-ocr page 1-

I

i\'

1

i

y

tH

mtTVi\' ^ i-

-ocr page 2-

Misc. doctr.

I\'

t

gt;1«

1 BOEKBINDERIJ

;nbsp;\'S\'ANnbsp;Ç

\\ Orondijsenv.d.Gant. |

Vti-echt. I

^âsiifl

-ocr page 3-

J

\'l

/

j

3

y ^

/

-ocr page 4-

-ft.

^ gt; » NS- j-

-4. - •nbsp;- \'i

- ~nbsp;\'---is\'

5 ........

im

-ocr page 5-
-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0490 0589

-ocr page 7-

SPECIMEM JURIS PUBLICI INAUGURALE

DE

POTESTATE GUBERNATORIS-GENERALIS

INDÏAE ORIENTALIS

QUOD,

ANNUENTE SUMMO NUMINE,

EX AUOTOEITAÏE BEOTOSIS MAGHIl\'IOI

BEENAEDI TER HAAE,

THEOI,. DOCI. ET PKOf. OSD.,

AMPLissiMi SENATUS ACADEMICI consensu,

nobilissimae FACULTATIS JÜEIDIOAE decreto.

SDMMISCtüEnbsp;.

in juke romano et hodiebno honoeirus ac peivilegiis,

[iiKinbsp;iaiHiiS!a©-Tiaamp;5Di©Taif{iia,

EIIE ET lEGlXIME C0KSK9UBKDIS,

PUBLICO AC SOLEMNI EXAMINI StJBMITTIT

EMAI^ÜEl ALEXABiDER INTVELD FRAIVCÏS,

Padangensis.

a. d, ii m. jum, anni mdccclix, hora

Trajöcti ad Rhenum.

TYPIS MANDABUNT KEMINK ET PILIUS.
MDCCCLIX.

-ocr page 8-

aiâirjofjÂ/î aiîTUi ifanns^^

J

I

^nbsp;nrfiouvijï Jis i panbsp;îj.

\'nbsp;H iTiv [6 Âgt;H;

^ jLi^ \'nbsp;«uj »jrrj^Jrwa xosm^ -j fs ^

Mi

Ti 13 j ti^no / u ipxîVî » ^/\'^ooi.ta:; \'î

mmt MwiiïM M^m

V-\'V ?nbsp;\'Hnbsp;.if îi .tj i - ^ ^ quot; .nbsp;•

-ocr page 9-

AAN

MIJNE DIERBARE OUDERS

OPGEDEAGBN,

-ocr page 10-

ES.-«

«s

\'■é-. a:

nàd jo 3àVàmiûim\'Ç\'

. ...

gt;

^ * r I- f /r 1 -Wï , Sf®^nbsp;i-

m. ^

quot; ^nbsp;-j- J -y; ..\'5!?quot; ■■••....y.quot;nbsp;•. . i-TV-- ■ lt; • •

T •nbsp;\'nbsp;■ • ■■r\' f \' * r y. quot; ■

v:

\' \\ \' ^ Ö-

-ocr page 11-

INHOUD.

HOOFDSTUK I.

de magt van den gouverneur-generaal, ondeb de
oost-indische compagnie.

blz.

§ 1. Zijne Magt..............1,

§ 2. Zijne verhouding tot de Justitie.......(i.

§ 3. Zijne verhouding tot den Raad van Indie .... 10.
§ 4. Zijne verhouding tot het Opperbestuur.....11.

HOOFDSTUK II.

de magt van den gouverneur-generaal. in de voorstel-
len der commissie tot de indische zaken aan het
staatsbewind der bataafsche republiek.

§ 1.nbsp;Zijne Magt..............I -J.

§ 2.nbsp;Zijne verhouding tot de Justitie.......18.

§ 3.nbsp;Zijne verhouding tot den Raad van Indie ....nbsp;19.

§ 4.nbsp;Zijne verhouding tot het Opperbestuur.....20.

HOOFDSTUK III.

de magt van den gouverneur-generaal onder
het koningrijk holland.

§ 1. Zijne Magt..............22.

-ocr page 12-

blz.

§ 2. Zijne verhouding tot de Justitie.......24

§ 3. Zijne verhouding tot den Raad van Indie . ... 25.
§ 4. Zijne verhouding tot het Opperbestuur.....26.

HOOFDSTUK IV.

DK MAGT VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL ONDER DE

FRANSCHE HEERSCHAPPIJ.....28.

HOOFDSTUK V.

DE MAGT VAN DEN LUITENANT-GOUVERNEUR VOOR JAVA

ONDER DE ENGELSCHB HEERSCHAPIr IJ ... 29

HOOFDSTUK VI.

DE MAGT VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL INGEVOLGE DER
REGERINGS-REGLEMENTEN VAN 1815, 1818, 1827. 1830.

§ 1.nbsp;Zijne Magt......................31

§ 2.nbsp;Zijne verhouding tot de Justitie.........

§ 3.nbsp;Zijne verhouding tot den Raad van\'Nederlandsch Indienbsp;37.

§ 4.nbsp;Zij ue verhouding tot het Opperbestuur .nbsp;33

HOOFDSTUK VIL

DE MAGT VAN DEN GOUVERNEUR-GENEHAAL INGEVOLGE
HET REGERING S-REGLEMBNT VAN 1836.

§ 1. Zijne Magt......................^q

§ 2.nbsp;Zijne verhouding tot de Justitie ....... 44,

§ 3.nbsp;Zijne verhouding tot den Raad van Nederlandsch Indienbsp;45.

§ 4.nbsp;Zijne verhouding tot het Opperbestuur .....nbsp;46.

-ocr page 13-

TWEEDE GEDEELTE.

EENIG HOOFDSTUK.

de magt van den gouveeneur-generaal. ingevol.ge de

thans vigerende organieke wet van 1854 -

houdende vaststelling van het regle-
ment op het beleid der regering
van nederlandsch indie.

blz.

§ 1. Zijne Magt..............47.

A.nbsp;In gewonen tijd...........51.

B.nbsp;In bijzondere gevallen en omstandigheden. . 56.

^ Zijne verhouding tot de Justitie.......58.

^ Zijne verhouding tot den Raad van Nederlandsch Indie 61.
§ 4. Zijne verhouding tot het Opperbestuur ..... 64.

-ocr page 14-

ERRATA.

staai: geplaatst, lees.- gesteld.

genoemde authentieke, lees-, genoemde.
„ eenen,
leesvermeldt een.
LAUD, „ laud.
der, „ de.
„ KAMERLING, „ CAMEELING.

„ godsdienst „om, leesr godsdienst. „Om.

ter, lees: ten.
„ ter civiele als ter criminele,
leesten civiele
als ten criminele.

1nbsp;i\'eg. 11 V.nbsp;o.
1 quot; 1nbsp;„

2nbsp;„ 17 V.nbsp;L.
S Noot 1

3nbsp;reg, 20 „nbsp;„

5nbsp;noot 1

6nbsp;reg. 9 „

ß quot; 18 „nbsp;„

7nbsp;„ 7 „nbsp;„

pag.

9
11
11
13
15

15nbsp;noot 1

16nbsp;reg. 4 v, b.

17nbsp;» 8 „ „

„nbsp;9 V.nbsp;o.

.nbsp;7 „nbsp;•

quot;nbsp;11 „nbsp;„

„nbsp;9 V.nbsp;b.

ßnbsp;„nbsp;,,

4nbsp;„

9nbsp;V.nbsp;0.

2nbsp;„nbsp;„

7nbsp;„

1nbsp;„nbsp;„

8nbsp;V.nbsp;b.
8nbsp;„nbsp;..

5 V. 0.

7 V. b.

4nbsp;V. 0.

2nbsp;V. b.

10nbsp;„ „

18nbsp;„ „

nnbsp;V. o.

1 V. b.
10 „ „
9 „ ,,

18 V. 0.

20

33

24

25

26
32
32

34
36
41
41

sententie, Ie,
geblekeu,nbsp;,

bedanking, „

oefende,nbsp;,,

innbsp;„
vereenigde,
buitengewoone, „
genoemden,

aan,nbsp;„

eene,nbsp;,,

van Charter,nbsp;„

daartegen,nbsp;„

op

vermeld, is, „
préparatoires, „
dewelke, ^^
mede gedeeld, „
lijnregtige,
aldan,
vermeit,
rade,

op.

Regte-Collegie „
de Gouverneur ,,
de Indische

sententiën,
gebleken.

zijn.

oefenden,
aan.

vereenigden.
buitengewone,
genoemde,
voor.

is dit eene.
van .het Charter,
daarentegen,
over.

vermeld is,

préparatoire.

welke.

medegedeeld.

lijnregten.

al dan.

vermeldt.

Eade.

over.

Regts-Collegie.
van den Gouverneur,
den Indischen.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK L

de magt van den gouverneur-generaal onder de

oost-indische compagnie.

§ ].. Zijne Magt.

