-ocr page 1-

DISSERTATIO UISTOEICO - JURIDICA INAUGURALIS

DE CARCERE CELLULARI,

QUAM,

ANNUENTE SÜMMO NUMINE,

EX AUCTOEITATE EECTOKIS MAGNIEICI

BERNARDI TER HAAR,

THEOL. DOCTOR ET IH TAOÜLT. THBOL, PKOF. OBD.
KEC KON

AMPLISSIMI SENATÜS ACADEMICI CONSENSU

ET

NOBILISSIMAE FACULTATIS JURIDICAE DECEKTO,

|ro êrUn icdoratim

SUMMISQUE IN JUKE KOMANO ET EODIERNO HONOEIBUS AC PBIVILEGIIS,

IN ACADEMIA ÜLTEAJECTINA

EITE ET LEGITIME CONSEqXTENDIS ,
PUBLICO ET SOLEMKI JSSAMINI SITBMITTXT

JACOBUS DOIEIA NIEUWENHUIS,

MONSflCKEWDAMMBSSIS.

A.D. D(EM XVIII JUNII, A. MDCCCLIX, HOEA I.

amstelodami,
ARUD
J. H. GEB HARD et Socios.

MDCCCLIX.

-ocr page 2-

, Si le système de remprisonnement individael doit prendre racine quelque
part, c\'est assurément dans cette riclie terre de Hollande ou le germe de
toute vraie réforme, de tout vrai perfectionnement, de tout vrai progrès
pousse, vivace et fécond comme celui de toute vraie indépendance, de
toute vraie grandeur, de toute vraie liberté.quot;

Moreau Christophe.

-ocr page 3-

DE STRAF

AEZONDERLUKE OPSLUITING,

HISTOEISCH EN KRITISCH BESCHOUWD,

VOORAL IN HARE BETREKKING TOT

ONS VADERLAND.

TER VEBKBIJGINÖ VAN DEN GRAAD VAN

doctob m db begte3n.

J. DOMELA NIEUWENHÜIS.

AMSTERDAM,

J. H. GEBHARD amp; Co.
1859.

-ocr page 4-

Gedrukt tij M. J. Portielje.

-ocr page 5-

AAN MIJNEN VADER.

Aan het einde mijner helaas te snel vervlogene academische
voorbereiding genaderd, gevoel ik behoefte U een woord van
Mrtelijken dank hier openlijk toe te roepen voor het onbe-
grijpelijk vele goede, dat ik van U, van het oogenblik mijner
geboorte af, heb mogen ontvangen. Het was immer uw grond-
beginsel, dat het beoogen van zelfstandige ontivikkeling bij
de opvoeding uwer kinderen hoofdzaak moet zijn. Immer
Meldt Gij het schoone voorbeeld van den landman voor oogen,
dat nog onlangs op zoo uitstekende wijze door uwen vriend,
w. h. sueingarI), ^^erd aangehaald, waar hij over de ont-
wikkeling en verbetering der menschen aldus sprak: „De
landman kan niet maken, dat er koren uit den akker en
vruchten uit den boomgaard komen, maar hij kan wel ma-
ken dal ze niet komen, door het onkruid zijn vrijen loop
te laten, zoodat het goede zaad daaronder verstikt, door het
snoeijen te veronachtzamen.quot;

1) (IFeekMad van het Regt van 13 Maart 1857. Bel celidlair sysleem VI).

-ocr page 6-

Ontvang mijnen dank daarvoor, even als voor zoo menigen
nuttigen wenk, mij in zoo menig opzigt gegeven.

O mogt ik in staat zijn een deel uwer regtmalige verwach-
tingen te vervullen, en zoo, al ware het dan ook in geringe
male, de zorgen te vergoeden, die mijne helaas te vroeg ont-
slapene moeder en Gij voor mij hebben gehad!

De Almagtige schenke U verder met uwe voortreffelijke
levensgezellin, die idt liefde voor U en uwe onvergetelijke
gade, haar veelbeminde vriendin, de zware taak van moeder
voor hare kinderen wel op zich heeft willen nemen, een hel-
deren en schoonen levensavond.

Hij verleene IJ het voorregt, om nog een tal van jaren, aan-
gegord met de wapenrusting des Geestes, te strijden voor de
I uitbreiding van dat rijk der Waarheid, hetivelk verre boven
: alle stelsels en meeningen verheven, achttien eeuwen heeft
: weder Staan, en in plaats van door de tvetenschap te worden
verdrongen, meer en meer in wetenschap zal overgaan.

-ocr page 7-

Voordat ih tol het behandelen van mijn onderwerp overga,
wensch ik nog een woord te spreken tot zoovele hooggeschatte
leermeesters, die mijne schreden rigtten op de baan der we-
tenschap. Aan allen zeg ik daarvoor mijn opregten dank,
meer in het bijzonder echter aan U, hooggeschatte
beteeman.
Liefde voor waarheid, bij een innig, levendig gevoel voor
vrijheid en regt, bezielde U immer bij uwe vaak met ondank-
baarheid tyeloonde pogingen, om door onpartijdige waardering
van de karakters der grootste telgen van onzen vrijen, nooit
genoeg te waarderen
vaderlandschen grond, uwe leerlingen
bewondering af te persen voor het vele schoone, dat men er
in aantreft en te doordringen van de overtuiging, dat juist
de geschiedenis ons de treffendste bewijzen oplevert, hoe de
beginselen van oen verlichten vooruitgang de
eenige ware zijn,
en trots alle reactie eenmaal een zekere zegepraal wachten.

Die zelfde dank zij U toegebragt, hooggeleerde de bosch

-ocr page 8-

kemper, voor zoo menig nuttig uur aan uwe voelen geze-
ten , om hetzij op staatkundig, hetzij op ivijsgeerig, hetzij
op slrafregtelijk gebied uwe voorlichting fe ontvangen. Immer
wildet Gij uwe leerlingen doordringen van den wijsgeerigen
ztn, die in U is, waardoor zij alleen regtsgeleerden in den
edelen zin des ivoords kunnen worden. O moge dit streven
rijke vruchten opleveren voor die toekomst, waarop Gij zoo
menigmaal onze blikken rigttet!

En wat zal ik tot U zeggen, hooggeleerde des amorie
van der hoeven.^
Ja hier wordt mij het harte vol. Want
wat ik aan U te danken heb, valt onder geene woorden
te brengen. Gij weest ons den weg in de doolhoven van
het Romeinsche regt op eene wijze, die ten volle voor-
treffelijk genoemd mag worden. Gij voerdet ons in de hoo-
gere sfeeren van het mensehelijk denken, weest ons op
de vele teekenen, die vlammend en sissend van het Oos-
ten naar het Westen, van het Westen naar het Oosten
schieten, en wildet ons van uit de schaduwen des doods
brengen tot de helderheid van het licht. Daartoe gaaft Gij
ons lessen van hoogere levenswijsheid in die vele uren, die
wij buiten den eollegietijd bij U doorbragten, en waarin
Gij wildet aanvullen, wat Gij in het publiek door uwe voor-
dragten, voor ons en zoovelen als U wilden hooren, hebt ge-
tracht te doen. Ja wat latere tijden ook mogen opleveren, nooit
zal ik vergeten wat Gij toen voor uwe leerlingen waart.

Niet minder klinke echter mijn dank tot de Hoogleeraren
der Regtsgeleerde faculteit aan deze Hoogeschool, wier lessen ik
het voorregt had in het laatste jaar mijner studiën te hooren.

-ocr page 9-

Gij, mijn hooggeachte Promotor, hooggeleerde veeede,
zult het wel niet voor vleijerij aanzien, ah ik U dank voor
de grondige en onpartijdige wijze, waarop Gij U bij het geven
uwer lessen immer kenmerktet en vooral voor de vele wenken,
die Gij mij bij het bewerken van dit proefschrift in zoo me-
nig opzigt gegeven hebt. Blijf met uw brandenden ijver voor
de wetenschap nog lang een sieraad dezer Hoogeschool, en
een zegen voor de menschheid.

Hooggeleerde ackeesdijk en de geee, ook was hel mij
goed U te hooren. Heb dank voor uwe lessen, en de bijzon-
dere welwillendheid mij immer betoond.

O mogt ik dien dank ook den Hooggeleerden van hall
kunnen toebrengen, wiens praktische zin voor een echt prak-
tische wetenschap, wiens helderheid van voorstelling, scherpzin-
nigheid en juistheid bij het aangeven van bepalingen en onder-
scheidingen, immer bij mij in dankbare herinnering zullen
blijven. Dan, de onverbiddelijke dood heeft hem weggenomen,
en ons rest slechts zijne nagedachtenis in eere te houden.

Nog mag ik niet eindigen, zonder ook U openlijk een woord
van dank te hebben toegeroepen, veelgeachte
süeingar , edele
menschenvriend, die, door uw streven voor de verbetering van
den diepgezonken medemensch, U een onvergankelijke eere-
zuil gesticht hebt. Gij zijt, door de heldere wenken mij nu
en dan gegeven, alsmede door de bijzondere welwillendheid
in het voor mij openstellen van uw boekenscha t, mij menig-
werf van groote dienst geweest. Zoo mag ik ook tot U spre-
ken, mijn zeer beminde oom
Me. o. j. n. nieüwenhuis,
wien het mij goed was hier, tot loon uwer onvermoeide dien-

-ocr page 10-

slen aan regts- en gevangenis-wezen betoond, den reqterlijken
zetel te zien erlangen.

En Gij, mijne vrienden, die ik zoowel aan het Athenaeum
ie Amsterdam, als aan deze lloogeschool, heb mogen leeren
waarderen en liefhebben, vaart allen wel! Nimmer zal ik de
uren vergeten onder en met u doorgebragt. Veel zijt Gij voor
mij geweest. O kan het zijn, blijft het ook op mijne verdere
levensbaan.

-ocr page 11-

INHOUD.

Bldz.

Inleiding........................... 1-

EEKSTE AEDEELING.

De sxrai\' dee afzonderlijke opsluiting in iiaee geschiedkundige ont-
wikkeling in \'t algemeen.................. 7.

Ekeste Hoofdstuk. De straf der opsluiting in hare ontwikkeling. ... 7.

Tweede Hoofdstuk. Het beginsel der afzonderlijke opsluiting. .... 16.

T W E E D E A F D E E L I N G.

Het stelsel van afzondeelijke opsluiting in ons vadieland. . . . 35.

Eeeste Hoofdstuk. Het tijdperk der voorbereiding buiten de wetge-
ving — tot 1840....................... 35.

Tweede Hoofdstuk. Het tijdperk van 1840—1846. Eerste ontwerp van
wet met zijne gevolgen....................59.

Deede Hoofdstuk. Het tijdperk van 1846—1851. Tweede ontwerp van
wet en zijne gevolgen..........................70.

Vieede Hoofdstuk. Tijdperk van 1851—1859. De wet ter proefneming
van het stelsel en hare gevolgen. ....
........... . 78.

-ocr page 12-

DERDE AEDEELING.

Bldz.

Dio stkat dek aezondelllijke opsluiting keitiscii beschouwd .... 99.

Eeuste Hooedstuk. De waarde van de straf der opsluiting in het alge-
meen, in vergelijking met andere straffen.............99.

Tweede Hoofdstuk. Het beginsel van afzondering bij de straf der opsluiting. 119.

Derde Hoopdstuk. Het stelsel van afzondering der gevangenen door mo-
reele afscheiding.......................142.

Vierde Hoofdstuk. Het stelsel van afzondering der gevangenen door
physieke afscheiding..........................

VijPDE Hootdstuk. Wederlegging der hoofdbezwaren tegen het stelsel van
afzondering der gevangenen door physieke afscheiding........160.

Zesde Hoofdstuk. Zullen er uitzonderingen worden toegelaten, en welke? 183,

Naschrift, ................................200.

Bijlagen............................ 206.

Theses juridicae inaugurales. ................... 209.

-ocr page 13-

INLEIDING.

Wanneer men, hoe bedeesd ook, voorwaarts tredende den
blik om zich heen werpt, mag het geenszins ontveinsd worden,
dat de
vv^ereld zich aanvankelijk als een toestand van gren-
zenlooze verwarring voordoet, hij den strijd van meeningen,
begrippen en belangen, die geene bevredigende uitkomsten
schijnt te kunnen opleveren. Doch bij eene naauwkeuriger
beschouwing bemerkt men, dat terwijl de menschen in
den aanvang door behoefte aan gemeenschap tot eenheid ge-
dreven werden, zij met het beginsel der zelfstandigheid al-
lengs die eenheid en hare grondslagen wilden doorzien. En
zoodra dat onderzoek geene bevredigende uitkomsten ople-
verde, en het begon te blijken dat die eenheid meer eene
uiterlijke, dan eene innerlijke was, werd de kamp tegen
haar aangevangen. De ontwikkeling werd strijd, het leven
worsteling, en de beide bestanddeelen van gemeenschap en
zelfstandigheid scheidden zich, en werkten beurtelings met
ongetemperde kracht.

-ocr page 14-

En toch, hoeveel die zelfstandigheid ook scheen af te
breken en verscheidenheid voor de eenheid in de plaats te
siellen, zij had inderdaad geen ander doel dan om de een-
heid op hechtere grondslagen te vestigen, aan eene innerlijke
boven eene uiterlijke de zegepraal te verschaffen, en zij
naderde trots alle hinderpalen al meer en meer de berei-
kiög van dat doel.

Zoo ging het ook op het gebied van het strafregt, waarop
wij ons in dit geschrift willen bewegen.

Er bestond eene eenheid, namelijk deze: dat men als hoofd-
beginsel aannam, dat de vereeniging van wedervergelding en
afschrik tot het toepassen van zoo zwaar mogelijke straf-
fen moest leiden; dat elk misdadiger, — om de taal der
criminalisten te gebruiken i), — als een
homo vilis moest be-
schouwd worden, dien men ten exempel voor alle anderen kon
stellen op zoodanige wijze als men goed dacht. In die een-
heid had men eeuwen berust, toen men zich begon af te
vragen of het regt geen acht behoefde te slaan op de menschen-
waarde, en of het voor zijne handhaving inderdaad onvermij-
delijk was die menschenwaarde aanhoudend te vertrappen.

Nu ving de karap aan; alle eenheid scheen te zullen ver-
dwijnen onder den regen van theoriën, die zich bij stroo-
raen over het aardrijk ontlastte. Daar het doel echter geen
ander was dan inderdaad eene innerlijke eenheid in de ver-
eeniging van regt en menschenwaarde te vestigen, willen
wij zien of die vereeniging niet inderdaad als gegrond kan
beschouwd worden door de toepassing van de straf eener
afzonderlijke opsluiting.

Naar de geringe male onzer krachten tot het in hellicht

1) Zie Beschouwinge der crimineele Zaahen, door Mr, jan Samuel amalet.
Amsterdam 1777 , p. 4.

-ocr page 15-

stellen van die innerlijke eenheid mede te vs^erken, hebben
wij, hoe gewaagd het ook zijn moge, met eenig vertrou-
wen op ons genomen, omdat het in overeenstemming schijnt
te zijn met de gevoelens die in deze, in menig opzigt, ge-
zegende negentiende eeuw, onlangs i) zoo voortreffelijk de
eeuw van gaz- en van geestesverlichting genoemd, allengs
meer en meer veld winnen. Ik bedoel de gevoelens, waarbij
aan den eenen kant het regt van den Staat gestreng wordt
vastgehouden, om tot handhaving van de geschokte of be-
dreigde regtsorde de straf als een noodzakelijk gevolg van
het misdrijf toe te passen op eene wijze die den overtreder
der wet doe gevoelen, dat hij daarom lijdend zijne schuld
aan die maatschappij moet boeten, en aan den anderen
kant, dat de hooge waarde van den mensch gebiedend vor-
dert aan die straf meer eene psychische dan eene physieke
werking te verzekeren, zoodat de mensch niet als het dier
door zinnelijk, maar door zedelijk lijden lot zijn pligt terug-
gebragt worde

Dat de gestrengheid der straffen zonder de inachtneming
van die menschenwaarde niets gebaat heeft tegen het te keer
gaan der misdrijven en, gelijk Dirk Volkertszoon Coornhert
reeds vóór 1890 opmerkte, de misdrijven zich vermenigvul-
digden met het vermenigvuldigen der plakaten, heeft de
ervaring van alle landen overtuigend bewezen. Bij voortdu-
ring zagen de wetgevers zich genoodzaakt nieuwe marte-
lingen uit te denken, en hoewel het arsenaal bijna van

1)nbsp;Door den dichter didymus in een gedicht over de 19äe eeuw, {Almanak
Holland,
1859).

2)nbsp;Zie Dr. bbiedkioh hoellnee over de BadenscJie viet, enz. (Uitgegeven

door c. r. LUEASco), pag. S3.

3)nbsp;In zijn Boeventucht of middelen tot wering der schadelijke lediggangers.

] *

-ocr page 16-

wapentuig ontbloot was, en de scherpzinnigste kunstenaars
niet in staat schenen om nog schrikwekkender uit te den-
ken, was de vijand niet alleen geen duimbreed geweken,
maar drong hij al stouter voorwaarts, steeds versterkt door
nieuwe hulptroepen. Noch de hevigste aanval, hoeveel dood
en verwoesting die ook in zijne gelederen aanrigtte, noch
onderhandelingen vermogten iets tegen dat vernielend geweld.

Onderhandelen zeg ik: want ook dit geschiedde in later
tijd door het veelvuldig aantal graties op sommige tijden
gegeven, en door de verzachting van onderscheidene straf-
fen 3), zoodat onder anderen eene menigte gevangen misda-
digers te zamen werden geplaatst oncier het genot van allerlei
voorregten, waaraan zij in de vrije maatschappij niet eens
liadden durven denken s). Buitendien was er, gelijk Dr. J.

1)nbsp;Van 1820 tot 1826 werden in Engeland 7656 personen ter dood veroordeeld
en sleclits 528 geëxecuteerd, dus 2 op de 29. (llossi,
Traité du droit Venal, p 31).

2)nbsp;De strenge straffen, zoodat bijv. volgens het statuut van Willem III, Nquot;,
10 en 11, en van Georg II, Nquot;. 24, ieder die een diefstal van 13 shillings
en daarboven in eene herberg pleegde, van 40 shlllingen wanneer het in een
bewoond huis geschiedde, des doods schuldig was, maakten dat niet alleen de
graties veelvuldig* waren, maar zelfs de verzachtende omstandigheden zeer ligt
werden aangenomen en vrijspraken menigvuldig waren, als die niet in aanmerking
mogten komen, Van 1805—1811 geschiedden er 598 diefstallen op publieke
plaatsen, van deze werden 120 als felonies capital veroordeeld en geen enkel
doodvonnis uitgevoerd. Van 1814—1820 hadden er 85.487 capitale besehuldi-
gingen plaats, en slechts 7683 condemnatiën en 698 executies, (Zie de
dissert.
van p, M. NOLTHENius de poenis, pag. 19).

3)nbsp;Zie over het ondoelmatige van de tuehthuis-inrigtingen die op eens in
plaats van vele dood- en lijfstraffen in zwang kwamen, Dr.
C. G, v. wäcHTER,
Gemeines Hecht Deutschlands, insbesondere Gemeines Deutsches Strafrecht, Leip-
zig 1844, pag. 128. Zelfs alle vaste maatstaf ontbrak ,daar het eene geregt 2
jaar voldoende rekende, waar het andere 4 en 6 jaar aannam, en dat in geval-
len, waar een edict van 1736 in Pniissen, dieven, die een kast of deur openbra-

-ocr page 17-

Füesslin^) opmerkt, nog een hoofdfout, dat namelijk de
regtsgeleerden in den regel slechts daarin behagen en belang
schenen te stellen om regtsvragen te ventileren, en kunstige
vonnissen te scheppen, maar er zich niet om bekommerden,
hoe hunne wijsheid zich in \'t leven vertoont, en welke
werkelijke gevolgen de regtsuitspraken hebben. Als zulke
regters^), zegt hij, eenmaal de gronden van schuld en on-
schuld afgewogen, en in eene verhouding, die als een
proefstuk van scherpzinnigheid dienen kan, analytisch te
zamengesteld hadden, geloofden zij voor God, den koning
en hun geweten
genoeg gedaan te hebben, en gingen tot
anderen arbeid over, zonder zich af te vragen wat er van
die zaak verder worden zou. Met de uitvoering, de inrigting
der straf, met zulke allotriën konden zij zich niet bemoeijen.

Naar de innerlijke eenheid werd hij al die uiterlijkheden
van vorm en dwang niet gezocht. Daarmede kon noch een
Joos de Damhouder, noch een Farinacius, noch een Carp-
zovius, noch een Muyard de Vouglans zich bezig houden

ken om iets te stelen, zelfs als zij alles teruggaven, binnen 8 dagen deed opknoo-
pen, terwijl zij, als zij wapenen bij zieh droegen, met het rad gestraft werden.
Zie ook
V. Aknim, BruckstüeJce üher Verbrechen und Strafen. Frankfort 1803,

Bd. I. pag. 21—28.

1)nbsp;Dr. j.ïiiessiin, die Beziehungen des neuen Grossh. Badischen Strafgesetzes

zum Tönitentiar-systeme, enz. Carslruhe 1853.

2)nbsp;Men houde onder het oog, dat de regtsgeleerdeu doorgaans regters waren

of als leden van de Juridische faculteit in de meeste vonnissen geraadplee-: werden.
Zoo was bijv.
CAEPZOVius ordinarius der Juridische faculteit te Leipzig.

3)nbsp;Wij vermelden hier alleen de namen der beroemdste criminalisten wier
schriften als autoriteiten golden, zoodat onder anderen
vfäCHTEE, pag. 108, van
CARPZOVius kon getuigen: » Die Wissenschaft aber blieb über Carpzov beinahe
stille stehen ; sie richte gleichsam auf ihm und beruhigte sich bei ihm.quot;

De Damhouder stierf in 1570, Farinacius in 1618, Carpzovius tegen het einde
der zeventiende, Muyard de Vouglans tegen het einde der achttiende eeuw.

-ocr page 18-

fllaar, sinds Beccariai) het ijs gebroken had, streefde men
met onvermoeide inspanning naar die eenheid, en dit stre-
ven zou ook door ons naauwkeurig worden gadegeslagen,
indien de rijkdom van ons onderwerp het ons te dezer
plaatse niet verbood. Nu moeten wij ons vergenoegen met
eene beknopte ontwikkeling van de straf der afzonderlijke
opsluiting in
\'t algemeen, ten einde haar daarna meer in \'t
bijzonder met betrekking tot ons vaderland te beschouwen,
en eindelijk haar als door wetenschap en ervaring gevor-
derd aan te bevelen, en tegen eenige voorname bedenkingen
te verdedigen.

Voor het volbrengen dezer gewigtige taak roepen wij de
toegevendheid in, die een aanvanger in theoretische studie
zonder praktische ervaring in hooge mate behoeft.

1) In zijn Traité des delits et des peittes: 1764.

-ocr page 19-

EERSTE AEDEELING.

DE STEAF DEE AFZONBEULIJKE OPSLUITING IN HARE GESCHIED-
KUNDIGE ONTWIKKELING IN \'T ALGEMEEN.

EERSTE HOOFDSTUK.

De straf der opsluiting in hare ontivikkeling.

In de oudere tijden, ja bij elk volk op een lagen trap
van beschaving staande, werd deze straf zelden of in \'t
geheel niet aangetroffen. De physiek pijnlijke straffen waren
schier de eenige die in toepassing werden gebragt. En dit
was hoogst
natuurlijk, als men in aanmerking neemt dat
de
menschheid in haren kinderlijken staat nog niet vat-
baar is, om op psychische wyze te straffen of gestraft te
worden\' De zinnelijke neigingen beheerschten den mensch
voor \'t grootste gedeelte. Die dreven hem tot vrees voor
hetgeen
hij boven zich waande: vandaar zijne vereering der
natuur; vandaar in één woord zijne godsdienst, zijne staat-
kunde, ja zijn geheel bestaan.

Wij zien bij de volken in \'t algemeen dezelfde opklim-
ming, als bij de menschen in \'t bijzonder. Schiller i) merkt
het quot;uitnemend Juist op: dat de mensch als kind tot den
jongelingsleeftijd door de natuur geleid wordt, en liefde
tot°arbeid, liefde tot zijne ouders, tot zijne vrienden, ja
zelfs tot de Godheid gaan langs den weg der zinnelijkheid

1) f. schillek : Ueher den Zummmenhang der tkieriscJien Natwr des Wensolien
mit seiner geistigen.

-ocr page 20-

in zijne ziel; eerst als jongeling en vooral als man wordt
Inj genoopt over de dingen te denken, en zich bewust te
worden van hetgeen hij is en door zijn geestelijken aanleg
verder worden moet.

Dat derhalve ook de straf zich bij voorkeur uitdrukte
lil zinnelijk lijden, om den mensch af te schrikken van
aan zijne zinneli^e lusten gehoor te geven, kan geene
bevreemding baren. Hoe sterker die zinnelijke natuur, hoe
meer physiek pijnlijke strafaanwending, gelijk de Ooster-
sche volken ons overtuigend aantoonen , en zij vermindert
naarmate het redelijk bewustzijn ontwaakt, gelijk de Grie-
ken, en Romeinen ons in hun bloeitijd doen zien.

Ook het meerder of minder gevoel voor vrijheid oefende
een grooten invloed hierop uit. De Israëlieten bijvoorbeeld, in
wier staatsregeling de eerbiediging der vrijheid van de
individuen gunstig uitblinkt bij die van andere volken,
en waardoor zelfs de vreemdelingen in een milder regts-
toestand verkeerden, dan bij de Grieken en Romeinen;
de Israëlieten kenden wel de steeniging, worging en ver-
branding (in zeldzame gevallen); maar hadden overigens
geene geqnalificeerde doodstraffen, i) Ook pasten zij de straf
der stokslagen 3) wel toe, maar tot een getal van niet
meer dan
40, en hadden voor misdadigers, die niet uit
zucht tot het kwade of baat een doodslag bedreven , nog

1)nbsp;Volkomea juist is de benaming van stokslagen niet; want de macbine, waar-
mede bij de Israëliten de slagen werden toegebragt, bestoud uit kalfs- en ezelsleder.
Om een in vieren gevouwen kalfslederen riem werden twee ezelslederen riemen
gebonden. Elke riem moest eene tefaeb (gelijk staande met 4 middelmatige duimen
eener hand) breed zijn.

Bijzondere vermelding verdient: Deuteron. XXV, vs. 3: »Wanneer men
hem veertig slagen gegeven heeft, zal men hem niet meer slaan, opdat hij niet
zoo men hem meer slagen gegeven heeft, te veel geslagen worde, en uw broeder
daarvan sehandteekenen behoude voor uwe oogen.quot;

Hoe het hrandmerk, in den Code Penal y^u 1810 gelast, daarmede te rijmen
is, en verdedigd kon worden door zoogenaamde bijbelsche lieden, is niet duidelijk.

2)nbsp;Zie over een en ander j. i,. saalschütz, Bas Mosaische Recht, mit Be-
rücksichtigung des spätem Jüdischen
Beriin 1848, Kap. 58,,

-ocr page 21-

vrijplaatsen. Vergelijkt men nu daarbij de straffen van het
uit elkander scheuren , en afkappen van verschillende lig-
chaamsdeelen, om van geen groot aantal gequalificeerde
dood- en lijfstraffen verder te spreken, bij de Oostersche
volken schier algemeen, dan blijkt zonder twijfel het groote
verschil. Diezelfde gunstige stand van zaken treffen wij hij de
Germanen aan , wier vrijheidszin voor die tijden inderdaad
bijzonder moet geacht worden. Tot op het einde der 12de
eeuw worden er buiten de doodstraf^) geene lijfstraffen
aangetroffen. Het hoofdbeginsel van , hunne strafwetgeving
was de afkoop van het misdrijf door een weergeld, dat
tot afwending der privaatwraak was ingesteld, en later
door de wet geregeld, vooral in het belang van den belee-
diger, van wien door de beleedigde partij vaak te veel ge-
eischt werd

Latere ruwheid en invloed van andere natiën s) hehfeèn
hierin echter groote veranderingen gebragt.nbsp;^

De straf der opsluiting werd weinig of niet aangetroffen.
Men kende alleen gevangenissen als bewaarplaatsen van de
beschuldigden: iets waartoe, J. Salvador^) opmerkt, de verle-
genheid en de onkosten verbonden aan plaatsen van opslui-
ting zoowel, als de
zeden in\'t algemeen het hunne bijdroegen.

Bij de Israëlieten vindt men de gevangenis bij uitzondering

1)nbsp;Ook de doodstraf scieen zeldzaam. E. Ducpetiaux zegt in zijn werk de la
peine de mort Bruxelles,
1827, p. 69. »11 parait, d\'après Tacite qu\'ils ne reconnais-
saient que deux crimes capitaux; ils pendaient les traîtres et noyaient les poltrons.quot;

2)nbsp;wilda, das Strafrecht der Germaner 1842. VI, pag. 519. Emile van
hooeebeke,
Be la Eecidive dans ses rapports avec la réforme Penitentiaire,
1846. pag. 44.

3)nbsp;Aïs een treffend voorbeeld dier ruwheid wordt door Mr. Noltbenius aange-
haald een straf, die toegepast werd op iemand die boomen in de mark van de
bast beroofde of snoeide, wien de navel uit den buik gesneden werd, waarop
men hem daarmede aan den boom naaide, en om den boom scheurde, tot zoo-
lang dat de darmen alle uit den buik en om den boom gewonden werden (ge-
nomen ex
ordinatione Marcali m oleryssel. anno 1634). Zie dissert, p. 46.

4)nbsp;J. Salvador, Histoire des Institutions de Moise et du peuple Eehreu, p.
32.
michablîs, Mosaisch HecM, Th. V, p. 238.

-ocr page 22-

als straf toegepast door de willekeur van sommige koningen.
Zoo liet Koning Asa i) den profeet Hanani in de gevangenis
werpen wegens zijne vrijmoedige taal, en Koning Zedekia
den profeet Jeremia 2) wegens zijne godspraak. Saalschütz
deelt daarenboven uit de schriften der Rabbijnen eene
gevangenisstraf ten doode mede, waardoor de personen die
deze ondergingen alleen in een eng hok geplaatst, eerst
zeer weinig eten en later, als daardoor de ingewanden te
zamen getrokken waren, gerstenbrood bekwamen totdat het
lijf barstte. Tot dergelijke martelingen diende de gevangenis
in \'t algemeen bij de Oostersche volken. Zij was doorgaans
een middel in de hand van willekeurige dwingelanden om
dezen of genen voor een tijd lang onschadelijk te maken. In
dien zin moeten wij de gevangenis beschouwen, waarin
Jozef, de bakker en de schenker zich in Egypte bevonden.

Hetzelfde merken wij op bij de Perzen, waar voorname
lieden wel eens in gouden of zilveren boeijen werden geklon-
ken, gelijk Ausonius ten aanzien van Croesus den Koning
van Lydië, krijgsgevangene van Koning Cyrus, mededeelt

Nergens evenwel vinden wij een duidelijk begrip van de
opvatting der gevangenis ais straf.

Bij de Grieken en Romeinen waar de mensch zich op-
loste in het staatsburgerschap, en de straf voornamelijk
in het verlies van dat staatsburgerschap bestond door ver-
banning , waartoe zelfs hij die de doodstraf verdiende ,vóór
de uitspraak van het vonnis zijn toevlugt kon nemen ,
was de gevangenis mede als bewaarplaats
cuslodia be-
schouwd ; maar als zelfstandige straf komt zij nagenoeg
niet, voor. De meening als zoude zij althans bij de Ro-
meinen in \'t geheel niet worden aangetroffen, is in de uit-

1)nbsp;3 Kronijken XVI: 7—10.

2)nbsp;Jeremia XXVII.

3)nbsp;Saalschütz, Monaisch recht, kap. 58, p. 4G6. De Mozaïsche wetgeving
kende deze straf niet.

4)nbsp;Zie Decouex Dissertaiio de carceris poena, p, 38—41.

5)nbsp;Tolyhius VI, 12.

-ocr page 23-

nemende dissertatie van T. G. Schade van Westrum i)
bestreden, en mijns inziens met voldoende gronden. Wat den
tijd der republiek aangaat, beroept hij zich op P. Manu-
tius^) die vermeldt dat de gevangenis als straf is aange-
wend ; welk gevoelen te meer kracht bekomt door Cicero

Catilinaria: »Vincula eaqne sempiterna ad singularem
poenam nefarii sceleris inventa sunten in de »Sentiet
in hac urbe esse carcerem, quem vindicem nefariorum sce-
lerum, majores nostri voluerunt.quot;

Later vinden wij dat Paulus^) in zijne receptae senlenliae
de vincula nevens de relegatio, het exilium en het opus pu-
onder de minst zware straffen vermeldt, evenals

ook Isidorus.

Wat overigens de beroemde Pandektenplaats van Ulpianus
aangaat:®) »Solent praesides in carcere continendos damnare,
aut ut in vinculis contineantur, sed id eos facere non
oportet, nam hujusmodi poenae interdictae sunt: Carcer
enim ad continendos homines, non ad puniendos haberi
debetquot; is de schrijver te regt vau oordeel, dat het woord
aut moet wegvallen, gelijk het ook bij Haloander niet ge-
vonden wordt, terwijl Charondas op den rand als kantteeke-
ning heeft. »Ut in vinculis contineatur.\'\'\'

De schrijfwijze toch in carcere continendos damnare voor,
damnare ut in carcere contineantur is, zoo niet geheel ver-
keerd , althans strijdig met de goede latiniteit. En er is
geene reden waarom Ulpianus, als hij dat wilde uitdrukken,
niet zou gezegd hebben: »solent damnare ut in carcere

aut in vinculis contineantur.quot;

Behalve den goeden zin die de weglating van het woord

1) T G. Schade van westeum, de cura quam Eomani habuerunt carceris et
eorum \'qui carcere continerentur.
L. B. 1835 , pag. 62 etc.

3) P. Manutius de legibus liomanorum, C 19 en 35,

3)nbsp;Pauli Tlecept sent, L. v, T. 17, § 3.

4)nbsp;IsiDOEtrs, Origin, L. V, C. 37.

5)nbsp;D. de poenis, L. 8, § 9.

-ocr page 24-

mit geeft, wordt het hezwaar opgeheven, dat uit deze
plaats ontstaat, namelijk dat de jurist zegt dat zoowel de
straf van den
carcer als die van de vincula verboden is,
welk laatste althans volstrekt
niet blijkt, wat de tijde-
lijke boeijen of galeistraf aangaat,
wel wat de altijddurende
betreft, die ten tijde van Ulpianus waren afgeschaft, daar
Keizer Anloninus zich eenige jaren te voren in dien geest
uitliet: dat het ongeloofelijk zou zijn, dat een vrij man
voor altijd in boeijen werd geklonken. De plaats schijnt
dus van die boeijen te moeten worden verstaan, welke
verboden zijn, en toch door den praetor wel eens werden
toegelaten. Inden laatsten zin »carcer enim ad continendos
homines non ad puniendos haberi debet »kan
piinire zeer
goed de beteekenis hebben van
ultimo supplicio afficere ol
dolore et crucialu afftcere, zoodat dan gezegd wordt, dat
de kerker de menschen moet bewaren, niet tot marteling
of uiterste strafgeregt dienen Voor meer dan tijdelijk
werd de gevangenis verboden uil 3S D, l 6 C de
poenis,
in eenige gevallen bepaaldelijk aangewezen.

Dat de gevangenis echter slechts zelden als straf werd
toegepast, is geheel in overeenstemming met hetgeen in
Cod. n. 4. 1. te lezen staat: quia innocentibus miserum
noxiis non satis severum esse dignoscitur.

Bij de Germanen speelde de gevangenis zulk een onbe-
duidende rol, dat men zelfs menigwerf bewaarplaatsen voor
aangeklaagden te kort kwam. De middeleeuwen deden,
gelijk Koning Oscar van Zweden opmerkte, de lijf-
straffen toenemen als ingelijfd in de algemeene denkwijze,

1)nbsp;L. 6. Cod de poenis.

2)nbsp;Zie verder schade van westrum, p. 64—69. Dat punire in den zin van
ultimo supplicio afficere kan voorkomen, wordt gestaafd door twee plaatsen van
Siietonins: »in vita Tiberii, cap. 61: »nemo punitorum non et in Geraonias abjectiis
uncoque tractiis,quot; en cap. 87.

3)nbsp;L. 1, § uit D de aleator. L. 3, § 16 D de susp. tut. L. 28, J 7 , D de-
poenis. Zie ook Kleinschrod III,
p. 82.

4)nbsp;Over straffen en strafgestickten, vertaald door Mr. S, P. Lipman, p. 15.

-ocr page 25-

omdat ze met de lieerschende godsdienstbegrippen over-
eenstemden, daar de kerk er op wees als op een middel tot
zaligheid, en de boetvaardige zondaar geloofde den verloren
gewetensvrede door zelfkastijding, ligchamelijk lijden en
gestreng vasten te herwinnen, en ze dus verre van ont-
eerend waren, en
als middelen ter verzoening werden aan-
gezien.

De gevangenissen integendeel waren menigwerf middelen
in de hand der magtigen om hunne tegenstanders zondev
vorm van proces onschadelijk temaken, en doorgaans holen

van bittere ellende.

De eerste aanwending als straf schijnt bij policie-over-
tredingen geschied te zyn, en daar nu gelijk Dr. Füesslm
mede opmerkt, het Romeinsche regt, dat de straf der op-
sluiting niet uitsloot, meer en meer in gebruik kwam, en
in de algemeene regtsverwarring dier tijden, policie en
criminele regtspleging dooreen werd gemengd, kon de toe-
passing daarvan op ruimer gebied weldra niet vreemd zi^in.

De Carolina van 1552«) vermeldt de gevangenis als
middel van bewaring, en ook als subsidiaire straf bij niet-

betaling van boeten.

De Ordonnantiën van Philips II van 1570 beschouwden
haar uit hetzelfde oogpunt, gelijk zelfs een eeuw later de
Ordonnantie van Lodewijk XIV van Augustus 1670, die de
gevangenis niet in de nomenclatuur der straffen opnam;
hetgeen evenwel niet verhinderde, dat men er wel eens voor
niet geringen tijd in geplaatst werd-

Toen de gevangenis eindelijk allengs algemeen als straf

1)nbsp;Bijzonaere opmerking verdient hetgeen g. a. kleinschrod in zijn Systema-
tische i:ntmclellt;uKg der Grundbegriffe mid Grundwahrheiten des peinlichen Rechts
III, p. 48, mededeelt, dat men uit eenige Canonieke wetten (Codex 7. 8 dist.
45)\'he\'sluitén kan, dat het oudere Canonieke regt de lijfstraffen niet duldde,
en de decretalen der pausen ze eerst toelieten, ofschoon met matiging. C 1 X,
de
calwnniat. , C 2 X, de adulter.

2)nbsp;Dr. TüESSLiN, die Bineelhaft, enz. pag. 3.

3)nbsp;Art. II en 318, Carolina.

-ocr page 26-

voorkwam, werden er allerlei afschrikkende middelen in
opgenomen, als ketenen, ijzeren stangen, tuchtigingen ter
welkomst- en afscheidsgroet, slechte kost, enz. enz.

De toestand dier gevangenissen was allerrampzaligst, of-
schoon zoowel Philips 0,1) als Karei IX en Lodewijk XIV
hadden voorgeschreven, dat zij zoo moesten ingerigt zijn,
dat zij de gezondheid niet schaadden.

Maar het gevangeniswezen maakte ook nog niet het voor-
werp van de studie en zorgen van regtsgeleerden en men-
schenvrienden uit. Men was tevreden de wijze aan te
duiden, waarop de misdadigers of liever de van misdrijf be-
schuldigden achter de tralies konden worden gesloten. Waren
de kerkerdeuren gesloten, de maatschappij bekommerde
zich niet meer om hen. Zij waren slechts aan de hebzucht
van mindere Leamhten, en de plunderingen en mishande-
lingen hunner ellendige lotgenooten overgegeven. Zieken,
gezonden , krankzinnigen; alles werd dooreen geworpen, en
er ontstond eene zoodanige verdieiiijking en verontreini-
ging, dat zelfs gevangeniskoortsen zich voordeden, die be-
smetting en dood verspreidden, ja die in 1Ö77 te Oxford
de regters besmetten, zoodat de geheele assises en een aantal
burgers het daarbij bestierven, waarvan zij den naam van
zwarte assises ontleenden, die nog in 1750 te Londen den
Lord Mayor en vele regters het leven kostten.

Zoo was het in schier alle landen. In Frankrijk werd
de arbeid der gevangenen verpacht, en de gevangene door
den pachter als lastdier gebruikt. Hoe vreesdijk het in
1822 nog in Spanje en Portugal was, beschrijft ons een

1)nbsp;Art. 39 van de Ordonnantie op de criminele Justitie zegt: dat ten minste
eens ter maand twee regters met den officier zich in de gevangenissen zullen be-
geven, de gevangenen naar tijdsomstandigheden zullen aanspreken, zich infor-
meren of zij van het noodige voedsel enz. voorzien zijn, of de gevangenissen niet
geinfecteerd of stinkende zijn? (Vertoog over de ongerijmdheid van het zamen-
stel onzer hedendaagsche regtsgeleerdheid en praktijk door Mr. W. Sohorer, 1
777.

2)nbsp;Redevoering van Mr. d. t. gevers van endegeesx. Zie j. van den honert
Ie afl., 1848, p. 82.

-ocr page 27-

Engelsch berigt van dat jaar: »Sonie account of the states
of the prisons in Spain and Portugal.quot; De staat der vertrek-
ken was er afgrijselijk, meestal zonder behoorlijke ventila-
tie; de gevangenen waren schier naakt; hunne opeenhooping
veroorzaakte een stank, die vooral in de gevangenis te
Lissabon den bezoeker bedwelmde.

Nederland maakte volgens de getuigenis van Howard ver-
gelijkenderwijze eene vrij gunstige uitzondering.

Maar hel ligt niet in mijn doel dit alles in bijzonder-
heden te schetsen: ik wil er alleen op wijzen, om op te
merken hoever deze verwaarloozing gekomen was, toen
betere denkbeelden eene hervorming voorbereidden, die hare
bewerkers eene onvergankelijke eerezuil verzekert in de
harten van duizenden van die lijdende en ongelukkige mensch-
heid, die wel strafschuldig is, maar toch immer aller
medelijden verdient, gelijk de geheele
menschheid dat be^
hoeft in te roepen bij den
hoog heiligen God wegens haren
diepen en ontzettenden zondenval.

-ocr page 28-

TWEEDE HOOFDSTUK.

Het beginsel der afzonderlijke opsluiting.

De ontwikkeling van het beginsel der afzonderlijke op-
sluiting staat in het naauwste verband met de denkbeelden
over verbetering der misdadigers, die bij de Ouden niet
beoogd werd. Dat zij voornamelijk bedacht waren op de ver-
wijdering van de misdadigers, tot welken prijs ook, kan,
volgens den Hoogleeraar Den Tex i) niet bevreemden, daar
de slavernij hen geleerd had den mensch bloot als eene zaak,
als een werktuig te beschouwen. Slechts zeer enkele blijken
van helderer begrippen werden aangetroffen. Plato, de groote
wijsgeer, die als een der meest tot het Christendom nade-
rende denkers mag beschouwd worden, heeft, hoewel ook
hij zich van het vooroordeel der slavernij in geenen deele
kon losmaken, verbetering der misdadigers als doel der
straf gesteld. Zij worden, dus zegt hij s), niet gestraft alleen
om hel bedreven kwaad, maar ook om die noodlottige
kwade gezindheid in hen te verzwakken, en hun een afgrij-
zen van alle ongeregtigheid voor \'t vervolg in te boezemen.

Het Christendom bragt een groot zedelijk begrip aan het
licht, dat van boetedoening door berouw. Dat begrip is
echter gebleven in de kerk, en niet overgegaan op het
staatsbestuur.

1)nbsp;C. A. Den tex, Ned. JaarboeJcen van Regtsgeleerdheid en Wetgeving, II, p. 6.

2)nbsp;Zie PLATO de legibus. Boek XT.

-ocr page 29-

Aan de kaüiolieke kerk komt nogtans de eer toe, het denk=
beeld
poena conslifuitur in emendalionem hominum (zooals
de Romeinsche jurist Paulus bet 1. 20 D
de poenis formuleerde)
in de middeleeuwen bewaard en zooveel mogelijk in toe-
passing gebragt te hebben.

In de kerkelijke Canones liggen, gelijk Dr. Fiiesslin het
opmerkte, reeds de grondtrekken van een goed gevangenis-
wezen, maar voor de toepassing op wereldlijk gebied be-
behoefden zij regenten en staatslieden met een meer ont-
wikkelden geest, en een volk, dat zulke wetten wist Ie ver-
staan en in zich optenemen. En daartoe was die lijd
niet rijp , en de kerk was door toenemende ontaarding niet
in staat, die beginselen in eigen boezem te verwezenlijken.
De eerste aanleiding, dat het canonieke regt de gevangenis-
straf in den kring zijner jurisdictie opnam, is gelegen in de me-
nigvuklige boetedoeningen s) in de gevangenis te ondergaan.
Zij werden zoowel tegen geestelijken als leeken bedreigd,
maar vooral op de eersten toegepast. Bekend is ook de
verordening van Justinianus, die, in de
134«te Nqv. caput
10, echtbreeksters naar de klooslergevangenissen verwees.

Dat zelfs de afzonderlijke opsluiting der gevangenen het
meest geschikt voorkwam, om die verbetering
te bewerken
is, naar onze meening, in het allerbelangrijkst geschrift van
den baron de Hody^): »cïii
système cellulaire dans ses rap-
ports avec le culte catholique\'\'
overtuigend aangewezen.

Deze vóór 1840 officier van Justitie le Brussel, van 1840—
1892 administrateur der openbare veiligheid in België en na

1)nbsp;Fuesslin, Die MnzelMfl nach fremden und secUjährigen eigenen Erfahrun-
gen im neuen Männer-ZucMhause in Bruchsal.
Heidelberg 1855. p. 3.

2)nbsp;G. A. Kieinscheod , Systematische Entwickelung der Grundbegriffe und
Grundwahrheiten des peinlichen Hechts,
HI, p. 65 en 81. Codex 3 de Poenis.

Zie ook- de Canones Apostolorum veterum conciUorwn constitutiones, décréta
pontificum antiquiora Pomanae ecclesiae, concilium Aphricanum.
Cap. X de poe-
nitentibus (canon CV Anno 395),
Décréta Innocenta I Papae (anno (408). Cap
Vllde pcenitentibus.

S) Hody, p. 35—29, (Anvers 1853).

-ocr page 30-

dien lijd op nieuw officier van Justilie, heeft eene poging
gewaagd om den kardinaal Morichini, thesaurier-generaal
van de Apostolische Kamer, Aartsbisschop van Nezib in
partibus infidelium en oud Nuntius in Beijeren, van zijn
ongunstig oordeel over het stelsel van afzondering der ge-
vangenen te doen terugkomen, door hem aan te toonen,
dat dit stelsel niet alleen niet legen de katholijke kerkleer
strijdt, maar er zelfs zijn beslaan aan verschuldigd is.

Hody hechtte, als warm kathoiijk, veel aan die ontdekking,
omdat de verklaring van genoemden kardinaal ook hem in
zijn oordeel over het stelsel had doen weifelen. Zij was in
de Fransche kamer van gedeputeerden door schier alle te-
genstanders en zelfs door den protestant Leon De Maleville
met bijzondere voorliefde aangehaald, en had bovendien den
gedeputeerde Bechard i) doen zeggen, dat wel de afzonde-
ring bij nacht van Rome afkomstig was, maar niet die bij
dag en nacht, welke als eene uilvinding der Kwakers moest
worden beschouwd.

De meening van Hody komt mij voor, daarom geloof te
verdienen, omdat hij die staaft met bronnen bepaaldelijk door
hem opgenoemd en nog bestaande, namelijk met het werk
Véchelle sainie ou les dégrès pour monier au der tusschen
525 en 605 door St, Johannes Climacus, abt van hel klooster
op den berg Sinaï, op verzoek van den abt van het klooster
te Raiti in het grieksch geschreven, waarvan de lalijnsche
vertaling van Ambrosius den Camaldusenser op het einde
der IB\'^® eeuvs- door den vlaamschen doctor ïsseltius is uit-
gegeven met aanteekeningen, en in 1675 eene fransche van
Arnauld d\'Andilly het licht zag.

Daarin komt eene beschrijving voor van het klooster der

\'1) Zie Eeviie Penitentiaire (uitgegeven door Moreau Christophe), ï II, p. 342.
2) Deze Pransche titel is aangehaald uit Hody, daar de Grieksche mij niet
hekend is. De tekst, bijlage I, is ontleend aan de Latijnsche vertaling van Ra-
derua onder den titel van Scala paradisi. Zie
Sancti Patris nostri Joan-nis scho-
lastici, dblatis Montis Sina, qui vulgo Climacus appellatur Opera omnia
, inter-
prete M, Bader
O 1633,

-ocr page 31-

poenitenten, lielwelk men gevangenis noemde, omdat er
lieden die zware misdrijven gepleegd hadden afzonderlijk
werden opgesloten, hetzij geheel alleen, hetzij twee aan
twee, en daar bleven zonder dat zij er ooit uit kwamen,
totdat,
zoo staat er, God hunne beterschap had verzekerd i).
En dat dit geene vrucht was van de verbeelding van den
abt van Sinaï, bewijst Arnauld d\'Andilly in een noot op
het leven van Johannes Climacus, waar hij vermeldt dat
St. Hieronimus van Slridon (op de grenzen van Dalmatië en
Pannonië), die in 420 stierf, in het algemeen ook reeds van
een poenitentenklooster sprak.

Eeuwen later heeft de Benedictijner monnik Jean Mabillon,
die van 1657 tot 1707 leefde,
imiine ygt;reflexwns sur les pri-
sons des monastèresquot;
het stelsel aanbevolen. Ook de tekst
daarvan komt voor bij Hody terwijl Moreau Christophe
Grellet Wammy en J. S. Mollet s) er mede gewag van maäk-
ten. De vier middelen van hervornring die hij voorstelde
waren: afzondering, arbeid, gebed en stilzwijgen.

Hoe hetzij, dit is zeker, in 1703 werd het stelsel van af-
zondering, ofschoon alleen des nachts, en in gemeenschap des
daags onder stilzwijgen, te Rome door Paos Clemens XÎ
voor jeugdige gedetineerden in de gevangenis Saint Michel
in praktijk gebragt. Volgens het plan door Howard van die
gevangenis later gegeven, zou het zelfs blijken, dat zij be-
stemd was geweest voor de volkomene afzondering^).

1) Zie hierover Bijlage I.

3) Asnaold d\'andilly, p. 33.

3)nbsp;Hody, p. 26. Mabillon schreef in \'t Latijn. De plaats is echter ontleend,
aan de
overglt;,iette-oeuvres posthumes. Paris 172é in 4quot;. II p. 332. Zie Bijlage IL

4)nbsp;Mokbau chbistophe, Emprisonnement individuel. Résumé de la question

pénitentiaire, etc.

5)nbsp;Gkellet wammy. Manuel des Prisons, Genève 1838, p. 11.

6)nbsp;J. S. Mollet, Memoire sur ï utilité du système d\'emprisonnement indi-
viduel 184amp;,
p. 13.nbsp;■

7)nbsp;J. Howard, State of the prisons in England und Wales with preliminary
observations and an account of some foreign prisons and hospitals,
plate 12.

-ocr page 32-

Ofschoon wij met Ortolan i) erkennen, dat de eigenlijke
onmiddellijke toepassing van het stelsel eerst dagteekent van
nbsp;j

lateren tijd,-hetzij inde gevangenis te Milaan in 1766 opnbsp;\'

de zwaar veroordeelden, in plaats van de afgeschafte ga-nbsp;\'

leistraf, en wel met zulk een helder begrip, dat tweenbsp;i

dagen gemeenschap door één dag cellulair werden ver-
vangen, hetzij althans stellig in 1778 in de maison de
force te Gent onder gemeenschappelijken arbeid daags
zonder stilzwijgen, zoo kunnen wij de opmerking niet
wederhouden, dat het ten hoogste eenzijdig zijn zou,
de verdiensten van vrome katholijke geestelijken te diennbsp;i

opzigte te miskennen. Wij aarzelen daarin te minder, om-nbsp;\'

dat het bewijst, hoe te midden der heerschappij van de
magt der hartstogten en der vooroordeelen, waarmede het
Christendom te kampen had om aan de overblijfselen der
Ifeidensche ruwheid meer regterlijke vormen te geven, juist
in de toenmalige Christelijke kerk verlichtere denkbeel-nbsp;*

den bewaard bleven. In zekeren zin sloten zij zich aan
die der Israëlietenwier str-afwetgeving in vergelijking

i

1)nbsp;OsTOLAN, Ulements de droit Pénal, p. 669.

2)nbsp;Zie Mobkau chkistophe, Dófense du projet de loi sur lespi iaons,]}, 123.

3)nbsp;Deze vergelijking moet natuurlijk cum grano salis worden opgevat. De Isra?-
lietisohe wetgeving dateert van althans ruim 1000 jaar voor onze tijdrekening;
de Fransche van het jaar
1810. En als men nu nagaat de gevallen waarin de
doodstraf voorkwam, dan kan de Israëlitische gerust den toets der vergelijking
doorstaan: voorbedachte doodslag, menschenroof, overspel, godslastering, afgoderij,

daartoe bepalen zij zich. Men neme verder in aanmerking, dat die strsf bij denbsp;i

twee laatsten in een theocratischen Staat van dien tijd moeijelijk konden achterblij-
ven, en bij het derde misdrijf, hoewel te gestreng, toch meer overeenkomstig met de
handhaving van het regt is, dan de vergoelijking van het overspel des mans in art,
339 C P. Men herinnere zich de vrijplaatsen, waarvan boven gesproken is, en hetnbsp;(

vijfmaal wedergeven van het gestolene als straf op den diefstal, en stelle tegen
dit alles over het 32tal gevallen van doodstraf van den C P, waaronder Idnder-
moord door eene ongehuwde moeder; diefstal met vijf verzwarende omstandig-nbsp;|

heden, brandstichting (zonder eenig onderscheid van gevaar voor menschen
levens), om van geene andere te spreken, en lette op den dwangarbeid gepaardnbsp;!

met ketens , het brandmerk, de eerloosheid, de tuchthuisinrigtingen.

-ocr page 33-

met den Code Penal van 1810 een zeer gunstig contrastop-
levert en vs^aardig is het volk, welks godsdienst de voorloo-
per was van dat Christendom , dat zich door hemelsche
liefde en regtvaardigheid boven alle andere godsdiensten zeer
verre onderscheidt, en eerst in lateren tijd de maatschappij,
gelijk Prof den Tex i) het
zoo heerlijk uitdrukte, deed inzien
dat er in den schuldige iets anders is dan een hoofd om te
nemen en armen om te binden; dat er een verstand is om
te onderrigten, een zedelijke zin om op te wekken, een
geweien om te overtuigen.

De afzondering der gevangenen dan is een dier vruchten,
welke
Wij verschuldigd zijn aan het streven om het Chris-
tendom niet slechts tot een voorwep van geloof en bespie-
geling te maken, maar door praktische toepassing in het
leven te doen doordringen. Yan daar dat de Kwakers, die
onder aanvoering van William Penn in 1682 uit Enge- .
land zich naar Noord-Amerika begaven, en er de kolonie
Pennsylvanië stichtten, hetzelfde denkbeeld aangrepen en
trachtten te verwezenlijken ten aanzien van die misda-
digers, die vroeger ter dood werden veroordeeld, vol-
gens de Engelsche strafwetgeving in 160 gevallen welke
Penn wilde terugbrengen tot het geval van moord met
voorbedachten rade. Koning George I verhinderde evenwel
de uitvoering van dat voornemen, daar hij de kolonie met
vernietiging bedreigde als zij de strafwetten van \'t moeder-
land niet invoerde. Penn bevreesd, dal de administratie
dus weder in handen der kroon zou overgaan, en daarbij
het einde zijns levens ziende naderen, gaf toe; de En-
gelsche strafwet werd ingevoerd en verwekte onder het
bestuur van Sir William Keith en zijne opvolgers dezelfde
ellende en vermeerdering van misdrijven als in Engeland

1)nbsp;Zie Ned. JaarhoeTcen II, p. 7.

2)nbsp;Zie Rapport servant ^introductionnbsp;au Code de réforme et de discipline
deprisons par
e. jjvingston opgenomen door ch. lucas , Du Systeme féniten-
iiau-e en amp;rope et aiia Btats-Vnis.nbsp;® X .

-ocr page 34-

zelf. De opstand teg«n dat onderdrukkende moederland gaf
ook daarin weldra verandering. Reeds in 1776 te mid-
den der oorlogsbemoeijingen werd een genootschap ter
verbetering der gevangenen opgerigt, en in 1786 toen
de vrijheid van Amerika verzekerd was, stelden de Kwakers
aan de wetgeving van Pennsylvanie hetzelfde voor, wat
Penn vroeger wenschte. De afzonderlijke opsluiting werd
echter eerst in 1790 voor de vroeger ter dood veroor-
deelden aangenomen, nadat men de rampzalige gevolgen
van den in 1786 aangenomen publieken arbeid der ge-
vangenen, die in boevendragt, met geschoren hoofd, tot het
maken van wegen, straten enz. gebruikt werden, gezien
had. Caleb Lewnes 3) had een belangrijk aandeel in deze
wijziging, die mede te weeg bragt dat in de gevangenis
in de Walnut-Street te Philadelphia, voor hel groot aantal
overige gevangenen eene gepaste classificalie werd inge-
voerd.

Inmiddels had ook de oude wereld deel genomen aan
de hervorming. Hare noodzakelijkheid was in menig ge-
schrift erkend. Sterker kon het moeijelijk dan in een door

1) Zie daarover des Prisons de Philadelphie par un Europeen, Amsterdam
1799, en Cïi.
lucas du système penitentiaire en Europe et aux Etats unis.
Tome II, p. 13.

