking.quot; De Regering nogtans
wilde hiervan niet afgaan; de Grondwet, beweerde zij,
schrijft voor, hoe de Kamer van de ministers inlichtingen
ontvangt; daarbuiten moeten geen andere wegen van
gemeenschap geopend worden. Deze stelling getuigt van
1) Bijlagen, 11. XXIV, Verslag, blz. 4; Memorie van Beantvr.
blz. 3.
vermenging van begrippen, die althans in het bedoelde
opzigt niets gemeen hebben. Bij de interpellatie wordt
den minister in zijne kwaliteit inlichting gevraagd be-
paaldelijk omtrent een of ander punt zijn departement
rakende; bij eene enquête daarentegen kan het voorko-
men , dat de inlichting van den minister ook als privaat
persoon, hetzij als deskundige of als getuige, wenschelijk
ware; niet als minister maar als burger treedt hij dan
op. En niet eens het geval gerekend, waarin de ver-
langde inlichtingen, niet zonder nadeel of onbetamelijk-
heid in de volle vergadering behandeld zouden kunnen
worden, zou het toch eene vreemde toepassing van het
regt van interpellatie zijn, een minister te ondervragen
over dingen, waarmede hij als zoodanig niet te maken
had. Bovendien, waarom ook niet als minister voor eene
commissie te verschijnen? de Grondwet verbiedt het niet.
Artikel S9 i) bepaalt hoe heide Kamers inlichting van de
Eegering ontvangen; artikel 90 geeft alleen aan de Tweede
Kamer een regt. Eerder zou deze volgorde doen vermoe-
den, dat men dit Ligchaam hierdoor een middel te
meer van gemeenschap met de Eegering wilde verzekeren.
De opgegeven grond vervalt dus en betere was naar
het schijnt niet te vinden. Integendeel de vrijstelling
der ministers is schadelijk, en verkort ontegenzeggelijk
het regt van de Kamer, omdat vele onderwerpen daar-
door aan haar onderzoek onttrokken worden.
Thans komt in aanmerking artikel 7, eerste en derde
1) Art. 89, 2ae lid, „Zij geven aan de Kamers, hetzij mondeling
hetzij schriftelijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het verleenen niet
strijdig kan worden geoordeeld met het belang en de zekerheid van het
Rijk, de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen.quot;
lid. Volgens den inhoud daarvan is de verplaatsing der
commissie buiten het gebouw, waar de Kamer vergadert,
uitgesloten.
Men leest in de memorie van toelichting: „In Enge-
land bestaat geen enkel voorbeeld, dat eene commissie
van onderzoek zich tot het houden van verhooren buiten
den zetel der vergadering verwijderd heeft.quot; Verscheidene
voorbeelden van het tegendeel zijn echter boven door ons
medegedeeld \').
Men drong in het verslag aan op de toekenning van
het regt van verplaatsing; maar de minister bleef in zijn
antwoord bij de meening, dat het ten minste niet raad-
zaam was om deze uitbreiding reeds nu aan het regt te
geven, voordat de ondervinding eenigen waarborg geleverd
had, dat dit zonder gevaar kon geschieden.
Zoo is dus het regt van verplaatsing voorloopig ontzegd,
en het verhoor, waar de getuige niet verschijnen kan,
aan den Kantonregter opgedragen. Of de toekenning van
de bevoegdheid tot verplaatsing wenschelijk zij, is twij-
felachtig; zeker kan het tot misbruik aanleiding geven,
vooral tot geldverspilling. Het schaarsch gebruik, dat
men er in Engeland.van maakt, pleit niet voor de onmis-
baarheid daarvan.
Het opleggen van den eed is in art. 8 facultatief ge-
laten; de commissie kan naar goedvinden er al of niet
gebruik van maken.
In deze afdeeling missen wij twee punten. Vooreerst
leest men er van niets dan getuigen en deskundigen;
terwijl van het overleggen van stukken en bescheiden
1) Blz. 35 en 26.
-ocr page 230-niet gerept wordt. Dit hangt\'zamen met de zoo goed
als geheele afwezigheid van het regt van dwanguitgifte
tegenover de Eegering, welke zich door art. 3 in verband
met de artt. 20, 21 en 22 alle vrijheid voorbehouden
heeft, daar de bijzondere vermelding er van vooral voor
het verkrijgen van inzage van staatsstukken noodig is.
In de tweede plaats ontbreekt eene bepaling omtrent de
openbaarheid der verhooren: de openbaarheid als regel
vast te stellen, ware zeker in het algemeen belang heil-
zaam geweest.
De procedure tegen den nalatigen of weigerachti-
gen getuige en deskundige, geregeld in de artt. 9
tot 17, zullen wij niet in het breede ontleden. In het
Nederlandsch Staatsregt, waar de regterlijke magt geheel
van de wetgevende gescheiden is, kon aan de Kamer hierin
geen eigen regtspraak verleend worden. De vervolging
geschiedt dus door den gewonen regter, doch alleen op
aanklagt van de commissie, welker proces-verbaal niet
meer kracht heeft dan eene authentieke acte, en waar-
tegen in art. 14 uitdrukkelijk het tegenbewijs is toe-
gelaten 1). De regtbank oordeelt of de beklaagde in
gijzehng zal gesteld worden, en wel voor een tijdvak
van zes maanden; maar op eene vordering der commis-
sie moet de dadelijke gijzehng door den President der
arrondissementsregtbank, waaronder de beklaagde behoort,
gelast worden. In afwachting van dit bevel kan de com-
missie zelve hem binnen het locaal waar zij vergadert in
bewaring houden. Het bevel van den President moet
binnen acht dagen aan de regtbank ter bekrachtiging
1) Cf. Wb. V. Strfv. art, 430.
-ocr page 231-worden voorgelegd, bij verznim waarvan de gijzeling
terstond ophoudt. Altijd kan een onwillige door het
voldoen aan zijne verpligtingen een einde aan de gijze-
ling maken.
Hiermede is van de procedure het noodige gezegd;
voor de verdere vervolging wordt naar het Wetboek van
Strafvordering verwezen.