Op den voorgrond moeten wij de aanmerking plaatsen,
^^t, gedurende liet bewind der Oost-Indische Compagnie,
de magt van den Gouverneur-Generaal slechts in zoo-
verre sprake kan zijn als zij met de
Maden van Indië
gezamentlijk werd uitgeoefend. Wèl was de Gouverneur-
Generaal aan het hoofd van het koloniale bestuur ge-
plaatst, als zoodanig in Indië beschouwd en behandeld,
genoot hij vele voorregten; wèl zegt de inleiding tot
de Instructie van 1617, dat de Gouverneur-Generaal het
hoogste gebied en opperste gezag mag hebben over alle
forten, kantoren, plaatsen, schepen, officieren en diena-
^fii in dienst of onder het gebied der Compagnie in de
Oost-Indiën; wèl blijkt uit het laatste ons bekende Re-
gerin.gs.5,egle]jxent van den tijd der Compagnie, uit de
Instructie van 1650, dat men zich nimmer kon veree-
quot;igeu met de afschaffing van een generaal opperhoofd —
maar des ondanks zijn zoowel de genoemde authentieke

1

-ocr page 16-

officiele stukken, als ook de Instructien van 1609 en
1632, evenvele bewijzen, dat de Eegering van Neder-
landsch Indie bij
Gouverneur-Geiwraal en Raden berustte.
Al deze verordeningen zijn gearresteerd voor Gouverneur-
Generaal
en Raden. Hun bloote vorm ware dus reeds
genoeg om het gezegde te bevestigen: hun inhoud ech-
ter laat daaromtrent niet den minsten twijfel over. Zoo
stelt de Instructie van 1609 bij haar eerste artikel den
Raad van Indie in, ais „een ligchaam of collegie van
regering over alle actiën en zaken van gansch Indie, de
jSFederlandsche Compagnie betreffende;quot; terwijl vele an-
dere artikelen aan dit Collegie, (waarvan ook de Gou-
verneur-Generaal lid was), zelfs aangelegenheden, die an-
ders altoos en overal eenhoofdig beheerd worden, bijv.
militaire zaken, ^ ter behandeling overlaten. Hetplacaat,
waarbij de Staten-Generaal de evengenoemde Instructie
hebben bekrachtigd, eenen Gouverneur-Generaal 2 ^^om,
met de Raden nevens hem gesteld of nog te stellen, alles
aldaar in goede orde ten dienste der Yereenigde Neder-
landen en de generale O.
I. Compagnie, te stellen en te
houden; op de verzekering van de landen, forten en
plaatsen van onzentwege aldaar gehouden, orde testellen
en te onderhouden; Eegt en Justitie, zoo in \'t Crimineel

gt; Art. 2.

2

Op het behoud van dien titel was het opperbestuur zeer ge-
steld. Toen eens een Gouverneur-Generaal, zijn einde nabij ge-
voelende, met de Raden eenen opvolger aanwees onder den titel
van
President van den Raad van Indie, keurde het bewind der
compagnie (de kamer der XVII.) dit zeer af, en gelastte onmid-
delijk aanneming van den titel van Gouverneur-Generaal (
can-
TBB OAMKliLiING, diss. lAUD }). 38).

-ocr page 17-

als in \'t Civiel, te administreren; eii voorts alles te doen,
volgens de Generale en Particuliere Instructionquot; enz.

De Instructie van 1617 omschreef den werkkring der
Raden van Indie aldus: „Assistentie met raad en daad
iii alle zaken; generale directie, zoo van den handel,
oorlog en regering, als
ook in het administreren van de
Justitie in alle civiele en criminele zaken.quot; Waar deze
instructie van bevoegdheid
spreekt, maakt zij nooit gewag
van den Gouverneur-Generaal alleen, maar altijd van den
Gouverneur-Generaal en Baden. Hetzelfde geldt van de
Instructie van 1632, welke dienaangaande, de vorige
van 1617 uitdrukkelijk handhaaft. \'

Eindelijk behoudt de laatste Oostindische organieke wet
nit den tijd der Compagnie, de Instruktie van 1650, den
vorm der regering, bestaande in een
Gouverneur-Generaal
en verse,leidene Raden van Indie,
„als voor de Generale
Compagnie het zekerste en respectueuste zijnde.quot; ^

M.en leest verder in hetzelfde staatsstuk, dat Gouver-
neur-Generaal
en Raden te zamen één collegie maken,
waarin alle zaken, der Generale Compagnie aangaande,
verhandeld moeten worden, ^ en die de geheele Eegering
van Indie vormen.

Uit het vorenstaande blijkt dus meer dan voldoende
dat gedurende het bewind der Oost-Indische Compagnie
een beginsel gold, dat haar lang overleefde: namelijk

\' Art. 96.

Mr. myeb, Verzam, l)!z;. 74.
\' Mr. MYEU, blz. 105.
Verg. Art. 181 der Instr. van 1807. en Art. 2. der regle-
ineateii van 1815, 1818, 1827 en 1830.

-ocr page 18-

(lat de Gouverneur-Generaal, met en benevens den Eaad,
zamen de Nederlandsch-Indische regering uitmaakte.

Of dit beginsel in de praJctijk hetzelfde gezag liad als
jtire, is eene vraag, met welker beantwoording wij ons
liier niet hebben onledig te houden, te minder daar er
nog gelegenheid zal zijn hierop nader terug te komen. ^
Maar keeren wij tot het onderwerp terug.

De wetgevende magt werd reeds vroegtijdig aan Gou-
verneur-Generaal en Raden toegestaan. Zij waren bevoegd
tot het maken van keuren, ordonnantiën en instructien.-^
De verdiensten van het ISTederlandsch-Indische Bestuur in
het tot stand brengen van eene codificatie van burgerlijk-
en strafregt, alsmede dé daarvan geleverde proeven, zijn
reeds naar waarde geschat door den Heer p.
mybe, in
zijne hoogst belangrijke „Bijdrage tot de geschiedenis der
Codificatie in Nederlandsch Indie.quot; 3

De Gouverneur-Generaal was opperbevelhebber van leger
en vloot, eene magt, die, naar het schijnt, niet altijd
door hem met den Raad werd gedeeld, maar wel eens
tegen leden van dit ligchaam gebezigd werd, die hij deed
in hechtenis nemen.

\' Onder de rubriek „Verhouding van den Gouverneur-Generaal
tot de Raden van Indie.quot;

^ Art. 80. der Instr. van 16i;.

® Geplaatst in den jaargang van 1839 van het Indisch tijd-
schrift
en in de Nederlandsche Jaarboelcen voor Regtsgeleerdheid
en Wetgeving, deel 3. blz. 447-

^ canter cambrling, specimen juris publici Belgici inaugu-
rali, exhibens quaedam de potestate Gubernatoris Generalis res et
territoria societatis Batavae, in India Orientali, dirigentis. L. B.
1778, p. 50. in margine; 112.

-ocr page 19-

Dat het beleid van alle militaire zaken bij Gonverneur-
Generaal en Eaden berustte, vereischt geen nader be-
toog. 1 Gouverneu.r-Generaal en Raden mogten in drin-
gende gevallen op eigen gezag tegen Indische vorsten en
volken oorlog voeren, hetzij defensief, hetzij offensief;
tegen Europesche natiën niet dan bij wijze van verdedi-
ging. Het sluiten van vrede was slechts in uitersten
nood geoorloofd en vereischte eenparige goedkeuring van
alle tegenwoordige Indische Eaden. ®

De keu.s van den zetel der Regering en zijne veran-
dering stond aanvankelijk ook bij Gou.verneur-Generaal
en Raden. * Het Indische Bestuur benoemde, verplaat-
ste, ontsloeg, ja, mögt zelfs terug zenden alle ambtena-
ren , 5 (behalve die waaromtrent anders bepaald was.) Het
hield tevens streng toezigt op alle dienaren der Compag-
nie. 6 De magt van den Gouverneur-Generaal en Raden
tot het heffen van belastingen wordt wel door schrijvers ^
beweerd; de instructien echter zwijgen hieromtrent. Hoe
dit nu ook zij, het naauwlettend toezigt der Compagnie
op het beheer van hare finantien blijkt, onder anderen,
nit het verbod aan alle hare opperhoofden of ministers
om over hare goederen of gelden alleen te beschikken
of die te beheeren, in welke gevallen de in rang lagere

cantbr kamerling, p. 48.

Instr. 1617, Art. 45. Cf. cantbr cambrt.ing, p. 46.

Art. 50 der Instr. van 1617-

Artt. 11 en 12. der Instructie van 1609.

Artt. 30 en 31. Instr. 1609. Art. 8. Instr. 1617-

Art. 5. der Instr. 1632.

Cf. canter camerling, p. 48.

-ocr page 20-

ambtenaar aldaar mede aanspraaklijk blijft. \' Het regt
van gratie (destijds
remisde of pardon genoemd) was in
zeer beperkte 2 mate aan de Indische Eegering toegekend,
en kort daarna haar geheel onttrokken. ^ Zoolang het be-
stond, bepaalde het zich tot lijfsgenade, en werd aan den
Gouverneur-Generaal uitdrukkelijk verboden ten deze tegen
het gevoelen der meerderheid van den Eaad te handelen.

Wij besluiten met de magt van den Gouverneur-Ge-
neraal en Eaden betreffende de godsdienst „om de religie
met de policie in goede eenigheid en harmonie te hou-
den,quot; oefende de Indische Eegering een toezigt daarop
uit, bestaande in de aanstelling van een
commissaris ■po-
liticus
ter bijwoning van kerkelijke vergaderingen, in het
verbod van correspondentie der Oost-Indische predikanten
met de Nederlandsche kerken buiten kennis van Gouver-
neur-Generaal en Eaad, en in de opzending van al hunne
brieven (met die der Eegering) aan het bewind der Com-
pagnie ter fine van lectuur en bestelling.

§ 2. Z\'/jne verAouding tot de Justitie.

