De directe belastingen in het
Sticht Utrecht aan deze zijde
van de IJsel tot 1528
w
a
m
■lnbsp;I.
■ L \\ lt;
V
quot;m-:
J\'-
.......j^^mM^\'i^^
! : ^ 1
\' \'fï quot;
..........\'-m:\'
\'Thnbsp;ynbsp;■ ■
\'y. r
\'»■VN
^ ..r.ï\';, :
lïT-if\'.
I ■
. lt; \'
ï^}
/
m-
■ ai\' ■■
-ocr page 4-, ; : ■ - ; ■ ■nbsp;••sr
V.J.\'\'.rt-, J. ..
Vi--JV
làâiiilîiamp;liSi i;:. : . • .: S-Ä; ^ - ■■Sfcä^S^^LÄi^iiM?^^«. J
-ocr page 5-DE DIRECTE BELASTINGEN IN HET STICHT UTRECHT
AAN DEZE ZIJDE VAN DE IJSEL TOT 1528
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
■ .j
0714 8756
-ocr page 7-DE DIRECTE BELASTINGEN IN
HET STICHT UTRECHT AAN DEZE
ZIJDE VAN DE IJSEL TOT 1528
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE UTRECHT OP GEZAG VAN DEN
RECTOR-MAGNIFICUS Dr. A. A. PULLE,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
WIS- EN NATUURKUNDE, VOLGENS BE-
SLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSI-
TEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBE-
GEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG
28 FEBRUARI 1930 DES NAMIDDAGS TE
VIER UUR, DOOR
GEBOREN TE KOOG AAN DE ZAAN
KEMINK amp; ZOON N.V.nbsp;UTRECHT
bibliotheek der
rijksuniversiteit
UTRECHT.
Deze studie verschynt tevens als deel XV der
Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwsche
Geschiedenis der Rijks-Universiteit te Utrecht,
uitgegeven door Prof. Dr. O. Oppermann.
OPGEDRAGEN AAN MIJN OOM
J. A. DEKKER, AAN MIJN MOE-
DER, AATsr DE NAGEDACHTE-
NIS VAN MIJN VADER EN AAN
MIJN VROUW.
m
^- .i.-f • .V .
-
■nbsp;-.v\'/\' 1 ;
•■vis
j^J iîOK
^AAnbsp;J\'.l
clr.
\' ■nbsp;.v/.ai -r»\'/ Yxm
■ ■ . ■
^nbsp;Vi,
:: t ■ ■
-ocr page 11-Het verschijnen van dit proefschrift, waarmee mijn
academiese studie officieel wordt afgesloten, biedt mij een
welkome gelegenheid U, Hoogleraren in de Faculteit van
Letteren en Wijsbegeerte, blijk te geven van mijn erken-
telikheid voor de leiding, die ik van U mocht ontvangen.
In het biezonder gaat mijn dank uit tot U, Hooggeleerde
OPPERMANN, zeer geachte Promotor, voor het van U
ontvangen onderwijs, dat, naar ik vertrouw, mij op mijn
verdere levensweg van groot nut zal zijn. Mede aan Uw
leiding en hulp ben ik het verschuldigd, dat ik mijn studie
met dit proefschrift kan afsluiten. De jaren, dat ik aan het
Instituut voor Middeïeeuwsche Geschiedenis Uw assistent
mocht zijn, zal ik niet licht vergeten.
Hooggeleerde KERNKAMP, Uw boeiende colleges heb-
ben er steeds toe bijgedragen mijn liefde voor de historie
te vergroten, en de welwillendheid, die ik van U heb mo-
gen ondervinden, zal steeds bij mij in prettige herinnering
blijven.
Ook Uw lessen. Hooggeleerde DE VOOYS, heb ik steeds
met veel belangstelling gevolgd.
De nagedachtenis van de professoren FRANTZEN en
NIERMEYER zal ik mij steeds in dankbaarheid herinneren.
Voor de mij verleende gastvrijheid op het Rijks- en Ge-
meente-archief te Utrecht, ben ik Dr. K. HEERINGA en
Mr. W. C. SGHUYLENBURG ten zeerste erkenteUk.
Mr. A. LE COSQUINO DE BUSSY, Archivaris der ge-
meente Amsterdam, ben ik grote dank verschuldigd voor
het mij verschaffen van waardevolle gegevens.
Eveneens mijn welgemeende dank aan de ambtenaren
van het Rijks-archief, Mej. VAN SOEST en de Heer HINS-
BERGEN, voor de vriendelike hulp mij steeds verleend,
en aan de ambtenaren van het Gemeente-archief, de heren
BRINKHUIS en VAN KLAVEREN.
Tenslotte dank ik de ambtenaren van de Universiteits-
Bibliotheek voor hun welwillendheid, als het gold mij meer
boeken te verschaffen, dan het reglement toeliet.
■ . : .•i .
-■ ^ \'tint ■ . ...nbsp;• . . . ■ \'
. -....... , .....: ■ quot; -
^■■■■quot;4 -ff:} gt;-r:nbsp;;nbsp;.nbsp;i,, .. ^nbsp;.nbsp;\'
..-i, m.nbsp;■ Vquot; ■■ A ■■
\'nbsp;■ ■nbsp;V -Tiluirbä-::--/ jùxî l-.n
imr.--
- \'-^ff I\'. •
v\'nbsp;..
•^Stiûà\'
-ocr page 13-Bldz.
HOOFDSTUK I: BEDE, MORGENGELD EN HUISGELD . i
HOOFDSTUK H: DE BRONNEN..........jg
HOOFDSTUK Hl: HEFFINGEN VAN MORGENGELD EN
HOOFDSTUK IV: DE BELASTINGPLICHT ......80
HOOFDSTUK V: DE BELASTINGTECHNIEK.....113
HOOFDSTUK VI: DE OPBRENGST.........I44
-ocr page 14-^^nbsp;Hoost
, i ; ,
-ocr page 15-Lüst der gebruikte werken, waarvan de titels in afgekorte
vorm voorkomen
Asch V. Wyck = Archief voor kerkelijke en wereldlijke geschiede-
nis van Nederland, meer bepaaldelijk van Utrecht, uitgegeven
door A. M. C. van Asch van Wyck, Utrecht 1850—1853.
Brom = G. Brom, Regesten van oorkonden betreffende het Sticht
Utrecht (694—1301), Utrecht 1908.
Burman, Jaarboeken = K. Burman, Utrechtsche Jaarboeken van
de vijftiende eeuw (1402—1481), Utrecht 1750—1754.
God. dipl. H.G. = Codex diplomaticus Neerlandicus uitgegeven
door het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, Utrecht
1848—1862.
Dodt, Archief = Archief voor kerkelijke en wereldsche geschie-
denis inzonderheid van Utrecht, uitgegeven door J. Dodt
van Flensburg, Utrecht 1838—1848.
Enklaar, Landsheerlijk bestuur = D. Th. Enklaar, Het landsheer-
lijk bestuur in het Sticht Utrecht aan deze zyde van den IJsel
gedurende de regeering van bisschop David van Bourgondië.
(By dragen van het Instituut voor Middeleeuwsche Geschiede-
nis der Rijks-Universiteit te Utrecht VIII). Utrecht 1922.
Heda = Wilhelmus Heda, De episcopis Ultrajectinis, ed. A. Buche-
lius, Ultrajecti 1643.
Heeringa, Rekeningen = Rekeningen van het Bisdom Utrecht
(1378—1573), uitgegeven door Dr. K. Heeringa, Utrecht 1926.
Matthaeus, Analecta = A. Matthaeus, Veteris Aevi Analecta, Hagae-
Comitum 1738.
Muller, Cartularium = Het oudste Caftularium van het Sticht gt;
Utrecht, uitgegeven door S. Muller Fzn., Utrecht 1892.
Muller, Rekeningen = De Registers en Rekeningen van het Bis-
dom Utrecht (1325—1336), uitgegeven door S. Muller Fzn.,
Utrecht 1889.
v. Mieris = F. van Mieris, Groot Charterboek der graaven van Hol-
land, van Zeeland en Heeren van Vrieslant, Leyden 1753—
1756.
Oorkondenboek Sticht = S. Muller Fzn. en A. C. Bouman, Oorkon-
denboek van het Sticht Utrecht tot 1300 I, Utrecht 1920.
Rechtsbr. KI. St. Nedersticht = De Middeleeuwsche Rechtsbron-
nen der Kleine Steden in het Nedersticht, uitgegeven door
Mr. R. Fruin. (Werken der Vereeniging tot uitgave der bron
nen van het Oude Vaderlandsche Recht, 1ste reeks no
\'s Gravenhage 1892—1903.nbsp;\' ^
Reg. Bissch. = S. Muller Fzn., Regesten van het Archief der Bis-
schoppen van Utrecht (722—1528), Utrecht 1917—1919.
Reg. SA _ S. Muller Fzn,, Regestenlyst van het archief der Staten
van Utrecht (1323—1528), Utrecht 1919.
Reg. Stad = S. Muller Fzn., Regesten van het archief der stad
Utrecht, Utrecht 1896.
Rer. Amorf, scriptt. = Berum Amorfortiarum scriptores, ed. A.
Matthaeus, 1693.
Van de Water = Groot Utrechts Placaatboek, uitgegeven door
J. van de Water, Utrecht 1729.
Bü het aanhalen van archiefinventarissen zün de volgende
afkortingen gebruikt:
Arch. Leenhof Vianen no. 122 = G. H. C. Breesnee, Inventaris van
het archief van het Leenhof van Vianen. (Verslagen omtrent
\'s Rijks Oude Archieven, deel 47^ 190) \'s Gravenhage 1924.
Gat. Arch. Amersfoort = H. J. Reynders, Catalogus van het archief
der gemeente Amersfoort, 1903.
Cat. Arch. Bisschoppen = S. Muller Fzn., Catalogus van het archief
der Bisschoppen van Utrecht. Utrecht 1906.
Cat. Arch. Montfoort = R. Fruin Th. Azn. en A. le Cosquino de
Bussy, Catalogus van het archief der Heeren van Montfoort
Utrecht 1920.
}( Cat. Rechterl. Arch. = R. Fruin Th.Azn., Catalogus van de archie-
ven der collegiën, die voor 1810 binnen de tegenwoordige
provincie Utrecht rechterlyke functiën uitgeoefend hebben.
Utrecht 1893.
Cat. Stadsarch. Utrecht = S. Muller Fzn., Catalogus van het archief
^er gemeente Utrecht, 1ste afd. (1122—1577), Utrecht 1893.
SA — S. Muller Fzn., Catalogus van het archief der Staten van
Utrecht (1375—1813), Utrecht 1916.
Het Raaddageliksboek, Buurspraakboek, Brievenboek Stad, de
Kameraarsrekening Stad en de rekening van Dirk van Loenen
zyn te vinden respectievelik onder de nummers 13, 16, 19,
587 en 639 van de Catalogus van het archief der gemeente
Utrecht.
HOOFDSTUK I
Bede, morgengeld en huisgeld.
Het Sticht Utrecht was één van de territoriale gewes-
ten, die deel uitmaakten van het Middeleeuwse Duitse
Rijk. Van ouds bestond het Sticht uit twee delen, het
Neder- en Oversticht, die door Gelders gebied van elkaar
waren gescheiden en ook in de bestuursinrichtingen vol-
komen los van elkander stonden. Wij zullen ons in deze
verhandeling over de direkte belastingen beperken tot
het Nedersticht, omdat een geschiedenis van die belastin-
gen in het Oversticht nog weer een speciaal onderzoek zou
vereisen.
Tengevolge van de verslapping van het centrale gezag
waren in het middeleeuwse Duitse rijk tal van geestelike
en wereldlike groten reeds in de 12de en 13de eeuw tot
landsheerlike macht gekomen. Hun inkomsten bestonden
toen uit de opbrengsten van hun grondbezit en dienden
zowel voor publieke als private doeleinden. Onderscheid
tussen staatskas en privaat vermogen der vorsten bestond
niet. Ze konden er naar vrije verkiezing over beschik-
ken en hadden daarvan aan niemand verantwoording
af te leggen. Hun toenemende zelfstandigheid bracht
vergroting van hun financiële behoeften mee, waaraan
de domeinen op den duur niet meer konden voldoen.
Van verhoging der domeininkomsten kon geen sprake
zijn. Het middel, dat ze erop vonden, was: het vragen
om onderstand aan hun onderdanen, hetzij in natura, hetzij
in geld. Dit vragen gebeurde op de rechtsgrond der door
de landsheren bezeten rechterlike macht
1) Hiervoor en voor \'t volgende heb ik gebruik gemaakt van het
artikel van von Below in het Handwörterbuch der Staatswissen-
schaften IP (1924) 449, dat een resumé geeft van de over dit onder-
\'V.\'erp gedane onderzoekingen. Voor deze laatste zie men de aan-
stonds te noemen dissertaties.
De bede was geen vergoeding voor een andere presta-
tie, üad geen aanknopingspunt aan een oudere belasting
maar was iets nieuws door de landsheer ingevoerd ter
voorziening in zijn geldnood, welke groeide met zijn terri-
toriale macht.
Oorspronkelik een vrijwillige bijdrage, zoals de naam
al aanduidt, ontwikkelde de bede zich tot een vaste
jaarliks terugkerende belasting, die van toestemming
onafhankelik was en een-, twee-, soms driemaal per iaar
moest worden betaald. Aanvankelik gebeurde dit meest in
natura; reeds sedert de 13de eeuw was echter de betaling
in geld overheersend.
De meest voorkomende benaming is petitio, precaria
exactio .
Belastingobjekt was het grondbezit; zowel de grond als
hetgeen erop stond werd belast en platteland en steden
betaalden er in mee. Maar, terwijl voor het platteland de
bede met bepaald gemeentelast behoefde te wezen maar
ook van afzonderlike stukken grond kon worden geheven
was ze dat voor de steden geregeld wel. De te betalen som\'
werd daar over de belastingplichtige burgers omgeslagen
met welke taak het stadsbestuur was belast.
Bedevrii waren de goederen van dc ridderschap die
als tegenprestatie met paard en harnas in de oorlog
diende. Deze vr«heid werd echter door de landsheer
betwist, wanneer een ridder goederen verwierf, die oor-
spronkelik bedeplichtig waren. Evenzo was het met de
goederen van de geestelikheid. Ook deze waren in be-
ginsel vrij van bede. Voor goederen echter, die nieuw
verworven werden, moest deze vrijheid uitdrukkelik
worden vastgesteld. Soms namen ook de steden een be-
voorrechte positie in. \'t Gebeurde, dat de landsheer hun
b«drage fixeerde. Voor \'t vervolg behoefden ze dan maar
namen Ernst Baasch, Die Steuer im Herzogtum
amp; IsssTvlg.nbsp;Freiheitsbrief (1311). Diss.
een bepaalde som te geven. Vermindering van bede of
algehele vrijstelling kon ook worden verleend.
De bede is in tal van territoria ingevoerd geweest. Het
oudste voorbeeld zou het graafschap Holland opleveren,
ware het niet, dat een oorkonde van 1199, die de inhoud
van een stuk van 1132—1144 beweert te bevatten, _qn-
echt is . Zekere gegevens omtrent de bede hebben wij
eerst uit het laatste kwart der 12de eeuw. Wij vinden
ze in het bisdom Hildesheim in 1179^); in het hertog-
dom Brabant in 1196 ; in het vorstendom Braun-
schweig-Lüneburg en het aartsbisdom Trier omstreeks
1200®); in het hertogdom Beieren in 1212«); in de
graafschappen Kleef en Mark in 1235\'); in het bisdom
Münster in 1243 ®); in het markgraafschap Baden in
1252®); eveneens bestond ze in de 13de eeuw in het graaf-
schap Gelre . In Zeeland komt ze in \'t begin der 14de
I. H. Gosses, Welgeborenen en huislieden (1926) 17. Vgl.
echter Oppermann, Historische Zeitschrift 138 (1928) 574.
Otto Müller, Die Entstehung der Landeshoheit der Bischöfe
von Hildesheim. Diss. Freiburg i.B. 1908, 87.
Gustav Müller, Die Entwicklung der Landeshoheit in Geldern
bis zur Mitte des 14. Jahrhunderts. Diss. Marburg 1889, 41.
Hugo Sonnenkalb, Die Steuer im Fürstentum Lüneburg
während des Mittelalters. Diss. Kiel 1908, 3.
Heinrich Weis, Die ordentlichen direkten Staatssteuern von
Kurtrier im Mittelalter. Diss. Münster i.W. 1893, 8.
quot;) Baasch, Die Steuer im Herzogtum Baiern, 7.
Emil Niepmann, Die ordentlichen direkten Staatssteuern in
Cleve und Mark bis zum Ausgang des Mittelalters. Diss. Münster
i.W. 1891, 4.
8) Joseph Metzen, Die ordentlichen direkten Staatssteuern des
Mittelalters im Fürstbistum Münster. Diss. Münster i.W. 1895, 46.
8) Emil Christophel, Die direkten Staatssteuern in Baden bis
zum 16. Jahrhundert. Diss. Freiburg i.B. 1911, 4.
Ï0) Heinrich Plönes, Die direkten StaatSsteuern unter den
Grafen und Herzögen von Geldern bis zur Zeit des Venloer Tractats
(1543). Münstersche Beiträge zur Geschichtsforschung, Neue Folge
XXV (1909), 4.
Rp^n •nbsp;de graafschappen Guh\'k en
Berg ) en m Ravensberg«); vry laat wordt de bede in het
öisdom Osnabrück genoemd, waar zij echter zeker reeds
Zfnbsp;\'t Oversticht komt de
hebLn\'\')nbsp;^^
In \'t Nedersticht Utrecht vinden wij haar \'t allereerst
genoemd in twee onechte oorkonden van 1131quot;) en
1200\'), waarvan de tijd van ontstaan valt in 1231«)
In de eerste schenkt bisschop Andreas aan het convent
Nieuw-Bethlehem te Oostbroek terram cum lignis fruc-
tuosis sive infructuosis, quae dicitur Hengescoten a de-
cimis, a censu, denique ab omni exactione liberam In
de andere doet bisschop Diederik schenkingen van
goederen aan dezelfde abdij. Et quia sepedicta ecclesia
mmus utilitatis consequitur in prediis, que possidet in
Westerwalt. quadraginta videlicet mansorum, eo quod
mama sint et inculta, concessimus pro remedio nostro
omniumque successorum nostrorum, ut si quos invenire
poterint colonos, qui eandem terram infructuosam colant
et fratribus inde pensum reddant, maneant sub nostra
defensione, liberrimi ab omni exactione, sub abbatis
tamen ditione.
Rekeningen der Grafelijkheid van Zeeland onder het Hene-
gouwsche huis, uitgeg. door Dr. H. G. Hamaker. I (1879) 5
) Georg von Below, Geschichte der direkten Staatssteuern in
Juhch-Berg bis zum geldrischen Erbfolge-Krieg. In: Zeitschrift
Oes Bergischen Geschichtsvereins, Bnd. 26 (1890) 11
MittefaltlÄo\'\'quot;nbsp;Territorialv;rfassung im
Karl Sopp, Die Entwicklung der Landesherrlichkeit im
Fürstentum Osnabrück bis zum Ausgange des 13. Jahrhunderts.
Diss, Tubingen 1902, 67.
5) Gosses, Welgeborenen en huislieden 22
2 Muller-Bouman, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht I
no, 335.
\') Codex diplomaticus Neerlandicus, uitgeg, door het Histo-
risch Genootschap 2de Serie IVquot; (1860) 9,
8) Zie daarover: Oppermann, Untersuchungen zur Nordnieder-
landischen Geschichte des 10, bis 13, Jahrh, II (1921) 144 vlgg.
In 1236 verklaart de elect Otto, dat Gijsbert van
Vechten en zijn broers aan de kerk van St. Jan hadden
geschonken terram Slachmaet vocatam, cum iurisdlctio-
ne, cum decima, cum censu, exemptam etiam ab aggerum
reparatione et ab omni exactione, tam in fructibus quam
in colonis . In een oorkonde van 1240 wordt van een
hoeve in Swesen, Sedelhofstat genaamd, gezegd: a peti-
tione episcopali sive exactione et ab omni onere penitus
absolutus In 1241 bevrijdde de bisschop op verzoek van
de abdis en het convent van St. Servaas te Utrecht de
curtes apud Abstede et Hemesteden sitas cum colonis
quibuscumque nunc aut in posterum in eis habitantibus
ab omni precaria sive exactione®). Enige jaren later, in
1245, verkocht de ridder Gijsbert van Vechten aan de
abdij Oostbroek 12 morgen land bij Amelisweerd ab
omni exactione vel petitione, expeditione, novorum ag-
gerum constructione seu veterum reparatione perpetu-
aliter libera et exempta. Van deze overdracht werd door
bisschop Otto acte gegeven . Volgens een oorkonde van
bisschop Otto III van ditzelfde jaar hadden de parochi-
anen van Jutfaas, qui nobis precariam solvere solent,^
een proces met de pastoor van de kerk aldaar over de
vraag, of de pachtboeren van de hoeve, waarmede de
Jutfase Kerk begiftigd was, gehouden waren de bede te
betalen: utrum coloni manentes in dote nobis precariam
solvere teneantur an non. Gerechtelik werd uitgemaakt:
colonis in dote sive in predicto manso manentes vel
mansuros nobis ad precariam sive ad exactiones non
teneri, welke beslissing door de bisschop bekrachtigd
werd: a nostra precaria et ab omnibus exactionibus
1)nbsp;Regesten van oorkonden betreffende het Sticht Utrecht 694—
1301, verzameld door Dr. G. Brom (1908) no. 900; voortaan geci-
teerd als: Brom met nummer van het regest.
2)nbsp;Brom 943.
3)nbsp;Brom 947.
Brom 1043. God. dipl. H.G. 2e S. IV^ 19.
-ocr page 22-liberos dimittimus et in perpetuum liberos esse volu-
XllilS J •
^\'unbsp;van Amersfoort van 1259 wordt
s bisschops bede genoemd: Ceterum eciam talis condido
est adiecta quod, quando nostra civitas Traiectensis
n^tram solvit precariam, memoratum oppidum de
te^h fnbsp;huiusmodi nostram precariam solvere
tenebitur decem hbras Traiectensis monete^)
h/f^nf^Zr^\'\'^^^nbsp;350 pond aan
het Utrechtse Domkapittel het goed Enge buiten de
Katharijnepoort dijk-, Uns- en schotvrij«). Vijftien iaar
ater verklaarde de elect Jan ten opzichte van 25 morgen
lands onder Vechten, die het Kapittel vroeger van de
i fZ Tnbsp;P^^d^^ta XXV
lugera dictis decano et capitulo ab omni exactione libera
et ad faciendos dykos sive aggeres non teneri^)
In 1277 verkocht de ridder Willem van Rijswijk twee
hoeven bouwland bij Werkhoven, die hij van het Sticht
m leen hield aan het Duitse huis. Hy verklaarde ze aan
de kommandeur en de broeders te hebben afgestaan in
mrisditione nostra temporali ibidem coram iustitiario
nostro et hominibus nostris libere ab omni jure deci-
mandi vel aggeres, vias et aqueductus reparandi vel
quo VIS aho jure seu exactione liberos «)
De meeste dezer stukken houden bepalingen in betref-
fende vnjsteihng van belasting van goed, dat in geestelike
liWo.T\'^Tquot;^\' ?nbsp;dat geeste-
Iik goed, zoals overal elders, ook in het Sticht Utrecht in
begmsel bedevrij was. Aan de kloosters Oostbroek en
Qudwijk b.v. had Keizer Frederik Barbarossa in 1165
1) Brom 1044. Cod. dipl. H.G. 2e S.*IVquot; 172
.f\'inbsp;middeïeeuwsche rechtsbronnen der kleine
Brom 1808.
Brom 1889.
privileges gegeven, waarin zij vrij van alle belasting
werden verklaard .
Wat de ridderschap betreft hebben we al opgemerkt,
dat ze in de overige territoria bedevrijheid genoot en als
tegenprestatie de landsheer met paard en harnas diende.
In het Sticht mogen we een zelfde toestand veronder-
stellen. Onze bronnen zwijgen over de belastingbevrijding
van deze kategorie geheel.
Van de steden waren Utrecht en Amersfoort bedeplich-
tig. Amersfoort betaalde in de bede 10 ttgt; Utr. mee
wanneer de stad Utrecht in \'sbisschops bede betaalde.
De woorden van \'t Amersfoortse stadsrecht van 1259
wekken echter de indruk of dit laatste niet altijd \'t geval
geweest is.
\'t Geyn en Vreeland, die in 1295 en 1298 stadsrecht
ontvingen 2), werden bij die gelegenheid van de jaarbede
vrygesteld Aan te nemen is, dat ze voor die tijd bede-
plichtig waren.
In 1165 nam Frederik Barbarossa beide kloosters in zyn be-
scherming. Ten opzichte van Oostbroek verbood hy ne aliquis
judex publicus, laicus vel clericus aliquas exactiones, collectas,
petitiones, albergarias in bonis vel hominibus prefati monasterii
exercere aliquo modo présumât. Oorkondenboek Sticht no. 447.
quot;Wat Oudwyk betreft, bepaalde hij: Concedimus etiam eundem
locum liberum esse ab omni exactione sive collecta, ut Domino
inibi famulantes securius vivant, etc. ibid. no. 450.
In 1246 deed Paus Innocentius IV \'t nogmaals: Ad haec novas
et indebitas exactiones ab archiepiscopis et episcopis, archidiaconis
seu diaconis, aliisque omnibus ecclesiasticis secularibusve personis
a vobis omnino fieri prohibemus. Brom 1059.
2) Rechtsbr. Kl. St. Nederst. III 141 42, 145.
In \'t stadsrecht van \'t Geyn lieet \'t: Nullam in homines
ipsius opidi de cetero nos vel nostri successores exactionem seu
precariam annuam facturi. Opvallend is hier de dan volgende
bepaling in zake een algemene bede: dum tamen tempore magne
generalis precarie nobis vel nostris successoribus, qui pro tempore
fuerint, ab hominibus dicti opidi viginti quinque libre Traiecten-
sium denariorum bonorum et legalium persolvantur. Rechtsbr.
KI. St. Nederst. III 142.
Aan de bewoners van Vreeland stond bisschop Willem toe, dat
-ocr page 24-Omtrent de aard van de bede blykt wel duidelik dat
ennbsp;was. In de stukken van 1131(123^^^^
en 1236 is er sprake van de terra, die vrij wordt ver-
klaard; m 1241 zijn \'t de curies; in 1240, 1245. 1275Tn
curtes mansus. bona duiden nog bovendien aan. dat
met alleen de grond, maar ook wat er op stond bij de
aanslag m aanmerking werd genomen. Of hierbij de
hiorgen een rol gespeeld heeft valt niet te zeggen. In
ieder geval heb ik deze bede nooit met de naam morgen-
geld aangeduid gevonden.
Uit de aangehaalde privileges blijkt, dat de belasting-
phcht met op de eigenaars maar op de pachtboeren
rustte. De oorkonde van 1200 (1231) zegt: coloni. qui
eandem terram (Westerwalt) infructuosam colant et
fratribus inde pensum reddant; in 1241: curtes cum
coloms quibuscunque nunc aut in posterum in eis habi-
tantibus; de oorkonde van 1245: coloni in manso manen-
tes et mansuri. Sedert \'t einde der 13de eeuw vinden we
m de pachtbrieven bepalingen over aftrek van belasting
van de pachtsom. Het feit. dat men toen dergelike
bepa mgen is gaan opnemen, is mogelik een gevolg ge-
weest van opkomend verzet van de zijde der pachters
om hen alle lasten te laten betalen-).nbsp;Pienters.
Innbsp;perpetuum.
In 1363. toen bisschop Jan van Arkel de oorkonde van 1298 be
vestigde, was de herinnering aan de jaarbede nog aanwezi\' ende
S^luTn^tferbnbsp;^^^nbsp;iaiSen dl
wy zetten oft hebben moeghen over andere onse ondersaten hin
nen onsen lande.» In de bevestigingsbrief van Rudol? van D epholtquot;
uZnbsp;de erfpacht van een hoeve
land te betalen jaarliks in 2 termynen. Hy zegt dan verder: et
nichil expensarum sive dampnorum. que emerserint in aqueducti-
bus et aggeribus renovandis, ponendis, innovandis vel quibus-
rnandifffnbsp;auibuscunque nominib^ no-
s?nê „IT T Tnbsp;deducam, sed summam
....sine ulla diminutione integraliter persolvam. Brom 2217.
-ocr page 25-De vraag of de bede zich ook in de latere middel-
eeuwen nog heeft gehandhaafd, moet bevestigend worden
beantwoord. In de bisschoppelike rekeningen uit de 14de
en 15de eeuw treffen we de bede nog aan, maar dan nog
slechts op enkele plaatsen en wel in Baarn, ter Eem,
Eemnes, Bunschoten, Zeist, Hamersveld en Leusden. Het
bedrag, dat zij elk betalen, is steeds het zelfde^). Zij
stonden dus op een vast bedequotum aangeslagen.
Hoe komt \'t nu, dat de bede zich alleen tot deze enkele
plaatsen heeft beperkt, terwijl het recht om die te heffen
toch meer algemeen geweest moet zijn, zoals de vrijstel-
lingen te Jutfaas, te de Bilt, Abstede, Heemstede, Vech-
ten, Werkhoven trouwens ook bewijzen.
Prof. Gosses oppert de veronderstelhng, dat de bisschop
het recht aan zijn vazallen is kwijtgeraakt, maar weet
daarvoor geen bewijzen bij te brengen^).
Misschien is een reden voor het verdwijnen der bede
ook elders te zoeken: de belastingbevrijding nam in de
loop der tijden een dergelike omvang aan, dat de niet
belastbare grond de belastbare verre ging overtreffen.
In 1296 in een pachtbrief van het Kapittel van St. Marie: Ita
turn, quod possessor dictorum bonorum, nichil deducet de pacto
predicto, occasione aliquarum expensarum, undecumque emergen-
tium, sed semper integrum solvet pactum. Brom 2702.
In 1300 in een pachtbrief van het Kapittel van St. Pieter: ut
idem Wilhelmus omnes expensas, exactiones et aggravationes-
circa dictam terram emergentes solvet et faciet suis laboribus et
expensis nee aliquid ipsi presbitero de dicto pacto propter hoc
defalcabit nec deducet. Brom 2871.
S. Muller Fzn., De Registers en Rekeningen van het Bisdom
Utrecht (1889—1891), I 447, 454, 459, 462; K. Heeringa, Rekeningen
van het Bisdom Utrecht 1378—1573 (1926), I 22, 247, 291, 347; Cod.
dipl. H.G. 2e S. IP 264.
In de rekeningen van 1328 29 en 1330 31 is sprake van de bede
van Eemland. Uit de latere rekeningen blykt, dat daar onder te
rekenen zyn: Bunschoten, Baarn, ter Eem en Eemnes.
Tellen wy de door deze dorpen te betalen bedragen op, dan
komen we tot de 53 1., 6 s. 8 d., die in 1328 29 en 1330^31 Eemland
betaalde.
2) Gosses, Welgeborenen en huislieden 37.
-ocr page 26-In wereldhke territoria, waar ook de toeneming van
pestelike (dus belastingvrije) goederen voor de bede
bedenkehke gevolgen had en waar ook nog door andere
omstandigheden het belastbare land in ernstige mate
vermmderde, hebben de landsheren zich daar maar niet
zo bij neergelegd. Ik heb hier \'t oog op Gelre en Holland,
in het eerste zien we op \'t eind der 13de eeuw graaf
Remoud I in verzet tegen de belastingvrijheid van geeste-
hk goed. Het Cistercienser klooster te Roermond werd
door hem in 1287 vrij van belasting verklaard ten opzich-
te van de hof Berkelen te Echt, maar onder bijvoeging
van de klausule, dat alle goederen, die het vanaf dat
tijdstip door schenking of koop erbij zou verwerven, van
die exemptie zouden zijn uitgesloten^).
In Holland gebeurde \'t, dat welgeborenen (die schotvrij
waren), in een ambacht veel schotbare grond kochten
waarvan dan in het vervolg geen schot meer werd be-
taald Hiertegen zien we de graaf maatregelen nemen. In
1280 kreeg de ambachtsheer Diederik van Bokel van Floris
V voor zijn ambacht een verordening, dat zijn onderzaten,
die zich in het nabijgelegen Schiedam of Delft mochten
vestigen, alsook Schiedammer poorters, die in zijn ambacht
grond bezaten, er „proportionaliterquot; in het schot zouden
meebetalen. In 1301 kreeg Leiderdorp het privilege, „dat al
dat lant, dat nu ter tijd schotbaer is in die parochie
voorschreven, eeuwelijk na deesen tijd schotbaer blyven
sal, aen wie dat quame, waer hy schotbaer, waer hy
onschotbaer.» Een dergelik privilege kreeg Aarlander-
veen in 1324 van graaf Willem Hl „omdat somme wei-
boren lüde ende poerters scotbaer lant copen tot
Aerlandervene, daer onge gc\'^t j^^rfp jncTbede medo lo
minre wordt«). Omstreeks 1340 reeds was in Holland het
beiastbare land ia bedenkelike mate afgenomen. Daar wa-
ren het o.a. de steden, die de lost veroorzaakten, omdat de
1) Plönes, Die direkten Staatssteuern unter den Grafen und
Herzögen von Geldern 28.
Gosses, Welgeborenen en huislieden 185, 186
ibid.
-ocr page 27-inwoners weigerden in het schot mee te betalen, terwijl
buren, die in het ambacht waar ze land hadden, waren
blijven wonen, maar buitenpoorters van een stad waren,
in die kwaliteit eveneens schotvrij dom pretendeerden^).
De moeilikheden, waarvoor de landsheren zich door
de achteruitgang van de opbrengst der bede geplaatst
zagen, werden sedert het einde der 13de eeuw aanleiding
tot het heffen van een nieuwe soort van belasting. Aan-
gezien ze iets nieuws, iets buitengewoons was, kon zij
niet meer eenvoudig krachtens het landsheerlik gezag
geëist worden, maar moest vooraf door de aanzienlikste
grondeigenaren worden toegestaan, vooral door geeste-
likheid en adel, maar ook door de steden, voor zover van
deze een belangrijke medewerking kon worden verwacht.
Het opkomen van de macht der staten in de territoria
naast de macht van de landsvorst staat derhalve in nauw
verband met het eisen van nieuwe, buitengewone belas-
tingen door de laatste. Het kenmerkend verschil dezer
belastingen van de oude bede is hierin gelegen, dat zij
door de staten van het land zijn toegestaan.
De hier geschetste ontwikkeling tot de „standenstaatquot;
der latere middeleeuwen is in het Duitse Rijk van deze
tijd een heel algemeen verschijnsel. Wij volstaan er mee,
enige voorbeelden aan te halen, die bij voorkeur uit de
noordwestelike streken van het Rijk genomen zijn.
In het bisdom Hildesheim vernemen we in 1290 van
aanspraken van het Domkapittel op het recht van mede-
werking bij een buitengewone belasting van de onder-
danen van de geestelikheid. Toen de bisschop hier in
1367 een schuld van 1700 mark moest delgen en daar-
yeer ÜS femt^ïigey^Bne holüsüng o^er l^ek
doorvoeren, had hij daarvoor ook de toestemming van
het Domkapittel nodig. Een algemene landbede, waarin
Kapittel en leenmannen consenteerden, is eerst in 1437
1)nbsp;ibidem.
2)nbsp;Vgl. H. Spangenberg, Vom Lehnstaat zum Standesstaat (1912)
44 vigg., 132 vlgg.
aan te wijzen-^). In Gelre werd de grondslag voor de
buüengewone belastingen in 1293 gelegd, toen graaf
Reinoud I zijn graafschap, dat hij in 1290 aan de Vlaamse
graat had moeten verpanden, wilde lossen. Ridders
knapen, burgers en gemeenten besloten de graaf daarin
te helpen. Van dat tijdstip af dagtekent de invloed van
die personengroepen, die zich in de loop der tijden tot
de landstenden vormden. In 1389 gaven de ridderschap
en steden consent voor een bede om hertog Willem, die
in Pruisen gevangen zat, los te kopen\'\'). In \'t vorsten-
dom Osnabrück wilde men in 1308 de bisschop verplichten
zonder toestemming van het Domkapittel geen belastin-
gen te heffen. Hoewel de toenmalige bisschop weigerde
zich daaraan te onderwerpen, moest één van zijn opvol-
gers m 1321 dat artikel bezweren, \'t Duurde echter nog
lang voor de standen optraden. Eerst in 1425 wordt een
consent van deze vermeld =«). In Zeeland werd in 1323
aan graaf Willem een bede van 5 groten per gemet
vergund door de abt van Middelburg en enige andere
heren In 1334 stonden in Holland de welgeboren
luden, poirteren ende gemeenten aan de graaf een mor-
gengeldtoe van 2 groten per morgen. Enkele jaren
te voren, in 1331, hadden Twente en Salland aan de
bisschop een bede toegestaan om daaruit de aankoop
van Diepenheim en Dalen te voldoen«). In Ravensberg
wordt de eerste door de standen toegestane belasting
tJ-\'i/uquot;®quot;quot;\' Entstehung der Landeshoheit der Bischöfe
von Hildesheim 93.
2)nbsp;piönes, Die direkten Staatssteuern unter den Grafen und
Herzogen von Geldern 57.
3)nbsp;K. Sopp Die Entwicklung der Landesherrlichkeit im Fürsten-
tum Osnabrück 68 vlg.
V Mieris Groot charterboek der graven van Holland en
Zeeland II (1754) 332.
ibid. 559.
«) S. Muller Fzn., Regesten van het archief der bisschoppen van
Utrecht 722-1528 (1917-1919), 645, geciteerd als Reg. Bissch. met
regestnummer. Muller, Rekeningen I 509.
vermeld in 1359. Omstreeks 1346 hadden ze zich hier
aanééngesloten .
De benaming morgengeld voor de nieuwe belasting,
die in het graafschap Holland gevonden wordt, komt in
geen der andere hier genoemde territoria voor. Wel
echter is een morgengeld ook in het Nedersticht inge-
voerd 2).
Wij vernemen daarvan voor de eerste maal in 1303.
Bisschop Gwy van Avesnes vraagt in dit jaar de toe-
stemming der stad Utrecht voor de heffing van een
morgengeld. De erkenning van de bisschop „dat dat
morghengelt ende andere dienst de ons dade onse stat
van Utrecht tot onsen orloghe te helpen do wi lagen vor
der Horst, dat daden si ons om vreenscappe ende om.
rechte onste ende niet van enigher hande rechtequot;®),
bewijst, dat dit morgengeld iets buitengewoons, iets
nieuws was en met de oude bede niets had te maken.
Met dit morgengeld van 1303 begint in het Nedersticht
Utrecht nog niet de periode der door de Staten toegestane
belastingen. Aanvankelik is het alleen de stad Utrecht,
waarop de bisschop, klaarblijkelik omdat zij verreweg de
rijkste onder \'s lands standen is, een beroep doet. Eerst
in 1354 hebben alle drie standen: geestelikheid, edelen
en de steden Utrecht, Amersfoort en Renen in zake het
morgengeld een\' woordje meegesproken^). Voorgoed
aanééngesloten waren ze toen nog niet. Dit is eerst in
1375 gebeurd.
Nitzsch, Ravensbergische Territorialverfassung 103.
2)nbsp;Niet te verwarren met deze buitengewone landsbelasting is
het morgengeld, dat ook sedert de 14de eeuw door de water-
schapsbesturen van de onder hen ressorterende landerijen werd
geheven voor het onderhoud van dijken en andere waterstaatswer-
ken. Zie hierover: Beekman, Dyk- en quot;Waterschapsrecht II (1907)
1166 vlg.
3)nbsp;S. Muller Fzn., Regesten van het archief der stad Utrecht
(1896) 84, verder aangehaald als Reg. Stad met regestnummer.
4)nbsp;Reg. Stad 275, 276. Het eerste stuk is van 26 Mei, \'t twede
van 27 Mei 1354.
h u.T^TA ^^^ morgengeld verschijnt in de twede
helft der 14de eeuw het huisgeld.
Een huizenbelasting is in het Sticht Utrecht, in Fries-
land en bepaaldelik in de streken, die later het graaf-
schap Holland uitmaakten, reeds in de 10de eeuw onder
de naam huslotha bekend. In 948 noemt koning Otto I
onder de giften van zijn voorgangers, die hij op verzoek
van bisschop Balderik aan de Utrechtse kerk bekrachtigt:
decimam partem omnium regalium prediorum et the-
oneorum et monetarum, que intra sui episcopatus
terminos exiguntur, insuper et tributorum, que huslatha
et cogsculd dicuntur O. In 985 heeft koning Otto III aan
graaf Dirk — die als „graaf van Hollandquot; als Dirk H
bekend staat — alles wat deze tot nu toe in de graaf-
schappen Maasland, Kennemerland en Texel van de
koning in leen had. in eigen gegeven excepto quod
vulgari lingua dicitur huslada^^). Wij willen in het
midden laten of deze huizenbelasting, zoals R. Schröder
vermoedt^), door de Friezen betaald werd, omdat zij
het privilege hadden, slechts voor bepaalde krijgstochten
van het Rijk op te komen, of veelmeer, zoals Prof. Gosses
wil door de Noormannen-vorsten der 9de eeuw opge-
legd was. Wij wensen ook niet te betwisten, dat deze
belasting in Holland en Friesland, zoals door Prof
Hamaker is aangetoond, onder de namen vronescoud en
koningsschuld is blijven voortbestaan®). In het Neder-
sticht Utrecht blijkt in elk geval niets van een verband
der huslotha met het huisgeld, dat in 1375 voor de eerste
maal verschijnt. Na dit jaar echter is \'t in meer dan een
1)nbsp;Mon. Germaniae, Diplomata Ottonis I 98.
2)nbsp;Mon. Germaniae, Diplomata Ottonis III 19
Lehrbuch der deutschen Rechtsgeschichte « (1922) 562 noot
^ ^^ 73 is niet te vinden.
Jn ffH T « f!;nbsp;Akademie van Wetenschap,
pen, Afd. Letterkunde, deel 56, Serie B 135 (19) vlgg
157^nbsp;Oudheidk., 3de reeks V (1889)
-ocr page 31-eeuw niet meer geheven. Eerst in 1498 is dit weer het
geval. Van dit tijdstip af tot 1512 toe werd \'t maar vier-
maal uitgeschreven. Daarna, op een paar uitzonderingen
na, jaarliks tot op het eind\'van het hisschoppelik bestuur
in 15281).
Alvorens nu over te gaan tot het beschrijven van de
gebeurtenissen, die tot het heffen der beide belastingen
hebben geleid, zal ik eerst een bespreking der bronnen
laten volgen.
Zie het derde hoofdstuk.
-ocr page 32-HOOFDSTUK H.
De bronnen.
In de aanvang der 15de eeuw had de administratieve
indeling van \'t Sticht aan deze zijde van de IJsel in drie
kwartieren of maarschalkambten zijn beslag gekregen.
Oorspronkelik had \'t hele gebied onder één maarschalk
gestaan. Maar in de 2de helft der 14de eeuw was daarin
verandering gekomen. In 1383 treffen we een maarschalk
van Eemland aan. Het overige gebied bleef nog onder
één maarschalk, totdat ook dit in 1413 werd gesplitst in
Over- en Nederkwartier i). Het eerste vormde \'t Zuid-
oostelik deel van de provincie, het twede de westelike
helft, echter zonder \'t land van IJselstein. Deze drie
kwartieren waren weer onderverdeeld in gerechten, aan
\'t hoofd waarvan een schout stond. Bij de belastingadmi-
nistratie vinden we deze indeling geregeld terug.
De staten, die in het Nedersticht medezeggingschap
hadden verworven, waren volgens de landbrief van 1375
de vijf kapittels in de stad Utrecht (de Dom, Oudmun-
ster, St. Jan, St. Marie en St. Pieter), de ridderschap en
de steden Utrecht, Amersfoort en Rhenen. Met toestem-
ming van deze standen deed de bisschop zijn morgen-
geld heffen.
De archivalia, die op deze heffingen betrekking heb-
ben, worden voor het grootste gedeelte bewaard in het
Rijksarchief te Utrecht en wel in de afdeling der Staten
van Utrecht, waarvan door de vroegere rijksarchivaris
S. Muller in 1916 een uitvoerige inventaris is gepubli-
ceerd .
Wij wensen echter met nadruk de aandacht erop te
1)nbsp;D. Th. Enklaar, Het landsheerlijk bestuur in het Sticht Utrecht
aan deze zyde van de IJsel gedurende de regeering van Bisschop
David van Bourgondië 1456—1496. (1922) 73.
