-ocr page 1-

li, rj^l.

K. H. EIJKMAN

PATHOLOGISCH-
ANATOMISCH
ONDERZOEK VAN
DARMEN

-ocr page 2-

\'j,,

t

% \\

%

-ocr page 3-
-ocr page 4- -ocr page 5-

Pathologisch-Anatomisch
Onderzoek van Darmen

-ocr page 6-

...

-ocr page 7-

Pathologisch-Anatomisch
Onderzoek van Darmen

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJ-
GING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE
VEEARTSENIJKUNDE AAN DE RIJKS UNIVER-
SITEIT TE UTRECHT. OP GEZAG VAN DEN
RECTOR MAGNIFICUS, Dr. L. S. ORNSTEIN,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS-
EN NATUURKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN
DE SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER VEE-
ARTSENIJKUNDE TE VERDEDIGEN OP DON-
DERDAG 1 OCTOBER 1931 DES NAMIDDAGS
TE 4 UUR DOOR

KOENRAAD HEIN EIJKMAN

OUD-GOUVERNEMENTS VEEARTS DER Ie KLASSE N.1.
GEBOREN TB UTRECHT

H. J. PARIS
AMSTERDAM MCMXXXI

j i-^ \'-Z\'jr.ivL\'P.iiTi.n i

O T E H T.

-ocr page 8-

. . -f r.

gS^Ä -

SißÄfiiP^

-ocr page 9-

AAN MIJN VADER
EN AAN DE NAGEDACHTENIS
VAN MIJN MOEDER

-ocr page 10-
-ocr page 11-

De beëindiging van mijn studiën in de Diergeneeskunde biedt
mij een welkome gelegenheid dank te brengen aan allen, die tot
heden aan mijn wetenschappelijke vorming hebben bijgedragen.

Inzonderheid ben ik U, Hooggeleerde Schornagel, Hoog-
geachte Promotor, zeer erkentelijk voor Uw steeds welwillende
voorlichting. Het was mij een bijzonder voorrecht in Uw Insti-
tuut gastvrijheid te mogen genieten, aangezien daar, grooten-
deels dank zij Uwe leiding, zulk een aangename geest van
samenwerking en medeleven heerscht.

U, EdelGeleerde Ten Thije, ben ik dankbaar voor de wel-
willendheid, waarmede U mij op het gekozen onderwerp in zijn
oorspronkelijke vorm wees, en voor Uw steeds belangeloos
verleende inlichtingen.

Aan allen, die door raad of hulp hebben bijgedragen aan de
tot standkoming van dit proefschrift, betuig ik mijn harte-
lijke dank.

-ocr page 12-

INHOUD

Blz.

INLEIDING....................................................1

BESTAANDE GEGEVENS IN DE LITERATUUR..............3

ANATOMIE EN PHYSIOLOGIE................................6

TECHNIEK..........................14

ONDERZOEK BIJ HONDEN.................18

ONDERZOEK BIJ ANDERE DIEREN............61

SLOTBESCHOUWINGEN...................67

-ocr page 13-

INLEIDING

Men zou het bewerken van een proefschrift een oefening in
wetenschappelijke bescheidenheid kunnen noemen.

Immers, men leert als student gewoonlijk wel kennen talrijke
vondsten van een onderdeel van de wetenschap, zooals men m
een woud de zich daarin bevindende boomen ziet; maar het in-
zicht, dat vermelde feiten slechts een klein gedeelte van een
onmetelijk groot bosch beslaan, dat inzicht der bezonken kennis
verkrijgt men eerst later, maar in het bijzonder als men zich op
de studie van een bepaald onderdeel der wetenschap intensief
toelegt. En dan nog mag men zich gelukkig prijzen, uiteindelijk
tot de ontdekking te zijn gekomen, een voet verder in dat
onmetelijke woud te zijn doorgedrongen. Want ook hier blijkt
de sombere uitspraak waarheid te bevatten: „vooreen maximum
aan inspanning oogst men als resultaat hoogstens het minimum
zijner verwachtingenquot;.

Na deze bijna wijsgeerige woorden wensch ik een uiteenzetting
te geven van het doel van het verrichte onderzoek. Op zoek
naar een geschikt onderwerp voor een wetenschappelijke studie,
werd mijn aandacht gevestigd op de vaak zich tegensprekende
bevindingen van cliniek en sectiezaal wat darmziekten betreft.
Hoe vaak stelt niet een clmicus op goede gronden de diagnose
darmontsteking, terwijl bij obductie geen aanleiding wordt ge-
vonden om die bevinding te bevestigen; terwijl omgekeerd in
vele gevallen bij het leven geenerlei afwijking van de zijde van
bet darmkanaal waar te nemen viel, de patholoog-anatoom zich
daarentegen op grond van abnormale anatomische verschijnselen
gerechtigd achtte, de diagnose enteritis uit te spreken.

-ocr page 14-

Ter opsporing van de oorzaken van deze tegenspraken kon ik
voorloopig buiten beschouwing laten het probleem, in hoeverre
het stellen van de clinische diagnose van darmontsteking cor-
rectie behoeft. Mijn taak was het na te gaan, wanneer men,
steunende op aanvullend microscopisch onderzoek, pathologisch-
anatomisch van darmontsteking mag gaan spreken, omgekeerd
dus: binnen welke grenzen een darm ontleedkundig nog normaal
mag heeten; m.a.w. ook hier deed zich weer de veel herhaalde
vraag voor: ,,wat is normaal?quot;

Ik heb te dien einde mij georiënteerd op anatomisch, histolo-
gisch en physiologisch gebied, door kennisname van reeds ver-
richt onderzoek en door vele besprekingen met histologen, met
het doel om na te gaan of mogelijk bepaalde veranderingen na
de dood door vele patholoog-anatomen als intravitale afwijkingen
aangeduid, inderdaad op juiste gronden nog binnen de grenzen,
van wat normaal is, behooren gerekend te worden.

Op deze vraag meen ik na studie en eigen onderzoek bevesti-
gend te mogen antwoorden, zooals ik in dit proefschrift nader
hoop uiteen te zetten.

Het bovenvermelde was een correctie van de pathologisch-
anatomische diagnose, voor zoover deze steunde op morpholo-
gisch onderzoek, waardoor gedeeltelijk verklaard wordt, waarom
zoo vaak bevindingen van clinicus en patholoog-anatoom met
elkaar in tegenspraak zijn. Anderzijds behoeft ook de clinische
diagnose van darmontsteking herziening; doch de verklaring van
deze stelling vindt men niet op anatomisch gebied, waar men tot
heden in een al te morphologisch denken de oorzaak van vele
afwijkingen meende te moeten zoeken, doch wel op het weinig
ontgonnen terrein van de pathologische physiologie. Daar mijn
studie zich zuiver op pathologisch-anatomisch gebied uitstrekt,
kan ik in mijn proefschrift laatstgenoemde bewering slechts ter-
loops verklaren.

-ocr page 15-

BESTAANDE GEGEVENS IN DE LITERATUUR

Bij de bestudeering van dit onderwerp trof ik de zeldzame
omstandigheid, mij op vrij onontgonnen gebied te bevinden,
daar het aantal publicaties over dit onderwerp, zoover mij
bekend, nihil was.

Dit bleek ook bij nadere studie van bestaande leerboeken het
geval, zoodat toen ik mij eenmaal intensief op het onderzoek
had toegelegd, ik mij een oordeel meende te mogen vormen over
hetgeen in diverse hand- en leerboeken stond vermeld. Ik loop
hiermede wel eenigszins op de resultaten van mijn eigen onder-
zoek vooruit, doch het feit, dat in bedoelde verhandelingen
tevens stond beschreven, welke de moeilijkheden waren die mij
bij het bewerken zouden wachten, verantwoordt ten volle ver-
melding van alle bronnen.

L. Aschoff zegt op blz. 780 van zijn leerboek bijv.: „Leider
smd die Kentniße über die feineren Veränderungen dieser
katarrhalischen Prozeße noch sehr gering, da die postmortalen
Veränderungen das Bild stark trüben. Daher sind auch die
Schilderungen des makroskopischen Aussehens bei vielen Auto-
ren weniger aus eigener Erfahrung gewonnen, als vielmehr aus
den klinischen Bildern und den Befunden an anderen sichtbaren
Schleimhäuten erschlossen!quot;

Het laatste doelt op beschrijvingen en indeeling van darm-
ontstekingen in boeken als van
Kaufmann, Kitt, Jobst ea
CoRNiL et
Ranvier, waar ik bv. vond vermeld:

„Aktive Hyperaemie leitet alle akuten Entzündungen des
Darms ein. Oft ist an der Leiche nicht mehr viel davon zu sehenquot;.

-ocr page 16-

,,Der bei alle Tierarten sehr häufig vorkommende akute
Darmkatarrh ist in der Mehrzahl der Fälle primär. Oft genügen
Abweichungen in der gewohnten Ernährung und Diätfehlerquot; enz.

In Henke en Lubarsch en Mac Callum heb ik de niet-
specifieke darmaandoeningen niet beschreven gevonden. Daaren-
tegen komt, evenals
Aschoff, ook Max Borst ruiterlijk tot de
erkenning, dat het begrip ,,enteritisquot; eigenlijk een conventioneele
gedachte is geworden, terwijl hij scherp doet uitkomen, wat de
moeilijkheden voor het histologisch onderzoek van ontstoken
darmen zijn n.1. de postmortale veranderingen eenerzijds, ander-
zijds de aanwezigheid van lymphocyten en leucocyten in normale
omstandigheden in het slijmvlies.

Merkwaardigerwijze trof ik in het boek van Nieberle en
CoHRS, dat uitkwam, toen ik de laatste hand aan mijn onder-
zoekingen legde, soortgelijke bevindingen beschreven als welke
ik had \\vaargenomen; bijv. hetgeen op blz. 287 bij lijkstijfheid
over maceratie staat vermeld: dat door autolyse eerst het top-
epitheel der vlokken loslaat, terwijl op de duur de vlokken vaak
structuur- en kernloos worden. Evenzeer moest ik beamen, dat
mij het gras voor de voeten was weggemaaid, toen ik op blz. 318
bij enteritis las:

,,Oft wird diese Diagnose gestellt. Oft zu Unrecht, indem ein-
fache physiologische Verdauungsröte oder postmortale mit der
Totenstarre zusammenhängende Blutstauungen und Rötungen
und postmortale Epithelsdesquamation und Trübung mit Darm-
entzündungen verwechselt werden. Selbst die mikroskopische
Untersuchung kann bisweilen keine volle Klarheit schaffenquot;.

In één opzicht verschil ik evenwel van meenüig met Cohrs,
waar hij vermeldt, dat darmcatarrh bij alle dieren vaak zou
voorkomen, indien dit als pathologisch-anatomische afwijking
is bedoeld.
Aschoff schreef hieromtrent:

-ocr page 17-

„Bei den typischen Darmkatarrhen, wie sie durch alimentäre
Störungen hervorgerufen werden, fehlen histologische Verände-
rungen, welche das Bild erklären konnten, so gut wie ganz. So
bleibt nur die Frage zu beantworten übrig, wie denn klinischen
Erscheinungen der Darmentzündungen (Durchfall) zu erklären
sind. Soweit nicht erhöhte Peristaltik im Spiele ist, müßen ein-
fache Transsudationen in das Lumen des Darmes, also seröse
Entzündungen verliegenquot; ....

----„Neuerdings hat man sich aber überzeugt, das die Fragen

durch eine einseitige bakteriologische Betrachtung ebensowenig
gelöst werden können wie durch eine einseitige anatomische.
Vielmehr geben hier die physikalisch-chemischen Untersuchun-
gen über die Folgen allzu großer oder einseitiger Belastung der
Verdauungsorgane erst die richtige Aufklärung und bestätigen
die alte Anschauung, das die bei fehlerhafter oder ungenügender
Spaltung der Nahrungsmittel eintretenden Produkte als Peri-
staltik beschleunigend, die Schleimhauttranssudation anregend
und schließlich auch auf die Arbeit der großen Stoffwechsel-
drüsen deletärwirkend, die Grundlage des ganzen oft tödlich
verlaufenden Prozeßes darstellenquot;.

Men ziet: hier is een patholoog-anatoom aan het woord, die
betoogt, dat de verklaring van de meeste z.g.n. darmcatarrhen
niet ligt in de aanwezigheid van histologische veranderingen,
maar in stoornissen van pathologisch-physiologische aard.

-ocr page 18-

ANATOMIE EN PHYSIOLOGIE

Een volledige weergave van de tot heden daaromtrent ver-
worven inzichten in a nutsheU?

Deze dissertatie zou een slechte proeve van wetenschappelijk
denken en werken zijn, indien dit gepoogd werd in een hoofdstuk
als onderhavige studie. Het komt mij dan ook beter voor, alleen
enkele inzichten, welke voornamelijk berusten op de onder-
zoekingen in de tachtiger jaren over de normale darmanatomie
en physiologie van
R. Heidenhain, Mall en Graf Spee,
weer te geven omtrent die onderdeden, welke speciaal voor het
macroscopisch en microscopisch onderzoek van zieke darmen
van belang kunnen zijn, in casu:

I. De bloedvoorziening van het darmslijmvlies.

II. De fijnere bouw van de darmvlok.

IIL Eenige kennis van de physiologie van de darm in zijn geheel.

Teneinde de lezer eerst wederom in de gelegenheid te stellen,
zich de darmwand voor de geest te roepen, zij vermeld, dat
behalve de serosa en subserosa, aan de buitenzijde twee spier-
lagen aanwezig zijn, waartusschen de Auerbachsche zenuw-
vlechten zich bevinden; daarbinnen de min of meer losse sub-
mucosa, waarin tallooze bloedvaten, chylusvaten en de Meiss-
nersche plexus. Eerst binnen deze bindweefsellaag ligt het eigen-
lijke slijmvlies met de muscularis mucosae.

Ter beschrijving van de bloedsvoorziening van het darmslijm-
vlies zal ik de inhoud weergeven van de keurige studie met teeke-
ningen daarover, van Dr. J. P.
Mall. De Aa. mesentericae, de
darmwand binnenkomende, verdeelen zich in de submucosa in
enkele takken voor de overlangsche spierlagen en zenden kleine

-ocr page 19-

slagadertjes door de muscularis mucosae naar de vlokken. In
elke darmvlok stijgt een arterie, alvorens zich in de top in
capillairen te verdeelen, als een spuitende fontein naar boven;
de verdeeling in capillairen onder het epitheel is zoo rijkelijk, dat
bij in functie zijn van de darm het voedsel als langs een breede
bloedstroom voortgeschoven wordt. De afvoer van het bloed
geschiedt vanuit elke vlok door middel van twee venen, die bij
de muscularis mucosae bijeenkomen, deze doorboren en in de
submucosa, tezamen met andere, dichte venennetten vormen.
Tenslotte stellen zich uit dit veneuze stroomgebied aders tezamen,
die naar de lever gaan, waar de vena portae zich weder in ca-
pillairen verdeelt. De mesenteriaalvenen zijn van sterke circu-
laire spieren voorzien. Behalve dit voor de tweede maal zich in
een capillairennet verdeelen, bezit het aderstelsel van darmvlok
tot vena portae nog een kringspier in de muscularis mucosae,
rondom de uit het slijmvlies afvoerende vene. Het is bekend, dat
de vlokken ieder voor zich op en neergaande beweging hebben,
zich verheffen en contraheeren. Het is denkbaar, dat hiertoe
medewerken een zich verwijden van de arteriën en een sluiten
van de venenkringspier, waardoor de vlokken met bloed gestuwd
worden. Wel is het een feit, dat men na de dood bij darmen met
fimctioneele hyperaemie de venen uit het shjmvlies zwaar gevuld
trechtervormig naar de muscularis mucosae ziet verloopen, waar
de kringspier de afvoerende vene gesloten houdt. Verder kan men
bet treffen, dat van levenswarme darmen met overvulde sub-
muceuze venennetten (bijv. bij leverstuwing), bij opening op
een koude ondergrond het slijmvlies van blank donkerrood wordt.
Bij

microscopisch onderzoek vindt men dan de capillairen en
venen zwaar met bloed gevuld. Dit verschijnsel zag ik dus bij
opening van de darm na de dood. Ik acht het waarschijnlijk, dat
dit gevuld worden van de venen en capillairen in de mucosa
vanuit de submuceuze vaten ook postmortaal kan ontstaan bij
dieren, bij welke lijkopening eerst veel later plaats vindt. Con-

-ocr page 20-

tractie van de gladde spieren van de buitenste spierlagen, plaats-
grijpend door onbekende processen na de dood, zouden hiervan
bij het ongeopende cadaver de oorzaak kunnen wezen. In het
hoofdstuk „Onderzoek bij andere Dierenquot; kom ik hierop uit-
voeriger terug.

De darmwand blijkt bij nadere beschouwing te bestaan uit een
verzameling van allerlei weefsels: epitheel, bindweefsel, gladde
spiercellen, chylus- en bloedvaten, zenuwvlechten en daaren-
boven talrijke lymphfoUikels. De beschrijving en beschouwingen
over dit samengestelde orgaan door R.
Heidenhain in het jaar
1888 leest men met bewondering en eerbied, vooral waar de
minutieuze onderzoeker op meer dan één plaats van ruim natuur-
philosophisch inzicht blijk geeft. Er is dan ook door latere onder-
zoekers daaraan niet veel meer toegevoegd!

Ik zal trachten een overzichtelijke beschrijving te geven van
het eigenlijke slijmvlies. Deze mucosa biedt, in tegenstelling met
andere slijmvliezen in het lichaam, steeds een wisselende aanblik,
zoowel bij macroscopisch- als bij microscopisch onderzoek. Ma-
croscopisch kan het uiterlijk normaliter van blank tot donkerrood
worden, hetwelk veroorzaakt wordt door de bijzondere bloeds-
voorziening van de darm, waarover reeds is uitgeweid. Ook het
microscopisch onderzoek levert verrassende resultaten op, het-
welk zal blijken bij de bespreking van het vlokkenstroma, zijn
inhoud en het epitheel. Vooraf de opmerking, dat er bij de hond
een rijkelijke ontwikkeling van spieren en bindweefselnetwerk
bestaat.

