in de tweede helft der xv11^® eeuw te
mechelen en dordrecht gevestigd;
academische verhandeling
TEU VERKEIJGING VAN ÜEN GKAAB VAN DOCTOR IN DE BEIDE
EEGTEN AAN DE UTKECHTSCHE HOOGESCKOOL; IN HET OPEN-
BAAB. TB VERDEDIGEN OP WOENSDAG DEN 14\'\'«quot; NO-
VEMBER 1860, DES NAMIDDAGS TE 1 UKE.
UTRECHT,
KEMINK EN ZOON.
1860.
.-r
-.Ir-r
-ocr page 3-AAN IIJNE OUDEES.
-ocr page 4-X- -J^ A le
De grootste Staatslieden zoowel als de theoretische
beoefenaren van het Europesehe Volkenregt zißn te
geenen tiße van het denhheeld vreemd geiveest, of
het ook mogeliß ware, al de Staten van ons We-
relddeel, of althans eenige derzehe, door een inter-
nationaal Hof zóó te verbinden, dat men langs di-
plomatiek-regterlijken weg de geschillen afdeed, tot
welker beslechting anders al ligt naar de wapens zou
gegrepen worden.
Schaarsch echter zißn de voorheelden, dat men wer-
kelijk zulk een Hof heeft opgerigt; en de Chambre
mi-partie van het Munstersche Tractaat is een der
weinige, die zich tot hiertoe in de geschiedenis der
Buropesche diplomatie hebben opgedaan.
Mag daarom alleen h,et onderzoek naar de ge-
schiedenis van dit Hof belangrijk geacht worden,
met te meer regt meende ik er de aandacht op te
mogen vestigen in onzen tijd, waarin de diplomatie
gedurig hare krachten inspant om op eenigerlei wijze
door tijdige bemiddeling den dreigenden krijg af te
wenden.
Hen opzettelijk onderzoek naar de lotgevallen en
-ocr page 6-verrigtingen der Chambre mi-partie werd, — zoo
ver mij hekend is, •— nog nooit ingesteld; trou-
wens, de hronnen hiertoe zijn weinige en schraal,
daar de eigenlijke ArcMven van het Collegie schijnen
verloren te zijn geraakt, zoo als ik in den aanhef
van mijn derde Hoofdstuk heh aangetoezen. Waar-
schijnlijk is ook de poging, door een onzer vader-
landsehe Genootschappen voor ettelijke jaren in het
werk gesteld om door het uitschrijven eener prijs-
vraag over het bestaan der Chambre mi~partie eenig
licht te verspreiden,afgestuit op de onbekendheid
der zaak en de onvolledigheid der berigten, die den
navorseher har er geschiedenis ter dienste staan.
Is elke bijdrage tot naauiokewriger kennis onzer
vroegere betrekkingen met het bvAtenland en onzer
voormalige Megterlijke Collegiën welkom, zoo moge
ook deze een welwillend onthaal vinden.
utrecht.
November 1860.
F. J. K. VAN HOOGSTKATEN.
\') Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en
Wetenschappen in Noordbrabant over den jare 1849; bl. 74.
eerste hoopdstuk.
blz.
de oprigting der chambre mi-partie.......1.
tweede hoofdstuk.
zamenstelling en werkkring der chambre mi-partie . 38.
I. Het personeel der Chambre mi-partie......39.
II. Plaatsen van bijeenkomst der Chambre mi-partie. . .nbsp;58.
III. quot;Werkzaamheden der Chambre mi-partie, vorm en ten
uitvoerlegging harer gewijsden.........61.
derde hoofdstuk.
handelingen en lotgevallen der chambre mi-partie. 68,
-ocr page 8-m -ivt)/ WH i ••nbsp;«dl)quot;\'gt;
. \' ^ fl-K^nbsp;gt;nbsp;iï^\'w?»^^\' f^L
de oprigting der chambre mi-partie.
Tachtig jaren hadden de Geüniëerde Provintiën
den strijd tegen Spanjes overmoed en dwingelandij
gevoerd, toen de Munstersche Vrede dien eindelijk
in 1648 zou doen ophouden. Het was voorwaar
niet te verwonderen, dat men, na zulk een „lang-
„durig vervolg van bloedige oorlogen, die zoo vele
„jaren hadden gedrukt de Volken, Onderdanen,
„Koningrijken en Landen van den Heer Koning
„van Spanje en de Staten-Generaal der Vereenigde
„Nederlanden,quot; \') — dat men niet alleen „den aan-
„genamen goeden en opregten vrede en de zoete
„vruchten van volkomene en vaste rustequot;\') bij het
vredestractaat zocht te verkrijgen, maar ze ook voor
Aanhef van het Tractaat van Munster, 30 Januarij 1648.
Ibidem.
de toekomst trachtte bestendig te maken. Om bier-
toe te geraken maakte men in de eerste plaats in
artikel 3 van het Verdrag de noodige regeling om-
trent de verdeeling der Landen, die aan Spanje of
de Staten-Genera,al zouden behooren. In de vol-
gende artikelen kwam de bepaling voor van alles,
wat de vaart op Oost- en West-Indië aanging; wat
de tollen, de uitgaande en inkomende regten bui-
ten de grenzen van ieders gebied, en op den Rijn,
de Maas, de Zeeuwsche stroomen, enz. betrof; wat
betrekking had op de sluiting der Schelde, op han-
delsvrijheden, op zout-belasting en op eerbiediging
der Godsdienst van ieders onderdanen. — Maar om
dit alles kracht te geven, en wat hierbij nog te
voorzien viel tot stand te brengen, bepaalde art. 21
van het Tractaat de oprigting van eene „Chambre
mi-partie,quot; bestaande uit van weerzijden in gelijken
getale gekozene regters, die hun verblijf zouden
hebben in de Nederlanden en „opzigt nemenquot; over
de handelingen der ingezetenen en over de lasten
en impositiën, die van beide zijden op de koop-
manschappen zouden geheven worden. Dit „opzigt
„nemenquot; zou van dien aard zijn, dat, — zoo zij
bevinden mogten, dat in het een of ander aan eene
van de beide zijden, of wel aan beide te gelijk,
„excesquot; werd begaan, — zij dit exces moesten
„reguleren en modererenr Hunne voornaamste taak
zou echter bestaan in het „examineren der kwes-
„tiën over de non-executie van het tractaat en de
„contraventiën van dien, die in tijden en wijlen
„zouden mogen komen te rijzen, en daarop mm-
„marie en de plano disponeren en uitspreken, \'t geen
„zij in conformiteit van liet Tractaat zouden bevin-
„den te behooren.quot; Hierdoor hoopte men voor het
vervolg verwijdering en vredebreuk te voorkomen:
eigenrigting en represailles zouden hierdoor afge-
sneden zijn; en men zou voortdurend in vrede en
rust kunnen leven. Het artikel bepaalde verder,
dat deze regters bij beurten nu in de Spaansche,
dan in de Noord-Nederlanden hunnen zetel zouden
hebben; dat hun eene Instructie en eene Commis-
sie \') zouden gegeven worden; en dat zij bij de
aanvaarding van hun ambt volgens een van weer-
zijden vast te stellen formulier beëedigd zouden
worden. Hunne vonnissen zouden binnen den tijd
van zes maanden door de „ordinaris justitie\'\' wor-
den ten uitvoer gelegd ter plaatse, waar de „con-
„traventiequot; geschied was, of tegen de personen der
„contraventeurs,quot; naar gelang der omstandigheden.
De Chambre mi-partie zou dus een Geregtshof of
Haad (zoo als men de Hoven van Justitie toen veelal
noemde) \') uitmaken, waaraan de regtspraak zoowel
tusschen de regeringen van twee landen, als tus-
D. i. een brief van opdragt vam hun ambt.
Men denke slechts aan den Grooten Raad mn Mechelen, den
Hoogen Raad van Appel in Holland, den Raad en Leenhove van
Rraband, den Raad der Beroerten, enz.
schen de wederzij dsche ingezetenen was opgedra-
gen. Men wenschte een internationaal Hof op te
rigten, dat volkenregtelijk beslissen moest en te-
vens het vredestractaat ten uitvoer leggen, waar
de bewoordingen of beschikkingen van hetzelve aan-
leiding tot verschil van meening geven mogten. —
Was de vestiging van zulk een hof, het inlasschen
van een artikel als het boven vermelde in een Trac-
taat, iets geheel nieuws? of wel, had men reeds
vroeger ligchamen van denzelfden aard gekend, en
was het denkbeeld, om er eigenrigting en vijan-
delijkheden door te voorkomen, bij de diplomaten
dier dagen geene onbekende zaak? De beantwoor-
ding dezer vragen en een kort onderzoek naar den
oorsprong van den naam der Chambre mi-partie
zullen, geloof ik, hier niet ongepast zijn.
Al dadelijk ontmoette ik hier te lande eene in-
stelling, die, hoewel niet geheel aan de Chambre
mi-partie volgens de definitie van art. 21 gelijk,
er echter eenige overeenkomst mede had. Ik be-
doel de vergadering der Commissarissen-Beciseurs te
Maastricht.\') De Bisschop van Luik en de Hertog
\') Zie over deze Commissarissen-Deeiseurs : eug. defacqz, An-
cien droit Belgique, Fquot; Livr., p. 18. Tegenwoordige Staat der
Vereenigde Nederlanden, D. II. M. 365, 377. j- f. f. de jong
van beek en donk, Bijdrage tot de Geschiedenis van den Raad
en Leenhove van Brabant en Landen van Overmaze (1591—1795)f
bl. 50 en volgg.
van Braband bezaten de stad Maastricht pro indiviso,
en de wijze, waarop men de gemeenschappelijke
souvereiniteit uitoefende, was in 1283 geregeld. In
de XVI eeuw maakte Keizer kauel v, als Hertog
van Braband, omtrent deze regering met den Bis-
schop van Luik nadere beschikkingen, en na 1579
werden de wetgeving en de hoogste regtspraak, in
naam der beide vorsten te zamen, door personen
geoefend, wederzijds in gelijken getale benoemd en
den naam dragende van Commissarissen-Deciseurs.
Zij waren vier in getal: twee door den Prins-Bis-
schop van Luik voor hun leven benoemd, en twee
door den Hertog van Braband voor iedere bijeen-
komst aangewezen.Hunne bijeenkomsten hadden
om de twee jaren plaats; „met malkanderen de
„oppermagt over Maastricht verbeeldende,quot; waren
zij werkzaam in het veranderen der regering, het
regelen der regts- en bestuurszaken, het hooren en
sluiten der stadsrekening, en het in hoogste ressort
beslissen van alle burgerlijke regtsgedingen, bij be-
roep van het Collegie van Burgemeesteren en Ge-
zworene Raden voor hen gebragt.\') — Zij maakten
Nadat Maastricht bij het Tractaat van Munster aan de Staten-
Generaal der Vereen. Nederlanden was afgestaan , benoemden H. Ho.
Mo. twee der Commissarissen-Deciseurs in plaats van den Hertog
van Braband, om, — zoonbsp;{Staatkundige Geschrif-
ten, D. n. bl. 187) het kort en bondig uitdrukt, — „te decideren
„de appellen in die tweeheerige stad vallende.quot;
Zie F. w. pestel, Comment, de republ. Batava, Lugil. Bat.
-ocr page 14-dus wel in zooverre eene „Midgedeelde Kamerquot;
uit, als er door twee verschillende Staten leden
werden afgevaardigd tot het vormen van één Col-
legie, tot welks bevoegdheid o. a. ook eene regt-
spraak behoorde; maar hunne bijeenkomst miste het
karakter der Chambre mi-partie van het Munstersche
Tractaat, daar hare bernoeijingen zich niet uitstrek-
ten tot het ten uitvoer leggen van een vredestrac-
taat, het voorkomen van vijandelijkheden, of het
beslissen van internationale geschillen.
Meer overeenkomst met art. 21 van het Tractaat
van Munster heeft art. 9 van het Tractaat van
Bestand, in 1609 tusschen de Aartshertogen ende
Nederlanden gesloten. Dit art. toch bepaalde ten
aanzien van „de handelingen der Nederlanden en
„die lasten en impositiën, die geheven zullen worden
„op de koopmanschappen,quot; dat, zoo er bevonden
werd, „dat daarinne is exges en dat die geïncom-
„modeert wordt,quot; er op de eerste requisitie Com-
missarissen zouden worden gedeputeerd, om die
lasten en impositiën „te reguleren en te modere-
„ren^\' zoomogelijk „bij gemeen advies,quot; zonder dat
1782. p. 478: „Quot bienniis Trajectum ex pacto anni 1579 con-
„veniunt quatuor viri litibus judicandis ( Commissarissen-Deeiseurs),
„bini Leodienses perpetui, bini ex coetu O. O. G. G., quot bienniis
„lecti. Referunt majestatem imperantium, mutant magistratus, ra-
„tiones civitatis exquirunt, appeliationes in causis eivilibus alias con-
„junctim, alias separatim, terminant. Décréta majoris momenti praeter
„solitum communiter facta O. O. G. G. approbatione indigent.quot;
het bestand zou gebroken zijn, als men het niet
eens werd.
Vooral echter meenen wij, dat als precedent der
Chambre mi-partie niet mag worden over het hoofd
gezien het art. van het provisionele Tractaat
tnsschen den Keurvorst van Brandenburg en den
Vorst van Neuburg, den Q-i«quot; Maart 1629 te Dus-
seldorp gesloten. \') Dit art. schreef voor, dat, zoo
er tusschen de contraherende Vorsten onderling,
hnnne Raden, Officieren, Dienaren of Onderzaten,
eenig misverstand mögt ontstaan, men met de
facto procederen zou, maar eerst de Officieren
en Raden bij elkander doen komen, en naar bil-
lijkheid de geschillen beslechten laten. Waren
echter de moeijelijkheden van dien aard, dat dit
niet kon geschieden, dan zou men van beide zijden
in gelijken getale „schikkelijke en genoegzaam ge-
„qualificeerde luidenquot; kiezen, die „daar tusschen
„handelen en in der goedheid de zaken afdoen
„moesten.quot; Bleek ook deze weg van bemiddeling
onvoldoende, dan moesten deze gekozene regters
door een „expedijt, onpartijdig en kort proces,quot;
waarin beide litigerende partijen ieder niet meer
dan twee geschriften mogten wisselen, en dat met
langer dan één jaar mögt aanhangig zijn, het geding
beslissen.
Verhael van de Nederlandsche Vreedehandeling, \'s Gravenhage
bij JAN VEEI.Y, anno 1650, D. I. bl. 107.
Nog een ander precedent der Chambre mi-partie
levert ons art. 13 van het Tractaat tusschen de
Engelsche en Nederlandsche Oost-Indische Compag-
niën in 1619 gesloten. Dit art. bepaalde de oprig-
ting van eenen Raad van Defensie ter bescherming
van den handel op de Molukken, Banda en Am-
boina. Deze Raad zou uit acht leden bestaan, door
de eene en de andere Compagnie in gelijken getale
te kiezen, en die bij beurten presideren zouden.
In de „Ordre op de executiequot; van eenige artikelen
van dit Tractaat werd omtrent dit presideren be-
paald , dat het van maand tot maand zou verwisse-
len , en Engeland het eerst den rang van voorzitter
bekleeden. Het valt gewis niet te ontkennen, dat
er eene groote overeenkomst bestaat tusschen deze
bepaling en die omtrent het voorzitterschap in de
Chambre mi-partie, zoo als wij die in het tweede
hoofdstuk bij de behandeling der Instructiën van dit
Collegie nader zullen ontwikkelen.
Was dus de instelling zelve niet geheel onbekend,
de naam der Chambre mi-partie was reeds zeker
meer dan eene halve eeuw oud. \') De Hoven in
Frankrijk, waarin Protestantsche nevens Roomsche
leden zitting hadden, daar zij geroepen waren tot
de regtspraak in geschillen, waarin belijders van
wagenaar noemt ze: ,,Tweeledige Kamer quot; van aitzeMa:
Chambre mij partij f de Tegenwoord. Staat : „Midgedeelde Kamera
De Latijnsche benaming is; ,,Camera bipartitaquot;
beide Godsdiensten betrokken waren, droegen den
naam van „ Chambres mi-parties.quot; Zij kwamen o. a.
(hoewel niet onder dezen naam) in het edict van
Nantes van 1598 voor. \') merlin geeft er de volgende
definitie van : „ Chambres mi-parties s\'est dit des
„Chambres, qui furent autrefois établies dans la
„Guienne, le Languedoc et le Dauphiné pour juger
„les causes dans lesquelles étaient intéressés les su-
„jets du Roi, qui professaient la religion prétendue
„réformée: elles différaient des Chambres de Védit, en
„ce que dans celles-ci il y avait au plus deux ma-
„gistrats, suivant la religion prétendue réformée, et
„que dans les autres les Catholiques n\'étaient qu\'en
„nombre égal avec les réformés.quot; Van den zelfden
aard waren ook de Chambres tri-parties : „on les
„appellait tri-parties, parce que les deux tiers des
„ magistrats qui les composaient étaient Catholiques,
„et l\'autre tiers était de la religion prétendue ré-
„formée.quot;
Art. 31 volgg. van het Edict.
Répertoire, T. IL p. 173. Zie nog: le grand Dictionnaire de
Morébi, t. II. in voce: „Chambre mi-partie.quot; Mémoires du Duc
De ROHAN, p. 100, waar de naam Chambre my-partie voorkomtin
art. 24 van het Cuyer de rassemblée à Saumur, Van 1611.
merlin, t. a. p. p. 174. Men zie ook nog : Mémoires Journaux
par pierre de l\'estoilb. Tome III. (Collection petitot, Tome
XLVII), p. 99, waar de naam Chambre mi-partie reeds in 1594
of nog vroeger voorkomt: „II (le Roi) avoit auparavant rabroué
„fort rudement (et sagement) ceux de la religion, qui lui avoient
„demandé l\'édit de Janvier, des Chambres mi-parties, et un protecteur,quot;
Uit al het bovenstaande blijkt, dunkt mij, ge-
noegzaam, dat art. 21 van het vredestractaat van
1648 geene geheele nieuwigheid in het Europesche
volkenregt dier dagen invoerde, en nu zou ik ge-
voegelijk tot de behandeling van de geschiedenis
der oprigting van de Chambre mi-partie kunnen
overgaan, indien ik niet vooraf nog de vraag wenschte
te beantwoorden, hoe en langs welken weg dit ar-
tikel in het Tractaat gekomen is, eene vraag, die,
— vooral met het oog op de oprigting der Kamer
zelve, — gansch niet van belang ontbloot is. Het
is mij toch gebleken, dat de Staten-Generaal geene
stappen tot het sluiten van den vrede gedaan heb-
ben, of zij laschten steeds in de punten van de-
liberatie er één in, dat de oprigting eener Cham-
bre mi-partie bedong. Vooral meen ik hierop te
moeten wijzen en dit nog nader uit een te moeten
zetten, daar in het vervolg blijken zal, hoe het
juist de Staten-Generaal waren, die de oprigting
der Chambre tegenhielden, nadat zij ze bij den
vrede en de vredesvoorstellen steeds gevraagd had-
den. Zoo bedong art. 15 van de in het laatst
van 1632 te Brussel door H. Ho. Mo. aan de Ge-
committeerden der Staten-Generaal der Zuid-Ne-
derlanden voorgestelde punten van deliberatie, die-
nende om, zoo mogelijk, tot eenen vrede te leiden:\')
O Verhael van de Ned. Vreedeh., D. I. bl. 219; —alwaar abu-
givelijk dit art, als het 16\'\'® opgegeven wordt. Uit de door my
.,dat de kwestiën over de non-executie van het te
,, maken Tractaat en van wege de geannoteerde en
gt;gt;geconfisqueerde goederen, binnen behoorlijken daar-
,,toe te beramen tijd, zullen worden getermineerd
\'Mj eenige Regters, ten wederzijde te verkiezen.quot;
Dit artikel werd in de ten volgenden jare (1 April
1633) te \'sHage beraamde, en naar Brussel aan
de Gecommitteerden des Konings en der zuidelijke
Staten-Generaal overgezondene punten van delibe-
ratie, waarop men een categorisch antwoord ver-
langde, aldus uitgebreid: eenige Regters, in gelijk
getal door beide partijen in Nederland (en niet el-
ders) aangesteld, zouden gezamenlijk binnen behoor-
lijken tijd de kwestiën over de non-executie van het
Tractaat, en over de geannoteerde en geconfisqueerde
goederen beëindigen; zóó echter, dat de vonnissen,
die de zaken in Nederland betroffen, daar volkomen
effect zouden sorteren, en dat de Spaansche Gecom-
gebruikte officiële stukken en ook uit het op bl. 232 van genoemd
werk vermelde antwoord op deze punten, blijkt, dat art. 15 de
tier ingelaschte bepaling bevatte, en de artt. 8 en 9 op bl. 217
onder e\'én nommer, 8, behoorden gesteld te wezen. — Men zie
voorts ook Verhael, bl. 232, 233.
Art. XV: „Que les débats et questions pour la non-exécution
i,lt;iu traité à faire et des biens annotez et confisquez seront décidez
5,endéans certain temps, qui se préfigera; et ce par Juges à choisir
»de part et d\'autre.quot; Points proposés, 25 Décembre 1632. De
Spaansche, of liever Zuid-Nederlandsche, Gecommitteerden gaven
«lit punt in hun antwoord van 25 Januarij toe.
\') Verhael van de Ned. Vreedeh., D. I. bl 255.
-ocr page 20-mitteerden zouden gehouden zijn de goede hand
te bieden, opdat de vonnissen betrekkelijk de zaken
buiten de Nederlanden alom ten uitvoer zouden
worden gelegd. — Dit punt (het 13 de van de 18
„Pointen en Articulenquot;) werd aldus door de Spaan-
sche Gecommitteerden beantwoord: „op het punt
„wordt toegestaan, dat nopens de Materie Civile
„en reparatie van schaden en interessen bij wege van
„Justitie, de geschillen, die vallen zullen op de
„non-executie van het Tractaat, en de geannoteerde
„en geconfisqueerde goederen, zullen gedecideerd
„worden bij Regters, aan beide zijden in gelijk
„getal te kiezen, en te stellen in Nederland en niet
„elders. Waarop behoorlijk reglement onderling zal
„geraamd worden; wel verstaande, dat dezelve Reg-
„ters geene kennis zullen nemen, dan ter oorzake
„van contraventiën, misbruiken en gepretendeerde
„ongelijken, gedaan bij authoriteit publijcke bij laste
„van Zijne Majesteit of van de Heeren Staten van
„de Vereenigde Provintiën. En nopens de contra-
„ventiën van particulieren zal gevolgd worden het
artikel van de voorgaande Trèves.quot;
Het kwam echter ook na de pogingen in 1633
in het werk gesteld niet tot dit gewenschte einde
van eenen nu reeds gedurende vijf en zestig jaren ge-
voerden krijg. In 1645 deed men weder stappen tot
verzoening: de Heeren van gent , fauw, de knuyt ,
van eeede, van donia, ripperda en clant Werden
naar Munster afgezonden om zitting te nemen in
het aldaar te houden Congres tot „het vinden van
„eene generale ruste in de Christenheyten ont-
vingen eene uit 116 artikelen bestaande Instructie,
ter vergadering van H. Ho. Mo. den October
des zelfden jaars vastgesteld. Het 32®te dezer artike-
len bevatte hunnen last om onder de vredesvoor-
waarden de oprigting der Chambre mi-partie te be-
dingen , hier het eerst bij dezen naam genoemd.
De hoofdinhoud van dit artikel kwam hierop neder:
eenige regters zouden van weerzijden in gelijken
getale worden gecommitteerd als eene Chambre mi-
partie; de residentie-plaats van hun collegie zou zijn
in de Nederlanden; de plaatsen hunner bijeenkomst
zouden bij onderling goedvinden der beide Mogend-
heden worden aangewezen, nu in Noord-, dan m
Zuid-Nederland. Bij het aanvaarden van hun ambt
zouden zij eene Commissie ontvangen, die hun,
even als eene hun ter hand te stellen Instructie,
tot rigtsnoer bij hunne werkzaamheden strekken zou.
Hunne taak zou bestaan in het toezigt op de han-
delingen der ingezetenen in de beide Nederlanden,
en op de lasten en impositiën, die van beide zijden
op de koopmanschappen zouden geheven worden.
Mogten zij bevinden, dat men aan den eenen of an-
deren kant de maat hierin overschreed, zoo moes-
ten deze regters dit „modereren en regulerenT en
voorts de plano en summarie regt spreken over de
Vtrhad van de Ned. Vreedeh., D. I. bl. 583.
-ocr page 22-kwestiën omtrent de non-executie en de overtredin-
gen van het Vredestractaat zoowel in de Noord- en
Zuid-Nederlanden, als in de ,,ver afgelegene koning-
„rijken, landen, provintiën en eilanden in Europa.quot;
Hunne vonnissen zouden eindelijk door de „ord^-
„naris Justitie\'\' worden ten uitvoer gelegd, daar,
waar „de contraventiequot; geschied was, „of wel jegens
„de personen van de contraventeurs, naar dat zulks
„naar gelegenheid zal worden gerequiieerden bin-
nen zekeren nader te bepalen tijd, nadat dit haar
was opgedragen.
Dit artikel ging in zijn geheel over in de lijst
van 70 artikelen, door der Staten Gecommitteerden
dennbsp;Mei 1646 aan de Spaansche ten grond-
slag der onderhandelingen over den vrede overhan-
digd. Het maakte daarvan het twintigste uit en
bevatte de bijvoeging, dat de Gecommitteerde Reg-
ters op de hun te geven Instructie en commissie
den eed zouden doen, zoowel aan den Koning van
Spanje als aan de Staten-Generaal; welk voorschrift
echter door H. Ho. Mo. in zooverre gewijzigd werd,
dat zij bepaalden, dat het formulier van den eed
door beide magten vastgesteld moest worden. Het
bepalen van den oningevulden termijn van tenuit-
voerlegging der vonnissen werd aan de Plenipoten-
tiarissen overgelaten.
Verhael van de Ned. Vreedeh., D. IL bl. 61.
Ibidem, D. 11. bl. 154. 155.
Aldus veranderd werd liet artikel in het Tractaat
van Vrede als het 21\'\'^® overgenomen. Het is nu,
geloof ik, duidelijk gebleken, hoe de Koning van
Spanje nooit den voorslag heeft gedaan om in het
Tractaat de bepalingen van art. 21 in te lasschen,
lïiaar hoe de Staten-Generaal daarentegen steeds de
zaak hebben voorgesteld en eindelijk verkregen; —
®ene daad, die gewis nog al een contrast oplevert
ïïiet hunne latere handelwijze, toen zij (zoo als nu
l^lijken zal) het oprigten der Kamer zoo lang moge-
lijk tegenhielden.
Naauw was de Munstersche Vrede geteekend, of
oprigting der Chambre mi-partie bleek volstrekt
iiiet overbodig te zullen zijn, daar alras het eene
geschil het andere opvolgde; hoewel juist de vraag,
of sommige kwestiën al dan niet aan haar oordeel
lïioesten onderworpen worden, hare oprigting ver-
traagde. Wij rekenen daarom een overzigt dezer
geschillen en van de diplomatieke betrekkingen tus-
schen Nederland en Spanje van 1648 tot 1654,
toen de Kamer hare werkzaamheden begon, alhier
iiiet misplaatst: te meer, daar dit ons tevens in de
gelegenheid zal stellen, de geschiedenis harer oprig-
ting naauwkeurig uiteen te zetten.
Reeds spoedig nadat de oorlogvoerende partijen
tot rust waren gekomen, en nog in het jaar 1648,
klaagden beide, dat het verdrag, waarbij de vrede
gesloten was, niet werd nagekomen. De Staten-
Generaal beschuldigden Spanje van het heffen van
tollen op de Maas, en het daardoor belemmeren
des koophandels, in strijd met art. 12 van het Ver-
drag; — van het opbrengen van Nederlandsche
koopvaardijschepen, op Frankrijk varende, in de
haven van Ostende (welke handel volgens een af-
zonderlijk additioneel artikel van het Tractaat vrij-
stond „als te vorenquot;)\'); — voorts, dat de Koning
den stroom de Zoute niet deed afdammen, tegen
art. 71; — dat hij de sterkten in Vlaanderen niet
deed slechten, tegen art. 68; — dat hij geene ken-
nis gaf van een door hem met Groot-Britannië ge-
sloten Tractaat, en dat hij de titels nog voerde der
Gewesten, die hij plegtig had afgestaan, en waarvan
hij in art. 1 van het Verdrag verklaard had, dat
hij er niets meer op te eischen zou hebben. Ein-
delijk had het Hof van Brussel Wachtendonk en
eenige andere sloten, landerijen, regten en tollen
van het Overkwartier van Gelderland te koop geveild,
hoewel bij het Tractaat bepaald was, dat dit kwar-
tier binnen zes maanden na de oprigting der Cham-
bre mi-partie tegen een „Equivalentquot; zou worden
verruild. \'\')
De voornaamste dezer klagten, die omtrent de
genomene „Franschvaarders,quot; werd door de onder-
Verg. over de beteekenis dezer woorden in het Tractaat:
wagenaak, Vttderl. Historie, XIIquot;!® deel, bl. 23 vlgg.
Art. 52 van het Tractaat.
handelingen van den door de Staten-Generaal naar
Antvs^erpen afgezondenen Commissaris johan copes
met de Graven van euensaldagna en pegnaranda
gestild, en de opgebragte schepen werden terugge-
geven , hoewel niet zonder tegenkanting van den
Aartshertog leopold , hetgeen een nieuw Verdrag van
Zeevaart en Koophandel, meer algemeen als het M a-
rine-Tractaat bekend, in 1650 ten gevolge had.
Van hunnen kant klaagden de Spanjaarden ins-
gelijks, dat de Staten-Generaal het Verdrag niet
nakwamen; zij zonden den beroemden Raadsheer
petrus stockmans herwaarts, die als redenen zijner
zending opgaf, dat de Staten verscheidene Braband-
sche geestelijken in de Meijerij van \'s Hertogenbosch
van hunne tienden ontzet hadden; — dat zij het
gebied der Meijerij te ver uitstrekten; — dorpen,
tot het kwartier van Antwerpen behoorende, aan
het Markgraafschap van Bergen-op-Zoom zochten te
trekken; — dat der Staten ambtenaren in die oorden
veel geweld pleegden, zich alles toeëigenende, wat
zij konden magtig worden, en de geestelijken met
meer strengheid behandelende, dan waarmede de
priesters in de Vereenigde Gewesten bejegend wer-
den.stockmans voegdc hierbij, „dat dit de weg
Dit Marine-Tractaat is o. a. in zijn geheel te vinden bij
van aitzbma, Saken van Staet en Oorlogh, \'s Gravenhage 1670.
D. 111. bl. 480 vlgg.
\') Verg. wagenaah, t. a. p. bl. 23. wicquefokt, Histoire des
Prov. Unies, Livre II. p. 107, 108. Éd. de 1719.
„niet was, om de ruiling van het Overkwartier van
„Gelderland te bevorderen, en dat de Staten in de
„Landen van Overmaze hunne eigene regters waren,
„in plaats van de uitspraak der Chambre mi-partie
„af te wachten.quot; \') Tot regt verstand van dit laatste
zij hier opgemerkt, dat artikel 3 van het Vredes-
tractaat bepaald had, dat de drie kwartieren van
Overmaze, te weten: Valkenburg, Daalhem en
\'s Hertogenrade, in den staat zouden blijven, waarin
zij bij het teekenen van den Vrede waren, namelijk
in handen der Staten, tot dat de Tweeledige Kamer
opgerigt zou zijn, en, „in cas van dispute en con-
„troversie,quot; hare uitspraak zou hebben geveld.\')
Der Staten antwoord was, dat zij niets gedaan
hadden, dat hun krachtens het Tractaat niet vrij-
stond, waarbij hun immers in art. 3 de Meijerij
van den Bosch was afgestaan; dat voorts de opge-
zetenen der Meijerij geene vreemde bescherming noch
voorspraak verzoeken mogten, en de Koning zich
niet te steken had in hetgeen tusschen hen en hunne
hooge overheid te doen viel; dat men zich eindelijk
omtrent de overige punten naar de uitspraken der
Tweeledige Kamer zou gedragen. \')
\') WAGBNAAR, t. a. p. bl. 25.
-) Men zie nog over de zending van stockmans: britz, Mé-
moire sur Vancien droit Belgique, p. 200 (Tôme XX des Mémoires
couronnés de l\'Académie royale des sciences, des lettres et des beaux
arts de Belgique).
VPAGENAAR, t. a. p. bl. 26.
-ocr page 27-In 1649 benoemde de Koning van Spanje Antonie
Brun tot zijnen Gezant bij de Republiek; hij werd
Daet de gewone eerbewijzen ontvangen, doch,
hoewel hij zeer op de oprigting der Chambre mi-
partie aandrong, kwam er ook in dit jaar weder
ïiiets van. De schuld van dit vertragen schijnt mij
dan ook toe, geheel aan de Staten-Generaal gelegen
te hebben; Spanje klaagde er onophoudelijk over,
terwijl BRUN dadelijk na zijne aankomst zijne han-
den vol werk kreeg, daar de Staten de punten.
Waarover men oneens was, met hem langs diplo-
ïüatieken weg wilden afdoen, in plaats van ze aan
het oordeel der Tweeledige Kamer te onderwerpen.