Aa,nvankelijk bestuurden Gouvernear-Generaal en Eaden
ook de regtspleging, en waren dus tevens de regterlijke magt.
Zij beoordeelden en beslisten, onder anderen, alle misdrij-
ven op de aanklagt van den Piscaal der Compagnie; amp; zij

\' Instmct. 1650 in myer verz. biz. 114.
^ Instruct. 1650 in de verz. van Mr.
p. myer blz. 110.
\' De resolutie van 26. November 1657 behield dit prerogatief
voor de Hooge Regering (denkelijk de Staten-Generaal).

Instr. 1650. in myer verz. hlx. 112 en 11.\'3.
\' Art. 3. Instr. van 1609.

-ocr page 21-

inogten in alle civiele, criminele en halszaken regt doen,
sententie geven, en die, zonder admissie van eenig verder
appel of provocatie, ter executie stellen. ^

Spoedig veranderde deze regtspraak in een zeker toe-
zigt en zorg voor de Justitie: als kort en goed regt op
den grondslag der vaderlandsche instructien en praktijken
zoo ter civiele als ter criminele, verlof tot procedure ten
pïincipale in alle zware misdaden en wel staatsmisdaden,
als conspiratie, verraad, enz., en de zorg voor het beleid
aller justitiezaken „conform de fundamenten en maximen
van de Regering der Geünieerde Provinciën en order
daartoe gegeven.\'\'

De onafhankelijkheid der regterlijke magt en hare
scheiding amp; van de politieke had niet veel later plaats,
Gouverneur-Generaal en Raden van Indie moesten alle
resolutien en condemnatien van den Raad van Justitie
des kasteels te Batavia effect laten sorteren, zonder eenige
delinquenten, bij vorm van pardon, van de opgelegde
straf te verschoonen, veel min de sententie en procedu-
ren, op de aanklagt van den Kscaal van Indie in regten
gebragt en aldaar geintenteerd, te
annulieren, en den
voortgang derzelve te beletten tot groote kleinachting
en disrespect van den Raad van Justitien eene manier

1

Art. 8. Instr. van 1617.

\' Artt. 1 en 2. Instr. 1632.
\'\' Art. 3. Instr. 1632.
Art. 96 eodem.

\' Zie echter uitzonderingen op dit beginsel bij myer , verz.
in de noot op blz. 107 en 108.

® Vergl. echter hetgeen hierboven als regt van gratie is ver-
meld.

-ocr page 22-

Vau doen, al te souverein, buiten orde, tot vilipeudentie
van de justitie, dié in den persoon van den Gouverneur-
Generaal geenszins mag geleden worden. 1

Of er voor den Gouverneur-Generaal als gedaagde in
burgerlijke zaken een zoogenaamd
forum privilegiakim
bestond, is mij, bij gemis der hiertoe benoodigde bron-
non, niet gebleken.

Wat de strafzaken betreft, mögt de Eaad van Justitie
des kasteels te Batavia als opperste Indisch geregtshof
den Gouverneur-Generaal vervolgen en straffen ter zake
van verraad; waaruit men kan opmaken, dat hij voor
alle andere strafzaken slechts in Europa competente reg-
ters vond. Bij artikel 35 van het octrooi der Compagnie
van 1602 was aan den Gouverneur-Generaal zoo hij zich
verongelijkt achtte, een beroep vergund op de Staten-
Generaal, die op 14 April 1718 deze uitlegging er aan
gegeven hebben: dat in het vervolg zoodanig beroep niet
toegelaten zoude worden, dan vdór het antwoord op de
dagvaarding van den Indischen Eegter en indien er geen
vonnis bij verstek gewezen was; anders bleef slechts het
gewone middel van revisie over. 3

Als regel mag dus worden aangenomen dat de Gou-
verneur-Generaal wegens strafzaken niet in Indie teregt

\' Iristr. van 1660 in mye«, verz. blz. 108 en 109.

\' Verg. canter cambkung, p. 41 uoot 88. In de laatste
wordt het geval vermeld, dat een (Souverneur-Generaal op zijne
terugreis nâ bedanking, op de Kaap de Goede Hoop iii heeht-
nis genomen, naar Oost-Indie terug gebragt en aldaar gevangen
gehouden werd. Nadere bijzonderheden dienaangaande vindt men
in
du bois, Vies des Gouverneurs Généraux des Indes p. 332.

-ocr page 23-

stond. — Nu evenwel ligt een andere vraag zeer voor
de hand. Wie was in Nederland zijne competente reg-
ter ? 1 Yiel hij onder de regtsmagt der Staten-Generaal,
^Is zijn Souverein en die der Kolonien ? Dan wel keerde
hij door zijne aanwezigheid in het moederland tot zijn gewoon
forum terug, het Provinciale hof, daar elke Provincie
in Tegtszaken souvereiniteit had, en door het
Privilegium
de non evocando
tegen alle inmenging en aanraking ijver-
zuchtig waakte? — Wij gelooven het laatste op de na-
volgende gronden: De Staten-Generaal oefende deze
i\'egtsmagt bijna nooit uit, dan na voorafgaande speciale
toestemming der Staten-Provineiaal of onder voorbehoud
hunner nadere goedkeuring. ■— Het hof van Holland
adviseerde op aanvraag der Staten van de Provincie in
1654, dat zij, die tegen de Staten-Generaal zelfs in
treneraliteits-landen (dus ook in de Kolonien) misdreven
hadden, na terugkeer in de vereenigde Nederlanden we-
derom in dezelfde regtsmagt als vroeger onderworpen
■^erden. Met dit gevoelen vereenigde zich de Staten
van Holland en Westvriesland; dientengevolge verscheen
het placaat van .3 October 1656, waarbij omtrent hen,
die, in dienst en eed der Generaliteit staande, misdreven
hebben, bepaald is: „Dat alle en een eygelyk van deeze
voorz onse onderdanen en ingesetenen van onsen Lande,
^aïi hoedanig soort, staat, qualiteyt ofte conditie dezelve
Zoude mogen weezen, ook diegeene, die in dienst ende
eedt van de generale Eegering van de Unie geemployeert
Werden, ofte vooxmaals geemployeert zijn geweest, binnen
Ollsen Landen van Holland ende West Yxiesland in eenige

Zi

le can ier cambri.IKG, }). 42 scqq.

-ocr page 24-

van de voorz. andere Provinciën, ofte onder het district
van dezelve generale Regeringe, ofte daarbn^yten: ende
binnen de den voorz. Landen komende, hetzij omme
van haar verhandelde aan de Generaliteyt rapport te
doen, ofte van haar actiën reden en rekenschap te geven
ter saecke van delicten, alhoewel in de voorz, dienst,
en in het stuk van haar officie begaan, allen in Rechten
aanspreeckelyk en strafbaer zyn, voor soodanige Rechter,
daaronder dezelve, binnen deze Landen wonende, sor-
1:ere:a, ofte alwaer zy ten tyde van het aannemen van
haeren dienst ghesorteerd hebben.quot; \'

§ 8. Zijne verlumdiwj tot den Raad van Indie.

Reeds van elders kennen wij het beginsel ten deze:
dat Gouverneur-Generaal en de Raden zamen de Rege-
ring vormen. — Men make hieruit echter volstrekt niet
op, dat de Raad ofschoon hij het gezag van den Gou-
verneur-Generaal in menig opzigt tempert, ^ boven dezen
staat; bewijzen van het tegendeel ontbreken geenzins.

De Gouverneur-Generaal presideert den Raad en heeft,
bij staking, eene dubbele stem; ^ bepaalt, in overleg met
dit Collegie, de vaste zittingdagen, en,
alléén de bui-

\' Groot Placaatboek 11 bl, 1157 en 2461.

^ Bv. het verleenen van lijfsgenade en het maken van vrede,
waarvoor wij naar de vroegere rubriek verwijzen.

CANTER cAMERi.iNG, j). 36, 37 cn 41 omtrent hetgeen tus-
schen den Gouverneur-Generaal Camphuyzen en den Indischen
raad voorviel.

\'\' Art, 5. Instr. 1617. en Instr. 1650. bij MVKit, blz. 106,

-ocr page 25-

tengewoone vergaderingen; houdt toezigt op de werk-
zaamheden aan leden van den Raad opgedragen; \' belast
hen met een deel der officiele corres^pondentie, en assu-
öieert (gezamentlijk met dit collegie) ~ iemand van de
oudste gekwalificeerde kooplieden als, extraordinaris Raad,
zoo noodig, opdat er altijd zeven stemmen zijn. ^

Wij voegen bij het gezegde de onderteekening aller
f^l\'gekondigde verordeningen, zoowel door de Eaden als
door den Gouverneur-Generaal, en het verbod aan laatst-
genoemden, om de aan het adres der Indische Eegering
toegezonden brieven van het bewind der Compagnie of
der buitenkantoren elders te openen dan in volle ver-
gadering. ^^

§ 4. Zijne verhoudmg tot het Oj^perbedimr.

Het opperbestuur werd door de Compagnie uitgeoefend
op den voet van haar octrooi. Een collegie van zeven-
tien ö leden, meer bekend onder den naam van
de Kam,er
/V vergadering) van zeventienen,
die ook wel eens den
^eidschen titel van
Meesters en Betaalheeren van Gou-

\' Instr. 1650. in myeb verz. blz. 106.
Eene eigenmagtige benoeming tot Raad extra-ordinaris door
•^en Gouverneur-Generaal Speelman werd onmiddelijk afgekeurd
van wege het opperbestuur, dat den alzoo benoemde terstond
ontsloeg. Cf.
cantek camerling, p. 35.
Instr. 1650. myer. verz. blz. 105.
canter camerling, p. 36.

quot; Instr. 1650 en Resolutie van 12 Oct. 1696. myer, blz. 112.
myer, blz. 5 noot.