2)nbsp;Deze inventaris wordt voortaan aangehaald als S A met num-
mer van het desbetreffende stuk. De bijbehorende regestenlyst
wordt geciteerd als Reg. S A met nummer van het regest.
vestigen, dat deze afdeling niet met een oud archief over-
éénkomt, dat feitelik bestaan heeft, maar eerst door
Mr. Muller gevormd is. Feitelik heeft een Statenarchief
vóór 1547 te Utrecht niet bestaanDe stukken ouder
dan dit jaar, die in de genoemde inventaris van 1916
opgesomd zijn, zijn voor het grootste gedeelte uit het
archief van de Dom en verder uit de archieven van de
andere Utrechtse kapittels afkomstig. Ongaarne aan-
vaarden wij de nu geldende inventarisatie, die niet tot
een verkeerd begrip van de feitelike toestand in de 14de
en 15de eeuw mag leiden.
De administratie der belastingen was in deze tijd
geconcentreerd in het groot Kapittelhuis ten Dom, waar
de ontvangers der belastingen zetelden.
Van hetgeen er tussen de Statenleden onderling naar
aanleiding van de aangevraagde belastingen verhandeld
is, is ons alleen uit de laatste vijftig jaren der bisschop-
pelike periode het een en ander bekend, 1° door een
aantal brieven van de steden Amersfoort, Wijk en Renen
en de bisschop aan de Staten en 2° door verschillende
„ramingenquot; uit de jaren 1498, 1499 en 1511, die waar-
schijnlik in de vergaderingen ter tafel zijn gebracht en
waarin door de leden middelen aan de hand werden
gedaan om in de financiële nood te voorzien .
Verder zouden we verwachten, dat de gegevens over
dé beide belastingen in de eerste plaats in de besluiten
van het college der Staten zouden zijn te vinden. Dit is
helaas niet \'t geval. Registers, waarin de besluiten der
Staten als één college werden opgetekend, bestaan niet en
hebben ook niet bestaan^).
1)nbsp;S A Inleiding VIII vlgg.
2)nbsp;Ze zyn te vinden onder S A 26*. Vanaf 1493 zijn ze voor het
grootste deel gedrukt in het Archief voor kerkelijke en wereldlyke
geschiedenis van Nederland door Asch van Wyck (1850—1853),
3 dln. Bij het doorzien van de stukken trof ik er ook nog aan
van vóór dat jaar, vanaf 1484.
3)nbsp;SA 33 en 93.
4)nbsp;S A 24, noot.
-ocr page 34-Ook de restanten van de eigenlike belastingadministra-
tie zijn m het archief van de Staten ondergebracht. Ze
zijn allemaal uit de 15de en 16de eeuw.
Allereerst treffen we er een lijst aan van 1511 hou-
dende opgaven van de gerechten van het Sticht (Neder-
kwartier, Overkwartier en Eemland) met aantekenin-
gen op hoeveel goede morgen ze waren gezet. Waar-
schijnlik hebben oudere registers hieraan ten grondslag
gelegen en zal deze lijst bedoeld zijn geweest als een
raming, om beter te kunnen zien hoeveel men aan mor-
gengeld kon ontvangen.
Waarschynlik is het (ongedateerde) lijstje onder S A
29, voortaan als S A 29a aangeduid ook met een derge-
lijke bedoeling opgemaakt. De gerechten van Over- en
Nederkwartier staan er in bonte mengeling dooréén en
zyn alle met kruisjes gemerkt, welke m.i. hier niet op
gedane betalingen kunnen slaan, want dan zouden Mij-
drecht en Wilnis ook betaald moeten hebben, wat, hun
exemptie in aanmerking genomen, niet waarschijnlik is.
Wanneer de op de achterzijde geschreven aantekening
ook op de inhoud slaat, dan moet \'t verband houden
D SA 28. De catalogus stelt deze abusievelik op 1498? Volgens
deze lyst werd er „een oirt goutsquot; van de morgen geheven en van
elk goed huis „2 gouden gulden van gewichtequot;. Dit gebeurde in
1511, zoals ook het mandament van dat jaar laat zien. Dat ze naar
oude gegevens is opgemaakt, maak ik op uit de woorden: olden
registren, die alleen nog op \'t eerste blad voorkomen. Be rest van
de text is weg. Verder komen er nog aantekeningen in voor over
net huisgeld, waarover straks.
Een andere lyst van de morgentalen vond ik nog verscholen in
deel 174 van de collectie handschriften, berustende in het Utrecht-
se Rijksarchief. Deze draagt tot opschrift: „anno LVIII (1458)
mergengelt iii jair lanc, elcke mergen v stuvers. Hierbü mach men
weten, hoeveel mergen lants gelden ende leggen int gesticht van
Utrecht, die tot den mergengeldt geven.quot; Vergeleken met S A 28
lopen de getallen der goede morgens nogal uitéén. Volgens deze
lyst stond Leersum in 1511 op 137i 3 goede morgen, in 1458 op 160-
Weteringe ende Vuilkoop op 763 en 741; Vreeswijk en Klein-Vuil-
koop op 839H en 870; Hagestein staat in beiden op 980; Bertengen
ter A op 492 en 470, etc.
met het morgengeld van 1487/88. We lezen daar n.L:
Deputati pro pecuniis prescrlptis percipiendis et recol-
ligendis, Gerardus Vrenck, Petrus de Amerongen, Jo de
Renes, miles. Peter van Amerongen nu komt voor als
ontvanger van het morgengeld van de zo even genoem-
de jaren, zoals blijkt uit een stadsbrief van Utrecht d.d.
1490 Maart 12, waarin ziy verklaart, dat haar kameraars
erkenden ontvangen te hebben aan morgengeld van Pe-
ter van Amerongen, kanunnik van St Marie, 200 R.g.
Van meer belang voor ons onderzoek zijn de manda-
menten of bevelschriften, krachtens welke de morgen-
en huisgelden werden geheven en waardoor de heffing
aan de bevolking werd bekend gemaakt. We komen er
uit te weten wanneer en waarom belasting werd gehe-
ven. Vooraf gaat steeds een verklaring, wat bisschop en
Staten er toe bewoog. De mandamenten delen ons mede
hoe hoog de morgen werd belast, de bepalingen omtrent
de taxatie van de morgen, wat per huis betaald moest
worden, welk deel ten laste van de eigenaar en welk deel
ten laste van de pachter kwam, waar en wanneer moest
worden betaald, wie de ontvangers waren en ten slotte
de strafbepalingen bij ingebreke blijven. Ongelukkiger-
wijze zijn ons van deze documenten slechts 4 overgeble-
ven, waarvan het oudste dateert van 1422^). De andere
zijn van 1470 2), 1501 en 1511^). De bovengenoemde
indeling is in alle vier de mandamenten vrijwel dezelfde.
Alleen zijn de bepalingen omtrent de taxatie van de
morgen in de drie laatsten uitvoeriger dan in dat van 1422.
Bij \'t bespreken van het vouwen van de morgen kom ik
op die bepalingen terug
Is hier de oogst schraal, eveneens is dit \'t geval met de
manualen of morgengeldboeken, waarin de namen der
1)nbsp;Reg. Bissch. 2305, Reg. Stad. 678.
2)nbsp;S A 43, Reg. S A 57.
3)nbsp;De mandamenten van deze jaren zyn afgeschreven voorin
SA 51 en 52 (Manualen Overkwartier).
4)nbsp;Zie hoofdstuk V.
-ocr page 36-eigenaars stonden opgetekend^) en de betalingen wer-
den geboekt. Hiervan zyn ons maar een achttal bewaard
gebleven en wel 4 voor elk der 3 kwartieren (\'t O ver-
kwartier en Eemland vormen steeds 1 deel). Die van
\'t Nederkwartier zyn: SA 45 (1459), SA 46 (1461), SA
47 (1470) en SA 52 (1511), waarbij nog komt SA 78,
een fragmentrestantlijst uit het midden der 15de eeuw 2).
Die van het Overkwartier en Eemland zijn: SA 48 (1460)
SA 49 (1470), SA 51 (1501), S A 52 (1511), benevens
5 restantlijsten: SA 78^), SA 80 (± 1460), SA 50
(± 1465), SA 79 (1497), waarbij SA 61 behoort, en SA
81 (1511) 3).
De datering van SA 47, in de catalogus gesteld op
c. 1461 is door mij om de volgende redenen veranderd in
1470. Evenals S A 45 en 46 omvat S A 47 \'t Nederkwar-
tier met de vrijheid der stad Utrecht. Ze zijn van oor-
spronkelike inhoud nagenoeg geheel gelijk, maar ver-
schillen slechts in later aangebrachte veranderingen en in
de bijgeschreven aantekeningen omtrent de betalingen.
De meerderheid daarvan duidt op die door de pachters.
Tot richtsnoer voor de datering zullen we de personen
nemen, die in de aantekeningen omtrent de betaling
Zie blz. 27.
Van deze restantlyst is \'t middenstuk verloren gegaan.
Het begin bevat gerechten van het Nederkwartier, het eind die
van \'t Overkwartier en Eemland. Over de datering van deze lyst
zie men blz. 23.
Een copie-fragment uit het manuaal van 1446, betreffende
het Geyn en Jaarsveld, bevindt zich nog onder de papieren, die
in 1515 16 door het Sticht werden overgelegd in de kwestie met
Holland over laatstgenoemde heerlikheid. (In de verslagen om-
trent \'s Ryks Oude Archieven 47i (1924) 190, no. 122. In \'t ver-
volg aangehaald als: Leenhof Vianen. Nadere aanduiding is niet
mogelik, omdat de stukken geliasseerd zyn en niet genummerd).
Verder bevinden zich nog copie-fragmenten uit de morgengeld-
boeken van 1458 en 1459 in een register, dat ook nog andere stuk-
ken betreffende Jaarsveld bevat en in 1532 is overgelegd, toen er
tussen Holland en \'t Sticht nieuwe onderhandelingen werden ge-
voerd. Gat. Rechterl. Arch. no. 398 fol. 32 vquot; vlgg. Zie over deze
kwestie hoofdstuk IV blz. 90 vlgg.
worden genoemd. De namen der eigenaars kunnen niet
dan met omzichtigheid gebruikt worden ter bepaling van
de onderlinge verhouding der manualen. Immers het
hing af van de meer of minder grote oplettendheid van
de klerk of, bij het afschrijven van een manuaal of een
post daaruit, de nodige veranderingen werden aange-
bracht, in verband met eigendomsovergangen, die had-:
den plaats gehad.
SA 47 is jonger dan SA 45 en SA 46 bl^\'kens de
volgende corresponderende posten:
S A 45, fol. 3 bet. bij Willam Hermansz.
S A 47, fol. 3 solvit Liisbets Willam Hermansz wedue.
S A 46, fol. 140 solvit Peter Ghijsbertsz.
S A 47, fol. 140 solvit Peter Ghisbertsz wedue.
Heel veel jonger kan SA 47 niet zijn, aangezien de
pachters in beide manualen steeds nagenoeg dezelfde
zijn^).
S A 47 is zeker ouder dan 1485, daar volgens fol. 220
Lambert Henricsz de belasting voor St. Marie betaalde
van het land, dat het kapittel in 1485 aan diens weduwe
verpachtte. Haar man had \'t in 1478 voor 10 jaar ge-
pacht, terwijl hij in 1472 de huur van \'t zelfde land had
overgenomen van een zekere Albert IJdensz Het ma-
nuaal moet dus zijn aangelegd na 1461 en vóór 1485. In
deze tijd hebben 2 morgengeldheffingen plaats gehad n.1.
in 1470 (van de stoter) en in 1472 (van de krom-
staart) »). Daar ook in S A 47 geregeld een stoter van de
morgen betaald wordt, moet dit register tot de eerst-
genoemde heffing behoren, evenals S A 49 het manuaal
van het Overkwartier en Eemland^).
S A 48 kan, hoewel hierin naar kromstaarten gerekend
1)nbsp;Vgl. S A 45, 46, 47, fol. 3, 75, 186, 221 vo.
2)nbsp;Geschreven inventaris van het Kapittel van St. Marie no.
373quot; fol. 26 vo, 37, 71 vo. (Ryksarchief Utrecht.)
3)nbsp;Zie hoofdstuk 111 blz. 64 vlg.
4)nbsp;Dat SA 49 van 1470 is, blükt uit de aantekening op het
schutblad.
wordt wel niet anders dan tot de zetting van 1458
behoren. Uit een vergelijking met S A 49 (1470) blijkt
dan ook, dat S A 48 ouder is:
S A 48, fol. 68 v® solvit Willam Jansz.
S A 49, fol. 68 v® „ Willam Jansz wedue.
Veel ouder dan S A 49 kan S A 48 niet zyn, aangezien
in beiden meermalen dezelfde pachters optreden 2).
Blyft nog de vraag tot welke zetting SA 48 behoord
heeft. In verband hiermee moeten we de restantlijsten
S A 80 en S A 50 beschouwen. Uit het opschrift van eerst-
genoemde „dat eerste iaer van den V stuversquot; blijkt, dat
ze behoort tot de zetting van 1458. \'t Is geen restantlyst
van S A 48, daar de in dit manuaal onbetaald gebleven
posten niet corresponderen met die in S A 80. S A 48 moet
dus van de 2de of 3de zetting zyn en \'t feit, dat er naar
kromstaarten gerekend wordt, maakt \'t al dadelik waar-
schijnlik, dat het van de laatste is, vooral ook, daar het
fragment uit het morgengeldboek van de 2de zetting be-
treffende Jaarsveld naar stuivers rekent\'). Dit is ook
\'t geval met S A 50, zodat deze restantlijst dan van de
2de zetting is. Ook enkele aantekeningen van de ont-
vanger over ingekomen gelden wijzen hierop. Zo zegt hy
naar aanleiding van ontvangen bedragen, dat deze door
hem verantwoord zijn in de rekening van het derde jaar,
terwyl op een andere plaats deze woorden zijn doorge-
haald en vervangen door „dezen jairquot;, wat niet anders
dan \'t twede jaar kan zijn^). De mededelingen over het
derde jaar zouden ook overbodig geweest zijn, wanneer
de lijst inderdaad tot de 3de zetting had behoord.
SA 46, dat het opschrift draagt: die mergentalen in den
jaere van 1461, zal dan van \'t morgengeld van de bras-
penning zijn, al worden er behalve braspenningen, ook
stoters, stuivers en kromstaarten van de morgen be-
taald^).
De datering van de restantlijst S A 78 is moeilik, \'t Be-
gin en eind zijn ervan bewaard en zodoende geeft ze de
restanten van enkele gerechten van het Nederkwartier
en van \'t Overkwartier. Uit \'t opschrift blijkt alleen dat
ze tot een zetting in 2en of 3en heeft behoord. „Dit ist
restant van den Nedersticht van den eerste gezetquot;. Waar-
schijnlik zijn de erin voorkomende namen allen van
eigenaars, daar dit in de manualen vóór 1497 steeds \'t
geval is^). Er blijkt niet uit, wat er van de morgen
moest worden betaald en evenmin zijn er betalingen in
opgetekend. De namen nagaande, treffen we er aan
Frank van Borselen en Boudewijn van Zwieten, respec-
tievelik met 187 en 128 morgen®). We zullen in deze
S A 50 is zeker geen over 3 jaren lopende restantlyst, al zou de
aantekening van de ontvanger over de van de schout van Wou-
denberg geïnde gelden, dat doen vermoeden, (de Bussy, Marken
van Utrecht blz. 59.) Deze zegt (fol. 92 v°): „Summa tsamen, dat
ick van der meent op rekeningh van drieën jaren ghebuert heb.quot;
Dit betekent niets anders, dan dat de schout (misschien na een aan-
maning van de panders) het van de meent verschuldigde bedrag
over 3 jaren ineens betaalde. Waarschijnlik waren de rekeningen
van het 1ste en 2de jaar reeds afgesloten, zodat de ontvanger toen
wel gedwongen was, om ook de gelden van de vorige zettingen in
die van het 3de jaar te verantwoorden. Bovendien is \'t logies, dat
als van elke zetting een aparte rekening werd opgemaakt, er ook
afzonderlike restantlysten van werden aangelegd.
Dit manuaal bestaat uit losse deeltjes, gemerkt A-L, waarvan
B, D en K ontbreken.
2)nbsp;Zie blz. 28.nbsp;^ ^
3)nbsp;De eerste bezat 36 morgen te Westbroek, 40 morgen te Zwe-
sereng, 87 morgen in Maarsenbroek en 24 morgen te Bertengen
ter Aa; de tweede 61 morgen te Abcoude en 67 morgen te Loenen
\'s Bisschops gerecht en Loenersloot.
namen wel die van de bekende Hollanders hebben te
zien en de laatstgenoemde zal wel de raad van de graaf
van Holland zijn. Deze nu is overleden in 1454^). Niet-
temin komt zyn naam in \'t manuaal van 1459 nog onder
de eigenaars voor, wat duidelik laat zien, dat we met
die namen voor de datering voorzichtig moeten wezen.
Verder treffen we erin aan Jan Proys van Lichtenberg
met 35 morgen en Aernt van Amerongen met 20 morgen.
De eerste, als burgemeester van Utrecht, is overleden in
1449, terwijl de tweede in datzelfde jaar werd onthoofd
De lyst kan dus behoren tot de zetting van 1443 of 1450,
welke beide over drie jaren lopen. De opgave van de
catalogus van het archief der Staten, die de lijst stelt
op het midden der 15de eeuw, zal dus niet ver bezyden
de waarheid zyn.
Rest ons nog te bespreken SA 61 en SA 79. SA 61
is een fragment; het bevat de namen van geërfden in
Eemland en er blijkt uit, dat deze 6 stuivers per morgen
betaalden, een zelfde bedrag als in 1497. Uit een verge-
lyking met de ons bewaarde restantlijst uit dat jaar,
waarin de betaalde posten met A, B, C, D gemerkt zijn,
blykt, dat de in SA 61 voorkomende posten dezelfde zijn
als de met D gemerkte in de restantlijst S A 79. Er zullen
dus vier van dergelike lijsten geweest zijn. De met D ge-
merkte zijn alleen van Eemland. Ongetwijfeld is S A 61
één van de lysten, die door de ontvangers in Eemland
achtereenvolgens nog zijn ingeleverd by de ontvangers
tc Utrecht, die ze met letters merkten, welke ze dan bij
de betaalde posten van S A 79 ook aanbrachten, zodat
men dadelik kon nagaan uit welke lijst ze geboekt wa-
ren. In SA 61 hebben we dan zo\'n rekening te zien,
waarvan sprake is in die van het morgengeld S A 57 en
waar naar aanleiding van het salaris van de ontvangers
H. van Heussen en H. van Ryn, Kerkelijke Historie en Out-
heden Hl (1726) 915.
2) K. Burman, Utrechtsche jaarboeken 1402—1481 (1750—1754)
II 129, 130, 143. Beiden waren betrokken by de in 1448 en 1449
heersende twisten tussen de bisschop en de stad Utrecht.
gezegd wordt: „hebben merckelijck meer arbeyts gedaen,
dan men plach te doen, want die van Amersfoirt, Eem-
lant hem plach te onderwynden ende te boeren ende die
rekeninge daer of hier te sendenquot;.
Een verdere bron zijn de manualen, bevattende de
namen der belastingplichtige eigenaars of pachters en
\'t aantal morgens.
Deze gegevens moesten de schouten van de gerechten
verschaffen, zoals o.a. blijkt uit een brief van de stad
Utrecht aan de bisschop uit 1478, toen \'t morgengeld in
1471 geheven voor \'t diepen van de Vecht nog groten-
deels achterstallig was. De stad verzocht toen aan de
bisschop, dat hij zijn schouten, die dat aanging, bevel zou
geven, de gedeputeerden voor de ontvangst aangesteld
„goet onderwijs ende claer bescheyt te doen van den mer-
gentalen, alzoe wien die eygendommen op die tijt der
uutsettinge toebehoirden ende op dezen dach toebehoren
ende wie die brukers dairvan toen waren ende nu zijnquot;^).
De schouten hadden bij dit werk helpers, meestal twee,
hetzij buren of kerkmeesters. Met z\'n drieën maakten ze
de lijsten of cedels op met de namen der eigenaren of
pachters en leverden deze te Utrecht in bij de gedepu-
teerden voor de ontvangst^). Met behulp van deze stuk-
ken werden de manualen aangelegd, één voor het Over-
kwartier en Eemland en één voor \'t Nederkwartier.
\'l Kwam natuurlik voor, dat er schouten in gebreke ble-
ven hun cedels in te leveren. In zo\'n geval nam men zijn
toevlucht tot een oud register. „Somma sommarum in
\'t hele van allen mergentalen betailt ende resterend, na-
dat ons die scouten overgeleverd hebben mit sommigen
gerechten na den ouden boicken want wy nyet gelevert
Mr. S. Muller Fzn., Catalogus van het Archief der gemeente
Utrecht, 1ste afd. 1122—1577 (1893), no. 19 fol. 358. In het vervolg
aangehaald als Brievenboek Stad.
In \'t opschrift van de morgengeldrekening (SA 57): „dat
alle scouten van elk gerecht mit tween goiden bueren ofte kerck-
meysters den voirsz. deputaten leveren soude alle mergentalen
mit die bruyekers van hoeren gerecht, dattet meestendeel alsoe
gesciet is.quot;
en hebben können crijgenquot;, heet \'t in de rekening^).
Verder kwam \'t voor, dat de nieuwe opgaven der morgen-
talen niet klopten met de oude, zodat men weer iemand
naar zo\'n gerecht, waarbij zich dit voordeed, moest zen-
den, „om onderzoeck te doen boven die scouten cedulen,
om totter getal van den ouden mergentalen te comenquot; .
De nauwkeurigheid liet veel te wensen over. We zagen
dit reeds ten opzichte van de eigendomsovergangen®).
Maar \'t kwam eveneens voor, dat landeryen niet in de
manualen voorkwamen, niet te vinden waren. In de
restantlijst van 1511^) lezen we: „Item Gijsbert die
Gruyter 5 mergen; hierop zijn betaelt by Goeyert van
Roedenborch 9 mergen. Soe schieten hierover 4 mergen,
die men nyet en weet, wair men ze op betailt scriven
sali.quot; Nu kregen ze hier meer, dan ze gedacht hadden,
maar op een andere plaats in deze zelfde lijst staat: „Item
hout na den ouden boecken 210 mergen bont; dair-
van syn betailt 50 goude mergen. Rest 160 mergen V/^
bont, mer wy en weten nyet an wien, want wy gheen
lantheers off bruyckers in ons manuaal ontfangen en
hebben, als men dair sien machquot;. In de lijst van 1497
is bij een viertal namen aangetekend: „deze tsamen weet
men nyet, woeveel lants dat zij brukenquot;. Aan de inlich-
tingen mankeerde dus wel \'t een en ander.
S A 57.
„Item Steven van der Borch voir zijn arbeyt van seker onder-
soeck van gerechten 9 st.quot;
„Item enen gesent om ondersoeck te doen van mergentalen tEme-
nesquot;. SA 57. (Overkw.) In 1497 bedroeg \'t totaal aantal goede
morgen van het Overkwartier 35845, terwyl oudere registers een
totaal opgaven van 39150 g.m.
3)nbsp;Zie boven blz. 21.
4)nbsp;SA 81 fol. 47, 68 v°.
5)nbsp;SA 79 fol. 54. Eigenaardig is, dat men ook omtrent de
stadsweide slecht was ingelicht. „Item der stadt weyde hoech ende
lech hout 710 mergen hont; dairvan syn betaelt 527 mergen,
rest 181H mergen. Mer wy en weten nyet an wien, want wy
gheen lantsheren off bruyckers in ons manuael ontfangen en heb-
ben als men dair sien mach. Item hierop dese voirsz. rest betaelt
8 mergen; noch dairop betaelt 64 mergen.quot; SA 81 (1511) fol. 69.
Welke namen komen nu in de manualen voor? Die
van de eigenaars en pachters of die van de pachters
alleen? In de manualen van tot en met 1470 is \'t regel,
dat eerst de eigenaars worden genoemd met \'t aantal
morgens dat zij bezitten. De namen werden zo ingeschre-
ven, dat er voldoende ruimte overbleef om die van de
betalers er tussen te schrijven, aldus:
Item 1 altair in die Buerkerck 1 hoeve, (= 16 morgen)
solvit Bertout Mercelisz 16 stoters.
Item die heren van Sinte Peter 23 mergen,
solvit Geryt Henricsz 23 stoters.
Item Jan van Beest Gheritsz 2 hoeven,
solvit Merten van Zulen 7 stoters.
Item solvit Jan van Oestrum van 7 mergen 7 stoters,
rest 18 mergen.
De namen hier in de eerste plaats genoemd moeten
wel die der eigenaars zijn, de andere die der pachters, al
blijkt dit niet. Soms wordt \'t er duidelik bij gezegd:
Item Bartout Mercelisz 3 mergen, die hij bruyct van Jan
van Tiel, solvit Bertout zelve 3 stoters.
Item Willam die Lege 10 mergen, bruuct Jan Korsgensz
5 mergen,
solvit Jan Kors 5 stoters ende Willam van Maersen
bruuct die andere 5 mergen =).
Zo duidelik als hier staat \'t er meestal niet. Maar uit
de aangehaalde posten blijkt wel voldoende, dat de in-
houd ons op meerdere punten in twijfel laat.
Terwijl dus tot en met 1470 de manualen nog de namen
der eigenaars vermelden, is men er daarna van afgewe-
ken^). In 1497 vinden we alleen de namen van de pach-\'
ters en in de manualen van 1501 en 1511 is dit zo ge-
~^T49\'fol. 120 121. Waren de posten geheel of gedeel-
telik betaald, dan plaatste men er een kruisje of een liggend
streepje voor. „Ende voor de hoofden van de namen staen meest
cruyssen, gelyck voor de namen van de andere dorpen, weicke
cruyssen zy zeggen te beteekenen, dat betailt is, ende staet achter
an de namen dair de cruyssen staen: solvit.quot; (Leenhof Vianen).
S A 49 fol. 121, 123 v°.
Of dit in 1487 ook al \'t geval geweest is, is onzeker, daar de
manualen van dat jaar verloren zyn gegaan.
bleven. *t Cp i
over\'tgeestelik «rn^TJ®quot;? ^^^nbsp;^^ gegevens
Bekij^nnbsp;1470 missen.
slordige maniernbsp;^an treft ons dadelik de
overzichtelikheid^-^^^quot;^nbsp;^^^ bügehouden. Van enige
kerkte men de if ^V^ake, In de eerste plaats
optelling pernbsp;^odat een geregelde
^«öa alle mLualen «nmogelik werd. Dit laatste is in
Qjjj fj^K V • n t geval.
Peter van Benthem 1V
Ja« van Maelsennbsp;% quot;\'quot;quot;Sen.
Jan van Rynessenbsp;r^^vg^r,.
A ussen de 2de ennbsp;^^ mergen
Jansz 11 mergen Ofnbsp;«^Ivit Henric
«^nric Jacobsz 4nbsp;^^^^nbsp;éénvoudiger:
^«Ij^^Gerit Claesz.
Overkwartier van iTtT^^ quot;manualen steekt dat van \'t
2«de wordt\'t ingeko ^nbsp;^^ van elke blad-
tal goede morgens ^^^^ «Pgegeven benevens \'t aan-
een „summa omniur?^quot;quot;\'\'nbsp;terwijl aan \'t eind
^^ moeten der bladziid^n ^^^^^ ^^^^ optellingen aan
elk gerecht, tSr,;.\'^^^\' ^^^ ^^ totaal opbrengst
grossa\'s worden n^nbsp;\'\' ^aar\'») de verschiUende
s^mmarum van f fnbsp;«P fol. 266 de summa
1511 is alle oDt.fi\' Ö^ersticht. In de manualen
de onbetaald ^^^elaten .
opgemaakt. In de 1 k P^^^^« werd een aparte «jst
nog wel betalingen «nbsp;restantlijsten vinden we
Verreweg \'t grootste f. ^^^^ ^^^^ ^^ uitzondering
zyn in \'t gehtl gee\' H f. achterstallig^). In S A 7«
__ geen betahngen opgetekend.
« A i« . -
\\\\ S A 46 fol. 156 V».
S A 49.
hoofdstuï »»«ing van H quot;quot;^^\'•«ken.
astuk.nbsp;g van deze achterstallen zie men \'t
ryfde
v:
Deze laatsten werden overigens niet direkt in de manua-
len ingeschreven. Er werden kladaantekeningen van ge-
houden bij de betalingen en deze aantekeningen werden dan
weer in de manualen overgeboekt.
De waarde van de inhoud der manualen kunnen we
niet hoog aanslaan. Ze geven voornamelik namen en
getallen. Over de kwaliteit van de grondeigenaren en de
opbrengst geven ze niets en in zake de eigendomsover-
drachten zijn ze niet zeer nauwkeurig. Wanneer we aan
de hand van deze manualen b.v. zouden willen nagaan
of de grondeigendom zich in de loop van de tijd heeft
gewijzigd, dan is dit eigenlik alleen mogelik voor \'t Ne-
derkwaïtier (zonder \'t land van Montfoort), voor de tijd
1459—1470. Voor \'t Overkwartier en Eemland beschik-
ken we over deze zelfde tijd wel over twee manualen, maar
daar \'t ene een aantal bladzijden mist, is een dergelik
onderzoek uitgesloten. Doordat de meeste manualen ver-
loren zijn gegaan, is er voor ons uit de rest statisties
v/cinig te halen. Curieus blijven ze als documenten van
middeleeuwse belasting-administratie.
Over de ontvangen gelden en de onkosten der admi-
nistratie werden rekeningen opgemaakt. Deze zijn ver-
schrikkelik gedecimeerd. Slechts één is er ons in z\'n
geheel bewaard gebleven n.1. die van de zetting van
1497 en één in uittreksel van 1511 van \'t Overkwartier 2).
Dit is te merkwaardiger, omdat er van die rekeningen
9 werden geschreven voor elk der twee kwartieren^).
We vernemen er uit, wat de gerechten betaalden en wat
er achterstallig bleef, de in totaal ontvangen som, de
onkosten in verband met de heffing gemaakt, welk deel
van het geld voor het doel werd besteed, waarvoor \'t
was aangevraagd, de salarissen van de bij de belasting
Een katern met dergelike kladnotities is gebonden achter
\'t manuaal van 1501. (S A 51.)
=) S A 57, 75.
„Item gegeven van 9 rekeningen te scriven, van elcx 7}^
stuver, fac. 3 R.g. 73^ stuverquot;. SA 57, Rek. morgengeld Nederkw.;
idem, Overkw.
betrokken ambtenaren, over de panders, kwesties met de
steden, etc. Uniform zijn de rekeningen van 1497 voor
de beide kwartieren niet, wat te wijten is aan \'t feit, dat
er voor elk verschillende ontvangers waren. Die van \'t
Overkwartier is uitvoeriger. Ze geeft precies aan op
hoeveel goede morgen elk gerecht was gesteld, hoeveel
daarvan was betaald en wat in restant bleef. Die van \'t
Nederkwartier geeft alleen voor elk gerecht \'t aantal
betaalde goede morgens op zonder de restanten.
Het zoeven genoemde uittreksel uit de rekening van
1511 is opgenomen in \'t verslag van de commissie tot
nazien van de rekening van \'t morgengeld in 1525. Het
geeft alleen de totaal opbrengst van het Overkwartier en
niet wat door elk gerecht afzonderlik is opgebracht. De
door de ontvangers gedane uitgaven worden daarente-
gen in extenso vermeld. Verder geeft \'t nog enige mede-
delingen over \'t vouwen van de morgens en wat daarvan
in de praktijk was terecht gekomen.
Hiermede zijn de stukken van het archief der Staten
besproken, voorzover ze het morgengeld betreffen.
Uit de afzonderlike archieven der Staten raadpleegde ik
nog de resolutiën van elk der vyf Kapittelen. Voor ons
onderwerp echter is daarin vrijwel niets te vinden. Zelfs
in de resoluties van het Domkapittel vond ik maar een
enkel voor mijn onderzoek nuttig gegeven.
De resolutiën van de ridderschap beginnen eerst in
1618.
Van de steden komt alleen Utrecht in aanmerking. De
besluiten van het stadsbestuur zijn te vinden in het Raad-
dageliksboek , waarin talrijke resoluties zijn opgetekend
in verband met het morgengeld. In het Buurspraakboek
zijn te vinden de afkondigingen aan de burgerij, om hun
morgengeld te betalen.
Dat er in het Raaddageliksboek over het morgengeld
veel resoluties voorkomen, vindt hierin zijn oorzaak, dat
Cat. Stadsarch. Utrecht no. 13.
Ibid. no. 16.
de stad er soms zelf groot belang bij had en af en toe
ook zelf als ontvanger optrad. Het gebeurde meermalen,
dat de bisschop om zijn schulden aan de stad te kunnen
betalen, haar machtigde om achterstallig morgengeld te
innen. Dit heeft zich o.a. voorgedaan met morgengeld
van 1487/88, waarvan de onvolledige rekening zich
nog in het gemeente-archief bevindt^). Voor de stad
bracht dit innen ook moeilikheden mee. We vinden in
het brievenboek van de stad verschillende minuten van
brieven over morgengeldkwesties, hetzij met Stichtse ge-
rechten, hetzij met Hollandse steden, waarvan de poorters,
die in het Sticht geërfd waren, zich onwillig betoonden
in het betalen 2). Onder de originele charters uit het
gemeente-archief zijn vooral de oorkonden van 1303 en
1354 van belang, benevens het kontrakt van 1499 met
Amersfoort van het morgengeld te verdelen®).
We merkten boven (blz. 25) reeds op, dat laatstgenoem-
de stad zelf ontvangers van het morgengeld had, die van
de ingekomen gelden boek hielden en daarvan aan de ont-
vangers te Utrecht rekening en verantwoording aflegden^).
Sporen van deze administratie vond ik nog in \'t archief
der gemeente Amersfoort, ze hebben voornamehk be-
trekking op de zetting over 2 jaren van 1487/88. Behalve
enkele losse papieren bevindt zich hier een fragment van
een klein morgengeldboek met namen van de inwoners
van Bunschoten, Eemnes, de Geer, Soest en Birk en aan-
tekeningen omtrent de betaling over beide jaren, benevens
opgaven, aan wie de grond toebehoorde of had toebehoord.
Wie van de hier genoemde personen buitenburgers van
Amersfoort waren, wordt niet vermeld .
Verder leverde ook het bisschoppelik archief voor de
periode 1375—1450 nog een vrij groot aantal stukken op,
vele platten lande, alsoe dat wy dair noch nyet off en hebben kun-
nen geboeren noch panden, want uwer liefden voerscr. veel van
die selve landen, die beweent worden, gebeert ende doen panden
hebben als die rekeninge toe beiden wel uutwisen sal; mer nu die
landen beslegen ende gebruuct werden, sullen wy neerstich dair
in doen doen om \'t selve mergengelt alsoe in te crighen ende van
welke wy boerende werden, sullen wy uwe liefden alsulcke reke-
ninge ende bewisinge over doen doen bi onse boerers in oflossinge
der sommen voirscr.quot; etc. \'t Stuk is van 23 April. (S A 261.) Voor
de belastingplicht van Amersfoort bewyst deze plaats niets. Zie
blz. 95 vlgg.
1)nbsp;H. J. Reynders, Inventaris van het Archief der gemeente
Amersfoort (1903) no. 109.
2)nbsp;Zie over deze laatste: hoofdstuk IV blz. 98 vlg.
Hoewel het registertje ongedateerd is en het bedrag, dat per
morgen moest worden betaald, er niet in is vermeld, bewijzen de
aantekeningen van de betalingen over „beide larenquot;, dat het van
genoemde, de enige ons bekende zetting over twee jaren is. Ook
wijst hierop een inliggend briefje aan Peter van Amerongen, de
ontvanger van dit morgengeld. Zie blz. 19.
Onder \'t zelfde nummer bevindt zich een lyst van Amersfoortse
buitenburgers in Eemland en \'t Overkwartier met hun morgen-
talen, opgemaakt in 1475 ten overstaan van de notaris Ghysbert
van Merlo „inter venerabilem dominum Arnoldum de Abcouda,
canonicum Saneti Johannis traiectensis collectorem pecunianun
et honestos burgimagistros et deputatos civitatis Amersfordensis.quot;
Of deze lyst is opgemaakt ten behoeve van de zetting van 1470 is
niet zeker. Een Arnold van Abcoude, als ontvanger van \'t morgen-
geld, trof ik nergens aan. Of is hy de opvolger van Jan die Voecht,
eveneens kanunnik van St. Jan, die in voorn, jaar als zodanig
wordt vermeld? S A 43.
b.v. uit de jaren 1429 en volgende, in verband met de
regeling van schulden, die de bisschop had bij zijn rent-
meester Gerrit de Keizer , uit 1443 een kontrakt tussen
de bisschop en de stad over de heffing en verdeling van
morgengeld Na 1450 worden de stukken veel schaar-
ser. Eenige recessen van Claes Mod, ontvanger van de
morgengelden van 1458®) en 1459^) en een oorkonde
ter regeling van de schuld in 1484®) vormen wel de
voornaamste. Uit de jaren vóór 1375 vond ik in dit
archief niets.
De kronieken vermelden het morgengeld nergens. Alleen
Heda noemt het een paar maal«).
Wat naar aanleiding van het morgengeld over de reso-
luties der verschillende Statenleden gezegd is, geldt
eveneens ten opzichte van het huisgeld; met dien ver-
stande echter dat ook in het Raaddageliksboek over deze
belasting weinig wordt gevonden. Dit vindt ongetwijfeld
zijn oorzaak hierin, dat vóór 1528 de stad niet en de
stadsvrijheid slechts één enkele maal in deze belasting
contribueerde. Enkele resoluties in verband met het huis-
geld komen voor, zo in 1507, het jaar, dat de stadsvrijheid
meebetaalde en verder in 1525, toen het ging om het
opbrengen van 50000 goudgulden, waarvan 21000 gulden
uit een huisgeld moesten worden gevonden. In het Buur-
spraakboek wordt van het huisgeld niet gerept.
Van de documenten der huisgeldadministratie is ons
niet veel bewaard gebleven. De lijst SA 28geeft ons
1)nbsp;Reg. Bissch. 2613, 2637, 2641—2644, 2647, 2648, 2682, 2684,
2698, 2699, 2712.
2)nbsp;Reg. Bissch. 3247.
3)nbsp;Reg. Bissch. 4321.
4)nbsp;Deze recesbrief (van het morgengeld van de braspenning) is
niet onder de regesten opgenomen. Hij is afgeschreven in het
Liber officiatorum D\' Davidis. S. Muller Fzn., Catalogus van het
archief der bisschoppen van Utrecht (1906) no. 373 fol. 224.
5)nbsp;Reg. Bissch. 4505.
«) Heda 286, 292.
\') Zie over S A 28 blz. 18.
-ocr page 50-over het aantal huizen niets. Van enkele gerechten wordt
alleen meegedeeld op hoeveel goudgulden ze waren gezet
en van de rest wordt gezegd, dat van elk goed huis 2
goudgulden moest worden betaald en andere huizen na
advenant, zodat we hier niet veel wyzer van worden.
Zeer uitvoerig daarentegen Is SA 54\'), dat tot op-
schrift draagt: „Register der uutsettinge van den huysen,
anno 1525, om te vynden die xxim gouden gulden tot
myns genadichs heren van Utrecht behoeffquot; en de namen
der aangeslagenen bevat van het Overkwartier, Neder-
kwartier en Eemland, benevens de door hen te betalen
bedragen. Dat dit register als een raming bedoeld is
geweest, blykt wel hieruit, dat men precies heeft uitge-
rekend, hoeveel de zetting kon opbrengen .
Mandamenten hebben we nog drie in getal, van 1494 ®),
1513 en 1520^). Twee bijna gelijkluidende ontwerpen
van 1511 ®) zijn zeer onvolledig. Wat de bepalingen
omtrent de taxatie der huizen aangaat, heeft men er zich
toe bepaald te verwijzen naar de registers en ordonnan-
ties van 1507, welke echter ongelukkigerwijs verloren
zijn. De bepalingen in de mandamenten van 1513 en 1520
maken ons evenmin iets wijzer, omdat ze zeer algemeen
zijn gehouden, zodat we nergens vernemen, welke norm
men voor een goed huis aannam. De taxatie werd over-
gelaten aan de daartoe aangestelde deputaten, die van
hun bevindingen weer mededeling deden aan de ont-
vangers ®).
Van dit register is de laatste blz., bevattende namen van
aangeslagenen van Eemland, verloren gegaan, welk verlies ons
wordt vergoed door S A 53*, dat alleen de gerechten van Eemland
omvat, maar volledig is.
2)nbsp;Een kladraming van ±: 1520 is te vinden onder SA 29b.
Zie daarover blz. 38 vlg.
3)nbsp;Reg. Bissch. no. 4905.
Het mandament van 1513 is afgeschreven voorin S A 53; dat
van 1520 in no. 401 van de Cat. der Rechterl. Arch. fol. 98
ß) SA 44.
«) SA 53.
-ocr page 51-Het mandament van 1494 staat geheel op zich zelf.
Van „goedequot; huizen is daar nog geen sprake. Van elk
huis of „heerstedequot; werd 10 stuivers geheven.
In verband hiermee zijn ook nog te noemen de twee be-
talingsbevelen van 1498 en 1511, uitgegaan van de Staten
ann de schouten in de gerechten, om het door hen geïnde
huisgeld aan de ontvangers af te dragen^).
Ook de manualen der huisgelden zijn bijna alle ver-
loren gegaan, niettegenstaande het feit, dat er soms twee
voor elk kwartier werden geschreven, n.1. één voor de
bisschop en één voor de Staten Slechts twee, bevatten-
de de gerechten van het Nederkwartier zijn ons bewaard
gebleven, benevens een restantlijst. Het zyn de mventa-
risnummers S A 147, 53 en 81. S A 81 is de restantlijst
van SA 147, welk manuaal behoort tot de zettmg van
1511, terwijl S A 53 van 1514 is.
Dat SA 147 inderdaad van 1511 is, blijkt met uit de
inventaris^), maar de vergelijking met SA 81 wijst het
direkt uit. Bovendien komen er nog de volgende aan-
tekeningen in voor: „Item dese gelden heeft Joest van
Zweeten gebuert; uut wes bevel mach men hem vragen
By befell van desen burgermeister van Utrecht, Goedert
van Voernquot; en „Somma van allen den ontfanck, dat wy
in dit boeck ontfangen hebben omtrent den belegge van
Ysselsteynquot;®). Dit beleg duurde van Januari tot Junv
1511 in welk jaar Goedert van Voeren burgemeester was.
Evenals bij de manualen van het morgengeld, waren
ook voor het huisgeld de schouten degenen, die de ge-
1 g ^ 43* eji 44.
2)nbsp;Item ßhebesicht x boecken pappiers tot beyde huysgelt-
bouck\';«. een voer onss g.h. ind een voer die Staten.quot; Uitgave-
post achter in het manuaal van 1514, S A 53. „Item gegeven voir
twe boicken vant huysgelt des Overstichts, een voir onsen g.h.
ende een voir ons.quot; Rek. huisg. Overkw. 1518. SA 59. Idem rek.
huisg. Nederkw. 1518 en 1519.
3)nbsp;Is gebonden achter de restantlijst van het morgengeld van
hetzelfde jaar.
4)nbsp;Deze stelt \'t manuaal op het begin van de 16e eeuw.
6) fol. 20 v°, fol. 44.
-ocr page 52-gevens daarover verschaften. In 1498 stelden de Staten
voor om een register aan te leggen van alle huizen en
hofsteden, die in het Sticht aan deze zijde van de IJsel
werden bewoond, waarin de namen der inwoners met
naam en toenaam zouden worden opgeschreven, „die die
schouten ende twee kercmeisters mitten coster in elcke
dorpe ende gerechte over sullen leveren bij hueren eede
in handen van den geschicten van den driën Staten, dair
nyemant in vergheten sall wesen, hy sy edell ofte onedell,
ryck ofte armquot;-) Of de inwoners nu de eigenaars of de
huurders waren, blijkt uit de manualen niet. De namen
van de betalers staan er niet in opgetekend. In S A 147
is de betaling in margine geschreven. In S A 53 liet men
tussen de namen voldoende ruimte over, om daar de
betalingen aan te tekenen, met de datum waarop dat
was gebeurd.
Zowel SA 147 als SA 53 is behoorlik bijgehouden.
Geregeld zijn de summae lateris opgegeven, met aan het
slot de opbrengst van het kwartier, waarop de manualen
betrekking hebben.
Uit statisties oogpunt beschouwd lijken mij de huis-
geldboeken vrijwel waardeloos. Gegevens voor het hele
Sticht verstrekken zij niet. Het land van Montfoort wordt
er niet in gevonden, omdat \'t exempt was; evenmin geven
ze iets over de vrijheden der steden, die ook aanspraak
op een exempte positie maakten, en over de gerechten
Jaarsveld, Honswijk en Hagestein, die ook niet betaal-
den^). Doordat men alles tot goede huizen terugbracht,
blijven we bovendien in \'t onzekere omtrent het werkelik
aantal huizen in de niet exempte gebieden. Een benade-
ring van het bevolkingscijfer op die gronden is dus on-
mogelik.