Na de proces-orde komen eenige uitzonderingen op
de algemeene verpligting van het afleggen van getui-
genis. Daar vinden wij in de artikelen 18 en 19,
dat geheimen van handwerk, bedrijf en nering, en die
welke aan iemand in zijne betrekking, stand of beroep,
zijn toevertrouwd, door de commissie moeten geëerbie-
digd worden; eveneens is het vragen naar gevoelens in
vergaderingen geuit of naar gehouden beraadslagingen,
volgens het eerste lid van art. 20, verboden. Yan ver-
schooning wegens persoonlijke eigenschappen, als b. v. een
zekeren graad van bloedverwantschap met personen in het
onderzoek betrokken, of kennelijk belang bij de zaak,
is met opzet geen melding gemaakt, daar hier in den
eigenlijken zin geen partijen of beklaagden zijn, en aller-
minst naar den geest van het ontwerp, waarin kennelijk
alleen de wetgevings-enquête bedoeld werd. De politieke
en de verkiezings-enquête zouden tot enkele verschoonin-
gen van dien aard aanleiding kunnen geven.
Gewigtig is de beperking van het getuigenverhoor en
van de alleen hier vermelde inzage van stukken ten
opzigte van ambtenaren of van de Eegering. Yolgens
de artikelen 20, n\'^. 2 en 3\', 21 en 22 kunnen alle amb-
tenaren , zoo burgerlijke als militaire, ook leden van
Staatscollegiën en ambtenaren die niet onmidde ijk onder
eenig departement van algemeen bestuur behooren, zich
van ieder antwoord of overlegging van stukken verschoo-
nen, op grond van door hen te beoordeelen strijdig Staats-
belang of van eenen last op denzelfden grond steunende,
van hunne meerderen ontvangen. Evenwel is de minister
in beide gevallen voor de gegrondheid der verschooning
aansprakelijk en kan hij daarover in de Kamer geïnter-
pelleerd worden.
Verwonderlijk is het, hoe deze bepalingen schier zon-
der tegenspraak door de Kamer zijn aangenomen, van
dam van issELT 1) was bijkans de eenige, die deze artike-
len met kracht bestreed. In verband met art, 3 noemde
hij ze van dien aard, om iedere wet van enquête waarin
zij voorkwamen nutteloos en verwerpelijk te maken. En
hoe werden zij door den minister verdedigd? Op twee
gronden : de administratieve hierarchie en, zooals hij
het noemde, de grondwettelijke uitsluiting van art. 89,
De eerste duldt niet dat een ambtenaar, tegen het inzigt
zijner meerderen, zijne ambtshalve verkregen kennis aan
wien ook mededeele, en zoo moest dus alle administra-
tieve openbaring van de ministeriële goedkeuring afhan-
kelijk zijn, terwijl de minister zijne weigering niet dan
overeenkomstig art. 89 mag verantwoorden. Tegen mis-
bruik van magt was bovendien een krachtig wapen, de
ministeriële verantwoordelijkheid.
Wat de administratieve hierarchie betreft, hare eischen
wagen wij het niet hier te beoordeelen; maar het is ons
1)nbsp;Handelingen 1849/BO. Zitting van 13 Jnlij, blz, 3.
2)nbsp;Memorie van Toelichting, blz. 7, en Memorie van Beantwoording,
blz. 8,
volkomen duister, hoe het ontvangen van inlichtingen
omtrent het Staatsbestuur door eene commissie der Tweede
Kamer zoo vaak strijdig kan zijn met de veiligheid van
het Eijk, om zulk eene algemeene uitsluiting te wettigen.
Naar onze meening zou alleen het krijgswezen in oor-
logstijd en enkele malen de buitenlandsche staatkunde
en het coloniaal bestuur geheimhouding, zelfs tegenover
de Vertegenwoordiging, kunnen vorderen. Hieromtrent
als uitzondering verschooning van het verhoor toe te
laten, zou ieder billijken.
De tweede grond op art. 89 gebouwd is reeds weer-
legd. Voor het argumentum a contrario, dat bovendien
reeds vervalt, dewijl daar van de beide Kamers en in
art. 90 alleen van de Tweede gesproken wordt, schijnt
geen enkele reden te pleiten, en de waarborg in de mi-
nisteriële verantwoordelijkheid voorgespiegeld bestaat in
dit geval eer in schijn dan in waarheid. Dit geduchte
wapen moet alleen in ernstigen strijd op leven of dood
worden aangewend. Eoept men ministers ter verantwoor-
ding, omdat hunne inlichtingen in de Kamer gegeven
niet voldoende zijn, spoedig zou deze handeling eene bloote
formaliteit en daardoor voor wezenlijke toepassing on-
bruikbaar worden.
Houdt de verdediging der artikelen 30, 31 en 33 geen
steek, zij schijnen aan menige bedenking onderhevig. De
Eegering wilde het regt van onderzoek aan de Kamer
binnen hare bevoegdheid onbeperkt laten, geen onder-
werp wilde zij uitzonderen. Maar wat doet zij nu? Zij
ontneemt haar het regt om te ondervragen tegenover alle
ambtenaren, en stelt de ministers geheel buiten haar be-
reik. Dit is eene onverklaarbare beperking van het regt
juist wat de onderwerpen betreft; hierdoor toch is het
regt van pohtieke enquête zoo goed als afgesneden. Met
goedvinden van de ministers mag de Kamer ja ambte-
naren in het verhoor nemen en anders niet; maar daar-
toe stond haar ook zonder het regt van enquête de ge-
legenheid open; zelfs de ministers kunnen niet voor
de commissie geroepen worden. En zijn bij het politiek
onderzoek ministers en ambtenaren niet gewoonlijk de
eersten, wier verschijning noodig is? i) Ook bij de verkie-
zings-enquête , wij hebben het in Erankrijk gezien ,
zouden uit deze bepalingen belemmeringen kunnen voort-
spruiten. Maar aan dit onderzoek heeft naar allen schijn
in 1850 niemand gedacht.