-ocr page 26-

verneur- Generaal en Raden aannamen, vormde het bewind
der Compagnie, en regelde hare zaken öf in volle ver-
gadering, bf bij wijze van commissie door een gedeelte
zijner leden. Dit collegie was dus, om zoo te zeggen,
behoudens de regten der Staten-Generaal, ^ de chef van
den Gouverneur-Generaal, dien het benoemde en ontsloeg,
instructien en orders gaf; deze waren zooveel mogelijk
volgens den geest der vaderlandsche instellingen, en waren
dus op humane en verlichte beginselen gegrond, en lie-
ten aan het Indische bestuur ruime magt; behalve waar
het den handel en de daarmede verwante onderwerpen
betrof. Hierover waren zeer naauwkeurige en hoogst uit-
voerige voorschriften gegeven, die gezamentlijk en afzon-
derlijk één doel hadden: Bescherming van den handel,
het monopolie en commercieel stelsel der Compagnie,
namelijk het waken tegen alle mogelijke en denkbare
concurrentie. Hiertoe behooren de bevelen omtrent in-
ventarisatie, boekhouding, balans, jaarlijks verslag, cul-
turen, verscheping, informatien, tractaten, en vele andere,
welke zich tevens op het gebied der politiek en admini-

\' Eene opnoeming van deze regten ligt buiten ons bestek.
Wij bepalen ons derhalve tot vermelding van eenige voorbeelden.
De Gouverneur-Generaal moest den eed van getrouwheid doen
aan de Staten-Generaal, die bij placaten de Instructie van 1609,
1613 en 1617 bekrachtigde; het bewind der Compagnie was ge-
houden, om de drie jaren opening en uiteenzetting van den stand
harer zaken aan de Staten-Generaal te doen; en de Gouverneur-
Generaal, die zich door eene beslissing van de Compagnie ver-
ongelijkt achtte, had het regt van beroep op de Staten-Generaal
(verg. het Octrooi van 1602).

-ocr page 27-

stratie uitstrekte. De verpligting van den Gouverneur-
Generaal tot gehoorzaamheid aan de hem van hoogerhand
gegevene orders zal evenmin een nader betoog vereischen
als zijne verantwoordelijkheid, over welke gevolgen wij
hierboven gesproken hebben aan het slot der rubriek
Verhouding van den Gouverneur-Generaal tot de Justitie.quot;

Eindelijk zij hier nog vermeld, dat in 1796 de kamer
der zeventienen als bewind der Compagnie \' plaats maakte
aan het door den Staat ingestelde „Comité tot de zaken
van den Oost-Indischen Handel en Bezittingen.quot; Op dit
comité
quot; ging dus ook het opperbestuur over.

\' Haar Octrooi was wel bij publicatie der Nationale vergade-
ring tot ultimo December 1799 verlengd, maar bestond reeds in
1798 niet meer. (myeb, verz. b!z, XIII der inleiding).

Later, in 1800, op den raad der Aziatische bezittingen en
etablissementen, welk ligchaam op zijne beurt verantwoordelijk en
oadergeschikt was aan een uitvoerend Bewind, dat deszelfs leden
benoemde en ontsloeg (verg. artt. 232 en 234 der staatsregeling
van 1/98 en art. 47 der staatsregeling van 1801.)

-ocr page 28-

HOOFDSTUK II.

de magt van den goüveeneür-gbi^eeaal in de voorstel-
len der commissie \'toï de indische zakeï^ aan het
staatsbewind der baïaapsche republiek.

§ 1. Zijne Magt.

Het Staatsbewind der Bataafsche Eepubliek benoemde,
bij besluit van 11 November 1802, eene Commissie, om
van advies en consideratie te dienen omtrent de organi-
satie van handel en bestuur in Oost-Indie. Deze Com-
missie legde spoedig hare denkbeelden bloot en kweet zich
van hare taak door aanbieding in 1803 van een secreet
Rapport met bijlagen, waaronder een Charter tot vesti-
ging van de regering en het bestuur der xiziatische be-
zittingen benevens eene Instructie voor den Gouver-
neur-Generaal van Bataafsch-Indie. Het rapport kan als
memorie van toelichting op de bijlagen worden aange-
merkt.

Om dezelfde redenen, die den Heer myer genoopt
hebben tot opname dezer staatsstukken in zijne verzame-
ling, zien wij eveneens aanleiding om voor zooveel het
ons onderwerp betreft daarvan te gewagen.

-ocr page 29-

1.5

I^eze ontwerpen kunnen namelijk voor een groot deel
beschouwd worden als de grondslag der latere organieke
reglementen, waarbij het beleid der koloniale regering
^oor Oost-Indie is vastgesteld.

Niet weinige beginselen en bepalingen der ontwerpen
Werden dan ook, zoo als wij meermalen zullen zien, door
de Reglementen hetzij gaaf, hetzij ten gevolge der ver-
anderingen van tijden, begrippen en omstandigheden ge-
Wijzig(j overgenomen. De magt van den Gouverneur-
Gïeneraal wordt naar de voorstellen der Commissie deels
deels
hiiiten Eade uitgeoefend. Yermits echter de
Grouverneur-Generaal zelfs tegen het gevoelen der meer-
derheid van den Eaad mag beslissen, i eene hoogst be-
langrijke uitbreiding zijner magt, welke van dien tijd

\'^agteekent.

Het komt mij voor niet ondoelmatig te zijn om de
behandeling van het onderwerp hier volgens dezen maat-
staf te splitsen. De hooge Eegering van Bataafsch-ïndie
(zijnde Gouverneur-Generaal en Eaden) heeft de wetge-
vende magt, mag daarvan echter nimmer in strijd met
het Charter gebruik maken. 2 Het hoogst uitvoerend
gezag 3nbsp;i^-j Gouverneur-Generaal, hij is op-

perbevelhebber der Land- en Zeemagt ^ heeft het beleid
^\'an den oorlog maar behoeft voor capitulatie de toestem-
»nng van den Eaad tegen wiens gevoelen hij ten deze
nimmer mag beslissen. 5

Art. 24. van Charter.

\' Art. 7. Charter.

Art. 5. Ch.

quot; Art. 50. CL.

\' Art. 36. Ch.

-ocr page 30-

Slechts in zeer dringende gevallen mag de Gonver-
neur-Generaal en üaden aan Indische vorsten en volten
oorlog verklaren of met hen alliantie slniten. 1

Daartegen behoort tot zijne gewone bevoegdheid het
aangaan, ratifieren of vernieuwen van andere verbonden
met Aziatische vorsten en volkeren, uit naam en van
wege de Bataafsche Eepubliek, ^

De magt van den Gouverneur-Generaal tot behoud der
orde geregtigt hem tot voorloopige inhechtnisneming van
personen die voor de rust gevaarlijk zijn, buiten Rade
en in Rade, 3 tot hunne verwijdering, zonder regterlijke
tusschenkomst, uit de Kolonie. ^ Insgelijks wordt zijne
vergunning in Eade vereisclit met bepaling der voorwaar-
den , voor vestiging van particalieren en verblijf van ont-
slagen ambtenaren. ^ De Indische Regering maakt even-
eens ten opzigte der uitoefening der godsdienst van alle
gezindheden zoodanige voorschriften als zij tot weeringe
van desorders dienstig oordeelt,

De Gouverneur-Generaal in Rade benoemt en ontslaat
alle ambtenaren; die der vierde Masse definitivelijK, die
der drie eerste klassen 7 onder goedkeuring van het op-

\' Art. 19. Ch,
= Art. 18. Ch.
\' Art. 21. Ch.
quot; Art. 22. Ch.
\' Art. 54. Ch.
Art. 13. Instr.

Boven deze klassen staan en in geene derzelve vallen de
Gouv.-Gen., de leden van den Raad, de President en leden van
het Hooge Geregtshof en de Javaansche of inlandsche ambtena-
ren. Art. 44. Cb.

-ocr page 31-

perbestmir. ^ Voor avancement stelt het Charter vaste
regelen.

Gratie en abolitie zijn eveneens attributen der magt
van het Indisch Bestuur, mits conform het advies van het
Hoog Geregtshof, daar anders het Opperbestuur beslist.

Van de overige magt van den Gouverneur-Generaal,
hetzij in hetzij buiten Eade, halen
wij nog als voorbeel-
den aan: zijn oppergezag op den Raad van Finantiën en
Domeinen over Bataafsch Indie ^ het maken van provi-
sionele instructien voor de Rekenkamer, 3 zijne niet ge-
ringe zorg voor de inlandsche bevolking * en de uitvoe-
ring van talrijke voorschriften zoo van commerciëlen als
^an anderen aard.

Wij eindigen deze rubriek met het vermelden van die
belangrijke voorschriften van het Ontwerp-Charter
Waarbij bepaald is dat de Gouverneur-Generaal, buiten
Batavia elders in de Kolonie zonder den Raad aanwezig,
aldaar alle magt alléén uitoefent» en voor den tijd zijner
afwezigheid uit de Raadsleden eenen Luitenant-Gouver-
neur aanwijst; 6 alsmede dat zoodanige Luitenant of eenig
ander tijdelijk waarnemend Gouverneur-Generaal niet de
quot;^oUe magt van den gewonen Gouverneur-Generaal bezit
en vooral diens prerogatief mist, namelijk afwijking van
het advies der meerderheid in den Raad. 7

\'nbsp;Art. 45. Ch.