Den IS^eii April 1650 had brun eene langdurige
conferentie met de Gedeputeerden van H. Ho. Mo.,
Waarna hij eene reeks van klagten overgaf, allen
overtredingen van het .Tractaat van vrede betreffende,
en waarvan de volgende de voornaamste waren:„de
sjHoog Mogende Heeren hadden een placaat ge-
smaakt dat den geestelijken verbood in deze landen
=5te komen, en er diensvolgens twee gevangen ge-
nomen, tegen het 4\'^® en 11^® art. van het
Tractaat; — men troubleerde den Koning in de
»landen van Overmaze, tegen het art.; — men
jjSaisisseerde in Limburg \'s Konings domeinen, tegen
\') De geloofsbrief, hem door den Spaanschen Koning medege-
geven, is te vinden bij van aitzema, t. a. p. bl. 343.
van aitzema, t. a. p. bl. 409.
„hetzelfde art.; — men roofde \'s Konings sche-
„pen, tegen het art.; — men weigerde de
„Chambre mi-partie op te rigten, tegen het
„art.; ■— men executeerde vonnissen tegen perso-
„nen, die niet vooraf verhoord waren, tegen het
„22ste art.;quot; enz. Van hunnen kant trachtten de
Staten-Generaal] deze klagten te ontzenuwen door
weder zelve te klagen over Spanjes verwijl in het
nakomen van het Tractaat, en droegen de redactie
van deze hunne grieven aan den Raad van State
op. Hierop kwam in 1651 brun nog voor het ope-
nen der Groote Vergadering weder met een aantal
verwijten aan: over het niet oprigten der Chambre
mi-partie, over de landen van Overmaze, enz.; ter-
wijl hij na het sluiten der vergadering klaagde, dat
men het Marine-tractaat van 1650 schond. Deze
klagten werden door de Staten beantwoord, die
omtrent eenige punten voldoening beloofden. quot;)
In 1652 klaagde bhün weder vooral over de
„excessen en violentie,quot; die hij zeide, dat de offi-
cieren van dezen Staat in de landen van Overmaze
begingen; terwijl hij verklaarde, dat de Koning van
Spanje bereid was, de beslissing van deze en andere
geschillen aan de Chambre mi-partie te onderwer-
pen , waarom hij ook vroeg, dat zij nu dan toch ein-
delijk mögt worden opgerigt. Van den kant der
WAGENAAR, t. a. p. bl. 373 vlgg. VAN AITZEMA, t. a. p.
bl. 640, 641.
-) VAN AITZEMA, t. a. p. bl. 757.
-ocr page 29-Staten-GeriPA-aal verweet men daarentegen den Spaan-
schen hunne inlegering in die landen; men voerde
aan: „dat de drie kwartieren bij het sluiten des vre-
„des aan dezen Staat behoorden, zonder dat de Ko-
„ning er een\' voet gronds in had, in welk bezit geene
„stoornis had behooren gedaan te zijn, hetgeen
„nogtans vele malen was geschied; de landen had-
\',den moeten blijven in den staat, waarin zij zich
„toen bevonden, krachtens art. 3 van het Tractaat,
„namelijk in het bezit der Geüniëerde Provintiën.quot;
De Staten-Generaal stelden daarop voor, om, vóór
het oprigten der Tweeledige Kamer, in der minne
de volgende punten af te doen:
r. de landen van Overmaze;
2°. de grensregeling in Vlaanderen en elders,
volgens art. 67 van het Tractaat;
3°. de zaken van den dam bij St. Donaes tot
stopping der Zoute, volgens art. 71;
4quot;. art. 8 van het Tractaat (rakende belastingen
en eenen door den Koning gedurende het
Bestand gehevenen twintigsten penning);
Over deze vexatiën in de landen van Overmaze dient vooral
te worden vergeleken de hoogstbelangrijke, hoewel niet altijd even
naauwkeurige, verhandeling van den Heer a. l. pÉlebin, na zijnen
dood uitgegeven door de Société historique et archéologique a Maes-
tricht in^\'de eerste série harer Annales (Maastricht 1853), onder den
titel van: Beschrijvimje van het Staatsland van Overmaze in \'t ge-
neraal en van het land van Valkenburg in \'t bijzonder, met betrek-
king tot desselfs regeering en politique toestand; — en aldaar bl. 12
en
5°. art. 9 van het Tractaat (tol- en handels-vrij-
heden) ;
6quot;. de zaak van het Overkwartier van Gelder,
volgens art. 52.
In Maart drong brün wederom aan op het op-
rigten der Tweeledige Kamer, en eindelijk werd
den 12den Julij \') hare Instructie met de Commis-
sie- en eedformulieren van weerzijden gearresteerd.
De Regters werden echter nog niet benoemd, noch
de Kamer opgerigt, hoewel, nu de Instructie daar
was, de kans hiertoe beter scheen. In dit jaar
hield men evenwel eene vergadering van Gecom-
mitteerden te Mechelen\', om het tarief der regten
te regelen, van den kant van Spanje en Neder-
land op de Schelde en in Vlaanderen te heflFen;
omtrent welke vergadering ik eenige meerdere bijzon-
derheden meen te moeten mededeelen, zoowel daar
zij als precedent van de Chambre mi-partie belang-
rijk is, als omdat er tot nog toe door onze ge-
schiedschrijvers geen of weinig licht over haar be-
staan en hare verrigtingen verspreid is. Alleen wa-
genaar verhaalt van haar: „dat zij weinig uitrigtte,
„daar men het over de wijze van handelen niet eens
„kon worden.quot;\') Nu heeft het mij echter mogen
gelukken in het Rijks-Archief het rapport te vin-
;
En niet, zoo als de Heer pèlerin op bl. 13 van zijn boven
aangehaald werk zegt, den 20®ten juüj I653,
T. a. p. bl. 376.
den van de dezerzijds gedelegeerde Commissarissen,
door hen den Mei 1653 ter vergadering van H.
Ho. Mo. overgelegd, en hieruit is mij in hoofd-
zaak gebleken, dat wagenaars meening juist is,
en men niets tot stand gebragt heeft. Volgens
dat rapport waren door de Staten-Generaal gecom-
mitteerd; Jhr. amelis van der BÓucKHORST, Heer
van Wimmenum, Baljuw en Dijkgraaf van Rijn-
land, eerste Curator van de Leidsche Hoogeschool;
nicolaas verbolt, Burgemeester van Nijmegen;
pieter de huyberï, Raad en Thesaurier van Mid-
delburg; Jhr. alexander van der capellen tot
budelopf (boedelhof) en meervelt. Heer van
\'s Heeraartsbergen, Rigter der stad en van het ambt
Doesburg, en alwys van halewyn , oud Raad der
stad Dordt en Gedeputeerde ter vergadering van de
Staten van Holland. \') Tegenover deze vijf Neder-
landsche Gedeputeerden stonden de volgende vier
Spaansche: antoine l\'hermit^. President van den
Grooten Raad van Mechelen; johan baptista de
stücker, Raadsheer in het Hof van Gelderland;
verheyen, Raadsheer in den Grooten Raad, en
sponraey, Raadsheer en gewoon lid van de Chambre
des Comptes. Blijkens het pouvoir door H. Mo. Mo.
aan hunne Gedelegeerden mede gegeven, dienden
Zijn naam komt niet onder de signaturen aan het slot van
het rapport voor.
De vier overigen waren allen Gedeputeerden ter Staten-Generaal.
-ocr page 32-hunne conferentiën „tot bevordering van de ont-
„lasting der rivieren, als anderzins;quot; of, zoo als het
pouvoir van den Aartshertog leopold het juister en
meer omstandig uitdrukte: „pour y traicter par en-
„semble sur la cessation des charges, qui durant
„les guerres passées ont esté imposées sur les ri-
„vières de ces provinces, comme aussy sur l\'égalité
„de celles des portes de Flandres avec l\'Escaut, et
„autres bouches de mer.quot; Op dit laatste pouvoir
hadden de Staatsche Gedeputeerden aan te merken,
dat het uit naam van den Aartshertog leopold en
niet uit dien des Konings vi^as afgegeven, zoo als aan
het hoofd er van te lezen stond ; terwijl toch dat der
Staatschen uit naam van H. Ho. Mo. was uitge-
vaardigd. De Aartshertog bewilligde in het verzoek
der Nederlandsche Gedeputeerden om dit te ver-
anderen.
Uit het rapport blijkt verder, gelijk wij reeds
opmerkten, dat deze bijeenkomst tot niets leidde.
Den Maart 1653 namen de Gedeputeerden van
elkander afscheid, „en zijn wij,quot; zoo als het rapport
luidt, „alzoo wederzijds met veel complimenten en
„gewoonlijke beleefdheden in zulke occasie gebrui-
„kelijk van elkander gesepareerd, om aan onze
„heeren principalen te refereren het gepasseerde in
„de voorz. conferentie.quot;
Den 24=ten j^^ij 165Sl bragt de Heer van wim-
menum eenige „kleine remarquesquot; ter tafel van H.
Ho. Mo., hem door den Secretaris van den Heer beun
op de bewoordingen der Instructie en der Commissie-
formulieren gemaakt; in het voldoen waaraan de
Staten-Generaal toestemden. Verder kwam het echter
in dit jaar weder niet met de oprigting der Cham-
bre mi-partie. In April 1653 drong de Spaansche
Ambassadeur er weder op aan. In dezelfde maand
i\'apporteerden de in het vorige jaar naar Mechelen
gecommitteerden, dat aldaar alles naar de Chambre
lïii-partie was gerenvoyeerd, en dat de hiertoe van
de Spaansche zijde gecommitteerde Eegters allen
i.zeer gaauwe lieden en regtsgeleerden\' waren. Dit
gaf hier te lande wederom vrees en vertraging in
het oprigten der Kamer, ,,alsof,quot; zegt de geschied-
schrijver, aan wien ik deze bijzonderheden ontleen,
55hier zulke gaauwe lieden niet waren!quot; \') De Spaan-
sche Ambassadeur stelde nu nog voor, over de
voornaamste punten in conferentie te treden, doch
dit wilden de Staten-Generaal ook niet. Hierna
drong BRUN in den loop dezes jaar s nog herhaal-
delijk op het oprigten der Chambre mi-partie aan.
\') van aitzema, t. a. p. bl. 869. De overlegging van het
schriftelijke rapport geschiedde op den Mei.
In den zelfden geest zegt hubeh {Instit. Historiae Civilis,
Pars III. Lib. II. a. 1648—1650): „Institututn Camerae Bipartitae,
cjvio instrumento pads dictum, ad finiendas ejusmodi quaestiones,
»etsi ab Hispanis urgeretur, a Foederatis tarnen impetrari non pote-
»rat; ne viribus ipsi potiores juris disceptationi sua, quae certa
^irebantur, committer ent. Forte quod etiani ut postea res docuit, usura
«ejusinpdi Tribunalis non habiturum esse facultatem praeviderent.quot;
en in October gaf hij aan H. Ho. Mo. eene lijst
over van de door den Koning van Spanje in de
Kamer benoemde Regters.Zij waren de vol-
genden : guilliam lottain Raadsheer in den
Hoogen Raad; aernout verheijen, Raadsheer in
denzelfden Raad; petrus stockmans en jan cuijeb-
mans, Raadsheeren in den Raad van Braband; jan
stücker, Raadsheer in den Raad van Gelderland;
denijs van der beecken en claissone , Raadsheeren
in den Raad van Vlaanderen; jan baptista edel-
heere, Raad en Pensionaris van Antwerpen. Als
Griffier werd van de Spaansche zijde benoemd julius
boccabella, Heer van Ophombeke, Secretaris van
den Koning van Spanje. — De Staten der verschil-
lende Gewesten benoemden nu ook hunne Gecom-
mitteerden, en wel de volgenden:
Uit Gelderland den Heer van gent , lid der
Staten-Generaal;
uit Holland de Heeren doublet , Raadsheer in
den Hoogen Raad, en riccen, Pensionaris van
Pur merend;
De Instructie van 1652 had hun getal op acht van iedere
zijde bepaald en als plaatsen van bijeenkomst aangewezen Mechelen
vopr het eene en Dordrecht voor het andere jaar. Iedere zijde
moest eenen secretaris of griffier en eenen deurwaarder benoemen
en aan het personeel der Regters toevoegen.
van aitzbma (IIL bl. 871) noemt hem güislain, Raad in
den Hoogen Raad.
Eerst was de vader van johan de witt, jacob d:^, witt,
-ocr page 35-uit Zeeland den Heer crommon, Raadsheer in
het Hof van Holland en Zeeland;
uit Utrecht den Heer parmentier, Canunnik;
uit Vriesland den Heer jacob bouricius;
uit Overijsel den Heer oor. Heer van Sallik of
Zalk;
uit Stad en Lande den Heer lucas clant.
Als Griffier werd aan deze zijde de Advocaat-
fiscaal GRASwiNCKEL benoemd.
Deze naamlijst van gedelegeerde Regters is door
lïiij aan den geschiedschrijver van aiïzema ont-
leend en verschilt eenigzins van die, welke balen
in zijne Beschrijving der stad BordrecJit (D. I. bl.
126 , 127.) mededeelt. Er hadden ook werkelijk
nog vóór de opening der Chambre mi-partie eenige
veranderingen in haar personeel plaats, die wij bij
de behandeling van die opening zullen mededeelen.
Bij de aanbieding van bovengenoemde lijst vroeg
de Spaansche Ambassadeur tevens, of de Staten-
Generaal wilden toestaan, dat een eenmaal aange-
vangen proces tot rigtige afdoening van hetzelve
door dezelfde personen werd aangevangen en uit-
tenoemd; maar toen deze in extraordinaire ambassade naar Lübeck
ffloest vertrekken, werd de Pensionaris van Rotterdam moons in
^ijne plaats gekozen, die weder, op dringend verzoek van de rege-
ring der genoemde stad om hem van deze benoeming te ontslaan,
door riccen vervangen werd. Zie de Brieven van de witt , V^quot; deel
bl. 57—61.
\') T. a. p. bl. 871,
-ocr page 36-gemaakt. Hij vond tot deze vraag aanleiding in
den wensch der Staten, om de aanstelling der
regters niet perpetueel te doen zijn. Hierbij ver-
zocht hij of H. Ho. Mo. eindelijk eens eenen be-
paalden dag voor de opening der Kamer wilden
vaststellen,- en verlangde hij verandering gebragt
te zien in de wijze van bezoldiging van haar per-
soneel, en wel door het instellen eener soort van
poena temere litigantium, namelijk eener veroordee-
ling in de kosten, waarmede dezulken gestraft zou-
den worden, die bevonden werden ligtvaardiglijk te
hebben geprocedeerd. \') Nu werd er den ly^en Oc-
tober 1653 eene nieuwe Instructie bij die van 1652
gevoegd, die eenige punten nader regelde of ver-
anderde, o. a. het zoo even genoemde, en tevens
bepaalde, dat het geschil, hetwelk het eerst moest
worden beslist, de kwestie der landen van Over-
maze zou zijn. Haren verderen inhoud zullen wij
in het volgende Hoofdstuk te gelijk met dien der
eerste Instructie ontwikkelen.
En nu was dan eindelijk het oogenblik daar,
waarop de Chambre mi-partie hare zittingen zou
aanvangen. De Ambassadeur brun en de Staatsche
Gecommitteerden ter regeling van de zaken der
Tweeledige Kamer hadden den l^t™ December 1653
tot hare opening bepaald, en bij Resolutie der Sta-
van aitzema, III. bl. 871. Resolutiën der Staten-Generaal
October 1653, passim.
ten-Generaal van 20 October werden de Noord-
Nederlandsclie gedeputeerde Regters opgeroepen om
tegen half November te \'s Hage te komen en al-
daar hunne Instructiën en Commissiën te ontvan-
gen. Hun vertrek werd echter van dag tot dag
verschoven, zoodat de maand December aanbrak,
terwijl de regters nog te \'s Hage aanwezig waren,
hoewel zij nu van plan waren den dier maand af
te reizen.\') Van den werd evenwel hun vertrek
tot den uitgesteld, toen eene ligte ongesteld-
heid van den heer lintelo , (die in den loop der
vorige maand in de plaats des Heeren van gent
door Gelderland was afgevaardigd), ook dit onmo-
gelijk maakte, en zes der acht gedelegeerde Reg-
ters met den Griffier en der Staten Gecommit-
teerde ter beëediging van de Spaansche en Neder-
landsche leden der Chambre mi-partie, den Heer
hxjygens, op dennbsp;December uit \'s Hage ver-
trokken , na alvorens op den van H. Ho.
Mo. afscheid genomen te hebben. Deze zes reg-
ters waren de volgenden: lintelo , riccen , crom-
Mon, parmentier, clant en bouricius. De Heer
Doublet was wegens ziekte genoodzaakt achter te
blijven, en kwam eerst den 24®^!! December te
Mechelen aan. \') De achtste Regter, de Heer van
Brieven van johan de witt, D. I. bl. 44.
Ibid., bl. 51.
De meeste van deze en de volgende bijzonderheden omtrent
-ocr page 38-OOR, uit Overijsel gedeputeerd, had bij missive
van den Q^ß^i November aan H. Ho. Mo. de „on-
„gelegenheid,quot; waarin hem zijne benoeming bragt,
bekend gemaakt; waarop de Staten-Generaal op
dennbsp;dier maand besloten aan de Staten dier
Provincie te verzoeken, of zij zoo spoedig moge-
lijk iemand anders wilden benoemen, welk verzoek
den sopten December herhaald werd. Dan, dit ge-
schiedde niet, zoodat de te Mechelen aanwezige
Regters zich den 13\'ien Februarij 1654 genoodzaakt
zagen, aan H. Ho. Mo. te schrijven, „of toch het
„behoorlijk getal van regters in de Kamer niet
„langer mögt blijven defectueus.quot; Zij wezen er op,
hoe hun dagelijks zaken voorkwamen „van consi-
„deratie ten aanzien van de competente jurisdictie
„hunner Kamer,quot; en hoe in deze volgens hunne In-
structie geen regt kon gedaan worden met minder
aantal-, dan met ,,zes heeren ,quot; ter wederzijde aanwe-
zig. „Nu zoude,quot; schreven de regters verder, „de
„hooge wijsheid van H. Ho. Mo. wel bevroeden,
„dat zeer ligtelijk door ziekte en andere ongelegen-
„heid van een of twee heeren van onze zijde oor-
„zaak kan gegeven worden van stilstand van de be-
„soignes van den geheelen Raad, ter merkelijke
de opening der Chambre mi-partie dank ik aan het ofSciele rap-
port van den Heer huygens en de gedelegeerde Regters omtrent
deze opening op den 9\'^™ Jan. 1654 ter tafel van H. Ho. Mo.
gebragt, mij in het Rijks-Archief te \'s Hage verstrekt.
„ondienst van partijen, die er haar regt veeltijds uit
„ver afgelegene kwartieren kwamen vervolgen, en
„tot groote bezwaarnis en inzonderheid tot disrespect
„van den Staat van H. Ho. Mo.quot; Hierop rigtten
H. Ho. Mo. zich regtstreeks tot den Heer van.oor, en
vroegen hem, of hij zich ten spoedigste naar Meche-
len wilde begeven om den hem opgedragenen last
te aanvaarden. Ook aan dit Verzoek werd geens-
zins voldaan, zoodat men de gewigtigste zaken in
de Kamer, die niet dan met een volledig aantal
Regters konden worden afgedaan, moest laten liggen.
Hoe deze zaak gedurende dit en het volgende jaar
verder verliep, zullen wij hierna gelegenheid vin-
den te vermelden: keeren wij tot de reis der Reg-
ters terug.
Dennbsp;December vertrokken deze naar Rot-
terdam, \') waar zij hunnen intrek namen in de
beide jagten door de admiraliteit aldaar op ver-
zoek van H. Ho. Mo. voor hunne reis verstrekt.
Denzelfden dag stelden de Staten van Holland de volgende
niet onbelangrijke Resolutie vast. H. Ed. Mo. vonden goed, dat,
daar de uit hunne provincie gecommitteerde Regters „zonder eenig
»ander aanzien, dan als personen in materie van regten en in
5,de politieke zaken v^el ervaren, gepresenteerd en geëligeerd wa-
nden en specialijk de Heer biccbn in dezen niet als een lid van
■,4eze vergadering ofte een gedeputeerde van de stad Purmerende
»in dezelve vergadering zitting hebbende , is geconsidereerd,quot; —■ dat
daarom de Heer doublet vóór den Heer biccen rang en présé-
ance hebben zou. — Zie de gedrukte Resolutiën van de Staten
van Holland, a» lö53. p. 749.
Zij verlieten deze stad den volgenden morgen te 5
ure en kwamen reeds des avonds van den
voor Antwerpen aan, waar „het kanon ter hunner
„eere gelost werd.quot; Den daarop volgenden dag?
13 December, bevonden zij zich te Mechelen nog
tijdig genoeg om reeds denzelfden dag door twee
der Spaansche Regters, verheijen en edelheebe,
verwelkomd te worden. Den werden zij vanwege
de stedelijke overheid door twee burgemeesters en
den pensionaris „verwelkomd en zeer vriendelijk ge-
„ complimenteerd;quot; en den 16^™ door de gezamenlijke
Regters van de Spaansche zijde op heusche wijze be-
groet, bij welke laatste plegtigheid echter de Heer
CLAissoNE ontbrak, daar deze zich om ongesteldheid
van het ambt van Regter had geëxcuseerd. De vol-
gende dagen verliepen met het wisselen der Commis-
siën; men wenschte de Kamer op den December
te openen, terwijl intusschen nog eenige toebereidse-
len voor hare ontvangst aan het gebouw, waarin ziJ
zitting zoude houden, te bewerkstelligen waren, en
men de komst van den Heer doublet steeds wachtte.
Intusschen bragten de Heeren parmentiek en eicceN
den burgemeester mierbeek op den IS\'i®quot; een te-
genbezoek, en werd pilips rijckewaart. Heer van
Tijberchamps, in de plaats van claissone door den
Koning van Spanje benoemd. Nu deed weder een
klein verschil en daardoor noodzakelijke verande-
ring in de Commissiën de opening tot den 23®^®quot;
uitstellen, tegen welken dag zij bepaald en de Reg-
ters tevens uitgenoodigd werden om na afloop der
plegtiglieid aan eenen gemeenschappelijken maaltijd
deel te nemen, hun door de Spaansche Regters en
den Magistraat der stad Mechelen aangeboden.
Nu had dan ook werkelijk den 23®ten December
1653nbsp;de plegtige opening der Chambre mi-partie
en de beëediging harer Regters en Griffiers, zoo
verre zij aanwezig waren, op het Oude Paleis\') te
Mechelen plaats. Wij merkten reeds op,\') dat deze
stad bij de Instructie van 1652\') tot eerste residen-
tie-plaats der Kamer was aangewezen. De eed werd
den Regters volgens een daartoe vastgesteld formu-
lier door den Ridder en President van den Grooten
Raad van den Koning van Spanje, antoine l\'her-
en den Gelderschen Afgevaardigde ter Staten-
Generaal, Ridder rutger huygens, afgenomen.\')
öeze laatste reisde daarop naar \'s Hage terug en
deed van zijne verrigtingen op den Januarij
1654nbsp;ter vergadering van H. Ho. Mo. verslag; terwijl
Waarschijnlijk de nu invallende Kersvacantie het
houden der eerste vergadering tot den Januarij
deed uitstellen.
\') „Zijnde een oud kasteel, eertijds gebouwd bij Hertog cabel
»van Bourgoigne, staande en gelegen omtrent de Groote Markt.quot;
(Rapport van huygens, c. s. van 2 Jan. 1654).
Zie noot 1 op bi. 26,
®) In art. 13.
) Zie M. BALEN, Beschrijving der stad Dordrecht. I. bl. 126, vlgg.
°) De vergaderingen vingen dus niet, zoo als de Heer pélbrin
3
-ocr page 42-Zes jaren waren er alzoo nagenoeg verloopen
sedert het teekenen van den Munsterschen Vrede,
eer er aan eene zijner meest gewigtige en, oogen-
schijnlijk althans, heilzaamste bepalingen werd ge-
volg gegeven. Naar wij hopen, hebben wij de
redenen, die de oprigting der Chambre mi-partie
vertraagden, en de verstandhouding tusschen beide
Mogendheden gedurende het genoemde tijdvak, naar
eisch uiteengezet, en omtrent die oprigting zelve
alles medegedeeld, wat de officiële stukken, de
geschiedschrijvers en de overige ter harer plaatse
aangehaalde bronnen ons aan de hand gaven. Meer-
malen maakten wij daarbij van de Instructiën der
Chambre gewag, zonder nogtans haren inhoud te
hebben medegedeeld. Wij gaan daarom in het nu
volgende hoofdstuk hiertoe over, na echter eerst
nog eene missive van de dezerzijds gecommitteerde
Regters te hebben vermeld, die aan H. Ho. Mo.
gerigt was en waarover deze op dennbsp;Novem-
ber 1653 beraadslaagden.
Alvorens te vertrekken hadden de Regters ge-
meend nog eenige punten aan H. Ho. Mo. te moeten
herinneren, en hun het een en ander te moeten
verzoeken; waarom zij dienstig vonden, hun dit
bij eenen uit aller naam gestelden brief kenbaar
in zijne aangehaalde verhandeling, bl. 13, meldt, in October
1653 aan.
te maken. De inlioud van dezen brief kwam hier-
op neder: Vooreerst verzochten de Regters copie
authentiek van het Tractaat te Munster gesloten;
^^n tweede begeerde ieder hunner voor zich copie
^an „het nader adjustementquot; van de Instructie
voor de Heeren Regteren tot de Chambre mi-partie,
om achter de Instructie te schrijven, en alzoo op
het een en ander den eed te doen.quot; Ten derde
drongen zij aan op de opening door de Heeren van
Holland te doen omtrent de Advocaten en den
Procureur, ter dienste van \'s Lands zaken te em-
ployeren. Ten vierde verzochten zij aan H. Ho.
^o., of deze den Ambassadeur wilden schrijven
\'^om paspoort, dat de meubelen, boeken, pampie-
„ren en andere goederen van de Heeren Regteren,
»=den bodem van Zijne Majesteit van Spanje rakende,
„mogen vrij passeren en repasseren, in conformiteit
\'jVan het 5^® art. van het nader adjustement van de
„Instructie voor de Regters.quot; Ten vijfde gaven de
Regters aan H. Ho. Mo. in bedenking, of men niet
Van hier door eenen correspondent zou kunnen ver-
wittigd worden van het „zekerste en notabelste,quot; dat
hier mögt voorvallen. Ten zesde verlangden zij
dépêche van de Commissie, Instructie en verdere
actes. Ten zevende vroegen zij om paspoort van
H. Ho. Mo. tot den vrijen uitvoer van hunne goe-
deren heen en weder, en in specie om paspoort
van de Admiraliteit in Zeeland aan den Commies
op Lillo. Ten achtste wenschten zij, dat aan den
3*
-ocr page 44-Heer parmentier geschreven zou worden, of hij,
nu nog afwezig zijnde, dennbsp;November te
\'s Hage present wilde zijn, daar men den De-
cember dacht te vertrekken. Ten negende verlang-
den zij, dat alle „Resolutiën, acten en actitaten,
„tot die materie dienende,quot; bijeen gezocht en
vervolgens in één volumen gesteld mogten worden,
dat dan steeds als legger zou kunnen dienen. Ten
tiende, was hun verzoek, dat eenige voorraad van
penningen voor den Griffier tot de kosten van de
griffie, van de klerken, als anderzins, mögt bijeen-
gebragt worden; — en eindelijk gaven zij ten elfde
kennis, dat hunne keus op den Heer de meij, pre-
dikant te Middelburg, gevallen was, „om de Gods-
„ dienst aldaar (te Mechelen) voor de Heeren te
„verwaeren.quot;
De Staten-Generaal lieten zich al deze punten
welgevallen, uitgezonderd het vijfde, dat tot den
volgenden dag werd opgehouden. In de Resolu-
tiën van den 25®^®»! November of van later en datum
komt er evenwel niets omtrent voor. Voorts be-
paalden H. Ho. Mo., dat bij de in het zesde punt
verzochte stukken ook nog de dépêches zouden
gevoegd worden, aan den Heer hüygens gegeven,
toen hij op 22 Junij 1652 (?) ter beëediging gecom-
mitteerd werd. Het paspoort, sub n°. 7 verzocht,
zou behoorlijk uitgegeven en tevens aan de respec-
Nam. der Chambre mi-partie.
-ocr page 45-tieve Collegiën ter Admiraliteit geschreven worden,
dat ze deszelfs inhoud door hunne subalterne offi-
cieren getrouw moesten doen nakomen. Omtrent
het tiende punt bepaalden H. Ho. Mo., dat men
de Staten van Holland zou verzoeken, de gevraagde
penningen aan den Griffier in mindering van diens
tractement ter hand te stellen.
zamenstelling en werkkring der
chambre mi-partie.
Volgens ons plan zullen wij thans een overzigt
trachten te geven van de inrigting en den werkkring
der Tweeledige Kamer, krachtens de beide voor
haar vervaardigde Instructiën. Deze laatste alhier
letterlijk en in haar geheel weer te geven rekenen
wij nutteloos en overbodig, daar haar hoofdzakelijke
inhoud ons van zelf blijken zal, en zij meer dan
eens gedrukt en alzoo onder ieders bereik zijn.
Zoo vindt men ze in haar geheel met alle er bij behoorende
formulieren bij van aitzema, t. a. p. III. bl. 1133. Zij zijn ook
afzonderlijk uitgegeven met de Tractaten van Vrede, van Bestand
en van Marine, de Instructiën van den Groeten Raad te Mechelen
en den Hoogen Raad te \'s Hage, bij de ordinaris drukkers van H.
Ho. Mo., de Wed^® en Erven van vi^ijlen hillebrandt jacobsz
van wouw; \'s Gravenhage 1656.
Wij gaan daarom nu aan hare hand ons achtereen-
volgens bezig houden met:
I. Het personeel der Chambre mi-partie;
n. De plaatsen harer bijeenkomst;
HL Hare werkzaamheden, den vorm en de ten
uitvoerlegging harer gewijsden.
Hef personeel der Chambre mi-partie.
Volgens het artikel der Instructie van 12 Julij
1652 bestond het aantal Regters der Chambre mi-
partie uit zestien „gequalificeerdequot; personen,
„in de politie en de justitie wel ervaren,quot; van welke
er acht door den Koning van Spanje en acht door
de Staten-Generaal benoemd werden. In „zaken
„van Staat en grooter importantiequot; moest dit per-
soneel steeds voltallig zijn; terwijl in kwestiën van
minder aanbelang met bewilliging Une inde een
minder aantal kon zitting hebben en vonnis vellen,
behoudens echter dat dit getal nooit minder mögt be-
dragen, dan zes ter wederzijde, en allen onafge-
broken van het begin tot het einde over „het zien
Bij Resolutie van 12 Junij 1654 besloten H. Ho. Mo., dat
aan de Chambre mi-partie van wege dezen Staat zou geschreven
worden met dezelfde qualificatie, als waarmede aan den Raad van
Braband geschreven werd.
„en lezenquot; van het proces moesten gezeten hebben.
Naar luid van art. 20 moest het getal der regtspre-
kende Regters steeds aan beide zijden hetzelfde zijn.
Alvorens hunne waardigheid te aanvaarden ont-
vingen de Regters van den Koning en van de Staten-
Generaal eene Commissie, (of eenen brief van opdragt
van hun ambt, waartoe de formulieren gelijklui-
dend waren gearresteerd,) \') en deden zij den eed,\')
van hun ambt volgens hunne Instructiën en Com-
missiën getrouw en zonder aanzien des persoons te
zullen waarnemen;\') terwijl zij tevens van hunne
bij vroegere ambten afgelegde eeden van getrouw-
heid aan den Koning of de Staten-Generaal ontsla-
gen werden, ,,voor zooveel aangaat hunne functie,
„die zij volgens hunne Commissie zullen hebben te
„doen, en hetgeen daarvan dependeert;quot; zoo dat b. v.
de Spaansche Regters als goede en getrouwe onder-
danen van hunnen Koning dezen vrijelijk in het
ongelijk konden stellen. — De hun opgedragene
last kwam in de Commissie in deze woorden voor:
-----gevende den voornoemden N. N. volkomen
\') VAN AITZEMA, t. a. p. 111. bl. 1135.
Art. 2 der Instructie van 1652.
De eed werd hun (zoo als op bl. 33 gezegd is) door de
Heeren l\'hermité en hüygens afgenomen, terwijl de Staten-Ge-
neraal den ig-i\'^quot; December 1653 den Heer untelo, of bij diens
afwezen een\' der overige Regters, magtigden den nu nog ontbre-
kenden (doublet en den Overijselschen gedeputeerden Regter) bij
hunne aankomst de Commission te overhandigen en hen te beeedigen.
„last, magt, anthoriteit en zonderling bevel, ter
„manisse van den president in der tijd zijne opinie
„te geven, en te verstaan tot consultatie en expe-
„ditie van de zaken en affairen, die in de meer-
„gemelde Chambre mi-partie opkomen, getracteerd
„ en in deliberatie gesteld zullen worden, en voorts
„alles te doen, wat een goed en getrouw gedele-
„geerd Regter toestaat en behoort te doen, tot de
„wedden, eeren, preëminentiën, prerogativen, regten
„en vrijheden, daartoe staande en behoorende.quot; —
De Regt ers mogten elkander noch als vader en
zoon, noch als broeders, noch als broeders- en zus-
ters kinderen, of in gelijke graden van aanverwant-
schap bestaan. Wekelijks werd uit hun midden één
tot Voorzitter aangewezen, die de stemmen opnam;
de eerste week presideerde Spanje, de tweede de
Nederlanden, en zoo vervolgens van week tot week.