Door deze artikelen in verband met art. 3 is dan het
regt tot het wetgevings-onderzoek bepaald; en bij al wat
er gezegd is van de onbeperkte bevoegdheid der Kamer,
schijnt dit wel het doel geweest te zijn zoo van de
Eegering als van de meerderheid der leden. De door
velen op den voorgrond geplaatste stelling, dat vooral
het onderzoek nimmer personen maar alleen zaken tot
voorwerp moet hebben; dat nimmer het doel der enquête
mag zijn „allerlei malversatiën, schandelijke bedriegerijen
en wat dies meer zij te ontdekkenquot; •, de bij de meesten
1)nbsp;Ons komt hier in herinnering het proces en de veroordeeling van
den Freiherr von arnim ; waarbij de hoofdgetuigen, de Minister voN
manteuitel, de geheime Legations-Rath voN bülow en de Minister
von ladenbeeg zïch wegens verpligte geheimhouding versohoonden Ber-
lijn, 31 Peb. 1852. Zie „der Arnim\'sche Prozesz.quot; Braunschweig, 1853.
2)nbsp;Blz. 144.
3)nbsp;Handelingen. Zitting van 13 Julij, blz. 4. Rede van den Heer
COSTEEUS.
(niet bij van dam van issblt) gevestigde overtuiging,
dat men hier met een zeer gevaarlijk regt te doen heeft,
staven die meening. Wil men proeven hebben dat er
ook later nog zoo over gedacht is, men leze het voor-
loopig verslag i) op het voorstel van den Heer van
HOëVELL tot een onderzoek aangaande het aanbesteden
der muntplaatjes voor Indie. Daar wordt \'het doel der
enquête eeniglijk als voorbereiding tot de wetgeving ge-
handhaafd, en om de onbevoegdheid der Kamer te dier
zake uit de wet te bewijzen wordt daar gezegd: „het
zou toch ongerijmd zijn, dat bij zoodanig onderzoek allen
zouden kunnen worden gehoord behalve de meer be-
paald betrokkene personen: hetgeen bier twee der mi-
nisters zijn.quot;
van dam van issELT wilde het regt van politieke
enquête ook erkend hebben en daarom zeide hij met regt:
„deze drie artikels maken het geheele regt van enquête
illusoir en de geheele wet voor mij als niet geschrevenquot; 2).
Wij willen hierbij niet langer stilstaan; een zestal ar-
tikelen niet onder rubrieken te brengen, sluiten de wet.
In art. 23 wordt het onderzoek in de Coloniën en in
het Buitenland geregeld en zeer beperkt; alles gaat hier
door de handen van de Eegering, en het benoemen van
eene commissie in loco, zoo ergens dan hier noodig, is
daarbij niet toegestaan. Vreemd is het, dat het verslag
der commissie tot de aangelegenheden der Colonie Su-
riname zoo geheel zonder weerklank is gebleven 3),
1)nbsp;14 Dec. 1855.
2)nbsp;Handelingen. Zitting van 13 Julij, 1850. blz. 3.
3)nbsp;Zie boven blz. 201, noot.
-ocr page 236-Dat in art. 35 alleen de meineedige getuige gestraft
wordt is natuurlijk, daar het regt om den eed op te
leggen geheel aan het oordeel der commissie is over-
gelaten.
Het eerste lid van art. 38 hangt te zamen met het
begrip aan art. 98 der Grondwet gehecht. De zitting
der Staten-Generaal wordt wel gesloten, maar de Staten
zelve worden niet zooals in Engeland en vroeger in
Frankrijk door verdaging geschorst.
Is de wet tot dus verre in hare deelen door ons
ontleed, thans vragen wij: hoe moet men haar als ge-
heel beschouwen? Hierbij komt vooral de opvatting van
de Regering ter sprake.
In de wet is van den omvang van het regt van on-
derzoek volstrekt geen melding gemaakt; met de daad is
die omvang door verschillende bepalingen ten opzigte van de
Regering grootendeels tot het gebied der wetgeving terug-
gebragt; de politieke enquête mag onder goedkeuring
en leiding van de Regering somtijds plaats hebben; en
de verkiezings-enquête is geheel over het hoofd gezien.
De laatste kan onder deze wet zeker ontwikkeld worden;
voor de politieke is dit echter zeer moeijelijk, zoolang
de artikelen 8, 30, 31 en 33 niet verdwijnen. Het
regt van enquête is dus in zijne gewigtigste toepassing
door de wet van 1850 van de middelen ter uitvoering
verstoken. Is dit met opzet geschied? Dit is onzeker,
maar het geheele begrip van enquête door den minister
verkondigd moest daartoe leiden. Hij noemt het een regt
om bouwstoffen te verzamelen, tot verspreiding van licht
over wetsontwerpen, en over alle andere zaken „die tot
de attributen van de Tweede Kamer behoorenquot; Maar wat
tot die attributen behoort is dubbelzinnig: het kan alles
bevatten, als men de zaken, waarop art. 1131) der Grond-
wet van toepassing is, er onder rekent; doet men dat niet,
dan is het veld van onderzoek beperkt tot die onderwer-
pen, waarover aan de Kamer een oordeel is toegekend.
Het laatste is de bedoeling van den minister geweest;
want op zijne definitie laat hij volgen: „De wetgevende
vergadering heeft toch uit den aard harer roeping niet
slechts het regt, maar zelfs de verpligting om over ieder
bijzonder onderwerp, dat aan haar ter beraadslaging wordt
voorgelegd, over iedere zaak, die bij haar in behandeling
komt of komen zal, zich alle mogelijke licht te ver-
schaffen, enz.quot;
Het is duidelijk dat de enquête bij de behandeling der
wet slechts uit één oogpunt beschouwd is, nl. als een
prerogatief van de wetgevende vergadering, zonder dat er
aan gedacht is, of zij ook als regt van de volksvertegen-
woordiging dienstig kon zijn. Bij deze eenzijdige opvat-
ting kan men zich niet meer over de bepalingen ten
opzigte van ministers en ambtenaren verwonderen; inte-
gendeel zij vloeijen er onmiddeiijk uit voort: want zij
waren de echte middelen waardoor het regt binnen de
eng gestelde grens kon gehouden worden. Wanneer men
dan die beperkingen afkeurt, zoo treft dit de geheele
wet als een gewrocht van eenzijdigheid, en eene misken-
ning van het regt van enquête als middel van toezigt
op hen, die de staatsbelangen moeten behartigen.