Het stroma van het slijmvlies wordt in de vlokken begrensd
door de basaalmembraan onder het epitheel en naar de buiten-
zijde door het stratum granulosum met het stratum fibrosum
tegen de muscularis mucosae. In het stroma vindt men bij ge-
wone plasma- en kernkleuringen een chylusvat, bloedvaten,
talrijke capillairen en meerdere gladde spiercellen verticaal tus-
schen chylusvat en epitheel als steeds aanwezige bestanddeelen

-ocr page 21-

van de mucosa. De spiercellen staan onderling met elkaar in
verbinding en hechten zich boven aan de basaahnembraan van
het epitheel, onder aan het Stratum fibrosum, hetwelk op de
muscularis mucosae ligt. Het stroma zelf bestaat uit een netwerk
van bindweefselvezels en fibroblasten, waartusschen scharen van
histiocyten, lymphocyten en leucocyten, plasmacellen en eosino-
phile cellen (d.w.z. met één ronde kern) zich bewegen. Het mor-
phologisch aspect van het stroma met zijn inhoud weerspiegelt
trouw en juist het verloop der physiologische gebeurtenissen, die
zich in de darm afwikkelen, zooals ik hierna hoop aan te toonen.

Ik bezigde zooeven het woord eosinophile cel. Ik bedoel hier-
mede eosinophile cellen met een ronde, soms als iets degeneree-
rende kern, welke speciaal in de darm veel voorkomen; echte
eosinophile leucocyten zijn het niet. Men kan speciaal in de sub-
propria allerlei celbeelden vinden, die zouden kunnen wijzen op
een overgang van lymphocyt, plasmacel naar eosinophile cel,
waarbij dus de celomvang is toegenomen en het protoplasma
lichter geworden. Het zijn de door R.
Heidenhain steeds ver-
melde roodkorrelige cellen; vooral met Biondikleuring treden zij
duidelijk aan de dag. De beteekenis ervan is niet bekend, maar
wat het aantal aangaat, bleek aan Heidenhain door tellingen, dat
bij gewone voeding hun aantal in de vlok hoogstens de helft
van het totaal daarin aanwezige cellen bedroeg. Bij plotselinge
njkelijke voeding na vasten is het aantal echter nog grooter en
vindt men hen in verbazend groot aantal de vlok vullen; bij
vasten verdwijnen zij bijna geheel, zoodat hun aanwezigheid
waarschijnlijk
samenhangt met de werkzaamheid van de mucosa.
Lymphocyten kan men te allen tijde in groot aantal aantreffen,
wat men niet kan zeggen van andere weefselbes tanddeelen, die
gewoonlijk te zien zijn bij bepaalde voeding. Bij eiwitvoeding is
het aspect van het stroma het eenvoudigst; vetvoeding en kool-
hydratenverstrekking hebben ieder weer een andere eigen vulling
met allerhande cellen tot gevolg. Indien zich veel vloeistof in

-ocr page 22-

het darmlumen bevindt, trekken massa\'s leucocyten naar het
epitheel en daarbuiten. Zoodat, om kort en goed te gaan, ik mag
concludeeren, dat in de practijk bij onderzoek van normale
darmen, na verstrekking van gemengd voedsel, men, lettende
op de geaardheid van de zich in de vlok bevindende cellen, een
staalkaartje van allerlei kan vinden, terwijl ook het aantal zeer
verschillend kan zijn: soms vindt men de vlokken, en vooral de
toppen, overvuld, soms ook blijken zij betrekkelijk leeg. In de
subpropria is het aantal plasmacelen en eosinophile cellen ge-
woonlijk ,,massenhaftquot;.

Het epithelium kan ik vergelijken met een dikke laag buiten
het viokkenweefsel; het heeft mogelijk een belangrijke invloed
op de vuUing van het chylusvat, blijkens onderzoekingen van
Graf Spee. De epitheellaag bestaat uit gewone epitheelcellen
en bekercellen. Het aantal zwerfcellen in het epithelium is zeer
wisselend; men ziet er soms weinig, dan weer bij normale om-
standigheden per epitheelcel b.v. twee lymphocyten. Tahrijke
leucocyten komen voor, vooral nabij de basaalmembraan als
zich veel vocht in het darmlumen bevindt. Het aantal shjmcellen
neemt in verhouding naar het colon toe, terwijl zij bij de hond,
vooral rondom de Peyersche plaques rijkelijk vertegenwoordigd
zijn, zoodat men daar normaliter meer slijm mag verwachten.

In het epitheel van de Lieberkühnsche klieren ziet men steeds
talrijke mitosen, wat dus op een levendige deeling wijst, terwijl
het epitheel op de vlokken dikwijls als ,,in de ruiquot; is door de losse
epitheelcellen, die zich buiten de vlokken bevinden.

Samenvattend komt men tot de conclusie, dat ook in normale
omstandigheden de mucosa geen eenvormig beeld vertoont.

Na deze histologische beschrijving, dien ik enkele mededeelin-
gen te doen over de
physiologie van de darm als geheel. Men zegt
nog te veel, indien men als zijn meening zou verkondigen, dat de

-ocr page 23-

kennis van de darmphysiologie reeds in haar kinderschoenen
staat. Indien men hieromtrent iets positiefs wenscht te weten,
wordt men teleurgesteld: men vindt wel wat ontbrekende is,
doch zelden wat reeds wel bekend is. De processen in de darm
schijnen zeer gecompliceerd en leenen zich moeilijk voor een
nauwkeurig onderzoek. Het is, zooals ik in
Bethe-Bergman-
Embden-Ellinger\'s
Handbuch vond vermeld: „men weet eigen-
lijk niet wat er gebeurt, laat staan, dat men zou weten hoe en
waarom alles plaats vindtquot;.

Men heeft de werking van de darm onderscheiden in: secretie,
absorptie, excretie en beweging.

Over deze functies wüde ik slechts enkele opmerkingen maken,
omdat uitvoeriger bespreking te ver van mijn doel zou voeren.

Zooals bekend, kunnen pathologisch-anatomische afwijkingen

aanleiding geven tot abnormale darmbeweging. Ik wil er echter

op wijzen, dat ook stoornissen in de normale physiologie hiertoe

kunnen leiden; immers wordt de normale functie beïnvloed door

bijzondere prikkels van nerveuze aard, door afwijkende darm-

inhoud en door abnormale bloedsverhoudingen en bloedssamen-
stelling.

Het zenuwstelsel van de darm bestaat uit de centra in het
centrale zenuwstelsel, de geleidende zenuwen en de plexüs in de
darmwand. Indien één van deze deelen op eenigerlei wijze over-
prikkeld wordt, ontstaat stoornis in de normale functie van de
darm. Wat de darminnervatie in het algemeen betreft, mag men.
ook gelet op de laatste histologische onderzoekingen, nog zeggen,
dat de gewone regelmatige darmwerking vermoedelijk geregeld
wordt door de plaatselijke zenuwnetten in de darmwand; de
n. vagus en de n. splanchnicus oefenen resp. aanzettende en
remmende invloed uit. Ten bewijze, dat nerveuze prikkels de
gewone darmbeweging kunnen beïnvloeden, venvijs ik naar een
proef van
Magnus, die een kat voedsel met bismuth had ver-
strekt. Bij Röntgenopname zag men onder normale omstandig-

-ocr page 24-

heden de darmbeweging gewone voortgang hebben, totdat het
dier onaangenaam bejegend werd door strijken over de rug tegen
de haarrichting in: onmiddellijk ging de darm stilliggen. Verder
staan alle deelen van het digestieapparaat: als maag, pancreas,
lever, dunne en dikke darm reflectorisch onderling met elkaar
in samenhang.

Men vermoedt, dat de samenstelling en de aard van de darm-
inhoud van de grootste invloed zijn op de gewone darmbeweging,
doch van de wisselwerking tusschen deze prikkels en die van
nerveuze aard is nog niets bekend. Stoornissen kunnen ontstaan,
doordat de hoeveelheid van het opgenomen voedsel bijzonder
groot is of doordat er afwijkende chemische stoffen in aanwezig
zijn, die b.v. hun aanzijn te danken kunnen hebben aan abnor-
male secretie of absorptie.

De darmbeweging wordt eveneens beïnvloed door het bloed
en de bloedvoorziening. Abnormale stoffen in het bloed ver-
wekken diarrhee; eserine is hiervan een voorbeeld. Indien een
darmgedeelte te weinig bloed toegevoerd krijgt, staat de be-
weging der darmvlokken van dat gedeelte stil. Zoo ontstaat bij
enkele individuën verhoogde darmbeweging, indien na voedsel-
opname niet voldoende gerust wordt, hetwelk men wijt aan
slechte bloedstoevoer naar bepaalde gedeelten van het maag-
en darmkanaal.

Met enkele opmerkingen over ^zxm-secretie, -resorptie en
-excretie wensch ik te besluiten. Evenals bij de darmbeweging
kunnen ook hier bij een intact maag-darmkanaal abnormale
darminhoud, afwijkende bloedssamenstelling of bijzondere prik-
kels van nerveuze aard tot vermeerderde of verminderde werking
aanleiding geven. En ook bij deze functies is het bekend, dat er
reflectorische samenhang bestaat met de overige organen van
het digestieapparaat in de ruimste zin van het woord. Maar van
de wisselwerking tusschen chemische en nerveuze prikkels is
niets bekend. Van de darmresorptie is vooral veel studie gemaakt.

-ocr page 25-

nadat veel meer is bekend geworden van de chemische samen-
stelling van eiwitten, koolhydraten, vetten, hunne afbraak-
producten en die der gesecerneerde digestiesappen. — Het moei-
lijkst laat zich aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen de
excretie door het darmslijmvlies en toch is deze functie voor de
pathologie van algemeene ziekten, gepaard gaande met maag-
darmstoornissen, wellicht van groote beteekenis. Want al mag
men bij pyaemieën en septicaemiën een vermeerderde peristal-
tiek en darmsecretie waarnemen, het valt niet te ontkennen, dat
een abnormale excretie van allerlei ongewenschte stoffen uit het
lichaam eveneens waarschijnlijk is. In hoeverre dit bij een ver-
meerderde secretie (hyperexcretie en -secretie zijn tezamen wel
eens heel typeerend „Schwitzen im Darmquot; genoemd) tot een
afwijkend histologisch beeld aanleiding geeft, zou nader moeten
worden onderzocht. Actieve hyperaemie van de darmwand laat
zich van ontstekingshyperaemie echter niet onderscheiden, ter-
wijl men een vermeerderd aantal leucocyten in het vlokkenstro-
ma in en rondom
het epitheel steeds mag verwachten als zich
veel vloeistof in het darmlumen bevindt.

Ik heb mij deze uitweidingen op physiologisch gebied veroor-
loofd, omdat ik wilde herinneren aan het feit, dat belangrijke
stoornissen van de zijde van het maag-darmkanaal zeer wel
waar te nemen kunnen zijn bij een anatomisch intact digestie-
apparaat.

-ocr page 26-

TECHNIEK

Bij studie en door besprekingen met meerdere patholoog-
anatomen bleek mij. dat het gekozen onderwerp groote, wellicht
onoverkomelijke moeilijkheden zou bieden, tenminste, indien ik
mij ten doel stelde uiteindehjk tot een resultaat te willen komen.
Ik meende hieruit de conclusie te moeten trekken, dat dit alleen
mogelijk zou zijn, indien ik met uiterste consequentie te werk
ging. Dit bracht met zich, dat ik mijn materiaal zou behandelen,
alsof het weefsel was, bestemd voor fijn histologisch onderzoek,
omdat ik niet de kans mocht loopen, dat eenige bijzonderheid,
bij sectie nog aanwezig, door minder nauwkeurig werken teloor
zou gaan. Het was immers onbekend, welke verwoestingen door
maceratie zouden worden aangebracht, vandaar, dat ik mij vöör
alles ten doel stelde, het meestal gele beslag op het slijmvlies
bij het onderzoek, voor zoover zulks mogelijk zou blijken, te-
zamen hiermede te bewaren. In dit gele beslag toch konden,
behalve eventuëel door maceratie afgestooten weefsel, wellicht
ook elementen aanwezig blijken, die op ontsteking konden wijzen.

Na het bovenstaande zal liet duidelijk z.i)n, da,t VOOT de be-
handeling van mijn materiaal bijna uitsluitend bij histologen
ben te rade gegaan. Het is op deze plaats, dat ik van mijn groote
dankbaarheid getuig jegens mijn coUega
W. H. Schultze.
Conservator aan het Veterinair Anatomisch Instituut, die mij.
en niet alleen daarbij, te allen tijde met raad en daad bijstond.

Ik wil dan achtereenvolgens enkele mededeelingen doen
omtrent de gebezigde methodes van verwerken, fixeeren, kleu-
ren, e.d.

De darmen werden voorzichtig uit het lichaam genomen en

-ocr page 27-

bij gedeelten opengeknipt. Elk gedeelte, ongeveer ter lengte van
een meter, werd na opening nauwkeurig beschouwd; dit, omdat
men veelal enkele minuten na opening een min of meer roode
verkleuring ziet optreden, speciaal bij darmen, die uit het nog
levenswarme object worden genomen, waarover later meer.
Eventueele bijzonderheden werden daarna opgeteekend.

Steeds lette ik op het al of niet in functie zijn van de darm,
hoe en of er vulling was van maag en rectum. Indien b.v. de
maag goed gevuld en het rectum voorzien was van matig harde
faeces, mocht ik veronderstellen, dat vóór de dood geen braken
of diarrhee had bestaan, dus, dat uit physiologisch oogpunt
beschouwd, het maag-darmkanaal in normale toestand ver-
keerde. Evenzoo was van groot belang het al of niet bestaan van
leverstuwing.

Onder de gedeelten, die voor onderzoek zouden worden uitge-
nomen, schoof ik stukjes kurk, prikte met egehiaaldjes de darm
vast en knipte eerst daarna rondom de kurkjes uit. Dit bleek
mij de beste methode om losscheuring van spierlagen en slijm-
vlies te voorkomen. Daarna liet ik ze zachtjes in de fixeer-
oplossing zakken. Voor fixatie gebruikte ik lage, ronde potjes
van ongeveer 6 c.M. middellijn van een deksel voorzien, die
vooraf zorgvuldig waren schoongemaakt, terwijl ook de kurkjes
lang gedrenkt waren in de fixeeroplossingen, teneinde abnormale
reacties te voorkomen.

Het is mij gebleken, dat voor het teere darmweefsel de beste
fixatievloeistof Bouin is, mij door collega Schultze aanbevolen.
Achteraf is wel te verklaren waarom: Bouin maakt het weefsel
bard en hierdoor staat teer weefsel minder aan beschadiging
bij het snijden bloot. Aan Prof.
Boeke betuig ik mijn hartelijke
dank voor de mij aanbevolen sublimaat-formol oplossing, die
eveneens goede resultaten gaf. De stukjes gingen hierbij een half
uur in een verzadigde oplossing van sublimaat in 10 % formaline
en daarna 24 uur of langer in een 10 % formaline-oplossing in

-ocr page 28-

40 % alcohol. Voor een juiste maatstaf van vergehjking heb ik
bij al het verwerkte materiaal in de eerste plaats de sublimaat-
formol oplossing gebruikt, waarnaast ik eventueel bezigde
Bouin, formaline 10 % of Carnoy. De formaline oplossing beviel
niet: zij maakte het weefsel week en daardoor vuhierabel. De
Carnoy vloeistof bleek een goede kernfixatie, maar bracht een
hevige schrompeling te weeg.

Daarna werden de darmstukjes ter harding voorzichtig in^
40, 50, 60, 70, 80, 90 en 96 % alcohol gebracht, waarna zij met
een scheermes in trapeziumvormige stukjes werden gesneden,
opdat de smalle zijde steeds die zou zijn, waar ik hen met de
pincetten moest aanpakken. Later, toen bleek, dat het voor-
zichtige harden bij het meestal gemacereerde weefsel weinig
nuttig effect had, ben ik, op aanraden van histologen, uit de
fixatie vloeistof ineens overgegaan tot harding in 70 % alcohol,
en daarna in 96 % alcohol. Steeds liet ik echter de opgeprikte
stukjes uiterst voorzichtig in de diverse oplossingen zakken, om
het wegspoelen van eenig belegsel te voorkomen. Na de absolute
alcohol volgde doordrenking in xylol en paraffine-insluiting. Aan-
gezien het te verwerken materiaal slechts dunne stukjes darm wa-
ren, verbleven zij in iedere nieuwe oplossing hoogstens een uur.

De verdere bewerking geschiedde als volgt: coupes werden ge-
sneden van 6 micra; zij werden opgevangen in een waterbad
bij hoogstens 39° C., op van eiwithjm voorziene glaasjes.

Over het steeds gebruiken van eiwitlij m dien ik mij nader te
verklaren. Aanvankelijk maakte ik van dit kleefmiddel geen
gebruik, doch had dan ook herhaaldelijk last, dat de darm-
vlokken, vooral wanneer zij door omstandigheden lang en dun
waren, door overbrenging van de eene vloeistof in de andere,
bij het kleuren omklapten; of het gebeurde heel vaak, dat de
spierlagen bij de submucosa van het slijmvlies afscheurden.
Vandaar, dat ik bijna alle praeparaten wederom heb overge-
sneden en opgevangen op dekglaasjes met eiwitlijm.

-ocr page 29-

Hiermede ben ik gekomen aan de beschrijving van de toege-
paste
kleurmethoden. Daar R. Heidenhain bijzonder de Biondi-
kleuring roemde voor darmpraeparaten, heb ik deze bijna steeds
gebruikt, ook omdat men daarbij zoo buitengewoon duidelijk
de eosinophüe en plasmacellen te zien krijgt. Totdat het mij niet
meer lukte het goede mengsel te krijgen. Indien deze kleurmetho-
de evenwel slaagt, krijgt men bijzonder mooie overzichtspraepa-
raten, doch zooals gezegd: zij is zeer griUig, en bovendien niet
bestendig. Voor het overige paste ik haemaluin-eosine en muci-
carmijn-kleuringen toe. De laatste kleuring is zeer goed. Verder
maakte ik zoo noodig Von Gieson praeparaten.

Een duidelijke kleurmethode. om zoo noodig na te gaan of
haemoglobine het weefsel zou gekleurd hebben of. dat roode
bloedlichaampjes zich buiten de vaten zouden bevinden, is de
kleuring van
Lepehne (Romeis, 1928, par. 1159). Men legt de
praeparaten, welke liefst met formaline gefixeerd moeten zijn,
gedurende een kwartier in een oplossing van een mespunt ben-
zidine in
2 c.c. 96 % alcohol, waaraan toe te voegen 0,5 c.c.
perhydrol met
41/2 c.c. 70 % alcohol, waarna men de oplossing
filtreert. Teneinde de zwarte of donkerbruine erythrocyten goed
te laten afsteken, houdt men de praeparaten één of twee secon-
den in een eosine-oplossing. Deze kleurmethode is bijzonder
sprekend als contrastkleuring en leent zich dus uitstekend voor
^crofoto\'s, waarin men de aanwezigheid van roode bloedcellen
m weefsel of vaten duidelijk aan de dag wil laten treden.
^ Voor het stellen van de diagnose na microscopisch onderzoek
IS mij wel gebleken, dat het noodzakelijk is meerdere praeparaten
door te zien.