^nbsp;Art. 37. Ch.

®nbsp;Art. 38. Ch. en Art. 40. Instr.

^nbsp;Artt. 14, 27, 34 en andere der Instr.

\'nbsp;Art. 34. Ch.

®nbsp;Art. 35. Ch.

^nbsp;Art. 25. Ch.

-ocr page 32-

§ 2. Zijne verhouding tot de Juditie,

Alle tusschenkomst van eenige politieke magt in den
loop der justitie is verboden, zoo verre zij niet bij het
Charter wordt toegelaten.

Voorbeelden dezer toelating zijn: De magt van den
Gouverneur-Generaal in Eade tot het verleenen van sur-
séance van criminele procedures \' na advies van het
Hoog Geregtshof, en van zoodanige voorloopige sursé-
ance na ontvangst van het regterlijk advies; tot het or-
donneren van onbepaalde surséance van executie of tot
het continueren daarvan voor eenen onbepaalden tijd; ^
tot het fiat executio van doodvonnissen, die anders niet
mogen worden voltrokken. 3

Het verlof van den Gouverneur-Generaal tot in hech-
tenisneming op regterlijk bevel van een Eaadslid in den
vorm van militair arrest (behalve bij periculum in mora);
de benoeming van den militairen krijgsraad in appel tel-
kens „ad istum actumquot; en de zuivering der inlandsche
regtspleging van misbruiken. ^

Aan waarborgen voor de onafhankelijkheid der hoogste
Eegterlijke magt in Indie ontbreekt het niet. Wij noe-
men slechts de aanstelling van President en Leden van
het Hoog Geregtshof door het Staatsbewind, dus het

\' Art. 71. Ch.
2 Art. 72. Ch.
\' Art. 73. Ch.
^ Art. 88. Ch.
® Art. 86. Ch.

-ocr page 33-

hoogste gezag in het moederland, i met verbod hunner
verwijdering of suspensie aan den Gouverneur-Generaal
en Kade. 3

Na uiteenzetting der beginselen waarop de verhouding
van den Gouverneur-Generaal tot de justitie berust, blijft
ons nog over de verhouding der Justitie tot zijne persoon
te gaan.

In burgerlijke zaken was het Hooge Indische Geregts-
hof het forum van den Gouverneur-Generaal als gedaagde; ^
^n strafzaken het Hoog Nationaal Geregtshof te \'sHage
en Wel voor ambtsmisdrijven op vervolging van het Staats-
bewind der Bataafsche Bepubliek. ^

§ 3. Zijne verhouding tot den Raad van Indie.

Gouverneur-Generaal en Eaden vormen, zoo als wij reeds
hebben, medegedeeld, te zamen de Eegering van Indie.

Een uitvloeisel van dit beginsel is het formulier „Ge-
daan bij den Gouverneur-Generaal in Eadequot; van alle
besluiten en hunne onderteekening „Ter ordonnantie van
den Gouverneur-Generaal in Eadequot; door den eersten fun-
gerenden Secretaris van den Eaad.quot; »

De Gouverneur-Generaal presideert den Eaad, heeft
bij staking eene dubbele stem, voorziet ad interim in
Vacatures der Eaden extraordinaris ^ assumeert bij ont-

\' Art. 1. Instr. H. Ger.
Art. 23. Ch.

3

Art. 27. Ch.
Art. 28. Ch.
Art. 17. Ch.
Art. 13. Ch.

-ocr page 34-

stentenis van eenig gewoon of buitengewoon raadslid eenen
ambtenaar eerste klasse ad hoe (zoo hij het advies van
den vollen Raad over eene zaak wenscht te hebben.)^ en
overweegt terstond, of in volgende zitting voorstellen
der Raadsleden. ®

Wanneer over belangrijke zaken de opinie van den
Gouverneur-Generaal eene andere is dan die der meer-
derheid van den Raad en er urgentie bestaat, deelen
Gouverneur-Generaal en de respective Raadsleden aan el-
kander hunne zienswijze in geschrifte, onderteekend en
gemotiveerd, mede; waarna eene nieuwe bijeenkomst ad
hoe plaats heeft. Leidt deze tot geen ander resultaat
dan mag de Gouverneur-Generaal in zijn besluit afwijken
van het gevoelen van den Raad. Deze afwijking blijft,
zoo als reeds vermeld, is een uitsluitend prerogatief van
den, door het Staatsbewind aangestelden, Gouverneur-Ge-
neraal ; gaat niet op zijne plaatsvervangers over en wordt
zeKs aan hem ontzegd voor het heffen van belastingen
en het nemen van onwettige besluiten. ^

§ 4. Zijne verhouding tot het Opperbestuur.

Het zij ten deze voldoende aan te merken dat de Gou-
verneur-Generaal ondergeschikt was aan den Raad der
Aziatische bezittingen,^ en etablissementen. Aan dit

\'nbsp;Art. 14. Ch.
\' Art. 15. Ch.

^^nbsp;Art. 24, 25. Ch.

quot;nbsp;Verg. Bijlage B. Instr, voor de R. d. A. B.

-ocr page 35-

m

Hgchaam ^ had hij te gehoorzamen en verslagen benevens
andere correspondentie te adresseren. Gold het echter zaken
Waarmede de belangen van bnitenlandsche Mogendheden
konden gemengd zijn, dan ontving de Aziatische Eaad
slechts copij (waarschijnlijk ook ter behoud der hierarchie)
en gaf de Gouverneur-Generaal hiervan onmiddellijk regts-
streeks kennis aan het hoogste uitvoerend gezag, het
Staatsbewind, naar hetwelk hij ook gehouden was jaarlijks
een summier verslag op te zenden, over den toestand
van zaken in Indie, met betrekking tot alle onderwerpen
aan hem Gouverneur-Generaal
in of buiten rade toever-
trouwd. 2

\' Het bestond zoo als reeds vroeger bleek niet slechts in ont-
■\'^\'erp, maar feitelijk en regtens.
^ Art. 45, 46. Instr. G.-G. enz.

-ocr page 36-

HOOFDSTUK EL

db magt van den gouvbknbuu-geneeaal onder
het koningrijk holland.

§ 1. Zijne

De geheele ommekeer van zaken in het Moederland
ten gevolge der toenmalige Staatkundige gebeurtenissen,
werkte in mindere mate op het voorliggende onderwerp
terug. Alzoo het Indisch bestuur reeds ten tijde van
het gemeenebest der vereenigde Nederlanden en van de
Bataafsche Eepubliek in zekere mate min of meer mo-
narchischen vorm had, en men aan de andere zijde ook
na constitutie van het koningrijk, begreep het gezag van
het hoofd der Indische regering in meenig opzigt in
Indie zelve te moeten temperen, verschilde de magt van
den nieuwen Gouverneur-Generaal weinig bij vroeger,
en kwam derzelver organisatie ^ veel overeen met de

\' Zij had plaats bij koninklijke instructien van 9 Febr. 1807.
A Instructien v. G.-G. der Aziat. Kol. en Bezit, van Z. M.

Koning van Holland.
B Instruct, v. G.-G. en Raden van Ind.

-ocr page 37-

Ontwerpen der Bataafsche Staats-Commissie i voor zooverre
namelijk tijdsomstandigheden van bijzonderen aard, niet tot
wijziging en verandering noodzaakten. Op den voorgrond
staat ook hier het beginsel, dat Gouvernenr-Generaal en
S\'aden te zamen de Hooge Eegering van Indie vormen, en
^et name de Wetgevende magt uitoefenen. ^ Tevens
IS echter wederom aan den Gouverneur-Generaal alleen
het Hoogste Gezag in de Koloniën toegekend. ® Zoo
heeft hij met name het opperbevel over land- en zeemagt
aldaar, vervult provisioneel de vacatures bij dezelve;
corpsen of escaders, die slechts tijdelijk of niet ten be-
hoeve der Koloniën aldaar zijn, staan insgelijks gedurende
hun verblijf in Indie onder zijn gezag, alhoewel het
eenige beperking heeft. Hij doet voordragten omtrent
zamenstelling en organisatie van leger en vloot, en als
mede omtrent de oprigting van maritime etablissementen.
Hij heeft het beleid van den oorlog, maar mag niet
capituleren, zonder toestemming van den Eaad. ^

Het gezegde zal den lezer voldoende overtuigd hebben
van de gegrondheid der hierboven geuite stelling, dat

Beide deze instructien dewelke wij gemakshalve slechts met in-
structie A of instructie B zullen aanhalen zijn opgenomen in de
verzamelingen van den Heer Mr. p.
myeb. Zij zijn ook te
vinden bij
daendels, Staat der Ned. O. Bezittingen; bijlage;
organieke stukken, preparatoires mesures n°. 1, II.

Zoo had de G.-G. zelfs te onderzoeken of en in hoeverre het
Charter van 1803 al dan niet als een Grdwt. voor de Aziatische
bezittingen zoude kunnen worden geadopteerd. (Art. 26 Instr. A).

^ Art. 3. Instr. A. Art. 2. Instr. B.

Art. 7. Instr. A. Art. 1. Instr. B.

^ Art. 6, 7, 10, 11, 13, 14. Instr. A en art 1. Instr. B.