Van de huisgeldrekeningen, waarvan enkele in uit-
treksel, die na het sluiten der manualen werden opge-
maakt, zijn we beter voorzien dan van het morgengeld.
SA 93.
Zie hierover hoofdstuk IV.
-ocr page 53-Men kan ze vinden onder de no\'s 58, 59, 77 en 65 van de
catalogus van het archief der Staten, waarbij dan nog te
noemen is S A 72, een klein bundeltje acquitten.
De oudste is van Jacob die Eedel, ontvanger van het
huisgeld van 1509. De catalogus stelt deze rekening op
1525?, welk jaar ongetwijfeld onjuist is.
Uit één der uitgaveposten blijkt, dat \'t moest dienen
om de knechten van Renen te betalen^). Dit nu is in
1509 gebeurd, toen het stadje bedreigd werd door de
benden van den vorst van Anhalt\'^). Verder komt er
een post in voor, waar St. Barbaradag op een Dinsdag
valt. Dit is gebeurd in 1498, 1509, 1515, 1520 en 1526.
Daarvan vervallen al direct 1498, 1515 en 1526. In 1515
is geen huisgeld geheven. In de beide andere jaren zijn
1 en 3 gulden per goed huis geheven\'®) en niet 33 stui-
vers. Voor 1520 zijn waarschijnlik wel 2 zettingen aan
te wijzen, maar ook hier kloppen de bedragen per huis
niet. Bovendien waren de doeleinden ook anderen. Rest
dus 1509.nbsp;__
In uittreksel bezitten we de rekeningen van löló en
1514, opgenomen in \'t verslag van de commissie tot
nazien van de rekeningen in 1526/27We vinden hier
een opgave van wat de huisgeldbelasting in beide jaren
voor elk kwartier heeft opgebracht, terwijl de belangrijkste
uitgaven in extenso worden vermeld.
Volledige rekeningen van het Nederkwartier, Over-
kwartier en Eemland zijn alleen over van 1518 en 1519.
Die van 1517 en 1523 bevatten alleen \'t Overkwartier en
Eemland, terwijl aan die van 1524 \'t Overkwartier ont-
1)nbsp;Alsoe dair uutgeset zyn elff maenden om the betalen die
knechten van Renen, soe zyn daer gheweest sess uutsettinghen.
etc.quot; In een brief van 1509 Maart 25 schryft de bisschop aan de
Staten: „Uwer schryven uns nu gedaen, beroerende die huysgel-
den, die uns van den undersaten deses unses Nedergestichts tot
betalinge der ruytheren ende knechten te verschieten guetwillich-
lich geloefft syndt, etcquot;. Asch v. Wyck I 288.
2)nbsp;Zie \'t volgend hoofdstuk.
3)nbsp;SA 43* en SA 58.
SA 77.
-ocr page 54-breekt^). In de rekening van het stuivergeld, die loopt
van Lichtmis 1526—1528 vinden we nog een opgave van
de huisgeldopbrengst in eerstgenoemd jaar.
De rekeningen van 1517—1519, 1523 en 1524 geven
van elk gerecht de namen der personen, die betaald heb-
ben. Vervolgens komen de namen van wie niet betaald
hebben met aan \'t slot de uitgaven door de ontvangers
op last van de Staten gedaan. Ook van dezen werden er
negen geschreven .
Rest ons nog te bespreken een ongedateerde reke-
ning®), die tot opschrift heeft „rekeninge ende bewys
Henrick Valckenaer, rentmeyster , van den ophoeren
ende uutgeven, uutgesett by den driën Staten tot beta-
linge Johan Faulquierquot;.
Uit het opschrift blijkt niet, dat ze op een huisgeld
betrekking heeft, maar er in voorkomende aantekenin-
gen wijzen erop. Van Leusden en \'t gerecht van Leusden
wordt gezegd: „Item van dese twee gerechten en is nyet
affgecomen, zoe daer geen huys te bevynden zyn, dan
om dese 143 gl. uut te maken zijn in heel Eemlant op
elck huys een oirt gouts gesett, dair die mairscalck van
der Eem my op gehantreykt heeft 141 gouden guldenquot;
en onder de restanten „rest noch van heel Eemlant van
die oirdt gouts nae op elck huys gesett bij den mairscalck
opgebuert 2 gl.quot; Verder vertoont ze heel veel punten van
overéénkomst met een ander stuk®), dat tot opschrift
Een gedeelte van laatstgenoemde rekening is gebonden ach-
ter die van \'t stuivergeld, de rest, een stuk van het Nederkwartier
met Eemland vormt een afzonderlik deeltje.
2)nbsp;„Item van desen negen rekenyngen te scriven 3 gl. 24 st.quot;
Rek. huisgeld Overkw. 1518. idem in de andere rekeningen.
3)nbsp;S A 65.
Zyn commissie is van St. Willebrordsdag 1518 (4 Nov.). Zyn
ambtstyd liep tot St. Willebrordsdag 1520. Inv. Arch. Bissch. no.
375 fol. 45 vo, 46, 89 r° en In de inventaris wordt ze dan ook
gedateerd op 1520. In de rekening zelf is geen spoor van een
datum te vinden.
®) SA 29, ter onderscheiding van het andere zich onder dit
nummer bevindende stuk als S A 29b aangeduid.
draagt: „Dit nabescreven is een raming gemaect op elk
huys iy2 gulden nae vermoegen den boeck van den huys-
gelde bij den doemdeken dair van gelevert ende by den
Staten gebrocbtquot;. Volgen de namen der plaatsen van het
Overkwartier, Eemland en \'t Nederkwartier, benevens
de door deze te betalen sommen, die op een paar na
overéénkomen met de in S A 65 genoemde. Want men
heeft in deze rekening niet de werkelik betaalde bedra-
gen achter de plaatsnamen ingevuld, maar de geraamde.
In de inliggende kladrekening is het eveneens gebeurd en
in margine heeft men de restanten aangetekend. Deze
worden dan ook in de netrekening bij de mtgaven op-
geteld SA 29b is dus een kladraming en dit verklaart
dan ook voldoende, dat ze van de netrekening S A 65
in sommige opzichten verschilt^). In aanmerking ge-
nomen hetgeen al eerder over SA 29a gezegd is zyn
S A 29a en b stukken van dezelfde aard.
Wat nog de bijlagen van de rekeningen betreft, ook
daarmee is \'t treurig gesteld. In S A 72 hebben we nog
een bundeltje acquitten over uit de jaren 1514 en 1515
afkomstig van Mr. Anthonis Venrode, ontvanger van het
huisgeld in 1513 en 1514.
Van de middeleeuwse belastingadministratie, voor zo-
ver die het morgen- en huisgeld aangaat, is dus met veel
bewaard. Over de personen, die er mee belast w^en, kun-
nen wij dan ook slechts schaarse mededehngen doen
In de rekeningen wordt in de regel niet megedeeld,
aan wie het geld voor het schrijven der registers en reke-
ningen werd betaald De personen, die we m verband
met de administratieve werkzaamheden genoemd vinden
quot;z^men de Bilt. Sterkenburg. Wijk en Renen buiten muren
in SA 29b niet voor. Nederlangbroek staat in deze laatste aange-
slagen op 50 gulden, in SA 65 op 26 gL; Schonauwen op die
Wetering respectievelik op 22 gl. en 27 gl.nbsp;, , ..
2) In de morgengeldrekening van 1497 wordt over de schry-
ver(s) der manualen en rekeningen niets gezegd. In de huisgeld-
rekeningen evenmin. Alleen in die van 1514 wordt Arnt van
Venrode genoemd als schrijver van 2 huisgeldboeken. één voor
zijn de ontvanger, de secretaris en de notaris, benevens de
bode van het Domkapittel.
De ontvanger (meestal een kanunnik van één der Ka-
pittelkerken) ook wel de „scriverquot; of boekhouder ge-
noemd, bewaarde het manuaal en boekte de betalingen,
voerde dus de administratie, wat hem soms heel wat last
en moeite veroorzaakte-). Misschien was hij ook wel
belast met de samenstelling en het schrijven van de
namen der belastingplichtigen in het manuaal. Aangezien
echter deze en de aantekeningen omtrent de betalingen
niet steeds van dezelfde hand zijn^), kan dit werk ook
anderen zijn opgedragen. Er zijn echter manualen waar
ze wel van dezelfde hand zijn
Ongetwijfeld zal het opmaken der minuutrekening
door de ontvanger gebeurd zijn. \'t Kopiëren kon dan wel
door een ondergeschikt iemand gedaan worden. Een
keer vond ik, dat de bode van het Domkapittel daarvoor
geld ontving^). Een zekere Hendrik van Boecholt schijnt
ook als bode werkzaam te zijn geweest en tevens schrijf-
werk te hebben verricht. Van hem wordt vermeld, dat
hij de pandcedels schreef®), een bezigheid, waar in 1514
Aernt van Venrode voor werd betaald ®).
de bisschop en één voor de Staten. (Aant. achter in SA53.) Deze
kan een broer van de ontvanger Anthonis Venrode geweest zyn.
In de rekening van 1518 (Overkw.) wordt van Michiel „die scriverquot;
gezegd, dat hij „die restanten vant huysgelt des Overstichts dor
bevell der Staten gescriven heeft.quot; Met dezen zal Michiel Ram
bedoeld zyn, die in dat jaar ontvanger was. Verder noemt de
huisgeldrekening van 1517 Michiel van Bordam. Hy verdiende
16 st. „om de ontfangen van dyt husgelt uutte scriven in onsen
g.h. boyck als siin g. van ons begerde.quot;
-) Zie daarover Hoofdstuk V.
2)nbsp;Dit is \'t geval in S A 51 en 52.
3)nbsp;Dit is \'t geval in S A 48 en 49.
4)nbsp;„Item noch rekenen sy gegeven te hebben heren Direk van
Malsen, des kapittels bode, van 9 rekeningen te scriven, voir
papier etcquot;. Rek. huisgeld. (Nederkw.) 1513. SA 77.
®) „Item gegeven Henrick van Boecholt vor synen dienst ende
arbeyt ende dye gescyckten te vergaeren ende pantsedelen toe
scriven etcquot;. Rek. huisgeld 1517.
®) „Item gegeven Aernt van Venroed, soe hy die pantsedelen
inde anders ghescreven heft 11 gl.quot; Aant. achter in SA 53.
Het ontwerpen en schrijven der mandamenten, bene-
vens het voeren der korrespondentie was overgelaten aan
de secretaris van het Domkapittel, die daarin soms bij-
gestaan werd door een notaris .
In 1497 was secretaris Michiel Keyen (f 1512). „Item gege-
ven Mr. Michiel Keyen,____opten 27sten dach in meye anno xcix
voir den mandementen ende andere scriften te scriven 5 R.g.
current.quot; In 1509 wordt hü weer betaald voor „sekeren dienst,
die hy gedaen heeft van scriven ende anders opt behagen van
den Statenquot;.
In 1513 en 1514 is \'t Gerard Beyer (f 1518). In de rekenmg van
laatstgenoemd jaar krijgt hy 24 gl. „voir synen dienst ende me-
nichfoudigc scryften ende arbeyt.quot; In 1517 wordt dan direkt naast
hem genoemd Wyllem van Maestrycht, notarius. Ze krygen dan
„voer hoeren deenst ende menychwoldige verscriven noetelich
wesende den dryen staeten nae uutwysinge hoer assignatie 4 gl.quot;
In 1514 wordt deze Willem van Maastricht betaald voor de beze-
geling der mandamenten etc. met 3 gl. 26 st. Van 1526-1534 was
hy secretaris van het Domkapittel. Blykens de rekenmg van
1526 28 werd hij toen betaald voor \'t schryven van 10 mandamen-
ten van het huisgeld. In 1518 en 19 komen we nog een secretaris
Valentyn tegen, met wie waarschynlik Valentyn van der Voort,
de secretaris van de stad Utrecht, bedoeld is. Hy schreef de
mandamenten en andere cedullen.
HOOFDSTUK HI.
Heffingen van morgengeld en huisgeld tot 1528.
Het morgengeld is iets nieuws, is iets anders dan de bede,
geen andere benaming voor deze. Want in een stuk van
1354 worden door bisschop Jan van Arkel de twe soorten
van belasting uitdrukkelik onderscheiden: „wanneer wi
een ghemeyn merghengelt of ene bede van onsen Ge-
stichte op desside der IJselen, daer Utrecht staet, ghe-
crighen moeghenquot; .
Uit de benaming der nieuwe belasting mag men af-
leiden, dat zij op een nieuwe tot nu toe niet of niet meer
gebruikelike wyze omgeslagen was, dat de éénheid, die
als grondslag der belasting aangenomen werd, de morgen
was.
In het graafschap Holland vinden wij de benaming
morgengeld in 1310=) en 1313®) in de betekenis van
grondcijns. Blijkbaar is de benaming morgengeld voor
een bepaald soort belasting eerst hieruit voortgekomen.
Nog een andere nieuwigheid zit echter aan de morgen-
geld genoemde belasting vast: zij is niet een door de lands-
heer uit eigen wil opgelegde belasting, maar de stad
Utrecht is hem met het morgengeld te hulp gekomen. Het
gaat dus niet, zoals later, om een belasting toegestaan door
de Staten, maar hierom, dat de stad Utrecht de bisschop
aan geld geholpen heeft. Op de nieuwe wijze van omslaan
dezer belasting per morgen is dus de medewerking der
stad Utrecht denkelik van beslissende invloed geweest.
1) Reg. Stad 275.
=) V. Mieris II 109.
G. Brom, Bullarium Traiectense (1891) no. 515.
-ocr page 59-De boven (blz. 13) reeds vermelde oorkonde van 1303
hangt samen met de politieke gebeurtenissen van dit jaar.
Nadat de Franse koning in 1302 in de sporênslag door de
Vlamingen was verslagen, kregen de laatsten de gelegen-
heid zich te keren tegen Frankrijks bondgenoten, de
Avesnes. De stad Utrecht heeft van de moeilikheden, die
daaruit voor de bisschop voortvloeiden, partij getrokken,
door hem op 27 Maart 1303 een viertal oorkondeïi te doen
bekrachtigen, waarvan drie betrekking hadden op een
mogelike oorlogstoestand. Geen burger kon tegen zijn wil
gedwongen worden tot krijgsdienst buiten de stadsmuur.
Kwam de vijand tot voor Utrecht, dan mocht het stads-
bestuur alle gebouwen buiten de muren, die voor de
verdediging een belemmering waren, laten afbreken. De
bisschop moest beloven bij Vreeland geen tol te vestigen
en alle kooplieden op weg naar de stad te beschermen.
Het vierde stuk hield de erkenning in, dat het morgen-
geld vrijwillig en uit gunst was verleend^).
Van het morgengeld van 1303 is verder niets bekend, en
vijftig jaar lang horen wij van geen herbahng van een
dergelike belasting. Bisschop Jan van Diest (Id^^—
gaf de voorkeur aan een andere weg om aan geld te
komen, die in de middeleeuwen maar al te vaak bewan-
deld werd: zijn regering is berucht door het groot aantal
verpandingen.nbsp;^^ ,
Ook bisschop Jan van Arkel (1342-1364) heeft zich
de grootste inspanning getroost, om het landsheerhk
gezag te handhaven en te herstellen, zonder de hulp van
de Staten voor een direkte belasting in te roepen. In 1347
heeft hij Vollenhove met Salland en het huis te Goor
met Twente, die in 1336 door zijn voorganger Jan van
Diest verpand waren, voor 49000 pond ingelost. Edelen
en steden kwamen hem daarbij met hun geldmiddelen te
hulp, en voor de terugbetaling stelde hij de sloten Horst
en Stoutenburg, benevens enig rechtsgebied m het Ne-
1) j W Berkelbach van der Sprenkel, Geschiedenis van het
Bisdom Utrecht van 1281-1305 (1923) 104.
dersticht als onderpand-). De financiële krachten van
het land waren echter door dit alles zo uitgeput, dat zij
niet meer voldoende waren voor het onderhoud van het
bisschoppelik hof. De bisschop moest buitenslands gaan
en het beheer van het Sticht aan een college van zes
voogden, drie geestelike heren, waaronder Zweder Uter-
lo, en drie leken, waaronder Jacob van Lichtenberg,
overlaten-®). Teruggekeerd verpandde bisschop Jan in
1349 Salland en Twente, die hij zo pas met grote geldelike
offers terugverworven had, aan een Gelderse condottiere
Frederik van den Eese of van Heekeren, die hem in de
oorlog tegen Gelre had bijgestaan^). De zes voogden
betwistten de bisschop echter het recht, om op deze wijze
over de goederen van het Sticht te beschikken; zij eisten,
dat de zegels van de bisschop en van de kapittelen hun
moesten worden uitgeleverd, om op die manier alle ver-
panding zonder hun toestemming onmogelik te maken.
Bisschop Jan beantwoordde deze buitensporige eis met
de zes uit hun ambt te ontzetten en aan de kanunnik
Gerard van Veen het bestuur op te dragen^). Zelf ging
hü opnieuw buitenslands, deze keer naar Rome. Hij
trachtte voor zijn landsvorstelik gezag, dat hij door het
verzet der zes voogden ernstig bedreigd zag, bovendien
steun te vinden bij de Duitse koning. Karei IV. Van
Augustus 1349 hebben wij drie koninklike privileges
voor de Utrechtse kerk. In het eerste bevestigt de koning
de bisschop, zijn beminde vorst, in het bezit van alle pri-
vileges, lenen, kastelen, steden en landen, die aan hem,
zijn kerk en zijn voorgangers door de vorige Roomse
keizers en koningen waren verleend. De twee anderen
trachten de rechterlike macht van de bisschop te ver-
sterken .
-) I. A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van
Gelderland II xxvi vlgg.
2) A. Matthaeus, Veteris aevi Analecta III 239.
Nijhoff, Gedenkwaardigheden II xxxiv.
Matthaeus, Analecta III 242—244.
S. Muller Fzn., Het oudste Cartularium van het Sticht
Utrecht (1892) 201, 203, 204.
Toen de bisschop in 1351 in het Sticht was terugge-
keerd, stond hij aanvankelik vrijwel alleen. Met vreemde
hulp is het hem echter spoedig gelukt zich in het bezit
te stellen van de sloten Weerdestein (bij Wijk bij Duur-
stede) en Beverweerd, zodat hij van hieruit opnieuw de
strijd om zijn hoogheidsrechten tegen de zes voogden
kon beginnen^). Weldra zien we hem betrekkingen met
de steden aanknopen. Op 6 Mei 1352 verbond hij zich
voor de tijd van drie jaren met de Overijselse steden
Deventer, Kampen en Zwolle om het oprichten van
nieuwe sloten in Salland of bij de grens, alsmede bero-
ving of gevangenneming van burgers en kooplieden tegen
te gaan^). Op 10 September van dit jaar kwam hij met
de stad Utrecht overéén niet te dulden, dat iemand een
slot in het Sticht aan deze zijde van de IJsel zo zou
versterken, dat het gevaarlik voor de rust van het land
kon worden®). Door deze overéénkomst trachtte de bis-
schop zich aan de macht van de voogden te onttrekken,
zij \'t dan ook ten koste van een even grote afhankehk-
heid van de stad. Twee dagen later deed deze een
scheidsrechterlike uitspraak tussen hem en de zes voog-
den, die hierop neerkwam, dat de zes heren de door hen
bezette sloten en ambten van het Sticht zouden overgeven
en alleen de sloten Horst en Stoutenburg als onderpand
voor hun schuldvorderingen zouden behouden. De bis-
schop zou in het Nedersticht ambtenaren aanstellen, door
de stad te noemen, die dan uit de inkomsten van de
teruggegeven sloten en ambten zijn schuldeisers zouden
voldoen .
De moeilikheden waren hiermee slechts gedeeltelik
opgelost. Van de zes voogden betoonde de proost van
St. Pieter, Zweder Uterlo, zich niet gezind het huis te
Eembrugge over te geven, en bisschop Jan kon daartegen
Matthaeus, Analecta III 246.
2)nbsp;Reg. Bissch. 869.
3)nbsp;Reg. Bissch. 872.
■*) Reg. Bissch. 873.
aanvankelik niet veel beginnen. In 1353 had hij zijn han-
den vol met het beoorlogen van de heren van Kuilenburg
en Vianen benevens van de burggraaf van Montfoort^).
Eerst toen de bisschop met deze had afgerekend, kon hij
er aan gaan denken zich tegen de weerbarstige proost
te keren. In deze kwestie heeft ook weer de stad Utrecht
haar bemiddeling verleend. De bisschop werd het slot
in handen gesteld, maar hij moest beloven het niet te zullen
verpanden of in leen te geven, daaruit niemand schade
te doen, tenzij hij eerst had geklaagd voor de drie Staten
van het Sticht, en daarop altijd een burger van Utrecht
als kastelein te zetten^). De stad had dus de leiding van
de politiek der Staten en noodzaakte de landsheer hun
medezeggingschap in het beheer van Eembrugge in alle
opzichten te erkennen. Dit is niet verwonderlik, want
voor de onkosten van de bezetting had bisschop Jan zelf
geen geld, zodat het door de stad Utrecht moest worden
voorgeschoten. In Mei 1354 waren deze kosten opgelopen
tot 900 pond Utrechts payment, en moest de bisschop de
belofte afleggen dat geld terug te betalen, wanneer hij een
morgengeld of een bede van het Sticht aan deze zijde van
de IJsel mocht verkrijgen. Voor het geval, dat hem geen
belasting toegestaan werd, beloofde hij het geld terug te
betalen, zodra hij ertoe in staat zou zijn. Hij stelde het
slot zelf als onderpand .
De sterke positie der steden komt opnieuw op de voor-
grond by de verdere onderhandelingen van de bisschop
met zijn bondgenoot Frederik van Heekeren, bij wie hij
nog een geweldige schuld had staan. Als bemiddelaars
hierin vinden wij twee leden van de kapittels van
Utrecht, twee leden van de raad van de stad Utrecht, be-
nevens de schepenen van Deventer, Kampen en Zwolle .
Deze machtspositie der steden zal wel de reden geweest
1)nbsp;Matthaeus, Analecta III 246, 247.
2)nbsp;Reg. Stad 276.
3)nbsp;Reg. Stad 275.
Reg. Bissch. 896.
zün, dat de bisschop bij de volgende gelegenheid niet
hen, maar de kapittels om hulp vroeg. Zij, die aan de
genoemde bemiddeling reeds hadden deelgenomen, lie-
ten zich bereid vinden de landsheer financieel te steunen,
toen in 1355 .een oorlog met Holland uitbrak. Zij brachten
uitdrukkelik in herinnering, dat zij daarvóór de bisschop
uit gunst, maar niet van rechtswege met geld hadden
gesteund en verschaften hem nu opnieuw de nodige
middelen. De bewoording, waarin deze mededeling is
vervat, laat de gissing toe, dat er morgengeld geheven
is De vorst moest bovendien beloven de geestelikheid
in haar rechten en vrijheden te beschermen, het landrecht
te handhaven en geen oorlog te beginnen. En evenals
vroeger de stad Utrecht toonden zich nu de kapittels
leiders der Statenpolitiek: de belofte van de bisschop
hield in, dat hy een vrede met Holland zonder verzet
Matthaeus, De Nobilitate 277/8. „Voert so bekenne wi, dat
alsulke hulpe, als die ecclesiën voerseit ons ghedaen hebben aen
ghelde, dit hebben si ons ghedaen van graciën ende van ghenen
rechte ende dat wi hem alsulke hulpe van ghenen rechte eyschen
en seilen, noch en moghen.quot;
2) Matthaeus, De Nobilitate 776. „Voert alsulc geit alse die
voerseyde ecclesie ons te hulpe doet in desen orloghe, daer seilen
si haers selfs lüde bysetten, dat geit te gaderen, op te bueren ende
uyt te reyken een deel of altemael nadien dats nood wesen sei
ende loept daer yet over, dat seilen si bekeren, daer them orbaer-
lixte dunct.quot; Het feit, dat hier alleen de kapittels en niet de
andere standen genoemd worden, behoeft tegen myn gissing nog
geen bezwaar te zyn. In sommige pachtbrieven uit deze tyd vinden
we eveneens de voorstelling alsof alleen de kapittels over het
morgengeld te beslissen hadden; zo b.v. in een van 1354, waar we
lezen: „waert zake, dat de bisscop overeendroech bi consent ende
bi wille der ghemeenre ecclesie van Utrecht, dat men ghemeenlic
morghenghelt gheven soude in den lande, etcquot;. Archief Domka-
pittel, Inventaris Charters 2de afdeling 1541. Verder in een van
1362: „ten ware, dat onse here van Utrecht een scattinghe dade
van m\'arghenghelt, dat bi consente ware der ghemeenre ecclesiën,
etcquot;, en in een pachtbrief van 1367: „ten ware, dat een ghemeene
scattinghe vyel van merghengelde bi consente ende wille der ghe-
meenre ecclesie, etc.quot; Archief KapiUel van St. Marie, Inventaris
Charters 1ste afdeling 4, 16.
zou aanvaarden, wanneer de kapittels, ridders, knapen,
stad en steden de gestelde voorwaarden aannemelik zou-
den achten . Aan deze belofte, onder de drang der om-
standigheden gedaan, heeft hij zich niet gestoord. Toen
in het volgend jaar de oorlogsgebeurtenissen een ongun-
stige wending voor hem namen, heeft hij zich persoonlik
tot Willem V van Holland gewend om vrede Op de
Hogewoerd bij Montfoort, waar de Hollandse graaf zich
toen met zijn leger bevond, werd vrede gesloten. Van
enige invloed daarop van de Utrechtse Staten blijkt niets.
Het verdrag is, behalve door hertog Willem, alleen
bezegeld door vier Hollandse ridders en de steden Dord-
recht, Delft, Leiden en Haarlem. Een bekrachtiging van
Utrechtse kant ontbreekt geheel en al .
Ondanks al het gedwongen toegeven aan de eisen der
Staten heeft bisschop Jan telkens en telkens weer ge-
tracht voor zijn vorstelike macht steun te zoeken in de
staatsrechtelike verhouding tot het Duitse Rijk. Wij haal-
den reeds de privileges van 1349 aan, waarin koning.
Karei IV alle landsheerlike rechten van de bisschop be-
krachtigd had. In Mei 1355 verzocht hij de keizer om in
hoogste ressort recht te spreken in het geding voor het
leenhof van Abcoude en in appèl voor de bisschop ge-
voerd tussen de heer van Abcoude en Willem van Lin-
schoten. In October 1356 heeft dan ook feitelik de
keizerlike hofrechter in deze zaak recht gewezen^).
Steunende op het keizerlik gezag trachtte bisschop Jan
zich nog in het Sticht Utrecht te handhaven, nadat hij op
14 April 1364 door de paus tot bisschop van Luik was
benoemd®). De kapittels en de stad namen deze gelegen-
1)nbsp;Matthaeus, De Nobilitate 776.
2)nbsp;Johannes de Beka, Chronica, ed. Buchelius (1643) 119.
3)nbsp;V. Mieris III 1. Reg. Stad 279.
4)nbsp;Mr. R. Fruin Th.Az. en Mr. A. le Cosquino de Bussy, Cata-
logus van het archief der Heeren van Montfoort (1920), regesten-
lyst no. 66 en 70. In het vervolg aangehaald als Gat. Arch. Mont-
foort met regestnummer.
®) Heda 246. Eerst op 30 Julie aanvaardde hij daar de regering.
Gesta Pontificum Leodiensium III (1616) 15.
heid waar om op 18 Mei d.a.v. een verbond te sluiten met
het doel om de rechten van de bisschop te beperken en hem
en zijn ambtenaren tot geregelde uitoefening van de we-
reldlike rechtspraak te noodzaken. Geestehkheid en stad
beloofden wederkerig eikaars rechten te beschermen.
Het verbond zou tien jaren duren
Bisschop Jan echter heeft zich door vijf privileges van
26 Juni 1364 door de keizer de beschikking over de re-
galiën van het Sticht en de daaruit inkomende gelden
opnieuw laten toestaan. Volgens deze privileges mocht
de bisschop ter bekostiging van het onderhoud der sloten
Vredelant, Eynbruke, Erkelstein en Herdenberg van alle
in het Sticht in- en uitgevoerde goederen evenveel tol
heffen als zijn naburen deden. Voorts mocht hij zonder
goedkeuring van de geestelikheid, de stad of de leen-
mannen gouden en zilveren munten slaan van gelijke
waarde als die der keizers en ook vreemde munten waar-
deren. Wegens achteruitgang der opbrengst van het
gruitgeld mocht hij bovendien van ieder vat bier een
zilveren Tourse groot heffen. Ook werd de rechtspraak
van de bisschop in zake manslag en verminkingen bin-
nen zijn gebied uitdrukkehk gehandhaafd en werd een
einde gemaakt aan de gewoonte, volgens welke een van
manslag beschuldigd Utrechts burger of vazal of mmi-
steriaal van St. Maarten zich door het afleggen van de
onschuldseed aan het bisschoppelik gerecht kon ont-
trekken^).nbsp;, . j
Een nieuw tijdperk van financieel beheer begint onder
Arnoud van Hoorn (1371-1378). De regering van deze
bisschop was van den beginne af verre van rustig ge-
weest. Eerst had hij zich gemengd in de Gelderse opvol-
gingstwisten, waarbij hij de gravin-weduwe Machteld
van Kleef steunde tegen de Gulikse hertog. De vrede was
nog niet gesloten of de oorlog met Holland brak uit, die
1)nbsp;Reg. Stad 326.
2)nbsp;Reg. Bissch. 971—975.
-ocr page 66-het Sticht van 1373—1375 in onrust hield De finan-
ciële behoeften, die uit deze oorlogen voortvloeiden,
werden de aanleiding tot een verandering van blijvende
\\ betekenis in de Stichtse staatkunde: de medezeggen-
\\ schap van de standen werd voor de eerste keer offi-
5 ciëel erkend. In 1375 werd de landbrief verleend,
die sedert dien de grondslag vormde van de staatsrege-
ling van het Sticht. De vijf kapittels, ridders en knapen
benevens de steden Utrecht, Amersfoort en Rhenen ston-
den aan de bisschop een bede toe om daarmede de ver-
pande sloten en ambten te lossen, terwyl hij erkende, dat
het een gunst was en niet van rechtswege geschiedde.
Verder beloofde hij hun voor zich en zyn opvolgers geen
morgengeld, huisgeld of andere schatting meer te vragen
en ook zonder hun voorkennis geen oorlog meer aan te
gaan. De overige bepalingen van de landbrief wil ik als
niet ter zake dienende hier ter zijde laten. Ze zijn elders
opgesomd®). Hoofdzaak is, dat de landbrief onder de toe-
gestane bede klaarblijkelik een morgen- en huisgeld ver-
staat, dat dan ook is opgelegd. Dit blijkt uit de kwitantie
in 1378 door de bisschop aan de burggraaf van Montfoort
overgegeven, waarin de eerste verklaart, „dat ons heer
Henric, here van Monteforde, onse zwagher, voldaen heeft
ende wael betaelt van alsoliken huysgelde ende marghen-
ghelde als ons dat lant van Montforde sculdich wasquot; .
De landbrief is door alle opvolgende bisschoppen be-
halve de laatste, de elect Hendrik van Beieren, beves-
tigd Desondanks is men telkens en telkens weer tot
heffing van morgen- en huisgeld overgegaan.
Floris van Wevelikhoven (1378—1393) had overhoop
1)nbsp;P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk, 3e dr.
I 390.
2)nbsp;De tekst van de landbrief is te vinden m het Klein Plak-
kaatboek voor Nederland, uitgeg. door de Blécourt en Japikse.
(1919) 1 en in de Nymeegsche Studieteksten III (1928) 48.
3)nbsp;Enklaar, Landsheerlijk bestuur 4 vlg.
Cat. Arch. Montfoort 114.
Enklaar, Landsheerlijk bestuur 5 vlg.
gelegen met de burggraaf van Montfoort, en in deze oor-
log-) had de stad Utrecht hem geld voorgeschoten tot
een bedrag van 7000 gulden toe. Zoals het meer gaat
ontstond er, toen het op terugbetalen aankwam, kwestie
tussen bisschop en stad. Met toestemming van de kapit-
tels kwam in 1392 een overeenkomst tot stand, waarbij
de bisschop goed vond, dat de stad ter voldoening van de
gemaakte onkosten een som van 7000 gulden zou mogen
innen uit het morgengeld, huisgeld en nog enige andere
met name genoemde middelen. De bisschop zelf zou er
5000 gulden van ontvangen =). Dit morgengeld van 1392
is dus door overeenkomst alleen met de stad Utrecht en
de kapittels verkregen, niét door alle standen toege-
staan. De kapittels hebben dan ook hun voordeel weten
waar te nemen. Krachtens een nadere overeenkomst met
hen zouden zij van de stad 2600 gulden ontvanpn we^e
som aan de 7000 gulden zou worden gekort ). Dat het
morgen- en huisgeld toen ook inderdaad geheven is,
lijkt mij wel waarschijnlik, al heb ik daaromtrent geen
nader bericht gevonden.
De opvolger van bisschop Floris, Frederik Blan-
kenheim (1393-1423), bevestigde wel de landbnef op
14 November 1393, maar behield zich uitdrukkelik het
recht voor beden te vragen^). Van dat recht heeft hij
dan ook enige malen gebruik gemaakt.Nog maar kort aan
de regering raakte hij in oorlog met Reinoud IV van
Koevorden over het slot aldaar, hetgeen belangrijke
financiële offers eiste, zodat hij in 1395 genoodzaakt werd
aan de kapittels consent te verzoeken zijn tafelgoede-
ren, tinsen, tienden, tollen en verdere inkomsten, waar
1)nbsp;De oorlog met Montfoort duurde van 1385—1387 en liep
voornamelik over de kwestie of de bisschop aldaar het recht v^
hoge heerlikheid zou hebben of de burggraaf. By de scheidsrech-
terlike uitspraak van Arend van Hoorn, bisschop van Luik, werd
de zaak ten nadele van de burggraaf beslist. Reg. Bissch. 1102,1103.
2)nbsp;Reg. Bissch. 1148. Reg. Stad 472.
3)nbsp;Matthaeus, De Nobilitate 265/66.
4)nbsp;Reg. Bissch. 1166.
-ocr page 68-die zich in het Sticht aan deze zijde van de IJsel bevon-
den, te mogen verpanden tot een bedrag van 12000 Franse
schilden, af te lossen in twaalf jaar, jaarliks 1000 Franse
schilden. De kapittels gaven hun toestemming, mits hun
goederen en personen er niet voor werden verbonden.
Tevens werd bepaald, dat wanneer aan de bisschop met
toestemming van de kapittels, ridders, knapen, stad en
steden een morgen- of huisgeld binnen de genoemde
twaalf jaar zou worden verleend, daarvan 6000 schilden
voor delging van de pandsom moest worden gebruikt .
Blijkbaar is de bisschop spoedig daarop, niet door de
standen, maar alleen door de kapittels aan geld gehol-
pen; want in het volgend jaar (1396) verklaart hij, „dat
wi alsulke beede ende ghelt als onse ecclesie ons op dese
tijt ghegheven heeft van gunsten ende nyet van rechts-
weghen ontfanghen hebbenquot; .
Voor de twaalf jaren om waren, is er nog wel morgen-
geld geheven, maar dit had niets uit te staan met de
gebeurtenissen van 1395. Het was een gevolg van de
oorlog met de heer van Arkel, waardoor de bisschop
gedwongen werd bij de Staten aan te Idoppen. Van
29 December 1405 tot 3 Februarie 1406 vertoefde hij in
de stad Utrecht om toestemming te verkrijgen voor een
morgengeld en een huisgeld®). Het resultaat van zijn
onderhandelingen met de Staten was, dat ze hem een
morgengeld toestonden. De bisschop beloofde daarvan
een vierde deel aan de stad Utrecht te betalen, zulks
in afkorting van de betaling der kosten, die de stad had
gemaakt voor het slot Everstein en verder, na de inne-
ming daarvan, voor het bezetten der blokhuizen Palen-
borch en Vreedborch . De Staten schijnen dus alleen
in een morgengeld te hebben toegestemd, want over het
huisgeld wordt niet meer gesproken.
Het kenmerkt het beleid van deze bisschop, dat hij
Matthaeus, De Nobilitatenbsp;262_265.
Matthaeus, De Nobilitatenbsp;770.
Reg. Bissch. 1776.
Reg. Stad 565.
-ocr page 69-zich in November 1416 te Nijmegen persoonlik door
Koning Sigismund met alle regaliën, lenen, goederen en
temporele rechten der Utrechtse kerk heeft laten investe-
ren en belenen .
Frederiks laatste regeringsjaren werden verontrust door
een oorlog met Jan van Beieren en Reinoud van Gelre, met
wie in 1422 vrede werd gesloten. Daarbij kwam men
overéén, dat de bisschop aan beide heren 56000 Rijnse
gulden zou betalen. Aangezien zonder hulp van het hele
land dit geld niet bij elkaar te krijgen was, besloten de
Staten van het Nedersticht, dat daarvan 38000 Rijnse
gulden zouden worden gevonden uit een morgen- en
huisgeld .
Het morgengeld is ook inderdaad geheven, maar het
huisgeld is, hoewel het in de ordonnantie wordt genoemd,
waarschijnlik niet uitgeschreven. Terwijl toch het man-
dament een nauwkeurige opgave bevat omtrent de taxatie
van de morgen, wordt er over die der huizen in \'t geheel
niets gezegd. Ook de verdere berichten over deze zetting
spreken alleen van het morgengeld .
Met de dood van Frederik van Blankenheim (1423)
1)nbsp;Muller, Cartularium 206 vlgg.
2)nbsp;Reg. Bissch. 2305.
3)nbsp;Het huisgeld wordt slechts op één plaats naast het morgen-
geld genoemd en wel in de afkondiging van het Buurspraakboek
der stad Utrecht van 1423 October 25 (fol. 203): „Hier is een nye
mergen- ende huysgelt geset om die zuen van Beyeren van den
lesten dage te betalen.quot; Daarentegen heet het in de afkondiging
van 26 November (fol. 208): „Also die clesie, ridderen, knechten,
stat ende steden slants van Utrecht nu laitsten een cleyn nywe
mergengelt geset hebben om die zuene mede te betalen.quot; In andere
bekendmakingen van 1422 December 23 (fol. 173 v®), 1423 Januari
28 (fol. 177) en Februari 4 (fol. 181 vo) wordt ook alleen het
morgengeld vermeld. Eveneens is dit het geval in de resolutie van
het Domkapittel d.d. 1422 September 19. Dr. K. Heeringa, Inven-
taris van het archief van het kapittel ten Dom no, fol. 127 yo.
en in een brief van de stad Utrecht aan de graaf van Kuilenburg
d.d. 1424 Maart 25: „Overmits een gemeyn ommeslag ende morgen-
gelt geset is overal in den lande van Utrecht.quot; Brievenboek Stad
fol. 71.
brak voor het Sticht een tydperk van verwarring en on-
rust aan door de strijd om de bisschopszetel tussen Ru-
dolf van Diepholt en Zweder van Kuilenburg. In 1426
begon de kans te keren ten gunste van Rudolf. In dit jaar
werd hij door de stad Utrecht en het gehele Oversticht
tot ruwaard en beschermer aangenomen en aan Zweder
alle gehoorzaamheid opgezegd^). Begin 1427 raakte
Amersfoort in handen van Rudolf en kozen ook de kapit-
tels en de geestelikheid hem tot ruwaard en beschermer,
in welke hoedanigheid hij de handhaving der rechten
van kerk en land plechtig bezwoer\'^). Zijn voornaamste
taak was nu het Sticht te beschermen tegen aanvallen
van de graaf van Holland en de hertog van Gelre, die
beide Zweders bondgenoten waren. In 1427 werd daartoe
een blokhuis gebouwd tegenover Kuilenburg, waarvan de
onkosten werden bestreden uit een morgengeld van een
nieuwe tuin per morgen =).
-■V.,
1)nbsp;Matthaeus, Analecta III 633 vlgg.
2)nbsp;Matthaeus, Analecta V 446 vlgg.
3)nbsp;„Uwen brieft ons gesent, hebben wy ontfangen van uwer
poirteren pachteren in Lopic alse van den morgengelde totten
blochuse voir Culenborch, dair wy U lieve vrende off begeren te
weten, dat die eedele onse genedige here die postulaet initter
clesiën, ritterscap, stat ende stede sGestichtes voir noit oirber om
dat Gesticht ende sGestichts arven te beschutten een blochuse in
den horen geset hebben ende dair leger op gehouden hebben. Ende
daerom op horen Gestiebtes arven alse op hem selven ende allen
anderen dairenbynnen gelegen then minsten coste morgengeit
geset hebben.quot; Aldus de stad Utrecht aan die van Schoonhoven.
Brievenboek Stad fol. 72 vo. De brief is niet gedateerd, maar
moet van 1427 zijn. Dat dit morgengeld een nieuwe tuin per
morgen bedroeg, zien we uit de afkondiging van 1427 Juli 19
(Buurspraakboek fol. 92 vo.): „Also een gemeen margengelt bii der
clesiën, ridderen, knapen, stat ende steden slants van Utrecht uut-
geset was op eiken margen 1 nywen tuun, is dair noch groet ge-
breck in der betalinge.quot; Tuinen werden deze munten genoemd,
omdat op de voorzijde een tuin of omheining was afgebeeld. Ze
■werden voor het eerst geslagen onder graaf quot;Willem VI op het
eind van 1405 of begin 1406. Zie over de oorsprong van de Hol-
landse tuin het artikel van Jhr. Dr. W. A. Beelaarts van Blokland
in de Januari-aflevering van het maandblad „De Nederlandsche
Leeuw», Jrg. 1929.
De oorlog, die tot 1429 duurde, bracht de financiën
deerlik in de war, zoodat we in dit jaar de bisschop^)
opnieuw om hulp bij de Staten zien aankloppen. Eind
Augustus werd toen een regeling getroffen omtrent de
teruggave van 10000 Arnhemse Arnoldusguldens, die
\'sbisschops rentmeester Gerrit de Keizer had moeten
voorschieten. Als onderpand daarvoor waren aan Gerrit
aanvankelik ter hand gesteld de in de Gelderse oorlog
gemaakte krijgsgevangenen, die hij echter krachtens de
gesloten zoen had moeten ontslaan. Bisschop en stad
verbonden zich daarom uit de beide eerstvolgende hef-
fingen van morgengeld deze som terug te betalen.^)
Eind 1429 werd dit uitgeschreven®). De verschuldigde
Ik gebruik dit woord hier gemakshalve. De betiteling van
Rudolf van Diepholt als bisschop vóór 1432 is niet juist. Vóór dat
jaar was hy postulaat. Toen hy in 1424 door de kanunniken ge-
kozen was. moest deze keuze nog door de paus worden bevestigd.
Zolang dat niet was gebeurd, heette hy postulatus. letterlik: de
geëiste. Ook nadat de paus Rudolfs verkiezing verworpen en m
zyn plaats de domproost Zweder van Kuilenburg tot bisschop had
benoemd, ging Rudolf door zich postulaat te noemen. E^nius IV
de opvolger van Martinus V (t 1431). heeft dan in 1432 Rudolfs
keuze bevestigd. Reg. Bissch. 2722.nbsp;, ^ ,
2)nbsp;Reg. Bissch. 2613. ..Soe hebben wi geloeft ende geloven in
gueden truwen ... Gerit die Keyser off synen erven, wair hi doet,
Xm Arnoldus Arnherasche gulden.... die wi hem be alen ende
kommervry leve\'ren sullen. ...die een helfte van den tyendusent
Arnhemsche guldens voirscreven totter yerster uutsettmge. dats te
weten bynnen der tyt. dat men dat yerste uutgesette geit betalen
sali ende die andere helfte totter anderen uutsettmge. als bynnen
der tijt der betalinge. die men noemen sali van der anderen uut-
settinge voirscreven.quot; Hiermee wordt bedoeld, dat het geld m twee
termijnen moest worden betaald. Zie de volgende noot.
