-ocr page 1-

OVEE DE ALVLEESCHKLIEE

en

HARE VERRIQTiNG.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

OVER DE ALVLEESCHRLIER

EN

HABE VEllRIGTING.

IKIDEHISCH PROEFSCHRIFT,

op gezag van ben fiector magnificus

Mr. jr. A. €• Hövers,

GEWOON nOOGLEEKAAK IS BIÏ LF.TTEBEK,

met toestemming van den akademischen senaat

EN

Volgens besluit van de geneeskundige faculteit,

TEK VEKKEIJGING VAN DEN GKAAD VAN

Jflctör in i\\t ê^n^Ê^teïïdi,

ÜÜB ©3 !ïï(D(D(BiS®IS®DIL tl

BOGE

ROELOF THIODOOB HART,

(^eëoccK tc JN\'teuwez-JlttwSaf,
m het opbbtbaae tb vebdedigest,

den 19 maallt 1863, \'s namiddags te i ure.

amsterdam,
A. ZWEESAÄBDT EN ZOON,
1863.

-ocr page 4-

^m

?

m ^

^ ï-^ r^ {a u a« -ca ü ff\'1 n y 8 ck a a i h

it \' , Mmimm^) ^ nx^nmÇ:

-ocr page 5-

OPGEDRAGEN.

-ocr page 6- -ocr page 7-

VOORBEDE.

Aan het einde mijner academische loophaan geko-
men, is het mij eene behoefte openlijk mijn welge-
meenden en hartelijken dank toe te brengen aan allen,
die tot op dit oogenblik mijiie schreden op wetenschap-
pelijk gebied gerigt hebhen, en mij bij het vervaardigen
van dit mijn proefschrift met raad en daad hunne
ondersteuning hebhen willen verleenen.

-ocr page 8-

viii

En tot u, die ik gedurende mijnen studietijd als
vrienden heb leeren Icennen en hoogschatten, tot u uit
ik den wensch, dat onze vriendschap ook na het
eindigen dier jaren niet verbroken worde, maar voor
het leven van duur moge zijn.

-ocr page 9-

mSTOEISCHE INLEIDING.

Multum egerunt, qui ante nos fuerunt, sed non
peregerunt, multum adhuc restât operis,
multumque restabit, nee ulli nato post mille
secula praecludetur oceasio aliquid adhuc
adjiciendi.

seneca.

Dat reeds hippocrates de klier zou gekend hebben, die
wij pancreas noemen, meent
hallee uit de volgende
bij hem voorkomende zinsneden te mogen opmaken: 1)
»T« öè àXkcc o-Jióau àUpag t^H jiovvóp, olov ïvrtqa,
yÙQ Kttl ravta dSévag èg xo èninXooj; fA,ei^Qpag,
TQi^ocs ovx e^ei \'ai St dbtvtg fid^ovfg ij xov uXXoamp;t
Tov oó)iA,(XTog, XCÙ véfiOVTai al dbiveg iv xoXoiv Ivji-
Qoioiv èxme^ov\'fiepai
top nladop, Ôè tpvtQu ix
xiv\'fkoiv ig tà iniTcloa èp^é^ixat xai xaamp;iijai
trjP
v/QccaiTjv \'ro 8t inînXoop diaöidoï Ttjaids ddépeaipJ\'^
Daargelaten nu de echtheid van dit gedeelte der aan
Hippocrates toegeschrevene geschriften, die door velen en
naar mijn oordeel teregt betwijfeld wordt, zou ik aarzelen

1) Ileçl àdéi\'o)v.

-ocr page 10-

met HALLEE uit deze woorden af te leiden, dat de schrijver
daarvan hiermede het pancreas heeft willen aanduiden.
Veeleer schijnen de laatste regelen aan te toonen, dat hij
de mesenteriaalkliereu en de daarheen loopende vasa chy-
lifera op het oog heeft.

Ook bij AKISTOTELES heb ik geene aanduiding van dit
orgaan kunnen vinden, hoewel zijne meening aangaande
het doel, dat hij verschillende ingewanden toekent, op het
oordeel der latere schrijvers ten aanzien van de beteekenis
der alvleeschklier niet zonder invloed schijnt gebleven te
zijn. Over het onderscheid tusschen in- en uitwendige
deelen sprekende, zegt hij: 1) naUtop bzi t^v (ftfaiv
i\'XH -Aoivtavovdav xaXg q)h\'ipi, xcci tu, /ièp rwv (f)Xt§5)v
%(iQiv, rX S\' ovx tivav (ph^cóp eaviv.^\'
en verder
Cap. VII: ȃffri
dè anXay^va rd xarco toü vno^ó)-
HaTog xoivfj ^h navva rcóvnbsp;yÜQiv, oncog

ovaai litvtcoQoi fiépcoai tw roiJrcop avpdéöfim ngog
Gmn«. KuO-uTiiQ dyxvQCd yuQ ^ê^lr^vrai nqog TO öcS/tce
öitc Tü)p dnoTiTunépcop hoqicop , dnó fiép rijg f^iyalijg
q)Xé^og
TtQÓg to ijTiaQ xai top airXrjpa.^^ En volkomen
overeenkomstig hiermede treft men nog vele eeuwen later
de opvatting, dat het pancreas even als vele andere klie-
ren als een steunpunt voor de vaten moet beschouwd
worden, als eene algemeen aangenomene meening aan.

Küfus van epheze is de eerste waar ik met duidelijke
omschrijving, althans eene kleine topographie gevonden

1) UfQl Ttav fwwv /iOQÏoiv. Cap. XIII.

-ocr page 11-

heb. Hij zegt namelijk: 1) §è naga rijp nqïorijp tov
ipTtQOv e\'itqjvaiy mifiivij bianiiitlog xcci dSepcoSijS}

Dat echter reeds korten tijd na akistoteles deze klier
ontdekt is geworden, kunnen wij uit
galenus geschriften
opmaken, waarin hij over het pancreas sprekende verhaalt,
dat er tusschen
hebophilus en eudemus een strijd over
dit orgaan gevoerd is. Dat het in de ontleedkunde der
ouden zoo beroemde tweemanschap,
heeophilüs en abis-
toteles
kleinzoon, ekasisteatüs, deze klier gekend heb-
ben, is niet te verwonderen, daar, zoo als
celsus ver-
haalt,
herophilus vele lijken ontleedde, en zelfs verlof
had levende misdadigers te openen. Hunne physiologische
kennis schijnt zich echter slechts hiertoe bepaald te hebben,
dat zij alle klieren in het algemeen als eene bereidingsplaats
voor het sperma beschouwden, wat
galenus 2) tracht te
wederleggen door te vragen: ri
Sninoz^ ovv et anêQfiaxóg
tlaip dyytXa xal
ovtoi, toTj èxt^i^amp;iiai Zlt;^oig tovs
dff^êig dnokvxu.1 nupxaituGiv 1] zijg fii^icog tncamp;vjiia;
Galenus schijnt reeds vrij goed het secretum dezer klier
gekend te hebben; hij beschrijft het althans als een »
vyqop
xXtfsy^QOp ojiotop GiéXco.quot;
Voor het overige blijkt het uit
zijn geschrift:
tciqI cpXi^wp xai dqTrjqicap dpaxon^g,
dat ook hij de meening van aristoteles is toegedaan.
Daar ter plaatse 3) zegt hij;
^gt;\'\'EpTiVamp;£P ydq ixqivoiiépj]

1)nbsp;TltQi óvo/A.aa£aq t^vtov avO-QmTZov /A^oglaiv, LiberI, Cap. 27.

2)nbsp;neql aT(iQiii,aToq, Lib. II, Cap. VI.

3)nbsp;Cap. I, Liber I.

-ocr page 12-

fiiyaXT} TIS (pXè^p dnoTihitatnbsp;TCQog n ra xatta

xai alla tov tó)ov fióqia, kard nélt;si]v nwg ftdXior«
T}ligt; 8(a8exccddi(TvXov vno ^\'Hqoffilov xalovnhijv exqiv-
aip. oponamp;Ui- ovT(ag ixéïpog Tïjv UQ^ijP rov tprégov,
uqIp fig ihxag éXlTTiad-cci. xai y,èv di] xui didcoai
ratlxji TiQwri]P ßQaj^tidp
tip« qilißa, (ióptjp tn^ tvimv
(paipo!A,ip7jp, mg
nolv da xai avp aXlaig TgtjfOftSföt
rfj XcTCTÓTtjTi, TiQÓg Trjp h\'xqivaip ïotfaaig xal ro
nócyxQeag, onaQ l\'pioi xaXXiXQiag ópofidtovai. dSijV
S\' tatlp ovTog vnoßißX7]i.äpog ralg ipTavamp;a
xaraa^i-
t,o^ivaig aQTtjQiaig xai cpXeiplp.quot;

In de gescliriften van ouibasius vinden wij ten dezen
opzigte slechts een uittreksel uit
galenus werk: m^t
IQélag Tcóp iioqimv, en wel het volgende: y,^n^y^Xiig ovp
ßor/d-Hag
fSaro to ywQiop tovto fgt;g daqjccXiiap ramp;p
XUT avTO diapiiiTjamp;Tjaoi^ipoJv ts xai xaTaoxiaOijGo^épcop
dyynayp, ^p y qit^aig èniaTafiépfj ddepwdég ri ffw/ta
dijliiovgyijaam
xaXoi{uepov ndyxQeag, vnearÓQeoé ra
uaa xai mqit^aXiP tP xvxXw ndat, xai rdg axiOfig
dpanXTjgmaap, tog fiydap avraip evaxiGTOP tivai {iijSèv

aGTrjQiXTOP\'^^

In de hierop volgende eeuwen is natuurlijk de kennis
aangaande dit orgaan niet uitgebreid. Eerst in 1543 treffen
wij
fernemus 1) aan, die voornamelijk uit een patholo-
gisch oogpunt zijn aandacht aan deze klier schenkt. Hij
beschouwt hare ziekten als oorzaken van koorts, melan-
cholie en hypochondrie.

1) Ve naturali parte medkinae , Libcr VII.

-ocr page 13-

Vesaliüs 1) beschrijft haar als ceu ligchaam dat bij den
mensch meer wit dan rood gekleurd voorkomt; ook hij
beschouwt ze nog even als de ouderen voor een steunpunt
der vaten en zenuwen, en voor een kussen waar de maag
op rusten kan.

Na hem treffen wij nog enkele andere onderzoekingen
omtrent de beteekenis van het pancreas aan, zoo als van
baktholinus, asellius, wharxon en anderen; maar de
kennis van dit orgaan werd hierdoor niet uitgebreid.

Eerst in 1642 ontdekte een Beijersch geneesheer, wie-
süNG genaamd, prosector van vesling, de uitlozings-buis
dezer klier, en gaf er een afbeeldsel van in het licht; de
eer zijner uitvinding werd hem echter door
hofmann be-
twist, die haar een jaar vroeger bij een haan beweerde
ontdekt en aan
wihsüng getoond te hebben.

Toen het door deze ontdekking gebleken was dat de
klier een vocht uitscheidde, uit welks terughouding
vesling
alle ziekten wilde verklaren, was pranciscus de le boe
sylviüs
de eerste die zijn iatro-chemisch systeem, zeker
niet tot groot voordeel zijner patienten, op de hypotheti-
sche reactie van dit vocht steunde. Hij merkt op, dat bij
sommige ziekten zure oprispingen voorkomen, dat de gal,
die van nature bitter en het speeksel dat smakeloos is, geen
zuur kunnen voortbrengen en besluit hieruit, dat het pan-
creassap zuur moet zijn.

Eeyniek de graaiquot;, 2) die de theorie van zijnen leei-

1)nbsp;Lib. V, Cap. IV.

2)nbsp;Al da iverhen, Ainstcrdam , 1686,

-ocr page 14-

meester syi.vius de le boe \'verdedigde, was de eerste die
voor zoo verre mij bekend is, het voorkomen van 2 ductus
bij den hond vermelde en pancreassap van levende honden
trachtte te verzamelen. Hij opende hiertoe het duodenum,
plaatste den mond van een fleschje voor de opening van
den uitlozingsbuis en bond daarna den darm om den hals
van het fleschje vast. Op deze wijze verzamelde hij 32 gram
in 8 uur. Hij beschrijft het verkregene vocht als water-
helder, lijmachtig, zuur, en melk coagulerende.