-ocr page 38-

de regeling van ons onderwerp in 1807 nagenoeg over-
eenkomt met de ontwerpen van 1803.

Ook voor het overige bepalen de koninklijke instructien
aangaande de magt van den Gouverneur-Generaal hetzij
in hetzij huiten Rade geheel en al tot zelfs in bijzonder-
heden toe, hetgeen de Bataafsche Commissie daaromtrent
had voorgesteld. Wij verwijzen dus hiervoor eenvoudig
naar hetgeen in de vorige afdeeling onder deze rubriek
is mede gedeeld.

§ 2. Z^e verhouding tot de Justitie.

Ofschoon de Instructien van 1807 niet met zoovele
woorden het verbod der tusschenkomst in zake van Justitie
behelzen, mag men zonder bedenking aannemen dat dit
verbod van kracht bleef, maar elders was opgenomen.
Zulks blijkt
O. a. ook uit de gehoudenheid van den Gou-
verneur-Generaal tot in achtneming der reglementen van
het opperbestuur op de militaire regtspleging. i Yoor-
zeker werd niet minder de hand gehoiiden aan de zelf-
standigheid en onafhankelijkheid der gewone regterlijke
magt en Justitie, waarvan ook getuigt de beperking van
het regt van gratie tot schorsing, bij aldien het hooge
geregtshof er tegen geadviseerd heeft. ^

Wat nu de verhouding van den Gouvernear-Generaal
tot de Justitie, zijn forum, betreft, ontmoet men even
als vroeger de bepaling dat: het opperste Regtscollegie
in Indie kennis neemt van burgerlijke vorderingen, tegen

^ Art. 19. Instr. A.
\' Art. 12. Instr. B.

-ocr page 39-

den Gouverneur-Generaal als gedaagde ingesteld. \' Voor
strafzaken echter werd afgeweken van het aloude begin-
sel, waarbij vervolging voor den Indischen regter was
ontzegd, zij mögt voortaan plaats hebben op uitdrukkelijk
bevel van den Koning. ^

Deze afwijking, in lijnregtige strijd met de grondsla-
gen eener behoorlijke regeling van koloniaal bestuur,
met name in Azie, duurde dan ook niet lang en maakte,
zoo als wij later zullen zien, spoedig plaats voor den
terugkeer tot het vorige beginsel, dat de Gouverneur-
Greneraal casu quo alleen in Europa zijn strafregter had.

§ 3. Zïjne verhouding tot den Raad van Indie.

Hetgeen dienaangaande door de Bataafsche Commissie
hare bijlage was voorgesteld, nam de Instructie van
1807 over, behoudens weinige u.itzonderingen waarvan
slechts de twee voornaamste nu kortelijk zullen worden

aangestipt.

Het Formulier vervangt de woorden „Gouverneur-Ge-
in Eadenquot; door „Gouverneur-Generaal en Eaden^
^elke laatste term ook ten tijde der Oost-Indische Com-
pagnie was gebezigd geworden.

Ten opzigte der voorstellen van Eaadsleden is de magt
\'^an den Gouverneur-Generaal veel ruimer dan bij het
Charter. Terwijl het laatste hem verbiedt, om de deli-
beratie over zoodanige voorstellen langer dan tot de eerst-

\' Art. 18. Instr. B.
^ Art. 19. Instr. B.
\' Art. 9. Instr. B.

-ocr page 40-

komende zitting op te houden, ^ vereischt de Instructie
van 1807 schriftelijke overgave der voorstellen aan den
Gouverneur-Generaal, die geheel volgens eigen bevinding
dezelve aldan niet in deliberatie brengt. In het laatste
geval echter worden dergelijke voorstellen onder de offl-
ciele stukken op het Bureau gedeponeerd en in de No-
tulen als eene niet aangenomene propositie aangeteekend. ®

§ 4. Zyne verhouding tot het Opperbestuur.

Vooraf zij ten deze opgemerkt, dat Koning lodewijk
napoleon
bij besluit van 29 Julij 1806, den Eaad der
Aziatische bezittingen ontbond. Het opperbestuur werd
bij hetzelfde besluit overgedragen aan den Minister van
Koophandel en Koloniën, wiens gezag daaromtrent uit-
gestrekter was dan dat van zijnen voorganger den Azia-
tischen Eaad, die ook op zijne beurt een opperbestuur
had gevonden in het Staatsbewind.

De magt van den Gouverneur-Generaal is gedelegeerd
door den Koning, zij wordt uitgeoefend onder de orders
van den Minister van Koophandel en Koloniën, ten deze
het orgaan des Konings. Aan dezen Minister is dus de
Gouverneur-Generaal ondergeschikt en met dezen minister
heeft de officiele correspondentie plaats.

Menig voorbeeld dezer ondergeschiktheid en verant.
woordelijkheid treft men in de instructien aan, namelijk
wanneer de Gouverneur-Generaal anders besliste dan de

gt; Art. 15. Ch.
2 Art.
7. Instr. B.

-ocr page 41-

Raad of omtrent gratie afweek van het advies van het
Hoog Geregtshof. Ook met betrekking tot militaire
zaken, die bij de toenmalige politieke gesteldheid zeer
belangrijk waren, vindt men hiervan vele voorbeelden.

-ocr page 42-

HOOFDSTUK IV.

db magt van den gouvbeneue-gbneeaal ondeu de
eransche heerschappij.

Kort na het befaamde „La Hollande est reünie ä Fem-
pirequot; benoemde keizer
napoleon I tot Goiivernenr-Gene-
raal der keizerlijke bezittingenquot; ten Ooste van Isle de
Prance den Generaal
janssens die aldaar in de maand
April 1811 aankwam. Welke magt hem werd toegekend,
weten wij niet daar ons alle officiele bescheiden en an-
dere bronnen dien aangaande ontbreken. Evenwel kan
men veronderstellen, dat deze magt in aanmerking der
tijdsomstandigheden zeer uitgestrekt was, en zich vooral
met het oog op de positie tegenover Engeland, niet slechts
tot het bestuur bepaalde, maar ook veel bevatte met be-
trekking tot nieuwe organisatien.

De Eransche heerschappij in Nederlandsch Oost-Indie,
welker geschiedenis wij hier niet hebben te beschrijven
(dit is reeds op uitmuntende wijze gedaan door Mr. p.
myer) was van zeer korten duur, immers zij bezweek
nog dat zelfde jaar voor de Engelsche.

-ocr page 43-

HOOFDSTUK V.

m magt van den luitenant-goüveeneuk vooe java
ondee de engelsche heeeschappij. 1

De verovering van Nederlandsch Oost-Indien bragt van
zelve mede eene buitengewone voorloopige magt van den
-Engelsclien Gouverneur-Generaal. Het eerste wat Mj deed,
was de verklaring van alle deze Koloniën tot bezittingen
der Engelscbe Oost-Indische Compagnie, behoudens ra-
tificatie van het Parlement. Voor dat echter het Opper-
bestuur dienaangaande besliste,.^ was Java reeds weder
onder ons gezag teruggekeerd. Wijders benoemde hij
eenen Luitenant-Gouverneur voor Java.

De magt van dezen Luitenant-Gouverneur laat zich

\' hageman, de Engekcheti op Java, in het tijdschrift voor
Indische Taal- Land- en Volkenkunde van
1856; verg. levys-
sohn norman
, de Britsche Heerschappij over Java en onder-
hoorigheden.

^ Nederlands zelfbevrijding schorste het nemen van het reeds
ontworpen Engelsche besluit waarbij Java tot kroonkolonie zoude
worden verklaard. Verg. Mr.
f. a. van hall. redevoering ter
gedachtenis van Gijsbert Karei van Hogendorp blz. 73.

-ocr page 44-

kortelijk zamentrekken tot het uitvaardigen van volstrekt
noodzakeHjke wetten en de uitoefening van het bestuur
op eigen naam en militair beheer boven den militairen
bevelhebber.

De Luitenant-Gouverneur (onder „Governmentquot; ver-
stond men Luitenant-G.-G. in Eade) presideerde den Eaad,
en moest diens adviezen over alle verordeningen, inwin-
nen. Voor het overige bestaat er alle reden, om ondanks
de formule „Lieutenant-Governor in Councilquot; den Eaad
slechts voor advizerend ligchaam te houden.

Het Opperbestuur van den Luitenant-Gouverneur was
de
Gouverneur-Generaal in Eade te Bengalen.quot; Deze hield
toezigt, gaf instructie en bevelschriften en bekrachtigde
of vernietigde alle verordeningen van den Luitenant-Gou-
verneur, die ze ten dien einde met redenen omkleed en
met bijvoeging der daartegen ingebragte argumenten moest
opzenden.

-ocr page 45-

HOOFDSTUK VI.

de magt van den gouverneur-gbnbeaal ingevolge der

kegerings-eeglementen van 1815, 1818, 1827, 1830.

§ 1. Zyne Magt.

Oot deze organieke reglementen ^ kebben zeer vele be-
ginselen en voorschriften aan de ontwerpen der Staats-
Commissie van 1803 ontleend. Omtrent eenige hoofd-
bepalingen zullen wij dit aantoonen en voor het overige,
ten einde niet op nieuw te herhalen, ons vergenoegen
met opgave en aanwijzing der meer gewigtige punten
waarbij van de evengenoemde concept-regeling is afge-
weken of dezelve is aangevuld.

