TER VERK.RIJGINO VA.N DEN GRA.AD VAN
DOCTOB nST DB WIS- EST N-ATUUBKOTTDIGB WETESTSCHAPPEKT
fMi wnbsp;iuc vvjuiaajsuu j
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID,
EN MET TOESTEMMING YÄN DEN AKADEMISCHEN SENAAT,
voor de Faculteit van Wis- en Hatunrkundige Wetenseliappen
TE VERDEDIGEN
DOOR
PIETEM MMljlMSJfllT,
OP DONDERDAG DEN 26™ MEI 1859, DES NAMIDDAGS TEN 2 UEE.
AMSTERDAM,
IPENBUÜR amp; VAN SELDÄM.
1859,
Àiminii-.
J
t \\ s.-:-
^ - ___
M
\\ |
; - 5 |
Bij het eindigen mijner akademische loophaan is het
mij een aangename pligt, om openlijk mijnen dank te
betuigen aan allen, onder wier leiding ik gedurende
dien tijd mijne studiën mogt beginnen of voortzetten.
In de eerste plaats mijnen innigsten dank aan u,
geachte Promotor, Eoog-Geleerde mulder ! wiens be-
langstelling en vriendschap ik goo ruimschoots mogt
ondervinden. Aloogt gij nog lang gespaard blijven voor
de loetenscliap, voor de Utrechtsche Hoogeschool!
Maar ook u, Hoog-Geleerde Heeren van rees,
harting en oudemans I wordt mijne hulde toegehragt
voor het van u ontvangen onderwijs, voor de vriend-
schap mij betoond.
Ook mag ik u niet vergeten^ Hoog-Geleerde Heeren
von baumhauee, miqüel, matthes en vrolik!
\'wier lessen ik hij den aanvang mijner studiën mögt
hijwonen en die mij later steeds bereidvaardig met raad
en daad hleeft ter zijde staan; ontvangt daarvoor mij-
nen dank. Onthoudt mij ooh in het vervolg, nu mijne
geboortestad weder de plaats mijner inwoning wordt,
uwe voorlichting en vriendschap niet.
Nog betuig ik mijne erkentelijkheid aan u, Zeer-
Geleerde Heeren gunning, oudemans en Vlaanderen I
voor d^ wijze, waarop gij mij steeds van de door u
verzamelde kennis loildet doen genieten.
En gijy mijne vrienden! die ik aan Utrechts Hooge-
scliool mogt ontmoeten, vaart allen wel en blijft mijner
gedenken, wanneer icij van elkander verwijderd zullen
zijn !
Maar u, mijne vroegere vrienden in Amsterdam-!
vind ik terug; wanneer gij mij weder in uwen kring
opneemt, dan is mij dit eene vergoeding voor hetgeen
ik ga verlaten.
inleiding..................bl 1.
rietsuiker .................» 7.
trehalose..................43.
mucosb. ...................» 4quot;.
melezitosb . ................ » 51.
glucose. ..................» 54.
onkeistalliseerbaee suiker.......» 88.
melksuiker.........................91.
inosit....................» 100.
soebine...................»105.
-ocr page 9-Wanneer wij den voortgang der natuurwetenschap-
pen nagaan, dan hebben wij overvloedig gelegenheid
om op te merken, hoe de ontdekking van nieuwe
feiten, d. i. van nieuwe eigenschappen der stofiFen,
telkens gevolgd is door wijzigingen in de classificatie;
wij behoeven slechts te wijzen op de dieren, die tot
de grenzen tusschen het planten- en het dierenrijk
]
-ocr page 10-naderen en die, voordat men hunne eigenschappen
kende zoo als tegenwoordig, tot de planten werden
gerekend te behooren.
Maar is dit in het algemeen waar, met betrekking
tot de groote afdeelingen van het rijk der natuur,
niet minder geldt het van de classificatie in iederen
tak der natuurwetenschappen in het bijzonder en zoo
ook in de scheikunde.
Classificatie van ligchamen berust op de eigen-
schappen der ligchamen; iedere ontdekking van nieuwe
«igenschappen kan dus eene grootere of kleinere ver-
andering in de rangschikking ten gevolge hebben;
maar er zijn nog meer zaken, die deze wijzigingen
kunnen doen ontstaan, namelijk de keuze, aan welke
der bekende eigenschappen daarbij de voorrang ge-
schonken wordt en het aantal dat men in aanmer-
king neemt.
Ook in de klasse van ligchamen, die men suikers
noemt, hebben zoodanige wijzigingen plaats gehad;
Biet altijd heeft men onder dezen algemeenen naam
dezelfde stoffen begrepen en ook nog tegenwoordig
bestaat er hierin verschil.
BeezeliüS , die wel als de eerste mag genoemd
worden, die in de wanorde, waarin de classificatie
der organische ligchamen vóór hem verkeerde, ver-
betering bragt, verdeelde de organische ligchamen
naar hun voorkomen en zoo werd de melksuiker niet
opgenomen in de klasse der overige toen bekende
suikers, die in het plantenrijk voorkomen. Onder
suikers verstond hij die indifferente plantenstoflfen,
welke zich van de overigen door eeu\' zoeten smaak
onderscheiden. Deze verdeeling naar den smaak mag
wel als onvolkomen worden beschouwd; hierdoor
werd de glycyrrliizme in ééne klasse gebragt met lig-
chamen, waarvan zij overigens zeer verschilde. Maar
al ware dit niet het geval, dan nog zon men den
zoeten smaak niet als voorwaarde mogen stellen, om
een ligchaam suiker te noemen. Thénaed toch
deelt ons mede, dat hij uit diabetes-urine eene suiker
heeft afgezonderd, die niet zoet maar bijna smake-
loos was, doch overigens in hare eigenschappen ge-
heel met de gewone diabetes-suiker overeenkwam,
w^aarvan echter later geen tweede voorbeeld is ge-
vonden. Men ziet hieruit dus, dat men bij de de-
finitie van suikers deze eigenschap niet in aanmerking
moet nemen.
De algemeene eigenschap, dat de suikers tot de
indifferente ligchamen behooren, heeft men later al-
tijd vastgehouden, maar de nadere omschrijving, om
haar van de overige stoffen, waarmede zij deze eigen-
schap gemeen hebben, te onderscheiden, is niet de-
zelfde gebleven.
Thénard vereenigde tot ééne groep alle neutrale
stikstofvrijë plantenstofFen, die waterstof en zuurstof
in dezelfde verhouding bevatten, waarin zij water
vormen, en die daarom, hoezeer ten onregte, kool-
hydraten genoemd worden. Om de suikers van de
overige ligchamen dezer groep te onderscheiden, de-
\') Thékaed, Traité de Cliimie, 4e édition, IV 10.
-ocr page 12-fiiiiëerde hij deze als ligchamen, die in water opge-
lost en met biergist in aanraking gebragt in alcohol
en koolzuur gesplitst; worden. Deze definitie sluit
de melksuiker uit; doch om hieraan te gemoet te
komen, heeft men haar naderhand aldus gewijzigd,
dat de suikers in water opgelost, zonder of met voor-
afgaande inwerking van zuren, door biergist in al-
cohol en koolzuur gesplitst worden.
Met deze omschrijving heeft men echter later we-
der zwarigheid ontmoet, daar men namelijk gezien
heeft, dat de mannit, die den zoeten smaak en de
oplosbaarheid in water met de suikers gemeen heeft,
in hare zamenstelHng daarvan afwijkt en door bier-
gist eene andere ontleding ondergaat, en nadat later
nog de dulcose, quercit, pJiycit en pinit ontdekt wer-
den, alle zoete, in water oplosbare stoffen, doch
die met biergist in aanraking gebragt geen alcoho-
lische gisting ondergaan en met de mannit ook nog
dit gemeen hebben, dat zij geen zoogenoemde kool-
hydraten zijn, raaar allen eene grootere verhouding
waterstof tegenover de hoeveelheid zuurstof bevatten,
dan waarin deze beide grondstoffen water kunnen
vormen. Deze stoffen heeft men onder den naam
van onechte suikers zamengevat.
Deze stand van zaken heeft geruimen tijd voort-
geduurd, totdat in de laatste jaren berthelot
de resultaten van zijne onderzoekingen over de al-
coholische gisting heeft medegedeeld. Hij vond na-
\') Comptes rendus XLIII 238, XLIV 702.
-ocr page 13-melijk, dat mamiit, glycerine, dulcose ook in alcohol
en koolzuur kunnen gesplitst worden, wanneer hij
als ferment eene dierlijke stof bezigde, waarvoor hij
meestal caseïne gebruikte, en dan krijt toevoegde
om de zuren, die daarbij ontstaan, te verzadigen;
zoo als zich uit de zamenstelling der gistende lig-
chamen verwachten liet, werd hierbij ook waterstof
ontwikkeld. Doch niet alleen kon hij op deze wijze
deze StofiFen, die eene overmaat van waterstof boven
de dusgenoemde koolhydraten bevatten , eene split-
sing in alcohol en koolzuur doen ondergaan, maar
ook de rietsuiker en druivensuiker, de melksuiker en
de sorbine ondergingen op deze wijze de alcoholische
gisting. Deze onderzoekingen nu zouden er ons toe
brengen om de mannit, glycerine, dulcose en de an-
dere stoffen, die hetzelfde verschil in zamenstelling
met de eigenlijke suikers bezitten, tot deze laatste
te doen naderen, zoo de proeven van bekthelot
ons niet tegelijkertijd nog een ander resultaat lieten
zien. Deze hebben namelijk geleerd, dat, behalve de
reeds genoemde stoffen, ook gom en amylum op de-
zelfde wijze in alcohol en koolzuur kunnen worden
omgezet, zonder vooraf in suiker of eene andere
intermediaii*e stof te worden veranderd, en dat zelfs
Uergist onder den invloed van caseïne en krijt alco-
hol en koolzuur levert.
Deze laatste resultaten zijn naar mijn inzien af-
doende om de mannit, glycerine, dulcose enz. niet tot
de suikers te brengen, maar als zoodanig alleen te
beschouwen de indifferente dusgenoemde kool hydra-
ten van de formule C»^ H^^ O^ ofC\'^ Hi^O«^,
die in hunne eigenschappen vele analogiën ver-
toonen, en daarom, hoewel er overigens geene
voor allen gemeenschappelijke eigenschap bestaat,
tot ééne klasse van ligchamen kunnen vereenigd
worden.
Tot het einde der vorige eeuw kende men nog
slechts eene enkele suikersoort; toen heeft löwitz i)
aangetoond, dat de zoete smaak van de verschillende
Ö \'
plantensappen niet altijd door dezelfde stof wordt
veroorzaakt, dat er verschillende soorten van suiker
bestaan; vóór dien tijd werden deze allen als iden-
tisch met de rietsuiker beschouwd.
De rietsuiker is haar naam verschuldigd aan de
plant, waarin men haar het eerst gekend heeft en
vraaruit zij langen tijd uitsluitend bereid werd, na-
melijk het suikerriet (Saccharum officinarum), dat
voornamelijk in de beide Indien groeit.
De rietsuiker is sedert verscheidene eeuwen in
China en in de Indien bekend, doch schijnt tot de
veroveringen van alexander den Grooten in Europa
onbekend te zijn gebleven; in den eersten tijd daarna
\') Chemische Annalen v. Dr. ceell 1792. I 218 u. 345.
-ocr page 16-was zij echter nog zeer zeldzaam en werd nog alleen
als geneesmiddel gebruikt; later werd zij na de
kruistogten in Midden-Europa verspreid door Vene-
tiaansche kooplieden, doch het algemeene gebruik,
dat men er thans van maakt, dagteekent eerst van
de ontdekking van Amerika en het aanleggen van
suikerplantaadjen aldaar
In de voorgaande eeuw kende men reeds het voor-
komen der rietsuiker in verscheidene andere planten,
waarvan de beetwortel (Beia rapacea) haar in de
grootste hoeveelheid bevat en daarom het belangrijkst
mag heeten. Aan marggeaf , die haar in 1747 in
deze plant heeft aangetoond, komt ook de eer toe,
dat hij het eerst heeft opgemerkt, dat het mogelijk
was haar met voordeel daaruit te bereiden
Achard nam daarna de eerste proef, om dit op
eene groote schaal uit te voeren, doch de suiker kon
in prijs niet met de koloniale suiker wedijveren.
Door de invoering van het continentaal-stelsel steeg
deze laatste in prijs, waardoor men zich meer op de
bereiding der beetwortelsuiker is gaan toeleggen,
zoodat zij tegenwoordig ook in qualiteit met die uit
suikerriet kan wedijveren.
De bereiding der rietsuiker uit suikerriet komt in
hoofdtrekken op het volgende neder: het rijpe sui-
kerriet wordt aan den wortel afgesneden en, nadat
het van bladeren en toppen ontdaan is, tusschen
ijzeren eylinders geperst. Het zure, eiwit bevat-
\') Gerhakdt, Traite de Chim. organ. II 512.
-) Aunales de Chimie. LXXII. 160.
-ocr page 17-tende sap wordt daarop zoo spoedig mogelijk met
kalk vermengd en tot 60—70quot; verwarmd, om het
eiwit te coaguleren, daar de aanwezigheid daarvan
de suiker in alcoholische gisting zou doen overgaan;
deze bewerking heeft echter nog een ander doel;
door den kalk namelijk wordt een zuur als onoplos-
baar kalkzout verwijderd en het ontstane coagulum
vormt hiermede en met de andere in de vloeistof
zwevende stoffen een schuim, dat zich aan de opper-
vlakte verzamelt. De daar onderstaande en op deze
wijze geklaarde vloeistof wordt nu, na verwijdering
van het schuim, tot siroopdikte ingedampt, daarna
snel afgekoeld en overgebragt in vaten, waarvan de
bodem met gaten voorzien is, die men echter nog
gesloten houdt. Nadat men de siroop op deze wijze
eenige uren in rust gelaten heeft, wordt zij in sterke
beweging gebragt, om de kristallisatie te bevorderen;
wanneer zij gekristalliseerd is, worden de gaten ge-
opend, zoodat het nog vloeibare gedeelte kan afloo-
pen, hetgeen door herhaalde verdamping eene nieuwe
hoeveelheid suiker geeft. De laatst overblijvende,
donkerbruine siroop wordt melasse genoemd en voor-
namelijk ter rhum-bereiding gebezigd.
De aldus verkregene vaste suiker komt als ruwe
suiker of moskovade in den handel, die door nog
bijgemengde vreemde stoffen een\' min of meer on-
aangenamen smaak heeft; om haar daarvan te be-
vrijden moet zij nog eene bewerking, de raffinage
ondergaan, hetgeen daarin bestaat, dat zij weder
opgelost, met dierlijke kool en ossenbloed gekookt
wordt, en men de daardoor ontkleurde en gezuiverde
vloeistof laat kristalliseren.
De bereiding der rietsuiker uit den beetvsrortel is
op enkele uitzonderingen na dezelfde, als van het
suikerriet. De wortels worden geraspt en uitgeperst
of in schijfjes gesneden en deze met water uitge-
trokken. Daar dit sap veel spoediger iu gisting komt,
dan dat van suikerriet, zoo bestaat het voornaamste
verschil met de vorige bereiding in de volgende, door
ROüSSEAU aangegevene bewerking. Men voegt
eene hoeveelheid kalk toe, groot genoeg, dat niet
alleen de stoffen, die sterkere verwantschap tot deze
basis hebben dan de suiker, maar ook die wier af-
finiteit tot den kalk zwakker is en dus de suiker
zelve zich daarmede verbinden. De gevormde ver-
binding van suiker met kalk blijft in oplossing, terwijl
de vreemde stoffen zich grootendeels bij eene tempe-
ratuur van 80—90quot; afscheiden; uit het door filtratie
helder verkregene vocht wordt door koolzuur de kalk
verwijderd; daarna kookt men het, filtreert over
dierlijke kool en de verdere bereiding is dezelfde als
voor de suiker van het sap uit suikerriet.
Mialhe heeft ter verwijdering van den kalk
het gebruik van zuringzure aluinaarde voorgeslagen;
om de werking van dit zout toe te lichten herinnert
hij dat 1°. rietsuiker in kalkwater opgelost bij ver-
damping niet gekleurd wordt; 2quot;. dat druivensuiker
en rietsuiker, zoo zij aan de werking van zuren of
\') Comptes rendus. XXXI. 539.
Ibid. XXII. 301.
-ocr page 19-van eene verhoogde temperatuur zijn blootgesteld
geweest, beide onder dezelfde omstandigheden eene
roodbruine kleur verkrijgen. De aanwezigheid van
glucose doet dus bij verdamping de vloeistof gekleurd
worden; zoo men dan echter zuringzure aluinaarde
toevoegt, wordt de kalk dadelijk als zuringzuur-zout
geprecipiteerd, terwijl de vrij gewordene aluinaarde
ook wordt neergeslagen en daarbij alle kleurstof in
verbinding medeneemt.
Er is misschien wel geen ligchaam, waarvan men
zoo dikwijls de zamenstelling heeft bepaald, als van
de rietsuiker; wij zullen de resultaten der voornaam-
ste dezer analysen opgeven:
GAY-LtrssAC en thenard.
BEEZELITJS, DTJMAS en PELLKTIER.
c
H
O
42,47
6,40
51,13
42,22
6,60
51,18
42,13
57,87
BEUNNER.
C 42,85 41,9 42,2 42,1
H
42,09 42,33
6,56 6,26
51,35 51,36
LIEBIG.
57,15 58,1 57,8 57,9
O
PELIGOT.
C 42,30 42,2 42,26 42,26 42,4 42,2
H 6,45nbsp;6,50 6,60 6,5
O 51,50nbsp;51,24 51,14 51,1
De tegenwoordig algemeen aangenomene formule
voor de rietsuiker, gedroogd bij eene temperatuur
*) Deze resultaten zijn door péligot verzameld in Ann, de
Chim. et de Phys. LXVII, 113.
van 100°, stemt vrij goed met de meeste, vooral
met de twee eerste en de laatste dezer analysen
overeen. Deze is C\'^ H\'^ O\'\' ; daaruit de zamen-
stelHng berekenende, vindt men:
C 42,10
H 6,44
O 51,46
Over het aequivalentgewigt der rietsuiker heeft ech-
ter langen tijd verschil van meening bestaan; terwijl
LIEBIG en DUMAS dat naar de bovenstaande formule
aannamen, stelde péLIGOT voor het te verdubbe-
len en dus de zamenstelling der rietsuiker door de
formule Cquot; H^^^ O^^ of C^^ H\'quot; O\'», 4 HO
voor te stellen. Den eenigsten grond daarvoor
heeft PÉLIGOT in de zamenstelling der verbin-
ding met chloorsodium, die hij voorstelt door de
formule Cquot; H^\' O^\'. Na CL Hoewel nu deze
verbinding alleen nog niet als afdoende zou mogen
beschouwd worden, om de formule C\'^ H\'\' O*\'
te verwerpen, zoo wordt deze laatste echter geheel
geregtvaardigd door latere analysen, die de genoemde
verbinding hebben leeren kennen te zijn zamengesteld
volgens 2 (G^^ H\'i Oquot;), Na CL, terwijl eene
nadere beschouwing der door péligot verkregen
getallen het vermoeden doet ontstaan, dat het door
hem geanalyseerde ligchaam door drooging bij eene
te hooge temperatuur eene gedeeltelijke ontleding
had ondergaan.
De rietsuiker kristalliseert in scheve rhombische
\') Comptes rendus. vi. 232.
zuilen, behoorende tot het monoclinisch systeem;
soms komt zij in hemiëdrischen vorm voor. De
kristallen zijn hard en hebben een soortelijk gewigt
van 1,6065.
De rietsuiker lost in i van haar gewigt koud water
op en in alle verhoudingen in kokend water. Zij is
onoplosbaar in absoluten alcohol en in ether; water-
houdende alcohol echter lost haar, vooral bij ver-
warming, op.
Wanneer men de rietsuiker langzaam verhit tot
160®, smelt zij tot eene kleurlooze vloeistof, die bij
bekoeling vast wordt tot eene doorschijnende amorphe
massa, de dusgenoemde gerstensuiker (sucre d\'orgé),
die in zamenstelling niet van de rietsuiker afwijkt
en na verloop van tijd haar glasachtig aanzien ver-
liest en weder kristallijn wordt.
Verhoogt men de temperatuur nog meer, dan wordt
de rietsuiker ontleed, doch gaat men hierbij niet
verder dan 210—220°, dan bestaat deze ontleding
alleen in een verlies van de elementen van water,
terwijl er eene bruine, opgeblazen stof terugblijft.