1) Art. 113. „Andere voordragten dan voorstellen van wet kunnen
door elke Kamer afzonderlijk aan den Koning worden gedaan.quot;
De geschiedenis van de enquête na de uitvaardiging
der wet is niet rijk. Nadat bij de herziening van het
reglement der Tweede Kamer in 1851 in een voorloopig
reglement een hoofdstuk was ingevlochten onder het op-
schrift : „Van de uitoefening van het regt van onderzoek
(enquête)quot;, IS dit in het nieuwe reglement van 5 Mei
1852 overgegaan, en daardoor het gebruik der enquête
aldus geregeld:
HOOFDSTUK X.
VAN DE UITOEFENING VAN HET EEGT VAN ONDEEZOEK (enquête).
Art. 117. Elk voorstel tot het indienen van een onderzoek (enquête),
door leden van de Vergadering te doen, wordt in schrift gebragt en
onderteekend, daags te voren aan den Voorzitter ter hand gesteld. De
Voorzitter deelt het voorstel aan de Vergadering mede, overeenkomstig
het bepaalde bij art. 75.
118.nbsp;Het voorstel bevat eene naauwkeurige omschrijving van het on-
derwerp des onderzoeka en zoo mogelijk de namen van getuigen of des-
kundigen. Het is buiten het geval van de laatste zinsnede des vorigen
artikels vergezeld van eene memorie van toelichting. Op deze stukken
is art. 77 van toepassing.
119.nbsp;Zij worden aan de Afdeelingen van het tijdvak, gedurende het-
welk zij inkomen, verzonden, alwaar omtrent het voorstel op gelijke
wijze wordt gehandeld, als omtrent de voorstellen door den Koning in-
gezonden bij de artt. 21 tot en met 36 is bepaald, met dien verstande,
dat hetgeen bij art. 83 omtrent het overleg met de Hoofden der Depar-
tementen van algemeen bestuur is verordend, in dit geval toepasselijk
wordt op het overleg met de voorstellers.
Op de beraadslaging is art. 79 van dit reglement van toepassing.
120.nbsp;Wanneer de Kamer tot het instellen van het onderzoek besluit,
bepaalt zij het getal leden waaruit de commissie van onderzoek zal be-
staan; het getal leden, dat minstens tot de afneming der verhooren
wordt vereischt; en benoemt zij de leden der commissie met inachtne-
ming van de voorschriften van art. 91 en vgg. van dit reglement.
De Voorzitter zorgt voor de plaatsing van het besluit der Kamer in
-ocr page 239-de Staats-Courant, overeenkomstig art. 2 der wet van 5 Augustus 1850.
Op gelijke wijze als bij de eerste benoeming der commissie van onder-
zoek wordt gehandeld in geval van uitbreiding, aanvulling of vervanging
van haar personeel.
121.nbsp;De Kamer bepaalt bij elk besluit tot het instellen van een on-
derzoek den termijn, binnen welke het onderzoek zal zijn afgeloopen.
Die termijn kan op voorstel der commissie door de Vergadering wor-
den verlengd.
122.nbsp;De keuze van den Voorzitter der commissie wordt door den
Voorzitter der Kamer aan de Vergadering medegedeeld.
De commissie wordt bijgestaan door den Griffier.
123.nbsp;De getuigen en de deskundigen worden ondervraagd door den
Voorzitter der commissie en door hare leden, mits aan den Voorzitter
het wooi\'d vragende.
De schriftelijke aanteekening der afgelegde verklaringen of gegeven
berigten geschiedt door den Griffier, bijgestaan door de snelschrijvers
der Kamer.
124.nbsp;Wanneer de commissie getuigen verdacht houdt, in hunne onder
eede afgelegde verklaringen daadzaken te hebben vervalscht of tegen de
waarheid voorgedragen, wordt daarvan een afzonderlijk proces-verbaal
opgemaakt, bevattende de afgelegde verklaringen der getuigen en de
aanduiding der gronden waarop het vermoeden van valschheid berust.
De commissie stelt een door den Griffier onderteekend afschrift van
het proces-verbaal in handen van het openbaar ministerie bij de regtbank
van het arrondissement, waarin het verhoor was gelast.
125.nbsp;De processen-verbaal van verhoor van getuigen of deskundigen,
alsmede het afzonderlijk proces-verbaal in het vorig artikel vermeld,
worden door de aanwezige leden der commissie benevens den Griffier
onderteekend. Alle andere acten en schrifturen van de commissie uit-
gaande, behalve die, waaromtrent de wet van 5 Aug. 1850 de onder-
teekeuing van de aanwezige leden vordert, worden door haren Voorzitter
en den Griffier onderteekend.
126.nbsp;Na den afloop van het onderzoek, of zoo dikwerf hangende
hetzelve, de commissie het noodig oordeelt, of de Kamer daartoe besluit,
doet de commissie van hare verrigtingen verslag aan de Kamer. De
processen-verbaal der gehouden verhooren en de overige bescheiden van
het ingestelde onderzoek worden ter griffie overgebragt.
De processen-verbaal der verhooren worden openbaar gemaakt tenzij
15
-ocr page 240-de Kamer daaromtrent anders beslist. De Kamer kan ook de openbaar-
making van andere stukken van bet onderzoek bevelen.
137. In geval van ontbinding der commissie geschiedt de kennisgeving
daarvan in de Staats-Conrant, door de zorg van den Voorzitter der Kamer.
In dat geval, zoowel als in het geval voorzien bij de tweede zinsnede
vnn art. 28 der wet van 5 Aug. 1850 worden de stukken van het onder-
zoek ter griffie der Kamer overgebragt.
