-ocr page 1-

t-

DESODORISATIE
LANGS PHOTOCHEMISCHEN

WEG

A. VAN ANROOY

; SieLiOT!-!£::K:DER i
RiJ};SÜNlVERsiTEiT
\'
UTR E C.H T-,:

-ocr page 2-

t

-ocr page 3-

mm^mmmrnm

mm^^mmrn

r.

mmMmâÊMtëmmBimmMm.m

-ocr page 4-

/

. f

t\'

lt; O

, I

\'•flir\'i:\'\'-;*\'\'\'^;- Ivt. ■

m

-ocr page 5-

y

\' I -i.

DESODORiSATIE LANGS
PHOTOCHEMISCHEN WEG

-ocr page 6-

Kr\'l\'i,

If

quot;nbsp;\'vV\' - -nbsp;-nbsp;iJBWll»Will llH I ||\' I li

ï

»

-ocr page 7-

DESODORISATIE LANGS
PHOTOCHEMISCHEN WEG

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN
DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GE-
NEESKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN
RECTOR-MAGNIFICUS Dr. L. S. ORNSTEIN,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
WIS- EN NATUURKUNDE, VOLGENS HET
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVER-
SITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE
VERDEDIGEN OP DINSDAG 24 NOV. 1951,
DES NAMIDDAGS 4 UUR.

DOOR

ANTON VAN ANROOY

GEBOREN TE ZALT-BOMMEL

1931

DRUKKERIJ J. HOEIJENBOS amp; CO.
UTRECHT

ClBLiOTHEEl^ DER
RlJK3UM!VEr^3iT~iT

U T R n C i-l r.

-ocr page 8-

Oiling^^ ,:;

(.\' ■.\'.•■•nbsp;vT\'.; -y^N-

^-■•i. ■ .S:.--\'.\'.-nbsp;-i---/nbsp;. \' \' \' ^ .

-ocr page 9-

AAN MIJNE OUDERS

en

AAN MIJNE VROUW

-ocr page 10-

ssiiquot;

-ocr page 11-

Het verschijnen van dit proefschrift geeft mij de
gelegenheid U. Hoogleeraren, Oud-Hoogleeraren en
Docenten der Geneeskundige en Philosophische Fa-
culteiten mijn dank te betuigen.

In het bijzonder gaan mijne gedachten naar den
Hooggeleerden Zwaardemaker, die mij bewoog mijn,
in mijn studententijd aangevangen, onderzoek op het
gebied der reuk-physiologie voort te zetten. Zijn steun
en vriendschap te hebben mogen ontvangen, blijft voor
mij een onvergetelijke herinnering.

Dat GIJ, Hooggeleerde Noyons, hooggeachte Pro-
motor, na het heengaan van Zwaardemaker, mij leiding
hebt gegeven en mij met raad en daad hebt ter zijde
gestaan verplicht mij tot grooten dank. De wijze
waarop Gij dit gedaan hebt doet mij de hoop uit-
spreken dat onze betrekkingen, ook na het beëindigen
van dit proefschrift, zullen voortduren.

Aan U, Hooggeleerde Holst en Zeer Geleerde van
Wijk mijn dank, dat Gij het mij mogelijk hebt gemaakt
ook in Eindhoven aan mijn proefschrih te werken en
dat Gij mij daarbij van grooten steun zijt geweest.

Tenslotte mijn dank aan mijne vrouw die mij, bij het
samenstellen van dit proefschrift, trouw ter zijde heeft
gestaan.

-ocr page 12-

INHOUD.

Inleiding . .
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II

Hoofdstuk III

Hoofdstuk IV

Hoofdstuk V

Hoofdstuk VI
Hoofdstuk VII

Hoofdstuk VIII
Samenvatting .

pag.

. 1
. 9

13

18

24

27
37

51

54
56

Eigen onderzoek......

Bepaling van de minima percep-

tibilia .........

Bestraling van reukstoffen met
X-stralen van groote golflengten
Beschrijving van de gebruikte
reukstoffen ........

Het bepalen van absorptie spec-
tra van reukstoffen in waterige

oplossingen........

Bestraling met ultraviolet-licht .
Bepaling van de minima percep-
tibilia van de met ultraviolet-
licht bestraalde reukstoffen . .
Chemisch aantoonbare verande-
ring in de bestraalde scatol . .

-ocr page 13-

INLEIDING.

De desodorisatie, het doen verdwijnen van een reuk,
is een vraagstuk, dat reeds zeer lang de beoefenaren
der geneeskunde heeft beziggehouden. Het is duidelijk
dat in een tijd waarin het voortschrijden van infectie
ziekten werd geweten aan miasmata, welke miasmata
men zich dacht te ontstaan als uitwasemingen van
stinkende producten, bij de bestrijding dezer infectie
ziekten, de bestrijding der reuk een belangrijke plaats
moest innemen i). Gedragen door de meening van het
volk, dat zelve aan reuk een belangrijke plaats in zijn
gedachtenleven toekende, gelijk nog spreeJct in uit-
drukkingen als in reuk van heiligheid en in kwade reuk
staan, werden maatregelen beraamd die tot voor kort
als goede middelen bij de prophylaxe der infectie
ziekten werden toegepast. Nog in het begin der vorige
eeuw werden tijdens cholera-epidemiën pektonnen op
de hoeken der straten gebrand. En niet alleen om de
uitbreiding te voorkomen, maar ook om zich zelve te
beschermen werd door de geneesheeren gebruikt ge-
maakt van middelen om een kwade reuk te doen ver-
dwijnen. Een beschrijving van de prent „Der Dokter

1) Kissalt, Zeitschrift für Hygiene und Infektionskrankheiten,
1912, Bd. 71, bldz. 273.

-ocr page 14-

Schnabel in Romquot; i) vermeldt naast een geheel lederen
bekleeding, die ook het hoofd bedekte, terwijl de oogen
door brilleglazen afgesloten, de handen in groote hand-
schoenen zijn verborgen, „für den Nasen einen langen
Schnabel mit wohlriechende „Specereyquot;, welke vreem-
de kleeding gebruikt werd voor het bezoeken van pest-
lijders in Rome omtrent het midden der zeventiende
eeuw. Ook de cholcraman, een figuur uit een spotprent
op de prophylaxe der cholera, draagt een reukvat met
„eine Tasse mit Essig und Gewurznelkenquot; 2). En
gelijk de undersheriff mij beschreef bij mijn bezoek aan
deze rechtbank, betreden nog heden ten dage de rech-
ters van „Old Baileyquot; in Londen, gedurende de zomer-
maanden, de rechtszaal met een ruiker versehe bloemen
in de hand om zich te beschermen tegen de „jail feverquot;
en de slechte reuk der gevangenen. Dit gebruik zal
ongetwijfeld wel een der laatste overblijfselen zijn van
de toepassing van het principe der desinfectie door
desodorisatie.

Daarmede is geenszins de desodorisatie uit het
hedendaagsche leven verdwenen. Ik behoef slechts te
herinneren aan het karbolblokje dat in vele huizen een
plaats vindt, aan de parfumspuiten in de theaters, die
in wezen niet verschillen van de kunstmatige regens
in het Amphiteater der Romeinen, welke regen uit
crocuswater bestond.

Van desodorisatie, van reukeloos maken in den
werkelijken zin van het woord is bij deze gevallen
geen sprake. De reuk wordt niet meer waargenomen
omdat ze overheerscht wordt door een andere, die
sterker is, maar aan het reukorgaan wordt dus nog
wel een prikkel toegevoerd, zij \'t dan ook dat niet

1)nbsp;Holländer, Eugen, Die Karikatur und Satire in der Medizin,
2e Aufl. 1921, bldz. 171, fig. 79.

2)nbsp;Bldz. 175, fig. 82.

3)nbsp;Henning, Der Geruch. 2e Aufl. 1924, bldz. 15.

-ocr page 15-

de oorspronkelijke wordt waargenomen.

Toch zou het volgens Zwaardemaker mogelijk
zijn twee in reukkwaliteit uiteenloopende reukstoffen
in gasvormigen toestand zoodanig te mengen, dat dit
mengsel aan het reukorgaan toegevoerd, géén speci-
fieke prikkel meer geeft. Hij gaf aan dit verschijnsel
de naam van „compensatiequot; en somt een geheele lijst
van stoffen op waarmede het hem gelukt is, door
middel van compensatie, desodorisatie te bereiken i)
HenningS) ontkent deze mogelijkheid en wijt het
verschijnsel aan de wisselende aandacht van den
onderzoeker en Georg Cohn^) schaart zich aan zijn
zijde met verwijzing naar analoge verschijnselen op
acustisch en optisch gebied. Broekman 4) gelukte het
bij onderzoek van de methyl-benzolreeks compensatie\'s
aan te toonen. C. Huyer^) is dit voor de aniline en
homologen niet mogen gelukken. Al deze proeven zijn
uitgevoerd onder zeer bepaalde voorwaarden, in de
voornaamste plaats wel met zeer kleine hoeveelheden
reukstoffen.

Een geheele reeks proefnemingen namen A Erland-
sen en L. Schwarz^), die zij onder de benaming van
compensatie\'s uitvoerden, hier echter weer in den zin
van overheerschen, met ozon tegenover verschillende
reukstoffen. Het is duidelijk dat zij daarbij uit gingen
van de gedachten met ozon te kunnen desodoriseeren
waarbij zij geheel in het midden lieten of deze desodo-

1)nbsp;Zwaardemaker, Physiologie des Geruchs, bldz. 168.

2)nbsp;Henning, Der Geruch, 2e Aufl. 1924, bldz. 373.

3)nbsp;Georg Cohn. Die Riechstoffe, 22e Aufl., bldz. 21.

4)nbsp;Broekman, Olfactologie der methylbenzolreeks. Kon. Acad.
van Wetenschappen, Amsterdam Jan. 1917, dl. 25.

5)nbsp;Huyer, C, Olfactologie van aniline en homologen. Acad.
Proefschrift Utrecht 1917, blz. 61,

6)nbsp;Erlandsen, A. und Schwarz, L., Zeitschrift für Hygiene und
Infektionskrankheiten, Bd. 67, 1910, bldz, 391,

-ocr page 16-

risatie door overheersching dan wel door chemische
inwerking (oxydatie) zou geschieden. De verkregen
resultaten zijn in zooverre merkwaardig dat het
hen gelukte tabaksrook door ozoniseeren tot ver-
dwijnen te brengen, een verschijnsel, dat in de praktijk
van het dagelijksche leven een menigte ozonlampjes
heeft doen ontstaan voor gebruik in woonvertrekken.
Met de scatol waren zij minder gelukkig. Wel ver-
dween de scatollucht nadat de ozon was bijgevoegd
om plaats te maken voor de reuk van ozon, maar reeds
spoedig verminderde deze in intensiteit en keerde de
reuk van de scatol opnieuw en met ongewijzigd karak-
ter terug.

Zelf herhaalde ik deze proefneming op de volgende
wijze. In een glazen vat in den vorm van een cylinder
van 6 c.m. lengte en 6 c.m. doorsnede, aan de open
zijden voorzien van twee cellophane vensters brachten
wij een druppel van een scatol-oplossing in water van
een concentratie van 10 m.gr. op 1 L. De cellophane
vensters, die vervaardigd werden door het cellophane
in vochtigen toestand over de opening te spannen en
met rubberbandjes te bevestigen, waren niet afneem-
baar. Het inbrengen van den druppel kon geschieden
doordat de cylinder voorzien was van twee zijwaarts
uitstekende glazen buisjes waardoor een pipet gebracht
kon worden, welke buisjes het bovendien mogelijk
maakten met het reukorgaan waarnemingen te doen
betreffende den inhoud van de cylinder. Gedurende de
proefnemingen werden ze afgesloten door kurkjes
bekleed met stanniol i).

Nadat de druppel verdampt was, werd door een der
cellophane vensters bestraald, met een ..Metalixquot;
röntgenbuis. gedurende 45 seconden op een afstand
van 3 c.m.

1) Zie figuur bldz. 20.

-ocr page 17-

Onmiddellijk na deze bestraling werd geen scatol-
lucht waargenomen, alleen de reuk van het ozon. Na
30 seconden werd een lichte ozon-lucht en een lichte
scatol-lucht dooreen gemengd waargenomen en na 65
seconden was de ozon-lucht verdwenen, de scatol zeer
duidelijk waarneembaar. Deze proef herhaald in de
reukkast van Zwaardemaker gaf gelijksoortige uit-
komsten.

Dat ook op andere wijze dan door compensatie, welk
woord in de litteratuur herhaaldelijk ook dan gebruikt
wordt wanneer het in de bedoeling ligt van overheer-
sching te spreken, het verschijnsel der desodorisatie
te bereiken zou zijn, bevestigde Kissalti) door zijn
onderzoekingen betreffende het absorbeerend vermogen
van verscheidene stoffen ten opzichte van reukstoffen.

Dat sommige reukstoffen zeer sterk adhaereeren aan
de verschillende stoffen waarmede zij in aanraking
komen is een bekende eigenschap die eenerzijds van
groot nut kan zijn, bijvoorbeeld in de parfumerie-
industrie die zich toelegt op fabricage van reukstof-
mengsels van groot aanhechtend vermogen. Ander-
zijds kan deze eigenschap groote last veroorzaken
vooral bij olfactometrische onderzoekingen.

Dat hierdoor echter een zekere hoeveelheid reukstof
aan onze waarneming onttrokken kan worden spreekt
van zelf. Tempelaar 2) verrichtte daarover zelfs quan-
titatieve bepalingen en vond in het reservoir dat hij
gebruikte voor scatol een verhouding tusschen het
geadsorbeerde en het niet geadsorbeerde deel, als van
1 : 17.

Kissalt, die bij zijn proefnemingen bedorven vleesch

1)nbsp;Kissalt, Zeitschrift für Hygiene und Infektionskrankheiten,
1921, dl.
71. bldz. 273.

2)nbsp;Tempclaar, H. C. G., Acad. Proefschrift Utrecht 1913,
bldz. 24.

-ocr page 18-

gebruikte, verkreeg naast vele negatieve uitkomsten,
goede resultaten met natronloog, kaliumpermanganaat
en olijfolie.

Het beste resultaat leverde houtskool en beenderkool
in fijn verdeelden vorm, vooral met koolkorrels van
2 m.m. .doorsnede, waarvan hij het gebruik bij stinkende
wonden aanbeveelt in den vorm van linnen zakjes
gevuld met deze kool.

Het vernietigen van reukstof, door chemische in-
werking, bracht Kissalt er toe weder het ozon te
beproeven. De resultaten hiermede verkregen zijn
evenmin overtuigend, al ligt er een zekere bekoring
in zijn veronderstelling, dat de desodorisatie van scatol
door ozon mogelijk zou zijn door inwerking van zeer
groote hoeveelheden ozon gedurende langen tijd.

In hetzelfde jaar dat Kissalt deze proeven publiceer-
de, verscheen de mededeeling van Zwaardemaker i)
over de inwerking van ultraviolet licht op reukstoffen.

Hiermede werd de desodorisatie in geheel nieuwe
banen geleid. Het gelukte Zwaardemaker door bestra-
ling met een kwartslamp een aantal reukstoffen in
gasvorm reukeloos te maken. Uitgaande van een con-
centratie van twee olfactieën verminderde deze con-
centratie onder inwerking van het ultraviolet licht in
een zekeren tijd tot beneden een olfactie.

De duur van de bestrahng bleek afhankelijk te zijn
van de gebruikte lichtbron en van de onderzochte
reukstof.

Aan welke reacties dit is toe te schrijven is niet
steeds uit te maken, daar zoowel oxydaties als syn-
theses, polymerisaties en dissociaties een rol kunnen
spelen.

1) Zwaardcmaker, Die Wirkung des Ultravioletten Lichtes auf
Riechgase. Monatschrift für Ohrenheilkunde und Laryngo-Rhino-
logie. 46 Jahrg. (1912), 5c Heft. bldz. 672.

-ocr page 19-

In zijn bovengenoemd proefschrift vermeldt Tempe-
laar een aantal uit de litteratuur aangehaalde voor-
beelden van deze chemische reactie bij inwerking van
ultraviolet licht op verscheidene stoffen.

Hij zet dan vervolgens het onderzoek van Zwaar-
demaker voort en maakt gebruik van verschillende
lichtbronnen zooals de uveollamp, het electrisch boog-
licht met ijzerhoudende koolspitsen, een magnesium
brander en een enkele maal ook van het direkte
zonlicht.

Hij betrok een zeventigtal reukstoffen in zijn onder-
zoekingen en vond, in alle klassen naar de rangschik-
king volgens Zwaardemaker, een aantal lichtgevoelige
en een aantal ten opzichte van ultraviolet licht refrac-
taire stoffen.

Het aantal lichtgevoelige stoffen bedroeg 67 % van
de door hem onderzochte stoffen. Hij kwam daarbij
tevens tot de slotsom dat, uit mengsels van reukstoffen
bij bestraling, de meest lichtgevoelige het eerst ver-
dwijnen.

De verschillende wijzen van desodorisatie beschou-
wende. komen we tot een tweetal principieel verschil-
lende methoden, een waarbij de reukstof niet veranderd
wordt, een tweede waarbij dit wel het geval is.

Tot de eerste behoort de desodorisatie door adsorptie
waarvan de proefnemingen van Kissalt met kool in
poedervorm het duidelijke voorbeeld zijn en evenzeer
de desodorisatie door overheersching respectievelijk
compensatie. De tegenstrijdige meeningen die daarom-
trent heerschen behoeven we zoover het de overheer-
sching betreft niet nader te bespreken. Het eenvoudige
experiment van de ozon en de scatol, gelijk ook door
mijzelve gadegeslagen, geeft duidelijk te zien, dat we
hier met een verschil van intensiteit der prikkel te doen
hebben die aan het reukorgaan wordt toegevoerd. Dat
dit verschil in intensiteit geenszins evenredig behoeft

-ocr page 20-

te zijn met de hoeveelheden toegevoerde reukstoffen
daarop heeft Huyeri) nog eens met nadruk gewezen.
Zoo zal b.v. een reukstof, met sterk adsorptie-vermogen
aan het vochtig neusslijmvlies, minder gemakkelijk het
van specifiek epitheel voorziene deel bereiken dan een
reukstof met gering adsorptie-vermogen en zullen we
dus de laatste reukstof reeds bij lagere concentratie
waarnemen ook wanneer beide reukstoffen eenzelfde
reukkracht bezitten.

Wat betreft de compensatie en de daarmede samen-
gaande onderlinge wedstrijd van reukgewaarwordingen
wil ik mij geheel aansluiten bij F.
Kiesow2) wiens
onderzoek dat van Zwaardemaker bevestigde en die het
verschijnsel beschreef als een product van psychische
samensmelting. Volgens ons huidig inzicht in het me-
chanisme der reukgewaarwording is het immers niet
anders dan aannemelijk dat, door een aan het reuk-
orgaan toegevoerde reukstof, een prikkel uitgeoefend
wordt. Of deze prikkel ons bewust wordt hangt zonder
twijfel onder meer af van de hoeveelheid toegevoerde
reukstof en van gelijktijdige inwerking van andere
reukstoffen.

Tot de desodorisatie waarbij de reukstof veranderd
wordt, kunnen we alle chemische methoden rekenen en
ook de photo-chemische die door Zwaardemaker het
eerst beproefd is met zijne bestralingen met ultraviolet
licht.

Het is mijn bedoeling in de volgende bladzijden
nader in te gaan op de vele vragen die zich voordoen
bij deze laatste methode, die der desodorisatie langs
photochemischen weg.

1)nbsp;Huyer, Olfactologie van aniline en homologen. Acad. proef-
schrift Utrecht 1917, bldz. 21.

2)nbsp;Kiesow, F., Arch. Neerl. de Physiologie. Tome 7, bldz.
281-284.

-ocr page 21-

HOOFDSTUK I.

Eigen Onderzoek.

Het desodoriseeren van een reukstof, in gasvormigen
toestand in een reservoir gebracht, is dus, indien de
reukstof lichtgevoelig is, door bestraling met ultra-
violet-hcht inderdaad mogelijk. De wijze waarop
Zwaardemaker dit verrichtte, door gebruik te maken
van een uveollamp als lichtbron, deed Tempelaar, toen
hij dit werk voortzette, het verlangen uitspreken de
mogelijkheid van een selectie van een bepaalde licht-
soort, d.w.z. licht uitgezonden door een bepaalde lamp,
voor een aantal reukstoffen te bestudeeren.

Hij ging daartoe empirisch te werk en gebruikte,
zooals ik reeds beschreef, een aantal verschillende licht-
bronnen, maar vond in geen enkel opzicht een uitge-
sproken voorkeur van een der lichtbronnen bij des-
odorisatie van bepaalde reukstoffen.

Mijne eerste proefnemingen, waarvan ik hier geen
nadere beschrijving wil geven, als niet ter zake dienen-
de. deden mij een geheele reeks van deze bestralingen
met dezelfde lampen herhalen. Vervolgens koos ik een
lichtbron, de Philips Ultra-sol-lamp, die daarom verre
de voorkeur zou verdienen boven andere, omdat ze
het euvel der ozonontwikkeling mist en dus in het met
reukstof in gasvormigen toestand gevulde reservoir
kon worden opgehangen. Deze lichtbron bleek echter

-ocr page 22-

niet binnen bepaalde tijden voldoende betrouwbare
resultaten op te leveren.

Deze moeilijkheden deden mij overwegen of het niet
mogelijk zou zijn van deze empirische wijze van be-
stralen af te stappen en omgekeerd te trachten te
bepalen van welke utraviolette-stralen wij eenige wer-
king in den zin van desodorisatie mochten verwachten.

Nu is het duidelijk dat alleen die stralen eenig effect
kunnen hebben die door het gas geabsorbeerd wor-
den i). Dit bracht ons op het denkbeeld de desodori-
satie door middel van ultraviolette stralen in te leiden
met het nemen van ultra-spectrocopische opnamen van
de reukstoffen om vervolgens naar aanleiding van de
daardoor gevonden absorptie banden de ultraviolette
stralen ter bestraling te kunnen kiezen.

Zwaardemaker geeft in l\'Odorat 2) van verscheidene
reukstoffen een overzicht van de beschrijving van
Heyninx betreffende de absorptie-banden in het ultra-
violet eigen aan deze reukstoffen. Er is volgens
Zwaardemaker alle recht om aan te nemen dat
reukgevende eigenschappen in het infraroode deel
evenzeer kunnen voorkomen, terwijl Noyons mij er op
wees dat ook stralen als die van Bucky in een empi-
risch onderzoek zouden betrokken moeten worden om
na te gaan of reukgevende eigenschappen door straling
bij deze golflengte te treffen zouden zijn.

Bij mijn beschouwingen heb ik me verder geheel
bepaald tot het gebied der ultraviolette stralen en om
op de verscheidene vragen die zich daarbij aan mij
voordeden een antwoord te kunnen geven richtte ik
een onderzoek in waarvan ik nu een beschrijving hier
wil laten volgen.

1)nbsp;Zie bldz. 39.

2)nbsp;Zwaardemaker, L\'Oderat, Bibl. de Psychologie Expérimen-
tale, Paris 1925, bldz. 245.

-ocr page 23-

Beschrijving van het onderzoek.

Voor iedere desodorisatie proef is het noodig het
minimum perceptibile van de te onderzoeken stof te
kennen, eenerzijds om niet het gevaar te loopen met
concentraties te gaan werken die voor het reukorgaan,
in de daarvoor gebruikehjke apparaten, niet meer
waarneembaar zouden zijn, anderzijds om tot verge-
lijkingen te kunnen komen van onderhng vergelijkbare
waarden.

Deze minimum perceptibile bepalingen moest ik dus
vooraf doen gaan.

Vervolgens onderzocht ik nog voortgaande op den
empirischen weg, de desodoriseerende werking der
Bucky stralen op een drietal reukstoffen.

In aansluiting daaraan bepaalde ik met behulp van
den spectroscoop de absorptie banden die eenige reuk-
stoffen in het ultra-violet vertoonen.

In afwijking met wat tot nu toe geschiedde gebruik-
ten wij daarop voor de bestraling met ultra-violet licht,
geen verdampte reukstof maar reukstoffen in waterige
oplossing, terwijl wij stralen kozen in eenige gevallen
van een golflengte overeenstemmende met de absorptie
banden van de betreffende reukstof. Voor deze be-
stralingen werd steeds dezelfde lichtbron gebruikt.

Tevens werd door mij met den spectroscoop gecon-
troleerd of bij deze bestraalde stoffen een verandering
in het absorptiespectrum was opgetreden.

De minima perceptibilia van deze bestraalde reuk-
stoffen, werden opnieuw bepaald hetgeen volgens de
werkwijze van Zwaardemaker en later ook volgens die
van Tempelaar niet mogelijk was, omdat zij uitgingen
van reukstof in gasvormigen toestand van een concen-
tratie van twee olfactieën. Door bestraling ontstond
nu, indien de reukstof lichtgevoelig was, een reukeloos
gas, dat zich niet tot verder onderzoek met het reuk-

-ocr page 24-

orgaan leende, hetgeen Zwaardemaker de voorzichtige
formuleering deed neerschrijven dat de bestraling de
concentratie der reukstoffen van twee tot beneden een
olfactie deed dalen. De reukstoffen in waterige oplos-
sing leenden zich, ook na de bestraling, voor dit onder-
zoek echter wel.

Eveneens kon ik hiermede langs den weg van een
chemische reactie trachten na te gaan of de oorspron-
kelijke reukstof, na de poging tot desodorisatie, nog
aantoonbaar was.

-ocr page 25-

HOOFDSTUK II.

Bepaling van de minima perceptibilia»

Om met een reukstof eenige proefneming te kunnen
doen, die berust op waarneming met het reukorgaan
is het noodzakehjk na te gaan tot in welke kleinste
hoeveelheid de reuk is waar te nemen, daar slechts
met deze geringe concentraties proeven als die der
desodorisatie door middel van bestraling practisch uit-
voerbaar zijn.

De verschillende chemische reactie\'s immers die
onder invloed van de bestralingen te verwachten zijn
verloopen zelden geheel ten einde. Gewoonlijk ontstaat
een evenwicht tusschen de uitgangsstof en de dekom-
penenten. Wil men derhalve met het reukorgaan be-
slissen of een reukstof verdwijnt tengevolge van een
dergelijke reactie dan moet dit evenwicht liggen be-
neden de concentratie van de nog juist waarneembare
hoeveelheid.

Als concentratie waarvan uitgegaan werd kozen dan
ook Zwaardemaker en Tempelaar een tweemaal zoo
groote hoeveelheid als nog juist waarneembaar is.

De reukmetingen worden in de reukphysiologie op
verschillende wijzen uitgevoerd.

Waar het onze bedoeling is een absolute waarde te
verkrijgen, waren we aangewezen op een direkte me-
thode welke wordt uitgevoerd door in een\' bepaalde

-ocr page 26-

ruimte een bepaalde hoeveelheid reukstof te laten ver-
dampen.

Daarnaast bestaat een indirecte methode waarbij het
mogelijk is een bepaalde prikkel te varieeren en een
gemiddelde hiervoor vast te stellen. Dit kan zeer een-
voudig uitgevoerd worden door gebruik te maken van
de olfactometers van Zwaardemaker i).

Hermanides2) heeft getracht ook hiermede absolute
minima te bepalen maar komt echter tot de conclusie,
dat men niet de olfactometrisch gevonden waarden
mag herleiden tot grammen.

De bepalingen van de minima perceptibilia werden
door
PassyS) op zeer eenvoudige wijze verricht.

Hij liet van een serie oplossingen, van bekende
sterkte, van een reukstof een druppel verdampen in een
glazen kolf van een liter inhoud en nam dan door
ruiken waar van welke sterkte van oplossing één
druppel, na verdampen, nog te ruiken was.

Deze methode herhaalde ik voor een tweetal reuk-
stoffen en vond waarden die belangrijk hooger zijn
dan met de tegenwoordig gebruikelijke wijze van wer-
ken gevonden worden.

De verklaring van dit verschijnsel is toe te schrijven
aan de groote adsorptie van reukstof aan den wand
van het reservoir waarmede geëxperimenteerd wordt.

De uitkomsten, die het gemiddelde voorstellen van
een tiental waarnemingen, wil ik hier laten volgen.

Methode Passy:

Diacetyl 8 . 10-7 gr. p. L.

Scatol 5 . 10-9 gr. p. L.

1)nbsp;Zwaardemaker, Die Physiologie des Geruchs, bldz. 103.

2)nbsp;Hennanides, Over de constanten der in de olfacometrie ge-
bruikelijke negen standaard geuren. Acad. proefschrift Utrecht 1901,
bldz. 36.

3)nbsp;Passy, Comptes rendus des Séances de la Société de Biologie,
6 et 20 Février, Paris 1892.

-ocr page 27-

Methode Zwaardemaker:

Diacetyl 2,5 . IO-12 gr. p. L.
Scatol 7,8 . 10-13 gr. p. L.

De overige bepalingen geschiedden allen in de reuk-
kast van Zwaardemaker, waarvan een korte beschrij-
ving moge volgen.

De reukkast is een reservoir in den vorm van een
kubus, waarvan het geraamte van hout is en waarvan
alle wanden van glas zijn en gemakkelijk afneembaar
(voor reiniging) uitgezonderd een opstaande wand.
welke van aluminium is vervaardigd en waarin in het
midden een breede spleetvormige opening is gelaten,
waardoorheen de neus kan gestoken worden tot het
doen van waarnemingen.

Deze opening kan door middel van een stukje kar-
ton, geschoven onder een klemveertje, dicht gemaakt
worden, zoodat de kast, wanneer geen waarneming
met het reukorgaan verricht wordt, geheel gesloten is.

De zijden van de kast meten 40 c.m. zoodat de in-
houd 64 liter bedraagt.

De proefneming verloopt als volgt:

Evenals bij de methode van Passy wordt een drup-
pel reukstof van een oplossing van bekende sterkte,
op een horlogeglas in de reukkast tot verdamping
gebracht. Deze verdamping kan bevorderd worden
door onder den bodem van de kast (die daarvoor op
pootjes gezet moet worden) een kooldraad-lamp te
brengen om op deze wijze een lichte verwarming te
verkrijgen.

Na verdampen van de druppel en nadat nog eenige
minuten verloopen zijn om de reukstof gelegenheid
gegeven te hebben om zich te verspreiden, wordt het
stukje karton voor de opening in de aluminium achter-
wand weggeschoven en kan de reuk-waarneming ge-
schieden.

-ocr page 28-

Door nu oplossingen te nemen van 5 of 10 maal
sterkeren graad van verdunning en hiervan een drup-
pel in de reukkast te brengen wordt een concentratie
bereikt, waarvan na verdampen, geen reuk meer is
waar te nemen. De concentratie van de daaraan voor-
afgaande oplossing, waarvan een druppel nog wel een
waarneembare reuk verspreidde, wordt nu tot de helft
teruggebracht. Zoo voortgaande vindt men nauw-
keurig de oplossing van een bekende sterkte, die nog
juist waarneembaar is.

Het is niet raadzaam te trachten, de hoeveelheid
reukstof, die in de reukkast gebracht wordt, te variee-
ren door meerdere druppels van een oplossing van
bepaalde sterkte op het horlogeglas te verdampen.

De verdampingstijd bijvoorbeeld, die onder de boven-
beschreven voorwaarden ongeveer een half uur be-
draagt, wordt daardoor zeer vergroot, hetgeen aan-
leiding geeft tot niet vergelijkbare omstandigheden met
vorige waarnemingen.

De door mij onderzochte reukstoffen waren:

aceton (1), nitrobenzol (2), saffrol (3), eugenol (2),
thymol (2), heliotropine (piperonal) (3), eucalyptol
(2), linalyacetaat (2), scatol (9), diacetyl (2), pyri-
dine (6), carvacrol (2) en anijsaldehyde (aubépine)
(2).

De cijfers, achter de stoffen vermeld, geven aan tot
welke van de klasse volgens de klassificatie van
Zwaardemaker, zij behooren. Het diacetyl heb ik. nog
in overleg met Zwaardemaker, in de 2e klasse, die der
aromatische geuren, ondergebracht.

Van elke stof herhaalde ik de bepaling minstens
vijfmaal waarbij tusschen de verschillende waarnemin-
gen ter controle verricht vaak zeer lange tijden ver-
liepen. Van deze uitkomsten is het gemiddelde genomen.

In de volgende lijst heb ik opgesteld naast elkaar
de waarnemingen van Hermanides gelijk vermeld in

-ocr page 29-

Tigerstedt\'si) Handbuch der Physiologische Metho-
dik, die van Tempelaar overgenomen uit bovenvermeld
proefschrift en tenslotte in de 3e kolom de uitkomsten
van mijn eigen waarnemingen.

De minima perceptibilia zijn uitgedrukt in grammen
per cc. lucht.

H

T

v.A

Aceton

0.7.10-\'

1,1. 10-\'

Nitrobenzol

1,6.10-quot;

1,9.10-quot;

SafiFrol

1 .10-«

3,5 .10-iä

Eugenol

2.3. 10-10

2. 10-1quot;

Thymol

3,8. 10-quot;

4.10-11

Heliotropine

110-12

Linalyacetaat

9.3.10-quot;

4. 10-11

Scatol

i . 10-15

7,8 .10-1\'

Carvacrol

-

1 . lO-iö

1,8.10-1quot;

Pyridine

4.10-quot;

7,8. 10-11

Anijsaldehyde

3,4. 10-11

Diacetyl

2.5. 10-12

De uitkomsten waren

dus, voor

zoover door de

andere waarnemingen waren verricht, geheel van de-
zelfde orde.

Het diacetyl. mij door Prof. Kluyver ter beschikking
gesteld, werd vóór dit onderzoek nog niet bij reuk-
proeven gebruikt.

Van deze stoffen vond Tempelaar lichtgevoelig het
eucalyptol. eugenol. carvacrol. saffrol. thymol. linalya-
cetaat en de scatol.

Voor ultra-violet-licht refractair: anijsaldehyde en
nitrobenzol.

1) Tigerstedt, Handbuch der Physiologische Methodik. III 1.
bldz. 57.

-ocr page 30-

HOOFDSTUK III.

Bestraling van reukstoffen met X-stralen van
groote golflengten.

Als bron voor deze stralen werd gebruikt een bij-
zondere Röntgenbuis, die de stralen uitzendt waarop
het eerst door Bucky i) de aandacht is gevestigd en
welke stralen veelal kortweg Bucky-stralen worden
genoemd (Grenzstrahlen, Rayons limites).

Deze buis speciaal geconstrueerd voor het opwekken
van weeke stralen van een golflengte van 1 tot 8 A° bij
eene belasting met 9 k.v. en een stroomsterkte van 3
m.A. is voorzien van een Lindemann venster.

De werkingssfeer van deze stralen strekt zich niet
verder uit dan 3 tot 4 c.m. en waar ze door alle soor-
ten glas geheel gercsorbeerd worden, was het nood-
zakelijk een reservoir te maken waarin de reukstof kon
worden opgesloten en van openingen voorzien bekleed
met een aan zeer bijzondere eischen voldoende stof.
In het cellophane vonden we nu een stof die behoorlijk
afsluit en de Bucky-stralen doorlaat.

Cellophane papier Iaat de stralen door indien het een
dikte heeft van niet veel meer dan 2 . 10-2 m.m.

I) Bucky, Reine Oberfläche Therapie mit überweichen Röntgen-
strahlen. Münch. Mediz. Wochenschrift, Mai 1925, Tl. 20, bldz. 802.

-ocr page 31-

Volgens metingen, door Dauvilllier 2) verricht, heeft
een schermpje van 6 . 10-2 m.m. reeds een belangrijke
invloed, terwijl bij een afmeting van 12 . 10-2 m.m.
de stralen in het geheel niet meer doorgaan.

Tegen het metaal, dat het Lindemann venster om-
sluit, werd nu een van de met cellophane bekleede zij-
openingen geplaatst van een cylinder, gelijk afgebeeld
in figuur 1.

Deze cylinders behielden de reukstof gedurende
langen tijd.

Een druppel diacetyl, van een oplossing van 8 m.gr.
op L. in deze cylinder verdampt, was na 60 minuten
nog waarneembaar, na 80 minuten verdwenen.

Een druppel scatol, van een oplossing 1 m.gr. op 1 L.,
was na 23^ uur nog waarneembaar, na 3 u. verdwenen.

Tenslotte een druppel anijsaldehyde, van een oplos-
sing van 10 m.gr. op 100 cc., was na 18 uur nog waar-
neembaar.

Het bleek bij de bestralingen dat zich nu onmiddellijk
ozon in de cylinders ontwikkelde. Bij bestraling van
een cylinder met scatol was na 10 seconden bestraling,

1) Dauvillier, H. A., Journal de Radiologie et d\'Electrologie,
Janvier 1930. T. 14, No. 1. bldz. 57-64.

-ocr page 32-

door de beide cellophane vensters elk, de scatol nog
duidelijk waarneembaar, na 30 seconden bestraling
beiderzijds trad een scherpe ozonlucht op, die na vijf
minuten verdwenen was om weer plaats te maken voor
de scatol lucht.

Ook hier weder dus hetzelfde verschijnsel als door
Erlandsen en Schwarz beschreven waarop ik in mijn
inleiding opmerkzaam maakte.

Daar de Bucky-stralen nu slechts een werkingssfeer
van 4 c.m. bezitten was het mij onmogelijk een opstel-
ling te maken waarbij de ozonontwikkeling, bijvoor-
beeld door middel van een luchtstroom, door ventila-
toren opgewekt, tusschen hchtbron en reservoir, in de
cylinder vertraagd zou worden. Evenmin viel er in dit
geval te denken aan het plaatsen van een steenzout-
plaat op den weg der stralen, een middel dat bij de
bestraling met ultraviolet-licht met goed resultaat ge-
bezigd kan worden om de vorming van ozon te be-
moeilijken.

Ik heb om deze redenen moeten afzien van het
onderzoek van de reukstoffen in gasvormigen toestand
en heb deze derhalve onderzocht in waterige oplossin-
gen. Daartoe bracht ik een druppel van de te onder-
zoeken reukstof op een voorwerpglas en gebruikte bij
wijze van dekglas een stukje cellophane papier van
dezelfde afmetingen als een dekglas.

De voorwerp glaasjes werden nu tegen het metaal,
dat het Lindemann venster omsluit, aangezet. Om ver-
dampig onder invloed van de verwarming, veroorzaakt
door de gloeidraad van de lamp, tegen te gaan werden
de voorwerpglaasjes tijdens de bestraling door caout-
chouc bandjes met de achterzijde stevig tegen de wand
gedrukt van een glazen reservoir gevuld met ijs.

Na de bestraling werd de reuk waargenomen door
het als dekglas dienende stukje cellophane op te lich-
ten en vervolgens aan het voorwerpglas te ruiken.

-ocr page 33-

Tevens werd steeds een controle voorwerpglas met
cellophane deksel gereed gemaakt en de reuk hiervan
vergeleken met die van het bestraalde glaasje.

De duur der bestralingen werd bij den aanvang der
proefnemingen lang genomen, waarna al naar gelang
er geen of nog wel reuk was waar te nemen, deze tijd
verdubbeld of tot de helft teruggebracht werd. Door
vervolgens de bestralingstijd met een of twee minuten
telkens te verkorten kon de juiste duur bepaald wor-
den die noodig was om een reukstof tot verdwijnen
te brengen.

Hierbij deed zich echter onmiddellijk reeds de moei-
lijkheid voor dat het contrôleglas de reuk verloor, zoo-
dat de tijd der bestraling een zeker aantal minuten niet
mocht overschrijden.

Het contrôleglas, waarop een druppel diacetyl van
een oplossing van een concentratie van 8 m.gr. op
Yi L. was gebracht, verloor na 22 minuten de reuk
geheel, na 18 minuten was de reuk nog sterk waar-
neembaar.

Een bestraling van 18 minuten had niet de minste
invloed.

Het contrôle-glas met een druppel anijsaldehyde van
een concentratie van 10 m.gr. op 100 cc. verloor na
32 minuten de reuk. Bij 28 en 29 minuten was de reuk
nog waarneembaar, duidelijk waarneembaar na 25
minuten. Een proefneming met een bestralingsduur van
25 minuten leverde geen resultaat op in den zin van
desodorisatie.

Geheel anders verliep de proefneming met de sca-
tol. Hier behield het contrôle-glas, waarop een druppel
scatol in een oplossing van een concentratie van 1 m.gr.
op 1 L., na 30 minuten nog duidelijk de reuk terwijl na
een bestraling gedurende 4 minuten de reuk aan het
bestraalde voorwerp-glas niet meer was waar te nemen.

De mogelijkheid is natuurlijk niet uitgesloten, dat

-ocr page 34-

een van de reukstoffen, die ik niet tot verdwijnen kon
brengen na langere bestraling toch nog vernietigd zou
worden. In vergelijking met den tijd gedurende welke
de controle-glazen de reuk vasthielden is het duidelijk,
dat langere bestralingen volgens deze methode waar-
deloos zouden zijn geweest.

Welke de rol is die de Bucky-stralen bij de desodo-
risatie spelen vermag ik niet te verklaren. Een photo-
chemisch-effect, gelijk nader omschreven in een der
volgende hoofdstukken is hierbij volgens J. Plotnikow i)
niet te verwachten, omdat de Röntgen-stralen door
bijna geen stoffen, uitgezonderd de zware metalen,
worden geabsorbeerd.

Een groot aantal bestralingen met Röntgenstralen,
uitgezonden door een Philips Metalixbuis, die ik op
reukstoffen in gasvorm verrichtte, waarvan ik een
nadere bespreking ethter achterwege wil laten van-
wege het volstrekt negatieve resultaat, bevestigden de
opvatting van Plotnikow.

Het is duidelijk dat een photochemische werking
slechts bij absorptie zou kunnen plaats vinden. Zonder
daarbij uit het oog te verliezen dat mij hieromtrent niets
gebleken is, durf ik het vermoeden uitspreken, dat de
absorptie van Röntgen-stralen door de omgevende
stoffen, dus in dit geval b.v. het glas van het voor-
werpglas, aanleiding zou kunnen zijn tot energie om-
zettingen in den vorm van warmte en een zekere
hoeveelheid karakteristieke Röntgen-stralen en een
zeker aantal secundair electronen 2) welke vormen van
energie een werking op de reukstoffen oplossingen zou-
den kunnen uitoefenen. Dat bij de Bucky-stralen die

1)nbsp;Plotnikow. J., Kurzer Leitfaden der Photochemie, 1928.
bldz. 31.

2)nbsp;Bouwers, A., Physica en Techniek der Röntgenstralen, 1927,
bldz. 39.

-ocr page 35-

zooveel gemakkelijker te absorbeeren zijn dan de Rönt-
genstralen een direkte absorptie mogelijk zou zijn door
een bepaalde reukstof kan ik niet ontkennen. Geiijk
gezegd een verklaring van dit verschijnsel wil ik achter-
wege laten, er evenwel op wijzen dat uit het gedrag
van scatol bij bestraling met Bucky-stralen blijkt, dat
de meening van Noyons, dat bij desodorisatie de
stralen vfui 1 tot 8 A° een rol zouden kunnen spelen,
juist is.

-ocr page 36-

HOOFDSTUK IV.

Beschrijving van de gebruikte reukstoffen.

Bij alle volgende proefnemingen werden dezelfde
reukstoffen gebruikt als bij de bestraling met de Bucky-
stralen: de scatol, de anijsaldehyde en het diacetyl.

Ik wil een korte beschrijving laten volgen van die
eigenschappen dezer reukstoffen, die voor het onder-
zoek voor mij van belang waren.

ScatoL

De scaeol heeft een formule i):

O-OH\'
/ ^
COH4 C H
\\/
NH

en riekt sterk naar faeces. Het is oplosbaar in water,
waarbij zich echter de moeilijkheid voordoet, dat een
tijd van meer dan 24 uur noodig is alvorens het in
een concentratie van 8, lO-i m.gr. oplost. Een oplos-
sing in alcohol, die onmiddellijk verkregen wordt, gaf
even goede resultaten bij de bepaling der absorptie-
spectra met den ultra-spectroscoop. Echter heb ik aan
de waterige oplossing de voorkeur gegeven omdat mij

1) Hawk and Burgain, Practical Physiol. Chemistry, bldz. 156.

-ocr page 37-

reeds spoedig bleek dat, bij onderzoek met het reuk-
orgaan, de reuk van de alcohol een onoverkomelijke
complicatie opleverde.

De scatol behoort tot de klasse der Odores nauseosi
(9) 1), terwijl het minimum perceptibile 7,8 . lO-is gr.
per cc. lucht bedraagt.

Zwaardemaker en later Tempelaar bevonden de
scatol lichtgevoelig.

Anijsaldehyde.

De anijsaldehyde heeft een formule:

CH3.0lt;=gt;CH.0

en is een olieachtige vloeistof met de reuk van den
meidoorn.

Het lost langzaam op in water hetgeen door krachtig
schudden zeer bespoedigd kan worden. Bij de klassi-
ficatie der reukstoffen wordt het ingedeeld bij de
aromatische (2) 3), terwijl het minimum perceptibile
door mij gevonden 3,4 . lO-n gr. per cc. lucht be-
draagt.

Zwaardemaker en Tempelaar beschrijven beide de
anysaldehyde als refractair ten opzichte van ultraviolet
licht.

Diacetyl.

Het diacetyl heeft een formule4):

C Ha C O C O . C H,

en wordt beschouwd als de drager te zijn van de

1)nbsp;Zwaardemaker, Die Physiologie des Geruchs, bldz. 233.

2)nbsp;Cohn, Georg, Die Organische Geschmackstoffe, bldz. 254.

3)nbsp;Zwaardemaker, Die Physiologie des Geruchs, bldz. 220.

4)nbsp;Holleman, Lehrbuch der Org. Chemie, bldz. 207.

-ocr page 38-

natuurgeur der boter i).

Het lost gemakkelijk in water op.
Volgens de klassificatie van Zwaardemaker behoort
het diacetyl gerekend te worden tot de aromatische
geuren (2). Het minimum perceptibile bedraagt
2,5 . 10-12 gr. per cc. lucht.
Omtrent de lichtgevoehgheid is niets bekend.

1) Berichte der Schimmel Aktien Gesellschaft, 1931. bldz. 119.

-ocr page 39-

HOOFDSTUK V.

Het bepalen van absorptie-spectra van reukstoffen in
waterige oplossing.

Bij de pogingen tot desodorisatie door middel van
bestralingen met ultraviolet-licht wordt uitgegaan van
de veronderstelling dat de ultraviolette stralen op de
reukstoffen inwerken. Van welken aard de omzetting in
de reukstoffen is, is in vele gevallen niet bekend, maar
evenmin of voor een bepaalde reukstof een bepaald
gedeelte van het ultraviolet werkzaam is. Wel heeft
Tempelaar getracht eenige voorkeur te bepalen naar
aanleiding van het gebruik van verschillende licht-
bronnen, maar kon uit zijn onderzoek niet anders dan
negatieve conclusies trekken.

Dit bewoog mij, naast de vele moeilijkheden die
steeds weer bij het gebruik van iedere nieuwe lichtbron
in de opstelling naar voren komen, van de reukstoffen
een absorptie spectrum te maken om op deze wijze te
trachten tot een beter inzicht te komen op welke wijze
de desodorisatie door ultraviolet-licht ter hand genomen
moest worden.

De bepaling van absorptie spectra is reeds voor zeer
vele chemische stoffen verricht, waaronder vele reuk-

-ocr page 40-

stoffen. Heyninxi) heeft getracht naar aanleiding van
de absorptie banden die aldus verkregen worden, een
klassificatie van reukstoffen op te stellen en komt tot
een indeeling die zich zou moeten aansluiten aan de
klassificatie van Zwaardemaker.

Zwaardemaker en Hoogewind 2) hebben deze in-
deeling proefondervindelijk onderzocht en kwamen tot
resultaten, die hen noopten tot de uitspraak, dat de
klasse van de reukstof en de absorptie banden nu eens
wel dan weer niet coincideeren.

Reukstoffen geven zoowel in het infraroode als in
het zichtbare en het ultraviolette-licht absorptie ban-
den. Victor (Henri 3) geeft een mathematische betrek-
king van de banden in het infrarood en het ultrarood.
terwijl
Grijns 4) aantoonde dat stralen, uitgezonden
door een Nernst-lamp, door reukstoffen in gasvorm
worden geabsorbeerd.

Door de bepaling alleen van het ultraviolet spectrum
kan men dus niet tot een klassificatie van de reukstof-
fen komen. Wel is het echter mogelijk om op deze wijze
te geraken tot een selectie van ultraviolette stralen,
die, gegeven de gevoeligheid van een bepaalde reuk-
stof voor ultraviolet licht, de stralen bij uitnemendheid
zouden zijn om een inwerking op de reukstof van te
verwachten.

Het absorptie spectrum werd dus in de eerste plaats
bepaald om deze stralen te leeren kennen, in de tweede
plaats echter om tot vergelijking van het spectrum voor
en na de desodoriseerende bestraling te kunnen komen.

Alvorens de gang van het onderzoek te beschrijven,
wil ik eerst een overzicht geven van de gebezigde

1)nbsp;Heyninx, Essai d\'Olfactique Physiologique, Thèse, Bruxelles
1919, bldz. 251.

2)nbsp;Zwaardemaker, l\'Odorat, Bibl. de Psychologie Experimen-
tale. Paris 1925, bldz. 245.

3)nbsp;Henri, V., Etudes de Photochemie (1919).

4)nbsp;Grijns, Arch. Neerland, de Phys., T. 3, bldz. 377.

-ocr page 41-

apparatuur.

Voor het onderzoek gebruikte ik een kwarts-
spectrograaf van Adam Hilger, waarvan een zeer over-
zichtelijke beschrijving gegeven wordt door Plotni-
kowi). Deze spectrograaf leent zich voor opnamen in
een gebied van de golflengten tusschen 8000—2000 A*^.
De scala wordt onafhankelijk van de opname op de
plaat geprojecteerd. Deze projectie heeft steeds na af-
loop van de proefneming plaats gevonden.

Als lichtbron werd gebruikt een lamp gelijk beschre-
ven door Z. Bay en W.
Steiner2), welks spectrum
hgt tusschen 5000 en 1900nbsp;Deze lamp, waar-

mede een continu waterstof spectrum wordt verkregen,
bestaat in principe uit een capillaire buis aan de uit-
einden door vlakke kwarts-vensters gesloten en waar-
aan zijdelings twee vaten, metalen electroden bevat-
tende, aangesloten zijn. Zij is gevuld met waterstof van
een druk van 3 mm. Hg.

Deze lamp wordt in werking gesteld door op de
electroden een spanning te leggen van een 2000 Volt
transformator. Door voorschakeling van een weerstand
in de primaire keten van de transformator is de stroom-
sterkte te regelen. In ons geval werd een stroom van
250 milli-ampère gebruikt.

Een oplossing van een reukstof van een bepaalde
concentratie werd nu in een cuvette van kwartglas
gedaan en vervolgens tusschen lichtbron en spectros-
coop geplaatst. De opname geschiedde daarop met
een belichtingstijd van 6 tot 8 minuten.

De concentraties van de reukstof-oplossingen werden
telkens gewijzigd, waarbij nu eens van een concentra-

1)nbsp;Plotnikow, J., Photochemische Versuchstechniek (1912)
bldz. 149.

2)nbsp;Bay u. Steiner, Zeitschrift für Physik, Bd. 45, 1927, bldz. 337.
bldz. 337.

3)nbsp;Gehrke und Laie, Ann. de Phys. (1925), bldz. 673.

-ocr page 42-

tie die verhoogd moest worden, om een duidelijk
absorptie spectrum te verkrijgen, dan weer van een
concentratie die sterkere verdunning noodig maakte
werd uitgegaan.

Op deze wijze gelukte het mij concentraties te ver-
krijgen die een fraai beeld gaven, terwijl er tevens
zorg voor gedragen werd, dat de oplossingen van een
sterkte bleven, die hen geschikt maakten voor het
onderzoek naar de minima perceptibilia volgens de
methode hierboven beschreven.

Om de oplossing aan deze voorwaarde te doen blij-
ven beantwoorden en tegelijk zeker te zijn van een
goed beeld op de photografische plaat, bleef mij, naast
het wisselen van de concentraties, nog de mogelijk-
heid over de dikte der vloeistoflaag, d.w.z. de door-
snede van de kwartscuvette, grooter of kleiner te
kiezen.

Ik maakte daarvoor gebruik van cuvettes met een
doorsnede van V/2 m.m. tot 20 m.m.

Ook ware het natuurlijk mogelijk geweest de be-
lichtingstijden te veranderen. Mij was het echter lie-
ver, met het oog op de bestralingen ter verkrijging
van desodorisatie, waarvan ik een proefneming wilde
laten volgen, de oplossingen der reukstoffen niet langer
dan noodzakelijk aan de lichtbron van den spectros-
coop bloot te stellen. Achteraf is mij gebleken dat dit
een onnoodige voorzorg is geweest, daar de bestra-
lingstijden, noodig om het effect van desodoratie te
verkrijgen, van een dergelijke orde zijn dat enkele
minuten kortere of langere expositie geen rol spelen.

De proefnemingen werden voor ieder van de drie
reukstoffen eenige malen herhaald. Na eerst een serie
opnamen genomen te hebben van de oplossingen in
supra alcohol volgden die van de waterige oplossingen.
Een beschrijving van de uitkomst van al deze proef-
nemingen wil ik hier achterwege laten, omdat bij de

-ocr page 43-

herhalingen geen wezenlijke verschillen optraden cn
iedere volgende een bevestiging was van de vooraf-
gaande, zoodra de moeilijkheden bij de oplossing en
de fouten tengevolge van onervarenheid in het gebruik
der apparatuur waren overwonnen.

-ocr page 44-

§1.

De oplosmiddelen.

Als oplosmiddel werd gebruikt, in den aanvang der
proefnemingen, alcohol, later alleen gedistilleerd water.

Aan alle spectra die ik bepaalde, heb ik doen voor-
afgaan een opname van de gebezigde oplosmiddelen.

De wijze van oplossen is bij het onderzoek van de
reukstoffen van het allergrootste belang. Met de moei-
lijkheid dat vele reukstoffen niet oplosbaar zijn in water
had ik niet te kampen, daar zoowel de scatol als de
anijsaldehyde en het diacetyl in de voor mij benoodigde
concentraties in water te verkrijgen zijn. Ik bracht de
stoffen op een dekglas, waarna op de microbalans
werd afgewogen. Vervolgens werd de reukstof
met het
dekglas in het oplosmiddel gebracht.

Deze methode heeft mij bijzonder goed voldaan,
terwijl ik bij iedere andere wijze van handelen steeds
de reukstof kon blijven waarnemen aan het voorwerp
waarop was afgewogen, ook na zoo zorgvuldig moge-
lijk afspoelen met het oplosmiddel.

Ik wil hier nu laten volgen een beschrijving van
de photografische opnamen der absorptie spectra.

De afbeeldingen dienen aldus gelezen te worden,
dat de lijn van de nageprojecteerde scala de 2537 lijn
voorstelt, terwijl naar links het spectrum naar het

-ocr page 45-

a.

a.nbsp;absorptie spectrum van alcohol.

b.nbsp;absorptie spectrum van gedistilleerd water.

De in de rechter helft aangegeven lijn duidt aan een golflengte van 2537 A.
De vijf boven elkaar gelegen lichtbanden zijn veroorzaakt door het plaatsen van
een kwartsglas voor den ultraspectroscoop, dat bandsgewijze bestoven is met
platina in lagen van verschillende dikte, dat aan het ultraviolette licht een
gedeelte van de intensiteit ontneemt.

-ocr page 46-

zichtbare licht toegaat, naar rechts naar de kortere
golflengten.

Alcohol (figuur 2 a).

Hierbij is van eenige absorptie band niets te be-
speuren.

Gedistilleerd water. (Figuur 2 b).

Ook hierbij is geen absorptie band waar te nemen.

-ocr page 47-

§2.

De ultraspectroscopisch onderzochte stoffen.
Scatol.

Bij alle opnamen van scatol werd een kwarts-cuvette
van een doorsnede van 20 m.m. gekomen.

Voor de eerste serie opnamen werd uitgegaan van
een oplossing van:

25.10-3 jn.gr. scatol op 1 c.c. alcohol. (Fig. 3a).

Vervolgens werd deze concentratie verminderd tot:
25/2.10-3 m.gr. scatol op 1 c.c. alcohol. (Fig. 3b).

Gevolgd door:
25/4.10-3 m.gr. scatol op 1 c.c. alcohol. (Fig. 3c).

Daarna werd voor de bepaling een oplossing in
gedistilleerd water genomen van achtereenvolgens de
concentraties:

4/3. IQ-® m.gr. scatol op 1 c.c. water. (Fig. 4a).

4/5.10*3 m.gr. scatol op 1 c.c.nbsp;water. (Fig. 4b).

4/7. 10\'3 m.gr. scatol op 1 c.c.nbsp;water. (Fig. 4 c).

4/11 .10*3 m.gr. scatol op 1 c.c,nbsp;water. (Fig. 4d).

-ocr page 48-

Figuur 3.

Absorptie spectrum van scatol van de volgende concentraties;

a.nbsp;25 . 10quot;3 mgr scatol op Icc alcohol.

b.nbsp;25/2. 10quot;3 mgr scatol op Icc alcohol.

c.nbsp;25/4. 10quot;^ mgr scatol op Icc alcohol.

De in de rechter helft aangegeven lijn duidt aan een golflengte van 2537 A.
De vijf boven elkaar gelegen lichtbanden zijn veroorzaakt door het plaatsen van
een kwartsglas voor den ultraspectroscoop. dat bandsgewijze bestoven is met
platina in lagen van verschillende dikte, dat aan het ultraviolette licht een
gedeelte van de intensiteit ontneemt.

-ocr page 49-

a.

b.

c.

d.

Figuur 4.

Absorptie spectrum van scatol in de volgende concentraties:

a.nbsp;4/3. mgr scatol op 1 cc water.

b.nbsp;4/5 . 10~3 mgr scotal op 1 cc water,
e. 4/7 . mgr scotal op 1 cc water.
d. 4/11 . 10~3 mgr. scatol op 1 cc water.

De in de rechter helft aangegeven lijn duidt aan een golflengte van 2537 A.
De zes boven elkaar gelegen lichtbanden zijn veroorzaakt door het plaatsen van
een kwartsglas voor den ultraspectroscoop, dat bandsgewijze bestoven is met
platina in lagen van verschillende dikte, dat aan het ultraviolette licht een
gedeelte van de intensiteit ontneemt.

-ocr page 50-

\'ILlZmimSEEIZ

Figuur 5.

Absorptie spectrum van scatol in de volgende concentraties:

a.nbsp;4. 10~2 tngr. scatol per 1 cc water.

b.nbsp;4.10~5 mgr. scatol per 1 cc water.

De in de rechter helft aangegeven lijn duidt aan een golflengte van 2537 A°.
De zes boven elkaar gelegen lichtbanden zijn veroorzaakt door het plaatsen van
een kwartsglas voor den ultraspectroscoop, dat bandsgewijze bestoven is met
platina in lagen van verschillende dikte, dat aan het ultraviolette licht een
gedeelte van de intensiteit ontneemt.

-ocr page 51-

Figuur 6.

Absorptie spectrum vam anijsaldehyde in de volgende concentraties;

a.nbsp;5.11-2 mgr op 1 cc alcohol.

b.nbsp;5/2 .11-2 mgr op 8 cc alcohol.

c.nbsp;5/4.11 -2 mgr op 1 cc alcohol.

De in de rechter helft aangegeven lijn duidt aan een golflengte van 2537 A.
De vijf boven elkaar gelegen lichtbanden zijn veroorzaakt door het plaatsen van
een kwartsglas voor den ultraspectroscoop, dat bandsgewijze bestoven is met
platina in lagen van verschillende dikte, dat aan het ultraviolette licht een
gedeelte van de intensiteit ontneemt.

-ocr page 52-

Nadat ik hierdoor voldoende zekerheid had bij welke
concentratie een behoorlijk absorptie spectrum te ver-
wachten was, bepaalde ik nogmaals in afdalende reeks
van sterkte van concentraties de absorptie spectra
en wel van:

4.10\'^ m.gr. scatol per c.c. water. (Fig. 5 a).
tot4.10quot;3 m.gr. scatol per c.c. water. (Fig. 5b).

Een oplossing van 4/11 .10quot;\' m.gr. scatol per 1 c.c.

gaf geen duidelijk waarneembaar absorptie spectrum.
(Fig. 4 d). Anderzijds gaf een oplossing van 4.
m.gr. scatol op 1 c.c. water een zoo sterke absorptie,
dat deze concentratie niet bruikbaar was.

Een oplossing van 4/3 . lOquot;® m.gr. scatolnbsp;per c.c.
gaf een fraai beeld.

Hierbij treedt duidelijk een absorptie bandnbsp;op tus-
schen 2600 en 2000 A°.

Anijsaldehyde.

Geheel op dezelfde wijze als bij het scatol te werk
gaande, werden eenige reeksen van concentraties
onderzocht, steeds met een belichtingstijd van 6 min.,
terwijl ik hierbij een kwartscuvette gebruikte van
10 m.m. doorsnede.

Een serie van oplossingen in stijgende concentraties
in alcohol werd voor den spectroscoop geplaatst variee-
rend tusschen:

5/4.11-2 m.gr. anysaldehyde op I c.c. alcohol.

(Figuur 6 c).
5/2. 11-2 m.gr. anijsaldehyde op 1 c.c. alcohol.

(Figuur 6b).

5.11-2 mgj.. (Figuur 6a).

Hierbij bleek dat de oplossingen van 5/2. 11-2 mgr.
anijsaldehyde op 1 c.c. alcohol een zeer duidelijk
absorptie spectrum gaf.

-ocr page 53-

Daarop werden oplossingen van dezelfde concen-
traties in water vervaardigd en hiervan de absorptie
spectra bepaald, die geheel overeenkwamen met die der
oplossingen in alcohol.

De afbeelding vertoont een absorptie-band liggende
tusschen 2500 en 3000

Diacetyl.

Het spectrum van diacetyl is bekend en de absorptie-
band ligt tusschen 2800 en 2500 A°.

Evenals bij de voorgaande stoffen werden opnamen
van verschillende concentraties genomen.

Tenslotte bleek een behoorlijk absorptie spectrum
verkregen te kunnen worden door een belichting van
8 minuten van de concentratie van 9 . 10-^ m.gr.
diacetyl per c.c. water in een cuvette van 20 m.m.
doorsnede.

Van de reeks van klimmende concentraties voeg ik
hier een afbeelding bij.

De concentraties bedroegen:

9/7. 10-^ m.gr. diacetyl per c.c. water. (Figuur 7 c).

9/5. IQ-\' m.gr. diacetyl per c.c. water. (Figuur 7 b).

9 .10quot;^ m.gr. diacetyl per c.c. water. (Figuur 7 a).

-ocr page 54-

Figuur 7.

Absorptie spectrum van diacetyl in de volgende concentraties:-

a.nbsp;9. 10-\' mgr dyacctyl per 1 cc water.

b.nbsp;9,5. 10-\' mgr diacetyl per 1 cc water.

c.nbsp;9/7 .10-\' mgr dyacetyl op 1 cc water.

De in de rechter helft aangegeven lijn duidt aan een golflengte van 2537 A.
De
2es boven elkaar gelegen lichtbanden zijn veroorzaakt door het plaatsen van
een kwartsglas voor den ultraspectroscoop, dat bandsgewijze bestoven is met
platina in lagen van verschillende dikte, dat aan het ultraviolette licht een
gedeelte van de intensiteit ontneemt.

-ocr page 55-

HOOFDSTUK VI.

Bestraling met ultraviolet-licht

De werking van ultraviolet licht op reukstoffen in
gasvorm was, sedert de mededeeling van Zwaarde-
maker, een onderwerp van slechts enkele onderzoekin-
gen geweest. Ik maakte reeds melding van het resultaat
van Tempelaar\'s proeven.

Nader wil ik hier ingaan op zijn negatieve uitkomsten
wat betreft een selectie van bepaald ultraviolet-licht
in verband met de inwerking op reukstoffen. Tempe-
laar toch trachtte antwoord te geven op deze vraag
door verschillende reukstoffen telkens met een andere
lichtbron te bestralen.

Nergens heb ik een poging kunnen vinden om dit
onderzoek voort te zetten. Hierbij zal wel gelijk Tempe-
laar zelf zegt, een rol spelen de uitermate langdurig-
heid van proefnemingen op het gebied der reuk-
physiologie, die inderdaad een groot geduld vereischen
en waarbij telkens kleine fouten tot de grootste teleur-
stellingen leiden.

Dat onder invloed van licht vele organische en
anorganische stoffen een verandering ondergaan, daar-
van zijn voorbeelden te over.

Een der meest bekende, en tevens een der meest
gevreesde complicaties bij onderzoekingen met het
reukorgaan, is wel het ontstaan van ozon bij inwerking

-ocr page 56-

van ultraviolet-licht op de lucht. Witalis Chlopini)
heeft deze bestraalde lucht chemisch onderzocht en
naast sporen waterstofperoxyde en salpeterzuur-
anhydride, ozonvorming gevonden.

\'Het zou geen zin hebben hier een overzicht te geven
van het groot aantal bekende reacties, maar wèl dient
de vraag onder oogen gezien te worden: „op welke
wijze werkt het licht in?quot;

Het is voor ons duidelijk, dat geen invloed van
lichtstralen kan uitgaan, tenzij deze geabsorbeerd wor-
den. Deze wet werd het eerst geformuleerd door
Grotthus (1819)2) en werd onafhankelijk van hem
twintig jaren later opnieuw opgesteld door Draper
(1839)
3). Hierbij sluit zich aan de wet van Grotthus-
Draper-van \'t Hoff die luidt; „photochemische omzet-
tingen kunnen slechts geschieden ten koste van de
geabsorbeerde lichtenergie, terwijl de hoeveelheid om-
gezette stof evenredig is met deze geabsorbeerde

energie\'\'\'\'^).

Deze wet die in principe berust op de wet van het
behoud van arbeids-vermogen is toonaangevend voor
de geheele photochemie.

Daarmede is niet gezegd, dat alle geabsorbeerde
licht photochemisch behoeft te werken, daar deze
lichtenergie zich ook in andere vormen van energie kan
omzetten zooals warmte, fluorescensie, Raman effect en
photo-electrisch effect, bovendien is lichtgevoeligheid
een specifiek chemische eigenschap van bepaalde
stoffen.

1)nbsp;Chlopin, Zeitschrift für anorganische Chemie, Bd. 71, 1911,
bldz. 198.

2)nbsp;Bayliss, William Maddock, Principes of general Physiologie,
1918, bldz. 549.

3)nbsp;Kisüakowsky, George B., Photochemical Processes, 1928,
bldz. 1 e
.V.

4)nbsp;Alderhalden, Handbuch der Biologische Arbeitsmethoden,
1920. Abt. 3, Teil A 2, bldz. 1725-1733.

-ocr page 57-

Hoe nu in weren de werking van deze stralen te
verklaren is, is een vraagstuk dat aanleiding heeft
gegeven tot het opstellen van een menigte theoretische
beschouwingen.

Alle latere verklaringen gaan hierbij wel uit van de
quanten-theorie van Planck, waarvan Einstein gebruik
maakte om zijn photochemische aequivalentenwet op
te stellen, die een verhouding geeft van de geabsor-
beerde energie en het maximum aantal moleculen dat,
onder losmaking van electronen gespleten wordt.

Deze formule luidt:

E = N.h.v.

waarbij E de geabsorbeerde energie voorstelt, N het
getal moloculen welke door het licht onder afsplitsing
van electronen veranderd wordt, h de konstante van
Planck en v het trillings getal van de betreffende
stralen i).

In zijn eenvoudigste vorm zou men dus van deze
verhouding kunnen zeggen dat voor ieder geabsorbeerd
quantum een molecuul van de absorbeerende stof ver-
dwijnt, respectievelijk veranderd wordt. 2)

Deze theorie is anderszins alleen begrijpelijk wan-
neer men bij de inwerking van deze stralende energie
de stoffen zich denkt opgebouwd in den zin als door
Bohr wordt aangegeven, die de atomen voorstelt als
een kern met zich daaromheen bewegende electronen,
waarbij de vorm van deze banen nog geenszins vast
staat 1).

Door de toegevoegde energie quanten zouden ver-
anderingen in de energie-verhoudingen van het mole-

1)nbsp;Pincussen, Ludwlg, Einstein geciteerd uit Photo-biologie,
1930, bldz. 2.

2)nbsp;Griffith, R. O., and Mckeown, A., Photoprocesses in Gaseous
and Liquid systems, 1929, bldz. 360.

-ocr page 58-

cuul optreden, die terug te brengen zijn tot een ge-
wijzigde loop der electronen langs banen, welke verder
afgelegen zijn van de kern van het atoom.

Wfelke nu de gevolgen van de toegevoerde energie
voor het molecuul zijn, is o.m. afhankelijk van de stof
waartoe het molecuul behoort. In zijn eenvoudigste
vorm kan men zich voorstellen dat b.v. een disso-
ciatie optreedt uitgaand van een molecuul AB:

A B . A Bl).

Evenzoo kan men zich voorstellen dat bij een door
de toegevoerde energie in een verhoogd energie sta-
dium verkeerend molecuul (aangeslagen molecuul)
een polymerisatie optreedt zooals waargenomen wordt
b.v. bij het anthraceen.

Anthraceen. blootgesteld aan ultraviolette stralen die
sterk worden geabsorbeerd, ondergaat de verandering:

2 mol. anthraceen •^►l mol. dianthraceen.

In het donker verloopt de reactie dan weer in om-
gekeerde volgorde 2).

Zonder hierop verder te willen ingaan, is het duide-
lijk dat welke reactie dan ook gevolg van de opname
der toegevoerde energie zal zijn, deze veranderingen
alleen kunnen optreden in een bepaalde stof, indien
deze stof inderdaad de energie kan opnemen.

We kennen van de reukstoffen die we aan bestraling
met ultraviolet-licht willen onderwerpen de absorptie
spectra. De scatol b.v. waarvan de gevoeligheid voor
ultraviolet-licht bekend is, heeft een absorptie-band
tusschen 2600 en 3000 A°. Bij stralen van deze golf-
lengten kunnen we dus een photochemisch effect ver-
wachten. In het algemeen is dus uit het absorptie spec-
trum van een (reuk) stof af te leiden van welke stralen
wij eenig effect kunnen verwachten. Hiermede is ook

1) 2) Style,* D. W. G., Photochcmistry, London, 1930,
bldz. 23 e.v.

-ocr page 59-

het antwoord gegeven op de vraag die Tempelaar zich
bij zijn bestralingsproeven stelde, n.1. of er een voorkeur
zou kunnen bestaan voor bepaalde ultraviolet-lichtbron-
nen ten opzichte van bepaalde reukstoffen ter verkrij-
ging der desodorisatie.

De werkwijze van Tempelaar zou hoogstens tot
resultaat gehad kunnen hebben, dat zijn lichtbronnen
zich van elkaar onderscheidden op deze wijze, dat het
uitgezonden ultraviolette licht van één dezer lampen
niet de stralen uitzond van een bepaalde golflengte die
door een bepaalde reukstof geabsorbeerd konden wor-
den, terwijl een andere lichtbron dit wel deed. Het
uitblijven van dit onderscheid wijst dus alleen op de
overeenkomende spectra van de door hem gebruikte
lichtbronnen.

Daarnaast blijft echter de verklaring open, waarom
de reukgevende eigenschappen van een stof wel of
niet beïnvloedbaar zijn door ultraviolet-licht. Vol-
doende zij, dat waar tot op heden deze reukgevende
eigenschap van een stof niet nader omschreven is, dan
dat het een specifieke eigenschap van een stof is, die
voortkomt uit de bijzondere samenstelling van het
molecuul uit zijn atomen, hier dit feit te constateeren.

Er blijft nu als belangrijke vraag onder oogen te
zien of de bestraling van een reukstof een duidelijke
verandering in het absorptie spectrum geeft gepaard
gaande met een verandering van de intensiteit en den
aard van de reuk.

Hiertoe onderzocht ik de reukstoffen op de vol-
gende wijze:

In de cuvette van kwartglas van 10 m.m. doorsnede
bracht ik een oplossing van bekende concentratie.
Deze cuvette plaatste ik voor een ultraviolet lichtbron

1) Zwaardcmaker, 1930, Abderhalden, Handbuch der Biologi-
sche Arbeitsmethoden Abt. 5, Tl. 7 1, bldz. 455.

-ocr page 60-

en verichtte gedurende zekeren tijd een bestraling.

Vervolgens bepaalde ik het absorptie spectrum en
verdubbelde de bestralingstijd, indien noodig, waarop
opnieuw een opname met den spectroscoop gemaakt
werd. Zoo voortgaande was het mogelijk een bestra-
lingstijd te vinden waarbij, bij lichtgevoelige reukstof-
fen, het absorptie spectrum duidelijk veranderde.

De reuk van de bestraalde oplossing werd waarge-
nomen door eenvoudig ruiken aan een fleschje gevuld
met deze oplossing, welke, waarneming ik later preci-
seerde door bepalingen van de minima perceptibilia.

Als lichtbron werd gebezigd een Hanau-lamp die in
het ultraviolet stralen uitzendt van golflengten tusschen
1800 en 4000
bij een belasting met 98 volt en een
stroomsterkte van 3 ampères.

Op een afstand van 10 cm. van de lamp werd de
kwartscuvette, gevuld met de reukstof-oplossing, op-
gesteld. De voorzijde van deze cuvette werd gezet tegen
een kwartscuvette van 1 c.m. doorsnede, waarin een
stroom van alcohol werd onderhouden om te voor-
komen dat, tengevolge van de bestraling, de temperatuur
van de oplossing steeg

De doorstrooming in deze cuvette werd op de vol-
gende wijze geregeld:

Vanuit een flesch van Mariotte gevuld met alcohol,
gaat de alcohol door een gebogen glazen leiding naar
de onderzijde van de kwartscuvette, terwijl de alcohol
langs de bovenzijde deze weder verlaat om langs een
opnieuw gebogen glazen leiding weg te vloeien. Dit
wegvloeien wordt door een kraan, aangebracht in het
laatste deel van de leiding, geregeld. Bij mijn proef-
nemingen werd door regelmatig druppelen een vol-
doende effect bereikt.

-ocr page 61-

Toestel om constante doorstrooming van alcohol door kwarts-
cuvette te onderhouden.

A.nbsp;flesch van Mariotte.

B.nbsp;glazen leiding.

C.nbsp;kwartscuvette.

D.nbsp;kraan.

Zonder deze voorzorg liep de temperatuur reeds
spoedig op tot boven 60° C., terwijl het op deze wijze
gelukte de temperatuur op slechts enkele graden boven
de kamertemperatuur te houden. De oplossingen werden
nu en dan voorzichtig geroerd met een glazen staafje.

De groote moeilijkheid bij den aanvang dezer proef-
nemingen was de bepaling van den tijdsduur der be-

-ocr page 62-

stralingen. Reeds spoedig werd het duidelijk dat hier-
voor zeer lange tijden noodig waren, wisselende tus-
schen een en twaalf uren.

Hßt ligt voor de hand dat ik dezelfde concentratie
der reukstof-oplossingen koos als waarmede het mij
gelukt was de absorptie spectra, zooals in het vorige
hoofdstuk beschreven, te bepalen.

Tusschen de lichtbron en de bestraalde reukstof-
oplossing plaatste ik eenige malen een filter dat een
gedeelte van het ultraviolet-licht afsneed. Een groot
aantal van deze filters is bekend, die bestaan of uit
glassoorten of uit gelatine plaatjes in chemische vloei-
stof gedrenkt of uit kwartscuvetten met een oplossing
gevuld. Voor een volledig overzicht verwijs ik naar
Abderhaldens Handbuch der Biologische Arbeits-
methoden 1). terwijl ik wil volstaan om bij de beschrij-
ving der proeven, ter plaatse, het gebruikte filter te
vermelden.

De bestralingen werden eenige malen herhaald voor
iedere reukstof en ook hier traden, nadat de moeilijk-
heden, aan de opstelling verbonden, overwonnen waren,
geen wezenlijke verschillen meer op.

Van deze moeilijkheden wil ik nog in het bijzonder
even terugkomen op de stijging van de temperatuur der
oplossingen onder invloed van de bestralingen.

Ik begon deze proefnemingen met een scatol oplos-
sing en na ± 20 min. bestraling bleek mij dat de tempe-
ratuur reeds gestegen was tot 60° C. Daarbij veran-
derde de oplossing der reukstof in dien zin dat de
kleurlooze vloeistof een licht gele kleur aannam, terwijl
ook de aard der reuk gewijzigd werd. Na het nemen
van de hierboven beschreven voorzorgsmaatregel bleef
de temperatuur-stijging achterwege en daarmede ook
de verkleuring van de oplossing. De verkleuring trad

1) AMerhalden, Handbuch der Biologische Arbeitsmethoden,
Abt. 3, n. A 2, 1930, bldz. 1751.

-ocr page 63-

ook niet op na een bestraling van 8 uur. Wat betreft
de overige reukstof-oplossingen, die bestraald werden,
daarbij werd van het begin af een temperatuurstijging
voorkomen zoodat van eenige complicaties, hierdoor
veroorzaakt, geen sprake meer was.

De bestralingstijden en de veranderingen in de
absorptie-spectra tengevolge van deze bestralingen,
benevens de veranderingen aan de reuk waargenomen,
zal ik voor ieder van de drie onderzochte reukstoffen
afzonderlijk bespreken.

-ocr page 64-

Scatol.

Bij de bestraling van scatol, die volgens het absorptie
spectrum beïnvloedbaar zou zijn door stralen met een
golflengte lager dan 2600 A°, werd tusschen de lichtbron
en de met reukstof gevulde cuvette een daarvoor ge-
schikte oplossing van
KNO3 als filter geplaatst, waar-
door de stralen korter dan 2410 A° geheel worden afge-
schermd.

Een waterige oplossing van een concentratie van
4.10-3 m.gr. scatol per c.c. werd nu achtereenvolgens
bestraald gedurende:

1 uurnbsp;(fig. 9 b.)

4 uurnbsp;(fig. 9 c.)

8 uurnbsp;(fig. 9d.)

onbestraaldnbsp;(fig. 9 a.)

Een zeer fraai beeld wordt nu zichtbaar, waarbij de
oorspronkelijke band zich verplaatst naar de zijde der
korte golflengten.

De reuk verminderde in kracht, zoodat het mij zonder
moeite mogelijk werd om zonder fout de fleschjes, die
de oplossingen bevatten, te rangschikken, alleen afgaan-
de op de sterkte van den reuk, naar de volgorde van
den duur van de bestralingen.

-ocr page 65-

c.

Figuur 9.

Absorptie spectrum van:

a.nbsp;scatol in oplossing 4 . 10-3 mgr per cc water, onbestraald.

b.nbsp;scatol in oplossing 9. 10-5 mgr per cc water, 1 uur bestraald.

c.nbsp;scatol in oplossing 4.10-3 mgr per cc water, 4 uur bestraald.

d.nbsp;scatol in oplossing 4. 10-3 mgr per cc water, 8 uur bestraald.

De in de rechter helft aangegeven lijn duidt aan een golflengte van 2537 A°
De zes boven elkaar gelegen lichtbanden zijn veroorzaakt door het plaatsen van
een kwartglas voor den ultraspectroscoop. dat bandsgewijze bestoven is met
platina in lagen van verschillende dikte, dat aan het
ultraviolette Jicht een
gedeelte van de intensiteit ontneemt.

-ocr page 66-

Deze rangschikking werd ook door velen, die op dit
tijdstip in het Physiologisch Laboratorium werkzaam
waren, uitgevoerd.

Een overzicht van deze proefneming laat ik in tabel-
vorm volgen, waarbij de cijfers de plaats aangeven,
welke de betreffende oplossing werd toegekend, waarbij
1 de oplossing met de sterkste, 5 de oplossing met de
zwakste reuk voorstelt.

Onbestraald

Bestraald

Naam

4. 10quot;

-2

4.10-3

1 uur

4 uur

8 uur

V. G.

1

1

2

3

4

5

Gr.

1

2

3

5

4

Ch.

1

2

3

5

4

P.

1

2

5

3

4

S.

1

2

3

4

5

K.

1

2

3

5

4

Sm.

1

2

3

4

5

H.

1

2

3

5

4

V. A.

1

2

3

4

5

9

18

29

39

40

Alleen bij de zeer zwak riekende oplossingen valt een
duidelijke aarzeling waar te nemen. Geen enkele fout
werd gemaakt tusschen de niet- en de welbestraalde
oplossingen, waarvan bij de onbestraalde de eerste een
tienmaal sterkere concentratie had dan de daarop
volgende.

De som van de cijfers, door de verschillende waar-
nemers aan de oplossingen toegekend, geven de juiste
rangorde weer.

Ook de aard van den reuk was veranderd en wel
zoodanig, dat het zeer onaangename karakter van de
scatollucht verdwenen was om plaats te maken voor een
duffe zoetachtige reuk, door een der laboratorium-be-
dienden zeer juist gekenschetst als de lucht die in een
kleerenwinkel hangt.

-ocr page 67-

Diacetyl.

Het diacetyl in een oplossing van 8.10-1 m.gr. per c.c.
werd bestraald gedurende 3,6 en 12 uren.

De onbestraalde oplossing vertoonde een uitgespro-
ken absorptieband tusschen 2500 en 2900 A° en boven-
dien bij golflengten kleiner dan
2400

Na de bestraling gedurende een tijdsverloop van
3 uren werden geabsorbeerd alle stralen korter dan
ongeveer 2900 A° (fig. 10 b).

Na de bestraling van 6 uren trok de absorptieband
zich terug naar de kortere golven (fig. 10 c), terwijl
tenslotte na een bestraling van 12 uren de absorptie-
band zich nog maar uitstrekte tot 2600 A° (fig. 10 d).

De rangschikking der oplossing naar gelang van hun
reuksterkte kon ik ook hier zonder bezwaar uitvoeren.

Een tabel, samengesteld uit de uitkomsten der waar-
nemingen van dezelfde proefpersonen als bij de scatol
hun medewerking verleenden, laat ik hier volgen. Hier-
bij geven weder de cijfers de plaats aan, die aan de
desbetreffende oplossing werd toegekend. De bestraalde
en de onbestraalde oplossingen werden door alle waar-
nemers gescheiden. Echter werd de onbestraalde op-
lossing nu eens sterker dan weer als zwakker gewaar-
deerd. De letters S(terk) en Z(wak) geven de aan deze
oplossing toegekende plaats aan.

-ocr page 68-

b.

c.

d.

Absorptie spectrum van:

a.nbsp;diacetyl in oplossing van 8.10quot;\' mgr per cc water, onbestraald.

b.nbsp;diacetyl in oplossing van 8. 10quot;\' mgr per cc water, 3 uur bestraald.

c.nbsp;diacetyl in oplossing van 8. 10-\' mgr per cc water, 6 uur bestraald.

d.nbsp;diacetyl in oplossing van 8. IQ-\' mgr per cc water, 12 uur bestraald\'

De in de rechter helft aangegeven lijn duidt aan een golflengte van 2537 A.
De zes boven elkaar gelegen lichtbanden zijn veroorzaakt door het plaatsen van
een kwartglas voor den ultraspectroscoop, dat bandsgewijze bestoven is met
platina in lagen van verschillende dikte, dat aan
het ultraviolette licht een
gedeelte van de intensiteit ontneemt.

-ocr page 69-

Onbestraald

Bestraald

Naam

8.10-\'

3 uur.

6 uur.

12 uur.

vG

S

3

2

1

Gr

S

1

2

3

Ch

Z

3

2

1

P

z

3

2

1

S

ruikt

geen ver

schil.

K

Z

3

2

1

Sm

s

3

2

1

H

s

3

1

vA

s

3

2

1

22

15

11

Ook hier, gelijk bij de scatol, geeft de som van de
uitkomsten weder duidelijk de rangschikking weer.

Het langst bestraalde diacetyl had van de bestraalde
oplossingen de sterkste reuk. de zwakste reuk het minst

lang bestraalde.

Het karakter van de reuk veranderde van scherp
aromatisch tot zuurachtig, welke zuurachtige lucht in
intensiteit dus toenam, naarmate de bestraling langer
duurde.

-ocr page 70-

AnijsaBdiyde.

De anijsaldehyde in een verdunning van 12.10-2
m.gr. per c.c. werd gedurende langen tijd aan de bestra-
ling met ultraviolet licht blootgesteld.

Er konden geen veranderingen aan het absorptie
spectrum worden waargenomen. Ook aan het karakter
van de reuk was géén wijziging te bespeuren evenmin
als aan de sterkte.

In fig. 11 is het absorptie spectrum van de onbestraal-
de stof afgebeeld (a.) naast het absorptie spectrum van
de gedurende 6]/2 uren bestraalde anijsaldehyde oplos-
sing (b).

-ocr page 71-

Figuur 11.

Absorptie spectrum van;

a.nbsp;anijsaldehyde in oplossing van 12.10-2 nigr per cc water onbestraald.

b.nbsp;anijsaldehyde in oplossing van 12.10-2 mgr per cc water, 6 u. 30 m. bestraald.

De in de rechter helft aangegeven lijn duidt aan een golflengte van 2537 A.
De
2es boven elkaar gelegen lichtbanden zijn veroorzaakt door het plaatsen van
een kwartsglas voor den ultraspectroscoop, dat bandsgewijze bestoven is met
platina in lagen van verschillende dikte, dat aan het ultraviolette licht een
gedeelte van de intensiteit ontneemt.

-ocr page 72-

HOOFDSTUK VIL

Dc bepaling van de minima perceptibilia van de met
ultraviolet licht bestraalde stoffen.

Op geheel dezelfde wijze, dus in de reukkast van
Zwaardemaker, gelijk beschreven in hoofdstuk II, wer-
den de minima perceptibilia van de bestraalde reuk-
stoffen oplossingen bepaald, om deze te kunnen verge-
lijken met de m.pi. der niet bestraalde oplossingen.

De geringe hoeveelheden bestraalde oplossingen, die
mij ter beschikking stonden, eenige c.c., deden mij be-
sluiten de verdunningen op een andere dan de gebrui-
kelijke wijze uit te voeren. Dit kon zeer eenvoudig ge-
schieden door gebruik te maken van een record spuitje
van 1 c.c. met een tiendeelige schaal. Het is bij deze
kleine hoeveelheden natuurlijk absoluut noodzakelijk
zeer bijzondere aandacht te besteden aan een goede
mengingf van de oorspronkelijke oplossing en het ter
verdunning bijgevoegde water, hetgeen ik het beste
kon bereiken door na opzuigen de record spuit weder in
een horlogeglas te ledigen en eerst na opnieuw op-
zuigen, de verdunning te gebruiken om een druppel in
de reukkast tot verdamping te brengen.

Ik wil hier nu de uitkomsten van dit onderzoek doen
volgen, waarbij de gevonden minima perceptibilia weder
zijn uitgedrukt in grammen per c.c. lucht.

-ocr page 73-

ScatoL

Min. perc. onbestraaldnbsp;7,8 . lO\'i®

„ „ 1 uur bestraaldnbsp;7,5. lO\'i^

„ « 4 , ,nbsp;1.3.10-12

. „ 8 „ „nbsp;1.6.10-quot;

Diacetyl.

Min. perc. onbestraald 2,5 • lO\'i^
„ ,12 uur bestraald 1,6.10\'quot;
. „ 6 „ „ 15,5.10-quot;
« „ 3 „ „ 2.1.10-10

Anijsaldehyde.

De minima perceptibilia van het anijsaldehyde be-
straald en onbestraald stemden overeen.

Het is dus duidelijk dat door de bestraling van de
scatol een oplossing ontstaat van een reukstof, waarvan
het minimum perceptibile veel grooter is en het is be-
grijpelijk dat, bij het onderzoek in gasvorm, een concen-
tratie van 2 olfactieën daalde, door bestraling met ultra-
violet licht, beneden een olfactie, gelijk Zwaardemaker
en Tempelaar beschrijven. Er ontstond bij een bestraling
van 4 uur een oplossing waarvan het minimum percep-
tibile meer dan vijf maal zoo groot was. Bij langdurige
bestralingen bleek het minimum perceptibile van de
oplossing steeds grooter te worden.

Een verklaring van dit verschijnsel durf ik niet te
geven. Het ligt echter voor dc hand te veronderstellen,
dat door de photochemische inwerking van het ultra-
violette licht de scatol omgezet wordt in (een) stof(fen)
met minder sterke reukgevende eigenschappen, terwijl
deze omzetting, bij een bestralingswijze gelijk door mij

-ocr page 74-

toegepast werd, een zeer langzaam verloop heeft Dat
de scatol zelve verdwijnt, wordt wel bewezen door het
veranderde absorptie spectrum van de bestraalde op-
lossing, terwijl ook een chemische reactie, die ik nog
nader zal beschrijven, dit bevestigde.

Bij het diacetyl ontstaat door de bestraling een
oplossing waarvan het minimum perceptibile veel
grooter is dan van de onbestraalde oplossing, terwijl
bij langere bestraling dit minimum perceptibile kleiner
wordt tot zelfs bijna gelijk aan de oorspronkelijke op-
lossing. Na een bestraling van 12 uren ontstond een
oplossing, waarvan het minimum perceptibile slechts
tien maal zoo groot was als van het diacetyl. Het merk-
waardige gedrag van het diacetyl ten opzichte van
ultraviolet licht zal wel moeten worden toegeschreven
aan dè vorming langs photochemischen weg van een
sterk riekende stof, welk proces na 6 uren bestraling
nog niet is afgeloopen. Dat het diacetyl tot verdwijnen
gebracht wordt, daarop wijst ook in dit geval weer het
veranderde absorptie spectrum. Het uitblijven van
eenige verandering bij de bestraling van anijsaldehyde
zoowel van het absorptie spectrum als van het mini-
mum perceptibile, bevestigt de bevindingen van Zwaar-
demaker en Tempelaar, die het anijsaldehyde als re-
fractair ten opzichte van ultraviolet licht beschrijven.

-ocr page 75-

HOOFDSTUK VIII.

.Chemisch aantoonbare verandering in de bestraalde

scatol.

Een reactie op scatol bestaat hierin, dat men bij 1 c.c.
van de te onderzoeken oplossing voegt J/^ c.c. Ehrlich\'s
reagens (2 % oplossing van paradimethylamino ben-
zaldehyd in alcohol
96%). Hieraan zeer voorzichtig
toegevoegd eenige druppels van een zoutzuur oplossing
25 % doet een blauwe verkleuring optreden, indien in
de oplossing scatol aanwezig is. (Reactie van
Ehrlich.) 1)

Onderzocht werden nu vier oplossingen:

A.nbsp;Scatol 4.10-2 mgr. p. c.c.

B.nbsp;.. 4.10-5 mgr. ■I tf

C.nbsp;„ 4.10-5 njgj^ ^^ 4 um, bestraald.

D.nbsp;„ 4,10-\' mgr. „ 8 uur beitraald.

Opl. A. gaf een zeer duidelijke paarsblauwe verkleuring.
Opl. B. gaf evenzeer deze verkleuring echter aanmerke-
lijk minder intensief dan bij A.
Opl. C. licht geel.
Opl. D. licht geel.

1) Hart, P., Physiologlsche Chemie 1928, bldz. 69.

-ocr page 76-

Dus C en D beiden negatief.

De kleur van de oplossingen A en B werden na
eenigen tijd duidelijker blauw.

Een half uur na het uitvoeren van de reactie werden
de kleuren onderling vergeleken door meting in de Hei-
liger pH colorimeter ten opzichte van de kleurschaal van
phenolfood met plaatsing van een blauw matglas voor
het toestel.

Daarbij werden de volgende waarden verkregen:
OpL A. kleur als van phenolrood bij pH 8,2
,, B. ,, tl »»nbsp;»» •» »» 8

,, C. ,, n ,gt; »» «» «» 7,2
,, D« ,, ,, „ »» »» «» 7
waarbij de laatste gemeten werd na verwijdering van
het blauwe matglas.

Het was een zeer fraai gezicht de vier buisjes met de
gekleurde oplossingen naast een ander te zien, waar-
door als het ware in kleuren werd uitgedrukt een ver-
schil in reukintensiteit.

Wanneer in oplossing C en D scatol voorkomt, is
het in een concentratie die aan de gevoeligheid van de
gebruikte reactie ontsnapt.

-ocr page 77-

SAMENVATTING.

De photochemische invloed van ultraviolet licht op
eenige reukstoffen werd nagegaan en de keuze dezer
drie reukstoffen gaf aanleiding tot drie verschillende
uitkomsten.

Bij de scatol vond een inwerking plaats in den zin
van desodorisatie. Deze desodorisatie gaat gepaard met
het verdwijnen, althans sterk verminderen van het sca-
tol, zooals een chemische reactie duidelijk maakte. Er
ontstond een stof die geen scatol reactie geeft, zeer
duidelijk een reuk heeft van ander karakter, terwijl het
minimum perceptibile van deze reukstof (fen) belangrijk
grooter is dan dat van scatol. Het absorptie spectrum
van deze nieuwe stof is zeer verschillend van het ab-
sorptie spectrum van scatol.

Bij het diacetyl vond een dusdanige inwerking plaats,
dat een stof gevormd werd, die een geheel verschil-
lend absorptie spectrum vertoonde en waaraan een ge-
heel andere reuk viel waar te nemen, terwijl het mini-
mum perceptibile veel grooter is dan dat van het
diacetyl terwijl 4at bij voortgezette bestraling
kleintt
wordt.

De anijsaldehyde tenslotte toonde zich refractair
ten opzichte van het ultraviolet licht, wat betreft de
reukeigenschappen, terwijl ook het absorptie spectrum
niet veranderde.

De invloed xan X-stralen van zeer lange golflengten
(Bucky stralen) konden ten opzichte van scatol worden

-ocr page 78-

aangetoond.

Bij de desodorisatie speelt het ultraviolet licht een rol,
die bepaald wordt door de photochemische eigenschap-
pen van de reukstof.

Het absorptie spectrum in het ultraviolet geeft een
directe aanwijzing omtrent de golflengte der stralen
welke bruikbaar zouden kunnen zijn ten bate van deso-
dorisatie.

Deze aanwijzing is nog niet voldoende om er uit af
te leiden of de reuk al of niet er door veranderd zal
worden. Ten slotte bleef de vraag hoe het reukvermo-
gen der reukstof zelve beïnvloed wordt, onbeantwoord.

Bi| desodorisatieproeven met ultraviolet licht is het
tijdperk van het empirisch gebruik van lichtbronnen
hiermede afgesloten, terwijl voor reukstoffen, die in
water oplosbaar zijn, deze werkmethode de groote ver-
scheidenheid van gecompliceerde opstellingen overbodig
maakt.

-ocr page 79-

RESUME.

On a examiné l\'action photochimique de la lumière
ultraviolette sur matières odorantes et le choix de ces
trois matières odorantes donnait lieu à trois résultats
différents.

Avec le scatol il s\'effectuait une action de désodori-
sation. Cette désodorisation s\'allie à la disparition et
au moins à une réduction sensible du scatol ce qui mon-
trait une réaction chimique. Il se produisait une sub-
stance ne donnant pas une réaction de scatol et ayant
très distinctement une odeur d\'autre caractère tandis
que le minimum perceptible de cette (ces) matière(s)
odorante (s) est de beaucoup supérieur à celui du scatol.
Le spectre d\'absorption de cette matière nouvelle est
très différente au spectre d\'absorption de scatol.

Avec le bïacétyle il s\'effectuait une action telle qu\'il
se produisait une substance présentant un spectre
d\'absorption entièrement différent et produisant une
odeur très différente tandis que le minimum perceptible
est de beaucoup supérieur à celui du biacétyle,
ce minimum diminuant lors d\'une irradiation prolongée.

Finalement l\'aldéhyde d\'anis montrait une action
réfractaire par rapport à la lumière ultraviolette quant
au propriété de l\'odeur tandis que le spectre d\'absorp-
tion ne changeait également pas.

On réussit â prouver l\'action de rayons X de très
grandes longueurs d\'onde (rayons dit Bucky) par rap-
port au scatol.

-ocr page 80-

Dans Ia désodoration la lumière ultraviolette joue
un rôle dépendant des propriétés photochimique de
la matière odorante.

Le spectre d\'absorption donne une indication directe
sur la longueur d\'onde des rayons qui pourraient être
utilisés en faveur de la désodorisation.

Cette indication ne suffit pas encore pour en inférer
si l\'odeur sera variée ou non. Finalement la question
comment le sens de l\'odorat de la matière odorante
elle-même est influencée, restait sans réponse.

Dans les essais de désodorisation à l\'aide de la
lumière ultraviolette l\'époque de l\'usage empirique de
sources lumineuses est maintenant terminée tandis que
pour des matières oderantes solubles dans de l\'eau la
grande variété de dispositions compliquées est rendu
superflue par ce procédé.

-ocr page 81-

ZUSAMMENFASSUNG.

Der photochemische Einfluss des ultravioletten Lich-
tes auf einige Riechstoffe wurde untersucht und die
Wahl dieser drei Riechstoffe gab zu drei verschiede-
nen Ergebnissen Anlass.

Bei dem Skatol fand eine Einwirkung in dem Sinne
einer Desodorisation statt. Wie eine chemische Reaktion
nachwies, geht mit dieser Desodorisation die Ver-
schwindung auf jeden Fall die starke Abnahme des
Skatols einher. Es entstand ein Stoff, der keine Skatol-
reaktion gibt und der sehr deutlich einen Geruch ande-
rer Art hat, während das Minimum perceptibile dieses
oder dieser Riechstoffe erheblich grösser als das von
Skatol ist. Das Absorptionsspektrum dieses neuen Stof-
fes unterscheidet sich sehr von demjenigen von Skatol.

Beim Diazetyl fand eine derartige Einwirkung statt,
dass ein Stoff gebildet wurde, der ein ganz verschiede-
nes Absorptionsspektrum zeigte und an dem ein ganz
anderer Geruch wahrnehmbar war, während das Mini-
mum perceptibile viel -grösser als das des Diatezyls
ist und dieses bei fortgesetzter Bestrahlung kleiner wird.

Das Anisaldehyd erwies sich schliesslich als refraktär
in Bezug auf das ultraviolette Licht, was die Geruchs-
eigenschaften anbetrifft, während sich auch das Ab-
sorptionsspektrum nicht änderte.

Der Einfluss der X-Strahlen sehr langen Wellen-
längen (Bucky-Strahlen) konnte in Bezug auf Skatol
nachgewiesen werden.

-ocr page 82-

Bei der Desodoration spielt das ultraviolette Licht
eine Rolle, die durch die photochemischen Eigenschaf-
ten des Riechstoffes bestimmt wird.

Das Absorptionsspektrum im Ultraviolett gibt eine
unmittelbare Andeutung über die Wellenlänge der
Strahlen, die zu Gunsten der Désodorisation brauchbar
sein könnten.

Diese Andeutung reicht noch nicht dazu aus, daraus
abzuleiten, ob sich dadurch der Geruch ändern wird
oder nicht. Schliesslich blieb die Frage, wie das Ge-
ruchsvermögen des Riechstoffes selbst beeinflusst wird,
unbeantwortet.

Bei Desodorisationsversuchen mit ultraviolettem Licht
ist hiermit die Aera der empirischen Verwendung von
Lichtsquellen abgeschlossen, während für in Wasser
lösliche Riechstoffe diese Art des Verfahrens die grosse
Verschiedenheit verwickelter Anordnungen überflüssig
macht.

-ocr page 83-

rvîî.-.amp;iÂ.\'quot;;: gt; \' t.■ . quot; I-.\' -nbsp;- . . ^ ■nbsp;.. .... .

■ . r ÜÉÊrySf

......

/ km.

♦-.ff ■

-ocr page 84-

STELLINGEN

I.

Vita-glas, als vensterglas gebruikt, voor een vertrek,
met de bedoeling deze ruimte onder invloed van het
binnenvallend daglicht, spoedig te kunnen bevrijden
van reukstoffen, biedt geen bijzondere voordeelen.

II.

De meening van Jaquerod, dat de behandeling met
tuberculine ongeschikt is voor toepassing door den
huisarts, is niet gerechtvaardigd.

(La Presse médicale No. 75, 19 Sept. 1931.)

III.

Ten onrechte meenen verschillende voorstanders van
de sub-occipitale punctie, dat deze de lumbale punctie
geheel dient te vervangen.

IV.

Het toedienen van medicamenten langs iontophoreti-
schen weg reserveere men bij het oog, voor die ge-
vallen, waar men met indruppelen zijn doel niet bereikt.

-ocr page 85-

Aan de kennis, omtrent het verleerteh van „Eerste
Hulp b, Ongevallenquot;, behoort bi) het arts-examen aan-
dacht besteed te worden.

VI.

Het is niet juist dat. in gevallen van chorea minor
waarbij met de gewone behandeling niet spoedig ver-
betering wordt gezien, een behandeling met nirvanol
aangewezen is.

(Ned. Tijdschr. van Genecsk. Jg. 74 II No. 27 1930)

VII.

Het cholesteatoom van het slaapbeen is meestal
primair.

(Joum. of Laryng a. Otol. March 1931).

VIII.

Bi] hydronephrose zijn conservatieve operaties aan
nierbekken en ureter gemeenlijk te verwerpen.

IX.

De goede resultaten verkregen met Unden, geven
nog niet het recht in Unden het aangewezen middel
te zien dat, als bijvoeding aan praematuur geboren
icmderen. behoort gegeven te worden.

(Monatsch. fur Geburtsh. und Gynack. Heft 1-2 1931)

X.

Aan den huisarts behoort niet de mogelijkheid ont-
brandelennbsp;ziekenhuis te

-ocr page 86-
-ocr page 87-
-ocr page 88-

Jl

SESfc^\'nbsp;• *nbsp;i.

-ocr page 89-

\'7T

* f

H

-ocr page 90-

gt;

-ocr page 91-

in

iili^siii\'

; I