Péligot is de eerste geweest, die de aandacht
op de eenvoudigheid dezer ontleding heeft gevestigd
en aantoonde, dat de ontwijkende dampen door con-
densatie tot water verdigt kunnen worden. Aan het
zwarte residu, waaraan hij den naam cammel heeft
gegeven, kent hij na het gezuiverd te hebben, door
het in water op te lossen en daaruit weder door
alcohol te precipiteren, de formule C^^ H\'» O\'®
\') Comptes rendus. VI. 232.
-ocr page 22-toe. Gélis heeft dit ligchaam in den laatsten tijd
weder onderzocht en tot resultaat verkregen, dat de
caramel een mengsel van verscheidene verschillend
gekleurde stoffen is, waarvan sommige in water op-
losbaar, andere daarin onoplosbaar zijn. Onder de
in water oplosbare stoffen heeft hij er drie onder-
scheiden, van welke hij ook de zamenstelling heeft
bepaald: de caramelane C\'^ H® O®, HO, een in
koud water en in alcohol oplosbaar, bruin, hygros-
copisch ligchaam, dat zich onder bepaalde omstan-
digheden met bases kan verbinden; de caramelene
C3 6 4 o^S HO, oplosbaar in koud water,
onoplosbaar in alcohol, met eene schoone roode kleur
en niet hygroscopiscb; dit ligchaam verbindt zich veel
gemakkelijker met bases dan het vorige; en eindelijk
de carameline C^® H^o 0®°, 2 HO, eene in koud
water en in alcohol onoplosbare stof, die zich als
een bibasisch zuur verhoudt.
Wanneer men de rietsuiker boven 220» verhit,
wordt zij nog verder ontleed, onder ontwikkeling
van ontvlambare gassen, bestaande uit methylhy-
druur, koolosyd, koolzuur, azijnzuur, aceton, alde-
hyd en bruine oliën, terwijl er eene koolhoudende
stof achterblijft.
De waterige oplossing van rietsuiker draait het
polarisatievlak naar regts; volgens biot die de-
ze eigenschap heeft leeren kennen, is dit draaijings-
vermogen voor de roode straal voor eene dikte van
«) Comptes rendus. XLV. 590.
Ann. de Chim. et de Phys. X. 187.
-ocr page 23-100 millimeters [«]■■ — 54o,76; dit is het mole-
culaire of specifieke draaijingsvermogen , dat men uit
de waarneming afleidt met behulp van de volgende,
door EiOT aangegevene formule:
waarin « de waargenomene draaijing van het polari-
satievlak voorstelt, e het gewigt der actieve stof be-
vat in de eenheid van gewigt der oplossing, d het
soortelijk gewigt der oplossing, 1 de lengte der buis,
waarmede men de proef genomen heeft, 100 mili-
meters tot eenheid aangenomen zijnde.
De door smelting amorph gewordene rietsuiker
bezit een veel zwakker draaijingsvermogen. — Eene
oplossing van rietsuiker in zuiver water verandert
bij de gewone temperatuur na verloop van tijd lang-
zamerhand , of ook wanneer men haar iets boven 160°
verwarmt, terwijl zij haar draaijingsvermogen ver-
liest. De inwerking van alle zuren op eene rietsui-
ker-solutie interverteert de zin van het draaijings-
vermogen , verandert haar van regts- in linksdraai-
jend; deze veranderingen worden allen veroorzaakt
door een\' overgang der rietsuiker in niet kristalli-
seerbare suiker. Hetzelfde heeft ook plaats bij de
werking van biergist, daar de rietsuiker, voordat
zij in alcohol en koolzuur gesplitst wordt, eerst in
niet kristalliseerbare suiker overgaat.
Wanneer men bij de inwerking van verdunde zu-
ren op eene oplossing van rietsuiker de temperatuur
verhoogt, dan verandert deze ook eerst in niet kris-
talliseerbare suiker, maar daarna gaat de inwerking
verder. Malaguti heeft op deze wijze de wer-
king van verscheidene zuren onderzocht, namelijk
van salpeterzuur, zwavelzuur, zoutzuur, phosphor-
zuur, phosphorigzuur, arsenikzuur, arsenigzuur, zu-
ringzuur, wijnsteenzuur en citroenzuur, en gevonden
dat deze allen op dezelfde wijze werken, waaruit
hij het besluit trekt, dat dit algemeen voor alle ver-
dunde zuren geldt. Tot resultaat van deze inwer-
king vond hij namelijk, zoo hij de temperatuur niet
boven liet klimmen, ulminezuur en mierenzuur,
zoo er dampkringslucht aanwezig is, en ulminezuur
alleen, indien deze wordt afgesloten.
Langen tijd heeft men getwijfeld, of het azijnzuur
ook in de algemeene hoedanigheid deelt, of ook dit
even als alle andere zuren de rietsuiker interverteert.
Biot heeft dit daarom nader onderzocht en gevon-
den, dat ook dit zuur deze eigenschap bezit, doch
met veelminder energie; echter bleef er bij hem altijd
nog eenigzins twijfel bestaan of het azijnzuur deze
werking ook verschuldigd kon zijn aan bijmengsels
van andere zuren. Persoz s) heeft hieromtrent allen
twijfel weggenomen, door watervrij azijnzuur voor de
proef te bezigen, en gevonden, dat de rietsuiker ook
dan in niet kristalliseerbare suiker veranderde; hierbij
toch werd het bezwaar van biot opgeheven, daar
watervrij azijnzuur geen bijmengsel van vreemde zu-
Comptes rendus. I. 59.
\') Ibid. XVII. 755.
» Ibid. XVII. 1066.
-ocr page 25-ren toelaat, want kookt men amylum daarmede, dan
ondergaat dit geene verandering.
Wordt rietsuiker met geconcentreerd zwavelzuur
bevochtigd, dan ontwikkelen zich onder aanmer-
kelijke temperatuursverhooging zwaveligzuurgas en
mierenzuur, terwijl er eene zwarte brei overblijft, die
ulminezuur en volgens péligot ook nog eene
zekere hoeveelheid japanzuur C^H® O® bevat. Zoo
men echter maatregelen neemt, dat het mengsel zich
niet kan verwarmen, dan kan men een gepaard zuur
verkrijgen.
Indien men een mengsel van rietsuiker, bruinsteen
en zwavelzuur verhit, destilleert er alleen mierenzuur
over, terwijl men eene bruine, koolachtige massa
terughoudt.
Anhydrisch phosphorzuur met rietsuiker ver-
warmd, kleurt deze door het ontstaan van humus-
stoffen bruin, onder ontwikkeling van mierenzuur in
dampvorm.
Eietsuiker wordt,, zoo men haar met 3 dln. sal-
peterzuur, van 1,25 — 1,30 soortelijk gewikt, aan
eene temperatuur van 50» blootstelt, geheel in sui-
kerzuur C\'^ H» O\'S 2 HO veranderd, hetgeen
door opname van zuurstof en vrijwording van water
geschiedt:
C12HII0»I 60—HOz=rCi2H8 O\'S 2HO.
Verhit men het mengsel van rietsuiker en salpe-
terzuur tot koking, dan gaat de oxydatie nog verder
voort en men verkrijgt bijna alleen zuringzuur:
\') Comptes rendus. VI, 232.
C.i iin O\'\' H- 180 - 5HO=:6(C- O\', HO).
Wordt rietsuiker met een mengsel van zwavelzuur
en salpeterzuur, beide in geconcentreerden staat, in
aanraking gebragt, dan verkrijgt men, even als dit
voor de cellulose en het amylum plaats heeft, een
nitro-ligchaam. Sobreko heeft het ontstaan van
zoodanige verbinding het eerst meêgedeeld en ook
eene analyse daarvan gemaakt; hij zegt dat, hoewel
hij gedurende de verbranding de vorming van zuur-
stofverbindingen der stikstof niet geheel heeft kunnen
tegengaan, de resultaten, die hij verkreeg, hem tot
het besluit leiden, dat deze verbinding ontstaat door
substitutie van 2 aeq. water uit de suiker door 2
aeq. anhydrisch salpeterzuur. Volgens de tegenvroor-
dige inzigten omtrent de zamenstelling van soortge-
lijke ligchamen zouden wij het door sobrero onder-
zochte ligchaam liever voorstellen door de formule
(]12 119 (N Qi)quot;- O*^ ScHOENBEiN^j heeft later de
eigenschappen van dit ligchaam bekend gemaakt en
geleerd, dat er bij zijne vorming volstrekt geene gas-
ontwikkeling plaats heeft en dit ligchaam kleur-,
reuk- en smakeloos is en zich tegenover solventia als
een harsachtig ligchaam verhoudt. Verder weten
wij, dat het door verwarming eerst week wordt en
bij nog grootere temperatuursverhooging explodeert.
Water ontleedt dit nitro-ligchaam op den duur, ter-
wijl het salpeterzuur opneemt. Het is oplosbaar,
even als het schietkatoen, in een mengsel van alco-
\') Comptes rendus. XXIV. 247.
») Poggend. Ann. LXX. 167.
-ocr page 27-hoi en ether; bij koking dezer oplossing met zwa-
veligzure ammonia of met koperchloruur wordt het
ontleed.— Eeinsch heeft geleerd, dat deze ver-
binding ook iu kristallen kan verkregen worden, door
haar bij de gewone temperatuur in alcohol op te
lossen en deze solutie langzaam te laten verdampen.
Door rietsuiker met organische zuren tusschen 100°
en 120\'\' te verwarmen , heeft bekthelot eigen-
aardige neutrale en zure verbindingen verkregen,
wier reactiën en wijze van ontstaan echter doen ver-
onderstellen, dat de rietsuiker niet meer als zooda-
nig daarin aanwezig is, maar eerst in glucose is
veranderd en dat deze daarna met de zuren in ver-
binding treedt; wij zullen de nadere beschouwing
dezer ligchamen daarom tot de behandeling dsr 2;lu-
onbsp;Onbsp;O
cose uitstellen.
Bij smelting der rietsuiker met potassa wordt zij ,
onder ontwikkeling van waterstof, geoxydeerd tot
azijnzure en propionzure potassa, of zoo men de in-
werking nog verder voortzet, tot zuringzuur en kool-
zuur zout.
Laat men eene rietsuiker-solutie lang met eene
kleine hoeveelheid potassa koken, bulten toetreding
der lucht, dan wordt de basis langzamerhand ver-
zadigd door een zwartgekleurd zuur; in het tegen-
overgestelde geval echter, dat men de dampkrings-
lucht vrijen toegang laat, ontstaat er mierenzure
potassa.
\') Jahrb. f. pract. Pharm. XVIII. 102.
Comptes rendus. XLI. 452.
-ocr page 28-Door destillatie met gebranden kalk wordt de riet-
suiker ontleed in water, koolzuur, aceton (C® H« O^)
en metaceton (C^^ Hi« 0=^) en eenige andere vlug-
tige producten; men kan het ontstaan der genoemde
stoffen voorstellen door de vergelijking:
2 Cl ^ Hl 1 011 = 0 H O 6 C O^- C« H« 0=^
C12 H\'ö OK
De rietsuiker reduceert bij verwarming vele me-
taalzouten, voornamelijk die van zilver, kwikzilver
en goud. In hoogeren graad bezit zij deze eigen-
schap bij gelijktijdige aanwezigheid van alcaliën;
wanneer men bij een mengsel van rietsuiker en eene
overmaat van potassa in oplossing eenige druppels
. zwavelzuur koperoxyd voegt, wordt dit donkerblaauw
en blijft bij de gewone temperatuur helder; kookt
men de vloeistof, dan wordt het koperoxyd tot
oxydul gereduceerd, dat zich als rood of geel pre-
cipitaat afzet.
Eene oplossing van rietsuiker en potassa reduceert
ook de blaauwe kleurstof van den indigo.
Doch de rietsuiker wordt niet alleen in tegen-
woordigheid van bases ontleed, zij kan ook met de-
ze verbindingen aangaan, aan welke men den
naam van sucraten of saccliaraten heeft gegeven; aan
den eersten van beide namen dient men de voorkeur
te geven, daar de tweede ook gebezigd wordt om
t) De onderzoekingen over deze verbindingen van berzehus,
péligot en soübeiean Vindt men in bekzelids Leerb. der Scheik.
IV. 200; Ann. de Chim. et de Phys. LXVII. 113; Comptes ren-
dus. VI. 232 , XIV. 648, Jom-n. de Tharm. [3] I. 469.
de suikerzure zouten aan te duiden. Péligot
heeft het eerst gewezen op de verschillende werking
der alcalische bases op rietsuiker en op glucose;
welke laatste daardoor gemakkelijk ontleed wordt ,
hetgeen zich door eene bruine of zwarte kleuring
openbaart, terwijl de ontleding der rietsuiker onder
dezelfde omstandigheden veel trager plaats heeft.
Sucraat van potassa. Deze verbinding ontstaat door
eene geconcentreerde potassa-oplossing in eene alco-
holische solutie van rietsuiker te gieten; dan zinkt
zij als eene halfvloeibare zelfstandigheid naar den
bodem, die echter dopr herhaalde behandeling met
alcohol meer consistentie verkrijgt. Deze verbinding
is echter in de lucht onbestendig, daar z^ gemakkelijk
door opname van koolzuur ontleed wordt; zij is op-
losbaar in water, bijna onoplosbaar in alcohol, doch
zeer gemakkelijk oplosbaar in eene alcoholische solutie
van rietsuiker. Even als alle verbindingen der riet-
suiker met bases, wordt zij door slappe zuren ontleed;
deze verbinden zich met de basis en de rietsuiker
wordt met hare gewone eigenschappen weder vrij. Bij
110O wordt zij reeds onder bruine kleuring ontleed.
Sucraat van soda. De bereiding van deze verbin-
ding geschiedt op dezelfde wijze als van de vorige ;
ook komt zij in onbestendigheid en andere eigen-
schappen geheel met deze overeen.
Gerhardt stelt de beide voorgaande verbin-
dingen door de volgende formulen voor:
\') Comptes rendus V 26.
Gekhakdt, Traité de Chim. organ. 11 E3L
-ocr page 30-C^^ H^i O»\', KO en H»\' Oquot;, NaO;
Hj geeft (laarvoor geene reden op; echter deelt hij
de resultaten van analysen van anderen mede, en
juist deze leiden ons tot andere formulen dan de zijne.
Brendeckb heeft namelijk gevonden, dat de potassa-
verhinding bevat 12,6 7o potassa en de soda-verbin-
ding 8,2 7o soda, terwijl soübeiran voor deze laatste
heeft verkregen 7,4 7o soda. Deze u.itkomsten nopen
ons dese verbindingen voor te stellen door de formulen:
2 Hl» O»»)\' K O ennbsp;O^\'), Na O.
Berekent men toch met deze formulen de hoeveel-
heid basis, die daarin voorkomt, dan vindt men voor
de eerste verbinding 12,1 % en voor de tweede 8,3 %.
Maar er is nog iets, dat ons de juistheid dezer
laatste formulen bevestigt; bbrzelius heeft namelijk
ook eene verbinding van rietsuiker met ammonia
leeren kennen; nemen wij voor dit ligchaam nu eene
met de beide voorgaande overeenkomstige formule
2 (C^- Hl» 011), jq- H4 O, H O aan, dan vinden
wij dat deze vrij naauwkeurig met de resultaten der
analyse overeenkomt, die berzelius van deze ver-
binding gemaakt heeft, want:
BERZELIUS berekend
rietsuiker..... 90,28nbsp;90,72
waarin de ammonia als N H® is in rekening gebragt.
Sucraat van haryt. Wanneer men barytwater en
eene solutie van rietsuiker, beide in verdunden staat,
kookt, ziet men deze verbinding weldra als kleine
kristallen, die zich tegen den wand aanzetten, in
het vocht ontstaan. Men kan haar echter ook bij
lagere temperatuur verkrijgen, maar dan moeten de
oplossingen meer geconcentreerd zijn; daartoe losse
men 1 dl. kaustieke baryt in 3 dln. water door ver-
warming op en giet deze oplossing na filtratie nog
warm in eene solutie van 2 dln. rietsuiker in 4
dln, water, het mengsel verandert dan langzamer-
hand in eene kristallijne massa, die door verhooging
van temperatuur nog vaster wordt. Deze verbinding
kristalliseert in glinsterende plaatjes, die veel gelij-
ken op die van boorzuur; zij is weinig oplosbaar in
koud water, reageert alcalisch op lakmoesvocht; zij
wordt zeer snel ontleed door het koolzuur der-lucht,
waarom men haar ter zuivering met goed uitgekookt
water moet afwasschen en dan in het luchtledig
droogen. Verwarming doet haar geen water meer
verliezen, bij 220° bezit zij nog dezelfde zamenstel-
ling, als na enkele drooging in het luchtledig,
Péligot , die dit ligchaam het eerst heeft leeren
kennen, beeft voor de\' zamenstelling daarvan de for-
mule C\'^ H\'1 O^\', Ba O opgegeven. De analy-
sen , waaruit deze formule was afgeleid, zijn :
C 28,7 27,6
H 4,5 4,4
Ba O 31,0 30,8
Deze zijn het voorwerp der kritiek van eenige
duitsche scheikundigen geworden, die zich niet kon-
den verklaren, dat péligot al de koolstof door
koperoxyd bad kunnen verbranden, terwijl hij daar-
enboven geene rekenschap had gegeven van het kool-
zuur, dat noodzakelijk in de verbrandingshuis met
de barjt in verbinding blijft.
Liebig heeft, van bovenstaande analysen uitgaande
en deze fout door berekening verbeterende, aan de
formule H^o O»«, Ba O de voorkeur gegeven.
Péligot had echter zijne formule gegrond op de
bepaling van de hoeveelheid baryt, die naauwkeuri-
ger is dan die van de koolstof, en de hoeveelheid
van deze laatste slechts ter verificatie aangegeven;
het is dus eene dwaling, om deze formule te willen
verbeteren zonder de bepaling van de baryt daarbij
in aanmerking te nemen.
De correctie van liebig vond weldra bijval van
den kant van stetn *), die zich steunde op de vol-
gende analysen :
C 28,3 28,4
H 4,5 4,4
Ba O 31,0 31,0
De overeenstemming dezer analysen met de for-
mule van liebig laat echter veel te wenschen over,
daar men uit deze de hoeveelheid baryt bereke-
nende, daarvoor vindt 32,1 %, terwijl in dit op-
zigt de analysen van stein met die van péligot
en met de berekende verhouding uit de formule
Ci^ Ril 011, Ba O, welke 30,9 % baryt geeft,
overeenstemmen.
Latere analysen van soubeiran hebben de formule
van péligot bevestigd ; deze zijn :
Ann. der Chem. u. Pharm, XXX 82.
25 | ||
C 29,0 |
28,8 |
29,4 |
H 4,4 |
4,5 |
4,5 |
BaO 31,8 |
30,9 |
31,1 |
de berekening geeft:
C 29,1
H 4,4
Ba O 30,9
Bretïdecke beeft, door bij eene oplossing van
baryt en rietsuiker alcohol te voegen, een precipi-
taat verkregen, dat 18,5 7o baryt bevatte en dus
noopt nog eene tweede verbinding met deze basis aan
te nemen van de formule 2nbsp;H\'^ O^\'), BaO,
waarmede 18,3 Vo baryt overeenstemt.
Sucraat van halk. — Men wist sinds lang, dat
kalkhydraat in groote hoeveelheid door eene wateri-
ge solutie van rietsuiker wordt opgelost. Péligot
is de eerste geweest, die aantoonde, dat zoo men
bij deze oplossing, die rietsuiker in overvloed bevat,
alcohol voegt, men dan een wit precipitaat verkrijgt,
dat door drooging in eene harsachtige massa veran-
dert. — Hoewel niet kristallijn bezit dit ligchaam
altijd dezelfde zamenstelling; péligot vond, dat het
14 7o halk bevat en dus overeenstemt met de for-
mule C\' ^ H^ 1 O\'Ca O, die 14,1 «/o kalk vordert.
Deze verbinding is zeer gemakkelijk oplosbaar in
water; deze solutie wordt bij verwarming troebel en
zoo zij geconcentreerd is, coaguleert zij zelfs geheel;
bij bekoeling wordt het vocht echter weêr geheel
helder.
\') Comptes rendus XXXII 333.
-ocr page 34-De verbinding, die zicb op deze wijze door ver-»
warming afzondert, beeft niet dezelfde zamenstelling
en eigenschappen, als die welke in oplossing in het
vocht is. — Péligot heeft geleerd, dat men haar
door filtratie uit het kokend gehouden vocht kan
afzonderen; op deze wijze kan men haar gemakke-
lijk zuiver verkrijgen; zij is dan weinig oplosbaar,
zoowel in koud als in kokend water. — De analyse
van dit ligchaam, behoorlijk afgewasschen en daarna
buiten toetreding van bet koolzuur der lucht bij
110quot; gedroogd zijnde, gaf 32,9 7o kalk, zoodat hare
zamenstelling door de formule C\'^ H\'^ O^S3CaO
wordt aangeduid.