-ocr page 30-

ONDERZOEK BIJ HONDEN

In een voorgaand hoofdstuk bood ik enkele gegevens van
hetgeen tegenwoordig van de bouw en physiologie van de nor-
male darm bekend is, waarbij ik vooral deed uitkomen, dat in
tegenstelling met andere gedeelten van het lichaam men bij de
beschouwing van het darmslijmvlies, vooral microscopisch,
geheel andere maatstaven dient aan te leggen als de gewoonte is
bij onderzoek der slijmvliezen van bijv. lucht- en geslachtswegen.
Dit had vnl. betrekking op het al of niet bestaan van hyper-
aemie, terwijl bij het microscopisch onderzoek het normaliter
wisselende gehalte aan lymphocyten, leucocyten, plasmacellen
en histiocyten in de propria en darmvlokken groote moeilijk-
heden zou bieden bij de beoordeeling door den patholoog-anatoom
of ontsteking al of niet in het spel zou zijn.

Het bovenstaande was voor vele voorzichtige patholoog-
anatomen aanleiding bij onderzoek van de darm het al of niet
bestaan van lichte ontstekingen buiten beschouwing te laten.
Immers, hyperaemie (elders één der hoofdsymptomen van
ontsteking) was hier een onbetrouwbaar verschijnsel, omdat nog
niet bekend was binnen welke grenzen men van functioneele
roodheid, of wanneer men van ontstekings- of stuwingshyper-
aemie mocht spreken.

Daarbij kwam, dat het tweede en wellicht voornaamste ver-
schijnsel van ontsteking, in casu de exsudatie, bij macroscopische
beschouwing van het darmslijmvlies, vooral door processen na
de dood optredend, evenmin met bekende criteria te beoordeelen
viel. Men weet wel, dat door de tallooze bacteriën en de invloed
van de darminhoud in de darm na de dood spoedig maceratie

-ocr page 31-

n bederf intreedt, maar in welke mate dit plaats heeft en met
welke snelheid na het stervensmoment, daarvan had men zich
nog geen voorstelling kunnen maken. Een dun geel laagje op de
rmmucosa kon dus evengoed een exsudaat, als een laag afge-
tooten epithelium wezen. Vandaar, dat bij het aantreffen van
^n rood slijmvlies, waarop een gele laag, men bij andere slijm-
i^ezen wel. maar bij de darmmucosa niet met zekerheid van
ontsteking m?.g spreken.

Dit ter inleiding. - Toen ik begon met de bestudeering van

net vraagstuk: in hoeverre de hier te lande gebruikelijke grof-

anato sche beoordeehng van hondendarmen bij nader mLo-

LTltnbsp;gerechtvaardigd zou blijken, heb ik

mij door de volgende overwegingen laten leiden-

Ik wenschte voor alles te bestudeeren de maatstaven, die men

DIJ de macroscopische beschouwingen gewoon was aan te leggen

it waren m casu: de veelal onregelmatige zwelling van het

s^mvhes, het exsudaat daarop en de roodheid. De zmlling.

mdat deze het moeüijkst aan een objectieve beoordeeling te

onderwerpen valt, laat ik voorloopig buiten beschouwing In

hoeverre aan dit verschijnsel waarde is te hechten, zal evenals

rat.n J^i f; beschrijving der microscopische praepa-
raten blijken. Voor het onderzoek van het exsudaat trachtte ik
oor alles het los op het slijmvlies liggende belegsel door een
Pynlijk voorzichtige behandeling en nabehandeling der darm-
ukjes op zijn plaats te bewaren, opdat het bij microscopisch
aerzoek met de darmwand tezamen als één geheel zou kunnen
worden onderzocht. Over het derde criterium, de
roodheid, dien
IK iets uitvoeriger te zijn.

Zooals reeds in een voorgaand hoofdstuk beschreven is, ver-
elen de arteriêele capillairen zich in de darmvlok als een
het ^nbsp;epitheel, zoodat bij vulling dadelijk

zal ® darmslijmvKes een hevig roode kleur verkrijgt. Dit
bijv. het geval zijn als het betreffend darmstuk in functie is;

-ocr page 32-

immers door studie van de capillairphysiologie is gebleken, dat
de kleine vaatjes van functioneerende weefsels en organen stamp-
vol gevuld zijn met bloed, zóó zelfs, dat men bij microscopisch
onderzoek zou kunnen denken, dat ontsteking in het spel was.
Deze arteriëele hyperaemie, dus sterke vulling der vaatjes, mag
men normaal bij elk orgaan in functie verwachten, ook bij de
darm. Passieve bloedvulling der veneuze vaatjes is heel speciaal
bij de darm meer dan elders mogelijk, omdat hier de bloedafvoer
door bijzondere omstandigheden aan vele belemmeringen onder-
hevig kan zijn, zooals reeds in een vorig hoofdstuk is uiteengezet.
Bijv. eenigerlei belemmerde afvoer uit de lever heeft tot ge-
volg, dat de submuceuze veneuze netten overvuld met bloed
kunnen geraken, waardoor secundair de vlokken eveneens ge-
makkehjk aan bemoeilijkte afvoer kunnen gaan lijden. Zoo treft
men bij chronisch hart- of leverlijden vaak een kers- of donker-
jood darmslijmvlies aan, hetwelk meer dan eens aanleiding was
de diagnose: chronische catarrhale enteritis uit te spreken, hoe-
wel men zeker was, dat één der belangrijkste ontstekingsver-
schijnselen, n.1. functiestoornis, gedurende het leven niet was
geconstateerd.

Behalve door functioneele hyperaemie en veneuze stuwing bij
het leven, acht ik het optreden van roodverkleuring van het
shjmvlies bij het intreden van de dood niet onmogelijk. Herhaal-
delijk is anderen en mij gebleken, dat van levenswarme darmen
op een koude ondergrond geopend, binnen enkele minuten het
shjmvlies van oorspronkelijk blank, een kers- of donkerroode
kleur aanneemt. Ik vermoed, dat de oorzaak van dit verschijnsel
te danken is aan contractie der submuceuze venen, of leegpersing
daarvan, door samentrekking van de gladde darmwandspieren.
Eij microscopisch onderzoek vindt men n.1. in dergelijke gevallen
de submuceuze vaten niet zoo zeer minder gevuld, want dit is
moeilijk te beoordeelen, maar de venen in de subpropria uitgezet
en overvuld, de capillairen der vlokken evenzoo, soms wel in die

-ocr page 33-

mate, dat de roode bloedcellen het vlokkenstroma als doorspoten
hebben. Of evenwel na het intreden van de dood alléén dergelijke
roode darmslijmvliezen kunnen ontstaan, zou nader onderzoek
vereischen. Waarschijnlijk acht ik het, dat bij een darm in functie,
waar om die reden reeds de arteriëele capiUairen gevuld zijn,
door een snel samentrekken der gladde spieren de veneuze vaatjes
eveneens vol geraken. Het is immers bekend, dat lichamen in
functie, na sterven soms onmiddellijk lijkstijf worden, zoodat
men van de gladde spieren in de darmwand in dergelijke gevallen
spoedig na de dood evenzoo een snelle reactie mag verwachten,
waardoor alzoo de mucosa zwaar van bloed voorzien zou zijn,
tengevolge van toestanden, die vóór en na de dood bestonden.
Ik ben in deze van dezelfde meening als Prof. P.
Cohrs (zie
hoofdstuk Enteritis L.F. Spec. Path. Anat. Jena 1931).

Voordat ik de resultaten van het microscopisch onderzoek
nader bespreek, wensch ik vooraf mede te deelen, dat ik het
hier te bespreken materiaal (totaal 32 darmen) alsvolgt heb
gegroepeerd:

I.nbsp;Macroscopisch normale darmen, die evenmin clinisch,
voor zoover bekend, afwijkingen hadden vertoond.

II.nbsp;Macroscopisch als pathologisch beoordeelde darmen, die
meestal clinisch niet ziek waren bevonden.

III.nbsp;Darmen van clinisch darmzieke dieren en proefhonden.

Tevens wü ik mededeelen, dat van de dunne darm alleen het
ileum en jejunum is onderzocht, welk laatste deel onderscheiden
wordt in begin-jejunum (vanaf ongeveer 20 c.M. achter de maag)

jejunum, terwijl in de drie groepen de praeparaten behandeld
zyn in de volgorde: begin-jejunum, jejunum en ileum. Waar bij
de met lichtgas afgemaakte honden sprake is van een
helder-
roode verkleuring, zij volledigheidshalve vermeld, dat deze
nuanceering te wijten is aan de koolmonoxyde-vergiftiging.

-ocr page 34-

Hond, straathond, oud 10 jaar.

Afgemaakt met lichtgas, 27 Febr. 1931.

Sectietijd: uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de lever is iets te bloedrijk; de maag is bijna leeg, een
wemig gemengd voedsel als rijst met groenten daarin nog aan-
wezig. In de dunne darm is een weinig dunvloeibaar voedsel,
in het ileum bovendien enkele taeniae zichtbaar. Colon en rectum
zijn gevuld met goed gevormde faeces. Het geheele darmslijm-
vlies is plekkerig helder rood. Van het begin-jejunum worden
enkele stukken uitgenomen, welke pleksgewijs helderrood zijn.
De darmwand is op dwarse doorsnede glad, glanzend en blank,
de serosazijde is eveneens blank.

Physiologisch beschouwd is de darm mogelijk in functie, maar
gezien de goede faeces, zeer zeker in normale toestand.

Microscopisch onderzoek van twee stukken begin-jejunum. Eén
wordt gefixeerd in sublimaat-formol, het tweede in 10 % forma-
line. Gebezigde kleuringen: von Gieson en mucicarmijn.

Resultaat: het praeparaat maakt de indruk van een eenigszins ge-
macereerde darm te zijn. De bloedvaten van de darmwand zijn matig
met bloed gevuld. De serosa, subserosa, spierlagen, submucosa en muscu-
laris mucosae zijn normaal, evenals de Lieberkühnsche klieren. In de
subpropria massa\'s histiocyten, plasmacellen, eosinophile cellen en
lymphocyten aanwezig. Van de vlokken is het epitheel verdwenen; op
de plaatsen, waar het nog aanwezig is, blijkt het doorzet met lympho-
cyten. Het vlokkenstroma is celrijk, in casu door de aanwezigheid van
massa\'s histiocyten, meerdere lymphocyten en voor het overige door
plasmacellen en eosinophile cellen. Er is zeer weinig beslag op de mucosa,
bestaande uit epitheelcellen, lymphocyten en een weinig slijm.

Diagnose: normaal begin-jejunum.

-ocr page 35-

Hond, straathond, oud 11/2 jaar.
Afgemaakt met lichtgas,
20 Febr. I93I.
Sectietijd: 20 uur na de dood.
Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie:^ het cadaver maakt, ondanks de lange sectietijd, een
versehe indruk. De lever is normaal. De maag is goed gevuld
jnet gemengd voedsel, evenzoo het duodenum en het jejunum;
net ileum bevat minder inhoud. Colon en rectum zijn met goed
gevormde faeces gevuld. Het geheele dundarmslijmvlies is kers-
rood van kleur, welke roodheid uit puntjes bestaat. De darm-
wand is op dwarse doorsnede blank, glad en glanzend; de serosa-
zijde is glanzend blank. Er bestaat goede darmwandcontractie.
Physiologisch beschouwd is de darm in functie en verkeert
normale toestand.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum; één wordt
gefleerd in 10 % formaline, één in sublimaat-formol. De ge-
ezigde kleuringen zijn: Biondi, von Gieson, mucicarmijn,
benzidineperhydrol en carbolthionine.

Resultaat: het geheel blijkt mooi gaaf te zijn. De bloedvaten van de
rmwand zijn flink met bloed gevuld, maar speciaal de veneuze vaten
de subpropria. De serosa, subserosa, spierlagen, submucosa en
uscularis mucosae zijn normaal. De Lieberkühnsche klieren zijn nor-
aal, terwijl in de subpropria talrijke histiocyten, plasmacellen en eosi-
nophile cellen aanwezig zijn. De vlokken hebben mooi gaaf epitheel.

e vlokken zijn matig met cellen gevuld, i.e. histiocyten, verder meerdere
P asmacellen, eosinophile cellen en lymphocyten. Geen beslag zichtbaar.

I^iagnose: normaal jejunum.

-ocr page 36-

Hond, smous, oud 8 jaar.

Afgemaakt met lichtgas, 27 Febr. 1931.

Sectietijd: 18 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de lever is normaal, terwijl de maag geheel met ge-
mengd voedsel gevuld is. Het duodenum en het jejunum zijn
slechts gedeeltehjk gevuld; in het colon en rectum is goede
faeces aanwezig. Het duodenaalslijmvlies is ietwat grauw getint,
het jejunum pleksgewijs helderrood, het ileum normaal blank.
Geen beslag zichtbaar. Op dwarse doorsnede is de darmwand
glad, glanzend en blank, de serosazijde is glanzend blank. Er
bestaat een goede darmcontractie.

Physiologisch beschouwd is de darm in functie en verkeert
in normale toestand.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum. Fixatie
met formaline 10 %en sublimaat-formol. Gebezigde kleuringen:
Biondi, von Gieson, mucicarmijn en benzidine-perhydrol.

Resultaat: mooi gave darmwand, waarvan de bloedvaten matig ge-
vuld zijn. De serosa, subserosa, spierlagen, submucosa en muscularis
mucosae zijn, evenals de Lieberkühnsche klieren, normaal. In de sub-
propria talrijke plasmacellen en eosinophile cellen, verder histiocyten en
lymphocyten aanwezig. In de vlokken, waarop het epitheel prachtig
bewaard is, zijn histiocyten, plasmacellen en eosinophile cellen te zien,
waartusschen een enkele leucocyt. De vlokken zijn celarm en hebben
leege bloedcapillairen. In het epithelium een enkele lymphocyt zichtbaar.
Geen beslag aanwezig.

Diagnose: normaal jejunum.

-ocr page 37-

Hond, straathond, oud één jaar.

Afgemaakt met lichtgas, 13 Maart 1931.

Sectietijd: vijf uur na de dood.
Voorgeschiedenis: onbekend.

Seche: de lever is normaal. De maag is gevuld met gemengd
voedsel, het duodenum heeft wat dunne inhoud, het jejunum is
eeg, in het ilum bevindt zich een weinig voedsel, terwijl colon
en rectum met normale faeces gevuld zijn. Het duodenaalshjm-
vlies is donkerrood, het jejunaalslijmvlies helderrood, het ileum
rose van kleur. Op het jejunum is wat gehg beslag zichtbaar.

e darmwand is op dwarse doorsnede glad. glanzend en blank,
de serosazijde normaal. Er is goede darmwandcontractie.

Physiologisch beschouwd is het jejunum weUicht niet in
unctie, doch verkeert wel in normale toestand.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum, uitge-
nomen ter fixatie in formahne 10 % en subhmaat-formol.

Kleuring volgens Biondi, von Gieson, haemaluin-eosine en mu-
cicarmijn.

Resultaat: de darmwand blijkt wat gemacereerd te zijn. De bloedvaten
zijn Overal matig gevuld. De serosa, subserosa, spierlagen en submucosa
yn normaal, evenals de muscularis mucosae. De Lieberkühnsche klieren
afgeteekend, de subpropria is een weinig uiteengedrukt,

Dhjkt voorzien van talrijke plasmacellen en eosinophile cellen, minder
istiocyten en lymphocyten. Op de vlokken is het epitheel geschrompeld;
^^^ ^®trekkelijk celarm vnl. vindt men hystiocyten, minder plasma-
cellen en eosinophile cellen, slechts enkele lymphocyten. Geen beslag;
Plaatselijk wat meer slijm aanwezig.

■DiflgMose; normaal jejunum.

-ocr page 38-

Hond, trekhond, oud 12 jaar.

Afgemaakt met lichtgas, 27 Febr. 1931.

Sectietijd: 6 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de lever blijkt normaal te zijn. In de maag is een weinig
gras, in het duodenum wat gistend, glazig voedsel, in jejunum
en ileum wat groen-glazige inhoud aanwezig. Colon en rectum
zijn voorzien van goede, groene faeces. Het geheele dunne darm-
slijmvlies is bleek. Op dwarse doorsnede is de darmwand glad en
glanzend blank: de serosazijde is blank. De contractie van de
darmwand is goed.

Physiologisch beschouwd is de darm mogelijk niet in functie,
doch, gezien de hoedanigheid van de faeces, zonder afwijkingen
wat het ileum betreft.

Microscopisch onderzoek van twee stukken ileum, welke ge-
fixeerd worden in sublimaat-formol en in formaline 10 %.
Gebezigde kleuringen: Biondi, von Gieson, mucicarmijn, benzi-
dine-perhydrol en haemaluin-eosine.

Resultaat: mooi gave darmwand. De bloedvaten daarin zijn weinig of
niet gevuld. De serosa, subserosa, spierlagen, submucosa, en muscularis
mucosae zijn normaal, evenals de Lieberkühnsche klieren. In de sub-
propria massa\'s plasmacellen en eosinophile cellen zichtbaar. De vlokken
hebben mooi epitheel en zijn matig gevuld met cellen, vnl. bestaande uit
lymphocyten en histiocyten, verder plasmacellen en eosinophile cellen.
Er is op de vlokken veel slijm.

Diagnose: normaal ileaal slijmvlies.

-ocr page 39-

Hond, straathond, oud één jaar.
Afgemaakt met lichtgas, 4 Maart 1931.
Sectietijd: 20 uur na de dood.
Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de lever bhjkt normaal te zijn. De maag is flink gevuld
^et gemengd voedsel, het duodenum en het jejunum als met een
«ukke vetlaag bedekt, terwijl het üeum met groen voedsel is
gevuld. Het colon is met groene faeces gevuld. De duodenaal-
en jejunaalshjmvliezen zijn rood en hchtrood, het ileaalslijmvlies
eek van kleur. Er is goede wandcontractie. De dwarse door-
snede is normaal, evenals de serosazijde.

. ^fysiologisch beschouwd is het ileum in functie en verkeert
in normale toestand.