Daar Florentius schuyl had aangetoond, dat de onder-
binding van het duodenum vóór en achter den ductus
pancreaticus en choledochus, na eenigen tijd eene sterke
uitzetting door gas van het tusschen de ligaturen bevatte
darmstuk tengevolge heeft, besluit
de gkaap even als schuyl
uit deze waarneming, dat het pancreassap de gisting der
chyl helpt bevorderen. Maar zoo als
halleb, zegt: iquae
a sensuura testimonia refutantur ea diu regnare non pos-
sunt,quot; zoo ging het ook met de hypothese van
sylvius.
DrELINGCOUBT, PECHLIN, BRÜNN ee,, HOFMANN
en boeehaave
ontkenden de zure reactie van het secretum, alsmede zijn
gistingsvermogen, op grond dat pancreassap en gal met
elkander vermengd niet de minste gisting vertoonen.

Om verder aan te toonen dat het pancreas al zeer weinig
tot onderhouding van het leven bijdraagt, extirpeerde
brunner 1) bij sommige honden een groot gedeelte hiervan,
bij anderen onderbond hij den ductus of sneed hem af.

I) Expérimenta nova circa pancreas, Lugd. Bat. 1722.

-ocr page 15-

Hoewel er eenige stierven, beweert iiij andere gedurende
maanden in het leven gehouden te hebben, en hen zelfs ia
gewigt te hebben zien toenemen.

Van een tegenovergesteld gevoelen is hallee, die uit
het voorkomen van een pancreas, zoowel bij zoogdieren als
bij vogels en visschen, tot de groote waarde van. dit orgaan
meent te mogen besluiten.

Hij gelooft dat het pancreasvocht den gal verdunt en
deze daardoor gemakkelijker met de spijzen vermengd wordt,
ï Possis etiam, zegt hij, in universum recipere a succo pan-
creatico ciborum massam dilui, dissol vi ut a saliva, succoque
gastrico,quot; en eindigt met de opmerkelijke woorden: sPlura
possunt esse ofScia liquoris nondum satis noti.quot;

In het laatst der vorige eeuw gaf caldanus in zijne
Institutiones phys. et path. 1) eene voor zijn tijd vrij goede
anatomische beschrijving van het pancreas. Zij is deze i
Est autem pancreas aggeries corpusculorum eorum quae acini
dicuntur. Interventu cellulosae acini istiusmodi inter se
conjunguntur, ut fiant lobuli et denique ex lobulis semper
crassioribus corpus majus exsurgat: ob hanc rationem pan-
creas glandula conglomerata appelktur. Unicuique acino
ductus minimus respondet; hi vero ductus, invicem concur-
rentes, sensim majores fiunt, usque dum canalem ampliorem
ex omnibus coalescentem constituant; qui per medium fere
pancreatis decurrens, sed paullo anterius, tandem in duode-
num intestinum aperitur; at vero prius jungitur, saltem

•1) Tomus I, § 421. 1784,

-ocr page 16-

plerumque, cum alio canale, de quo imposterum, nempc
cum ductu bilis.

Hij beweert dat het door haar afgescheiden sap in alle
opzigten aan het speeksel gelijk is en gelooft dat het niet
alleen dient om de spijzen te verdunnen en te kooken,
maar ook om de ingewanden als het ware in te smeren,
ten tijde dat er geene spijs in het duodenum aanwezig is;
voornamelijk echter zou het volgens hem de gal vloeibaarder
maken en hare scherpte afstompen. Daarom zouden dieren ,
die weinig drinken of eene zeer scherpe gal hebben, een
groot pancreas bezitten.

Elumenbach 1) was van meening dat het pancreassap in
aard en werking met het speeksel en maagsap groote over-
eenkomst heeft; dat de uitlozing van het secretum door
drukking van de volle maag op de klier en door prikkeling
van de spijsbrij en gal bevorderd wordt; dat het de chymus,
zoo deze in de maag niet genoeg verteerd is, oplost, en de
voedingsstoffen meer en meer aan de ligchaamssappen gelijk
en voor de chylbereiding geschikter maakt.

Magendie, die de methode van de graaf om pancreassap
te verkrijgen voor onuitvoerbaar verklaarde, legde de opening
van den ductus in den darm bloot, wachtte tot er eens
druppel te voorschijn kwam en zoog deze met eene pipet op.
Op deze hoewel uitvoerbare, zeker toch nog al tijdroovende
wijze, verzamelde hij eenige grammen sap, waarvan hij het

1) Grondbeginselen der natuurkunde van den mensch. Amster-
dam, 1822.

-ocr page 17-

volgende 1) schrijft: »J\'y ai reconnu une couleur legcrement
jaunâtre, une saveur salée, point d\'odeur; j\'ai vu qu\'il
était alcalin et qu\'il était en partie coagulable par la chaleur.
Ce qui m\'a le plus frappé en cherchant à me procurer du suc
pancréatique, c\'est la petite quantité qui se forme ; le plus
souvent à peine en sort il une goutte en une demie heure.
L\'écoulement n\'en parait pas plus rapide pendant la diges-
tion; au contraire, peut-être, est il à cet instant plus lent.quot;
En wat de physiologische beteekenis van dit sap volgens
hem betreft, hij eindigt met te erkennen :
d II est impossible
de dire aujourd\'hui à quoi peut servir le liquide du
pancréas.quot;

De erkenning hiervan was inderdaad eene gewigtige
schrede voorwaarts. De beschouwingen die tot nog toe, naar
aanleiding van een meer of minder naauwkeurig anatomisch
onderzoek, omtrent de physiologische beteekenis der klier
waren medegedeeld , werden door hem niet meer voldoende
geacht, en de deugdelijkheid der heerschende meeningen in
twijfel getrokken. En daarmede was de eerste stap gedaan,
om den tot nOg toe bewandelden weg te verlaten en door
regtstreeksche proefnemingen de functie der organen ook van
het pancreas na te gaan. De experimentele methode heeft
ook hier reeds spoedig vele belangrijke feiten aan het licht
gebragt, zoodat de verrigting van dit orgaan op dit
oogcnblik
niet minder dan van eenig ander bekend heetcn mag. Die

1) Précis élémentaire da Physiologie,nbsp;édition, Tom, 11=

1823,

-ocr page 18-

onderzoekingen behooren geheel tot den tegenwoordigen tijd,
en zullen om die reden, waar ik zelf over de verrigting
der klier mijne proeven mededeel, gereedelijk ter sprake
komen.

Ik stel mij voor om eerst de afscheiding der klier, daarna
den invloed, die haar secretum op verschillende stoffen
uitoefent, ter sprake te brengen, cm ten slotte met de be-
teekenis die dit sap, naar mijne inzigten, bij de spijsver-
tering en stofwisseling heeft, deze verhandeling te sluiten.

Even als haller zullen ook wij zeker erkennen moeten,
dat de beteekenis van dit orgaan nog niet ten volle bekend
is ; want veel werd in de laatste jaren opgebouwd, dat nu
eens werd afgebroken, dan weder door nieuwe onderzoekingen
op hechter grondslag scheen bevestigd te worden. ■— Maar
zoo zal het zeker wel altijd in de wetenschap blijven en
seneca\'s gezegde »multum adhuc restât operis, multumque
restabitquot; voor alle eeuwen van toepassing zijn.

Ieder echter, die zijne onderzoekingen aan een onderwerp
wijdt, tracht de leemte die daarin bestaat voor een gedeelte
aan te vullen; en zoo hoop ook ik deze gelegenheid, mij
door de wet aangeboden , als eene » occasio aliquid adhuc
adjiciendiquot; gebruikt te hebben.

-ocr page 19-

HOOFDSTUK L

AFSCHEIDING.

Magendie\'s meening: »L\'écoulement n\'en parait pas plus
rapide pendant la digestion,
au contraire, peut-être, est il
à cet instant plus lent,quot; is in strijd met hetgeen men bij
alle vochten waarneemt, die der spijsvertering bevorderlijk
zijn. Kort na hem bleek het dan ook uit de door
leuret
en lassaigne genomene proeven, dat alkohol, zwakke
zuren en in het algemeen al die middelen, die de speeksel-
secretie vermeerderen, ook de uitvloeijing van het pan-
creassap doen toenemen. Ook
FRERicHS 1) zegt in over-
eenstemming met
BERNARB: Die absonderungsthätigkeit des
Pankreas ist keine gleichmässige. Während der Abstinenz
erscheint das Gewebe der Drüse blasz und blutarm; der
Wirsung\'sche Gang ist leer und Secrete lassen sich nicht
aufsammeln. Während der Verdauung wird in ähnlicher
Weise wie der Magen das Pankreas blutreich und turgesci-
rend, die Absonderung wird lebhaft und die Flüssigkeit

1) Handwörterbuch der Physiologie, band III, abtheil. I, 1846.

-ocr page 20-

tritt tropfenweise ins Duodeiium. Dondees, 1) bidder
en schmidt 2) liebben dit bevestigd. Ook ik heb steeds,
althans onder normale omstandigheden, hetzelfde kunnen
opmerken.
Ludwig daarentegen geeft wel op dat de afzon-
dering van het voedsel afhankelijk is, maar beweert dat
bij volkomene onthouding, de secretie nimmer tot nul
gereduceerd wordt. Zijne resultaten verdienen evenwel in
dit opzigt minder vertrouwen, aangezien zij door perma-
nente fistels verkregen zijn. De aanhoudende prikkel toch
der dampkringslucht op een orgaan, dat zoo zeer onder den
invloed van het zenuwstelsel staat, zal zeker wel door
eene abnormale afscheiding gevolgd worden. Wat de oor-
zaak der normale secretie aangaat, deze schijnt in eene
reflexwerking, van uit de maag en dunne darmen te
voorschijn geroepen, haren grond te hebben.
Schiff
althans heeft opgemerkt dat het pancreas zich slechts dan
met zijn eigenaardig ferment vult, wanneer van uit de maag
voedingsstoffen in het bloed komen. Brengt hij bijv. van
uit eene andere plaats peptonen in het bloed, dan volgt
de lading (zoo als hij dit noemt) niet. Ook
bernaud 3)
zag het inbrengen van een weinig aether in de maag door
eene aanmerkelijke uitvloeijing van pancreassap gevolgd
worden; bij galvaniseren daarentegen van het ganglion
solare bespeurde hij geene verandering in dc secretie.

1)nbsp;Physiologie des Menschen, 1859.

2)nbsp;Die Verdauungssäße und der Stoffivechsel, 1852.

3)nbsp;Bbknakc, Leçons de Physiologie, Tome II, pag. 226.

-ocr page 21-

De bepaling van de hoeveelheid voclit, die onder normale
omstandigheden door het pancreas geleverd wordt, is aan
veel bezwaar onderhevig. De groote gevoeligheid der klier
voor elke mechanische beleediging, hoe gering ook van
beteekenis, zal dan ook wel de reden zijn, dat wij van
geen ander orgaan zulke uiteenloopende resultaten vinden
aangeteekend. Ik zal de door verschillende schrijvers opge-
gevene hoeveelheid hier laten volgen, en hieruit zal ten
duidelijkste blijken dat zij op dit oogenblik nog volstrekt
niet met voldoende zekerheid bekend is.

Tiedemann en gmelin verzamelden bij een grooten hond
in 4 uur 10 gram, bij een schaap in 5 uur 6 gram,

Leuret en lassaigne: bij een paard 3 oneen in 80
minuten.

Freeichs bij een ezel 25 gram in 45 minuten;

bij een hond 3 gram in 25 minuten.
Bernard bij een grooten hond 8 gram in 1 uur;

den volgenden dag 16 gram in 1 uur.
Deze opgaven hebben echter weinig waarde, aangezien
liet ligchaamsgcwigt der tot de proef gebezigde dieren niet
mede opgegeven is.

Later hebben ludwig, weinmann, keoegee en schmidt
op nieuw hieromtrent onderzoekingen in het werk gesteld,
en de laatstgenoemde de hoeveelheid op 1 kilogram lig-
chaamsgewigt berekend. Zij gebruikten hiervoor echter
honden van permanente fistels voorzien, zoodat hunne
opgaven zeker te hoog en niet als de uitdrukking der nor-
male kliersecretie tc beschouwen zijn.
Weinmann bijv.

-ocr page 22-

verzamelde van een hond in het eerste uur na een rijke-
lijken maaltijd 98 gram.

Kkoeger in het eerste uur na den maaltijd 25 gram,
» tweede » » 17.58
ï 3\'\'«\'tot6\'i® » » 14. 6 V. ieder uur,
fgt; 7\'\'® »nbsp;» » 11.43 » »

i lO\'i« ï 14\'!® » » 10. 7 ï »
» 19\'!« » 24\'\'« » » 6.66

ScHMiDT op 1 kilogram hond in het uur:
Iijgdiaamsgewigt Hond.nbsp;Pancreassap.

