-ocr page 1-

BIJDRAGE TOT DE KENNIS
VAN ENKELE LICHT-
BACTERIÊN

BiaUOTHEEK DER
RiJKSUNiVERSiTElT
UTRECHT.

J. P. W. VOET

-ocr page 2-

.. , -.. ..•,.. ...... ..... ......

ie ;

,—......

i \' \'

. a

•nbsp;■^.•■•v •■..\'..■••. V,.nbsp;li-u-nbsp;- .■

- \' j ° 1

\' \'A.

■ gt;

.\'■ïsr.

J

.♦fci\'-.-

-ocr page 3-

.■vi

\' ■ ......... i-^Më

\'i r

V . -

■ -i .1

v .ia•.»-,

i quot;V \'A,

-ocr page 4-

■irJ?-,- \'J\'i . ..- •V^^rY ______ .

ÄfS\'^a

• , *

■ •gt;-V

r,

-ocr page 5-

BIPRAGE TOT DE KENNIS

VAN

ENKELE LICHTBACTERIËN

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE
AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Dr. A. PULLE, HOOGLEERAAR IN DE FA-
CULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUUR-
KUNDE, TE VERDEDIGEN OP MAANDAG
30 JUNI 1930, DES NAMIDDAGS OM 4 UUR.

DOOR

JAN PIETER WILLEM VOET

GEBOREN TE ALMELO (O)

UTRECHT — N.V. DRUKKERIJ v/h L. E. BOSCH amp; ZOON — 1930

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 6-

l\'ïS^

i .ï\'

.quot;fel-i

-ocr page 7-

AAN MIJN OUDERS
AAN MIJN AANSTAANDE VROUW

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Bij het eindigen van mijne academische studiën is het
mij een aangename taak, allen te bedanken, die op eenigerlei
wijze mij met de bewerking van mijn dissertatie behulp-
zaam zijn geweest.

Hooggeleerde De Graaff, hooggeachte promotor, U dank
ik voor den welwillend verleenden hulp, welke Gij mij bij
dit onderzoek hebt verleend. Hoewel ik door gebrek aan
plaatsruimte niet onder Uw dagelijksche leiding kon
werken, hebt Gij mij steeds met raadgevingen en aanwijzin-
gen terzijde gestaan.

Hooggeleerde Schornagel, Gij kunt U verzekerd achten
van mijn diepgevoelde erkentelijkheid, toen ik in Uw
gastvrij Instituut de gewenschte werkgelegenheid verkreeg.
Voor de wijze waarop Gij mij steeds terwille zijt geweest,
alsmede voor de belangstelling, die gij bij voortduring voor
mijne onderzoekingen hebt betoond, ben ik U tot warmen
dank verplicht.

Hooggeleerde Van Oyen, ook U ben ik zeer erkentelijk
voor de daadwerkelijke steun en interesse, die Gij mij op
zoo vriendschappelijke wijze hebt gegeven.

Hooggeleerde Kluyver, het is mij bijzonder aangenaam,
U mijn welgemeenden dank te kunnen betuigen voor het
voor mij zoo onontbeerlijke bacteriënmateriaal en tevens
voor Uwe litteratuuropgaven, welke voor mij zeer waarde-
volle aanwijzingen zijn geweest.

Hooggeleerde Van Romburgh, ik kan niet nalaten, U als
nestor van de Wis- en Natuurkundige Faculteit te danken
voor de prettige wijze, waarop Gij mij in de problemen
der organische Chemie hebt ingewijd.

-ocr page 10-

Hooggeleerde RüZICKA, Gij kunt U verzekerd achten, dat
ik het als een voorrecht beschouw onder Uw leiding werk-
zaam te zijn geweest.

Hooggeleerde Kruyt, voor de bereidwilligheid en steun,
welke ik steeds van U heb mogen ondervinden, ben ik U
zeer dankbaar.

Hooggeleerde Cohen, U dank ik voor het vele, dat ik
in het van \'t HoFF-laboratorium heb mogen leeren.

Ook U, Heeren Conservatoren en Assistenten der Vee-
artsenijkundige Faculteit betuig ik met dezen mijn op-
rechten dank voor de vele blijken van vriendschap en hulp-
vaardigheid, die ik van U heb mogen ondervinden.

Geleerde Müller, de welwillende wijze, waarop gij mij *
met het verzamelen van bacteriënmateriaal tegemoet zijt
gekomen, heeft mij ten zeerste aan U verplicht.

Tevens wil ik woorden van dank richten tot het
personeel van het Org. Chemisch-, het Pharmaceutisch
en het van \'t Hoff-laboratorium voor de wijze, waarop
zij steeds voor mij hebben gereed gestaan.

Tenslotte acht ik het een aangename plicht mijn
erkentelijkheid te betuigen aan het technisch personeel
van het Pathologisch Instituut, dat zich steeds heeft
beijverd mij altijd en in alles terwille te zijn.

-ocr page 11-

Bijdrage tot de kennis van enkele
lichtbacteriën.

Algemeen overzicht.
HOOFDSTUK 1.

Inleiding,

Het lichten van vleesch en visch is een sedert langen tijd
bekend verschijnsel. Vooral het lichten van zeevisch^ hetgeen
meestal na den dood van de visch wordt waargenomen, is
sedert eeuwen aan de visschers bekend geweest.

Het lichten van het vleesch echter, is met zekerheid ont-
dekt door
Hiero Fabricius van Aquapendente, die het
verschijnsel bij een geslacht lam waarnam. Het gelukte
hem, om niet-lichtcnd vleesch lichtend te maken, indien hij
dit met hetlichtende vleesch inwreef. Het sterkst openbaarde
het lichtverschijnsel zich op vochtige plekken, welke dan
eenigszins kleverig werden. Deze waarneming dateert reeds
van 1592.

Bertholin nam in 1641 dit verschijnsel eveneens bij
schapenvleesch waar, en maakte tevens melding van
het lichten van rundvleesch. Volgens opgave van ge-
noemden auteur hield het lichten van het vleesch op bij het
optreden van rotting, terwijl de lichtende plekken gemakke-
lijk konden worden verwijderd.

R. Boyle en Beal maakten melding van de aanwezigheid
van lichtend vleesch op de Londensche markt. Deze stelden
vast, dat de intensiteit van het licht afnam bij luchtverdun-

-ocr page 12-

mng, terwijl bij het dompelen onder water, na twee uren,
geen lichten meer te
zkn was. Bij het dompelen onder
alkohol was het lichten reeds na een kwartier verdwenen.

Heller gaf bij zijn proeven met lichtend vleesch op^
dat de oorzaak hiervan een lichtend microörganisme moest
zijn, echter was genoemd microörganisme niet datgene,
dat het lichten van hout veroorzaakte.

Pflüger ontdekte het microörganisme, dat het lichtver-
schijnsel te voorschijn riep, bij vleesch en visch. Deze onder-
zoeker bevestigde daarmede de waarnemingen van
Heller
van 1842 in 1875.

In 1862 was het Hanckel, die de noodzakelijke aanwezig-
heid van lucht voor het lichten van vleesch vaststelde,
zoodat de waamemmgen van
Boyle en Beal daarmede
waren bevestigd.

Nüesch ontdekte in 1877 hetzelfde lichtverschijnsel bij
varkensvleesch en isoleerde hiervan een lichtend microör-
ganisme, dat hij B a c t. 1 u c e n s noemde.

Lassar merkte op, dat het zoute water, waarin lichtend
vleesch lag, niet tot lichten kon worden gebracht, terwijl
het vleesch niet schadelijk voor de gezondheid was.

Ludwig onderzocht verscheidene lichtende vleesch- en
vischsoorten en schreef de oorzaak aan hetzelfde microör-
ganisme toe, n.1. Micrococcus pfl ügeri,
Ludwig
Blanc
stelde te Parijs in 1885 het verschijnsel vast bij
paardevleeschjMouLÉvond dit weer bij schapenvleesch, en
tenslotte constateerde
Dübois het lichten van kom\'jnevlewch
m 1891. Laatstgenoemde isoleerde van dit vleesch een mi-
croörganisme, dat hij Photobacterium sarco-
phyllum noemde. Genoemde bacterie vervloeide geen
gelatine, had 3% chloornatrium noodig en groeide reeds
bij 12° C.

LITTERATUUR.

Mousch, Leuchtendc Pflarucn pag. 52—55.

Molisch, Ueber das Leuchten des Fleisches toter Schlachttierc.

-ocr page 13-

HOOFDSTUK II.

Litteratuuroverzicht.

Bij het bestüdeeren der diverse ter beschikking staande
publicatie\'s blijkt, dat er meerdere namen voor eenzelfde
lichtbacterie in de litteratuur voorkomen, waardoor ver-
warring niet is buitengesloten. De lichtbacteriën brengt
men, in verband met hun vermogen om te lichten, tot
een afzonderlijk genus, n.1.
Photobacterium, een bena-
ming, welke door de onderzoekers,
Dubois en Beyerinck,
aan de lichtende bacteriën werd gegeven, maar welke
niet algemeen gebruikelijk is.

Ook worden aan deze bacteriën door eenzelfden auteur
soms meerdere namen gegeven, zoo o.a. door
Molisch bij
de door hem gevonden en beschreven lichtbacteriën in de
haven van Triest, terwijl
Migula in zijn bacteriënsystema-
tiek dit eveneens doet. Het gevolg van deze handelwijze is,
dat men bij het opzoeken van deze bacteriën meerdere
hoofden in
Migula\'s System der Bakteriën moet naslaan.
Molisch rangschikt in het zooeven genoemde onderzoek
de door hem geïsoleerde en beschreven lichtbacteriën onder
de geslachtsnamen Bacillus, Microspira en Pseu-
domonas, waaraan
Migula op grond van de publicatie\'s
van
Cohn den naam Micrococcus, alsmede den ge-
slachtsnaam Photobacterium van
Beyerinck en
Dubois heeft toegevoegd. Vooral de benamingen van Mo-
lisch zijn niet in overeenstemming met zijn kritiek op
Migula\'s System der Bakterien (Band II), omdat deze in
zijn iets latere publicatie (Leuchtbakteriën im Hafen von
Triëst) hetzelfde doet, terwijl hij in zijn boek Leuchten-
de Pflanzen, op grond van het feit, dat
Migula t.o.v. het
aantal trilharen, als kenmerk voor Bacillus, Mi-
crospira en P s e u d
o m o n a s o.a. aangeeft, genoemd

-ocr page 14-

kenmerk aan kritiek onderwerpt; Molisch heeft, althans
volgens zijn opgave, talrijke onderzoekingen gedaan om de
trilharen bij lichtbacteriën aan te toonen, echter steeds met
negatief resultaat.

Volgens opgave der litteratuur zijn de volgende soorten
lichtbacteriën beschreven: (Hierbij worden de synoniemen
eveneens opgegeven).

1nbsp;Micrococcus phosphoreus Cohn.
Bacterium phosphoreum Molisch.
Bacillus phosphoreus Beyerinck.
Photobacterium phosphorescens Beyerinck.
Photobacterium sarcophyllum Dubois.
Photobacterium phosphorescens Fischer.

2nbsp;Bacterium pflügeri Ludwig.
Photobact. pflügeri (Ludwig) Beyerinck.

3nbsp;Bacillus luminosa Kruse.
Microspira luminosa Mig.
Photobact. luminosum Beyerinck.

4nbsp;Bacillus phosphorescens indicus Kruse.
Bacillus phosphorescens Fischer.
Photobacterium indicum Beyerinck.

5nbsp;Pseudomonas javanica Eykman.
Photobacterium javanense Beyerinck.

6nbsp;Bacillus phosphorescens indigenus Kruse.
Photobacterium fischeri Beyerinck.
Bacillus fischeri Mig.

7nbsp;Bacillus phosphoreus (Katz) Mig.

Bacillus argenteo-phosphorescens liquifac. (Katz) Mig.

8nbsp;Bacillus argenteo-phosphorescens Katz L

9nbsp;Bacterium argenteo-phosphorescens (Katz) Mig.
Bacillus argenteo-phosphorescens Katz IL

10nbsp;Bacillus argenteo-phosphorescens Katz III.
Bacillus phosphoricus Mig.

11nbsp;Bacillus cyaneo-phosphorescens Katz.

-ocr page 15-

12nbsp;Bacillus smaragdino-phosphorescens Katz.
Bacterium smaragdino-phosphorescens (Katz) Mig.

13nbsp;Bacillus phosphorescens Giardi.
Bacterium phosphorescens (Giardi) Billet.

14nbsp;Microspira delgadensis (Fischer) Mig.
Photobacterium delgadense (Fischer) Beyerinck.

15nbsp;Microspira dunbari Mig.
Vibrio Dunbar.

16nbsp;Photobacterium coronatum (Fischer) Beyerinck.
Microspira coronata (Fischer) Mig.

17nbsp;Photobacterium annularum (Fischer) Beyerinck.
Microspira annulare (Fischer) Mig.

18nbsp;Photobacterium glutinosum (Fischer) Beyerinck.
Microspira glutinosa (Fischer) Mig.

19nbsp;Photobacterium papilläre (Fischer) Beyerinck.
Microspira papillaris (Fischer) Mig.

20nbsp;Photobacterium tuberosum (Fischer) Beyerinck.
Microspira tuberosa (Fischer) Mig.

21nbsp;Photobacterium caraïbicum (Fischer) Beyerinck.
Microspira caraibica. (Fischer) Mig.

22nbsp;Photobacterium degenerans (Fischer) Beyerinck.
Microspira degenerans (Fischer) Mig.

23nbsp;Photobacterium hirsutum (Fischer) Beyerinck.

24nbsp;Microspira photogena Molisch.
Bacillus photogenus Molisch.

25nbsp;Microspira luminescens Molisch.
Bacillus luminescens Molisch.

26nbsp;Microspira gliscens Molisch.
Bacillus gliscens Molisch.

27nbsp;Pseudomonas lucifera Molisch.
Bacillus lucifer Molisch.

28nbsp;Photobacterium splendidum Beyerinck.
Photobacterium splendor majus Beyerinck.

29nbsp;Photobacterium hollandicum Beyerinck.

30nbsp;Micrococcus pierantonii Zirpolo.

-ocr page 16-

Coccobadllus pierantoniï Meiszner.

31nbsp;Bacillus sepiae Zirpolo.
Bacterium pierantoniï Zirpolo.
Vibrio pierantoniï Meiszner.

32nbsp;Bacterium hippanis Issatchenko.

33nbsp;Bacterium chiromoni Issatchenko.

34nbsp;Bacillus sulla Sepia Meiszner.

35nbsp;Vibrio sulla Sepia Meiszner.

36nbsp;Photobact. balticum Beyerinck.

Op deze wijze gerangschikt is een overzicht gegeven
van de tot nu onderzochte lichtbacteriën. De systematische
opgave van
Migui^ is een zeer onoverzichtelijke, omdat
deze in zijn bacteriënsysteem de lichtbacteriën onder ver-
schillende benamingen opgeeft, terwijl de beschrijving der
eigenschappen, wat het culturiëele gedeelte betreft/ ook
zeer te wenschen overlaat. Echter zij opgemerkt, dat de
chemische differentiaaldiagnose van lateren datum is, zoo-
dat het onvolledige alleszins verklaarbaar wordt.

Buchanan geeft in zijn werk, General Systematic Bac-
teriology Vol. I, over de lichtbacteriën als algemeen cul-
turiëele kenmerken:

Alle soorten groeien het beste in voedingsbodems met
354% chloornatrium.

Het lichtvermogen gaat verloren in voedingsbodems met
meer dan 2% glucose.

Een spoor zuur doet het lichten dezer bacteriën op-
houden.

Pepton is het meest geschikte voedsel.

Alle soorten zijn bewegelijk en niet sporenvormend.

Geen der soorten produceert een enzym, dat inverteerend
of diastatisch werkt.

Het spectrum van het uitgezonden licht is continu en
strekt zich over ± hetzelfde golflengtengebied uit (van
450—570 A.E.).

-ocr page 17-

Dit werk is in 1925 uitgegeven, dat van Migula
in 1897. Ofschoon de verschillende kenmerken der licht-
bacteriën in het werk van
Buchanan veel vollediger zijn
opgegeven^ hebben eigen waarnemingen, wat B a c t.
phosphoreum en Bact. splendidum betreft
als resultaat gehad, dat
Buchanan\'s opgaven met de resul-
taten van eigen proeven niet geheel overeenstemmen. Ik
kom bij het bespreken van de eigen proeven hierop nog terug.

Wat de behoefte aan chloornatrium betreft, blijkt bij
litteratuuronderzoek, dat dit zout bij enkele bacteriën niet
noodig is, o.a. bij Bact. h i p p a n i s, Iss. en Bact.
chiromoni, Iss., althans volgens opgave van den onder-
zoeker.

Ook wat het vervangen van chloornatrium door andere
zouten betreft, geven
Molisch en Gerretsen ten aanzien
van Bact. phosphoreum
Molisch en Bacillus
photogenus
Mol., op, dat dit mogelijk is. Alleen mogen
de kathionen niet giftig zijn (b.v. Mn).

Chloornatrium dient bij deze bacteriën als osmotischen
factor; eigen waarnemingen op voedingsbodems met
keukenzout (vleeschbouillonagar) alsmede de proeven van
genoemde onderzoekers bevestigen dit. Behoudens de op-
gegeven uitzonderingen, is het gehalte van 3—3V2% chloor-
natrium in de kweekbodems noodzakelijk, of een zoodanige
concentratie van andere zouten, welke isosmotisch is met
genoemde chloornatriumoplossing. Het gebruik van sec.
kaliumphosphaat in plaats van keukenzout in de voedings-
bodems geeft in de isosmotische concentratie aanleiding
tot ten hoogste een zeer slechte ontwikkeling van de licht-
bacteriën, hoewel dit zout in geringe concentratie gebezigd
juist zeer groeibevorderend werkt. Dit zout reageert in de
isosmotische concentratie zeer sterk alkalisch t.o.v. phenol-
phtaleïne, zoodat de ontwikkeling in verband met een te hooge
pH van den voedingsbodem geremd is. Dit laatste betreft
Bact. phosphoreum
Mol. en Bacillus pho-

-ocr page 18-

t o g e n tl s Mol. Het is een specifieke eigenschap der
bacteriën dat iedere soort het best groeit tusschen be-
paalde grenzen van pH. der voedingbodems.

Het temperatuuroptimum der opgegeven bacteriën,
waarbij maximale groei en lichten plaats hebben, is eveneens
afhankelijk van de soort. Bovendien is het groeien en lichten
van de samenstelling van den kweekbodem afhankelijk.
Hoewel voor iedere soort verschillend, ligt het temperatuur-
gebied, waarbij deze bacteriën afsterven, voor die met laag
groei- en lichtoptimum bij ongeveer
3T C., voor die met
hoog optimum bij ongeveer 45—50° C. Lage temperaturen
verminderen groei en lichten, maar geven geen aanleiding
tot afsterven.

Als meest geschikte voedingsbodem voor photobacteriën
worden vleesch- of vischbouillon opgegeven (chloor-
natriumgehalte 3%);
Beyerinck gebruikt een vischbouillon,
gemaakt van zeewater en zeevisch, waaraan nog 1% pepton
en 1% glycerine worden toegevoegd. Soms voegt deze ook
nog asparagine toe, hetgeen het lichten zeer gunstig be-
ïnvloedt.

Sommige lichtbacteriën geven, volgens opgave van
Beyerinck, bij het cultiveeren in peptonzeewater zeer zwak
licht, ook wanneer dit amiden en ammoniakzouten van org.
zuren bevat. In combinatie met enkele suikers, o.a. glucose,
galactose, fructose, maltose, alsmede glycerine, asparagine
(-zuur), alanine en glucosamine, lichten deze bacteriën sterk.
Andere stoffen doen het lichten verminderen of geheel op-
houden, o.a. aether, chloroform enz. (Zie onderz. van
Dubois amp; Wysman en Beyerinck),

Genoemde proeven heeft Beyerinck met Bact. phos-
phorescens gedaan.

Beyerinck verdeelt de lichtbacteriën in twee groepen,
n.1. de pepton-koolstofbacteriën en de peptonbacteriën. Bij
nader onderzoek, alsmede uit de opgaven der litteratuur,
blijkt, dat tot deze groep de volgende bacteriën behooren:

-ocr page 19-

Photobact. phosphorescens Beye- Bacterium phosphoreum Mo-
rinck.nbsp;lisch.

Photobact. pflügen Beyerinck. Cocco-badllus pierantonii Meisz-
Pseudomonas lucifera Molisch. ner.

Deze bacteriën ontwikkelen in glucose-houdende voe-
dingsbodems gas en vervloeien gelatine niet.

De tweede groep ontwikkelt in glucosehoudende voe-
dingsbodems geen gas en vervloeit gelatine, (groep pepton-
bacteriën), waartoe o.a. de volgende bacteriën behooren;

Bacillus phosphorescens Fischer.nbsp;Microspira degenerans Fischer.

Photobact. fischen Beyerinck.nbsp;Microspira luminosa Fischer.

Photobact. balticum Beyerinck.nbsp;Microspira papilläre Fischer.

Badllus argenteo-phosphores-nbsp;Microspira photogena Fischer.

eens liquifadëns Katz.nbsp;(langzaam vervloeiend).

Bacillus cyaneo-phosphorescensnbsp;Photobact. hollandicum Beye-

Katz.nbsp;rinck.

Microspira coronata Fischernbsp;Photobact. splendidum Beye-

(langzaam vervloeiend). «nbsp;rinck.

Microspira annulare Fischernbsp;Bact. hippanis Issatchenko.

(langzaam vervloeiend).nbsp;Bact. chiromoni Issatchenko.

Microspira delgadense Fischer.nbsp;Bacillus sulla sepia Meiszner.
Microspira tuberosa Fischer.

Deze groepverdeeling is een willekeurige, want er bestaat
de mogelijkheid, dat er een aantal lichtbacteriën voorkomen,
welke geen gelatinevervloeiers zijn, maar eveneens geen
gasvormers in glucosehoudende voedingsbodems.

Aangaande de lichtbacteriën, welke gelatine niet vervloeien
geeft de litteratuur o.a. de volgende:

Bacillus argenteo-phosphores-nbsp;Vibrio pierantonii Meiszner.

eens, Katz I, II en III.nbsp;Bacillus smaragdino-phosphores-

Pseudomonas javanica Eykman.nbsp;eens Katz.

Bacillus luminesccns Mousch.nbsp;Vibrio sulla sepia Meiszner.
Bacillus glycens Mousch.

Het gedrag t.o.v. glucose is alleen opgegeven bij Vibrio
pierantonii, en Vibrio sulla Sepia die hieruit
zuur vormen.
Een aanwijzing omtrent zuurvorming uit glucose wordt

-ocr page 20-

opgegeven van Bacillus smaragdino-phosphores-
cens
Katz, Bacillus argenteo-phosphorescens
Katz I en Photobact. splendidum Beyerinck.

Bij de overige in deze groep genoemde lichtbacteriën
ontbreekt elke aanwijzing omtrent zuurvorming uit glucose,
alsmede of vervloeiing van gelatine plaats vindt.

Omtrent verdere culturiëele en andere eigenschappen is

er weinig bekend. De differentiaaldiagnose met behulp van

suikers is alleen uitgevoerd met de volgende bacteriën:

Coccobacülus Herantoniï Meisz- Bacülus suUa Sepia, Meiszner,

rr.^\'.nbsp;sulla Sepia Meiszner,

Vibno Pierantoniï Meiszner,

welk onderzoek verricht is door Gertrud Meiszner.
(Zie Zentralblatt f. Bakt., Ilte Abt. 1926 Band 67 pag
194—210).nbsp;^ ^

Omtrent de natuur van het lichten zij het volgende mee-
gedeeld:
Molisch schrijft het lichtend vermogen aan een
hypothetische stof toe, welke onder invloed van zuurstof
licht. Hetzelfde doen
Beyerinck en Dubois als oudere
onderzoekers, alsmede
Harvey en Gerretsen. Aan deze hy-
pothetische stof worden door de diverse auteurs verschillende
namen gegeven:
Molisch spreekt vanphotogeen, Beye-
rinck
van photoplasma, Gerretsen van photo-
gen as e,
Dubois en Harvey van luciferine. Harvey
neemf voor het verklaren van het lichtverschijnsel der
bacteriën aan, dat het lichten van luciferine door een oxy-
deerend enzym (eventueel co-enzym) met behulp van zuur-
stof tot lichten wordt gebracht, welk hij luciferase noemt.
Het schijnt echter tot nog toe niet gelukt te zijn, het licht
enzym uit de diverse lichtende bacteriën te winnen.

Bij het bestudeeren der litteratuur blijkt, dat het lichten
vrijwel uitsluitend bij lagere zeedieren tot en met visschen
voorkomt. Meestal treedt het verschijnsel na den dood dezer
dieren op. Toch zijn er lichtbacteriën, welke op levende
zeedieren voorkomen, dus ook op visschen.
Pierantoni en

-ocr page 21-

Zirpolo hebben lichtende bacteriën ontdekt, welke in
symbiose leven met visschen, inktvisschen enz. Het onder-
zoek van
G. Meiszner werd reeds genoemd.

Giard en Billet ontdekten een pathogene lichtbacterie
bij Talitrus (Bacillus phosphorescens
Giardi). Ook komt
de zoogenaamde lichtziekte bij enkele muggensoorten voor.
(Bacterium chiromoni Iss.),

Microspira dunbari, is volgens opgave van
Migula, voor caviae pathogeen.

Microspira caraïbica, volgens opgave van den-
zelfden auteur, pathogeen voor muizen.

Volgens opgave van G. Meiszner dooden de volgende
bacteriën bij intraveneuse injectie konijnen en caviae, wan-
neer \'deze dieren met groote hoeveelheden der bacteriën
worden ingespoten, n.1. Vibrio pierantoniï
Meiszner, Coccobacillus pierantoniï Meiszner
en Bacillus sulla Sepia J^iszner. Bij een hoeveel-
heid van minder dan 5 „ösenquot; treedt geen reactie op en
blijven de proefdieren in leven.

