-ocr page 1-
-ocr page 2- -ocr page 3-

EEN OFFER DER ZEE

A5c

-ocr page 4-

DIT BOEKJE IS VERSIERD MET MOTIEVEN ONTLEEND AANnbsp;|

DE MERKWAARDIGE TROPISCHE FAUNA DER CERAM-ZEEnbsp;|

DE SCHRIJVER WAS JAREN WERKZAAM OP HET EILAND
CERAM, IN DIENST DER INDISCHE PROTESTANTSCHE KERK
— HIJ IS DE PENDÉTA VAN HET VERHAAL -
ALLESWATHIJ VERTELT BERUST OP FEITEN

HET EILAND CERAM MET ZIJN ONGEVEER 90.000 BEWONERS,
IS ZOO GROOT ALS HALF NEDERLAND EN LIGT MET HET
KLEINERE BOEROE TUSSCHEN CELEBES EN NIEUW GUINEA

-ocr page 5-

- ÏÜ

GEMEENTE OP SERAM

N

• .

EEN OFFER DER ZEE

SCHETS UIT EEN JONG-CHRISTELIJKE

DOOR

H. KRAYERVANAALST

UITGEGEVEN DOOR DE N. V. ALGEMEENE BOEKHANDEL VOOR
INWENDIGE EN UITWENDIGE ZENDING TE VGRAVENHAGE

-ocr page 6-
-ocr page 7-

A Is opaal, zoo glansden vol beweeglijke kleuren, de
spelende visschen, met roeiende vinnen en wrik-
kenden staart. Van de heuvels der zeetuinen lieten
zij zich zakken en zweefden langs de bochtige straten
van begroeide koralen.

Anemonen met koninklijke kronen van rood en van
purper, en zeewieren als slanke gitzwarte lijnen, wiegel-
den zachtkens heen en weer.

In allerlei vormen en met vele schakeering van
kleuren, zwommen de visschen heen en weer door de
poorten en deuren van fantastisch-blauw-lichtende grot-
ten, groote marine-blauwe zeesterren, lange oranje-
roode en sepia-bruine slakken lagen bewegingloos op
de witte zandplekken tusschen de koralen in.

Met oogen als zwarte karbonkels, keek de zand-
kleurige rog loerend rond, zijn lange staart met den
gevaarlijken giftigen doorn, gereed voor een slag.

Grijs-blauw-schemerige kwallen, met haar zilveren
franje-draden dreven mee met den zacht-glijdenden
stroom.

Een felle zon, brandde boven den spiegel van het

-ocr page 8-

water en schoot gebroken stralen-bundels, in trillende
kleuren, naar de diepten der zee.

In rustige breede deiningen, bewoog zich de opper-
vlakte van het water; geen briesje deed eenige rim-
peling komen over het gelaat van de sluimerende zee.

Als in een statigen optocht, met zijden banieren en
purperen vanen, zwommen de visschen, bewoners der
Seramsche zee-tuinen, langzaam in rijen. Hunne bekken
murmelden geluidlooze woorden; hun kieuwen openden
zich en sloten zich — al maar weer open en dicht --
en hun oogen glansden aan beide kanten van hun
zilveren, gouden of opalen kop. En daarachter, krioelde
een school van hun jongen, van kleur bijna één met
de omgeving, maar toch zichtbaar voor het sterk
spiedend oog. Zij roeiden naar boven met rustige
slagen van hun borstvin en met nauw merkbare trilling
van hun wuivenden staart.

Een oranje-glans van roode rugvinnen en een blauwe
schemering van zilveren koppen en happende bekken,
kwam boven de deinende, glanzende zee en dreef in
rustig bewegen.

Daar, schoot plotseling met een plons en met een
schuimenden slag der ontelbare staarten, de geheele
schaar naar beneden, geschrokken voor een prauw,
die van de kust werd geroeid.

Aan het strand stond een jonge vrouw, met haar kind
op den arm. Zij wuifde met de vrije hand en keek uit in de

-ocr page 9-

verte naar haar man, die achter in zijn boot zat en die
met krachtige hand de pagaai als een roer gebruikte.

Voorin zaten twee jonge knapen; zij roeiden en
schepten het water, op de maat van hun weemoedigen
zang. Het zeil lag opgerold langs een der zijden aan
de kant van de boot en de mast stond overeind.

\' Amat O! Amat O! 1) hoorde de man aan het roer,
heel uit de verte. Vroolijk zwaaide hij met zijn pagaai,
als een groet voor zijn vrouw en zijn kind.

Langzaam, keerde Nine weer naar huis terug, haar
kind nog op den arm. Zij sprak met vleiende woordjes
en zoete geluidjes tegen den kleine, die nieuwsgierig
rond keek langs de beschaduwde wegen en zijn vuistje
aan moeders hals had gelegd. Het was zoo gewoon
in het dorp, dat de mannen naar zee gingen en de
vrouwen na het afscheid weer tehuis kwamen. Men
sloeg geen aandacht meer op het vertrek van een
man en een paar jongens. Aandacht schonk men dus
ook niet aan Nine, die langzaam terug ging naar haar
erf en straks weer naar haar tuin zou gaan om te
wieden of te oogsten.

Nine woonde in een ander dorp, in het huis van
haar moeder, toen haar man haar trouwde.

In dat dorp had zij vele vriendinnen. Daar behoorde
zij tot de jonge meisjes, die gaarne door de ouden

1nbsp; Van „Salamatquot; = Heil.

-ocr page 10-

gezien worden, omdat zij altijd vriendelijke woorden
hebben en een lachenden mond.

Zij was een zonnige verschijning; haar kleine tengere
handen waren steeds tot helpen gereed.

Haar moeder was een weduwe en stamde uit een
geslacht van vrome Christenen. Zij had Nine met de
hand op het hoofd gezegend, toen deze heenging om
Epa te volgen naar het dorp, dat aan de overzijde
der baai, onder de palmen lag te droomen, en waar
de witte huisjes en de groote kerk, met glanzende ruiten
Ver in zee blonken.

Vanaf het eilandje Kasa, kon men die ruiten soms
zien, als rood-gloeiende oogen. Daar kon men ook
zien, de stil-vredige huisjes en de kronen van de palmen
aan het witte strand, waar de golven nu zongen en
fluisterden, met geheimvolle stemmen, en een dunnen
band vlochten van wit-oplichtend schuim.

Ina Paroena, de „Vrouw van de Zeequot;, was als een
wachtende ernstige bruid, nu Nine\'s man in zijn ranke
boot was uitgevaren. Rustig haalde zij adem; het was
te zien aan de regelmatige deining. En als door hare
armen omvangen, werd de boot voortgedragen als
een lichte kostbare last.

De blauw-fonkelende zee had Epa reeds vaak gedra-
gen, over gladde banen. Maar meermalen ook was
hij op en neer geworpen door dansende baren, en had de
„Vrouw van de Zeequot; hem juichend het schuim in zijn

-ocr page 11-

haren geworpen, en het zilte water langs zijn Uchaam
doen druipen, als hij met half toegeknepen oogen en
met krachtigen arm, zijn boot recht instuurde tegen
de golven.

Wat spatte en klaterde het water dan tegen den
boeg op; wat schoot het bruischend langs hem heen!

Met witte krullende koppen, kwamen zij dan aanrollen
die golven. In hare armen, hief dan de „Vrouw van
de Zeequot; hem op met zijn prauw, om hem dan weer
in wit-geaderde en blauw en groen glanzende dalen,
te laten glijden.

Het was soms of Ina Paroena hem spelend naar
beneden wilde trekken, naar die geheimzinnige diepten,
waar in schemerig licht de kleurige tropenvisschen
glansden.

„Epa, je krijgt nog eens een ongelukquot; werd hem
wel eens gezegd, als men gezien had, hoe in de verte zijn
boot als een klapperdop op en neer danste. Maar dan
lachte hij vroolijk, en zei: „Ina Paroena wil mij omar-
men; maar ik houd meer van mijn vrouwquot;.

Epa woonde in het dorp waar hij geboren was;
daar was nu ook zijn kleine geboren. In zijn atap huisje 1)
woonde het heerlijkst geluk.

Maar nu Nine\'s man weg was, scheen het zoo leeg
in haar kamer; zij drukte haar kind vast aan haar borst

1nbsp; Een huisje waarvan de wanden en dak gemaakt zijn van de
bladeren van den Sagoe-palm.

-ocr page 12-

en zuchtte, terwijl zij de kleine in gedachten liefkoosde.
Epa zou niet lang weg blijven, hoogstens een tien-
tal dagen, overlegde zij. Varen kon hij als geen ander.
Bovendien, het was nog de goede tijd; bezorgd be-
hoefde zij zich niet te maken. Morgen zou hij bij haar
moeder zijn en de lading van zijn boot aan land brengen:
sagoe die hij geklopt, visch die hij gevangen, groenten
die zij met zorg gekweekt had.

De zon was in het zenith gekomen, de warmte
werd groot in het dorp. Trillend brandde de lucht
boven de wegen; amechtig hingen de bladeren neer
boven het erf. Een groote stilte lag over de huizen
en tuinen. Op hun bank lagen de mannen en vrouwen
te rusten in de schaduw van huis en van struik.