8 kilo.......... 5.03 gram,

18 » .......... 3.11 »

26 » .......... 2.99 B

leder die bij viviseotiën eenige opmerkzaamheid aan deze
klier geschonken heeft, zal met mij toestemmen dat eene
secretie van 7 gram in het 20\'^® uur na den maaltijd, als
de uitdrukking van een niet normaal pancreas te beschou-
wen is. Ik zelf heb getracht hieromtrent tot eenige zeker-
heid te geraken, door op honden van temporaire fistels
voorzien te experimenteren. Ik zal de wijze waarop ik mijne
proeven genomen heb hier laten volgen. De honden werden
met opzet nimmer door opium of chloroforme bedwelmd,

Fistel I.

Een hond, wegende 16 kilo, die gedurende eene week
met vleesch gevoed was, werd in het uur na een
rijkelijken maaltijd tot de proef aangewend. Ter regterzijde
van de buik, een paar duim beneden de ribbenkraakbeen-

-ocr page 23-

deren, wordt ter lengte van eenige centimeters eene ope-
ning gemaakt, de regte en schuinsche buikspieren gekliefd
en het abdomen geopend. Daar de afstand tusschen pro-
cessus ensiformis en columna vertebrarum nog al groot
was, leverde het eenige moeijelijkheid op het duodenum
naar buiten te halen; er werd dan ook eene vena gekwetst
die sterk bloedde. Toen dit evenwel gelukt was, werd op
de juiste plaats, die soms niet zeer gemakkelijk te treffen
is, het pancreas een weinig van den darmwand losgepeld
en den ductus hierdoor blootgelegd; deze werd aan de
zijde van het duodenum toegebonden en aan den kant der
klier ingeknipt, waarop terstond de uitvloeijing van eenige
druppels pancreasvocht volgde. Hierop werd een buisje in
den ductus gevoerd en, stevig met een zijden draad hierop
bevestigd zijnde, werden de buikspieren waartusschen het
buisje naar buiten stak toegenaaid. Nadat de buikwond
gehecht was, bleef de bloeding nog geruimen tijd aanhou-
den. Een aan het buisje bevestigd reservoir bevatte des
avonds nog geen spoor pancreassap.

Den volgenden morgen was echter het reservoir gevuld
en eene aanmerkelijke hoeveelheid dien nacht weggevloeid
door een aan den hals van het reservoir ontstane opening.
Des nachts had de hond eenig voedsel gebruikt. Het sap bleef
dien dag, 22 Nov., aanhoudend uitvloeijen,
zoodat er van
\'s morgens 9 tot \'s avonds 9 uur ongeveer 240 gram ver-
zameld werden. Dien avond werd er een grooter reservoir
aangebonden, doch dit was den volgenden morgen, 33 Nov.,
afgevallen. Nu besloot ik uur voor uur de secretie na te

-ocr page 24-

gaan, maar was liier juist 60 minuten mede bezig toen
liet geheele buisje losliet en naar buiten viel. In die
60 minuten hadden zich 30 gram. sap verzameld.

Den daarop volgenden dag, 24 Nov,, bemerkte ik door
de opening in het abdomen een gestadig uitvloeijen van
pancreassap naar buiten, en verzamelde hiervan in een uur
40 gram, het volgende half uur 30 gram. Eesumeren wij
kortelijk de gevondene hoeveelheid , dan was deze als volgt:

21nbsp;Nov. van 2—10 uur: niets.

22nbsp;» in 13 uur 340 gram, in 1 uur 20 gram.

23nbsp;» in............1 uur 30 ï

34) » in............1 uur 40 »

dat is op 1 kilogr. hond in 1 uur:

22nbsp;Nov.: 1.35 gram.

23nbsp;» 1. 9 »

34 » 3. 5 »

Zoo als wij zeiden vloeide bij het inknippen van den
ductus ccn paar druppels sap naar buiten, en toch had
zich \'s avonds nog niets verzameld. Dc operatie, die nog
al langdurig en niet gelukkig geweest was, droeg zeker
hier de schuld van.
Bernaed 1) zegt dienaangaande: »Si
opérant avec une grande célérité pour fatiguer le moins
possible l\'animai, on place un tube sur le conduit pancré-
atique, deux cas pourront se presenter: 1°. La sécrétion
qui était en pleine activité s\'arrêtera. C\'est ce que arrive
lorsque l\'opération est laborieuse. 3quot;. La sécrétion pourra

1) Leçons sur les prop. phjs. et les altérai: path, des liquides
de l\'organisme f
1859. t

-ocr page 25-

ne pas s\'arrêter et le liquide pancréatique couler tantque
la digestion se fait. Mais si la sécrétion est troublée,
l\'écoulement du suc pancréatique ne cesse plus avec la
digestion ; le lendemain de l\'opération l\'animal n\'ayant rien
mangé, le suc pancréatique coulera abondamment. L\'opéra-
tion a perverti la sécrétion.quot; Moge dus dit experiment de
bepaling der normale secretie niet direct toelichten, indirect
doet dit het zeker. De dagelijksch zigtbare vermeerdering
toch van het secretum, vergeleken met zijne physische en
chemische eigenschappen, die wij later ter sprake zullen,
brengen, leert ons dat groote quantiteiten, zoo als wij die
bij
schmidt en weinmann vinden opgegeven, als abnormaal
te beschouwen zijn. In dit denkbeeld werd ik nog ver-
sterkt door de resultaten verkregen bij den volgenden hond.

Fistel II.

Een sterke hond, wegende 14 kilo, werd \'s middags
ten 2 uur, 5 uur na het gebruik van een rijkelijken
maaltijd, tot de proef aangewend. De operatie had op
denzelfden wijze als bij den eersten hond plaats, met deze
uitzondering alleen dat zij binnen zeer korten tijd en
zonder eenige stoornis afliep. De uitvloeijing van pancreas-
sap bleef dan ook na de operatie voortduren. Er verza-
melde zich van

3—7 uur 20 gram.

Daarop heb ik de hoeveelheid uur voor uur opgevangen
en gewogen, totdat des nachts te drie ure de hond het
buisje uit den ductus losscheurde. Ik verzamelde

2

-ocr page 26-

van 7— 8 uur 9 gram,

8—nbsp;9nbsp;» 8nbsp;»

9—10nbsp;» 7nbsp;»

10—11nbsp;6.5nbsp;P

11—13nbsp;igt;nbsp;12.2nbsp;9

13— 1nbsp;»nbsp;13nbsp;»

1— 3nbsp;»nbsp;24nbsp;»

3— 3nbsp;®nbsp;20nbsp;»

Te H en 13 uur hadnbsp;de hondnbsp;voedsel gebruikt, te
1 uur gedronken.

De invloed op de afscheiding liet zich een paar uur na
de opname van voedsel duidelijk waarnemen; nog spoe-
diger en rijkelijker volgde de afscheiding na het gebruik
van drank.

De secretie die van 10 tot 11 uur 6.5 gram. bedroeg,
vvas na het nemen van voedsel te uur, tot 13.3 gram.
tusschen 11—13 uur gestegen. Na de wederopname van
voedsel te 13 en drank te 1 uur,
vermeerderde de
secretie van 13 gram in het uur tot 24 in het daarop-
volgende en verminderde toen weder iets.

Wij vonden dus hier van 3 tot 2 uur eene secretie
van 98.7 gram, dat is dus van 8 gram in het uur, eene
hoeveelheid die met de opgave van
beknard vrij goed
overeenkomt.

, De eigenschappen die dit secretum bezat, deden het mij
als zoo normaal mogelijk beschouwen. Hier leverde dus
1 kilogram hond in 1 uur 0.58 gram.

-ocr page 27-

HOOFDSTUK II.

PANCREASVOCHT.

A. physisch en chemisch gedeelte.

Tiedeiunn en gmelin waren de eerste die de identiteit
van pancreassap eu speeksel ontkenden, op grond onder
anderen dat in het eerstgenoemde eene stof voorkomt, die
door chloor rood gekleurd wordt, en omgekeerd in het
pancreasvocht rhodankalium wordt gemist, dat in het
speeksel wordt aangetroffen. Zij schrijven aan het eerst
uitvloeijende sap eene zwak zure, aan het latere eene zwak
alcalische reactie toe; de hoeveelheid vaste stof vinden zij
bij den hond
8.7 Vo, bij het schaap 3.7—5.3 quot;/o. Leuket
en lassaigne daarentegen trachtten in hunnen met dien
van T. en G. gelijktijdig verschenen arbeid, de identiteit
van het speeksel en pancreassap aan te toonen; zij geven
bij het paard eene alkalische reactie op en een gehalte aan
vaste stof van 0.9 »/o- Hieraan sluit zich een onderzoek
Van FKEKicHS, die insgelijks eene alkalische reactie en een
laag gehalte aan vaste stof (1.63 Vo) aantrof, maar verder
nog de» zoo men zien zal, gewigtige opmerking mededeelt,

2*

-ocr page 28-

dat er bij koking slechts eene geringe hoeveelheid eiwit
gepraecipiteerd werd ; dat door alkohoi wel iets meer werd
nedergeslagen, maar in elk geval het nedcrslag veel gerin-
ger dan bij het speeksel is, en dat het pancreasvocht der-
halve zoowel hierdoor als door het gemis aan rhodankalium
van het speeksel onderscheiden worden moet.

Eekkabd vond in het normale pancreassap 8—10 %
vaste stof en in deze laatste:

90 7o

10 %

1quot;. Organische zelfstandigheden
door alkohoi gepraecipiteerd;

2°. Carbonas sodae,
Chloruretum sodii,
Chloruretum potassii,
Phosphas calcis.

Mijne eigene onderzoekingen hebben mij het normale
pancreassap leeren kennen, als eene volkomen heldere,
klenrlooze, kleverige vloeistof, die zich gemakkelijk tot
draden laat trekken, sterk alkalisch reageert en bij verhit-
ting geheel tot eene eiwitachtige massa stolt. Door alkohoi
worden uit haar witte vlokken gepraecipiteerd, die wederom
in water oplosbaar zijn. De door
tbeuichs niet opgemerkte,
later door BESNAED naauwkeurig aangegevenc roode ver-
kleuring met chloor, heb ik insgelijks waargenomen. De
reden dat men deze verkleuring soms niet bespeurt, is in
den toestand gelegen waarin het sap verkeert. Eerst toch
moet er eene beginnende ontbinding tot stand zijn geko-

-ocr page 29-

men, zal de reactie zich vertoonen; is deze ontbinding
reeds te verre gevorderd, dan treedt zij niet te voorschijn.
Dikwijls treft men er echter dan leucinkristallen in aan.
Het is echter moeijelijk te bepalen of deze een normaal
bestanddeel van het pancreassap zijn, dan wel een omzet-
tings-product, uit eiwitachtige ligchamen onder den invloed
van het ferment ontstaan.

De groote hoeveelheid sap bij mijne eerste fistel verkre-
gen , coaguleerde den eersten dag een weinig, den volgenden
dag in het geheel niet; het maximum der vaste stof be-
droeg dan ook slechts 1.76

Bij de tweede fistel daarentegen verkreeg ik eene vloei-
stof, die bij verhitting geheel tot eene vaste massa stolde
en waarvan de eerst uitvloeijende 20 gram. 6 quot;/o vaste
stof, de volgende grammen 4—3.03 % bevatten. Ik merkte
hierbij op, hoe met de plotselijke vermeerdering der uit-
scheiding, voornamelijk na hüt gebruik van drank, ook
eene vermindering aan vaste stoffen gepaard ging. Hoe
meer vaste stof het sap bevat, des te meer is zijne inwer-
king op verschillende stoffen zigtbaar.

Hierom dan ook beschouw ik het bij mijne eerste fistel
verkregene sap, dat zoo arm aan vaste bestanddeelen was,
quot;iet als een normaal secretum.
Beknabd zegt dienaan-
gaande: »Lorsque le pancreas, dont les fonctions sönt
intermittentes, arrive ainsi à fournir une sécrétion conti-
le produit de cette sécrétion n\'est plus un liquide
»ormal ; il n\'offre plus les caractères dc l\'état physiologique.

-ocr page 30-

Il faut donc qu\'une glande se repose et c\'est pendant ce
temps de repos que se produit la matière particulière qui
caractérisera la se\'cre\'tion; puis au moment de l\'excre\'tion
elle sera expulse\'e au deliors.quot; Deze matière particulière
in de epitheliumcellen der acini bevat, wordt door zwak
azijnzuur fijnkorrelig nedergeslagen, door sterk azijnzuur
echter weder opgelost; na fijnwrijving van het pancreas,
kan zij door water worden opgenomen en na filtratie eene
vloeistof geven, kunstmatig pancreassap, dat, onder gun-
stige omstandigheden bereid, het natuurlijk secretum in
werking nabij komt. Ik zeg gunstige omstandigheden en
heb hiermede voornamelijk liet oog op het tijdperk waarin
de klier in volle functie is, wat reeds uit haar uit-
wendig voorkomen blijkt. Want dat de toestand der klier
aanmerkelijk verschilt, al naar dat een dier in het tijdperk
van digestie of daar buiten gedood is, daarvan heb ik mij
verscheidene malen kunnen overtuigen. Had een dier
in de laatste 24 uren geen voedsel gebruikt, dan vertoonde
het pancreas zich altijd bleek, bloedarm en eenigzins plat;
was het daarentegen in het tijdperk van digestie gedood,
dan had de klier een rozenrood voorkomen, was uiterst
bloedrijk en turgescerend.