De inhoud dezer artikelen is duidelijk, het toevoegen
van ophelderingen mag dus overbodig geacht worden.
Geschillen over den vorm van een in te stellen onderzoek
zullen bij deze regeling niet ligt voorkomen. Ééne be-
paling zouden wij er gaarne in gevonden hebben: name-
lijk het tot regel stellen van de openbaarheid der getui-
genverhooren, en dat wel ten minste voor de leden der
Kamer. Dat voor de zamensteUing der commissiën slechts
één vorm en wel de gewone is aangenomen, hangt te
zamen met de enkelvoudige beteekenis, waarin de enquête
hier erkend is. Bij het politieke of het verkiezings-on-
derzoek is het vormen van eene onpartijdige commissie
geen vraagstuk, dat zoo eenvoudig op te lossen is.
Sedert deze regeling is van de enquête meer dan eens
door de Kamer gebruik gemaakt. Voor de eerste maal
werd in 1853 een voorstel aangenomen van den heer
BACHiENB c. s. tot het houdcn van een onderzoek om-
trent den accijns op het zout. Het werd gedaan naar
aanleiding eener wetsvoordragt over dat onderwerp, maar
kwam eerst na de aanneming der wet in behandeling i).
In het najaar aangenomen en aan vijf leden, waaronder
de voorsteller, opgedragen, kreeg de enquête in het
1) Voorloopig Verslag, 39 Junij 1853; Eindverslag 8 Nov.; Beraad-
slaging en aanneming 15 en 22 November.
volgende voorjaar uitvoering. Het doel was de klag-
ten der zoutzieders, over de belemmering in hun bedrijf
door de heffing van den accijns, ingebragt, welke belem-
mering door de nieuwe wet nog verzwaard was, te on-
derzoeken , om zoo het wenschelijk en mogelijk bevonden
werd, voorstellen tot verbetering der wet in te bren-
gen. Het onderzoek was van zuiver wetgevenden aard
en had geen moeijelijkheid in. Yerscheidene ambte-
naren, ontvangers en controleurs, privaatpersonen die
in het bedrijf betrokken waren, zoutzieders (waaronder
het lid van de .Kamer de eeemeey) werden onder-
vraagd, zonder dat de commissie daarbij van haar regt
om den eed op te leggen gebruik maakte i). Ongeluk-
kigerwijze maakte de ontbinding van de Kamers in Mei
1853 een einde aan het onderzoek 3),
In 1855 kwam de enquête bij verschillende gelegen-
heden ter sprake: het eerst bij de behandeling der wet
op de ministeriële verantwoordelijkheid. De artt. 9 en
11 der voordragt luidden:
„Wanneer tot het in overweging nemen der aanklagt be-
sloten is, wordt zij gesteld in handen eener commissie van
onderzoek, daartoe door de volle vergadering te benoemen.
„De commissie van onderzoek is belast met het op-
sporen en verzamelen van alle bescheiden, inlichtingen
en bewijzen, die tot opheldering van de feiten in de aan-
klagt vermeld, kunnen leiden.
1)nbsp;De verhooren hadden plaats in den loop der maanden Maart en
April 1853.
2)nbsp;Mr. G. M. VAN DEB LINDEN. Over de gevolgen van ontbinding en slui-
ting der Kamers van de Staten-Generaal. Themis, 1852. blz. 542 vgg.
„De bepalingen der wet tot regeling van het regt van
onderzoek (enquête) zijn daarbij van toepassing.
„De bloedverwanten en aangehuwden van den betrokken
minister in de regte linie, en tot in den derden graad
der zijdlinie, mitsgaders zijne echtgenoot, zelfs na echt-
scheiding , kunnen niet genoodzaakt worden verklaringen
af te leggen.quot;
Zonder hoofdelijke stemming werden deze artikelen
goedgekeurd en in de wet \') opgenomen, en daardoor de
enquêU volgens de wet van 1850 op politiek terrein voor
dit bepaalde geval overgebragt en zelfs verphgtend gemaakt.
Maar is door ons niet beweerd, dat de wet van 1850
de toepassing van het onderzoek op dat gebied uitsloot?
Het is zoo, en de bepahngen die wij hier aantreffen
bevestigen onze meening. Kan men zich voorstellen,
hoe eene commissie, zonder toestemming der Regering,
heseheiden, inlichtingen en bewijzen naar behooren zal kun-
nen verzamelen om daarop eene aanklagt te gronden,
waar geen ambtenaar stukken zal mogen overleggen of
antwoorden geven, zonder verlof van den minister? Of
heeft zij niet hetzelfde antwoord te wachten, dat de
Pransche commissie in 1828 van de ministers ontving:
„nous avons pensé qu\'il n\'y avait pas lieu à l\'examen et à
la solution de cette grave question, et que en conséquence
nous ne pouvions vous transmettre les pièces demandées
De heer van eck was de eenige, die bij de beraadsla-
ging 3) op dit bezwaar wees, waardoor eerder eene be-
1)nbsp;Wet van 23 April 1855.
2)nbsp;blz. 115 en 116.
3)nbsp;Zitting van 21 Feb. 1855.
-ocr page 243-perking dan eene regeling der ministeriële aanklagt in
het leven geroepen is. Het regt van onderzoek is dus
door deze artikelen geen stap vooruit gegaan; het is
toegepast, waar het geen vrucht kon opleveren.
Er bestaat geen reden om aan te nemen, dat het on-
derzoek ook verpligt zij bij de aanklagt van wege de
Tweede Kamer, der Staats-ambtenaren in art. 159 der
Grondwet genoemd. Het tegendeel schijnt te blijken uit
art. 39 van het Reglement op het beleid der regering
van Nederlandsch Indiewaar men alleen leest: „Be
straffen, bij de wet regelende de verantwoordelijkheid van
de Hoofden der ministeriële departementen, tegen de daar-
bij omschreven misdrijven bedreigd, zijn toepasselijk op
den Gouverneur-Generaal in de gevallen bij het voor-
gaande artikel vermeld.quot;
Het ontleenen der straften aan de toen nog te ver-
vaardigen wet met verzwijging van de proces-orde, brengt
niet van zelf en bij analogie de verpligte toepassing daar-
van mede. Of de Kamer vrijwilhg die regelen zal vol-
gen, moet nog blijken.