»Les dispositions de la loi de 1786 furent liUeralement exeeutées; mais quelle
que fût la bonne intention qui les avait dictées, on s\'aperçut bientôt qu\'elles pro-
duisaient les plus grands maux , et un effet bien opposé à celui que les redac-
teurs de la loi avaient en vue. La plupart doivent se rappeler lea désordres
apportés dans la société, les vols, les bris de prison, les alarmes répandues dans
la ville et la campagne, l\'ivrognerie des prisonniers, leur conduite profane et de
réglée, et les infractions des lois delà pudeur commises par eus au milieu des rues.quot;

Dit ailes geschiedde niettegenstaande de bewaarders gewapend, de gevangenen
met kettingen beladen waren. Zij bedelden, scholden, raasden, dronken en
trachtten op allerlei wijzen te ontsnappen. Het aantal misdrijven nam weldra
zoodanig toe dat er geen plaats voor de misdadigers was.

3) Caleb Lewnes was een der commissarissen nit de burgerij, uit welke tel-
ken jare eenige benoemd werden, die niet langer dan een jaar verpligt waren
hunne function waartenemen, doch herkiesbaar bleven. Lewnes liet zich onder
gcheidene raaien herkiezen.

-ocr page 35-

Jacob Friedrich Abelprofessor in de Philosophie aan de
Hohen Carlsschiüe te Stuttgart in 1787 uitgegeven geschrift,
waarin deze de geschiedenis mededeelt van den bcruchlen
roover en moordenaar Friedrich Schwan van Eberspach, wiens
zaak in 1760 door zijn vader, den opperambtman Abel, was
geinstrneerd. Daarin
komt het volgende voor: »das Zuchthaus
hatte bey Schwanen die Folgen, die durchaus alle Zucht-
häuser haben müssen, so lange ihre bisherige Einrichtung

beybehalten wird. — Er kam zehnmal schlimmer zurück, als
er hineingegangen war. Schlimme Beispiele, Entfernung von
allen guten menschen, Inngrimm über diejenigen, die an seiner
bestrafung einigen Anlheil hatten, Ausziehung jedes Gefühls von
Ehre, die er nun auf ewig nicht
mehr herstellen zu können
glaubte, alles diss vereinigte sich seine Seele
zu verschlimmern.quot;

In gelijken zin liet zich in 1778 de bekende Justus
Moser uit , die hoewel doortrokken met den zuurdeesem
van het stelsel van afschrik, daar hij zich zeer voor het brand-
merk, oogen uitsteken en verkoopen van misdadigers verklaart,
toch \'de tuchüiuisinrigting nadeelig acht, en het voor den
Staat beter houdt, »wenn er viele schlechte Leute darin hes-
sern, und aus ihnen gehorsame und üeissige Unterthanen
machen kann, als wenn er das
Zuchthaus blos zum Bauer für
solche
Vögel gebraucht, die nicht frei herum fliegen sollen.quot;

1) Sammlung und Erklärung merkwürdiger Erscheinungen aus dem menschli-
chen Lehen,
II Tb., p. 17. Zie verder ook de naar aanleiding van deze ge-
sehiedenis nitgegeven
Schwäbische VolksgescUchte aus dem vorigen Jahrhundert
der Sonnenwirth von
heeMANK kürz, Frankfurt 1855, die de geheele gebeurtenis
uit het
Inquisitions-Protocollum hetreiFend den sogenannten Sonnenwirthle (F.
Schwann) en andere acta, op nieuw bewerkte, en aantoonde dat F. Schiller in
zijn
Verbrecher aus verlorener Ehre, hoewel hij het eene ware geschiedenis noemde,
de waarheid niet geheel getrouw was geweest, hetgeen vooral te bejammeren is,
omdat in 1844 aan dat werk statistische opgaven ontleend zijn inde:
-^Beschrei-
bung des Oberamts Göppingen, herausgegeben von dem Königlichen Statistisch
topographischen Bureau.
Stuttgart und Tubingen 1844.quot;

2) Zie J MoSEE sämmtliche Werke neu geordnet und aus dem Nachlasse des-
selben gemehrt durch
b. e. abeken, Th. IV, Berlin 1843, p, 141. Etwas mr
Verbesserung der Zuchthäuser.

-ocr page 36-

Als hoogst belangrijk verdient vermelding de later in 1805
door den Minister Von Arnim uitgegeven :
tgt; Bruchslüche über
Verbrechen und Strafen
die den rampzaligen toestand der
Pruissische gevangenissen beschrijven, énl)nderscheidene voor
dien tijd verlichte denkbeelden tot w^ijziging van dien toe-
stand aangeven, zooals: plaatsing van niet vele in eene ge-
vangenis, behoorlijke classificering, zorg voor reinheid en
orde, enz. Nadat de straf in eene gevangenis ondergaan
is, wil hij de gevangenen in een verbeteringsgesticht over-
plaatsen , waar zij als eerlijke arbeiders moeten behandeld
en tot hel goede opgeleid worden. Aan hoevele bedenkingen
dit stelsel van latere verbetering onderhevig is, zuilen wij
in \'t bijzonder behandelen, i) Belangrijk was vooral de
memorie, die graaf Vilain XIV 2) in 1772 aan de Staten
van Vlaanderen aanbood, waarin hij verklaarde dat de roo-
vers die den landman schrik inboezemden, misdadigers wa-
ren, vroeger tot ballingschap, aan de kaakstelling en brand-

1)nbsp;Het is mij, hoe gaarne ik het wenschte, ondoenlijk uit dit voortrelFelijk
werk het een en ander medetedeelen. Slechts een paar plaatsen tot voorbeeld.
Daar de ervaring nog niet het tegendeel konde leeren,hechtte
ton akkim veelaan
eene doelmatige classiflcatie die in zijn tijd geheel gemist werd en zegt p. 33
van de bijlagen van het 1ste deel: »Unstreitig gehort doch zu einer der ersten
Verbesserungen dieser art, dass ganz verworfene Menschen von andern oft Mitleid
verdienenden Verbrechern separirt werden. Denn wie oft werden bei der jetzigen
Einriehtung die letztern, die weder boshaft noch verderbt, sondern vollkommen
besserungsfähig sind, nicht nur an und für sich härter bestraft, als sie es
verschuldet haben, sondern auch, durch die böse Gesellschaft, von Grund aus
verderbt?quot;

De Kwakers, op pag. 32 van zijn 2lt;Je deel bijzonder roemende, zegt hij:
»Sie lassen den Staat nach den Grundsätzen, nach welchen der Staat nur han-
deln kann, verfahren, und lassen dessen strafen auf den sinnlichen Menschen
wirken, während sie eben diese Wirkungen in eine höhere Ordnung der Dinge
zu leiten, und sich mit dem moralischen Menschen zu beschäftigen suchen. Hier
ist es möglifch, die Strafgefängnisse selbst zu einer Schule der Besserung zu
machen. Hier können Straf und Besserungsanstalten verbunden,
oder vielmehr
hier brauchen sie nicht getrennt zu werden.quot;

Voor Pruissen achtte hij die scheiding echter voor \'t tegenwoordige noodwendig,

2)nbsp;Memoires sur les inoyens de corriger les malfaiteurs et les fmnéants a
leur propre avanlage
et de les rendre ufiles a l\'Etat par Ie Comte vilain XIV,
Edit. de 1773 ct 1776.

-ocr page 37-

merk veroordeeld; dat deze straffen niet verbeterden, maar

tot niets dienden.

Daar wij welligt reeds te uitvoerig over de ontwikkeling

van het stelsel der afzondering gehandeld hebben, zien
wü om
het aangekondigd voornemen van beknoptelijk het
een en ander aanteroeren, niet geheel te doen falen, ons
genoodzaakt die gevangenis te Cxend niet
verder te beschou-
wen en ons later slechts
bij de vermelding der voornaamste

gestichten te bepalen. Wij kunnen dit te eer, omdat het
Ltere meer bekend is en door een groot aantal schrijvers
behandeld, en ons doel slechts was meer naauwkeurig
den oorsprong na te gaan, ten einde te doen zien hoeveel
de Christelijke beginselen te dezen opzichte hebben uitge-
werkt L. von Jagemann^) Groothertogelijk Badische Ge-
neralauditor, een uitnemend jurist en onbepaald voorstan-
der der afzondering, helaas den
11- Julij 1849 te vroeg
aan de wetenschap en de maatschappij ontrukt, is onzes
inziens door een te ver gedrevene vrees, als zoude door
die Kathoiijken en Kwakers de juridieke grondslag van dat
stelsel te veel schade lijden , te sterk legen dezen Ie velde
vetrokken. Hunne verdienste toch is, de denkbeelden aan de
regtswelenschap te hebben aangegeven, die der regtswelen-
scLp te hebben getoond, dat inderdaad het regt en de.
menLbelijkheid door \'I Christendom geeischt, niet alleen
niet in strijd, maar bij eene scherpere opvatting der be-
grippen in een hoogere eenheid zamenvallen. De ontslapen
regtsgeleerde heeft daartoe het zijne gedaan, inderdaad op
voortreffelijke wijze, en doen zien dat het maatschappel^c
belang geen anderen eisch had dan hel Christendom
zoodat
men geenszins tot Pietisme en Bigotisme zijn toevlugt be-
hoeft Ie nemen.nbsp;, n- j j ♦
Aan die regtswetenschap is men verder verschuldigd, dat

zij de misslagen der Kwakers, door godsdienstijver zonder

D ZelUoMft für BeuUcUs Strafierfahren , Band V, l^tes gtes
pag. 21.

-ocr page 38-

zonder regtskennis, heeft aangewezen, terwijl zij juist daar-
door eene grootere kracht aan het goede heeft gegeven.
Daarover echter later.

In Engeland werkten de pogingen van Howard, die zich
te midden van tijgers in menschelijke gedaante in de ker-
kerholen wierp, en in
1779 door zijne geschriften de
oogen deed opengaan voor een heter licht, op krachtige
wijze tot invoering van nieuwe gevangenissen mede, zoodat
in
1790 er eene te Gloucester verrees, grootendeels in
zijn geest ingerigt. Blackstone, Bentham,\'sir George Paul,
sir James Mackintosh, Samuel Romilly en zoo vele anderen
deden die beginselen hoe lang zoo meer ingang vinden.
Milbank in
1822, Glasgow in 1824, Pentonvillc in 1842:
wij mogen ze slechts in \'t voorbijgaan aanstippen i).

De classificatie te Philadelphia leverde het bewijs op dat
het onmogelijk was dé moraliteiten te sorteren. Het aantal
misdrijven dat in den aanvang, vooral door de vereeniging
der classificatie met de volkomene afzondering, (toegepast voor
de helft van den straflyd als maximum, een twaalfde als mi-
nimum), integenstelling der vroegere publieke arbeidsstraf,
zeer was afgenomen, nam weder verbazend toe, zoodat er
in
1790 109 veroordeelden waren, in 1791 78, in 1792
6o en 1793 4S, en dat niettegenstaande de zoo snelle toe-
neming der bevolking, terwijl in
1787 105, 1788 97, in
1789 126 voorkwamen. Het ontoereikende der classificalie en
het minder gebruik der afzondering in geheele eenzaamheid,
wegens de schrikbarende resultaten, die zij door gemis aan
arbeid, toespraak en gebrek aan vrije lucht, voor de gezond-
heid opleverde, veroorzaakten dat sinds
1795 toen de proef-
tijd, gedurende welken men zich streng aan de gestelde rege-
len hield, was afgeloopen, dat getal met elk jaar steeg, als
van
92, 116, 145 en zelfs tot 182.

1) Zie hierover béeekger, ele la rêpression Pénale, ^ic. 1855 en jotm p. burt.
PesuUs of the system of separate confinement as adminidercd at the Pentonville
prison.
London 1852.

-ocr page 39-

Dit iaatüle stelsel van afzondering en geheele eenzaamheid
veroorzaakte, gelijk Mr. D. T. Gevers van Endegeest i) op-
merkte, onverschilligheid, wanhoop, zelfmoord en verkwij-
ning, omdat hel slechts een onredelijke dwang, en de ziel
even ledig als de hand werkeloos was De ontzettende
vermeerdering der misdrijven gaf aanleiding lol het Anhurn-
sche stelsel, in 1821 ingevoerd, waarvan de grondslagen
waren: afzondering hij nacht, gemeenschappelijke arbeid over
dag onder aanhoudend stilzwijgen, en nadat in 1827 te
Filtsbiirg het strenge afzonderingsSeisel met hoogst ongun-
stige rcsul laten was beproefd, in 1829 lot hel Peni^sylvani-
sche. Dit beriislle op volkomen afzondering hij dag en
nacht, aanvankelijk in volstrekte eenzaamheid en zonder
arbeid dan op aanvrage, later mei arbeid en toespraak (of-
schoon niet menigvuldig en zonder toelating van familie of
vriendenbezoek), met genot van beweging in de lucht (zeer
ongenoegzaam), met godsdienstig en schoolonderrigt.

De vergelijkenderwijze aanmoedigende uitkomsten die deze
toepassing opleverde, op welke door Livingsion in zijn rap-
port over den Code Penal voor Louisiana in 1824 reeds zeer
de aandacht was gevestigd, maakte een diepen indruk op
de stalen der oude wereld, die gebukt onder de voortdu-
rende toeneming der misdrijven, zich beijverden afgevaar-
digden derwaarts Ie zenden, ten einde het stelsel gade Ie slaan.
In 1851 gingen Gustave de Beaumonl en Alexis De Tocqueville,
in 1830 Demelz en Blouet uit Frankrijk, in 1854 Craw-
ford en Russell uit Engeland , in 1836 Dr. Julius uit Pruissen,
uit Spanje Ramon de la Sagra enz., en de resultaten waren
in \'t algemeen gunstig voor hel hoofdbeginsel, ongunstig
voor het Auburnsche, gunstiger voor hel Philadelphische
of Pennsylvanische stelsel

1)nbsp;Zie de nota van me. d. t. geve.es in 1840 aan de 2de Earner ingediend,

hij van den Ilonerl.

2)nbsp;Zie over de toepassing: -Da prisons de ThüadelpUe par un Europien ,
Amstcrclam 1799,

-ocr page 40-

Langzamerhand ontwikkelde zich het zoogenaamde Fran-
sche stelsel
sur Vemprisonnemenl individuel, waartoe vooral
Moreau Christophe i) het zijne bijdroeg, door aantetoonen,
dat dit stelsel slechts afzondering begeert van andere ge-
vangenen, de volkomene eenzaamheid uitsluit, gepaste werk-
zaamheid, wandelingen, school- en godsdienstig onderrigt
en bezoeken toelaat.

Of men niet liever van een gewijzigd Pennsylvanisch, dan
van een Fransch stelsel behoort te spreken, is eene vraag,
die wij hier niet opzettelijk kunnen overwegen. Zeker\'is\'
het, dat den Franschen geenszins alleen de eer der ontwik-
keling toekomt, en mannen als Dr. Julius, Dr. Varrentrapp,
om geene anderen te noemen, ook wel eenig aandeel daarin
mag worden toegekend. In Frankrijk werd dit zoo even in
korte trekken geschetste stelsel, na levendige beraadslagingen,
door de Kamer van Gedeputeerden in 1844 met 231 legen
128 stemmen aangenomen. De Kamer der Pairsstelde
echter nog een nader onderzoek in; de geregtshoven gaven
voor ver het grootste gedeelte een gunstig advies, en in
1847 werd bij monde van Bérenger de aanneming aanbe-
volen. Van een en ander mogen wij in dit beknopt overzigt
slechts in \'t voorbijgaan gewag maken. Het belang der
zaal
dringt ons een weinig naauwkeuriger bij de latere wending
stil te staan.

De revolutie van 1848 verhinderde de aanneming van het
stelsel, en hoewel er door administratieve beschikkingen
reeds 47 cellulaire gevangenissen waren ingerigt en zich in
gebruik bevonden, heeft zich in 18S3 , onder het uit den
coup a^État van 2 December 1851 ontstane keizerlijk be-
wind, op eens eene reactie vertoond. Zij werd te weeg

1) Men zie vooral: moeeau cheistophe, Résumé de la quesiion penitentiaire, 1843.
3) Men raadplege:
Bericht über den Gesetzentwurf, in Betreff des Gefdng-
nisswesens erstattet in der Sitzung der Französischen Pairskammer am 24. April

1847, von herrn Berenger. Jahrbücher X, p. 169, cn bovenal de
ment Francais 1844—-1848.

-ocr page 41-

gebragt op raad van den Inspecteur Léon Vidal door de
bekende circulaire van den Minister van Binnenlandsche
Zaken De Persigny i) van 17 Augustus 1855, waarin deze
verklaarde: »Que le gouvernement renonçait à ce régime
d
\'emprisonnement pour s\'en tenir à celui de la séparation
par quartier.quot;

Algemeen was de verbazing, verwekt door deze handehng
van quot;eene regering, die echter reeds geleerd had, dat men
zich over niets meer behoeft te verbazen. Niettegenstaande
de heerschende onderdanigheid, trekt het de aandacht, dat
de conseil géneral van het departement der Seine 3), en die
van dat der Seine en Oise den moed hebben gehad om zich
ten gunste der voortdurende toepassing van het afzonderings-
stelsel uit te laten, en wel de eerste in deze belangrijke
bewoordingen :

»La commission départementale s). Vu ses délibérations
de 3 Novembre 1851 et 12 Novembre 1855; considérant
que la mauvaise disposition des prisons de construction an-
cienne ne permet
pas d\'y établir entre les détenus à différents

titres les distinctions, que la justice et Thumanité réclament.

Considérant que la vie en commun dans les prisons a
pour objet
d\'amener la corruption réciproque des détenus,

1)nbsp;Zie owîo^hn, JElemenU de droit pénal, Paris 1856, p 682.

2)nbsp;Zie Congrès international de bienfaisance de Francfort sur le Mein, ses-
sion de
1857. Tome II, p. 361.

3)nbsp;Bérenger zegt van dit conseil général van de Seine het volgende: Cepen-
dant la commission départementale delà Seine, qui placée au centre des lumières
et dans une capitale où l\'eKÏstence d\'une grande maison cellulaire, trop grande
sans aucun doute lui permet de comparer les deux systèmes, cette commission,
dont les membres sont nommés par le gouvernement, et à qui. conséquemment
on ne peut supposer un esprit d\'opposition a énergiquement protesté contre la cir-
culaire du ministre (zie
Eépression Pénale, Tome II, p. 259).

Als reden dat de overige departementale raden, die zich in 1847 voor de af-
zondering verklaarden, in 1853 eene andere meening schenen toegedaan (waaraan
Prof. Mittermaier in zijne
Gefangnissverlesserung te veel gewigt hecht) geeft
Bérenger op, een gewaand denkbeeld van hezuiniging ten dezen opzichte (de vrees
der regering te mishagen zal ook wei invloed gehad hehben).

-ocr page 42-

soit par ia contagion du mal, soit par la suppression du
sentiment de honte, soit enfin par ces liaisons qui ne se
forment la plupart du temps que pour le crime; que le
système cellulaire produit de bons résultats, persistant dans
les délibérations sus-visées.

Ne peut que prier M M les préfets de la Seine et de police
de continuer les études commencées sur l\'extension du ré-
gime cellulaire à toutes les prisons départementales.quot;

De verbazing strekte zich ook tot andere landen uit. Uit
Denemarken, alwaar men sinds 1841 belangrijke schreden
op den weg der hervorming had afgelegd, en de regering
juist eene aanvrage van 800,000 gulden tot aanbouw eener
nieuwe cellulaire gevangenis gedaan had, werd Prof. David
als afgevaardigde gezonden, ten einde de redenen dier op-
heffing te onderzoeken. Het bleek dien bekwamen afgevaar-
digde aldra, dat die redenen van weinig aanbelang v/aren, en
zijne ernstige bestrijding van den genomen maatregel noopte
Léon Vidal lot een geschrift i) te zijner rcgtvaardiging.

Ook daardoor werd weinig ander licht verspreid dan dat
men een ander stelsel
xvilde aannemen. De Iransportatie
naar Cayenne werd bij de wet van 30 Mei 1854 voor de
groote misdadigers als grondslag der wetgeving aangenomen.

De cellulaire gevangenissen bleven echter in gebruik, niet
alleen als wijziging der gemeenschap of disciplinaire straf,
maar ook als de afzondering door de noodzakelijkheid of
doelmatigheid gevorderd wordt s). De zaak is dus eigenlijk
in statu quo gebleven, daar nog uit het laatste werk van
Dr. Santa Pietra »over
de cellulaire gevangenis Mazasquot;
blijkt, hoe menigwerf de gevangenen cellulair worden opge-
sloten. Met klem van feiten en redenen heeft de ijverige
President van het hof van Cassatie Bérenger de dringende

1)nbsp;ViDAt, Notice sur les prisons, et Ie nouveau régime penitentiaire.

2)nbsp;Zie C. J. A, Mittekmaiee, Die Oefangnissverlesserung. Erlangen 1858,
pag. 50.

3)nbsp;Zie béeengee, Be la répression Pénale, etc., T. I, et II.

-ocr page 43-

noodzakelijkheid der verdere invoering aangetoond; tot nog

toe te vergeefs.

De stand van de vraag der afzondering in de verschil-
lende wetgevingen is \'t laatst op vrij volledige wijze door
den Hoogleeraar Mittermaier i) uiteengezet. Tot dat geschrift
moeten wij derhalve eiken belangstellende verwijzen, ofschoon
niet zonder de opmerking, dat de schrijver geheel geleid
wordt door eene bijzondere voorliefde voor de vermenging
van stelsels, die ie Genève na de wet\'van 28 Pebruarij
1840 het oudere zoogenaamde Geneefsche vervangen heeft.
Wat Genève2) aangaat, moeten wij volstaan met de her-
innering, dal aldaar in 1825 het Auburnsche stelsel is
ingevoerd met eene classificatie in 4 afdeelingen. De
eerste
bevatte: de lol dwangarbeid cn tuchthuis veroordeelden,
welke als bijzonder zware misdadigers worden aangemerkt,

1) Mitteemaiek, t. a. p.

3) Zie over Genève een zeer belangrijk stuk van Dr. G. Vakeenteapp in
de
Jährlicher der Gefängnisskunde und Besserungsanstalten, liter Band, Iste»
Heft, p. 47. Daarin zijn meer dau 37 belangrijke werken aangehaald. Zie ook

Jahrbücher, Hl, l^tes heft, p. 179.

De naam: Geneefsche stelsel, vindt bijval bij den Hoogleeraar Mittermaier, die
het als type aangeeft van het Europesche in tegenstelling van het Amerikaansche.
Dat Europesche stelsel zou volgens hem de gestraften als menschen behandelen
en opvoeden, door afzondering en verpligting tot arbeid onder stilzwijgen met
classiflcatie zoodanig aan te wenden, als tot opleiding der gestraften noodig is.
Tot dat stelsel rekent hij de overige Zwitzersche gevangenissen. Wij kunnen die
meening geenszins beamen. Tusschen Auburn en Genève is geen onderscheid dan
de classificatie. De grondslagen zijn volkomen dezelfde. Elke wijziging kan geen
nieuw stelsel vormen. Daarenboven is te Lausanne het karakteristieke van het
Europesche stelsel van Prof. Mittermaier, de classificatie, verworpen. Men zie ten
aanzien der meening van Mittermaier, hetgeen hij in het
Archiv des Criminal
rechts Jahrgang
1838, S. 467 en Jahrgang 1841, S. 451 , 455 daarover
schreef. In zijne
Gefängnissverbesserung, p. 60, noemt hij de toepassing der
volkomene afzondering in de eerste 15 dagen van iedere gevangenisstraf, van
die der recidivisten voor de helft hunner straf, en van sommige gevangenen welke
beneden het jaar moeten zitten, als kenmerk van het Geneefsche stelsel. Daardoor
is echter, onzes inziens, het oude Geneefsche stelsel opgeheven en eene halfslach-
tigheid van vermenging van stelsels en transactie ontstaan, die moeijelijk tot een
nieuw stelsel verheven kan worden.

-ocr page 44-

en alle recidivisten boven de 16 jaren; de tweede: al de
wegens misdaad voor de eerste maa! veroordeelden, welke
niet in de eerste afdeeling zijn opgenomen; de wegens wan-
bedrijf veroordeelden, welke wegens slecht gedrag hierin
uit de derde zijn overgebragt, en de van de eerste klasse in
deze bevorderden; de
derde: al de wegens wanbedrijf voor
de eerste maal veroordeelden, uitgenomen de in.de tweede
geplaatsten, en de uit de beide eerste afdeelingen hiertoe be-
vorderden; de
vierde: de verbeterden uit de vorige afdee-
lingen, alle jeugdige misdadigers onder de 16 jaren, en
die welke tusschen 16 en 18 jaar oud hier bij uitzonde-
ring geplaatst zijn.

De geheele inrigting der gevangenis heeft allengs belang-
rijke wijzigingen ondergaan, zoodat thans zelfs vele gevan-
genen, die heneden het jaar straf erlangden, en som-
mige recidivisten tot voor de helft van hunnen straftijd
aan eene volkomene afzondering onderworpen worden. De
daartoe in 1845 voltooide cellulaire gevangenis trok zeer
de algemeene aandacht. ïe Lausanne^) werd in hetzelfde
gebouw de proef met het Auburnsche en Pennsylvanische
stelsel genomen, hetgeen, daar het laatste als uitzondering
voor recidivisten werd toegepast, geenerlei bewijs kon op-
leveren noch voor het eene noch voor het andere.

De gevangenis te Sint Gallen in 1839 onder den bekwa-
men directeur Moozer was meer in Geneefschen geest. Thans
schijnt er in Zwitzerland veel neiging voor de volkomene
afzondering te bestaan.

Nog rest ons de vermelding van het beroemde tuchthuis
te Bruchsal, waar het stelsel der afzondering volgens de
Badische wet van 6 Maart 1845, onder den bekwamen di-
recteur Dr. J. Fuësslin van 1848—1858, op eene wijze in
praktijk werd gebragt, die zeer de aandacht heeft getrok-
ken. Behalve door het geschrift van den directeur zeiven,

JahMch£r der Gefdngnisshunde, etc., I, lsteheft,p 80—130,
2) J,
Füessmn, die Mnnelhaft, enz.

-ocr page 45-

werd deze levendig gehouden door de sedert 18S6 uitge-
geven geschriften van G. F. Schlatter i), Corvin en
J. M.
Haegele3), ontslagen gevangenen wegens politieke misdrij-
ven, en de in 18S8 uitgekomen
ygt;Slem uit Baden over de
gevangenishervorming in Nederlandquot;
van Prof. Röder van
Heidelberg.

De grondslagen derBadensche wet zijn de volgende: afzon-
derlijke opsluiting, bij dag en bij nacht, van de mannelijke tot
tuchthuisstraf veroordeelden, met arbeid, 6 maal daags be-
zoek en een half uur wandeling in eene daarvoor bestemde
ruimte. De afzondering mag het maximum van 6 jaar niet
te boven gaan, tenzij op verzoek van den gevangene zelf.

De tuchtelingen boven de 70 jaar kunnen van dezelfde
uitzondering gebruik maken. De van de afzondering onthe-
venen, waaronder ook lijdenden aan ligchaamskwalen of zwakte
van geestvermogens, en gevangenen, welke 18 maanden in
afzondering doorbragten en daarna hun verzoek^), op mag-
tiging van het Ministerie van Justitie, door den raad van
toezigt zien inwilligen, worden in eene gemeenschappelijke
arbeidszaal bezig gehouden, maar blijven buiten die arbeids-
uren in hunne cellen. Twee maanden volkomene afzondering
gelden voor drie maanden gewonen straftijd. Er is vergunning
tot het lezen op gezette tijden en het schrijven en ontvangen van
brieven: terwijl voor onderrigt en godsdienst gezorgd wordt.
De raad van toezigt bestaat uit den Inspecteur, Directeur,
doctor en geestelijke der inrigting, benevens eenige geachte
ingezetenen.

Ziedaar zoo beknopt mogelijk, de voornaamste bepalingen
dier merkwaardige wet. Hare toepassing zal nader door ons
besproken worden.

1)nbsp;Das System der Einzelhaß: Stimme eines Gefangenen von Schlatter,
Mannlieim 1886,

2)nbsp;Die Einzelhaft und das Zellengefdngniss in Bruchsal von coevin, Ham-
burg 1857.

3)nbsp;Erf ahrungen in einsamer und gemeinsamer Haß von haegele, Leipzig 1857-

4)nbsp;De wet bedoelde dit als een geheel esceptionele bepaling.

O

-ocr page 46-

Door het aangeven der hoofdpunten ziet men dat de
stelsels der afzondering zich tot twee bepalen, die op eene
uitnemende wijze door De Tocqneville i) gekenschetst zijn
met de woorden: »On a beaucoup parlé des différents sys-
tèmes, A mon avis il n\'y a qu\'un seul système. Cet unique
système consiste à séparer les condamnés les uns des autres.
Mais il y a deux méthodes. Ces deux méthodes consistent
à isoler les détenus la première par le silence, la seconde
par des murs.quot;

Wij hopen die twee manieren in \'t bijzonder te bespre-
ken, na eerst den loop der zaak in ons vaderland te hebben
nagegaan.

1) Zie in de Revue Pénitentiaire, Tome II, p. 343, de redevoering van

ALEXIS DE TOCI^UEVILLE.

-ocr page 47-

TWEEDE AEDEELING.

HET STELSEL VAN AFZONDEULIJKB OPSLUITING IN
ONS VADERLAND.

EEESTE HOOFDSTUK.

Het tijdperk der voorbereiding buiten de ïvetgeving — tot 1840.

Het tijdperk der voorbereiding is niet van ruimen omvang..
Integendeel, terwijl Oostenrijk in 1787 in zijn
Schwersler
Kerker^),
Frankrijk in 1791 in zijne Gêne^), al waren
het ook onvolkomen pogingen ter hervorming ondernamen;
Engeland, België, Italië en Amerika nog sterker bewijzen
daarvan aan den dag legden, bleef Nederland vreemd aan
al die bewegingen.

Eerst laat werd de gevangenis bij ons als straf aange-
wend.

Men schijnt echter te kunnen beweren, dat er even als
bij de Romeinen, nu en dan eene schemering van het begrip
gevangenisstraf, in tegenstelling van gevangenis als bewaar-
plaats, is voorgekomen.

Later toen de Romeinsche regtsheginselen, daaromtrent,
gelijk wij bereids zagen, door een zeker wankelen geken-
merkt, hier te lande ingang vonden, is dit zeer hegrijpe-

1)nbsp;Zie art. 27 en 28 van het Strafwethoelc van Oostenrijk, van Joseph II.

2)nbsp;le partie du Code Pénal de 1791. Art. 14. Tout condamné à la peine de-
la gêne sera enfermé seul dans un lieu éclairé sans fers ni liens, il îie pourra
avoir pendant la durée de sa peine aucune communication avec les autres
condamnés,
ou avec les personnes du dehors.

-ocr page 48-

lijk. Wie toch zou het regtsgezag kunnen ontkennen, hetwelk
ten deze aan de zoogenaamde
Ubri terribiles uit de Pan-
dekten, alsmede aan een aantal plaatsen uit de Codices
werd toegekend?

Hugo de Groot i) betwistte zelfs de regtmatigheid van het le-
gen hem gewezen vonnis van eeuwigdurende gevangenis op
grond van het verbod van keizer Hadrianus, en de reeds
vroeger aangehaalde woorden van keizer Anloninus : »incre-
dibile est quod allegas liberum hominem,
iil vinculisperpeluis
contineretur, esse damnatum. Hoe enim vix in sola servili
conditione procedere polest.quot; Wel is waar, gaat hij voort,
»dat daarna in Spangien en Italien sulcx is inghevoert jegens
»de beschreven rechten: maar in onse vrye landen is sulcx
»ongehoort: ten waar men daartoe wilde appliceren het
„ bannen op de galeijen, \'twelck eerst onlanghs, gheduerende
»\'loorlogh, Ier noodt is begonnen gcbruickt Ie werden jegens
»boeven en rabauwen, ofte ooc het opsluiten in luchthuisen,
»\'1 welck niet en geschiet om eeuwich te dueren, maar op
»hope van beternisse, oock meest ten versoecke van de
»eigen vrunden.quot;

Hoogst opmerkelijk zijn vooral de laatste bewoordingen,
waaruit men ziet dal dc luchthuizen reeds meer in zwang
begonnen te komen, terwijl het
Ie bier en broodleggen,
gelijk men de gevangenisstraf noemde, in 1567 te Amster-
dam meeslentijds voor niet langer dan 14 dagen, of hoogstens
eenige maanden voorkwam.

I. Koning®) Irof deze straf slechts tweemaal voor den
lijd van twee, eens voor die van drie jaren aan, en wel
in het Confessieboek van 1667—1072, fo. 345, Justitieboek

1)nbsp;Zie: Verantwoordingh van de weUelijoIce regiering van Eollant ende Weü-
Vriesïant midtsgaders eeniger nahwjrige provinciën. Sulcx die was voor de ver-
anderingh, gevallen in den jare
1618, beschreven bij Mk. hugo de geoot,
Cap. XVII, pag. 159 en 160.

2)nbsp;Cod. de poenis, L. 6.

3)nbsp;I. Koning, Geschiedkundige aanieeJceningen belreUelijh de lijfstraffelijlce
regisoefening ie Amsterdam voornamelijh in de
16de eeuwi, 1828, p. 33.

-ocr page 49-

van 1S66-1578, K 157, Justitieboek No. 1, fo. 291.

Ook in vroegere tijden schijnt wel eens een onderscheid
te zijn gemaakt tusschen bewaarplaatsen en gevangenissen
der misdadigers. Immers wordt onder anderen bij S. H. van
Idsinga in zijn^):
Staatsrecht der Vereenigde Nederlanden
vertolnd volgens de geschiedenissen der stad Groningen onder
de bisschoppen van Utrecht en volgende prinsen van \'t mid-
den der
XF« tot het einde der XVF« eeuw, op het jaar
1212, sprekende van bet souvereine regt der Graven ten
aanzien der justitie, het volgende aangeteekend: »dit is de
reden waarom de gevangenissen en bewaarplaatsen der mis-
dadigers aan de Graven behoorden, en dikwijls onder de
benaminge van gravensteenen , steenhuizen of heerensloten
voorkomen.quot;

De gevangenis kon echter geenszins onder de regelmatige

straffen w^orden aangemerkt.

De verdienste , de gevangenissen of arbeidsbnizen in de
zestiende eeuw in \'t leven te hebben geroepen, behoort
aan de werkzame Nederlanders, al waren het ook minder
zedelijke dan stoffelijke belangen, die tot deze inrigtingen
aanleiding gaven. Vandaar zijn zij in Noord-Duitschland
overgenomen. Zoo luidt de getuigenis van een beroemd
vreemdeling

Het stoffelijk voordeel, waarvan hier gesproken wordt, was
gelegen in de inrigting dier gestichten tot werkhuizen, die
voon het een of ander bedrijf een uitsluitend privilegie be-
kwamen. Zoo erlangde het rasphuis te Amsterdam, in dato 11
Mei 1602, van de heeren Staten van Holland en West-Vriesland
het privilegie, dat al het harde hout, als: sandelhout, pok-
hout, versethout, geelhout, roosenhout, brasiliënhout, St. mar-
tenhout, saffefras en ander dergelijk hout, hetgeen tot ver-

1) Zie dat werk in 1758 uitgegeven, Deel I, p. 170. Onder de eerste stee-
nen gebouwen in ons vaderland zijn gevangenissen geweest. Een bijzondere eer voor

de gevangenen!

3) Dr. ïüESSi,iN, die Einzelhaft, enz. pag. 5.

-ocr page 50-

wen gebruikt werd, uitsluitend aldaar zou gezaagd, gekapt
en gemalen worden. Buiten dit huis mogt men geen verwhout
malen of raspen op boete van 200 Gulden^). Zoo doende
werden de gevangenen, die reeds vroeger voor eigene kos-
ten geconfineerd waren, zijnde deze in 1567 op drie stui-
vers daags geschat genoodzaakt ten bate der administratie,
zonder eenig voordeel voor hen zeiven, zeer hard Averk te
verrigten. Dat er echter ook andere dan stoffelijke drang-
redenen waren, wordt ons duidelijk door de beschrijving
van de oprigting van dat rasphuis, bij resolutie van de
vroedschap van Amsterdam van 26 October 1589 Nquot;. 6,
waarin uitdrukkelijk gelezen wordt »dat schepenen zwaarig-
heid maken, om sommige kwaaddoenders overmids hunne
jonkheit capitaal te straffen, en dat zulks gelegenheid gaf
tot het besluit om een huis tot castijement van deselven
te stigten en daartoe te nemen.quot;

De geschiedschrijver J. Wagenaar®) vermeldt mede, dat
de oud-Burgemeester Cornelis Pieterszoon Hooft, niet lang
na de oprigting, als reden daartoe opgaf de zwarigheid, die
\'t geregt al terstond na de verandering der regering in \'t
Jaar 1578 maakte, om dieven ter dood te brengen.

Derhalve heeft de zucht om minder kapitaal te straffen,
allengs strafgevangenissen doen verrijzen.

Zij kunnen voorts als in verband beschouwd worden met
de uiting van verlichter denkbeelden door Coornhert^) in
zijn
ygt;Boeventucht tot wering van schadelijke lediggangersquot;
Deze voortreffelijke man hield zich daarin bezig met een
onderzoek tot wegneming van den lediggang, dien hij als de
bron van alle misdrijven beschouwde. Hij wees er op, dat
de hoop om ongestraft te blijven verzwakt of vernietigd

1)nbsp;Zie isaac le long, De koophandel van Amsterdam 1763, 8ste druk, p. 394.

2)nbsp;i. koning. Geschiedkundige aanteekeningen letrekkelijk de lijfstraffelijke
regtsoefening,
enz,, p. 32.

3)nbsp;I. WAGENAAB, Beschrijving van Amsterdam, in folio, stuk, bl, 341,
Iste stuk, bl. 415 en volgende,

4)nbsp;Coornhert stierf in 1590 te Gouda.

-ocr page 51-

moet worden, daar dit een veel beter preservatief is dan de
strengste strafbedreigingen. De doodstraf achtte hij over \'t
algemeen nutteloos, daar vele door jammer en ellende tot
misdrijf gedreven lediggangers daaraan boven den natuurlij-
ken dood de voorkeur gaven, als zijnde zij korter en scher-
per dan een langdurig, kwijnend uileinde. Als de beste mid-
delen tot wering der kwaal gaf hij aan: werkverschaffing
aan lediggaande ingezetenen, het over de grenzen brengen van
zoodanige vreemdelingen, en de gevangenis als uiterste recept,
waardoor kwade lieden geneeslijk zijnde door angst voor
.schande en smarle tot deugden konden komen, terwijl on-
geneeslijken voor altijd onschadelijk werden gemaakt, en
door het harde werken hun opgelegd niet alleen productief
voor de maatschappij waren, maar ook voortdurend het
bewustzijn hunner misdadige handelingen behielden, heigeen
meer doeltreffend dan de dood is. Men ziet, hij veelmindèr
wenschelijks, ligt in deze denkbeelden de kiem van een
strafstelsel, dat de menschelijkheid met de nuttigheid ver-
eenigt.

In de praktijk schijnt zijn werk op de vermeerderde toe-
passing van de gevangenisstraf een gunsligen invloed gehad
te hebben, ofschoon de doodstraf nog menigvuldig bleef, en
straffen als: het opensnijden der wangen, doorsteken van de
tong met een gloeljende priem, afhouwen van een hand,
brandmerk, en afsnijden van een oor, om van geene andere
Ie gewagen, tot zelfs in de Instructie voor den scherpregter
van het hof van Gelderland van 23 December 1773 kunnen
worden aangetroffen

Te midden van dien chaos van ongeregtigheden mag het de
aandacht niet ontgaan, wat
onze Hog^^^ Q den S October

1)nbsp;Zie over die gruwelen, i. konikg, in zijn reeds aangehaald werk, p. 78—81.

2)nbsp;Zie Fraestantium ac eruAitorum vironm epistolae ecclesiastioae et theologicae
(Epistolae Hemonstrantium)
Epist, 425, edit, in folio, p. 697 en 698.

Verum illud imprimis hic observandum esse puto, Magistratum Christianum
in infligendis poenis non debere sequi rigorem legis Mosaioae, nec terribiles illos
Jurisconsultorum Romanorum libros, qui, teste Justiniano Imperatore, omnem

-ocr page 52-

1623 met betrekking tot de dood en andere straffen len beste
gaf. Hij zeide namelijk: dat de Christelijke Overheid in het aan-
doen van straffen niet moet volgen de strengheid der Mozaï-
sche wet, noch die vreeselijke boeken der Piomeinsche regtsge-
leerden, die, naar \'t getuigenis van Keizer Justinianus, vol
van scherpe verschrikkelijke straffen zijn, maar hij moet weten,
(dat de geest van Christus een geest is der zachtmoedigheid
niet van onmatige, die verkeerd ware en legen de regtvaar-
digheid) maar der hoogste, en hij zal dus nimmer straffen
opleggen dan aan geheel ongeneesselljke gemoederen, en
dal wel met oogmerk van verbetering.

Verder zegt hij: »dat alle straffen moeten ingerigl wor-
den ter verbetering van den schuldige, en daar dit het
eerste en voornaamste is, waarop der Overheid te lellen staal,
Iwijfele ik of de slraf van den natuurlijken dood aan ie-
mand kan aangedaan worden, en zeker, bijaldien (hetgeen
allen toegeven, en ik als zeker stelle) de doodstraf niet
moet aangewend worden lenzij in ongeneesselijke gemoede-
ren, dan zal zij schier nimmer toe Ie laten zijn; want ter-
wijl wij in dit ligchaam leven, mag niemands verbetering
verzuimd, aan niemands hekeering gewanhoopt worden,
nimmer de hoop weggeworpen, of van doodelijke merklee-
kenen uitspraak gedaan

Verlichte en wijsgeerige regtsgeleerde! de zeventiende
eeuw heeft n niet begrepen, de negentiende u niet naar

continent severitatem poenarumque atrocitatem: scire debet, Christi spiritum
mansnetudinis (non qnidem inßnitae, quae vitiosa esset ac justitiae contraria) sed
summae; ideoque nunquam poenas admovebit, nisi in ingeniis plane insanabilibus,
idque animo maxime corrigendi. 2. Et sane si (quod omnes coneedunt, et ego
verissimum essestatuo) poena mortis non debet admoveri nisi in insanabilibus ingeniis,
vix unqnam admittenda erit: nam dum in hoe corpore vivitur, nullius negligenda
est eorreetio, nullius desperanda reparatio; nunquam spes projicienda est, nec
mortifera signa pronuncianda.

1) Men zie het zeer curieuse werkje: Geschiedenis van hei straf- en
doodregt van het geluhldg eiland Teneriffe van
h. a. vezin, uit het Hoogduitsch
vertaald en met aanteeheningen vermeerderd door
Mr. h. w. tydeman. Amster-
dam
1809, p. 384.

-ocr page 53-

eisch gewaardeerd! Wij zouden bijna geneigd zijn aan Bec-
caria zijn voorrang te betwisten, indien het niet ware dat de
stem van Hogerbeets was geweest
als die des roependen in de
woestijn, die van
Beccaria integendeel had uitgesproken wat dui-
zenden en duizenden gevoelden en lot bewustzijn zagen komen.

Ons langer op te houden bij de gevoelens van de ver-
schillende regtsgeleerden is overbodig, daar slechts zeer
weinige van heldere inzigten blijken gaven, en niemand
Hogerbeels hierin heeft geëvenaard, hoezeer ook hij de
noodzakelijke gevolgtrekking zijner denkbeelden: een goed
ingerigt gevangeniswezen, niet nader heeft ontwikkeld.

Wat het gevangeniswezen betreft, zoo was het leidend
beginsel, even als elders, door een zeer zware tucht afschrik
inteboezemen. Wil men daarvan een bewijs, men neme
slechts het karakteristieke opschrift boven de poort van het
rasphuis te Amsterdam, dat door Wagenaar wordt mede-
gedeeld, en
aldus luidde: ^Virtutis est domare quae cuncti
paventquot;,
dat wil zeggen: het is der dapperheid eigen, te tem-
men hetgeen elk vreest. In welken zin dit opschrift ver-
staan moet worden, blijkt, als men daarbij het beeldwerk bo-
ven den ingang bezien mag: een wagen bespannen met vier
tijgers, in zware banden gesnoerd en getemd door een
forsch gespierden Hercules, — en dat boven de binnen-
poort, een paar misdadigers zwoegende onder het zagen van
het hardste hout, door eene bullepees tot den arbeid voort-
gezweept.

Dit was, zegt Ds. Stuart2), de type van een vroeger
gevangenisstelsel, totdat de geest van philanthropie ook de
strafwet beheerschte; en wij zeggen het hem gaarne na

1) Onder die weinigen verdient vermelding: Mr. h. calkoeNj in zijne Ver-
handeling over het voorkomen en straffen van misdaden,
1778. Men zie in

\'t bijzonder pag. 10—76.

3) A. A. STUAET, De gemeenschappelijlce of de afgezonderde opsluiting? uit

een eedelijh godsdienstig oogpunt, 1857. pag. 11 en 12.

S) Dat men bepaaldelijk niets anders bedoelde dan voor de veiligheid der
maatschappij, de menschen door de hardheid der tucht,
en de akeligheid der

-ocr page 54-

Zonder twijfel was het gevangeniswezen hier beter dan
elders, gelijk ook John Howard gaarne getuigde, maar toch
lag dezelfde geest er aan ten grondslag, die de geheele straf-
wetgeving bestuurde. Men behoeft dan ook slechts de werken
van W. Schorer i), President van den rade van Vlaanderen,
en J. S. Amalry^j, Advocaat te Amsterdam, in te zien om
zich daarvan te vergewissen.

Bij Schorer kan men lezen hoe »in die gevangenissen
luiden weeken en maanden in het strengste van den win-
ter doorbragten, van het noodige geheel onvoorzien, siegt
deksel, geen gal verwekkende tafel, nog vier nog ligt;
geen glaasen, om kort te gaan aan alles overgegeven, waar-
voor een wreedt mensch zelfs zijne beesten zoude bewaaren ;
en dus gespijst werden, gelijk wy leezen
I. Koningen XXH.
vers. 27, met broodt der bedruktheid ende met water der
bedruktheid.quot;

Men boude hierbij in \'t oog, dat zoowel schuldigen als
onschuldigen dit lot wedervoer, daar de zaken der voor-
loopig in hechtenis genomenen soms maanden in behande-
ling bleven.

kerkers af te schrikken, bewijst mede hetgeen de geleerde delphat in de
Gids van April 1859, pag. 656 mededeelt, dat nog in zijne jeugd, in een onzer
aanzienlijkste steden de gewoonte bestond, om op de kermisdagen de gevange-
nissen ter bezigüging van het publiek te stellen. Er werd dan van deze vergun-
ning gretig gebruik gemaakt, en soms potsierlijk uitgedost nam men ook deze
vermakelijkheid waar.

Men zie bovendien ten aanzien van het rasphuis te Arasterdam de volgende
regels van
vondel »in zijn gedicht, inwijdinge van \'i Stadhuisquot; te vinden in
zijne
quot;poem of verscheide gedichten, Franeker 1683, pag. 340.

.... Sint Klaere ziet Raspyn ,
Betemmen met zijn rasp het wilt, dat in de lijn
Het Brasiliaensohe hosch moet maelen en versieepen
En siddren voor den knoop, en \'t klatren van de zweepen
Der overstrenge tucht.

1)nbsp;Zie Mr. w. schoeee. Vertoog over de ongerijmdheid van het samenstel
onzer hedendaagsche regtsgeleerdheid en praldijh.
Middelburg 1777, p. 112—115.

2)nbsp;I. s. AMALEY, Beschouvjinge der crimineele saahen, Amsterdam 1777,
p. 71 en 73.

-ocr page 55-

In sommige gevangenissen, zoo als in die te Amsterdam,
had men daarenboven eene zoogenaamde
stille plaats of
plaats der vergetelheid, een van het overige van den kerker
afgescheiden gedeelte, eigenlijk bestemd voor de bewaring
van hen, die om het crimen nefandum werden gestraft.
Daarin plaatste men wel eens lieden, die een politiek ver-
grijp begaan hadden, of daarvan verdacht werden. Zoo
werd onder anderen een zekere Vincent Gandio, in 1766,
na eene zeer onregelmatige procedure i), voor den tijd van
30 jaren daartoe verwezen, eenvoudig wegens een Artikel
in het Journal des Savans over de onwettigheid van een
plaats gehad hebbend lijfstraffelijk geding.

En niettegenstaande dit alles, en in weerwil van den zeer
slechten staat van vele landelijke gevangenissen, gelooven wij
dal men met Mr. D, T, Gevers van Endegeest s) den toestand
in\'t algemeen aldus kan beschrijven:
»Iedere souvereine stad
had hare gevangenissen soms uit ruime beurs gebouwd.
Men
liet er de vrouwen spinnen, en de mans het campêche en
andere verwhouten raspen. De verpleging was er ruim, want
de sleden betaalden ze, de behandeling was er niet hard,
want het bestuur was opgedragen aan de van ouds bekende
collegiën van regenten over de gevangenissen, vaderlijke
instellingen, waarvan het lidmaatschap meer als eene eere-
post gewenscht, dan als een lastpost afgewezen werd.quot;

Zoo was, behoudens eenige uitzonderingen, de praktijk dus
minder wreed, dan de theorie aan de hand gaf. Classificatie,
scheiding der sexen werden echter niet bepaald in achtge-
nomen, de zedelijke
verbetering geheel ondergeschikt aan den
fabriekarbeid, die den gevangenen verpligt waren uit te voe-
ren. Zij werd niet bedoeld, zij werd niet verkregen.

1)nbsp;Zie Mr. m. o. van hall. Bijdrage tot de regtsledeeling in straf zalen te
Amsterdam, in de ISc^e eeuw, en herinnering aan eenige regtsgeleerden die
daarop inLed gehad hebben,
in äe Nieuwe Bijdragen voor regtsgeleerdheid m

wetgeving, IV, 1854, 3 en 3.

2)nbsp;Zie Mr. d. x, gevees van endegeest, Eedevoering (p. 31 bij van deh

honeet).

-ocr page 56-

De omwenteling van 179ö, evenmin als het bestuur van
Koning Lodewijk Napoleon en de Fransche overheersching,
bragten hierin eenige hervorming. Bij een veranderd regt
veranderden wel de namen, maar slechts op papier.

Na de afschudding van het Fransche juk werden in 1814
aan de collegiën van regenten nieuwe voorschriften gegeven,
de gevangenissen werden voor het grootste gedeelte rijks-
eigendom , maar men beging weldra den misslag, ze onder
toezigt van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken in
plaats van onder dat van Justitie te stellen; terwijl toch
de uitvoering der straf wel degelijk tot de Justitie behoort,
en het juist de hoofddwaling van vroegere tijden was,
ze eigenlijk niet als zoodanig, maar als politie te beschou-
wen. Zoo ergens, dan is in de justitie eenheid van hande-
ling eene hoofdvoorwaarde voor het welslagen harer pogingen.

De toestand der gevangenissen was jammerlijk, daar, bui-
ten velerlei leemten in de inrigting, welke voornamelijk
in den gevangenisbouw lagen, de hoofdgebreken deze waren:
de straf werd niet gevoeld door de grootste boosdoeners,
was voor de besten onder de gevangenen het zwaarst, be-
oogde niet alleen geene verbetering, maar ging die zelfs
tegen door het zedebederf en den onhewaakten omgang der
gevangenen.

Bij den gevangenisbouvi^ had men, gelijk Ramon de la
Sagra Lid der Spaansche Cortes, niet onaardig opmerkte,
de gevangenen bloot als stoffelijke ligchamen beschouwd,
en bij het beramen der voor hen benoodigde ruimte dus
enkel op den omvang van die ligchamen gelet, zonder daarbij
de hoeveelheid lucht, voor de longen benoodigd om vrijelijk
te kunnen ademhalen, noch ook de ruimte die door de

1)nbsp;Zie hierover de kernachtige taal van l. von jagemann, Die EecMsbegmn-
dung und
Verwirklichung des Grundsatzes der Einzelhaft in Strafgefängnissen.
(Zeitschrift für Deutsches Strafverfahren Heue Folge,
Bd, V, 1 heft, p. 7.

2)nbsp;Zie Heis door Nederland en Belgïé door ramon de la sagka enz. Gro-
ningen 1839, 1ste deel, pag. 259.

-ocr page 57-

bewegingen der arbeiders, de plaatsing der weefgetouwen,
enz. moet worden ingenomen hoegenaamd in aanmerking te

nemen.

Welke gevolgen dit zoowel voor den toestand van het
ligchaam als voor dien der ziel moest hebben, is onder
g^ne woorden te brengen, daar het opeengepakt liggen en
geplaatst zijn, zoowel des daags als des nachts, aanleiding
gaf tot het aanleeren en verspreiden der schandelijkste zon-
den. J. Brandt van Cabauw trad in uitvoerige beschou-
wing der vele gebreken, waarin de regering dan ook veran-
dering wilde brengen. Er werd te dien einde in 1820 eene
commissie benoemd onder het voorzitterschap van den Staats-
raad Fagel. Aan den arbeid dezer commissie werd ten grond-
slag gelegd eene plaatselijke opneming van al de gevangen-
huizen des lands en de door de Gouverneurs der provinciën,
in overeenstemming met de collegiën van regenten, ingele-
verde berigten.

Op advies dier commissie werd dan ook bij Koninklijk
Beskiit van 4 November 1821 eene nieuwe organisatie
ingevoerd, die voor een deel nog beden ten dage bestaat.
Gevers van Endegeest, secretaris dier commissie, zegt
van die organisatie weinig goeds. Er werd, dus verklaarde
bij 3), in 1846, in de Kamer der Staten-Generaal,
wel het een en ander verbeterd, 60000 gulden jaarlijks
bespaard, maar aan zedelijke ver])etering der gevangenen
werd niet gedacht, de hervorming beoogde slechts: eenvor-
migheid, vereenvoudiging, bezuiniging, winst op den arbeid.

Van afzonderlijke huisvesting der gevangenen was volstrekt
geen spraak, men dacht al heel veel gedaan te hebben met
het inrigten van groote slaapzalen en het verstrekken aan

1)nbsp;i. brandt van cabauw, lets over de gevangenissen in hei Eoningrijh der

Nederlanden, 1819 en 1841.

2)nbsp;Zie dat Lesluit en de hierbij behoorende stukken bij j, j. de jongh, ¥er-
zameling van wetten en besluüen betreMelijlc let gevangeniswezen,
1846, pag.

88—197.

3)nbsp;Zie de reeds meermalen aangehaalde redevoering bij van den honeet.

-ocr page 58-

ieder gevangene van eene afzonderlijke hangmat, terwijl
zij tot dusverre twee aan twee, somtijds met drie, in
houten kribben gelegerd waren. De afzonderlijke hangmatten
werden echter zoodanig geplaatst, dat men drie rijen hoven
elkander hing. In de strafgevangenissen worden zelfs nog
tegenwoordig twee rijen boven elkander gevonden.

Dit stelsel in \'t bijzonder te beschouwen behoort niet tot
de ons voorgestelde taak. Wij kunnen er ons te meer van
onthouden, omdat het in 18S7 door schier alle geregtshoven,
regtbanken en commissies van administratie veroordeeld is
en de ervaring er derhalve uitspraak over gedaan heeft.

Wij willen er bovendien met G. H. M. Delprat i) op wij.
zen, dat juist de eenvormigheid, die men zich voorstelde,
nog grootere onheilen moest veroorzaken dan hel oude ge-
vangeniswezen. Wat toch was het geval ? Er waren tot nog
toe meest provinciale en stadsgevangenissen, en de versnip-
pering van reglsbedeeling, hoe nadeelig ook, had ons vader-
land len minste bewaard voor de groote strafgevangenissen,
die leerscholen der zonde op uitgebreide schaal. Door de
vereeniging der gevangenen in weinige, maar groote gestich-
ten, verzamelde men sinds 1821 op bepaalde plaatsen een
groot aantal boosdoeners, die elkander in de theorie der
misdaad des te beter konden oefenen, ten einde na hun
ontslag de praktijk met goed gevolg voorttezelten. In dat
jaar toch werden meer dan 50 kleinere gevangenissen op-
geheven, waaronder het beruchte bagne te Antwerpen.

Ja, zoo weinig werd er bij het geheele plan aan zede-
lijke verbetering gedacht, dat nevens de menigte besluiten
nopens de arbeidsloonen, kleeding, voeding en meer derge-
lijke huishoudelijke aangelegenheden, niet eens de afschei-
ding van oudere en jonge lieden gebiedend werd voorge-
schreven 2). Het denkbeeld, dat op de gevangenen door

1)nbsp;Zie Gids van April 1859, pag. 656 en 657.

2)nbsp;Zie onder anderen eamon de la saqea, D. I, p. 269. Zij was slechts
voorbereid in Art. 15 van het organisatiebesluit.

-ocr page 59-

zedelijke verbetering moest gewerkt worden, bleef echter
niet lang van onzen vaderlandschen bodem verwijderd.

Door ingezetenen, niet door de regering, werd het in \'t
leven geroepen. In 1825 wendden zich drie verdienstelijke
Nederlanders W. H. Suringar, J. L. Nierstrasz Jr. en W. H.
Warnsinck Bz., nadat zij zich van de medewerking van vele
landgenooten verzekerd hadden, tot de regering met verzoek,
om het door hen opgerigt genootschap van zedelijke verbe-
tering der gevangenen te erkennen, hetgeen bij Koninklijke
dispositie van 6 October 1823 geschiedde.

Hoe noodzakelijk deze vereeniging was, blijkt uit het
y,kört overzicht^) mn den tegenwoordig en toestand der ge-
vangenissen in het Koningrijk der Nederlanden, volgens het
nieuwe stelsel ingerigt\'\',
waaruit men verneemt dat wat den
zedelijken toestand der gevangenen betreft, schier geene an-
dere pogingen tot verbetering werden aangewend, dan dat nu
en dan een geestelijke een stichtelijk woord tot de gevan-
genen kwam spreken, daartoe den vorm eener gewone
godsdienstoefening bezigende, uit haren aard voor misdadigers
minder geschikt en doeltreffend, dan
eene afzonderlijke
toespraak.

De leden van het genootschap verkregen vrijen toegang
in de gevangenissen, en konden nu door toespraken en het
verspreiden van nuttige geschriften, alsmede door de pogin-
gen om ontslagene gevangenen in het erlangen van werk
behulpzaam te zijn, hunnen werkkring aanvangen.

De Administrateur der gevangenissen, P. J. de Bye3),
noodigde bij missive van den 2 December 1823 de Gouver-
neurs der Provinciën uit, de collegiën van regenten en
commissies van administratie te verzoeken hun in hunne
belangrijke onderneming zooveel mogelijk van dienst te zijn.