Bij Sepia officinalis ingespoten, geven kleine hoeveel-
heden Vibrio pi e ran ton iï,
Meiszner aanleiding tot
abcesvorming bij de injectieplaats, wanneer deze sub-
cutaan werd verricht, en de bacteriën in steriele keuken-
Zoutoplossing werden gesuspendeerd.

Bij Scyllium (kleine haaisoort) interperitoniaal ingespoten
geven Vibrio pierantoniï
Meiszner en Cocco-
bacillus pierantoniï
Meiszner aanleiding tot
exsudaatvorming, waarna de oplossing der bacteriën, na
het verschijnen der leucocyten begint.

De niet genoemde lichtbacteriën zijn volgens opgaven der
litteratuur niet pathogeen.

Omtrent het lichten van visch en vleesch in het algemeen
zij het volgende medegedeeld: Het lichten van vleesch en
visch houdt op, wanneer rotting begint. Momenteel komt
het lichten van vleesch ten gevolge van de verbeterde koel-

-ocr page 22-

techniek, alsmede van de verbeteringen op hygiënisch ge-
bied, practisch niet meer voor,

In hoeverre de lichtbacteriën, welke het lichten van zee-
visch veroorzaken, bijdragen tot het bederf hiervan, is
weinig bekend.

Het lichtverschijnsel treedt uitsluitend aan de opper-
vlakte op, niet op versehe sneevlakte. Bij zoetwatervisschen
is het lichten bijna nooit waargenomen, alleen dan, wanneer
deze met zeevisch in aanraking zijn geweest.

LITTERATUUR.

Mousch, Leuchtende Pflanzen, pag. 52—67, 68—82, 84—133.

Molisch, Ueber das Leuchten des Fleisches toter Schlachttiere
Bot. Zeitung (1903).

Nuesch, J., Ueber das leuchtende Fleisch gestorbener Tiere, Kosmos
IV Gaea XIII (1877).

M. W. Beyerinck, Over lichtvoedsel en plastisch voedsel der licht-
bacteriën. (Zie verslagen en mededeelingcn der K. Academie
van K. en W. Afd. Natuurk. 2e reeks deel VII 239—302A (1890).

W. Migola, System der Bakterien I 335—342.

W. Migula, System der Bakterien II 78, 433—437, 865—872, 953,
en
1013—1016.

A.nbsp;Pratje, Das Leuchten der Organismen, Erg. der Physiologie
(A
sher amp; Spiro) 21 I (1923), 187—221.

B.nbsp;Fischer, Die Bakterien des Meeres (nach der Untersuchungen der

Planktoncxpedition 1894).

R. E. Buchanan, General Systematic Bacteriology Vol. I, 421—422.

Gertrud Meiszner, Bakt. Untersuchungen über symbiontische
Leuchtbakterien u.s.w. Zentralblatt f.B., Ile Abt. Band67, (1926).

H. Molisch, Leuchtbakterien im Hafen van Triëst.

-ocr page 23-

HOOFDSTUK HL

Eigen proeven met lichtbacterien.

Deze proeven zijn gedaan met lichtbacteriën, deels zelf
geïsoleerd,
deels van anderen afkomstig. De in studie ge-
nomen bacteriën zijn drie stammen van Photobacte-
rium phosphoreum, waarvan twee stammen resp,
van visch en vleesch zijn geïsoleerd, terwijl de derde uit het
Lab. voor Technische Microbiologie te Delft afkomstig is.
De twee stammen van Photobacterium splendi-
dum zijn eveneens uit genoemd laboratorium afkomstig.

Teneinde verwarring te voorkomen, worden in het
vervolg aan de resp. bacteriestammen de volgende namen
gegeven:

Bacterium phosphoreum A,voor de lichtbacteric, van lichtende
den Delftschen laboratorium- visch afkomstig,
stam.nbsp;Bacterium splendidum voor Pho-

Bacterium phosphoreum B,voor tobacterium splendidum, Bkyk-
de iichtbacterie, van lichtend rinck, waarvan de twee stam-
vleesch afkomstig.nbsp;men resp. met A en B zijn

Bacterium phosphoreum C, voor aangeduid.

In de op deze microörganismen betrekking hebbende
litteratuur is gezocht, naar morphologische en culturiëele
kenmerken.
Molisch en Beyerinck geven op, dat B a c t.
phosphoreum geen gelatine vervloeit en in glucose-
cn fructose-houdende voedingsbodems gas ontwikkelt en op
maltose-houdende voedingsbodems licht, in tegenstelling
met Bact. pflügeri.,
Beyerinck, welke in laatst-
genoemde bodems niet licht. Volgens
Beyerinck lichten
beide bacteriën zeer fraai onder den invloed van glycerine
en asparagine in peptonhoudend extract van zeevisch,
dat met behulp van zeewater gemaakt is.

-ocr page 24-

Naar deze opgave is van zeevisch, extract gemaakt, waarin
3% chloornatrium,nbsp;pepton, glycerine en 14%

asparagine zijn opgelost, waarna de verkregen oplossing
met soda alkalisch gemaakt werd. Bovendien werd in deze
oplossing nog 0.1% sec. natriumphosphaat opgelost, om den
groei te verbeteren.

Voor de bereiding van z.g. vischbouillon, alsmede die
van -agar en -gelatine wordt naar hoofdstuk IV
verwezen.

Volgens opgave van Beyerinck doen de stoffen, welke
bij Bact. phosphoreum bij tamelijk groote con-
centratie het lichtend vermogen versterken, dit veel minder
bij Bact. s p 1 e n d i d u m. Een concentratie van ten
hoogste 0.1% dezer stoffen kan aan de kweekbodems
worden toegevoegd. Alleen manniet maakt een uitzonde-
ring, daar deze stof geen invloed heeft op \'t lichtend ver-
mogen van Bact. phosphoreum.

De zoogenaamde lichtstoffen hebben bij Bact. s p 1 e n-
d i d u m volgens
Beyerinck een geheel andere werking
dan bij Bact. phosphoreum. Grootere concen-
tratie\'s dezer stoffen belemmeren den groei van Bact.
splendidum.

Beyerinck geeft echter op, dat de lichtstoffen bij längeren
inwerkingstijd ook bij Bact. phosphoreum het licht-
vermogen verminderen; bij neutralisatie van de cultuur-
vloeistof met soda, licht de cultuur dan echter weer op.

Dit wijst op zuurvorming uit deze stoffen door Bact.
phosphoreum. Het blijkt, uit hetgeen over Bact.
splendidum is medegedeeld, dat door deze bacterie
de z.g. lichtstoffen van
Beyerinck, snel in zuur worden
omgezet.

Wat den groei der beide bacteriën betreft, groeit Bact.
phosphoreum langzaam, Bact. splendidum
zeer snel.

Wat het gedrag ten opzichte van glucose en fructose

-ocr page 25-

betreft, kan uit de proeven van Beyerinck worden gecon-
cludeerd, dat deze suikers door Bact. phosphoreum
onder zuur- en gasvorming (bestaande uit kooldioxyde
waterstof 1 : 1) worden vergist, terwijl Bact. splen-
didum uit genoemde suikers zuur maakt, zonder gas-
vorming. Door Bact. splendidum kan uit manniet
zuur gevormd worden, echter niet door Bact. phos-
phoreum, die manniet dan ook niet aantast.

Verder zijn ten aanzien van de morphologische kenmerken
van Bact. phosphoreum de volgende eigen-
schappen gevonden:

Kleine, afgeronde staafjes, zon- Gelatine plaatculturen: Kleine ko-

der eigen-beweging.nbsp;loniën, d: m.M. doorsnede.

Bact. splendidum heeft de volgende morpholo-
gische kenmerken:

Lange staafjes met sterke eigen-beweging, iets gekromd, (Vibriovorm)
vervloeit gelatine aan de lucht. De vervloeiing begint na ongeveer
vier dagen.

Lichtbacteriën zijn vrijwel uitsluitend zeemicroörganis-
men. Alleen Bacterium phosphoreum maakt
hierop een uitzondering, en komt behalve op schelvisch
en kabeljauw, ook nog wel voor in opslagplaatsen van
versche beenderen, maar in koelhuizen bijna niet meer
op vleesch. Gedurende het onderzoek is mij maar één geval
bekend geworden in een plattelandsslagerij, maar dit
lichtend vleesch heeft mij, in verband met het inmiddels
opgetreden bederf, geen cultuur meer kunnen leveren.

In die slagerij was geen koelcel aanwezig, in welk geval het
gemakkelijker geweest was van het lichtende vleesch een
lichtende stam te kweeken.

Genoemde vleeschphosphorescent heb ik dan ook slechts
van versch becndermatcriaal geïsoleerd.

Bact. splendidum komt in den zomer algemeen

-ocr page 26-

in de Noordzee voor, maar het is mij na herhaalde pogingen
niet gelukt, om deze uit Noordzeewater te isoleeren.

In tegenstelling met de opgave van Buchanan, dat alle
soorten eigen-beweging hebben, blijkt, uit de opgave van
Molisch, dat Bact. phosphoreum niet beweeglijk is.

De voor dit onderzoek bestemde stammen werden op de
volgende wijze verkregen:

Lichtend vleesch en versehe zeevisch zijn in een open
schaal, gedurende 36 uur in de ijskast geplaatst in 3% chloor-
natriumoplossing, zoodanig, dat slechts ongeveer de helft
met deze oplossing bedekt was. Bij het verschijnen van
lichtende plaatsen op het materiaal werden meerdere
buizen met vischbouillonagar van genoemde plekken geënt
en eveneens bij lage temperatuur weggezet. Na ongeveer
2 dagen werden die buizen, welke het sterkste licht ver-
spreiden, gebruikt om het daarin verkregen bacteriën-
materiaal via plaatculturen te zuiveren, waartoe verdun-
ningen werden gemaakt. Hiertoe is vischbouillongelatine
gebezigd, omdat vischbouillonagar door zijn hooge stol-
temperatuur aanleiding tot het afsterven der lichtbacteriën
zou geven.

Nadat losliggende, lichtende koloniën werden verkregen,
zijn deze, na het overenten op schuingestolde vischagar,
nauwkeurig op zuiverheid gecontrôleerd. Dit proces werd
zoolang toegepast tot geheel lichtende gelatineplaten waren
verkregen en bij verdunning uitsluitend lichtende bacteriën-
kolonies op de platen aanwezig waren.

Het kweeken der lichtbacteriën geschiedde bij kamer-
temperatuur.

Ook de laboratoriumstammen werden aldus aan een con-
trole op zuiverheid onderworpen.

LITTERATUUR.
Beyerinck, Folia Microbiologica 4 (1916) 15—36.
Beyerinck, Die Leuchtbakterien der Nordsee im August und Sep-
tember.

-ocr page 27-

Mousch, Leuchtbaktcrien im Hafen von Triest.
Migula, System de Bakterien II pag. 78.
Buchanan, General Systematic Bacteriology Vol I pag. 421.
Molisch, Leuchtendc Pflanzen, pag. 95.

Beyerinck, Over lichtvoedsel en plastisch voedsel van Lichtbacteriën

Arch, neeriandaises T. XXIV p. 369—442.
Pratje, Das Leuchten der Organismen, Erg. der Physiologie (Asher
amp; Spiro) 21
— I (1923) pag. 187—221.

HOOFDSTUK IV.

Gebruikte Voedingsbodems voor het onderzoek der
Lichtbacterien.

Als regelmatige kweekbodem werden alkalische visch-
bouillon of daarvan afgeleide bodems, als vischbouillongela-
tine en -agar gebruikt. Daartoe werd eerst vischwater
gemaakt, dat is een afkooksel van zeevisch, als schol, schel-
visch, wijting, bot of rog. 200 g gemalen zeevisch werden
met 1 1. leidingwater overgoten en dit mengsel gedurende
uur in de autoclaaf bij 117—120° C. verhit. Na afkoelen
werd het zoo verkregen vischwater gefiltreerd en de
vischresten in een vleeschpers uitgeperst, waarna dit
persvocht, na filtreeren, met het filtraat werd vereenigd.
Het verkregen vischwater werd daarna aangezuiird met 30
druppels phosphorzuur (sg 1.7) per liter. Daarna werd gedu-
rende een halfuur verwarmd op 100° C., waarna van het neer-
geslagen eiwit werd afgefiltreerd. Het op deze wijze be-
handelde vischwater werd gebruikt voor de diverse
bodems, nadat het eerst met 10%-ige natriumcarbonaat-
oplossing alkalisch was gemaakt tot pH. = 7, t.o.v.
neutraalrood. Voor alkalischen vischbouillon werden dan
nog in een liter van het aangezuurde, naderhand geneutrali-
seerde extract, de volgende stoffen in de daarachter ver-
melde hoeveelheden, opgelost:

-ocr page 28-

Pepton Brunnengräber . 5 g See. Natriumphosphaat
Keukenzout ...........
30 „ exsicc.............. i/^ g

Deze bouillon werd gedurende 10 minuten bij 115° C.
voorverhit en, na filtreeren en afkoelen, over buizen, kolfjes,
enz. verdeeld en gesteriliseerd gedurende 20 minuten bij
110° C. Voor vischbouillonagar en -gelatine werd in boven-
genoemden bouillon nog asparagine en 5—10 cm^
glycerine per liter opgelost, terwijl de hoeveelheden agar
of gelatine 2% resp. 20% waren.

Zie litteratuur hiervoor Beyerinck, en Mousch Leuch-
tende Pflanzen.

Toen echter naderhand bleek, dat in bovengemelden
bouillon een steeds slechtere groei plaats vond, werd, in
verband met onderzoekingen van
Mousch, de samen-
stelling gewijzigd en daaraan per liter bouillonagar resp.
bouillon nog % g joodkaliumen g magnesiumsulfaat toe-
gevoegd, terwijl pepton „Brunnengräberquot; door pepton
„Poulencquot; werd vervangen.

Voor zuren vischbouillon werd in het primair verkregen
afkooksel, direct 1/2% pepton, 0.1% sec. natriumphosphaat
exsicc. en 3% keukenzout opgelost. De verdere behandeling
geschiedde als bij alkalischen bouillon, n.1. voorverhitten,
filtreeren en steriliseeren.

Neutraalrood-glucose-vischbouillon.

Deze voedingsvloeistof werd als volgt gemaakt; uitgegaan
werd van alkalischen vischbouillon (zie boven), waarin
y2% glucose en 0.025% neutraalrood werden opgelost en
gedurende 20 minuten bij 110° C. werd gesteriliseerd,
meestal in buizen of kolfjes van 200 cm^ inhoud, waarin
150 cm^ boiullon werd gebracht.

Peptonwater,

Dit werd gemaakt van de peptonen Brunnengräber, Witte,
Chapeautót, Diest, Poulenc, alsmede van zelf gemaakte visch-

-ocr page 29-

pepton. Van deze stoffen werden per liter 10 g opgelost,
alsmede 3% chloornatrium, in sommige gevallen, ook
mono-kaliumphosphaat, sec. natrium- resp. ammoniimi-
phosphaat. In die gevallen wordt dit steeds afzonderlijk ver-
meld. Bovengenoemde peptonoplossingen werden eerst op
110° C. gedurende 10 minuten voorverhit en na afkoelen
gefiltreerd, daarna over kolven resp. buizen verdeeld en
20 minuten bij 110° C. gesteriliseerd. Hieraan werden
zoo noodig andere zouten toegevoegd.

Deze peptonoplossingen werden gebruikt voor het be-
studeeren van het gedrag der lichtbacteriën t.o.v. ver-
gistbare stoffen (suikers, meerwaardige alkoholen en
pyrodruivenzuur, alsmede polysacchariden). Van deze
stoffen werd —1% opgelost, terwijl aan de aldus ver-
kregen vloeistoffen nog 10% Lackmuslösung „Kahlbaumquot;
werd toegevoegd. Deze oplossingen werden verdeeld in
buizen met gistbuisje, en gedurende 20 minuten bij 105° C.
gesteriliseerd en gecontrôleerd. Vooral met phosphaat-
houdende oplossingen van genoemde stoffen moet men
voor verharsen der suikers oppassen en niet te hoog
steriliseeren.

Het pyrodruivenzuur werd met soda of ammonia ge-
neutraliseerd t.o.v. lakmoespapier.

Soms werd lakmoes-pepton-mannietagar gebruikt, welke
op de volgende wijze gemaakt werd: peptonoplossing met
0*1% sec. natriumphosphaat en 0.025% joodkalium en
1% manniet werd met 2% agar tot een vasten bodem ge-
niaakt. Na voorverhitten en filtreeren werd aan de agar
10% lakmoesoplossing toegevoegd, waarna deze over buizen
verdeeld werd en vervolgens 30 minuten bij 110° C. werd
gesteriliseerd. Er zij opgemerkt, dat bij aanwezigheid van
phosphaat deze agar, alsmede vischbouillonagar en gelatine,
bij verwarming in de
„Kochquot; gemakkelijk het daarin ont-
stane neerslag laat samenballen, zoodat het filtreeren zonder
moeite door wattenproppen kan gebeuren. Lakmocs-pepton

-ocr page 30-

manniet-en vischagar moeten gedurende %—^ uur in de auto-
claaf voorverhitworden^vischgelatinehoogstens tien minuten.

Sülfietgistingsoplossingen,

Hiervoor werd een oplossing van pepton Poulenc ge-
bruikt van de volgende samenstelling;

Samenstelling I:nbsp;sec. Natriumphosphaat

Water............. 1000 cm® exsicc.............. 1 g

Pepton Poulenc..... 10 g Joodkalium........... 0.2 „

Chloornatrium ..........„ Magnesiumsulfaat..... 02 „

Natriumsulfiet p.a. . 10 „

Deze oplossing werd gedurende 10 minuten in de auto-
claaf op 110° C. verhit en na afkoelen gefiltreerd. Nadat
deze oplossing in kolfjes met 2 g zuiver calciumcarbonaat
per 100 cm® vloeistof was gesteriliseerd, werd glucose toe-
gevoegd, waarna nogmaals gesteriliseerd werd, bij dezelfde
temperatuur en denzelfden tijd n.1. 20 minuten bij 105° C.

Wegens den slechten groei in tegenwoordigheid van
natriumsulfiet werd de samenstelling der oplossing ge-
wijzigd in de volgende:

Samenstelling II:

Water ......................1000 cm\'nbsp;sec Natriumphosphaat exsicc. 0.5 g

Chloornatrium ...nbsp;20 gnbsp;Naüriumsulfietcrist. p.a... 15 „

Joodkalium ..............0.2 „nbsp;Pepton Poulenc......... 10 „

Bovengenoemde oplossing bevatte 2% chloornatrium,
omdat het naderhand in de oplossing ontstaan van keuken-
zout uit chloorcalciumoplossing en natriumsulfiet het ge-
halte weer tot 3% bracht en het aldus
ex tempore ge-
maakte calciumsulfiet een fijnere verdeeling had als het
preparaat, dat uit den handel betrokken kon worden.

Na verdeeling over kolven van 500 cm^, waarin 150 cm\'
oplossing, (evenals bij I) werden deze met 5 cm\' 45% -ige
chloorcalciumoplossing (gekristalliseerd) bedeeld.

Nadat 2l^ g zuiver calciumcarbonaat was toegevoegd
werd ged. 20 minuten bij 110° C. gesteriliseerd. Den daarop

-ocr page 31-

volgenden dag werden hierin I ^ g glucose opgelost en gedu-
rende denzelfden tijd nagesteriliseerd. Soms werden, in plaats
van glucose, ook manniet en amylum solubile in
dezelfde hoeveelheid toegevoegd. De hoeveelheid gly-
cerine en pyrodruivenzuur, zoover deze stof-
fen bestudeerd werden, werd op 1 ^^ cm® per 150 cm® gelimi-
teerd Bij pyrodruivenzuur werd bovendien eenigszins anders
gewerkt en uitgegaan van een oplossing, welke inplaats
van 2% NaCl daarvan 3% bevatte. Ook werd weer 150 cm®
in een kolf van 500 cm® inhoud gebracht, en daarin
tevens 3^ g zuiver calciumcarbonaat. Uit een pipet werd
dan daarin cm® pyrodruivenzuur „Kahlbaumquot; ge-
druppeld en vervolgens zacht verwarmd in een waterbad,
tot de kooldioxyde-ontwikkeling was afgeloopen. Daarna
werd 1 g\' natriumsulfiet crist. p.a. in de kolf gebracht
en nogmaals verwarmd. Tenslotte werd gesteriliseerd
gedurende »/g uur bij 110° C.

Voedingsoplossingen volgens Gersbach,

Litteratuur: Centralblatt f. Bakt. Abt. I Band 88, pag. 145.

Deze oplossingen zijn verkregen door trypsine te laten
inwerken op peptonen en de eiwitten: tarwegluten, kip-
peneiwit en caseïne.

Uitgegaan werd van een 1%-ige peptonoplossing met
^2% chloornatrium, welke verhit en gefiltreerd geweest
is, zooals dit voor de peptonoplossingen is voorgeschreven.
Nadat deze oplossingen gedurende een uur zacht zijn
gekookt en t.o.v, lakmoespapier met sodaoplossing (10%)
alkalisch zijn gemaakt, werden na afkoelen tot 40° C. per
liter oplossing (eerst tot oorspronkelijk volumen aanvul-
len) toegevoegd:

200 mg Trypsine Grübler.

200 „ Mono-kaliumphosphaat.

20 „ Magncsiumsulfaat.

-ocr page 32-

Deze oplossingen werden dan gedurende 24 uur in een
op 37° C. ingestelde thermostaat verwarmd, waardoor de
trypsine haar inwerking deed op de peptonoplossing. Het
conserveeren geschiedde met 20 cm^ mengsel van gelijke
deelen toluol en chloroform, teneinde infectie tegen te
gaan. De omzetting had plaats in bruine stopflesschen,
om lichtinwerking buiten te sluiten. Nadat de inwerkings-
tijd verloopen was, werd door een nat filter gefiltreerd
en het filtraat gemeten en daarin zooveel chloornatrium
opgelost, dat een eindconcentratie van 3% bereikt werd.
Daarna werd voorverhit op 110° C. gedurende 10 mi-
nuten en na afkoelen gefiltreerd. Na de verdeeling over
buizen of kolven werd denzelfden djd gesterüiseerd als
voor het peptonwater gebruikelijk.

Het spreekt vanzelf, dat deze oplossingen, alsmede het
peptonwater, zoowel als hunne resp. destillaten steeds
vooraf op de aanwezigheid van indol worden gecontroleerd
met behulp van
Ehrlich\'s reagens.

Voor getrypsiniseerde eiwitoplossingen werd gehandeld
al naar gelang het gedrag van het eiwit bij verhitting:

A Trypsinisatie van Caseïne:

Het trypsiniseeren geschiedt als volgt: Hiervoor
werd caseïne p.u.i. (zuurvrij) gebruikt, welke vooraf
met aether van vet was bevrijd. Van de ontvette
c^eïne werd 10 gram opgelost in water onder ver-
hitting tot koken, waarbij steeds zorg werd gedragen,
dat de oplossing zwak alkalisch bleef, t.o.v. lakmoes-
papier. Op deze wijze gelukte het, dit eiwit in op-
lossing te brengen. Nadat dit geschied was, werd
afgekoeld tot 40° C., waarna weer tot het oorspronke-
lijke volumen werd aangevuld. Vervolgens werden per
liter oplossing daarin nog de volgende stoffen in de
daarachter vermelde hoeveelheden opgelost:

-ocr page 33-

Chloornatrium .....5.0 g Mono-kaliumphosphaat 0.4 g

Trypsine Grübler .. 0.4 Magnesiumsulfaat.....0.04 „

Daarna werd gedurende 48—60 uur getrypsiniseerd
bij 37° C. in de thermostaat, zooals dit voor pepton-
oplossingen het geval was. De verdere behandeling is
dan precies aan die van de oplossingen volgens
Gersbach gelijk. Op de afwezigheid van melksuiker
werd met behulp van Bact. coli in tegenwoor-
digheid van lakmoes gereageerd.

B Trypsinisatie van tarweglutenmeel (Tekal).

Dit meel werd, na vooraf ontvet te zijn met
aether, op dezelfde wijze in oplossing gebracht.

De verdere behandeling geschiedde, zooals dit voor
caseïne en peptonen werd beschreven.

C Trypsinisatie van kippeneiwit (albumen ovor. sicc.)

Omdat genoemd eiwit bij verhitting coaguleert,
werd de oplossing koud gemaakt. De behandeling is
gelijk aan die van caseïne enz.

Voor oplossing B en C werden dezelfde hoeveelheden
eiwit resp. tarweglutenmeel opgelost per liter.

Bereiding van Vischpepton,

Hiervoor werd stokvisch gebruikt, omdat de pepton-
opbrengst daarvan veel grooter is, dan van versehe zee-
visch. De stokvisch werd ontveld en geweekt en vervolgens
gemalen. Uitgegaan werd van ongeveer 300
g droog ont-
veld materiaal. Na weeken en malen werd dit gesuspendeerd
in 1 Vz liternbsp;waarin 30 g Pepsine
Witte opgelost

Werden en vervolgens gedurende 7 dagen in een thermostaat
bij 37° C. ingesteld, onder roeren van tijd tot tijd, ge-
Peptoniseerd.

Na den inwerkingstijd werd afgezogen en de onopgeloste

-ocr page 34-

substantie opnieuw op dezelfde wijze behandeld. De fil-
traten werden vereenigd en geneutraliseerd met vaste
soda, op het laatst met soda-oplossing tot lakmoespapier
zwak blauw kleurde. Daarna werd per liter ongeveer
50 g gekristalliseerd chloorcalcium toegevoegd en gekookt,
en van het neerslag afgefiltreerd; in het verkregen filtraat
werd het pepton neei^eslagen met absoluten alkohol en af-
gezogen, waarna het onder zuigen met absoluten alkohol
enaetherwerdgewasschen. Vervolgens werd het pepton in
de paraffinestoof op 55° C. gedroogd; door het in oplossing
zijn van chloorcalcium sloeg het veel gemakkelijker neer,
en was minder alkohol noodig. Bovendien was het pepton
niet slijmerig.

Bereiding van Gistwater, Lakmoesgistwater, Neutraalrood-
glucose-gistwater, enz.