In het jaar 1855 kwamen twee voorstellen tot het
houden eener enquête in, die beide verworpen werden.
Dennbsp;Junij dat van den heer eochussbn, tot on-
derzoek naar het misbruik van sterken drank. De bezwaren
in het voorloopig verslag 2) er tegen ingebragt, betreffen
den aard en de gevolgen van het onderzoek. Zijn de
statistische bescheiden hier niet voldoende, een onderzoek
zou te zeer in de geheimen van het huiselijk leven
1)nbsp;Wet van 2 Sept. 1834.
2)nbsp;1 Oet. 1855.
-ocr page 244-moeten indringen om vrucht te dragen; ten andere eene
soort van Maine-wet zou het eenigste afdoend gevolg
er van kunnen zijn: iets vs\'at met de Nederlandsche be-
grippen van personele vrijheid volkomen in strijd is.
Later vperd een voorstel van den heer van HoëVELL
aangenomen, om te onderzoeken „of en in welken zin
een voorstel zal worden gedaan omtrent de middelen tot
bestrijding of uitroeijing van sterken drank.quot; Maar dit
had eene meer beperkte strekknig en was geen voorstel
tot enquête \'). De commissie hiertoe benoemd bragt haar
verslag uit dennbsp;April 1857.
Het tweede voorstel strekte tot het onderzoeken van
hetgeen bij de aanbesteding der Oost-Indische munt-
plaatjes was voorgevallen. Door de leden düllert en
blaüpot ten cate den lO*!™ December voorgesteld en
door den heer van HoëvELL overgenomen, werd het in
het voorloopig verslag niet aannemelijk geoordeeld, op
grond van de onbevoegdheid der Kamer. Dit onderzoek,
werd er gezegd, had niets met de wetgeving te maken,
en de enquête mogt geen middel zijn voor de Kamer
om zich in de administratie te mengen. Dat het ook
tegen de wet streed, bleek daaruit, dat de personen die
hier in de eerste plaats gehoord dienden te worden, de
ministers, van de verpligting om te verschijnen uitge-
zonderd waren. Op die gronden werd ook dit voorstel
verworpen.
De eenige tot nog toe ten einde gebragte enquête is
die van het Zwolsche Diep. Dennbsp;December 1855
stelde de heer van dee veen voor eene enquête in te
1) Zie art. 73 van het Reglement,
-ocr page 245-stellen „omtrent de uitvoering van de concessie tot land-
aanwinning en verdieping van het vaarwater aan het
Zwolsche Diep.quot; Klagten van de schipperij over den
slechten toestand van die vaart en over een tol die daar
geheven werd, ook die van miskenning der Waterstaats-
belangen gaven aaiüeiding hiertoe.
Het voorloopig verslag i) was dit voorstel niet gunstig.
Nogmaals ging men uit van de stelling, dat de enquête
slechts ten dienste der wetgeving mogt aangewend wor-
den, en redeneerde aldus : de concessie was eene rege-
ringsdaad en reeds in 1844, dus voor de wijziging der
Grondwet, met volle regt verleend; tolheffing was eene
daad die de administratie aanging, waarover de Kamer
geen controle had, en de Waterstaatsbelangen waren
aan den Koning toevertrouwd. Met welk regt kon dus
de Kamer tusschenbeiden treden? Yan dee veen be-
streed het regt van concessie niet; hij verklaarde alleen,
dat hij niet daartegen, maar tegen de uitvoering er van
opkwam en die wilde onderzocht hebben Het voorstel
ging dien ten gevolge door en vijf leden werden met de
enquête belast. Deze vingen den Mei hunne bijeen-
komsten aan, en leverden den IS\'i®quot; September een uit-
voerig verslag in. Gedurende den loop der maanden
Julij, Augustus en September hadden zij in dertien ver-
gaderingen negen en twintig deskundigen en getuigen
gehoord, en verder verschillende stukken zoo van het
ministerie als van bijzondere personen ontvangen. Yan
1)nbsp;15 Febr. 1856.
2)nbsp;In Belgie is de tolheffing bij de wet geregeld, o. a. bij die van
18 Maart 1833.
3)nbsp;Memorie van beantw. 15 April.
-ocr page 246-den eed was door hen geen gebruik gemaakt en van
in den weg gelegde hinderpalen behoefden zij geen mel-
ding te maken. In het rapport i) werden de verhooren
en bescheiden door eene korte, zakelijke opgaaf van de
verkregen uitkomsten voorafgegaan.
Naar aanleiding van het rapport drong de voorsteller
aan op een adres aan de Kroon; maar de Kamer ver-
wierp dit, en besloot de stukken aan den minister te
verzenden, om inhchting daarop te erlangen. Deze in-
hchting is nog te wachten, blijkens een besluit van
8 November 1860, om naar aanleiding van een ver-
zoekschrift van JAN THOMAS c. s. den minister o. a. te
verzoeken, „het geven der toenmaals gevraagde inlich-
tingen te willen bespoedigen.quot;
Om de geschiedenis der enquête in ons land tot op
heden te vervolgen, maken wij nog melding van het
thans aanhangig onderzoek naar de aftappingen van het
Maas-water op de Belgische grenzen. Naar aanleiding
van de jaren lang vruchtelooze bemoeijing der diploma-
tie, werd op voorstel van de leden strens, thobbecke
en gevers den 28®\'«=quot; Julij van dit jaar besloten eene
enquête te houden over de volgende punten: „Wordt
door de werken van wege het Belgische gouvernement
aan Maas en Zuid-Willemsvaart ondernomen enz., nadeel
toegebragt aan het Koningrijk der Nederlanden? Zoo ja,
hoe groot zijn die nadeelen voornamelijk ten aanzien van
de bevaarbaarheid der Maas? Welke zijn de middelen
tot herstel?quot; Den 31®\'^quot; dier maand werd dit onderzoek
opgedragen aan vijf leden (gevers, voorzitter, van win-
1) Bijlagen , 1856/57 , N». XXVIIL
-ocr page 247-TERSHOVEN, HEEMSKERK, MEYLINK en DELPRAT,) met een
minimum van drie voor liet afnemen der verhooren.