Koud water lost van deze verbinding minder dan
1nbsp;quot;/o op; deze solutie wordt bij verwarming troebel,
hetgeen daardoor ontstaat, dat zich omstreeks de helft
van de opgeloste stof precipiteert; er zijn dus min-
stens 200 dln. kokend water ter oplossing van 1 dl.
dezer verbinding noodig.
Volgens SOüBEiRAN zou er eene verbinding van
kalk met rietsuiker bestaan, die 4 van haar gewigt
aan kalk bevat, en dus leiden zou tot de formule
2nbsp;(C»2 H1 ^ O quot;), 3 Ca O, welke bij berekening 19,7 quot;/o
kalk geeft. — Deze verbinding zou men volgens hem
altijd verkrijgen, wanneer de rietsuiker met een\' over-
vloed van kalk wordt in aanraking gebragt.
Péligot heeft echter dit resultaat van soubeiran
niet bevestigd gevonden; uit zijne onderzoekingen is
gebleken, dat de hoeveelheid kalk, die in eene riet-
suiker-solutie kan oplossen, niet altijd dezelfde is,
dat zij evenredig is aan het soortehjk gewigt van dit
vocht. Om hierbij constante resultaten te verkrijgen,
moet men vooreerst eene groote overmaat goed tot
poeder gebragt kalkhydraat gebruiken, minstens het
dubbele van hetgeen ter verzadiging noodig is, en
in de tweede plaats moet men deze bij kleine gedeel-
ten in het vocht brengen, dat zich door de verbin-
ding verwarmt en dat moeijelijk en slechts langzaam
door herhaalde omroering de laatste hoeveelheden
kalk, die het kan opnemen, oplost. De door soü-
beiran aangegevene verbinding verkrijgt men dan,
wanneer kalkhydraat met eene oplossing wordt za-
mengebragt, die \\ van haar gewigt aan rietsuiker
bevat. — Verder volgt uit de proeven van péligot,
dat men niet aan het bestaan van verschillende ver-
bindingen van rietsuiker met kalk kan twijfelen, dat
onder deze H»» O»», Ca O de eenige in water
oplosbare is, die dadelyk bij het contact der riet-
suiker-solutie met kalkhydraat ontstaat, doch dat
deze, -wanneer zij- eens gevormd is, op hare beurt
eene nieuwe hoeveelheid kalk oplost en eene zooveel
te grootere hoeveelheid, naarmate de oorspronkelijke
oplossing der rietsuiker meer geconcentreerd was. —
Péligot onderstelt, dat dit veroorzaakt wordt door
het streven der beide ligchamen, om de verbinding
(312 jji 1 Qi 1, 2 Ca O te vormen; doch het bestaan
van deze is slechts waarschijnlijk, men kan haar niet
isoleren, w^ant indien men beproeft om eene solutie,
die meer dan 30 7o rietsuiker bevat, met kalk te
verzadigen, dan wordt zij zeer slijmig en na eenigen
tijd vast; alleen weet men, dat eene oplossino- van
rietsuiker meer kalk kan oplossen, dan voor het ont-
staan der verbinding C^^^ H^ O»», Ca O noodig is.
Péligot heeft voorgeslagen, om van de vorming
der onoplosbare verbinding C^^ H\'\' O^S 3 Ca O
partij te trekken ter verkrijging der rietsuiker uit de
meiassen; maar nog eene andere toepassing heeft
men gemaakt van de verhouding van den kalk tegen-
over rietsuiker; zij geeft haar namelijk eene veel
grootere bestendigheid ; eene rietsuiker-solutie kan,
wanneer zij kalk bevat, veel langer gekookt worden
zonder ontleed te worden, dan wanneer zij onder
overigens gelijke omstandigheden zonder kalk gekookt
wordt; men geeft daarom bij de afzondering der
rietsuiker in den lateren tijd de voorkeur aan het
gebruik van alcalische boven dat van neutrale op-
lossingen.
Bij het oplossen van kalk verliest de rietsuiker
voor een deel hare werking op het polarisatie vlak.
Het sucraat van kalk lost koolzuren kalk op.
Baereswil 1) had opgemerkt, dat de alcalische
melasse van beetwortel meestal door toevoeging van
zuren opbruiste, zelfs na voorafgaande koking; het
daarbij ontwikkelde gas bleek bij onderzoek koolzuur
te zijn. Dit resultaat bevreemdde hem, daar de me-
iassen kalkzouten bevatten en hij zich het bestaan
van deze in tegenwoordigheid van koolzure zouten
niet kon verklaren; hij kon slechts eene uitlegging
daarvoor vinden, dat de koolzure kalk oplosbaar
\') Comptes rendus xxxei 469,
-ocr page 37-moest zijn in eene oplossing van rietsuiker of in eene
der onzuiverheden van de meiassen. Om hieromtrent
zekerheid te verkrijgen, heeft hij de verschillende
stoffen, van welke men wist, dat zij in de meiassen
voorkomen, in contact gebragt met koolzuren kalk
op twee wijzen, of met deze als zoodanig of in statu
nascente. Het resultaat dezer proeven was, dat
koolzure kalk oplosbaar is in het sucraat van kalk,
hetgeen op verschillende wijzen kan bewezen worden.
Vooreerst liet hij koolzuur-gas door eene solutie van
het sucraat stroomen; de vloeistof wordt daarbij niet
troebel, dan nadat zij reeds eene genoegzame hoe-
veelheid van het gas heeft opgenomen. Voorts wordt
door toevoeging van eene oplossing van het sucraat
bij een mengsel van chloorcalcium en koolzure soda
het ontstane precipitaat weder opgelost. Eindelijk
bezitten wij een derde bewijs daarin, dat chlooram-
monium den koolzuren kalk uit hare oplossing in
het sucraat neêrslaat; het chloor van het salmiak ver-
bindt zich met het calcium van den kalk van het
sucraat en de opgeloste koolzure kalk kan niet meer
in oplossing blijven ; het salmiak moet hierbij echter
niet in overmaat worden toegevoegd, daar het zelf
den koolzuren kalk oplost.
Men had verder opgemerkt, dat er phosphaten van
kalk in oplossing in de meiassen voorkomen. Bo-
BIEREE vermoedende, dat de aanwezigheid van
sucraat van kalk hiervan oorzaak was, heeft dit
door zijne proeven bevestigd en gevonden, dat zoo-
\') Comptes rendus XXXII 859.
wel de door ammonia geprecipiteerde en daarna ge-
gloeide, als de gehydrateerde geleiachtige phosphor-
zure kalk in eene solutie van kalksucraat wordt
opgelost.
Het sucraat van kalk lost evenmin, als eene op-
lossing van rietsuiker zelve, koperoxydhydraat op;
eene gemengde oplossing v^n beiden echter lost het
zeer gemakkelijk op tot eene blaauwachtige, alcali-
sche vloeistof, die door drooging in het luchtledig
eene blaauwe, amorphe verbinding der rietsuiker
met kalk en koperoxyd geeft. Daar deze verbinding
in oplossing echter, onder afzetting van koperosydul,
ontleed wordt, kent men hare zamenstelling niet.
Sucraat van loodoxyd. Deze verbinding, waarvan
door verscheidene scheikundigen de zamenstelling is
bepaald, werd door bekzeliüS bereid door eene op-
lossing van rietsuiker met loodoxyd te digereren of
te koken, en daarbij verkregen als witte, volumi-
neuse vlokken, oplosbaar in kokend water, zuren
en neutraal azijnzuur loodoxyd, en waaruit door kool-
zuur het loodoxyd wordt neergeslagen. Hij kende
haar de formule C^^ H»» 0\'% 2 Pb O toe.
Men verkrijgt deze verbinding ook door eene op-
lossing van rietsuiker met eene ammoniakale solutie
van azijnzuur loodoxyd zamen te brengen; zij wordt
dan als een geleiachtig neerslag afgezet, dat men
kan zuiveren door het met koud water af te was-
schen en daarna in kokend water op te lossen, welke
oplossing, na eenige dagen in het luchtledig aan
haar zelve te zijn overgelaten, de loodverbinding
kristallijn afzet. Ook kan men liaar verkrijgen door
oplossingen van sucraat van kalk en van neutraal
azijnzuur loodoxyd te vermengen.
PÉLIGOT gaf voor hare zamenstelling de formule
Qta 0% 2 Pb O, afgeleid uit eene analyse van
de bij 170\'\' gedroogde verbinding; daar de andere
bekende verbindingen der rietsuiker eene grootere
hoeveelheid waterstof en zuurstof bevatten, ontstond
er twijfel over de juistheid dezer formule, welke
vergroot werd door de mededeeling van berzeliüs,
dat hij op eene temperatuur van 170° slechts eene
onkristalliseerbare siroop had kunnen verkrijgen. —
Péligot deelde later mede, dat reeds eene tempe-f
ra tuur van 100^ voldoende is, om deze verbinding
van al haar water te bevrijden, hetgeen echter
onjuist is; uit proeven door muldee genomen
blijkt toch, dat de zamenstelling der verbinding,
bij lOOo gedroogd, overeenkomt met de formule
H»o O»«, 2 Pb O, doch dat zij door verdere
verhitting bij 141\'\' nog één aeq. water afstaat en
daarna geen verder waterverlies ondergaat.
Er zijn behalve de verbindingen met Bases nog
ligchamen bekend, waarin de rietsuiker aan zouten
verbonden voorkomt; onder deze heeft het meest de
aandacht tot zich getrokken de verbinding met chloor-
sodium.
Wanneer men 1 dl. chloorsodium en 4 dln. riet-
suiker te zamen in water oplost en deze vloeistof
\') Bulletin d. sciences phys. et natur. en Neêrl. Anne\'e ISÖO,
p. 299.
daarna tot siroopdikte verdampt, schieten hieruit bij
langzame verdamping in drooge lucht eerst kristallen
van rietsuiker aan, daarna van de genoemde verbin-
ding, die echter in vochtige lucht gemakkelijk ver-
vloeijen. Zij smaken tegelijk zoet en zout. Péligot
heeft deze verbinding voorgesteld door de formule
C^^ H21 O^ 1, Na Cl. Latere analysen hebben geleid
tot de aanneming der formule 2 (C\' ^ H\' ^ O ^»), Na Cl;
vergelijkt men de analysen van péligot met de ge-
tallen, die deze formulen geven, dan komt men,
zooals reeds vroeger (bl. 12) gezegd is, tot het ver-
moeden dat hij eene verbinding geanalyseerd heeft,
die bij de drooging een begin van ontleding heeft
ondergaan; wij laten deze daarom hier volgen:
berekend volgens:
péligot.nbsp;021, NaCr 2 (C® H» Oquot;), Na CL
Na Cl 14,5 14,8nbsp;14,9nbsp;14,5
hetgeen nog duidelijker in het oog valt, indien wij
deze verhoudingen op de volgende wijze schrijven:
berekend volgens:
péligot. C2MP\'02»,NaCl 2 (C»2 Hquot; O»), Na CL
Na Cl 39,4 40,2nbsp;40,5nbsp;40,3
Dergelijke verbindingen gaat de rietsuiker met
chloorpotassium en chlooramnionium aan.
Volgens STURENBEEG *) bestaat er eene verbinding
«) Archiv d. Pharm. XVIII. 279.
der rietsuiker met boorzure soda, die men verkrijgt
door rietsuiker en borax in water op te lossen en
deze vloeistof te verdampen, waarbij eerst borax
kristalliseert, terwijl uit de moederloog daarna door
alcohol de genoemde verbinding als een slijmig lig-
chaam wordt neergeslagen.
Baereswil heeft eindelijk nog eene verbinding
van rietsuiker met zwavelzuur koperoxyd leeren ken-
nen, waaraan hij de formule C\'^ H^i Oquot;, S O^
Cu O H- 4 aq. toekent en die hij verkreeg door
geconcentreerde oplossingen van beide zamen te bren-
gen , waaruit deze verbinding zich dan na verloop
van tijd als een blaauwachtig-wit neêrslag afzette.
Droog chloorgas tast bij de gewone temperatuur
de rietsuiker naauwelijks aan; bij verhooging der
temperatuur tot 100® wordt zij geheel tot eene bruine,
gedeeltelijk in water oplosbare stof ontleed. Voert
men chloorgas door eene oplossing van rietsuiker,
dan heeft er langzame ontleding plaats, w-elker pro-
ducten volgens SIMONIN zijn: zoutzuur, koolzuur,
eene bruine stof en een onkristalliseerbaar organisch
zuur van nog onbekende zamenstelling.
De werking van water op rietsuiker is door sou-
beiean het eerst onderzocht, die mededeelde, dat
zuiver water bij koking de rietsuiker in onkristalli-
seerbare suiker verandert. Maumené heeft daarna
opgemerkt, dat de verhooging der temperatuur hierbij
alleen de werking van het water begunstigt, maar
Journ. de Pharm. [3] vii 29.
*) Comptes rendus. XXXIX 914.
-ocr page 42-dat dé zuiverste rietsuiker in zuiver water opgelost
zich zelfs bij de gewone temperatuur langzamerhand
in onkristalliseerbare suiker verandert, en dat de aan-
wezigheid van organische zuren deze werking niet
merkbaar versterkt.
Béchamp die eerst met dit resultaat had in-
gestemd, is later daartegen opgekomen en heeft toen
bewezen, dat koud water de rietsuiker niet veran-
dert, maar dat deze omzetting, zoo zij plaats heeft,
het gevolg is van gisting.
Verder onderzocht béchamp den invloed vau som-
mige zoutsolutiën en vond, dat in tegenoverstelling
van de meening van beethelot 2), die aan chloor-
calcium en aan chloorzink de eigenschap toekende ,
om in water opgelost de werking daarvan op riet-
suiker te begunstigen, beide deze zouten zonder
werking zijn en dat zij zelfs bij verhooging van tem-
peratuur de werking van het water vertragen, het-
geen van bijzonder belang is voor het chloorzink,
daar dit, hoewel een neutraal zout zijnde, toch op
lakmoes zuur reaj^eert.
O
De perchloruren werken op de rietsuiker even als
chloorgas.
Fluoorborium, dat bij de gewone temperatuur niet
op rietsuiker werkt, kleurt haar bij verwarming zwart.
Indien men rietsuiker in contact stelt met biergist,
wordt zij ontleed in alcohol en koolzuur, doch v6ór
deze ontleding wordt haar draaijingsvermogen eerst
\') Comptes rendus. XL. 436, XLVI. 44.
2) Ibid. XXXIV. 799.
-ocr page 43-verminderd, en daarna van regts naar links veran-
derd, zij gaat daarbij over in onkristalliseerbare sui-
ker en deze splitst zich eindelijk in alcohol en kool-
zuur. De rietsuiker gist dus niet onmiddellijk, maar-
niet dan na eerst in eene direkt gistbare suikersoort
te zijn overgegaan; wij zullen daarom de gisting
nader bespreken, waar wij over de glucose, die on-
middellijk gist, handelen.
Eveneens zullen wij daar behandelen de verschil-
lende meer of minder bruikbare methoden, voorge-
slagen ter onderkenning van de vermenging der riet-
suiker met andere suikersoorten, met name met de
glucose en onkristalliseerbare suiker, en ter bepaling
der verhoudingen, waarin zij met elkander ver-
mengd zijn.
Johnston i) heeft in 1843 uit de manna van Au-
stralië (manna van Eucalyptus) eene kristalliseerbare
Stoffe afgezonderd, vpaarvan hij de zamenstelling
voorstelt door de formule C»^ H^^ O^^ 2 HO
en die beschouwt als homoloog met de glucose.
Verscheidene soorten van Eucalyptus, die op Van-
Diemenseiland voorkomen, zweeten deze manna uit
onder den vorm van kleine, spherische massa\'s, die
weinig zamenhangend zijn.
Johnston zondert daaruit op de volgende wijze
deze suikersoort af. Door ether trok hij uit de manna
eene wasachtige stof uit, die slechts in kleine hoe-
veelheid daarin voorkomt; daarna lost hij het résidu
in kokenden alcohol op, waarbij eene gomachtige
stof terugblijft, terwijl de suikersoort bij bekoeling
zich voor het grootste gedeelte als zeer kleine kris-
tallen uit de alcoholische solutie afzet.
\') Philos. Magaz. juillet 1843. p. 14.
-ocr page 45-Verder deelt hij nog mede dat zij, in water op»
gelost, daaruit in naalden of straalsgewijze geordende
prismen kristalliseert; dat zij bij verhitting 2 en zelfs
meer aeq. water kan verliezen, en dat baryt een
bruinachtig en eene ammoniakale solutie van azijn-
zuur loodosyd een wit precipitaat met haar vormt.
In 1855 heeft berthelot deze suikersoort na-
der leeren kennen en aangetoond, dat zij in het
meerendeel harer reactiën veel overeenkomst heeft
met de rietsuiker; hij heeft haar den naam Melitose
gegeven.
Berthelot bereidde de melitose door de manna
van Australië met water uit te trekken; uit deze
solutie kristalliseert zij in zeer dunne, door elkander
gevlochtene naalden.
Ook hij vond voor de bij de gewone temperatuur
gekristalliseerde melitose de formule
H\'2 2 HO.
Zij is gemakkelijk oplosbaar in water, zij bezit
een\' zoeten smaak, echter veel minder dan de riet-
suiker. In water opgelost draait zij het polarisatie-
vlak naar regts; haar draaijingsvermogen is voor de
passagetint [a]j = 88°, dus ongeveer ^ grooter
dan dat van rietsuiker.
Bij 100\'\' ondergaat zij eene halve smelting en verliest
daarbij 2 aeq. water, zoodat zij dan C\'^ H^^ O\'^
tot formule heeft; verhoogt men de temperatuur nog
meer, dan staat zij bij 130*^ eene nieuwe hoeveel-
heid water af, maar terzelfder tijd begint zij geel
\') Comptes rendus. XLI. 392.
-ocr page 46-te worden; bij nog sterker verhitting kleurt zij zich
meer en ontwikkelt een\' reuk naar caramel, daarna
verkoolt zij en verbrandt zonder residu.
Verhit men haar gedurende twee uren met rokend
zoutzuur op eene constante temperatuur van 100quot;,
dan wordt zij gedeeltelijk tot eene zwarte onoplos-
bare stof ontleed.
Bij verwarming met baryt gedurende eenige uren
op 100» wordt zij niet gekleurd, maar behoudt daarbij
geheel de haar kenmerkende eigenschappen.
De melitose reduceert geen koperzouten, maar zij
verkrijgt deze eigenschap na koking met een weinig
verdund zwavelzuur.
De op deze wijze gewijzigde stof bezit een draai-
jingsvermogen, dat ongeveer kleiner is dan dat
der melitose; in geïsoleerden toestand doet zij zich
als eene niet kristalliseerbare suikersoort voor.
Met biergist bij eene zachte hitte behandeld, gist
de melitose onder vorming van alcohol en koolzuur;
deze gisting heeft op dezelfde wijze plaats bij de
melitose, als bij het ligchaam daaruit door inwerking
van verdund zwavelzuur ontstaan.
Bij de beschouwing der bovenstaande eigenschap-
pen is de groote overeenkomst met die, welke de
rietsuiker onder dezelfde omstandigheden vertoont,
opmerkelijk; deze overeenkomst is zoo groot, dat
het bijna onmogelijk is, om rietsuiker en melitose
in oplossing door chemische reactiën van elkander
te onderkennen.
Bïïkthelot heeft echter de volgende karakteri-
-ocr page 47-stieke omstandigheid, die bij de gisting der melitose
plaats heeft, leeren kennen; hij vond namelijk, dat
by gisting 100 dln. melitose, in kristallijnen staat
(C\'2 H12 H- 2 HO), 22,2 gewigtsdeelen kool-
zuur geven , terwijl 100 dln. gekristalliseerde glucose
(012 H» 2 012 ^ 2 HO) 44,5 gewigtsdeelen kool-
zuur geven.
Dus geeft de melitose slechts de helft koolzuur
van de hoeveelheid, die de glucose onder dezelfde
omstandigheden levert; het onderzoek der oplossing
van melitose na de gisting leert, dat zij dan eene
andere suikersoort bevat, die bekthelot Eucalym
genoemd heeft en wier hoeveelheid de helft der ge-
bruikte melitose bedraagt.