Hiervoor werd gebruikt persgist, afkomstig van de
Nieuwe Schiedammer Gistfabriek te Schiedam, waarvan
125 g persgist werd gebruikt op 1 1 water.

De verkregen gistemulsie werd gedurende V2 quot;ur in de
autoclaaf verhit op 110° C. en na afkoelen gefiltreerd. Daarna
werd in 11 verkregen gistwater opgelost; 30 g chloornatrium
en 1 g sec. natriumphosphaat exsicc., waarna nog 10 minuten
op 110° C. verhit werd. Na afkoelen en filtreeren werd
aan het filtraat nog 10% Lackmuslösung Kahlbaum
toegevoegd, wanneer in gistwater de vergistbaarheid van
suikers en hiermee chemisch verwante stoffen werd onder-
zocht, zooals dit in tegenwoordigheid van peptonen het
geval was.

De hoeveelheden vergistbare substantie zijn zooals bij
lakmoespeptonwater gebruikelijk. Ook de sterilisatietempe-
ra tuur, verdeeling enz. zijn geheel gelijk aan die voor
peptonwater.

Neutraalrood-glucose-gistwater was gistwater, waarin
glucose en 0.025% neutraalrood waren opgelost. Het werd

-ocr page 35-

op dezelfde wijze als neutraalrood-glucose-vischbouillon
gemaakt.

Bereiding van voedingsbodems voor het bestudeeren van
indolvorming uit tryptophaan.

Hiervoor werd vischextract gebruikt, dat bereid werd uit
zeevisch (zie vischbouillon), en waarin de volgende stoffen
werden opgelost volgens onderstaand voorschrift:

Vischextract, eerst aan-nbsp;Joodkalium........... 0.1 g

gezuurd met phosphor-nbsp;Asparagine............ 1 „

zuur, daarna met sodanbsp;Ammoniumlactaat (Melk-

alk. gemaakt........500 cm*nbsp;zuur gen. met Am-

Chloornatrium........ 15 g monia 25%)........2^2 cm\'

Magnesiumsulfaat crist.. 0.1 „
(Litt.
Baudkt, Folia Microbiologica Band II 3 1914).

De verkregen oplossing werd geheel als vischbouillon
behandeld, en daarin 0.03% tryptophaan opgelost, nadat
de cultuurvloeistof over kolfjes was verdeeld van 300 cm\',
waarin 100 cm® oplossing. Voor de eerste serie werd er geen
glucose opgelost, voor de tweede serie echter wel. Het ge-
halte aan glucose was 1%. Voor details wordt verwezen
naar de hoofdstukken VII en XL

Bereiding van Pepton-aardappelbodem,

Genoemde bodem werd als volgt gemaakt: de hiervoor
benoodigde aardappelstukjes werden met een grooten kurk-
boor uit een geschilde en goed gewasschen aardappel
gestoken en deze stukjes in een 3%-ige keukenzoutoplossing
sacht gekookt, terwijl de kokende vloeistof met soda-
oplossing alkalisch werd gemaakt en bij nazuren van deze,
opnieuw met soda geneutraliseerd t.o.v. lakmoes, net zoo
lang tot de reactie niet meer veranderde. Opgelet werd,
dat de aardappelstukjes niet te gaar werden.

Dit laatste in verband met het tweemaal onder 1 atmosfeer
druk steriliseeren van dezen aardappelbodem. Nadat de
aardappelbuizen gevuld waren met een oplossing van 1%

-ocr page 36-

pepton Brunnengraber en 3% chloornatrium (voorverhit
en gefiltreerd) werden hierin de schuin doorgesneden stuk-
jes aardappel gedaan, de buizen gesloten met hun bij-
behoorende wattenprop, waarna twee achtereenvolgende
dagen gedurende 30 min. op 1 atmosfeer werd gesteri-
liseerd. Tenslotte werd nog bij 37° C. op steriliteit van
dezen bodem gecontroleerd.

Voorschriften van enkele gebruikte reagentia bij het
onderzoek van lichtbacteriën.

A Ehrlich\'s reagens:

2 g para-dimethylaminobenzaldehyde„BCahlbaumquot;
werden opgelost in 250 cm^ alkohol 96%, waarna 40 cm^
25%-ig zuiver zoutzuur werd toegevoegd.

B Nitrophenylhydrazine-reagens.

Dit is een 4%-ige oplossing van p. nitrophenylhydrazine
in 30%-ig azijnzuur.

C Methylrood-reagens.

Dit is een oplossing van 0.1% methylrood in een water-
alkoholmengsel, bestaande uit 2 vol. alkohol 96% en 3
vol. gedestilleerd water.

D Phenolphtaleïne-reagens,

Dit is een oplossing van 0.1 g phenolphtaleïne in 100 cc
alkohol 96%.

-ocr page 37-

Proeven met Bacterium phosphoreum.

HOOFDSTUK V.

Vaststellen van de morphologische en culturiëele kenmerken
van Bact. phosphoreum A, B en C,

In het hoofdstuk „Litteratuuroverzichtquot; werden reeds
als culturiëele en morphologische kenmerken volgende
vermeld:

Korte, aan beide uiteinden afgeronde staafjes, zonder
eigen-beweging, welke niet gelatine-vervloeiend en niet
sporenvormend zijn.

Glucose- en fructosehoudende voedingsbodems, onder
zuur- en gasvorming, vergistend, aanvankelijk hierin
lichtend.

In tegenstelling met Bact. pflügeri Beyerinck ook
in maltosehoudende voedingsbodems lichtend.

In tegenwoordigheid van manniet en glycerine zeer zwak
lichtend, manniet niet onder zuurvorming vergistend.

Vanwege het feit, dat verdere opgaven in de litteratuur
ontbreken, is er een uitgebreid cultiu-iëel onderzoek in-
gesteld, om de eigenschappen van Bact. phospho-
reum nader vast te stellen.

Alvorens echter tot bovengenoemd onderzoek over te
gaan, werden eerst de morphologische en culturiëele eigen-
schappen van enkele stammen lichtbacteriën nagegaan,
welke van zeevisch waren geïsoleerd.

Als morphologische kenmerken van laatstgenoemde bac-
teriën werden de volgende gevonden:

Korte, afgeronde staafjes, onbeweeglijk en gram-negatief.

Voor het vaststellen der culturiëele eigenschappen
zijn de bacteriën op de volgende voedingsbodems gekweekt:

-ocr page 38-

Peptonwater
Lakmoes peptonwater
Glycerine Lakm. Peptonwater
Arabiet
Manniet
Dulciet
Sorbiet
Glycerin-

aldehyde
Glucose
Mannose
Galactose
Fructose
Maltose „nbsp;,,

Saccharose „nbsp;,,

Lactosenbsp;„nbsp;,,

Neutraalrood glucose vischbouill.
Glucose lakmoes vischbouillon
Alkalische vischbouillon
Zure vischbouillon

gt;gt;
tgt;

tgt;
ft

gt;gt;
tgt;

tt
ti

geen indolv. na 8 dagen
lakmoes geen verkleuring
zuur — gas —

tt
tt

nbsp;tt

nbsp;tt

nbsp;tt

nbsp;tt

tt
tt


nbsp;,,

gt;gt;
tt

tt tt
gasv. fluorescentie
zuur gas -f
troebel met ger. neerslag
zwak troebel

Het betrof in dit geval 10 stammen van lichtbacteriën,
welke, alvorens tot dit onderzoek te worden gebezigd, eerst
in reincultuur waren gebracht.

Het gebruikte pepton in bovengenoemde voedingsbodems
is pepton Witte.

Het resultaat der cultuurproeven is reeds gedeeltelijk
achter de resp. bodems gemeld. Het gas, dat zich in een
Einhorn\'s gistkolfje boven neutraalrood-glucose-visch;
bouillon had gevormd, bestond voor ongeveer 30% uit
kooldioxyde, hetgeen met natron werd aangetoond, en voor
de rest uit waterstof. Ook was de fluorescentie van het neu-
traalrood een aanwijzing op de aanwezigheid van organische
zuren en van waterstof. Genoemde kleurstof geeft in tegen-
woordigheid van organische zuren en bij geh\'jktijdige
aanwezigheid van zink ook aanleiding tot fluorescentie
(b.v. zinkstof
-f- azijnzuur).

De maltose-lakmoes-peptonwater-culturen dezer licht-

-ocr page 39-

bacteriën waren lichtend, terwijl vischbouillongelatine niet
door deze werd vervloeid.

Genoemde proeven hadden dus tot resultaat, dat de
10 lichtbacteriestammen blijkbaar stammen van Bact.
phosphoreum waren.

Als verdere kenmerken voor deze bacterie werden ge-
vonden, dat alle hexosen, alsmede maltose, in tegenwoor-
digheid van pepton
Witte onder zuur- en gasvorming
vergist werden. In peptonwater werd, na cultiveeren
dezer stammen na 8 dagen, geen indol aangetoond met
het reagens van
Ehrlich.

Uit den groei in zuren resp. alkalischen vischbouillon
kan worden geconcludeerd, dat alle stammen van Bact.
Ph osphoreum beter in alkalisch- dan in zuur milieu
willen groeien.

Wat de gelatine- steek- en plaatculturen der diverse
stammen betreft, waren de eerste spijkerculturen, terwijl
de koloniën op de platen klein en zuiver rond waren, en
voor het geval deze aan de oppervlakte lagen, kleine ver-
hoogingen met een iet of wat grijsgele tint.

Het beslag op vischagar was dun, niet slijmerig en van
dezelfde tint als de koloniën op de gelatine-platen.

Agarsteekculturen der onderzochte stammen der van zee-
visch geïsoleerde Bact. phosphoreum zijn eveneens
spijkerculturen.

Sporenvorming bij deze stammen is niet gevonden.

Bovendien werden behalve manniet, ook dulciet,
erbiet, arabiet, glycerine, alsmede glycerinaldehyde,
lactose en saccharose niet door de onderzochte stammen
vergist.

Het resultaat, hetwelke zooeven is genoemd, bleek na
herhaalde plaatpassage der diverse stammen constant
tc zijn.

Vervolgens werd een dergelijk onderzoek met Bact.
phosphoreum A en C gedaan. Bact. phospho-

-ocr page 40-

reum B, welke ik van lichtend beendervleesch isoleerde
was op dit oogenblik nog niet zuiver om voor dit onder-
zoek te worden gebezigd.

Daartoe werden Bact. phosphoreum A en C op
de volgende voedingsbodems gecultiveerd:

Peptonwater (Pepton Brunnen-
gräber)
Lakmoes peptonwater
Glycerine
Sorbiet
Manniet
Dulciet
Arabinose
Xylose
Glucose
Mannose
Galactose
Fructose „
Maltose „
Lactose Lakm
Saccharose „
Natrium-

pyrovinaat „
Vischpeptonwater
Voedingsoplossing II volgens

Gersbach (Brunn.)
Voedingsoplossing II volgens

Gersbach (Vischp.)
Zure vischbouillon
Alk. vischbouillon
Vischbouillonagar Steekc.

Plaatc.
Strijkc.

Vischbouillongelatine Steekc.

„nbsp;Plaatc.

Neutraalrood-glucose-visch-
bouillon

(Zie voor de samenstelling
stuk IV).

spoor indol na 14 dagen
geen verkleuring

Peptonwater

zuur

gas

tl

tt

II

tl

tt

II

tl

tt

II

tt

tt

tt

tt

11

II

II

tl

11

II

tt

II

II

tl

11

tl

tt

II

It

II

II

Peptonwater

zuur

gas

tt

tt

-

tl

tl

n

11

»»
tt

tf
tf
tt

geen indol vorming na 14 dagen
idem
idem

zwak troebel

troebel met ger. neerslag

spijkercultuur

kleine ronde vuilgele koloniën

dun vuilgeel beslag

spijkercultuur

als bij agarplaatcultuur

gasv. fluorescentie

der voedingsbodems Hoofd-

It
tl

-ocr page 41-

Agar-schudcultuur dezer bacteriën konden vanwege de
hooge stoltemperatuur (37° C.) niet worden gemaakt,
daar deze bij 37° C. afsterven.

Het pepton, voor deze onderzoekingen gebruikt, is pepton
Brunnengräber.

Bij morphologisch onderzoek zijn beide stammen gram-
negatieve, korte staafjes, welke aan de uiteinden zijn af-
gerond, dus geheel geh\'jk aan die stammen, welke voor het
eerstgenoemde onderzoek zijn gebezigd.

Het culturiëel onderzoek leverde ten opzichte van de
suikers glucose, mannose, galactose, fructose en maltose
eveneens hetzelfde resultaat op; er treedt eveneens bij
genoemde suikers zuur en gasvorming op. Ook lichten
beide maltose-lakmoes-peptonwaterculturen.

Na 14 dagen is er in peptonwaterculturen, alsmede in de
^Ituren in voedingsoplossingen volgens
Gersbach geen
indol met behulp van
Ehrlich\'s reagens aan te toonen. Na
14 dagen treedt er soms een geringe indolvorming op in
Peptonwater (Brunnengr.).

Bij het cultiveeren van Bact. phosphoreum A
®n C in natriumpyrovinaat-lakmoes-peptonwater treedt
Uitsluitend zuurvorming op. Lakmoes-peptonwater verkleurt
niet en blijft violet.

De bouillon-, bouillonagar- en -gelatine-culturen heb-
ben hetzelfde uiterlijk als bij de vorige proeven. Uit de
overige suikers en meerw. alkoholen werd geen zuur ge-
vormd.

Wat de gasvorming en fluorescentie bij de culturen in
neutraalroodglucose-vischbouillon betreft, bestaat het gas
ongeveer 25% kooldioxyde (aangetoond met natron)
cn de rest uit waterstof.

r^e samenstelling van dezen bouillon is niet geheel gelijk
fan die der vorige, daar er 0.1% sec. natriumphosphaat

was opgelost. De samenstelling van het gas kan wisselen,
omdat genoemde bouillon oorspronkelijk alkalisch is en er

-ocr page 42-

dus een gedeelte van het gevormde kooldioxyde in op-
lossing blijft.

De verkregen resultaten der proeven tot vaststelling
van morphologische en culturiëele eigenschappen van B a c t-
phosphoreum AenC zijn constant na plaatpassage
der staramen.

Hoewel bij beide proevenserie\'s bacteriënpeptonen ver-
schillend zijn geweest, is het resultaat ten opzichte van
de vergistbare suikers hetzelfde.

Ook is de samenstelling van den vischbouillon van geen
invloed op het qualitatieve resultaat der gasvorming bij
neutraalroodglucose-vischbouillon. Het sec. natrium-phos-
phaat (exsicc.) is in dit geval alleen als groeibevorderend
agens toegevoegd.

Bact. phosphoreum AenC zijn dus gistende
lichtbacteriën en komen, wat hun gedrag betreft, geheel
met dat der peptonkoolstofbacteriën van
Beyerinck over-
een, zoowel morphologisch als culturiëel.

Volgens de verkregen resultaten heeft de aard van het
pepton op de gisting der bacteriën geen invloed. Wat de
resp. gebezigde bacteriën betreft, is vergelijking geoorloofd,
omdat Bact. phosphoreum C evenals de 10
stammen Bact. phosphoreum van het eerstgenoemde
onderzoek van dezelfde soort zeevisch zijn geisoleerd, n.1.
Gadus aeglifinus L.

HOOFDSTUK VI.

Vaststellen van den invloed van de organische stikstofbron
op de gisting, alsmede den invloed van enkele zouten. Iden-
tificatie-proeven van de lichtbacterie van lichtend vleesch

afkomstig.

Nadat het intusschen gelukt was, de lichtende bacterie,
van vleesch afkomstig, in reincultuur te krijgen, werd deze

-ocr page 43-

in seriecultuur gebracht op de voedingsbodems, welke in
dit hoofdstuk zijn gebezigd.

Bij de eerste proevenserie werden als gistingsmilieu\'s
vergeleken peptonwater, gemaakt van pepton Brunnen-
graber en gistwater, beide 0.1% sec. natriumphosphaat
exsicc. bevattend.

Morphologisch was de vleeschphotobacterie geheel ge-
lijk aan Bact. phosphoreum AenC, n.1. gram-
negatief, een aan beide uiteinden afgerond, kort staafje,
Zonder eigen-beweging, gelatine niet vervloeiend en goed
groeiend op vischbouillon en afgeleide bodems, welke 3%
chloornatrium bevatten.

Volgens opgave van Molisch, welke eveneens had vast-
gesteld, dat Bact. phosphoreum,
Molisch, welke
l^ij van lichtend vleesch isoleerde, op genoemde bodems
goed groeide, eveneens dezelfde morphologische eigen-
schappen had, n.1. een onbeweeglijk, kort, aan beide uiteinden
afgerond staafje, gelatine niet vervloeiend, stemde deze
bacterie geheel morphologisch en culturiëel met Bact.
phosphoreum
Molisch overeen, t.o.v. het Gram.-
kleuringsprocedé, met Bact. phosphoreum A
en C.

Het moest nu nog culturiëel worden bevestigd, om te
bewijzen, dat de van vleesch geïsoleerde bacteriënstam
eveneens Bact. phosphoreum was.

Daartoe is genoemde lichtbacteriestam gekweekt op de
volgende voedingsbodems:

Peptonwater (Brunnengrübcr) spoor indol na 14 dagen
Lakmoes peptonwaternbsp;violet

Glycerine Lakm. Peptonwater
Manniet
Arabinose

quot; rr rrnbsp;quot;
...... »

zuur — gas —

»#nbsp;nnbsp;ff ~~ »»

ttnbsp;ttnbsp;n ~ #»

»» tt

-ocr page 44-

Fructose „ „nbsp;zuur gas

Maltose „ „nbsp;„ ^^ ^
Natrium-

pyrovinaat „ „nbsp;„ „ —
Neutraalrood glucose visch-
bouillonnbsp;fluorescentie gas
Alkalische vischbouillonnbsp;troebel met weinig neerslag
Zure vischbouillonnbsp;zwak troebel
Vischbouillonagar strijkc,nbsp;dun grijsgeel beslag

„ steekc.nbsp;spijkercultuur

VischbouiUongelatine plaatc.nbsp;kleine grijsgele koloniën, geen

vervl.

»» steekc.nbsp;spijkercultuur

De samenstelling van het gasmengsel boven N. R. glucose-
vischbouillon was hetzelfde als bij stam A en C.

De maltose-lakmoespeptonwatercultuur der bacterie is
lichtend, zoodat de verkregen stam van lichtend vleesch
morphologisch en culturiëel geheel met de stammen
van C overeenstemt, alsmede met de opgegeven ken-
merken van
Molisch voor Bact. phosphoreum
Molisch. In het verdere onderzoek is deze stam Bact.
phosphoreum B genoemd.

Inmiddels was de groei van Bact. phosphoreum A, B
en C zeer slecht geworden, hetgeen zich uitte in het gas-
vormend vermogen van de drie bacteriestammen. In verband
hiermee werd de samenstelling van den vischbouillonagar
gewijzigd.
Molisch toch had vastgesteld, dat joodkalium en
magnesiumsulfaat resp. het lichtend vermogen en den groei
vanBact.phosphoreum
Molisch gunstig beïnvloedden.

In verband met verdere proeven tot vaststelling van den
invloed van de organische stikstofbron en enkele zouten
op het gistend vermogen der onderzochte, A, B en C.,
moest eveneens de invloed van deze op den groei worden
vastgesteld, zoodat de samenstelling van den kweekbodem
ook werd gewijzigd en in plaats van pepton Brunnen-
gräber pepton Poulenc werd gebruikt.

-ocr page 45-

De samenstelling van den kweekbodem werd als volgt:

Vischwater afk. van Gadus aegli-nbsp;Chloornatrium ....... 30 g

finus, L. of Pleuronectus pla-nbsp;Asparagine .......... 1 „

tcssa, L., 200 g visch op 1 1nbsp;Glycerine ........... 5 cm*

water, aangevuurd met phos-nbsp;Joodkalium..........0.25 g

phorzuur (sg 1.7)... 1000 cm»nbsp;Magnesiumsulfaat .... 0.25 „

Pepton Poulenc...... 5 g

Deze oplossing werd met 10%-ige oplossing van na-
triumcarbonaat geneutraliseerd tot pH = 7 t.o.v. neu-
traalrood (0.1% in alkohol 96%). •
(Zie voor behandeling enz. Hoofdstuk IV.)
De groei op vischbouillonagar, met bouillon van boven-
genoemde samenstelling gemaakt, was veel beter, dan op
vischbouillon-agar van de vorige samenstelling met pepton
Brunnengräber en zonder deze zouten, zoodat overgegaan
werd tot het gebruik van den kweekbodem van de ge-
wijzigde samenstelling.

Tevens moest worden vastgesteld of asparagine invloed
had op de reactie van het medium, wanneer Bact. phos-
pho re um A. B en C hierin werden gekweekt.

Asparagine (COOH—CHjNHa—CHa—CONHj) biedt de
niogelijkheid tot ammoniakafsplitsing, wanneer bacteriën
op deze stof inwerken, evenals alle «-aminozuren, daarom
« het beter, dat men deze stof in glucosehoudenden visch-
bouillon weglaat.

Vooral bij culturen in alkalischen N. R. vischbouillon
(glucosehoudend) kan asparagine door zijn ammoniakaf-
splitsing een gedeelte van het kooldioxyde beletten te
ontwijken. Daar het mengsel kooldioxyde-waterstof, dat
bij inwerking van Bact. phosphoreum A, B, C, op
glucose ontstaat, telkens wisselt, is het dus gewenscht
geen asparagine in gistingsmedia te bezigen, aangezien
jnen complicatie\'s als ammoniakafsplitsing bij gisting in
de voedingsbodems moet vermijden.
Teneinde te weten te komen of asparagine de oorzaak

-ocr page 46-

was van verandering van de reactie t.o.v. neutraalrood,
wanneer er in asparagine-neutraalrood-vischbouillon (alk.)
Bact. phosphoreum A, B, of C werden gekweekt, werd
een onderzoek daarna ingesteld.

Daartoe werd neutraalrood-asparagine-bouillon gebezigd,
waarin resp. pepton
Poulenc en pepton Brunnengräber
waren opgelost, terwijl vischbouillon zonder glycerine
werd genomen, het asparagine gehalte hierin bedroeg y^ %,
Tevens werd lakmoes-glucose-vischbouillon onderzocht.\'
Hierbij werd bouillon van dezelfde samenstelling als bij N r\'
asparagme-vischbouillon gebruikt, waaraan bovendien lAy\'
glucose en
10% lakmoesoplossing van Kahlbaum werden

toegevoegd.

In alle voor deze proeven gebruikte voedingsbodems
waren joodkalium en magnesiumsulfaat in oplossing- zü
Zijn t.o.v. neutraalrood zwak alkalisch.
Onderstaande tabel geeft de reeks voedingsbodems weer:

Neutraalrood asparagine visch-nbsp;Lakmoes-glucosc vischbouillon

bouillon (Poulenc).nbsp;(Poulenc).

Neutraalrood asparagine visch-nbsp;Lakmoes-glucose vischbouillon

bouillon (BRUNNENGRäBER).nbsp;(BRUNNENGRaBER).

Nadat de drie Stammen van Bact. phosphoreum
waren geënt, begonnen de culturen, waarin pepton
Poulenc
aanwezig was, veel sneller te lichten dan die, waarin zich
pepton
BRUNNENGRäBER bevond. Hetzelfde verschijnsel was
eveneens bij vischbouillonagar gevonden, waarin joodkalium
en magnesmmsulfaat, alsmede pepton
Poulenc waren
opgelost.

Na vier dagen werden de resp. culturen nagegaan op
hun reactie, t.o.v. van de gebruikte indicatoren. De glucose-
houdende culturen waren zuur, alleen begon de gasont-
wikkeling in tegenwoordigheid van pepton
Poulenc binnen
24 uur, hetgeen niet het geval was in tegenwoordigheid van
pepton
BRUNNENGRäBER.
De asparaginebouillonculturen waren niet veel ver-

-ocr page 47-

anderd, wat hun resp. reacties t.o.v. neutraalrood betrof.
Toch moet er voorzichtigheid worden betracht met
het nemen van een conclusie, omdat in de voedingsbodems
sec. natriumphosphaat in oplossing is, hetgeen bufferend
werkt, zoodat men met het toevoegen van asparagine aan
voedingsbodems voor deze bacteriën voorzichtig moet zijn.

Ook het toevoegen van glycerine late men liever na, wanneer
men in vischbouillon de vergisting van glucose door
Bact. phosphoreum wil bestudeeren: glycerine is
in ieder geval een door bacteriën vergistbare stof.

Ten aanzien van het doen van controle-proeven, is het in
ieder geval beter deze te veel te doen, dan een onzeker gis-
tingsresultaat te verkrijgen. Daarom worden de suikervrije
media, steeds blanco gecontrôleerd. Peptonen kunnen ook
onder zuurvorming worden ontleed, evenals a-aminozuren.
Daarom worden deze media met behulp van lakmoes op
zuur- resp. alkalivorming door de daarin gecultiveerde bac-
teriën gecontroleerd.

Bovendien wordt er als contrôle steeds in de steriele
peptonoplossingen op de aanwezigheid van indol gereageerd
met behulp van
Ehrlich\'s reagens.

Door de passage van joodkalium- en magnesiumsulfaat-
houdende bodems, alsmede door het gebruik van pepton
Poulenc in deze, was de groei der Bact. phosphoreumstam-
men aanmerkelijk verbeterd, zoodat overgegaan werd tot
het nemen van proeven met diverse organische stikstof-
bronnen, welke als suikervrije gistingsmedia gebruikelijk zijn.

Genoemde proeven zijn steeds vergelijkenderwijze gedaan.

De eerste proevenreeks is die, waarbij peptonoplossing,
gemaakt van pepton
Brunnengraber werd gebezigd, terwijl
tevens is nagegaan, of sec. natriumphosphaat invloed heeft
op de suikerontleding door Bact. phosphoreum
A, B en C.

