-ocr page 1-

DE NOORDSE LOKI-MYTHEN
IN HUN ONDERLING
VERBAND

E. J GRAS

; ojBLiOTHEEK ur; Ï I

■\'»lüksunivEfSi.\'t■

■ u T,?; t\' \'-1 - ,

-ocr page 2-

• \' quot; - \' /-

-ocr page 3-

■\'f

-ocr page 4-

.M

-ocr page 5-

DE NOORDSE LOKI-MYTHEN
IN HUN ONDERLING
VERBAND

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN
DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP GEZAG VAN DEN
RECTOR MAGNIFICUS
Jhr. Dr. B. C. DE SAVORNIN LOHMAN
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTS-
GELEERDHEID VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 29 MEI 1931, DES
NAMIDDAGS TE DRIE UUR,

DOOR

ELIZABETH JOHANNA GRAS

GEBOREN TE MIDDELBURG

HAARLEM — N/V H. D. TJEENK WI];-LINK amp; ZOON — 1931

3IBU0THEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
U T ^ E H T.

-ocr page 6-

y

- \'Tji.gt;\'.i lt;/ ■-\'M /

/ / • l :/ ,

i\' -ÎM\'iV W-ri^
i iquot; \']quot;; quot;f\'i\'i ■vî\'r/î gt;: i

VlAl^iîG-înbsp;TO .h . -111;

-■;Tirv.îgt;i îijG TJ.Tr ruA\'inbsp;;ilt;i •■! vi/-/gt;iii:-t

/:Jlt;I Z/.V ri j h-i^innbsp;■ lt;Ü-ÜKIVI f:-!.! ! 1

//■Vnbsp;; rnbsp;i gt;\'m

•rr,i:-i:î:.j\'ra.\':| jv/ •/.:•\'; xnbsp;;i h.h; n-« r l\'f ï...

c^\'f\'Anbsp;mv-quot;:nbsp;/i, iUr-i.\'

.VI\' i■ i .■■iiîiu ■••quot;r )/ « l\'jïiù :•\'

iH J-j l\'^\'hlii\'- i j \' i/i\'j\'-i

I m/An

■\'\'^liiST.

3944 9768

-ocr page 7-

AAN .

MIJN VADER EN MOEDER

-ocr page 8-

^\'V\'vv •
i , ■

i.f quot; :

.. : vSKSi:/,/--.:- \'

t.-.

-ocr page 9-

Bij het voltooien van mijn proefschrift is het mij een behoefte
mijn dank te betuigen aan de Hoogleraren, wier kolleges ik heb
gevolgd.

U, Hooggeachte Promotor, Professor van Hamel, ben ik meer
dank verschuldigd dan ik zeggen kan, niet alleen voor Uw
boeiende kolleges en Uw voortreffelike leiding bij mijn studie,
maar ook voor de belangstelling en de vriendschap, die U mij
steeds heeft betoond en die ik tot het beste reken wat mijn
studietijd me heeft gegeven.

Hooggeleerde de Vooys, als een voorrecht beschouw ik het.
dat ik Uw leerling heb mogen zijn. Ik dank U voor alles, wat
U mij geleerd heeft, en voor de vaderlike goedheid, die ik steeds
van U heb ondervonden.

Hooggeleerde Kernkamp en Oppermann, ik dank U voor het-
geen ik op Uw geschiedenis-kolleges heb geleerd.

Het is lang geleden, Dr. Schönfeld, dat ik op het Hilver-
sums gymnasium Uw leerling was, maar nog steeds denk ik met
dankbaarheid terug aan de uren, dat ik les van U had. Dat
ik indertijd deze studie, die mij zooveel geluk en bevrediging
schenkt, heb gekozen, is voor een niet gering deel aan Uw in-
vloed te danken geweest.

-ocr page 10-

è-ihoskd aan [mr^ri tîhrfçsboiq gßv rr^i^ fov. i^rî riH

\'nbsp;gt;unbsp;nas ^ ^..r/Qo\'\'^ :ic c-in^^g^x^\',

\' -lù-^U iticb^ -^^Jifi^O ^^-mfAxm-r^

Ci-;., gt;îr uns-;

-Tsvxifvnbsp;^^aßi gt;i

ï-r^^r ii ins^y gfc-j::^ quot;nbsp;v/U iui^iäinar^ \\

\'^ci^b-i r ri «e ^ idsvoos ij^a siÖ\'nbsp;s^rnbsp;•

-m v,-U is9Jb^:§:îî■^l^ J\'jixr r:\'?-:- jvquot; J .as^roiaj^.i^Lr^iI;..

\'Si

-ocr page 11-

INHOUD

I.nbsp;Óchinn, Hoenir en Loki..........................1

II.nbsp;Loki en pórr.................29

IILnbsp;De verdere mythen van Loki, de listige held ....nbsp;50

IV.nbsp;Loki in de Baldr-mythe.............71

V.nbsp;Loki\'s straf..................86

VI.nbsp;Loki bij het wereldeinde..................102

VII.nbsp;Loki\'s verwanten................109

VIILnbsp;Slotbeschouwing................122

-ocr page 12-

- ■

- T. ^ . \' \'

f

. ^ VAoI «S wwWnbsp;J\'

Üïnbsp;\'öW.nbsp;Si^ mv\'. \'-M^AsejM --tjJm,; . ■i^l jïl

. I \'

■ iv ■ , / „ quot;,, ..

gt; -, -, ^V^sfcMi^^itv-^ï. ; J11 ¥ :

y - i^i-v..

. l
■ \'1 •\'
l

-ocr page 13-

/

OWnn, Hoenir en Loki.

Drie goden hoorden oudtijds tezamen: ÓSinn, Hoenir en Loki.
Gegevens zijn te putten uit zeer verschillende bronnen: het begin
van de Reginsmal, Skaldsk. 1 en 39, de Lokkatattur en misschien
ook str. 18 van de Vgluspa.

Een merkwaardig verbond, dat van de oppergod ÓSinn met
de beruchte Loki en de vrijwel onbekende Hoenir. Het kan niet
anders, of hetgeen onze bronnen vertellen is slechts een vage her-
innering aan een oudere toestand, toen het verbond een belang-
rijker plaats innam en het karakter van de drie goden anders was.

Het slecht worden van Loki — hij was namelik eerst, zoals
blijken zal, een welgezinde godheid maar later werd hij tot duivel
— en het op de achtergrond raken van Hoenir moet de oorzaak
geweest zijn, dat zij beiden van ÓSinn werden losgemaakt.

Wislicenusi) reeds meende, dat dit de vorming van een
nieuwe groep: ÓSinn, Vili en Vé, ten gevolge heeft gehad. Maar
hoewel Loki tot een boze reus werd, moest de broederlike ver-
binding met ÓSinn blijven. Zo kwam men volgens hem tot het
aannemen van een bloedbroederschap. In de Lokasenna horen
wij daarvan

Loki kvad^:

(str. 9) \'Mantu pat, ÖHnn, er vit i drdaga
blendum blócf-i samanl
glvi bergja Utstu eigi mundu,

nema okkr vcsri bd^wn borit.\'

De dichter beschouwt dit als de reden, dat Loki bij het drink-

Hugo Wislicenus, Loki. .. Zürich, 1867, blz. 8 vlg.

*) De Edda wordt geciteerd volgens de uitgave vanG. Neckel. Echter
met enkele kleine afwijkingen wat de spelling betreft.

-ocr page 14-

gelag der goden geduld werd: ÓSinn was ter wille van zijn eigen
eer verplicht de ander goed te ontvangen.

Wij komen nu allereerst voor de vraag te staan, in hoeverre
Loki deel heeft gehad aan het scheppingswerk.

Over de schepping der mensen wordt ons op twee plaatsen het
een en ander medegedeeld, namelik in de Voluspa en de Snorra
Edda. In de Voluspa lezen we, hoe drie asen,
Qflgir ok dstgir,
de mensen schiepen:

(str. 175—8) jundu d landi, Utt megandi,

Ask ok Emblu, erlgglausa.
(str. 18) Qnd }au ne dttu, óo^ }au ne Jigf^u,
ld né Iceti,nbsp;né litu gócha:

gnd gaf Óffinn, óff- gaf Hoenir,
ld gaf Lóff-urr ok litu góff-a.
In Gylf. 8 vinden we een enigszins andere lezing i): pd er peir
gengu me^ scBvar-strgndu Bors-synir, fundu Peir tré ivau ok tóku
upp tréin ok skgpuff-u af menn] gaf enn fyrsti gnd ok Uf, annarr
vit ok hrcering, pricf\'i dsjónu, mal ok heyrn ok sjón;. . .

Van de schepping der wereld vertelt de Vgluspa het volgende:
(str. 4l—4)
Aff-r Burs synir bjgot-um um yppu,

peir er miamp;^gar^, mcBran, skópu.
Snorri\'s verhaal in Gylf. 7 wijkt hier vrij sterk van af.
Het zijn wel de zonen van Borr, die de wereld scheppen, maar zij
doen dit op een andere wijze,
peir tóku Ymi — die zij te voren
gedood hadden —
ok fluttu i mitt Ginnungagap ok gerff-u af honum
jgrcf-ina\'—af blód^i hans sceinn ok vgtnin, jgrct-in varggr af holdinu,
en hjgrgin af beinunum, grjót ok urff-ir geramp;-u peir af tgnnum ok
jgxlum ok af peim beinum, er brotin vdru.

Het lijkt wel, of Snorri in zijn verhaal over de mensen-schep-
ping getracht heeft de berichten van de Vgluspa te kombineren:

De Snorra Edda wordt geciteerd volgens de uitgave van Finnur
Jónsson.

-ocr page 15-

de zonen van Borr schiepen de wereld, dan moesten door hen
tevens de eerste mensen geschapen worden en niet door het
zonderlinge drietal ÓSinn, Hoenir en Ló6urr. Maar bovendien
kende Snorri nog andere overleveringen dan die der Vgluspa.

Wat de schepping der mensen betreft is hij iets uitvoeriger.
Hij vertelt namehk, dat de goden aan het strand twee bomen
vonden en daarvan de mensen maakten. Het is zeer goed moge-
lik, dat de Voluspa-dichter dezelfde voorstelling bedoelde te
geven, maar door de kortheid van het gedicht, dat bovendien op
deze plaats korrupt schijnt —
at hüsi in str. 174 is stellig niet de
oorspronkehke lezing — kunnen wij hieromtrent geen zeker-
heid krijgen.

Anders is het gesteld met het verhaal van de schepping der
wereld. Hier vertegenwoordigen de Vgluspa en de Snorra Edda
geheel verschillende opvattingen. In de Voluspa wordt de aarde
uit de zee omhoog getild, bij het wereldeinde
sigr fold t mar
en bij het ontstaan van de nieuwe wereld rijst zij weer op uit de zee.

(str. 591—4) Sér hon upp koma g^ru sinni
jgrff- ór agi,nbsp;iff-jagrcena.

Bij Snorri echter wordt de aarde geschapen uit het lichaam
van de oerreus; een fantastiese en ook elders bekende voorstelling,
die wellicht mede door het feit, dat zij zich zo uitstekend leende
tot een zeer gedetailleerde beschrijving, hem blijkbaar meer heeft
aangetrokken dan de eenvoudige en naar onze smaak veel
indrukwekkender voorstelling van de Vgluspa.

Wie de zonen van Burr of Borr zijn, wordt ons in de Vgluspa
niet verteld. Alleen lettend op de gegevens van het gedicht
zouden we er haast toe komen te denken, dat het de drie asen
uit str. 18 zijn i), hoewel uit de tussenliggende strofen dui-
Zie: Völuspd gefin üt meö skjnringum afSiguröi Nordal (Fylgir
Arbók hdskóla Islands 1922—23). Reykjavik, 1923, bl. 40, „Enefnokkuö
mA rA9a af 18. visu, aetti Bors synir i Vsp4 aö vera Óöinn, Hcenir og
Lóöurr.quot;

») Let op ór Pvi liÖi in str. 17.

-ocr page 16-

delik blijkt, dat er nog andere goden waren dan die drie.

In Gylf. 5 wordt evenwel vermeld, dat ÓSinn, Vili en Vé
de drie zoons zijn van Borr en de reuzendochter Bestla. De
vraag is nu, of de Vgluspa-dichter deze voorstelling reeds kende
of dat we hier te maken hebben met een jongere spekulatie,
wellicht van Snorri, die in het verhaal van de mensenschepping
Ó6inn, Hoenir en LóSurr verving door ÓSinn, Vili en Vé en ver-
volgens dit drietal kon identificeren met de zonen van Borr,
die de wereld schiepen.

Het staat wel vast, dat de Vgluspa door het noemen van
ÓSinn, Hoenir en Ló^Surr in str. 18 een oudere traditie bewaart
dan Snorri. Wislicenus^) uitte de volgende veronder-
stelling: als Snorri om begrijpeHke redenen bij de mensen-
schepping Hoenir en LóSurr door Vili en Vé heeft vervan-
gen, ligt het dan niet voor de hand, dat hij eenzelfde wijzi-
ging heeft aangebracht in het verhaal van de schepping
der wereld? M.a.w. dat hij ook daar de oorspronkelike goden
ÓtSinn, Hoenir en LótSurr heeft vervangen door ÓSinn,
Vili en Vé? Om de juistheid van deze veronderstelling te
bewijzen, is het evenwel in de eerste plaats nodig zeker
te weten, dat de Vgluspd-dichter met de zonen van Burr de
asen van str. 18 bedoelt. En kunnen we hieromtrent zeker-
heid krijgen?

Hoogtepunten in het scheppingsverhaal zijn de schepping
der wereld en die der mensen. Wat de Voluspa ons verder ver-
telt, is hoe
regin gil de tijdsindeling vaststelden (str. 6) en de
dwergen schiepen (str. 9—16). Het eerste is feitelik geen schep-
ping, maar organisatie toen de dingen er al waren, het tweede
wordt verteld in strofen, waarbij zoveel interpolatie is, dat we
aan de echtheid van het geheel zouden gaan twijfelen. Wanneer
we aannemen, dat de goden van str. 4 en str. 18 dezelfde zijn,

1) Loki, bl. 15 vlg.

-ocr page 17-

zouden we een mooie eenheid krijgen in het scheppingsverhaal.
Maar we mogen ter wille van die eenheid, die wellicht nooit
heeft bestaan, daar ook de Vgluspa-dichter ten slotte afhankelik
was van verschillende overleveringen, iets dergeliks niet zonder
enig bewijs aannemen.

Burr of Borr, volgens Snorri de vader van ÓSinn en zijn broers,
is geen oude godheid Hij heeft wellicht slechts zijn ontstaan
te danken aan de zucht naar rationalisering, die tal van nieuwe
goden schiep en andere, die oorspronkelik niets met elkaar te
maken hadden, verbond om zo te komen tot één uitgebreide
godenfamihe met ÓSinn als pater familias. Is Borr van \'t begin
af beschouwd als de vader van Ó6inn? En wie waren zijn andere
zoons? Waren dat misschien eerst Hoenir en LóÖurr, die later
vervangen werden door Vili en Vé?

Dit zijn allemaal vragen, waarop geen bevredigend antwoord
is te geven. Het is mogelik, dat de Vgluspa-dichter^) ÓiSinn, Hoenir
en LóÖurr beschouwde als de zonen van Burr, maar zekerheid
hieromtrent hebben we volstrekt niet en het is dus — en daar
komt het ten slotte op aan — niet geoorloofd uit zo schaarse ge-
gevens een konklusie te trekken omtrent het aandeel van LóSurr
aan de schepping der wereld.

We zullen ons dus verder alleen bezig houden met het verhaal
der mensenschepping. Als we dit nauwkeuriger bekijken, merken
we dat de Vgluspa en de Snorra Edda het aandeel van de afzonder-
like goden niet streng scheiden. Bepaald gekarakteriseerd worden
zij door hun gaven aan de mensen niet.

Men heeft wel getracht in het aandeel van LóSurr, die men —
en zoals we zullen zien terecht — identificeerde met Loki, het
werk van de vuurgod te zien, die warmte en kleur geeft. Deze

Zie o.a. E. H. Meyer, Völuspa. Eine Untersuchung. Berlin. 1889.
bl. 64 vig.

Hij noemt Vili noch Vé, maar vertelt ook nergens dat b.v. ÜÖinn een
zoon van Burr is.

-ocr page 18-

opvatting, o.a. te vinden bij R. M. Meyer is heel zwak ge-
fundeerd, want de betekenis van
ld staat allerminst vast. Waar-
schijnlik is het ,,bloed, sappenquot; en niet ,,gloed, warmtequot;. Wat
litu góff-a betreft, hieraan beantwoordt dsjóna in Gylf. 8, dat wel
niet anders kan betekenen dan ,,een goed uiterlik.quot;

Maar nu komen we voor de vraag te staan, of we inderdaad
het recht hebben in LóSurr Loki te zien. Kaarle Krohn^)
behoort tot de weinigen, die dit betwijfelen. De namen zijn volgens
hem op geen enkele wijze verwant; maar hij kan natuurlik niet
bewijzen, dat LóSurr niet dezelfde kan zijn als Loki.

LóSurr wordt in de hele Edda slechts hier, in de Snorra Edda
nergens genoemd. Bij de skalden vinden we zijn naam terug in
kenningen voor ÓSinn, die wel
Lóff-urs-vinr heet.

We kunnen ons indenken, dat Lóöurr om de een of andere
reden zijn oude betekenis heeft verloren — Hoenir is hem dan
op die weg naar de onbekendheid gevolgd — en dat slechts toe-
vallig zijn naam is bewaard. Maar het is ook mogelik, dat zich
achter die naam een ons beter bekende godheid verbergt.

Daar ÓSinn dikwels genoemd wordt tezamen met Hoenir en
Loki, zouden we hier deze laatste in de plaats van LóSurr ver-
wachten. Er is een onmiskenbare klankovereenkomst tussen de
namen
Lóct-urr, Loki en Loftr. Maar dit kan zuiver toeval zijn.
Bovendien is alliteratie van de verschillende namen voor één
godheid volstrekt geen regel.

Er zijn talloze etymologiese verklaringen van de naam Lóff-urr
gegeven. Geringd) denkt aan verband met Ho^ra- en geeft
als vertaling
,, Verführer.quot; Axel Olrik^) leidtnbsp;af van

R. M. Meyer, Altgermanische Religionsgeschichte. Leipzig, 1910.
bl. 337 vlg.

«) KaarleKrohn, Skandinavisk mytologi. Helsingfors, 1922, bl. 174.

H. Gering, Kommentar zu den Uedem der Edda, herausgeg. von
B. Sijmons. Erste hälfte. Halle. 1927, bl. 23.

«) Axel Olrik, Myterne om Loke (Festskrift til H. F. Feilberg). Krist.,
1911, bl. 588.

-ocr page 19-

*LuhßuraR, dat „vuurgeverquot; zou moeten betekenen. Noreen
vergelijkt LóSurr met de Indiese demon van de zomerhitte,
Vrtra, die door Indra wordt gedood
{Lóo^urr lt; *Vlóo^urr — Vrtfo).

JöranSahlgren^) neemt als uitgangspunt de plaatsnaam
Locknevi, te verklaren als de samengetrokken vorm van Lod-
konu-vi-,lodzovi
kunnen samenhangen met got. liudan ,,groeienquot;
enijsl. /oo\'-jM« „dichtbegroeid.quot;
Lodhkona vertaalt hij met ,,ärings-
gudens maka, det växtas gudinna, äringsgudinnanquot;. Een syno-
niem hiervan moet zijn
Ludhgudha. De manlike vorm bij Lodh-
kona
is volgens Sahlgren *Lopverr, dat zich ontwikkelde tot
Lopurr. In de Vgluspa stond locf-uR, dat men, omdat het metrum
een lange eerste syllabe eist, veranderde in
Lóff-urr. Maar dit is
volgens hem niet juist, het moet
Lopverr zijn. Dan is de oude
vorm hersteld en de eerste syllabe tevens positione lang.Die
Loburr of Lo|)verr zou dan, zoals de naam aangeeft, een oude
vegetatie-demon zijn en in die kwaliteit de mensen
ld en Utu
góff-a
geven.

Formele bezwaren lijken mij tegen Sahlgren\'s opvatting
niet in te brengen, maar de weinige gegevens waarover hij te
beschikken heeft, laten geen konklusie doch slechts een be-
scheiden veronderstelling toe.

Een geheel andere en m.i. zeer aannemehke verklaring wordt
gegeven doorVOn derLeyen, Von Unwerth en Krause.
Zij is gebaseerd op de nmeninscriptie van de Nordendorfer
spang, die luidt
LogaPorelWodanjWigiponar.

VonderLeyen^) was de eerste, die ^oga/or^ opvatte als één
woord. Hij leidde het af van
Hogaporaz „der Entflammer, der
Flammenbringerquot; en vertaalde de hele inscriptie als volgt:

Nordisk tidskrift f. filol., n. r. 4, bl. 28 vlg.

JöranSahlgren, Förbjudna namn (Namn och bygd VI, 1918). bl.
28 vlg.

\') FriedrichvonderLeyen, Die grosse Runenspange von Norden-
dorf (Zeitschrift des Vereins f. Volkskunde XXV, 1915. bl. 136 vlg.).

-ocr page 20-

„Flammenbringer (sei), Wodan! weihe Donar!quot; Ter nadere ver-
klaring zegt hij:,, Wodan sollte dem Toten\'\' — want de spang werd
aan een dode meegegeven — ,,die heilige Flamme entfachen,
Donar sollte sie weihen.quot;

Inderdaad kan uit Hävamal 152 en Grimnismal 1 afgeleid
worden dat ÓSinn beschouwd werd macht te hebben over het vuur.

Volgens VonderLeyen is de Noorse godennaam Lo^wrr uit
HohaPoraz ontstaan, een vorm die naast HogaPoraz gramma-
tiese wisseling vertoont. Nu zijn er volgens hem twee mogelik-
heden: de god LóSurr kan ontstaan zijn uit een eigenschap van
Wodan, maar ook kunnen Wodan en LóSurr zo na verwant zijn
geweest, dat
HogaPoraz in Wodan is opgegaan. Hoe het ook zij,
die getuigenissen en trekken in de Skandinaviese mjrthologie
moeten oud zijn, waarbij ÓSinn en Loki — die volgens hem de-
zelfde is als Ló^Surr — als geüjken worden genoemd.

Weer een stap verder ging Von Unwerth^). Het eerste deel
van de samenstelling
logapore is volgens hem loga-, loha- ,,vlamquot;;
het tweede
pore een kortsylbige i-stam, een godennaam waarmee
het eerste lid niet vast verbonden was, zoals het voorkomen
van vormen met scherpe zowel als met zachte spirant aantoont.

Waar het evenwel op aankomt, is het volgende. Von Un-
werth wil niet, als Von der Le yen, de naam in de inscriptie
in verband brengen met Wodan, maar hij beschouwt LogaJjore
als een afzonderlike god, dezelfde als de Skandinaviese LótSurr.
De Nordendorfer spang is volgens hem een amulet, waarin drie
godennamen gegrift staan.

Ook Krause 2) is die mening toegedaan. Hij houdt zich meer
in \'t biezonder bezig met de derde godennaam en brengt deze in
verband met
Vingpórr.

Wolf von Unwerth, Zur Deutung der längeren Nordendorfer
Runeninschrift (Zeitschrift des Vereins f. Volkskunde XXVI, 1916. bl. 81
vlg.).

Wolfgang Krause, Ving{)órr (Zeitschrift f. deutsches Altertum
LXIV, 1927. bl. 269 vlg.).

-ocr page 21-

De verklaring van de runeninscriptie, door Von der Leyen,
Von Unwerth en Krause gegeven, is te belangrijk, vooral om
hetgeen er uit voortvloeit, dan dat we haar, zoals b.v. Gering
deed, zonder enig behoorlik tegenargument mogen verwerpen.
Dat het taalkimdig mogelik is in
Logapore en Lód^urr dezelfde
naam te zien, lijkt me wel voldoende bewezen. Maar het bhjft
slechts een mogelikheid en van de vele andere etymologiese ver-
klaringen van de naam
Lóchurr is dikwels evenmin de onjuistheid
aan te tonen. Het feit echter, dat we hier over een reëel gegeven
beschikken — een oudhoogduitse runeninscriptie van omstreeks
600 — maakt, dat de voorstanders van deze verklaring sterker
staan dan b.v. Sahlgren, die de vorm
LoPverr zelf moest
rekonstrueren. Dat Loga^ore tezamen met Wodan genoemd
wordt, zoals Lóöurr tezamen met Óöinn, pleit eveneens ten
zeerste voor de juistheid van deze opvatting. Als
LogaPore de
naam van een god is — en dat Hjkt me de eenvoudigste en aan-
nemelikste verklaring — is er m.i. geen twijfel mogelik, of hij is
dezelfde als de Noordgermaanse Lóöurr.

Olrik®) veronderstelde, dat de naam Loki een „kselenavnquot;
was, gevormd door middel van het verkortings-achtervoegsel
-ki. Van welke naam die afkorting gemaakt was, wist hij niet
te zeggen; hij dacht misschien van het Keltiese
Lugos. Maar is
samenhang met
Lóff-urr-Logapore niet waarschijnhker?

In dit verband is het zeker nodig er op te wijzen, dat bij de
Westgermanen een bovennatuurlik wezen bekend is, dat grote
overeenkomst met Loki vertoont. Soms heet hij Kludde, soms
Lodder of Loeke^). In Vlaanderen en Brabant kent men een

Kommentar, bl. 23 noot.
Myterne om Loke, bl. 587 vlg.
®) Zie J. W. Wolf, Niederländische sagen. Leipzig, 1843. Kludde wordt
genoemd in 213 en 487, Lodder in 488 en 489. Uitvoeriger zijn A. de
Cock en Is. Teirlinck (Brabantsch sagenboek. 1stedeel:myth.sagen-
duivelsagen. Gent, 1909). Zie 67—78 en 80.

-ocr page 22-

wezen, Kludde genaamd, dat verschillende gedaanten kan aan-
nemen en graag \'s nachts de mensen schrik aanjaagt. Zijn ogen
zijn twee „stallichtenquot;. In bepaalde streken heet hij Lodder, en
ook wel — hoewel sporadies — Loeke. Lodder houdt zich op
in eenzame en bossige streken en is berucht om zijn plagen van
nachtelike wandelaars. Merkwaardig is het, dat Kludde-Lodder
zich bij voorkeur in de gedaante van een paard vertoont. Hij
huist veel in \'t water, in sommige streken wordt hij daarom wel
Waterduvel genoemd. En zijn plagerijen zijn nooit boosaardig,
maar altijd van een vrij onschuldig gehalte. Ik hoop hierop later
nog uitvoeriger terug te komen. Voorlopig wil ik echter alleen de
namenkwestie bespreken.

De naam Kludde is volgens de bevolking eigenlik de kreet van
het wezen, waarnaar het ten slotte zelf is genoemd. De etymo-
logie is volkomen duister.

Loeke en Lodder doen ons echter direkt denken aan Loki en
Ló9-urr. Loeke moet teruggaan op een vorm met lange o. Dit
kan
*Lóamp;-urr zijn, dat zichzelf weer als volgt ontwikkelde: voor
r verdubbelde zich de voorafgaande konsonant en er had ver-
korting plaats van de voorafgaande vokaal. Dus
Ló^urrgt;
Lodder.

Nielsen en Olrik^) beschouwen Loeke {*Lókt} als de
,,tilsvarende kortformquot; naast
Lodder {*Lodur). De naam is vol-
gens hen oud. „Det har tidlig betegnet et eller andet natligt
gsekkende vaesen, snarest af lygtemandsagtig art.quot;

We vinden dus een Oudhoogduitse Loga{)ore, een Oudnoorse
LóSurr en een Nederlandse Lodder.
Lócf-urren Lodder gaan terug
op vormen met een scherpe gutturale spirant, terwijl Logapore
een zachte vertoont.
Loeke is te beschouwen als een vleinaam

Volgens De Cock en Teirlinck te Voorst-bij-Brussel.
H. Grüner Nielsen og Axel Olrik, Loeke, Lodder i flamsk
folktro (Danske Studier 1912, bl. 87 vlg.).

-ocr page 23-

naast de naam Lodder. Maar het Oudnoors kent geen aan Loeke
beantwoordende vorm *Lóki. Het is echter heel goed mogelik, dat
de vorm met lange
o wel heeft bestaan, maar verdrongen is door
die met een korte vokaal. Dit kon gemakkeUk gebeuren, daar
men een woord
loki kende, dat ,,vuurquot; betekent, een nevenvorm
van
logi. De wisseling kg komt, evenals de wisseling p-h en t-d,
meer voor. Het is O. von Friesen i) geweest, die hiervoor een
bevredigende verklaring heeft weten te geven. Men kon de goden-
naam
Loki gemakkelik vereenzelvigen met het appellativum
loki „vuurquot;, toen men in Loki als de begeleider van pórr een
personifikatie van de bliksem zag, en zo kon de vorm met lange
vokaal verdwijnen 2). Het verband met
Lóff-urr was niet zo
duidelik, dat dit de oude vorm kon doen bewaard blijven.

Maar ook al heeft in het Oudnoors nooit een vorm met lange
0 bestaan — want zekerheid hebben we hieromtrent ten slotte
niet —, dan mogen we toch gerust aannemen, dat Lodder of
Loeke dezelfde is als LóSurr of Loki. Daaraan twijfelen ook
Nielsen en Olrik niet, ondanks hun voorzichtigheid, want de
overeenkomst tussen de verschillende vormen blijft opvallend
groot. En dan is tevens bewezen, dat LóSurr (Lodder) dezelfde is
als Loki (Loeke).

Otto von Friesen, Om de germanska mediageminatoma med
särskild hänsyn tili de nordiska spräken. Diss. Uppsala, 1897. bl. 119.

») Sommigen, zoals A. Kock (Indogerm. Forschungen X. bl. 90vlg.).
menen, dat de godennaam
Loki en het appellativum loki ,,vuurquot; oor-
spronkelik identiek zijn. Hierop is ook voornamelik de vuurgod-theorie
gebaseerd. Maar het lijkt me heel onwaarscliijnlik, daar Loki, als hij een
vuurgod geweest was, daarvan in de ons overgeleverde mythen toch wel
trekken zou hebben bewaard. En dit is niet het geval.

Verder moeten we bedenken, dat er nog een ander appellativum/oA»
bestaan heeft, dat afgeleid is van
lüka en waardoor de vorm *L6ki
natuurlik ook verdrongen kan zijn, al kunnen we hier minder goed na-
gaan, langs welke weg dit kan geschied zijn. Zie voor
,,loki som sprogstofquot;:
Axel Olrik, Loke i nyere folkeoverlevering (Danske Studier 1908,bl.
193 vlg.).

-ocr page 24-

Loki is stellig niet onwaardig de rol van LóSurr bij de schepping
te vervullen i)! We zullen zien, dat hij in de m3rthen, waarin hij
met ÓSinn en Hcenir optreedt, steeds de voornaamste rol speelt.
De pogingen van een latere tijd, om zijn daden slechts te zien
als het gevolg van dwang en zucht naar zelfbehoud, hebben in
zoverre gefaald, dat Loki evengoed de held en de hoofdpersoon
is gebleven, maar alleen de wijze van vertellen enigszins onna-
tuurlik is geworden. Immers hij, die telkens toont zoveel durf en
schranderheid — en bovennatuurhke macht — te bezitten, be-
hoeft niet te bukken voor goden, die alleen al door het feit dat ze
hem zo dikwels nodig hebben, het bewijs leveren in menig op-
zicht zijn minderen te zijn. Heeft wellicht Loki\'s niet beantwoor-
den aan het krijgsmansideaal van de Noorse edelen zijn achter-
uitgang in aanzien veroorzaakt? En is hij daardoor slechts in
het volksgeloof in zijn oude gedaante blijven voortleven?

Als we aannemen, dat we in LóSurr Loki mogen zien, is het
echter nog niet nodig te geloven, dat de Vgluspa-dichter dit zo
bedoeld heeft. Voor hem was Loki, zoals uit str. 35,47 en 51 blijkt,
reeds de geboeide reus die bij het wereldeinde losbreekt. Dat
LóSurr een oude naam is voor Loki, was de dichter zich wellicht
reeds niet meer bewust; zo hij het zich echter nog wel bewust
was en dus een scheppingsmythe kende, waarin Loki optrad,
kon hij toch in str. 18 de naam van Loki moeilik noemen, daar
deze voor hem reeds zulk een slechte klank had gekregen; en
daarom moet het hem wel beter hebben geleken de minder alge-
mene naam LóSurr te gebruiken

F. Detter en R. Heinzel (Hoenir und der Vanenkrieg. Paul und
Braune\'s Beiträge XVIII, 1894. bl. 542 vlg.) nemen op zeer zwakke
gronden aan, dat Lóöurr Freja is. Het lijkt onnodig dit te weerleggen.

Even moet vermeld wordende opvatting van Max Hirschfeld
(Untersuchungen zur Lokasenna. Acta germanica I, 1889. bl. 1 vlg.).
Hij houdt Loki voor een vuurdemon en beschouwt Lóöurr als Loki\'s
edele voorganger, eveneens een vuurgod maar mild en weldadig. Onder
indruk van de verschrikkingen van de IJslandse vulkaniese bodem ont-

-ocr page 25-

De scheppingsmythen evenwel — het is nodig dit duideUk te
zeggen — laten slechts aarzelende veronderstellingen toe, geen
konklusies. Zij zijn te beknopt en te duister. De hierna te bespreken
mythen zijn daarom voor ons van veel meer belang.

In de Reginsmal zijn het ÓSinn, Hoenir en Loki, die op een
gemeenschappelike zwerftocht komen bij een waterval, waar
Loki een zalmetende otter door een steenworp doodt. Als blijkt,
dat de otter de zoon van Hreiömarr is, raken de goden in grote
moeihkheden. Loki vindt evenwel een uitweg door zich van
Andvari\'s schatten meester te maken en daarmee de boete aan
HreiiSmarr te betalen. Maar Andvari, verbitterd dat hij zelfs
zijn laatste ring aan Loki moet afstaan, spreekt een vloek uit
over het goud. En als Hreiömarr de boete in ontvangst heeft ge-
nomen, zegt Loki:
(str. 6)
\'Gull er pér nü reitt, en pü gjgld hefir
mikü mins hQfi0-s\\
syni pinumnbsp;ver^ra scela skgpud^quot;.

pat ver^r ykkarr beggja baniV
Snorri vertelt ons in Skaldsk. 37 vrijwel hetzelfde. Alleen
speelt ÓSinn bij hem een belangrijker rol: hij is het, die Loki
naar Svartalfaheimr stuurt om het goud te halen, aan hem wordt
dit eerst getoond en hij kiest er dan voor zich zelf de noodlottige
ring uit, die hij echter een ogenblik later weer moet afstaan om
de boete aan Hreiömarr geheel te kunnen betalen.

In het proza van de Reginsmal staat slechts: pd sendu peir
Loka at af la gullzins,
en van de ring wordt verteld: pd dró
Ócf-inn fram hringinn Andvaranaut ok hulc^i hdrit.
Wij vinden
hier geen tegenspraak met de Snorra Edda, alleen is deze laatste
zoals gewoonlik iets uitvoeriger.

stond een nieuwe demon, de wrede en onbetrouwbare Loki, die Lóöurr
verdreef. Er is niets, dat deze opvatting zou kunnen steunen en wij mogen
haar daarom verder buiten beschouwing laten.

-ocr page 26-

Hoenir treedt noch in de Reginsmal, noch bij Snorri op de
voorgrond. De traditie duldde niet, dat zijn naam werd ver-
zwegen of door die van een ander vervangen, maar zijn gestalte
was al zozeer vervaagd, dat hij niet meer kon worden dan een
figurant.