3)nbsp;Dit blijkt uit de afkondiging in het Buurspraakboek van
1429 November 14 (fol. 170 vo): .,Also by ééndrachtiger over-
drachten een gemene mergengelt ende huysgelt uutgeset is te beta-
len by der clcsiën, ritterscap, stad ende steden slants van Utrecht,
...so gebiede onse genedige here die postulaet ende die raet van
der stad enen yegeliken, die dair ynne sculdich is, dat hy syn
mergengelt ende huysgelt van den yersten termyne belale.quot; Op-
merkelik is bet huisgeld hier vermeld te vinden. In twe andere
afkondigingen van 1430 Februari 13 (fol. 179) wordt het eveneens
som moest betaald zijn Zondag na Pinksteren (11 Junie)
1430 of binnen 14 dagen daarna . Dit laatste nu is niet
gebeurd. In de tijd, dat het morgengeld geheven werd,
kwam de vrede met Bourgondië tot stand, waarvoor
dadelik veel geld nodig was. Van het eerste der bovenge-
noemde morgengelden werd daarvoor 7000 Rijnse guldens
(= 10000 Arnhemse Arnoldusguldens) gebruiktVan
dit morgengeld is niet bekend, welk bedrag per morgen
moest worden betaald.
Behalye de genoemde, had Gerrit de Keizer ook nog
een vordering op de bisschop van 36000 Beierse gulden.
Deze was dus wel diep in schulden geraakt. Maar aange-
zien dit allemaal gebeurd was in het belang van het land,
riep hij ook hiervoor de hulp in van de kapittels en de
stad, om daarin met de meest geschikte middelen te
voorzien®). Niet alle in de landbrief genoemde Staten,
maar alleen de kapittels en de stad Utrecht werden er
in gemoeid. Met hun toestemming beloofde de bisschop
van de bovengenoemde som 20000 Beierse gulden terug
te betalen in 4 termijnen van 5000 gulden, waarvan de
eerste zou vervallen op Pinksterdag 1432 en de laatste
op Pinksterdag 1435, alles onder verband van de bis-
schoppelike renten en tafelgoederen, die Gerrit, in geval
samen met het morgengeld genoemd, benevens in een brief van
het klooster Oudwijk van 1430 April 18: „want overmits noitsaken
ende nuttelicheiden des alingen Stichtes een gemene margengelt
ende huysgelt geset ende belieft is.quot; Brievenboek Stad fol. 9.
In weerwil van het feit, dat het huisgeld hier op vier plaatsen
wordt genoemd, komt het my toch voor, dat het in 1429 niet is
geheven en dat de vermelding op een vergissing moet berusten.
Ik grond deze mening hierop, dat er in de andere stukken, n.1. in
die van het bisschoppelik archief, met geen woord van het huis-
geld wordt gerept, noch in 2613, noch in 2698, welke stukken
daarvoor ontgetwyfeld in aanmerking zouden komen. Ook in de
kameraarsrekening van de stad Utrecht van 1429 is alleen van
morgengeld sprake.
1)nbsp;Reg. Bissch. 2613.
2)nbsp;Reg. Bissch. 2698.
3)nbsp;Reg. Bissch. 2637, 2643.
-ocr page 73-de som niet voldaan werd, zou mogen gebruiken met in-
gang van Pinksteren 1435. Tevens verklaarden kapittels
en stad hun consent te geven een morgengeld te heffen,
om daarmee de tafelgoederen van de bisschop te los-
sen^). Verder verbond Rudolf van Diepholt zich om de
resterende 16000 Beierse gulden terug te betalen op 24
Junie 1431. 10000 gulden daarvan zou men vinden uit
het morgengeld. Ook hiervoor werden als onderpand de
bisschoppelike renten en tafelgoederen gesteld, waar-
over Gerrit 24 Junie 1431 de beschikking zou krijgen bij
in gebreke blijven®).
Het morgengeld van 1430 bedroeg vijf kromstaart per
morgen en kan omstreeks Junie zijn uitgeschreven
De grote schuld in aanmerking genomen, waarbij wel-
dra ook nog de onkosten kwamen van het verkrijgen van
de confirmatie van Rudolf te Rome, is het wel te begrij-
pen, dat het bij de zettingen van 1429 en 1430 met is
gebleven. En zo vinden wij het morgengeld m 1431 op-
nieuw. Het werd geheven omstreeks eind September, begm
October en bedroeg twee kromstaarten per morgen Ge-
deeltelik schijnt het voor de confirmatiekosten te Rome
te zijn aangewend®).
1)nbsp;Reg. Bissch. 2641.
2)nbsp;Reg. Bissch. 2648.
3)nbsp;Reg. Bissch. 3251. „want wy (de 5 kapittelen) daertoc ge-
hulpen hebhen..., datter op die tyt een gemeen mergengelt uut-
geseecht wert als vyff troemstart op den «tergen Met de in ^t
stuk genoemde „copie van enen brieve, die hout 20000 Beyersche
gulden» is bedoeld Reg. Bissch. 2637. De kromstaart of dubbele
groot werd geslagen onder Frederik van Blankenheim en ver-
toonde op de voorzijde een staande leeuw met een naar bmnen
krullenden staart. P. O. van der Chys, De Munten der bisschoppen
van de heerlijkheid en de stad Utrecht van de vroegste tyden tot
aan de pacificatie van Gend (1859) 166.nbsp;^ , ,
want voir noit, orber ende gemene nutscap der kerken, stat,
lants ende onser aire een gemene mergengelt uutgeset is, als op
eiken mergen twe cromstért» etc., aldus de stad Utrecht in een
brief d.d. 1431 October 8 aan Jan van Vianen te Jaarsveld. Brie-
venboek Stad fol. 18 vo.
6) Reg. Bissch. 2699.
-ocr page 74-Nieuwe heffingen waren ook in de beide volgende
jaren nog noodzakelik. In 1432 werden weer vijf krom-
staarten van de morgen geheven en wel in twee termynen,
waarvan de eerste verviel op 16 October (St. Gallen-
dag) . Het morgengeld van 1433, dat twee en een halve
kromstaart bedroeg, diende geheel en al voor de voldoe-
ning der kosten van Rudolfs confirmatie. Hij had daar-
voor bij Brugse kooplieden geld opgenomen, hetwelk
Johan van Treslong en Mr. Hendrik Foeck, kanunniken
van het kapittel van Oudmunster, benevens Johan Sloyer,
burger van Utrecht, voorschoten en terugbetaalden. Om
hun dat terug te geven, werden ze gemachtigd het mor-
gengeld te innen. Van de opbrengst mochten ze allereerst
de hun toekomende sommen afhouden. Wat overschoot,
diende tot delging van \'s bisschops schulden. Evenals de
andere ontvangers waren ze verplicht van al hun hande-
lingen rekening en verantwoording af te leggen .
In de eerstvolgende tien jaren is het toen niet meer
geheven. In 1436 beloofde Rudolf aan de drie Staten,
die zich verbonden hadden hem als bisschop te hand-
haven en te beschermen, verder op eigen kosten zijn zaak
in Rome te bevorderen en het Sticht niet meer daarvoor
met morgengeld te bezwaren .
Uit de schuld gekomen is de bisschop niet. In 1443
stond hij bij de stad Utrecht nogal flink in het krijt, zodat
toen aan de kameraars werd gelast „onder anderen ook
in te manen zulke schulden als onse Here van Utrecht
schuldig isquot; . We mogen gerust aannemen, dat een
dergelike aanmaning de bisschop op dat oogenblik zeer
„Voirt alsoe voir noit orber stat ende lants een gemeen
mergengelt uutgeset is by den drien staten, als vyff cromsteert
opten morgen, daer die yerste dach of was Zinte Gallendach lest-
leden (16 October) te betalen die een helfte alse cromstart
opten mergen.quot; De afkondiging is van 1432 October 30. Buur-
spraakboek fol. 17.
2)nbsp;Reg. Bissch. 2777.
3)nbsp;Matthaeus, De Nobilitate 773/74.
Burman, Jaarboeken II 35.
-ocr page 75-ongelegen kwam. Een uitweg heeft men toen gevonden,
door opnieuw een morgengeld toe te staan, hetgeen hem
ook al sedert lang beloofd was^). Bisschop en stad kwa-
men toen overéén, dat de eerste van dit morgengeld Vs
deel zou krijgen en de twede 2/3, waardoor ze in staat zou
zijn de verschillende verhoogde accijnsen weer te ver-
lagen. Gedurende drie jaren moesten er vier Hollandse
leeuwen per morgen worden betaald. De betalingster-
münen vervielen op St. Pietersdag ad cathedram(22 Febr.)
1444 1445 en 1446. Tegelijk werden de diverse schulden,
die de bisschop en de stad nog bij elkaar hadden, geannu-
leerd 2).
Terwijl de inning van dit morgengeld nog duurde,
ontstond er in 1448 een hooglopende twist tussen bisschop
en stad. Aanleiding daartoe schijnt geweest te zijn, dat
de bisschop wilde onderzoeken, of dit geld steeds voor
het bepaalde doel werd gebezigd, hetgeen hem door de
domdeken Johannes Proeis werd belet. Rudolf verliet
daarop de stad en verzoende en verbond zich met de
burggraaf van Montfoort. De stad belette hem de terug-
keer. Begin 1449 gelukte het hem echter er binnen te
dringen en zijn tegenstanders onschadelik te maken ).
Daaronder bevond zich Jacob, heer van Gaasbeek, die
gevangen werd genomen^). Door tussenkomst van zijn
vrienden, o.a. de stadhouder van Holland, Jan van Lan-
noi, kreeg hij zijn vrijheid terug, op voorwaarde, dat hij
de stad Wijk en de sloten Duurstede en Abcoude voor
13000 Rijnse Keurvorsten-gulden aan de bisschop zou
afstaan. Krachtig wist dus bisschop Rudolf die reeds
lang met hertog Philips van Bourgondie vrede gesloten
„Also onsen gnedigen here van Utrecht van den drien Staten
des lants een gemeen mergengelt gegont is voernbsp;^e
die onsen genedigen here over lange jaren toegeseit ende geloeft
heefrSlesquot;quot; lurspraakboek fol. 129 vo. De afkondiging is
van 1444 Februari 9.
2)nbsp;Reg. Bissch. 3247.
3)nbsp;Heda 286/87.
4)nbsp;Reg. Bissch. 3485, 3497.
-ocr page 76-had, de landsheerlike belangen te behartigen. Maar hij
wist voor deze landsheerlike politiek ook de onmisbare
financiële hulp der Staten te verkrijgen. Zij lieten zich
bereid vinden om de koopsom door een morgengeld op
te brengen-). Het bedroeg vijf Wilhelmus tuinen per t^
morgen, en wel zo verdeeld, dat in 1450 twee tuinen zou
worden betaald en in 1451 en 1452 telkens anderhalve
tuin. Alle drie de termijnen vervielen op 11 November.
Daar het dus veel te lang zou duren, voor men dit geld
in handen kreeg en de gehele som binnen het jaar moest
worden betaald, werd besloten, dat de bisschop 7000
Rijnse gulden zou voorschieten, terwijl 5000 zouden wor-
den gevonden uit de restanten van het morgengeld van
1444—1446-). De overige 1000 gulden waren al dadelik
voldaan, d.w.z. ook voorgeschoten, voor de helft door de
stad, voor de andere helft door de kapittels-). Op deze
wijze konden 11 Maart 1450 de 12000 Rijnse gulden aan
Jacob van Gaasbeek worden betaald . Het morgengeld
is geheven, maar of het in alle opzichten aan het gestelde
doel heeft beantwoord, is niet zeker ®).
Na Rudolfs dood (1455) werd de domproost Gijsbrecht
van Brederode door de kapittels tot bisschop gekozen,
hetgeen helemaal niet naar de zin was van Philips van
Bourgondië, die zijn onechte zoon David als zodanig wens-
te. Het gelukte aan Phihps bij paus Calixtus III de afwij-
zing van de gedane keuze en de benoeming van David te
bewerken Wel aanvaardde Gijsbrecht als elect de rege-
ring 5) en trachtte nog tegenstand te bieden, maar tegen
het leger van Philips was hij niet opgewassen. Door bemid-
deling van hertog Jan van Kleef kwam op 5 Augustus 1456
te IJsselstein een verdrag tot stand tussen de Staten van
het Nedersticht en Gijsbrecht van Brederode ter eene en
-) Reg. Bissch. 3485, 3497.
2)nbsp;Reg. Bissch. 3518.
3)nbsp;Zie hierover blz. 63.
4)nbsp;Heynrici epistola 1476 Julie 11. Dumbar, Analecta I (1719)400.
5)nbsp;Matthaeus, Analecta I 662. De landbrief is niet door hem be-
zworen.
de hertog van Bourgondië en David ter andere zijde, waar-
bij Gijsbrecht afstand deed van al zijn aanspraken op het
bisdom ten behoeve van David. Gijsbrecht zou de proos-
dijen van de Dom en Oudmunster behouden, die van St.
Donaes te Brugge verkrijgen benevens een jaarrente van
4200 Rijnse gulden. Voor de onkosten, die hij in verband
met zijn verkiezing had moeten maken, werden hem 50000
gouden Leeuwen toegekend. Het aandeel, dat het Neder-
sticht daarin moest betalen, bedroeg 21000 Rijnse gulden i).
Door de drie Staten werd daarvoor een morgengeld uitge-
schreven, en de hertog van Kleef werd gemachtigd dit ten
behoeve van de domproost te ontvangen 2).
Met de heffing van dit morgengeld kon niet dadehk
voortgang worden gemaakt, omdat het, ondanks het ge-
sloten verdrag, in het Sticht nog lang geen pais en vreê
was. Immers in het Nedersticht was bisschop David wel
als landsheer gehuldigd, maar niet in het Oversticht, waar
de steden Deventer, Kampen en Zwolle zich voor Gijs-
brecht van Brederode bleven verklaren. Door wapengeweld
heeft David echter hier zijn erkenning weten af te dwingen,
zodat op 18 September 1456 met de drie bovengenoemde
steden een desbetreffend verdrag tot stand kwam
Van zijn Overijselse veldtocht in het Nedersticht terug-
gekeerd, vond hij daar in weerwil van de in Augustus ge-
sloten algemene verzoening nieuwe verdeeldheid. Yoor de
iV Reg Stad 803. Reg. SA 45. Verder was nog bepaald, dat hertog
Filips en bisschop David op hun kosten te Rome de intrekking van
de ban zouden bewerken, die over Gijsbrecht en zyn aanhangers
was uitgesproken, en dat aan alle geestelike en wereldlike perso-
nen, die zich tegen de verkiezing van David hadden verzet, vergif-
fenis zou worden geschonken. De nakoming van het verdrag werd
gewaarborgd door de hertog van Kleef en zyn broer Adolf, heer
van Ravestein.nbsp;, ,
Op 6 Augustus deed David zyn intocht binnen Utrecht, op welke
dag hy ook de landbrief bevestigde. Reg. SA 44.
2)nbsp;Reg. SA 47. Op 1 December 1456 machtigde de hertog van
Kleef Gijsbrecht om zelf het morgengeld te ontvangen en kwitan-
ties daarvan te geven. Reg. Stad 918.
3)nbsp;Reg. Bissch. 3690.
-ocr page 78-tijd van zijn afwezigheid had hij de domproost en diens
broer Reinoud het bestuur over de stad Utrecht opgedra-
gen. Deze kregen het spoedig te kwaad met hun tegenstan-
ders, die uit ontevredenheid over Gijsbrechts bestuur, toen
hij elect was, in 1455 uit de stad hadden moeten wijken en
nu plannen beraamden met geweld zich ervan meester te
maken. Het gevolg was, dat het stadsbestuur alle gemeen-
schap met de uitgewekenen verbood en op hun goederen
beslag liet leggen. In Amersfoort, dat van den beginne af
Davids partij had gekozen, vonden deze ballingen een vei-
lige toevlucht. Begrijpelik is het dan ook, dat de verhou-
ding tussen de beide steden verre van vriendschappelik
was. De verzoening van de bisschop met de stad Utrecht
had daaraan niets kunnen veranderen. Bovendien ontstond
spoedig nieuwe twist over de terugkeer van de ballingen,
die door bisschop David werd verlangd, maar door de stad
hardnekkig werd geweigerd. Deze twist liep zo hoog, dat
de bisschop het land verliet en naar het Bourgondiese hof
ging, om daar hulp te zoeken. Eerst op 24 Juni 1458 kwam
er een zoen tot stand tussen bisschop David en Amersfoort
enerzijds en de domproost en de stad Utrecht anderzijds i).
Toen kon men eraan gaan denken het in 1456 toegestane
morgengeld te gaan heffen. Het bedroeg vijftien stuivers
per morgen en werd over drie jaren verdeeld, zodat jaar-
liks vijf stuivers per morgen moest worden betaald 2). De
eerste termijn verviel in September of October 1458 3), de
twede waarschijnlik in November of December 1459^) de
derde in 1461 omstreeks de zelfde tijd 5). Misschien heeft
1)nbsp;Burman, Jaarboeken II 331-338, 344-346, 353, 354, 358, 364-369.
2)nbsp;Reg. Bissch. 4321.
3)nbsp;Buurspraakboek 1458 fol. 48 De aanmaning van de raad
van de stad aan de belastingschuldigen is van 27 October (Sinte
Simon en Judenavont). De betaling moest geschieden tussen die
datum en 1 November. Deze korte termijn wijst er op, dat de hef-
fing toen al geruime tyd aan de gang was.
4)nbsp;De juistheid van het jaar wordt bewezen door de aanwezig-
heid van het manuaal SA 45.
5)nbsp;Buurspraakboek 1461 fol. 110 „Alsoe nu by den Staten van
den lande uutgeset is die derde termijn van den morgengelde alse
men met de derde zetting opzettelik wat langer gewacht
om het de belastingbetalers niet al te lastig te maken,
want, zoals we aanstonds zullen zien, werd er in 1459 naast
de zetting van de vijftien stuivers nog weer een nieuw
morgengeld uitgeschreven. Daarbij kwam, dat de vrede
spoedig weer werd verstoord. In 1460 n.1. ontstonden er
opnieuw moeihkheden tussen Utrecht en Amersfoort i) en
ook met de bisschop raakte laatstgenoemde stad in onmin,
omdat zij zich allerlei rechten aanmatigde, die aan de
landsheer toekwamen 2). Ziende, dat zij helemaal alleen
stond, zocht zij toenadering tot de stad Utrecht en sloot met
haar door bemiddeling van de drie Overijselse steden De-
venter, Kampen en Zwolle op 18 October 1461 een bestand,
dat telkens werd verlengd en op 21 Juli 1462 door een
definitieve vrede werd vervangen Ter zelfder tijd werd
de twist met bisschop David bijgelegd, aan wie Amersfoort
een boete van 1000 Rynse gulden moest betalen benevens
een som van 1800 Rijnse gulden als bijdrage m het mor-
gengeld^).nbsp;- ^
Wij zagen reeds, dat in 1450 een morgengeld was uit-
geschreven om daarmede Wijk, Duurstede en Abcoude te
betalen; maar wij opperden twijfel of dit geld mderdaad
was aangewend voor de terugbetaling der daartoe voor-
geschoten gelden 5). Deze twijfel vindt hierin zijn oor-
sprong, dat in Januarie 1459 de raad oud en nieuw van de
stad besloot om de 12000 Rijnse gulden, die voor de koop
vyf stuvers opten morgen, soe laet die Raet weten allen denghe-
nen, die morgengeit schuldich zyn, dat zy dat betalen tusschen
dit (31 December 1461) ende Sinte Pontianus dach (14 Januari
1462) naestcomendequot;.
1) Burman, Jaarboeken II 407.
2 Burman, Jaarboeken II 415 vlgg. De desbetreffende stukken
zyn gedrukt in de Bydragen en Mededeelingen van het Historisch
Genootschap IX (1886) 117 vlgg.
3)nbsp;Burman, Jaarboeken II 416, 430.
4)nbsp;Reg. Bissch. 3970. A. Matthaeus, Rerum Amorfortiarum
scriptores (1693) 318 vlgg.
5)nbsp;Zie blz. 60.
-ocr page 80-waren voorgeschoten, met een morgengeld te betalen; de
oversten oud en nieuw werden gemachtigd van dit besluit
mededeling te doen aan de Staten en de uitvoering ervan
zoveel mogelik te bevorderen^). Inderdaad is door de Staten
toestemming voor een nieuwe uitzetting van morgengeld
gegeven. Deze zou evenals die van de 15 stuivers drié jaren
duren en jaarliks één braspenning per morgen bedragen.
Waarschijnlik heeft toen de eerste heffing in Augustus
plaats gehad, want op 3 September maakte de raad bekend,
dat de eerste termijn vóór 10 October moest worden be-
taald 2). De tweede en derde termijn vervielen in 1460 en
1461, vermoedelik ook in het najaar.
In onbetwist bezit van Wijk, Duurstede en Abcoude
bleef het Sticht echter desondanks niet. In 1470 eiste een
ander deze plaatsen voor zich op en wel Anthonis, bastaard
van Bourgondië, die daarop recht beweerde te hebben
krachtens een door hem met de heer van Gaasbeek aan-
gegane overeenkomst 3). Om het Sticht niet in ongelegen-
heid te brengen en vrede te houden, werd overeengekomen,
dat men voor 12000 Rijnse gulden de aanspraken van den
heer Anthonis zou afkopen. Ten einde deze som bij elkaar
1)nbsp;Raaddageliksboek 1459 fol. 156. „Beliefden die rade out ende
nye, dat men die XlIIm Rynsche guldens, die verleyt syn voir den
coip van Wyc, Duersteden ende tslot t Apcoude betalen seil mit
enen gemeinen morgengelde, behoudeliken, dat nyemant in den
Sticht verschoont werden en seil. Ende hier syn toe gescict die
ot^erste\' out ende nye dit in den Capittel over te geven ende die
uutsettinge te doen ende voirt den oirbar te doen onse loftbrie-
ven weder te krygen off quitancie van weerden ende wy seilen
onsen Heren bystandicheyt doen ende hy ons die onwillige wil-
lich te maken.quot;
2)nbsp;Buurspraakboek 1459 fol. 72. „Also een morgengeit tot Wyc,
Duersteden ende Apcoude mede te betalen uutgeset is by den
Staten van den lande, alse drie jair lang elcs jairs enen bras-
penning opten morgen, zoe laet die Raet enen ygeliken weten,
dat sy den eersten termyn betalen tusschen dit ende Sunte Victor
naestcomendequot;.
3)nbsp;Reg. SA 57. De juistheid of de onjuistheid van \'smans be-
wering wil ik hier in het midden laten.
te krijgen, besloten de Staten een morgengeld uit te schrij-
ven. Het bedroeg één stoter per morgen
In 1471 ontstond kwestie tussen Karei de Stoute en de
bisschop over de grensscheiding in de venen b(j Loos-
drecht en in Gooiland«). Om de onkosten daaruit voort-
spruitende. te kunnen betalen, diende een morgengeld, dat
in 1472 werd geheven en één kromstaart per morgen be-
droeg. Daar er echter dadelik geld nodig wras ^ehoot de
stad Utrecht dit voor, die toen maar rien moest, dat ze he
uit het morgengeld terugkreeg. Jaren later, m 14^, het
z« aan de bisschop weten, dat zij uit het morgengeld nog
zo wat niets had ontvangen en over de restanten ook mets
wist. Z« verzocht de bisschop daarom dringend de ont-
vanger. Klaas van Lavennis, kanunnik ten Dom, te bevelen
rekening en verantwoording te doen van de ontv^gen
gelden, opdat eindelik zou weten,
De bisschop schijnt er zich mets van te h^ben aange
trokken, want in de memorie van grieven, het ^\'fiend \'aar
tegen de bisschop ingediend, komt de »f
terug\'). Of de klacht toen sucees heeft gehad, is m« met
\'tJ^tó jaar 1479 zijn we gekomen aan d^f quot;s^en
bisschop David en de stad Utrecht, en
Hollandquot; waarmede de bisschop
was. Zowel voor de steden als het platteland had deze twist
de noodlottigste gevolgen. De stad Utrecht en ^ Staten za-
ten met een schuldenlast van 70000 R«nse * De^e
moest door de inwoners gezamelik worden Sedmgen.En zo
kwam men overéén om de schuld te delgen eequot;
over de morgentalen. Voorlopig kon daar achter mets van
komen, omdat de landerijen onbebouwd »»
zodat daarvan geen geld te halen was. Daarom besloot
1) Heg SA 57.
»5 Br7ev?„bo°;i:°siad fol. 369. De desbetreffende brief is van
1478 Augustus 27.
Bydr. en Meded. Hist. Gen. XIV 264.
-ocr page 82-men eerst een belasting op het bier te heffen en met het
morgengeld te wachten totdat het platteland zich wat zou
hebben hersteld van de rampen van de oorlog Eerst in
1487 en 1488 is het toen weer geheven en bedroeg drie
stuivers per morgen 2).
Terwijl de stad nog bezig was met de inning van de
restanten van dit morgengeld, begon ze in 1491 al weer
pogingen in het werk te stellen om bij de bisschop en de
overige Staten een nieuwe uitzetting op de morgentalen
te verkrijgen; de bedoeling was, dat zij daar zelf 8000
Rijnse gulden van zou ontvangen, de helft van het bedrag,
dat ze vroeger voorgeschoten had 3). Er is echter niets van
gekomen, misschien door het verzet van de andere Staten-
leden. Vooral het stadje Renen deed hevige protesten horen
en wilde van een nieuwe morgengeldzetting volstrekt niets
weten 4) en dit niet geheel ten onrechte. Dit plaatsje ver-
1)nbsp;Reg. Bissch. 4505.
2)nbsp;Zie de rekening van Dirk van Loenen, Cat. Stadsarch,
Utrecht, No. 639.
Bü deze gelegenheid heeft de stad haar burgers, die geen land
, bezaten, ook laten betalen. Zy werden naar hun vermogen aan-
geslagen. Wie gegoed was\'tot 300 Rynse gulden zou voor tien
morgen betalen, tot 600 Rijnse gulden voor twintig morgen enz.
Hoger dan 1800 Rynse gulden ging men niet. Het schatten der
burgers was opgedragen aan acht personen uit de oude en acht
uit de nieuwe Raad. De uit deze belasting komende gelden
kwamen dus direkt de stad ten goede. Ze was dan ook een zuiver
stedelike aangelegenheid. In 1498 is deze belasting nog eens door
de stad geheven. Raaddageliksboek 1487 fol. 131 v% 142, 143 v°,
144; 1488 fol. 6 v°; 1498 fol. 26, 26 v°, 27, 28 v°. Buurspraakboek
1488 fol. 138.
3)nbsp;Raaddageliksboek 1491 fol, 105 v°, 124 v°. „Item men zei
beaerbeyden aen onsen genedigen Heren van Utrecht om een
uutsettinge te believen opten gemenen mergentalen, daermen
onse stat of toewisen mach VlIIm Rynsche guldens van den
XVIm Rynsche guldens, die de stat voertyts allene verscoten ende
verleyt heeft, om hier mede onser stat sculden te moegen ver-
vallen, die men daermede byna vervallen soude, uutgesondert
der ruterbrievequot;.
4)nbsp;SA 26*. In twee brieven d.d. 1491 Februari 2 en Decem-
ber 22.
keerde n.1. in deze jaren in een deplorabele toestand. In
1487 had het al zijn accijnsen, goederen en renten moeten
verpanden ten behoeve van de gebroeders David en Lode-
wijk van Leefdael, die geld hadden geleend voor het los-
kopen van het stadje Ten minste zou het met meer dan
billik geweest zijn, om indien aan de stad Utrecht een deel
van het morgengeld werd gegeven tot delgmg van haar
schulden, dit eveneens aan Renen te doen, dat door haar
ligging in geval van oorlog steeds de eerste stoo moest
opvangen en dan ook meerdere malen werd geplunderd
en verbrand.nbsp;, ^ „„„^„i^
Ook in de jaren 1492-1496 is er van het morgengeld
nog wel telkens sprake 2). maar geheven is het onder bis-
schop David (t 1496) niet meer. Evenmin kwam een uit-
zetting van huisgeld, waartoe door de Staten m 1494 werd
besloten, tot uitvoering 3). De bedoeling was om met dit
huisgeld heer Frederik van IJsselstein, quot;houder van
Holland, schadeloos te stellen voor het nadeel, dat hy had
ondervonden van de twisten over het innemen van de
Katharijnepoort te Utrecht in 1489 en ^e -ns^f
stad in 1491. Bij het vredesverdrag van 148^n.l. )• dat
een einde maakte aan de oorlog tussen het SUcht en Hol-
land, was aartshertog Maximihaan als wereldhk voogd van
foI. 16; 1404 ^ol. fO v\'; 1495 foL
159; 1496 fol. 162 vquot;. SA 26*. In brieven van de s^n«^ ^^
de Staten d.d. 1493 Januari 17; 1495
brief van de bisschop aan dat college d.d. ^^^^^^PJ™^
In 1492 werd er een schatting geheven voor de betahng der
troepen, die tijdens het beleg van Wageningen door de Staten m
dienst waren genomen om Renen en de Gr^ ^
Van welke aard deze belasting is geweest.
ze alleen tot het Overkwartier beperkt e zyn
12 Januari 1493 gelastte de bisschop alléén aan zyn maarschalk
van herOverkir ier Beernt uUten Enge. om terstond te innen,
hïïgeen z^n onder hem ressorterende onderzaten nog h^^^^ op
te brengen voor de betaling dier troepen. Reg. Bissch. 4812.
3)nbsp;Reg. Bissch. 4905.
4)nbsp;Reg. Stad 1094.
-ocr page 84-de stad Utrecht erkend, onverminderd haar voorrechten.
Als zijn plaatsvervanger had hij Frederik, heer van IJssel-
stein aangesteld, die met een Hollandse bezetting de stad in
toom hield en daarvoor de Katharijne poort had versterkt.
In 1489 gelukte het de Utrechtenaars zich van de gehate
bezetting te ontdoen. Ze maakten zich meester van de
bewuste poort en verjoegen de Hollanders. Heer Frederik
kwam echter, na een vergeefse aanslag op Paaschavond
1491, in 1493 terug en hield toen de stad een week lang
ingesloten. Dit had tot gevolg, dat er tussen hem en bis-
schop David, de vijf kapittels en de stad een overeenkomst
werd gesloten, waarbij aan Frederik 21000 Rijnse gulden
werden toegekend voor achterstallige gelden en gemaakte
onkosten i). De bisschop beloofde de vijf kapittels en de
stad Utrecht behulpzaam te zijn om die gelden in het
Nedersticht te innen 2). De laatsten schoten vast 5000 Rijn-
se gulden voor en beloofden nog 3000 van de resterende
16000 Rijnse gulden binnen veertien dagen na het tot stand
komen van het verdrag te betalen. De overblijvende 13000
zouden binnen het half jaar moeten worden voldaan. Ge-
beurde dit niet, dan moest aan de heer van IJsselstein een
erfelike losrentebrief van 1000 Rijnse gulden worden ter
hand gesteld Aangezien de schuld niet op tijd werd
betaald, besloten de vijf kapittels en de stad Utrecht tot
een huisgeld, ten einde de bepaling betreffende de losrente-
brief te kunnen nakomen. Men schatte het aantal huizen
op 2600, waarvan er 600 arm waren, zodat men met een
belasting van een halve Rijnse gulden of tien stuivers op
elk huis of haardstede de benodigde som zou kunnen ver-
krijgen 4). Op 31 October werd het mandament vastge-
1)nbsp;Reg. Stad 1219,1220. Reg. Bissch. 4821, 4822.
2)nbsp;Reg. Bissch. 4823.
3)nbsp;K, Heeringa, Inventaris van het archief van het kapittel ten
Dom (1929) no. 3191.
4)nbsp;Reg. Bissch. 4905. Raaddageliksboek 1494 fol. 144 v°: „Om
den heren van Yselsteyn te betalen, ist overcomen by den Staten,
soe binnen den Gestichte geraemt zyn XXVIc huysen, daer die
YIc wel erm van zyn, dat elck buys geven soude H Rynsche
steld ; de uitvoering ervan traineerde echter. Dit is toe
te schrijven aan het verzet van de ridderschap en de kleine
steden, waarvan sommige beweerden, dat ze daarvoor niet
ter vergadering waren opgeroepen, en anderen zeiden, dat
ze er tegen hadden gestemd\'-i). Op 27 November het de
bisschop aan de Staten weten, dat hij gaarne zou zien, dat
de steden en de ridderschap ook in de uitzetting van het
huisgeld zouden toestemmen, en verzocht daarom aan de
kapittels, afgevaardigden naar hem toe te zenden. Zelf zou
hij gedeputeerden van de ridderschap en de steden bij zich
ontbieden ten einde door gemeenschappelik overleg tot
overeenstemming te geraken 3). Dit schijnt ook te zyn
gebeurd, want een week later vernemen we uit een brief
van de bisschop, dat de Staten de bezegeling der manda-
menten van hem hadden verlangd. Wegens afwezigheid
van zijn raden, met wie hij daaromtrent eerst wilde over-
gulden, die de huysnaan verleggen ende den Iaquot;theren half corten
zeV\' Misschien heeft het denkbeeld, om weer huisgeld te heffen,
zyn ontstaan te danken aan het huisgeld van 1483, het^vdk even-
eens tien stuivers per huis bedroeg en toen tydens het beleg van
de stad Utrecht aldaar werd geheven om ruiters te betalen. 1 wee
kamers werden voor een huis gerekend en de huurders mochten
ook de helft aan de huur korten. Raaddageliksboek 1483 fo 80
(20 Juni), fol. 10 vo, H O November) en Buurspraakboek 148»
fol. 61 en 62.
1)nbsp;Reg. Bissch. 4905.
2)nbsp;SA 26* Ende van den brieve der uutsettinge van den tien
stuvers hebben wy onsen ridderscap ende gedeputierden unser
stede voirseit oick in den besten te kennen gegeven, dairop sekere
van hem antwoerden zy dairtoe nyet verscreven zyn geweest.
Item anderen seggen zy die uutsettinge openlyke wedersproken
ende nyet belieft hebben». De brief is van 17 November.
3)nbsp;SA 26*. „Ende als wy dan gerne sien souden dese tien stu-
vers soe waill by onsen steden alse ridderscap eendrachtelike
belieft worden, omme alle onlusten te verhueden, wair waill
onse guede meyninge wy onse ridderscap ende steden dairomme
corts by ons deden verschryven ende gy die uwe als dan mede
by ons sanden omme eendrachtelijken te overcomen ende te
sluyten van den tien stuyversquot;.
leggen, kon hij aan dat verzoek niet dadelik voldoen i),
maar het resultaat van de besprekingen moet geweest zijn,
dat men de heffing niet heeft willen laten doorgaan. Welke
overwegingen daarby een rol hebben gespeeld, is moeilik
te zeggen. De schuld bleef in ieder geval voorlopig onaf-
gedaan. Eerst onder Davids opvolger Frederik van Baden
(1496—1516) is zij gedelgd. In 1497 stemden de Staten
toe in een morgengeld 2), dat 18000 Rijnse gulden moest
opbrengen. Dit bedrag is vermoedelik zo te verdelen:
13000 voor de heer van IJsselstein en 5000 ter terugbeta-
ling van de door de kapittels en de stad voorgeschoten
gelden Dit morgengeld bedroeg zes stuivers per morgen
en werd omstreeks November geheven, maar moest in
1498 door een nieuwe uitzetting worden gevolgd, omdat
de eerste niet voldoende had opgebracht
In Juli van dit zelfde jaar werd door de Staten ook nog
een huisgeld geheven van één enkele gulden op elk huis
voor het in dienst nemen van ruiters in de oorlog tegen de
heren van Wisch, die met een bende afgedankte soldaten
van hertog Albrecht van Saksen in Overijsel waren geval-
len, Goor hadden ingenomen en Twente geplunderd®).
1)nbsp;SA 26*. „Vriende, uwen brief ons nu gesant roerende die
uutstellinge van den tien stuvers op husen ende heersteden in
unsen lande gestalt tot betalingen der schulden, men unsen neven
van Yselsteyn schuldich is, des gy nae zeer voele redenen in
uwen scryften int lange begrepen van ons begeren, wy die brieve
doen besegelen, hebben wy guetliken ontfangen ende waill ver-
staen, soe en hebben wy onse rade ons ten saken voirscreven beste
dienende thants alhyer nyet by ons ende hebben dairomme ter-
stont doen scriven ende vervolgen die by ons te werven, die
welcke by ons gecomen wesende, sullen wy dairop rypelyken
raits mit hem nemen ende U alsdan enen gebuerlike antwoerde
laten wetenquot;. De brief is van 4 December 1494.
2)nbsp;SA 57. Asch van Wyck I 55.
3)nbsp;De kapittels ontvingen uit de opbrengst ruim 4500 Rynse
gulden. Zie blz.
4)nbsp;Of de heffing van 1498 ook zes stuivers heeft bedragen is
niet zeker. In de raming van 1498 September 10 (SA 33) wordt
dit bedrag genoemd.
5)nbsp;Reg. SA 89. Heda 315.
-ocr page 87-Hiermee was het nog niet afgelopen. In 1499 raakte de
bisschop opnieuw in oorlog, nu met de hertog van Kleef,
die teruggave verlangde van gelden, door zy n broer Engel-
bert tijdens diens bewind aan de stad Utrecht voorgescho-
ten. Om de Utrechtenaren te dwingen veroverde de hertog
Renen, van waaruit het platteland werd afgelopen ) Ten
einde deze invasie te keren werden ruiters en knechten m
dienst genomen, cn teneinde de daanut voortvloeiende kos-
ten te Lnnen betalen werd door de bisschop en de Staten
een dubbele omslag gedaan over de ^apiUe s «o^^^^^
de dorpen van dc maarsehalkambten van he Netost^M .
Deze keer werden dus niet de morgens of de hmzen belast,
maar werdquot; de dorpen op bepaalde quot;^dragequot; «ez^n
de dorpen werden die sommen dan over de bevolking
omÄ. waarmee de schout en gezworenen waren
quot;tl^\'wiize van belastingheffing was ^s bi— »
de kapittels hebben dan ook nietnbsp;™
protesLen en te verklaren, dat ze dat
^nst aan de bisschop hadden toegestaan en ^ de«\' had
in bUgedragen, maar dat
de toekomst daaruit enige konsekwent.e moesten
Engelbert van K.ecf --
schlmcrnbsp;dernbsp;kercten,
Februari 1482 toUum \'°°;erUa=rde hij al dadelik
ÄrTe
Uitvoering van dit besluit zou bevorderen. Reg. Stad
S Txll\' in den yersten als die maerscalken overgeleyert
3) SA93. „in atiinbsp;wnp vele een vegelick
r r\\r„re de\'/e^Ärn^Äe rekeninge der uutset-
fingen gSn int Nedersticht Inder Cieetfscher veeden anno
quot;^J^ÄC^ÄToo. erkend. K. Heerlnga, Inventaris
van het archief van het kapittel ten Dom no. 3195.
Een oude schuld van 6000 Rijnse gulden, die de Staten
aan bisschop David nooit hadden betaald, werd nu in 1501
door middel van een morgengeld van twee stuivers per
morgen met zijn opvolger vereffend^).
In 1507 bracht een schuldvordering van 11000 Rijnse
gulden van de hertog van Kleef op de steden Utrecht en
Amersfoort het Sticht in moeilikheden. Na veel onderhan-
deling en getwist^) werd er een huisgeld uitgeschreven
(van 4 Rijnse gulden op elk goed huis) dat ongeveer
9200 R.g. opbracht. Toen in 1510 de resterende 1800 R.g.
nog niet waren betaald, dreigde de hertog de stad met roof.
1) Reg. SA 92. „Alsoe by den drien Staten voirseit beliefft is ene
uutsettinge te doen van sessdusent Rynsche gulden tot ons biscop
Fredericks behoiff dyemen onsen voirvader ende genedigen he-
ren bisschop David zeliger gedachtcnisse sculdich is gewest lüde
zegele ende bryeve dair off wesendequot;. Misschien heeft dit betrek-
king op de schuldbekentenis van de vyf kapittels en de stad
Utrecht d.d. 1481 Mei 9 (Reg. Stad 4386) aan bischop David,
waarbij de eersten erkennen, uit hoofde van de hun wegens hun
twisten met de bisschop opgelegde schadevergoeding nog 6000
Rynse gulden schuldig te zyn. Hoewel de betaling vóór Paschen
in drie termijnen zou geschieden schynt dit toch niet te zyn ge-
beurd. In 1484 wordt de som nog gerekend by de schuld van de
70000 Rynse gulden. „Behoudelic, dat onse ecclesie ende onse
Stadt van Utrecht voirscreven betalen seilen alsulke zes duisent
Rinsche gulden als zy ons unten segell ende brieven sculdich zyn
ende beloift hebben te betalen, die welke zes duisent guldens in
die voirscreven principaell somme van den schulden ende lasten
medegerekent zynquot;. Reg. Bissch. 4505.
2)nbsp;Asch v. Wyck I 211. De bisschop schrijft daaromtrent aan
de Staten: „dan verstaen die ramihge nu by U geschiet soude
wesen, ende ons toegescreven hebben nyet mit wille ende een-
drachtigcheyt onser Staten toegegaen soude zijn, mer enige totter
voirscreven raminge nyet geneigt wesende mit dreigementen ende
onbehoirlyke manieren toegebracht syn sulx mede te believen,
twelck ons zeer mishaget, ende will ons oick nyet beboeren over
den genen daertoe mit sulcke manieren als voirseit toegebracht
.sijn tselve te believene ofte toe te latene, want wij altyt hebben
laten luden, dat wij nyemant daer toe dringen kunden in desen
wes over te geven, sonder tgene sy mit hoeren vryen wille
doende wordenquot;.
3)nbsp;Asch v. Wyck I 227.
-ocr page 89-brand en aanhouding van marktschepen. Daar de restanten
van het huisgeld\'door overstroming ,en armoede niet dade-
lik invorderbaar waren, besloot het stadsbestuur van
Utrecht, om alle verdere onheilen te voorkomen de waag
te verpanden en met de daarvan komende gelden de hertog
te voldoen i).
Het jaar te voren (1509) was nog een huisgeld geheven
van 33 stuivers op elk goed huis, om de knechten te be-
talen, die nodig waren voor de bescherming van Renen 2,,
waarschijnlik tegen de Geldersen. De bisschop was met
hen in 1508 in oorlog geraakt, welke tot eind Juh 1511
duurde.nbsp;, ,
De eensgezindheid onder de leidende personen van het
Sticht was in deze jaren ver te zoeken. De bisschop stond
onder Hollandse, de Staten onder Gelderse mvjoed. In de
strijd van de steden van het Oversticht tegen de Gelderse
hertog hielden de staten van het Nedersticht zich onzijdig,
zodat de bisschop, door een deel van zijn onderdanen in
de steek gelaten, wel genoodzaakt was de hulp van Holland
in te roepen. Dit zond een troepenmacht onder bevel van
Floris van Egmond naar Overijsel om het voor de bisschop
terug te veroveren. In het Nedersticht was men daarover
in \'t geheel niet te spreken 3 . Een poging van de stad
Utrecht om IJsselstein te verrassen, dat een bezitting van
Floris was, mislukte. Uit weerwraak deed deze op de stad
Utrecht een aanslag, die eveneens mislukte, maar tot gevolg
had, dat ze Gelderse bezetting innam, om zich tegen de
bisschop en Floris te verdedigen. Geldersen en Utrech ena-
ren belegerden toen van Januarie tot Jum (1511) IJssel-
stein. vermochten het echter niet te veroveren ). Door be-
middeUng van de landvoogdes Margaretha kwam in Juhe
eindehk de vrede tot stand, waarby o.a. werd bepaald, dat
1)nbsp;Raaddageliksboek 1510 fol. 135 v°.
2)nbsp;SA 59. Zie aldaar de desbetreffende rekening.
3)nbsp;Blok P 528.
4)nbsp;Heda 317.
-ocr page 90-de Staten van Utrecht in de geschillen tussen Holland en
Gelre voortaan onzijdig zouden blijven^).
Tengevolge van al dit geharrewar hadden zowel de bis-
schop als de Staten grote onkosten moeten maken. De
laatsten hadden dan ook al in April besloten om een ge-
meen huisgeld uit te zetten van 2 gouden Rijnse gulden op
elk goed huis, benevens een gemeen morgengeld van een
oort van een gouden Rijnse gulden op elke goede morgen^).
Met de huisgeldheffing is toen dadelik voortgang gemaakt,
want zij moest dienen voor het onderhouden van ruiters
en knechten, die nodig waren om het Sticht te beschermen
tegen heer Floris van Egmond®). De 20 Mei d.a.v. werd
door de ridderschap en de stad Utrecht aan alle schouten
en gerechten in het Nedersticht gelast om het huisgeld in
hun gebied uit te zetten en de daarvan komende penningen
vóór de 24 Mei in het leger voor IJsselstein af te dragen .
Het morgengeld werd eerst enige maanden later uitge-
schreven. Het desbetreffende mandament is van 31 Juli.
De vrede was toen al getekend, zodat in dit stuk \'s bis-
schops naam weer vooraan gaat, gevolgd door die van de
Staten. Als reden voor deze heffing wordt alleen opge-
geven, dat de bisschop en de Staten grote schulden hadden
moeten maken voor de bescherming van het Sticht^).