Daartoe zijn de volgende bodems gebruikt:

-ocr page 48-

zonder NajHPO^
Lakmoes Peptonwaternbsp;violet

Glycerine Lakm. Peptonwater zuur -- gas —
Manniet
Arabinose
Glucose
Maxmose
Galactose
Fructose
Maltose
Natriura-
pyrovinaat „

met NajHPO^
violet
zuur — gas —
tt — ,, —

tt
tt
tt
tt
tt
tt
tt

tt
tt
tt
tt
tt
tt
tt

ttnbsp;—

■i-nbsp;ttnbsp;

nbsp;ttnbsp;

nbsp;t,nbsp;

nbsp;„nbsp;

nbsp;„nbsp;

nbsp;„nbsp;-

ttnbsp;\'—

ttnbsp;

ttnbsp;

ttnbsp;

ttnbsp;

ttnbsp;

tt
tt
tt
tt

„ -

De resulta en zijn voor en na plaatpassage geheel aan
elkander gehjk, en stemmen onderling geheel overeen. De
troebeling m de buizen was echter niet sterk. In boven-
genoemde bodems is geen joodkalium of magnesium-
sulfaat opgelost.

De tweede serie proeven zijn die, waarin pepton Brun-
nengraber
met pepton Poulenc wordt vergeleken. Ook
hier is gebruik gemaakt van de gistende eigenschappen
van Bact phosphoreum A, B en C. De gebruikte
voedmgsbodems, waarin deze bacteriën gecultiveerd zijn
bevatten geen sec. natriumphosphaat in oplossing. Als
vergistbare stoffen zijn genomen glucose en maltose

De resultaten van deze vergelijkende proeven zijn in de
volgende tabel weergegeven.

Lakmoes Peptonwater

Glucose Lakm. Peptonwater

Maltose

Pepton PoiniENc
violet

zuur gas

tt
Culturen tameUjk
sterk troebel

Pepton BRUNNENGRäBER
violet

zuur gas
quot; »

Culturen zwak troebel

De proeven, dienende om pepton Poulenc met pepton
BRUNNENGRäBER te vergelijken, vielen evenals met
vischbouillon, ook hier in het voordeel van eerstgenoemd
pepton uit. Uit de waargenomen troebeling der culturen

-ocr page 49-

der gebruikte microörganismen, hetgeen reeds in de tabel
is genieldgt; alsmede de gasvorming, welke bij het gebruik
van pepton
Poulenc veel sterker was, blijkt een en ander.

De derde proevenreeks is gedaan om het peptonwater,
gemaakt van pepton
Brunnengraber, met gistwater te
vergelijken. Laatstgenoemd is ook als suikervrij milieu
gebruikelijk. Echter is ook weer hier een blanco controle
gedaan, omdat het mogelijk is, dat gistwater voor de
Bact. phosphoreum A, B en C, vergistbare stoffen
kan bevatten. In pepton-, zoowel als in gistwater is o.l%
sec. natrium-phosphaat exsicc. opgelost.

De resultaten der gistingsproeven met gist-, zoowel als
met peptonwater zijn opgegeven in de volgende tabellen:

Lakmocsgistwater
Glycerine
Manniet
Arabinose
Glucose
Mannose
Galactose
Fructose
Maltose

violet

Lakm. Gistwater

zuur —

gas

tt »»

tt

»» tf

n

n

tf tt

»»

ft «»

n

»»

»» »»

n

»»

»» »»

gt;gt;

n n

»

ff

»» tt

»»

»»

Culturen zeer zwak troebel

Natriumpyrovinaat

Lakmoespeptonwater
Glycerinenbsp;Lakr

Mannietnbsp;,,

Arabinosenbsp;,,

Glucosenbsp;„

Mannosenbsp;„

Galactosenbsp;„

Fructosenbsp;„

Maltosenbsp;„

Naüiumpyrovinaat „

violet

Peptonwater zuur

gas

tt

ff

ff

n

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

ff

Culturen zeer zwak troebel

De resultaten der drie stammen Bact. phospho-

-ocr page 50-

r e u m zijn in dit geval ook weer aan elkaar gelijk. Echter
geeft fructose in gistwater opgelost, na cultiveeren geen gas,
wel echter zuur, doch de groei in de gistwaterbodems was
over het algemeen slecht, hetgeen uit de troebeling der
culturen kon worden geconcludeerd, terwijl tevens de zure
reactie van deze, voorzoover aanwezig, veel minder intens is.

Uit deze proeven blijkt eveneens, dat gistwater op zich-
zelf voor Bact. phosphoreum A, BenC geen
vet^istbare substanties bevat.

Voor samenstelling der gebruikte voedingsbodems zie
Hoofdstuk IV.

De kweektemperatuur der bacteriën was bij deze proeven
19—22° C.

De contróletijd der diverse proeven is 7 dagen.
Wat het resultaat van de vergelijkende gistingsproeven
betreft, is dit niet afhankelijk van het gebezigde stikstof-
milieu. Ook de invloed van sec. natriumphosphaat op het
gistend vermogen der onderzochte bacteriën, is voorzoover
aanwezig, gering. Zuurvorming der microörganismen in
de suikervrije voedingsbodems is niet gevonden. Wat den
poei der bacteriën betreft, is deze in gistwater het slechtst
iets beter in peptonwater, gemaakt van pepton
BRUNNEN-
GRäBER,
het best in de oplossing van pepton Poulenc.

LITTERATUUR.

Molisch, Leuchtende Pflanzen, pag 55—66,68—73,87—89,94—99.
Bbyerinoc, Over lichtvoedsel en plastisch voedsel van lichtbacteriën
Verslagen der K. Ac. van Kunsten en Wetensch. Afd. Natuur-
kunde 2c reeks Deel VII 239—302.
Molisch, Uebcr das Leuchten des Fleisches, insbesondere toter
Schlachttiere, Bot. Zeitung 1903 pag. 7.

-ocr page 51-

HOOFDSTUK VII.

Hef gedrag van Bact. phosphoreum A, B en C, ten opzichte
van Polyosen, eiwitachtige stoffen en tryptophaan. Invloed
van joodkalium. en sec. ammoniumphosphaat op de gasvorming
in neutraalrood-glucose-peptonwater. Vergelijking van neutraal-
rood-glucose-vischbouillon met neutraalrood-glucose-gistwater.

Bovengenoemde proevenreeks is gedaan naar aanleiding
van de resultaten van het vorig hoofdstuk, dat n.1. pepton
PouLENC een geschikter voedsel is voor Bact. phospho-
reum A, B en C dan pepton
Brunnengräber. Boven-
dien is tevens vischbouillon als stikstofbron voor
genoemde
bacteriën vergeleken met gistwater.

I^e eerste proeven zijn gedaan met vischbouillon van de
oude samenstelling, n.1. waarin pepton
Brunnengräber
werd gebruikt en magnesiumsulfaat en joodkalium niet in
oplossing waren. Als tweede bodem werd gistwater ge-
nomen. Van beide stamvoedingsoplossingen werden neu-
traalroodglucose-bodems gemaakt, waarna bij het culti-
veeren der bacteriën na afloop van de gisting der bodems
erschillcn in gasvorming en fluorescentie waren op te
merken.

Gebruikt zijn voor deze proeven neutraalrood-glucose-
Bjstwater (bev. 0.1% sec. natriumphosphaat en YiVo-ig
8 ucose) en neutraalrood-glucose-vischbouillon (zonder as-
Paragme en glycerine, maar 0.1% sec. natriumphosphaat
«^cc, alsmede 1/2% glucose bevattend).

Nahetentenderdriestammen Bact. phosphoreum in

-ocr page 52-

gistkolfjes volgens Einhorn, waarin zich de bodems be-
vonden, werd, na afloop der gisting (4—5 dagen bij 21°),
als resultaat verkregen, dat de fluorescentie in gistwater,\'
zoowel als in bouillon optrad, al was deze in bouillon ook
veel sterker. Het ontwikkelde gasquantum was bij gistwater
gering, in tegenstelling met dat bij bouillon. Bovendien viel
bij deze proeven op, dat het gasquantum dat Bact.
phosphoreum B ontwikkelde, ongeveer de helft was
van hetgeen Bact. phosphoreum A en C ontwik-
kelden, welker hoeveelheden ongeveer gehjk waren.

Het kooldioxyde-gehalte van het gas, uit N.R. glucose-
vischbouülon ontwikkeld, was ongeveer 30%, hetgeen met
natron werd aangetoond, de rest was waterstof. In de
samenstellmg van het gas, dat door de drie stammen werd
ontwikkeld, was geen verschil.

Het door Bact. phosphoreum A, B en C uit
N. R.glucose-gistwater ontwikkelde gas is niet onderzocht,
omdat de hoeveelheid te gering was om met zekerheid
kooldioxyde te kunnen aantoonen.

In ieder geval is het gebruik van gistwater voor het cul-
tiveeren van Bact. phosphoreum A, B en C, minder
gewenscht, omdat de gasontwikkeling door den slechten
groei veel geringer is.

Bij de volgende proeven worden de peptonen Poulenc
en Brunnengräber met elkander vergeleken in de volgende
voedingsbodems:

Neutraal-glucosc-peptonwatcr

Ncutraal-glucose-pcptonwater met 0.01% sec. Ammoniumphospaaat
Neutraal-glucose-peptonwater met 0.01% sec. Ammoniumphosphaat
0.025% Joodk.

Zie voor de samenstelling Hoofdstuk IV.

In bovengenoemde voedingsbodems, van de genoemde
peptonen gemaakt, zijn de drie stammen A, B, C van Bact.
phosphoreum geënt en gecultiveerd onder dezelfde
omstandigheden als bij de vorige proeven.

-ocr page 53-

Na het beëindigen der gisting was het resultaat, dat de
fluorescentie in de drie oplossingen van pepton
Brunnen-
gräber
practisch niet was waar te nemen, terwijl in die van
pepton
Poulenc fluorescentie in alle culturen optrad.

Het sterkst was deze bij de culturen, welke sec. ammo-
niumphosphaat en joodkalium in oplossing bevatten, het
zwakst, bij de culturengt; waarin deze zouten niet in oplossing
waren. De culturen, waarin alleen sec. ammoniumphosphaat
was opgelost, fluoresceerden iets sterker.

Wat de gasvorming betreft, is deze op de diverse bodems
verschillend. Het geringst is deze in de culturen, waarin zich
pepton
Brunnengräber in oplossing bevindt en toenemende
naar mate er sec. ammoniumphosphaat, resp. sec. ammo-
niumphosphaat joodkalium in oplossing aanwezig zijn.

Bij gebruik van pepton Poulenc in plaats van pepton
Brunnengräber is de hoeveelheid gevormd gas door
Bact. phosphoreum A, B en C veel grooter dan
bij pepton
Brunnengräber.

De hoeveelheid gevormd gas is bij gebruik van pepton
Poulenc, zonder extra zouttoevoeging, grooter, dan bij pepton
Brunnengräber met de beide zouten joodkalium en ammo-
niumphosphaat (sec.).

Uit gemelde resultaten kan worden geconcludeerd, dat
Zouten als joodkalium en sec. ammoniumphosphaat, welke
in het algemeen groeibevorderend werken op Bact.
phosphoreum, deze werking in belangrijk mindere
niate ontvouwen, indien een minder geschikt pepton aan-
wezig is.

Hetzelfde geldt voor gistwater en vischbouillon, welke
eveneens, als suikervrije milieu\'s met elkander werden
vergeleken. Hier wordt de invloed van sec. natrium-
phosphaat vrijwel tot nul gereduceerd.

Hetzelfde resultaat hadden de proeven met lakmoesgist-
water en lakmoes-peptonwater uit het vorige hoofdstuk. Ook
»er was de invloed van sec. natriumphospliaat practisch nihil.

-ocr page 54-

Opmerkelijk was, dat de culturen, waarvan de bodems met
ammoniak in plaats van met n a t r i u m ca r b o-
naat waren geneutraliseerd, onder overigens gelijke om-
standigheden, geen fluorescentie gaven.

Dat zelfde verschijnsel van niet willen fluoresceeren komt
ook voor bij culturen van B a c t. c o 1 i in neutraalrood-lactose-
(glucose)-vleeschbouillon, vooral bij oudere culturen. Het
gasmengsel, dat ook hier uit kooldioxyde en waterstof bestaat,
gaat in volumen achteruit, terwijl de fluorescentie dan
verdwijnt. Dit laatste is niet anders mogehjk, dan dat Bact.
c
011 a m m O n i a k uit de bouilloneiwitten maakt, hetgeen
trouwens bekend is.

Als laatste gistingsproeven met Bact. phosphoreum
A, B en C, zijn die ingesteld, welke ten doel hadden het
gedrag dezer bacteriën t.o.v. dextrine, amylum-solubile,
ammoniumpyrovinaat en inuline vast te leggen.

Dezee proeven zijn zoowel zonder, als met \'toevoeging
van sec. ammoniumphosphaat geschied. Het gebruikte pepton
hierbij is steeds dat van
Poulenc.

Ammoniumpyrovinaat is in dit geval genomen, om
eventueele gasvorming gemakkelijker te maken. Om de
reeks van deze bodems te completeeren is er later ook
glucose en maltose aan toegevoegd. De concentratie dezer
vergistbare stoffen was 1%.

Onderstaande tabellen geven het resultaat dezer proeven
weer:

Lakmoes peptonwater (Poulenc)
Glucose Lakm. Peptonwater
Maltose
Dextrine

AmyJum Sol. „nbsp;„

Inuüne

Ammoniumpyrovinaat Lakm.-
peptonwater

met 0.1% sec Ammo-
niumphosphaat
violet

zuur gas -f
quot; „

quot; // —
quot;

»/ tt

„ -
idem zonder
violet

zuur -f- gas
// „

tt

„ -

-ocr page 55-

Volgens nevenstaande tabel vormen Bact. phospho-
reum A, B en C, zuur en gas uit glucose en mal-
tose, zooals reeds bekend, echter geen zuur en gas
tiit dextrine, amylum, solubile en inuline.

Uit ammoniumpyrovinaat maken Bact. phospho-
reum A, B en C uitsluitend zuur, hetwelk eveneens het
geval is met natriumpyrovinaat.

De culturen zijn na 5 dagen gecontroleerd, nadat deze
gedurende dien tijd bij 20—22° C. zijn gecultiveerd; het
verkregen gistingsbeeld is hetzelfde, hetzij er ammonium-
phosphaat in de cultuurvloeistof aanwezig is, hetzij dit
2out wordt weggelaten; dus ook dit zout heeft op de
gisting een zeer geringen invloed.

Ook in dit laatste geval is het beeld der drie stammen
Bact. phosphoreum A, B en C weer hetzelfde.

Het niet vergisten van dextrine en amylum solubile is
geheel in overeenstemming met de fermentproeven van
Beyerincx. Deze gebruikte Bact. phosphoreum (Pho-
tobacterium phosphorescens
Beyerinck) voor het aantoonen
van maltose bij inwerking van diastase op zetmeel. Daartoe
werd deze lichtbacterie op zetmeelhoudende vischgela-
^eplaten gecultiveerd, totdat de koloniën van Bact.
phosphoreum verschenen. Wanneer op deze platen
aiastasehoudende vlocistofdruppels werden gedruppeld,
nam de lichtintensiteit der koloniën in de omgeving der
aruppels sterk toe, hetgeen niet het geval was met Bact.

met Bact. phosphoreum verwante
ïchtbacterie, welke in tegenwoordigheid van maltose
n»ct licht.

Zooals bekend doet Bact. phosphoreum dit wel.

vervolgens wordt het gedrag van Bact. phosphoreum
quot;agegaanten opzichte van tryptophaan, omdat Bact.
P osphoreum in diverse peptonoplossingen geculti-
veerd, alsmede in de voedingsoplossingen volgens
Gers-
(gemaakt van vischpepton resp. pepton Brunnen-

-ocr page 56-

grSber) practisch geen indol vormdt (een geringe rood-
kleuring met
Ehrlich\'s reagens werd waargenomen na 14
dagen cultuurtijd).

Bact. phosphoreum groeit niet op een alk. gelatine
tryptophaan-bodem met joodkalium en natriumphosphaat
(vanzelfsprekend 3% keukenzout). Gelatine zou zeer
geschikt geweest zijn, omdat dit een tryptophaanvrij
eiwit is, echter bij contróleeren met
Ehrlich\'s reagens
werd een sterke roodkleuring opgemerkt, zoodat verdere
proeven met genoemden gelatine-tryptophaan-bodem
werden gestaakt.

Voor onderstaande proeven werd dan ook vischwater
gebruikt, dat eerst was aangezuurd met phosphorzuur en
daarna alkalisch gemaakt met soda, waarin asparagine, am-
moniumlact
^at, joodkalium, mono-kaliumphosphaat en keu-
kenzout waren opgelost volgens onderstaande samenstel-
ling:

Vischwater, aangezuurd met melkzuur met ammonia
phosphorzuur daarna alk. ge- 24% te neutraliseeren) 2 V, cm»

maakt met soda..... 500 cm» Mono-kaliumphosphaat 1 e

Keukenzout.......... 15 g Joodkalium...........0 1

Ammomumlactaat (ster-nbsp;Magnesiumsulfaat .....o 1 quot;

ke opl. verkregen doornbsp;Asparagine...........\' \'1

Na contróleeren met behulp van neutraalrood werd in
de bovengenoemde voedingsoplossing na voor-verhitten
en filtreeren (zie hoofdstuk IV) 0.037„ tryptophaan op-
gelost, en daarna gesteriliseerd.

De tryptophaanvrije oplossing werd met behulp van B a c t.
splendidum gecontroleerd door deze bacterie hierin té
enten en de cultuur na 8 dagen te destilleeren, waarna in
het cultuurdestillaat met behulp van
Ehrlich\'s reagens
op de aanwezigheid van indol werd gereageerd. Met be-
hulp van Bact. splendidum was op deze wijze vastge-
steld, dat in de tryptophaanvrije cultuurvloeistof geen
indolvorming had plaats gevonden, zoodat, een eventueel

-ocr page 57-

positieve indolreactie in het cultuurdestillaat, indien trypto-
phaan in oplossing aanwezig is, althans op de ontleding
van dit aminozuur wijst.

Genoemd onderzoek werd verricht met vischwater, af-
komstig van Pleuronecttis platessa L., aangezien bij onder-
2:oek was gebleken, dat vischwater van Pleuronectus flesus,
L. afkomstig, niet geschikt was, omdat Bact. phospho-
reum A, B en C niet in een voedingsbodem met behulp
van dit vischwater gemaakt, wenschten te groeien.

Bij nader onderzoek was in het destillaat van de cultuur
yan Bact. phosphoreum B een gering spoortje
indol aanwezig na 8 dagen cultuurtijd echter niet in de
cültuurdestillaten van Bact. phosphoreum A en C

Aan de hand der verkregen resultaten van het culturiëel
onderzoek bleek, dat Bact. phosphoreum B, zich be-
houdens kleine afwijkingen, verder culturiëel gedroeg als
ßact. phosphoreum A en C.

Deze afwijkingen waren:

Een zeer geringe indolvorming uit pepton Brunnengra-
ber
getrypsineerd pepton (Brunnengräber) en tryptophaan.

Geringere gasvorming bij het cultiveeren in neutraalrood-
glucose-vischbouillon als Bact. phosphoreum A en C.

Langduriger en intenser lichten dan Bact. phospho-
^\'^um A en C.

In verband met het feit, dat natrium- zoowel als am-
^onmmpyrovinaat uitsluitend onder zuurvorming worden
^ntleed, is het de vraag of deze bacteriën bij het ontleden
^n pyrodruivenzuur aceetaldehyde produceeren.

Uu het verkregen resultaat van het onderzoek der Bact.
Phosphoreum A, B en C blijkt, dat deze bacteriën tot
eyerinck\'s peptonkoolstofbacteriën behooren,
gezien het feit, dat glucose en fructose onder
en gasvorming worden omgezet.

oorts blijkt, dat genoemde bacteriën tot het bederf van
^esch en visch niet of in zeer geringe mate bijdragen,

-ocr page 58-

omdat uit peptonen (Witte, Brunnengraber, Poulenc
en vischpepton) geen of ten hoogste een spoor indol wordt
gevormd, terwijl er in het geheel geen zwavelwaterstof-
vorming is geconstateerd.

Evenmin is aangetoond, dat Bact. phosphoreum A,
BenC,eendiastatischofinverteerend ferment hebben, aan-
gezien saccharose, lactose, alsmede dextrine en amylum
niet worden aangetast, hetgeen geheel met
Beyerinck\'s
proeven en met Buchanan\'s opgegeven culturilele ken-
merken in overeenstemming is.

HOOFDSTUK VIII.
Sulfietgistingsproeven met Bact phosphoreum A, B en C.

In verband met het feit, dat bovengenoemde lichtbacte-
riën uit hexosen en maltose zuur en gas vormen, zijn
proeven gedaan, om eenig inzicht te krijgen itl het
gistingsschema, wanneer Bact. phosphoreum in
suikerhoudende media wordt gekweekt. Bovendien is
nagegaan of pyrodruivenzuur, dat in
Neuberg\'s gistings-
schema de bron van het aceetaldehyde is, ook bij deze
bacteriën in tegenwoordigheid van sulfiet in aceetaldehyde
wordt omgezet, evenals dit het geval is bij suikers of meer-
waardige alkoholen, welke door bacteriën onder zuurvorming
kunnen worden vergist.

Aangezien Bact. phosphoreum geen meerwaardige
alkoholen, voorzoover deze onderzocht zijn, onder zuur- en
gasvorming ontleedt, zijn deze proeven gedaan met glucose
en pyrodruivenzuur; tevens is daarbij nagegaan, welke sulfiet-
houdende voedingsoplossing het beste resultaat waarborgt.

Als eerste sulfiethoudende voedingsbodem is een op-
lossing van onderstaande samenstelling gebezigd:

-ocr page 59-

Pepton Poulenc 10 gnbsp;Joodkalium........................0J2 g

Chloornatrium 30 „nbsp;Magnesiumsulfaat ...........02 „

Natriumsulfiet er. pr. an. 10 „nbsp;Water ................................1 I

See. natriumphosphaat exs. 1 „

Bovengenoemde oplossing is na voorverhitten en fil-
treeren over kolven van 400 cm® verdeeld (100 cm\' per kolf)
en gesteriliseerd onder toevoeging van 2 g geprecipiteerd
calciumcarbonaat p.a. Na toevoeging van 1 g glucose is
nogmaals gesteriliseerd.

Wanneer bovengenoemde oplossing voor het bestudeeren
van de sulfietgisting van pyrodruivenzuur wordt gebruikt,
wordt het natriumsulfiet toegevoegd, nadat het pyro-
druivenzuur met natriumcarbonaat geneutraliseerd is. Het
calciumcarbonaat is als laatste toevoeging gegeven, in de-
zelfde hoeveelheid als bij glucose.

Het steriliseeren der bodems (glucose- of pyrodruiven-
Zuurhoudend) geschiedde bij 105° C. gedurende 20 minuten.

Na het cultiveeren der Bact. phosphoreum A, B en
C in deze bodems gedurende 21 dagen bij 22° C., werd
overgegaan tot het destilleeren der culturen, nadat aan deze
g gekristalliseerd chloorbarium en 5 g zuiver calcium-
carbonaat was toegevoegd.

De resp, destillaten werden met ijswater gekoeld en
daarin op de aanwezigheid van aceetaldehyde gereageerd.

De reactie van Rimini, met behulp van een 3%-ige
Piperidineoplossing en verd. nitroprussiednatriumoplossing
was positief bij de destillaten der glucosehoudende culturen,
echter zeer zwak bij die der pyroduivenzuur-houdende.

Met behulp van nitrophenylhydrazine (para) was alleen
de destillaten van glucosehoudende culturen der Bact.
phosphoreum aceetaldehyde aan te toonen, echter
niet, bij die, waarbij oorspronkelijk pyrodruivenzuur in
oplossing aanwezig was.

Daar echter de groei der bacteriën minder goed was,
in verband met het aanwezig zijn van veel sulfietionen in

-ocr page 60-

den voedingsbodem, werd overgegaan tot het gebruik
van calciumsulfiet, hetwelk door omzetting van chloorcal-
cium of calciumpyrovinaat met natriumsulfiet in de te
gebruiken voedingsbodems werd gemaakt, omdat dit
zout, wanneer het uit de oplossing
tempora ontstaat
een veel ft,nere verdeeling heeft dan het handelsproduct!
(Zie hoofdstuk IV.).

De voor deze proeven gebruikte voedingsbodem had de
volgende samenstelling.

Water 1 1, pepton Poxn^c 10 g, keukenzout, 20 g voor glucose-
b^dem, 30 g voor pyrodruivenzuur-bodem
Sec. natriumphosphaat H g, joodkalium 0.2 g.

Voor de glucosehoudende oplossingen werd n „atrium-
sdfiet cr. p.a. toegevoegd en deze hoeveelheid met d bt
rekende hoeveelheid calciumchlorideoplossing beded^
waarbi, het lt;^lciumsulfiet neersloeg. De hoeveelLd chloor-
natrium is bi, glucosehoudende oplossingen minder, omdat
bi, de omzetting van calciumchloride met natriumsulfiet de
ontbrekende hoeveelheid chloornatrium als reactieproduct
wordt gevormd.nbsp;^

Daarna wordt 21/2 g zuiver calciumcarbonaat toegevoegd
en gesteri iseerd op 110° C. gedurende 20 minutL; dfn
daarop volgenden dag werd nog P/, glucose in den aldus
verkregen voedingsbodem opgelost en nogmaals gesterili!
seerd gedurende denzelfden tijd op 105° C

De pyrodruivenzuurhoudende oplossing wérd eenigszins
anders gemaakt.nbsp;^

Nadat in sulfietvrij milieu pyrodruivenzuur door zuiver
calciumcarbonaat was geneutraliseerd, werd 1% natrium
sulfiet in dit milieu opgelost. Hierdoor ontstond naast
natriumpyrovinaat, calciumsulfiet als reactieproducten dezer
omzetting.

^ dit geval was het chloomatriumgehalte 3%, in tegen-
stelling met het oorspr. gehalte in de stamoplossing,
voor
glucosehoudende vloeistoffen bestemd.