Microscopisch onderzoek: twee stukken ileum uitgenomen,
waarvan één in formaline 10% en één in subUmaat-formol
wordt gefixeerd. Kleurmgen volgens Biondi, von Gieson, muci-
carmijn en carbolthionine.

gevnbsp;darmwand, waarvan de bloedvaten weinig of niet

^ u d zijn. De serosa, subserosa, spierlagen, submucosa en muscularis
ucosae zyn normaal, evenals de Lieberkühnsche klieren. In de snb-
talrijke plasmacellen en eosinophile cellen zichtbaar. De
cvtnbsp;celrijk; zij bevatten meest histiocyten, enkele lympho-

Pranbsp;eosinophile cellen. Het epitheel op de vlokken is

P chtig bewaard en doorzet met enkele lymphocyten. Op de mucosa

veel slijm aanwezig.

Igt;^agnose: normaal ileaalslijmvlies.

-ocr page 40-

Geval No. 44.

Hond, oud 3 jaar.

Sectietijd: 6 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de maag is eenigszins gevuld met gemengd voedsel.
Van het jejunum is het slijmvlies rose van kleur en als glazig
beslagen. Er bestaat goede darmcontractie. De dwarse door-
snede en de serosazijde van de darmwand zijn normaal.

Physiologisch beschouwd is het jejunum normaal en in functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum: de serosa, sub-
serosa, spierlagen, submucosa, muscularis mucosae en Lieberkühnsche
klieren zijn normaal. In de subpropria massa\'s plasmacellen en eosino-
phile cellen, veel lymphocyten en histiocyten zichtbaar. De vlokken zijn
celrijk en bevatten talrijke lymphocyten en histiocyten, verder plasma-
cellen en eosinophile cellen. Het epitheel is intact en doorzet met talrijke
lymphocyten. De vaten van de darmwand zijn matig met bloed gevuld.
Er is een weinig belegsel aanwezig, dat bestaat uit epitheelcellen, lympho-
cyten en een weinig slijm.

Diagnose: normaal jejunum.

Geval No. 48 S.

Hond, oud 12 jaar.

Sectietijd 6 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de lever is normaal. De dunne darm is voorzien van
een weinig gemengd voedsel. Het jejunaal slijmvlies is lichtrood
van kleur, de wandcontractie is goed. De darmwand is op dwarse
doorsnede en aan de serosazijde normaal.

Physiologisch beschouwd is het jejunum normaal en in functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum: de serosa, sub-
serosa, spierlagen, submucosa, muscularis mucosae en Lieberkühnsche
klieren zijn normaal. De vlokken zijn celrijk, te weten door talrijke
lymphocyten, histiocyten, plasmacellen en eosinophile cellen. Het epitheel
is nog aanwezig, doorzet met meerdere lymphocyten. Op de vlokken is
en weinig slijm zichtbaar. De vlok capiUairen zijn plaatselijk sterke
met bloed gevuld.

Diagnose: normaal jejunum.

-ocr page 41-

Geval No. 32.
Hond, oud 7 jaar.
Sectietijd: 20 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: het dier leed aan endometritis chronica
purulenta.

Seche: de lever is normaal. In maag en darm wat gemengd

voedsel aanwezig. Van het jejunum is het slijmvlies bleek van

eur; de dwarse doorsnede van de wand en de serosazijde zijn

normaal. Er is een belegsel aanwezig, terwijl de wandcontractie
goed is.

Physiologisch beschouwd is het jejunum normaal en in functie.

seios\'\'\'\'^^^^^quot;^^ onrfemeÄ van twee stukken jejunum: de serosa, sub-
klier^\'nbsp;submucosa, muscularis mucosae en Lieberkühnsche

histi^\'^ r^quot;^ normaal. In de subpropria en vlokken zijn voornamelijk
J.J.nbsp;lymphocyten, plasmacellen en eosinophile cellen zichtbaar,

een\'^nbsp;beslag, hetwelk bestaat uit epitheelcellen. lymphocyten en

hoeveelheid slijm. De vaten van de darmwand zijn matig
raet bloed gevuld, de vlokken zijn celarm.

Diagnose: normaal jejunum.
Geval
No. 52.
Hond, oud één jaar.
Sectietijd:
7 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: het dier had een normaal maag-darmkanaal.
Seche: de lever is normaal. In de maag gemengd voedsel
aanwezig. Het jejunaal slijmvlies is zeer bleek en voorzien van
^en shjmig-melkachtig beslag. De darmwand is op dwarse door-
snede en aan de serosazijde normaal. De wandcontractie is
slechts matig.

Physiologisch beschouwd is het jejunum normaal; de functie-
toestand is questieus.

^^jcj-osco^tscÄ onderzoek van twee stukken jejunum: de darmwand
laris gemacereerde indruk. De serosa, subserosa, spierlagen, muscu-
jj-, , ™quot;cosae en Lieberkühnsche klieren zijn normaal. De submucosa
men ^ ^^^^^^^^ gezwollen te zijn. In de subpropria en in de vlokken ziet
hist\'nbsp;plasmacellen en eosinophile cellen, verder talrijke

is br^d^^quot; lymphocyten. De vlokken zijn matig celrijk. De darmwand
oedarm. Het epitheel is verdwenen, terwijl het beslag niet meer te

determineeren is.

Diagnose: door maceratie is het beeld niet meer te beoor-
deelen.

-ocr page 42-

Hond, oud 10 jaar.

Sectietijd: 12 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: het dier is geopereerd wegens adenoma
carcinomatosa mammae; er waren geen maagdarmklachten.

Sectie: de lever is hyperaemisch. In de maag een weinig rijst
aanwezig. Van het ileum is het slijmvlies blank; de dwarse door-
snede en de serosazijde van de darmwand zijn normaal. Er is
goede wandcontractie.

Physiologisch beschouwd is het ileum normaal en niet in
functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken ileum: de serosa, subserosa
spierlagen, submucosa, muscularis mucosae en Lieberkühnsche klieren
zijn normaal. In de subpropria massa\'s plasmacellen en eosinophile ceUen
aanwezig, voor het overige histiocyten en lymphocyten. De vlokken zijn
in de toppen celrijk. Er is geen epithelium zichtbaar. Er is veel slijm op
en tusschen de vlokken aanwezig, terwijl het belegsel voor het overige
bestaat uit losgelaten epitheelcellen en enkele lymphocyten. De bloed-
vaten van de darmwand zijn matig gevuld.

Diagnose: gemacereerd ileum,hetwelk vermoedelijk normaal is.

-ocr page 43-

De bovenvermelde onderzoekingen beschrijven beelden van
normale darmen, verschillende uren na de dood; eerst wanneer
men zich een voorstelling kan maken, hoe het normale weefsel-
beeld een bepaald aantal uren na het sterven is, eerst dan heeft
de patholoog-anatoom het juiste vergelijkingsmateriaal, dat hij
behoeft. Immers, het microscopisch-anatomische beeld, dat den
histologen bekend is, geeft zulks niet, omdat daarbij geen reke-
ning is gehouden met onbekende maceratieinvloeden, terwijl naar
mijn meening mogelijk bij het intreden van de dood een ver-
andering van bloedvulling ontstaat en daardoor een ander
Weefselbeeld wordt gewekt. Doch hoe het ook is of staat te zijn,
ik voor mij meende, alvorens een oordeel te kunnen uitspreken
over het wel of niet pathologisch zijn van bepaalde darmen, mij
eerst op de hoogte te moeten stellen van het microscopische
beeld van oogenschijnlijk normale darmen na het intreden van
de dood.

Wat leeren ons bovenbeschreven microscopische beelden,
beschouwd van pathologisch-anatomisch standpunt?

Een patholoog-anatoom zal bij het microscopisch onderzoek
van de darm vóór alles letten op de bloedvulling, de aard en
hoeveelheid van de in het weefsel aanwezige cellen, de afwijkin-
gen aan het epitheel en de uitgestooten hoeveelheid slijm.

Over de bloedvulling heb ik reeds uitgeweid. Zij geeft alleen
steun voor de beoordeeling van afwijkingen, indien zich ery-
throcyten buiten de vaten bevinden. Vandaar, dat ik waar noodig
de aanvullende benzidine-perhydrolkleuring toepaste.

De aard en hoeveelheid van cellen in het weefsel, i.e. het vlok-
kenstroma, wisselt onder normale omstandigheden reeds, in
verband met de soort van het verstrekte voedsel en de werk-
zaamheid van de darm. Indien zich bijv. veel vocht in het darm-
lumen bevindt, wordt het vlokkenstroma en het epitheel over-
stroomd met leucocyten; lymphocyten zijn onder alle omstan-
digheden talrijk voorhanden, terwijl bij rijkelijke voeding of

-ocr page 44-

koolhydratenconsumptie het stroma wemelt van plasmacellen
en eosinophile cellen. Alleen wanneer het vlokkenstroma en de
subpropria overstroomd zouden zijn met lymphocyten en leuco-
cyten, eerst dan zou men mijns inziens de aanwezigheid van
ontsteking waarschijnlijk mogen achten.

Bij de bespreking van het epitheel moet opgemerkt worden,
dat reeds normaliter talrijke lymphocyten en soms leucocyten
zich in die laag kunnen bevinden. Aangezien van het darmslijm-
vlies min of meer spoedig na de dood het epitheel wordt afge-
stooten, met de zich daarin bevindende lymphocyten of leuco-
cyten, heeft men alleen een betrouwbaar criterium .voor het
aanwezig zijn van ontsteking, indien een abnormaal aantal van
deze cellen (bijv. meer dan tweemaal zooveel als het aantal
epitheelcellen) zich tusschen de afgestooten epitheelcellen in het
belegsel op de mucosa zouden bevinden. Doordat het epithelium
steeds bloot staat aan de inwerking van darminhoud en bacte-
riën, valt de beoordeeling van zwelling of schrompeHng daarvan
buiten beschouwing.

Gezien de omstandigheid, dat voorvermelde maatstaven wei-
nig steun bieden bij de beoordeeling of ontsteking al of niet
in het spel is, blijft alleen over de eventueele vermeerdering van
uitgestooten
slijm. Men dient daarbij te bedenken, dat van het
duodenum naar het colon het aantal slijmcellen in verhouding
toeneemt en bovendien, dat slijm een los op de mucosa liggende
massa is, die zich door beweging of behandeling toevallig op
één plaats wat opgehoopt kan hebben. Een dikke slijmlaag op
en tusschen de vlokken in het ileum moet echter een normaal
verschijnsel genoemd worden (zie gevallen No. 37, 38 en 29).
Indien evenwel in meerdere praeparaten van het jejunum veel
slijm op en tusschen de vlokken gevonden wordt, acht ik zulks
een verdacht verschijnsel, dat op ontsteking kan wijzen.

Wellicht met verwondering zal de lezer van bovenstaande
feiten kennis hebben genomen. Bij twijfel moet men zich voor

-ocr page 45-

oogen houden, dat de interpretatie van microscopische beelden
steeds moeilijk blijft, vooral als men te maken heeft met uiterst
teere weefsels als bijv. de darm, die daarenboven door maceratie
quot;leer of minder gelaedeerd kan zijn.

Bij de beschrijving van de praeparaten der andere darmgroe-
pen hoop ik op mogelijk andere ontstekingsverschijnselen te
kunnen wijzen.

Samenvattende kan men bij een m.i. normaal beeld het vol-
gende zien: het epithelium nog op de vlokken, min of meer ver-
schrompeld, daaronder de capillairen soms in hun geheele lengte
gevuld. In de vlok vallen allerhande cellen duidelijk te her-
kennen, die vooral in het begin-jejünum de vloktoppen dicht
opvullen. In de vlok ziet men de gladde spieren met de chylus-
ruimte, eventueel de min of meer gevulde arterie of vene. In de
subpropria de Lieberkühnsche klieren, met tallooze mitosen in
de crypten; daartusschen de vertakte, vaak sterk gevulde venen
trechtervormig toeloopend naar de kringspier in de muscularis
niucosae. Tusschen de Lieberkühnsche klieren treft men meestal,
behalve lymphocyten en enkele leucocyten, massa\'s plasmacellen
en eosinophile cellen aan. De stratus granulosum en fibrosum
en de muscularis mucosae geven tot geen bijzondere opmerking
aanleiding. Evenmin de fijnvezelige sub-mucosa met gewoonlijk
weinig gevulde vaten, waarbij de zenuwplexus; daaronder de
spierlagen en subserosa. Op de mucosa en tusschen de vlokken
ziet men enkele slijmdraden of -proppen, die een dikke slijmlaag
kunnen vormen, hoe dichter men het ileum nadert.

Op één belangrijk verschijnsel wensch ik nog nader in te gaan,
n.1. de
maceratie, vermoedelijk veroorzaakt door darminhoud
met de daarin aanwezige bacteriën; minder door digestiesappen.
De eene darm ondergaat de invloed van dit proces sneller dan de
andere, want blijkbaar is of het weerstandsvermogen bij diverse
darmen verschillend, öf de chymus heeft krachtiger verterende
eigenschappen, m.a.w. men kan de mate van maceratie niet

-ocr page 46-

afmeten naar het tijdsverloop sinds het sterven. Bijv. goed ge-
conserveerd epitheel vond ik bij darmen in groep I na 20, 18,
6, 20 en 6 uur, daarentegen in andere gevallen duidelijk be-
schadigd epitheüum reeds na 6, 8 en 12 uur.
Er zij hier herinnerd
aan het feit, dat gewoonlijk gezonde dieren in volle digestie
spoedig gemacereerd zijn, terwijl daarentegen de cadavers van
uitgeteerde patiënten veelal lang goed blijven. Gezien mijn
onderzoekingen gaat dit evenwel wat de darm aangaat, niet
steeds op.

De maceratie begint aan de top van de vlokken, waar het
epitheel, met de zich er in bevindende lymphocyten of leucocyten
als een kapje van de basaalmembraan loslaat. Het overige
epitheel begint daarna als een kraag uit te staan en raakt bij
stukken los. De stukken en rijen epitheelcellen vindt men in het
beghi nog bijeen, daarna laten zij los in afzonderlijke cellen,
waar zij in het belegsel nog een tijdlang te herkennen zijn. Van
het epitheel laat dat der Lieberkühnsche kheren het laatst los,
maar het blijft nog een tijdlang in de crypten hangen. De naakte
vlokken, omgeven door de basaalmembraan, waaronder vaak nog
gevulde capillairen zichtbaar zijn, blijven lang uitsteken. Die
basaalmembraan schijnt van taai weefsel te zijn, want de mace-
ratie oefent eerst haar invloed uit op het vlokkenstroma, hetgeen
de vlok een uitgedroogd aanzien geeft, omdat het weefsel tus-
schen de cellen en fibrillen verdwijnt. De verschillen tusschen
lymphocyten, histiocyten en leucocyten kan men nog wel een
tijdlang zien, maar ook als deze te onduidelijk zijn geworden,
herkent men nog lang de plasmacellen en eosinophile cellen. Met
de maceratie van het vlokkenstroma begint ook die in de sub-
propria, waardoor dit mucosagedeelte, (doordat de losgelaten
epitheelceUen in de Lieberkühnsche crypten zijn blijven hangen),
tezamen met de uit de stratum fibrosum opstijgende vezels een
gevederde indruk maakt. In dit stadium zijn de losse cellen in
de subpropria reeds verdwenen.

-ocr page 47-

De uitwerking van maceratie bij verschillende darmen blijft
verwonderlijk: bij enkele kan men na 6 uur weinig duidelijk
meer zien, andermaal herkent men nog vrijwel alle cellen na
48 uur. Een enkele maal leek het mij, alsof alle subpropriaal-
weefsel vervloeid was tot een bijna vormlooze massa.

-ocr page 48-

Hond, gekruiste herder, oud één jaar.

Afgemaakt met lichtgas, 12 Maart 1931.

Sectietijd: vijf uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de lever is ietwat bloedrijk, de maag gevuld met ge-
mengd voedsel. In de dunne darm wat groengeel voedsel aan-
wezig. Er is harde faeces in het rectum. De kleur van het slijm-
vlies van duodenum en begin-jejunum is donkerrood, dat van
het jejunum is rood en dat van het ileum rose. Het geheele
dundarmslijmvlies is pleksgewijs onregelmatig verdikt. De wand-
lt;;ontractie is goed. Op dwarse doorsnede is de darmwand blank,
.glad en glanzend, terwijl ook de serosazijde normaal is.

Physiologisch beschouwd is de darm normaal en in functie.

Microscopisch onderzoek van een stuk begin-jejunum, dat in
10 % formaline is gefixeerd. Kleuring met haemaluineosine,
.mucikarmijn en von Gieson.

Resultaat: de darmwand maakt een gemacereerde indruk. Aan de
fserosa, subserosa en spierlagen vallen geen bijzonderheden op te merken.
De submucosa is normaal, evenals de muscularis mucosae en de Lieber-
kühnsche klieren. In de subpropria zijn massa\'s plasmacellen en eosino-
phile cellen, verder veel lymphocyten en histiocyten. De bloedvaten van
de geheele darmwand zijn matig gevuld. De vlokken zijn celrijk, nl.
bestaande uit lymphocyten, histiocyten, plasmacellen en enkele leuco-
cyten. Het epithelium is bijna overal van de vlokken af, maar waar het
:nog aanwezig is, blijkt het doorzet met lymphocyten. Het losse belegsel
-op de vlokken bestaat, behalve uit een weinig slijm, vnl. uit epitheelcellen
-waartusschen talrijke lymphocyten, doch de laatste niet in abnormale
Ihoeveelheid.

Diagnose: vermoedelijk normale darmwand.

-ocr page 49-

Hond: hetzelfde dier als van geval No. 45 f.

Macroscopisch onderzoek van een stuk jejunum, waarvan het
slijmvlies kersrood van kleur en pleksgewijs onregelmatig ver-
dikt is. Op dwarse doorsnede is de darmwand blank, glad en
glanzend, ook de serosazijde is normaal.

Microscopisch onderzoek: hiertoe is een stuk gefixeerd in subli-
maat-formol. De toegepaste kleuringen zijn: Biondi, haemaluin-
eosine, mucikarmijn en von Gieson.

Resultaat: de geheele darmwand blijkt gaaf. De serosa, subserosa en
spierlagen zijn normaal, evenals de submucosa, muscularis mucosae en
Lieberkühnsche klieren. In de subpropria zijn talrijke lymphocyten en
massa\'s plasmacellen en eosinophile cellen zichtbaar. De bloedvaten in
de vlokken zijn gevuld; de vlokken zijn celrijk, t.w. met plasmacellen en
eosinophile cellen, voor het overige met lymphocyten en histiocyten.
Het epitheel is intact; er in en er onder zijn talrijke lymphocyten te zien.
Er is geen belegsel.