De reactie van dit kunstmatig pancreassap vond ik bijna
altijd zwak zuur, enkele malen neutraal of zwak alkalisch.
Voor een deel kan deze zure reactie van melkzuur afhan-
kelijk zijn, doch voor een ander deel zal zij wel moeten
toegeschreven worden aan het vetzuur, dat zich gedurende

-ocr page 31-

het wrijven uit het aanhangend vet onder den invloed
van het ferment vormt.

Aangezien aan het kunstmatig zoowel als aan het natuurlijk
sap eene werking op verschillende stoffen wordt toegekend,
zullen wij beide hier ter sprake brengen en aan een afzon-
derlijk onderzoek onderwerpen.

Zoo verre ik heb kunnen opsporen, was ebbele 1) de
eerste die den invloed van pancreassap, was het dan ook
kunstmatig, op amylum opmerkte. Hierdoor zegt hij wordt
amylum veranderd, want het wordt door jodium niet meer
blaauw gekleurd; het verkrijgt eenen zoeten smaak en wordt
in gom en suiker omgezet.
Valentin, bouchaedat en
sandras, die dit punt aan een naauwgezet onderzoek
onderwierpen, geven op, dat gekookt amylum door pan-
creassap spoediger dan door speeksel in dextrine en suiker
wordt omgezet; dat het secretum in suikeroplossingen gisting
te weeg brengt; dat ongekookt amylum echter niet zoo
sterk wordt aangetast. — Alle latere onderzoekingen hebben
dit bevestigd. Zelfs door bijvoeging van gal cf maagsap
Wordt deze werking niet opgeheven.

Door vermenging van pancreassap zoowel met raauw als
gekookt amylum zag ik in zeer korten tijd groote
quanti-
teiten suiker ontstaan. Deze suiker was onder den invloed
der eiwitachtige stoffen na een paar dagen verdwenen en

1) Phijsiohgk der Verdaumg, Wurzburg , 1S34,

-ocr page 32-

het mengsel reageerde zuur. Ook glycogeen werd binnen
zeer korten tijd in suiker omgezet, die na twee dagen
geheel verdwenen wasj de vloeistof toonde daarna eene zure
reactie aan.

Ook de emulsionerende eigenschappen van het pancreas-
secretum zijn door
ebeele niet onopgemerkt gebleven;
bernard heeft echter het eerst aangetoond, dat natuurlijk
pancreassap de vetten in hoogere mate dan eenig ander
secretum permanent emulsioneert en de eigenschap bezit ze
in een vetzuur en glycerine te splitsen, wat door
berthelot
langs chemischen weg bevestigd is geworden. Op dit laatste
vermogen, wat volgens
bebnae» alleen aan het in het pan-
creas voorkomende ferment toekomt, heeft hij eene reactie
gegrond, om pancreas-zelfstandigheid van alle andere weef-
sels te onderkennen en handelt daartoe als volgt. Hij maakt
eene oplossing van neutrale boter in aether en eene waterige
solutie van lakmoes; het te onderzoeken weefsel wordt met
alkohoi doortrokken op een glasplaatje gebragt, met een
paar druppels der boteroplossing en een weinig der lakmoes-
solutie bevochtigd en met een ander plaatje bedekt. Is nu
het onderzochte weefsel pancreas, dan vormt zich terstond
een roode zoom om hetzelve.

Feeeichs, bidder en schmidt ontkennen de permanent
emulsionerende werking van het pancreassap. Eerstgenoemde
zegt dienaangaande: »Olivenöl mit pankreatischer Saft ge-
schüttelt vertheilte sich rasch in demselben und bildete eine

-ocr page 33-

Emulsion. Beim stehen schied es sich jedoch bald dem gros-
zeren Theile nach wieder aus. Vergleichende Versuchen mit
Blutserum, Galle und Speichel, lieszen nur einen geringen
Unterschied zu Günsten des pankreatischen Saftes wahrneh-
men.quot; Dat
FBEKiCHs tot zulk een resultaat gekomen is, zou
ik alleen hieruit kunnen verklaren, dat hij óf met abnormaal
sap, hetgeen arm aan vaste bestanddeelen was, óf met pan-
creas-infusie, die zuur reageerde, zijne proeven genomen
heeft. Met normaal natuurlijk sap althans, dat altijd alca-
lisch reageert, zoude hij eene dergelijke uitkomst niet ver-
kregen hebben. Dikwijls heb ik 3 ä 4 dagen zulk eene
emulsie laten staan, zonder vetdruppels naar boven te
zien komen. Is het pancreassap door bijgevoegd acid.
hydrochloricum bijv. uiterst zwak zuur geworden, dan
heeft het de eigenschap om permanent te emulsioneren ver-
loren; vandaar dat dan ook met kunstmatig pancreassap in
de meeste gevallen geene permanente emulsie verkregen
wordt. Eene splitsing in glycerine en vetzuur heeft dan ook
onder die omstandigheden niet plaats.

In den laatsten tijd is door van deen aan hel pan-
creassap het vermogen toegekend, om uit vetten door de
meergemelde splitsing suiker te vormen. Hij zegt dien-
aangaande: I) »Wij zien uit de boven
medegedeelde
resultaten dat de glycerine door den constanten stroom,
door ozon en pancreassap in suiker wordt omgezet; ja I

1) Neêrlandsch Tijdschrift voor Geneaskmde, 1861, pag. 59^

-ocr page 34-

wat meer is, herhaaldelijk genomene proeven hebben mi)
getoond, dat het pancreassap, zuur of niet zuur reage-
rende , in strijd met de tot hiertoe door
biddeb, en schmiht
verspreide meening, in staat is uit boter de vetzuren en
glycerine vrij te maken en tevens deze laatste stof in
suiker om te zetten.quot; Dat het pancreassap waarmede
van
deen
zijne experimenten genomen heeft kunstmatig is,
blijkt uit zijne beschrijving, ter zelfder plaatse, pag. 563:
»Werd fijn gewreven pancreas van een hond met glycerine
gemengd en aan de gewone temperatuur gedurende een
hal ven of geheelen dag blootgesteld, dan veranderde de
laatstgemelde stof in de meest daaromtrent genomene proe-
ven tot suiker, hetzij bij dit mengsel al of geen acid.
lacticum of hydrochloricum was toegevoegd.quot;

Verschillende proeven over deze omzetting van glycerine
door mij genomen, hebben wel niet een dergelijk maar
toch vrij standvastig resultaat opgeleverd. Aan een aantal
honden, die om deze of eene andere reden op het labora-
torium gedood werden, heb ik steeds korten tijd na den
dood het pancreas ontnomen, en na dit j5jn gewreven te
hebben, de eene helft in een bekerglas met glycerine of
olie en een weinig water, de andere helft met water ver-
mengd. Deze mengsels liet ik nu eens in de koude, dan
weder in het broeimachine bij eene temperatuur van 37°,
somtijds gedurende 4 tot 24 uur, een ander maal 2 tot 3
dagen met elkander in aanraking en onderzocht ze daarna
op suiker. Ik kookte hiertoe eerst het mengsel met een

-ocr page 35-

weinig kool en gedestilleerd water, om hierdoor de eiwit-
achtige stoffen te verwijderen en eene heldere vloeistof te
verkrijgen, en daarna met versch bereid
muldeb\'s proef-
vocht. Zie hier de resultaten te dien opzigte. Bij de ver-
warming ontstond er
nimmer eenige reductie. In sommige
gevallen had zich na eenige uren onder in het reageerbuisje
een spoor koperoxydule afgezet. Wat ik altijd hierbij op-
merkte was, dat wanneer zich ook al na eenige uren een
weinig oxydule uit het mengsel van pancreas en glycerine
gevormd had, dit zelfde in niet mindere mate geschied
was in het buisje, dat de pancreas-infusie (zonder glyce-
rine) bevatte.
Nooit zag ik een spoor van oxydule wit het
mengsel van pancreas en glycerine gevormd worden, indien
de pancreas-infusie zelve niet reducerend werhte.
Nimmer
was ook de hoeveelheid in het eerste geval aanzienlijker,
dan in het laatste. Hierop mijne aandacht nader vestigende,
bevond ik dat de geringe reductie bestendig dan plaats
heeft, zoo het pancreas van een in digestie verkeerend dier
genomen wordt; in het tegenovergestelde geval valt de
proef
standvastig negatief uit. Hierin is de reden gelegen,
dat ook
van deen niet altijd reductie verkrijgt. Hij zegt
namelijk ter zelfder plaatse: »In eenige gevallen was de
uitkomst van een negatieven aard. Waaraan dit moet toe-
geschreven worden, weet ik niet, zooveel is zeker, het
bijgevoegde zuur was de oorzaak er niet van;
want gelijk
gezegd is, een positief resultaat kwam even goed met als
zonder bijvoeging tot stand.quot;

-ocr page 36-

Bij het herhalen dezer proeven met natuurlijk pancreassap
en glycerine, verkreeg ik altijd na eenigen tijd eene geringe
reductie, en wel om deze reden:
dat natuurlijk pancreassap
zoowel vóór als m koking met kool Jiet
müldeb\'s proefvocM
in dezelfde mate reduceert.

De reden der vraag, waarom ik bij het gebruik maken
van kunstmatig pancreassap, in het eene geval een weinig
reductie verkreeg, in het andere niet, zou hierin kunnen
gelegen zijn, dat in het tijdperk van digestie, het arte-
rieuse bloed der klier eenige suiker aanvoert.

Nogthans komt mij dit niet waarschijnlijk voor, omdat
die reducerende stof in het natuurlijke normale pancreas-
vocht insgelijks wordt aangetroffen. Ik geloof om die reden
dat zij in de klier zelve gevormd wordt, maar wil hier-
mede geenszins beslissen, dat ik haar werkelijk voor suiker
houd. Integendeel, hoewel de geringe
hoeveelheid, waarin
deze reducerende stof in de klier zoowel als in het vocht
wordt aangetroffen, het geheel onmogelijk maakt, om den
waren aard daarvan eenigermate na te vorschen, ben ik
toch eerder geneigd ze voor geen suiker te houden. Bij
het aanwenden der methode van
lehmann (eenvoudige toe-
voeging van potassa en sulphas cupri) heb ik dan ook
nimmer de reductie zien optreden.

Zoo als bekend is, heeft bekthelot gevonden, dat in-
dien dierlijke zelfstandigheden (kaasslof, albumine, nier-,
pancreasweefsel) en met name testikelzelfstandigheid, bij
eene temperatuur van 10° en onder den invloed van licht

-ocr page 37-

met glycerine in aanraking worden gebragt, door den be-
derfwerenden invloed der glycerine veelal geene rotting
ontstaat en de testikels onder die omstandigheden , na ver-
loop van langen tijd, dikwijls eerst na 3 maanden, het
vermogen hebben verkregen om glycerine in weeenlijke suiker
om te zetten. (Deze door hem suiker genoemde stof, kon
hij echter niet als zoodanig afzonderen en zegt dan ook,
dat zij geen polariserend vermogen bezit). Door herhaling
dezer proef met testikelzelfstandigheid, heb ik mij kunnen
overtuigen, dat er in het mengsel een ligchaam ontstaat,
dat het vermogen heeft om het proefvocht te reduceren.

En aangezien nu in de proeven van van deen ook het
pancreasweefsel zelf eenigen invloed op de glycerine zon
kunnen uitoefenen, heb ik met het oog hierop, of ook
soms dit weefsel, evenzeer als testikelzelfstandigheid, het
vermogen dezer zoogenaamde contactwerking kon verkrij-
gen, de klier in fijngewreven toestand met glycerine gedu-
rende 3 maanden in aanraking gelaten, doch ben tot nog
toe niet in staat geweest om zelfs de minste sporen eener
reducerende stof, veel minder van suiker in het mengsel
te ontdekken.

Door deze proeven meen ik eensdeels, zoo ik hoop, de
nu en dan verkregene reductie nader toegelicht,
anderdeels
voldoende aangetoond te hebben, dat natuurlijk pancreas-
sap evenmin als kunstmatig de eigenschap bezit om glyce-
rine in suiker om te zetten.