Door deze eigenschap kan de melitose beschouwd
worden als gevormd door de verbinding van twee
isomere suikersoorten in gelijke aequivalenten, waar-
van slechts de eene vatbaar is voor gisting. Door
de werking van biergist worden deze van elkander
gescheiden, waarna het eene ligchaam in alcohol en
koolzuur gesplitst wordt, zonder dat het andere iets
verandert; doch dit laatste ligchaam (eucalyne) ver-
krijgt daarbij eigenschappen , die het in de verbin-
ding niet bezat. Deze zelfde eigenschappen verkrijgt
de melitose door de werking van zwavelzuur, dat
dus ook de genoemde splitsing der beide suikersoor-
ten te weeg brengt; men kan na de scheiding langs
dezen weg de beide stoffen echter niet Isoleren, Zij
reduceren beide koperzouten, want van het product
der inwerking van zwavelzuur is dezelfde hoeveel-
Beid noodig ter reductie van een gelijk gewigt ko-
perzout als van de geïsoleerde eucalyne.
Deze eigenschap der melitose vergroot hare ana-
logie met de rietsuiker ; ook deze verkrijgt de ge-
schiktheid om koperzouten te reduceren eerst na de
inwerking van zuren, en ook hier is het product
der werking van het zuur zamengesteld uit twee
suikersoorten. Dubrünfaut en SOübeiean toch heb-
ben aangetoond, dat men uit dit product door kris-
tallisatie glucose afzondert en dan onkristalliseerbare
suiker terughoudt; de gisting tast ook dit mengsel
niet gelijkelijk, maar achtervolgens zijne zamenstel-
lende deelen aan.
Deze suikersoort verkrijgt men door gisting der
melitose (zie blz. 39); haar ontstaan daarbij wordt
op de volgende wijze voorgesteld:
^-2C^H®02 Cl2Hl20t\'
melitosenbsp;alcohol eucalyne.
Volgens deze vergelijking moeten 100 dln. gekris«-
talliseerde melitose, C\'^^ H\'^ O\'^ 2 H O, 22,3
dln. koolzuur en 50 dln. gekristalliseerde eucalyne.
Cl 2 H\'2 012 2 H O, geven; bij proefneming
heeft BERTHELOT uit 100 dln. melitose 21,5 dln.
koolzuur en 51 dln. eucalyne verkregen.
De eucalyne, bij de gewone temperatuur in het
luchtledig gedroogd, heeft tot formule:
Ciï Hl2 O\'^\' 2 H O;
bij 100*^ gedroogd, wordt zij voorgesteld door:
H\'2 O\'
-ocr page 50-De eucalyne is eene zoete, stroopachtige vloeistof,
die bij 110° zicli reeds kleurt en bij booger ver-
hitting tot 200\'^ in een zwarte onoplosbare stof ver-
andert.
Haar draaijingsvermogen, dat naar regts plaats
heeft, is — ÖO^» ongeveer.
Geconcentreerd zwavelzuur en rokend zoutzuur
ontleden de eucalyne bij lOOquot;,- bij dezelfde tempe-
ratuur kleurt zij zich sterk door inwerking van
baryt.
Koperzouten worden door eucalyne gereduceerd.
Zij is niet vatbaar voor gisting en verkrijgt deze
eigenschap ook niet door de werking van verdund
zwavelzuur.
Op de ■wereldtentoonstelling te Parijs in 1855 was
uit Turkije eene mannasoort ingezonden, zonder
eenige andere aanduiding, dan het woord trehala.
Volgens DECAISNE behoort de plant, die deze
manna draagt, tot het genus Echinops; terwijl GUi^
BOURT mededeelt, dat zij daaruit door den steek
van een insekt wordt voortgebragt; dat zij vóór 1855
nooit in Frankrijk was voorgekomen; maar dat men
haar in de Pharmacopoea Persica van 1681 onder
den naam Schakar el ma-ascher vindt beschreven.
Berthelot heeft uit deze manna eene suiker-
soort afgezonderd, analoog aan de rietsuiker, doch
veel bestendiger dan deze, die hij Trehalose genoemd
heeft.
«) Comptes rendus. XLVI. 12ia,
S) Ibid. XLVI. 1276.
-ocr page 52-Om deze zuiver te verkrijgen, behandelt men de
tot poeder gewrevene trehala met kokenden alcohol;
soms kristalliseert de trehalose dadelijk daaruit; soms
is het noodig de solutie daartoe eerst tot siroopdikte
te verdampen en dan eenige dagen aan haar zelve
over te laten; daarna zondert men de kristallen af,
perst deze xiit en wascht ze met kouden alcohol af;
de kristallen worden door koking met eene kleine
hoeveelheid alcohol, oplossing in kokenden alcohol,
behandeling dezer solutie met dierlijke kool en her-
haalde kristallisatie uit alcohol gezuiverd.
Dö trehalose heeft, bij 140° gedroogd, tot zamen-
stelling: C\' H\'» 01».
Hare kristallen zijn regte rhombische prismen. Bij
de gewone temperatuur houden deze kristalwater
terug; zij knarsen tusschen de tanden en smaken
zeer zoet, hoewel toch minder dan rietsuiker.
De trehalose is zeer gemakkelijk oplosbaar in wa-
ter, bijna onoplosbaar in kouden, vrij oplosbaar in
kokenden alcohol.
Bij eene temperatuur van omstreeks 120*^ smelt
zij tot een kleurloos vocht, dat bij bekoeling weder
vast wordt tot eene op sucre d\'orge gelijkende massa.
Men kan haar op 180\'^ blijven verwarmen, zonder
dat zij eenige merkbare verandering in gewigt of
zamenstelling ondergaat. Door de temperatuur boven
200quot; te verheffen, verliest zij water en verandert daar-
bij, onder gas-ontwikkeling en verspreiding van een\'
reuk naar caramel, in eene zwarte onoplosbare stof.
Bij vrijë toetreding der lucht brandt zij met eene
-ocr page 53-roodachtige vlam en laat eene kool achter, die zon-
der residu kan verbranden.
De trehalose draait het polarisatievlak naar regts;
haar draaijingsvermogen voor de passagetint is
[a]j ™ 4- 208\'\', dus bijna driemaal dat der riet-
suiker en veel grooter dan van alle overige suiker-
soorten.
Verhit men trehalose met zoutzuur op lOOo, dan
wordt zij langzamerhand zwart en ontleed; gecon-
centreerd zwavelzuur verkoolt haar spoedig bij de-
zelfde temperatuur; door salpeterzuur wordt zij ver-
anderd in zuringzuur, zonder gelijktijdige of vooraf-
gaande vorming van slijmzuur.
De werking van verdund zwavelzuur is door
berthelot uitvoerig nagegaan:
1 dl. trehalose werd in 9 dln, water opgelost, bij
deze solutie gevoegd ^ dl. geconcentreerd zwavelzuur
en dit mengsel daarop tot 100° verwarmd.
De afwijking door deze vloeistof vóór de verwarming
aan het polarisatievlak medegedeeld was 37°,5.
I^a haar ^ uur verwarmd te hebben, was de af-
wijking 37® en reduceerde zij naauwelijks koper-
zouten; na verwarming gedurende één uur was de
afwijking 3 6°, 5 en de reductie van koperzouten
zwak; na 5 uren was de afwijking -h 11quot; en de
reductie sterk.
Nog langer voortgezette verwarming op 100quot; ge-
durende 2 uren, heeft geene verandering te weeg
gebragt, dan sterke kleuring van het vocht, maar het
draaijingsvermogen is niet merkbaar meer veranderd.
De aldus met verdund zwavelzuur behandelde vloei-
stof geeft, na verzadiging met koolzuren kalk en
verdamping, eene onkristalliseerbare suikersiroop,
die koperzouten reduceert, door alcaliën op 100^ ont-
leed wordt en gemakkelijk en volkomen door contact
met biergist in alcohol en koolzuur gesplitst wordt.
Door trehalose met organische zuren tot 180\'\'
te verhitten, verkrijgt men verbindingen, analoog
aan de natuurlijke vetten en die isomeer of misschien
wel identisch zijn aan die, welke de glucose op de-
zelfde wijze vormt; zij reduceren koperzouten. Ber-
THELOT 1) heeft op deze wijze bereid de verbindingen
met stearinezuur, benzoëzuur, azijnzuur en boterzuur.
Trehalose wordt door potassa bij eene temperatuur
van 100quot; niet veranderd; evenmin door baryt.
Zij wordt door eene ammoniakale oplossing van
azijnzuur loodoxyd geprecipiteerd; zij bezit geen re-
ducerend vermogen voor koperzouten.
Aan de werking van biergist blootgesteld, gaat
de trehalose slechts zeer langzaam en onvolkomen
in gisting over.
\') Comptes rendus, XLVII. 262.
-ocr page 55-wiggers heeft in 1832 uit het moederkoorn
(Secale cornuium) eene suikersoort afgezonderd, die
hij verkreeg door het met ether uit te trekken en
het residu met alcohol te koken; verdampt men
daarna dit alcoholisch extract en lost men het residu
in water op, dan zet deze oplossing, na tot siroop-
dikte verdampt te zijn, deze suikersoort in kris-
tallen af.
Pelouzb en liebig hebben dit ligchaam voor
mannit gehouden.
In 1857 viel het mitscherlich s) echter op, dat
de vorm der kristallen van die der mannit afwijkt,
«) Ann. der Chem, u. Pharm, I, 171.
«) Ibid. xix. 282; Comptes rendus. iii. 420.
S) Monatsber. d. Kön. Akad. d, Wissensch. zu Berliri. 2 Not,
18.57; Ann. de Chim, et de Phys. [3] LUI, 232.
waarom hij nader de eigenschappen dezer stof onder-
zocht heeft en gevonden, dat het eene bijzondere
suikersoort is, die hij Mucose noemt.
Hij geeft de volgende bereidingswijze voor haar
op: het tot poeder gebragte moederkoorn wordt met
water uitgetrokken; het extract na filtratie met ba-
sisch azijnzuur loodoxyd geprecipiteerd; het vocht
door zwavelwaterstof van de overmaat van het lood-
zout bevrijd en daarna op een waterbad tot siroop-
dikte verdampt; indien eene kleine hoeveelheid bij
oplossing in water nog een residu achterlaat, moet
men haar geheel daarin weer oplossen en op nieuw
concentreren. De vloeistof, daarna in rust gelaten,
zet kristallen af: nemen deze niet meer in hoeveel-
heid toe, dan zondert men die van de moederlooo-
O
af en wascht hen met alcohol uit. Door herhaalde
oplossing en kristallisatie uit water verkrijgt men de
kristallen van mucose ongekleurd en doorschijnend,
begrensd door bijzonder zuivere vlakken.
De zamenstelling der mucose bij de gewone tem-
peratuur wordt voorgesteld door de formule :
C12 HU 011 2 HO;
bij 130° gedroogd, heeft zij tot zamenstelling:
Cl2 Hii O\'i.
De aard van het medium, waaruit de mucose kris~
talliseert, is van invloed op den vorm en het uiterlijk
aanzien der kristallen; zoo nemen deze bijv. een\'
bijzonderen glans aan bij kristallisatie uit eene op-
lossing in waterhoudenden alcohol. Over het alge-
meen hebben zij, wanneer zij zich uit water afzet-
ten , gebogen oppervlakken, doch zijn, wanneer de
solutie alcohol bevat, door platte vlakken begrensd.
Zij doen zich overigens voor als scheve vierzijdige,
door twee vlakken toegepunten prismen.
Wordt de mucose gedurende eenigen tyd aan eene
temperatuur van 100° blootgesteld, dan smelt zij tot
eene volmaakt doorschijnende vloeistof, die bij be-
koeling tot eene glasachtige massa vast wordt: zij
verhest bij deze temperatuur slechts eene onbedui-
dende hoeveelheid water, die mechanisch tusschen
de kristallen verdeeld was. Bij 130® staat zij 2 aeq.
water af.
De mucose heeft een\' zoeten smaak; zij is zeer
gemakkelijk oplosbaar in water, zoodat eene oplos-
sing, die 50 % mucose bevat, nog niet aanschiet;
alcohol lost bij koking nog niet eens 1 daarvan
op; in ether is zij volkomen onoplosbaar.
Het draaijingsvermogen der mucose, dat naar regts
plaats heeft, is [«], r=r 126° omstreeks, dus na dat
der trehalose het grootste.
Sterk zwavelzuur lost bij de gewone temperatuur
de mucose zonder verandering op, bij verwarming
dezer solutie op 100» wordt zij zwart.
Geconcentreerd salpeterzuur verandert de mucose
bij koking in zuringzuur; het eerste hydraat van
salpeterzuur lost haar onder zwakke warmte-ontwik-
keling op, terwijl men uit deze oplossing door toe-
voeging van water eene slijmige massa precipiteert,
die eene nitro-verbinding schijnt te zijn.
Eene oplossing van mucose wordt noch door kalk-
4
-ocr page 58-water, noch tloor barytwater geprecipiteerd; ook
wordt zij niet gekleurd door koking met sodaloog.
Mucose reduceert geen koperzouten, zelfs niet bij
eene korte koking; na haar eenige uren daarmede
op 100° verwarmd te hebben, zetten zich eenige
sporen van koperosydul af.
Stelt men mucose in contact met biergist, dan
heeft zich na 24 uren eene groote hoeveelheid kool-
zuur ontwikkeld; men heeft echter niet kunnen be-
palen , of zij onmiddellijk in gisting overgaat, of dat
zij eerst in eene andere suikersoort wordt veranderd.
ELEZITOSE.
Deze suikersoort heeft berthelot in 1858 lee-
ren kennen ; hij heeft haar gevonden in de manna
van Brîançon.
Om haar daaruit af te zonderen, behandelt men
deze manna met kokenden alcohol, verdampt het
alcoholisch aftreksel tot siroopdikte en laat dit op deze
wijze eenige weken in rust. De melezitose kris-
talleert na dien tijd in eene strooperige moederloog;
door de kristallen uit te persen, met laauwen alco-
hol af te wasschen en uit kokenden alcohol om te
kristalliseren, worden zij verder gezuiverd.
De zamenstelling der bij 100» gedroogde melezi-
tose wordt voorgesteld door de formule
De melezitose kristalliseert in zeer kleine, harde
Comptes rendus. XLVir. 224.
-ocr page 60-en glinsterende kristallen, die zich bij mikroskopisch
onderzoek als scheve rhombische prismen voordoen.
Zij bezit een\' zoeten smaak, echter veel minder
dan rietsuiker, maar meer overeenkomstig met den
smaak van glucose.
Zij is gemakkelijk oplosbaar in vsrater, bijna on-
oplosbaar in kouden, weinig oplosbaar in kokenden
waterhoudenden alcohol. Voegt men absoluten alco-
hol bij eene geconcentreerde oplossing van melezitose
in water, dan wordt zij langzamerhand kristallijn
geprecipiteerd. De oplossing in water wordt bij
langzame verdamping strooperig en kan lang blijven
zonder te kristalliseren.
Wordt de melezitose verhit, dan smelt zij onder
de 140® tot eene doorschijnende vloeistof, zonder
eene merkbare verandering te ondergaan.
Het draaijingsvermogen der melezitose voor de
passagetint is [«]j = 90quot;,3, dus ongeveer | hoo-
ger dan dat van rietsuiker.
Geconcentreerd zwavelzuur verkoolt de melezitose
bij de gewone temperatuur; door koking met zout-
zuur wordt zij spoedig bruin; salpeterzuur verandert
haar in zuringzuur, zonder voorafgaande vorming
van slijmzuur.
Verdund zwavelzuur verandert de melezitose op
eene temperatuur van 100quot; in eene suikersoort,
analoog of misschien wel identisch met de glucose,
die gemakkelijk koperzouten reduceert, op 100quot; met
alcaliën verwarmd ontleed wordt en door biergist
gemakkelijk eu bijna geheel in alcohol en koolzuur
gesplitst wordt. Deze door verdund zwavelzuur ge-
modificeerde melezitose bezit een veel lager draaijings-
vermogen, dan de oorspronkelijke ; het is bijna gelijk
aan dat van glucose en dus niet, zoo als bij inwer-
king van verdund zwavelzuur op rietsuiker, van
teeken veranderd; ook heeft deze vermindering veel
langzamer plaats, dan bij de rietsuiker.
De melezitose wordt door ammoniakaal azijnzuur
loodoxyd geprecipiteerd.
In aanraking met biergist gaat zij slechts langzaam
en onvolkomen in gisting over.
Eeeds vele eetwen was het bekend, dat gedroogde
vruchten en verkookt vruchtensap eene zoete stof
bevatten, en werden zij dan ook om deze eigenschap
gezocht; zoo verhalen jacqües en paul constant
in een door hen in 1628 geschreven werk, om dit
te staven, dat amitkochates , Koning der Indiërs,
aan antiochus, Koning van Syrië, deed verzoeken,
om hem vijgen en gekookten wijn te zenden
Doch eerst later werd deze zoete stof afgezonderd;
in 1747 namelijk verkreeg marggrae, door rozijnen
met eene kleine hoeveelheid water te bevochtigen,
die daarna fijn te maken en uit te persen, na zui-
vering en verdamping van het vocht, eene soort van
suiker, die hij echter niet nader onderzocht.
*) Deze en cle volgende bijzonderheden worden door parmestiek
medegedeeld in Annales de Chimie. LXXX. 293.
In 1793 nam LöWlTZ waar, dat zich na verloop
van twee maanden in de siroop van honig eene meer
korrelige, dan kristallijne zamenhooping vormt, die
men kan afzonderen en door afwasschen met alcohol
van haar kleverig gedeelte kan bevrijden, en die dan
na drooging tot poeder gebragt kan woorden en een\'
zoeten, aangenamen smaak heeft. Daar hij deze
suiker niet regelmatig l%on doen kristalliseren, maar
bij verdamping harer oplossing in quot;vvater slechts zeer
kleine bloemkoolvormige conglomeraten verkreeg,
kwam hij tot het besluit, dat de suiker uit honig
verschilt van de rietsuiker.
Een jaar later schonk giüLINI , professor in de
chemie te Florence, aan den groothertog LEOPOLD
een brood van suiker, uit druiven bereid.
Tomassi te Napels deelde in 1797 de bereidings-
wijze dezer suiker, die den naam van druivensuiker
verkregen had, mede; hij bezigde marmer om het
zuur van het druivensap te verzadigen, kool en eiwit
om het vocht te klaren en eindelijk alcohol om de
quot;vei^kregene suiker wit te maken.
In 1806 verklaarde proust i), dat de vaste sui-
ker uit den honig dezelfde is als de druivensuiker en
dat deze suikersoort ook voorkomt in de meeste rijpe
vruchten; dat haar smaak echter veel minder zoet
is, dan die van rietsuiker.
Dat de suiker, die in de urine van lijders aan.
diabetes mellitus voorkomt, identisch is met druiven-
\') Annales «e Chimie. LVIL 131-
-ocr page 64-suiker heeft chevreul lt;) het eerst aangetoond; terwijl
kiechhoff 2) geleerd heeft, dat zetmeel door koking
met verdund zwavelzuur in druivensuiker verandert,
en BRACONNOT 3) hetzelfde voor de cellulose waarnam.
Péligot heeft voorgesteld, om deze suikersoor-
ten van verschillenden oorsprong onder den alge-
meenen naam glucose (van yltvyog, most, zoete wijn)
zamen te vatten.
Om de glucose uit den honig te verkrijgen, be-
handelt men dezen bij de gewone temperatuur met
alcohol, die weinig glucose, maar de onkristalliseer-
bare suiker, waarmede zij gemengd is, oplost; de
onopgeloste glucose wordt met alcohol uitgewasschen,
uitgeperst en in water [opgelost. Deze solutie zet,
na behandeling met dierlijke kool en eiwit en ver-
damping, eene korrelig-kristallijne massa van glu-
cose af. Op dezelfde wijze verkrijgt men de glucose
uit alle stoffen, waar zij met onkristalliseerbare sui-
ker gemengd voorkomt, zoo als bijv. uit rozijnen.
De omzetting van zetmeel in glucose, waarvan
de fabriekmatige bereiding haar ontstaan aan het
continentaal-stelsel verschuldigd is, geschiedt op de
volgende wijze : het zetmeel wordt in water, waaraan
17o zwavelzuur is toegevoegd, aan eene temperatuur
van 100-104quot; blootgesteld; het gaat daarbij eerst
in dextrine en na verloop van eenige uren in glucose
Annales de Chimie. XCV. 319.
Ann. de Chim. et de Phys. XI. 379,
Ibid. XII. K2.
Comptes rendus. vu. ]06.
-ocr page 65-over. Verzadigt men daarna het zwavelzuur met
koolzuren kalk en verdampt het door bezinking van
den zwavelzuren kalk helder geworden vocht, dan
zet dit bij genoegzame concentratie na eenigen tijd
de glucose af.
Van de glucose zijn verschillende analysen ge-
maakt, waarvan hier de resultaten der voornaamste
volgen 1):
uit druiven__uit zetmeel___
de sacsstjke. de satjssure. pkoüst. gdbrin-vaket.