Het art. der Instructie van 1653 verzekerde
den Regters bij hunne reis of bij het vervoer hun-
ner meubelen, boeken, papieren en andere goede-
ren naar den zetel der Chambre mi-partie, eene
volkömene vrijheid van lasten: wederzijds zouden
deze goederen „comptoiren vrij, zonder eenige re-
„cherches of betaling van convooijen, licenten of
„andere lasten mogen passeren en repasseren.quot;
Gebeurde het, dat een der Regters gedurende de
Art. 3 der Instr. van 1652.
Art. 4, 5 der Instr. van 1652,
behandeling eener zaak door ziekte of om andere
redenen buiten staat geraakte daarbij verder te-
genwoordig te zijn, dan werd door zijnen com-
mittent een ander in zijne plaats afgevaardigd. \')
De President moest echter eerst den afwezige bij
eenen brief oproepen, en kon dan daarna, als deze
niet terug kwam, door het meerdere getal met het
mindere gelijk te maken of door aanvulling van dit
laatste aan te vragen, zoo als telken reize raadzaam
geoordeeld zou worden, in het gebrek voorzien.
Opdat er nu nooit vertraging zijn zou in de afreize
van zulk eenen nieuw benoemde door het niet voor-
handen zijn der noodige Commissiën, beloofde de
Ambassadeur brun bij art. 2 der Instructie van 1653,
zorg te dragen, dat hem door den Koning van Spanje
een goed aantal Commissiën werd ter hand gesteld:
„om niet alleenlijk voor de Regteren van wege de
„Heeren Staten-Generaal al bereids tot de beklee-
„ding van de voorz. Chambre gecommitteerd, maar
„ook door anderen, die bij de eene of andere oc-
„casie in derzelver plaatse mogten worden gesurro-
„geerd, met insertie hunner respective namen zonder
„tijdverlies of interruptie van de besoignes van de
„voorz. Chambre geëmployeerd te kunnen worden.quot;
En opdat de benoeming van nieuwe Regters den gang
der zaken niet zou belemmeren, bepaalde dit zelfde
Art. 27 der Instr. van 1652.
Art. 21 der Instr, van 1652.
artikel, dat zoo veel doenlijk de gedingen, waarvan
het onderzoek door de Regters eens begonnen was,
door dezelfde personen zouden worden beslist. —
Deed het geval zich voor, dat een of meer der
Regters de partijen of eene van deze zóó na in den
bloede bestonden, dat er billijke reden tot ver-
schooning of wraking was, dan schreef het
art. der eerste Instructie de vervanging voor van
de zoodanigen door de regering, die hen benoemd
had.
Het was den Regters even als den Griffiers ten
strengste verboden,\') voor of na het vellen van
een vonnis, direct of indirect eenige giften, ga-
ven of geschenken te ontvangen of te genieten, of
ook te „profiteren van eenige dingen, ook van eet-
„waren, spijs of drank, en dat van iemand, \'t zij
„Provinciën, Steden, Collegiën, Personagiën of par-
„ticuliere personen, die zij wisten proces of regts-
„ vordering voor de Chambre te hebben of appa-
„rentelijk te zullen gekrijgen.quot; Indien zij „eenige
„der verbodene giften ontvangen hadden van eenige
„personen en goede vrienden, die zij namaals ver-
„ namen eenig proces in de voorz. Kamer te heb-
„ben, \'twelk zij ter tijd van het ontvangen der
„giften niet en hadden geweten,quot; legde het zelfde
artikel, dat hun het zoo even vermelde verbood,
hun de verpligting op, om den President hiervan
O Art. 28 der Instr. van 1652.
-ocr page 52-te verwittigen en de ontvangene giften of de waarde
van dien, naar goedvinden der Kamer, aan de
Armen uit te keeren, terwijl zij over het geding geene
zitting mogten hebben, dan na door den President
en de andere Regters toegelaten te zijn. Als straf-
bepaling voegde het artikel er ten slotte bij, „dat
„diegenen, die zich in dezen te buiten zouden mo-
„gen hebben gegaan, zouden zijn en verklaard
„worden infaam, eerloos en meineedig, en vorders
„worden gestraft naar exigentie van zaken.quot; \') Ter
nadere toelichting van dit 28®^® art. der Instructie
van 1652 bepaalde art. 4 der Instructie van 1653
nog, dat onder de dispositie van het eerste vooral
moesten begrepen worden de Koning en de Staten-
Generaal, „en dat overzulks ook de meergemelde
„Regteren van dezelve geene de minste vereeringen
„zullen mogen nemen of ontvangen.quot;
Art. 19 der eerste Instructie bepaalde den tijd,
gedurende welken de Regters iederen dag moesten
werkzaam zijn, op drie uren vóór en drie uren na
den middag; alsdan moesten zij „naarstiglijk be-
„soigneren, tot dat de zaken hun aanbevolen zul-
„len wezen afgedaan;quot; — waren zij eens zóó ver,
dan mogt ieder zich naar de plaats van zijn gewoon
Bijna woordelijk dezelfde strafbepalingen komen voor in het
10\'^\'= art. der Instructie van den Hoogen Raad van Appel in Hol-
land. Verg. ook art. 19 en 20, van de Provisionele Instructie voor
het Hoog Militair Geregtshof, 20 Julij 1814,
verblijf begeven. Het art. der tweede Instructie
stond hun jaarlijks eene vacantie van 5 of uiterlijk
6 weken toe.
Reeds meer dan eens maakten wij in dit en in
het vorige hoofdstuk melding van de Grißers der
Chambre mi-partie. De aanstelling dezer regterlijke
ambtenaren was bij art. 8 der Instructie van 1652
bepaald. Bij dit art. werd voorgeschreven, dat aan
de Kamer twee Secretarissen of Griffiers zouden
verbonden zijn, van weerzijden één; even als de
Regters zouden beiden hunne Commissiën ontvangen
en den eed doen,\') en bij beurten van week tot
week hunnen rang en zitting nemen. Volgens dezen
rang teekenden zij ook de stukken: de eene week
de Spaansche, de andere de Nederlandsche Griffier
het eerst.\') Beiden waren mannen van ééne quali-
teit en deelden de profijten der Griffie gelijkelijk.
Bij alle verrigtingen der Kamer moesten beiden
tegenwoordig zijn; van alles, wat er voorviel, per-
tinente notulen en register houden; te zamen over
het stellen der gewijsden\') „besoignerendeze
teekenen, en voor iedere helft der Kamer een
authentiek Register maken, dat bewaard werd ten
Zie de formule van dezen eed o. a. bij van aitzema, t. a. p.
III. bl. 1136, en in het op bl. 38 vermelde werkje.
Art. 7 der Instr. van 1653.
„De Extensie van de Sententiën,quot; art. 8 der Instr. van 1652.
-ocr page 54-behoeve der belanghebbende partijen. — Deze hunne
werkzaamheden en pligten waren in hunne Com-
missie aldus uitgedrukt: „..... Gevende hem
„(den Griffier) volkomene magt, authoriteit en zon-
„derling bevel, \'tzelve officie te houden, exerceren
„ en bedienen; alle opene en beslotene brieven, sen-
„tentiën, definitieve en interlocutoire, en andere
„acten, die hem bij den President en andere gedele-
„ geerde Regteren in de meergemelde Chambre
„mi-partie geordonneerd en bevolen zullen worden,
„te depescheren en teekenen; Partijen, dien \'tbe-
„hoort, daarvan goede expeditie te doen; van alle
„deliberatiën en conclusien, die in de Chambre
„mi-partie zullen genomen worden, mitsgaders van
,,alle acten en appoinctementen, sententiën en an-
„dere zaken, die aldaar zullen voorvallen, goed
„ authentiek register te houden; de zaken en pro-
„cessen van Partijen getrouwelijk te doen bewaren,
„en bij Ordonnantie van den President ten bufiquot;ette
„te brengen om gevisiteerd en getermineerd te
„worden. En voorts generalijk alles te doen, wat
„een goed en getrouw Griffier toestaat en behoort
„te doen volgens de Instructie van de meergemelde
„Chambre mi-partie, albereids gemaakt of nog te
„maken.quot; — De Spaansche Commissie voor den
Griffier was, even als die voor de Regters, van
gelijken inhoud als de Nederlandsche.
De boven vermelde verpligting der Griffiers om
beiden steeds bij alles, wat de Kamer ambtshalve
deed, tegenwoordig te zijn, gaf tot de vraag aanlei-
ding , of wegens liet onwillekeurig afwezen van éénen
Griffier de werkzaamheden der Kamer geheel moes-
ten stilstaan. Volgens de letter van art. 8 der
eerste Instructie zou dit het geval geweest zijn;
üaaar om hierin te voorzien bepaalde het ßii® art.
der tweede Instructie, dat bij ziekte of andere ver-
hindering van één\' hunner iemand anders in diens
plaats door de Regters van zijne zijde mögt worden
gesurrogeerd, of wel de handelingen der Kamer met
den aanwezigen Griifier mogten voortgezet worden,
geheel naar het goedvinden der Regters.
Het opzigt over het onderhoud der Kamer, waar
de Regters vergaderden, het bewaren der rol en
het doen der exploiten binnen de plaatsen, waar
de Kamer resideerde, was bij art. 9 van de Instructie
van 1652 aan twee Deurwaarders opgedragen, waar-
van weder iedere Staat er éénen benoemde. Van
den kant des Konings van Spanje werd heeman
Jacobz, door de Staten-Generaal hendrik lambertz
de bruin aangesteld.\') De exploiten, die te doen
vielen buiten den tijdelijken zetel der Kamer,
werden door de gewone deurwaarders bij de Hoven
van Justitie beteekend, volgens hetzelfde artikel.
De deurwaarders, die de exploiten der Kamer de-
den ter plaatse harer residentie, moesten zich hierbij
Zie BAI.BN, t. a, p. 1. bl. 129.
-ocr page 56-gedragen naar het reglement van den Grooten Raad
van Mechelen, zoo de Kamer op het grondgebied
des Konings zitting had, en als zij op dat der Ver-
eenigde Gewesten vergaderd was, naar dat van den
Hoogen Raad van Holland, Zeeland en Vriesland.
Uit deze drie klassen, Regters, Griffiers en Deur-
waarders , bestond alzoo het personeel der Chambre
mi-partie. Eer wij nu overgaan tot de beschouwing
van de bij het Collegie als pleitbezorgers werkzame
advocaten en procureurs, zullen wij nog op een
paar artikelen der Instructiën het oog vestigen,
die niet van belang ontbloot zijn en genoemd per-
soneel van nabij betreffen. Het zijn die, waarbij
de bezoldiging van de verschillende ambtenaren
geregeld wordt. Het 29®^® art. van de Instructie
van 1652 legde den Regters, zoolang zij ter be-
hoorlijker plaatse aanwezig waren en hunne Com-
missie duurde, de som van acht gulden daags toe
en den Griffiers vier gulden; beide sommen door
de wederzijdsche regeringen aan de regthebbenden
te betalen; terwijl zij van de verschillende partijen
vier en twee gulden daags zouden ontvangen. Deze
gelden zouden, volgens het zelfde artikel, ook dien
Regters toekomen, die als Commissarissen met de
Griffiers op de rol vaceerden, (welke Griffiers dan ook
hunne gewone bezoldiging ontvangen zouden,) of die
zich met het expediëren der Mandamenten bezig
hielden; mits zij steeds drie uren vóór en drie uren
ïia den middag werkzaam waren. Daarenboven kwam
den Griffiers voor alle acten hun salaris van partijen
toe volgens een te vervaardigen tarief; terwijl zij zelve
hunne klerken moesten betalen. De bezoldiging
der Deurwaarders bedroeg twee gulden daags.
In deze bepalingen bragt het art. der In-
structie van 1653 eene groote verandering, reeds
vroeger door ons met een enkel woord aangeroerd.\')
De inhoud van dit art. kwam op het volgende neder:
daar er vele bedenkingen waren gerezen op de vier
en twee gulden daags, door partijen te betalen,
zouden de Regters in eens twaalf gulden en de
Griffiers zes van hunne committenten genieten.
In het geval echter, dat de eene of andere partij
bevonden werd ,,notoire calumnieuselijk en ter kwa-
„der trouwquot; te hebben geprocedeerd, werden de
Regters gemagtigd, haar in eene boete, naar om-
standigheden te begrooten, te veroordeelen. Deze
boete mogt niet hooger zijn, dan een tiende van
de waarde der zaak, waarover het geding liep, zoo
deze in geld waardeerbaar was, of anders niet meer
dan 1000 Carolus guldens; terwijl in geen geval
haar bedrag dat van de vacatiegelden der Regters en
Griffiers mogt te boven gaan. Uit deze „poena te-
„mere litigantiuwi\' (zoo als de Staten-Generaal zelve
ze noemden), werden de Regters en Griffiers dan
M Art. 30 der Instr. van 1652.
Art. 3 der Instr. van 1653.
Op bl. 28.
geheel of gedeeltelijk bezoldigd, en de Koning en
H. Ho. Mo. voor zóó ver ontheven van hun aandeel
in de „wedden.quot; Het 10\'^® art. van deze Instructie
droeg aan de Regters het vervaardigen van het bo-
vengemelde tarief voor de Griffiers op, waaromtrent
ik echter in geene verdere bijzonderheden zal kun-
nen treden, daar het mij niet heeft mogen geluk-
ken dit tarief ergens te vinden.
Men gevoelt ligtelijk, dat de betrekking van
advocaat of procureur bij dit internationale Hof
even eervol als gewigtig was. Geene van de In-
structiën gaf echter met een enkel woord omtrent
de benoeming of de pligten van deze pleitbezorgers
eenigen wenk of de minste aanwijzing. Alleen be-
paalde art. 23 der eerste Instructie in algemeene
bewoordingen, dat het aanleggen en vervolgen der
zaken, die onmiddelijk den Koning van Spanje of
de Staten-Generaal aangingen, zou geschieden door
hen, die zij daartoe over en weder zouden magtigen.
De processen, die de „Staten van de particuliere
,,provintiën, steden en leden van dezelve,quot; of ook
aanzienlijke personen en particulieren aangingen,
zouden beleid worden door hen, die daartoe last
en procuratie hadden; behoudens des Konings en
der Staten vrijheid, om zich steeds met partijen
in het geding te voegen; van welke voeging hij
speciale acte moest blijken. Het 3^® art. der an-
dere Instructie voegde hierbij, dat de procureurs
\\
l^ij het uitoefenen van hun ambt even als de Deur-
waarders in de Spaansche Nederlanden, het regie-
ment van den Hoogen (Grooten) Raad van Mechelen,
en in de Noord-Nederlanden dat van den Hoogen
Raad van Holland, Zeeland en Vriesland moesten
lö acht nemen.
Balen geeft in zijne Beschryving van Dordrecht
(I- bl. 129) omtrent de advocaten en procureurs
geene andere mededeeling, dan dat van Spanjes
zijde Mr. jacob cloups „het regt des Konings als
„advocaat heeft v^^aargenomen,quot; en van die der Sta-
ten-Generaal de Heeren corn. cau en richard van
®IJCK advocaat en procureur geweest zijn. ,,En,quot;
Voegt hij er bij, „zijn eenige van de procureurs
\'»uit de voorz. verblijfplaatsen van de Chambre tot
„het gemelde ambt aangesteld na het doen van
gt;gt;behoorlijken eed.quot;
Meer bijzonderheden omtrent de advocaten en
procureurs, althans wat de door H. Ho. Mo. aan-
gestelde betreft, leveren de Résolution der Staten-
Generaal ons op. Uit deze blijkt, dat op den
I^ecember 1653 H. Ho. Mo. tot advocaten bij de
Chambre mi-partie de volgende Lands-advocaten be-
noemden: Mrs. johan van andel, maarten paets,
A-Driaan van stryen, pandelaar en cornelis cau,
en tot procureur richard van dijck, opperklerk
ten kantore van den procureur de roodre. \') Hun
Toen in het volgende jaar de Kamer met de behandeling van
4*
-ocr page 60-werd toegestaan, hunne „ordinaris residentiequot; te
\'sHage te blijven behouden, zonder genoodzaakt
te zijn hun verblijf te Mechelen of elders te ves-
tigen, als zij slechts zorg droegen, dat zij steeds
aanwezig waren, wanneer er een pleidooi te doen
was of hunne tegenwoordigheid om eenige andere
reden vereischt werd. Eene Resolutie van 2 Maart
1654 bragt hierin eenige verandering, bepalende,
dat er steeds één advocaat te Mechelen moest blij-
ven. Onderling mogten de advocaten dit schikken,
hetzij zij verkozen, dat er altijd één en dezelfde
aldaar zou blijven wonen, hetzij zij elkander liever
wilden afwisselen. — Den advocaten werd toege-
zegd, dat zij voor hunne „besoignes,quot; bij zoodanige
gelegenheid te doen, zouden worden „gesalarieerd
„en getracteerdquot; op gelijke wijze, als wanneer
zij in zaken van steden, collegiën of particulieren
hun beroep uitoefenden. De procureur van dijck
moest van tijd tot tijd declaratiën inleveren van het
hem verschuldigde loon. Was het bedrag van dit
loon over een geheel jaar minder, dan 1000 Ca-
rolus guldens, dan werden hem deze toch uitbetaald.
de zaken der landen van Overmaze eenen aanvang maakte en de
Lands-advocaten daarin toelichting behoefden, droegen H. Ho. Mo.
aan de Heeren Mrs. pesters , rusen en cuchlinus , advocaten te
Maastricht, op, zich naar Mechelen te begeven en den Lands-advo-
caten ter zijde te staan. Hun salaris zou door de ingezetenen der
Overmaassche landen betaald worden. Vgl. Resolutiën der Staten-
Generaal van 23 en 26 Mei 1654.
Daarenboven mögt hij zijne bediening nog uitoefe-
nen ten behoeve van „particuliere provintiën, ste-
lden , collegiën , corpora of private personenwan-
neer dit „zonder prejudicie of ondienstquot; van den
Staat zou kunnen geschieden. — Den Decem-
ber 1653 werden de Heeren van gent en de witt
verzocht de advocaten en den procureur te ont-
bieden, om hun de noodige stukken te overhan-
digen; dennbsp;Januarij 1654 werd aan deze
gelast te vertrekken, en reeds dennbsp;derzelfde
naaand dienden zij eene memorie in, de zaken der
landen van Overmaze betreffende, en een verzoek
bevattende om de kopijen van verschillende acten
en munimenten aangaande die landen. Eene som
van 1200 gulden werd hun den IQ^^quot;quot; Januarij op
bun salaris vooruit betaald ter bestrijding hunner
reiskosten, en den verschenen ter vergadering
Van H. Ho. Mo. genoemde regtsgeleerden van andel,
paets, cau, pandelaar en de procureur van duck
om, in gevolge eener Resolutie van den lO^en, den
eed van getrouwheid en secretesse te doen. cau
pandelaar en van duck stonden alstoen op hun
vertrek, en verzochten bij deze gelegenheid hunne
paspoorten tot vrij transport hunner meubelen, zon-
der betaling van \'s lands „geregtigheid,quot; welke hun
Werden toegezegd.
Den Februarij 1654 stelden H. Ho. Mo.
eene procuratie voor van duck vast: „om van
„hunnentwege in qualiteit als procureur ad Utes
„waar te nemen en te defenderen voor de Chambre
„mi-partie het regt en de geregtigheid .van dezen
„Staat jegens den Koning van Spanje, en alle an-
„deren, zoo collegiën, steden, dorpen als particu-
„lieren, van wat staat, conditie of qnaliteit die
„zouden mogen zijn.quot; Deze volmagt werd aan de
te Mechelen vertoevende Lands-advocaten verzonden,
om door hen aan van duck overhandigd te worden,
ten einde deze zich daarnaar zou regelen. Daaren-
boven ontvingen de advocaten last om, „zulks en
„daar \'t behoorde, aan te dringen, dat de Procu-
„reur-generaal van Braband aan de andere zijde
„mutatis mutandis gelijke procuratie van den hoogst-
„gemelden Koning van Spanje uitbrenge; zonder dat
„zij nogtans zullen supersederen met de bevorde-
„ring van den voortgang der proceduren, die zon-
„der zoodanige procuratie kunnen worden geavan-
„ceerd.quot; \') Voorts werd den procureur „wel expres-
„selijk en scherpelijkquot; verboden, „eenige stukken,
„geschriften of papieren, noch groot, noch klein,
„den staat dezer landen eenigzins rakende,quot; aan
\') Toen deze Procureur-generaal van den Raad van Braband zijne
Commissie bij de Chambre mi-partie van den Aartshertog leopold
had ontvangen, en niet regtstreeks van den Koning van
Spa nje, protesteerden de Staten-Generaal hiertegen, daarbij ver-
klarende, dat hij met deze procuratie voor het oogenblik kon vol-
staan, mits hij binnen behoorlijken tijd eene volmagt van den
Koning zeiven uitbragt. Vgl. Resolutiën van de Staten-Generaal,
21 Februarij 1654.
de Kamer over te leveren, voor en aleer hij die aan
de Lands-advocaten te Mechelen had medegedeeld en
deze ze geëxamineerd en goedgekeurd hadden. Met
deze verpligting mogt van dijck niet in gebreke
blijven: „op poene, dat, hij contrarie doende, H.
„Ho. Mo. zulks zullen opnemen en houden voor
„een groot crimen, dat hij zal moeten verantwoor-
„den.quot; De toen te Mechelen aanwezige Lands-ad-
vocaten, pandelaar en cau, en de procureur hadden
hunne werkzaamheden reeds begonnen: immers werd
op denzelfden dag, 9 Februarij, een verbaal van
hen ter tafel van H. Ho. Mo. gebragt omtrent het
voorgevallene en hun bejegende sedert den dag hun-
ner aankomst; welk verbaal met de daarop betrek-
king hebbende stukken in handen van den Heer van
raeseeld en de andere Gedeputeerden van H. Ho.
Mo. tot de zaken van Overmaze gesteld werd, die
daarover weder met de te \'s Hage aanwezige Lands-
advocaten „in besoignes treden en van alles rapport
„moesten doen.quot; Den Maart keurden de Staten-
Generaal alles goed, wat de procureur van dijck
reeds gedaan had in het belang van \'slands zaken
vóór het ontvangen der bovengemelde, op 9 Fe-
bruarij gearresteerde, procuratie; terwijl men hem
opdroeg om met de advocaten te bewerken, dat
de Procureur-generaal van den Raad van Braband
te Brussel gelijke ratificatie zijnerzijds uitbragt voor
alles, wat hij vóór den datum zijner procuratie had
verrigt.
Den 26^te„ November 1654 stelden H. Ho. Mo.
eene Resolutie vast, die de taak door de Lands-
advocaten te verrigten onmiddelijk aanging, en daar-
om hier niet onvermeld mag worden gelaten. De
Staten-Generaal vonden goed hun te gelasten, bij
voortduring onderzoek te doen en zich te laten in-
lichten omtrent de zaken, waarin men van wege
dezen Staat „bevoegd en gefondeerdquot; was, om tegen
den Koning van Spanje voor de Chambre mi-partie
eisch en conclusie te doen, even als zulks dagelijks
van de zijde des Konings tegenover dezen Staat ge-
schiedde. Den 5lt;ien December werd door de ad-
vocaten daarop geantwoord: dat alle zaken, die het
H. Ho. Mo. geliefd had hun toe te zenden, om
voor de Chambre mi-partie aanhangig gemaakt te
worden, met behoorlijke zorg en naarstigheid wer-
den waargenomen; maar dat, — daar de kwes-
tiën, die van den kant der Noord-Nederlanden
nog tegen Spanje zouden kunnen worden geop-
perd, zouden moeten bestaan óf in betwiste grens-
scheiding in de Provintiën Braband en Vlaande-
ren, (waarvan zij advocaten geene kennis konden
hebben zonder voorafgaande informatie,) óf in non-
executie van het Tractaat van Vrede, (waarover
door de geïnteresseerden zou moeten Moorden ge-
klaagd,) — dat zij deswegens aan H. Ho. Mo.
in bedenking gaven, of het tot bereiking van hun
doel niet noodig zou zijn, dat van hunne Resolutie
van den 26^ten November aan de voornaamste offi-
eieren en rentmeesters in de Provintiën Vlaanderen
en Braband kennis werd gegeven, en deze door
H. Ho. Mog. werden gelast en bovendien „door
„belofte van recompense aangepord,quot; om zich te
informeren en te laten informeren, of in die beide
Provintiën door die van de andere zijde eenige plaat-
sen of goederen in bezit mogten zijn genomen of
gehouden. — Tot deze aanschrijvingen besloten H.
Ho. Mo., en nog in den loop dezer maand werden
zij beantwoord door de ontvangers hausman te Breda,
FLORENTius schüijl te \'s Hertogeubosch en bar-
THOLOMEÜs DiECKs te Oostburg.
Tot ons leedwezen kunnen wij, na deze mede-
deelingen aangaande de advocaten en den procureur
van der Staten zijde, omtrent de door den Koning
aangestelde geene bijzonderheden aan het licht
brengen. Wij vermeldden reeds, dat balen als
advocaat jacob cloups. Heer van Harssy, Baad
ordinaris van den Souvereinen Raad van Braband,
noemt, en uit het nu en dan uit de Resolutiën
aangehaalde bleek, dat het ambt van procureur aan
den Procureur-generaal van den Raad van Braband
was opgedragen. Zien wij dan nu, wat er omtrent
de zetels van de Chambre mi-partie in de Instruc-
tiën bepaald was.
Plaatsen van bijeenkomst der
Chambre mi-partie.
r
Het 21 «te art. van het Tractaat van Vrede had om-
trent de plaatsen der zamenkomst van de Tweeledige
Kamer niets verordend, dan dat deze om beurten in
de Noord- en Zuid-Nederlanden zouden zijn, zoo als
dit bij onderling goedvinden zou bepaald worden.
Deze bepaling bij „onderlinge bewilliginge,quot; ge-
schiedde in het en art. van de Instructie
van 1652, naar luid van welke artt. de Regters voor
de eerste maal in Commissie zijnde hunne vergadering
zouden houden op het gebied des Konings en voor
de tweede maal op dat der Staten-Generaal. Was
men in de Spaansche Nederlanden echter eens één
jaar achtereen vergaderd geweest, dan zou men naar
Noord-Nederland vertrekken; in de eerste was Meche-
len, in het tweede Dordrecht de residentie-plaats
der Kamer; alles onder voorbehoud der hooge Par-
tijen, om later hierin nog verandering te brengen.
De Koning moest, volgens art. 15 der zelfde In-
structie, zorgen voor „goede commoditeit en loge-
„mentquot; voor de Regters te Mechelen, terwijl hij
alle onkosten van vuur, licht en noodwendigheden
Art. 14.
Art. 13,
moest dragen, even als de Staten dit op hun grond-
gebied moesten doen.
Toen de zittingen der Chambre mi-partie voor
de eerste maal op Noord-Nederlandschen bodem
zouden gehouden vporden, rees er van den kant der
Spaansche Regters vrij wat bezwaar tegen het gaan
naar Dordrecht. Den 29«^™ October 1654 schreven
zij te dier zake aan H. Ho. Mo., met berigt, dat zij
van allen, „die die stad van Dordrecht gehanteerd
„hebben,quot; vernomen hadden, dat zij tot het ont-
vangen van hun Collegie zeer ongeschikt was, zoo-
wel om hare „gelegenheid,quot; als om de „zware,
„waterachtige lucht,quot; die hun te meer zou tegen
staan, daar zij zoo gewoon waren aan „goede, zoete
„lucht.quot; Dit zou, meenden de Regters verder,
hunne gezondheid zeer „in hazard stellen,quot; vooral
omdat zij al „tot hunne jaren gekomen waren;quot; en
niet alleen de hunne werd bedreigd, maar ook die
van allen, die zich aldaar zouden bevinden „tot
„directie van de affaires, die zij in de Kamer heb-
„ben te handelen.quot; Bij dit alles kwam nog, dat
de Regters ook verstonden, dat men in die plaats
geene „bequaemheytquot; vond om koetsen en paarden
te houden, en nu geloofden zij niet, dat het de
Te Mechelen hadden de vergaderingen plaats in het Oude Pa-
leis, te Dordrecht eerst in de eetzaal van het Augustijnen-Klooster,
daarna, in 16i58 en volgende jaren, in den Kloveniers-Doelen, al-
waar in 1618 en 1619 de Synode-nationaal hare vergadering had
gehouden. Vgl. bajlen, t. a. p. I. hl. 129,
intentie der hooge Partijen was, dat zij zich om de
dienst van het land in zoodanig „dangier en in-
„commoditeitquot; zouden begeven, weshalve zij H
Ho. Mo. met schriftelijk consent van Zijne Ma-
jesteit „instantelijkquot; baden, „dat het hunne goede
„gebefte zij, te designeren binnen hun district eene
„andere en bekwame plaats tot residentie van de-
„zelve Kamer.quot; Aan dezen wensch van de Spaan-
sche Regters meenden H. Ho. Mo. echter niet te
moeten toegeven. De Regters herhaalden nu hun
verzoek, waarop „bij pluraliteit en jegens expresse
„aanteykeninge van Holland,quot; werd besloten, aan
„der gezamenlijke Regteren discretie te defereren quot;
om hunne residentie binnen Haarlem of binnen Dordt
te nemen. De Dordtsche Afgevaardigde, de Heer van
strevelshoek, hield echter bij de resumptie de zaak
op en buiten conclusie, en deelde hare geheele
toedragt aan den Pensionaris van Dordrecht van
slingelandt mede. Deze vervoegde zich daarop
tot de Gedeputeerden der verschillende Provintiën,
en bragt het zóó ver, dat men den ö^en Februarij 1655
overeenkwam, aan de Regters te schrijven, „dat zij,
„immers bij provisie, hunne residentie binnen Dor-
„drecht moesten nemen.quot; De Oud-Raad dier stad
droeg daarop aan Burgemeesters en Gecommitteerden
ten Beleide van de zaken der stad met adjunctie
van beide de Thesauriers op, om zorg te dragen
voor het in gereedheid brengen van vier vertrekken
eene anti-chambre, twee kamers voor besoignes.
en eene voor de griffie.Wij meldden reeds, hoe
die vertrekken in het Augustijnen-Klooster gevon-
den werden.
De beide Instructiën leveren over de zetels der
Chambre mi-partie geene bijzonderheden meer op.
De tijdstippen, waarop men telkens van de eene
naar de andere plaats is verhuisd, zullen ons in
het Ill^e Hoofdstuk bij de behandeling van de ge-
schiedenis der Kamer blijken.
Hl.
WerhzaamJieden der Chambre mi-pUrtie, vorm
en ten uitvoerlegging harer gewijsden.
Het 21®*® art. van het Vredestractaat had, gelijk
gemeld is, bepaald, dat „de Chambre mi-partie
„opzigt zou nemen over de handelingen der inge-
„zetenen van de Nederlanden en over de lasten en
„impositiën, die op de koopmanschappen ter eenre
„en ter andere zijde zouden geheven worden quot;
De meeste dezer bijzonderheden dank ik e\'n aan den door mij
op het Rijks-Archief gevondenen oorspronkelijken brief der Regters
aan H. Ho. Mo., én aan een uitvoerig extract der Resolutiën van
den Oud-Raad van Dordrecht, mij door den tegenwoordigen Secre-
taris dier stad, Mr. p. van den brandeler, welwillend verschaft.
Men zie ook: van aitzema, 111. bl. 1138 en balen. t. a. p.
I. bl. 127 vlgg.
daar bij voegende, „dat de Regters, bevindende,
„dat daarin van beide of van eene van beide zijden
„exces begaan werd, dat exces moesten reguleren
„en modereren.quot; Voorts moesten de Regters „de
„kwestiën over de non-executie van het Tractaat en
„de contraventiën van dien, die in tijd en wijlen
„zouden mogen komen te rijzen, zoo in de landen
„van herwaarts over, als ook in de ver afgelegene
„koningrijken, landen, provintiën en eilanden in
„Europa, examineren, ä^i^TO^ summarie en de plano
„disponeren en uitspreken, \'t geen zij in conformité
„van het Tractaat zouden meenen te behooren.quot;
Verkort werden deze woorden overgenomen in
den aanhef der Instructie van 1652, die echter zelve
omtrent den aard van de werkzaamheden der Ka-
mer niets bijzonders bepaalde. Omtrent de wijze,
waarop men regt moest spreken, en den weg, dien
men tot het vellen van een vonnis volgen zou,
kwam in het 16*^® en volgg. artikelen het een en
ander voor. Genoemd artikel wilde, dat de Kamer
vóór alles viain concordiae tusschen de partijen zou
beproeven, en eerst, zoo dit niet gelukte, tot eene
uitspraak, maar dan ook summarie en de plano, mögt
overgaan. Deze uitspraak moest geschieden „incon-
„formité van het Tractaat van Vrede en zoo als de
„Regters zulks naar regten en in goede conscientie
„zullen bevinden te behooren, zonder aanzien of
„verkiezing van personen, gunst of ongunst, ontzicht
„of dissimulatie.quot; Wanneer de voorgebragte zaken
Verder onderzoek mogten vorderen, of ook zoo ge-
wigtig waren, dat zij bij geschrift moesten behan-
deld of berigten daaromtrent ingewonnen worden,
alsdan mogten de Regters daarin bevelen, \'t geen
„de gelegenheidquot; zou vereischen; hierop echter wel
lettende, dat zij geene zóó lange termijnen voor het
een en ander toestonden, dat de zaken niet binnen
zes maanden werden geïnstrueerd; waarom zij ook
alle onbehoorlijke „uitvlugten en dilaijenquot; moesten
trachten af te snijden. \')
De Instructie van 1653 gaf in haar eerste artikel
één bepaald onderwerp op, dat aan het oordeel der
Kamer moest onderworpen worden. Het was het
reeds meermalen door ons besprokene geschilpunt
der landen van OvermaZe. Het derde artikel van
het Vredestractaat had omtrent die Gewesten niets
verordend, dan dat zij in den staat zouden blijven,
waarin zij bij het teekenen van den Vrede wa-
ren, en dat, „in cas van dispuut en controversie,quot;
deze aan de Chambre mi-partie zouden worden ver-
wezen. Nu gelastte art. 1 der tweede Instructie
aan de Regters, om met de aangelegenheid van
Overmaze aan te vangen, zonder eenige andere
zaken van Staat bij de hand te nemen, voor en aleer
deze waren afgedaan; tenzij hun speciaal bevolen
werd, iets anders te beginnen. Dit zelfde artikel
kende den Regters de bevoegdheid toe, om alle zaken
1) Art. 17 der Instr. van 1652.