Afdoende zijn deze financiële maatregelen echter niet
geweest. De schuld was daarvoor te groot. Die van de bis-
schop bedroeg 25000 hertog Philips gulden, de schulden-
last van de Staten ongeveer 80000 gulden, waarvoor zij
5000 gulden rente moesten betalen. Hoe de Staten gepro-
beerd hebben uit deze financiële moeilikheden te komen,
vernemen we uit de Verbandbrief van 1512 Maart 20 .
De naam van dit stuk duidt al aan, dat wij hier te doen
1)nbsp;Archief voor kerkelyke en wereldsche geschiedenis inzon-
derheid van Utrecht, uitgegeven door J. Dodt van Flensburg
(1838—1848) I 126. Aangehaald als: Dodt, Archief.
2)nbsp;Reg. SA 114. In deze tijd gold een Rynse gulden 4 oort of
28 stuivers. Per goede morgen werd dus zeven stuivers betaald.
3)nbsp;Reg. SA 111. Reg. SA 116.
5) Gedrukt by van de Water, Utrechtsch plakkaatboek I 262.
-ocr page 91-hebben met een verbond, een samengaan en wel van de
landsheer met de drie Staten (vijf kapittels, ridderschap
en stad Utrecht) om door gemeenschappelik overleg ver-
betering te brengen in de financiële toestand In de eer-
ste plaats werd besloten, dat men in het lopende jaar be-
nevens in de twee daaropvolgende jaren een huisgeld zou
heffen van twee gouden Rijnse gulden op elk goed huis,
met toevoeging, dat men van het allerbeste met meer dan
vier gouden Rijnse gulden zou nemen. Daarna zou het nog
wel jaarliks worden geheven, maar dan met meer dan een
gouden Rijnse gulden bedragen. Dit zou zo lang duren to
le hele schuld van honderdvijf duizend P^P* ^f
de rente zou zijn afgelost. Aangezien het huisgeld ver-
moedelik niet genoeg zou opbrengen, «t^den de Staten
tegelijkertijd toe in een belasting op het bier, het z^g. stui-
vergeld, dat in 1484 was ingevoerd tot delging van destijds
gemaakte schulden. De bedoeling was om door de invoe-
ring van deze beide belastingen van het heffen van morgen-
geld ontslagen te blijven. Het grondbezit ^eef dus onbe-
last zeer ten voordele van de kapittels en de ridderschap,
d?e grootgro^^^^^^^^ -ren en zich op deze wijze aan
het Ledragen der lasten onttrokken^). Ook voor de stad
Utrecht was \'t voordelig, omdat haar
stadsvriiheid gegoed waren, nu niets behoefden te betalen.
aangaat, de ridderschap betaalde er
niet aan mee, de steden en hun vnj heden evenmm De
eigenlike slachtoffers werden de bewoners der huizen ^
het platteland, en deze dan nog niet eens allen, omdat som-
mige gerechten exempt waren .
n De kleine steden waren wel ter vergadering beschreven
nia^:hSnen\\r zich geheel bniten gehouden te hebben, want
de Verbandbrief is niet door hen bezegeld.
Zie Dr K. Heeringa, Jacob van Apeltern, de laatste middel-
eeulsche domdeken van Utrecht, in het Verslag van de Alge-
meeTe Vergadering van het Historisch Genootschap gehouden
te Utrecht op H April 1928, 10 vlgg.nbsp;,, , , ^
3) Over de belastingplicht en de exemptie zie men het volgend
hoofdstuk.
-ocr page 92-Voor de kloosters werd een aparte regeling getroffen.
Deze waren vrij geweest van het betalen van bieraccijns,
maar hadden wel bijgedragen in het morgengeld, en de
Staten vonden het niet meer dan billik, dat, hoewel de
nieuwe belastingen waren ingesteld tot verschoning der
morgengelden, zij nu ook wat zouden geven en wel zekere
vaste bedragen, zoals die in de verbandbrief vermeld staan.
De kapittels zorgden er wel voor deze redenering niet op
zich zelf toe te passen, en wij kunnen niet anders zeggen,
dan dat de leden der Staten zich handig alle lasten van de
hals hadden weten te schuiven en zich toch de betaling van
hun renten hadden weten te verzekeren.
De uitvoering van deze regeling, altans wat het huisgeld
betreft, was ook anders dan de verbandbrief aangaf. In
1512 n.l. werd geen huisgeld geheven, en in de beide daarop
volgende jaren werden op ieder goed huis niet 2 tot 4, maar
6 Rijnse gulden gezet In 1515 had geen heffing plaats
In 1516 begon men er weer mee, en tot 1524 volgden de
zettingen elkaar regelmatig op en bedroegen 3 gouden
Rijnse gulden van elk goed huis^). Naast deze heffingen,
die dienden voor de betaling der renten, kwamen soms
ook nog extra heffingen voor. Zo moet omstreeks 1520 de
zetting hebben plaats gehad van of 2 Rijnse gulden^),
om aan de bisschop de 2000 Philipsgulden terug te betalen,
die door hem waren voorgeschoten ter voldoening van
Johannes Faulquier, erfkamerhng van de hertog van Gelre.
Faulquier was in dienst geweest van de Staten van Utrecht,
die nalatig waren gebleven hem daarvoor te betalen. In
het voorjaar van 1518 drong de hertog er op aan, dat zij
hun verplichtingen zouden nakomen. Ze traineerden er
1)nbsp;SA 77.
2)nbsp;Ik maak dit op uit de huisgeldrekening van 1517, waar over
de restanten wordt gesproken van 1513, 1514, 1516 en 1517.
3)nbsp;Dit staat vast voor de jaren 1517—1520,1523, 1524 en 1526.
Ik zie er daarom geen bezwaar in dezelfde bedragen aan te ne-
men voor de jaren 1516, 1521 en 1522.
4 Omtrent de tijd van heffing heb ik niets naders kunnen
vinden. Het bedrag van V/z en 2 gulden komt voor in SA 29b.
mee, zodat de hertog Faulquier machtigde op de in Gel-
derland gelegen goederen van de Staten en de stad Utrecht
beslag te doen leggen. Ten gevolge van onderhandehngen
te Spijkerskamp schoot de bisschop ten slotte de som voor,
maar verzocht aan de Staten middelen te beramen om ze
hem terug te geven. In November werd onderhandeld over
een huisgeld, dat in de loop van 1519 of begm 1520 kan
Tnlrrr h^e; de oorlogsomstandigheden die -
extra huisgeldheffing noodzakelik maakten. In April
van dat jaar was bisschop Philips van Bourgondië over-
leden, wat aanleiding gat tot allerlei intrigues oni p -
gevallen bisschopszetel. HoUand en Gelre kwamen ieder
S en kandidaat. De kapittels eeht^ kozen me voor-
gaan van deze, onder invloed van de Utrechtse adel en
bureerii Hendrik van Beieren -).nbsp;, ,
Voo?drhX van Gelre was dit voldoende reden om
vijlrelikhïl fegen het Oversticht te b^g.-^ ^
bet eind van het jaar duurden; de
ren voor het Sücht zeer bezwarend. De
zich, aan de hertog voor afstand diens vorfenngen op
het overstichtnbsp;taquot;—
Rijnse gulden te betalen, terwyl de laaxM
Eichedé, Lage en Reehteren zou bezet houden tot de Me
som zou zijn betaald»). Het was dus metnbsp;^eto^
dat de schatting zoo gauw mogelik ««\'f
waarvan de eene heUt betaald moest worden op 1 Novem
wyck 11 230, 233-239, 2« De kwitantie is van
16lè October 28. Atschrift daarvan achter .n SA 65.
ainbsp;Sdenkwaardisheden VIHcxxxm vlg. Het verdrag
bü G. Dumbar, Analecta II 468.
-ocr page 94-ber, de andere op 1 Januari. Ondanks het protest van
enkele Utrechtse en Amersfoortse gedeputeerden, die een
dergelike schatting onbillik vonden en van mening waren,
dat de eigenaars de helft of ten minste ervan moesten
betalen, werd door toedoen van de geestelikheid de hele
last op het platteland afgewenteld. Het geld kwam spoedig
bij elkaar en kon op de vastgestelde tijd worden voldaan
Maar daarmee was men er nog niet, want de vraag was
nu, hoe de resterende 46000 goudgulden moesten worden
gevonden. Ook dit gaf weer aanleiding tot de grootste on-
enigheden. Alle standen waren op hun eigen belang bedacht
en bedankten er voor de lasten te helpen dragen. Er aan
ontkomen zouden ze deze keer echter niet. Op 22 Mei 1525
dwongen de gilden af, dat de kapittels en de geestelikheid
accijns van wijnen en bieren zouden betalen, en dat de ka-
pittels en kloosters grote bedragen zouden geven, om te
komen tot de door de elect verlangde som. De kapittels
moesten 15000 goudgulden betalen, de kloosters binnen
de steden Utrecht, Amersfoort, Wijk en Renen en daar-
buiten 10000 goudgulden. De resterende 21000 goudgulden
zouden worden gevonden uit een huisgeld -). Dit bedroeg
7 goudgulden per goed huis in het Over- en Nederkwartier,
terwijl in Eemland 9 goudgulden moest worden betaald
Of naast deze heffing, ook nog de andere ten behoeve van
de rentebetaling heeft plaats gehad, is mij niet gebleken.
In 1526 vinden we het huisgeld van 3 gouden gulden op
elk goed huis opnieuw^), en onder het hisschoppelik be-
stuur schynt het toen voor de laatste maal te zijn geweest.
Wel heeft de elect in 1527 nog een begin gemaakt met een
1)nbsp;Lamberti Hortensii Montfortii secessionum civilium Ultra-
iectinarum libri Septem (1642) 20. Ik heb dit bericht van Horten-
sias, dat dit huisgeld geheel en al ten laste van de huurders
kwam, niet nader kunnen kontroleren.
2)nbsp;Hortensius 37-43. Dodt, Archief 1133.
3)nbsp;SA 53*, 54. Waarom de huizen in Eemland hoger werden
aangeslagen dan in het Over- en Nederkwartier blykt hier niet.
Of was het misschien als een straf bedoeld voor het slechte be-
talen in het gewone huisgeld? Zie daarover hoofdstuk V.
4)nbsp;SA 58.
-ocr page 95-nieuwe heffing^), maar hij werd daarin door de Staten
verhinderd, die zich in Augustus tot gezamenhk verzet
verbonden tegen de verschillende inbreuken van de elect
op de landbrief — die overigens door de elect nooit beves-
tigd was — waaronder ook het nemen van beden van de
StichtenaarsDe 1ste Augustus sloten de Utrechtenaren
de elect buiten de stad, en drie weken later namen de kapit-
tels, de ridderschap en de stad de hertog van Gelre tot
hun beschermer aan®). De stad kreeg Gelders garnizoen.
Den elect bleef niets anders over dan hulp te zoeken by
Bourgondië. 15 November kwam een verdrag tot stand te
Schoonhoven, waarbij de landvoogdes hem beloofde te
zullen helpen in het heroveren van de door de Geldersen
bezette plaatsen, terwijl daarentegen de elect zijn ganse
wereldlike macht aan Keizer Karei afstond voor zolang de
voor de herovering bestede gelden niet terug waren be-
taald^). Hiertoe is de elect ook niet meer in staat geweest.
Toen Karei V in 1528 het Nedersticht op de Geldersen
had heroverd en zijn rekening indiende, was de elect met
in staat deze te voldoen. In October 1528 droeg hij ten
overstaan van de drie Staten van het Nedersticht de tem-
poraliteit aan Karei V over. Het wereldlik bestuur van de
bisschoppen over het Nedersticht had daarmee een einde
genomen.
Asch V Wvck III 208/09, 212/13, 220.nbsp;,
2 Reg SA 163 In dit jaar vinden wy nogmaals een huisgeld-
zett ng in de stad Utrecht om met de opbrengst daarvan rniters
en knechten te betalen. Alle huizen in de stad bewoond of on-
bewoond, moesten van elke gouden gulden, die ze ««quot;^quot;ur de-
den een „scrickelbergerquot; geven. Raaddageliksboek 1527 fol. 133,
134 v°. Buurspraakboek 1527 fol. 74.
3)nbsp;Hortensius 95, 99, 102, 103.
4)nbsp;Blok P 531.
-ocr page 96-HOOFDSTUK IV
De belastingplicht
Meerdere malen komen we in de stukken de mededeling
tegen, dat het morgengeld van „allen arven geysteliken ende
weerliken, nyemant gesondertquot; moest worden betaald. Men
zou daaruit opmaken, dat het hele Sticht en alle groepen
van personen, geestelik of wereldlik, edel of onedel, mor-
gengeldplichtig waren. Dit nu is niet het geval geweest.
Verschillende delen van het Sticht waaronder de vrijheden
der steden Amersfoort, Wijk en Renen, waren of werden
in de loop der tijden exempt. Eveneens verkregen de bis-
schoppelike pachters vrijstelling van de betaling van mor-
gengeld, terwijl de uitheemsen, die in het Sticht geërfd
waren en in dezen voornamelik de Hollanders, na veel ge-
harrewar niet meer behoefden te betalen.
Met het huisgeld stond het evenzo. Dezelfde gerechten,
die geen morgengeld betaalden, brachten ook geen huis-
geld op. Oorspronkelik schynt wel de bedoeling te hebben
voorgezeten om daarin iederéén te laten meebetalen, maar
voor enkele personengroepen is men toch later uitzonde-
ringen gaan maken.
Hoe zich dit alles heeft toegedragen en welke redenen
daartoe hebben geleid, zal in de volgende bladzijden wor-
den uitééngezet.
Het recht van belastingheffing hing ten nauwste samen
met het recht van hoge heerlikheid en werd daar dan ook
direct uit afgeleid. In het Sticht berustte dit recht bij de
bisschop, daarin door de maarschalken vertegenwoordigd.
Waar dit recht van zo groot belang was, is \'t dan ook niet
te verwonderen, dat er personen waren, die, reeds in het
bezit van de lagere rechtspraak, er naar streefden door ver-
panding of belening ook nog de hogere rechtspraak er bij
te verkrijgen, waardoor ze van de landsheerlike belasting
onafhankelik werden.
Een dergelik onafhankelik heer treffen wij aan in de
persoon van de proost van het kapittel van St. Jan te
Utrecht, aan wie, als de enige onder de proosten van het
Sticht in de heerlikheden tot zijn proosdij behorende, het^
halsrecht toekwam. Onbetwist bleef dit recht niet. Al in
1304 had het kapittel daarover kwestie met bisschop Guy;
het geschil werd toen ten voordele van de proost beslecht^).
In 1382 werd door het generaal kapittel nogmaals ver-
klaard, dat de hoge heerlikheid aan de proost van St. Jan
toekwam, hetgeen door bisschop Floris werd bekrach-
tigd Onder bisschop David kwam de zaak weer ter
sprake. In 1471 betwistte hij ze aan de toenma ige proost
Johannes Nyss, die zich dat niet het welgevallen en de
zaak voor het hof van Rome bracht, dat bisschop David
in \'t ongelijk stelde (1482) De zaak was daarmee voor-
lopig van de baan.
\'t Is dus niet te verwonderen, dat wij geen namen van
aangeslagenen uit de Proosdij landen in de belastingboe-
ken aantreffen. In die van het morgengeld komen alleen
de plaatsen Wilnis en Mijdrecht voor met opgave van het
aantal hoeven, waarop zij getaxeerd waren terwijl^
namen van de andere gerechten, die ook ot de Proosdij-
landen behoorden, als Tamen, Westveen, Uithoorn, Blok-
1)nbsp;Dodt, Archief III 94.
2)nbsp;ibid.
van de Hoge Raad te Mechelen: de Tegenwoordige Staat vaa
^\'rMUrcL^he^xSt voir VIII hoeven; Wilnyssen gheta-
xeelt* ho^ SA 45 fol. 94, 95. Idem in SAJ Bl l,ens
de rekening van 1497 werd er van beiden mets ontvangen.
wfhebben er reeds op gewezen, dat SA 29a een raming is,
wal\'in MÏdrecht en Wilnis te samen op 50 gouden ^mse guläen
.taan aangeslagen, maar geen bewijs i«\'f
taald Hetzelfde geldt voor SA28 (1511). Beiden stonden toen
noTóp heSe \'aantal hoeven als in 1459 Wat het huisgeld be-
treft, Wilnis was in 1511 aangeslagen op 100 gouden gulden. Over
Mijdrecht is dienaangaande niets ingevuld.
land en Kudelstaart ontbreken . In de manualen en reke-
ningen van het huisgeld komen Mydrecht en Wilnis in
\'l geheel niet meer voor.
\' Een paar malen horen wij nog wel van pogingen om de
Proosdij goederen van St. Jan morgen- en huisgeld te doen
betalen, maar in beide gevallen werd dit verhinderd. Het
eerste deed zich voor in 1512, toen bisschop Frederik van
Baden de proost Jan Ingewinckel wilde dwingen morgen-
geld te betalen. Paus Julius kwam echter motu proprio
tussen beiden en besliste ten voordele van de proost . Het
andere was in 1525, toen het kapittel van St. Jan zich by
de elect Hendrik beklaagde over het schatten van enige
plaatsen van de hoge heerlikheid van St. Jan ter vinding
van de 46000 goudgulden . De klacht schynt succes gehad
te hebben, want in bet register „der uutsettinge van den
huysen anno 1525quot;^) vinden wij geen namen van aan-
geslagenen uit de Proosdijlanden,
De exemptie van dit gedeelte van het Sticht heeft onder
het Oostenrijks bestuur nog geduurd tot 1539, toen door
de landvoogdes provisioneel werd beslist, dat de Proosdij-
landen in de uitzettingen en omslagen zouden betalen, die
van dat tijdstip af zouden worden gedaan®).
Behalve de bovengenoemde, behoorde ook nog aan de
proost van St. Jan: Achttienhoven. Dit gerecht komt ge-
regeld in de morgengeldboeken en rekeningen als contri-
buerend voor^\'). In die betreffende het huisgeld slechts
1)nbsp;De naam Kudelstaart komt nergens in onze registers voor.
Wanneer we \'t in de rekening van het oudschildgeld van 1552/53
aantreffen, is daarby aangeteekend: „Dit zyn die mergentalen
van die verzworen kerff van Cuydelstert, geit ende geeft in Hol-
lant in den Hagequot;.
2)nbsp;Dodt, Archief III 101, 142.
3)nbsp;Asch v. Wyck III 147, 148.
4)nbsp;SA 54.
Cat. Recht. Arch. no. 9 II fol. 303.
6) Zie SA 78, 45, 46, 47, 57, 81. Ook in de rekening van Dirk
van Loenen van 1493 wordt het genoemd.
éénmaal en wel in 1511, toen het 33 gulden betaalde^).
Maar zowel in de rekening van 1509 als in die van na 1512
ontbreekt \'t.nbsp;. ,nbsp;• »
Een reden voor deze gedeeltelike exemptie kan ik met
Achttienhoven verschijnt weer in de rekenmg van het
oudschildgeld van 1552/53^).
Een ander gebied, dat wij in de mor^n- en
boeken en rekeningen niet aantreffen, h®\'nbsp;jn
land van Montfoort. De exempUe van d.t «eb.ed is van
veel jongere datum dan die van de
Proosdijlanden. Wij zagen vroeger reeds, dat in 1378 Mont-
foort in het morgen- en huisgeldnbsp;gt; j!
seheidsrechterlike uitspraak van 1387 van ^^oH
van Luik tussen bissehop Floris en
van Montfoort werd nog een desbetreffende bepal^^^^^
genomen, terw«l tevens de aanspraak op ^^ ^^
Ld van de hand werd gewezen To^,ta Johan
eind van de regering van Frederik van faquot;™ Joha^
(II) van Montfoort in het bezit van de hoge quot;ns^
L\' die gedurende zijn leven „in amptm^« ^ te ver
waren ende te regerenquot;, zonder verphcht ^ aan de
bissehop of zijn opvolgers daarvan «kemng te doen ) I
de twisL tussen Zweder van Kuilenburg en Rndo\'f va
Diepholt koos de burggraaf de zijde van de eerste die h m
in 1430 voor 12000 Wilhelmusschilden de hoge heerlik
heiZn het kerspel en het land van Montfoort verpandde,
1)nbsp;SA ,47 (1511) lol. 44. „Ilem lt;1- J^Sm iS
Aehltianhoven hebben betaelt op hore huusghelt XXXIII
guldenquot;.
2)nbsp;SA 144 fol. 6
S:.tre:quot;. De iure gladii 126 v,gg. bepaling
OD blz 129- Item dat die borchgreve overgeve der ecclesien
:n\'de Lr sLt van Utrecht thuysgeldt endenbsp;dat hy
gebeurt heeft, dair hy geen quitantie of en heeft .
5) Gat. Arch. Montfoort 305.
terwijl het verdrag van 1387 buiten werking werd gesteld
gedurende de tijd der verpanding . Bisschop Rudolf liet
de burggraaf in het ongestoord bezit van de hoge juris-
dictie 2). Tijdens zijn regering werd door het land van
Montfoort geen morgengeld opgebracht. In 1443 beloofde
de bisschop aan Johan van Montfoort zijn onderzaten en
gerechten om hen niet in de zetting van dat jaar te doen
betalen, aangezien ze ook niet in vroegere heffingen tijdens
zijn bestuur hadden gecontribueerd®). In 1447 werd de
hoge heerlikheid aan zijn zoon Hendrik (IV) opgedragen^);
aan hem beloofde in 1456 heer Reinoud van Brederode
hem schadeloos te zullen houden van alle nadeel, dat hij
zou mogen ondervinden wegens het bezegelen van de brief
van de 21000 gulden, door de Staten overgegeven aan de
hertog van Kleef, daar hij en zijn onderzaten vrij waren
van alle morgengeld en zettingen®). In 1458 bevestigde
bisschop David de brieven betreffende de wereldlike juris-
dictie over het kerspel en het land van Montfoort, die
Hendrik en zijn vader van de bisschoppen en kapittels had-
den ontvangen quot;).
Onder burggraaf Johan (III) kwam er verandering. Als
aanhanger der Brederodes werd hij door de wraak van
bisschop David getroffen. In 1473 verlangde deze van hem
teruggave o.a. van de brieven van 1430 en 1458 \'). Ondanks
zijn protest moest hij het volgend jaar aan de bisschop
beloven om het verdrag van 1387 te houden»). De burg-
graaf verloor daarmee het recht van hoge jurisdictie. Op
de exemptie schijnt dit geen invloed gehad te hebben. Ik
vond geen sporen, die erop zouden kunnen wijzen, dat het
land van Montfoort in het morgengeld van 1487 en 1488
1)nbsp;Ibid. 32. Matthaeus, De jure gladii 144/45.
2)nbsp;Matthaeus, De jure gladii 150.
3)nbsp;Reg. Bissch. 3241.
4)nbsp;Reg. Bissch. 3366.
ö)nbsp;Cat. Arch. Montfoort 63. Zie Hoofdstuk III blz. 61.
6)nbsp;Matthaeus, De jure gladii 150/51.
7)nbsp;Cat. Arch. Montfoort 32.
8)nbsp;Matthaeus, De jure gladii 154.
-ocr page 101-zou hebben gecontribueerd, terwijl het in de rekening van
1497 evenmin voorkomt.
Onder Frederik van Baden is het aan de burggraaf ge-
lukt het recht van hoge heerlikheid terug te krijgen. In
1499 verpandde de bisschop ze hem voor een som van
4000 Rijnse gulden, met de belofte, dat hij die bij zyn
leven niet zou lossen Frederiks beide opvolgers hebben
dat ook niet gedaan. De toestand veranderde echter, zodra
Karei V wereldlik heer van het Sticht was gewerden Bij
de belening van Joost van Montfoort (1530) behield de
Keizer zich het recht op de aflossing der hoge heerhkheid
uitdrukkelik voor, en in 1546 had die aflossing werkehk
plaats, niettegenstaande de protesten der voogden van
Joosts zoon, Johan (IV) Gedurende al deze jaren was
Montfoort exempt gebleven. Maar het einde was naby. De
beslissing in het hierover gevoerde proces voor de Grote
Raad te Mechelen, dat in 1539 al aan de gang was viel m
1547. Montfoort werd veroordeeld bij te dragen m de lasten
van het land benevens in de proceskosten ).
Een heerlikheid, die wij wel, als behorende tot het land
van Montfoort, vermeld vinden\'\'), is Hoenkoop gelegen
op de grens van het Sticht, ten zuiden van Oudewater.
Evenmin als Montfoort komt de naam van deze heerlik-
heid in de morgengeldmanualen voor.
In 1462 ontstond er kwestie over de vraag, of Hoenkoop
Stichts gebied was of dat het tot Holland behoorde. De
stadhouder van dit gewest had Hoenkoop n.1. laten aan-
slaan in het morgengeld van de Lekdyk, üewerenae,
het, als tot Holland behorende, daarin moest contribueren.
1)nbsp;Cat. Arch. Montfoort 311, 312.
2)nbsp;Ibid. 313, 314.
!! fn dflijst van door de schouten aangebrachte morgentalen
van 1413 Cat Arch. Montfoort no. 282 fol. 224. Eveneens in de
Z lan^erthtn van 1458. Collectie Handschriften^b^^^^^^^^^^
in het RUksarchief te Utrecht no. 174 fol. 336. Tegenw. Staat
II 231.
De bewoners van Hoenkoop verzetten er zich tegen, met
het gevolg, dat er dwangmaatregelen tegen hen werden
genomen. De heer van Hoenkoop, Gerrit van Vliet, be-
klaagde zich er over bij de bisschop, die \'t voor zijn ver-
drukte onderdanen opnam De zaak schijnt ten gunste
van het Sticht te zijn geschikt. We horen er altans verder
niets meer over, en vóór 1514 is ze ook niet meer aan de
orde geweest.
In 1498 betaalde Hoenkoop aan gedeputeerden van de
Staten 19 gouden gulden ruitergeld, hetgeen door de toen-
malige heer Johan van Woerden, heer tot Vliet, was goed-
gevonden. De Staten verklaarden geen inbreuk te willen
maken op de rechten, privileges en vry heden, die heer
Johan en zijn onderzaten tot nu toe hadden gehad®). De
veronderstelling, dat deze 19 gulden een bijdrage zijn ge-
weest in het in dat jaar geheven huisgeld, lijkt mij niet al
te gewaagd, vooral, daar we in het vervolg Hoenkoop
voortdurend in verband met deze belasting vermeld vin-
den. De heerlikheid verschijnt in de huisgeldrekening
van 1509®), daarna in het huisgeldmanuaal van 1511^),
waar echter geen betalingen zijn opgetekend. Vervolgens
in dat van 1514 ; Hoenkoop heeft dan ruim 71 gulden
betaald, 6 gulden per goed huis. In de latere huisgeldreke-
ningen komt \'t ook geregeld voor.
Op welke rechtsgrond Hoenkoop vry gesteld was van de
betaling van morgengeld, is moeilik te zeggen. Dat de heer
van Hoenkoop aldaar de hoge jurisdictie bezat, is mij ner-
gens gebleken. In de beleningsbrieven is alleen sprake van
het gerecht, tins en tiend en hetgeen er verder toe behoor-
1)nbsp;Geschreven catalogus van het archief der heerlikheid
Hoenkoop (Rijksarchief Utrecht) no. 50.
2)nbsp;De desbetreffende kwitantie is van 29 Augustus. Ze is te
vinden in het privilegeboek van Hoenkoop. Gat. Arch. Hoenkoop
no. 46.
3)nbsp;SA 59.
4)nbsp;SA 147 fol. 33 v\'.
5)nbsp;SA 53 fol. 63.
-ocr page 103-de Een beroep op eventuele in deze zaak verleende pri-
vileges ben ik nergens tegengekomen. Wel is de heerlik-
heid in 1423 verpand aan de burggraaf van Montfoort
die toen voor zijn gebied in het bezit van de hoge jurisdic-
tie was, maar het staat niet vast of dit ook op Hoenkoop
van invloed geweest is.
In 1511 heeft men, vermoedelik tengevolge van de oor-
logstoestand, nagelaten betaling van het huisgeld af te
dwingen. In 1514 is men wel tot dwangmaatregelen over-
gegaan, heeft echter daarmede tot ernstige moeihkheden
met Holland aanleiding gegeven.nbsp;t, ro^^u
Het tegenovergestelde van hetgeen m 1462 heer Gemt
van Vliet gedaan had (zie boven blz. 86), deed nu, m 1514
heer Jan van Woerden. Hij riep de hulp van ae staonouoe
van Holland in tegen de bisschop en de Staten, bewerend^
dat Hoenkoop in \'t geheel geen Stichts gA.ed was en nooit
in de lasten van het Sticht had betaald ).
De verhouding tussen de beidenbsp;.t^trTrterTk
beter op, toen de maarschalk van het Nedersücht, F^
uten Ham, overging tot executie van de »quot;«■quot;■f^\'T™
van Hoenkoop. Hij het vee in beslag nemen
hoewel zich oLer hen ook poorters van Oudewater tevon-
den, gevangen nemen en naar het slot ter v°«en ^
Hoewel van Hollandse kant er op werd -»»^quot;f» ™
de aevanaenen te ontslaan, hun goederen terug te geven
t fuls of rschorten tot de eerstvolgendenbsp;gmg
de maar^halk toch door met panden ennbsp;™
andere „rigoreuse executiënquot;. Behalve de
84 gouden gulden nam hij de Hoenkopenaren voor strrf
ook noB 1500 Riinse gulden af. Het gevolg van dit alles
daf ii AugÏÏtus 15M de HoUandse regering tot repres-
1)nbsp;Zo in die van Ws-hop Rudolf Dieph^
vember 16 cn van Bisschop
Hoenkoop no. 61. Reg- Kssch. 4798 6466.
2)nbsp;Cat. Arch. Monltoort lio. 282 tol. 23.
3)nbsp;Asch. V. Wyck 1184,87.
-ocr page 104-saille maatregelen overging. Utrechtenaren werden gear-
resteerd, en op Stichtse goederen werd beslag gelegd . Het
duurde nog geruime tijd voor een dagvaart gehouden werd.
Deze had plaats in October te Schoonhoven. De aldaar
gehouden besprekingen hadden tot resultaat, dat het be-
slag op de Utrechtse goederen werd opgeheven; alle
verdere procedures en executiën zouden worden op-
geschort^). Het duurde echter nog tot Juni 1515 voor de
beslissing viel en Hoenkoop definitief voor Stichts
gebied werd verklaard®). Sedert dien contribueerde het
geregeld in het huisgeld.
Andere heerlikheden, die wij uit de manualen zien ver-
dwijnen, zijn die van Hagestein, Jaarsveld en Honswijk.
Ik noem deze drie gezamenlik, omdat zij in de eerste helft
der 14de eeuw bij elkander hoorden. Met het oog hierop
en ook op de latere gebeurtenissen is het gewenst hier
eerst enkele data uit hun geschiedenis aan te halen .
De heerlikheid Hagestein vinden wij in een oorkonde
van 1333 vermeld; zij wordt daarin omschreven als be-
vattende Gaspaarden, Everdingen, Golberdingen, Tulle,
\'t Waal, Honswijk en Jaarsveld. Graaf Willem III van
Holland gaf in 1333 deze goederen, die hij in 1326 van
heer Otto van Kuik had gekocht, in leen aan Zweder van
Vianen en Huibert van Kuilenburg met hoog en laag ge-
recht. Het onverdeelde aandeel van de eerste vererfde op
zijn dochter Heilwig en haar man Willem van Duiven-
voorde, die in 1335 zijn rechten aan Otto van Asperen
overdroeg. Daarop werd in 1338 het gemeenschappelik
bezit tussen beiden zo verdeeld, dat Honswijk met Gol-
berdingen en Everdingen aan de heer van Kuilenburg
1)nbsp;Asch V. Wyck II 90. Reg. SA 123.
2)nbsp;Asch V. Wyck II 103, 108. 3) Reg. SA 129.
Voor het volgende heb ik gebruik gemaakt van de artikelen
over de heerlikheid Hagestein van Mr. M. S. Pols en Mr. R. Fruin
Th.Azn. in de Verslagen en mededeelingen van de Vereeniging
tot uitgave van de bronnen van het oude vaderlandsche recht
m (1898) 295, 413 vlgg.; V (1909) 143 vlgg.
kwam. Het slot Hagestein met Gaspaarden, Tul en \'t Waal
kwam aan Otto van Asperen, terwijl Jaarsveld nog ge-
meenschappelik bezit bleef. Hagestein benevens Tul en
\'t Waal ging later met het hoge rechtsgebied aan heer
Otto van Arkel over; hij verwierf in 1366 Jaarsveld er bij,
dat hij tot dusverre met de heer van Kuilenburg had be-
zeten. In 1401 raakte Jan van Arkel met zijn Hollandse
leenheer hertog Albrecht in oorlog. Albrecht verbond
zich met de stad Utrecht en beloofde haar de sloten Ha-
gestein, Everstein en Lederdam, ingeval zij werden in-
genomen, te doen afbreken, terwijl de bisschop met zeven
stolen het recht van het Sticht op de hoge en lage heerlik-
heid van Hagestein zou mogen bewijzen^). In 1405 wer-
den de genoemde kastelen door de Hollanders en Stich-
tenaars veroverd en tot de grond geslecht. Op 26 Decem-
ber van het zelfde jaar bezwoer de bisschop, dat het hoog
en laag gerecht van Hagestein aan de Utrechtse kerk be-
hoorde Hoewel Jaarsveld in het desbetreffende stuk
niet wordt genoemd, moet het toen ook, als behorende
tot de Arkelse goederen, aan het Sticht gekomen zijn.
Sedert oefende de bisschop daar de hoge jurisdictie uit.
Hagestein en Jaarsveld vinden wij dan ook in de morgen-
geldmanualen met opgave van de belastingplichtigen. Na
1470 komen alleen nog maar de namen voor met aantallen
morgens, waar zij op getaxeerd waren. In de rekemng
van 1497 is bij beiden aangetekend: „rest alheelquot;. Uit
de huisgeldrekeningen zijn ook zelfs de namen ver-
dwenen, en in het register van 1525 komen zij even-
min voor.
Om dit verdwijnen uit de manualen en rekenmgen te
verklaren is het nodig na te gaan, wat er met de hoge
jurisdictie der beide plaatsen is gebeurd.
In de hoge jurisdictie van Hagestein is verandering ge-
komen in 1484. In dit jaar meende de stadhouder van Hol-
land, heer Johan van Egmond en Baer als ergenaam der
1)nbsp;Reg. Stad 540.
2)nbsp;Reg. Bissch. 1764.
-ocr page 106-heren van Arkel Hagestein als zijn erfgoed te kunnen op-
eisen. De bisschop beleende hem toen wegens zijn vele ver-
diensten tegenover het Sticht met Hagestein en alles wat er
bij behoorde, dageliks gerecht, renten en inkomsten, waar-
aan de hoge heerlikheid werd toegevoegd Al werd er nu
verder bij bepaald, dat het land van Hagestein aan het
Sticht zou blijven, dat eventueel te bouwen sloten en ves-
tingen open huizen van het Sticht zouden zijn en dat er
van de gerechten appèl op de bisschop zou openstaan, dit
alles neemt niet weg, dat het rechtstreeks bestuur van de
bisschop over dit gebied ophield en daarmee het recht op
belastingheffing.
De heer van Egmond werd er door bisschop Frederik
in 1502 opnieuw mee beleend en hield het leen tot 1510®).
In dit jaar droeg hij het land van Hagestein op aan de
bisschop, die het met toestemming van de vijf kapittels
uit het leenverband ontsloeg ten behoeve van de kapittels
van de Dom en Oudmunster, aan wie het bestuur, de hoge
heerlikheid inbegrepen, werd opgedragen®). Aan de
exemptie is onder het bisschoppelik bewind niet getornd.
In 1533 nog werd zij door Karei V erkend^). In 1536 vin-
den wij de Staten van Utrecht er tegen in verzet . In 1539
beshste de landvoogdes voorlopig, dat Hagestein moest
bijdragen en betalen in de uitzettingen, die van toen
af zouden worden gedaan«). Sedert dien verschijnt het
geregeld in de rekeningen van het oudschildgeld.
Over de hoge heerlikheid van Jaarsveld rezen moeilik-
heden met heer Jan van Vianen van Jaarsveld. Hij deed
in 1478 zijn aanspraken daarop gelden, juist toen na het
overlijden van Karei de Stoute, het gehele Sticht tegen
bisschop David in verzet was gekomen. Hierdoor kwam
1)nbsp;Reg. Bissch. 4469, 4470.
2)nbsp;Reg. Bissch. 5051.
3)nbsp;Reg. Bissch. 5118, 5119.
4)nbsp;Van de Water I 268.
5)nbsp;Heeringa, Inventaris v. h. Arch. v. h. kapittel ten Dom no.
793 fol. 36 vlgg.
6)nbsp;Gat. Recht. Arch. no. 9 fol. 303.
-ocr page 107-heer Jan m konflikt mei de maarschalk van het Neder-
kwartier, die in Jaarsveld als vertegenwoordiger van de
bisschop optrad en rechtsvorderingen binnen de heerhk-
heid vervolgde. Het geschil werd het volgend jaar taj-
gelegd voor de bisschop en zijn raad; er werd be-
paall dat de heer van Jaarsveld terug zou kr«gen, wat de
maarschalk in zijn gebied had doen panden,nbsp;^\'h«
verder de hoge heerUkheid aan de bisschop zou laten ).
Wü mogen aannemen, dat heer Jan zich slechts node m
deze\'besliling heeft geschikt. Want h« ^tonä m^jm
bewering, dat de hoge jurisdictie te
bisschop toekwam, niet alleen. Reeds m 1472 had h« steun
gevonden b« de grafelike regering
dit jaar door de bisschoppelike maarschalk P™dmgen en
executiën te Jaarsveld waren gedaan had d»
regering met represaiUes gedreigd, indien die dwangmaat-
efe n®nquot; werden gestaakt, het in beslag g—e t^
ruggegeven en de schade hersteld W«
een oorkonde van koning Maximdiaan J®nbsp;~t
hij eraan herinnert, wat toen „tot grote ™derth«^
van ons, onsen landen ende heerlichedenquot;
Opgegeven heeft heer Jan z«n verzet d»
In het zelfde jaar 1486 weigerde hij
recht te staan. De.e beval toen aan de U recht hem
te arresteren en de stad gaf daaraan dadelik gevolg,
vooS omriieer Jan een proces was begonnen ^ e^«
himien de heerlikheid gelegen goederen, die toebdi^
aan de kommandeur van St. Katharinen quot;\'-^ht^De
stadhouder en raden van HoUand gingen zich met deze
arrestatie bemoeien en eisten vrijlating
Jaarsveld. Men weigerde echter aan deze e,nbsp;»
dat koning Maximihaan gelastte om burgers ™n Utrech en
het Nedersticht gevangen te nemen en ze ™ J^J»
houden, tot heer Jan zou z«n ontslagen. Dit is dan ook
gebeurd .
1\\ Fnklaar Landsheerlijk bestuur 85.nbsp;„ .
\' Set Leenhof Vianen no. 122. Het stuk is van 7 Apnl.
aj Vofgêns een (ongedateerde) memorie. Arch. Leenhof Vianen
no. 122.
-ocr page 108-Afgedaan was de zaak daarmee niet. In 1497 maakte
Jaarsveld in de kapittelvergaderingen nog een punt van
bespreking uit . De zaak raakte op de lange baan. Tot
1511 horen we er dan niets meer over. In dit jaar wilde
de bisschop opnieuw morgengeld te Jaarsveld heffen, maar
door de stadhouder van Holland werd aan de bewoners
verboden het te betalen, totdat daarover nader zou zijn
onderhandeld^). Zo dit al gebeurd is, dan hebben deze
onderhandelingen geen resultaat gehad, want in 1514 wer-
den er opnieuw dagvaarten gehouden te Schoonhoven,
waar allerlei documenten op deze zaak betrekking heb-
bende, ter tafel werden gebracht en getuigen werden ge-
hoord®). De zaak schoot intussen niet op. In 1516 was
men nog even ver; en toen de elect Hendrik van Beieren
in 1528 afstand deed, was het twistpunt nog onbeslist.
In 1530 leden nieuwe pogingen, om de zaak tot een goed
einde te brengen, schipbreuk^). Negen jaar later besliste
de landvoogdes voorlopig, dat Jaarsveld, hangende het
proces, niet behoefde te betalen van haar goederen binnen
de vrijheid gelegen .
1)nbsp;SA 57. (Nederkw. cn Overkw.) „Item die doemdeken van
een capittel op Jaersvelt te leggen gegeven 45 stuversquot;. „Item
van een generael capittel van Honswijck, Hagestein ende Jaers-
velt 2 R.g. current 5 stuversquot;.
2)nbsp;Arch. Leenhof Vianen no. 122. De desbetreffende brief is
van 1511 December 31.
3)nbsp;Arch. Leenhof Vianen no. 122.
4)nbsp;Gat. Recht. Arch. no. 398.
5)nbsp;Gat. Recht. Arch. no. 9quot; fol. 303. Deze mededeling vinden
wy nog aangetekend in de rekening van het oudschildgeld van
1592/93. SA 144 fol. 8 v°.
Omstreeks 1640 stelde de heer van Jaarsveld zich met zijn heer-
likheid onder de oppermacht en het rechtsgebied van Holland,
waartegen in 1644 de Staten van Utrecht protesteerden. Wel
heeft men nog in 1658, bij gelegenheid van procedures tussen het
kapittel ten Dom en de drost en het gerecht van Jaarsveld, die
voor het Hof van Utrecht gedagvaard waren, trachten te bewy-
zen, dat Jaarsveld Stichts was, maar deze pogingen schynen geen
succes gehad te hebben, want uit enkele resolutiën van de Staten
van Holland van 1713 bleek mij, dat Jaarsveld toen tot Holland
De heerlikheid Honswijk was, zoals wij boven (blz.
88) reeds vermeld hebben, in 1338 aan heer Huibert
van Kuilenburg gekomen met hoog en laag gerecht.
Sedert dien bleef Honswijk met Kuilenburg verenigd en
werden de opvolgers van heer Huibert er door de graven
van Holland steeds mee beleend „in hoigen gerechte ende
in laghequot; De bisschop had er dus niets te zeggen. Wel
deed hij meerdere malen aanspraken op de hoge jurisdictie
gelden, maar te vergeefs®); Honswijk heeft nooit in de
werd gerekend. Het is mü niet gelukt uit te vinden of de provin-
cie Utrecht officieel van haar rechten afstand heeft gedaan en
wanneer dit is gebeurd. Zie de Tegenw. Staat II 422 n 1 De
verschillende resoluties van de Staten van Holland zyn van 1713
Maart 24, Mei 20, Augustus 17, September 26.
1) Verslagen en mededeelingen O. V. R. V 177.
2 Zo in 1463, toen door een zekere Willem Suermond voor
schepenen van Kuilenburg werd verklaard, dat in zyn tyd heer
Gerrits oude vader, Gerard (IX), heer van Kuilenburg, in Hons-
wyk een dief had laten gevangen nemen en ophangen, als bewys
dat hij daar het recht van hoge jurisdictie bezat. A- W. K. Joet
van Oud-Heusden, Historische beschryvinge van Culcmborg 1
(1753) 104 In 1475 werden de Honswykers, „gelyck of zy Stichtsc
hadden geweestquot;, opgeroepen naar het slot ter Horst door de
maarschalk en de panders, „om die iusticie van enen dieff the
helpen administreren, ther cause van de welcken proces geresea
is voir den hove van Hollant tusschen den voirsz. biscop ende drie
Staten van den Nedersticht van Utrecht ther eenre zyde ende een
heer van Gulenborch ende van Hontswyck ther andere, ende is so
verre by den hove geprocedeert ende sententie gegeven tot vor-
dele van den here van Gulenborch ende tot achterdele van den
biscop ende drie Staten van Utrecht voirseit.quot; Arch. Leenhof
Vianen no. 122.
Een nieuw konflikt ontstond in 1492, toen heer Jasper van
Kuilenburg een dief had doen executeren en de voor dat doel
opgerichte galg door de Utrechtenaren werd neergehaald. In dit
geschil zouden, volgens Heda (blz. 305), de heer van Montfoort
en Philips van Bourgondië, broer van bisschop David, uitspraak
hebben gedaan en wel ten nadele van heer Jasper, die zich er
over beklaagde by zijn leenheer, de graaf van Holland, van wie
hy Honswijk met hoog en laag gerecht in leen hield. De stad-
houder en de raden van Holland raadpleegden de registers van
de graaflikheidslenen en vonden daarin, dat heer Jasper en zyn
voorouders de heerlikheid van Honswijk met hoog en laag ge-
lasten van het Sticht gekontribueerd. Wel komt het met
de namen der aangeslagenen in de morgengeldmanualen
tot 1470 voor; maar dat het ooit werkelik betaald zou heb-
ben, blykt nergens. Na 1470 komt alleen de naam nog
maar voor met het getal van 416H morgen. In de huis-
geldrekeningen verschijnt Honswijk helemaal niet.