C 36,71nbsp;37,29 36,2
H 6,78nbsp;6,84 ^ ^nbsp;7,03 7,30
O 56,51nbsp;55,87 )nbsp;56,50 56,50
uit honignbsp;diabetessuiker
PEOÜST.nbsp;PÉLIGOT.
C 36,36 SM^S^X^sèr?
H }nbsp;7,4nbsp;7,3
Onbsp;56,2nbsp;56,0
Deze analysen stemmen overeen met de formule
Q1 2 H1 4 01 ^ , waaruit men door berekening voor
de procentische zamenstelling vindt:
C 36,36
H 7,07
O 56,57
terwijl PÉLIGOT gevonden heeft, dat de glucose
bij 100° gedroogd wordt voorgesteld door de formule
Qia fjiï O\'hetgeen overeenstemt met de mede-
lt;) Deze resultaten zijn door péligot verzameld in Ann. de
Chim, et de Phys, LXVII. 142,
\') Comptes rendus. VI. 232.
deeling van dumas , dat \'da glucoses op eene
temperatuur van 100® zonder verdere verandering
9 Vo w^ater verliezen.
Uit eene middelmatig geconcentreerde oplossing in
water schiet de glucose zeer langzaam aan, als te-
pelvormige of bloemkoolachtige, moeijelijk bepaal-
bare kristallen; bij het gebruik van groote hoeveel-
heden en alcoholische oplossingen, kan men ze soms
in duidelijker kristallijnen vorm verkrijgen.
Zoo verkreeg mollerat in 1828 duidelijke kris-
tallen van glucose, bereid door inwerking van ver-
dund zwavelzuur op zetmeel; ook güérin-varry
verkreeg, bij de bereiding dezer suikersoort door
inwerking van diastase op zetmeel, volkomen kleur-
looze, kleine prismen met rhombische vlakken.
Biot die door mitscheelich verkx-egene kris-
tallen ter nadere onderzoeking ontvangen had, deelt
van deze mede, dat het niet waren kleine, meer of
minder opake korrels, die slechts enkele schitterende
facetten bezitten, zoo als men ze gewoonlijk ont-
moet, maar doorschijnende, heldere kristallen, met
zeer zuivere vlakken, die onder vaste hoeken op
elkander hellen.
Biot heeft deze kristallen nader onderzocht en
gevonden, dat zij de gewone verschijnselen van dub-
belbreking vertoonen, zoo als hun vorm reeds deed
\') Comptes rendus. vii. 106.
Ibid. I. 84.
8) Ibid.
*) Ibid, XXIII. 909.
-ocr page 67-vermoeden, daar zg niet tot het regulaire systeem
behoorden.
De glucose is minder oplosbaar in water dan riet-
suiker, zij lost in dl. koud water op; in kokend
water lost zij in alle verhoudingen op en vormt daar-
mede eene siroop van zoeten smaak; van glucose
heeft men echter 2}^ maal zooveel noodig als van
rietsuiker, om aan eene gelijke hoeveelheid water
dezelfde zoetheid mede te deelen.
Zij is ook in alcohol veel minder oplosbaar dan
rietsuiker, terwijl zij uit de bij kookhitte verzadigde
oplossing door bekoeling zich in onregelmatige kris-
tallen afzet, die veel alcohol terughouden.
De glucose draait het polarisatievlak naar regts,
doch haar draaijingsvermogen is niet altijd even groot;
in tweeledig opzigt bestaat er ten dezen verschil.
Biot heeft namelijk beweerd, dat de naam glu-
cose eene zeer ongeschikte algemeenheid in toepas-
sing heeft verkregen, daar men onder deze algemeene
benaming stoffen zamenvat, die werkelijk zeer ver-
schillend zijn. Hij heeft daarbij het oog op de sui-
ker, die men door omzetting van het zetmeel ver-
krijgt , en die volgens hem in zeer verschillende
variëteiten voorkomt, al naar de wijze, waarop de
omzetting van het zetmeel geschied is, en den tijd,
dien men daartoe besteed; het verschil bestaat hier
in het draaijingsvermogen. Biot heeft de volgende
waarden voor het draaijingsvermogen [a]j voor de
nevensstaande suikersoorten bepaald :
Comptes rendus, XLII. s51.
suiker van oude fabrieken, verkregen door
lang voortgezette inwerking van verdund
zwavelzuur op zetmeel ....... 5lo,43
suiker, gevormd door inwerking van hetzelfde
zuur op zetmeel door péligot . . . . 61o,54
suiker, bereid door JACQUElain, door zet-
meel met xAöquot; zuringzuur te behandelen . 100quot;,57.
Een tweede voorbeeld wordt medegedeeld door
dubrunfaüt wanneer hij zegt, dat de suiker,
ontstaan door de werking van diastase op zetmeel,
zich door de volgende eigenschappen van de drui-
vensuiker onderscheidt:nbsp;gt;
1quot;. door eene minder groote oplosbaarheid in alcohol;
20. door eene minder groote veranderlijkheid onder
den invloed van alcaliën;
30. door eene driemaal zoo groote regtsche draaijing
van het polarisatievlak.
Wanneer wij echter de gevondene waarden voor
het draaijingsvermogen niet beschouwen als toebe-
hoorende aan verschillende soorten van glucose, maar
eenvoudig, zoo als dan toch werkelijk het geval is,
aan producten door omzetting van het zetmeel op onder-
scheidene wijzen ontstaan, dan worden, dunkt mij ,
de genoemde verschillen zeer gemakkelijk verklaard.
Bij de verandering toch van het zetmeel in glu-
cose wordt er eerst eene intermediaire stof, de des-
trine, gevormd en de meer of minder volkomene
omzetting van deze in glucose hangt zamen met de
sterkte van het zuur • en den duur der inwerkinof.
O \'
\') Comptes rendus. XXV. 308.
-ocr page 69-terwijl men slechts moeijelijk de glucose van de nog
onveranderde dextrine kan bevrijden. Gaan wij nu
de door biot gevondene cijfers na, dan zien wij,
dat hij juist het zwakste draaijingsvermogen heeft
gevonden, waar het zwavelzuur gedurende langen tijd
had ingewerkt, terwijl bet hoogste cijfer toekomt aan
het product der werking van een veel zwakker zuur,
hetgeen overeenkomt met de gemaakte onderstelling,
daar de dextrine een draaijingsvermogen naar regts
bezit grooter dan het hoogste, dat voor de producten
der omzetting van zetmeel gevonden is. Onze onder-
stelling verklaart evenzeer de door ddbeunfaut me-
degedeelde onderscheidende kenmerken tusschen het
product der omzetting van zetmeel door diastase en
de druivensuiker uit de overige eigenschappen der
dextrine.
Maar een ander verschil van meer belang is door
■dubrunfaut ontdekt. Lost men bij eene tem-
peratuur van 12—15° de gekristalliseerde glucose,
C\'2 H\'^ O\'^, snel in water op en bepaalt men da-
delijk daarop haar draaijingsvermogen, dan vindt
men dit grooter, dan het draaijingsvermogen, dat zij
bezit, nadat de oplossing eenigen tijd gestaan heeft,
waarbij het langzamerhand lager wordt, doch einde-
lijk constant blijft. Door de oplossing te verwarmen
verkrijgt men dit constante minimum veel sneller.
De verhouding tusschen het draaijingsvermogen da-
delijk na de oplossing en het laatstgenoemde is door
dubrunfaut op II bepaald.
») Ann. de Chim. et de Phys. [3] XVIII. 99.
-ocr page 70-BéChamp \') vond dit resultaat bevestigd; hij had
vrij goed gekristalliseerde glucose in het luchtledig
gedroogd, totdat haar gewigt niet meer afnam en
toen in koud water opgelost; haar draaijingsvermogen
dadelijk daarna bepaald was [w]j — 96®,41; na ver-
loop van 48 uur was dit [a]j quot; -j- 52®,04 geworden.
Bij de berekening van beide deze getallen uit de ge-
gevens der waarneming is de glucose, die in den
kristallijnen toestand, C\'^\' H\'^ 0»% 2 HO, gebe-
zigd was, met haar volle gewigt in de formule
[ff]j = waarin e de verhouding tusschen het ge-
lid
wigt der actieve stof en de som van haar gewigt en
dat van het solvens is, ingevoerd; of met andere
woorden, deze berekening is gemaakt in de onder-
stelling , dat de glucose hare kristallijne constitutie
gedurende de verandering van het draaijingsvermo-
gen behoudt.
Béchamp heeft daarop berekend, hoe groot het
draaijingsvermogen zou zijn, zoo men veronderstelt
dat, terwijl overigens alles hetzelfde blijft, de glu-
cose, C\'^H\'^O\'S 2 HO, veranderd is in glucose
van de formule C\'^ H\'^^ O\'S d. i. dat de gekris-
talliseerde glucose in aanraking met water verandert
in anhydrische glucose. Daartoe heeft hij berekend
hoeveel anhydrische glucose met de gebezigde ge-
kristalliseerde overeenkomt en dit getal bij de bere-
kening van het constante minimum, in plaats van
\') Comptes rendus^ XLII. 640.
-ocr page 71-het gewigt der gebruikte ghicose, ingevoerd; hij vond
toen [a]j — 570,6.
Hij heeft verder de juistheid dezer berekening
nog door de proef gecontroleerd; 1,854 grm. in
het luchtledig gedroogde glucose stelde hij gedurende
6 uren aan eene temperatuur van ongeveer 100°
bloot, waarna haar gewigt tot 1,684 grm. was ver-
minderd en zij dus juist haar hydraatwater (2 H O)
verloren had. Het draaijingsvermogen dezer stof,
direkt na de oplossing bepaald, was [«];=: -f-570,63
en na 48 uren met rust gelaten te zijn [«]j ~ -[- 57^33,
zoodat deze glucose in aanraking met water niet van
draaijingsvermogen verandert. Een tweede proef,
waarbij hij glucose bezigde, die niet vooraf in het
luchtledig gedroogd was, maar die hij alleen zoo
lang op 100® verwarmde, totdat zij niet meer in
gewigt afnam, leerde hetzelfde.
Uit deze feiten leidde béchamp het gevolg af,
dat de gekristalliseerde glucose niet als zoodanig kan
blijven bestaan, dan in vasten toestand, maar dat
zij in aanraking met water haar hydraatwater ver-
liest, langzaam bij de gewone, sneller bij verhoogde
temperatuur, en in dien anhydrischen toestand in
oplossing blijft.
Dübeunpaut is tegen deze gevolgtrekking op-
gekomen; erkennende dat er eene anhydrische glu-
cose bestaat, die bij oplossing in water een onveran-
derlijk draaijingsvermogen bezit, en dat dit met het
constante minimum overeenkomt, zegt hij echter, dat
*) Comptes rendus. XLII. 739.nbsp;•
-ocr page 72-men dit ligchaam slechts kan verkrijgen, wanneer
men de glucose door smelting droogt; maar dat,
wanneer men de glucose voorzigtig droogt, zonder
dat er smelting plaats heeft, totdat zij haar liydraat-
water volkomen heeft verloren, deze dan geheel hare
twee draaijingsvermogens behoudt, die in de bekende
verhouding tot elkander staan. Hij zegt echter niet
bij welke temperatuur en onder welke omstandig-
heden hij deze glucose gedroogd heeft, waarom
BÉCHAMP 1) dit punt nader heeft onderzocht.
Om te voorkomen , dat de glucose zou smelten
in het water dat bij de ontleding vrij wordt, heeft
hij haar bij klimmende temperaturen gedroogd in
een\' stroom drooge lucht, opdat het vrijwordende
water dadelijk kon verwijderd worden; zoo doende
vond hij, dat onder de 50quot; niets dan het hygros-
copische water wordt uitgedreven, maar dat het
hydraatwater tusschen 55° en 60quot; begint te ontwij-
ken en, zoo men lang genoeg op 60quot; verhit, geheel
verwijderd wordt; daarna kan men het anhydrische
product ongestraft tot 100quot; verwarmen, zonder dat
het tot smelting komt; terwijl de glucose anders,
indien men deze voorzorgen niet in- acht neemt,
reeds bij 70—80o begint te smelten. De aldus ge-
droogde glucose bezat een ander draaijingsvermogen
dadelijk na de oplossing, dan eenigen tijd later en
de verhouding tusschen beide was de normale.
Dit resultaat heeft béCHAMp zijne vroegere con-
clusie aldus doen wijzigen: dat er twee afzonder-
\') Comptes rendus. XLII. 896.
lijke wijzigingen der anhydrische glucose bestaan,
beide met de formule C^^ H\'^nbsp;van welke de
eene gemakkelijk smeltbaar bij 100° is en een on-
veranderlijk draaijingsvermogen 57^,3 bezit, terwijl
de andere bij lOO\'\' niet smelt en een veranderlijk
draaijingsvermogen beeft, dat naar het constante
minimum 5 7°,3 overgaat. Deze laatste neemt dan
bij oplossing eerst water op, waardoor de verbinding
C12 Qii^ 2 H O weer ontstaat, en hetgeen
bevestigd wordt door hare eigenschap om de voch-
tigheid der lucht tot zich te trekken, wat de andere
modificatie niet doet, en daarna gaat zij langzamer-
hand in de gemakkelijk smeltbare, anhydrische glu-
cose over.
In de onderstelling, dat de glucose in aanraking
met water tot den anhydrischen toestand overgaat,
ligt niets ongerijmds; wij vinden toch iets dergelijks
bij het koperoxydhydraat, dat zich in kokend water
onmiddellijk dehydrate ert, en bij het ijzeroxyd-
hydraat, dat in koud water langzaam, op eene tem-
peratuur van 100® veel sneller haar hydraatwater
afstaat.
Verdund zoutzuur ontleedt de glucose bij koking
tot humusstoffen, terwijl er bij vrijë toetreding der
dampkringslucht tevens mierenzuur ontstaat; het-
zelfde heeft plaats, wanneer men glucose met ver-
dund zwavelzuur kookt.
Péligot heeft het eerst aangetoond, dat men
ook eene verbinding van glucose met zwavelzuur tot
1) Comptes rendus. VI. 232.
-ocr page 74-stand kan brengen, door haar met het geconcen-
treerde zuur te wrijven; deze verbinding, het sulfo-
glacosinezuur (of volg. péligot acidum sulfo-saccha-
ricuni), verkrijgt men het gemakkelijkst in vrijen
staat door haar loodzout met zwavelwaterstof te ont-
leden. Dit zuur kleurt lakmoesvocht rood, bezit
een\' te gelijk zoeten en zuren smaak en vormt met
bases bijna geen onoplosbare zoixten; het is in vrijen
staat zeer onbestendig, zoodat het zelfs bij de ge-
wone temperatuur in het luchtledig ontleed wordt,
onder reproductie van glucose en zwavelzuur.
Het loodzout van dit zuur bereidde péligot door
glucose op een waterbad te smelten en daarna met
dl. geconcentreerd zwavelzuur te vermengen, dit
bij kleine gedeelten toevoegende, om te groote ver-
heffing der temperatuur te voorkomen. Het gevorm-
de product wordt met water verdund en met kool-
zure baryt verzadigd; na filtratie wordt door toevoe-
ging van basisch azijnzuur loodosyd het loodzout als
een wit neêrslag geprecipiteerd, dat volgens de ana-
lysen van péligot voorgesteld wordt door de for-
mule 2 (Cl 2 Rio 01 0), 4 Pb O, S
Vroeger (blz. 19) hebben wij er reeds op gewezen,
dat berthelot, door rietsuiker met organische zuren
te verwarmen, neutrale en zure verbindingen heeft
bereid; dezelfde verbindingen verkrijgt men bij het
gebruik van glucose; rietsuiker gaat daarbij eerst
in glucose over; in beide gevallen worden de ver-
bindingen op dezelfde wijzen gevormd, door namelijk
de suiker met het zuur tusschen 100® en 120« te
verwannen; men verkrijgt ze daarbij steeds in kleine
hoeveelheid en kan ze uit de overige massa, even-
als de kunstmatige vetten, door ether uittrekken. —
Zij weerstaan met kracht aan de werking van ver-
dunde minerale zuren, zelfs bij 100®; men kan ze
echter door verdund zwavelzuur ontbinden in het
zuur en glucose, die gedeeltelijk bij de behandeling
ontleed wordt. In contact met geconcentreerd zwa-
velzuur worden zij oogenblikkelijk zwart. Zij redu-
ceren bij verwarming koperzouten.
Bertheloï heeft aldus de volgende neutrale ver-
bindingen bereid
stearinezure glucose: C®quot;^ H\'quot;\'\' O»^
2 C^« H26 O\'^ C12 H12 O^\' — 6 H O;
benzoëzure glucose: Oquot; h;i3 Qh
= 2 Ci^ Hö O^ G^\'- H»^ — 6 H O;
boterzure glucose: C^-» H^^
= 2 C® H8 O^ 4- C12 H12 012 _ 6 H O;
tri-azijnzure glucose: C^^ h^^ O^^
= 6 G^ H^ 04 C12 H12 012 _ 14 H O;
verder de volgende zure verbindingen
glucose-citroenzuur en daarvan tevens de kalk- en
magnesiazouten;
glucose-wijnsteenzuur:nbsp;H^® O®®
Ci^ H12 012 4 C® Hs 01^ — 10 H O
en zijne zouten;
glucose-wynsteenzure kalk: C^ ^ H^ Ca^ 4HO;
glucose-wijnsteenzure magnesia:
\') Comptes rendus. XLI. 452.
*) Ibid. XLV. 268.
Qi 4 H2 2 Mgi 05 O, 4 Mg 0, 4 H O;
glucose-wijnsteenzuur loodoxyd: C^\'* H^\'^ Pb^ O^®.
De glucose wordt door bases veel gemakkelijker
ontleed dan de rietsuiker; zoo men potassa, kalk
of baryt bij eene oplossing van glucose voegt, ver-
liezen deze bases na eenigen tijd hare alcalische
reactie, daar zij verzadigd zijn door zuren, door
hunne inwerking ontstaan, het glucinezuur en het
melassinezuur; door eene temperatuur van 60—70quot;
kan men deze ontleding bevorderen.
Wordt glucose met loodhyperoxyd gekookt, dan
ontstaat er, onder ontwikkeling van koolzuur, mie-
renzuur en koolzuur loodoxyd-
Maar wanneer men met omzigtigheid te werk gaat,
kan men ook verbindingen der bases met glucose
doen ontstaan, die glucosaten genoemd worden
Glucosaat van haryt. Deze verbinding wordt be-
reid door alcoholische oplossingen van glucose en
baryt te vermengen; zij wordt dan als een wit vlok-
kig precipitaat neergeslagen, dat men met alcohol
afwascht en in het luchtledig boven ongebluschten
kalk of boven zwavelzuur droogt. In droogen toe-
stand kan deze verbinding in het luchtledig tot 100°
worden verhit, zonder eenige verandering te onder-
gaan ; bij hoogere temperatuur wordt zij onder ont-
wikkeling van water ontleed, terwijl zij zwart wordt.
De door péligot onderzochte verbinding had tot
zamenstelling 2 (C^^ ID^ O^^), 3 (Ba O), 4 H O.
\') De onderzoekingen van péligot over deze verbindingen vindt
ïKeD Comptes rendus. Vil. 106,
MAIJER 1) heeft eene verbinduig verkregen van de
formule ClHl 1 Ba 01 ^
Glucosaat van kalk. Deze verbinding verkrijgt men
door eene versche oplossing van kalk in eene solu-
tie van glucose in water door alcohol te precipite-
teren. Péligot vond haar van de zamenstelHng
2(Ci=» H\'^ 012), 3 CaO, 4H0.
Glucosaat van loodoxyd. Wanneer men bij eene
alcohoHsche oplossing van glucose eene ammoniakale
solutie van azijnzuur loodoxyd voegt, dan wordt het
ontstane precipitaat in het begin weer opgelost, maar
eindelijk verkrijgt men een blijvend neerslag van de-
ze verbinding, die volgens de analysen van péligot
tot zamenstelling heeft C\' ^ H» i Oi S 3 Pb O. Zij
neemt zeer gretig het koolzuur der lucht op, waarom
men haar snel bij de gewone temperatuur in het lucht-
ledig moet droogen; heeft zij op deze wijze al haar
water verloren, dan kan zij zonder te veranderen
eveneens in het luchtledig tot 150° verwarmd worden.
De glucose vormt, even als de rietsuiker, eene ver-
binding met chloorsodium. Calloüd die haar
het eerst in eene diabetes-urine aantrof, vond dat,
wanneer men in eene verzadigde oplossing van
chloorsodium zooveel mogelijk glucose oplost, deze
verbinding bij langzame verdamping kristalliseert.
Door herhaalde kristalHsatie kan men haar gemak-
kelijk zuiveren. De analysen van péligot, dumas^)
\') Ann. der Chem. u. Pharm. LXXXIII. 138.
\') Journ. de Pharm. XI. 552.