Het hoogste gezag 2 in Nederlandsch-Indie wordt in

\' Zij waren van verschillenden oorsprong: dat van 1815 werd
door den Souvereinen vorst gesteld; dat van 1818 door de Com-
missarissen Generaal; dat van 1827 door den Commissaris Gene-
raal de Bus de Ghisingnie, en dat van 1830 emaneerde van den
koning. Zie verder
myer, XX der Inleiding.

^ Het hoogste uitvoerend gezag leest men in art. 1. Regl. 1815.

-ocr page 46-

naam des Konings uitgeoefend door den GouTerneur-
Generaal i die met den Eaad de tooge regering van N. I.
daarstelt. ^

De Gouverneur-Generaal alléén lieeft het opperbevel s
over de land- en zeemagt mitsgaders het beleid van oor-
log. ^ Wat capitulatien betreft hiervoor werd in den
beginne even als vroeger de toestemming van den Eaad
vereischt, ^ daarna slechts diens raadpleging, 6 later we-
derom toestemming, terwijl het jongste der aangehaalde
reglementen (dat van 1880) dit geval niet met name ver-
meit; zoodat dus, vermits de intrekking der vroegere
voorschriften, de Gouverneur-Generaal moet worden be-
voegd geacht des noods ook tot eene capitulatie tegen
het advies van den Eaad te hebben mogen besluiten.
Oorlog, alliantie en vrede met Indische vorsten of
volken was aanvankelijk 8 slechts in geheel buitenge-
woon geval aan de beslissing van den Gouverneur-Gene-
raal in rade overgelaten, maar schijnt later ^ een bestand-
^deel zijner gewone magt te hebben uitgemaakt. In naam

\' Art. 1. Regl. 1818, 182/, 1830.
2 Art. 2. Regl. 1815, 1818, 1827, 1830.
® Art. 30, 43. Regl. 1815; art. M. Regl. 1818, 1827, en
art. 35. Regl. 1830.

* Art. 30. Regl. 1815; art, 35, 36. Regl. 1818, 1827, art.
36, 37. Regl. 1830.
® Art. 30. Regl. 1815.
® Art. 37. Regl. 1818.
^ Art. 36. Regl. 1827.

® Art. 15. Regl. 1815, art. 25. Regl. 1818, 1827.
» Art. 28. Regl. 1830.

-ocr page 47-

des Konings mögt de Gouverneur-Generaal andere trac-
taten^met Indische vorsten of volken sluiten of vernieu-
wen. . Dezelfde magt was hem, behoudens goedkeuring
van het opperbestuur opzigtelijk Koloniale regeringen van
andere Europesche landen, toegekend, s maar werd ge-
durende eenigen tusschentijd slechts tot het voeren van
onderhandelingen daaromtrent beperkt, s

De^ bepalingen van het Ontwerp-Charter, omtrent ar-
restatie en verwijdering van gevaarlijke personen, ver-
gunning van verblijf aan particulieren, en bescherming
der Godsdienst met het oog op de openbare orde worden
in de Begerings-Reglementen terug gevonden ^ met ge-
nüge wijziging. Zoo mögt, bijvoorbeeld, gedurende eenigen
tijd de Gouverneur-Generaal alleen 5 (buiten Rade) in-
woning in N. I. en verblijf op Java veroorloven.

De magt van het Indische bestuur omtrent voorloo-
Pige en vaste benoeming van ambtenaren bleef geheel
dezelfde als vroeger. ^^

Bij het regt van gratie kwam ook dat van abolitie;
de uitoefening vaii het een en ander werd allengskens

\' Art. 14. Regl. 1815. Art. 24, Regl, 1818 en 1827. Art. 27
Regl. 18.30,

\' Art. 33. Regl. 1818. Art. 34. Regl. 1830.
® Art. 33. Regl. 1827.

\' Verg. artt. 17, 18 en 77. Regl. 1815; artt. 29, 97. Regl.
1818; artt. 28, 29, 93, 97, Regl, 1827; artt, 31, 32, 91, 95.
ßegl. 1830.
\' Art. 28, 93. Regl, 1818,

quot; Verg. art. 40. Regl. 1815; art. 21. Regl. 1818, 1827; art. 22\'
I^egl. 1830.

-ocr page 48-

minder afhankelijk gemaakt van de advizen van het

Hoog Geregtshof. ^

Tot de magt van den Gonverneur-Generaal in Rade
behoort insgelijks dispensatie van wetten (behalve van

het Regerings-Reglement), 2 remissie van belastingen, ^

legitimatie, venia aetatis, enz. — Zoover het regtszaken
geldt, wordt vooraf het advies van het opperste Regts-
Collegie ingewonnen,^ andere artributen zijner magt:
het dagelijks bestuur, het algemeen toezigt op het bin-
nenlandsch bestuur, en dien ten gevolge regeling van
onderwijs, bevordering van handel, scheepvaart, nijver-
heid en landbouw, de bijzondere bescherming der Inland-
sche bevolking — in talrijke artikelen der Regerings-
Reglementen min of meer uitvoerig omschreven -- stippen
wij hier slechts ter loops aan, om een oogenblik langer
bij
Comptabiliteit en financiele zaken te vertoeven.

De Gouverneur-Generaal heeft het oppergezag op het
bestuur van den Directeur-Generaal der finantiën, om-
trent domeinen, goederen, inkomsten en uitgaven, ont-
werpt om de vijf jaren de gewone begrooting, ^ en regelt de
buitengewone jaarlijksche begrootingen, houdt toezigt op
de Comptabiliteit en de rekenkamer, wier president hij
uit hare leden benoemt, en maakt verordeningen op het

gt; Art. 16. Regl. 1815; art. 22. Regl. 1818, 1827; art. 24.

Regl. 1830.

Art. 23. Regl. 1827.
\' Na advies van den directeur van financiën art. 26. Regl.

1830.

quot; Art. 23. Regl. 1818, 1827; art. 25. Regl. 1830.
5 Art. 85. Regl. 1827, 1830.

i\'^r
I \'t!

-ocr page 49-

mnen der gelden voor den ontvangst. i Hij mögt zelfs
aanvankelijk het geldstelsel regel en, klinkende of papieren
munt aanmaken en uitgeven, alsmede belastingen helfen
of authoriseren 2 — deze bevoegdheden werden echter
spoedig van de Indische Eegering tot het Opperbestuur
in het
Moederland teruggebragt; terwijl de zelfstandige
magt van den Gouverneur-Generaal in Eade voor be-
lasting-zaken zich als toen bepaalde tot het heffen van
plaatselijke of bijzondere en tot derzelver intrekking of
wijziging, een en ander niet dan om buitengewone re-
denen en behoudens
hand. 3

Ten slotte zij hier nog aangemerkt dat de waarnemende
Gouverneur-Generaal, even als hij, die deze waardigheid
deflnitivelijk bekleedt, tegen het gevoelen der meerder-
heid van den Eaad mag beslissen, waarmede de vroegere

onderscheiding vervalt.

§ 3. Zijne verhouding tot de Justitie.

In alle Beglementen wordt het beginsel aangetroffen,
waarbij het verbod van eenige tusschenkomst van politieke
öiagten in zaken van Justitie als regel geldt. ^ De uit-
zonderingen op den regel zijn verminderd en dat slechts

\' Art. 32. Regl. 1815; art. 91. Regl. 1818; art. 17, 85, 89.
liegl. 1827; art. 14. Regl. 1830 en elders.
\' Art. 19, 74. Regl. 1818.

\' Art. 19, 76. Regl. 1827; art. 17, 72. Regl. 1830.
Art. 9. Regl. 1830. Deze onderscheiding werd evenwel nog
behouden bij art. 20. Regl. 1815; art. 12. Regl. 1818 en 1827.

3*

goedkeuring van de hoogere

-ocr page 50-

in het belang der menschelijkheid. De Gouyernenr-Generaal
deelt niet langer de hiertoe betrekkelijke magt met den
Eaad, maar oefent haar alléén uit, ^ Hij alleen geeft
b. y. verlof® tot executie van doodvonnissen, en is bij
weigering van dit verlof, onverminderd het reeds behan-
delde gratieregt, aan zekere voorschriften gebonden. ®

Het toezigt op den geregelden loop der regtspleging
is \'aan het opperste Indische Eegts-Collegie overgegaan,
nm. op het Hoog Geregtshof, en de regtspraak heeft
plaats in naam des Konings. ^

De Gouverneur-Generaal kon in burgerlijke zaken slechts
voor het Hoog Geregtshof gedagvaard worden. Dit forum
privilegiatum werd echter afgeschaft, bij het Eeglement
van 1830, dat de gewone regtbanken met de kennisne-
ming van dergelijke zaken belastte. ^ In strafzaken stond
de Gouverneur-Generaal casu quo teregt voor het hoogste
Eegte-Collegie in het moederland.\'\'

\' Art. 65. Regl. 1815; art. 59. liegl. 1818; art. 60. Regl.
1827; art. 49. Regl. 1830.

- Het Reglement van 1815 (nagenoeg letterlijk, dus veel meer
dan de andere reglementen, overeenkomende met het ontwerp-
Charter van 1803) draagt zulks aan den G.-G.
in Rade op^ in
art. 64.

® Art. 64. Regl. 1815; art. 56. Regl. 1818, te vergel. met
art. 57. Regl. 1827 en art. 54. Regl. 1830.

Art. 53. Regl. 1827.

\'\' Art. 43. Regl. 1818 en elders.

\'\'Art. 53..:

\' Art 24. Regl. 1815; art. 46. Regl. 1818 ; art. 47. Regl 1827;
art. ,50. Regl. 1830.