En wat verder de meening van van deen betreft, dat

-ocr page 38-

pancreassap zuur of niet zuur zijnde, in staat is om
vetten in glycerine en vetzuur te splitsen, ik geloof dat
dit vermogen althans voor het zuur gemaakte pancreassap
niet door zijne proeven bewezen wordt. Immers hij ver-
mengde pancreasweefsel dat zuur gemaakt was met boter,
en bespeurde na het einde der proef eenen boterzuren
reuk aan het mengsel. Zou niet elk ander weefsel onder
dezelfde omstandigheden, bij vermenging met boter, na
eenigen tijd bij de optredende ontbinding in het mengsel
eene lucht naar boterzuur doen ontstaan? Maar wat meer
is, mag men een dergelijk resultaat met een weefsel ver-
kregen op zijn secretum toepassen? Ik twijfel er aan, en
heb dan ook, zoo als ik reeds vroeger zeide, met zuur
gemaakt pancreassap, of eene zure infusie der klier, nim-
mer eene splitsing van vetten zien tot stand komen.

Ofschoon reeds Purkinje en papï-enheim 1) beweerden
van het pancreas eene infusie verkregen te hebben, die in
alle opzigten met het maagsap gelijk staat, hebben de meeste
latere physiologen eenen oplossenden invloed van het pan-
creassap op eiwitachtige ligchamen ontkend.

Bidder en schmidt 2) bijv. spreken hierover als volgt;
»die neuesten Erfahrungen von
ebeuichs stimmen mit den
unseligen ganz darin überein dass der pankreatischer Saft

1)nbsp;Notizen aus dem Gebiete der Natur- und Heilkunde, 1836.

2)nbsp;Verdauungssäfte und Stoffwechsel, 1852 , pag. 246.

-ocr page 39-

auf geronnene eiweissartige Körper gar keine verdauende
Wirking ausübt, dasz letztere vielmehr nach 6—8 stundiger
Digestion mit jenem Secret durchaus unverändert bleiben.quot;
Beenakd 1) daarentegen geeft op, dat een mengsel van
pancreassap, gal en vet in staat is eiwitachtige ligchamen op
te lossen. Hij geeft hiervan de volgende beschrijving: »On
prend de la bile fraîche et l\'on ajoute dans cette bile du
suc pancréatique. Mais ce mélange ne pourrait pas se con-
server longtemps; il se putréfierait bientôt; pour empêcher
sa décompositiom il suffit d\'y ajouter un peu de matière
grasse qui donne immédiatement une réaction acide et l\'on
a de cette façon un liquide qui possède toutes les propriétés
digestives. Si l\'on n\'a pas de suc pancréatique, on peut
ajouter dans la bile un morceau de tissu de pancréas frais
avec un peu de matière grasse. On voit bientôt, en sou-
mettant ce mélange à une douce température, le morceau
de pancréas se dissoudre complètement et rapidement.quot; Wat
pancreassap alleen aangaat, gelooft
beknaed dat het fibrine
en gecoaguleerd eiwit wel weeker maakt, maar dat die ver-
weekiiig spoedig in ware rotting overgaat; dat het caseine
en gluten oplost zonder rotting, omdat door decompositie
van het daarin bevatte vet het alcali geneutraliseerd wordt
en de vloeistof zuur blijft.
Coevisaex 2) was echter de eerste
die aan het pancreassap, onafhankelijk van de reactie, het

1)nbsp;Xcfons de Physiologie, 1856, Tome II, pag. 445.

2)nbsp;Su7- «ne fonction peu connue du pancréas, Paris 1857—1858.

-ocr page 40-

vermogen toeschreef om eiwitachtige ligcharaen op te lossen.
Hij digereerde fijn gewreven pancreas van een hond die in
digestie gedood was, gedurende 3 uur met water van 40»,
De na filtratie verkregene vloeistof loste in 5 uren bij 40°,
40 gram eiwit op. Ook het door alkohoi verkregen praeci-
pltaat had na oplossing in water hetzelfde vermogen op
eiwit. Hierop maakten
keferstein en hallwachs 1) hunne
proeven bekend, waarbij zij tot juist tegenovergestelde
resultaten gekomen zijn. Zij negeeren allen invloed van het
sap, hetzij natuurlijk of kunstmatig, op eiwitachtige stoffen ;
zij namen echter hunne proeven met sap van een hond, die
reeds gedurende 8 dagen eene permanente fistel had, waaruit
zich ieder uur eene hoeveelheid van 40 gram. sap ontlaste,
dat slechts 1.82 quot;/o vaste bestanddeelen bevatte.

Funke 3) vond dat pancreas-infusie eiwit oploste, maar
onder verschijnselen van rotting.

Meissnee 3) schaarde zich gedeeltelijk aan cosvisaet\'s
zijde; hij beweert dat pancreassap eiwitachtige ligchamen
verteeren en in op peptonen gelijkende ligchamen omzetten
kan, doch onder twee voorwaarden: 1°. dat het sap van
een in digestie verkeerend dier afkomstig, en 2quot;. dat het
zwak zuur moet zijn.

Door nieuwe proeven trachtte corvisart zijne meening

1)nbsp;Göttinger Nachrichten, 1858.

2)nbsp;Schmidt\'s Jahrbücher, Band 101, p. 31.

3)nbsp;Untersuchungen über die Verdauung der Eiweisskih-per; heule
und TFEDF. Dritte Keihc, Bd. VII, 1859.

-ocr page 41-

tegen keferstein en hallwachs te verdedigen, en houdt
het er voor, dat hunne negatieve resultaten daarvan afhan-
gen, dat zij gewerkt hebben met de infusie van het pancreas
van dieren die niet in digestie verkeerd hebben.

In eenen later medegedeelden arbeid 1) doet hij onder
anderen het volgende opmerken, waarop ik steeds bij het
doen mijner eigene proeven bedacht ben geweest.
»11 est
de fait que pour avoir le suc pancréatique le plus normal
possible, il faut prendre celui qui a été formé dans le
glande avant l\'opération, c\'est à dire celui qui s\'écoule
immédiatement après cette opération. C\'est dans cette con-
dition remplie que réside la supériorité du procédé par
infusion d\'un pancréas pris à un animal qui vient d\'être
tué
à l\'instant même, car si elle est faite quelques secondes
après la sacrifice de l\'animal, l\'infusion y saisit le suc
normal, sécrété pendant la vie et non encore écoulé.
Mais il ne suffit point de prendre un organe sécréteur
aussitôt après la mort pour y saisir sa sécrétion, il faut
saisir la glande au moment de toute son activité sécrétoire.
C\'est la cinquième heure d\'un repas mixte abondant chez
un chien vivant et non pourvu de fistule pancréatique.quot;

Bij het doen mijner proeven heb ik, zoo als ik reeds
zeide, zooveel mogelijk hierop gelet. Ik gebruikte steeds
het pancreas van dieren die in het S-i« of uur na
een ruimen maaltijd gedood waren. Dit pancreas werd fijn

l) Gazette, da Paris, pag. 449 , 1859.

-ocr page 42-

gewreven, met gedestlleerd water vermengd en gedurende
3 a 4 uur bij 37° gedigereerd. Bij het filtraat heb ik,
dewijl het meestal zwak zuur reageerde, nimmer zoutzuur
gevoegd. Het werd met eene gewogene hoeveelheid eiwit
gedurende 8—12 uur op 37° verwarmd; was het langer
aan die temperatuur blootgesteld, dan ontstond er rotting.
In de meeste gevallen was er zoo goed als niets van het
■eiwit opgelost. Bij twee proeven echter had de halve infusie
ongeveer 10 gram. eiwit opgelost.

Wat het resultaat met het natuurlijk sap aangaat, ik
zag van datgene wat ik uit de eerste fistel verkreeg,
niet de minste inwerking op eiwit, niettegenstaande ik drie
mengsels had, waarvan er één zuur, één neutraal gemaakt
en één alkalisch gelaten was. Zelfs na 24 uur was er geen
spoor eiwit opgelost. Kottingsverschijnselen schijnen echter
bij natuurlijk sap zoo spoedig niet in te treden; althans
nadat het 24 uur op
37° verwarmd was geworden, kon ik
nog geen bederf daarin bespeuren.

De bij de tweede fistel daarentegen eerste verzamelde
hoeveelheid sap loste eiwit zeer goed op; de randen werden
al spoedig doorschijnend, even als zulks bij het werken
met maagsap wordt waargenomen, en allengs kwam er
oplossing tot stand. Het opgeloste eiwit was in de vorm
van pepton aanwezig, waarvan ik mij op de volgende
wijze overtuigde: de vloeistof v*\'erd eerst met een paar
druppels azijnzuur gekookt, daarna gefiltreerd; door bijvoe-
ging van acidum nitricum bleef het filtraat helder, werd

-ocr page 43-

echter sterk geel gekleurd; na toevoeging van een weinig
tannine, chlorid. hydrargyri of absolutcn alkohol ontstond
een volumineus praecipitaat. Hetzelfde nam ik waar bij de
beide infusies die eiwit hadden opgelost. Parapeptonen
kon ik evenmin als
meissner ontdekken. Door ferrocyan-
kalium althans ontstond in het filtraat geen nederslag, ook
niet bij voorzigtig neutraliseren van hetzelve.

Ofschoon ik dus bij de meeste proeven in dit opzigt
genomen een negatief resultaat verkreeg, geloof ik echter
dat één positieve uitslag, en dat wel met het normale
natuurlijke sap, meer afdoet dan een aantal tegenovergestelde
uitkomsten. Ik meen dus geregtigd te zijn mij uit overtui-
ging aan de zijde van
cokvisaut te scharen en het er voor
te mogen houden, dat pancreassap als zoodanig in staat is
eiwit op te lossen en om te zetten in pepton, in geen
opzigt onderscheiden van hetgeen door maagsap ontstaat.

b. PHysiOLOGiscH gedeelte.
A. Beteekenis van het secretnm bij de spijsvertering.

Gaan wij kortelijk de resultaten na bij de inwerking van
pancreassap op verschillende stoffen verkregen, dan blijkt
het 1°. dat de omzetting van amylum door hetzelve in
suiker en bij langer contact in melkzuur algemeen is beves-
tigd gevonden; 2°. dat het pancreassap,
al naarmate het
alkalisch of zuur reageert, de vetten
permanent of tijdelijk
emulsioneert en bij alkalische reactie in vetzuur en glycerine

3*

-ocr page 44-

splitst; 3°. dat het alkalisch of zwak zuur reagereade in
staat is gecoaguleerd eiwit op te lossen en in pepton om te
zetten; dat bij inwerking van pancreassap op glycerine
geen suiker ontstaat,

In dit gedeelte nu willen wij nagaan in hoe verre de
invloed dien pancreassap op de spijsvertering in het levend
organisme uitoefent, met de buiten het ligchaam gevondene
resultaten overeenstemt.

Het kwam mij voor dat dit het best vergelijkenderwijze
kon geschieden, door dieren van dezelfde soort, denzelfden
ouderdom en hetzelfde ligchaamsgewigt, bij eenige van
■welken het pancreassap geëlimineerd was, aan eene zekere
dieet te ondersverpen, en uit de verhouding die het verge-
lijkend physisch en chemisch onderzoek hunner ingewanden
en excrementen mogt opleveren, tot den invloed van dit
orgaan op eene bepaalde rij van
voedingstoffen te besluiten.
Het dier echter hetgeen anders voor het doen van physio-
logische experimenten zoo uitnemend geschikt is, kon ik
tot mijn spijt hiertoe niet aanwenden. Eene totale exstir-
patie toch van het pancreas met behoud des levens, houd
ik bij zoogdieren voor onuitvoerbaar. Eene gedeeltelijke
wegname zegt niets, evenmin het onderbinden van de duc-
tus; want het is bij het leven niet na te gaan hoevele
uitlozingsbuizen aanwezig zijn, en al heeft men ze alle
onderbonden, zoo kan het experiment ook zelfs dan nog
niet tot het beoogde doel leiden, omdat de uitlozingsbuizen
zich zeer spoedig regenereren. De eenige manier die dus

-ocr page 45-

overig bleef, was het pancreas te doen atrophieren.
Ik heb hiertoe de door
bernakd aangegevene methode
gevolgd en het pancreas met vet geïnjicieerd, doch, helaas!
zonder eenig gunstig gevolg. Zevenmaal heb ik
bij honden
het pancreas met olie ingespoten; telkens waren zij binnen
24 uur het slagtoffer eener hevige peritonitis geworden.
Ook het onderbinden der art.
pancreatico-duodenalis bleef
daarom zonder gevolg, omdat het pancreas ook uit takken
der arteria splenica en meseraica superior, die niet alle te
onderbinden zijn, zijn^loed ontvangt.