Comptes rendus. VII. 106.
-ocr page 78-en BRDNNER Stemmen overeen met de formule
2 H12 012), Na Cl, 2 HO, terwijl zij volgens
péligot bij 100quot; de 2 H O verliest. Zij smaakt te
gelijk zoet en zout, is gemakkelijk oplosbaar in wa-
ter, maar zeer moeijelijk in sterken alcohol. Zij
draait het polarisatievlak naar regts en, even als
bij de glucose, vermindert het draaijingsvermogen
harer oplossing langzaam bij de gewone temperatuur,
snel bij verwarming.
Chloor en de perqhloruren ontleden glucose op
dezelfde wijze als de rietsuiker.
De reductie van metaalzouten geschiedt Teel ge-
makkelijker met glucose, dan met rietsuiker; voegt
men namelijk bij eene oplossing van glucose een
weinig potassa en daarna droppelsgewijze zwavelzuur
koperoxyd, dan scheidt zich bij de gewone tempera-
tuur reeds na eenige oogenblikken koperoxydul af.
Wanneer men azijnzuur koperoxyd met glucose kookt,
dan is volgens reynoso de reductie nimmer vol-
komen, zelfs bij groote overmaat van glucose en
langdurige koking; om geheele reductie te verkrij-
gen, moet men het azijnzuur koperoxyd vooraf met
eene groote overmaat van azijnzure soda of azijnzure
potassa vermengen. Salpeterzuur koperoxyd wordt
niet gereduceerd; evenmin het azijnzuur koperoxyd,
wanneer het met zwavelzuur of salpeterzuur ijzer-
oxyd gemengd is.
Kwikzilverzouten worden door glucose gereduceerd;
») Aim. der Chem. u. Pharm. XXXI. 105.
S) Comptes rendus. XLI. 278.
-ocr page 79-zoo zet bij koking met glucose het salpeterzuur kwik-
zilveroxydul metallisch kwikzilver af en verandert
sublimaat door reductie in calomel.
Uit zilver- en goudzouten wordt het metaal door
kokiug met glucose neêrgeslagen.
De glucose wordt door de verschillende fermenten,
even als ook de onkristalliseerbare suiker, direkt
ontleed, zonder eerst een\' intermediairen toestand aan
te nemen; de rietsuiker daarentegen wordt eerst in
glucose en niet kristaUiseerbare suiker omgezet,
waarna deze op de gewone wijze in gisting geraken;
zoodat alles wat geldt van de gisting der glucose,
met dezen verstande , ook op de rietsuiker van toe-
passing is.
De glucose wordt in aanraking met biergist ge-
splitst in alcohol en koolzuur; de conditie voor deze
ontleding, die alcoholische gisting genoemd wordt,
is, zoo als EOüSSEAU heeft opgemerkt, dat het
ferment op lakmoesvocht zuur reageert en dat deze
zure reactie wordt veroorzaakt door bepaalde plan-
tenzuren, wder eigenaardig karakter daarin bestaat,
dat zij door hunne langzaam voortgaande ontleding
in koolzuur kunnen overgaan, welke juist die zuren
zijn, die in alle voor gisting vatbare vruchten voor-
komen, zoo als: wijnsteenzuur, citroenzuur, appel-
zuur, melkzuur, enz.
COLIN en thénard hadden reeds vroeger op den
gunstigen invloed gewezen, die cremortart op de
alcoholische gisting uitoefent. De splitsing der glu-
quot;) Comptes rendus. XVI. 94 2.
-ocr page 80-cose in alcohol en koolzuur wordt voorgesteld door
de vergelijking:
B.12 q.2 _nbsp; 2 C« fP O^
Pasteue is echter tegen deze eenvoudige voor-
stelling der alcoholische gisting opgekomen en wijst
daarbij op het constante voorkomen van glycerine en
barnsteenzuur; moest men van deze in de vergelij-
king rekenschap geven, dan kon men, dunkt mij,
met gelijk rege eene menigte andere ligchamen daar-
aan toevoegen, die nu eens in meerdere, dan eens
in mindere mate bij de alcoholische gisting voorko-
men. Het is waar, dat de alcoholische gisting niet
enkel bestaat in splitsing van glucose in alcohol en
koolzuur, maar dat de glucose evenzeer de aan deze
gisting eigene ontleding van het ferment bewerkt;
maar dat belet niet om de voorname ontleding der
glucose door bovenstaande vergelijking voor te stellen.
Het is te meer vreemd, dat pasteur het barnsteenzuur
en de glycerine uitsluitend als producten der alcoho-
lische gisting wil beschouwd zien, terwijl hij dit niet
toepast op het voorkomen van melkzuur, maar het
ontstaan daarvan aan eene andere gisting toeschrijft 2);
terwijl hij tot deze verschillende beschouwingswijze
geen andere reden heeft, dan dat wij bekend zijn
met middelen, om het ontstaan van melkzuur naar
willekeur te bewerken of te verhinderen.
Koüsseau heeft aangetoond, dat, wanneer het
ferment, in plaats van zuur te zijn, eene alcalische
•) Comptes rendus. XLVI. 179 et 837,
ä) Ibid, XLV, 913, XLVII. 224.
reactie op lakmoesvocht bezit, er melkzuur ontstaat
zonder eenige gasontwikkeling.
Deze ontleding, die melkzure gisting genoemd wordt,
ontstaat gemakkelijk, zooals bouteon en frémt »)
reeds vroeger hadden medegedeeld, wanneer caseïne,
diastase of rottende dierlijke membranen als ferment
worden gebezigd. Eoüsseaü merkt verder op, dat,
zoo men naauwkeurig al de conditiën, onder welke
deze gisting plaats heeft, en den aard der ligcha-
men , die hierbij ontstaan, nagaat, deze overeen-
komst zeer natuurlijk is, daar de biergist, wanneer
zij alcalisch is geworden, van natuur is veranderd
en omgezet in eene stof, die in eigenschappen met
de caseïne overeenkomt.
Soms neemt men in vochten, die glucose bevat-
ten, de vorming van eene slijmige stof waar, die
veel overeenkomst met plantenslijm heeft, doch vol-
gens analysen van maclagau en tillet 2) zich
daarvan door 2 aeq. water meer onderscheidt. Des-
fosses en pélouze hebben deze omzetting der
glucose, die den naam van slijmgisting draagt, doen
ontstaan door biergist met water te koken, daarna
in het gefiltreerde afkooksel glucose op te lossen en
dit bij eene temperatuur van 30 —40® te laten staan.
Melkzuur en mannit schijnen ook constante produc-
ten dezer soort van gisting te zijn.
») Comptes rendus. VIII. 060; Ann. de Chim. et de Phys. [3]
TI. 257.
Philos. Magaz. XVIII. 12.
*) Journ. de Pharm. XV. 604.
-ocr page 82-Er zijn verscheidene methoden voorgeslagen ter
onderkenning, of rietsuiker vermengd is met glucose
en ter opsporing van deze laatste, voornamelijk in
de urine.
Péligot heeft gebruik gemaakt van de ver-
schillende werking van alcaliën; kookt men eene
oplossing van rietsuiker met kaustieke potassa, dan
wordt zij niet merkbaar gekleurd, terwijl de aanwe-
zigheid van glucose haar bruin of zwart doet wor-
den, naarmate deze in grootere hoeveelheid voor-
handen is; daar de onkristalliseerbare suiker echter
eveneens door alcaliën gekleurd wordt, kan men,
indien deze reactie optreedt, daaruit wel besluiten,
dat rietsuiker niet de eenige voorhandene suikersoort
is, maar men is daarom nog niet zeker van de aan-
wezigheid van glucose. Dit is echter met de meeste
chemische reactiën het geval, zoodat die qualitatief
slechts eene vermenging der rietsuiker met ééne de-
zer of beide suikersoorten aangeven en quantitatief
slechts kunnen dienen, om de hoeveelheid der voor-
handene rietsuiker te bepalen, maar de verhoudin-
gen der glucose en onkristalliseerbare suiker daarbij
in het midden worden gelaten.
Trommer heeft ter qualitatieve analyse gebruik
gemaakt van de eigenschap, dat de glucose en on-
kristalliseerbare suiker bij de gewone temperatuur
koperzouten reduceren , terwijl de rietsuiker dit niet
doet, dan na lang voortgezette koking, waardoor
\') Comptes rendus v. 26,
S) Ann, der Chem u. Pharm. XXXIX. 8G0.
-ocr page 83-zij gedeeltelijk in niet kristalliseerbare suiker ver-
andert.
De werking van geconcentreerd zwavelzuur is door
bbich ter opsporing der glucose toegepast; riet-
suiker wordt daardoor verkoold, terwijl glucose daar-
mede tot sulfo-glucosinezuur verbonden wordt. Men
voegt bij eene geconcentreerde oplossing der suiker
zwavelzuur bij kleine gedeelten , om te groote ver-
warming te voorkomen ; nadat het zuur eenigen tijd
heeft ingewerkt, filtreert men en verzadigt met
koolzure baryt, waardoor het vrije zuur als zwavel-
zure baryt wordt neêrgeslagen , die men dan met de
overtollige koolzure baryt door filtratie verwijdert;
het barytzou.t van het gevormde gepaarde zuur
daarentegen oplosbaar zijnde , zoo wijst het ontstaan
van een neerslag in het filtraat, door daaraan ver-
dund zwavelzuur toe te voegen, glucose aan.
Keich heeft tot hetzelfde doel voorgeslagen de
dubbelchroomzure potassa, welk zout volgens hem
bij koking met rietsuiker gereduceerd zou worden
onder vorming van chroomoxyd, waardoor de vloei-
stof eene groene kleur verkrijgt, terwijl glucose deze
eigenschap zou missen en de werking van rietsuiker
vertragen of, zoo zij in genoegzame hoeveelheid
voorhanden is , geheel opheffen. Gekhardt leert
echter, dat dit middel niet aanwendbaar is, daar
beide suikersoorten zich op dezelfde wijze met dit
reactief verhouden , dat zij er namelijk beide naauwe»
\') Jom-n. f. pract. Chem. XLIII. 71.
Gekhakdt, Traité de Chim. organ. II. 958,
-ocr page 84-lijks door worden aangetast, wanneer hunne oplos-
sing geen vrij zuur bevat, doch dat zij dadelijk de
dubbelchroomzure potassa reduceren, wanneer men
aan hare solutie eenige droppels zoutzuur toevoegt.
Maümené 1) heeft, voornamelijk met het oog op
de onderkenning der glucose in de urine, het ge-
bruik van tinchloruur aanbevolen , daar de chloruren
zich met alle koolhydraten op gelijke wijze verhou-
den , bij verwarming namelijk eene bruine, gedeel-
telijk in water oplosbare stof vormen „ die zich in
gedroogden toestand als een caramel van eene schit-
terende zwarte kleur voordoet. Hij bezigt daarom
als reactief merinos, dat met tinchloruur is door-
trokken ; bevochtigt men dit met de te onderzoe-
kene vloeistof en droogt men het daarna weder door
verwarming boven de vlam, dan zal eene zwarte vlak
de aanwezigheid van glucose verraden.
De oudste wijze, om de rietsuiker quantitatief te
bepalen bestond daarin, dat men haar liet gisten
en de hoeveelheid alcohol bepaalde; een tweede ge-
deelte werd eerst met een alcali behandeld, waar-
door de glucose en de onkristalliseerbare suiker ont-
leed worden, en daarna in gisting gebragt; de hier-
bij ontstaande alcohol correspondeert alleen met de
aanwezige rietsuiker; terwijl het meerdere van den
eerstgevonden\' alcohol door de beide andere suiker-
soorten te zamen is voortgebragt.
Het gebruik eener alcalische oplossing van een
\') Comptes rendus XXX. 314.
*;Ibid. XXXII. 249; Ann. de Chim. et de Phys, XLVII. 409.
-ocr page 85-koperzout, dat door teommer voor qualitatieve ana-
lyse is aangegeven, is door baeeeswil op het
quantitatief onderzoek toegepast. Fehling 2), die
deze methode veel verbeterd heeft, vond dat 1 aeq.
glucose in staat is 10 aeq. koperoxyd te reduceren,
welke verhouding door neubauee bevestigd is;
zoodat van een proefvocht, dat op 1 liter 34,64 grm.
zwavelzuur koperoxyd bevat, 100 kub. centim. met
1 grm. glucose overeenstemmen; maar verder vond
hij dat, opdat zoodanig proefvocht aan zijn doel be-
antwoorde, het door inwerking van licht of warmte
of door langen tijd te blijven staan niet ontleed moet
worden, d. i. geen koperoxydul moet afzetten, het-
geen slechts mogelijk is bij aanwezigheid van vaste
organische zuren en inachtneming van bepaalde ver-
houdingen.
Fehling heeft daartoe het volgende proefvocht
opgegeven: men lost 40 grm. zuiver, gekristalliseerd,
van aanhangend water bevrijd zwavelzuur koperoxyd
in ongeveer 160 grm. water op; verder worden 160
grm. neutrale wijnsteenzure potassa in 600 — 700 grm.
sodaloog van 1,12 soortelijk gewigt opgelost; nu
wordt de eerste oplossing langzamerhand bij de tweede
gevoegd en het geheel tot 1155 kub. centim. met
water verdund. Van deze vloeistof stemmen 10 kub.
centim. met 0,05 grm. glucose overeen; bij het ge-
bruik daarvan is het altijd goed, zich van hare deug-
\') Journ. de Pharm. VI. 301.
Ann. der Chem. 11. Pharm. LXXII. 106.
») Archiv der Pharm. [2] LXXII. 278.
-ocr page 86-delijkheid te overtuigen; wordt zij bij koking met
water niet ontleed onder afscheiding van oxydul,
dan kan men haar gerust gebruiken
Eietsuiker reduceert deze vloeistof niet; door be-
handeling met een zuur verkrijgt zij deze eigenschap;
zoodat men de hoeveelheid rietsuiker te weten komt
uit het verschil der hoeveelheden gereduceerd koper-
zout vóór en na de inwerking van het zuur; van
de hoeveelheden glucose en onkristalliseerbare suiker
kan men echter slechts de som te weten komen;
het geheel komt dus neer op de quantitatieve bepa-
ling van glucose door middel van het genoemde ko-
perproefvocht.
Men verdunt daartoe 10 kub. centim. van het
proefvocht met 40 kub. centim. water en kookt deze
vloeistof; daarna voegt men er uit eene verdeelde
buret bij kleine gedeelten de glucose-houdende vloei-
stof aan toe, tot dat al het voorhandene koperzout
gereduceerd, dus tot de vloeistof na bezinking van
het koperoxydul geheel kleurloos is. De gebruikte
solutie bevat dan 0,05 grm. glucose. De waarne-
ming van het oogenblik, waarop de reductie volko-
men is, is soms lastig door de aanwezigheid van het
roode koperoxydul, dat soms langzaam bezinkt; om
dit te bespoedigen bewijst de toevoeging van eenige
druppels gipssolutie aan het proefvocht zeer goede
diensten.
\') Door MULDER wordt aan het gebruik van neutraal azijnzuur
koperoxyd, in plaats van zwavelzuur koperoxyd, de voorkeur
gegeven ; zie Seheik. Onderz. V. 390.
Daar echter sommige proefvochten reeds bij eene
temperatuur van 80» door rietsuiker gereduceerd, of
bij 100\'\' van zelve ontleed worden, is het beter eene
methode aan te wenden, waarbij eene lagere tempe-
ratuur voldoende is. Daartoe vermengt men de sui-
kersolutie met het proefvocht en verwarmt gedurende
één uur op een waterbad op 60»; dan wordt al de
glucose en onkristalliseerbare suiker ontleed en de
rietsuiker blijft onaangetast; daarna wordt zoo snel
mogelijk afgekoeld, gefiltreerd, afgewasschen en ge-
gloeid, waardoor het koperoxydul in oxyd verandert,
dat men dan kan wegen. Volgens de proeven van
mulder *) geeft 1 grm. glucose 1,812 grm. koper-
oxyd. Indien de proef goed zal zijn, moet de van
het koperoxydul afgefiltreerde vloeistof nog blaauw
zijn en bij verwarming met potassa geen reductie
meer ver toon en.
PÉLIGOT 2) heeft eene methode voor saccharime-
trie gebaseerd op de verschillende werking van de
alcaliën op de suikersoorten; terwijl de rietsuiker
zich met deze verbindt, wordt de glucose, zoo men
haar bij de gewone temperatuur met de alcaliën laat
staan of daarmede op 100° wordt verwarmd, ontleed
tot één of meer zuren, die zich met het alcali tot
neutrale zouten verbinden. Als alcali bezigt hij kalk;
hij verwarmt eene gemetene hoeveelheid der suiker-
oplossing met kalk op 100% filtreert en titreert met
zwavelzuur de hoeveelheid kalk, die zich met de
») Scheik. Oaderz. V, 397-
Comptes rendus. XXII. 936.
rietsuiker verbonden heeft. Deze methode gino- uit
van de veronderstelling, dat SOübeiean gelijk had toen
hij zeide, dat in aanraking met eene overmaat van
kalk de rietsuiker daarmede eene verbinding vormt van
de constante zamenstelling 2 (C ^ H^ inbsp;3 CaO;
zij kan echter niet meer in toepassing voorden ge-
bragt, nadat latere onderzoekingen van péligot zei-
ven de onjuistheid hiervan aangetoond en geleerd
hebben, dat de hoeveelheid kalk, die met de riet-
suiker in verbinding treedt, afhankelijk is van het
soortelijk gewigt der oplossing dezer laatste.
Ddbeünfaüt heeft tot hetzelfde doel de wer-
king van alcaliën en zuren gebezigd. De hoeveel-
heid glucose bepaalt hij uit de kaustieke soda, die
bij koking haar tot de meergenoemde zuren ontleedt
en zich met deze verbindt; daarna wordt van een
ander deel de rietsuiker door een zuur geïnterver-
teerd en nagegaan, hoeveel soda nu op dezelfde
wijze in verbinding treedt; het verschil tusschen de
hoeveelheden dezer basis in beide gevallen dient als
maat voor de rietsuiker. Daar bij koking met soda
echter steeds met de glucose ook een deel der riet-
suiker ontleed wordt, is deze methode niet naauw-
keurig.
Maumené , die het tinchloruur ter opsporing
der suikers bezigde, heeft dit zout later ook ter
quantitatieve bepaling voorgeslagen. Door het chlo-
ruur namelijk in groote overmaat aan te wenden ,
•) Comptes rendus. XXXII. 249.
») Ibid. XXXIX. 422.
heeft hij eene regelmatige en constante werking ver-
kregen j hijv, 15 ä 30 grm. op 1 grm. suiker. Wordt
dit mengsel tot droog verdampt en daarna eenige
minuten op 120—130° verhit, dan wordt het zwart
en de suiker is door het chloruur ontleed tot eene
volstrekt onoplosbare stof, zoowel in water als in
zuren en alcaliën, van de constante zamenstelling
Q12 JJ4 .^yjgp gewigt door eene eenvoudige be-
rekening tot de kennis van de hoeveelheid suiker
leidt, waaruit zij ontstaan is. Deze bepaling kan
echter tot niets dienen, vooreerst daar niet al de
suiker op deze wijze wordt veranderd en in de tweede
plaats omdat het chloruur op alle koolhydraten ge-
lijkelijk werkt.
Biot i) heeft ter bepaling der hoeveelheid riet-
suiker, wanneer zij met glucose en onkristalliseer-
bare suiker gemengd is, gebruik gemaakt van de
optische eigenschappen dezer suikersoorten , hetgeen
daardoor mogelijk is, dewijl de rietsuiker de eigen-
schap bezit, die de beide andere suikersoorten mis-
sen, om de rigting van haar draaijingsvermogen on-
der den invloed van zuren om te keeren.
De oplossing van dit vraagstuk , om door de op-
tische eigenschappen de rietsuiker in een mengsel
quantitatief te bepalen, vereischt dus twee afzonder-
lijke waarnemingen: men neemt eerst het geheele
draaijingsvermogen . van het mengsel waar, hetzij
direkt, zoo dit vloeibaar is, hetzij na oplossing in
eene bekende hoeveelheid water, indien het vast is.
«) Coraptes rendus. XV. 693, XVI. 619.
-ocr page 90-Daarna voegt men zoutzuur toe, verwarmt een kor-
ten tijd op omstreeks 60® en neemt de nu veranderde
afwijking waar. Daar de verandering, die door het
zuur in het draaijingsvermogen is veroorzaakt, alleen
afkomstig is van de hoeveelheid voorhandene riet-
suiker, kan men deze uit de beide waarnemingen
bepalen.