In de Reginsmal is het gedeelte, dat loopt van de tweede alinea
van het beginproza tot en met str. 12, een Skandinavies toe-
voegsel aan de Nibelungensage, dat diende om de vloek te ver-
klaren die er op het goud rust. Men behoeft niet aan te nemen,
dat ten tijde van die invoeging het driemanschap ÓSinn, Hoenir
en Loki nog een levend bestanddeel van het volksgeloof uit-
maakte. Waarschijnlijker is het, dat men gebruik maakte van
een bestaande mjrthe, die door enkele min of meer belangrijke
wijzigingen pasklaar werd gemaakt.

In die oude mythe moet het Loki zijn geweest, die het meest
op de voorgrond trad — dit is immers in het verhaal dat de
Snorra Edda en de Reginsmal ons geven nog duidelik te zien —,
hoewel ook ÓSinn en Hoenir misschien een belangrijker rol speel-
den dan in de ons bewaarde versie. Dat Loki geen kwaad bedoelde,
staat wel vast, want zelfs bij Snorri is hij nog volkomen te goeder
trouw. De ongelukkige gevolgen van zijn daad kon hij niet voor-
zien en het leedvermaak, dat we in hem opmerken als hij Hrei6-
marr de vloek openbaart, is hem moeilik zwaar aan te rekenen.

In Skaldsk. 1 vertelt Bragi aan ^Egir, hoe eens de drie asen
ÓSinn, Hoenir en Loki samen rondzwierven en gebrek aan voedsel
kregen. Zij kwamen in een dal, zagen daar een kudde ossen en
slachtten één van die dieren. Maar toen zij het vlees wilden be-
reiden, werd hun dit belet door de toverij van een grote arend, de
reus f»jazi in vogelgedaante, die boven hen in een eik zat en niet
eerder de betovering verbrak, dan toen ze hem beloofden dat hij
mee mocht eten. Hij greep de beste stukken weg en Loki, ver-
toornd over zijn gulzigheid, sloeg naar hem met een stok. Door

-ocr page 27-

toverkunst bleef de stok vastzitten aan het lichaam van de arend
en de handen van Loki. De arend vloog weg en sleurde hem mee.
Hij herkreeg eerst zijn vrijheid, toen hij had gezworen ISunn
aan pjazi te zullen uitleveren. Hij deed dit en de goden werden
oud en
grijs. Zij dwongen daarom Loki ISunn terug te halen. In
Freyja\'s valkengewaad begaf hij zich naar de burcht van Pjazi,
veranderde ISunn in een noot en vloog met haar terug naar As-
garSr. De reus zette hen na, maar werd door de asen gedood.

De Noorse skald PjóSólfr ór Hvini maakte omstreeks 900 een
gedicht op een schild, dat hij van porleifr spaki ten geschenke
had gekregen. Hij noemde het Haustlgng^), omdat hij er een
herfst lang aan gewerkt had. Het gedicht
beschrijft het schild,
waarop de avontmren van Loki met pjazi en löunn en ook
Pórr\'s strijd met Hrungnir afgebeeld stonden.

Snorri heeft Haustlgng gekend; als hij in Skaldsk. 17 vertelt
van de strijd van
Pórr en Hrungnir, noemt hij het gedicht van
PjóSóLfr als een van zijn bronnen. Ook in de Pjazi-cyclus vinden
we verschillende plaatsen, waaruit blijkt dat Snorri Haustlgng
goed kende. In de keuze van woorden en uitdrukkingen is dikwels
een treffende overeenkomst. Haustlgng heeft b.v.
(str. 4)
Fjallgyldir ha^ fyllar
fet-Meila sér deüa
{hlaut) af heigum skutli
(hr af nasar vinr bldsa)]
\' ving-rggnir lét vagna
vigfrekr ofan sigask,
pars vélsparir vg\'ru
varnendr go^a farnir.

Hiervoor geeft Snorri: pd mceÜi grninn: „vili^ ér gefa mér

Skjaldedigtning I B, bl. 14 vlg. Gemakshalve gebruik ik bij het citeren
van skaldenpoëzie steeds deze uitgave. Dit betekent echter niet, dat ik
het altijd eens ben met de interpretatie (vooral de zinsindeling) van
Finnur Jónsson.

-ocr page 28-

fylli mina af oxanum, pa munsoo^na d seyff-inum.quot; peir jdta pvt.
Pd IcBtr hann sigast ór trénu . ..

Iets verder heeft Haustlgng:

(str.75—8) loddi rg viamp;- ramman
reimu^ Jgtunheima,
en holls vinar Hcenis
hendr vief- stangar enda.

En Snorri: pd var fgst stgngin vio^ bak arnarins, en hendr Loka
vi^ annan enda stangarinnar.

Merkwaardig gelijk zijn ook str. 8 van Haustlgng:

Fló mech fró^gum tivi
fangsceU of veg langan
sveita nagr, svdi slüna
sundr ulfs faff-ir mundi]
pd vard Pórs of-rüni
(Pungr vas Loptr of sprunginn)
mglunaut, hvat\'s mdtti,
miff-jungs friff-ar biamp;-ja.
en Snorri\'s beschrijving: Qrninn flygr hdü svd, at fcetr Loka taka
ni^r grjót ok urc^ir ok viff-u) en hendr hans hyggr hann at slitna
munu ór gxlum. Hannkallar ok bichr allparfliga grninn f riff-ar,...

Als ISunn geroofd is, worden de asen snel oud en zij beraad-
slagen wat hun te doen staat. Haustlong zegt het zo:
(str. 105—8)
gcBttusk allar dttir
Ingvifreys at ßingi
{vgru heldr) ok hdrar
{hamljót regin) gamlar.

En Snorri: En es sir urffu illa vi ff hvarf Iffunnarokgerff-usk peir
brótt hdrir ok gamlir. Pd dttu peir cesir ping . . .

Ook in Haustlong dwingen de goden Loki om iSunn terug
te halen, maar het gedicht geeft veel minder biezonderheden
omtrent dat terughalen dan Snorri, die ons ook vertelt hoe het

-ocr page 29-

Loki eerst was gelukt ISunn mee te tronen. Daarover zwijgt
Haustlgng geheel.

Wat de nageschiedenis betreft, Snorri vertelt ons nog, hoe de
goden een verdrag sluiten met Pjazi\'s dochter SkaSi en hoe Loki
haar aan \'t lachen weet te brengen.

We zien dus, dat de Snorra Edda veel uitvoeriger is dan
HaustlQng. Snorri heeft ongetwijfeld nog andere bronnen tot
zijn beschikking gehad, misschien een uitgebreide mon-
delinge overlevering. Maar nergens vinden we bij hem op-
merkingen, die in strijd zijn met de gegevens van het ge-
dicht.

In deze mythenreeks spelen weer Ó6inn en Hoenir een onder-
geschikte rol. Het is weer Loki, die deze keer niet hen maar zich-
zelf in grote moeihkheden brengt door een daad, het slaan naar
lt;ie arend, waarvan hij de gevolgen niet kan vermoeden. Hij kan
zichzelf niet anders redden dan door de asen één ogenbhk in
«en zeer moeilike positie te brengen, maar ten slotte is hij het
ook, die met grote moed en schranderheid ISunn weet terug te
halen, waardoor het gevaar is afgewend.

PjóSólfr en Snorri hebben beide enigszins verlegen gezeten
met de heldenrol, die Loki in deze mythe onmiskenbaar speelt.
Zij laten hem zijn moedige daad verrichten onder pressie. Snorri
beschrijft het zo:
pd var Loki tekinn ok fcer^r d pingit, ok var
Jionum heitit bana e^a pislum\\ en er hann varff\' hrceddr, pd kvazk
hann mundu scekja eptir Iff-unni i Jgtunheima,
.. . Bovendien
zinspeelt pjóSólfr voortdurend op de eigenlike boosheid van zijn
held (in str. 12:
siff-an sveik opt gsu leikum), terwijl hij hem tege-
lijk door de vriendeUkste kenningen met ÓSinn en Hoenir ver-
bindt. Het gedicht is blijkbaar vervaardigd in een tijd, toen het
karakter van Loki zich reeds in ongunstige zin had gewijzigd,
maar er toch nog sterke herinneringen bewaard waren aan zijn
voude roem.

De Pjazi-cyclus bestaat grotendeels uit sprookjesstof. Het is

-ocr page 30-

zeer de vraag of er, behalve dan wat de namen der drie goden
betreft, een oude mj^he aan ten grondslag ligt. Het vlees dat
niet gaar wil worden, Loki die aan de arend bhjft vastzitten
löunn veranderd in een noot 2), het zijn allemaal sprookjes-
motieven 3). SkaSi is het meisje, dat niet lachen of spreken wil,
een bekende sprookjesfiguur^). De wijze, waarop zij uit de asen
een man kiest, herinnert aan het sprookje van Assepoester, die
door de prins aan haar voet herkend werd.

Het is vooral Friedrich von der Leyen s), die hierop de
aandacht heeft gevestigd. „Der ganze bericht über SkatSi
und pjazi stellt sich uns
sonach als eine anzahl lose mit
einander verbundner märchenmotive dar. Der erzähler reiht sie
aneinander wie perlen an eine schnür, er greift sie von allen
Seiten her auf, keines gehört organisch
zxmi andern und keines
organisch zum wesen der geschichte — jedes muss daher als
späte ausschmückung betrachtet werden. Besonders deuthch
erkennt man das, sobald ein motiv ungeschickt in die handlung
verwoben ist oder für die bestimmten zwecke des erzählers her-
gerichtet, um zur feineren
Charakteristik der beteiligten dienen

1) In het sprookje „Die goldene Gansquot; (Grimm 64) blijft een hele rij
mensen vastzitten aan een gouden vogel.

») In sprookjes bevatten noten dikwels grote kostbaarheden, b.v. in
„Allerleirauhquot;, „De beiden Künigeskinnerquot; en „Der Eisenofenquot; (Grimm
65. 113, 127).

®) De achtervolging van Loki door fjazi doet denken aan een soort-
gelijke achtervolging in het sprookje ,,De Gaudeif un sien Meesterquot;
(Grimm 68), waar we lezen: ,,do werd dat Perd — nl. de jongen die zich
in een paard had veranderd — en Lüning (Sperling), un flügt öwer de
Döhre, un de Hexenmeester auk en Lüning, un flügt em noh.quot;

*) In het sprookje ,,Die Goldene Gansquot; moet een koningsdochter, die
nooit van haar leven gelachen had, lachen als zij ziet hoe de mensen zich
niet van de gouden vogel los kunnen maken. In het sprookje „Der gute
Handelquot; (Grimm 7) lacht een koningsdochter, die niet lachen kon, om
de domheden van een boer.

®) Friedrich von der Leyen, Das märchenin den göttersagender
Edda. Beriin, 1899. bl. 32 vlg.

-ocr page 31-

zu können. — Die ganze darstellung ist etwas lax und indifferent;
ob mit ISunn ihre äpfel wiederkamen, hören wir z.b. gar nicht.quot;

Het ziet er naar uit, dat de uit sprookjes-motieven opgebouwde
Pjazi-cyclus gemaakt is volgens een oud schema: ÓSinn, Hoenir
en Loki komen in konflikt met een reus of een ander boos wezen
en zegevieren, dank
zij Loki\'s listen, ten slotte over hun vijand.

Ditzelfde schema ligt ten grondslag aan de mythe in de
Reginsmal en we zullen het eveneens terugvinden in de Lokka-
tattur.

Een jongere, niet-ijslandse tekst, maar te belangrijk voor dit
onderzoek om niet uitvoerig te bespreken, is de Lokkatâttur i).

Hierin spelen dit keer ook ÓSinn en Hoenir een belangrijke
rol, hoewel Loki de eigenlike held is en datgeen tot stand weet
te brengen, waartoe de beide anderen niet bij machte waren.
Een boer heeft bij het dobbelspel zijn zoon verloren aan een
reus. Hij wil de jongen niet afstaan en roept de hulp van ÓSinn in.
Deze verschijnt en neemt de zoon mee.
(str. 10)
ôamp;in hiamp;-ur vaxa hrdtt,
àkurin upp d eini ndtt.
(str. 11) Óamp;\'in hiaf-ur ver a svein

mitt i àkri axio^ eitt.
(str. 12) Mitt i àkri axiamp;- eitt,
mitt i axi higgkorn eitt.
Als er gevaar dreigt, zal ÓSinn de jongen weer bij zich roepen.
De reus doorzoekt het koren en het korreltje ontsnapt ternauwer-
nood aan zijn hand. ÓSinn roept de jongen bij zich en brengt hem
terug aan de ouders.

(str. 21) Her er hin ungi alvi tin,
nû er uppi goymsla min.
Zij moeten nu andere hulp zoeken en roepen Hoenir, die de

Fœrôiske kvœder, saml. og bes0rg. ved V. U. Hammershaimb.
Kj0b., 1851—1855. Dl. I, bl. 140 vlg.

-ocr page 32-

jongen meeneemt naar de waterkant. Zeven zwanen komen aan-
vliegen en twee ervan zetten zich naast Hoenir neer.
(str. 29)
Henir bichur nü vera svein
mitt i knokki fjöffur ein\'
Maar de reus vangt van de zeven zwanen juist die éne en als
hij het dier de hals afbijt, ontsnapt het veertje maar nauweliks.

Hoenir brengt de jongen terug bij zijn ouders, die nu in hun
wanhoop nieuwe hulp moeten zoeken.

(str. 39) Bondin heitir d sveinar tvd:

Ucf-jiff Lokka firi meg inngd.
(str. 40) Eg vildi min Lokki vari til,

vita, hvussu goymslan ganga vil.
Loki verschijnt, en belooft zijn hulp, maar de boer moet zelf
ook niet stilzitten.

(str. 45) Skal eg goyma sonin tin,

fd mast tü lüka treytir min.\'
(str. 46) Tü skalt lata neystiff- gera,

meff-an eg mann hurtur vera.
(str. 47) Viff-an glugga sker tü d,
jarnkelvi legg tü hèr ihjd.
Daarna neemt Loki de jongen mee en roeit met hem de zee op.
Op de uiterste visbank vangt hij drie vissen en in de derde, een
zwarte, verbergt hij zijn beschermeling in de gedaante van een
kuitkorreltje. Dan roeit hij alleen terug en ontmoet de reus, die
op het strand op hem staat te wachten.

(str. 58) Risin mcelti so orcf-um brdU:

Lokki, hvar hevir tü veriff i ndttl
Loki antwoordt, dat hij rondgezworven heeft over zee. Dan
neemt de reus een boot en wil wegvaren. Loki tracht hem te
weerhouden door te zeggen dat het een ruwe zee is. En als de
reus zich daar niet om bekommert, biedt hij aan mee te gaan.
(str. 61)
Lokki talar so firi sar:
risin, lat meg filgja tar.

-ocr page 33-

Ze gaan samen in de boot. De reus stuurt en Loki roeit, maar
ze komen niets verder. Dan neemt de reus de riemen over, zij
vliegen nu over het water en bereiken na enige tijd de visbank.
Daar vangt de reus de vis, waarin de jongen is verborgen. Loki
tracht hem die afhandig te maken,
(str. 71)
Lokki svör d sina list:

risin, gev mar henda fisk.
(str. 72) Risin svaraff-i og segff-i nei:

nei, min Lokki, té feert hann ei.

De reus klemt de vis tussen zijn knieën en telt de kuitkorrels.
De jongen raakt in groot gevaar en Loki roept hem bij zich. Hij
verbergt hem achter zijn mg en zegt, dat hij als ze aan land komen
hard moet weglopen. Als de achtersteven op het strand stoot,
springt de jongen aan land en loopt vlug weg. De reus echter ziet
hem en rent hem na.

(str. 84) Risin leyp so tungur d land
upp til knija nict-r i sand.

De vader heeft intussen gedaan, wat Loki hem had bevolen
en de zoon kruipt met gemak door de opening. Maar als de reus
hem wil volgen, maakt de ijzeren stang dat hij blijft steken. Loki
hakt hem een been af, dat echter dadelik weer aangroeit,
(str. 91)
Hjó hf honum hit anna^ bein,
kastaff-i milium stokk og stein.

Dan is de reus onschadelijk gemaakt en de jongen, die het
schouwspel met vreugde heeft gadegeslagen, wordt door Loki
Voorgoed aan de ouders teruggegeven,
(str. 94)
Her er hin ungi alvi tin,

nü er uppi goymslan min.
(str. 95) Nü er uppi goymslan min,
eg havi lükaff- treytir tinar.

Hij heeft een loods gebouwd met een wijd raam, waarin een ijzeren
stang is bevestigd.

-ocr page 34-

(str. 96) Eg havi hüdi^ trü firi visst,
nü hevir risin Uviff- misst.

We hebben hier een berijmd sprookje, zeer harmonies opge-
bouwd en uitgewerkt. Het is stelbg veel ouder dan de poëtiese
vorm, waarin het voor ons is bewaard. Ook zonder de twee keer i)
voorkomende opmerking
so er i fornum fre^i sagt begrijpen we,
dat misschien enkele uitwerkingen van de dichter afkomstig
zijn, maar dat de vertelling in haar geheel tot de zeer populaire
sprookjes moet hebben behoord, lang voordat zij in berijmde
vorm werd opgetekend.

Evenals in de boven besproken IJslandse teksten is het ook
hier Loki, die het meest op de voorgrond treedt. Maar ÓSinn
en Hoenir spelen hier een veel belangrijker rol, waardoor de ver-
telling logieser en evenwichtiger wordt. Bovendien is hier geen
enkele poging gedaan om Loki\'s verdiensten ook maar enigs-
zins te verkleinen. Dit jongere gedicht doet daarom in verschil-
lende opzichten ouderwetser aan dan de inleiding der Regins-
mal en Skaldsk. 1 in de Snorra Edda. We behoeven hier niet te
denken aan vervaging en verandering van karakter. Hoenir
is niet achteraf geschoven, maar speelt een waardige rol, die zelfs
belangrijker is dan die van ÓÖinn, als we letten op de duidelike
khmax. Loki handelt zonder boze bijbedoeHngen en zijn daad
heeft de beste gevolgen. En evenals in de Reginsmal en de Snorra
Edda is hij van de drie goden de schranderste en aktiefste.

Men 2) heeft wel getracht uit het aandeel van ieder der goden
konklusies te trekken omtrent het element, waarover zij zouden
heersen. ÓSinn, die het graan laat groeien, zou dan een god van de
akkerbouw, van het land moeten zijn. Hoenir, aan wie de vogels
gehoorzamen, kan dan slechts een hemelgod zijn, terwijl we in
Loki, de visser, een zeegod moeten zien. Het lijkt een biezonder

In str. 50 en 67.

») O.a. Uhland, Schriften 6, 193 en 7, 367. Hij houdt de goden voor
die van de akkerbouw, de zeevogeljacht en de visvangst.

-ocr page 35-

mooie uitleg, maar de Lokkatattur alleen is niet voldoende om
lt;iie opvatting te steunen.

Van Hoenir weten we heel weinig. Weinhold^) neemt op
tamelik zwakke gronden aan, dat bij een oude hemel- of zonne-
god is. Daar Hoenir en Mimir als gijzelaars naar de vanen gestuurd
worden en deze daarvoor NjgrSr en Freyr aan de asen afstaan,
moet, daar NjgrSren Mimir beide zeegoden zijn, Hoenir beschouwd
worden als een zonnegod evenals Freyr! Hij meent voor die op-
vatting steun te vinden in Skaldsk. 15, waar enkele kenningen
voor Hoenir gegeven worden. Die kenningen zijn evenwel niet
veelzeggend en bovendien is het zeer willekeurig om
aurkonung
te veranderen in örkonung ,,pijlkoningquot;. Het eerste deel van
Weinhold\'s argumentatie is zo fantasties, dat het onnodig
lijkt er verder over te spreken.

Anderen menen, dat Hoenir een watergod is, o.a. R. M.
Meyer 2), die in \'t biezonder denkt aan een god van het onder-
aardse water, zoals Surtr van het onderaardse vuur. Dit voor-
namelik op grond van de kenning
aurkonungr. Hoewel deze op-
vatting beter gefundeerd is dan die van Weinhold, blijven
de argumenten zwak. Feitelik weten we van Hoenir zo goed als
niets. We kunnen dus ook niet zeggen, of de Lokkatattur een
juiste karakteristiek van hem geeft.

Van ÓSinn weten we veel meer, maar nergens verschijnt hij
ons als een god van de akkerbouw. Van hem weten we juist heel
zeker, dat hij niet tot de vruchtbaarheidsgoden behoort. We
behoeven zijn optreden in de Lokkatattur dus niet toe te schrijven
aan oude traditie.

Wat Loki betreft, in verschillende mythen die wij van hem
kennen, blijkt inderdaad een zekere voorkeur voor vissen en

Karl Weinhold, Die Sagen von Loki (Zeitschrift f. deutsches
Alterthum VII, 1849). bl. 24 vlg.

*) Altgerm. Religionsgeschichte, bl. 371.

-ocr page 36-

water Maar daar hij tevens zoveel andere kanten vertoont,
zou het stellig veel te gewaagd zijn om uit dit feit een zo gewich-
tige konklusie te trekken.

Waarschijnliker is het, dat de eilandbewoners, die hoofdzake-
lik leefden van zeevogeljacht en visvangst, terwijl zij ook de
akkerbouw — hoewel denkelik niet voor zichzelf — als een middel
van bestaan kenden, onwillekeurig ieder der goden een van die
takken van bedrijf lieten vertegenwoordigen. Bovendien hoort
het zich verbergen op het land, in de lucht en in het water, zoals
wij zien zullen, bij dit soort van sprookjes. Zo krijgen we de na-
tuurlikste verklaring en we behoeven volstrekt niet te denken
aan een oud beschermheerschap.

Maar één konklusie kunnen we wel trekken: als Loki in het
volksgeloof geleefd had als een vuurdemon, dan had men hem
stellig niet de vissersrol gegeven, evenmin als men hem in de
Reginsmal de otter had laten doden en de snoek in de waterval
vangen.

Axel 01 rik2) vestigt er de aandacht op, dat het motief
van het drie keer verbergen in veel sprookjes voorkomt, b.v. in
het Saellandse sprookje „Den fattige mand og hans hjïel-
pere.quot; Een arm man krijgt de rijkdommen van een heks, als hij
zich zo goed voor haar weet te verbergen, dat zij hem niet kan
vinden. De derde keer heeft hij sukses, daar een oude man, die
hem ook de eerste keren helpt, de heks laat verdrinken. Ook in
een Kaukasies sprookje komt dit motief voor: de held moet zich
drie keer verbergen om de hand van de prinses te kunnen krijgen
en hij wordt daarbij geholpen door welgezinde dieren.

Een merkwaardige overeenkomst met dit Kaukasies sprookje

Hij verandert zich in een zeehond en een zalm, hij doodt de otter en
vangt de snoek Andvari, liij vindt het net uit.

*) Axel Olrik, Loke i nyere folkeoverlevering (DanskeStudier 1908
bl. 193 vlg.).

-ocr page 37-

vertoont no. 191 van Grimm\'s Kinder- und Hausmärchen
Een koningsdochter wil slechts trouwen met de man, die zich
zo goed voor haar weet te verbergen, dat zij hem met al haar
toverkunsten niet kan vinden. Een jonge man beproeft het drie
keer; hij verbergt zich in het ei van een raaf en in de buik van
een vis, maar pas de derde keer gelukt het hem, geholpen door
een vriendelike vos, zijn doel te bereiken. Het zich verbergen
op het land, in de lucht en in het water hoort blijkbaar bij dit
soort vertellingen.

Dat Loki op de Fser0er listig maar niet boosaardig is, blijkt
ook uit andere verhalen, ons door Olrik in zijn bovengenoemd
artikel in \'t kort oververteld. In „Risin og Lokkiquot; vinden we
Loki in dienst bij een reus. Hij houdt zijn meester op alle manieren
voor de gek en eindigt met de gevaarlike reus te doden. In een
andere vertelling verandert Loki zich in verschillende dieren,
omdat hij wil weten welke diersoort er het slechtst aan toe is.
Zo wordt hij eerst een zeehond, dan een vogel en vervolgens een
merrie.

Hilding Celander 2) vestigt er evenals Von der Leyen
de aandacht op, dat van de onoorspronkelike trekken in de
Loki-m3^en verreweg de meeste berusten op sprookjesmotieven.
Hij houdt het er voor, dat in die mythologiese sprookjes tevens
oude traditie schuilt. De karaktertrekken listigheid en vindingrijk-
heid vinden we overal terug en zij zijn dan ook stellig oorspronkelik.

Loki als de overwinnaar van een reus of ander boos wezen
vinden we terug niet alleen in de Lokkatattur, maar ook in de
Pjazi-cyclus, de Reginsmdl en vooral de Sleipnir-mythe. Ook als
hij optreedt met pórr is het altijd in een strijd tegen reuzen 3),
Zie J. Bol te und G. PoHvka, Anmerkungen zu den Kinder-und
Hausmärchen der Brüder Grimm. Leipzig, 1913—18. dl. I, bl. 367.

*) HildingCelander, Lokesmytiskaursprung(UppsalaUniversitets
irsskrift 1910). bl. 107 vlg.

\') In de hymskviöa, de Geirrcörmythe en de Ütgarflaloki-cyclus.

-ocr page 38-

al is hiervan, zoals we in het volgende hoofdstuk zuUen zien,
wel het een en ander te beschouwen als jongere htteraire uit-
werking.

Axel Olriki) onderscheidt twee Loki-typen, een Weste-
hke ÓSins-Loki en een Oostehke Pórs-Loki: „Loke som den hstige
jaetteovervinder tilh0rer Odinsgruppen; Loke som den hstige,
men svage og trol0se tilh0rer Thorsgruppen.quot; Deze scheiding is
echter alleen dan door te voeren, als we aan de verschillende
mythen gelijke waarde kunnen toekennen voor het mythologies
onderzoek. En we zullen zien, dat dit niet mogelik is. De band,
die Loki met pórr verbindt, zal veel losser bhjken te zijn dan die,
welke hem verbindt met ÓSinn.

Wat het driemanschap zelf betreft, alleen al het feit, dat in de
Reginsmal en de Pjazi-cyclus de logika van het verhaal de aan-
wezigheid van juist die drie goden niet vereist, is een afdoend
bewijs, dat we te maken hebben met een zeer oude traditie. Het
bloedbroederschap, waarop in de Lokasenna gewezen wordt,
is mede een bewijs voor het van ouds samenhoren van ÓSinn
en Loki.

Axel Olrik2) merkt op, hoe in de Keltiese mythologie
herhaaldehk drie goden tezamen optreden. Hoewel invloed hier-
van op de Skandinaviese mythologie niet uitgesloten is, hebben
we toch m.i. met een te algemeen kenmerk te doen, dan dat we
aan ontlening behoeven te denken. Immers ook de Christelike
m5^hologie heeft een voorkeur voor dat getal en naar voorbeeld
van de Heihge Drieëenheid zijn Har, Jafnhar en priSi ontstaan.
Het driemanschap Óöinn, Vili en Vé is, zoals boven reeds is
besproken, gevormd ter vervanging van het oude: Óöinn,
Hoenir en Loki.

Vrijwel algemeen neemt men aan, dat het verbond van ÓÖinn,

Myteme om Loke, bl. 554.

») Myterne om Loke, bl. 579.

-ocr page 39-

Hoenir en LóSurr-Loki een rest is uit een geheel heidense tijd.
E. H. Meyer^) meent evenwel ook hierin nog Christelike
invloed te bespeuren, hoewel hem de namen van LóSurr en
Hoenir grote moeite geven. Hij wil dan ten slotte in de een EHas
en in de ander Henoch zien. Maar er is niets, dat de juistheid
van zijn opvatting zou kunnen bewijzen.

Dat men ook in Engeland het driemanschap Loki, ÓSinn en
Hoenir gekend heeft, blijkt uit een in de 19e eeuw opgetekende
toverformule 2). Een oude vrouw spijkert om haar kleinzoon
te genezen drie hoefijzers op een plank en zegt onder \'t
slaan:

Father, Son, and Holy Ghost,
Nail the devü to this -post.
With this mell I thrice do knock,
One for God
And one for Wod,
And one for Lok.

Hoenir heeft als de minst op de voorgrond tredende zijn plaats
moeten inruimen voor de Christengod. Olrik vindt de ver-
klaring, dat we hier een rest van de eigen heidense tijd terug-
vinden, het eenvoudigst, hoewel ook ontlening aan het Noorden
mogelik is. „Dog selv om formlen skulde vaere overf0rt fra
vikingetidens Nordboer, giver den en höjst interessant berigelse
af vor viden: yder den eneste direkte pakaldelse af Loke, —
ganske vist kun som en person af Odins-treheden.quot;

Men kan zich afvragen, of wellicht Loki slechts een jongere
ontwikkeUng is bij ÓSinn. Olrik meent ten stelligste van
niet en er is dan ook geen enkel bewijs voor. Integendeel, uit de
Skandinaviese mythen zou eerder zijn op te maken, dat Loki
bij de Noordgermanen oudere rechten heeft dan ÓSinn.

Völuspa, bl. 73 vlg.
*) Zie Olrik, Loke 1 nyere folkeoverlevering 2.

-ocr page 40-

Wislicenusi) meent, dat Loki en Ó6inn,die zoveel trekken
van overeenkomst vertonen, oorspronkelik één geweest zijn,
d.w.z. dat Loki „sich von demselben grossen Himmelsgotte
durch Individualisirung eines seiner Erscheinungsseiten abge-
löst hat, von dem Ó^Sinn in der germanischen Mythologie die
späteste und reifste Gestalt ist.quot; Dan zou dus Loki ouder zijn
dan ÓSinn. Maar dit alles is niet meer dan een onbewijsbare
hypothese.

Wat we echter met zekerheid kunnen zeggen is dit, dat Loki
oorspronkelik niet
laviss geweest is, ja dat hij integendeel tot
de welgezinde goden moet hebben behoord, tot wie men zich
in de moeilikste omstandigheden om hulp kon wenden.

ï) I-oki. bl. 25.

-ocr page 41-

Loki cn pórr.

We kennen Loki ook als de metgezel van pórr, allereerst in
lt;ie PrymskviSa.

Als pórr bij het ontwaken zijn hamer mist, vliegt Loki voor
hem in Freyja\'s vedergewaad naar het land van de reuzen. Hij
verneemt daar van prymr, dat deze de hamer heeft gestolen en
niet terug wil geven voor men hem Fre37ja tot vrouw geeft.
HeimdaUr raadt pórr in Freyja\'s kleren te steken, maar deze
verzet zich eerst heftig daartegen. Loki maakt aan zijn protesten
kortweg een eind.
(str. 18)
pd kvaff- Pat Loki, Laufeyjar sonr:
\'pegi pü pórr,nbsp;peira or^al

pegar munu jgtnar dsgarct- büd,
nema pü pinn hamar pér um heimtir\'.
Pórr laat zich dan verkleden en Loki vergezelt hem als dienst-
maagd. Dit is goed bedacht, daar pórr zonder Loki\'s hulp door
zijn lomp optreden de hele toeleg zou hebben doen mislukken.
Als prymr zich verbaast over de enorme eetlust van zijn bruid,
redt Loki de situatie:
(str. 265—8)
\'At vcBtr Freyja dtta nóttum,

svd var hón óff-füs i jgtunheima!\'
En als de reus schrikt van pórr\'s fonkelende ogen, weet Loki
vi^ederom zijn argwaan af te leiden:

(str. 285—8) \'Svaf vcetr Freyja dtta nóttum,

svd var hón óff-füs i jgtunheimal\'
Dan wordt de hamer Mjgllnir gebracht om er de bruid mee te
wijden, pórr grijpt zijn wapen en doodt aUe reuzen.

De grondslag van het gedicht wordt gevormd door een oude
-natuurmythe: hoe het komt, dat het in de winter niet onweert.

-ocr page 42-

De uitwerking heeft hier niets mee te maken. Dat is het werk
van de dichter of zijn voorganger, die daartoe van een bekend
sprookjesmotief, het verkleedmotief, gebruik heeft gemaakt.
Hij heeft voor de oude goden niet veel respekt meer. Naast de
schrandere Loki lijkt pórr dom en onhandig. Hoogst vermakehk
is de beschrijving van zijn fabelachtige eetlust. Zelfs als op het
eind zijn geweldige hchaamskracht blijkt, kan dit de komiese
indruk, die hij op ons heeft gemaakt, niet wegnemen. De heidense
tijd, die juist grote bewondering koesterde voor pórr, kan een
dergehke voorstelling niet gekend hebben.

Wat de rol van Loki betreft, zijn er twee mogehkheden. Het
kan zijn, dat we slechts te doen hebben met de schepping van
een dichter, die gevoel had voor komiese kontrasten. Maar het
is ook mogelik, dat Loki al eerder naast pórr optrad, maar dan
in een bescheidener rol, waaruit geen gebrek aan eerbied voor
de dondergod sprak.

Axel Olrik 1) meent, dat Loki van ouds bij pórr hoort als
„tordengudens drengquot;. Hij haalt een Estniese mythe aan, waarin
de zoon van de dondergod zich uit de macht van de duivel be-
vrijdt door zijn vaders doedelzak te stelen en die aan de duivel
als losprijs te geven. De diefstal geschiedt op een wijze, die sterk
herinnert aan de manier, waarop Loki Freyja het Brfsingamen
ontsteelt. Ook zijn er trekken van overeenkomst met de mythe
van löunn, daar immers Loki ISunn aan pjazi uitlevert om zich-
zelf uit diens macht te bevrijden.

In de Estniese mythe weet de dondergod ten slotte zijn doedel-
zak terug te krijgen en dit is weer te vergelijken met het terug-
halen van de hamer in de PrjnnskviSa. Op grond van de onmis-
kenbare overeenkomst tussen de Estniese mythe en tal van
Loki-m5rthen meent Olrik in de zoon van de dondergod Loki

Axel Olrik, Tordenguden og hans dreng (Danske Studier 1905, bL
129 vlg. en 1906, bl. 65 vlg.).

-ocr page 43-

terug te vinden, hoewel natuurlik niet precies de Loki van de
PrymskviSa. De Estniese mythe geeft „den simpelt byggede
grundform.quot; „Thors og Lokes faeUes sagnkres bliver klar ved
at han fra först af er „„tordensönnenquot;quot;, „„Thors tjsenerquot;quot;
eller hvad vi nu vil kalde den 3mgre og svagere ledsager
for tordenguden.quot; Pjalfi, ook bekend als dienaar van pórr,
IS niet zozeer een Noors-IJslandse als wel een Zweedse
figuur.

Hiertegen is Celander opgekomen. Hij toont aan, dat de
naam van pjalfi in Zweden niet vaker voorkomt dan die van
Loki. En Loki is ,in de IJslandse mythen niet in de eerste plaats
de begeleider van pórr — wat pjalfi uitsluitend is — maar hij
staat in nauwe betrekking tot ÓSinn. In de mythe van pórr\'s
strijd met de reiizinnen op Hlésey, ons in HarbarzljótJ verteld,
is het pjalfi die hem vergezelt.

(str. 39i—6) \'Vargynjur pat vóru, en varia konur!

skeldu skip mitt, er ek skorff-at hafff-ak,
cegff-u mér jdrnlurki, en eltu pjdlfa.

Eveneens is hij de begeleider van Pórr bij diens strijd met
Hrungnir 2),

Volgens de pórsdrapa vergezelt hij hem ook op de tocht naar
Geirr0Sr. In de bokkenmythe is hij het, die het been doorsnijdt
tot in het merg. Dat de HymiskviiSa Loki als de medeschuldige
laat optreden
{enn pvi inn IcBvisi Loki urn olli), is stellig niet in
orde en waarschijnlik een toevoegsel uit later tijd, toen er niets
kwaads kon geschieden of Loki kreeg er mede de schuld van

Lokes mytiska ursprung, bl. 86—107.

») Skdldsk. 17.