Als naalden staken de zonnestralen; pijnlijk was het
scherp wit hcht voor de oogen van menschen en dieren.
Maar Nine zat in de koelte van haar kamertje en
naaide aan een lapje wit katoen; haar kind lag naast
haar, op een van pandan-bladeren gevlochten mat. Het
sliep met de armen omhoog, de handjes samengeknepen.

Hare gedachten bleven op zee bij haar man en de
beide jolige knapen, die het zoo warm zouden hebben.

Dan gingen hare gedachten verder over zee, naar
hare moeder, die al zoo oud werd en reeds gebogen

-ocr page 13-

ging; bij wie de grijze haren langs de slapen lagen
en wier handen gerimpeld en krom waren van het werk.

Ja, morgen zou Epa bij moeder zijn. Hij was een
krachtig roeier met zijn gespierde armen, waarop de
pezen als koorden lagen. Wat zou moeder blijde zijn
als zij hem zag. En wat zou zij in haar schik zijn
met de geschenken die zij had gezonden!

Haar mond en haar oogen lachten, toen zij in hefde
dat alles overdacht.

Naast het hoofdkussen van haar kind, lagen eenige
leege garen-klosjes. Er lag ook een pop, waarmee de
kleine het liefste speelde. Hij kon niet gaan slapen
of de pop, zijn „mooie Etaquot; 1) moest in zijn armen
Uggen. Hij omhelsde haar dan, en gaf haar zoete heve
woordjes, die hij van moeder geleerd had; maar in
klanken die alleen moeder kon verstaan: Bae! Bae 2)!
En dan met pop in zijn armpje legde hij zijn kopje
om, sloot zijn oogjes en shep hij rustig in.

Pop gleed dan wel eens weg en viel naast hem
neer, of kwam als de kleine zich omkeerde, wel eens
in de verdrukking. Maar dat hinderde niet, want Moeder
had de pop zelf gemaakt van allerlei kleurige lappen,
en neus, mond en ooren in het aangezicht geteekend.

Steeds staarde de pop wonderlijk vreemd, met grijn-
zend verbazen, de kleine aan. Het eene oog was grooter

1nbsp; Verkorting voor „boenekaquot; = pop. -- **) Kinder-praat voor

2nbsp;„haikquot;. — Afkorting voor: „malan baikquot; = slaap wel.

-ocr page 14-

dan het andere en zijn neus was stomp als een kaars.

Neen, \'t was geen mooie pop. Toch zorgde Nine
voor haar, en redde zij haar vele malen het leven,
omdat het \'t liefste speelgoed van de kleine was.

Nine moest thans naar de pop kijken, waarover
Epa zoo vaak en zoo spottend kon lachen.

Voor eenige weken, had hij bij den Chinees in het
dorp, een mooie pop gekocht, een met mooi-opge-
maakte echte haren en met schuin gepenseelde wimpers
en oogen. Het was sprekend een Japansch meisje,
zooals die in Ambon wel loopen, met zijden kimono
en om haar middel een breede sjerp, met lange neer-
hangende haren en vuurrooden strik. Maar de kleine
had zijn oude onooglijke pop er niet voor willen ruilen,
en het zoet-lachend Japansch meisje van zich gestooten.

„Begrijp je zoo\'n kind nu, Nine?quot;had Epa gezegd.
„Het heeft liever die pop van lappen, dan een echte
met glazen oogenquot;.

„\'t Komt zeker, dat zijn hartje de oude pop lief
heeftquot;, was toen haar antwoord geweest. Zij had er
vriendelijk bij gelachen, want zij dacht tevens aan
Epa\'s trouw tegenover haar.

Epa droeg Nine als op de handen. Hij was zelfs
niet verlegen om uit de bron water voor haar te
scheppen, en de groote gevulde „belanganquot;1) naar
huis te brengen, of de kleine door het dorp te dragen

1nbsp; Steenen waterkruik.

-ocr page 15-

en aan den oever der beek te baden, als Nine het
zoo druk had met ander werk. Dan glimlachte vaak
de mannen en riepen een spottend woord. En een
oude vrouw, met een verbitterde ziel, zei eens: „Nou,
„nou, jij hebt je man ook aan het lijntje hoor! Die
„van mij het
mij vroeger de pakken sagoe dragen, laat
„staan, dat hij een
belangan water naar huis bracht.
„Pas maar op, dat het altijd zoo blijft. Hij verwent
„je, of. je de dochter van een Regent bent, en je
„bent toch ook maar een armoedig dorpskind, en je
„eet toch ook niet anders, dan sagoe-pap en vischquot;.

De jaloezie van die oude vrouw, had haar toen
beleedigd. Zwijgend was zij thuis gekomen. — Ook de
spot van de mannen griefde haar. ^ Maar als zij dan
Epa, niet toe wilde staan water te halen, zette hij
de
belangan neer en nam haar in zijn krachtige armen,
en tilde haar op.

Eens had een buurvrouw dit gezien. Het bloed was
Nine naar de wangen geschoten. Met angstige stem
fluisterde zij toen:„Epa! Epa!quot; Zij was toen in haar
kamer gevlucht en bond met haastige bewegingen
haar haarwrong weer tezamen, die los gegaan was.
En Epa stapte lachend de deur uit.

Even later hoorde zij die buurvrouw aan vriendinnen
vertellen: „Zeg! weet je dat Epa zijn vrouw ook
„al slaat?quot; En een ander zei: „Och, och, het is wat
„te zeggen! Maar zij ^al het er wel naar gemaakt
„hebben; want die Epa is anders wel een goeiertquot;.

-ocr page 16-

Stoeien tussschen man en vrouw kwam in het dorp
niet voor. Wel, dat nu en dan, man en vrouw met
elkaar vochten — maar zonder woorden, zonder
kijven of schelden. Dan liep men elkaar zwijgend na,
alsof het een krijgertjesspel was. En het was ook
een „krijgenquot;; maar met booze oogen en wild grij-
pende handen; totdat men tenslotte elkander aan-
pakte, steeds zorgend dat anderen het niet zouden
zien of hooren.

Die Epa was zoo sterk! Als hij zijn groote handen
opende en zijn armen uitstrekte, en Nine zijn tintelend
oog zag, en zijn borstkas zich spande van diep adem-
halen, als om nog meer kracht te verzamelen, riep
zij reeds vóór hij haar in zijn armen nam, met een
fijne trilstem: „Voorzichtig! Voorzichtig! Je bent toch
zoo „sterk!quot; Maar hoewel een beetje angstig gaf zij
zich juichend aan hem over. Met haar tengere handen
hield zij zich dan vast aan zijn hals.

„Je bent als een veertje. Ik zou je de bergen op
kunnen dragenquot;, lachte Epa dan en plagend deed
hij soms of hij haar naar buiten wilde dragen, den
zonnigen weg op. En dan was zij zoo bang, dat hij
het nog eens zou doen, en dan zouden alle menschen
het zien en zij vreeselijk verlegen zijn. — Want Epa
durfde alles.

Al het geld dat hij verdiende, mocht zij steeds be-
waren. Voor zich zelf nam. hij heel weinig. Alleen
wat voor zijn kerkgang en een beetje tabak. Toen hij

-ocr page 17-

nu van huis ging had hij nog gezegd: „Kom Nine, heb
je nog een
ringgit\'^) om aan moeder te brengen?quot;

De kleine sloeg zijn oogen op en keek in de kamer
rond. Hij zocht moeder die peinzend bij het raam zat,
het naaiwerk op de schoot, de handen daarover ge-
vouwen.

Toen zijn oogen haar zagen, stak de kleine zijn
armen uit en riep: „Inaawea!quot; Inaawea!**) Ine stond
op, nam het kind in haar armen en ging weer voor
het raam zitten. Zij hield hem tegen zich aan gedrukt
tot hij goed wakker zou wezen. Zijn oogen sloten
zich weer, zijn hoofd leunde op haar schouder. Toen
in eens, was hij wakker, en vroeg: „Tata, Tata?quot;***)

„Tata, vaart met zijn boot over de zee naar Groot-
moeder. Morgenavond, zal hij bij grootmoeder zijn.
Dan vertelt hij veel van zijn kleine jongen, en groot-
moeder luistert en is blijquot;.

Maar het kind begreep haar nog niet; het keek
rond en bleef bij zijn meening, dat Vader moest komen.

Op den weg, zag Nine de pendéta. Hij ging over
haar erf; zou hij haar huisje binnengaan? Ja, daar
kwam hij. Zij stond op van haar stoel. Met den

-ocr page 18-

kleine op haar arm, ging zij naar de deur, om hem
te ontvangen.

De pendéta had haar getrouwd en had bij de ge-
boorte van de kleine geholpen, toen de wijze vrouw
van het dorp radeloos stond. Hij had de kleine ge-
doopt op een feestelijken Zondag-ochtend, toen de
zee evenzoo glansde als dezen morgen, en banden
legde langs de blinkende kust van email-groene planten
en van de neerzwevende bloesemblaadjes der zacht-
ritselende kokospalmen.

„Dag Nine! Hoe gaat het? Ik kom je eens opzoeken.
Mag ik bij je komen?quot;

„Ja, Heer! Komt u binnenquot;!