1) Zie de aanhaling dezer plaats l)ij j. j. uixwekp steelwg. Eedevoering
over de noodzaMißkeid om de nedelijke verbetering der gevangenen te bevorde-
ren,
1838.

3) Zie de jongh, Nquot;. 386, pag. 548,

-ocr page 60-

Van de verrigtingen van dit genootschap verder te ge-
wagen, ligt niet in onze bedoeling. Wij vei^raelden het alleen
als een heugelijk teeken van vooruitgang, te meer, omdat
laler de ondervinding hare leden geleid heeft alleen heil Ie
verwachten van afzonderlijke opsluiting, daar bunne beste
pogingen schipbreuk leden op het bederf def gemeenschap.
Op die afzondering der gevangenen werd herhaaldelijk met
klem van redenen door hen aangedrongen, cn nog onlangs in
October 18S8 bij een kernachtig en in alle opzigten der
aandacht ten volle waardig adres.

Onder de redevoeringen bij gelegenheid hunner jaarlijk-
sche algemeene vergadering uitgesproken, verdient bijzondere
opmerking die van Mr. J. J. Uitwerf Sterling i), wiens
verlichte denkbeelden ten deze, ons in de verdere behande-
ling van dit onderwerp van groote dienst zijn geweest. Ook
deze regtsgeleerde was op dat oogenblik (in 1828) nog geen
voorstander der afzondering, maar de ondervinding deed
hem den 4 Mei 1846 in de Tweede Kamer der Staten-
Generaal zich met nadruk voor dien maatregel verklaren.

Dat stelsel vond in het algemeen nog weinig voorstanders,
of liever, gunstig daarvoor gezinden. Bleu meende nog, dat
de proef ter zedelijke verbetering der gevangenen in de ge-
meenschap met goed gevolg kon bekroond worden.

Daarom te meer verdienen de denkbeelden van een helaas
te vroeg gestorven regtsgeleerde, T. G, Schade van Westrum,
hier eene opzettelijke vermelding.

Deze jeugdige schrijver had in 1828 hetzelfde werk willen
ondernemen, hetwelk thans door den schrijver dezer verhan-
deling met oneindig meer bronnen en hulpmiddelen beproefd
wordt. Hij wilde het doen in een tijd, toen het stelsel van af-
zondering der gevangenen slechts bijval vond bij eenige edele
philantbropen, en nog schier geen ingang verkreeg in de over-
tuiging van regtsgeleerden en staatslieden. Hij wilde zich

1)nbsp;Zie Redevoering over de noodeahelijMeid enz. boven aangehaald.

2)nbsp;Zie Redevoering lij van ben honeet, pag. 16—21.

-ocr page 61-

dus wagen aan de minachtende beschuldiging van oppervlak-
kigheid , niet zelden tegen hen ingebragt, wier zienswijze
afwijkt van de heerschende meening. Eere zij daarvoor
zijner nagedachtenis!

De Hoogleeraar Den Tex was echter met dit voornemen
weinig ingenomen, en de edele jongeling gaf toe, hoewel
de voorrede van zijne zoo verdienstelijke over een ander
onderwerp geschrevene dissertatie van het leedwezen ge-
tuigt, hetwelk hij daarover gevoelde. Hij liet zich nogtans
niet wederhouden in de drie volgende theses, zijne door
naauwgezet onderzoek verkregene gevoelens te formuleren.

Thesis o. Indien de gevangenisstraf, goed ingerigt, zulke
resultaten geeft als ze in Noord-Amerika gezegd wordt te
geven, is zij de beste aller straffen en geschikt om alle
andere, zelfs de doodstraf te vervangen.

—nbsp;6. Als de gevangenisstraf zoo slecht is ingerigt, dat zij
een leerschool van alle ondeugden kan genoemd worden, zijn
de nadeelen, die uit die
straf voortkomen groot, en schaadt
de straf soms meer aan den Staat, dan het misdrijf zelf.
Zoodoende zou het misschien beter zijn, ten minste de lig-
tere misdrijven in het geheel niet te straffen dan met zoo-
danig eene straf.

—nbsp;7. Indien men de verbetering der misdadigers door de
gevangenis wil bewerken, moet men vooral zorgen, dat
die straf zelve niet bederve. Daarom moet men bovenal er
op bedacht zijn om de misdadigers, naar de verschillende
graden van boosheid, in den kerker van elkander af te schei-
den, zonder hetwelk al hetgeen ter verbetering wordt aange-
wend niets, of bijna niets uitrigten kan. Het meest doeltreifend
schijnt echter de wijze, waarop de misdadigers in sommige
gevangenissen van Noord-Amerika worden opgesloten, in
wier midden eene plaats is
zoo gebouwd, dat men alle

1) De cura quant Eomani habuerunt carceris et eorum qui in carcere conti-
, L, B. 1825.

-ocr page 62-

gevangenen te gelijk kan zien, hoewel zij ieder in \'t hij-
zonder in verschillende cellen hewaakt worden.

In 1827 werd een tijdschrift over gevangenen en gevan-
genissen onder den titel:
Liefde en hoop door het Genoot-
schap ter zedelijke verbetering der gevangenen uitgegeven i),
in hetwelk verscheidene schrijvers belangrijke bijdragen le-
verden, zooals Mr. J. van Leeuwen, J. S. Mollet, Mr. J. J.
Uytwerf Sterling, W. 0. Warnsinck en anderen. Ook dit
tydschrift droeg het zijne bij lot de voortplanting van ver-
lichter denkbeelden over straf en gestraften.

Datzelfde jaar was ook daardoor merkwaardig dat van
regeringswege een nieuw ontwerp van strafwet werd aan-
geboden waarin de geest van afschrik zoo luide sprak , dat
Prof. Mittermaier , in de aanmerkingen die hij daarop in
\'t licht gaf, gewaagde van een
Monsterkaart van misdrijven
en straffen. Dat ongunstig oordeel was geen wonder op een
oogenblik, dat juist de Poenitenliaire denkbeelden in het bui-
tenland meer en meer veld wonnen, en Livingston\'s wet-
boek voor Louisiana de bewondering van verlichte crimina-
listen had opgewekt, en ook hier te lande de bezwaren, len
minste tegen de lijfstraffen, al meer en meer werden erkend.

De indiening van een dergelijk wetboek door den toen-
maligen Minister van Justitie, Mr. C, F. van Maanen, gaf
aanleiding tot een geweldigen storm van geschriften die
de intrekking van het ontwerp len gevolge hadden, het-
welk negatief het zijne bijdroeg om de rigting naar verbe-
tering krachtig in de hand te werken. De poenitenliaire
denkbeelden hadden echter nog weinig positieve gevolgen,
dan alleen verkeerde, doordat de administratie allerlei ver-

1)nbsp;Uit tijdschrift is later vervangen door een ändert „de Mensckenvriendquot; van
wijderen omvang, bevattende alles waar Christelijke
weldadigheid en menschelijke
liefde zich werkzaam vertoonen. Zie hierover Mr. w.
ï. van hamelsveld , Ne-
derlandsche PandeUen
of verzameling van wetten in het Koningrijk der 2Ve-

Ve DL, 1835, p. 133.

2)nbsp;Zie den tex en van hall, Bijdragen III, p. 574.

-ocr page 63-

zachtingen in den physieken toestand der gevangenen bragt,
welke uit het oogpunt der zedelijkheid hoogst bedenkelijk
waren en aanleiding gaven tot veelvuldige misbruiken en
ongeregeldheden.

Zoo bragt bijvoorbeeld de zoogenaamde cantine of verver-
schingsplaats, die vroeger niet bestaande, bij reglement van
11 Februarij 18251), was ingerigt, met het doel om ge-
vangenen, die zich behoorlijk gedroegen, op bepaalde uren
voor hun zakgeld eenige verkwikkingen of eetwaren te doen
bekomen, de schromelljkste gevolgen te weeg2).

In de eerste plaats veroorzaakte de ongelijkmatigheid,
die er bestond ten aanzien van dat zakgeld veel jaloezlj ,
ja misdrijven om aan geld te komen. En die ongelijkma-
tigheid werd van staatswege bevorderd, doordat het zakgeld
van het arbeids- en dagloon niet gelijk was, zijnde 2/10
voor de tot tuchthuis, 1|/10 voor de tot dwangarbeid
veroordeelden, hoewel ze bij elkander waren opgesloten.

Daarenboven verschaften de cantinehouders, die in geen
geval beambten van het huis mogten zijn, zelfs sterke
dranken; een misbruik dat echter later gelukkig geweerd
werd. De ongelijkmatigheid kon echter in de gemeenschap
niet worden weggenomen. De cantine bleef aan ernstige
bedenkingen onderhevig, terwijl bij eene afzonderlijke op-
sluiting der gevangenen het gebruik daarvan als belooning,
het gemis als straf eene zeer heilzame uitwerking kon
hebben In dat geval toch weet een gevangene niet van
meerdere of mindere bevoorregting.

Terwijl men te veel vrijheid verleende, daar tot op de
slaapzalen gerookt, gespeeld, en losbandige taal gevoerd

1)nbsp;Zie dit reglement Wj de jongh. 101. pag. 84. Bij Art. 46 van liet
besluit van 4 November 1821 waren de cantines ingesteld.

2)nbsp;Zie 3IiJn verhlijf in de gemeenschafpelijhe en afzonderlijke gevangenis, door
een ontslagen gevangene,
medegedeeld door Mr. c. j. k. nieuwenhtjis , 1857.

3)nbsp;Wij aobten ons onbevoegd voor de cel eene dergelijke praktische quaestie
uit te maken. Wij vermelden alleen, flat vele leden van het bestuur van het ge-
nootschap der zedelijke verbetering, de cantine in de cel niet ongenegen zijn.

4*

-ocr page 64-

kon worden, en op \'s konings verjaardag en enkele an-
dere feestdagen wel eens tooneelspel, zang, en dans bij
de viool werd toegelaten, ja zelfs vuurwerk afgestoken i),
zorgde men, naar het schijnt zuinigheidshalve, niet eens
voor licht gedurende de lange winteravonden, hetgeen dan
ook gevolgen had, die het licht schuwden. Zoo was, en
is zelfs thans nog wel de zondag de dag der zonde bij

uitnemendheid.

Eerst in latere jaren is beter voor licht en behoorlijke
lectuur
gezorgd s), ofschoon ook te dien opzigte nog in
1859 wel wat te klagen overblijft, daar de verlichting in
sommige gevangenissen zeer flaauw is. Voorts moet melding
gemaakt worden van de pistoles, afzonderlijke vertrekken
voor degenen die
hunne proceskosten betaald, en nu ook de
onkosten, voor die gunst verschuldigd, konden voldoen. Zij
werd doorgaans door de gevangenen
rijke Ms gevangenis,
quartier aristocrate genoemd. Men kon zich volgens tarief betere

1) Zie over een en ander Mr. d. t. gevers in de aangehaalde redevoering,
pag. 34.

3) De met warme liefde voor het stelsel der afzondering bezielde Ds. a. a.
stuart
deelt in zijn werk: de gemeenschappelifle of de afgezonderde opduUing?
uit een zedelijk godsdienstig oogpunt,
Amsterdam 1857, hieromtrent, pag. 16
en 17, mede:

.Voor twee jaren hezocht ik een Provinciaal huis van arrest en justitie,
waarin zich doorgaans gemiddeld 160 gevangenen, in 8 ä 10 onderscheidene
lokalen of hokken bevinden. Ik moest de goede orde en reinheid bewonderen,
en bemerkte hoeveel moeite en zorg werd besteed aan de geestelijke behoeften der
bevolking. Maar onwillekeurig vroeg ik, op wat wijze \'s avonds die lokalen wer-
den verlicht, die op eene binnenplaats uitkwamen. waar een lantaarn werd ge-
zien^ En het antwoord was: avondlicht is er niet. Dit ^ou kostbaar en gevaarlijk
zijn- Denkt nu aan de wintermaanden, aan de lange avonden, van \'s middags
4 tot \'s avonds 9 of 10 ure, aan volslagene werkeloosheid, ledigheid van hoofd
en hand, verveling, en alle kwaad wat daaruit kan geboren worden onder ge-
vangenen.quot;

Voorwaar, hier mag men het hem wel nazeggen: .Wie een ander met voor-
bedachten rade en met pijniging van het leven berooft, wordt door dc wet ter
dood veroordeeld. En wie den gevallen medemensch prijs geeft aan zedelijken
moord van den onsterfelijken geest, - zou onschuldig zijn in het gerigt?quot;

-ocr page 65-

spijzen en dranken dan de gewone gevangeniskost verschaf-
fen, terwijl het hatelijke voor de overige gevangenen daar-
door vermeerderd werd, dat zoodanige hevoorregten, zoo zij
verkozen, nu en dan ook van hunne zamenleving gehruik
konden maken. De misbruiken, door die pistoles veroorzaakt,
waren groot; zelfs werden, gelijk te Gent vóór 1830, voor
geld aan de bewaarders, publieke vrouwen toegelaten, ter-
wijl het aan een gewonen gevangene niet vergund was, om
zijne wettige vrouw, die hera uren ver kwam bezoeken,
den afscheidskus op de natbekretene wangen Ie drukken

Dat waren de gevolgen van het denkbeeld, om in eene
gemeenschappelijke gevangenis voor geld, aan de tuchtelin-
gen voordeden te verschalfen. En wat bleef er onder dit
alles van het karakter der straf over ? Of zou die soms be-
vorderd zijn door de missive van den administrateur der
gevangenissen van 1 Maart 1828, N«. 7, te belangrijk om
niet eene plaats hier in te nemen ?

»Men heeft zich wel eens met veel vrucht in sommige
strafgevangenissen als strafmiddel bediend, van het afscheren
van het hoofdhaar van de gevangenen, bij het eindigen van
eenige andere straffen, hun opgelegd.

Dit middel, als een lijdelijk schandteeken, voor een ieder
ziglbaar, en daardoor juist geschikt, om bij anderen de
meest mogelijke afkeer en bedwang in Ie boezemen, gelijk
dan ook de ondervinding heeft geleerd, dat de gevangenen
daaraan doorgaans zeer gevoelig zijn, is aan Z. M. bij voort-
during toegeschenen, als geschikt, om ter verzwaring der
straffen van policie, in de strafgevangenissen Ie kunnen
toegepast worden; dan, namelijk, wanneer de bijzondere
zwaarte van het gepleegde misdrijf op de blijkbare onver-
belerlijkheid van den persoon eene zoodanige bijvoeging of

1)nbsp;Zie Behnopt overzigt van het gevangenisstelsel in Nederland in verhand
met dat van afzonderlijke opsluiting, door een gerehahiliteerden gevangene,
Am-
sterdam 1843.

2)nbsp;Zie de jongh, ISf°. 395, p. 445.

-ocr page 66-

verzwaring mogt wettigen of noodig maken, terwijl ook de
aard dezer strafoefening zelve medebrengt, dat ze, om van
wezenlijken indruk te blijven, niet dan zeer spaarzaam
worde aangewend.

Mij gelast ziende, om de Commissien van administratie
over de groote strafgevangenissen met vorenstaande Z. M.
wijze van beschouwing en bedoeling bekend te maken, ver-
zoek ik U HoogEdl. Gestr. om dezelve ter kennisse van de
Commissie van administratie te brengen, met autorisatie,
om bij voorkomende gelegenheden dien overeenkomstig te
kunnen doen handelen.quot;

(was geteekend)nbsp;A. Brogx.

Administrateur.

Maar genoeg, hoe gaarne wij het ook deden, wij mogen
ons niet langer ophouden bij die bijzonderheden, noodwen-
dige gevolgen van ons gevangenisstelsel. Alleen dit nog, de
Minister van Binnenlandsche Zaken, De Koek i), heeft, bij
circulaire van 24 Blei 1837 ter wering van messen in de
gevangenis verklaard, dat het der regering voorkwam, dat
het lot der gevangenen reeds voldoende verzacht was; dat
meerdere genietingen het denkbeeld van straf te veel zouden
doen ophouden, en de misdadigers beter lot ontvangen dan
de gemeene man.

Niet oneigenaardig is het welligt hierbij nog te zien, hoe
een man, die als een der verlichtste Nederlandsche staats-
lieden werd beschouwd, en zonder twijfel aanspraak heeft
op de hulde van tijdgenoot en nakomeling, hoe Gijsbert
Karei van Hogendorp^) in 1824 over dit stelsel oordeelde.
Hij zeide: »de grondslag van hetzelve is arbeid. De gevan-
genen zullen op de krachtigste wijze eene zedelijke verbe-
tering erlangen door den arbeid, en wanneer zij in de

1)nbsp;Zie de jomgh, 386, p. 248.

2)nbsp;Zie Bijdragen tot de huishouding van Staat in het Koningrijk der Neder-
landen,
VITlste DL, p. 77 (uitgave 1824).

-ocr page 67-

maatschappij terugl^eeren, zullen zij de hebbelijkheid van
werken hebben, en een sommetje medenemen om eene
kostwinning op te zetten. Daarenboven ontvangen zij ten
zelfden einde schoolonderwijs naar ieders behoefte, en wo-
nen elk zijn eigen godsdienst geregeld bij.quot;

Ziedaar wel de schoonste voorstelling die van de inrigting
te geven was, voordat de praktijkin staat was aan Ie too-
nen, dat de zedelijke verbetering door arbeid, schoolonder-
wijs en het geregeld bijwonen van elks godsdienst, in de
gemeenschap eene illusie, geene werkelijkheid kan zijn.

Hoe geheel anders zou een man als Hogendorp er thans

over oordeelen!

Wat het schoolonderwijs aangaat, terwijl het van rijks-
wege alleen in de groote gevangenissen plaats vond en zelfs
daar door Kommandanten i) zoo werd tegengewerkt, dat de
regenten van enkele gestichten dit onderwijs bij reglement
verpligtend hebben moeten maken, werd het, door het ge-
nootschap tot zedelijke verbetering, in de overige gevan-
genissen zeer bevorderd.

Vooral aan de bemoeijingen dezer vereeniging is het te
danken, dat de jeugdige misdadigers, die volgens het be-
sluit van 4 November 1821 zooveel mogelijk in de gevan-
genissen van de oudere moesten afgescheiden blijven, hij
besluit van 15 Maart 1835 in een afzonderlijk huis van be-
waring en verbetering te Rotterdam werden geplaatst; eene
inrigting, die in dien tijd een bepaalde vooruitgang mögt ge-
noemd worden, en zelfs de goedkeuring van beroemde vreem-
delingen, zooals Ramon de la Sagra en Bloreau Christophe
wegdroeg. Bij besluit van 10 November 1857 werd voor
veroordeelde meisjes mede een dergelijk afzonderlijk geslicht
ingerigt te Amsterdam.

In 1858 verklaarde Moreau Christophe, in zijn rapport

1) Sommige kommanclanten eB directeurs van den arbeid waren van meening,
dat het een gevangene vrij moest staan te zeggen: ik wil onderwijs, of ik wi!
het niet.

-ocr page 68-

aan den Minister Graaf de Montalivet, dat hij in Nederland
eigenlijk nog niemand gesproken had, die geene bezwaren
tegen het stelsel van afzondering had Juist op dat oogen-
blik echter nam de zaak eene beslissende wending.

Onder de eersten, die zich daarover in geschrifte uitlieten,
behoort L. G. Bouricius regent van de strafgevangenis te
Leeuwarden, die de afzondering volgens de Anburnsche wijze
met doelmatige classificatie wilde invoeren. Het Pennsylvani-
sche stelsel vond geene goedkeuring bij bem, omdat hij 1« de
kosten te groot achtte; 2e den invloed betwijfelde dien men
zich van de toespraken der Godsdienstleeraars en onderwij-
zers in de afzonderlijke cellen belooft. Hij gaf echter loe,
dat het Pennsylvanische stelsel in Amerika betere resultaten
opleverde, dan het Auburnscbe. De geheele afzondering
wenschte hij Ie bij de intrede, gedurende 15 dagen of 1
maand; voor bet ontslag, gedurende 15 dagen, mits de ge-
vangene door den kommandant ol\' geestelijke bezocht worde,
2e bij recidive, gedurende 3 of 6 maanden, als het vonnis
dit gebiedt; 5« bij vonnis door den regter als verzwaring
van straf, gedurende 5 maanden, of, hetzij een bepaalde tijd
ieder jaar, hetzy onbepaald op te leggen, met magt tot
opheffing aan de administratie; 4e als disciplinaire straf.

De classificatie bestond in \'t algemeen in de verdeeling
in 4 of 5 afdeelingen. Er was afscheiding van de jong-
ste gevangenen aan de eene, der halstarrigste en slechtste
aan de andere zijde, terwijl de groote hoop tusschen bei-
den ook nog in klassen verdeeld was, alles met vrijlating
aan regenten, om tot belooning of straf voor gedrag in den
kerker, van de eene naar de andere klasse over te plaat-
sen. De eene afdeeling genoot onderscheiden voorregten bo-

1) Men herinnere zich ook den hekenden gelnkwensch van dien Heer aan Prof.
Den Tes. Zie Mr.
a. j, van deinse, Algemeene beginselen van Strafregt,
1852, pag. 891.

3) Over de gevangenissen in Nederland, 1839.

3) Zie over do classificatie te Leeuwarden, Bijlage II.

-ocr page 69-

ven de andere, als: ontvangst van bezoek, briefwisseling,
toestemming van vertering in de cantine, en er werd zoo
veel mogelijk getracht alle onzedelijkheid in gesprekken als
anderszins te weren, vooral door lectuur en bezigheden bij
de lange winteravonden.

Deze classificalie, door de regering aangemoedigd, werd
nog aanhoudend verbeterd, en daarbij aan andere inrigtin-
gen aanbevolen. W. H. Suringar i), die haar naauwlettend
gadesloeg, aan vreemde Staten aanbeval, en er eenig hèil
van verwachte, verklaarde zich echter in 1842 volkomen
overtuigd van de onmogelijkheid harer toepassing, welke
verklaring hij op het Poenitentiair Congres te Frankfort
van 28 October 1846 met nadruk herhaalde, en in het
Weekblad van het Regt van 1857 N«. 5 op nieuw te ken-
nen gaf op gronden, die door Prof. Röder de beste wor-
den genoemd, welligt ooit tegen het classificatiesysteem in-
gebragt. Ja, de commissie van administratie zelve ver-
oordeelde, bij rapport van 18 September 1843, haar ei-
gene schepping, en verklaarde zich onbewimpeld voor de
afzonderlijke opsluiting, onder breedvoerige opsomming van
de veelvuldige bezwaren tegen het gemeenschappelijk ge-
vangenisstelsel.

Maar wij zouden het tijdperk zoo doende overschrijden.
Hetgeen wij echter behandelden stond te zeer in verband
met het voorafgaande, om het niet hier eene plaats te doen
vinden.

Het werk van Bouricius trok in den tijd dat het uitkwam,
de algemeene aandacht. Mr. D. Tiehoel Siegenbeek gaf er
eene uitvoerige beoordeeling van in een belangrijk artikel
in de Nederlandsche Jaarboeken van regtsgeleerdheid 2).

1)nbsp;Zie QedacUen over de eenzame opsluiting der gevangenen van w. h. sü-
eingae,
184.2.

2)nbsp;Zie EöDEE, in het Kritische Zeitschrift für die gesammte Rechtswissen-
haft,
Band V, 4 heft, 1858, p. 307.

3)nbsp;Zie die recensie, JaarboeJcen van den tex en van hall, p. 683—693,

-ocr page 70-

Deze achtenswaardige en kundige magistraat verklaarde
zich in de hoofdzaak daarmede te vereenigen, zeggende:
»dat de volkomene afzonderlijke opsluiting der gevangenen,
hoe schoon in theorie, in de praktijk niet als een maatre-
gel moet worden aangewend voor alle gevangenen zonder
onderscheid. Het kwam hem voor, dat niet genoegzaam on-
derzocht was of landaard en volkskarakter niet hij verschil-
lende volken tot verschillende resultaten leiden

Nog stelliger werd het stelsel der volkomene afzondering
verdedigd door J. S. Mollet , terwijl ook de Amsterdam-
sche Hoogleeraar Den Tex®) zich in dien geest uitliet, en
zich zoowel in eene reeks van beoordeelingen van verschil-
lende werken in het buitenland uitgekomen, als door zelf-
standige artikelen tot bevordering der groote zaak zeer ver-
dienstelijk maakte.

Eene bijzondere vermelding verdient voorts de dissertatie
juridica inauguralis
nbsp;carceris van H, F. De Court

welke na een breedvoerig overzigt van de ontwikkeling der
gevangenissen, vooral bij de oudere volken, tot de slotsom
komt, dat het gewijzigd Pennsylvanische stelsel van afzonde-
ring verreweg de voorkeur verdient.

Inmiddels was ook de aandacht der Nederlandsche rege-
ring allengs in hooge mate op de velerlei bezwaren tegen
het bestaande gevangenisstelsel gevestigd. Daarover echter
in het volgende hoofdstuk.

1)nbsp;Later is de Hr. SiegenLeek een meer bepaald voorstander der afzondering
geworden. Men zie onder anderen Themis V 181.
Flugtige hedenkingen aan-
gaande, het onlangs voorgedragen sftelsel van eeneame opsluiting en de herziening
der Militaire wetgeving.

2)nbsp;Zie Quelques idéés sur les lois pênales et sur les frisons dans Ie royaume
de Pays-Bas,
1839.

3)nbsp;Men zie de Nederlandsche Jaarhoekeu van 1838—1851.

4)nbsp;Zie genoemde dissertatie, L. B. 1839, p. 138 en volgende, p. 162.
Thesis VII. Carceris systema quale viget in Pennsylvania, praestat systemati
Anhuraiensi.

-ocr page 71-

TWEEDE HOOFDSTUK,

HET TIJDPERK VAN 1840^—1846.

Eerste ontwerp van wet met zijne gevolgen.

De regering dan begon zich de zaak der gevangenissen
bepaaldelijk aan te trekken, schoon slechts met het doel
om door gestrengere tucht en orde den afschrik te bevor-
deren, want de denkbeelden van verbetering der gevangenen
oefenden op het ontwerp al zeer weinig invloed uit.

Ten aanzien van de gevangenisstraf bevatte het oorspron-
kelijk ontwerp, in 1839 aan de 2de Kamer ingediend, onder
anderen de navolgende bepalingent

Art. 21. De straf van dw^angarbeid wordt altijd opgelegd
voor een bepaalden tijd van ten minste vijf en ten langste
veertig jaren. De tot die straf veroordeelde manspersonen
zullen, voor zoo verre hun arbeid dit zal toelaten, geke-
tend, hetzij binnen, hetzij buiten het daartoe bestemde ge-
sticht, tot zwaren arbeid worden gebezigd.

De vrouwspersonen zullen binnen het gesticht aan hare
krachten geëvenredigden zwaren arbeid moeten verrigten.

Art. 22. De tuchthuisstraf wordt altijd opgelegd voor een
bepaalden tijd van ten minste drie, en ten langste vijftien
jaren. De tot deze straf veroordeelde personen zullen in
daartoe afzonderlijk ingerigte gebouwen worden opgesloten,
met de verpligling tot zoodanigen arbeid, als naar hunne

-ocr page 72-

ligchaamsgesleldheid en bekwaamlieden het meest geschikt
zal worden bevonden.

De regering had de eerstgenoemde kettingstraf, als eene
poena mortis proxima, voorafgegaan hetzij door tentoonstel-
ling op het schavot onder de galg, hetzij door enkele ten-
toonstelling, hetzij door eerloosverklaring,
de tweede, als
daarop volgende, mede mei voorafgaande lenloonslelllng
op het schavot of eerloosverklaring, voorgesteld, en meende
nu de geesel en brandmerkstraf te kunnen missen. In de
memorie van toelichting verklaarde zij, dat er nu toch eene
voldoende gradatie van straf zou zijn, en dat de inwendige
inrigting der gevangenlmizen, welke men meent, dat bij re-
glementen van algemeen bestuur moet worden geregeld,
veel zal kunnen bijdragen, om de veroordeelden berouw
over de door hen begane misdaad in Ie boezemen, hen tot
betere leden der maatschappij Ie vormen, en in slaat te
stellen, om, na bet ondergaan hunner straf, als nuttige en
werkzame menschen in hel maatschappelijk leven terug te
keeren.

Dat zoodanige voorstellen evenwel Ier bereiking van dat
doel len eenenmale onvoldoende moesten geachl worden,
werd zoowel in de afdeelingen der Staten-Generaal, als door
geëerde stemmen uil de natie schier algemeen geoordeeld.

Suringar wendde zich onder anderen mei een breedvoerig
gemotiveerd adres lot de Kamer, mei dringend verzoek
geene keltingslraffen
, noch 40jarigen dwangarbeid in de wet-
geving op Ie nemen, als zijnde deze alleen in slaat om alle
overgebleven eergevoel bij de misdadigers volkomen uit Ie
dooven, en hen zedelijk en ligchamelijk te vernietigen.
Hij drong voorts aan op de invoering van het Anburnsche
stelsel met classificalie als regel, hel Pennsylvanische als
uitzondering, en wel lo. voor het grootste gedeelte van hen
die voor denbsp;maal of meer veroordeeld zijn;

2«. voor allen op wien de poena mortis proxima van toe-
passing ware.

-ocr page 73-

Van de leden der Kamer maakte zich vooral verdien-
stelijk de reeds meermalen genoemde Mr. D. T. Gevers
van Endegeest die door eene allerbelangrijkste nota
mede aanleiding gaf, dat de regering zelve op de voorge-
dragene bepalingen terugkwam, terwijl ook de raadsheer
Tromp uit Leeuwarden door zijne nota het zijne daartoe
bijdroeg.

Gevers deelde, na eene historische ontwikkeling van de
stelsels van afzondering, met klem van redenen zijne be-
zwaren tegen de voorgedragene straffen mede. Dwangarbeid
met kettingstraf zou, naar zijne zienswijze, alleen op Java
waar zij reeds bestaat, ten aanzien van zeer zware misda-
digers, derwaarts gedeporteerd, kunnen worden ten uitvoer
gelegd. Hij stelde evenwel liever voor: eene eenzame op-
sluiting voor een bepaalden tijd, van ten minste ö en ten
hoogste 20 jaren, en wilde de tot die straf veroordeelden,
in eene afzonderlijke afdeeling van de huizen van tuchti-
ging, gedurende de helft van hun straftijd in een afzonder-
lijke\' cel, bij dag en bij nacht, doen opsluiten, en gedurende
hun geheelen straftijd onderworpen zien aan gestrenger
orde en tucht, dan de overige veroordeelden. De reglemen-
ten van algemeen bestuur moesten verder bepalen de geval-
len, waarin het bestuur der gevangenissen ook gedurende de
tweede helft van den straftijd wegens onvoldoend gedrag in
het gesticht, de eenzame opsluiting wederom voor korteren
of längeren tijd zoude kunnen gelasten.

De regering nam deze bepalingen wel niet over, maar
wijzigde de hare in zooverre, dat dwangarbeid voor uiter-
lijk 40 2) jaar (kettingstraf) in langdurige zware tuchthuis-

1)nbsp;Zie over dit alles van ben soneet , 1ste Aflevering, 1840.

2)nbsp;Het getal 40 schijnt ontleend aan het Wethoei van Strafvordering. Art.
461 en Art. 462; »Vervolgingen ter zake van misdrijven waartegen de doodstraf
bedreigd is verjaren met twintig jaren; de straffen hij arrest of vonnis opgelegd,
verjaren door het verloop van het duhbel getal jaren, hetwelk tot verjaring der
vervolging zoude worden gevorderd, te rekenen van den dag, waarop het arrest
of vonnis kracht van gewijsde heeft bekomen.quot;

(

-ocr page 74-

straf voor dien zelfden tijd veranderd werd, waarvan de
veroordeelden niet langer dan de helft en niet korter dan
een vierde in eenzaamheid mogten worden gekerkerd, en
alleen tot het verrigten van gemeenschappelijk werk, en
om noodzakelijk genot van de vrije lucht te hebben, daaruit
worden gevoerd, onder aanhoudend stilzwijgen. Bij de zware
tuchthuisstraf van 7 tot 20 jaren zal de regter voor uiter-
lijk de helft van dien tijd eenzame opsluiting kunnen uit-
spreken , die in geen geval minder dan een jaar zal mo-
gen duren. Die opsluiting zal altijd gedurende den eersten
tijd der straf plaats vinden.

Bij de enkele tuchthuisstraf van 5 tot 15 jaar kwam die
afzondering niet voor, zelfs niet bij nacht.

Deze ontwerpen werden verschillend beoordeeld. Mr. Ge-
vers achtte ze onvoldoende, Mr. W. L. P. C. van Rappard
te drukkend.

De voorstelling van laatstgenoemde, een voorstander
van geesel en brandmerk en 40 jarige tuchthuisstraf, leed
aan het euvel van verwarring der begrippen van eenzaam-
heid en afzondering. Wenschelijk zou het geweest zijn
de onderscheiding ook bij de wet in \'t oog te houden,
en nimmer van eenzame, maar wel van afzonderlijke op-
sluiting te spreken, daar men toch niet de eerste, maar
wel de laatste bedoelde, gelijk Gevers uitdrukte door te
zeggen: »Men moet het Philadelphische stelsel nemen zoo
als het thans verstaan wordt, dat is opsluiting van iederen
gevangene in een cel, maar met arbeid, met toespraak van
suppoosten, beambten en leeraars, en met genot van vrije
lucht op eene wandelplaats.quot;

De afkeuring van van Rappard was te sterk gekleurd, om
haar hier met stilzwijgen voorbij te gaan, te meer omdat
zij in den mond van vele tegenstanders menigmaal evenzeer
werd en wordt gebezigd, i) Hij drukte zich aldus uit: »die

1) Men zie slechts de redevoeringen van de sade, laeochb-jacquetem,

-ocr page 75-

»Straf komt mij te zwaar voor; verbeeld u een mensch wiens
»geweten, na het plegen van zware misdaden eindelijk is
»ontwaakt, die daar des nachts en des daags eenzaam in
»zijn kerker is gekluisterd, afgescheiden van alle mensche-
»lijke wezens, aan wien ja even als aan de dieren voedsel
»wordt toegediend, die ja, even als een dier zwaren arbeid
»moet verrigten, doch wien het verboden is zijne gewaar-
»wordingen mede te deelen; die wanneer hij ook al tot
»gemeenschappelijken arbeid wordt toegelaten, daar als een
»doode onder de levenden wordt aangemerkt, verbeeld u
»dien toestand, niet gedurende dagen of maanden; maar
»gedurende twintig volle jaren.quot;

Gevers antwoordde hierop teregt: »er is hier geen sprake
van twintigjarige eenzaamheid, de eenzame opsluiting be-
rust op het beginsel van korteren straftijd, er komt hier
ook geen kluisteren maar slechts opsluiting te pas, geen
kerkers, maar drooge, gezonde, kleine vertrekjes of cellen,
welke naar de bestaande verordeningen niet beneden den
grond mogen zijn, geene afscheiding van alle menschelljke
wezens, want de toegang en toespraak moet vrij zijn aan
de bewaarders, aan alle beambten, aan de geestelijken, re-
genten, enz. geen te zware arbeid, maar de gewone in onze
gevangenissen verrigt: spinnen, weven, kleedermaken en
dergelijke.quot;

Na velerlei overwegingen werd de 2de Titel die deze bepa-
lingen der regering betrof, met
34 tegen 19 stemmen aan-
genomen. Be 1ste Kamer nam het geheele ontwerp in de
zitting van
9 Junij 1840 aan, en den 10 Junij werd dit
1ste Boek in het Staatsblad 20-26 afgekondigd, onder be-
paling dat een nader tijdstip, na het goedkeuren der overige
gedeelten des welhoeks zoude worden vastgesteld, waarop
het zou in werking komen, en kracht van wet erlangen.

leon de malevilie, caenot en meer anderen in de Fransche Kamer van Ge-
deputeerden. Zie de
Hevue Fénüentiaire.

1) Zie YAN DEN HONEET, Afl. I, pag. 31.

-ocr page 76-

nPfOÜ

64

Dat tijdstip brak echter niet aan; de wetten ondergingen
nog nadere wijzigingen, het 2de en 3lt;ie Boek werd ingediend
op 17 Sept. 1842 1), een nieuw ontwerp op 17 November
1843 en in October 1844. Voor dien tijd had de Kamer zich
tot de regering gewend met verzoek, om de beginselen van
het stelsel van afzonderlijke opsluiting zuiverder in de wet
op te nemen, hetgeen in 1843 geschiedde. Verschillende re-
denen verhinderden de behandeling der zaak, die eerst ten ge-
volge der indiening der wetten van 6 Februarij 1846 plaats had.

Ook de openbare meening bleef inmiddels geenszins het
stilzwijgen bewaren. Voor- en tegenstanders deden zich hoe-
ren. Onder de geschriften, die in dat tijdperk uitkwamen,
trekt in de eerste plaats de aandacht: dat van J. Brandt
van Langerak en Cabauws), die daarin beweerde de eigen-
lijke uitvinder van het gevangenisstelsel van 1821 te zijn,
terwijl de staatsraad Administrateur P. J. De Bye 3) er voor
wordt gehouden. Deze staatsdienaar had hem in 1819 bij eene
ontmoeting, in vertrouwelijk gesprek omtrent het een en an-
der weten uit Ie booren, en voorts uitgenoodigdzijne denk-
beelden aan de regering mede te deelen, hetgeen daarop
geschiedde. Het door hem aangegeven stelsel werd aangeno-
men, schoon slecht begrepen, en verminkt. Belangrijk is de
aanwijzing van de vele gebreken in de toepassing, die hij
vervolgens geeft; waarna hij eindigt met te vermelden reeds
in 1819 voor het zoogenaamde Anburnsche stelsel zich ver-

1)nbsp;Als toelicliting diene, dat dit ontwerp door den in plaats van Mr. C. F, van
Maanen den 17^™ Maart 184,2 opgetreden Minister van Justitie, Mr. P. A. van
Hall, werd ingediend, de latere ontwerpen door Jhr. Mr. de Jonge van Campens
Nieuwland. Terwijl van de behoudende gezindheid van Mr. van Maanen, die in
1840 in de 2de Kamer verklaarde, dat zijne denkwijze omtrent het stelsel van straf-
fen nog dezelfde was als voor twintig jaren, weinig te verwachten was, leverde
Mr. de Jonge, die dezelfde denkwijze was toegedaan, in elk nieuw ontwerp het
bewijs op van vooruitgang en huldiging vr.n betere beginselen.

2)nbsp;Iets over de gevangenissen in het Koningrijk der Nederlanden 1841. Zie
onder anderen pag. 61 , 62 , 74 en 77.

8) Men zie pag. 62 de klacht tegen den Hr. de Bije, in de woorden van
Virgilius: »hos ego versienlos feci, tulit alter honores.quot;

-ocr page 77-

klaard te hebben. Thans (1841) zou hij niet afkeerig zijn
van eene proeve met het Philadelphische, ofschoon hij 3
maanden eenzame opsluiting bijna gelijk zou stellen met 3
jaren gewone gevangenisstraf.

Mr. S. P. Lipman en Mr. L. G. Vernée maakten zich
voor de zaak der afzondering verdienstelijk door het over-
brengen in onze taal, de een van het beroemde werk van
den Zweedschen kroonprins Oscar «over
straffen en straf ge-
stichten
, de ander van dat van Dr. C. A. Diesz 2), direc-
teur der toenmaals in Auburnschen geest ingerigte gevan-
genis te Bruchsal »over
de voordeden der eenzame opsluiting
als middel ter verbetering der gevangenen in de strafge-
sliehteny
In 1842 trad de onvermoeide kampvechter, W. H.
Suringar®), in het strijdperk, en ditmaal m een geschrift, dat
de eer eener Fransche vertaling van Moreau Christophe
genoot. Merkwaardig zijn de woorden, waarmede hij het
belangrijk betoog eindigt, dat hem als stellig voorstander
der volkomene afzondering deed kennen.

»Maar er is tot nog toe geen eigenlijk stelsel voor en in
Nederland uitgevonden, en niemand behoeft zijn eigen werk
te prijzen of te verdedigen. Gezamenlijk zoeken wij naar
waarheid. Mogten wij zoo gelukkig zijn haar te vinden, en
mogten deze beschouwingen en die van anderen daartoe
bruikbare bouwstof leveren.quot;

Belangrijk is het voorts daaruit te vernemen, dat de prak-
tische deskundige, F. J. Mahieu^), destijds Inspecteur over
den arbeid in \'s rijks gevangenissen, later Inspecteur-Gene-
raal van het gevangeniswezen in Nederland, een man, wiens
verdiensten algemeen geschat worden, zich mede voor dit
stelsel verklaarde , zeggende: »Mijne inzigten stemmen volko-
men overeen met de uwe. Het is onnoodig dat ik afzonder-

1)nbsp;In 1843.

2)nbsp;In 1843.

3)nbsp;w. H. suEiNGAU, Gedachten over de eemame opsluiting der gevangenen.

4)nbsp;Zie aat werk, pag. 3.

K

-ocr page 78-

lijk nog iets deswege publiek make: ik zou in repetitiën
moeten vervallen.quot;

Allerbelangrijkst is het rapport van de architecten, J. 6.
van Gendt en J. Warnsinck op 22 November 1843 aan
den Minister van Justitie ingeleverd met betrekking tot de ver-
beteringen in Engeland en Schotland, bij het bouwen van ge-
vangenissen. Zij geven eene beschrijving van de gevangenis
Bridewell te Glasgow in 1824 gesticht, alsmede van hunne
bezoeken te Milbank, Pentonville, Parkhurst enz. en ver-
klaren zich voor de toepassing van het Pennsylvanische stel-
sel. Hun rapport moet, volgens Mr. A. J. van Deinse als-
mede volgens den
Tijdgenoot, van veel invloed geweest zijn
op den bouw van de cellulaire gevangenis te Amsterdam.

De tegenwoordige Advocaat-Generaal, J. A. Jolles, deed in
zijne statistiek van het Provinciaal geregtshof van Noord-
Holland over 1843 zien, hoe onderscheidene misdaden het
gevolg van onderling verkeer der misdadigers in de gevan-
genissen waren.

Belangrijk is in dat opzigt ook een beknopt overzigt
van het gevangenisslelsel in Nederland in verband met dal
van afzonderlijke opsluiting door een gerehabiliteerd ge-
vangene

De voorspraak wekte echter ook tegenspraak op. Als
voorbeeld daarvan vermelden wij een artikel, in de Arn-
hemsche Courant van b Junij 1844, No. 110, van Dr. Schel-
tema, die de classificatie der moraliteiten volstrekt niet lot
de onmogelijkheden achtte.

»Menschen,quot; zeide hij, »die zoo door aanleg als door
theoretische en praktische kennis daartoe geschikt zijn,
kunnen zonder twijfel scheidingen maken, kunnen op grond

1)nbsp;Te vinden in de Terhandélingen van het Koninklijk Instituut van Inge-
nieurs,
1848. iste Stuk, p. 45.

2)nbsp;van deinse, Algemeene beginselen van Strafregt, p. 389. Tijdgenoot
1844, IV, pag. 637, Nieuwe cellulaire gevangenis {huis van arrest en justitie):

B) Zie Ned. Jaarboeken van, den tex en van hall, V, 187.

-ocr page 79-

van hunne algemeene raenschenkennis van buiten, na ge-
noegzame lange opmerking, zien wat er binnen omgaat,
en in zooverre is het ook buiten Lavater en Gall eene waar-
heid, dat zij in hun uiterlijk dikwijls de onbedriegelijke
en onuitwischbare kenteekenen van hun inborst dragen.
Buitendien is men niet enkel tot deze zigtbare teekenen
bepaald. Wij herinneren ons ook in het Magasin Pittoresque
van 1843, de teekening van tien hoofden gezien te hebben,
om aanschouwelijk te maken, hoe de mensch tot het rede-
loos gedierte afdaalt, en omgekeerd, terwijl wij tijdens ons
verblijf in Amsterdam in de gelegenheid waren, om ook
nog met opzigt tot de schedels van menschen en dieren
in het fraaije kabinet van
Natura Artis Magistra ons daar-
van te overtuigen,quot;

Deze schrijver acht de straf van afzonderlijke opsluiting
nadeelig, en zonder voldoenden afschrik naar buiten.

In veel heftiger toon laat zich de anonyme schrijver van
de nieuwe berigten over het Pennsylvanisch gevangenisstelsel
uit. Deze schrijver, sterk voorstander van de dood-en ver-
dere lijfstraffen, grondt zich ter verdediging daarvan op
het Oude Testament, hetwelk hij acht door God te zijn
ingegeven, en een jus positivum divinum universale te be-
vatten. Op dien grond hijvoorbeeld is hij voor de geesel-
straf. Of men zich bij 40 slagen bepalen zal, roert hij geens-
zins aan De mensch, zegt hij, kan slechts door twee
dingen van het kwade weêrhouden worden, door de gedachte
aan vernietiging of pijn.
De toepassing dier hoofddenkbeel-
den is de grondslag zijner strafregterlijke belijdenis. De
afzonderlijke opsluiting acht bijechter barbaarsch!

Hoe beleefd hij zijne tegenstanders behandelt, blijkt, als
hij van de verbetering der gevangenen sprekende zegt:
»Dat bespottelijk denkbeeld moest met zoovele andere we-

1) Het aangehaalde werk is te Groningen in 1844 uitgekomen.
Men herinijere zich dat in het Oude Testament 40 slagen het maximum was.
Zie over een en ander
Ned. Jaarb. VI, pag, 744 enz.

-ocr page 80-

derom voor onzen tijd bewaard blijven, en wie weet welke
diepe wortels het reeds bij velen geschoten heeft? Getuige
dat erbarmelijk geschreeuw van jonge lieden, zonder ge-
noegzame ondervinding, dat geschrijf van week- en dag-
bladen tegen de lijfstraffen, waardoor de verbetering van
de gestraften onmogelijk zou worden; getuige dat zwetsen
over verlichting en beschaving dat doorgaans juist gedaan
wordt door hen, die sedert eeuwen toonen, dat zij niet
vatbaar zijn voor verlichting/\'

Inderdaad, het is treurig, dat dit geschreeuw en gezwets
thans (1859) zelfs schier al onze achtbare geregtshoven, en
vele der bezadigste mannen van den lande heeft aangestoken.
Het einde der dingen schijnt gekomen te zijn, als zelfs de
geloovigen verleid en medegesleept worden !

In denzelfden geest werd mede anonym de vraag be-
handeld 1):
Is het Pennstjlvanisch of eenig ander gevangenis-
stelsel zonder lijfstraffen ter bevordering van afschrik doel-
treffend?
en in vrij hevige taal ontkennend beantwoord.
Vervolgens trekt de aandacht de dissertatie van P. M. Nol-
thenius®), mede een ijverig voorstander der afschrikbegin-
selen, die uitvoerig stilstaat bij de vraag of de doodstraf
geschikter door ophanging of door verworging zal wor-
den uitgeoefend, en de geeselstraf bijzonder doelmatig acht
voor de mindere volksklassen. Hij verklaart zich, en het
verdient opmerking, uit het oogpunt van afschrik voor
het gewijzigd Pennsylvanische of Virginische stelsel van
afzonderlijke opsluiting, hetwelk hij als geneesheer vermeent,
dat geene schadelijke gevolgen voor het ligchaam en den
geest der gevangenen zal hebben. Hij wil evenwel ook in
sommige gevallen eene plaats voor het Auburnsche stelsel,
en voor dwangarbeid voor hen, die tot meer dan 10 jaren
gevangenisstraf veroordeeld zijn, en in allen gevalle geene
eenvormige straf voor allen, op grond van zijn motto: »Zou

1)nbsp;Zie Jaarh. VI, pag. 739.

2)nbsp;Biss. medko-juridioa moralis van p. m, noltheniüs , 4 Mei 1846.

-ocr page 81-

het niet bespottelijk zijn dat één hoed voor alle menschen
geschikt is.quot;

Alle geschriften te vermelden is ons ondoenlijk en ook
onnoodig, daar wij alleen de ontwikkeling van het beginsel
in het algemeen moeten aantoonen. Wij mogen echter niet
zwijgen van den verdienstelijken arbeid van C. F. Lnrasco,
die door meerdere buitenlandsche reizen groote ondervin-
ding ten aanzien van het gevangeniswezen verkreeg en daar-
van ook onderscheidene mededeelingen deed. In 1845 gaf
hij daarover eene voorlezing uit, in 1846 vertaalde hij de
bedenkingen van den raadsheer in het hof te Glessen, Dr.
F. Noellner, mederedacteur
yamp;n^Q Jahrbücher der Gefängniss-
kunde und Besserungsanstalten,
en van het Kritisch Zeitschrift
für Deutsches Strafverfahren,
tegen de Badensche wet van
1843 en voegde hij daaraan nog eenige belangrijke aanmer-
kingen toe, in verband met het bij ons in 1846 ingediend

ontwerp van strafwet.

Der vermelding waardig is ook eene redevoering van Mr.
J. A.van Royens), over
Wetgeving en armoede beschouwd in
betrekking tot hel misdrijf,
den 10^- Februarij 1846 uit-
gesproken. Deze schrijver deelde mede dat er in 1844 bij af-
wisseling 15484 gevangenen waren opgesloten, waaruit men
kan nagaan tot welk een reusachtig cijfer het getal dier
ongelukkigen stijgt, gedurende den leeftijd van een enkelen
mensch. Sprekende van den werkkring van het genootschap
tot zedelijke verbetering der gevangenen, zegt hij dat hier
een hinderpaal in den weg staat: de vermenging der
gevangenen van verschillende soort in de huizen van ver-
zekering. Indien het stelsel van afzondering in eenig op-
zigt zich aanbeveelt, het zal voorzeker daardoor zijn, dat
het verhindert, dat de verdorvenheid van den een, een
schadelijken invloed uitoefene op de anderen.

1)nbsp;Zie BmertaUe, pag. 101, Theses V; pag. 162, 118 en 119.

2)nbsp;Zie Jaarloehen, VI, 5.

3)nbsp;Zie voorts pag. 38 en 39 van het aangehaalde werk.

-ocr page 82-

DERDE HOOFDSTUK.

HET TIJDPERK VAN 1846 —1851.

Tweede ontwerp van wet en zijne gevolgen.

Wij hebben gezien, hoe de zucht oni minder aan den
iijve te straffen, gevangenissen heeft doen verrijzen. Daarbij
merkten wij op, dat de versnippering der regtsbedeeling
Nederland voor het bezwaar der groote strafgestichten be-
hoedde, dat echter het koninklijk besluit van 4 November
1821 ook ons land met de aan die inrigtingen verknochte
Jammeren in overvloedige mate deed bekend worden. Ein-
delijk zagen wij, hoe langzamerhand de overtuiging veld
won, dat de tezamenbrenging der gevangenen de bron van
al die jammeren was, en dat de kwaal niet te genezen
zou zijn zonder wegneming der oorzaak.

Wat eerst in enkele geschriften en vervolgens in vele
werd uitgesproken, trok de opmerkzaamheid der regering,
en zij voelde zich geroepen om middelen ter genezing voor
te schrijven. Het weinig afdoende dier voorslagen werd
echter vrij algemeen erkend, en eindelijk door de verte-
genwoordigers der natie openhartig beleden.

Een zoo schrander man als de Minister de Jonge van
Gampens-Nieuwland, hoe behoudend ook van gezindheid,
kon de oogen niet langer sluiten voor het licht der waar-
heid. Hij gaf gehoor aan den wensch der vertegenwoordi-
gers, en niet meer het Anburnsche, maar het gewijzigd

-ocr page 83-

Pennsylvanische stelsel maakte in het ontwerp van 15 Ja-
nuarij 1846 den grondslag der strafwetgeving uit.

Dit ontwerp gaf tot ernstige gedachtenwisselingen aan-
leiding, werd dennbsp;Januarij 1847 op nieuw ingediend
en verwierf, wat het Boek betreft, de goedkeuring
van de tweede kamer der Staten-Generaal. De gebeur-
tenissen van 1848 en de daaruit voortgevloeide grond-
wetsherziening weerhielden echter het lot stand komen
der zaak.

Daar het eene waarheid is, door een verlicht Vorst i)
erkend, dat onbevooroordeeld te luisteren naar de vaak
duurgekochte ervaring van hel voorleden, en daaruit les-
sen en gedragsregelen te ontleenen, de eischen van het
heden juist te beoordeelen en geheel te vervullen, en aldus
de mogelijkheid voor Ie bereiden van eene verstandige op-
vatting van het vraagstuk, hetwelk de toekomst op hare
beurt zal hebben op te lossen, de ware continuiteit in de
vooruitgaande ontwikkeling der menschheid is; zoo achten
wij het niet onbelangrijk aan die voorstellen van wet eenige

oogenblikken te wijden.

Deze toch kwamen grootendeels overeen met de Badensche
wet van 6 Maart 1845 3),
^[q hoe uitnemend ook in hare
bedoelingen, en hoeverre uitblinkende boven die van zoo-
vele andere landen, toch, volgens het onlangs verschenen
allerbelangrijkst geschrift van
onzen Suringar 3), aanleiding
gegeven heeft tot gevolgen, die helaas maar al te zeer
regtvaardigen hetgeen deze onze landgenoot in 1846 op het
congres te Frankfort voorspelde^).

1)nbsp;Kfoning oscak i in zijne ^Sirafen en Strafgestichtenpag. 3.

2)nbsp;Zie pag. 33.

3)nbsp;w. h. sueikgae, Eene stem uit Nederland over de cellulaire gevangenis
te Bruchsal en de strafwetgeving in Baden en elders, in verhand tot het ge-
vangeniswezen en de strafwetgeving in Nederland,
Leeuwarden 1859.

4)nbsp;Mr. m. m. Ton baumhatjee. Terslag der beraadslagingen op het poeniten-
tiair
Congres, gehouden ie Frankfort a!M. 28, 29 en 30 September 1846,
pag. 5 en 50.

-ocr page 84-

»Ik stem toe,quot; aldus luidden in dien tijd zijne woorden,
»Baden heelt een voorbeeld gegeven, maar de groote vraag
is, of het een voorbeeld is, dat wij moeten navolgen, of
dat wij moeten vermijden. De waardige afgevaardigde van
Baden (L. von Jagemann) heeft met eene edele onpartijdig-
heid en eerlijkheid in deze vergadering verklaard: »Baden
heeft met de Anburnsche vrouwengevangenis te Bruchsal
totaal bankeroet geslagen.quot; Hel is mijne innigste overtuiging
dat Baden mei die gemeenschappelijke zalen in de nieuwe
gevangenis ten tweede male bankeroet zal slaan.quot;

De wel van 1846 bepaalde het maximum der afzonder-
lijke opsluiting op 12 jaren, derhalve eens zoo hoog als
Baden. Degenen die tot 20jarige tuchthuisstraf veroordeeld
werden, zouden na die 12 jaren wel \'s nachts iu afzonder-
lijke cellen zijn opgesloten, maar bij dag onder verpligling
tol arbeid in werkzalen zich ophouden, len hoogste, met
tien personen Ie zamen. Zij konden echter des verkiezende
in volkomene afzondering hunnen lijd uitzitten, lenzij
hun zielstoestand hel verblijf in de werkzalen vorderde.

Op voordragt van het bestuur van het gesticht zou
de reglbank van het arrondissement, na hel openbaar
ministerie gehoord Ie hebben, aan een veroordeelde Ier
zake van hoogen ouderdom, ziekelijken toestand of lig-
chaamsgebreken, vergunning kunnen verleenen zijne slraf,
hetzij voor een bepaalden, hetzij voor een onbepaaklen
tijd, bij dag mei of zonder verpligling tot arbeid, in werk-
zalen Ie ondergaan.

Deze ontwerpen werden, wat het hoofdbeginsel betreft, door
de groote meerderheid der leden van de Tv/eede Kamer goed-
gekeurd, maar waren, wat die werkzalen aangaat, aan vele
bedenkingen onderhevig. Men achtle de 12jarige afzonder-
lijke opsluiting niet gevaarlijk, daar die straf door länge-
ren duur niet in intensiteit toeneemt, en juist de eerste lijd
het zwaarst drukt. Men moest zich echter verzeilen legen die
werkzalen in cellulaire gevangenissen, hetgeen hoogst on-

-ocr page 85-

raadzaam zou zijn, en volgens elders verkregene ervaring,
waarschijnlijk den invloed van het geheele slelsel doen verlo-
ren gaan. In de
cel zelve, zeide men, moeien de gevangenen
worden hewaakt, des noods door toevoeging van een oppasser
of iets dergelijks. Moeten zij uit de cel, dan naar een ander
gesticht; niet in hetzelfde gebouw cellen en zalen.

De regering gaf in het gewijzigd ontwerp in zooverre
toe, dat voor de 20jarige tuchthuisstraf eene IBjarige af-
zonderlijke opsluiting in de plaats Irad, hetgeen tevens het
maximum der langdurige tuchthuisstraf i) zou zijn. Alleen
bij de levenslange gevangenis, moest na de 15 jaren de ge-
meenschap intreden, in werkzalen met een getal personen
tien niet te boven gaande. Die werkzalen zouden echter in
de cellulaire gevangenissen gevonden worden.

Hoogst belangrijk is het uit het adres van het genoot-
schap tot zedelijke verbetering der gevangenen van October
1858 te vernemen, dat de Minister de Jonge, de voorsteller
van de wetten van 1846 en 1847, later verklaard heeft
volkomen overtuigd te zijn, dat Baden ten aanzien der
werkzalen meer lot waarschuwing dan lot navolging moest
strekken.

Het door de regering voorgedragen stelsel vond in de
Kamer vooral bijval bij de afgevaardigden, üytwerf Ster-
ling, Gevers van Endegeest, van Naamen, den ïex en
ïimniers Verhoeven. Slechts 4 leden dier Kamer lieten
zich daarover minder gunstig uit. Paber van Riemsdijk
achtte de eenzame opsluiting voor 15 jaren eene te ver-
schrikkelijke straf. Hij deinsde er voor terug, zoolang hij
de toepassing niet kende

1) De regering stelde voor een gewone, buitengewone, langdurige en levens-
lange tuchthuisstraf. De gewone zou zijn van 4—7 jaren, de buitengewone van
8—11 jaren, de langdurige van 13—15 jaren.

3) Zie van den honeet, 1ste aflevering, pag. 75. Ter opheldering diene,
dat de regering alleen bet l^te Coek had voorgedragen, en dc Kamer dus niet
bekend was met de wijze, waarop men de straffen aan het bedrijven van mis-
daden wilde verbinden.