*) Merkwaardig lijkt me ook, dat de zoveel jongere Lokarimur of
Lokmr (Rfmnasafn. . . udg. for Samfund . . . ved Finnur Jónsson.
Kab., 1905—1912. 1. hsefte, bl. 290 vlg.), die overigens niet veel goeds van
Loki weten te vertellen, zwijgen over zijn aandeel aan fjdlfi\'s vergrijp.

(I str. 16) Gester atu geitar jod,

gleyptu bcede holld og blod;

-ocr page 44-

Volgens Celander kan de tocht naar UtgarSaloki als een late en
onoorspronkeUke mjrthe buiten beschouwing worden gelaten.
En verder moeten we bedenken, dat de rol van Loki in de
prymskvi^Sa volstrekt niet onderdanig is.

Het belangrijkste bezwaar van Celander tegen de opvatting
van Olrik is evenwel het volgende. De genoemde Estniese
mythe is bewaard in twee varianten en bij vergehjking is ge-
bleken, dat juist de oudste variant de minste trekken van over-
eenkomst met de Loki-mythen vertoont. Hierdoor is wel af-
doende bewezen, dat we wat het optreden van Loki en de zoon
van de dondergod betreft te maken hebben met een toevallig
parallel lopende ontwikkeUng, maar niet met oude verwantschapt).

Het is heel goed mogelik, dat Loki\'s rol in de prymskvida
geheel en al de schepping is van de dichter. Om de sterke maar
domme pórr te begeleiden had hij, met zijn fijn gevoel voor humo-
ristiese kontrasten, geen ander kunnen kiezen dan de tengere en
schrandere Loki. En die keuze lag des te meer voor de hand, daar
Loki, zoals we in het vorige hoofdstuk gezien hebben, dikwels
ook in gezelschap van Ó6inn en Hoenir door zijn list de val van
een vijand der goden veroorzaakt

Pialfe giorde at liosta legg,
lysta giorer til mergiar segg.

Dat is alles wat ons wordt meegedeeld.

1) Cel an der (Loke-problemet. Ett genmäle och en efterskrift. Danske
Studier 1914, bl. 65 vlg.) houdt ook later, alshijdoor Olrik aangevallen
is, vol, dat Loki een indringer is in fjdlfi\'s gebied en dat deze laatste ook
in de IJslandse mythen de oorspronkelike begeleider is van
Pórr. De
Estniese mythe heeft niets direkt met Loki te maken en is volgens
Cel ander waarschijnlik aan de Zweden en niet, zooals Olrik wil, aan
de Oostgoten ontleend.

») Het is ook mogelik, dat oorspronkelik fjéJfi tórr op zijn tocht bege-
leidde, dan evenwel in een bescheidener rol dan Loki. Dat de dondergod
van ouds een dienaar had, is wel voldoende bewezen, daar we deze ook
in de Litause en Keltiese mythologie aantreffen. Volgens Olrik (Danske
:5tudier 1905) is de verbinding oud en gegrond op een natuurverschijnseL

Loki is evenwel nooit die dienaar geweest.

-ocr page 45-

Axel Kock^), die Loki als een vuurdemon beschouwt wiens
naam identiek is met het appellativum
loki „vuurquot;, verklaart
zijn
optreden met pórr natuursymbolies: Loki is een personifi-
katie van de bliksem bij het onweer. Het is natuurlik wel moge-
lik, dat men in sommige streken een dergelike voorstelling ge-
kend heeft, maar primair is zij in geen geval, daar zij niet te
kombineren is met die van de stellig veel oudere ÓSins-Loki.
Uitgangspunt voor zulk een verklaring kan een wellicht reeds
vroeg ontstane mythe van pórr en Loki geweestzijn. Daar men
in Pórr de dondergod zag, lag het voor de hand, dat men in Loki
ook een natuurverschijnsel symbolies voorgesteld wilde zien.
Latere IJslandse uitdrukkingen, als
leingi geingr Loki og pór,
lèttir ei hriff-um,
kunnen ook ontstaan zijn onder Utteraire invloed,
daar immers de IJslanders beter dan enig volk op de hoogte zijn
van hun oude letterkunde. Men heeft wellicht gedacht aan de
verzen van de pr37mskvi^Sa:

hjgrg hrotnt0-u,nbsp;hrann jgrèf- loga:

ók Óö^ins sonrnbsp;{ jgtunheima.

Snorri vertelt in Skaldsk. 18, hoe Loki Frigg\'s vedergewaad
leende en in valkengedaante naar de woning van Geirr0Sr vloog.
Nieuwsgierig keek hij door het rookgat naar binnen. Geirr0Sr
zag hem en stuurde een van zijn mannen naar het dak om de
vogel te vangen. Loki had schik in die klauterpartij en besloot
niet weg te vliegen voor de man vlak bij hem was. Maar toen hij
de vleugels uitspreidde en zich wou afzetten, merkte hij dat hij
vast zat. Hij werd gevangen en naar Geirr0Sr gebracht, die hem
om zijn onwil te breken drie maanden lang in een kist zonder
voedsel opgesloten hield. Toen pas kreeg hij zijn vrijheid terug,
toen hij beloofd had pórr zonder gordel en hamer in de macht
van Geirr0Sr te brengen.

Axel Kock, Etymologisch-mythologischeUntersuchungen (Indo-

germ. Forschungen X, 1899. bl. 90 vlg.).

-ocr page 46-

Dan is er een lakune in Snorri\'s verhaal. Hij vertelt ons name-
lik niet, hoe het Loki gelukte pórr zonder zijn attributen mee te
tronen. We vinden hen ineens samen bij de reuzin GriÖr, die
pórr waarschuwt voor Geirr06r en hem een gordel, een staf en
ijzeren handschoenen leent. Dan gaan pórr en Loki op weg. Als
zij de rivier Vimur oversteken, klemt Loki zich aan pórr\'s gordel
vast. Bij Geirr0Ör gekomen doodt pórr eerst diens dochters
Gjalp en Greip en vervolgens de reus zelf.

In de Pórsdrapa^) van Eihfr GotSninarson wordt eveneens
pórr\'s tocht naar Geirr0tSr beschreven. Snorri heeft dit gedicht,
dat in ± 1000 ontstaan moet zijn, gekend. Het vertoont evenwel
enige afwijkingen van Snorri\'s lezing. Hoever deze gaan is niet
altijd duidelik, daar veel plaatsen in de pórsdrapa tamelik duister
en voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn.

De eerste strofe is al dadelik van belang.
Flugstalla réch felH
fjgrnets goff-a at hvetja
{drjiigr vas Loptr at Ijüga)
Iggseims faff-ir heiman\',
geff-reynir kvacf- grcenar
Gauts herprumu hrautir
vilgi iryggr til veggjar
viggs Geirr0ot-ar liggja.

Het is dus Loki, Iggseims facf-ir, die pórr, die hier aangeduid is
als
fellir fjgrnets goff-a flugstalla, aanspoort de tocht te onder-
nemen. Hij maakt het voor hem aanlokkelik door te zeggen, dat
grcenar hrautir naar de woning van Geirr06r voeren. Iets wat
helemaal niet waar blijkt te zijn, daar de tocht over de woeste
bergstroom Vimur juist zeer gevaarlik is. Hoe Loki het bewerkt
dat pórr zijn attributen thuis laat, wordt evenwel niet verteld.
De strofe is dus niet zozeer van belang, omdat zij de boven-

Skjaldedigtning IB, bl. 139 vlg.

-ocr page 47-

genoemde lakune bij Snorri zou kunnen aanvullen, dan wel om-
dat hier duidelik blijkt, dat reeds de pórsdrapa de voorgeschie-
denis: Loki\'s gevangenschap bij Geirr05r, kent en in verband
brengt met pórr\'s tocht. Anders was dat optreden van Loki vol-
komen overbodig, vooral daar niet hij maar pjalfi pórr vergezelt.

Dit namelik is het grote verschil tussen de pórsdrapa en de
Snorra Edda: het is niet Loki maar pjalfi die met pórr meegaat.

Gemakkelik is dit niet uit de tekst te lezen. Al in str. 3 zijn
grote moeihkheden.

Ggrr, vavff- i fgr fyrri

farmr, meinsvdrans, arma

sóknar hafts meff- svi-pti

sagna galdrs an Rggnir;

Pylk granstrauma Grimnis]

gall- mantcslendr halla

-ópnis üja gaupnum

Endils d mó spendu.

Dat met arma farmr galdrs hapts Loki bedoeld is; is duidelik.

Maar wie is Rggnir sóknar en wie sagna sviptir? Finnur

Jónsson drukte onder de tekst een vertahng af, waarin hij

voor Rggnir sóknar pjalfi en voor sagna sviptir „mzendenes an-

förerquot; zet. De volgorde, waarin wij de woorden moeten lezen, is

deze« Rggnir sóknar varch fyrri i fgr meëf- sagna svipti an farmr

arma galdrs Jiapts, ggrr meinsvdrans. De betekenis wordt dan:

Pjalfi was eerder bereid met pórr mee te gaan dan Loki.quot; Zo

leest ook Olrik i) deze verzen: „Thjalfe var hurtigere end Loke

til at blive hans f0lgesvend.quot; Dit geeft op zich zelf een uitstekende
zin.

Eigenaardig is het, dat het Lexicon poeticum een andere
verklaring geeft, nl. dat met
Rggnir sóknar pórr is bedoeld en

Danske Studier 1905, bl. 130.

») LexiconpoeticumafSveinbjörnEgilsson ogFinnur Tónsson

K0b.. 1913—1916. bl. 475.

-ocr page 48-

met sagna sviptir Loki. Heeft de opvatting van Finnur Jóns-
son zich in de loop der jaren gewijzigd of is een vergissing van
Sveinbjörn Egilsson door hem over \'t hoofd gezien, toen
hij de tweede druk van het Lexicon bezorgde? WaarschijnHk is
het laatste het geval geweest.

Immers, daar het Lexicon poeticum voor arma farmr galdrs
hapts
ook Loki geeft, krijgen we een vrij zinloze vertaling: „pórr
was eerder klaar dan Loki.quot; Bovendien wordt pjalfi dan helemaal
niet genoemd, terwijl uit de volgende strofen blijkt, dat juist hij
en niet Loki pórr vergezelt t).

In str. 4 wordt pórr de helper van Loki — hglkveitir Loka —
genoemd, maar dit is niet meer dan een gewone kenning, zonder
een bepaalde betekenis voor deze plaats.

In str. 8 lezen we, hoe friffir eiffsvara vikingar Gauta setrs met
kracht door de stroom waden. En in str. 9, hoe Pjalfi zich vast-
klemt aan pórr\'s
skaunar seil. Dit is heel duidelik: als de rivier
nog niet zo onstuimig is, waden Pórr en pjalfi beide, maar als
het water wast en Pjalfi in gevaar komt, klemt hij zich vast aan
pórr\'s schildband en laat zich dragen 2).

ï) Geheel anders wordt de eerste strofe verklaard door Ivar Lind-
quist (Norröna lovkväden frän 800- och 900-talen. Lund, (1929). del. 1,
bl. 94 vlg.). Hij\'vertaalt: En valkyrjas (eg. „anloppets fjättersquot;; Sigyn
äsyftas, Lokes make) armars börde, känd for mened, (dvs. Loke) var hellre
redo tili en färd med mannen (eg. „utsagors framförarequot; = talare; det
syftas pi Tor) an med Oden, känd för galder.

Het schijnt me toe, dat bij deze methode van verklaring het verkrijgen
van een goede betekenis volkomen bijzaak wordt en dat de bedoeling
van Lindquist voornamelik is de zinsindeling zo eenvoudig mogelik te
houden. Hier verdient stellig de verklaring van Finnur Jónsson, hoe
ingewikkeld ook, de voorkeur, daar die van Lindquist de tekst, ook
in verband met de inhoud der volgende strofen, volkomen onbegrijpelik
maakt.

Konstantin Reichardt (Studien zu den Skalden des 9. und 10.
Jahrhunderts. Leipzig, 1928. bl. 52 vlg.) stelt een zinsindeling voor, die
enigszins afwijkt van die van Finnur Jónsson. Hij wil nl. lezen:

-ocr page 49-

Ook in Str. 10 worden beide genoemd:
Skalfa pórs né pjälfa
Próüar steinn vi^ ótta.

Het verhaal is verder gelijk aan dat van Snorri; de ontmoeting
van Gjalp bij de rivier, het breken van de rug der beide reuzen-
dochters en het doden van Geirr0Sr met het gloeiend stuk ijzer.
Pjalfi wordt niet meer met name genoemd, maar zijn tegenwocr-
lt;ligheid blijkt duidehk genoeg. Dat er evenwel nog een derde bij
was, is nergens uit op te maken. De gevolgtrekking moet dus
deze zijn, dat inderdaad met
Rggnir sóknar Pjalfi bedoeld is en
dat hij en niet Loki pórr vergezelt.

Dat ik bij dit alles langer bleef stilstaan, vindt zijn oorzaak in
het feit, dat we in het optreden van Pjalfi op deze plaats een
sterk argument kunnen hebben tegen de opvatting van Olrik,
dat Loki en niet Pjalfi de oorspronkelike begeleider is van
I\'órr, Maar dan moeten we er natuurlik zeker van zijn, dat Eili\'fr
GoSrünarson in dit opzicht een oudere traditie vertegenwoordigt
dan Snorri. En dat is zeer de vraag.

Snorri\'s verhaal is meer gedetailleerd, het geeft veel meer
biezonderheden dan de Pórsdrdpa, die feitelik alleen haarlengte
heeft gekregen door de lange en ingewikkelde kenningen. Over

unz med yta sinni
(aflraun vas Pat) skaunar
d seilhimin (sj\'óla)
sjalflopta kom Pjalfi.

F- J. leest: d seil {himinsjóla), hetgeen ongetwijfeld een minder mooie
alliteratie oplevert.
Skaunar seil-himinn kan een kenning zijn voor „schildquot;
Pjälfi springt dus op Pórr\'s schild, als hij in gevaar komt. Het is voor de
betekenis van weinig belang aan welke verklaring we de voorkeur geven.

Lindquist vertaalt: „Ända tills att bland de sköldbeväpnade (eg.
..sköldensquot;) männens följe Tjalve genom att lyfta sig själv kom upp p4
hövdingens sköld (eg. „sköldsnörets himmelquot;).

Dit is een poging om Loki, die wij ons natuurlik moeten denken ,,bland
de sköldbeväpnade männens följequot; ook hier in het gedicht een plaats te
geven I

-ocr page 50-

de voorgeschiedenis, het ongewapend zijn van pórr en het be-
zoek aan de reuzin GriÖr vertelt de pórsdrapa ons al heel weinig.
Maar toch nog genoeg om ons te doen begrijpen, dat de dichter
meer biezonderheden van de mythe kende, dan hij in zijn ge-
dicht te pas wilde brengen.

We hebben gezien, hoe het optreden van Loki in str, 1 moeilik
anders verklaard kan worden dan dat de pórsdrapa hier zin-
speelt op de voorgeschiedenis: Loki gevangen door GeirroSr
die pórr als losprijs eist. Wat de beide andere punten betreft,
deze hangen nauw samen. De hulp van GriSr is nodig omdat
pórr geen wapens heeft. We vinden op één plaats in de póre-
drapa het bewijs, dat de dichter ook deze voorstelling gekend
heeft. In str. 9 wordt namehk de staf van GriSr genoemd:
stophnisu fór steypir
striHundr me^ vgl Griff-ar.

Loki speelt in de Snorra Edda, evenals pjalfi in de pórsdrapa,
bij de tocht naar GeirroSr een ondergeschikte rol. Voor Pjalfi,
die als dienaar van pórr steeds met hem meegaat, is dit niet zo
vreemd. Maar dat Loki zich zo op de achtergrond houdt, zijn
we van hem niet gewoon. Daarom zouden we kunnen menen,
dat eerst Snorri hem, omdat hij in het eerste deel van de mythe
zo op de voorgrond treedt, ook in het tweede deel heeft opgenomen
in de plaats van Pjalfi. Snorri kon hier gemakkelik toe komen,
daar hij meer tochten van pórr en Loki kende: naar prymren
ÜtgarSaloki. Ook had hij de pórsdrapa verkeerd kunnen verstaan,
denkende dat in str. 3 Loki gereed stond pórr te vergezellen.

Maar aan de andere kant zijn er verschillende faktoren, die
het waarschijnlik maken dat toch Loki en niet pjalfi de oorspron-
kehke begeleider is van pórr op diens tocht naar
Geirr05r, m.a.w.
dat het Snorri is, die de oudste traditie vertegenwoordigt, waar-
van Eilffr GoSrunarson om de een of andere reden is afgeweken.
Allereerst de logika van het verhaal. Hoe zou pórr de gevaarlike
en voor hem geheel doelloze tocht hebben doorgezet, als niet

-ocr page 51-

Loki, die er zoveel belang bij had, als gids met hem mee was ge-
gaan? Hij levert immers ook I6unn persoonlik aan pjazi uit.
Het is heel wel mogelik, dat volgens een oude voorstelling Loki
pórr onder allerlei misleidende voorwendsels wist mee te tronen.
Doordat Snorri\'s verhaal juist daar een lakune vertoont en de
Pórsdrapa zo kort is op dat punt, kunnen we hieromtrent niets
zekers te weten komen.

Als Snorri\'s lezing de oudste is, hoe komt het dan dat de
l\'órsdrapa een andere voorstelling kent? Hierop is het antwoord
gemakkehk te geven. De dichter was een groot bewonderaar van
fórr en hij heeft blijkbaar niet gewild, dat zijn held op de tocht
begeleid werd door een wezen als Loki, waarvoor hij zo weinig
respekt toont te hebben
{drjügr vas Loptr at Ipiga). Voor Snorri,
die twee eeuwen later leefde, kon bewondering voor een van de
oude goden geen reden meer zijn om van de oorspronkelike
lezing af te wijken.

Olrik\'s theorie wordt dus allerminst aan het wankelen ge-
bracht door de lezing van de pórsdrapa. Wel echter door het feit,
dat Loki in de Geirr0ör-mythe volstrekt geen onderdanige rol
speelt en dat zijn optreden met pórr slechts het gevolg is van de
eis van de reus. Dat deze juist pórr tot zijn slachtoffer koos, is
heel begrijpelik, daar pórr de grootste vijand der reuzen was.

Het is de vraag, of er in de Geirr05r-mythe een oude
kern verborgen ligt. Opvallend is de overeenkomst met de
?jazi-cyclus, waarin ook Loki, in de macht van een reus
geraakt, een van de goden als losprijs aan hem uitlevert.
Ook de wijze waarop Loki zelf in gevangenschap raakt — beide
malen blijft hij door toverij aan iets vastzitten — is in principe
dezelfde. Evenals de pjazi-cyclus is de Geirr0Sr-mythe opgebouwd
uit tal van sprookjesmotieven. Von der Leyen i) ziet in pórr\'s
tocht naar Geirr06r een tocht naar de hel, evenals in de tocht

Das märchen in den göttersagen der Edda, bl. 45 vlg.

-ocr page 52-

naarÜtgarSaloki,bijSaxo^) onmiddellik daaropvolgend. Inder-
daad doet het verhaal, waarin de moeilikheden om de plaats
van bestemming te bereiken als bijkans onoverkomelik worden
geschilderd, sterk aan een tocht naar de onderwereld denken, die
immers ook de levenden weert door allerlei hindemissen, en wel
in \'t biezonder door diepe rivieren.

De ontmoeting met GriSr is een bekend sprookjesmotief: de
held ontmoet op zijn gevaarhke tocht een welgezind wezen, dat
hem goede raad geeft of tovermiddelen verschaft om zijn doel
te kunnen bereiken. Hieraan verwant is het motief, dat de
vrouw des huizes de bezoekers helpt tegen haar eigen man
Moeten we soms in GrfSr de vrouw van Geirr0Sr zien?

Nu rest ons nog de mythe van pórr\'s tocht naar ÜtgartSaloki,
beschreven in Gylf. 43—46.

Daar wordt verteld, hoe pórr en Loki er samen op uittrekken
en \'s nachts hun intrek nemen bij een boer. pórr slacht zijn bok-
ken voor het avendmaal en zij eten het vlees. De volgende dag
wijdt pórr de beenderen en de bokken staan weer levend op.
Maar een is er kreupel, omdat de zoon van de boer een dijbeen
heeft doorgesneden tot in het merg 3). De boer biedt pórr als
vergoeding zijn beide kinderen aan, pjalfi en Rgskva. Van pjalfi
merkt Snorri op, dat hij
allra manna fóthvatastr is.

Zij gaan dan met z\'n vieren op weg en overnachten in de
handschoen van de reus Skr^ir. De volgende dag biedt de reus
aan hen te vergezellen en de proviandzak te dragen, \'s Avends
legt hij zich neer om te slapen en pórr zal voor het eten zorgen„

Saxo Grammaticus, Gesta Danonim. Herausg. von Alfred
Holder, Strassburg. 1886. bl. 286 vlg. en bl. 292 vlg.

») Zo b.v. in de Hymiskviöa, waar de vrouw van de reus fórr en Tyr
gastvrij ontvangt en hen waarschuwt voor Hymir.

Hoe de afwijkende lezing van de Hymiskvi3a beschouwd moet
worden, is reeds besproken op bl. 31. Voor uitvoeriger bespreking zie
bl. 43 vlg.nbsp;^

-ocr page 53-

maar Skrj^ir heeft de riemen van de zak zo stevig dichtgesnoerd,
dat ze niet los te krijgen zijn. Ze moeten het die keer zonder
avendmaal stellen. Pórr, in woede ontstoken, geeft Skrymir
drie keer een slag met zijn .hamer op het hoofd, maar dit deert
hem in \'t geheel niet.

\'Des anderen daags bereiken ze de burcht van ÜtgarSaloki,
Waarheen Skrymir, die teruggekeerd is, hun de weg heeft ge-
wezen. De koning bekijkt hen met geringschatting, als ze hem
in de zaal begroeten, en eist dat zij hun vaardigheid op een of
ander gebied zullen tonen.

Pd segir sd, er siff-arst gekk, er Loki heitir: ,,kann ek pd iprótt
^^ ek em albüinn at reyna, at engi er hér sd inni, er skjótara skal
^ta mat sinn en ek.quot;
ÜtgarSaloki roept zijn dienaar Logi om zich
met Loki te meten. Er wordt een bak vlees binnengebracht en
2ij zetten zich elk aan een eind. Ze eten even vlug, maar als zij
elkaar in het midden van de bak ontmoeten, heeft Loki alleen
het vlees opgegeten. Logi echter vlees, beenderen en bak;
ok
syndisk nü gllum, sem Loki hefchi Idtit leikum.

Dan is pjalfi aan de beurt, hij loopt om het hardst met Hugi,
maar verhest ondanks zijn snelvoetigheid. Ten slotte moet
I^órr tonen wat hij vermag. Hij tracht eerst tevergeefs een volle
drinkhoorn in één teug te ledigen. Daarna moet hij de kat van
de koning optillen, maar hij krijgt slechts één poot van degrond.
Toornig biedt hij aan te vechten met wie maar wil. De koning
laat hem worstelen met een oude vrouw, Elli, en hij verliest.
Dan maakt ÜtgarÖaloki een eind aan de wedstrijd en laat hen
verder de nacht in zijn woning gezellig doorbrengen. De volgende
dag doet hij zijn gasten uitgeleide en openbaart hun, hoe hij hen
bedrogen heeft. Hij zelf was Skrymir, een berg beschermde hem
tegen de slagen van pórr, Logi was het vershndende vuur, Hugi
zijn eigen gedachte, de drinkhoorn stond in verbinding met de
zee, de kat was de wereldslang en Elli de ouderdom, pórr
heft zijn hamer op om ÜtgarSaloki te verpletteren, maar op

-ocr page 54-

hetzelfde ogenblik zijn de reus en de burcht verdwenen.

Behalve in de Snorra Edda vinden we de mythe van Ütgar-
iSaloki ook nog verhaald in de Lokarimur of Lokrur i). Volgens
Finnur Jónsson gaat de inhoud hiervan geheel terug op
Gylfaginning. Alleen treffen we natuurlik talrijke dichterUke,
zij het ook meestal niet heel fraaie uitwerkingen aan. Loki wordt
voorgesteld als ondergeschikt aan pórr, evenals pjalfi. Maar het
is duidelik, dat hij alleen voor deze gelegenheid pórr dient en
anders de dienaar is van ÓSinn.

(I, str. 5) Loke var nefndr pvndar }rcell,
Prottar lans en ecki dcsll,
huar sent Biorn til hygda for,
bra hann sier cb uid brogdin stor.

pundr is een naam van ÓSinn^), Bjgrn echter van pórr. De
dichter kende dus, hoewel hij Loki beschouwde als de dienaar
van ÓSinn, tevens de voorstelling: Loki begeleidt pórr. In str. 7
wordt Loki
Fiolnes pion genoemd en pórr stelt voor zijn
vertrek de eis, dat hij hem zal vergezellen:
Fiolnes pnon skal
fara med mier.
Zijn tegenwoordigheid schijnt dus gewenst
te zijn.

Loki speelt overigens volstrekt geen heldhaftige rol. Hij is bang,
wil eerst zelfs niet mee. De dichter heeft een echte slaaf van hem
gemaakt en duidt hem aan met weinig vleiende benamingen,
zoals
bykkja en skauot. Typies is het dat Loki — Hcenis vinr —
de bokken slacht en het vlees bereidt. Het is duidelik, dat de
dichter pórr voor dit keukenwerk te goed vond. Maar Loki
heeft, zoals we al gezien hebben, geen aandeel in het vergrijp van
Pjalfi.

In het derde deel van de Lokrur wordt Loki\'s wedstrijd met
Logi beschreven. Het loopt slecht voor hem af. Logi versHndt

Rimnasafn, bl. 290 vlg.
Grimnism^l str. 54.

-ocr page 55-

zelfs het mes en de beenderen. En als ze in het midden elkaar
naderen, moet Loki zich haastig terugtrekken, want
Logi sveinn
vil hann hita!

Alleen op het eind doet Loki weer van zich horen.

(IV, str, 20) Lodur hygst pat lymskv troll
liosta fast med reidi]
Pa var gramr ok hin hafva holl
horfen skiallda meide.

Die nutteloze uitbarsting van toorn paste volgens de dichter
beter bij Loki dan bij pórr.

Veel nieuws geven de Lokrur dus niet, maar dit blijkt toch
Wel duidelik, dat de dichter Loki beschouwt als behorend bij
ÖSinn en dat hij hem slechts in biezondere gevallen als hier met
Pórr mee laat gaan.

Als we deze mythencyclus gaan analyseren, zien we dat we
vrijwel uitsluitend met los aaneengeregen sprookjesmotieven te
doen hebben. De bokkenmythe vormt een afgerond geheel,
daarna krijgen we de ontmoeting met Skrymir en ten slotte het
bezoek aan ÜtgarSaloki. Drie afzonderlike sprookjes, die tot
elkaar in geen enkel verband staan.

Allereerst de bokkenmythe. Loki speelt hierin geen rol van
«nige betekenis. Er is geen reden om op grond van Hymiskvi6a
37 aan te nemen, dat er een andere versie is geweest, uitvoeriger
dan die van Snorri, waarin Loki het kwaad op zijn geweten heeft.
En zo die opvatting ook buiten de HymiskviSa heeft bestaan,
dan is zij toch stellig niet oud, daar de kenmerkende trek, het
de schuld geven aan Loki van het kwaad dat is geschied, typerend
is voor de tijd, toen men in Loki niet meer zag de vriend en helper
van ÓSinn, maar de vijand van goden en mensen. Dat de bokken-
mythe niets te maken heeft met de mythe van Skrymir of Ütgar-
Öaloki, wordt wel hierdoor bewezen, dat we haar ook aantreffen
verbonden met de mythe van pórr\'s tocht naar Hymir. C. W.

-ocr page 56-

von Sydow i) uitte de veronderstelling, dat Loki en niet T;^r
in de HymiskvitSa pórr begeleidt.
Tyr zou in dit lied dan een
appellativum zijn. Deze opvatting is, hoewel het gedicht zo
beschouwd een mooie eenheid zou opleveren, niet sterk gefun-
deerd, daar uit de vage aanduidingen in de tekst niets van dien
aard valt op te maken. Loki wordt alleen genoemd in str. 37
en die plaats:
en pvi inn Icevisi Loki um olli, doet tamehk stereo-
tiep aan en kan geen stevige grondslag zijn voor de opvatting
van Von Sydow. Het lijkt er meer op, of we op deze plaats
een onwillekeurige en hier niet goed passende uitlating aantreffen
van de dichter, die in Loki de oorzaak zag van alle kwaad.

De kern van de bokkenmythe is een oud sprookje, dat we terug-
vinden o
.a. verbonden met een sage, gelijkend op die van Phile-
mon en Baucis. Men slacht een dier en eet het vlees, maar bewaart
huid en beenderen.
Na de maaltijd worden de beenderen aan el-
kaar gepast, een toverformule wordt uitgesproken en het dier
staat weer levend op. Het komt voor, dat iemand een bot heeft
gebroken of verstopt, en dan is het dier kreupel. Dikwels is het
een onbekende
gast, die door deze tovenarij zijn bovennatuurlike
macht en tevens zijn goede gezindheid toont 2).

Bij de ontmoeting met Skr^mir speelt Loki helemaal geen rol,
evenmin als pjalfi. Ook hier is de sfeer geheel en al die van het
sprookje: de fantasties grote handschoen, de zware stappen van
de reus en zijn onweerachtig snorken, pórr verschijnt ons als een
klein en machteloos wezentje, dat ondanks zijn krachtsinspan-
ning niets tegen SkrJ^mir kan beginnen. Bijna lachwekkend is
zijn woede, als hij bemerkt dat hij het zonder eten zal moeten
stellen. Daarom kan de mythe niet in de heidense tijd ontstaan
zijn, toen men pórr zo bewonderde.

C. W. von Sydow. Jatten Hymes bagare (Danske Studier
1915, bl. 113 vlg.).

«) Zie: C. W. von Sydow. Tors fard till TJtgamp;rd (Danske Studier
1910, bl. 65 vlg.).

-ocr page 57-

In de mythe van ÜtgaiiSaloki spelen ook Loki en pjalfi een
rol. Alleen is het de vraag, of hun die oorspronkelik toekomt.
In de Hymiskviöa doet pórr alles alleen en steeds met sukses.
Lat is natuurhk de oudste voorstelling. Dat hij in de ÜtgarSa-
loki-mythe verliest, is een bewijs voor het betrekkelik late ont-
staan van die mythe. Overigens is het heel begrijpelik, dat men
Pórr laat drinken, iets zwaars tillen en worstelen, daar immers
zijn lichaamskracht en zijn gulzigheid maar al te goed bekend
waren.

Pórr levert alleen al drie wedstrijden. Het sprookjesgetal
drie is dus aanwezig. Maar een later bewerker heeft blijkbaar ook
nog drie personen willen hebben, die een wedstrijd leveren, en
daarom de wedstrijden van Loki en pjalfi ingevoegd. Daardoor
is de oorspronkelike regehnaat eigenlik verloren gegaan.

Dat hij pjalfi heeft gekozen, is duidelik: hij is pórr\'s knecht.
Daar hij
manna fóthvatastr is, moet hij hardlopen. Wat Loki
betreft, hem kende men als de begeleider van pórr in de pryms-
kvi^a. Maar hoe is de bewerker er toe gekomen hem met Logi om
\'t hardst te laten eten? Misschien was dit oorspronkeHk een wed-
strijdnummer van pórr, wiens buitengewone eetlust uit de
frymskviöa bekend was. Het zou bovendien prachtig passen bij
die andere proef: het ledigen van de drinkhoorn. Ook is het
mogelik, dat men gedacht heeft aan Loki\'s avontuur bij Geirr0Sr,
toen hij drie maanden honger had geleden. Er is echter nog een
derde verklaring. Dan moeten we aannemen, dat Lold niet
eerst in de ÜtgarSaloki-mythe werd opgenomen en daarna pas,
na het tot stand komen van de kompilatie, in de beide andere
mythen, maar dat hij in de drie mythen tegelijk werd opgenomen,
nadat men die reeds met elkaar had verbonden. Zo krijgen we
een eenvoudige uitleg: door de plagerij van Skrj^mir hadden de
goden honger moeten lijden en, als ÜtgarSaloki hen uitnodigt
een proef van hun bekwaamheid te geven, komt de spotvogel
Loki dadelik met het voorstel tot een eetwedstrijd voor den dag.

-ocr page 58-

Anders moeten we aannemen, dat dit biezonder aardig trekje
slechts te danken is aan een zuiver toeval.

Hoewel Loki\'s rol dus stellig niet oorspronkelik is. hebben
velen i) getracht er een opvatting omtrent zijn wezen op te grond-
vesten. Als een merkwaardigheid beschouwde men het dat de
namen van de beide tegenstanders in klank zoveel op elkaar
leken. Daar zocht men meer achter dan het blinde toeval. Logi
is het vuur, Snorri noemt hem zelf
villieldr. Bovendien blijkt zijn
natuur duiddik uit de gretigheid, waarmee hij vlees, benen en
bak verslindt. Het komt me onbegrijpdik voor. dat sommigen,
zoals Grimm en A. Koek, nu konden beweren: Loki is ook
gdijk aan het vuur. Waarop baseerde men die opvatting? Op
de klankovereenkomst van de namen? Denkdik was het zo
dat men, uitgaande van een zwak gefundeerde vuurgodtheorie
op deze plaats bevestiging daarvoor trachtte te vinden en daarbij\'
slechts lette op de details, die men kon gebruiken voor dat dod
met verwaarlozing van de logika van het verhaal. Want als we
zien wat er staat, komen we juist tot de konklusie, dat Loki hier
onmogehk de rol van een vuurdemon kan spelen. Immers de
reden dat hij tegen Logi verliest is deze. dat hij zelf slechts kan
eten als een hongerig mens maar Logi als het verterend vuur.
Ten slotte wijst de analogie met de volgende wedstrijdnummers-
Pjdlfi tegen Hugi. pórr met de drinkhoorn, tegen de wereldslang
en de ouderdom, volstrekt niet in de richting dat we een dergdik
verband moeten zoeken tussen de tegenstanders, als er dan bij
Loki en Logi te vinden zou zijn.

We kunnen integendeel met zekerheid zeggen: als Loki in de
volksoverievering gold voor een vuurdemon, had hij niet
deze rol kunnen spelen, daar hij dan redelikerwijze niet van Logi
had kunnen verliezen.

Een belandere opvatting, gebaseerd op dit optreden van Loki,

1) Zoo o.a. Jacob Grimm, Deutsche Mythologie, 4e uitg I bl 199
—202. En later Axel Koek.nbsp;\'

-ocr page 59-

is verkondigd door S ch onin g i). Hij ziet in Loki een doodsgod,
die het vlees van de beenderen eet, terwijl het vuur alles gelijkeUk
verteert. In de mythe zelf vinden we geen tegenspraak, maar ook
geen enkel bewijs. Daar we echter van een normaal wezen niet
anders verwachten dan dat het \'t vlees opeet en de benen laat
liggen, is het wel wat gewaagd juist op deze plaats aan die
handeling een vèrdragende s5miboliese betekenis toe te kennen.

De ÜtgariSaloki-cyclus bestaat, om het nog eens in \'t kort samen
te vatten, uit drie gedeelten. We moeten uitgaan van de wed-
strijd-episode, die zeer gemakkelik voor uitbreiding vatbaar was.
Waarschijnlik speelde eerst pórr alleen daar een rol in. pjalfi
werd er mee in opgenomen en ter verklaring van diens aanwezig-
heid zette Snorri of een voorganger van hem de bokkenmythe
ervoor.