Ik heb dus mijne toevlugt tot eene andere klasse van
dieren moeten nemen, namelijk tot de vogels, en onder
dezen koos ik de duif. Het pancreas dezer dieren laat zich
gemakkelijk exstirperen; ik deed het op de volgende wijze:
Na eene incisie in de linea alba tusschen de\' borst en
schaambeenderen, kliefde ik het peritonaeum, waarop het
duodenum zich gewoonlijk het eerst vertoont, haalde dit
naar buiten en vatte met een pincet het tusschen het neer-
dalende en opklimmende gedeelte van \'t duodenum geplaatste
mesenterium , scheurde met een ander pincet het pancreas
hiervan los, sloeg het duodenum naar boven om en han-
delde op dezelfde wijze met het aan den onderkant
van het
duodenum geplaatste pancreas; hierop bragt ik den därm
naar binnen en naaide de huid toe.

Ik heb er daarom minder bezwaar ingezien om eene an-
dere klasse van dieren tot dit doel te
gebruiken, omdat
BERNAED
bij cen naauwkeurig onderzoek gevonden hcgft.

-ocr page 46-

dat het pancreassap van vogels dezelfde eigenschappen als
dat van zoogdieren bezit.

Alle latere schrijvers na Valentin stemmen hierin over-
een, dat het pancreassap in het organisme de omzetting
van amylum in suiker mede helpt bewerken. Dat dit zoo
is, kan niet tegengesproken worden, aangezien bijmenging
van gal en maagsap het omzettingsvermogen van het pan-
creassap in dit opzigt niet in den weg staat. Ga ik echter
de resultaten mijner proeven na, zoo geloof ik dat
beknard
te ver gaat, wanneer hij deze omzetting alleen het pancreassap
laat tot stand brengen; immers hij zegt: 1) »quand on
détruit le pancréas sur des animaux et qu\'en suite on leur
donne à manger de la fécule on voit qu\'elle n\'est pas
digerée.quot; Dit kan ik niet bevestigen; herhaalde malen heb
ik gezonde duiven zoowel met als zonder pancreas, gedu-
rende eenigen tijd eene zelfde hoeveelheid boonen laten eten
en hare excrementen microscopisch onderzocht ; nimmer
kon ik eenig onderscheid daarin opmerken; beide bevatten
eenen overvloed van onveranderde zetmeelkorrels. Ook heb
ik hare gedroogde excrementen met alkohol uitgetrokken,
het alkoholisch residu in water opgelost en suikerbepalingen
hiervan in het werk gesteld. Altijd vond ik in beider
excrementen suiker en de hoeveelheid daarvan gelijk; ge-
woonlijk 1 quot;/o der gedroogde faeces. Nemen wij nu aan
dat er even als voor de vetopname, ook voor de resorptie

1) Leçons de Physiologie, Tome II, pag. 329, 1856.

-ocr page 47-

van suiker in het organisme een maximum bestaat, dan
bewijst het standvastig voorkomen van suiker in de excre-
menten voldoende, dat de vorming hiervan door het secre-
tum van andere organen rijkelijk verholpen wordt.

Niet zoo eenparig zijn de meeningen over de beteekenis
van dit sap bij de vertering van vetten.
Beknaed, die
het eerst met eene theorie hierover optrad, meent dat uit-
sluitend aan het pancreas secretum de eigenschap toekomt
om vetten voor de resorptie geschikt te maken; dat bij
afwezigheid van alvleesehsap- geen vet kan opgenomen wor-
den. Hij trachtte deze meening te staven door de vermel-
ding zijner resultaten verkregen bij honden, wien het hem
gelukt was het pancreas te doen atrophiëren; verder door
er op te wijzen, dat bij konijnen wien vet was ingespoten,
nimmer boven den ductus Wirsungianus chylvaten met
witten chyl gevuld, worden aangetroffen. Hiertegen kwam
ruERiCHS 1) op, die na ontbinding van den ductus Wir-
sungianus en gedeeltelijke verwoesting van het pancreas,
de chylvaten evenzeer met een witten chyl gevuld vond.
Ook
lenz 2) kwam tot resultaten, die met het door ber-
naed
gevondene in strijd waren. Hij bepaalde bij katten
de hoeveelheid vet die onder normale omstandigheden ge-
absorbeerd werd, om na te gaan in hoeverre, na onder-
binding van den ductus Choledochus en
Wirsungianus, de

1)nbsp;Wagnek\'s Handwörterbuch, Band III, Abtheil. I, 1846.

2)nbsp;De adipis concociione ei ahsorptione, Mitaviae, 18yO.

-ocr page 48-

opname hiervan verschilde. Hij vond, zeker vreemd genoeg,
dat in beide gevallen de opgenomene hoeveelheid vet de-
zelfde was. Verder toonde hij aan, dat de splitsing van
vetten in het ligchaam niet plaats had, dat dit namelijk
door het zure maagsap verhinderd werd. Ook
colin vond
de hoeveelheid vet bevat in de chyl van eene koe, dezelfde
als in die van een ander rund, wien hij eene pancreas fistel
gemaakt had.

Het voornaamste argument dat beknaed tegen de deugde-
lijkheid dezer proeven aanvoert, is, dat er bij den hond,
de kat, het paard en het rund gewoonlijk meer dan één
ductus wordt aangetroffen; dat dus door het onderbinden
van een enkelen, niet allen toevoer van pancreassap naar het
darmkanaal wordt afgesneden. Voor den hond kan ik dit
voorkomen van 2 ductus bevestigen. Soms gebeurt het echter
dat de beide ductus zich tot een enkelen vereenigen, of dat
er zich een met den Choledochus verbindt, waar deze zich in
het duodenum opent. Dat er echter te dien opzigte eene groote
onstandvastigheid ook bij den measch bestaat, kan uit het
volgende blijlcen:
Becourt vond bij 32 lijkopeningen:

15 maal een enkelen ductus die zich met den Choledo-
chus vereenigde;

11 maal een enkelen ductus met eene afzonderlijke
opening;

4 maal twee ductus, ieder met eene afzonderlijke opening ;

1 maal twee ductus, waarvan er zich een met den Cho-
ledochus vereenigde;

-ocr page 49-

1 maal drie ductus, waarvan twee er zich met den
Choledochus verbonden.

Dat er echter bij het konijn geen vet boven de plaats
der uitloozingsbuis in het duodenum zou opgenomen wor-
den, is in strijd met hetgeen
dondeks aantrof. Spoot hij
konijnen alle twee uur olie in den maag, dan vond hij
het vet door het geheele darmkanaal verspreid en bij 10
proeven zag hij bestendig witte chylvaten boven den ductus
Wirsungianus.
Donders besluit hieruit, dat ook zonder
pancreassap vet kan opgenomen worden, al is het dan ook
niet zooveel.
Herest 1) en schief 2) hebben dit bij hunne
proeven bevestigd gevonden.

Mijne eigene onderzoekingen hierover in het werk ge-
steld, hadden een tweeledig doel: Eensdeels om na te
gaan of er zonder pancreassap in het organisme vet opge-
nomen wordt, en zoo ja: in hoeverre de hoeveelheid in dat
geval van de bij toetreding van dat sap opgenomene quan-
titeit verschilt; anderdeels, of de buiten het ligchaam
plaats hebbende splitsing van vetten ook tijdens het leven
plaats grijpt. Ik bezigde voor eerstgenoemd onderzoek
ge-
zonde duiven met en zonder pancreas. Zie hier de vermel-
ding der genomene proeven en de daarbij
verkregene

resultaten.

1)nbsp;Zeitschrift für rationelle Medizin, Bd. 3, pag. 389.

2)nbsp;Moleschoi\'s Untersuchungen t Bd. 2, pag. 345.

-ocr page 50-

pfioef I.

Eene normale duif die een ligchaamsgewigt van 0,271 kilo
heeft, wordt gedurende 3 dagen, door raiddel van een
sonde, eiken dag 10 gram olijfolie ingespoten; zij ont-
vangt overigens niets dan water. Bij het ter dood brengen
weegt zij 0.25 kilo.

De inhoud van het darmkanaal blijkt bij microscopisch
onderzoek fijn geëmulsioneerd te zijn; de villi zijn met vele
vetdruppels gevuld.

De op een waterbad gedroogde excrementen, worden
met aether uitgetrokken en bevatten 10 % vet.

Eene gezonde gedepancreatiseerde duif met een gewigt
van 0.3 kilo, ontvangt gedurende 3 dagen hetzelfde.

Bij den dood weegt zij 0.26 kilo.

De inhoud van het duodenum is op verre na niet zoo
sterk geëmulsioneerd. De villi bevatten duidelijk vetdruppels.

De excrementen op dezelfde wijze behandeld, bevatten
30 Vo vet.

Proeï\' II.

Eene normale duif ontvangt in 8 dagen 42 gram eiwit
en 21 gram olijfolie; zij woog bij het begin der proef
0,268 kilo, bij het einde 0.225 kilo.

Hare excrementen bevatten 8 % vet.

Eene gezonde gedcpancrcatiscerdc duif ontvangt gedurende
3 dagen hetzelfde.

-ocr page 51-

Zij woog bij het begin der proef 0.267 kilo, bij. het
einde 0,203 kilo.

De villi bevatten duidelijk vetdruppels.

Hare excrementen bevatten 33 °/o vet.

PßOEF III.

Eene normale duif ontvangt in 3 dagen 6 gram. olijfolie
en duivenboonen; zij weegt bij het begin 0,318 kilo, bij
den dood 0.338 kilo.

Hare excrementen bevatten 3 % vet.

Eene gezonde gedepancreatiseerde ontvangt gedurende
denzelfden tijd hetzelfde voedsel. Bij het begin en het
einde der proef heeft zij hetzelfde gewigt.

De villi bevatten enkele vetdruppels.

Haro excrementen bevatten 5 % vet.

Gaan wij de verkregene resultaten na, dan blijkt, dat
bij het microscopisch onderzoek, de opneming van vet in
de villi standvastig wordt waargenomen, zonder dat er een
enkelen druppel pancreassap in het darmkanaal kan uitge-
stort worden; door het chemisch onderzoek der faeces
echter dat de hoeveelheid vet daarin bevat, bij gemis van
pancreasvocht, veel grooter is, ja vrij constant eene ver-
houding van 1 Yo iii die der normale tegen 3 % in die
der gedepancreatiseerde oplevert. De normale duiven ver-
loren bij dezelfde voeding dan ook minder aan ligchaams-
gowigt dan de gedepancreatiseerden.

De hiertoe gebezigde duiven werden 3 h 4 weken na de

-ocr page 52-

operatie tot de proeven gebruikt, waren oogenschijnlijk
normaal en de autopsie toonde geheele afwezigheid van
pancreas aan.

Voor het tweede onderzoek handelde ik als volgt: ik gaf
een paar gezonde honden gedurende eenige dagen uitslui-
tend vleesch te eten, en 5 uur voor den dood 1 ® vleesch
en ^ \'S» neutrale boter. Na den dood verzamelde ik den
inhoud van het duodenum en jéjunum, het bloed der vena
porta en de chyl. De inhoud des darmkanaals, die geen
lucht naar boterzuur verspreidde, werd gefiltreerd, met
kool gekookt, op nieuw doorgezegen en het filtraat tot
eene geringe hoeveelheid op een waterbad ingedampt. Deze
geconcentreerde vloeistof onderzocht ik op glycerine, door
de eigenschap die de laatste aanbiedt, om 1quot;. met watervrij
phosphorzuur in aanraking gebragt, acroleïn te ontwikke-
len;
2°. met een weinig bichromas potassae en zwavelzuur
verwarmd, eene groene verkleuring der gele vloeistof te
bewerken.

De minste sporen van glycerine worden op de laatstge-
noemde wijze duidelijk aangetoond. 1) Bij beide honden
kon ik noch in den inhoud des darmkanaals, noch in het

1) Ook suiker en alkohoi bewerken deze groene verkleuring.
In elk ander geval zou het te voorschijn treden der groene kleur
dus geene waarde hebben ; bij een dier dat dagen lang niets dan
vleesch en vet verkreeg echter wel. Het niet verkleuren der
vloeistof bewijst dus in dit geval ten duidelijkste, dat cr noch
glycerine noch suiker in aanwezig was.

-ocr page 53-

vena porta bloed of de chyl, door deze handelwijze zelfs
maar een spoor glycerine ontdekken. Waarschijnlijk heeft er
dus in dit gedeelte van het darmkanaal, dat steeds eene
ligt zure reactie vertoont, geene splitsing der vetten plaats.
Dat dan ook de grootste hoeveelheid van het geresorbeerde
vet in gebonden toestand wordt opgenomen, blijkt uit de
analyse die
bidder en schmidt van de chyl in het werk
stelden. In 1000 deelen chyl vonden zij, tegen 33 deelen
ongebonden vet, slechts 0.58 aan alkali gebondene vet-
zuren, die even goed in het onderste gedeelte van het
darmkanaal onder den invloed van het alkalisch darmsap
kunnen gevormd zijn.