-ocr page 86-

Mr. L K, Baron van Goltstein (later van gedachte te
dezen aanzien aanmerkelijk veranderd) hield het voor ge-
vaarlijk het stelsel van afschrik, dat niet alleen op bespie-
geling rust, maar gedurende jaren en eeuwen voor het
ware erkend was en dus de proef der ondervinding door-
gestaan had, ligtvaardig voor dat der boete te verlaten,
waarvan de werking niet voldoende bekend is. De regering
zelve had tot zulk een overgang geen genoegzaam gegronde
overtuiging, de Kamer was niet voldoende ingelicht. Mr.
LM. de Kempenaer meende, dat het stelsel bij de regering
niet uit het hoofd maar uit het hart was gevloeid. Hij zou
het aannemen als een noodzakelijk vereischte op het tegen-
woordige oogenblik, ofschoon hij het geenszins de doel-
treffendste, weldadigste wijze van bestraffen achtte, maar
de vrucht van eene tweede afdwaling van het menschelijk
verstand, eene verwisseling van wreedheid, flir. L. D. Storm
keurde het stelsel niet af, maar achtte de oogenblikkelijke
invoering ongeraden bij de wankelbaarheid der regering
en de onzekerheid der werking, die naar zijn gevoelen, her-
haaldelijk van eene minder gunstige zijde was beschouwd

Voor \'t overige verlangden de meeste leden de invoering
van het stelsel, ofschoon er ten aanzien van sommige pun-
ten, als bijvoorbeeld het al of niet wenschelijke eener
ISjarige afzonderlijke opsluiting, bij velen bedenkingen ble-
ven bestaan. Opmerking verdient nog, dat in het ontwerp
van 23 Januarij 1847 verscheidene bepalingen nopens de
inrigting, de ventilatie en het huishoudelijk beheer der
gevangenissen waren opgenomen, waarvan men verwachten

1) Men beriep zich in dien tijd op de later leugenachtig bevonden en verkeerd toe-
gelichte berigten van het dagblad
the Times, op het oordeel van Léon Taucher
in de
Revue des deux mondes van 1 Fehruarij 1844, hoofdzakelijk op die berigten
steunende, en wederlegd door Dr. G. Varrentrapp in het geschrift:
de Tempri-
sonnement individuel sous Ie rapport sanitaire
etc., Paris 1844; op het werk
der Gebroeders Tellkampf:
Veher die Besserungs-Gefängnisse in Nord-Atnerika
und Engeland,
en zelfs op den oppervlakkigen arbeid van den Ridder B, Appert:
Voyage en Trmse etc.

-ocr page 87-

kon, dat zij aan de reglementen van algemeen bestuur

waren overgelaten.

Deze bepalingen, voor \'t meerendeel ontleend aan de ygt; Dienst-
Ordnung für das höhere und niedere Dienstpersonal im neuen
Männerzuchthaus zu Bruchsal,quot; schijnen in de wet te zijn
opgenomen, ten einde de uitvoering onafhankelijk te maken
van de verschillende inzigten der besturen. Wat er van dit
alles zij, het ontwerp kwam niet in werking. De grondwet
van 1848 stelde in art. 146 wel vast, dal er zou zijn een
algemeen wetboek van slrafregt, maar de additionele ar-
tikelen schreven zoovele wetten voor, die hetzij een, twee
of drie jaren na de afkondiging der grondwet moesten wor-
den ingediend, dat er aan deze belangrijke aangelegenheid
vooreerst niet te denken viel.

De aandacht bleef er evenwel hij voortduring op gevestigd,
zoowel ten gevolge der congressen van Frankfort en Brus-
sel, in 1846 en 1847, als door verscheidene geschriften,
waarvan wij der vermelding noodzakelijk achten dat van
J. S. Mollet 3), in 1848 in \'t licht gegeven. Deze achtens-
waardige schrijver stelde als hoofddoel der straf de verbete-
ring van den misdadiger, en drong meer uiteen godsdienstig
dan uit een Juridisch oogpunt op onderscheidene bijzonder-
heden nader aan.

Behalve dit geschrift is een vertoog van den wegens zijne
buitengewone bekwaamheden zoo gunstig bekenden Dr. 6.
E. Voorhelm Schneevoogt (later Hoogleeraar te Amster-
dam) ten hoogste de aandacht waardig. Bij het gezag van
dezen geneeskundige op het gebied van krankzinnigheid is het
bijzonder belangrijk de gronden na te gaan, op welke hij

1) Op het congres te Frankfort was de Hoogleeraar Den Tex Vice-Voorzitter,
en namen ook Suringar, Banmhauer, Lurasco en Mollet deel aan de beraad-
slagingen.

3) mollet, Mémoire sur V utilité du système d\'emprisonnement individuel
et cellulaire et sur les moyens qui peuvent en faciliter l\'établissement et en
assurer le succès dans le royaume des Pays-Bas.

3) Zie Oids van Augustus 1848. Het Pennsylvanisch gevangenisslelsel.

-ocr page 88-

de uit dat oogpunt tegen het Pennsylvanische stelsel gerigte
bedenkingen wederlegt.

De Nederlandsche regtsgeleerde en staatkundige tijdschriften
als: de Jaarboeken, de ïhemis, het Weekblad van het regt
en de Tijdgenoot namen onderscheidene in meer of minder
opzigt belangrijke stukken op. In den Tijdgenoot vindt men
er eenige van de hand van den op het gebied van straf-
regt en strafvordering zoo werkzamen Mr. J. de Bosch
Kemper, thans hoogleeraar in de regtsgeleerdheid aan het
Athenaeum te Amsterdam. Ook deze geleerde schrijver was
van de noodzakelijkheid der invoering van het Pennsylvani-
sche gevangenisstelsel overtuigd i). Wat betreft de moeijelijke
1nbsp;vraag: zal men de individneele opsluiting tot alle gevangenen

;nbsp;zonder onderscheid uitstrekken, zeide hij het volgende:

:nbsp;»Wij vreezen dat de stelselmatigheid van de theorie schip-

breuk zal lyden op de verscheidenheid der karakters. Laat
men daarentegen uitzonderingen toe, dan zijn de grenzen
^nbsp;moeijelijk te bepalen. Wij erkennen hiervan de groote zwa-

ïnbsp;righeden, en echter worden wij gedwongen, wanneer wij

Inbsp;op de onderscheidenheid der physieke en morele toestanden

letten, te wenschen, dat aan de administrative magt eenige
tnbsp;ruimte worde toegelaten in het al dan niet toepassen der

Ir individneele opsluiting.quot; Derhalve ziet men dat ook Kemper
3nbsp;de meening was toegedaan, dat slechts de administratie in

^nbsp;geval van noodzakelijkheid uitzonderingen op den regel moet

Inbsp;kunnen toelaten.

ijnbsp;De aandacht trekt bovendien een vertoog van Mr, M, M.

inbsp;Baumhauer over de behandeling van jeugdige misdadigers

\'nbsp;en verwaarloosde kinderen. Deze schryver, een yverig voor-

:nbsp;stander der afzondering, was haar voor jeugdige misdadi-

I!nbsp;gers minder genegen, terwijl W. H. Warnsinck, Bz. zich

Inbsp;in tegenovergestelden zin uitliet.

l{nbsp;1) Men zie vooral: Tijdgenoot, II, pag. 611.

3) Tijdgenoot, III, pag. 637.

3)nbsp;Tijdgenoot, V, pag. 569—574, 593—599, 625—636.

4)nbsp;JaarloeJcen, X, 153.

-ocr page 89-

Eindelijk vermelden wij nog de beantwoording der vraag:
is de toepassing van het cellulair gevangenisstelsel al of niet
geoorloofd onder de bestaande wetgeving,
door Prof. Den
Texi). Terwijl deze Hoogleeraar geneigd was hierop beves-
tigend te antwoorden, waren vele regtsgeleerden en zelfs de
nieuwe Minister van Justitie % van een ander gevoelen. Van
de eene zijde werd aangemerkt, dat de wet geenszins bepaalde,
hoe de gevangenen moesten zitten, hetzij afzonderlijk, hetzij
gemeenschappelijk, ja zich door het grootst mogelijke lako-
nisme dienaangaande kenmerkt; van de andere werd een
beroep gedaan op de kennelijke bedoeling van den Code
Pénal, zigtbaar in art. 15 en 16, en op het erkend zwaar-
dere van de straf der afzonderlijke opsluiting, waaraan men
op zulk eene wijze den misdadiger niet mogt blootstellen.

Deze vraag bleef vooral na de opening der cellulaire ge-
vangenis te Amsterdam op 1 October 1850 niet zonder
bedenking en gaf, hoewel de Staten-Generaal sinds 1847
door de goedkeuring der posten voor de cellulaire gevange-
nissen op de begrooting uitgetrokken,
feitelijk die toepassing
erkend hadden, den Minister van Justitie Nedermeijer van
Rosenthal in Februarij 1851 aanleiding tot het indienen
eener wet, waarover in het volgende hoofdstuk.

1)nbsp;Jaarboeken, XII, 779.

2)nbsp;Blijlcens eene circulaire in November 1850 aan eenige collegiën van
administratie over de huizen van arrest en justitie gerigt. Hij wenschte de
afzonderlijke opsluiting niet meer te doen plaats hehhen voor de veroordeelde
gevangenen, ten ware zij die mogten verlangen. Hij zou echter zoo spoedig moge-
lijk eene transitoire wet indienen.

-ocr page 90-

VIERDE HOOFDSTUK.

TIJDPERK VAN 18Ö1 —1859,
De wel ter proefneming van het stelsel, en hare gevolgen.

De wet van 28 Junij 1851 in 9 Artikelen, ging naar
de verklaring van den Minister van Justitie uit van het
beginsel, dat daar het nog niet voldoende was uitgemaakt,
tot welk maximum men de cellulaire gevangenisstraf
kon stellen, de straf welker noodzakelijkheid in\'t algemeen
vast stond, thans voor niet langer dan 6 maanden zou
worden ingevoerd, en dat wel in het geval, dat de regter
anders één jaar gewone correctionele gevangenisstraf zou
hebben uitgesproken. De wet zou dus alleen van toepassing
zijn op de correctioneel veroordeelden. Zij zouden gedurende
hun geheele straf bij dag en bij nacht, onder verpligting
tot arbeid, in afzonderlijke cellen worden opgesloten. Deze
moeten de noodige ruimte toelaten voor het behoud van
gezondheid, en het verrigten van den opgelegden arbeid,
en zoodanig gebouwd zijn, dat er van geen gemeenschap
tusschen de veroordeelden sprake kan zijn. Ieder gevangene
moet minstens 6 malen daags worden bezocht, de bezoe-
ken van werkmeesters, opzigters, geestelijken, geneesheeren,
en onderwijzers daaronder begrepen. Hij kan zich van het
bezoek van vreemden, hoewel van een bewijs van toegang
voorzien, verschoonen, ten ware dit bewijs in \'t algemeen

1) Ten aanzien van deze wet en hare beraadslagingen, zie men d
der Staatscourant van, het jaar 1851.

-ocr page 91-

helang mogt zijn verleend. Daarenboven werd mede dooi-
de wet voorgeschreven, dat ieder gevangene zoo mogelijk,
dagelijks de vrije lucht zou genieten. Ten aanzien van het
beheer, de luchtzuivering, het onderrigt, en onderschei-
dene andere punten van tucht en inrigting, werd naar de
reglementen van openbaar bestuur verwezen, terwijl Art. 9
ten slotte over de opbrengst van den arbeid eene bepaling
inhield.

Deze wet vond bij de Staten-Generaal in \'t algemeen
veel bijval. Onderscheidene leden, en daaronder vooral Provo
Kluit, betreurden het echter zeer, dat de proef niet juist
op de crimineel veroordeelden zou genomen worden, daar
deze toch strengere straf verdienden, en de straf der afzon-
derlijke opsluiting op zich zelve zwaarder was dan de ge-
meenschappelijke.

De wet, hoe algemeen men hare indiening goedkeurde
en het beginsel beaamde, ontmoette echter een levendigen te-
genstand, omdat velen en daaronder met name de Heeren
Godefroi, Gevers van Endegeest, van Gollstein en van der
Linden haar onuitvoerbaar achtten.

Art. I toch zou luiden: bij veroordeeling tot correctionele
gevangenisstraf kan de regter met inachtneming van het
bepaalde bij Art. 2 en 5 bevelen, dat de straf in eenzame
opsluiting moet worden ondergaan.

Art. Hl: de eenzame opsluiting wordt door den regter
alleen bevolen, wanneer hij in de omstandigheden des mis-
drijfs, of de geaardheid van den schuldigverklaarde daartoe
bijzondere aanleiding vindt.

Nu bestond evenwel de zekerheid niet, dat er een vol-
doend aantal cellen voor al de veroordeelden zou aanwezig
zijn, en de regter die zonder twijfel zich bij het uitspreken
der straf niet mogt laten bewegen door de bedenking, of
er wel cellen genoeg zouden zijn, kon derhalve tot eene
straf veroordeelen, die voor geene toepassing vatbaar ware.
Wat moest in dat geval gebeuren ? De straf kon toch na

-ocr page 92-

de uitspraak van het vonnis niet veranderd worden in een
gewone correctionele gevangenisstraf.

De regter moest den regel: non bis in idem in \'t oog
houden, de administratie kon geen andere straf toepassen,
dan waartoe de schuldige veroordeeld was.

Ter voorkoming van dit bezwaar, stelde Godefroi voor
Art. I aldus te doen luiden: »Bij veroordeeling lot correc-
tionele gevangenisstraf beveelt de regter, dat de straf zal
worden ondergaan, of in een huis van correctie, of in een
der gevangenissen bestemd voor eenzame opsluiting van

correctioneel veroordeelden.quot;

Derhalve zou het in dat geval van de administratie afban-
gen, om naar gelang der omstandigheden den veroordeelde
of 1 Jaar gewone correctionele gevangenisstraf, of 6 maan-
den eenzame opsluiting te doen ondergaan [dit voorbeeld
genomen, om het maximum aan te duiden, het mindere
was natuurlijk evenzeer mogelijk].

De administratie, zoo redeneerde die afgevaardigde, was
beter bekend met het al of niet voorhanden zijn van cel-
len, en de wet zou door die wijziging in allen gevalle uit-
voerbaar zijn.

Dit amendement vond echter, en naar mijn bescheiden
oordeel teregt, veel bezwaar. De Minister deed duidelijk
uitkomen, dat het alzoo aan de administratie, in strijd met
het beginsel: de regter, niet de administratie legt straf op,
vrij zou staan, om naar haar inzigt te beslissen, of een
veroordeelde al of niet cellulair zou zitten. Er was toch
geenszins in het amendement uitgedrukt, dat de admini-
slratie alleen op het al of niet voorhanden zijn van cellen

zou letten.

Godefroi merkte daartegen aan, dat de administratie, aan
welker hoofd een verantwoordelijk Minister stond, zich zon-
der twijfel gebonden moest achten door Art. 3 der wet,
hetwelk bepaalde, dat de regter de eenzame opsluiting al-
leen beveelt, wanneer hij in de omstandigheden des mis-

-ocr page 93-

drijfs of de geaardheid van den schuldig verklaarde daartoe
bijzondere aanleiding vindt. Heeft de regter die aanleiding
gevonden, de administratie mag er alleen van afwijken, als
de toepassing door gebrek aan de noodige cellen onmo-
gelijk is.

De Minister herhaalde evenwel zijne verklaring, dat dit
niet in het amendement was uitgedrukt, en dat de veranl-
woordelijkheid der administratie inderdaad te groot zoude
zijn. Men weet toch dat in den regel de correctioneel veroor-
deelden niet zijn in preventieve gevangenschap, en van het
Openbaar Ministerie nog eenig uitslel tot het ondergaan
hunner straf kunnen erlangen.

En zou nu de beslissing, of deze of gene, hetzij 6 maan-
den, hetzij 1 jaar in de gevangenis moest doorbrengen,
zelfs als er in een gegeven geval geene cellen beschikbaar
zijn, geene aanleiding kunnen geven tol de schrikkelijke
beschuldiging, dal men den eenen toestond wal men den an-
deren weigerde. Onderstel: een wegens politiek misdrijf ver-
oordeelde moet krachtens de beslissing der administratie cor-
rectioneel voor 1 jaar in de gevangenis zitten. Laler blijkt,
dat de administratie eene beschikbare cel over \'l hoofd heeft
gezien, en hij dus cellulair voor een halfjaar bad kunnen
geplaatst zijn. Welk een onlzeilende kreet zou er dan niet
legen de regering opgaan!quot;

Het amendement werd mei 40 tegen 16 stemmen ver-
worpen.

Van Goltstein deed vervolgens nog eene poging, om het
bezwaar, dat tegen hel artikel bestond, op Ie heffen door
voortestellen hel aldus Ie doen luiden:

»Bij veroordeeling tot correctionele gevangenisstraf be-
veelt de regter, dat de straf zal worden ondergaan in een
der gevangenishuizen voor eenzame opsluiting van correc-
tioneel veroordeelden bestemd, voor de helft van den tijd,
op welken de duur van de correctionele gevangenisstraf
is bepaald, ia zoover de gelegenheid voor zoodanige een-

-ocr page 94-

zanie opsluiting in de provincie, in welke liet vonnis wordt
uilgesproken, voorhanden is.quot;

Tegen dit voorstel werd onzes inziens zeer teregt aange-
voerd, dat dan de straf in de eene provincie verschillen
zou van die in de andere, hetgeen met de gelijkheid van
regtshedeeling voor het geheele land in strijd was.

Daarbij hield het eene zeer belangrijke wijziging in van
het beginsel der wet, volgens hetwelk de eenzame opslui-
ting voor niet langer dan 6 maanden zou worden onder-
gaan, dat nu zeer algemeen werd gesteld, zonder eenige
beperking. Het gevolg kon zijn dat, bij eene veroordeeling
wegens recidive {het plegen van een wanbedrijf na voor-
afgaande veroordeeling wegens misdaad) de veroordeelde, die
10 jaar correctionele gevangenisstraf^) op zich kon zien
toegepast, gevaar liep, om de helft van dien lijd, dus 5
jaren in eenzame opsluiting door te brengen; hetgeen door
Mr. G. M. van der Linden teregt voor een dergelijk wan-
bedrijf eene te zware straf werd geacht.

Het amendement werd met 36 tegen 20 stemmen afge-
keurd, het door de regering voorgestelde Art. met 31 tegen
2ö stemmen aangenomen.

De bezwaren zijn in de toepassing niet gebleken, daar,
zoo als de Minister reeds had opgemerkt, er volgens de
statistieke tabellen, naar de verhouding der correctioneel
veroordeelden van 1849 en 18S0, reeds ruimte was voor
2/3 der veroordeelden. Er waren namelijk volgens die be-
rekening 382 cellen noodig , en men kon thans ruim 200
veroordeelden plaatsen, altijd uitgaande van den grondslag
dat een cel, die voor de invoering der wet 2 personen voor
6 maanden veroordeeld, thans 4 voor een 1 jaar kon be-
vatten, omdat de straftijd voor de helft verminderd was. Daar-
enboven was, gelijk Mr. A. De Vries®) opmerkt, het aan

1)nbsp;Door art. 11 vaa de Wet van 39 Junij 1854 is deze verdubbeling der

straf bij recidive afgeschaft.

2)nbsp;Mr. A, DE yeies, in de Nieuwe Bijdragen van van hali en de geer,

1852. pag. 423.

-ocr page 95-

den Minister ontgaan, dat de vermindering op de helft (van
1 jaar tot 6 maanden) geen flxum, maar een maximum
was. Immers de regter zal toch wel doorgaans niet tot het
maximum der straf veroordeelen, en hieruit volgt, dat er
veel meer beschikbare cellen moesten zijn.

Voorts werd door den aanbouw van nieuwe cellulaire
gevangenissen de vrees, die er nog overig mogt zijn voor
de onuitvoerbaarheid der wet, geheel weggenomen i).

Art. 2 vereischt thans onze bijzondere aandacht, omdat
het aanleiding heeft gegeven tot een niet voorzien en zeer
belangrijk punt van verschil, dat in het oorspronkelijk voor-
gedragen Artikel niet aanwezig was, maar uit de nieuwe
redactie, volgens een goedgekeurd amendement van Mr. K. A.
Poortman, is gerezen. Om de zaak goed te hegrijpen diene,
dat de oorspronkelijke voordragt luidde:

»De eenzame opsluiting kan slechts worden opgelegd voor
de helft van den tijd, lot welken de regter de gevangenis-
straf uil kracht der overtreden strafwet
zoude hebben kun-
nen uitstrekken,
en in geen geval langer dan zes maanden.quot;

Het Artikel, zoo als het daar lag, gaf Mr. Poortman aan-
leiding tot de bedenking: dat
zoude hebben kunnen uitstrek-
ken
kan zien op het maximum van straf, hetwelk de regter
op een misdrijf kan uitspreken.

De regter heeft zich dus niet af te vragen, welke straf-
tijd bij het in deliberatie zijnde misdrijf voldoende, maar
welk hel door de wet op dit misdrijfvastgestelde maximum was.
Een duidelijk voorbeeld: De regter vraagt bij bet geval
van recidive door het begaan van een wanbedrijf, na voor-
afgaande veroordeeling wegens misdaad , tot hoever kan ik
de gevangenisstraf uitstrekken? Antwoord: lot 10 jaren.

De eenzame opsluiting kan slechts worden uitgesproken
voor de helft van den tijd, lol welken de regler de gevan-

1) Thans hij de steeds toenemende toepassing van het stelsel begint er zich
gebrek aan cellen voor te doen. In Gorinchem bijvoorbeeld zijn 32 cellen niet
voldoende.

-ocr page 96-

genisslraf uit kracht der overtreden strafwet zou hehhen
kunnen verhoogen. Hij kan dit hier tot 10 jaren, de helft
van 10 is 5, derhalve kan de eenzame opsluiting tot 8
jaren worden verlengd, en echter zegt de laatste alinea,
dal ze in geen geval voor langer dan 6 maanden mag

worden opgelegd.

Nu zegt men welligt, 6 maanden is het maximum voor
de cellulaire gevangenisstraf, en er slaat tevens, dat het
de helft van den tijd moet zijn, tot welken de regter de
gevangenisstraf zoude hehhen kunnen uitstrekken. Daar-
uit hlijkt, dat dit geval nu niet in aanmerking mag ko-
men, en alleen dan, wanneer het maximum der correc-
tionele straf een jaar is, de afzondering mag worden
uitgesproken.

Toegegeven; maar dan volgt dat, als dat maximum hoo-
ger is, de straf der eenzame opsluiting niet kan plaats
vinden, derhalve nooit bij diefstal, hetgeen men toch wel
niet heeft kunnen bedoelen.

Deze bedenking, die ons zeer juist voorkomt, gaf dien
spreker aanleiding voor te stellen, het Art. aldus te doen
luiden:

»De eenzame opsluiting kan slechts worden opgelegd in
de gevallen, waarin de regter de gevangenisstraf uit kracht
der betrokken strafwet voor een jaar of minder zou hebben
uitgesproken, en in geen geval langer dan de helft van den

tijd dier gevangenisstraf.quot;

Door de aanneming van dit Artikel werd het bezwaar
opgeheven, maar er ontstond een ander, waaraan niemand
schijnt gedacht te hebben.

Men kan nu zeggen: de eenzame opsluiting kan in geen
geval langer duren dan de helft van den tijd der cor-
rectionele gevangenisstraf, derhalve wel korter.

Bij voorbeeld: de regter zou tot een jaar correctionele
gevangenis hebben veroordeeld; hij vindt in de omstandig-
heden van het misdrijf, of de geaardheid van den schul-

-ocr page 97-

tligverldaarde reden de eenzame opsluiling loe te passen.
Zij mag in geen geval langer dan voor 6 maanden worden
uitgesproken. Welnu, de regter vindt die straf zoo zwaar,
dat hij haar zonder verzachtende omstandigheden aan te
voeren, voor 2 maanden, ja voor 2 dagen uitspreekt. Twee
maanden of twee dagen cellulair in plaats van een jaar
correctioneel, vindt hij voldoende.

Maar, zegt men, dit druischt lijnregt aan tegen de bedoe-
ling der wet, in de memorie van toelichting aangegeven,
tegen de opvatting van den voorsteller, tegen die van alle
leden. Niemand wilde de wettelijke verhouding veranderen
tusschen cellulaire en niet-cellulaire gevangenisstraf. Zij
werd vastgesteld op de helft, niet meer, niet minder, dat
bedoelde iedereen. Zeer goed, maar dan had iedereen zich
maar moeten beijveren, om uit te drukken, hetgeen ieder-
een bedoelde. Bedoelingen, die niet in de woorden der wet
zijn uitgedrukt, komen, wy zijn het met Prof. Opzoomer
eens, niet in aanmerking. Zij kunnen hoogstens strekken
tot verduidelijking van een duisteren zin, geenszins tegen
de woorden der wet in van gezag zijn. De wetgever toch
maakt geene opstellen ter verbetering, maar wetten om te
gehoorzamen.

Gelukkig echter heeft men hier niet alleen met bedoelin-
gen te doen. De meening, dat aan Art. 463 C. P., niet door
Art. 2 der wet van 28 Junij 1851 gederogeerd is, kan men
verdedigen op andere en betere gronden.

Mr. A. De Vries die mede, mijns inziens ten onregle,
aan die bedoelingen eene zeer groote waarde hecht, heeft
daarvan duidelijke bewijzen gegeven. Hij zegt: »onderstel
dat Art. 2 niet bestond, en dat daarvan dus in Art. 1
geene melding werd gemaakt. Dan zou ook bij de cellu-
laire gevangenisstraf, de regter wat den straftijd betreft,
zich eenvoudig hebben te regelen naar de algemeene wei.
Nu derogeert echter Art, 2 aan de algemeene wet door

1) Zie; Niemoe Bijdragon van van hali, en de geee. 1853, pag. 433.

-ocr page 98-

te bepalen, dat de eenzame opsluiting in geen geval voor
langer dan de helft van den tijd (wanneer die niet boven
het jaar is) zal mogen worden opgelegd. Brengt dit nood-
zakelijk mede, dat zij dus wel korter dan de helft mag zijn?
Geenszins, Stond de wet geheel op zich zelve, dan zou die
gevolgtrekking kunnen gelden, maar aangezien zij eene de-
rogatie aan de algemeene wet is, moet hare derogerende
kracht niet verder uitgestrekt worden dan hiertoe, dat de
cellulaire gevangenisstraf niet langer mag duren dan de
helft van den gewonen straftijd.

De regter is aangaande den straftijd niet vrij, behoudens
Art. 2 der wet van 28 Junij 1851, maar hij is
gebonden
aan de algemeene wet, behoudens het bepaalde bij Art, 2
der speciale wet.

Zeer gaarne geven wij deze scherpzinnige redenering toe.
Waarlijk, Mr. A. De Vries had hier niet noodig eene me-
morie van toelichting of beraadslagingen ten voordeele van
zijn gevoelen in te roepen.

De vraag is derhalve: waar moet de regter de leer der
verzachtende omstandigheden zoeken? In Art. 463 van den
Code Penal en Art. 20 van de wet van 29 Junij 1854.
Waar de verkorting voor den straftijd bij eenzame opslui-
ting? In de wet van 28 Junij 18511).

Wij nemen dan ook, wat ons betreft, de vrijheid met
Mr, M. Schooneveld te zeggen: »in de woorden der wet
is geen grond voor die meening,quot; hoewel wij het betreuren

1) Zie ook een opstel van Mr. h. g. lagemahs in het Weelchlad van het
Eegt
vau 13 Februarij 1857. Deze deelt mede, dat door onderscheidene regtban-
ken moedwillige mishandeling, zonder toepassing van Art. 463 C. P. gestraft is
met drie dagen cellulair en 8 Gld. hoete, terwijl volgens Art. 311 C. P.. de
gewone gevangenisstraf in dat geval van ééne maand tot twee
jaar moet bedragen.

Bij de discnasiën der wet van 29 Junij 1854 bleek, dat ook de toenmalige
Minister van Justitie, Mr,
d. donkee cuETros, deze meening was toegedaan.
Van daar de laatste alinea van Art. 9 dier wet. Mr.
lageMans bestrijdt dit ge-
voelen mot veel nadruk.

3) Mr. M. scHOONEVELD pjz., WethoeJc van Strafregt met aanteeleeningen,
pag. 28.

-ocr page 99-

dat om alle quaeslie ten eenenmale te voorkomen, er Hiel
staat, in plaats van: »in geen geval voor langer dan de
helft van den tijd dier gevangenisstraf;\'
en wel voor de helft
dier gevangenisstraf.

De wet leverde overigens geene bezwaren op, ofschoon
Art. 5 mij voorkwam aan gewigtige bedenkingen onderhe-
vig te zijn, die wel even ter sprake werden gebragt, maar
niemand tot wijziging of afstemming dreven. De bedenking
ligt in het overlaten aan den regter om de straf der een-
zame opsluiting toe te passen, wanneer hij in de omstan-
digheden des misdrijfs of de geaardheid van den schuldig-
verklaarde daartoe bijzondere aanleiding vindt.

Het gevolg daarvan is geweest, dat vele regters, die of
een cellulaire gevangenis in hun arrondissement hadden,
of gunstig jegens de cel gestemd waren, die aanleiding
schier altijd, anderen integendeel die geene gevangenis
van dien aard iu de nabijheid hadden of ongunstig jegens
het stelsel gezind waren, die aanleiding bijna nooit von-
den. Kan dit het denkbeeld van den wetgever geweest
zijnPi).

Als bewijs van het gezegde diene het volgende:

De Provinciale Geregtshoven, die vooral, sinds de wet
van 29 Junij 18S4, een grooter aantal voor correctionele
straffen vatbare zaken in behandeling kregen, pasten de
cellulaire gevangenisstraf over \'t algemeen weinig toe. Al-
leen het Provinciale Geregtshof van Noord-Holland, met de
gunstige werking der cel door de uitnemende gevangenis
te Amsterdam van nabij bekend, maakte eene zoo volko-
mene uitzondering, dat, terwijl bij de
overige geregtshoven

1) De Minister heeft nog in de Eerste Kamer de verklaring afgelegd, dat de
gemeenschappelijke opsluiting
regel moest blijven, de cellulaire uitzondermg. De
regter heeft onzes inziens echter alleen te vragen, of Uj aanleiding tot de afzon-
dering vindt in de omstandigheden des misdrijfs, of in de geaardheid van den
schuldigverldaarde. Die aanleiding nooit tc erkennen, is in strijd met de wet, die
aanneemt, dat er
aanleiding kan zijn, cn slechts de vraag in welk geval, don rcg-
ter overlaat.

-ocr page 100-

m^m

de gemeenscliap regel, de afzondering zeldzame afwijking
was, bij het geregtshof van Noord-Holland de verhouding,
vooral in de laatste jaren, geheel omgekeerd is.

Wij zullen , tot bewijs onzer bewering, de geregtelijke
door de regering uitgegeven statistiek doen spreken met
cijfers, in deze als afdoende te beschouwen.

De toepassing der eenzame opsluiting was als volgt:

1853 790
// 1853 753
f 1854 959
// 1855 555
// 1856 857
// 1857 493

ij

Jaar.

N.-Holl.

Z.-Holl.

Gron.

Vriesl.

Limljurg.

Drenthe.

Gelderl.

Overijssel.

Uti.

Zeel.

BraTï.

r

1851

10

1

6

1

0

0

4

0

0

0

0

i!

1853

58

5

13

4

0

0

15

1

3

0

1

1853

80

9

11

8

0

0

13

1

8

0

0

lt;\\.

il-

1854

101

ö

9

11

3

0

8

3

7

0

0

1855

61

4

4

8

1

0

5

1

3

0

1

1856

57

8

13

17

0

0

3

4

3

0

11

if\'

1857

98

5

5

39

4

0

3

0

4

0

3

Wil men het getal zaken, die als correctioneel vatbaar
waren voor de toepassing der eenzame opsluiting, zij was
in \'i algemeen deze:

in 1851 832 correct, door de hoven veroord. 23 cellulair of 3|7o
„ ,, „ ^ 99 ^ // ISio/o
« „ „ n 130 « i! 17Vo
// H n H » 145 H quot; 15Vo
V !, « « 87 quot; quot; ISYo
n , «nbsp;« » 115 « ^ 130/„

„ , , U 151 // n 30%

Men ziet dus welk een belangrijk aandeel Noord-Holland
in de toepassing neemt, 10 van de 22, SS van de 99, 80
van de 130, 101 van de 14S, 61 van de 87, 57 van de
115, 98 van de 151 veroordeelingen.

Ofschoon het ons niet mogelijk is van elk dezer jaren de
opgave te doen der door de hoven correctioneel veroor-
deelden, willen wij het jaar 1857 als
voorbeeld hier aan-
voeren. In dat jaar zijn door hel Provinciaal Geregtshof
van Noord-Holland 132 personen correctioneel veroordeeld
en daarvan 98 ccllulair, door dat van Zuid-Holland 84 en

-ocr page 101-

daarvan 5 cellulair, door dat van Vriesland 40 en daar-
van 29 cellulair, door dat van Drenthe 10 en daarvan O
cellulair, door dat van Gelderland 27 en daarvan 3 cellu-
lair, door dat van Utrecht 26 en daarvan 4 cellulair, door
dat van Zeeland 55, en daarvan O cellulair, door dat van
Braband 86, en daarvan 3 cellulair, door dat van Limhurg
19 en daarvan 4 cellulair, door dat van Groningen 20 en
daarvan 5 cellulair, door dat van Overijssel 23 en daarvan
O cellulair. Waar de cijfers zoo duidelijk spreken, is geene
toelichting noodig.

Ten aanzien der Arrondissementsregtbanken meenen wij
als voorbeeld te moeten kiezen het geval van eenvoudige
diefstal, waarbij tot nog toe het meest de cellulaire gevan-
genisstraf is uitgesproken. Ons doel is alleen te doen zien,
hoe ongelijkmatig de regtshedeeling is. Daartoe diene dit
tabellelje van eenige regtbanken, daartoe als voorbeeld niet
ongeschikt.

Jaar.

GOKINCHEM.

AMSTERDAM. j

APPINGADAM. 1

ROTTERDAM.

gem.

cell.

gem.

cell.

gem.

cell.

gem.

een.

1851

13

1

41

33

8

0

35

2

1863

0

33

34

66

3

3

37

4

1853

0

44

19

58

9

0

38

3

1854

0

35

11

91

12

3

61

3

1855

26

1

8

62

19

0

16

11

1856

0

9

20

138

8

5

70

13

1857

1

15

8

60

10

30

40

15

Jaar.

MIDDELBUKG.

ARNHEM.

UTRECHT.

goes.

----

gein.

oeU.

gem.

cell.

gem.

ceU,

gem.

cell.

1851

83

0

253

0

18

1

126

0

1853

68

0

331

0

85

2

85

0

1853

88

0

297

0

31

3

103

0

1854

130

0

291

5

35

1

119

0

1855

134

0

161

6

83

3

311

0

1856

105

0

149

0

17

8

190

0

1857

97

0

149

0

3

30

137

0

-ocr page 102-

Jaar.

MAASTRICHT.

SNEEK.

ZIEEIKZEE.

ALMELO.

gem.

ceU.

gem.

cell.

gem.

ceU.

gem.

cell.

1851

103

0

8

1

63

0

13

3

1853

113

0

33

5

63

1

16

3

1853

95

6

13

3

66

0

34

4

1854

78

53

11

1

115

7

37

1

1855

11

33

11

3

67

1

39

3

1856

83

31

17

1

144

1

43

1

1857

11

31

6

9

156

0

45

3

Jaar. |

\'S GEAVENHAGE.

AMEESEOOET.

ASSEN.

\'S HEETOGENB.

gem.

een.

gern.

oeU.

gem.

cell.

gem.

cell.

1851

50

1

91

0

43

0

149

0

1853

39

3

103

4

48

1

183

3

1853

37

3

97

14

34

0

136

0

1854

30

0

151

8

43

2

196

0

1855

30

0

35

7

35

9

78

0

1856

37

0

59

3

35

IS

90

0

1857

n

3

63

30

19

36

93

0

Wij zien derhalve dat Gorinchein en Amsterdam, die eene
goede cellulaire gevangenis bezitten, doorgaans de cellenstraf
loepassen. Utrecht en Maastricht, die het vroeger niet de-
den , zoodra zij eene cellulaire gevangenis verkregen, mede
doorgaans van de wet van 28 Junij 1851 gebruik maken.
Wij zien dal regtbanken als \'s Gravenhage en Rotterdam,
weinig de cellulaire gevangenis uitspreken, dat Middelburg
en Goes het nimmer doen.

Tot onze niet geringe verwondering hebben wij zelfs kun-
nen constateren, dat de gereglelijke statistieken van 1851—
1857 aanwijzen, dat door die regtbanken van Middelburg
en Goes
in geen enkel geval ooit de cellenstraf is uitgespro-
ken. Te Zierikzee is de toepassing dier straf mede hoogst
zeldzaam. Het Provinciaal geregtshof van Zeeland paste haar
evenmin toe.

Wij zien derhalve eene geheele provincie, door hare reg-
terlijke magt beschouwd als niet tol Nederland behoorende.
Waarom toch zou zij anders de wet van 28 Junij 1851
voor haar ongeschreven beschouwen ? Of zou er in Zeeland

-ocr page 103-

juist Lij uitzondering nooit in de omstandigheden van het
misdrijf of de geaardheid van den schuldigverldaarde eene
bijzondere aanleiding te vinden zijn voor de toepassing dier
wet? Wij kunnen het niet aannemen, te meer omdat het
helaas! maar al te waar is, dat die provincie ten aanzien
van de verhouding tusschen het aantal veroordeelden en de
bevolking doorgaande hoogst ongunstig staat aangeschreven.

Ook dit beweren is te bewijzen, en wel met de navol-
gende aan de statistieken ontleende cijfers.

Berekend naar den staat der bevolking op 19 November
1849, was de verhouding van Zeeland en de overige Pro-
vinciën aldus:

184?.

Zeeland

beschuldigde op

de

556

personen.

Utrecht

r

H

//

917

it

Drenthe

n

u

//

1034

u

Vriesland

n

u

»

1329

«

Groningen

u

n

//

1619

H

Zuid-Holland

H

//

n

1553

g

Gelderland

u

u

V

1597

n

Noord-Holland

u

H

?

1704

f

Overijssel \'

!f

«

if

1756

u

NoordBraband

n

K

n

1887

H

Limburg

n

u

4366

H

1848.

Zeeland

. beschuldigde

op de

1097

personen. ]

Vriesland

«

// u

1817

n :|

Utrecht

v

« tt

1891

s

Noord-Holland

u

« u

2028

Zuid-Holland

n

II //

3249

»

Limburg

u

« «

2473

f 1:

Drenthe

u

n H

3507

a

Groningen

«

u u

2513

Noord-Braband

u

u )

3171

n

Overijssel

n

a u

3656

n

Gelderland

H

n n

5168

n

-ocr page 104-

1849.

\' Limburg

1 beschuldigde

op

de

1816

i; Zeeland

1 u

tl

tt

1843

1 f

Groningen

X if

II

u

3771

Utrecht

1 //

K

«

3819

1 Noord-Holland

1 f

II

»

3935

^; Zuid-Holland

1 u

II

H

3387

Vriesland

1 \'

n

U

3803

: Gelderland

1 quot;

u

II

4088

i: Overijssel

1 n

u

H

4148

■: Drenthe

1 «

n

u

4354

Noord-Braband

1 II

11

«

4719

i

1850.

1 Zeeland

1 beschuldigde op

de

1418

; Noord-Holland

1 u

n

//

3439

, \' Limburg

1 u

!

//

3503

Drenthe

1 »

n

u

3507

Utrecht

1 n

r

u

3930

Zuid-Holland

1 u

«

n

8089

■ Gelderland

1 n

r

II

3477

• \' Vriesland

1 «

u

H

3745

\' Groningen

1 n

u

n

3936

j Overijssel

1 «

H

u

5136

Noord-Braband

1 «

H

a

5148

l$51.

Zeeland

1 beschuldigde op

de

981

Noord-Holland

1 //

»

n

1910

Groningen

1 H

II

u

3048

\' Utrecht

1 u

H

u

3105

Drenthe

1 U

II

n

3177

! Vriesland

1 U

II

H

3187

j Limburg

1 U

II

y

3358

1 Zuid-Holland

1 f!

1/

n

3372

i Overijssel

1 //

u

//

3368

Gelderland

1 u

II

!t

3958

Noord-Braband

1

H

II

4086

-ocr page 105-

Hier eindigen de statistieken deze opgaven, waarin Zee-
land dus 4 maal het ongunstigst, 1 maal bijna het on-
gunstigst voorkomt. Dat de verhouding sinds niet verbeterd
is, bewijst ons dat in 18S7 SS correctionele veroordeelin-
gen door het Provinciaal geregtshof van Zeeland geschied
zijn, terwijl er in Noord-Braband, eene provincie die in
1849 396,402 inwoners bezat legen Zeeland met 160,297
slechts S6 dergelijke veroordeelingen plaats grepen, Limburg
met 205,202 er 19 opleverde, Groningen met 188,450 20,
Drenthe met 82,759 10, Overijssel met 215,722 25, Vries-
land met 247,205 40, Utrecht met 149,455 26, Noord-
Holland met 47S,596 98, Zuid-Holland met 562,506 84,
en Gelderland met 572,086 27.

Wij willen dat nadeelige cijfer voor Zeeland niet bepaal-
delijk aan hel verzuim der toepassing van de aangehaalde
wet toeschrijven, maar vragen alleen, of die provincie eene
proefneming niet was aan te bevelen?

Zulk eene ongelijkmatigheid in de regtsbedeeling zal wel
niemand vermoed hebben. Terwijl de regtbanken Ie Gorin-
chem en Appingadam zelfs bedelaars tol afzonderlijke opslui-
ting veroordeelen, zijn er regtbanken, die zelfs geene aan-
randers of bedervers der zedelijkheid daartoe verwijzen, en
hen liever hun bedrijf op uitgebreider schaal in de ge-
vangenis doen voortzetten.

Wij mogen voorts niet onopgemerkt laten dat ook in
geval van mishandeling in den zin van art. 511 C. P. de
toepassing der afzondering bij de meeste regtbanken veel-
vuldig is. In 1857 toch veroordeelde

gemeenschanneliik

enz.

Gorinchem

34

cellulair,

0

Amsterdam

106

»

7

Utrecht

46

»

4

Maastricht

90

»

16

Appingadam

47

»

14

Sneek

20

»

15

Amersfoort

22

»

29

-ocr page 106-

Men kan in \'t algemeen opmaken, dat als gmistig voor
de toepassing der cellenstraf onder de bestaande wetge-
ving, in 1857, moeten aangemerkt worden 9 regtbanken,
te welen : Gorinchem, Amsterdam, Appingadam, Maastricht,
Utrecht, Sneek, Winschoten, Assen en Amersfoort; als wel
eens toepassende 14 regtbanken, te weten: Almelo, Tiel,
Zutphen, Groningen, Rotterdam, Dordrecht, Leiden, Leeu-
warden, Zwolle, Roermond, Deventer, Zierikzee, Hoorn en
Brielle; als weinig toepassende 9 regtbanken, te weten:
\'s Hertogenbosch, \'s Gravenhage, Eindhoven, Breda, Arnhem,
Nijmegen, Alkmaar, Haarlem, Heerenveen; als nooit toe-
passende 2 regtbanken, Ie welen: Middelburg en Goes.

Dit zij voldoende over eene wet, die den lO^en Mei 1851
door de Tweede Kamer met 35 tegen 20 stemmen aange-
nomen en later door de Eerste met algemeene, op 28 Junij
1851 werd uitgevaardigd.

Van de door den Kantonregter veroordeelden werd in de
wet geene melding gemaakt. Art. 5 der wet van 29 Junij
1854 op de uitbreiding der regtsmagt van den kantonregter,
vei-bood zelfs de toepassing. Dit is te meer te betreuren,
omdat juist hij dezelfde wet aan den kantonregter de ken-
nisneming van enkele diefstallen en pogingen daartoe, val-
lende onder art. 401 van den Code Pénal, was opgedragen.
Art. 18 van de wel, houdende eenige veranderingen in de
slralFen op misdrijven gesteld (mede van 29 Junij 1854)
had legen die misdrijven eene gevangenisstraf van zes da-
gen tot eene maand bedreigd, en dieven van mestspeciën,
veldvruchten, gevallene bladeren enz. behoorden bovenal
voor verder bederf bewaard te worden, hetwelk in korten
tijd voldoende voor het gansche leven kan zijn.

Het maximum der cellulaire gevangenisstraf werd bij
dezelfde wet tol 1 jaar verlengd, voor hel geval dal het
maximum der correctionele gevangenisstraf 2 jaren beloopt.

De wet moet als eene voorbereidende proeve beschouwd
worden, die volgens de schier eenparige getuigenissen van

-ocr page 107-

de regterlijke collegien en commissien van administratie der
gevangenissen de gunstigste resultaten heeft opgeleverd.

Behalve in 2 zuiver cellulaire gevangenissen, eene te Am-
sterdam met 208, eene te Utrecht met 100 cellen, heeft
men nog gelegenheid tot het ondergaan van de cellulaire
gevangenisstraf in onderscheidene huizen van verzekering
en arrest, waaronder vooral die te Maastricht en Gorin-
chem. Van 1851—1857 zijn 4016 veroordeelden in die hui-
zen geplaatst geweest. De helft, namelijk 2330, was te Am-
sterdam gedetineerd.

De beschouwingen der regterlijke collegiën, waarvan
sprake was, zijn uitgelokt door den Minister van Justitie,
Mr. I. J. L. van der Brugghen. Deze toch bad zich den
29sten November 1856 in de Tweede Kamer, op een oogen-
blik dat de stand der zaak zeer gunstig®) was, tegen het
stelsel der afzondering uitgelaten, maar bezield door loffe-
lijken ijver naar het verkrijgen van licht een nader onder-
zoek dienaangaande ingesteld. Een zestal vraagpunten werden
door hem aan de onderscheidene regterlijke collegien, com-
missien van administratie en het genootschap tot zedelijke
verbetering der gevangenen ter beantwoording gegeven. De
antwoorden verdienen in hooge mate de aandacht, ofschoon
daarbij in aanmerking moet genomen worden, dat drie en
dertig van de zes en veertig regterlijke collegiën moesten
verklaren dat er geen cellulair ingerigte gevangenis onder

1)nbsp;Men zie : Besahouwwgen van de regterlijke collegien enz,, over de eenzame\'
opsluiting der gevangenen, vergeleken met de gemeenschappelijke gevangenisstraf, 1857.-

2)nbsp;Dat de stand der zaak gunstig was, Mijkt onder anderen ook uit de ten
voordeele van tet stelsel afgelegde getuigenissen door mannen als den raadsheer,
Mr. A. I. van Deinse en den Advocaat-Generaal, Mr. M. Schooneveld Pjz.
Terwijl de eerste op de invoering van het stelsel in zijnen vollen omvang met
al de voorzorgen als arbeid, toespraak enz. aandrong, verklaarde de laatste : »de
eenzame opsluiting, zoo als ik die heh leeren kennen, is en hlijft ook in mijne
schatting het heste en meest volmaakte onder de hekende gevangenisstelsels.
Zie
Mr. a. i. van deinse iu zijn aangehaald werk, pag, 397; Mr. m, sghoone-
vel-d, pjz,,
Wetboek van Strafregt, enz,, p. 27..

-ocr page 108-

hun ressort bestond, en zij dus ten deze van geene bijzon-
dere ondervinding konden spreken. Verscheidene commissien
van administratie waren alleen in de mogelijkheid mede-
deelingen te doen van hetgeen in de onder haar beheer
staande, hetzij cellulaire, hetzij gemeenschappelijke gevange-
nissen was waargenomen. De vergelijking tusschen uitste-
kende gemeenschappelijke gevangenissen met cellulaire was
daarom minder mogelijk, omdat men de eerste hier niet had.

In 37 rapporten, dus door 4/5 der collegiën, werd de
eenzame opsluiting van gevangenen gunstig beoordeeld en
over het algemeen als doelmatiger dan de gemeenschappe-
lijke gevangenisstraf aangemerkt.

De Minister, nog niet bevredigd door deze inlichtingen,
gaf den Inspecteur van \'s rijks gevangenissen, Mr. P. A.
Alstorphius Grevelink, den last tot inspectie van de binnen-
landsche gevangenissen i) en daarna in vereeniging met den
Ingenieur, A. C. Pierson en den Hoofd-commies bij het de-
partement van Justitie, J. H. A. Netscher, tot die van eenige
buitenlandsche

Na de verklaring van den Minister deden de voorstanders
der cellulaire opsluiting zich met nadruk hooren. Suringar^),
Mr. J. A. Jolles^), Stuart 5), S. Cool«}, gaven schier gelijk-
tijdig in belangrijke vertoogen hunne verbazing over de
woorden des Ministers te kennen.

De Utrechtsche Hoogleeraar Opzoomer waarschuwde m (/e
Nieuwe Bijdragen, naar aanleiding van de werken van
Schlatter en Corvin, legen eene onreglvaardige bestrijding

1)nbsp;Zie Rapport mn den Inspecteur der gevangenissen betreffende eijne inspec-
tiereis, gedaan in
1857, uit Tiet oogpunt van cellulaire opsluiting.

2)nbsp;Zie Rapport aan Zijne Excellentie den Minister van Justitie van Mr. F. W.
Alstorphius Grevelink, J. H. A. Netscher
en A. C. Pierson, enz. 1858.

3)nbsp;Weekblad van het regt 1857 in 7 nommers.

4)nbsp;Nieuwe Bijdragen, 1857, I.

5)nbsp;In zijn reeds aangehaald geschrift.

6)nbsp;S. COOL, Over het Poenitentiair gevangenisstelsel en dat der gemeenschap-
pelijke opsluiting,
Arnhem 1856.

-ocr page 109-

van het cellulaire gevangenisstelsel, maar scheen later meer
geneigd de keerzijde van dat stelsel te doen uitkomen en,
zijn getuige:
Weg tot hervorming der gevangenissen, daaraan
meer waarde te hechten dan men uit zijn vroegere be-
schouwing der zaak had vermoed. Althans de aanbeveling
tot onderzoek naar de Munchensche gevangenis, in verhand
met de meening:
rgt;la question est encore h l\'étude, mais
avec un nuance de faveur pour le système cellulairequot;,
deed
zien, dat men nog niet op den volkomen bijval van den
scherpzinnigen Hoogleeraar rekenen kon. Hij droeg echter
veel bij tot het ingestelde onderzoek, waaraan wij de voor
de zoogenaamde modelgevangenis te München zoo hoogst
ongunstige berigten te danken hebben.

Het rapport der Heeren Grevclink, Pierson en Netscher
scheen, blijkens zijne Artikelen in de Arnhemsche courant
van 2, 4, 8, 9, 10 en 13 September 18ö8, hem weinig te
bevredigen. Tegen vlugtige bezoeken in de gevangenissen en
de niet naauwkeurig genoeg genoniene informatiën werden
door hem bedenkingen in \'t midden gebragt.

In dat rapport zijn eenige voorstellen opgenomen, voor
een deel in verhand met mededeelingen en opmerkingen,
die onzen Suringar drongen de zaak, in \'t Weekblad van
het Regt reeds op zoo uitnemende wijze behandeld, op nieuw
ter sprake te brengen. Terwijl de rapporteurs zich vooral
op Baden als voorbeeld ter navolging heriepen, beijverde
Suringar zich, om het aïs voorbeeld ter navolging, maar ook
als voorbeeld ter vermijding voor te stellen, zich daartoe in
\'t bijzonder beroepende op brieven van den bekwamen di-
recteur Füesslin zeiven. Vooral het feit, dat deze Dr. Füesslin
wegens den twistappel der gemeenschappelijke zalen, en de
belemmering der werking van het stelsel door de hooge
regering, zich genoopt zag zijn ontslag aan te vragen, ver-
dient eene ernstige overweging.

Inmiddels was de Minister Van der Brugghen afgetreden,

1) Zie zijn reeds aangehaald werk: sUm uit Nederland, enz.

-ocr page 110-

en door Mr. C. H. B. Boot vervangen. Van hem vernam
men weldra met genoegen, dat aan het zoolang verwachte
ontwerp van strafwet ernstig de hand werd geslagen. Zoo
scheen de regering dan ook eindelijk de meening te dee-
len, dat de tijd der woorden voorbij, der daden gekomen
is. En de natie, die vruchten meer bemint dan bloemen,
verblijdde zich ongetwijfeld in het feit der indiening van
een nieuw ontwerp.

Wat het historische deel betreft, is onze taak ten einde,
daar de onderscheidene brochures te dezer zake versche-
nen ons niet langer van de eigene overweging van het
stelsel mogen afhouden. Het ontwerp verscheen, terwijl wij
ons onderwerp schier hadden afgewerkt. Wij wenschen in
een naschrift met een enkel woord er gewag van te maken.
Moge het tot een ernstig onderzoek leiden, en uit den strijd
der meeningen de waarheid zegevierend te voorschijn treden.

1) Vermelding verdient een uit een zeer pralctisch oogpunt geschreven werkje:
Het cellulair gevangenisstelsel in gijne lelangrijhjieid voor de zedelijhe verbetering
van gevangenen. Wenken en opmerkingen van
h. bielevkm, Qodsdienst-onder-
wijner {werkgaam in de gevangenissen te Utrecht),
Utrecht 1858,

-ocr page 111-

DEEDE AFDEELING.

DE STBAP DEE AFZONDEKLIJKE OPSLUITING KRITISCH
BESCHOUWD.

\'nbsp;EERSTE HOOFDSTUK.

De waarde van de straf der opslidting in het algemeen,
in vergelijking met andere straffen.

Inbsp;Zoo is het dan thans onze taak de innerlijke eenheid in

^nbsp;het licht te stellen, die er tusschen regt en menschelijkheid

bestaat. De regtsgrond, het regtsdoel der straf zullen ons
,\'nbsp;hieromtrent tot voorlichting dienen.

J ,nbsp;Wanneer men, gelijk Rossi naar mijne overtuiging

zeer juist deed, het regt van straf ontleent aan de zedewet
voor zoover het maatschappelijk belang het vordert, en zoo-
1nbsp;doenäe eene afbakening maakt tusschen goddelijk en men-

1nbsp;schelijk regt, dan is de regtsgrond der straf tevens aange-

duid, namelijk de handhaving van het regt.
Inbsp;Misdaad bestaat in een vergrijp tegen de zedewet, dat

tevens eene aanranding is van de maatschappelijke regten,
welke de Staat gehouden is te handhaven.

Straf is de uitdelging van die misdaad door een zoodanig
jnbsp;middel, als de handhaving van het regt vordert.

Dat middel moet in het algemeen een lijden bevatten,
ofschoon het onverschillig is, of ieder veroordeelde het in

I) M. p. Eossi, Traité de droit pénal. Nouvelle édition, Bruxelles 1852.

3) Wij spreken Mer in wijsgeerigen zin, niet van de onderscheiding van mis-
daad en wanbedrijf,

!nbsp;■nbsp;7 \'

-ocr page 112-

gelijke male, als zoodanig aanmerke. Veeleer blijkt de re-
delij kbeid daar uil, dal hel vroeger of laler door den mis-
dadiger zeiven als een weldaad kan erkend worden. Deze
woorden van Henke maken wij gaarne tol de onzen.

Den misdadiger moet wedervaren, hetgeen hij verdiend
heeft.

»Gerechtigkeit ist die erste Bedingung des Normalstaals,
wie Gesundheit die des Normalkörpers; Richter und Execu-
loren sind die Augen und Arme der Gerechtigkeit, und
sollen daher keinen andern Grund der Strafe aufkommen
lassen, als den: dass dem Verbrecher sein
Recht wider-
fahre.quot;

Aldus drukt L. von Jagemann 2) bei uit, te schoon, om
het door vertaling van kracht te berooven.

Maar de straf heeft nog een doel, haar voorgeschreven
door hetzelfde maatschappelijk belang, dal de slraf als
handhaving van hel regt vordert. En welk ander doel zou
dit zijn, dan dat de reglstoestand in het vervolg niet meer
worde verstoord. Hoe toch kan de Staat meenen genoeg
gedaan te hebben met bet regt Ie handhaven door terug-
werking op den schuldige, wanneer hij niet levens zorgt
dat die terugwerking zoodanig ingerigl worde, dat noch de
personen die eens de slralfen der geregtigheid hebben ge-
voeld, noch ook anderen, haar andermaal behoeven.

Hel doel der slraf is noch afschrik, noch verbetering,
maar voorkoming van verdere verstoring van den reglstoe-
stand. Dat doel nu wordt bereikt door de vereeniging van
afschrik en verbetering in de wijze van toepassing, in de
inrigting der slraf. Allen moeten het weten, dat hem, die
zich, door misbruik zijner vrijheid, aan de regten van an-
deren vergrijpt, eene zoodanige beperking zijner eigene vrij-

1) HENKE, Handbuch des Criminalrechts und der CriminaïpoliÜJe, m. I,
\'S, 408, 409.

s) von jagemann, Zeitschrift für deutsches Strafverfahren entschliessKch
des Gefängnisswesens.
Neue Folge, Bd. V. Erstes Heft, p, 10.

-ocr page 113-

heid zal wedervaren, dat hij het gemis daarvan levendig
gevoele. Maar de Staat is daardoor nog niet genoegzaam
gewaarborgd. De misdadiger, die van zijne booze gezindheid
blijk heeft gegeven, moet zoo mogelijk die gezindheid leeren
afleggen.

Want, als de straf inderdaad gevoeld is, en derhalve
doeltreffend bleek te zijn, kan de vrees om weder diezelfde ,
zoo niet eene nog zwaardere straf te ondergaan, den mis-
dadiger wel voor een nieuwe misdaad behoeden; maar wan-
neer de booze gezindheid geweken en de misdadiger ten
goede hervormd is, of zulke heilzame indrukken gekregen
heeft, dat zij hem in de maatschappij nog verder zullen
kunnen hervormen, dan wordt hel doel der straf nog veel
zekerder bereikt, en hoe onvolmaakt alle menschenwerk ook
wezen moge, hoe volmaakter het zijn kan, hoe beter het
geacht moet worden. Zoodoende wordt het preventieve met
het repressieve element vereenigd legen hem, wien de be-
dreiging der straf niet had teruggehouden, maar op wien
hare toepassing noodzakelijk was. Een juridieke beterschap
van den misdadiger (om met Stelzer te spreken) is niet
nutteloos voor den Staat, want deze is van zijne aanvallen
vrij, maar een moreele is oneindig beter, want hij zal er
daardoor voortdurend vrij van kunnen blijven, en de lot
het goede hervormde burger kan een steun in plaats van
een schrik voor den Staat worden. Wij deelen derhalve
volkomen de meening van Ahegg i): »dat de Staat geen regt
heeft den overtreder te straffen, dewijl bij hem beteren
wil, maar terwijl hij hem van reglswege straft, dewijl hij
overtreden heeft, de regtmatige straf zoo moet inrigten dat
zij tot betering kan werken.quot;

En dat de Staat tot die verbetering geen regt zou heb-
ben, kunnen wij raoeijelijlr^toegeven, omdat het individu
naar onze meening de verwerkelijking van het regl, ook door
onderrigt in al wat de kennis van het goede kan bevorde-

1) abegg, Abhandlungen, Archiv des Criminalrechts, 1845, S. 249.