Wat het zal opleveren, moet de toekomst leeren. Dit
weten wij alleen, dat het politieke gedeelte der kwestie,
de handelingen der Nederlandsche diplomatie, aan de
bemoeijingen der commissie onttrokken is, en de enquête
alleen moet strekken om bij eventuele behandeling der
zaak naar behooren voorgelicht te zijn.
Omtrent den huidigen staat van het onderzoek is on-
langs (28 Nov.) door den Voorzitter der commissie in
de Kamer medegedeeld, dat het eerste getuigenverhoor
den S\'\'™ September heeft plaats gehad, en het Verslag
voor den gestelden termijn van 1 Maart 1861 tegemoet
gezien mag worden.
Uit de korte geschiedenis van het regt van enquête
na de wet van 1850 blijkt genoegzaam, hoe het, ook
wat den omvang betreft, door de Kamer is begrepen.
Had de wet, zonder eenig onderwerp met name uit te
zonderen, de enquête slechts van ter zijde besnoeid,
zonder dat de Grondwet hiertoe de minste aanleiding
gaf, de Kamer zelve was de eerste om daaruit hare
onbevoegdheid omtrent een tal van onderwierpen af te lei-
den, Ieder verslag herinnerde, dat men binnen het ge-
bied der wetgeving moest blijven, en geen krachtige stem
werd ooit daartegen gehoord. Het lot van het voor-
stel tot enquête omtrent de aanbesteding der munt-
plaatjes, is een doorslaand bewijs daarvan.
Was het Nederlands Vertegenwoordigers onbekend, hoe
in Groot Britannië en zelfs vroeger in Frankrijk dat regt
als middel van toezigt op het Bewind met vrucht was
aangewend, of stelden zij er als zoodanig geen prijs op?
Maar misschien meenden zij, dat hunne roeping alleen
van wetgevenden aard, zulk eene inmenging in regerings-
handelingen verbood. Op welken grond? De Staten-
Generaal zijn in de eerste plaats de Yertegenwoordiging
van de Natie i) : de belangen der Natie te behartigen is
hun dure pligt, en dat deze roeping in de Grondwet
niet miskend is, toonen de verschillende middelen van
controle aan, welke deze hun verzekert 2),
Het regt van enquête, zoo als het onvoorwaardelijk
bij de Grondwet verleend is, past in zijne volle betee-
kenis met het daarin gehuldigde stelsel; de zijdelingsche
beperking er van door de wet van 1850 had althans
door de Kamer niet met volslagen berusting erkend
moeten worden. In artikel 90 der Grondwet was aan
de Kamer onbewust een voorregt geschonken, waarvan
zij zich door hare eigene handelingen minstens voor de
helft weder beroofd heeft.
Yergelijken wij den toestand van het regt hier te lande
met dien van Belgie, dan vinden wij dat er daar nog
weinig voor is gedaan, hier veel door de wet is be-
dorven.
Hebben wij in de voorgaande Hoofdstukken getracht
aan de hand der Geschiedenis in het licht te stellen.
1)nbsp;Grondwet, art. 74.
2)nbsp;Niet alleen dat van Ministeriële Verantwoordelijkheid, maar ook
het regt van Adres, vooral dat van Interpellatie, hetwelk evenmin tot
pnnten van wetgeving beperkt is, als het regt van ent^nête dat behoorde
te zijn.
wat feitelijk de beteekenis van het regt van parlemen-
tair onderzoek is; welk een ruim gebied het in het
Staatsregt kan innemen naar het voorbeeld van Enge-
land, en daarentegen met hoe nederige plaats het zich
moet tevreden stellen in de meeste andere constitutionele
Staten, in \'t bijzonder ook in ons Taderland; thans aan
het slot van ons onderzoek gekomen, willen wij het
wagen in eenige trekken te schetsen, wat het regt van
enquête moet zijn en welke aanspraken het mag doen
gelden.
Ieder onderzoek is van nature eene daad van voorbe-
reiding; wordt daarmede geen opvolgende handeling be-
oogd, zoo dient het slechts ter bevrediging van ijdele
nieuwsgierigheid; maar billijk daarentegen is het verlan-
gen van hem die tot handelen geroepen is, dat de
bevoegdheid tot onderzoek hem niet worde betwist.
Dit aangenomen, stellen wij in de eerste plaats: dat
eene Volksvertegenwoordiging, welke is „eine Versamm-
Inng mn Stellvertretern aus der Mitte der ünterthanen zu
gemeinschaftlicher Abwehr von Onrecht tind zur Bewirhung
einer Erfüllung der positiven Tflichten der Staatsgewaltquot; \'),
op het regt van politiek onderzoek aanspraak heeft voor
al die gevallen, waarin de Natie onregt zou kunnen lij-
den, zoo van de zijde der regering als van anderen.
Dat, waar zoodanig Ligchaam geroepen is het initiatief
in de wetgeving te nemen, \'het door het regt van onder-
zoek in staat gesteld moet zijn de behoeften der maat-
schappij, waarin het moet voorzien, te leeren kennen.
1) rob. yon mohi, die Gesehiclite uad Literatur der Staatswiaseri-
schaften, t. 1. blz. 283.
Voorts, dat de Vertegenwoordiging, om onafhankelijk
hare hooge roeping te vervullen en tevens om de regten
van hen voor wie zij optreedt niet te krenken, zich
door eigen onderzoek moet kunnen vergewissen van het
regt van hem, die in hare vergadering zitting wil nemen.