-ocr page 61-

Er werd in tegenstelling met de vorige proeven 150 cm^
stamoplossing gebruikt,

Bact. phosphoreum A, B en C werden gedurende
drie weken in de gebruikte voedingsbodem gecultiveerd bij
22° C. en daarna evenals de bij de vorige proeven het
geval was, onder toevoeging van 2l^ g bariumchloride en
5 g ^Iciumcarbonaat de verkregen culturen gedestilleerd.

Bij het opvangen van de destillaten der resp. glucose-
culturen in p. nitrophenylhydrazinereagens ontstond direct
een dik neerslag van p. acetonitrophenylhydrazon terwijl
de reactie van
Rimini, alsmede de reductie van een ammo-
niakale zilveroxydeoplossing zeer sterk waren.

Bij de destillaten van de pyrodruivenzuurhoudende cul-
turen, was alleen de reactie van
Rimini positief, doch de
vorming van nitrophenylhydrazon zeer gering, terwijl er
het verwarmen van het destillaat met ammoniakale
Zilveroxyde-oplossing geen zilverspiegel gevormd werd,
quot;laar een geringe donkerkleuring optrad.

De verkregen resultaten der proeven wijzen er dus wel
op» dat glucose door Bact. phosphoreum onder aceet-
aldehydevorming wordt aangetast.

Aanpzien echter onder dezelfde omstandigheden bij de
ontleding van pyrodruivenzuur door deze bacteriën slechts
een zeer geringe hoeveelheid aceetaldehyde ontstaat, is voor dit
®»t geen andere verklaring mogelijk, dan dat deze stof volgens
een ander gistingsschema zal worden ontleed dan glucose.

Uit deze proeven blijkt wel, dat men alvorens deze te

cgmnen, zich moet hebben overtuigd van de meest

gunstige groeiconditie\'s der te onderzoeken bacteriën, alleen

an kunnen met de noodige zekerheid bepaalde culturiëele

eigenschappen worden vastgesteld. Dit laatste geldt vooral

^oor st^ietgistingsproeven, waarbij alüjd door de aan-

ezigheid van sulfiet, vooral als natriumsulfiet in de voe-

mgsbodems is opgelost, de groei der bacteriën, zeer
slecht kan zijn.

-ocr page 62-

Het gebruik van in oplossing geprecipiteerd calcium-
sulfiet in plaats van natriumsulfiet heeft, vanwege de
sterke alkalische reactie van dit laatste, bovendien voor-
deel, omdat vele suikers en meerwaardige alkoholen in
alkalisch milieu bij verhitting verharsen.

De verkregen resultaten waren onderling geheel gelijk,
zoowel bij gebruik van glucose, als van pyrodruivenzuur!

litteratuur.

A. J. Lefevre, Diss. Utrecht 1924, pag. 22—24.
V. H.
v. d. Berg, Diss. Utrecht 1928, pag. 30-^.
Rimini, Chem. Zentralblatt 1898 -- ii pag. 277.\'
C.
Neüberg, Biochemische Zeitschrift pag. 365 und 389

-ocr page 63-

Proeven met Bacterium splendidum.

HOOFDSTUK DC.
Vaststellen van de morphologische en culturiëele eigenschappen.

Bovengenoemde lichtbacterie is door Beyerinck ontdekt,
die hiervan de volgende morphologische en culturiëele
eigenschappen heeft vastgesteld:

Eenigszins gekromd staafje, met sterke eigen-beweging
(Vibrio).

Vervloeit gelatine aan de lucht, wordt in zijn groei door
glucose belemmerd.

Vergist glucose onder zuurvorming, terwijl manniet de
culturen sterker doet lichten. In suikervrije media zeer
welig groeiend. (Zie hoofdstuk II).

Het onderzoek tot vaststellen der morphologische en
culturieele eigenschappen van Bact. splendidum is uit-
gevoerd met twee stammen A en B, welke beide welwillend
afgestaan door Prof. Dr. A. J.
Kluyver te Delft,
Welke nuj tevens een stam van Bact. phosphoreum ter
eschikking stelde, waarvoor ik genoemden hoogleeraar
nogmaals mijn welgemeenden dank betuig.

Ik kweekte daartoe beide stammen op de volgende

voedmgsbodems:

-ocr page 64-

Glycerine
Arabiet
Sorbiet
Manniet
Arabinose
Xylose
Glucose
Mannose
Galactose
Frurtose
Saccharose
Lactose

Maltose „nbsp;„

Natriumpyrovinaat-lakmoespeptonwater „

Zure vischbouillon (met pepton Brun- \'

nengräber)
Alk. vischbouillon (met pepton Brunnen-
gräber)

Neutraalroodglucose vischbouillon (met

pepton Brunjtcngr.)
Vischbouillonagar strijkcultuur
ttnbsp;Plaatcultuur

ttnbsp;Steekcultuur

Vischbouillongelatine steekcultuur

Itnbsp;plaatcultuur

Voedingsoplossing volgens Gersbach

(pepton Brunnengräber).nbsp;j injol na 4-5 dagen

Vocdmgsoplossing volgensnbsp;Gersbacti )

(vischpepton)nbsp;l

Vischpeptonwaternbsp;j

Peptonaardappelnbsp;Dik slijmerig beslag, sterk lichtend

Het resultaat dezer proeven is reeds voor het grootste
deel vermeld.

Gelatinevervloeiing door deze bacteriën geschiedt alleen
aan de lucht.
De gelatine-plaatculturen van B a c t. s p 1 e n-

Peptonwater (Brunnengraber) Indolvorming na 4-5 dagen.
Lakmoes Peptonwaternbsp;blauw-violet

Lakm. Peptonwater zuur spoor gas —

n
tt

tt
tt
tt
tt
II
tl
tl
tl
11
II
tl
II

11
tt
tl
II
It
It
II
tl
tl
tl
II
11
tl

tt
tt
tt



tt
tt

Zoowel zure als alkalische vischbouÜlon,
Opp. huidje, sterk troebel

Geen gasvorming
Dik slijmig beslag

Ronde koloniën, ong. 2 mm doorenede

Slijmerig
Spijkercultuur

Trechtervormige vervloeiing na 4—5
dagen

Schadv. vervl. na 4-5 dagen. Kleine
ronde Koloniën.

-ocr page 65-

didum zijn kleine ronde koloniën, welke ronddrijven
in de vervloeide gelatine. Deze is helder en sUjmig van
consistentie.

De koloniën op de vischagarplaten zijn veel grooter,
doch ook slijmig.

In peptonwater resp. voedingsoplossing volgens Gers-
bach
, alsmede in zuren en alkalischen vischbouillon heeft
de vorming van een oppervlaktehuidje plaats.

De kweektemperatuur, waarbij deze proeven zijn gedaan,
^ 19—^21° C., waarbij de groei van beide stammen zeer
weelderig is.

Morphologisch zijn de volgende eigenschappen vast-
gesteld:

Sterke eigen-beweging

Kort staafje, gekromd, hetgeen volgens Gram gekleurd, bij het
brengen in absoluten alkohol zijn kleurstof weer afstaat. (Gram-
negatief).

Bij het kleuren van gefixeerde uitstrijkpreparaten van
Bact. splendidum AenB met thionine en differen-
tieeren met verdund azijnzuur (5%) zijn roode, gekromde
staafjes te zien.

De resultaten blijken ook na plaatpassage constant
te zijn.

Hoewel volgens opgave van Beyerinck manniet als zoo-
genaamde lichtstof kan fungeeren, wordt ook uit deze stof
zuur gevormd door Bact. splendidum, zoodat de
werkmg hiervan dezelfde is, als van glucose bij Bact.
Phosphor cum, die door beide bacteriën onder zuur-
vorming wordt vergist.

Het verschil dezer bacteriën in het gedrag t.o.v. glucose
^»dat Bact. phosphoreum hieruit zuur en
Bas vormt, Bact. splendidum uitsluitend zuur.

-ocr page 66-

HOOFDSTUK X.

Invloed van de organische stikstofbron op de gisting, van
Bact, splendidum A en B, alsmede den invloed van enkele
zouten hierop.

De eerste proeven, welke in die richting zijn gedaan,
2X)n die, waarbij als stikstofbron pepton
Brunnengräber
IS gebruikt, al of niet onder toevoeging van 0.1% sec
namurnphosphaat exsicc. Bij deze en volgende proeven
is het organisch stikstofhoudende milieu steeds gecontro-
leerd op eventueele zuurvorming met behulp van lakmoes.
Hoewel bij pepton
Brunnengräber met behulp van dezen
mdicator geen omslag was waar te nemen, kan dit even-
tueel toch bij andere media geschieden, zoodat terwille
van de zekerheid der resultaten steeds deze contrôle is
toegepast.

Bij de zooeven genoemde proeven zijn de volgende voe-
dingsbodems gebruikt;

Lakmoes peptonwater
Glycerine Lakm. Peptonwater

Manniet
Arabinose
Glucose
Mannose
Galactose
Fructose
Maltose

Natriumpyrovinaat Llón.pcptonwater

zonder NajHPO,
violet

zuur gas —

.. —

»

tt
tt
tt
tt
tt
tt






tt
tt
tt
tt

met Na»HPO|
ontkleurd

Zuur na 4 dagen na
10 dagen ontkleurd
zuur gas ~

tt
tt
tt
tt
tt
tt
tt





tt
tt
tt

Alle culturen zijn sterk troebel.
De zuurvorming uit glycerine is na 10 dagen
De kweektemperatuur is bij deze en volgende proeven
van 22—24® C. geweest, terwijl de concentratie der overige
opgeloste stoffen 1% is.

-ocr page 67-

Vervolgens zijn gistwater en peptonwater (Brunnen-
gräber
) aan een vergelijkend onderzoek onderworpen.

Bij deze proeven, welke in tegenwoordigheid van sec.
natriumphosphaat zijn geschied, is echter gebleken, dat
Bact. splendidum in blanco lakmoesgistwater zuur
vormde, waardoor gistwater voor genoemde bacteriën als
suikervrij medium geheel ongeschikt is ge-
bleken.

Intusschen was de groeikracht van beide stammen erg
verminderd. Aangezien uit de proeven met Bact. phos-
phoreum A, B en C, was gebleken, dat pepton
Pou-
lenc
in vischbouillonagar de ontwikkeling dezer bacteriën
gunstig beïnvloedde, vooral in combinatie met joodkalium
en magnesiumsulfaat.

Bij cultuurproeven met Bact. splendidum op de
zoeven genoemden kweekbodem bleek, hetgeen bij Bact.
phosphoreum het geval was, ook bij eerstgenoemde
bacterie op te gaan.

Daarna werd een vergelijkende proef met pepton
Brunnengräber alleen en pepton Poulenc gedaan, ten-
einde eventueele invloed op de gisting van Bact. splen-
1 d u m te kunnen nagaan, waartoe de beide stammen
en B van deze bacterie in de volgende voedingbodems
werden geënt:

Lakmfx—nbsp;Brunnkncräbhrnbsp;Poulenc

Glu^nbsp;violetnbsp;violet

Maltosenbsp;«jur gas —nbsp;auur gas ■

quot;nbsp;quot;nbsp;tf n —nbsp;»gt; »gt;■

Uit deze proeven blijkt, dat het stikstofmilieu een zeer
inT^*^quot;nbsp;heeft, maar vanwege het feit, dat de groei

dannbsp;pepton Poulenc een veel betere is

quot; m die van pepton Brunnengräber, ü eerstgenoemd
epton bij de volgende proeven gebruikt, waarbij tevens

-ocr page 68-

is nagegaan of polyosen door Bact. splendidum
onder zuurvorming worden ontleed.

Tevens is daarbij een gistingsproef gedaan met ammo-
niumpyrovmaat, omdat moest worden vastgesteld, of in
tegenwoordigheid van ammoniak Bact. splendidum
ook gas zou vormen. In verband hiermee is in plaats
van sec. natnumphosphaat, sec. ammoniumphosphaat in
dezelfde concentratie (0.1%) gebruikt.

Onderstaande tabel geeft de proeven met de daarbij
behoorende resultaten:

.^oespep—a.^.,nbsp;«.HPO.

Glu^se Lakm. peptonwaternbsp; gas -nbsp; gas -

Dextrine „nbsp;„nbsp;quot; quot; _nbsp;// „ —

. \'\' quot; ;; ;; - :: iquot; -

\'\' „ ,, —

(Solubüe)

Inuline. quot; -nbsp;,, - „ -

Ammomumpyrovinaat Lakm.
peptonwaternbsp;^^ „ _

„ -

Uit deze tabel bh,kt, dat Bact. splendidum A en Bin
staat zijn dextrme en amylum solubile onder zuurvorming
om te zetten, terwijl inuline niet wordt aangetast

Verder doet het er niet toe, in welken vorm pyrodruiven-
zuur wordt gegeven, want ammoniumpyrovinaat
wordt, evenals het natriumpyrovinaat, uitslui-
tend onder zuurvorming ontleed.

Bij de vorige proeven werd, in tegenwoordigheid van sec.
natriumphosphaat, lakmoes-peptonwater
(Brunnengraber)
en glycerine-lakmoes-peptonwater (idem) ontkleurd,
evenals dit bij pepton
Poulenc bij aanwezigheid van sec.\'
ammoniumphosphaat het geval was.

Bij het schudden van deze culturen met lucht, treedt
na korten üjd weer de roode kleur op in de glycerinehouden-

-ocr page 69-

de culturen, terwijl in de glycerinevrije een blauwviolette
kleur te voorschijn komt.

Dit ontkleuringsverschijnsel is als een bacteriëele reduc-
tie van de lakmoeskleurstof op te vatten.

Het spreekt vanzelf, dat de in dit hoofdstuk beschreven
proeven ook na plaatpassage steeds dezelfde resultaten
hebben opgeleverd.

Wat het ontleden van amylum solubile en dextrine door
Bact. splendidum A en B betreft, moeten deze daar-
voor een diastatisch enzym hebben.

Buchanan geeft in zijn General Systematic Bacteriology
vol. I op, dat geen der lichtbacteriën een dergelijk enzym
20U afscheiden, dus m.a.w. niet in staat zou zijn, amylum
en dextrine te ontleden. Bij B a c t. s p 1 e n d i d u m A en B
blijkt echter het tegendeel.

In verband met Buchanan\'s publicatie zijn proeven
gedaan om vast te steUen, of Bact. splendidum aceet-
aldehyde maakt bij het ontleden van amylum solubile.
(Zie hiervoor het hoofdstuk XL).

Conclusies:

In hoofdstuk IX en X is het gedrag van Bact.
Plendidum A en B ten opzichte van verschillende
^oedingsbodems beschreven. Uit deze proeven blijkt dat
act. splendidum (A en B) de volgende stoffen
zuurvorming vergist:
ycerine, manniet, glucose, mannose, galactose, fruc-
se, maltose, dextrine, amylum solubile, natrium- en am-

quot;ïoniumpyrovinaat.

grXb\'^^^ wordt gevormd uit vischpepton en pepton Brunnen-
p terwijl dit bij nader onderzoek ook uit pepton
lenc het geval is, terwijl gelatine in tegenwoordigheid
zuurstof wordt vervloeid.

-ocr page 70-

HOOFDSTUK XL
Sülfietgistingsproeven met Bact. splendidum.
Dit onderzoek werd ter hand genomen, nadat bekend

wasvanBact. splendidum,dat deze uitverechillende sui-
kers meerwaardige alkoholen, alsmede uit dextrine,amylum
solubile en pyrodruivenzuur (als Na- of NH,-zout) in
tegenwoordigheid van pepton- en lakmoesoplossing Lr
vomide. Om na te kunnen gaan, in hoeverre deze bac^rie
in tegenwoordigheid van sulfieten in staat is genoemde
stoff^ onder vorming van aceetaldehyde te ontleden, werden
de volgende gistingsproeven gedaan

De samenstelling van het peptonmilieu was zoodamg,
dat genoemde bacterie de kans werd gegeven
om
m tegenwoordigheid van natriumsulfiet, welk zout toch
een sterk remmenden invloed heeft, in een dergelijken
voedingsbodem, te groeien.nbsp;««^quot;JKen

De peptonhoudende stamoplossing werd naar aanleiding
van de voorafgaande proeven als volgt samengesteld:

P^ton Poulenc ..............lo gnbsp;Joodkalium................0 2«.

Chl^matnum..................30 „nbsp;Magnesiumsulfaa ;nbsp;n j

Natnumsulfiet cr. pr. an.nbsp;10 „nbsp;Water.........., rquot;

Dinatriumphosphaat exs.nbsp;1 „ ..................................^

Na voorverhitten en filtreeren van deze oplossing, werd
m de kolven van 400 cm» inhoud, 100 cm\' van geLmde
stamoplossmg gedaan en onder
toevoeging van 2 g zuiver
calciumcarbonaat gesteriliseerd. Naderhand werd in deze
kolven
1 gmm glucose opgelost en nogmaals gesteriliseerd

(stamoplossing I).

Hierin werden Bact. splendidum AenB geënt maar
al spoedig bleek dat
één der stammen niet groeide, terwijl
er m de andere cultuur een sterke zwavelwaterstof-vorminc

quot;nbsp;tempemtuur

van 22-24 C.in deze cultuur aceetaldehyde was gevormd.

-ocr page 71-

hetgeen werd geconstateerd door laatstgenoemde onder
toevoeging van een 25%-ige chloorbariumoplossing, voor
het neerslaan van sulfiet (en sulfaat) en 5 g calciumcarbonaat
om de aldehyde-bisulfietverbinding te ontleden, te
destilleeren en het verkregen destillaat met aldehyde-
reagentia te bedeelen; p. nitrophenylhydrazine, opgelost
in 30%-ig azijnzuur,gaf met dit destillaat een neerslag van
nitrophenylhydrazon, terwijl volgens
Rimini gereageerd
met een 3%-ige piperidineoplossing verd. nitroprussied-
natriumoplossing de donkerbl. verkleuring, welke aceetaldehy-
de geeft, op vorming hiervan wees. Echter waren de reac-
tie\'s niet zeer sterk, zoodat er gezocht werd naar een ander-
bodemsamenstelling, waarbij het sulfiet als calciumsulfiet
aanwezig was, omdat dit een veel geringere oplosbaar-
heid heeft en dus op den bacteriCngroei niet zoo schade-
quot;Jk is als het natriumsulfiet. De voedingsbodem hier-
voor gebruikt had de volgende samenstelling:

Pepton Poulenc ....... 10 g Dinatriumphosphaat exs. H g

^Woomatnum......... 20 „ Joodkalium............ 0.2 ..

Natnumsulfict p. a..... 15 „ Water ................ 1 L.

stamoplossing II voor sulfietgisting bevat
^/o chloornatrium minder, omdat bij het bededen met
chloorcalciumoplossing (5 cm» eener 45%-ige oplossing
van gekristalliseerd chloorcalcium per 150 cm» stamop-
ossing
II) er het ontbrekende chloornatrium bij de om-

An^nbsp;met chloorcalcium ontstond,

w d hquot; ^^^nbsp;pyrodruivenzuur-sulfiet-bodem,

erd het gen(^mdc zuur eerst met calciumcarbonaat ge-
neutraliseerd in een sulfietvrije peptonoplossing, waarna
^ het ophouden van de kooldioxyde-ontwikkeling, 1 g
I quot;quot;msulfiet aan de zoo verkregen pyrodruivenzuurop-
^^mg werd toegevoegd. Ook op deze wijze ontstond
ciumsulfict, waardoor het pyrodruivenzuur als natrium-
^oüt m oplossing was. Het chloomatriumgehalte was bij
stamoplossing voor pyrodruivenzuurgisting
3%.

-ocr page 72-

Wat het gedrag der Bact. splendidum A en B in
dezen sulfietgistingsbodem II betreft, groeiden beide stam-
men hierin
zeer vlot, zoowel op dien met pyrodruivenzuur
als dien met glucose, glycerine, manniet en amylum
solubile, welke in sulfiethoudend milieu aan de inwerking
van Bact. splendidum
A en B zijn blootgesteld.

Dit laatste betreft alleen stamoplossing II. Bij stam-
oplossmg I zijn alleen glucose en pyrodruivenzuur gebezigd,
waarbij dit laatste als natriumzout in oplossing was ge-
geven. (Van te voren was dit zuur met sodaoplossing t.o.v
lakmoes geneutraliseerd).

Wat de aceetaldehyde-vorming betreft, blijkt bij nader
onderzoek, dat pyrodruivenzuur in beide oplossingen slechts
een spoor aldehyde doet ontstaan, wanneer deze met
Bact. spl endidum A en B zijn geënt.
Ook glycerine leverde hetzelfde resultaat op.
In beide gevallen was de reactie van
Rimini zwak positief.
De stoffen glucose, amylum en manniet leverden, wanneer
deze m de calciumsulfiethoudende stamoplossing II aan de
inwerking van Bact. splendidum A en B waren bloot-
gesteld njkelijk aceetaldehyde. De bacteriën
zijn, alvorens
tot nader onderzoek der culturen is overgegaan, 21 dagen
m oplossmg I zoowel als in II gecultiveerd bij 22—24quot;\' C
Laatstgenoemde culturen werden, alvorens deze werden
gedestilleerd, bedeeld met 21/2 g gekristalliseerd barium-
chloride en 10 g calciumcarbonaat p.a.

Bij het destilleeren dezer culturen leverden de glucose-,
de amylum- en de manniethoudende culturen rijkelijk
aceetaldehyde, zoo zelfs, dat enkele druppels destillaat,
in een oplossing van p. nitrophenylhydrazine direct een
neerslag gaven van het acetonitrophenylhydrazon. De
reactie van
Rimini was zeer intens.

Uit Ixjvengenoemde proeven blijkt, dat B a c t. s p 1 e n d i-
dum in staat is om in sulfiethoudende peptonoplossingen,
glucose, manniet en amylum onder vorming van aceetalde-

-ocr page 73-

hyde te vergisten, terwijl pyrodruivenzuur en glycerine
slechts een geringe hoeveelheid aceetaldehyde geven. Daar-
uit kan dus worden geconcludeerd, dat stoffen als gly-
cerine en pyrodruivenzuur door deze bacterie volgens
een ander gistingsschema worden omgezet, als de stoffen
glucose, amylum solubile en manniet.

Bovendien isBact. splendidum in sulfiethoudende
peptonoplossingen moeilijk te cultiveeren, wanneer het
sulfiet als natriumzout is gegeven.

Wat de indolvorming dezer beide stammen in sulfiet-
houdende milieu\'s betreft, is deze een zeer geringe, doch
na 21 dagen wel in het destillaat der glucose-houdende
cultuur aan te toonen. Wanneer echter een calciumsulfiet-
houdende peptonbodem met Bact. splendidum A werd
geënt en na 8 dagen het destillaat der verkregen cultuur op
indol werd onderzocht met
Ehrlich\'s reagens, was deze
reactie sterk positief, en het destillaat op methylrood en
Phenolphtaleïne alkalisch, even als dit het geval was bij de
Peptoncultuurdestillaten van dezen stam. Calciumsulfiet
heeft dus op de indolvorming geen invloed, echter wel op
net verloop der bacteriëele gisting; in dit geval moeten
deze tenminste zes C-atomen bevatten, willen vergistbare
stoffen dwr Bact. splendidum onder aceetaldehyde-
vormmg in tegenwoordigheid van calciumsulfiet worden
aangetast.

De sulfietgistingsproeven zijn met beide stammen A en

gedaan, welke beide geheel hetzelfde resultaat hebben
gegeven.

LITTERATUUR.

J. Lefevrb, Dissertatie Utrecht 1924, pag. 22—32.
r
Im \' ^^nbsp;I^issertatie Utrecht 1928, pag. 30—45.

«Wi, Chcm. Centralblatt 1898 — II, pag. 277.
• ^
bubkrc, Biochem. Zeitschrift 89, pag. 365 en 389.

-ocr page 74-

HOOFDSTUK XIL

Het gedrag van Bact. splendidum A en B, ten opzichte van
eiwitachtige stoffen. Vaststellen van den invloed van suiker
en zouten op de indolvorming.

Bij het bestüdeeren van de morphologische en culturiëele
eigenschappen van Bact. splendidum bleek deze bacterie
peptoniseerende eigenschappen te hebben, n.1. gelatine
te vervloeien en uit enkele peptonen indol te vormen.

Er werd besloten een nader onderzoek naar de indol-
vormmg m te stellen, daarbij lettende op den aard van de
gebruikte eiwitachtige stoffen (eiwitten resp. peptonen),
akmede op den invloed van suiker en van toegevoegde
zouten.

Als suiker werd bij deze proeven glucose genomen, terwijl
als toegevoegde zouten eerst sec. ammoniumphosphaat en
joodkalium werden gebruikt; later werden ook sec. natrium-
phosphaat, prim. kaliumphosphaat, magnesiumsulfaat en
kaliumnitraat toegevoegd.

Als eiwitten werden caseïne, gedroogd kippeneiwit en
tarweglutenmeel genomen, terwijl de handelspeptonen
Poulenc, Witte, Brunnengräber, Chapeautót, Diest en
het zelf gemaakte vischpepton voor dit onderzoek zijn
gebezigd.

Voor het bestüdeeren van de indolvorming uit de drie
genoemde eiwitten, moesten deze worden omgezet in op-
losbare verbindingen, welke door een gehalte aan chloor-
natrium van 3% niet worden neergeslagen of bij sterilisatie
bij hooge temperatuur niet worden gecoaguleerd.

Caseïne werd in een zwak alkalische YjX chloornatriumop-
lossing door verwarmen tot kookhitte opgelost, terwijl de
reactie dezer oplossing op lakmoespapier werd gecontróleerd.
Het alkalisch maken geschiedde in dit geval met natrium-

-ocr page 75-

carbonaatoplossing. Na oplossen van de caseïne, hetgeen
meestal ongeveer een uur duurde, werd, na afkoelen op
40° C. en aanvullen tot het oorspronkelijke volumen,
aan de verkregen caseïneoplossing nog
0.04% trypsine
Grübler, 0.04% mono-kaliumphosphaat en 0.004% mag-
nesiumsulfaat toegevoegd, de zoo verkregen trypsine-
caseïne-oplossing werd onder bijvoegen van een mengsel
van 10 cm» toluol
-f 10 cm» chloroform in een thermostaat
bij 37\'» C. geplaatst.