-ocr page 114-

ren, niet vermag tegen te werken. Daarbij, de Staat dwingt
niet tot verbetering, hij geeft daartoe slechts de gelegenheid.
Ieder moet nu weten, of hij de gevolgen van het niet ge-
bruiken dier gelegenheid wil dragen. Neen, de denkbeelden
van verbetering der misdadigers zijn niet, gelijk Mr. Nol-
thenius i) beweerde, als hobbelpaarden van philanthropische
theoretici te beschouwen. Zij hebben wel degelijk een ju-
ridieken grondslag, eene praktische strekking. Het zijn
geene hersenschimmen door de phantastische verbeelding
van Ijdele droomers opgewekt. Wij erkennen evenwel, de
overdrijving en vooral zoogenaamde doch valsche huma-
niteits-beginselen hebben de waarheid doen voorbijzien.

Overdrijving noemen wij het, wanneer men van die ver-
betering te hoog gespannen verwachtingen doet oprijzen,
alsof nu voortaan het leven en de eigendommen der inge-
zetenen beveiligd zullen zijn tegen aanvallen, althans van
recidivisten, en alsof schier alle ontslagene gevangenen in
uitstekende burgers zouden zijn wedergeboren. Zoodra men
zag, hoe weinig de uitkomsten, vooral in den aanvang bij
nog gebrekkige toepassing, aan die glansrijke hoop beant-
woordden, waren helaas! velen maar al te zeer geneigd de
stem te volgen der voorstanders van het oude beginsel van
afschrik, die, verstoord over het verbreken der vroegere
eenheid, thans den juichtoon aanhieven, stoutweg bewerende
dat het nieuwe stelsel slechts eene aanmoediging tot de
misdaad was.

Twijfelt men aan het aanheffen dier juichtoonen, men
leze onder anderen de redevoering van den bekwamen Pran-
schen Advocaat-Genei^aal, de Peyramont®), die beweerde
dat de verzachting der straffen van den Code Pénal van
1810, bij de wet van 28 Julij 1832, de reden was waarom

1)nbsp;Zie de aangehaalde dissertatie, pag. 34. Wij weten wel dat Noltlienius
secundair ook verbetering begeert, maar zooals hij zo bedoelt is ze
zoo secundair
dat ze door het primaire geheel wordt weggecijferd.

2)nbsp;Zie Revue Féniieniiaire. Tome IT, p. 213—218.

-ocr page 115-

de misdaden van 1852—1844 zoo waren toegenomen. Hij
achtte het noodzakelijlf, »dat een altijddurend brandmerk
eiken misdadiger achtervolgde, en was van meening, dat
het dusgenoemde vooroordeel tegen ontslagenen heilzaam
was, als een bewijs van afschuw van de misdaad, en door
moeders en voedsters niet genoeg den kinderen kon worden
ingeplant. Wat eerlijke werklieden betrof, die een ontslagene
geen hand wilden drukken of in hunne werkplaatsen dul-
den, dit was, naar zijn oordeel, even natuurlijk als dat
een aanzienlijke eenen man die een vergrijp tegen de eer
had gepleegd, niet in zijne salons bij zijne vrouw en doch-
ters duldde. De werkplaats toch is de salon van den werkman.quot;

Men leze verder wat deze regtsgeleerde zegt van de te
ver gedrevene zachtheid van het nieuwe stelsel. Valsche
humaniteits-beginselen noemen wij het, wanneer men met
W. lioscoe^) zegt: »het beginsel van eene poenitentiaire
gevangenis zij geen ander dan dat van welwillendheid en
het redelijke voornemen, om de welvaart van de in de
gevangenis opgenomene misdadigers op eene duurzame wijze
te grondvesten. De verbetering moet beweeggrond en doel
van alle handelingen jegens hen zijn.quot;

Die welwillendheid brengt allerlei verzachtingen in het
lot der misdadigers, en beschouwt hen als \'t ware als men-
schen die door noodlottige omstandigheden gevallen, zooda-
nige aanspraak hebben op het medelijden, dat zij daardoor
een in vele opzigten. meer begunstigd lot deelachtig wor-
den, dan eerlijke lieden uit de mindere volksklassen.

Geh^l ajiders handelt die ware humaniteit die, uit het
licht der wijsbegeerte ontsproten, den stillen krijg op het
veld der wetenschap voert. Zij is niet strijdig met de ver-
wezenlijking van het regt, zij valt integendeel met dat regt

1) EOSCOE, Additional obsermtions on pénal jurispmdence, London 1823. Zie
ook
spangenberg, über die sittliche und bürgerliche Besserung der Verbre-
cher mittelst des -Pönitentiarsystems als den einzig zulässigen Zweck jeder Strafe.
Landshut 1821. S. 179 en 190.

-ocr page 116-

zamen, en geeft er eene krachtige ontwikkeling aan. Zij
erkent de schuld van den misdadiger, acht de delging door
de straf onvermijdelijk, maar wil dat de straf bestaanbaar
zij met de waarde, die den mensch, trots allen afval van
zijn bet^r wezen, tocli altijd eigen is.

Daarom verwerpt zij alle zinnelijk lijden, als aandrui-
schende t^gen die waarde; daarom is zij voor een zedelijk
lijden, dat ja diep treft, maar een krachtig middel voor
den misdadiger kan zijn tot ernstige overdenking, en eene
zeer naauwe verwantschap heeft met de kracht van het
geweien. De hoofdstrekking dan der straf, die ons duidelijk
wordt uit de innerlijke eenheid tusschen regt en mensche-
lijkheid, is deze: dat de ruwheid door den misdadiger aan
den dag gelegd, niet met ruwheid van Staatswege moet
beantwoord worden. Deed men dit, men zoude eigenlijk
zich op hetzelfde standpunt plaatsen als de misdadiger, en
hem weinig eerbied inboezemen voor de heerschappij des
regts, daar hij alleen lijdt, omdat een magiigere hem het-
zelfde aandoet, hetwelk hij een minder maglige had gedaan.
De ruwheid door ruwheid Ie overwinnen, deze wijze van
homoöpathische genezing heeft althans lot nog loe weinig
vruchten gedragen.

Neen, de misdadiger heeft misbruik gemaakt van zijn
heiligst regt,
zijne vrijheid. Met die van anderen aan te
randen, werd zijne vrijheid losbandigheid. Werd die losban-
digheid toegelaten, hel ware gedaan m£l de vrijheid, gedaan
met de geheele maatschappij, die door het verlies der vrij-
heid, haar levensbeginsel, ineenstort.

Door dat misbruik heeft de misdadiger geloond hel gebruik
der vrijheid niet te kennen. Wat is nu redelijker, dan dat
hij, die de vrijheid van anderen aanrandde, en daardoor
tevens zijne eigene, in het genot dier vrijheid worde be-
perkt, om zoodoende leerende wat hel zegt die te ontberen,
tot het bewustzijn te komen , dat er inderdaad geene vrijheid
kan bestaan, zonder de eerbiediging van die van anderen.

-ocr page 117-

De vrijheidsstraf is derhalve de oplossing van het raad-
sel, waarnaar eeuwen gezocht is, de vereeniging van regt
en menschenwaarde. De grond dier straf is derhalve het mis-
bruik der vrijheid (hetgeen bij alle misdadigers het geval
is); haar doel: het beperken van die vrijheid zoover haar
behoorlijk gebruik vereischt; het middel daartoe: een huis
van opsluiting, waarin gezorgd wordt, dat de gevangene
niet alleen den grond en het doel der straf gevoele, maar
ook-zijn wil leere beteugelen, eti een redelijk gebruik van
die vrijheid maken.

Ziedaar onze strafregterlijke belijdenis.

Deze straf, die wij in haar wezen als regtvaardig, als
menschelijk achten (en eigenlijk gezegd is regtvaardig en
menschelijk synoniem), heeft daarenboven hoogst .gewigtige
voordeden, omdat zij

Ie. de meest mogelijke gradatie in de toepassing toelaat,
zoowel wat de tijdsbepaling als wijze van behandeling der
misdadigers betreft;

2e. omdat zij den misdadiger onschadelijk maakt, en de
maatschappij tegen hem beveiligt;

3e. omdat zij het beste middel is, om behoorlijk aange-
wend , tot verbetering van den gevangene te leiden.

De nadeelen door sommigen aangevoerd, moeten geheel
wijken voor zulke overwegende voordeelen. Men werpt tegen
Ie, de grootere onkosten dan voor andere straffen gevor-
derd worden. Wanneer de straf heter het doel bereikt,
wordt dit bezwaar gering; wanneer het blijkt dat de regt-
vaardigheid haar vordert, houdt het op. Hier toch kan men
het gezegde van Montesquieu i) van toepassing maken :

»Les peines, les dépenses, les longeurs, les dangers même
de la justice sont le prix que chaque citoyen donne pour
la liberté.quot;

Ten tweede wordt aangevoerd de hoop op ontvlugting.
Zij kan, door een behoorlijk toezigt, gepaard aan eene zeer

1) MoiSTESQOTEU, Bspit des lois, VI, pag. 11.

-ocr page 118-

behoorlijke opsluiting, volstrekt afgesneden worden. Het na-
deel mede door sommigen in het midden gebragt, van de
armoede, die den betrekkingen van den gevangene door die
straf vaak berokkend wordt, zou alleen worden voorkomen,
als men een misdadiger geeselde of andere pijniging aan-
deed en terstond losliet. Dan zouden ook de onkosten be-
langrijk verminderen. Dit geschiedde te Tunis, maar of
Nederland het voorbeeld van Tunis in deze moet volgen,
meenen wij te mogen betwijfelen.

Het nadeel voor de rust der maatschappij door opeen-
hooping der misdadigers te weeggebragt, kan, gelijk wij
zullen aantoonen, evenals dat van den nadeeligen invloed
van het onderlinge verkeer der misdadigers, door de afzon-
derlijke opsluiting geheel worden opgeheven; dat van de
willekeurige magt van directeur en beambten, door een
naauwlettend toezigt van regering en regenten zeer gering
worden gemaakt.nbsp;quot;quot;

Met de aanneming der vrijheidsstraf volgens de ontwik-
kelde beginselen, spreekt het van zelf, dat wij ons geene
voorstanders kunnen heeten der zoogenaamde Besserungs-
theorie 1). Daarin toch wordt de verbetering als hoofddoel
van alle straf voorgesteld. Dat doel moet verwezenlijkt wor-
den, anders is het regt niet in zijn vollen omvang hersteld.
Indien het echter waar is, dat het onregt niet gedelgd is
zonder dat de bedrijver van het onregt in zijne booze ge-
zindheid verbeterd is, volgt daaruit in de eerste plaats, dat,
als die verbetering zich niet voordoet, de misdadiger ook
na het ondergaan van de in het vonnis uitgesproken straf,
in de gevangenis moet gehouden worden. Treedt de verbe-
tering voor het afloopen van den straftijd in, dan is eene

1) Men raadplege over de ontwikkeling ven de gronden dezer theorie: Dr.
K. D. M. EöDEE, Z/ur UecMslegründung der Besserungstrafe, Heidelberg 1846.
Christian naumann , Veher die Strafrechtstheorie und das Pönitentiärsystem
{aus dem Schwedischen übersetzt und mit einem bevorwortenden Schreiben von
Prof. Br.
c. n. david), Leipzig 1849,

-ocr page 119-

voorwaardelijke vrijlating eene zeer gewenschte zaak. De
misdadiger moet in dat geval op grond van vermoedde ver-
betering worden ontslagen, ten einde hem, bij ontstanen twijfel
daaraan, weder in de gevangenis terug te nemen.

De groote vraag is en blijft echter: kan men van Staats-
wege de misdadigers stelselmatig genezen en is die gene-
zing aan onbedriegelijke teekenen te onderkennen?

Naar onze meening komt de booze gezindheid van den
dadSr in aanmerking bij de beoordeeling van den graad van
het regtsverzet en wordt de straf, in evenredigheid met de
meer of mindere booze gezindheid van den dader, opgelegd.
Daardoor is echter de noodzakelijkheid niet bewezen van de
uitroeijing dier gezindheid. Was men daartoe in staat, kon^
men het menschelijke hart in al zijne schuilhoeken door-
zien en weten wie genezen en wie het niet was, de zaak
der verbetering zou hoogst wenschelijk zijn.

Men heeft hier echter te doen met een vijand, die altijd
misleidend in den weg treedt, de huichelarij. Haar te be-
strijden is, wij toonden het reeds aan, een dure pligt door
het Staatsbelang opgelegd, haar overwonnen te verklaren
eene
volstrektè onmogelijkheid. De regterlijke en uitvoe-
rende magt zouden daartoe moeten bestaan uit menschen,
die de volmaaktheid zelve zijn.

Neen, oneindig veiliger is het terrein waarin Abegg de
bevoegdheid van den Staat afbakent, omdat daarbij de regts-
grondslag gevolgd blijft, die in deze menschenwereld kan
worden aangenomen.

Wat de voorwaardelijke vrijlating betreft, waarmede

1) Over de voorwaardelijke vrijlating zie men: a. de bonneville. Traité des
\' diverses institutions complémentaires du régime Pénitentiaire,
1847. e. ducpé-
tiaux,
Des conditions d\'application du système de l\'emprisonnement séparé ou
cellulaire
1857. a, de bonneville, De l\'amélioration de la loi criminelle en
vue d\'une justice plus prompte, plus efficace, plus généreuse et plus moralisante,
1857, In Frankrijk wordt die vrijlating ten aanzien van jeugdige gevangenen
in praktijk gebragt ; in Engeland vindt, ze lùede toepassing.

-ocr page 120-

Jean Duval^) de alzonderlijke opsluiting verwarde, toen hij
zeide, dat op het congres te Frankfort van 18ö7 besloten
was dat de vraag nog aan de studie werd aanbevolen,
hetgeen eene bepaalde onjuistheid was, daar men de af-
zonderlijke opsluiting althans bij de
deskundigen daar ver-
zameld, voor uitgemaakt hield, zij stuit op dezelfde be-
zwaren, De regter veroordeelt een schuldige voor den
lijd van ä jaren gevangenisstraf, de schuldige is volgens
de meening van directeur, beambten of bezoekers na 3
jaren verbeterd, en wordt derhalve ontslagen , onder voor-
waarde van bij den geringsten twijfel aan zijne goede ge-
zindheid, op nieuw in de gevangenis Ie worden opgenomen.
Zou dit de kracht der regterlijke vonnissen niet verzwak-
ken , door de hoop om de straf niet in volle male te zien
toegepast, door het afhankelijk stellen der uitvoering van
zeer subjectieve meeningen omtrent een persoon opgevat
door directeur of bewaarders.?

Aan die vrijlating knoopt zich vast hel denkbeeld van
eene supplementaire gevangenis, zelfs na afloop van den
straftijd. Ducpetiaux noemt haar: Ie corollaire de la libé-
ralion préparatoire ou conditionnelle. Zij moet strekken om
de regterlijke vonjiissen Ie verbeteren, als gebleken is dat
de misdadiger na afloop van den straftijd zich niet bekeerd
heeft, en dus hel eerste vonnis Ie ligt moet worden geacht.

Men wordt derhalve gestraft, niet om een nieuw mis-
drijf, maar omdat men niel verbeterd is. Zou zulk eene
straf niet tegen alle reglsbeginselen aandruiscben ? Zou de
gevangenis niet van een strafinrigting in een zedelijk gast-
huis worden herschapen ?

Zoodoende zou men er met Pinheiro Fereira toe moeten
komen, om geen straf voor ieder misdrijf in het Wetboek
voor te schrijven, maar eiken misdadiger in de gevangenis

1) Men zie opzoomeb , Weg tot hervorming onzer gevangenissen pag. 2 , die
dezelfde dwaling overnam.
Zie Congres international de bienfaisance. Session de
1857, Tome I pag. 272—276.

-ocr page 121-

op te sluiten als een patiënt, die aanhoudende bezoeken
van eene medicinale jury van correctie ontvangt, welke
hen naar gelang van den meer of minderen vooruitgang der
kwaal behandelt, en hen genezen zijnde doet loslaten. En
zou tegen dergelijke genezingen niet inderdaad de bekende
schets van Ch. Dickens der twee godzalige modelgevan-
genen, Uria Heep en Littimer, teregt gerigt zijn, hoe-
veel eenzijdigs en overdrevens er overigens ook in de be-
strijTling der afzonderlijke opsluiting van dien schrijver ge-
legen zij %

Daarenboven vergete men niet dat het regt van gratie
daar is, om den gevangene, die door een bijzonder goed
gedrag zich aanbeveelt, vermindering van stral te verleenen.
Dat regt zou door de aanneming der voorwaardelijke vrij-
lating schier overbodig worden. En juist in de uitzonde-
ring door de gratie, te weeg gebragt ligt iets zeer eigen-
aardigs. Uitnemend waren de woorden van Oscar F): »het
regt van gratie berust op eene groote en heilige gedachte
en is de laatste toevlugt op aarde voor de vervolgde on-
schuld, eene aanvulling der wet in de gevallen, waarin
hare letter onvoldoende is. De wet spreekt de onwrikbare
eischen der geregtigheid uit, de genade „daarentegen is het
inwendig gevoel der maatschappij.quot;

Ofschoon wij derhalve de verbeteringstheorie geenszins
als de ware aannemen, is het onze innige overtuiging, dat
de inrigting der straf zoodanig zijn moet, dat verbetering
beoogd wordt, dat verbetering verkregen kan worden.

Die verbetering is, wij zagen het, niet alleen een werk
der liefde, zij wordt door het belang der maatschappij ge-
vorderd. Alle straffen, die de verbetering in den weg staan,
moeten derhalve verdwijnen. Al wat de verbetering bevor-

1)nbsp;Zie david coppeeheld, s^e deel.

2)nbsp;Zie Dr. g. vaeuenteapp , Thantanelilder von Ch. Dickens in de Jo.hrbü-
cher der Gefängnisskunde,
1848, Bd. I, 2 und, 3äe heft, pag. 283.

3)nbsp;Straffen en strafgestichten.

-ocr page 122-

deren kan, zonder dat het karakter der straf worde weg-
genomen, moet geschieden. En inderdaad is de smart, die
de straf te weeg hrengt, op zich zelve een krachtig middel
ter verbetering, zoo zij namelijk een gevolg is van zedelijk
lijden, Is zij echter door zinnelijk lijden veroorzaakt, dan
geeft zij aanleiding tot
wrok, en is juist voor de menschen
uit de mindere volksklasse op wie men het wil toepassen,
eene minder doelmatige wreedheid. Deze toch zijn door
voortdurenden ligchamelijken arbeid meer gehard dan an-
deren, Die inspanning, gepaard aan grover voedsel, en de
zware vermoeljenissen van eiken dag, maken de zenuwen
minder prikkelbaar, en de spieren steviger, zoodat een ge-
meen man zich soms met meer bedaardheid een been doet
afzetten, dan een voornaam heer zich een tand doet uit-
trekken.

Eene wreedheid blijft het echter, omdat de man al ligt
het bewustzijn heeft, dat men hem grootere pijn wil aan-
doen, dan hij zelf gevoelt, en dat men hem ten minste als
een redeloos dier behandelt.

Geheel anders is het met de zedelijke smart, waarbij de
stem van het geweten ontwaakt, en het bewustzijn van
goed en kwaad J^elder wordt. Dat te bewerken moet het
doel zijn dier ware humaniteit, die nooit beter van de val-
sche onderscheiden is, dan toen de afgevaardigde, Laroche
Jacquelein bij zijne heftige bestrijding van het afzonde-
ringsstelsel, de woorden van Karei X, in 1829 bij zekere
gelegenheid®) gesproken, aanhaalde. De vorst zeide: »N\'ou-
bliez pas que la oü Ie bras de la justice a frappé, les devoirs
de rhumanité commencent;quot; de afgevaardigde voegde er hij:
»ainsi Messieurs soyez humains, soyez bienvaillants.quot; Een
der leden van de Kamer riep hem daarop toe: »humains
oui, bienvaillants non.quot;

1) Zie onder anderen de aangehaalde dissertatie van koithenius, p, 101—104,

3) Zie Eeme Péniteniiaire, Tome II, p. 436.

8) De aangehaalde woorden werden gesproken tot de société royale des prisons.

-ocr page 123-

Daar ligt alles in opgesloten, want de tot het bewustzijn
zijner schuld gekomene misdadiger moet niet aan zich zei-
ven worden overgelaten, maar den weg tot het goede ge-
wezen worden.

Tegen deze pogingen ter verbetering vermoeden wij ech-
ter nog twee bedenkingen; 1^. zou de verbetering wel te
bewerken zijn hij alle misdadigers, zouden er geene ver-
lorene posten zijn, aan wie alle moeite vruchteloos was?
2e. ^tan de verbetering zonder godsdienst te weeg gehragt
worden, en zou de bevordering van die verbetering van
Staatswege dan niet in strijd zijn met het tegenwoordig
begrip van scheiding van Kerk en Staat?

Wat de eerste bedenking betreft, merken wij op, dat
het in allen gevalle door niemand vooraf gezegd kan wor-
den, wie voor verbetering vatbaar, wie bet niet is, daar
soms de verfoeijelijkste booswicht eensklaps door het een
of ander gezegde getroffen kan worden en het pad der zonde
verlaten. Het is geen mensch gegeven een medemensch af
te schrappen van de lijst van hen, die vatbaar zijn om
onder gunstige omstandigheden verbeterd te worden. Zoover
heeft nog niemand het gebragt.

En zou het geen menschonteerend denkbeeld zijn te wa-
nen, dat er volstrekt onverbeterlijken zijn, bij wie het
beter element of niet bestaat, of niet bij magte is de over-
hand te krijgen^)? Welk begrip vormt men zich van eene

1) Wij wijzen hier op eene zeer schoone plaats voorkomende bij Antonius
MATTHAETJS,
de cïimimius, ad lïb XLTII et XLVIII. Big. commentarius 1644.
De schrijver bestrijdt daarin op pag. 104 het toenmaals heerschende gevoelen,
dat hij, die voor de derde maal stal, moest worden opgehangen. Hij zeide onder
anderen: »Dein posito incorrigibilem e medio tollendnm esse, unde certi sumus,
esse incorrigibilem, qui tertium furatus est? Ubi id in libris nostris scriptum?
Justus cadit septies, et resurgit, ait Salomon. Proverb 24. v 16. Et Salvator
noster vetuit nos desperare de poenitentia ejus, qui vel septuagies septies adversum
nos peccaverit: cur igitur desperemus de eo, qui ter furatus est? Jam si ob dam-
num tertium, si ob tertiain injuriam nemo capite punitur, cur ob tertiam furtum
furi gula frangatur?quot;

-ocr page 124-

Voorzienigheid, die zoodanige wezens het aanzijn gaf? Zon
het hier niet de hoogste toepassing zijn van de stelling:
credo quia ahsurdnm? Gelukkig openbaren er zich ver-
schijnselen, die deze meening inderdaad tegenspreken. Van
enkelen willen wij gewag maken.

Bij de menschen, naar alle kanten over de aarde ver-
spreid, door zeeën, bergen, stroomen, door zeden, spraak,
bezigheden gescheiden, is het beeld der menschheid niet
verloren gegaan, hoewel het zich bij ieder volk in eene
eigenaardige gedaante vertoont. Van waar, anders, dat tot
zelfs onder struik- en slraatroovers, ja onder sluipmoor-
denaars eerwetten gevonden worden, dat kanibalen, die
hunne vijanden verslinden, door een zeker gevoel van eer
bewogen worden ?

Onder de ruwste en minst ontwikkelde volksklassen treft
men meermalen eene zekere sympathie voor de bevrijding
van een slagtoffer. Welke vez^vloekingen hoort men niet
uit hunnen mond, tegen een verrader, een booswicht, die
op het tooneel wordt voorgesteld?

En vindt men niet zelfs onder het uitvaagsel der mensch-
heid, dat in sommige gevangenissen wordt aangetroffen,
een zeker behagen om verhalen te hooren, waarin verhe-
vene gevoelens zijn uitgedrukt, de deugd over de ondeugd
zegeviert. Mogen wij hier niet wijzen op hetgeen Eugène Sue i)
schetst in het verhaal van Gringalet et Coupe-en-Deux, het-
welk door den gevangene Piqué Vinaigre wordt verteld, en
door zijne medegevangenen bijzonder gaarne gehoord, en
wel, met veel gevoel voor de zwakkere partij, die eindelijk
over het onregt zegeviert.

Zelfs de opmerking omtrent den afschuwelijken booswicht,
Ie Squelette, is niet zonder beteekenis. Deze toch wordt

Zouden deze redeneringen van Mattliaeus met betrekking tot diefstal, niet van
algemeene toepassing zijn?

1) E. SUE, MysÜresde Paris, Tome IX pag. 81 en volgende (édition de 1843
Bruselles).

-ocr page 125-

voorgesteld als, wegens zijn invloed op de gevangenen, tot
prévôt over de zaal aangesteld. In die betrekking nu kweet
hij zich uitnemend van zijne verpligtingen, alleen omdat hij
er eene eer instelde de zaak goed te doen. De voorbeelden
hier aangevoerd, zouden niet geloochend worden door hen,
die langen tijd met de diepst verdorvenen onder het men-
scbengeslacht in aanraking kwamen.

Neen, wij achten het niet gewaagd het volgende aan te
nemen: in ieder mensch ligt een kiem van liefde voor het
goede, voor het schoone, voor het regtmatige. Wie kan
zeggen, of de kiem niet met vrucht kan ontwikkeld wor-
den? Geef den mensch bewustzijn van hetgeen hij is, zoo
zal hij leeren wat hij doen moet. Deze woorden van Schel-
ling mogen hier wel van toepassing zijn.

Wat de tweede bedenking aangaat, of namelijk de ver-
betering zonder godsdienst kan bewerkt worden, en of dit
van Staatswege geene moeijelijkheid zal baren, wij gelooven
niet dat zij de bezwaren oplevert, die men aanvankelijk
zou vermoeden.

S\'il n\'y avait pas un Dieu, il faudrait l\'inventer. Deze
woorden zijn zelfs door Voltaire gesproken. Zonder gods-
dienst zal er dus wel op geene verbetering te hopen zijn.
Godsdienst toch is de grondslag van alle deugd, van alle
zedelijkheid, de eenige band der maatschappij, van het ver-
trouwen op den mensch en de menschenwaarde. Een geheel
materialistische slaat is niel denkbaar zonder de grootste
wanordelijkheden en gruweldaden, ja is eigenlijk ten eenen-
male ondenkbaar.

Maar er zijn onderscheidene vormen van godsdiensten.
Aan
Avelke zal de Staal de voorkeur geven? Slaat en Kerk
zijn hier Ie lande gescheiden, en te regt. De Slaat der-
halve moet aan de onderscheidene kerkgenootschappen
overlaten, al wat betrekking heeft lol de kerkleer en
zielenzorg der gevangenen, en wel met de meest moge-
lijke vrijheid.

-ocr page 126-

Dit neemt echter niet weg, dat de algemeene beginselen
van godsdienst en zedelijkheid, ook van zijnentwege, den
gevangenen mogen worden ingeprent, opdat zij, geholpen
door de leeraars hunner kerk of godsdienstgemeenschap (al-
tijd zonder dwang) tot het goede, waartoe de straf op zich
zelve het hare verrigt, gebragt worden.

Na de oplossing dier twee bedenkingen, mag het als
bewezen beschouwd worden, dat niet alleen alle stralFen,
die de verbetering in den weg kunnen staan, moeten ver-
vallen, maar ook die straf de voorkeur verdient, welke het
meest aan het voorgestelde doel bevorderlijk kan zijn. Aan-
gezien-
nu de gevangenis of vrijheidsstraf door ons reeds
als zoodanig is aangewezen, zal die straf als algemeene
moeten worden aangenomen. De geldboeten kunnen als
eenigzins van ligteren of bijkomenden aard beschouwd wor-
den. Tegen deze straf zal uit dien hoofde geen bezwaar
bestaan.

Anders is het met de verbanningen deportatie, die door
verscheidene voorstanders der poenitentiaire denkbeelden
worden aanbevolen. De verbanning is eigenlijk niets anders,
dan den misdadiger aan een ander land over te geven, ten
einde daar zijne misdadige gezindheid aan den dag ie leggen.
En indien dat andere land al bereid mogt zijn den verban-
nen misdadiger op te nemen, hel zou zeker onze beleefdheid
in ruime mate reciproceren

De verbanning is welligt alleen geschikt als maatregel
van orde, om in bijzondere tijden eenige woelgeesten Ie,
verwijderen; als straf is zij ten eenenmale onvoldoende.

De deportatie is eene hoogst ongelijkmatige straf, gelijk
onder anderen door Mr. M, M. von Baumhauer met veel
grond is aangetoond. Voor de groote misdadigers, die voor
geene teregtwljzing vatbaar zijn, om geene betrekkingen

1)nbsp;Men leze de geestige parodie van Lord Brougham, te vinden bij béeesgee,
de la Repression Pénale, T. I, p. 145.

2)nbsp;Zie v, baumhauee, Bedenkingen tegen de deportatie.

-ocr page 127-

of banden geven, is zij te ligt; voor hen, die door vele
banden aan het vaderland verbonden zijn, en bi] wie het
eergevoel nog niet geheel is uitgedoofd, te zwaar. De eer-
sten, die van de misdaad een beroep maken, vinden de
verplaatsing naar een ander land in gezelschap van vele
oude makkers op het pad der zonde niet onaangenaam, de
laatsten beloofden nog hoop op beterschap, als zij door af-
zondering tot nadenken gebragt konden worden, maar die
hoop zal nu geheel moeten worden opgegeven. De straf der
deportatie is ongelijkmatig, werkt niet zoo goed als de op-
sluiting in eene gevangenis, is praktisch aan een aantal
bezwaren i) onderhevig, en is door een en ander niet be-
vorderlijk voor de verbetering.

Dat de straf der eerloosheid, ook na het ontslag uit de
gevangenis, volkomen in strijd is met^de bevóegdheid van
den Staat, met het denkbeeld van verbetering der misda-
digers, behoeft na al het daarover geschrevene schier geen
betoog. De openlijke meening kent eer of schande toe, de
Staat kan niet, naar vooraf vastgestelde normen, bepalen in
welk geval iemand eerloos zal zijn. Michaelis zeide: »Wie
in den Staat geduld wordt, moet niet eerloos zijn, anders
is de groote band verbroken, door welke het publiek hem
van zich afhankelijk kan houden. Wie geene ^eer te verlie-
zen heeft, zal zich niet meer om het oordeel van anderen
bekommeren.quot;

1)nbsp;Zie over de ontzettende gevolgen der deportatie het aangehaalde werk van
baumhauek. De Botanyhaai was letterlijk een oord, waar de schelmen geheel
den boventoon voerden. Men leze over de pogingen ter verbetering der inrigting
van die strafkolonie
béeengee , de la répression Pénale, T. I. Ook ïrankrijk
stuitte op dezelfde bezwaren ten aanzien der deportatie naar Cayenne. (Men zie
onder anderen
e. von holtzendoeef , PranzósiscJie EeeUszmtände insbesondere
die \'Resultate der Strafgerichfspflege in Frankreich und die Zwangscolonisation
von Cagenne,
Leipzig 1859.

2)nbsp;Men leze vooral: e. noellnee. Bas \'Ferhältniss der Strafgesetzgebung
Ehre der Staatsbürger,
Frankfurt am Main, 1846.

3)nbsp;MICHAELIS, Mosaisches Recht, Bd. V, § 336, Bd. VI, ^ 174.

8*

mr

-ocr page 128-

Nu blijft echter de doodstraf nog over. Het alternatief kan
nog dit zijn: il faut retrancher Ie coupable, ou il faut Ie
guérir. Dat het laatste het wenschelijkst is, zal wel ieder
bereid zijn toe te geven; de vraag is echter: zou de nood-
zakelijkheid soms niet gebieden tot het eerste bij wijze van
uitzondering over te gaan. Het stellen dezer vraag onderstelt
tevens de bevestigende beantwoording van eene andere, na-
melijk deze: heeft de Staat het regt tot het toepassen der dood-
straf. Immers heeft zij dit regt niet, dat wil zeggen, kan zij
het niet aan de zedewet ontleenen, dan zal er ook geen sprake
kunnen zijn van noodzakelijkheid of maatschappelijk belang.

Over dit belangrijk punt is zooveel geschreven i), dat wij
het, vooral omdat wij de vraag niet dan in verband met
ons onderwerp behandelen, onnoodig achten, er lang bij stil
te staan.

Het regt in het algemeen den Staat te betwisten, is naar
ons oordeel niet doenlijk. Immers hij, die voorbedachtelijk
het leven vernietigt van een mensch en alzoo de bron en
oorsprong, waardoor deze in staat is al zijne regten te
genieten , doet ophouden , pleegt de grootst mogelijke regts-
aanranding die denkbaar is. Hij maakt daardoor de bron
en oorsprong zijner eigene regten onzeker, ja tast den
grondslag der geheele maatschappij aan. Op de vraag: heeft
hij den dood verdiend, zou zijn eigen geweten het ja moe-
ten uitspreken. De door hem vermoorde had hem met volle
regt doodelijk kunnen treffen, op hetzelfde oogenblik, dat hij
doodelijk getroffen werd. Indien hij alzoo verdient te ster-
ven, blijft nog over te vragen: door wie.? Door den Staat,
indien het maatschappelijk belang het eischt. En dat belang
eischt het alleen, als het alternatief dit is »que l\'un des
deux périsse ou l\'état ou Ie criminelquot;

1)nbsp;Zie vooral ch, lucas : Du système pénal et du système repressif e
ral, de la peine de mort en particulier,
1828, en een opstel in de Revue Fran-
çaise,
Nquot;. 5 , Septembre 1828.

2)nbsp;Zie j, j. rousseau, Contract Social.

-ocr page 129-

Die toestand uu is daar, wanneer het regtsbewustzijn
van een volk zoodanig geschokt is, dat het zonder die
doodstraf niet
hersteld kan worden, dat zonder haar een
ieder de zekerheid voor zijn leven zou verliezen. Want
men lette wel, alleen voor moedwillige aanranding van het
leven kan de doodstraf in dit zeer exceptioneel geval te
regtvaardigen zijn, In elk ander geval is de toepassing dier
straf in strijd met de bescherming, die de maatschappij aan
de bijzondere leden verschuldigd is, welke, gelijk Prof. Prnys
van der Hoeven het opmerkte, niet bestaat in het uit
den weg rumien van misdadigers, maar in het bestrijden en
verhoeden der misdaden, door die dommekrachten, die hel
moordtuig in handen namen om hunne automatische reflex-
bewegingen vrij spel Ie laten , in menschen Ie veranderen
door volksonderwijs, onderrigt, opvoeding en beschaving.

Wordt echter hel beslaan van den Staat in de waag-
schaal gesteld, dan zal bij uitzondering de slraf moeten
aangewend worden. De noodzakelijkheid tot de toepassing is
in het eene land sterker dan in het andere, zooveel minder
naarmate hel regtsbewustzijn meer ontwikkeld is. Wat ons
land betreft, zouden wij het onraadzaam achten baar voor
alsnog uit de wetgeving weg te nemen. Het behoud bij
voorbedachte dooding (dat is moord en vergiftiging) zal om
de aangevoerde redenen wenscheUjk zijn, echter alleen in
den uitersten nood. Om Ie kennen te geven, dal de wetgever
zelfs de uitspraak van de doodstraf in \'1 algemeen niel wen-
scheUjk acht, geven wij in bedenking, of het niet mogelijk
zou zijn Ie bepalen, dal die slraf nimmer mag worden
uilgesproken, zonder eene voorafgaande verklaring van den

J) Anthropologie, pag. 56.

2) Geenszins ecliter bij hoogverraad, want wij deelen het gevoelen van hen,
die meenen, dat eene straf als de dood op politieke misdrijven niet moet worden
toegepast.
Mr. de pinto zeide, naar ons oordeel, zeer juist {}feekblad van het
regt
19 Mei 1859); hetgeen het eene oogenblik hoogverraad is, wordt vaak in
het andere bnrgerdengd
genoemd.

-ocr page 130-

regter, dat de handhaving van het regt ter beveiliging der
maatschappij haar noodzakelijk maakt.

Zulk eene verklaring is niet geheel vreemd in de wet-
geving. Men herinnere zich slechts de bepalingen in Art.
66 en 67 van den Code Pénal, ten aanzien van kinderen
onder de 16 jaren, of zij al of niet met oordeel des onder-
scheids gehandeld hebben. En men werpe niet tegen: de
regterlijke magt kan niet bevoegd zijn over een dergelijke
noodzakelijkheid te oordeelen, als waarvan hier sprake is,
dit is de taak der wetgevende, als de straf wordt vastge-
steld. Waarom toch zou de wetgever niet ten aanzien van
dit ééne punt aan den regter de beslissing kunnen overla-
ten van de vraag: komt het u voordat er terwijl de dood-
straf niet als regelmatige straf wordt aangenomen, noodza-
kelijkheid bestaat om haar als uitzondering uit te spreken ?
Dit toch is louter eene vraag, die van de omstandigheden
van het oogenblik af hangt, welke de wetgever niet kan voor-
zien. Tegen misbruik van dit regterlijk oordeel bestaat nog
altijd de waarborg van het regt van gratie.

Het nut van deze bepaling zou zijn, dat de doodstraf niet
alleen niet behoefde te worden uitgesproken, maar ook
factisch allengs zou verdwijnen, terwijl zij pro memorie
in de wetgeving bleef, om er des gevorderd van te kunnen
gebruik maken. Zoo kan de gevangenisstraf de algemeene
blijven naast de mogelijkheid eener zeldzame uitzondering.

-ocr page 131-

tweede hooedstuk.

Het beginsel van afzondering bij de straf der opsluiting.

Het is een erkend feit, dat, voor de toepassing van
het beginsel der afzondering in Engeland en Amerika,
de gevangenen in den regel gemeenschappelijk zaten. De
reden daarvan moet voornamelijk gezocht worden in de ge-
ringe zorg, die men voor de gevangenen had en de vereenvou-
diging in de administratie, gepaard aan de mindere kosten
die zulks veroorzaakte. Deze wijze van opsluiting lag niet in
de natuur zelve der straf, maar in eene door den drang
der omstandigheden te voorschijn getredene noodwendigheid.
Uit het oogpunt van de strafwet en het vonnis is het als
eene bloote toevalligheid te beschouwen, of de gevangene
alleen of met vele andere gevangenen onder dak kome. Zoo
er maar één veroordeelde in een Staat was, zou hij van
zelf alleen moeten zitten.

Zoowel wetgever als regter denkt zich den misdadiger als
een op zich zelf staande verschijning. De een of andere han-
deling is strafbaar gesteld: hij die deze handeling begaat,
wordt gestraft, om het even of er velen of weinigen zijn die
haar bedreven.

De straf staat in verhouding tot het misdrijf, hetgeen
volgens Moreau Christophe i) met andere woorden zeggen wil,
dat misdrijf en straf tegen elkander opwegen in het groot-

1) Béfense du projet de loi sur les prisons, Paris 1844, pag. 64.

-ocr page 132-

boek der niaalschappelijke geregtigheid, als het debet en
credit van den veroordeelde. Ten einde nu de som van de
straf gelijk zij aan de som van het misdrijf, is de eerste
voorwaarde dat de straf individueel zij, want het misdrijf
is niets anders dan dat van het individu, en de gronden tot
waardering, die de straf bepalen in het geweten van den
regter, kunnen niet anders dan in evenredigheid staan tet
de oorzaken, die het misdrijf bepaald hebben in het geweten
van den schuldige. Ieder schuldige wordt door den regter
bij het vonnis afzonderlijk behandeld. Daar derhalve alles
individueel is in het begane misdrijf en in het uitgesproken
vonnis, is het noodzakelijk, dat alles individueel zij in de
te boeten straf, welken naam zij ook moge dragen.

Ieder werd dan ook afzonderlijk gegeeseld, gebrandmerkt
en gedood. Barère i) stelde wel in de Conventie voor: de af-
zonderlijke guillotine door eene gemeenschappelijke te ver-
vangen , die toeliet tien k twaalf veroordeelden te gelijk ter
dood te brengen, met een zelfde machine, op een zelfde
oogenblik. Maar men week voor dat denkbeeld terug. Zou
men dan niet terugwijken voor eene gevangenis, die hon-
derden te gelijk zedelijk vermoordt. En dat doet de gemeen-
schappelijke gevangenis. Niet alleen, dat zy niet verbetert
en reeds uit dien hoofde behoorde verworpen te worden,
als een noodzakelijk gevolg van de reeds bewezene stelling,
dat alle stralTen die niet verbeteren, te verwerpen zijn,
maar zij vermoordt.

De stelling is derhalve: de gemeenschappelijke gevangenis
vermoordt. Is die bewezen, dan volgt ä fortiori, zij verbe-
tert niet, en aangezien alle straffen, die niet verbeteren te
verwerpen zijn, en deze straf niet verbetert, volgt dat deze
straf te verwerpen is. Wij gaan over tot het bewijs.

Men plaatst menschen bij elkander, die allen hebben ge-
openbaard eene neiging lot het kwade te bezitten, en die
neiging op verschillende wijze aan den dag hebben gelegd,

1) Zie mokeaü CHEiSToniE, Defense sur Ie projet de loi, etc. p, 55,

-ocr page 133-

uit welke bron zij ook moge zijn voortgesproten, bel zij uil
armoede, hebzucht of luiheid, hetzij uit gebrek aan hel
noodig bestuur der hartstogten, hetzij uit onkunde, losheid
van beginselen, valsche denkbeelden van eer en schande,
hetzij uit verdorvenheid van harte.

En even als de navolging in staat is het goede te ont-
wikkelen , is zij een krachtig raiddel tot opwekking van het
kwade, vooral bij lieden, gelijk verreweg de meeste misda-
digers, jammerlijk verwaarloosd, gewend meer de inspraak
van hunne dierlijke natuur, dan van hunne geestelijke te volgen.

Kwade zamensprekingen bederven vaak goede zeden, het
is een gezegde, welks waarheid moeijelijk aan twijfel on-
derhevig is, hoeveel te meer zullen zij het kwade doen!

Maar, zegt men, dal spreken kan verboden woorden. Wij
merken op, dat is reeds eene afzondering, w^ant de menschen
zijn dan ligchamelijk bijeen, zonder zedelijke aanraking.
Of die wijze van afzondering inderdaad doelmatig is, zal
later besproken worden. Wij hebben hier te doen met eene
zuiver gemeenschappelijke gevangenis, waar men te zamen
zijn en spreken kan.

Een ieder heeft dus gelegenheid zijne mededeelingen te
doen, en anderen mei misdaden bekend te maken, die deze
niet wisten dat bestonden. En de ondeugd, zij heeft iets
aantrekkelijks, iets besmettelijks, even als de sterke dran-
ken voor hem, die er eens van geproefd heeft, er een ze-
keren smaak in kreeg, en nu met lieden moet omgaan,
die er niet alleen veel smaak in hebben, niaar er ook veel
van gebruilcen. In het vrije leven kan men zulke menschen
nog ontwijken, als men geen veerkracht genoeg meent te
bezitten de verleiding tegen te gaan, maar gevangen wordt
men door den Staat verpligt in zulk een gezelschap en dat
wel voortdurend te verkeeren.

Men komt, en het was met menigeen hel geval, in de
gevangenis met een levendig en diep berouw over zijne
misdaad, zich schamenlt;Ie over hel verlies van zijne eer,

-ocr page 134-

treurende over het verdriet zijne betrekkingen aangedaan,
ja vaak over het gebrek waaraan men hen door zijne op-
sluiting overgeeft. Men is dus zeer bedeesd en schuw, als
men daar komt onder die lieden, die zich allen tegen de
maatschappij vergrepen.

Natuurlijk is er een groot verlangen den nieuwen kame-
raad te leeren kennen. Slen bestormt hem met vragen en
hij verkeert, Bérenger heeft het teregt opgemerkt, in een
toestand van novitiaat. Toont hij berouw, men houdt hem
voor een lafaard, een weekeling, en de
groen heeft op geene
protectie te rekenen. Begint hij zich echter aan te sluiten
aan die makkers, met hen te zwetsen, en zich zooge-
naamd dapper te toonen, zij willen hem gaarne ontgroenen.
Hij is ontgroend en welk eene heerlijkheid, het geweten
wordt op die wijze meteen tot zwijgen gebragt, en dat heeft
vaak ook iets aanlokkelijks. Zonde, welk eene gekheid,
verwezen naar de sectiekamer, onkenbaar onder het mi-
kroskoop, in het laboratorium verdampt en spoorloos ver-
dwenen! Men zal hier wel wat anders leeren. Hoorn is het
gymnasium, Leeuwarden en Woerden zijn dehoogescholen,
waar hoogleeraren gevonden worden, geheel op de hoogte
om de eer hunner wetenschap te handhaven.

Maar, zegt men , gij spreekt hier van de slechte ge-
meenschappelijke gevangenissen. De tuchteloosheid van het
oude tuchthuissysteem wordt algemeen toegegeven. De ver-
derfelijke gevolgen van den vroegeren omgang der misdadi-
gers geeft men gaarne toe, maar men wijt die gevolgen
niet aan den omgang op zichzelve, maar aan den ongere-
gelden onbewaakten omgang. Er moet tucht zijn, er moet
verbetering bedoeld worden.

1)nbsp;Zie daarover j. m HäQEiE, Erfahrungen in einsamer und gemeinsamer Haft,
Leipzig 1857.

Mijn verblijf in de gemeenschappelijJce en afsonderlijlce gevangenis, door een
ontslagen gevangene, medegedeeld door
Mr. o. j. n. nibuwenhuis. Utrecht 1857.

2)nbsp;Mr, 0. \'w, opzooMEE, Weg tot hervorming on«er gevangenissen pag. 9.

-ocr page 135-

Volkomen juist, ook wij willen onze argumenten evenmin
aan zulk een slechten stand van zaken ontleenen, als wij
toestaan, dat de tegenstanders van het stelsel aan de ge-
brekkige toepassing er van, zoowel te Philadelphia i) (in den
aanvang), als te Trenton^), als te Rhode-Island®), als te
Milbank^), als te Lausanne 5), de hunne ontleenen.

1)nbsp;Te Philadelphia was de eenzaamheid in den aanvang te streng , en liet ook
de inrigting van het gebouw veel te wenschen over. Zie
vaeuentsapp, Fennsylva-
nien\'s östliches Staatsgefängniss in, Philadelphia in seinen Ergebnissen von
1829
bis in 1843 {Jahrbücher der GefängnissTcunde. Bd. VI. I^te Heft 1845).

2)nbsp;Te Trenton werd eene wandelplaats gemist, hetgeen Dr. Coleman als een
voorname reden van den slechten gezondheidstoestand aldaar opgeeft. Van 152
gevangenen waren in 1843 12 krankzinnig , waarvan de helft het reeds was bij
het inkomen.

3)nbsp;Te Rhode-Island waren de cellen, die in een tijdvak van 4 jaren 37 perso-
nen hebben bevat, te klein, en was slecht voor ventilatie gezorgd. Daarenbo-
ven waren er geen wandelplaatsen. Bovendien is op te merken dat van de
110,000 inwoners in het vrije leven, in 1840 200 krankzinnig waren, dus I van
de 500 , en er geen krankzinnigengesticht was. Van deze 37 gevangenen nu
deden zich 6 gevallen van krankzinnigheid voor, en nu v?erd terstond besloten
tot de ophefBng van het stelsel, in plaats dat men, door de ondervinding ge-
leerd , betere voorzorgen nam.
{Pßvne Pénit. T. II, p. 389.)

Julius vermeldt nog {Jahrbücher 1844, IV B. 2. Heft pag. 378) dat de
wet ieder verbood anders dan stilzwijgend bij den gestrafte in de cel te zijn
en zelfs om gedurende de laatste oogenblikken iemand zijner betrekkingen bij zich
te zien. Eerst in Januarij 1843 werd vergund, dat de zieke een ziekenoppasser
in de cel mogt hebben, een enkele maal iemand kon ontvangen, alsmede andere
boeken dan den Bijbel gebruiken.

4)nbsp;De gevangenis te Milbank muntte uit door hare ongezondheid. Zij lag op
een vochtig, door den Theems aangespoeld stuk gronde , was door het water
omgeven, en er door hooge muren in alle rigtingen van afgesneden. Hare on-
gezondheid werd in een rapport van de Inspectors aan de beide huizen van
het Parlement erkend, en gaf aanleiding dat zij, bij acte van 27 Junij 1843,
alleen als tijdelijk huis van bewaring werd behouden (Zie
julius. Zustand des
britischen Gefängnismesens. {Jahrbücher
l^te Heft p. 47 en Revue Pénitentiaire
T. II pag. 388).

5)nbsp;Te Lausanne zat men in den eenen vleugel gemeenschappelijk, in den an-
deren zaten alleen de recidivisten en zwaarste, misdadigers cellulair, maar zoo-
danig, dat zij door het aanhoudend hooren van de beweging van het zamenzijn
der anderen verbitterd werden. (Zie
Jahrbücher Band I 1ste HeftI, Reme Péniteu\'
üaire
T. 11 pag. 602).

-ocr page 136-

De termen der vergelijking moeten gelijk zijn, wij stem-
men hel den Hoogleeraar Opzoomer volkomen toe. Maar de
vraag is juist, is het mogelijk dat hoeveel tucht er ook
worde ingevoerd, hoeveel verbetering met ernst nagejaagd,
de verkeerde omgang tusschen de misdadigers te verhin-
deren zij, zonder hun het spreken geheel te verbie;Jen,
even als het bewegen van oogen en vingers, want het
wordt niet betwijfeld ook daarmede kan men van gedachten
wisselen.

Men heeft nog geene enkele gevangenis kunnen aanwij-
zen waar het geschiedde. München is aangevoerd, en wat
is den Heeren Grevelink, Netscher en
Pierson i) op hunne ia-
spectiereis gebleken. Onverwacht binnenkomende, bespeurden
zij dezelfde fluisterende gesprekken, als in de Nederlandsche
gevangenissen, terwijl alle gevangenen terstond bij het na-
deren van den Kommandant van gezicht veranderden, en
vlijtig aan den arbeid togen. En of de Kommandant Ober-
maier al tot hen zeide: ik vraag niet of deze of gene ge-
vangene oppast, hij moet oppassen, ik. verbeter de menschen
zedelijk, gij lieden hebt het gezien, de gevangenen hangen
mij aan; de Heeren zagen echter alleen ieder gevangene
met een keten, hetzij zware, hetzij middelmatige, hetzij
ligte, om het ligchaam en den enkel geklonken, ter voorko-
ming van beleediging der huid met een linnenband daaron-
der, eenige zelfs, de levenslang veroordeelden, met een grooten
ijzeren kogel aan de gewone keten aan den enkel. Het is
waar, die kettingstraf wordt door de wel opgelegd, maar zij
bestaat algemeen, daar de gevangenen te München allen
misdadigers zijn, die tot hoven de 4 jaren gevangenis zijn
veroordeeld.

Bescheidene, opene gezigten zagen zij niet. Alles gaf vrees
te kennen; er waren geen de minste sporen van eene betere
gemoedstemming dan elders. De Kommandant zelf scheen
er niettegenstaande de ketenen zoo weinig den verbeterden

1) Zie Bapport pag, 156.

-ocr page 137-

gevangenen te vertrouwen, dat hij gevolgd werd door een
grooten hond, zoo als geen der Inspecteurs ooit gezien had,
die alle blijken gaf op den eersten wenk van zijn meester
woedend op eiken aanrander los te zullen schieten. De Kom-
mandant is echter een groot voorstander der humaniteit, en
de menschlievende behandeling schijnt te bestaan in den ma-
teriëelen toestand der gevangenen, die vrij goed moet zijn
terwijl de zedelijke verbetering aan arbeid en materiëele
bemoeijingen ondergeschikt is. Dat de verderfelijke gevolgen
der gemeenschap daar niet zouden bestaan, is zelfs niet uit
het aantal recidiven te bewijzen. Veel moeite kostte het er
de opgaven van magtig te worden, Dr. Varrentrap verzekerde,
dat zij eens zooveel bedraagt als in de meeste overige lan-
den. Zooveel is zeker, dat, als zij zooveel minder was,
de regering van Beijeren er wel niet zoo geheim mede
zoude geweest zijn.

De Nederlandsche Inspecteurs hebben er, gelijk Prof,
Opzoomer, in de Arnhemsche courant van 10 September
18ë8, teregt als eene grief opmerkte, geen onderzoek naar
gedaan, althans niets hieromtrent medegedeeld.

Wat het bagno te Valencia onder Montezino betreft, blijkt
niets anders dan dat bij veel schoonheid van gebouwen en
inrigting, onder de leiding van een uitnemenden directeur,
een uitnemende tucht en uiterlijke reinheid bestaat. Hoe het
met de innerlijke reinheid geschapen staat, is minder bekend.
Die schijnt bij den indruk dien de uiterlijke maakte meer
uit het oog verloren te zijn

Al de ervaringen lol op dit oogenblik verkregen loonen
ons aan, dal het bederf wel naar gelang der meer of min-
dere lucht en behoorlijke behandeling meer of minder is,
maar dat het toch overal, waar misdadigers te zamen zijn,

1)nbsp;Zie Jahrhiicher der OefängmssTcunde van Dr. jtjlius, noellkek en VxVeeen-
teapp van 1842—1848, in ondersclieidene stvvklien over het Ohermaiersche
verheteringssy steem.

2)nbsp;Zie over de gevangenissen in Spanje, onder anderen de Jahrhüeher der
van
JULXUS, enz, 1845. Bd. VII 2. und 5, Heft.

-ocr page 138-

mm

gevonden wordt. En nu moge De Peyramont i) zeggen, aan
de zware misdadigers valt niet meer te bederven, bij de
ligte kan door eene doelmatige behandeling het bederf wor-
den tegengegaan, dat daarbij zoo groot niel zijn kan, als
men ze van de volleerde schelmen verwijderd heeft. Wij
meenen, dat de ervaring voldoende het tegendeel geleerd
heeft, daar de zwaarste misdadiger^) menigmaal meer vat-
baar is voor goede indrukken, dan hij die het ligtste wan-
bedrijf pleegde.

Het gevangenisbederf wordt schier algemeen toegegeven.
Aan onderscheidene voorstanders der gemeenschap kwamen
echter allerlei middelen voor den geest, om het weg te nemen.
Men kan de misdadigers behoorlijk classificeren, werd er
gezegd. Welke grondslag moet daarvoor aangenomen wor-
den ? Het meer of minder zware van het misdrijf.? Het zal
tot niets leiden, want de oorzaken, die tot het misdrijf
aanleiding gaven, zijn zeer verschillend. Dit wordt dan ook
algemeen- erkend.

Een duidelijk in \'t oog springend voorbeeld. In de Fran-
sche tuchthuizen verkeerden, in 1855 200 Corsicanen ,
allen wegens voorbedachten moord veroordeeld. En waaruit
sproot bij hen dat misdrijf voort? Bij allen uit een vooroor-
deel (vendetta), hetwelk onder al die eilandbewoners alge-
meen is, dat men namelijk de beleedigingen zich en zijner
bloedverwanten aangedaan, moet wreken, een vooroordeel,
dat ze van kindsheid af inzuigen, en waarvoor zij den dood
zelfs trotseren. Neem dat vooroordeel weg, en het zijn
de achtenswaardigste menschen. Bij een oproer om de ge-

1) Zie Eedevoering mn de peykamont, Eevue Penitentiaire pag. 198 en 199.

3) Men zie hierover een belangrijk opstel van mittermaiee in het Archiv,
des Oriminalrechts. Neue Folge, zweiter Abschnitt. Jahrgang
1857. Daaruit
blijkt dat in de gevangenis te St. Gallen, Vechta in Oldenburg en Bruchsal
verscheidene van de doodstraf begenadigden gevonden werden, die inzonderheid
als verbeterd mogen beschouwd worden. Zie pag. 482—487.

3) bÉeengee, de la Eépression Pénale lp. 9.

-ocr page 139-

vangenen te bevrijden, zou de directeur op hen kunnen
rekenen ter verdediging van het gesticht. Hun eergevoel is
zoo groot, dat zij met drie andere Corsicanen , wegens dief-
stal veroordeeld, niet wilden omgaan, en hen als de pest
schuwen. Veronderstel, men plaatst een aantal hunner bij
elkander (klasse: moord met voorbedachten rade), dan zul-
len zij elkander niet bepaald kunnen bederven, maar toch,
door het stijven van hunne gronddenkbeelden, alle goede
indrukken niet alleen afweren, maar die aanhoudend in
hen bevestigen, terwijl zij zich als martelaars voor de
goede
zaak beschouwen. Onderstel echter, er zijn vier of vijf
hunner veroordeeld, die in eene gevangenis komen, waar
geene anderen van dat soort zijn. Als men nu de misdaad
in aanmerking neemt, moord met voorbedachten rade, dan
plaatst men ze met andere moordenaars van dat slag in
de ergste klasse. Zouden ze dan niet bedorven kunnen wor-
den, of zouden ze soms de anderen helpen genezen? Dit
laatste is moeijelijk aan te nemen. En men werpe niet te-
gen het exceptioneele van dit geval; want er is hier spraak
van eene zuivere classificatie naar misdaden, en het gekozene
voorbeeld brengt voor den geest, welke verschillende drijf-
veren al lot misdaden aanzetten, die men in aanmerking
moet nemen.

Maar een classificatie der moraliteiten, zegt men. Ook zij
is beproefd, en wel op menigvuldige wijzen, en ook in ons
vaderland, getuige vooral Leeuwarden, en wat was het re-
sultaat.? Men zie het belangrijk rapport van 18 September
1843. De Commisie zelve, wij vermeldden het reeds, brak
den staf over hare schepping.