Wanneer de Skr:^mir-episode aan de mythe is toegevoegd, is
moeilik te zeggen, maar omdat deze episode veel vaster verbon-
den is aan de Ütgar«aloki-mythe is het denkelik reeds vroeg
geschied, toen de bokkenmythe nog geheel op zichzelf stond.
Wanneer Loki in de mythe is opgenomen, is evenmin met zeker-
heid te zeggen, maar het schijnt me toe, dat dit na de invoeging
van de Skn^mir-episode gebeurd moet zijn, daar we dan immers
zo goed kunnen begrijpen, dat Loki zich aanbiedt voor een eet-
wedstrijd.

Waar het echter op aankomt is dit, dat van oorspronkelik
verband tussen Loki en pórr in deze mythencyclus niets is ge-
bleken.

Een moeilikheid rest ons nog en dat is de naam van de reuzen-
koning: ÜtgarSaloki. Dit kan slechts betekenen: Loki, de vorst
van ÜtgarSr. Daar ontmoeten we dus ineens een tweede Loki

1) O. Schoning, D0dsriger i nordisk hedentro, Kob., 1903, bl. 27
vlg.

») Doordat de beide mythen dezelfde zin voor het gigantiese en boven-
natuurlike vertonen, kunnen ze reeds vroeg verbonden zijn.

-ocr page 60-

en het is begrijpehk. dat men hierin meer heeft wiUen zien dan een
toeval. Zo denkt b.v. Schoning. die in de reuzen lijkendemonen
ziet, dat met ÜtgariSr slechts bedoeld is: jQtunheimar, waarover
Loki of ÜtgarSaloki heerst. Loki zou zich dan als het ware in
tweeën gesplitst hebben, iets wat op zich zelf heel goed kan. Daar
echter die theorie: Loki een doodsgod, uiterst zwak gefundeerd
is en we evenmin reden hebben om de reuzen als Hjkendemonen
te beschouwen i), bhjft er van Schoning\'s betoog niet veel
overeind.

Een hypothese, die ik zou wiUen stellen, is de volgende. We
hebben gezien, dat de ÜtgarSaloki-mythe tamelik laat moet zijn
ontstaan, daar pórr er geen eervoUe rol in speelt. Toen had zich
de figuur van de duivel Loki, waarover we later zullen spreken,
reeds volkomen ontwikkeld, ten koste van de elvenvorst Loki.\'
die aUeen in het volksgeloof bleef voortleven. Maar daar het
Christendom veel van het oude bijgeloof opruimde, moest ook
het beeld van de boze Loki minder angstwekkend worden, want
hoezeer ook onder Christelike invloed tot duivel gegroeid, hij
bleef toch een heidense figuur evenals ÓSinn en Baldr, die aUeen
in de overgangstijd hun macht over de geesten konden behouden.
Door het verlichte, het welbegrepen Christendom werd dat alles
opgeruimd. En de sprookjes-vertellers maakten zich meester van
het rijke materia?!. De hellevorst Loki werd reuzenkoning in een
bovennatuurlike wereld en hij kreeg de naam ÜtgarSaloki ter
onderscheiding van die andere Loki, de kleine en sierlike, die de
SQriaI)attr kent. Dat we in Ütgar«aloki een oude hellevorst
moeten zien, kan bovendien nog waarschijnliker worden gemaakt,
doordat Saxo, die in boek VIII de tocht van ThorkiUus naar
Ügarthilocus beschrijft, deze opvat als een tocht naar de hel.
Dan zouden we in ÜtgariJaloki de laatste ontwikkeling terug-
vinden van Loki, de geboeide reus.

Zie de weerlegging van Schoning\'s opvatting door R. M. Meyer
(Altgerm. Religionsgeschichte, bl. 119 vlg.).

-ocr page 61-

Als we nu nog eens overzien in welke gevallen pórr en Loki
tezamen optreden, blijkt het dat we altijd een voor het biezonder
geval uitgedacht motief voor hun samengaan kunnen vinden.
Terwijl Pjalfi, de vlugvoetige, pórr\'s dienaar is, weUicht een
personifikatie van de bliksem, vergezelt Loki hem als gids en
raadsman. Dat is zo in de prymskviöa en wellicht naar voorbeeld
daarvan ook in de mythe van de tocht naar ÜtgarSr, want dat
Pórr er in de Lokanmur zo op aandringt, dat „ÓSinn\'s dienaarquot;
hem zal begeleiden, is wellicht een reminiscentie aan een uit-
voeriger lezing, waarin Loki als raadsman met pórr meeging.
Daardoor kon meteen het aantal wedstrijden worden uitgebreid.
Loki\'s meegaan met pórr op de tocht naar Geirr05ris weer anders
te verklaren. Als dit oorspronkelik is — en ik ben geneigd dit te
geloven — is het een noodzakelik gevolg van de zeer verklaar-
bare eis van Geirr06r. Dan is het in het kort de logika van het
verhaal, die Loki\'s tegenwoordigheid ook in het tweede deel
der mythe eist.

Dat men in later tijd, toen Loki toch reeds alle goede eigen-
schappen had verloren, geneigd was op grond van zijn samen-
gaan met pórr en zijn aan het vuur herinnerende naam in hem
een personifikatie van de bliksem te zien, is heel begrijpeUk.

Maar dit heeft met het oorspronkelik wezen van Loki niets
te maken. In de oude godensagen begeleidt Loki de dondergod
niet als het vuur, ook niet als een ondergeschikte demon —
dat is pjalfi — maar „aus jenem Behagen der Legenden-erzäh-
lung heraus, das Kraft und Schlauheit so gern kontrastiertquot;

R. M. Meyer, Altg. Religionsgesch., bl. 292.

-ocr page 62-

Dc verdere mythen van Loki, de listige held.

Onder de wandschilderingen in de hal van Ólafr pai, beschreven
in de Hiisdrapa van Ülfr Uggason, was er één die de strijd van
Loki en Heimdallr om het Brisingamen voorstelde. Van de
Hüsdrapa zijn slechts enkele strofen bewaard. Zo vinden we in
Skaldsk. 16:

Rdff-gegninn hregamp;r ragna
rein at Singasteini
frcBgr viff- firna-sloegjan
Fdrbauta mgg vari;
móff-gflugr rlt;zamp;-r moe^ra
mggr hafnyra fggru,
kynnik, dff-r ok exnnar
dtta, mcBrff-ar pgttum.

Bij Singasteinn strijden dus Loki en Heimdallr om het Brfsin-
gamen en de laatste weet het sieraad terug te winnen. In Skaldsk.
8 merkt Snorri nog op:
ok er pess par — namelik in de Hüsdrapa
— getit, at Peir vdru i sela-Ukjum.

Van de diefstal zelf geeft een veel jongere bron ons een uit-
voerige beschrijving. Dat is de SQrlaI)attr

Freyja was de geliefde van ÓSinn, zij fylgot-t Óöt-ni, ok var
jriff-la hans.
Vier dwergen maakten een prachtig sieraad, dat zij
tegen iedere prijs wou kopen. Maar de dwergen wilden de hals-
ketting slechts afstaan, als zij aan ieder van hen haar liefde
schonk. Dit gebeurde en Freyja kwam in bezit van het sieraad.
Ze ging ermee naar huis
ok lét kyrt yfir sér, sem ekki hefcf-i i
oramp;^it.

Fornaldar sögur Nordrlanda. .. ütg. af C. C. Rafn Kaupm.,
1829—1830. Bd. I, bl. 391 vlg.

-ocr page 63-

Farbauti en Laufey hadden een zoon, Loki genaamd; hann
var ekki mikill vgxtum, oramp;skdrr var hann snemma, ok skjótligr i
hragcf-i-, hann hafff-i fram yfir a^ra mennvizku, pd, er slceg^ heitir.
Hann var mjgk kyndugr pegar d unga aldri; pvi var hann kallaff-r
Loki l(Bviss-, hann réamp;st til Óff-ins i Asgarff-, okgerff-iskhansmacf-r.
Ó«mn en Loki werden spoedig vrienden. Toen nu Loki te weten
Was gekomen op welke wijze Freyja haar sieraad had verworven,
vertelde hij dit aan haar minnaar en deze gebood hem de ketting
te stelen. ÓSinn zei hem, dat hij niet onverrichter zake mocht
terugkomen.
Loki sneri pd i hrottu cBpandi] flestir urff-u viff- pat
l^tir, er Loka gekk litt til.

Hij kwam bij Freyja\'s woning, maar vond die gesloten. Toen
veranderde hij zich in een vheg en zocht overal naar een opening.
Ten slotte vond hij dicht bij het dak een gaatje, niet groter dan
het oog van een naald. Daar kroop hij door. Freyja sliep met
de ketting om haar hals en daar ze op de sluiting lag, kon hij haar
bet sieraad niet afdoen. Hij veranderde zich toen in een vlo en
stak haar in de wang, zodat ze zich omdraaide in haar slaap
Hij nam daarna zijn eigen gestalte weer aan, maakte de ketting
los en sloop er mee weg.

Toen Freyja de volgende morgen de diefstal bemerkte, be-
greep ze onmiddellik wie haar dat geleverd had. Ze ging naar
ÖtSinn en eiste van hem haar eigendom terug. Ze kreeg haar zin,
maar ze moest beloven de koningen HeSinn en Hpgni tot twee-
dracht en strijd te brengen. De mythe van de diefstal van het
Brfsingamen gaat daarmee over in de Hildesage.

De Sgrlabattr is, zoals alle fornaldarsaga\'s, een bron die met
de grootste voorzichtigheid gebruikt moet worden. De oude
godenwereld is tot een mensenmaatschappij gemaakt, men heeft
gezocht naar motiveringen en heel wat sprookjesstof opgenomen.\'
Als we voor de Brfsingamen-mythe geen andere gegevens hadden
dan deze, zouden we bijna geneigd zijn het hele verhaal voor een
jong mythologies sprookje te houden. Immers, de meesteriik ten

-ocr page 64-

uitvoer gebrachte diefstal, de roof van een bijkans onbereikbaar
verborgen kleinood, vormt het hoofdmotief van zeer veel sprook-
jes^). Maar ook in de mythologie komt het diefstalmotièf her-
haaldelik voor: Prometheus steelt voor de mensen het vuur,
ÓSinn rooft de dichtermeed. De vraag is nu maar, of er in de
Sgrlaliattr iets voorkomt, dat op oude traditie berust.

We moeten altijd bedenken, dat we in de jongere bronnen, hoe
onbetrouwbaar ze overigens ook mogen zijn, dikwels een oudere
traditie bewaard vinden dan in de Eddaliederen en de vroegste
skaldenpoëzie. Immers, die oudere bronnen, geen van allen
zuiver heidens — want daarvoor zijn ze toch weer niet oud ge-
noeg — hebben onder invloed van het veldwinnend Christendom
een tweeslachtig karakter gekregen. Men trachtte, bewust of
onbewust, van de goden Christelike figuren te maken voor men
ze geheel en al verstiet. Zo namen Baldr en HeimdaUr onmisken-
baar de trekken van Christus aan, men zag in ÓSinn min of meer
de Hemelse Vader en Loki werd de zondebok, de duivel. Toen
het heidendom ook in die vorm had moeten wijken voor het
Christendom, werden de goden tot sprookjes-figuren. En het is
begrijpelik, dat zij toen dikwels hun oude gestalte weer aan-
namen, die zij in het volksgeloof wellicht al dien tijd bewaard
hadden.

Op oude traditie berust ongetwijfeld de verhouding van ÓSinn
en Loki in de SQrlaIgt;attr, Zij waren, zoals we in de eerste hoofd-
stukken gezien hebben, inderdaad vrienden. Maar Loki was niet
ÓSinn\'s knecht. Tot deze voorstelling, ook te vinden in
de Lokarfmur, is men gekomen toen men hem niet goed
genoeg meer vond om ÓSinn\'s gelijke te zijn. Om dezelfde
reden maakte men [van [de oude verwantschap wel een bloed-
broederschap.

Hebben soms ook ÓSinn en Loki oorspronkelik samen de dief-

1) Verg. Grimm 192 „Der Meisterdiebquot;. Talloze voorbeelden van dief-
stalsprookjes geven Bolte en Polivka Anmerkungen III, bl. 379 vlg.).

-ocr page 65-

stal beraamd? Golther^), die de figuur van Loki niet be-
schouwt als een schepping van het heidendom, maar zijn oor-
sprong meent te zien liggen in de Oud-Christelike
m5^hologie,
gelooft dat niet ÓÖinn maar Loki\'s eigen boosheid hem tot de
daad heeft aangezet. Daar Golther\'s opvatting omtrent het
ontstaan van de Loki-figuur, zoals we zullen zien, niet juist is en
de diefstal bovendien meer uit plaagzucht dan uit boosheid
lijkt te zijn bedreven, gaat het niet aan om ÓSinn\'s rol in
de SQrla{)attr zonder meer als jongere uitwerking te be-
schouwen.

De m3H;he van de diefstal is vrij oud, daar reeds de dichter van
Haustlgng haar kende; in str. 9 wordt Loki namelik Brisings
goffa girffipjófr
genoemd. Om welke reden Loki Freyja besteelt,
wordt alleen verteld inde Sorla^ättr, die natuurlik heel
goed ver-
schillende gegevens
gekombineerd kan hebben ter verkrijging van
een gewenste motivering. Maar het is niet uitgesloten, dat Loki\'s
vriend oorspronkelik mee de
diefstal beraamde. Stuurt ÓSinn
Loki ook niet naar Svartalfaheimr om Andvari van zijn goud
te beroven? Juist omdat wij met een vrij oude mythe te doen
hebben, die ontstaan moet zijn in een tijd dat Loki nog niet
geheel
laviss was, lijkt het zeer waarschijnlik dat de SQrlat)attr
op
dit punt een oude traditie vertegenwoordigt.

Het is merkwaardig, dat de wijze waarop Loki Freyja het
Brfsingamen ontsteelt — als hij er niet bij kan, steekt hij haar
als vlo in haar wang, zodat ze zich in haar slaap omdraait —
sterk overeenkomt met de manier, waarop in de Estniese m5^he
de zoon van de dondergod zijn vader van de doedelzak berooft.
Dit is een van Olrik\'s argumenten om in die zoon Loki te zien.
Maar zoals Celander 2) heeft aangetoond, is dit argument on-
geldig, daar juist de oudste versie van de Estniese mythe die

ï) W. Go Ith er, Handbuch der germanischen Mythologie. Leipzig,
1895. bl. 407.

*) Lokes mytiska ursprung, bl. 86 vlg.

-ocr page 66-

overeenkomst volstrekt niet vertoont. Bovendien hebben de
Brfsingamen-m)rthe en de Estniese „prymskviSaquot; overigens
niets met elkaar gemeen. De SQrla{gt;attr behoort tot de fomaldar-
saga\'s, die biezonder rijk zijn aan sprookjesstof. Het behoeft dus
geen verwondering te wekken, als we een motief aantreffen, dat
we ook vinden in een Estniese mythe. Want die motieven waren
gemeengoed voor alle sprookjes- en sagenvertellers^).

Over de manier waarop Freyja haar sieraad terugkrijgt, geven
de Hüsdrapa en de SQrlafjattr verschillende berichten. De lezing
in de Sorlaliattr gegeven, wekt de indruk alleen bedacht te zijn
om de Brisingamen-mythe te verbinden met de Hildesage. De
opvatting, dat Heimdallr Loki achtervolgt en hem bij Singa-
steinn overwint, is ongetwijfeld ouder, maar zuiver heidens be-
hoeft ze daarom nog niet te zijn. De strijd van Heimdallr met
Loki, de edele met de boze, doet denken aan een strijd van Chris-
tus met de duivel. De Hüsdrapa altans aksentueert sterk die
tegenstelling tussen goed en kwaad. Is dit deel van de mythe
soms ontstaan in de dagen van het opkomend Christendom?
Of moeten we denken aan een oude natuurmythe?

Dat het juist Heimdallr, de wachter der goden, is, die Loki
achtervolgt, behoeft ons niet te verwonderen. Wel, dat hij een
z.0 vijandige houding aanneemt tegenover de vriend van ÓSinn.
Was Loki, toen deze mythe ontstond, reeds niet meer ÓSinn\'s
vriend, m.a.w. heeft men dit voor Loki zo oneervolle slot er
later bij bedacht? Of ligt er een oude natuurmythe aan ten grond-
slag, b.v. de god van de nacht strijdt met de god van de dageraad?
In dat laatste geval zou de tegenstelling tussen goed en kwaad
pas later naar voren gebracht zijn, daar deze in een dergelike
natuurmythe, een strijd beschrijvend van gelijkwaardige, beur-

In de mythe van Brokkr verandert Loki zich eveneens in een insekt
en steekt de dwerg om de voltooiing van het werk te beletten. Zie ook
Grimm 60 en 102.

-ocr page 67-

telings zegevierende tegenstanders — want zo moeten we het ons
voorstellen — niet op haar plaats is

Maar bij gebrek aan gegevens — wel zeer schaars zijn ze voor
deze mythe, daar zelfs Snorri ons in de steek laat — kunnen we
hieromtrent niets met enige zekerheid zeggen.

Om te kunnen beoordelen of we in de Brfsingamen-mythe meer
mogen zien dan een aardig verhaal over een van Loki\'s plagerijen,
behorend tot dezelfde groep als de m5d:he van Sif\'s gouden haar,
moeten we allereerst weten wat het Brfsingamen is. We hebben
geen enkel bewijs dat het iets anders is geweest dan een gewoon
sprookjesobjekt, de kostbare halsketting van Freyja. Het is
nodig dit onomwonden te verklaren.

Misschien is het oorspronkehk een algemene benaming ge-
weest voor een schitterend kleinood. Dit zou heel goed kunnen,
als het woord, zoals Axel
Olrik 2) veronderstelt, samenhangt
met
hrisa „lichten, stralen.quot; Maar volkomen duideHk wordt
het ook dan nog niet.
Brisinga lijkt een genitief te zijn: van de
Brisingen. Wie waren echter die Brisingen? Waren het dwergen,
die schitterende sieraden maakten? Waren het lichtelven of
sterre-demonen? In de Beowulf wordt een sieraad
Brösingamene
genoemd. Dit lijkt hetzelfde woord, al wordt er hier niet Freyja\'s
halsketting mee bedoeld. Maar hoe komt de Angelsaksiese vorm
aan ö? Dit zijn allemaal vragen waarop geen bevredigend ant-
woord is te geven.

Olrik uitte de veronderstelling, dat met het Brfsingamen het
vuur bedoeld is; op grond van de niet on waarschij nlike samen-
hang met
brisa „lichten, stralenquot; en het Noorse bHsing „fakkelquot;.
Dit lijkt me niet te bewijzen, daar de naam dan immers evengoed
zou passen voor een blinkend sieraad. Als het evenwel zo is.

Iets anders zou het zijn, als we in Loki een boze demon mochten zien,
een sluwe zonnerover, maar uit alles blijkt duidelik dat hij oorspronkelik
een welgezinde godheid was.

Myterne om Loke, bl. 572 vlg.

-ocr page 68-

kunnen we een oppervlakkige overeenkomst aanwijzen tussen
de Brlsingamen-mythe en de Finse vuurroofmythe. In die Finse
mythe valt het vuur uit de hemel en wordt opgeslokt door een
vis, die na veel vergeefse pogingen door de mensen gevangen
wordt. In de Brisingamen-mythe vlucht Loki in de gedaante
van een zeehond met het sieraad de zee in en wordt door Heim-
daUr, ook in zeehondgedaante, achterhaald en overwonnen.
Maar als we niet aannemen, dat met het Brisingamen het vuur
is bedoeld, blijft er van de toch al zo oppervlakkige overeenkomst
vrijwel niets over. Olrik nu meent, dat beide mythen behoren
tot een groep, waarvan de Prometheus-mjrthe de bekendste en
meest karakteristieke vertegenwoordiger is. Ook de Suttung-
mythe rekent Olrik hier toe — hij vraagt zich af, of oorspron-
kelik misschien Loki en niet ÓSinn in die mythe de hoofdrol ver-
vuld heeft — en een Indiaanse m3rthe van de vogel die voor de
mensen het water steelt. Daar Loki ook elders optreedt
als de listige held, wordt het volgens Olrik nog waar-
schijnUker gemaakt, dat hij een oude kultuurheros is ge-
weest.

Hoewel Loki steUig eigenschappen bezit om een Noordger-
maanse Prometheus te zijn, lijkt het toch veel te gewaagd om
aUeen op de Brisingamen-mythe een dergelike opvatting te base-
ren. Deze mythe kan immers veel eenvoudiger verklaard worden,
nameUk als een gewoon mythologies sprookje, zoals er zoveel
gevonden worden juist over Loki. Dan was het weUicht ook oor-
spronkeHk ÓSinn, die de held uitzond om de uiterst moeilike
opdracht te volvoeren. Ook is het mogelik dat Loki, de vorst
der dwergen of Brisingen, de oorspronkeUke bezitter van het
sieraad was, dat hem door de trouweloosheid van zijn eigen onder-
danen werd ontstolen en dat vervolgens door hem, de elvenkoning
zelf, op listige wijze werd teruggehaald.

Het tweede deel van de mythe, Loki overwonnen door Heim-
daUr, valt uit de toon van de eenvoudige verteUing. De held

-ocr page 69-

van het eerste bedrijf wordt tot de overwonnen boosdoener.
Wellicht heeft men dit slot erbij bedacht in een tijd, toen men de
oude godensagen een meer ethiese grondslag wilde geven.

In Gylf. 41 wordt ons verteld, hoe de goden aan een reus op-
droegen een burcht voor hen te bouwen. Hij zou Freyja, de zon
en de maan tot beloning krijgen, als hij zijn werk in één winter
voltooide. Zijn paard SvaSilfari sleepte zware rotsblokken voor
hem aan en het bouwwerk naderde snel de voltooiing, zodat de
goden vreesden de reus zijn loon te zullen moeten geven. Toen
dwongen zij Loki, op wiens aanraden zij de overeenkomst
hadden gesloten, een middel te zoeken om het gevaar af te wen-
den. Hij veranderde zich in een merrie, lokte het paard van de
reus weg en het werk kon niet meer op tijd klaar komen. Toen
de reus dat bemerkte, werd hij toornig. De goden ontdekten
daardoor zijn gevaarlike aard en riepen Pórr, die hem met zijn
hamer doodde. Loki bracht enigen tijd later een veulen ter wereld;
Pat var grdt ok hafffi VIII fcetr, ok er sd hestr haztr meff- gocf-um
ok mgnnum.

Twee strofen uit de Vgluspd vertellen ons van dezelfde ge-
beurtenis.

(str. 25) pd gengu regin qU d rgkstóla,
ginnheilog go ff-, ok um pat gcettuz:
hverr hefffi lopt allt Icsvi hlandit
effa cBtt jgtuns óff-s mey gefna.

(str. 26) pórr einn par va, prunginn móff-i

— hann sjaldan sitr, er hann slikt um fregn! —:
d genguz eiffar, orff ok sceri,
mal QÏl meginlig, er d meffal fóru.

Het is niet nodig aan te nemen, dat volgens de Vgluspa
de reus zijn loon wel gekregen heeft. We moeten ons de situatie
voorstellen: het bouwwerk is bijna voltooid, nog enkele dagen
en de reus zal zijn loon opeisen, dat de goden hem niet kunnen

-ocr page 70-

weigeren zonder woordbreuk te plegen. In deze omstandigheden
is het begrijpehk, dat ze met elkaar spreken alsof het kwaad al
is geschied. Het is immers nog maar een kwestie van enkele
dagen en zij zien nog niet, hoe zij aan hun ongeluk kunnen ont-
komen 1).

De Vgluspa noemt in str. 25 en 26 Loki, SvaÖilfari en Sleipnir
niet, maar de aanduidingen in het gedicht zijn over \'t algemeen
zeer vaag, zodat dit feit op zich zelf nog niet bewijst, dat de dich-
ter een andere voorstelling van de mythe kende dan Snorri. Eén
plaats in de tekst is er, die ons kan doen twijfelen: in handschrift
R staat in str. 25 niet
hverr maar hverir. Denkt de dichter dan
toch aan meer dan een schuldige? We behoeven hier echter,
zelfs als we geen schrijffout van een latere afschrijver willen
aannemen, niet zoveel achter te zoeken. Het is immers maar een
vraag, die door de goden gesteld wordt, en
hverir behoeft niet
uit te sluiten, dat alleen Loki het kwaad op zijn geweten heeft.

Er is echter een gebrek aan logika in het verhaal van Snorri,
waardoor we gaan twijfelen of hij wel dezelfde voorstelling geeft
als de dichter der Vgluspa. Het is Sigur Sur Nor dal 2), die
heeft aangetoond, dat Snorri twee opvattingen heeft gekom-
bineerd.

In de Veluspa wordt de reus onverdiend gedood. „Goöin
hafa vélaS smiSinn, hann er veginn ómaklegur.quot; Als de goden
merken, dat ze hem zijn loon zullen moeten geven, worden ze
bang en dan is het pórr, die de knoop durft doorhakken. Hij
bekommert zich om geen eden. Loki\'s list wordt niet genoemd en
die is, als er toch eedbreuk gepleegd wordt, ook volkomen over-
bodig.

Er moet een andere opvatting geweest zijn, waarin Loki\'s
list wel op zijn plaats was, de opvatting, dat de bouwmeester

Het werkwoord ge fa is hier dus eigenlik gebruikt, omdat men heita
te zwak vond.
2) Völuspa, bl. 61 vlg.

-ocr page 71-

zijn hoofd zou verliezen, als het werk niet op tijd klaar kwam.
Snorri vertelt niet, dat de reus zijn hoofd te verhezen had,
want dan was er geen sprake van eedbreuk geweest. Aan de
andere kant tracht hij de houding van pórr weer enigszins te
rechtvaardigen: de goden merkten pas op het laatste ogenbhk
dat ze met een bergreus te doen hadden en tegenover zo iemand
behoefden zij geen skrupules te tonen. Het is Snorri echter, zoals
te verwachten was, niet gelukt een logiese voorstelling van de
niythe te geven. Daarvoor sluit de ene opvatting de andere te
veel uit.

De mythe van de reus-bouwmeester is niet specifiek Skan-
dinavies. In veel sprookjes en legenden vinden we het motief
van de wonderbouw terug. Steeds is het een bovennatuurlik
Wezen — een reus of de duivel — dat voor iemand tegen een
Vooraf bepaald loon — de duivel eist natuurlik de ziel van de
opdrachtgever — een bouwwerk zal maken binnen zeer korten
tijd en dan op het laatste moment zijn loon verbeurt

Een bekende Skandinaviese sage, die grote overeenkomst
vertoont met deze Loki-mythe, is de sage van de bouw der dom-
l^erk te Lund 2). De inhoud hiervan is als volgt. Sint Laurens
heeft een overeenkomst gesloten met een troll, dat deze een kerk
Voor hem zal bouwen. Als de heilige de naam van de reus niet
Weet te zeggen vóór het bouwwerk voltooid is, zal deze hem de
zon en de maan moeten geven en als hij daartoe niet in staat is,
zijn beide ogen. Het bouwwerk nadert snel de voltooiing en Sint

Zie Wolf, Niederl. Sagen 186 en 187. Ook De CockenTcirlinck.
Brab. sagenboek 182, 232, 233, 234, 235 en 236. Meestal is het de duivel
(alleen in 182 zijn het de ,,Alverniannekensquot;), die het werk verricht.
Hij belooft aan een boer in één nacht een schuur te bouwen en zal diens
ziel als beloning krijgen, maar vóór de haan kraait moet het werk vol-
tooid zijn. De vrouw van de boer bewerkt door een list, dat de haan
vroeger kraait dan gewoonlik. Zo verbeurt de duivel zijn loon.

LauritzWeibull, DenlundensiskaFinnsagnen(Fataburen 1908,
bl. 28 vlg.).

-ocr page 72-

Laurens is wanhopig. Dan hoort hij hoe de vrouw van de reus
haar kind sust en het vertelt, dat vader Finn mooi speelgoed
zal meebrengen, de zon en de maan of de ogen van Sint Laurens.
Verheugd gaat de heilige naar de bijna voltooide kerk en roept
de reus bij zijn naam. Deze ontsteekt in woede en wil het bouw-
werk doen instorten, maar hij versteent.

C. W. von Sydow i) merkt op, dat er in deze sage verschillende
motieven zijn gekombineerd en wel het naam- en het verstenings-
motief. Wij horen niet dat de reus, zoals in de AsgartS-mythe,
gebonden is aan een bepaalde termijn. En toch moet ook het
tijdmotief volgens Von Sydow oorspronkelik in deze sage te
vinden zijn geweest. Het feit, dat de reus versteent, kan hierop
wijzen. Dat dit gebeurt door het noemen van zijn naam is nog
al eigenaardig. OorspronkeHk versteende hij ongetwijfeld door-
dat de eerste zonnestralen hem troffen — hij had zijn werk dus
niet op tijd klaar kunnen krijgen — en merkwaardig is het, dat
we in enkele varianten van deze sage de voorstelling vinden,
dat de reus juist op het dak bezig was toen de heilige zijn naam
noemde, op de plek dus waar het licht van de opgaande zon hem
het eerst kon bereiken.

In een Noorse sage over de bouw van een kerk op Hindö ver-
steent de reus met zijn paard als de zon opkomt en in een Ierse
sage, eveneens door Von Sydow aangehaald, is het een heilige,
die geholpen door zijn paard een kerk bouwt, door de duivel
gestoord wordt en versteent!

In de AsgariS-m5rthe is volgens Von Sydow eerst sprake ge-
weest van een termijn van drie dagen, maar omdat men dit zo
kort vond, maakte men er een winter van. De drie dagen, die
de spanning van het verhaal zozeer verhogen, kon men echter
niet missen en daarom stelt Snorri het voor, alsof toen eerst de
goden de schrik om het hart sloeg, toen de winter op drie dagen

C. W. von Sydow, Studier i Finnsagnen och beslSktade bygg-
mastarsagner (Fataburen 1907 en 1908).

-ocr page 73-

na voorbij was {En pd er Prir dagar vdru til sumars, pd var komit
nijgk at borghliffi).

De SvaSilfari-Loki-episode houdt Von Sydow voor jonger.
„Det är en af de manga historier, som ställa Lokes sexuella
natur i en sä egendomUg belysning.quot; Ook het optreden van
Pórr, tenminste zijn gewelddadig optreden, lijkt hem onoorspron-
kelik. pórr kan immers, zoals uit de Alvfssmal blijkt, ook listig
zijn. Misschien waren de oorspronkelike hoofdpersonen slechts
Pórr en de reus. Asgarö-mythe en Finnsage stammen volgens
Von Sydow van één mythe: „Tor (eller gudarna) later ett troll
uppföra ett byggnadsverk. Arbetet skall vara gjort pa 3(eller
en) natter, och som lön skaU trollet ha Freja (eUer Tors dotter)
samt sol och mäne. Da arbetet gär raskt undan, uppehäller Tor
trollet den siste natten med prat, tills solen gär upp och troUet
(och dess hast) förvandlas tili sten.quot;

Het lijkt me echter waarschijnhker, dat de ÄsgarS-mythe en
de Finnsage hun stof beide aan een oud sprookje hebben ont-
leend. Kaarle Krohn^) merkt op: „Bei der näheren Prüfung
der isländischen Eddamythen stellt sich heraus, dass sie kaum
etwas anderes als auf Götternamen übertragene profane Erzäh-
lungen sind, die andernorts als Märchen, Legenden, Schwänke
oder Anekdoten vorkommen.quot; We zullen telkens weer kunnen
konstateren, dat deze woorden veel waarheid bevatten.

Het is volstrekt geen wonder, dat men Loki een rol heeft toe-
bedeeld in een dergelik mythologies sprookje, daar zijn figuur
zich hiertoe, zoals we reeds herhaaldelik gezien hebben, zo bij
uitstek leent. Al hoort Loki misschien oorspronkelik niet in deze
mythe thuis — iets wat feitelik niet uit te maken is, daar de
Loki-variant die Snorri kent heel goed ouder kan zijn dan de
Pórr-variant van de Vgluspa —toch is zij tot een typies Loki-
verhaal geworden, dat ons sterk herinnert aan de Lokkatdttur,

quot;) Kaarle Krohn, Die folkloristische Arbeitsmethode. Oslo, 1926.
bl. 159.

-ocr page 74-

waarin Loki eveneens door list een reus overwint. Ook aan de
mythe van pjazi worden we soms herinnerd.

Merkwaardig is ook hier weer de wijze, waarop Snorri ons van
Loki\'s daden vertelt. Het zijn de dreigementen van de goden,
die hem doen handelen. Zij zeiden
hann verban illz dauff-a. ef
eigi hitti hann rdff^ til, at smi^rinn vceri af kaupinu, ok veittu
Loka atggngu. En er hann varff- hrlt;sddr, pd svarH hann eiamp;-a, at
hann skyldi svd til haga, at smi^rinn vari af kaupinu, hvat sem
hann kostacH til.

De geboorte van Sleipnir moet beschouwd worden als een
later toevoegsel aan de mythe. Het grauwe achtbenige paard van
ÓSinn is van heidense oorsprong, het oude dodenpaard i). De
geboorte-mythe en wellicht ook de naam Sleipnir zijn later
ontstaan.

Het hjkt me waarschijnlik, dat men vrij laat tot de opvatting
gekomen is, dat Loki de vader is van Sleipnir; misschien pas in
de tijd, toen men hem reeds beschouwde als de vader van Fenrir,
Hel en Jormungandr, hoewel dit vaderschap hem veel meer tot
oneer strekt dan het feit dat hij Sleipnir, ÓSinn\'s
voortreffehk
paard, ter wereld brengt. Een biezonder eervolle rol speelt
Loki als merrie en moeder van Sleipnir evenwel niet en enigs-
zins
IcBviss moet hij al geweest zijn, dat men zich hem, de vriend
van ÓSinn, zo kon voorsteUen. Een vergelijking met deZuidneder-
landsche Lodder, die vaak verschijnt in de gedaante van een
paard, maakt evenwel dat we rekening hebben te houden met
de mogehkheid, dat hier ook een oude trek bewaard is. Loki\'s
Proteus-natuur is zonder twijfel het uitgangspunt geweest bij
het ontstaan der mythe van Sleipnir\'s geboorte.

Het eerste en oudste deel van de mythe, het sprookje van de
reus-bouwmeester, is — of Loki\'s rol hem al dan niet van ouds
toekomt — een karakteristieke Loki-mythe. Het tweede deel,

Verg. Karl Helm, Altgermanische Religionsgeschichte Heidel-
berg, 1913. I, bl. 212.

-ocr page 75-

de geboorte van Sleipnir, is jonger en hoort reeds min of meer tot
de kring van mythen, waarin ons
hinn Icevisi Loki getoond wordt .

In Skaldsk, 35 vertelt Snorri, hoe Loki Sif het haar afknipte.
Pórr dwong Loki ervoor te zorgen, dat de dwergen voor Sif een
nieuwe haartooi maakten. De zonen van Ivaldi vervaardigden
toen, behalve het gouden haar voor Sif, ook het schip SkiS-
blaönir en de speer Gungnir. Loki wedde vervolgens met de
dwerg Brokkr, dat diens broer Sindri niet in staat zou zijn even
voortreffelike voorwerpen te maken. Toen Sindri werkte en Brokkr
de blaasbalg voor hem hanteerde, veranderde Loki zich ineen
vlieg en stak Brokkr in de hand. Hij liet evenwel de blaasbalg
niet los en de ever Gullinbursti ontstond. Daarna werd de ring
Draupnir gesmeed, hoewel Loki door Brokkr in de hals te steken
al zijn best deed om het werk te doen mislukken. Ten slotte
legde Sindri ijzer in de haard; nu kwam het er biezonder op aan.
Loki zette zich op Brokkr\'s ooglid en stak hem zo venijnig, dat
hij even de blaasbalg moest los laten om het bloed van zijn oog
te vegen. Dit werd de oorzaak dat de hamer MjoUnir zo kort
van steel is. Toch oordeelden de goden, dat Brokkr de wedden-
schap had gewonnen. Loki moest zijn hoofd afstaan, maar met
behulp van zijn vleugelschoenen wist hij te ontsnappen, pórr
greep hem echter en leverde hem aan Brokkr uit. Loki beweerde
toen, dat deze slechts recht had op zijn hoofd en niet op zijn hals.
Brokkr moest dat toegeven en naaide hem daarna de mond dicht.