Wat de werking van pancreassap op den spijsbrij aan-
gaat, reeds
eberle merkte op, dat chymus door bijmen-
ging van pancreassap wordt opgelost. Ook
bernard zegt:
s que le suc pancréatique agit dans le duodenum sur deux
espèces de produits.
1°. Sur les fibres musculaires ou
autres elements de tissus animaux seulement dissociés mais
non dissous. 2°, Sur la partie de l\'aliment azotique, ayant
été rendu soluble par le suc gastrique, a de nouveau été
précipité à l\'état insoluble par l\'action de la bile. C\'est
en effet le suc pancréatique qui a la propriété spéciale de
dissondre définitivement ces deux produits, car la digestion
des matières azotées est loin d\'être achevée dans l\'estomac
ainsi qu\'on le croit généralement.quot; Ik meen dat
bernahd
hierin volkomen regt heeft.

Meissnek toch heeft aangetoond, dat wordt eene oplos-

-ocr page 54-

sing van eiwit in maagsap voorzigtig geneutraliseerd of
zwak zuur gelaten, het parapepton nederslaat. Dit gepraeci-
piteerde parapepton wordt door pancreassap in wezenlijk
pepton veranderd. In de maag nu worden de eiwitachtige
ligchamen in peptenen en parapeptonen gesplitst; komt de
zure massa, die beiden in oplossing heeft, in den twaalf-
vingerigen darm, dan wordt zij door gal en darmsap zoo
geneutraliseerd, dat zij zwakzuur reageert en het parapepton
wordt nedergeslagen.

Ook cokvisaut zag na onderbinding van het duodenum
aan beide zijden en inbrenging van eiwit in hetzelve,
50 gram daarvan in 18 uur opgelost worden; sd\'ou il
suit, zegt hij, que le liquide mixte du duodenum digère
l\'albumine.quot; Eene riieer naauwkeurige proef, waarbij het
pancreassap alleen in aanmerking zou komen, is in het
organisme niet te nemen; moge men ook al de toevoer
van gal en maagsap afsnijden, het darmsap, dat insgelijks
eiwit oplost, is niet te elimineren.

De beweering van van been, 1) dat liij bij uitsluitende
voeding van honden met glycerine of met boter, suiker en
gal in de chyl aantrof, en zijne vraag: »waarvan anders is
deze suiker in de chyl gekomen dan van de glycerine, die
eerst door het pancreassap in suiker omgezet, door de
chylvaten werd weggevoerd?quot; deden mij besluiten om de
negatieve resultaten te dien opzigte buiten het ligchaam

1) Nederïandsch tijdschrift voor geneesicmde, 1861 , pag. 507-

-ocr page 55-

verkregen, door resultaten die ik in het organisme zou
vinden, te controleren. De proeven dienaangaande werden
genomen met honden, die alle op dezelfde wijze, door den
steek van
Bernard, gedood werden.

Proef I.

Een hond ontvangt 6 dagen lang 1 pond vleesch en
2 oneen vet per dag; hij wordt 4 uur na zijn laatsten
maaltijd gedood. De buik daarna terstond geopend zijnde,
wordt de vena porta toegebonden en bloed hieruit opgevan-
gen ; de chyl wordt uit den ductus thoracicus en de mesen-
teriaalklieren verzameld.

De inhoud van het darmkanaal wordt met kool en gede-
stilleerd water gekookt. Het filtraat reduceert het proefvocht
in het geheel niet; zelfs na 24 uur heeft er zich geen
spoor oxydule afgezet.

De chyl met water en sulph. sod. gekookt, reduceert het
proefvocht niet.

Het bloed der vena porta, even als de chyl behandeld,
heeft zelfs na 24 uur niets gereduceerd.

Het bloed der vena hepatica bevat 0.8 % suiker.

Proef II.

Een hond ontvangt gedurende 9 dagen dagelijks 1 pond
vleesch en 20 gram. glycerine; 5 uur na zijn
laatsten
maaltijd wordt hij gedood.

De inhoud van het darmkanaal vertoont geen spoor reductie.

-ocr page 56-

De chyl evenmin.

Het bloed der vena porta reduceert niet; den volgenden
morgen heeft zich echter een spoor oxydule afgezet.

Pkoep III.

Een hond ontvangt gedurende 9 dagen dagelijks 1 pond
vleesch en 20 gram. glycerine; 4^ uur na zijn laatsten
maaltijd wordt hij gedood.

De inhoud van het darmkanaal, de chyl en het vena
porta bloed geven geene reductie. Ook volgens de methode
van
lehmann ontstond er noch in de koude, noch in de
warmte eenige reductie.

De reden dat in mijne tweede proef het vena porta
bloed na 24 uur een spoor gereduceerd had, geloof ik
daaraan te moeten toeschrijven, dat door onvoldoende
onderbinding der porta een weinig bloed uit de lever in
die vena geregurgiteerd was.

Mijne resultaten, verkregen zoowel buiten als in het
ligchaam, stemmen dus tot nog toe in alle opzigten over-
een. Werd er toch werkelijk uit glycerine door pancreassap
suiker gevormd, waar anders zou deze eerder gevonden
moeten worden, dan in het darmkanaal van een dier dat
in 9 dagen bij zijn voedsel 180 gram glycerine gebruikte,
en in het tijdperk van digestie gedood werd.

Trekken wij dus een resultaat uit de proeven die wij
genomen hebben om de beteekenis van dit sap bij de spijs-
verteering na te gaan, zoo is het dit:

-ocr page 57-

1°. In hooge mate draagt liet pancreassap er toe bij
om amylum in suiker om te zetten; bij gemis echter van
dit sap wordt deze omzetting door het secretum van andere
organen voldoende vergoed.

2°. Ook zonder pancreassap wordt er vet opgenomen;
zijne beteekenis bij die resorptie is echter zoo belangrijk,
dat bij rijkelijke vetvoeding, na exstirpatie van het pancreas,
ongeveer Vs gedeelte van de hoeveelheid wordt opgenomen,
die onder normale omstandigheden geresorbeerd wordt. Eene
splitsing van vetten door pancreassap heeft in het darmka-
naal niet plaats,

3°. Bij de verteering van eiwitachtige ligchamen speelt
het pancreas eene groote rol.

B. Invloed op de stofwisseling.

Lehmann zegt: »Zwei Quellen des Zuckers liegen im
Organismus ziemlich am Tage. Speichel, pankreatischer
Saft und Darmsaft verwandelen das Starkmehl der Nah-
rungsmittel in Zucker. Die andere Quelle des Zuckers ist
in der Leber zu suchen, und hier wird derselbe entweder
aus Glycerin der neutrale fette oder aus eiweissartigen
Stoffen, ja vielleicht aus beiden erzeugt.quot;

Van deen heeft deze hypothese van Lehmann in verband
gebragt met den door hem vermeenden invloed van het
pancreas op glycerine, en beschouwt de vorming der lever-
suiker voornamelijk afhankelijk van het pancreassap dat door
splitsing der vetten, de glycerine in suiker zoude omzetten,

4

-ocr page 58-

Hoewel nu deze opvatting, zoowel met mijne met het
pancreassap buiten het ligchaam als in hetzelve genomene
proeven, in strijd is, heb ik het nogthans niet van belang
ontbloot geacht om den invloed van het pancreas op de
vorming der hoeveelheid leversuiker, voornamelijk bij vet-
voeding, na te gaan. Ook te dien einde heb ik bij gebrek
aan daartoe geschikte zoogdieren, mijne toevlugt tot gede-
pancreatiseerde duiven genomen. De resultaten hierbij ver-
kregen, zal ik hier laten volgen.

Pkoep I.

Eene normale gezonde duif ontvangt 4 dagen lang,
iederen dag 15 gram olie; water tot drinken. Vier uur na
de laatste inspuiting wordt zij gedood. De lever, die 5 gram
weegt, wordt terstond in kokend water gedompeld. Haar
suikergehalte bedraagt 0.86 %.

Geen spoor glycogeen, na toevoeging van acid. acet.
glaciale merkbaar.

Eene gezonde gedepancreatiseerde duif, wordt aan dezelfde
behandeling onderworpen, Levergewigt 5 gram. Suikerge-
halte 0.88 °/o\'

Geen glycogeen aanwezig.

Peoep II.

Eene normale gezonde duif ontvangt 4 dagen lang,
iederen dag 12 gram glycerine; water tot drinken. Levcr-
vergewigt 8 gram. Suikergehalte 1.08

-ocr page 59-

Glycogeengehalte nog al groot.

Eene gezonde gedepancreatiseerde duif onder dezelfde
omstandigheden gebragt, heeft eene lever die 5 gram weegt,
met een suikergehalte van 1.09 °/o\'

Nog al veel glycogeen.

Ik spreek hier van t een weinigquot; of »nog al veelquot; glycogeen,
omdat het bij de kleine duivenlevers niet mogelijk is om
door verwarming van een gedeelte der lever met speeksel
gedurende eenige uren, eene glycogeenbepaling te doen.

Om hierin dus op eene andere wijze te voorzien, kookte
ik de levers tot 150 C. C., en behandelde hiervan voor het
onderzoek op glycogeen met acid. acet. glaciale telkens
30 C. C. Op deze wijze kon ik althans relatief het glyco-
geen bepalen.

De beide vorige proeven nog eens herhaald gaven het-
zelfde resultaat; het scheen dus dat de afwezigheid van
pancreas geen invloed op het suikergehalte der lever uitoe-
fende. Maar er is hier tegen deze opmerking in het midden
te brengen: de duif ontving niets dan vet en in de maag
konden dus geene peptonen gevormd worden. Nu wordt
echter het pancreas alleen door peptonen van uit de maag
opgenomen, geladen (
schiff): heide duiven bevonden zich
dus in denzelfden toestand; voor
heiden was het pancreas
geëlimineerd. Om dus het pancreas te laten functioneren,
handelde ik op de volgende wijze:

-ocr page 60-

Proef III.

Eene normale duif ontvangt 4 dagen lang, iederen dag
5 gram. olie en 10 gram. eiwit; water tot drinken. Hare
lever weegt 5.8 gram. en heeft een suikergehalte van 1.11

Een weinig glycogeen.

Bij eene gezonde duif zonder pancreas, die aan den-
zelfden leefregel onderworpen is geweest, heeft de lever
een gewigt van 4 gram. met een suikergehalte van 1.08 °/o.

Een weinig glycogeen.

Proef IV.

Eene gezonde normale duif ontvangt gedurende 4 dagen,
\'s morgens 5 gram. glycerine en duivenboonen zooveel zij
wil. Hare lever weegt 6 -gram. en heeft een suikergehalte
van 1.25

Nog al veel glycogeen.

Eene gezonde gedepancreatiseerde aan deze voeding on-
derworpen, heeft een lever die 6 gram. weegt, met een
suikergehalte van 1.35 °/o.

Nog al veel glycogeen.

Proef V.

Herhaling der vorige voeding. Levergewigt 5 gram. Sui-
kergehalte 1.35 %. (Normale duif).

Veel glycogeen.

-ocr page 61-

Herhaling der vorige voeding. Levergewigt 6 gram; haar
suikergehalte is 1.34 quot;/o. (Duif zonder pancreas).

Veel glycogeen.

PaoEF VI.

Eene normale duif ontvangt gedurende 3 dagen, \'s mor-
gens 6 gram. olie en duivenboonen zooveel zij wil. Hare
lever weegt 9.4 gram. Het suikergehalte is 0.96

Nog al veel glycogeen.

Eene duif zonder pancreas ontvangt hetzelfde. Hare lever
weegt 8.6 gram. en heeft een suikergehalte van 0.98

Nog al veel glycogeen.

Proef VII.

Eene normale duif goed gevoed met boonen. Lever weegt
8.1 gram. Hoeveelheid leversuiker 1.35 °/q.

Matig glycogeen.

Eene gezonde duif zonder pancreas, goed gevoed met
boonen. Levergewigt 8 gram, Leversuiker 1.37 %■

Matig glycogeen.

-ocr page 62-

OVERZIGT DER PROEVEN.

normale duii-.

duif zondee palïceeas.

AARD
VAN HET VOEDSEL.

LIGCHAAMSGEWIGT

levee-

gewigt.

suiker-
gehalte.

gltcogeen-
gehalte.

LIGCHAAMSGEWIGT

lever-
gewigt.

suiker-
gehalte.

gltcogeen-
gehalte.

bij hetbegin
der proef.

bij den
dood.

bU liet begin
der proef.

bij den
dood.

JBoonen................

kilo.

kilo.

gram.

kilo.

kilo.

gram.