In 1533 werd de vrijdom van huisgeld nog door Karei V
erkend^), terwijl in 1539 de landvoogdes voorlopig be-
sliste, dat Honswijk slechts deel in het oudschildgeld
behoefde te betalen
De landen gelegen in de stadsvrijheid om Utrecht heen
hebben ongetwijfeld van de aanvang af in het morgengeld
gecontribueerd, en ook de Utrechtse burgers, die daar of
elders geërfd waren, waren belastingplichtig. In de (on-
volledige) restantlijst SA 78 (dn 1450) komt o.a. \'t Lauwe-
recht voor. In de latere manualen vinden we geregeld de
namen van de gerechten van de vrijheid terug. De aan-
recht van de Hollandse graaflikheid in leen hielden „van also
lange jaren, dat geen memorie van menschen ter contrarie en isquot;.
Voet I 139.\' De kwestie schijnt te zyn bijgelegd. Altans in 1493
bevestigde\'bisschop David het in 1438 gesloten verdrag tussen
Rudolf van Diepholt en de stad Utrecht enerzijds en heer Johan
van Kuilenburg en diens zoon anderzijds. Waar de twist precies
over had gelopen blykt niet, maar sub 1 werd bepaald: „sullen
die Heere van Culenburg ende Geryt synen sone voergenoempt
voertaen hoere gerechten ende guede gelegen in den Stichte van
Utrecht rustelick ende volkomelik gebruyken in alre maten, als
hoere selige alderen die gebruket hebben sonder eenig krot ofte
hinder van ons, ofte van ymant onsent wegen sonder argelistquot;.
Voet I 140 vlgg.
1)nbsp;Van de Water I 268.
2)nbsp;Cat. Recht. Arch. no. 9quot; fol. 303. In de rekening van het
oudLhildgeld van 1592/93 komt deze mededeling nog voor. SA 144
fol., 23. In 1595 betwistten de Staten aan de graaf van Kuilenburg
diens recht van hoge heerlikheid. Memories en contra-memories
werden van weerskanten ingediend. Het geschil werd eerst be-
ëindigd in 1615, toen graaf Floris zyn rechten op de hoge heer-
likheid van Honswijk aan de Staten verkocht. SA 457 en 459.
maningen van de raad om morgengeld te betalen, waren
gericht „tot allen horen borgeren ende ondersatenquot;-).
In het huisgeld betaalden de stad en de vrijheid met
mee. Slechts één maal is de laatste daarin aanklagen
geweest en wel in dat van 1507 ^). Tydens het bisschop-
pelik bestuur is het bij die ene keer gebleven. Zelfs m
de grote huisgeldzetting van 1525 contribueerde de stads-
vryheid niet.
Over Amersfoort en het ni°\'g®geld vernemen w uit
de bronnen het volgend. In 1423 betaalde Amersfoort 537
Rgnse gulden aan de stad Utreeht als »»\'\'f
die krachtens de zoen met Holland moest worden b^
taald. Zo als we zagen, was daarvoor een moWW mt-
geschreven»), In 1429 werd er door de stad Utrecht een
bode heengeLden met het verzoek, „dat « b ^^
laten comen zouden omme dat mergengelt \'e
ten-). In 1431 kwam de bisschop met z.jn »ester
Gerrit de Keizer overéén, dat de kapittels » de \'ad «
alle middelen zouden aanwenden om het achterstalhge
morgengeld van de laatste zetting binnen te knJgen o.a.
van die van Amersfoort\'). In \'t zelfde jaar werden er
twee afgevaardigden van Utrecht heengezonden om de
stad ertoe te bewegen morgengeld te betato • Of het
nu een «evolR van dit bezoek is geweest, weet A met, maar
zeker is® dafin December van dat jaar aan morgengeld
quot;1 rrv^Cr^sf ..Indelnt dan der stat Utrecht v^.
poirU :Sde vXden hore uutsettinge gedaen ende hore cedu-
L^^^in^\'aquot; 50ft:dinbsp;contr,hueer-
arch. Utrecht no. 587.
5)nbsp;Reg. Bissch. 2682.
6)nbsp;KaLraarsrekening Stad 1431/32 fol. 65.
-ocr page 112-aan de bisschop werd betaald een som van 450 Arnhemse
Arnoldus gulden en in Augustus van 1432 een twede
som van 600 gulden . Bisschop Rudolf moest echter
beloven, dat deze sommen alleen zouden worden be-
steed voor het verkrijgen van zijn confirmatie te Rome.
In geval die niet zou worden verkregen, moest het geld
aan de stad worden teruggegeven . In 1436 beloofde de
bisschop de stad verder van alle morgengeld voor zijn
procedure te Rome onbelast te zullen laten; deze belofte
werd eveneens door de Staten afgelegd .
Blijkens de restantlijst van ±: 1450 bleven toen al de
1205 morgen van de Stadsvrijheid in restant®). Daaren-
tegen betaalde de stad in het morgengeld van 1458 en 1459
een som van 1800 Rijnse gulden. Uit eigen beweging deed
zij dat niet, maar zij werd er toe gedwongen, toen zij zich
in 1462 met bisschop David verzoende. Behalve deze som
moest zij ook 1000 Rijnse gulden als boete betalen^).
In het manuaal van 1470 komt de vrijheid van Amers-
foort wel in de index voor, maar zonder aanwijzing van
blad. Omtrent betalingen blijkt uit het manuaal zelf
niets . Evenmin betaalde zij in 1497quot;) en dit zal ook
wel \'t geval geweest zijn in 1498, toen ze zich tegen een
nieuwe uitzetting van morgengeld verklaarde voorzover
het haar goederen en die van haar burgers aanging\').
Dat de stad haar vrijheid in \'t geheel niet als morgengeld-
plichtig beschouwde, blijkt ook nog ten duidelikste uit de
overéénkomst in 1499 aangegaan met de stad Utrecht,
Dit stuk houdt in, dat men, wanneer in \'t vervolg een mor-
gen- of huisgeld zou worden uitgeschreven, de gelden, die
aan de steden Utrecht en Amersfoort zouden worden uit-
1)nbsp;Reg. Bissch. 2699,
2)nbsp;Cat, Arch, Amersfoort no, 30 fol. 141 v°—143 v°.
3)nbsp;SA 78,
4)nbsp;Rer, Amorf, scriptt, 319, 320. Het verdrag is van 21 Julie, De
kwitantie van 2800 Rynse gulden is van 1463 Januarie 7. Reg.
Bissch, 3982, Zie boven blz. 63.
6) SA 49.
6)nbsp;SA 57.
7)nbsp;Asch V. Wyck I 60,
-ocr page 113-gekeerd, ter verlichting van hun financiële lasten zo zou
verdelen, dat de stad Utrecht daarvan twee derde en
Amersfoort een derde zou ontvangen. Als concessie ver-
klaarde de stad Amersfoort er in toe te stemmen, dat de
goederen van haar burgers overal in het Sticht gelegen,
maar buiten de stadsvrijheid, in de eerstvolgende morgen-
of huisgeldheffing zouden meebetalen^). Inderdaad is
dit gebeurd, waarover aanstonds. In 1501 was de hou-
ding van de stad nog dezelfde. Het manuaal yan dat jaar
vermeldt wel de naam, maar niets van betahngen ).
Ten opzichte van het huisgeld was het net zo als ten
opzichte van het morgengeld. In geen enkel manuaal
of rekening komt Amersfoort voor. Dat de vrijheid m
het huisgeld van 1507 zou hebben gecontribueerd even-
als die van de stad Utrecht, is niet waarschijnlik ), al
stond ze ook niet vijandig tegenover deze heffing ).
Hoogstens zullen de buitenburgers hebben betaald, wan-
neer ten minste nog aan de overéénkomst van 1499 is
\'\'^Oolfa\'lflid\'van de Staten verzette zich de stad Amers-
foort tegen het huisgeld. In 1513 weigerde zij haar toe-
stemming te geven en in 1518 was zij fegen de uitzetting
1) Reg. Stad 1274. Dodt, Archief I 116.
3! zfe bl/95 NLr\'aanleiding van het sluiten van de r^ening
van^eze ieüVng schreven de Staten aan Amersfoort Wyk en
Renen om hun gedeputeerden naar Utrecht te
schelde ende betalinge van hoeren voirsteden ende aenpaert .
me uït konkl^nbsp;dat de Amersfoortse vr^exd zoquot; ^
betaald, lijkt mü onjuist, vooral de houding de stad xn 1499
in aanmerking genomen. Dat de stad huisgeld gemd zal hebben
is bestrogeïk In 1497 had ze dit gedaan met morgengeld, maar
niet St de wjheid, zoals de rekening zelf bewijst, maar in Eem-
l^d (zeer zeker ook niet van de buitenburgers, voorzover zy
ni^t d or ersrcciale bepaling gebonden waren En het ze^
mogen wy veronderstellen voor de zetUng van 1487/88 waarby
ook ..boerersquot; van Amersfoort vermeld worden. Zie blz. 31 n. 4.
4)nbsp;Asch v. Wyck I 223 vlg.
5)nbsp;Asch v. Wyck II 61.
\'nbsp;7
-ocr page 114-\'ten behoeve van Johannes Faulquier. Verhinderen kon zij
ze echter niet .
Het voorgaande bewijst wel voldoende, dat Amers-
foort zich in \'t geheel niet als morgen- of huisgeldplich-
tig beschouwde. Overredingskrachten dwang waren
wel de middelen, die aangewend moesten worden, om
geld los te krijgen ten behoeve van het gemene land.
Het recht voor haar houding ontleende de stad klaarblij-
kelik aan het artikel betreffende de bede in de stadsrecht-
brief van 1259 ; een bewijs, dat de burgers zich hierop
zouden hebben beroepen, heb ik echter niet gevonden.
Natuurlik wenste de stad deze vrijdom van belasting
ook toegepast te zien op de gras- of buitenburgers.
Dit waren mensen, die niet in de stad Amersfoort
zelf woonden, maar toch het daar geldend burger-
recht genoten. Ze kwamen vooral voor in Eemland
en verder nog in het Overkwartier. \'t Spreekt van zelf,
dat ook deze zich niet verplicht achtten om morgen-
geld te betalen. Geheel zonder verzet van de kant van
de bisschop is dat niet gegaan. In verschillende stuk-
ken uit de jaren 1451—1455, waarbij bisschop Rudolf
aan bewoners van het Hogeland, Baarn en Eemnes ver-
gunning verleende daar te blijven wonen en niettemin
het volle genot van het burgerrecht van Amersfoort te
hebben, deed hij uitdrukkelik de bepaling opnemen, dat
zij daardoor niet zouden zijn vrijgesteld van de beta-
ling van morgengeld^). Indirekt hield dit een erkenning
1)nbsp;Asch V. Wyck II 241/2.
2)nbsp;In 1514 schreef de bisschop aan drie Staten: „ende soe dan
unse Stadt van Amersfoert sich thent noch toe onwillich heeft
gestelt, hoer aenpaert van den voers. huysgelden te betalen, wyl-
len wy by den selven unser stadt noch alle unse beste vlyte
aenkieren, omme zij te doen onderwijsen, dat sy hierinne oick als
andere unse undersaten doen ende sich bewysen sullenquot;. Asch
V. Wyck II 95. Of het succes heeft gehad? De extractrekening
van 1514 zegt er niets over. Wel vermeldt ze het gevangennemen
van de pander Dirk van Broekhuizen door die van Amersfoort.
3)nbsp;Zie de desbetreffende bepaling boven op blz. 6.
4)nbsp;Reg. Bissch. 3569, 3641.
-ocr page 115-in, dat Amersfoortse burgers vrij van morgengeld wa-
ren. Zo vinden we dan ook in de restantlijst van ± 14d0
onbetaalde restanten van Bunschoten, Zandbrmk, IJsselt
de Haar en Duist, tesamen belopende 64 morgen met
de verklaring: „ende is al Amersfoirt\'-). In die van
1458 worden\'onder Bunschoten ^ ^^^^^^^^^
foorters genoemd, die niets betaald hebben ), en even-
eens treffeTwe in \'t manuaal van 1470 tal ^
aan, met A (Amersfoort) gemerkt, b« ^^^^^^^^^^^^^^^
omtrent betiingen is bijgeschreven;), y^l^^mersfoor^^^^^^^^
lijst van 1497 is van de landen, die als
gesignaleerd staan, maar door enkele personen
in 1499, toen de stad het vooruitzicht had
een deel van het morgengeld te «quot;tva^gen vond zij
goed, dat de landerijen van ^aar burgers ^
Ldsvrijheid morgengeld zouden betalen, ^olge^
nuaal van 1501 is dan ook door tal van
daaraan voldaan®). In veel mindere mate ^^^^^^^^
volgens het manuaal van 1511, hoewelnbsp;^^^
600 gouden Philipsgulden -^ren toegezegd van ^ deel,
dat Ln de stad Utrecht zou worden toegewezen ).
. 1) SA 78.
2)nbsp;SA 80.
3)nbsp;SA 49 fol. 195 vlgg.nbsp;nnbescreven syn Amers-
4nbsp;S, 79. Op fol. 51nbsp;Md hebh^
foirders», volgen 36nbsp;quot; Xug ^ nabescrevea
en 1 helemaal. Op fol. 65 v ^Iggnbsp;6 gedeel-
gueden hoeren tAmersfoert\' voegen 70nbsp;^^ ^^^^^ ^ ^^^^^
telik betaald zijn. ^P ^nbsp;f\' vo^en 30 namen, waarvaa
nabescreven wonen tAmersfoert . voigennbsp;hebben,
2 betaald hebben, Waarom deze enkele personen oe
wordt er niet bij gezegd.nbsp;„
5nbsp;mi !ofnbsp;quot;nnanciae bepaUng
t») bA öJ rol. 100 Vlgg.. manieren hierna-
^ Van het huisgeld trokken de grasburgers zich ook niets
aan. Hun aantal nam na 1512 toe, wat aan het huisgeld
in Eemland niet ten goede kwam. Voortdurend komen
we in de rekeningen klachten tegen over de grote restan-
ten en de onwil der Amersfoorters. Het grasburgerschap
werd een middel om zich aan de betaling van het huis-
geld te onttrekken .
Het Oostenrijks bestuur heeft ten slotte aan deze zon-
derlinge toestand een eind gemaakt, wel niet onmiddel-
lik^), maar langzamerhand. In 1539 besliste de land-
voogdes voorlopig, dat Amersfoort, zolang het proces
over de exemptie voor de Grote Raad te Mechelen
duurde, niet behoefde te betalen van goederen bin-
nen de vrijheid gelegen of die haar burgers hadden ver-
kregen voor de overdracht van de temporaliteit. Van
goederen in het Sticht gelegen, die ingezetenen van
Amersfoort daarna hadden verworven moest wel wor-
den betaald®), \'t Schijnt, dat de stad tegen deze beslis-
sing in verzet is gekomen! Ten minste de landvoogdes
liet in 1541 aan de stadsregering weten, dat zowel de
poorters van Amersfoort als de pachters van Amers-
foortse landen buiten de vrijheid, in Eemland of elders
gelegen, van al hun goederen moesten betalen in het
oudschildgeld . De vrijheid zelf bleef dus nog buiten
schot; pas in 1533 vinden we haar voor \'t eerst in de
rekening van genoemde belasting vermeld®).
1)nbsp;Zie boven blz. 134, 135 n. 1.
2)nbsp;De exemptie is eerst nog erkend. Zie v. d. Water I 268.
3)nbsp;Gat. Recht. Arch. no. 9» fol. 303.
4)nbsp;Gat. Arch. Amersfoort no. 151. De desbetreffende brief is
van 13 Juni.
5)nbsp;„Penningen, die Johan van der Hair ontfangen heeft, heer-
comende van zeker landt ende vrydomme, die tot her toe vry
zyn geweest, zoewel van \'s Keysers pachters als van goederen,
die by de borgeren van Amersfoert, Rhenen ende Wyck zeiven
gebruyct zyn geweest ende oec van hoeren vrydomraen ende nu
by commissarissen van den oudtschiltboecken te boec zyn ge-
Ook de namen van Wijk en Renen komen m de mor-
gengeldboeken en in de rekening voor; in de boeken zon-
der de namen der aangeslagenen . Hoewel wij beide
plaatsen tegen het morgengeld in verzet vinden en weiger-
achtig om te betalen, hebben ze toch ook emge malen
^T^dquot;::^ Wyk droeg bü in \'t morgengeld ^n
1497 en 1511^), Renen in 1470, 1^97-151
ook al in 1430®). Volgens de restantlijst SA ^^
beide plaatsen niets. Eveneens verzetten zij zu^h tegen de
zetting van 1498^). Wijk beriep zich daajbij op W
privileges^) en beweerde op grond daarvan met gehou
moeten betaelen den termijn van Johannes LUI
incluisquot;. SA 144, 1552/53 fol. 20.nbsp;nnostcomende ingaen
„Ten yersten, dat nativitatis Johanms n^^^f^ ^^^
zei het volle oudtschiltgelt, .ulcx, dat die ghequot; • dx
exemptie genoten hebben, voertaan oudtsc^^^^^^^^^
zoe tot nu toe, die van Uuytrecht ende Montfoort g
Ibid. fol. 35 vquot;.nbsp;„ „ • CA iO komt een frag-
.) Zie SA 78; 51 fol. 248 V; alleen in SA 49 komt
ment van een lyst voor van aangeslagenen ^quot;^^^g^n en
In eerstgenoemd jaar betaa de Wyk 60 go d ^ ^^^ 99^
Ren n 125. Be restanten «
(Byen, l y- - —^
dat ontfangen bekent ende my ^«derom in nyn quot;^tg g^^^
op myn g.h., wairvoir hy Vnbsp;aangetekend:
den Staten ende desgelyx is mit Wyck . Hierny
„Is betaelt mit Renen hieromquot;.
3) Reg. Bissch. 2682.
4) Asch V. Wyck I 53, 59, 63.nbsp;Gijsbrecht van
5 Wijk had in 1300 stadsrecht g^^rcgen van y
AbcUde. Omtrent het betalen van schatting wd
paald: „Soe hebben wy hem gffnbsp;^ider poirten tot
nacomelingen, dat alle die Po^^^crs deyoi^ P ^^^ ^^^^
Wyck vrye ende los sullen wesen van alre scaui g
onrechter giften ende van allen kucmede^
De desbetreffende bepaling in dejtad^^^^^^^^^ woenachtich
ÄeT^r OHbbtn ÄrTorr Ln beide syden des
syn tusschen der unbsp;schattinge ende van on-
iS;nbsp;.oe^eae e.c» Fruin, RecMsbr.,«.
-ocr page 118-den te zijn om te betalen en geheel buiten de moei-
likheden te staan met de heer van IJselstein. Renen
deed het zelfde®), maar bracht nog een ander argu-
ment naar voren, n.1. de slechte economiese toestand ten-
gevolge van de oorlog van 1481—1483; toen was de stad
door de Utrechtenaren onder Engelbert van Kleef inge-
nomen en geplunderd^). Voor 8000 Rijnse gulden had zij
zich los moeten kopen, en daarvoor hadden de gebroe-
ders David en Lodewijk van Leefdael geld voorgescho-
ten, onder verband van de stedelike accijnsen, goederen en
renten®), \'t Is dan ook niet te verwonderen, dat Renen
in 1487 en volgende jaren van morgengeldheffingen vol-
strekt niets wilde weten . In 1499 werd Renen door de
Kleefsen ingenomen en geplunderd , zodat het voldoende
reden had zich ook aan de heffing van 1501 te ont-
trekken®).
Tegenover het huisgeld stonden de beide steden ook
in den regel afwijzend. Alleen in de heffing van ± 1520
ten behoeve van Johannes Faulquier hebben beiden ge-
contribueerd In 1494 beweerde Wijk exempt te zijn;
ook in 1508 wilde ze er niet mee te maken hebben ®). Ten
slotte heeft echter de stad toen 132 gulden aan de bisschop
betaald, met de uitdrukkelike by voeging, dat dit als
Sted. Nederst. II 9, III 196. Over de mocilikheden met de heer
van IJsselstein zie men blz. 67 vlgg.
1)nbsp;G. C. Haakman, Rhenen en omstreken (1847) 27 vlgg.
2)nbsp;Reg. Bissch. 4597.
3)nbsp;SA 26*. In brieven van 1487 Nov. 14 (dis Woinsdages post
obitum Martini); 1491 Febr. 2., Dec. 22 (des Donredages na
Thome Apostoli.); 1493 Jan. 17; 1495 Jan. 7 (des Woinsdages
post epiphanie Domini).
4)nbsp;Haakman, Rhenen 29 vlgg.
5)nbsp;In SA 51 fol. 248 komt Rhenen wel voor met 1120 goede
morgen, maar van betaling blykt niets.
6)nbsp;Het gerecht van Wyk buiten muren betaalde ruim 62 gl.,
dat van Rhenen 85 gl.
7)nbsp;In een brief van 23 Aug, (op Sunte Bertelmeeus Avont.)
8)nbsp;Asch v. Wyck I 234.
-ocr page 119-een schenking was bedoeld en als een gunst, maar vol-
strekt niet van rechtswegenbsp;^nbsp;.. „^^of Hp
In 1513 wilde Wijk in zake het huisgeld, omdat de
bi schopt ^ van ruiters en knechten en nog
andere L^aden was. een welwillende houding aannemen
en de?^^^ helpen executeren^). Wij weten echter
n^et of ^nbsp;feitelik ^eeü ^^^^^^^^
W«k komt alleen in ^^
huisgeldrekeningen, ook met m het regnbsp;„lorgen-
hoew\'el de stad zich f
geldzetting, waarvan toen ook sprake w
^tf Rr„t 1 ui..em„g 1507,0« e^n«^
taald heef., is — WeigeraehUg
in 1512, 1513, 1515 en 1518 ). De we g s ^^^
voortdnrend verdedigd met dezelf^^^ ^^^
de stad tweemaal was overvallen, waardoo
burgers enorme -^ade hadden geUden wel to^ ^^^^
gulden toe, dat niemand ^aarnbsp;^nbsp;Alle-
moest zien, hoe zij uit de —heto^Hs^S eon-
maal voldoende reden om^ mets te geven.
tribueerde Renen ook met Tnbsp;exempties
Onder het Oostenrijks bewind ^«d»nbsp;i
van WMk en Renen aanvankeliknbsp;van
slissing door de landvoogdes in 1539 ten
Amersfoort genonaen, «old ook vo^ dnbsp;^^^^
den«). De exempties van ^e ™«hedjnbsp;, „
opgeheven.
jaar komen zij voor nei eeisi ax
1) Cat. Arch. W«k by Duurstede, Afd. Charters no. 13.
2 SA 26\'. In een brief van 6 Maart.
3\\ SA 26* In een brief van 11 Mei.
4 Ascl\\: wyck II 51, 56, 123, 242.
5)nbsp;Ibid. II 123.
6)nbsp;Zie SA 54.
7)nbsp;Van de Water I 268.
sj Cat. Recht. Arch. no. 9-i fol. 303.
9) Zie blz. 100 n. 5.
-ocr page 120-Behalve de zo even genoemde steden hadden ook
Vreeland, Baarn, \'t Gein, Eembrugge, Eemnes, Binnen
dijk en Bunschoten stedehke rechten^). Van deze komen
de vijf laatsten als belastingbetalers voor, Vreeland echter
niet. Alleen in het huisgeld van 1514 heeft deze stad 50
gulden betaald, maar namen van aangeslagenen ont-
breken .
Klaarbhjkelik is deze exemptie terug te voeren op de
oorkonde van 1298, waarbij bisschop Willem de voor-
rechten, door bisschop Hendrik (1250—1267) verleend,
bevestigde en de plaats voor altijd vrij verklaarde van
alle beden®). Wel is waar had Het Gein in 1295 hetzelfde
privilege ontvangen, maar met de uitdrukkelike bepaling,
dat de vrijheid niet zou toepasselik zijn op de generahs
precaria .
Ridderschap en geestelikheid namen ten opzichte van
het morgengeld geen bevoorrechte plaats in^ Ze waren
morgengeldplichtig.
In zake het huisgeld is daarover van vóór 1512 vrijwel
niets bekend. De kloosters schijnen voor die tijd exempt
geweest te zijn. Ze worden altans nergens genoemd. Het
mandament van 1494 spreekt alleen van huislieden,
pacht- en huurhuizen®); de raming van 1498 van „hu-
singen ende hofstedenquot;, die in het gehele Sticht werden
bewoond®); het mandament en het betalingsbevel van
1511 van goede „huisingenquot;\'). Zeker is, dat oorspron-
kelik de pastoors wel in het huisgeld werden aange-
1)nbsp;Gedrukt door Fruin, Rechtsbr. KI. Sted. Nederst. III.
2)nbsp;SA 53 fol. 144. „Item die van Frelant hebben op hoer huys-
gelt betaelt XXIII gl. dach aen die ander helft Sint Lambert
ende dander helft Vector. Item noch op Mathei XXI gl. dach
omnium sanctorum. Item noch op Symons en Juden VI gl. Som-
marum van Vrelant L gl.quot;
3)nbsp;Matthaeus, De jure gladii 285.
4)nbsp;Zie boven blz. 7 n. 3.
5)nbsp;Reg. Bissch. 4905.
6)nbsp;SA 93.
Reg. SA III, 114.
-ocr page 121-slagen 1). In het mandament van 1513 werd deze groep
Uitgezonderd, benevens die der altaristen of vicaris-
sen 2). Ook de ridderschap, die „vesten ende huysen
ende opgetogen bruggenquot; hadden en anderen, die de
drie Staten voor gerechte ridderschap zouden houden,
werden van het huisgeld vrijgesteld®).
Voor de kloosters werd in 1512 een aparte regebng ge-
troffen. Want nu het morgengeld, waarin zij altijd had-
den meebetaald, niet meer werd geheven en zij vrijge-
steld waren van de bieraccijns, vonden de Staten het met
meer dan billik, dat ze toch ook wat gaven, en zo moes-
ten ze zekere vaste bedragen geven, als in de verhand-
brief van 1512 genoemd staan Alleen de kloosters
binnen Amersfoort, Wijk en Renen vielen met onder de
nieuwe bepaling; zij werden echter tenslotte ook met
langer ontzien. In 1525 werden zij
met de kloosters binnen Utrecht 10000 van de 46000 goud-
guldens voor hun rekening ®).
De bisschoppelike pachters schijnen o^P^
morgengeldplichtig geweest te zijn. In 1424 schrijft Utrecht
aan de heer van Kuilenburg, dat er in het land van
Utrecht een morgengeld is uitgezet en dat de bisschop
zelf van zijn daar gelegen goederen
taald heeft«). Verder vinden wij in de bisschoppelike
rekeningen van 1426/27 ontvangsten van P^^ten ver-
meld ui? Zegveld en Kamerik; het morgengeld word van
deze bedragen afgetrokken ten bate van het landvolk ),
~ .Wn de raminc van 1499 (SA 93) blijkt niets van een uit-
M in ac ramint, vaunbsp;ok iat Cl\'^ll) worden geen
zondering van deze kategorie. In SA 147 (1511^ woraen j,
kwaliteiten van personen genoemd.nbsp;rittPrsranquot;
„Item pastoren en altaristen sullen staen als die ritterscap .
Reg. SA 122.
3)nbsp;Van de Water I 263.
4)nbsp;Van de Water I 263.
D:titr?slnquot;25 Maar. die a„nu„da.ionfs Marie).
Brievenboek Stad fol. 71.
7) Hecringa, Rek. Bisdom Utrecht 1\' 246.
-ocr page 122-terwijl volgens de rekening van 1428/29 aan een zekere
Sander Spaan een som is betaald van „mergengeld van
myns heren landt totten blochusequot; .
In de manualen komt slechts by een drietal posten,
waarin de bisschop als eigenaar staat genoemd, een aan-
tekening van betaling voor^). Overigens is \'t regel, dat
ze onbetaald zijn gebleven, terwijl een enkele maal de
mededeling is bijgevoegd: „ende is myns heren tinsgoetquot;
of „ende is myns heren tafelgoet, ut diciturquot; , wat men
zou kunnen beschouwen als een verklaring van het on-
betaald blijven. De aantekeningen bij Driebergen, Stou-
tenburg en Leusden in de rekening van 1497®) wekken
eveneens deze indruk. De restanten, respektievelik 118,
500 en 394 morgen behoorden, naar het zeggen van de
buren, tot de tafelgoederen van de bisschop.
Uit het feit echter, dat er toch pachters waren, die
betaalden, zouden we mogen opmaken, dat ze gedeeltelik
vrügesteld waren, gedeeltelik niet. Dit wordt bevestigd
door een brief van bisschop David aan de drie Staten van
1499. De rentmeester van de bisschop had n.1. aan de
pachters van diens landen bevolen om geen morgengeld
te betalen, voordat de bisschop, die toen in Vollenhove
verblijf hield, weer in het Nedersticht zou zijn terug-
gekeerd. De bisschop gelastte zijn rentmeester zich met
de landbouwers bij de gedeputeerden te vervoegen, om
de schatboeken (dus denkelik de manualen) te raadplegen.
Bleek daaruit, dat ze schatbaar waren, dan moesten ze
betalen, in het tegenovergestelde geval vrijgesteld blij-
1)nbsp;Ibid. II 337.
2)nbsp;SA 49 fol. 51. „Item onse Here van Utrecht 1 mergen, solvit
Jan van Scadick Gysbertsz stoter.
SA 49 fol. 20 v°. „Item Wouter Gerytsz een deel gemeenlants
2 gouden Arnoldus gulden ende is myns heren tagelgoet, ut dicitur;
bruuct Aelbert die Goyer, solvit Aelbert die Goyer van eiken
gulden IH braspenningquot;.
SA 52 fol. 68. „Myn gen. Here van Utrecht 8 mergen, bet. by
Goyert Schouten 8 mergen fac 2 goutg.quot;
3)nbsp;SA 45 fol. 210 v°. SA 49 fol. 20 v°.
4)nbsp;SA 57.
-ocr page 123-ven\'). Op wat voor grond deze vrüstelUngen werden ver-
leend, is mü nergens gebleken.
Wat nu het huisgeld aangaat, m 1498 hadden huurders
van bissehoppelike huizen zich er b« de bisschop over
beklaagd, dat ze gepand waren, omdat ze geweigerd had-
den het huisgeld van één enkele gulden betalen, be-
werende, dat zü daartoe niet gehouden
antwoord van de bisschop is
hij schijnt in die geest beslist te hebben, dat pachters, dre
op Sn grond woonden en deze gedurende zes jaren m
^acS gfhad hadden, van het huUgeld zouden
gesteld Altans in 1508 kwamen denbsp;te Dneber
gen met dezelfde klacht b« de bisschop, h« was van
Lning dat daarover terecht werd geUaagd ra wel
r^zoe^n genoemde reden. Denbsp;«e
dan ook, dat de domdeken aan de Staten »
ambtenaren zou laten weten, dat ze z«n Paters onge
moeid moesten laten\').nbsp;ter t^it-
•t hun in 1510 opnieuw lastig. Ook ^^^^^
drukkelik verzekerd, dat de
de betaling van huisgeld had
aUe zettingen plachten vrij te zyn ). Sedwt a
zu voortdurend -emptie genoten ^
hieruit af te leiden, dat zo na 1528, toen z« p
•s keizers goederen waren geworden,
geld genoten»); eerst in 1533 werden ook zij m het oud
schildgeld aangeslagenquot;).
Een afzonderlike positie nemen
gen- en huisgeld de vreemdelingen in. ^\'J f ebben da^^
Lder vooral de Hollanders te verstaan, die voorname
^r\'e- pfdlletreHfnde brie, is van Septen^ber.
5)nbsp;SA 26-. In cen brief van 29 Juni.
Asch V. Wyck I 327.
6)nbsp;Van de Water I 208.
6) Zie bovcn blz. 100 n. 5.
lik in de grenslanden van het Sticht geërfd waren
Geldersen vinden we weinig als eigenaars van Stichtse
gronden vermeld^). Van onenigheden met de Gelderse
hertog heb ik dan ook niets gevonden. De kwesties en
moeilikheden deden zich voornamelik voor met Holland.
Al in 1402 kwam er omtrent het betalen van schatting
een regeling tot stand tussen bisschop Frederik en hertog
Albrecht; er werd toen bepaald, dat de landen van de
Stichtse ingezetenen in Holland, ingeval aldaar een ge-
mene schatting werd geheven, zouden meebetalen, en dat
de Hollanders, in het Sticht geërfd, desgelijks zouden
moeten doen . In 1422 werden dan de mensen, die in het
Sticht geërfd waren maar daarbuiten woonden, bij niet be-
taling gedreigd met confiscatie van hun landen . In 1423
zond bisschop Frederik aan verschillende Hollandse ste-
den brieven met het verzoek, dat de in zijn gebied geërfde
1)nbsp;In SA 78 komen de volgende restanten voor, allen aan Hol-
landers toebehorende: Zegveld met 126, Zegvelderbroek met 63,
Camerlck overal met 310 en Camerick a/d Houdyck met 29 mor-
gen. Verder vinden wij veel Hollanders in Willigen-Langerak,
o.a. een Lambert die Seepsier en Aelbert Matheeusz, respectieve-
lik met 37 en 20 morgen. De overigen zyn meest Schoonhove-
naars. In totaal waren hier 175 morgen in Hollandse handen.
SA 47 fol. 229 v°—234.
2)nbsp;In de restantlyst van 1497 vond ik 16 namen van inwoners
van Harderwijk, die niet hebben betaald, met in totaal 126 mor-
gen. SA 79 fol. 62. Uit vergelyking met SA 51 fol. 172 vquot; blykt,
dat er in de zetting van 1497 door enkele personen betaald\'moet
zijn. Volgens het manuaal van 1501 is door een tiental personen
gecontribueerd. In SA 52 is \'t aantal betalers vijf.
3)nbsp;v. Mieris III 767.
4)nbsp;Reg. Bissch. 2305. „Ende wair yemant, die uut den Gesticht
van Utrecht geseten wair ende erve ofte renten in den Gestichte
voirscr. liggende hadde ende nyet en betaelde als voirscr. is, so
coemt dat erve vry ende ledich aen ons ende aen onser stat van
Utrecht, vryliken onsen vryen wille daer mede te doen, gelikerwys
ende in allen manyeren oft mit allen rechte verwonnen ende
vervolgt wairquot;.
Hollanders hun morgengeld zouden betalen\'). In 1427
richtte Utrecht tot de stad Schoonhoven het verzoek om
haar pachters onder het oog te brengen, dat ze van hun
in hel Sticht gelegen landerijen morgengeld zouden be-
talen, evenals Utrechtenaren dat van hun m Holland ge-
legen landerijen doen moesten en gedaan hadden ).
In 1430 kwam er verandering. De oor og tussen Hol-
land en het Sticht werd in dat jaar beemlt;i gd» en de
daardoor veroorzaakte onkosten dwongen tot he\'^
van morgengeld-). Men zal begrijpen, dat de Hollanders
nu in lel efgenaardige positienbsp;^
benalinff van 1402 van kracht gelaten, dan zouden ze
hrvHanden met geld helpen en op die mamer aan zich
zel?oorlogsschattingbetalen. Hierinheettme^^^^^
zien, door in het verdrag de bepaling op te nemen da^
de Hollandse onderzaten, in het Süeht geerfd vr j zouden
zijn van alle schattingen, die «quot;^f^ied waren o zouden
geschieden tengevolge van de oorlog. D\'
lang de grondslag geweest van dcnbsp;^^^ ^^
Stilt tot Holland»), en heeft dan zoals !f
op de vrijstelling van het morgengeld
gelden. Lange tijd schijnt quot;^n de zoeven genoemde
Lpaling geëerbiedigd te hebben, van kwest.es horen we
- , O. ■ f„l 71 pnde olck mil sincn brieven
datum, maar i« ƒnbsp;afgedrukt bij van Mieris
stad Utreeht gezegd: »quot;em sullen die vo rnbsp;^^^
comelickenachtervo gen endo c^nder^^^^^
articlen den tractaet gemaic ^^ ^ ^ertoge Philips van
hondert negen endenbsp;h^^nbsp;van
Bourgoignen saliger ged^ ^^n ut-eht ende dien vernuwen
.nbsp;vorme».
Rer. Amorf, scriptt. 331.
-ocr page 126-niet. Omstreeks 1460 echter waren de zettingen van
de 15 stuivers en van de braspenningen aan de gang^)
en werden de Hollanders dus daarin opnieuw aangesla-
genen. De steden Schoonhoven, Oudewater, Woerden,
Weesp, Muiden en Naarden beklaagden zich erover by
hertog Philips; hij bracht de zaak voor zijn Grote Raad,
waar de van beide zijden ter tafel gebrachte stukken
werden onderzocht. De uitspraak luidde, dat de Hollan-
ders, in het Sticht geërfd en gegoed, in \'t geheel niet ver-
plicht waren daarvan morgengeld te gevendeze be-
slissing werd een maand later door de hertog bekrach-
tigd®). Tevens verklaarde hij toen, dat bij eventuele
dwangmaatregelen door de bisschop tegen de Hollan-
ders represailles zouden worden toegepast. Alle schade
aan Hollanders in het Sticht toegebracht zou op Stichtse
onderdanen en goederen in Holland worden verhaald.
Aan deze uitspraak heeft men zich aanvankelik in het
Sticht niet gestoord. In 1471 moesten pachters van het
klooster van Poel buiten Leiden van hun landen onder Ab-
coude morgengeld betalen. Het klooster beklaagde zich
er over bij de Leidse stadsregering en deze liet daarvoor
een Utrechts burger. Dirk van Malsen, arresteren, die
op zijn beurt de hulp weer inriep van de stad Utrecht^).
We mogen aannemen, dat de zaak wel geschikt zal zijn,
maar er blijkt uit, dat men in Utrecht niet geneigd was
direkt toe te geven. In 1473 beklaagden Schoonhoven,
Oudewater en Woerden zich er opnieuw bij de stadhou-
der-generaal van Holland over, dat van hun landen in
het Sticht morgengeld werd geëistquot;^). Tegen eerstge-
noemde stad ging men zelfs tot dwangmaatregelen over.
1)nbsp;Zie blz. 62 vlg.
2)nbsp;Beschryving van Oudewater (1747) 385 vlgg. Cat. Recht.
Arch. no. 9i fol. 39 vlg.
3)nbsp;Het vonnis van de Grote Raad is van 20 Mei, de bekrachti-
ging van 21 Juni.
4)nbsp;Brievenboek Stad fol. 54. De desbetreffende brief is van
9 Februari.
5)nbsp;Brievenboek Stad fol. 133, 134.
-ocr page 127-Van 350 morgen werd gepand; vee en huisraad werden
in beslag genomen. De vrouw van een zekere Claes die
Monniek werd in de stad Utrecht vastgehouden en met
eerder losgelaten, voordat ze baar morgengeld van zeven
morgen lands had voldaan\'). In Holland was men met
geneigd dit zo maar te laten passeren. De stadsregermg
van Schoonhoven werd gemachtigd, om dlt;= Jiaar
poorters geleden schade van de goederen d« Jltrccht
binnen s5ioonhovens rechtsgebied gelegen «e™« ™rd^
reu en zo dit niet voldoende opbracht»quot;^f ^
slagneming over te gaan\'). Het isnbsp;^o^
gebleven, want van Utrechtse burgers, die de Antwerpense
Lrkt bèzoehten, werd in het komen «aan te Sch»^
ven borgtocht geëist tot 400 Rijnse gulden oe. De schepen
werdend de® troom gehaald, van ^quot;y\'rscholnho
en met kettingen vastgelegd. Ten «nde de Schoonho
venaars te dwingen het beslag op le hef en en d ƒ ^e
den schade te vergoeden, verzocht de «f d U^cht op
haar beurt aan de stadsregering ^^^^
poorters van Schoonhoven met hun Sf f®«»
reu en ze net zo lang vast te houden, totdat de Ut^^ht^
naars zouden zü\'n ontslagen en schadeloos gesteld Dd ^e
beurde dan ook, en de stad Utrecht bedankte haar „harde
S^t^dien schijnt men de Hollanders -t rus»
te hebben. Altans van zulke hooglopen^ kwe=,t es a s
boveugenomd horen wc niet »eer\'). Wel heeft bis
schop David nog getracht te verhinderen dat goetoen
die Ln vreemden werden overgedragen, in t ve^olg
daardoor voor het morgengeld verlor n zouden gaan
In 1492 n.1. beval hg aan denbsp;van he Over
kwartier. Berend uten Eng, aan de schouten, dienaars
1)nbsp;Cat. Bechl. Arch. no. 9\' fol. 41 vlg.
2)nbsp;Brievenboeknbsp;,„ 1502 werden Utrechtse
a) Eén geval d Jdat Amsterdamse poorters
LTnÄHn^riSÄr^engeld hadden moeten bèta-
len. Raaddageliksboek fol. 116.
en onderzaten te gelasten, niet meer mede te werken aan
overdracht van goederen aan nitheemsen, zonder in de
oorkonde de bepaling op te nemen, dat de nieuwe bezitters
zich verbonden, evenals de anderen morgengeld te betalen,
daar vele nitheemsen, die in het Sticht goederen hadden,
in gebreke bleven .
De Hollanders genoten dus vrijdom van morgengeld.
In de manualen van 1501 en 1511 zijn de met „Hollantquot;
gemerkte posten onbetaald®). In Holland schijnt men
de Stichtenaars echter niet wederkerig vrijgesteld te
hebben, want toen in 1514 afgevaardigden van weers-
kanten te Schoonhoven vergaderd waren, werd er door
de Stichtenaars op aangedrongen, dat men de Utrechtse
goederen in Holland niet meer zou belasten, maar zou
vrijlaten, gelijk men met de Hollandse goederen in het
Sticht ook deed®).
Over de betaling van huisgeld door Hollanders schij-
nen zich geen kwesties te hebben voorgedaan.
1)nbsp;Enklaar, Landsheerlijk bestuur 77.
2)nbsp;SA 51 fol. 170, 170 SA 52 Nederkw. fol. 57 vlgg. 185 en
185 v°, 198 vlgg. In de restantlijst van 1511 wordt van de res-
tanten van Lopick gezegd: „Soe Hollantsche landen ende ander
excusatiënquot;. SA 81.
3)nbsp;Arch. Leenhof Vianen no. 122.
In 1524 verzocht de stad Utrecht aan de stadhouder en raden
van Holland om van de Utrechtse burgers, geërfd in het land
van Arkel, geen schatting te heffen, daar dit strijdig was met de
oude tractaten en voorwaarden, tussen de Graaflikheid van Hol-
land en het Sticht gesloten, „wairop die Hollantsche landen in
den Gestichte liggende ongescat bliven ende altijt gebleven heb-
benquot;. Brievenboek Stad fol. 464.
HOOFDSTUK V
De belastingtechniek
He. morgengeld was
naar de morgen. Een morgen is zoveei
span ossen in een morgen kan worden »«\'f P\'-f
nu de ene grondsoort zwaarder was »jus moeilAer te
beploegen, en bijgevolg in eennbsp;^nbsp;v^^^^
den gedaan, spreekt \'t wel vanzelf, dat ae g
de morgen niet overal dezelfde kon
bespanSng der ploegen hierb ^
den genomen. Zo was in Holland de mji
0.85m9 H.A. groot, de Hondsbosse r^orgn 0^3832 H^A.
de Geestmerambaehtse morgen a8797 ^
morgen nu was iets groter dan de
hankelik van de grootte der morgen -rsehdde ook
getal der tot een hoeve veremgde
telde de hoeve Sewoonlik 16 ^ de maalsehap-
Oostveen werden echter voor 24 ), die ii
pen van Wede en Emelaer voor 35
Reeds in 1422 werd het te betalen bedrag van
1) verdam, Mlddc.nedorlandsch Woordenboek IV WSC.
2nbsp;Beekman,nbsp;DUk-ennbsp;Wajersohap^r^^^^^^^^^^^
3)nbsp;SA 45 fol. 8. SA 47 fo . 8. „uxt syn
Oestveen ende elke hoeve ^out 24 mergen ^ ^^ ^^^^ ^^^^
4)nbsp;SA 49 fol. 171. „Dyt sgt;;n .^^^f^^rocM van denghe-
van^Emelair. Item dit is (m)nbsp;coteren, elke
nen, die dair in geërft syn voir 19 hoven mynbsp;^nbsp;„^
hoeve gherekent voor 35nbsp;^^^Tn Abeoude, des
Een morgen dienbsp;^^^^^nbsp;47 fol. 85. In Zegvel-
Proests gerecht van St. Pieier, vuu
derbroek waren 24nbsp;^\'l^l^^f^Jg ^ei Viertels en achten-
Verder rekende men in het StKil nosnbsp;Oostveen voor 6,
delen. In quot;erverskop go d een V«nbsp;^^ ^^
iltlo^Ën\'acÄTwd in Coten voor 8M morgen ge-
rekend.