Zij X de onbekende hoeveelheid rietsuiker in iedere
gewigtseenheid van het mengsel,
p het gewigt , dat van dit mengsel wordt genomen,
e het gewigt van het water, waarin dit wordt opgelost,
dan verkrijgt men eene oplossing, waarin men voor
de gewigtsverhouding f van het mengsel heeft:
p e
en voor de gewigtsverhouding t\' der rietsuiker:
/ _ ^ _ P ^
ê\' = £ X = -;-.
p H- e
Zij verder 5 het soortelijk gewigt der oplossing,
1 de lengte van de buis, waarin het vocht wordt
waargenomen, en
a de waargenomene draaijing van lichtstralen van
een\' bepaalden brekiflgsindes vóór de inwerking van
het zuur.
Laat voorts de waarneming, na behandeling met
het zuur, — r\' voor de verhouding van de verande-
ring in draaijing van het mengsel geven, en noemen
wij —r\' dezelfde verhouding voor de rietsuiker alleen,
die bij het gebruik van zoutzuur — 0,38 voor eene\'
temperatuur van loO is. Wordt nu nog door S aan-
geduid dat gedeelte van de eerst waargenomene draai-
jing a, dat door de rietsuiker is teweeggebragt, dan
blijft het complementaire gedeelte «—S vóór en na
de inwerkino\' van het zuur dezelfde waarde behou-
O
den, en wij hebben dus:
-r\' S H- a — S — — rquot; «
en hieruit voor de waarde van St
1 rquot;nbsp;rquot; - r\'
® = rr^ « = « j-:^
Zij eindelijk [a] het moleculaire draaijingsvermogen
der rietsuiker voor de stralen van denzelfden bepaal-
den brekingsindex, dan is :
of:
of indien wij [«]\' noemen het moleculaire draaijings-
vermogen van het mengsel, dat is [«]\' == —
cc [a]
Bij het gebruik van bovenstaande Vergelijkingen
moet nog worden opgemerkt, dat r\' altijd eene posi-
tieve waarde heeft, daar alle zuren de draaijing der
rietsuiker in den tegenovergestelden zin doen plaats
hebben; dat de waarde van r\' eveneens positief is,
wanneer na de inwerking van het zuur de draaijing
van het mengsel naar links plaats heeft, doch nega-
tief, indien zij alleen in intensiteit verzwakt naar
regts is gebleven.
Heeft men glucose en onkristalliseerLave suiker
in één zelfde mengsel, dan kan men liare hoeveel-
heden niet ieder afzonderlijk bepalen, daar men geen
van beide van draaijingsvermogen kan doen veran-
deren.
Biot had de v?aarde r\' van de verhouding der
verandering in draaijingsvermogen van de rietsuiker
voor ieder zuur als constant opgegeven; mitscher-
lich heeft het eerst aangetoond, dat dit onjuist is,
want dat de temperatuur een\' tijdelijken invloed op
de draaijing der door een zuur geïnterverteerde op-
lossing uitoefent. Péligot deelde daarop mede, dat
de interversie-coëfficient van 10quot; tot 35° evenredig
aan de temperatuur verandert.
ClEkget heeft daarom in de volgende methode
ter bepaling der rietsuiker, die in hoofdzaak met die
van biot overeenkomt, den genoemden invloed der
temperatuur in rekening gebragt.
Van het te onderzoeken mengsel wordt 16,471
grm. opgelost in water tot een volumen van 100 kub.
centiin. en deze oplossing waargenomen in eene buis
van 20 centimeters lengte. Deze oplossing wordt in
de genoemde verhoudingen waargenomen, omdat het-
zelfde gewigt van zuivere rietsuiker tot hetzelfde
volumen opgelost het polarisatievlak ter waarde van
100quot; draait, indien men eene buis van gelijke lengte
ter waarneming gebruikt; heeft men nu door verdere
waarneming bepaald, hoeveel graden de rietsuiker,
die in het genoemde gewigt van bet mengsel bevat
«) Comptes rendus. XXII. 1138, XXIII. 256.
-ocr page 93-h, alleen liet polarisatievlak draait, dan stemt dit
getal overeen met de procentische verhouding, waarin
de rietsuiker in het mengsel voorkomt.
Nadat de vloeistof, zoo als zij boven is opgegeven,
waargenomen is, worden aan 100 kub. centim. daar-
van 10 kub. centim. rokend zoutzuur toegevoegd;
dit mengsel op een waterbad tot 68° verhit en daarna
weder door afkoeling tot de temperatuur der omge-
ving gebragt. Deze vloeistof wordt waargenomen ,
even als vóór de inwerking van het zuur, maar nu
in eene buis, voorzien van thermometer en van 22
centimeters lengte ; deze wordt zooveel langer geno-
men dan de vorige, om op te wegen tegen de ver-
dunning van het vocht, ontstaan door de toevoeging
van het zuur.
Daar de rietsuiker hierbij alleen verandering heeft
ondergaan, is indien de draaijing negatief is gewor-
den de som, maar indien zij positief is gebleven het
verschil der beide aflezingen alleen afhankelijk van
de hoeveelheid rietsuiker; deze som of dit verschil
is altijd de draaijing der in het mengsel voorhandene
rietsuiker vermeerderd met de draaijing der geïnter-
verteerde suiker voor de waargenomene temperatuur.
Clekgex heeft de volgende tabel opgemaakt,
waarin de eerste kolom voorstelt het aantal graden,
die de onveranderde rietsuiker, in de 16,471 grm.
van het mengsel voorhanden , het polarisatievlak alleen
draait en de volgende kolommen de som der wer-
kingen van de rietsuiker op het polarisatievlak vóór
en na de interversie voor de daarboven aangegevene
temperaturen; zoodat men, daar het aantal graden
der eerste kolom met de procentische verhouding der
rietsuiker overeenkomt, uit de getallen der tweede
en volgende kolommen, die door de waarneming ge-
geven worden, door deze tabel direkt weet, hoeveel
deelen rietsuiker op 100 dln. van het mengsel voor-
komen.
10» |
15» |
20® |
25® |
30® |
35® | |
1 |
1,4 |
1,4 |
1,4 |
1,3 |
1,3 |
1,3 |
5 |
7,0 |
6,9 |
6,7 |
6,6 |
6,5 |
6,4 |
10 |
13,9 |
13,7 |
13,4 |
13,2 |
12,9 |
12,7 |
15 |
20,9 |
20,5 |
20,1 |
19,8 |
19,4 |
19,0 |
20 |
27,8 |
27,3 |
26,8 |
26,3 |
25,8 |
25,3 |
25 |
34,8 |
34,2 |
33,5 |
32,9 |
32,3 |
31,7 |
30 |
41,7 |
41,0 |
40,2 |
39,5 |
38,7 |
38,0 |
35 |
48,7 |
47,8 |
46,9 |
46,1 |
45,2 |
44,3 |
40 |
55,6 |
54,6 |
53,6 |
52,6 |
51,6 |
50,6 |
45 |
62,6 |
61,5 |
60,3 |
59,2 |
58,1 |
57,0 |
50 |
69,5 |
68,3 |
67,0 |
65,8 |
64,5 |
63,3 |
55 |
76,5 |
75,1 |
73,7 |
71,3 |
70,9 |
69,7 |
60 |
83,4 |
81,9 |
80,4 |
78,9 |
77,4 |
75,9 |
65 |
90,3 |
88,7 |
87,1 |
85,5 |
83,3 |
82,2 |
70 |
97,3 |
95,6 |
93,8 |
92,1 |
90,3 |
88,6 |
75 |
104,3 |
102,4 |
100,5 |
98,6 |
96,8 |
94,9 |
80 |
111,2 |
109,2 |
107,2 |
105,2 |
103,2 |
101,2 |
85 |
118,2 |
116,0 |
113,9 |
111,8 |
109,7 |
107,5 |
90 |
125,1 |
122,8 |
120,6 |
118,4 |
116,1 |
114,0 |
95 |
132,1 |
129,7 |
127,3 |
124,9 |
122,6 |
120,3 |
100 |
139,0 |
136,5 |
134,0 |
131,5 |
129,0 |
126,5 |
Indien de oplossingen troebel of gekleurd en daar-
door voor de optische waarneming ongeschikt zijn,,
moeten zij vooraf gezuiverd worden. Cleeget maakt
de vloeistoffen helder door, voordat hij ze tot het
bepaalde volumen verdunt, 10 kub. centim. vischlijm-
solutie daaraan toe te voegen en daarna maal
zooveel alcohol, waardoor het doel zelfs zonder ver-
hooging van temperatuur bereikt wordt; het op deze
wijze helder verkregene vocht ontkleurt hij door dier-
lijke kool.
r
In 1793 merkte löwitz i) bij het onderzoek van
honig op, dat, na verwijdering der vaste suiker,
het overblijvende gedeelte slechts moeijelijk tot den
droogen, vasten vorm kan gebragt worden en dat
de honig dus twee verschillende suikersoorten bevat.
Peoüst heeft later opgemerkt, dat dezelfde
suikersoort voorkomt in verscheidene vruchten, waar-
door zij ook den naam van vruchtensuiker heeft ver-
kregen; terwijl nog latere onderzoekingen hebben
aangetoónd, dat men haar in enkele plantensappen
vindt en kunstmatig bereidt uit rietsuiker door alle
middelen, die haar interverteren, zooals inwerking
van zuren en fermenten, langdurig koken met wa-
ter, enz. Men vindt haar ook met nog andere na-
men genoemd, b. v. door soubeiran als chda-
riose en door baudeimont als carpomel, terwijl zij
door velen geïnterverteerde rietsuiker geheeten wordt.
Langen tijd heeft men algemeen gemeend en nog
\') Annales de Chimie. LXXX. 288.
Ibid. lvii. 131.
8) Comptes rendus. XVII. 752.
-ocr page 97-tegenwoordig wordt liet dikwerf geleerd, dat de
onkristalliseerbare suiker, aan zich zelve overgela-
ten, langzamerhand in glucose verandert, die zich
dan als kleine kristallijne korrels afzet.
Ddbrünfaut heeft echter aangetoond, dat de
vloeibare suiker, die men in de natuur aantreft en
zooals men die vóór hem van de steeds nevens haar
voorkomende glucose afzonderde, of die men kunst-
matig verkrijgt door inwerking van zuren op riet-
suiker, niet ééne enkele suikersoort is; dat zij niet
op den duur in glucose verandert, die zich dan
kristallijn afzet, maar dat de kristallisatie er alleen
eene bepaalde hoeveelheid glucose uit verwijdert, die
als zoodanig daarin aanwezig was en dat daardoor
de overblijvende moederloog juist zooveel in draaijing
van het polarisatievlak naar links is toegenomen, als
de regtsche draaijing der uitgekristalliseerde glucose
bedraagt.
Men kan uit de door zuren geïnterverteerde riet-
suiker op verschillende wijzen eene onkristalliseer-
bare suiker afzonderen, die een veel hooger linksch
draaijingsvermogen bezit,, dan de geïnterverteerde
rietsuiker zelve; het is echter moeijelijk haar geheel
zuiver te verkrijgen.
De geïnterverteerde rietsuiker bestaat dus uit twee
suikersoorten, waarvan de eene de gewone glucose
is, terwijl de andere eene onkristalliseerbare suiker
is, die bij 100® gedroogd dezelfde zamenstelling heeft
als de glucose, en dus tot formule C^^ Ri^ O^K
Comptes rendus. XXV. 307, XXIX- 51, XLII. 901,
Het draaijingsvermogen dezer onkristalliseerbare
suiker is bij dezelfde temperatuur ongeveer viermaal
zoo groot, als dat van de geïnterverteerde rietsuiker.
Zij is gemakkelijk oplosbaar in water en in wa-
terlioudenden alcohol, maar onoplosbaar in absoluten
alcohol en in ether.
Zij vormt met kalk eene oplosbare basische ver-
binding, analoog aan die van glucose met kalk, en
verder nog eene verbindiug, die weinig oplosbaar is
en in mikroskopische, naaldvormige prismen kristal-
liseert; deze laatste schijnt niet minder dan 6 aeq.
basis op 1 aeq. der suiker te bevatten. Beide ver-
bindingen zijn zeer verandelijk, daar zij gemakkelijk
de zuurstof der lucht opnemen, waardoor de suiker
ontleed wordt.
De onkristalliseerbare suiker geeft uit hetzelfde
gewigt bij gisting dezelfde hoeveelheden alcohol en
koolzuur, als de glucose.
De alcoholische gisting van geïnterverteerde riet-
suiker toont ook, dat zij niet enkelvoudig, maar
zamengesteld is; want de suiker, die het eerst daar-
bij verdwijnt, is optisch neutraal, maar die welke
het laatst in alcohol en koolzuur gesplitst wordt, is
de genoemde onkristalliseerbare suiker met hoog
linksch draaijingsvermogen. Iets dergelijks vindt men
ook bij de melkzure gisting der geïnterverteerde
rietsuiker, met dit onderscheid, dat daar de wer-
king in het begin niet plaats heeft op een optisch
neutraal ligchaam, maar op de glucose alleen.
Reeds sedert vele eeuwen gebruiken de Tartaren
eene suikersoort, die zij uit de melk hunner paar-
den bereiden en die later in de melk van alle zoog-
dieren gevonden is; de wijze, waarop zij daartoe te
werk gaan, heeft jahrig aldus beschreven: zij
laten de melk bevriezen en nemen haar dan in massa
uit de vaten, waarna zij op nieuw aan koude wordt
blootgesteld; de oppervlakte bedekt zich dan met een
wit poeder, dat deze suikersoort is, die zij voor het
gebruik verzamelen.
Parmentier en deyeuX \'^) geven voor deze sui-
kersoort, die om haar voorkomen den naam van
melksuiker heeft verkregen, de volgende bereidings-
wijze op. Indien men afgeroomde melk in een open
vat verhit, bedekt zich de oppervlakte met eene huid,
en zoo men die verwijdert, ontstaat er telkens weef
eene nieuwe, totdat de melk volkomen in wei is
gt;) Atinales de Chimie. XV 93.
Ibid. VI 183.
-ocr page 100-veranderd; om dit te verkrijgen, vullen zij het vocht,
naarmate het verdampt, met gedestilleerd vrater aan.
De wei wordt gefiltreerd en zet bij langzame ver-
damping de verschillende stoffen, die zij bevat, af,
van welke de melksuiker het eerst aanschiet en door
opvolgende kristallisaties gezuiverd kan worden.
Men kan de verandering der melk in wei, d. i,
de verwijdering der caseïne uit de melk, gemakke-
lijker verkrijgen door haar met verdund zwavelzuur
of met leb te behandelen , waardoor de caseïne ge-
precipiteerd wordt; het gebruik van leb wordt boven
dat van zwavelzuur verkozen, daar dit laatste bij de
verdamping ontledend op de melksuiker zou werken
en dus eerst door precipitatie met koolzuren kalk
verwyderd moet worden, waardoor deze bewerking
veel omslagtiger is, dan de andere, In Zwitserland
wordt de melksuiker op deze wijze in het groot be-
reid uit de wei, welke bij de kaasbereiding overblijft.
De kristallen van melksuiker zijn witte, harde,
vierzijdige prismen van het rhombisch systeem, die
tusschen de tanden knarsen.
Bij 100quot; gedroogd bezitten deze de zamenstelling
Cl 2 JJ12 Q12 volgens de volgende analysen: \')
gay-lussac
en THÉNAE0. BEKZELIÜS, TH, DE SAussuBE. DDBKDJNFAüT. berekend
C 38,825 39,474 39,50 39,70 40,00
H 7,341 7,167nbsp;^nbsp;0,66
0 53,834 53,359nbsp;53,34
\') Deze resultaten vindt men in thénakd, Traite\' de Chimie
4c édition, V 217 et 232; Annales de Chimie. XCV 67; Comptes
rendus XLII 228,
Door verwarming verliest zij bij 120° 2 H O en
wordt bij 150® in eene bruine extractachtige stof
veranderd.
Zij lost gemakkelijker in warm dan in koud water
op; laat men eene groote hoeveelheid dezer suiker
langen tijd in aanraking met water op eene tempe-
ratuur van 10°, dan verkrijgt men eene oplossing ,
die Vo daarvan bevat; wordt deze verzadigde
oplossing in drooge lucht langzaam verdampt, even-
eens bij eene temperatuur van 10®, dan begint zij
niet eerder te kristalliseren, voordat zij zoo ver ver-
dampt is, dat\'de oplossing ruim 21|- 7o melksuiker
bevat; zoodat de melksuiker, door in oplossing te
blijven staan, eene wijziging heeft ondergaan, waar-
door zij eene oplosbaarheid in water heeft verkregen
in de verhouding van 23. De oplossing van melk-
suiker heeft een\' zwakken zoeten smaak. Zij is onop-
losbaar in kouden alcohol en in ether.
De melksuiker draait het polarisatievlak naar regts;
dubrunfaüt heeft geleerd, dat deze suikersoort,
even als de glucose , een grooter draaijingsvermogen
bezit direkt na de oplossing, dan eenigen tijd later,
en dat de tijd, die verloopt voordat het constant is
geworden, verandert met de digtheid der oplossing
en de temperatuur; zoodat dit bij O® zeer langzaam,
daarentegen bij 100® bijna oogenblikkelijk geschiedt.
Hij geeft voor de verhouding tusschen het draaijings-
vermogen op het oogenblik der oplossing en het con-
stante minimum | op, terwijl dit laatste overeenstemt
«) Comptes rendus. XLTT. 228.
-ocr page 102-met het algemeeen aangenomen draaijingsvermogen,
dat door Cleeget is bepaald, die gevonden heeft,
dat 201,90 grm. melksuiker hetzelfde effekt te weeg
brengen, als 164,71 grm. rietsuiker.
Geconcentreerd zoutzuur ontleedt de melksuiker in
bruine of zwarte producten, analoog aan die, welke
op dezelfde wijze uit glucose ontstaan. Sterk zwavel-
zuur verhoudt zich op gelijke wijze.
Poedervormige melksuiker absorbeert eene groote
hoeveelheid zoutzuur-gas, waarbij eene graauwe,
zamenhangende massa ontstaat, waaruit het zoutzuur
onder opbruisching door geconcentreerd zwavelzuur
kan worden uitgedreven.
Door salpeterzuur wordt melksuiker tot slijmzuur
en kleinere hoeveelheden suikerzuur en zuringzuur
ontleed.
In een mengsel van salpeterzuur en geconcentreerd
zwavelzuur wordt melksuiker opgelost; uit deze oplos-
sing precipiteert men door verdunning met water eene
nitro-verbinding, die bij 100® explodeert en die men na
oplossing in kokenden alcohol kristallijn kan verkrijgen.
Langen tijd heeft men gemeend, dat melksuiker
door verdunde zuren, waaronder het verdund zwa-
velzuur bovenaan staat, langzaam bij de gewone
temperatuur, sneller by verwarming in glucose ver-
andert. Vogel heeft dit het eerst meegedeeld ;
hij liet 1000 dln. melksuiker eenige uren koken met
400 dln water, waaraan hij 2 dln. zwavelzuur had
lt;) Comptes rendns. XXVIII. 584.
Annalcs de Chimie. LXXXII. 156.
-ocr page 103-toegevoegd, het verdampende water steeds door eene
nieuwe hoeveelheid vervangende ; daarna verzadigde
hij de vloeistof met koolzuren kalk en verkreeg hij
verdamping van het gefiltreerde vocht eene bruine
siroop, die na eenige dagen kristallen afzette van
een ligchaam, veel zoeter van smaak dan de melk-
suiker, en dat veel gemakkelijker in alcoholische gis-
ting overging dan deze.
Pasteur die dit ligchaam nader heeft onder-
zocht, heeft aangetoond, dat het door zijne eigen-
schappen van glucose verschilt; hij geeft het den
naam van lactose, in verband met dien van lactine,
zoo als dé melksuiker ook wel genoemd wordt.
De lactose neemt, even als de glucose, bijna altijd
eene bloemkoolvormige structuur aan; zij kristalli-
seert echter veel gemakkelijker dan de glucose. Soms
zijn de kristallen van lactose, hoewel klein, toch
helder en zeer zuiver en doen zij zich bij vergroo-
ting voor als regte prismen met een\' schuinen rand
aan de uiteinden; het meest echter komen zij voor
als zeszijdige, aan de hoeken gewoonlijk afgeronde
plaatjes, die in het midden een weinig gezwollen
zijn, waardoor zij van terzijde een lensvormig aan-
zien hebben. De kristallen van glucose daarentegen
behooren wel tot hetzelfde systeem, maar zij zyn in
het midden niet dikker, dan aan de kanten; ook
zijn deze minder hard en minder zuiver gevormd
dan die van lactose.
De lactose bezit, even als de glucose en de melk-
\') Comptes rendus, XLII. 347.
k
suiker, dadelijk na de oplossing een veel hooger
draaijingsvermogen, dan eenigen tijd later; het con-
stante minimum, dat dan is opgetreden, bedraagt
[c(]j rrr -f- 83quot;,22, dus veel hooger, dan dat der
glucose.