-ocr page 72-van „particuliere provintiën, corpora, collegiën,
„steden, plaatsen, dorpen of particuliere personen,quot;
aan te nemen of af te wijzen, naar dat zij zouden
oordeelen, dat zoo iets tot de bemoeijingen der
Kamer al of niet behoorde.
Om den snellen voortgang der zaken nog meer
te bevorderen bepaalde art. 18 der zelfde Instructie,
dat de processen, ,,in geschrifte beleidquot; en in staat
van wijzen gebragt zijnde, niet zouden worden uit-
gegeven om door iemand van den Raad overzien en
dan daaromtrent rapport gedaan te worden; maar
dat de stukken, op het buffet gebragt, zonder eenig
voorafgaand verslag in de Kamer gelezen zouden
worden, en hierin alzoo „gediligenteerd,quot; dat de
zaken ten spoedigste, en uiterlijk binnen drie maan-
den, nadat zij in staat van wijzen waren gebragt,
konden beslist zijn.
Om tot een eindvonnis, eene beslissing, het ar-
resteren van een mandament of van eene provisie
van justitie te geraken, — welke beide geregte-
lijke acten de Chambre mi-partie even als alle hooge
geregtshoven toen ter tijde uitvaardigde, — ging
men aldus te werk: de Voorzitter vroeg den Regter,\')
die in de presiderende zijde op hem volgde, het
\') D. i. een bevelschrift.
Eene soort van interlocutoir arrest; een maatregel, dienende,
om de beslissing van een vonnis voor te bereiden.
Art. 6. der eerste Instr. noemt hem, zoo als toen veelal de
leden der hooge regts-collegiën betiteld werden, den Raad.
ßerst naar diens stem; daarna vroeg hij om en om
beide zijden rond, en bragt eindelijk zelf zijne
stem uit, zoo dat, daar allen steeds volgens art. 20
der eerste Instructie in gelijken getale moesten aan-
wezig zijn, de twee laatsten der niet voorzittende
helft onmiddellijk achter elkander stemden, zoo als
^rt. 6 dier Instructie dit dan ook uitdrukkelijk zegt.
Indien bij dit rondvragen de stemmen kwamen te
staken werd er andermaal omgevraagd, en, als ook
dit tot het zelfde resultaat leidde, werden er vol-
gens art. 7 der Instructie van 1652 bij de Reg-
ters, die „over de visitatie van het proces waren
geweest,quot; nog drie ervarene personen gevoegd,
. twee van de eene en één van de andere zijde,
zoo als het lot dit beslissen zou. Deze drie moesten
den gewonen eed der Regters doen; het geheele
proces werd herlezen, en allen deden gezamenlijk
uitspraak.
De vorm der verschillende acten werd, hoewel
weinig omstandig, bepaald in het ll^e en 12^1®
art. der Instructie van 1652 en het 7^® van die van
1653. Het tweede dier artt. schreef voor, dat de
Kamer regt zou doen „in den naam en van wege
,,den Koning van Spanje en de Btaten-Generaal der
„ Vereenigde Nederlandenquot; dat de „sententiën in dier
„voege zouden geëxtendeerd worden,quot; en dat de
Verg. bl. 39, 40.
-ocr page 74-vonnissen aan appél noch revisie zouden onderhevig
zijn. Het 10^® art. sprak van de mandamenten en
provisiën van justitie, die krachtens dat art. moes-
ten „geëxpedieerd worden op den naam van den
„President en de andere Maden van de Chambre
„mi-partie, bij den Koning van Spanje en de Staten-
„Generaal der Vereenigde Nederlanden geërigeerd!
Volgens art. 12 werden aan alle Acten, die behoor-
den gezegeld te worden, twee zegels naast elkander
gehangen, het eene met \'s Konings wapen, het an-
dere met dat der Staten-Generaal. Het eerste moest
krachtens art. 7 der Instructie van 1653 steeds voor-
aan hangen.
Dit was alles, wat de Instructiën omtrent den
vorm der vonnissen inhielden; omtrent de ten uit-
voerlegging bepaalden zij het volgende. Art. 24 der
eerste Instructie belastte met de „executie der Sen-
„tentiën en Dispositiënquot; van de Kamer de „ordinaris
„justitie,quot; ingevolge de letteren requisitoir\') door
de Kamer daartoe uit te geven. Deze executie moest
naar gelang der omstandigheden óf daar plaats heb-
ben, waar de contraventie geschied was, óf daar,
waar de contraventeurs woonden. De ordinaris jus-
titie moest haar verrigten binnen zes maanden, nadat
Verg. over het gebruik van deze „verzoekbrieven\'\' toen ter
tijde: r. c. nibuwenhuys, Over Letteren Reguisitoriaal ten dienste
der Justitie in strafzaken, Utrecht 1858, bl. 16 vlgg.
het haar verzocht was. En indien eindelijk deze
vonnissen den Koning of de Staten-Generaal onmid-
delijk betroffen, of ook de Staten der particuliere
Provintiën, zoo zouden deze, volgens art. 26 der
zelfde Instructie, gehouden zijn ze te doen volvoe-
ren en na te komen „zonder oppositie of vertrek,quot;
onder „het verband geïnsereerd in het 76»^^ art.
„van het Tractaat van Vrede.quot;quot;)
Art. 25 der eerste Instructie. Slot van art. 21 van het Trac-
taat van Vrede.
Het artikel, waarbij de Koning en de Staten-Generaal zich
verbonden niets te doen tegen of in prejudicie van het Tractaat.
handelingen en lotgevallen der
chambre mi-partie.
Nadat ik in de beide vorige Hoofdstukken de
oprigting, de zamenstelling en den werkkring der
Chambre mi-partie behandeld had, was het mijn voor-
nemen, nu verder hare verrigtingen en lotgevallen
naauwkeurig te beschrijven. Daartoe wenschte ik een
zoo volledig mogelijk overzigt te geven van de voor
haar aanhangig gemaakte gedingen, en een aaneenge-
schakeld verhaal te leveren, — indien doenlijk uit de
stukken der Kamer zelve en andere oorspronkelijke
bescheiden geput, — van hetgeen in en omtrent
de Chambre mi-partie is voorgevallen. Om aan dit
plan gevolg te geven wendde ik mij tot de verza-
meling van staats-stukken op het Rijks-Archief te
\'sHage, tot de Koninklijke Bibliotheek en tot het
Archief der stad Dordrecht. Tot mijne groote teleur-
stelling en verwondering was echter dââr, noch ook
onder de stukken bij het Departement van Finan-
tiën berustende, iets te vinden, wat naar notulen,
registers, rolle of eenige door de Chambre mi-partie
nagelatene processale stukken of archiven geleek. Met
hunne gewone en bekende hulpvaardigheid stonden
de heeren Archivarissen en andere beambten aan
het Rijks-Archief mij bij dit zoeken ter zijde; en
groot is vooral de verpligting, die ik ten dezen
jegens de Heeren Dr. k. c. bakhuizen van den brink
en Mr. l. ph. c. van den bergh gevoel en met
dankzegging voor de mij bewezene hulp erken.
Door dit niet aanwezig zijn der archiven van de
Tweeledige Kamer zag ik mij genoodzaakt tot an-
dere bronnen mijne toevlugt te nemen. In de eerste
plaats raadpleegde ik de geschiedschrijvers van dien
tijd, wier mededeelingen omtrent de Chambre mi-
partie echter slechts op zeer weinig nederkomen.
Eenige enkele malen vond ik bij van aitzema eene
bijzonderheid of een uittreksel uit de Resolutiën;
basnage noemde de Kamer slechts op twee plaat-
sen; de EollantscJie Mercurius gaf een paar berig-
ten, waarvan het eerste niet eens naauwkeurig was ;
wagenaar levert, na de oprigting verhaald te heb-
ben, niets meer; — in één woord: ook dit zoeken
stelde mij te leur. Daarop sloeg ik de Resolu-
tiën der Staten-Generaal op en de correspondentiën
tusschen H. Ho. Mo. en de leden en advocaten
der Chambre mi-partie gevoerd. En hier vond ik
bij veel, dat mij maar ten halve voldeed, toch ge-
noeg om mij in staat gesteld te zien tot het mede-
deelen van de voornaamste lotgevallen der Twee-
ledige Kamer gedurende de weinige jaren van haar
bestaan. Wat mij echter hier weder in den weg stond,
en vooral ten aanzien van het overzigt der processen
mij onbevredigd liet, was de omstandigheid, dat de
missiven, door President en Raden der Chambre
mi-partie of de ter harer residentie aanwezige Lands-
advocaten gedurende de eerste jaren aan H. Ho.
Mo. gezonden, meerendeels in het Rijks-Archief
ontbreken. Ik meen dit daaraan te mogen toeschrij-
ven, dat, zoo dikwijls deze missiven „zaken van
„Staatquot; betroffen, (en dit was meestal het geval,)
zij steeds in handen der te \'s Hage aanwezige Lands-
advocaten gesteld werden, die ik vermoed, dat deze
stukken onder zich gehouden of aan hunne ambt-
genooten te Mechelen en Dordt terug gezonden
hebben : althans in de liassen met de oorspronkelijke
brieven, in de kopijboeken en in het groote brie-
venboek waren zij niet te vinden.
Zoo ontbreken ook in deze verzamelingen vele
der brieven van de Kamer afkomstig, die in han-
den der Commissie van H. Ho. Mo. tot de Cham-
bre mi-partie gesteld zijn: waarschijnlijk is deze
Commissie met het teruggeven der in hare handen
gestelde stukken nog meer terughoudend geweest,
dan met het doen harer rapporten daarover.
Dit ontbreken van volledige berigten omtrent de
-ocr page 79-voor de Tweeledige Kamer gebragte processen heeft
mij het geven van een overzigt over dezelve onmoge-
lijk gemaakt; hoewel de weinig belangrijke aard
van zulke kwestiën, als ik nog in de Resolutiën
Vermeld gevonden heb, — die meest op geestelijke
tienden, grensscheidingen van kloostergoederen en
kwellingen van geestelijken betrekking hadden, —
en de omstandigheid, dat ik nimmer van eene
bepaalde uitspraak, door de Kamer geveld,
gewag gemaakt vond, mij hiermede eenigermate
verzoend hebben. Het geschil over de landen van
Overmaze, der jurisdictie van de Kamer in de eerste
plaats opgedragen, werd haar ontnomen, nadat zij
een drietal jaren met het lezen van stukken, het
wraken van Regters en het klagen over de onvol-
talligheid van haar personeel had doorgebragt; ter-
wijl er inmiddels, volgens de getuigenis van den
Spaanschen Secretaris van legatie richard in zijne
memorie van 10 December 1658, „wel honderd
„processen waren aanhangig gemaakt,quot; Slechts om-
trent zeer weinige van deze vond ik enkele mede-
deelingen ; en toen ik hieruit den aard der kwestiën
en den loop der gedingen wenschte te reconstrueren
ontbrak mij het voornaamste hulpmiddel hiertoe: de
correspondentiën over ieder proces gevoerd.
Ik heb gemeend van dit een en ander melding
te moeten maken, eer ik de behandeling van de
verrigtingen en lotgevallen der Chambre mi-partie
aanving, die ik wensch mede te deelen, zoo als ze mij
van jaar tot jaar uit de Resolutiën en andere oorspron-
kelijke bescheiden gebleken zijn. Daar ik in Hoofd-
stuk I al het met de Kamer in December 1653 voor-
gevallene vermeld heb, en hare eerste vergadering
den 7den Januarij daaraanvolgende plaats had, open
ik de beschrijving harer geschiedenis met het jaar
Het geschil der landen van Overmaze maakte
volgens den haar opgedragen\' last dadelijk al de
bemoeijing der Chambre mi-partie uit. Zij mogt
geene andere „zaken van Staatquot; bij de hand nemen,
eer deze was afgedaan, en het is dus ook niet
te verwonderen, dat wij reeds den lO\'^®quot; Januarij,
drie dagen na hare eerste zitting, gewag gemaakt
vinden van eene missive der Lands-advocaten bij
de Chambre mi-partie, waarin zij verzochten, dat
H. Ho. Mo. ten spoedigste bij de officieren van
Valkenburg, Daalhem en \'s Hertogenrade alle oor-
konden wilden opvragen, die op „den eigendom
„en de possessie van H. Ho. Mo. tot die landenquot;
betrekking hadden, en in hunnen brief bij name
werden opgegeven. De Staten-Generaal besloten,
dat om deze stukken geschreven zou worden. Den
Januarij, den en 6\'ien Pebruarij ontvin-
gen zij er werkelijk van den Drossard ittersum,
van den Luitenant-voogd Mr. johan pesters en
van den Drossard van thill, en stelden ze in
handen der Lands-advocaten. Omtrent deze en der-
gelijke bij de Chambre mi-partie in te leveren
bescheiden werd den Februarij door H. Ho.
Mo. het volgende bepaald: „geene importante schrif-
„turen, den Staat dezer landen betreffende, zou-
.,den aan de Kamer gezonden worden, voor en
„aleer die door de Heeren President en oudsten
„Raad van den Hoogen Raad en door de Heeren
„President en oudsten Raad in den Provincialen
„Raad van Holland, Zeeland en West-Vriesland
„waren gevisiteerd en geëxamineerd;quot; naar den
inhoud van welke Resolutie de Lands-advocaten
zich „precise hadden te reguleren.quot; Den Fe-
bruarij voegden H. Ho. Mo. hier nog bij, „dat
„alle schrifturen, vermits de importantie der zaken,
„door den oudsten en jongsten der Lands-advocaten
„moesten worden ingesteld.quot;
Inmiddels had de Drossard ittersum den 23^^611
Januarij over „het plegen van acten van justitie
„door de pretense Spaansche officieren in den Lande
„van Overmazequot; geklaagd. H. Ho. Mo. stelden
zijne missive in handen van den Raad van State
om er op te adviseren; waarna zij van denzelfden
Drossard er weder eene op den Maart ontvin-
gen , den 27®^®\'^ Februarij te \'s Hertogenrade ge-
schreven, en o. a. klagten over den Magistraat
der stad Aken inhoudende ter zake, dat deze de
Spaansche executiën tegen de ingezetenen der landen
van \'s Hertogenrade-Overmaze in de hand vs^erkte;
welke missive even als de vorige aan den Raad van
State Averd verzonden. Nu ontvingen H. Ho. Mo.
den 11 den Maart eenen brief van den President en
de Raden der Chambre mi-partie zelve, „houdende
„remonstrantie en verzoek, ten einde eenmaal seri-
„euselijk en promptelijk heilzame middelen bij de
„hand mogen genomen worden, waardoor, hangende
„het proces over de landen van Overmaze, den In-
„gezetenen van die landen eenige securiteit van vre-
„dig zitten mag geworden, buiten pericul van ap-
„prehensie en saisissementen, met nieuwigheid in
„het toekomende; en dat de reeds gedane, \'t zij
„van de eene of andere zijde uit Christelijke me-
„dedoogenheid mogen worden afgedaan, zoo veel
„zulks zonder prejudicie van het regt, ter weder-
„zijden tot de voorz. Landen gepretendeerd, zal
„kunnen geschieden.quot; H. Ho. Mo. vonden goed
op dezen brief te antwoorden: ,,dat zij van hunne
„zijde altijd genegen geweest waren en nog zijn, om
„de Ingezetenen van de voorz. landen van Overmaze
„van alle foules, exactiën en saisissementen te be-
„vrijden; en bij zoo verre daartoe, hangende het
„voorz. proces, eenige gevoegelijke expediënten kun-
„nen worden uitgevonden, dat H. Ho. Mo. dezelve
„zeer gaarne buiten prejudicie van hunne geregtig-
„heid en possessie tot en van de voorz. landen
„zullen amplecteren, en in dien deele zooveel me-
„dedoogenheid bewijzen, als van goede Christenen
„kan worden verwacht.quot;
Het geheele jaar 1654 verliep ten aanzien van
het proces der landen van Overmaze op deze wijs,
en ook de twee volgende bragten de zaak niet ver-
der. Het bleven kwellingen en overlast van de
eene, retorsiën van de andere zijde; hierover klagten
bij de Chambre mi-partie en bij H. Ho. Mo.,
zonder dat men tot eene beslissing kwam. De
Staten-Generaal waren in deze vertraging, mijns
inziens, niet van overmoed, van een steunen op
hun verkregen overwigt en een misbruik maken
daarvan vrij te pleiten. Nu eens verwijderden hunne
afgevaardigde Regters zich, zonder haast te maken
om terug te keeren, dan weder ontbraken zij ge-
heel; waardoor deze „zaak van Staatquot; volgens de
Instructie geenen voortgang kon hebben. Dan —
ik heb het onnoodig geacht, mijne lezers met al
deze klagten aan H. Ho. Mo. gerigt, met alle tus-
schen de Chambre mi-partie en de Staten-Generaal
daarover gevoerde correspondentiën, en met wat er
omtrent het geschil der landen van Overmaze meer
in de Resolutiën van H. Ho. Mo. voorkomt, bezig
te houden, zoo wel om het onvolledige van al die
berigten, als omdat het proces, zoo als ik nu nog
kortelijk wensch aan te toonen, aan de regtspraak
der Kamer ontnomen is, en de werkzaamheden
door deze daaraan besteed, ten slotte nog verspild
konden heeten.
Het was in den zomer van 1657, en dus drie
en een half jaar na de oprigting der Kamer, toen
de Koning van Spanje en de Staten-Generaal be-
grepen, dat er langs dezen weg wel nooit, of al-
thans in lang niet, een einde zou komen aan „het
„different.quot; De vraag, waar de geheele zaak op
nederkwam, was eenvoudig deze: welk deel der
Overmaassche landen den Koning, welk den Staten
toebehoorde? Ter beslissing van dit vraagstuk, en
tevens met het oogmerk om der Chambre mi-partie
de handen ruim te geven, benoemden de Staten-
Generaal den 15^®^ Augustus 1657 eene Commissie
uit hun midden en uit den Eaad van State, die
met den Spaanschen Ambassadeur don estevan de
gamaera, (brun was den Januarij 1654 ge-
storven ,) in overleg moest treden en de grensschei-
ding regelen. Deze Commissie bestond uit de Hee-
ren huygens, van mibrode, de witt, de maureg-
nault, van reede, van isselmuden, schulenburch,
TUYLL van SEROOSKERKE, rutsch, van raesfeld
en van beverningh , wien de last werd opgedragen
„om die difFerenten en geschillen te richten, neder
„te leggen, te accomoderen en te verdragen.quot; Naar
gewoonte ontvingen zij hiertoe eene procuratie, die,
melding makende van de verscheidene sedert het
sluiten van den Vrede gerezene geschillen wegens
„de Souvereiniteit en het absoluut gezagquot; over
de landen van Overmaze, daarenboven inhield: ,,dat
„de Staten-Generaal, uit zonderlinge affectie en ge-
„tiegenlieid tot de op- en ingezetenen derzelve drie
„Landen van Overmaze, en in consideratie van hunne
„sobere gestaltenisse en hunnen verarmden staat,
„gecauseerd door allerhande onbehoorlijke doortog-
„ten, inlegeringen, executiën, exactiën, foules en
„vexatiën, — voor als nog het oordeelden beter te
„zijn, dat de voorz. differenten hoe eer zoo liever
„bij minnelijke compositie werden ter neder ge-
„legd, dan ze te laten decideren door de Chambre
„mi-partie; in aanmerking genomen, dat de ge-
„wenschte uitkomst, die men zich daarvan
„wederzijds in den beginne had voorgesteld,
„niet te hopen was, hoewel zij toch tot voorko-
„ming van alle nieuwe onlusten, differenten en
„verwijdering ten hoogste werd gerequireerd.quot;
Den 258teii Februarij ennbsp;Maart 1658 stelde
deze Commissie den grondslag vast, waarop de ,,ef-
„fective partagequot; zou plaats hebben; beide Mogend-
heden zouden in vollen, vrijen eigendom, souverei-
niteit en superioriteit hebben, houden en bezitten
eeuwiglijk en erfelijk voor haar en hare respective
nakomelingen de geregte helft van de drie landen
van Overmaze. De Commissie kwam met gamarra
overeen, dat men op dit „fondamentquot; voort zou
bouwen tot het erlangen van een eindverdrag over
de ,,zwevende differenten en geschillen.quot;
Zie van aitzema, TV\'\'® deel, bl. 284, 285; en de meermalen
aangehaalde verhandeling van den Heer pélerin, bl. 13.
Dan, zoodra was deze voorloopige overeenkomst
niet geteekend, of van Spanjes zijde werd er weder
geklaagd, dat de Drost van Valkenburg het inza-
melen van \'s Konings bede belet had door den Deur-
waarder van den Raad van Braband te Brussel ge-
vangen te nemen. De geheele zomer van 1659
verliep evenzoo onder het klagen over gepleegde
verongelijking, tot dat men den 13^- December
van dat jaar tot een Interim kwam, waarbij de
voornaamste zwarigheden werden uit den weg ge-
ruimd. Deze maatregel had echter de gewenschte
gevolgen niet: in Julij 1660 klaagde de Spaansche
Ambassadeur, dat de officieren der Generaliteit
f 40,000 in Valkenburg en omtrent ƒ 9,000 m
\'s Hertogenrade omsloegen, zonder tusschenkomst,
veel minder met toestemming der Staten-Generaal;
welke sommen genoemde officieren eischten, dat
binnen zes weken zouden worden opgebragt, op
straffe van executie, terwijl de Ambassadeur be-
weerde , dat den Koning de helft van haar bedrag
toekwam. H. Ho. Mo. bevalen surséance in de
heffing dezer gelden; en toen gamarba kort daarop
klaagde, dat de officieren aan dit bevel niet gehoor-
zaamden, stelden de Staten-Generaal bij Resolutie
vast, dat alle executiën en regtsplegingen, uitge-
zonderd de ordinaris-beden, zouden worden ge-
1) Dit Interim is o. a. in zijn geheel te vinden by van aitzema,
IV. bl. 322.
staakt, mits Spanje evenzoo van zijnen kant die deed
ophouden, waarin de Ambassadeur toestemde. Na-
dat men eindelijk in 1661 nog eene deeling bij ge-
slotene brieven beproefd, doch niet tot stand gebragt
had, werd de „definitieve acte van non-prejudicie en
,Jtet accoordvan accomodement der differenten over de
^.verdeeling der Landen van Valkenburg, Daalhem
,gt;en \' s Hertogenrade Overmaze\' den 26®^!! December
1661 te \'s Hage bij drie verschillende overeenkom-
sten gesloten. Het nog te regelen punt omtrent
den weg, dien de Staten-Generaal zich door het
regtsgebied van Schoenberg hadden voorbehouden,
Werd met eenige andere in 1664 door eene Com-
missie te Aken beslist.
Hiermede meenen wij genoeg gezegd te hebben
over den afloop van dit eerste en belangrijkste der
\') Men zie over deze beëindiging van de geschillen over de lan-
den van Overmaze en de daarop betrekking hebbende stukken:
van aitzema, IV. bl. 787 vlgg. De aan iedere mogendheid toe-
gekende deelen worden uitvoerig opgegeven in de Histoire du Lim-
bourg, suivie de celle des comtés de Daelhem et de Faucgwemont,
des annales de Vabbaye de Rolduc; par m. s. p. -mmST, publiée ....
par m. edouard laval.i,ete, Tom. I. p. 48 suiv. Zoo ook wordt
de geheele zaak beknopt behandeld in de verhandeling van den
Heer pèlerin, bl. 14 en vlgg., alwaar ook de verschillende deelen
worden opgegeven. Overigens vergelijke men nog: de nény. Me-
moires historiques et politiques des Pays-Bas, sec. ed., Brux. 1785,
Tom. I. p. 95. Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden,
II. bl. 379.
voor de Tweeledige Kamer gebragte processen, en
keeren nu naar hare geschiedenis in het jaar 1654
terug. Hetgeen zij verrigtte kon uit den aard der
zaak slechts weinig zijn, daar de kwestie der Over-
maassche landen haar de handen bond, en tevens
het getal der Regters van de Nederlandsche zijde
niet volledig was. De Heeren lintelo en bouri-
cius gingen reeds spoedig eens naar huis, (de eerste
waarschijnlijk wel ten gevolge van de aan het slot
van dit jaar nader te ontwikkelen geschillen over
het praesidium,) en de uit Overijsel benoemde Reg-
ter ontbrak geheel. Wij merkten in Hoofdstuk I
reeds op, hoe de Heer van zalk voor zijne benoe-
ming bedankt en den Staten van Overijsel verzocht
had een\' ander\' in zijne plaats af te vaardigen, en
hoe, toen H. Ho. Mo. zelve hem drongen om toch
te gaan, hij volstandig bleef weigeren. Toen nu
in den verderen loop van dit jaar ook lintelo en
bouricius ontbraken, en het personeel der Neder-
landsche Regters slechts uit vijf leden bestond, her-
haalden de Regters en de Staten-Generaal hunne
aanschrijvingen zonder ophouden, doch vruchteloos:
de Heer van zalk hield vol en de Staten van Over-
ijsel benoemden geenen anderen in zijne plaats.
Ik heb voor dezen onwil van den Heer van zalk
om de goede zaak te helpen bevorderen geene an-
dere reden kunnen vinden, dan de reeds op 9 No-
vember 1653 door hem aan H. Ho. Mo. gemelde
„ongelegenheid,quot; waarin hem zijne aanstelling bragt.
Den Junij 1654 besloten H. Ho. Mo. hnnne
lüissiven te dezer zake eenigzins anders in te rigten,
in de hoop, haar alzoo tot eene gewenschte uit-
komst te brengen. Zij schreven aan de Staten van
Overijsel, of deze alsnog iemand uit hun midden
wilden benoemen om het ambt van Regter in de
Chambre mi-partie te bekleeden, en, — indien uit
hunne Provintie niemand deze taak op zich kon
iiemen „wegens het belet en de ongelegenheid,quot; —
of zij het in dat geval ten spoedigste aan H. Ho.
Mo. wilden bekend maken, daar deze dan „op
=,de suppletie van dien of anderzins zooda-
=,nig konden resolveren, als het meest ter
„dienste des \'Lands zou bevonden worden
gt;,te behooren.quot; Doch ook déze maatregel baatte
niet: in de Resolutiën vind ik van geen ingekomen
antwoord gewag gemaakt, en het schijnt, dat de
Staten van Overijsel bij hunne eens gedane benoe-
ming bleven volharden, —althans de verdere brie-
ven van H. Ho. Mo. zijn steeds aan den Heer van
ZALK gerigt.
Eerst den 30®ten October nam lintelo weder van
H. Ho. Mo. afscheid, terwijl bouricius toen nog
achter bleef.
Ten gevolge van deze gaping in hun personeel,
zoowel als van de omstandigheid, dat de Regters
Avegens art. 1 van de „Ampliatiequot; hunner Instructie
niet tot het kennisnemen van eenig geding meen-
6
-ocr page 90-den te kunnen overgaan, eer dat der Overmaassche
landen beslist vv^as, werden er in dit jaar geene be-
langrijke zaken aanhangig gemaakt noch afgedaan.
van aitzema zegt, dat er ,,inmiddels bij de Cham-
,,bre niet en gedaan werd en hare ordres en de-
„creten niet geobediëerd werden.quot; Uit de bij H.
Ho. Mo. ingekomene rapporten en brieven is mij
dan ook, voor zoo ver ik ze op het Rijks-Archief
gevonden heb, nagenoeg het zelfde gebleken. De
stukken, die van den President en de Raden of
van de litigerende partijen bij de Staten-Generaal
in dit jaar inkwamen, heb ik niet aangetroffen; maar
toch heeft het mij mogen gelukken genoeg bij een
te brengen, om althans een paar voorbeelden te
kunnen leveren van de voor de Tweeledige Kamer
gebragte geschillen.
Reeds in het begin van dit Hoofdstuk merkten
wij op, dat de kwestiën, die men aan het oordeel
der Chambre mi-partie onderwierp, veelal kerke-
lijke aangelegenheden betroffen. Het waren nu eens
klagten van Priors of Canunniken, dat men hun
het heffen hunner tienden belette; dan weder ge-
schillen over beden en tollen door kloosters geïnd,
of over de uitgestrektheid van klooster-domein en
het handhaven van geestelijke jurisdictie. Soms
kwamen hier kwestiën bij, die de regtsvordering
van Lands-officieren of het regelen eener grens be-
troffen, —■ steeds weinig belangrijke zaken. Het
eerste zoodanige geschil, dat zich aan de Chambre
öii-partie voordeed, nadat men met het behandelen
van de kwestie der Landen van Overmaze eenen
aanvang gemaakt had, was dat omtrent de ,,Limiet-
\'^scheidingquot; van Huybergen \') en Postel\') en het
beffen van tienden door den Prior van het Klooster
^an St. Wilhelmus te Huybergen. Deze Prior schijnt
in dit tiendheffen verhinderd te zijn geworden en
2ich door de Chambre mi-partie in zijn regt te
hebben willen doen handhaven; althans van aitzema
vermeldt (Hl. bl. 1138), dat „de Prior van Huy-
bergen mandament ontving, dat alles nopens Huy-
„bergen zou blijven zoo als het was; maar klaagde
5)dat dit niet gepareerd werd, dat men met ge-
\'jWeld al zijne vruchten had gecolligeerd, zijne
gt;5tienden ontvangen en hem niet gelaten had.quot;
Daar mij de processtukken van deze kwestie ge-
heel ontbreken, zie ik mij slechts in staat gesteld,
eene niet onbelangrijke bijzonderheid te vermel-
den, die eene zwarigheid betreft, door de Cham-
bre mi-partie ^elve bij het kennisnemen van dit
Dit dorp lag twee uren ten Zuid-Oosten van Bergen-op-Zoom,
grootendeels op Spaanschen bodem. Er was een Monniken-Klooster
van de Orde van St. Willem van Aquitanien met eenen Prior,
zeven of acht monniken en eenige leekebroeders. Tegenwoordige
Staat, IL bl. 222.
De Abdij van Postel, onder het dorp Reusel ruim negen uren
ten Zuid-Westen van \'s Hertogenbosch en omtrent zes van Eind-
hoven gelegen, telde binnen hare muren een personeel van veertig
monniken van de Preraonstratenser of Norbentiner orde. Tegen-
woordige Staat, II. bl. 93 vlgg.
gescMl opgeworpen. De Regters toch meenden,
dat art. 1 hunner tweede Instructie hun verbood,
deze en alle andere aan hun oordeel te onderwerpen
zaken te onderzoeken, laat staan ze te beslissen,
voor en aleer het geschil der landen van Overmaze
was afgedaan. Zij schreven daarover aan H. Ho.
Mo. den Februarij, tegelijk met het zenden
der overige op het geding betrekking hebbende
stukken en requesten; de zaak werd in handen der
Heeren van Raesfeld en andere Gedeputeerden tot
de zaken der Meijerij van \'s Hertogenbosch gesteld,
die er dennbsp;Maart rapport op uitbragten. Na
het hooren van dit rapport besloten H. Ho. Mo.
aan de Regters te schrijven, dat zij „konden lijden,
„dat het stuk van de Limietscheiding en in specie
„van Postel en Huybergen voor de Chambre mi-
„partie zou worden geprepareerd en geïnstru-
„eerd en gebragt in state van wijzen; edoch
„dat in de lectuur van deze zaken of processen
„niet zal mogen getreden worden voor en aleer
„in de zaken van de landen van Overmaze
„definitief zal wezen gesententieerd.quot; H. Ho.
Mo. zetten dit nog nader uiteen bij missive van
6 Junij en betoogden toen, hoe zij gaarne de voor-
loopige instructie der zaak, doch geen „ordonne-
„ren of disponerenquot; dienaangaande zouden dulden,
mits ook de Koning van Spanje tot die voorloopige
instructie zijne toestemming gaf. Deze laatste ont-
vingen de Regters dennbsp;Junij in eenen brief
van den Aartshertog, waarin hij van wege den Ko-
ning te kennen gaf : „ tant s\'en faut, que le dispo-
„sitif du dit premier article d\'ampliation d\'Instruc-
5,tion auroit esté conceu et concerté pour restraindre
„votre authorisation générale et instruction précé-
jîCjente, qu\'au contraire ç\' a esté seulement en inten-
5gt;t\\pn de parmi ce faire accélérer, advancer et pousser
de tant plus la vuidange du différent du dit pays
jjd\'Outremeuse et nullement pour surceoir l\'em-
îîprinse, cognoissance et instruction des autres af-
jjfaires d\'Estat jusques à sentence définitive eccclu-
„sivement ;.....aians même supposé l\'intention des
dits Seigneurs Estats Généraux avoir esté, aussi
j,bien que icelle de sa Majesté et la vôtre, que là,
gt;,011 les affaires du dit pays d\'Outremeuse ne se-
„roient encores en estât de juger vous ne debvriez
„laisser de passer à la vuidange des autres, qui se
„trouveroient en pareil estât; mais qu\'estant les unes
„et les autres disposées à y estre fait droict, celles
„d\'Outremeuse devroient précéder en la décision;
„entendant pourtant sa dite Majesté de maintenir
„toujours punctuellement et sincèrement le dit traicté
„de Paix et le dit 21^16 article.quot;
Toen deze bedenking aldus uit den weg geruimd
was en de Regters de vrijheid hadden om de zaak
in staat van wijzen te brengen, hielden zij er zich
in den loop van het jaar 1654 bij voortduring mede
bezig. Van het mandament, dat bij van aitzema voor-
komt, heb ik niets naders kunnen ontdekken, dan
het vermelde in twee Uesolutiën der Staten-Gene-
raal, in dato 18 Augustus 1654 en 2 Januarij 1655;
bij de eerste van welke H. Ho. Mo. besloten, „dat
„de pachters van de tienden van het Klooster te
„Huybergen van wege dezen Staat in hunne pacht
„zouden gehandhaafd worden, zelfs, zoo het noodig
„was, met de sterke hand; onaangezien zeker
„pretens billet van den Prior van Huybergen
„voornoemd, sprekende van eenige ordre van
„de Chambre mi-partie, waarvan H. Ho. Mo.