De pendéta bukte, ging de lage deur door en kwam
in het kamertje, waar Nine bij het raam gezeten had
en de mat op den grond lag.

Daar stonden drie stoelen en een kleine vierkante
tafel. Langs den wand hingen wat mode-platen uit
een Gracieuse van eenige jaren geleden; bladzijden
uit een prijscourant van Beaumontgeweren ; een goed-
koope spiegel, met slecht glas. Daaronder stond een
rustbank, bedekt met een mat, waarin zwarte fantastische
lijnen gevlochten waren. Een kleine petroleum-lamp,
versierd met groene en roode „sneeuwballenquot; van
papier, hing aan een dik touw van
gemoetoe 1) en

1nbsp; Touw gedraaid van de vezel van den arèn-palm.

-ocr page 19-

daaronder, op tafel, stond een wijn-flesch, gehuld in
een foudraal van gehaakt garen. Witte schuifgordijntjes
van tulle, hingen voor de ramen; de deur naar de
slaapkamer, was verborgen achter een breed gordijn
van cretonne, bedrukt met groote chrysanten.

Het was koel en frisch in het huisje.

„Nine, ik kom je eens opzoeken en hooren hoe
het jou en de kleine gaat. Epa is zeker naar je moeder.
Hij zal daar morgen wel zijn. Van morgen heb ik
hem af zien varen. Hoe lang blijft hij weg?quot;

„Ongeveer veertien dagen. Heer. Hij dacht eerst van
tien dagen; maar hij wil het huis van moeder ook wat
herstellen; een nieuw dak van atap moet er noodig op.

„Zoo, dat is een heele tijd van eenzaamheid voor
je. Maar toch weer niet lang, omdat je weet dat hij
bij Moeder is en haar helptquot;.

„Epa wilde eerst dat ik mede ging, om moeder
te helpen met koken, want al de mannen die helpen,
krijgen te eten. Maar ik zei: „Och, laat maar; want
de rijst is bijna rijp en de tuin moet verzorgd worden.
Als wij beiden zoo lang weg zijn, breken de koeien
van den Wijkmeester door de omheining, en wordt
onze oogst vertrapt. U weet, als we klagen, dan zegt
hij: „Je hadt maar een sterkere omheining moeten makenquot;.

Eergisteren hebben de koeien van hem den mais-tuin
van Ena vertrapt en toen zij schreiend kwam klagen,
wierp hij haar een gulden voor de voeten. Wat is
een gulden en wat is haar oogst?quot;

-ocr page 20-

„Ik zal eens naar den Wijkmeester gaan, Nine, en
daarover sprekenquot;.

„O, doe dat niet Heer! Want dan is morgen haar
erf niet schoon, en overmorgen is haar huis te oud,
en de volgende week is er weer wat andersquot;.

„Als de oude vrouw bij mij komt klagen, zal ik
tóch gaan, en den Wijkmeester zal ik waarschuwen,
om haar geen overlast aan te doen. Het Bestuur wil
niet, dat iemand onderdrukt wordt. — Maar, waar is
de koewachter dan geweest?quot;

„Sinds twee maanden, heeft hij geen koewachter
meer. Heer. — Ja, ik was wel gaarne mee gegaanquot;. —
Nine trooste zich zelve en dapper voegde ze er aan
toe: „Ik ben wel vaker alleen Heer; laatst was Epa
nog drie maanden met u op reisquot;.

„Ja Nine, de groote reis duurt altijd lang; maar
veertien dagen duren ook lang, als men elkander niet
ziet en niet met elkaar kan spreken. Mijn vrouw zendt
mij, om eens naar je te kijken en als jij je eenzaam
voelt, zooals de vorige keer, mag je altijd komen en
als je wat noodig hebt, zal mijn vrouw je wel helpenquot;.

Zacht glansden hare oogen en vriendelijk lachte
haar mond, toen zij dadelijk antwoordde: „Njonja is
heel goed voor mij. Heer. Toen u de vorige keer Epa
meenam, op die maanden-lange reis, was zij hier vaak
\'s avonds. Zij zelve was bedroefd en toch kon zij mij
zóó troosten, dat ik ophield met schreien. Het was
voor het eerst dat Epa zoo lang van mij heen ging.

-ocr page 21-

Drie maanden is lang ; maar veertien dagen is ook langquot;.

„Het is heerlijk Nine, als men veel van elkaar houdt
en dan doet scheiden altijd pijn. Het is goed Nine,
dat wij pijn hebben als wij scheiden en dat ons hart
verlangt. Dan bidden wij ook met meer aandringen
en vuur tot den Heer, die de bron is van ons geluk.
Hij maakt dan onze liefde teerder en zachter. Wij
gaan milder denken, onderzoeken ons zeiven ook meer,
en denken aan al het mooie en schoone dat we in
elkander vinden. Maar ook zoeken wij alles op, wat dat
mooie en schoone zou kunnen vernietigen. En wij zijn
ook waakzaam, dat de domme koebeesten de om-
heining van onzen tuin niet verbreken; want onbarm-
hartig zullen zij de zonnekinderen vertrappen. Ik bedoel,
domme en brutale en vleiende mannen en fluisterende
vrouwen. En ook bedoel ik oogenblikken van driftquot;.

„Ja, Heer, ik ben wel eens driftig geweest; ik was
te veel gewend aan Epa\'s geduld. Met anderen heeft
hij niet veel geduld, maar met mij altijd. En als ik
zoo alleen ben, vraag ik mij af, waarom ik niet aardiger
tegen hem was. Dan verlang ik nog meer naar hem,
en als hij dan komt, is het feest en blijdschap en is
alle leed weer vergeten. Dan vertel ik hem alles van
mijn peinzen en denken: verhaal ik ook alles van de
kleine, die nu al naar hem verlangt en naar hem vraagt.
Epa vertelt mij dan ook alles en vaak hebben wij het
zelfde gedachtquot;.

„Dit is de geestelijke kracht van je beider hefde

-ocr page 22-

Nine: men zoekt elkaar steeds in overeenstemmende
gedachtenquot;.

,Ja Heer. Toen u de vorige keer op reis was met
Epa, — u was pas een maand weg, en ik wist toch,
dat u drie heele maanden zou wegblijven, — zat ik
hier voor het raam te naaien, legde mijn werk neer
en liep naar het strand. Terwijl ik daar zoo stond,
vloog mij de gedachte door het hoofd: even rechts
zien, of ik uw boot zie aankomen. Waarop Epa is.
De tranen kwamen mij in de oogen, toen ik zoo naar
de kaap tuurde, van waar u moest komen.
Ik meende
zelfs de tifa-gong*) te hooren. Ik heb den datum ont-
houden. Het was toen Non**) jarig was, en later
vertelde Epa mij, dat hij toen juist ook veel aan mij
had gedachtquot;.

„Nine, je gedachten hebben elkaar ontmoet. Ik geloof,
dat je gedachten Epa\'s ziel getrokken hebben. De in
liefde opbloeiende ziel van een vrouw, is sterker dan
die van een\' man in zijn hefde. Ik denk, dat de Heere
den gulden band van je denken en lieven samenhoudt.
Toen de tranen van verlangen in je oogen kwamen,
heb je toch ook de zachte fluisteringen gehoord, die
je vertroostten en stil deden zijn?quot;
„Eerst niet Heer. Maar later wel, toen ik zou inslapen.
Het was, alsof Epa mijn hand vast hield, en ik in de kerk

\') Op de maat van de tifa {= trom en gong), wordt geroeid.
\'*) Het dochtertje van den Pendéta.

-ocr page 23-
-ocr page 24-

hoorde zingen: „Het Kruis tesaam, als één van ziel
gedragen; den blik.op Hem, die \'t kruis verdroeg, ge-
slagen. Eén in Zijn kracht en naamquot;*).

Fluisterend, eenigszins verlegen, en met neergeslagen
oogen, zegde Nine de versregels, die gezongen waren
toen haar huwelijk in de kerk voltrokken werd.

De pendéta was uitgegaan, om vertroostingen te
brengen: de jonge stille vrouw had hem een lied doen
hooren van geloof en van liefde.

*) Ev. Gez. 224, hier in de Mal. vertaling van C. CH. J. Schröder.

-ocr page 25-

jP\\e trillende warmte was voorbij. De zon was achter
de toppen der bergen verdwenen, en de hooge ge-
vaarten wierpen verre schaduwen. Een windstoot boog
de kronen der boomen. Het stof van den weg stoof
warrelend omhoog.

Kleine wolkjes waren als machtige schepen geworden
en dreven uit het Zuid-Westen. Van uit het Noord-
Oosten, kwamen met een golving van windvlagen zware
loodgrauwe wolken laag over de zee.

Hoog in de lucht, heel boven, dreven de geweldige
wolken als schepen en landen en reuzen. Daaronder
gierde een jagende stormende wind.

Loodgrauwe, gele en roode wolken, als krachtige
rossen, stormden aan op het Zuid-Westen en botsten
tegen de machtige schepen en landen en reuzen.

Een trillende donder ratelde en weerkaatste in de
dalen; een flitsende bliksem kliefde de lucht.

De wind stootte met heftige rukken op den grijzen
spiegel der zee en kleurde die met ^roen-marmeren
streepen.

Als een nevel, vloog het witte schuim van de opgejaagde

-ocr page 26-

golven aan weerszijden tegen de boot, en zoutdroppels
spatten Epa in het gezicht.

De boot werd in de hoogte geheven, en op de
kammen der golven zag men ver in het Jrond over
het water, dat gegeeseld en op gezweept werd door
de gierende vlagen.

De golven gleden vlugger dan de boot, die hen
achterna gleed in de breede kokende dalen, omringd
door de dansende waterbergen, die met witte koppen
en scherpe kanten, instortten en kokend uiteen spatten.

Het zeil werd gerold en stevig vast gebonden. De
beide jongens voorop, hielden zich angstig vast aan
de mast en Epa hield met krachtige hand de pagaai,
om de boot recht op de zeeën te houden.

Het was, alsof de deuren naar de diepten der zeeën
geopend waren, en bij den ondergang der zon leken zij
zwarte poorten, een ingang naar peillooze afgronden.

Verblindend flitste de bliksem. Zigzag met onmetelijke
snelheid, sprong de vuurvonk door de wolken. Het
was alsof het water siste en kookte.

De golven rolden niet meer; zij woelden en draaiden.

Vermoeid werden de armen van Epa. Zijn handen
konden de pagaai bijna niet meer houden.

Een berg van water verhief zich achter de boot,
wentelde nader, hief zich op en sloeg als met witte
handen naar omhoog.

Als vonken van wit vuur, spatte het fosforisch water
in de angstige duisternis uit elkaar.

-ocr page 27-

Door de zwaarte van het water werd de boot naar
beneden gedrukt.

„Epa! Epa!quot; gilden de jongens.

„Gooi de lading over boord; schep het water uit!quot;,
riep Epa met brullende stem. tegen den donder der
beukende golven in.

Op handen en voeten, kroop de grootste der jongens,
naar achter. De kleine vóórop, durfde zich niet te
bewegen. Rillend van angst en van koude klemde
hij zich vast aan den mast.

„Bapa kamijangada di sorga\' 1) bad hij met bevende
lippen en angstig geopende oogen. Verder kwam hij
niet. Het was of zijn geheugen door angst wegge-
nomen was. —
„Bapa kami jang ada, ada. di di sorga\'
herhaalde hij eenige malen, en toen schreide hij als een
kleine jongen, met stille tranen en trillende stem, rillend
van vrees.

Hij wilde zoo gaarne terug naar zijn moeder. Hij
verlangde naar haar, als hij nog nooit had verlangd.

Wat gaf het uitwerpen der lading, en het uitscheppen
van het water, waar nieuwe golven over hen braken
en de randen der boot met de woedende zee gelijk
maakten ?

„De lading uit; anders zinken wijquot;! riep Epa met
schorre stem, al zijn krachten inspannend, om de boot
recht te houden, vóór den wind.

1nbsp; Onze Vader die in de Hemelen is.

-ocr page 28-

De pakken met sagoe vielen weg in de diepten,
het water klotste door de boot. Toen zij omhoog
ging met de heuvels der deiningen, schoot het water
naar achter en spoelde het de bundels met kleeren
weg. Golven sloegen over hen heen. Epa\'s krachten
raakten uitgeput.

Toen kwam de boot in een stroom-rafeling, met
nog hooger en nog wilder slaande golven. Zij sleurden
Epa van zijn bank. Hij greep, hij sloeg met zijn hand
naar de bank. Maar de boot werd onder hem weg-
getrokken en hij viel in den stroom, waar de kolken
draaiden die hem meezogen naar den ingang van de
donkere poorten der geheimzinnige diepten.

„Epa! Epa!quot; gilde de grootste der jongens. — Hij
vond geen pagaai, en kon de boot dus niet wenden.
Met op-één geklemde tanden, zwom Epa op zijn
pagaai. Hij koerste naar de rijzende en dalende boot,
waar hij de stem hoorde van den roependen jongen.

Maar de stroom voerde hem mede, en duisternis
omringde hem. Van de boot was geen schaduw zelfs
meer te zien op de donkere golven.

Epa uitte een rauwe kreet van vermoeienis; hij
voelde dat hij naar beneden getrokken werd.

Toen kwam een nieuwe waterberg en brak boven
zijn hoofd. Hij worstelde, en rees weer naar boven. Maar
toen ontglipte de pagaai aan zijn krampachtige handen.

Zijn armen openden zich nog eenmaal.
„Ina Paroenaquot;, de Vrouw van de Zee, was gekomen.

-ocr page 29-
-ocr page 30-

Zij omhelsde hem en trok hem met zich naar beneden.

Drie dagen later, werd Epa gevonden, op een van de
riffen van het eilandje Kasa.

Met wijd-open armen lag hij op het witte zand, en
de zacht-bevende deining van de ruischende zee, legde
witte schuimvlokjes, als bloemen, aan zijn voeten.

Een dag eerder was de boot met de beide jongens,
aan de overzijde der baai komen aandrijven.

En Nine dacht, dat Epa bij haar Moeder was. Daarom
was zij vroolijk, en ging zij onbezorgd met haar kleine in
den tuin om naar de rijpende rijst te kijken en groenten
te halen.

-ocr page 31-

Tn rouwfloers van purper was de zon ondergegaan»
^ Onhoorbaar was de avond gekomen en wikkelde zijn
sluier om bergen, landen en zeeën.

Als kaarsjes, flikkerden de twinkelende sterren boven
aan den onmeetbaren hemelkoepel.

Hier en daar waren in de huizen de lampen ontstoken
en op de straten en wegen was niemand te zien.

Volgenden avond zou de nieuwe maan zichtbaar zijn,
als een smalle zilveren band.

Een prauw gleed met haar voorsteven op het zand
van de kust. Een oud man kwam naar het huis van den
pendéta. Hij weifelde en hoestte; eindelijk klopte hij aan
de gesloten deur. De pendéta opende haar.

„Wel, Ama, (vader); ge komt nog laat! Kom binnen
en rust eerst wat uitquot;.

De oude man begroette Njonja-pendéta; toen ging
hij zitten en zuchtte. Strak stond zijn gezicht, zijn
oogen keken van de njonja naar den pendéta en van
den pendéta naar de njonja.

Een wolk van zorg lag over zijn voorhoofd. Hij had
een gelaat als een man die veel geleden heeft: zijn bruine

-ocr page 32-

oogen zagen met zachten blik van den een naar den ander.

De pendéta vond het pijnlijk wachten, totdat de oude
man het gesprek opende. Hij wilde hem tegemoet komen;
het hem gemakkelijk maken,

„Ama, uw hart is zwaar geladen; uwe oogen weenen
van zorg, Is het niet wel in uw huis of uw dorp en komt
ge mijn hulp inroepen ? Zeg mij, wat uw leed is; ik zal mijn
hart leggen aan uw hart en mijn handen in uw handenquot;.

Met gebogen hoofd hoorde de oude man de zachte
welmeenende woorden en hij sprak: „Ik kom namens
den Radja van mijn dorp, die ook vorst is over het
eiland Kasa,

„Hij zond mij, den zwaar beproefde. Want een van
mijn zonen kwam niet terug uit de tuinen — Alfoeren
hadden hem gesneld1) ^ en mijn jongste zoon bleef
op zee.

„Hij zeide: „Ge hebt veel leed gedragen; ga en
breng leed. Een jonge man zou aan het strand staan
en schreeuwen. Ga gij naar den pendéta en open
zachtkens de wondequot;.

„ Toen ben ik hierheen gegaan en ik breng droef-
heid naar uw hart en uw gemeente. Wees niet boos
op mij en vergeef mij mijn komenquot;.

De pendéta en zijn vrouw die over haar borduur-
werk gebogen zat, waren stil. Hunne gedachten ver-
menigvuldigden zich. Welke slag zou hen treffen?

1nbsp; Het hoofd afgeslagen op een koppensnellerstocht.

-ocr page 33-

Welken kruisweg zouden zij weer op moeten klimmen,
met langzame schreden ?— De pendéta durfde niet vragen.

De oude man hoestte. Zijn gedachten keerden terug
naar het verleden, toen een boodschapper
hem het
kwade bracht en zijn hart verscheurd werd van leed.

„Kent ge de riffen Heer, waar de zeemeeuwen
schreeuwen, vóór het eilandje Kasa, dat ge van uit
uw huis kunt zien?quot;

„Ja Ama, vele malen ben ik daar langs gevaren,
en menigmaal ben ik in gevaar geweest om daar te
strandenquot;.

„Daar stranden veel prauwen Heer, en vele malen
zijn daar menschen verdronken. Mijn jongste zoon vond
men daar, eenige jaren geleden en voor vier dagen
was daar weer een hevige storm. Daar is gisteren
een jonge krachtige man gevonden. Er is droefheid in
ons dorp gekomen en nu moet ik het leed brengen
naar hierquot;.

Toen kwam er een angstig vermoeden op in de
harten van den pendéta en zijn vrouw, en beiden
uitten de vraag: „Epa! ?quot;.

„Ja, Heer, Epa is gevonden, met geopende armen.
We hebben hem begraven in het zand van de zee,
aan de kust. De zeevogels vliegen daar over zijn graf.
„Ina Paroenaquot; heeft haar offer voor dit jaar weer
gestolenquot;.

„Arme Ninequot;, zuchtte de vrouw van den pendéta.

„En nu zendt de Radja van mijn dorp mij, om u te

-ocr page 34-

vragen dit leed aan Nine te brengen. Haar moeder
is zwak geworden; zij ligt met haar gezicht naar den
wand en wil van geen vertroostingen hoorenquot;.

„Weet ge ook Ama, waar de boot met de beide
knapen is, waarmee Epa van hier ging?quot;

„Wij weten niets Heer. We hebben naar een boot ge-
zocht en naar aangespoeld goed, maar niets is gevon-
den dan Epa, met zijn voeten in het schuim van de zeequot;.

„Met hoeveel man zijt ge gekomen, Ama?quot;

„Wij zijn in de prauw, drie man. Heerquot;.

„Zullen je beide makkers zwijgen, Ama?quot;

„De Radja heeft hun gezegd, dat zij geen ooren
en geen mond mochten hebben, en dat hunne oogen
niets mogen zien. Nu slapen zij in de prauw. Zij
mogen niet van de boot af, en ik verzoek u terug
te mogen keeren, voordat zij opstaan en spreken. En
meer weet ik niet, dan wat ik u verteldequot;.

„Wilt ge niet eerst wat eten en rusten?quot;

„Dank u Heer. Ik zou gaarne weer naar mijn dorp
terugkeerenquot;.

Toen ging de oude man langzaam heen. De pendéta
bracht hem naar het strand.

In het duister gehuld, verdween weer geruischloos
de boot. Zachtkens droop het water van de scheppende
riemen.

-ocr page 35-

Het was een slaaplooze nacht voor den pendéta en zijn
vrouw. Schrikkelijk zwaar was de taak, die zij in het mor-
genlicht moesten volbrengen.

„Weet ge nog man, wat wij onlangs hebben ge-
lezen ? „Wij lijden niet alleen
met de menschen —- ook
voor henquot;. Het lijden van den Heiland, was geheel
mede-lijdende liefde. Zoo moet ook jij je kruis dragen.
Ga de diepten in van de afgronden; ik ga met je
mede. We zullen samen dragenquot;! Zóó sprak zijn vrouw.

De pendéta zag niets van het heerlijke van den
morgenstond en hij smaakte den vrede niet van de
stille ochtend-ure. Onrustig liep hij heen en weer op
de voorgaanderij van zijn woning.

Hij moest naar Nine en woorden brengen van leed
en van rouw.

De gang van den ouden man van het eiland Kasa was
zwaar geweest. Immers hij worstelde weer met het oude
leed om zijn zonen, dat opnieuw schrijnde en brandde.

En de pendéta moest nu naar de jonge stille vrouw,
die vroolijk was en gelukkig in hare liefde.

O, Nine, Nine, wat is het zwaar!

De pendéta en zijn vrouw, moesten eerst mede de diepte
in, om straks de jonge vrouw daar uit te kunnen helpen.

-ocr page 36-

Des morgens had hij om licht gebeden en geklaagd:
„Och Heere, ik ben geworden als een man zonder
levenskracht; het is zoo duister in mij; waar is de
weg naar de woning van Uw licht?quot;

Toen hadden er opeens zachte orgeltonen geklonken
vanuit de binnengaanderij en zong zijn vrouw uit den
23sten Psalm: „Al ga ik door een stikdonker dal, ik
ducht geen leed; want Gij zijt met mij. Uw stok en
Uw staf die troosten mijquot;.

Het was een antwoord geweest op zijn stille bede.

Zoo ging hij dan langzaam, met zware voeten, den
kruisweg op naar de jonge vrouw, om haar de bood
schap van Gods vreeselijke raadselen te brengen»

„Ja, daar is Toean! — Goeden morgen Heer!quot; riep
Nine met blijden morgengroet. — „Wertscht Njonja,
dat ik haar kom helpen?quot;

„Nine, ik kom je halen, met je kleine. Ga je mee
met mij naar mijn huis? Moet je nog eerst wat
opruimen misschien?quot;

„Wel neen. Heer. Ik wilde juist naar den tuin gaan.
Kijk, daar komt Njonja al aan! — De tuin kan vandaag
wel wachtenquot;.

-ocr page 37-

Nine met haar kind op den arm en de pendéta gingen
Njonja te gemoet.

„Brengt ge Nine mede?quot; vroeg deze.

„Ja, en de kleine ook, daar kan Mada wel eerst
mee spelenquot;1).

Samen gingen zij in het huis van den pendéta.

„Nine, ga maar mee naar binnen. Willen we naar
de binnen-gaanderij gaan? Ik moet je wat meedeelen.
— Geef het kind maar aan Mada; die zal er wel mee
spelen. — Kijk, ga hier maar zitten, naast mijn vrouwquot;.

„Och, Heer, dat is niet noodig; ik kan wel staanquot;.

„Neen, Nine, ga hever zitten. Ik heb een langen weg
te gaan en de vermoeienis zal groot zijnquot;.

Toen Nine zat, sprak hij verder: „Ik heb een bericht
uit het dorp van je moeder ontvangen. Je bent zoo
alleen en ik vond het beter, dat je bij ons waart en
dat Njonja je zou kunnen helpen, nu ik je dingen heb
te vertellen, die zwaar zijn om te dragen en donker
als een zwarte wolkquot;.

Het blijde morgenlicht verdween uit hare oogen. Met
angstig verbazen keek zij beiden aan.
„Adoeh!**) Moeder
is toch niet ziek. Heer?quot;

„Ja, Nine, Moeders ziel is ziek; zij is bedroefd en
hgt met het hoofd naar den wand gekeerd en wil
niet vertroost wordenquot;.

1nbsp; Uitroep van schrik en van pijn.

-ocr page 38-

„Heeft Epa u bericht gezonden? Waarom haalt hij
mij dan niet?quot;

„Epa zou stellig komen; maar hij kan nietquot;.

„Is Moeder dan zóó ziek, dat hij haar niet verlaten
kan? — Waarom zendt hij dan de boot niet?quot;

„Neen, Nine. Moeders lichaam is niet ziek; maar
zij is erg bedroefdquot;.

„O, dan is Epa ziek!quot;

Zwijgend en staaroogend keek zij voor zich uit. Dit
bericht moest eerst tot haar doordringen in al zijn
kwellenden angst.

„Ik ga dadelijk naar mijn dorp! Mag ik uw prauw
leenen. Heer?quot;

„Ja Nine. Maar luisterquot;. ^ De vrouw van den
pendéta nam de hand van Nine in hare hand! — „Als
je in je dorp komt, en Epa heel erg ziek is, zult ge
dan sterk zijn en het kruis dragen, dat de Heere
je oplegt?quot;

„Is het dan zoo erg. Heer?quot;

„Het is heel erg, Ninequot;.

„Maar mag ik dan dadelijk gaan?quot;

„Ja, Nine, je moogt dadelijk gaan. Maar weet
je nog, dat het hier vier dagen geleden zoo stormde?
Op zee was die storm nog ergerquot;.

„Ja, Heerquot;.

„Toen was Epa op zee, en achter duistere wolken
verborg zich de Heer, en groote golven gingen over
zijn bootquot;.

-ocr page 39-

„Epa heeft toch geen schipbreuk geleden?quot;

„Dat bericht heb ik ontvangen, Ninequot;.

„En is Epa toen naar land gezwommen? Waar is
hij nu ? Is hij nu bij moeder ? — Of is hij nog niet bij
moeder, en is zij daarom zoo bedroefd?quot;

„Ja Nine, daarom is .je moeder zoo bedroefdquot;.

Zij boog haar hoofd op haar armen. — Toen klonk
vol angstig vragen: „Heer, zeg niet, dat hij verdronk!
Zeg, dat hij in mijn dorp is en ziek is!quot;

„Neen, Nine, dat kan ik je niet zeggen. De Heere
legt je een groot en zwaar kruis op om te dragen.
Hij geeft een groote wonde aan je hart. Je liefde moet
schreien en klagen. Ach ! dat ik je zoo bedroeven moetquot;.

„Neen, Heer, ik kan geen kruis dragen als Epa er
niet isquot;.

„Nine, mijn vrouw en ik, zullen je helpen dragen.
We zullen je moeder naar hier laten halen,samen
zullen wij voor jou en je kleine zorgen. Het is zoo\'n
vreeselijk verhes voor je .... quot;.

„Maar Epa is toch niet verdronken Heer?quot;

„Nine, toen de storm zoo hevig was, heeft hij een
ongeluk gekregen en van de beide knapen, die met
hem waren, en van de prauw, weten wij nietsquot;.

Zij staarde voor zich uit, roerloos, alsof zij vreemde
klanken hoorde en de woorden niet tot de diepte van
haar bewustzijn doordrongen. Bleek zag zij; grijs.

„Waar is mijn kind? — Ik ga naar huis!quot;

„Neen, Nine, blijf bij ons. Mada zal je kleine wel hier

-ocr page 40-

brengen. In je huis zal het straks zoo vol menschen
worden als straks het bericht door het dorp gaat,
dat Epa een ongeluk kreeg. Dan zal er geen plek in
je huis zijn om te treuren, en geen plaats om de een-
zaamheid te vinden. Men zal je met vragen overstelpen
en vertellen van andere schipbreukelingen die niet terug
kwamen — en men zal van je huis een vergader-
lokaal maken, waar de mannen en vrouwen over vele
dingen zullen gaan praten. Maar je hart zal alleen zijn
in die menigte, terwijl je geen vertroosting zult ontvangen
te midden van het geroezemoes der vele stemmen.

„Mijn vrouw zal je in een rustige kamer brengen,
en daar bij je blijven. Zij zal je vertroosten, als je
vertroost wilt worden. Je moogt in je droefheid, je
kleine niet vergeten. Je zorg voor hem, is liefde
brengen naar Epaquot;.

Nine zei niets. De slag had haar neer geworpen.
Verbrijzeld lag haar mooi jong huwelijksgeluk. Haar
hart bloedde; haar geest was verdoofd.

Droog brandden hare oogen in de kassen; de droef-
heid was te groot voor het schreien van tranen.

Haar zwaar gewonde ziel kreunde van pijn. Met het
hoofd op haar armen, lag zij roerloos. Geen hartstochte-
lijk uitgillen van leed of een zich op den grond werpen
van droefenis: in stilte bloedde haar hart.

In hunne harten biddend, zagen de pendéta en zijn
vrouw op haar neer. Hier was zwijgen, vertroosten.
Plotseling keek Nine op naar den zwijgenden pendéta.

-ocr page 41-

Met booze oogen, als vol haat, keek zij hem aan.
Met rauwe stem sprak zij: „Het is
niet waar, wat u
zegt! Hier is
niemand geweest! Epa is niet omgekomen!
Wat wilt gij beiden van mij?quot;

„Nine, gisterenavond is een oud man die veel
leed droeg, hier geweest. Hij bracht een boodschap
van den Radja, die ook over Kasa, Heer is. Daar,
waar de meeuwen over de riffen vliegen, van hier uit,
achter Kasa, heeft men Epa gevonden, met wijdopen
armen. Zijn graf is aan het strand van de zee. . . quot;.

„Ik geloof het niet Heer____! Ach, Njonja, vergeef

het mij, maar het doet mij zoo\'n pijnquot;. — Wringend
knelde zij hare handen ineen.

„Nine, mijn hart bloedt om het leed dat je moet
dragen! Ach, kon ik je helpen! Je heerlijke liefde en
je groot geluk in Epa, zoo in eenmaal, zoo vreeselijk
vernietigdquot;.

„Zeg dat het niet waar is. Heerquot;!

„Nine, dat kan ik nietquot;.

Het vragende in hare oogen werd een booze, werd
een wilde glans. Haar kind nam zij van njonja\'s arm. Zij
drukte het met waanzinnige kracht aan haar borst.
De kleine kreunde van pijn. Toen begon hij klagelijk te
schreien.

Moederliefde ontwaakte weer. Zachter licht kwam
in hare oogen; in tranen boog zij zich over den kleine en
fluisterde: „Epa! Epa! — Ach Heere Jezus!quot;
„Nine, de Heiland was eens in groote duisternis en angst.

-ocr page 42-

Hij klaagde: „Mijn God ! Mijn God! Waarom hebt Gij
mij verlaten?quot; Toen was er groot leed in hem, grooter
dan er nu in je hart is. God. was voor hem achter donkere
wolken verborgen. Maar de levende God, was toch
bij hem en bij Hém vond de Heiland kracht om te
juichen: „Het is volbracht!quot;

„God is ook bij jou, Nine, en de Heiland wil je
leed mede-lijden en mede-dragen. Hij wil het zware
werk dat je moet doen, mede volbrengen.

„Nine, zie je kind aan en volbreng met God de
taak die Hij je op de schouders legtquot;.

„Ach, Heer! Het is zoo zwaar, zoo zwaar! En mijn
hoofd doet zoo n pijnquot;.

De vrouw van den pendéta bracht haar in een stille
kamer. Daar fluisterde zij woorden vol liefde in het
hart van de verslagene, om haar uit de diepte van haar
smart te leiden naar het eeuwig licht, dat de Heiland
daar boven doet schijnen.

Haastig kwam een der diakenen der gemeente aanloopen.
Hij kwam de trap van de voorgaanderij op, klopte \'aan
de gesloten deur en ging daarop dadelijk naar binnen.
In eens stond hij voor den pendéta, dié nog aan tafel zat
met gebogen hoofd, biddend voor de jonge weduwe.

Verbaasd keek deze op; het was geen gewoonte dat
men zoo maar met de deur in huis viel. Steeds had
men geduld tot de deur geopend werd, hoeveel haast
de boodschap ook mocht hebben.

-ocr page 43-

Waarom was deze Sjemas (Diaken) zoo haastig?

„Heer, de prauw van Epa is terug!quot;

De pendéta gaf een wenk om te zwijgen, en ging
met den diaken naar de voorgaanderij.

„Wat is het Sjemas ?quot;

„De prauw van Epa is terug. Zie, hoe de menschen
naar het strand rennen. De moeder van den kleinsten
der jongens hoort ge hier gillen en schreeuwenquot;.

„Ik weet het Sjemas, dat Epa niet teruggekomen
is. Den Heere zij dank, dat de knapen behouden zijn!
De
beide jongens zijn toch wel terug?quot;

„Ja, Heerquot;.

„Nine is binnen Sjemas, bij Njonja God sterke Nine
op haar lijdensweg en geve haar kracht om haar kruis
te dragenquot;.

„Weet u nieuws?! Wat weet u van Epa, Heer?quot;

„Epa is op het strand van Kasa gevonden en daar
begravenquot;.

De diaken, een man van ongeveer dertig jaren,
richtte zijn hoofd op. Met harde oogen sprak hij:
„Het is vreeselijk, te vallen in de handen van den
levenden God! Zijn zonde was groot, dat God hem
zóó wegnam! Hij stond stellig onder het oordeel Godsquot;.

„Meent gij Sjemas, dat hij schuldiger was dan anderen
van hier1)?quot;

„Sjemas, zijn zonde is evengroot als mijn zonde.

1nbsp; Verg. in het Evangelie van Lukas: Hoofdstuk 33, vers 4.

-ocr page 44-

„Waarom zou God hem dan zóó wegnemen. Heer?quot;
Hij had vrouw en kind lief en droeg hen op zijn
armen. Hij ging naar de kerk en met de gemeente
bad hij tot God en met de gemeente stond hij ook
in de rij en sprak hij de twaalf artikelen des geloofs,

„Hij zorgde voor zijn schoonmoeder. — Wat in het
diepst van zijn jeugdig hart klopte, weet ik niet; maar
hij is in zijn huwelijk altijd trouw geweest.

„Weet ge niet meer, dat de Heiland een vrouw
vergiffenis schonk waarover de menschen in het dorp
ongunstig spraken en dat Hij de Farizeeërs en Schrift-
geleerden en de kerkeraadsleden der Jeruzalemsche
Gemeente met wóórden geeselde?quot;.

„Ja, Heerquot;.

„Oordeel dan niet, en denk milder van je medemensch
en ... . van Godquot;.

De pendéta was boos geworden.

„Weet u de jeugd van Epa Heer, vóór dat hij
trouwde ?quot; ^ „Ik weet
Sjemas, dat de Heiland kwam
voor verloor\'nen, en dat Hij de rechtvaardigen met hun
koud hart aan hun lot over liet. Zwijg! en oordeel
niet over de gestorvenen die in Gods hand zijn. Zit
gij naast Hem, en houdt gij de weegschaal in je
handen? Bid liever in je hart voor de arme weduwe
en haar kind!quot;

„Voor Nine ? Nu die weet ook wel wat zij doen zalquot;.

Toen werd de pendéta echt boos en zeide gestreng:
„Ga naar je huis!quot;

-ocr page 45-

Een rumoer van vele stemmen kwam van het strand.
Trappelende bloote voeten renden in haast over den
zandigen weg naar de kust, waar de half opgetrokken
boot van Epa, haveloos aan land lag.

Boven alles uit, klonk de hooge stem van de moeder
van den kleinsten der jongens.

„En al je kleeren weg! Stel je Voor, al zijn kleeren
weg! En waar is je
tagelaja1); waar is zij?quot;

Zij pakte haar kind bij den schouder, stootte hem
van zich af, en trok hem dan weer naar zich toe,
haalde hem aan en liefkoosde hem.

Zij lachte en was boos tegelijk. Zij schreide en
schold op de zee. Dan weer riep zij:
„Ja, Toehan
Isa, amponilah beta poenja dosa2) !quot;

„Vertel! Vertel, hoe kwam het?quot; En toen haar
jongen verlegen werd en daar stond alsof hij de oorzaak
was, nam zij hem bij de hand en door de omstanders
heen dringende, rende zij bijna naar huis, hem mee
trekkend.

Vanaf dien dag, was die diaken een vijand van den
pendéta. Hij heeft hem veel geplaagd.

1nbsp; Gevlochten mand, waarin de sagoe^broodjes verpakt worden.

2nbsp; Ach Heere Jezus, vergeef mij mijn zonden!

-ocr page 46-

De grootste der jongens stond naast zijn vader.
Zijn moeder was reeds naar den tuin en een zuster
was erheen gegaan om haar terug te roepen.

Hij vertelde van nood en van angst, van honger
en van dorst, van schreien om Epa; van rillende koude
en van de zwarte duisternis in dien nacht.

De Sjemas stond reeds bij de steeds grooter wordende
groep van menschen. Men zuchtte om Epa, die niet
wéér kwam.

Toen vroeg iemand: „Waar is Nine?quot;

„O! Die is natuurlijk bij Njonjaquot;, zei de Sjemas,

Verbaasd keek men hem aan.

„Waarom natuurlTjk ?quot; vroeg de Penatoea *) Oom Paul.

„Ik was daar zooeven. Toean is boos; Njonja is
met Nine in een andere kamer. Zij beiden wisten
reeds van het ongeluk; maar om de ouders der beide
jongens bekommerden zij zich niet.
Nine moet ge-
waarschuwd worden;
Nine moet vertroost worden;
maar de ouders — nu ja, laat die maar wat wachten; die
moeten later maar eens hooren waar de kinderen zijnquot;.

Men zweeg.

Plotseling riep Tjaka: „Zeg eens even! Ik weet
wel dat je niet veel van Epa moest hebben en dat je
meer naar Nine kijkt dan betamelijk is; maar ik
waarschuw je als je wat van den „oiidequot; zegt. Dan krijg
je met mij te doen! Ik weet wel, dat je aan den wand

-ocr page 47-

van haar huis geklopt hebt, toen Epa met hem op reis was.
Dacht je, dat wij je niet kennen op je duistere gangen?quot;

„Tjaka, Tjaka! Houdt je stilquot;, fluisterde zijn vrouw.

„Ijoh! Hij gaat alquot;, en hij spuwde in de richting,
waarheen de
Sjemas wegging.

„En zoo\'n kerel is nog hd van den Kerkeraad ookquot;,
gromde hij.

„Tjaka, zijn zaak is immers in onderzoekquot;, zei de
Penatoea. „Kom, maak je toch niet boos. Wij allen
hebben medelijden met Nine, en dat Epa zoo spoedig
van ons heenging, bedroeft ons ook zeer. Wij danken
den Heer, dat de beide jongens teruggekomen zijn. Laat
de droefheid ons klein maken, en de dankbaarheid ons
sterk makenquot;.

„Ach, ja, Penatoea, Maar die vent! Je bloed zou ...!quot;
Hij mompelde nog wat binnensmonds, en schoof weer
tusschen een kring van hoorders, die luisterden naar
het verhaal van den knaap.

„Kon je hem geen touw toewerpen?quot; vroeg Tjaka.

„Neen, kaka1) Tjaka. Alles was weg. De landsvat2)
lag voorop ; maar ik kon niet naar voren kruipen. Ik
moest mij vasthouden; de golven sloegen over mij
heen en \'t was zoo donker. Wij hoorden wel de stem
van Epa, maar wisten niet waar hij was. — En toen
hoorden we hem niet meerquot;.

1nbsp; Kaka = oudere broer.

2nbsp; Touw waarmee een schip aan het land vast gelegd wordt.

-ocr page 48-

„Als je gegeten en je verkleed hebt, ga dan naar
Toean en vertel hem alles. Ik ga er ook heen. Ik
wil Nine óók helpenquot;, zei Oom Paul.

„Kom! wie helpt eerst een handje om de prauw van
Epa op te bergen, en de tuigage naar huis te brengen?quot;

Willige handen trokken de boot verder op, dekten
haar met klapper-bladeren dicht, en brachten mast en
zeil naar Nine\'s erf. Men opende het zeil dat het in
de zon zou kunnen drogen.

Oude Ena klaagde: „Zelfs geen graf voor haar om

schoon te houden----Altijd wachten of hij weer te huis

zal komen .... Als een pï;auw van den overkant
komt, altijd te denken: Daar komt mijn man. — O,
hoe vreeselijk! Arme Nine!quot;

Het groepje vrouwen, dat langzaam huiswaarts keerde,
voelde huiverend het leed, dat Ena geteekend had. Wie
van hen, zou nu aan de beurt zijn om
Weduwe van
de Zee
te worden?

Tjaka liep achter haar. Hij liep zoo ver mee en wilde
naar huis.

Opi, zijn vrouw, vroeg: „Kom, Tjaka, ga je mee naar
den tuin?quot;

„Neen, vrouw, van daag niet; ga jij maar hoor!quot;

Toen liep hij dicht achter Ena.

Ena keerde haar hoofd half om en zei: „Ja, anak1)
wat een verdrief en zorg voor Nine. — Sagoc heeft

1nbsp; Kind.

-ocr page 49-

zij ook niet meer in huis; zij gaf alles mee voor
haar moederquot;.

„Wat, zeg je, moeder Ena? Heeft Nine geen sagoe
meer in huis? ^ Hé, Opi, hoor eens! Ik ga met je
mee hoor, naar den tuinquot;.

Opi werd blij dat hij mee wilde en Tjaka zei tot
haar: „Ena zegt dat Nine geen sagoe meer heeft.
Vind je\'t ook goed, oudje? We zullen haar maar een
paar pakken van ons geven, wat?

Opi was bang geweest, dat Tjaka in zijn goedhar-
tigheid en boosheid, in zijn medelijden met Nine en
zijn droefheid over den dood van Epa zijn vriend,
zich sterken en vertroosten zou met
toeak1), den drank
die hem lastig maakte.

Daarom zei ze: „Ja Tjaka. Maar ga dan dadelijk
met mij mee om de sagoe \'te halen. Het zal Nine goed
doen als- je haar helptquot;.

„Vrouw, je hebt al weer gelijk. Kom, we gaan dan
maarquot;. Hij keerde zich om en ging met Opi mee naar
den tuin, waar de pakken pas geklopte sagoe stonden.

Langs het strand gaande, keek hij boos naar de
zee. Maar
„Ina Paroenaquot; durfde hij niet verwenschen;
hij was huiverend bang voor haar geheimzinnige macht.

Tegen den avond kwam hij met Opi terug: naast
de deur van Nine\'s keuken zette hij twee pakken met
sagoe neer. Toen zij open deed, zei hij: „Nine, ik

1nbsp; Gegiste palmwijn, die bitter gemaakt is.

-ocr page 50-

moet nog sagoe aan Epa teruggeven; hier heb je al
vast twee pakquot;.

„Maar daar weet ik niets van . . . ! Epa . . . quot;.
En tranen kwamen haar in de oogen.

„Ja, ja, \'t is in orde. Opi komt het je wel eens uitleg-
genquot;. En weg ging Tjaka, Opi na, die dóór geloopen was.

-ocr page 51-

C enige dagen nadat de knapen te huis gekomen waren,
ging Oom Paul met een paar catechisanten, naar het
dorp, waar Nine\'s moeder woonde, om haar te vragen
over te komen en met hen terug te keeren.

De pendéta had hun een brief meegegeven en ook
de familie gevraagd voor het huis en voor het erf
van de oude vrouw zorg te willen dragen.

Nine\'s moeder was mede gekomen en de eerste zes
maanden bleef zij bij hare dochter en haar kleinkind
dat reeds wilde gaan loopen.

Maar toen de tijd voor nieuwen tuinbouw was aan-
gebroken, had de oude vrouw geen rust meer en
wilde zij terug naar de gronden waar zij jaren en jaren
de akkers verzorgde.

Menig keer had zij met den pendéta gesproken om
Nine en haar kleinkind mede te nemen.

In haar geboorte-dorp en in \'t huis van haar moeder,
was het toch beter dan hier, waar zij een vreemde was
onder de anderen, al woonde zij ook dicht bij het huis
van den pendéta, die nu en dan voor haar zorgen kon.
Njonja en Toean vonden ook, dat het beter was dat

-ocr page 52-

Nine en haar kleine vertrokken en dat zij haar huisje
verkocht en geen nieuwen tuin meer bewerkte, maar
naar haar dorp terugkeerde, waar
zij zich thuis zou
voelen te midden van hare vriendinnen.

Ook Oom Paul raadde haar, om met moeder mede
te gaan. Maar Nine wilde vooreerst nog blijven.

Zij kon het huisje waarin haar geluk gewoond had,
nog niet verlaten.

Zoo ging dan Moeder alléén.

Tot dusver had een half-broer van haar man zich op
een afstand gehouden; maar nu haar moeder teruggekeerd
was, kwam hij haar eenige keeren bezoeken en was
vriendelijk en aardig.

Op een keer begon hij te spreken over de sagoe-
boomen die in Epa\'s tuin stonden en over het kappen
van eenige daarvan, wier merg reeds vast was voor
\'t kloppen. Nine had geen bezwaar ze hem af te staan.
Hij zou haar het halve deel van den opbrengst in pakken
brengen.

Maar toen alles gekapt en geklopt was, bleek het,
dat hij ervan aan vreemden had verkocht en de rest
niet eerlijk verdeelde.

Op een volgenden keer vroeg hij geen verlof meer
om in Epa\'s tuin te kappen, en de klappers haalde
hij ook ongevraagd weg.

Voor een weduwe, bestond er geen recht dan het recht
van den sterkste. En voor een weduwe, die jong was
en mooi, was er niet veel rust te bekomen.

-ocr page 53-

Zij was door den dood van haar man nog meer dan
vroeger een vreemde in het dorpsverband geworden.

En Opi en Tjaka konden toch niet altijd voor hare
belangen optreden en de pendéta was zooveel op
reis. lederen keer als hij thuis kwam moest hij Nine
weer hooren klagen. De koeien van den Wijkmeester
vernielden haar tuin, en klagen bij dezen dorpsbestuur-
der, maakte de zaak nog erger.

Nu drong de pendéta er weer op aan, dat Nine
naar haar moeder zou gaan en met haar samen zou
wonen. Ook Oom Paul raadde haar weer, tot ze
eindelijk besloot te vertrekken.

Aan de sagoe- en klappertuinen had zij toch niets,
nu de halfbroer van haar man daar regeerde. En aan
haar maistuin had zij ook niets, nadat de koeien van
het dorpshoofd alles hadden opgevreten en verwoest
en vertrapt.

En de liefde voor haar huisje, was niet zoo hecht
meer, nu zij zoo vaak des avonds lastig werd gevallen.

Het is zoo moeilijk voor een jonge weduwe, om
alleen met haar kind te wonen. Bij Moeder zou het
toch rustiger zijn.

En toen is zij gegaan .....

-ocr page 54-

Jpurperrood. oranje-geel en groen schemerden de koraal-
steenen onder den spiegel van de slapende zee, toen
Nine en de kleine vertrokken.

In duizenden vormen kleurden op den wit zandigen
bodem, fantastische paleizen en kasteelen met koepels,
torens en kanteelen.

Bochtige straten en grilhge pleinen met boomen
en planten, waren geheimzinnig gehuld in het brekend
licht der door dringende zonnestralen.

Vol waren die straten en pleinen met de zwijgende be-
woners van de onderzeesche stad, om als het ware
een inkomst te vieren van de Koninginne der zeeën,
Ina Paroena, de machtige zelfzuchtige bruid.

Weer lag roerloos de zandkleurige rog met zijn
giftigen doorn gereed voor den slag.

Slank en lenig zwom een gele zeeslang, glijdend langs
de wijnroode muren, door perken van statig bewegende
wieren, naar haar hol, den ingang schemerig verlicht.

Aan den ingang was die grot als afgesloten met
blauwglanzende sluiers, nauw heen en weer bewogen
door den zacht-vlietenden stroom.

-ocr page 55- -ocr page 56-

Zilveren sterren daalden en rezen; saffier-blauwe visschen
openden een optocht van duizend en duizenden kleinen.

En daarachter weer ouden, met vinnen als vlaggen,
met wimpels en kleurige banieren.

Het rijk van de Godinne der Seramsche Zee, is vol
zwijgend leven en tooit zich in een onbeschrijfelijke
tinteling en menging van kleuren.

Maar hare dooden brengt zij naar de grenzen van
haar rijk, waar de schuimige golven zilveren koorden
leggen langs zandige kust. ~

-ocr page 57-

EEN OFFER DER ZEE verscheen als deel VI in dc Reeks
SCHETSEN UIT DE ZENDINGSWERELD

In deze reeks zagen of zien het Ucht bij dezelfde Uitgeefster:
Deel I:

LIEFDEgt;MACHT door H, KRAYER VAN AALST.

Een schets uit het leven der Alfoeren op Seram. Pl.m. 120 blz. klein 40 formaat
met
4 platen op kunstdruk en Seramsche boekversiering. Tweede druk (begin 1923).
In speciaal omslag en in stempelband.

Dc heer K. v. A. is de eerste, wien \'t gelukt is, zendingsverhalen te schrqven, die letter-
kundige waarde hebben
... Dit is zijn verdienste, die ook in dit werkje aan den dag treedt.
Doch niet om den schoonen vorm alleen, ook om den inhoud verdient Liefde-Macht, — dat de
macht der Liefde ^ tegenover de macht van zonde en adat aantoont, — gelezen te worden. We
kennen Ceram — \'t arbeidsveld van den schrijver ~ al zeer weinig en \'t te leeren kennen, zooals
K.
V. A. er van vertelt, is genot.

K. W(ielemaker) over den eersten druk, in De School met den Biibel.

Deel II:

VAN STORM EN STRIJD OP BOEROE^S KUST

door J. A. F, SCHUT.

Een schets van het Zendings-leven op het eiland Boeroe; 40 blz. 8quot; formaat met
5 platen op kunstdruk en in artistiek omslag. ^

. . . Men moge deze aankondiging beschouwen als een dringende aanbeveling. Het boekje voegt
zich waardig in deze Serie „Schetsen uit de
2:endingswereldquot;. naast het veelgenoemde „Liefdemachtquot;.

Ds R. Torenbeek, in de Dordrechtsche Kerkbode.

Een keurig uitgevoerd boekje met fraaie kiekjes en in schoonen stijl verhalend van \'t lijden der
Zending op Boeroe.
In alle opzichten de lezing overwaardig.

(Ds J. H.) G(unning), Pniël.

Dit geschriftje zal gekocht en gelezen worden als de aandacht er maar even op gevestigd
wordt.
nbsp;K. van der Beek in Friesch Kerkblad.

Deel III:

ONDER EN MET PAPOEA S IN DE PRAUW EN DOOR
HET BOSCH
door J. VAN MUYLWIJK.

Reiservaringen in de oerwouden en op de rivieren en zeeën van West-Nieuw-
Guinea; 160 blz. 80 formaat met
1 kaart en 9 platen op kunstdruk. Boekver-
siering naar Papoesche motieven.
In speciaal Honthorst-omslag en in stempelband.

-ocr page 58-

VERVOJL^^CHE^^nbsp;ZENDINGS WERELD i

„In dit aardige boek vinden we den zendeling op reis. Hier maken we in den geest de
moeilijke en vermoeiende en o zooveel van het geduld vergende tochten mede in Nieuw-Guinea.
Ja, WI) maken ze mede! Maar op onzen stoel in de gezellige huiskamer en wij benaderen alleen
ma« al die ondervindingen, welke de heer Van Muijlwijk zoo maar neerschrijft. Negen uur
achtereen loopen m een tropenland, langs een weg hier en daar zóó steil, dat er maar plaats is
voor een voet tegelijk op het pad; uren lang in een prauwtje te liggen wachten tot het water
wat hooger stijgt; of zijn tocht afgebroken te zien door het laconiek besluit van de roeiers, dat
er eerst eens gegeten of gejaagd of gevischt moet worden; nachten door te brengen onder het
gegons der m^kieten op een modderachtige rivier: dat alles eischt volharding, geduld, kracht,
moed en . . . bovenal geloof. -
Het tronwe blijde geloof is de grondtoon van dit reisverhaal!quot;

Deel IV-nbsp;Zeggelen

VAN WEE EN VAN VREE door H. KRAYER VAN AALST.

Twee schetsen uit het leven der Alfoeren op Seram (Alfoerenleed en Van Wee
en van Vree).
Pl.m. 150 blz, klein 4» formaat, met 11 platen op kunstdruk en
Seramsche boekversiering. In speciaal omslag en in stempelband.

schrijver beschikt over alle voorwaarden om eerste klas Zendlngslectuur te geven. Hij heeft
de Zending hef en heeft den Inlander lief en beschikt over onmiskenbare schrijverst^enten. Men leze
Tnbsp;• • • Velen die „zendingsverslagenquot; e. d. niet meer lezen,

zullen warm worden bij het medeleven met het zoo talentvol beschreven AIfoeren4eed.
jQ^^j y,nbsp;(Prof. Dr H. Th.) 0(bbink)l in
Bergopwaarts.

JAALAAN I door GUSTAV HARDERS (vertaald door Mevr.

J. P. Wesselink—van Rossem).

Een verhaal uit de Zending onder de Indianen van Arizona, een Staat in
Noord-Amerika ten Noorden van j^exico. Pl.m. 250 blz. 80 formaat, met 5 platen
op kunstdruk. In speciaal omslag en in stempelband.

.Jaalaanquot; is een Indiaansch woord dat „Tot Weerziensquot; beteekent. Onder dezen titel wordt
verteld van het zendmgswerk onder de Indianen in den vorm van een levendig verhaal, dat
boeit van het begin tot het eind . . . Onder het vertellen wordt niet aUeen heel wat van de
agenaardige zeden en gewoonten der Indianen meegedeeld, maar vooral hun zieleleven geteekend.
Het 13 een boek dat hcht geeft over den moeilijken arbeid om \'t EvangeUe aan die primitieve
volken te brengen . , . .

Een leerzaam boek, dat voor oud en jong geschikt is.

Groninger Gereformeerde Kerkbode.

Begin 1923 verschijnt als Deel VII:

WIL TEGEN WIL door GUSTAV HARDERS {vertaald door

Jonkvrouwe H, van Lennep).

Een nieuw verhaal uit de Zending onder de Indianen van Arizona. Pl.m. 250
blz. 80 formaat met 4 platen op kunstdruk. In speciaal omslag en in stempelband.

UITGEGEVEN DOOR DE N. V. ALGEMEENE BOEKHANDEL VOOR
INWENDIGE EN UITWENDIGE ZENDING TE \'s-GRAVENHAGE

-ocr page 59- -ocr page 60-