Diagnose: normale darm.

-ocr page 50-

Hond, schippertje, oud twee jaar.

Afgemaakt met lichtgas, 12 Maart 1931.

Sectietijd: 6 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: er is een normale lever en een leege maag. De dunne
darm is gevuld met gemengd voedsel, m colon en rectum is harde
faeces aanwezig. Het duodenaalsüjmvlies is donkerrood, dat van
het jejunum helderrood en dat van het ileum rose van kleur.
In het duodenum is een glazig, in het jejunum een melkachtig
beslag voorhanden. Het geheele dundarmshjmvlies is vlekkerig
helderrood en onregelmatig gezwollen. De darmwand is goed
gecontraheerd. Op dwarse doorsnede is deze blank, glad en glan-
zend, terwijl ook de serosazijde normaal is.

Physiologisch beschouwd is de darm normaal en in functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum, waarvan
één in sublimaat-formol, een ander m 10 % formaline is gefixeerd.
Kleuring met Biondi, haemalum-eosine, mucicarmijn en von
Gieson.

Resultaat: de darmwand is gaaf. De serosa, subserosa en spierlagen
zijn normaal. De submucosa is normaal, maar bloedrijk. Iets gezwollen
fibreuze vezels. De muscularis mucosae en Lieberhühnsche klieren zijn
normaal. In de subpropria zijn talrijke plasmacellen en eosinophile cellen
zichtbaar, in de vlokken veel lymphocyten, verder histiocyten, plasma-
cellen en eosinophile cellen. De vlokken zijn, evenals de sulapropria
plaatselijk bloedrijk. Het epitheel is intact. Er is geen slijm.

Diagnose: normaal slijmvlies.

-ocr page 51-

Hond, oud 10 jaar.

Gestorven na operatie, 10 Februari 1931.

Sectietijd: 12 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: het dier is geopereerd wegens endometritis
chronica en adenoma carcinomatosa mammae.

Sectie: endometritis chronica, stomatitis ulcerosa, thrombose
van de vena portae. Stuwingsmilt.

De maag is goed gevuld met rijstvoedsel. De dunne darm is
weinig of niet gevuld. In het rectum blijkt een brijachtige faeces
aanwezig. Het duodenaalslijmvlies is donkerrood, plaatselijk van
chocoladeachtig beslag voorzien; het jejunaalslijmvlies is rood
en heeft een glazig beslag, terwijl het ileum blank van tint is.
Het geheele dundarmslijmvlies is onregelmatig verdikt.

Physiologisch beschouwd is het jejunum in functie, maar
gezien de weeke faeces in het rectum, wellicht niet normaal.

Microscopisch onderzoek van drie stukken jejunum, welke in
Garnoy, sublimaat-formol en formaline 10 % gefixeerd worden.
Kleuring met Biondi, benzidine-perhydrol, haemaluineosine,
von Gieson en mucicarmijn.

Resultaat: de darmwand maakt een gave, maar sterk met bloed ge-
vulde indruk. De serosa, subserosa en spierlagen zijn normaal, alleen zijn
de daarin aanwezige bloedvaten sterk met bloed gevuld, evenals die van
de submucosa. De submuceuze fibrillen zijn wat gezwollen; de muscularis
mucosae en Lieberkühnsche klieren zijn daarentegen normaal. De sub-
propria is eveneens bloedrijk en maakt de indruk wat uiteengedrukt te
zijn; daarin zijn talrijke plasmacellen, eosinophile cellen, verder lympho-
cyten en enkele histiocyten aanwezig. De vlokken hebben zwaar met
bloed gevulde capillairen en zijn matig celrijk, te weten bestaande uit
lymphocyten, histiocyten en veel plasmacellen en eosinophile cellen. Het
epitheel is intact. Geen belegsel op de mucosa.

Diagnose: darmwand met stuwing. Er bestaat geen ontsteking,
alleen plaatselijk oedeem.

-ocr page 52-

Hond, schippertje, oud 2 jaar.

Afgemaakt met lichtgas, 11 Maart 1931.

Sectietijd: 6 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de maag is, behoudens eenig groengeel slijm, leeg;
in de dunne darm is geen voedsel, toch zijn wel talrijke taeniae
aanwezig. Het rectum is met donkerbruine, stopverfachtige
faeces gevuld. Het duodenaalslijmvlies is lichtrood gespikkeld;
van het jejunum is de darmwand tot onder de serosa rood; op
het slijmvlies zijn talrijke speldeknopgroote, roode knobbeltjes
zichtbaar. Op het slijmvHes een groen slijmig beslag zichtbaar,
terwijl de mucosa zelf aldaar een grauwe tint heeft. Er bestaat
goede darmwandcontractie. De lever is normaal.

Physiologisch beschouwd is de darm niet in functie en, gezien
de te weeke faeces in het rectum, niet normaal.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum, welke
gefixeerd worden met sublimaat-formol en 10 % formaline.
Kleuring met Biondi, benzidine-perphydrol, von Gieson, muci-
carmijn en haemaluin-eosine.

Resultaat: de mucosa blijkt pleksgewijs bijna geheel verdwenen te zijn;
waar de subpropria is overgebleven, is deze doorzet met ontstekings-
cellen. De muscularis mucosae is overal aanwezig, doch, evenals de ge-
zwollen submucosa, doorzet met ontstekingscellen, n.1. lymphocyten,
massa\'s leucocyten en histiocyten. Plaatselijke ophoopingen van plasma-
cellen en eosinophile cellen voorhanden. De spierlagen zijn minder
doorgroeid met ontstekingscellen; er bestaat geringe infiltratie tusschen
de circulaire en longitudinale laag. De subserosa is vrij normaal.

Diagnose: ulcereuze enteritis.

-ocr page 53-

Geval No. 25.

Hond, oud 8 maanden.

Sectietijd: 48 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: een dier met weinig eetlust.

Sectie: de lever is eenigszins vettig gedegenereerd. De dunne
darm is een weinig met gemengd voedsel gevuld. Van het jeju-
num is het slijmvlies kersrood van kleur en bedekt met een gele
laag. De darmwand is op dwarse doorsnede en aan de serosazijde
normaal.

Physiologisch beschouwd is de darm normaal, maar het jeju-
num niet in functie.

Microscopisch onderzoek van drie stukken jejunum: de darmwand maakt
een uiteengedrukte indruk. De serosa, subserosa, spierlagen, submucosa,
muscularis mucosae en Lieberkühnsche klieren zijn normaal. In de
subpropria talrijke plasmacellen en eosinophile cellen en verder histio-
cyten aanwezig. De vlokken zijn niet celrijk, namelijk bestaande uit
lymphocyten en eosinophile cellen. Het epitheel is verdwenen. Het aan-
wezige belegsel bestaat uit epitheelcellen, lymphocyten en slijm. Het
laatste is plaatselijk min of meer aanwezig.

Diagnose: gemacereerd slijmvlies, hetwelk vermoedelijk niet
ontstoken is.

Geval No. 51.

Hond, oud 11 jaar.

Sectietijd: 7 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de lever is normaal, de darm eenigszins gevuld met
rijstvoedsel. Bij macroscopisch onderzoek van het ileum blijkt
dit dun eu/groenachtig-grauw van tint te zijn. Er bestaat geen
wandcontractie. Ook de dwarse doorsnede en de serosazijde
hebben een grauwe kleur.

Physiologisch beschouwd is het ileum normaal en in functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken ileum: gemacereerde darm-
wand. De serosa, subserosa en spierlagen zijn normaal. De submucosa
is plaatselijk erg gezwollen, evenals de muscularis mucosae. In de sub-
propria massa\'s plasmacellen en eosinophile cellen zichtbaar. De darm-
wand is matig bloedrijk. De vlokken zijn zoo gemacereerd, dat beoor-
deeling uitgesloten is. Er is een groote hoeveelheid slijm aanwezig.

Diagnose: gemacereerde ileaalwand.

-ocr page 54-

Geval No. 33.

Hond, oud 7 jaar.

Sectietijd: 20 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: hond met een normaal maag-darmkanaal.

Sectie: de lever is normaal. In maag en darm gemengd voedsel
aanwezig. Het jejunum heeft een vlekkerig kersrood sHjmvlies,
dat verdikt blijkt. De dwarse doorsnede van de wand is normaal,
evenals de serosazijde.

Physiologisch beschouwd is het jejunum normaal en in functie.

Microscopisch onderzoek: het geheel maakt een gave indruk. De serosa,
subserosa, spierlagen, submucosa, muscularis mucosae en Lieberkühn-
sche klieren zijn normaal. De bloedvaten van de darmwand zijn matig
gevuld. Belegsel en slijm zijn afwezig. In de vlokken en subpropria talrijke
lymphocyten, histiocyten, plasmacellen en eosinophile cellen aanwezig.
Het epitheel is intact en met weinig of geen lymphocyten doorzet.

Diagnose: normaal slijmvlies.

Geval No. 50.

Hond, oud één jaar.

Sectietijd: 7 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de lever is normaal. De darm is plaatselijk gevuld
met gemengd voedsel. Het jejunum, waarvan het slijmvlies vlek-
kerig kers- tot donkerrood is, heeft een roomig beslag. De con-
tractie van de darmwand is matig. De dwarse doorsnede en de
serosazijde zijn normaal.

Physiologisch beschouwd is het jejunum normaal en in functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum: gave darmwand.
De serosa, subserosa, spierlagen, submucosa, muscularis mucosae en
Lieberkühnsche klieren zijn normaal. Plaatselijk zijn in de subpropria
de bloedvaten flink gevuld, doch er bevinden zich geen erythrocyten
buiten de bloedvaten. De subpropria lijkt plaatselijk wat uiteengedrukt
te zijn; er in bevinden zich lymphocyten, plasmacellen en eosinophile
cellen. De vlokken zijn matig celrijk, welke cellen voornamelijk bestaan
uit histiocyten, veel lymphocyten, enkele plasmacellen en eosinophile
cellen. Er is weinig belegsel aanwezig, hetwelk bestaat uit lymphocyten,
epitheelcellen en een matige hoeveelheid slijm. Het epitheel is plaatselijk
intact.

Diagnose: normale darmwand.

-ocr page 55-

Geval No. 49.

Hond, oud 8 jaar.

Sectietijd: 12 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: een dier met vermoedelijke uraemie.

Sectie: de lever is normaal; in de maag een weinig gemengd
voedsel aanwezig, de dunne darm is leeg. Van het jejunum is
het slijmvlies grauwbleek van tint, terwijl er geen wandcon-
tractie bestaat. Op dwarse doorsnede en aan de serosazijde is
de darmwand normaal.

Physiologisch beschouwd is de darm vermoedelijk normaal en
niet in functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum: gemacereerd slijm-
vlies. De serosa, subserosa en spierlagen zijn normaal. De submucosa
lijkt wat gezwollen, terwijl de muscularis mucosae normaal is. De sub-
propria gelijkt een samengevloeide massa, waarin veel lymphocyten,
plasmacellen en eosinophile cellen zichtbaar zijn. De vlokken zijn aan de
toppen celrijk, doch de aard hiervan is slechts op een enkele plaats te
determineeren. Het epitheel is geheel en al verdwenen. Het belegsel is
ondetinieerbaar, maar het bevat weinig slijm.

Diagnose: gemacereerde darmwand, vermoedelijk niet ont-
stolen.

Geval No. 57,

Hond, oud één jaar,

Sectietijd: 20 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de lever is normaal, de maag gevuld met aardappelen.
Van hetaleum is het slijmvlies grauwbleek getint, evenals de
dwarse doorsnede van de darmwand en de serosazijde hiervan.

Physiologisch beschouwd is het ileum in functie en normaal.

Microscopisch onderzoek van twee stukken ileum: er is alleen nog wat
slijm te onderkennen, doch verder zijn van het slijmvlies door maceratie
geen cellen meer te onderscheiden. Het epithelium ziet men ingedroogd
op de vlokken aanwezig. De muscularis mucosae, submucosa, spierlagen
en serosa zijn normaal.

Diagnose: gemacereerde darmwand, vermoedelijk niet ont-
stoken.

-ocr page 56-

Hond, oud 12 jaar.

Sectietijd: 6 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: onbekend.

Sectie: de lever is normaal. In de dunne darm is wat gemengd
voedsel, in het rectum wat dunne faeces aanwezig. Het ileaal
slijmvlies is grauwbleek van tint, evenals de serosazijde en de
dwarse doorsnede.

Physiologisch beschouwd is het üeum in functie, doch, gezien
de weeke faeces in het rectum, niet geheel normaal.

Microscopisch onderzoek van twee stukken ileum: zeer gemacereerde
darmwand. De serosa, subserosa, spierlagen en muscularis mucosae zijn
normaal. De submuceuze bindweefselvezelen zijn gezwollen. De mucosa
is erg gemacereerd. In de vlokken vallen geen cellen meer te onderkennen.
Het epitheel, hoewel nog op de vlokken aanwezig, is erg geschrompeld.
Flinke vulling van de bloedvaten in de subpropria en in de intermuscu-
laire laag. Veel slijm op en tusschen de vlokken aanwezig.

Diagnose: door maceratie niet te stellen.

-ocr page 57-

De nabeschouwing over de darmpraeparaten van Groep II
kan betrekkelijk kort zijn. De stukken No. 25, 45, 46, 33, 38 en
50 werden uitgenomen, omdat zij
typisch catarrhaal ontstoken
heetten door de hevig roode kleur van het slijmvlies, door de
hobbelige zwelling daarvan, waarbij soms een dik geel belegsel
(No. 25). No. 50 werd als darmcatarrh hediagnostiseerd, omdat
geen zwelling werd aangetroffen. Er zij bij vermeld, dat geen der
darmtractüs functioneele stoornissen had vertoond.

Bij microscopisch onderzoek bleek de hevige roodheid veroor-
zaakt te zijn door arteriëele en soms veneuze hyperaemie; bij
praeparaat No. 28 was deze laatste ontstaan of verergerd door
leverstuwing. Tot de zwelling van de mucosa vermoed ik, dat de
vulling der bloedvaten aanleiding had gegeven, want in de prae-
paraten trof ik de weefsels steeds goed inééngesloten aan. Het
epitheel was meestal prachtig intact, terwijl evenmin een abor-
male hoeveelheid slijm op eenig ontstekingsverschijnsel wees.
Zelfs bij praeparaat No. 25, waar de sectie 48 uur na de dood
plaats vond, mocht men ontsteking onwaarschijnlijk achten,
omdat het belegsel voornamelijk bestond uit afgestooten epithe-
lium, terwijl de plaatselijk vermeerderde hoeveelheid slijm niet
verdacht mocht heeten, omdat het een stuk eind-jejunum
betrof.

De stukken 48F, 49, 57 en 51 nam ik uit, omdat ik een onder-
zoek wilde instellen naar de aanwezige grauwe kleur van het slijm-
vlies. Het bleek, dat vergaande maceratie hiervan de oorzaak
was, zooda^t geen diagnose meer te stellen viel. Indien bij deze
gevallen ontsteking mocht hebben bestaan, hetgeen niet waar-
schijnlijk is, dan is het darmbeeld door maceratie wel heel snel
onherkenbaar geworden.

Afzonderlijke vermelding eischt praeparaat No. 43. Hier was
de darmwand op doorsnede, van binnen en van buiten, duidelijk
rood geïmbibeerd, terwijl kleine zweertjes, blijkbaar door wor-
men veroorzaakt, uitstaken door geprolifereerde randen. Het

-ocr page 58-

microscopisch beeld sloot alle twijfel uit: de restanten van sub-
propria en verder van muscularis mucosae en submucosa
waren, sterk met ontstekingscellen doorzet. Doch hier betrof
het dan ook geen catarrhale, maar een ulcereuze enteritis.

De in groep II beschreven gevallen, waar wel patholoog-ana-
tomisch, maar niet clinisch bij het leven afwijkingen waren ge-
constateerd, brachten mij niet verder omtrent een juist anato-
misch beeld van een ware catarrhale enteritis.

Mogelijk dat de gevallen in Groep III bijeengebracht, daartoe
een stap in de goede richting zullen beteekenen. Het zijn o.a. een
drietal proefhonden, bij welke door het ingeven van hcht causti-
sche stoffen getracht is kunstmatig catarrhale enteritis op te
wekken, nadat door dagenlange vóórcontrole de zekerheid had
bestaan, dat voordien geen functiestoornissen van de zijde van
maag en darm aanwezig waren geweest. Voor de welwillende
uitvoering van deze proeven betuig ik Prof.
Klarenbeek, ook
op deze plaats, gaarne mijn dank. Voor het overige zijn in deze
groep drie patiënten opgenomen met clinische gastro-enteritis,
in casu hevige maag-darmstoornissen met koorts.

Van deze drie patiënten konden de No. (60, 61, 62) en 67 van
groot belang voor dit onderzoek bhjken, omdat het dieren betrof,
die aan hondenziekte leden. Immers, deze ziekte, die zich open-
baart door aandoening van meerdere slijmvliezen, kon wellicht
ook een darmontsteking hebben veroorzaakt. Vandaar de bij-
zondere belangstelling, die het onderzoek van deze praeparaten
mij inboezemde.

De beschrijving laat ik hierbij volgen.

-ocr page 59-

Geval No. 60. Hond met hondenziekte.

Hazewind, oud 7 maanden.

Voorgeschiedenis: het dier, dat wegens een huidaandoening
werd behandeld, kreeg ter versterking vanaf 17 April \'31, ad-
vocaat, zulks wegens vermoede intoxicatie (waardoor mogelijk
de slechte eetlust was ontstaan).

20nbsp;April \'31 ontstaat plotseling hooge koorts met dunne ont-
lasting, waarin wat bloed.

21nbsp;April door strychnine injectie afgemaakt, wegens bestaande
anaemie, gastro-enteritis en conjunctivitis purulenta.

Sectie: 20 uur na de dood. De lever is normaal, de maag goed
gevuld met vleesch en aardappelen. In het duodenum, begin
jejunum en jejunum een melkachtige, slijmachtige inhoud aan-
wezig; het slijmvlies van het jejunum is kersrood. Het eind-jeju-
num heeft een melkachtige inhoud, ook hier is het slijmvlies rood,
maar het heeft bovendien een onregelmatige oppervlakte, waar-
door het verdikt en gezwollen lijkt. De contractie van de darm-
wand is slecht, de dwarse doorsnede is blank, glad en glanzend,
terwijl de serosazijde normaal is. In colon en rectum is een
bruine, waterige faeces aanwezig. De mesenteriale lymphklieren
zijn wat vochtig.