Igeene kennis hadden.quot; Ik houd dit laatste voor
eene van die „ordresquot; der Tweeledige Kamer, waar-
van van aitzema zegt, dat ze niet „gepareerd wer-
^^jlen.quot; — In de andere Resolutie, die van 2 Ja-
nuarij 1655, wordt melding gemaakt van eene
ingekomene missive van den Raad van State, m
dato 22 December 1654, waarin dit Collegie aan
H. Ho. Mo. kennis gaf van eene aan de pachters
of tiendheffers van Huybergen door de Chambre
mi-partie verleende surséance.
In de maand Mei ontvingen H. Ho. Mo. van
President en Raden der Tweeledige Kamer berigt,
dat eene andere zaak, evenzoo kloostertienden ra-
kende, voor hun Collegie aanhangig gemaakt was.
De Regters zonden een bij hen ingekopien request
van den Deken en het Kapittel der collegiale Kerk
te Kortrijk naar \'s Hage over, met verzoek, dat H.
Ho. Mo. maatregelen geliefden te nemen teneinde
de supplianten vrij en ongehinderd in de kwartie-
ren van Hulster- en Axel-Ambachten konden over-
gaan tot het verpachten hunner tienden en het
verrigten van andere daartoe betrekkelijke zaken.
Daarbij was een request gevoegd van charles de
latre en adriaan de lauwer, Canunniken van
dat Kapittel, waarin zij verlof vroegen om gedu-
rende zes maanden in die Ambachten „ ten fine als
„voren te vaceren.quot; H. Ho. Mo., van deze reques-
ten kennis genomen hebbende, lieten den
Junij aan de Chambre mi-partie schrijven, dat deze
zaak van dien aard was, dat zij tot de kennisne-
ming en judicatuur der Kamer niet behoorde. De
Regters beantw^oordden dit met eene verwijzing op de
artt. 2, 4, 11 en 21 van het Tractaat van Vrede,
en een verzoek tot uiteenzetting der redenen, die
H. Ho. Mo. tot hun schrijven hadden genoopt.
Deze missive werd in handen eener Commissie ge-
steld; maar hoe het verder met de zaak verliep is
mij onbekend gebleven, daar de mededeelingen om-
trent dezelve hier ophouden. De requesten en stuk-
ken, aangaande de kwestie bij H. Ho. Mo. ingeko-
men, zijn aan de Lands-advocaten verzonden en
misschien met de overige papieren der Kamer ver-
loren gegaan.
Het is mijn voornemen niet, mij hier langer
bezig te houden met de duistere processen, die dit
jaar voor de Chambre mi-partie gebragt en allen
onbeslist gelaten werden, en waarover de Resolu-
tiën en briefwisselingen geen of slechts een gering
licht verspreiden. Ik vind nog gewag gemaakt van
eene kwestie over de judicatuur van Ravestein en
Megen ; van requesten, opgezonden door den Pastoor
johan van der hagen, lamoral cu philippe de
gand en françois van hoensbroek, die bcnevcns
vele andere der kennisneming van de Kamer wer-
den aangeboden; doch daar er nog twee punten
zijn, waarbij ik, dit jaar behandelende, heb stil te
staan, — het verlengen van het verblijf der Kamer
te Mechelen en de geschillen ter vergadering van
H. Ho. Mo. over het presideren der Nederland-
sche Regters in de Kamer, — treed ik in geene
verdere ontwikkeling dezer voor de Chambre mi-
partie aanhangig gemaakte zaken.
Toen de Chambre mi-partie ruim zeven maanden
te Mechelen verblijf gehouden had, verzochten Pre-
sident en Raden bij missive van den Augustus
1654, dat zij, in plaats van met Januarij naar Dord-
recht te vertrekken, nog tot Mei daaraanvolgende
in Mechelen blijven mogten, om dan naderhand ook
even lang te Dordrecht te vertoeven. Als reden van
dit verzoek werd opgegeven, quot;„dat die tijd, in het
„hardst van den winter vallende, als wanneer zoo-
„wel het land als de wateren meest tot het reizen
„onbekwaam zijn, eene groote ongelegenheid voort-
„ brengt om met familie en huisraad over te trek-
jjken, zonderling voor diegenen onder ons, die door
»tet verloop van jaren het ongemak van eene zoo-
danige verandering niet wel zouden kunnen uit-
staan.quot; De Staten-Generaal besloten, zich tegen
dit verzoek niet te verzetten, mits ook de Koning
Van Spanje het goedkeurde. De Koning gaf zijne
toestemming den 19^® September, en dien ten ge-
volge werd de eerste zitting in de Noord-Neder-
landen eerst den 12\'ie\'i Mei 1655 gehouden.
Minder vlot dan met deze zaak ging het met de
beantwoording der vraag, hoe het presideren van
de Nederlandsche zijde .in de zittingen der Kamer
moest plaats hebben. Het 5\'^® art. van de Instructie
van 1652 had bepaald, dat het*Voorzitterschap iedere
vi\'eek verwisselen en de eene week aan de Spaan-
sche, de andere aan de Nederlandsche zijde zijn zou.
Nu rees bij de door H. Ho. Mo. afgevaardigde
Regters de vraag, of de Gecommitteerden der ver-
schillende Provintiën ieder op hunne beurt zouden
voorzitten, dan wel, of een van hen „permanentquot;
de eerste plaats zou bekleeden. Het was namelijk
hij de extraordinaris-deputatiën van PI. Ho. Mo.
gewoonte, dat Gelderland als Hertogdom er in
voorzat, op welk regt deze Provintie nu ook in de
Chambre mi-partie meende te mogen aanspraak
niaken. Reeds in het begin van December 1653
had de door Zeeland gecommitteerde Regter, crom-
mon , zich met deze vraag tot de Afgevaardigden ter
Staten-Generaal uit zijne Provintie gewend, die haar
den dier maand bij H. Ho. Mo. ter sprake brag-
ten, „om Hunner Ho. Mo. intentie en goede mee-
„ning deswege te verstaan.quot; Daarop kwam de zaak
den 13^™ December weder ter tafel, en toen de Af-
gevaardigden van Utrecht en Overijsel ze nog in
bedenking wenschten te houden, dienden de Gelder-
sche tegen de geheele discussie een krachtig pro-
test in, waarin zij bij H. Ho. Mo. aandrongen „dat
,,het hun gelieve de ordre van de respective Pro-
„vintiën buiten dispuut te laten, nemaar aan Gel-
„derland en deszelfs Gedeputeerden te willen laten
,,verblijven zoodanigen voorrang, als hun van allen
„tijde is competerende, en als onder de Bondge-
„nooten der Unie in alle Commissiën van de Ge-
,,neraliteit is gepractiseerd, en in specie altoos onder
„gedelegeerde Regters van wege H. Ho. Mo. En,quot;
dus luidde het protest verder, „in allen gevalle,
„als hierover geschil bij de eene of andere zou
„mogen worden gemoveerd, \'twelk zij vertrouwen
„als neen, zoo zouden zij nooit met gemoede toe-
„staan, dat deze noch andere kwestiën van gelijke
„nature, bij dewelke het regt der Provintie wordt
„geïnteresseerd en geledeerd, zouden mogen gede-
„termineerd worden bij de Gecommitteerden alhier
„in deze Vergadering ter Generaliteit, zelfs niet bij
„de Souvereine Provintiën, zonder speciale voor-
„gaande submissie van partijen, \'twelk nogtans
„hier niet zou kunnen geschieden, alzoo in de jong-
„ste solemnele Vergadering op de Groote Zale de
differenten onder dezelve zijn gebleven, buiten
»verkiezing van eenigen geaffecteerden regter of
„arbiter. Diensvolgens verklaren de voorzeide aan-
„wezige Gecommitteerden van Gelderland voor nul
„en van onwaarde al \'t geen zoo tot derzelver Heeren
„Principalen prejudicie in dezen of diergelijke zou
„mogen worden geresolveerd.quot; — Tien dagen na
het indienen van dit protest roerden de Afgevaar-
digden van Zeeland de zaak weder aan; zij werd
opgehouden en de Geldersche leden bleven bij hunne
vorige verklaring volharden. Zoo verliepen deze en
de volgende maand zonder dat er een besluit geno-
men werd, toen de Provintie Holland op den SO^^eïi
Januarij 1654\') het „presideren bij toerbeurten bij
\'.de Heeren Hunner Ho. Mog. Gedeputeerden in
En niet, zoo als van aitzbma, (t. a. p. bl. 1105) zegt „den
«lesten Januarij.quot; Op dezen dag namen H. Ho. Mo. eene Reso-
lutie omtrent de Kamer, die van eenen eenigzins anderen aard
was. De Nederlandsche Regters toch hadden overgeschreven, hoe
linnne Spaansche Collega\'s en de Magistraat der stad Mechelen hen
ter maaltijd hadden „getracteerd en gefestojeerd,quot; weshalve de
Staten-Generaal nu goedvonden hen te magtigen om „fer eere van
■gt;M land mede eenen maaltijd aan te stellen,quot; welks onkosten door
de Generaliteit zouden voldaan worden, edoch niet hooger dan ten
hedrage van 600 guldens. Den Maart werd daarop aan zekeren
goris wolffs ordonnantie tot deze som verleend. — De Provmtie
Holland stelde, volgens van aitzema, omtrent het geschil over
het presideren nog voor, der Kamer gedurende drie maanden reces
te verleenen, met achterlating van een\' of twee Regters te Meche-
„de Chambre mi-partiequot; weder ter vergadering voor-
bragt. Daarop werd goedgevonden en verstaan, „dat
„den gemelden Heeren Gedeputeerden aangeschreven
„zou worden, dat zij in de voorz. Chambre zullen
„hebben te presideren bij toerbeurten als voor en;
„en dit alles bij provisie, als hebbende de respec-
„tive Provintiën in consideratie van de oppositie
„van de Heeren van Gelderland aan dezelve gepre-
„senteerd, het different over het presideren in de
„ voorz. Chambre bij onderling concert bij wege van
„submissie of anderzins op de eene of andere ge-
„voegelijke wijze ten principale uit den weg te
„leggen.quot; De Gedeputeerden van Gelderland lieten
zich echter deze Resolutie geenszins welgevallen;
het punt was, meenden zij, onwettig in omvraag
gebragt; de President had aan de Provintie, die zij
vertegenwoordigden, reeds verweten, dat „zij scheen
„te willen zijn dictator perpetuus T maar desniettemin
teekenden de Afgevaardigden tegen het genomene
besluit in dezer voege protest aan: „de Heeren Ge-
„committeerden van de Provintie Gelderland, inhe-
„rerende en houdende mits dezen voor gerepeteerd
„hunne aanteekeningen van den 1December jl-
„protesteren wel expresselijk in de beste maniere
„tegens de bovenstaande conclusie bij den Heer
len, „omdat de zaken aldaar nog zeer raauw en ongereed waren.quot;
Ook was er volgens hem „niet eene Provintie (exempt Gelderland),
„of zij gaf Gelderland ongelijk.quot;
Presiderende genomen; verklaren ze te houden voor
quot;öul en van onwaarde, als rakende een point van
quot;hoogheid, regt en praeëminentie van de meerge-
quot;öielde Provintie, \'twelk volgens de algemeene
5gt;Unie niet kan gedecideerd worden, noch bij pro-
visie, noch ten possessoir, veel min ten principale,
quot;hij de Gecommitteerden van de ordinaris-vergade-
quot;ring ter Generaliteit, zelfs niet bij de Souvereine
quot;Provintiën, als voor dezen gezegd is, zonder voor-
afgaande vrijwillige submissie, die nogtans in dezen
»niet zou kunnen geschieden, vermits het eigen
quot;interest der Bondgenooten. Verzoekende daarom,
quot;dat met de opgemelde conclusie mag worden ge-
quot;Supersedeerd, zullende liever gedoogen, dat
quot;de bijeenkomst van de Chambre mi-partie
quot;Voor eenen tijd lang worde verschoven en
quot;Uitgesteld, tot dat de gezamenlijke leden van
quot;de Unie zich over deze kwestie zullen hebben ver-
quot; geleken. Bij ontstentenis van dien verklaren de
quot;Voorn. Gecommitteerden, dat de Heere lintelo,
quot;althans binnen Mechelen, genoodzaakt zal worden
quot;aldaar in de volle Vergadering van de gedele-
quot; geerde Regteren van gelijken te protesteren tegen
den voortgang van de voorgemelde Chambre mi-
quot;partie en tegen alle vonnissen door haar te wij-
quot;Zen, vermits (hij Heere lintelo van wege Gel-
quot;derland aldaar moetende afbreken) dat Collegie
quot;Biet en kan gehouden worden in zijne volle leden
quot;alsdan te bestaan, in conformiteit van deszelfs
„institutie. Dit alles voorbelioudens zoodanige na-
„dere Resolutie, als de Heeren derzelver Commit-
„ tenten op dit subject zullen gelieven te nemen
„en in het register van de acten der Generaliteit te
„laten insereren.quot; — Den Februarij verzochten
de Gecommitteerden van Stad en Lande om ophel-
dering van de Resolutie van 30 Januarij, die hun
tegen den daaraanvolgenden Maandag beloofd werd.
Den 24®^^™ Februarij dienden de Gecommitteerden
van Gelderland hun provintiaal advies in, waarover
gedelibeerd werd, en waarvan de Provintiën kopij
verzochten, doch welks inhoud mij onbekend ge-
bleven is.
Toen men op deze wijze de zaak ruim twee maan-
den gerekt had, en H. Ho. Mo. begrepen, dat
noch adviezen, noch deliberatiën ze iets verder zou-
den brengen, besloten zij dennbsp;Februarij de
geheele kwestie aan het oordeel eener Commissie
te onderwerpen, bestaande uit de Heeren huygens ,
de maueegnault , van swieïen , van der nyenburg ,
van der HooLCK, aylva en mulert. Deze Com-
missie had den last om de zaak, zoo mogelijk, tot
effenheid te brengen en van hare verrigtingen daar-
toe rapport te doen. Den Maart stelden H.
Ho. Mo. eene missive in hare handen, hun door
de Staten van Gelderland over het geschilpunt
toegezonden, en waarin deze Staten betoogden, dat
de Chambre mi-partie „een gevolg en dependentquot;
was van de Commissie tot de vredehandeling te
Muiister; — dat er wel is waar in den vorm in
zóó verre verandering was gekomen, dat deze Regters
op eene Instructie beëedigd bij wege van regten
zouden afdoen, hetgeen hunne „voorzatenquot; onder
den naam van Plenipotentiarissen bij „vriendelijke
»onderhandelingquot; hadden vereffend, maar „óf daar-
na donker en twijfelachtig bevonden, óf ten minste
\'gt;qnaestieus gevallen was, óf ook tot nadere verge-
quot;lijking was gereserveerd;quot; —■ maar dat toch „de
„rang, ordre en sessie dezer zijdequot; bleven stand
houden, zoo als zij te Munster onderhouden en te
Mechelen in 1653 gecontinueerd waren, en waartegen
Hooit verzet had plaats gehad, noch ook tegenspraak
geschieden kon, „vermits préséance en het daaruit
»voortvloeijende ombrage in het presideren dezen
quot;Pnrstendom en Graafschap van ouds toekomt, bij
„de Unie is geconfirmeerd, en in alle Commissiën
quot;en Delegatiën onveranderlijk alzoo tot dezer tijd toe
quot;is geobserveerd.quot; Om deze redenen was der Staten
quot;Vrundt en ernstigquot; verzoek, dat H. Ho. Mo. van
deze hunne sustenue zouden afzien en het „Fursten-
quot;dom en Graafschap in derzelver regt, praeëminentie
en olde possessie niet wilden prejudiciëren, noch
quot;Vernadeelen, maar veel meer (als billijk) daarbij
quot;inaintenieren; zullende anderzins in contrarie cas
quot;(hoewel ongaarne) genoodzaakt wezen door onze
Gecommitteerden in Hunner Ho. Mo. Vergadering
quot;iterativelijk daartegen te protesteren, ook onzen
quot;Gedeputeerde te Mechelen, den Heere lintelo, te
„gelasten in de volle Vergadering aldaar van \'s ge-
„lijken te protesteren tegen den voortgang van de
„voorgemelde Chambre mi-partie en tegen alle von-
„ nissen bij dezelve te vvijzen.quot; Den ll^en Maart
bragten de Heeren hüygens c. s. hun rapport uit,
waaromtrent de verschillende Provintiën verzocht
werden zich den volgenden dag te willen verkla-
ren , hetgeen mij echter niet gebleken is door haar
gedaan te zijn. Dennbsp;daaraanvolgende bragten
de Gedeputeerden van de Provintie Vriesland het
provintiaal advies van hunne Principalen ter tafel,
vervat in eene missive, gedateerd te Leeuwarden 23
Februarij, sülo loei. H. Ed. Mo. verstonden „dat
„in het presideren in de Chambre mi-partie van
„wegen dezen Staat zal worden gevolgd en onder-
„houclen de ordre van \'t presideren aan de tafel van
„H. Ho. Mo. gebruikelijk, daar de Chambre mi-partie
„geene extraordinaris deputatie, maar een collegie van
„den Staat moet worden gehouden, waarin de eene
,,Provintie geen meer regt, hoogheid of préséance kan
,,pretenderen, dan de andere.quot; Voor hunne gedane
opening werden deze Gedeputeerden bedankt, ter-
wijl de Geldersche verklaarden, dat zij hunne vorige
protesten herhaalden. Nu werd het ontwarren van
het geschilpunt den 13den April weder aan de Hee-
ren HÜYGENS c. s. opgedragen, en , ondanks Gelder-
lands voortdurenden tegenstand, bragt hunne Com-
missie, „benoemd tot het vinden van een expediënt
„tot conciliatie der discreperende Provintiën, ter
quot;Zake van liet presideren bij toerbeurten door de
quot;Heeren Regteren van wege dezen Staat gecom-
quot;Biitteerd in de Chambre mi-partie,quot; haar rapport
ter tafel, dat den gehoord en besproken, en
Waarop dennbsp;beslist werd. De conclusie van
het rapport werd aangenomen en kwam in hoofd-
zaak hierop neder: H. Ho. Mo. verklaarden, dat
de Chambre mi-partie van de natuur van een per-
^nanent collegie was, als hebbende reflexie op het
Vredestractaat, met den Koning van Spanje gemaakt,
niettegenstaande hare residentieplaats, naar de na-
tuur en gelegenheid der zaken, even als hare leden
Veranderlijk was; en dat diensvolgens, zonder pre-
judicie en onverkort het regt van iedere Provintie,
het presideren bij toerbeurten „als voore7i\' er in
moest plaats hebben. De Provintie Gelderland werd
verzocht zich hiermede te willen vereenigen, waar-
toe haar kopij der conclusie gezonden werd. —
^en had dus tot nog toe in de zittingen van de
Kamer de orde bij toerbeurten gevolgd, krachtens
het bij Resolutie van den SO^^en Januarij bepaal-
de. De Heer lintelo was echter, waarschijn-
lijk op last zijner principalen, reeds sinds eenigen
tijd vertrokken; eerst in November keerde hij te-
^\'Ug, terwijl, zoo als van aitzema het uitdrukt,
quot;die van Gelderland dit gansche jaar pruilden,quot;
daar zij zich in hunnen wensch om onafgebroken
Zie bL 92.
-ocr page 106-de voorzittersplaats te bekleeden zagen te leur ge-
steld.
Veranderingen in het personeel der Kamer had-
den in 1654 niet plaats; gaan wij derhalve nu over
tot de behandeling van het jaar
Van de werkzaamheden der Kamer gedurende dit
jaar valt weinig mede te deelen; de zaken\' van Huy-
bergen en van de leenen van Ravestein en Megen
bleven met het Overmaassche geschil hangen. H.
Ho. Mo. ontvingen den Maart een request van
de Staten van Braband en de Burgemeesters en Sche-
penen van Antwerpen, betoogende, dat de dorpen
Bladel en Reusel tot het gebied van Antwerpen
behoorden. Het werd in handen der Lands-advo-
caten gesteld, en op den April werd goedgevon-
den , dat deze zaak door de Chambre mi-partie zou
worden geïnstrueerd, doch niet beslist, vóór dat de
Overmaassche kwestie was afgedaan. Omtrent deze
laatste deden de Lands-advocaten den Mei een
mondeling verslag ter vergadering van H. Ho. Mo.,
waarin zij meldden, hoe ver zij met haar en met het
opstellen van hunne schrifturen gevorderd waren.
Den Maart drong de Spaansche Ambassadeur
er nogmaals op aan, dat de Regters bij hunne komst
in Holland zich elders, dan te Dordrecht, en wel te
Utrecht, Breda of Nijmegen zouden mogen vestigen.
Ho. Mo. sloegen echter dit verzoek weder af.
vertrokken de Regters ook werkelijk naar Dord-
iquot;echt, waar zij den llden Mei hunne eerste zitting
hielden in de eetzaal van het Augustijnen-Klooster,
^e Oud-Raad dier stad kende hun den 19den dier
maand vrijdom toe van alle zulke stads-imposten en
^ccijnsen, als reeds geheven werden of gedurende
het verblijf der Kamer nog mogten geheven worden :
„met dien verstande nogtans,quot; (dus luidt de Re-
solutie deswegens,) „dat van de voorn, exemptiën
quot;Daaar alleen sullen jouisseeren en deselve genieten
quot;diegene in de Camere voornt, dewelke niet in
quot;publycke herberge haar respect, logementen gecoo-
quot;Sen, nemaar alhier haar eygen huyshoudinge ge-
quot;hadt ende mesnagie sullen hebben gedaan.quot; De
Gedeputeerden ter dagvaart ontvingen last om aldaar,
zoo mogelijk, te bewerken, dat „gelijke vrijdom-
quot;tïien en exemptiën van des gemeenelants exchijn-
quot;Sen ende impostenquot; aan de Regters werden toege-
staan. \') Overigens werden de Regters in deze stad
met de meeste onderscheiding ontvangen; hun werd
maaltijd aangeboden, die, naar de daaraan be-
steede kosten te oordeelen, zeer luisterrijk geweest
moet zijn, \') en de Dordtsche dichteres Margaretha
\') Resolutiën van den Oud-Raad der stad Dordrecht, 19 Mei 1655.
) Van onzen vaderlandschen oudheidkundige, Dr. g. d. j.
Schotel, ontving ik het volgende uittreksel uit de Tresorie-Reke-
quot;^^ng der stad Dordrecht, Aquot; 1655, waarin de aan dezen maaltijd
l^esteede sommen vermeld zijn: „Bet. abraham van nuyssbn-
7*
-ocr page 108-godewijck begroette hunne komst met een gedicht,
dat, hoewel niet fraai, toch opmerkelijk is, daar
deze „parel onder de Dordsclie jonckheid Ibarer eeuw
,,en lieffelijcke bhm in Jiel paradijs der eonsten en
„loetenschappen aen de Merv)e-stroom^\' \') het heeft
vervaardigd, en het ten bewijze strekt van de hooge
schatting, waarin de Leden der Chambre mi-partie
bij Dordrechts ingezetenen stonden.
„bubg, waert in St. Joris de somme van 460 £, ,over sj^n verquot;
„schot ende moeyten op \'t houden van de extraordinaire raaeltyt der
„Heeren van de Chambre mi party. Bet. aen d\' Heer michieI\'
„fëltrum, 114 £ 8 pquot;, over leverantie van wyn op selve maeltyt.
„ Bet. isAac van de wal, , Cock, 230 £, over \'t prepareren van de
„spys, enz. Bet. cornelis van bygaekden, 200 over leverantie
„van hoenders, capoenen, enz. op de voorz. maeltyt. Bet. jan
„pietersz. de both, pasteybacker, voor \'t backen van diversche
„taerten. {De som niet opgegeven). Bet. joost claes. Timmerman,
„29 £ 12 over \'t versetten van \'t proponenten gestoelte uyt
„het Hof in den Doel.quot; — Aan den zelfden geleerde dank ik de
mededeeling van de onuitgegevene dichtregelen van margaretha
godewyck.
\') Zie Dr. g. d. j. schotel, Letter- en oudheidkundige Avond-
stonden, bl. 4.5 en volgg.
Het gedicht luidt aldus:
aen dordrecht.
op de chambre my party, vergadert binnen
dordrecht in junio anno 1655.
Aensienelik Gesticht, Ghy treet nu in de stappen
Van Mech\'len, die dien Raet gehuist heeft in haer vest;
Men speurt hierdoor U glans vermeerd\'ren, niet verslappen,
-ocr page 109-Den 19^6» Maart bevorens was er ter vergadering
quot;^an H. Ho. Mo. eene missive van President en
leaden der Chambre mi-partie gelezen, gedateerd
11 Pebrnarij, en inhoudende, dat in eenige voor
de Kamer gebragte zaken de stemmen hadden ge-
staakt , en nu volgens art. 7 der eerste Instructie bij
het lot behoorde te worden beslist, van welke zijde
er twee Regters, en van welke een moest worden
toegevoegd. Derhalve wenschten de Regters nu te
^eten, hetgeen zij ook den Aartshertog leopold
gevraagd hadden, „hoe, in wat voege, mitsgaders
en voor wien deze loting zal hebben te ge-
»schieden.quot; Den Mei stelden H. Ho. Mo. in
antwoord op deze missive het volgende vast: de
Omdat Ghy ooght en mickt na het Gemeene-best.
Het streckte U tot lof, toen Godsgeleerde Mannen
Haer solen setten op den bodem van ü stadt,
En hebben Kerckentwist en tweedraght uytgebannen,
Door Godes Heyligh woort, dien kosteliken schadt.
Nu sult Ghy dus te meer den Hemel prysen, dancken,
Dat U besoecken komt soo menich braven Heer,
Die Uwe Stad bekleedt met zijn geleerde rancken,
Dit strekt U wederom tot uwen lof en eer.
En syt Ghy niet het oogh van veel Hollantse steden?
Geviert van ydereen? U deught verwint het al.
Ghy wert steets in den Raet ge-eert en aangebeden,
U Maeghdelick cieraedt en quam noyt tot den val.
U dienen heughelick U lieve Gesellinnen,
Omdat U silvre pruyek nu weer is opgehult,
Ghy hebt weer in U Stadt \'t puyck van begaefde sinnen.
Hierdoor soo wert U Croon hoe langx hoe meer vergult.quot;
-ocr page 110-loting zon geschieden door twee Regters, namelijk
door hem, die inquot; de loopende week presideerde,
en door hem, die dit in de vorige week gedaan
had; de wijze, waarop zij verrigt zou worden, mog-
ten deze Regters zelve bepalen, al naar dat zij dit
door het trekken van billetten of op eenige andere
wijze wilden doen. De loting moest voorts plaats
hebben in de „ordinaris Raetcamer ter presentie
„van hunne medebroederen.quot; De keus der drie af
te vaardigen personen stond, als het eene zaak van
Staat betrof, aan de wederzijdsche Committenten,
en in eene zaak van particulieren aan de Regters
zelve, die in het eerste geval van de plaats gehad
hebbende loting en in het tweede van den naam
der gekozene personen dadelijk aan H. Ho. Mo.
kennis moesten geven, opdat deze den nieuw be-
noemden hunne Commissiën zouden kunnen over-
handigen en den eed afnemen. Daarop vroegen
de Regters den IS^en Mei aan H. Ho. Mo., op
wiens kosten dit personeel zou werkzaam zijn; iets,
waarin niet bij de Instructiën voorzien was. In
deze zaak werd dit jaar echter geen besluit geno-
men, hoewel de Regters er H. Ho. Mo. herhaal-
delijk om verzochten, en als hun advies te kennen
gaven, dat, gelet op art. 9 der Ampliatie hunner
Instructie, de hooge Partijen deze personen moes-
ten bezoldigen.
De veranderingen, die het personeel der Cham-
bre mi-partie dit jaar onderging, waren de volgende:
van den kant der Staten-Generaal verving de Heer
simon van hooun, Raad en gewezen President der
Schepenen van Amsterdam, den Mei de plaats
van den Heer doublet. De taak om hem te be-
eedigen werd aan lintelo opgedragen. Den 29®ten
November werden de Heeren verbolt en alexander
van der capellen, Heer van Aertsbergen, door
Gelderland gecommitteerd om de plaats van lintelo
om de vier maanden te bekleeden. Dennbsp;Mei
Werd Mr. Hendrik moreelse, Raad ordinaris in
den Hove Provintiaal van Utrecht, in de plaats van
parmentier beëedigd, en den 12^®quot; November Mr.
servaas van panhuys. Raad en Pensionaris van
Schoonhoven, in plaats van riccen. \') — Van Spanjes
zijde verving de Heer hendrik loyens, Jur. Utr.
Doet. en Professor te Lenven, den 27®^®^ Januarij
de plaats van stockmans.
\') Vreemd genoeg, vermelden noch scheltema, Staatl. Neder-
land, in voce, noch de Gedenkschriften van Jonkh. alex. van
Der capellen (Utrecht 1/78) iets omtrent het lidmaatschap der
Chambre mi-partie, aan dezen opgedragen. Ik meen dit te moeten
toeschrijven aan de omstandigheid, dat van der Capellen (zoo
als later blijken zal) zeer kort na zijne benoeming gestorven is.
scheltema, Staatk. Nederland, in voce, bukman, Traject.
Erud. in voce.
\') Men zie balen, t. a. p., en de Resolutiën der Staten-Gene-
raal , passim.
quot;) De Heer buitz meldt in zijne m Hoofdstuk i aangehaalde
Verhandeimg, dat stockmans reeds den 24®\'®quot; November 1654
ophield lid te zijn. Verg. balen, t. a. p.
104
1 6 5 6.
Nog steeds hielden de kwestiën omtrent de Over-
maassche landen en de judicatuur en leenen van
Ravestein en Megen de Chambre mi-partie in dit
jaar bezig. Nopens deze laatste schreven H. Ho.
Mo. den 15^®^ April sêhr de Regters, dat zij in
allen gevalle de zaken van Overmaze het eerst moes-
ten afdoen, volgens art. 1 der Ampliatie hunner
Instructie, zoo zij althans geenen specialen last tot
het aanvaarden van een ander proces mogten heb-
ben; maar dat H. Ho. Mo. daarenboven nooit
gedoogen zouden, dat de Kamer zich de regt-
spraak over dit geding aanmatigde, daar het
tot hare competentie geenszins behoorde. Een
belangrijk incident deed zich in dit jaar bij de behan-
deling van het Overmaassche geschil voor. De Staten-
Generaal waren van oordeel, dat niet alle Leden der
Chambre mi-partie bevoegd waren om er regt in te
spreken, en bragten dit door eene missive ter kennis
der Kamer. Zij grondden hunne wraking daarop,
dat diegenen, die voorheen in zaken, nu voor de
Kamer aanhangig, als Regtsgeleerden consultatiën
gegeven, of als Regters in Hoven van Justitie of
andere Regtbanken geadviseerd hadden, zich van het
oordeel over deze gedingen behoorden te verschoonen.
Hierop antwoordden de Regters, dat hun genoegzaam
eenparig oordeel was, ,,dat deze redenen met alle
„regten overeenkomstig waren en in alle Hoven
quot;Van Justitie admissibel, wanneer iemand der plai-
quot;doijerende partijen ze wenschte te allegeren en
»te verifiëren; ja dat, iemand van de Regters zich
quot;in dier voege vindende geëngageerd, gewoon is
quot;Cn ook zou behooren zich van zoodanige zaken
quot;te ontlasten.quot; Daarop schreven H. Ho.. Mo. den
28sten Januarij 1655 aan dA Lands-advocaat en den
procureur, beide toen te Dordrecht aanwezig : Voor-
eerst, dat ze te zamen den Heer eijckewaart „in
quot;\'tparticulierquot; moesten kennis geven, dat hij naar
het oordeel van H. Ho. Mo. in de zaak der landen
Van Overmaze geen Regter zijn kon, omdat hij, als
Raad door den Koning van Spanje gecommitteerd
over Braband, het Hertogdom Limburg en de drie
landen van Overmaze, zoo vóór het sluiten van het
Tractaat van Vrede, als ook daarna, en met name
gedurende den twist over de souvereiniteit der drie
genoemde landen, „heeft helpen formeren de plac-
quot;Caten, mandamenten cassatoir en verdere provisiën,
„bij den gemelden Raad van Braband op den naam
quot;Van den hoogst-gemelden Heer Koning van Spanje
quot;Uitgegeven tot maintenue van deszelfs pretens regt
„over dezelve landen, na dat die onder dezen Staat
„zijn gereduceerd geweest.quot; Om dit gevoelen te
staven en deze redenen kracht bij te zetten, moes-
ten de advocaat en de procureur den Heer rijcke-
waart aan eenise door den Raad van Braband,
\') Verg. art. 24 van de Wet op de Regt. Org.