-ocr page 130-gen afhankelik gesteld van de huurwaarde. Van morgens,
die voor huur een oude Franse clesieschilt of meer de-
den of een Arnhemse gulden of meer, moesten acht
leeuwen worden betaald. Morgens, die voor huur 50 wit
deden of meer tot een Arnhemse gulden toe, werden be-
last met 4 leeuwen, en morgens van beneden de 50 witten
met 2 leeuwen^). Hier had men dus bij verschillende
kwaliteit een wisselend bedrag. Later is men een andere
methode gaan toepassen, die toch hetzelfde effect had.
Men ging n.1. de morgens vouwen, d.w.z. men rekende
2, 3, 4 of 8 morgens van mindere kwaliteit, ook wel
„quaedequot; morgens genoemd, voor één morgen van goede
kwaliteit oftewel één goede morgen, waarvan dan het in
het mandament vastgesteld bedrag werd betaald. Het is
onbekend, wanneer men deze wijze van belasten heeft
ingevoerd. Zeker is, dat ze in 1458 bestond, toen bepaald
werd, dat een morgen land „geldende jaerlix een Beyers
gulden ofte een mudde roggequot; voor één goede morgen
zou worden gerekend .
Uitvoeriger ingelicht worden wij door het mandament
van 1470®). De hierin opgesomde bepalingen vinden wij
nog precies zo terug in de mandamenten van 1501 en
1511^). Er blijkt uit, dat voor één goede morgen werd
gerekend elke morgen, die een Rudolfs bisschopsgulden
of meer pacht deed, df waarvan jaarliks als pacht een
mud rogge Utrechtse maat of 2 loot zilver werd betaald.
Van morgens, die een halve postulaatgulden of meer
deden, golden er twee voor één goede morgen. Van be-
neden een halve postulaatgulden en boven een kwart gol-
den er drie voor één goede morgen. Die een vierde van
een postulaatgulden als pacht deden, daarvan golden er
vier voor één goede morgen, en van morgens van minder
dan een kwart van een postulaatgulden golden er acht
voor één goede morgen.
1)nbsp;Reg. Bissch. 2305.
2)nbsp;Reg. Bissch. 4321.
3)nbsp;Reg. SA 57.
4)nbsp;Reg. SA 92, 116.
-ocr page 131-Morgens van buitengewoon goede kwaliteit, die jaar-
liks een gouden Arnoldusgulden of meer opbrachten,
zouden „geven dye drie delen van enen gueden mergen .
Een derlelike morgen zou dus ^ goede morgen zyn
We kunnen niet anders zeggen dan dat de bedoehng
goeVwas en dat men zo billik mogelik wilde te werk
gaan. ^e vraag is alleen maar, of men z.ch in de prak-
tijk aan de bepalingen gehouden heelt.
Aan de hand -n f —
wen van de morgens vooral in nei
Lgen vanTLrgen hetaald. In f «j\'^n sïïsquot;
ee/maximun. van 5 s^iversnbsp;^^
ver en 3 stuivers 3 oort. In l40i o ^ . r
stuiver; in 1470 1 en IH «\'oter of 1
manuaal van het Overkwartier van
herleidingen aan tot goedenbsp;f^^^enbsp;te
recht en billikheid ««^^eurd is is m de reg
maken, omdat b« de meeste gerechten de nu
van de percelen f\'nbsp;^n AchtS^^^^ in
is dit wel \'t geval, n.1. te Uostveen cnbsp;Leersum.
het Nederkwartier^), te Amerongen, Doorn, Leersu
1) In SA 49 (1470) komen ook wisselende bedragen voor: 1 e.
H stotèr en IHnbsp;die 4 voir dryquot; (SA 52 foL
^quot;afsYyt! m. 122. „Item Pouwel ^oytkyn 21^ ~
Sol4t Jacob Jacobsz. van IH mergen VA stoter .
„Item solvit Goyert Willamsz. 7 stoters
„Item solvit Pouwels selve 8 stoters
„als 4 mergen voer 3 goede mergen •
„Item die 20 mergennbsp;\\ quot; ^^ ^ac. 8 goede mergenquot;.
„Item die Heren van St Marien 1 hove fac^ g Solvit idem
„Item Aernt Dircsz. 2 mergen. fac. VA goede
fol. 56. „Item Ponsken Heinricsz. 6 gherden. hoert
-ocr page 132-Darthuizen en Driebergen in het Overkwartier en te
Stoutenburg en Donkelaar in Eemland. De huurwaarde
wordt hier meestal uitgedrukt in oude of Wilhelmus-
schilden, een muntsoort, die niet in de mandamenten
voorkomt, in Beyerse gulden en in mudden rogge i),
Franse schilden of Arnoldusgulden. Het juiste aantal
morgens wordt dan in de regel niet vermeld, of er is
alleen sprake van een deel lants, een eigendom of een
bouwinge, die dan zus en zoveel mudden rogge gelden.
Van elk schild, Beyerse gulden of mud rogge werd dan
het op de morgen gestelde bedrag betaald .
De beweegredenen en beginselen, die men bij het vou-
wen gevolgd heeft, goed te boek te stellen heeft men
blijkbaar nagelaten. De commissie, die in 1525 belast
was met het nazien der morgengeldboeken en rekenin-
gen, verklaarde: „Ende also wy geen rekeninge en vyn-
den daerinne, dat quade mergen tot goede mergen ge-
reduceert syn ende dese mergentalen seer discordieren,
soe en is ons nyt mogelyk dese rekeninge nae behoren
the visiteren sonder elks gerecht dair byzonder op ge-
hoirt te hebben. Ende en können oik uut dese rekeninge
voirseit nyt anders bevynden, dan dat men gebuert heeft
Mattheeus Ghysbertsz. 10 schilden. Betaelt by Aernt Henrixz. van
10 scilden ellic 5 sluversquot;.
„Item Matheeus Pot ende Peter Houwers lant, bruyct Jan Splin-
tersz. om 6 mudde rogge. Betaelt by Jan Splintersz. van 6 mudde
rogge ellic 5 stuversquot;.
1)nbsp;SA 49 fol. 140, 141, 142 v°. „Item dié Doemproest 8 oude
schilden 4 mud rogge. Solvit Peter Bitter 12 stotersquot;.
„Item die kerck van Doern eyn deel lants 4 Wilhelmus schil-
den. Solvit Peter die Beer van 4 Wilhelmus schilden 4 stotersquot;.
„Item die Hillighe Geest 8 mergen geit 5 Beyersche gulden.
Solvit Eelgis Jansz. 5 stotersquot;.
2)nbsp;SA 49 fol. 3, 141 v°. „Item Jan van Zulen twie bouwinge
tot Nye Ameronghen geit 8 mud rogge ende VA oude schilt.
Solvit Geryt die Bruun 15H stoterquot;.\'
„Item Sint Barbaren Gasthuys 1 eygendoem 5 oude schilden.
Item die Heren van Sinte Katherinen 1 eygendoem 2 mud rogge.
Solvit Gijsbert Gerytsz. 7 stotersquot;.
van den huysluyden alsoe veel als sy selfs hebben willen
geven, want sy hoir selfs landt gereduceert hebben tot
soeveel guede mergen als hun selven belieft heeft .
„Itemquot;, gaat \'t verslag voort, „alsoe int uutscnjven der
mandamenten van dit voirscreven mergengelt gespecifi-
ceert wordt, dat enen mergen enen Rodolphusgulden jaj-
hx geldende staen sal voir enen goiden mergen ende ande-
ren na advenant, soe en is ons nyt
ven mandament tachtervolgen sonder den huysluyden
dair op in elke gerecht gehoirt te hebben ).
De theorie en de praktijk dekten elk^r f s lan^^^^^^^
Blijkbaar waren de toestanden in het Sticht
der dan in Holland, waar men tot ongeveer
grond is blijven belasten naar het oppervlak ).
Evenals men bij het morgengeld met goede morgens
rekende, deed men dat bij het huisgeld met goede hu^
In het mandament van 1494 (dat niet ^^
komt deze term niet voor®). De bedoe mg -- ^
elk huis of haardstede 10 stuivers te f
huisgeld van 1498 werd naar goede hui-quot; gere^^
De woningen werden geschat door speciaal daartoe ^a^
-estelde gedeputeerden, meestal de schout en twee kerk-
me ttsÄ norm deze nu hebben aangenomen voo
een goed huis, blijkt nergens. Wel
zondt meer zou verwachten, bij de
en weiland en wat er aan huizen, bergen e^f ^gT
stond, mee in aanmerking genomen bij de aanslag ).
^^nbsp;111 19 miiHrasen van het Statistisch
2)nbsp;J. C. Naber, Terugbhk 12. (Bydragen
Instituut 1885 no. 4.)
3)nbsp;Reg. Bissch. 4905. Zie boven blz. 07.
4)nbsp;Reg. SA 89.nbsp;.nbsp;j^^y^ gheven sess
5)nbsp;Reg SA 122. In 1513 moest „elck gueinbsp;nuj^
gouden Rynsche gulden ^^^^^^ advenant, ende bruyet
„Item anderen huysennbsp;sulcke huysen nae
men uut quaden huysennbsp;grotinge dat uutwysen
\'T^\'ZeTenVn,: arven daer men op of aen gebruyct
-ocr page 134-Daar dit bij elk huis anders was, spreekt \'t wel van
zelf, dat men de bepalingen in de mandamenten der
huisgelden niet scherp kon omschryven, en dat alles aan
de taxateurs moest worden overgelaten. De resultaten
van hun arbeid kwamen in de manualen, d.w.z. de namen
en daarachter het te betalen bedrag. Natuurlik werden
voor het schatten de registers en rekeningen van vorige
zettingen te hulp geroepen^), maar over de werkwijze
der schatters zijn geen berichten tot ons gekomen. Het
kohier van 1525 geeft ons daaromtrent ook geen op-
heldering .
quot;We komen nu aan de vraag, welk deel van het te be-
talen bedrag voor rekening van de eigenaar kwam en
welk deel ten laste van de pachter.
Voor de periode van vóór 1443 is daarover weinig be-
kend. De pachtbrieven bevatten lang niet allemaal des-
betreffende bepalingen, en wanneer dit wel het geval
is, komen ze als regel hierop neer, dat de pachters het
morgengeld moesten voorschieten en het bij één der eerst
verschijnende termijnen van de pacht mochten aftrek-
ken . Misschien is dit in het gehele Sticht wel de gewone
zeylant off weylant off beyde, sullen geven navolgende die taxatie
ende grotinge als vurscreven isquot;.
Cat. Recht. Arch. no. 401 fol. 98 v°. „Item zullen die guede
huysen der hoffsteden, daer men op, aff, vuyt offt aen gebruyct
zeylant ofte weylant, daer staen huysen, bergen up ofte niet,
geven die rycxsten drie golden gulden ende niet meer ende die
anderen nae advenant, gelycken zy in allen ende elcken gerichte
getaxeert zynt geweest in den verleden huysgeldequot;.
1) Zie vorige noot. Doorn was in 1507 op het zelfde aantal
goede huizen aangeslagen als in 1498. Asch v. quot;Wyck I 228/29. In
1513 wordt van de domdeken gezegd: „soe hy oick over die
taxatie geseten heeft ende profytelick daertoe geweest mit olden
boecken ende rekeningenquot;.
2j SA 53*, 54. Hier ook weer alleen resultaten. In Odyk b.v.
betaalden toen 3 personen elk voor 3 huizen, 1 voor 2}^ huis,
2 elk voor 2 huizen, 4 elk voor ly^ huis, 11 elk voor 1 huis en 9
samen voor 2 huizen.
Omdat de oude mandamenten verloren zyn gegaan en dat
van 1422 hierover niets bevat, keek ik voor dit doel een reeks
manier van doen geweest, voor dat door een bepahng m
de mandamenten daarin door de bksehop werd voor-
zien. Nog in 1427 sehreef de stad Utrecht aan Schoon-
hoven. dat er morgengeld uitgezet was m het Sticht, dat
door de pachters moest worden betaald en voorgescho-
ten, zo als dat gewoonte wasquot;).nbsp;TI,recht en
In het kontrakt van 1443 tussen d\' fd Utrecht en
de bisschop vinden we dit punt «fegeld. Er wer^
bepaald, Zt de pachters het hele bedrag moesten voo^
schieten, maar drie kwart daarvan »«n f
mochten korten\'). Deze -gt;fde ™;houdmg v nden
in 1450»). In 1470 kwam twee derde \'/f
de landheren en een derde voor de pachters ), welke
,„or van -e 5 kapittel ber^^^^nbsp;~
Rijksarchief. In ruim een ^O-tal kwmnen d ynbsp;erfpacht-
morgengeld betreffende. ^ t^t/^He^^^nbsp;(Dodt.
brief van 1355, kwam het geheel ten laste van jnbsp;afgesloten
Archief I 23). Of nu pachters, die quot;
zonder een dergelike ^«Pf.f\'nbsp;lÄ
sprakelik waren, is mogelik. In elke pacmonbsp;^^^^^^ ^^^^
lingen voor over lasten en onkosten, die oPJi«nbsp;hter
zouden kunnen komen, welke altijd voor ref ^fj^-iiige pacht-
waren. De formulering was dan ook zo, aainbsp;pachtbrieven
heren zich van het morgengeld konden 1407 b.v.
van het kapittel van 0quot;dmunster ^v v^n 1 ^^^^^ ^^^^ ^^^^^
luidt de bepaling, dat de pacht ^^^^^^ ^^^ ofcortinghe of ver-
cost, anxt ende arbeyt, zonder «quot;\'^^^^quot;^^^en dattet toecomen
minringhe ons pachts voersz. oec van jat z^«
mochte». Kwesties in dezen tussen eigenaars P
niet tegengekomen.
rerBtr32^^\':dt L;.^ d^e ^ ende die bruyker
uut te leggen ende dat vierde dee te geldenbsp;^^^^^^
3)nbsp;Raaddageliks boek 1449nbsp;^ie lantheren die
lantzaten betalen den vierden penninc encle
andere drie delen».nbsp;.nbsp;mergengelt sullen die
4)nbsp;Reg. SA no. 57. ,.Item ^a^quot;nbsp;ende verleggen
pachters ende gebruikers der l^den ^^^nbsp;^^^^^^
ende hoeren lantheeren Korien a.xx - - , , ^ ^^^
stuver
naistcomende van «l^^^.ft^rgTn^en halven witten stuver».
ende selve gelden van elke mergen
verdeling in 1498 ook weer door de kapittels en de stad
werd voorgesteld. De pachters van uitheemsen wilde
men toen het hele bedrag laten betalen^). In 1501 en
1511 werd de verdeling van twee derde en een derde ge-
handhaafd .
Uitzonderingen vormden de erfpachten. Deze zouden
geven „half ende halfquot;, wat wil zeggen, dat erfpacht-
gever en erfpachtnemer ieder de helft betaalden. Was
echter de in erfpacht uitgegeven grond de helft beter,
d.w.z. had hij de dubbele waarde verkregen, dan zou de
erfpachter het morgengeld alleen betalen .
Ook zou van alle landen, die in gebruik uitgegeven wa-
ren tegen vergoeding van de halve opbrengst, door beide
partijen gelijkelik worden betaald^).
Bij het huisgeld werd op een enkele uitzondering na
de te betalen som ook verdeeld tussen de eigenaar en
de huurder. Volgens het mandament van 1494 moesten
de huurders het hele bedrag voorschieten en mochten
zij de helft aan de huur korten. Mensen, die in eigen
huizen woonden, betaalden natuurlik het volle bedrag®).
In 1498 moesten de huurders het volle huisgeld betalen
zonder aan de huur iets te mogen korten®). Onbekend
is, hoe het geregeld was bij de huisgeldzettingen van
1)nbsp;SA 33. In een raming van de gedeputeerden van de vyf
kapittels en van de stad Utrecht d.d. 1498 September 10. In 1501
■werd omtrent de landen van vreemden bepaald; „Uutheymsche
landen en zullen horen lantheren geen corttinge doen, dan dye
men \'t gewoenlick is corttinge te doenquot;.
2)nbsp;Reg. SA 92 en 116.
3)nbsp;Reg. SA 57, 92, 116. „Item alle erffpachten zullen geven halff
ende halff, ten wair, dat dye erffpacht dye helffte beter wair, soe
soude die ghene, die den erffpacht hadde, dat mergengelt al ge-
heel alleen geldenquot;.
4)nbsp;Reg. SA 57, 92, 116. „Item alle landen dye uutgegeven zyn
ter halver telinge ofte ander bruyckweren, hoe dat dye gelegen
zyn offt uutgegeven, zullen gelyck betalen aen beyden zyden, halff
ende halff, nae der uutsettinge voirscreven.quot;
5)nbsp;Reg. Bissch. 4905.
6)nbsp;Reg. SA 89. „welken enckelen gulden alleen ghelden ende
betalen zeilen die bruyckeren der huysenquot;.
1507 en 1509. Volgens de mandamenten van 1513 en
1520 kwam twee derde ten laste van de eigenaars en
een derde van de hunrders. De laatsten moesten ook weer
de hele som voorschieten en mochten twee derde aan de
W korten, die op St. Maarten of St. Pieter ad cathe-
dram zou verschijnen\').
De ambtenaren belast met het afkondigen der manda-
men e™n d, panders. Z« trokken
len van het Sticht rond nepen e — ^
naar de kerk en maanden de al^aa^/f\'^^^^^^ voldoen
hun morgen- of huisgeld in Utrecht te gaan voM^^^^^^^
Waarschinlik zullen de panders de mhoud der mandamen
ten met iuider stemme hebben voorgelezen ). In de stad
122. „Item dese vu—^^^^^^^^
paeLrs ende gebruyckers ^nbsp;gront-
sen betalen ende vergelden ter .oeder jnbsp;^^^ ^^^^
heren corten den derdennbsp;van 1520.
synt Mertyn verschinen sall . Evenzo m i
St. Pieter ad cathedram valt «P^e kerkdeuren wer-
2)nbsp;Dat de mandamenten op de ^orpen aan denbsp;^^^ ^^^^^^^
den opgehangen is münbsp;quot;\'erM te zyn geweest. In
dat daarvan werdnbsp;het schryven van
(Te huisgeldrekening van IföW» is sprnbsp;secretaris kreeg
„thien mandamenten van thuysfquot; int l^ant .nbsp;^nbsp;^^
daarvoor 4 g. In denbsp;^nbsp;maar de
melding van wordt gemaakt geen g^^aU^quot; ^ „j^j ^^el uitéén,
bedragen, daar voor ^et -hr^ven ^^^^ ^^^nbsp;^^^
In 1497 kreeg Michiel Keyen, «^retaris van^^ ^^^ ^^^
mandamenten ende andere scriften ö u-g- •nbsp;^^ j^jg
geld Overkw.. In 1518 werd daarvoor 3 g. ^
2 g. 16 st. Rek. huisgeld Overkw. en Nederkw.^nbsp;^^^^ ^^^^
3)nbsp;In 1431 -arschuwden de bisschop ^^^^^^^^^nbsp;^^ ^^^^^^
landheren en pachters in het land van üt ^y
of daar buiten: „Also wy U mit onsen o^e P ^^^^^^^
den gesworen Paquot;deren geboden n^^^^^ die ^^^ .g ^^^^^^^
dat gy elx uwe mergengelt, dat laits en ë
Brievenboek Stad, op een ingevoegd blaadje.
schynlik van 8 October.nbsp;Jutfaas de manda-
-ocr page 138-Utrecht geschiedde de afkondiging voor Hasenberg uit
naam van de raad van de stad^), terwijl ten overvloede
nog mandamenten voor de stadspoorten werden opgehan-
gen Ze werden daartoe op een plankje gespykerd, zodat
zij later weer konden worden afgenomen.
De betaling moest, wij zeiden het zoeven, in Utrecht
geschieden, en wel in het grote kapittelhuis ten Dom^).
Alle plattelanders moesten dus expres naar de stad reizen,
om hun belasting te betalen®). Bij het morgengeld was
dit regel; bij het huisgeld is men daar wel van af geweken.
Voor het in ontvangst nemen der gelden werden door de
bisschop twee ontvangers, meestal kanunniken uit de ka-
pittelkerken, aangewezen, en wel één voor het Overkwartier
de klok slaan, dat men het huisgeld zou komen betalen. Hij had
er een maand over werk. SA 53; zie de lyst van onkosten achter
in dit manuaal.
1)nbsp;Burman I 273.
2)\'nbsp;Asch v. Wyck I 61. In 1498 gaf de bisschop aan de 3 staten
te kennen, om, ondanks de weigering van Amersfoort, „die man-
damenten by onsen panderen voir onss statpoerten voirseit op te
doen slaen ende voert die te executieren, alse dien gebuerlike
syn saliquot;.
3)nbsp;SA 58, Rek. Stuivergeld 1526/28. „Item noch gegeven voer
een dunne blat wageschot om bodderkens off te maken om die
voirscreven mandamenten op te spykeren om aen die poirten te
hangen ende om cleyn nagelkens tsamen 43/^ st. Holl.quot;.
4)nbsp;Reeds in 1422 wordt het grote kapittelhuis als zodanig ge-
noemd. Buurspraakboek fol, 173 v°. In 1470 schijnt men van deze
gewoonte te zyn afgeweken, Blykens het concept-mandament
wordt aan de bewoners van het Overkwartier gelast hun morgen-
geld te betalen aan „Jan die Voecht, kanunnik van St. Jan, ten
zynen huyse bynnen mundaten derzelver kercken gelegenquot;. Die
van het Nederkwartier moesten het brengen ten huize van Willem
van Snellenberg, schout van Utrecht.
5)nbsp;Aan iederéén werd daartoe door de stad Utrecht vrygeleide
verleend. „Ende diegene, die binnen onser stat comen om hoir
morgengeit te betalen, die seilen dien dach geleyde hebben, oec
van scade ende van scandequot;. Buurspraakboek 1460 fol. 87; 1488
fol. 129.
en Eemland en één voor het Nederkwartier^) Deze voer-
den de administratie en werden in hun werkzaamheden
gecontroleerd door gedeputeerden van de Staten, die ook
bij het in ontvangst nemen der gelden aanwezig waren.
In 1443 waren hiervoor aangewezen twee uit de kapittels
en vier vanwege de stad Utrecht^) (voor de heide kwar-
tieren samen, Lt Overkwartier en f^^^^^^^^
rekend) In 1450 vinden we nog hetzelfde aantal gedepu-
eKena;. m i^ovnbsp;^nbsp;^^
teerden van de stadquot;), m i4y/ wd» «nbsp;Rj^Hpr
dan ook nog twee van de kapittels en twee van de Ridder-
scliap vermeld vindenquot;).nbsp;. „.„„i,, „„^ de
de schouten met het imien belast te z.jn
in de mandamenten, die tot ons gekomen z.jn, is van deze
aU ontvangers van morgengeld nergens spr^e^
Slechts twee gevallen kwam ik tegen, ^ZZenattet
officieel belast werd met de inning, maar chtnbsp;^
stallen. In één dier gevallen moest denbsp;^et gdd ee^
zelf aan de bisschop voorschieten, vannbsp;^^
volmacht kreeg, om het van de belast.ngschuld.gen terug
te vorderen °).
1)nbsp;Uitzonderingen .omen v- Jn
voor het hele Stichtnbsp;quot;Jf 1501 werden voor
van de stad Utrecht. Reg. Bissch. quot;O.nbsp;Overkwartier
elk kwartier twee «quot;^-quot;^^^j^rSf; „tyer en Jacob die Eedel
en Eemland de tollenaars Johan Garpentyernbsp;^^^^ ^^^
en voor het Nederkwartier de dorasc
\'s bisschops rentmeester Aelbert van Leeuwf^ g ^^^^^
2)nbsp;Deze opgave komt voor ^et register
veld. Cat. Rechterl. Arch. quot;o. 398, fol. 62
3)nbsp;Raaddageliksboek 1450 fol. 174.
O CA ^n fnl 63 v° 64; SA 52 fol. 217.
5)nbsp;SA 49 foL 188 ^A 50 foL 63 v , ^^^^^^ ^^^ ^^^^^
6)nbsp;Dit was het geval met Voerne anbsp;achterstallige
steiii. In 1437 verklaarde de bisschop het ainbsp;^^^^^^
morgengeld van hem «f^Tl^^fquot; ^d mytten onkosten, die
tegelijkertijd „dat afterstedige mergengeia
Wat het huisgeld aangaat, in 1494 was men van plan
dit ook in het grote kapittelhuis te doen betalen . In
1498 kwam men daarop terug. Om de landman niet onno-
dig op kosten te jagen, wilde men de schout met twee
kerkmeesters of „twee van de alre geloofhkstenquot; van elk
dorp belasten met de inning van het huisgeld, hetwelk ze
dan weer in het grote kapittelhuis ten Dom te Utrecht
moesten afdragen^). Inderdaad is dit toen ook gebeurd^),
en eveneens vinden we in 1509^), 1511®) en 1520°) de
schouten als ontvangers der huisgelden officieel aange-
wezen.
Bij deze vier gevallen schijnt het te zijn gebleven. In
de verbandbrief van 1512 wordt van de schouten als ont-
vangers niet gerept en evenmin in de mandamenten van
1513 en 1520. In deze stukken wordt iederéén gelast zijn
huisgeld te betalen in het grote kapittelhuis ten Dom aan
de daartoe aangestelde ontvangers, meestal twee in getal.
daer op gegaen is, yn te winnen ende op te boeren, gelyc of wy
selven werenquot;. Reg. Bissch. 2970.
In 1432 gelastten bisschop Rudolf en de stad Utrecht aan de
buren van Duist en de Haar om binnen een bepaalde tijd hun
morgengeld te betalen aan de schout Henric van Lichtenberg
Alfensz.. Brievenboek Stad fol. 101.
1)nbsp;Reg. Bissch. 4905.
2)nbsp;SA 93.
3)nbsp;Reg. SA 89. „Bevelen dairomme ... allen schouten mitten
tween kerkckmeysteren ofte twee den alregeloefflicsten in elcke
gherechte, dat zy dese ghelden samelick gaderen ,.. ende leveren
ende brenghen in den groten Capittelhuyse ... tutrechtquot;.
4)nbsp;SA 59. Rek. huisgeld 1509. „Alsoe Jacob die Eedel... die
penningen in heeft moeten manen van den schouten van de ge-
rechtenquot;.
5)nbsp;Reg. SA no. 111. „Bevelen mits desen allen scouten, gerech-
ten ende buerluyden in den Neder-Sticht voirscreven geseten ende
eiken scout ende gerechte bysonder, wien dit onse mandament
getoent seil werden, dat die scout ende setters ... die penningen
gaderen ende ons in onsen leger voir Yselsteyn an handen onser
dairtoe gescickten leverenquot;.
6)nbsp;SA 65. Onderaan de bijgevoegde kladrekening: „Desse pen-
ningen sullen die schouten voer Lichtmisse to Wyck brengen an
handen Henrick Valckenaers, rentmeysterquot;.
Het kwam voor, dat één ontvanger het hele Sticht voor
2«n rekening had, maar dit was uitzondering\').
De ontvangers van het huisgeld van 1513 en 1514 waren
door de Staten daartoe aangesteld en niet door de bis-
schop\'). Deze had wel gedeputeerden aangewezen, maar
hun taak zal zich beperkt hebben tot nauwkeurig toezien,
dat hun heer het hem toegezegde deel van de opbrengst
kreeg »). Naast deze waren er ook nog gedeputeerden van
de Staten en wel drie voor elk kwartier.
In 1517 was Eerst van IJsendoom van \'s bisschops wege
ontvanger van het Overkwartier met «er gedeputeerden
naast rich, twee van de kapittels, één van de ndderschap
en één va^ de stad. Daarna schijnt men de aanwez-gbeid
van de gedeputeerden niet meer nodig geacht \'e
de rekening^ van 1518, 1519, 1523, 1524 en 1526 komen
ze niet meer voor. Dc namen der ontvangers,
het hele Sticht twee, blijven alleen over. fun
heden beperkten zich toen al niet meer ^ ^d
alleen. Behalve hiermee waren ze ook nog belast met de
administratie van het stuivergeld en de tquot;rfaceijns ).
Uit de rekeningen blijkt niet, wie van de
kwartier en Eemland voor zijn rekening quot;ad;quot; wie het
Nederkwartier. Het schijnt, dat ze lgt;e.de voor dc twee
kwartieren werkzaam waren, wat -»en zou opmak^
uit de wüze, waarop hun salaris werd mtbetaald. Ze kregen
n.1. ieder uit elk kwartier 25 g. 5).
quot; n Dit was het geval met Jacob die Eedel,nbsp;\'
hailgeld vanlSoVen Hendrik Valkenaar omstreeks 1520.
if^lSW kreeg de bisschop deel van de opbrengst, in
reke^^ van d^SwT-
15,5. SA 58.nbsp;van ,5,0.
A^nrCseren^n^MeTRl wa?en in ,5,8 ontvangers van het
-ocr page 142-Aan de toenemende werkzaamheden is het waarschynlik
toe te schrijven, dat er in 1524 en 1526 drie ontvangers
waren. Eén van deze bewaarde de beide huisgeldboeken,
terwyl door de twee anderen hulp verleend werd. Zo
inde in 1524 Hendrik van den Borch het huisgeld van een
gedeelte van het Nederkwartier, hoewel Eerst van Nyen-
rode de twee huisgeldboeken te bewaren had en het geld
van het overige deel van het Nederkwartier en dat van
Eemland ontving^). De eerste kreeg zijn salaris voor het
innen van het stuivergeld, de laatste voor het opbeuren
van het huisgeld, in beide gevallen 53 gouden gulden 9
stuivers.
De medewerking van de heren schouten by het innen
van de belastingen liet soms wel wat te wensen over. In
1497 waren verscheidene schouten in gebreke gebleven
hun cedels in te leveren en moesten er naar verschillende
gerechten personen worden gezonden, om een onderzoek in
te stellen naar de door de schouten verstrekte opgaven,
omdat deze niet klopten met het vroeger opgegeven aantal
morgentalen . In een manuaal van het morgengeld te-
kende de ontvanger bij een bedrag, dat hij van een schout
had ontvangen, aan: „want ik die schout nye dair toe
brengen konde, dat bi mi die personen, dair hyt of ge-
buert heeft, overscriven woudequot; . In 1499 moesten ook
weer verschillende schouten worden gedwongen de lijsten
in te leveren met opgaven van de bewoners en de bedragen
waarop ze waren aangeslagen .
gedaen hebben int ophoeren vant huysghelt ende int uutgeven ...
rekenen wy tsamen elcks 25 gl. fac. 50 gl.quot;. Rek. huisgeld 1518
Overkw.. Een zelfde post in die van het Nederkwartier.
1)nbsp;De rekening van Hendrik van* den Borch is gebonden by
die van het stuivergeld van het zelfde jaar (SA 58). De rekening
van het Overkwartier is verloren.
2)nbsp;SA 57 Overkw..
3)nbsp;SA 50 fol. 64.
4)nbsp;SA 93. „In den yersten als die maerscalken overgelevert
hebben hoer rekeningen van den dorpen, wee vele een yegelick
is geset geweest van horen schouten ende gesworen, wat elkerlick
geven sali, hy sy arm ofte ryck nae advenant, soe bevynt men,
Tussenpersonen voor het ontvangen van gelden waren
ook in Amersfoort. Wijk en Renen Onzeker is, of deze
in het land van Montfoort geweest zijn, toen dit nog be-
lastingplichtig was .nbsp;^
De stad Utrecht zorgde, wanneer zij van de bisschop
verlof kreeg om de restanten te innen, er zelf verder voor
dat ze het geld binnen kreeg. In de afkondigmgen werd
dan aan al de bewoners van het Nedersticht, die nog mor-
gengeld schuldig waren, gelast dit te betalen aan de door
de stad aangestelde ontvanger, die daartoe waarschijnhk
zetelde op Hasenberg®)-
In de mandamenten vinden wij bepalingen, dat de belas-
ting binnen een bepaalde termijn moest
Het is niet zonder belang eens na te gaan wat daarvan m
moest worden betaald tussen
11 November^). ^et onge^^^^^^^^^^
conceptmandament van 1470 was de
„ende een maent nae Sinte Mertens dage ,
een maand®). In dat van 1501 tussen ^^Februari en^
Maart«). In 1511 tussen 31 Juli en een maa«
na\'). In een conceptmandament van dit
huisgeld betreffende, werd als termijnnbsp;^
15 Juni«). De termijnen waren dus lang met altijd het
dat dair summighe syn in Zeyn Muierts ««f\'
daen en hebbenfsoe solde men die dair toe bedwingen
doen. als die andere fnbsp;fnbsp;i?, 23; 1525 Mei 11.
1)nbsp;SA 26\'. Blükens brieven van 1489, Aprii i/,
SA 57 Overkw.. Asch v. Wyck I 310^nbsp;^^^ .„„.„g
2)nbsp;Uit de kwitantie van 1378 blylct omireui
niets.
3)nbsp;Buurspraakboek 1490 fol. 180 v .
4)nbsp;Reg. Stad 678.
5)nbsp;Reg. SA 57.
6)nbsp;Reg. SA 92.
7)nbsp;Reg. SA 116.
»)nbsp;Reg. SA 114.
zelfde. Overigens heeft men zich geenszins aan deze ter-
mynen gehouden.
In December 1422 en Januari, Februari 1423 vinden we
telkens aanmaningen van het stadsbestuur van Utrecht
aan de burgers om het morgengeld te betalen . In 1429
wilde de stad onwilligen, die hun morgengeld van 1427
nog niet hadden voldaan, gaan panden\'^). In 1433 waren
er nog achterstallen in te vorderen van 1430 af®). In 1439
werd aan de bisschop het restant van het morgengeld van
1433 uitbetaald^). In 1447 en de volgende jaren maande
de stad Utrecht telkens weer, dat het morgengeld van de 12
kromstaarten moest worden voldaan®). In 1468 was het
morgengeld van de 15 stuivers, dat in 1458 was uitge-
schreven, nog niet geheel geïnd . In 1473, 74 en 75 kwa-
men er door bemiddeling van de schouten nog bedragen
binnen ter voldoening van het morgengeld van 1470\').
In 1492, 93 en 94 inde de stad Utrecht nog voor een aan-
zienlik bedrag aan restanten van het morgengeld van
1487/88®). In 1500 en 1501 spoorde ze haar burgers en
1)nbsp;Buurspraakboek 1422/23 fol. 173 v% 177, 181.
2)nbsp;Kameraarsrekening Stad 1429/30 fol. 66 v°. „Item des dynx-
dags nae ons Heren Hemelvaertsdach (10 Mei) waren onse over-
ste oudt ende nywe te zamen an der plaetsen tot Weynkins van
Rijn ende hadden by hem meer van den rade ende ander goede
mannen ende verspraken, dat men int Stichte trecken zoude
panden die onwillige, die gene mergengelt geven en wouden
totten blochuys voer Gulenborchquot;. Zie hierover blz. 54.
3)nbsp;Buurspraakboek 1433 fol. 35. „Onse gen. here elect confir-
maat van Utrecht ende die raet van der Stat gebieden ende laeten
weten allen dengenen, die binnen der Stadt ende in den lande
van Utrecht geseten siin geestelic ende weerliken, niemant ge-
sondert, die mergengelt sculdich gebleven is, dat is te weten van
den vier gesotten mergengelden verleden, die belieft ende over-
gegeven siin, dat sy elx hoer merghengelt, dat afterstallich ende
onbetailt is, betalenquot;.
4)nbsp;Reg. Bissch. 3069.
5)nbsp;Buurspraakboek 1447 fol. 43; 1448 fol. 61; 1449 fol. 95.
6)nbsp;Reg. Stad 918.
7)nbsp;SA 49 fol. 188 v°.
8)nbsp;In 1494 besloot de raad oud en nieuw, dat Peter Trynde,
-ocr page 145-onderzaten aan, om hnn morgengeld te betalen van de
uitzetting, die gedaan was om de heer van IJsselstem te
betalen, dus van 1497 en 1498^). In 1510 was nog een
aanzienlik bedrag achterstalUg van .
1507»), In 1517 stonden er nog grote huisgeldres anten
Uit van 1513, 1514 en 1516=). We zien hieru.t, ja t mej
de betaling langzaam ging, en datnbsp;quot; «
met in aeht werden genomen de «k^ ^
ook geregeld gesproken van de „groete ii
arbeytquot;, die de ontvangers hadden gt;t ppbujen J
Een enkele maal vinden we. dat de schout of de ontvan
ger, ook wel de stad Utrecht -lt;=h\'erstalhg mc^^^en- «f hu.
geld voorschoot. Met machtigmg van de b.ssdiop o^e
Staten vorderden ze het voorschot dan van de belastmg
quot;rarvt:\'al deze belastingeUende
zocht worden in de algemenenbsp;voortko^nde ^^^^^^^^^
hoogst ongunstige toestand, waarin he P^\'^fj^V^^^
Sticit in lie dagen
logen, hetzij met Holland of Gelre, hetzij tu
cn Dirk van Loenen.
waren geweest met het innen vannbsp;i„ het
antwoording .ondennbsp;W- »»
Raaddageliksboeknbsp;\'quot;Lquot;29 v» 144; 1494 fol. 138, 139,
lol. 102 v\'; 1492 tol. 1C6; 14M t«- ^ ^ . •
\'\'VS\'urspraakboek 1500 fol 6; 1501 fol. 14 v».
2 Raaddageliksboek 1510 fol. 135 v .
3)nbsp;SA 59 Rek. huisgeld Overkw 1517
4)nbsp;Rek. huisgeld 1509, 1517, 1518,nbsp;\' ^ .^tein is al
5 Over het voorschieten door de die Eedel.
gesproken. In 1509 wordt van de vanger a
gezegd: „Alsoe hy vannbsp;^y
en heeft konnen komen, dairvan hy zyn pnbsp;huisgeld 1509.
schieten» om de knechten t« »^f ^^\'^ng^^^ voor Tulle en
De stad Utrecht had xn 1424 ^et ^g^n ^^ ^^^
Honswijk aan de bisschop voorgeschoten ^^^nbsp;^^^^^^^^
Avaren om het terug te geven, ^^\'^dov bevel van de Staten,
overgegaan. Ze had er zich mee bemoeid op
Brievenboek Stad 1424 fol. 71.nbsp;^
-ocr page 146-landse partijen. Het platteland werd daarvan natuurlik
allereerst de dupe, terwijl overstromingen en pest de toe-
stand dikwels nog kwamen verergeren .
1) In 1423 wilden de bisschop en de stad Utrecht aan vreemde
personen vrygeleide verstrekken om zich in het Sticht te vestigen
en wel op boerderijen, die tengevolge van de grote sterfte ver-
laten waren; „alsoe veel bouwingen om der sterfte wille ledich
syn, overal in den lande van Utrechtquot;. Burman, Jaarboeken I
258 n. 1. In 1484 lag de helft der morgentalen „ledich ende
ongebruuctquot;. In 1496 werd het Sticht door watersnood geteisterd.
Heda 306. In 1507 beklaagden zich Vreeswyk, Doorn, Amerongen,
Leersum, Tuil en \'t quot;Waal, dat zij te hoog in het huisgeld waren
aangeslagen. Zy waren verarmd tengevolge van de Kleefse oorlog
en vroegen daarom om vermindering. Asch v. Wyck I 227—229.
In 1510 waren de restanten van het huisgeld van 1507 nog niet
invorderbaar „overmits inbreek van water ende armoede onder
den volkequot;. Raaddageliksboek 1510 fol. 135 v°. In 1511 kreeg
Kortenhoef verlichting van lasten „overmits hoer armoedequot;. SA
81. In 1514 worden Soest en Baarn genoemd, die schade hadden
geleden van het water en aan hun beesten, maar ook van het
pverige Sticht wordt gezegd, dat de armoede groot was. SA 77.
In 1515 hadden Amerongen, Goten, Werkhoven, Vreeswijk,
Schalkwijk, Tuil en \'t Waal, Bunnik en Houten zo van gewelde-
narijen van soldaten te lyden, dat de bisschop aan de Staten ver-
zocht middelen te beramen, om de soldaten kwijt te raken, dit
vooral met het oog op het te innen huisgeld, waarmee men anders
weer achterop zou komen. Asch v. Wyck II 110, 111, In de vol-
gende jaren kreeg Vreeswijk voortdurend verlichting. Het be-
hoefde de helft te betalen van hetgeen, waarop het oorspronkelijk
gezet was, n.1. 70 gl. In 1517 waren de restanten van het Over-
kwartier niet invorderbaar „doer merckelicke scaeden van rute-
ren ende knechten ende brantquot;. Rek. huisgeld 1517. Daarby
kwam in dit jaar de pestilentie, die ook in 1518 nog heerste. De
ontvangers deden hun werk „mit groter sorgen, alsoe die pesti-
lencie tot vuel plaetsen int laut was ende sorchgelick was by die
luyde te wesen ende geit tontfangenquot;. Rek. huisgeld 1518 Neder-
kwartier. In 1523 zijn het weer brand, ruiters en knechten, die
maken, dat de restanten ongeïnd blijven, terwyl in hetzelfde jaar
een doorbraak van de Lekdijk plaats had ter hoogte van Schalk-
wijk. H. V, Erp, Annales Vernaculi in: Matthaeus, Analecta I 100.
In 1524, toen er sprake was van het heffen van een morgengeld,
verklaarde Amersfoort zich wel voor een huisgeld, niet voor een
morgengeld, daar de landen ongebruikt en leeg lagen en geen
geld daarop te krijgen zou zyn. Asch v. Wyck III 144.
Bij onze mededelingen over de belastmgtermijnen heb-
ben we de vraag opengelaten, hoe men handelde tegenover
degenen, die geheel of gedeeltelik weigerden te betalen.
Het laatste geval kon zich voordoen. ^-quot;^^^^^^TuTdnn
te hoog te zin aangeslagen. De ^belastingschuldig^
reclameren, en hij deed dat ook direct b«
reclames geschiedden mondeling ten «vers aan van de ont-
vangers ei de gedeputeerden. Sommigen legden^^^^^^^^^
klaringen onder eede af. anderen toonden hu^unrced^l
len. eigendomsbewijzen of
af op de getnigenis van bnren en «^hijn^^^^
ook wel op hun woord te hebben geloofd ). De gedepu
teerden en de ontvanger konden dus gezamenhk overleg
gen, hoe men op zo\'n reclame zou beslissen J.
Dergehke reclamerende betalers waren echter
aantal! vergeleken bij de personen, die geheel m gebreke
^ 1) In 1511 stond Dirck Claesz uit B^ik in ^et
34 Lrgen. Hy betaalde voor 33:nbsp;quot; \'rr^n» SA 52
by den boeck, dattet nyet meer en ^^^^nl iTJol aangesla-
fol. 14 Vquot;. Weyn Nagelsz. uit Bunschoten ston^quot;^ ^^^
gen op 6 dachmaet, betaalde voor ö. „uemnbsp;^^^ Herman
dat hi niet meer en heeft dan 5 dach . SA o
van Schonevelt uit Houten met ^«nnbsp;^ oLanger Ln-
m en Arien betaaldennbsp;^^fden schout ende dat
tekende: „ick heb ff en serUficatien van de ^^ , ^^ ^^
Goy, dat dit lant niet meer en is d^n fenbsp;^^
fol. 76. In 1470 stond Jan Grawert uit Melysweerd ^
„bewesen mit leenbrieve. dattet nyet meer en ^y^a ^g ^^^
SA 49 fol. 128. In 1501nbsp;me^ de aa^^^^^
Poeck en Goesen Foeck beide op 16Hnbsp;quot;^ier geen lant
gen: „die buren tugen. dat geen lant en ^^ meedeling:
en hebbenquot;. SA 51 fol. 181. Anders -aden we de me
„hy seyt. dat hy bruuct nyt dan -J- , - rgen of ^^^ ^^^^
nyt meer en geit dan zoveel mergen of „ena
meer lants en isquot;.nbsp;. p- ygn Rossum uit
2) In 1511 deed zich hetnbsp;hebben betaald
Odük beweerde voor zich zelf van 9 mor^^^ ^^^ ^^^
en voor Aernt Vereem van 53 mo^ê^ ^^ ^^^ gedeputeerden als
niet was te vinden, werd het mei cu
ontvangen geboekt. SA 52 fol. 18.
bleven. Alvorens deze te executeren gingen de panders
eerst nog het Sticht rond om andermaal de klok te slaan
en te waarschuwen^), terwijl zij dreigden, dat nalatigen
dubbel zouden moeten betalen, of dat er op hun goederen
beslag gelegd zou worden tot een waarde van viermaal de
verschuldigde som, terwijl zij bovendien nog in de kosten
zouden vervallen^).