Physiologisch beschouwd is de darm abnormaal door te weeke
faeces en de slechte contractie. De darm verkeert vermoedelijk
wel in functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum (No. 60),
welke gefixjserd zijn in sublimaat-formol en Bouinvloeistof.
Kleuring met: haemaluin-erythrocine, von Gieson en muci-
carmijn.

Resultaat: beeld van een gave darmwand. De bloedvaten in de geheele
wand zijn matig gevuld. De serosa, subserosa, spierlagen, submucosa en
muscularis mucosae zijn normaal, evenals de Lieberkühnsche klieren.
De subpropria bevat lymphocyten, plasmacellen en eosinophile cellen.
De vlokken zijn celrijk, te weten met histiocyten, plasmacellen, eosino-
phile cellen, lymphocyten en enkele leucocyten. Het epitheel is intact.
Normale hoeveelheid slijm op de mucosa voorhanden.

Diagnose: normaal jejunum.

-ocr page 60-

Dezelfde hond met hondenziekte als van geval No. 60.

Macroscopisch onderzoek van twee stukken jejunum, waarvan
het slijmvHes kersrood van kleur is en waarop een melkachtig
sHjmig belegsel aanwezig. Op dwarse doorsnede is de darmwand
blank, glad en glanzend, terwijl de serosazijde normaal is. De
wandcontractie is slecht.

Physiologisch beschouwd is de darm abnormaal, maar verkeert
vermoedelijk wel in functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum, welke ge-
fixeerd zijn met Bouin-vloeistof en sublimaat-formol. De ge-
bezigde kleuringen zijn: haemaluin-eosine, von Gieson en muci-
carmijn.

Resultaat: vrij gave darmwand, waarvan alleen opvallend is de be-
trekkelijk groote hoeveelheid slijm en de wat gezwollen submucosa De
serosa, subserosa en spierlagen zijn normaal, evenals de muscularis
mucosae en de Lieberkühnsche klieren. De subpropria blijkt talrijke
leucocyten pl^macellen en eosiphile cellen, maar minder histiocyten te
bevatten. De vlokken hebben met bloed gevulde venen en intact epitheel.
Zij zijn celnjk, te weten met lymphocyten, verder met histiocyten en
leucocyten Het belegsel bestaat uit veel los epitheel met lymphocyten
en veel slijm.
nbsp;j j

Diagnose: vermoedelijk licht ontstoken slijmvlies.

-ocr page 61-

Dezelfde hond met hondenziekte van geval No. 60.

Macroscopisch onderzoek van twee stukken jejunum, waarvan
het slijmvlies kersrood gekleurd is, maar tevens onregelmatig
gezwollen van oppervlakte. Het is bedekt met een melkachtig
beslag. Zij zijn gefixeerd in Bouinvloeistof en sublimaat-formol.
Kleuring met: haemaluin-eosine, von Gieson en mucicarmijn.

Microscopisch onderzoek Bouin praeparaat: de serosa, subserosa en
spierlagen zijn normaal, evenals de muscularis mucosae en de Lieber-
kühnsche klieren. De submucosa is een weinig gezwollen. In de sub-
propria zijn veel lyniphocyten, massa\'s plasmacellen en eosinophile cellen
en meerdere leucocyten voorhanden. In de vlokken, die matig celrijk zijn,
komen het meest histiocyten voor, verder talrijke lymphocyten.plasma-
cellen en eosinophile cellen. Van vele vlokken is het topepitheel af; waar
het nog bewaard is, ziet men veel lymphocyten rondom de basaalmem-
braan. Matige hoeveelheid slij\'m zichtbaar.

Resultaat onderzoek sublimaat-formol praeparaat: ook hier is de sub-
mucosa wat gezwollen. Van de subpropria en de vlokken zijn de capil-
lairen flink met bloed gevuld. Ook hier bevinden zich in de subpropria
talrijke leucocyten en massa\'s plasmacellen en eosinophile cellen. De
vlokken, matig celrijk, zijn evenals het epitheel doorzet met talrijke
Ijonphocyten. De slijmhoeveelheid is wat grooter, doch nog niet abnor-
maal.

Diagnose: mooi voorbeeld van een grensgeval! Alleen de ietwat
gezwollen submucosa is afwijkend. Deze bevinding rechtvaardigt
niet de diagnose: ontsteking. Veel lymphocyten in de vlokken
kan men ook onder normale omstandigheden verwachten, maar
het is mogelijk, dat zij hier op de aanwezigheid van ontsteking
wijzen.

-ocr page 62-

Hond, griffon, oud negen jaar.

Sectietijd: 4 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: 13 December 1930 werd het diertje wegens
slechte eetlust en dunne ontlasting in de cliniek opgenomen.
Het was slap en had functioneele maagstoornissen. Later bleek
tevens, dat nephritis en haemorrhagische cystitis bestond.

22 Januari 1931 stierf het hondje onder gastro-enteritische en
nephritische verschijnselen. De verstrekte voeding bestond uit
melk.

Sectie: pneumonia, bronchitis purulenta, cystitis en cystade-
noma congenitale van de galgangen. Maag, darm en rectum zijn
leeg. De slijmvliezen van het duodenum en van het begin-jejunum
zijn donkerrood en bedekt met een slijmig, gelig belegsel. Het
jejunaalslijmvlies is kersrood van kleur, dat van het ileum nor-
maal bleek.

Physiologisch beschouwd is de darm abnormaal en vermoede-
lijk niet in functie.

Microscopisch onderzoek van vier stukken jejunum, welke ge-
fixeerd worden met Camoy-oplossing en sublimaat-formol. De
gebezigde kleuringen zijn: haemaluin-eosine, Biondi, von Gieson,
benzidine-perhydrol en mucicarmijn.

Resultaat: gaaf beeld van een zeer bloedrijke darmwand. De serosa,
subserosa en spierlagen zijn normaal. De submucosa is gezwollen en heeft
sterk gevulde bloedvaten. Ook de muscularis mucosae en de Lieber-
kühnsche klieren zijn normaal. Vooral de veneuze vaten van de sub-
propria en de vlokken zijn zwaar met bloed gevuld. In de subpropria zijn
plasmacellen en eosinophile cellen in groote getale zichtbaar. Plaatselijk
blijkt de subpropria wat uiteengedrukt. De vlokken hebben gaaf epitheel,
zij zijn celrijk, in casu voornamelijk door plasmacellen en eosinophile
cellen, verder door lymphocyten en histiocyten. Er is geen slijm
aanwezig.

Diagnose: gestuwde darm. Er zijn geen ontstekingsverschijn-
selen.

-ocr page 63-

Hond, oud 8 nnaanden.

Sectietijd: 10 uur na de dood.

Voorgeschiedenis: het dier was voor hersenverschijnselen op-
genomen in de cliniek. De eetlust was goed. 28 April 1931 ont-
stond plotseling hevige diarrhee met zwaar ziek zijn. In de nacht
van 29 op 30 April is het dier gestorven.

Sectie: uitwendig verschijnselen van profuse diarrhee zicht-
baar. Maag en darmen zijn leeg; de slijmvliezen daarvan maken
een gezwollen indruk. Die van maag en duodenum zijn donker-
rood, dat van het jejunum is grauw-rood van kleur, evenals van
colon en rectum. Op dwarse doorsnede is de darmwand roodge-
laagd, de serosazijde eveneens roodgekleurd. Plaatselijk zijn op
het slijmvlies van de darm fibrinedraden zichtbaar. De lever is.
sterk met bloed gevuld.

Physiologisch beschouwd is de darm abnormaal en niet in
functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken jejunum, welke ge-
fixeerd worden met sublimaat-formol en Bouinvloeistof. Kleu-
ring met haemaluin-erythrosine, benzidine-perhydrol, von Gie-
son en mucikarmijn.

Resultaat: de darmwand blijkt gemacereerd en plaatselijk wat uiteen-
gedrukt te wezen. De bloedvaten in de geheele wand zijn sterk gevuld,
vooral die van de submucosa. De serosa, subserosa en spierlagen zijn
normaal, evenals de muscularis mucosae. De vezels in de submucosa zijn
wat gezwollen. De geheele submucosa lijkt vervloeid, alleen plasmacellen
en eosinophile cellen zijn nog te onderscheiden. De subpropria is niet
celrijk, evenmin als de vlokken. In de vlokken blijken alleen de plasma-
cellen en eosinophile cellen nog te determineeren. Het epitheel, hoewel
geschrompeld, is grootendeels op de vlokken bewaard gebleven. Er is
geen slijm aanwezig.

Diagnose: sterk gestuwde darm, die niet ontstoken is.

-ocr page 64-

Proefhond No. I, schippertje, oud drie jaar.

Voorgeschiedenis: een gezond dier, dat, na dagen tevoren ge-
controleerd te zijn, een physiologisch normaal maagdarmkanaal
bleek te bezitten. Het verstrekte voedsel bestond uit bruin
brood en melk.

16nbsp;Maart 1931 wordt het dier 300 m.gr. calomel ingegeven,
\'s Avonds, \'s nachts en \'s ochtends daarop volgde geen reactie.

17nbsp;Maart blijkt de eetlust normaal te zijn. \'s Middags om 4 uur
wederom calomel ingegeven, maar nu 400 m.gr. In de nacht
daarop volgde geen reactie.

18nbsp;Maart het diertje is opgewekt, maar heeft geen eetlust,
\'s Ochtends 18 Maart afgemaakt met chloroform in \'t hart.

Sectie 4 uur na de dood.

Lever en hart zijn normaal. De maag is leeg, het duodenum
en het begin-jejunum zijn bedekt met een dikke geelwitte laag,
het slijmvlies is plekkerig-rose. Het jejunaal-slijmvlies is bedekt
met eenzelfde laag, waarop enkele lintwormen te zien zijn; het
süjmvlies is bleek van kleur. Het ileum heeft meer sUjmige
inhoud. Het rectum is gevuld met weeke faeces. De wandcon-
tractie is overal goed.

Physiologisch beschouwd is de darm niet normaal en niet in
functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken begin-jejunum,welke
gefixeerd worden in sublimaat-formol en 10% formaline. Kleuring
met haemaluin-eosine, mucikarmijn, von Gieson en Biondi.

Resultaat: er is zeer veel belegsel op het slijmvlies, bestaande uit
lymphocyten en dikke slijmproppen. Overigens is er geen slijm zichtbaar.
De vlokken zijn celrijk, vnl. bestaande uit histiocyten, verder weinig
lymphocyten. De cellen in de subpropria zijn niet meer te determineeren.
De submucosa is vrij normaal, evenals de spierlagen, subserosa en serosa.
De bloedvulling van de darmwand is matig. De geheele wand maakt een
gemacereerde of uiteengedrukte indruk.

Diagnose: ontstoken of gemacereerde darm.

-ocr page 65-

Proefhond No. II, gekruiste herder, oud 9 jaar.

Voorgeschiedenis: het dier bleek na dagenlange voorcontróle
een normaal maag-darmkanaal te hebben. Het ontving gemengd
voedsel, nl. melk met bruin brood.

17nbsp;Maart \'s middags is het 500 m.gr. calomel ingegeven, waar-
op het met braken en lichte diarrhee van brijachtige faeces
reageerde.

18nbsp;Maart \'s morgens at het dier weer de gewone ochtendvoe-
ding van melk en bruin brood.

18 Maart \'s ochtends met een chloroforminjectie afgemaakt.

Sectie: 5 uur na de dood.

Lever en hart zijn normaal. De maag blijkt sterk gevuld met
ochtendvoeding; het duodenum en het begin-jejunum hebben
slijmerige, gele, wat waterige inhoud. Het slijmvlies is daar bleek,
pleksgewijze rose en hobbelig. De darm is van maag tot anus
atonisch van contractie, op dwarse doorsnede bleek, glad en
glanzend. Het rectum heeft een brijachtige inhoud.

Physiologisch beschouwd is de darm abnormaal. De functie-
toestand is onbekend.

• Microscopisch onderzoek van twee stukken begin-jejunum,
welke gefixeerd worden in sublimaat-formol en 10 % formaline.
Kleuring met haemaluin-eosine en mucikarmijn.

Resultaat: de mucosa blijkt gemacereerd, terwijl de vlokken, sub-
propria, submucosa en spierlagen bloedrijk zijn. De submucosa is wat
gezwollen. Het epithelium is nog op de vlokken zichtbaar, hoewel in
geschrompelde toestand. De vlokken zijn matig celrijk, \'maar de cellen
zijn niet goed meer te determineeren. De hoeveelheid slijm is vermeerderd,
terwijl het belegsel uit epitheUum en veel lymphocyten bestaat. De
geheele mucosa is plaatselijk wat uiteengedrukt.

Diagnose: is niet met zekerheid te stellen. Vermoedelijk is de
darmwand ontstoken.

-ocr page 66-

Proefhond No. II.

Macroscopisch onderzoek van het ileum: het heeft wat gele
slijmige inhoud, het rectum week groene faeces. Het ileaalsüjm-
vlies is bleek, op dwarse doorsnede blank, glad en glanzend. De
serosazijde is normaal. De darmwand is van maag tot anus
atonisch.

Physiologisch beschouwd is het ileum abnormaal en verkeert
■waarschijnlijk in functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken ileum, welke ge-
fixeerd worden in sublimaat-formol en 10 % formaline. Kleuring
met haemaluin-eosine, von Gieson en mucikarmijn.

Resultaat: de mucosa is zeer gemacereerd. De bloedvaten van de
darmwand zijn matig gevuld. Er is weinig belegsel voorhanden, waarin
weinig slijm. De serosa, subserosa, muscularis mucosae en de submucosa
zijn normaal. In de subpropria zijn talrijke plasmacellen en eosinophile
cellen zichtbaar. Het epithelium is erg geschrompeld en aan de toppen
reeds afgestooten. De vlokken zijn zeer celrijk, doch door de maceratie
zijn de cellen niet goed meer te deter mineeren. Op de vlokken slechts
zeer weinig slijm aanwezig.

Diagnose: gemacereerd weefsel; vermoedelijk niet ontstoken.

-ocr page 67-

Proefhond No. III, oud 18 mnd., straathond.

Voorgeschiedenis: het dier bleek na dagenlange voorcontróle
een normaal maag-darmkanaal te hebben.

26 Maart 1931 heeft men het een dag laten vasten, in de
middag van die dag 3 gram nitras argenti pur. ingegeven,
\'s Nachts daarop is lichte diarrhee waargenomen. 27 Maart is
het dier suf en heeft geen eetlust. Het is in de ochtend van die
dag met chloroform afgemaakt.

Sectie: 5 uur na de dood.

De lever is hyperaemisch, de maag half gevuld met een zwarte
vloeistof, het maagslijmvlies grauwbleek van kleur. Duodenum
en jejunum zijn leeg. In het laatste gedeelte van het ileum is
barde groene faeces aanwezig. Colon en rectum zijn leeg. Van
het duodenum en van het begm-jejunum zijn de slijmvliezen
rood van kleur met donkerroode lengtestrepen. Er is een oranje-
kleurig, slijmig, dik belegsel voorhanden. De contractie van de
darmwand is goed. Op dwarse doorsnede is de wand normaal,
evenals de serosazijde.

Physiologisch beschouwd is niet met zekerheid aan te geven
of de darm in normale of abnormale toestand verkeert. Hij is
niet in functie.

Microscopisch onderzoek van twee stukken begin-jejunnm,
welke gefixeerd worden in sublimaat-formol en 10 % formaline.
Kleuring met haemaluin-eosine, von Gieson, mucicarmijn en
ben zidine-perhydrol.

Resultaat: de serosa, subserosa, spierlagen zijn, evenals de muscularis
mucosae, normaal. De submucosa eveneens, doch deze heeft sterk gevulde
bloedvaten. De subpropria blijkt uiteengedrukt te zijn. In het weefsel
zijn massa\'s plasmacellen, eosinophile cellen en verder wat leucocyten
aanwezig. Ook de mucosa is uiteengedrukt. Het epitheel is grootendeels
verdwenen, doch waar het nog aanwezig is, is het doorzet met meerdere
lymphocyten. In de vlokken zijn de vaten en de capiUairen sterk met
bloed gevuld, doch er bevinden zich geen roode bloedceUen buiten de
vaten. De vlokken zijn celrijk, nl. met plasmacellen, eosinophile cellen,
lymphocyten en histiocyten. De hoeveelheid slijm is matig en er is geen
belegsel op de vlokken aanwezig.

Diagnose: bloedrijke en oedemateuze darmwand, die overigens
normaal kan zijn. Grensgeval!

-ocr page 68-

Proefhond No. III.

Macroscopisch onderzoek van twee stukken jejunum:

A.nbsp;een stuk jejunum bleek-rose van kleur en voorzien van
een roomig belegsel. De contractie van de wand is goed, de
dwarse doorsnede is evenals de serosazijde
normaal.

B.nbsp;een stuk Peyersche plaque met omgeving. Dit gedeelte
is duidelijk gezwollen en heeft roode randen.

Physiologisch beschouwd is het questieus of de darm normaal
of abnormaal is.

Microscopisch onderzoek van beide stukjes, welke gefixeerd zijn
in sublimaat-formol en 10 % formaline. Kleuring met haemaluin-
eosine, mucicarmijn, von Gieson en benzidine-perhydrol.

Resultaat:

A.nbsp;de vlokken naaken een normale indruk en zijn niet celrijk. Het
epitheel is prachtig intact. Enkele vlokken hebben gevulde bloedvaten.
In de vlokken zijn zichtbaar: lymphocyten, leucocyten, plasmacellen en
eosinophile cellen. Het epitheel is doorzet met enkele lymphocyten. De
subpropria is bloedrijk en vol eosinophile cellen en plasmacellen. De
submucosa is normaal, evenals \'de muscularis mucosae, spierlagen, sub-
serosa en serosa.

Diagnose: normaal jejunaalslijmvlies.

B.nbsp;de mucosa is duidelijk uiteengedrukt, terwijl de vlokken, ook de
bloedrijke, celarm zijn. Het epitheel is overal op de vlokken aanwezig.
De submucosa heeft een enkel flink gevuld bloedvat, maar het is fijn en
losvezelig. Ook de muscularis mucosae, spierlagen, subserosa en serosa
zijn normaal.

De follikels zijn uitgezet. Op de vlokken is het topepitheel verdwenen.
De epitheelcellen zijn geschrompeld en de bloedvaten gevuld. De hoeveel-
heid slijm is niet vermeerderd.

Diagnose: duidelijk gezwollen weefsel, maar van ontsteking
is geen spoor te bekennen.