De lactose geeft geene verbinding met chloorsodiura.
Van de melksuiker onderscheidt de lactose zich
daardoor, dat zij onder gelijke omstandigheden bij
behandeling met salpeterzuur ongeveer eene dubbele
hoeveelheid slijmzuur geeft.
De melksuiker wordt bij verwarming met alcaliën,
even als glucose, in glucinezuur en melassinezuur
ontleed.
Berthelot heeft eene zure verbinding verkre-
gen van melksuiker en wijnsteenzuur, door het meng-
sel van beide te verhitten; hij geeft als zamenstel-
ling van het daarbij ontstane lacto-wijnsteenzuur :
terwijl hij van dit zuur nog het volgende kalkzout
heeft bereid: C®® H^® Ca^ O^a, 2 HO.
De melksuiker verbindt zich ook met bases; van
deze verbindingen, die zeer veranderlijk zijn, heeft
brendecke de hoeveelheid basis bepaald.
Lost men melksuiker in eene geconcentreerde po-
tassaloog op, dan verkrijgt men eene dikke vloeistof,
waaruit men door alcohol een wit vlokkig ligchaam
neêrslaat, dat in water gemakkelijk oplost en sterk
alcalisch reageert; dit neerslag met alcohol afgewas-
\') Comptes rendus. XLV, 268.
\') Archiv der Pharm. [2] xxix. 88.
-ocr page 105-Ü7
schen bevat 12,4 7o potassa, dat nagenoeg overeen-
stemt met de formule 2 (C^^ O\'^), KO; het
koolzuur van de lucht ontleedt haar onder vrijwor-
dmg van de onveranderde melksuiker.
Op dezelfde wijze verkrijgt men eene verbinding
met soda van de formule 2 (C^^ H^i O^»)\' ^^O,
overeenkomstig met de 8,3 % soda, die brendecke
daarin vond.
Melksuiker lost gemakkelijk in kalkwater op; uit
deze oplossing precipiteert alcohol een wit neerslag,
dat gedroogd 11,2—15,7 % kalk bevat.
Behandelt men melksuiker op dezelfde wijze met
baryt, dan verkrijgt men eene verbinding met 40,1 Vo
van deze basis en die dus schijnt overeen te stemmen
met de formule 2 (C^^ H^i O^i), 3 Ba O.
Melksuiker met loodoxyd verwarmd wordt reeds
bij 55° ontleed, waarbij zij geel wordt en water ont-
wijkt; maar digereert men eene oplossing van melk-
suiker met loodoxyd bij eene temperatuur onder de
50°, dan lost een gedeelte van het oxyd op terwijl
in de oplossing eene onoplosbare verbinding zwevende
wordt gehouden, die men door filtratie kan afzon-
deren en gedroogd 63,53 % loodoxyd bevat volgens
analyse van beezeliüS lietgeen nagenoeg over-
eenstemt met de formule C^^ H^^ O^S 3 Pb O.
De opgeloste verbinding Iaat bij verdamping in het
luchtledig eene gomachtige stof achter, waarin 18,1 %
loodoxyd voorkomt, zoodat deze eene verbinding schijnt
\') Annales de Chimie XCV 67; bekzeu08, Leerb, d. Scheik.
VI 327.
te zijn naar de formule 3 (C» ^ H\'^ O\'\'^), Pb O 5
deze is oplosbaar in water, uit welke oplossing am-
monia de vorige verbinding neerslaat.
Becquerel heeft aangetoond, dat melksuiker in
tegenwoordigheid van potassa eene reducerende wer-
king op metaalzouten, zoo als die van koper, kvrik-
zilver en zilver, uitoefent.
PoGGlALE heeft daarom voorgeslagen om de
methode, die ter bepaling van andere suikersoorten
door barreswili is aangegeven, op de bepaling der
hoeveelheid melksuiker in de melk toe te passen.
Hij geeft daartoe een proefvocht op, dat men be-
reidt uit 10 dln. gekristalliseerd zwavelzuur koper-
osyd, 10 dln. gekristalliseerde cremortart, 30 dln.
kaustieke potassa en 200 dln. water; van deze vloei-
stof worden 20 kub. centim. door 0,0114 grm. melk-
suiker gereduceerd. Men moet de melk echter eerst
met een paar droppels azijnzuur tot 40—500 ver-
warmen en daarna filtreren, om haar van het vet
en de caseïne te bevrijden.
Dat melk door gisting alcohol kan geven, wisten de
Tartaren reeds 2), die van deze eigenschap gebruik
maakten ter bereiding van eenen alcoholischen drank,
dien zij himiss heetten; deze eigenschap is zij ver-
schuldigd aan de melksuiker, die, zoo als Schill
en hess het eerst hebben aangetoond, door de ca-
\') Comptes rendus. XXVIII 505.
Pallas , Sammlung historischer Nachrichten über die mon-
golischen Völkerschaften, St. Petersburg 1776 , I 113.
3) Ann. der Xharm. XXXI 152,
•) Poggend. Ann. XLI 194.
seïne der melk bij eene hoogere, dan de gewone
gistingstemperatuur, in gisting geraakt en door contact
met biergist alcohol en koolzuur kan geven, doch
daartoe een\' langen tijd noodig heeft; volgens ROSE
wordt zij daarbij eerst in eene andere suikersoort
veranderd.
De aanwezigheid van caseïne doet de melksuiker
soms in melkzuur en daarna in boterzuur overgaan; het
eerste is oorzaak van het zuur worden der melk,
het melkzuur precipiteert daarna de overige caseïne;
leb heeft op de melksuiker dezelfde werking.
Is er gelijktijdig met de caseïne koolzure kalk aan-
wezig, dan heeft berthelot aangetoond, dat de
melksuiker de alcoholische gisting ondergaat.
\') Poggend. Ann. LII 293.
«) Comptes rendus. XLIII. 238. XLIV. 702.
-ocr page 108-SCHERER Leeft in 1850 eene suikersoort ont-
dekt in de vloeistof der spieren, aan welke hij den
naam inosit (i\'?, ivóg, spier) heeft gegeven.
Om haar daaruit te verkrijgen, wordt fijngehakt
vleesch verscheidene malen met koud water gekneed
en uitgeperst; het vocht wordt daarna gekookt, om
de opgeloste eiwitstolfen te coaguleren, en daarna
kaustieke baryt toegevoegd, om de phosphaten te
verwijderen. Na filtratie wordt de vloeistof verdampt;
de huidjes, die hierbij telkens aan de oppervlakte
ontstaan, moeten verwijderd worden; bij genoegzame
concentratie zet het vocht na eenigen tijd kristallen
van kreatine af.
De moederloog, waaruit de kreatine is gekristal-
liseerd en die eene overmaat van baryt bevat, wordt
i) Aira. der Chem. u. Pharm. LXXIII. 322.
van deze door toevoeging van verdund zwavelzuur
bevrijd; de vetzuren, die aan de baryt gebonden
zijn, worden daardoor in vrijheid gesteld en kunnen,
door de vloeistof roet ether te schudden, daarin op-
gelost en dus verwijderd worden. Wordt de ether
niet meer gekleurd, dan voegt men, na nog verdere
concentratie, aan de vloeistof absoluten alcohol toe
en laat haar aan zich zelve over. Langzamerhand
ontstaan in deze alcoholische vloeistof vrij volumineuse
kristallen, die veel gelijken op die van natuurlijk
gyps. Dit is de inosit, echter nog gemengd met
door den alcohol mede geprecipiteerde zwavelzure
baryt, waarvan men haar zuivert, door haar in eene
kleine hoeveelheid warm water op te lossen en deze
oplossing te laten kristalliseren.
Hoewel socoloff opgeeft, dat hij deze suiker-
soort alleen in de hartspieren heeft kunnen vinden,
heeft CLOëTTA de inosit in verscheidene dierlijke
weefsels en vochten aangetroffen.
In 1856 heeft VÖHL 2) medegedeeld , dat het sap
der gewone snijboonen {PJiaseolus vulgaris), voordat
deze rijp zijn, een\' zoeten smaak bezit, die niet
merkbaar vermindert, wanneer men het laat gisten
en den gevormden alcohol afdestilleert; het ligchaam,
waaraan het dezen zoeten smaak verschuldigd is en
dat hij pliaseomannit heeft genoemd, zondert men
aldus af: de nog onrijpe snijboonen worden met water
uitgetrokken , de vloeistof op een waterbad tot siroop-
») Ana. der Chem. u. Pharm. LXXXT 375.
ï) Ibid, XCIX, 125.
-ocr page 110-dikte verdampt en aan dit extract alcohol toegevoegd
tot het ontstaan van een blijvend neêrslag; het vocht,
gedurende eenige dagen aan zich zelf overgelaten ,
zet eene overvloedige kristallijne korst af, die men
verzamelt en weder in water oplost; deze waterige
oplossing zet de phaseomannit bij langzame verdam-
ping af onder den vorm van zeer schoone rhombische
tafeltjes, die volkomen kleurloos zijn.
Bij nader onderzoek is het VOHL gebleken,
dat de phaseomannit in zamenstelling en reactiën
geheel overeenkomt met de inosit van scheker.
De gekristalliseerde inosit heeft tot formule
C12H12 0\'2 4H0; deze kristallen verweeren
in drooge lucht gemakkelijk; in het luchtledig of bij
eene temperatuur van 100» verliezen zij 16,6—17 %
kristalwater, hetgeen overeenkomt met 4 H O, zoodat
de formule der gedehydrateerde inosit C- H^^ O\'^
is. Is de inosit op deze wijze gedroogd, dan kan
men haar tot 210® verhitten, zonder dat zij veran-
dert; eerst boven deze temperatuur begint zij te
smelten tot eene doorschijnende vloeistof, die bij
snelle bekoeling vast Avordt tot eene massa van pris-
matische kristallen, bij langzame bekoeling daaren-
tegen in eene hoornachtige, volkomen amorphe massa
verandert, welke echter , wanneer men haar weder
in water oplost, bij kristallisatie de oorspronkelijke
kristallen van inosit zonder eenige verandering geeft.
Wordt de gesmolten inosit sterk verhit, dan ont-
leedt zij zich onder ontwikkeling van ontvlambare
Ann. der Chem. u. Pharm. Cl, 50.
gassen, terwijl er eene gemakkelijk verbrandbare
kool terug blijft.
De inosit is gemakkelijk oplosbaar in water, maar
moeijelijk in slappen alcohol; ia absoluten alcohol
en in ether is zij onoplosbaar.
Met zoutzuur of met verdund zwavelzuur verwarmd,
ondergaat inosit geene verandering; in geconcentreerd
zwavelzuur lost zij bij koude onveranderd op, maar
deze o plossing wordt bij verwarming bruin gekleurd.
De inosit reduceert noch bij de gewone tempera-
tuur, noch bij verwarming koperoxyd.
De volgende reactie is karakteristiek voor inosit en
kan dienen, om haar zelfs in kleine hoeveelheid aan
te toonen. Indien men inosit of een mengsel, waarin
zij voorkomt, op een platinablik met salpeterzuur
verdampt en het drooge residu met ammonia en een
weinig chloorcalcium bevochtigt, dan verkrijgt dit
bij verdamping eene schoone rose kleur. Dit reac-
tief is zoo gevoelig, dat men daardoor 1 milligram
inosit nog duidelijk kan aantoonen.
Deze reactie hangt ongetwijfeld af van de vorming
van eene nitro-verbinding, die men verkrijgt door
inosit in geconcentreerd salpeterzuur op te lossen en
dan zwavelzuur toe te voegen. Er wordt dan eene
poedervormige of olieachtige stof afgescheiden en men
verkrijgt bij bekoeling een in water en in alcohol
onoplosbaar, ontplofbaar, kristallijn ligchaam, dat
bij behandeling met salpeterzuur op een platinablik,
na toevoeging van ammonia en chloorcalcium , de:
karakteristieke rose kleur doet ontstaan.
Wanneer men inosit met salpeterzuur op een wa-
terbad verdampt, het residu weder in water oplost
en deze oplossing afgesloten van de lucht bewaart,
dan vult zij zich met schimmels. Bij uitdamping
dezer oplossing en toevoeging van ammonia en chloor-
calcium , verkrijgt men niet meer bij verdamping de
rose kleur, maar een intens bruin violet.
Er ontstaat bij de inwerking van salpeterzuur op
inosit geen zuringzuur.
De inosit ondergaat in aanraking met biergist
geene alcoholische gisting; de tegenwoordigheid van
rottende dierlijke stoffen doet haar in melkzuur en
boterzuur overgaan.
Deze suikersoort is in 1852 door pelouze i) ge-
vonden in het gegiste sap der lijsterbessen (vrucht
van Sorhus aucuparia). Het sap, verkregen door
uitpersen der fijngestooten lijsterbessen, wordt gedu-
rende 13—14 maanden aan zich zelf overgelaten ;
onder voortdurende vorming van vegetatiën en andere
afzetsels, is het vocht dan helder geworden. Het
heldere vocht, daarna bij eene zachte hitte tot siroop-
dikte verdampt, zet kristallen van sorbine af van
eene donker bruine kleur, die men door behandeling
met kool echter gemakkelijk vólkomen kleurloos ver-
krijgt.
De formule C\'^ H\'^ O\'^ stemt overeen met de
analysen, die pelouze, CAHOüRS en cloëz van de
Comptes rendus XXXIV 377; Ann, de Chim. et de Phys.
fS] XXXV 222.
sorbine gemaakt hebben; zij bevat geen kristalwater
en kan tot smelting verhit worden, zonder iets in
gewigt af te nemen.
De sorbine is kleurloos; zij bezit een\' bijna even
sterken suikersmaak als rietsuiker. Hare kristallen,
die bij 15quot; een soortelijk gewigt van 1,654 hebben,
zijn volkomen doorschijnende, harde, regthoekige
octaëders van het rhombisch systeem; zij knarsen
tusschen de tanden.
Sorbine is in omstreeks de helft van haar gewigt
water oplosbaar; in kokenden alcohol is zij moeijelijk
oplosbaar en wordt bij bekoeling daaruit weder afge-
zet in denzelfden kristalvorm, waarin zij uit eene
waterige oplossing aanschiet.
De sorbine, op platinablik of op kool verwarmd,
smelt eerst, wordt daarna geel en ontwikkelt einde-
delijk een\' sterken reuk naar caramel, terwijl er eene
volumineuse kool terug blijft.
Wanneer de sorbine echter met omzigtigheid wordt
verwarmd, ontwijken er zure dampen en blijft er
een zuur van eene donkerroode kleur terug; om dit
zuiver te verkrijgen, wordt de sorbine gedurende
eenigen tijd op eene temperatuur van 150—lbO® ge-
houden; er blijft dan een donkerrood residu, dat
voornamelijk uit dit zuur bestaat. Het residu wordt
in potassa of in ammonia opgelost, gefiltreerd en
de doorloopende vloeistof met verdund zoutzuur over-
verzadigd; hierdoor wordt het zuur, dat peloüze
sorbinezuur heeft genoemd, als een overvloedig, in-
tens rood, vlokkig ligchaam^ neergeslagen, dat men
verder zuivert door het met water zoo lang af te
wasschen, totdat dit geen chloorpotassium of chloor-
ammonium meer opneemt, en het daarna bij, 120-
150® te droogen.
Bekthelot heeft de werking der sorbine op ge-
polariseerd licht nagegaan en gevonden, dat zij het
polarisatievlak naar links draait en dat haar draaijings-
vermogen voor de roode straal is [a]^ — 35°,97.
De sorbine, in water opgelost en met biergist in
aanraking gebragt, ondergaat geene alcoholische gis-
ting, zelfs al stelt men haar langen tijd aan eene
temperatuur van 20—30° bloot.
Verdund zwavelzuur doet de sorbine geene ver-
andering ondergaan en maakt haar ook niet vatbaar
voor alcoholische gisting. Pelouze heeft eenige
grammen sorbine gedurende een half uur laten koken
met eene groote hoeveelheid zwavelzuur, dat met
ongeveer vijfmaal zijn gewigt aan water verdund
was en daarna het mengsel met koolzuren kalk ge-
neutraliseerd; de gefiltreerde vloeistof gistte niet na
toevoeging van biergist en gaf bij kristallisatie de
onveranderde sorbine weer met hetzelfde draaijings-
vermogen.
Door eene oplossing van sorbine in aanraking te
brengen met caseïne, onder gelijktijdige aanwezig-
heid van koolzuren kalk, heeft bekthelot pro-
dactie van alcohol en koolzuur verkregen.
Geconcentreerd zwavelzuur tast de sorbine sterk
aan, kleurt haar dadelijk roodachtig geel en verandert
\') Comptes rendus. XLIII. 23S, XLIV. 702.
-ocr page 116-haar verder bij zachte vervt^arming in eene zwarte,
koolachtige stof.
Wordt sorbine met geconcentreerd salpeterzuur ver-
warmd, dan ontwikkelen zich overvloedige, prikke-
lende dampen, terwijl er zuringzuur terugblijft; is
deze werking eens ingetreden, dan kan zij zonder
verdere verwarming langen tijd voortgaan; sorbine
geeft hierbij, even als rietsuiker, meer dan de helft
van haar gewigt aan zuringzuur. Salpeterzuur, dat
met de helft van zijn gewigt water verdund is,
brengt dezelfde ontleding te weeg.
Verwarmt men eene oplossing van sorbine met
alcaliën, dan kleurt zij zich sterk geel en verspreidt
een\' reuk naar caramel; eene oplossing, die juVo
sorbine bevat, wordt bij verwarming met potassa
nog merkbaar geel.
Kalk is in groote hoeveelheid in eene sorbine-
solutie oplosbaar; wordt het van den overtolligen kalk
afgefiltreerde vocht verwarmd, dan kleurt dit zich
geel en zet, onder ontwikkeling van een\' reuk naar
caramel, een vlokkig neerslag af. Baryt verhoudt
zich tegenover sorbine even als kalk.
Ook loodoxyd lost bij verwarming in sorbine op,
waarmede bet dan eene gele oplossing vormt.
Sorbine lost ook koperoxydhydraat op; deze solu-
tie, die eene intens blaauwe kleur heeft, zet bij
verwarming door reductie koperoxydul af.
Met basisch azijnzuur loodoxyd geeft sorbine geene
troebeling; maar voegt men eene zwak ammoniakale
oplossing van azijnzuur loodoxyd bij eene solutie van
sorbine in overvloed , dan vormt zich een wit neêr-
slag, dat bij afwassching en drooging lichtgeel wordt,
terwijl er geen loodzont in de oplossing overblijft.
Dit neêrslag verspreidt, indien het tot 100® verwarmd
wordt, een\' ligten renk naar caramel; het ondergaat
daarbij echter geen groote verandering. Het schijnt
tot formnle te hebben C\'^ H^ 0% 4 Pb O, althans
deze komt met de analyse van pelouze overeen:
pelouzenbsp;berekend
De sorbine verbindt zich met keukenzout tot mi-
kroskopische, kubische kristallen.
I.
De uitdrukking, door gerHaedt aan de organi-
sche ligchamen gegeven, is voor de ontwikkeling der
scheikunde van veel waarde.
Aan sommige ligchamen moet meer dan één ae-
quivalentgewigt worden toegekend.
Men kan de quantitatieve bepaling van rietsuiker
door middel van den saccharimeter niet stellen boven
die met koperproefvocht.
IV.
Voor de vaststelling der aequivalentgewigten is de
juiste kennis van de physische eigenschappen der
ligchamen onontbeerlijk.
V.
Eene zoogenaamde oververzadigde zoutoplossing is
daardoor van eene verzadigde onderscheiden, dat het
opgeloste zout eene andere modificatie heeft aange-
nomen.
VI.
De verkleuring van zetmeel door iodium ontstaat
niet door scheikundige verbinding.
VII.
Ter bepaling der intensiteit van den galvanischen
stroom verdient de zilvervoltameter de voorkeur.
VIII.
De verlichting, die eene lichtbron veroorzaakt,
gaat niet alleen van hare oppervlakte uit, maar is
ook afkomstig van punten, tot op zekere diepte
daaronder gelegen.
IX.
De schijnbaar willekeurige bewegingen der planten
zijn nog niet verklaard.
X.
Er is geene grens tusschen het planten- en het
dierenrijk.
XL
Het zintuig van het gehoor bij de Insekten zetelt
in de sprieten.
De diamant is langs den natten weg gevormd.
XIH.
Men kan geene ontwikkeling van de eene dier-
soort uit de andere aannemen.
XIV.
Eeeds gedurende het ontstaan van de eerste orga-
nische wezens op aarde bestonden er klimaten en
daaraan beantwoordende flora\'s en fauna\'s.