Tarweglutenmeel werd op dezelfde wijze als caseïne
behandeld; kippeneiwit echter werd, vanwege het feit, dat
^it bij kookhitte neersloeg en zeker dit zou doen indien
het chloomatriumgehalte opgevoerd werd tot 3%, hetgeen
voor Bact. splendidum noodzakelijk was, geheel in de
koude opgelost en ten slotte aan deze eiwitoplossing, na zwak
alkalisch maken met natriumcarbonaat-oplossing en toevoe-
8mg van dezelfde hoeveelheden trypsine Grübler, mono-
kaliumphosphaat en magnesiumsulfaat als bij de caseïne-
oplossing werden gebruikt, verder op geheel dezelfde wijze
behandeld als deze. (Zie verder voor behandeling Hoofd-
stuk IV).

Alvorens tot een onderzoek van handelspeptonen over
^^ gaan, werden eerst enkele hiervan, alsmede het zelf-
gc^kte vischpepton aan de inwerking van B a c t. s p 1 e n-
»dum A en B blootgesteld, teneinde te kunnen vaststellen,
genoemde bacteriën uit deze stoffen indol vormden,
^ok werden proeven genomen met getrypsineerde caseïne,
elke op de zooeven genoemde wijze is gemaakt.

A Voorproeven met de peptonen Poulenc, Witte, Brunnen-
gräber en vischpepton, tevens met en zonder glucose-
ioevoeging, met en zonder sec. ammoniumphosphaat,
alsmede al of niet in combinatie met kaliumjodide.

Uitgegaan werd bij deze proeven van een 1%-ige op-
össmg der genoemde peptonen, welke 3% chloornatrium

-ocr page 76-

bevatte. Toegevoegd werden resp. 1/2% glucose 0.01%
sec. ammoniumphosphaat al of niet in combinatie met
0.025% kaliumjodide.

De volgende reeksen werden samengesteld:
Peptonwater

glucose
„ 0.01% sec. Ammoniumphosphaat

quot; i 0 o!o/ quot;nbsp;quot;nbsp;

u.ui/o „nbsp;^^nbsp;0.025%

. onio/nbsp;Kaliumjodide

ü.OI/o „nbsp;^^nbsp;^ Q Q25 %

Kaliumjodide ViX glucose.

In deze oplossingen werden Bact.splendidumAenB
geënt en na een cultuurüjd van 5 dagen bij 22—24° C in de cul
turen met behulp van
Ehrlich\'s reagensop indol gereageerd.

De mdolreactie in de glucosehoudende culturen was
negatief. In de glucosevrije culturen was deze het sterkst
in de oplossingen van pepton
Poulenc, het zwakst in visch-
peptonoplossingen. In de overige culturen was de indol-
reactie sterker als die in vischpeptonoplossingen, zwakker
als in die van pepton
Poulenc.

De intensiteit der indolreactie in de resp. peptonoplos-
smgen wordt iets versterkt door de toevoeging van sec
ammoniumphosphaat, alsmede door de gecombineerde
toevoegmgvanhet zooeven genoemde zout en kaliumjodide.

De volgorde, waarin de intensiteit der indolreactie werd
waargenomen, is die, waarin de peptonen in het opschrift
zijn geplaatst.

De contrôle met Ehrlich\'s reagens van de steriele
blanco pepton-oplossingen leverde geen resultaat op, zoodat
de aanwezigheid van indol na enten met Bact. splen-
didum A en B, dit door deze bacteriën uit de resp. pep-
tonen moet zijn gevormd.

De aanwezigheid van glucose belet indolvorming uit
pepton door Bact. splendidum, hetgeen uit de af-

-ocr page 77-

weligheid van indol in de glucosehoudende culturen
kan worden geconcludeerd.

De toegevoegde zouten hadden in het geheel geen invloed
in de glucosehoudende oplossingen, slechts een zeer geringe
in de glucosevrije oplossingen.

B Voorproeven met Caseïne.

Voor de proeven werd een 1.2%-ige caseïneoplossing
gebruikt, welke na trypsinisatie en filtreeren onder toe-
voeging van 21/2% chloornatrium, was bedeeld resp. met
0-11% sec. natrium- of ammoniumphosphaat en daarna
voorverhit was gedurende 10 minuten op 110° C. in de
autoclaaf. (Zie hoofdstuk IV).

Na afkoeling werden de oplossingen gefiltreerd en aan
die oplossing, welke natriumphosphaat bevatte nog 2 g
calciumcarbonaat per 100 cm® toegevoegd.

Beide stammen A en B werden in de resp. bodems
geënt en na een cultuurtijd van 30 dagen bij kamertempera-
tuur onderzocht.

Daartoe werden de resp. cultuurvloeistoffen met aether
geperforeerd, eerst alkalisch en daarna nog eens, na aanzuren
niet HCl tot zwak zuur op lakmoes.

De resp. alkalische perforaten gaven alle met Ehrlich\'s
jeagens een zeer sterke indolreactie, terwijl de zure per-
foraten dit in het geheel niet deden.

Genoemde perforaten bleken na indampen hoogere vet-
zuren te bevatten, hetgeen werd aangetoond, door de in-
damprest dezer aetherische perforaten in 0.1 N natron-
oog op te lossen en met koperacetaat in de verkregen op-
gingen te reageeren. Dit laatste geschiedde in de koude.

a Zacht verwarmen, werd het met koperacetaat verkregen
neerslag afgecentrifugeerd en vervolgens onder het micros-
^P bekeken, het bleek uit kristalletjes van koper-
oapronaat en -caprylaat te bestaan.

-ocr page 78-

Capron- en caprylzuur komen echter ook in het melkvet
voor. Aangezien caseïne p.u.i. door de bereiding altijd
melkvet bevat, is het moeilijk vast te stellen of genoemde
zuren uit de caseïne dan wel uit het melkvet afkomstig zijn,
omdat de caseïne gedurende längeren tijd bij hooge tem-
peratuur verhit is geweest met verdunde natriumcarbonaat-
oplossing, waardoor een geringe verzeeping van het melk-
vet altijd mogeh\'jk is.

Vanwege het feit, dat dit vet eveneens tot ongewenschte
troebehng m de resp. oplossingen aanleiding geeft, zijn
deze proeven met ontvette caseïne herhaald.

De invloed van extra toegevoegde phospha\'ten was geheel
gehjk. Het maakte niet uit, of er sec. natriumphosphaat of
ammoniumphosphaat werd gebruikt.

Daar extra toevoeging van phosphaat een sterke bruin-
kleurmg der getrypsiniseerde caseïneoplossing bewerkte,
werd dit in het vervolg nagelaten.

Bij het overdoen der proeven, zooeven gemeld, echter
zonder extra toevoeging van phosphaten, werd naden zelfden
cultuurtijd (30 dagen) bij destillatie dezer culturen het-
zelfde verkregen, als bij perforatie. Naar de verdere ont-
ledingsproducten der caseïne werd geen nader onderzoek
mgesteld, omdat in verband met deze proeven tot vast-
stelling van indolvorming door Bact. splendidum uit
verschillende peptonen en getrypsiniseerde eiwitstoffen het
alleen om deze ging.

Ten slotte zijn deze proeven nog met ontvette
caseïne gedaan, zonder extra phosphaat-toevoeging en de
cultuurtijd tot 10 dagen verminderd, omdat reeds na
korteren cultuurtijd indol in de peptonwaterculturen werd
aangetoond. Hierbij zijn de culturen alleen gedestilleerd.
De destillaten der twee culturen resp. van Bact. splen-
didum A en B gaven onderling geen verschillen. Beide
gaven met
Ehrlich\'s reagens een zeer sterke indolreactie,
en reageerden t.o.v. methylrood, lakmoes en phenol-

-ocr page 79-

phtaleïne alkalisch. Ook de cultuur-vloeistoffen reageerden
op phenolphtaleïne en methylrood alkalisch, terwijl bij
het aanvuren met zoutzuur der resp. destillaten der
culturen een sterke nevel werd waargenomen. Dit verschijn-
sel zou eventueel op ammoniak kunnen wijzen, het is echter
niet nader onderzocht.

Bij controle gaf de steriele, getrypsineerde caseïneoplos-
sing een zwak positieve indolreactie, echter niet het daaruit
verkregen destillaat. Daarom werd in het vervolg uitsluitend
m de destillaten der verdere culturen op indol gereageerd,
terwijl er steeds een contrôle met
Ehrlich\'s reagens op
resp. onderzochte voedingsbodems, alsmede op de
destillaten ervan, is gedaan.

C Proeven met tryptophaan.

De eerste proeven met behulp van Bact. splen-
didum uit tryptophaan indol te maken zijn in een
Selatineoplossing geschied. De samenstelling van deze
gela tineoplossing was de volgende:

^[atine Delft ......... 20 g Sec. Natriumphosphaat . 1 g

^hloornau-ium ......... 30 „ Water.............. 1000 cm»

joodkalium............ 0.1 „

Deze oplossing werd na geneutraliseerd te zijn t.o.v.
quot;^quot;^^Irood met een 10%-ige sodaoplossing 10 min. op
C. verhit, na afkoelen gefiltreerd en hieruit twee oplos-
smgen gemaakt, n.I. een met 0.1% tryptophaan en een met

•nbsp;/o tryptophaan-f y.j.% glucose. Deze oplossingen werden
®ver buizen verdeeld, terwijl ook een aantal buizen met de
gelatmeoplossing werd gemaakt. Toen Bact. splen-
^idum A en B in deze media werden geënt, bleek,

•nbsp;deze niet wilden groeien, terwijl bovendien de trypto-
P aanhoudende oplossingen zonder geënt te zijn, met
naa^^^quot;\'^ iquot;eagens een zeer sterke reactie gaven, zoodat

r andere media moest worden gezocht. Hiervoor werd
enomen het vischextract, afkomstig van schol, omdat

-ocr page 80-

ook gebleken was, dat het extract van bot niet het meest
gewenschte medium hiervoor was, ofschoon Bact. splen-
didum zich niet als een zeer kieskeurige bacterie
had voorgedaan. Deze bacterie bleek in vischextract,
waarin asparagine, ammoniumlactaat, alsmede magnesium-
sulfaat, joodkalium en mono-kaliumphosphaat waren op-
gelost, zeer goed te groeien. Onderzocht werden in deze
richting het extract van bot
(Pleuronectus flesus L.) schol
(Pleuronectus platessa L.) en tenslotte dat van schelvisch
(Gadus aeglifmus L.). Het extract, afkomstig van Pleuro-
nectus platessa L. werd eerst gebruikt en werd op dezelfde
wjze gemaakt en verwerkt als het voor alkalischen visch-
bouillon gebruikt extract. Hetzelfde geldt voor extract,
gemaakt van Gadus aeglifinus L. (Zie hoofdstuk IV).
Het aangezuurde extract werd na verhitten en filtreeren
met soda geneutraliseerd met 10%.ige sodaoplossing
en daarin asparagine, ammoniumlactaat, magnesiumsul-
faat, monokaliumphosphaat en joodkalium opgelost. Het
gehalte aan tryptophaan dezer oplossingen was 0.03%.

Eerst werden proeven gedaan met het extract van Pleu-
ronectus platessa, met en zonder tryptophaan. Beide stam-
men A en B van Bact. splendidum werden in de resp.
oplossmgen geënt, waarbij bleek, dat de cultuurvloeistof,
der tryptophaanhoudende oplossingen na 36 uur reeds
indol bevatte, hetgeen met
Ehrlich\'s reagens werd aan-
getoond. De tryptophaanvrije cultuur gaf deze reactie niet,
althans na 36 uur. Toen na zes dagen alle culturen werden
gedestilleerd, was er in de destillaten der tryptophaan-
culturen een zoodanige reactie met
Ehrlich\'s reagens,
dat in de koude na aanzuren met zoutzuur het opgeschonken
reagens direct rood kleurde, terwijl er bij de destillaten der
tryptophaanvrije culturen eerst bij verwarming, na aan-
zuren en het opschenken van het zooeven genoemde reagens
een lichtrose verkleuring hiervan was te zien. Hiermee is
dus wel aangetoond, dat Bact. splendidum A zoowel als

-ocr page 81-

B ook uit tryptophaan indol maakten, hetgeen met de ver-
wachting geheel overeenstemde. Verder moest worden
nagegaan of glucose de indolproductie verminderde of
verhinderde onder dezelfde omstandigheden. Niet geënte
vischextract-tryptophaan oplossing bleek bij controle met
Ehrlich\'s reagens geen verkleuring te geven.

Voor de proeven, waarbij den invloed van glucose op de
indolvorming uit tryptophaan is nagegaan, werd extract
van Gadus aeglifinus L. gebruikt. In genoemd extract
zijn dezelfde stoffen opgelost als bij de vorige proef, maar
deze oplossing gaf een zwakke indolreactie met
Ehrlich\'s
reagens, het destillaat ervan niet. Bact. splendidum A werd
in dit geval gebezigd, en gezet op de volgende serie:

1nbsp;Bodem, samengesteld als vorige proef

2nbsp;Bodem, samengesteld als vorige proef, met 1% glucose

3nbsp;Bodem als bij 1, echter met 0.03% tryptophaan

4nbsp;Bodem als bij 3, echter 1% glucose.

De cultuurtijd was 8 dagen, de kweektemperatuur
22—24® C. Na dezen tijd werden alle culturen aan destillatie
onderworpen. Alle destillaten reageerden t.o.v. phenolphta-
leïne alkalisch, hetgeen niet te verwonderen is, omdat
Zoowel asparagine als ammoniumlactaat metalkali ge-
kookt, ammoniak afsplitsen. De indolreactie t.o.v.
Ehrlich\'s
reagens was echter geheel verschillend. Het destillaat van
culture 1 en 2 gaf in het geheel geen indolreactie, hetzelfde
Van culture 4 gaf een zwak positieve indolreactie, m.Tar dat
Van culture 3 gaf een zeer sterke indolreactie. Hieruit is dus
te concludeeren, dat glucose het indolvormend vermogen
van Bact. splendidum vermindert, maar niet geheel belet.
Echter moest bij het destillaat der glucosehoudende cultuur
een kristalletje ammoniumpersulfaat worden toegevoegd,
alvorens er kleuring optreedt, hetgeen bij het destillaat der
glucosevrije cultuur van genoemde bacterie niet noodig is.

Ook was het verwarmen in het laatste geval geheel over-
bodig.

-ocr page 82-

D Proeven met getrypsineerd kippeneiwit (Albumen ovor,
sicc.) en geëxtraheerd tarweglutenmeel (Tekal),

Bovengenoemde eiwitten, het eerste dieriijk, het laatste
plantaardig eiwit, werden getrypsineerd, omdat het eerste
bi, verhittmg coaguleert en het laatste in water niet oplos-

^ezer oplossingen zie hoofd-
stuk IV). Beide oplossingen reageerden met
Ehrlich\'s
reagens, maar het destillaat van getryps. kippeneiwit-
oplossmg deed dit met; echter reageerde het destillaat van
het getrypsmeerde tarweglutenmeel wel. Beide eiwitoplos-
smgen gaven, na geënt te zijn met Bact. splendidum
A na 6 dagen cultuurtijd, een positieve indolreactie. De
kweektemperatuur was ook hier
22-24quot; C. In verband met
het feit, dat de steriele oplossing van het tarweglutenmeel
een met
Ehrlich\'s vloeistof reageerend destillaat gaf, was
het veriaegen resultaat, n.1. dat Bact. splendidum in
genoemden bodem geënt, indol zou leveren, niet geheel be-
trouwb^r. Voorts waren beide destillaten t.o.v. methylrood
alkató maar zuur t.o.v. phenolphtaleïne, in tegenstelling
met die der culturen in de oplossingen van getrypsiniseerde
caseïne, waamit dus bleek, dat Bact. splendidum in
eerstgenoemde oplossingen niet zoo goed groeide. Dedestil-
lateri van de caseïneculturen waren alkalisch t.o.v. phenol-
phtaleïne en methylrood.

Uit de cultuurproeven, welke met peptonen, getryp-
smeerde eiwitten en tryptophaan zijn gedaan, is een over-
zicht verkregen eenerzijds van de indolvorming van Bact
splendidum uit genoemde stoffen, terwijl anderzijds ge-
bleken
IS, dat m tegenwoordigheid van glucose het indol-
vormend vermogen dezer bacterie in de onderzochte ge-
vallen soms geheel is verdwenen, althans sterk achteruit-
gegaan. Naar aanleiding van de in dit hoofdstuk verkregen
resultaten werd overgegaan tot het onderzoek van handels-
peptonen.

-ocr page 83-

HOOFDSTUK XIH.

Onderzoek van handelspeptonen en vischpepton met behulp
van Bact. splendidum.

Ofschoon er in het vorige hoofdstuk reeds gedeelteh\'jk
een onderzoek is gedaan met enkele handelspeptonen, is
het onderzoek hiervan in dit hoofdstuk meer uitgebreid,
teneinde te weten te komen, in hoeverre handelspeptonen
in het algemeen geschikt zijn voor het vaststellen van
mdolvorming van bacteriën. In verband met de ver-
schillende afkomst der handelspeptonen is het noodzakelijk,
aeze op al of niet indolvorming te contróleeren.

Genoemd onderzoek is hier gedaan met Bact. splendi-
dum, maar kan echter met iedere bacterie geschieden, waarvan
met zekerheid bekend is, dat deze uit pepton indol maakt
en wanneer dit niet met zekerheid is vastgesteld, kan men
a»t met behulp van een getrypsiniseerde caseïneoplossing
vaststellen, omdat van dit eiwit met zekerheid bekend is,
dat het tryptophaanhoudende complexen bevat.

De werkmethode, waarmee eventueele indolvorming uit
verschillende peptonen kan worden vastgesteld, is zeer
eenvoudig.

Daartoe wordt een l%.ige oplossing van een handels-
pepton gemaakt en deze eerst met behulp van
Ehrlich\'s
reagens op de aanwezigheid van indol gecontróleerd. Is de
reactie positief, dan contróleert men het destillaat van deze
^Piossing op de aanwezigheid van indol. Wanneer de
eactie m het destillaat ook positief is, gebruikt men dat
pepton niet.

^^ Wanneer men vanwege de snellere diagnose, liever
»et tot destillatie overgaat, is een pepton, dat in steriele
P^mg deze reactie geeft, evenmin bruikbaar.

anneer men met behulp van indolvormende bacteriën

-ocr page 84-

vast wil stellen, of een pepton hiervoor geschikt is, kiest
men een bepaalde soort en onderzoekt met deze de peptonopl.

Voor Bact. splendidum is een gehalte van 3%
chloornatrium noodzakelijk, voor andere bacteriën zal
meestal een andere concentratie van keukenzout dienen
te worden. gebezigd.

De concentratie van het pepton kiest men zoodanig,
dat de groei eveneens is gewaarborgd. Eventueel voegt men
nog een kleine hoeveelheid sec. natriumphosphaat toe.

Wanneer men neemt een gróotere hoeveelheid pepton-
oplossing (100—150 cm^) en ent hierin een indolvormende
bacterie. Na 8 dagen cultuurtijd (of zooveel langer als
dit noodig mocht zijn) wordt de bacteriëncultuur gedes-
tilleerd, nadat eerst op indol is gereageerd.

Mocht de indolreactie in de cultuurvloeistof
zoowel als in het destillaat daarvan negatief
zijn, dan is het pepton niet geschikt om te wor-
den gebezigd. Het beste doet men met
Ehrlich\'s
reagens de aanwezigheid van indol vast te stellen, omdat
hierdoor indol, alsmede a- en jJ-methylindol worden aan-
getoond, maar indolcarbonzuur en -azijnzuur niet.

De nitroprussiednatriumreactie op indol is specifiek,
maar weinig gevoelig. Omtrent het aantoonen van indol
in de cultuurdestillaten wordt verwezen naar het slot van
dit hoofdstuk, waar de genoemde methoden zullen worden
besproken.

Het verwijderen van indol uit bacteriën-culturen kan
behalve door de destillatiemethode eveneens door per-
foratie met aether geschieden.

Wanneer men snel wil werken, komt laatste methode niet
in aanmerking, wel, wanneer men een eventueel aanwezig
zijn van indolcarbonzuur of indolazijnzuur naast indol
in een bacteriëncultuur wil vaststellen.

Aangezien bij litteratuiu-onderzoek is gebleken, dat indol-
carbonzuur en indolazijnzuur
(ß) met stoom niet vluch-

-ocr page 85-

tig zijn, is vooral, wanneer de cultuur alkalisch is of na
natriumcarbonaat-toevoeging wordt gedestilleerd, alleen
indol en eventueel zijn twee derivaten o- en P- me-
thylindol in het destillaat aanwezig.

Het blijkt echter, dat bij vergelijking der uitkomsten bij
een onderzoek met pepton
Poulenc, dat culturen al of niet
Zonder toevoeging van natriumcarbonaat gedestilleerd,
geheel dezelfde resultaten geven; daarom is het toevoegen
van soda-oplosing aan de culturen in het vervolg geheel
achterwege gelaten.

Genoemde proef is gedaan, om de mogelijkheid van het
ontleden van eventueel gevormd
/3-indolcarbonzuur te
verhinderen, dat bij kookhitte kooldioxyde afsplitst en dan
met stoom vluchtig indol levert.

Is in een destillaat van een aangezuurde bacteriën-
cultuur indol aanwezig, wanneer van te voren in alkalische
oplossing al het aanwezige indol is verwijderd, hetzij door
perforatie of destillatie, dan wijst dit op i3-indolcarbonzuur
in de cultuur.

Genoemd zuur wordt door Bact. splendidum
echter zeer weinig gevormd, hetgeen blijkt uit het feit,
dat, wanneer een peptonwatercultuur dezer bacterie, na
alkalisch gemaakt te zijn met natriumcarbonaat, na 5 dagen
bijna geen )3-indolcarbonzuur in de cultuur aanwezig is.
Dit werd aangetoond, door na 5 dagen bij 22—24°C. Bact.
splendidum in een oplossing van pepton
Poulenc te
kweeken. daarna te perforeeren (de cultuurreactie is hier
^lüjd alkalisch) en na contrôle op de algeheele ver-
wijdering van indol, de uitgeperforeerde cultuurvloeistof
na aanzuren te destilleeren. Het destillaat, op deze wijze
Verkregen, geeft een zéér geringe indolreactie met
Ehrlich\'s
»■eagens.

De indolreactie der destillaten van glucosehoudende
culturen van Bact. splendidum is eveneens een
^ecr geringe. In hoeverre deze bacterie indolverbin-

-ocr page 86-

dingen vormt, welke geen reactie geven met Ehruch\'s
reagens, is niet nagegaan.

Bij het onderzoek van handelspeptonen met behulp van
Bact. splendidum gaat het erom, vast te stellen, of een
pepton geschikt is, om de indolvorming der bacteriën te
bestüdeeren. Zoolang de destillaten der onderzochte cul-
turen met
Ehruch\'s reagens reactie geven, kan alles,
wat het aantoonen van zure indolderivaten betreft, geheel
achterwege bh\'jven.

A Onderzoek van Pepton Diest.

Genoemd pepton werd meegebracht uit Brussel en is
afkomstig van de Pharmacie Centrale de la Belgique en
wordt door het Hospitaal te Diest gefabriceerd.

Dit pepton gaf in oplossing reeds met Ehrlich\'s
regens een kleuring, maar het destillaat der oplossing
niet. Tevens werd nagegaan, wat de invloed van enkele
zouten op de indolvorming van Bact. splendidum
was, alsmede die, welke glucose op deze eigenschap uit-
oefende.

Daartoe werd de volgende serie ingezet:

1nbsp;Peptonwater zonder extra toevoeging

2nbsp;„ met Magnesiumsulfaat (Calciumcarbonaat)
tl tt Joodkalium

4nbsp;„nbsp;„nbsp;Monokaliumphosphaat

5nbsp;,,nbsp;„nbsp;Dinatriumphosphaat

6nbsp;„nbsp;,,nbsp;Kaliumnitraat

7nbsp;„nbsp;„nbsp;Kaliumsulfaat (Calciumcarbonaat)

8nbsp;Glucosepeptonwater zonder extra toevoeging

9nbsp;„nbsp;met Calciumcarbonaat

10nbsp;nnbsp;„ Natriumphosphaat (Di-)

Toegevoegd werden 100 mg zout op 150 cm» oplossing,
zoowel aan peptonwater als aan glucose-peptonwater. Dit

-ocr page 87-

bevatte 1% glucose, terwijl er van calciumcarbonaat ook
1% werd toegevoegd.

Naderhand werd deze serie nog uitgebreid met 2 op-
lossingen, waaraan eveneens calciumcarbonaat werd toe-
gevoegd, hetgeen resp. achter deze is vermeld.

Alvorens tot enten der diverse voedingsoplossingen over
te gaan, werd gereageerd op nitriet in de blanco-oplossing,
en in de kaliumnitraathoudende, welke beide geen resultaat
opleverden. Deze reactie\'s werden gedaan met behulp
van joodkalium en azijnzuur in tegenwoordigheid van
amylumoplossing. Ook werd op sulfide gereageerd door de
peptonoplossing, na zuur maken met zoutzuur, te koken
en een loodacetaatpapier in de damp te houden, hetgeen
eveneens niets opleverde. Het resultaat der indolreactie
was positief, hetgeen reeds werd vermeld, alsmede het
resultaat van het onderzoek van het destillaat dezer oplossing.

Genoemde voedingsbodems werden daarna geënt en
daarbij het volgende resultaat verkregen.

Na zes dagen cultuurüjd bij 22—24° C. gaven Bact,
splendidum A en B hetzelfde resultaat. Zwavelwater-
stof werd gevormd in alle oplossingen, behalve in de glu-
cose-, resp, de kaliumnitraat-houdende. De destillaten der
culturen, welke geen glucose bevatten, reageerden alle op me-
thylrooden phenolphtaleïne alkalisch, terwijl de indolreactie
jnet
Ehrlich\'s reagens een sterk positieve was. In de ka-
^mnitraat-houdende cultuur werd nitriet, zoowel met jood-
mm-süjfseloplossing, na aanzuren met azijnzuur, als
^et GRiEss-RoMEYN-reagens aangetoond. De glucosehou-
ende culturen gaven een positieve methylroodproef, wan-
quot;eer er geen calciumcarbonaat in aanwezig was. In tegen-
oordigheid van calciumcarbonaat reageerde cultuur-
^^^tof zoowel als haar destillaat, op methylrood zeer
jnbsp;De destillaten der andere glucose-houdende

turen waren eveneens zuur t.o.v. methylrood en gaven
en zeer zwakke indolreactie met
Ehrlich\'s reagens.