Wij stellen in de tweede plaats, op grond van die-
zelfde roeping der Vertegenwoordiging: dat er niet dan in
zeer bepaalde gevallen en allerminst als regel voor dat
Ligchaam Staatsgeheimen behooren te zijn, welke de Re-
gering regt geven zich aan het onderzoek te onttrekken.
Dat evenzoo de wetenschap van privaat-personen, des
noods met dwang, aan het onderzoek dienstbaar moet
kunnen gemaakt worden, behoudens die grenzen, welke
bij het verhoor in regten algemeen zijn aangenomen.
Ten derde en ten laatste: dat de regehng van het
onderzoek moet worden overgelaten aan hem die het in-
stelt ; onder waarborg evenwel: dat dit regt geen middel
worde om hetzij de onafhankelijkheid der regterlijke
magt, hetzij den gang der administratie te storen;
dat de personele vrijheid zoo min mogelijk, en niet
meer dan het algemeen belang volstrekt vordert, worde
beperkt, en alle geldelijke opoffering daaruit voorvloeijen-
de, als ten algemeenen nutte geschied, door den Staat
worde vergoed; eindelijk, dat de oefening van dat regt
in het openbaar, als onder het oog der Natie plaats
hebbe.
Ziedaar de hoofdpunten, welke, naar het ons toeschijnt,
het regt van parlementaire enquête kenmerken. Dat het
vereenigen van die allen in eene en dezelfde wet eene niet
gemakkelijke taak zoude zijn, willen wij niet ontken-
nenj maar daarin bestaat juist de kunst des wetgevers,
en bovendien gelooven wij dat vele der bezwaren schrik-
beelden zijn, welke vooral door de voorlichting van de
aan precedenten zoo rijke parlementaire geschiedenis van
Engeland, meerendeels zullen verdwijnen.
H.\'ih ^ftHfti oi^^ü^jrJiißipfinbsp;icem
-isïfte irnm^-ié -^äb^coigt^nbsp;si\'^ïoojo^ ^hff^-né m
-«ôMfe\'-sMîôtjf âii^ .^«t« JSjbiäSci
.\'«(Oiijiwm\'\' a\'ïif\'iquot;« Pi\'^-jtamp;twm\'jfH fimsiasjîîl
-ocr page 253-I.
StellioTiatus semper, etiamsi actio infamans non acee-
dit, infamiam irrogat.
II.
L. ] § 16 D. de aqua qmtidiana et L. 24 de s.
p. r. sibi non contrariae sunt. Antinomiae hujus solutio
a Clar. vangerow proposita admittenda videtur.
III.
paulus L. 25 D. de lib. leg. ut et ulpianus L. 75
D. de leg. docet, legatarium non posse liberation em lega-
tam vel legatum nominis ab herede petere, falsae de-
monstrationis nomine.
240
IV.
De beperking van het regt van enquête in Art. 3 der
Wet van 5 Aug. 1850 is in strijd met den geest der
Grondwet.
V.
Het beroep op het regt van noodweer, volgens artikel
329 C. P. in de zaak van jbuposse door beeryer ge-
daan en door het hof van assises van het Departement
der Eure, bij arrest van 14 Dec. 1857, aangenomen,
wordt gewraakt zoowel door de leer in den C. P. gehul-
digd als door de algemeene beginselen van het Strafregt.
Zie „La Tribune judiciaire,quot; 1857, W. 10, 1.
VI.
De onderscheiding van actes extérieurs en commencement
d\'exécution in art. 2 C. P. is als praktisch onhoudbaar
af te keuren.
VII.
Het gemis aan verjaring in het Crimineel Wb. voor
het krijgsvolk te Lande, is vooral ten aanzien van het
misdrijf van desertie berispelijk.
VUL
Het is niet wenschelijk, vooral na de afschaffing der
-ocr page 255-der kaapvaart op het Congres te Parijs in 1856, dat de
geschillen over prijs en buit in Nederland door eene wet
geregeld worden.
IX.
Art. 917 B. W. vindt ook toepassing, indien de er-
kenning van een natuurlijk kind na diens overlijden ge-
schiedt.
X.
De Artikelen 236 en 949 B. W. zijn in dien zin te
verstaan, dat de tweede echtgenoot in het aldaar gestelde
geval uit de gemeenschap en door erfstelling te zamen
slechts een kindsgedeelte en nimmer meer dan een vierde
van den opengevallen boedel kan bekomen.
XI.
De bepaling van Art. 94 Wb. v. B. B,v. is af te keu-
ren; beter ware hier het beginsel van Art. 1029 C. de
Pr. C. aan te nemen.
XII.
Ten onregte heeft de wetgever (Art. 140 Wb. v. K.)
de verhindtenis tusschen trekker en acceptant als een
contract van lastgeving beschouwd.
XIII.
Het stichten van vrijwoningeu voor den arbeidenden
stand is eene daad van hefdadigheid, waardoor het pau-
perisme bevorderd wordt.
XIV.
Het octrooi van uitvinding is geen gunst, maar een
regt; evenwel is het geen regt van eigendom.
XV.
Het verbod van uit graan te distilleren is als middel
om de graanprijzen te doen dalen onvoldoende en af te
keuren.
m i-..- \' iL ■
r-î- -Tt«^nbsp;- \'i^-^vjf...
Blz. 15 |
reg. 1 |
V. |
0. staat. |
: erimes tnoe |
\'t zijn: crimes. |
„ 43 |
noot r |
eg. |
4 „ |
ciclude „ |
„ exclude. |
„ 81 |
reg. 2 |
V. |
b. „ |
pnrsud „ |
„ pursiied. |
,, 85 |
„ 13 |
V. |
b. ,, |
teenovergestelde „ |
„ tegenoverstelde. |
„ 126 |
« 6 |
V. |
0. ,, |
nquête „ |
„ enquête. |
„ 135 |
„ 9 |
V. |
0. „ |
vooegesehreven „ |
„ voorgeschreven. |
I-
I ,
i,
iv
5; ^
h\':\'
Ii:
gt;
quot;\'H
s
s ^
. ^ t
i
\'h }
k