Von der Leyen (Das märchen in den göttersagen der Edda, bl.
38 vlg.) bestrijdt terecht de zonderlinge opvatting van Bugge (Studier,
bl. 257—265), die verband zoekt tussen de mythe van de reus-bouwmeester
en de Laomedonsage. Zoals Loki de lucht „vergiftigdequot;, zond Apollo
een pest. Freyja vervult de rol van Hesione, Pórr die van Herkules!
Het is onmiddellik te zien, dat onze mythe veel verder van deze sage
afstaat dan van het gewone volkssprookje. Bovendien is het niet duidelik,
wie in de Laomedonsage de Loki-rol speelt. Is het Apollo of Laomedon ?
Of zijn ze het allebei tegelijk?

-ocr page 76-

Deze mythe is kenmerkend voor de oude Loki. Hij verschijnt
hier als een listig en plaagziek wezen, evenwel zonder de boos-
aardigheid en de sluwheid, die hem in later tijd zo gehaat en ge-
vreesd maken. Hij bezit grote bovennatuurlike macht, daar de
dwergen, de zonen van Ivaldi, hem gehoorzamen. Hij kan van
gedaante verwisselen en blijkt in het bezit te zijn van vleugel-
schoenen.

De mythe van het afknippen van Sif\'s haar doet sterk denken
aan die van de diefstal van het Brisingamen. In beide mythen be-
rooft Loki een der godinnen van haar kostbaarst bezit zonder dat
hij daar zelf iets aan heeft. Misschien steelt hij het Brisingamen
op last van ÓSinn, die op deze manier Freyja voor haar ontrouw
wil straffen, maar ook dan brengt het bezit van het sieraad hun
geen voordeel. Plaagzucht, hetzij van Loki, hetzij van ÓSinn,
hjkt de enige drijfveer tot de handeUng. En zo is het ook, als
Loki Sif het haar afknipt.

VerschiUende onderzoekers hebben getracht de mythe natuur-
symbohes te verklaren, zo b.v. Karl Weinholdi). Hij meent,
dat met Sif\'s haar het groene veldgewas bedoeld werd, dat door
de zomerhitte werd verschroeid. Door de dreiging van het onweer
gaf de zomerhitte er echter de gouden korenaren voor in de
plaats. Een latere onderzoeker, J. G. von Hahn^) gelooft
eveneens, dat met het gouden haar van Sif de rijpe korenaren
bedoeld zijn.

Er is evenwel een veel eenvoudiger verklaring te geven. Het
zware goudblonde haar van de Germaanse vrouwen heeft altijd
de bewondering gewekt van dichters en vertellers. In sprookjes
heeft de vrouwelike hoofdpersoon dikwels haar van gesponnen
goud of haar dat zo lang en dik is, dat het zich in tijd van nood

Die Sagen von Loki. bL 38.

\') J. G. von Hahn, Sagwissenschaftliche Studiën. Jena. 1876. bl
131 vlg.

-ocr page 77-

als touwladder laat gebruiken i). Het gouden haar van Sif be-
hoort tot de kring van aan sprookjesprinsessen verleende gaven,
evenals de tot goud stollende tranen van Freyja, die ons doen
denken aan de paarlen- en edelstenen-tranen, geweend door het
verstoten prinsesje in een der sprookjes van Grimm 2).

Het is vooral Friedrich von derLeyen®) die er de aandacht
op gevestigd heeft, dat de Noorse sagen in de ons overgeleverde
vorm betrekkelik jong moeten zijn, daar zij zoveel stof aan sprook-
jes hebben ontleend. Hij neemt aan, dat deze ontlening niet ver
voor 1200 heeft plaats gehad, daar Saxo en Snorri in hun Edda-
verhalen zo verschillen. Volgens Von der Leyen vindt dit
zijn oorzaak in het feit, dat de Eddasprookjes, jong als ze waren,
ï^og geen vast „heimatsrechtquot; hadden gekregen. Hij voelt niets
voor de natuurs5anboliese verklaringsmethode, die veel onder-
zoekers op zulke zonderlinge dwaalwegen heeft gebracht. Ten
slotte beroept hij zich op Axel Olrik, die eveneens gelooft aan
grote invloed van het sprookje op de Noorse godensage.

Juist in de Loki-mythen vinden we biezonder veel sprookjes-
stof verwerkt. De mythen van pjazi, Geirr06r, Ütgaröaloki, de
reus-bouwmeester, en ook, zoals we in het volgend hoofdstuk
zullen zien, de Baldrmythe geven daarvan voorbeelden in over-
vloed. Het is in de meeste gevallen niet mogelik een oude kern
terug te vinden. Wel treffen we vaak figuren aan, waarvan we
met zekerheid kunnen zeggen dat ze thuishoren in de tijden
van het vroege heidendom, maar de rol die zij spelen is zozeer
die van de populaire sprookjeshelden, dat we niet kunnen geloven

Zie o.a. Grimm 3, 65, 89, 163 en 179. In het sprookje „Rapunzelquot;
(Grimm 12) lezen wij: „Rapunzel hatte lange prächtige Haare, fein wie
gesponnen Gold. Wenn sie nun die Stimme der Zauberin vernahm, so band
sie ihre Zöpfe los, wickelte sie oben um einen Fensterhaken, und dann
fielen die Haare zwanzig Ellen tief herunter, und die Zauberin stieg daran
hinauf.quot;

\') ,,Die Gänsehirtin am Brunnenquot; (Grimm 179).

®) Das märchen in den göttersagen der Edda, bl. 56 vlg.

-ocr page 78-

dat deze hun oorspronkehk toekomt. Dit maakt het onderzoek
uiterst moeiUk en een bevredigend resultaat mogen we dan ook
niet altijd verwachten. Alleen dan mogen we aan een oude kern
denken, als er iets overbhjft, dat zich niet laat verklaren als een
sprookjesmotief, een later bedachte motivering of een sprookjes-
achtige uitwerking. Maar in vele gevallen blijft ons dan niets
anders over dan de eigennamen.

En toch kunnen deze ons veel zeggen. Want we moeten be-
denken, dat de volksfantazie een oude heidense godheid stellig
geen rol in zo\'n mythologies sprookje zal hebben laten spelen,
die niet harmoniëerde met de voorstelling, die men van die god
kende. Als we uitsluitend aangewezen waren op de zuiver hei-
dense mjrthen, zouden we van de Noordgermaanse godenwereld
al heel weinig te weten kunnen komen. Maar juist de jongere
mythologiese sprookjes leveren zo kostbaar materiaal voor de
karakterbepaling van de goden. M.i. is men gewoon te veel waarde
te hechten aan de gegevens, die oudere bronnen zoals de Vgluspa
ons verschaffen. Ongetwijfeld vinden we hierin waardevolle
mededehngen, maar we moeten steeds bedenken dat daarin
juist het karakter van de goden zo dikwels vervormd, men zou
kunnen zeggen Christehk gestileerd is.

De jongere volksoverlevering, die ons in \'t biezonder omtrent
Loki nog heel wat materiaal verschaft, geeft ons — altans in
Noorwegen en Zweden — de Loki van het mythologies sprookje,
niet die van de Vgluspa. Op grond hiervan voelt men zich ge-
neigd de figuur van
inn IcBvisi Loki grotendeels voor een htte-
raire schepping te houden.

Al is de mythe van Sif\'s gouden haar dus betrekkelik jong,
dan moet toch Loki\'s optreden enig hebt werpen op zijn oor-
spronkelik karakter. Hij verschijnt hier als een plaagziek en listig
wezen, in het bezit van bovennatuurlike macht. Snorri vertelt
ons niet, hoe hij de zonen van Ivaldi er toe brengt de opdracht
voor hem uit te voeren. Waren de
svartdlfar soms oorspronke-

-ocr page 79-

lik Loki\'s onderdanen? Of heerste hij altans over een schare
van hen? Deze plaats zou voor die opvatting een sterk argument
zijn, pórr dwingt Loki te zweren,
at hann skal fd af svartdlfum,
at peir skolu gera af gulli Sif ju hadd ...
Noemt pórr de svartdlfar
omdat hij weet, dat zij alleen zulk werk kunnen verrichten, of
ook omdat hij hen beschouwt als Loki\'s onderdanen? Altans als
wezens waarover hij een zekere macht bezit. Ongetwijfeld is dit
laatste het geval.

In dit verband is het nodig ook even terug te wijzen op de
mythe van de drie goden bij HreitSmarr, het uitvoerigst verteld
in Skaldsk. 39. Daar zendt ÓSinn Loki naar Svartalfaheimr,
maar door list weet deze het goud van Andvari te bemachtigen.
In elk geval blijkt ook daar, dat men in Loki iemand zag, die de
dwergen tot gehoorzaamheid kon dwingen, hetzij doordat hij
hun rechtmatige koning was, hetzij doordat hij, nog listiger dan
zij zelf, hen steeds in nieuwe valstrikken kon doen lopen.

Het tweede deel van de mythe is volkomen in dezelfde stijl
als het eerste. SkiSbla^Snir, Gungnir, Gullinbursti en Draupnir
zijn, hoewel oorspronkehk stellig oude godenattributen, tot
echte sprookjes-objekten geworden. Dat pórr\'s beroemde hamer
MjgUnir tevens bij die gelegenheid vervaardigd moest worden,
is zeer begrijpelik. Hier vond men een prachtige gelegenheid om
te verklaren, hoe de goden aan hun kostbare bezittingen waren
gekomen.

Een karakteristiek verschil tussen de voorwerpen, die de zonen
van Ivaldi op Loki\'s bevel vervaardigen, en de kostbaarheden,
die Sindri maakt, is niet aanwezig. Toch meent Von Hahn^)
in de gaven van Brokkr gaven van de bovenwereld te zien: de
ever is de zon, de hamer de bliksem en Draupnir de maan, ter-
wijl Loki\'s gaven, in \'t biezonder de korenaren die Sif\'s haar
moeten vervangen, gaven van de onderwereld zijn. Dit is echter

Sagwissensch. Studiën, bl. 131 vlg.

-ocr page 80-

een volkomen willekeurige scheiding, die door niets gerechtvaar-
digd wordt. Integendeel is het duidelik, dat in de mythe de gaven
van Loki en Brokkr als vrijwel gelijksoortig en gelijkwaardig
beschouwd moeten worden: sieraden zijn de ring en de haartooi,
wapens de hamer en de speer, snelle vervoermiddelen de ever
en het schip. We krijgen de indruk dat de verdeling, behalve
wat de haartooi en de hamer betreft, volkomen willekeurig is:
Sindri maakt ever en ring, de zonen van Ïvaldi speer en schip.
Het had ook omgekeerd kunnen zijn.

De logika van het verhaal eist natuurlik, dat Sindri de hamer
Mjollnir maakt. Deze was immers het kostbaarst bezit van de
goden, want hiermee moest pórr hen allen tegen de reuzen be-
schermen. Het is dan ook heel begrijpelik, dat zij Brokkr tot
winnaar van de weddenschap verklaren, een psychologiese eis
van de vertelling, daar Loki, de roekeloze wedder, voor zijn
overmoed gestraft diende te worden.

Dat Loki zich verandert in een vlieg, lezen we ook in de mythe
van het Brisingamen. Het schaden van de tegenpartij door de
list, die Loki toepast, is een bekend sprookjesmotief^).

Merkwaardig is ook in deze mythe de grote voorkeur voor
het getal drie. Sindri en de zonen van Ïvaldi vervaardigen elk
drie voorwerpen en drie keer wordt Brokkr door Loki gestoken.

Nergens in een Loki-mythe komt zo sterk de bijna kinderlike
plaagzucht van de held uit als hier. De goden verklaren Brokkr
tot winnaar.
Pd bauff- Loki at leysa hçfuch sitt, en dvergrinn sagot-i
at Pess var engi van.
Hij wist blijkbaar wel, wie hij voor had.

In „Die zwei Brüderquot; (Grimm 60) zet een hommel, die een haas wil
wakker maken, zich drie keer op diens neus. In „Der Zaunkönig und der
Bäxquot; (Grimm 102) wordt de oorlog beschreven van de viervoeters en de
gevleugelde dieren. De laatsten overwinnen, doordat een horzel de vos,
die ten teken van de aanval zijn rode pluimstaart in de lucht zal steken,
drie keer onder de staart steekt, zodat de vos zijn vaandel moet laten
zakken.

-ocr page 81-

,,Tak pü mik pdquot;, kvaff Loki. En er hann vildi taka hann, pd
var hann vits fjarri.
Als Loki, alleen door te vluchten, zich tegen
de dwerg kon beveihgen, moet zijn lichaamskracht wel niet
veel groter zijn geweest dan die van zijn tegenstander. De
SQrla{)attr beschrijft hem juist zo, als we ons hem in de Brokkr-
mythe voorstellen:
hann var ekki mikill vgxtum, orff-skdrr var
hann snemma, ok skjótUgr i hragcH. . .

De list, die Loki gebruikt om zijn hoofd te redden — hij ver-
klaart, dat Brokkr alleen recht heeft op het hoofd en niet op de
hals — is van dezelfde soort als die, waardoor in Shakespeare\'s
tragikomedie The merchant of Venice het boze plan van Shylock
wordt verijdeld.

Brokkr naait Loki de mond dicht, als hij inziet dat hij niet
het recht heeft hem het hoofd af te slaan. Dat doet hij natuurlik
om zijn tegenstander, die zo biezonder
orffskdrr is, voorgoed het
zwijgen op te leggen, wellicht ook om hem te beletten een onheil-
brengende verwensing uit te spreken.

Meer behoeven we hier niet achter te zoeken. Weinhold^)
veronderstelde, dat met de tong van Loki, die hij voor een vuur-
demon hield, de vlam bedoeld werd en dat Brokkr het vuur
onschadelik maakte door Loki de mond dicht te snoeren. Het
is wel duidelik, dat zulk een opvatting nergens steun zou kunnen
vinden.

Weer een echt sprookjesmotief is het, dat Loki het mes, waar-
mee de dwerg hem eerst de lippen wil doorboren, onschadelik
weet te maken. Het onkwetsbaar zijn voor bepaalde wapenen is
een eigenschap van vele helden uit de sagenwereld. Wellicht
kende Loki een toverformule van dezelfde soort als die, welke
Ö^Sinn volgens de Hdvamdl kende:

(str. 148) pat kann ek it priffja: ef mér ver ff r pgrf mikil
hapts viff mina heiptmggu.

Die Sagen von Loki, bL 4L

-ocr page 82-

eggjar ek deyfi minna andskota
hitat peim vdpn né velir.

Maar tegen de priem van Sindri, die Brokkr daarna te voor-
schijn tovert, kan hij niets beginnen en het kost hem ten slotte
een paar uitgescheurde lippen.

Voor de mjHihencycltis van Sif en Brokkr geldt wel hetzelfde
wat Von der Leyen opmerkt over de Pjazi-cyclus: los aaneen-
geregen sprookjesmotieven, die op zichzelf niets met elkaar te
maken hebben. Maar nergens wordt ons de plaagzieke Loki in
zijn vlugge vindingrijkheid zo scherp uitgebeeld als hier en het
moet de toehoorders steUig bevredigd hebben, dat hij niet al te
zwaar voor zijn overmoed gestraft werd.

-ocr page 83-

Loki in de Baldrmythe.

We zijn nu gekomen aan de bespreking van de mythencyclus,
waarin ons een heel andere Loki getoond wordt. Zijn list is
sluwheid, zijn plaagzucht boosaardigheid geworden. En hij is
het zelf, die het ongedaan maken van het door zijn toedoen
geschiede kwaad voor altijd belet.

Daar het er voor ons slechts op aankomt, of Loki van ouds
deel heeft uitgemaakt van de Baldrmythe, zullen we de Baldr-
ni5^he alleen bespreken voor zover het die vraag betreft.

De VQluspa geeft, onmiddellik na de beschrijving van Baldr\'s
dood, een strofe over de geboeide Loki, zodat we onwillekeurig
aan samenhang denken, ook al noemen de VegtamskvitSa en
Saxo slechts HgSr als de schuldige. Snorri heeft er in elk geval
die samenhang in gezien, of beter gezegd: er in moeten zien,
daar hij de beschikking moet hebben gehad over andere, ons
onbekende bronnen, die hem hieromtrent zekerheid konden
verschaffen.

Of dit laatste juist is, wordt evenwel betwijfeld door Eugen
Mogk^), die Loki\'s rol in de Baldrmythe slechts beschouwt
als een creatie van Snorri. Mogk meent, dat Snorri, de schepper
van de mythologiese novelle zoals hij hem noemt, het eerst op
de gedachte is gekomen verband te leggen tusschen Baldr\'s
dood en Loki\'s ketening, en wel op grond van de volgens Mogk
geheel toevallige
strofen-volgorde in de Vgluspa. Hij gelooft, dat
Loki geboeid werd, omdat hij de goden in de Lokasenna zo
grof had beledigd, maar niet omdat hij in enig opzicht schuldig
was aan Baldr\'s dood.

Eugen Mogk, Novellistische Darstellung mythologischer Stoffe
Snorris und seiner Schule (F. F. Communications Nr, 51), Helsinki, 1923.

-ocr page 84-

Afgezien van het feit dat het zeer onwaarschijnlik lijkt, dat
Snorri het verhaal van Loki en de misteltak zelf heeft verzonnen,
krijgen we moeilikheden bij het verklaren van enkele strofen
uit de Lokasenna,
Als Frigg Loki toornig toevoegt:
(str. 27)
\'Veitstu, ef ek inni cettak Mgis hgllum i
Baldri likan hur:
üt pü ne kvcemir jrd dsa sonum,
ok vari pd at pér reivhutn vegitV
antwoordt Loki:
(str. 28)
\'Enn vili pü, Frigg, at ek fleiri telja
mina meinstafi:
ek pvi récf-, er pü riff-a sérat

siff-an Baldr at sglum!\'
Mogk wil vers 5 van deze laatste strofe lezen: ek pvi rceff-, en het
doelt volgens hem op de houding van de reuzin Loki-pgkk, die
niet voor Baldr wil wenen en daardoor zijn terugkeer uit de
onderwereld belet

Neckel (Die Ueberlieferungen vom Gotte Baldr. Dortmund, 1920
bl. 60 vlg.) is het met deze verklaring, al eerder door anderen gegeven
niet eens. Volgens hem zou er in dat geval niet
réÖ of reed moeten staan
maar
veld van valda. Verder vestigt hij er de aandacht op, dat in
Hyndluljó5 Hgör genoemd wordt als
handbani en dus stilzwijgend kan
worden aangenomen, dat men een ander — en dat moet dan wel
Loki zijn — als
rdÖbani beschouwde.

Neckel\'s argumenten zijn vrijwel Wciardeloos. Waarom zou rdÖa
niet gebruikt kunnen zijn, als gedoeld werd op de pQkk-geschiedenis?
En dat er naast de
handbani HgSr noodzakehk een ander als rdÖbani
gedacht moet worden is toch wel erg gezocht. Maar terecht bestrijdt
hij de opvatting, dat Loki in str. 28 zou zinspelen op de houding
van I\'gkk.

Zeer beslist wordt M o g k\'s opvatting bestreden door F. R. Schröder
(Germanentum und HeUenismus. Heidelberg, 1924, bl. 108 vlg.). Hoewel
hij er van overtuigd is, dat Loki oorspronkelik niet in de Baldrmythe
thuishoort, gelooft hij toch, dat hij reeds lang voor Snorri\'s tijd een
plaats in de mjrthe gekregen had.

-ocr page 85-

Tegen die lezing rce^ bestaat geen bezwaar i), maar dat Loki\'s
woorden op de pQkk-geschiedenis zouden doelen, lijkt me niet
mogelik. We zullen in het volgend hoofdstuk zien, dat de goden
zich na Baldr\'s dood naar ^gir\'s paleis begeven om het net van
Rm te lenen. De dichter der Lokasenna laat Loki, als de goden
bij iEgir verzameld zijn, onbeschaamd in hun midden verschij-
nen. Als Frigg bij hun woordenstrijd de naam van Baldr ge-
noemd heeft, merkt Loki wreed en tartend op: „daar noemde je
Baldr? Het is waar ook: fk heb hem gedood.quot; Zo en niet anders
moet str. 28 verklaard worden.

Een onoverkomehk bezwaar tegen Mogk\'s opvatting vormt
ook de strofen-volgorde in de Voluspa. Er is een duidelike klimax
en onmiskenbaar verband. Baldr\'s dood is het begin van de
algemene ondergang. Achtereenvolgens komen dan strofen
over de geboeide Loki, de onderwereld en de eerste tekenen
van het naderend wereldeinde. Dat Loki geboeid is omdat hij
de goden heeft beledigd, kan de dichter niet bedoeld hebben.
De samenhang zou dan verdwenen, de klimax verbroken zijn.
Het was moord en niet majesteitschennis, waarvoor Loki zijn
straf onderging.

Verder is het ondenkbaar, dat het hele verhaal van Loki,
Frigg en HgSr een bedenksel van Snorri of zijn voorganger
zou zijn. Daarvoor lijkt het te veel op het resultaat van een ge-
leidelike mythologiese ontwikkeling. Snorri moet de beschikking
hebben gehad over één of meer oude bronnen. Wij zullen nu
trachten daaromtrent iets meer te weten te komen.

De inhoud van Gylf. 18 is als volgt. Baldr had onheilspellende
dromen en Frigg nam in moederlike bezorgdheid alle dingen een
eed af, dat ze Baldr geen kwaad zouden doen. De asen vermaakten
zich toen met naar Baldr te schieten en met stenen te gooien.
En dat deerde hem volstrekt niet.
En er Petta sd Loki Laufeyjar-

Boer leest rcsd ,,ich bin daran schuldquot;. Hij vindt het niet nodig,
hoewel grafies mogelik, om
réö te lezen.

-ocr page 86-

son pd likaH honum illa, er Baldr sakacf-i ekki. In de gedaante van
een vrouw ging hij naar Frigg en hoorde haar uit. Zo kwam hij
te weten, dat één plant, de mistel, die groeide
fyrir vestan Val-
hgll,
geen eed had afgelegd. Loki ging toen heen, rukte de mistel
af en gaf de tak aan de blinde HgtSr tot wapen. Zelf richtte hij
diens hand en het schot trof Baldr dodelik. De asen waren ont-
steld en diep bedroefd, maar zij konden de daad niet wreken,
want
par var svd mikill griff-a-staff-r.

Het verhaal van Snorri krijgt op deze plaats iets weifelends.
De houding der asen komt ons vreemd en ongermaans voor.
Als gevolg van de niet inheemse oorsprong van de mythe? Of is
Snorri of zijn voorganger niet in staat geweest de inhoud van
zeer verschillende en oorspronkelik van elkaar onafhankeüke
bronnen tot een zuiver harmonies geheel samen te smelten?

Frigg vraagt, als allen in diepe verslagenheid zijn, wie het
aandurft Baldr uit de onderwereld terug te halen. Hermóör
biedt zich aan. Als hij op Sleipnir vertrokken is, zorgen de goden
voor Baldr\'s uitvaart. Snorri geeft hiervan een uitvoerige be-
schrijving, die hij moet ontleend hebben aan de Hüsdrapa.

HermóSr, bij Hel gekomen, vindt daar Baldr en Nanna. Hij
bhjft een nacht en vraagt dan aan Hel, of hij Baldr mag terug-
voeren naar de asen. Zij wil dit slechts toestaan, als alle dingen,
levende en dode, om Baldr wenen. HermóSr brengt die boodschap
aan de asen over en zij maken het overal op aarde bekend. Alles
weent dan om Baldr.
Pd er sendimenn fóru heim ok kgfff-u vel
rekit sin erendi, finna peir t helli ngkkurum, hvar gygr sat; hon
nefndisk pgkk] peir bi ff ja hana grdta Baldr ór helju; hon segir:
Pgkk mun grdta
Purrum tdrum
Baldrs bdlfarar;
kyks né dauffs
nautkak Karls sonar —
haldi Hel pvi es hefr.

-ocr page 87-

En pess geta menn, at par hafi verit Loki Laufeyjarson, er flest
hefir ilt ggrt meff- dsum.

In het volgende hoofdstuk vertelt Snorri, op welke wijze Loki
gestraft werd.

Nee kei 1), die in zijn studie over de Baldrmythe de bronnen
zeer nauwkeurig vergelijkt, konstateert dat Snorri op enkele
punten meer geeft dan de Eddaliederen. Zo vinden we bij
Snorri een uitvoerige beschrijving van Baldr\'s uitvaart, die
hij aan de Hüsdrapa moet hebben ontleend, terwijl volgens
Neckel zeker ook een Eddahed dit onderwerp behandeld
heeft. De mythe van HermótS\'s hellevaart moet Snorri aan een
oud HermóS-Ued hebben ontleend, waarvan de pQkk-strofe
een rest is. Verder geeft Snorri — vooral wat betreft Loki\'s
optreden — veel meer biezonderheden dan de Eddaliederen.

Saxo heeft volgens Neckel zijn stof geput uit de *HaSarsaga,
een z.g.n. lygisaga. In de Eddahederen en bij Snorri onder-
scheidt Neckel vijf elementen: I. het schot en de dood van Baldr,
n. de uitvaart, III. de rit van HermóSr, IV. de wraak van Vali,
V. Baldr\'s terugkeer in de nieuwe wereld.

Zoals we reeds gezien hebben, heeft Snorri II aan de Hüsdrapa
en III aan een HermóS-hed ontleend. Punt V hoort bij de
eschatologie van de Vgluspa en vertoont onmiskenbaar Christe-
like invloed. Als Snorri en de *Ha«arsaga uit een gemeenschappe-
hke bron hebben geput, moet die punt I en IV hebben bevat,
daar zij deze twee punten gemeen hebben.

Het komt me voor, dat Snorri aan deze bron, een Baldrlied,
ook de biezonderheden omtrent Loki\'s optreden moet hebben
ontleend. Saxo kent Loki niet, maar dit behoeft geen reden te
zijn om aan te nemen, dat Loki in dat Baldrhed niet genoemd
werd. In de *Ha«arsaga werd het gegeven eigenmachtig om-
gevormd, inplaats van Baldr werd HgtSr de hoofdpersoon en

Die Ueberlieferungen vom Gotte Baldr, hfs. I-II-III.

-ocr page 88-

natuurlik kon hij als zodanig geen Loki naast zich dulden.

Loki nam reeds een plaats in in de Baldrmythe, toen de
Eddaliederen ontstonden. Hierop wijzen, naar we gezien hebben,
ook de Vgluspa en de Lokasenna.

Het is Bugge i), die aangetoond heeft, dat de Baldrmythe
Christelike invloed heeft ondergaan. Hoewel Bugge\'s leer
in heel veel opzichten te aanvaarden is, komt het me toch voor,
dat hij hier en daar te ver is gegaan. Dat Loki in de Baldrmythe
de rol van de Christelike duivel vervult, is volkomen waar, maar
dat hij wat zijn oorsprong betreft de duivel i s, gelooft tegen-
woordig niemand meer.

De misteltwijg vergelijkt Bugge met de koolstronk, die Judas
uit zijn tuin haalde om als kruishout te gebruiken, daar alle
bomen weigerden zich daartoe te lenen. Het is Loki, die dan de
rol van Judas speelt, maar Bugge gelooft niet, dat hij zijn
oorsprong in Judas heeft. In het Nicodemus-evangelie wordt
verteld, dat de duivel Judas aanspoorde tot zijn daad; zoals ook
Loki HgSr aanspoort. De satan princeps werd in de middel-
eeuwse mysterie-spelen tot Lucifer. Nu meent Bugge, dat
Loki wat zijn oorsprong betreft de Lucifer is van de Christelike
middeleeuwen, maar dat hij tevens elementen in zich heeft
opgenomen van Mercurius, Apollo en andere antieke mythen-
figuren. Ook Loki\'s straf doet aan die van de duivel denken,
die volgens de Openbaring van Johannes duizend jaren geboeid
ligt en volgens een bekende middeleeuwse voorsteUing pas op
de jongste dag zal losbreken.

In de et3miologie tracht Bugge*) steun te vinden voor zijn
opvatting, dat Loki dezelfde is als Lucifer. De Angelsaksen
spraken de c van
Lucifer als k uit. Loki is daarvan volgens hem
een afkorting, met een korte
o onder invloed van de volksety-
mologie, die de naam in verband bracht met
lüka. Nog daar-

1) Studier.

») Studier, bl. 70—79.

-ocr page 89-

gelaten dat de volksetjnnologie denkelik nooit dat verband zou
zoeken — Wislicenus^) spreekt terecht van „eine ganz boden-
lose Abstraktionquot; — is de afleiding
Lucifer gt; Loki even onbe-
wijsbaar als onwaarschijnlik.

Een eigenaardige verklaring geeft Bugge van het optreden
der reuzin pQkk. Omdat het woord
pgkk, dat „dankquot; betekent,
een femininum is en Loki wel vaker optreedt in vrouwen-
gedaante, wordt pQkk voorgesteld als een reuzin. Zij is volgens
Bugge een symboHese figuur en stelt de ondankbaarheid der
mensen voor, die de enigen zijn die Christus niet bewenen. Deze
verklaring lijkt me niet aannemelik. Het is heel goed mogelik,
dat het woord
pgkk „dankquot; niets te maken heeft met de naam
van de reuzin. En als we er in wilden zien, wat Bugge er in
ziet, zouden we eerder verwachten, dat de reuzin „ondankquot;
heette.

Maar ook al kunnen we het niet in alle opzichten met Bugge
eens zijn, we moeten toch erkennen, dat zijn hoofdgedachte —
invloed van het Christendom op de Skandinaviese mythologie
en in \'t biezonder op de Baldrmythe — juist is. Van de latere
onderzoekers is het vooral Kaarle Krohn, die dit heeft kunnen
bewijzen.

Golther^), die evenals Bugge Saxo\'s verhaal voor ouder
houdt dan dat van de Edda, daar volgens hem de IJslandse
versie gemakkehker uit die van Saxo is af te leiden dan omge-
keerd meent dat eerst de jongere mythe Loki ingevoerd heeft.
„Loki verkörpert das Böse unter den nordischen Göttern, daher
musste er auch diese Unthat übernehmen.quot; Maar ook wanneer
we Saxo\'s verhaal voor jonger houden, kan het, wat het niet

-ocr page 90-

noemen van Loki betreft, een oude traditie bewaren. De vraag
van Saxo\'s prioriteit is van geen belang voor de kwestie van
Loki\'s oorspronkelikheid.

Een der weinigen, die menen dat Loki van ouds in de Baldr-
mythe thuishoort, is Kauffmann^). Hij krijgt de indruk,
dat Snorri verschillende dingen heeft weggelaten, die het even-
wicht van zijn verhaal zouden hebben verstoord. Volgens hem
geschiedde de offering van Baldr net als die van koning Vfkarr.
De
reyrteinn van ÓSinn beantwoordt aan de mistiUeinn van Loki.
En aan die offermythe zou men het motief van het verborgen
leven toegevoegd hebben, want in de
mistiUeinn denkt Kauff-
mann zich het leven van Baldr verborgen. Deze werd oorspron-
kelik aan Loki, de god van de onderwereld, geofferd met een
wapen dat hij, Loki, daartoe aan HQÖr verstrekte. Alles in de
wereld was onschuldig aan Baldr\'s dood, alleen het offerwapén
van Loki droeg de schuld. Kauffmann denkt dus aan een zoen-
offer van de goden — één wordt gedood om allen te redden —
gekombineerd met het motief van het verborgen leven.

Wij hebben echter geen enkel bewijs voor de juistheid of zelfs
maar de waarschijnhkheid van deze opvatting. Waarom zou
Baldr\'s leven in de misteltak verborgen zijn? Dat is toch nergens
uit op te maken. Wat de offering betreft, het is inderdaad niet
uitgesloten, dat aan de Baldrmythe een oude rituele handehng
ten grondslag ligt, maar in de tijd dat de mythe de vorm kreeg,
waarin wij haar kennen, was men zich dit stellig niet meer be-
wust. Een rekonstruktie is daarom niet mogelik. Verder komt
het mij voor, dat de positie van onderwereldvorst, die Kauff-
mann Loki toewijst, niet heel passend is voor de kleine plaag-
zieke god.

Axel Olrik2)meent, dat Loki oorspronkelik niet in de Baldr-
mythe thuishoort, omdat de mythe door Loki\'s optreden haar

Friedrich Kauffmann, Balder. Strassburg, 1902.

*) Myterne om Loke, bl. 554 vlg.

-ocr page 91-

primitief karakter verliest. Olrik toont aan, dat Loki\'s slecht-
heid niet oorspronkelik is, doch te verklaren als het resultaat
van vreemde invloeden Wel wordt Loki overal boos genoemd,
maar waaruit die boosheid bestaat, zien we feitehk nergens,
daar hij zelf steeds alles weer goed maakt. „Alt i alt er det let
at skönne, at den almene forestiUing om
hinn IcBvisi Loki, som
eddakvadene har, er forholdsvis svagt underbygget, safremt
hans inblanding i Baldersagnet er uoprindelig.quot;

Loki is pas in de Baldrm5rthe opgenomen, toen hij onder
Vreemde invloed reeds ongimstige trekken gekregen had, en
dat heeft vervolgens gemaakt, dat hij eindelik beschouwd werd
als de grootste vijand van goden en mensen.

Het is Neckel 2) opgevallen, dat Snorri\'s verhaal iets eigen-
aardigs heeft, Loki heeft namehk geen enkel motief om Baldr
fe doden. Het is pure boosaardigheid. Ook is het zonderling
dat de wraak — in dit geval zo gerechtvaardigd — niet onmid-
dellik volgt. Wel geeft Snorri later een verhaal van het boeien
Van Loki, maar we krijgen de indruk, dat dit een opzichzelf-
staande m5rthe is, die oorspronkelik niets met de Baldrm5rthe
te maken heeft gehad.

Tevens wijst Neckel er op, dat in de Beowulf een episode
Voorkomt, die hetzelfde motief bevat als de Baldrmythe.
Beowulf vertelt, hoe hij opgegroeid is aan het hof van koning
HrêtSeP):

nas ic hint to lïfe läff-ta owihte
bëorn in burgum, ßonne his bëarna hwylc,
Herebëald ond HcBcf-cyn, ochof-e Hygeläc min.
__ WcBS päm yldestan ungedëfe

Het Kaukasiese verhaal van de geboeide reus en het „Wander-
märchenquot; van het opgegeten mensenhart. Hierover in het volgend hoofd-
stuk meer.

Die Ueberl. vom Gotte Baldr., bl. 22 vlg.

Beowulf 2432—2442, geciteerd volgens de uitgave van F. Holt-
hausen, 5 Aufl. Heidelberg, 1921.

-ocr page 92-

mcBges dœdum morporhed strëid,

sycf-ff-an hyne Hœff-cyn of hornhogan,

his freawine flâne geswencte:

miste mercelses ond his mag ofscêt,

brôff-or ôfferne blôdigan gäre-,

pœt wees fëohleas gefêoht, fyrenum gesyngad,

Hrêff-le hygemêffo\',. . .

Er is een onmiskenbare overeenkomst tussen deze episode
en de Baldrmythe. De jonge HaeScyn schiet zonder opzet zijn
oudere broer Herebeald dood, tot grote smart van de vader
HrëSel.