-ocr page 88-

Zwavelwaterstof werd aangetoond met behulp van lood-
acetaatpapier. Op de indolreactie\'s der destillaten der resp.
culturen maakt de kaliumnitraatcultuur een
uitzondering; in het destillaat dezer cultuur was geen
indol aan te toonen,.terwijl de phenolphtaleïne-proef even-
eens negatief was. Er blijkt uit deze proeven wel, dat de
zwavelwaterstofvorming toeneemt bij de resp. aanwezig-
heid der zouten, magnesiumsulfaat, kaliumsulfaat, kalium-
jodide, mono-kaliumphosphaat, dinatriumphosphaat, indien
geen glucose aanwezig is, verder geeft de phenol-
phtaleïne-proef onder de zoo even genoemde omstandigheid
het resultaat, dat er steeds ammoniak in de destillaten wordt
gevonden.

Kaliumnitraat remt door de nitrietvorming den groei
zoodanig, dat er
geen of hoogstens een spoortje indol door
Bact. splendidum wordt gevormd. Niettegenstaande
het feit, dat geen zwavelwaterstof werd aangetoond boven de
kaliumnitraatcultuur, is het geenszins buitengesloten, dat
deze stof het in oplossing zijnde kaliumnitraat tot nitriet
reduceert.

Tevens valt uit de verkregen resultaten te concludeeren
t.o.v. de geschiktheid voor het determineeren van micro-
organismen, wat indolvorming uit peptonen in het algemeen
betreft, dat dit pepton geschikt is, wanneer destillatie der
culturen wordt toegepast. Ofschoon het reageeren op indol
in de cultuurbuis minder omslachtig is, is het destilleeren
der culturen onder alle omstandigheden het meest zeker.

B Onderzoek van Pepton Poulenc.

Vervolgens werd pepton Poulenc onderzocht met behulp
van Bact. splendidum. In dit geval werd dezelfde bodem-
reeks ingezet als bij pepton
Diest. Echter werden van
iedere gebruikte oplossing twee kolven geënt met Bact.
splendidum en na 6 dagen cultuurtijd bij 22—24® C.
een cultuur zonder extra soda-oplossing gedestilleerd.

-ocr page 89-

terwijl de andere met sodaoplossing alkalisch werd gemaakt,
alvorens tot destillatie werd over gegaan. Als indicator werd
phenolphtaleïne gebruikt. Bij het destilleeren der resp.
culturen zonder extra sodatoevoeging werd in tegenstelling
met die in oplossingen van pepton
Diest ook zwavelwater-
stof gevormd in de kaliumnitraathoudende oplossing. Ook
reageerden beide culturen positief met
Griess-Romevn-
reagens, zoodat hetgeen bij het gelijknamige milieu, met
pepton
Diest bereid, verondersteld werd, n.1. reductie
van het nitraat door zwavelwaterstof tot nitriet, op deze
wijze werd bevestigd. Wat de reactie der destillaten betrof,
waren hier de resultaten verder geheel gelijk aan die van
pepton
Diest, n.1. alkalisch ten opzichte van methylrood
en phenolphtaleïne en met positieve indolreactie, voorzoover
deze afkomstig waren van glucosevrije culturen. Dit geldt
zoowel voor destillaten van de culturen, welke direct zijn
gedestilleerd als voor de destillaten van deze, die met soda
alkalisch zijn gemaakt. Bij de glucosehoudende culturen
gaven de resp. destillaten zonder extra toevoeging van soda
alle een zeer zwakke indolreactie; de reactie op methyl-
r^d was zuur, wanneer er geen calciumcarbonaat aan de
glucosehoudende voedingsvloeistof voor het enten van
Bact. splendidum was toegevoegd. De reactie van dit
laatste destillaat was alleen t.o.v. methylrood alkalisch. De
^enolphtaleïne-proef was bij deze cultuurdestilaten negatief.
Wat de methylroodproef op de drie glucosehoudende cultu-
ren betrof, reageerden deze zuur, wanneer er geen calcium-
carbonaat was toegevoegd. In het laatste geval was er een
ove^angstint van dezen indicator waar te nemen. Af-
Jvijkende reactie\'s gaven de resp. destillaten der glucose-
oudende culturen op phenolphtaleïne en methylrood,
aarvan te voren de resp. culturen met soda alkalisch waren
gemaakt t.o.v. phenolphtaleïne. De destillaten van de
ucose- alsmede die van glucose-calciumcarbonMtcultuur
aren alleen alkalisch op methylrood, terwijl de glucose-

-ocr page 90-

cultuur met sec. natriumphosphaat een destillaat gaf, dat
ook met phenolphtaleïne zwak reageerde. De indolreactie
der drie destillaten van de zooeven genoemde culturen
al of niet gedestilleerd met soda, was eveneens zeer zwak,
zoodat de verschillen, wat betreft de diverse reactie\'s,
niet erg groot zijn. Het eenige verschil is een geringe
phenolphtaleïnereactie van het destillaat der natriumphos-
phaathoudende glucoseculturen.

Wat resultaten in het algemeen betreft, is er geen ver-
schil tusschen de eigenschappen van pepton
Diest en
pepton
Poulenc, als geschikte stof voor het vaststellen van
indolvorming door microörganismen in het algemeen.
Een belangrijk verschil evenwel is, dat de indolreactie van
de blanco (steriele) peptonoplossing bij
Poulenc niet op-
treedt, noch in het destillaat hiervan, terwijl bovendien de
groei in deze peptonoplossingen gemakkehjker en rijker is
dan in die van pepton
Diest.

C Onderzoek van Pepton Brunnengraber.

Daar bij de vorige proeven is gebleken, dat de verschillen
in intensiteit der indolreactie, uitgevoerd met het reagens
van
Ehrlich, niet groot waren, wanneer cr extra zout in de
diverse peptonoplossingen aanwezig is, zijn bij dit onder-
zoek, alsmede die van vischpepton en de peptonen
Wirre en
Chapeautót, welke nog volgen, de volgende
voedingsbodems gebruikt:

Peptonwater zonder extra zouttoevoeginu
„ met Magnesiumsulfaat
tt tt mono-Kali uraphosphaat
„ ,, Kaliumnitraat
„ „ Joodkalium
Glucosepeptonwater zonder extra zouttoevoeging
ttnbsp;tnet 1% Calciumcarbonaat

ttnbsp;tt sec. Natriumphosphaat

In glucosepeptonwater is het gehalte aan glucose 1%;

-ocr page 91-

het gehalte van de toegevoegde zouten is 0.075%. Bij con-
trole der stamoplossing van bovengenoemd pepton, bleek,
dat er een zeer zwakke verkleuring met
Ehrlich\'s reagens
optrad, in het destillaat van deze oplossing echter niet. Het
verkleuren was evenwel zóó gering, dat het practisch geen
beteekenis had. Daar intusschen gebleken is, dat de beide
stammen A en B van Bact. splendidum geen cultuur-
verschillen te zien gaven, is dit onderzoek, alsmede het vol-
gende, alleen met Bact. splendidumA verricht. De cul-
tuurtijd is tot 8 dagen verlengd, maar de kweektemperatuur
hetzelfde gebleven. Reeds in het begin van de culturiëele
onderzoekingen is gebleken, dat pepton
Brunnengraber op
den duur voor Bact. splendidum minder geschikt is.
Dat deze pepton een goedkooper surrogaat is van de echte
pepton
Witte, blijkt wel uit het opschrift der etiketten,
welke op de bussen zijn geplakt, waarop als soortnaam
eveneens „wittequot; is vermeld. Deze pepton is echter niet
uit de fabriek van
Witte afkomstig; om geen verwarring
van namen te krijgen, is deze pepton onder den naam van
den fabrikant in deze beschrijving opgenomen.

Tijdens den cultuurtijd geven de glucosehoudende
culturen geen zwavelwaterstofontwikkeling; een zeer geringe
spoor zwavelwaterstof wordt gevormd uit de pepton-
oplossing zonder zouttocvoeging, alsmede uit de mag-
nesiumsulfaathoudende. Wanneer echter de culturen jood-
kalium-, mono-kaliumphosphaat- en kaliumnitraathoudend
^Jn, is er een goede zwavelwaterstofontwikkeling \'te zien.
De destillaten der resp. culturen geven een alkalische
feactie t.o.v. phenolphtaleïne en methylrood, terwijl de
ïndolreactie\'s hiervan sterk positief zijn, wanneer de oor-
spronkelijke culturen niet glucose-houdend zijn. Verder
feageert het verkregen destillaat van de glucosepepton-
watercultuur, waarin zich calciumcarbonaat bevindt,
allwlisch op methylrood.

De overige glucosehoudende culturen, alsmede de hier-

-ocr page 92-

uit verkregen destillaten, reageeren zuur op methylrood.
Deze geven, evenals die der overeenkomstige glucose-
peptonwaterculturen gemaakt van resp. de peptonen
Diest
en Poulenc, een zeer zwakke indolreactie, zoodat ook bij
het gebruik van pepton
Brunnengräber weer blijkt, dat
ten aanzien van de indolvorming, deze door glucose ge-
weldig wordt verminderd.

De kaliumnitraat-houdende cultuur reageert weer met
GR^s-RoMEYN-reagens, zoodat mede in verband met de
sterke zwavelwaterstofontwikkeling, zooals dit bij pepton
Poulenc het geval is, de reductie van het nitraat tot nitriet
door zwavelwaterstofvorming is te verklaren.

D Onderzoek van Pepton Witte.

In tegenstelling met het vorige pepton is dit afkomstig
van de fabrieken
Friedrich Witte.

De onderzoekingen van bovengenoemd pepton zijn
geheel gelijk aan die van het voorafgaande. Bij contrôle
der steriele peptonoplossing was een zeer geringe kleuring
van het
Ehrlich\'s reagens waar te nemen; het destillaat
dezer oplossmg reageerde niet. Dezelfde voedingsbodems
echter nu met behulp van pepton
Witte gemaakt, werden
voor onderzoek gebezigd. Voor het onderzoek werden 8
dagen oude^lturen op de diverse bodems gebezigd, terwijl
er op dezelfde ^,ze op de verschillende reactie-producten
werd onderzocht. Tijdens het cultiveeren werd zwavel-
waterstof aangetoond boven de culturen, welke jood-
kahum resp. mono-kaliumphosphaat, bevatten. Boven de
andere culturen verkleurde het loodacetaat-papier niet,
alleen boven die, welke kaliumnitraat bevatte, verkleurde
het loodacetaatpapier iets.

Het eenige verschil, dat optreedt, is, dat bij gebruik van
pepton
Brunnengräber in plaats van pepton Witte er bij
aanwezigheid van kaliumnitraat wel zwavelwaterstof op-
treedt. Verder zijn de verkregen resultaten met pepton

-ocr page 93-

Witte geheel gelijk aan die der reeds onderzochte peptonen
onder gelijknamige omstandigheden.

De destillaten der glucosevrije culturen waren op
phenolphtaleïne en methylrood alkalisch, gaven in tegen-
stelling met die der glucosehoudende culturen een zeer
sterke indolreactie. Laatstgenoemde culturen en hunne
resp. destillaten waren zuur t.o.v. methylrood bij afwezig-
heid van calciumcarbonaat.

De kaliumnitraatpeptoncultuur gaf met Griess-Romevn-
reagens nitrietreactie. Alleen alkalisch op methylrood was
het destillaat van de glucosepeptonwatercultuur in tegen-
woordigheid van calciumcarbonaat, echter niet phenol-
phtaleïne.

E)e zouten mono-kaliumphosphaat en kaliumnitraat heb-
ben dus invloed op de zwavelwaterstof vorming, maar hun
invloed op de indolvorming is evenals die der andere
met name magnesiumsulfaat en kaliumnitraat gering, om-
dat de peptonwatercultuur van Bact. splendidum

8 dagen een destillaat levert, welk een sterke indol-
reactie geeft.

E Onderzoek van pepton Chapeautót,

Bovengenoemd pepton is evenals de pepton Poulenc
een Fransch product. De steriele oplossing hiervan rea-
geerde zwak op
Ehrlich\'s reagens, maar het destillaat
ervan echter niet. Het onderzoek is geheel volgens het
reeds bekende schema verricht. Het resultaat van het
onderzoek is geheel aan die der vorige onderzoekingen
gelijk, aangezien alleen het pepton is veranderd, maar de
rige stoffen als de oplosbare zouten, glucose en calcium-
r onaat in dezelfde concentratie zijn gebleven. Zwavel-
^ aterstofvorming der peptonwatercultuur bleef uit, zonder
^ ra zouttoevoeging; evenmin werd zwavelwaterstof ge-
^ormd m tegenwoordigheid van glucose. Ook de kalium-
itraathoudende cultuur gaf zwavelwaterstofvorming, als-

-ocr page 94-

mede die resp. joodkalium, mono-kaliumphosphaat en mag-
nesiumsulfaat bevatten.

De nitrietreactie met GpiEss-RoMEYN-reagens in de
kaliumhoudende cultuur was positief. De destillaten der
glucosevrije culturen, gaven alle een alkalische reactie op
methylrood en phenolphtaleïne, alsmede een sterke indol-
reactie met
Ehrlich\'s reagens. De indolreactie\'s der glucose-
houdende culturen waren met uitzondering van het destil-
laat der glucose-calciumcarbonaat-cultuur negatief. De
reactie van laatstgenoemd was op methylrood alkalisch,
terwijl de mdokeactie ervan zeer zwak, doch waarneembaar
was. De reactie der andere glucosehoudende culturen was
zuur op methylrood, alsmede hunne bijbehoorende destil-
laten.

F Onderzoek van Vischpepton.

Genoemde pepton werd gemaakt van stokvisch. (Zie voor
de bereiding hoofdstuk IV). De oplossing ervan gaf een
hchtrose verkleuring met het reagens van
Ehrlich, echter
ternauwernood waarneembaar, terwijl het destillaat ervan
in het geheel geen kleuring gaf. Tenslotte werd ook het
vischpepton onder dezelfde reeds genoemde omstandigheden
onderzocht. Tijdens den cultuurtijd werd door Bact.
splendidum zwavelwaterstof gevormd uit alle glu-
cosevnje oplossingen; echter kleurden de loodacetaat-
papiertjes met zoo sterk als bij de reeds onderzochte pep-
tonen. Alleen maakte de kaliumnitraathoudende cultuur
een uitzondering.

Uit deze laatste oplossing werd door genoemde bacterie
geen zwavelwaterstof gevormd, evenals uit de glucose-
houdende oplossingen. Deze gaven met uitzondering van
de cultuur met calciumcarbonaat een zure reactie op
methylrood, terwijl de indolreactie der overeenkomstige
destillaten een zeer geringe was; deze waren alle drie zuur
op methylrood, echter dat van de calciumcarbonaat-glucose-

-ocr page 95-

cultuur vergeleken met de andere twee zeer weinig. De
overige destillaten zijn op methylrood en phenolphaleïne-
alkalisch en geven alle positieve indolproef, doch de kleu-
ring van het reagens is een veel geringere. Dit is een be-
vestiging van hetgeen in hoofdstuk XI van vischpepton
is gevonden. Ook de nitrietreactie van de kaliuronitraat-
houdende cultuur met
GmESS-RoMEYN-reagens treedt even-
eens op.

Wanneer de verkregen resultaten uit het zooeven be-
schreven onderzoek met elkander worden vergeleken, dan
blijkt het volgende:

Alle onderzochte peptonen geven bij het cultiveeren
van Bact. splendidum in hun resp. oplossingen ten
allentijde indol, wanneer geen glucose in oplossing is.
Glucose vermindert het indolvormend vermogen van
Bact. splendidum, ook zelfs, wanneer inplaats van
pepton, tryptophaan wordt gegeven.

Vischpepton is het minst tryptophaanhoudend, terwijl de
Peptonen
Poulenc, Chapeautót, Witte, Brunnengräber
en Diest, veel meer tryptophaan bevatten, te oordeelen naar
de reactie met
Ehrlich\'s indolreagens na het cultiveeren van
act. splendidum in hunne resp. oplossingen, of de
hieruit verkregen destillaten.

Toevoeging van zouten heeft oogenschijnlijk weinig
invloed op de indolvorming.

Kaliumnitraat wordt in elke peptonoplossing door Bact.
splendidum tot nitriet gereduceerd, omdat genoemd
microörganisme uit al der onderzochte peptonen zwavel-
waterstof kan vormen en deze stof reduceerend op kalium-
nitraat werkt.

Nitraathoudende culturen geven bij alle peptonen met
Zoutzuur aangezuurd tengevolge der nitrietvorming rood-
euring (nitroso-indolreactie), er heeft met
Ehrlich\'s
reagens slechts een geringe kleurverandering plaats. De

-ocr page 96-

destillaten dezer culturen reageeren vlot met Ehrlich\'s
reagens. Tevens is in alle destillaten van kaliumnitraat-
houdende culturen met griess-RoMEYN-reagens gereageerd
waarbij
zij het ook soms zwak, een spoortje nitriet is aan-
getoond. Dit moet de oorzaak zijn, dat bij aanzuren met
zoutzuur na even staan roodkleurig optreedt,
omdat ook
mdol m het destillaat aanwezig is; bij het opschenken
van
Ehrlich\'s reagens wordt deze roodkleuring versterkt
Daar het gehalte aan in
oplossmg aanwezig nitriet te groot is,
treedt er om die reden hierin
geen kleuring met Ehrlich\'s
reagens op. Hetzelfde wordt gevonden, wanneer men
Ehrlich\'s reagens indol heeft aangetoond en daarna
kaliumnitriet m de roode oplossing brengt; de kleur
vermmdert du:ect en verdwijnt soms geheel. Dit verschijnsel
IS bekend uit het onderzoek van
de Wolff (Litt. Diss
de Wolff, Utrecht 1927, pag. 119—150).

De destillaten, uit glucosevrije culturen verkregen, zijn
zonder uitzondering alkalisch, die der (glucosehoudende)
alleen alkalisch op methylrood, wanneer calciumcarbonaat
als zuurbindend middel is toegevoegd, een enkele maal
slechts zwak zuur. Die der andere, (glucosehoudende)
^Ituren waren zonder uitzondering zuur op methylrood.
Laatstgenoemde culturen waren ook in tegenwoordigheid
van natriumphosphaat zuur op methylrood.

De glucosevrije culturen waren alle alkalisch op methyl-
rood, echter met op phenolphtaleïne.

De onderzochte peptonen, Diest, Poulenc, Brunnen-
graber, Witte, Chapeautôt
, alsmede vischpepton zijn
uitstekend bruikbaar voor het vaststellen der indol-
vorming van microörganismen, indien deze in de resp.
oplossingen dezer peptonen willen groeien. Alleen kan niet
genoeg de nadruk gevestigd worden op de contrôle, wan-
neer er tot gebruik van een bepaald handelspepton wordt
overgegaan of van een bekend pepton nieuwe voorraad
m gebruik wordt genomen.

-ocr page 97-

Het verdient evenwel aanbeveling, zoo mogelijk, destil-
latie der culturen toe te passen, aangezien deze methode
het meest zekere resultaten t.o.v. eventueele indolvorming
heeft. (Litt.
Baudet, Indolreaktionen bei Proteusbacillen,
Folia-Microb. II—3 (1914) 1—9.

Frieber geeft als resultaat zijner onderzoekingen op, dat
Ehrlich\'s reagens voor indol en enkele methylderivaten
van indol specifiek is.

Porcher geeft omtrent de bruikbaarheid van genoemd
reagens op, dat bij diens onderzoekingen zich enkele
gevallen hebben voorgedaan, dat ook tryptophaan-houdende
eiwitachtige stoffen op zich zelf reeds met
Ehrlich\'s
reagens kleuring geven. In verband hiermede geeft hij
de voorkeur eraan om het eventueel gevormde indol aan
een bacteriëncultuur te onttrekken door deze uit te schud-
den met aether, daarna onder toevoeging van enkele
druppels alkohol 96% te centrifugeeren, om tenslotte
in de aetherische oplossing op indol te reageeren. Als
tweede methode beveelt hij stoomdestillatie of directe
destillatie der bacteriënculturen aan.

Volgens Frieber is de reactie van Salkowsky met behulp
van natriumnitriet en 50% zwavelzuur voor indol niet
specifiek, maar geeft met bepaalde indolderivaten eveneens
een reactie.

Er volgt uit de proeven van Frieber en Porcher, dat
^^echts met zekerheid indolvorming
«an worden vastgesteld, indien de in-
dolreactie in de destillaten der cul-
tuurvloeistoffen wordt uitgevoerd.

Toch blijft het ook in dit geval nood-
^akelijk, hetdestillaat ofhet aetherisch
^xtract van den sterielen voeding s-

odem vooraf op de aanwezigheid van
»ndol te onderzoeken.

-ocr page 98-

C O n c I u s i e\'s;

Naar aanleiding der proeven, welke gedaan zijn om met
zekerheid vast te stellen, of er uit bepaalde peptonen indol
door Bact. splendidum wordt gevormd, is gebleken,dat
deze bacterie na een cultuurtijd van 8 dagen bij 22—24° C
m de oplossingen der onderzochte peptonen indol en
ammoniak heeft gevormd.

Glucose vermindert het indolvormend
vermogen van Bact. splendidum zoodanig,
dat slechts een geringe indolreactie in de
destillaten der glucosehoudende culturen
valt waar te nemen.

Zoowel de proeven van Frieber en Porcher,
als eigen waarnemingen geven tot resultaat,
dat de indolvorming van microörganismen
het beste kan worden vastgesteld, indien
met
Ehrlich\'s reagens in de cultuurdestil-
laten wordt gereageerd.

De toegevoegde zouten hebben met uit-
zondering van kaliumnitraat in bepaalde
pvallen, qualitatief geen invloed op de
indolvorming.

LITTERATUUR.

H. H. db wolff, Diss. Utrecht 1927 pag 119_J5()

^\'quot;^U-ImTZ^^^ ProteusbadUen, Folia \'Microbiologica

Frieber, 2:entralblatt f. Bakt. Abt. I (Orig.) 87 (1922) pag. 254-277
Ehrlich, D. Med. Wochenschrift 1901.

^rter en de Graaff, C. R. d. 1. Soc. de Biol. 64 (1908) nae 402
Porcher en Passinet, idem 66 (1909) pag. 624-626

-ocr page 99-

HOOFDSTUK XIV.

Indolvorming in de oplossingen van getrypsiniseerde peptonen.

Bovengenoemd onderzoek werd verricht met de vol-
gende peptonen:
Chapeautót, Poulenc, Brunnengraber,
Witte
en vischpepton. Van de peptonen werd een 1%-ige
oplossing, welke gefiltreerd is na voorverhitting, hetgeen
voor de bereiding van peptonwater in het algemeen ge-
bruikelijk is volgens het voorschrift van
Gersbach met
trypsine behandeld. Nadere bijzonderheden hieromtrent
worden in het hoofdstuk voedingsbodems beschreven. De
verkregen oplossing wordt na het brengen op een gehalte
van 3% chloornatrium en steriliseeren als voedingsbodem
gebruikt. Ook in dit geval is de invloed van glucose op de
mdolvorming van Bact. splendidum nagegaan volgens
dezelfde methode, welke bij het onderzoek van handels-
Peptonen is gebruikt.

Nadat een indolvorming in de oplossingen, verkregen uit
pepton
Brunnengraber en vischpepton was gevonden (zie
hoofdstuk IX en XII), werd vanwege het feit, dat de reactie
beter in het cultuurdestillaat als in de cultuur zelf kon
worden uitgevoerd
(zie hoofdstuk XIII), ook dit onderzoek
geheel volgens hetzelfde schema gedaan. Wat de resul-
taten yan het onderzoek van de oplossingen der ge-
trypsmiseerde peptonen in het algemeen betreft, zijn deze
geheel gelijk aan die der oorspronkelijke peptonen.

Nadat de verkregen steriele oplossingen gecontróleerd
waren met
Ehrlich\'s reagens, bleek, dat alle een spoor
ol bevatten, met uitzondering van die van het visch-
Pepton. De resp. destillaten ervan gaven practisch geen
Kieurmg met genoemd reagens.

De oplossingen zijn alle geënt met B a c t. s p 1 e n d i-
de^^ ^ na 8 dagen cultuurüjd bij 22—24° C. ge-
tuleerd. De glucosevrije culturen gaven geen zwavel-

-ocr page 100-

waterstofontwikkeUng bij\'de oplossingen van vischpepton,
pepton
Witte en pepton Brunnengräber, wel echter
bij die der peptonen
Poulenc en Chapeautót. De des-
tillaten dezer ciilturen reageerden op methylrood en
phenolphtaleïne alkalisch en gaven een sterk positieve
indolreactie.

Bij de glucosehoudende culturen werd geen zwavelwa-
terstof ontwikkeld; zoowel culturen als hunne resp. destil-
laten gaven een zure reactie op methylrood, terwijl slechts
een spoor indol hierin kon worden aangetoond.

Uit bovenstaande gegevens kan dus worden ge-
concludeerd, dat men ook deze vooraf getrypsiniseer-
de peptonoplossingen eerst dient te contróleeren al-
vorens deze oplossingen voor bacteriëele doeleinden
te bezigen. Verder, dat het voor het cultiveeren
van Bact. splendidum niet uitmaakt, of deze in
de al of niet getrypsineerde oplossingen van peptonen
wordt gecultiveerd. Ook blijkt bij dit onderzoek weer, dat
men van het destillaat der bacteriënculturen een veel be-
trouwbaarder resultaat krijgt, wanneer men hierin op in-
dol reageert.

LITTERATUUR.
GERSBA^,^CentralbIatt f. Bakteriologie Abt. I Orig., Band 88 pag.

-ocr page 101-

HOOFDSTUK XV. \'
Dier- en Agglutinatieproeven met lichtbacteriën.
Inleiding:

Het is een bekend verschijnsel, dat vreemd eiwit, evenals
gedoode of levende microörganismen, bij proefdieren
ingespoten, in het bloed dezer dieren antistoffen doen
ontstaan, welke met het ingespoten antigeen reactie geven,
ta vitro uitgevoerd, geven antigenen met verdunningen van
^ antiserum of verdunningen van het antigeen met
onverdund antiserum o.a. aanleiding tot agglutinatie,
r^p. precipitatie. Als contrôle bij deze proeven dienen
lanco te worden onderzocht het normaalserum van het
proefdier afkomstig, voordat het is ingespoten, alsmede
f physiologische chloomatriumoplossing, welke als verdun-
nuigsvloeistof wordt gebruikt, evenals een mengsel van
P ysiol. NaCl-oplossing en normaalscrum; geen van alle
ogen aanleiding geven tot vlokvorming. Bij omschudden
oet het antigeen, wanneer het microörganismen zijn,
«er gemakkelijk homogeen suspendeeren.
^^ aar er tot nog toe in de bacteriologie de meening heerscht,
saprophyten bij proefdieren ingespoten, niet tot het
I\'nbsp;agglutininen aanleiding geven, is de nieuwere

«eratuur geraadpleegd, waarbij bleek, dat ook sapro-
leidh ^^^^^bacteriên, bij proefdieren ingespoten, aan-
g tot de vorming van specifieke agglutininen gaven.

-ocr page 102-

Dit betrof eeti onderzoek van Sepia-lichtbacteriën, welke
bij konijnen ingespoten, de vorming van agglutininen te
voorschijn riepen.

(Litt. Gertrud Meiszner, Centralblatt f. Bact., Abt.
II, Band 67, (1926), pag. 210—221.

In de oudere litteratuur komt nog een dergelijk onder-
zoek van lichtvibrionen voor, waarin hetzelfde wordt ge-
vonden (Litt.
Ballner, Centralblatt f.Bakt. Abt. II 19—1907,

pag. 572—576). Deze proeven zijn gedaan met lichtbacte-
riën, als Vibrio
dunbari, welke pathogene eigenschap-
pen heeten te bezitten.

In verband met de gevonden morphologische en bio-
chemische eigenschappen van Bact. phosphoreum
A, B en C, welke geheel identiek waren, echter van
Bact. splendidum AenB verschilden, zijn deze
proeven gedaan, om te weten te komen, of de onder-
zochte stammen bij inspuiten van kom\'jnen pathogeen
waren, en voor het geval, dit niet zoo was, of toch zich in
het bloed dezer dieren specifieke agglutininen hadden ge-
vormd.

Beschrijving der proeven.

Ten einde na te kunnen gaan, of B a c t. p h o s p h o-
reum A, B en C, alsmede Bact. splendidum
A voor konijnen pathogeen waren, werden eerst geringe
hoeveelheden intraveneus bij deze dieren ingespoten en
daarna waargenomen, of zich eenigerlei afwijking vertoonde.
Het bleek echter van niet, zoodat deze geringe hoeveelheid
der resp. bacteriën geen invloed had. Bij deze proeven
werd 14 cm3 van een zeer licht troebele emulsie dezer

bacteriën geinjiceerd, welke gemaakt was door een 36_48

uur oude cultuur der resp. onderzochte lichtbacteriën
met physiologische keukenzoutoplossing af te schudden en
daarna met dezelfde oplossing op de juiste troebelingsgraad
te brengen.

-ocr page 103-

Na 2 dagen werd van een emulsie van dezelfde troe-
belingsgraad 1 cm^ en tenslotte van dezelfde emulsie lYz
cm mgespoten,4 dagen na de eerste injectie. Deze proef
gaf een negatief resultaat.

Na herhaling van de injectie met sterkere bacteriën-

emulsies werd 5 dagen hierna tot het aftappen van bloed

er resp. proefdieren overgegaan, nadat deze 12 uren
nadden gevast.

blüuquot;!?\'nbsp;^^nbsp;weggezet was,

d^ \\nbsp;gemakkelijker serum leverde

^^ ^g^^Pt\' zonder dat

quot;eze hadden gevast.

Eerst werden de zoo verkregen bloedsera onderzocht.
geSj^eSnbsp;waarmede de dieren waren

^^Bij het agglutineeren bleek, dat dit beter geschiedde bij
WerH.« ^^ kamertemperatuur. De beschreven proeven
werden eerst met Bact, phosphoreum A, B en C

1nbsp;serumverdunningen waren de volgende:

1 • m \\nbsp;^ ^ 40, 1 : 80, 1 : 100, 1 : 160, 1 : 200,

♦^400, 1 : 800, 1 : 1600, 1 : 3200.

daar^^nT!\'quot;\'^quot;quot;nbsp;concentratie gemaakt en

dund aT quot;quot; ^ hoeveelheid bacteriën-emulsie ver-
afgeschudH^^\'Äquot;quot;nbsp;quot;quot;quot; physiologische keukenzout

PhosDhor.;!nbsp;agar-culturen der resp.

inktliinonJ^^^quot;^quot;^^quot;\'2oo troebel waren, dat een
kekennbsp;^^nbsp;wanneer deze be-

VoorJnbsp;reageerbuis, welke de emulsie bevatte,

reumnbsp;^mulsie\'s van Bact. phospho-

^^ A, B en C gefiltreerd.

alsmede^nw®,nbsp;normaalserum 1 : 2 en 1 : 100,

^erdunninp 1 .nbsp;keukenzoutoplossing en een serum-

Br A

^ proeven met Bact. phosphoreum A,

-ocr page 104-

B en c bleek, dat Bact. phosphoreum A, tot een
verdunning van 1 : 400 agglutineerde met eigen serum.
Bact. phosphoreum BenC agglutineerden bij
verdimningen resp. 1 : 1600, resp. 1 : 3200.

De buisjes, waarin een positieve agglutinatie was waar
te nemen, bleven echter toch zwak troebel, ofschoon duide-
h\'jke sluiervorming zichtbaar was.

Bij omschudden was deze laatste niet meer tot emulsie
te brengen; in de contrôlebuizen met normaalserum 1 :2 en
1: 100, alsmede die met physiologische keukenzoutoplossing
waren de resp. antigenen zonder meer uitgezakt en bij om-
schudden weer gemakkelijk homogeen te suspendeeren.

De senmiverdunning met physiologische keukenzout-
oplossing bleef geheel helder.

Het antigeen, hetwelk van Bact. splendidum
gemaakt was, gaf in het geheel geen agglutinatieverschijnsel,
te zien in de serumverdunningen, gemaakt van de resp.
Bact. phosphoreu m-s era. Laatstgenoemd antigeen
gaf evenmin vlokvorming in normaalserumverdunningen
en het zich eveneens bij omschudden homogeen suspen-
deeren in physiologische keukenzoutoplossing, als in nor-
maalserum en phosphoreum-serumverdunningen.

Vervolgens werden proeven gedaan met het antiserum
van Bact. splendidum A, hetwelk op dezelfde
wijze was verkregen, door een kom\'jn met deze bacteriën
intraveneus in te spuiten, zooals dit het geval was bij Bac t.
phosphoreum A, BenC.

De gebruikte verdunningen waren 1 : 50, 1 : 100,
1 : 200, 1 : 400gt; 1 : 800, 1 : 1600 van het antiserum, als
contrôle waren physiologische keukenzoutoplossingen, anti-
serumverdunning 1:50 zonder antigeen en normaalscrum
1 : 50 met antigeen, evenals de keukenzoutoplossing.

Het maken der verdunningen werd geheel op dezelfde
wijze gedaan als bij dezelfde proeven met Bact. p h o s-
p h
O r e u m A, B, en C. Als antigeen fungeerde hier een

-ocr page 105-

24 uur oude agarcultuur van Bact. splendidum A,
terwijl er eveneens proeven gedaan werden met een antigeen
van Bact. splendidum B. Beide werden daartoe
op de bij Bact. phosphoreum A enz. genoemde
wijze gesuspendeerd en daarna gefiltreerd.

Beide antigenen, werden tot 1 : 1600 geagglutineerd;
er trad hier in tegenstelling met de agglutinatie van Bact.
phosphoreum A, B en C, na 5 uur sterke vlok-
vorming, en na 20 uur volledige darificatie op, wanneer
bij 37° C. werd geagglutineerd.

Bij de controleproeven was het antigeen weer homogeen
te suspendeeren bij omschudden, terwijl de serumver-
dunning met physiol. keukenzout opl. geheel helder bleef.

De phosphoreumstammen op gelijke wijze onderzocht,
gaven een negatieve uitkomst.

Uit deze proeven blijkt dus, dat serologisch een bevesti-
ging is gevonden, dat Bact. splendidum AenB
geenerlei verwantschap hebben, met Bact. phos-
phoreum.

Tenslotte zijn nog proeven gedaan met Bact. p h o s-
Phoreum
A en de sera van B en Cgt; met B a c t. p h o s-.
Phoreum Bende sera van
A en C, en met Bac t.
Phosphoreum Cende sera van
A en B.

Als verdunningen der resp. sera werd de reeks 1 : 100,
Y 200, 1 : 400, 1 : 800, 1 : 1600, 1 : 3200 genomen met
als contrôle normaalserum
1 : 100 en physiologische keuken-
«outoplossing. Ook hier werd bij 37 geagglutineerd
en daarbij de volgende resultaten verkregen:

^Bact,. phosphoreum A agglutineert met serum B tot een verdunning
n : 400; met serum Cis bij 1 : 100 een zeer geringe agglutinatie
aen, echter zeer dubieus.

^Bact. phosphoreum B agglutineert met scrum
^ tot een verdunning van 1 : 400 positief en bij hoogere
quot;nnmg is er aanwijzing van geringe vlokvorming.
e serum C treedt in geen der verdunningen agglutinatie op.

-ocr page 106-

Bact. phosphoreum C agglutineert met serum
A
zeer dubieus in een verdunning 1 : 100, terwijl er in de
verdere verdunningen, alsmede in die van B-serum geen
agglutinatie is waar te nemen.

Uit deze laatste proeven blijkt, dat Bact. phos-
phoreum A verwant is met Bact. phosphoreum
B. De verwantschap van Bact. phosphoreum A
en B met Bact. phosphoreum Cis, voor zoover
deze aanwezig is, een zeer geringe.

Ook bij deze proeven treedt weer geen volledige clarifi-
catie op, zooals dit het geval is bij de serumverdunningen
met het daarbij behoorend antigeen.

Als reden, waarom bij de agglutinatieproeven met Ba c t.
phosphoreum A, BenC geen volledige clarificatie
is opgetreden, moet als waarschijnlijke oorzaak hiervan de
groote hoeveelheid gebruikt antigeen worden opgegeven.

De agglutinatie bij Bact. phosphoreum A, B
en C is fijnvlokkig, bij Bact. splendidum AenB
grofvlokkig.

LITTERATUUR.
Gertrud Meisner, Untersuchungen über die Symbiontischen Leucht-
bakterien, CentralbUtt f. Bact. Abt. II Band 67 fl926) oae.

210-220. \' ^ ^

F. Baixner, Ueber das Verhalten von Leuchtbakterien bei der Ein-
wirkung von Agglutinationserum und anaestisierenden chemischen
Agentien, Centralblatt f. Bakt. Abt. II Band 19 (1907) pag.

572—573.

HOOFDSTUK XVI.

Conclusie en samenvatting.

In het beschreven onderzoek is aangetoond, dat Bact.
phosphoreum A, BenC geheel dezelfde culturiëele
en morphologische eigenschappen hebben, echter wijst het
gedrag van deze bacteriën t.o.v. antisera, dat er een groote
verwantschap is tusschen de stammen A en B, maar deze

-ocr page 107-

een geringere verwantschap met Bact. phospho-
reum C hebben.

Glucose, mannose, galactose, fructose en maltose, wer-
den door genoemde bacteriën onder zuur en gasvorming
vergist, de organische stikstofbron (peptonen, gistwater en
vischbouillon) heeft hierop geen invloed. Ook de invloed
van zouten op de gisting is voorzoover, aanwezig, gering.

Bij de sulfietgisting van glucose worden door Bact.
phosphoreum A, B en C rijkelijk aceetaldehyde ge-
vormd, hetgeen bij pyrodruivenzuur niet het geval is.

Wanneer deze stof onder invloed van sulfiet wordt om-
gezet, is er een geringe spoor aceetaldehyde aantoonbaar,
hetgeen erop wijst, dat Bact. phosphoreum A, B
en C deze stof op een andere wijze als glucose ontleden.

Amylum, dextrine, saccharose, lactose, manniet, sorbiet,
dulciet, arabinose, arabiet, sylose, glycerinaldehyde en
glycerine worden door deze bacteriën niet ontleed.

In peptonwater, getrypsineerd peptonwater en trypto-
phaanvischextractoplossing gecultiveerd, geven geen der
stammen indolvorming, met uitzondering van Bact.
phosphoreum B, die na 14 dagen een zeer geringe
indolreactie geeft.

^eze bacteriën bezitten dus geen peptolytisch, dia-
statisch, of inverteerend ferment. Deze laatste twee eigen-
schappen zijn geheel in overeenstemming met de kenmerken,
we^e Buchanan voor lichtbacteriën opgeeft.

De invloed van zouten, als oplosbare phosphaten, op de
en dquot;^ ^ qualitatief, voor zoover nagegaan, zeer gering. Deze
e zouten magnesiumsulfaat en joodkalium zijn voor deze
acteriën, alleen dan groeibevorderend, indien de gebruikte
owingsbodem voor deze geschikt is gebleken,
gj^nbsp;onderzoek van Bact. splendidum A

bhjkt, dat deze geheel identiek zijn, zoowel culturiëel
aiynorphologisch en serologisch.

eze bacteriën hebben culturiëel geheel andere eigen-

-ocr page 108-

schappen dan Bact. phosphoreum A, B en C.
Voorzoover zij gistende eigenschappen hebben, vormen
zij uit amylum solubile, dextrine, maltose, glucose, mannose
galactose, fructose, manniet, glycerine en pyrodruivenzuur
(Na als NHi zout) uitsluitend zuur.

Uit de diverse peptonen (Diest, Poulenc, Witte, Cha-
peautót, Brunnengräber
en vischpepton, alsmede uit
caseïne (getrypsiniseerd), wordt door Bact. splendi-
dum A en B indol gevormd, hetgeen eveneens het geval
is met tryptophaan.

De indolvorming wordt in hooge mate door de aan-
wezigheid van glucose verminderd, in geringere mate
bij tryptophaan.

Uit kaliumnitraat, wordt in tegenwoordigheid van pep-
tonen nitriet gevormd. Het meerendeel der peptonen
levert zwavelwaterstof bij het cultiveeren van Bact.
splendidum A en B in de diverse oplossingen, terwijl
bij afwezigheid van glucose uit de zooeven genoemde cul-
turen, alüjd een op phenolphtaleïne alkalisch destillaat
wordt verkregen (ammoniak).

De invloed van zouten op indolvorming en gisting is
qualitatief zeer gering. Echter werken bij deze bacteriën
behalve natrium-, kalium- en ammoniumphosphaat de
zouten magnesiumsulfaat en joodkalium, alsmede kalium-
sulfaat groeibevorderend.

Kaliumnitraat werkt door nitrietvorming remmend, even-
als de natriumsulfiet.

Bovendien is de gisting niet afhankelijk van het gistings-
milieu, alleen gistwater is, wegens zuurvorming, voor Bact.
splendidum AenB geheel ongeschikt.

Bij het onderzoek van eiwitachtige stoffen met behulp
van Bact. splendidum is gebleken, dat alle ge-
bruikte peptonen geschikt voor indolvorming zijn. Het
meest betrouwbare resultaat wordt verkregen door de
culturen te destilleeren.

-ocr page 109-

Bij deze proeven is het zeer gewenscht zorg\\axldige con-
trole toe te passen. Ook bij het bestudeeren van bacteriëele
gisting is controle van den blancobodem met behulp van
dezelfde bacteriën gewenscht.

Bact. splendidum AenB vormen bij sulfiet-
gisting uit manniet, glucose en amylum sol. aceetaldehyde;
uit pyrodruivenzuur vormen zij onder dezelfde omstandig-
heden evenals Bact. phosphoreum A, BenC
ten hoogste een spoor aceetaldehyde.

Bact. phosphoreum A, BenC hebben de
volgende eigenschappen met Bact. splendidum A
en B gemeen:

Worphologisch: beiden zijn Gram-negatief en niet sporen-
vormend.

Cultureel: Vergisten pyrodruivenzuur (natrium- of ammoniumzout)
Uitsluitend onder zuurvorming en vormen in tegenwoordigheid
van caldumsulfiet slechts een geringe spoor aceetaldehdyde.
Natriumsulfiet werkt voor beiden groeibelemmcrend.
Inuline wordt door beiden niet aangetast.
Glucose wordt door beiden onder aceetaldehydevorming vergist,
jn tegenwoordigheid van calciumsulfiet. Het gedrag t.o.v.
konijnen is gelijk. Beiden zijn voor deze dieren niet pathogeen
en geven bij deze dieren onder geschikte omstandigheden o. a.
jjnleiding tot het ontstaan van agglutinen.
Niet ontleed worden, arabiet, arabinose, xylose, sorbiet, lactose
en saccharose, dulciet.
^ ^ ^«J verschillen in de volgende eigenschappen:

Nict^bevJl^M^^®\'quot;\'quot;\'quot; A, BenC. Bact. splendidum AenB

aan beide beweegUjke, lange, gekromde staafjes.

Vormen quot; ^^crond.
ringcnbsp;hoogstens een ge- Vormen uit peptonen enz. indol, ver-

Bclatine irnbsp;vervloeien geen vloeien gelatine aan de lucht na on-

tisch geenbsp;^nbsp;(Schaalvormige ver-

o mdol gevormd na 8 dagen. vloeiing. Uit tryptophaan wordt na
Vormen uitnbsp;^^nbsp;gevormd.

Waterstofnbsp;geen zwavel- Vormen uit peptonen zwavelwaterstof

VergistçQ «nHnbsp;hoofdstuk peptononderzoek).

« nur en gasvorming: Vergisten onder zuurvorming:

-ocr page 110-

Glucose, mannose, galactose, fructose en
maltose.

Vergisten niet:

Glycerine, manniet, dextrine en amylum
sol.

Vormen, op bouillon geen oppervlakte-
huidje. Bouillon- en peptonwater-
culturen zijn zeer zwak troebel met
weinig neerslag.

Het beslag op vischbouillonagar en ge-
latine is dun en niet slijmig.

In neutraalrood-glucosevischbouillon flu-
orescentie en gasvorming.

Geven een dun beslag op peptonaardappel
en zijn hierop zwak lichtend.

Groeien langzaam.

Agglutineeren fijnvlokkig.

ronde gaafrandige blauwe koloniën op
lakmoes-pepton-manniet-agar (plaat-
cult.).

Glucose, mannose, galactose, fructose en
maltose.

vergisten onder zuurvor-
ming:

glycerine, manniet, dextrine en amyluio
sol.

Oppervlaktehuidje op bouillon-en pep*
tonculturen, het laatste vooral bij
tegenwoordigheid van phosphatefl;
magnesiumsulfaat of kaliumjodide.

Dik slijmig neerslag in bouilloncultureO\'

Slijmig beslag op vischagar, geen gasv.
of fluorescentie in neutraalrood-gluco-
sevisch bouillon.

Dik slijmig beslag op pepton aardappel
en sterk lichtend.

Groeien zeer snel.

Agglutineeren grofvlokkig.

zich uitbreidende roode kol. op lakmoes*
pepton-mannietagar (plaatcult.).

Uit deze onderzoekitigen is, ten aanzien van Bact.
splendidum AenB, gebleken, dat zij in tegenstelling
van Bact. phosphoreum A, B en C een diastatisch
en peptolytisch ferment bezitten, aangezien, amylum solu-
bile wordt vergist en pepton onder indolvorming wordt
ontleed en bovendien gelatine vervloeid.

Vooral het vermogen tot het ontleden van zetmeel is iets
merkwaardigs, aangezien door de sulfietgistingsproeven
het bewijs is geleverd, dat hier aceetaldehyde wordt, gevormd.
Glycerine wordt, evenals pyrodruivenzuur in tegenwoordig-
heid van sulfiet op andere wijze ontleed, aangezien hier
evenals dit het geval was bij pyrodruivenzuur, slechts een
spoor aceetaldehyde wordt gevormd.

Het vermogen van Bact. splendidum A en B,
om amylum te ontleden, is niet in overeenstemming met
de opgaven van
Buchanan, welke opgeeft, dat de licht-

-ocr page 111-

bacteriën geen diastatisch ferment zouden afzonderen. Dit
blijkt bij B a c t. p h
o s p h o r e u m A, B en C het geval
te zijn, maar bij Ba c t. splendidum moet een derge-
lijk ferment aanwezig zijngt; anders is de mogelijkheid
tot zuur resp. aceetaldehyde-vorming geheel buitengesloten.

Ten slotte blijkt proefondervindelijk, dat saprophytische
lichtbacteriën bij konijnen ingespoten, de vorming van
agglutininen bewerken.

-ocr page 112-

m .
it ■

-ocr page 113-

INHOUD

Algemeen Overzicht,
Hoofdstuk:nbsp;Bldz.

I. Inleiding . . , . .........................7

II. Litteratuuroverzicht ....................9

ni. Eigen proeven met lichtbacteriënnbsp;19
IV. Gebruikte Voedingsbodems voor het onderzoek

der Lichtbacteriën.............23

Proeven met Bacterium Phosporeum
Hoofdstuk:

V. Vaststellen van de morphologische en culturiëele

kenmerken van Bact. phosphoreum A, B en C. 33
VI. Vaststellen van den invloed van de organische
stikstofbron op de gisting, alsmede den invloed
van enkele zouten.

Identificatieproeven van de lichtbacterie van

lichtend vleesch afkomstig.........38

VII. Het gedrag van Bact. phosphoreum A, B en C
ten opzichte van polyosen, eiwitachtige stoffen
en tryptophaan.

Invloed van joodkalium en sec. ammonium
phosphaat op de gasvorming in neutraalrood
glucose-peptonwater.

Vergelijking van neutraalrood-glucose-visch
VTTt neutraalrood-glucose-gistwater . 47
Sulfietgistingsproeven met Bact. phosphoreum
A, B en C................54

-ocr page 114-

Proeven met Bacterium Splendidum.

Hoofdstuk:nbsp;Bldz.

IX.nbsp;VaststeUen van de morphologische en culturiëele
eigenschappen.................

X.nbsp;Invloed van de organische stikstofbron op de
gisting van Bact. splendidum A en B, alsmede
den invloed van enkele zouten hierop .... 62

XI. Sulfietgistingsproeven met Bact. splendidum . 66
XII. Het gedrag van Bact. splendidum A en B, ten
opzichte van eiwitachtige stoffen. Vaststellen van
den invloed van suiker en zouten op de indol-
vorming ...................

XIII.nbsp;Onderzoek van handelspeptonen en visch-
pepton met behulp van Bact. splendidum . . 79

XIV.nbsp;Indolvorming in de oplossingen van getryp-
siniseerde peptonen............95

Hoofdstuk:

XV. Dier- en Agglutinatieproeven met licht-
bacteriën ...................

XVI. Conclusie en samenvatting........103

-ocr page 115-

ERRATUM.

Pag. 31, 14e regel v.o.

staat: naar de hoofdstukken VII en XI
moet zijn: „ „ „ VII en XII.

-ocr page 116-

m-\'-ém

ar-\'

-ocr page 117-

STELLINGEN,

I.

De kans, dat Bact. phosphoreum Cohn bij-
draagt tot het bederf van vleesch en zeevisch, is zeer
gering.

II.

Het is noodzakelijk, dat het ijken van verbrandings-
calorimeters met meerdere standaardstoffen geschiedt.

III.

Het alkyleeren van acetylazynester en diens derivaten
geschiedt het beste in benzolische oplossing.
Litt.: Wisliccnus Ann. 186 (1877) 183—193
Conrad amp; Limpach Ann. 192 (1878) 153.

IV.

De veranderingen, welke in dyphterievaccin optreden
na bevriezing en afkoeling gedurende längeren tijd, wanneer
dit vaccin met 0.4% phenol is geconserveerd, zijn als
looiïngsverschijnsels op te vatten.

Litt.: H. G. Bungenberc de Jong, Contributions to the Theory
of vegetable Tanning. Ree. d. Tr. Ch. des Pays-Bas 48—5.
H.
Aldkrshoff, Het gevaar van bevroren T-A-mengsels.
N. Tijdschr. voor Geneesk. 72 (1928 ) 31.

V.

De Zuurgraad van melk is geen waarborg, dat deze in
deugdelijken toestand verkeert.
Melkbesluit, art. 2 d.

-ocr page 118-

t I

gt; V K

m

ft

f9\'\'\'S

••A

m\':

T.\'c.\'j

-ocr page 119-

De eischen, welke de pharmacopee Ed. V aan benzol
stelt, geven geen garantie van voldoende zuiverheid.

VII.

De universitaire opleiding voor chemicus dient verkort
te worden: tevens dient deze meer op de practijk te worden
ingesteld.

-ocr page 120- -ocr page 121- -ocr page 122-

■ \' ■ ßquot;-\'-\' \'■ ■ ■• ■ ... ; ■

• A

t. «v

r

•à. ■.. ■

\' ■ i. ■■-• • • gt;h,\'; ; \'quot;\' ■ quot; . ■

h,

(■ ■ ; ■ - \'
- \' ?. \'. »

■ \'\' Vv

-ocr page 123-

r V- • quot; ■

•t v / ; .

M:

quot; .N^vrr V^.\'.■•-y:\'.-nbsp;v ■ •

V V

•7 .

■r,

V; f

\' v

\'V V-i ■■■ V ■

.V

, , • , ■ A\'\'-Mî. V?-^

gt; N . T

-nbsp;7 -i

-

\'■gt; rr

41

■ ^^ffciUfci-\'il...-.,,

.4. ri -Kï - V«

-ocr page 124-

w , t rx» -

L