-ocr page 114-tijdens hij er Raadsheer in was, uitgesehrevene plac-
caten herinneren, met name aan die van den
September 1647 en den 19^™ Maart 1648, en voorts
in het algemeen aan alle, die op de zaak in kwestie
ook maar eenigzins betrekking hadden. Weshalve
zij den Heer rijckewaart moesten aanzeggen, dat
de Staten-Generaal hem „met goede en süffisante
„redenen recuseerden, te meer, daar de voorschre-
„vene placcaten en provisiën van justitie door H.
„Ho. Mo. sub n°. 60 als munimenta causae ge-
„produceerd werden.quot; — Een tweede last, dien H.
Ho. Mo. aan den advocaat en den procureur op-
droegen, was om „evenzoo in \'tparticulierquot; den
Heer VERHEYEN te verklaren, „dat H. Ho. Mo. mede
„sustineerden, dat ook hij geen Regter over de zaak
„der landen van Overmaze zijn kon.quot; Zijne wra-
king grondden zij daarop, dat hij, „na het resig-
„ neren van het ambt van Hoogschout der stad
„Maastricht, door den Koning gebeneficiëerd was
„geweest met het auditeurschap over het hertogdom
„Limburg en de drie landen van Overmaze, en
„zich gedurende de disputen over de souvereiniteit
„van dezelve landen door den Koning en zijne
„Officieren, over die landen aangesteld, had laten
„gebruiken als agent, advocaat en adviseur in deze
„zaak, en tot voorstand van het pretens regt van
„den Koning over die landen; en dit alles niet al-
„leen te Brussel bij de Regering aldaar, maar
„zelfs ook in den Haag bij H. Ho. Mo. en den
„Spaanschen Ambassadeur.quot; Ook dit was, meenden
de Staten-Generaal, reden genoeg voor verheten
om zich aan het proces te onttrekken, hetgeen zij
boven eene formele wraking van hunnen kant schij-
nen verkozen te hebben; zij gelastten overigens nog
aan binnen advocaat en procureur, dat zij hun
zoo veel mogelijk moesten melden, hetgeen ieder der
gewraakten mondeling of schriftelijk zou antwoor-
den , met juiste bijvoeging van alles, wat deze in het
midden mogten brengen. — Aan den hun opgedrage-
nen last voldeden cau en van dijck gereedelijk, en
zonden reeds dennbsp;Februarij een verslag van
- hunne verrigtingen aan H. Ho. Mo. op. Dit ver-
slag bevatte in hoofdzaak het volgende: zij hadden
zich volgens de Resolutie en de hun toegezondene
missive van 28 Januarij naar de Heeren rijcke-
waart en verheten begeven, en ieder hunner af-
zonderlijk voorgehouden, welke redenen H. Ho.
Mo. tot hunne wraking meenden te hebben; terwijl
zij den Heer rijckewaart aangeboden hadden , hem
de kopijen van de placcaten, mandamenten cassa-
toir en provisiën van justitie in handen te stellen,
waarvan H. Ho. Mo. in hunnen brief hadden mel-
ding gemaakt. Daarenboven hadden zij aan beide
Regters een afschrift gelaten van een extract uit
de Resolutie, ieder voor zoo veel hem aanging,
met verzoek, of ieder hunner voor zich van de daarin
opgegevene redenen wilde kennis nemen, en zich
dan van de regtspraak over de kwestie der Over-
inaassclie landen versclioonen. Dan, de Heer mjcke-
WAAUT had eerst geAveigerd dit extract aan te ne-
men maar het toch later op hnn aandringen tot zicii
genomen „om te lezen.quot; Daarop had hij het den
lödeb Februarij in tegenwoordigheid van verheten
aan catj en van dijck terug gegeven, en hun te-
vens mondeling geantwoord, dat hij het niet als
eene wraking kon aannemen; dat hij zoowel door
den Koning van Spanje als door de Staten-Generaal
gecommitteerd en beëedigd was, en dat hij zich op
het door H. Ho. Mo. (zijnde ééne der partijen) aan-
gevoerde niet zonder voorkennis des Aartshertogs
leopold kon excuseren; maar dat, meenden H. Ho.
Mo. eenige redenen tot zijne wraking te hebben,
zij dit bij request moesten verklaren, zoo als zulks
bij de Hoven van Justitie gebruikelijk was, en daar
hunne gronden bijvoegen, al hetwelk dan in zijne
handen gesteld en aan zijne Hoogheid medegedeeld
zou worden, als wanneer de Chambre mi-partie, na
kennisneming van de antwoorden en rescripten daar-
over, naar behooren zou resolveren. - verheten
had,\' dus eindigde het verslag, dit antwoord aan-
gehoord, en zich voor zijnen persoon er mede ver-
eenigd, hoewel hij zijn extract behouden had.
Nadat dit rapport dennbsp;Februarij ter verga-
dering van H. Ho. Mo. was gelezen, besloten deze
aan den advocaat en den procureur op te dra-
gen, om een concept van eene „geraisonneerdequot;
. missive aan de Chambre mi-partie te dezer zake
op te stellen, en liet ten spoedigste aan de goed-
keuring der Staten-Generaal te onderAverpen. In
hoe verre dit gebeurd is, is mij niet gebleken; het
eerst, dat ik weder melding van de zaak gemaakt
vind, is in een advies van de Lands-advocaten paets,
pandelaar en bort, in dato 11 April 1656. Deze
waren van oordeel, dat H. Ho. Mo. der Chambre
mi-partie moesten berigten, dat zij, goede rede-
nen van wraking tegen de beide meergemelde Reg-
ters hebbende, hun dit om gevoegelijkheids wille
en met vast vertrouwen, dat zij zich zelve zouden
hebben geëxcuseerd, hadden medegedeeld. Daar
echter tot op den gemelden datum hierop nog geen
acht was geslagen en de Chambre verklaard had,
dit niet te zullen doen, ten ware deze redenen
„judiciëlijk, zoo als in materie van regtspleging
„gewoon is te geschieden, werden geproponeerd,quot;
en voorts H. Ho. Mo. nu op deze wijze haar hunne
wraking wilden voorstellen, was der Lands-advo-
caten gevoelen verder, dat H. Ho. Mo. der Kamer
met bijvoeging dezer redenen moesten opdragen om
bij den Aartshertog leopold aan te dringen, of hij
andere personen in de plaats der gewraakte wilde
aanstellen; terwijl de advocaten er niet aan twij-
felden, of de Regters zouden de gronden van
wraking billijken, daar zij er immers reeds in hun
bovenvermeld, op dennbsp;Januarij door H. Ho.
Mo. ontvangen advies, mede hadden ingestemd. —
De Staten-Generaal schijnen M^erkelijk dezen weg
gevolgd te zijn, althans reeds den 28«*™ April meld-
de hun de Spaansche Ambassadeur gamarea, dat
de Aartshertog twee personen in plaats der ge-
wraakte Raden had aangesteld; waarop H. Ho. Mo.
antwoordden, dat, zoo hun de namen dezer personen
werden medegedeeld, zij onbezwaard zouden zijn,
om hen van Commissiën te voorzien en te beëedigen.
Wat nu de reden mag geweest zijn, dat de Sta-
ten-Generaal eerst den Februarij 1657 berigt
ontvingen, dat de Heeren buisset en laurin door
den Koning van Spanje in plaats van rijckbwaart
en verheyen benoemd waren, is mij onbekend ge-
bleven. Den eindelijken afloop der zaak zullen wij
bij de behandeling van het jaar 1657 nader uit-
een zetten.
Ook het jaar 1656 kenmerkte zich weder door
het ontbreken van twee Regters van de Staatsche
zijde in de Chambre mi-partie. De Heer van hoorn
had zich aan de hem opgedragene werkzaamheden
onttrokken en de Heer bouricius had de Kamer ver-
laten zonder terug te keeren. De Staten van Holland
bleven achterlijk in het benoemen van eenen Reg-
ter in de plaats des eersten, niettegenstaande de
herhaalde dringende uitnoodigingen van H. Ho.
Mo. en van de Chambre zelve. Den 22®teii No-
vember schreven de Raden te dezer zake aan H.
Ho. Mo., dat zij besloten hadden den S^^en Jauu-
arij 1657 eenen aanvang te maken met het lezen
der op de Overmaassclie geschillen betrekking heb-
bende stukken; terwijl zij overeengekomen waren
om, indien er dan nog twee leden ontbraken, de
zaak met zes Regters aan te vangen, en te zien,
wat men alzoo zou kunnen daarstellen tot het aan-
bieden van eenige middelen van accoord. De ver-
anderingen , die het personeel der Kamer overigens
onderging, waren de volgende: de Heer veubolt,
reeds in 1655 benoemd, Averd den 21 Februarij
1656 in plaats van lintelo beëedigd; terwijl, wij
zagen dit reeds vroeger, de Heer alexander van
capellen tot budelopf, Heer van Aertsbergen,
hem na 4 maanden moest opvolgen. Deze werd
dennbsp;Mei beëedigd, doch stierf kort hierna,
weshalve de Heer verbolt den Julij met eene
nieuwe doorloopende Commissie weder beëedigd
Werd. De plaats van lucas olant werd den
Mei door den Heer ludowik horenken tot baf-
pelo , ramum, enz. ingenomen. Mr. johan boreel ,
Schepen en Raad van Middelburg, verving crom-
mon den 23«^®\'! Mei, en gysbert van wtckersloot,
oud Burgemeester der stad litrecht, den Heer
moreelse den 20®^®^ September. In plaats van
verbolt en horenken werden op dennbsp;No-
vember Jonkheer frederik van essen. Raad or-
dinaris in het hof van Gelderland, en Mr. luk as
harkens beëedigd, terwijl eindelijk aan Spanjes zijde
jacques le gat, Raad en Pensionaris der stede
en Castelenye van Veurne, den 27®*®° Maart cuijer-
MANS verving. \') — Als Predikant werd der Kamer
dit jaar Ds. schiphout, predikant te Schelluinen,
toegevoegd.
Reeds merkten wij op, hoe de zaken, die ge-
durende dit jaar bij de Kamer in behandeling kwa-
men, de zelfde waren als die van het vorige jaar.
Zij verrigtte echter niet veel: nu eens zagen de
Regters door het eerste artikel van de tweede In-
structie zich de handen gebonden, dan weder be-
lemmerden de ontbrekende Regters, advocaat of
procureur den geregelden voortgang der werkzaam-
heden; men. verloor daarenboven tijd door het ver-
huizen naar Mechelen, waar men den l^^n Augustus
weder aankwam; in een woord, de Kamer liet zóó
weinig van zich hooren, dat zelfs van aitzema om-
trent hare geschiedenis niets meldt. De Nederland-
sche Regters zelve gevoelden, hoezeer de houding
hunner Committenten bij die van Spanje afstak;
daar dit steeds voor het aanvullen der vacante plaatsen
en het aanwezig zijn der Raden zorg droeg, terwijl
er aan hun eigen getal steeds een of meer ontbra-
ken. Het duidelijkst blijkt dit uit hunne missive
van den IS^e^i October 1656, aan den Griffier huysch
gerigt, en reeds dennbsp;ter tafel van H. Ho.
\') Verg. over deze veranderingen in het personeel der Regters:
balen, t. a. p. en de Resolutiën der Staten-Generaal, A® 1656,
passim.
Ho. gebragt, waarin zij zich beklaagden, dat zij
»ter Kamere door de manquementen van de zijde
„van H. Ho. Mo. in dier voege versteld waren,
„dat zij zich ongenoegzaam, ja volkomenlijk in
„ extremiteit van rade bevonden, en onmagtig tot
„zoodanige directie, als in dezen hoog noodiglijk
„vereischt werd.quot; Zij wezen er verder op, hoe zij
den advocaat cau, den procureur van dijck en
den Uaadpensionaris van Holland hiervan tevens
hadden kennis gegeven, en alzoo, „zooveel in hen
„was, de droevige en niettemin regtvaardige en
„voor hen allenthalve verdrietige klagten van de
„ Raden van \'s Konings zijde hadden gestild, doch
„geenszins gestuit.quot; Eindelijk hadden zij zelfs ook
H. Ho. Mo. om „redres tegen zulke ongelegenhe-
„denquot; verzocht, dat echter niet gevolgd was. Nu
waren er vele zaken van particulieren, waarin voor-
zien moest worden, tenzij men ,,den geïnteresseer-
„den ondienst en der Kamere notoire kleinigheidquot;
wilde aandoen, ,,buiten alle hare verdienstenwaar-
om de Regters het noodig oordeelden den Griffier
hiervan kennis te geven, „alzoo zij ten uiterste daar-
„toe geperst en gepraamd waren, en nagenoeg niets
„naders en beters over hadden;quot; terwijl zij hem ver-
zochten , of hij deze hunne missive aan de Staten-
Generaal wilde mededeelen. — Werkelijk schenen
H. Ho. Mo. na het hooren van dezen brief de zaak
eenigzins ter harte te willen nemen, waartoe zij den
gewonen weg van het benoemen eener Commissie
insloegen. Den November werden tot leden
dezer Commissie de volgende Heeren gekozen :
huygens , van mlérode, van beverningh , veth (of
crommon), van der hoolck, wijgkel, mulert en
schulenborch, die den last ontvingen om „een
„ bundig besoigne aan te stellen nopens het redres
„der Chambre mi-partie, met den gevolge en aan-
„kleven van dien, en daarvan, zoo het haar eenig-
„zins mogelijk is, rapport te doen.quot; Zij maakten
hiermede echter zóó weinig haast, dat de Staten-
Generaal zich genoodzaakt zagen hun den IS-^e^ De-
cember 1656, en den 20«ten Maart en April 1657,
hunne taak te herinneren ; hoewel ook dit laatste jaar
verliep, zonder dat zij van zich lieten hooren.
1 6 5 7.
Talrijk als de paragraphen in de Resolutiën der
Staten-Generaal van dit jaar zijn, die op de Cham-
bre mi-partie betrekking hebben, is derzelver in-
houd al zeer onbelangrijk. Zij bevatten weder een
voortdurend klagen over het ontbreken van Neder-
landsche Regters; onophoudelijke aanvragen om
Commissiën m blanco voor Spaansche gedelegeerden;
een telkens herhaald verzoek om een besluit, hoe
te handelen bij het kiezen der superarbiters in ge-
val van staking der stemmen, en hoe de loting
en bezoldiging dan zou plaats hebben; zonder dat
in de Resolutiën eenige nieuwe processen als voor
de Kamer aanhangig gemaakt voorkomen. De ge-
schillen omtrent de landen van Overmaze werden
haar, wij zagen dit reeds vroeger, uit de handen
genomen, doch althans dit jaar baatte dit niets tot
het afdoen der hangende zaken. Wij zullen ons
daarom weder bepalen tot het mededeelen van eenige
hij zonderheden omtrent de geschiedenis der Kamer,
zonder hare verrigtingen aan te roeren; na opgemerkt
te hebben, dat van de geschiedschrijvers slechts ba-
len en van aitzema ons iets omtrent haar melden; de
laatste, als hij in zijn 37®*® boek ter loops verhaalt,
dat de Heeren hüygens c. s. in Mei rapporteerden
over hunne conferentiën met den Spaanschen Am-
bassadeur , die o. a. betrekking hadden op de loting
hij het kiezen der superarbiters, en het langs min-
nelijken weg afdoen der kwestie van de Overmaas-
sche landen.
Den Februarij ontvingen H. Ho. Mo. een
schrijven der Regters, waarin gemeld werd, dat
de Koning den Raadsheer n. locqüet, gewoon Lid
van het Hof van Braband, in plaats van le gay
benoemd had, en de Regters tevens om eene Com-
missie voor hem verzochten. Voorts bevatte de mis-
sive kennisgeving van de benoeming der Heeren
buisset en laurin, om in plaats van de gewraak-
ten, rijckewaart en verheven, zitting te nemen;
doch alleen in het geschil over de Overmaassche
landen, en in de andere processen, die gedurende
8*
-ocr page 124-de behandeling van die zaak mogten voorkomen.
Eindelijk vroegen de Reglers, of de ledige plaats
van simon van hoorn toch mogt vervuld, en bou-
ricius verzocht worden zich naar Mechelen te be-
geven. De Staten-Generaal stelden de eerste pUB-
ten in handen hunner Gedeputeerden tot de zaken
der Chambre mi-partie (huygens c. s.) , terwijl de
Heeren van Holland verzocht werden, de opene
plaats van van hoorn ten spoedigste aan te vullen.
Den ISdeïi Februarij herhaalden de Regters het ver-
zoek om „suppletiequot; van hun getal, en den
Maart drong de Ambassadeur gamarra zelf er op
aan. Den Maart schreven President en Raden
weder over de te zenden Commissiën der Heeren
büisset en laurin, en vroegen, of men er duide-
lijk in wilde uitdrukken, dat deze Heeren alleen
tot de zaken der landen van Overmaze waren ge-
committeerd, en of H. Ho. Mo. iemand benoemen
wilden om hen te beëedigen. Al deze stukken onder-
gingen het zelfde lot, van in handen der Commissie
ad hoe gesteld te worden, die echter met haar rap-
port er over geen haast maakte. Nu vroeg de Am-
bassadeur den 8®ten April weder, of men twee nieuwe
Commissiën voor de beide Raden, door den Koning
in de plaats der gewraakte Regters benoemd, wilde
vervaardigen, „met de clausule, dat de gesurro-
„geerde Heeren ook zullen mogen opineren in an-
\',\'dere zaken, die daar voor zullen komen gedurende
„de lectuur van het voorschrevene proces.quot;
Deze verzoeken om Commissiën en om aanvulling
van het getal der Regters volgden elkander in dit jaar
gedurig op, en ondergingen de zelfde regelmatige
maar ook trage behandeling, van naar de bovenge-
noemde Commissie verwezen te worden. Het laatst,
dat zij in de Resolutiën voorkomen, is op den
November, toen er Commissiën in blanco verzocht
werden met de clausule „gedurende de absentie,quot;
en bestemd voor de Heeren philants en de ruys-
schen, beiden door Spanje ter tijdelijke vervanging
van rijckewaart cu verheyen gecommitteerd, ver-
mits deze den Ambassadeur in de nu aangevangene
diplomatieke conferentiën over de Overmaassche za-
ken bijstonden. Dat de Raden buisset en laurin
hen niet langer vervingen, zal geene verwondering
baren, als men bedenkt, dat deze slechts tijdelijk
gecommitteerd waren, zoo lang rijckewaart en ver-
heyen als gewraahten geene zitting in de Kamer
konden hebben.
Den 29^*®» Januarij 1657 werd Mr. johan van
scHRiEK, Burgemeester der stad Deventer, in plaats
van hendrik van coeverden ten berge, (die Op
den November 1655 eindelijk de ledige plaats
van den Overijselschen Regter had vervuld,)\') door
\') balen, t. a. p. bl. 128, geeft de vervanging van rijckewaart
door DE RUYSSCHEN op als eerst den April 1658 geschied.
phil.ants noemt hij niet.
=) balen, t. a. p. bl. 128.
H. Ho. Mo. afgevaardigd; overigens hadden er geene
veranderingen in het personeel der Kamer plaats.
Toen de Regters in de maand Augustus weder
naar Dordt moesten vertrekken, heerschte er in die
stad eene hevige en „schuwelijkequot; ziekte, die hen
bevreesd deed zijn, zich aldaar te vestigen; zij ver-
zochten daarom aan H. Ho. Mo., of zij niet nog
een jaar te Mechelen mogten blijven, om dan daarna
ook twee jaren achtereen te Dordrecht te vertoeven.
Den Isten Augustus kwam dit verzoek ter tafel van
H. Ho. Mo., nadat de Regters reeds meer dan eens
gevraagd hadden, een jaar langer te Mechelen te mo-
gen blijven, „wegens de groote moeijelijkheid en het
„ongerief van het verhuizen;quot; hetgeen in zóó verre
was toegestaan, dat de Staten-Generaal den l?«!™
April aan de Chambre mi-partie veroorloofd hadden,
tot „prima Novemberquot; te Mechelen zitting te hou-
den. Toen nu echter de zeker zeer geldige reden
van de afschuwelijke ziekte aan het verzoek nieuwe
kracht bijzette, stonden de Staten-Generaal de ge-
vraagde zaak gereedelijk toe, immers tot den laat-
sten Augustus 1658, mits de Regters het verlof
hiertoe van den Aartshertog don ju an, die intus-
schen aan leopold was opgevolgd, aan H, Ho. Mo.
overzonden. Deze ontvingen de acte van dit verlof
des Aartshertogs dennbsp;September.
Het door ons reeds bij de behandeling van het
-ocr page 127-jaar 1655 aangeroerde punt betrekkelijk het loten
in geval van staking der stemmen kwam dit jaar
Weder ter sprake, en zoowel de Ambassadeur ga-
Marra als de Regters zelve dienden daaromtrent
hunne memoriën en missiven bij de Staten-Generaal
in. Deze namen den Maart te dezen aanzien
eene Resolutie, welker inhoud hierop nederkwam:
in zaken van Staat tegen Staat moesten Commissa-
rissen, daartoe door beide Hooge Partijen te kiezen,
het lot werpen, van welke zijde twee, van welke
één Superarbiter moest worden toegevoegd; de Pre-
sident en de Raden moesten steeds als de stemmen
staakten Partijen hiervan verwittigen, opdat deze
hare Commissarissen zouden kunnen benoemen. In
zaken van particulieren daarentegen moesten de
Raden zelve loten. De bezoldiging der superarbiters
nioest op de zelfde wijze en naar den zelfden maat-
staf als die der gewone Regters geschieden, terwijl
de meerdere kosten dezer betaling door den Koning
en de Staten-Generaal bij helfte zouden gedragen
worden. Deze Resolutie werd den Ambassadeur
medegedeeld, doch der Tweeledige Kamer zelve
schijnt men er geene kennis van gegeven te heb-
ben ; althans den 6^®» April vroeg zij o. a. om eene
Resolutie nopens de loting en een antwoord op de
veelvuldige daarover door haar geschrevene brieven.
Diensvolgens zonden H. Ho. Mo. er haar een afschrift
van; waarop de Regters den Junij antwoordden,
dat het gevoelen van de Staten-Generaal van dat
des Aartshertogs te dezen aanzien merkelijk ver-
schilde, en dat ook H. Ho. Mo. zich zeiven geens-
zins gelijk waren gebleven, maar integendeel ge-
heel in strijd gehandeld hadden met hunne vroegere
Resolutiën, en bepaaldelijk met die van den l^ten
Mei 1655:\') eene omstandigheid, die de Regters
„zeer merkelijk versteldquot; deed zijn. Hierom vroe-
gen zij, of H. Ho. Mo. hunne Resolutiën over het
staken der stemmen nog eens in nadere „resum-
„tie van deliberatiequot; wilden nemen, en hetzij met
den Ambassadeur, hetzij met den Aartshertog er
over wilden confereren. — Deze missive werd even
als de vorigen in handen der Commissie tot de zaken
van de Chambre mi-partie gesteld, waardoor de
zaak weer op de lange baan geschoven werd; al-
thans in dit jaar komt zij niet meer in de Resolu-
tiën voor.
De Commissie, ten vorigen jare tot redres der Ka-
mer benoemd, liet, hoewel twee malen in den loop
der maanden Maart en April daartoe aangemaand,
in dit jaar niets van zich hooren.
Het overlijden van den Lands-advocaat pandelaae
was oorzaak, dat den ll-ïen December Mr. gekard
van der wolfe tot advocaat van H. Ho. Mo. voor
de Chambre mi-partie benoemd werd.
\') Zie bl. 101, 102.
-ocr page 129-Leverde het vorige jaar weinig bijzonders omtrent
de verrigtingen der Kamer op, in dit was het niet
beter gesteld. Het voortdurend terug blijven der
Hollandsche en Vriesche Regters, en het overlijden
van eenige andere, is zeker voor een groot deel
de oorzaak hiervan geweest; daar het der Kamer
aan werkzaamheden gewis niet ontbrak: althans
sprak de Secretaris der Spaansche Ambassade in zijne
straks te vermelden memorie, den December
aan H. Ho. Mo. ingediend, van „wel honderd
„processen, die voor de Chambre mi-partie
„waren geïnstrueerd, gefourneerd en gereed
„om te worden geoordeeld.quot; Vangen wij onze
üaededeelingen omtrent de geschiedenis der Kamer
gedurende dit jaar aan met de opgave van de ver-
anderingen , die gedurende den loop er van in haar
personeel voorkwamen.
Nadat de Griffier graswinckel zich in Januarij
en Februarij herhaaldelijk genoodzaakt gezien had
om de Commissiën voor de plaatsvervangers van
rijckewaart en verheten aan te vragen, gaven
H. Ho. Mo. den 25®^^™ Mei aan den Spaanschen
Secretaris van Legatie richard , na het lezen zijner
hiertoe strekkende memorie, vier Commissiën voor
even zoo vele Spaansche Regters. Twee van deze
waren benoodigd door het overlijden van de Raden
edelheere en le gay, de twee andere ten ge-
volge van „empêctiements legitimes survenus a
„deux autres Juges.quot; De plaats des Heeren lb
gay werd echter eerst in December van dit, die
van edelheere in Januarij van het volgende jaar
vervuld. Die des eersten werd den December
1659 ingenomen door jehan charles des cordes.
Licentiaat in de Regten. De vacante plaats van
rijckewaart werd den April 1658 door jehan
anthoine de ruysschen , Heer van Eleshem (of He-
lissen), ordinaris Secretaris in den Grooten Raad
van Zijne Koninklijke Majesteit, vervuld.\') Hoe
het met die van verheyen is gegaan, is mij niet
duidelijk geworden. Ten volgenden jare komt deze
voor als in de Kamer zitting hebbende en met
van rodenburg de middelen tot haar redres be-
ramende, terwijl balen niets van zijne vervanging
door philants of een\' ander meldt. In plaats van
van wijckersloot werd christiaan van roden-
burg , Raad ordinaris in het Provintiale Hof van
Utrecht, den Junij beëedigd.
Den Augustus van dit jaar verplaatste zich
de Kamer weder naar Dordrecht, en betrok den
28sten November aldaar een ander gebouw, den
BALEN, t. a. p. bl. 128.
schkltema, Staatkundig Nederl., in voce. burman, Traject.
Erud. in voce. van de wateb, Qroot Utrechtsch Placaathoek,
n. bl. 1050.
-ocr page 131-Kloveniers-Doelen. Toen de Regters in Julij van
dit hun voornemen om naar Dordt terug te keeren
aan H. Ho. Mo. kennis gaven, voegden zij er het
verzoek bij, dat de opene plaatsen van Holland
en Vriesland toch niet langer onvervuld mogten
blijven; terwijl het ook dit jaar weder bij de ge-
wone aanschrijvingen van H. Ho. Mo. aan de
Staten dier Provintiën bleef, zonder dat de Raden
benoemd werden. De Spaansche Regters schijnen
ditmaal echter ook geen haast gemaakt te hebben
met hun vertrek naar Dordrecht; althans den S®^®\'^
October schreven de Nederlandsche aan de Staten-
Generaal, dat hunne Spaansche Collega\'s toen „van
„dag tot dag te gemoet gezien werden.quot;
Na nog twee malen daartoe te zijn aangemaand
bragt de Commissie, benoemd tot het vinden van
een middel tot redres der Kamer, den 11 ^en Oc-
tober eindelijk haar rapport uit, welks inhoud ech-
ter, daar het mondeling geschiedde, ons onbekend
is. H. Ho. Mo. stelden haar daarop eenige stukken
in handen, consideratiën bevattende omtrent „de
„jurisdictie en het beleid der Chambre mi-partie,
„met voorslagen omtrent de disordre daarin zijnde.quot;\')
Deze stukken moest de Commissie onderzoeken, en
BALEN, t. a. p. bl. 128, 129.
Van wien deze stukken afkomstig waren, is ons onbekend
gebleven: de Resolutie meldt het niet.
er rapport op doen; waarmede alle bijzonderhe-
den omtrent haar werk voor dit jaar ophouden.
In October schijnen H. Ho. Mo. eindelijk den
flaauwen gang der zaken in de Chambre mi-partie
moede te zijn geworden, en bedacht te zijn geweest
op eene zoo niet geheele, dan toch tijdelijke ophef-
fing derzelve. Na het voorlezen van den straks gemel-
den brief van de Nederlandsche Regters, in dato 8
October, stelden de Staten-Generaal op den 22®*®ii dier
maand eene Resolutie vast, waarbij de Gedeputeer-
den der verschillende Provintiën in de vergadering
verzocht werden, ieder den Heeren hunnen Princi-
palen in bedenking te geven: „of H. Ed. Mo. met H.
„Ho. Mo. tot betrachting van de mesnagie van het
„land niet zouden kunnen goedvinden, dat, gedu-
„rende de deliberatiën over het redres der Chambre
„mi-partie, de gedelegeerde Regters van dezer zijde
„geëxcuseerd werden van die moeijelijke en uithui-
„zige reizen naar de plaats der residentie van dezelve
„Chambre, geconsidereerd, zoo als uit de missive
„bleek, dat zij aldaar geene diensten konden doen.quot;
Nog voegden H. Ho. Mo. als drangreden daarbij,
dat de Regters wegens dit heen en weer trekken
Ivunne „ordinaris functiën en particuliere affairen
„kwamen te verzuimen en terug te stellen.quot; Ruim
Die o. a. inhield, dat het nu reeds „diep in het derde
„jaarquot; was, dat de plaats van van hoorn, en nog langer, dat
die van BODRiciTjs was onvervuld gebleven.
eene maand later, den 26®*®\'^ November, werd deze
Resolutie aan al de Provintiën toegezonden, met
Verzoek om zich het daarin vervatte wél te laten
gevallen. Niet zoodra kreeg echter de Spaansche
Ambassade te \'s Hage van haren inhoud kennis,
of zij vond zich geroepen om zich met de zaak te
bernoeijen, meenende, dat er Resolutie tot geheele
ontbinding der Kamer genomen was. Dien ten ge-
volge ontvingen H. Ho. Mo. den December
eene memorie van den Secretaris richard, waarin
bij om mededeeling verzocht van hetgeen door H.
Ho. Mo. mogt zijn besloten „in zake rakende de
»dissolutie der Chambre mi-partie en de revocatie
„van de Regters aldaar gedelegeerd van wegen H.
„Ho. Mo.quot; Hij schreef o. a., dat de Aartshertog
niet kon begrijpen: „que L. L. S. S. voudraient
„passer outre en une affaire de réelle conséquence
„sans l\'aveu et connaissance de sa Majesté, parce
„que la Chambre a été si solennellement stipulée
„par le Traité de paix et érigée avec beaucoup de
„frais et de peine par un commun consentement
„et sous des instructions réciproquement concertées,
„pour l\'affermissement de la paix, l\'éloignement de
„toutes les mésintelligences, qui pourraient survenir
„entre sa Majesté et L. L. S. S., la décision des
„différenls résultant de contraventions et non-exécu-
„tion du Traité de paix, et le soulagement des sujets
„des deux Etats, qui j devraient trouver un recours
„assuré pour le maintien de leur bon droit.quot; Ver-
der wees hij op de „guère moins de cent proces,quot;
die voorgebragt, geïnstrueerd en in staat van wijzen
gebragt waren, en afgedaan konden worden, zoo
men de Regters slechts van de clausule van het
eerste artikel der Ampliatie hunner Instructie wilde
ontslaan. Het schijnt dus, dat H. Ho. Mo. van oor-
deel waren, dat, ~ hoewel de zaken der landen van
Overmaze aan de jurisdictie der Kamer ontnomen
waren, — deze echter niet tot iets anders mogt
overgaan, voor dat dit geschil, zij het dan ook
langs geheel anderen weg, was beslecht. De Ge-
deputeerden van Holland namen deze memorie over,
en twee dagen later, den 12den December, werd
zij weder ter tafel gebragt. Na deliberati^ vond
men nu goed aan richard te antwoorden, „dat
„H. Ho. Mo. geenszins bij zich zeiven Resolutie
„genomen hadden tot dissolutie van de Kamer of
„tot revocatie van de Regters, daarin van dezer
„zijde gecommitteerd, maar wel, dat H. Ho. Mo.,
„bemerkende rebus sic stantibus in dezelve niets
„vruchtbaarlijks te kunnen worden geëffectueerd,
„de respective Provintiën in bedenken gesteld had-
„den, of zij niet zouden kunnen geraden vinden,
„de Regters, uit den haren in de voorschrevene
„Chambre gecommitteerd, voor eenigen tijd te excu-
„seren van hunne uithuizigheid, tot dat de zaken
„van dezelve Chambre bij onderling concert tus-
„ sehen de hooge Partijen ter eenre of ter andere
„zijde naarder gereguleerd zullen zijn.quot;
De lotgevallen en verrigtingen der Tweeledige
Kamer gedurende dit jaar zijn uit de Resolutiën
en oorspronkelijke stukken, (die weder meest alle
ontbreken,) slechts zeer gebrekkig op te maken.
I^e geschiedschrijver van aitzema geeft niets om-
trent haar op, en balen noemt alleen de in haar
personeel voorgekomene veranderingen. Van hare
Werkzaamheden valt niets te zeggen, daar de Kamer
ongeveer niets moet hebben uitgevoerd: althans de
Regters zijn in het geheele jaar niet voltallig ge-
feest , en de Resolutiën der Staten-Generaal bevat-
ten niets omtrent rapporten, missiven, aanvragen
om inlichtingen, of dergelijke ingekomene stukken ,
betrekking hebbende op voor de Kamer aanhangige
gedingen. De handelingen over het redres werden
voortgezet, en het is met deze, dat wij ons grooten-
deels zullen hebben bezig te houden.
Den Januarij werd ter vergadering van H.
Ho. Mo. een concept gelezen van eene nieuwe in-
rigting der Kamer, dat goedgekeurd werd, en welks
mededeeling aan den Spaanschen Ambassadeur den
Heeren huygens c. s. werd opgedragen. Deze moes-
ten tevens aan gamarra verzoeken, of hij bij zijne
Regering wilde aandringen op het aannemen van
dit concept; terwijl aan van rodenburg kopij van
hetzelve gezonden werd, om aan zulke Regters van
de Spaansche zijde mede te deelen, als hij het
meest geraden vond; waarbij hem tevens verzocht
werd, van zijne verrigtingen ten dezen getrouw en
voortdurend verslag te doen. Maar wat hield nu
dit „concept-reglementquot; in? Ziedaar eene vraag,
welker juiste beantwoording ons ten eenenmale on-
mogelijk is, daar wij in de verschillende verzame-
lingen van brieven, memoriën, acten, enz, bij de
Staten-Generaal ingekomen, er te vergeefs naar
zochten. Wanneer wij echter straks eene nota van
den Ambassadeur gamarra en eene Resolutie van
H. Ho. Mo. zullen vergelijken, zal ons wel eenigzins
blijken, wat de Staten-Generaal bedoeld hebben;
te meer, daar deze nota door den Ambassadeur op
last des Aartshertogs opgesteld werd na het ontvan-
gen van het concept en van de mededeelingen der
Heeren hüygens c. s. Den Pebruarij bragten
deze laatsten een rapport uit over hunne conferentiën
met gamarra; welk verslag echter geene andere Re-
solutie uitlokte, dan dat H. Ho. Mo. besloten af te
wachten, wat de Ambassadeur dienaangaande te
Brussel zou te weeg brengen. Den 22®^quot; Maart 1659
kwam daarop de zoo even genoemde nota of memorie
van gamarra in, m^elker inhoud ongeveer deze was :
de Aartshertog don juan , kennis genomen hebben-
de van de Resolutie van den Januarij, stemde
er in toe, dat beide Regeringen gezamenlijk bij ge-
schrifte een reglement maken zouden in den vorm
eener interpretatie of toelichting der oorspronkelijke
Instructiën, bij welke laatste dit nieuwe reglement
gevoegd zou worden, en met welke het gelijke kracht
zou hebben. Daarenboven zouden de van weerzijden
gedelegeerde Regters in toereikenden getale ge-
durende den ophanden zijnden zomer zes maanden
zitting houden tot het lezen en afdoen der proces-
sen, die reeds in staat van wijzen waren gebragt,
of dit gedurende dien tijd zouden kunnen worden;
na welke zes maanden er van weerzijden maar twee
Regt ers als Commissarissen-Instructeurs zouden over-
blijven, die dan gedurende hetzelfde aantal maan-
den nieuwe processen zouden instrueren, en alle
noodige „appointementenquot; geven op de incidenten,
die onder die instructie mogten plaats grijpen, even
als ware de Kamer voltallig. Na verloop van de-
zen tijd zouden de gezamenlijke Regters op nieuw
bijeenkomen om uitspraak te doen over de door
de Commissarissen-Instructeurs beleide processen;
daarna zouden deze weder bijeenkomen, en zoo ver-
der. — De Ambassadeur voegde hierbij, dat hem
dit „zeer raisonnabelquot; voorkwam, niet alleen omdat
nien aldus vele onkosten uitspaarde gedurende den
tijd, dat er slechts twee Regters van iederen kant
aanwezig waren, maar ook, omdat hij meende, dat
nien aldus te gemakkelijker tot eene einduitspraak
in de processen zou komen.
Deze memorie werd in handen der Heeren huy-
gens c. s. gesteld en den April namen H.
Ho. Mo. ten aanzien derzelve en van de Chambre
mi-partie het volgende besluit: men zou reeds dade-
9
-ocr page 138-lijk van beide zijden éénen Gecommitteerde laten
ter instructie der processen en het verleenen van
alle noodzakelijke appointementen daarover vallende,
om daarna door het volle getal van Regters, daar-
toe bijeen te roepen, de processen te doen beslech-
ten ; — terwijl, om dit plan te bespoedigen, vaN
RODENBURG, Hertoc reeds gecommitteerd, zoodra mo-
gelijk met een\' der Spaansche Regters in conferentie
moest treden om een nieuw Reglement te ont-
werpen, volgens hetwelk de processen dan voortaan
konden worden beleid, en dat als interpretatie en
toelichting kon dienen van de vroegere Instructiën,
met welke het gelijke kracht en „observantiequot;
hebben zou. — Den Heeren huygens c. s. werd
opgedragen deze Resolutie aan den Ambassadeur
mede te deelen. Dat zij nog al verschilde van het
concept van H. Ho. Mo. van den O^e^i Januarij,
of wel, — indien de Staten-Generaal in deze hunne
Resolutie van den April zich zeiven gelijk zijn
gebleven, — dit concept geenszins met den inhoud
van gamarra\'s nota overeenkwam, valt terstond in
het oog. De Staten-Generaal wilden de Commis-
sarissen-Instructeurs dadelijk werkzaam doen zijn;
de Aartshertog verlangde, dat eerst nog de ge-
zamenlijke Regters gedurende een half jaar,
en dan de Commissarissen zouden vergade-
ren;—^ de Staten-Generaal w^ilden de,Regters, als
de Commissarissen-Instructeurs met hun werk
gereed waren, bijeen roepen; de Aartshertog, hen
op gezette tijden doen bijeenkomen; — de Sta-
ten-Generaal eindelijk sloegen één en, de Aartshertog
twee Commissarissen-Instructeurs voor. üit laatste
punt van verschil vs^ordt echter eenigzins getemperd
door den inhoud van Hunner Ho. Mo. Resolutie
van dennbsp;April, waarbij zij aan den Raad van
State de vraag voorstelden, waaruit de daggelden
betaald zouden moeten worden „van den Commis-
„saris- ofte Commissarissen-Instructeurs quot; die in
de Chambre mi-partie zouden moeten blijven „vol-
„gens de Resolutie van den Januarij.quot; Het
schijnt derhalve, dat wij niet te zeer aan de woor-
den „éénen Gecommitteerde^\' in de Resolutie van
den April moeten blijven hangen; en daaren-
boven blijkt uit eene nader te vermelden nota van
den Secretaris richard, den 10^®\'! November ter
tafel van H. Ho. Mo. gebragt, dat in dezen zomer
steeds twee Nederlandsche Regters te Dordrecht
vertoefd hebben; waaruit wij meenen te mogen op-
maken, dat de Staten-Generaal dit punt hebben
toegegeven. Dan, hoe dit zij, H. Ho. Mo. bleven
volharden bij het gevoelen, dat de overige Regters
nu in Dordrecht niets meer te verrigten hadden,
en het reglement vóór alles moest worden vastge-
steld, opdat men hen dan daarna zou kunnen bij-
een roepen; en toen de Staten van Stad en Lande
dennbsp;April den Heer reusen als gedelegeer-
den Regter aan H. Ho. Mo. voordroegen, vonden
deze hierin aanleiding om te bepalen, dat aan alle
Provintiën geschreven moest worden, of zij hunne
respective quotes in de gelden, ter betaling van
het personeel der Kamer bestemd, na 1° Mei wilden
inhouden. Overigens werd voornoemde reusen door
H. Ho. Mo. aangenaam verklaard, die te zijner tijd
tot het ontvangen zijner Commissie zou worden
opgeroepen, als de geheele Chambre mi-partie we-
der vergaderd zou zijn.
Het behoeft gewis geen nader betoog, hoezeer
deze maatregel in tegenspraak was met den inhoud
van gamarra\'s memorie, die juist de strekking
had om nu al de Regters te Dordrecht te doen
bijeenkomen. Daarom zond richard den lO^®\'^ Mei
een krachtigen brief aan H. Ho. Mo., waarin hij
berigtte, dat des Konings gedelegeerde Regters se-
dert den Mei in genoegzamen getale aanwezig
waren tot het afdoen der hangende processen, nu
meer dan honderd in getal; en er op wees, hoe de
Resolutie van H. Ho. Mo. van den 28®*®quot; April,
omtrent het terughouden van de wedde der Regters
van 1° Mei af, op hetzelfde neerkwam, als aan deze
hunne Commissiën te ontnemen, en enkel op der
Staten gezag zonder medewerking des Konings de
Kamer te ontbinden. Hij toonde voorts aan, hoe
zoowel alle geschilvoerende partijen, als het alge-
meene welzijn en de goede regtsbedeeling hierbij
schade leden, en daarenboven het Tractaat van
Vrede geschonden w^erd; terwijl de Resolutie vol-
gens zijne meening uitliep: ,,au notable mépris et
„vilipendence de l\'autorité de Sa Majesté, dont les
„Sieurs juges sont en la dite ville de Dordrecht à
„ses grands frais inutilement et même indécem-
„ment.quot; Hij vroeg daarop, of H. Ho, Mo. hun
besluit wilden herroepen en den Regters bevelen,
oni zich zoo spoedig mogelijk naar Dordt te begeven,
en de reeds geïnstrueerde processen af te doen; daar
men zeer wel ter zelf der tijd het reglement voor
de Commissarissen-Instructeurs kon opstellen, met
Welke taak veeheyen en van rodenbürg reeds be-
last waren. Den lö^^^i Junij deden H. Ho. Mo.
deze memorie aan de Gecommitteerden tot de zaken
der Chambre mi-partie overhandigen.
Aldus trad men de tweede helft van dit jaar in,
zonder dat de Tweeledige Kamer iets verrigten kon ;
daar tegenover de voltallige Spaansche Regters slechts
twee Nederlandsche aanwezig waren, zoo als blijkt
uit een met kracht en waardigheid gesteld vertoog
van den Secretaris richard, den 13^®»! November
door H. Ho. Mo. ontvangen. Van de onderwerpen
der aanhangige processen vermelden de Resolutiën
in het geheel niets meer, en onder de van Spanje
bij H. Ho. Mo. ingekomene brieven is er geen en-
kele, die op eenig voor de Chambre mi-partie ge-
bragt geding betrekking heeft. Dennbsp;Novem-
ber werd ter tafel van H. Ho. Mo. eene missive
van van rodenburg ovcrgclcgd, waarin deze rap-
port deed van zijne onderhandelingen met den
Raadsheer veeheyen, krachtens de Resolutiën van
den Q^en Januarij en den April dezes jaars.
Deze brief was reeds dennbsp;Mei voorafgegaan
door een verslag van van egdenburg, waarin hij
H. Ho. Mo. meldde, dat zij hunne Commissiën
aan elkander vertoond en de werkzaamheden begon-
nen hadden. Nu berigtte hij dennbsp;November,
hoe zij verscheidene conferentiën gehouden, concep-
ten en projecten gewisseld hadden , doch over een
eenparig reglement het nog niet eens hadden kun-
nen Moorden. Wel hadden zij in sommige punten
overeengestemd; doch uit de bijgevoegde stukken,
(zijnde de ontwerpen, door beiden vervaardigd,) zou
aan H. Ho. Mo. blijken, dat zij in andere nog
gansch niet eensdenkend waren. Zoo had veeheyen
het bezwaar geopperd, dat hij geene „ongelimiteerde
„authorisatiequot; had, waardoor hij kon afwijken van
de memoriën, van wege den Koning aan de Staten-
Generaal overgeleverd; en hoewel van eodenbukg
op zoodanige magtiging had aangedrongen, was ze
aan verheyen nog niet verleend. Aan den anderen
kant had veeheyen in zijne ontwerpen punten in-
gelascht, waartoe van rodenburg meende, dat hunne
Commissie niet strekte; daar het hem voorkwam,
dat het doel hunner bijeenkomsten was „het op-
„stellen van een redres en reglement, waarnaar de
„processen voortaan zouden worden geïnstrueerd,
„(waarom hij ook een concept-reglement voor de
„Instructeurs of de instructie der processen had
„gemaakt,) maar geenszins het maken van een reg-
„lement voor de Deciseurs of de decisiën der pro-
„cessen, en voornamelijk niet der zulke, als reeds
„geïnstrueerd waren, en waarop dus geen^egle-
„ment van instructie toepasselijk kon zijn.quot; Hij
had derhalve gemeend, niet gemagtigd te zijn „tot
„het avoueren der insertie van artikelen omtrent
„het termineren der nu reeds geïnstrueerde zaken,
„het representeren en tegenwoordig blijven der Reg-
„ters te Dordrecht en het regelen van de decisoire
,\',besoignes der Regters.quot; Voorts had verheten in
het art. van zijn ontwerp willen afwijken van
art. 1 der Ampliatie, en het tweede lid van dit
artikel willen uitbreiden en veranderen; beide za-
ken, waartoe van rodenburg hem en zich zeiven
niet\'bevoegd achtte. Nog was van rodenburg van
oordeel geweest, dat de Regters bijeen geroepen moes-
ten worden als de door de Commissarissen-Instruc-
teurs beleide processen in staat van wijzen waren;
in plaats van, zooals verheten wilde, het jaar in
tweeën te splitsen, en de eene helft de Deciseurs,
de andere de Instructeurs te doen optreden. Deze
en andere minder gewigtige zaken kwamen in den
brief van den Utrechtschen Regtsgeleerde voor, die
den IS^«quot;! November in handen van hutgens c. s.
gesteld werd. Nadat deze dennbsp;dier maand
hun mondeling rapport buitengewoon snel hadden
uitgebragt, werd van rodenburg bij Resolutie voor
zijne genomene moeite bedankt, en verzocht te wil-
len voortgaan met het doen van voorslagen tot
dres der Chambre mi-partie, en aan H^^ Ho. Mo.
op te geven, hoe de pnnten van verschil tnsschen
hem en verheten nog konden vereffend worden
opdat de Staten-Generaal dan naar behooren zouden
kunnen besluiten.
Hiermede houden nu de berigten omtrent de
onderhandelingen over de hervorming der Kamer
voor dit jaar op: zien wij nog, wat balenom-
trent de veranderingen in haar personeel vermeldt
Hen 9den Januarij vaardigden H. Ho. Mo. cornelis
jongbloed, Burgemeester der stad Bommel in de
plaats van van essen af, terwijl ik geene andere
Itegters, als door H. Ho. Mo. in dit jaar gecommit-
teerd, heb aangetroffen. Wij merkten trouwens
reeds op, hoe de Staten-Generaal bij de voordragt
van REüSEN alle volgende voordragten van nieuwe
Regters afsneden. De Koning van Spanje benoemde
nog twee nieuwe Raden: cypriaan de varick,
Heer van Carum, enz., op den 7^ennbsp;^^
plaats van wijlen edelheere, en pieter van kor-
tekenne. Licentiaat der Regten, Raad en Pensi-
onaris van het land van der Vriie, op den 17lt;ien
Januarij in plaats van güilliam lottain beëedigd.
^ Reeds den 2den Januarij ontvingen H. Ho. Mo.
\') T. a. p. bl. 129.
-ocr page 145-eenen brief van van rodenburg , waarin hij voldeed
^an hun verzoek van dennbsp;November des vo-
ïquot;igen jaars. De inhoud van dezen brief, die 14 folio
bladzijden in het kopijboek beslaat, komt hier op
neder: de zaken, waarover hij en verheten het niet
eens hadden kunnen worden, waren voornamelijk
de drie volgende.-
1°. verheten had in zijn ontwerp aangedrongen
op het afdoen der reeds in staat van wijzen
gebragte processen; terwijl van rodenburg
meende, dat men alleen tot het maken van
een reglement bevoegd was.
2°. verheten wildc de Regters-Deciseurs gere-
geld om het halve jaar doen bijeenkomen,
om hen dan door de Commissarissen-Instruc-
teurs te doen aflossen; terwijl van roden-
burg de laatsten steeds wilde laten aanblij-
ven, en de eersten slechts dan oproepen, als
hunne tegenwoordigheid vereischt werd en
het jaargetijde geschikt was.
3°. verheten wilde de Commissarissen-Instruc-
teurs magtigen om allerlei interdicten en
provisiën te verkenen; terwijl van rodenburg
hen slechts de meest noodige „appointemen-
„ten, over de Instructie vallende,quot; wilde
laten uitvaardigen.
Ad meende van rodenburg, dat H. Ho.
Mo. wel in den wensch van Spanje konden treden,
voor zoo ver de geïnstrueerde zaken tot de regts-
magt der Chambre behoorden; maar dat zij bij dit
toegeven aan Spanje\'s eisch bedingen moesten, dat
het eerste artikel van de eerste Instructie zóó
werd nagekomen, dat een minder getal Regters tot
het afdoen der nu hangende gedingen bevoegd zou
zijn, daar deze meest alle zaken van minder gewigt
betrofiFen, en geene zaken van Staat waren. Om dit
voorbehoud te verduidelijken, wees van rodenburg
er op, hoe men, met het volledig getal Regters deze
processen beslissende, vele duizenden te koste zou
leggen, ter wille van geschillen, die slechts weinige
duizenden bedroegen; en hoe alzoo ,,de remedie of me-
„dicijne duurder zou komen te staan, als het quaed
„zelve.quot; Ook beriep hij zich op de ondervinding,
die leerde, dat de gedurige uitstellen bij de Cham-
bre mi-partie voornamelijk aan het te groot aantal
Regters te wijten waren; en op Hunner Ho. Mo.
eigene handelwijze, die vroeger een geschil met
Engeland, dat over vele millioenen liep, aan het
oordeel van twee Regtsgeleerden en twee Koop-
lieden van iedere zijde onderworpen hadden,\') en
Verbael van h. van beverningh c. s. , \'s Gravenhage 1725,
bl. 367—369, 457. Dit precedent was van rodenburg persoonlijk
bekend, die één der hier door hem bedoelde Commissarissen geweest
was, aangesteld krachtens art. 30 van het Tractaat van Westminster,
5 April 1654. De overigen waren: van Engelands zijde de Regts-
geleerden johan exton en william turner, beiden Doctoren
in de Regten, en de Kooplieden wijlliam Thompson en thomas
kendall; — van die der Staten, als Regtsgeleerde adriaan van
nog onlangs hunne geschillen over de Lands-Com-
naanderije van den Aldenbiesen en de Souverei-
niteit van Gemert met den Aartshertog leopold als
Grootmeester der Duitsche orde aan de uitspraak
van drie arbiters hadden overgelaten. — Om nu te
geleidelijker tot een kleiner getal van Regters af
te dalen, meende van eodenburg, dat men aan de
op dit oogenblik van beide zijden Gecommitteerden
tot het reglement van redres, of wel aan hen met
hijvoeging van nog eenen Regter van weerzijden,
het onderzoek moest opdragen der thans in staat
van wijzen gebragte processen; daarna moest dan
dit vier- of zestal Regters van de meerdere of min-
dere belangrijkheid van iedere zaak rapport doen
aan de hooge Partijen, als wanneer men volgens
art. 1 der Instructie met onderling goedvinden
een zeker aantal Regters kon oproepen om de kwes-
tiën, die niet „van Staat of groote importantiequot;
waren, te beslechten. Ook kon men , tot nog groo-
tere bezuiniging, den nu werkzaam zijnden Com-
missarissen opdragen om deze zaken summierlijk
almonde, Pensionaris van den Briel, en als Kooplieden lodewijk
kouwens en jacob oyssel. Konden deze Commissarissen het niet
eens worden, dan zouden de Protestantsche Zwitsersche Kantons
als supeTarhiters optreden.
\') Behalve van rodenburg was gedurende zijne onderhandelin-
gen met verheyen de Heer van panhuys aan het redres der
Kamer werkzaam. Evenzoo had verheyen de hulp van een\' der
Spaansche Regters.
door te loopen, en daarna (nog vóór het bijeenroe-
pen der Regters) den weg van minnelijk vergelijk
(viam concordiaé) te beproeven, zooals de Instructie
dit ook medebragt.
Ad IP^ meende van rodenburg, dat het verschil
kon worden bijgelegd, door de bijeenroeping der
Regters aan geenen zekeren tijd des jaars, het beste
saizoen, te binden, maar alleen aan de noodzake-
lijkheid. Volgens het plan van verheten moesten
zij steeds een half jaar bijeen zijn; dit keurde van
rodenburg af, omdat zij zoodoende te zamen zou-
den zijn, hetzij er werkzaamheden waren of niet;
en althans de instructie der processen, (waarmede
zij immers gedurende dat halve jaar zich ook
zouden bezig houden,) door een minder aantal
Regters kon geschieden, dan de decisie. Dit zou
dus weder onnoodige kosten veroorzaken, „waar-
„van het hoog tijd was, dat de hooge Partijen
„verligt werden.quot;
Ad ///«« was van rodenburg van gevoelen, dat
op dit punt geen middel van „conciliatuur oftem-
„peramentquot; te vinden was, daar toch aan Commis-
sarissen-Instructeurs geene andere magt kon ver-
leend worden, dan tot de noodzakelijke „appointe-
„rnenten, op hun instrueren vallende.quot;
Hiermede besloot van rodenburg zijn schrijven
niet. Er was nog iets, waaromtrent hij het met
verheten niet eens was, en dat hij nu dacht te
moeten vermelden. Deze toch had, wij zagen het
reeds ten vorige jare, bij deze gelegenheid het
eerste lid van art. 1 der tweede Instructie willen
schrappen en het laatste lid uitbreiden; zoodat, nu
de zaken van de landen van Overmaze aan eene
afzonderlijke Commissie waren opgedragen, deze
der Kamer niet meer beletten zouden, om zonder
bepaalden last tot andere zaken van Staat over te
gaan; en de Regters, die krachtens het tweede lid
de zaken van „particuliere Provintiën, steden, cor-
„pora, personen,quot; volgens hun oordeel niet tot
de regtsmagt der Chambre mi-partie behoorende,
konden afwijzen, deze zelfde bevoegdheid ook in
zaken van Staat en grooter aanbelang, en voorts
„in allerlei soorten van materiënquot; zouden uitoefe-
nen. Aan het eerste had van rodenburg niet toe-
gegeven , omdat hij niet wist, in hoe ver de Staten-
Generaal van gevoelen waren, dat de Overmaassche
kwestie ten aanzien der Chambre mi-partie als af-
gedaan te beschouwen was, en of niet deze geheele
zaak eerst moest zijn beslecht, vóór de beide Mo-
gendheden andere zaken van Staat regelden. Wat
het tweede punt aanging, meende hij, dat de Ka-
mer daardoor zich zelve tot eenen gewonen Raad,
„een ordinaris Collegie van Justitie,quot; zou maken;
en dat de hooge Partijen, — die immers steeds
door de Commissarissen-Instructeurs omtrent den
aard der voorgekomene geschillen zouden onderrigt
\') Bl. 135.
-ocr page 150-worden, om het aantal Regters, dat er in moest
regt spreken, te kunnen vaststellen , — tevens zou-
den kunnen bepalen, of de zaken tot de judicatuur
der Kamer behoorden of niet; eene uitspraak, waar-
bij aan beide Partijen de voorlichting der Commis-
sarissen-Instructeurs zeer zou te stade komen. Hier
kwam bij, dat het Tractaat van Vrede in het orga-
nieke artikel der Chambre mi-partie den aard der
zaken opgaf, die aan het oordeel der Kamer zouden
kunnen onderworpen worden; zoodat van roden-
burg meende, dat men den Koning ten aanzien van
het eerste lid van art. 1 der Instructie van 1653
zijnen eisch kon toegeven, mits hij de bepaling
van het 21®*^ art. van het Tractaat met het tweede
lid van het zoo even genoemde artikel der Instructie
wilde handhaven.
Dit was in korte trekken de inhoud van vaN
rodenburgs schrijven, dat in handen der gewone
Commissie tot de Chambre mi-partie gesteld werd,
en waarop deze reeds den Januarij rapport deed,
welk mondeling rapport door de Heeren van Zee-
land overgenomen werd, om het aan hunne Prin-
cipalen op te zenden. Het duurde nu tot den
23®teii Julij, eer de aangelegenheden van het redres
weder ter sprake kwamen, op welken dag de afge-
vaardigden van Holland drie Resolutiën van de Sta-
ten hunner Provintie overlegden, concepten omtrent
het redres bevattende. Den Augustus stelde
men deze stukken in handen van de Heeren huy-
(ïens c. s., die den ll-iei hun verslag er over uit-
bragten; waarna de Resolutiën, volgens hun gevoe-
len „gedresseerd,quot; aldus als concepten van redres
van wege de Staten-Generaal werden vastgesteld :
V. Geene gedelegeerde Regters konden van de
zijde van dezen Staat worden aangesteld, dan per-
sonen in regten ervaren: de advocaten en de pro-
cureur moesten, als er zaken van Staat hangende
waren, steeds ter plaatse van het verblijf der Ka-
mer aanwezig zijn, en de Gritïier moest een regis-
ter houden van de in- en uitgaande brieven en van
alle andere zaken, waarvan de Kamer of de Neder-
landsche Regters dit begeerden.
2°. Wanneer de stemmen staakten, waren H. Ho.
Mo. van gevoelen, dat de veel besprokene loting
geschieden moest tusschen „de twee eerste Regters,quot;
die de een van de eene, de ander van de andere
zijde aanwezig waren, hetzij door het trekken van
billetten, of op zoodanige andere wijze, als zij dien-
stig zouden achten. Deze loting moest in de gewone
raadkamer geschieden, in tegenwoordigheid der ove-
rigen; terwijl men de keus der toe te voegen per-
sonen gevoegelijk aan de Regters zelve zou kunnen
overlaten, die hen naar de wederzij dsche Commit-
tenten zouden verwijzen, om hunne Commissiën te
ontvangen en beëedigd te worden. De Heeren
HUYGENS c. s. mocstcn dit aan den Spaanschen
Ambassadeur mededeelen, het met hem trachten
eens te worden en van hunne verrigtingen rapport
doen.
3°. Na de herhaalde aanschrijvingen van den Se-
cretaris RICHARD en de memorialen van den Am-
bassadeur, strekkende tot aanvulling van het getal
Regters in de Chambre mi-partie, vonden H. Ho.
Mo. goed, dit verzoek toe te staan en ter uitvoe-
ring van dien de noodige maatregelen te nemen,
mits Spanje dan ook den voorslag aannam om vier
Commissarissen-Instructeurs te stellen, van iedere
zijde twee, die alle nieuwe zaken, volgens het Vre-
destractaat tot de bevoegdheid der Kamer behoo-
rende, en de reeds hangende processen, die nog
niet in staat van wijzen waren gebragt, zouden in-
strueren. Voorts moesten dan ook de Regters, in
meerder aantal vergaderd, volgens het Oquot;!® artikel
hunner Instructie, trouw dagelijks drie uren voor
en drie uren na den middag werkzaam zijn, tot
dat de zaken, waartoe zij bijeengeroepen waren,
afgedaan zouden zijn. Was er weder een goed aan-
tal processen ter beslissing gereed, zoo moesten zij,
na op eenen bekwamen tijd te zijn bijeengeroepen,
ook weder behoorlijk bijeenkomen. Ook hierover,
even als over het te maken reglement van redres,
moesten de Heeren huygens c. s. met gamarra
confereren, en van hunne verrigtingen rapport doen.
Nog besloot men, de verschillende Provintiën te
verzoeken, of zij hunne gedelegeerde Regters niet
meer aan eenen zekeren korten tijd wilden binden.
öiaar hen committeren, tot tijd en wijle de proces-
sen, welker stukken zij hadden aangevangen te le-
zen, zouden zijn beslist.
Toen deze drie concepten op den ll-^™ Augustus
vastgesteld waren, namen de Gecommitteerden der
Verschillende Provintiën ze over, om aan hunne
Principalen medegedeeld te worden; en den
December stelden H. Ho. Mo. ze voor goed als
Resolutiën vast, om aan den Ambassadeur door de
Heeren htjïgens c. s. medegedeeld te worden, ga-
marra gaf daarop den December aan de Sta-
ten-Generaal te kennen, dat hij ze aannam; waarop
H. Ho. Mo. den Heeren hüygens c. s. opdroegen,
een concept-reglement in dien geest te vervaardi-
gen, den Heer van rodenburg om zijne conside-
ratiën er over te verzoeken, en daarna rapport te
doen, opdat het door H. Ho. Mo. vastgesteld en
dan met den Ambassadeur geteekend kon worden.
Tot dus verre de zaken aangaande het redres der
Kamer gedurende dit jaar; ons blijft nog over na
te gaan, welke veranderingen haar personeel on-
derging. Tot negen malen toe drong de Spaan-
sche Gezant of zijn Secretaris er op aan, dat H.
Ho. Mo. het getal Regters wilden aanvullen; zonder
dat dit echter gebeurde. Nu eens werden de Pro-
vintiën verzocht, zich er op te willen verklaren;
dan weder ontving de Commissie tot de Chambre
mi-partie de memoriën: — de Regtersplaatsen ble-
10
-ocr page 154-ven onvervuld, van rodenburg was van der Staten
zijde alleen met van panhuys te Dordrecht aan-
wezig, terwijl de Koning van Spanje nog johaN
van der schore, der Regten Licentiaat, in plaats
van van der beke tot Regter benoemde, die als
zoodanig dennbsp;Julij beëedigd werd.Over
zijne beëediging rees nog eene geringe kwestie,
daar de Staten-Generaal haar aan hunnen Griffier
graswinckel opdroegen, hetgeen den Spaanschen
Ambassadeur onwelvoegelijk toescheen, omdat van
Spanjes zijde de Raadsheer verheyen beëedigde,
en van die der Staten toch ook van panhuy» aan-
wezig was. Te meer was dit ongepast, omdat gras-
winckel als Griffier van de beëediging nota moest
nemen; iets, dat volgens gamarra\'s gevoelen „in-
„compatible, ou du moins peu accordanf,quot; was met
de magtiging om de beëediging zelve ook te ver-
rigten.\' De Staten-Generaal besloten daarop aan
van panhuys op te dragen, om van der schore
den eed af te nemen.
Den Augustus dezes jaars werd de Kamer
weder naar Mechelen verplaatst, waar haar al spoe-
dig de Spaansche Griffier, boccabella, ontviel. De
Koning benoemde den Januarij 1661 diens
zoon johan baptista boccabelj.a. Heer van Steen-
werven, in zijne plaats tot Griffier, en den 17^®
\') Niet, zoo als balen zegt, 18 Julij 1659.
-ocr page 155-Januarij droegen de Staten-Generaal aan guaswtn-
CKEL op, hem als zoodanig te beëedigen.
Dit jaar is in de geschiedenis der Chambre mi-
partie al zeer onbelangrijk, en wij meenen veilig
te kunnen verklaren, dat hare werkzaamheden ge-
durende hetzelve geheel hebben stil gestaan, van
aitzema en balen leveren dan ook niets omtrent
hare lotgevallen, (de eerste roert nog slechts even
het redres aan,) en de Resolutiën houden weinig
belangrijks omtrent haar in. Den lO^®!! Januarij ver-
zochten H. H. Mo. den Heer van rodenburg, die
zich toen te \'s Hage bevond, er nog eenige dagen
te willen blijven, opdat men hem nader zou kun-
nen hooren op eenige punten aangaande de In-
structie der Kamer. Den 20®^™ bragten de Hee-
ren huygens c. s. het concept-reglement ter tafel,
w^aarvan de vervaardiging hun den 17^®° December
1660 was opgedragen. Het is w^aarschijnlijk op dit
concept, dat van aitzema doelt, als hij het jaar
1660 behandelende zegt, \') dat „eene Concept-in-
,,structie M^el van dezer zijde op het papier gebragt
„is, maar contineerde, dat alleen alle contraventiën
„van het Tractaat van Vrede, bij den Koning of de
„Staten-Generaal, tractanten of contrahenten zelve,
gt;) T. a. p. IV. W. 706.
-ocr page 156-„begaan, ten eersten voor de Chambre gecauseerd
„of gebragt zouden worden; en dat alle contraven-
„tiën, door particulieren gedaan, nergens anders
„zouden worden aangeklaagd, geïntroduceerd of
„vervolgd, dan voor de ordinaris justitie ter plaatse
„van de begane contraventie, of ter woonplaats van
„de contraventeurs.quot; Hij voegt er bij, dat de
Spaansche Ambassadeur dit niet kon noch wilde
toestaan, als strijdig met de voorgaande Instructie
der Kamer, „oordeelende, dat de meeste contra-
„ventiën gebeurden aan deze zijde.quot;
Nadat de Heeren hüygens c. s. dit concept had-
den aangeboden, werd hun opgedragen het aan ga-
marra mede te deelen, zijn gevoelen daarover te
hooren, en van alles rapport te doen. Den April
berigtten de Afgevaardigden van de Provintie Zee-
land, dat hunne Principalen het concept aannamen,
en hiermede houden alle mededeelingen nopens de
Chambre mi-partie en hare hervorming voor dit
jaar op. Alleen werd nog de vaste Commissie van
H. Ho. Mo. tot de zaken der Chambre mi-partie
op den llden October aldus te zamen gesteld: van
ommeren, de m]irode, Raadpensionaris de witt,
stavenisse, cau, van lange, ackema en hüygens.