Het onmogelijke is inderdaad in onderscheidene landen in
\'t werk gesteld. Kon het resultaat anders dan onbevredi-
gend wezen. Maar al is het hier en elders honderdmaal be-
proefd, zegt welligt iemand, het kan niet doeltreffend geschied
zijn. Het hierna beter is menigwerf het geval. Maar wij vra-
gen het: is het dan menschen gegeven, ook al hebben zij de

-ocr page 140-

grootste physionomiekennis, in het hart van anderen te
zien. Zou het na de zorgvuldigste schifting niet mogelijk
zijn, dat er een in eene klasse geplaatst werd die de
gansche klasse aanstak en bedierf, en mag de Slaat die mo-
gelijkheid toelaten? Is dal, wij spreken niet eens van eene
onzedelijkheid, want dal sluit sommigen, die de Staat van de
zedelijkheid meenen Ie kunnen afscheiden, — is dal niet
eene min goede behartiging van hel algemeen belang ?

En nu moge Dr. Scheltema al meenen, dal er lieden
konden zijn, die de classificalie zonder eenige fout bewerk-
stelligden, zij zouden toch zeer zeldzaam en lang niet altijd
voorhanden zijn. Want welk eene ontzaggelijke studie en
menschenkennis zou daartoe niet noodig zijn ?

En als de man zich eens vergiste? De beroemdste medici
kunnen zelfs immers nog wel eens een misslag begaan.
Wij herhalen hel, er is hier geen sprake van een physieken
moord; die kan nog Ier wille van de kunst te regtvaardigen
zijn, het is een moreele, vaak onherroepelijk aan eene gan-
sche klasse van menschen aangedaan en dat niet door hen
zeiven, maar door toedoen van den Slaat (want men boude
het in bet oog, het is niel het vrijwillig zanienzijn met
zijne gevaren in de maatschappij, maar een gedwongen.)

Mag die mogelijkheid van dien moreelen dood wel wor-
den toegelaten ?

Men werpe hier niel legen, de afzondering verwekt
krankzinnigheid. Daargelaten nu nog of deze beschuldiging
waar zij, wat beleekent krankzinnigheid tegenover den
waanzin door het zieldoodend vergif van een gezellig ver-
keer, dat het geweien in slaap sust. Of is de verstoktheid
en volharding in de zonde geen waanzin meer.?

Ja wij durven het een man, die waarlijk geen vijand van
humaniteit is, wij durven Suringar nazeggen, trots den
hefligen aanval hem deswege, door den anonymen Schrijver
van de nieuwe berigten omtrent het Pennsylvanisch gevan-
genisstelsel, len doele gevallen: »Wat doel het er toe, zoo er

-ocr page 141-

al een enkele krankzinnig wordt (hetgeen toch altijd een phy-
sisch gebrek blijft, al is het, dat men
daardoor van het goed
gebruik zijner geestvermogens beroofd wordt) tegenover de
ontelbare gevallen van waanzin in zedelijken zin, die on-
herstelbaar kunnen worden, en nog, wie zegt het, een lan-
gen tijd van herstel noodig kunnen hebben, als het aardsche
leven is afgeloopen; (om maar niet van het geval van on-
herstelbaarheid ook dan te spreken, waaraan toch velen
gelooven. Van het standpunt van dezen moet het dus nog
verschrikkelijker zijn}.

Classificatie kan soms voor de uitvoering van geschikten
arbeid eenig nut hebben, en uit dit oogpunt is de door Léon
Faucher voorgestelde
classificatie der populaties welligt ge-
schikt. Hij wilde speciale gevangenissen voor de veroordeel-
den van de landelijke bevolking, speciale voor die van de ste-
delijke, die \'s nachts afzonderlijk moesten opgesloten worden,
over dag onder arbeid te zamen blijven. Die van de lan-
delijke zullen dan het land kunnen bebouwen in omsloten
plaatsen, die van de stedelijke, werk, naar hunne krachten
berekend, verkrijgen. Dat door zoodanige eene classificatie
onze bezwaren echter in geenen deele opgeheven worden,
behoeft geen betoog.

Ook het stelsel van Ch. Lucas, die in iedere gevangenis
drie quartieren of afdeelingen wil inrigten, eene voorproef,
eene voor belooning, eene voor straf, in welke de gevangenen
naar gelang hunner moraliteit afgedeeld worden, maar met
niet meer dan veertig werken zullen onder stilzwijgen, en
\'s nachts afgezonderd slapen, geeft aanleiding tot allerlei
wangunst, huichelarij en willekeurige beoordeeling en is
even onmogelijk als andere indeelingen. Die indeelingen zijn
bij menigte ontworpen; de een had 6, de ander 8, een
derde 10, een vierde 16 klassen. De merkwaardigste voor-
slag was die van den Franschen Ridder, B. Appert, aan den

1)nbsp;léon Fauchee, de la Réforme des prisons. Paris 1838, p. 53—57.

2)nbsp;Ch. Lucas, Théorie de V emprisonnement. T I, p, 54.

-ocr page 142-

Koning van Pruissen in 1846 gedaan, welke wij uit vrees
van de beschuldiging van overdrevene voorstelling van de
gevoelens der tegenpartij niet zouden durven vermelden,
als zij niet aanvankelijk in hooge kringen veel bijval had
gevonden. Zij kan daarenboven ais eene proeve strekken lot
welke combinaties de classificatie ai aanleiding kan geven.

Appert vroeg twee honderd der meest bedorven gevan-
genen, die men hem achtereenvolgens zou kunnen toezen-
den. In zijne inrigting zou hij 50 cellen maken, slrafcelien
voor de slechtsten; de overigen in werkzalen plaatsen hij
kleine getallen. De klassen zouden aldus ingedeeld zijn:
de tiende: aanhoudend verblijf nacht en dag alleen in eene
cel, verbod te schrijven en brieven te ontvangen, grove klee-
deren en van eene donkere kleur;

de negende: verblijf \'snachts in de cel, zwaar werk, volko-
men stilzwijgen, kleederen even als de tiende;
de achtste: verblijf \'s nachts in de cel, werk in eene werk-
plaats of buiten in gemeenschap, met volkomen stilzwijgen,
kleeding als de vorige klasse, alsmede een donkergroene
kraag 3);

de zevende-, verblijf \'s nachts in de cel, minder hard werk,
een uur om Ie wandelen, vergunning den wachters of werk-
meesters hel woord toe Ie voegen en een naastbeslaanden
\'s zondags Ie schrijven, maar even als de overige klassen
\'s zondags verblijf in de cel, kleeding evenals in de vorige
klassen, maar met een donkerblaauwe kraag;
de zesde: slapen iu eene slaapzaal, gemeenschappelijk werk,
kleeding van eene andere kleur als de overige klassen, ver-
gunning te schrijven, brieven te ontvangen en gedurende
het werk in tegenwoordigheid der wachters te spreken, 4
uren wandeling of verpoozing \'s zondags;
de vijfde: slapen en werken gezamenlijk, vergunning Ie

1)nbsp;Zie: Appeet, voyage en Pnme etc. zie nog over Appert, liret fragen
in hesug auf Herrn Appert und das allgemeine Kranleenhaus, von einen Artee
18SC.

2)nbsp;Men zie ook het Vlugschrift over Appert van W. H. Süeingae.

-ocr page 143-

spreken, te schrijven, te lezen en brieven te ontvangen,
wandeling en verpoozing den geheelen zondag, kleeding
even als bij de zesde klasse, maar de kraag bemelsblaauw;
de vierde: de gunsten der vijfde, daarenboven vergunning tot
muziekles en gymnastische oefening, bevrijding van dwang-
arbeid (corvees), de naam op eene tabel, waarop de titel:
verwachting (espérance) aangeplakt in de zalen en ter griffie,
knoopen aan den jas met het woord: verwachting;
de derde-, daarenboven kraag en omslag rood, de naam op
een tabel tot opschrift voerende: verbetering (amélioration);
vergunning \'s zondags op het overschot van de spaarkas
1
grosschen of 2S centimes te verteren;
de tweede-, vergunning uit de spaarkas onderstand aan de
familie toe te zenden , keuze van werk vrijgelaten, koperen
knoopen, waarop deze woorden: goed gedrag (bonne conduite).
de eerste: blaauwe kleederen, omslagen, witte kraag, pet
van dezelfde kleur als de kleeding, wit geboord, koperen
knoopen met de woorden: »het tegenwoordige wischt het
verledene uit.quot; Zondags volkomen vrij behoudens de regle-
menten.

Men zou waarlijk meenen dat deze indeeling een paskwil
op het gansche classificatiestelsel was. Dit is echter geens-
zins het geval. Wij mogen echter vragen of onder dit stelsel
de misdaden niet bij duizenden zouden toenemen, om zulke
genietingen te verkrijgen. Het classificatiestelsel heeft overi-
gens nog vele praktische bezwaren. Hoe ligt toch worden
goede werklieden bij elkander geplaatst. De heer Chavannes, de
gevangenisdoctor Pellis, de inspecteur Denis, die het te Lausan-
ne gadesloegen, verklaren er zich ook uit dien hoofde tegen

1) Zie Jahrbücher der Gefängnisshunde, Bd, I. p. 193 , 104. Strafanstalt in
Lausanne
van vaebenteapp. Indien men de gevangenen, wegens goed of slecht
gedrag, van eene hoogere tot eene mindere klasse doet overgaan, dan bevordert
men tevens de zucht tot afwisseling en uitgebreider kennismaking.
Sueingae meldt
dat te Leeuwarden een veroordeelde in tien jaren tijds, wegens den overgang van do
eene tot de andere klasse, bij bevordering dus ook bij terugbrenging, met 1060 ge-
vangenen in kennis kan geraken. Zie
Gedachten over de eemame opsluiting, bl.40.

9*

-ocr page 144-

Het stelsel voedt eene nieuwe ondeugd, den hoogmoed, want
de beste klasse waant zich al ligt zooveel beter als de andere,
en dan die arme slechtste, waar al het uitvaagsel bij elkander
zit! Welke invloed ten goede kan er op uitgeoefend worden?
Maar genoeg, daar waar de rijke ondervindingen van zeer
ervaren practici spreken, waar mannen gelijk Moreau
Christophe, Ristelhueber, Diesz, Füesslin, Suringar, en wie
zouden wij verder noemen, waar een heirleger van getui-
gen spreken over hetgeen zij zagen, is het bijna van toe-
passing: » ubi rerum testimonia adsunt non opus est verbis.quot;

Men zal toch wel geene statistieke opgaven verlangen van
het aantal, dat door de gemeenschappelijke opsluiting bedor-
ven is. Zij zijn niet te geven, zoo uitgebreid is dat aantal.
Treffende voorbeelden worden door Moreau Christophe mede
gedeeld^). Wat Nederland betreft, denke men slechts aan
den befaamden Ropse®), die als jongeling twee trossen
druiven stal, in de gevangenis geraakte en later de zwaarste
misdrijven pleegde, alleen ten gevolge van het bederf in de
gevangenis; en aan den beruchten Weiier®), vroeger een
oppassend kastemaker, die in \'t huwelijk getreden met eene
kamenier uit een deftig buis, de som gelds, welke de meester
zijner vrouw hem had voorgeschoten, binnen weinige jaren
grootendeels terugbetaalde. Toen bij later door een zijner hout-
leveranciers aangemaand werd tot betaling eener rekening van
f 200, nam hij, in hoogen nood, bij het schoonmaken der
meubelen, een doosje met juweelen van de vrouw zijns wel-
doeners weg, beleende dit doosje met het doel het zoodra
mogelijk te lossen, en weder op dezelfde plaats terug te
léggen. Het toeval wilde dat die dame het doosje miste;
het werd in handen der justitie gegeven, en hij tot 5

1)nbsp;Zie Bé/ense dv, projet de loi sur les prisons, pag. 40—45.

2)nbsp;Zie Weehblad van het Regt van 18 April 1844. 487. Men leze on-
der anderen het pleidooi van Mr.
g. m. van dee linden te dezer zake gehouden.

3)nbsp;Kort overdgt van het gevangenisstelsel in Nederland door een gerehabili-
teerd gevangene,
1844. p. 46, 47.

-ocr page 145-

jaren tuchthuisstraf veroordeeld. Hier liwam hij in aan-
raking met de beruchtste misdadigers, associeerde zich met
hen, werd na zijn ontslag huisbreker, erlangde 16 jaren
tuchthuisstraf, ontvlugtte, pleegde op nieuw zijn bedrijf op
groote schaal, werd in 1811 lot 20 jaren galeistraf ver-
oordeeld, onlvluglte weder, pleegde in weinig lijds 14 huis-
braken, en kreeg eindelijk, weder op Nederlandschen bodem
komende, nog 20 jaren tuchthuisstraf.

Een ontslagene gevangene i), die vroeger te Bordeaux cel-
lulair, later te Woerden gemeenschappelijk zat, heeft het
verklaard: » O had ik maar mijn lateren straftijd in de cel mo-
gen doorbrengen, de goede stemming daar verkregen zou mij
zoo spoedig niet verlaten hebben. Maar helaas, ik beken het
met schaamte, de goede indrukken, de beste voornemens,
de zielsrust, dat alles verdween spoedig, spoediger dan
men welligt denkt door de gemeenschappelijke opsluiting.quot;
Of men slechte of goede gemeenschappelijke gevangenissen
heeft, overal heerschl dal bederf. Wij meenen het voldoende
te hebben aangewezen.

En dal bederf, hel is niet het eenige bezwaar. In de
gemeenschappelijke gevangenis wordt verraad, wordt ver-
klikking der makkers niel alleen toegelaten, maar zelfs
aangemoedigd, daar het vaak aanbeveling lol afslag van
straf is.

Maar dat behoeft niet, zegt welligt iemand. Het is even-
wel een noodzakelijk kwaad. Hoe kan men anders vaak we-
len , wat er onder de gevangenen voorvalt ? Vele gevangenis-
directeuren hebben het getuigd, dal hel hun zeiven mishaagde
het niet Ie kunnen missen. Men moet deihalvc zijne zwak-
heid verraden, dat men zonder de hulp der misdadigers
geene misdadigers behoorlijk regeren kan. Men moet hen
stijven in hun kwade inborst, in hunne zucht tot mislei-
ding. De kameraad vertrouwt zijn kameraad, hij wordt ver-

1) Mijn verhlijf in de gemeetuchappelijlce en ajtonderlijhe gevangenis , 1858.
pag. 16, 53.

-ocr page 146-

raden, de verrader beloond. Welk een indruk voor de me-
degevangenen

Tot welk een wraakzucht kan dit dengene, die verraden
is, later geene aanleiding geven, als hij soms met andere
in de gemeenschappelijke zaal komt? Een der vinnigste te-
genstanders van het stelsel der afzondering, de onbekende
schrijver van de nieuwe berigten over het Pennsylvanisch
stelsel 3), erkent mede de noodzakelijkheid. De tucht kan
zonder dat middel, volgens hem, in de groote gevangenissen
niet bewaard blijven. Het doel is evenwel de tucht te hand-
haven , het middel dus niet te verwerpen. Hij doet deze ver-
klaring onmiddellijk volgen door de mededeeling, dat hij den
Jezuitischen regel
la fin justiße les moyens mQihi\\\\i}ki. In dit
geval echter maakt hij eene uitzondering en zegt: »met schel-
men moet men niet willen omgaan als met brave lieden. Men
kan het hatelijke verminderen, door boven de deuren der
gevangenis te zettenquot;, wat men met opzigt tot de voetangels
en klemmen in de tuinen en elders op borden plaatst: hier
huisvesten ook verklikkers en aanbrengers. Zoo ondermijnt
men het onderling vertrouwen der gevangenen, en hoe meer
dat ondermijnd wordt, hoe beter.quot; Zouden de gevangenen
zoodoende ook beter worden? Wij meenen het tegenoverge-
stelde te kunnen aannemen.

In de gemeenschappelijke gevangenis werkt alle afslag
van straf nadeelig. Degenen, die het niet krijgen, achten zich
vaak gekrenkt, omdat zij somwijlen hunne kameraden veel
beter kennen, dan de directeur en de beambten, en dus
weten hoe weinig deze of gene die gunst inderdaad ver-
diende. Ook dit werkt demoraliseerend,

»De afslagquot; — Suringar verklaart het meer dan eens te
hebben bijgewoond — »veroorzaakte eerst innige vreugde bij
allen die haar kregen, maar de vergelijking, die als ieder
afzonderlijk zat, onmogelijk was, met den meerderen afslag

1)nbsp;Zie suiiiNGAR, Gedachten over de eemame opsluiting der gevangenen, pag. 16.

2)nbsp;Zie pag. 45 van het aangehaalde werk.

-ocr page 147-

van een ander, wischte die geheel uit, en gaf aanleiding
tot woeste uitlatingen van vele ontevredenen.quot;

In de gemeenschappelijke gevangenis leeren de gevangenen
de bewaarders meer van nabij in hunne zwakheid kennen,
en dit werkt nadeelig, als zij dit van over hen geplaatsten
zien en geeft aanleiding tot allerlei speculaties. Want onder de
gevangenen zijn dikwerf de schranderste lieden, geoefend in
allerlei kunst van kwaaddoen, die wetenschap volkomen ver-
staande. En doordat men onder meerderen, van wege het
bestuur, meer op physieke kracht der bewaarders, dan op
zedelijke beginselen moet letten, daar een bewaarder des
noods velen alleen moet kunnen staan (tenzij er gelijk te
München gevaarlijke honden ter assistentie zijn) is menig-
werf juist eene min gelukkige keuze het gevolg.

In de gemeenschappelijke gevangenis zijn vele disciplinaire
straffen noodig, en dat zet aan tot wrevel en wrok.

In de gemeenschappelijke gevangenis kan de gevangene
zelden behoorlijk in zich zelf keeren, en over zijne hande-
lingen nadenken. Hij mag ook nooit toonen berouw te heb-
ben, want dat zou laf zijn, en wat gaat hem eigenlijk die
maatschappij buiten meer aan? Hij leeft in deze en gaat
nu de eer of schande van zijne medeburgers hier hem niet
ter harte? Hij is er doorgaans niet ongevoelig voor, en
derhalve gaarne in den gezelschapstoon, die iedere kring
en dus ook deze heeft. Men zie hierover de treffende plaats
bij Ch. Lucas 1), waar hij, na over den gezelscliapstoon van
den matroos, van den militair, van den werkman, van den
kloosterling, van den seminarist gesproken te hebben, zegt:
dat het bij den gevangene is:

»II faut hurler avec les loups, ce proverbe trivial n\'est
nulle part d\'une application plus indispensable que dans les
prisons.quot;

Maar zou er geen Orpheus meer le vinden zijn, die men-
schen even als wilde dieren wist te temmen, die door zijn

1) Cu. LUCAS, du sysihne pénilentimre I. pag. 153.

-ocr page 148-

invloed alles op lien vermögt, en, met eene groote men-
schenkennis begaafd, ieder behandelde gelijk het behoorde,
die edele gevoelens wist op te wekken, en ieder als om
strijd er in deed wedijveren, — die dus inderdaad het goede
over dea gezelschapstoon van het kwaad, de zegepraal wist
te verschaffen. Obermaier, vroeger directeur te Kaisers-
lautern , later te München, is als zulk een voorbeeld aan-
gewezen.

Over dien directeur en zijne behandeling der gevangenen
IS veel geschreven en gesproken. In Beijeren was men zeer
met zijne werkzaamheid ingenomen, en het kon moeijelijk
anders, daar door hem werd bewezen dat geene ligcbanie-
lijke tuchtiging noodig was voor de handhaving der orde,
dat menschelijkheid meer invloed ten goede uitoefent dan
ruwheid. Van daar dan ook dat hij warme verdedigers vond
in Dr. Arnold i) en Dr. Pfeufer , sinds 18153 Hoogleeraar
in de geneeskunde te München. De tegenstanders zijn echter
vele, ofschoon allen hulde doen aan de orde, die in zijne in-
rigtingen heerscht. In de
Jahrbücher der Gefängnisskimde
is de directeur en zijne gevangenissen breedvoerig bespro-
ken, even als op het congres te Frankfort^), waar evenwel
geen enkele voorstander scheen aanwezig te zijn, daar toen
Obermaier zelf weigerde over zijne zaak te spreken, de
Beijersche afgevaardigde, von Closen , die zijne zienswijze
minder genegen was, het woord opnam, en een uitvoe-
rig onpartijdig verslag der resultaten gaf.

De inrigting van Obermaier heeft langen tijd minder de
aandacht gaande gemaakt, tot dat de Hoogleeraar Opzoomer

1)nbsp;Zie Aknold die körperliche Zmhtigmg und das Zuchthaus zu München,
Archiv des Criminalrechts.
Stuck 8 S. 487—442,

2)nbsp;Dr. Ppeufke, das Ohermaiersche Besserungssystem.

3)nbsp;Neue Folge Bd. II lieft 2. 1847 . Dr. Diesz , TJeher das Ohermaiersche Bes-
serungssystem
pag. 326—355. Herr Bfeufer und die Besserungssysteme zunächst
das Ohermaiersche, heleuchtet von
vaeeenteapp p, 355 — 375.

4)nbsp;Zie BAUMHAUEE Ferslag der beraadslagingen op het Penitentiair congres, p 22,

5)nbsp;Zie opzoomee, Weg tot hervorming der gevangenissen.

-ocr page 149-

die op nieuw opwekte, ofschoon ook hij aan de al te gun-
stige opgaven van den directeur twijfelde. De resultaten van
het daarop ingesteld onderzoek zijn hekend, zij bevestigen
de minder gunstige denkbeelden, door onderscheidene schrij-
vers in de
Jahrbücher der Gefängnisskunde reeds vroeger

daarover gegeven.

De vraag, hoe de resultaten verkregen werden is door
Obermaier zelf beantwoord: »door humane behandeling,
onophoudelijk toezigt, nooit rustende bewaking, die den ge-
vangene overal volgt, doelmatig onderrigt in eenig hand-
werk, in hetgeen tot de school behoort, en in de gods-
dienst.\'

Zonder ooit een cellengevangenis gezien te hebben, ver-
oordeelde hij haar uit de hoogte i), daarbij nimmer het
onderscheid tusschen eenzaamheid en afzondering in het
oog houdende; en immer van iniddeleeuwsche kerkers en
tegennatuurlijke middelen sprekende, eischte hij dat nie-
mand over zijn stelsel oordeelde zonder de werking gezien
te hebben, te meer daar zijn stelsel alleen in die werking
bestond.

Anderen van holle declamaties beschuldigende, zeide hij,
dat in zijn gesticht zich ieder verbetert en moet verbeteren,
dat zelfs onzedelijke woorden er eene ware zeldzaamheid
zijn, en alle andere ruwheden en ondeugden met hare ge-
volgen geheel zijn uitgeroeid, en dat alles terwijl de gevange-
nen in hunne vrije uren opgewekt en vrolijk mogen zijn.

En wat was de conclusie der Heeren, Greveling, Pierson
en Netscher 2), in 1838? Dat zij niets anders gezien hadden
dan een gemeenschappelijke gevangenis met goede beambten
onder een uitnenienden Kommandant, maar met een ontzet-
tend zware tucht. Zij aanschouwden onder anderen in een
cachot eene tuchtiging van een gevangene, die eerst een
gewone keten droeg, voorts eene tweede zeer zware aan de

1)nbsp;Men zie zijn brief aan Dr. G, vareentrapp, Jahriiicher 184.7, p. 366.

2)nbsp;Rapport, pag. 155, 157, 158.

-ocr page 150-

mmmmmim

brits vastgemaakt, en wien eindelijk nog de beide handen
door eene derde zware kelen aan elkander gesloten waren.

Op hun vraag naar zijn stelsel antwoordde hij: «ik heb
geen stelsel, gij hebt alles gezien.quot; Men zou naar hunne
meening, even goed van een stelsel van Ganneel, (den Kom-
mandant van Hoorn, die 700 gevangenen onder zich heeft,
en waar, bij de geringe middelen van tucht, die hem ten
dienste staan, een goede geest over het geheel heerscht),
kunnen spreken als van een stelsel van Obermaier.

Mooser, de directeur der gevangenis te st. Gallen, geen
voorstander der afzondering, oordeelt mede niet gunstig over
de gevangenis te München. De strafanstalt-director, Schrick
te Moabit bij Berlijn, noemde het stelsel van Obermaier ver-
derfelijk, vooral om het ook door ons gewraakte verklik-
sijsteem, hetwelk ook te München heerscht. De Kommandant,
zeide hij, stelt zich alles te gunstig voor: hoe menigwerf
echter kan men zich bedriegen bij de benoeming van be-
ambten, hoeveel eerder is dit het geval bij die van opzig-
ters uit de gevangenen zelve!

Te München vindt men nevens de bewaarders, die door-
gaans in de gangen en op de pleinen zich bewegen, in iedere
zaal het toezigt aan een uit de gevangenen opgedragen, en
deze zijn het dan vooral, die hunne medegevangenen moe-
ten verbeteren. Welke rampzalige gevolgen dit opleverde,
blijkt uit hetgeen Suringar onlangs^} als feiten mededeelde,
dat toen drie der sluwste gevangenen tot adsistent-bewaar-
ders waren aangesteld, dit in derwijze de woede der gevan-
genen opwekte, dat zij binnen korten tijd twee oppassers
vermoord, een aan \'t vensterraam opgehangen en een den
kop gekloofd hebben. De derde is onlangs doodgeslagen,
en dat in een geslicht, waar ieder zich verbetert en ver-
beteren moet!!

Uit al het voorafgaande besluiten wij, afgescheiden van
alle gunstig of minder gunstig oordeel over den directeur

1) SuRiNöAR, Siem uit Nederland enz, pag. 35.

-ocr page 151-

en de humaniteit zijner behandeling, waarover de meenin-
gen verschillen, en vooral de laatste berigten niet gunstig
luiden, dat wij de inrigting wraken als modelgevangenis:
Ie. omdat er eigenlijk geen stelsel is;
2e. omdat de berigten van den directeur te gunstig zijn om

niet betwijfeld te worden;
5e omdat over \'tgeheel een zeker duister verspreid ligt, en

de waarheid het licht niet schuwt;
4e. omdat het verkliksijsteem ook daar heerscht;
ye. omdat die ketenen, ofschoon een straf bij de wet, ons
te streng voorkomen.

Maar toegegeven, dat die resultaten allen zoo gunstig wa-
ren, dan nog hlijft de vraag over, kan men een stelsel aan-
nemen , dat berust op een enkele persoonlijkheid ?

Zulke personen, die zoodanige resultaten te weeg brengen,
als Obermaier gezegd wordt te weeg te brengen, zijn hoogst
zeldzaam^). Geniën worden niet eiken dag geboren, evenmin
als ze gevormd worden, gelijk de Zweedsche Graaf, Sparre®),
wilde, dat er in de school bij Obermaier kweekelingen wer-
den opgeleid.

Daarbij komt, dat men hij een dergelijk stelsel geen col-
legie van regenten kan hebben, maar aan zoodanigen direc-
teur, gelijk Obermaier ook heeft, eene absolute magt moet
verleenen, ten einde zijne pogingen niet te verlammen.

Op grond nu, dat er zeer enkele voortreffelijke mannen
gevonden worden, aan wie men de magt zonder bijzon-
der gevaar kan opdragen , een gevangenisstelsel aan te nemen,
achten wij even bedenkelijk, als_op grond, dat er enkele
vorsten zouden kunnen gevonden worden, die uitnemend
door talent, energie en braafheid, in een Staat van uitne-
menden zegen zijn, eene alleenheersching aan te nemen. Er
worden te veel belangen opgeofferd, en de voortduring van

1)nbsp;Zie Obeemaiee, Anleitung evr vollkommene Besserung der Verbrecher in
den Strafansialten
1835.

2)nbsp;Zie Baumhauee, Eandelivgen van hei Ténilentiair congres van 1846,

-ocr page 152-

dat talent, die energie, die braafheid, bij een ander is hoogst
onzeker, ja twijfelachtig.

En wat de twee geniën hij het gevangeniswezen betreft,
opmerkelijk is het, dat even als Obermaier niet bekend was
met de cellengevangenissen en de voornaamste werken er
over, zoo ook van Montesino, door J. Lohmeijer,^) Inspec-
teur-generaal der Fransche gevangenissen, in een schrijven
van 19 Junij 1845, gezegd werd: »Hij is een genie, hij
heeft alles van zichzelven, il a tont créé, en als ware dit nog
het voortrej0felijkste er bij wordt gevoegd: »11 ne connait
aucun des innombrables livres qui ont paru en Europe sur
les prisons.quot;

Wat zouden die geniën dan niet voor wonderen verrigten,
als zij er de kennis bij hadden I

Wij hebben derhalve gezien: de gemeenschappelijke ge-
vangenis, zooals zij vroeger algemeen was, vermoordt; de
classificatie kan de bezwaren niet wegnemen, hoe voortref-
felijk zij ook worde ingerigt, zij doet zelfs nieuwe ontstaan;
de mogelijkheid van een enkelen Orpheus mag geen stelsel
doen aannemen, of liever een persoon is geen stelsel.

Indien nu de gemeenschappelijke gevangenis vermoordt,
dan kan zij niet verbeteren, en aangezien alle straffen die
niet verbeteren, behooren verworpen te worden, is deze
straf te verwerpen.

Wij voorzien echter nog eene bedenking, namelijk deze,
dal de stelling niet in eene breede opgave van recidivisten
bewezen is. Die opgave van recidivisten laten we echter
na, omdat ze zonder breedvoerige- toelichtingen volstrekt
onbruikbaar zijn, daar men, gelijk wij laler in een enkel
voorbeeld behooren aan te loonen, niet zonder de grootste
omzigtigheid gevolgtrekkingen uit die cijfers kan maken.
Dal de recidives, zoowel in Engeland, als in Frankrijk, als
in België, als in Pruissen, als in Zwitserland, als in Zwe-

1) Zie: Brief vau C. T. Lueasco aan JF. H. Suringar over het door O. O.
Heldring uitgesproken gevoelen over het gevangeniswezen,
pag, 14,

-ocr page 153-

den en meer andere landen, onder het stelsel der gemeen-
schap, steeds toenamen, en hel gevangenisbederf er een be-
langrijken invloed op uitoefende; het wordt thans schier niet
betwijfeld. Dal feil is ons voldoende Ie kunnen constateren i).

En als onder anderen Bérenger aanwijst, dat er op de
beschuldigden in Frankrijk in 1851 28706 recidivisten
waren, en in 1852 33005 ®), dan mag zonder twijfel die
toeneming niet gering genoemd worden.

Het is en blijft de zaak de kwaal aan te wijzen, en nu
naar de beste middelen uit te zien, om haar zoo al niet
uit te roeijen, toch belangrijk te verminderen.

1) Voor \'t overige zie men: Mokeau Christophe. Béfense etc. Bérenger,
de la Hepresson pénale. Ducpetiaux, Memoire sur les prisons en Belgique, om
geene andere te noemen.

3) Pentonville en Bruchsal kunnen helaas niets ten aanzien der recidiven leeren,
daar de gevangenen van Pentonville eerst naar Portland gaan om aan openbare wer-
ken te arbeiden, later naar Australië, en Bruchsal vele gevangenen krijgt, die
eerst gemeenschappelijk bedorven zijn, daar ze onder de 4 jaren tuchthuisstraf
doorgaans te Freiburg te zamen zitten. Philadelphia heeft geleerd, dat de recidiven
2,2,°lo zijn afgenomen, bij eene toeneming der bevolking van 38°/o, terwijl ze in-
tegendeel te Genève toenamen, en eene cellulaire gevangenis onder
picot naast de
classificatie Auburnsche verrees.

-ocr page 154-

DERDE HOOFDSTUK.

Hel stelsel van afzondering der gevangenen door
moreele afscheiding.

Het resultaat, waartoe de voorafgaande beschouwingen ons
gebragt hebben, was dit: geen gemeenschap in de gevange-
nis, maar afzondering.

Wij beschouwen die afzondering, en wij hechten er
groote waarde aan er met nadruli op te wijzen, niet als
een Eldorado, waarin de misdrijven zeer gering, de herha-
lingen van misdrijf zeldzaam voorkomen. Men zou volkomen
blind moeten zijn voor den algemeenen toestand, wäarin de
maatschappij verkeert, om dit in ernst te durven beweren.
Het onmatig gebruik van allerlei sterke dranken, de vermeer-
dering der rijkdommen aan de eene zijde, der armoede
aan de andere, gepaard aan de schier algemeen opgemerkte
zucht tot verheffing van stand en levenswijze, de grove
onkunde bij een deel der bevolking, zoodat het bijvoorbeeld
in België van regeringswege officieel geconstateerd is, dat,
van de van 1840 tot 1849 van misdaad beschuldigde 4497
personen, 2943 (2577 mannen en 066 vrouwen) waren, die
volstrekt niet, 1012 (945 mannen en 67 vrouwen) die
slecht, 417 (364 mannen en 43 vrouwen) die goed lezen
konden, en slechts 123 (116 mannen en 9 vrouwen) die
eene behoorlijke opvoeding genoten hadden, zijn zoovele
verschijnselen, die aantoonen, dat er ter bestrijding der mis-
drijven nog meer te doen valt, dan de verbetering der ge-

-ocr page 155-

vangenisseii. Wat de vermeerdering der misdrijven betreft,
zijn wij het met den gedeputeerde, Carnot eens, dat hoe
beter het politiewezen is ingerigt, en hoe zekerder dus de
bewerkers van ieder misdrijf ontdekt worden, er ook des
te meer beschuldigden en veroordeelden zullen voorkomen,
althans in de eerste tijden, ofschoon het onzes inziens op
den langen duur het beste middel kan zijn om de misdrij-
ven tegen te houden, de hoop op straffeloosheid al flaauwer
en flaauwer te doen worden.

Wij zeggen echter met Gustave de Beaumont : de ver-
betering der gevangenissen door de afsnijding van den ver-
pestenden omgang den misdadigers kan niet anders dan
voor de zedelijkheid dier lieden, en vooral voor de maat-
schappij, door de vermindering van herhaling van mis-
drijf (door de leenngen in de gevangenis opgedaan) heilzaam
zijn. En hier is het de vraag: zal men niet het beste kie-
zen, \'t welk te verkrijgen is. Wij nemen dus de afzondering
aan als eene gebiedende noodzakelijkheid, een eisch van den
tijd, waarin wij leven. Wij zijn echter niet blind voor hare
bezwaren, ofschoon wij reeds bij voorraad protesteren tegen
de verregaande overdrijving waarmede die worden uitge-
meten, en zullen trachten aan te toonen, dat de voordeden
zoo overwegend zijn, dat zij zeer verre de bezwaren over-
treffen, en dat als men te kiezen heeft tusschen twee stel-
sels, en in het eene de voordeelen de nadeelen verre over-
treffen , en in het andere de nadeelen de voordeelen verre
te boven gaan, wij zonder aarzelen het eerste kiezen.

Dit standpunt aangenomen hebbende vragen wij alsnu,
boe kan de afzondering geschieden, en trekt het onmiddel-
lijk onze aandacht, dat er tweeërlei wijzen zijn, namelijk
1®. door stilzwijgen, 2e. door muren.

Het stilzwijgen, ziedaar wat wij iu de eerste plaats te
hespreken hebben. Wij hebben gezien dat het reeds op on-

1)nbsp;Zie Revue Fénüentiaire, T. 11, pag. 117, 118.

2)nbsp;Zie Reme Fénitentiaire, T, II: pag. 144.

-ocr page 156-

derscheidene plaatsen in meerdere of mindere mate in prak-
tijk was gebragt, toen het in 1821 te Auburn stelselmatig
werd georganiseerd, steunende op dit grondbeginsel: vol-
komen afzonderlijke opsluiting bij nacht, vereeniging des
daags onder aanhoudenden arbeid en stilzwijgen. Dit stelsel
door de meeste Staten van Noord-Amerika aangenomen, vond
mede toepassing in verscheidene gevangenissen in Engeland,
zooals onder meerderen te Milbank en Colbadfields en voor-
namelijk in onderscheidene Zwitsersche Staten. Beroemd zijn
bovenal de gevangenissen te Genève, Lausanne en St. Gal-
len , waar eene doelmatige classificatie daarbij werd inge-
voerd. In Frankrijk werd in 1839 alleen de nachtelijke af-
zondering tot stand gebragt, in België en eenige Duitsche
staten, voornamelijk in Baden, de meer volkomene.

De voornaamste kampvechters voor dit stelsel waren
Elam Lynds van Singsing, Dwigth van Boston, Aubanel van
Genève, Dr. Coindet en Gosse mede te Genève, Dr. Verdeil
te Lausanne, Mooser te St. Gallen.

Het ligt geenszins in onze bedoeling, die gevangenissen
in hare inwendige inrigting te schetsen en de geschiedenis
daarvan na te gaan. Dit is door zulk een groot aantal
schrijvers geschied, vooral in de
Jahrbücher der gefmigniss-
kunde,
waar zeer vele bladzijden aan de beschouwing van
iedere gevangenis in het bijzonder zijn gewijd, dat het on-
noodig mag geacht worden. Dit zou hier ook niet ter zake
dienen, want als het hoofdbeginsel, waar alles om draait,
besproken, en verkeerd geacht wordt, is het voldoende
zeker, dat het stelsel moet verworpen worden. Wij zullen
ons dan ook onthouden van een tal van cijfers van recidi-
visten en krankzinnigen (hetgeen met name tegen de gevan-
genis te Genève, eene der besten, zoo niet de beste van
allen, aan te voeren is) tegen het stelsel in het midden te
brengen, welks kracht menigwerf door voor- en tegenstan-
ders in verschillenden zin wordt uitgelegd, en die ook van
een aantal bijomstandigheden afhangen.

-ocr page 157-

Het beginsel bevat dus vooreerst: de afzondering bij nacht.
Dat zij, wegens de vele onzedelijkheden en onreinheden, die
het gemeenschappelijk slapen trots het strengste toezigt raet
zich sleepte, eene zeer gewenschte en heilzame verbetering
oplevert, behoeven wij niet aan te toonen.

Het tweede element: gemeenschappelijk zamenzijn onder
arbeid en stilzwijgen, vereischt eëiiigé nadere overweging.
De punten van onderzoek waar het hier op aankomt zijn deze:

10, Kan dal stilzwijgen de vroeger geconstateerde nadee-
lige gevolgen van de verkeering der gevangenen weren?

20. Is, ondersteld dal die gevolgen kunnen worden ge-
weerd, en die gevangenis-inrigling mitsdien niet vermoordt,
dat stilzwijgen mogelijk?

Moeten deze twee vragen ontkennend beantwoord worden, dan
volgt uit hel vroeger bewezene dat dit stelsel Ie verwerpen is.

Wat de eerste vraag betreft, is het zonder twijfel, dat,
als de gevangenen niet spreken mogen, de besmetting der
onderlinge mededeeling van hel kwaad veel geringer zal zijn.
Dat zij echter geheel wordt weggenomen, is daarom te be-
twijfelen omdat er ook eene vingerspraak is, door doofstom-
men vroeger algemeen gebruikt, die men op verschillende
wijze kan uitvoeren, en waarmede men elkander veelbetee-
kenende wenken kan geven. Ook met de oogen kan men
hetzelfde doen. Billetten kan men elkander in de handen
stoppen. Derhalve is er ruime gelegenheid, om, daar men
in alle gevallen elkander van aangezicht kent, hetgeen op
ziel) zelf reeds een onheil is, eerst gebrekkige, laler meer
naauwe kennismaking aan Ie knoopen, waaruit weder een
tal van aanslagen tegen de maatschappij kunnen voortsprui-
ten, En zij die elkander reeds vroeger kenden, de oude
makkers, zij behoeven elkander slechts aan Ie zien, om
verstandhouding te openen. Die blik is voldoende, om el-
kander op hel zondenpad te bemoedigen, en aan Ie raden
toch zoo kleingeestig niet te zijn er van af te wijken, om
op hel pad van die brave lieden zich Ie begeven, die hen

10

-ocr page 158-

toch voor het grootste gedeelte als iiitvaagsels zullen blijven
beschouwen.

Dr. L. F. Von Froriep i) is er in ernst op bedacht ge-
weest, de zintuigen van uiterlijke indrukken onafhankelijk
te maken, hetgeen hij
IsoHrung der Sinne noemt. Het ge-
zichtsvermogen wilde hij opheffen door een half masker van
stijf leder, met eene welving voorzien, achter welke de
oogleden zonder wrijving zich bewegen, gesloten en geopend
kunnen worden, terwijl de lichtstralen voortdurend worden
afgewend. Ook het gehoor wilde hij zoo niet geheel isole-
ren, dan toch zoodanig onduidelijk maken, dat men zeer
hard zou moeten spreken om elkander te verstaan.

Breedvoerig wordt de toestel beschreven en de wijze
waarop die machines het gemakkelijkst konden worden
aangesloten. ïot dergelijke beuzelingen zal ook de huisarts
de bewakers moeten helpen. Dat de gezichts-isolering niet
kan plaats hebben gedurende den werktijd is duidelijk. In-
dien men de gehoor-isolering aanwendt, schijnt dit te kun-
nen volstaan. Men is inderdaad verbaasd over de vinding-
rijkheid van het menschelijk vernuft; jammer maar, dat
de vinger isolering door dien geneesheer is verzuimd, waar-
schijnlijk omdat zij niet mogelijk was. Men ziet hieruit,
dat de Voorzienigheid, die ieder orgaan tot aanvulling en
hulp van het ander geschapen heeft, niet wil dat men ze
onbruikbaar make. Maar onderstelt dat men dat alles kon,
zou dan niet de barbaarschheid ten top gevoerd zijn.\'\' Zou
men nog meenen met dit stelsel gevallene menschen te
kunnen verbeteren ?

Wij zien echter dat de zintuigen niet kunnen geïsoleerd
worden, en het stilzwijgen alzoo geen voldoend middel is,
om de nadeelige gevolgen der gemeenschap te weren. Bo-
vendien zet het tot allerlei listen aan, en als het gehand-
haafd wordt, mist men ook het voordeel, hetwelk somwijlen

1) Veher die Isolirung der Sinne ah hasis eines neuen Systems der Strafge-
fangenen.
Weimar 1846.

-ocr page 159-

schoon zeldzaam voorkomt, dat de eene gevangene op den
anderen ten goede werkt. Alle verkeer zal hier stellig ten
kwade zijn. Maar dit stilzwijgen is onmogelijk, en als ook
deze grondslag vervalt, zou dan het stelsel niet veroor-
deeld zijn? Zou men dan nog allerlei redeneringen over
punten van detail of een legioen cijfers van allerlei gevan-
genisinrigtingen behoeven? Het stilzwijgen is onmogelijk,
Elam Lynds zelf heeft het ten aanzien der vrouwen erkend,
en van New-York uit (de bakermat van het Auburnsche
stelsel) zijn architecten gezonden, om de constructie der
cellen te Philadelphia te bestuderen. Sprekender bewijs is
niet te geven. Waarlijk, de woorden van den directeur
der gevangenis voor vrouwen te Namen : »je défie tout
directeur d\'une prison, où les détenus sont en réunion de
faire observer une silence parfaite,quot; vallen er bij weg,
Maar voor mannen zou hel dan wel mogelijk zijn.? Die
mannen zullen het verbod toch liefst zoeken te overtreden.
Dat geeft aanleiding tot nadere oefening in slimheid en be-
hendigheid, en bevordert derhalve de kunst van het kwaad-
doen. Wij zullen echter voor een oogenblik aannemen, dat die
trek er weinig is, dat zij zullen kunnen zwijgen. De mensch,
die de long gekregen heeft om er gebruik van te maken,
zwijgt. Zou dit heilzaam zijn, of liever, niet schadelijk voor
de gezondheid ? Hooren wij de getuigenis van Dr, Coindet
(nog wel een voorstander van het stelsel te Genève): »Het
absolute stilzwijgen verzwakt de organen der ademhaling,
en levert wezenlijke gevaren op voor de gezondheid van
hen aan wie men het oplegt.quot;

Hoe, zegt Prof, Voorhelm Schneevoogt^), men zou de
eiken mensch in meerdere of mindere mate ingeschapene
behoefte, om zijne gedachten te uiten, kunnen onderdruk-
ken? eene behoefte, die vooral bij de minder beschaafden,

1)nbsp;Zie MOEEAU CHEISTOPHE, Défense etc. pag. 90.

2)nbsp;Zie MOEEAU ciiEisTOPHE, Défense etc. pag. 79

3)nbsp;Zie schkeevoogt, Het Fennsyïvanisch gevangenisstelsd (Oids 1848, p. 195).

10^

-ocr page 160-

en bij liem, wiens gemoed door levendige gewaarwordin-
gen beroerd, wiens hoofd door eene magt van voorstellingen
gekweld wordt, soms zoo dringend kan worden, dat zij
ter harer bevrediging niet eens de tegenwoordigheid van
anderen vordert, die hunne uitingen zouden kunnen ver-
nemen en beantwoorden? eene behoefte eindelijk, die zoo
sterk is, dat zij in spijt van alle hinderpalen de bevredi-
ging zal weten te erlangen.quot;

Die bevrediging wordt ook erlangd, de ondervinding heeft
het geleerd. Er zijn menschen die niet hebben willen zwijgen.
Een Duitsch medicinae doctor is te Auburn doodgezweept;
te Singsing heeft een krankzinnige gevangene binnen drie
weken duizend zweepslagen gekregen. De zweep, dat was
het groote middel, hetwelk men aanwendde. Ieder, die het min-
ste teeken gaf, was aan den willekeur van den bewaarder over-
gegeven, welke hem op den naakten rug zooveel zweepsla-
gen, als hij oorbaar oordeelde, mogt toedienen. Welk eene
haat moest dit niet tegen de oppassers opwekken? En die
haat is opgewekt. De ruimte verbiedt ons hier voorbeelden aan
te halen. De zoogenaamde^ iron-gag, eene zwijgmachine die
den mond digtsnoert, is mede aangewend, raaar wij zullen
die gruwelen ter zijde laten , te meer daar zij in sommige
Pennsylvanische gevangenissen mede als disciplinaire straf
gebruikt is, ofschoon daar geheel onnoodig. Ook de zweep
kan, naar het oordeel van sommige voorstanders van het
stelsel, zeer wel gemist worden. In Engeland, waar stok en
zweepslagen als straf inheemsch waren, heeft men haar
voor de gevangenis verworpen. Welnu welk disciplinair
middel had men daar? Het onthouden van voedsel. Men
vergunne mij hier eene aanhaling uit het report on
Coldbath Pields house of correction, pag. 2. Van 900 gevan-
genen waren er 218 tot verklikkers aangesteld, ten einde
met 54 vrije bewaarders het stilzwijgen te helpen bewaren;

1) Zie ducpétiaux, Mémoire a Vappui du projet de M sur les prisons,
Bruxelles 1845 , p. 86 en 87.

-ocr page 161-

dus 272 personen len einde te zorgen dat 682 niet spraken,
noch teekenen aan elkander gaven. En wat was hel gevolg ?
Dal er op 1041 gevangenen 1718 disciplinaire slralFen, voor
schending van dien grondregel van het geslicht, werden opge-
legd, en in 1836 het aantal der recidives in één jaar tol279ö
steeg. De gouverneur verklaarde ook, dal hel hewaren van
het stilzwijgen ondoenlijk is, en hij er wanhopig onder zou
worden.

Sommige directeurs lieten de verklikkers weder door an-
dere gevangenen hespiedem Er werd dus een stelselmatige
wraakoefening georganiseerd. Heerlijk middel van verbe-
tering !

Hel onthouden van voedsel. Welk eene heilzame straf
voor jonge menschen van 18—30 jaren, waaruit in \'l
algemeen een zeer groot deel der gevangenen bestaal! Men
laai hen hard werken zonder voedsel; voorwaar hel ge-
neesmiddel is erger dan de kwaal. En wat is die kwaal?
Dat menschen, die men met elkander doel leven, terwijl men
hen ontzegt zich van hel kenmerkende van den mensch, de
spraak, te bedienen, strafbaar worden door zich menschen
te betoonen.

Wat heeft, zegt de Fransche Procureur Generaal Parès ,
de heidensche mythologie gedaan, loen zij een mensch na
zijn dood eene wreede marteling wilde aandoen. Zij beeft
de marteling uitgedacht van een mensch, die honger en
dorst had, en niet konde eten, niel konde drinken , ofschoon
hij voedsel en water gestadig voor oogen had, en verlichte
lieden, aanhangers van het Christendom, durven zoo iels,
als dit stelsel, in de 19\'^® eeuw voorstellen; en wij voegen
er bij , dat zijn juist de mannen, die de luidste kreten legen
de geheele afzondering aanheffen, omdat de mensch dan in

1)nbsp;Zie ducpetiaux, Memoire etc. p. 80.

2)nbsp;SuRiNGAU, Eene stem uit Nederland, enz. pag. 26. Te St. Gallen, waar
zalen en cellen zijn, kwamen op 95 gevangenen, jaarlijks 484 disciplinaire
straffen voor.

-ocr page 162-

strijd met zijne gezellige natuur, alleen is. Waarlijk die
gezellige natuur mag zich bij hen al zeer aan de gezellig-
heid overgeven!

» Les muets se parientzeide de Fransche Procureur
Generaal De la Seiglière van Bordeaux, »vos muets se
parleront aussi; ils auront une langue, qu\'ils entendront,
et que vous n\'entendrez pas. II s\'opérera entre eux un travail
lent, mais continuel d\'assimilation. Cette franc-maconnerie
du crime que nous voulons détruire/ne cessera d\'ourdir, et
d\'étendre Silencieusement sa trame mystérieuse ; le mal achè-
vera son oeuvre sous vos yeux, sans que vous le voyiez,
et parceque vous ne l\'aurez pas vu, vous vous flatteriez
de ravoir empêché.quot;

0ns betoog is ten einde. Het stilzwijgen belet het bederf
niet, het stilzwijgen, al belette het dit, is onuitvoerlijk en
gelijk wij daarenboven zagen, onmenschelijk. Andere argu-
menten als, dat zoodanige gevangenissen op groote fabrie-
ken gelijken en het karakter van straf te veel wegnemen,
dat de arbeid niet genoeg oplevert, dat er te veel bewaar-
ders noodig zijn, zouden
jna het aangevoerde ons betoog
eer verzwakken dan versterken. Wij eindigen met de ver-
klaring on^er innige overtuiging: liever volstrekt geene
afzondering, dan zulk eene stilzwijgende gemeenschap.

1) Zie moreau christophe, Défense, etc. pag. 66.

-ocr page 163-

VIEEDE HOOFDSTUK.

Het slelsel van afzondering der gevangenen door
physieke afscheiding.

Tot nog toe deden wij niet veel anders dan afbreken.
Daarmede rekenen wi] echter onze laak geenszins voltooid;
integendeel daar waar wij het werk van anderen zulke
ernstige bezwaren tegenwierpen, rust op ons de pligt, om
ook, al is het dan maar in geringe mate, sleenen tol den

aanbouw aan te brengen.

Er blijft na al het verworpene slechts één ding mogelijk:
de afzondering door physieke afsclieiding. Wij nemen die
dan ook zonder aarzelen aan. Wij doen het, omdat zij door
wetenschap en ervaring beide gevorderd wordt, en niette-
genstaande de toepassing tot nog toe, uitgenomen in België
en Nederland, (altijd voor zooverre zij daar is ingevoerd)
niet volkomen kan geacht worden met de ware beginselen
te slrooken, toch zulke gunstige
resultaten heeft opgeleverd.

Wij zeggen niet volkomen, want in de modelgevange-
nis te Pentonville, was het maximum der straf tot 18 maan-
den, en volgde daarna deportatie naar Australië, welk
denkbeeld natuurlijk op de gevangenen noodlottig moest wer-
ken, en wel eens eene aanvankelijke beterschap door moede-
loosheid stuitte. Daarbi^i was het gevangenisbezoek niet menig-
vuldig, en minder behoorlijk ingerigt. Toch luiden de be-

-ocr page 164-

riglen omtrent gezondheids- en geestestoestand gunstig,
even als die omtrent de gedragingen der ontslagenen, welke
naar Australië werden overgevoerd , en geeft J. F. Burt i)
zijne verwondering te kennen, dat na 1847 het maximum
tot 9 maanden verkort was, als bestaande daartoe, naar zijn
oordeel, volstrekt geene voldoende redenen. Er waren per-
sonen, die deze verkorting alleen toeschreven aan de ver-
anderingszucht van den bekwamen Engelschen architect,
kolonel Jebb, die na den dood van Crawford en Russell met
de inspecteursbetrekking belast was, en hoewel met de
beste bedoelingen bezield, meer heil zag in eene uitbreiding
van het deportatiestelsel.

Te Bruchsal hebben de werkzalen in de Cellulaire ge-
vangenis, en de bij de Badensche wet bepaalde Strafschär-
fungen, als Dunkelarrest en Hungerkost, veel nadeel be-
rokkend; en toch kon Ducpétiaux zeggen: »die gevangenis
heeft het pleit beslecht,quot;

Wij nemen het stelsel aan, omdat wij ons daartoe ge-
sterkt gevoelen door de autoriteit van de meeste crimina-
listen en practici. Immers,, hoewel het hier en elders geldt,
de namen en argumenten der meerderheid moeten gewogen
en niet geteld worden, toch zegt het iets, dat mannen als
Mittermaier, Ortolan, Faustin Hélie, Bérenger, Emil van
Hoorenbeke, Eduard Ducpétiaux, Röder, Noellner, David,
De Pratobevera, Dr, Varrentrap, Dr. Julius, Dr. Füesslin,
om maar van geene meerdere en van geene Nederlanders
te spreken, zich er mede vereenigden. Opmerkelijk is het
bovendien, dat de beide zeer bekwame directeuren Aubanel
van Genève en Mooser van St. Gallen, in den laatsten tijd
minder ongunstig over het stelsel denken, en de laatste zelfs
verklaard heeft: »Op het terrein van het zuiver cellulair
stelsel heb ik geene ervaring, en matig ik mij geen oor-

ij J. F. Burï, Results of the sijstem of separate confinement as admi-
nistered at the Pentonville prison,
1852.

2) Zie SdrinGAR, Stem uit Nederland enz, pag. 85,

-ocr page 165-

deel aan.quot; De afzondering dan door physieke afscheiding |
wij willen haar verdedigen, wij willen de voornaamste be-
zwaren legen haar aangevoerd wederleggen, hare voordeelen
doen uitkomen, en eindelijk onze meening te kennen geven
over het denkbeeld, of en in hoeverre er uitzonderingen
kunnen worden toegelaten.

Een scherp onderscheid tusschen eenzaamheid en afzon-
dering ga vooraf. Eenzaamheid zonder arbeid, zonder bewe-
ging en frissche lucht hrengt de schromelljkste gevolgen
te weeg. De Bijbel alleen kan den misdadiger in de cel
niet tereglhelpen; uitlegging en toespraak zal hierin moeten
te gemoel komen. Van de 80 gevangenen, waarmede men,
volgens De Beaumont en de Tocqueville, in New-York de
proef heeft genomen, hen zonder verlof tot arbeid in
volstrekte
eenzaamheid alleen met den Bijbel te plaatsen,
zijn binnen het jaar 5 bezweken, is 1 krankzinnig geworden
en was de toestand van bijna al de overigen zeer onrust-
barend, aan verdooving grenzende.

Dit stelsel wordt dan ook schier algemeen afgekeurd. De
mensch is niet geschikt om alleen te zijn, de mensch is
evenmin geschikt om zonder arbeid, zonder beweging, zon-
der genot van de frissche buitenlucht te leven. Zoodoende
is het waar, dat men hem levend in een
graf dompelt; zoo-
doende heeft Van Rappard gelijk met te zeggen: »hij ligt
daar als een dier, dat voedsel krijgt
zonder toespraakquot;; zoo-
doende hadden de Fransche afgevaardigde Carnot, Laroche-
jacquelein. De Peyramont, De Sade, Larochefoucauld, Lian-
court, Léon de Maleville en meer anderen volkomen juist
geoordeeld zeggende: »dat maakt krankzinnig, dat doodt.quot;
Van zulk een stelsel kunnen wij met Mr. De Kempenaer
getuigen: »gij hebt een gezonde aan de gevangenis gegeven,
gij geeft een wezenlooze aan de maatschappij terug.quot; Slechts
weinigen doorslaan dit, ofschoon ook daarvan treffende voor-
beelden zijn.

Die eenzaamheid wordt geenszins bedoeld door de voor-

-ocr page 166-

standers der afzondering van de Loosdoeners onderling, en
het is daarom eene minder eerlijke manier van bestrijden,
om toch te handelen alsof zij wel bedoeld was. En zoo
doet ieder die, gelijk Teulon, in de Fransche kamer, van
torture morale spreekt, of gelijk Carnot van de kerkers der
inquisitie, of gelijk Obermaier van de middeleeuwsche ker-
kers, of gelijk Pfeufer en Christiansen van de gruwzaam-
heid der eenzame opsluiting, gelijk zoovele anderen en zelfs
Léon Faucher en Gh. Lucas.

Onze conclusie is: alle gevangenissen, waar zulk een
stelsel in praktijk gebragt wordt, mogen niet in rekening
gebragt worden bij de beoordeeling van het stelsel van af-
zondering door physieke afscheiding. Daarvan is het hoofd-
denkbeeld dit: zoo het waar mogt zijn, dat menschen door en
met menschen opgevoed worden, dan toch zeker niet door
een gedwongen omgang raet slechte menschen. En hier is
het, gelooven wij , ofschoon alle beeldspraak
eene gevaarlijke
zijde heeft, volkomen waar, wat prof. Opzoomer i) tegen Ds.
Heldring aanvoerde: »Het element van het schip is het ruime
sop, maar als het schip lek is, zal men het toch niet de groote
wateren doen trotseren, maar een verstandig bouwmeester
zal het eerst op het drooge halen, om bet daarna, als het
hersteld is, weder aan de worsteling tegen de stormen op
den wereldoceaan prijs te geven. Evenzeer de zieke, ofschoon
lucht en beweging zeer heilzaam is voor den mensch, zal
men hera eerst in de warme ziekenkamer brengen, ten einde
hem hersteld weder lucht en beweging te doen genieten.quot;

De Staat, zoo hij al de menschen niet behoeft te ver-
beteren, mag hen toch niet slechter aan de maatschappij
wedergeven. Het eenige middel om dit Ie verhinderen, is
afzon
dering door muren.

Daar~en ook daar eerst, als zij daar afgescheiden van
alle kwaadwilligen zijn, kan de invloed van goedgeziuden
gunstig zijn. Die goedgezinden bij hen op te sluiten, is

1) Ziß Nieuwe Bydmgen van van halt, cn de geer.