Ons wordt verder nog verteld, dat de daad in dit biezondere
geval niet gewroken kon worden; de koning kon zijn eigen zoon
toch niet tot de galg veroordelen. De namen van de beide broers
doen denken aan die van Baldr en HgSr. Men heeft bijgevolg —
en m.i. zeer terecht — wel gedacht, dat er verband bestaat
tussen de Baldrmythe en de HrëSel-episode. In deze laatste
ontbreekt echter Loki.

Nee keil), ^ie aan samenhang van de Baldrmythe en de
episode uit de Beowulf gelooft, wil toch niet de konklusie trekken,
dat Loki en de mistel omstreeks 600 nog niet in de Baldrmythe
voorkwamen. Hij wijst op de naad, die we vinden in Snorri\'s
verhaal wanneer HgSr optreedt. We verwachten eigenlik, dat
Loki zelf Baldr zal doden. En dan volgt een vrij zonderiinge
redenering: „Diese Naht aber beweist keineswegs, dass die Ein-
führung Lokis jung ist, ebensowenig wie das Schweigen der
Beowulf von ihm. Der teuflische Charakter dieser Figur und die
Zweiteilung der Handelnden in Gute und Böse, die sie bewirkt,
weist auch für sie auf aussergermanische Herkunft...quot;

Neckel neemt aan, dat een Germaans dichter Klein-Aziatiese
stof Germaans heeft omgewerkt. Baldr is dan dezelfde als Attis,

ï) Die Ueberl. vom Gotte Baldr. bl. 145.

-ocr page 93-

die weer gelijk moet zijn aan Atys, de zoon van Kroisos, die op
even tragiese wijze als Baldr de dood vond. Ook veronderstelt
hij invloed van de Babyloniese Tamüz-verering. Frigg verraadt
Baldr aan Loki, misschien heeft Ischtar ook Tamüz aan zijn
vijand verraden. Als dit bewezen kan worden, is volgens
Neckel tegelijk de hoge ouderdom en de niet Germaanse oor-
sprong van de Loki-figuur bewezen.

Het komt me voor, dat Neckel hier te ver gaat. Als we ,,die
Zweiteilung der Handelnden in Gute und Bösequot; en het duivelse
karakter van Loki niet Germaans vinden, waarom dan niet in
de eerste plaats aan Christelike invloed gedacht? Die invloed kan
geleidelik gewerkt hebben en de verschillende ontwikkelings-
stadia van de m5^he, tot het eindresultaat bij Snorri toe, zuUen
We langs die weg gemakkelik kunnen nagaan. Het is volstrekt
niet nodig hiervoor zo ver van huis te gaan als Neckel en
Schröder doen.

Want F. R. Schröder^) meent eveneens, dat de Baldr-
mythe uit het Oosten is gekomen, hoewel zijn verdere opvattingen
zeer van die van Neckel verschillen. Schröder b.v. gelooft,
dat HaeScyn en HgSr niets met elkaar te maken hebben. Ook
gelooft hij niet, dat Atys de Lydiese voorloper van Baldr is.
Een Germaans priester schiep volgens hem de Baldr-dienst door
de oude Germaanse god om te vormen naar de nieuwe rehgieuze
denkbeelden uit het Oosten. De Oosterse mysteriëncultus had
deze biezonderheid, dat men het gevoel had onder verschillende
namen toch één god of godin te eren. Dit samenvloeien van ver-
schillende religies is het syncretisme. Het Christendom sloot
nauw aan bij het Hellenistiese syncretisme, waarbij immers ook
sprake was van een geofferde of gedode en weer opgestane god.
Daardoor vertoont de Baldr-figuur zoveel overeenkomst met
Christus.

Germanentum und Hellenismus, bj. 68 vlg.

-ocr page 94-

De rol van Loki vindt Schröder niet gemakkehk te verklaren.
Hij ziet in hem een vruchtbaarheidsdemon, die onder invloed van
een Kaukasiese legende tot een Prometheus-figuur werd en ver-
volgens, doordat de sage van de geboeide Prometheus zo sterk
deed denken aan de sage van de boze Typhon-Seth, tot Seth.
Dat Loki evenwel langs deze omweg in de Baldrmythe geraakt
zou zijn, lijkt me, nog daargelaten of Schröder\'s verdere ver-
klaring van de mythe aanvaardbaar is, zeer onwaarschijnlik.

Kaarle Krohn t) ziet in de Baldrmythe een middeleeuwse
versmelting van drie sagen: het dodelik wapen, het schot van de
bhnde en de hellevaart. In Finse sagen vond hij zo treffende
overeenkomsten, dat daaruit besloten moet worden, dat Snorri\'s
verhaal niet het laatste resultaat is van een op IJsland ontstane
ontwikkeling. Evenals Bugge denkt hij aan sterke invloed van
het Christendom, waarmee de Noormannen, lang voor ze zelf
Christenen werden, op hun tochten hadden kennisgemaakt.

Het komt me voor, dat de kern van de Baldrmythe gevormd
wordt door wat we zouden kunnen noemen het noodlotmotief.
Iemand weet, dat hem een vroege dood wacht. Hij en de
zijnen trachten het noodlot af te wenden door alles, wat gevaar-
lik zou kunnen zijn, onschadelik te maken. Maar ze vergeten
één ding. En doordat die ene weg is opengelaten, voltrekt zich
het noodlot.

Talloze mythen, sagen en sprookjes zijn er, waarvan dit motief
de kern vormtAllerlei uitwerkingen zijn mogelik. Zo stelt
men zich soms de held als onkwetsbaar voor. Hiervan twee voor-
beelden: Achilles en Siegfried. Achilles was, doordat zijn moeder
hem in het water van de Styx had gedompeld, onkwetsbaar ge-
worden op zijn hiel na, waaraan ze hem had vastgehouden. En
juist daar treft hem de pijl, geschoten door Paris en gericht door

ï) Skand. mytologi, bl. 121 vlg.

») Een van de bekendste en meest karakteristieke voorbeelden vinden
we in het sprookje van Doornroosje. ZieBolte-Polivka I, bl .434 vlg.

-ocr page 95-

ApoUo. Siegfried\'s huid kreeg een hoomlaag, toen hij zich baadde
in het bloed van de draak. Maar één plek, waar een lindeblad
neer was gevallen, bleef kwetsbaar. En daar trof hem later de
speer van Hagen.

Een andere uitwerking is deze, dat de held gedood wordt
door iemand, die zonder boos opzet is. Zo wordt Atys gedood
door zijn leermeester Adrastos en Herebeald door zijn eigen broer
HaeSc}^. Om de argeloosheid van de dader en de macht van
het noodlot nog sterker te doen uitkomen, stelt men zich hem
voor als blind of op andere wijze gebrekkig. Dit motief, het schot
Van de blinde, is in de Baldrmythe verwerkt

Een uitwerking in een soortgelijke richting is deze, dat de
beid gedood wordt met een wapen, dat eigenUk geen wapen is.
Ook dit motief is gebruikt in de Baldrm3d:he, evenals in de
Vfkarsbalkr waar de rietstengel tot een dodelik wapen wordt 2).

Ook is het denkbaar, dat de held slechts door één bepaald
Wapen gedood kan worden. Dit motief vinden we in Saxo\'s
verhaal van Hothenis en Balderus.

Als we het noodlotmotief als de kern van de Baldrmythe
beschouwen, is het duidelik, dat de rol van Loki niet oorspron-
kelik kan zijn, want dan is hij volkomen overbodig. Ja niet
alleen overbodig, maar zelfs een storend element, daar hij de
noodlotsgedachte in zekere zin verdringt. De mythe is zonder
Loki een gaaf geheel, waaraan niets ontbreekt. Door Loki\'s
optreden verliest de mythe, naar Olrik 3) zo terecht opmerkt,
haar primitief karakter. Feitehk hebben we ook zonder Loki
nog iets te veel, daar we twee motieven vinden, dat van het
schot van de blinde en dat van de misteltak, terwijl met één
kan worden volstaan.

Ook in de Ierse sage van Fergus Mac Roich, die door zijn blinde
broer wordt gedood.
*) Denk ook aan het spinnewiel van Doornroosje!
Myterne om Loke, bl. 554 vlg.

-ocr page 96-

Het misteltak-motief is primair, daaraan is geen twijfel
mogelik. Het motief van HoSr\'s blindheid is pas in de Baldr-
mythe opgenomen, toen Loki Baldr\'s tegenstander en HgSr
Loki\'s werktuig werd. Om HQÖr van Loki afhankelik te maken
was het motief van de blindheid vereist.

Saxo kent noch Loki noch HQiSr\'s blindheid. Al bestaat de
mogelikheid, dat Saxo dit motief heeft weggelaten, veel aan-
nemeliker is het, dat hij het in zijn bron niet vond.

Een oudere vorm van de Baldrmythe moet dus geweest zijn:
HQÖr doodt Baldr met de misteltak. In die vorm vertoont de
mythe grote overeenkomst met de Vfkarsbalkr. Ook daar wordt
een tere plant tot een gevaarhk wapen en er is geen sprake van
boos opzet. Het is ÓSinn, die het offer eist waarop hij recht
heeft en zich niet tevreden laat stellen met het schijnoffer, dat
de mensen hem bereiden.

Het is heel goed mogelik, dat de misteltak behoorde bij de
oude rituele handeling, die wellicht het uitgangspunt van de
Baldrmythe heeft gevormd. De mistel komt in het Noorden
niet voor, maar dit is geen bezwaar, daar de ritus door de Noord-
germanen van Zuideliker volken kan zijn overgenomen.

De Baldrmythe lijkt me een versmelting van een oud heidens-
religieus element en een aan de HrëSel-episode verwante sage.

De belangrijke vraag, die nu beantwoord moet worden, is
deze: hoe kan men ertoe gekomen zijn Loki op te nemen in dé
Baldrmythe? Door zijn tragiese dood werd Baldr een min of
meer Christelike figuur. Zijn oude strijdbaarheid, waaraan ver-
schillende herinneringen bewaard zijn, o.a. in de Lokasenna en
bij Saxo, raakte op de achtergrond. Vervolgens wenste men in
de Skandinaviese mythe dezelfde tegenstelling van goed en kwaad
in te voeren, die men had aangetroffen in Christelike legenden.
Men zocht dus een tegenstander voor de stralende god Baldr.
En daartoe was diens eigen broer HgSr niet geschikt. Daarvoor
kon alleen gebruikt worden de listigste en meest plaagzieke van

-ocr page 97-

de goden: Loki. Men maakte van het duiveltje in hem een duivel.
I^it is zijn zondeval geweest. Als hij eenmaal wordt beschouwd
schuldig te zijn aan de dood van Baldr is er geen boosheid op de
Wereld, die hij niet zou kunnen bedrijven.

De mythe van HermóS\'s hellevaart moet ontstaan zijn onder
klassiek-litteraire invloed (Orpheus en Eurydice!). De reuzin
pQkk werd waarschijnlik pas voor Loki gehouden, toen deze
reeds was opgenomen in het eerste deel van de Baldrmythe.
Want waartoe zou hij in de gedaante van een reuzin verschijnen?
En zou dan een werkelike reuzin, een vrouw van het aan de asen
vijandige geslacht, niet evenzeer tot zulk een ongevoelige houding
in staat zijn geweest?

De eindkonklusie is deze, dat Loki\'s optreden in de Baldr-
mythe ons niets leert omtrent zijn oorspronkehke heidens-reli-
gieuze wezen. Men heeft hem de duivelrol laten spelen, niet om-
dat hij daar zo biezonder geschikt voor was, maar omdat de
andere goden er nog veel minder geschikt voor waren. Het Ger-
maanse heidendom kende geen absoluut slechte wezens; zelfs de
reuzen, meestal als de vijandige machten beschouwd, wekken
meer de indruk van brute domheid dan van duivelse boosheid;
Er is als \'t ware een tweede Loki ontstaan, terecht
inn IcBvisi
geheten, die de hoofdpersoon is geworden in nieuwe mythen,
een reus met zo ongermaanse trekken, dat men er de Loki van
de Lokkatattur niet meer uit herkennen kan. Maar de oude
Loki, in de hteratuur verdrongen door die andere, bleef in het
Volksgeloof voortleven.

-ocr page 98-

Loki^s straf.

Nu wel voldoende is aangetoond, dat Loki oorspronkelik niet
in de Baldrmythe thuishoort, bUjft de vraag te beantwoorden
hoe men gekomen is aan de mythe van zijn bestraffing.

Er zijn drie mogelikheden. Allereerst kan deze mythe zijn
ontstaan als een gevolg van Loki\'s optreden in de Baldrmythe.
Het rechtsgevoel eiste een zware straf en het is op zich zelf heel
goed denkbaar, dat men ter bevrediging van dat gevoel het hele
verhaal van Loki\'s ketening heeft verzonnen. Maar één ding moet
ons dan bevreemden: als men vrij was in de keuze van straf,
waarom werd Loki dan niet gedood? De dood had hij verdiend
en de goden hadden de macht om hem te doden, want hij was
hun gevangene en onsterfelik was hij evenmin als zij zelf. De
straf, hoe gruwelik ook, is niet die, welke wij rekening houdend
met het Germaanse wraakgevoel zouden verwachten.

Het is evenwel ook mogelik, dat de mythe van Loki\'s straf veel
ouder is en oorspronkelik niets met de Baldrmythe te maken
heeft gehad.

In dat geval kan zij Loki een slechte reputatie bezorgd hebben,
reeds voor hij werd opgenomen in de Baldrmythe, en dit zou
weer kunnen verklaren waarom men juist hem heeft uitgekozen
voor die boze rol. Maar onverklaarbaar blijft er dan zeer veel.
Wat was dan de oorspronkelike reden waarom Loki werd ge-
vangen genomen en geboeid? Waarom vertoont hij zich hier in
een zo geheel andere gedaante dan waarin hij in tal van oude
mythen verschijnt?

Er blijft echter nog een derde mogelikheid over, namelik dat
men een mythe kende van een geboeide demon en zoekend naar

-ocr page 99-

een straf voor Loki die mj^he daartoe gebruikte en Loki met
de demon vereenzelvigde.

Daarmee is dan meteen verklaard, waarom Loki hier voor-
gesteld wordt als een reus: de mythe van de geboeide Loki is
geen oorspronkeUke Loki-mythe. Alleen deze laatste opvatting
kan juist zijn.

Als de wraak niet van ouds bij de Baldrmythe behoort, is dit
wellicht ergens in het verhaal bij Snorri te bemerken. Als Baldr
gedood is, verwachten we dat de goden onmiddeUik wraak zullen
nemen op KgtSr en vooral op Loki. Dit gebeurt niet en Snorri
geeft als reden daarvan op:
par var svd mikill gricf-astaff-r. Pas
veel later vertelt hij, hoe de goden Loki straften. Uit de Vgluspa
en de VegtamskviSa weten we, dat ook HgSr gestraft werd.

In de Baldrmythe in haar eenvoudigste vorm, dus zonder
Loki, is de wraak niet op haar plaats. Immers, Hgör\'s argeloos-
heid en de ogenschijnlike ongevaarlikheid van zijn wapen, kort-
om de duidehk bewezen onopzettelikheid van zijn daad, maken
de wraak volkomen misplaatst. Koning HrëSel laat zijn zoon
HaeScyn niet doden.

Swd hiff- geömorlic gomélum cëorle
tö gehïdanne, pat his byre rïde
gïong on galgan] ponne hè gyd wrece^-
sdrigne sang, ponne his sunu hangop
hrefne tö hrödf-re ond hè him helpe ne mceg
ëald ond infröd anige gefremman.

Maar de wraakzucht van de Noordgermanen eiste bevrediging.
HgtSr moest boeten, ook al zag men in hem een medeslachtoffer,
zozeer zelfs, dat de Christelik getinte Vgluspa hem tezamen met
Baldr in de nieuwe wereld laat terugkeren.

In de Baldrmythe in haar latere vorm komt de onschuld van
Hg6r zo mogehk nog sterker uit, maar dat Loki voor zijn mis-

1) Beowulf 2444—2449.

-ocr page 100-

daad gestraft wordt, kan ook ons niet onrechtvaardig schijnen.
Het slotproza van de Lokasenna vertelt hiervan het volgende:
Hann var hundinn meff- pgrmutn sonar Nara. EnNarfi, sonr hans,
var ff- at vargi. Skaffi tók eitrorm ok festi upp yfir annlit Loka:
draup par ór eitr. Sigyn, kona Loka, sat par ok helt munnlaug
undir eitrit. En er munnlaugin var füll, har hon üt eitrit] en meffan
draup eitrit d Loka. pd kippiz hann svd hart viff, at Paffan afskalf
jgrff q
U: pat eru nu kallaffir landskjdlptar.

In Gylf. 49 wordt het nog uitvoeriger verteld: Nü var Loki
tekinn griff alauss ok farit me ff hann i helli ngkkurn. Pd tóku peir
prjdr hellur ok settu d egg ok lustu rauf d hellunni hverri. pd vdru
teknir smir Loka, Vdli ok Nari effa Narfi] hrugffu cesir Vdla
i vargs HM, ok reif hann i sundr Narfa, hróffur sinn) pd tóku cssir
Parma hans ok hundu Loka me ff yfir pd prjd eggsteina; stendreinn
undir herffum, annar undir lendum, priffi undir knêshótum, ok
urffu pau bgnd at fdrni. pd tók Skaffi eitrorm ok festi upp yfir
hann, svd at eitrit skyldi drjüpa órorminumiandlit honum, en Sigyn,
kona hans, stendr hjd honum ok heldr mundlaugin undir eitrdropa;
en pd er füll er mundlaugin, pd gengr hon ok slcer üt eitrinu, en
meffan drypr eitrit i andlit honum) pd kippisk hann svd hart
viff, at jgrff- gil skelfr — pat kalliff pér landskjdlpta — par liggr
hann i hgndum til ragna-rekrs.

Vreemd doet het ons aan, dat Loki wordt voorgesteld als een
zo sterk wezen, dat hij door aan zijn boeien te rukken de aarde
doet sidderen. Want we hebben Loki leren kennen als een kleine
en sierlike elvenvorst, sterker door list dan door lichaams-
kracht.

In Skandinavië komen geen aardbevingen en op IJsland geen
gifslangen voor. Aardbevingen komen echter veel voor op IJs-
land, zodat deze trek oorspronkelik kan zijn, als we aannemen
dat de mythe heel laat is ontstaan. In dat laatste geval zou de
mythe ontstaan kunnen zijn na Loki\'s opname in de Baldr-
mythe. Maar dan is het, zoals we reeds gezien hebben, onbegrij-

-ocr page 101-

pelik, dat men juist een dergelike straf heeft bedacht, die abso-
luut niet harmonieert met de voorstelling die men zich van Loki
had gevormd. Waarom werd Loki niet evenals HgSr gedood?
Waarom maakten de goden hem niet voor altijd onschadeUk?
Het antwoord kan slechts zijn: omdat men de mythe van de
geboeide demon al kende en die overbracht op Loki, die toch al
min of meer zijn oude karaktertrekken had verloren door zijn
optreden in de Baldrmythe. Men ging in hem een duivel zien,
een boze geest, en kon hem dus gemakkehk vereenzelvigen met
de geboeide demon, die wellicht vóór dien tijd naamloos was.

De mythe van de geboeide demon is niet van oorsprong
Skandinavies. Dit heeft Axel Olrik i) in een uitvoerige studie
aangetoond. In de Kaukasus komt in talrijke variaties de legende
voor van de geboeide reus. De grondtypen van die legende vindt
men in de streken bij de Elbroes en de Ditz. Zo komt bij de Ka-
barden het volgende verhaal voor: iemand, die de overmoed had
door te willen dringen tot de levensbron van de berggod, wordt
gestraft en vlak bij de bron in boeien geklonken. Een gier pikt
hem voortdurend in het hart en drinkt, als de gevangene zich
bukt naar de bron om zijn brandende dorst te lessen, al het
Water op.

Ten Zuiden van de Elbroes vormt het motief van de geboeide
reus een onderdeel van een heldensage, waarin boze geesten de
held boeien. In de Zuid-Kaukasiese Amiran-legende wordt ver-
teld, dat Amiran wilde strijden met zijn peetvader Christus.
Deze stemde toe, maar slechts op voorwaarde dat Amiran de
dunne draden zou stuk trekken, waarmee hij hem van te voren
zou binden. Amiran liet zich binden, maar toen hij de draden
wou breken werden ze tot ijzeren kettingen en hij was voor altijd
gevangen.

Een veel voorkomende legende is die van de duivel, die door

Axel Olrik, Ragnarök, die Sagen vom Weltuntergpg. Uebertr.
von W. Ranisch. Berlin, 1922. bl. 133 vlg.

-ocr page 102-

list gevangen werd. Ook hierin is dikwels sprake van een dunne
draad, die plotseling door toverkracht tot een ijzeren keten wordt.
Dit motief is volgens Olrik zeer verbreid.

Het Kabardies verhaal doet sterk denken aan de Griekse
Prometheussage. Men meende altijd, dat de Kaukasiese sagen
daaraan hun stof ontleend hadden, maar Olrik heeft afdoende
bewezen, dat het juist omgekeerd is gegaan. De oudste versie
van de Prometheussage (bij Hesiodus) heeft verschillende motieven
aan de Kaukasiese sagen ontleend, hoewel de figuur van Pro-
metheus als oude kuituurdemon al geruimen tijd tot de Griekse
mythologie behoorde. Hij deed denken aan de Kaukasiese reus,
die het levenswater wilde stelen, en men vereenzelvigde hen
beiden. De Grieken, die niet de dreiging van de woeste Kauka-
siese natuur voelden, brachten de sage evenwel niet in verband
met een naderend wereldeinde. Een jongere uitloper van de
Prometheussage is het verhaal van Tantalus.

Nog veel groter overeenkomst is er tussen de geboeide Loki
en de Kaukasiese reus. Alleen is er in plaats van de gier een ver-
giftige slang, maar dit is veel natuurliker als men zich de reus
binnen in een berg denkt, een voorstelling die in veel varianten
van de Kaukasiese legende gegeven wordt. Sigjm alleen komt in
het Kaukasies verhaal niet voor en Olrik meent, dat haar op-
treden slechts dient om te verklaren waarom aardbevingen zo
zeldzaam zijn. Daar echter in verschillende varianten een vrouw
voorkomt — in de Amiran-legende bij de Abschasen raakt een
zwarte vrouw de ketenen aan, als deze bijna doorgeknaagd zijn
door een draak, en ze zijn dan weer sterk als te voren i) — is
het heel goed mogehk, dat de Noordgermanen een afbeelding
onder ogen hebben gehad, die hen op het idee heeft gebracht

Zie: M. Anholm, Den bundne jsette i Kavkasus (Danske Studier
1904, bl. 141 vlg.) en ook bij Olrik.

-ocr page 103-

Sigyn als bewaakster, zij het dan ook geen vijandige, aan Loki
toe te voegen.

Dat de mythe van de geboeide Loki pas op IJsland zou zijn
ontstaan, lijkt Olrik onmogeHk, o.a. omdat de Vegtamskvi«a
de mythe al kent. Zijn konklusie is ten slotte: „Loki — in semer
Gefangenschaft — ist also auch ein ausgewanderter Elbrusriese,
wie Prometheus, wie Amiran.quot; Door bemiddeUng van de Goten
aan de Zwarte zee kwam de mythe van de Tscherkessen en
Kabarden bij de Noordgermanen. In de 3e of 4e eeuw na Christus
hebben de Goten de mythe overgenomen, in Noordgermaanse
gedichten uit de 9e en lOe eeuw wordt zij genoemd.

Het motief, dat zwakke banden door toverkracht onverbreek-
baar worden, vinden we in de mythe van de geboeide Loki even-
als in Christelike legenden van de geboeide duivel en de Zuid-
Kaukasiese
Amiran-legende. Ook in de mythe van het boeien van
Fenrir is sprake van een band,
sléttr ok hlautr sem silkircema
maar toch traustr ok sterkr. Dit motief behoeft niet aan het Kau-
kasies verhaal te zijn ontleend, daar het als zeer verbreid „Wan-
dermotivquot; ook langs een andere weg in de Loki-mythe kan ge-
raakt zijn.

Toen de mythe van de geboeide demon bij de Noordgermanen
bekend was geworden, zocht men een figuur uit de eigen mytho-
logie met wie men hem kon vereenzelvigen. Hiertoe leende zich
de oude Loki, de vriend van ÓSinn, volstrekt niet. Allereerst
omdat hij geen reus was maar
ekki mikill vgxtum. En ook omdat
zijn tamelik onschuldige plagerijen toch niet een zo zware straf
verdienden. Als Loki dan toch met de geboeide reus vereenzel-
vigd is, kan dit alleen geschied zijn na zijn opname in de Baldr-
mythe.\' Voor de misdaad Baldr\'s dood te hebben veroorzaakt was
de straf volstrekt niet te zwaar en hij had door zijn laaghartige
daad zozeer zijn oude trekken verloren, dat men in hem niet
langer de sierlike en zwakke vriend van ÓSinn zag en het niet
onmogelik meer vond zich hem voor te stellen als een geboeide

-ocr page 104-

demon, die door zijn bewegingen de aarde deed schudden.

We hebben gezien, dat de Baldrmythe en de mythe van de ge-
boeide Loki ons omtrent het oorspronkelik wezen van Loki niets
kunnen leren. Als schakel tussen de beide mythen doet dem5d:he
van Loki\'s gevangenneming dienst en hierin zullen we weer oude
elementen vinden.

In het slotproza van de Lokasenna wordt verteld, dat Loki,
gevlucht voor de bedreigingen van pórr, zich in de Franangr-
val verbergt in de gedaante van een zalm.
par tóku cesir hann.
Korter kan het al haast niet, maar gelukkig geeft Snorri in Gylf.
49 een uitvoeriger verslag van de gebeurtenissen. Hij vertelt,
hoe Loki, bedenkend op welke wijze de asen hem zouden kunnen
vangen, het net uitvindt. De asen verrassen hem, hij kan nog
juist voor hij vlucht het net in het haardvuur werpen, maar de
verkoolde resten geven de goden een aanwijzing. Zij maken een
nieuw net naar dat voorbeeld en trachten Loki daarin te vangen.
Twee keer mislukt het, maar de derde keer wordt hij door pórr,
die in het midden van de rivier achter het net loopt, met de
handen gegrepen, als hij probeert over het net heen te springen.

Celander merkt op, dat het ons enigszins moet bevreemden,
dat Loki, de achtervolgde, zelf het net uitvindt waarmee hij ge-
vangen zal worden. We zouden eerder verwachten, dat de asen
het uitvonden. Nu kan dit een fijn psychologies trekje zijn: de
asen waren te dom en zij zouden Loki nooit gevangen hebben,
als niet diens eigen schranderheid hem ten slotte noodlottig was
geworden. Maar deze verklaring bevredigt toch niet ten volle.
Allereerst doet zij te modern aan, een zo ingewikkelde intrige
verwachten we niet in een vrij primitieve mythe. En onlogies
blijft het verhaal. Dat Loki onder die omstandigheden het net
uitvindt, is nog begrijpelik, maar dat hij zo onvoorzichtig is de

ï) Lokes mytiska ursprung, bl. 18 vlg.

-ocr page 105-

asen, die hem naar hij kan weten voortdurend bespieden, een
wapen tegen zich zelf in handen te spelen, kimnen we van hem
moeilik verwachten.

Dit alles heeft Celander er toe gebracht aan te nemen, dat
Loki al eerder iets met de uitvinding van het net te maken moet
hebben gehad. In de volksoverlevering heeft hij steun voor die
opvatting gevonden. In Götaland en Oost-Zweden heet een
spinneweb — „fisknätets naturgivna motbildquot; —
lockanät en
ook wel
lockasnara en lockaspjäll. In het Middel-Zweeds vindt
men
lukkanät, lokkanät of lukkaväf. Een woord voor „spinquot; is
locke, oudzw. lukke. Dit woord is wat de vorm betreft volkomen
gehjk aan de naam van de mythiese
Loki—Locke. Ook een vorm
nocke komt voor als naam voor Loki en de spin. Zelfs wat de
geografiese verdeling van de variantvormen betreft stemmen
het woord voor „spinquot; en de naam van de god volkomen over-
een. Er is dus geen formeel bezwaar om de beide woorden te
identificeren.

Maar hoe komt het, dat de naam van Loki ook gebruikt wordt
als naam voor de spin? Celander vestigt de aandacht op het
grote aantal mythen over de spin. Hij vindt dit volstrekt niet
bevreemdend, daar het kunstig spinneweb inderdaad het werk
lijkt van een heel biezonder wezen. De in de nacht gemaakte
herfstdraden lijken het werk van dwergen. Merkwaardig is het,
dat ook
dvärgsnät voorkomt in de betekenis van spinneweb.
Cel ander eindigt zijn beschouwing met de volgende woorden:
„liksom salunda spindelnätet uppfattas som dvärgarnes nät sä
kunna ochsä namnen
locka-nät, lockasnara etc. ätergä pa en
mytisk /oc^feö-föreställning, under förutsättning, att dennafolk-
trons
locke har varit ett med dvärgarne besläktat, vätte-artat
väsen,quot;

Voor deze verklaring is veel te zeggen, vooral daar we bij
Loki tot nu toe geen enkele oorspronkeKke trek hebben gevonden
die niet zou passen bij een „med dvärgarne besläktat, vätte-artat

-ocr page 106-

vasen.quot; Zijn meest kenmerkende eigenschappen — schrander-
heid, kunstvaardigheid, plaagzucht, schoonheid en zwakheid —
zijn in de eerste plaats te verwachten bij een dwergen- of elven-
vorst. Ook is het Loki, die van al de Skandinaviese goden het
meest met dwergen en elven in aanraking komt, zij het ook niet
altijd als hun vriend.

Het is dus heel goed mogelik, dat Snorri een voorstelling
gekend heeft van Loki als de uitvinder van het net. Maar om-
dat in zijn tijd de Loki-figuur, in de letterkunde altans, reeds
grote wijzigingen had ondergaan, was het te verwachten dat
Snorri met dit gegeven zou handelen volgens zijn eigen opvatting.
Hij heeft het vervlochten in de mythe van Loki\'s gevangen-
neming, waarin toevallig ook van een net sprake was.

Het is op zich zelf heel natuurlik, dat de asen proberen Loki,
die de gedaante van een zalm heeft aangenomen, in een net te
vangen. Oorspronkelik behoeft daaraan dan ook geen biezon-
dere mythologiese voorstelling verbonden te zijn geweest. Maar
het is even natuurlik, dat men zich later ging afvragen: wat was
dat voor een net? Zo kwam Snorri er toe een oude kuituurmythe
in zijn verhaal op te nemen. Er moet echter nog een andere tra-
ditie hebben bestaan. De Lokasenna en Skaldsk. 33 kunnen ons
helpen deze op te sporen

We verwachten, dat de goden onmiddellik na Baldr\'s dood gaan
overleggen hoe ze Loki kunnen vangen en straffen. En dat doen
ze inderdaad. Als Loki voor zijn binnentreden in iEgir\'s hal
aan Eldir vraagt wat de asen daarbinnen toch uitvoeren, zegt
deze hem waarschuwend:
(str. 2)
\'Of vdpn sin dcema ok um mgrisni sina
sigtiva synir:
dsa ok dlfa, er hér inni eru,

manngi er pér i orffi vinr.\'

1) Zie voor deze kwestie: A. G. van Hamel, The prose-frame of
Lokasenna (Neophilologus XIV, 1929. bl. 204 vlg.).

-ocr page 107-

En waarom de goden op hem vertoornd zijn, bhjkt eveneens
duidehk uit het gedicht, daar Loki er zich in strofe 28 in grenze-
loze brutahteit op beroemt de oorzaak te zijn geweest van Baldr\'s
dood. Baldr was dus reeds gevallen en Loki liep nog vrij rond.
Het lijkt niet te gewaagd om de gevolgtrekking te maken, dat
de bijeenkomst der goden oorspronkelik slechts ten doel had
een middel te vinden om Loki gevangen te nemen.

Maar hoe kwamen ze dan juist in ^gir\'s hal? Het was stellig
geen goedgekozen ogenblik voor het houden van een feestelik
drinkgelag. Het beginproza van de Lokasenna geeft een be-
schrijving van de hal. Dezelfde beschrijving vinden we ook in
Skaldsk. 33, maar met enkele merkwaardige toevoegingen.

Snorri geeft een verklaring van de kenning eldr e^a Ijós e^-a
Urti Mgis, Rdnar echa Mgis-doetra.
Daarvoor is het nodig, dat
hij vertelt hoe stralend goud als feestverhchting diende in ^gir\'s
hal. Vervolgens zegt hij:
Rdn ernefnd kona JEgis, en niu dcetr
peira, svd sem fyrr er ritat.
Hiermee had Snorri kunnen eindigen,
maar hij vertelt nog meer van Ran:
pd ur^u asir pess varir, at
Rdn dtti net Pat, er hon veiddi i menn alla, pd er d scb kómu.
Van Hamel merkt op, dat dit zinnetje niets te maken heeft
met de kenning voor „goud.quot; De betekenis van het eerste
pd kan
volgens hem alleen zijn: „at the particular banquet in ^Egir\'s
hall where Loki quarreled with the gods.quot; Dit was oorspron-
kelik een bijeenkomst der goden, die voorafging aan hun wraak-
tocht tegen Loki. Waarom noemt Snorri het net van Ran in
verband met die bijeenkomst? Van Hamel geeft hiervoor deze
verklaring: de goden lenen het net van Rdn, om er Loki in te
vangen. Hierdoor wordt veel, wat ons eerst duister en verward
voorkwam, opgehelderd.

Het staat wel vast, dat de opvatting: Loki wordt gevangen
in het net van Ran, ouder is dan de andere: Loki wordt gevangen
met behulp van het door hem zelf uitgevonden net. Immers, die
eerste opvatting heeft gemaakt, dat men de godenbijeenkomst

-ocr page 108-

in .®gir\'s hal identificeerde met een van hun veel voorkomende
partijen, waarop in HymiskviSa 1 wordt gezinspeeld.

Het beginproza van de Lokasenna kan, zoals ook Van
Hamel opmerkt, niet van ouds bij de strofen hebben behoord.
Loki\'s binnentreden in de hal en het vijandig stilzwijgen, waar-
mee hij wordt ontvangen, en ook zijn vraag even tevoren aan
Eldir, wat de goden binnen uitvoeren, bewijzen dat hij niet kort
te voren uit de hal gejaagd kan zijn.

Maar het kan ook niet maakwerk zijn van een redactor, die
niet begreep waarom de goden in str. 2 zo verbitterd op Loki
waren en die daarvoor een verklaring wenste te geven. Terecht
zegt Van Hamel: „there is no reason why the redactor, in
order to remove him from the hall before his apparation in
St. 6, should have invented this particular motif of his killing
Fimafeng out of envy of the praise he received from the gods.
There must be a genuine tradition in this.quot;

De mythe van Fimafengr doet mij denken aan de Baldr-
mythe. De goden zijn bijeen en vermaken zich; zij prijzen .®gir\'s
voortreffeHke dienaar. Loki kan dat niet uitstaan en doodt
Fimafengr. En omdat het een
griff-astact-r mikill is, kunnende
goden die misdaad niet wreken. In de Baldrmythe vinden we
dezelfde Loki. Ook daar kan hij het niet uitstaan, dat de asen
een ander eer bewijzen, en hij veroorzaakt de dood van een vol-
komen onschuldige. Behalve de hoofdgedachte stemmen ook
enkele details overeen: het samenzijn van de goden en de
grict-a-
stadf-r,
die de wraak verhindert.

Van Hamel meent, dat Frd Mgi ok goff^um en de Lokasenna
,,represent two different variants, based on the same funda-
mental notion, that of Loki\'s appearance and subsequent mis-
behaviour in the hall.quot; In
Frd Mgi ok go^um dringt Loki de hal
binnen en doodt een van .^gir\'s dienaren. De goden verjagen
hem en Loki verbergt zich in het woud. „It would have been

-ocr page 109-

more effective to seize him at once, but the fishing party could
not be eliminated.quot; Volgens deze opvatting vindt dus de scène in
iEgir\'s hal plaats na Baldr\'s dood, als de goden beraadslagen
hoe ze op Loki wraak zullen nemen.