0.368

8.1

1.35 %

matig

0. 3

8.

1.37 7o

matig

Olijfolie................

0.276

0. 25

5.3

0.86 %

geen

0.299

0.262

5.

0.88 7o

geen

Glycerine..............

0.239

8.

1.08

veel

0.261

5.

1.09 7,

veel

Eiwit en olijfolie

0.268

0.225

5.

1.11 Ve

weinig

0.267

0.203

4.

1.08 7„

weinig

Boenen en olijfolie...

0.318

0.328

9.4

0.96 7,

veel

0.328

0.317

8.6

0.98 7„

veel

Boonen en glycerine.

0. 35

6.

1.25 7,

veel

0. 25

6.

1.34 7o

veel

Dito dito.....

0.213

5,

1.35 7,

veel

0.325

6.

1.35 7,

veel

-ocr page 63-

Wij zien uit de hier verkregene resultaten , dat welige
ook de voeding is, het suiker- en glycogeengehalte der
levers van de normale en gedepancreatiseerde duiven, stand-
vastig gelijk wordt gevonden, dat indien het bij de normale
daalde of rees, het ook bij die, waarbij het pancreas was
weggenomen, af- of toenam. Verder dat, zoo als ook
heynsiüs heeft aangetoond, bij uitsluitende vetvoeding, de
hoeveelheid leversuiker dezelfde is als bij inanitie, en bij
gemengde voeding met vet de stofwisseling in de lever
lager staat dan bij toediening van dezelfde voedingsstoffen
zonder vet. Wel vinden wij bij toediening van glycerine
de hoeveelheid glycogeen bij beide duiven altijd grooter
dan in eenig ander geval; maar wat is hiervan de reden?
Spaart soms de glycerine, als gemakkelijker verbrandings-
materiaal, eene hoeveelheid glycogeen en wordt deze daar-
door indirect verhoogd. Wat de oorzaak hier ook van zij,
de verkregene resultaten toonen ten duidelijkste aan, dat
het pancreassap tot de hoeveelheid leversuiker niets afdoet ,
dat zij althans bij gemis daarvan niet vermindert. Dat zij
niet vermeerdert, bleek mij uit deze proeven ook voldoende.
En toch eene vermeerdering zou mij in den beginne zoo
geheel onwaarschijnlijk niet zijn voorgekomen.

Men vindt bij bambeegeb : 1) »Menigmaal zijn aanzien-
lijke veranderingen van het alvlecsch aanwezig, zonder zich

1) Handhoek der bijzondere Pathologie en Theraphie, Virchow,.
Deel Vr, afd. 1, stuk IV,

-ocr page 64-

door wezenlijke verschijnselen in deze rigting te verraden.
Het eenige wat wij in dit opzigt zouden kunnen vermelden,
ware het feit, dat in eenige gevallen van diabetes, atro-
phie en verdwijnen van de alvleeschklier is waargenomen.quot;

Freeichs 1) beschrijft een geval van Icterus verbonden
met diabetes mellitus, waar hij, over het pancreas spre-
kende, zegt: ïDer Kopf ist von einen grauen Stellenweise
erweichten Markschwamme durchsetzt und mit den Duode-
nalwand eng verwachsen. Der verschont gebliebene Eest
der Bauchspeicheldrüse ist atrophirt.quot; En iets verder:
»E. BBiGHT, beschrieb bereits einen Ealle wo unter ähnlichen
Verhältnissen wie hier Diabetes sich entwickelte.
Auffallend
erschien mir die HäußgMt, in welcher hei Diabetes, Krank-
heiten des Pancreas vorkommn;
unter neun Eällen sah ich
Atrophie oder fettige Degeneration dieser Drüse fünf mahl;
ob hier causale Beziehungen bestehen und welcher Art sie
sind bleibt noch dahin gestellt.quot;

Ook bij een in het Binnen-Gasthuis alhier verpleegden
Diabeticus, werd eenmaal duidelijke atrophie van het pan-
creas aangetroffen en hetzelfde werd door Dr.
j. zeeman
alhier eenmaal, naar hij mij mededeelde, geconstateerd.
In welk verband nu deze atrophie tot den diabetes staat,
was geheel onbekend. Mogelijk kwam het mij voor, weo-ens
de bekende werking van pancreassap op suiker, dat bij
ontaarding dezer klier, wanneer haar secretum zich niet

1) Klinik der Leherkranhheiien, Band I, 1858, pag, 153.

-ocr page 65-

meer in de darmen ontlastte , de leversuiker in geringere
mate wordt omgezet; dat diabetes dus uit verminderde
omzetting der leversuiker, wegens gemis of onvoldoenden
toevoer van pancreassap, te verklaren zou zijn.

Ware dit echter het geval, dan zou ik bij dezelfde voe-
ding in de levers der gedepancreatiseerde duiven een grooter
suikergehalte hebben moeten vinden dan in die der normale.
Nimmer echter heb ik een onderscheid te dien opzigte
waargenomen; bij dezelfde voeding was de hoeveelheid
leversuiker bij beiden, gelijk ik opgaf, volkomen dezelfde.
Ook bij mijnen eersten fistelhond, waar het secretum gedu-
rende 6 dagen naar buiten bleef afvloeijen, kon ik geene
suiker in de urine aantoonen.

Was atrophie van het pancreas werkelijk oorzaak van diabe-
tes , dan moest zij zich in alle gevallen dier ziekte vertoonen.
Als bewijs dat zij echter niet zoo menigvuldig voorkomt,
haal ik nog even
bambekgek aan. Terzelfder plaatse zegt
hij: n echter heb ik zelf bij menigvuldige lijkopeningen van.
lijders aan diabetes, waar aan het alvleesch steeds bijzon-
dere opmerkzaamheid werd geschonken, nooit deze verhou-
ding gezien en geloof daarom geenen wezenlijken zamenhang
te kunnen aannemen.quot; Kortom zoo ik uit mijne proeven
met vogels tot een gelijk resultaat bij zoogdieren mag
besluiten, dan geloof ik met allen regt te kunnen ontken-
nen, dat ontbreken van pancreassap als zoodanig in het
organisme, diabetes ten gevolge moet hebben.

Dat daarentegen atrophie van dit orgaan gevolg van

-ocr page 66-

diabetes zijn kan, is niet onwaarschijnlijk. Zien wij toch
niet vele organen bij een hoogen graad dezer ziekte atro-
phieren of althans ziekelijk aangedaan worden? Wat is
meer gewoon dan tuberculosis der longen en degeneratie
der mesenteriaalklieren in het laatste stadium van diabetes
mellitus?
Copland 1) zegt zelfs: jMir ist fast kein einziger
Fall von Diabetes vorgekommen, wo nicht eine Complication
mit einem Lungenleiden stattfand, ein Thatsache die auch
babdley bestätigt gefunden; en vogt terzelfder plaatse:
I als in gleiche Categorie mit der Tuberkulose gehörig,
will ich hier nur noch bemerken, das
home, monso,
heckeb
und anderen, bei Diabetischen auch Vergrösserung
der Mesenteriaaldrüsen und andrer Drüsen fanden.quot;

Eer ik deze verhandeling sluit wil ik nog eene vraag be-
spreken, die op verschillende wijzen is beantwoord geworden;
moet gemis van pancreas als zoodanig den dood ten gevolge
hebben?
Bbünner die het eerst, zoo ver mij bekend is,
hieromtrent nasporingen in het werk heeft gesteld, geeft
onder zijn zevental experimenten er 3 op, waarbij hij een
gedeelte van het pancreas geextirpeerd, de ductus toege-
bonden en afgesneden had, en de autopsie 5 maanden daarna
gedaan aantoonde, dat het nog overig geblevene gedeelte
van het pancreas geheel geatrophiëerd was, zoodat alleen de
ductus als bloote vertakkingen aanwezig waren. De honden

1) Henle und pfeupee, Zütsclrift ßir Rationdle Median ,
Band I, 1844, pag. 147.

-ocr page 67-

waren echter gedurende die 5 maanden zeer gezond; canes
zegt hij, quibus ablatus erat pancreatici succi commeatus,
etiam magis quam intregri famelici fuerunt.
Beknaud daar-
entegen, die weinig waarde aan de proeven van
buunner
hecht, houdt het er voor dat een dier zonder pancreas niet
leven blijven kan; »les animaux zegt hij, margrissent peu
à peu et finissent par mourir dans le marasme le plus com-
plet, en présentant jusqu\'au bout la même voracité et
des matières grasses dans les excréments.quot;
Bernard kwam
tot dit besluit door resultaten verkregen bij honden, wien
hij olie in het pancreas gespoten had. De verschijnselen
echter die hij bij deze honden waarnam, zoo als bijv. het
wit gekleurd zijn der faeces toonen genoegzaam aan, dat de
ontsteking in het weefsel der klier, die bij inspuiting altijd
ontstaat, zich op het slijmvlies van het duodenum en den
ductus Choledochus had voortgeplant. Hier nu de gevolg-
trekking uit te maken dat het dier alleen gestorven was ,
omdat het pancreas, en dan nog slechts voor een gedeelte
zoo als de autopsie aantoonde, buiten functie was, komt
mij niet geregtvaardigd voor.

Bij mijne honden met fistels voorzien, had ik gehoopt
atrophie te zullen verkrijgen, maar de eerste stierf 7 dagen
na de operatie tengevolge van peritonitis, daar het sap aan-
houdend in de buikholte vloeide; de tweede echter aan
eene echte invaginatio ilio-coecaiis 3 dagen na het aanleggen
der fistel.

-ocr page 68-

Dat vogels echter zonder pancreas kunnen blijven leven,
daarvan ben ik voor mij zeiven overtuigd.

Verscheidene malen toch heb ik duiven 4 tot 6 weken
na de operatie niet alJeen in het leven behouden, maar ze
zelfs in gewigt zien toenemen. 1) Stierven er ook al som-
migen een paar dagen na de operatie, dan toonde de autopsie
aan, dat inwendige verbloeding de oorzaak van den dood
was geweest. Gingen zoogdieren niet ten gevolge der ope-
ratie te gronde, ik geloof dat zij even goed zonder
alvleeschklier zouden kunnen blijven leven; alle eigenschap-
pen toch die haar secretum in zich bevat, komen insgelijks,
al is het dan ook niet in zoo hoogen graad, aan de gal
het maag- en darmsap in vereeniging toe. Wanneer ik in
de gelegenheid ben, hoop ik echter later, door proeven bij
zoogdieren, tot een zeker resultaat in dit opzigt te geraken.

1) Op dit oogenblik heb ik nog twee duiven in leven, die reeds
gedurende 3 maanden haar pancreas missen.

-ocr page 69-

STELLINGEN.

I.

Op de hoeveelheid der in de lever gevormde suiker heeft het
pancreas geen invloed.

II.

Bij gehjktijdig voorkomen van atrophie van het pancreas en
diabetes mellitus, moet de atrophie als gevolg, nimmer als oor-
zaak beschouwd worden.

III.

De invloed der zenuwen op de voeding van eenig deel is
een indirecte. Er bestaan dus geene trophische zenuwen als
zoodanig.

-ocr page 70-

IV.

De omzettingsproducten van glycerine in het hgchaam zijn
onbekend,

V,

Ten onregte beweert meissnee dat de verkorting van de spier
oorzaak der negatieve Stromschwankung is.

VI.

Beüecke zoekt ten onregte in den vaatwand alléén de reden
waarom het bloed in het ligchaam niet stolt.

vn.

Digitalis werkt als diureticum, door de drukking in het
arteriële stelsel te verhoogen.

VIII.

In Jiet bloed kan geene dyscrasie voortbestaan zonder voort-
durenden toevoer van schadelijke zelfstandigheden, die van
bepaalde punten uitgaan,

-ocr page 71-

IX,

Het is er verre vau af, dat tartaras emeticus daardoor in
staat zoude zijn een pneumonisch proces te bedwingen, dewijl
het eene krachtige revulsie op het slijmvlies der maag en darmen
te weeg brengt.

- X.

Verbindingen van alkaloïden met tannine zijn ia de therapie
te verwerpen,

XI.

Amputatie bij voortgaand gangraen is af te keuren.

I

XU.

Het bij tusschenpoozen aanwenden van eene zachte drukking
op de slagader, verdient in de meeste gevallen van slagader-
breuken, boven de onderbinding de voorkeur,

XIII.

Bij rheumatismus articularis acutus doet de plaatselijke aan
wending van ijs goede diensten.

-ocr page 72-

Er bestaat geen zeker teeken van zwangerschap voor het
hooren der hartstoonen van de vrucht.

XV.

De sectio caesarea is te verkiezen boveu cephalothripsie, in
die gevallen, waar van beide operatiën sprake kan zijn.