-ocr page 167-

niel mogelijk; dan zou ook de straf te veel van hare kracht
verliezen. Want het alleen zijn is nu en dan, zoo het niet
te lang duurt, zeer heilzaam om den mensch tot nadenken
te brengen over zichzelf, over hetgeen hij was en deed, en
hem te leeren wal hij doen moet.

Zonder twijfel is de straf zwaar, maar nu is ook ieder
bezoek eene aangename afleiding, en is men vatbaar om een
geestelijke te ontvangen, terwijl men in de gemeenschappe-
lijke gevangenis met den grooten hoop medespot, en na
elke predikatie de kritiek volgt,

J. M. Haegele^) geeft op trelfende wijze het onderscheid
te kennen van godsdienstig onderrigt in gemeenschap en
in cel. »In de gemeenschap,quot; zegt hij, »staan de Fari-
zeën der gevangenis vooraan, en is het vaak vermakelijk
de bespottelijke antwoorden te hooren, die op de eenvou-
digste vragen gegeven worden, hetzij uit opzet, hetzij uit
onkunde, terwijl anderen ze influisteren. In de cellulaire
gevangenis leert de prediker allen (met celkappen in
afzon-
derlijke
stalles gezeten), en vraagt hij ieder in \'tbijzonder
in zijne cel naar het gehoorde. In allen gevalle wordt de
vrucht er van ook door hel bezoek in de afzondering be-
vorderd. En die afzondering, zij is niet te drukkend: als
men, en dit is noodzakelijk, een schel heeft, om, zoodra men
iemand wenscht te zien, er aan te trekken, zoodat de be-
waarder komen en naar bevind van zaken, of zichzelf met
hem onderhouden, of den directeur van den toestand van
den gevangene verwittigen kan; als een zeker aantal bezoe-
ken, iu de meeste wetgevingen op een minimum van zes
bepaald, plaats grijpt; als men werk erlangt, waartoe men
door de afzondering zich met meer lust zal zetten; als
men minstens 1 a 2 uren per dag in de opene lucht op
eene plaats zich kan bewegen; als behoorlijk voor ventilatie
en reinheid gezorgd wordt; als men verder onderrigt erlangt
en hoeken naar gelang van elks bevalling.

1) .t. m, itaegeiie, Erfalmingr-i in ednmner nndf/meinsamer Ilafl mz.T^,

-ocr page 168-

Zij is echter zwaar genoeg, als men nagaat hoeveel tijd
men heeft over zijn misdrijven na te denken, hoeveel vu-
riger men het gemis van de vrijheid, het gezelschap met zijne
makkers en de scheiding van betrekkingen betreurt. Aldus
opgevat, is, dunkt ons, Moreau Christophe wel geregtigd
te zeggen:

»Notre système exclut la solitude, notre système admet
le travail, notre système admet les visites, les promenades,
l\'instruction scolaire et religieux.quot;

Hoogst opmerkelijk is het, dat het stelsel juist aan de
eene zijde als te zwaar, aan de andere als te zacht wordt
aangevallen. Terwijl toch velen beweren, dat het de men-
schen aan kwijning, dood en krankzinnigheid overgeeft,
zijn er anderen die zeggen, dat men het in een cellulaire
gevangenis veel te goed heeft.

Van een en ander een voorbeeld:

Teuloni) zeide, in de Fransche kamer in 1844, het vol-
gende: »Nos pères ont aboli la torture physique, celle qui
s\'exerce sur le corps, et on nous propose de rétablir la torture
morale, celle qui fait sa proie de l\'âme, de Tintelligence hu-
maine. Ce système qu\'on propose de rétablir ne nous rendra pas
sans doute, les cages de fer de Louis XI; ce ne seront pas
des cages de fer, mais ce seront toujours de cages. Vos
cellules, en dépit de tous les ménagements, en dépit de tou-
tes les précautions, de tous les adoucissements, je dirai
de toutes les paroles dorées de la Commission, vos cellules
respirent comme une odeur de cachot.quot;

De Peyramont 3) mede tegenstander, zeide integendeel, na
het régime van de bagnes ten sterkste verdedigd te hebben,
men beweert de cel is ook hard en streng, ziet wat er
van is. De directeur van de landbouwcolonie te Petit-Bourg,
Allier (voorstander uit menschlievendheid), zegt het volgende ;
»Ce tombeau n\'est autre chose qu\'une jolie petite chambre,

1)nbsp;Zie Reme Pénitentiaire. Tome II, pag. 425.

2)nbsp;Zie psg. 213 van het aangehaalde werk.

-ocr page 169-

bien éclairée, bien aerée en été, bien chauffée en hiver,
où se trouvent un lit, une table, un établi, une chaise, des
livres et des outils; où sont pris de bons et copieux repas,
où le détenu est visité prèsque à tous les instants par
l\'aumônier, le médecin, le directeur, Tinstituteur, Tagent
des travaux, les contre-maîtres, les gardiens, qui viennent
exercer leur surveillance, enseigner le détenu, et verser dans
son âme quelques bonnes et saintes paroles pleines d\'amour,
de réconciliation et d\'espérance.quot;

En dat stelsel, zoo eindigt die Advocaat-generaal, wil men
in plaats stellen van de bagnes, waar een zesde der misda-
digers in de twee eerste jaren na hun inkomen bezwijkt,
en dat dus voor de grootste schelmen, die tot de straf
naast het schavot veroordeeld zijn.

Men ziet, hetgeen de een een hel waant, schijnt de ander
schier een paradijs toe. Beide strijders tegen het stelsel we-
derleggen elkander. De afzonderlijke gevangenis, is noch
een hel, noch een paradijs; het is de plaats waar, gelijk
Jhr. De Jonge Campens Nieuwland zeide, de misdadiger
iederen dag op nieuw moet gevoelen: ik boet hier mijne
schuld jegens de Maatschappij, »en toch niet behoeft te le-
zen: Gij die hier binnentreedt laat de hoop varen.quot;

De cellulaire gevangenis straft, en dit is een belangrijk
voordeel, het strengst degenen, die het meest straf noodig
hebben, namelijk de moordenaars en dieven van professie,
die in de gemeenschappelijke in goed gezelschap zijn met
hunne kameraden, de vrijheid wel betreuren, maar een rij-
kelijke vergoeding vinden in den pleizierigen omgang die
zij er hebben, gepaard met het goede eten, slapen, enz.
alles in vergelijking met hunne eigene woningen. In de cel
daarentegen zijn zij van dat alles verstoken, of hebben er
door hunne afzondering geen genot van. Er zijn dan ook
van deze lieden, die aan de doodstraf boven de cel de voor-
keur geven. E. Sue^) laat den boosaardigen Squelette in zijne

1) Mystères de Paris. T, IX Pag. 43, 43,

-ocr page 170-

Mystères de Paris zeggen, dat zelfs één jaar cellulair niet
is uit te houden. Het »tont seulquot; is hem een ontzettend
denkbeeld. »Tout seul sans avoir de vieux de la pègre avec
qui rire. Ca ne se peut pas. Je préféré cent fois bagne à la
centrale, parcequ\'au bagne au lieu d\'être renfermé, on est
dehors, on voit du monde, on va, on vient, on gaudriole
avec le chiourme. Eh bien I j\'aimerais cent fois mieux être
raccourci, qui d\'être mis en cellule pendant seulement
un an.quot;

Die opmerking nu wordt ook hier te lande geslaafd.
De indruk, zegt de commissie van administratie le Gouda i)
(tegenstander der afzondering), dien de afzonderlijke opslui-
ting op de gevangenen maakt, is een zoo hevige afkeer
tegen dat stelsel, dat de meeste eene gezamenlijke opslui-
ting, al was het ook voor den tijd van twaalf jaren, boven
eene eenzame van een gelijk getal maanden zouden ver-
kiezen.

En zoo moet het juist zijn. Indien dit zoo is, wordt hel
doel der straf, wat het straffend gedeelte aangaat, bereikt,
en als nu de menschenwaarde niel vertrapt wordt, en hel
verbeterend gedeelte te bereiken is, dan is, dunkt ons, het
raadsel opgelost.

De cellulaire gevangenis integendeel straft minder dan de
gemeenschappelijke degenen, die het minst straf noodig heb-
ben, zooals ^ij die door een zamenloop van noodlottige om-
standigheden gevallen zijn, en die nog niet alle eergevoel
hebben uitgeschud. En zoo moet hel juisl zijn, zoo eerst
zijn debet en credit gelijk bij het opmaken der balans.

Neen het is niet, gelijk prof. C. Christiansens) beweert,
eene ongemotiveerde komische pretensie van de tegenstan-
ders der gemeenschappelijke gevangenis, om uit de gevan-
genissen alle gevaar voor verleiding en slecht voorbeeld vol-
komen te weren, terwijl de mensch in alle overige le-

1)nbsp;Beschouwingen der commissie mn administratie enz. pag. 42.

2)nbsp;Christiansen, Rechtliche Würdigung der Eingelhaß, pag. 49.

-ocr page 171-

veiisbetrekkingeii overal buiten de gevangenis daaraan bloot-
staat; het is veleer eene tragische pretensie van de voor-
standers, om terwijl de mensch in het vrije leven die ver-
leiding en dat slecht voorbeeld ontwijken kan, hem er in
de gevangenis van Staatswege, soms zelfs tegen wil en dank,
niet alleen aan bloot te stellen, maar bijna te dwingen
het na te volgen.

De mogelijkheid, ja wij durven zeggen, de zekerheid van
dat bederf, gepaard met de associaties van misdadigers, die
er zoowel in als buiten de gevangenis door voorkomen, leg-
gen, mijns inziens, aan den Staat den duren pligt op, liever
zich het verwijt van eene komische pretensie te getroosten,
dan aanleiding te geven tot het spelen van zulke tragedies,
als hier en elders gespeeld werden. En wordt men gedwon-
gen lol dit alternatief: de Slaat moet, of een zedelijken of
een physieken moord aan de misdadigers begaan, dan aar-
zelen wij geenszins te zeggen, dat, als uit die twee kwaden
moet gekozen worden, naar onze overtuiging, de physieke min-
der is. Deze treft het ligchaam, gene de ziel.

-ocr page 172-

V IJ F D E HOOFDSTUK.

Wederlegging der hoofdbezwaren tegen het stelsel
van afzondering der gevangenen door physieke
afscheiding.

Een physieke moord, welk een treurig vereischte tot
handhaving van het regt in het belang der maatschappij!
Gelukkig zijn wetenschap en ervaring bij magte aan te wij-
zen, dat ook dit laatste althans niet noodzakelijk is, Mogt
al een enkele gevangene bezwijken of de verstandelijke ver-
mogens verliezen, men neme in aanmerking, dat menigwerf
het leven zelf veronachtzaamd wordt door degenen, die er
zulk een schromelijk misbruik van maakten, dat verder
in sommige landen, gelijk onder anderen in Baden, de wet-
ten hinderpalen aan de zuivere toepassing van het stelsel
in den weg leggen, dat niet overal behoorlijk voor gezond-
heid en toespraak is gezorgd. Daarenboven vergete men niet
dat er, welk gevangenisstelsel men ook aanneme, altijd op
den langen duur veel meer gevangenen i) sterven dan lieden
in het vrije leven. De hoofdbezwaren nu, die tegen het
stelsel der afzondering worden ingebragt, zijn de meerdere

1) Men zie onder anderen de tabel der op 2 December 1858 te Leeuwarden
voor twintig en vijftien jaren gevangenisstraf veroordeelde, nog aanwezige gevangenen,
waaruit blijkt dat het grootste getal gestorven was, daar er slechts 1 van 1834,
1 van 1838, 1 van 1843, 1 van 1843, 7 van 1845 enz. meer tegenwoordig
waren. Deze tabel wordt medegedeeld door Suringar in zijne
Stem uit Neder-
land,
enz, pag. 63.

-ocr page 173-

ziekte en sterfte dan in de gemeenschap, het grooter aantal
gevallen van krankzinnigheid.

Deze bezwaren, wij erkennen het, zijn van geen gering
aanbelang, en hebben teregt een diepen indruk op het al-
gemeen gemaakt, vooral omdat zij zelfs door geneesheeren
tegen het stelsel zijn aangewend.

De groote vraag is echter of zij gegrond zijn? De gron-
den van eenige deskundigen achten wij ter wederlegging der
aangevoerde bezwaren voldoende.

Vooraf wenschen wij de namen van eenige voor- en tegen-
standers der afzondering onder de geneesheeren in herinne-
ring te brengen. Onder de tegenstanders noemen wij het
eerst Dr. VerdeiP) van Lausanne, welke, niettegenstaande
de algemeene Raad der gevangenis, waarin ook een
geneesheer als Dr. Pellis, zijne bezwaren niet deelde, die
zeer in den breede uitmat. Deze geneesheer was daar-
enboven, wegens het exceptioneele der afzondering in
de gevangenis te Lausanne minder in staat zich op
zijne ervaring 3) daar verkregen te beroepen. Wij kunnen
voorts melding maken van Dr. Goindet en Dr. Gosse van
Genève, sterke voorstanders van het Auburnsche stelsel
met classificatie, aldaar ingevoerd, en van Dr. Chassinat,
die op het congres te Brussel van 1847 de ongezondheid
der afzonderlijke opsluiting wilde staven door de opgaven
der sterflen in de gevangenis la Roquette te Parijs. Deze
sterfte had van 1842—1844 12| o/^ bedragen, terwijl

1)nbsp;Zie Veedeil , Be la, réclusion dans Ie. Canton de Vaud, en het geen mo-
eeaü christophe,
naar aanleiding van dat weric, schreef in zijne Défense sur
Ie projet de loi
etc. pag. 190—196.

2)nbsp;Zie pag. 133.

3)nbsp;Die ervaring werd daarenboven levendig betwist. Van de 31 krankzinni-
gen , die van 1 November 1834 tot 1 Januarij 1842 in de gevangenis door
vbedeil waren opgegeven, bleek bij onderzoek dat er niet meer dan 34
bekend waren, waarvan 16 reeds met de sporen dier ziekte, hij hunne intrede
in het gesticht. (Dit schreef Dr.
pellis in een brief van 22 Eebrnarij en 9
Maart 1844 aan
moeeau cheistophe. Zie Béfense etc. pag. 194.)

-ocr page 174-

zij voor de bevolking der niet cellulaire gestichten slechts
4 o/o beliep. Gelukkig echter was Horace Say, lid van den
algemeenen Raad van het departement der Seine, tegenwoor-
dig, om aan te toonen, dat de sterfte, die vóór de invoe-
ring der cellen 15 o/o bedroeg, in 1845 lot 12 o/o daalde,
en na belangrijke verbetering in de voeding en ligchaams-
beweging inde vrije lucht, in 1844 10, in 184S 9, in 1846
4 en in 1847 niel meer dan I
.8I0/0 beliep i). Ook wijzen
wij op de heftige bestrijding van Dr. Bouillaud®), professor
in de kliniek en lid van de Kamer van afgevaardigden van
Frankrijk, die zich vooral grondde op hel rapport van Dr.
Coleman, geneesheer aan de cellulaire gevangenis te Trenton
(New
Jersey), maar er vergat bij te voegen —hetgeen deze
toch ook te kennen gaf — dat hij van de uitbreiding der
cellen, betere ventilatie en inrigting van wandelplaatsen be-
paaldelijk verbetering verwachtte.

Dr. Collinau verklaarde, in zijn op 4 Januarij 1848 bij
de Académie de médicine te Parijs ingediende rapport over
den arbeid van Dr. Jorret van Vannes: »que le système
pénitentiaire actuel rend fou.quot;

Dr. Lepelletier de la Sarthe®) velde over het stelsel der
afzondering het volgende liefelijke oordeel:

»Un semblable système pénitentiaire est tellement jugé
par le raisonnement et l\'expérience, qu\'il n\' est plus au-
jourdhui permis d\'en soutenir sérieusement les avantages.
H doit être complètement rayé du nombre des applications
pénales ct surtout moralisatrices, et seulement conservé
comme le plus sur et le plus terrible des moyens de répres-
sion.quot; Jammer maar, dat het onderscheid tusschen eenzaam-
heid en afzondering ook door dien geneeskundige geheel
over het hoofd wordt gezien.

1)nbsp;Zie hierover schneevoogt , Het Pennsylvanisch gevangenisstekel {Gids ,
April
1848 )

2)nbsp;Zie Pevue Pénitentiaire Tome II. pag. 354—369.

3)nbsp;Système^ pénitentiaire, le bagne, le prison cellulaire, la déportation par
LEPEIiLEXlEK BE LA SAETHE. 1853 pag. 277.

-ocr page 175-

In de laatste plaats trekt onze aandacht een geschrift
van Dr. Santa Pietra i), geneesheer aan de gevangenis der
Madelonnettes te Parijs, die uit de slechte gevangenis Mazas,
welke met 1200 cellen voorzien is en geen voldoend per-
soneel voor bezoeken bezit, tegen het stelsel zijne gevolg-
trekkingen maakt.

Na het vermelden van deze voorname tegenstanders, wij-
zen wij onder de voorstanders op den beroemden physioloog
Esquirol, de krankzinnigen artsen. Pariset, de Villermé,
Lelnt, Baillarger, onzen Voorhelm Schneevoogt, om van
geene meerderen en daaronder reeds genoemden te spre-
ken. Waarlijk deskundigen zullen deze namen niet gering
schatten.

De gunstige verklaring door Esquirol en Pariset, reeds
in 1825 op de vraag van Taillandier, den uitgever van het
rapport sur Ie projet d\'un Code Pénal pour Louisiana par
E. Livingston, afgelegd, dat de afzondering met de wijzi-
ging van arbeid, toespraak, beweging in de lucht enz. voor
toepassing vatbaar was, en de gevangene op zichzelf voor
geene krankzinnigheid te vreezen had, maakte destijds een
grooten indruk. Zij werd den 3 Januarij 1859 door de Aca-
démie médicinale te Parijs, naar aanleiding van het belang-
rijke werk van Moreau Christophe :
de la mortalité et de
la folie dans Ie régime pénitentiaire,
haar als memorie in-
gediend, met 53 legen 5 stemmen herhaald, met bijzondere
aanbeveling van dit stelsel als het beste van allen,

1)nbsp;Santa pietea , Mazas, Études sur Vemprisonnement cellulaire et la folie
pénitentiaire.
1858, Deze geneesheer erkent, dat er op eene gemiddelde bevol-
king van 7000 per jaar, bijna geene gelegenheid voor behoorlijk bezoeken is.
Van de 14145 gevangenen (van 1850—1852) werden 45 krankzinnigen gecon-
stateerd dus 0.31 o/o, van de 12726 (van 1852—1854) 36 dus 0.28^1^, ter-
wijl in de gemeenschappelijke gevangenis de Porce op de 37397 172 dus 0.47 quot;/o,
in die der Madelonnettes (van 1850—1852) op de 9443 27 dus O 28quot;/o, op
de 4518 (van 1852—1854) 16 dus 0.35 voorkwamen. Deze vergelijking achten
wij in geenendeele voor de cel ongmistig, zelfs zonder allo toestanden te
analy.-seren.

2)nbsp;Zie dat werk, pag. 94. 95 en 96,

-ocr page 176-

Maai\' afgescheiden van al die auloriteilen, wenscheu
wij de vragen: is de sterfte in de cel grooter dan in de
gemeenschap? is de krankzinnigheid grooter? opzettelijk te
overwegen,

De sterfte dan. Zou de waarschijnlijkheid er voor pleiten,
dat in de cel, waar geene aansteking van anderen kan plaats
hehhen— in de gemeenschap zoo veelvuldig — waar beter voor
reinheid en regelmatige beweging gezorgd kan worden, die
sterfte grooter zal zijn? Wij zouden het niet meenen. Maar
welaan, laat ons letten op de voorwaarden, die bij de be-
oordeeling in aanmerking komen. Dr. Varrenlrapp wijst
op het gewigl van eene juiste waardering der cijfers uit de
olFicieele opgaven, te meer omdat men tegen redeneringen
terstond redeneringen kan overslellen en men zich door
cijfers ligt van het regte spoor ziet gebragt. Iedere
toestand moet in aanmerking komen en naauwkeurig wor-
den gewogen.

Moreau Chrislophes) zeide, dat voor eene juiste waarde-
ring der sterfte in de onderscheidene gevangenissen, de sterfte
in het vrije leven, op de plaatsen, waar de gevangenissen
zijn, moei worden geconstateerd.

Onderstel, zeide hij, dal te Pelersburg de sterfte in de
gevangenissen is 1 van de 35, en te Londen 1 van de 40
gevangenen, zal men nu daaruit afleiden, dat de gevange-
nis te Petersburg de voorkeur verdient? Men zou zeer ten
onregte handelen, daar dan niel gelet zoude worden op de
verhouding van de sterfte der gevangenen met die van de
vrije bevolking in een bepaald land, of in eene bepaalde
stad. En nu was in Rusland 1 sterfgeval op 27 inwoners,
in Engeland 1 op de öl, derhalve de sterfte Ie Londen
juist geringer dan die te Pelersburg.

In aanmerking komt derhalve: de gezondheidstoestand

1) Vatiiiesteapp , Be r emprisomement incUviduel sous Ie rapport sanitiaire,
pag, 5 ek.

3) Zie Béfense etc. pag. 211,

-ocr page 177-

der jilaals, voorts die der inrigting zelve, daarbij, gelijk te
Philadelphia, de meerdere sterfelijkheid van sommige perso-
nen, zooals die der zwarten boven de blanken, welke daar in
grooten getale beiden waren opgesloten. Het is ons onmoge-
lijk hier de volledige statistiek der onderscheidene gevange-
nissen na te gaan. Wij achten het voldoende, te wijzen op
de onregtvaardige bestrijding, die de tegenstanders menig-
werf aanwendden, en kiezen daartoe het voorbeeld der ge-
vangenis Ie Philadelphia, 1® omdat zij de bakermat is van
het stelsel, 2® omdat het regiem er juist toen strenger
was dan wenschelijk is.

Léon Faucher i) achtte de grootere sterfte in de cellulaire
gevangenis door die te Philadelphia overtuigend bewezen.
Om dat bewijs te leveren, neemt hij ten eerste van de
jaren 1829 tot 1842 het jaar 1858, hetwelk juist van
alle het noodlottigste voor de sterfte aldaar was, daar
die voor de blanken 2.85o/o, voor de zwarten 11.80o/o
bedroeg.

ïen tweede roept hy het rapport van de aan dat stelsel
hoogst vijandige Societeit van Boston in, die beweerde, dat
de verhouding der sterfgevallen te Philadelphia van 1857 —
1841 was 5 van de 100, te Auburn 2 van de 100.

Tegen deze wijze van argumenteren teekende Dr. Varren-
trapp nadrukkelijk protest aan.

Wat het eerste punt betreft, merkte hij op, dat in 1834,
1836 en 1839 de verhouding beneden de 1 van de 100 voor
de blanken was; hij wilde zich echter geenszins op die
gunstige jaren beroepen; hij eischte slechts dat al de jaren
te zamen in aanmerking zouden komen. Van 1829—1842
hadden er 136 sterfgevallen plaats op een gemiddeld aantal
van 3401 gevangenen, hetgeen de verhouding geeft van
3.97, niet van 5 van de 100.

1)nbsp;Zie een artikel van lïïon bauchkk onder den titel van Du projet de loi sur
la réforme des prisons,
geplaatst in de Ilevue des deux mondes van 1 Februarij 1844,

2)nbsp;Zie VAEEENTEAPP, De remprisonnemml individitel etc., pag. 11.

-ocr page 178-

En vergelijkt men nu de verhouding der sterfte van de
3 poenitentiaire gestichten, Philadelphia, Pittsburgh en Tren-
ton, met die van de voornaamste Auburnsche, dan vi^ordt
de verhouding van de laatste niet 2 van de 100, maar
3.10, die der Pennsylvanische 3,43:

Pennsylvanische :

Auburnsche :

Philadelphia

3.97.

Washington

0.74.

Pittsburgh

2.37.

Thomaston

1.44.

Trenton

1.75.

Francfort

1.91.

voor do 3 zamen

5,45 0/0.

Auburn

2.02.

Boston

2.05.

Wethersfield

2.15.

Baton rouge

2,87.

Columbus

5.52.

Baltimore

3.72,

Sing-sing

4,51,

Nashville

10.67.

voor de 11 zamen 5.10 o/o-

Deze verhouding nu is alzoo nog ongunstiger voor de
Pennsylvanische gestichten, maar nu is de sterfte veel groo-
ter bij de zwarten dan bij de blanken, en zijn er te Phila-
delphia 59.7, te Trenton 54,7 te Pittsburgh I60/0 zwarten,
terwijl er in de Auburnsche gestichten te Wethersfield
25,20/0, te Baltimore 18,8, te Columbus 10.4, te Auburn
4.40/0 zijn. Het gemiddeld aantal is voor de Pennsylvanische
54.6, voor de Auburnsche 7.9 0/0. Voorts is het aantal der
begenadigden in de Auburnsche veel grooter dan in de
Pennsylvanische. Te Auburn bedroeg het 53, te Columbus
38 0/0, te Philadelphia 80/0, Daarenboven is te Philadelphia
de luchtstreek ongezonder dan te Auburn, en is eerst in
185S de cellulaire gevangenis volkomen in werking gekomen,
daar er voor dien tijd nog altijd gevangenen in de oude ge-
vangenis der Walnutt-street waren, welke gezamenlijk in de

-ocr page 179-

werkplaatsen, zelfs voor een deel in de open lucht arbeidden.

Wij hebben deze cijfers niet aangevoerd als tegen de
Anburnsche gerigt. Wij gingen alleen verdedigenderwijze te
werk, en achten ons gei\'cgligd te constateren dat de meer-
dere sterfte geenszins bewezen is, vooral als men ziet hoeda-
nig in Zwitserland de sterfte was. Voor Genève was ze (van
1826—1841) 2.60, voor Lausanne (vóór de invoering van de
afzondering in een vleugel) (van 1827—1834) 4.28, te Bern
(van 1851—1842) 4.26, te Sint Gallen in 1840 en 1841
Oo/fl. In het bagne te Toulon stierf in de eerste 2 jaren,
volgens Peyramont, i van de inkomende gevangenen. In
de gemeenschappelijke gevangenissen in Frankrijk, Enge-
land en andere landen was het aantal ontzettend, maar daar
wij alleen- de goede in aanmerking mogen nemen, willen
wij wijzen op de modelgevangenis te München, 3) waar wel

1)nbsp;Men vergunne ons eene vergelijking, ontleend aan santa. pietea, Masas
etc. Van 1852—1854. Mazas (cellulair) 11.71 Madelonnettes (gemeenschap)
18.65 oude I\'orce (gemeenschap) 24 quot;/„. Na veel redeneringen om de kracht dier
cijfers te verminderen, erkent de doctor toch dat zuiver overblijft voor Mazas
(raet al hare gebreken) 32 op 1490 zieken, dus 2.16 quot;/
q, voor Madelonnettes
54 op 925, dns 5.83 lt;gt;/„ (ziep. 54). Van 1840—1843 is de sterfte in de Fran-
sche centraalgevangenissen 8.30°/o voor de mannen, 6,37°/o voor de vrou-
wen geweest, in de 20 tuchthuizen van 1822—1837 5.55 én 3.95 °/o, en in de
galeijen 4.07quot;/o, zie
Jahrhüeher 1847, X p. 373.

2)nbsp;Te München was het aantal sterfgevallen onder den baron weeeld :

Van 1838—1839 149 opgenomen, 83 ontslagen, 46 gestorven.
« 1839—1840 167 »nbsp;93 » 48 »

» 1840—1841 178 »nbsp;73 » 50 »

In het huis gebleven 101, dus ^ gestorven.

Onder Obermaier was het aantal

Dagelijksche gemiddelde bevolking Gestorven:
Van 1842—1842 520nbsp;62 = 11
.93 quot;/o

. 1853—1845 582nbsp;35 ^ 6.01 quot;/„

» 1844—1845 559nbsp;44 = 7.87 quot;/o

141 = 8.48 »/„

Men ziet, de manier van behandeling van obeemaier bragt verschil te weeg,
maar de sterfte is toch althans niet geringer dan in de ceh

-ocr page 180-

eens 80 van de 5S0 gevangenen, dus 14.5 o/o op een jaar
stierven. Cholera epidemie oefende er echter eenige invloed
op uit. De vraag is echter, of die besmetting in de afzonde-
ring ook zoodanig geheerscht zou hebben. In de cellulaire
gevangenis te Amsterdam, waar van 1 October 1850— 31
December 1856 4530 gevangenen vertoefden, kwam, terwijl
de cholera in die stad 3 maal vrij hevig heerschte,
geen
enkel
geval voor.

Lurasco meldt dat te München de sterfte 4 maai grooter
was dan in andere gevangenissen. Wij willen zonder de
juistheid daarvan onvoorwaardelijk aan Ie nemen, toch aan-
duiden dat, zoo er al veel op mogt af te dingen zijn, dit
mag gezegd worden, dat ook daar de mindere sterfte in
gemeenschap dan in afzondering niet bewezen is-. Te Glas-
gow waren jaren, dat van 345 gevangenen geen enkele stierf.
Te Pentonville was de sterfte van 1842—1847 (toen het
maximum 18 maanden en het regiem strenger was) 6,15 van
de 1000, terwijl die van al de overige gevangenissen in \'t
koningrijk 11.14 van de 1000 was, dus dubbeld zoo veel.
Van 1847 — 1850 (toen het maximum 12 maanden en het
regiem niet zoo gestreng was) was de sterfte 7.5 van de
1000, terwijl het getal der gevangenen niet grooter was

Te Bruchsal was de verhouding niettegenstaande de
werkzalen en de Strafschärfungen aldus:

1850nbsp;van 655 gevangenen 13 of 2 o/q.

1851nbsp;»nbsp;652nbsp;»nbsp;13nbsp;»nbsp;2 o/o.

1852nbsp;..nbsp;614nbsp;»nbsp;16nbsp;»nbsp;2.6 o/o.

1853nbsp;»nbsp;566nbsp;»nbsp;5nbsp;»nbsp;0.9 o/o.

1854nbsp;»nbsp;550nbsp;»nbsp;7nbsp;..nbsp;1.270/0.

De gemiddelde verhouding over dit jaar is dus 1.77 0/0;
11 van de 54 zijn door zelfmoord of ongelukkige toevallen
gestorven.

1)nbsp;Zie buet, p. 150.

2)nbsp;PiiESSLiN, Die Einzelhaft, p. 317.

-ocr page 181-

ïen gevolge van ziekten stierven 43, en wel:

1850

van 655

gevangenen

10

of 1.5 o/o.

1851

» 652

»

10

» 1.50/0.

1852

» 614

»

15

» 2.40/0.

1855

» 566

»

5

» 0.5 0/0.

1854

» 550

»

5

» 0.91 0/0.

dus gemiddeld over de S jaren 1.41 o/o bij eene gemiddelde
bevolking van 370 koppen.

Te Amsterdam stierven, volgens de opgave van het Prov.
Geregtshof in Noord-Holland, van 4530 personen van 1 Oc-
tober 1850—31 December 18o6, dus gedurende 6 jaren 4
personen (de termijn is echter voor niet langer dan 1 jaar,
slechts enkele recidivisten kunnen er ten gevolge van her-
haalde vonnissen) 2 a 3 jaren achtereen in vertoeven; | van
de zieken behoorden tot de preventieven. De ziekteoorzaken
waren veelal een gevolg van vroegere levenswijze.

Dit zij voldoende, om te doen zien hoe weinig grond er
is voor de redeneringen van hen, die de sterfte in de cel
grooter dan in de gemeenschap achten.

De mededeeling der smetslolfen en de ongezondheid door
de opeenhooping van personen in werk- en slaapzalen kun-
nen in de cel niet voorkomen. Hoe weinig personen er ook
te zamen zijn, het eerste bezwaar is niet te ontwijken. En
even als wij de gedwongen zedelijke aansteking verwerpen,
doen wij het de gedwongen physieke.

In de cel wordt men ten minste ziek door oorzaken uit
zich zelf, niet door oorzaken uit anderen ontstaan.

Dit geheele betoog leidt ons tot de conclusie: de meerdere
sterfte in de cel is geenszins bewezen. Zij zou het alleen
zijn, als ten aanzien van al de voornaamste gevangenissen
van Europa en Amerika, met inachtneming van alle moge-
lijke toestanden bleek, dat in de cel de sterfte grooter was
dan in eene goed ingerigte gemeenschap. Was echter de
sterfte bewezen, dan nog zouden wij de afzondering, juist
op grond van de tegenstelling van zedelijken en physieken
moord, blijven voorstaan.

-ocr page 182-

Maar krankzinnigheid, dat veroorzaakt de cel dan toch
wel! Op het oogenblik, dat deze beschnhliging door geheel
Frankrijk weergalmde, deed de minister De Gasparin een
naauwkeurig onderzoek naar den toestand der gemeenschap-
pelijke gevangenissen, en bleek het, dat op 1 Mei 1839 van
de 18000 gevangenen 359 krankzinnig waren, dus een op
de vijftig en wel in Montpellier 19 op 483 of 3.87o/o, in
Frontevraut 46 op 496 of 9.27%, in Vannes 31 op 296 of
10%. Dat was eene even treffende als verrassende bevinding!

In de gemeenschap werd minder acht geslagen op de ge-
vallen, die zich daar voordeden. Zooveel is zeker, dat er
voor de beste gevangenen, wien het leven te midden van
zooveel boosheid onuitstaanbaar was, het meeste gevaar voor
zinsverbijstering bestond.

Wat de cel aangaat, is het opmerkelijk, dat van de waar-
heid dier zoo ernstig herhaalde beschuldiging, hier te lande
voor alsnog volstrekt niets is gebleken. In de gevangenis te
Amsterdam toch is van 1850—1858, op eene bevolking van
ruim 6000 personen,
geen enkel geval van bepaalde krank-
zinnigheid voorgekomen. Van de twee, die in het rapport
van het Provinciaal Geregtshof van Noord-Holland , ver-
meld worden, was de een vóór zijne komst in de gevan-
genis in het buitengasthuis wegens eene mania intermittens
in behandeling geweest, de andere een onanist. Te Maas-
tricht kwamen op eene bevolking van ruim 4000, 2 geval-
len voor, aan andere oorzaken toegeschreven. Ten aanzien
van de gevangenis te Philadelphia gaf de Hoogleeraar Schnee-
voogt onderscheidene ophelderingen. Zoo vermoedde deze
vele simulaties, welke in de cel veel eerder zullen plaats
hebben dan in de gemeenschap, waar men met vele vrien-
den genoegelijk te zamen is. Hij grondde zich daarbij vooral
op de spoedige genezing van de meeste, zelfs als aan de-

1) Zie suEiNGAE, Slem uit Nederland enz. pag 22.

3) Zie Beschouwingen der regterlijke collegiën.

3) Zie Het Pennsylvanische gevangenisstelsel. Gids 1848 pag. 226 enz.

-ocr page 183-

mentie lijdende, opgegeven personen. Hij wees op den
invloed, dien het veranderen van geneesheer op de opgave
der gevallen van krankzinnigheid, gehad heeft. Onder Dr.
Franklin Bache toch, toen het regiem te gestreng was, ver-
toonden zich van 1829—1836 veel minder gevallen dan
onder Dr. Darrach , toen zich in 1837 14, in 1838 18, in
1839 26, in 1840 20 gevallen voordeden. Ten aanzien dier
gevallen kan voorts gevraagd worden of zij in de gevangenis
ontstaan zijn, dan wel of zij van vroegere dagteekening
waren.

Dat er vele van vroegere dagteekening waren, is door
het onderzoek van Dr. Varrentrapp en Adshead van Man-
chester gebleken. Deze toch stelden, toen de geheele wereld
op de berigten vertrouwde door Louis Dwigth namens de
Boston Society gegeven, een naauwkeurige nasporing in het
werk. Daarbij bevonden zij, dat genoemde Dwigth, als er in
een rapport, hetwelk hij van de eene of andere gevangenis
kreeg, bijvoorbeeld stond, »hier kwamen 30 krankzinnigen
voor, waarvan 20 als zoodanig in de gevangenis kwamen;quot;
gewoon was dit laatste weg te laten. Op het congres te Frank-
fort van 1846, werd Dwigth uitgenoodigd deze beschuldiging
te wederleggen, doch hij bewaarde daarop\'hel stilzwijgen.

Prof. Schneevoogt gaf voorts te kennen , dal van de 79
opgegeven gevallen 31 als hallucinatie (zinsverbijstering, zins-
begoocheling) werden vermeld, en dat deze doorgaans kortston-
dig en op zich zelf staande voorkomt, zoodat ze naauwelljks
als krankzinnigheid in de gewone beteekenis te rekenen is.
Slechts één geval van hypochondrie trof hij aan op dat ge-
heele aantal. Als de beschuldiging waar was, dat de afzon-
dering krankzinnigheid verwekt, zou naar zijn inzien, de
hypochondrie of melancholia het meest moeten voorkomen,
terwijl juist dementie, meest in\'^ verband staande met de

1) Dementie behoort tot die chronische vormen van krankzinnigheid, die meestal
slechts als uitgang van een anderen vorm geobserveerd wordt, en zelden de ge-
nezing laat hopen.

-ocr page 184-

misdaad, en imbecillilas, welke niet van groole fijngevoe-
ligheid getuigt, veel menigvuldiger zijn.

Verdei\' vergete men niet dat er in Noord-Amerika schier
geene krankzinnigengestichten waren, en menige krank-
zinnige in de gevangenis kwam. Ook waren er veel meer
erkende dronkaards dan elders.

De opgave van de cellulaire gevangenis te Pentonville is
in het geheel niet ongunstig.

Van 1843—1847 (onder het strenge regiem) kwamen er
18 gevallen van krankzinnigheid voor, en wel in 1843 7,
in 1844 O, in 1845 3, in 1846 6, in 1847 2. Van deze
18 waren 12 hallucinaties. Volgens de mededeelingen van
Burt 1) werden in 1843 525 gevangenen opgenomen, terwijl
24 het gesticht verlieten, in 1844 240, terwijl 408 van
daar werden verplaatst, in 1845 kunnen 283 onder deeerst-
genoemden geteld worden, 132 onder de laatsten, in 1846
243 en 386, in 1847 360 en 200.

Toen het maximum van 18 maanden lot 9 maanden ge-
bragt was, deden zich van 1847—1850 meerdere gevallen
voor, en wel 30 in het geheel, maar de bevolking was ook
toenemende, daar in 1850 777 personen in de gevangenis
werden opgenomen, 696 haar verlieten. In dat jaar telde
men dan ook 18 gevallen van krankzinnigheid , dus meer
dan eens zooveel als vroeger, toen de afzondering zuiverder
en voor längeren tijd in toepassing werd gebragt.

Terwijl er te Pentonville in de 5 eerste jaren 18 gevallen
voorkwamen op een dagelijksche gemiddelde bevolking van 445
personen, leverde Bruchsal op eene van 370 in dienzelfden
lijd 39 gevallen op.

Beide inrigtingen bevallen de zwaar veroordeelden, maar
len aanzien van het getal van krankzinnigen Ie Bruchsal
moet men zich inderdaad verwonderen, dal dit niel nog
belangrijker is. Wij moeten er namelijk op wijzen, dal al-

1) Zie BUKT, Results of separate confinement etc. pag. 139.

3) Men zie füessmn, Bie Einse

-ocr page 185-

(laar voor zeer vele gevangenen verzwaringen als het »Dun-
kelarrestquot; en de » Hungerkostquot; door den regter worden uit-
gesproken. De ervaren directeur, Dr. Füesslin, heeft in een
belangrijk geschrift i) de noodlottige werking dier straffen
betoogd. Te betreuren is het, dat bij de naauwkeurige be-
schrijving door denzelfden geleerde later gegeven van de
oorzaken, die tot elk geval van krankzinnigheid in het bij-
zonder aanleiding gaven, niet de waarschijnlijke invloed
dier onmatige
straf bij voegingen is aangewezen. Het Dunkel-
arrest wordt opgelegd in een van het overige gebouw door
dikke muren afgescheiden gedeelte, waar het zoo donker
is, dat men er volstrekt niets zien kan, waar geen mensche-
lijke stem kan doordringen , waar het zoo vochtig en koud
is, dat de directeur den gevangenen hunne heddelakens
moet medegeven. De toepassing dier straf geschiedt aldus,
dat het Dunkelarrest in den loop van 14 dagen er niet
meer dan 4 bedragen mag. Bij gevangenisstraffen, die den
duur van 3 maanden overschrijden, kunnen in de vierde
en volgende maanden de Strafschärfungen niet meer dan
eens plaats hebben. De Hungerkost mag in den loop van 3
weken niet meer dan 7 dagen bedragen, dus in de eerste
drie maanden 28 dagen; in de laatste negén maanden 65
dagen, terwijl het Dunkelarrest voor iedere week 2 dagen
plaats vindt, dus 24 dagen in de eerste drie en 36 in de
laatste negen maanden.

Wat den Hungerkost betreft, behoeft het geen betoog, dat
daardoor de krachten der gestraften zeer worden uitgeput.
De berekening toch der gewone gevangeniskost is gesteld
op het juiste benoodigde, om bij behoorlijken arbeid te
kunnen leven. quot;Wanneer echter ieder vierden dag een hon-
gerdag is, waarop de gevangene niet meer dan een pond
brood erlangt, dan doet de gevangeniskost de dienst niet,
die men er van verwacht, daar de honger op den hongerdag

1) Die BeaieJtungen des neuen Grossh Badischen Strafgezehes zum Pöniien-
üarsysteme
1853,

-ocr page 186-

geleden, niet wordt bevredigd op de andere dagen, zoodat
men niet voor 40, 60, 90 dagen, maar in werkelijkheid tot
een
a, | ja een gansch jaar hongerlijden veroordeeld is, en

dat is een straf voor menschen, meerendeels van 20_30

jaren oud! Het Dunkelarrest wordt slechts nu en dan door
het brengen van den lijder op eene lichte plaats afgewisseld.
Beide straffen veroorzaken de grootste vertwijfeling en be-
derven ook den overigen tijd in de cel door de vrees, die
telkens terug keert als de strafdag weder nadert.

Niettegenstaande dat alles nu, deelde Dr. Füesslin mede,
dat onder de 39 gevallen van 1843—1850 slechts 18 ge-
vallen van bepaalde krankzinnigheid te rekenen zijn naast
21 ligte, waarvan de meesten, tijdelijk in gemeenschap
geplaatst, weldra herstelden. Mag men, bij het overwegen
dezer feiten het wel als voldoende bewezen beschouwen,
dat de afzondering op zich zelve krankzinnigheid veroor-
zaakt Mag men ook niet, daar waar angstvallig ieder
geval van krankzinnigheid in de cel tegen de cel wordt
opgezocht, er op wijzen dat er te Pentonville i) onder 1000
gevangenen 42 zijn voorgekomen, die gegronde bezorgdheid
gaven voor mogelijke krenking der verstandelijke vermo-
gens, doch welke in het genot daarvan niet alleen niet
verminderd, maar zelfs verbeterd zijn?

Daarbij trekt het de aandacht, datFerrus®), de Inspecteur-
Generaal der krankzinnigengestichten in Frankrijk, ofschoon
de afzondering minder genegen voor alle misdadigers, we-
gens de zoogenaamde uniformiteit, toch den beroemden
Lelut toestemt: » noch de afzondering noch de gemeenschap
brengt krankzinnigheid te weeg.quot;

En de getuigenis, door Lelut 3) in 1853 afgelegd, hoe

1)nbsp;Zie Mfth report of the oommissioners for the government of the Penton-
ville prison,
etc. London 1847, p. 10, 11, 47, 48, 51 en 53.

2)nbsp;Feeeus, Des prisonniers, de Vemprisonnement et des prisons, p. 61 en
volgende; F
eeeus, de l\'expatriation pénitentiaire, p. 5. Belangrijk is de classi-
ficatie van genoemden schrijver.

3)nbsp;Lelut, Leltre a M. sur remprisonnement cellulaire, 1855, p. 5 en 6.

-ocr page 187-

sterk zij ook wezen moge, is wel een bewijs van de vast-
heid der overtuiging ten deze door genoemden deskundige
uitgesproken.

Wij willen voorts de aandacht vestigen op het feit, dat
juist de gemoedsaandoeningen, waaruit de beterschap van
den inwendigen mensch moet voortspruiten, bij het nemen
eener verkeerde rigting, wel eens krankzinnigheid doen ont-
staan, die in den roes der bedwelming van de gemeen-
schap niet op deze wijze zou zijn ontwikkeld. Zou die
andere oplossing zooveel wenschelijker voor den gevan-
gene zijn?

Hoe het zij, wij achten na al het voorafgaande ons ge-
regtigd te zeggen, dat de stelling: de afzondering op zich
zelve brengt krankzinnigheid te weeg, evenmin bewezen .is
als die van ziekte en dood. En al ware eens bewezen, dat,
in weerwil eener behoorlijke toepassing van de afzonderlijke
opsluiting, er gevallen van krankzinnigheid daardoor ont-
stonden , dan nog zouden wij de afzondering niet opgeven ,
en herhalen wij de woorden : wat beleekent die krankzin-
nigheid bij den waanzin door de bedwelming der gemeen-
schap veroorzaakt!

Na het wederleggen dier twee hoogst gewigtige beden-
kingen , willen wij nog enkele van minderen aard trachten
te ontzenuwen, en daarna op eenige voordeelen wijzen van
meer of minder gewigtige beteekenis.

Men zegt: de afzondering, indien zij de mensch niet
doodt of krankzinnig maakt, verslapt toch de wilskracht,
zoodal, indien het al blijken mogl dat de recidives belangrijk
verminderden, toch nog, naar hel gevoelen van Christian-
sen 1), de vraag overblijft, of de wilskracht door de afzon-

Hij zeide : »Je n\'ai pas lu les travaux publiés depuis quelque temps sur l\'em-
prisonnement cellulaire. J\'ajoute, que tout probablement je ne les lirai pas,
parce que tout probablement je ne lirai plus rien sur ce sujet. En matière
d\'emprisonnement mon siège est fait. Il y a vingt ans, que j\'ai tracé les pre-
miers ouvrages.quot;

I) Chkistiaksen , in zijn aangebaald werk.

-ocr page 188-

(lering niel zoo verlamd is dat men liet kwade niet kan willen.
De ervaring in vele landen opgedaan bewijst, dat zulks
geenszins, bij de tot nog toe, zelfs na lange afzondering,
ontslagenen, is opgemerkt. Men raadplege slechts het opstel
van Dr. Varrenlrapp:
Phantasiebilder von Ch. Dickens, reeds
vroeger aangehaald, en ook de getuigenissen door Schlaller,
Corvin en Hagele afgelegd.

Maar de afzondering hrengt een afkeer van alle gezel-
schap te weeg. Juist die afkeer is, in den eersten lijd na
hel ontslag, heilzaam, daar zij een bewijs oplevert van ont-
houding van kwaad gezelschap, en van het gevoel dat men zich
het goede nog waardig moet maken. Hel is niet wenschelijk
dat iemand, die zich zoo zwaar tegen de maatschappij ver-
greep , terstond na zijne terugkeer in die maatschappij,
zich gevoele, alsof er niets met hem is voorgevallen. Allengs
zal hij een beter gezelschap leeren zoeken.

Maar, zegt men, de afzondering verbetert niet. Zonder
twijfel, de cel met hare vier muren, krib, tafel en andere
voorwerpen zal niet verbeteren, maar er moet vooreerst
arbeid plaats hebben door den celbewoner, berekend naar
ieders kracht en geschiktheid, zoo mogelijk naar zijne keuze.
De arbeid zelve wordt behoefte voor hem, en geneest hem
tevens van luiheid. Wat de muren aangaat, ook zij kun-
nen tot het gemoed spreken door het een of ander indruk-
makend opschrift. De ontslagene gevangene waarvan wij een
en andermaal spraken, beschrijft, hoe diep hij getroffen
werd door de woorden, die te Bordeaux nevens een zwart
kruis op de muren der gevangenis geschreven waren, en
die wij als een voorbeeld hier aanhalen :

„Croix modeste! quel est ton ineffable empire
Tes muettes leçon au mortel semblent dire:
Un Dieu périt pom- vous, n\'oubliez point ses lois.
Ton aspect imprévu rendit pUis d\'une fois
La paix au répentir, des pleurs à la souffrance,
Au crime le remords, au malheur l\'espérance.quot;

-ocr page 189-

Die opschriften kunnen verschiliend zijn, berekend naar de
godsdienstige gezindheid en zoo mogelijk naar de individua-
liteit van den persoon. Om den directeur daarvan op de
hoogte te stellen, zou men even als in Noord-Amerika den
regtercommissaris kunnen verpligten , aan hem op te zenden
eene geschiedenis van de drijfveren, die tot het misdrijf aan-
leiding gaven, benevens andere noodzakelijke bijzonderheden.

Gepaste boeken kunnen mede in de cel zeer ten goede
werken, bovendien de toespraken van anderen.

De bezoeken; het is een zeer moeijelijk punt in de prak-
tijk. De Wet van 28 Junij 1851 stelt ze, op het voorbeeld
van Baden, op zes. Dr. Füesslin keurde die gebiedende be-
paling af, omdat de een menigmaal meer toespraak behoeft
dan de ander. Ons zou, het zij met alle bescheidenheid ge-
zegd, die afschaffing gevaarlijk voorkomen, omdat men daar-
door den waarborg zou missen dat de. gevangene eenige
malen daags iemand zou kunnen zien en spreken, hetgeen
ook voor den indruk op het publiek wenschelijk is. Voorts
kan het eene bezoek zooveel vliegender dan het andere ge-
schieden. Ons te verdiepen in de wijze, waarop het een en
ander moet plaats hebben , zou weinig voegen aan iemand,
die daaromtrent geene ervaring kan hebben. Wij mogen
echter niet nalaten op te merken, dat de bezoeken, indien
men het stelsel ernstig wil, geenszins een overwegend be-
zwaar behoeven op te leveren. In vele gevangenissen toch heeft
men den directeur te veel met administratiewerk overladen.
Füesslin zeide, dat hij, bij zijn uitgebreid bestier, moeije-
lijk meer dan 50 gevangenen daags kon bezoeken. In Genève
had men 2 directeuren, Aubanel en Grellet Wammy, die
het werk verdeelden en een vasten geestelijke. De Ferrière.
Zonder juist dit voorbeeld te volgen , zou men welligt den
arbeid over meerdere personen kunnen verdeden. Te Moa-
bit i) bij Berlijn werd dienst gedaan door een aantal be-
waarders , die eenigermate als de geestelijke
broeders in

1) Rapport enz. cler Hr. grevelink, netscher en pieeson, pag. 340.

12

-ocr page 190-

Belgie werkzaam zijn. Zij vormen eene evangelische broe-
derschap , worden broeders genoemd en dragen de uniform
voor de bewaarders aangenomen. Hun aantal bedraagt 58. Von
Pratobevera handelde uitvoerig over bet patronaat en de
bezoeken. Hij achtte bel wenschelijk dat
deze werden onder-
nomen, hetzij door vereenigingen van geestelijken, hetzij
van particulieren, en als hij van kosten spreekt, dan haalt
hij dat treffende gezegde van Montesquieu aan, hetwelk
wij vroeger vermeldden.

En wat spreken wij eigenlijk van kosten. Waren de uit-
gaven voor de bewaarders der gemeenschap, de groote mili-
taire bezetting als anderzins, en voor den längeren duur van
den straftijd, dan niet aanzienlijk? Is er niet reeds een ge-
nootschap voor de zedelijke verbetering der gevangenen, en
zou men in dit zoo Christelijk land, waar ten minste op
sommige tijden meer bekommering dan daarvoor noodig is,
bleek te zijn , niet bereid zijn tot hel nemen van gepaste
maatregelen ? Men zegt echter, en Léon Faucher heeft het
gedaan, dat de directeur en de beambten te officieele be-
zoeken maken, dat de veroordeelde een vriend moet heb-
ben van zijne soort, omdat een ondeugende moeijelijk met
een deugdzame kan sympathiseren. Moreau Christophe ant-
woordde hierop teregt : Voilà certes une théorie de Tattrac-
tion passionnelle qui fait pâlir celle de Fourier.

Maar de cellenstraf is te gelijkvormig, en hier komt de
zoo dikwerf misbruikte vergelijking van het Procrustusbed
in aanmerking. Juist de gemeenschappelijke gevangenis lijdt
meer aan dat euvel, daar ieder gevangene dan op dezelfde
gelijkvormige wijze behandeld moet worden, en de eigen-
aardigheden van het individu niet in aanmerking kunnen
komen.

Waarin bestaat toch wel die ongelijkvormigheid ? In het
donkere cachot, of in de kettingen? Waarlijk die zijn zoo
wenschelijk niet. In het verschil van duur? Dat w^ordt zoo-

1) a. fON PRATOBB-veea , Einige }Forie üher die Oefàngnissfrage 1845.

-ocr page 191-

wel in Je cel als in de gemeenschap aangetroffen. In het
genot van voorregten, als meerdere verlering in de kan-
tine ? Die werken nadeelig door de aanwakkering van wan-
gunst en hoogmoed.

Wat de cel betreft, zij is, gelijk Moreau Christophe uit-
nemend zeide, het instrument van het stelsel, niet de agent.
Dat is de administratie, die van hel instrument naar ieders
behoefte partij trekt, »en hier wendde Suringar de onbe-
grijpelijk schoone vergelijking aan van de cel met een
kruik, flesch of vaas, waarin een drank wordt toegediend.
Zij is de drank zelve niet. In de gevangenis worden voor
ligchamelijke zieken de geneesmiddelen uil de militaire apo-
theek gehaald, en heeft men ééne soort van flesschen en
kruiken voor allen. Worden daarom de zieken fabriekmatig
behandeld en genezen ? Dal zij verre! Dat zou dan het ge-
val zijn, als er een algemeen decoclum voor allen was,
een universeel middel voor allen. De kruiken zijn van één
vorm, in de geneesmiddelen is oneindige verscheidenheid ,
overeenkomstig de ongesteldheid en de behoefte van eiken
zieke.quot;

Er kan opklimming zijn van straf, verschil van behande-
ling bij de correctionelen en criminelen; de een kan meer-
dere voordeelen en verzachtingen genieten dan de ander,
zwaarder arbeid enz.

Daarbij komt het schandelijk privilegie der pistoles in de
gemeenschap, waarvan wij vroeger reeds spraken. Dat was
zeker voor de gelijkheid en gelijkvormigheid!

De cellenstraf, zegt men , heeft onbehoorlijk zware dis-
ciplinaire maatregelen , daarbij een celkap en een nommer
strijdig met de waarde van den mensch. Die disciplinaire
maatregelen als: de irongag, de handcuffs (een soort van
ijzers), ijsdouchen enz. enz, zijn meestal reeds sedert 1834
in Amerika afgeschaft en behoeven volstrekt geen plaats te
vinden. Het Dunkelarrest en de Hungerkosl zijn straffen door

1) Gedachten over de eenzame opshdting.

-ocr page 192-

den regter in Baden opgelegd , die, als der verbetering in
den weg staande, moeten verworpen worden.

Juist de gemeenschap had een aantal straffen, gelijk onder
anderen de eenzame opsluiting in een donker cachot, die
als uitzondering zeer geschikt waren om wrok op te wekken
en te voeden. Men liet zich dikwijls straffen alleen, om voor
een paar dagen van het booze gezelschap bevrijd te zijn, vooral
als men aan den een of ander zijn eten verspeeld had. Daar-
door kon men althans in de afzondering eten bekomen, het-
geen men in de gemeenschap zou hebben moeten afgeven. Te
München is het aantal disciplinaire straffen, naar de opgave
door Lurasco medegedeeld, 10 maal meer dan in de gevan-
genissen der afzondering. In de cellulaire gevangenis te Am-
sterdam zijn op 6000 gevangenen , in 8 jaren , slechts 80
ligte disciplinaire straffen voorgekomen ; het donkere cachot
is slechts 3 maal voor 24, 2 maal voor 48 uren gebruikt.

Disciplinaire straffen moeten kunnen worden toegepast,
b. V. onthouding van lectuur of eenig ander voorregt, van
wandelen, en eindelijk ook opsluiting in het donker als
uiterste maatregel, hier minder gevaarlijk omdat de een
het van den ander niet weet. Die straffen zullen toch wel
niet te zwaar worden geacht!

En wat de celkap aangaat, door den geestigen Ch. Dickens
vrij geesteloos een grafbemd genoemd
, J. M. Hagele
heeft het bezwaar daartegen inderdaad met veel vernuft
bestreden. »Hij zegt: het strijdt met de nienschenwaarde
zulk eene machine voor het gezicht te dragen. Tegen de
nienschenwaarde een kap van blaauw doek met een het
gezicht bedekkend schild, die dient om te verhinderen dat
men een medegevangene ziel of door hem kan gezien worden!

Het is voorwaar eene holle phrasc; de daadzaak om een
veroordeelde misdadiger te zijn, die zulk een kap dragen

]) Zie hierover : Mijn verhlijf in de gemeenschappelijlce en afzonderlijke ge-
vangenis
enz.

2) J. M. HSgele, Erfahrungen, en», I. Heft, p, 88 en volgende.

-ocr page 193-

en in zulk eene plaals leven moet, is veel grooter schennis
der menschenwaarde. De kap strekt integendeel om de
overgehouden menschenwaarde niet te doen verliezen, door
gekend te worden door
lieden, vvelke naderhand die namen
zullen hekend maken en er hun voordeel mede doen.

Maar, zegt men, die namen zijn toch genoeg hekend,
de regtspleging is openhaar, de vonnissen zijn openhaar
aangeplakt, de nieuwsbladen hebben zelf van belangrijke
misdrijven getuigd. Wat doet het er toe? Daarbij, men
moet de gevolgen zijner misstappen dragen.

Waarlijk, het kan er in menig geval zeer veel toe doen.
Een ontslagen gevangene wil den beteren weg op, hij gaat
naar eene plaats waar niemand hem kent, hij is daar al-
lengs meer en meer gezien; een gewezen medegevangene
ontmoet hem, wil geld; hij weigert, en de ander maakt
bekend wat hij gedaan heeft.

En wat het argument betreft van het dragen zijner mis-
stappen; die heelt men genoeg geboet, en boet men ook
later nog voldoende. Er zijn genoeg middelen, om ze aan
anderen bekend te doen worden, het middel om het door
gewezene gevangenen van de daken te doen prediken, is
waarlijk niet noodig. De eer is velen meer waard dan het
leven. Die eer nu behoort men te kunnen herwinnen en
daarin zoo min mogelijk belet te worden.