Hiertegen heb ik enkele bedenkingen. Van Hamel zegt:
„Loki penetrates into the hall.quot; Maar dit lezen we nergens.
Loki bevindt zich ongehinderd onder de gasten. Het is mogelik,
dat we hier met een eigenmachtige verandering van de redactor
te doen hebben, die geen verband zag tussen deze godenbijeen-
komst en Baldr\'s dood en dus ook niet kon begrijpen, waarom
Loki niet ongehinderd van de partij mocht zijn. Maar zeker weten
we hieromtrent niets. Juist op grond van de treffende overeen-
komst met de Baldrmythe ben ik eerder geneigd te menen, dat
de mythe van Fimafengr naar dat voorbeeld gevormd is als een
geheel opzichzelfstaand verhaal en dat men zich de dood van
Fimafengr heeft te denken vóór de dood van Baldr, daar de goden
anders wel geen lust hadden gehad tot feestvieren en Loki niet
ongehinderd in hun midden had kunnen verkeren.

Deze mythe is door de redactor gebruikt ter motivering van de
toom der goden in str. 2, daar hij niet begreep, dat deze veroor-
zaakt werd door Loki\'s schuld aan de dood van Baldr.

Dat de redactor de Lokasenna verkeerd heeft begrepen, komt
door het feit dat de dichter ons vrijwel niets van voor- en nage-
schiedenis vertelt. Alleen str. 2, 27, 28 en misschien ook 411)
wijzen ons enigszins de weg.

Daar uit str. 2 blijkt, dat de goden oorlogzuchtige plannen
hebben, en uit 27 en 28, dat Baldr reeds dood is, ligt het voor
de hand dat daartussen verband bestaat. De dichter laat Loki,
voor wie hij ondanks alles bewondering heeft, in de vergadering
der goden verschijnen om hen voor het laatst te tarten en te

Pvl ncest behoeft niet plaatselik bedoeld te zijn. Het kan hier beter
vertaald worden met „zo dadelikquot;. Dan zou het kunnen doelen op Loki\'s
ketening, maar het kan evengoed een bedreiging in het wilde weg zijn.

-ocr page 110-

beledigen. Zij kunnen hem niet aangrijpen in iEgir\'s gewijde
hal en Ó6inn moet zijn bloedbroeder een plaats inruimen bij het
drinkgelag. Eerst als pórr verschijnt, moet Loki vluchten, daar
hij weet dat deze de heiligheid van de plaats in zijn drift niet
zal ontzien. Maar voor hij heengaat, spreekt hij een verwensing
uit:

{str. 65) \'01 gerffir pü, jEgir, en pü aldri munt
siffan sumbl um gera:
eiga pin gil, er hér inni er —
leiki yfir logi,
ok hrenni pér d hakiV

En we kunnen aannemen, dat deze verwensing in vervulling
is gegaan. Loki\'s laatste triomf.

Het slotproza, evenmin als het beginproza oorspronkelik be-
horend bij het gedicht, moet teruggaan op een uitvoeriger versie,
waaraan ook Snorri zijn stof ontleend heeft.

Heeft de dichter het zo bedoeld, dat Loki inderdaad voor de
laatste maal had gezegevierd en dat zijn straf weldra voltrokken
zou worden? Waarschijnlik wel, daar het hele gedicht hierop
wijst. Loki verschijnt als degeen, voor wie alles verloren is en
die, in het bewustzijn dat hij toch zal ondergaan, er alleen nog
op bedacht is zijn vijanden in die ondergang mee te slepen. En
dan wachtte hem die ondergang natuurlik niet om de beledi-
gingen, die hij de goden had toegevoegd, maar om zijn schuld
aan Baldr\'s dood.

Het gedicht kan niet biezonder oud zijn of teruggaan op een
oude traditie, daar de goden een zo weinig eervolle rol spelen.
Hoewel ook Loki zich niet van zijn gunstigste kant vertoont,
voelde de dichter voor hem nog wel enige sympathie, meer altans
dan voor de andere goden, die, niet veel beter dan Loki zelf,
zijn scherp verstand en geestige brutaliteit missen. Loki doet in
zijn optreden denken aan Reinaert, die op even geraffineerde
wijze koning Nobel en zijn domme hovelingen te schande maakt.

-ocr page 111-

Wellicht heeft de dichter de mythe van Fimafengr gekend.
Misschien is deze zelfs zijn uitgangspunt geweest. Loki\'s laffe
doodslag van een onschuldige slaaf heeft hij dan vervangen door
het twistgesprek met de goden en tevens laat hij dit alles gebeu-
ren op het hoogst dramaties ogenblik na Baldr\'s dood en vóór
Loki\'s ketenmg. Dit kon zo goed, daar de goden bij die gelegen-
heid ook bij iEgir waren, namelik om het net van Rän te halen.
Zo kan de mythe van Fimafengr de dichter op deze gedachte
hebben gebracht.

Kaarle Krohn^) merkt op, dat een Duits gedicht uit de
16e en een Frans uit de 13e eeuw sterk doen denken aan de
Lokasenna. Het
betreft een satiriese middeleeuwse legende tegen
de heihgenverering. „Helgonens ödmjuka erkännande av sina
felsteg i livet belyser och förklarer den för skandinaviska gudar
ovanhga hovsamheten i deras svar pa Lokes hänsynslösa
beskyllningar.quot; Het is heel goed mogelik, dat ook dit voorbeeld
de dichter voor ogen gezweefd heeft. Overigens waren voor hem
voor- en nageschiedenis van weinig belang. Zijn doel was alleen
de schranderheid van Loki te laten schitteren ten koste van de
andere goden. Zijn gedicht is heidens noch Christelik, geheel
areligieus en doortrokken van dezelfde geest, die wij terug-
vinden in de Reinaert-poëzie en de verhalen van Uilenspiegel.

Als de goden het net eenmaal bezitten, gaat het met het
vangen van Loki nog zo vlot niet. Twee keer weet hij te ontsnap-
pen en pas bij de derde poging wordt hij door pórr gegrepen.
Bijna was hij hem nog tussen de handen doorgegleden, maar
Pórr weet hem nog juist bij de staart te houden. Snorri maakt
hierbij de opmerking:
ok er fyrir pd sgk laxinn aplr mjór.

Dit wekt de veronderstelling, dat het met de hand gevangen
worden van Loki pas achteraf bedacht is om een verklaring te

Skand. mytologi, bl. 145.

-ocr page 112-

geven van de vorm van de zalm. We behoeven niet aan te nemen,
dat Loki niet in het door hemzelf uitgevonden net gevangen kon
worden. Immers, het net veroorzaakte wel degelik zijn ondergang,
want zonder dat had hij volop gelegenheid gehad te ontsnappen.
Nu stond hij voor de keus de zee in te zwemmen of over het net
heen te springen. De kans op behoud was in beide gevallen klein.

De opmerking var pat Ufs-hdski at hlaupa d scBinn in Gylf. 49
geeft ons te denken. Het lijkt onbegrijpelik, dat de zee voor Loki
zo gevaarhk zou zijn. Kaarle Krohn i) heeft evenwel de op-
lossing van dit raadsel gevonden. In de Finse rune over de oor-
sprong van het vuur is sprake van het
Aloenmeri, waarmee
oorspronkelik de Dode Zee bedoeld werd, die door het hoge zout-
gehalte inderdaad gevaarlik is.

Axel Olrik 2) ziet grote overeenkomst tussen deze Loki-
mythe en een Fins sprookje, waarvan de inhoud in \'t kort als
volgt is. Een vonk vuur is uit de hemel in zee gevallen en op-
geslokt door een kleine vis. Die vis wordt opgegeten door een
zahn en die weer door een snoek. De mensen, die het vuur in hun
bezit willen krijgen, proberen tevergeefs de snoek te vangen.
Een oude visser zaait hjnzaad en maakt een net. Met behulp
van zijn broer tracht hij de snoek daarin te vangen, doch het
gelukt niet. Ze maken het net groter, maar ook dat is vergeefs.
Dan komt de zeegod Ahti hun te hulp. In de gedaante van een
kleine man duikt hij voor hen uit de zee op en jaagt alle vissen
uit hun schuilhoeken. Zo wordt de snoek ten slotte gevangen en
komt het vuur in het bezit van de mensen.

Krohn merkt op: ,,Als eventuelle Anklänge der finnischen
Ursprungsrune an die skandinavische Sage beachte man das
linnene Netz und die Asche, in die der Flachssamen gesät bezw.

Kaarle Krohn, Magische Ursprungsrunen der Finnen. (F. F.
Communications No. 52, 1924) bl. 117 vlg.
*) Myterne cm Loke, bl. 571 vlg.
®) Magische Ursprungsrunen, bl. 139.

-ocr page 113-

in der das Netzmuster aufgefunden wird, und das mehrmalige
Fischen nach dem Lachse an der Flussmündung in den See, resp.
das Meer.quot;

Olrik meent, dat beide mythen teruggaan op een oudere en
dat van de twee het Finsê verhaal het primitiefste is.

Volgens Krohn spelen Loki en het vuur beide de rol van de
Christelike duivel. In zijn studie over de Finse oorsprongsrunen
heeft hij duidelik aangetoond, dat zowel de Finse vuurroof-
mythe als de Skandinaviese ms^the van Loki\'s gevangenneming
afstammen van een middeleeuwse Christelike legende. Alleen
wanneer we Christelike invloed aannemen, vinden we, zoals we
boven reeds gezien hebben, een aannemelike verklaring voor de
woorden:
var pat Ufs-hdski at hlaupa d sceinn.

Het lijkt me echter niet nodig die Christelike invloed ook aan
te nemen met betrekking tot de mythe van de uitvinding van het
net. De overeenkomst tussen het Finse en het Skandinaviese ver-
haal is op dit punt niet zeer groot. We hebben bovendien gezien,
dat de mythe van Loki die het net uitvindt niet van ouds bij de
vangst-mythe kan hebben behoord.

In hoeverre het Finse verhaal Christehke invloed heeft onder-
gaan, kunnen we buiten beschouwing laten Wat de Skandi-
naviese mythe betreft, hjkt het nog het waarschijnlikst, dat
door Snorri of een voorganger van hem een oude voorstelling van
Loki als de uitvinder van het net is vervlochten in de vangst-
mythe, waarin toevallig ook van een net sprake was.

Krohn (Magische Ursprungsrunen, bl. 127) meent hierin Christe-
like invloed te bemerken; „das wunderbare Säen, Aufziehen und Zube-
reiten des Flachses in einer Nacht quot; is te vergelijken met het plotseling
doen rijpen van gezaaid koren, een wonderdaad die ons in Zweedse en
Russiese volksliederen verteld wordt van de door Herodes vervolgde
Maria.

-ocr page 114-

Loki bij het wereldeinde.

Loki ligt geboeid tot het wereldeinde. De VegtamskviSa
vertelt, dat het einde nabij is
er lauss Loki liffr ór hgndum en ook
Snorri eindigt zijn verhaal over Loki\'s straf met de woorden:
par liggr hann i hgndum til ragna-rekrs.

Dit komt goed overeen met hetgeen de Vglnspa ons meedeelt:
(str. 47)
skelfr Yggdrasils askr standandi,

ymr it aldna tré en jgtunn losnar.
Met jgtunn kan alleen de geboeide Loki bedoeld zijn, daar uit
str. 51 bhjkt, dat hij losgeraakt is. Toch hebben verschillende
kommentatoren een andere verklaring gegeven. Zo denkt
Gering 1) aan Fenrir, daar deze als zoon van de reuzin Angr-
boSa heel goed een reus genoemd kan worden. Ook Detter
en Hein zei twijfelen of Loki dan wel Fenrir bedoeld is; zij
vinden het ten slotte beter aan Fenrir te denken, daar Loki
nooit een reus genoemd wordt. Björn Ólsen meent dat Surtr
bedoeld is, maar voor die opvatting is niets te zeggen, daar we
niet weten of Surtr ooit geboeid is. Een weer heel andere ver-
klaring heeft E. H.
Meyer 2) gegeven. Hij meent, dat door het
omstorten van de wereldboom de helbewoners, die er onder
wonen, ontwaken en dat dan ook de reuzen zich verheffen. We
zouden dan
jgtunn koUektief moeten opvatten, hetgeen des-
noods nog gaat. Maar
losnais,,loskomenquot; en niet ,,sich erhebenquot;,
zoals Meyer vrij wil vertalen. Tevens wil hij de slechts in
Hauksbók voorkomende en zeer moeilik te verklaren regels:
hrcBffaz allir d helvegum,
dffr Surtar pann sefi of gleypir

Kommentar, bl. 61.
\') Völuspa, bl. 191 vlg.

-ocr page 115-

in de tekst opnemen, waartegen de meeste uitgevers terecht be-
zwaar maken.

De eenvoudigste verklaring is deze, dat de wereldboom ten
teken van het naderend wereldeinde beeft en kraakt, terwijl
Loki losraakt. Waarom zou Loki, wanneer hij eenmaal de trek-
ken heeft aangenomen van de geboeide Kaukasiese reus, niet
jgtunn kunnen heten? Vooral daar de jongere traditie hem ook
een reus, Farbauti, tot vader heeft gegeven.

Hij raakt dus los en trekt in str. 51 tezamen met de vijanden

der goden op.

Kjóll fer austan: konia munu Muspellz
urn Igg ^Hr,nbsp;en Loki st^rir;

fara fifls megir meS- freka allir,
peim er hróHr B^leipts i fgr.

Biezonder duidehk is deze strofe niet. Omdat we zouden ver-
wachten, dat Loki als vader van Hel de scharen uit de onder-
wereld aanvoert, maken verschillende uitgevers van
Muspellz,
dat zij niet begrijpen, Heljar. De meeste uitgevers, o.a. ook
Boer, veranderen
austan in nor^an, omdat zij de vijandelike
scharen uit verschillende richtingen willen laten komen. Beide
tekstveranderingen zijn willekeurig en volstrekt niet noodzakelik.

Wie met Muspellz Ij/Hr bedoeld zijn, weten we niet. Is het
een algemene benaming voor de vijanden der goden of vormen
zij onder hen een afzonderlike groep? Zijn ze dezelfde als de even-
eens in str. 51 genoemde
fifls megir} Dit laatste doet sterk denken
aan het Angelsaksiese
fifelcyn en zou heel goed een soortgelijke
algemene betekenis kunnen hebben, dus „boze wezens.quot; De
wolf, die hen vergezelt, kan alleen Fenrir zijn die nog niet ge-
noemd was.

Welke voorstelling geeft nu de Vgluspa van Loki\'s optreden
bij het wereldeinde? Hij breekt los, ontvlucht naar het Oosten,

1) Sijmons en Gering, Finnur Jónsson.

-ocr page 116-

voegt zich daar bij de vijanden der goden tezamen met Fenrir
en stuurt het schip, dat hen naar het strijdterrein brengt. In
verhouding tot de rol van Surtr, Fenrir en de wereldslang een
vrij onbelangrijke handeling. Olrik i) vindt dan ook, dat dit
alles er „unleugbar etwas arrangiertquot; uitziet, en hij beschouwt
de hele voorstelling als afkomstig van een beschrijvend dichter,
die gebroken heeft met de gewone voorstelling, dat er slechts
één schare van vijanden is onder Surtr.

Snorri vertelt ons in Gylf. 50 van het wereldeinde en zijn voor-
stelling wijkt in menig opzicht van die der Vgluspa af, terwijl hij
bovendien, zoals gewoonhk, veel meer biezonderheden geeft.
Ook hij noemt de zonen van Müspell, maar bij hem komen ze
niet op een schip uit het Oosten. De hemel splijt en door die
opening rijden ze binnen, Surtr voorop 2). Bifrgst breekt, als zij
erover rijden, maar zwemmende — zie Gylf. 12 — bereiken zij
het veld VigritSr, waar de grote slag plaats vindt. Daar komen
ook Fenrir en Jormungandr;
par er ok pd Loki kominn ok Hrymr
ok meff- honum allir hrimpursar, en Loka fylgja allir Heljar-
sinnar, en Müspellz-senir hafa einir sér fylking ok er sü hjgrt
mjgk.

Snorri kent dus drie scharen, van Loki, van Surtr en van
Hrymr. Dit heeft hij ongetwijfeld overgenomen uit de Vgluspa
en daarna volgens zijn eigen rationaliserende methode uit-
gewerkt. Surtr komt volgens de Vgluspa uit het Zuiden. Door
wie hij vergezeld wordt staat er niet bij, maar daar Snorri
zich in het Zuiden MüspeUzheimr denkt, is het begrijpehk dat
hij Surtr door de zonen van Müspell laat begeleiden. De gespleten
hemel verleent hun een doortocht. Dit motief heeft Snorri
aan str. 52 van de Vgluspa ontleend, waarin Surtr genoemd wordt
en tevens wordt gezegd:
en himinn klofnar. Dit heeft hij met elkaar

ï) Ragnarök, bl. 120.

*) Een derde voorstelling kent de Lokasenna in str. 42: en er Muspellz
synir riÖa Myrkvid yfir, . i.

-ocr page 117-

in verband willen brengen. Wie met Hrymr meegaan wordt in
str. 50 van de Vgluspa niet verteld. Hij komt echter uit het Oos-
ten, het land van de reuzen, en zo ligt het voor de hand, dat
Snorri hem door de rijmreuzen laat begeleiden.

Een moeilikheid moet het voor Snorri geweest zijn een nadere
beschrijving te geven van de schare van Loki. De zonen van
Müspell hadden al een aanvoerder. Loki kon echter als vader
van Hel de scharen uit de onderwereld aanvoeren, maar dan
kon hij niet uit het Oosten komen, want Niflheimr lag in het
Noorden. Snorri noemt geen richting, waarschijnlik omdat hij
de ligging van Niflheimr bij zijn lezers als bekend veronderstelde.

Snorri heeft dus de traditie van de Vgluspa die op zichzelf
al niet zeer oud lijkt, verder omgewerkt volgens zijn eigen op-
vattingen, waarbij hij noodzakehkerwijze in enkele details
moest afwijken van het gedicht, wilde hij komen tot een logies
geheel. Maar dit mag geen reden zijn om in de Vgluspa
austan
in noY^an en Muspellz in Heljar te veranderen.

Snorri heeft echter meer gedaan. Zoals hij gestreefd heeft naar
een zekere analogie bij de beschrijving van het ten strijde trekken
van Loki, Surtr en Hrymr, zo breidde hij ook het aantal twee-
gevechten uit. Naar analogie van de strijd tussen ÓSinn en
Fenrir en tussen pórr en de wereldslang laat hij Garmr met T^^r
en Loki met Heimdallr strijden. Van een strijd van Freyr en
Surtr weet ook de Vgluspa, daar in str. 53 verteld wordt, dat
de doder van BeH met Surtr zal strijden. Afgaande op hetgeen
Snorri vertelt, neemt men aan dat Freyr bedoeld is, vooral daar
deze als een der belangrijkste goden toch ook wel een rol van
enige betekenis bij het wereldeinde behoort te spelen. Beli is een
reus, maar wie hem doodde is niet bekend. Dit kan echter heel
goed Fre}^- zijn geweest, daar deze in str. 16 van de Skfmismal
GeriSr\'s
hróff-urhani genoemd wordt. GerÖr was een reuzen-
dochter en Beli kan haar broer geweest zijn.

Van een strijd van Garmr met T^r en Loki met Heimdallr

-ocr page 118-

weet de Vgluspa niets en het is zeer goed mogeUk, dat dit een
bedenksel is van Snorri. T^r was de pleegvader van Fenrir en
hij verloor door de boosheid van de wolf zijn hand. Het zou
prachtig geweest zijn, als zij bij het wereldeinde hun vete hadden
kunnen uitvechten. Maar Fenrir had al twee tegenstanders:
ÓSinn die hij en VltSarr die hem overwint. Er was evenwel nog
een vijand zonder bestrijder, die grote overeenkomst met Fenrir
vertoonde, en wel Garmr. Misschien is men zo op het denkbeeld
gekomen Garmr met Tyr te laten strijden.

Het was niet de eerste maal dat Loki en HeimdaUr elkaar be-
streden. We weten, dat ze ook vochten bij Singasteinn, toen Loki
Freyja\'s sieraad gestolen had. Het is niet slecht bedacht om hen
bij het wereldeinde nog eens voor het laatst als tegenstanders ten
tonele te voeren.

Volgens Olrik behoren van ouds bij de Ragnargk-mythe:
a. de strijd tussen goden en reuzen, b. de strijd van ÓSinn en
Fenrir, waarbij de eerste gedood wordt,
c. de strijd van pórr
met de wereldslang, waarbij hij deze doodt maar zelf kort daarop
sterft. Ook de Keltiese mythologie kent een strijd van goden en
reuzen die de voortreffelikste van beide partijen de dood doet
vinden. Enige overeenkomst met Loki vertoont de Ierse Eochaid
Bress de zoon van een reus en een godin, die grote macht
krijgt bij de goden maar hen ten slotte verraadt. Evenals Loki
munt hij uit door schoonheid. Wat Surtr betreft, deze is een reus
die in een berghol woont, en niet, zoals de Vglnspa wil, in een
Zuidelik land. Olrik denkt hierbij aan Fjglsvinnsmal 24 en 26
en aan de IJslandse
Surts hellir. De naam Surtr brengt hij in
verband met
svartr en sorta en hij meent, dat men het ontstaan

Ragnarök, bl. 51 vlg.

Olrik bedoelt klaar blij kelik Bress, zoon van Elathan. Omtrent diens
vader bestaat in de Ierse bronnen verschil van mening. Volgens sommigen
was hij een reus (Fomore), volgens anderen een god. Zie Macalister
en Mac Neill, Leabhar Gabhdla. Dublin, z.j. bl. 164.

-ocr page 119-

van Surtr moet zoeken in de Keltiese mythologie, hoewel zijn
verwantschap met een Oud-Keltiese onderwereldgod slechts in
grote trekken aangegeven kan worden,

Olrik merkt op, dat Loki wel is waar bij het wereldeinde los-
breekt, maar dat toch het loskomen van Fenrir veel belangrijker
is, „Loki führt keine Tat aus, und der Gang des Kampfs würde
ganz derselbe gewesen sein, wenn er nicht befreit oder über-
haupt nicht gebunden wäre.quot; Wat Fenrir betreft, met zijn
zogenaamde vader Loki heeft hij niets uit te staan. De wolf
Fenrir behoort tot een groep van voorstellingen uit Oostelike
landen van een Ragnargk-roofdier en een monster met een tot
de hemel opengesperde muil. De strijdscène ÓSinn-Fenrir-
Vföarr hangt volgens Olrik ten dele samen met wat hij als een
Keltiese Ragnargk-mythe beschouwt en ten dele met een Oos-
telike mythe van de hond of de wolf, die de wereld wil verwoes-
ten.

Ook zonder in alle biezonderheden met Olrik mee te gaan,
moeten wij toch wel tot het besluit komen: er bestaat geen oude
Ragnargk-mythe, waarin Loki een rol speelt. En dat is heel be-
grijpelik, daar de voorstelling van zijn losbreken en zijn strijd
tegen de goden pas kon ontstaan, toen hij vereenzelvigd was met
de geboeide reus. De Vgluspa laat hem optrekken met de lieden
van Müspell — zeer waarschijnlik een oude algemene benaming
voor de scharen, die bij het wereldeinde de goden bestrijden i)
— en zijn zogenaamde zoon Fenrir; een rol van enige betekenis
speelt hij niet. Snorri maakt hem tot aanvoerder van de helse
scharen en laat hem strijden met Heimdallr. We hebben gezien,
langs welke weg hij tot die voorsteUingen kon komen.

De VgluspA Iaat hen varende komen, Snorri rijdend langs Bifrgst,
de Lokasenna rijdend door een bos. Er bestond dus geen vaste traditie,
hetgeen het waarschijnlik maakt, dat we met een algemene benaming
te doen hebben. In dezelfde richting wijst het gebruik van
Muspilli in
het Oudsaksies en het Oudhoogduits.

-ocr page 120-

Het optreden van Loki bij het wereldeinde vormt de laatste
mythe van de reeks, die begint met de Baldrmythe, Loki\'s
zondeval. Geheel tot de mythencyclus van
inn Icevisi Loki
behoort ook de voorstelling van zijn huwelik met AngrboSa
en zijn verwantschap met Fenrir, Hel en jQrmungandr. Hier-
over zullen we in het volgend hoofdstuk spreken.

-ocr page 121-

Loki\'s verwanten.

Als moeder van Loki wordt in de Edda enkele malen i) Laufey
genoemd. In Gylf. 32 wordt eveneens verteld, dat Laufey of
Nal de moeder van Loki is.

We weten van haar niets af. Men heeft herhaaldelik getracht
met behulp van de etymologie het een en ander van haar te
weten te komen.
Laufey zou „loofeilandquot; kunnen betekenen en
Ndl „naaldloofquot;. Als Loki\'s vader wordt in de Snorra Edda en bij
de skalden Farbauti genoemd.
Bugge 2) beschouwt hem als „de
gevaarhk slaandequot;, de stormwind. Daar deze de vlammen in het
hout aanwakkert, acht hij het waarschijnUk, dat men Loki,
het kind van de bomen en de storm, beschouwde als het ver-
nielend vuur.

Axel Kock\') is het slechts ten dele met Bugge eens. Vol-
gens hem is Farbauti niet de stormwind, maar de inslaande
bliksem. Deze verklaring is veel geschikter voor het doel, als
men ook in de namen van Loki\'s ouders steun wil vinden voor
de vuurgodtheorie. De wind in het hout maakt nog geen vuur,
de bhksem wel. De naam
Laufey verklaart Koe k als synoniem
met
lauf „loofquot;, waarachter -ey werd gevoegd om er een femini-
num van te maken (verg.
pórey, Bjargey). Door het inslaan van
de bliksem in het droge hout ontstaat het vuur. En Loki is
volgens Kock een vuurdemon.

Tegen de opvattingen van Bugge en Kock is wel het een en
ander in te brengen. Dat met Laufey het droge hout zou zijn be-
doeld lijkt me onwaarschijnhk. Als de etymologie „loofeiland,

Lokasenna 52, Prymskvida 18 en 20.

2) Studier, bL 70 vlg.

») Etym.-mytliol. Untersuchungen.

-ocr page 122-

loofquot; juist is, kan er slechts het groene, bebladerde hout mee
zijn bedoeld. Verder is het duidelik, dat de reus Farbauti eerst
als vader aan Loki kon worden toegevoegd, toen er van diens
oude trekken weinig meer bewaard was. Want de Loki, die er
met Ctöinn en Hoenir op uit trekt, de kleine sierlike god met zijn
vleugelschoenen, kan onmogelik de zoon zijn van een reus. Dit
kon hij eerst worden, toen hij zelf als geketende reus de aarde deed
schudden. Tot grote voorzichtigheid bij het trekken van kon-
klusies worden we bovendien gemaand door het feit, dat slechts
Snorri de beide ouders van Loki noemt. Laufey vinden we in de
Edda maar niet bij de skalden, Farbauti bij de skalden maar niet
in de Edda. Slechts in de Snorra Edda komen zij beiden voor.

Laufey zou van ouds Loki\'s moeder kunnen zijn. Maar als we
aannemen, dat
Laufey „loofeilandquot; betekent, is de naam zeer
waarschijnlik niet oud, daar dan de etymologie denkelik minder
eenvoudig zou zijn. R. M. Meyer i) meent, dat het woord te
doorzichtig is om een oude naam te kunnen zijn. Volgens hem is
het eigenlik een plaatsnaam: het bos waar de zon opgaat!

Even zwak gefundeerd is de opvatting van Wein hold 2)
die meent dat met Nal of Laufey de slang is bedoeld.

Een opvatting, die overeenkomt met die van R M Meyer
vinden we bij Hirschfeld 3). Hij meent, dat de eerste bezoekers
het m de oudheid met bossen bedekte IJsland Laufey hebben
genoemd. Loki is dan als het verborgen aardvuur Laufey\'s zoon!

Axel Olrik vestigde de aandacht op een studie van Se-
tälä5), waarin deze trachtte aan te tonen, dat Farbauti. By-
leistr en Helblindi geen skaldencreaties zijn, daar ook de Finse

Altgerm. Religionsgeschichte, bl. 354.
*) Die Sagen von Loki, bl. 4 vlg.
») Untersuchungen zur Lokasenna, bl. 16 vlg

er (Danske

J) E. N. Setälä, Louhi und ihre Verwandten. (Festgabe für Wilhelm
ihomsen = Finnisch-ugrische Forschungen XII, 1912).

-ocr page 123-

overlevering hen kent, en dat Loki als de oorsprong van het kwaad
niet zo laat ontstaan is als men gewoonlik aanneemt. Olrik
vindt evenwel, dat Setala in zijn konklusies te ver gaat. „Den
slutning, som Setala udleder af dette materiale, er at Lukki
stammer fra den onde kvindes sönneflok; men man kan nok
sa simpelt heraf drage den slutning, at han forst sent finder vej
derind..

Om taalkundige redenen neemt Olrik aan, dat de Finnen pas
in de late middeleeuwen Loki hebben leren kennen. Maar Laufey
en Farbauti kende men toen al. De Finse Laviatar — volgens
Olrik een afleiding van Laufey — heeft bij de wind drie zoons:
de kreupele, de lamme en ,,den helt blinde.quot; Ook de naam
Aimatar komt voor, hetgeen een direkte vertaling van Nal kan
zijn. Zij brengt wolven ter wereld, waarvan de voorjaarswind
de vader is. Is zij soms dezelfde als
in aldna i Jdrnvid^i?

De drie onheilstichtende zoons van Laviatar maken pijlen,
spannen de boog en schieten. Volgens Olrik is dit niet afgeleid
van de Baldrmythe, maar van een primitieve mythe, die de oor-
sprong en de werkzaamheid van de boze wezens schildert en
waaraan de Baldrmythe wellicht trekken ontleend heeft, terwijl
ook de Loki-genealogie er de stamvorm van heeft overgenomen.
,,Lokes stamtavie er dannet med det hens}^ at stille ham i
forbindelse med det ondes udspring. At dette er det
sidste store
udviklingstrin i Lokes udvikling at han bliver det ondes repre-
sentant, bliver nu yderligere bevist derved at vi kan komme uden
om ham til en form af det ondes udspring hvori han ikke har
hovedrollen, ja nasppe nok er deltager.quot;

En verder: ,,ny har det vist sig at vinden som fader og den
noget mere personlige mor begge h0rer sammen med sönne-
flokken der udtrykker det onde.quot;

Krohn 1) gelooft evenwel niet, dat Laufey en Farbauti

Magische Ursprungsrunen.

-ocr page 124-

dezelfde zijn als Laviatar en de stormwind in de Finse runen.
Er is slechts schijnbare gehjkheid; de berichten in de Snorra
Edda bezitten bovendien te weinig bewijskracht. Volgens
hem kunnen Loki\'s ouders niet aangewezen worden in de Finse
volkspoëzie „och äro de ej heller annat än poetiska fiktioner,
avsedda att skapa ett tillräckligt antal kenningar för Loke.quot;

Ik kan niet beoordelen, wie hier gelijk heeft. Maar voor dit
onderzoek doet het er weinig toe. Farbauti kan een oude figuur
zijn of tot de „poetiska fiktionerquot; behoren, als Loki\'s vader
moet hij pas beschouwd zijn, toen Loki zelf tot
jgtunn was ge-
worden. Daarover zijn allen het wel eens. En wat Laufey be-
treft, van haar weten we zo weinig, dat het onze kennis omtrent
Loki\'s oorspronkelik wezen niet zou vergroten, ook al wisten
we zeker, dat zij van ouds als zijn moeder beschouwd werd.

Loki heeft twee broers, Helblindi en Byleiptr of Byieistr. Ze
doen ons denken aan dat andere drietal: Ósinn, ViU en Vé,
waarvan de beide laatste even schimmige figuren zijn als Byleiptr
en Helblindi.

Op het eerste gezicht lijkt het dan ook heel waarschijnUk,
dat bij de ontbinding van het oude driemanschap ÓSinn, Hoenir
en Loki twee nieuwe bedacht zijn, één voor de goede en één
voor de slechte ase, een hemelse en duivelse drieëenheid. Doch
geheel en al een bedenksel uit later tijd kan volgens Olrik en
Setälä het driemanschap Loki, Byleiptr en Helbhndi niet zijn.
Volgens hen heeft er, zoals we boven reeds gezien hebben, een
oude mythe over de oorsprong van het kwaad bestaan en be-
schouwde men Loki, toen hij eenmaal
leeviss geworden was, als
één der drie broers uit die mythe.

De naam Helblindi betekent misschien niets anders dan ,,de
blinde.quot;

1) Skand. mytologi, bl. 164.

-ocr page 125-

Setälä^) verklaart Byleistr als te zijn ontstaan uit billeistr,
hetgeen moet betekenen „een voet missend, kreupelquot;. Dan zou
Loki dus de plaats hebben ingenomen van de derde broer, „de
lamme.quot;

Maar Helblindi komt ook voor als een der vele namen van
ÓSinn 2), Men heeft daarom wel gemeend, dat ook Byleiptr een
naam van ÓSinn was. Zo bracht Olrik®) voor hij Setälä\'s
studie kende,
Byleiptr in verband met bylr ,,windstootquot; en hij
meende, dat men hier een naam voor de windgod ÓSinn terug-
vond. Zoals Loki
Hcenis vinr en hrafndsar vinr heet, kon hij ook
hrócf-ir Byleipts en hróffir Heïblinda genoemd worden. Toen men
Loki niet langer als de vriend of broer van Ó^Sinn beschouwde,
kon men er gemakkelik toe komen in Helblindi en Byleiptr
twee nieuwe goden te zien.

Loki wordt reeds in de oudste poëzie, o.a. in het Ynghngatal
en de Vgluspé, de broer van Byleistr of Byleiptr genoemd, doch
slechts in de Snorra Edda vinden we Helblindi als zijn broer ver-
meld. Dit bracht Mogk er toe te geloven, dat we hier met een
bedenksel van Snorri te doen hebben. ,,Zweifellos hat Snorri
diese Berichte kombiniert, und das Helblindi geht vielleicht auf
die Blutbrüderschaft zurück, die Loki nach der Lokasenna mit
Odhin geschlossen haben soll.quot;

Zowel voor de opvatting van Setälä, overgenomen door
Olrik, als voor Olrik\'s oude opvatting, die weer ten dele aan-
sluit bij die van Mogk, is iets te zeggen. De Loki-genealogie kan
teruggaan op een oude mythe over de oorsprong van het kwaad,
waarin Loki vrij laat de plaats van een der drie broers heeft in-
genomen. Maar ook is het mogelik, dat met Byleiptr en Helblindi
oorspronkelik ÖiSinn bedoeld was. Dit laatste is des te aanneme-

-ocr page 126-

liker, omdat de Skandinaviese mythologie geen bepaalde m5rthe
van Loki, Byleiptr en Helbhndi kent. We hebben geen andere
gegevens dan de namen, die beide heel goed oorspronkeHk
ÓSinsnamen kunnen geweest zijn.

Loki\'s vrouw Sigyn vervult in de Skandinaviese godenver-
halen de rol van de trouwe echtgenote en doet ons daardoor sterk
denken aan sommige vrouwenfiguren uit de heldenpoëzie.
Volgens Snorri is zij de moeder van Nari of Narfi, terwijl ook
Vali ongetwijfeld als haar zoon beschouwd moet worden. Hierop
komen we later terug.

Daar Loki\'s straf aan een Kaukasiese legende ontleend is,
kan ook de rol die Sigyn daarbij speelt niet oud zijn. Toch lijkt
het me waarschijnhk, dat Sigyn zelf reeds veel eerder als Loki\'s
vrouw beschouwd werd. Want bij de reus Loki past zij niet.

