-ocr page 1-

■ \' ■■

l.v. ■■■nbsp;^ i

It.

De voeding te Zaan Jam

in 1929/1930

C. BANNING

...

ï

-ocr page 2-

A, qtt

m

-ocr page 3-

\'^tz

m

- JQ:

quot;Tsl

-ocr page 4-

f

H.

m-c

-ocr page 5-

DE VOEDING TE ZAANDAM
IN 1929/1930

ij ,

-ocr page 6-

Té gt;

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

quot;\'■quot;quot;quot;llllif^
1293 7573

-ocr page 7-

De Voeding te Zaandam
in 1929/1930

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN
DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE
UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Jhr. Dr. B. C. DE SAVORNIN LOHMAN HOOGLEERAAR IN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TE
VERDEDIGEN TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE OP DINSDAG
24 FEBRUARI 1931 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

CORNELIS BANNING

ARTS TE ZAANDAM
GEBOREN TE BOLSWARD

K. HUISMAN Jz. — ZAANDAM

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITE
\'.T
UTRECHT.

-ocr page 8-

li

■ -

\'1

„ 1

, gt;r :

vm

^WéC\'

-ocr page 9-

AAN MIJNE VROUW

■l .

tik.

-ocr page 10-

VOORWOORD.

Het verschijnen van deze studie biedt niij de gelegenheid,
aan de Hoogleeraren en Docenten der Amsterdamsche Hooge-
school, waar ik mijn medische opleiding mocht ontvangen,
mijn grooten dank aan te bieden voor het genoten onderwijs.
Velen van hen zijn helaas heengegaan, hun lessen zullen bij
mij in aangename herinnering blijven. In het bijzonder wensch
ik te gedenken de nagedachtenis aan den Hooggeleerden Saltet,
die bij mij liefde wist te wekken voor de Gezondheidsleer.

Hooggeleerde WolfF, hooggeachte Promotor, U dank ik in
het bijzonder voor de vele goede en nuttige wenken die ik
van U mocht ontvangen bij het bewerken van dit proefschrift.
Dat ik U reeds een twaalftal jaren ten zeerste gewaardeerd heb
als consulteerend oogarts in de plaats mijner inwoning, is U
bekend; dat U mij hebt willen helpen bij het door mij verrichte
onderzoek is daarom voor mij een groot voorrecht geweest.

Aan de 33 gezinnen die geheel belangeloos hebben mede-
gewerkt aan het verzamelen der benoodigde gegevens, bied ik
mijn besten dank aan.

Tenslotte dank ik mijne vrouw van harte voor de hulp die
ik van haar mocht ontvangen bij het bewerken der gegevens.

-ocr page 11-

INLEIDING.

De directe aanleiding tot deze studie is geweest de in den
laatsten tijd zich sterk ontwikkelende reclamecampagne, opgezet
door fabrikanten van en handelaars in alle mogeÜjke soorten
levens- en genotmiddelen. Vooral het opdringen aan de be-
volking, door middel van reclame, van met vitaminen kunst-
matig voorziene levensmiddelen is frappant. Bij velen heeft
zich de vraag opgedrongen of de toevoer van al die aan-
geprezen voedingsmiddelen eigenlijk wel noodig is. De vraag
is door verschillende auteurs reeds min of meer ontkennend
beantwoord, en als zeer juist argument wordt dan meestal
aangevoerd, dat wij in onze gematigde luchtstreek, waar de
voeding uit de aard der zaak zeer afwisselend is, geen ziekten
kennen die ab echte avitaminosen zijn te beschouwen, behalve
rachitis—waarbij trouwens ook andere factoren invloed hebben.
Toch kwam het mij gcwenscht voor, eens zoo nauwkeurig
mogelijk na te gaan, wat onze gezonde medeburgers precies
eten. Zelfs wij, de medici-practici, die toch door den aard van
onzen arbeid in het volle leven staan, weten feitelijk alleen maar
van onze dieetpatienten wat zij nuttigen. Wat de overgroote
rest der bevolking eet, laat ons schijnbaar min of meer koud,
misschien wel doordat op het punt van de voeding onze adviezen
nooit worden gevraagd, en wij ons daardoor niet verdiepen
in den gewonen dagelijkschen kost der menschen. Wel is
in Nederland eenige malen een onderzoek ingesteld betreffende
de voeding, n.1. door
Moquette in 1907 in Utrecht en in den
mobilisatietijd door
Sajet en Polak in Amsterdam.*) Waar het
zeer nauwkeurige onderzoek van Mocjuette reeds 23 jaar ge-
leden is verricht cn hij zich slechts heeft moeten bepalen tot
het onderzoek van enkele arbeiders, en waar Sajet en Polak
hebben gewerkt in een voor de voedselvoorziening 200 abnor-

-ocr page 12-

male tijd, leek het mij nuttig thans een langdurig onderzoek in
te stellen naar de voeding in verschillende lagen der maat-
schappij. De schat van gegevens, die ik heb kunnen verzamelen,
is echter de oorzaak geworden, dat dit werkje zoo geheel anders
is „gegroeidquot; dan ik mij oorspronkelijk had voorgesteld. Zoo
is de behandeÜQg der vitaminen in ons dagelij ksch voedsel
gereduceerd tot een klein hoofdstukje, terwijl vele andere feiten
meer op den voorgrond zijn getreden.

Bovendien maak ik er op attent dat dit werkje allerminst de
pretentie heeft van volledig te zijn. Onder andere is door mij
niet behandeld de toevoer van mineralen en zouten door middel
van de voeding. Allerminst is het echter mijn bedoeling de
mineraal-stofwisseling als quantité negligeable te beschouwen,
doch de onderzoekingen daaromtrent zijn nog in een zoodanig
stadium, dat
Ragnar Berg (2) zich genoodzaakt ziet in 1930
nog te schrijven, dat men zelfs in de grootste handboeken der
Physiologie nog steeds „schwere und grundlegende Fehlerquot;
vindt. Het laboratorium zal ons in de toekomst zeker nog meer
positieve gegevens omtrent deze materie moeten verstrekken,
voordat wij een oordeel kunnen vormen over het al of niet
voldoende zijn (op dit speciale punt) der dagelijksche voeding.

♦) Noot. Het HoUandsche onderzoek van L. H. van Romunde (De voeding der
Trappisten. Diss. Utrecht 1911) leek mij minder geschikt om als vergelijkend materiaal
te gebruiken, daar dit onderzoek een zeer speciale, cn wel lacto-vcgctarische gc-
stichtsvocding betrof.

-ocr page 13-

HOOFDSTUK I.
HISTORISCH OVERZICHT.

Daar het ten eenenmale onmogelijk is een volledig overzicht
te geven over alles wat betreffende de voeding is geschreven,
meen ik te moeten volstaan met zeer in het kort iets mede te
deelen omtrent de ontwikkeling van het wetenschappelijk
onderzoek, de voeding betreffende, vanaf het einde der 18de
eeuw tot den tegenwoordigen tijd.

De wetenschappelijke bestudeering van het voedingsvraag-
stuk begint eigenlijk pas tegen het einde der 18de eeuw.
Lavoisier
verkondigde in 1770 de stellingen, dat alle dierlijke en plant-
aardige substanties bestaan uit koolstof, zuurstof, waterstof en
stikstof; dat de ademhaling een verbrandingsproces is van kool-
stof en waterstof door middel van zuurstof uit de lucht; dat de
constante lichaamstemperatuur der warmbloedige dieren het
gevolg is van dat verbrandingsproces.

Magendie zag in 1800 bij zijn proeven op honden, dat dc
dieren onherroepelijk te gronde gaan na ongeveer 30 tot
33 dagen, als zij alleen gevoed worden met olijfolie, suiker cn
water. Uit deze proeven concludeerde hij, dat stikstof— in de
vorm van eiwit — absoluut noodzakelijk is voor het leven der
proefdieren.

Vanaf dien tijd dateert ook het chemisch onderzoek der
voedingsmiddelen. Het is vooral de Franschman
Boussingault^
die jarenlang onderzoekingen heeft gedaan omtrent de schei-
kundige samenstelling van voedingsmiddelen. Hij vestigde toen
reeds de aandacht op het feit dat diverse mineralen en zouten,
die hij analyseerde uit het lichaam van dieren, noodzakelijk tot
de voedingsbestanddeelen moeten behooren.

De Duitscher Liebig cn de Franschman Dumas publiceerden

-ocr page 14-

ongeveer ter zelfder tijd (ongeveer 1840) hun ideeën, dat men
de voedingsmiddelen dient te scheiden in twee groepen, en wel
ten eerste de stikstofhoudende, die noodig zijn voor den groei
en den opbouw der weefsels, en ten tweede de vetten en kool-
hydraten die noodig zijn voor het behouden der lichaams-
temperatuur. Deze laatste groep zou worden verbrand met
behulp van de zuurstof, die de levende wezens tot zich nemen
door middel van de respiratie.

Het einde der 19 de eeuw zag een enorme vooruitgang in de
kennis van het voedsel- en voedingsvraagstuk.
Berthelot vond
door middel van een zoogenaamde calorische bom, dat 1 Gram
eiwit 4,8 en 1 Gram suiker 4,2 en I Gram vet 9,4 calorieën
leverde, terwijl uit de onderzoekingen van
von Voit, Rubner^
Atwater
en vele anderen bleek, dat de volwassen mensch uit
voedsel — dat moet bestaan uit eiwitten, koolhydraten en
vetten — per dag 3000 tot 3500 calorieën moet halen.

Deze getallen mogen later een weinig gewijzigd zijn, in het
algemeen kunnen wij toch zeggen, dat wij nog steeds voort-
bouwen op deze gegevens, tenminste in calorimetrischen zin.

Behalve koolhydraten, eiwitten en vetten moest doelmatig
voedsel nog tallooze andere bestanddeelen bevatten. Reeds
had, zooals boven reeds is medegedeeld,
Boussingault in het
begin der 19de eeuw in het lichaam van dieren verschillende
mineralen en zouten gevonden, die het dier alleen door middel
van zijn voedsel tot zich kon nemen. Maar pas in de laatste
decenniën der 19de eeuw is, dank zij het rustelooze werken van
chemici, aan dit feit meer aandacht geschonken.

Waar ik, om de redenen in de inleiding genoemd, de toevoer
van mineralen met de voeding in dit werkje niet behandel, is
m.i. hier toch de plaats om de meening van enkele bekende
auteurs daaromtrent mede te deelen. Wij weten dat voor ons
lichaam o.a. noodzakelijk zijn: kalium, natrium, calcium, mag-
nesium, ijzer, koper, zink, mangaan, aluminium, silicium, chloor,
phosphorus, fluoor, jodium, borium. Voorts misschien nog
titaan, broom, nikkel en cobalt. Behalve de genoemde zijn
natuurlijk ook nog noodig zuurstof, stikstof, zwavel, waterstof
en koolstof. Wij vinden deze alle in de aarde cn bovendien in
alle planten en dieren. Daar wij ons voeden met deelen van
planten en dieren, met zaden, eieren, melk enz. meenen
Kestner
en Knipping (29) dat wij de benoodigde mineralen en zouten

-ocr page 15-

zeker in ons voedsel vinden en men daar geen speciale aandacht
aan hoeft te wijden. Ook
Ruhner (57) is deze meening toe-
gedaan. Hij schrijft dat bij gemengde kost zonder twijfel meer
zouten worden toegevoerd dan strikt noodzakelijk zou zijn.
Hij geeft als voorbeeld het volgende: als men aanneemt dat
een dagelijksche toevoer van kalk (CaO) tot een hoeveelheid
van een halve Gram voor een volwassen mensch noodig is,
dan wordt deze hoeveelheid alleen al gedekt door de toediening
van \'310 Gr. melk. En juist op een te kort aan kalk wordt in
den laatsten tijd in vele populaire geschriften de aandacht ge-
vestigd. Tandcariës, een minder goed vermogen om te zoogen,
enz. worden veelal geweten aan gebrek aan kalk. Rubner en
Kestner beweren beide dat van een gebrek aan kalk in ons
voedsel zeker geen sprake kan zijn, zelfs niet bij zoogende of
zwangere vrouwen — die veel kalk verbruiken voor de op-
bouw van het kind — daar vrijwel al onze voedingsmiddelen
kalk bevatten. In dien zelfden geest schreef ook nog kortgeleden
M. L. Muller (45). De physioloog Hammersten (17) vermeldt
dat de mensch met een gewone voeding een overmaat van
mineralen tot zich neemt.
S. /. Thannhauser (79), die uitvoeyg
in zijn boek de mineraalstofwisseling behandelt, evenals de
werking op het mcnschelijk lichaam van zuren en basen, komt
tenslotte ook tot de conclusie dat in normale tijden zeker geen
gebrek of tekort aan mineralen te vreezen is.

Naast de koolhydraten, vetten, eiwitten, mineralen en zouten
zijn er echter nog andere stoffen, zonder welke wij niet kunnen
leven. In 1880 schreef reeds
v. Voit (83) dat zijn proeven
om dieren in het leven te houden met scheikundig zuiver eiwit,
vet, suiker en aschbestanddeelen alle mislukten. Mij schreef dit
toe aan het feit dat mensch noch dier gedurende längeren tijd
een totaal smakelooze kost tot zich kon nemen, zelfs zoo een
kost geheel ging weigeren, en zich a.h.w. liet dood hongeren.
Luiiin nam in 1880 de volgende proeven: muizen, gevoed
alleen met melk, leven maanden zonder bezwaar. Zij gaan echter
dood als iiij de essentieele bestanddeelen van de melk gaf, n.1.
caseine, rnelksuiker en de asch van de melk. Naar aanleiding van
deze Lunin\'sche proeven vraagt
Bunge (8) zich af: „Enthalt die
Alilch ausser Eiwcisz, Fett und Kohlhydraten noch andere orga-
nische Stoffe, die gleichfalls für die Erhaltung des Lebens unent-
behrlich sind? Es wäre lohnend die Versuche fortzusetzen.quot;*)

-ocr page 16-

Een vraag waarop toentertijd nog geen antwoord kon worden
gegeven, maar die wij thans zeker met een volmondig „jaquot;
kunnen beantwoorden.

Door vele auteurs werden de proeven van Lunin herhaald,
en telkens was het eindresultaat de dood der proefdieren. Even-
als v. Voit in 1880 meende
McCollum (4O) nog in 1909 de dood
toe te moeten schrijven aan de totale smakeloosheid van het
menu. Later heeft McCollum die smakeloosheidstheorie laten
varen, en tegenwoordig zien wij in de voedsel weigering reeds
een begin van ziekte bij de proefdieren. Het is vooral
Stepp
(76) geweest die de nadruk gelegd heeft op die voedsel-
weigering als uiting van ziekte. De laatstgenoemde onderzoeker
merkte tevens op, dat terwijl muizen maanden leefden van melk
en brood, zij binnen een maand dood gingen als de kost eerst
grondig was geëxtraheerd met alcohol en aether. Toevoeging
aan de extracten van zouten en zuiver neutrale vetten gaf geen
andere uitkomsten, maar toevoeging van melk of eidooier
voorkwam de dood. Dit deed hem veronderstellen het bestaan
van een voor het leven noodzakelijke onbekende stof, die hij
tot de lipoiden rekende.

Ook Hopkins publiceerde in 1912 gelijke resultaten. Hij voegt
o.a. aan zijne publicatie toe, dat de onbekende factor (of factoren)
van organische natuur is (zijn), die het lichaam zelf niet syn-
thetisch kan bereiden. Hopkins noemde deze factoren toen
reeds „accessory food-factorsquot;.

Op grond van hun tallooze onderzoekingen vonden Osborne
en Mendel^ McCollum en Davis^ dat de onbekende factor die
noodig is voor den groei van het jonge individu, steeds moet
gezocht worden in dierlijke vetten als boter en levertraan, en
vrijwel afwezig is in diverse plantaardige oliën.

McCollum en Davis vonden in 1915 op grond van hun dier-
proeven, dat naast een vetoplosbare factor nog een wateroplos-
bare factor in het voedsel aanwezig moest zijn, die ook nood-
zakelijk was voor den groei van het jonge individu. Zij noemden
deze beide factoren „fat-soluble Aquot; en „water-soluble Bquot;.

Naderhand werden aan deze twee accessorische voedings-
middelen nog andere toegevoegd, die alle noodig bleken te zijn
voor de instandhouding en het welbevinden van mensch en
dier. De lange Engelsche benamingen, als „Growth-promoting
water-soluble accessory B-factorquot; heeft men laten varen, nadat

-ocr page 17-

Funk (12) de naam „vitaminequot; geïntroduceerd heeft. Tegen-
woordig kennen we een heele reeks vitaminen, en wel vitamine
A, B, (weer onderverdeeld in Bl en B2 en misschien B3), C, D, E.

In dit zeer korte historische overzicht moetik thans nog wijzen
op het feit, dat de tegenwoordige kennis der vitaminen zeker
niet alleen het gevolg is geweest van de dier-experimenten.
Reeds sedert eeuwen was bekend, dat sommige ziekte-toestanden
het gevolg waren van het nuttigen van een te eenzijdige voeding
De bij onze zeevarende voorouders zoo bekende en beruchte
scheurbuik wist men te genezen door aan de lijders zoo veel
mogelijk versehe groenten te verstrekken. Onze landgenoot
Eyh/ian heeft in 1897 door zijne ontdekking, dat Polyneuritis
gallinarum en beri-beri identiek zijn, althans beide een gevolg
zijn van het uitsluitend eten van gepelde en gepolijste rijst,
den weg gebaand voor het wetenschappelijk onderzoek bij
menschen,die ziek waren tengevolge van een eenzijdige voeding.
Daar de beri-beri genezen kon worden door de gepelde rijst
te vervangen door de onbewerkte rijst, meende Eykman te
moeten concludeeren, dat de rijstdeelcn die verloren gaan door
het polijsten enz. iets moeten bevatten dat voor de gezondheid
van den mensch noodzakelijk is. Naast en in combinatie met
het dierexperiment heeft de ontdekking van Eykman geleid
tot het ontdekken van de verschillende vitaminen.

*) Noot. In 1905 vermeldde dc Hollander Prof. C. A. Pekelharing in zijn artikel
„Over onze kennis van dc waarde der voedingsmiddelen uit chemische fabriekenquot;
(Ned. Tijdschr. v. Gen. 1905,1 m; het volgende: „zoo men inderdaad waarde mag
hechten aan de ervaring omtrent den gunstigen invloed van sommige voedings-
preparatcn, daarin behalve het eiwit, ccn bestanddeel aanwezig moet zijn, dat reeds
in kleine hoeveelheid, in staat is de spijsverteringsorganen op tc wekken cn den
vocdingstocstand tc verbeteren. In dc melk komt nog ccn onbekende stof voor,
die, reeds in zeer kleine hoeveelheid, van overwegend belang is voor dc voeding.\'\'

-ocr page 18-

HOOFDSTUK IL
EIGEN ONDERZOEK TE ZAANDAM.

Om de vraag te beantwoorden „hoeveel en wat eet de
mensch per dag?quot; kan men verschillende wegen inslaan.
Meestal wordt de z.g. statistische weg ingeslagen, b.v. door
Rubner (55) en door von Tyst(ka (81) en ook door Kuc^^nsld
(32). Om langs statistischen weg te komen tot het levens-
middelengebruik in een bepaald land, neemt men in aanmerking
de in dat land gewonnen levensmiddelen, de invoer en de uit-
voer. Bovendien wordt rekening gehouden met \'t geen voor
veevoer en uitzaaiing van graan noodig is, en \'t geen de indus-
trieën gebruiken. Door een tamelijk eenvoudige calculatie kan
men dan komen tot het totaal verbruik in een land, en zoo tot
de hoeveelheid die de bevolking per hoofd tot zich neemt. In
landen waar de statistische gegevens uitermate nauwkeurig zijn,
kan men zoodoende vrij goede gegevens krijgen. Een tweede
manier is het onderzoek waarbij een reeks van personen ieder
voor zich nauwkeurig hun dagelijksch gebruik opgeven. In
Nederland is deze weg bewandeld in 1907 door
Moquette (44).
Waar Moquette zich niet alleen tevreden stelde met de opgave
van de hoeveelheid alleen, maar bovendien aUe maaltijden stuk
voor stuk op het laboratorium onderzocht, kreeg hij bp deze
wijze zéér nauwkeurige gegevens.

Een derde manier is o.a. gevolgd door A, B. Hill (23),
Ruby M. Odell (48), de Medical Research Council (66),
Corrj Mann (69) en in Nederland door Sajet en Polak (58)
in het z.g. gezinsonderzoek. Deze methode, waarbij het gezin
zijn dagelijksch gebruik noteert, is ook door mij gevolgd.

De voorbereiding voor het onderzoek vond plaats in een
voor Zaandam eigenaardig tijdperk, n.1. in den zomer van 1929,

-ocr page 19-

toen in de houtindustrie te dezer stede een vrijwel algemeene
stakmg aan den gang was. Dit was voor mij een reden om de

-nbsp;gezmnen der houtbewerkers niet in \'t onderzoek te betrekken
ten eerste omdat de inkomsten aanmerkelijk lager waren dan
gewoonlijk en ten tweede omdat het gezinshoofd geen licha-
melijke arbeid verrichtte.

Het is mij mogen gelukken 33 gezinnen bereid te vinden
aan het onderzoek hun medewerking te verleenen. Deze 33 ge
zinnen teUen samen 131 personen. De gezinnen, die ik alle
goed ken — met een enkele uitzondering zijn bet mijn eigen
patienten — zijn allen volkomen betrouwbaar. Op betrouw-
baarheid toch, komt het bij dit onderzoek erg aan. Ik kan er
persoonlijk voor in staan, dat geen van allen mij opgeeeven
zullen hebben, dat ze b.v. natuurboter gebruiken, terwijl in
werkelijkheid margarine werd geconsumeerd. Ook alle vrouwen

—nbsp;op wie toch hoofdzakelijk de taak rustte mij de gegevens
te verstrekken — zijn voldoende nauwkeurig, want naast be-
trouwbaarheid is ook nauwkeurigheid van belang. Bovendien
had Ik zelf nog een controlemiddel, namelijk de gegevens der
kostprijzen van de diverse levensmiddelen; want behalve de
hoevee heden, werden ook de kosten vermeld. Het onderzoek
heeft plaats gehad in het najaar van 1929 gedurende zes achter-
eenvolgende weken, in den winter 1930 gedurende vier weken
en den zomer 1930 gedurende vijf weken. Deze verdeeling is
aldus gekozen om uit te kunnen maken of dc voeding in de
diverse seizoenen verschillend is, zoo ja, in welk opzicht Ik
heb gemeend de feestdagen — Kerstmis, Oud- en Nieuwjaar

I aschen en Pinksterèn — te moeten uitschakelen, omdat tijdens
zulke feestdagen velen afwezig zijn, anderen weer veel bezoek
krijgen, dat op extraatjes wordt getracteerd, zoodat zulke dagen
ge^ goed beeld zouden geven van de wrma/e voeding.

De gezinnen zijn door mij verdeeld in drie welstands-
groepen, n.1.:

groep I de arbeiders en daarmee gelijkgestelden (14 gezinnen);
» II de lagere ambtenaren, kantoorbedienden, opzichters,

enz. (13 gezinnen);
„ III dc iioogere ambtenaren en daarmee gelijkgestelden
(6 gezinnen).

Deze mdeeling heeft o.a. ten doel om dc verscliillcn in
voeding in verschillende milieus te doen onderkennen, zoowel

-ocr page 20-

ten opzichte van de hoeveelheid voedsel, de hoedanigheid
van het voedsel, als van de kosten.

Paupers zijn niet in het onderzoek opgenomen. Daar ik geen
gemeentepraxis uitoefen, ken ik zoo goed als geen paupers, en
ook zou het m.i. lastig zijn bij deze menschen belangstellmg
te wekken en hun nauwkeurig een groote reeks lijsten te laten
invullen. Eveneens zijn zeer rijke gezinnen door mij met ge-
vraagd, daar deze gezinnen slechts een zeer klein contingent
der bevolking van Zaandam vormen. De drie door mij gekozen
groepen zullen wel ongeveer het beeld weergeven van bijna de
geheele bevolking in een industrieplaats als Zaandam.

De hoofden der gezinnen hebben de volgende ambachten:

Groep I: smid (gezin IV), agent van politie (V), emballeur
(VII) werkman gemeentereiniging (VIII), metaalbewerker
aX),\'machinist (XI), fabrieksarbeider (XIII), ovenist (XIV),
rijksveldwachter (XV), timmerman
(XVni), wmkelbediende
(XX), typograaf (XXII), munitiearbeider (XXXI), en bank-
werker (XXXII).

Groep II: zweminstructeur (I), ambtenaar R. v. A. (VI), op-
zichter gemeentebedrijf (X), kantoorbediende (XII). wmkel-
bediende (XVI), hoogere politieambtenaar (XVU), ambtenaar

RvA (XIX), weduwe van een middenstander (XXI), onder-
wijzer (XXIII), kantoorbediende (XXVI), concierge (XXVEI),
handelaar (XXX), amanuensis (XXXIII).

Groep III: hoofdambtenaar gemeente (II), leeraar (III), indus-
trieel (XXV), leeraar (XXVII), leeraar (XXIX).

Aan aUe gezinnen werden ter hand gesteld, naast een prac-
tische grammenweger die tot 500 gram weegt, z.g. weeklijsten

als model op pagina 18 en 19.nbsp;, i i- • ,

Bovendien behoorde bij iedere lijst een budgetli)stjc als

model op pagina 20.

De gang van zaken is als volgt: iedere inkoop werd door dc
huisvrouw direct genoteerd, aldus werd verkregen het bruto-
gewicht van de voedingsmiddelen. Die voedmgsmiddelen dic
gewoonlijk per stuk worden gekocht, werden gewogen, en t

-ocr page 21-

gewicht werd opgegeven. Nu rees meteen de moeilijkheid
hoeveel van dat brutogewicht verloren ging!
HUI (23) volgt
de stelregel dat van alle bruto-voedsel 10 % afvalt voor \'t
gebruik; met andere woorden bij een gebruik van 3000 cal.
moet 3300 gekocht worden.
Saltet (59) geeft als verlieswaarde
aan 3 tot 30
%. Jordan schat \'t verlies in een studentenpension
in Maine, alleen van \'t eiwit, op 15—34 %. Tusschen deze
totaal verschillende cijfers meende ik niet te mogen kiezen. In
eigen keuken is vrij nauwkeurig nagegaan het verschil tusschen
\'t bruto gewicht en \'t gewicht van de panklare spijzen. Het
verlies van
\'t geen aan de pannen en borden bleef hangen na
gebruik kon niet door mij berekend worden, dit verlies zal
op de totale hoeveelheid wel niet van overwegende beteekenis
zijn. Wel werd op de weggeworpen klieken gelet. Als verlies
op \'t bruto gewicht, kom ik dan tot de volgende cijfers:

(♦Wittebrood, bruinbrood, roggebrood, kaas, rundvleesch,
kalfsvleesch, varkensvleesch, paardenvleesch: 5 % verlies.

Wild: 50 % verlies. Versehe visch 40 %, sommige gerookte
visch (b.v. bokking, poon enz.) 50 %.

Aardappelen, uien, vruchten, verliezen door \'t schillen 20 %;
van de verschillende groenten kan 10 % worden afgetrokken,
dat als afval wordt weggegooid. Pinda\'s en hazelnoten ver-
liezen 30 %.

Van melk, room, karnemelk, beschuit, suiker, boter, mar-
garine, vet, olie, eieren, (\'t gemiddelde gewicht is van gepelde
eieren 60 gr.), meel, rijst, boonen, erwten cn versnaperingen
is door mij geen verlies berekend. Natuurlijk is dit niet „wis-
kunstigquot; juist, maar op de groote massa mag die kleine factor
van achterblijvende etensresten wel verwaarloosd worden.

Door mij is niet steeds iedere dagopgave, nóch steeds iedere
weeklijst berekend, maar ik heb voor elk gezin bij elkaar geteld
de weeklijsten van de drie afzonderlijke perioden, in het najaar
dus 6 weeklijsten, in den winter 4 en in den zomer 5. Daardoor
verkreeg ik dus de cijfers van de comsumptie per gezin, resp.
over 42, 28, en 35 dagen. Om tot de comsumptie per man en
per dag te komen, was nog een heelc berekening noodig.Ook
nier moest ik een keuze doen tusschen, door verschillende
auteurs, aangenomen waarden.

Von Ijs^ka (80) rekent in 1929 als „Vollpersonquot; elke vol-
wassene en elk kind boven 11 jaar; 2 kinderen beneden 11 jaar

-ocr page 22-

VOORBEELD VAN WEEKLIJST.

Maandag

Dinsdag \'

Woensdag

Donderd.

Vrijdag

Zaterdag

Zondag

.........................

........................

.........................

.........................

.........................

.........................

........................

.........................

........................

.........................

.........................

•■•■•...................

.........................

.........................

........................

.......................

..........................

....................

......................

..........................

:::::::::

..........................

.........................

...........................

Week van
tot

Wittebrood......

Bruinbrood......

Roggebrood.....

Beschuit (aantal)..

Suiker..........

IMelk...........

Room..........

Karnemelk......

Kaas (vet/mager?)

Boter...........

^Margarine.......

Vet (dierlijk) ....
Vet (plantaardig)
bijv. Delfia

Olie (soort) ----

Rundvl. (versch)
„ (bevrore
Kalfsvleesch ...
Paardenvleesch .
Varkensvleesch ...

Spek ........

W^ild........

00

Visch (versch) ...

„ (gedroogd etc.)
Aardappelen.....

Groenten

(soort rauw)
„ ( „ vat) .
„ ( „ gedr.)
( „ blik).
Uien ...........

Fruit (versch)____

„ (geconserv.) .
Noten..........

Eieren..........

jNfeel (soort).....

Rijst............

Erwten (soort) ...
Boonen (soort) ...
Versnaperingen
(koek, koekjes,
stroop, enz.)..

-ocr page 23-

KOSTEN-REKENING
Week van........................!.........tot............


O

Groenten.............

Maand.
f

Dinsd.
f

Woensd.
f

Don.d.
f

Vrijd.
f

Zaterd.
f

Zond.
f

Totaal
f

Vleesch en visch......

iMelk, eieren en boter..

Comestibles...........

Koek, etc.............

Kruideniersw. (uitgezon-
derd koffie, thee, zout,
azijn, kruiden)......

1

Totaal----f.

-ocr page 24-

zijn ook één „Vollpersonquot;. In 1930 neemt dezelfde auteur
echter de volgende waarden aan:

man boven 20 jaar....... 1

vrouw boven 20 jaar..... 0,90

jongelieden van 15—19 jaar 0,70
„ 10—14 „ 0,50
„ 6— 9 „ 0,30
„ O— 6 „ 0,20

Htll (23) neemt de waardebepaling, die Lusk ons heeft
gegeven.

Het statistisch bureau te Amsterdam rekent de uitgaven voor
een gezin als volgt uit:

man.....

.. . 1

vrouw ...

... 0,9

0—1 jaar .

... 0,15

1—2 „ .

... 0,20

2-3 „ .

... 0,30

3—4 „ .

. .. 0,35

4-5 „ .

... 0,40

opklimmend met 0,05 tot \'t 15de jaar.

Behalve tusschen de hier aangegeven waardebepalingen had
ik te kiezen tusschen de opgaven van:

Engel
man ....
vrouw ..
14-16 jaar
10-13 „
6- 9 „
2- 5 „
- 2 ..

Ahvater (1899)

1,00nbsp;man........1,00

0,85nbsp;vrouw......0,80

0,70nbsp;jongen 14-16 j. 0,80

0,60nbsp;meisje. 14-16 „ 0,70
0,50 10-13 „0,60
0,40 2- 5 „ 0,40
0,30 - 2 „ 0,30

Lusk (1919)

man........|,00

vrouw......0,83

jongen 13-20 j. 1,00
meisje. 13-20 „ 0,83
10-13 „ 0,83
6-10 „ 0,60
- 6 „ 0,50

Ik heb voor het onderzoek gekozen dc opgaven van Lusk^
met dien verstande, dat ik een borstkind dat tevens bijvoeding
kreeg niet heb gerekend op 0,5 doch op 0,2 „manwaardequot;,
een kind van 1 jaar op 0,3.

-ocr page 25-

Het is hier de plaats om een voorbeeld der berekening te
geven. Het eenvoudigste geval, waarin geen logée\'s of gasten
te verwerken zijn is \'t geval van gezin XIV:

Man, 35 jaar; vrouw, 32 jaar; jongen 5 jaar. Gezmswaarde
is volgens Lusk 1 0,83 0,5 = 2,33 „manquot;. Gedurende
de 1ste periode van 6 weken maakt dit dus 42
X 2,33 = 97,86
„mansdagenquot;. In de 2de periode van 4 weken 28
X 2,33 =
65,24 „dagenquot; en in de 3de van 5 weken 81,55 „dagenquot;. Alle
cijfers, verkregen uit de opgaven van de drie verschillende
perioden, behoeven dus respectievelijk gedeeld te worden door
97 86 65,24 en 81,55 om te komen tot de getallen die de com-
sumptie „per man, per dagquot; aangeven. Op deze wijze zijn alle
lijsten van aUe gezinnen behandeld. Dit zou betrekkelijk een-
voudig zijn geweest, als er niet van tijd tot tijd gasten of logees
waren, of als een van de huisgenooten nooit eens afwezig was
geweest. Helaas was dit maar al te vaak \'t geval. Meerdere
keeren kreeg ik de opgaaf dat er b.v. „één vrouwelijke gast
was geweest gedurende één dag met uitzondering van het
ontbijt, en één mannelijke gast op drie middagmalen!quot; En
dit geval speelde zich af in tallooze variaties! Het bleek toen
voor mij noqdig te weten de verhouding van de voedings-
waarden van \'t geen genuttigd wordt aan \'t ontbijt, de koffie-
maaltijd en het middagmaal. In de literatuur heb ik slechts
een drietal opgaven kunnen vinden van een dergelijke bereke-
ning, namelijk bij
Dtmluce cn Greemvood (66), bij E. Remy (52),

en bij Habs (16).

De eerste onderzoekers onderzochten dc menage van En-
gelsche munitiearbeiders. De uitgebreide Engelsche „theequot;
maakte \'t noodig een verhoudingsgetal te vinden tusschen
ontbijt, middagmaal, thee en avondmaaltijd. Zij komen tot de
verhoudingscijfers van 1021 : 973 : 603 : 1097, getallen die met
bruikbaar waren voor hun tallooze berekeningen. Zij hebben
deze verhoudingscijfers aldus vereenvoudigd: 100 : 100 : 60 : 100
(5:5:3:5). Remy (52), dic nagegaan heeft \'t geen \'t middag-
maal biedt aan Frciburgsche studenten, vond dat \'t gemiddelde
middagmaal een waarde had van 1326 calorieën, hetgeen volgens
hem per dag een hoeveelheid cal. van 3000 zou geven, l lij
schat de twee boterhammen-maaltijden op ieder 835 calorieën.
Hier is dus de verhouding 835 : 835 : 1326. Vereenvoudigd zou
dit komen op 2:2:3. Habs geeft aan ccn verhouding van 29:30:41.

-ocr page 26-

Zelf heb ik getracht voor Holland een verhoudingsgetal te
vinden, dat weergeeft de verhouding tusschen de voedings-
waarde van ontbijt, koffie- en middagmaal. In verreweg de
meeste gezinnen die aan \'t onderzoek hebben deelgenomen,
heeft een (of meer) der gezinsleden zich de moeite getroost op
te schrijven wat liij dagelijks nuttigde aan ontbijt, koffie- en
middagmaal. Ik ben op deze wijze gekomen tot de verhoudings-
cijfers van 3 : 3 : 4. Wel ben ik zoo vrij geweest de versnape-
ringen bij ontbijt en koffiemaaltijd op te tellen, hoewel deze
dan meestal niet genuttigd worden. Toch leek \'t mij \'t ratio-
neelste de versnaperingen bij de broodmaaltijden te voegen.

Deze verhoudingscijfers heb ik bij mijn onderzoek gebruikt.
Om een voorbeeld te geven neem ik gezin XXV, gedurende
de eerste periode van 6 weken. Het gezin bestaat uit man (37 j.),
vrouw (33 j.), jongen (4 j.), dus samen een gezinssterkte vor-
mende van I 0,83 0,5 = 2,33 „manquot;. Ik vind echter
aangegeven dat er zes maal een mannelijke gast op het middag-
maal is geweest, en dat het hoofd van het gezin drie maal het
middageten buitenshuis heeft genuttigd. We krijgen dus bij het
totaal aantal dagen (42
X 2,33 = 97,86 dagen) nog 3 middag-
maaltijden extra. Als we aannemen dat door het middagmaal
0,4
X het dagrantsoen wordt genuttigd, moeten we bij 97,86
nog 3
X 0,4 = 1,2 optellen. Dit gezin heeft dus 99,06 „dagenquot;
gegeten. De gegevens worden door 99,06 gedeeld om tot de
consumptie „per man per dagquot; te komen.

Nog lastiger werd het om gezin XXI te beoordeelcn. Ook
hier heb ik gebruik moeten maken van de bovengenoemde ver-
houdingsgetallen.

Het gezin bestaat uit vrouw (43 j.), meisje (19 j.), jongeman
(22 j.), jongen (13 j.) cn een werkster (29 j.), die een dag per
week komt middagmalen cn koffiedrinken, voorts twee meisjes
(14 cn 12 j.), die een wisselend aantal dagen per week de koffie-
maaltijd gebruiken, en een jonge man (18 j.), die meestal komt
„week-endenquot;. Dc opgaven van dit gezin luidden voor dc
eerste weck van de eerste periode als volgt:

ONTBIJT
Maandag 2 vrouwen, jongen, man.
Dinsdag 2 ,, , „
Woensdag 2 „ , „

-ocr page 27-

Donderdag 2 vrouwen,nbsp;jongen

Vrijdag 2 „ ,nbsp;„

Zaterdag 2 „ ,nbsp;„

Zondag 2 „ ,nbsp;gt;

man.

KOFFIEMAALTIJD
3 vrouwen, jongen, man,
2 ) )) gt;

meisjes.

Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag

Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag 2
Vrijdag 2 » , »
Zaterdag 2 gt;gt; gt; jgt; gt; gt;gt;
Zondag 2 gt;gt; gt; jgt;

Van deze opgaven wil ik de volledige berekening laten volgen.
De opgaven van de andere weken zijn op dezelfde wijze door
mij behandeld.

Ontbijt Koffiemaaltijd Middagmaal

1,83
2,66
2,66
3,66
2,66
3,66
2,66

6,15
4,32
2,66
5,15
4,32
2,66
3,66

Maandag gezinssterkte 3,66

Dinsdagnbsp;„nbsp;2,66

Woensdagnbsp;„nbsp;2,66

Donderdagnbsp;„nbsp;2,66

Vrijdagnbsp;„nbsp;2,66

Zaterdagnbsp;„nbsp;2,66

MIDDAGMAAL

1nbsp;vrouw , jongen.

2nbsp;vrouwen, „
2 )

man.

Zondagnbsp;„nbsp;3,66

Totaal 20,62nbsp;28,92nbsp;19,79

Het ontbijt vertegenw. dus 20,62 X 0,3 = 6,186 mansdagen
Het koffiemaal „ „ 28,92 X 0,3 = 8,676
Het middagmaal „ „ 19,79 X 0,4 = 7,916

22,778 mansdagen

-ocr page 28-

Op dezelfde manier kom ik voor de andere 5 weken tot de
volgende getallen: 23,910, 14,532, 26,976, 26,221, 29,428.

In totaal vertegenwoordigt dit gezin gedurende de 6 weken
van het onderzoek 143,85 „mansdagenquot;.

Ik geloof niet dat \'t noodig is, voor alle gezinnen de be-
rekeningen te laten volgen. Gasten zijn op de bovenvermelde
wijze bij het totaal aantal dagen opgeteld, afwezigen op
dezelfde wijze afgetrokken.

Noot. Het bestek van dit boekje laat niet toe het verlies op alle in mijn keuken ge-
wogen eetwaren te geven. Ik zal volstaan met een enkele greep uitdiewegingentenemen
om een kleine verklaring te geven hoe ik aan het percentage, dat verloren gaat, kom.

Klein wittebrood (400 Gr. bruto): geconsumeerd 383 Gr. Verlies dus iets minder dan
5 %. Hoe harder de korst of hoe ouder het brood, hoe meer verlies. Van tijd tot tijd gaat
er meer verloren, b.v. in den winter door het voederen van vogels. Een huisvrouw, die
zuinig is, kan op gemiddeld 5 % verlies rekenen. Eveneens is dit het geval bij tarwebrood.
Als roggebrood wat langer dan een paar dagen blijft liggen, wordt het verlies door het
uitslaan en de harde korst hooger, n.1. 8%. Ik heb echter 5% verlies gemiddeld ge-
rekend, omdat in grootere gezinnen dc gelegenheid tot het hard worden der korst cn
het uitslaan veel kleiner wordt.

Jonge kaas, 250 Gr. bruto: geconsumeerd 240 Gr.

Oude kaas, 250 Gr. bruto: geconsumeerd 225 Gr. Voor kaas is het verlies door mij
dus gemiddeld op 5 % gerekend.

Het verlies op vlecsch hangt voor een groot deel van de kwaliteit af. Hoe beter dc
kwaliteit, hoe minder groot het verlies; praktisch gaat er dan niets verloren. Is de kwali-
teit slechter, dan is het afval aanmerkelijk grooter door pezen, kraakbeentjes, bloedvaten
enz. Het uitsnijden van deze weefsels geeft een verlies van ongeveer 5 %. Bij karbonade
kan ik zelfs op een verlies van 25 % rekenen. Bij de berekeningen heb ik aangenomen
dat een middelmatige kwaliteit viccsch is gebruikt.

Visch geeft veel afval. Een bot van 250 Gr. verliest 105 Gr., een schclvisch van 750 Gr.
verliest 290 Gr. 500 Gr. ongepelde garnalen verliezen door het pellen 300 Gr. Een stroo-
bokking van 125 Gr. geeft 40 Gr. afval.

Dij aardappelen maakt het nog al verschil door wie cn hoe ze geschild worden. Onge-
veer kan men rekenen dat iOOO Gr. aardappelen in den winter door het schillen 240 Gr.
verliezen, cn in den zomer 180 Gr. Gemiddeld dus 20%. Voor appels cn peren heb ik
hetzelfde percentage gevonden. Een sinaasappel van 175 Gr. levert 135 Gr. eetbare rest,
een mandarijn van 95 Gr. l.iat 80 Gr. over. Ook hier is het gemiddelde verlies dus on-
geveer 20%.

Bij de groenten was het berekenen van het afval het lastigste. Dc groenten, aan mij
opgegeven door de proefpersonen,zijn vrijwel alle panklaar gewogen. Hiermee is bedoeld
dat b.v. van savoyckool dc groote buitenste bladeren zijn verwijderd, evenals de stronken
J^n bloemkool, boerenkool enz. Toch heb ik gemeend daarna nog 10% verlies te moeten
berekenen. Met wasschcn, snijden, uitzoeken b.v. van spinazie, slinken cn bereiden ga.it
cr nog al wat verloren. Orjk hier zal dc cenc huisvrouw op veel minder verlies behoeven
te rekenen dan dc andere.

-ocr page 29-

jaar, 2 iongen(s)
2
jaar, 1 meisje(s)
gt;gt; 1 gt;\'
2 „
i
2

20

16, 15, 13, 10 „
18
7

14

17, 4
12

5

22, 13

„ 2

1

2

„ 1
.. 1
2
1

1

4
2

, 10
18

20

5

6. 3, 1

SAMENSTELLING DER GEZINNEN

Gezin

18, 16
19, 15
4

40
44

34.nbsp;59
34
52
47

35.nbsp;62
39
44
36
34
32
52
32
39
39
60
30
28
43
43
28

32
29

33
27
20

38
40

39
45
33
33

1 vrouw(en)

1

2

42
49

36

37
46
48

31. 70
42

40

41
36
33
52
35
44
38
60
33
33
44

29

33
28
37

34
34
44
54

30
51
30
34

Inbsp;I nian(ncn)

IInbsp;1

jaar.

IIInbsp;1

IVnbsp;1

Vnbsp;1

VInbsp;1
\' Vil 2

vin 1

IX 1

Xnbsp;I

XInbsp;I

XIInbsp;I

XIIInbsp;I

XIVnbsp;I

XVnbsp;\\

XVInbsp;1

XVIInbsp;1

XVIIInbsp;1
XIX 1

XXnbsp;1

XXI
XXII 1

XXIIInbsp;I

XXIVnbsp;I
XXV I

XXVInbsp;I

XXVIInbsp;1
XXVIII I

XXIX 1

XXXnbsp;I

XXXInbsp;1

XXXIInbsp;I

XXXIIInbsp;1

I j

Sterkte ^

16 jaar ............ 4,66

20 ..............4,66 P

\'V ■■ :;::;::::::: E
•• ::::::::::;; 2:S I

5 ..............

n ............s-

7nbsp;........... 2,43 t-t

8nbsp;; ............ 2.« lt;R

.......:::;::: Jj^

quot; quot; ........... 1,83 P

............ 2,33

5, 2 ..............2.63 p

12, 4 :..............3,16 ^

quot; lt;

.3 :::::::::::: ^^

............ 2,33 quot;

4nbsp;............ 2,63

1, 20 :: ............ 2 86

10 ..............3,49

H „ ............ 3,66

2, 16 „ ............ 2,86

23 „ ............ 3,66

\' ........... 2,33

............ 2,93

tsj
O

-ocr page 30-

Het totaal aantal „mansdagenquot; dat gedurende het geheele
onderzoek werd nagegaan, bedraagt voor de diverse gezinnen:

Najaar 1929

Winter 1930

Zomer 1930

Gezin

I

195,72

130,48

163,10

5gt;

II

178,80

124,40

155,85

5)

III

197,76

131,84

182,29

gt;5

IV

102,06

68,24

99,61

55

V

136,42

93,65

112,85

55

VI

120,82

79,24

122,99

55

VII

174,72

118,97

139,82

55

VIII

237,72

158,84

198,10

55

IX

118,86

79,24

99,05

55

X

132,58

83,14

106,50

55

XI

108,86

68,04

vertrokken

55

XII

102,06

68,04

84,08

55

XIII

186,84

125,72

130,27

55

XIV

97,86

65,24

71,55

55

XV

167,72

114,08

142,60

55

XVI

144,06

96,04

120,05

55

XVII

76,86

51,24

64,05

55

XVIII

118,56

71,06

87,22

55

XIX

110,46

73,64

127,63

55

XX

132,72

88,48

110,60

55

XXI

143,85

90,58

107,29

55

XXII

79,56

51,24

64,05

55

XXIII

76,86

51,24

56,36

55

XXIV

140,52

95,15

110,12

55

XXV

99,06

69,54

86,22

55

XXVI

■ 110,46

77,30

98,05

5gt;

XXVII

116,35

70,83

85,82

5gt;

XXVIII

146,58

97,72

122,15

5J

XXIX

153,72

102,48

124,44

55

XXX

120,12

77,71

98,10

5)

XXXI

152,12

102,48

128,10

\'gt;

XXXII

97,68

65,24

81,55

55

XXXIIl

123,06

82,00

93,76

Nog enkele opmerkingen omtrent de deelnemende person

-ocr page 31-

kon nagaan, volkomen gezond. Daar het onderzoek zich over
langen tijd uitstrekte (ongeveer een jaar), mag het geen ver-
dring wekken, dat er enkele personen ziek werden In
nvee gevLn kreeg ik te doen met ulcus du°dem m heten
eraad n.1. bi) het gezinshoofd van gezin IV, en het hoofd
Ifn gezin XU. Beide personen hebben hun gewone arbeid
kunnen blijven verrichten. De gezinnen zijn, ondanks
een voor
geschreven dieet van de gezinshoofden, metnbsp;d volt;«

het verdere onderzoek. Het hoofd van gezin VII heeft m het
voorjaar 1930 een aanval van nephrolithiasis gehad.

Het gezin XI vertrok in het voorjaar 1930 naar Amsterdam
Daar dl man een totaal andere werkkring kreeg, egt;genh|k zetfs
in groep II kwam te staan, heb ik dit gezin verder quot;\'tg^^eld
towel zij mij vrijwillig aanboden toch nog de komende lijsten

\'quot;?eSottquot;e moet ik nog wijzen op het feit dat twee jongens

in gezin II lacto-vegetariër zijn.

Koffie en thee, keukenzout en specerijen ajn met meege

rektd. evenmin de alcohol. Slechtsnbsp;f

vertelde mij, dat hij \'s Zondags één borreltje dronk. Deze hoe-
veelheid ml\'en ik gerust te kunnen -gluten bj h«^^

7onals reeds is gezegd op blz. 17 heb ik de weeuijsten in
de?ïlSke|erifden%geteld. Voor het na,^^^^^^^^^^^
winter zijn dan verwerkt 2 X 33, voor den zomer 32 «rzamei ■
lijsten, diar in den zomer gezin XI met heeftnbsp;Deze

Vr Misten die dus alle gegevens bevatten, te publiceeren, is
nÄ doe:Sijk Ik vols®ta®er mee. een voorbeeld te geven van

de 3 lijsten van gezin Z (tabel I).

Alle aan mij verstrekte gegevens benevens de vm^^\'^fquot;
zijn door mij gedeponeerd in de .Un-ersiteitsÄheek e
U recht, waarvan de bibliothecaris de goedheid had ze te
accepteeren. Voor belangstellenden zullen zij zeker ter be-
schikking staan.

-ocr page 32-

ï-3 ■ t;

»ÎS^

m

-ocr page 33-

PERIODE B.

PERIODE C.

TABEL I.

PERIODE A.

Voedingsmiddelen

^ Wittebrood...............

I Roggebrood..............

Beschuit .................

Suiker...................

Melk....................

Room ..................

Kaas (vet) ..............

Boter...................

I Vet (dierlijk)..............

Rundvleesch.............

Paardenvleesch...........

Varkensvleesch...........

, Visch (versch)...........

„ (cons.)............

Aardappelen ............

Uien...................

Noten ...................

Eieren..................

Meel....................

Rijst....................

Erwten.................

Koekjes ................

Jam....................

Fruit (versch) Appels -----

Peren .....

(nbsp;Druiven----

Fruit (cons.) Rozijnen----

Pruimen ...
Groenten Wortelen ..

Spinazie ...
Savoye kool

Andijvie----

Slaboonen ..

Bieten......

Kool-
hydr.

Bruto
(Gram)

0/
/O

afval

Eiwrit

Netto

Vetten

14200
1710
195
7250
2520
18

2640
342

19

1860

20
1020

31
205
1045
1840
255
150
240
855

20
330
390
410
178
420
380
5

55
25
2
19
5

52
11
220
128

85

32
12
14
7

13322

615
92
30

1980
120
1140
5250
4100
1045
220
500
42
96
74
6
590
390
41
15
28
655
2

34200
5700
300
7250
60 L.

L.

425a
6250
5000
5225
8400
1615
840
1150
37200
1600
1225
3540
3750
2500
2000
5450
500
13800
8400
400
750
270
4350
900
6700
8000
900
3850
1800
450
900
750

36000
6000
300
7250
60 L.

L.

4500
6250
5000
5500
8850
1700
1400
2300
46500
2000
1750

59 st.
3750
2500
2000
5450
500
17250
10500
500
750
300
4850
1000
7400
8850
1000
4250
2000
500
1000
750

5
5
5

40
50
20
20
30

7800
116
122

2810
2000
1120
3260
325
660
590
44
430
108
200
7

315
96
29
270
104
9
17
35

20
20
20

10
10
10
10
10
10
10
10
10
10

1

9
1

9

3
47
24

8

4
2
4
1

17144

Roode kool
Snijboonen..
Bloemkool .,
Lof........

46360

Periode A (6 weken).nbsp;lt;

Gezin Z. Gezinssterkte 3,43 „manquot;. Aantal „mansdagenquot; 144,06.
Het gezin bestaat uit: man......38 jaar 1

0,83
1

0,60

vrouw
jongen
meisje

39 jaar
12 jaar
8 jaar

Calorieën

Voedingsmiddelen

Bruto
(Gram)

0/
lo

afval

Netto

Kool-
hydr.

Eiwit

Vetten

Calorieën

23600

5

22420

9400

1720

404

49500

400

5

380

156

25

5

790

4000

5

3800

1140

228

61

6200

750

750

487

48

75

2900

5500

5500

5500

22550

45 L.

45 L.

1890

1395

1482

27450

y2 L.

L.

18

20

120

1275

2100

5

2000

480

540

7000

3750

3750

19

3150

29450

800

800

33

656

6210

3300

5

3135

627

627

8400

4900

5

4650

1022

121

5300

4800

5

4560

774

1415

16350

250

250

9

225

2130

Visch (versch)..............

1100

40

660

118

,33

790

800

50

400

84

34

660

32000

20

25600

5370

590

51

24800

1250

30

875

88

i 236

428

5300

10 st.

600

1 66

66

880

1950

1950

1460

1 214

21

7080

1500

1500

1200

! 106

9

5440

500

500

280

1 105

7

1610

750

_

750

585

; 28

9

2600

1600

1600

1 1040

112

192

6500

Bonbons ...................

500

500

1 300

20

150

2700

Fruit (versch) Appels .......

8500

20

6800

! 326

37

1425

Sinaasappels ..

4200

20

3360

336

20

10

1545

Fruit (cons.) krenten en roz.

1250

10

1125

640

i 28

14

2870

pruimen......

500

10

450

1 194

9

2

855

Groenten (v.) Lof..........

4900

10

4410

202

40

4

1058

Savoye kool...

4400

10

3960

186

131

28

1540

Bleten........

1750

10

1575

110

35

3

630

Spruiten......

750

10

675

40

34

3

337

Soepgroenten..

500

10

450

18

5

2

110

Rapen ........

1000

10

900

22

8

1

126

Grocnten(cons)SIaboonen----

4800

4800

154

625

Snijboonen....

1200

1200

22

29

5

252

Zuurkool .....

500

500

6

7

1

60

Spinazie......

700

700 •

6

8

2

77

31176

8470

9956

255375

Periode B (4 weken).

Aantal „mansdagenquot; 96,04.

Voedingsmiddelen

Wittebrood.................

Bruinbrood ................

Roggebrood ................

Beschuit...................

Suiker.....................

Melk......................

Room .....................

Karnemelk.................

Kaas (vet) .................

Boter......................

Vet (dierlijk)................

Olie.......................

Rundvleesch................

Paardenvleesch..............

Varkensvleesch..............

Visch (versch)..............

Aardappelen................

Noten .....................

Eieren.....................

Meel......................

Rijst......................

Koek......................

Koekjes....................

Hagelslag..................

Fruit (versch) Sinaasappels ..
Fruit (cons.) Krenten en roz.

Pruimen •......

Groenten (v.) Sla ..........

Bieten........

Rhabarber ----

Rapen ........

Spinazie......

Andijvie......

Bloemkool____

Postelein .....

Wortelen .....

Bruto
(Gram)

Kool-
hydr.

0/
/o

afval

Netto

Eiwit

Vetten

12200
156
1000
1150
6250
2250
111
210

29070
380
3335
1770
6250
53V2 L.

3 L.

6 L.
525
5750
4000

0,2 L.
4510
5750
2660
1200
32400
1050
5100
4500
2000
2000
1500
250
8160
1500
400
1930
315
2250
1350
8100
2300
4300
1350
720
1040

2240
25
200
114

1660
123
156
126
29
146

902
1262
452
216
745
284
561
495
142
74
105
10
49
38
8
37
7
9
18
97
37
64
13
9
25

10478

544

5

53
177

1865
720
60
142
4840
3280
200
902
150
824
60
65
515
561
49
12
24
180
82
24
18
2

6
1

5
3
24
7
17

3
1

4

15425

30600
400
3500
1770
6250
53V= L.

3 L.

6 L.
550
5750
4000

0.2L.
4750
6050
2800
2000
40500
1500

85 st.
4500
2000
2000
1500
250
10200
1650
450
2140
350
2500
1500
9000
2550
4780
1500
800
1040

5
5
5

40
20
30

6800
105

3375
1600
1560
975
142
816
855
172
21
22
63
115
65
27
82
12
33
19

40186

20
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10

Groenten(cons)Snii boonen____

Aantal „mansdagenquot; 120,05.

Periode C (5 weken).

76000
9300
1160
29725
36600
1275
14850
49000
39000
14100
9600
5780
1010
1900
36100
625
7420
5200
13600
9100
6440
22200
1375
2900
254
196
1920
475
1125
99
2610
1200
117
1540
594
105
162
180

404837

3,43

-ocr page 34-

mm-

IK

-ocr page 35-

HOOFDSTUK III.

DE SAMENSTELLING VAN HET VOEDSEL
TE ZAANDAM.

Het is onmogelijk de vrije mensch — in tegenstelling met
b.v. soldaten, gevangenen, gestichtsbewoners etc. — voor-
schriften te geven, hoe en waarmee liij zich moet voeden.

Terecht merkt Saltet (59) op, dat de mensch, die niet door geld-
zorgen wordt gekweld, eet wat hem smaakt en daarvan genoeg
eet; m.a.w. daarvan zooveel eet, tot liij zich verzadigd gevoelt.

Wel heeft o.a. Riéner voor verschillende beroepen berekend,
hoeveel calorieën de werkende mensch noodig heeft, maar de
vraag is of deze zich wel veel aan die cijfers gelegen laat liggen.

Zoo concludeert Moquette (44) uit zijn onderzoek bij 8 Utrecht-
sche arbeiders, dat de samenstelling van den kost niet afliankelij k
is van de zwaarte van het werk, maar waarscliijnlijk in hoofdzaak
afhankelijk is van de financieele omstandigheden, cn dat er geen
reden is om aan te nemen, zooals Rubner doet, dat elke arbei-
derscatcgorie haar eigen samenstelling van den kost zou hebben.

„It will be seen, that there is a rough parallellisme between
„income per manquot; and the energy supplied in the food
expressed in caloriesquot; wordt geschreven in: „The report on
the nutrition of miners and their familiesquot; (68).

Ruimer (57) berekent voor enkele groepen arbeiders het
volgende aantal benoodigde calorieën per dag:

Zittend mensch in rust 2519 calorieën
Zittend spierarbeider . 2644 „
Staandnbsp;„nbsp;2662

Schoenmaker........ 3472

Smid............... 3776

Hooier ............. 4338

gt;gt;
gt;gt;
»
»

-ocr page 36-

X

i

►—4

X
lt;

X

X

X

lt;

lt;

lt;

lt;

Gezin

3.

rt
gt;

Vjn
ON

Ui
^

a;

0

ïfe
0

s

ugt;
00
KJ

Ui
ON

00

Ul

1

UJ

UJ
Ul
Ul

KJ

Koolhydr.

8

88

00

Ui

s

Ki

g

g

^

g

8

Eiwitten

O^

s

ü»

§

0

S

s

^
K)

vO
^

g

§

s

?o

S

Vetten

1-

0

0

S

Ui
i

Ui
Ui
Ui

0

Ui
§

1

Kgt;

s

i

Ui

0

ö

Ki
ON
Ki

0

^
Ul

0

UJ
^

0

Calorieën

i

Ui

s

è
Ui

Ui

Ui
Ui

UO

i

Ui

Ui
Ui
KJ

Ul
Ui
vO

è
00

Ui

Ui

vS

fe
ON

Koolhydr.

1:

rt

co

ë

s

Ui

vO

IK

vO


Ui

^

NO
UJ

Eiwitten

i

g

^
K3

00

i

Ki
Kgt;

Ui

üï
0

99
so

s

i

fo

Ul

Vetten

fD

^
0

KJ
00

Ö

^
Ui

0

Ui

s

Ui

0

0

Ui
8

g

Ki
i

^
0

g
s

Ul

0

Ui

Calorieën

r

Ki
VJl

Ui

s

è
0

UJ

0

UI

KJ

ê

ë

Ul

0

UJ
Ui

UJ
Ui

è

Ui

s

Koolhydr.

rt

§

g

^

0

tS

1

0

1

Eiwitten

0\'

0

üi
NO

Ki

g

i

s

i

ÖN

w

rt

3

ü3

42«

00
ON

S

Ul

0

Vetten


^

rt
?r

rt
3

§

§

ife
Ui
Ui

Ui

0

UJ

S

Ui

Ui

s

Ui

Ui

s

Ui

Ui

0

ö

§

UJ

0

K)

iS

Ul

Calorieën

ê
Ui

Ui

00
K)

i

è
UI

^
ON

t
Ul

UJ

s

UO
Ul

0

Ul
g

0

UJ

Ui
2

^
UJ

Koolhydr.

0
rt

3
amp;

rt

CU
rt

S

00

Ui

Üi

S

NO
co

^

g

00

s

iS

Eiwitten

Ci

i

üï

m

fo

üi
Ul

g

Üi
NO

s

Vetten

5\'

Ul

Ui
gt;«4

^
iS

»«J

Ui

Ui
^

Ui

Ui
§

Ui

^

vO
K3

Ul

*

Ui

0

Ki

vO
Ui

KJ
ON
UJ

Ui
fe

00

Calorieën

l
3

5

Gd
w

X

s

cw
ngt;

3
EI

Cb
ft

5
sr

^ 5-

quot; I

3

3

II ^

I I-

NJ f»
fïl

gt;5 3

O

fS

3

E

oo

M-

O\'\'
VJO

lt;

O
O

t-l

%


N_

5quot;

X

s

xs

n
3.

UJ lt;Tgt;
gt;

ü

O
W

HH

CA)

n

O
w

c;

hH

lt;1

9

I

ê-
^ p-

_ 3

-

-

^ ÖO

0

1

TJ

OJ
ON

O
^

n

ft
p

O*

O

rt

ngt;

O-

(Tgt;

vfe

(D

O

3
p-

3\'
■n

n

M-

O

MH

O S

O

O-

fS

n

Ui
VjJ

s

VJl

M-
M-

iP \'S

Ki 2

amp;
s-

n

K3
ON

CU
rt_,
CU

fs

•O

ra

o\'
Q-
n

3, ^ _

lt; s

X

lt;

lt;

i

1

X
X

X
lt;

X

X

lt;

Gezin

fD

i È

UJ
Ui
Ui

Ul

±
0

Ui

S

fe
0

1

Ui
ë

Ul
Ul

0

è

fe
0

4a.
Ul

Koolhydr.

s:

rt

vO
Ui

SS

io

KJ

S

gs

NO
UJ

s

s

fS

5

ë

g

vO
KJ

Eiwitten

gt;

ON
^

rt
W
rt
3

öt

0

fo
Ui

üï
0

üï
ON

E

ül

i

i

üi

ON

Vetten

UJ
KJ

S

Kgt;
§

è

UJ

00
ë

UJ

0
0

Ui
Ul
Ul

0

Ui
i

UJ
§

00
0

fe
0

Ui
Ul

s

ON

UJ
Ul

8

Calorieën

fe

00

UJ
-ti.
Ul

UJ
fe

è
0

Ul

s

fe
0

UJ
Ki
Ul

Ul

KJ

fe
^

S

Koolhydr.

fD

3.

S-

rt

D3

SS

g

S

•«j

8

0

Ul

s

g

s

ë

s

SS

Eiwitten

fo
co

i

ÖN

g

üï

«

ül
0

5

1

3

Ul

0

S

§

Vetten

i

UJ
Ui

1 S

g


Ul

ê

UJ
NO
Ul

0

§

UJ
Ul

§

§

i

Ui

0

Ui
Ul
Ul

0

UJ
UJ

8

Calorieën

I

1

1 ^

co

UJ
UJ
UJ

Ul
8

S

3

fe
KJ

è
Ui

Ui
Ui
KJ

NO

00

fe
UJ

Ui
Ul

»vl

NO

0

Koolhydr.

ï
Q

sO
Ul

s

S

s

00

Ul

ON

00
^

S

§

NO
CO

Eiwitten

Cu
rt

O

fo
UJ

ON

üï
UJ

00

i

i

ül

Vetten

Ul
^

ra

Ui
Ul

i

UJ

2
Ul

i
Ul

KJ
Ui

0

Ui

0

è

i

iS
0

fe
s

Ui
Ul

S

i

Ui
00

Ul

Calorieën

ra

ê
sO

UJ
Ui
•vj

i

Ui
UJ

00

•Vj

È

KJ
ON

Ul

fe
NO

Ul

fe

Koolhydr.

0
^

CU

rt .

Hl

rt

vO
KJ

NO
Ul

öo

S

§

sO

g

ë

s

tS

Eiwitten


KJ

s

Oo

i

üi
0

i

Ui
Ul

i

^

öo

•vj

i

ÜJ
KJ

Vetten

5\'

Ul

UJ

KJ
^

KJ

1

Ui
Ul

2

Ui
sO
UJ
Ul

M

Ui

UJ
Ki

Ui

Ul

Ui

Ui

KJ
Ui

Ul

»vl

Ui
Ul
KJ
Ui

Ui

fe
KJ

UJ
Ul
UJ

oo

Calorieën

i
f

S

X

1

lt;

X

X
lt;

Gezin

rt

Ul

1

Ui

s;

Ui

S

UJ
è

Ui

00

Ul

Koolhydr.

0\'
CU
rt

gt;

ON

g

g

NO

Eiwitten

?r

3

öo

0

g

5

ÜJ

i

8

Vetten

Ui

00

CïJ

s

Ui
§


8

^
Ul

0

§

Calorieën

S

È

Ui
NO

UJ

i

Koolhydr.

?
g-

ro

i

§

vO
•vl

«

a

Eiwitten

1

öo
00

fe

üi
0

fo

Vetten

1

\\D
Ul

0

s

ë

0

Ui
g

0

Calorieën

3

Ui

^

Ui
Ul

Ui
Ul

CJN

Ui

s

Ui
Ul

Koolhydr.

0 \'

8

iS

Eiwitten

CU

rt

0

s

0

Üj

Ui

üi
00

VI

Vetten


^

rt

S

§

§

Ui

0

s

Ui

s

Ul

0

Calorieën

x-

ra
3

ë

fe
ON

Ui

s

Ui
Ul
NO

UJ

s

Ui

s

Koolhydr.

0

ra

3.

n *

fo
0

8

NO
KJ

SS

Eiwitten

s

rt

i

S

a

ÜJ
quot;»j

g

Vetten

3\'

Ul

UJ

00

UJ

00

Ui

8g
UJ

Ui

uj

0

UJ

5

KJ
NO

KJ
^

Calorieën

1
3

CU
rt

O

rt

3

S

5quot;
gt;a
rt
3.

8-

rt
gt;

--.O

On

KJ

OJ

UJ
Oi

O
O

k:

ö

gt;

w
td

O

PO
g

es

ON

O

n

3

CU

M-

0

CU

^

00

UJ
^

5quot;

V

MH

rs

Po

3.

a.

II

Ui

rt

i

Ul

0

00

fe

0

^

0

fD

3

—•

al

M-

vO

O.

00

3

Ui

•O

vO

^

i

ra
3.

11

Ui

rt

n

Ul

CU

ft

Squot;

09
O
1-1
rt

3

rt
3
agt;
-i
rt
3

fTgt;

3
N

W
Z

W

KJH

iS

^ — 3

oo

ê

O

n

3
al

CU

•«J

KJ

§ ?

èn
3

Ui
VjO

0

1

•na

i

0

1
ol
fx

5\'

L\'

co

c
w

w

vj

3-

O
O

s

fa

3

ra

3
p

rt
3

rt
3
N

KJ
O

O

m
p

3
B

fD

O
rt

3

al

a.

3\'

•O
ra
3.

S-

rt

O

vO

è
S

VjJ

S3

§

— 3

CU
rt

cu
rt

UJ

-ocr page 37-

-vï,\'-\'

fà V:

i!.

À

: \' rquot; f

■ i\' , v-i-. i\' \' Unbsp;-r . quot; ......

i quot;îquot;. ■ ïnbsp;V - -,

• ■ /

. _ gt; ■ gt; ■(

\'î - S-\' -.r-

\' .rvV:gt; gt; a «f ; ■ ■

........-.■iw\'-\'}^-\'-

lt;• .-ï
\'■) • \'•id

-ocr page 38-

hoofdvoedingsbestanddeelen komen de cijfers ongeveer op
hetzelfde neer, zoodat ik gemeend heb voldoende nauwkeurig
te werken, als ik mij hield aan de gegevens, die verzameld zijn
door Cohen Tervaert. Kleine getals-onnauwkeurigheden zullen
in mijn onderzoek zeer zeker nog voorkomen, aangezien mijn
berekeningen zijn gemaakt met behulp van een rekenlineaal.

Nevenstaande tabel II geeft een overzicht over de samen-
stelling van het voedsel van de 3 groepen proefgezinnen af-
zonderlijk en tevens van de samenstelling gedurende de 3
perioden van onderzoek.

Groep I bevat de arbeiders (14 gezinnen);
„ II bevat lagere ambtenaren (13 gezinnen);
„ in bevat hoogere ambtenaren (6 gezinnen).

Met periode A wordt aangeduid de periode van onderzoek
in het najaar 1929, periode B is de winterperiode in 1930,
periode C de zomerperiode in 1930. Direct valt dan op, dat
op de samenstelling van het voedsel — met name op de ver-
houding tusschen koolhydraten, eiwitten, vetten en calorieën —
door het jaargetijde geen invloed wordt uitgeoefend.

Of de uitermate zachte winter 1929/1930 de oorzaak is, dat
de samenstelling vrijwel precies dezelfde is als in zomer en
najaar, waag ik niet te zeggen. Het onderzoek zou herhaald
moeten worden in een strengen, ouderwetschen winter, om
zekerheid daaromtrent te krijgen.

Als we de gezinnen afzonderlijk bezien, dan blijkt direct ook
uit de tabel, dat degenen die \'s winters veel eten, ook \'s zomers
een flinke calorieënhoevcelhcid weten te bemachtigen, terwijl
de z
.g. kleine eters het geheele jaar door hunne calorieën niet
weten op te voeren.

Vergelijken we de Zaansche gezinnen met gegevens over
anderen, zooals ze gegeven worden door onderstaande
schrijvers, dan blijkt, dat Zaandam niet slecht uit den strijd
tc voorschijn komt.

In de eerste plaats noem ik dc klassieke gegevens (in Gram-
men) van von Voit

Koolhydraten Eiwitten Vetten Calorieën
500nbsp;118nbsp;56nbsp;3055

-ocr page 39-

Hieronder volgt een lijst van hetgeen anderen gevonden

hebben:

K. E. V. C.

v. Tys2ka(80) ... 404,8 74,6 106,5 2932

Dunluce en

Greenwood (66) .. 408,4 115,7 141 3463 (Munitiearb. in

22 cantines)

A. B. Hill (23) ... 469,19 74,3 68,95 2872 (98gezinnenge-

durende 1 week
onderzocht)

Remy (52)...... 106,53 30 18,62 735 (alléén middag-
maal) l923/\'24
143,63 37,22 62,99 1326 (alléén middag-
maal) 1928/\'29

H. Habs(16) .... 79,4 32,2 40,4 833 (alléén middag-

203

72

83

1903 (midd.-favond-
maal) 1929/\'30

Hindhede(24) ...

533

87

124

3696 (Arbeiders)

456

83

117

3298 (Heereboer)

342

79

122

2860 (Tandarts)

Special Reports 87

423

72

86

2829 (Arts)

(68) ...........

469,55 82,09

115,48

3336 (41 mijnwerkers

^^ *******nbsp;• AAA ■■nbsp;- 1

byshirc)

483,28 78,56 94,06 3178 (16 id. in Nort-
humberland)
424,23 67,70 87,36 2830 (43 id. in Dur-
ham)

411,14 68,50 97,43 2873 (23 id. in Lan-
cashire)

443,77 75,04 84,56 2914 (17 id. in Stir-
lingshire)

444,47 74,17 97,68 3035 (Gemidd. van

bovenstaande)

-ocr page 40-

33

K.

E.

V.

C.

Heiberg (21) ...

376

94

In Kopenhagen:

99

2848 (27 arbeid, fam.

346

1897)

1

85

96

2730 (76 arbeid, fam.

440

1909)

107

111

3274 (9 kl. middenst.

452

1916)

105

113

3330 (49gegoedemid-

• 475

denst. 1916)

118

114

3480 (23 rijke mid-
denst. 1916)
In Provinciestad:

385

84

75

2617 (23 arbeid, fam.

402

1897)

93

89

2863 (99 arbeid, fam.

441

1909)

94

104

3164 (21 kleine mid-
denst. 1916)

439

91

103

3128 (41 gegoede mid-
denst. 1916) ^

522

103

98

3475 (9 rijke mid-
denst. 1916)

Saltet (59)......

. 325

130

95

2749 (Arts)

Forster ____

. 450

132

90

3223 (Arbeider)

Scheube .....

. 630

126

17

3258 (3 Japanners)

Eykman.......

673

IIO

45

3629 (5 Javanen)

248

106

89

2645 30,7 alcoh. (7

Europ. op Java)

Moquette (44) ... 450 78 52

453

76

2793 20,6 alcoh. (9
Utrechtscliearb.
i/d winter)
51 2807 22 alcoh. (7
id. i/d zomer)

-ocr page 41-

Bovendien staan ons nog enkele cijfers ten dienste uit de
Centrale Rijken tijdens den wereldoorlog, namelijk:

K.

E.

V.

C.

482

91,7

86,6

3160 (Niet onderst.

gezinnen)

525,4

93,7

78,8

3285 ^dem)

444,9

104,2

109,3

3267 (Idem)

447,5

83,5

53,7

2675 (Ondersteunde

gezinnen)

405,3

75,9

69,4

2617 (Idem)

434,8

90,3

86

2950 (Idem)

Sajet en Polak\'
(58) .........

K.

Cal.
1336
1100
1619
1614
1219
1545

V.

E.

31,6
30,1
35,5
36,9

Rubner (7)

Herfst

1916

Zomer

1917

Nov.

1918

Jan.

1919

April

1919

Neumann (47) Winter I916/\'I7 288,8 45 18,8

Eén oogopslag is voldoende om de verzuchting van Rubner
te beamen, dat Duitschland aan den rand van hongersnood
heeft gestaan.

Deze laatste cijfers wil ik dan ook niet gebruiken om een
vergelijking met mijn eigen materiaal te maken.

Mijn uitkomsten luiden als volgt:

K.

E.

V.

Cal.

418

88

120

3190

Arbeiders

426

100

135

3410

L. Ambtenaren

387

96

148

3360

H. Ambtenaren

424

93

127

3300

Arbeiders

436

98

142

3510

L. Ambtenaren

403

100

157

3520

H. Ambtenaren

434

96

130

3380

Arbeiders

420

98

146

3480

L. Ambtenaren

370

91

148

3260

H. Ambtenaren

Najaar 1929

Winter 1930

Zomer 1930

-ocr page 42-

\'t Welk als jaargemiddelde voor de 3 bevolkingsgroepen geeft:
425 92 126 3290 v/d Arbeiders
427 99 141 \'3467 v/d L. Ambten.
387 96 151 3380 v/d H. Ambten.

Uit de bovenstaande lijsten kunnen we zeker concludeeren,
dat de voeding te Zaandam zeker niet achter staat bij de voeding
die door verschillende onderzoekers in het buitenland is ge-
vonden. Uit den aard der zaak interesseert ons het meeste eene
vergelijking met de twee Nederlandsche onderzoekingen, name-
lijk van Moquette in 1907 en van Sajet en Polak in den mobi-
lisatietijd.

Voor deze vergelijking zal ik voorloopig uitschakelen
groep II en groep III, omdat Moquette alleen arbeiders. Sajet
en Polak alleen arbeidersgezinnen hebben nagegaan, wat be-
treft hun voeding.

Van Sajet en Polak meen ik de ondersteunden niet in de
vergelijking op te moeten nemen, omdat ook geen van mijn
arbeiders onderstand genoot.

Ik neem voor de vergelijking alleen de gemiddelde cijfers.
Moquette komt tot:

K. E. V. Cal.
Winter 450 78 52 2793 ( 20,6 alc.)
Zomer 453 76 51 2807 (-f 22,0 alc.)

Sajet en Polak komen tot:

482nbsp;91,7 86,6 3160

525,4nbsp;93,7 78,8 3285

444,9nbsp;104,2 109,3 3267

Het eigen onderzoek levert:

Najaar 418nbsp;88nbsp;120nbsp;3190

Winter 424nbsp;93nbsp;127nbsp;3300

Zomer 434nbsp;96nbsp;130nbsp;3380

De vergelijking leert het volgende: dc calorieën-waarde bij
Moquette is ongeveer 12 % lager, dan bij Sajet en Polak en
het Zaansche cijfer.

De cijfers van Sajet cn Polak geven wat betreft de calorieën-
waarde van het voedsel geen groot verschil met het Zaansche
onderzoek.

-ocr page 43-

We mogen dus wel concludeeren uit de calorieën-waarde van
het voedsel, dat in 1907 de voeding van den niet-ondersteunden
Utrechtschen arbeider belangrijk lager was dan in 1916 van den
Amsterdamschen en in 1930 van den Zaanschen arbeider.

Ook in vergelijking met de buitenlandsche gegevens blijkt
de voeding in Utrecht in 1907 beslist mager te zijn. Maar niet
alleen is de calorieën-waarde die Moquette heeft gevonden aan
den lagen kant, ook de cijfers van de koolhydraten, eiwitten
en vetten zijn leerrijk.

De procentische samenstelling van het voedsel naar de
warmtewaarde is bij:

K. E. V.

Moquette........ 71,8% 11,2% gt;7 %

Sajet en Polak ... 62 % 12 % 26 %
Zaansch onderzoek 53 % 11,5% 35,5%

Terwijl het verhoudingscijfer voor de eiwitten zeer weinig
verschilt, (waarop ik later nog terug kom) blijkt er in den loop
van den tijd \\ 907—1916—1930 een sterke verschuiving te zijn
van de koolhydraten naar de vetten. Moquette zag bij zijn onder-
zoek de Zondagsche, dus de z.g. extra-kost vetrijker worden
dan de alledaagsche kost. Hij concludeerde daaruit, dat als de
arbeider wat extra\'s wil hebben, hij zich dan van vet voorziet,
terwijl hij de eiwitten hetzelfde laat. Hetzelfde zie ik te Zaandam:
als men zijn kost zoogenaamd wil en kan verbeteren (bij een
hooger inkomen dus) dan vermeerderen zich de vetten, al of
niet ten koste van de koolhydraten. Als we deze regel als zeker
aannemen, en dat mogen we m.i. wel doen, dan blijkt de voeding
van de arbeiders zich aanmerkelijk verbeterd (veranderd) te
hebben van 1907 tot 1930 toe. Zelfs in 1916, de tijd met zijn
broodbonnen etc. is de samenstelling van het voedsel van den
arbeider „rijkerquot; dan in 1907. 1930 spant de kroon, doordat
het percentage aan koolhydraten nog meer is gedaald, ten bate
der vetten.

Moquette concludeert uit zijn onderzoek dat de totaal-indruk
van de voeding, voornamelijk het hooge koolhydraat-percen-
tage, bij de Utrcchtsche arbeiders in 1907 zeer ongunstig is.
M.i. is deze conclusie volkomen gerechtvaardigd.
Sajet cn
Polak vinden de voeding der Amsterdamsche arbeiders in
1916 „beslist onvoldoende, hoewel niet leidende tot acute onder-

-ocr page 44-

voedingquot;. Zij zullen hierbij wel meer het oog hebben gehad op
de ondersteunde gezinnen (met een gemiddelde samenstelling
van het voedsel van 429,2 koolhydraten, 83,2 eiwitten, 69,7
vetten en 2747 calorieën) dan op de niet-ondersteunde gezinnen.
Wat betreft de Zaansche gegevens, deze steken beslist zeer
gunstig af bij de gegevens van 1907 en 1916, vooral wat betreft
het lage koolhydraat-percentage.

Alisschien hebben ook Sajet en Polak onder den indruk van
het groote wereldgebeuren de cijfers door een ietwat donkere
bril bezien. Want
van der Loo (39) toch vindt te Zaandam den
voedingstoestand bij schoolkinderen dezelfde in 1914 als in 1918.
Van ondervoeding of beginnende ondervoeding kan hij niets be-
speuren. Ook bij de werkmanskinderen is de voedingstoestand
niet slechter dan bij rijkere kinderen. Ook
van der Hoeven (25)
vond in Amersfoort in 1917 van een crisis-ondervoeding niets.

Naast de vergelijking met de twee bovengenoemde onder-
zoekingen bij arbeiders, wil ik ook nog de voeding der Zaan-
damsche arbeiders vergelijken met de voeding van beter ge-
situeerde Zaansche inwoners.

Koolh. Eiw. Vet.nbsp;Cal.

Gr.nbsp;Gr.nbsp;Gr.

Arbeiders 425=53 %nbsp;92 = 11,5%nbsp;126=35,5%nbsp;3290

L. Ambt. 427=50,5%nbsp;99=11,5%nbsp;141=38 %nbsp;3467

H. „ 387=47 %nbsp;96 = 11,5%nbsp;151=41,5%nbsp;3380

Dc hoeveelheid koolhydraten, genuttigd door groep I cn
groep II blijkt dezelfde te zijn, de eiwitvocding van groep II
IS iets (7 Gr.) gestegen en de vetvoeding is bij groep II aan-
merkelijk vermeerderd. Door de meerdere vetvoeding is de
calorieënstijging tc verklaren.

Groep II heeft dus zijn voeding verbeterd t.o.v. de arbcidcrs-
fc\'roep, door een sterkeren vettoevoer, die in deze groep niet
ten koste van dc koolhydraten is geschied. Wel is waar is het
percentage-cijfer der koolhydraten gedaald van 53 % bij groep I
tot 50,5 % bij groep II, terwijl het vctperccntaiïc gestegen is
35,5 % tot 38 %.

Veel sprekender zijn dc cijfers bij groep III, de best-gesitu-
eerden. Hier vinden we een zeer sterke daling in dc kool-
hydraten, zoowel in hoeveelheid per dag, als in het percentage-

-ocr page 45-

cijfer; de eiwitten schommelen weinig, terwijl daarentegen de
vetten zeer sterk zijn gestegen, zoowel in grammen als in
percentage-cijfer (van 35,5 % bij groep I; 38 %~bij groep II
tot 41,5 % bij groep III).

M.i. is dit een absoluut bewijs, dat de Hollander, die zijn
voeding verbeteren kan — door hoogeren welstand — deze
verbetering vindt in meerderen vettoevoer ten kóste der kool-
hydraten.

In hoeverre deze „verbeterde voedingquot; invloed heeft op de
lichaamslengte van minder-gegoede en meer-gegoede school-
kinderen, durf ik niet te zeggen. Van den laatsten tijd staan mij
daaromtrent geen cijfers ter beschikking.

Moquette vond in 1907 in Utrecht de armere kinderen kleiner
en minder zwaar dan de rijkere. Tot dezelfde conclusie komt
van der Loo (39) te Zaandam in 1918. Bruins ma (6) vindt in
1906 een meerdere lengte bij rijkere lotelingen dan bij armere.
Enklaar (11) in 1912 komt ook tot deze conclusie. Hij beschouwt
de grootere lengte en het zwaardere gewicht van den welge-
stelden loteling als een gevolg van gunstiger omstandigheden
— hygiène, woning, voeding — terwijl het voortgezette
intensieve onderwijs van den welgestelde moet verklaren de
meerdere afkeuringen voor den militairen dienst.

Van buitenlandsche auteurs staan mij gegevens van Heiberg
(18) ten dienste. Hij heeft in Denemarken gevonden dat de
beter-gesitueerde lotelingen langer en zwaarder zijn dan de
armere. Als oorzaak meent hij te moeten aannemen, dat de
voeding van de Deensche arbeidersbevolking nog al wat te

wenschen overlaat.

Het ware dienstig thans weer een ernstig onderzoek in te
stellen naar de lengte der schoolkinderen, verdeeld in wel-
standsklassen.

Maar of er verband zal zijn te vinden tusschen de lengte en
het gewicht eenerzijds en de voeding anderzijds is op het oogen-
blik, gezien mijn gunstige uitkomsten van de arbeidersvoeding
te Zaandam, m.i. dubieus.

Tenslotte wil ik nog enkele buitenlandsche gegevens ver-
gelijken met de Zaansche, vooral wat betreft de verhouding
tusschen koolhydraten, eiwitten en vetten.

Atwater en Chittenden (I) vinden in Amerika, dat de kool-
hydraatvoeding 50 % van de totaal-voeding geeft.

-ocr page 46-

K.

E.

V.

Hill (23)........

67 %

10,5%

22,5%

v. Tyszka (81)----

57 %

12 %

31 %

Corry Mann (69). .

68 %

13 %

18 %

Remv(52).......

70 %

13 %

17 % (Alleen middagmaal

in 1923)

Habs (16) .......

44 %

16 %

40 % (Middag- en avond-

maal in 1929)

Heiberg (la).....

54,1%

13,5%

32,3% (arbeid, in Kopen-

hagen 1897)

54,6%

12,7%

32,7% (arbeid, in Kopen-

hagen 1909)

55,1%

13,4%

31,5% (kleine middenst. in

Kopenh. 1916)

55,6%

12,9%

31 gt;5% (gegoede middenst.

in Kopenh. 1916)

55,8%

13,9%

30,4% (rijkere middenst. in

Kopenh. 1916)

60,2%

13,1%

26,6% (arb. in provincie-

stad 1897)

57,7%

13,3%

29,0% (arb. in provincie-

stad 1909)

57,2%

12,2%

30,6% (kleine middenst. in

provinciestad 1916)

57,5%

11,9%

30,6% (gegoede middenst.

in prov.stad 1916)

61,6%

12,2%

26,2% (rijkere middenst. in

provinciestad 1916)

terwijl de klassieke cijfers

van von Voit luiden:

67%

16%

17%

Dc lijst van buitcnlandsche gegevens is nog zeer veel uit tc
breiden, maar ik volsta met deze enkele cijfers, die wel aantoonen,
dat de voeding der Zaandammers in samenstelling zeker niet
achterstaat bij de bovengenoemde buitenlandsche, tenminste
wat betreft het aandeel der koolhydraten ten opzichte van het
aandeel der vetten.

-ocr page 47-

HOOFDSTUK IV.

I

DE EIWITVOEDING.

Een voldoende eiwittoevoer is van het grootste belang voor
het lichaam. Terwijl de eigenlijke energiebronnen (kool-
hydraten en vetten) elkaar min of meer kunnen vervangen, is
het lichaam van den mensch absoluut gebonden aan een niet
te vervangen (minimum-) eiwittoevoer. Voortdurend toch
treedt bij den volwassen mensch eiwitverlies op dat hersteld
moet worden en alleen hersteld kan worden door toegevoerd
eiwit.

Een veel omstreden vraag is, hoeveel eiwitten men per dag
tot zich moet nemen.

Terwijl v. Voit 118 Gram per dag aanneemt, Atvmter zelfs
komt tot 120 Gram,
Bunge (8) aangeeft dat er „minstensquot;
100 Gram per dag noodig zijn, meent
Chittenden dat ongeveer
38 Gram per dag voldoende zijn om zonder schade te kunnen
leven en werken.
Rubner (56) neemt met vele anderen echter
aan, dat op den langen duur de „Leistungsfähigkeitquot; van het
individu te lijden heeft, als men voortdurend op of om het
eiwitminimum blijft. Uit de ervaringen over de voeding van
heele naties, concludeert Rubner dat de kost ongeveer 12,2 %
eiwit behoort te bevatten, d.i. ± 3 maal de minimum-hoevecl-
heid. De groote wereldoorlog schijnt hem wel gelijk te hebben
gegeven. Tijden lang heeft \'t Duitsche volk moeten leven op een
hoeveelheid eiwit van ongeveer 35 Gram per dag. De funeste
gevolgen der blokkade schijnen voor een groot deel te wijten
te zijn geweest aan eiwithonger, waarschijnlijk gecombineerd
met gebrek aan vitamine B. Na de opheffing der hongerblokkade
toch bracht een vermeerdering der vettoevoer in Duitschland

-ocr page 48-

nog geen verbetering, maar zoodra werd de eiwittoevoer ver-
meerderd, of de voedingstoestand ging merkbaar vooruit. Zou
het bloot toeval zijn geweest of een soort instinct, dat den leek
Remarque m zijn bekende boek „lm Westen nichts Neuesquot;
deed schrijven, dat het machtige militaire Duitschland is neer-
geslagen door de „Büchsen Fleischconserven drübenquot;.

Maar niet alleen moeten we de totale hoeveelheid eiwitten be-
schouwen, die de mensch zich per dag verschaft, we dienen
tenemde een behoorlijk inzicht te krijgen in de eiwitvoeding[
deze te splitsen in biologisch meer- en minderwaardige.

Von Voit toch had reeds in 1881 gewezen op \'t feit, dat
gelatine een onvolledig eiwit was, dat er iets aan ontbrak waar-
door hij zijn proefdieren niet kon behoeden voor verlies van
hchaamseiwit.
Nasse vond dat in de gelatine een aminozuur
n.1. tyrosine ontbrak. Later bleken ook nog tryptophaan en
cystine in het molecule te ontbreken. Tallooze onderzoekers
hebben getracht te demonstreeren of alle bekende aminozuren
noodig zijn voor de eiwitstofwisseling.
Henrique en Hanssen
meenden dat arginine, histidine en lysine niet noodig waren
voor het leven hunner proefdieren; later bleken toch nog deze
ammozuren in het door hen gebruikte eiwit aanwezig te zijn
geweest.
Wilcock en Höpens onderzochten zeïne, het belang-
rijkste eiwit van mais. Hierin ontbreken glycocol, lysine, tryp-
tophaan. Proefdieren, gevoed met zeïne\'als eenig eiwit, gaan
tegronde na 14 dagen. Hun leven wordt gerekt tot 28 dagen
als aan de zeïne tryptophaan wordt toegevoegd.nbsp;^

Karl Thomas experimenteerde op zich zelf in 1907 en vond
dat hij om in stikstofevcnwicht tc komen, van vleesch het
minste aantal grammen noodig had; daarna volgen melk,
aardappel, meel en tenslotte mais.

^Ic Collum en Davis komen op den weg van \'t dierenexperi-
ment vrijwel tot dezelfde conclusie: melk heeft hoogc biolo-
gische waarde, terwijl in afdalende reeks volgen: tarwe, rogge,

lijnmcel, gerst, haver, gierst. Bovendien vonden
cn
Stmmonds dat hun proefdieren op den langen duur minder
tierig werden als het bijgevoegde eiwit, al is het van hoogc
biologische waarde, minder dan 9 % der totale voeding be-
draagt. Sinds deze ontdekking voerden zij hunne proefdieren
met een dieet dat voor minstens 9 % uit eiwit bestaat. Dat
mclkciwittcn hooger zijn aan te slaan dan dc eiwitten van boven-

-ocr page 49-

bier- ntnbsp;i

fo7d met een Lnu dat 9 % van elk der bovengenoemde

de instandhouding van de proefdieten is
.ebleSn Ä organisme noodzakelijk behoefte herft aan
S^et die het lichaam niet synthetisch kan bereiden u
e~ ge chemische bestanddeelen. Het gt;s quot;oodzake^
Teiwittfn die het lichaam tot zich neemt me de voedmg al
die aminozuren bevatten. De planteneiwitten zi,n mfericur aan
de Ske omdat diverse planteneiwitten m tegenstellmg
tt «ê L alle aminozuren bevatten. Een goed rende
^nt is met planteneiwitten alleen toch nog be^^^fj^
de planten gemengd toe te voeren zoodanig gemeng^ dat te^
mengsel alle aminozuren in voldoende hoeveelheid bevat^
ïSrogge alléén, en tarwe alléén Mc
Collums proefratten
nS ta leven kunnen houden, geeft de combmatie van 6 %
è 3 % tarwe wel alle aminozuren; met deze combmatie
tóf bHiven de ratten leven. Terwijl het mengsel maïs en
S^eZlt of slecht de groei bevordert, bil,kt de combinatie
tarwe en erwten voor de ratten heel goed te zi)n.
quot;quot;
Mc Imu. wijst naar aanleiding v- 5 n groote reeksen
proefnemingen met sterke nadruk op het feit, dat de gebruikte
Sn hel liefste een hooge biologische
hebben. Hij stelt de waarde van P\'^n\'^neiwitten, zelfs van goede
combinaties van planteneiwitten achter bi| de dierli)ke e,
witten, vooral ook om het feit, dat het moeih|k is de goede
combinaties te krijgen, en omdat er veel meer van genuttigd
moet worden wil het lichaam in uitstekende conditie bU,ven.

Evenzoo schreef reeds j5K/{ge (8) in 1898.

Indien de mensch een behoorlijk kwantum eiwit knjgt van
hooge biologische waarde, dan behoeft men volgens
Se stijgen tot de Rubner\'sche eisch van ongeveer 100 Gram
ner dae Hij zegt dat indien minstens een derde van het voor
de voeding bestemde eiwit biologisch een hooge waarde heeft
mer
met ongeveer 80 Gram zeker toe kan Nmnmn (47)
quot;ol ook tot de conclusie, dat voor een goede voedmg een
derde uit
animalischc eiwitten dient te bestaan.

-ocr page 50-

Rubner heeft nagegaan de eiwittoevoer per man per dag
voor acht totaal verschillend etende naties. Terwijl koolhydraat-
en vethoeveelheid zeer sterk onderling wisselen, blijkt er groote
overeenstemming te zijn in de hoeveelheid eiwit per dag, en
wel voor:

Japan........... 81 Gram per man per dag

Italië ........... 88 „ „ „ „ „

Rusland ......... 79 „ „ „ „ „

Duitschland...... 87 „ „ „ „ „

Oostenrijk....... 81

Frankrijk........ 88

Engeland........ 90

N.-Amerika...... 89

Rubner neemt aan als gemiddelde gewicht van mannen,
vrouwen en kinderen ongeveer 45 K.G. per persoon.

Hieronder volgt een opsomming van gegevens, door ver-
schillende onderzoekers gevonden, indien mogelijk gesplitst
in dierlijke en plantaardige eiwitten.

Ruhner (7) vindt in den loop der jaren 1916 tot 1919,
evenals
Neumann (47) in de grootere plaatsen van Duitsch-
land per man per dag 30,1 tot 36,9 Gr. eiwit. Beide slaken de
verzuchting dat Duitschland in dien tijd eiwithonger heeft
gehad, en dat dc gevolgen des te ernstiger waren, omdat dit
lage kwantum eiwit hoofdzakelijk bestond uit plantenciwit.
Dierlijk eiwit was vrijwel geheel afwezig.

Von Tyszka (80) berekent voor Duitschland in 1929 een
eiwithocvcelheid van 74,6 Gr., bestaande voor 55,9 % uit
dierlijk en voor 44,1 % uit plantaardig eiwit. Hij noemt deze
hoeveelheid beslist te laag, hoewel „het verheugend is dat het
dierlijk eiwit zoo\'n hoog percentage vertoontquot;. Vergeleken
rnet 1907 blijkt aan v. Tyszka, dat voor de arbeiders het eiwit-
gebruik is gestegen met 0,7 %, in leeraarskringen is gedaald
met 2 %, in ambtenaarsgczimien is gedaald met zelfs 12,3 %.

Ahvater en Chittenden (1) vinden het dagelijksch gebruik
van eiwit in N.-Amerika 120 Gr., waarvan
59 % van dierlijke
oorsprong en 41 % uit het plantenrijk.

^uq^jnsh\'(33) van 1909 tot 1913: 81,9 Gr. eiwit; van 1920

J5nbsp;Jgt;nbsp;J5nbsp;)J

quot;nbsp;J»nbsp;gt;gt;nbsp;)5

quot;nbsp;gt;Jnbsp;5)nbsp;Jgt;

\'Jnbsp;5gt;nbsp;Jgt;nbsp;Jgt;

-ocr page 51-

tot 1924: 67,2 Gr. eiwit, waarvan 39 % dierlijk en 61 % plant-
aardig.

Corry Mann (69) bij Engelsche kostschooljongens 63,88 Gr.
eiwit, waarvan 28 % dierlijk en 72 % plantaardig. De onder-
zoekster vindt dat deze eiwitvoeding nog net gaat, hoewel
schrijfster 28 % dierlijk eiwit wel erg laag vindt. Zij meent
dat voor een werkelijk goede voeding het dierlijk eiwit moet
stijgen tot 35 a 45

Ruby M. Odell (48) geeft bij haar uitgebreid onderzoek in
Cattaraugus (staat New-York), waar zij gedurende een week
100 gezinnen onderzocht, aan dat slechts in 4 gezinnen een
tekort aan eiwitten is gevonden. 53 gezinnen komen boven
de „standaardwaardequot;, terwijl 43 gezinnen voldoende eiwit
krijgen. Helaas geeft zij geen cijfers!

A. B. HUI (23) vindt op het platteland in Essex 74,3 Gr.
eiwit. Hij vindt dit beslist te kort, vooral ook omdat er bij een
groot deel der landarbeiders een „groot deelquot; van het eiwit
blijkt te bestaan uit minderwaardig planteneiwit. Door hem
onderzochte stadsbewoners krijgen meer eiwit van beter
kwaliteit.

Special Reports 87 (68), bij mijnwerkersgezinnen:

Derbyshire................82,09 Gr.nbsp;Dierl. 39,2 %nbsp;PI. 60,8 %

Northumberland...nbsp;78,50 „nbsp;„ 28,5%nbsp;„ 71,5%

Durham ..................67,70 „nbsp;„ 29,4%nbsp;„ 70,6%

Lancashire................68,50 „nbsp;„ 33,9%nbsp;„ 66,1%

Stirlingshire..............75,04 „nbsp;„ 31,6%nbsp;„ 68,4%

Gemiddeld................74,17 „nbsp;„ 33,4%nbsp;„ 66,6%

Habs (16) onderzocht dc Mensa academica in Heidelberg
in 1929 en kon dc dagelijksche 71,4 Gr. eiwit verdcelen in
65 % van dierlijke cn 35 % van plantaardige oorsprong. Hij
noemt dit een enorme verbetering van de voeding, in verge-
lijking met de cijfers van
Remy (52) die in 1923 de Frei-
burg\'sche Mensa onderzocht. Remy vond dat in Freiburg
slechts 27 % van het eiwit van dierlijke oorsprong was en
73 % van plantaardige afkomst.

Moquette (44) berekent des winters voor 9 Utrechtsche
arbeiders 78 Gram per dag en des zomers voor 7 arbeiders
76 Gram, waarvan gezegd kan worden dat het eiwit „over-
wegend van plantaardigen oorsprong isquot;.

-ocr page 52-

^■rSI:

\' »

; ; \'f

- ü. -i

■ ■ ■ j-

■i\'

■s

•y-\'-r.-\'V;- \\

■ \'SV\'

; \\ r!

-ocr page 53-

TABEL IIL

DAGELIJKSCH

GEBRUIK

VAN

GROEP I

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gemiddeld

IV

*90\'} Ell =

47 %
53 %

93} ES :

43%
57 %

Q1 1 P 34 = 37 %
ƒ D57 = 63 %

91 } EIS

42%
58 %

V

80}

55 %
45 %

96} ES :

49 %
51 %

01 1 P 40 = 44 %
ƒ D51 = 56%

89} El^:

49 %

51 %

VII

71 } El^ =

48 %
52 %

71 }Eg:

49 %
51 %

7c 1 P 37 = 49 %
ƒ D38 = 51 %

72} Ei^:

49 %
51 %

VIll

80 } E^? =

74 %
26 %

83 } E^? =

75 %
25 %

7Q 1 P 56 = 71 %
/ D23 = 29 %

81

73 %
27 %

IX

96 } Eilt

59 %
41 %

111 }E^:

54 %
46 %

1^4 1 P 58 = 56 %
ƒ D46 = 44 %

104} E2 :

56 %

44 0\'

t^ /o

XI

84}ES:

45 %
55 %

89} El^:

47 %
53 %

vertrokken

87} El?:

46 %
54 %

XIII

71} Eg :

63 %
37

71 1 PM =

quot; 1 D33 =

53 %
47 %

07 l P 43 = 52 %
i D 44 = 48 %

78}ES:

56 %
44 %

XIV

92} Es\'j:

60 %
40 %

91} ES :

54 %
46 %

1 in 1 P 56 = 51 %
quot; ^ / D 54 = 49 %

98} E5I:

54 %
46 %

XV 1

i

90} Eg :

59 %
41 %

91 }E1^:

50 %
50 %

01 t P 52 = 57 %
^\' ƒ D 39 = 43 %

91} El?:

55 %
45 %

XVIII

99}E^2:

50 %
50 %

114

51 %
49%

114 1 P 57 = 50 %
quot; ^ / D 57 = 50 %

109} ES :

50 %
50 %

XX

85} Eg :

61 %
39%

ftO \\ P 53 =
/ D36 =

60 %
40 %

1 P 50 = 58 %
f D36 = 42 %

87} Ei :

60 %
40 %

XXII ;

ii4}Eä:

47 %
53 %

115} ES:

53 %
47 %

IIA 1 P 49 = 42 % \'
\' ƒ D67 = 58 %
1

115}ES:

47 %
53 %

XXXI j

88 } Elö -

59 %
41 %

82} E3I:

55

45 %

1 P 39 = 45 %
00 ƒ D 47 = 55 %

85} El^:

53 %
47 %

XXXII

)

100} ES:

47 %

53 %

106} ES:£

45 %
55 %

100 \\ P 47 = 43 ro
\' ^^ / D 62 = 57 %

\'05}E^I:

45 %
55 %

Periode A

92nbsp;} dS
120 }
106 }
124 } l\'i

Q7

^^ / D49

106 } LI r

QQ 1 P 45,5=
^^ / D47,5=

82} :

Q7 1 P 46 =
^^ / D46 =

oy I P 40.5-
/ D46.5=

93nbsp;X P 47.5=

=nbsp;58%

=nbsp;42%

=nbsp;50%

=nbsp;50%

=nbsp;50 %

=nbsp;50%

=nbsp;50%

=nbsp;50%

=nbsp;47%

=nbsp;53%

41 %
59 %

48nbsp;%

52nbsp;%

49nbsp;%
51 %

49nbsp;%
51 %

45 %
55 %

50nbsp;%

50nbsp;%

47 %

53nbsp;-Ji

51nbsp;%
49 %

GROEP II

Periode B

07 1 P 47
O\' ƒ D40

108
103 }

88 } D«
100 } itl
105 }

lin^S

93 } ;

88 } D4I :

87 }

Periode C

Gemid.

-nbsp;54 %

=nbsp;46%

=nbsp;44%

=nbsp;56%

98} ES:

96 } ES =
107} Eï:

122} E^l:

07 X P 40 =
0/ i D47 =

116

96} ES:
85 }
il Z
76} :

118\'} Eg:

55 %

45nbsp;=

43 %
57 %

48 %
52 %

40 %
60 %

46nbsp;%
54%

39 %
61 %

48%
52%

46 ro

54 %

43 %

57nbsp;%

42%

58nbsp;%

92 }

\\ P 51
I D5f

108

47nbsp;%

53nbsp;%

43 r»
57 %

45nbsp;%
55 %

41 %

59 %

46nbsp;%

54nbsp;%

50 %

50nbsp;%

52nbsp;%

48nbsp;%

45 %

55nbsp;%

57 %
43 %

53nbsp;%

47nbsp;%

= 49%

51nbsp;%

105 } El

126} E?;

89} E:

107 } E^

100} E^:
89} Ei
79}EÏ
118}E^
95}Ej
88} El
92} El

52 %
D 47 = 48 %

99 }

90}EiS
95} ES

51 %

49nbsp;%

50nbsp;%
50 %

Gezin

I

VI
X
XII
XVI
XVII
XIX
XXI
XXIII
XXVI
XXVIII
XXX
XXXIII

Gemiddelde in periode A
88 }

96}

1 periode C

Totnal Rcmiddeldr

l P 48 = 50 %
r D 48 = 50 %

07 \\ P 48 = 52 %
^^ / D 44 = 48 %

Gemidd. in periode A

P 49 ^ ^ 49
D5I = 51

in periode B

93 }

in periode B

QQ X P 47 = 48 %
^ö I D5I = 51 %

in iieriode C

QO \\ P 46 = 47 %
^Ö ƒ D 52 = 53 %

Tolaal gen

99}E^

P 48 = 55 %
D 40 = 45 %

P 49 = 53
D44 = 47

100nbsp;^^ 49%

* P — Plantaardig eiwit
D Dierlijk eiwit

-ocr page 54-

EIWITTEN (in Grammen)

GROEP III

Gemiddeld

Periode C

Periode B

Gezin

Periode A

74 }

oo 1 P 42.5=
OO / D 45,5=

86 } :
126} II:
72 }

P 39,5=
D 33.5=

P 32 =
0 61 =

P 42,5=
D 54,5=

P 48
D56

P 44
D62

P 48
D82

54 %
46 %

34 %
66 %

44 %
56 %

59nbsp;%
41 %

37 %
63 %

48 %
52%

45 %
55 %

40 %

60nbsp;%

39 %
61 %

73}
93 }
97}
104 }
106 }
130 }

II
III
XXIV
XXV
XXVII
XXIX

46

54 %

W 7o

42 %
58 %

37 %
63 %

90

91

Ql \\ P 35
/ D56

93 } Itl
108 }

73JP4I

57 %
43 %

34%
66 % \'

45 %
55 % :

43 % ^

57nbsp;% :

42 %

58nbsp;% I

I

38 % \'
62 %

57nbsp;%
43 %

32 %
68 %

42%

58nbsp;%

39%
61 %

43 %
57 %

39%
61 %

D3I =

87

D57

92}\'quot;^\'

D5i =

94 } p 41

D53 =

108 } P

D63 =

120

D74 =

Cemidd. in periode A

QA 1 P 42 = 44 %
VO I D 54 = 56 %

in periode B

inn \\ p 42 = 42 %
/ D 58 = 58 %

in periode C

Ql -l P 38 = 42 %
/ D 53 = 58 %

Totaal gemiddelde

P 41 = 43 ^
D 55 = 57 \'\'

-ocr page 55-

Sajet en Polak (58) geven voor drie groepen niet-onder-
steunde gezinnen (gegroepeerd naar minder of meerder in-
komen) de volgende cijfers:

91,7 Gr. Dierl. 19% PI. 81 %
93,7 „ „ 24% „76%
\'04,2 „ „ 37% „ 63%

en voor drie groepen wel-ondersteunde gezinnen:

83,5 Gr. Dierl. 15% PI. 85 %
„ „ 13% „ 87%
90,3 „ „ 29% „ 71%

De tabel III geeft voor Zaandam aan het aantal grammen
eiwit per dag genuttigd, onderverdeeld in plantaardige CP)
en dierlijke (D.), voor elk gezin afzonderlijk, en tevem het
gemiddelde gebruik van de drie groepen gezinnen gezamenlijk.

Wederom zal ik evenals bij de totaalvoeding de eiwitvoeding,
die Ik te Zaandam vond, trachten te vergelijken met de Hol-
iandsche gegevens, met de buitenlandsche, en tevens zal ik de
drie welstandsgroepen onderling vergelijken.

Het gemiddelde eiwitgebruik per dag gedurende 15 weken
is bij de Zaansche arbeiders 92 Gram, aanmerkelijk hooger
dus dan dc door Moquette gevonden waarde. Slechts één gezin,

7« / Anquot;quot;^nbsp;^^ P-nbsp;™ ^ven hoog is,

/ö Lrr. Alle andere gezinnen steken min of meer ver boven

Moquette\'s cijfers uit. Waar Moquette aangeeft dat het door
de Utrechtsche arbeiders in 1907 genuttigde eiwit voornamelijk
uit planteneiwit bestond, dus uit biologisch minderwaardig
awit, mag de voeding zelfs van gezin VII cn XIII als aan-
merkelijk beter aangemerkt worden. Deze gezinnen toch
nebben ccn percentage dierlijk eiwit, dat heel goed genoemd
mag worden, n.1 51 % en 44 %, hooger dus nog dan de cisch
dat een derde deel der eiwitvocding uit hoogwaardig eiwit moet
bestaan. Het gemiddelde eiwitgebruik, 92 Gr.,
waarvan 48 %
quot;lerjjjk en 52 % plantaardig, is ten opzichte van Moquette
buitengewoon gunstig. Het eiwitgebruik in de herfst van 1929
(periode A) is gemiddeld 88 Gr., dus toch nog 10 Gr. meer
dan in Utrecht in 1907, cn blijkt te bestaan uit 45 % dierlijk
cn 55 % plantaardig eiwit.

-ocr page 56-

In vergelijking met Sajet en Polak\'s niet ondersteunde ge-
zinnen, blijkt Zaandam in 1929/\'30 beter gevoed te worden
met eiwit dan Amsterdam in 1916. Niet wat betreft de totale
hoeveelheid. Deze toch bedraagt in Amsterdam voor de niet
ondersteunde gezinnen gemiddeld 96,5 Gr. eiwit per dag,
4,5 Gr. meer zelfs dan in Zaandam. Alaar het dierlijk eiwit be-
draagt slechts 27 %, dus minder dan \'t door
Rubner en anderen
aangenomen noodzakelijke percentage van 33,3 %. Ik meen
dat de Zaansche cijfers, die wel is waar slechts 92 Gr. per dag
geven, zeer zeker beter zijn aangezien de kwaliteit van het eiwit
zooveel beter is.nbsp;\'

Beschouwen we de gegevens van groep I, II en III dan kunnen
we concludeeren, dat de hoeveelheid eiwit in de 3 welstands-
groepen betrekkelijk weinig verschilt. Groep II, lagere atnbte-
naren, krijgen 7 Gr. eiwit per dag meer dan de arbeiders,
groep III, de best gesitueerden, 4 Gr. Over de geheele linie
is het percentage der totaalvoeding belegd in 11,5 % eiwit
(iets minder dus dan de eisch van Rubner, die 12,2 % noodig
vindt). Mogen we bij de drie groepen dus eigenlijk niet spreken
van een kwantitatief verschil, kwalitatief blijkt dat bij een
ruimere beurs meer dierlijke eiwitten worden gebruikt, dat dus
het gehalte van de eiwitten beter wordt. Terwijl bij groep I
48 % dierlijk eiwit is, stijgt bij groep II dit tot 53 %, en bij
groep III zelfs tot 57 %.

Met de door mij genoemde buitenlandsche gegevens ver-
geleken, blijken de Amerikaansche cijfers van Atwater, 120 Gr.
per dag, waarvan 59 % dierlijk en 41 % plantaardig eiwit, een
flink eind uit te steken boven de Zaandamsche. Alle Zaansche
groepen blijven ver onder deze hoeveelheid, terwijl ook de
verhouding tusschen dierlijk en plantaardig eiwit ongunstiger
is. Von Tyszka\'s Duitsche gegevens voor 1929, 74,6 Gr.
waarvan 55,9 % dierlijk en 44,1 % plantaardig, zijn slechter.
De hoeveelheid is aanmerkelijk geringer m.i. zooveel geringer,
dat de iets gunstiger verhouding tusschen \'t dierlijk cn plant-
aardig eiwit daar niet tegen opweegt.

Alle andere door mij geciteerde gegevens geven minder
groote kwantums per dag, terwijl bovendien bij al deze cijfers
\'t contingent plantaardig eiwit aanmerkelijk hooger is.

\'t Bovenstaande resumeerende, meen ik dat in Zaandam in
geen geval een tekort aan eiwit is, hoewel \'t Rubncrsche mini-

-ocr page 57-

mum van 100 Gr. eiwit per dag niet geheel wordt gehaald,
en dat de verhouding tusschen plantaardig en dierlijk eiwit
zeer gunstig is. Er worden veel eiwitten van hooge biologische
waarde gebruikt (bij groep I 48 %, bij groep IT 53 % bil
groep III 57 %).nbsp;\'

-ocr page 58-

HOOFDSTUK V.
DE AFZONDERLIJKE VOEDINGSMIDDELEN.
Brood.

Het brood neemt een groote plaats in in onze volksvoeding.
Een groot gedeelte der calorieën wordt gedekt door brood.
Kwantitatief hebben brood (en meelspijzen) een veel grooter
beteekenis voor onze voeding dan de dierlijke producten.

Volgens Saltet (59) zouden wij onze benoodigde stikstof
voornamelijk putten uit de animalia, terwijl bij de cerealia het
eiwitgehalte totaal op den achtergrond zou treden. M.i. is dit
niet geheel juist. Doordat het brood kwantitatief zoo\'n groote
plaats in onze voeding inneemt mogen wij het als plantaardige
eiwitbron niet onderschatten. Van de
totale hoeveelheid eiwit
wordt door brood-eiwit gedekt:

in groep I 30% (28 gr. broodeiw. op een totaal v. 92 gr. eiw.)
„ „ II 25% (24,5 „ „ „ » „ » 99 „ „ )
„ „ III 24% (23 „ „ „ „ » „ 96 „ „ )

Het brood levert van de plantaardige eiwitten alleen:

in groep I 58% (28 gr. broodeiwit op 48 gr. planteneiwit)
„ „ II 52% (24,5 „ „ „ 47 „ ,. )
„ „ III 56% (23 „ „ „41 „ „ )

In Bonn bestaat volgens Neumann 2/3 deel van het planten-
eiwit uit broodeiwit.

Dat het belang van het brood in normale tijden in onze
Westersche landen nauwelijks doordringt tot het bewustzijn van
de bevolking, merkt terecht
Neumann (47) op. Maar zoodra
komt er voedselnood — door oorlog, blokkade, belegering —

-ocr page 59-

.\' ; f,

M

• tquot;-

fef^l........

ji\'ÄS:

m

ïi

-ocr page 60-

HOEVEELHEID BROOD EN BESCHUIT PER MAN PER DAG (IN GRAMMEN); HET PERCENTAGE VAN DE TOTALE HOEVEELHEID CALORIEËN

GROEP I

GROEP II

GROEP III

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

IV

343 Gr.

= 750 cal. 22,0%

324 Gr.

= 718 cal.

21.8%

290 Gr. = 640 cal. 21.6%

I

390 Gr.

= 860 cal. 24,6%

370 Gr.

, = 800 cal. 24,3%

455 Gr.

= 1000

cal. 26.2%

11

395 Gr.

= 855 cal. 30.0%

390 Gr.

= 855 cal. 28.0%

390 Gr.

= 855 cal. 30.0%

V

300

*9

= 686

99

20,5%

314

99

= 768

9gt;

22.0%

282

.. = 652

99

19,0%

VI

425

99

= 920

99

25.0%

310 ..

= 663

99

18,7%

320

»1

= 680

99

22,0%

III

205 ..

= 504 .. 16.6%

192 ..

= 426 „ 13.7%

182 ..

= 414 .. 13.1%

VII

278

99

- 628

99

24,0%

280

99

= 590

99

22.4%

281

= 610

99

23.1%

X

420

99

= 920

99

26,3%

352 ..

^ 770

99

22.0%

371

= 808

99

22,7%

XXIV

290 ..

= 650 .. 21,0%

281 ,.

= 650 .. 20.2%

315 „

= 668 .. 21.8%

VIII

550

99

= 1210

99

43.0%

575

99

= 1270

99

43,0%

552

=1220

99

42.1%

XII

310

99

= 670

quot;

15.6%

330 ..

= 758

99

15.9%

305

fi

= 708

99

16,4%

XXV

260 ..

= 560 .. 17.6%

272 ..

= 594 .. 16,2%

251 ..

= 546 .. 16.1%

IX

380

99

= 832

99

24.4%

457

99

= 1010

99

25.0%

500

„ =1105

99

29.5%

XVI

279

99

= 600

99

21.4%

285 ..

= 620

99

23.3%

286

»t

= 640

99

22,0%

XXVII

316 ..

= 690 .. 16,8%

348 ..

= 750 .. 19.0%

310 ..

= 672 .. 18.7%

XI

310

99

= 692

99

24.7%

305

99

= 692

99

24.3%

vertrokken

XVII

235

99

= 520

99

15.0%

226 ..

= 510

99

13.2%

297

9gt;

= 663

quot;

16.0%

XXIX

330 ..

= 735 .. 19.0%

418 ..

= 890 .. 21.2%

291 ..

= 651 .. 18.8%

XIII

334

99

= 750

99

27.4%

295

99

= 662

99

23.1%

360

= 790

99

24.8%

XIX

287

99

= 642

99

18,7%

262 ..

= 585

99

15,0%

282

»

= 624

99

18.4%

XIV

445

99

= 923

99

26,7%

385

99

= 880

99

28.4%

450

= 983

99

26.0%

XXI

340

99

= 750

99

21.2%

350 ..

= 770

99

21.7%

338

»»

= 754

99

22.4%

XV

384

99

= 835

99

26,8%

316

99

= 700

99

22.5%

389

= 850

99

27.5%

XXIII

300

99

= 660

99

22,0%

320 ..

= 665

99

22.1%

292

= 634

99

23,2%

XVIII

369

99

= 830

99

24.9%

380

99

= 875

99

22,4%

376

„ = 842

99

21.6%

XXVI

380

99

= 860

99

22.5%

370 ..

= 790

99

20,0%

366

»f

= 798

99

19,8%

XX

416

99

= 930

99

29.6%

395

99

= 890

99

28,0%

358

= 815

99

26.2%

XXVIII

318

= 708

99

21.2%

400 ..

= 890

99

25.6%

384

= 855

99

22,3%

XXII

400

99

= 890

99

22.5%

432

99

= 980

99

23.6%

337

= 762

99

18.0%

XXX

250

• •

= 560

99

20.6%

308 ..

= 700

99

23.6% \'

285

tl

= 598

99

21,0%

XXXI

315

99

= 708

99

23.2%

285

99

= 630

99

22.4%

281

.. = 599

99

19.6%

XXXI11

350

99

= 782

99

23.9%

326 ..

= 740

99

19.9%

345

»«

= 774

99

23,8%

XXXll

350

quot;

= 800

99

23.2%

340

99

= 790

99

21.3%

388

.. = 880

99

22.6%

Gemidd.

370 Gr.

= 818 cal. 25,6%

363 Gr.

= 817 cal. 24.7%

373 Gr. = 827 cal. 24.5%

Gemidd.

330 Gr.

= 728 cal. 21.4%

308 Gr.

= 712 cal. 20,3%

333 Gr.

= 734 cal 21.1%

Gemidd.

299 Gr.

= 666 cal. 19.7%

317 Gr.

= 694 cal. 19,7%

290 Gr.

= 634 cal. 19,4%

Gemiddeld gedurende de drie perioden 369 Gram (25% van 3290 cal.)

Gemiddeld gedurende drie perioden 327 Gram (21% van 3467 cal.)

Gemiddeld gedurende de drie perioden 302 Gram (19,6% van 3380 cal.)

-ocr page 61-

- ■

A

Äi;; ■

l-

f-V1 gt;■ ■

1nbsp;nbsp;. V:\'.,.tv- f

Hh\',-

•-4\'-«-.rV--

-ocr page 62-

of het brood treedt in zijn volle waarde op den voorgrond.
Hoevelen, vraagt Neumann zich af, verlangden in 1917 in het
Duitsche rijk „niet naar een goed stuk broodquot;. In Nederland
was dit zeker ook het geval.

Bovenstaande tabel IV geeft bij mijn Zaansche onderzoek
per gezin aan de hoeveelheid brood, die per dag genuttigd is,
en het percentage der totale voeding. Voor de arbeiders dekt
het brood alleen reeds 25 % der calorieën met 369 Gr. per man
per dag. Door de gezinnen der lagere ambtenaren wordt minder
brood gebruikt n.1. 327 Gr. (21 %), door de best gesitueerden
het minste, en wel 302 Gr. (19,6 %).

Of vroeger vóór de afschaffing der bakkers-nachtarbeid en
het verbod om vóór \'s ochtends 10 uur brood te verkoopen
meer brood werd gebruikt, is mij niet bekend. Wel deelt
Steensma (75) mede, dat er achteruitgang is gekomen in het
broodgebruik omdat men \'s ochtends geen oudbakken brood
wenschte te eten. Volgens courantenberichten scliijnt in den
zomer van 1930 een enquete te hebben plaats gehad, die deze
bewering heeft gelogenstraft. Interessant is de mededeeling
van
Brugmans (5) dat in het midden der 19de eeuw door de
arbeidende klasse in Nederland „brood niet in groote hoeveel-
heden werd gebruiktquot;. Hoe het in het buitenland met het
broodgebruik gesteld is, blijkt uit de volgende gegevens:

Ruhner (54) schat dat het brood alleen 30 % van de totale
voeding oplevert. Hij vindt dus een percentage dat iets hooger
is dan in Zaandam.

Kuc^^inski (33) berekent voor het voor-oorlogsche Duitsch-
land 364 gr. brood per dag, voor het na-oorlogsche 366 gr.

Von Tys^ka (81) komt tot 360 gr. als gemiddelde. Volgens
hem zouden de Hamburgsche arbeiders minder brood etenquot;dan
de leeraren, hetgeen niet in overeenstemming is met het door
tnij gevondene te Zaandam. Overigens komen de gebruikte
hoeveelheden in Duitschland en Holland wel zeer merkwaardig
met elkaar overeen, vooral wat betreft de cijfers van groep I.

Hoewel ik mij niet wil en kan begeven in den strijd over het
al of niet nuttige van het z.g. volkoren-brood, wil ik toch
eenige opvattingen over dit brood mededeelcn. Het echte vol-
koren-brood wordt in Zaandam niet gebruikt.

Liebig publiceerde in 1868 de stelling, dat brood gemaakt
van de geheele vrucht, met dc zemelen dus, beter verteerbaar

-ocr page 63-

is dan het brood gebakken met gezuiverd meel. Het brood zou
minder goed verteerbaar worden door het verlies van de zouten
der zemelen.
Kuhnerts experimenten hebben deze stelling van
Liebig als onjuist bewezen. Hoe minder zemelen in het brood
hoe beter verteerbaar het is, zegt R. Bovendien worden de
zouten der zemelen voor \'t grootste deel onbenut weer uit-
gescheiden.
Kestner en Knipping propageeren het scheiden van
de zemelen uit het brood. Zij voeren daarenboven een merk-
waardig argument aan, ten voordeele van het gebruik van wit
meel: „Die physiologisch richtige Ernährung wird dann
erreicht, wenn der Mensch nur den verdaulichen Mehlkern
iszt, und die Kleie auf dem Umwege über das Vieh dem
Menschen zu gute kommt.quot; Omdat de zemelen een uitstekend
veevoeder schijnen te zijn, wordt dus de productie van melk,
kaas, vleesch hooger. Rubner in het boek van
Btmm (7) is ook
die meening toegedaan, vraagt zich zelfs af, of de levensmiddelen-
politiek in Duitschland tijdens de hongerblokkade wel doel-
matig is geweest. Misschien zegt R. ware het beter gesteld
geweest met de voeding in Duitschland als de zemelen als vee-
voer waren gebruikt en niet als menschen voedsel. De zemelen
waren dan via den veestapel den mensch ten goede gekomen,
in den vorm van hoogwaardige voedingsproducten.

Graham heeft in Engeland het volkoren-brood gepropageerd.
In Engeland heeft deze Grahambrood-beweging vermoedelijk
wel zijn nut gehad. De Engelsche voeding bestaat toch voor een
groot deel uit vleeschrijke, zeer verteerbare en zeer resorbeer-
bare kost. Het grove brood schijnt velen in Engeland van hun
obstipatie-bezwaren afgeholpen te hebben.

McCance en Lawrence (70) onderschrijven deze meening.
Ook zij wijzen op de laxeerende werking, doch voegen er aan
toe, dat het veel minder goed verteerbaar is, minder voedsel
dus toevoert, dan brood dat uit de meelkern alleen is bereid.

Hindheäe (24) propageert het volkorenbrood, omdat het
goedkoop is, en omdat het vitaminen bevat. Hetzelfde vitamine-
argument voeren ook
Hill en Flack aan, doch deze maken
de restrictie, dat dit argument alleen steekhoudend is voor
lieden die vrijwel uitsluitend van brood leven. Pas in dat geval
noemen Hill en Flack het volkorenbrood „the real stuff of lifequot;.

Zooals gezegd, komt het volkorenbrood in Zaandam niet
voor. Wel echter wordt naast het wittebrood nog bruin- of

-ocr page 64-

kropbrood gegeten. Roggebrood en beschuit leggen niet veel
gewicht in de schaal. Van elke 100 gr. brood levert wittebrood
78,5 gr., kropbrood 16 gr., roggebrood 3 gr., en ten slotte
beschuit maar 2,5 gr. Het kropbrood, bereid uit een mengsel
van gebuild en ongebuild tarwemeel, kan sterk wisselen. Naar
ingewonnen inlichtingen is bij verschillende Zaansche bakkers
het mengsel samengesteld uit 1 deel gebuild en 2 deelen on-
gebuild tarwemeel. Als medicus-practicus wordt door mij nog
d eens kropbrood voorgeschreven, uitsluitend met het oog op
meerdere darmprikkeling door dit grovere brood. Ik meen in
gevallen van chronische obstipatie wel succes gezien te hebben.

Uit mijn gegevens blijkt,dat slechts 1 gezin uitsluitend witte-
brood heeft gegeten, 26 gebruikten bovendien nog meer of
minder kropbrood, 15 ook nog wat roggebrood en 30 gezinnen
nog wat beschuit.

Van invloed der seizoenen op het broodgebruik is niets te
merken.

ïjmm

-ocr page 65-

MEEL EN RIJST.

Over het dagelijksch gebruik van meel (waaronder ik voor
dit onderzoek ook heb verstaan havermout, vermicellie, maca-
ronie, griesmeel, custard, enz.) en rijst heb ik geenerlei ge-
gevens kunnen vinden in de literatuur. Het is mij dus niet
mogelijk de Zaansche cijfers te vergelijken met anderen. Eenige
gegevens geeft
Rubner (56), maar hij scheidt het brood niet
van het meel, dat als zoodanig gebruikt wordt.\'Ongeveer 2/5
van het menschdom, zegt Rubner, eet als wij en de cultuur-
volkeren der oude wereld; en 3/5 v.n.m.1. de Aziaten, hebben
andere voedingsmethodes. Het 2/5 deel waartoe wij behooren
zijn broodeters, d.w.z. van de cerealia nuttigen wij rogge en
tarwe. Het grootste deel van de aardebewoners zijn z
.g. brei-
eters, en eten mais of rijst als dagelijksche kost. Met de rijst-
etende Aziaten mag ik de Zaansche voeding niet vergelijken,
en neem alleen van Rubner over enkele getallen betreffende
West-Europeesche landen.

Van de 100 calorieën zijn door cerealia gedekt in:
Italië Frankrijk Duitschland Engeland
63,7nbsp;55,2nbsp;40,8nbsp;37,7

Voor Zaandam vind ik de volgende cijfers voor brood meel
en rijst:

groep I 30 groep II 25,5 groep III 23,1.

De getallen verschillen aanmerkelijk met Rubner\'s gegevens.
Conclusies waag ik uit dit verschil niet te trekken, alleen kan
men zeggen, dat onze kost, wat gebruik van meel en brood
betreft, de Engelsche het meest nabij komt.

Bezien we alleen het meelgebruik zonder op brood
te letten, dan blijkt uit tabel V dat de meelspijzen in
Zaandam een ondergeschikte rol spelen. Het meeste meel
wordt gebruikt voor het bereiden van toespijzen. Van een
meerder gebruik in den winter, zooals men veelal geneigd is
te denken, is niets te bespeuren, integendeel, juist in de winter-
periode blijkt het minste meel genuttigd te zijn. Van groote
verschillen in de drie welstandsgroepen is ook geen sprake.
Alleen de best-gesitueerden loopen er iets uit, zij hebben per
dag toch 33 gr. meel gebruikt tegen 45 gr. en 43 gr. bij de twee
andere groepen.

-ocr page 66-

EN RIJST; HET PERCENTAGE VAN DE TOTALE HOEVEELHEID CALORIEËN

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN MEELSOORTEN

GROEP I

GROEP III

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

IV

22Gr.= 80 cal.

2.3%

27 Gr. = 98 cal.

3.0%

20Gr.= 72 cal.

2.4%

V

15

- 54 „

1.6%

47 ..

= 170 ..

4.9%

48 .. = 174 „

5.1%

VII

25

= 90 ..

3.4%

24 ..

= 86 ..

3.3%

22 „ = 80 ..

3.0%

VIII

47

= 170 ..

6.0%

51 ..

= 186 ..

6.3%

64 .. = 232 ..

8.0%

IX

34 ..

= 123 ..

3.7%

60 ..

= 216 ..

5.4%

40 .. = 146 ..

3.9%

XI

51

= 180 ..

6.4%

32

= 117 ..

4.1%

vertrokken

XIII

33 ..

= 122 .,

4.5%

42 ..

= 152 „

5.3%

47 .. = 171 ..

5.4%

XIV

46 „

= 168 ..

4.9%

29 ..

= 105 .,

3.4%

32 .. = 116 ..

3.1%

XV

80 ..

= 290 ..

9.3%

55 „

= 200 „

6.4%

63 „ = 228

7.4%

XVIII

74 ..

= 272 ..

8.1%

96 ..

= 346 ..

8.9%

123 .. = 447 ..

11.2%

XX

58 ..

= 208 „

6.7%

41 ..

= 147 ..

4.6%

50 .. = 181 ..

5.8%

XXII

31 ..

= 112 ..

2.8%

21 ..

= 76 ..

1.8%

35 .. = 127 ..

3.0%

Xxxi

30 ..

= 108

3.5%

21 ..

= 76 ..

2.7%

35 .. - 127 ..

4.2%

XXXII

33 ..

= 119

3.5%

63 ..

- 230 ..

6.2%

86 .. - 312 ..

8.0%

^ernidd.

41 Gr.

= 149 cal.

4.7%

43 Gr.

= 156 cal.

4.7%

51 Gr. - 185 cal.

5,5%

Gemiddeld gedurende drie perioden 45 Gr. = 163 cal. (- 5% van 3290 cal.)

Gemiddeld gedurende drie iwiodcn 33 Gr. - 119 cal. (3.5% van 3380 cal.)

GROEP II

Gezin

Periode A

Periode B

Periode

C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

I

70 Gr. = 256 cal.

7.3%

42Gr.= 148 cal.

4.8%

63Gr.= 228 cal.

5.9%

II

28 Gr.

= 102 cal.

3,5%

18Gr.= 65 cal.

2.1%

26Gr.= 94 cal.

3.5%

VI

55 „ = 200

5.4%

48 „ = 175

99

4.9%

50 „ = 182

5,9%

III

25 ..

= 91 „

3,0%

21 .. = 76 ..

2.4%

52 „ = 188 „

5,9%

X

48 .. = 176

• •

5.0%

34 .. = 124

99

3.5%

49 „ = 178

5,0%

XXIV

41 ..

= 148 ,.

4.8%

52 .. = 188 „

5.8%

25 „ = 90 ..

2,9%

XII

87 .. = 315

99

7.3%

102 .. = 372

99

7,8%

87 .. = 316

7,4%

XXV

23 ..

= 83 .,

2.6%

8 .. = 28 ..

0,8%

15 ., = 55 ,.

1.6%

XVI

57 .. = 208

• •

7.4%

36 ,. = 130

99

4.8%

54 .. = 196

6,7%

XXVII

77 .,

= 276 „

6.8%

14 .. = 56 ..

1.4%

32 „ = 116 ..

3.3%

XVII

58 .. =211

II

6.1%

68 „ = 242

99

6.2%

104 .. = 377

..

9.0%

XXXI

60 „

= 218 „

5.6%

41 .. = 137 ..

3,3%

48 .. = 174

5.0%

XIX

25 .. = 89

91

2.6%

37 .. = 134

99

3.4%

24 .. = 87

2.7%

XXI

37 .. = 134

99

3.8%

36 .. = 130

91

3.7%

22 .. = 79

..

2,3%

XXIII

16 .. = 57

99

1.9%

14 „ = 51

99

1.7%

8 .. = 29

..

1.0%

XXVI

48 .. = 171

• 1

4.5%

66 .. = 240

99

6.1%

68 .. - 247

..

6,1%

XXVIII

25 ., = 85

91

2.5%

18 .. = 65

99

1.9%

20 ,. - 73

1.9%

XXX

19 .. « 68

II

2,5%

14 .. - 51

91

1.7%

12 ., 44

1.5%

XXXIII

16 „ - 57

99

1.7%

21 „ - 76

91

2.3%

48 „ - 174

..

5.4%

Gemidd.

43Gr.- 156 cal.

4.6%

41 Gr. 149 cal.

4,3%

47 Gr. - 170 cal.

4.9%

Gemidd.

42 Gr.

- 152 cal.

4.5%

24Gr.« 90 cal.

2,6%

33Gr.= 119 cal.

3.6%

Gemiddeld gedurende drie perioden 43 Gr. - 156 cal. ( 4,5% van 3467 cal.)

-ocr page 67-

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN AARDAPPELEN; HET PERCENTAGE VAN DE TOTALE HOEVEELHEID, CALORIEËN

Gezin

Periode A

Periode B

.....

Periode C

----,,

IV

276Gr.= 268 cal.

7.9%

294 Gr. = 284 cal.

8,6%

294 Gr

. = 284 cal.

9,6%

V

285 ..

= 276

tf

8.2%

244 „ = 236

»»

6,8%

292 .,

= 283 ..

8.8%

VII

215 „

= 207

»»

7.9%

288 .. = 270

ff

10,2%

346

= 336 ..

13.2%

VIII

206

= 200

•t

7.1%

226 „ = 220

tt

7.4%

236 ..

= 228 ..

7.9%

IX

293 ..

= 283

»»

8,3%

324 „ = 314

f*

7.8%

400 ..

= 388 „

10.4%

XI

205

= 199

•I

7.1%

192 „ = 186

tf

6.5%

vertrokken

XIII

394

= 382

••

14.0%

255 „ = 246

»»

8.6%

435 ..

= 422 ..

13,3%

XIV

300

= 291

«t

8.4%

282 „ = 273

»1

8.8%

396

= 384 ..

10.2%

XV

308 „

= 299

gt;»

9.6%

318 .. = 310

igt;

10.0%

227 ..

= 220 ..

7.1%

XVIII

310 ..

- 300

f •

9.0%

320 „ = 310

7.4%

258 ..

= 250 ..

6.4%

XX

270 ..

= 262

»1

8,4% ••

348 „ = 337

gt;gt;

10.6%

398

= 386 ..

12.4%

XXII

425 ..

= 412

10.4%

570 .. = 554

9f

13,3%

520 ..

= 505

11.9%

XXXI

296 ..

= 287

»»

9.4%

330 „ = 320

tf

11.4%

321 ..

= 310 „

10.2%

XXXII

282

= 273

7.9%

264 = 256

tf

6.9%

323

= 314

8,0%

Gemidd.

290 Gr.

= 282 cal.

8.8%

304 Gr. = 294 cal.

8.9%

342 Gr.

= 331 cal. 10,1% 1

Gemiddelde gedurende drie perioden 312 Gr. = 302 cal. (== 9,2% van 3290 cal.)

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

! Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

I

492 Gr. = 476 cal. 13.6%

532 Gr,

. = 516 cal. 15,6%

515 Gr.

. = 500 cal. 13,1

\'0

II

184 Gr.

= 179 cal.

6,2%

202 Gr.

= 195 cal.

6.4%

123 Gr.

= 119 cal.

4.2%

VI

330 „

= 320

ft

8.7%

465 ..

= 452

tt

12.7%

318 ..

= 308

tt

m/o

III

235 ..

= 230 ..

7.5%

228 „

= 220 „

7,1%

218 ..

= 210 „

6.6%

X

260 „

- 252

ff

7,2%

270 ..

= 262

tf

7,4%

308 ..

= 300

tt

8A/o

XXIV

244 ..

= 237

7.6%

252 ..

= 243 ..

7.5%

268 ..

= 260 ..

8.5%

XII

372 „

= 360

ft

8.4%

330 ..

== 320

tf

6,7%

285 ..

= 277

tt

6,4/0

XXV

300 ..

= 290 ..

9.1%

258 ..

= 250 ..

6.8%

315 ..

= 305 „

9.0%

XVI

258 ..

= 250

ft

8.9%

267 ..

= 258

ff

9.7%

268 „

= 260

tt

XXVII

164 ..

= 160 „

3.9%

176 ..

= 170 ..

43%

266 ..

= 257 ..

7.1%

XVII

245 ..

= 238

ft

6.9%

280 ..

= 272

tt

7.0%

325 ..

= 315

tt

7,(

\'0

XXIX

272 „

= 264 „

6,8%

280 ..

= 272 ..

6.5%

290

= 280

8.1%

XIX

512 .,

= 495

ff

14.4%

552 „

= 535

tt

13.8%

445 ..

= 432

tt

12.%

XXI

162

= 157

tt

4.4%

168 „

= 163

ff

4,6%

157 ..

= 153

tf

4,%

XXIII

252 ,.

= 245

ft

8.2%

244 ..

= 236

tf

7.9%

266 ..

= 259

tf

9,%

XXVI

223 ..

= 216

ft

5,7%

218 ..

= 212

tt

5.4%

182 „

= 177

tt

4,%

XXVIII

335 .,

= 325

ft

9.7%

414 „

= 400

tf

10,6%

435 ..

= 421

tt

n.^fo

XXX

284 ..

== 275

ff

10.1%

160

= 154

ft

5,2%

366 ..

= 355

tt

12,%

XXXllI

380 ..

= 368

ff

11.2%

332 ..

= 322

tf

8,7%

448 ..

= 435

ff

13.%

Gemidd.

316 Gr. =

= 306 cal.

9.0%

325 Gr.

= 315 cal.

9.0%

332 Gr.

= 322 cal..

9..% Gemidd.

233 Gr. =

= 226 cal.

6.7%

233 Gr. =

= 226 cal.

6.4%

247 Gr. =

= 238 cal.

7.3%

Gemiddelde gedurende drie perioden 324 Gr. = 314 cal. (= 9,1% van 3467 cal.)

Gemiddelde gedurende drie perioden 237 Gr. = 230 cal. (= 6,8% van 3380 cal.)

-ocr page 68-

AARDAPPELEN.

In Nederland is het bijna niet denkbaar dat niet dagelijks
aardappelen op tafel komen. Dit zoo ingeburgerde volksvoedsel
IS pas m 1736 door Vegelin van Claerberge geimporteerd
bmds dien tijd wordt de aardappel in alle lagen der maatschappij
gegeten, vormt zelfs een flink onderdeel van onze voeding In
het midden der 19de eeuw werden waarschijnlijk nog veel
meer aardappelen gegeten dan tegenwoordig. Althans BüWjner
(4) schrijft dat in 1841 in Gouda bij de arbeidende klasse
de aardappel ontegenzeggelijk de eerste plaats in de rij der voe-
dingsmiddelen innam. In Zaandam is dit zeer zeker niet meer
het geval. Tabel VI toont aan dat groep I en groep II
bijna evenveel aardappelen gebruiken, de arbeidersgroep is
2elfs iets lager dan groep IL Groep IIT gebruikt aanmerkelijk
minder aardappelen.

Ter vergelijking volgen eenige gegevens van Rubner (56):
van elke 100 calorieën komen ten laste van de aardappel:

in: Italië Frankrijk Duitschland Engeland
1gt;9nbsp;6,7nbsp;12nbsp;6,3

terwijl ik in Zaandam vind:

in: groep I 9,2 groep II 9,1 groep III 6,8.

Kuc^inskj geeft als het dagelijksch gebruik van aardappelen in
Duitschland per man 550 gr.
Von Tyszka die geen getallen
geeft, zegt alleen dat in Hamburg door de arbeiders meer aard-
appels worden gegeten dan door leeraren. Dit komt overeen
met de Zaansche gegevens.

Behalve als energiebron is de aardappel ons zeker ook nog
dienstig door zijn eiwitgehalte. Wel staat dit achter bij brood
maar toch is nog een flink deel van ons totaal-eiwit aan de aard-
appel ontleend:

m groep I 7,6% (7 gr. aardappel-eiwit op een totaal v. 92 ffr )
» » 117,5% (7,4 „nbsp;„nbsp;,, ,nbsp;(

Van de plantaardige eiwitten dekt de aardappel-
in groep I 14,6% (7 gr. op 48 gr. planteneiwit)
quot; » n 15,8% (7,4 „ „ 47 „ „ )
„ „ III 13,4% (5,5 „ „41 „ „ )

-ocr page 69-

Het nut der aardappel als vitamine-bron bespreek ik in een
volgend hoofdstuk.

Interessant zou zijn om eens te onderzoeken of door de
plattelands-bevolking, waarvan velen hun eigen aardappel-
veldje hebben, meer van dit voedingsmiddel wordt gebruikt
dan in een industriestad als Zaandam.

-ocr page 70-

CALORIEËN

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN SUIKER; HET PERCENTAGE VAN DE TOTALE HOEVEELHEID
GROEP I

GROEP II

GROEP III

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode

C

Gezin

Periode A _

Periodfe B

Periode C

IV

114Gr.

- 467 cal.

14,0%

86 Gr.

= 353

cal.

10.8%

70 Gr.

= 287 cal.

9,7%

I

99 Gr.

= 406

cal.

11,6%

96 Gr.

= 394

cal. 12,0%

101 Gr.

= 414 cal.

10,8%

II

89 Gr.

= 365 cal.

12,3%

104 Gr.

= 426 cal.

14,0%

87 Gr.

= 357 cal. 12,6%

V

81

»

- 332 „

9,9%

80 „

= 328

9,4%

115

ff

= 471

ff

13,7%

VI

92

= 377

ff

10,2%

107

- 439

99

12,4%

76 .,

= 312

»1

10,1%

III

120 „

= 492 „

16,0%

144 „

= 590 .,

19,0%

133 ..

= 545 „ 17,2%

VII

77

»*

= 316 „

12,0%

86 „

= 353

13,4%

71

= 290

ff

11,0%

X

78

tf

= 320

ff

9,2%

84

== 345

gt;9

9.8%

82 „

= 336

99

9,5%

XXIV

60 „

= 246 „

7,9%

53 „

= 217 .,

6,7%

70 „

= 287 „ 9,3%

VIII

52

= 213 „

7,5%

54 „

= 221

7,5%

54

= 221

ff

7,6%

XII

132

ff

= 541

ff

12,6%

139

= 570

99

12.0%

127 „

= 520

99

12,1%

XXV

61 „

= 250 „

7,9%

79 „

= 324 „

8,8%

64 „

= 262 „ 7,7%

IX

162

»»

= 664 „

19,2%

158 „

= 648

16,0%

121

= 496

f*

13,3%

XVI

50

ff

== 205

ff

7,3%

57

= 234

99

8.8%

52 ,.

= 213

99

7,3%

XXVII

94 „

= 386 „

9,4%

127 ..

= 521 „

13,2%

105 „

= 430 12,0%

XI

78

»»

= 320 „

11,4%

55 „

== 225

7,9%

vertrokken

XVII

95

ff

= 390

ff

11,2%

127

= 521

99

13,4%

117 ..

= 479

99

11,5%

XXIX

83 „

= 340 „

8,8%

78 „

= 320 „

7,6%

72

= 295 „ 8,5%

XIII

75

gt;gt;

= 308 „

11,3%

88 „

= 361

12,6%

94

9.

= 385

ff

12,1%

XIX

136

ff

= 558

ff

16,2%

129

= 529

99

13,6%

102 .,

= 418

99

12,3%

XIV

79

»»

= 324 ,.

9,4%

76 „

= 312

10,0%

91

..

= 373

tf

9,9%

XXI

122

ff

= 500

tf

14,0%

116

99

= 477

99

13,2%

119 „

- 488

99

14,3%

XV

60

•gt;

= 246 ,.

7,9%

\' 55 ..

= 225

7,2%

70

= 287

ff

9,3%

XXIII

65

ff

= 267

ft

8,9%

68

99

= 279

ff

9,3%

62

= 258

91

9,4%

XVIII

78

»

= 320 .,

9,7%

102 „

= 418

10.7%

106

gt;gt;

= 435

ff

11,2%

XXVI

80

= 328

99

8,6%

96

99

= 394

99

10,0%

86 „

= 353

99

8,8%

XX

79

= 324 ,.

10,4%

73 ..

= 300

9,4%

79

f.

= 324

ff

10,4%

XXVIII

114

ff

= 469

99

14,0%

107

99

= 439

99

12,7%

125 „

= 512

13,3%

XXII

85

»

= 348 ..

8,8%

71 ..

= 292

7,0%

62

9.

= 254

ff

6,0%

XXX

81

ff

= 332

ff

12,2%

85

= 348

99

12,7%

61 „

= 254

99

8,9%

XXXI

79

»

= 342

11,2%

90 ..

= 369

»»

13,0%

82

= 336

11,0%

XXXIII

94

ff

= 386

ff

11,8%

116

99

= 476

99

14,4%

58 „

= 238

quot;

7,3%

XXXII

97

»

= 398 „

11.5%

96 „

= 394

»»

10,6%

107

= 440

9f

11.3%

Gemidd.

86 Gr.

= 353 cal. 11,0%

84 Gr.

= 344 cal. 10,4%

86 Gr.

= 353 cal. 10,4%

Gemidd.

95 Gr.

= 390 cal. 11,4%

102 Gr.

= 418 cal. 11,8%

90 Gr.

= 369 cal. 10,6%

Gemidd.

84 Gr.

= 344 cal. 10,3%

97 Gr.

= 398 cal. 11,3%

88,5 Gr.

= 362 cal. 11,1%

Gemiddeld gedurende drie perioden 85 Gr 49 cal. 10,6% van 3290 cal.)

Gemiddeld gedurende drie perioden 96 Gr. = 393 cal. (= 11,3% van 3467 cal.)

Gemiddeld gedurende drie perioden 90 Gr. = 369 cal. (= 10,9% van 3380 cal.)

-ocr page 71-

SUIKER.

Suiker wordt meestal nog steeds onder de genotmiddelen ge-
rekend, maar, mogen wij tegenwoordig, nu de suiker zoo\'n
groot aandeel heeft gekregen in onze totaalvoeding, nog wel
van een genotmiddel spreken ? Mij dunkt dat de suiker zoodanig
is ingeburgerd, dat we wel degelijk van een voedingsmiddel
mogen spreken. Velen zijn sterk gekant geweest tegen \'t suiker-
gebruik.
G. /. Mulder (43) trok in 1847 te velde tegen de
suiker. Niet alleen vond hij suiker veel te duur (toentertijd
kostte 1 pond suiker 70 cent), maar „suiker veroorzaakt, zooals
de zoetekaauwen ons vertoonen, kwaadsappigheid, opgezet-
heid, puisterigheid en wat al niet meer!quot; Ook i\'^xZ/f/veroordeelt
het toenemende suikergebruik, betreurt het dat de suiker
voedingsmiddelen als brood, rijst en andere amylacea min of
meer gaat verdringen. Bovendien, schrijft Saltet, kan lang niet
iedereen suiker verdragen, en niet alle menschen begeeren ge-
regeld een zoeten smaak. Het Zaandamsche onderzoek schijnt
Saltet geen gelijk te geven, de menschen blijken juist wel den
zoeten smaak te apprecieeren, in geen enkel gezin toch vind ik
abnormaal afwijkende (lagere) cijfers dan het gemiddelde.
Bovendien diene men acht te geven op het feit, dat ik in
tabel VII alleen het suikergebruik als zoodanig heb genoteerd.
In de echte versnaperingen, die ik hierna nog even be-
handel, zal ook nog een behoorlijk kwantum suiker ver-
werkt zijn.

Dat het suikergebruik sterk toegenomen is, blijkt uit de
volgende gegevens.
Sa/Ut (j9) geeft op als dagelijksch ge-
bruik in Nederland (per man): in 1850: 7,4 Gr.; in 1892: 24 Gr.;
in 1910: 40 Gr. Moquette komt in 1907 bij Utrechtsche arbeiders
op ongeveer 30 Gr. König schat het gebruik van suiker in
1892 in Duitschland op 38 Gr., in Frankrijk op 40 Gr., in
Denemarken op 48 Gr., in Engeland op 105 Gr., terwijl Neder-
land aangegeven staat voor 22 Gr. (deze cijfers zijn overge-
nomen uit het boek van Sähet). Merkwaardig is, dat terwijl
in Engeland het suikergebruik precies op dezelfde hoogte is
blijven staan (zie
Speaa/ Reports 13) in Zaandam — en mis-
schien mogen we wel zeggen in Nederland — het gebruik van
suiker zoo enorm is gestegen, dat we het Engelsche cijfer al
vrij dicht naderen. Gemiddeld toch wordt in de 33 gezinnen
90 Gr. suiker per dag per man gebruikt. In Duitschland is in

-ocr page 72-

den loop der jaren het suikergebruik ook wel gestegen, al is
het lang niet in die mate als bij ons.
Kuc^insM toch vindt in
Duitschland thans een gebruik van 48 Gr. per dag,
Loewy in
1916 ongeveer 40 Gr.

De groote verschillen in suikergebruik in diverse landen
komen ook zeer duidelijk voor den dag in
Rubner\'s gegevens,
die ons het aandeel laten zien, dat de suiker heeft in de totaal-
voeding; van elke 100 calorieën dekt de suiker: in Italië 2,2 %,
in Frankrijk 3,4 %, in Duitschland 5,9 %, in Engeland 14,2 %.
In procenten der totaal-voeding omgerekend, ontleent in
Zaandam groep I: 10,6 %, groep II: 11,3 % en groep III:
10,9 % van hun calorieën aan suiker. Dit percentage is belang-
rijk hooger dan in 1916 het geval was. De drie groepen niet-
ondersteunde arbeiders van
Sajet en Polak haalden uit de suiker
respectievelijk 3,9 %, 6,3 % en 6,5 % van de totaal-calorieën-
hoeveelheid.

Terwijl zooals hier boven is vermeld, de suiker ruim een tiende
deel der totaal-voeding vormt, krijgen mijn drie welstands-
groepen van de genuttigde koolhydraten uit de suiker ruim
een vijfde deel, n.1. groep I: 20%, groep II: 22,5% en groep III:
23,7 %.

Met deze sprekende getallen voor oogen, mag men met een
gerust geweten beweren, dat de suiker in Nederland een be-
langrijk voedingsmiddel is geworden. De reden hiervoor is
m.i. wel gelegen in de veel lagere prijs die voor suiker moet
worden betaald dan voorheen. In 1860 was suiker nog een
absoluut luxe artikel.
De Bosch Kemper (3) schreef toen dat
de accijns op suiker enkel en alleen drukte op de zéér welge-
stelden. Thans nuttigen ook de minder gegoede medeburgers
groote hoeveelheden suiker.

Of er reden is deze verandering in de voeding te betreuren ?
Saltet vindt, zooals boven reeds is vermeld, het vermeerderd
verbruik niet goed. Een steekhoudend argument geeft hij helaas
voor die meening niet. Mij dunkt dat de praktijk wel uitwijst,
dat er aan de suikervoeding zooals die thans is, geen bezwaren
kleven. Persoonlijk heb ik, als practiseerend arts, bij gezonde
menschen nooit eenig nadeel gezien; we moeten niet vergeten
dat er naast de suiker nog andere voedingsmiddelen worden
gebruikt!

Anders wordt de zaak bij zieken als diabetici en bij lieden

-ocr page 73-

met aanleg voor vetzucht etc. Dat bij zulke pathologische toe-
standen suikergebruik schade zal berokkenen, weet iedereen.
Dit is echter geen reden waarom wij bij gezonde menschen
zouden moeten ingrijpen in hun dagelijksche voeding door
minder suikergebruik aan te bevelen.

-ocr page 74-

VRRSNA PER ING EN.

Onder het rubriekje versnaperingen heb ik niet alleen bon-
lions, koekjes, cake, koek berekend, maar ook de v^pete genot-
middelen waarmee wij nog al eens onze boterhammen beleggen.
Jam, honig, hagelslag, stroop, ontbijtkoek, etc. zijn hier ook
meegeteld. Deze genotmiddelen niet elkaar blijken een respec-
labcl getal tc vertegenwoordigen; (och zijn,zooals ik reeds heb
vermeld, de feestdagen in liet onderzoek uitgeschakeld. Ver-
gelijkende getallen van Iniitcnlandschc onderzoekers heb ik niet
\'kunnen vinden. 1 let onderzoek van Sajet cn Polak, in den tijd
iiilgcvocrd, dat vrijwel alle luxe werd geweerd of niet tc be-
komen was, leent zich niet voor vergelijking.

Onderling vergeleken, zie label VJll, blijkt groep 111 het
minste (c genieten van versnaperingen. Nog al eens hoort men
door den volksmond verkondigen, dat dc beter gesitueerden
zooveel „lekkersquot; kunnen koopcn. „Kunnenquot; zullen ze het
misschien wel, doch blijkbaar „doenquot; ze hel niet. Groep II,
dc lagere ambtenaren, spant dc kroon met 55 gr. per persoon
per dag, terwijl de arbeiders precies tusschen groep II cn
gr»)cp lil in blijken tc slaan. Van een schommeling in dc sei-
zoenen is hij groep I cn 11 niets tc bespeuren, groep III blijkt
in het najaar meer versnaperingen gebruikt tc hebben dan in
tien winter cn den zomer, l\'cn reden hiervoor tc vinden is

mij niet gelukt.

Dc iuaistischc medahe/inycti nr. 80 Hcrvrmcnte Amtrrdam (74)
;;cvcn wel dc uitgaven gedaan voor verschillende wclstands-
grocpcn voor versnaperingen, doch nici dc hoeveelheden.
,\',Kock, ;^:rlgt;akjcs. %noc|H-rij zijn kcnnjcrkcnd vcgt;or een iKtcrc
lcvcn%wjjzcquot; wortlt daarin vermeld. In Zaandam blijkt dat dc
h«»cvrclhcid snoeperij juiM vcimindctd is hij dc rijkeren, mlt;»gt;;c-
lijk i% cchtci, dat dc prijs die deze klasse viH^r lekkers etc.
lgt;ctaald. h«H»Krr is. tiaar -/«j andcic (duurdere) winkels, andere
(lijnnc) merken van k«gt;ckjcs rtc. prcfcrccicn.

\\\\ aaf dr Krn«K:mdc „wrclJc aitikrlcnquot; in verhouding lot hun
vlt;»«lu\\g«^ntari!c ;rcci duur woidcn l»ciaald, ;rou rncn nch in
^rltwwtJc afviaK«quot;\'» l««^\'nbsp;iMTMcdc ^:cllt;l nici ixrici

Itcnai kunnen ucirdrn!

In h«gt;cvcffr hri Kchtwtk van veel »pijxcu. luaU cn m»»-
J|clt;«»miw»rfi»l Itu-r andcic »«.i/Jikcn. cru »Icthic inv|i»ct!
iif! gtbll 9*m kunnen UcMkh. ik nicf fe |»clt;w»nicclcn

-ocr page 75-

GROEP I

GROEP III

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Ge/in

Periode A

Periode B

Periode C

IV

106 Gr. = 332 cal.

9.7%

94 Gr. = 220 cal.

6.7%

57 Gr.

= 141 cal.

4.8%

1

13Gr.= 42 cal.

1.2%

19Gr.= 69 cal.

2.1%

lIGr.= 43 cal.

1.1%

II

40Gr.= 154 cal. 5,3%

26Gr.= 100 cal.

33%

33 Gr. = 126 cal.

4,4%

V

43

„ - 190

••

5f7%

36 .. = 155

ft

4.4%

52 ..

= 246 ..

7.2%

VI

14 .. = 55

tl

1.4%

13 = 51

tt

1.4%

19 .. = 69

tt

2,2%

III

36 ., = 136 „ 4.5%

31 „ = 125 ..

4.0%

34 „ = 127 „

4,0%

VII

20

.. « 76

ff

2,9%

32 .. = 110

1*

4.3%

15 ..

51 ,.

2.1%

X

46 .. = 180

tt

5.1%

37 „ = 151

tt

4.3%

37 „ = 148

tt

4.2%

XXIV

35 ., = 130 „ 4,2%

24 ., = 87 „

2.7%

30 „ = 102 „

33%

VIII

45

.. = 182

6.5%

35 - 146

4.9%

33 ..

= 143 ..

4.9%

XII

83 ff = 338

tl

7,8%

89 „ = 400

tt

8.4%

67 „ = 280

11

6,5%

XXV

74 ., = 265 .. 83%

70 „ = 270 „

73%

70 „ = 217 „

6,4%

IX

14

.. = 58

ff

1.7%

25 .. == 103

2.6%

23 ..

= 92 ..

2.5%

XVI

42 ff = 164

tt

5.8%

30 .. = 123

tt

4.6%

31 .. = 111

If

3,8%

XXVII

80 „ = 318 „ 73%

27 „ = 128 ,.

3.2%

70 ., = 265 ..

7,4%

XI

46

» - 168

ff

6.0%

48 .. - 186

6.5%

vertrokken

XVII

72 ff = 246

tt

7.1%

83 .. = 297

tl

7.7%

65 .. = 204

II

4.9%

XXIX

42 „ = 190 ,. 4.9%

69 „ = 270 ,.

6.4%

26 ., = 106 „

3,1%

xin

35

- 138

ff

5.0%

30 .. = 112

• •

3.9%

20 ..

= 75 ..

23%

XIX

87 ff = 340

tt

9,9%

87 .. = 352

tl

9.0%

71 = 2%

tl

8.4%

XIV

51

« 184

ff

5.3%

33 .. - 109

tl

3.5%

52 ..

= 184 ..

4.9%

XXI

65 ff - 252

tl

7.1%

67 .. = 257

tl

73%

71 = 267

tl

7,8%

XV

84

.. - 286

ff

9.2%

70 .. - 263

tl

8.5%

77 ..

= 288 ..

9.3%

XXIII

63 ff - 268

II

8.9%

67 .. = 258

II

8.6%

50 .. = 193

tt

7,1%

XVIII

41

.. » 162

ff

52%

49 .. - 170

II

4.4% •

41 ..

146 ..

3.7%

XXVI

56 ff - 200

tt

5,2%

62 .. = 212

11

5.4%

111 .. 350

tl

8.7%

!

XX

60

.. - 243

ff

73%

94 .. - 330

tl

103%

54 ..

205 ..

6.7%

XXVIII

80 .. = 303

tt

9,1%

77 ., - 2%

tt

8.6%

94 .. ^ 375

ff

93%

i

XXII

63

.. - 244

ff

6.2ro

48 .. - 210

tt

5.1

80 ..

- 297 ..

7.1%

XXX

32 .. - 129

tt

4.7%

42 .. « 175

ft

5,9-%

38 .. - 154

•f

5.4%

XXXI

48

.. - 190

•f

6i%

42 .. - 166

fi

5.9%

71 ..

287 ..

9.4%

XXXIII

67 .. quot; 227

••

6.9%

51 .. - 194

••

5.9%

47 „ - 176

tt

5.4%

XXXII

1 75

1

.. - 260

••

7,5%

62 .. - 240

tt

6.5%

59 ..

■ 240 ..

6.2%

C«nyd.

52Cr.- 191 oil.

6.0%

50Cr. 202 c«l.

6.1%

49 Cf.

- 184 cd.

5.4%

Gtm\'M.

55Cr.- 211 «1.

6^

56Cr.- 217 cJ.

i

55Cr.quot; 205 ctl.

CetTMid.

51 Cf. - 199 cMi. 5.9%

41 Cf. - IM «1.

4.7%

1 44Cf.- 157 oü.

43%

C«i

in drir. prtioilcn 50 C

192 «1. !

53%

van 32\')

10 c»].)

CamiilrU in lt;ir* pwwl«» W Cf. « 211 cJ. (

- 6.1% V«,

3467 cl.)

CanMM \'m dfK paio^^ 45 Cr. - 173 cd.

5.1% 3380 ol.)

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN VERSNAPERINGEN rKOEKjES, BONBONS, KOEK, ENZ.); HET PERCENTAGE VAN DE TOTALE HOEVEELHEID CALORIEËN

GROEP II

-ocr page 76-

Zaansche tandartsen vertnelden tnij, dat hier een zeer groot deel
der inwoners uiterst slechte tanden en kiezen heeft. Mogelijk
is er toch een zeker verband tusschen de slechte gebitten en de
groote hoeveelheden suiker en zoetigheid die in Zaandam wor-
den gebruikt? Zijn de gebitten in Zaandam werkelijk slechter
dan elders in Nederland? en eten de Zaandammers meer zoetig-
heid dan menschen, buiten de Zaanstreek? Vragen, die pas
beantwoord kunnen worden na uitgebreide onderzoekingen op
dit terrein in andere steden en op het platteland. En al mochten
we hieromtrent in de toekomst een behoorlijke reeks gegevens
krijgen, ook dan nog zal het zeer de vraag zijn of er verband
zal zijn te zien tusschen suikergebruik (koolhydraat-gebruik) en
tandcariës. Ook dan nog zullen we misschien tot de conclusie
moeten komen van /. /.
de Vries (84) die naar aanleiding van
zijn onderzoekingen over de flora in carieuze tanden en
kiezen moest zeggen „dat we omtrent de aetiologie der tand-
cariës nog in het duister tastenquot;. De Vries zal met deze uit-
spraak waarschijnlijk wel alleen de bacteriologie der tandcariës
bedoeld hebben. Dank zij de onderzoekingen der laatste jaren,
o.a. van
Mellanby, weten wij nu toch wel zeker welk een
groote invloed vitamine D op de ontwikkeling der tanden
en op de tandcariës heeft.

-ocr page 77-

BOON EN EN ERWTEN.

Hoewel de peulvruchten in de Zaansche voeding een zeer
kleine rol spelen, wil ik toch de boonen en erwten noemen,
omdat
zoo vaak hun lof als voedingsmiddel is verkondigd.

Snijders (65) noemt in 1911 boonen en erwten voor de
arbeidersklasse voedingsmiddelen van onschatbare waarde, op
grond van hun hoog eiwitgehalte en hun lage prijs.
Martine
Wittop Koning
(86) betoogt, dat we (in den mobilisatietijd) zéér
zuinig moeten zijn op de ons toegewezen 500 gr. per persoon
in 28 dagen. Schrijfster vindt deze hoeveelheid dus zéér weinig.
In dien tijd hadden velen misschien wel gewenscht, dat er wat
meer boonen en erwten waren toegewezen, omdat andere
voedingsmiddelen toen zoo schaarsch waren. Tegenwoordig
komt geen mijner gezinnen aan die hoeveelheid toe, integendeel
allen gebruiken veel minder, zooals uit tabel IX blijkt.

Mej. Meyhoom (42) schrijft, dat de boonen en erwten tot
de voornaamste plantaardige voedingsmiddelen behooren; zij
vindt dat een maal boonen en erwten door het eiwit, dat ze
bevatten en al het zetmeel, gelijk staat met een maal vleesch
en aardappelen. Uit een oogpunt van calorieën-waarde zal deze
bewering misschien wel opgaan, de bedoeling zal zeker wel
geweest zijn propaganda te maken voor boonen en erwten als
goedkoop en toch goed volksvoedsel. Terwijl de bovenge-
noemde schrijvers en schrijfsters de peulvruchten zoo aan-
prijzen om hun hoog eiwitgehalte, wil ik hier toch ook het
oordeel van de Amerikanen Mc. Collum en Simmonds laten
volgen: de boonen en erwten zijn zoo vaak aangeprezen als
„poor man\'s meatquot;. Niets is echter minder waar. Moderne
voedingsexperimenten hebben aangetoond, dat hun eiwitten
biologisch zeer minderwaardig zijn, ver achter staan bij de
proteïnen van de cerealia; een vergelijking met de hoogwaardige
eiwitten van onze dierlijke producten kunnen ze dus zeker
niet doorstaan.

De praktijk leert, dat het publiek afwijzend staat tegenover
\'t gebruik van erwten en boonen.
Saltet (59) vermoedt, dat
de oorzaak hiervan is gelegen in het feit, dat boonen en erwten
bij langdurig en overvloedig gebruik slecht worden verdragen
en gaan tegenstaan. In Zaandam blijft het bij een enkele maal-
tijd gedurende een lange reeks van weken. We zien uit het
bovenstaande tabelletje, dat er geen verschil is tusschen de

-ocr page 78-

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN BOONEN EN ERWTEN

GROEP I

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

IV

_

4

Gr.

■=

12 cal.

V

22

Gr.

«=» 71 cal.

24

»»

78

t*

9

Gr.

= 29 cal.

VII

II

• •

-

35

$9

11

= 33 ..

VIII

6

» 19 ..

5

It

14

99

IX

25

f gt;

- 71

25

9f

-

80

quot;

15

t 9

= 45 ..

XI

19

- 61

32

t=a

104

tt

vertrokken

XIII

4

- 13 ..

6

• •

-

19

tt

10

= 32 ..

XIV

18

- 58

26

t*

83

tt

6

«t

- 18 ..

XV

9

- 29 ..

11

• t

wc

35

tt

23

•t

- 70 ..

xvin

8

«f

- 27 ..

6

tl

-

18

• •

XX

4

••

- 12 ..

II

36

XXII

6

- 20 ..

14

tt

42

»t

XXXI

53

••

-158 ..

17

• t

-

53

5

tt

16 „

XXXll

18

- 56 ..

19

i

••

-

60

• •

t

14 Gr. - 45 cJ. IJ-

IS Cf. - 48 al. 1.5%

GROEP II

GROEP III

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

I

11

Gr.

=

29 cal.

12

Gr.

= 37 cal.

. II

12

Gr.

= 34 cal.

VI

37

tgt;

=

114 ,.

13

tt

= 40 .,

4

Gr. = 12 cal.

III

19

tt

= 62 .,

X

7

tt

s=

24 ..

18

tt

= 56 „

19

.. = 55 ..

XXIV

21

Gr. = 64 cal.

21

tt

= 68 ..

5 Gr. = 13 cal.

XII

20

tt

=

63 ..

11

tt

= 33

3

.. = 8 „

XXV

13

= 41 ..

43

tt

= 138 ..

XVI

18

99

59 ..

5

tt

= 17 ..

XXVII

26

.. = 79

13

tt

= 42 ..

XVII

16

99

==

50 ..

17

tt

= 51 ..

XXIX

15

tt

= 45 ..

XIX

14

99

SS

40 ..

7

tt

= 19

24

.. = 76 ..

XXI

9

99

=

26

17

99

= 47 ..

4

.. = 12 ..

XXIII

12

♦ t

=

38 ..

12

99

= 38 ..

XXVI

11

tt

---

31 ..

1

1 6

}

quot;

= 21 ..

XXVIII

—•

1

5

tt

- 15 ..

XXX

19

tt

-

53 ..

xxxm

16

tt

46

21

1
1

tt

- 61 ..

II

.. • 30 ..

II Cf. \'34 cd. 1%

5 Cf. ~ 15 cJ. 0.4% Gonidd. 10 Cf. - 31 cil. 0.9^; \' 19 Cf. - 63 al. 13% ? I Cf. - 2 cal. 0%

I

OmMiénbsp;dfM f^iioim 10 Cf. - }2 al. (- 0.9*. v«t« 3380 al.)

6 Cf. - 19 0.4% Gemiad. \' 15 Gr. quot; 44 ad. 1.3%

CmtkUdd tvèutmi€ dfW prriod«! 10 Cf. - Jl cJ. (- 0.9*. gt;467 al).

CnmiAM tMutr^ étnnbsp;12 Cf. - J7 al. (1.1% vtti 3290 al.)

.M

-ocr page 79-

3 groepen, de arbeidersgroep heeft dus ook blijkbaar geen
behoefte aan boonen en erwten, kan zich dus verzadigen met
meer geliefde spijzen. Ook in Duitschland zijn peulvruchten
niet zeer geliefd,
Kuc^inskj neemt aan, dat daar gemiddeld 18 gr.
per dag genuttigd worden.

Zooals wel te verwachten was en de tabel ook laat zien,
blijkt, dat najaar en winter \'t meest geschikt zijn om boonen
en erwten te eten.

-ocr page 80-

GROENTEN.

Aangezien het niet de bedoeling is ook de mineraalstof-
wisseling te behandelen, kan ik op het feit, dat groenten een
ruime bron vormen van zouten en mineralen, niet verder
ingaan. De groenten als vitamine-bron hoop ik in een volgend
hoofdstuk even te bespreken. Als leveranciers van koolhy-
draten, eiwitten en vetten tellen de groenten in tegenstelling
met tallooze andere voedingsmiddelen eigenlijk niet mee. 1)
Echter mogen wij het belang van een behoorlijke groenten-
voorziening voor ons lichamelijk welzijn niet onderschatten.
In de laatste decenniën toch schijnt onze voeding een niet
onbelangrijke wijziging te hebben ondergaan. Cerealia zijn voor
een groot deel teruggedrongen door dierlijke voedingsmid-
delen. De achteruitgang van het gebruik van cerealia is o.a.
volgens
Rubner, Kestner en Knipping, het gevolg van het meer-
dere gebruik, dat van machines wordt gemaakt voor arbeid, die
vroeger door den arbeider zelf verricht moest worden. Vóór
de groote vooruitgang der techniek, was de lichamelijke arbeid
veel grooter dan tegenwoordig. Het was noodzakelijk, dat de
arbeider een zeer groot kwantum calorieën kreeg. Hij bereikte
dit door een voeding, die voornamelijk bestond uit groote
hoeveelheden brood, aardappelen, rijst etc. Juist door de groote
kwantums dezer voedingsmiddelen, kreeg hij behalve zijn be-
noodigde calorieën, ook nog de hoeveelheid eiwitten die hij
per dag noodig had (± 100 Gr.). Toen de arbeid echter veel
minder zwaar werd, had de arbeider niet meer dat groote aan-
tal calorieën noodig. De behoefte aan cerealia daalde, maar
daardoor werd de hoeveelheid eiwit die men kreeg zooveel
verminderd, dat er een tekort aan eiwitten zou zijn opgetreden,
als niet de mensch zijn voeding veranderd had. Het was nood-
zaak geworden een deel van het brood etc. te vervangen door
voedingsmiddelen, die minder calorieën leverden, doch meer
eiwitten gaven. Deze voedingsmiddelen zijn vooral melk,
vleesch, kaas, eieren. De veranderde levensgewoonte bracht
echter moeilijkheden mee, vooral obstipatie met alle bezwaren

1nbsp; Door mij is nauwkeurig nagegaan welk aandeel de groenten in de voeding te Zaan-
dam iiebben. Ik kom tot de volgende resultaten:

van de totale hoeveelheid koolhydraten wordt door groenten gedekt...... 1,46 %

» » »nbsp;» eiwittennbsp;„ „ „ „ ......3,1 %

\' » » »nbsp;» vettennbsp;„ „ „ „ ......0,35 %

» „ „nbsp;calorieënnbsp;„ „ „nbsp;„ ...... 1,2 %

-ocr page 81-

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN GROENTEN, VERSCH EN GECONSERVEERD

GROEP I

GROEP II

GROEP III

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

IV

Versch

Gecons.

Totaal

Versch

Gecons.

Totaal

Versch

Gecons.

Totaal

Versch

Gecons.

Totaal

Versch

Gecons.

Totaal

Versch

Gecons.

Totaal

Versch

Gecons. Totaal

Versch

Gecons.

Totaal

Versch

Gecons.

Totaal

151 Gr.

151 Gr.

97 Gr.

22 Gr.

119 Gr.

136 Gr.

136 Gr.

1

156 Gr.

156 Gr.

125 Gr.

22 Gr.

147 Gr.

146 Gr.

6 Gr.

152 Gr.

II

139 Gr.

- 139 Gr.

93 Gr.

54 Gr.

147 Gr.

326 Gr.

326 Gr.

V

133

133 ..

87 ..

21

»»

108 „

118

35 Gr.

153 ..

VI

156 „

156 ..

136

50 „

186 „

134 ..

23

157 „

III

153 ..

- 153 ..

134 „

34

168 ..

157 „

23 Gr.

180 ..

VII

226

226 ..

114 ..

43

157

192 „

192

X

176 ..

176 ..

130 „

33 „

163

210

5

215

XXIV

124 ..

- 124 „

63 „

16 „

79 „

131

9 ..

140 „

VIII

111 ..

111 ..

117 „

117 „

69 „

69

XII

131 ..

131 „

86

37 ..

123 ..

235 ..

6 „

241

XXV

228 „

- 228 „

145 „

50

195 „

236 „

236 ..

IX

180

180 „

120 ..

49

169

127 ..

50 „

177

XVI

200 ..

200 „

124 „

75 ..

199 ..

188 „

9 ..

197 ..

XXVII

170 „

- 170 „

220 ..

35 „

255 „

286 ..

286 „

XI

73 ..

73 ..

18 ..

80

»gt;

98 ..

vertrokken

XVII

88

88 „

62 ..

39 ..

101 ..

167 ..

167 ..

XXIX

226 ..

- 226 „

192

29 „

221

210 „

210 „

XIII

186 ..

186 ..

95

66

161 ..

242 ..

65

307 „

XIX

188 „

188 ..

165 ..

98 ..

263

170 ..

170 ..

XIV

142 ..

142 ..

86

47

133 ..

137

12 ..

149 ..

XXI

190 „

190

178 ..

8 „

186

227

6 ..

233 „

XV

49 ..

49 ..

84

22

»»

108 ..

136 ..

35 „

171 ..

XXIII

172 ..

172 „

97 „

63

160 ..

140 ..

31 „

171 ..

XVIII

93 ..

93

75 ..

182

• gt;

257 „

110 ..

69 ..

179 ..

XXVI

199

199 „

149

39 ..

188

235 ..

61

296 ..

XX

120 ..

120 ..

160 ..

17

tl

177 ..

124 ..

32

156

XXVIII

190 „

190 ..

181 „

32

213 ..

300 ..

14 ..

314 „

XXI

235 ..

235 ..

150 ..

29

179 „

248 ..

248 ..

XXX

125

125 ..

200 ..

26 ..

226 ..

355 ..

20 ..

375 „

XXXI

102 ..

102 ..

136 ..

22

If

158 ..

128 „

23 ..

151 ..

XXXIII

124 „

124 „

77 ..

72 „

149 ..

139 ..

5 ..

144 ..

XXXII

166 ..

166

93 „

35

«»

128

144

6 ..

150 ..

Gemidd.

141 Gr.

141 Gr.

102 Gr.

45 Gr.

147 Gr.

147 Gr.

25 Gr.

172 Gr.

Gemidd.

161 Gr.

161 Gr.

132 Gr.

46 Gr.

178 Gr.

204 Gr.

14 Gr.

218 Gr.

Gemidd.

173 Gr.

- 173 Gr.

141 Gr.

36 Gr.

177 Gr.

224 Gr.

5 Gr.

229 Gr.

Totaal gemiddelde gedurende drie perioden 130 Gr. versch 23 Gr. gecons. = 153 Gr.

Totaal gemiddelde gedurende drie perioden 166 Gr. versch 20 Gr. gecons. = 186 Gr

Totaal gemiddelde gedurende drie perioden 179 Gr. versch 14 Gr. gecons. = 193 Gr.

-ocr page 82-

daaraan verbonden. In N.-Amerika, het land met een zeer ver
doorgevoerde mechanisatie der bedrijven, werden deze be-
zwaren zóó gevoeld, dat aan de „nutritionistquot; der staat New-
York,
Ruhy M. Odell (48), werd opgedragen een onderzoek
in te stellen naar de oorzaken, om daarna eventueele adviezen
te geven voor verbetering. Zij vond, dat van de 100 onder-
zochte gezinnen 63 een tekort kregen aan groenten. De groenten
toch bevatten een groote hoeveelheid cellulose, wat een uit-
stekende mechanische prikkel is voor de darmperistaltiek.
Schrijfster geeft helaas geen getallen betreffende de hoeveelheid
genuttigde groente, vermeldt alleen, dat na een „eet-meer-
groente-campagnequot; het grootste deel der gezinnen een groote
verbetering heeft gemeld wat betreft obstipatie, hoofdpijn,
lusteloosheid enz.

Wat nu het gebruik van groente in de Zaansche gezinnen
betreft, moet ik opmerken, dat dat gebruik niet zoo heel groot
is. Waar in Duitschland volgens
Kuc^inski (33) per dag per
man 236 Gr. groente wordt genuttigd, had ik in Holland, het
land van de groente, zeker een grooter gebruik verwacht.
Echter gebruikt groep I slechts 153 Gr., groep II 186 Gr. en
groep III 193 Gr. Zooals ik reeds eerder heb gezegd, hebben
de menschen hier geen veldje, waar groente zou kunnen
worden geteeld voor eigen gebruik. Alle groente moet dus
worden gekocht en waar de prijzen der groente vrij hoog zijn,
is het niet te verwonderen, dat de huisvrouwen hun ge-
zinnen geen gróóte porties groente voorzetten. Toch krijgen
alle onderzochte gezinnen geregeld wat groente op tafel. Een
andere reden dat er niet zooveel groente is gebruikt, schuilt
in het feit dat bij veel gezinnen een of meer malen per week
appelmoes, zoete appeltjes, pruimen etc. op de lijsten voor-
kwam onder de rubriek „groentequot;. Uit den aard der zaak heb
ik bij het uitwerken der gegevens deze genoteerd bij de vruchten.

Onderling vergeleken blijkt de arbeidersgroep de kleinste
hoeveelheid versche groente (130 Gr.) genuttigd te hebben. Dan
volgt de tusschengroep met 166 Gr. terwijl groep III 179 Gr.
krijgt. Bij de groente-conserven is de volgorde juist andersom,
groep I staat bovenaan met 23 Gr., groep II volgt met 20 Gr.
en tenslotte komt groep III met 14 Gr. De reden hiervan is
wel de lagere prijs der conserven ten opzichte van de versche
wintergroente. Natuurlijk zijn de conserven vrijwel uitsluitend

-ocr page 83-

in de winterperiode gebruikt. In hoofdzaak bestonden deze
conserven uit zuurkool en snijboonen uit het vat. Van bus- en
z
.g. Weck-groente is maar een bescheiden gebruik gemaakt.
Bij groep I, die de grootste hoeveelheid conserven voor ziin
rekening heeft genomen, is in den winter de hoeveelheid versche
groente die ze hebben gehad toch nog het dubbele van de hoe-
veelheid conserven. Kool, rapen, wortelen zijn toch altijd nog
vrij goedkoop te bemachtigen.

Een echte „Rohkostlerquot; heb ik niet onder de door mij na-
gegane personen, wel is door allen in de derde periode vrij
veel rauwe sla gebruikt.nbsp;^

-ocr page 84-

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN VRUCHTEN

GROEP III

Periode A

:m

Periode B

Periode C

II

234

III

158

XXIV

156

XXV

313

XXVII

80

XXIX

272

306nbsp;Gr.

112nbsp;„
104

320nbsp;„

95nbsp;..

310nbsp;..

57nbsp;Gr.

96

75nbsp;..

165nbsp;..

128nbsp;..
196

202 Gr.

208 Gr.

119 Gr.

Totaal gemiddelde gedurende drie perioden 176 Gr.

GROEP I

GROEP II

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

IV

130 Gr.

100 Gr.

14 Gr.

1

210 Gr.

72 Gr.

54 Gr.

V

184 „

189 ..

86

VI

97 ..

91 ..

35 ..

VII

52

81 ..

39 ..

X

181 ..

159 „

100 ..

VIII

23 ..

46 ..

27 „

XII

228 ..

172 „

84 „

IX

40 ..

36 ..

13 ..

XVI

163 „

121 „

87

XI

153

124 ..

vertrokken

XVII

117 „

117 ..

XIII

72 ..

29 ..

20 ..

XIX

153 ..

150 ..

41 „

XIV

142 ..

116 ..

75 ..

XXI

198 „

226 „

85 ..

XV

331 .. -

195 ..

43 „

XXIII

374

239

144 „

XVIIl

132

142 ..

151 ..

XXVI

261 ..

355 „

194

XX

160 ..

148 „

81 ..

XXVIII

261 „

248 ..

125 „

XXII

109 ..

120 ..

69 ..

XXX

242 ..

218 ..

171

XXXI

185 ..

142 ..

121 ..

XXXIII

165 „

185 ..

102 ..

XXXII

158 „

142

94 ..

Gemidd.

144 Gr.

115 Gr.

64 Gr.

Gemidd.

201 Gr.

181 Gr.

94 Gr.

Gezi

Gemidd.

Totaal gemiddelde gedurende drie perloden 108 Gr.

Totaal gemiddelde gedurende drie perioden 159 Gr.

-ocr page 85-

VRUCHTEN.

Behalve als dragers van vitaminen, minerale stoffen en aro-
matische stoffen — waaraan de lekkere smaak te danken is —
zijn de vruchten van groot belang door hun hooge gehalte
aan cellulose. Weliswaar is de voedingswaarde door de druiven-
en vruchtensuiker wat hooger dan bij de groenten, maar in de
totaal-stofwisseling blijft de rol die de vruchten spelen zeer
ondergeschikt. Als laxans doen ze door het cellulosegehalte
groote diensten.

Wat nu het onderzoek te Zaandam betreft, uit de tabel XI
blijkt duidelijk dat het vruchtengebruik stijgt met den welstand.
Van de drie seizoenen staat periode C (de voorzomer) een flink
eind onderaan. Vruchten-conserven zijn in den winter en voor-
zomer gebruikt vooral in den vorm van pruimen en gedroogde
appeltjes, de hoeveelheid is echter zoo gering ten opzichte van
versch fruit, dat ik geen berekening maakte per man en per dag.
Verheugend is het echter dat hoewel vruchten meestal als luxe-
artikel worden beschouwd, en dat tot op zekere hoogte ook
zijn, zij toch in bijna alle gezinnen in alle periodes op tafel
kwamen.

In periode A konden appels en perenzichin groote populari-
teit verheugen, natuurlijk was dit ook voor een deel te wijten aan
het goede appelenjaar (1929) en de toen tamelijk lage prijzen.
Tomaten die echter in dienzelfden tijd zeer goedkoop waren
(8 ä 10 ct. per pond) werden daarentegen slechts in 6 van de
33 gezinnen genuttigd, en dan nog in niet noemenswaardige
hoeveelheden.

In periode B zien we naast appels en peren ook de sinaas-
appels (en mandarijnen) ter tafel verschijnen evenals de bananen,
en die worden ook zonder uitzondering in de drie welstands-
groepen in tamelijk flinke hoeveelheden gegeten. Citroenen,
die natuurlijk niet evenals de hierboven genoemde vruchten
rauw kunnen worden gegeten, maar die toch op allerlei wijze
in de keuken kunnen worden verwerkt en als sap worden ge-
dronken, zijn slechts (en dan nog sporadisch) in 3 gezinnen
gebruikt.

In periode C (de voorzomer van Paschen tot Pinksteren)
zijn de menschen aangewezen op late sinaasappels, bananen enz.
Er wordt hier nu minder van gebruikt dan in den winter. Ge-
regeld, maar in kleine hoeveelheden, komen krenten en rozijnen

-ocr page 86-

ook op de lijsten voor. Van de vruchten met hooger voedings-
waarde, de noten (en dan vooral de pinda\'s) is slechts in een
paar gezinnen geregeld gebruik gemaakt. In verscheidene ge-
zinnen werden pinda\'s
:(oo nu en dan gegeten. Een gemiddelde
hiervan heb ik niet gemaakt.

Voor een vergelijking met andere landen kan ik alleen weer
een cijfer van
Kuc^nskj geven. Deze vindt in Duitschland een
gebruik van 123 Gr. per dag, iets lager dus dan het gemiddelde
der Zaansche groepen gezamenlijk (148 Gr.).

-ocr page 87-

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN EIEREN

GROEP I

GROEP II

GROEP III

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

i

Periode B

Periode C

IV

8

Gr. = 12 cal.

35

Gr.

= 52 cal.

29

Gr.

= 42 cal.

I

5

Gr.

= 7 cal.

31

Gr.

= 46 cal.

29

Gr.

= 42

cal.

II

10

Gr. = 15 cal.

17

Gr. = 25 cal.

21

Gr. = 31 cal.

V

36

= 53 .,

33

= 48 „

120

= 178 .,

VI

12

99

= 18 „

16

= 23 „

50

99

= 73

ff

III

1

.= 1 „

77

.. =114 „

VII

X

10

= 15 „

13

»9

= 19 „

34

99

= 50

ff

XXIV

20

.. = 30 ,.

30

ff = 44 ,,

30

99 ~ 44 ft

VIII

4

» = 6 „

24

99

= 35 „

XII

40

= 59 „

86

99

= 127 .,

92

99

= 136

quot;

XXV

33

.. = 49 .,

40

» = 59 „

47

ff = 70 „

IX

2

gt;» = 3 ,,

15

99

= 22 „

27

99

= 40 „

XVI

24

99

= 36 „

6

99

= 9

42

99

= 62

99

XXVII

42

» = 62 „

3

99 5

46

„ = 68 „

XI

8

.. = 12 ..

10

quot;

= 15 „

vertrokken

XVII

3

99

= 5 „

10

99

= 15 „

54

99

= 80

99

XXIX

27

= 39 „

18

= 27 „

21

.. = 31 „

XIII

7

.. = 10 „

35

99

= 51 „

67

99

= 98 „

XIX

20

99

= 30 „

32

99

= 47

99

XIV

6

.. = 9 ,.

8

99

= 12 „

46

M

= 68 „

XXI

4

99

= 6 „

29

M

= 42 „

58

99

= 85

99

XV

14

= 20 „

11

99

= 16 ,.

43

99

= 64 „

XXIII

13

99

= 19 „ •

7

99

= 10 „

57

99

= 84

99

XVIII

13

,, = 19 ,.

23

99

= 35 „

28

99

= 41 „

XXVI

51

99

= 75 „ .

38

= 56 „

41

99

= 60

99

XX

1

.. 1

28

99

= 41 „

XXVIII

47

99

= 69 „

18

99

= 26 „

93

99

= 137

99

XXII

14

99

= 21 ..

31

99

= 46 ,.

XXX

16

= 23 „

23

99

= 34 „

35

99

= 51

99

XXXI

9

.. = 14 „

31

»

= 46 „

XXXIII

18

= 26 „

18

quot;

= 26 „

6

= 9

99

XXXII

22

99

= 32 ..

76

»9

= 112 „

*

Gemidd.

8 Gr.

= 12 cal. 0,38%

15 Gr.

=

22 cal. 0.67%

42 Gr. =

62 cal. 1,9%

Gemidd.

19 Gr.

=

27 cal. 0,79%

24 Gr. =

35 cal. 1%

48 Gr. =

70 cal.

2%

Gemidd.

22 Gr.

= 33 cal. 0,98%

18 Gr.

= 27 cal. 0,77%

40 Gr.

= 59 cal. 1.8^

Gemiddeld gedurende drie perioden 22 Gr. = 32 cal. (= 0.98% van 3290 cal.)

Gemiddeld gedurende drie perioden 30 Gr. = 44 cal. (= 1,28% van 3467 cal.)

Gemiddeld gedurende drie perioden 27 Gr. = 40 cal. (= 1,2% van 3380 cal.)

-ocr page 88-

EIEREN.

Eieren zijn blijkbaar een voedsel, dat hoewel het bij de meeste
menschen wel geliefd is, betrekkelijk weinig op tafel komt. De
oorzaak zal wel zijn dat meestal de prijs van eieren te hoog ge-
vonden wordt. Inderdaad is gerekend naar de calorieënwaarde
een ei vrij duur.

Steensma (75) geeft in 1927 de volgende waardeering van
eenige voedingsmiddelen:

geldswaarde ei................................ 10 cent

„nbsp;overeenkomende hoeveelheid kaas .... 4. „

melk---- 3 „

vleesch . . 7 „

Steensma vermeldt uitdrukkelijk dat bij deze berekening
alleen is gelet op het gehalte van eiwit en vet. Kwalitatief schrijft
Steensma is de waarde van een ei zoo groot, dat al deze ver-
gelijkingen wegvallen. Organisch ijzer, lecithine, volwaardig
eiwit en vitaminen zijn allen in het ei ruim vertegenwoordigd.

Zooals tabel XII aangeeft, dekt groep I gedurende het
geheele onderzoek 0,98 % van zijn calorieën door eieren,
groep II 1,28 % en groep III 1,2%, met respectievelijk
22 gr., 30 gr. en 27 gr. per dag.

De arbeidersgroep eet dus \'t minste eieren, dan volgt de
meest welgestelde groep, de groep der lagere ambtenaren komt
aan de spits. Zeer groote verschillen geeft het gemiddelde echter
niet te zien. Ook in het buitenland worden geen groote hoe-
veelheden eieren gegeten. Kuczinski vindt in Duitschland voor
den oorlog 15 gr. per dag, na den oorlog 10 gr.

In Duitschland vormen de eieren 0,91 % der totaal voeding
{Ruhner), in Amerika 2 % {Afwater en Chittenden).

Een seizoensinvloed is er wel aan te nemen. Alle 3 welstands-
groepen eten in het najaar het minste eieren (de arbeidersgroep
komt zelfs niet hooger dan 8 gr., dus ongeveer 1 ei per persoon
per week) groep I en II stijgen in den winter, terwijl zoowel
groep I als groep II en III een zeer sterke stijging vertoonen
in den zomer. De prijzen zullen op deze stijging wel de meeste
invloed uitgeoefend hebben.

Van de dierlijke eiwitten wordt door de eieren het onder-
staande percentage gevormd:

Groep I 5,5% (2,4 gr. eieren-eiwit op 44 gr. dierlijk eiwit)

„ II 6,5% (3,3 „ „ „ 52 „ „ » )

„ III 5,5% (3,0 „ „ „ 55 „ „ „ )

-ocr page 89-

VLEESCH, VISCH EN WILD.

De hoeveelheid vleesch die per dag genuttigd wordt, schijnt
voor een goed deel wel af te hangen van den welstand der
menschen, tenminste in West-Europa en Noord-Amerika. In
de vorige eeuw is het vleeschgebruik in Nederland bij de
arbeidende klasse zoo goed als nihil geweest.
Brttgmans (5)
noemt vleesch een luxe-artikel, dat bij de arbeiders in het midden
der 19de eeuw nimmer op tafel kwam.
G. J. Mulder (43)
betreurt ten zeerste in 1847 dat de gewone arbeider „nooit
vleesch, hoogst zelden visch en spaarzaam brood krijgt: hij
leeft vooral bij aardappelenquot;. Interessant is hetgeen Mulder
daarbij als commentaar voegt. Ik citeer hem woordelijk: „hij
krijgt dus tekort aan eiwitstoffen, want om voldoende eiwit te
krijgen zou hij tien pond aardappelen moeten eten, wat hij
natuurlijk niet kan. De boerenstand, hoewel ook levende bij
aardappelen, voegt daar tenminste nog melk bij. Dierlijk voedsel
en plantenvoedsel, al levert het laatste evenveel proteine als het
eerste, mogen toch in geenendeele gelijk gesteld worden. Het
vleesch levert eenen prikkel — om een algemeene uitdrukking
te gebruiken — die door geen planten-proteine-verbinding kan
worden vervangen.quot; Ondanks de betoogen van Mulder in
1847, moet
de Bosch Kemper (3) mededeelen in 1860 dat
vleesch slechts een voedsel is voor de meer gegoede klasse. De
soldaten omstreeks dien tijd waren er wat vleeschgebruik betreft
beter aan toe. Tenminste
capitaine Paje (49) meldt dat de
Belgische carabiniers in 1865 vijf dagen per week 250 Gr.
vleesch per man kregen en de twee vleeschlooze dagen een
flinke portie reuzel.

Het vleeschgebruik in ons land is dus langen tijd beperkt
gebleven tot de bevoorrechte Idasse.
Sajet en Polak meenen toch
ook, dat vóór den oorlog alleen Zondags door de arbeiders
vleesch genuttigd werd. In den oorlogstijd wordt uit den aard
der zaak het gebruik nog minder, terwijl bovendien volgens
Sajet en Polak de kwaliteit van het vleesch slecht was. Ook de
opgaven van
Moquette in 1907 geven weinig vleesch te zien
op de menu\'s der Utrechtsche arbeiders.

Hoe het met het vleeschgebruik in verschillende landen ge-
steld is, blijkt uit de cijfers van
Rubner {56). Van elke 100 calo-
rieën worden gedekt door vleesch (en visch) in Italië 5 %,

-ocr page 90-

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN VLEESCH, VISCH EN WILD; HET PERCENTAGE VAN DE TOTALE HOEVEELHEID CALORIEËN

GROEP I

GROEP II

GROEP III

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode

A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

IV

60Gr.= 158 cal.

4,6%

67 Gr.

= 168 cal.

5,1%

51 Gr. = 125 cal.

4.2%

1

98 Gr.

- 223 cal.

6,4%

79 Gr. = 164 cal.

5,0%

74Gr. = 180 cal.

4,7%

11

30 Gr.

= 81 cal.

2,8%

52 Gr.

= 123 cal.

4,0%

36 Gr.

= 102 cal.

3,6%

V

82 „ = 327

9,8%

131 „

= 330

99

9,4%

84 „ = 260

99

7.3%

VI

216 „

= 522

»

13,9%

181 „ == 467

99

13,2%

155

„ = 362 „

11,7%

111

105 „

= 341 „

11,2%

127 „

= 330 „

10,6%

91 ..

= 250 „

7.9%

VII

57 „ = 115

4,4%

51 „

= 178

99

6,7%

61 „ = 144

»9

5,5%

X

82 „

= 215

99

6,3%

116 = 268

99

7,6%

66

.. = 177 „

5.0%

XXIV

71 „

= 250 „

8.1%

82 ..

= 294 .,

9,1%

81 „

= 220 „

7,2%

VIII

34 „ = 58

2,1%

32 ..

= 51

99

1.7%

29 „ = 38

99

1,3%

XII

144 „

= 361

8,4%

114 „ = 299

quot;

6,3%

95

= 199 „

4,6%

XXV

79 „

= 226 ,.

7.1%

96 „

= 321 ..

8,7%

94 .,

= 216 ,.

6,4% .

IX

84 „ = 234

6,9%

108 „

= 313

,,

7,7%

73 ,. = 239

99

6,4%

XVI

166 „

= 309

»

11,0%

144 „ = 351

99

13,2%

115

.. = 246 „

8,5%

XXVII

140 „

= 398 .,

9.7%

133 „

= 400 „

10,1%

100 „

= 266 ,.

7,4%

XI

104 „ = 188

99

6,7%

114 „

= 213

7,5%

vertrokken

XVII

133 „

= 485

gt;9

13,9%

125 „ = 595

15,3%

132

= 495 „

11,9%

XXIX

218 „

= 471 „

12,2%

194 „

= 534 „

12,3%

149 „

= 389 „

11,2%

Xlll

80 .. = 294

,,

10,8%

76 „

= 187

99

6,5%

88 „ = 302

99

9,5%

XIX

115 „

= 276

8,1%

135 „ = 344

8,8%

99

= 265 „

7,8%

XIV

37 „ = 106

99

3,1%

56 .,

= 176

99

5.7%

79 „ == 182

99

4,8%

XXI

126 „

= 346

99

9,8%

111 „ = 348

9,8%

98

= 287 „

8,4%

XV

85 ,. = 191

99

6,1%

149 „

= 370

99

11,8%

76 „ = 225

gt;9

7,3%

xxni

119 „

= 311

19

10,4%

115 „ = 376

12,5%

98

„ = 266 „

9,8%

XVI11

87 = 177

99

5,3%

63 „

= 199

99

5,1%

80 .. = 152

99

3.9%

XXVI

91 ..

- 251

6,6%

86 „ = 259

99

6,5%

87

.. = 230 „

5,7%

XX

53 ,. = 127

99

4,1%

68 „

= 190

99

6,0%

53 „ == 135

99

4.4%

XXVIII

88 ..

= 217

99

6,5%

60 .. = 156

quot;

4,5%

72

.. = 201 .,

5,2%

XXI1

165 = 455

,,

11,5%

156 „

= 466

99

11,2%

153 „ = 410

99

9.7%

XXX

128 „

= 257

99

9,5%

121 .. = 264

99

8,9%

135

.. = 321 ..

11.2%

XXXI

96 „ = 244

99

8,0%

104 „

- 253

99

9,0%

109 „ = 255

99

8.3%

XXXIII

82

= 252

99

7,7%

86 „ = 306

99

9.3%

97

= 291 ..

9.0%

XXXII

114 „ = 320

99

9,3%

110 „

= 358

99

9,7%

60 .. = 178

99

4.6%

1

1

Gemidd.

81 Gr. - 214 cal.

6,7%

92 Gr.

= 247 cal.

7,5%

77 Gr. = 203 cal.

6,0%

Gemidd.

122 Gr.

= 310 cal.

9,1%

113Gr.= 323 cal.

9,2%

102Gr.= 271 cal.

7.8%

Gemidd.

107 Gr.

= 295 cal.

8,8%

114Gr.

= 334 cal.

9.5%

92 Gr.

= 241

7.4%

Gemiddeld gedurende drie perioden 83 Gr. = 221 cal. (= 6,5% van 3290 cal.)

Gemiddeld gedurende drie perioden 112 Gr. = 301 cal. (= 8,7% van 3467 cal.)

Gemiddeld gedurende drie perioden 104 Gr. = 290 cal. (= 8.6% van 3380 cal.)

-ocr page 91-

Frankrijk 11,9%, Duitschland 15,8% en Engeland 16%.
Amerika haalt zelfs volgens
Atwater en Chittenden (i) 24 %
uit vleesch, visch en wild. Voor Zaandam bedraagt dit per-
centage voor groep I 6,5 %, voor groep II 8,7 % en voor
groep III 8,6 %. Met Frankrijk, Duitschland, Engeland en
Amerika kunnen we ons, voor zoover betreft het aandeel van
vleesch in de totaal-voeding, lang niet meten! In den mobili-
satietijd konden de drie groepen niet-ondersteunde gezinnen
van
Sajet en Polak van hun calorieën door vleesch en visch
dekken: 1,1 %, 3,3 %. en 7,1 %. Mijn arbeidersgroep, toch
heusch niet behoorend tot de slechtbetaalde, komt in procenten
zelfs lager dan de beste groep van
Sajet en Polaky een uitkomst
die ik vóór het begin van mijn onderzoek niet had gedacht
te Zullen vinden!

Als eiwitbron beschouwd, levert vleesch in Zaandam:

bij groep I 19,2% (17,6 gr. vleescheiwit op 92 gr. totaal-eiwit)
„ „ II 22,6% (22,4 „ „ „ 99 „ „ )
„, „ 11121,7% (20,8nbsp;„ 96 „ „ )

terwijl van de dierlijke eiwitten gedekt worden door vleesch:

bij groep I 40,0% (17,6 gr. vleescheiwit op 44 gr. dierlijk eiwit)
„ „ II 43,2% (22,4 „ „ „ 52 „ „ „ )
„ „ III 38,0% (20,8 „ „ - » 55 „ „ „ )

Vergelijken we groep I met de drie groepen niet-onder-
steunden van
Sajet en Polak, wat betreft het deel van de eiwit-
consumptie dat door vleesch wordt gedekt, dan komen de
Zaansche arbeiders er toch niet zoo slecht af. De Amster-
damsche arbeiders in 1916 dekten 6,6%, 8,0% en 16,6%
van hun totaal-eiwit met vleesch. De best gesalarieerden van
Sajet en Polak komen dus tot een percentage dat lager is dan
in Zaandam bij groep I.

Hoe staat het met het aantal grammen vleesch, dat gebruikt
wordt in de ons omringende landen?

Kuc^ynski (34) geeft voor Duitschland vóór den oorlog
een gebruik van 138 Gr. vleesch en na den oorlog 89 Gr.
vleesch en 21 Gr. visch.

Von Tjs^ha (81) zegt dat in Hamburg 108 Gr. vleesch per
dag wordt genuttigd, met nog 30 Gr. visch, tezamen dus 138 Gr.
Hij noemt deze hoeveelheid veel te gering in verhouding tot

-ocr page 92-

de groote hoeveelheden brood (360 Gr.) en aardappelen
(350 Gr.). Merkwaardigerwijze heeft v. Tyszka opgemerkt dat
de Hamburgsche arbeiders meer vleesch gebruiken dan de
ambtenaren. Hij schrijft dit toe aan het feit dat de arbeiders
het goedkoopere Argentijnsche vleesch wel, de ambtenaren dat
vleesch niet wenschen te eten.

HUI (23) en Ruby M. Odell (48) geven voor Engeland
en New-York geen cijfers, vermelden beide echter wel, dat de
farmers en andere plattelands-bewoners minder vleesch ge-
bruiken dan de stadsbewoners.

Behalve deze enkele buitenlandsche gegevens staan mij eenige
cijfers ten dienste betreffende het vleeschgebruik in een twaalftal
Nederlandsche steden. De gegevens, mij welwillend verstrekt
door den heer directeur der vleeschkeuringsdienst te Zaandam,
drukken uit de hoeveelheid vleesch per jaar, genuttigd door
één „persoonquot;:

Zaandam...... 32500 Gr. per jaar, dus per dag 89 Gr.

Utrecht........ 37200 „ „ „ „ „ „ 102

Groningen..... 42500 „ „ „ „ „ „116

Haarlem....... 38500 „ „ „ „ „ „ 106

Arnhem ....... 42900 „ „ „ „ „ „118

Nijmegen...... 41900 „ „ „ „ „ „115

Leiden........ 35600 „ „ „ „ „ „ 98

Dordrecht...... 33400 „ „ „ „ „ „ 92

Den Bosch .... . 39400 „ „ „ „ „ „ 108

Amersfoort..... 42700 „ „ „ „ „ „117

Apeldoorn..... 37000 „ „ „ „ „ „ 102

jj
gt;j

j,
jgt;

gt;gt;

Leeuwarden .... 28000 „ „ „ „ „ „ 77

Helaas is dit niet het gewicht van de geconsumeerde hoeveel-
heid vleesch, doch zijn deze hoeveelheden berekend uit het ge-
wicht van de nog niet geslachte beesten. De slagers rekenen,
naar men mij mededeelde, 40 tot 50 % afval van een beest
alvorens tot de verkoop te kunnen overgaan. Ik heb hiervan
het gemiddelde genomen, moet dus van de bovengenoemde
cijfers 45 % aftrekken om het geconsumeerde te krijgen. Maar
ik moet nog een restrictie maken: elke ingezetene is als een
persoon aangemerkt, zoowel man als vrouw als kind.
Ruhner
nu neemt aan dat het gewicht van een persoon gemiddeld

-ocr page 93-

45 kilo is. Om tot het vleeschgebruik per „manquot; te komen
(een man gerekend op 70 kilo) moeten we de getallen nog ver-
menigvuldigen met 70 / 45. Als ik de genoemde twee bewer-
kingen toepas op de bovengemelde „ruwequot; cijfers, dan kom
ik tot het volgend vleeschgebruik per „manquot;:

Zaandam................77 Gr. Leiden....................84 Gr.

Utrecht ..................87 „ Dordrecht ....... 78 „

Groningen..............100 „ Den Bosch...... 92 „

Haarlem..................90 „ Amersfoort............100

Arnhem..................102 „ Apeldoorn....... 87

Nijmegen ..............98 „ Leeuwarden ..... 73

Hoewel ik hier heb moeten werken met veel „wenn\'s und
aber\'squot; klopt het aldus verkregen cijfer voor Zaandam vrij
nauwkeurig met het door mij op zoo totaal andere wijze ge-
vonden cijfer (als gemiddelde der drie groepen gezamenlijk kom
ik op 81 Gr. vleesch en 19 Gr. visch, wüd en gevogelte), dat
de getallen der andere plaatsen zeker ook niet ver van de waar-
heid af zullen zijn. Op Leeuwarden na is dus Zaandam de
minst
vleesch-etende stad der twaalf genoemde steden.

Dat de door mij gevonden geconsumeerde hoeveelheid iets
hooger is (4 Gr.) dan het door de keuringsdienst aangegevene
is logisch. In mijn onderzoek zijn, zooals reeds is medegedeeld,
de paupers niet opgenomen, die zeker wel minder vleesch per
dag bekomen dan de arbeiders van groep I, terwijl de keurings-
dienst de geheele bevolking rekent.

Tenslotte nog een vergelijking tusschen mijn 3 welstands-
groepen onderling. Groep I, de arbeiders komen een flink stuk
onderaan, met 83 Gr. per dag, dan volgen de best-gesitueerden
met 104 Gr., terwijl de lagere ambtenaren het meeste vleesch
eten, namelijk 112 Gr. Maar zooals door mij op bladz.
28 is
gezegd, telt gezin II onder zijn leden twee volwassen jongens
die lacto-vegetariër zijn. Laat ik voor het berekenen van het
vleesch dit gezin vervallen, dan komt groep III bovenaan met
118 Gr. vleesch per dag. Met groep I maakt dit een groot ver-
schil, terwijl groep II en III weinig uit elkaar loopen. De regel,
dat het vleeschgebruik stijgt met toenemende welstand, gaat
voor Zaandam zeker op.

Wat betreft de verschillende vleeschsoorten die in Zaandam
genuttigd worden, kan ik het volgende mededeelen: de drie

5gt;

»

-ocr page 94-

groepen tezamen gerekend, geeft een consumptie van 100 Gr
per dag per hoofd, waarvan 38 Gr. rundvleesch, 4 Gr kalfs-
vleesch, 29 Gr. varkensvleesch, 10 Gr. paardenvleesch, 16 Gr.
visch en 3 Gr. wild en gevogelte. Het rundvleesch overheerscht
hier dus, in tegenstelling met Duitschland.nbsp;heeft het

gebruik van vleesch in Duitschland aldus gespecificeerd: voor
den oorlog 138 Gr., waarvan 45 Gr. rundvleesch, 80 Gr. varkens-
vleesch en 13 Gr. ander vleesch; n^a den oorlog 89 Gr., waarvan
31 Gr. rundvleesch, 48 Gr. varkensvleesch en 10 Gr. ander
vleesch. Bij onze Oostelijkenaburen staat dus het varkens vleesch
op de eerste plaats. Schapenvleesch, dat bij ons in \'t geheel niet
wordt genuttigd, vinden we wel steeds op de Engelsche spijs-
lijsten. Ieder land heeft blijkbaar zijn typische eigenaardigheden
op \'t gebied van vleeschgebruik. Terwijl bij^ ons wel paarden-
vleesch wordt gebruikt, is de consumptie van dat vleesch in
Engeland volgens Saltet bijna nihil. Uit de door mij verzamelde

gegevensblijkthetpaardenvleeschvrijweruitsluitenddoorgroepl

gebruikt te worden. Met hoogere welstand verdwijnt paarden-
vleesch van \'t menu. De reden hiervan is een vooroordeel tegen
paardenvleesch, dat niet gegrond schijnt te zijn.
Steensma {Jb)
noemt paardenvleesch „bijna steeds onberispelijkquot;, ook de
voedingswaarde verschilt weinig met rundvleesch. En toch,
zoodra de financieele omstandigheden het toelaten, koopt de
Hollander rundvleesch en geen paardenvleesch.

Kalfsvleesch wordt slechts zeer weinig gebruikt in Zaandam-
dit is zeker wel \'t gevolg van de, in verhouding tot rundvleesch\'
veel hoogere prijs.nbsp;\'

Het yischgebruik mogen we voor een waterrijk land, dat
bovendien een uitgebreide zeevisscherij heeft, laag noemen.
Saltet (59) schrijft het weinige vischgebruik toe aan de hoogere
prijzen, welke te wijten zijn aan een groote export naar de
katholieke steden in België en Duitschland. En von Tyszka,
die in Hamburg 30 Gr. per dag noteerde, èn Kuczinsky die
voor geheel Duitschland 21 Gr. per dag vond, noemen deze
getallen bedroevend laag. In Zaandam consumeert men nog
veel minder, n.1. 16 Gr. per dag. Wild en gevogelte leggen in
Zaandam geen gewicht in de schaal. Dit is natuurlijk ook te
wijten aan de hoogere prijzen. Slechts tamme konijnen zouden
volgens
Snijders (65) door minder gegoeden gegeten worden,
doordat hun prijs betrekkelijk Jaag is. In Zaandam vind

-ocr page 95-

ik op géén enkele lijst tamme konijnen aangegeven!

Tenslotte een enkel woord over bevroren vleesch. Blijkens
mijn gegevens wordt tegenwoordig Argentijnsch vleesch alhier
practisch niet gegeten. Men heeft een soort afkeer van bevroren
vleesch en zoodra de prijzen in vergelijking met inheemsch
rundvleesch niet enorm verschillen, wenscht men geen be-
vroren vleesch. Of deze afkeer terecht of te onrecht bestaat,
wil ik niet beslissen. Duitsche onderzoekers prijzen Argen-
tijnsch vleesch zéér. iV^^;\';!?^/?/? (4 7^?) vindt Argentijnsch vleesch
vaak beter dan het Duitsche rundvleesch, omdat het bevroren
vleesch afkomstig zou zijn van beesten, die beter gemest zijn
dan het Duitsche rundvee. Hij zegt bovendien: „die Herkunft
und die Gewinnung dés Gefrierfleisches ist einwandfreiquot;. Dit
zelfde oordeel velt
Kallert (28). Het bezwaar dat het bevroren
vleesch sneller bederft dan het zoogenaamde versche vleesch,
is volgens Kallert niet juist, mits het bevroren vleesch door
importeurs en slagers zaakkundig wordt behandeld.

-ocr page 96-

74
KAAS.

De hoeveelheden kaas, die ik op de lijsten heb gevonden,
toonen aan dat kaas in Zaandam slechts een zeer kleine rol
speelt in de voeding. Het kaasgebruik is blijkbaar in ons land
ook vroeger gering geweest, tenminste
G. /. Mulder (43)
deelt mede in 1847 „dat men helaas kaas als lekkernij eet, en
daarbij vergeet, dat men door de kaas gecondenseerde eiwit-
stoffen tot zich neemtquot;. Ook
Martine Wittop Koning (86)
schrijft in denzelfden geest: „kaas is als goed voedsel bekend
in ons land, maar, wij kennen de kaas zoo goed als uitsluitend
voor het beleggen der boterhammen; zouden wij niet een voor-
beeld kunnen nemen aan de Italiaansche, Zwitsersche of Fransche
keuken, door aan de kaas een plaatsje in te ruimen in ons middag-
maal, niet om er bij het dessert een beschuitje mee te beleggen,
maar als werkelijk belangrijk onderdeel der gekookte voedings-
middelen!quot;
S. F. G. Meyhoom (42) vindt, dat als de vleesch-
prijzen hoog zijn en de huisvrouw toch haar gezin van dierlijk
eiwit wil voorzien, zij aan vleesch bij de maaltijden een kleinere
plaats kan inruimen, en daar voor de veel goedkoopere kaas
kan geven. In Duitschland wordt volgens
Kuczinski nog minder
kaas gegeten dan in Zaandam. Terwijl de Zaandammers ge-
middeld ongeveer 20 Gram kaas per dag eten, kreeg de Duitscher
voor den oorlog 12 Gr., terwijl hij zich thans tevreden stelt
met 10 Gr. Met deze gegevens komt echter het gezegde van
Kestner en Knipping niet overeen. Zij schrijven, dat de kaas een
belangrijk en zeer geliefd voedingsmiddel is.

Door het zeer hooge eiwit-gehalte moeten we volgens
Kestner en Knipping de kaas als voedingsmiddel zeer hoog
aanslaan. Wel is waar is volgens hen de biologische waarde
van de kaas-eiwitten ongeveer een derde minder dan die van
de melkeiwitten — omdat door de bacteriologische werking
bij de bereiding juist de voornaamste aminozuren getroffen
worden — maar het hooge eiwit-gehalte vergoedt in dit opzicht
zeer veel.

Een vergelijking van groep I, II en III geeft geen groote
onderlinge verschillen. Groep I dekt 1,9 %, groep II 1,9 %
en groep III 2,1 % van zijn totaal-calorieën door kaas. In ver-
houding tot de door mij genoemde getallen der versnaperingen,
slaat het kaasgebruik een bedroevend figuur.

Met deze cijfers voor oogen zou men zich in gemoede

-ocr page 97-

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN KAAS

GROEP III

Periode A

Periode B

Periode C

24 Gr.

= 84 cal.

29 „

= 91 „

9

= 30 „

33 ..

= 114 „

1 ..

= 3 „

40 „

= 140 „

11 Gr.

36
20

33

34
41

= 40 cal
= 97
= 70
= 115
= 116
= 128

16 Gr.
21
8
14
3
21

52 cal.
68 „
28 ..
49 ..
11

73 ..

23 Gr. = 77 cal. 2.4%

29 Gr. = 93 cal. 2,6%

14 Gr. == 47 cal. 1.4%

Gemiddelde gedurende drie perioden 22 Gr. = 72 cal. = (2,1% van 3380 cal.)

Gemiddelde gedurende drie perioden 17 Gr. = 61 cal. (= 1.8% van 3290 cal.)

CROEP I

CROEP II

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

IV

19

Gr.

67 cal.

4

Gr.

= 15 cal.

10

Gr.

= 35

cal.

I

14

Gr. = 50 cal.

18

Gr. = 62 cal.

33

Gr.

= 115 cal.

11

V

24

99

=

87 „

18

99

= 64

27

»

= 84

99

VI

6

.. = 22 „

4

.. = 15 ..

10

99

= 35 „

III

VII

18

99

=

65

13

99

= 46 „

16

= 57

99

X

18

.. = 63 ..

19

.. = 65 „

33

99

= 115 ..

XXIV

Vlll

12

99

=

42 „

9

99

= 32 „

11

99

= 33

99

XII

15

1. = 48 ,,

22

.. = 75 „

35

99

= 122 „

XXV

IX

16

99

=

56 „

36

99

= 126 „

\' 24

99

= 80

99

XVI

39

„ =136 „

21

.. = 73 „

4

$9

= 14 „

XXVII

XI

29

99

=

103 „

48

99

= 160 „

vertrokken

XVII

12

.. = 43 ..

12

.. = 43 „

14

99

= 53 ..

XXIX

XIII

5

99

=

18 „

8

99

= 27

15

gt;gt;

= 51

99

XIX

13

„ = 38 „

12

.. = 34 „

16

99

= 45 „

XIV

24

99

82 ..

22

99

= 76 „

30

99

= 102

99

XXI

12

„ = 43

8

= 25 „

5

99

= 17 „

XV

24

99

: :

71 ,.

12

99

= 41 „

24

99

= 72

99

XXIII

46

=160 ..

37

.. =129 „

38

99

= 133 „

XVIII

21

99

=

70 „

17

99

= 47 „

14

99

= 49

99

XXVI

30

=105 „

36

=107 „

30

quot;

= 104 „

XX

13

99

==

46 „

20

99

= 70 „

21

99

= 72

99

XXVIII

18

.. = 53 ..

33

., =109 „

12

99

= 40 „

XXII

4

99

=

14 „

11

99

= 39 „

14

99

= 49

99

XXX

8

„ = 28 „

6

.. = 20 ..

10

99

= 35 „

XXXI

19

99

=

66 „

16

99

= 57

23

99

= 76

99

XXXIII

26

.. = 78 „

21

.. = 61 „

23

99

= 81 „

^XXII

12

99

=

42 „

12

99

= 42 „

17

99

= 63

99

Gemidd.

17 Gr. =

59 cal. 1,8%

18 Gr. =

60 cal. 1,8%

17 Gr. =

63 cal.

1,9%

Gemidd.

20 Gr. = 67 cal. 1.9%

19 Gr. = 63 cal. 1,8%

20 Gr. =

69 cal. 2%

Gemidd.

Gemiddelde gedurende drie perioden 20 Gr. = 66 Gr. (= 1,9% van 3467 cal.

-ocr page 98-

afvragen, of het niet beter zou zijn, vi^at minder zoetigheid te
eten en voor het bespaarde geld wat meer kaas te nemen.
Het eiwit-gebruik zal daardoor iets kunnen stijgen ten koste
van de koolhydraten. Maar, de vrije mensch eet wat hij wil
en zal moeilijk zich iets laten raden op dit gebied.

Van de totale hoeveelheid gebruikte eiwitten wordt door
kaas geleverd:

bij groep I: 4,45 %
„ II: 4,85 %
„nbsp;III: 5,30 %

Het percentage van de dierlijke eiwitten^ dat door kaas
wordt gedekt, bedraagt:

bij groep I: 9,30 %
„ „ II: 9,20 %
„ „ III: 9,60 %

-ocr page 99-

MELK, ROOM EN KARNEMELK.

In de rubriek melk zijn tevens door mij opgenomen de karne-
melk en de room. Het is mij gebleken, dat karnemelk en room
zoo weinig worden gebruikt, dat ik in het vervolg wel alleen
van melk kan spreken.

Met eenige verbazing heb ik de uitkomsten van de rubriek
„melkquot; gade geslagen. Hoeveelheden melk, die bij de drie
welstandsgroepen respectievelijk 11,6%, 12,5% en 14,6%
van de totaal-calorieënhoeveelheid dekken, zijn waarlijk niet
gering te achten. De getallen van de melkconsumptie die
Saltet (59) ons geeft zijn veel geringer. Amsterdam zou schat-
tenderwijs in 1919 consumeeren 229 Gr., Alkmaar 550 Gr.,
Leiden 290 Gr. en Berlijn 330 Gr. Tegenwoordig bedraagt
het melkgebruik in Amsterdam ± V2 L- P^f dag per man.
Kuc^tnslü vermeldt voor den oorlog in Duitschland 480 Gr.,
daarna 311 Gr.
Ruhner, die ons weer het percentage der totaal-
calorieën geeft, zegt dat in Italië 1,5 %, in Frankrijk 4,3 %,
in Duitschland 8,6 % en in Engeland 7,1 % uit de melkcon-
sumptie wordt verkregen. Ook deze cijfers blijven ver achter
bij het Zaansche melk-percentage. Waar echter de hoeveelheid
gebruikte eiwitten in Zaandam niet het schitterendste deel der
voeding is, (geen der groepen toch haalt de 100 Gr.) is het wel
toe te juichen dat alhier zulke groote hoeveelheden melk worden
gebruikt. De melkeiwitten toch zijn zeer hoogwaardig.

Ruim een vijfde deel der totaal-eiwitten wordt door melk
gedekt:

Bij groep I 22,3 % (20,5 Gr. op 92 Gr. totaal-eiwit)
„ „ II 22,4 % (22,1 „ „ 99 „ „ )
„ III 27,1 % (26,0 „ „ 96

» „ )

Bijna de helft der dierlijke eiwitten wordt in Zaandam uit
de melk verkregen, namelijk:

Bij groep 146,6% (20,5 Gr. melk-eiwit op 44 Gr. dierlijk eiwit)
,, „ II 42,5% (22,1 ,, „ „ 52 ,, ,, ,, )
„ „ III 47,3% (26,0 „ „ „ 55 „ „ „ )

Als wij de drie welstandsgroepen onderling vergelijken, dan
blijkt de groep der arbeiders de kleinste, de rijkste groep de
grootste hoeveelheid melk te gebruiken; groep II staat tusschen
groep I en III in.

-ocr page 100-

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN MELK, ROOM EN KARNEMELK; HET PERCENTAGE DER TOTALE HOEVEELHEID CALORIEËN

GROEP I

GROEP II

GROEP III

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

Gezin

Periode .A

1

Periode B

Periode C

Gezin

Periode A

Periode B

Periode C

IV

1000 Gr. = 570 cal.

16,7%

1260 Gr.

= 663 cal.

20,2%

1345 Gr.

= 772 cal. 26,1%

I

508 Gr

= 275

cal.

7,9%

580 Gr.

= 308 cal.

9,3%

610Gr.= 328 cal.

8,4%

II

670 Gr. = 340 cal.

11,8%

645 Gr.

= 330 cal.

10,8%

543 Gr. = 277 cal.

9,7%

V

404 „ = 246 „

7,3%

500 „

= 305

99

8,7%

460 „

= 280

8,2%

VI

580 „

= 352

99

9,6 %

720 „

= 440

99

12,4%

578 „ = 352 „

11,4%

III

690 „ = 405 „

13,3%

790 „

= 430 „

13,8%

820 „ = 452 „

14,3%

VII

660 „ = 363 „

13,9%

646 „

= 355

99

13,4%

700 „

= 375

99

14,2%

X

970 „

= 585

99

16,8%

910 „

= 552

99

15,7%

1010 „ = 550 „

15,5%

XXIV

880 „ = 550 „

17,8%

1020 ..

= 620 „

19,2%

1020 „ = 620 „

20,2%

VIII

335 „ = 188 ..

6,7%

355 „

= 217

99

7.3%

324 „

= 192

6,6%

XII

870 „

= 530

99

12,3%

1290 „

= 870

99

18,3%

1115 „ = 764 „

17,8%

XXV

810 „ = 492 „

15,5%

810 „

= 492 „

13,4%

748 „ = 455 „

13,4%

IX

635 „ = 367 „

10,8%

645 „

= 392

99

9.7%

650 „

= 395

99

10,6%

XVI

555 „

= 346

99

12,4%

423 „

= 300

quot;

11.3%

518 „ = 350 „

12,0%

XXVII

1400 „ - 850 „

20,7%

905 „

= 505 „

12,8%

875 „ = 500 „

14,0%

XI

410 „ = 250 „

8,9%

330 „

= 200

99

7,0%

vertrokken

XVII

1230

= 720

quot;

20,6%

1220 „

= 708

99

18,2%

1320 „ = 750 „

18,0%

XXIX

820 „ = 500 „

12,9%

828 „

= 495 „

11,8%

840 „ = 522 „

14,8%

XIII

322 „ = 202 „

7,4%

395 „

= 232

quot;

8,1%

448 „

= 273

8,6%

XIX

810 „

= 490

»

14,2%

750 „

= 464

99

11,9%

675 „ = 414 „

12,2%

XIV

720 „ = 436 „

12,7%

795 „

= 476

15,4%

855 „

= 495

13,2%

XXI

640 „

= 386

10,9%

635 „

= 392

..

11,1%

550 „ = 334 „

9,8%

XV

360 „ =218 „

7,0%

385 „

= 217

7,0%

404 „

= 223

7,2%

XXIII

1

210 „

= 126

4,2%

224 „

= 137

99

4,6%

264 .. = 152 „

5,1%

XVIII

820 = 500 „

15,0%

1018 „

= 620

15,9%

1075 „

= 650

99

16,7%

XXVI

i 1100 „

= 670

17,6%

1125 „

= 685

»

17,4%

1262 „ = 728 „

18,0%

XX

580 „ = 345 „

11,0%

575 „

= 352

11,0%

545 „

= 323

9J

10,4%

XXVIII

466 „

= 285

8,5%

548 „

= 334

99

9,6%

588 „ = 354 „

9,2%

XXII

870 „ = 520 „

13,2%

652 „

= 407

99

9,8%

910 „

= 520

99

12,3%

XXX

332 ..

= 203

fgt;

7,5%

412 „

= 233

99

7,8%

321 „ = 196 ..

6,9%

XXXI

386 „ = 247 „

8,1%

370 „

= 244

99

8,7%

504 „

= 318

99

10,4%

XXXIII

590 „

= 350

10,7%

640 „

= 377

99

11,4%

780 „ = 424 „

13,1%

^XXII

925 „ = 530 „

15,2%

1020 ..

= 600

16,2%

1220 „

= 730

99

18,7%

1

1

\'^fnidd.

602 Gr. = 356 cal. 11,2%

638 Gr.

= 363 cal.

11,0%

726 Gr.

= 426 cal. 12,6%

Gemidd.

682 Gr.

= 409 cal.

12,0%

1

729 Gr.

= 446 cal. 12,7%

738 Gr. = 438 cal.

12,6%

Gemidd.

878 Gr. = 523 cal. 15,6%

833 Gr.

= 479 cal. 13,6%

808 Gr. = 471 cal. 14,5%

■\'•^iddeld,

e gedurende de drie perioden 655 Gr. -

^ 382 cal. (=

= 11,6% van 3290 cal.)

Gemiddelde gedurende de drie perloden 716 Gr. =

431 cal. (=

12,5% van 3467 cal.)

Gemiddelde gedurende de drie perloden 840 Gr. =

491 cal. (=

= 14,6% van 3380 cal.)

-ocr page 101-

Wat betreft het gebruik in de verschillende seizoenen, groep I
heeft in het najaar 1929 de kleinste hoeveelheid (602 Gr.) ge-
nuttigd, in den winter 1930 iets meer (638 Gr.) maar is in den
Zomer 1930 gestegen tot 726 Gr. De veel lagere melkprijs in
den zomer zal wel de oorzaak van deze meerdere consumptie
zijn. Hetzelfde verschijnsel zien wij bij groep 11, hoewel in
veel mindere mate. Waarom bij groep III juist het tegengestelde
het geval is, kan ik niet verklaren.

Volledigheidshalve diene nog het volgende; ik heb mij tijdens
het onderzoek niet bezig gehouden met de vraag of de menschen
de melk rauw of gekookt gebruikt hebben, en of ze zoogenaam-
de modelmelk dronken of niet. Ook over de kwaliteit kan ik
geen oordeel vellen. Deze schijnt sterk te wisselen. isTö^/g^ (31)
geeft talrijke, onderling vrij veel verschillende analyses van
melk.
Jongert (26) vermeldt dat de kwaliteit (en de hoeveel-
heid) melk die een koe levert o.a. afliankelijk is van het ras,
van de tijd die verloopen is na het laatste afkalven, van het
voer, van de melktijd, van de weersgesteldheid.
Mei. E. Sluiter
(63) geeft daarom terecht den raad om niet de melk van een
bepaalde koe te gebruiken, bij de melk van de geheele vee-
stapel toch wisselt het gemiddelde minder sterk. Dit laatste is
zeker in Zaandam het geval, waar practisch iedereen de melk
betrekt van venters, die hun voorraad weer krijgen van door
verschillende boeren aangevoerde melk.

De Keuringsdienst van Waren voor het gebied Haarlem, waar
Zaandam onder ressorteert, waakt ervoor, dat de kwaliteit der
melk niet beneden de wettelijke bepalingen daalt, en zorgt dat
de diverse bepalingen van het Melkbesluit zooveel mogelijk
worden nagekomen. Deze dienst inspecteert de lokaliteiten der
melkverkoopers en controleert bij inspectie op straat de na-
leving van het Melkbesluit ten opzichte van het gereedschap.
In het jaarverslag van 1927 van den keuringsdienst kon dan
ook reeds geschreven worden, dat, al zal het opsporen van
melkvervalschingen wel steeds noodig blijken, het aantal
knoeierijen met melk, door de werking van den keuringsdienst,
sterk is verminderd. Ook heeft volgens dat jaarverslag de
controle op hygiënische
melkwinning de volle belangstelling van
den dienst. Hieronder volgt een tabel uit de jaarverslagen 1927,
1928 en 1929 van den Keuringsdienst van Waren omtrent de
monstername van melk van melkventers te Zaandam:

-ocr page 102-

SS

u

Gemidd.
samenstelling

Vet lager dan
2,75 %

Water-
toevoeging

•u m,

gs

Jq

a 8

quot; N

■n c

iy

B 0
u

f3 ü

S quot;

a
§

1
C

•n ö

^ O
2

1
lt;

^ ©

1
lt;5

. o

o ^

i1

i5
l|

1927

936

3,15

8,47

75

8,0

13

1,4

32

414

55

1928

967

3,17

8,45

61

6,3

18

1,8

31

783

83

1929

736

3,24

8,39

7

0,9

18

669

46

Hoewel dus de samenstelling van de melk in de laatste drie
jaren geen groote verschillen geeft te zien, maakt deze tabel
op mij den indruk dat de kwaliteit, dank zij het voortdurende
toezicht voldoende genoemd mag worden.

-ocr page 103-

vi

^KV\'-\'

\'r

. • gt;nbsp;. ■■ : v\'

-ocr page 104-

DAGELIJKSCH GEBRUIK VAN BOTER, MARGARINE EN VET; HET PERCENTAGE DER TOTALE HOEVEELHEID CALORIEËN

GROEP III

GROEP I

GROEP II

Periode A

Gezin

Periode A

Periode B

Periode G

Gezin

Periode B

Periode C

Periode A

Gezin

Periode B

Periode C

87 Gr. = 678 cal. 23,8°/»

83nbsp;= 645 „ 20,4f»
82 „ = 635 20,7°/»
113 = 885 26,r/»
120 = 935 .. 26,0quot;/«

84nbsp;„ = 655

78Gr.= 610 cal. 17,9%
840 „ 25,0%

75 Gr.

107nbsp;„

69nbsp;„

64nbsp;„

95nbsp;„

77nbsp;„

85nbsp;„

63nbsp;,.

73nbsp;..

85nbsp;..

52nbsp;„

97nbsp;„

54nbsp;..

56nbsp;..

IV

V

VII

VIII
IX
XI

XIII

XIV
XV

XVIII
XX
XXII

XXXI

XXXII

590 cal. 17,7%
830 „ 23,8%

67 Gr. = 520 cal. 17,6%
75 „ = 590 „ 17,2%

97 Gr.

79nbsp;„

89nbsp;..
94

104nbsp;..

50nbsp;..

64nbsp;..
104

755nbsp;cal.nbsp;20.5%

620nbsp;„nbsp;16,6%

690nbsp;.,nbsp;19,7%

734nbsp;„nbsp;17,0%

810nbsp;..nbsp;28,8%

390nbsp;„nbsp;11,2%

500nbsp;„nbsp;14.6%

810nbsp;..nbsp;22.8%

698nbsp;..nbsp;23.2%

698nbsp;..nbsp;18,3%

535nbsp;„nbsp;16,0%

560nbsp;20,5%

530nbsp;„nbsp;16.2%

96 Gr.

83nbsp;..

91nbsp;..

99nbsp;.,

47nbsp;..

71nbsp;..

64nbsp;,.

99nbsp;..

88nbsp;..

86nbsp;..

62nbsp;„

78nbsp;„

77nbsp;,.

750 cal. 23,8%
668 „ 18,6%

102 Gr.

67nbsp;„
87nbsp;..
98nbsp;„
81nbsp;..
83nbsp;.,
77nbsp;..
102nbsp;..
80nbsp;..
85nbsp;..
76nbsp;..

68nbsp;..
65nbsp;..

I

VI
X
XII
XVI
XVII
XIX
XXI
XXIII
XXVI
XXVIII
XXX
XXXIII

795nbsp;cal.

525nbsp;..

690nbsp;„

766nbsp;„

634nbsp;„

648nbsp;..
608

795nbsp;„

624nbsp;.,

660nbsp;„

593nbsp;..

534nbsp;.,

510nbsp;„

20,8%nbsp;II

17,0% III
19.4% XXIV
17.8% XXV
21,8% XXVII
15,6% XXIX
17.8%
23.3%
22.9%
16,4%
15.5%
18.7%
15,8%

73 Gr.
91 ,
67 ,
91 ,
100 .
98 ,

560 cal. 19,4%
710 „ 23,3%
525 „ 17,0%
710 .. 22,4%
780 „ 19.0%
760 „ 19,6%

84 Gr. = 655 cal. 21,5%
82 ., = 635 ., 20,4%

108 „
84

56 „
80 „
70 „
55

90 „
62 „
67 ..
53
107
61 ..
64

656
435
625
545
430
710
480
525
410
832

25,0%
15,4%
18,3%
19,5%
15,7%
20.5%
15.4%
15.8%
13.1%
21.0%

540
500
738
600
666
490
570
662
408
760
418
435

20,5%
16,9%
18,2%
21,0%
23,3%
15.8%
18,2%
16,9%
12,8%
18,4%
13,8%
12.7%

76nbsp;= 598 ,

57nbsp;„nbsp;= 446 .

86nbsp;„nbsp;= 670 ,

vertrokken

57nbsp;.,nbsp;= 445

92nbsp;..nbsp;= 715

■63nbsp;..nbsp;= 492

88nbsp;.,nbsp;= 685

57nbsp;..nbsp;= 447

144nbsp;.,nbsp;=1120

57nbsp;..nbsp;= 445

63nbsp;„nbsp;= 488

22,6%
15,4%
18,0%

14,0%
19,0%
15.9%
17,6%
14.4%
26.5%
14.6%
12.5%

710

772
370
555
500

773
698
668
480
615
608

20,2%
16,2%
13,9%
14,3%
12.8%
21.8%
23.2%
16,9%
13,9%
20,7%
18,4%

81nbsp;.. = 630nbsp;.

97nbsp;.. = 760nbsp;.

116nbsp;„= 905nbsp;.

92nbsp;.. = 722nbsp;.

19.6%
20.6%
22.8%
17.2%

69
72
68

474 „ 15.5%
495 „ 14,4%

82Gr.= 645 cal. 18.5% Gemidd.

95Gr.= 739 cal. 2lß

87 Gr. = 674 cal. 19.5%

82Gr.= 641 cal. 18,8%

80Gr.= 625 cal. 17.8%

74Gr.= 575 cal. 18.0%

75 Gr. - 583 cal. 17.7%

75Gr.= 589 cal. 17.4% Gemidd.

92 Gr. = 718 cal. 20,3%

Gemiddelde gedurende de drie perioden 91 Gr. = 710 cal. (= 21% van 3380 cal.)

Gemiddelde gedurende drie perioden 81 Gr. = 637 cal. (= 18,4% van 3467 cal.)

Gemiddelde gedurende drie perioden 75 Gr. = 582 cal. (= 17,7%o van 3290 cal.)

-ocr page 105-

BOTER, MARGARINE EN VET.

In het hoofdstuk, handelende over de samenstelling van het
voedsel te Zaandam, heb ik gewezen op het feit dat bij „ver-
beteringquot; der kost er een verschuiving plaats heeft ten bate
der vetten en ten koste der koolhydraten, terwijl de eiwit-
consumptie dezelfde blijft. We kunnen dus een stijging ver-
Wachten bij de beter-gesitueerden juist van die levensmiddelen,
die ons uitsluitend of bijna uitsluitend vetten leveren. Om deze
teden heb ik boter, margarine en vet in één rubriek onder
gebracht.

Inderdaad zien wij dat het gebruik van boter etc. het laagste
is bij de arbeidersgroep (75 Gr. per dag) hooger is bij de lagere
ambtenaren (81 Gr.) en het hoogste bij groep III (91 Gr.),
een aanmerkelijke stijging dus naarmate de welstand toeneemt.

Wat betreft het aandeel dat de genoemde levensmiddelen in
de totaalvoeding hebben, in groep I dekken ze daarvan 17,7 %
in groep II 18,4 %, in groep III zelfs 21 %.

Van de genuttigde hoeveelheid vetten vormen zij een zeer
hoog percentage:

bij groep I 59,5 % (75 Gr. op 126 Gr. totaal-vet)
„ „ II 57,5% (81 „ „ 141 „ „ )
„ „ III 60,4% (91 „ „ 151 „ „ )

Teneinde de vraag te kunnen beantwoorden, of er verschil
is van boter-, margarine- en vetgebruik in de verschillende
seizoenen en bij de drie welstandsgroepen, heb ik onderstaande
tabel vervaardigd:

Groep I.

\\

Boter

Margarine

Vet

Totaal

Periode A

25 Gr.

22 Gr.

27 Gr.

74 Gr.

» B

23 „

23 „

29 „

75 „

» c

34 „

13 „

28 „

75 „

Groep II.

Periode A

48 Gr.

12 Gr.

22 Gr.

82 Gr.

„ B

49 „

n „

20 „

80 „

» C

50 „

10 „

22 „

82 „

-ocr page 106-

Groep III.

Periode A 57 Gr. 16 Gr. I4 Gr. 87 Gr.
® 59 „nbsp;15 „nbsp;18 „nbsp;92 „

C 62 „nbsp;17 „nbsp;16 „nbsp;95 „

Dit overzicht geeft enkele leerrijke cijfers. In de eerste plaats
stijgt bij meerdere welstand het natuurbotergebruik belang-
rijk, het verschil tusschen groep I eenerzijds en groep II en
III anderzijds springt duidelijk in het oog. Tusschen groep II
en III is het onderling verschil wel duidelijk, doch minder
groot. Meerdere welstand beteekent dus een prikkel om meer
natuurboter aan te schaffen.

Wat betreft de margarine, uit de tabel komen enkele typische
dingen voor den dag. Groep I heeft in najaar en winter respec-
tievelijk 22 en 23 Gr. gebruikt, in den zomer slechts 13 Gr.,
terwijl juist in den zomer het natuurbotergebruik met 50 %
gestegen is! Nu is in den zomer 1930 de boterprijs ongekend
laag geweest, n.1. 80 cent per pond. De goede margarine kostte
60 a 70 cent per pond, een betrekkelijk klein prijsverschil dus.
Was het wonder dat de arbeidersvrouwen hun gezinnen in
plaats van margarine ook „beste boterquot; op hun brood gaven?
Dat ondanks het geringe prijsverschil tusschen margarine en
boter in den zomer bij groep II en III gedurende de drie periodes
van onderzoek zoo goed als geen verschuiving is te zien van
de margarine naar natuurboter, is m.i. te wijten aan het feit
dat de margarine door groep II en III niet of bijna niet gebruikt
wordt voor het besmeren der boterhammen, maar vrijwel uit-
sluitend wordt gebruikt voor tiet bereiden van het middagmaal.
Groep II heeft minder margarine gebruikt dan groep III. Ook
dit feit meen ik te kunnen verklaren; beschouwen we in dit
verband het vetcijfer, dan blijkt bij groep II en III de som van
margarine en vet bijna precies dezelfde te zijn. Margarine plus
vet is voor groep II in de drie periodes 34, 33 en 32 Gr., voor
groep III 30, 33 en 33 Gr. Het vet wordt alleen gebruikt voor
het bereiden der spijzen, margarine (door groep II en III)
eveneens. Groep II gebruikt voor de keuken wat meer vet en
wat minder margarine dan groep III.

Ik meen tenslotte nog te moeten vermelden, dat het vet uit-
sluitend dierlijk vet is. Plantenvet is door mijn gezinnen niet
genuttigd.

-ocr page 107-

Betreffende het gebruik van natuurboter en margarine, komt

Xy^^M iïi Hamburg tot dezelfde resultaten als die welke het
Zaansche onderzoek heeft opgeleverd. De Hamburgsche
leeraren gebruiken meer boter dan de arbeiders, met het vet-
gebruik staan de arbeiders bovenaan, de leeraren onderaan. De
natuurboter-hoeveelheid die de Hamburgers krijgen is veel
geringer dan in Zaandam, gemiddeld 10 Gr. per dag, terwijl het
margarine-gebruik daar veel hooger is. Von Tyszka betreurt
ten zeerste de „Zollschutzquot;, die mede in verband met de krap-
heid der inheemsche productie, de natuurboter min of meer tot
een duur gemonopoliseerd artikel maakt, terwijl de margarine
in volledige vrije concurrentie geproduceerd kan worden in
Duitschland, daar de grondstoffen in onbelemmerde hoeveel-
heid ingevoerd mogen worden. Het gevolg van een en ander
is, dat de natuurboter daar ongeveer 60 % duurder is dan voor
den oorlog, de margarine daarentegen iets goedkooper is dan
in 1913.

-ocr page 108-

HOOFDSTUK VI.
DE VITAMINEN.

Vitamine A., of vetoploshaar A, of anti-xerophthalmisch vitamine,
is noodig voor den groei van het jonge individu; op lateren
leeftijd kunnen we A echter ook niet ontberen. Een te kort
aan A leidt op den duur tot een verhoogde vatbaarheid voor
bacterieele infecties. Totale afwezigheid van A veroorzaakt de
ernstige oogziekte, die wij kennen onder den naam van xeroph-
thalmie, niet alleen voorkomende bij proefdieren, doch ook bij
menschen. In 1904 beschreef
Mori in Japan een ziekte, die daar
den naam draagt van „hikanquot;, waarbij de aangetasten ónder
meer verschijnselen hadden van opgezette buik, diarrhoe, ver-
magering, droge huid, hemeralopie, xerosis van de conjunctiva,
en in ernstige gevallen keratomalacie, irisprolaps, hypopyon.
9—12 Gr. levertraan per dag genas de oogverschijnselen, terwijl
sesamolie en olijfolie onwerkzaam bleken.

Bloch vond in 1912—1916 tal van kinderen, in een gesticht
te Kopenhagen, lijdende aan xerophthalmie. In de voeding
bleek, zooal niet een totaal gebrek aan A, dan toch een sterk
te kort aan A te zijn. Hier gaf levertraan ook verbetering, even-
als het vervangen van margarine door natuurboter.

In de latere jaren schijnt de xerophthalmie, als gevolg van
vitamine A-gebrek, zoo goed als niet meer voor te komen in
onze Westersche landen. Toch moeten wij artsen nog altijd
denken aan de mogelijkheid van een A-avitaminose. In 1925
toch, heeft
L. K. Wol ff (89) als eerste in Nederland, een geval
van beginnende keratomalacie beschreven bij een kindje van
tien maanden. Het kind was weken lang gevoed met karne-
melksche pap en kindermeel met water gekookt, later werd dit
eenzijdige dieet aangevuld met een halve banaan per dag, nog

-ocr page 109-

later gedurende een week met wat gekookte groenten. Wolff
zag de beginnende keratomalacie snel genezen nadat aan het

dieet wat levertraan was toegevoegd.

Zeeman (91) beschrijft in 1928 een achttal gevallen van mmder
ernstige tot zeer ernstige keratomalacie. Als hoofdzaak van het
lüden! meent Zeeman te moeten aannemen „dat ondoelmatige
voeding uit sociale nood of door onvermogen, onkunde of wel
ziekte van de moeder (o£ een andere ziekte van den patiënt zelf)
aanleiding werd tot een toestand van ondervoeding, waarvan

het ooglijden den ernst verriedquot;. \'

Over het vóórkomen van A in de natuur wi)zen o.a Random
en Simonnet (51) op het feit dat de oorsprong te zoeken is m
het plantenrijk; het plantaardig orgamsme is m staat A syn-
thetisch te bereiden, en het vitamine A, dat aanwezig is in dier-
liike weefsels, is toch van plantaardig origine. De• dieren vmden
óf direct het benoodigde A vitamine in de planten (herbivoren ,
óf verkrijgen het langs indirecten weg van uit het plantenr^k
door beiSddeling van hun prooi (carnivoren). De genoemde
Fransche auteurs geven in hun boek een lange ^^st van v^
dingsmiddelen, die meer of minder vitamme A bevatten Zi)
geven de hoeveelheid vitamine niet aan met de gebruikelijke
kruisjes, doch spreken van

activitéequot;, „activitée moyennequot;, „activitée faible , en „activitee

nu7equot;. G oote verschillen met de door mij geb^^^k^^

van de Special Reports, Scheunert en Smith zijn m hun lijsten

De vraag hoeveel vitamine A de^^^/^^Pf^^ .^if,
heeft, is helaas moeilijk te beantwoorden.
L. K.nbsp;(88) schat

_ uiWnde van de hoeveelheid die een rat van 30 gr. noodig
heeft — de benoodigde hoeveelheid voor een kmd van 6 K.G.
op ± 200 „ratteneenhedenquot; per dag. Voor een volwassene zou
dit worden ongeveer 2000 eenheden per dag. Echter heeft een
volwassene per K.G. gewicht veel minder noodig dan het jonge
nog groeiende individu. De genoemde hoeveelheid van 2000
eenheden is dus zeker veel te hoog.

In 39 levers van bij ongevallen omgekomen menschen vond
Wolff gemiddeld per gram lever 21,5 eenheden, in de levers
van aan chronische ziekten overledenen veel minder. Zeker
is wel dat ook in ons land nog een met onbelangrijk deel der be-
volking te weinig vitamine A in zijn voedsel krijgt,quot; meent Wolö.

-ocr page 110-

HOOFDSTUK VI.
DE VITAMINEN.

Vitamine oi vetoplosbaar A, oi anti-xeropbthalmisch vitamine,
is noodig voor den groei van het jonge individu; op lateren
leeftijd kunnen we A echter ook niet ontberen. Een te kort
aan A leidt op den duur tot een verhoogde vatbaarheid voor
bacterieele infecties. Totale afwezigheid van A veroorzaakt de
ernstige oogziekte, die wij kennen onder den naam van xeroph-
thalmie, niet alleen voorkomende bij proefdieren, doch ook bij
menschen. In 1904 beschreef
Mori in Japan een ziekte, die daar
den naam draagt van „hikanquot;, waarbij de aangetasten ónder
meer verschijnselen hadden van opgezette buik, diarrhoe, ver-
magering, droge huid, hemeralopie, xerosis van de conjunctiva,
en in ernstige gevallen keratomalacie, irisprolaps, hypopyon.
9—12 Gr. levertraan per dag genas de oogverschijnselen, terwijl
sesamolie en olijfolie onwerkzaam bleken.

Bloch vond in 1912—1916 tal van kinderen, in een gesticht
te Kopenhagen, lijdende aan xerophthalmie. In de voeding
bleek, zooal niet een totaal gebrek aan A, dan toch een sterk
te kort aan A te zijn. Hier gaf levertraan ook verbetering, even-
als het vervangen van margarine door natuurboter.

In de latere jaren schijnt de xerophthalmie, als gevolg van
vitamine A-gebrek, zoo goed als niet meer voor te komen in
onze Westersche landen. Toch moeten wij artsen nog altijd
denken aan de mogelijkheid van een A-avitaminose. In 1925
toch, heeft
L. K. Wolff (89) als eerste in Nederland, een geval
van beginnende keratomalacie beschreven bij een kindje van
tien maanden. Het kind was weken lang gevoed met karne-
melksche pap en kindermeel met water gekookt, later werd dit
eenzijdige dieet aangevuld met een halve banaan per dag, nog

-ocr page 111-

later gedurende een week met wat gekookte groenten. Wolff
zag de beginnende keratomalacie snel genezen nadat aan het
dieet wat levertraan was toegevoegd.

Zeeman (91) beschrijft in 1928 een achttal gevallen van minder
ernstige tot zeer ernstige keratomalacie. Als hoofdzaak van het
lijden, meent Zeeman te moeten aannemen „dat ondoelmatige
voeding uit sociale nood of door onvermogen, onkunde of wel
ziekte van de moeder (of een andere ziekte van den patiënt zelf)
aanleiding werd tot een toestand van ondervoeding, waarvan
het ooglijden den ernst verriedquot;.

Over het vóórkomen van A in de natuur wijzen o.a. Randoin
en Simonnet (51) op het feit dat de oorsprong te zoeken is in
het plantenrijk; het plantaardig organisme is in staat A sp-
thetisch te bereiden, en het vitamine A, dat aanwezig is in dier-
lijke weefsels, is toch van plantaardig origine. De dieren vinden
óf direct het benoodigde A vitamine in de planten (herbivoren),
óf verkrijgen het langs indirecten weg van uit het plantenrijk
door bemiddeling van hun prooi (carnivoren). De genoemde
Fransche auteurs geven in hun boek een lange lijst van voe-
dingsmiddelen, die meer of minder vitamine A bevatten. Zij
geven de hoeveelheid vitamine niet aan met de gebruikelijke
kruisjes, doch spreken van voedingsmiddelen met ,,forte
activitéequot;, „activitée moyennequot;, „activitée faiblequot;, en „activitée
nullequot;. Groote verschillen met de door mij gebruikte gegevens
van de Special Reports, Scheunert en Smith zijn in hun lijsten

niet te vinden.

De vraag hoeveel vitamine A de mensch per dag noodig
heeft, is helaas moeilijk te beantwoorden.
L. K. Wolff {U) schat
— uitgaande van de
hoeveelheid die een rat van 30 gr. noodig
heeft — de benoodigde
hoeveelheid voor een kind van 6 K.G.
op ± 200 „ratteneenhedenquot; per dag. Voor een volwassene zou
dit worden ongeveer 2000 eenheden per dag. Echter heeft een
volwassene per
K.G. gewicht veel minder noodig dan het jonge,
nog groeiende individu. De genoemde hoeveelheid van 2000
eenheden is dus zeker veel te hoog.

In 39 levers van bij ongevallen omgekomen menschen vond
Wolff gemiddeld per gram lever 21,5 eenheden, in de levers
van aan chronische ziekten overledenen veel minder. „Zeker
is wel dat ook in ons land nog een niet onbelangrijk deel der be-
volking te weinig vitamine A in zijn voedsel krijgt,quot; meent Wolff.

-ocr page 112-

Hoe staat het in Zaandam met de A-houdende voedings-
middelen? Om een gemakkelijk overzicht te krijgen heb ik
in de nevenstaande tabel opgenomen het aantal grammen van
de A-houdende spijzen, dat per dag en per man genuttigd wordt.
In de lijst zijn èn de groenten èn de vruchten opgegeven als
„wisselend in A-vitamine-gehaltequot;. Onder meer schijnen van
invloed te zijn op het A-gehalte: de grondsoort waarop de
groenten (of vruchten) worden gekweekt, het jaargetijde van
den oogst, het jaar van den oogst (met meer of minder zonne-
schijn), de bemesting, enz. Voor de groene groenten geven de
genoemde drie bronnen aannbsp;totnbsp;voor de niet-

groene groenten tot ±. De opgaven van appels en peren
zijn bij Special Reports en Smith dezelfdé, n.1. —, Scheunert
geeft voor appels di en voor peren —. Kersen en pruimen
staan aangegeven met H- , terwijl vooral ook frambozen
een uitstekende vitamine A-bron moeten zijn, volgens Scheunert
zelfs Helaas worden kersen, pruimen en speciaal fram-
bozen in Zaandam slechts weinig gebruikt. Sinaasappels zijn
volgens Special Reports -}- tot zeer laag, volgens Smith -{--j-.

Ik wil op enkele groenten en het gebruik dat er van gemaakt
wordt, in verschillende seizoenen, nog even attent maken. In
den zomer en het najaar wordt in Zaandam vrij veel spinazie
genuttigd. Deze groente blijkt een goede vitamine A-bron
te zijn:

Special Reports nr. 67 spinach fresh -f-j-

dried

Sybil Smith............„ canned -f

„ cooked -}-
dried -f
raw

Scheunert ....... Spinat, roh, gedämpft und Gemüse im

eigenen Saft gekocht: teils sehr gut, teils
gut. S. wijst op groote verschillen in A-
gehalte tusschen spinazie van verschil-
lende afkomst.

In den winter zien de Zaandammers veel koo/op tafel. Enkele
koolsoorten zijn blijkbaar ook een behoorlijke bron voor vita-
mine A. Zoo geven:

-ocr page 113-

S.R.

S.L.S.

AS.

GROEP I

GROEP II

GROEP III

Hoeveelheid voedsel in grammen p. dag

Hoeveelheid voedsel in grammen per dag

Hoeveelheid voedsel

in grammen per dag

Periode A

Periode B

Periode C

Totaal
gemidd.

Periode A

Periode B

Periode C

Totaal
gemidd.

Periode A

Periode B

Periode C

Totaal
gemidd.

Melk

V

•^oom

( \'

602

63amp;

726

655

682

729

738

716

878

833

808

840

\'^^quot;■nemelk ..

)

\'^^sCvet)...

tot

17

18

17

17

20

19

20

20

14

29

23

23

quot; (mager)

?

?

ßoter

tot

25

23

34

27

48

49

50

49

57

59

62

59

^^Mdierl.)..

wisselend

wisselend

27

29

28

28

22

20

22

21

14

18

16

16

Bieren

^-

8

15

42

22

19

24

48

30

22

18

40

27

^\'oenten ....

wisselend

wisselend

wisselend

141

147

172

153

161

178

218

186

173

177

229

193

^quot;^chten....

wisselend

wisselend

wisselend

144

115

64

108

201

181

94

159

202

208

119

176 ;

= Report on the present State of Knowledge of accessory Food Factors (Vitamins). Medical
5 J Research G)uncil. Special Reports Series No. 38.
A -S- = Vitamins in food materials, door Sybil L. Smith.

= Der Vitamingehalt der Deutschen Nahrungsmittel, door A. Scheunert.
Deel I: Obst und Gemüse.
„ II: Mehl und Brot.

-ocr page 114-

Special Reports nr. 67 cabbage, fresh green leaves

fresh white leaves —
driednbsp;

sun-driednbsp;-f -f

cookednbsp;4-

Sybil Smith...... „ Chinese — or insufficient

leaves, green, fresh
„ green, dried
„ white, fresh to —

Scheunert ....... Grünkohl, roh, gekocht und blanchiert:

sehr gut. Wiersingkohl, roh und gekocht:
praktisch nicht vorhanden.
Weiszkraut: praktisch nicht vorhanden.

Deze drie buitenlandsche auteurs vinden dus de groene kool-
soorten goede bronnen voor vitamine A, terwijl de witte
soorten praktisch geen vitamine A bevatten.

De flinke hoeveelheden brood, die in Zaandam geconsu-
meerd worden, zijn als bron voor vitamine A geheel te ver-
waarloozen; daarom is het brood in de tabel niet opgenomen.
In de kiem van de rogge-\'en van de tarwekorrel is wel is waar
vitamine A voorhanden, daarin duidelijk aangetoond o.a. door
Schemert (61), maar de hoeveelheid is slechts klein, niet meer
dan 1 /4 tot 1 /6 van het vitamine A-gehalte van middelmatige
boter. Waar de kiem maar 2V2 tot 6 % van de geheele graan-
korrel uitmaakt is het duidelijk, dat zelfs het volkorenbrood in
\' de praktijk als vitamine A-bron voor den mensch niet in aan-
merking komt. Bij het malen van de korrel wordt met de zemelen
ook nog de kiem
afgescheiden van het meel, zoodat bij de
gewone meelsoorten vitamine A geheel afwezig is.

De melk, die hier in zulke groote hoeveelheden gebruikt
wordt, is zeer wisselend in vitamine-gehalte. Winter- en zomer-
melk verschillen o.a. sterk.

In het bovenstaande heb ik laten voorkomen, alsof groenten
vitamine A bevatten, zooals
trouwens de door mij geciteerde
auteurs aangeven. Geheel juist schijnt dit echter niet te zijn,
wel bevatten zij
Carotine.

Steenhock, Euler en anderen meenden reeds voor eenige
jaren, dat zuivere Carotine de ziekteverschijnselen, die bij gebrek
aan vitamine A optreden, genezen kan.

-ocr page 115-

Deze opvatting is vooral bewezen door Moore, die heel
duidelijk heeft gemaakt, dat het zuivere
Carotine — en niet een
aanklevende verontreiniging — het vitamine A kan vervangen;
bovendien heeft Moore
plausibel gemaakt, dat Carotine in het
lichaam van de
rat in vitamine A wordt omgezet.

V^olff, Overhoff en Eekelen (90) hebben dit laatste kunnen
bevestigen en bovendien hebben zij er op gewezen, dat het
met gelukt om in plantenextracten vitamine A aan te toonen;
daarentegen lukte dit wel in dierlijke producten (behalve lever-
traan, levervet van zoogdieren, eidooier en boter). De Hol-
landers hebben hiervoor gebruik gemaakt van het reactief van
Carr en Price met SbCl3, dat een blauwkleuring geeft met
vitamine A en een absorptieband 610 /^/it. Carotine geeft ook een
blauwkleuring, maar pas in zeer veel grootere hoeveelheid, maar
zooals Moore en Euler hebben opgemerkt, ligt de absorptieband
bij 590 ßii. Carotine kan bovendien gemakkelijk colorimetrisch
bepaald worden, terwijl vitamine A vermoedelijk kleurloos is.

Wolff c.s. hebben verder aangetoond, dat vitamine A in
petroleumaethermet90 % aethylalcohol kan worden uitgeschud,
in tegenstelling met
Carotine, dat in de petroleumaetherlaag
blijft. Hierdoor zijn
Carotine en vitamine A te scheiden (het
vitamine
A blijft dan gemengd met xanthophyl).

Op deze wijze konden Wolff c.s. aantoonen dat boter en
eidooier wel vitamine
A bevatten, maar dat toch hun vitamine
A-werkzaamheid in hoofdzaak moet geweten worden aan het
Carotine dat ze bevatten.

Eindelijk hebben dezelfde schrijvers de omzetting van Caro-
tine
in vitamine A, door Moore bij de rat gevonden, ook voor
het konijn kunnen bevestigen, door bij dit dier eerst een stukje
lever te extirpeeren, en hierin vitamine A te bepalen, daarna
Carotine in te spuiten en weer vitamine A te bepalen. In het
vervolg zal het dus mogelijk zijn om van plantenvoedsels het
vitamine A-gehalte (of liever de vitamine A-werkzaamheid) te
bepalen door een kwantitatieve carotine-bepaling. Waar dus in
het voorgaande gesproken is van vitamine A-gehalte van groen-
ten, moet de restrictie gemaakt worden, dat daarmee bedoeld is
het gehalte aan Carotine, en dat de Carotine moet beschouwd
worden als de voortrap van vitamine A, als een pro-vitamine.

Om met eenige zekerheid de vraag te kunnen beantwoorden
of de Zaandamsche bevolking genoeg vitamine A krijgt (en

-ocr page 116-

hetzelfde geldt ook voor de andere vitaminen) zouden wij moeten
weten hoeveel van het vitamine in elk der gebruikte voedings-
middelen aanwezig is, en bovendien hoeveel vitamine een
individu per dag noodig heeft. Helaas is dit tegenwoordig nog
niet mogelijk en moeten wij hopen, dat de toekomst daarover
opheldering zal kunnen geven. Vast staat echter, dat men in
Zaandam geen avitaminose A behoeft te vreezen. Voor zoover
mij bekend is, komt de xerophthalmie als gevolg van een A-
gebrek er niet voor. Maar tusschen een A-gebrek en een A-
tekort kan nog een groot verschil zijn. Juist een tekort, en
vooral wanneer dat tekort niet zeer groot is, zal zoo weinig
klinische verschijnselen kunnen geven, dat wij dat tekort aan
het eventueele ziekbed niet kunnen ontdekken. Gezien de
werkelijk groote hoeveelheden melk die gebruikt worden,
waarbij dan nog komen de natuurboter, het dierlijke vet, de
groenten, eieren etc., geloof ik wel te mogen aannemen, dat er in
Zaandam zeker geen gebrek geleden wordt aan vitamine A,
en er misschien ook wel geen tekort zal zijn.

Omtrent het verschil in A-houdende voedingsmiddelen in
de drie seizoenen, najaar, winter en zomer, kan gezegd worden
dat zoowel bij groep I als bij groep II en III in najaar en winter
belangrijk minder A houdende spijzen worden genuttigd dan
in den zomer. Ook leert ons de tabel, dat in alle drie periodes
groep I achter staat bij groep II en III wat het gebruik van A
betreft. Groep II en III geven onderling vergeleken geen
noemenswaardige verschillen te zien.

Indien ook elders in den lande door de minder gegoeden
minder vitamine A wordt gebruikt, zou het interessant en
nuttig kunnen zijn bij het onderzoek op vitamine A in de levers
van door een ongeval gestorven personen, te letten op den wel-
stand der verongelukten, en op het jaargetijde, waarin het on-
geval plaats heeft gehad.

Daar vitamine A door het lichaam in reserve kan worden
gehouden, komt het mij in elk geval gewenscht voor de hoe-
veelheid A, die in den zomer blijkbaar gemakkelijker te ver-
krijgen is dan in najaar en winter, juist in den zomer behoorlijk
op te voeren. Dan zal er, ook omdat wij in najaar en winter
toch ook nog spijzen krijgen die meer of minder vitamine A
bevatten, in de lente zeker geen angst behoeven te zijn voor de
gevolgen van een A tekort.

-ocr page 117-

Vitamine B. Oorspronkelijk bekend als wateroplosbaar B of
groeihevorderend vitamine, moeten wij thans spreken van
vitamtne-B-complex. Voorheen toch dacht men zich B als
enkelvoudige substantie, die de eetlust opwekte en de groei
van zoogdieren bevorderde. Men dacht het identiek met het
anti-neuritische vitamine, dat polyneuritis bij dieren voorkomt
en geneest en ook een voorkomings- en genezingsmiddel is
voor de menschelijke beri-beri. Thans denken wij ons B samen-
gesteld uit minstens twee substanties: het anti-neuritische deel,
dat gemakkelijk door warmte vernietigd wordt, en een tweede\'
warmte-stabiel deel. De Engelschen noemen het geheele complex
B en de 2 afzonderlijke deelen Bl en B2. In Amerika heeten
ze Bi of R en B2 of G.
Van Leersum (38) betitelt ze met F (^B)
en G (B).nbsp;•nbsp;^ ^

Bl of F is het anti-neuritisch vitamine, warmte-labiel, voor-
komingsmiddel van polyneuritis en beri-beri, bovendien nood-
zakelijk voor zoogende vrouwen, aangezien behoorlijke lactatie
zonder F niet goed mogelijk is.

B2 of G, ook anti-pellagra-vitamine geheeten, is warmte-
stabiel. Gemis aan G veroorzaakt bij ratten zeer snel gewichts-
verlies, ontstekingen van oogen en mond. Tnplaats van nerveus
en geirritteerd, zooals bij F-gebrek, worden de proefdieren slap
en lethargisch. In een later stadium treedt vaak bloeddiarrhoe
op en soms ziet men huidlaesies die op menschelijke pellagra
gelijken. Gebrek aan het geheele complex B heeft bij de proef-
dieren tot gevolg verlies van de eeüust, snelle achteruitgang
van het gewicht en tenslotte de dood. Soms, maar niet altijd,
treedt degeneratie van de zenuwen op. De snelheid waarmee
deze verschijnselen zich openbaren doet veronderstellen, dat
het lichaam maar weinig vitamine B in voorraad kan houden,
in tegenstelling met vitamine A.

Mag voor den mensch in hoofdzaak vitamine B zoo uiterst
belangrijk zijn,omdathetde beri-beri kan voorkomen en vaak ook
kan genezen, toch heeft B ook nog andere functies te vervullen.
Zoo blijkt het belang van een behoorlijke B-voorziening uit
een publicatie van
Roegholt (53), die de door hem geconsta-
teerde vertraagde fractuurgenezing bij inlanders mogelijk meent
te moeten wijten aan een tekort aan B-vitamine (naast en ge-
combineerd met andere factoren, als calcium- en phosphor-
tekort).nbsp;^

-ocr page 118-

S.L.S.

zeer laag




81

92

77

290
8
14

141
144

312

1/
12

304
15
15

147
115

342
42
6

172
64





±?



wisselend (o.a. naar de soort)
wisselend (o.a. naar de soort)

GROEP 1

Periode B

\'eriode A

Periode C

A.S.

S.R.

Wittebrood ..
^■^inbrood ..

285
58
11

638

293
60
11

726

290
59
11.5

602

zeer laag
laag
laag

zeer laag









±

zeer laag

±?




^°Sgebrood.

Melk .....

^^rnemelk .
^^ndvleesch
^Ifsvleesch
^®ardenvleesch
^ Varkensvleesch

^ild .......

V\'sch (versch)
(gecons)
\'^rdappelen
bieren.....

Wn ....

boonen.....

Groenten ..
Vlechten ...

655

Totaal
gemidd.

83

153 \'

290 I

quot;19 l

GROEP II

GROEP III

Hoeveelheid voedsel in grammen per dag

l

Hoeveelheid voedsel

in grammen per dag

Periode A

Periode B

Periode C

Totaal
gemidd.

Periode A

Periode B

Periode C

Totaal
gemidd.

259

242

261

257

235

249

228

237

53

49

53

52

48

51

46,5

48,5

10

9

10

10

9

9,5

8,5

682

729

738

716

878

833

808

840

«Ml,

122

113

102

112

107

114

92

104

316
19
15

325
24
11

332
48
5

324
30

w

10

233
22
10

233
18
19

247
40

1

237
27
10

161
201

178
181

218
94

186
w

159

173
202

177

208

229
119

193

t-i

,76

-ocr page 119-

In zuiveren vorm is vitamine B1 verkregen door de Hollanders
Janssen en Donath. Door het Ned.-Indisch gouvernement wordt
het groote nut van vitamine B-toevoer bij de zich eenzijdig
met gepelde rijst voedende inlanders zoo zeer ingezien, dat
tegenwoordig in het geneeskundig laboratorium te Weltevreden
vitamine B in zuiveren vorm in tamelijk groote hoeveelheden
wordt vervaardigd.
Van Veen (82) deelt mede, dat de daar ver-
vaardigde tabletten met vitamine B voorloopig nog voor pro-
phylactische doeleinden zijn bestemd.

Terwijl in Ned.-Indië duidelijk de avitaminose B vóórkomt
in den vorm van beri-beri, kennen wij deze ziekte in normale
tijden in ons klimaat niet. Men mag daaruit eigenlijk reeds af-
leiden, dat in Holland in geen geval een gebrek aan vitamine B
is. Waar vitamine B, zooals de tabel aangeeft, in zoo tal van
voedingsmiddelen aanwezig is, en waar de voeding zoo af-
wisselend is, dat dagelijks melk, vleesch, aardappelen, groenten
etc. in zeer behoorlijke kwantiteiten ter tafel komen, daar kan
geen sprake zijn van een B-gebrek, noch van een B-tekort.

Het brood is in deze tabel, in tegenstelling met de tabel be-
treffende vitamine A, wel opgenomen.
Schemert (61), die nauw-
keurig \'t vitamine B-gehalte in diverse meel- en broodsoorten
heeft nagegaan, komt tot de gevolgtrekking, dat meelsoorten
die de zemelen nog bevatten, zeker bijdragen tot de voor-
ziening van den mensch met B-vitamine, en wel met de beide
factoren Bl en B2. De beste bronnen zijn volkorenmeel en
volkorenbrood. Toch is het volkorenbrood volgens hem nog
maar een zeer
middelmatige B-bron. Het gebuilde meel bevat
practisch geen vitamine B. Voor Zaandam komen dus als
B-bron, voor zoover betreft het brood en het meel, eigenhjk
alleen in aanmerking, de betrekkelijk kleine hoeveelheid rogge-
brood en bruinbrood. Dit laatste bestaat bovendien nog niet
eens uit ongebuild meel alleen, er wordt een flinke hoeveelheid
gebuild meel bij
gemengd.

Tusschen de drie welstandsgroepen bestaan geen groote ver-
schillen. Wel zal groep I iets achter staan bij groep II en III,
maar ook groep I behoeft m.i. geen vrees te koesteren voor
B-tekort, noch zal het noodig zijn kunstmatig B toe te voeren.

In de zomerperiode wordt groep I beter voorzien met
vitamine B dan in najaar en winter. Vooral de gebruikte hoe-
veelheid melk is
aanmerkelijk hooger, evenals de aardappelen
en de groenten. Bij groep II en III zijn
seizoen-verschillen
eigenlijk in het geheel niet aan te wijzen.

-ocr page 120-

\' Vitamine C, het anti-scorhuut vitamine is oolc bekend onder
den naam van
water-oplosbaar C. Algeheele afwezigheid in de
voeding leidt bij mensch en dier tot het bekende ziektebeeld
scorbuut of scheurbuik. Terwijl in de vorige eeuwen de scheur-
buik zeer veel voorkwam, vooral onder de zeevarenden,
vreezen wij tegenwoordig in normale omstandigheden deze
ziekte niet meer. In den tijd vóórdat de aardappel in ons land
bekend was, scheen de scheurbuik ook de niet-zeevarende be-
volking meer dan eens te teisteren, terwijl in later jaren een
totale mislukking van de aardappel-oogst volgens
Saltet (59)
als gevolg talrijke scheurbuikgevallen deed optreden. Dit
geschiedde hier te lande in 1847. Zelfs bij een totale misoogst
van den aardappel in ons land, zullen wij heden ten dage, dank
zij de moderne transportmiddelen, een C-avitaminose niet meer
behoeven te vreezen. In tijden waarin het intercommunale en
internationale verkeer totaal ontwricht is, is de zaak echter van
ernstiger aard. Tijdens den wereldoorlog toch, zijn tal van ge-
vallen van scheurbuik bekend geworden in belegerde plaatsen
(o.a. in het door de Turken belegerde Engelsche kamp Kut-el-
Amara), in gevangenkampen, enz.

Nevenstaande tabel toont aan, dat in Zaandam de bevolking
zijn vitamine C voornamelijk moet putten uit de aardappels,
de groenten, de melk en het fruit. De cijfers die de dagelijks
geconsumeerde hoeveelheid aangeven, spreken wel voldoende
duidelijke taal. Ook zonder de wetenschap, dat scheurbuik in
Zaandam onbekend is, mag men op grond van deze cijfers een
mogelijk C-tekort wel uitsluiten.

Seizoens-verschillen of verschillen tusschen groep I, II en
III zijn niet noemenswaardig. Wat betreft het fruit, wil ik er
nog op wijzen, dat een zeer groot deel van de vruchten in den
winter genuttigd wordt in den vorm van sinaasappelen, die een
behoorlijke C-bron vormen. De C-bron bij uitnemendheid, de
citroen, wordt opvallend weinig gebruikt. Slechts bij een enkele
familie vond ik het gebruik van citroenen genoteerd, en dan
nog wel in zeer kleine hoeveelheden.

Het is ook al weer voornamelijk de afwisselende voeding, die
het gevaar voor een C-tekort zoo verldeint. Daar vitamine C
zoo uiterst gevoelig is voor oxydatie, zou het gemakkelijk voor
kunnen komen, dat in een of ander voedingsmiddel vitamine C
wordt vernietigd, b.v. door een minder juiste behandeling. De

-ocr page 121-

Tabel

xix

VITAMINE C.

S.R.

1

S.L.S.

A.S.

GROEP I

GROEP II

GROEP III

Hoeveelheid voedsel

in grammen p. dag

Hoeveelheid voedsel in grammen per dag

Hoeveelheid voedsel

in grammen per dag

i^eriode A

Periode B

Periode C

Totaal
gemidd.

Periode A

Periode B

Periode C

Totaal
gemidd.

Periode A

Periode B

Periode C

Totaal
gemidd.

Melk

,

tot —

(

tot —

602

638

726

655

682

729

738

716

878

833

808

840

) tot —

tot —

^aas

^^\'^dvleesch .

tot —

•^«»Ifsvleesch .

tot —

^^rdenvleesch

tot —

81

92

77

83

122

113

102

112

107

114

92

104

^^\'kensvleesch

gt;

tot —

^ild

tot —

^\'sch (versch)

tot —

•» (gecons)

1

±?

?

^^rdappelen .

290

304

342

312

316

325

332

324

233

233

247

237

bieren

?

?

^quot;^ten .....

) tot —

?

14

15

6

12

15

11

5

10

10

19

1

10

^oonen

) tot —

tot

^quot;quot;oenten ....

wisselend (o.a. naar de

soort)

141

147

172

153

161

178

218

186

173

177

229

193

^quot;^chten ....

wisselend (o.a. naar de soort)

144

115

64

108

201

181

94

159

202

208

119

176

-ocr page 122-

volwassenen eten echter zoo afwisselend en zoo gemengd, dat
vernietiging in één of zelfs in een paar voedingsartikelen geen
schadelijke gevolgen zal kunnen hebben. Iets anders is het bij
kleine kinderen, die helaas nog al te vaak gedwongen worden
tot een uitsluitende of bijna uitsluitende melkvoeding. Nog niet
lang geleden was de
kinder-scorbuut of Morbus Barlowi een
welbekend ziektebeeld, dat zijn ontstaan te wijten had aan de
bacterievrees die iedereen voor eenige decenniën koesterde. De
melk, bestemd voor de zuigeling, werd vóór het gebruik zeer
grondig en lang gekookt, onwetend vernietigde men het ge-
voelige vitamine C, en de voorwaarden voor een avitaminose
waren geschapen. Aan Barlow was de eer het „nieuwequot; ziekte-
beeld nauwkeurig te beschrijven. Dank zij de nieuwere in-
zichten in de
voedingsleer is deze ziekte vrijwel verdwenen,
al schijnen nog wel gevallen voor te komen. Waar de kinderen
ook nu nog soms uitsluitend met melk worden gevoed, is het
van groot belang, dat de melk behoorlijk wordt behandeld.
Niet alleen door koken verdwijnt vitamine C, maar
van Leer-
sum
(38) wijst er op, dat zelfs door het schudden van de melk
tijdens het transport, vooral wanneer de melkbussen slechts ten
deele zijn gevuld, de lucht zoodanig met de melk wordt ge-
mengd, dat vitamine C a.h.w. weggeoxydeerd wordt.

Indien werkelijk het vitamine C door een zoo simpele oor-
zaak reeds kans heeft om uit de melk
te verdwijnen, (en er is
geen reden om aan de bewering van van Leersum
te twijfelen)
dan zouden de
zoogenaamde roerders,die de melkslijters volgens
het Melkbesluit in hun melkbussen moeten hebben, op het
vitamine C-gehalte wel eens een heel slechte invloed kunnen
hebben 1 Door het roeren toch zal de lucht zeer innig gemengd
worden met de melk en het oxydatieproces van vitamine C
zal daardoor sterk
bevorderd worden.nbsp;»•

-ocr page 123-

Vitamine D. Over het vitamine D, het anti-rachitische vita-
mine, moet ik om verschillende redenen kort zijn. Hoewel ik
natuurlijk het zeer groote belang van vitamine D niet uit het
oog verlies, is mijn onderzoek een navorsching geweest naar
hetgeen de huisgezinnen eten, en niet een onderzoek naar de
voeding van zuigelingen, of naar de voeding van zwangere
of zoogende vrouwen. Bovendien weten wij thans, dat naast
een ondoelmatige voeding, waardoor de zuigeling een tekort
aan vitamine D krijgt, nog andere factoren remmend of be-
vorderend kunnen werken op het ontstaan of op het genezen
van rachitis. Voorheen was reeds langen tijd bekend, dat de
Engelsche ziekte een ziekte was, die uitsluitend in de gematigde
luchtstreken zijn slachtoffers had. Nóch in de arctische zone,
nóch in de streken om de aequator kwam de rachitis onder de
inboorlingen voor. Naar de huidige stand der wetenschap ver-
klaren wij het ontbreken der rachitis onder de bewoners der
arctische streken (de Eskimo\'s) door de vrijwel uitsluitende
voeding met visch en vischlevers — die zooals bekend de bron
bij uitnemendheid zijn, van vitamine D —, terwijl de inboor-
lingen der tropische zone zoodanig zijn blootgesteld aan het
zonlicht, dus ook aan de ultra-violette stralen daarvan, dat ook
bij hen de rachitis onbekend is. Ook in arctische zone\'s schijnen
in den zomer de ultra-violette stralen een belangrijke rol te
kunnen spelen, \'s Winters, wanneer daar de zon niet schijnt,
doen de vischlevers hun taak! In onze gematigde luchtstreken
is er vermoedelijk een tekort èn aan vitamine D in de voeding,
èn aan zonlicht, tenminste de rachitis is bij ons inheemsch.
Naast vitamine D en zonlicht spelen ook calcium en phosphorus
nog een zeer ingewikkelde rol in het proces der Engelsche
ziekte. Een „eenvoudigequot; avitaminose is deze ziekte dus aller-
minst. Aan alle genoemde factoren wordt in den laatsten tijd
zeer veel aandacht besteed. Voor onze rachitische zuigelingen
is het van groot nut, dat vitamine D tegenwoordig in den vorm
van bestraalde ergosterine kan worden toegevoerd in elke door
den medicus gewenschte hoeveelheid. Van verschillende zijden
worden preparaten met bestraalde ergosterine warm aanbe-
volen. Het valt buiten het bestek van dit werkje op diverse
preparaten de aandacht te vestigen, de moderne literatuur bevat
tal van verhandelingen die daarop betrekking hebben, o.a.
Mej. Speelman (72), van Leersum (36), Driessen, Gorter, Haver-

-ocr page 124-

schmidt en Soer (10), PJamdler c.s. (50), hebben hun resiiltaten
met verschillende preparaten medegedeeld. Zij hebben in het
algemeen gunstige gevolgen gezien van het toedienen van
vitamine D-preparaten. Dat er onder het koren ook nog kaf
schuilt en dat wij uiterst voorzichtig moeten zijn met door
fabrikanten warm aanbevolen preparaten, die de toets der labo-
ratoriumproeven niet kunnen doorstaan, bewijst b.v. de waar-
schuwing die de „Mededeelingen van het Rijksinstituut voor
het
Pharmaco-therapeutisch onderzoekquot; (41) bevat betreffende
de z.g. Vitophos-preparaten van de Cristallo A.G., Thusis.

Naast de extra-toevoer van vitamine D met de zuigelingen-
voeding heeft ook de directe bestraling der huid met stralen
van korte golflengte de volle aandacht der kinderartsen. Ook
hiermede schijnen behoorlijke resultaten bereikt te worden,
tenminste de artikelen van
Gorter en Soer (15) en ook van
V. PJamdler (50) gewagen van de goede werking der bestraling.

Terwijl de toediening van vitamine D-preparaten en de kunst-
matige bestraling met ultraviolette stralen van betrekkelijk
recenten datum is, schijnt de rachitis, voordat deze nieuwe
middelen aangewend werden, in Zaandam aan het afnemen te
zijn geweest. Ik heb de Zaandamsche collega\'s naar hun er-
varingen omtrent de rachitis gevraagd, en unaniem is hun
meening dat in de laatste tien jaar de rachitis afneemt, en dat
in dien tijd sterk uitgesproken gevallen eigenlijk niet meer voor-
komen. Deze gunstige uitspraken zijn misschien wel een gevolg
van een in 1922 opgericht consultatiebureau voor zuigelingen,
dat zich in groote belangstelling der Zaansche moeders mag
verheugen.

De vraag of er natuurlijke voedingsmiddelen zijn, die anti-
rachitische eigenschappen bezitten, kan bevestigend worden be-
antwoord. We mogen echter als vaststaand aannemen, dat met
uitzondering van levertraan de hoeveelheid vitamine D, die in
voedingsmiddelen aanwezig is, niet voldoende is om bestaande
rachitis te genezen. Diverse auteurs uit verschillende landen
komen met hun uitspraken omtrent het vitamine D in onze
voedingsmiddelen allen tot dezelfde gevolgtrekking:
Randoin en
Simonnet (51) vinden dat de eenige behoorlijke bron voor vita-
mine D de levertraan is;
Syhil Smith (64) noemt na de levertraan
de eidooier de beste bron van D. Melk en de producten van
melk bevatten het slechts in uiterst kleine hoeveelheden, het

-ocr page 125-

zou in die voedingsmiddelen echter nog wel aan te toonen zijn;
Special Reports (67) stellen natuurlijk de levertraan ook ver
bovenaan, eieren en wel speciaal de eidooier hebben een be-
hoorlijk anti-rachitische werking. Pas daarna komt de melk, die
een weinig anti-rachitisch werkt, en in laatste instantie wordt
nog de natuurboter genoemd;
Mc Collum en Simmonds (40)
noemen alleen de levertraan.

Gezien deze mededeelingen mogen wij wel aannemen, dat
in de kost van de door mij nagegane huisgezinnen, waar lever-
traan niet wordt gebruikt, zeker niet voldoende vitamine D
voorkomt. Waar vitamine D, voor zoover wij thans meenen
te weten, van veel grooter belang is voor de zuigeling dan voor
den volwassene, behoeven wij ons over deze kwestie niet bang
te maken. Misschien zou het nut kunnen hebben aan zwangere
vrouwen extra vitamine D toe te voeren, in de hoop, dat de
kinderen niet zoo spoedig tot slachtoffer vallen aan de Engelsche
ziekte.

-ocr page 126-

Vitamine E. Het vetoplosbaar vitamine E of voortplantings-
vitamine van Evans,
mag zich nog niet in die populariteit ver-
heugen als de reeds genoemde vitaminen. Over het voor-
komen in onze voedingsmiddelen is nog maar weinig

bekend.nbsp;, . . „

Randoin en Simonnet (51) geven aan, dat vitamme E aanwezig

zou zijn in sla, spurrie, kiem van de tarwekorrel, haver en boter.
De gegevens omtrent dit vitamine zijn nog zoo weinige,
dat het niet doenlijk is een beschouwing te geven omtrent
het veel of weinig voorkomen in onze gewone voedmgs-

middelen.nbsp;, ^ . i ,nbsp;•• i ,

Onze landgenoot Prof. Grijns, heeft m den laatsten ti]d veel

onderzoekingen gedaan over vitamine E. De resultaten der
proeven hebben Grijns er toe geleid om met één, maar mmstens
twee voortplantingsvitaminen aan te nemen. Het is hem ge-
bleken, dat het vermogen om zich voort te planten bij het
mannetie van de rat door andere factoren wordt beheerscht
dan bij het wijfje. Bovendien is bij het wijfje het vermogen om
jongen te laijgen en het vermogen om de jongen te voeden
ook weer van verschillende factoren afhankeHjk. Voor de melk-
secretie moet er volgens Grijns wellicht een eiwitcomponente
aangenomen worden.

Aan het einde mijner beschouwingen over de vitamine-
houdende voedingsmiddelen gekomen, moet ik met eenige
spijt wijzen op het feit, dat alleen buitenlandsche gegevens zijn
geraadpleegd. Het is nog niet voldoende bekend hoe het gesteld
is met het vitaminegehalte van onze HoUandsche producten.
Misschien vertoonen deze een vitaminegehalte, dat niet geheel
zou kloppen met de door mij gebruikte buitenlandsche op-
gaven. Trouwens deze verschillen onderling ook nogal, zooals
ik in het begin van het hoofdstuk over vitaminen heb mede-
gedeeld.

Waar over het vitamine-gehalte van HoUandsche appels door
een tweetal HoUandsche onderzoekers, n.1.
van Leersum en
Hoogehoom (37) kort geleden een publicatie is verschenen, zal
ik de opgaven over appels van Special Reports, Smith,
Scheunert, Zilva en van Leersum en Hoogeboom nog in
extenso laten volgen:

-ocr page 127-

AB C

Spec. Rep. apple fresh............. (low) -f-

„ dried........................very low

„ concentrated juice.,

Sybil Smith „ canned commerciallynbsp;* * -j- to -f -{-

„ cooked.............* * — to -f

„ raw, dried................* * — to\'

» }J 5 fresh........ nbsp; 4-

„ „ , stored....... * *nbsp;

* = lacking or insufficient
Scheunert Apfel, roh und Kompott: A gering, B sehr gering.

BetreflFende C vermeldt Scheunert dat de Duitsche
Oberdieks Goldrenette, overwinterd, een gering
C-gehalte heeft. Parkers Peppin dito. De hand-
appels Min.
V. Hammerstein en Md. Lammes
hadden een goed C-gehalte. Australische appels
waren ook een goede C-bron.

Van recenten datum zijn de onderzoekingen van Zilva c.s.
(71) waarvan de resultaten wel de moeite van het vermelden
waard zijn. Zilva vindt het C-gehalte speciaal van één Engelschen

moesappel,Bramley\'sSeedling,belangrijkhoogerdanvanverschil-
lende andere moes- en handappels. Terwijl de protectieve dosis
voor cavia\'s voor de Bramley\'s Seedling slechts 3 tot 5 Gram
per dag is, bedraagt die dosis voor de andere onderzochte
soorten (o.a. voor de ook hier te lande welbekende Cox\'s Orange
Pippin) ongeveer 20 Gr. of nog meer. De in Engeland ge-
importeerde appels uit Australië en Nieuw-Zeeland bevatten
ook maar zeer weinig vitamine C. De resultaten van het onder-
zoek wijzen verder uit, dat de bodemsgesteldheid geen invloed
heeft op het C-gehalte, evenmin als de ouderdom van den appel-
boom en de tijd van het plukken. Opslag in koelkamers op
een temperatuur van 1 graad Celsius heeft op het C-gehalte
zoo goed als geen invloed. Van practisch belang is het door
Zilva gevonden resultaat, dat verhitting van den ongeschilden
appel het C-gehalte slechts zeer weinig doet dalen, terwijl ver-
hitting van den geschilden appel het vitamine C in den appel
vrijwel geheel vernietigt.

Van Leersum en Hoogehoom onderzochten de Brabantsche
bellefleur. Hun conclusies luiden, wat betreft het gehalte aan

-ocr page 128-

vitamine C, dat deze populaire inheemsche appel in vergelijking
met sommige buitenlandsche soorten, niet hoog is aan te slaan.
De protectieve dosis voor cavia\'s bedraagt tenminste 20 Gr.
per dag. Verder is hun gebleken, dat door inmaken het toch al
vrij lage C-gehalte, merkbaar is verminderd. Evenals Zilva
komen zij tot de gevolgtrekking, dat opslag in een koelhuis,
bij een temperatuur van 1 tot 4 graden Celsius, een doeltreffend
middel is om vitamine C te sparen.

-ocr page 129-

HOOFDSTUK VII.
KOSTEN DER VOEDING TE ZAANDAM.

Hoewel het niet mijn plan is geweest iets te vermelden over
de kosten, der voeding, nog minder om daarover een studie
te maken, heb ik, doordat alle gezinnen mij hun uitgaven voor
hun voedsel hebben opgegeven, zulk een groot aantal gegevens
gekregen, dat ik niet kan nalaten ook over die kostprijs iets
mede te deelen. Slechts voor één gezin, n.1. XXIII, waren de
werkelijke uitgaven niet te berekenen, omdat dit gezin groenten,
kaas, aardappelen, eieren etc. toegestuurd kreeg van hun land-
bouwende familie. Ik heb daarom dit gezin voor dit gedeelte
van het onderzoek uitgeschakeld. Verder ben ik niet gerechtigd
voor ieder gezin afzonderlijk het juiste inkomen te vermelden.
Ik heb namelijk aan velen van hen moeten beloven, in geen geval
hun inkomen te publiceeren. Om deze reden is alleen het (min
of meer geschatte) gemiddelde inkomen van elke groep ver-
meldt, Het gemiddelde week-inkomen van groep I is per gezin
35 gulden, van groep II 60 gulden en van groep III 90 gulden.

Uit de nevenstaande tabel XX — waarin de kosten vermeld
staan voor de geheele voeding, en ook onderverdeeld naar
dierlijk en plantaardig voedsel — blijkt dat de kosten der
voeding stijgen met den welstand. Relatief geven de minder-
gegoeden echter veel meer daaraan uit dan de beter-gesitu-
eerden.

De gemiddelde uitgaven van de drie welstandsgroepen voor
plantaardig en dierlijk voedsel, uitgedrukt in procenten van de
totale uitgaven voor de voeding bedragen:

groep I groep II groep III
plantaardige producten .. 50% 46% \' 43%
dierlijkenbsp;„ .. 50% 54% 57%

-ocr page 130-

HOOFDSTUK VIL
KOSTEN DER VOEDING TE ZAANDAM.

Hoewel het niet mijn plan is geweest iets te vermelden o
de kosten^ der voeding, nog minder om daarover een stu
te maken, heb ik, doordat alle gezinnen mij hun uitgaven v
hun voedsel hebben opgegeven, zulk een groot aantal gegev
gekregen, dat ik niet kan nalaten ook over die kostprijs
mede te deelen. Slechts voor één gezin, n.1. XXIII, waren
werkelijke uitgaven niet te berekenen, omdat dit gezin groent
kaas, aardappelen, eieren etc. toegestuurd kreeg van hun la
bouwende familie. Ik heb daarom dit gezin voor dit gedei
van het onderzoek uitgeschakeld. Verder ben ik niet gerecht
voor ieder gezin-afzonderlijk het juiste inkomen te vermeld
Ik heb namelijk aan velen van hen moeten beloven, in geen ge
hun inkomen te publiceeren. Om deze reden is alleen het (r
of meer geschatte) gemiddelde inkomen van elke groep \\
meldt. Het gemiddelde week-inkomen van groep I is per ge
35 gulden, van groep II 60 gulden en van groep III 90 guld

Uit de nevenstaande tabel XX — waarin de kosten verm
staan voor de geheele voeding, en ook onderverdeeld n
dierlijk en plantaardig voedsel — blijkt dat de kosten
voeding stijgen met den welstand. Relatief geven de mine
gegoeden echter veel meer daaraan uit dan de beter-gesi
eerden.

De gemiddelde uitgaven van de drie welstandsgroepen vlt;
plantaardig en dierlijk voedsel, uitgedrukt in procenten van
totale uitgaven voor de voeding bedragen:

groep I groep II groep
plantaardige producten . . 50 %nbsp;46 %nbsp;43 %

dierlijkenbsp;„ .. 50 % ^ 54 % 57

-ocr page 131-

tabel xx.

PER DAG, GESPECIFICEERD IN KOSTEN VOOR

GROEP II

GROEP 111

Gezin

IV

V

VII

VIII
IX
XI

XIII

XIV

XV
XVIII

XX
XXII
XXXI
^XXII

Periode A

Gezin

Periode A

Gezin

Periode B

Periode C

Periode A

Gemiddeld

Periode B

Periode C

ƒ

44%

56%

= 49%
= 51%

= 40%
= 60%

= 65%
= 35%

= 42%
= 58%

= 45%
= 55%

53%
47%

52%
48%

= 57%
= 43%

= 45%
= 55%

= 61 %
= 39%

= 49%
= 51%

= 49%
= 51%

= 51 %
= 49%

P ƒ 0,27= 40%
D,.0,41 = 60%

P „0,36= 46%
D„ 0,42 = 54%

P „0,23 = 47%
D„0,26 = 53%

P „0,33 = 73%
D „0,12= 27%

P „0,37= 54%
D„ 0,32 =46%

vertrokken

/O,85}K:5o:

n P,.0,43 =

nc| lP„0.23=
quot; /D..0.28=

n/fC\\P..0.30=

„ 0,80}d;;S;3J;

^71 iP„0.30=
„ U,/ I ƒ d„0,41 =

„nbsp;D„0,34=

„ 0,69 }D quot;0^30,

„ U,OI ƒ D„0,29=

^ 41 %

59%

= .56%
: 44%

= 45%
= 55%

: 67%
^33%

: 51 %

^ 49%

42%
58%

= 39%
= 61 %

= 57%
= 43%

= 53%
= 47%

42%
58%

= 50%
= 50%

= 44%

= 56%

= 67%
= 33%

= 49%

= 51%

= 43%
= 57%

: 44%

= 56%

= 55%
= 45%

ƒ0.68}
„ 0,78}
„ 0,49}
„0,45}
„0,69}

= 58%
= 42%

= 42%
= 58%

= 54%
= 46%

= 47%

= 53%

= 37%
= 63%

= 43%
= 57%

= 50%
= 50%

: 50%
: 50%

nAQ\\P ƒ0.28

1 071 p „0.57

iD„0,70

= 41 %

= 59%

= 38%

/ 0 771^ƒ0.37=49%
J ^\'\'\'/D„0.40=51%

Oft\'iXP •.0.33=39%

0nbsp;88! ^\'^0,45= 51%

1nbsp;17) P..0.51 = 43%
quot; /D„0.66= 57%

0 70! ^quot;0.25= 36%

nq?\\Pquot;0.38=4i%
„ ^»quot;^/D„0,54= 59%

n7^XP..0.35=45%
„ ƒ D„0,38= 55%

AQAl P.,0,43 = 48%
„nbsp;0^^0,47= 52%

= 53%
= 47%

= 39%
= 61 %

= 40%
= 60%

= 40%
= 60%

= 36%
= 64%

= 54%
= 46%

= 42%
= 58%

= 40%
= 60%

= 44%

= 56%

= 46%
= 54%

39%

^ 61 %

I

VI
X
XII
XVI
XVII
XIX
XXI
XXIII
XXVI
XXVIII
XXX
XXXIII

A771 P/0.36=5C\'j;
^♦\'^JD „0,36= 50°,;

OQl XP „0.36= 39°,;

AAI 1 P„0,37=42\';lt;
ƒ D„0.54= 58°/

1 inXP quot;0.46=42quot;.;
\'\'■quot;J D„0,64= 58°/!

1 IAXP „0,50 = 43%
\'\'\'O/D„0,66=57%

1 24XP „0,53 = 43%
■\'^^JD „0,71 = 57%

= 38%
= 62%

= 38%
= 62%

= 43%
= 57%

= 41%

= 59%

= 48%
= 52%

= 44%

^ 56%

II

III

XXIV

XXV
XXVI1
XXIX

ƒ

A 741 P,,0.37=
„nbsp;D„0,37 =

„ 0,52}D;;O!§=
„ 0,46}Dj
[ojL

A 791 p „0,35=

„ Vj/^j-D Q 37,

„ 0,69 }d quot;0,39=

P „0,28=
„nbsp;D O,35=

„ ƒ d,_o,33 =
Q P „0.34

„ 0,78 039=

„nbsp;0,29=

0,87}

D„0.42 =

„ 0,72 }D\'\'036=

1 P„0,44=
„ ƒ d„0.47=

„ 0,73}d\';J42=

1 141 p „0,53=
„0,67}

D„0,42=

„0,99}

D„0,56=
Anbsp;„0,32=

0,64 )D 0.32=

„ 0,85}Dquot;O;43,

„ O,92}0[|oi56=

1 _\\P„0.40=
quot; \'\' /D„0,60=

1 •3AXP.\'0.49=
„nbsp;[)„0,87=

AQI 1 P„0,35=

A 741 P „0,32=
„nbsp;d„0,42=

1 oaXP quot;0.44=
„ I.WO/D 052=

1 n\'^lP„0,50=
„ I,W/D„0,55=

1 07 quot;0.47=

„ ƒ d„0,60=

= 52%
= 48%

= 45%
= 55%

= 36%
= 64%

= 39%
=
6! %

= 46%
= 54%

= 48%
= 52%

1 _\\P„0,40=

quot; JD„0,60=

I 21 XP..0,53 =
quot; /D„0,68=

1 nftXP\'.0.50=
quot; \'»quot;O ƒ D,.0,58=

„ I,JW/d„0.79=

„ 0,48}?-0.31
» 0,67} £quot;0.28

D,.0,17 =

p „0.28=
D..0.39=

,0,30=
,0,37=

|36}P..0,61

45 ^

D„0,75= 55^

, 0,64} P..0.34

„0,69}£:;
»0,76}^:;
quot;0.58}^:;
»0.78}^:;
»0.61}^:;
„0,84}P;;
„0,75}^:;

„0.88}Pquot;

,0,29=
,0.40=

,0,42 =
,0,34=

= 42%
= 58%

= 55%
= 45%

,30=

.,0,73}^..«;

0,32= 55%
0,26== 45%

= 54%
= 46%

Gemiddeld

ƒ

ƒnbsp;D„0,46=55%

nQQXP..0,36=37%
„nbsp;13 0^^2=63%

OQI \\P quot;0.44 = 48%
\'» ƒ D„0.47=52%

I 1 I \\P „0,44 = 40%
quot; \' ƒ D „0,67= 60%

A 771 P „0,24= 36%

no4\\P..0.36=43%
quot; ^»O^i D„0.48=57%

n 7c xP „0.34= 45%

„ ƒ D„0,41 = 55%

AAI iP „0,42 = 46%
», ƒ D„0,49= 54%

niet te berekenen.

= 50%
= 50%

= 57%
= 43%

= 52%
= 48%

= 50%
= 50%

= 48%

= 52%

0,39=
0,39=

0,31 =
0,30=

0,44=
0,40=

0,35 =
0,40=

0,43 =
0,45=

:50%
^ 50%

= 51 %
= 49%

= 52%
= 48%

= 47%

= 53%

= 49%
= 51%

55%
D„ 0.37 =45%

1 n^^XP „0.50=48%
„ I,U:)/D„O,55= 52%

„ U,ÖU|d 038=48%

„ \'.«J^/D„0,54= 50%

AftOXP quot;0.35=44%
„ U,ÖU ƒ 0^^0,45= 56%

„ I.WO/d 0,60=57%

0nbsp;ft\'; \\P..0.46= 54%
„ ƒ D ^0,39=46%

1nbsp;191 P,,0,57= 51%
quot; / D„0.55=49%

n ÖT \\P „0.34=42%
„ ƒ D,,0,47 = 58%

55%
D„ 0,32 = 45%

„0,71

„ 0,86}D;;o!4O=

0nbsp;71 1 F „0,44 = 62%
quot; /D„0.27=38%

1nbsp;ACI P,.0,54=5I%
„ ƒD ^0,51 = 49%

53^
= 47\';

55%
D„0,31 = 45%

A7A-iP„0,35=44%
„ quot;.\'^/D,,0.44 = 56%

P „0,40=45%
D.,0,50= 55%

„0.90}

1 AciP „0,50= 48%
„nbsp;D„0,55= 52%

1 041 P „0,54= 52%
„nbsp;d„0,50=48%

n Q-slP „0,36 = 43%
„ ^^,ö:gt;iD„0.47 = 57%

„nbsp;d„O.55= 50%

A 01 \\P „0,36 = 44%
„ U,OI ƒ D„0,45= 56%

KOSTEN VAN DE VOEDING PER MAN

PLANTAARDIG EN DIERLIJK VOEDSEL.

GROEP I

^^■^iddeld in periode A

ƒ 0,71 \\ P/0.35»=50%
\' J D..0,35==:50%

Totaal gemiddelde

ƒ 0 701^^ 50%
ƒ ^.\'W/D„0,35 = 50%

in periode B

/ n71 \\P/0.36=51%
ƒ /D„0,35 = 49%

in periode C

P ƒ 0,35 = 50%

Gemiddeld in periode A

ƒ OQl \\ P ƒ 0.^0=44%
J /D„0.51 = 56%

in periode B

Totaal gemiddelde

in periode C
P ƒ 0,41 = 47\';

Gemiddeld in periode A
f 1 nft!^ ƒ 0,45 = 42%

in periode B

in periode C
J ƒ D„0,51 =57%

Totaal gemiddelde

f 1 ni XP ^0,43 = 43%
J /D„0,58= 57%

f 0 8Q|P^O,42=46%
J ƒ D„0.48= 54%

J 0,69) 0.34= 50lt;

ƒ 0,89}

f 1 n\'^XP/0.46 = 44%
J \'\'quot;^/D „0,59 = 56%

ƒ ƒ D„0,46 = 53%

D „0,47= 54%

voor Plantaardig voedsel

P
D

ko

\'Sten

voor Dierlijk voedsel

-ocr page 132-

Duidelijk springt dus in het oog dat bij toenemende welstand
de relatieve kosten voor dierlijke producten hooger worden,
terwijl de relatieve kosten voor plantaardige producten dalen.
Ik moet noodzakelijk wijzen op het woord „relatiefquot;, omdat
in werkelijkheid ook de absolute kosten voor plantaardige
voedingsmiddelen vermeerderen, hoewel lang niet in die mate
als de kosten voor dierlijk voedsel. Terwijl groep I gemiddeld
per dag per man voor plantaardig voedsel 35 cent uitgeeft,
besteedt groep II daarvoor 41 cent en groep III 43 cent. Voor
de dierlijke producten bedragen deze uitgaven voor groep I
35 cent, voor groep II 47 cent en voor groep III 58 cent.

Wanneer wij de uitgaven der 3 groepen bezien in het najaar
(periode A), in den winter (periode B) en in den zomer (periode
C), dan blijkt dat er bij groep I geen noemenswaardige ver-
schillen bestaan. In het najaar toch wordt door deze groep ge-
middeld per dag uitgegeven 71 cent, in den winter ook 71 cent
en in den zomer 69 cent.

Groep II besteedt voor zijn voeding per dag in het najaar
91 cent, in den winter 89 cent en in den zomer 87 cent. Deze
geringe daling blijkt bij groep
II alleen veroorzaakt te worden
door minder uitgaven voor dierlijk voedsel. De uitgaven voor
plantaardige kost is precies dezelfde gebleven. De oorzaak van
de daling der kosten is niet gelegen in het feit dat er in den
zomer minder dierlijk voedsel genuttigd is, maar zal zeker het
gevolg zijn van de lagere melkprijs, de goedkoopere boter,
goedkoopere eieren etc.

Groep III geeft in het najaar uit 108 cent per dag, in den winter
105 cent en in den zomer 89 cent. Hier is de daling in het zomer-
seizoen dus aanzienlijk. In tegenstelling met groep II zijn de
uitgaven voor dierlijk voedsel niet alleen gedaald, maar ook
wordt voor de plantaardige voedingsmiddelen aanmerkelijk
minder uitgegeven dan in najaar en winter. De daling der
kosten voor dierlijke producten wordt natuurlijk evenals bij
groep II veroorzaakt door de geringere kostprijs. Hoe echter
de verminderde uitgaven voor plantenvoedsel te verklaren?
Het is m.i. niet onmogelijk dat een reden hiervoor te vinden is
in het volgende feit: de best-gesitueerden verkiezen blijkbaar
in den winter wat meer geld te besteden aan de versche (veelal
duurdere) groenten dan aan de goedkoopere groenten-con-
serven (zuurkool, snijboonen). Inderdaad blijkt groep III de

-ocr page 133-

minste hoeveelheid geconserveerde groenten gegeten te hebben
(zie tabel X). De vrij sterke daling in de uitgaven voor
plantenvoedsel kan m.i. door dit feit alleen niet geheel ver-
klaard worden. Andere oorzaken heb ik helaas niet kunnen
vinden.

Teneinde op de beste wijze mijn gegevens met andere te
kunnen vergelijken, is door mij berekend hoeveel van het in-
komen „per manquot; wordt besteed aan de voeding, uitgedrukt
in procenten. Om te komen tot dat gemiddelde inkomen per
man en per dagquot;, ben
ik als volgt te werk gegaan: de totale
sterkte van groep I bedraagt 45,29 „manquot;, dat is per gezin
3,24 „manquot;. Op dezelfde wijze kom ik voor groep II tot een
gemiddelde gezinssterkte van 3, voor groep III van 3,6 „manquot;.
Bij een gemiddeld inkomen van respectievelijk 35, 60 en 90
gulden per week wordt het inkomen per man en per dag voor
groep I 154 cent, voor groep II 290 cent en voor groep III
360 cent. Een eenvoudige berekening geeft tot resultaat dat
voor de voeding wordt besteed:

door groep I 45,5 % van het inkomen
„ „ 1130,7% „ „
„ „ 11128,0% „ „

Voor Zaandam gaat, gezien deze getallen, de zoogenaamde
„Wet van Engelquot; zeker op. Hoe geringer de welstand, hoe
meer moet er percentsgewijs voor de voeding uitgegeven
worden. Ruim een halve eeuw geleden waren deze cijfers wel
heel anders.
Brugmans (5) toch geeft aan dat tusschen 1850
en 1870 in Nederland door de arbeiders ongeveer 66 % van
het inkomen besteed werd aan de voeding.
Engel \\ittit in 1857
bij zijn onderzoek in Saksen gevonden, dat de best-gesitu-
eerden 56,9 % van hun inkomen aan voeding ten koste moesten
leggen. Van recenter datum zijn de gegevens van
HUI (23),
V. Tjs^ka (81), terwijl de statistieken van Amsterdam (73, 74)
ons van Amsterdam nauwkeurige gegevens verstrekken. Hill
zegt dat de arbeiders in Essex 69 % van het inkomen moeten
besteden aan de voeding, v. Tyszka vindt in Hamburg in 1912
52,7 % en in 1929 55,1 %.
Heiberg{\\^) meent dat in Kopen-
hagen in het begin dezer eeuw door de arbeiders van 50 tot
66 % van het inkomen aan voedsel wordt besteed. Talrijke ge-

-ocr page 134-

gevens verschaft ons Mej. Dr. van der Goot (13) in haar proef-
schrift. Enkele dezer gegevens zal ik hier overnemen. Heel
duidelijk zien wij uit de onderstaande cijfers dat een zeer be-
langrijk deel van het inkomen moet worden besteed aan de
voeding:

arbeiders in Duitschland in 1907 53,0 %
„ Stockholm „ 1907 46,1 %

1909 46,0 %
1912/\'13 47,6 %
1912/\'14 60,2 %
1913/\'14 52,2 %
1913/\'14 48,6 %
1921/\'22 54,9 %
1912 52,2 %
1927 35,0 %

„ Kopenhagen
„ „ Noorwegen
„ Weenen
„ Zweden
,, „ Oudshoorn
„ „ Enschede
landarbeiders (Nederland)
lagere ambten, (den Haag)

10 zelfstandig levende vrouwen in een groote stad in Neder-
land in 1929:

bij een inkomen van /quot; 1560 — / 3170 39 tot 23% (gem. 29%)
„ „ „ „74300 -^7320 21 „ 13% ( „ 17%)

Jn 1918—1919 bedraagt in Amsterdam het percentage dat
aan de voeding besteed wordt:

bij inkomens lager dan 1800 gulden per jaar............51,0 %,

van 2600 tot 3400 gulden per jaar ...nbsp;42,3 %

„ 4400 „ 5600 „ „ „ ...nbsp;33,6%
De cijfers voor Amsterdam m 1923—1924 zijn:

bij inkomens lager dan 1800 gulden per jaar......46,3 %,

van 2400 tot 3600 gulden per jaar ...nbsp;36,0 %

„ 3600 „ 5000 „ „ „ ...nbsp;30,8%

Uit de Amsterdamsche statistieken heb ik alleen overgenomen
de cijfers voor die groepen der bevolking, wier inkomen (onge-
veer) overeenkomt met het inkomen van mijn drie groepen.

Vergelijken we de laatste gegevens van Amsterdam met de
Zaandamsche cijfers, dan blijken de laatste in alle drie de groepen
iets lager te zijn. Voor groep I en III zijn de verschillen echter
tamelijk gering, maar voor groep 11 is het verschil aanzienlijk.
Misschien kan hiervoor de volgende verklaring zijn: de ge-
noemde Amsterdamsche statistieken hebben uitgewezen, dat het
gedeelte der totaal-uitgaven dat voor de voeding wordt be-

-ocr page 135-

steed, stijgt, naarmate het aantal „gebruikseenheden in een
gezinquot; toeneemt, m.a.w. hoe grooter een gezin, hoe hooger
het percentage dat aan voeding wordt uitgegeven.

Gezinnen die klein zijn geven percentsgewijs minder voor
hun voedmg uit. Het zal dan ook wel geen bloot toeval zijn
dat de Zaansche groep II aanmerkelijk lager staat dan dezelfde
Amsterdamsche groep, en zoo dicht het percentscijfer van de
best-gesitueerde Zaansche groep nadert, als we bedenken dat
groep II van de drie onderzochte groepen per gezin het kleinste
aantal „mannenquot; telt, n.1. slechts drie „manquot;.

De door verschillende onderzoekers, o.a. Hill, v. Tyszka,
Odell, Hindhede, etc. gegeven „absolutequot; uitgaven voor de
voeding in de door hen bewoonde landen zijn m.i. niet ge-
schikt voor vergelijking met de Zaansche gegevens omdat er
tusschen de diverse landen (Engeland, Duitschland, Amerika
en Denemarken) en de Zaanstreek waarschijnlijk nog al een
verschil zal zijn in levensstandaard, welk verschil natuurlijk
een groote invloed uitoefent op de „absolutequot; uitgaven.

Tot slot wil ik trachten de vraag te beantwoorden of de be-
volking te Zaandam te veel of te weinig uitgeeft voor de
voeding, gezien uit het oogpunt van voedingswaarde. Hier
te lande heeft kort geleden /.
Straub (77) berekend, dat men
in een arbeidersgezin kan koopen;
100 calorieën voor één cent,
2 Gr. dierlijk eiwit voor één cent en 4 Gr. planten eiwit voor
één cent. Aan de hand van deze berekening hebben Straub en
Hartgrink (78) de uitgaven van een arbeidersgezin nagegaan.
Dit gezin, dat zij gekozen hadden uit de gezinnen die meege-
werkt hebben aan de reeds genoemde Amsterdamsche statis-
tieken, bleek meer uitgegeven te hebben dan volgens de be-
rekening noodig zou zijn. Per maand toch heeft het gezin
56 gulden uitgegeven, terwijl 47 gulden de berekende gelds-
waarde van het voedsel was. Volgens de berekening van Straub
zou in Zaandam uitgegeven moeten worden:

door groep I 33 ct. (voor de calorieën) 12 ct. (planten-
eiwit) 22 ct. (diereneiwit) = 67 ct.
„ „ II 341/2 ct. (voor de calorieën) 12 ct. (planten-
eiwit) 26 ct. (diereneiwit) =
ll^U ct.

,, III 34 ct. (voor de calorieën) -f 10 ct. (planten-
eiwit) 27V2 ct. (diereneiwit) = 7IV2 ct.

-ocr page 136-

In werkelijkheid worden door de drie groepen uitgegeven
70, 89 en 101 ct. Vooral door groep II en III wordt dus veel
meer uitgegeven dan de berekende geldswaarde van het voedsel.
Ook groep I, hoewel het dichtste bij de berekende waarde, is
toch nog ongeveer 5 % te hoog.

Het zal misschien best mogelijk zijn zich voldoende te voeden
met het door Straub berekende geld, maar zoodra de welstand
van het gezin het toelaat, zal het publiek niet nalaten zich levens-
middelen te verschaffen, die duurder worden betaald dan naar
de maatstaf van de voedingswaarde alleen noodig zou zijn. Zoo
vermeldt Straub zelf dat b.v. snoeperijen betaald worden met
een prijs die vijfmaal zoo hoog is als de berekende „voedsel-
geldwaardequot;. Alle groenten zijn veel duurder dan zij zouden
moeten zijn als we hun geldswaarde alleen berekenen naar
calorieën en eiwitten. De beteekenis van de groenten ligt ergens
anders, in zouten, vitamine-gehalte enz., en deze beteekenis
moet blijkbaar extra betaald worden. Voor de berekening van
de kostprijs voor een (voldoende) voeding moeten we dus wel
degelijk rekening houden met andere factoren dan met de
calorieën en eiwitten alleen.

-ocr page 137-

CONCLUSIES.

De voeding in Zaandam is, wat betreft de calorieën waarde,
bij de drie onderzochte welstandsgroepen zeer voldoende.

De verhouding tusschen de warmtewaarde der genuttigde
koolhydraten en die der gebruikte vetten toont aan, dat in den
loop der tijden (1907, 1916, 1930) de positie der arbeiders aan-
merkelijk is verbeterd. Bij hoogere welstand toch zien wij dat
de koolhydraten verminderen in de voeding, terwijl de vetten
vermeerderen. In 1907 namen de koolhydraten bij Utrechtsche
arbeiders 71,8 % voor hun rekening, de vetten 17 %. In 1916
waren deze getallen bij Amsterdamsche niet-ondersteunde ge-
zinnen 62 en 26 %. De Zaandamsche arbeiders in 1930 dekken
slechts 53 % der totaalvoeding door koolhydraten, terwijl de
vetten het respectabele getal hebben van 35,5 %. Bij de meer-
gegoeden is het aandeel der koolhydraten nog geringer en
worden nog meer vetten gebruikt.

De eiwitvoeding is kwantitatief niet het beste deel in de
Zaansche voeding. De hoeveelheid gebruikte eiwitten per man
per dag, haalt in geen der drie groepen het door
Rubner e.a.
geëischte minimum van 100 Gr., hoewel het verschil niet zoo
erg groot is, n.1. 8 Gr. Ook is het aandeel in de totale voeding
iets lager dan het percentage dat Rubner als „goedquot; betiteld.
Ook hier is het verschil niet groot. Rubner eischt 12,2 %, in
Zaandam wordt 11,5 % door de eiwitten gedekt. Daar staat
tegenover dat een groot deel der in Zaandam genuttigde ei-
witten uit hoogwaardige eiwitten bestaat. Met toenemende wel-
stand zien wij niet de hoeveelheid gebruikte eiwitten vermeer-
deren, maar is een verschuiving te constateeren van de minder-
waardige planteneiwitten naar de meerwaardige dierlijke.

Over de afzonderlijke voedingsmiddelen kan gezegd worden
dat de kost tamelijk afwisselend is. Bij geen der drie welstands-

-ocr page 138-

groepen, noch bij de gezinnen afzonderlijk, wordt één bepaald
voedingsmiddel in zoodanige kwantiteiten gebruikt, dat men
van een eenzijdige voeding zou kunnen spreken. Het eenige
waar ik hier op wijzen wil is het gebruik van versnaperingen.
Dat in de drie groepen respectievelijk 5,8 %, 6,1 % en 5,1 %
der calorieën gevormd wordt door de post „zoetighedenquot; heeft
mij zeer gefrappeerd. Ik heb er reeds op gewezen, dat de voeding
een verbetering zou ondergaan als inplaats van de duur be-
taalde versnaperingen, wat meer goedkoop eiwit (b.v. kaas)
op tafel kwam. Wij zouden dan een geringe daling der kool-
hydraten krijgen, en een Ideine vermeerdering van biologisch
hoogwaardige eiwitten. Wel moet ik hieraan toevoegen, dat ik
een directe schade aan het individu door het gebruik van
versnaperingen niet kan aantoonen.

Het vitamine-gehalte van onze Hollandsche voedingsmid-
delen is helaas nog niet voldoende onderzoch^. Aangenomen,
dat de gegevens betreffende het vitamine-gehalte van buiten-
landsche producten, gebezigd mogen worden voor onze Hol-
landsche producten, kom ik tot de gevolgtrekking dat bij onze
afwisselende kost geen tekorten aan vitamine A, B, en C te
vreezen zijn. Ook de minder-gegoeden kunnen zich die levens-
middelen aanschaffen, die hun behoefte aan vitaminen volkomen
bevredigt. Wel krijgen de meer-gegoeden een voeding die
rijker is aan vitaminen, dan de minder-gegoeden. Bij wat meer
welstand zien wij o.a. meer gebruik van versche groenten,
boter en van melk. Het is m.i. niet noodig dure, met vitaminen
beladen, levensmiddelen te koopen. Bovendien missen wij in
Nederland de wettelijke garantie dat als vitamine-houdend aan-
geprezen voedingsmiddelen, ook werkelijk vitaminen bevatten.
We kunnen m.i. wel zeggen, dat de vitamine-toevoer zeker het
noodzakelijke minimum overschrijdt; of het optimum bereikt
wordt met de gewone voeding is een vraag die ik op het oogen-
blik nog niet positief durf te beantwoorden (vooral met het
oog op de vitamine A-voorziening).

Uit mijn kosten-berekening blijkt, dat de minder-gegoeden
wel is waar goedkooper huishouden dan de rijkeren, maar dat
het percentage van het inkomen, dat voor de voeding wordt
besteed, bij de eersten aanmerkelijk hooger is. Bij de meer-
gegoeden wordt meer uitgegeven èn aan dierlijke levensmid-
delen èn aan plantaardige, de kosten voor de dierlijke producten

-ocr page 139-

stijgen echter bij toenemende welstand veel meer dan die der
plantaardige voedingsmiddelen. In procenten van het inkomen
mtgedrukt, stijgen de kosten bij de meer-gegoeden voor
de dierlijke en dalen
zij voor de plantaardige voedings-
middelen.

-ocr page 140-

AANHANGSEL. I

Bij de bijlage behoeft eigenlijk niet veel commentaar ge-
leverd te worden, het diagram spreekt voor zich zelf. Op deze
wijze voorgesteld krijgt men een kort en duidelijk overzicht
over de manier waarop de Zaandammer zich voedt. Duidelijk
springt in het oog, dat de wijze der voeding bij de drie welstands-
groepen precies dezelfde is, tevens zien wij ook dat de manier
van voeden gedurende de verschillende jaargetijden eender
blijft. De kleine verschillen tusschen de drie groepen en de
verschillen in de drie periodes zijn uitvoerig in het vooraf-
gaande behandeld. Het ware wenschelijk ook op het platteland
nauwkeurig de voeding na te gaan, teneinde een inzicht te
krijgen over de voeding van den plattelander. Het is mij niet
bekend of deze zich in Holland anders voedt dan de stedeling.
Elders schijnt dit wel het geval te zijn.
Heiberg (21) geeft o.a.
als resultaat van zijn langdurige onderzoekingen in Denemarken,
dat de kost der arbeiders in Kopenhagen en enkele provincie-
steden niet zoo toereikend is als die der landarbeiders, ten-
minste wat de
calorieënhoeveelheid betreft. Hij vermeldt tevens
dat vooral op het platteland de margarine voor een groot deel
de natuurboter en het spek heeft verdrongen, terwijl in de steden
het gebruik van vruchten en groenten grooter is dan op het
platteland. In Amerika, met name in den staat New-York, eten
volgens
Odell (48) de farmers meer melk, cerealiën en aard-
appels dan de stedelingen, maar minder groenten, fruit en
vleesch.
Hill (23) daarentegen zegt, dat de plattelandsbewoner
in Engeland minder vetten en eiwitten, doch meer kool-
hydraten gebruikt dan de stedeling. Groenten vooral, en
brood, worden meer door den landarbeider genuttigd.

-ocr page 141-

AANHANGSEL IL

Nadat dit proefschrift reeds ter perse was, las ik een artikel
van
Prof. v. Tyszka in de Klin. Wochenschr., 10 Jahrg., Nr. 3
van 17 Jan. 1931. Dit artikel is getiteld „Die Ernährungsweise
Deutscher und Amerikanischer Arbeiterquot; en bevat een ver-
gelijkende studie over de levenswijze der Duitsche en Ameri-
kaansche arbeiders. Daar ik in mijn eigen werk de kosten voor
de voeding slechts zeer in het kort heb behandeld, neem ik uit
het economische deel der genoemde verhandeling maar
enkele gegevens over. Ik wil er alleen uit aanhalen, dat de
Amerikaansche arbeider, en wel de arbeider van de fabrieken
van Ford te Detroit, van zijn uitgaven 32,30 % aan de voeding
besteedt, de Duitsche, en dan meer speciaal de Hamburgsche,
daar 46,42 % voor moet rekenen. De Zaansche arbeider be-
steedt voor zijn voeding 45,50 %. Deze getallen mogen gerust
met elkaar vergeleken worden, vooral omdat de samenstelling
der gezinnen zoo merkwaardig overeenkomt. Het gemiddelde
Amerikaansche gezin bestaat uit 3,27 „manquot;, het Hamburgsche
uit 3,20 „manquot; en het Zaansche arbeidersgezin uit 3,24 „manquot;.

Behalve het percentage van het inkomen, dat besteed wordt
aan inkoop van levensmiddelen, heeft v. Tyszka ook nog be-
rekend, hoeveel procent van de uitgaven voor de voeding
besteed wordt aan dierlijke en hoeveel aan plantaardige voe-
dingsmiddelen. Daar ik deze splitsing ook voor Zaandam heb
verricht, ben ik in staat geweest voor onderlinge vergelijking
het onderstaande staatje te vervaardigen:

Uitgaven voor:nbsp;Duitschland Amerika Zaandam

dierlijke producten ... 57,5% 57,2% 50,0%
plantaardige producten 42,5 % 42,8 % 50,0 %

-ocr page 142-

Uit deze getallen zou men de gevolgtrekking kunnen maken,
dat er geen groote verschillen in de voeding bestaan tusschen
de arbeiders in Hamburg, Detroit en Zaandam. Voor de dier-
lijke levensmiddelen toch wordt bij alle drie de groepen arbeiders
ongeveer de helft of iets meer uitgegeven. Wanneer wij het
gebruik van de afzonderlijke voedingsmiddelen beschouwen,
zien wij echter belangrijke verschillen in voedingswijze op-
treden. De onderstaande lijst geeft duidelijk die verschillen aan.

Voedingsmiddel Gebruik per man en per dag (in Grammen)
\' Hamburg Detroit Zaandam

Vleesch..................126nbsp;144nbsp;67

Melk......................500nbsp;750nbsp;655 •

Boter......................16nbsp;25nbsp;27 »

Ander vet..............39nbsp;29nbsp;48

Kaas ......................13nbsp;6nbsp;17

Eieren....................30nbsp;48nbsp;22

Visch......................18nbsp;13nbsp;16

Brood....................307nbsp;267nbsp;369

Meel ................67nbsp;105nbsp;45

Aardappelen..........421nbsp;227nbsp;312

Groenten................109nbsp;198nbsp;153 .

Fruit......................85nbsp;209nbsp;108

Suiker....................45nbsp;74nbsp;85

Versnaperingen ..nbsp;?nbsp;?nbsp;50

Dit lijstje stelt ons in staat in ruwe trekken een vergelijking
te maken tusschen de voedingswijze in de drie genoemde steden.

Direct valt op, dat het gebruik van vleesch in Zaandam heel
ver achter staat bij het vleeschgebruik in Hamburg en Detroit.
Daarentegen is door de arbeiders in Zaandam veel meer boter
en nog meer „ander vetquot; genuttigd. Ook wordt er in Zaandam
meer kaas gebruikt. Met eieren komen de Zaandammers weer
achteraan, het gebruik van melk is daarentegen veel hooger dan
in Hamburg, blijft echter achter bij het Amerikaansche cijfer.
Hoewel te Zaandam vrij wat meer brood geconsumeerd blijkt
te worden dan in de twee andere steden, moeten wij de op-
merking maken dat het gebruik van meelspijzen veel minder is.
De consumptie van aardappelen, van groenten en van fruit

-ocr page 143-

staat in Zaandam precies tusschen Hamburg en Detroit in. Het
suikergebruik is in Zaandam verreweg het grootste. Daar het
mij niet bekend is onder welk voedingsartikel v. Tyszka de
versnaperingen rangschikt, laat zich het dagelijksch gebruik van
deze niet vergelijken.

In zijn verhandeling legt v. Tyszka den nadruk op het feit,
dat de Amerikaansche voeding beslist hoogwaardiger is dan de
Hamburgsche. In Amerika is toch een grootere consumptie
te constateeren van vleesch, melk, boter, eieren, groenten en
fruit, terwijl in Hamburg het gebruik van minderwaardige,
goedkoopere levensmiddelen op den voorgrond treedt. Daar
eten de arbeiders meer worst, margarine, goedkoope kaas,
brood en aardappelen.

De bestudeering van het bovenstaande lijstje wijst uit, dat
in het algemeen het gebruik van de meeste voedingsmiddelen
te Zaandam tusschen de Amerikaansche en Duitsche cijfers
in staat.

Waar v. Tyszka vooral ook doet uitkomen in zijn artikel,
dat de Hamburgsche arbeiders een voeding krijgen, die veel
minder rijk is aan vitamine-houdende voedingsmiddelen dan
de Detroitsche arbeiders, kunnen wij van de Zaandamsche
voeding zeggen, dat deze ook op dit punt tusschen de Duitsche
en Amerikaansche in schommelt. Hoewel hier ter stede door
de arbeiders belangrijk minder vleesch wordt gegeten, toonen
de getallen voor melk, boter, kaas, groenten en fruit aan, dat
er in Zaandam een kost wordt genuttigd, die rijker is aan vita-
minen dan de kost in Hamburg, armer echter aan vitaminen
dan de Detroitsche voeding. Hierbij dient niet uit het oog ver-
loren te worden, zegt v. Tyszka, dat de Amerikaansche ge-
gevens zijn ontleend aan de opgaven van een bevoorrechte
klasse van arbeiders; de hooge loonen van Ford zijn bijna
spreekwoordelijk geworden, zoodat men kan zeggen dat de
Fordarbeiders de elite der arbeidersklasse vertegenwoordigen.

Aan het slot van zijn artikel vraagt v. Tyszka zich af, wat
de oorzaak kan zijn van de betere voeding der Amerikaansche
arbeiders. Naast de betere geografische en politieke ligging en
de gunstiger klimatologische omstandigheden van y\\merika,
wijt de schrijver de duurte der Duitsche levensmiddelen aan
een verkeerde economische politiek. Hij veroordeelt zeer sterk
de fantastisch hooge invoerrechten (100 en meer procent van

-ocr page 144-

de waarde der waren) waardoor de Duitscher genoodzaakt is
zijn toevlucht te zoeken tot goedkoope en minderwaardige
producten. Persoonlijk ben ik niet in staat het al of niet juiste
van deze bewering te bevestigen. Welken invloed de toltarieven
op de voeding in Nederland hebben, kan ik ook niet beoor-
deelcn.

-ocr page 145-

GERAADPLEEGDE LITERATUUR.

1.nbsp;Atwater en Chittenden, Bull, of the Bureau of Labour.

nr. 54 1904.

2.nbsp;Berg, Ragnar, Kontrolle des Mineralstoffwechsels. 1930.

3.nbsp;de Bosch Kemper, Jhr. Mr. J., Geschiedkundig onderzoek

naar de armoede in ons vaderland, i860.

4.nbsp;Büchner, W. J. Bijdrage tot de geneeskundige topografie en

statistiek der stad -Gouda. 1841.

5.nbsp;Brugmans, Dr. S. J. De arbeidende klasse in Nederland in de

negentiende eeuw.

6.nbsp;Bruins ma, Milit. Gen.k. Tijdschr. 1907, 4de afl.

7.nbsp;B u m m, Dr. F. Deutschland\'s Gesundheitsverhältnisse unter dem

Einfïusz des Weltkrieges. (Wirtschafts- und Sozialgeschichte
des Weltkrieges. Carnegiestiftung für internationalen Frieden).

8.nbsp;Bunge, G. v. Lehrbuch der physiologischen und pathologischen

Chemie. 1898.

9.nbsp;Cohen Tervaert, Dr. D. G. Voedseltabellen voor lijders aan

suikerziekte.

IG. Driessen, Gorter, Haverschmidt en Soer, Rachitisbe-
handeling met D-vitamine. N.T.v.G. 74 II 34.

11.nbsp;E n k 1 a a r, W. T. De lichaamsgesteldheid van den loteling bij ver-

schil in welstand. (Diss. Utrecht 1912).

12.nbsp;Funk, C. Die Vitamine.

13.nbsp;van der Goot, Mej. W. H. De besteding van het inkomen.

(Diss. Ned. Handelshoogeschool, Rotterdam, 1930).

14.nbsp;Gorter, Dr. E. De voeding van gezonde en zieke zuigelingen.

1918.

15.nbsp;Gorteren Soer, Rachitisbehandeling met ultraviolet licht.

N.T. v.G. 74II35.

16.nbsp;Habs, H. Die Kost der Mensa academica zu Heidelberg. (Zeit-

schr. für Hygiëne und Infektionskrankheiten. Band iii Heft 5.
1930).

17.nbsp;Hammersten, O. Lehrbuch der physiologischen Chemie. 1891.

18.nbsp;Heiberg, Dr. Povl. Forskellen mellem Levemaaden iByogpaa

Land. (Hospitalstidende 1922, nr. 20).

19.nbsp;Heiberg, Dr. Povl. Kostens Sammensaetning i de forskellige

Samfundslag i Danmark. (Nordisk Hygienisk Tidskrift. 1921).

20.nbsp;Heiberg, Dr. Povl. Köbstadforeningens Tidskrift. 1927.

21.nbsp;Heiberg, Dr. Povl. Kostberechnungen auf Grundlage der

dänischen Verbrauchsuntersuchungen. (Skand. Archiv für
Physiologie Band 59, Heft 5 und 6, 1930).

22.nbsp;Hei berg, Dr. Povl. Sammenligning mellem Forbruget i Köben-

havnske Familier med en Aarsindtaegt af 4000-5000 Kroner
i 1916 og 1922. (Nationalökonomisk Tidsskrift, 1922).

23.nbsp;Hill, A. B. A physiological and economic study of the diets of

workers in rural areas as compared with those of workers in
urban districts. (Journal of Hyg. vol. 26, 1925).

-ocr page 146-

24. Hindhede, Dr. M. Moderne voeding, 1918.

25 Hoeven, M. v. d. Beschouwingen over het bepalen van den

voedingstoestand van schoolkinderen. (Diss. Utrecht).
z6. Tongert, K. De kaasbereiding aan de boerderij.
27 lansen B. C. P. Over den invloed van de voeding op den toe-
stand van het gebit. Tijdschr. v. Tandheelk. 36ste jaarg. afl. 7,

28.nbsp;KaUe^rt, Untersuchungen über Gefrierfleisch.

29.nbsp;Kestner, O. und Knipping, H. W. Die Ernährung des Men-

30.nbsp;Keuïngsdienst voor Waren (geb. Haarlem). Jaarverslagen 1927,

51.nbsp;K ö n i g, Dr! J. Chemie der Menschlichen Nahrungs- und Genusz-

52.nbsp;KtTczynski, R. und Qu ante, Deutschland\'s Versorgung mit

Nahrungs- und Futtermittel. I Teil: Statistische Grundlagen,

? ? K u c z V n s k i, R. Deutschland\'s Versorgang mit Nahrungs- und
\' Futtermittel. II Teil: Pflanzlichen Nahrungs- und Futtermittel,

34.nbsp;Kuc^ynski, R. III Teil: Tierische Nahrungs- und Futtermittel,

35.nbsp;Ku\'cz^ski, R. IVTeil: Ernährungs- und Fütteringsbilanz,

36.nbsp;Lee^r\'Jum, E. C. van. Bestraalde Levertraan. NJ.v.a 7418.

37.nbsp;Leersum, E. C. van en Hoopnboom, N.P Over het

Vitamine C-gehalte van ingemaakte en in het koelhuis over-
winterde appels (Brabantsche bellefleur)
N.T.v.G 74 II 42.

38.nbsp;L e e r s u m, E. C. V a n. Vitamines in Voedingsmiddelen. Chem.

Weekblad 27ste Jaarg. nr 9.nbsp;. , , .. j

39 Loo CJvd De arts in Gemeentedienst en in het bijzonder

als schoolarts (Diss. Utrecht 1918).nbsp;, ^ ,,,

40.nbsp;McCollum and Simmonds, The newer knowledge of Nu-

trition, 3rd ed. 1923. , . .

41.nbsp;Mededeelingen van het Rijksinstituut voor Pharmacotherapeu-

tisch onderzoek nr. 19, 1950-

42.nbsp;Meyboom, S. G. F. en MartineWittop Koning, Goede

en goedkoope Voeding. .nbsp;, , , .

43.nbsp;Mulder, G. J. De voeding in Nederland in verband tot den

volksgeest, 1847.

44.nbsp;Moquette, J. J. R. Onderzoekingen over Volksvoeding in de

gem. Utrecht. (Diss. Utrecht, 1907).

45.nbsp;Muller, M. L. Grepen uit de Hygiëne der zwangerschap. N.T.

V.G. 74 I i8.nbsp;, , ..

46.nbsp;M u 11 e r, M. G. Over de enterogene B-avitaminosen, in het bij-

zonder over de enterogene beri-beri. (Diss. Amsterdam, 1929).

47.nbsp;Neumann, R. O. Die Volksernährung Heft i (DasBrot). 1922:
47a. Neumann, R. O. Argentinisches Gefrierfleisch. 1925.

-ocr page 147-

48.nbsp;Odell, Ruby M. Improving the dietary habits of a rural com-

munity, (Milbank Memorial Fund).

49.nbsp;Paye, Capitaine. Regiment des carabiniers Beiges. Organi-

sation du ménage de la troupe, 1865.

50.nbsp;Pfaundler, M. von en medewerkers. Moderne Rachitisbe-

kämpfung, 1929.

51.nbsp;Randoin, L. et Simonnet, H. Les données et les inconnues

du problème alimentaire, 1927.

52.nbsp;Remy, E. Uber den Nährwert der in der Mensa academicaFrei-

burg\'s verabfolgten Speisen, unter Berücksichtigung der biolo-
gisch wichtigen Nährfactoren. (Archiv für Hygiëne. Bd. 103,
Heft 1-3).

53.nbsp;R o egh o 11, M. N. De invloed van A, B, C, D-vitaminen en van

de dementen Ca en P op de genezing van beenbreuken. N.T.
v.G. 74 I 9.

54.nbsp;Rubner, M. Volksernährungsfragen, 1908.

55.nbsp;Rubner, M. Sitzungsberichte der Preuss. Akademie der Wissen-

sch. 1923-1929.

56.nbsp;Rubner, M. Deutschland\'s Volksernährung, 1930.

57.nbsp;Rubner, M. Lehrbuch der Hygiëne, 1907.

58.nbsp;Sajet, B. H. en P ol a k, W. Een voedingsenquete in den mobili-

satietijd, 1916.

59.nbsp;Saltet, R. H. Voordrachten over gezondheidsleer, 1919.

60.nbsp;Scheunert, A. Der Vitamingehalt der Deutschen Nahrungs-

mittel. I Teil: Obst und Gemüse.

61.nbsp;Scheunert, A. idem. II Teil: Mehl und Brot.

62.nbsp;Schippers, Dr. J. C. Over de voeding van het kind. 2de druk.

63.nbsp;Sluiter, Emma. De menschelijke voeding, 1923.

64.nbsp;Smith, Sybil L. Vitamins in foodmaterials. (U.S. Department

of Agriculture. Circular 84, 1929).

65.nbsp;Snijders, Dr. A. J. C. Onze voedingsmiddelen. (1911).

66.nbsp;Special Report Series. (Medical Research Council) nr. 13. Vise,

Dunluce and GreenwoodM. An inquiry into the com-
position of dietaries, with special reference to the dietaries of
munition- workers.

67.nbsp;Special Reports Series, nr. 38. Report on the present state of the

Knowledge of accessory foodfactors (Vitamins).

68.nbsp;Special Report Series, nr. 87. Report on the nutrition of miners

and their families,

69.nbsp;Special Report Series, nr. 105. Mann Corry H. C. Diets for boys

during the schoolage.

70.nbsp;Special Report Series, nr. 135. Mc. Cance and La wrence R.

D. The carbohydrate content of foods.

71.nbsp;Special Reports Series, nr. 146. Bracewell M., Hoyle E,

ZilvaS. S. The antiscurvy Vitamin in Apples.

72.nbsp;Speelman, N. Rachitis en ergosterine. (Diss. Leiden 1929).

73.nbsp;Statistische mededeelingen der gemeente Amsterdam, nr. 73. De

uitgaven van 114 ambtenaars- en arbeidersgezinnen.

-ocr page 148-

74-nbsp;Idem. nr. 80. Huishoudrekeningen van 212 gezinnen uit verschil-

lende kringen der bevolking.

75-nbsp;Steensma, T. A. Voordrachten over dieetleer en stofwisse-

lingsziekten.

76.nbsp;Stepp, Prof. W. Uber die Unentbehrlichkeit der Vitamine für

das Leben. (Wiener Klin. Wochenschr. nr. 3, 1930).

77.nbsp;Straub, Ir. J. De verhouding tusschen voedingswaarde en prijs

onzer levensmiddelen. (Chem. Weekbl. 27ste jaarg. nr. 24,
1930).

78.nbsp;Straub, Ir. J. en Hartgrink, J. Voorbeeld van de beoor-

deeling van een gezinsvoeding. (Chem. Weekbl. 27ste jaarg.
nr. 24, 1930).

79.nbsp;Thannhaus er, Dr. S. J. Lehrbuch des Stoffwechsels und der

Stoffwechselkrankheiten.

80.nbsp;Tyszka, Prof. Dr. von. Lebenshaltung und Ernährungslage des

Deutschen Volkes in der Gegenwart gegenüber der Vor-
kriegszeit. (Klin. Wochenschr. 8 Jahrg. nr. 28 en 29, 1929).

81.nbsp;Tyszka, Prof Dr. von. Die Lebenshaltung Deutscher Arbeiter-

familien in der Gegenwart. (Klin. Wochenschr. 9 Jahrg., 1930).

82.nbsp;Veen, A. G. van. Eeh vitaminebedrijf in de tropen. (Chem.

Weekbl. 27ste jaarg. nr. 24, 1930).

83.nbsp;Voit, C. von. Physiologie des allgemeinen Stoffwechsels und

der Ernährung, 1881.

84.nbsp;Vries, Dr. J. J. de. Onderzoekingen over de aetiologie van de

tandcariës. (N.T.v.G. II, 1930).

85.nbsp;Waerden, Dr. Ir. van der. Nood leert rationaliseeren; Duits-

land\'s herstel. (De socialistische Gids. Jaarg. 15. nr. 4, 1930).

86.nbsp;Wittop Koning, Martine. Hoe voeden wij ons het goed-

koopst en toch goed? 1914-

87.nbsp;Wittop Koning, Martine. Op rantsoen, wenken voor de

huisvrouw, 1917.

88.nbsp;Wolff, Prof. L. K. Over het vitamine A. (N.T.v.G. 193074

II 34).

89.nbsp;Wolff, L. K. Beginnende keratomalacie bij eenzijdig dieet. (N.

T. v.G. 1925 I 23).

90.nbsp;Wolff, Prof. L. K., Overhoff env. Eekelen. Uber Caro-

tin und Vitamin A. (Deutsche Mediz. Wochenschrift 1930
Nr. 34).

91.nbsp;Zeeman, Prof W. P. C. Een quod vitam belangrijk hoorn-

vlieslijden. (N.T.v.G. 1928 I 4).

-ocr page 149-

INHOUD.

blz.

Voorwoord.................... 6

Inleiding..................... 7

Hoofdstuk I

Historisch overzicht............. . 9

Hoofdstuk II

Eigen onderzoek te Zaandam..........M

Hoofdstuk III

Samenstelling van het voedsel te Zaandam .... 29
Hoofdstuk IV

De eiwitvoeding................40

Hoofdstuk V

De afzonderlijke voedingsmiddelen........48

Hoofdstuk VI

De vitaminen.................82

Hoofdstuk VII

De kosten der voeding te Zaandam.......98

Conclusies.....................104

Aanhangsel I (met bijlage) .............107

Aanhangsel II...................108

Geraadpleegde literatuur..............112

-ocr page 150-

STELLINGEN

In normale tijden is de Hollander in staat uit de gewone
voedingsmiddelen in voldoende mate de benoodigde vitaminen
te putten, met uitzondering van vitamine D.

II

Het gebruik van alcohol, zelfs in kleine hoeveelheden, door
automobilisten is op den dag, waarop gechauffeerd moet
worden, absoluut ontoelaatbaar.

III

Hygiënische maatregelen en beschaving staan tot elkaar in
wisselwerking; inkrimping van de organen van het Staats-
toezicht op de Volksgezondheid, teneinde daardoor te be-
zuinigen, is daarom in strijd met de bevordering der volks-
welvaart.

IV

Het verdient aanbeveling roodvonk-patienten niet te ver-
plegen op zalen waar patienten in alle stadia dezer ziekte
verpleegd worden, wegens de kans op reïnfectie.

-ocr page 151-

Bij het vóórkomen van één tuberculose-geval in een gezin
is röntgenologisch onderzoek van alle gezinsleden noodig,
teneinde op deze wijze vroege gevallen op te sporen.

VI

De exciteerende werking van kamfer berust op een stimu-
leeren van het hart, terwijl een eventueele prikkeling van het
vaatcentrum te verwaarloozen valt.

VII

Een vroegtijdig. operatief ingrijpen bij cholelithiasis op
jeugdigen en middelbaren leeftijd is aan te bevelen.

VIII

Bij sarcoom van de choreoidea is enucleatio bulbi te ver-
kiezen boven exenteratio orbitae.

-ocr page 152-

rjii\'o^iV\'-\'\'quot;\'.

•.V quot;\'.f ■gt;• ■ . .-i* ii- .A

-ocr page 153-

• -
. ■■ :
--m

1 quot;

a^lÄ -

■ . ■.\'■ ■ ■ ■ -.

. /

■W\'

-ocr page 154-

m

■ m

\'M

m

....m

-ocr page 155-

Diagram der voornaamste voedingsmiddelen. Gebruik per man, per dag, in Grammen en Calorieën.

GROEP I

GROEP II

GROEP III

Najaar IQ29

Kaas

Boter enz.
Melk

Vleesch en eieren

Boonen enz.

Vruchten

Groenten

Versnaperingen

Suiker

Meel en Rijst
Aardappelen
Brood

Najaar 192Q

Kaas

Boter enz.
Melk

Vleesch en eieren

Boonen enz.

Vruchten

Groenten

Versnaperingen

Suiker

Meel en Rijst

Aardappelen

Brood

Najaar 1929

Kaas

Boter enz.
Melk

Vleesch en eieren

Boonen enz.

Vruchten

Groenten

Versnaperingen

Suiker

Meel en Rijst

Aardappelen

Brood

Winter 1930

Kaas

Boter enz.
Melk

Vleesch en eieren

Boonen enz.

Vruchten

Groenten

Versnaperingen

Suiker

Meel en Rijst
Aardappelen
Brood

Winter 1930

Kaas

Boter enz.
Melk

Vleesch en eieren

Boonen enz.

Vruchten

Groenten

Versnaperingen

Suiker

Meel en Rijst

Aardappelen

Brood

Winter 1930

Kaas

Boter enz.
Melk

Vleesch en eieren

Boonen enz.

Vruchten

Groenten

Versnaperingen

Suiker

Meel en Rijst
Aardappelen
Brood

u-

Zomer 1930

Kaas

Boter enz.
Melk

Vleesch en eieren

Boonen enz.

Vruchten

Groenten

Versnaperingen

Suiker

Meel en Rijst

Aardappelen

Brood

Zomer 1930

Kaas

Boter enz.
Melk

Vleesch en eieren

Boonen enz.

Vruchten

Groenten

Versnaperingen

Suiker

Meel en Rijst
Aardappelen
Brood

Zomer 1930

Kaas

Boter enz.
Melk

Vleesch en eieren

Boonen enz.

Vruchten

Groenten

Versnaperingen

Suiker

Meel en Rijst

Aardappelen

Brood

-ocr page 156-

M

. A \'

f ■

quot;y.

. i

•-ru-.;: t •

mf\'4 ■

-■iiquot;

■Inbsp;■■- •»v.i-- \'! .J.. .-n.

HÜquot;

m

) -i» \'ïlii\'.. ■■

-ocr page 157-

. . \'V\'; ..v. i

; •\'■■- ■

I ;
i -

■■ r ; \'

lt;J \' ; ■:

■ -Sl-j-^if.quot;

nbsp;A • \' •nbsp;• w, . •«nbsp;. \' • ,nbsp;• i-

-ocr page 158-

-K

Sïv;-