De Resolutiën der Staten-Generaal even als van
aitzema, die slechts een uittreksel van deze geeft.
handelen in dit jaar ten aanzien der Chambre
mi-partie over niets dan de Commissarissen-In-
structeurs en hunne Instructie. Wij zagen reeds,
dat Spanje op den 17^™ December 1660 de door
H. Ho. Mo. vastgestelde punten aannam, en er
diensvolgens van iedere zijde twee Commissarissen-
Instructeurs moesten benoemd worden. Nu gaf
gamarra op den SO®^®\'! Mei 1662 aan H. Ho. Mo.
kennis, dat de Heeren varick en schore door den
Koning als zoodanig waren aangesteld, en verzocht
hij, of H. Ho. Mo. nu ook de hunnen wilden com-
mitteren; er bijvoegende, dat de Koning hen niet
had willen magtigen om vóór hunne uitspraken par-
tijen voor zich te doen verschijnen, ten einde haar
tot een vergelijk te leiden, als zijnde dit strijdig met
de Instructiën der Kamer. Wat de Spaansche Re-
gering hiermede bedoeld hebbe, is mij niet regt
duidelijk: de geheele instelling der Commissarissen-
Instructeurs was strijdig met de Instructiën der
Chambre mi-partie; het beproeven van via concor-
diae was echter bij de eerste Instructie aan de Reg-
ters opgedragen; waarom mogten de Commissa-
rissen-Instructeurs het nu ook niet doen? —
Daar echter H. Ho. Mo. tot de benoeming nog niet
overgingen, herhaalde gamarra zijn verzoek den
14deii Junij; waarop de Gecommitteerden tot de za-
ken der Chambre mi-partie den Julij \') hun
n Niet op den 18\'\'™ Augustus, zoo als van aitzema meldt.
-ocr page 158-advies uitbragten. H. Ho. Mo. vonden vervolgens
goed aan gamarra te doen weten, hoe verwonderd
zij waren, dat bij zijne memorie van 20 Mei den
Regters-lnstrncteurs de bevoegdheid was ontzegd,
om partijen voor zich te doen verschijnen en tus-
schen haar viam concordiae te beproeven, „door-
„dien in het formeren van de concepte Instructie
„voor dezelve Regters-lnstructeurs, en de besoignes
„daarover gevallen, de functie van zoodanig com-
„positoir officie zonder contradictie aan dezelve In-
„structeurs is gesteld en geïnjungeerd geweest.quot;
Voorts wezen H. Ho. Mo. er op, hoe de oor-
spronkelijke Instructie dit bemiddelen tusschen
partijen mede bragt, en beide Regeringen dus bij
het opstellen van oordeel geweest waren, dat men
vóór een vonnis te vellen „devoiren van amiabele
„interpositiequot; moest aanwenden. .Daarenboven, —
gelukte het treffen van dit accoord, dan zouden de
Regters-Beciseurs niet behoeven bijeengeroepen te
worden, en zou men aldus de kosten van hunne
bezoldiging weder uitsparen; terwijl het ook ge-
woonte was in de Hoven van Justitie, zulke po-
gingen tot accoord door Gecommitteerden in te doen
stellen; en men in de besoignes over het maken van
het redres aan beide zijden verklaard had, bijzonder
het oog te hebben op „de expeditie van partijen
„en de betrachting van mesnagie van finantiën.quot;
Overigens waren H. Ho. Mo. tot de benoeming der
Commissar/ssen-Instructeurs reeds dadelijk bereid .
die aanstonds konden overgaan tot „ interpositie van
„het voorschreven tentamen van accoordquot;-, terwijl
intnsschen de onderhandelingen over hunne Instruc-
tie zouden worden voortgezet, en het vooreerst nog
niet noodig was de Regters bijeen te roepen; daar
hiertoe niet alleen een goed getal van zaken in
staat van wijzen gebragt moest zijn, maar ook, ter
voorkoming van de klagten en disputen over de
regtsmagt der Kamer, alvorens moest worden be-
paald , welke zaken volgens het Tractaat van Vrede
tot hare judicatuur behoorden.
De Commissie, met het overbrengen van deze
memorie belast, rapporteerde den 22®*™ Julij, dat
zij haar aan gamarra had medegedeeld, en deze
op zich genomen had, er over te schrijven; welk
berigt voor dit jaar het laatste omtrent de Chambre
mi-partie is.
Den l®*®\'^ Februarij ontvingen H. Ho. Mo. ant-
woord op de mededeelingen, door hunne Commissie
aan den Ambassadeur gamarra dennbsp;Julij des
vorigen jaars gedaan. De Secretaris richard diende
alstoen eene memorie in, waarin hij kennis gaf,
dat de Koning, om de zaken der Chambre mi-
partie te bespoedigen en in het belang der proces
voerende partijen, wilde treden in het voorstel van
H. Ho. Mo., en den Commissarissen-Instructeurs
toestaan, om van den aanvang van het proces af
pogingen te doen tot eene minnelijke schikking,
mits partijen dit zoowel aan den Koning als aan
de Staten-Generaal verzochten. Indien H. Ho. Mo.
echter niet tevreden waren met „cette offre si rai-
„sonnable,quot; dan wilde de Koning hnn de geheele
zaak toegeven en veroorloven, dat de Commissaris-
sen-Instructeurs zelve het initiatief ter verzoening
van partijen namen, en deze, wanneer zij wilden,
voor zich deden verschijnen. Deze memorie werd
weder in handen der Commissie gesteld; en toen
eichard den löden Februarij aan H. Ho. Mo. uit
naam van gamarra eene voordragt deed tot het be-
noenien van eenen Canunnik in de St. Servaas-kerk
te Maastricht, voegde hij er het verzoek bij om
Resolutie te mogen ontvangen op zijne memorie van
1 Februarij. De Staten-Generaal verzochten daarop
de Heeren huygens c. s. om deze alsnog te wil-
len ter hand nemen en er op te rapporteren, het-
geen zij werkelijk den S^en Maart deden, met bij-
voeging van het ontwerp eener overeenkomst te
dezer zake tusschen den Ambassadeur en de Staten,
welk ontwerp aan de Regters-Instructeurs de magt
toekende om het initiatief te nemen tot bemiddeling
der partijen. H. Ho. Mo. lieten het ter kennis van
richard brengen, en den ss^ten Mei diende gamarra
zijne aanmerkingen er op bij H. Ho. Mo. in:\') „hij
\') In haar geheel te vinden bij van aitzema, t. a. p. IV. bl. 1098.
-ocr page 161-fnbsp;„vond het vreemd, dat H. Ho. Mo. daarin voor-
,,sloegen, eene nieuwe Instructie te formeren, ter-
„wijl de generale van 12 Julij 1652 en de Ampli-
„atie van 17 October 1653 met gemeene bewilliging
„gearresteerd en krachtig genoeg waren; — in het
„eerste artikel der laatste Instructie aan der Eegte-
„ren oordeel was overgelaten, welke zaken tot hunne
„jurisdictie behoorden, en welke niet; en de Reg-
„ters-Instructeurs er geene andere van nooden had-
„den.quot; Hij voegde er het verzoek bij, of H. Ho.
Mo. hunne Regters-Instructeurs Avilden magtigen,
om hierover met die des Konings te onderhandelen.
Zijne memorie werd weder in handen der Commissie
ad hoe gesteld; en nu vinden wij de Chambre mi-
partie in de Resolutiën niet terug vóór den 24®*®»
December van dit jaar, toen President en Raden
van wege den Koning aan H. Ho. Mo. om „man-
„ dament van daechsel op en jegens de vrouw Prin-
„ cesse Douarière\') als tutrice van den jegenwoordigen
„Prins van Oranjequot; verzochten. H. Ho. Mo. be-
weerden echter, dat deze zaak, (waarvan op ver-
zoek van den Aartsbisschop van Mechelen c. s.
kennis was genomen,) niet tot de judicatuur der
Kamer behoorde, en verwezen ze dus naar den
Heer hüygens en de andere Gecommitteerden tot
de zaken van Spanje, die met den Ambassadeur er
over moesten raadplegen.
\') amalia van solms.
-ocr page 162-De berigten omtrent de Chambre mi-partie wor-
den nn langzamerhand al schaarscher en onbeduiden-
der. In de Resolutiën wordt de Kamer in dit jaar
niet vóór den 17^™ Mei genoemd, toen gamarea
H. Ho. Mo. verzocht, of zij bij hunne Gecom-
mitteerden wilden aandringen op het doen van rap-
port op zijne memorie van dennbsp;Mei des voor-
gaanden jaars. Men stelde dit verzoek der Commissie
in handen, die nu op staanden voet, den Mei,
haar rapport deed; waarop H. Ho. Mo. besloten
den Ambassadeur in antwoord op zijn „memoriaalquot;
van den 22^^11 Mei 1663 te doen weten, „dat zij
„het vreemd vonden, dat bij dat memoriaal gerevo-
„ceerd was, hetgeen reeds vroeger expresselijk was
„geconvenieerd, volgens Hunner Ho. Mo. Reso-
„lutie van 4 December 1660, aangenomen door
„den Ambassadeur in naam des Konings den
„der zelfde maand; waarbij o. a. bepaald was, dat
„een reglement voor de Commissarissen-Instructeurs
„zou gemaakt worden; ten welken einde ook ver-
„ scheiden e conferentiën door de Gecommitteerden
„met den Ambassadeur gehouden waren.quot; Daaren-
boven had GAMAERA „abusivclijk in zijn memoriaal
„tot een fundament van dien geposeerd, dat in het
„eerste artikel van de Ampliatie der Instructie aan
„de Regters-Instructeurs gedefereerd was het aan-
„nemen of verwerpen van zaken, voor de Chambre
„komende, omdat nogtans de dispositie van dit
„artikel sprak van de besoignes der gansclie Cham-
-bre en niet van de Regters-Instructeurs. Voorts
„hadden H. Ho. Mo. het project van de wijze,
„waarop het tentamen concordiae zou plaats hebben,
„in het vorige jaar vervaardigd, waarop ook het
„memoriaal des Ambassadeurs van dennbsp;Mei
„1663 was gevolgd.quot; En omdat nu de Ambassa-
deur meende, dat alles gemakkelijker door de Reg-
ters-Instructeurs zelve zou worden tot stand gebragt,
en H. Ho. Mo. den voortgang der besoignes wilden
bespoedigen, gaven zij hem dit punt toe.
In Junij gingen H. Ho. Mo. tot de benoeming
hunner Commissarissen-Instructeurs over. Gelder-
land, Holland, Zeeland, Utrecht en Overijsel be-
noemden servaas van panhuys om met van ro-
denburg het ambt van Commissaris-Instructeur van
wege dezen Staat in de Chambre mi-partie te be-
kleeden. Dennbsp;Junij besloten H. Ho. Mo.
hem als zoodanig te committeren voor den tijd van
twee jaren. De Heeren van Vriesland en van Stad
en Lande stemden in deze benoeming niet toe, maar
namen ze over. Den 29®*^™ September ontvingen
de Staten-Generaal weder eene memorie van den
Heer richard nopens het „retablissementquot; der
Zie van aitzema, t. a. p. V. bl. 303. 304, waar deze
geheele Resolutie te vinden is: het eenige, dat hij omtrent de
Kamer in dit jaar opgeeft.
Kamer, die bij de Commissie ad hoc, in wier han-
den zij gesteld werd, schijnt te zijn verloren geraakt.
Den Januarij dezes jaars werd het concept
van Instructie voor de Commissarissen-Instructeurs
door de Staten-Generaal vastgesteld, en verzochten
zij de Commissie tot de zaken van de Chambre
mi-partie het aan den Spaanschen Ambassadeur mede
te deelen. Deze gaf den Maart kennis, dat
de Koning het ontwerp aannam; waarop H. Ho.
Mo. den 25steii Maart de Heeren huygens c. s.
magtigden, om het met gamarra te teekenen en
den dag, waarop, en de plaats, waar de Com-
missarissen-Instructeurs hunne zittingen zouden aan-
vangen, te beramen. De Commissie schijnt zich
echter weder met het volbrengen van haren last
alles behalve gehaast te hebben; althans den
April drong de Ambassadeur bij H. Ho. Mo.
aan op het verleenen van die zelfde magtiging aan
hunne Commissie, waarop H. Ho. Mo. haar ver-
verzochten , zich alsnog ten spoedigste van hare taak
te kwijten. Zij rapporteerde nu den 20®ten April,
dat zij het ontwerp den met den Ambassadeur
geteekend had, zoo als zij het gesloten en ge-
teekend ter vergadering overlegde; en dat ga-
marra de keus van de plaats van zamenkomst der
Instructeurs aan H. Ho. Mo. overliet. Deze wezen
daarop de Stad Dordreclit aan, en verzochten van
Rodenburg en van panhuys om met den Ambas-
sadeur den tijd der opening te bepalen. De nu.
vastgestelde Instructie\') hield o. a. in: dat de Com-
üiissarissen-Instructeurs ter bekwamer plaats al de
partijen, die toen een proces voor de Chambre
mi-partie hangende hadden, of wel hare ge mag-
tigden konden ontbieden, om het tentamen van
accoord tusschen haar te beproeven; terwijl het
aan het oordeel der Commissarissen-Instructeurs
werd overgelaten, of de zaken voor zoodanige be-
middeling vatbaar waren. Terwijl zij hiermede bezig
waren ten gerieve der reeds proces voerende par-
tijen, moesten zij ook een project van Instructie
maken, „waarnaar men gehouden zijn zou zich te
,,reguleren; ook specialijk te dien einde, om daar-
„uit te kunnen zien, of het proces, dat geïnstrueerd
„of gedecideerd wordt, dependeert van de judica-
„tuur der Chambre, dan of het behoort gerenvoijeerd
,,te worden aan de ordinaris justitie.quot; De Koning
en de Staten-Generaal zouden ook weder dit pro-
ject moeten goedkeuren, en zoo lang dit niet gebeurd
was mogten geene andere zaken in staat van wijzen
gebragt, noch eenig vonnis geveld worden. Na
deze goedkeuring mogten de Commissarissen-Instruc-
teurs te Mechelen en te Dordrecht „besoigneren
„tot instructie der processen,quot; mits zich daarin
\') van aitzema, t. a. p. V. bl. 611.
-ocr page 166-naar de nienwe Instructie regelende , en te Meche-
len zich aan den stijl, die in den Grooten Raad
aldaar gevolgd werd, houdende, te Dordrecht aan
dien van den Hoogen Raad van Holland. Voorts
mogten de Commissarissen-Instructeurs alle man-
danienten-regulatief tot bevordering van de instructie
der processen uitvaardigen, maar geene definitwe,
noch ook regulative, die de kracht van definitive
konden hebben.
Den 21®teii Mei kwam er een schrijven van Pre-
sident en Raden, (aldus noemde zich het viertal
Commissarissen,) ter vergadering van H. Ho. Mo.,
waarin zij van hun voornemen kennis gaven om
het opmaken der Instructie en het verrigten van
het tentamen van accoord, hun bij de Instructie
van 9 April opgedragen, den l®ten Augustus te
Hage aan te vangen; daar men bepaald had, dat
dit ,,ter bekwamer plaatsequot; zou geschieden, en H.
Ho. Mo. daarmede steeds \'s Hage bedoeld hadden,
als zijnde dit de „allersortabelste plaats om ver-
„scheidene considerabele redenen.quot; Als zij deze
„besoignes\' aldaar verrigt hadden, en de hooge
Partijen de ontworpene Instructie hadden goedge-
keurd, zouden de Commissarissen-Instructeurs met
het instrueren der processen te Dordrecht beginnen.
H. Ho. Mo. lieten zich dit alles welgevallen, en
berigtten dit aan van rodenburg en van panhuys.
Deze verzochten daarop den Junij, of H. Ho,
Mo. eene kamer tot hunne vergadering met de
beide andere Instmcteurs Avilden doen gereed maken.
De Staten-Generaal droegen aan de Gecommitteerde
Raden van Holland op om liierin te voorzien.
Alleen de Commissarissen-Instructeurs waren ge-
durende dit jaar in de Chambre mi-partie werk-
zaam; de Regters zelve schijnen niet bijeen geroepen
te zijn geweest. Van de verrigtingen der eersten heb
ik niets gevonden; zij waren nu vier in getal: vaeick ,
schoee, van rodenbueg cu van panhuys; de in-
structie van alle processen was hun opgedragen;
het tentamen van accoord mogten zij verrigten; wa-
ren er genoeg zaken ter beslissing gereed, dan
zouden de Regters bijeenkomen. De eenige mede-
deeling , die in de Resolutiën van dit jaar omtrent
de Kamer voorkomt, en die ook door balen ge-
geven wordt, (welke schrijver de geheele instelling
der Commissarissen-Instructeurs onaangeroerd laat,)
is, dat de Griffier geaswinckel overleed, en door
Mr. joHAN van someeen, coenelisz., Syndicus en
Pensionaris van Nijmegen, op den 12\'ie» November
vervangen werd. Dennbsp;December kregen H.
Ho. Mo. berigt, dat de Koning van Spanje den
Ambassadeur gemagtigd had, om hem te beëedigen.
160
1 6 6 7.
De instelling der Commissarissen-Instructeurs en
de gedeeltelijke oplossing der Tweeledige Kamer
in dit Collegie hebben, naar ons voorkomt, aan
de werkzaamheden en het bestaan der Chambre mi-
partie, in plaats van deze te „redresseren^\' den
laatsten slag toegebragt. Niet alleen toch worden
na deze verandering de berigten omtrent de Kamer
en de Instructeurs steeds geringer in aantal en on-
beteekenender, om na weinige jaren geheel op te
houden; maar ook ontmoeten wij in de Resolutiën
niets dan aanvragen, wat men te doen had met de
Archiven der Kamer; „renionstrantiëndat haar
personeel niet langer moest betaald worden; en ééns
een verzoek, om de Kamer op den voet der Instructie
van 1665\') te herstellen. Deze doodslaap, dien de
Kamer is ingegaan, (nergens heb ik eenig bepaald,
door beide Staten te zamen vastgesteld besluit tot
opheffing der Kamer gevonden,) meen ik voor een
deel aan de oorlogen te kunnen toeschrijven, waarin
zoowel de Republiek als Spanje in dezen tijd ge-
wikkeld waren. De Koning van Spanje zag zich,
na den oorlog met Frankrijk over het bezit der
Spaansche Nederlanden gevoerd, in 1668 bij den
Vrede van Aken genoodzaakt een vrij aanzienlijk
deel van dit zijn grondgebied af te staan: Rijssel,
\') Zie bl. 156, 157.
-ocr page 169-Doornik, Kortrijk, Oudenaarden, Charleroi en ver-
scheidene andere plaatsen werden de vrucht der
veroveringen van lodewijk xiv; gelijk van hunne
zijde de Staten-Generaal tegen Engeland, van 1665
tot 1667 een bloedigen krijg hadden gevoerd; en het
zal gewis niemand verwondering baren, dat meo
zich in oorlogstijden niet bekommerde om eene
Instelling, waarvoor men in tijd van vrede zoo
weinig hart had. Hoe dit zij, — het juiste oogen-
blik, waarop de Kamer heeft opgehouden te be-
staan, weet ik niet; de laatste berigten, die om-
trent haar in de Resolutiën voorkomen, zal ik nu
nog mededeelen; geen geschiedschrijver meldt iets
meer van hare lotgevallen; alleen vond ik bij ja-
NicoNde volgende aanteekening: ,,de Kamer is
„sedert een groot getal van jaren niet meer in
„wezen, en van dezelve is in \'tBarrière-Tractaat,
„dennbsp;November 1715 te Antwerpen tusschen
„den Keizer en de Staten-Generaal gesloten, gansch
„geen gewag gemaakt.quot; De schrijver had er mogen
bijvoegen, dat ook de Nijmeegsche en Rijswijksche
Tractaten er niet van spraken.
Dennbsp;Mei 1667 werd de Griffier van so-
meren door H. Ho. Mo. gemagtigd, om van
graswinckels weduwe alle onder haar berustende
stukken, papieren, documenten en het Zegel van
De Republiek der Vereenigde Nederlanden, \'s Gravenhage 1731.
D. I. bl. 358.
den Staat, tot de Chambre mi-partie behooren de,
over te nemen.- de Resolutie en de te ontvangen
récépissé zouden haar tot décharge dienen. — Daar-
op werd den löquot;!™ Augustus ter vergadering van
H. Ho. Mo. eene memorie van de Staatsche Com-
missarissen-Instructeurs gelezen, inhoudende, „dat
„de stukken Une inde gefurneerd tot de Over-
„maassche processen nog ter Griffie van de Chambre
„mi-partie te Mechelen waren berustende, tot groot
„nadeel van de partage van H. Ho. Mo., door-
„dien zij door het verloop van tijd zouden kunnen
„consumeren, en vele andere incidenten, zoo van
„brand als anderzins, subject waren ; waarom zij in
„bedenking gaven, deze stukken aldaar te doen
„afhalen.quot; H. Ho. Mo. droegen dit aan van some-
REN op, die op den IQ-ien September van het vol-
brengen van dien last rapport deed; waarop hem
gelast werd, den koffer met die papieren onder be-
hoorlijken inventaris aan den Agent de heyde over
te leveren, „om ter Griffie gedeponeerd te worden.quot;
Den 16den Februarij vertoonde de Heer van
beverningh ter vergadering van H. Ho. Mo. eene
„Leere Beurse, waarin het Grootzegel van de Cham-
„bre mi-partie gelegd was,quot; en die aan de bewa-
ring van (nu wijlen) van rodenburg was toever-
trouwd geweest. H. Ho. Mo. bevalen, dat de Beurs
lö hunne „kassequot; zou gelegd worden.
Van de Nederlandsche Commissarissen-Instruc-
teurs was er dus nu nog slechts één, van panhuys,
over. Beide te zamen waren zij echter in het
houden hunner bijeenkomsten alles behalve ijverig
geweest, zoo als uit een schrijven der Generaliteits-
rekenkamer aanstonds blijken zal; en hunne ver-
gadering werd te \'s Hage als afgeloopen of althans
geschorst beschouwd. Dit laatste blijkt vooral uit
de genoemde missive, dennbsp;^^art dezes jaars
ter vergadering van H. Ho. Mo. ontvangen. Zij
droeg de dagteekening van den 26®^™ dier maand,
en daarbij waren eenige bijlagen gevoegd, al het-
welk „in effect hield,quot; dat er verscheidene declara-
tiën in handen der Rekenkamer gekomen waren
over de vacatiën en tractementen van den Griffier
der Chambre mi-partie; over de „gages en extra-
„ordinaris-onkostenquot; van den Kamerbewaarder de
bruin, en over de som van 100 gulden jaarlijks,
ten behoeve van den gewezen Predikant; en nog
daarenboven bijzondere declaratiën van onkosten,
alles te zamen ruim 3400 Carolus-guldens \'s jaars
bedragende. Het hooge bedrag dezer som was het
gevolg van de omstandigheid, dat de Griffier en de
beide anderen hunne vacatiën kwamen inbrengen,
„alsof zij, gelijk in den beginne, nog continuelijk
„van dag tot dag waren besoignerende.quot; Daar nu
echter, zoo als H. Ho. Mo. bekend was, de Heeren
11*
-ocr page 172-„Commissarissen-Instructeurs, (aan Avie het
», waarnemen der Chambre mi-partie specialijk aanbe-
„volen was,) zelden of voor dees tijd niet bij-
„eenkwamen,quot; hadden de leden der Generaliteits-
Rekenkamer niet kunnen nalaten , aan H. Ho. Mo.
in bedenking te geven, „of zij niet zouden kunnen
„goedvinden de voorz. onkosten, daaronder mede
„begrepen de voorz. 100 guldens jaarlijks sedert
„de opgehoudene dienst van den Predikant, ten
„opzigte van de gemelde gediscontinueerde besoignes
„van nu af aan ten profijte van den lande geheel
„te mesnageren, of ten minste te modereren,\'\' Dit
voorstel werd in handen der Heeren van Raesfeld
en andere Gedeputeerden tot de zaken der Griffie
gesteld, om „te visiteren, examineren, met eenige
„ Heeren Gecommitteerden tot de Rekenkamer, (zelfs
„te nomineren,) in conferentie te treden, en daar-
„van rapport te doen.quot;
1 66 9.
Dennbsp;Januarij van dit jaar ontvingen H.
Ho. Mo. eene memorie van den Spaanschen Am-
bassadeur, waarin hij verzocht, dat de Chambre
mi-partie weder hersteld mogt worden, zoo als
met hem op den 9^™ April 1665 overeen was ge-
komen, en dat in plaats van van rodenburg een
ander Commissaris-Instructeur benoemd mogt wor-
den. De Staten-Generaal stelden deze memorie in
tanden der Heeren hüygens c. s. , Gedeputeerden
tot de Spaansdie zaken, om rapport te doen. Daar
dit rapport uitbleef, herbaalde de Ambassadeur zijn
Verzoek op den 11\'^®quot; Maart, en nu bragt de Com-
missie het den 15quot;^®° dier maand uit. Zij was van
oordeel, dat men zich aan de Resolutiën van 20
April en 21 Mei 1665 moest houden, en dus de
Commissarissen-Instructeurs in hunne werkzaamhe-
den handhaven. De verschillende Provintiën namen
dit rapport over; eene beslissing viel er echter
niet op.
Den Februarij werd den Grifiamp;er van some-
Ren in plaats van zijne gewone bezoldiging, hem
bij de Instructiën toegekend, een vast tractement
van 1200 gulden \'sjaars verleend, in afwachting
van het herstel der Kamer. In de opene plaats
van VAN R0DENBÜRG werd niet voorzien; noch in
dit, noch in de volgende jaren vind ik van zijne
vervanging gewag gemaakt.
Na 1669 ontmoeten wij de Chambre mi-partie
niet weder in de Resolutiën vóór 1675. Den 20®*®\'»
Februarij van dat jaar ontvingen H. Ho. Mo. eene
missive van den Raad van State, in dato den 16^®»^
dier maand, en houdende, „dat de Chambre mi-
„partie nu reeds eenige jaren buiten functie
„en employ geweest was, en desniettemin eenige
„Ministers en Officianten derzelve steeds hun trac-
„tement bleven genieten.quot; Hierom wilde de Raad
niet in gebreke blijven, H. Ho. Mo. in beden-
king te geven, of zij niet „konden gelieven goed
„te vinden, dat het besoigne, op het gemelde snb-
„ject hier bevorens gedecerneerd, werde gereassu-
„meerd, en tot dien einde de Heeren, daartoe ge-
„depnteerd, op \'t serieuste aangemaand om dient-
„ halve ten spoedigste bij rapport te dienen van
„derzelver consideratie en advies.quot; H. Ho. Mo.
stelden de zaak in handen der Heeren pompe en
andere Gedeputeerden tot de zaken, rakende de
finantie, en van eenige Gecommitteerden uit den
Raad van State, door genen te benoemen, om
„ deze besoignes te reassumeren, ten einde te bren-
„gen, en dienthalve ten spoedigste zonder tijdver-
„zuim rapport te doen met bijvoeging van hunne
„consideratie en advies.quot;
Terwijl deze Commissie hiermede bezig was, kwam
er den Februarij een request in van de bruin ,
„den concierge, kamer- en eerste deurwaarder van
„de Chambre mi-partie,quot; waarin hij verzocht, dat
H. Ho. Mo. hem, „voor den korten tijd, dien hij
„nog te leven had,quot; in het ontvangen zijns tracte-
ments wilden doen voortgaan, zoo als tot nog toe
geschied was; of dat H. Ho. Mo. hem eene scha-
deloosstelling voor zijne vroegere in verschillende
betrekkingen bewezene diensten wilden toeleggen,
of wel hem eene andere kamerbewaardersplaats toe-
kennen , hetzij bij H. Ho. Mo., hetzij bij den Raad
van State, hetzij bij de Generaliteits-Rekenkamer. —
Dit request werd den Heeren pompe c. s. in han-
den gesteld, die den 13^® Maart hun rapport over
de beide hun opgedragene zaken uitbragten. Zij
zeiden daarin, bevonden te hebben, dat het tracte-
ment des Griffiers den Eebruarij 1669 op 1200
gulden ingekort was, en de Chambre toen,
zoowel als nu, geene effectuele dienst deed.
Zij meenden daarom (evenwel onder verbetering),
dat men zijn tractement weder op 600 gulden
moest inkorten, tot dat de Kamer „gerestablieerdquot;
was; evenzoo moest men den Predikant, dien 100
gulden \'sjaars toekwam, met 20 a 30 gulden reis-
geld, slechts 50, eens zondermeer, toekennen;
en de bruin , die even min als de anderen in wer-
kelijke dienst was, ook slechts de helft van zijn
tractement doen genieten. Omtrent den laatste
stelden de Rapporteurs nog de volgende wijziging
voor: men zou hem, „wegens zijne vroegere den
„lande bewezene en nu nog te bewijzen goede
„diensten, de emolumenten, aan zijne tegenwoordige
„betrekking verbonden, (bestaande in huishuur,
,;brand, schoonmaken der plaatse der Chambre,
„vertrekken en comptoir,) geheel doen genieten,
„tot de som van 200 gulden toe, zijnde dit met
„zijn tractement 571 gulden, of de helft van het-
„geen hij vroeger genoot.quot;
De Staten-Generaal vereenigden zich niet met dit
voorstel, maar besloten den Raad van State te ver-
zoeken, „voortaan geene ordonnanties meer af te g^-
,,ven, of acten van verzoek te verleenen, tot betaling
„der tractementen van de voornoemde Officianten of
,,Ministers, tot dat H. Ho. Mo. daaromtrent anders
„beslissen zouden!\' Van eene na,dere beslissing heb
ik echter geen spoor kunnen ontdekken, \') zoodat
ik met zekerheid meen te mogen beweren, dat dit
besluit den doodsteek aan de Chambre mi-partie
gegeven heeft; te meer, daar gedurende al de vol-
gende jaren de Eesolutiën in het geheel geene
melding meer van haar maken.
In weerwil van den onvruchtbaren afloop van
dit eens zoo luisterrijk Collegie, bleef de herinnering
der Tweeledige Kamer bij de Europesehe Diplomatie
voortleven, en heeft men zich niet door die proeve
laten afschrikken; getuige o. a. het Tractaat, tus-
schen Groot-Britannië en de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika den IQ^e^i November 1794 gesloten,
\') In de Rapporten en Memoriën over de Finantiën van Hollands
folio 336—352, (verg. Bijlage IX tot de Inleiding tot eene Ge-
schiedenis der Nederlandsche Diplomatie, door Mr. g. w. vreede j
II\'^\'^ Deel, I®\'® Stuk.) komen de volgende betalingen voor, die vaa
I67I tot 1674 loopen, terwijl alle overige in die lijst vermelde
„defroijementenquot; zich tot 1678 uitstrekken: Ds. Johannes stip-
hout , Predikant van de Chambre mi-partie, 520 gulden; lambekt
db bruin, Kamerbewaarder, 3995 gulden; johan van someren,
Griffier. 2100 gulden.
waarbij ter vereffening van eenige internationale ge-
schillen in art. 6 een gemengd Geregtshof werd
ingesteld; getuige ook het op 4 Mei 1818 door
Groot-Britannië met Nederland aangegaan Verdrag,
gewijzigd door de additionele Conventie van 31
December 1822, betrekkelijk de beteugeling van
den slavenhandel, door eene te Paramaribo en te
Sierra-Leone gevestigde internationale Regtbank. Het
hoofddoel van beide deze instellingen was, even
als dat der Chambre mi-partie, het voorkomen van
feitelijkheden en represailles, en het bewaren van
ouderlingen vrede.
■TA
: • ■ Î-:
■ f
t\'.
V lt;
.il
M
quot;X
M,
ijil--
-
m-
-ocr page 179-I.
Het middel, om door eene internationale Regt-
bank den eeuwigen vrede te handhaven, kan uit
zijnen aard nimmer tot het gewenschte doel leiden.
IL
Zeer te regt bepaalde art. 6, al. 1, Ontwerp van
1859: „De doodstraf wordt uitgevoerd op eene
plaats, door de muren der gevangenis of op andere
»wijze voor het algemeen ontoegankelijk.quot;
III.
De doodstraf is wel allerminst in een militair
Strafwetboek op hare plaats.
IV.
De aanstelling van vaste Medici forenses van
Staatswege reken ik ook hier te lande dringend
noodzakelijk.
De vrouwen-vereenigingen ten behoeve der armen
zijn, zoo als zij thans werken, af te keuren.
Het uitoefenen van den kleinhandel door gros-
siers pleit niet voor den bloei des groothandels.
VH.
Non facio cum Cl. mommsen, (Beiträge, I. p. 342,)
putante rerum, quae pondere, numero, mensura
constant, non per aversionem venditarum, pericu-
lum deteriorationis emtorem spectare.
In 1. 31 § 1 D. de acq. rer. dom. (XLI, 1.)
pro: „alioquin si quis aliquid vel lucri causa, vel
„metus, vel custodiae condiderit,quot; legendum esse
puto: „alioquin si quis aliquid periculi causa, vel
„metus,quot; etc.
Te regt wil Mr. opzoomee (Aanteekeningen op
de Wet, houdende Algemeene Bepalingen voor de
Wetgeving van het Koningrijk, bl. 16), dat er eene
blijvende Commissie van wetgeving zal zijn, aan
welke het hoogste regterlijke ligchaam, zoo dikwijls
het in de praktijk onvolkomenheden in de wet
heeft ontdekt, daarvan mededeeling zal doen, opdat
zij de noodige veranderingen aan de wetgevende
niagt voordrage.
X.
De bepalingen van art. 99 en volgg. B. W. be-
hoorden daarin niet te zijn opgenomen.
XI.
De toegang tot het „bijzondere huis,quot; bedoeld
in art. 132 B. W., behoeft niet voor een ieder
open te staan.
XII.
Lastgeving is noch feitelijk in den wissel aanwe-
mm
-ocr page 182-zig, noch juridisch de grond der verbindtenis van
den acceptant. Met deze stelling zijn de woorden
van art. 140 W. B. v. K. niet in strijd
De gefailleerde koopman, die krachtens art. 808
W. B. v. K. zijne kleedingstukken, enz. van de
curators heeft ontvangen, is bij den verkoop der
roerende goederen niet verpligt ze terug te geven
De koopman, die opgehouden heeft andere dan
handelsschulden te betalen, kan in staat van fail-
lissement verklaard worden.