Verschillende onderzoekers hebben gemeend, dat het beeld
van Sig5m die de schaal ophoudt in zijn geheel is ontleend aan de
een of andere niet-Germaanse voorstelling. Zo denkt E. H.
Meyer aan de dochters van Atlas, die de slang door een schotel
met drinken in slaap trachten te krijgen. Maar hier hebben we
toch heel iets anders!

Schröder 2) meent, dat Isis die de geboeide Typhon-Seth
bewaakt tot voorbeeld heeft gediend. Het was dus oorspronkelik
een vijandige bewaking. Sigyn is volgens Schröder eigenlik
niemand anders dan Frigg, want
Sigyn is ontstaan uit 1Sigu-
wini
en dat kan slechts Frigg zijn; ook is een oudere vorm
*Sig-(tys)win mogelik, ,,de vriendin van ÓSinnquot;, dus eveneens
Frigg. Ontlening aan de Isislegende is echter, zoals we reeds bij
de bespreking van de Baldrmythe gezien hebben, zeer onwaar-
schijnlik. Verder is de etymologie uiterst onzeker. En ten slotte
speelt Sigyn niet de rol van de vijandige bewaakster.

1nbsp;1) Völuspä, bl. 139 vlg.

-ocr page 127-

Olrik meent, dat Sigyn\'s optreden alleen dient om te ver-
klaren, hoe het komt dat aardbevingen zo zeldzaam zijn. Dan
behoeft men dus geen bepaald voorbeeld voor ogen te hebben
gehad.

Axel Koek 2) heeft geheel in zijn trant een passende etymo-
logie bedacht.
Sigyn zou samenhangen met siga „langzaam
stromenquot; en het Noorse
sig ,,vochtigheid in de aarde.quot; Het
achtervoegsel
-win of -yn vinden we ook in Hlóchyn. Sigyn zou
dan betekenen „de regenbui bij het onweer.quot; Dan lijkt me even-
wel de verklaring, die Schröder geeft, nog aannemehker.

De enige mythe, waarin Sigyn een rol speelt, behoort tot de
jongste Loki-mythen. Zij kan daarom zelf nog wel een oude hei-
dense godheid zijn, maar doordat de gegevens zo schaars zijn en de
naam zo duister is, kunnen we hieromtrent nooit zekerheid krijgen.

In het slotproza van de Lokasenna worden als zoons van Loki
Nari en Narfi genoemd. Snorri noemt in Gylf. 32 slechts één
zoon: Nari of Narfi. In caput 49 spreekt hij evenwel van twee:
Vali en Nari of Narfi, terwijl hij in Skaldsk. 16 als een van de
Loki-kenningenopgeeft:
fgd^ur NaraokÄla. Die Äli is natuurük
dezelfde als Vali. Uiterst ingewikkeld wordt verder de kwestie
doordat er nog een andere Vali is, de zoon van ÓÖinn en Rindr,
die op Hgör de dood van Baldr wreekt. En om de verwarring
volkomen te maken, er is een reus Ngrfi of Narfi, die de vader is
van de Nacht

Het is weer Axel Koek *), die een vernuftige etymologie heeft
bedacht.
Nari zou samenhangen met het Noorse en Zweedse
nare „koele windquot; en Vali met het Noorse valen „stijf van koude.quot;
Dit lijkt echter niet zeer waarschijnlik.

-ocr page 128-

Oorspronkelik moet er slechts één Vali geweest zijn. Bij Saxo
heet de wreker van Baldr Bons. Dit kan er op wijzen, dat de zoon
van Ó8inn en Rindr eerst een andere naam heeft gedragen.
Maar hoe men er dan toe gekomen is hem Vali te noemen,
bhjft onverklaarbaar.

In het slotproza van de Lokasenna wordt Narfi tot wolf en
men bindt Loki met de darmen van Nari. In Gylf. 49 is het Vaü,
die in wolfsgedaante zijn broer Nari of Narfi verscheurt. Een
Vgluspa-strofe, alleen voorkomend in Hauksbók, luidt:
pd knd Vdla vigbgnd snüa,
heldr vóru harff-ggr hgpt, ór pgmium.

SigurSur NordaP) verandert Vdla in een nominatief
Vali. Als volgorde geeft hij: pd snyr Vali vigbönd, höpt ór
pörmum, {pau) vdru heldr harcf-gör.
Hij meent, dat Snorri of zijn
voorganger ten onrechte de naam Nari gehjk heeft gesteld met
de naam Narfi en dat hij, zoekend naar een naam voor de andere
zoon van Loki, de naam Vali gekozen heeft, doordat hij de strofe
uit Hauksbók verkeerd had begrepen. Het zwakke punt in
Nordal\'s theorie is, dat hij een volkomen onnodige tekstver-
andering aanbrengt. Ook de genitief
Vdla geeft een goede be-
tekenis. En daar Saxo Baldr\'s wreker Bous noemt, kunnen we
veilig aannemen, dat deze oorspronkelik niet Vali heette. Hier-
mee is de onmogelikheid van Nordal\'s verklaring bewezen.

Daar Loki\'s straf ontleend is aan een Kaukasiese legende en
het geboeid worden met een dunne band, die tot ijzer wordt,
een zeer bekend sprookjesmotief is, zouden we kunnen aannemen,
dat de hele voorstelling van Nari en Vdli een jongere uitwerking
is, die moet dienen om de straf nog gruweliker te doen schijnen.
Wanneer men de vader zwaar wil straffen, treft men hem in
zijn kinderen. Zo wreekt Vglundr zich op koning NiSuSr en
Gu^Snin zich op Atli.

-ocr page 129-

Absoluut onverdedigbaar is de opvatting van R. M. Meyer i),
die meent dat Narfi (of Nari) en Vali slechts twee andere namen
zijn voor de
zonnewolven Skoll en Hati. Deze zijn immers geen
kinderen van Loki en ook nooit in later tijd als zodanig beschouwd.

Het is in de oude studie van Wislicenusquot;) dat ik een op-
vatting vond. te merkwaardig om haar hier niet te vermelden.
Hii houdt Vali. de zoon van Loki. voor dezelfde als Vah. de
doder van HgSr. en Narfi voor dezelfde als Ngrfi. de vader van
Nótt Vah der Ase. ein Gott des lichten Tageshimmels -
vandaar dat juist hij de wreker van de lichtgod Baldr wordt --
zerreisst Narfi. den Urheber des nächtlichen Dunkels. Als
deze verklaring juist is. zouden we met een oude natuurmythe
te doen hebben. Narfi en HQ«r zijn volgens Wislicenus m
wezen met elkaar verwant, evenals Vali en Baldr. De stnjd
van Loki en HeimdaUr om het Brfsingamen doet hem denken
aan de strijd van Nari en Vah. ..Konnte er (Loki) als Vater
des Tageshimmels und des Urhebers der Nacht betrachtet
werden, so kann man in ihm kaum etwas andres gesehen
haben, als einen grossen Himmelsgott.quot; En wel een god van
de bewogen hemel. Wislicenus tracht aUe Loki-mythen

hieruit te verklaren.nbsp;. j o

Het voornaamste bezwaar tegen zijn opvattmg is dit. dat we

zo weinig bewijzen hebben. Het optreden van Nari en Vah kan
evengoed verklaard worden als een jongere uitwerkmg die
diende om de straf zo gruwelik mogehk voor te stehen Maar
Nari en Vah zelf kunnen daarom wel oude figuren zijn. Waren
zii iong dan had men VaU stellig een andere naam en Nan geen
tle n^men gegeven. De venvarring. die we vinden lykt me
een bewijs, dat men nieuwe opvattingen nietgoedheeft kumien
kombineren met een oude traditie. Al beschouwen we het op-
treden van Loki\'s zoons als een jongere uitwerking, dan kan een

-ocr page 130-

oude natuurin5rthe als uitgangspunt gediend hebben. Vali, een
lichtgod als Baldr, wordt diens wreker. Narfi, een god van de
nacht — zie Gylf. 9 — door zijn broer Vali verscheurd of Vali
door Narfi — let op de Onzekere traditie! — zou inderdaad kun-
nen wijzen op een oude natuurmythe: de dag verscheurt de nacht
en de nacht weer de dag in eeuwigdurende wisseling. Ik wil niet
verdergaan en dezelfde konklusie trekken als Wislicenus
— Loki een god van de bewogen hemel — maar dat er in de
m5d;he van Nari en Vali, hoewel als geheel een jongere uitwer-
king, tevens oude traditie schuilt, lijkt me zeer waarschijnhk.

Hadden Vali en Narfi oorspronkelik iets met Loki te maken?
Ik houd het er voor, dat ze in de vroegste tijden van Loki ge-
heel los stonden en pas als zijn zoons werden beschouwd, toen
men de godenwereld als één grote familie ging zien.

Wat Loki\'s andere gezin betreft, AngrboSa met haar kinderen
Fenrir, Jgnnungandr en Hel, is de kwestie veel eenvoudiger.
Met Loki hebben de drie laatsten volstrekt niets te maken en
AngrboÖa is eerst als moeder er aan toegevoegd, toen men Loki
als de vader beschouwde

Axel Olrik merkt op, dat Fenrir bij het wereldeinde een
veel belangrijker rol speelt dan Loki, en „mit seinem sogenannten
Vater Loki hat er nichts näheres zu schaffen...quot;
Fenrir 3) is
een aardbevingsmonster, dat „auf seiner Wanderung über das
weite Flachland seine Naturgrundlage verloren hat.quot;

De meeste onderzoekers hebben dan ook dadelik ingezien, dat
AngrboSa en haar kinderen pas beschouwd werden als Loki\'s
gezin, toen deze tot de geboeide reus was geworden. Als een merk-
waardigheid kan de opvatting van J.G.vonHahn^) vermeld
~ 1) Let op de doorzichtige etymologie van de naam: ..smartaankon-
digster.quot;

*) Ragnarök, bl. 83.

«) Ragnarök, bl. 291 vlg. (Das gebundne Raubtier).

*) Sagwissensch. Studien, bl. 131 vlg.

-ocr page 131-

worden, die de zaak precies omkeert. Hij meent, dat Loki, ver-
bitterd omdat de asen zijn kinderen zo slecht behandeld hadden,
zich wreekt door Baldr\'s dood te veroorzaken!

Er rest nog het anonieme kroost van Loki, genoemd in Hynd-
luIjóS 41:

Loki dt hjarta lindi-brendu,
fann hann hdlfsvi^inn hugstein konu;
varct- Loptr kvi^ugr af konu illri:
pacf-an er d foldu flagff- hvert komit.

Axel Olrik merkt op, dat we hier een motief vinden, dat
we ook aantreffen in een Litaus sprookje: een jager vindt op de
brandstapel het hart van een vroom kluizenaar, zijn dochter eet
het en brengt een zoon ter wereld, die een beroemd held wordt.
Ook in een Zuid-Slaviese variant wordt dit motief teruggevonden.
Er zijn zoveel trekken van overeenkomst: de brandstapel, het
eten van het hart, de karakter-eigenschappen van het kind die
dezelfde zijn als die van de verbrande, dat we hier aan een
„Wandermarchenquot; mogen denken, dat zoals Olrik aantoont
vooral in Oost-Europa zeer verbreid is. Olrik ziet hierin een
aanwijzing, dat we in de voorstelling: Loki de oorsprong van
het kwaad, vreemde invloed moeten zoeken.

Ten slotte str. 23 van de Lokasenna. Ó6inn voegt Loki toe:
dtta vetr vartu fyr jgrcf- necf-an
kyr mólkandi ok kona
ok hefir pit par bgrn borit,
ok hugcf-a ek pat args acf-al.

Misschien kunnen we die beide laatste regels beter schrappen.
De strofe is lang en niet puntig genoeg. Boer en Finnur
Jónsson zetten de beide regels dan ook tussen haken. Dan zijn

\') Myterne om Loke, bl. 555 vlg.

-ocr page 132-

we meteen een moeilikheid {ok hefir pü par bgrn borit) kwijt. De
interpretatie van vers 6
{kyr mólkandi okkond) toch behoeft geen
grote bezwaren op te leveren. Het komt me onbegrijpelik
voor, dat zoveel onderzoekers, waaronder niemand minder dan
Olrik de voorkeur hebben gegeven aan de vertaling „als een
melkgevende koe.quot; Reeds Etmüller^) protesteerde tegen een
zo onzinnige opvatting. Hij stelde voor te lezen:
kyr miolkandi
kona.
Maar ook met behoud van ok krijgen we een goede zin:
als koeienmeUcster en vrouw.

De vreemdsoortigste theorieën zij nop deze éne strofe gebaseerd:
de acht winters zouden de acht wintermaanden zijn, Loki de god
van de zomerwarmte, de god van de onderwereld, enz. Al be-
hoeven we niet aan te nemen, dat ÓtSinn Loki zo maar in \'t wilde
weg beschimpt, we moeten toch bedenken dat er in de Lokasenna
krasse termen gebruikt worden en dat de schanddaden der goden
zeer overdreven worden voorgesteld. Of de acht winters een
biezondere betekenis hebben is niet te zeggen. Het is mogelik,
dat er alleen mee bedoeld wordt „een hele tijd.quot; En of we dat
kona letterlik moeten verstaan, is evenmin met zekerheid te
zeggen. De regel zou ook kunnen betekenen: je hebt als man ver-
nederend vrouwenwerk verricht, je hebt je gedragen als een
kona.

Loki treedt evenwel ook elders — in de Baldrmythe twee
maal — als vrouw op. Was hij soms oorspronkelik een twee-
slachtige godheid, zoals NjgriSr-Nerthus? Eigenlik kunnen we
hem niet tweeslachtig noemen, hij is meer, hij is een echte Pro-
teus, die iedere gedaante kan aannemen en daardoor ook wel als
vrouw of merrie verschijnt.

Dat fyrir jgrcf- ne^an blijft vreemd. Was Loki tot straf naar de
onderwereld verbannen? Was daar soms zyn oorspronkelik rijk?

Myterne\'om Loke. bl. 558.

*) LudwigEtmüller, Beiträge zur Kritik der Eddalieder (Germania
XIV, 1869. bl. 305 vlg.).

-ocr page 133-

Of wil ÓSinn met die woorden alleen de donkerste en meest
verachte plek van de wereld aanduiden? We weten het niet.

De verwijten in de Lokasenna behoeven echter geen reële basis
te hebben. Het zijn aUes
voor-de-hand-hggende scheldwoorden,
grotendeels zonder enige grond in de feitehke tradities. Zo zegt
Ó«inn in deze strofe eenvoudig: je hebt onder de grond gezeten
(als een boosaardig spook pleegt te doen) en je bent vrouw ge-
weest. je hebt vrouwenwerk verricht.

-ocr page 134-

Slotbeschouwing.

In het kort samengevat is het eindresultaat als volgt: de
mythencyclus van de boze Loki leert ons vrijwel niets omtrent
zijn oorspronkelike natuur. In de Baldrmythe is hij opgenomen,,
omdat men voor de tot Christus geworden Baldr een gevaarliker
tegenstander nodig had dan de vrij schimmige HgSr. Zo werden
Loki\'s karaktertrekken gewijzigd: zijn list werd sluwheid, zijn
plaagzucht boosaardigheid. Vervolgens is hij vereenzelvigd met
de geboeide reus uit de Kaukasiese legende en daardoor verloor
hij zo geheel en al zijn oude karakter, dat men hem bij het wereld-
einde zelfs tezamen met de vijanden der goden ten strijde laat
trekken. Alleen in de mythe van de uitvinding van het net,
toevalligerwijze vervlochten in de mythencyclus van i«n
Icevisi
Loki,
vinden we misschien een oude kuituur- of natuurmythe
terug.

Heel anders staat het met de verdere Loki-mythen. Hierin
vinden we zulk een overvloed van sprookjesmotieven, dat het
bijna onmogehk wordt een oude kern terug te vinden. Ik wees
er evenwel reeds op, dat de volksfantazie Loki stellig geen rol
in zo\'n mythologies sprookje zal hebben toegedeeld, die niet
overeenkwam met de voorstelling die men van hem kende.
Overal treedt hij op als de listige en plaagzieke god, die uitkomst
weet te verschaffen waar anderen machteloos staan. Geen wonder
dat het voor Snorri en zijn voorgangers, die ook de andere
Loki,
inn IcBvisi, kenden, moeihk was die beide voorstellingen te
kombineren. Vandaar dat we bij Snorri en de skalden, zoals
b.v. pjógólfr ór Hvini, zoveel tegenstrijdigheden aantreffen.
Loki handelt als de uitkomstbrengende god, maar Snorri ver-
onderstelt allerlei lage motieven bij hem en reeds pjóSólfr kan

-ocr page 135-

het niet laten te zinspelen op de eigenlike slechtheid van zijn
held.

Op oude traditie moet zijn samengaan met Ó6inn en Hoenir
berusten, en eveneens zijn betrekking tot de dwergen, de
svaH-
dlfar,
over wie hij, naar herhaaldelik blijkt, een zekere macht
bezit. Zijn
samengaan met pórr moet echter een —- zij het ook
zeer oude — litteraire schepping zijn. De oorspronkehke bege-
leider van pórr is niet Loki maar Pjalfi.

Reeds Celander i) heeft met klem beweerd, dat we geen
enkel bewijs hebben dat Loki ooit als een vuurdemon beschouwd
is. De enige plaats, die als bewijs zou kunnen dienen, de laatste
strofe van de Lokasenna, zegt niets. Dat Loki een dergelike ver-
wensing uit, is niet anders dan we in die omstandigheden van
ieder
bovennatuurlik wezen zouden verwachten. Maar wat
meer zegt. Loki\'s optreden bewijst telkens weer, dat men hem
onmogelik als vuurgod kan hebben beschouwd. Zijn uitgesproken
sympathie voor water en vissen wijst in een geheel andere rich-
ting.

Merkwaardig is het, dat wij bij de Zuid-Nederlandse Kludde
of Lodder diezelfde trek terugvinden. Hij verandert zich dikwels
in een paard en als iemand zich dan op zijn rug zet, gaat hij er
van door en gooit zijn berijder in \'t water. Als deze zich naar de
kant werkt, staat Kludde hem op de oever uit te lachen 2).
Ook komt het voor, dat Lodder zelf in het water springt, na
zijn berijder te hebben afgeworpen 3).

In sommige streken 1) wordt Kludde beschouwd als een „water-
duvel.quot; De lange Wapper, die even plaagziek maar veel boos-
aardiger is dan
Kludde-Lodder, springt steeds in \'t water om
aan zijn vervolgers te ontkomen.

-ocr page 136-

We hebben door het bovenstaande tevens gezien, dat Loki
en Kludde-Lodder nog andere trekken gemeen hebben. Zij ver-
tonen beide een echte Proteusnatuur. Zoals Loki zich in een
merrie verandert, verschijnt Kludde dikwels in de gedaante van
een paard. Soms ook als hond, kat, vleermuis, kikvors en zelfs
als boom! Merkwaardig is het, dat ook Loki\'s vriend en metgezel
ÓSinh die natuur vertoont, b.v. in de dichtermede-mythe. Loki
is vlug — denk aan zijn vleugelschoenen — en ook voor Kludde
kan men niet weglopen, daar hij iedereen inhaalt.

Maar de treffendste overeenkomst is de goedaardige plaag-
zucht. Hiervan nog enkele voorbeelden Een jonge man vindt
\'s avends een zilveren horloge en neemt het mee naar zijn kamer,
waar hij het aandachtig bekijkt. Dan slaat juist de klok twaalf
uur, het horloge wordt kil in zijn hand en als hij goed toekijkt,
ziet hij dat het een dikke pad is geworden. Vol afschuw werpt
hij het dier op de grond, dat dan ineens in een hond verandert,
die hem een tijdlang met gloeiende lantaarnogen aanstaart en
vervolgens het raam uitspringt. Buiten wordt luid gelachen en
de jongen begrijpt, dat Lodder hem heeft beetgenomen.

Een boerenzoon wil over een beek en Lodder biedt zich aan
als brug. Hij legt zich dwars over de beek en de jongen wandelt
over hem heen naar de overkant. Op de terugweg ontmoet hij
een schreiend kind, dat hij uit medelijden meeneemt. Lodder
biedt weer zijn diensten aan, maar als de jongen met het kind
op zijn rug over Lodders benen loopt, wordt het kind zwaar en
Lodder roept, dat hij hen niet meer houden kan. Het kind wordt
steeds zwaarder, het blaast de jongen in zijn nek en slaat de
nagels in zijn schouders. Lodder laat hen in \'t water vallen,
de jongen maakt een kruis en weet zich te redden.

Een aardig voorbeeld vinden we ook bij De Cock en Teir-
linck 2). Enige knechts moeten acht paarden naar huis brengen.

-ocr page 137-

Een negende paard heeft zich bij de troep gevoegd en daar ze
niet zien welk het vreemde paard is, besluiten ze de negen naar
stal te brengen. Ze gaan voorbij een beek en het paard, waarop de
jongste knecht rijdt, neemt in eens een sprong en midden boven
de beek breekt het in twee stukken. De knecht valt in \'t water
en Kludde lacht hem op de andere oever luidkeels uit.

Soms treedt Lodder zelfs op als zedemeester i). Op een avend
wacht hij een dronkaard op en geeft hem zo\'n pak slaag, dat hij
daarna zijn leven betert.

In het eerste hoofdstuk heb ik de namenkwestie besproken
en trachten aan te tonen, dat er geen enkel bezwaar is om Lodder-
Loeke te identificeren met LóSurr-Loki. Een vergelijking van
beider karakter bewijst, dat we inderdaad met eenzelfde boven-
natuurhk wezen te doen hebben.

Voor Duitsland zijn de gegevens helaas zeer schaars. AUeen de
inscriptie van de Nordendorfer spang levert het bewijs, dat Loga-
I)ore-Ló«urr ook in die streken bekend is geweest.

Of we aan het Engelse gegeven, de in de 19e eeuw opgetekende
toverformule, grote betekenis mogen toekennen, is zeer de vraag.
Olrik 2) acht het waarschijnlik, dat
we hier een overblijfsel van
de eigen heidense tijd terugvinden, doch ontlening aan het
Noorden is evenzeer mogehk.

Zeer talrijk zijn de Skandinaviese gegevens. In Denemarken
betreffen ze uitsluitend natuurverschijnselen, en wel de trillende
beweging van de lucht. Men zegt dan:
Lokke sdr havre i dag of
Lokke driver med sine geder. Loki is volgens Olrik 3) „den i
lyset spillende vatte.quot; Als de zon in het water spiegelt en het
licht ergens anders op terugkaatst, zegt men in Denemarken wel:
det er Lokke Lejemand. Zou er soms verband bestaan tussen deze
lichtverschijnselen bij de Deense Lokke en de ,,lanteemogenquot;

-ocr page 138-

van de Zuid-Nederlandse Kludde-Lodder? Olrik i) meent, dat
Loke „som drillende natlig vaettequot; geen afzonderlik type
vormt, maar afgeleid is van Loki „som amevaette.quot; De plaag-
zieke huisgeest kon gemakkelik tot een soort boeman worden.

In Noorwegen en Zweden kent men Loki namehk als huis-
geest, die nu eens plaagt en dan weer helpt Hij wordt ver-
ondersteld in de haard te wonen. Dit behoeft natuurlik volstrekt
niet te bewijzen, dat hij eigenlik een vuurdemon is. De haard
is het middelpunt van het huis, het symbool van het huiseUk
leven, en daarom de aangewezen woonplaats voor de huisgeest.

Op IJsland herinneren de Loki-uitdmkkingen meer aan de
Loki uit de Edda, hetgeen ons stellig niet behoeft te verwonde-
ren. Maar ook daar treffen we voorstellingen aan, die aansluiten
bij de „vaette quot;-voorstelling van de volksoverlevering. De
kaupa-loki, ook wel galdrastaf geheten, oorspronkelik een pop,
later een getekende figuur, werd beschouwd aan zijn bezitter
rijkdom te geven.

De Loki van het volksgeloof is na verwant aan Loki, de gezel
van ÓSinn, die naar we hebben gezien moet beschouwd worden
als het oudste Loki-type in de Noordse mythen. De kenmerkende
trekken van Kludde-Lodder vinden we alle terug bij ÓSinn\'s
vlugge en plaagzieke vriend.

Olrik®) meende, dat het ons van zuiver mythologies stand-
punt bezien niet behoeft te verwonderen, dat we bij de West-
Germanen een LóSurr-Loki-figuur vinden, „ti i dens egnematte
vi snarest s0ge Odins-dyrkelsens udvikling og Odins-trehedens
tilblivelse.quot; LóSurr-Loki kon gemakkelik verbonden worden met
de „i 0de straekninger jagende Odin.quot; Olrik durfde echter niet
zeer positief zijn in zijn beweringen, daar hij van het Vlaamse

-ocr page 139-

sagenmateriaal slechts oppervlakkig had kennis genomen. De
juistheid van zijn veronderstellingen is echter na een grondiger
vergelijking van het Noordse en Vlaamse sagenmateriaal vol-
komen bewezen.

De ontwikkeling van Loki in de literatuur, uitgegaan van de
ÓSins-Loki — dit is de Loki van het volksgeloof —, ging even-
wel in een zodanige richting, dat men van verwantschap tussen
de litteraire Loki-figuur en de Loki van de volksoverlevering
ten slotte niets meer zag. Men hing de volkomen onbewijsbare
vuurgod-theorie aan, omdat men meende dat deze de litteraire
Loki-mythen kon verklaren, en men hechtte ten onrechte grote
waarde aan de mythen vantwn
IcBvisi Loki. Dat de jongere volks-
overlevering ons de oude Loki-mythen moet kunnen verklaren,
wordt ondanks de studiën van Celander en Olrik nog wel eens
vergeten. Men mag zich bij het mythologies onderzoek niet plaat-
sen op het standpunt van de moderne intellektueel en literator.
Want dan zou men gevaar lopen het zwaartepunt te zien liggen,
waar het voor een mens uit de Germaanse oudheid nooit ge-
legen heeft.

-ocr page 140-

Lijst van aangehaalde werken en artikelen«

Anholm, M. Den bundne jaette i Kavkasus (Danske Studier 1904, bl.
141 vlg.).

Beowulf nebst den kleineren Denkmälern der Heldensage .. . herausg.

von F. Holthausen. 5 Aufl. Heidelberg, 1921.
Bol te, J. und G. Polivka. Anmerkungen zu den Kinder-und Haus-
märchen der Brüder Grimm. Leipzig, 1913—18. 3 dln.
Bugge, Sophus. Studier over denord.gude-ogheltesagnsoprindelse.

Christiana, 1881—89.
Geländer, Hilding. Lokes mytiska ursprung (Uppsala Universitets
ärsskrift 1910, bl. 107 vlg.).

- Loke problemet. Ett genmäle och en efterslcrift (Danske Studier

1914, bl. 65 vlg.).
Cock, A. de, en Is. Teirlinck.Brabantschsagenboek.lstedeel.Myth.

sagen — duivelsagen. Gent, 1909.
D e 11 e r, F. und R. H e i n z e 1. Hoenir und der Vanenkrieg (Paul und Brau-
ne\'s Beiträge XVIII, 1894. bl. 542 vlg.).
Edda, die Lieder des Codex Regius nebst verwandten Denkmälern.

Herausg. von Gustav Necke 1. Heidelberg, 1914.
Etmüller, Ludwig. Beiträge zur Kritik der Eddalieder (Germania

XIV, 1869, bl. 305 vlg.).
Friesen, Otto von. Om de germanska mediageminatorna med sär-

skild hänsyn tili de nordiska spriken. Diss. Upsala 1897.
Gering, H. Kommentar zu den Hedem der Edda, herausg. von B.

Sijmons. Iste hälfte. Halle. 1927.
Golther. W. Handbuch der germanischen Mythologie. Leipzig. 1895.
Hahn, J. G. von. Sagwissenschaftüche Studien. Jena, 1876.
Hamel. A. G. van. The prose-frame of Lokasenna (Neophilologus XIV

1929. bl. 204 vlg.).
Hammershaimb, V. U. Faeröiske kvaeder. Kjabenhavn. 1851—55.
Helm. Karl. Altgermanische Religionsgeschichte. Heidelberg. 1913.
Hirschfeld, Max. Untersuchungen zur Lokasenna (Acta germanica I,

1889. bl. 1 vlg.).
Jónsson, Finnur. Rimnasafn. Kobenhavn, 1905—12.

-Den norsk-islandske skjaldedigtning. Köbenhavn, 1912—15.

4 dln.

Kauffmann. Friedrich. Bälden Strassburg. 1902.

-ocr page 141-

Kock, Axel. Etjmiologisch-mythologischeUntersuchungen (Indogerm.

Forschungen X, 1899. bl. 90 vlg.).
Krause, Wolf gang. Ving^órr (Zeitschr. f. deutsches Altertum LXIV,

1927, bl. 269 vlg.).
Krohn, Kaarle. Skandinavisk mytologi. Helsingfors, 1922.

_Magische Ursprungsrunen der Finnen (F. F. Communications

No. 52, 1924).

Die folkloristische Arbeitsmethode. Oslo, 1926.

Leyen, Fr iedrichvonder. Das märchen in den göttersagen der Edda.
Berlin, 1899.

_ Die grosse Runenspange von Nordendorf (Zeitschr. d. Vereins

f. Volkskunde XXV, 1915. bl. 136 vlg.).

Lindquist, Ivar. Norröna lovkväden frän 800-och 900-talen. Lund,
(1929).

Meyer, E. H. Völuspé. Eine Untersuchung. Berlin, 1889.

Meyer, R. M. Altgermanische Religionsgeschichte. Leipzig, 1910.

Mogk, Eugen. Novellistische Darstellung mythologischer Stoffe Snorri\'s
und seiner Schule (F. F. Communications No. 51, 1923).

Neckel, G. Die Ueberlieferungen vom Gotte Baldr. Dortmund, 1920.

Nielsen, H. Grüner, og Axel Olrik. Loeke,Lodderiflamskfolktro
(Danske Studier 1912, bl. 87 vlg.).

Olrik, Axel. Tordenguden og hans dreng (Danske Studier 1905,bl. 129
vlg. en 1906, bl. 65 vlg.).

- Loke i nyere folkeoverlevering (Danske Studier 1908, bl. 193

vlg. en 1909, bl. 69 vlg.).

- Myterne om Loke (Festskrift til H. F. Feilberg, 1911).

Lukki og Laviatar i finske trylleformler (Danske Studier 1912,

bl. 95 vlg.).

- Den sidste bog om Loke (Danske Studier 1912, bl. 90 vlg.).

Ragnarök, die Sagen vom Weltuntergang. Uebertr. von

W. Ranisch. Berlin, 1922.
Rafn, C. C. Fornaldar sögur NorÖrlanda. Kaupm., 1829—30. 3 dln.
Reichardt, Konstantin. Studien zu den Skalden des 9. und 10.

Jahrhunderts. Leipzig, 1928.
Sahlgren,

Jöran.Förbjudnanamn(NamnochbygdVI, 1918. bl. 1 vgl.).
Saxo Grammaticus.GestaDanorum.Herausg.vonAlfredHolder.

Strassburg, 1886.
Sc honing, O. Dßdsriger i nordisk hedentro. Kobenhavn, 1903.
Schröder, F. R. Germanentum und Hellenismus. Heidelberg. 1924.
Setälä,
E.\'n. Louhi und ihre Verwandten (Festgabe für Wilhelm Thom-

sen\'= Finnisch-ugrische Forschungen XII. 1912).
Snorri Sturluson. Edda. Udg. af Finnur Jónsson. Kobenhavn.
1926.

-ocr page 142-

Sydow. C. W. von. Studier i Finnsägnen och besläktade byggmäster-
sägner (Fataburen 1907 en 1908).
_Tors färd till Utgird (Danske Studier 1910, bl. 65 vlg. en bl.

145 vlg.).

_ Jatten Hymes bägare (Danske Studier 1915. bl. 113 vlg.).

Unwerth Wolfvon. Zur Deutung der längeren Nordendorfer Runen-
inschrift (Zeitschr. d. Vereins, f. Volkskunde XXVI. 1916.bl. 81 vlg.).
Völuspä gefin üt raeö skyringum af Siguröi Nordal (Fylgir arbók

haskóla Islands 1922—23). Reykjavik. 1923.
Weibull. Lauritz. Den lundensiska Finnsägnen (Fataburen 1908.

Wein^hoMy Karl. Die Sagen von Loki (Zeitschr. f. deutsches Alterthum

VII, 1849. bl. 1 vlg.).
Wislicenu.s, Hugo. Loki... Zürich, 1867.

Wolf, Johann Wilhelm. Niederländische Sagen. Leipzig. 1843.

Ij.5^0

-ocr page 143-

STELLINGEN

I

Het is niet nodig om, zoals meestal in navolging van E. Kol-
bing
(Zu ^gisdrekka. Germania XXI, bl. 27) gedaan wordt, in
str.
19 van de Lokasenna frjd in fjd te veranderen.

II

In Havamal 33 vs. 2 {Arliga vermar skyli maff-r opt fa) leest
Finnur Jónsson (Havamal. bl. 43 vlg.) ten onrechte skylü in

plaats van skyli.

III

üe Frigbjófssaga heeft het motief (Friöbjöfr slaat koning
Helgi met de geldbuidel), dat we vinden in c. IX 7. ontleend
aan de Laxdcela Saga (c. XV 33 vlg.).

IV

Ten onrechte meent Imelmann (Forschungen zur altengl.
Poesie, bl. 367 vlg.), dat de Hengest uit de Finn-episode in de
Beowulf dezelfde is als Hengest, de veroveraar van Engeland.

V

Spiegel, Hertspiegel V, 183—185:

Weet, en heilgherigh. nwinen \'t schóón, en \'t schoonste meest,

Efharmingh, kinderlievigh, dankbarig van gheest,

Zyn wy al gh\'lijk gheneight: dees magh niemant verwerpen,

erbarmingh, lees: erbarmigh.

Spiegel, Hertspiegel V, 223—225:

Maar zo u eigen-ztn

Der dingen rechte waarde acht of meer of min,

Wilt ghi het schynheil kiesbaar, \'t kiesbaar waar heil achteft,

waar heil, lees: waanheil.

-ocr page 144-

Moorrees (Dirck Volckertszoon Coornhert, bl. 226) beweert
zonder grond, dat Coornhert geen baanbreker op het gebied van
het godsdienstig leven is geweest.

VIII

De aanvangs-^ van tachtig is een rest van een voorgevoegd
ant (verg. ouds. antahtodd) en niet van ent (lt; ende).

IX.

Het decimaal-stelsel van Dewey is voor de systematiese in-
dehng van een grote algemene bibliotheek niet aan te bevelen.

-ocr page 145-

; ,. \' ; ;

\'■é

k _ . (Sr

V.®

-ocr page 146-

; •gt;. gt;:
/■JV;-;

-ocr page 147-

pmsw^-\'^^r-m -^vm^m^i:\'-

-ocr page 148-

A \'

■ .\'T

gt; /r quot;

^ ■ : ■ ■ ■■■f-\' ■■ gt;

. ■ / •

■ ■vfi

• : V \'nbsp;•• -

; r.

/ V :

■ ■ »

L

(

4.:

i .

N

: quot; vi: ^ ^ ■

■ \'mm^\'

r ,

lt;

M

-ocr page 149-

. ......... .

.-■lt; ■

■ ■■

•\'gal®

A quot;
* • r

\'m

•Ä

J-

■ • ■ ■ ■■ V
hi\'

-ocr page 150-

■ V\' : 1. vV ;

■ i \' .\'\'iVquot;

,■■ y.

m

IK:\'

m

-m

-ocr page 151-

- . . . . - .......

ig

. - ■ ... . .

■ • V • gt; , ; i,^

-ocr page 152-

-MvM

s*: