der
SEDERT 1681 TOT OP ONZEN TIJ».
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
AAN DE HOOGESCHOOL TB UTEECHT,
op gezag van den rector magntl\'icus
EN MET TOESTEMMING VAN DEN AKADEMISCHEN SENAAT
ÏK YEKDEDIGBN BOOR
MARC WILLEM DU TOÜH VAÏÏ BELLINCHAYE
Op Woensdag 18 Mei 1859, des namiddags ten 8 ure.
UTRECHT,
POST UITERWEEE. amp; COMP.
1859.
Druk van J. G. Andbiessen te XJtrecht.
-ocr page 3-AAN MIJNEN VADER.
-ocr page 4--jritiY um
Et
\'J
Het zij mij vergund U Hoog Geleerden Heer
Mr. G. W. Vbeede , mijnen Jiartelijlcen dank
toe te brengen voor de welwillendheid, waarmede
Gij mijne zwakke krachten hebt geleid, en voor
de hulp, die ik nooit ie vergeefs inriep bij
het opsporen der bronnen voor deze academische
proeve.
Nooit zal ik vergeten de aangename en
nuttige uren , die ik ter verbetering dezer
\'Verhandeling met TI Hoog Geleerde heb door-
^ebragt.
Ook U Hooff Geleerde Heer Mr. Lintelo
de Geer , ben iJc zeer erkentelijk voor de
heiischheid, waarmede Gij mij herhaaldelijk de
toegang tot Uioe rijke hóeken-verzameling hebt
willen verschaffen.
Blz.
Inleidisg.................. 1
Hoobdstuk I. De regtsmagt der Gedeputeerde Staten in
Friesland voor 1795........ S
Hoofdstuk II. De regtsmagt der Gedeputeerde Staten in
Groningen voor 1795. ...... . 15
Hoofdstuk III. De regtsmagt der Gedeputeerde Staten in
Drenthe voor 1795....., . . . 21
Hoofdstuk IV. De regtsmagt der Gedeputeerde Staten in
Overijssel voor 1795........35
Hoofdstuk V. De regtsmagt der Gedeputeerde Staten in
Gelderland voor 1795........ 32
Hooedtuk VI. De regtsmagt der Gedeputeerde Staten in
Utrecht voor 1795......... 40
Hoofdstuk VII. De regtsmagt der Gecommitteerde Eaden
in Holland en West-Friesland voor 1795. 46
-ocr page 8-Hoofdstuk. quot;VIII. De regtsmagt der Gecommitteerde Raden
in Zeeland voor 1798........ 54
Brabant en de Landen van Overmaze. . . 60
Hoofdstuk. X. De regtsmagt der Raden van Prefektuur
onder de Fransclie overbeersching. ... 80
Hoofdstuk XI. De regtsmagt der Gedeputeerde Staten sedert
-ocr page 9-Onverschillig of men de Regterlijke Magt, als op
zich zelf staande beschouwe, dan wel of men het
denkbeeld van Mgntesqtjieu verwerpe en haar als het
uitvloeisel van het Uitvoerend Gezag aanmerke, zal
de scheidslijn tusschen de FoUcie en de Justitie steeds
aan groote moeijelijkheden onderhevig blijven.
Die bezwaren doen zich hoofdzakelijk op bij de
Regtsmagt, welke sommige administrative collegiën be-
zitten ; want wij aarzelen niet het bijna voor onmogelijk
te houden, de wetten over dat onderwerp zoodanig in
te rigten, dat nooit een geschil over bevoegdheid meer
ontsta. Van daar, dat enkele schrijvers aan de Eegter-
lijke Magt, omdat op haar grootendeels de burgerlijke
1
-ocr page 10-vrijheid rust, alleen de uitspraak willen overlaten van
alle niet slechts regterlijke maar ook administrative
geschillen \'), doch wij zeggen het de Bosch Kemper
na : n dat het noch doelmatig, noch voor het belang
„ van den Staat, noch voor dat der ingezetenen nuttig
„ zoude zijn, de beslissing over alle administrative ge-
schillen aan de gewone burgerlijke Regtbanken op te
,f dragen./\'
Bedriegen wij ons niet, zoo zijn de aanvallen, die
de administrative Eegtsmagt te verduren had, voor-
namelijk dan tegen haar gerigt, wanneer zoowel in
ons Yaderland als elders, de regering haar, op eene
berispelijke wijze, ten nadeele van de Justitie in be-
scherming nam. Het is een bijna algemeen dwaal-
begrip, dat de bedoelde Magt, onder den naam van
conflicten hatelijk geworden, als een overblijfsel van
Napoleons overheersching bij ons is in stand gebleven,
en dat eerst met onze inlijving in Frankrijk, die zaak
1)nbsp;Zie het gevoelen ontvrikkeld van den Hertog de Bboglie in
de Eevue Erangaise Nquot; 6, 1828.
2)nbsp;De waarborgen voor billijke administrative beslissingen door
Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper pag. 8.
hier bekend is geworden. ZooAvel het eene als het
andere, is historisch eene onjuiste voorstelling.
Wij willen althans in dit proefschrift, door de ge-
schiedenis van de Eegtsmagt, die de Gedeputeerde Staten
sedert hun oorsprong tot op den tegenwoordigen tijd
gehad hebben, onze lezers van het tegendeel overtuigen.
Zonder in het minst in vergelijking te willen treden
van de tegenwoordige orde van zaken met de vroegere
instellingen, meenen wij toch te kunnen beweren, dat
in enkele opzigten de hedendaagsche uitoefening van
het\' administrative Eegt ten achter staat bij de proces-
orde voor de staatscollegiën onder de Republiek en
zelfs onder het Fransch Bestuur; dat ten minste de
waarborgen voor de behartiging van de belangen der
Ingezetenen, door het gunnen van verschillende in-
stantiën voor de geschillen, en van eene met
de vormen der gewone Eegtspleging meer strookende
verdediging bij monde en bij geschrift, grooter waren
dan thans.
Het gebrek aan eenheid in het voormalig bewind
der Yereenigde Nederlandsche Provinciën en het daar-
mede gepaard bezwaar in het raadplegen der vereischte
bronnen, doen ons vreezen, dat dit opstel zeer on-
volledig is en dat het misschien beter ware geweest,
ons tot het Collegie van die Provincie te bepalen,
waarmede wij onzen arbeid zijn begonnen en waarop
wij door geboorte ook de meeste betrekking hebben.
DE EEGTSMAGT DEE GEDEPUTEEEDE STATEN
IN EEIESLAND VOOIt 1795.
Als een der gelukkigste gevolgen voor de Staats-
regeling van deze Provincie, door hare toetreding tot
de Unie van Utrecht te weeg gebragt, meenen wij
de betere afbakening van de Eegering en de Justitie
te kunnen beschouwen, welke beide onder het Spaansche
Bestuur in handen van het Hof Provintiaal van Eries-
land waren.
Toen de Staten of Volmagten der grietenijen en
steden de plaats van Philips II, Heer van Eriesland,
hadden ingenomen, werd uit hun midden een collegie
1) Het Hof van quot;Friesland is het ondste collegie in dit gewest ;
het is door Gëokge Hertog van Saksen in 1499 opgerigt.
van negen leden, benevens den Stadhouder van\' dit
gewest, opgerigt onder den naam van Gedeputeerde
Staten.
Hunne werkzaamheden bestonden in het dagelijksch
beheer der Provincie, benevens het toezigt op de
Godsdienst en het Onderwijs, het bewind der Finantien
en van het Krijgswezen en de zorg voor Dijken,
Vaarten en Wegen.
Onder den naam van n politieJce adivbinistrcvbie,quot;
werden de daaruit voortspruitende geschillen aan hunne
Regtsmagt opgedragen, terwijl het Hof met de uit-
oefening der civiele en criminele Justitie belast bleef.
Het was evenwel lang eene gewigtige vraag de
juiste grensscheiding tusschen de Policie (administratie)
en de Justitie te bepalen j ook bleef de invloed van
het Hof nog steeds zoo groot, dat het zich dikwijls
de beslissing van zaken aanmatigde, welke wegens
den vorm, waarin zij zich voordeden, tot de com-
petentie van het Hof schenen te behooren, terwijl het
1)nbsp;Zie hiervan voorbeelden in de gedenkwaardige geschiedenissen
van Jr. Pkedeeick van Vbevov. p. 13. p. 49 enz.
2)nbsp;Instructie voor Gedeputeerde Staten. Chartb. IV. 78. Charter-
boek IV. 244. Charterboek IV. 302. Extract uit de Instructie
der Gedeputeerde Staten op het punt van Dijken, W^ateren , Sluizen ,
Beneficiale goederen enz. van den 11 Februarij 1599.
onderwerp zelf bij de Instructie aan de Gedeputeerden
was opgedragen.
Aan de verschillende botsingen\') over de Eegtsmagt
der beide collegiën, trachtten in het jaar 1663 de
Staten een einde te maken door eene regeling van
Eegtsgebied tusschen het Hof en de Gedeputeerden.
Aangezien men in de overige provinciën der Neder-
landsche Republiek nooit tot eene volkomen afbakening
der poUtie-zahen is gekomen, hebben wij gemeend uit
deze wet te moeten opgeven wat men onder dien naam
verstond: „de beroeping van predikanten en school-
meesters, de provisie van collatie, approbatie en het
,/verleenen van brieven van placet van allerhande be-
„neficiën, pensiën en leenen; directie en administratie
„van alle geestelijke goederen; cognitie en judicatuur
„ over het regt en de wijze van stemming; het visi-
teren van procuratiën, onderzoeken van stemcedullen
„ en hetgeen daartoe behoort; het af en aanstellen van
„ambten en officieren, uitgezondert die van \'s Hofs
1) Zie b. V. Eene resolutie, waarbij de Staten verklaren, dat
aan de Gedeputeerden toebehoort de beschikking en het regtsgebied
in enz. volgens art. 10 hunner Instructie 18 Maart
over z
1659.
2) Resolutie raakende de judicature van het Collegie der Heeren
Gedeputeerden en den Hove provintiaal 30 Nov. 1663. Chartb.
V. f,97.
„ eigen suppoosten; zaken van de finantie en \'s Lands
// middelen, zoo floreen verpachting als Domeinen ; Deels
,/ en stads kosten en anderen; het maken van Oktrooijen
//van Ordonnantiën en emaneren van placaten; zaken
//van de militie en krijgsgerigt; van de Akademie, van
//de munt; van publieke wagen en gewigten; vau de
„algemeene dijken, dammen, wegen, paden, tillen en
//vaarten; de order op het varen van schepen en wagens;
van jagt en visscherij; van gestrande goederen; van
het stadsgild en politie; van boedelcedullen executabel
te verklaren en van \'sLands tucht- en werkhuis.//
De misdrijven, welke in deze zaken van politie zich
zouden kunnen voordoen, moesten echter door het Hof
beregt worden.
Zonder in beschouwingen te treden over deze wet op
de uitoefening der Ëegtsmagt van Gedeputeerden, zullen
wij ons bepalen het gevoelen van het Hof mede te
deelen. In een betrekkelijk dit besluit ingediend ver-
toog\') werden de Staten beschuldigd, dat zij onder den
naam van politiecke adndnistmtie vele zaken aan het
regt hadden onttrokken, met het doel om in de
1) Deductie door den Hove van Friesland aan de Staten over-
geleverd, betrekking hebbende tot de staatsbesluiten van 16 Mei
1663 en 20 Mei 1663. 18 Februarij 1664. Charterboek V, 708.
gevallen waarin liet staatsbelang met dat der Inge-
zetenen in strijd was, het Bestuur en de Eegtsmagt
aan de Uitvoerende Magt te verzekeren.
Onder anderen was dit het geval met de judicatuur
over het Stemregt, hetwelk op grondbezit steunde en
dus het mijn en dijn betrof. Het was verder onbillijk,
klaagde het Hof, de zaken der militie en van het
krijgsgerigt, geheel aan den regter te onthouden, daar
b. V. de officier , die zonder gegronde redenen ontslagen
was, zich tot de Justitie moest kunnen wenden om de
blaam, die op zijn gedrag kleefde, te kunnen uitwis-
schen. In het algemeen behoorde dus alles wat tot
het eigendom en het regt der personen betrekking had,
uitsluitend aan de Justitie te verblijven \').
Hoewel het de vraag niet meer kon zijn wat admi-
nistrative, wat regterlijke zaken waren, is het toch
gemakkelijk te begrijpen, dat om bovenstaande bepa-
1) Wij moeten hier opmerken , dat daar in het reglement op de
regering van 1748 de woorden Jn art. 30 voorkomen:
„ Door het Hof van Justitie zal de volle zoo criminele als civiele
„justitie, als van ouds gehad hebben werden geexerceerd; zoo noch-
„ tans, dat de resolutie van den jare 1663 in volle kracht herstelt
„ en geobserveert wordt, quot; de wet van 1663 door den invloed van
het Hof somtijds slecht is nageleefd. H^mekstee teekent onder
art. 30 van de wet van 1748 aan: „Niet meer dan zeven dagen
„ na het emaneeren van. deze onverbrekelijke wet, is eene resolutie
„ genomen vlak strijdig met deze eerste periode.quot;
lingen te handhaven en om aan de resolutie van 1663
hare uitwerking te verzekeren, er nog eene wet ge-
vorderd werd om in twijfelachtige gevallen het regts-
gebied te regelen; het gevoelen van Hubee \') hier-
omtrent is naar gewoonte, zeer juist uitgedrukt in de
volgende woorden: ,/maar ook in dezen 2)//^ zegt hij,
wordt bevonden hetgeen allezins waar is, dat materien
//in een omtrek van velerhande feiten bestaande zeer
//qualijk in het algemeen te reguleren zijn.quot; Om kort
te gaan, wij bedoelen hier de regeling der conflicten
van Jurisdictie, waarover in 1672 eene resolutie werd
uitgevaardigd, dat namelijk bij verschil of de zaak bij
den gewonen dan wel bij den administrativen regter
moest uitgemaakt worden, de Staten zouden beslissen.
Echter werd in dringende omstandigheden aan de
Gedeputeerden, als hunne plaatsbekleeders, de regeling
opgedragen
1)nbsp;Httbek, Hedendaagsehe Rechtsgeleerthejt IV, XII, 14.
2)nbsp;Hubek spreekt hier van de resolutie van 1663.
3)nbsp;Charterboek V, 822.
-ocr page 19-OVER BE WIJZE VAN PROCEDEREN BIJ HET
COLLEGIE DER GEDEPUTEERDEN.
De hierboven genoemde politie-zaken werden, hetzij
in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep, voor de
Gedeputeerden behandeld en even als bij den gewonen
regter, was de verdediging door advocaten toege-
laten
De geschillen over fraude in belasting-zaken en
over verpachtingen, werden in eersten aanleg bij de
Nederregters aanhangig gemaakt daarna bij Gede-
puteerden 8). Zoo ook de geschillen over wegen,
dijken, dammen en vaarten.
1)nbsp;Om hiervan een voorbeeld te geven, brengen wij de resolatie
der Staten van Friesland van 13 Maart 1613 bij, waarin bepaald
werd, dat alle questien over fraude sowel voor de Heeren Gedepu-
teerden als voor de Nederrechtens bij plmjdooijeti en de plano zouden
worden afgedaan. Charterboek V. 189.
2)nbsp;De Nedergeregten in de grietenijen waren zamengesteld uit
den Grietman bijgestaan door drie of vier der kundigste en aan-
zienlijkste ingezetenen der grietenij. Zij spraken regt in policie en
civiele zaken.
3)nbsp;Charterboek III, 101. Chartb. V, 225.
-ocr page 20-De overtredingen der jagt en visscherij, werden door
den Opperhoutvester en zijne vier assessoren heregt,
onverlet het beroep van den veroordeelde op het
Collegie der Gedeputeerden \').
De geschillen over de qualificatie der volmagten ten
Landsdage en de validiteit der procuratien werden
uitsluitend door de Gedeputeerden beslist; maar van
hunne vonnissen in belastingzaken kon men volgens
eene resolutie van 1677 , bij de Staten van Friesland
in beroep komen. Hiertoe werd vereischt, dat de
appellant binnen tien dagen a lata sententia praesentata
verzocht en de zoogenoemde apostelen ligtte. Deze
stukken moesten binnen drie maanden bij den Secretaris
der Staten ingediend worden, om alsdan door het
Mindergetal onderzocht te worden, op welker verslag
de zaak op den Landdag werd afgedaan
Met betrekking tot de overige zaken, die in het
laatste ressort door de Gedeputeerden behandeld werden.
1)nbsp;Hubkr , Hedemlaagsche regtsgeleerdheid IV , XII.
2)nbsp;Apostelen waren brieven van den neder aan den opperregter,
waarin men bekend maakte wie appelleerde en waarom, met bij-
voeging der voornaamste redenen door partijen te harer defensie
bijgebragt.
3)nbsp;Kesolutie van 20 rebruarij 1618. Resolutie van 10 Maart
1677. Charterb. V. 1128.
hebben de Staten in 1775 besloten, dat men iu
revisie zou kunnen komen.
De vereischten hiertoe waren , dat men binnen
dertig dagen na de uitspraak van het vonnis zich tot
de Gedeputeerden, met verzoek om revisie, moest
wenden, tevens eene som van duizend caroli guldens
stortende om, in geval van nieuwe vooroordeeling, de
kosten te kunnen verhalen. Wezen de Gedeputeerden
het verzoek om revisie af, zoo kon men zich tot de
Staten wenden, die de plano of na summier verhoor
van partijen daarover beslisten, ^et verzoek hetzij door
de Gedeputeerden, hetzij door de Staten bewilligd zijnde,
werd het geding op nieuw voor het collegie benevens
1) Pabücatie tot voorstellinge der Eevisien van sententien van
het Collegie 6 Maart 1775. Hamebsteb p. 357.
Art. 1, De revisien van sententien en dispositien door het eollegic
der Heeren Gedeputeerde Staten geveld, of verleend zal plaats
hebben, in alle zaken niet rakende de invordering van \'s Lands
middelen, (die in de lijsten der Impositien vervat, daaronder be-
greepen) zullende van de uitspraken over deze gevallen , gelijk als
voren kunnen geappelleerd worden aan de Heeren Staaten van
Vriesland.
Art. 3. Van deze revisie zullen nochtans uitgezonderd zijn, alle
sententien en dispositien, interlooutie behelzende of anders ten
definitieve reparabel; en de decisien van het collegie over de stem-
minge of qualifieatie van volmagten ten Landsdage en de validiteit
van derzelver Procuratien, van welke bij continuatie geene provocatie
zal worden toegelaten.
voor een gelijk getal reviseurs door de Staten aange-
steld, bepleit, lt;)
Ten opzigte der militaire regtspleging moeten wij
opmerken, dat het garnizoen in Leeuwarden tot in het
jaar 1775 een bijzonderen krijgsraad had, welke in
burgerlijke zaken uit eenen Gerigt-Scholt en twee
assessoren bestond. Yan de sententiën van dezen krijgs-
raad viel beroep aan het Collegie van Gedeputeerde
Staten. Van de criminele vonnissen werd geen appel
gegund; maar de krijgsraad was dan ook ter beoor-
deeling van die zaken uit meerdere personen zamen-
gesteld, aangezien de Gerigt-Scholt eenige bekwame
officieren als regters moest oproepen. 2)
1)nbsp;E. de Wendt van Sytzama : De jure suffragandi in Frisia,
1841, zegt over het stemregt en do geschillen daarover voorkomende
p. 41. „Decisiones turn demum vim habent si ab Ordinibus appro-
„batae et in leges matatae sunt ex Art. 56 Regiem, juris snffragii
„et Placato 10 Martii 1733.quot;
2)nbsp;Proeve over de zamenstelling en competentie der Eegtbanken
voor de landmagt en de wijze van regtspleging bij dezelve enz. door
Mr. H. Reiger, p. 108.
DE REGTSMAGT DEE GEDEPUTEERDE STATEN
IN GRONINGEN (STAD EN LANDE)
rOOB 1795.
De gedurige twisten der Ommelanden met de stad
Groningen, maken het zeer moeijelijk den juisten tijd
op te geven der oprigting van het Collegie der Gede-
puteerde Staten in dat Gewest.
Wij zullen derhalve de vraag, of er reeds een Collegie
van Gedeputeerde Staten aanwezig was, voordat Gro-
ningen in 1594 tot de Unie van Utrecht was terug-
gekeerd, onbeantwoord laten; want eerst sedert dien
tijd is de regering op een meer geregelden voet
vastgesteld.
Hoewel aldaar evenals in de meeste Provinciën der
Vereenigde Nederlanden, Policie en Justitie waren
gescheiden, was evenwel het bestier der administrative
zaken, meer dan in de andere gewesten, niet alleen
bij de Gedeputeerden, maar over verscbillende Gollegien
verdeeld.
Als zoodanig kunnen wij hier gewag maken van
Momterheeren \'), van het Collegie der Arbiters en
dat der Gecommitteerde Baden.
Het Collegie der Gedeputeerde Staten^) was zamen-
1)nbsp;Het Collegie der Moiisterlieeren vergaderde om de twee jaren.
De leden waren negen in getal en hunne werkzaamheden bestonden
in het onderzoeken van den stand van hen, die zich op de lijsten
der eigenerfden en dorpsvolmagten hadden aangegeven. Zie Eeglement
van 19 April 1659.
2)nbsp;Het collegie der Arbiters bestond insgelijks uit negen leden.
Aan hen was opgedragen „ de macht ende autoriteit omme jegens
„ diegeene die sij bevinden zullen het reglement (van 29 April 1659)
„ te hebben gecontravenieert, te procederen en te sententieren als
„ nae rechten en deselve daarover pecunielick te mogen muiteren
„ in eene boete tot 500 galden.quot; Bij besluit van 23 Febr. 1663
is toegevoegd aan het vorig reglement, dat het ieder Ommelander
enz. zal vrijstaan aan den Stadhouder als voorzitter aan te brengen
de „contra ven tien , inbreuk en overtredingen tegen gemelte reglement.quot;
Om hier dan over te beslissen riep de Stadhouder de Arbiters te
zamen.
8) De Gecommitteerde Raden zijn den 15 Dec. 1578 aangesteld
om buiten de Lands vergaderingen een wakend oog op de Omme-
lander-regering te honden. Inleiding tot het tractaat van Reductie
p- 241 door Mr. H. L. Wichees.
4) In het werk van den Ommelander Edelman -Johan Rengees
van ten Post uitgegeven door Mr. H. O. Feith. „ Beijde leeden
„ ofte Bundtgenoten (Groningen en Ommelanden) hebben nu binnen
„ die Provincie eenen gemeenen politycken regeeringe van Gedeputeerden
„ iu gemeenen saicken.«
gesteld uit den Stadhouder en acht leden, vier uit
Groningen en vier uit de Ommelanden, benevens eenen
Rentmeester ■ en Secretaris.
Hunne werkzaamheden bestonden in het dagelijksch
bestier der loopende zaken , voorts in de zorg voor
de openbare gebouwen der provincie, het bestuur der
geestelijke goederen en de judicatuur en het toezigt
over wegen, vaarten, veren en dijken^). Verder zagen
zij met het Collegie der Monsterheeren , de lijsten der
personen na, die zich als Eigenerfden en \'Landtsdachs-
comparanten hadden aangegeven. Doch dit was evenwel
van korten duur, daar men in 1663 deze monsteringen
aan den Stadhouder en negen Gecommitteerden opdroeg^).
Hunne voornaamste werkzaamheden waren, het be-
stuur en de regtsmagt over de middelen; de ontvan-
gers stonden onder hun onmiddellijk toezigt en deden
aan hunne vergadering rekening en verantwoording \'\'),
1)nbsp;WioHEfis, Tractaat van Reductie 11, 95.
2)nbsp;Resolutie van 12 Januarij 1740. Placaetboek der generale
middelen p. 290. Op pag. 255 vinden wij in een artikel over het
innen der tollen. „ Sullende niettemin de judicature daarvan staen
„an d\'Heeren Gedeputeerde Staten van Stadt en Lande die daerinne
„ summarie en de plano sullen recht doen.quot;
3)nbsp;Correctie en ampliatie van het reglement der Ommelanden 12
Jan. 1663. § 4.
4)nbsp;Zie ordre ofte Instructie naer diewelcke bij provisie die
Generale Middelen over Stadt en Lande sullen worden geinnet,
Placaetboek der middelen.
Even als de overige inwoners van het Gewest, stonden
de Militairen, hij sluikerij in belastingzaken, voor hen
teregt \').
Alle beklaagden werden in eersten aanleg voor de
Gedeputeerden gedagvaard, die „ nae gelegenheijt van
f, saecken de plano en cortelijek sententieren sonder
gt;.nbsp;,/hun te verbinden aen eenige formaliteijten; sulks dat
!/ oock wel twee of meer sententien in een juridica
!/ tusschen partijen gevelt sullen mogen ende oock
ff moeten worden bijaldien eenige ujtvluchten gesocht
ff ende proponeert werden.quot;
Indien men zich door het vonnis der Gedeputeerden
bezwaard rekende, kon men aan het volle Collegie
der Staten of Gecommitteerde Eaden revisie verzoeken.
Tot dat einde diende men binnen tien dagen na de
uitspraak, aan de Gedeputeerden een daartoe bestemd
verzoekschrift in; tevens eene zekere geldsom consig-
nerende, Bijaldien de revisie werd toegestaan, ver-
zocht men de Staten om reviseurs, waartoe gewoonlijk
acht personen benoemd werden.
Zoodra men zes of meer partijen, die tot revisie der
tegen haar gevelde vonnissen waren toegelaten, bijeen
had, riepen de Gedeputeerden de verkozen reviseurs
1) Resolutie der Gedeputeerden over smuckelarijen. Placaetboek
der middelen p. 97.
op, die alsdan met nog vier leden uit het Collegie de
zaak beslisten. Zoo de winnende partij bij eene ver-
oordeeling in de kosten, te buitensporig van haar regt
had gebruik gemaakt, konden de Gedeputeerden die
kosten verminderen \').
Ten slotte blijft ons nog over, de Gedeputeerde Staten
te beschouwen in hunne verhouding tot het hoogste
regterlijk Collegie van Stadt en Lande,
Wij bedoelen de Hoofdmannen-kamer, welke in 1749
in een provinciaal Hof veranderd is. Zij was zamen-
gesteld uit acht raden en eenen Luitenant, die bij
afwezigheid van den Stadhouder, de plaats van Voor-
zitter bekleedde In naam der Staten vonniste zij
in het hoogste ressort in burgerlijke en strafzaken,
met uitzondering der krijgs, academie en jagtge-
dingen
Van de vonnissen der Hoofdmannen-kamer kon men
bij afwezigheid der Staatsvergadering aan het Collegie
der Gedeputeerden, revisie verzoeken van zulke de/-
1)nbsp;Zie ordre op die maniere van procederen, Placaetb. der mid-
delen p. 47.
2)nbsp;Voor 1645 vras het getal der leden slechts vier en een
Luitenant.
3)nbsp;Zie over de Warven en Hoofdmannen kamer binnen de Stad
Groningen, Mr. T. P. Treslinq en het reglement op de regering
van 27 Nov. 1749.
nitive sententien, in welke het hooger beroep vrij
stond.
Indien bet verzoek om revisie werd bewilligd , be-
noemden de Staten of de Gedeputeerden vijf personen
tot reviseurs, die in vereeniging met den Luitenant
en de Hoofdmannen-kamer, de sententie verbeterden.
In lateren tijd werden echter de vonnissen ter revisie
aan andere Geregtshoven verwezen \').
Bij afwezigheid der Staten, benoemden de Gedepu-
teerden sommige leden in den krijgsraad, namelijk
den Gerichts-Schultes, de twee Assessoren en den
Secretaris.
De vonnissen van den krijgsraad konden alleen door
de Staten geschorst of in hunne uitvoering verhinderd
worden, of wel door het Collegie, dat zij hiermede
uitdrukkelijk belastten
1)nbsp;Ordre waernae geprocedeert sal werden in revisie van de sen-
tentien van luitenant en hoofdmannen der Stadt Groningen en Om-
melanden van 1615 en reglement van 17 Eebruarij 1648.
2)nbsp;Ordonnantie op de forme van procederen in civiele en criminele
saecken voor het Krijsgsgericht. 15 Dec, 1635 en 5 Maart 1700.
DE REGTSMAGT DER GEDEPUTEERDE STATEN
IN DRENTHE VOOR 1795.
De Staten van Drenthe besloten in het jaar 1600, tot
de oprigting van een Collegie, waarvan de leden, even
als in andere Provinciën, den naam van Gedeputeerde
Staten zouden voeren.
Het daartoe strekkende besluit werd in 1601 door
de Staten-Generaal bekrachtigd. Doch eerst drie jaren
na de oprigting, werd hunne magt door eene Instructie
bepaaldelijk geregeld.
Het Collegie was zamengesteld, behalve den Landdrost
nit twee Edelen en twee Eigenerfden, die door den
Stadhouder uit de Staten der provincie gekozen weerden.
De Landdrost blijft steeds lid, doch overigens treedt
de helft der leden jaarlijks af, die dan wederom
door een\' Edelman en Eigenerfden vervangen worden.
Zonder onderscheid bekleedden de leden, ieder gedurende
eene week, het voorzitterschap i).
Hunne werkzaamheden bestonden in het beschrijven
van den Landdag, het houden van briefwisseling met
de Staten-Generaal en den Eaad van State, de zorg
voor de uitvoering van \'s Lands ordonnantiën en regten,
met uitzondering der civiele en criminele Justitie, Zij
hadden het toezigt op de Eeredienst en het Onderwijs:
als beroeping van predikanten, opneming van reke-
ningen van kerkvoogden, bestuur van de goederen uit
welke predikanten en onderwijzers betaald werden, enz.
Verder waren de verpachtingen der domeinen en overige
inkomsten hun toevertrouwd.
Voor hun Collegie werden de geschillen over de
kerk en het onderwijs, alsmede over de belastingen,
hetzij tusschen de pachters en ingezetenen, hetzij tus-
schen de ingezetenen onderling, beslist. .De verdediging
geschiedde door Advocaten, welke hunne pleidooijen
in eene openbare zitting moesten houden quot;).
1)nbsp;Zie Tegenwoordige staat van Drenthe pag. 81.
W. H. Hofstede de regiminis in Drenthina regione forma cum
antiqua tum nova, pag, 88.
2)nbsp;Zie Magnin. Geschiedkundig overzigt van de besturen, die
elkander in Drenthe ïijn opgevolgd. III , tweede gedeelte p. 160.
Voor hem , die zich door het vonnis bezwaard achtte,
was het beroep op de Staten van Drenthe vrij \').
Het Collegie der Gedeputeerden vergaderde jaarlijks
in eene vereenigde zitting met twee uit de Edelen en
twaalf Eigenerfden, tot het sluiten der rekeningen van
Lands inkomsten en uitgaven. Deze vergadering werd
Rehendag genoemd
Met een enkel woord wenschen wij nog te gewagen
van den invloed, welken de Gedeputeerden op het
hoogste regterlijk Collegie uitoefenden.
Dit Hof in Drenthe voerde den naam van Loffelyken
Etstoel. Het werd uit vier en twintig leden {Etten),
benevens den Landdrost gevormd. De vergaderingen,
welke slechts tweemaal in het jaar in de maanden
October en Mei plaats hadden, werden Winter- en
Zomerlotting genoemd.
Zoowel in civiele als criminele Justitie, besliste de
Etstoel in het hoogste ressort; evenwel kon men bij
de Gedeputeerde Staten, hier gelijk elders, revisie van
het vonnis verzoeken. Indien dit werd toegestaan,
zonden de Gedeputeerden de zaak aan de Etten terug;
1)nbsp;Tegenwoordige Staat. p. 33.
2)nbsp;W. H. Hotstede p. 90.
3)nbsp;Magnin III, tweede gedeelte, p. 201.
-ocr page 32-dit had echter niet plaats voor dat de Etstoel uit
andere regters, (hetgeen jaarlijks geschiedde), was
zamengesteld; want dezelfde Etten mogten slechts
eenmaal vonnissen \').
Namens de Staten van het gewest, beslisten tevens
de Gedeputeerden, bij het ontstaan van conflicten over
de regtsmagt der verschillende administrative en regter-
lijke Collegiën .
1)nbsp;Landrecht van Drenthe II, 71. „ Par tij e succumberende ende
„ zigh bij sententie van Drost en 34 Etten geinterresseert bevin-
„ dende, zal daarvan suppliceren en zich beklagen mogen an de
„Lantschap, ofte bij gebreke van het honden eenes Lantsdages, an
„ de Heeren Drost en Gedeputeerden, dewelke den klager in zulken
„ cas wederom remitteren an den Etstoel opdat bij Drost en 24 Etten
«de zake geresumeert, ende eindelijk getermineert moge worden;
„ welverstaande nogtans, dat de voorschrevene revisie niet eerder
,, zal dienen, dan als wanneer na ouder gewoonte de Etstoel ver-
„ ändert zal zijn en de nieuwe gekozene Etten den Etstoel bekleden
,, zullen; dogh zal van een zaak eenmaal gerevideert zijnde door den
„ eersten trinmphant in casu revisionis gesuccombeert hebbende niet
„ gerevideert mogen worden.quot;
In art, 74 wordt gewag gemaakt van zaken, welke niet in revisie
mogBn gebragt worden.
2)nbsp;Resolutie van 7 Mei 1728 bij Magnin III. p. 245. De Etstoel
is in 1791. (.80 September) in een Hof van Justitie veranderd. De
naam schijnt echter behouden te zijn. Zie Publicatie van 4 Februarij
1800.
-ocr page 33-DE REGTSMAGT DER GEDEPUTEERDE STATEN
IN OVERIJSSEL VOOB 1795.
Voor den beoefenaar der geschiedenis zal die der
Staten van Overijssel, eene rijke bron van merkwaardige
feiten opleveren. Wij behoeven hier slechts te wijzen
op de omwenteling in dat ligchaam te weeg gebragt
door eenen man, die zoowel zijne verdedigers, als be-
schuldigers gevonden heeft en die in de Jaarboeken
der Staten van dit Gewest, zulk eene voorname rol
gespeeld heeft, te weten van diüb Capellen tot den
Pol.
Niet minder merkwaardig is in den oorsprong der
Gedeputeerde Staten, de tegenkanting van sommige
steden tegen de oprigting van dat Collegie, doch wij
zouden in een dwaalspoor vervallen, indien bij de be-
handeling der regtsmagt van Gedeputeerde Staten, het
gebied der gebeurtenissen te veel werd betreden.
In 1580 vinden wij het eerst gewag gemaakt van
een Collegie, dat uit de Staten van Overijssel gekozen
werd, om alle administrative zaken te leiden en bij
gewigtige aangelegenheden, de gewone Staatsvergadering
op te roepen. Hiertoe werden uit de drie kwartieren
Zalland, Twenthe en Vollenhove, drie Edelen gekozen,
die met drie afgevaardigden uit de hoofdsteden Deventer,
Zwolle en Kampen, het eerste Collegie van Gedeputeerde
Staten uitmaakten. Yoor zoover wij konden nagaan,
bleef het slechts twee jaren bestaan; wij vinden niet
vóór 1593, van nieuwe besluiten tot herstelling er
van gewag gemaakt. In Junij van dat jaar werden
zes Gedeputeerden benoemd voor de helft uit de
Eidderschap, en voor de andere helft uit de steden; zij
werden voor drie maanden met de regering belast.
Evenwel na het verstrijken van dien tijd, verklaarden
sommige steden zich tegen de verlenging der volmagt.
Het gevolg hiervan was, dat men nu eens van vier,
dan wederom van geene Gedeputeerden vindt melding
gemaakt, tot dat het Prins Maurits, die den Graaf
van Nieuwenaar als Stadhouder van dit Gewest was
opgevolgd, gelukte meerdere eenheid in het bestuur
te brengen; zoodat wij in 1598 op nieuw een Collegie
van zes Gedeputeerden aantreffen, dat evenals in de
andere provinciën, tot aan de omwenteling van 1795
bleef bestaan\').
Uit bet volgende zullen wij zien, dat bunne werk-
zaamheden zich hoofdzakelijk bepaalden tot alles wat
op de financiën betrekking had; dus in de eerste plaats,
het bestier der domeinen en goederen van de provincie.
Zij waren verpligt te procederen tegen pachters, ont-
vangers en rentmeesters, die geene borgen stelden of
hunne instructiën niet naleefden. De rentmeesters
konden geene buitengewone verbeteringen aan dijken,
bruggen en publieke gebouwen in het gewest doen be-
werkstelligen, dan na vooraf verleende goedkeuring.
De jaarlijksche rekening en verantwoording der ont-
vangers had voor het Collegie plaats.
Ten opzigte der militie moesten de Gedeputeerden
voor het onderhouden eener goede krijgstucht zorgen;
zij konden officieren tijdelijk in hunne bediening
schorsen.
1)nbsp;Pestel. Commentarii de republica Batava. p. 353. Tegenwoor-
dige staat van Overijssel I. 424.
2)nbsp;Van Aitzema , Saken van Staet en Oorlogh. IV. 189. In-
structie voor de Rentmeesteren van Zallandt en Yollenliove 20
Aug. 1657. Instructie voor de ordinaris Gedeputeerden, Aitzema
IV. 186. Landrechten van Overijssel II. 82. «Dat geene hofhorige,
„hofvrije en kamerlingen goederen mogen versettet, beswaret ofte
Over de wijze van procederen vonden wij slechts
weinig opgeteekend, en de instructiën over hunne
Regtsmagt dragen minder, dan wij tot dusverre gezien
hebben, het kenmerk van voldoende waarborgen voor
een na grondig onderzoek te vellen vonnis; want de
geschillen over „ \'s Lands inkomsten, middelen en lasten
„ werden ter eerste instantie voor het Collegie gebragt
,f en er tevens getermineerd, quot; \')
De uitspraak in burgerlijke en strafzaken in Over-
ijssel, beruste in iedere stad bij hare eigene overheid, -)
van de regtbanken van sommige kleine plaatsen kon
men appelleren bij die der hoofdsteden. Het zal wel
onnoodig zijn hier op te merken, dat deze versnippering
in het regtswezen tot veel verwarring aanleiding gaf;
doch het onderzoek hieromtrent zullen wij, als geheel
buiten ons bestek liggende, met stilzwijgen voorbijgaan
iÜ
gealieneerd worden, als voor den Rentmeester en met approbatie
van Gedeputeerden ; 6 Januari] 1645.
1)nbsp;Sylvius, Saaken van Staat en Oorlogh XII, 194. Reglement
op de regering van Willem III.
2)nbsp;Dans 1\'Overissel, les communes eurent assez de pouvoir pour
empêcher l\'établissement d\'une cour supérieure : et lorque des besoins
pressans exigeaient une cour d\'appel, les États en connaissaient, soit
par eux mêmes, soit par des délégués spéciaux.
Esprit, origine et progrès des institutions judiciaires des princi-
paux pays de l\'Europe par J. D. Meijee. IV. 224.
en ons slechts eene korte uitweiding veroorlooven,
over de conflicten van jurisdictie, die somtijds met
de Gedeputeerde Staten plaats vonden.
De regtsmagt over de finantiën was in Deventer,
Zwolle en Kampen bij een reglement van 1640 aan
de Magistraten van die steden verbleven. Doch in
1675 werd deze uitzondering achterwege gelaten, en
aan de Gedeputeerden de geheele judicatuur over de
middelen opgedragen.
De steden hebben evenwel haar regt zich niet ge-
makkelijk laten ontwringen , maar beproefden steeds
zooveel mogelijk genoemde zaken aan te trekken,
zooals wij uit vele voorbeelden kunnen zien van von-
nissen, in het stuk der finantie, door de overheden der
steden geveld.
Aan de verschillende botsingen hierover is in 1749
door den Stadhouder Willem IV een einde gemaakt.
Sedert dien tijd hebben de Gedeputeerden hunne
regtspraak zonder tegenkanting der steden, kunnen
uitoefenen
Ten opzigte van de drosten hadden zij, bij afwezigheid
der Staten , eene buitengewone magt. Indien namelijk
1) Reglement op de Regeringe van 1675.
S) Zie Tegenwoordige Staat van Overijssel I. 466.
-ocr page 38-bij het voeren van een regtsgeding, die overheid aan
een der geschilvoerende partijen verdacht voorkwam,
kon hij voor het Collegie gedaagd worden, dat na
mondeling verhoor van partijen besliste, zonder beroep
op de Staten »). Er is zelfs een voorbeeld, dat zij
gemagtigd werden om een twistgeding, voor het
Drosten gerigt aanhangig, aan zich te trekken en na
ingenomen advijs van regtsgeleerden af te doen.
Alvorens dit hoofdstuk te eindigen, moeten wij hier
nog aanteekenen, dat zoowel de Staten, als hunne
Gedeputeerden somtijds eene buitengewone regtbank
uitmaakten in zaken, die eene vermijding van kosten
of eene buitengewone behandeling vorderden. Deze
zaken werden alsdan ter eerste instantie bij hen aan-
gebragt, zonder onderscheid of zij bij den civielen of
administrativen regter behoorden. Nadat men de zaak
schriftelijk had behandeld, werden de stukken aan twee
Advocaten 3) ter hand gesteld, die hierin binnen eenen
1)nbsp;Nader reglement op de verbeteringe van de regtsplegingen 14
April 1719. Zie Landrechten van Overijssel II. 12.
2)nbsp;Zie Resolutie van Ridderschap en Steden van den 23 Maart
1638 op Wagte Jb. Joan van Cobveeden tox Rhaen. Wij hebben
deze resolutie niet gevonden doch het hier gezegde overgenomen uit
den Tegenwoordigen staat van Overijssel I. 470.
3)nbsp;Resolutie van Ridderschap en Steden 16 Maart 1706 over de
beleeringe van processen, Landrechten van Overijssel. II. 95,
97, 98.
bepaalden tijd een advies moesten uitbrengen, om
daarna door deze buitengewone regters beslist te
worden. De beklaagde partij kon eebter de exceptie
van renvoi opwerpen en in dat geval werd bet regts-
geding ad competentem verwezen
1) Tegenwoordige staat van Overijssel III, 579. De scliiijver,
Mr. G. Dtjmbae, van wien wij het bovenstaande hebben overge-
nomen, eindigt met te zeggen, dat „ nademaal de wetten hier
„ zwijgen, kan men in dit stuk geene volkomene regelmatige handel-
„ wijs verwachten.quot;
REGTSMAGT DER GEDEPUTEERDE STATEN
IN GELDERLAND VOOR 1795.
Na de afzwering van den laatsten Hertog, Philips II,
stonden de afgevaardigden uit de kwartieren Nijmegen,
Zutphen en de Veluwe aan het hoofd van dit gewest.
Bij afwezigheid der Staten was het Hof Provintiaal\')
met de regering belast en vereenigde dan in zich de
Land^unstelijhe overigleid , zoowel de Politie van het
Landschap, als de civiele en crimineele Regtsmagt,
uitoefenende. Op de vordering van een der kwartieren
of bij gewigtige aangelegenheden moest het Hof, be-
halve de gewone Landdagen , ook de buitengewone
1)nbsp;Het Hof is in 1547 door Kaeel V opgerigt.
2)nbsp;Tegenwoordige Staat van Gelderland, p, 158.
3)nbsp;De gewone Landdagen der Staten van Gelderland werden twee-
maal in het jaar, in de lente en in den herfst gehouden. Tegen-
woordige Staat p. 137.
Staatsvergaderingen besclrrijven. Buiten den Landdag,
hadden er afzonderlijke bijeenkomsten der Staten in de
kwartieren plaats. Op deze zoogenoemde kwartiersdagen
werden twee personen uit de Ridderschap en twee uit
de steden gekozen, die onder den naam van Gedepu-
teerden hunne vergaderingen in de drie hoofdsteden
van dit gewest hielden.
Dit ligchaam, dat ook onder den naam van Oecom-
iineerd Collegie voorkomt, bestond eerst uit twaalf en
daarna uit achttien leden \').
1) Gedenkschriften van Alexandee van dék Capellen , Heer
van Aartsbergen. Utrecht 1777. I. p. 174 , II. 67 , II. 85.
Een zelfstandig Collegie van Gedeputeerde Staten of Gecommitteerde
Raden , schijnt in Gelderland langer dan in de andere Provinciën te
hebben ontbroken; immers teekent van dek Capellen in Mei 1623
„ Op den Lantdagh worde gesproken ter occasie van de ge-
«meenschap van de middelen om aan te stellen een Collegie niet met
(;Soo ample macht , als een gemeene Lants Eegeeringhe wel sonde
»vereischen, maer stricter, ende van 12 personen, doch sonder
«etfect.quot; Eerst twintig jaren daarna, maakt genoemde Staatsnian
gewag van de oprigting van het Collegie , dat sedert 20 Julij 1644
den titel heeft gevoerd van Gedeputeerde Staten van Gelderland.
Iu Schrassert Codex Gelro-Zutphanicus II. p. 187 vinden wij,
dat door den Stadhouder Peedeeik Hendrik in 1644 het staats-
hesluit is uitgevaardigd , „dat de subdivisie , die onder de Quartieren
«is geweest gecesseert heeft van den jare 1643 ende dat alle de lasten
»ea middelen van \'t ¥urstendom Gelre ende Graafschap Zutphen
«sedert den voorsz. dage gemeen sijn geweest ende voortaen altijd
»gemeen sullen blijven. Dat de selvige gemeene middelen oock iu \'t
«gemeen sullen werden geadministreert en dienvolgende die drie
De werkzaamlieden van de Gedeputeerde Staten waren:
het toezigt op de eeredienst en het onderwijs, waar-
onder begrepen werd het beheer over de geestelijke
goederen, zoo van kloosters als van pastorijen; de zorg
dat de ordonnantiën over stads-, lands-, water- en dijk-
regten behoorlijk wierden nageleefd, alsmede op het
onderhouden van eene goede krijgstucht, het tegengaan
van alle onnoodige inlegeringen en doortogten van
troepen; zij hadden daarop te letten dat oproer, verraad,
muiterij en muntschennis behoorlijk wierden gestraft;
echter moesten zij de regtspraak over deze misdrijven
aan den bevoegden regter laten. Vervolgens hadden
zij het bestier en de regtsmagt over de middelen waar-
onder gerekend werden het houden der verpachtingen.
„Collegieu van Gedeputeerden van de drie respective Quartieren sampt
„die Gedeputeerden daerin sittende met haere OiEcieren van nu afF
«sullen sijn ende voortaen altijt blijven geeombineert in een Collegie,
„gelijck wij deselvige uyt onse voorverliaelde macht ende anthoriteit
„ten eeuwighen dagen midts desen andermael in een Collegie com-
„bineren.quot; In de Instructie van Januarij 1626 op de gemeene
Landsregeringe en finanoie Sehrassert II. 166 was reeds hetzelfde
bepaald.
Uit het voorgaande zoude men dus moeten opmaken, dat de ver-
gaderingen van de vier of zes Gedeputeerden in de verschillende
kwartieren sedert 1644 niet hebben plaats gehad. Het tegendeel is
echter waar, zooals duidelijk is uit Sehrassert I, voce appellen en
finantie. Zie verder Pestel en Tegenwoordige staat.
liet toezigt op ontvangers en rentmeesters, het doen
van verslag van den staat der hnantiën aan de
Staten quot;) enz.
In andere gewesten hadden Gedeputeerden meestal
eene souvereine magt hij afwezigheid der Staten, deze
werd echter in Gelderland door het provintiale Hof
uitgeoefend. Zij mogten b. v. geene kwijtschelding van
straf geven of andere beneficiën verleenen, noch zich
het regt over vrede, oorlog, munt en dergelijke regaliën
aanmatigen 2).
Alle geschillen over de middelen werden in de steden
door de overheden beslecht en kwamen op het platte
land aan den Officier, die de meest nabij zijnde Edelen,
daarover ter beslissing moest zamenroepen. Bij appel
werden deze vonnissen aan de Gedeputeerden onder-
worpen®). Dit is echter in 1675 in zooverre veranderd.
1)nbsp;Instructie op de gemeene Landsregering en Finaneie. Soirassert
II. 166. — Specimen de judiciis Gelricis antiqui et medü aevi. —
P. G. van Lijnden (van Hemmen) Utrecht 1781. p. 58.
2)nbsp;Schrassert I. 68. Voce Beneflcien. II. p. 176.
3)nbsp;Instructie over de middelen. Schrassert II. 175.
Alle questien and geschillen tusschen partijen geresen ter oorsaecken
van die gemeijne middelen, und wat daeraen kleeft, sullen in die
steden staen tot kennisse und judicatuur van de magistraten derselver,
und over \'t platte Land sullen die gebreken in dit stuclc voorvallende
eerst koemen aen den Ofiacier, die die naeste gesetene Jonckeren
daerop tot kosten van ongelijoken sal hebben te verschrijven off aen
dat sedert dien tijd de geschillen over de middelen
in eersten aanleg bij het Collegie beregt werden\').
Van hunne uitspraken daarentegen viel geen hooger
beroep, doch schijnt men in sommige gevallen aan de
Staten revisie te hebben kunnen verzoeken. Organieke
reglementen over dit onderwerp zijn ons echter niet
voorgekomen
Om het hier aangevoerde over de wijze van procederen
met een voorbeeld uit de praktijk te staven, hebben
wij het niet overbodig geacht, eene proeve uit de
vroegere administrative regtspraak te dezer plaats op
te nemen.
// In zaken van gepleegde excessen, violentien en
,/ mesuses, ter occasie dat zeekeren Hakmen Leemktjijl,
in de Heerlijkheid Keppel in dato den 4 Sept. 1768
// in flagranti delicto op smokkelarije van gebrande
// Wateren geattrapeert en gearresteert was voor de
„ Heeren Gedeputeerde Staten des Graafschaps Zutphen,
die Geriehten, umb te sien off se parthijen in vruntschap sullen
kunnen vergelijcken of anders bij sommaire kennisse in der saecken
recht te spreken, daerthoe se bij desen gelast ende geauthoriseert
worden.
1) Reglement op de regering van Willem III.
3) Groot Gelders Placaetboek II. 640.
Resolutie der Staten van 33 April 1698.
3) Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken. V. 754,
-ocr page 45-n ongedecideert hangende tusschen Mr, Schomakeu als
„ Advocaat Tiscaal van dezer Graafschaps Financiën,
ratione officii en in dezen door hun Edele Mögenden
,/ speciaal geauthoriseert, Impetrant en Klager ter
„ eenre en Hendrik. Bisschop dienende als ruiter in
„het regiment Cavallerije van den Lt. Generaal de
,/ Eamars , gedaagde en beklaagde ter andere zijde:
,/Gesien, gelezen, geexamineerd de requeste van citatie,
,f voorts den eisch en aanspraak met de daarbij ge-
voegde documenten en bewijzen, door den Klager
„ respective op den 10 Eebruarij en 4 April dezes
//jaars 1769 overgegeven en daarop door denzelven
// erholdene eerste proclama op den 6 April vervolgens
,/reces op den 4 Julij 1769 door den gedaagden inge-
//diend, waarop aan denzelven, na gedane praeliminaire
„ consignatie van het duplum, tot purge van dat ergane
// proclama visie en examinatie van de aanspraken en
//documenten, daarbij geappliceerd, beneffens een ter-
// mijn van zes weken, tot zijner defensie is toegestaan:
n En eindelijk mede het request van volkomene sub-
//missie, met die daarbij gevoegde twee Attesten door
// den gedaagden op den 14 Sept. laatstleden overge-
n geven : Hebben H. E. M. geleitet zijnde op alles,
// waarop in dezen te letten stonde, en speciaal mede
// op de vrijwillige submissie van den beklaagden, doende
//regt, verstaan, dat de Gedaagde en beklaagde over
u die gepleegde excessen, violentien en mesuses (nadat
//bij, in presentie van de Pagters van dezer Graafscliaps
,/ Monopolie, eene formele af bede zal gedaan en hun
„Edele Mögenden voor deze zoo zeer gemitigeerde
// sententie bedankt hebben) in detentie zal gebragt en
// aldaar geduurende den tijd van agt dagen, alleen
,/ met water en brood onderhouden worden:
// Daartoe denzelven, alsmede in de kosten en misen
// van eTustitie, ter taxatie en moderatie van H. E. M.
// bij dezem condemnerende,
// Aldus gearresteerd den 4 en gepronuntieerd ter
,/kamere binnen Zutphen den 18 Oct. 1769,/\' \')
Met eene enkele aanmerking over het Hof van
Gelderland, meenen wij dit hoofdstuk te kunnen ein-
digen. Dit Collegie, dat zoowel van administrative
als judiciele zaken quot;) kennis nam, moest evenwel alles
1)nbsp;Het blijkt dus, dat zoowel burger als militair, wegens misdrijf
in finantie-zaken voor de Gedeputeerden te regt stonden. Deze be-
paling bestaat in den tegenwoordigen tijd nog in zooverre , dat bij
misdaden en overtredingen betreffende \'s Lands middelen en impositien
de militairen aan den burgerlijken regter onderworpen blijven, Crim.
Wetb. voor Let krijgsvolk te lande. Artikel 13.
2)nbsp;Hierop bestonden echter eenige uitzonderingen b. v. de jagt had
hare eigene jurisdictie: verder de dijkzaken werden in het laatste
ressort door het Collegie der vier dijkstoelen beslist enz. Schrassert
I. 45. I. 245.
wat tot de finantien behoorde, naar de Gedeputeerde
Staten verwijzen. Het besliste dus eerst of eene zaak
onder die rubriek moest gerangschikt worden, om die
alsdan aan den bevoegden regter over te laten.
Het zal wel geen betoog behoeven, dat de magt van
het Hof daardoor niet zelden op het gebied van Ge-
deputeerde Staten ingreep, doch aangezien er van de
vonnissen van eerstgenoemd Collegie appel viel, komen
ons verscheidene uitspraken der Staten voor, waarin
deze als opperste regters de bevoegdheid der beide
Collegien regelden.
1) Besluiten der Staten. Zie placaetboek III. 2. plaeaetb. II. 579.
placaetb. II. 451, III. 197.
Schrassert I. 183 voce finaneie. Quaestie over het geeven van
kondschap wegens een saeck aan appel subject L. R. 3 November 1719.
Ymand bij een particulier contract tredende in de maatschappij
eener pagt is sakken saeck niet financieel; maer subject aen de
ordinaire jurisdictie en appel L. R. den 8 April 1718.
EEGTSMAGT DER GEDEPUTEERDE STATEN IN
UTRECHT VOOB 1796.
Niet voordat wij ook in dit Gewest de regering,
door de afzwering van Philips II, in handen van de
Staten des Lands zien teruggekeerd, ») kuunen wij
van de oprigting der Gedeputeerde Staten gewag
maken. Alvorens ter beschouwing van dat Collegie
overtegaan, veroorlove men ons eene korte opmerking
over de Staten zelve.
1) De oudste regering van dit Gewest berustte bij de Bisschoppen,
maar allengs hebben de Edelen en de Steden, voornamelijk in de
14e en ISe eeuw, meer magt gekregen door herhaalde oorlogen,
waarin de Bisschoppen gewikkeld waren. Wij vinden zelfs sommige\'
landbrieven van den Bisschop met de goedkeuring der Edelen en
Steden bekrachtigd. Doch toen in 15S8 het wereldlijk gezag in
Utrecht aan Kaeei V was afgestaan , hebben de Staten hunne magt
verloren. Zie Tegenwoordige staat van Utrecht I. 159.
In de overige provinciën der Nederlandsclie repu-
bliek was dat ligchaam uit twee leden, namelijk
Eidderschap en Steden, zamengesteld, maar in Utrecht
komt er bij, als overblijfsel der oude regering, de
vertegenwoordiging der Geestelijkheid.
Zij bekleedde de eerste plaats in de vergadering
der Staten en bestond uit de Geeligeerden of ge-
kozenen uit de Kanoniken der vijf Kapittelen van de
Stad. Het tweede lid in die vergadering maakten de
afgevaardigden der Eidderschap uit, evenals de Gees-
telijke stand, ten getale van zes gekozen. Indien de
omstandigheden het vorderden, konden er ook meer
leden afgevaardigd worden. In de derde plaats komen
de vertegenwoordigers der Stad Utrecht, ten getale
van twintig en drie of vier uit de steden Amersfoort,
Ehenen, Wijk bij Duurstede en Montfoort. \')
Wegens de behoefte aan een Collegie, dat bij af-
wezigheid der Staten de dagelijksche regeringszaken
kon behandelen, werden uit hun midden negen personen
gekozen, onder den naam van Gedeputeerde Staten.
1) Er waren in Utrecht vijf collegiale Kerken, namelijk de
Domkerk, die van St. Salvator, die van St. Pieter, die van St. Jan
en van St. Maria. Aan de collegien der Kanoniken van deze kerken
stond vroeger de keuze van den Bisschop. Uit deze Kapittelen werden
eenige leden afgevaardigd tot het algemeen kapittel, waaruit wederom
de gecommitteerden in de Staten-vergadering werden gekozen.
Zij zijn naderhand met drie leden \') vermeerderd en
bestonden uit vier afgevaardigden uit de Geeligeerden
der Kapittelen, vier uit de Ridderschap en vier uit
de Steden. Evenwel is het niet zeker, of in het
begin van de oprigting, het eerste lid der Staten wel
in het Collegie vertegenwoordigd is geweest, wegens
de tegenkanting der Geestelijkheid, afkeerig van het
teekenen der Unie, doch ons bestek gedoogt niet
hierover uit te weiden.
Het Collegie der Gedeputeerden was belast met de
beschrijving der Staten en met de uitvoering hunner
besluiten. Het nam van alle voorvallende zaken
kennis, doch kon bij gewigtige aangelegenheden alleen
een adviserend gevoelen uitbrengen; daarentegen deed
het eene beslissende uitspraak in zaken van minder
aanbelang, onder den last nogthans, dat hunne reso-
lutien in een daartoe bestemd register moesten opge-
teekend worden, ten einde de Staten op den Landdag
inzage zouden kunnen nemen van alles wat door het
Collegie verrigt was.
Aan de Gedeputeerden was de kennisneming der
1)nbsp;Dit geschiedde bij arbitrale uitspraak van den Raad van State
6 Junij 1610.
2)nbsp;Pestel. Commentarii de republica batava. p. 811. Tegenw.
Staat. p. 338.
Policie, zoowel als die der Justitie ontzegd, voor zoo-
verre die de Staten en het Gemeene land niet aan-
gingen \').
Daarentegen was hun het bestier en de regtsmagt
over de middelen opgedragen. Hiertoe behoorde het
invorderen der belastingen, het opnemen der rekening
en verantwoording van de ontvangers, pachters en an-
deren ; het toezigt over het verpachten der tienden, enz.
Sommige overheden konden zij in hun ambt schorsen
en beboeten De geschillen over \'s Lands belastingen
werden door het Collegie der Gedeputeerden beregt en
moesten door den Procureur-generaal nomine officii bepleit
worden. Zij beslisten in eersten aanleg de geschillen
het platte land betreffende, die der steden daaren-
tegen in appel.
Van hunne vonnissen kon men zich beroepen op de
Staten, alwaar de zaak op nieuw in eene vergadering
met open deuren bepleit werd.
1)nbsp;Instructie van 10 en 11 Julij 1593 en ampliatie 4 Maart 1686.
1\'Iacaatboelc van van de Water. I. p. 321. art. XII. „maar znllen
deselve renvoijeren aan de Ordinaris justitie , ofte die van den hove
van Utrecht.quot;
2)nbsp;Onder anderen de Schouten. Zie Placaatboek II. p. 458,
459 , 461.
S) Placaatboek I. p. 826. — Pestel. Commentarii de republica
hatava. p., 316. ~ Tegenwoordige Staat, p. 238—245.
De judicatuur over de Jagt was na eerst bij het
Hof of bij de Scliepenbanken te zijn geweest, tot aan
1667 aan de Gedeputeerde Staten toevertrouwd, doch
is vervolgens in de tijden, dat ook weder dit gewest
door eenen Stadhouder werd bestuurd , bij een afzon-
derlijk Jagtgerigt gekomen. Van 1702 tot 1749
hadden de Gedeputeerden er op nieuw de regtsmagt
over: na dien tijd heeft evenwel het Collegie uit den
Lieutenant-Opperhoutvester en vijf Eaden bestaande, de
regtsmagt daarover in het laatste ressort gehad.
De overtreders werden zonder onderscheid van stand
of beroep door den Houtvester gecalangeerd en door
hem verwezen naar de Gedeputeerden. Hij moest naar
omstandigheden, hetzij civiel, hetzij crimineel, den
overtreder voor de vergadering van het Collegie dagen.
Echter kon men ten overstaan van Gecommitteerden uit
genoemde vergadering in sommige gevallen over het
jagtdelict met den Houtvester in compositie treden. \')
Omstreeks denzelfden tijd als de Jagt, zijn ook de
bekeuringen, die door de Maarschalken, wegens het
1)nbsp;PJacaatboek II. 393 , 395 , 403, 424 , 425. Vergelijk nog
wegens dit composeren , de wet van 11 Julij 1814 op de jagt.
2)nbsp;Het ambt der Maarschalken, bestond in de handhaving der
rust en veiligheid ten platten lande. Men kan dit ambt vergelijken
met dat der drosten en met dat der tegenwoordige leden van het
overtreden der ordonnantiën op het rundvee gedaan
werden, ter beregting van Gedeputeerden gehragt. \')
Zij regelden verder de conflicten van jurisdictie
tusschen de verschillende administrative en regterlijke
overheden; zelfs kunnen wij het Hof van Utrecht
als aan hunne magt ondergeschikt rekenen. Van de
gewijsden van dit regteilijk Collegie viel echter geen
appel, men kon alleen bij de Staten of hunne Gede-
puteerden, revisie verzoeken. In geval dit verzoek
binnen den daartoe vereischten tijd gedaan en toege-
staan was, benoemden de Gedeputeerden vijf regtsge-
leerden, die met twee leden van het Hof het gewijsde
herzagen.
openbaar ministerie. Zij waren vier in getal, in elk kwartier een.
(Eemland , het Nederkwartier, het Overkwartier en het land van
Montfoort.)
1) Placaatb. I. 64.9.
3) Placaatboek II. 1030.
8) Placaatboek II. 1125—1130. p. 958, 1025. I. 823.
In het verslag aangaande de archieven der provincie door Dr.
P. J. Vermeulen. Utrecht 1850, p. 32 teekent de schrijver aan,
dat de sententien van Gedeputeerde Staten aanwezig zijn in het
archief. Zij betreffen meestal de geschillen tusschen de pachters van
\'s lands imposten of ongelden en de belastingschuldigen.
REGTSMAGT DER GECOMMITTEERDE RADEN
IN HOLLAND EN WEST-ERIESLAND
VOOR 1795.
Na de afschudding der Spaansche heerschappij,
werd het oppergezag over Holland en West-Eriesland
door de afgevaardigden der Ridderschap en Steden uit-
geoefend, terwijl de dagelijksche regering aan een\'
Raad was opgedragen, waarvan Willem I het hoofd
en eigenlijk de ziel was. Doch na den moord van
den grondlegger van Neêrlands vrijheid, werden deze
Raden afgeschaft en hunne werkzaamheden aan de
Gecommitteerde Raden of Gedeputeerden uit de Staten
opgedragen. \')
1) staatkundige geschriften van Mr. Simon van Slingelandt.
De naamlooze schrijver der remarques op de SiaatJcundige ge-
schriften van Slingelandt, is evenwel een ander gevoelen omtrent
den oorsprong der Gecommitteerde Kaden toegedaan. Zie p. 90.
Wegens het uitgestrekt grondgebied der Provincie,
was dit Collegie in twee deelen gesplitst, namelijk in
dat van het Noorder- en het Zuiderkwartier.
Men zal ligtelijk begrijpen, dat de punten van
verschil in de regtsmagt dezer Collegien van te weinig
aanbelang zijn, dan dat wij ons niet tot het onderzoek
van een van beide zouden bepalen. Tot onderwerp
van dit hoofdstuk hebben wij derhalve het Zuider-
kwartier gekozen.
Het Collegie der Gecommitteerde Eaden, hield zijne
zittingen in ^s Gravenhage en bestond uit negen leden
benevens den Advocaat, later Raadpensionaris van
Holland, die verpligt was de vergaderingen bij te
wonen.
Hunne werkzaamheden kan men vergelijken met die
van den Raad van State, welke als het ware het
Collegie der Gecommitteerde Raden van de Vereenigde
Nederlanden was.
De verschillende Instructiën voet voor voet na te
gaan van het Collegie, waarvan wij de regtsmagt in
1)nbsp;In de tijden, dat Holland eenen Stadhouder had, zat deze in
liet Collegie voor. Vandaar, dat men somtijds gemeld vindt, dat
liet uit tien leden bestond.
2)nbsp;Zie Mr. Thijmon Boeij. Woordentolk der voornaamste en
andere ondnitsehe woorden. Voce. Gecommitteerde Raden.
Tegenwoordige Staat. XIV. 165.
-ocr page 56-dit hoofdstuk schetsen, zoude ons in eene gedurige
herhaling doen vervallen, welke wij zooveel mogelijk
wenschen te vermijden, aangezien de overeenkomst der
bevoegdheid van Gedeputeerde Staten in de onder-
scheidene Gewesten der Republiek ons misschien reeds
de beschuldiging van langdradigheid heeft op den hals
gehaald. Wij bepalen ons tot de Instructie van 1670
om daarin het aandeel van Gecommitteerde Raden in
de regering te zien.
Zij waren belast met de uitvoering der besluiten van
de vergadering der Staten; het onderhouden der vrij-
heden, privilegiën en gewoonten van het land; — in
zaken tot den oorlog betrekking hebbende, hadden zij
het toezigt op de vestingwerken , de monstering en
het onderhoud van het krijgsvolk, de tuighuizen enz.
Zij moesten voorts bij praeventie vonnissen degenen,
die verraad, muiterij, oproer, muntschennis en ver-
valsching gepleegd hadden en \'s Lands amunitie en
andere krijgsbehoeften hadden verduisterd.
Ten opzigte der middelen hadden , zij regtspraak in
1)nbsp;Groot Plaoaatboek. III. 92. Tegenwoordige Staat. XIV. 167.
2)nbsp;De eerste instructie voor Gecommitteerde Eaden werd vastgesteld
op 13 October 1884. Door de tweede instructie van 17 Pebruarij
1590 werd het Collegie ingerigt op den voet, waarop het tot aau
de omwenteling in stand bleef.
alle geschillen over de heffing van inkomsten, contri-
butiën en omslagen, die door de Staten tot het voldoen
hunner lasten en opbrengsten waren uitgeschreven.
Verder het bestier van alle middelen en inkomsten als
ook het beheer der geestelijke goederen.
De wijze waarop door het Collegie in bovengemelde
gedingen werd regtgesproken , is in 1660 nader door
de Staten voorgeschreven De zaken, welke voor
hen werden gebragt, moesten bij geschrifte door procu-
reurs onderteekend en geregistreerd ter secretary worden
ingediend; zoowel de eischer {impetrant) als de gedaagde
werden behoorlijk opgeroepen om op de teregtzitting in
persoon te verschijnen, of zich door eenen procureur te
doen vertegenwoordigen.
Aan beide partijen was het geoorloofd, hare zaak door
advocaten te doen verdedigen. Van de vonnissen der
Gecommitteerde Eaden was geen hooger beroep, doch
men kon bij de Staten revisie verzoeken, die in geval
dit werd toegestaan, uit hun midden vijf leden be-
noemden om met een gelijk getal uit dè Gecommit-
teerden het vonnis te herzien.
De regtsgedingen over de Middelen kwamen in
J) Placaatboek II, 1122.
-ocr page 58-eersten aanleg voor de Gecommitteerdenof werden
gebragt voor de Schepenen uit de steden, als hunne ge-
volmagtigden. Weigerden de Schepenen binnen veertien
dagen regt te spreken, zoo werd hun door Gecommit-
teerden nogmaals veertien dagen toegestaan. Doch na
verloop hiervan, moesten de processtukken weder aan
partijen ter hand gesteld worden, die deze alsdan bij
Gecommitteerde Eaden inleverden.
Van de vonnissen der Schepenen kon men bij Ge-
committeerden reformatie verzoeken 2).
De invloed van het Collegie, dat wij beschrijven, op
de arresten van het Hof van Justitie, door middel van
een verzoek om revisie of anderzins, had hier niet
zooals in andere provinciën, plaats ; want men had in
dit gewest een regterlijk Collegie, dat boven het pro-
vinciale Hof stond, namelijk den Hoogen Eaad van
Holland, Zeeland en West-Friesland. Bij dezen Eaad
werden de gewijsden van het Hof in appel behandeld
en in het laatste ressort beslist.
1)nbsp;Tegenwoordige Staat. XIV. 176. Mr. Thymon Boeij. Voce
Gecommitteerde Kaden.
2)nbsp;Groot Placaatboek. II. 1126.
Zie de dissertatie van C. A. J. Beelaeets van Blokland.
Historia Collegii Consiliariornm Commissorum in Hollandia et West-
Frisia.
Daarentegen was aan de regtsmagt van het Hof en
van den Hoogen Eaad, de kennisneming van zaken van
Policie ontzegd, welke uit kracht der staats-resolutie
van 10 September 1591 bij de stedelijke overheid,
hetzij administrative, hetzij regterlijke , of wel bij
Gecommitteerde Eaden behoorden
Doch welke zaken rekende men tot de Policie, welke
tot de Justitie ? In eene resolutie der Staten van
12 Julij 1674 vinden wij deze poging om tot de op-
lossing van de vraag te geraken :
,/ Ende ten eynde gemelte Hoven (Hof en Hooge Eaad)
//aen de eene zijde niet zouden mogen pretenderen
,/kennisse te nemen van eenige politycke zaeken onder
„ pretext, dat die zouden specteren, tot de justitie of
// dat wederom zaeken van justitie, aen gemelde Hoven
//niet zouden moge worden onttrokken onder pretext,
!, dat die polityck zouden wesen: Is goed gevonden en
u geresolveert, dat door de Heeren van de Eidderschap
n en de andere haer Edele Groot Mogende Gecommit-
Vteerden, hier bevorens iterativelijck over de zaeken
// van Justitie gebesoigneert hebbende, nader overleidt
1) Zie hierover J. D. Meijer. Esprit, origine et progrès des
Institutions Judiciaires des principaux pays de l\'Europe. Tom IV
221--224.
-ocr page 60-,/ ende overwogen, mitsgaders de vergaderingli van
V advyze gedient zal worden, wat zaeken geconsidereert
,/ende gehouden zullen werden te specteren tot de
,/ Policie ofte tot de Justitie, n \')
Echter is nooit door eene wet uitgemaakt, welke
zaken tot de Justitie en welke tot de PoUcie be-
hoorden ä).
Het zal wel geen betoog behoeven, dat de conflicten,
die hierover rezen, zonder einde waren. Het eenige
staatsligchaam, nu boven alle partijen verheven, waren
de Staten van Holland en West-Eriesland, die alleen
de geschillen konden beslechten. Het was dan tot
1)nbsp;Oorlogh der Advocaten, p. SlO.
2)nbsp;Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken. 1768. p. 814.
Mr. Thtmon Boeij. Voce Hof van Holland. Alles bepaalde zich
dus tot bijzondere wetten, welke wij echter gemeend hebben in ons
betoog onvermeld te moeten laten. Maar niet overbodig scheen het
eenige besluiten der Staten dienaangaande hier op te nemen. Resolutie
29 April 1S89. „Het Hof neemt geen kennis over militaire zaken,
„ hoewel velen om hunne crediteuren te bedriegen , hen looslijk in ds
„ krijgsdienst gevende gelast is, dat alle soldaten ter eerste instantie
„ voor het Hof mogen betrokken worden. Van Ztjrck. Codex
„ Batavus § XXXIII. Hof. Geen fraudateurs kunnen ter eerste
„ instantie voor Gecommitteerde Raden komen, maar wel Pagters
II van verscheidene districten malkander willende actioneren.quot; $ XIV.
Gemaal.
Resolutie Februarij 1709 , waarbij is vastgesteld «dat de beheering
■ „ wegens het pagters-comptoir soude gelaaten worden aan Gecom-
„ mitteerde Raden en van het verdere aan \'t Geregt. quot;
hen, dat zoowel het Hof als de Gecommitteerde ßadeu
zich herhaaldelijk moesten wenden \').
De heide Collegiën der Gecommitteerde Eaden in
het Noorder en Znider Kwartier, kwamen jaarlijks bijeen
om met eenige leden, die uit de Staten afgevaardigd
werden, over de handhaving der algemeene middelen,
het redres der finantiën en andere daartoe betrekkelijke
zaken te raadplegen
1)nbsp;Versclieidene moeijelijke vragen hebben zich onder anderen op-
gedaan over de politieke uitzettingen van burgers. Zie Nederlandsche
jaarboeken. 1768. pag. 769—830. Jaarboekje van de regterlijke
Magt voor 1840. Eene verhandeling van Mr. G. W. Veeede,
2)nbsp;Groot Placaatboek. VII. 57.
-ocr page 62-REGTSMAGT DER GECOMMITTEERDE RADEN
IN ZEELAND VOOü 1795.
Voor de oprigting van het Collegie, dat ons te
behandelen overblijft, vindt men gewag gemaakt van
Gouverneur en Raden, die in dit Gewest oorspronkelijk
met het krijgswezen waren belast en onder het be-
wind van Willem I, eene zeer uitgebreide magt uit-
oefenden. Zelfs zoo dat zij somtijds in rang boven
de Staten vermeld worden. Hoofdzakelijk door toedoen
van de stad Middelburg, werden zij in 1578 vervangen
door de Gecommitteerde Raden.
1) Geschreven register der notulen van de Ed. Mog. Heeren Staten
van Zeeland van 1577—1690 voce Gecommitteerde Eaden. Dit werk
is mij uit de bibliotheek van den hoogkeraar de Geer ten gebruike
afgestaan.
Historie van de Satisfactie der Stad Goes (van de Spiegei,)
1777. pag. 91—98, p. 339. Instructie voor Gouverneur en Eaden
van 2 Maart 1574 en 22 Sept. 1576.
Dit Collegie bestond uit eenen Gecommitteerde,
namens den Eersten Edele van Zeeland, die de plaats
der Eidderscbap bekleedde en uit zes afgevaardigden
der stemhebbende Steden.
Gedurende de stadhouderlooze regering na den dood
van Willem III, zijn er in het geheel slechts zes
Gecommitteerden geweest, aangezien in Zeeland in dat
tijdperk de waardigheid van Eerste Edele onvervuld
is gebleven.
Somtijds werden de Gecommitteerden levenslang
aangesteld, nu en dan echter voor eenen tijd, doch
zij konden steeds door de Steden gerevoceert worden.
Sedert 1674 hebben zij zitting gekregen in de ver-
gadering der Staten; bij hunne verkiezing was het
een vereischte aan dat ligchaam welgevallig te zijn. i)
Bij afwezigheid der Staten berustte bij de Gecom-
mitteerde Eaden de Souvereine Magt, welke hun vooral
uit de staatkundige vrees eenen Stadhouder daarmede
te bekleeden, schijnt opgedragen te zijn. 2) Hunne
werkzaamheden bestonden in de uitvoering der bevelen
en resolutien van de Staten, bij gewigtige aangelegen-
1)nbsp;Tegeawoordige Staat van Zeeland. XIX. p. 74 en Geschreven
Register der Notulen.
2)nbsp;Het leven van quot;Wilibm I (door de Beaufort) III. XII. 741.
-ocr page 64-heden en als zij het noodig oordeelden, moesten zij
dat ligchaam zamenroepen. Tevens konden buiten
beschrijving van Gecommitteerden, geene zaken aan
de Staten voorgesteld worden.
Het zal wel onnoodig zijn hier op te merken, hoe
dit al ligt tot misbruik van gezag moest leiden en de
Staten ten gevolge van die zonderlinge opdragt van
het initiatief aan den leiband der Gecommitteerden liepen.
Op voorstel van Middelburg is in 1675 hun magt dan
ook hieromtrent gebreideld door eene resolutie, welke
ieder lid der Staten het regt voorbehield om aan de
Gecommitteerden zoodanige punten van beschrijving op
te dragen, als hem zoude goeddunken. -)
Verder hadden zij het toezigt over de Godsdienst,
het dagelijksch beleid der zaken van Regering en der
Militie. Tot het laatste behoorden de monstering van
het krijgsvolk, het houden va,n lijsten der officieren,
die door de Staten werden aangesteld, het geven van
patenten voor het doortrekken van troepen, enz. Met
1) Notulen (resolutie van 14 Oct. 1583.) v. d. Spiegei. p. 359.
8) Notulen, p. 10.
3)nbsp;Zie vertoog van den kerkeraad der Stad Goes aan de Gecom-
mitteerde Raden 14 Mei 1727. In de Juridique Observatien van
johan kü Maueegkault. p. 39.
4)nbsp;Tegenwoordige Staat. XIX. 76,
-ocr page 65-uitzondering van de aanstelling van Pensionaris, Secre-
taris en Penningmeester, liadden zij de benoeming tot
alle ambten.
De finantiën stonden geheel onder hun beheer met
inbegrip der Eegtsmagt. Doch het was hun verboden
nieuwe belastingen te heffen, traktementen te ver-
hoogen, inschulden kwijt te schelden aan het land
toekomende, het uitgeven in erfpacht en het verkoopen
van \'s Lands goederen, hetgeen aan de Staten was
verbleven. \')
Hunne regtspraak schijnt zich bepaald te hebben
tot de geschillen over de consumptie, over de belas-
tingen ter zake van oorlog en tot de verbeurdverklaring
van goederen.
Deze zaken werden in eersten aanleg door de regt-
banken der Schepenen in de Steden en daarna bij het
Collegie van Gecommitteerde Eaden behandeld. 2) Er
viel van hunne vonnissen geen appel bij de Staten,
dooh men schijnt, evenals in vorige hoofdstukken ge-
zegd is, revisie er van te hebben kunnen verzoeken.
Gedurende een korten tijd hebben zij de Eegtsmagt
1)nbsp;Notulen en Tegenwoordige Staat.
2)nbsp;Geschreven register der notulen. Voce judicature.
3)nbsp;Pestel. — Commentarii de republica Batava. p, 300.
-ocr page 66-over de leenen gehad, welke voorheen bij den Burg-
graaf en Leenmannen van Zeeland behandeld werden,
en later aan het Hof van Holland en Zeeland zijn
gekomen. \')
Behalve het zoo even gemelde waren, bij eene
merkwaardige uitzondering sedert 1597 aan de Gecom-
mitteerde Eaden, in hunne betrekking van Raden der
Admiraliteit, tevens de Zeezaken opgedragen. Met
eene beknopte beschouwing van hunne regtsmagt als
zoodanig, zullen wij dit hoofdstuk eindigen.
Het Collegie der Admiraliteit in Zeeland \') bestond
uit de Gecommitteerde Raden van dat gewest, benevens
uit drie afgevaardigden uit Amsterdam, Utrecht en de
steden Dordrecht, Delft en Rotterdam (de drie laatste
zonden om de zeven jaren beurtelings eenen afgevaar-
digde). Verder uit een Luitenant-Admiraal, een Vice-
Admiraal, een Schout-bij-nacht en zeven Kapiteins.
3) Tegenwoordige Staat XIX. 79.
1) De collégien der Admiraliteit waren vijf in getal lo Let collegie
op de Maas te Kotterdam , 2o te Amsterdam, 2o in Zeeland, 4o in
West-Friesland en het Noorderkwartier, 5» in Friesland te Harlino\'en.
Instructiën voor de collégien der Admiraliteit 13 Aumstus 1597.
Gedurende de regering van Kaeel V waren de zaken der Admi-
raliteit aan Gouverneurs en Eaden opgedragen. Vandaar eene natuurlijke
reden, waarom in dit gewest, bij afwijking van hetgeen overal elders
plaats greep, de Gecommitteerde Raden zich in dit gezag hebben weten
te handhaven.
De stad Middelburg beeft berbaaldelijk getracht,
den Gecommitteerde Raden dit ambt te ontnemen en
daarmede een afzonderlijk Collegie te bekleeden, doch
de andere steden hebben hier geen genoegen in ge-
nomen, en het is dus tot aan de omwenteling van 1795
op denzelfden voet blijven bestaan.
De regtsmagt van het Collegie bevatte A.Qjudicatwe
over convoijen en licenten, en de geschillen over prijs
en buit.
Yan de vonnissen hierover geveld kon men in revisie
komen. Hiertoe werd vereischt zich binnen vier maanden
na de uitspraak met een verzoek te wenden tot de
Staten-Generaal en eene som van twee honderd guldens
te storten voor het geval, dat de revisie werd ge-
weigerd , of om de reiskosten der reviseurs te betalen.
Werd het verzoek toegestaan, zoo benoemden hunne
Hoog Mögenden acht personen tot adjuncten, die met
zeven Gecommitteerde Raden het vonnis herzagen.
In sommige gevallen werd dit getal leden zelfs niet
eens gevorderd; onder anderen, niet voor revisie van
het arrest over prijsgemaakte schepen
1) Register der notulen van Zeeland; voce, Gecommitteerde Eaden,
Admiraliteit Collegien, judicature, enz. Groot Placaatboek van Holland,
en West-rriesland ITI. 1240. V. 309. Mr., J. C. db Jonge.
Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen. 1833. \'I. 283.
BRABANT EN DE LANDEN VAN OVERMAZE.
Deze behooiden tot de dusgenaamde Qenemliteits-
landen en waren grootelijks met de wapenen bemagtigd.
Zij werden bijgevolg als wingewesten der Eepubliek
van de Yereenigde Nederlanden behandeld en zonden
daarom geene Afgevaardigden, als stemhebbende leden,
ter Staten-Generaal of in den Eaad van State.
Wel verre, dat deze provinciën door hunne Afge-
vaardigden, of Gedeputeerde Staten bestuurd werden,
waren het de Staten-Generaal, die hier de plaats be-
kleedden van de Collegiën, welke wij in de andere
Gewesten aan het hoofd geplaatst zagen.
Wat de criminele en civiele Justitie betrof, deze
Avas toevertrouwd aan een in \'s Gravenhage gevestigd
Wij hebben bij gemis aan meerdere bijzonderheden geheel gezwegen
van de regtsmagt, die aan de Gecommitteerden somtijds hi^ delegatie
werd opgedragen ; wij vonden daaromtrent slechts dit aangestipt:
„ Gecommitteerde Raden in eas crimineel, Regters over een commies
„tot Lille en den Rentmeester Bewesten-Schelde aanklager 15 Feb.
„1641. Middelburg en Veere difficuUeren, willen de zaak aan het
„Hof gebragt hebben 16 dito. De vier Leeden persisteren. Middelburg
„ protesteert 1 Maart. Werd echter geconcludeert jegens de advijzen
„ van de drie andere leden. enz. «
Hof, iiaiiielijk de Eaad en Leenhove van Brabant en
Overmaze; de administrative Eegtsmagt daarentegen,
in zake van finantiën, aan den Eaad van State.
Hoewel dat magtig en luisterrijk Collegie, bijna
gebeel in dit opzigt, de taak onzer Gedeputeerde
Staten of Gecommitteerde Eaden vervulde, zal men
onze zienswijze, naar wij vertrouwen, billijken, zoo
wij ons van eene opzettelijke beschouwing dier regt-
spraak onthouden. \')
1) Zie voorbeeldea van conflicten van jurisdictie in de jaren 1715,
1763 en 1763 tusschen den Kaad van State en het Leenhof van
Brabant gerezen, vermeld, in de diss. van J. J. F. de Jong van
Beek en Bonk. Utrecht 1857, over de geschiedenis van den Kaad
en Leenhove van Braband en de landen van Overmaze. p. 91.
DE REGTSMAGT DER GEDEPUTEERDEN NA DE
OMWENTELING VAN 1795 TOT AAN DE
INLIJVING IN FRANKRIJK.
Het gebouw der Staatsregering van de Vereenigde
Nederlanden , waarvan wij in de schets van den werk-
kring en meer bijzonder van de regtsmagt der Gede-
puteerde Staten, een vlugtig overzigt hebben gegeven,
stortte met de omwenteling van 1795 ineen, om voor
eene nieuwe orde van zaken plaats te maken, met
behoud nog thans, meer of min, van het gezag der
oude vormen.
De provinciale Staten werden door de Representanten
van het volk en de Gedeputeerden door de verschillende
Committés in de gewesten vervangen.
Die vergaderingen van Representanten hebben na de
eerste schokken, onafscheidelijk van eene omwenteling,
den weg gebaand tot een meer geregeld bestuur; want
reeds een jaar daarna, zien wij in de meeste gewesten
Collegien , onder den naam van provinciale Besturen ,
verrijzen, aan welker hoofd men zelfs mannen ontmoet,
die meer dan de woelige leiders in die dagen, de
achting van het nageslacht wegdragen \').
Zoo stond van 2 Maart 1796 tot 31 Januarij 1798
aan het roer der regering in Holland, het Provintiaal
Bestuur. Zoowel uit de leden van dit Collegie als
daar buiten, werd een Conmitté gekozen van twintig
personen, om de werkzaamheden der voormalige Ge-
committeerde Eaden op zich te nemen. Dit Committé
zelf was gesplitst in vier Departementen: het eerste
gevormd uit acht leden, was gewijd aan Algemeen
Welzijn; de drie overige, ieder vier leden tellende,
waren het eene voor Militaire zaken, het andere voor
Pinantiën en het laatste voor Koophandel, Zeevaart en
Pabrieken bestemd. Het Departement van Algemeen
Welzijn was met de eigenlijke huishoudelijke zaken der
provincie belast.
Het moest in geval van oproer, verraad en muiterij
bij praeventie daarvan kennis nemen en de zaak ge-
1) Zie hierover bijdragen tot de Geschiedenis der Omwenteling van
1795—1798 door Mr. G. W. Vekbde. p, 70,
regtelijk onderzoeken, doch het uitspreken van het
vonnis en de ten uitvoerlegging van de straf, moesten
door het geheele Committé geschieden. Verder werd
aan het eerste Departement, de gewone judicatuur der
collecüve middelen opgedragen. Het moest beslissen
in alle geschillen, die ter zake van omslagen, inkom-
sten en contributiën Avaren gerezen, zonder zich echter
de gewone justitie in Holland aan te matigen. Zooveel
mogelijk, moest het zich naar de laatste Instructie van
het Collegie van Gecommitteerde Eaden rigten.
Dit is wel een sterk bewijs, om in genoemd bestuur
de plaatsvervangers van het oude Collegie van Gecom-
mitteerde Eaden te zien.
Het Departement van Militaire zaken werd met het
bestuur van fortificatiën en magazijnen bekleed; de
werkzaamheden der twee overige Departementen worden
door hunne namen genoegzaam aangewezen \').
Ten opzigte van Zeeland moeten wij melden, dat
door het aldaar in 1796 opgerigt Intermediair Bestuur,
een Eaad van negen personen werd benoemd, naar
verkiezing uit de leden of daar buiten, om bij afwe-
zigheid van de gewone Provinciale vergadering, de
uitvoerende magt te oefenen. Deze Eaad was in twee
1) Jaarboeken der Bataafsche Republiek IV. p. 50.
-ocr page 73-afdeelingen gesplitst, namelijk eene Commissie van vijf
leden, het Uitvoerend Bewind genoemd, terwijl de
overige het Departement van Pinancie en Onderzoek
uitmaakten.
Het evengemeld Uitvoerend Bewind was belast met
het beheer der Domeinen, van de Munt, van de Mid-
delen en Inkomsten der Provincie en van de Militie.
Zijne regtsmagt bestond om in appel te beslissen over
belasting-zaken en tevens in die, welke eertijds in
Zeeland bij Burggraaf en Leenmannen beslecht werden;
alles op den voet waarop vroeger de regtspraak bij de
Gecommitteerde Raden werd uitgeoefend; alleen mogten
zij geen administrative regtszaak behandelen , zonder
de medewerking van twee bekwame regtsgeleerden.
Ook in Priesland hebben de Representanten van het
volk, die sedert 1795 aan de regering waren, voor
een Provinciaal Bestuur plaats gemaakt en werden
insgelijks in 1796 de Committés, die de werkzaam-
heden van het oude Collegie van Gedeputeerden op
zich genomen hadden, door eene Commissie uit het
Provinciaal Bestuur vervangen, onder den naam van
Gedeputeerden,
1) Nieuwe Nederlandsclie Jaarboeken. Maart. 1796.
3) Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken. Mei 1796.
Hetzelfde had in het voormalig Gewest Utrecht plaats.
In Gelderland treden de Gedeputeerden ter Pinancie
als vroeger op; in de voormalige Provinciën Stad en
Lande, Overijssel en Drenthe is ons geen ander be-
stuur voor 1798 aan het hoofd dier gewesten voorge-
komen dan dat der Representanten van het volk.
Het zal wel niet behoeven opgemerkt te worden,
dat uit die vertegenwoordiging Committés gekozen
werden, om de M^erkzaamheden der vroegere Gedepu-
teerden te vervullen.
33 JANUAKIJ 1798. BEN- EN ONDEELBAARHEID
VAN DEN STAAT.
Ten gevolge der gebeurtenissen van dien dag en
van den geweldigen ommekeer van zaken, heeft men
een aanvang gemaakt met Intermediaire Administrative
Besturen in de gewesten op te rigten, die de tot
daartoe bestaan hebbende en nog oppermagtige provin-
ciale Besturen vervingen en aan het algemeen Uitvoerend
1) Nieuwe Nederlaudsche Jaarboeken 1796 eu 1797 en Gelderland
Qnartiers-reeessen van 1796,
Bewind der een en ondeelbare Eepubliek ondergeschikt
zouden zijn.
Wat de regtsmagt dezer nieuwe Collegien betreft,
de Instructie voor Holland bepaalde, dat het Admini-
stratief Bestuur tot nadere regeling de judicatuur over
zaken van Gemeene Middelen zoude behouden, // alles
f, op den nog plaats hebbenden voet.quot;
Den 33 April 1798 werd de Staatsregeling voor het
Bataafsche Volk uitgevaardigd; de voorschriften, welke
zij omtrent de departementale regering inhield, kwamen
hier op neder, dat ieder Departement, (deze was de
naam, die thans constitutioneel aan de voornaamste
gewesten werd gegeven), zijn eigen bestuur kreeg, uit
zeven leden gevormd en gekozen uit de zeven Ringen,
waarin het verdeeld was. De werkzaamheden van dat
Collegie zouden bestaan in het toezigt op de goede
orde en policie, het nakomen der wetten en bevelen
]) Proclamatie van 22 en 29 Januarij 1798.
3) Publicatie wegens de ontbinding van het provintiaal Bestuur in
Holland en aanstelling van een Intermediair Administratif Bestuur,
5 Februarij 1798.
Proclamatie van het Intermediair Administratief Bestuur van de
voormalige provincie Utrecht, met kennisgeving, dat het in plaats
van het ontbonden Provintiaal Bestuur opgetreden is; dat de Grond-
vergaderingen bij voorraad zijn geschorst. 6 Eebruarij 1798. (Nieuwe
Nederlandsche Jaarboeken.)
door het Uitvoerend Bewind toegezonden, het beschikken
in tijd van nood over garnizoenen of troepen van den
Staat, het toezigt op de invordering der belastingen,
het vernietigen met kennisgeving aan het Uitvoerend
Bewind van alle besluiten, die in het Departement in
strijd met de Staatsregeling zouden genomen worden,
en eindelijk de kennisneming en vereffening, na ver-
hoor van beklaagden, van alle geschillen tusschen
gemeente- of andere ondergeschikte besturen. Behoudens
ieders regt om zich van die uitspraak op het Yertegen-
woordigend Ligchaam, Uitvoerend Bewind of Geregtshof
naar gelang van zaken, te beroepen.
Doch om geene „ stagnatie in de administratie der
n Policie, Justitie en de invordering der algemeene
// Belastingen quot; te veroorzaken, werd eenige dagen na
het uitvaardigen der Constitutie besloten, de bestaande
orde van zaken, ten opzigte van het bestier der voor-
malige gewesten, te handhaven, totdat dit in over-
eenstemming met de beginselen der nieuwe Staatsregeling
gebragt kon worden. -) De Intermediaire Besturen
bleven dus nog eenigen tijd voortduren.
De eerste oproeping ter verkiezing van het departe-
1)nbsp;Art. 147—189.
2)nbsp;Publicatie wegens de continuatie van alle Gewestelijke en
Plaatselijke Besturen. 10 Mei 1798,
mentaal Bestuur had den 29 September 1798 plaats ,
en nogmaals ter voldoening aan de vereischte jaarlijksche
aftreding, den 3 Junij 1800 en den 2 Junij 1801.
Of uit de genoemde Besturen ook Commissien, hetzij
onder den naam vati Gedeputeerden, hetzij onder een
anderen titel, werden gekozen tot het verrigten der
werkzaamheden, die aan de Gedeputeerden in de oude
Republiek waren opgedragen, is ons niet gebleken;
wegens het geringe getal van zeven leden aan het hoofd
van elk Departement, was die splitsing minder noodig.
ïen opzigte van Friesland moeten wij hier op-
merken, dat de regtsmagt, die de Gedeputeerde Staten
bij appel van de vonnissen der Nedergerechten over
het onderhoud van dijken, dammen, wegen en wateren
oefenden, aan het Hof van Justitie is gekomen bij de
wet van 22 November 1799. gt;) Welke wet evenals die
betrekkelijk de vernietiging van den Etstoel 2) in Drenthe,
nader is bevestigd in den aanvang van 1802.
1)nbsp;Hierin kwam onder anderen voor, „ dat in het voormalig
«Gewest Friesland, het Collegie van Gedeputeerde Staten, de
„EecUhanh is geweest in eas d\'Appel van Ordonnantiën der Neder-
H richters , over het onderhoud van Dijken enz.quot;
2)nbsp;De Etstoel is driemaal opgeheven, lo 4 Fehruarij 1800. %lt;gt; 4
Maart 1801. 3« 29 Jannarij 1802, en is in 1806 weder verrezen.
STAATSREGELING VAN 16 OCT. 1801.
De eerste Constitutie voor de Bataafsche Eepubliek,
waarin het stelsel van concentratie buitensporig was bot
gevierd, werd bij eene natuurlijke terugwerking reeds
in 1801, door eene andere Staatsregeling vervangen.
De bepalingen, welke zij omtrent de departementale
Besturen inhield, mogten in meer dan een opzigt
dezelfde gebleven zijn, zij werden echter door een
geheel anderen, meer tot den aristocratischen regerings-
vorm neigenden geest, bezield en in praktijk gebragt.
Ten opzigte van het getal der leden was voorge-
schreven, dat het niet minder dan zeven en niet meer
dan vijftien personen bedragen mögt. De regeling
der kosten van het huishoudelijk bestuur met betrek-
king tot de policie en justitie, was aan het departe-
mentaal Bestuur opgedragen, dat ook de leden in de
Geregtshoven en de andere ambtenaren in het gewest
benoemde. Het had verder het toezigt over dijken,
waterwerken, wegen en bruggen en het bestuur der
inwendige politie, oeconomie en financie. \')
1) Art. 62—72.
-ocr page 79-In de verschillende Departementen werd uit dit
ligchaam, onder den naam van Gedeputeerd Bestuur,
weder een Collegie gekozen tot het verrigten van
onderscheidene werkzaamheden.
Als een treffend blijk van den terugkeer tot de
voormalige vormen en instellingen, zooveel het pas
ingevoerd beginsel der Staatseenheid toeliet, kan worden
aangetoond de nieuwe regeling der regtspleging in
belastingzaken.
De judicatuur over de middelen, die zonder eene
enkele uitzondering, aan de Gedeputeerde Staten of
Gecommitteerde Eaden, in de oude Eepubliek was
opgedragen, werd in 1803 onder de volgende bepa-
lingen aan de Gedeputeerden uit de departementale
Besturen toevertrouwd.
In het Departement Holland werden de geschillen
over fraude of contraventie der Gemeene Middelen in
eersten aanleg door Schepenen-Commissarissen beslist
en bij appel, door het Gedeputeerd Bestuur. In het
1) Publicatie betrekkelijk de wijze waarop de achtjarige heffing van
V2 per Ct. op de bezittingen en 2 per Ct. op de inkomsten, bepaald
bij publicatie van 36 Februarij dezes jaars, zal worden geëffectueerd;
15 Junij 1803.
Publicatie betrekkelijk de wijze van invordering en onderzoek naar
den opbrengst der agt en vijf en twintigjarige heffingen over dit en
volgende jaren; 17 Febr. 1803.
Departement Utreelit in eersten aanleg door de Stede-
lijke EegtBanken, en verder door Gedeputeerden uit
liet departementaal Bestuur. In 1804 werd hier nog
bij bepaald, dat men van de vonnissen der overtre-
dingen ten platten lande gepleegd, die in eersten
aanleg bij Gedeputeerden beregt waren, in hooger be-
roep kon komen bij het departementaal Bestuur, i)
In het Departement Gelderland behoorde de admini-
strative regtsmagt, aan de ,, respective Quartierlijke
Collegien van Pinantie, quot;
In het Departement Overijssel berustte zij bij het
departementaal Bestuur of bij zoodanige Commissie uit
hetzelve, als daartoe voor de zaken van het voormalig
Overijssel en Drenthe zoude worden gekozen.
1) De Publicatie van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek
luidde als volgt. 15 Maart 1804. „Dat van de vonnissen wegens fraudes
„of contraventien der voorschrevene Middelen en belastingen, welke
»binnen de Jurisdictie der steden van het departement Utrecht voor-
«vallen, en waarover bij voornoemde wet (van 14 Junij 1802) de
„judicature aan de stedelijke Rechtbanken, aldaar is gedemandeerd,
„ zal mogen worden geappelleerd aan de vergadering van Ordinaris
„ Gedeputeerden uit het Departementaal Bestuur van Utrecht • en
,« dat voorts van vonnissen wegens dergelijke fraudes, welke ten platte
lande, binnen hetzelve Departement, worden gepleegd en waarover,
,yaan bovengemelde Gedeputeerden de judicature bij gezegde Wet, ter
»eerster instantie is opgedragen , beroep zal kunnen worden gedaan
„ aan het Departementaal Bestuur vaa Utrecht op zoodanigen voet,
„ als van ouds heeft plaats gehad,quot;
In het Departement mn Stad en Landen van Groningen
bij de Gedeputeerden uit het departementaal Bestuur. \'}
Uit een en ander blijkt, hoe de vroegere regtsmagt
der Gedeputeerden nagenoeg op den ouden voet werd
ingerigt. Alleen in Zeeland, Brabant en Friesland doen
zich eenige veranderingen voor.
In het eerstgenoemd Departement was de regtsmagt
der finantiezaken aan de stedelijke regtbanken en bij
appel aan het Departementaal Bestuur opgedragen,
zonder dat hier van een Gedeputeerd Collegie wordt
gewag gemaakt. Ook de regtspleging over convoijen
en licenten, waarvan wij in het voorgaande hoofdstuk
gesproken hebben, was aan een ander Collegie, onder
den naam Zeeraad der Bataafsche Repnblieh bevolen.
In het voormalige Generaliteitsland, nu zelfstandig
Departement Brabant, was de judicatuur over de
middelen aan de plaatselijke regtbanken gekomen en
in appel aan het Departementaal Geregtshof.
In Friesland daarentegen aan de Nedergerechten en
aan het Departementaal Bestuur, zonder dat hierbij
1) Publicatie wegens de aanneming dor reglementen door al de
Departementen en bepalingen betreffende de gemeene middelen. 4
Junij 1803.
3) Instructie voor den Zeeraad der Bataafsche Republiek. 2 April
1802.
sprake was van een daaruit gekozen afzonderlijk
Collegie.
Iets vroeger echter was de wet van 22 November
1799 omtrent het appel aan het Hof van Justitie der
vonnissen van Nederregters . over het\' onderhoud van
Dijken, enz. bekrachtigd. »)
CONSTITUTIE VAN 1805.
De Staatsregeling, welke wij het laatst beschouwd
hebben, behield slechts tot 1805 gezag en werd toen
door eene andere, meer monarchale, met den Raadpen-
sionaris SCHIMMBLPENNINOK aan het hoofd, vervangen.
Desniettemin verkondigde zij in artikel 69 zeer
stellig het beginsel: geene politieke Magt oefent
//eenigen invloed op de regterlijke Magt uit,// als
wilde zij de grens bepalen van de magt, bij artikel
51 aan den Raadpensionnaris toegekend. Deze toch
1) Publicatie van 4 Junij 1802.
Publicatie van het Staatsbewind, houdende continuatie van drie
onderscheidene publicatien de dato 11 Pebruarij 1801 enz. Gearresteerd
23 Febrnarij 1802.
had te zorgen „ voor de ongestoorde Administratie der
Justitiemaar was min of meer naar Fransehen geest
belast V met de Eooge Policie in de geheele Eepubliek,
zoowel in burgerlijke als Kerkelijke zaken./\'
Wat betreft het Personeel der departementale be-
sturen, in Holland bestond het uit tien leden, in de
overige departementen uit zes.
Dit bestuur moest zoo dikwijls vergaderen, als de
belangen der gewesten medebragten, doch niet minder
dan viermaal \'sjaars. Uit hen werden in Holland
vier, in de overige departementen drie en in het
landschap Drenthe één lid tot Gedeputeerden gekozen,
die volgens eene te geven instructie, werkzaam moesten
zijn.
In het punt der regtsmagt, verschilt dit Collegie
grootelijks van de vroegere Gedeputeerden, aangezien
het bij de invoering van het eerste algemeen belas-
tingstelsel voor de Eepubliek, verstoken werd van de
judicatuur over de Gemeene Middelen, die aan de
Eaden van Pinantie in de respective departementen en
het landschap Drenthe w^as opgedragen. \')
1) Publicatie houdende algemeen Reglement voor de departementale
Besturen. 19 Julij 1805.
„ In de respective Departementen, mitsgaders in het landschap
n Drenthe , is opgerigt een Raad van Finantiën , welke op den eersten
CONSTITUTIE VAN 1806.
De kortstondige regering van Schimmelpenninck
moest, naar de politiek van den Keizer der Franschen,
den weg banen tot de verheffing van zijnen broeder
Lodewijk, zoodat de Constitutie van 1805, na een
eenjarig bestaan, mede plaats maakte voor eene
nieuwe.
In stede der departementale Vertegenwoordiging, zien
wij thans een door den Koning aangesteld ambtenaar.
Landdrost geheeten en \'s Vorsten plaatsbekleeder, be-
„ Augnstus aanstaande zal in functie treden en deszelfs Administratie
„ uitoefenen , op den voet der Instructie voor de Eaden van Finantiën
„vastgesteld. Aan gemelde Eaden van Finantiën zal mede den 1 Aug.
„ aanstaande overgaan en door hen uitgeoefend worden de judicature
„ in eas van Gemeene middelen , welke op grond der publicatie van
„den 4 Julij 1302 is gedemandeerd geweest aan het Gedeputeerd
„Bestuur van Holland, het Departementaal Bestuur van Zeeland,
„ het Gedeputeerd Bestuur in Utrecht, de drie Collegiën van Finantiën
„ in Gelderland, het Departementaal Bestuur van Overijssel of Com-
„ missarissen uit hetzelve, het Departementaal Bestuur van Groningen
«en het Geregtshof van Eraband. Blijvende de judicatuur voor
„zoo verre dezelve bij voorschrevene publicatie aan Schepenen-
quot; Commisarissen , Plaatselijke Besturen of Nedergeregten heeft ge-
„competeerd, op den ouden voet.quot;
nevens eenige Assessoren \') aan het hoofd der gewesten.
Behalve hunne gewone werkzaamheden, als voor-
naamste regerings-Collegie in de gewesten, beslisten
zij alle geschillen tusschen plaatselijke overheden en
andere besturen. Verder oefenden zij de regtsmagt
over de middelen op denzelfden voet als die, bij de
Constitutie van 1805 , aan de Raden van Einantien
was opgedragen.
Aan het Collegie van Landdrost en Assessoren werd
derhalve geappelleerd, van de vonnissen der onder-
hoorige regtbanken in belastingzaken.
Zij moesten wijders alle gedingen betrekkelijk de
Einantiele Ambtenaren en Administratiën, zooM^el in
het civiele als in het criminele beregten. Als openbaar
aanklager, werd bij genoemd Collegie een Advocaat-
riscaal aangesteld.
Van de vonnissen van Landdrost en Assessoren kon
men in hooger beroep komen bij den Raad van
judicature over de middelen te water en te lande,
met uitzondering van civiele zaken, waarbij aan den
1) Iq Drenthe moesten er minstens vier, in de andere provinciën
niet minder dan zes zijn. 13 April 1807. — Publicatie houdende
bepalingen nopens de inrigting van het bestuur in de Departementen,
mitsgaders ten aanzien van de wijze waarop zullen worden behandeld
alle judiciele zaken concernerende de oude Middelen en belastingen,
Officier in twee vorige instantiën zijn eisch mögt zijn
ontzegd, indien die vordering de som van zes honderd
guldens niet te boven ging \').
De vestiging van een departementalen Eaad in 1809,
bragt hierin geen verandering.
Wij achten het niet ondienstig eene proeve der
Ijijlnbsp;regtspraak van Landdrost en Assessoren hier in te
lasschen.
inbsp;//Judicatuur over de Middelen te Water en Lande.
i\'\'iinbsp;//In naam des Konings.
Inbsp;f\' Glesien bij den Landdrost en Assessoren in het
|j[nbsp;„departement Vriesland, de conclusie van eisch op
//convictie, door den Advocaat-Fiscaal des Koning
„ voor de Middelen te Lande in hetzelve departement
//genomen, op grond van Art. 40 der Ordonnantie
inbsp;//op liet Binnenlandsche Last, Water, Plaisier en
\'inbsp;//Passage-geld, gearresteerd den 6 December 1805 op
// eïi^e jegens Teunis Simons Houtstba , Trekschipper
// van Praneker op Leeuwarden thans gevangen, op het
1) De judicatuur over de middelen werd aan Landdrost en Assessoren
provisioneel volgens art. 23 opgedragen. De kortstondige regering
van Koning Lodewijk heeft evenwel geene latere verandering hierin
gesteld.
jf\'nbsp;Piihlicatie over de inrigting van het bestuur in de departementen
13 April 1807.
Besluit over de verdeeling van het rijk. 20 Grasmaand 1809.
ii
„ Blokhuis te Leeuwarden ter zake de Gevangene in
„ den jare 1807 in de verantwoording van het Passage-
„ geld, zoude hebben gefraudeerd; zoo mede de defen-
,/sionale Memorie van den Gevangenen.
,/De Landdrost en Assessoren Eegt doende in den
,/naam en van wege Z. M. den Koning van Holland,
,/ verklaren den Advokaat voornoemd tot zijn genomen
„ eisch en conclusie niet ontvangbaar; doch condem-
„ neren den Gevangenen, desniettegenstaande wegens
„ een strafbaar pligtverzuim in de verantwoording van
het bij hem ontvangen Passage-geld, aan voornoemden
„ Advocaat-Piscaal te voldoen, eene somme van 100
// guldens Boete ; voorts de gevallene kosten, de kosten
„ en misen van justitie daaronder begrepen, ter tauxatie
//van Landdrost en Assessoren, onverminderd nogtans
„ de verpligting van den Gevangenen tot voldoening
„ van het te min verantwoorde Passage-geld ter somme
,/van / 8-13-2.
Gedaan binnen Leeuwarden 14 Oct. 1807.
„M. YPEIJ.
„Secretaris-Generaal i). quot;
1) Koninklijke Courant No 257. Woensdag 21 October 1807.
bquot;
EEGTSMAGT DER RADEN YAN PREFECTUUR
ONDER DE PRANSCHE OYERHEERSCHING.
Evenmin als aan de een- en ondeelbare Bataafsche
Republiek, viel aan het Koningrijk Holland een
langdurig bestaan ten deel; want reeds in 1810
werd het uit de rij der onafhankelijke Staten ge-
wischt, bij decreet van Napoleon, den 9 Julij van
dat jaar uitgevaardigd. Bij de inlijving in het Pran-
sche Keizerrijk verdwenen de nieuwe instellingen van
Koning Lodewijk. nevens de tot daartoe overgeblevene
uit de Republiek der Yereenigde Nederlanden; zij
maakten schier geheel voor de nu ingevoerde orde van
zaken plaats.
Het voormalig Rijk werd in zeven deelen gesplitst,
namelijk in de departementen du Zuidersée, des louches
de la Meuse, de VIssel Supéneur, de la Frise, de
VEms Occidental et de VHms Oriental \').
Aan het hoofd van ieder departement stond een
Prefekt, wien de Collegien van Algemeene Eaden
(Conseil général) en Eaden van Prefektnnr (Conseil de
Préfecture), ter zijde werden gesteld 2).
Van het denkbeeld uitgaande om alleen van het
Collegie te spreken, dat gedeeltelijk de administrative
regtsmagt oefende, die wij in de oude Eepubliek aan-
troffen , moeten wij ons hier tot de Eaden van Prefektuur
bepalen.
In de departementen der Zuiderzee en der Monden
van de Maas was bet getal der Eaden van Prefektuur
vijf en in de overige departementen vier.
Alleen de Prefekt was in het departement met de
hooge regering belast, terwijl de regtsmagt der ge-
noemde Eaden bestond in het beoordeelen en beslissen
der verzoeken van ingezetenen tot vermindering van
1)nbsp;De vei-deeling in zeven departementen is voorafgegaan door eene
andere in negen , namelijk du Zuiderzee, des Bouches de la Meuse,
des Bouches de 1\'Eseaut, des Bouches du Ehin , de 1\'Yssel Supérieur,
des Bouches de 1\'Yssel , de Frise , de l\'Ems Occidental et de l\'Ems
Oriental. Decreet van 13 Sept. 1810. De verdeeling in zeven
departementen in van 18 Oct. 1810.
2)nbsp;Het getal der Algemeene Baden was in de departementen der
Zuiderzee en der Monden van de Maas vier en twintig, in de overige
zestien.
liunnen aanslag in de directe belastingen; voorts in het
beslechten der geschillen, die tusschen de aannemers
van publieke werken en de administratie waren ontstaan,
wegens de nakoming der over en weder aangegane
verbindtenissen; nog deden zij regt op het beklag van
bijzondere personen, wegens de schade, die deze be-
weerden van de aannemers van openbare werken te
hebben ondervonden; alsmede op verzoekschriften tot
verkrijging der verschuldigde schadeloosstelling wegens
onteigening ten algemeenen nutte, tot het aanleggen
van wegen, vaarten of andere werken; zoo ook deden
zij uitspraak over de moeijelijkheden, die ten opzigte
der groote wegen (grande voirie) waren gerezen. Hierbij
werd gerekend te behooren het beklag wegens de heffing
van opcenten op de directe belastingen voor het onder-
houd der wegen, enz. Eindelijk over twistgedingen
aangaande de nationale domeinen.
Bij het Collegie der Raden van Prefektuur moest
in elk departement een Advocaat-fiscaal zijn, die de
betrekking van keizerlijk Commissaris bekleedde voor het
geval, dat in de gemelde zaken geprocedeerd werd®).
1) Loi concernant la division du territoire de la république et
l\'administration , du 28 pluviôse an 8.
Décret impérial contenant reglement général pour l\'organisation
des départements de la Hollande. 18 Oct. 1810.
Décret impérial qui règle la compétence et le mode de procéder
-ocr page 91-Tevens werd voorloopig aan die Collegien in de
Hollandsche departementen dezelfde regtsmagt, in het
stuk der finantie toegekend, welke de vroegere Land-
drosten en Assessoren bezaten. De regtsmagt over de
indirecte belastingen behoorde tot de bevoegdheid der
Hoven en Eegtbanken.
Binnen drie maanden na het uitspreken van het
vonnis der genoemde Eaden, kon men in beroep komen
bij den Staatsraad te Parijs. Hiertoe werd vereischt,
dat het daartoe strekkende verzoekschrift door eenen
advocaat, bij gemeld Collegie aangesteld, onderteekend
wierd; het werd vervolgens ter secretarie van den
Staatsraad nedergelegd.
Wat echter de beslissingen van den Prefect betreft,
moeten wij opmerken, dat men zich van deze op den
Minister van Binnenlandsche zaken kon beroepen.
Gelijk wij boven van de regeling der conflicten
van jurisdictie, in vroegere dagen tusschen de Gede-
dans les affaires relatives aux contributions dans les départements de
la Hollande. 39 Sept. 1810.
Décret impérial qui contient de nouvelles dispositions sur la com-
petence et le mode de procéder dans les affaires relatives aux contri-
butions dans les départemens de la Hollande. 4 Aug. 1811.
1) De l\'organisation du Conseil d\'Etat. 11 Juin 1806.
Décret impérial contenant règlement sur les affaires contentieuses
porteés au Conseil d\'Etat. 33. July 1806.
puteerde Staten en de Hoven van Justitie, hebben
gewag gemaakt, moeten wij ook hier een oogenblik
stilstaan bij de op zoodanige geschillen betrekking heb-
bende wetten, die in ons vaderland destijds zijn inge-
voerd en die men als de grondslagen moet beschouwen
van het koninklijk besluit van Willem I van 5 Oct.
1822, dat sedert tot op zijne intrekking in 1844 zulk
een hevigen tegenstand heeft gevonden.
De eerste verordening, die wij ten opzigte van dit
punt te vermelden hebben, is van het jaar 1790 ,
waarbij in de wet op de inrigting van de regterlijke
magt bepaald werd, dat de regterlijke betrekkingen
ten eenemaal van de administrative gescheiden zouden
blijven, en werd aan de leden van eerstgenoemde magt
op straffe van ambtsmisdrijf verboden, op den werkkring
van administrative ligchamen in te grijpen, i)
Hierop volgde de wet van 7 September 1795, waarbij
werd vastgesteld, dat ingeval van conflicten van attri-
butie tusschen de administrative en regterlijke ambte-
naren, het regtsgeding moest geschorst worden tot dat
de Minister een door het Directoire en indien het
noodig was, door het Wetgevend Ligchaam bekrachtigd
1) Extrait de la loi relative à l\'organisation de l\'ordre judiciaire
24 Aug. 1790. Art. 13.
besluit deswege genomen had. Doch in 1801 ging
men verder door te bepalen, dat zoodra de Commis-
sarissen van het Gouvernement (openbaar ministerie)
vermeenden, dat een regtsgeding, tot den administra-
tiven regter behoorende, voor een Hof of voor eene
Hegtbank was gebragt, zij de verwijzing naar den be-
voegden regter moesten eischen. Indien de justitie
zich de zaak bleef aantrekken, werd de Prefekt er
binnen vier-en twintig uren van verwittigd, die alsdan
een conflict tusschen de Eegtbank en den administra-
tiven regter opwierp.
Dit conflict duurde voort totdat de Staatsraad er
uitspraak in gedaan had. Maar ook onafhankelijk van
de Gouvernements-Commissarissen, konden de Prefekten
uit eigen beweging het conflict opwerpen. \')
Het zal wel geen betoog behoeven, dat de onafhan-
kelijkheid van de regterlijke magt grootelijks door
zulke bepalingen gekrenkt werd, en dat de Fransche
Keizer ook daarin het middel heeft gevonden om het
regtswezen, waarin toch voor een groot gedeelte de
burgerlijke vrijheid is gelegen, aan zijne heerschzucht
dienstbaar te maken.
1) Arrête relatif aux conflits d\'attribution, 13 Brumaire an 10.
-ocr page 94-DE EEGTSMAGT DEE GEDEPUTEEEDE STATEN
SEDEET 1813.
Toen Nederland met den val van Napoleon weder
in de rij der onafhankelijke Staten was teruggekeerd,
onder de regering van een Torst, later Koning uit het
Stamhuis van Orange, maakten na eene voorloopige
voorziening, de Eaden van Prefektuur ook eerlang
plaats voor het Collegie, uit de provinciale Staten, dat
wij nu weder onder den naam van Gedeputeerde Staten
vermeld vinden. \')
Dit Collegie bestaat tegenwoordig uit zes leden,
1) Schets der grondwet door den Graaf tan Hogendokp. art. 43.
» De Staten der provinciën noemen een vast Collegie, onder den naam
„ van Gecommitteerde Eaden of andere namen, indien zij dit noodig
„ oordeelen,quot;
uitgezonderd in \'Drenthe, waar er slechts vier worden
gekozen. »)
Wij stellen ons in dit hoofdstuk voor eene opgave
te leveren van de wetten, waarbij hun onder het gezag
der grondwet van 1815, in bepaalde gevallen regts-
magt is opgedragen; alsmede van die, door welke
sedert de herziening der grondwet in 1848, die regts-
magt is behouden en uitgebreid.
Militie. Dit onderwerp is geregeld bij de wet van
8 Januarij 1817, welke tot heden door geene andere
bepalingen, ten opzigte van Gedeputeerde Staten, ver-
vangen is. Hunne regtsmagt wordt daarin geoefend,
dat zij in appel over de beslissing der Militie-Eaden
in het stuk der vrijstelling van de lotelingen, het
onderzoek der plaatsvervangers en de toelating der
nummerverwisselingen oordeelen. (art. 112.)
Indien de Militie-Commissaris of de door de be-
slissing van den Militieraad bezwaarde, van de be-
voegdheid tot dit hooger beroep wil gebruik maken,
moet hij zich binnen acht dagen na de uitspraak van
den Militie-Eaad, wanneer het bezwaar eene aanwijzing
1)nbsp;Wet regelende de zamenstelling en de magt van de provinciale
Staten. 6 Julij 1850 art. 45,
2)nbsp;Staatsblad N» 1.
-ocr page 96-voor de dienst betreft, bij geschrift tot de Gedepu-
teerde Staten wenden, die hierover in het laatste res-
sort beslissen.
Voorts is een termijn van drie maanden den be-
langhebbenden gesteld om bij het Collegie op te
komen tegen de lijsten, die door de Gouverneurs aan
de plaatselijke Besturen gezonden worden en de opgave
behelzen van alle personen, die door den Militie-Eaad
zijn vrijgesteld of afgekeurd. (Art. 138—144 en 150.)
De Gedeputeerden oordeelen verder over de al of
niet gegrondheid der redenen van de miliciens, die op
den dag, dat zij door het Gemeente-Bestuur tot het
vertrek naar de hoofdplaats der provincie zijn opge-
roepen, hieraan niet voldaan hebben. Ook deze be-
slissing is aan geen beroep onderhevig, doch indien
de redenen niet voldoende worden geacht, stelt men
den milicien ter beschikking van het Departement van
Oorlog. (Art. 166—168.)
In het tijdperk toen deze wet tot stand kwam,
waren de raadplegingen der Staten-Generaal over de
voorgedragen ontwerpen gemeenlijk niet zoo uitvoerig
als in latere dagen; ook ontbreekt ons eene volledige
verzameling der destijds gehouden adviezen, maar onder
die, welke door de Staats-courant zijn medegedeeld,
heeft dat van den Heer J. Cliffoed, ten aanzien der
regtspraak van Gedeputeerde Stateu deze bedenking:
// daar toch eenvormigheid in zaken van dezen aard
// hoogst belangrijk is, ware het mogelijk wenschelijker
// geweest, indien de beroepen van uitspraak der wet,
„ in die zaken niet aan de Gedeputeerde Staten, maar
„in elke provincie aan een en hetzelfde Collegie of
„ Eegtbank had kunnen geschieden. Het staat toch
„ te vreezen, dat de Gedeputeerde Staten van het eene
„ gewest, anders en verschillend over een en hetzelfde
„ gelijksoortig geval zullen oordeelen of beslissen dan
„ die der andere.quot;
In gelijken geest drukte zich de Heer van Ai,phen
uit. Wij komen later op dit punt terug. \')
Schutterij. De bestaande wet op de Schutterijen
is die van den 11 April 1827.
Tot het onderzoeken en beslissen der redenen van
vrijstelling en uitsluiting van de dienst als schutter,
is in iedere gemeente eene Commissie werkzaam, van
twee of meer leden uit het plaatselijk Bestuur en
nevens haar de Commandant der Schutterij. Zij, die
zich door de beslissing der Commissie van onderzoek
bezwaard rekenen, zijn bevoegd deswege bij de Gede-
puteerde Staten in hooger beroep te komen. Dit beroep
1) Staatsconrant 3 Jannarij 1817.
-ocr page 98-geschiedt scliriftelijk en wel op ongezegeld papier.
Binnen veertien dagen moet men van dit regt
gebruik maken, indien de uitspraak van de plaatselijke
Commissie het niet toekennen van vrijstelling of uit-
sluiting van den reclamant betreft; binnen drie maanden,
indien de bezwaren ontstaan wegens designatie, ten
gevolge der verklaarde vrijstelling of uitsluiting van
anderen. (Art. 16.) De Gedeputeerden moeten hierop
*
zoo spoedig mogelijk beslissen. De appellant kan op
zijn verzoek in persoon gehoord worden. (K. B. 7
Sept 1828. Art. 12.)
Yan de vonnissen der Schutters-Eaden, welke degra-
datie , wegzending uit de Schutterij of beboeting van
meer dan zes gulden inhouden, kan de veroordeelde
uiterlijk binnen den tijd vaai veertien dagen zich be-
roepen op de Gedeputeerde Staten der provincie, die
het vonnis handhaven, verbeteren of te niet doen. (Art.
65.) Zij doen alleen regt op de processtukken, die
door den Secretaris van den Schutters-Eaad, den Luite-
nant-Kwartiermeester, hun toegezonden worden j de
appellant kan evenwel eene memorie van grieven tegen
het vonnis indienen, binnen acht dagen na de aan-
teekening van het hooger beroep. (K. B. 25 Mei 1829
art. 52.) De vonnissen der Schutters-Eaden, degradatie
of wegzending uit de Schutterij behelzende van Offi-
eieren, worden onverwijld ter bekraclitiging aan den
Koning ingezonden. In alle andere gevallen is het
vonnis van Gedeputeerde Staten een uitspraak in het
laatste ressort. (Art. 65.)
Dijken, Wegen ek Vaarten. — Bij Koninklijk Be-
sluit van den 288^1 September 1816 werd aan Gede-
puteerde Staten de kennisneming van zaken, die tot
de policie der groote wegen betrekking hadden, toever-
trouwd, tot zoolang bij eene algemeene wet daarin
zoude voorzien zijn. Zij hadden dezelfde werkzaamheden\')
uit te oefenen als de voormalige Raden van Prefektuur
en Intendanee, waaronder begrepen werd de cognitie
van zoodanige burgerlijke zaken, die bij prorogatie aan
de Raden van Prefektuur of verder aan de Gedeputeerde
Staten mogten worden opgedragen 2).
1)nbsp;Deze werkzaamheden worden opgegeven in de wet van 39
Eloréal an 10. „Les contraventions en matière de grande voirie,
„ telles qu\'anticipations, depot de fumier ou d\'antres objets et toutes
«espèces de détériorations commises sur les grandes routes, sur les
„ arbres, qui les bordent, sur les fossés, ouvrages d\'art et matériaux
„ destinés à leur entretien, sur les canaux, fleuves et rivières navi-
„gables, leurs chemins de halage, francs bords fossés et ouvrages
„ d\'arts seront constatées, reprimées et poursuivies par voie admi-
„ nistrative. quot;
2)nbsp;In Belgie meent men dat door de Constitutie van 1831 het
besluit van 28 September 1816 en bij gevolg de wetten van Floraal
an X en 1811 vervallen zijn. Althans in het Bulletin usuel des lois
In een later besluit van den 7den Januarij 1817
werd, met beroep op artikel 222 der grondwet, aan
de dijk- en polder-Besturen met bevestiging der van
ouds geoefende regtsmagt, het regt van parate executie
verleend, bij de wet van 17 Februarij 1815 aan de
plaatselijke Besturen verzekerd. In deze wet was be-
paald, dat indien de belasting-schuldige vermeende,
ten onregte of op eene verkeerde wijze tezijngeem-
teerd, hij zich deswege bij verzoekschrift kon wenden
aan het plaatselijk Bestuur; doch indien hij aldaar in
het ongelijk werd gesteld of hangende de deliberatien
met de executie werd voortgegaan, hij zich kon be-
roepen op de Gedeputeerde Staten der Provincie. De
Gedeputeerden waren bevoegd op het gedaan verzoek
schorsing van de executie te verleenen en verder na verhoor
van partijen en van het plaatselijk Bestuur, te beslissen.
Van deze uitspraak viel geen hooger beroep.
Alhoewel deze wet in 1819\'), wat de plaatselijke
et arrêtés van Delebecque vinden wij geleerd : la repression des
délits de grande voirie a cessé sous l\'empire de la constitution Belge
d\'appartenir à l\'autorité administrative. Aanteekening op de wet van
29 Floréal an X p. 279 en verder op het besluit van 1816. pag
1004.
1) Wet van 29 April 1819 houdende bepalingen ter verzekering
van de rigtige invordering der plaatselijke belastingen ; thans inge-
trokken bij art. 283 der wet op de Gemeente-Besturen.
Besturen aangaat is afgescliaft, bleef zij ten opzigte
der dijk- en polder-Besturen in gebraik. Reglementen
door de Provinciale Staten vastgesteld, werden zelfs
door den Koning niet goedgekeurd, als men de inning
der polderlasten volgens de latere wet van 1819 bad
bepaald; men zag zicb dus gedrongen de voorschriften
der reeds.afgeschafte wet van 1815 te volgen\').
Met handhaving van een en ander, werden bij besluit
van 16 Julij 1820 : Gouverneur en Gedeputeerde
Staten met het toezigt op de naauwkeurige inacht-
neming der wetten en besluiten over de dijken en
polders belast.
Indien de dijk en polder-Besturen meenden ten on-
regte door regtsmiddelen te worden belemmerd, moesten
zij op de onbevoegdheid van den regter aandringen en
1)nbsp;Zie hierover bijdrage ter regeling van het beheer der dijk- en
polder-Besturen door H. van Sonsbeeck. p. 27.
2)nbsp;Bij besluit van 16 Julij 1820 , ter verzekering van de stipte
nakoming van de bestaande verordeningen en besluiten op het stuk
der dijken en wegen en andere vakken van bestuur.
„ Tot zoolange daaromtrent anders zal zijn bepaald, zullen onze
„hierboven vermelde besluiten van den 28 September 1816 en vau
„den 17 Januarij 1817, zoo en in dier voegen als dezelve in de
„premissen van dit ons tegenwoordig besluit zijn geëntenteerd,
„mitsgaders de vroeger op het stuk van den waterstaat, de dijken,
„bruggen, wegen, enz., geëmaneerde bepalingen voor zooverre die
V niet uitdrukkelijk afgeschaft of door latere verordeningen vervangen
« zijn , stiptelijk worden nageleefd. quot;
konden zelfs met een met redenen bekleed verzoek-
schrift zich tot den Koning wenden, die naar bevind
van zaken zoude beslissen.
Men herinnert zich, met welke levendigheid de strijd
over de regtsmagt dier Collegiën is gevoerd. Doch bij
de wet over de regtsmagt der Heemraadschappen, dijk-
en polder-Besturen, van 9 October 1841 (Staatsblad
N« 42} werd de staat van zaken aanmerkelijk gewijzigd
en aan menig bezwaar te gemoet gekomen. Zij bepaalde
dat diegenen, welke hunne dijk- en polderpligtigheid
niet ontkennen, doch daarentegen beweren te hoog te
zijn aangeslagen, of dat de kosten van werken en
opruimingen te hunnen laste gebragt, onnoodig of te
hoog berekend zijn, buiten eenigen vorm van proces bij
request in verzet kunnen komen bij het Collegie of
Bestuur, hetwelk de zaak aangaat. Indien de geexe-
cuteerde daarbij in het ongelijk mögt worden gesteld,
kan hij zich binnen eene maand bij request tot de
Gedeputeerde Staten wenden, mits voorloopig de ver-
schuldigde gelden betalende. De Gedeputeerden kunnen
partijen gelasten hunne zaak mondeling of schriftelijk
te verdedigen, en nemen na verhoor van het betrokken
Collegie, eene eindbeschikking.
1) Van Hamei,sveiü. de Nederlandsche Pandecten.
-ocr page 103-De opvordering daarentegen van eigendom van door
dijk- of polder-Besturen in bezit genomen goederen of
het verzet op een anderen grondslag gedaan, dan in
de hier aangehaalde gevallen, behoort tot de compe-
tentie van de Arrondissements-Eegtbanken.
In de wet van den 12 Julij 1855, tot voorloopige
voorziening in sommige Waterstaatsbelangen, is het in
artikel 13 der wet van 9 October 1841 bedoeld verzet
bij Gedeputeerde Staten gehandhaafd en overigens vast-
gesteld, dat de uitspraak van dit Collegie door den
Koning kan worden geschorst of vernietigd.
Indien de Gedeputeerde Staten bezwaar maken het
vonnis te herzien, wordt de zaak door den Koning,
na den Eaad van State gehoord te hebben, beslist.
(Art. 18.) \')
Eijks-Bblastingen. — Bij de wet (besluit) van 4
Januarij 1814 werd de onlangs weder ingevoerde
ophef van Convoyen en Licenten, van het buitenlandsche
lastgeld op de schepen, met alles wat op deze belas-
ting betrekking heeft, 3) benevens de delicten in officio
1)nbsp;Staatsblad Nquot; 103.
2)nbsp;Besluit van 7 December 1813,
3)nbsp;Op gelijke wijze zouden worden beregt de belastingzaken be-
trekkelijk de heifing van het regt van successie, op het zout, zeep,
turf, gemaal, jenever, buitenlandsche brandewijn, rnm, arak,
begaan door de boogere en lagere ambtenaren en be-
dienden der Middelen en de feitelijkheden tegen die
ambtenaren gepleegd, met uitsluiting van den gewonen
regter en met herstel der proces-orde van 1805 \'),aan
de Commissarissen Generaal en Eaden in de departe-
menten (de oude Eaden van Prefektuur) en in appel
aan het Hoog Geregtshof van Pinantien en Zeezaken
der Yereenigde Nederlanden opgedragen.
Die regtspraak was derhalve eene tweeledige, deels
de heffing zelve der belastingen, deels de daaruit
voortgevloeide strafzaken, betreffende.
De hooge Overigheid (openbaar ministerie) werd bij
het Collegie van\' Commissarissen Generaal in de depar-
likeuren, de regten op de waag en de ronde maat, het water,
plaisier en passagiergeld, het regt op het collectief zegel en andere
soortgelijke belastingen.
1) In artikel 1 der wet behelzende de Manier van procederen in
zaken , rakende de middelen te lande en te water; geproflueerd uit
het besluit van den 7 December 1813 , komt voor: „ de jurisdictie
»en judicature over den, bij onze Publicatie van den 7. December
„1813 weder geïntroduceerden ophef der Convooijen en Licenten
„ en het Buitenlandsche Lastgeld op de schepen , op den voet zooals
« dezelve ophef is vastgesteld geweest bij Placaat van Hun Hoog
w Mögenden van den 31. Julij 1735, en bij daarop volgende Wetten
„en Decreten nader is gewijzigd, en over het mede weder ingevoerde
„ middel op de Buitenlandsche Producten volgens Ordonnantie van den
„18. December 1805 , met alles wat van deze belastingen dependeert
„ en voor de vereeniging met het Fransche Keizerrijk is bekend
;/ geweest onder de benaming van Middelen fe Water enz.quot;
tementen door een Advocaat-Fiscaal waargenomen en
voor het Hoog-Geregtshof door een Advocaat-Fiscaal-
Generaal over de Middelen te water en een over de
Middelen ie lande. In de steden Amsterdam, Botterdam,
Harlingen en Middelburg, werden Commissarissen over
de Middelen te water aangesteld, die de overtredingen
tot klaarheid moesten brengen en de gehouden instructie
daarna opzenden aan het Hoog-Geregtshof, waar de
zaken bejjleit en beslecht werden
Toen echter, na de reglementen van 20 Augustus
1814, de Baden van Prefektuur door het Collegie der
Gedeputeerden uit de provinciale Staten vervangen -)
waren, werd de judicatuur over de directe belastingen
aan genoemd Collegie opgedragen bij de wet van 11
November 1815®).
1)nbsp;Voor de wijze van procederen over de geschillen, die in eersten
aanleg of in appal bij het Hoog Geregtshof kwamen , verwezen wij
naar de wet van 4 Januarij 1814. Staatsblad N» 4.
2)nbsp;Wij stemmen met den Heer van Sonsbeeck in zijne proeve
over de zelfstandigheid der regterlijke magt II. 62, in, dat de
Gedeputeerde Staten niet gezegd kunnen worden regtens de Raden
van Prefektuur vervangen te hebben, doch wij nemen het woord
vervangen in de historische beteekenis; want het Gouvernement heeft
onder de regering van Willem I hen als zoodanige plaatsvervangers
herhaaldelijk aangemerkt.
3)nbsp;Behalve de in eene vorige noot vermelde zaken , komen hier
uog bij de belastingen op het dienstbodengeld , paardengeld en het
Op dezelfde wijze als hierboven reeds gezegd is,
werd het openbaar Ministerie door een Advocaat-
Fiscaal over de Middelen te lanêe waargenomen. Het
beroep op het Hooge Geregtshof van Finantiën werd
gehandhaafd.
Het Collegie der Gedeputeerde Staten in de noor-
delijke provinciën (in de Belgische gewesten bestond
die procesorde niet) heeft deze regtsmagt behouden tot
op den 1 Januarij 1820. Met dit tijdstip verviel de
judicatuur over deze belastingen aan den gewonen
regter, en werd ook het Hooge Geregtshof van Finantiën
en Zeezaken opgeheven. \') (34 December 1819.)
regt van patent, volgens de wetten van 10 Februarij 1815 en 9
Maart 1815.
Aan de Gedeputeerde Staten en het Hoog Geregtshof was mede
opgedragen de cognitie der delicten door ambtenaren en bedienden
van de overige directe belastingen, «als daar is (art. 2) de grond-
„ lasten zoo op gebouwde als op ongebouwde eigendommen , het
„ deuren- en venstergeld, de personele en mobilaire belastingen en
„ de belastingen op het veefonds, in officio begaan en de resistentiën
„ ea feitelijkheden door hen ondervonden , bij gelegenheid van het
„uitvoeren hunner functien.quot;
1) Tn de Gedachten over eenige onderwerpen betrekking hebbende
tot de aanstaande Nederlandsche Wetgeving. Zutplien bij Thieme
1819, teekent de schrijver aan op pag. 44 in de noot. „ De Advo-
„ caten-Eiscaal der in- en uitgaande regten en accijnsen hadden in
„de laatste jaren een vast traktement van ƒ2500 en rekenden
,1 daarbij als gewone Advocaten, hetgene men zegt, dat het jaar-
Op een merkwaardig voorbeeld in de Staatscourant
van den 17 Januarij 1817 voorkomende van een vonnis,
over fraude in impost-biljetten gepleegd, en door
Gedeputeerde Staten tegen een contumax geveld,
meenen wij hier als proeve van de toenmalige regts-
pleging te moeten Vv\'ijzen.
De Gedeputeerden veroordeelden // den gedaagde en
„ defaillant, om gebragt te worden ter plaatse, alwaar
„ men gewoon is executie van criminele justitie te
„ doen, en aldaar te worden overgeleverd in handen
„ van den scherpregter , om, door denzelven , aan een
„ paal gebonden, met roeden te worden gegeeseld, en
„ om geconfineerd te worden in een tuchthuis, voor
,/den. tijd van tien achtereenvolgende jaren, en aldaar
met zijner handenarbeid de kost te winnen; com-
,/ demneren denzelven al verder in de kosten en misen
f/ der justitie, mitsgaders in de kosten en misen van
,/ den processe; des noods ter tauxatie en moderatie
„ van Gedeputeerde Staten.
,/Aldus gedaan bij Gedeputeerde Staten der provincie
„ Zeeland te Middelburg den Q\'ïen December 1816, enzj\'
„lijksch inkomen dezer ambtenaren soms tot ƒ 25000 en meer, heeft
,1 doen klimmen.quot;
Vergelijk verder de Bosch Eempkk, Wetboek van Strafvordering
ontv^\'ikkeld. III. p. 42.
Wij willen nu verder nagaan in welke belasting-
zaken de Gedeputeerden tot heden regtsmagt behouden
hebben.
Patenten. — In de wet van 21 Mei 1819 \') is de
beoordeeling der reclames van gepatenteerden aan de
Gedeputeerde Staten opgedragen.
Hiertoe behoort de beslissing over de al of niet
gegrondheid der redenen, welke een Gemeente-Bestuur
kan gehad hebben, om aan hem die zijn patent ver-
loren heeft, een uittreksel uit het register der ver-
leende acten te weigeren; verder de reclame wegens te
hoogen aanslag. Na onderzoek der klagt beslist het
Collegie, zonder verder beroep.
In de wijzigingen achtervolgens den 6 April 1838 ,
16 Jnnij 1832 en 24 April 1843 in de wet op de
patenten gebragt, is de toevertrouwde regtsmagt onge-
krenkt gebleven.
Volgens de Wet van 23 Mei 1845 op de invordering
der directe belastingen kan men bij de Gedeputeerde
Staten, tegen de bevelschriften van den Gouverneur
der Provincie, op denzelfden voet als tegen de ge-
wone aanslagen op de kohieren, opkomen. (Art. 5.)
1) Staatsblad N« 84.
3) Staatsblad N» 23.
Plaatselijke Belastingen. —De eerste lang verval-
len wet op dit onderwerp, is die van den 17 Pebruarij 1815.
Bij de vermelding der dijk en polder-Besturen hebben
wij haar reeds genoemd en tevens in het kort gewag
gemaakt van de daarbij erkende regtsmagt der Gede-
puteerde Staten. Die wet werd opgeheven bij de latere
van den 39 April 1819, die het verzet tegen de parate
executie bij den Vrederegter toeliet. Ook deze wet is
weder vervangen door de bepalingen der thans bestaande
wet op de Gemeente-Besturen van den 29 Junij 1851.
Tegen den aanslag op de kohieren, kan men zijne
bezwaren inbrengen bij den Gemeente-Raad. Na de
ontvangst van de hierop gevallen beslissing, is de
reclamant bevoegd, binnen acht dagen, bij de Gede-
puteerde Staten in beroep te komen. De indiening
van bezwaren en de instelling van beroep, geschiedt
bij verzoekschrift op ongezegeld papier. Wordt de
reclame gegrond bevonden, zoo wijzigt de Raad de
kohieren overeenkomstig de uitspraak van Gedeputeerde
Staten. (Art. 265 en 266.)
Aem-Besttj-üb.. — De eerste wet op de armbesturen,
sedert de Grondwet van 1815, is die van 28 November
1818 Ingeval van verschil tusschen twee gemeenten
1) Wet houdende bepalingen tot aanwijzing der plaats, waar de
behoeftigen in den algemeenen onderstand deelen kunnen.
over het onderstands domicilie aan een behoeftige
te verkenen, besliste, volgens deze wet, het Collegie
van Gedeputeerden. Indien echter de gemeenten niet
tot dezelfde provincie behoorden, deed de Koning
uitspraak.
In 1854 is deze wet door die van 28 Junij ver-
vangen \'). Zij houdt de volgende bepalingen omtrent
de regtspraak der Gedeputeerden in.
De geschillen over de inrigting en bestemming van
Staats-, Provinciale- of Gemeente-instellingen en over
instellingen van gemengden aard, worden door den
Koning beslist na verhoor dergenen, die bij het ont-
staan van het geschil, met het bestuur der betrokkene
instelling zijn belast.
De Gedeputeerde Staten moeten trachten de ge-
schillen over het domicilie van onderstand van armen,
tusschen Besturen tot dezelfde provincie behoorende, in
der minne bij te leggen en ingeval zij hierin niet
slagen, die geschillen aan den Koning ter beslissing
voordragen. Daarentegen die over het domicilie van
onderstand tusschen Gemeente Besturen en burgerlijke
of algemeene en gemengde Besturen van instellingen
van weldadigheid, of tusschen deze laatste onderling
1) Wet tot regeling van liet armbestuur.
-ocr page 111-worden, indien partijen tot dezelfde provincie behooren,
bij Gedeputeerde Staten beslist. Alle geschillen van
dien aard tusschen Besturen, tot meer dan ééne pro-
vincie behoorende, en die over de vraag of een be-
hoeftige door het Eijk moet worden onderhouden,
worden door den Koning beslist.
Op aanvraag van Gedeputeerde Staten zijn Kanton-
regters verpligt, personen onder eede of belofte te
hooren over feiten, die op de hier bedoelde geschillen
betrekking hebben en moeten zij daarvan proces-verbaal
opmaken.
De uitspraken van Gedeputeerde Staten kunnen door
den Koning vernietigd worden, die alsdan het geschil
beslist \')•
Lage» Onderwijs. — De eerste wet over dezen tak
van het onderwijs uit het tijdperk van het bewind van
schimmelpenninck, is die van den 3 April 1806. Zij
geeft in verscheidene gevallen aan de toen bestaande
departementale Besturen administrative regtsmagt.
Doch wij zullen zelfs met voorbijgaan der konink-
lijke besluiten over dit onderwerp, die tot 1857
1) Art. 69—71. ifndere geschillen, die bij minnelijke tusschen-
komst der administrative magt, niet kunnen worden vereffend, be-
hooren volgens art. 72 tot de kennis van de regterlijke magt.
geldig waren, alleen van de regtsmagt der Gedepu-
teerde Staten handelen, volgens de met den 1 Januarij
1858 in werking getreden wet, aangezien wij anders
te veel in herhalingen zouden vervallen.
Het Collegie van Gedeputeerde Staten beslist de
geschillen over schoollocalen, en tusschen den Ge-
meente-Eaad en de onderwijzers, over de vergoeding
voor woning in sommige gevallen. (Art. 4.)
Het kan de schorsing en het ontslag van den
onderwijzer uitspreken, indien de Gemeente-Eaad in
noodzakelijke gevallen, daarin nalatig is. (Art. 22.)
Van de beslissing van Burgemeester en Wethouders
over het geven van bijzonder onderwijs kan men bij
het Collegie in appel komen. (Art. 38 en 39.)
Van elk besluit der Gedeputeerde Staten, kan men
bij den Koning in beroep komen. (Art. 13.)
Het is duidelijk, dat het woord besluit, elke uit-
spraak beteekent, omdat het eerste hoofdstuk van deze
wet op het onderwijs over de uitspraken van de Ge-
deputeerde Staten handelt in geschillen, die wij hier-
boven hebben opgesomd. De wetgever gebruikt dan
ook regelmatig behalve in het genoemde artikel 13,
het woord uitspraak of beslissing. De reden waarom
wij eene uitspraak of beslissing niet met een besluit
op eene lijn stelleTi, zal uit het volgende hoofdstuk
blijken.
Gemeente-Wet. — Indien een lid van den Ge-
meente-Eaad in regtsgedingen, waarin de gemeente
betrokken is, als advokaat of procureur werkzaam is;
indien bij bij het opnemen en goedkeuren der rekening
van eene aan het Gemeente-Bestuur ondergeschikte
inrigting tegenwoordig is; indien hij middelijk of
onmiddelijk deelneemt aan onderbandsche pacht van
gemeente-goederen of inkomsten, aan leveringen of
aannemingen ten behoeve der gemeente en aan het
koopen van betwiste vorderingen te haren laste, kan
hij door den Eaad in zijne betrekking geschorst worden.
Deze onderwerpt onmiddelijk het geval aan Gedepu-
teerde Staten, die den geschorste oproepen om zijne
verdediging te booren en hem, zoo hij schuldig be-
vonden wordt, van zijn lidmaatschap vervallen ver-
klaren; zij kunnen zelfs bij stilzwijgen van den Eaad,
die vervallen-verklaring ambtshalve uitspreken.
Degene, die tot lid van den Eaad gekozen is,
doch wiens geloofsbrieven of verkiezing geschil hebben
gebaard, kan zich op de Gedeputeerde Staten beroepen,
die ook ambtshalve de beslissing van den Eaad kunnen
te niet doen. Bij den Koning kan men in beroep
komen van de uitspraak der Gedeputeerden. (Art. 36,
3.3—38.)
K1ESB.EGT. — De Gedeputeerde Staten beslissen
-ocr page 114-volgens de wet van 4 Jnlij 1850 over de bezwaren,
die door belanghebbenden worden ingebragt tegen de
lijsten der hoogst aangeslagenen, waaruit de leden der
Eerste Kamer van de Staten-Generaal moeten gekozen
worden. Indien de belanghebbende in hunne beslissing
geen genoegen neemt, kan hij in een met redenen
omkleed verzoekschrift, de beslissing der Gedeputeerden
aan de Arrondissements-Eegtbank onderwerpen. (Art,
81 en volgende.) \').
Ten opzigte der regtsmagt van Gedeputeerde Staten,
hebben wij ons hier bepaald tot de nog algemeen
geldige wetten; er hadden nog eenige koninklijke
besluiten bijgevoegd kunnen worden, bij welke insgelijks
de judicatuur aan genoemd Collegie aanbevolen is.
TTit vrees van in eene welligt noodelooze uitweiding
te vervallen hebben wij dit nagelaten, en wij eindigen
dit hoofdstuk met de opmerking, dat met betrekking
tot de vonnissen of beslissingen van het dusverre
hoogst administratief Collegie, drie onderscheidingen te
maken zijn.
In de eerste plaats zagen wij, dat bij de wetten
op de militie, schutterij en belastingen, de Gedepu-
teerde Staten in het laatste ressort beslissen. In de
1) Verg, Thorbecke, Parlementaire Redevoeringen. IL 111 volgg.
-ocr page 115-tweede plaats, dat volgens de wetten, die na de her-
ziening der Grondwet van 1848 zijn tot stand gekomen,
er van hunne vonnissen appel bestaat op den Koning.
En ten derde, dat er op dien laatsten regel eene
uitzondering is gemaakt in de kieswet; want aldaar
is een appel van de beslissing der Gedeputeerde Staten
op de Regtbank ingevoerd. In hoeverre deze voor-
schriften met eene welgeordende administrative regts-
magt overeenkomen, zullen wij zoo even vlugtig onder-
zoeken in het laatste hoofdstuk.
Zoude men willen beweren, dat in die wetten eene
eigentlijke regtsmagt van Gedeputeerde Staten niet te
vinden is, wij antwoorden met de woorden van een
der grootste regtsgeleerden van ons Vaderland\') : „ elke
beslechting van een geschil, aan welk Kollegie of
welken Ambtenaar ook overgelaten, en aan welke
„vormen ook gebonden, is eene regtspraak, eene
„regterlijke bemoeijing.quot;
1) De leerstellmgen omtrent de regterlijke magt door wijlen Mr.
.Tonas Daniël Meuee in den jare 1817 geuit en uit zijne schriften
herinnerd in 1843 pag. XIV.
HET VERNIETIGEN DER UITSPRAKEN VAN
GEDEPUTEERDE STATEN EN DE CON-
PLICTEN VAN ATTRIBUTIE.
Overeenkomstig de voorschriften van de Grondwet,
dat de Koning het vermogen heeft de besluiten der
Staten, die met het algemeen belang strijdig zijn, te
schorsen of te vernietigen, doch dat de wet de ge-
volgen regelt (Art. 133), is in die van den 6 Julij
1850, op de zamenstelling van de Provinciale Staten,
de oefening dier magt in de artikelen 166 tot 174
omschreven.
Het is echter duidelijk, dat de wetgever in artikel
168 eene onderscheiding maakt tusschen besluiten der
Staten of der Gedeputeerden, als regerings-Collegie,
en de vonnissen, die in sommige gevallen door laatst-
genoemd Collegie, als regtsprekend, geveld worden,
wanneer hij zegt: „ De uitspraken van Gedeputeerde
„Staten over geschillen van bestuur of andere, wier
„beslissing hun door bijzondere wetten is opgedragen,
„worden geschorst of vernietigd op de wijze en met
„de gevolgen in die wetten omschreven.quot;
Het verschil tusschen die twee woorden, heduit en
uitspraah, moet ook ieder in het oog vallen bij de over-
weging, wat een hesluit van Gedeputeerde Staten is,
dat zij als met de leiding der dagelijksche zaken
belast, of als uitvoerders der verordeningen van de
Provinciale Staten nemen, en wat daarentegen eene
uitspraah tusschen twee geschilvoerende partijen.
De bepalingen uit de wetten, die wij in het vorig
hoofdstuk mededeelden, moeten derhalve zonder onder-
scheid aan het genoemde artikel der wet op de zamen-
stelling der Provinciale Staten getoetst worden, hetgeen
niet alleen blijkt uit het artikel 168 zelf, maar tevens
uit de toezeggingen van het Gouvernement bij de
verdediging der wet.
De Minister van Binnenlandsche Zaken, die reeds
in een in 1848 uitgegeven geschrift op de bestaande
]) Bijdrage tot de hevziening der Grondwet van Mr. J. R. Thgr-
becke p. 75. „De wet moet bepalen, op welke besluiten, hetzij
„der a\'lgemeene vergadering van provinciale Stater., hetzij der Gede-
onzekerheid had gewezen, gaf in zijn antwoord op de
bedenking van den Regtsgeleerde Schooneveld : „ wdj
// hebben wetten b. v. ten aanzien van de militie, vanquot;
//de belastingen, maar wij weten niet wat gebeuren
//moet, wanneer de Staten (n. 1. Gedeputeerden) bij
,/hunne uitspraken in strijd met de wetten en met het
„ algemeen belang beslissen,/\' de volgende geruststel-
lende verklaring: „ dit is een gebrek, dat later moet
// worden opgeheven. Wij zullen hoop ik andere wetten
,/ ten aanzien van de militie, ten aanzien van het
// armbestuur en meer verkrijgen, waarbij zal worden
//Voorzien in de leemten der bestaande wetten over die
//Onderwerpen. \')
De tijd heeft deze woorden bevestigd; wij hebben
gelijktijdig en sedert het uitvaardigen der provinciale
wet, eene wet op het kiesregt, eene andere op de
inrigting der gemeenten , van het armwezen en onderwijs
„ piiteerden , de Koninklijke magt van schorsing of vernietiging^ toe-
„ passelijk zij. — Of ook, wanneer de Staten, als administrative
»regters geroepen, vonnisJen, op uitspraken in zake van kiesregt,
„algemeene belasting, militie, schutterij, waterstaat, armwezen,
plaatselijke gemeentezaken , wier beslissing hun door de wet is of
„ kan zijn opgedragen ? quot;
1) De provinciale wet bijeengebragt door Mr. Bijsteebos , op
art. 166.
Thoebecke, Parlementaire Redevoeringen. II. 246.
-ocr page 119-ontvangen, waarbij aan de Gedeputeerde Staten eene
regtsmagt wordt toegekend, onder bepaling van de
wijze waarop bunne uitspraken worden vernietigd.
Dit geschiedt in de meeste gevallen door het hooger
beroep op den Koning en dus geheel in overeenstemmmg
met hetgeen wij in artikel 168 der provinciale wet
hebben aangetroifen. Doch met opzigt tot de militie,
schutterij en enkele belasting-wetten, duurt in Aq p-ah-
tijh de onzekerheid voort. De voorschriften aangaande
de uitspraken van Gedeputeerde Staten zouden nageleefd
moeten worden zooals die wetten het uitdrukkelijk mede-
brengen, namelijk, dat hunne beslissing aan geen hooger
beroep is onderworpen. Heeft de regering zelve erkend\'
niet te weten ,/wat gebeuren moet, wanneer de Staten
„ (Gedeputeerden) bij hunne uitspraken in strijd met het
algemeen belang beslissen,quot; zij heeft in het bezwaar
herhaalde malen op eene wijze voorzien, welke naar
het schijnt, door niets geregtvaardigd wordt. Men paste
het artikel 133 van de Grondwet toe en zoo werd bij
onderscheidene Koninklijke Besluiten, onder de verant-
woordelijkheid van elkander opvolgende Ministers, de
vernietiging uitgesproken van beslissingen van Gede-
puteerde Staten in zaken van militie, schutterij en
belastingen, niettegenstaande artikel 168 der provinciale
wet, zoowel als de bijzondere wetten over genoemde
onderwerpen, van de tusschenkomst van het Hoofd van
den Staat zwijgen.
Wij behoeven niet terug te komen op het artikel
van de grondwet, dat aan den Koning het regt ver-
zekert, de besluiten der Staten te vernietigen, want
wij meenen genoegzaahi te hebben aangetoond, dat de
regering zelve het onderscheid tusschen een besluit
en eene regterlijke uitspraah in de beraadslagingen
over de provinciale wet erkend heeft. Het is althans
in strijd met het regt, als beslissingen krachtens de
wetten op de militie, schutterij en patenten, door
den Koning op voorstel van een Minister vernietigd
worden.
In dien zin besliste onlangs de Hooge Raad bij
gelegenheid der toepassing van de wet van 38 November
1818, over het onderstands domicilie.
Het openbaar Ministerie bij dit Collegie was echter
1) Besluit van 28 Februarij 1856 , Staatsblad Nquot; 6. (Personele
belasting , patent.) Besluit van 2 Maart 1856 , Staatsblad No 7.
(Patent.) Besluit van 5 Maart 1856, Staatsblad No 8. (Militie.)
Besluit van 2 April 1856, Staatsblad No 13. Besluit van 21 Mei
1856, Staatsblad Ne 57. Besluit van 12 Junij 1856 , Staatsbl. Ne 60.
Zie ook de feiten en ofBciele stukken in zaken gevoerd voor den
Schuttersraad te Amsterdam tegen A. Hofman , medegedeeld door
Mr. W. van der Vliet. 1858.
een ander gevoelen toegedaan \'), bewerende , dat onder
bet woord leslulten in artikel 133 van de Grondwet,
alle uitspraken van Gedeputeerde Staten zijn begrepen,
en dat de bevoegdheid tot schorsing van die uitspraken
niet is afhankelijk gesteld van eene nog te maken
wettelijke regeling van de gevolgen: zoodat, bij gebrek
van eene zoodanige regeling , de Koning zich krachtens
het voorschrift van de vorige Grondwet, kan bepalen
tot eene eenvoudige vernietiging. Het bedoeld voor-
schrift van de vervallen Constitutie zal artikel 149
moeten zijn, doch aldaar wordt evenmin als in artikel
133 van de tegenwoordige staatsregeling bet woord
uitspraak of beslissing gebruikt; indien de regering
derhalve ook reeds onder de Grondwet van 1815 de
beslissingen van Gedeputeerde Staten vernietigde, gaf
zij blijkbaar eene even onjuiste uitlegging als later
aan het woord besluit.
1)nbsp;7 Januarij 1859 , Weekblad van het Regt 24 Januarij 1859
en Weekblad 13 December 1858.
2)nbsp;Vergelijk Regtsgeleerde Adviezen. V. 19. - Boissevain, Staats-
regt van Nederland p. 59. ~ Bijdragen tot de kennis van het
Staats-, Provinciaal- en Gemeente^bestuur in Nederland uitgegeven
door g\'.H. Betz, Mr. Boer en Hubrecht p. 287. - Bedenkingen
tegen het koninklijk besluit van 20 November 1858 door Mr. G.
W, Veeede.
Onwillekeurig zien wij ons gedrongen de drieërlei
wijzen, waarop de uitspraken van Gedeputeerde Staten
haar eindbeslag krijgen i), te vergelijken met de regeling
van het administratief regt in België en in Frankrijk.
Na de omwenteling van 1830 hebben de Belgen
onze Nederlandsche wetten over het onderwerp, dat
wij behandelen, schier onveranderd behouden, met deze
afwijking evenwel, dat van de vonnissen der Gedepu-
teerde Staten (Deputation permanente du conseil pro-
vincial) het beroep op het Hof van Cassatie toegelaten
wordt. Dit geeft den waarborg, dat de beslissingen
in zaken van militie, schutterij en andere geschillen,
tot eene gelijke uitlegging van de wet gebragt worden,
hetgeen natuurlijk bij ons ontbreekt.
Dit beroep in Cassatie is in Belgie ontstaan omdat
ook aldaar de Regtbanken hadden erkend, dat het
eene leemte in de wet was, zoo er geen appel viel
van de uitspraken van Gedeputeerde Staten, en dat bij
1)nbsp;Zie pagina 106.
2)nbsp;Zie Belgique judicaire 1847. p, 319—323.
Mededeeling van den Baron de Crassieb, Lid van het Hof van
Cassatie in Belgie.
De gewijzigde Nederlandsche wetten zijn van 18 Junij 1849 , Loi
sur Ie recours en cassation en matière de milice. 22 Januarij
1849 , Loi qui modifie les patentes. 8 Mei 1848 , sur la garde
civique.
de wetten op de militie en andere de koninklijke
vernietiging stilzwijgend was uitgesloten.
Men heeft in Belgie geen Raad van State, zoodat
het aldaar geen punt van geschil kan zijn of het heter
ware, eene eindbeslissing aan genoemd Collegie, dan
wel aan een Opperste Geregtshof op te dragen.
In Nederland zoude altijd tegen eene opdragt aan
den Hoogen Raad, de bedenking kunnen worden ge-
opperd, dat men de Administratie geheel aan een reg-
terlijk ligchaam onderwerpt, en met voorbijgaan van
een misschien daartoe meer geschikt Collegie, te veel
op de schouders van de Justitie laadt.
Even als gedurende onze inlijving in Frankrijk,
bestaat nog aldaar het onder de verschillende regerings-
vormen, met meerdere of mindere waarborgen verzekerd
regt, van hooger beroep van administrative uitspraken
op den Staatsraad.
Ontegenzeggelijk wordt meer in Frankrijk dan bij
ons het administratief regt beoefend, zoodat deskundigen,
hier en elders, niet geaarzeld hebben de aldaar geldige
verordeningen ten voorbeeld te stellen.
Wij gelooven, dat voor eene eindbeslissing van alle
uitspraken in administrative geschillen, de Raad van
State zich als van zelf het meest aanbeveelt. Doch
die magt zoude met de behoedmiddelen en vormen der
gewone regtspleging in burgerlijke en strafzaken moeten
geoefend worden, en zoowel in bet openbaar te houden
pleidooijen als het requisitoir van het openbaar minis-
terie , komen ons hierbij onontbeerlijk voor.
Met regt wordt de heerschende administrative regt-
spraak hier te lande tweeslachtig genoemd; geheel staat
zij bij die van andere landen, ook bij de Duitsche,
achter. Het grondbeginsel, naar hetw^elk men bij ons
zoude gehandeld hebben in de wetten, die aan de
Gredeputeerde Staten eene regtsmagt toekennen, ont-
waart men nergens; volgens de eene wet appelleert
men op den Koning, volgens de andere bij de Eegt-
banken ; volgens eene derde bestaat er in het geheel
geen appel en stelt men daarvoor in de plaats eene
vernietiging, waartoe noch de Grondwet noch bijzondere
wetten het regt gaven. Uit het laatste geval kan de
eene moeijelijkheid voor en de andere na ontstaan; want
indien de Gedeputeerden bij eene uitspraak blijven
volharden, die door den Koning is vernietigd, waar
zijn de bepalingen in de wetten van 8 Januarij 1817,
11 April 1827, 21 Mei 1819 en 22 Mei 1845, die
in de gevolgen voorzien ?
Het zij ons vergund de woorden van een kundig
regtsgeleerde tot steun van dit gevoelen aan te halen.
De Bosch Kempbb zegt: n Het schijnt ons geoorloofd te
//Onderstellen, dat liet Hoofd van den Staat zich met
,t meer verheven zaken bezig houdt, dan met de studie
,/dezer drooge materie(de schrijver spreekt hier over
eene beslissing in zaken van patentregt of personele
belasting) //en hoe kan nu de persoon des Konings
,/hier eenigen waarborg voor eene juiste beslissing
/■/ geven ? Hoe veelzijdig ontwikkeld en begaafd een
Yorst ook zij, eene wel doordachte en regtvaardige
beslissing, onverschillig in welke zaak, vereischt steeds
een rijp onderzoek en onzes inziens, is het voor het
Hoofd van den Staat veelal ondoenlijk, zich in de be-
langen van enkele privaat-personen te verdiepen. In
den regel zal dus in waarheid een Minister of wel een
ondergeschikt ambtenaar bij het ministerie de beslissing
van een Collegie van Gedeputeerde Staten vernietigen
en er eene andere voor in de plaats stellen ; terwijl de
daarbij bezwaarde partij aan den Koning verwijt, dat
deze hem zijn proces heeft doen verliezen. In de Kamer
der Afgevaardigden merkte Dupin zoo te regt aan,
den 7 Febrnarij 1831 , de burger moet niet kunnen
zeggen: ,/c\'est Louis-Philippe qui m\'a fait perdre mon
,/ procès.
De slotsom van onze redenering is derhalve, dat
men, door in administrative geschillen het appel op
den Koning toe te laten , gevaar zou loopen hem de
liefde en de achting van zijne in het ongelijk gestelde
onderdanen te ontwringen en daarentegen de ministeriële
magt, die zich steeds achter den koninklijken mantel
kan verschuilen, te vergrooten.
Bij de wet over dit onderwerp van den 16 Junij
1816 (Staatsblad N» 27) was bepaald, dat alle Con-
flicten van Attributie over schuldvorderingen of bur-
gerlijke regten, die door de administrative ambtenaren
volgens de bepalingen der Pransche wetten waren op-
geworpen, vervallen werden verklaard voor zooverre er
nog geen uitspraak in gedaan ware. De twistgedingen
aanhangig voor de Eaden van Prefektuur of Intendance
en die volgens de Grondwet aan de regterlijke magt
waren overgelaten, konden bij eene eenvoudige dag-
vaarding voor den regter van eersten aanleg overgebragt
Wen. Zoodanige zaken, welke reeds in eersten
aanleg beslist waren, maar waarvan volgens de Pransche
verordeningen beroep op den Staatsraad viel, konden
bij een der hooge Geregtshoven vervolgd worden. In
een geheel tegenover gestelden zin, werd den 16 Julij
1820, het ons reeds bekende besluit over de regtsmagt
der dijk- en polder-Besturen uitgevaardigd, hetwelk twee
jaren later, werd uitgebreid door dat van den 5 October
1822 over de Conflicten van Attributie. (Staatsblad
No 44.) Hierbij werd aan de Gouverneurs in de
provinciën opgedragen, om wanneer besturen, ter zake
van hunne administrative handelingen voor de Eegt-
banken geroepen werden, of dat de Eegtbanken kennis
namen van geschillen, die tot het administratief gezag
behoorden, na het advies van het Collegie der Gede-
puteerde Staten te hebben ingewonnen, bij eene ge-
motiveerde resolutie te verklaren , dat het administratief
gezag de zaak aan de Hoven en Eegtbanken onttrok.
Op voordragt van den Minister van Justitie eu van
die, onder welker departement de zaak behoorde, nam
de Koning, de Eaad van State gehoord, een besluit,
waarbij het opgeworpen conflict werd gehandhaafd of
opgeheven.
Sommige schrijvers in hunne verbolgenheid over dit
besluit, hebben zelfs ook daarin een der oorzaken van
de Belgische omwenteling gezien. Hoewel wij gelooven,
dat dit gevoelen wel wat te sterk is uitgedrukt, valt
het niet te ontkennen, dat naar de beginselen van ons
Staatsregt, het onderwerp niet bij een besluit mogt
geregeld worden; de Eegering zelve lieeft dit later
erkend, toen zij er eene wet op voordroeg. In de
Bijdragen tot de huishouding van Staat, (YIII. 133)
maakt de Graaf van Hogendoup er de zoo juiste aan-
merking op dat ,/de inbreuk van het administratief
//gezag op het regterlijke, door eene wet geweerd is
//en de inbreuk van het regterlijk gezag op het admi-
//nistrative door besluiten. Men zou het tegendeel
//verwachten en denken, dat de administrative autori-
//teiten konden tot haar pligt gehouden worden door
// bloote besluiten, terwijl er eene wet zou noodig zijn
//tot regeling van het regterlijk gezag.
TvTa een twee-en-twintigjarig aanzijn, werd het in
den jongsten tijd zelden toegepast besluit van den 5.
October 1832, op voordragt van den Minister van
Justitie, de Jonge van Campens Nietjwland, inge-
trokken. Onder de beweegredenen hiervoor opgegeven
behoorde, dat vermits de Hooge Eaad, ter eerste in-
stantie tusschen een Provinciaal. Geregtshof of Eegtbank
ter eenre en een der bijzondere Collegien, die over
bepaalde onderwerpen volgens de Grondwet of andere
wettelijke bepalingen, regtsgebied uitoefenen, het ge-
rezen jurisdictie-geschil beslechtte, grootelijks de redenen
waren vervallen, die tot het besluit over de Conflicten
hadden aanleiding gegeven. Wel is waar zijn de eigenlijke
1
I-
conflicten van jurisdictie tegenwoordig bij de wet op de
regterlijke organisatie geregeld, maar ten opzigte van
dat onderwerp in het algemeen, heeft men het bij een
voorstel van wet in 1842 gelaten,
Er is veel getwist over de wijze, hoe de conflicten
te regelen. Terwijl deze en gene schrijvers een gemengd
Collegie verlangen, voor de helft uit leden van den
Eaad van State bestaande, voor de andere uit die van
den Hoogen Eaad , hebben anderen er den Hoogen
Eaad uitsluitend mede willen belasten of die taak aan
de wetgevende magt opdragen. Zonder hierover in eene
al te gewaagde beschouAving te treden, zij het ons ver-
gund, deze proeve te besluiten met het gevoelen van
die staatslieden, wier denkbeelden over de regeling der
conflicten van attributie wij gaarne omhelzen.
Indien de Administrative Eegtsmagt door duidelijke
bepalingen is omschreven en op goede grondslagen is
gevestigd, gelooven wij, dat zij niet minder dan de
Eegterlijke Magt, tot het welzijn van den Staat kan
bijdragen. Botsingen tusschen haar en de Justitie
zullen dan uiterst zelden voorkomen, doch de moeije-
lijkheid blijft bestaan, dat er conflicten geboren worden
1)nbsp;Zie het besluit van, 20 Mei 1844 en de wet op de regterlijke
organisatie art. 1 en 88.
2)nbsp;In dien geest is het onderwerp geregeld in het Koningrijk
Beijeren bij het Gesetz die Competenz-conflicte betr. 28 Mei 1850.
over welker beslissing wij met de Coemenin zeggen:
// Si l\'on remettait la décision des conflits à Fautorité
u judiciaire, le Gouvernement passerait dans les tribunaux.
u Si Ton remettait la décision des conflits à Tadmini-
// stration administrative sans condition, les tribunaux
// perdraient leurs attributions et les citoyens leurs
// garanties.
// La décision des conflits doit appartenir au Gouver-
,/ nement, qu\'il soit monarchique ou républicain.
Evenzoo dachten Benjamin Constant en Heneion
de paNSEIJ. \')
Wij stellen derhalve met Mr. J. R, Thoebecke, dat
// indien zoowel de vormen der uitoefening van dat
// gezag, als zijne uitspraken, door wettelijke regels
//Worden bestuurd«, de regeling der conflicten van
attributie „ bij geen ander kan zijn dan bij den
t, Koning. quot;
1)nbsp;De Cohmenin. Questions de droit administratif in voce con-
flit. Zie verder de gevoelens der overige sclirijvers opgenoemd in
de Conflicten van Attributie uit een geschied- en staatkundig oog-
punt beschouwd. Zwolle bij W. E. J. Tjeenk Willink 1842.
Vergelijk nog op pag. 7S het gevoelen van een man, die zoo
teregt bij zijne landgenooten in hooge achting stond, Mr. Daam
Fockema.
2)nbsp;Thoubecke, Aanteekening op de Grondwet, tweede uitgave,
art. 163.
I.
Actio quasi Serviana potest locum habere, si pignus
pro obligation e naturali constitutum est.
II.
Non facio cum Trotstchke et quot;Wächter, pignus pro
obligatione sub conditione potestativa impleta conditione
haberi adfuisse initio.
III.
Nulla antinomia inter 1. 21 Dig. de conditionibus
et demonstrationibus et 1. 21 § 3 Dig. de acquirenda
vel omittenda hereditate.
IV.
Non facio cum Cons : Levyssohn (Themis XIV p. 303)
filii naturalis ex privigna agnitionem fieri posse.
V.
Ut pupilli peregrini, peregre domicilium habentes,
praedia hie sita alienari possint, non requiritur sententia
judicis nostri.nbsp;\\
VI.
Exercitores, qui se derelictione navis liberarunt,
hyperocham petere nequeunt.
VII.
Non facio cum Adnotatoribus Amstelodamensibus ad
art. 166 C. M. trassatum, suo die solventem, actionem
mandati contrariam in trassantem non habere.
VIII.
Art. 133 Legis fundamentalis referri non potest ad
decisiones Collegii Depntatorum (Gedeputeerde Staten)
in causis militiae.
IX.
Improbandi Eauter Berthauld quos si audias, socii
puniendi sint eadem poena qua parricida.
Appellatio in causis criminalibus admittenda videtur.
XI.
Egregie van de Spiegel. ,/De vrijheid in het Bur-
,/gerlijke heeft zoowel als de Godsdienstige, haare be-
paalingen: Vrij te zijn heet niet ontslagen te weezen
„van alle banden van gehoorzaamheid of te leven gelijk
„ men wil j maar het eenige onderscheid tusschen de
m
,/ gehoorzaamheid der Ingezetenen in een\' vrijen en
,/willekeurigen Staat, is, dat in den eersten de wetten
,/regeer en, en in den tweeden de wil van den Opper-
//gebieder.quot; (Historie der Satisfactie van Goes p, 39.)
XII.
Wetten, welke de verdeeling van den grondeigen-
dom tegengaan, zijn af te keuren.
XIII.
De vrije invoer van granen werkt voordeelig op de
ontwikkeling van den landbouw.