-ocr page 69-

Quoique l\'attente fût vive, le résultat était maigre. Inderdaad !,
want mijn hoop, bij het onderzoek een positieve aanwijzing te
vinden, die de aanwezigheid van ontsteking onomstootelijk zou
aantoonen, werd niet verwezenlijkt.

De lezer zou twee tegenwerpingen kunnen maken. In de eerste
plaats, dat het aantal vermelde gevallen te gering is, om nu reeds
van vrij negatieve resultaten van het onderzoek te mogen reppen.
Dit is inderdaad wel eenigszins het geval, maar wat het aantal
patiënten betreft, merk ik op, dat zieken met catarrhale enteritis
gewoonlijk genezen, terwijl het kunstmatig verwekken van dit
lijden bij proefhonden mij ook uit andere overwegingen niet
alleszins verantwoord toescheen, omdat het steeds een open
vraag bhjft, of de verwekte catarrh identisch is met de echte,
zooals deze bijv. in de cliniek wordt aangetroffen. In de tweede
plaats, dat ik bij het uitspreken van de diagnose al te groote
reserve zou hebben betracht. Dit weifelende diagnostiseeren
vindt zijn reden in het feit, dat ik van de steUing uitga, dat inter-
pretatie van microscopische praeparaten in het algemeen steeds
zeer moeilijk is. Bij de darm wordt het heel speciaal tot een hache-
lijk ondernemen, omdat eensdeels hier het normale histolo-
gische beeld zich binnen zeer ruime grenzen kan bewegen, ander-
deels, omdat daarenboven door maceratie aan deze betrekkelijk
vage voorstelling nog andere, vaak verdacht schijnende veran-
deringen kunnen worden toegebracht. Met een passende verge-
lijking kan dit nog worden verduidelijkt. Prof.
Boeke heeft het
microscopisch onderzoek van normaal levenswarm weefsel na
de gebruikelijke behandelingen van fixatie, harden en paraffine-
doordrenking, vergeleken met het bekijken van een fijn horloge
na het enkele flinke hamerslagen te hebben toegebracht. Wordt
het onderzoek van de teere darm enkele uren na de dood dan niet
tot het ter beschouwing in de hand nemen van enkele scherven,
om zich daaruit een indruk te vormen van een toestand van vóór
het sterven, als men bedenkt, dat zeer belangrijke adnexa, als

-ocr page 70-

naar buiten getreden exsudaten, zelfs ondanks pijnlijk voor-
zichtige nabehandeling, toch vaak nog verdwenen zijn?

Het is hierom, dat ik meen zoo voorzichtig bij de beoordeeling
te moeten zijn en de verkregen resultaten niet bemoedigend te
mogen achten.

Van de drie patiënten, die alle een typische clinische gastro-
enteritis heetten te hebben, leeren de microscopische praepa-
raten, dat de meeste van de geconstateerde stoornissen vermoede-
lijk niet op het gebied van de pathologische anatomie, doch op
dat van de pathologische physiologie thuis behooren. Alleen de
praeparaten No. 61 en 62 wijken van het normale beeld af, door
de ietwat gezwollen submucosa; No. 61 nog het meest door de
vermeerderde hoeveelheid slijm. Daartegenover staat, dat de
vlokken niet als overmatig celrijk waren te beschouwen, terwijl
iemand, wellicht terecht, zou mogen opmerken, dat een ont-
stoken stuk darmweefsel twintig uur na de dood wel wat meer
van maceratieinvloeden zou moeten hebben geleden.

Waar mij slechts weinig catarrhale enteriden werden aange-
boden, heb ik overwogen deze kunstmatig op te wekken. Prof.
Klarenbeek heeft zulks viermaal gepoogd; tweemaal met een
toxische dosis calomel, tweemaal met zilvernitraat. Een dier
met een gezond maag-darmkanaal kunstmatig een darmaandoe-
ning te bezorgen, blijft een riskant pogen. Beter ware het wellicht
geweest dit middels bacterie-infectie te beproeven, maar het
blijft steeds een experiment, omdat men niet meer, maar ook
niet minder dan een catarrh moet veroorzaken. Bovendien bleef
het steeds onzeker of de eventueel verwekte catarrh wel identisch
zou zijn met de echte clinische, die gewoonlijk door diëetfouten
heet te ontstaan. Ik heb dan ook na vier proefhonden te hebben
geofferd, van verdere experimenten afgezien.

De drie eerste dieren heb ik na lijkstijfheid geopend, de laatste
hond in levenswarme toestand, ter vergelijking. Bij laatstge-
noemd dier, dat niet in groep III staat vermeld, was macrosco-

-ocr page 71-

pisch bij opening geen bijzonderheid waar te nemen; de darm
was in- en uitwendig en op doorsnede oogenschijnhjk normaal.
Helaas is bij het harden, of bij de paraffine-insluiting, een fout
begaan, zoodat de praeparaten eenigermate gehavend waren.
De midden-jejunumstukken hadden gaaf epitheel, doch bij het
snijden bleek het stuk begin-jejunum harde kristallen te be-
vatten, zoodat bij herbewerking en daarna weder insluiten, fijne
bijzonderheden toch onherroepelijk teloor zouden zijn gegaan.

Het dier, dat na het verstrekken van een capsule met 3 gram
zilvemitraat doodziek was geworden, had vermoedelijk daaraan
geen darmontsteking, doch een leverintoxicatie te danken gehad.
— Van de drie andere honden viel bij No. 53 alleen de abnormale
hoeveelheid afgestooten epitheel op, terwijl het questieus was
of de plaatselijk eenigszins uiteengedrukte toestand van het
weefsel door snelle maceratie of door oedeem was veroorzaakt.
Bij het tweede proefdier trof ik een abnormale hoeveelheid slijm
aan, terwijl overigens door maceratie weinig meer viel te onder-
kennen. Bij de derde proefhond, die met zilvernitraat was ge-
injicieerd, zag ik als eenige afwijking duidelijk oedeem. Andere
ontstekingssymptomen waren niet op te merken.

Van al deze zes dieren wezen dus alleen de praeparaten No. 61
en 54 op het bestaan van ontsteking. Beide hadden een atonische
darmwand, terwijl de één een kersrood slijmvlies, waarbij een
waterige gele darminhoud, de andere een onregelmatige, hobbe-
lige, gezwoUen mucosa van bleeke, pleksgewijze roode kleur
had vertoond.

Vergeleken bij de bevindingen van groep I en II, waar behalve
de atonische darmwand, de overige macroscopische bevindingen
tot andere microscopische hadden geleid, kom ik tot de conclusie,
dat in het algemeen het
macroscopisch aspect weinig steun voor
een juiste diagnose biedt, zoodat men naar mijn meening voor
elk geval afzonderlijk een microscopisch onderzoek zal moeten
instellen, waartoe, wil men eenig resultaat boeken, met de

-ocr page 72-

grootste voorzichtigheid het materiaal uitgenomen en verwerkt
moet worden. Het maken van bevriescoupes is nuttelooze
moeite te achten! Behalve op de contractie (want een slappe
darmwand kan een verdacht verschijnsel zijn, maar ook niet
altijd, daar bijv. de darm met ulcereuze enteritis, No. 43, groep II
goed gecontraheerd was), heeft men nog te letten op het aspect
van de darmwand op dwarse doorsnede. Indien deze rood ver-
kleurd of rood-gelaagd is, kan dit, behalve op heftige ontsteking,
ook op stuwing wijzen, terwijl een darmwand, die blank, glad en
glanzend lijkt, evengoed ontstoken kan wezen. Ook hierbij blijft
aanvullend microscopisch onderzoek noodzakelijk.

Nadat het materiaal met pijnlijke nauwlettendheid is behan-
deld, opdat geen enkel slijmvlokje verloren ga, heeft men bij het
microscopisch onderzoek voornamelijk te letten op de hoeveelheid
süjm op en tusschen de vlokken en op mogelijk aanwezige
oedeemverschijnselen. Verder, of niet een overmatig aantal
ontstekingscellen de mucosa doorzet heeft.

Wellicht dat het nu, gezien het bovenstaande, weinig tegen-
spraak meer zal ontlokken, indien ik ontken, dat een enteritis
catarrhalis bij macroscopisch pathologisch-anatomisch onder-
zoek te onderkennen zou zijn. Zelfs na microscopisch onderzoek
blijft dit moeilijk, vaak zelfs onmogelijk.\'

-ocr page 73-

ONDERZOEK BIJ ANDERE DIEREN

In het vorige hoofdstuk ben ik tot de conclusie gekomen, dat
bij het pathologisch-anatomisch onderzoek van de hondedarm
het macroscopisch in het geheel niet mogeüjk is catarrhale
enteritis te onderkennen. Deze bewering berust op het feit, dat
naar mijn meening het beeld van de normale darm binnen zeer
ruime grenzen aan veranderingen onderhevig kan wezen. Het
macroscopisch aspect van een licht ontstoken darm kan nl. gelijk
zijn aan dat van een normale darm onder bepaalde omstandig-
heden, hetgeen speciaal veroorzaakt wordt door processen, die na
de dood de darmwand beïnfluenceeren. Het microscopisch onder-
zoek ondervindt dezelfde bezwaren, hoewel in mindere mate.

Het mag logisch heeten, dat bij het pathologisch-anatomisch
darmonderzoek bij andere dieren, nl. het
varken en de kat,
en vermoedelijk ook bij de mensch, dezelfde moeilijkheden zich
voordoen. Met opzet vermeldde ik niet het paard en de herkau-
wers, omdat bij deze dieren, voor zoover mij bekend, geen uit-
gebreid histologisch onderzoek van normale darmen heeft plaats
gehad, hetwelk wel gezegd mag worden van voormelde alleseter
en vleescheter. Omtrent één der voornaamste criteria bij ont-
stekmg, nl. de roodheid, valt bij het varken en de kat hetzelfde
te zeggen als bij de hond nl. een darm met een hevig rood slijm-
vlies kan deze kleur evengoed te danken hebben aan ontsteking,
als aan functioneele hyperaemie, mogelijk verergerd door con-
tractie van glad spierweefsel na de dood. Een andere maatsta,
voor ontsteking, wellicht elders de voornaamste nl. de exsudatief
wordt bij de darmmucosa eveneens aan de beoordeeling onttrok-
ken, omdat de maceratie, door darminhoud en bacteriën ver-

-ocr page 74-

oorzaakt, een soortgelijk beslag te voorschijn roept, zoodat men
in elk geval weer de microscoop noodig heeft om uitsluitsel te
geven. Het derde criterium, de zwelling, is objectief moeilijk
naar waarde te schatten, terwijl bestaande functiestoornissen
(m casu indien bhjkt, dat in het rectum zeer dunne faeces aan-
wezig is bv.) evengoed door afwijkingen van niet-morphologische
aard te voorschijn kunnen zijn gebracht.

Uit het bovenstaande moge blijken, dat een patholoog-anatoom
zich schromehjk kan vergissen, wanneer hij, afgaande op het
macroscopisch beeld, de diagnose van enteritis catarrhalis bij
varken of kat zou uitspreken. Dit wat het macroscopisch onder-
zoek betreft.

In hoeverre het microscopisch onderzoek bij kat en varken
gemakkehjker of moeilijker zou zijn dan bij de hond, heb ik niet
naar wensch nagegaan. Bij katten heb ik in het geheel geen onder-
zoek ingesteld. In de aanvang heb ik mij wel voorgesteld het
onderzoek zoowel bij honden als bij varkens te verrichten. Aan-
gezien mij echter meer hondenmateriaal ter beschikkmg stond,
heb ik mij later meer speciaal hierop toegelegd, zoodat ik van
varkens slechts een zevental secties heb beschreven, waarvan
de aanteekenmgen door omstandigheden helaas bovendien on-
volledig zijn. Ik zie mij danook genoodzaakt de vermelding
daaromtrent bij enkele korte opmerkingen te laten.

Van deze zeven gevallen heb ik van één darm, geval No. 9,
dadehjk na de dood een gedeelte in levenswarme physiologische
keukenzout-oplossing geopend, een ander
op een koude onder-
grond.
Het eerste gedeelte bleef mooi blank, ook toen het na
eenige uren op een koude tafel gelegd werd. Het laatste daaren-
tegen zag men in verloop van ongeveer tien minuten pleksgewijs
rooder worden. De roode plekken van het slijmvlies werden ten
slotte donkerrood, zoo zelfs, dat een soortgehjke kleur bij een
ander Uchaamsmucosa op heftige ontsteking zou gewezen hebben.
Het microscopisch onderzoek van het eerste gedeelte leverde

-ocr page 75-

de volgende bevindingen op (aangezien het beeld overigens
overeenkwam met dat van een normale darm, zal ik overzichts-
hal ve alleen de bloed vulling der vaten en capiUairen beschrijven):

De vaten in de subserosa en de intermusculaire laag zijn niet
gevuld, wel die van de submucosa, zoowel wat de arteriën als de
venen betreft. Hetzelfde ziet men in de subpropria, waar meer-
dere vaatjes voorzien zijn van bloed. In geen der vlokken echter
is ook maar één capillair met bloed gevuld.

Hoe geheel anders is daarentegen het microscopisch beeld van
de levenswarme darm op een koude tafel geopend, waar het
slijmvlies donkerrood werd. Hier zag men in meerdere praepa-
raten van talrijke vlokken de subepitheliale capiUairen met ery-
trocyten gevuld en de venen vaak zelfs over hun geheele lengte
van vlok tot submucosa.

Veel sprekender was het verschil dat ontstond, toen ik op
soortgelijke wijze de
darm van een hond m^t leverstuwing onder-
zocht (Geval No. 13). Hier werd het slijmvlies van de levens-
warme darm op de koude tafel spoedig over de geheele lengte
egaal kersrood. Het blanke darmstuk in de levenswarme physio-
logische keukenzoutoplossing geopend, vertoonde microscopisch
geen bijzonderheden; men zag alleen de vaten in de submucosa
gevuld, maar de subepitheliale capiUairen van vrijwel alle vlok-
ken leeg. Van de donkerroode darm daarentegen, waren de venen
in de subpropria gevuld of half gevuld, van de vlokken de toppen
als doorzet waren met roode bloedceUen. Men zag erythrocyten
in de vlokcapiUairen, zoowel onder het epithelium als in het
centrum, doch ook het stroma weefsel zelf scheen als doorscho-
ten met roode bloedlichaampjes. Nadien heb ik nimmermeer
een dergelijk frappant verschil aangetroffen.

Indien mijn gedachtengang juist is, dat deze verschijnselen
ontstaan, omdat door de koude de gladde spieren van de spier-

-ocr page 76-

lagen zich samentrekken, met als gevolg een leegpersen der sub-
muceuze netten, dan mag men veronderstellen, dat na de dood.
door de koude in de winter dergelijke veranderingen eerder
kunnen worden te voorschijn geroepen dan in de zomer.

Van de overige gevallen kan ik slechts weinig vermelden, om-
dat meerdere door vergaande meceratie buiten beoordeeling
blijven. Opvallend is bij het
varken steeds het enorme aantal
groote eosinophile cellen. Vooral bij Biondikleuring vallen zij
sterk in het oog. Deze enkele gevallen zijn te eenen male onvol-
doende om een oordeel uit te mogen spreken over het vermoede-
üjk normale beeld van een varkensdarm bij microscopisch onder-
zoek. Hiertoe behoort meer ervaring dan waarover ik momenteel
beschik, gezien het gering aantal gevallen, dat ik onderzocht.

Over het voorkomen van lichte darmontstekingen bij varkens
nog één opmerking. In het vorige hoofdstuk bij het onderzoek
van honden uitte ik de veronderstelling, dat zeer waarschijnhjk
het voorkomen van lichte ontstekingen van de darm bij deze
diersoort veel geringer is dan men gemeenlijk aanneemt, omdat
hier veelal de oorzaak van maag-darmstoornissen schuilt in
diëetfouten, die als regel niet tot laesies in het darmslijmvlies
aanleiding geven. Het wordt evenwel anders, indien men met
bacteriëele infecties te doen krijgt, die kunnen ontstaan, doordat
het varkenspest virus alle organen en weefsels laedeert, dus ook
de darmwand, met als gevolg een beschadiging door secundaire
bacteriewerking. Deze gelegenheid hebben bacteriën waarschijn-
lijk ook in de overgangsperiode van melk in andere voeding bij
zuigelingen en jonge dieren.

Toen ik met enkele collegae het rood worden van op-een-
koude-ondergrond levenswarm geopende darmen besprak, wezen
zij mij op bevindingen, een enkele maal gedaan bij
nuchtere
slachtkalveren.
Men vindt nl. bij dergelijke dieren, die overigens
volkomen gezond zijn, waarvan de lever geheel en al normaal

-ocr page 77-

is en waar bij enting alle voedingsbodems steriel blijven, de
geheele dunne darm donkerrood gekleurd. Ook de mesenteriale
lymphklieren zijn in dergelijke gevallen zonder eenige afwijking.
Het spreekt vanzelf, dat het voor de keuringsdienst van groot
belang is te weten, of men bij dergelijke verschijnselen met
haemorrhagische enteritis te doen heeft of niet.

Dank zij de welwillendheid van den Heer J. P. van der
Slooten,
wien ik op deze plaats mijn hartelijke dank betuig,
werd ik in de gelegenheid gesteld enkele roode kalverdarmen
van het Gemeenteslachthuis te Utrecht te onderzoeken. Ik had
verzocht bij het vinden van deze afwijking stukken van de be-
treffende darmen voor mij in 10 % formaline te willen bewaren;
helaas wist ik toen niet, dat de darmen van deze dieren zoo snel
aan maceratie onderhevig zouden zijn. want ik kon ze eerst
behandelen twaalf uur nadien. Mij bleek nl. bij onderzoek, dat
het epithelium grootendeels verdwenen was, terwijl ook andere
verschijnselen op maceratie wezen. Vandaar danook, dat ik
slechts onvolledige resultaten kan geven. Een zoo ge wenscht
nauwkeurig onderzoek van deze afwijking kan m.i. beter door
de veearts-keurmeesters zelf ter plaatse geschieden, door darm-
stukjes dadelijk na de keuring over te brengen in versehe Bouin-
vloeistof of sublimaat-formol. Dit eerst waarborgt naar mijn
meening afdoende uitslag.

In totaal onderzocht ik vier roode kalverdarmen. Bij al deze
dieren waren, de mesenteriale lymphldieren en de lever normaal,
terwijl cultuurproeven negatief verliepen.