Hagele deelt mede, dat hij met eenige beeren te Karlsruhe
wandelende op eens door een moordenaar, met wien hij
(wegens politiek misdrijf veroordeeld) vroeger gemeenschap-
pelijk had gezeten, werd aangesproken en uitgenoodigd met
hem te drinken, hetgeen hem natuurlijk zeer onaangenaam
was. Gelukkig, zegt hij, heb ik slechts kort in de gemeen-
schappelijke gevangenis vertoefd; want zonder de Bruchsaler
kappen zou ik in Baden nog vele zulke minder gewenschte
bekenden hebben.

Het argument, dal men sommige gevangenen aan den
gang kan kennen en de kappen toch niet helpen, is van

-ocr page 194-

weinig waarde. Zoo het al eens eene enkele maal plaats
vond, had men er toch weinig aan, daar men elkander niet
spreken, en het meestal niet stellig weten kon. Zonder de
kappen zou men dit wel kunnen. Die dragt, — Christiansen,
een der hevigste tegenstanders der afzondering, erkent het,—
is een noodzakelijk gevolg der afzondering. Evenzeer het
nommersysteem, hetwelk, vreemd genoeg, mede door den
gewezen politieken gevangene en predikant Schlatter met
dezelfde argumenten als de kappen wordt bestreden. Het
is, zegt hij, in strijd met de menschenwaarde als eene
waar behandeld en bij een nommer genoemd te worden.
Zou men, zegt Hagele, zich dan liever bij den naam hooren
oproepen. Schlatter zegt: het nommer geeft de cel aan,
en zoo kan men connexies aanknoopen. Nooit, zonder pligt-
verzuim van de bewaarders, is het antwoord. Hoeveel meer
zou het geschieden zonder nommer!

De cel geeft aanleiding tot een verborgen misdrijf, dat
de eenzaamheid bemint: de onanie. Naauwelijks was dit
door Léon de Maleville in de Fransche Kamer van Gede-
puteerden in \'t midden gebragt, of de rapporteur de Toc-
queville stond in edele verontwaardiging op, en zeide:
»Ht had van dergelijke zaken niet durven .spreken. 31aar
nu het gedaan is, zie ik mij genoodzaakt mede te deelen,
dat in een der gemeenschappelijke gevangenissen, waar
tucht en orde het strengst zijn, op een gegeven oogenblik
lbO personen door een nog veel afschuwelijker ziekte wa-
ren aangetast, afschuwelijk voor de ziel, afschuwelijk voor
het ligchaam , ten gevolge van een misdrijf in gemeenschap
uitgeoefend dat men gezamenlijk aan anderen leerde, die
niet wisten dat het bestond,quot;

Dat die gemeenschappelijke zedeloosheden ook in de Ne-
derlandsche gevangenissen niet zeldzaam waren, leeren
ons de beschouwingen der Commissies van Administratie te

1) G. T. schlattek, Bas System der Eifigelhaß , S. 191.

3) Berne Pénitentiaire, T, II, p. 463.

-ocr page 195-

Leeuwarden, Woerden, Leiden, Gouda, enz. Suringar i)
zegt: »de onanie zal men ten minste in de cel niet leeren,
als men ze niet kent; in gemeenschap leert men alles.quot;

Verder heweert men dat er in de cel meer zelfmoorden
plaats hebben, dan in de gemeenschap. Mag dit wel als
een bezwaar worden aangevoerd ? Er kan immers door be-
hoorlijke zorg veel voorkomen worden. De meeste zelfmoor-
den vielen in de gevangenis te Amsterdam voor hij pre-
ventieven, die zware vonnissen te wachten hadden; van de
9 in de 6 jaren 7.

Hoe menigwerf worden in de gemeenschap niet de beter-
gezlnden niet alleen door zichzelven, maar door boosaardige
makkers vermoord!

En als wij nu al die bezwaren te zamen trekken, kun-
nen ze, zelfs al moesten zij meer gewigt in de schaal leg-
gen, wel opwegen tegen de voordeelen, die er, boven de reeds
genoemden, nog aan het stelsel der afzondering verbonden
zijn, en waarvan wij eenige kortelijk willen aanstippen?

De cellulaire gevangenisstraf kan korter zijn, dan de ge-
meenschappelijke, omdat zij zwaarder is. De gemeenschap is,
— het Pi\'ovinciaal Geregtshof van Noord-Holland erkent het, —
te ligt, als men de lijf en andere onmenschelijke straffen
afschaft; juist de cellulaire gevangenis vult aan wat aan het
andere ontbreekt, en geeft acht op de waarde van den mensch,
die door de lijfstraffen wordt vertreden. Zij is zwaarder:
welnu de helft van den straftijd kan voldoende zijn, en de
mensch dus eerder aan de maatschappij worden wederge-
geven. Dit laatste is ook nit een hooger oogpunt wenscheUjk.
Een menschenleven is te kort, om het buiten hooge nood-
zakelijkheid van het grootste goed,
de vrijheid, te berooven.
De verkorting van straftijd levert ook fiiiantiele voordeelen
op, die echter, als men het stelsel der cellulaire gevangenis
behoorlijk toepast, niet bijzonder groot zullen zijn, evenwel
in allen gevalle veel productiever wanneer, er meerderen

1) Qedachteti over de eenzame opslnüing , 1843.

-ocr page 196-

na hun ontslag zich van misdaad onthouden (hetgeen be-
langrijke kosten voor de justitie uitspaart) en daarenboven
de gevangenen in plaats van 20, 10 jaren in de gevange-
nissen vertoeven.

De cellulaire gevangenis heeft zulke belangrijke militaire
hevyrakingen als de gemeenschap niet noodig, omdat de kans
van ontvlugting geringer is. De militaire stand komt er niet
in aanraking met de gevangenen, en behoeft niet te worden
onteerd door het aanschouwen van de schandalen, die in
de gemeenschappelijke gevangenissen voorvielen. De cellulaire
gevangenis snijdt ook de kans van oproer af, en ook te dien
opzigte is minder militaire bewaking noodig. De cellulaire
gevangenis kan nog redelijk goed werken, al zijn er ook
minder uitstekende bestuurders, ofschoon het altijd bena-
deelt. In de gemeenschap, waar velen te zamen zijn, geeft
dit tot schromelijke misbruiken aanleiding.

De cellulaire gevangenis in één woord kan beantwoorden
aan het motto van De Ia Seiglière : »Plus on éloigne l\'homme
des habitudes de la prison, plus on le rapproche de la
société.quot;

Er is nog een bezwaar namelijk, dat zij aan de gelet-
terden de studie der dieventaal ontneemt. Dal bezwaar zul-
len zij zich dienen te getroosten.

-ocr page 197-

ZESDE HOOFDSTUK.

Zullen er uii zondering en worden toegelaten, en welke?

De vraag is, wij erkennen het van groot gewigt. Wij
moeten er derhalve nog opzettelijk zoo beknopt mogelijk bij
stilstaan. Na al het aangevoerde zal het weinig bevreemding
baren, wanneer wij ons niet zeer genegen ten opzigte der
uitzonderingen betoonen en instemmen met de woorden,
waarmede Benjamin Rotsch, Advocaat en Vrederegter in
Middlesex, toen deze vraag ter sprake kwam, zijne rede
op het Congres van 1846 aanving: Oui messieurs, je trem-
ble. Waarom toch zoude men, indien de door ons aange-
voerde bezwaren gegrond zijn, de gemeenschap na een
zekeren tijd of voor bijzondere personen toelaten? Daar
moeten dan wel zeer gewigtige redenen voor zijn bij te
brengen.

Wat den tijd betreft, achten wij met Christiansen i), de
vraag, wat zal het maximum zijn, waarna gemeenschap
zal kunnen intreden, een bewijs dat de voorstanders der
afzondering hun eigen stelsel gevaarlijker rekenen dan de
gemeenschap, ja zelfs voor zwak aanzien. Eene zonderbare
tegenstrijdigheid toch doet zich voor, wanneer men de ge-
meenschap , als een absoluut kwaad verwerpt, en haar even-
wel na een zeker aantal jaren wil instellen. Wie is daaren-
boven in staat een maximum van jaren aan te wijzen,

1) Zie CHKISTIAKSEN, BecMUche Wnrdigtmg der Mnzelhaft enz,.

-ocr page 198-

waarbij ieder gevangene bij de afzondering in het behoud
van gezondheid en geestvermogens zou kunnen blijven? Dit
is zelfs niet op gronden van waarschijnlijkheid bij benade-
ring te vinden. De eene mensch kan de afzondering geen 5
dagen wederstaan, de andere houdt haar 5, de andere zelfs
15 jaren 1) uit, zonder eenigen nadeeligen invloed te be-
merken. Een algemeen maximum bij de wet vastte stellen,
is iets willekeurigs. De een zegt: 4 jaren is niet gevaarlijk,
de ander S, een derde 6, 8, 10, 12 jaren. Kan het hier
veel meer dan een zeggen geacht worden? Heeft niet elk
individu in zekeren zin een eigen maximum? Indien er
wezenlijke gevaren van de afzondering te duchten zijn, tre-
den zij doorgaans in den eersten tijd te voorschijn. Hecht
men aan die gevaren, men voere haar in het geheel niet
in, men doe het algemeene belang wijken voor het bijzon-
dere belang van een enkelen misdadiger. Zulks is beter,
dan door half werk de hoog gestemde verwachtingen den
bodem in te slaan. Wil men bewijzen voor de bewering,
dat de eerste tijd de gevaarlijkste is voor de krankzinnig-
heid, welnu de gevangenis te Pentonville s) kan ze opleve-
ren. Van 22 December 1842—31 December ISSO, kwa-
men van de gevangenen, die nog geen 6 maanden zaten,
27 gevallen voor, van hen, die van 6-12 maanden zich
daar bevonden 14, van 12—18 maanden 5, van 18 maan-
den tot 2 jaren 2.

Daarbij boude men onder het oog, dat er na 6 maanden
291 personen de gevangenis verlieten, van 6—12 maanden
875, van 12—18 maanden 1138, van 18 maanden tot 2
jaren 713; waaruit dus blijkt, dat het aantal van de voor
längeren tijd vertoevenden niet geringer was dan dat van
hen, die voor korteren tijd zich daar moesten ophouden.
In het geheel deden zich onder 1684 personen, die minder

1) Zie Eapport van grevelink enz. pag. 33.

3) Zie bukt , BesuUs of the system of separate confinement as adminislered
at the Pentonville prison,
p. 182, 134.

-ocr page 199-

dan 12 maanden in de cel doorbragten, 411) gevallen van
krankzinnigbeid voor, onder 1862, die van 12—24 maan-
den daarin vertoefden, 7.

Te Bruchsal, waar de Strafschärfungen op den längeren duur
meerderen invloed konden uitoefenen, was van 1850—1854
de opgave niet zoo gunstig.

Zij luidt als volgl^): in de eerste 6 maanden 7 gevallen,
van 6—12 maanden 4, van 12 maanden tot 2 jaren 11,
van 2—5 jaren 6, van 5—4 jaren 1, van 4-5 jaren 6,
van 5- 6 jaren 1, vau 6—7 jaren 1.

Daarbij neme men echter in aanmerking, dat 18 van die
57 personen reeds meer of minder langen tijd vooraf in
gemeenschap hadden gezeten, en er zelfs waren die
daarin 5 ä 6 jaren vertoefden. De opgave kan dus moeije-
lijk tot eene juiste maatstaf van beoordeeling dienen. Zoo-
veel is echter zeker, dat er zich vóór de 5 jaren 28, na
de 5 jaren 9 gevallen voordeden, en dat juist bij de zwaarste
misdadigers, die aan Strafschärfungen blootstonden. Die 3
jaren voeren wij aan, omdat de Beeren Grevelink, Netscher
en Pierson juist dien tijd als maximum voorslaan, en wel
tot onze groote verbazing aan het einde van den straftijd,
wanneer de tegenstelling te scherper is, het gevaar dus groo-
ter moet geacht worden. De vraag rees bij het Genootschap
tot zedelijke verbetering der gevangenen op, of de Inspec-
teurs meenden, dat men bij eene opsluiting van 10 jaren,
in de laatste 3 jaren weder goed zoude kunnen maken,
wat in de eerste 7 door de gemeenschap bedorven was?

Het vooruitzigt van zulk eene afzondering is reeds in de
gemeenschap eene kwellende gedachte; en dan later afge-
scheiden van het aangename gezelschap, alleen te zijn zon-
der eenige andere conversatie dan van de brave menschen,

1) Wij tellen de 3 gevallen van zelfmoord, die buet, pag, 134, onder de
krankzinnigen opgeeft niet mede. Opmerkelijk is het, dat ook zij in de eerste-
12 maanden voorkwamen,

3) Messlin, Bk Einzelhaft, pag. 263 en 380,

-ocr page 200-

die men heeft leeren minachten! De invloed van deze laat-
sten zal groot zijn, nu men al ligt meent tegen hen op
zijne hoede te moeten zijn!

Wat het maximum hetreft, stelde Dr. C. C. van Hees i)
(Lid van de Commissie van Administratie te Amsterdam)
voor, dit op 10 jaren te stellen, waarvoor hij volstrekt
geene gevaren duchtte. Prof. Schneevoogt zou, als de af-
zondering 12 jaren zonder nadeelige gevolgen kan worden
doorgestaan, er geen hezvvaar in zien, daaraan nog 8 toe te
voegen.

Wij voor ons zouden de 20 jarige afzondering eene te
zware straf achten, daar zij eenigermate met 30 ä 40 jarige
gemeenschap gelijk staat. In plaats der doodstraf en met
deze gelijk staande schijnt eene lö Jarige afzondering vol-
doende, zonder dat eenige gemeenschap naderhand intrede.
De misdadiger moet ontslagen worden onder den vollen in-
druk der doorgestane straf.

Als poena mortis proxima zou eene 8 ä 10 Jarige af-
zondering kunnen gesteld worden, die met eene 20 jarige
gemeenschap gelijk zal te rekenen zijn.

Vreemd is het, dat hevige bestrijders der afzondering, als
Larochefoucauld Liancourt en Carnot, echter eene altijd-
durende afzondering ja eenzaamheid verkiezen hoven de
doodstraf. In hunne onderstelling, dat de afzondering doodt
en krankzinnig maakt, stellen zij dus een dood door een
langdurige pijnlijke marteling in plaats van een snel wer-
kende strafoefenmg. De straf eener 15 jarige afzondering
verdient verreweg de voorkeur. Zij is zeer zwaar, want
het denkbeeld van een zoo langen tijd buiten de maat-
schappij te zijn, al is het dat men niet aan zich zeiven
wordt overgelaten, is voor groote hoosdoeners niet gering.
Zij is niet te zwaar, omdat de hoop niet ontnomen is, en

1) Zie ooit de gunstige beschouwingen van dien geneesheer in het 31e verslag
van het Nederlandsch Genootschap tot zedelijhe verbetering der gevangenen over
den jare
1854, pag. 74—77.

-ocr page 201-

zóólang die nog bestaat, de mensch het lijden kan uithou-
den. Hoe menigeen is dien tijd niet doorgekomen.

Men vergete het daarbij niet, dat, als men lijfstraffen en
dwangarbeid afschaft en de doodstraf hoogst zelden toepast,
de
maatschappij door eene 20 jarige gemeenschappelijke
gevangenis niet voldoende gewaarborgd is, en dat die IB^)
jarige afzondering staat tegenover het bloedige moordscha-
vot, de minder dan IS jarige tegenover geeseling, brand-
merk, dwangarbeid met ketenen beladen en de gemeen-
schappelijke gevangenis, die bronwel van alle verdorvenheid.
Wij meenen derhalve, dat de voorstanders van dergelijke
strafoefeningen niet geregtigd zijn de afzondering wreedheid
tegen te werpen, en als de Kempenaer zegt: »het is eene
verwisseling van wreedheid,quot; dan hernemen wij, indien bij
de
strafoplegging alles wreedheid is, mag gevraagd worden:
wat is de minste wreedheid?

Maar is gestrengheid wreedheid, welnu dan moet men zich
dat verwijt getroosten, want zachtheid zal toch wel geen ge-
volg mogen zijn van de wreedheid, waarmede de misdadiger
zijn medemensch en de maatschappij behandelde. Voor de af-
zondering, ook bij straffen van längeren duur, verklaarden zich,
op het congres te Frankfort van 1846 ®), van de 74 aldaar
verzamelde meerendeels ervaren deskundigen een drie vierde
gedeelte. Deze meening is ook Dr. Fuësslin toegedaan. Hij
wenscht daarenboven de uitzonderingen nimmer door den

1)nbsp;Het getal 15 is niet vreemd in de wetgeving. Art. 461 van het Wetboek
van Strafvordering bepaalt, dat de vervolgingen van alle misdrijven die eene
lijf- of onteerende straf ten gevolge hebben (uitgenomen die waartegen doodstraf
bedreigd is), door verloop van 15 jaren vervallen.

2)nbsp;De meening van a. bonnet, als zoude alleen de voorstanders der afzon-
dering zijn uitgenoodigd, is ongegrond. Alle bekende voor- en tegenstanders ont-
vingen eene uitnoodiging, die onder anderen door
lindplaininer en aubanel
geteekend was. Weinigen voldeden er aan en verdedigden de gemeenschap, Dr. stie-
BEL van Frankfort eindigde , na vergeefs de afzondering bestreden te hebben, aldus:
I degeen die nog iets in het midden wist to brengen voor de gemeenschap, en het
niet deed, begaat een verraad jegens de mensohheid. Wat mij betreft, ik zwicht
voor de kracht der feiten.quot; (Zie
Handelwgen door baumhauer.)

-ocr page 202-

regter te zien uitspreken, daar deze niet op de hoogte is
om te kunnen beoordeelen, of een gevangene al of niet
voor cellulaire opsluiting geschikt is. Daarom behoorde,
naar zijn inzien, alle straf als regel cellulair te zijn, mits
aan de administratie de bevoegdheid verleend worde er
van af te wijken voor personen, die wegens redenen van ge-
zondheid de afzondering niet kunnen doorstaan. Die afwij-
king door den regter te doen uitspreken, zou moeijelijk
met de regtsbeginselen overeen te brengen zijn, daar er
zoodanige gronden van conveniëntie toe bijdragen, dat dit
niet in de straf uitgedrukt moet zijn, maar als wijziging
wegens gezondheidstoestand moet beschouwd worden. Dat
zoodanige uitzonderingen hoogst zeldzaam zijn toe te laten,
is, dunkt ons, duidelijk.

Het laten aan de keus van den misdadiger is mede on-
juridiek. Den misdadiger moet den straf worden opgelegd;
niet gevraagd, hoe hij het wenscht. Opmerkelijk is het even-
wel, dat te Bruchsal de meesten, na 6 jaren, de afzondering
blijven kiezen, en ten minste allen, die een beteren weg
willen inslaan.

Wat gemeenschappelijke werk- en ziekenzalen betreft; deze
behooren in elke cellulaire gevangenis te worden geweerd.
Niet anders dan hoogstens een paar dubbele cellen of infir-
meriën tot tijdelijke wijkplaatsen moeten, volgens het adres
van het Genootschap voor de zedelijke verbetering der ge-
vangenen, worden toegelaten. Zoowel Röder als Füesslin en
Suringar komen daarin overeen. Kernachtig was het advies
van den eerste i}, afdoende dat van den laatste 2).

Enkele gronden willen wij vermelden. Moet iemand op
advies van directeur en geneesheer, met goedkeuring van
regenten en hooger bestuur, van de afzondering worden
uitgezonderd, men verplaatse hem zoodra mogelijk in een

1)nbsp;Zie eödeit, Stem uii Baden over de gevangenis-hervorming in Nederland.

2)nbsp;Zie sueingae, Bene stem nit Nederland over de cclMaire gevangenis
te Bruchsal
enz.

-ocr page 203-

bijzonder daartoe ingerigt gebouw, zoover mogelijk van de
cellulaire gevangenis verwijderd, bij voorkeur in eene an-
dere plaatsquot; Geen cellulaire en gemeenscbappelijke opsluiting
in hetzelfde gesticht. Zulks is verderfelijk voor de huisorde.
De beambten moeten niet op twee gedachten leeren hinken.
Zij moeten voor een en dezelfde orde worden opgeleid. Die
zalen geven aanleiding, dat het bestuur herhaaldelijk in
verzoeking komt er deze of gene in te plaatsen, en de
hoop\'van alle gevangenen daarop gevestigd wordt, hetgeen
de goede werking van het stelsel ten hoogste belemmert.
Men zou
zoo(|oende eene gevangenis met cellen, in plaats
van eene cellulaire gevangenis erlangen. Die zalen zijn al
zeer slechte overgangsbruggen. De gevangene verliest zoo-
doende den totaalindruk der straf, en al de bezwaren der
gemeenschap treden weder in; vooral als zijn proeftijd, in
plaats van Ie midden der goede en kwade menschen der
maatschappij, te midden der wankelenden, die met hem de
straf doorstonden, moet aanvangen. Even verkeerd zijn de
ziekenzalen. De zieken moeten in de cel of dubbele cel alle
verpleging kunnen ondervinden. Een krankzinnige behoort
er niet, maar in een gesticht voor die lijders bestemd.

De mogelijkheid van uitzondering voor zieken, is eene
niet te weren prikkel van onrust voor allen. Een ieder peinst
er op, hoe hij als ziek in de zaal zal geraken, en welk
een grooten last brengt dat onderzoek niet te weeg? Wil
men weten, hoeveel simulaties er in de gemeenschap plaats
hadden, men raadplege het onderstaand tabelletje door Su-
ringar van de gevangenis te Leeuwarden medegedeeld.

1 Maart aangegeven 27; door den doctor ziek verklaard O

2 » (Zondag) »

0 » »

•0

»

B

0

5 » quot;

31

ygt;

»

»

2

4 » »

34 \'gt; »

D

H

))

0

ö » »

23 » »

»

))

»

Mi

6 » »

31 » »

»

»

1

7 » »

32

»

))

»

5

-ocr page 204-

8nbsp;Maart aangegeven 31; door den doctor ziek verklaard 4

9nbsp;» (Zondag) » l » .. » » »0
10 » » 28 » » » » »1

Dat aantal zou in de cel, als er mogelijkheid bestond
van verplaatsing naar eene ziekenzaal, niet weinig toenemen,
daar ook de Zondag zijn contingent zou opleveren.

»Wie ziek is, kan sterven,quot; zeide Suringar, en voor dat
sterven is het wel bereid zijn beter als het slecht bereid
zijn. »Of de ziekenzaal dit bevorderen zal is te betwijfe-
len. In duhiis abstine.quot;

Wat verder de uitzonderingen betreft, door de Heeren Gre-
velink c. s. voorgeslagen, zoo gelooven wij niet, dat ouder-
dom op zich zelf moet vrijstellen van de afzondering, maar
slechts dan wanneer ziekelijkheid en ongeschiktheid er bij
komen. Ook hierin stemmen wij overeen met Dr. Füesslin.

Wat de jeugdige gevangenen onder de 16 jaren betreft,
daarover is het oordeel zelfs der voorstanders van de vol-
komene toepassing der cellenstraf zeer verschillend. Moreau
Christophe wilde, dat hier naar bevind van zaken zoude
gehandeld, en noch de afzondering, noch de gemeenschap
als regel gesteld worden. Immers bij kinderen is het nut
van gemeenschappelijk onderrigt en arbeid moeijelijk te ont-
kennen. In dien zin werd ook aan de Fransche Kamer in
1844 voorgesteld, dat de administratie naar omstandigheden
zou handelen.

Ch. Lucas merkte op, dat als men het nut van gemeen-
schappelijken arbeid voor jeugdige verooinleelden erkent, het
vreemd is, dat men het voor volwassenen ontkent. De al-
tijd even scherpzinnige Moreau Christophe was ook hier
niet verlegen met het antwoord. Omdat, aldus luidde dit,
bij de eersten de gevangenis meer opvoeding dan straf, bij
de laatsten meer straf dan opvoeding is; omdat de ge-
varen voor de eersten oneindig minder zijn dan voor de
laatsten.

1) moeeau cheistophe, Béfense etc, pag. 76.

-ocr page 205-

De Commissie van Administratie te Rotterdam (overi-
gens voorstander der afzondering) is haar voor de jeugdige
veroordeelden ongenegen. De cel, zeide zij, — is niet te
schouwen als een geschikte opvoedingsplaats voor de jeugd,
doordien aldaar de praktijk des levens niet geleerd kauwor-
den. De nadeelen der gemeenschap zijn voor die jeugdigen
veel geringer. De ondeugden zijn hij hen minder ingewor-
teld, en er is minder gevaar van besmetting. Zij kunnen
eene kleine maatschappij vormen, waar zij nog ten goede
kunnen worden opgeleid, terwijl gemeenschappelijk schooi-
en godsdienstig onderwijs en gemeenschappelijke arheid
meer
vruchten opleveren dan als het afzonderlijk geschiedt. Zij
kunnen zich ook niet zoo bepaaldelijk aan stille ondeugden
en veinzerij overgeven.

Geheel anders denkt Bérenger er over. Hij, die in
1837 ®) nog wankelend in zijne meening omtrent de afzon-
dering was, merkte op, dat juist de proef der cel met de
jeugdige veroordeelden in de gevangenis La Roquette, hem
tot een bepaald voorstander heeft doen worden.

De kinderen , — zeide hij , — werden veel leerzamer, er-
kenden hun ongelijk jegens hunne ouders eu gaven blijken van
verandering ten goede. Velen verzochten cellulair te mogen zit-
ten, en in October 1839 waren van 508 kinderen 233 aan dat
regiem onderworpen. In 1840 werd het voor allen ingevoerd.
Indien de afzondering gevaarlijk voor de gezondheid ware,
dan zou zij het althans moeten zijn voor jeugdige veroor-
deelden van 10—20 jaren, van eene levendige verbeeldings-
kracht, ongeduldig humeur, bewegelijk karakter. En zulks
is evenwel geenszins het geval geweest; wel daalden de re-
cidiven van 70 ten 100 op 15 en 7 ten 100. Hij aarzelde
dan ook geenszins die afzondering onbepaald aantebevelen.

1)nbsp;Zie Beschouwingen der commissies mn administratie enz. pag. 49.

2)nbsp;Le la Répression pénale (1855) Tome II pag. 279.

3)nbsp;BÉRENGEE, Bes moyenS propres a généraliser en France le systeme péni-
tentiaire.

-ocr page 206-

Wat ons betreft, wij achten het een hoogst moeijelijk
vraagpunt. Wij erkennen de waarheid, dat bij het kind
het kwaad in den regel nog niet zoo ingeworteld is, zoodat
er vooral als men kinderen beneden de 14 jaren neemt,
van het kwade voorbeeld, bij eene doelmatige en mensch-
kundige behandeling, niet zooveel noodlottigs te wachten is.
Wij erkennen, dat het kind in den regel nog te weinig ge-
dachten en bestendigheid heeft, om zich zonder aanmoedi-
ging en zonder afleiding voldoende bezig te houden. Het
kind behoeft immers de gestrengheid der straf nog niet zoo
levendig te gevoelen , en bij zijne opleiding kan het wijzen
op eene langdurige afzondering van de maatschappij in den
schoonsten bloei der jaren, als gevolg van het voortgaan op
het zondepad, van veel nut zijn.

Aan den anderen kant zijn ook de mededeelingen van
Bérenger wel in staat indruk te maken, vooral daar de
gevangenis te Rotterdam de overige gevangenissen met een
niet onbelangrijk aantal recidivisten heeft bevolkt. Het een
en ander, alsmede de gunstige ervaringen in landbouwko-
loniën in het buitenland opgedaan, zou ons tot de meening
van Baumhauer, Suringar en anderen doen overhellen, om
de jeugdige veroordeelden noch in de cel noch in de ge-
meenschap te plaatsen, maar in een kolonie op het land.
Daar toch zouden zij, de straf gevoelende, tot het goede
kunnen worden opgeleid, hetgeen door de inrigting eener
gevangenis bezwaarlijk is. Wij zouden het daarom het vei-
ligst rekenen, de gemeenschap in een kolonie op het land
tot regel te stellen, behoudens de bevoegdheid der admi-
nistratie, om, indien daartoe bijzondere aanleiding was, de
afzondering toe te passen.

Meerdere uitzonderingen werden door de beeren Greve-
link, Netscher en Pierson niet voorgesteld. Welligt zouden
wij derhalve over de overigen het stilzwijgen kunnen be-
waren , daar er van deze hier te lande geen sprake kan
zijn. Sommigen hebben echter zoodanig het voorwerp van

-ocr page 207-

levendige debatten uitgemaakt, dat wij ze met eenige woor-
den moeten bespreken. Zij zijn: die der vrouwen, der
staatkundige misdadigers en der voorloopig in hechtenis
genomenen.

Met betrekking tot de vrouwen merken wij dit vreemd
verschijnsel op, dat hevige tegenstanders der afzondering in
het algemeen deze voor haar willen toelaten, hevige voor-
standers haar daarvan willen uitzonderen, en dat dit schier
het eenige is, waaromtrent enkele voor- en tegenstanders het
eens zijn. Om dit te staven, wijzen wij op Elam Lynds,
die meende dat, zonder afzondering, met de vrouwen niets
te beginnen was, op Ch, Dickens, die, welke hevige uitval-
len hij zich ook tegen het stelsel veroorloofde, opmerkte,
dat, hoe haveloos en rampzalig de cel de mannen maakte,
de vrouwen (gelijk hij in Amerika opmerkte) nog schoon
hieven, en er minder van schenen te lijden.

Wat verder de voorstanders betreft, waren Moreau Chris-
tophe, de la Farelle en Alauzet deze uitzondering niet onge-
negen, omdat de vrouwen minder wederspannig zijn jegens
de pogingen van verbetering en meer vatbaar voor het be-
houd en de ontwikkeling van godsdienstige indrukken.
Daarenboven nemen zij zulk een belangrijk aandeel niet in
het toenemen der misdrijven en recidiven. In de derde plaats
trekt het de aandacht, dat alleen ten dezen opzigte de beide
Inspecteurs-generaal der Fransche gevangenissen, Moreau
Christophe en Ch. Lucas, overeenkwamen.

Wat het oordeel der vrouwen zeiven aangaat , kunnen wij
opmerken, dat degenen, die er zich over uitlieten, dit ten
gunste der afzondering deden. Wij wijzen op Mademoiselle
Joséphine Mallet^),
de Dames de l\'oeuvre des prisons , en de
Inspectrice der gevangenissen. Madame Lechevalier.

1)nbsp;Zie het, door deze edele bezoekster der gevangenen, uitgegeven geschrift:
Les femmes en prison, causes de leur chute, moyens de les relever 1843-
Zie daarover
JULIUS, die Frauen als g efang en en. (Jahrbiieher VI, 2 Heft p. 283.)

2)nbsp;Zie te dien opzigte moeeau Christophe, Béfense, etc. pag. 73.

15*

A

-ocr page 208-

Wat ons betreft, wij sluiten ons volgaarne aan dat oor-
deel aan. Wij zien geen enkele reden voor de uitzondering
der vrouwen. Welke ook de oorzaken tot de misdrijven bij
haar zijn mogen, zij hebben even als de mannen misdre-
ven, even als deze moeten
zij de gevolgen van hare mis-
stappen dragen, en hebben zij hetzelfde regt op de gelegen-
heid tot verbetering. Uit een juridiek oogpunt is het onder-
scheid niet te verklaren. En ook gronden van conveniëntie
zijn niet aan te voeren. Indien het toch waar is, dat de vrou-
wen , als van eene zachtere natuur en meerdere vatbaarheid
voor het goede, minder misdrijven plegen dan de mannen,
dan is het niet minder waar, dat men ze ook minder van
haar verwachten kan, en ze daarom met gestrengheid moe-
ten worden beteugeld. In \'t algemeen zijn de vrouwen, die
vielen, veel dieper gezonken dan de mannen, omdat, wan-
neer zij eens van hare betere neigingen afstand deden , het
schaamtegevoel nagenoeg verdwenen is. Onderling bederf
is dus zeer goed mogelijk, en daaraan mag de Staat haar
niet blootstellen. Daarenboven is het voor de vrouw welligt
van nog grooter belang, dat zij na haar ontslag niet door
hare vroegere lotgenooten kan herkend worden. Welk een
indruk toch voor hare kinderen! Welke gevolgen kan het be-
derf niet op die kinderen uitoefenen! Wij zouden, als wij
kiezen moesten, nog liever de mannen in gemeenschap, de
vrouwen in de cel zien, want aan haar herstel ligt nog
veel meer gelegen.

Ook de gezondheidstoestand levert geene bezwaren op,
daar de vrouwen doorgaans meer het zittende, afgezon-
derde leven gewend zijn, en zich ligter in de gegevene om-
standigheden schikken.

Wij moeten derhalve deze uitzondering met de innig-
ste overtuiging verwerpen. Alzoo ook met die der politieke
misdadigers, welke in 1844 door de Fransche Kamer i),
toegevende aan een verkeerden drang van omstandigheden,

1) Zie hierover béeengee , De Ja rêpression pénale, T. I, p. 5.

-ocr page 209-

was aangenomen, (ielnkkig kunnen wij deze in ons land
pro memorie vermelden, omdat ze pro memorie op de sta-
tistieken voorkomen. Slechts dan , als men drukpersdelicten
tegen bepaalde staatsambtenaren er onder rekent, kunnen
zij zich wel eens voordoen. Welke qualificatie men er ook
aan geve , wij zijn van oordeel, dat de aan dergelijke mis-
drijven schuldigen, noch aan onderling bederf, noch aan dat
van andere misdadigers, mogen
worden blootgesteld. Moreau
Christophe merkte zeer geestig op, dat de Fransche Regering
de gemeenschap der politieke misdadigers in de gevangenis
Saint Michel toelatende, terwijl zij in Art, 291 C. P. i) ver-
eenigingen van boven de 20 personen verbood, inderdaad er ge-
stichten op nahield, waar onder bescherming van grendels en
gendarmes 500 personen zamenzweringen konden uitbroeijen.

Ook het Staatsbelang eischt alzoo de verwerping dezer
uitzondering.

Dergelijke gronden pleiten eveneens tot verwerping van
die voor de voorloopig in hechtenis genomenen (hetzij ver-
dachten , beklaagden of beschuldigden). Zelfs Léon Faucher
en Ch. Lucas gaven dit toe. Enkele anderen als Maurat
Rallange, Crémieux en Odillon Barrot ®) waren van eene an-
dere meening. Zij voerden als grond voor hun gevoelen aan,
dat men personen, wier schuld of onschuld nog niet bewezen
is, aan zulk eene erkend zware boetedoening niet mag on-
derwerpen, Daartegen geldt echter de opmerking, dat men
juist die personen niet in allerlei boevengezelschap mag plaat-
sen, waarin zij tal van schandalen kunnen leeren , en waar-
mede zij later in onaangename aanraking kunnen komen.

Daarbij wordt er les gegeven in de kunst van ontkennen,
en het geven van schrandere antwoorden , om den regier
van het spoor te brengen.

1)nbsp;léon riucher, Du projet de loi sur les prisons 14, de la réform.e des
prisons
p. 33.

2)nbsp;ck. lucas, Des moyens et des conditions d\'une réforme pénifentiaire 14.

3)nbsp;Zie hunne redevoeringen in de Eevue Pénitentiaire T. II.

-ocr page 210-

^Beken nooit, want bekennen heeft een uwer makkers
aan den galg gebragt!» stond op de muren van de gevan-
genis op den Heiligen weg te Amsterdam.

De schuld van den gevangene kan in de cel eerder aan
den dag komen, want de gevangene is in eene stemming,
die hem ligter tot het bekennen beweegt; hij kan althans
geene lessen in het ontkennen ontvangen. De afzondering
heeft nog het voordeel van den heilzamen indruk, dien zij
achterlaat op hen, Avelke wegens gebrek aan bewijs of andere
redenen moeten ontslagen worden. En ook voor den on-
schuldige was zij beter dan de gemeenschap. Geen schuldige
toch weet, dat hij in de gevangenis was; geen diep bedor-
vene wezens zag hij om zich heen.

Eigenlijk gezegd, is de geheele preventieve gevangenis
niet zonder bezwaar. Zij is echter in sommige gevallen een
noodzakelijk kwaad. Hoe menige schuldige zou zich anders
aan de welverdiende straf kunnen onttrekken, of met me-
depligtigen plannen tot ontkenning en misleiding smeeden.
Dat zij echter zoo min en zoo kort mogelijk plaats hebben
blijft wenschelijk i).

Onze taak is hiermede ten einde. Wij mogen ons niet
met zaken van uitvoering en regeling ophouden.

Onze conclusie is: afzondering regel, gemeenschap zeldza-
me uitzondering op grond van ongeschiktheid van een be-
paald persoon.

Wij wenschen even als Lurasco s) het stelsel ontdaan
van heterogeene bestanddeelen, als een levenwekkend, een
In alle deelen harmonisch geheel, gelijk men den leeuw
moet willen, gelijk hij is, en niet met een vacht omhangen,
verminken of verstooten, alleen omdat hij fier en krachtig,
edel en grootmoedig tevens is.

1)nbsp;Zie hetgeen bÉeengee in zijne Repression, pénale nopens de Engelsche Wet-
geving dienaangaande zegt. (T. I pag. 32 en 23).

2)nbsp;lueasco , Badensche wet en bedenkingen op het strafwetboel voor Ne-
derland
pag. 55.

-ocr page 211-

Montesquieu zeide:

bJI y a deux genres de corruption, l\'un lorsque le peuple
n\'observe point les lois, l\'antre lorsqu\'il est corrompu par
les lois, mal incurable parce qu\'il est dans le rémède même.quot;

Mogen die beide soorten van bederf verwijderd worden
van onzen vaderlandscben grond, en het geneesmiddel eene
kracht hebben boven de verwachting van alle mogelijke ge-
neesheeren.

De pijnbank heeft tot op het laatst hare verdedigers ge-
vonden. Zij is geweken voor de onverwinbare kracht der
waarheid en vindt schier geene verdedigers meer. De toe-
komst delve het graf der gemeenschappelijke gevangenis,
terwijl de cel gelijk zij aan dat graf, waarvan de steen is
weggenomen, en waaruit de opstanding en het leven te
voorschijn trede.

-ocr page 212-

NASCHRIFT.

Nadat ons onderwerp reeds afgewerkt was, werd hel
eerste boek van het Wetboek van strafregt door den Minister
van Justitie aan de kamer voorgedragen. Wij wenschen ten
slotte een kort woord te wijden aan dat gedeelte, hetwelk
met het in ons proefschrift behandelde in verhand staat.
Hiertoe moeten gerekend worden de volgende artikelen :
»Art. 3. De straffen zijn:
a. de doodstraf;
h. zware tuchthuisstraf;

c.nbsp;gewone tuchthuisstraf;

d.nbsp;verbanning;

e.nbsp;gevangenisstraf;

f.nbsp;geldboete.

Art. 4. Bijkomende straffen, welke in de gevallen, bij
de wet bepaald, met eene der bovengemelde straffen ver-
eenigd kunnen uitgesproken worden, zijn:

a. ontzegging van bepaalde regten of bevoegdheden;
h. verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen.
Art. 5. De doodstraf wordt door den scherpregter uitge-
voerd, door den veroordeelde op een schavot met een strop
om den hals aan eene galg vast te maken en een luik on-
der zijne voeten te doen wegvallen.

Art. 6. De doodstraf wordt uitgevoerd op eene plaats,
door de muren der gevangenis of op andere wijze voor het
algemeen ontoegankelijk en onzigtbaar.

-ocr page 213-

Daarbij moeten tegenwoordig zijn de ambtenaar van het
openbaar ministerie, die met de uitvoering van het vonnis
belast is, twee leden en de griffier van het collegie, dat hel
vonnis velde, en minstens tien ambtenaren of beambten van
de openbare magt, door den voorzitter van het gezegd col-
legie daartoe aan Ie wijzen.

Zoolang de uilvoering duurt, worden^de klokken geluid.
Art. 8. Zware tuchthuisstraf wordt opgelegd voor eenen
tijd, dien van twaalf jaren Ie boven gaande tot twintig jaren.

Art. 9. Gewone tuchthuisstraf wordt opgelegd voor een
tijd van ten minste vijf en ten langste twaalf jaren.

Art. 10. De veroordeelden lot zware of tot gewone tucht-
huisstraf worden in een tuchthuis opgesloten, gedurende
de eerste vijf jaren in afzonderlijke cellen, zoowel bij dag
als bij nacht, onder verpligling tot arbeid, en gedurende
\'nbsp;den overigen straftijd in een tot gemeenschappelijke opslui-

4nbsp;ting ingerigt gebouw, onder verpligling lol arbeid, terwijl

;nbsp;zij er des nachts van elkander afgezonderd gehouden worden.

Art. 12. Gevangenisstraf kan niet voor korteren tijd dan
één dag en niet voor längeren lijd dan vijf jaren worden
opgelegd.

Art. 13. De gevangenisstraf wordt ondergaan in onder-
1nbsp;linge afzondering, zoowel bij dag als bij nacht, en onder

jnbsp;verpligling lot arbeid.

inbsp;Art. 14. De veroordeelden, die den leeftijd van 16 jaren

}nbsp;nog niet hebben bereikt, worden, in geval hun straftijd

langer dan drie maanden moet duren, geplaatst in bijzonder
■nbsp;voor hen, naar gelang hunner kunne, ingerigle gestichten

voor gemeenschappelijke opsluiting.

Die gestichten werden zoodanig ingerigt, dat er gelegen-
^nbsp;beid zij, de veroordeelden arbeid in de open lucht Ie doen

verrigten en hen des nachts van elkander af te zonderen.

Art. IS. Op berigt en raad van het bestuur, van den
kommandant en van den geneeskundige van hel geslicht,
waarin de gevangene verblijft, kan het hoofd van hel De-

-ocr page 214-

parlement van Justitie diens plaatsing in een ander gesticht
gelasten, dan waarin hij naar de algemeene voorschriften
zou moeten opgenomen worden of geplaatst blijven.

Waar in de afzondering bij dag of nacht een dreigend
gevaar voor de gezondheid naar ziel of ligchaam van den
gevangene gezien wordt, kan het bestuur van het geslicht,
op raad van den geneeskundige die afzondering dadelijk op
heffen. Om die ophelFmg langer dan 14 dagen te doen du-
ren, wordt een besluit van het hoofd van het Departement
van Justitie vereischt.

Art. 16. Alles wat betreft de inrigting en hel beheerder
gestichten, de behandeling der gevangenen, de huisselijke
tucht en het bedrag van het arbeidsloon, dat aan de ge-
vangenen wordt toegekend, wordt geregeld bij algemeene
maatregelen van bestuur.

Als straffen ter handhaving van lucht kunnen enkel wor-
den opgelegd gedeeltelijke onthouding van de gewone voe-
ding en onthouding of vermindering van het loon.

De uilgaanskas is onvervreemdbaar en kan nimmer wor-
den in beslag genomen. Bij overlijden van den gevangene
vóór zijn ontslag vervalt zij aan den staal.quot;

Deze bepalingen komen ons in \'t algemeen niet onaanne-
melijk voor. De bezwaren tegen de voorstellen der Heeren
Grevelink, Netscher en Pierson geopperd, zijn hier in veel
mindere male van toepassing. Immers hel zuiver cellulair
gevangenisslelsel wordt lol een maximum van 5 jaren voor-
gesteld, met alle die wijzigingen, welke door de ervaring
gevorderd worden. Geen publieke arbeid wordt in die ar-
tikelen vermeld, van geene eerloosheid is er sprake. Met
genoegen merkten wij op, dal ook de deportatie niet onder
de straffen is opgenomen. Bijzondere vermelding verdient
de aanhaling uit hel rapport der Staatscommissie, ingesteld
bij \'s Konings besluit van 16 Junij 1847 No. 60, aangaande
hel adres van de heeren F. H. van Vlissingen c. s. over
eene Europeschc kolonisalic in Nederlandsch Indië, waarin

A

-ocr page 215-

deze er op wijst, dat men, wegens de mingematigde lucht-
streek, zelfs verpligt is geweest te besluiten, om de blanke
militairen, die in onze Indische bezittingen tot kruiwagen-
of tucbthuisstralFen zijn veroordeeld, naar Nederland te
zenden, om hun die straffen in de militaire gevangenis te
Leiden te doen ondergaan.

Ook de bezwaren tegen de verbanning schijnt de Minister
te deelen, daar hij haar alleen in de rij der straffen
opneemt, omdat zij bij Art. 29 der Wet van 22 April
18§1gt; (Staatsblad, No. 53) bedreigd is.

Er blijven echter ook tegen de voorstellen des Ministers
gewigtige bezwaren, die evenwel, zoo wij ons niet bedrie-
gen, wel door amendementen uit den weg te ruimen zijn.
Vooreerst zouden wij ons niet kunnen vereenigen met
de voorgestelde wijze van uitvoering der doodstraf. Wij
erkennen de waarde der redeneringen van Bérenger en an-
deren te dien aanzien, alsmede die van den Minister in de
Memorie van Toelichting aangevoerd; maar vragen: zou de
noodzakelijkheid dier geheime uitvoering niet pleiten legen
de doodstraf? Immers, wat regtvaardig, wat wenschelijk
is, moet niet aan het oog onttrokken worden. Allen moeten
het kunnen zien.

En zoo ergens dan moet bij het ten uitvoer leggen van
dien uitersten maatregel, dien de Staat tot handhaving van
het regt bezit, openbaarheid heerschen. Geschiedt dit in het
geheim, hoe ligt wordt er, als het soms een man van aan-
zien geldt, gezegd, dat men hem heeft laten ontsnappen.
In de geheele handeling ligt dan een kenmerk van een zeker
wegmoffelen. En als die straf werkelijk noodzakelijk is,
wordt ook de openbaarheid gevorderd, welke bezwaren zij
overigens ook moge opleveren. Dat wij ons tegen de dood-
straf, zonder eenige vermelding, dat hare uitspraak niet
gebiedend gevorderd is, moeten verklaren, is uit het vroeger
dienaangaande betoogde duidelijk.

Wat de toepassing van het cellulaire gevangenisslelsel

-ocr page 216-

betreft, betreuren wij het ten hoogste, dat de Minister na
5 jaren de gemeenschap wil doen intreden. Daardoor toch
wordt al het verkregen voordeel van de betere gemoeds-
stemming der gevangenen in het grootste gevaar gebragt.
En is er geen inconsequentie in gelegen, om die afgekeurde
gemeenschap toch weder te doen plaats hebben na S jaren?
Zouden de daartegen bestaande bezwaren dan niet meer
gelden? Daarbij, welk een langen tijd moeten de tot 20
jaren, ja zelfs de tot 12 jaren veroordeelden dan nog daarin
doorbrengen ?

Wij begrijpen het waarlijk niet, dat men de afzonde-
ring, met de bepalingen van Art. 15 als mogelijke uitzon-
dering, niet tot 10 ja zelfs tot 15 jaren zal kunnen doen
voortzetten. Die straf is toch waarlijk zwaar genoeg, om
als
poena mortis proxima te worden aangewend.

Daarenboven is zelfs den gevangene de bevoegdheid ontno-
men, om aan te vragen, liever de straf in de afzondering te
eindigen. Hoe weinig wenschelijk deze bevoegdheid der mis-
dadigers is; bij het stelsel van den Minister is zij niet te
verwerpen , daar de onmogelijkheid, om aan de gemeenschap
te worden onttrokken, menigwerf betreurenswaardig zou
moeten geacht worden. Wij hebben voorts nog bedenking
tegen Art. 12 en 13. Het schijnt toch dat de eenvoudige
gevangenisstraf zelfs tot 5 jaren in afzondering kan worden
opgelegd. Daar de straf der afzonderlijke opsluiting zooveel
zwaarder is dan die der gemeenschap, is eene verkorting
van straftijd, bijvoorbeeld van 3 jaren afzondering in plaats
van 5 jaren gemeenschap, noodzakelijk. De straf van 5
jaren afzondering is voor een correctionele zaak te zwaar.
In het algemeen heeft de Minister de gevangenis- en tucht-
huisstraffen Ie lang gesteld. Zij worden zelfs nog langer,
dan zij waren in den Code Pénal zooals deze na het besluit
van 11 December 1813 bij ons in gebruik bleef. Daar had
men 20 jaren gemeenschap, hier 5 jaren afzondering en 15
Jaren gemeenschap.

-ocr page 217-

De onderscheiding van zware en gewone tuchthuisstraf
en gevangenisstraf is mede niet zonder bedenking. De bur-
gerij hecht er geen grootere schande aan, of men in het
tuchthuis, dan wel in de gevangenis zit. Het zitten, dat
is het, waar zij schande aan verbindt. Daarbij zijn die
uitdrukkingen minder in overeenstemming met het stelsel
van boete, en hebben de benamingen ook een zekeren in-
vloed op het volk. Men moet hen gewennen aan het denk-
beeld, dat de straf bestaat in het gemis der vrijheid voor
korteren of längeren tijd.

Nog zou er, onzes inziens, in de wet moeten bepaald
worden, dat als de gemeenschap noodzakelijk wordt, we-
gens den gezondheidstoestand van den gevangene, de straf
met eenigen tijd vermeerderd worde, bijv. met een derde.
Anders toch zouden velen ongesteldheden simuleren, ten einde
maar uit de cel te geraken. En de gemeenschap is een
ligtere straf. Wezenlijk lijdenden kan men toch gratie ver-
leenen.

Mogt, wij herhalen het ten slotte, het ontwerp tot stand
kunnen komen, en uit den strijd der meeningen de waar-
heid zegepralend te voorschijn treden.

-ocr page 218-

B IJ L A G E N.

Bijlage I,

Latijnsche tekst van het werk: de échelle sainte van Joannes
Climacus, betrekking hebbende op de afzonderlijke opsluiting
(pag, 66 van de vertahng van Radérus).nbsp;^

»Locus erat ab ipso monasterio uno duntaxat lapide seu
milliari sejunctus, carcer dictas, illaetabilis prorsus et
om-
nibus corporis gaudiis destitutus.
i^fuJlus ibi culinae fumus
cernebatur, non aliud quicquam e foco praeter panem et
minuta oluscula in mensam inferebantur. In hoc eos qui
post religiosam professionem in peccatum prolapsi erant, itanbsp;gt;

concludebat (abbas) ut pedem efferre nunquam possent: necnbsp;,

plures simul jungebat sed singulos seorsum, aut ut pluri-
mum binos: manebantque ibi quoad praeses de singulis
divinitus edoceretur,nbsp;|

Praefecit autem eisdem virum quemdam eximium, cuinbsp;,

Isaacus nomen qui ab sibi commissis precum assiduarumnbsp;I

pensum exigebat, et prope nunquam a votis cessare permit-nbsp;i

tebat. Suppeditabat illis magna palmarum copia (e quibus) adnbsp;|

vltandum otium calassos texebant. Haec illis vivendi ratio,nbsp;i

hic status, haec disciplina erat eorum qui vere quaerebant
faciem Dei Jacob,quot;

BfJLAGE IL

Fransche tekst van iîlabillon (ontleend aan de Oeuvres
posthumes,
Paris, 1724, in 4°, ï. II, p. 352).

«Pour en revenir à la prison de Jean Climaque, dont j\'ai
parlé ci-dessus on pourrait établir un lieu semblable dans
les ordres religieux pour renfermer les pénitents. Il y
aurait

-ocr page 219-

dans ce lieu plusieurs cellules semblables à celles des Char-
treux , avec un laboratoire pour les exercer à quelque travail
utile. On pourrait ajouter à chaque cellule un petit jardin,
qu\'on leur ouvrirait à certaines heures, pour les y faire tra-
vailler et leur faire prendre un peu d\'air. Ils assisteraient
aux offices divins, renfermés, au commencement, dans quel-
que tribun séparée, et, après, avec les autres dans le
Choeur, lorsqu\'ils auraient passé la première épreuve de
la pénitence, et donné des marques de résipiscence. Leur
vivre serait plus grossier et plus pauvre et leur jeûnes plus
fréquents que dans les autres communautés. On leur ferait
souvent une exhortation et le supérieur ou quelque autre
de sa part aurait soin de les voir en particulier et de les
consoler et fortifier de temps en temps. Les séculiers et les
externes n\'entreraient pas dans ce lieu, où l\'on garderait
une solitude exacte. Si cela était une fois établi, loin qu\'une
telle démeure parût horrible ou insupportable, je suis sûr
que la plupart n\'aurait presque pas de peine à s\'y voir ren-
fermer , quoique ce fût pour le reste de leur vie ; et que de
bons religieux même se feraient un plaisir d\'y demeurer
pour y pratiquer une pénitence et une solitude plus exactes.quot;

Bijlage IlL

Classificatie te Leeuwarden, zooals zij in 1836 was in-
gevoerd.

Eerste klasse. 1 de veroordeelden, waarover door Heeren
Procureurs-Crimineel een bijzonder toevoorzigt is aanbe-
volen ;

2^ de gevangenen, die, door de Commissie van Admini-
stratie, wegens aanslagen tegen de veiligheid van het ge-
sticht of andere vergrijpen, en wegens doorgaand slecht
gedrag gedurende hunne tucht, tot de eerste klasse, als
straf, werden verwezen.

Tweede klasse. 1®, de ter dood veroordeelden, welke door
den Koning zijn begenadigd;

-ocr page 220-

2®. de lot eeuwigdurenden dwangarbeid veroordeelden;

3«. de tot tien of meer jaren tijdelijken dwangarbeid ver-
oordeelden ;

4^ die wegens herhaling van misdaad; en

S«. de gevangenen van de 3^® en klasse, die, wegens
vergrijpen tegen de orde van hel gesticht of wegens hun
slecht gedrag, door de Commissie van Administratie naar
de 2^® klasse zijn verwezen.

Derde klasse. 1®. de veroordeelden lot tijdelijken dwang-
arbeid ;

2«. de veroordeelden lot lien jaren reclusie;

3«. de gevangenen van de 2^« klasse, die door de Com-
missie, wegens den aard hunner misdaden of andere ver-
ligtende omstandigheden, voorloopig niet in de klasse
worden opgenomen;

4«. de gevangenen der 2«® klasse, lol belooning van goed
gedrag door de Commissie van Administratie tot de
overgebragt; en

ö®. de gevangenen der klasse, die tot straf door de
Administratie naar de S\'\'® worden verwezen.

Vierde klasse. Eerste afdeeling. 1®. de veroordeelden tot
opsluiting gedurende minder dan 10 jaren;

2^ die van de 3^«= klasse, welke door de Commissie, we-
gens den aard hunner misdaad of andere verzachtende om-
standigheden, voorloopig in de 4\'ïMaasse worden opgenomen;

3«. de gevangenen van de 3\'\'« klasse, die, lol belooning
van goed gedrag, door de Commissie van Administratie tot
de 4^quot; klasse worden overgebragt; en

4®. de huis- en bureaudiensldoende gevangenen.

Tweede afdeeling. P. de jeugdigen heneden de 18 jaren
mits lot geen dwangarbeid, of recidive veroordeeld; en

2==. die tusschen de 18 en 2S jaren voor de eerste maal
veroordeeld.

-ocr page 221-

THESES JÏÏRIDICAE INAUGURALES.

I.

Opinio Proculianorum de specificatione praestat et opinioni
Sabinianorum et mediae sententiae hac de re a Jiistianiano
acceptae (Instit II, § 25).

II.

Obligatio beredis ad legata praestanda non nititur aditione
bereditatis, sed ultima voluntate.

III.

Moderamen inculpatae tutelae apud Romanos non inve-
nitur nisi periculum vitae fuerit.

IV.

Wanneer de man curator is over zijne vrouw, behoeft
er geen toeziende curator benoemd te worden.

-ocr page 222-

V.

Ten ouregte beweert Mr. C. W. Opzoomer (Burgerlijk
Wetboek, D. I, pag. 181), dat in Art, 396 de woor-
den „hetzij bij elke andere authentieke aktequot; beteekenen
notarieele acte.

VI.

Bedoelingen van den wetgever mogen niet tegen de
woorden van de Wet in aanmerking worden genomen.

VII.

De ontvangcedullen der Handelmaatschappij dragen geen
eigendom over.

VIII.

Het renuntieren aan Art. 251, W^etboek van Koophan-
del, gelijk het in vele polissen geschiedt, is onwettig.

IX,

Hoogernbsp;beroep van een correctioneel vonnis kan alleen

door dennbsp;Officier van Justitie en den beklaagde, niet

door dennbsp;verdediger namens laatstgemelde worden aan-
geteekend.

-ocr page 223-

X.

Indien de gemeenschappelijke gevangenis behouden blijft,
is de vermeerdering van straf bij herhaling van misdrijf
onregtvaardig.

XI.

De belasting op het erfragt is de regtvaardigste van
alle belastingen.

XII.

ïeregt zegt H. Ikudrillart (Manuel d\'Economie Poli-
tique, Paris 1857, pag 217) „Ie mot de service n\'implique
pas nécessairement dévouement.quot;

xiir.

De statistiek moet van Staatswege op den meest uitge-
breiden schaal bevorderd worden.

XIV.

Wij stemmen het Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper volko-
men toe; „Onder deze Grondwet zal iemand, ofschoon
niet Doopsgezind, mogen belijden , dat hij den eed onge-
oorloofd houdt, en op dien grond bij het geven van ge-
tuigenis, met het doen eener belofte kunnen volstaan.quot;
(Zie Handleiding 1ot de kennis van het Nederlandsche
Staatsregt en Staatsbestuur, aflevering, pag. 77).

-ocr page 224-

XV.

De -uitsluiting van godsdienstleeraars als leden der volks-
vertegenwoordiging is willekeurig.

XVI.

Zeer wenschelijk ware het, als Burgemeesters geene
zitting in de Provinciale Staten konden erlangen.

XVII.

Uitnemend werd door Mr. J. E. Thorbecke (Parle-
mentaire Redevoeringen II, pag. 8) gezegd: „Zoo eene
Eegering licht en warmte om zich heen kan versprei-
den, en bevorderen dat menschen zoowel als kapitalen
hunne volle waarde kunnen ontvouwen, zij doet een volk
niet vooruitgaan, dan voor zooveel zij dit zelf laat me-
dewerken.quot;

-ocr page 225-
-ocr page 226-

mmmmrn.^-

r

i
■1

m

irifjliriiimiiiiii

-ocr page 227- -ocr page 228-

f,.7,nbsp;i

• % r \' ♦