De namen der wanbetalers kregen de panders van de
ontvangers te Utrecht of van de schouten der gerechten,
wanneer deze met de inning waren belast. Het bevel tot
executie ging van de bisschop uit, die in deze aangelegen-
heid overleg pleegde met de drie Staten .
De panders deden hun werk alleen of in gezelschap van
een stadsdienaar . Had de stad Utrecht toestemming van
de bisschop om de belastinggelden te innen, dan vinden we
er ook raadsheren bij . In ernstige gevallen, wanneer een
1)nbsp;Rek. huisgeld 1518 Nederkw. „Item noch Garbrant (van
Duyst) uutgeweest anderwerf om die lantluyden te wairscouwen,
dat sy sonder scade souden betalen hair huysgelt, uutgeweest
seven dagenquot;.
2)nbsp;Dit was het meest gewone dreigement. In 1422 dreigde men
met beslaglegging op de grond. Reg. Bissch. 2305. „Ende yemant,
die siin mergengelt hier en bynnen nyet en betaelde also hem
voergeboden is ende dair versumich ynne worden, so willen onse
here ende die stat hoer arven dair voir antastenquot;. Buurspraak-
boek 1423 fol. 181 v°. Of men dit dreigement ook ten uitvoer
heeft gebracht is mij niet gebleken.
3)nbsp;„Na gewoente als men mergengelt te setten pleecht so heb-
ben wy (de Staten) mit malcanderen dit mergengelt geset ende
geraempt, mer voert, dat in te wynnen en bedwange daerop te
setten hoert den heer van den lande toequot;. Resol. Domkapittel
d.d. 1422 September 19. In 1520 verzocht de bisschop aan de
Staten om toezending van de restantlysten met de mededeling,
welke restanten ze begeerden uitgepand te hebben, om aan de
by zich ontboden panders dienovereenkomstig te bevelen. In een
brief van 1520 Mei 25. SA 26*.
4)nbsp;In 1497 waren de panders Dirk Jansz. en de stadsdienaar
Thomas samen in de omgeving van Amersfoort gaan panden.
SA 57 Overkw..
5)nbsp;SA 57 Overkw.. „Item opten 14en dach in lunio zyn gereyst
Claes van Oestrum ende Goert de Coninck te Wyck ter begeerte
u , jnbsp;tP betalen, kwam de maarschalk
heel dorp weigerde ^^^^^ ^^^^^^^nbsp;trok om de
er aan te pas, die er mei fc^wap
weerbarstigen te dwingen^-nbsp;^^^ ^^^^
De deurwaarder, zoals P^^ ^ij de nalatigen.
noemd, vervoegde zich met de pa^nbsp;^^^^
Weigerden deze hun belastmgscnuia
~--A- or^hreken te kennen te geven
van der stat van Utrecht, om die „equot;nbsp;ophoeren van den
mynen gnedigen heren, die dair vienbsp;^^^^^^
mergengelden ende dat die stat vannbsp;^ geiden te doenquot;,
ben executie opten onwilligen van den me\'-g gnbsp;^^^^^^
In 1520 besloot de stad de buren v^n Overrn ^^^^^^ ^^^ ^^^
van onbetaald huisgeld „naenbsp;fol. 40.
g. h. ende de drie Staten van Utrecht^ K ^^ ^^^
In de rekening van Dirk van Loenen vi^nbsp;^i^ten pander
hoofd: „van ^Is^lken oncosten als ^nbsp;^^^
ende dienres gedaen hebben mt reysen
\'^^DTt^waf ?nquot;i514 het geval met Hoenkoop. Asch v. Wyck
II 87. Zie boven blz. 87 vlg..nbsp;manualen van het mor-
De maarschalk komen we ^oweUn de ra ^^^ ^^^
eengeld. als in die van het ^uisgemnbsp;^^^^^^^
delingen over aan hem gedane betalingen « ^^^^^^ ^^^^^^^ ^^
niet in staat waren om te ?\' „Lt Thonis Lamphertsz.
den maerscalckquot;. SA 49 fol. 251 ^nbsp;maerscalck ge-
van 3 mergen 3 stoters endenbsp;^ ^„aerscalcks 4 st^^^^^^
boertquot;. Ibid. fol. 175. „Solvit byhan^nbsp;^^ 53
SA 49 fol. 226 v°. „Pauper ut mairscalcunbsp;„.aer-
fol. 22 V». „Multum depauperatus luxta ^nbsp;^ ^^^
scalci. SA 53 fol. 35. Innbsp;moeysel hebben
gehad om dese penningen -nbsp;werden»,
lantluden toemanen, wan sy alle aagnbsp;schalken van het
In verschillende commissiebrioven vooi ^^^^^ ^^^^ ^^
Overkwartier van 1466, 1469, 14/ö, 1nbsp;^nipte enige
vinden wy de bepaling:nbsp;„ ^
saken vielen, roerende vannbsp;svCe tegenwoirdicheit en
morgengeldc ende rechtstueringe \'quot;et onderwinden anders dan
sall hem Gerit (Mulert Zeynensz.;nbsp;voirscrevenquot;. Cat.
by sonderlinge bevelennbsp;349 v»; 374 fol. 12 v°, 13.
Arch. Bissch. no. 373 fol. ^ \' ^^ commissiebrieven voor
Waarom deze bepaüng ontbreekt^^^^.^^^ ^^
de maarschalken van hetnbsp;,, posten voor, waarby iamp;
2) In de manualen komen betaaiae p
-ocr page 150-eiste hij beesten, paarden, haver, gebruiks- of zilveren
voorwerpen op, die hem direct ter hand moesten worden
gesteld terwijl de delinkwenten zelf binnen 24 uur naar
Utrecht moesten gaan, om daar hun belasting met de boete
te betalen. Werd daaraan geen gevolg gegeven, dan be-
schouwde men dat als pandwering en rebellie tegen de bis-
schop en het gemene land .
Waren de weerspannigen Utrechtse burgers, dan liet de
raad van de stad ze eenvoudig gevangen zetten, net zo lang
tot ze betaalden . Pandwering kwam zeer veelvuldig voor
vooral in het Overkwartier en Eemland *), waar veel gras-
burgers van Amersfoort woonden, die door deze stad wer-
aangetekend: „per manus expandatorisquot; of „solvit Geerlof, ons
heren deurwaerderquot;.
Van de boeten werd rekening en verantwoording afgelegd. In
1422 kwam de helft daarvan aan de bisschop, de andere helft
aan het gemene land. Reg. Bissch. 2305.
1)nbsp;Zie de opgaven achter in SA 46, Afl. I. (1461.) We vinden
daar: „Koeyen, platelen, coeperen potten, een groete naker, een
groete ketel myt een gaet, etc.quot; Een zel^ere Ocker Henricxsz.
werd „gepant an den haver ende sulke goet als in den Sticht
leytquot;. (fol. 224.)
„Ende als van onsen borgeren ende weerliken onderzaten heb-
ben onze oversten out ende nywe uut beveel ons raits out ende
nywe tmeestedeel onser borgeren, die noch niet betaelt en had-
den, hem luden zuiveren ende andere panden afgehailt totter
sommen toe zy schuldich moegen weesenquot;. Reg. SA 55.
2)nbsp;„Ende wairt sake, dat die panders ofte stadtdyenres, die
op cost uutquamen niet en vonden by huys enigen van den on-
willigen ofte van stonden aen hem nyet worden ghelevert beesten
ofte peerden genoech wesende ende dair en thenden bynnen een
etmaell selve mitten live niet en quamen bynnen Utrecht, be-
taelde hoir scattinghe mit alsulke schade als dairop gheghaen
wair, dair sal men als dan van stonden aen op voirt varen als
op dieghene, die pandtweringhe doen ende rebell zyn thegen
den here ende tgemeen landtquot;. Reg. SA 92. In SA 43% 93 volgt
dan nog: „twelck als dan corrigeren ende rechten zeilen die
ghescicten der drie Staten van den lande voirseit tot hoiren goet-
duncken nae beboerenquot;.
3)nbsp;Raaddageliksboek 1510 fol. 130 v°, 133, 134.
4)nbsp;Zie hierover de rekeningen van het morgen- en huisgeld.
-ocr page 151-den beschermd. Hel is derhalve le begrijpen, dat het voor
rpanquot;diger was niet alleen te gaan executeren\').
irbXlenomen goederen zullen wel naar Utrecht
want deze mogelikheid bestondnbsp;,
pandgoed terughaalde, kwam
streng gestraft^). Uverig was men ooK op
wordt ais reden van ^e grote ^^^^^
meer grasborgers toe Ameswort worden, omdai y
wesenquot;.nbsp;^ . . ATertensz zeer onbetamelik
In 1431 werd de «tadspander Johannbsp;^^^
bejegend door Ghisbrechtnbsp;^^^^ dér «tad daarover ter
\'t water te gooien. Hij werd door de raad a^ ^^^ ^^^ ^^ ^^^^
verantwoording geroepen. Brievenoonbsp;^^^
werd de pander Dirck van Broeckhuysen
foort gevangen genomen. SA 77.nbsp;rtfrecht de restanten van
In 1513 besloot de raad van de « ad ^^ecW ^^ ^^^^^ ^^^ ^^
het morgengeld te gaan mnen, de ryK^nbsp;dairtoe
beurt zUn. „Ende oft Dirck van Squot;/^^ . „ft pantweringe
gesciet zyn oft seilen ^verden enigenbsp;^t^^cken seiquot;,
geschiedt dat men hem dan quot;^^^quot;er s^tscutt^^^ ^^^^ ^^^^
Dirk nam het aan op voorwaarde, dat nenbsp;R^^ddageliks-
boven thoeft houden, styven ende stereken
boek fol. 51 v°.nbsp;^oer panden loessenen
2) „Ende
dat diegene, die gepani syu ^ ^ Buurspraak-
endi noch betalen of men wi de pande v^r P^^^nbsp;^
boek 1428 fol. 124 v°. „Aernt Ye^-\' ^ ^ens merghengelt
seyt... dat hy deposant g\'^^^fquot;nbsp;van den Stichtssen.
uutgeset is geweest in Jaersvelt tot dnbsp;ßertelmeeuszoons
ende als sulcx heeft hy ^^Pfnbsp;^^^^^^
wyf huer pant helpennbsp;re^nhof Vianen no. 122.
screven morghenghelt »e betalen . Are .nbsp;^^^^^
3, In 1479 had eennbsp;7^\'^^Zrmtaerden van de raad was
die hem door de pander en f/^^^P^^\'^^temming. Het bekwam
afgepand. teruggenomennbsp;aan geld geven „die
hem slecht, want hy moest 25000 stenen ^^^ ^^^^^^^ ^^^^
ene helfte tot behoef quot;»yquot;® ƒZolang de som niet was
ander helfte tot onser stadt oen \' ^jg Buurspraakboek
betaald, bleef hy gevangen op het
1479 fol. 158.
belastingen te ontduiken. Om aan de betaling van huisgeld
te ontkomen, het men de huizen leeg staan, of men het er
arme lieden gratis in wonen, zodat er niets van te halen
was^).
Al de onkosten, die in verband met het heffen der mor-
gen- en huisgelden moesten worden gemaakt, werden uit
de binnenkomende gelden bestreden. In de eerste plaats
vielen daaronder de beloningen van de schouten voor het
inleveren van hun cedels, dan de kosten van het aanschaf-
fen van het benoodigde papier en schrijfbehoeften, het
schrijven ^ bezegelen der mandamenten, het samenstellen
der manualen^), restantlijsten en rekeningen®) benevens
het opmaken der pandcedels. Voorts onkosten van linnen
voor het maken van zakjes om het geld in te bergen, het
maken van geldkisten en repareren van sloten. Ten derde
onkosten van het aanschaffen van tafels, stoelen en tafel-
laken, brandstoffen\'\') en kaarsen®). Ten vierde de sala-
rissen van de ontvangers en de gedeputeerden®), bode-
1)nbsp;Rek. huisgeld 1518 Overkw.. „Ende oeck summige hoer
hüysen ledich hebben laten staen, offte arme luyden dair inne
laten woenen om gods wyllen, soedat sy nyet pandber en syn
gevest, want dair uut den huyssen nyet te haillen en wasquot;.
2)nbsp;Dit kostte in 1514 2 g. per deel, een bedrag, dat we in 1524
nog vinden.
3)nbsp;Voor het schryven van 9 rekeningen werd in 1497 7H stui-
ver per stuk betaald, In 1514 12 stuivers, wat in 1524 nog zo was.
In 1526 was \'t 15 stuivers.
4)nbsp;Daarvan worden genoemd: „houtcolen, in de camer te ber-
nenquot; en turf. Verder had men zich een „yseren vuurwagenquot; aan-
geschaft om „die colen in te bernenquot;. Waarschynlik was het dus
een soort kachel. Ik trof dit woord niet aan in het woordenboek
van Verdam.
Verder vond ik nog een post: „Item an sout ende quakelbessen
2H kromstaartquot;. Wat quakelbessen zyn heb ik niet kunnen vin-
den. Waarschijnlik houden ze beiden met de verwarming ver-
band. Rek. morgengeld 1497 Nederkw.,
5)nbsp;Behalve kaarsen, had men zich ook vier blakers en een
vuurpan (een soort fakkel) aangeschaft,
G) In 1497 ontvingen de boekhouders ieder 100 gouden Rynse
gulden, de gedeputeerden kregen ieder 50 g. R.g. SA 57, De boek-
lonenlonen van de panders voor het publiceren der
mandamenten en voor de reizen, die ze voor het executeren
der onwilligen moesten doen. Verder de reiskosten van de
gedeputeerden, wanneer ze naar Wijk moesten re-en om
met de bisschop overleg te plegen^). Eindelik nog de
onkosten van het bijéén roepen van het
door de domdeken®) en de ve^edingen^
teerden voor het afhoren van denbsp;Z
timmering van de „riddercamerquot;, die ^e joot ws ^^
voor de ontvangers te koud om in te zitten en daarom ver
kleind moest worden, werd er van betaald ).
Bij deze onkosten moeten we ook
posten, te weten: de aftrek van belastinggeld, ^^^^
lieden werd toegestaan «), waarbij echter eerst op de volle
h^ii^^^Td^r zettingen van 1499 en 1^09 ontvingen
100 g. SA 61 en SA 59. InJ^^^f.^^^^.^irr^r^ 150 gonden
ontvanger van het «^«je-^f quot; „ tan Ny-^velt, ontvanger van
gulden; daarentegen Geryt van Zulen van^ynbsp;^^^^
het huisgeld 100 g.g- In 1513 en kregequot; ^nbsp;^5.
de gedeputeerden van ^^ ^t^^J^J^o / Venbsp;kregen toen
In 1517 was het teruggebracht op 50 Squot; ^^nbsp;tot 1523 het
nog 30. Sedert dien bleef het f J\'quot;^
zelfde. In 1524 en 1526 bedroeg het 53 g^S- ^ ^nbsp;in 1513
I) In 1509 wordt als bode gJ^^T^.^^^^\'^Jdequot;;nbsp;waarschijnlik
Hendrik van Kessel. beiden quot;^es Capittels bode ,nbsp;^^^^ ^^^ ^^^
van het Domkapittel. Verder ^^erd veel gebru ^g^ ^^^^^^^
diensten van de stadsboden: in 1518 Hcnry
ryn Henricksz en Olof van Hynderstein.nbsp;^^^^ ^ ^^ ^^^^^
no«-gete7rrtrnbsp;- - - -
57 (1497) overk.. ~
generail op die rekemngenbsp;capittel generail op
45 stuversquot;. „Item den doemdeken van een Pnbsp;^^ ^^^^^^
die rekeninge van den mergengelden aen
^^ ^-Squot;-nbsp;nfhoren van de rekening waren
4, De gedeputeerden voor hetnbsp;^ taak wyn of 6
tien in getal. In 1509 kregen ze PfDe domdeken
stuivers. In 1514 en later kreeg elk 12 stm
ontving \'t dubbele.
5)nbsp;SA 57.nbsp;uutgegeven te hebben soe die
6)nbsp;„Item noch rekenen sy als umgcg
-ocr page 154-som gerekend was, en ten twede de geringere opbrengst
tengevolge van waardevermindering van het geld .
„Der Dualismus des älteren deutschen Territorialstaates
findet seinen prägnantesten Ausdruck in dem Nebenein-
anderbestehen von zwei Kassen, einer landesherrlichen
und einer landständischenquot; . Wat door von Below naar
aanleiding van Gulik en Berg wordt gezegd, geldt evenzo
voor het Sticht. Ook hier een schatkist van de landsheer,
waarin al de inkomsten vloeiden van de domeinen; de
bisschop kon daarmee naar eigen goedvinden handelen.
Daarnaast de schatkist van de Staten, waarin de gelden
kwamen van de belastingen, die met hun toestemming
waren geheven, en die wel werden geadministreerd door
ontvangers van wege de bisschop aangesteld, maar onder
toezicht van gedeputeerden der Staten, terwijl zonder toe-
stemming van de Staten niets mocht worden uitgegeven.
armoen in den lande groot was ende den arme the zwaer viell
te betalen hebben dairom quytsceldinge moeten doen deen 2 st.,
dandere 3 st, ende nochtans te vollen gerekent hebben 12^ gl.quot;.
SA 77, 1513 Nederkw.. Eveneens dergelike posten in SA 77, 1514
Overkw. en in de rekeningen van 1517 Overkw., 1518 Overkw.,
1519 Overkw..
1)nbsp;„ende cick van verlies van penningen, soe die berchse gul-
den ende knapkoeckgens offgeset worden ende ander sulver
paeymentquot;. Het bedrag is niet gespecificeerd. SA 77, 1513 Overkw..
In 1514 kondigde de raad van de stad omtrent de knapkoekjes
af: „Overcomen by scepenen, raide ende oudermannen, dat voer-
tan nyemant gehouden sei wesen die penningen, geheyten knap-
cockens, te ontfangen, want se menigerley zyn, die men hoer
weerde nyet wel kennen en kan. Ende dit sei men opte visch-
merct ende int vleyschhuys ende dairt noot is laten weten, opdat
hem elcx dair voir wachten machquot;. Raaddageliksboek fol. 69.
Als men tutrecht het geit offsette, so weert verloren 3 g. 21 st..
Rek. huisgeld 1519 Nederkw..
Soe wy ... mede an den gelde verloren hebben vermits verloop
der menigerhande penningen ende munte ..Het bedrag is niet
gespecificeerd. Rek. huisgeld 1523 Overkw..
2)nbsp;G. von Below, Geschichte der direkten Staatssteuern in
Jülich und Berg. In: Zeitschrift des Bergischen Geschichtsvereins,
Bnd. 28 (1892) 133.
Waarschynlik werden de quot;»quot;«engelto oorepronkehk m
het groot kapittelhuis hewaard. In 1460 stemde de stad
eriu toe de derde termijn van het morgengeld te heffen,
mits men een kist zou laten maken me drie »\'-t^.
van de Staten er elk één zouden kr«gen, da^\'quot; ^
manualen en ingekomen gelden te bergen\') Waar deze
kist zou worden gezet, wordt niet vermeld. In 14^ wor^
als bewaarplaats der stuivergelden de
genoemd »)%odat w« wel mogen «»»emen dat daar toen
ook de morgen- en huisgelden werden be™ard_ In de
Verbandbrief van 1512 komt z« ook weer als bewaa^
plaats der Statengelden voor. De quot; jan de ke^
hadden daarvan de sleutel en quot;\'«e^quot; ^
met de gedeputeerden b« de kist laten, wanneer zg dit
verlangden »).nbsp;„„jen goed-
A1 de uitgaven moesten door de Maie
1) Raaddageliksboek 1460 fol. 27.
1nbsp;a^epven heer Frerick van
si Rek. huisgeldnbsp;«verkw Hem geg^^^^^nbsp;^^^^^^ ^^^
Ghent met syn fennyt, koster ten Doem vonbsp;^^^^
dese penningen voirsz., dye al yt ^nbsp;penningen te
gewest, ende hoer ^^^llXTé^e^^^^^^^
mynstreren, ende vroenbsp;\'nbsp;mer ander gehollep
openen, ende raosten nae ons wachten enoe
ende dienst.quot;nbsp;AT^Mtern. doemdeken, ende
4) SA 72. „Item heer Jacob van ApeUern
Johan, heer tot Montfoirt, ende G^yert vannbsp;^^^
tutrecht, hebben bevolen ende bevelen ^nbsp;^^^
huysgelde endenbsp;se»en twalef Philips-
Brederode, uutreykennbsp;hy den
gulden ende twalef stuvers van «fnbsp;hyer onder ge-
Staten verliet heeft. In oirkonde ons hantscryii
set, anno XVc ende elf. ^ ^ ^^^^^ ^^^ Apeltern, doemdeken.
J. de Montfoird.
Goirt van Voird als borgermeister.
-ocr page 156-ke bisschop Frederik van Baden tot openlik verzet uit.
Toen hij in 1513 geld wilde hebben, konden de Staten
niet bereid gevonden worden om de kist te openen. De
weigering geschiedde in stryd met de overéénkomst, dat
de kist alle veertien dagen zou worden geopend In 1516
rees er weer kwestie over. De bisschop, die geld nodig
had om zijn ruiters en knechten tevreden te stellen, zond
zijn rentmeester Berent uten Eng naar de gedeputeerden,
om ze te verzoeken de kist te openen en hem het derde
deel van hetgeen er ingekomen was over te geven. Hij
kon echter geen „entelike bescheitquot; krijgen, zodat de bis-
schop zich tot de Staten wendde met het verzoek om aan
de gedeputeerden te gelasten, de kist te openen en hem te
betalen, daar hij anders last met zijn schuldeisers zou
krijgen
Rekening en verantwoording werd gedaan vrij lang, soms
wel een paar jaar of nog langer, nadat de zetting was uitge-
schreven 3). In 1433,1448 en 1497 werd de rekening in het
1)nbsp;Asch v. Wyck II 94, 95.
2)nbsp;Ibidem 149. Desniettemin heeft de bisschop toch van het
huisgeld van 1513 en 1514 het hem toekomende deel gekregen. Zie
SA 77. Eveneens werden hem van de volgende zettingen zekere
bedragen uitgekeerd. In 1517 kreeg hij door „beliefnisse van den
drien Statenquot; uit de opbrengst van het Overkwartier en Eemland
400 Philips gulden. In 1518 en 1519 uit de opbrengst van het hele
Sticht respectievelik 600 en 1000 Philips gulden.
3)nbsp;Van het morgengeld van 1443 en volgende jaren werd in
1448 verantwoording gedaan. Buurspraakboek 1448 fol. 58. Klaas
Mod, kanunnik van Oudmunster, legde eerst op 29 April 1478 reke-
ning en verantwoording af van het morgengeld van de vijftien
stuivers, dat twintig jaar geleden was uitgeschreven. Reg. Bissch.
4321. Op 12 Maart van het zelfde jaar had hij het gedaan van het
morgengeld van de braspenning. Zie boven blz. 33 n. 4.
In 1479 klaagde de stad Utrecht bij de bisschop, dat Mr. Klaas
van Lavennis nog geen rekening had gedaan van het morgengeld
van de kromstaart, dat in 1472 was uitgeschreven.
By de zetting van 1497 heeft het waarschijnlik wel geduurd tot
eind 1500. In Augustus van dat jaar werd er nog een uitbetaling
gedaan.
. Van het huisgeld van 1509 zal eind 1510 of begin 1511 door Jacob
-ocr page 157-generaal kapittel afgehoord .). Later b^a «quot;,ch ^
de Staten ingestelde commissie daarmee In de hmsgeld-
rekening van 1509 worden tien gedeputeerden voor de
rSng geLemd, n.l. de domdeken, vüf afgevaardigden
vfnTrLpmel t;ce van de ridderschap en twee van de
Td DtS In de latere hnisgeldrekenmgen komen
t» quot;g één of twee gedeputeerden van de h..^^^^
hij^). Hoe dit doen van de f emng^^;^^^^^^^^^
werk ging, bl«kt quot;erpns; een verklar. J
dat zij deugdelik en m orde bevonden wa
geen enkele rekening voor.nbsp;Statenrekenin-
Exceptioneel was het onderzoek van de M
gen in 1525 en 1526 door gedepnte^den nü g
De oorlog met Gelre en de ^ote
daarvan aan de hertog »oest worden be aaw
ten te Utrecht de grootste onlusten, d.e teu^»«e P
op een overwinning van het volk en de gilden 1
stelden o.a. de eis, dat de Slatenrekeningen ve^uaf amp;
zouden worden ondcrzoclit door een
gilden •). In October 1525 had het onderzoek pia
;S7ï;5;77eraot.oordi„g .ün .edaan. Ten minste op 8 December
1510 werd er nog geld uitgegeven.nbsp;gt;,„iscelden van 1513 en
In 1519 werden de rekeningen ^«^^^^„t^anger Anthonis
1514 met alle kwitanties en assignaties do^^^
Venrode aan de gedeputeerden der Staten
\'\'^n^Buurspraakboek 1433 fol. 28; 1448nbsp;g^nerail, op
2 SA 57 „Item den doimdekennbsp;g^t 45 st.
dieiekeninge van den mergen^
Klaas Mod deed m 1478 rekening vuu
diens raden en de gedeputeerden van de »inbsp;rekeninge
S) SA 59. „Item gegeven dienbsp;de doemdeken
gheLict zyn: vyff van der
dubbelt, twee vant ridderscap ende twee van
elcx 1 taeck wyn.quot;nbsp;.. . „ onkosten achter in
4)nbsp;Zie de desbetreffende post de^f/^^^d^r SA 59.
SA 53 (1514) en in de overige rekenmgen
5)nbsp;Zie boven blz. 78.nbsp;^^^ vooral gemunt op
6)nbsp;Dodt, Archief I 42,nbsp;ontvangers van het
h\'SSdTanquot; 27 September 1526 besloot de raad der stad
-ocr page 158-de morgen- en huisgeldrekening van het Overkwartier van
1511 In het volgende jaar waren de huisgeldrekeningen
van 1513 en 1514 aan de beurt 2). Wij hebben reeds ge-
zien, dat de commissie heel wat aan te merken vond op
de wijze, waarop het vouwen van de morgen in toepas-
sing was gebracht 3); ook vond zij, dat het bedrag aan res-
tanten veel te groot was. Om de hierdoor geleden financiële
schade te herstellen, wilde zij de in de restantlij sten voor-
komende huisheden uit ieder gerecht doen ontbieden, om
inlichtingen te geven over de grootte en de waarde van
hun morgentalen, zoals die in 1511 en daarna geweest
waren, en hen de verschuldigde gelden alsnog laten be-
talen . Dat men aan die raad gevolg zal hebben gegeven,
acht ik, de algemene politieke toestand in het jaar 1525
in aanmerking genomen, niet waarschijnlik. Van de meeste
posten der uitgaven konden de ontvangers assignaties en
kwitanties aan de commissie overleggen. Ook werden
personen opgeroepen en gevraagd, of zij inderdaad de gel-
den hadden ontvangen, waarvoor zij te boek stonden. Hier-
bij deden zich gevallen voor, dat de opgaven in de
boeken niet overeenkwamen met de verklaringen van de
getuigen. Zo zouden volgens de rekening aan heer Jan
Reael vijftig gouden gulden zijn betaald, welke heer Jan
verklaarde nooit te hebben ontvangen. De ontvanger Be-
rend van Haarlem, daarover ondervraagd, antwoordde
zich te herinneren, het geld aan Willem Gruenewouts ter
hand te hebben gesteld, menende, dat deze het aan heer
Jan zou geven. Wat Willem Gruenewouts er mee had uit-
gevoerd, vermeldt het verslag niet .
De stadskameraar Jacob Willemsz. moest volgens een
assignatie 456 Philipsgulden ontvangen hebben. Volgens
Utrecht op hun goederen in de stad en de stadsvryheid beslag te
leggen, en liet in alle gerechten afkondigen, dat zy aan geen
rechtshandeling mochten deelnemen, zolang hun rekeningen niet
waren onderzocht. Raaddageliks boek 1526 fol. 84.
1)nbsp;SA 75 fol. 3.
2)nbsp;SA 77 fol. 1.
3)nbsp;Zie boven blz. 116 vlg..
4)nbsp;SA 75 fol. 8 v\'.
-ocr page 159-hem was dit onjuist, daar hij maar 426 Philipsgulden
had gekregen, wat voor de Staten een verlies van 30 Phi-
lipsgulden betekende .
Volgens een andere post had meester Berend aan een
„speciaal vriendquot; elf gulden betaald. Gevraagd wie of die
speciale vriend was, antwoordde hij: Mr. Bertolt van
Buren 2).
Onder enige afgeloste rentebrieven, bevond zich er een
ten name van Willem Saai van 634 Philipsgulden, terwijl
in het boek I21/2 Philipsgulden stonden aangetekend ).
De rekeningen werden dus niet helemaal «nbenspehk
bevonden. wLschijnlik zal dit eerder aan onnauwkej
righeid of slordigheid van de ontvangers te wijten zijn ge-
weest dan aan oneerlikheid.
1)nbsp;SA 75 fol. 8.
2)nbsp;SA 75 fol. 10nbsp;,
3)nbsp;SA 77 1514 Nederkw. fol. 8 v .
-ocr page 160-HOOFDSTUK VI
De opbrengst
Over de opbrengst der morgengelden zijn we buiten-
gewoon slecht ingelicht. Wel weten we van de meeste
heffingen, welke bedragen men door morgengeld trachtte
te dekken^), maar op de vraag of men er inderdaad in
geslaagd is de benodigde sommen er uit te krijgen, moe-
ten wij, gezien de rekeningen verloren zijn, het antwoord
schuldig blijven.
Het oudste bericht, dat hierover tot ons gekomen is en
dan nog maar fragmentaries, betreft de grote zetting
van 1458, welke, zoals wij gezien hebben^), over drie jaar
was verdeeld, Eén van deze zettingen (van het Neder-
kwartier) bracht 6506 Rijnse gulden op®) van 260211/^
morgen ä 5 stuivers per morgen. Wanneer we nu aan
de hand van de rekening van 1497 het Nederkwartier stel-
len op 30540 belastbare morgens, dan blijven er nog in
restant 4519 morgen of 14.79 %, In 1461 werden aan Gijs-
brecht van Brederode betaald 11000 Rijnse gulden, welk
bedrag afkomstig was uit de twee eerste termijnen^).
Er restten nog 10000 R, g. Waarschijnlik zullen deze ge-
deeltelik uit de derde termijn zijn gekomen. Erg vlot
schijnt het daarmee niet te zijn gegaan; want in 1468 schoot
de stad Utrecht aan Gijsbrecht van Brederode 2000 R. g.
voor, die haar zouden worden terugbetaald uit de nog niet
geïnde restanten van het morgengeld van 1458 .
In 1470 brachten het Overkwartier en Eemland 2743
R, g, op°). Rekenen wij nu, dat het Nederkwartier, waar
1)nbsp;Zie boven het derde hoofdstuk.
2)nbsp;Zie boven blz, 62,
3)nbsp;Arch, Leenhof Vianen no. 122,
4)nbsp;SA 67.
5)nbsp;Reg, Stad 935,
6)nbsp;SA 49, Dit getal verkrygt men door al de bij de gerechten
vermelde opbrengsten bij elkaar op te tellen. Geheel nauwkeurig
meestal beter betaald werd, 28 ä 2900 R. g. opbracht, dan
blijft de opbrengst toch altijd nog ver beneden de heKt
van het benodigde bedrag van 12000 R. g. De 2743 R. g.
vormden de opbrengst van 21944 morgen, en daar het
Overkwartier volgens de rekening van 1497 35834 mor-
gen omvatte, bleef het restant 13890 morgen of 38.76 %.
Van het morgengeld van 1487/88 weten wij alleen, dat de
stad Utrecht in het Nederkwartier aan restanten nog 609
R. g. inde van 4060 goede morgen.
Het morgengeld van 1497 bracht op 13930 R. g. (Over-
kwartier en Eemland 6908, Nederkwartier 7021 R. g.),
een bedrag, dat nog ver beneden het benodigde van
18000 R. g. bleef; van deze som moesten 13000 R. g. aan
de heer van IJselstein worden voldaan en 5000 aan de ka-
pittels^). Het aantal morgen, waarvan was betaald, be-
droeg 46434. In restant bleef nog 19941 morgen of aan
belastinggeld 5982 R. g-, bijna 43 % (42.94). In het Over-
kwartier en Eemland waren in restant 12806 morgen, in
het Nederkwartier 7134 morgen»).
De schatting van 1499 bracht in totaal op 10718H gou-
den Rijnse gulden, terwijl in restant bleven 4132 g. R. g. of
ruim 27% (27.84)
In 1501 brachten het Overkwartier en Eemland op 2495
gulden ®) of 49900 stuivers. Daar er van de morgen twee
stuivers werd betaald, zou de opbrengst dus zijn van 24950
morgen. In restant bleven dan nog 10884 morgen ter
waarde van 1088 gulden, dus meer dan 30
In 1511 bleven voor de zoeven genoemde kwartieren by-
na 41 % achterstallig. Van 21099 morgen werden opge-
is het niet, omdat aan het eind bladen ontbreken. In SA 47 is door
de ontvanger nagelaten, van ieder gerecht de opbrengst uit te
rekenen.
1)nbsp;Reg. SA 57.
2)nbsp;Zie boven blz. 70.
3, SA 57.
4)nbsp;SA 63.
5)nbsp;SA 51. Men verkrygt dit getal door de verschillende grossa\'s
by elkaar op te tellen. In het geheel werd aan de bisschop een
bedrag van 4546 g. uitbetaald. Zie de aantekening op fol. 266.
10
-ocr page 162-bracht 5274 goudgulden; 14640 morgen of 3660 goudgul-
den bleven in restant i).
Voor het Nederkwartier zijn deze cijfers waarschijnlik
lager te stellen. In 1460 en 1497 vonden wij de restanten
aanzienlik minder, en straks zullen wij zien, dat het Ne-
derkwartier ook het huisgeld beter betaalde .
Over de opbrengst van het huisgeld staan ons meer
gegevens ten dienste. De zetting van 1507 van vier Rijnse
gulden op elk goed huis leverde ± 9200 R. g. op®). De
resterende 1800 gulden, die voorlopig niet invorderbaar
waren, schoot de stad voor, om moeilikheden met de
hertog van Kleef te vermijden^).
Het huisgeld, waarvan in 1509 Jacob die Edel de ont-
vanger was, bracht 3296 gulden op, een bedrag, dat vol-
doende was om de ruiters te betalen, waar iets meer dan
3000 gulden voor benodigd was. In restant bleven 287 gul-
den of 8.01
De opbrengsten van de huisgeldzettingen van 1513
en 1514 waren respectievelijk 7858 gouden Rijnse gulden
(Overkwartier en Eemland 3750, Nederkwartier 4108) en
7734 g. R. g. (Overkwartier en Eemland 3616, Nederkwar-
tier 4118); later kwamen daar nog 43 g. R. g. bij In
verhouding tot de opbrengst van 1507 zijn deze cijfers niet
1)nbsp;SA 75 fol. 3 v\'.
2)nbsp;Behalve in SA 78 (± 1450). Deze lyst geeft voor het hele Sticht
een restant van 21413 morgen (Overkwartier en Eemland 10699,
Nederkwartier 10714 morgen). En dit was nog wel van de eerste
zetting. Wat dan te verwachten van de volgende? Dat er hoe lan-
ger hoe slechter betaald werd, wordt bewezen door het manuaal
van 1461 (SA 48), dat behoort tot de derde zetting der 15 stuivers
(zie blz. 21 vlg.) en verschrikkelik veel openstaande posten bevat.
Een ander voorbeeld is Jaarsveld. In 1444, het eerste jaar, betaalde
dit gerecht van 644 morgen, in het twede en derde maar van 283
morgen. Recht. Arch. no. 398 fol. 62 v°. In 1458 betaalde het van
758 goede morgen, in 1459 van 513. Ibid. fol. 33, 65.
3)nbsp;Raaddageliksboek 1510 fol. 135 v°. Zie boven blz. 72 vlg..
4)nbsp;SA 59.
5)nbsp;SA 77.
-ocr page 163-hoog; waarschijnlik is men in 1507 strenger opgetreden
uit vrees voor de dreigementen van de hertog van Kleef.
De restanten over de jaren 1513 en 1514 waren, wat het
Nederkwartier betreft weinig. In het eerste jaar niets, in
het andere 34 g.g.. Daarentegen bedroegen zij van het
Overkwartier en Eemland 1199 en 1178 g.g. of in beide
gevallen ruim 24 %. Ook in de volgende jaren bleven
deze beide delen van het Sticht het meest in gebreke. In
1517 zijn de getallen voor de opbrengst en het restant
1720 g. en 743 g.; in 1518: 1748 g. en 664^ g.; in 1519
1703M g- en 700 g.; in 1520: 2178 g.g. en 66 g.g.; in 1523
2363 g.g. en 903 g.g.; in 1526: 1681 Karolusgulden en
1517 Kar.g.. Percentsgewijze uitgedrukt bleven dus in 1517
ruim 30% achterstallig; in 1518 ruim 27^ %; in 1519
29 %; in 1520: 2.94 % in 1523: 27.64 %; in 1526: meer
dan 47 %.
Voor het Nederkwartier luiden de cijfers veel gunstiger.
Behalve de zoevengenoemde van 1513 en 1514 krijgen wij
voor de opbrengst en restant in 1518: 2027 g. en 96 g.; in
1519: 2069 g. en 37 g.; in 1520: 1779 g.g. en 33 g.g.^);
in 1524: 2024 g.g. en 314 g.g.; in 1526: 2372 Kar.g. en
525 Kar.g.. Percentsgewijze uitgedrukt bleven in 1518 van
het Nederkwartier achterstallig ruim %; in 1519:
1^%; in 1520: 1.82 %; in 1524: 13.38 %; in 1526:
De onkosten, die het heffen van de belastingen mee-
bracht, bedroegen in 1497: 6^ %; in 1509: 7.9 %; in 1513:
9.06 %; in 1514: 5.88 %; in 1517 (alleen voor het Over-
kwartier) : 10.7 %; in 1518 en 1519: 4.1 %; in 1523 (alleen
voor het Overkwartier): 2.9 %.
Er rest ons nu nog na te gaan, welk deel der belasting-
penningen werd aangewend voor het doel, waarvoor ze
waren aangevraagd.
Van het morgengeld van 1497 werd 8033 R. g. aan de
heer van IJselstein uitbetaald of 57.62 % van de inge-
1) SA 65.
-ocr page 164-komen gelden. De vijf kapittels ontvingen 4511 R. g. i)
(32.35 %) terwijl 1398 R. g. (10.03 %) aan onkosten en
nog enige andere uitgaven weggingen.
De opbrengst van de schatting van 1499 werd vrijwel
geheel gebruikt voor het onderhoud van de ruiters en
knechten in de Kleefse oorlog.
Van het huisgeld van 1509 werden 92 % voor het be-
stemde doel aangewend.
Van de gelden der zettingen van 1513 en 1514 schoten
er na aftrek van de gemeenschappehke onkosten (resp.
9.06 % en 5.88 %) 7146 g. (90.94 %) en 7279 g. (94.12 %)
over, ter verdeling tussen de Staten en de bisschop. De
Staten kregen van de eerste zetting 1/3 of 2382 g., van de
andere 2/3 of 4852 g.
Van het huisgeld van 1517, en wel alleen van het Over-
kwartier en Eemland, konden 1138 g. of meer dan 66 %
ten behoeve van de renten worden aangewend. In 1518
en 1519 waren deze cijfers voor het hele Sticht 2817 g.
(763^ %) en 2470 g. (65.48 %).
In 1520 kreeg de bisschop 2556 g.g. of 60.6 % uitbe-
taald, waarmee hij het geld terug kreeg, dat hij aan Jo-
hannes Faulquier had voorgeschoten .
In 1523 werden van het Overkwartier en Eemland
2047 g.g. of 62.67 % voor de betaling der renten aan-
gewend.
In 1526 werd er aan huisgeld ontvangen een som van
4054 Karolusgulden, welk bedrag in zijn geheel op reke-
ning van het stuivergeld werd overgeschreven.
Hoeveel de grote huisgeldzetting van 1525 heeft opge-
J) Hiermee werd byna al het geld terugbetaald, dat de vyf
kapittels in 1493 hadden voorgeschoten om de heer van IJssel-
stein tevreden te stellen. Zie blz. 68, 70.
2)nbsp;O.a. een bedrag van 400 R.g., waarvan 196 R.g. aan Daniel
van der Heyden werden ter hand gesteld en 204 R.g. aan Alyt van
Oert te Wyck.
3)nbsp;SA 77\'.
4)nbsp;SA 65. In totaal werd ontvangen 3957H g.g. Waar de over-
blijvende gelden voor werden besteed blijkt niet. Alleen worden
de namen van de personen genoemd, aan wie zy werden betaald.
bracht om de 21000 g.g., gedeelte van de schatting voor
de hertog van Gelre, te vinden, is onbekend. De raming
was 22142 g.g. . Hiervan waren voor rekening van het
Neder- en Overkwartier respectievelik 10540 en 5286 g.g.;
Eemland moest 5316 g.g. geven. Aangezien de hertog op
tijd werd tevredengesteld, mogen wij aannemen, dat de
21000 g.g., altans voor het grootste gedeelte, uit het huis-
geld zijn gekomen.
1) SA 53*. 54.
-ocr page 166-! \' ;; ■
-ocr page 167-STELLINGEN
De geschiedenis van het belastingwezen is een onmis-
baar onderdeel der beschavingsgeschiedenis.
II
Van Marie (Le Comté de Hollande sous Philippe le Bon,
La Haye 1907, p. 59) schrijft ten onrechte de heffing van
meerjarige beden in Holland aan het initiatief van Philips
de Goede toe.
III
In de door Mr. J. G. C. Joosting bezorgde uitgave der
Historia Gelriae auctore anonymo (1902) bevat de hier-
onder afgedrukte passage (blz. 56) twee onjuiste lezingen.
Tria castra die Helle, Aller et Culenborch vi expugnat, non
longe a Wageningen distantia. His expugnatis venit ad
Cranenborch, a quibus et suscipitur; illinc profectus ad
Nienbeeck obsidium ibi parat, etc.
IV
Terecht heeft Dr. K. Heeringa aan zijn inventaris van
het kapittel ten Dom (1929) geen index op personen, plaat-
sen en zaken toegevoegd.
De veldtocht van de Pruisen in de Nederlandse Republiek
in 1787 is te beschouwen als een factor in de anti-Oosten-
rijkse politiek van de Pruisiese minister Hertzberg.
Onjuist is de mening, dat Robespierre in aUe opzichten
de daden van het Schrikbewind goedkeurde.
VII
Het is onjuist Engeland in alle opzichten verantwoor-
delik te stellen voor het uitbreken van de derde coalitie-
oorlog.
VIII
Ondanks het bestaan van aanwyzingen in andere rich-
ting, neemt Emil Ludwig (Wilhelm der Zweite 364 vlgg.)
zonder opgave van redenen aan, dat von Bülow geen ken-
nis heeft gedragen van de inhoud van het beruchte Daily-
Telegraph-interview van 1908.
IX
Hoofts gedichtje „Noodlotquot; kan niet, gelijk Prof. Prinsen
suggereert, als bewijs dienen, dat Hooft zo goed als geheel
buiten het Christendom heeft gestaan.
De onderscheiding concreet en abstract is niet scherp
systematies doorgevoerd in het Groot Woordenboek der
Nederlandsche Taal.
XI
Dr. A. J. de Jong heeft van Spiegels Hertspiegel IV vs.
340, 41 een onjuiste verklaring gegeven (Een viertal Dich-
ters en Prozaschrijvers uit de Vroeg-Renaissance blz. 137
n. 3).
De verklaring, die Dr. Eymael van vers 1793 uit Huy-
ghens\' Hof wyck (2de dr. 1920 blz. 90) geeft, is onjuist.
XIII
Het ware wenselik, dat de uitgevers van Middel-Neder-
landse teksten bij hun werk zich richtten naar de begin-
selen, die bij het uitgeven van historiese bronnen door de
medewerkers aan de Monumenta Germaniae Historica in
acht worden genomen.
id-)^:
_ r*
.\'r . Snbsp;i ■■■ ■ ■ ■ \' \'
\'V
V. •
- gt; \' ■ - •
/ \'
-ocr page 171-
.. ■■■lt; » | |
.-» , T . | |
■\'v ■ | |
#
■ ■ 4: ■ . -rV
^ fy. ......
/
ft
■r
/
••■V c
-ocr page 173-.nbsp;WAnbsp;. „ ;
1 f », \' \'
il: ,■
V
:
... quot;■ ?
-ocr page 174-■.Vv C
■ :nbsp;quot;tel-5
■.. f, ■
trM
mm-
. . \' ■ \'f??
-ocr page 176-liiWiililiîSP
»isiilii^Ä«^
a
I«. M- -r-rjiS