Mijn bevindingen van het onderzoek bij kleuring met haema-
luin-eosine en benzidine-perhydrol-eosine waren als volgt:

de serosa, subserosa, spierlagen, submucosa en muscularis
mucosae waren, evenals de Lieberkühnsche klieren, normaal. In
de subpropria, behalve de fibreuze vezels en fibrocyten, zag ik
massa\'s plasmacellen en eosinophile cellen, verder histiocyten

5

-ocr page 78-

en lymphocyten. De vlokken bezaten geen epitheel en waren
celrijk; in het stromaweefsel waren tahijke histiocyten en lym-
phocyten, behalve de gladde spiercellen, vezels en fibrocyten
zichtbaar. Waar het epitheel bewaard was, zag ik takijke lym-
phocyten rondom de basaalmembraan. Maar de venen, arteriën
en capülairen van de geheele darmwand: in subserosa, intermus-
culaire laag, subpropria en vlokken, maar vooral in de submu-
cosa bleken stampvol erythrocyten. Doch ik trof geen enkele
roode bloedcel buiten de vaten aan. Afwijkende hoeveelheden
shjm heb ik niet gevonden.

Voor zoover ik op grond van mijn onderzoekingen hierover
oordeelen mag, wijzen bovenvermelde bevindingen voorloopig
niet op ontstekmg, maar, zooals ik reeds aangaf, nader en nauw-
keuriger onderzoek is noodzakelijk. Ook bij varkens wordt dit
verschijnsel na het slachten wel eens gevonden.

Over de oorzaak van deze symptomen is mij niets bekend.
Er is wel eens gezegd, dat dergelijke roode darmen speciaal
worden aangetroffen bij kalveren, die vóór de slachting op
koude steenen zouden hebben gelegen.

-ocr page 79-

SLOTBESCHOUWINGEN

De door mij verrichte onderzoekingen lagen op het terrein van
de pathologische anatomie, met het doel de macroscopische
diagnoses van lichte darmontstekingen, speciaal bij de hond,
nader onder de loupe te nemen. Wat hierbij deze studie zoo bij
uitstek interessant maakte, was de ontdekking, dat ik mij op
vrijwel onontgonnen gebied bewoog. Ik zag geen gebaande
wegen voor mij, waar ik een eindweegs van mocht afdwalen,,
doch ik had nieuwe paden te zoeken, teneinde punten te vinden,
die wellicht een nieuwe verschiet openden of uitzicht boden
over tot heden onbekend gebied. Omdat de maatstaven, die men.
bij lichte ontstekingen van andere slijmvliezen gewoon was aan
te leggen, niet wel toe te passen bleken of, indien men zulks deed,
tot foutieve gevolgtrekkingen leidden, heb ik mij tot taak ge-
steld, deze aan een nader onderzoek te onderwerpen. Ik heb
mij daartoe meer op normaal histologisch en physiologisch, dan
op zuiver pathologisch-anatomisch terrein georiënteerd. Dit was
het mooiste werk: bekende feiten in andere studierichtingen
gelegen samen te vatten, ter verrijking van inzichten op patho-
logisch gebied.

Ik ben dan bij deze studie tot de conclusie gekomen, dat de
gewone criteria van roodheid, zwelling en exsudatie voor het
macroscopisch beoordeelen van licht ontstoken hondendarmen
geenerlei steun bieden, zoodat men wijs doet, zooals voorzichtige
patholoog-anatomen reeds vermoedden, zich steeds van het uit-
spreken van de een of andere diagnose te onthouden. Het mi-
croscopisch onderzoek maakt in een aantal verdacht geachte
gevallen het stellen van een juiste diagnose mogelijk, indien men

-ocr page 80-

bij het verwerken van het materiaal de grootst mogelijke voor-
zichtigheid in acht neemt. Aangezien bij het macroscopisch
onderzoek zelfs de aard van de darmcontractie of het aspect
van de wand op dwarse doorsnede geen betrouwbare maatstaven
bieden, heeft men voor èlk geval afzonderlijk een microscopisch
praeparaat te maken.

Doch ook het microscopisch onderzoek geeft niet altijd uit-
sluitsel, eensdeels door het normaal wisselende beeld van de
darmwand, anderdeels, doordat maceratie beoordeeling onmoge-
lijk kan hebben gemaakt. Het normale histologische beeld be-
weegt zich n.1. binnen zulke ruime grenzen, dat men nog van nor-
male celrijkdom mag spreken bij beelden, die elders onherroepe-
lijk op ontsteking zouden wijzen. Het gevolg is, dat men gewoon-
lijk het criterium voor ontsteking buiten de mucosa moet zoeken
en wel vnl. in de vermeerderde hoeveelheid slijm en eventueel
in een groote hoeveelheid ontstekingscellen te midden van afge-
stooten epitheelcellen. Voor het overige kan men letten op
oedeemverschijnselen en op het feit of de mucosa eventueel
stampvol doorzet is met ontstekingscellen.

Wat de maceratie betreft zij opgemerkt, dat deze zeer verschil-
lend haar invloed kan doen gelden. Er zijn gevallen, dat men zich
vijf uur na de dood geenerlei indruk meer kan vormen, in andere
gevallen valt nog wel een oordeel te vellen meer dan een etmaal
na de dood. De grauwe kleur van slijmvlies en darmwand wijst
gewoonlijk op vergaande maceratie.

Het onderzoek bij andere dieren is slechts zeer onvolledig ge-
weest. Wel kan gezegd worden, dat wat het varken en de kat
betreft, het evenmin als bij honden mogelijk is bij macroscopisch
onderzoek een diagnose uit te spreken, of een lichte ontsteking
al of niet in het spel zou zijn. Voor het microscopisch onderzoek
van darmen van deze dieren dient nog een nader onderzoek
ingesteld te worden. Hetzelfde geldt voor het onderzoek van
roode darmen bij nuchtere slachtkalveren.

-ocr page 81-

Wat de techniek aangaat wil ik alleen vermelden, dat de Bouin-
vloeistof de beste fixatieoplossing is gebleken, terwijl daarnaast
b.v. sublimaat-formol gebezigd kan worden. Resultaten zijn al-
leen te verkrijgen, indien bij de geheele voorbehandehng met
pijnlijke nauwkeurigheid wordt gewerkt!

Bij de inleiding meldde ik mij tot taak gesteld te hebben,
een oplossing te vinden voor de geringe overeenstemming van
bevindingen, die vaak bestaat tusschen
clinicus en -patholoog-
anatoom,
inzake de waardeering van darmverschijnselen, die
waar te nemen vallen bij/leven en na sterven. Vandaar dan ook,
dat ik mij een ietwat wijdschere titel voor mijn studie heb ver-
oorloofd, dan ik op grond van de eigen onderzoekingen had
mogen kiezen.

Na hetgeen in voorgaande hoofdstukken is aangeroerd, kan
ik in deze beschouwing iets meer hierover uitwijden.

In de aanvang duidde ik reeds aan, dat de reden van de vaak
tegenstrijdige diagnoses van clinici en
patholoog-anatomen
veelal schuilt in een al te morphologisch denken. Men zegt wel,
een bestaande stoornis vanuit een algemeen pathologisch stand-
punt te willen zien, doch gewoonlijk neemt men stelling op ana-
tomisch gebied, vergetende, dat niet iedere stoornis essentieel
een anatomische afwijking behoeft te zijn. Bij een aantal ziekten
is de eigenlijke causa te vinden op pathologisch-physiologisch
of physiologisch-chemisch terrein. De bestudeering van functie-
stoornissen van maag en darm biedt voor deze laatste gedachten-
gang sprekende voorbeelden.

Ik heb in de vorige alinea willen zeggen, dat een gestoorde
functie niet steeds behoeft te berusten op een letsel in de anato-
mische bouw van een orgaan. Bijv. wanneer clinici bij een patiënt
het symptomencomplex braken, diarrhee en koorts aantreffen,
zal het meerendeel van hen het in dezen van de koortsgraad laten
afhangen of van maagdarmcatarrh of van maagdarmontsteking

-ocr page 82-

gesproken moet worden. Men ziet: door het uitspreken van het
woord „ontstekingquot;, wordt door hen met het begrip van een
functiestoornis onbewust de voorsteUing van een gedachte ana-
tomische afwijking gecombineerd. Genoemde stoornissen van de
digestietractus kunnen echter even goed het gevolg zijn van een
ander me^-anatomisch lijden, al wil ik conscentieuze morphologen
dadelijk toegeven, dat toch ergens in het lichaam wel anatomi-
sche afwijkingen aanwezig zullen zijn; zij het dan, dat deze met
de huidige onderzoekingsmethoden niet steeds onderkenbaar
zullen zijn. De hoofdzaak is, of men bij het bestaan van functie-
stoornissen deze morphologische afwijkingen als oorzaak, of als
medegevolg van de ziekte wenscht te beschouwen.

Ik ben hier reeds toe aan mijn betoog, dat ook de diagnose
van den chnicus vaak correctie behoeft. Om mij dan bij de
stoornissen van de darm te bepalen, dient men te bedenken,
dat afwijkingen in de normale bouw van de darmwand slechts
voor een deel tot de
oorzaken van diarrhee behooren, want de
andere zijn bijv. van nerveuze aard, zooals bij irritatie van het
centrale zenuwstelsel; van chemische aard, door afwijkingen in
de darminhoud en in de derde plaats invloeden, die via de bloeds-
baan tot darmkrampen aanleiding geven, o.a. bij stoornissen
in de interne secretie, e.d. Hieruit blijkt, dat bij koorts met
diarrhee geen bewijs voorhanden is, dat enteritis als
de oorzaak
van het lijden mag worden aangemerkt. Vandaar, dat Prof.
G.
Katsch voorstelde, voortaan bij maag- en darmstoornissen
te spreken van
gastrosen en enferosen. Een clinicus kè.n geen
catarrhale enteritis, in casu een morphologische aandoening van
de darmwand constateeren, doch alleen een lichte stoornis in
de normale physiologische toestand. Het is zooals Prof.
Max.
Borst
zegt: ,,Enteritis is een conventioneel begripquot;.

Voor de praktijk springen de consequenties van deze redenee-
ring duidehjk naar voren. Indien de clinici zich nl. op een ruimer
standpunt stellen, dan op het eng pathologisch-anatomische.

-ocr page 83-

(m.a.w. gedachtig zijn aan het feit, dat de oorzaken van darm-
stoornissen ook elders kunnen liggen als alleen in de wand van
de digestietractus), zoo zullen zij niet meer verwonderd zijn,
indien bij het symptomencomplex van koorts met braken
en diarrhee het maagdarmkanaal bij macroscopisch- en micros-
copisch-anatomisch onderzoek geheel en al normaal blijkt te
wezen.

Doch ook voor de pathologen heeft deze gedachtengang conse-
quenties.
Aschoff heeft eens de vraag gesteld: ,,mag een patho-
loog-anatoom clinisch denken?quot; Het zij mij vergund op te mer-
ken, dat naar mijn meening het antwoord hierop, niet alleen om
redenen van practische aard, bevestigend moet luiden. Immers,
een clinicus constateert bij het leven stoornissen in de functie
van een orgaan; de patholoog-anatoom onderzoekt na de dood
of de oorzaak hiervan
zoo mogelijk te vinden is in eenigerlei
anatomische afwijking. Dit dus bij patiënten bij wie gedurende
het leven wèl functiestoornissen waren geconstateerd.

Omgekeerd meen ik te mogen redeneeren, dat, indien géén
functiesoomissen van een orgaan intravitaal duidelijk aan de
dag treden, het minder waarschijnlijk is te achten, dat bedoeld
orgaan ontstoken zou zijn geweest. Ter illustratie hiervan verwijs
ik naar de humane pathologie, waar voldoende bekend is, dat
het geheele maagdarmkanaal gewoonlijk reflectorisch met
functiestoornissen reageert, indien op de een of andere plaats de
wand ontstoken is. Indien dus uit normale vulling van maag
en rectum blijkt, dat vermoedelijk vóór de dood geen functie-
stoornis, één der vijf classieke ontstekingsverschijnselen, heeft
bestaan, dan mag de patholoog postmortaal de aanwezigheid
van eenigerlei darmontsteking op goede gronden als regel on-
waarschijnlijk achten, hoe alarmeerend ook overigens roodheid
en onregelmatige zwelling bij macroscopisch onderzoek mogen
schijnen. Herziening eischt naar mijn meening daarom veelal
de, dikwijls door patholoog-anatomen uitgesproken, diagnose

-ocr page 84-

van catarrhale enteritis bij het bestaan van leverhyperaemie.
De donkerroode kleur van het slijmvlies van de geheele dunne
darm is vnl. ontstaan door stuwing van de overvulde submuceuze
aderlijke netten; het gele beslag bestaat uit afgestooten epitheel-
cellen.

Ik koester de hoop, met het voorgaande te hebben aangetoond,
dat de oorzaak van de soms tegenstrijdige diagnoses van clinici
en patholoog-anatomen schuilt in een al te morphologisch
denken aan beide zijden.

Hiermede is dit proefschrift beëindigd. Indien ik dan de
resultaten van de verrichte studie en onderzoekingen uiteindelijk
overzie, dan meen ik tot mijn verrassing te mogen zeggen, dat
deze meer zijn dan ,,het minimum mijner verwachtingenquot;, zooals
ik in de inleiding vermoedde. Dit blijve evenwel tot bescheiden-
heid aansporen, want gezien het weinige, dat wij weten, moet
ook de onderzoeker, wil hij niet verworden tot een wetenschap-
pelijke bourgeois satisfait, bezield zijn van de apostolische ge-
dachte:

,,Niet dat ik aireede gegrepen heb, maar ik haak er naarquot;.

-ocr page 85-

LITERATUUR.

Aschoff. Pathologische Anatomie. 1928.

Bethe-Bergmann-Embden-Ellinger Handbuch der Normalen und

Pathologischen Physiologie 1927.
Borst. Pathologische Histologie. 1922.
cornil et Ranvier. Manuel d\'Histologie Path. 1912.
Ellenberger. Handbuch der vergl. Microsc. Anatomie. III.
Graf Spee. Beobachtungen über den Bewegungsapparat und Bewegun-
gen d. Darmzotten. Archiv, v. His und Braune.
1885.
R. Heidenhain. Beitrage zur Histologie und Physiologie der Dünndarm-
schleimhaut. Phlügers Archiv
43. 1888.
Huebschmann. Die Path. Anatomie und Pathogenese d. gastro-intest.
Paratyphus erkrankungen. Beitrage z. Path. Anat. und Alg. Path.
B.
56. 5514. 1913.
Joest. Handbuch der Spez. Path. Anatomie. 1926.
Kaufmann. Spezielle Path. Anatomie I. 1931.

Katsch (zie Bethe-Bergraann-Embden-Ellinger) Path. Phys. Spez.

Krankheitsbilder.
Krehl. Path. Physiologie 1920.

Krogh. The Anatomy and Physiology of Capillaries. New Haven Yale
University 1922.

Mall. Die Blut- und Lymphwege im Dünndarm d. Hundes. XIV Bandes.
Abhand. d. math. Phys. Abt. d. Königl. Sächs Gesells. d. Wissen-
schaften 1887.

Nierberle und Gohrs. Lehrbuch der Spez. Path. Anat. 1931.
Power and Hala. Pathology 1929.
Ribbert. Algem. Path, und Path. Anat. 1928.
Schmaus. Grundriss der Path. Anat. 1919.
Stöhr. Lehrbuch d. Histologie 1928.

Törö. Über den Mechanismus der Darmzotten 1928. Verhandl. Anat.

Gesellschaft. 37 Versammlung Frankfurt a/M 1928.
Ziegler. Algem. Path, und Path. Anat. 1905.

-ocr page 86-

Iquot;

\'r:- .

.nbsp;,.. ^^s ..

■.....^

-ocr page 87-

STELLINGEN

De cliniek zij indachtig aan het feit, dat de oorzaak van ver-
scheidene functiestoornissen minder schuilt in anatomische
letsels van het lijdende orgaan zelf, dan wel, hetzij in histologi-
sche afwijkingen elders in het lichaam, hetzij in stofwisselings-
stoornissen zonder meer.

II

Bij bescherming van de Batakbevolking op Sumatra tegen
trichinenziekte zijn van beschavingsfactoren gunstiger gevolgen
te verwachten dan van vleeschkeuringsverordeningen.

III

Gezien de bevindingen bij het varkensmUtvuur op Koendoer
(Riouw en Onderhoorigheden) is de stelling, dat lichte necrosen
van het colon-slijmvlies met lichtgemarmerde lichaamslymph-
klieren uitsluitend typisch voor varkenspest zouden zijn, niet
wel houdbaar.

K. H. Eijkman

-ocr page 88-

Si.\'-.

quot;■f..

• ■•\'.■Ofl

\'■î

■nbsp;5

■nbsp;üi

«rfamp;îfrm^jsa^e. ri- jliasbi..

rrl îtxivft ..tanbsp;.1} lî-rj-^^-Aï;-^ lil^ïs «d?^

, z i.

-ocr page 89-

In de tropen dient bij de epidemiologie van miltvuur alle
aandacht gewijd te worden aan de mogelijkheid van bacillen-
verbreiding voornamelijk door insecten.

Gezien de ervaringen bij de massamalleïnatie in Deli-Sumatra
verdient het aanbeveling aldaar uitsluitend aan de conjunctivaal-
reactie van de tweede dag waarde te hechten. Bij massamalleï-
natie is indruppeling in beide oogen gewenscht.

VI

Ook in Nederlandsch-Indië is het waar gebleken, dat verschil-
lende zoogenaamde raseigenschappen grootendeels te danken zijn
aan de invloed van bodem en klimaat vóór en na de geboorte.

VII

In de leer van het exterieur is het bezit van een lange rug
bij een droge lichaamsbouw als een teeken van uithoudings-
vermogen en niet als een fout aan te merken.

VIII

De nuttige uitwerking bij toepassing van Boerhave\'s uit-
spraak: „laxare est sanarequot; is, behalve aan verminderde resorptie,
voornamelijk te danken aan hyperexcretie door het darmslijm-
vlies.

IX

Studenten dienen naast het doelwit van speciale vakstudie
het ideaal van universitair denken hoog te houden.

-ocr page 90-

s

äj ^

sS

-ocr page 91- -ocr page 92-
-ocr page 93-

■ \' - -,

* f. ... /
gt; \'

f \' ,

im\'-iil\'\'

-ocr page 94-

.......■ gt; ■

\'ï\'

....

/....... _

.-\'tv

■I-J:

m-\'

.y\'x,-

. \'m ■ ■

-ocr page 95- -ocr page 96-

m