-ocr page 51-

§ 3. Zijne verJioudhig tot den Raad van N. I.

J^e Gouverneur-Generaal en de Raad vormen te zamen
de hooge regering van N. I. zoo als vroeger gezegd is.
termen: „Gedaan bij Gouverneur-Generaal in Radequot;
„Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal in
Radequot; behooren tot liet stereotype gedeelte van liet for-
mulier van alle besluiten en verordeningen, voor zooverre
daarop betrekkelijk.

Ook in deze af deeling vindt men veel dat overeenkom-
stig is met de voorschriften van het Concept-Charter.

De Gouverneur-Generaal mag ^ het advies van den Raad
inwmnen omtrent alle zaken waarin hij zulks dienstig
oordeelt, en is daartoe gehouden wanneer het zaken ter
competentie van de I. Reg. geldt. ^

I\'e magt van den Gouverneur-Generaal tot beslissin-
gen tegen het gevoelen der meerderheid van den Raad
werd allengskens van de vroegere uitzonderingen ontdaan,
ook in andere opzigten uitgebreid en bij het laatste der
aangehaalde reglementen ^ aan den waarnemenden Gouver-
neur-Generaal niet langer ontzegd.

Dat de Raad ten alle tijde door den Gouverneur-Ge-
neraal gepresideerd werd, behoeft geen nader betoog.

Meer loopen de bepalingen der verschillende reglemen-
ten uiteen omtrent de aanvulling van den Indischen Raad

\' Art. 39. Regl. 182/, 1830.
\' Art. 12. Regl. 1827.

\' Verg. art. 12. Regl. 1818, 1827 met art. 9. Regl 1830.
Zie art. 9. Regl. 1830.

-ocr page 52-

in gevallen van tijdelijke of definitieve vacature of ook wel
daar buiten. Bij vacatures mögt de Gouverneur-Generaal
in Rade aanvankelijk eenen tijdelijken plaatsvervanger kie-
zen uit de ambtenaren der eerste klasse; ^ werd daarna
geheel vrij in de keuze, ^ die later ten eenemale verviel
door aanwijzing van den President van het Hoog Geregts-
hof en van den Directeur-Generaal van finantiën in de
genoemde volgorde tot het waarnemen van zoodanige
functien krachtens het regerings-reglement, ^ tot dat ein-
delijk het Indische Bestuur in zijne vorige magt tot ge-
heel vrije keuze hersteld werd. Tevens werd aan den
Gouverneur-Generaal de bevoegdheid gegeven om telkens
in dringende gevallen aan den President van het Hoog
Geregtshof en aan den Directeur-Generaal van finantiën
zitting met raadgevende stem te verleenen, zelfs indien
het Collegie voltallig was. ^ Ook mögt de Indische Re-
gering , bij vacature in den Raad, aan het Opperbestuur
bij wijze van aanbeveling personen ter benoeming voor-
dragen. ^

§ 4. Z\'^\'ne verhoudmg tot het Opperbestuur.
De Grondwet 1815 \'\'\' gaf in art. 60 het opperbestuur

\'nbsp;Art. 9. Regl. 1815.
\' Art. 6. Regl. 1818.

®nbsp;Art. 6. Regl. 1827.

^nbsp;Art. 4. Regl. 1830.

®nbsp;Art. 4. Regl. 1830.

®nbsp;Art. 4. Regl. 1830.

\'nbsp;Slechts om der volledigheids wille (vermits zulks iii geen direct
verband tot ons onderwerp staat) deelen wij hier mede dat dit artikel

-ocr page 53-

over de volkplantingen en bezittingen van het rijk in
andere werelddeelen n.itsluitend in handen des Konings.

De geheele magt van den Gouverneur-Generaal, door
den Koning vastgesteld, en aan zijn gedurig toezigt
onderworpen, wordt dan ook in \'s Konings naam uitge-
oefend. Alle verordeningen van het Indische Bestuur en
Koloniale vonnissen moeten zulks vermelden.

De ondergeschiktheid van den Gouverneur-Generaal aan
\'s Konings bevelen, zijne hieraan verpligte gehoorzaam-
Wd en verantwoordelijkheid omtrent alle zijne verrigtin-
gen, zijn natuurlijke uitvloeisels van het even vermelde
beginsel der Grondwettige sanctie van het koninklijk gezag
als opperbestuur over
N. I. ^

bij de Grondwets-herziening van 1840 door bijvoeging der twee
laatste zinsneden ietwat gewijzigd werd, zoo als blijkt uit onder-
staanden tekst van het (toenmalige) art. 59. „De Koning heeft
bij uitsluiting het opperbestuur over de volkplantingen en bezit-
tingen van het rsjk in andere werelddeelen. Aan de Staten-
Generaal zullen in den aanvang van elke gewone zitting worden
medegedeeld de laatst-ingekomen staten van ontvangsten en uit-
gaven van gemelde volkplantingen en bezittingen. Het gebruik
van het batig slot, beschikbaar ten behoeve van het moederland,
wordt bij de wet geregeld.quot;

\' Verg. de Regl. van 1818, 1827, 1830. passim.

-ocr page 54-

HOOFDSTUK VII.

be magt van den gouvernetju-generaal ingevolge
het regerings-reglement van
1836.

§ 1. Zijne magt.

quot; De meest belangrijke verandering waardoor zich dit
Reglement van de vorigen onderscheidt/is de uitbreiding
van de magt van den Gouverneur-Generaal buiten de
grenzen, haar vroeger gesteld door den raad van Ne-
derlandsch Indie. Men leest niet meer gelijk voorheen,
dat de Eaad met den Gouverneur-Generaal de Indische
Eegering vormt, maar slechts een adviserend Collegie
is. 1 In het geheele Eeglement mist men ten ëenemlle
de woorden: Gouverneur-Generaal in Eade; zij zijn zelfs
geheel gebannen uit de formulieren der verordeningen,
bevelen en andere handelingen van den Gouverneur-Ge-
neraal, als nu uitgevaardigd „ter ordonnantie van den
Gouverneur-Generaal,quot; en worden bij publicatie, acten en
openbare stukken aldus vervangen: „De Gouverneur-

\' Art. 2. Regl. 1836.

-ocr page 55-

wmm

Generaal van Nederlandsct Indie, den Eaad van Neder-
landscli Indie
gehoord.quot; ^

Aan de andere zijde moet men evenwel erkennen, ^
at deze verandering, meer den vorm betrof, en minder
eenen nieuwen toestand schiep dan wel bestendigde het-
geen reeds wettelijk, schoon niet dan bij uitzondering, toe-
gelaten en feitelijk regel geworden was. Trouwens de magt
om van het advies van de Indische
^^ af te wijken, wordt reeds in andere Eeglementen
gevonden en is dus van oudere dagteekening.

nu overgaande tot het eigenlijke onderwerp, zullen
de hoofdpunten en beginselen der magt van den
^verneur-Generaal opsommen, en wel op het gevaar af
Jin in herhalingen te vervallen. Voor deze meer uitvoerige
_ ehng pleitte een bijzonder praktisch belang, want
stelt in staat om de thans vigerende Wet van 1854
op liet beleid der Eegering van Nederlandsch Indie beter
te begrijpen, vermits zij aan de eene zijde toont, hoeveel
eze Wet uit het Eeglement van 1836 heeft overgenomen,
en aan de andere zijde waarin zij van hetzelve is afgeweken.

De Gouverneur-Generaal oefent in naam des Konings
het hoogste gezag uit in Nederlandsch Indie, op den
voet door het Opperbestuur bepaald.

\' Art. 14.

\' Ook de regering beweerde tijdens de behandeling der wet
van 1854 m de tweede kamer der Staten-Generaal bij de memorie
van toelichting op artikel 7, dat de raad van N.-I. reeds vóór
1836, hoezeer schijnbaar eene regeringsraad, inderdaad niet meer
dan een adviserend Collegie was. Verg. wet houdende vaststel-
ling van het Regl. op het beleid der Reg. in N.-I. — Zalt-Bommel
Noman en Zoon, blz. 15.

-ocr page 56-

Wetgevende magt bezit de GoUverneur-Generaal (onder
\'s Konings nadere goedkeuring) omtrent alle deelen van
het bestuur. Daarmede hangt zamen het in werking
brengen zijner verordeningen en de uitvoering der bevelen
van hooger hand.

Niet gering is de uitvoerende magt van den vertegen-
woordiger des Konings in N. I., zij omvat o. a.

Het opperbevel over land en zeemagt, de militaire
benoemingen op den grondslag der regelen van het op-
perbestuur, 1 het beleid van oorlog, ^ de verklaring van
oorlog aan Indische vorsten en volken, het maken van
vrede, ® het sluiten of vernieuwen van verbonden met
deze vorsten en volken, het aangaan (onder nadere goed-
keuring des Konings) van overeenkomsten met de rege-
ringen van Europesche bezittingen in Indie, ter bevor-
dering van wederzijdsche eensgezindheid en wederkeerige
belangen (uitgezonderd afstand van grondgebied); benoe-
ming en ontslag van alle ambtenaren, Europesche en
inlandsche (voor zooverre dit niet tot de competentie van
andere behoort of anders ^ daaromtrent bepaald is); rege-
ling hunner bezoldiging indient zulks niet van M^ege het
opperbestuur plaats had 5 en hunne (Europesche ambte-
naren) verwijdering uit N. I. zonder vorm van proces
wegens knevelarij,® gratie en mitigatie van straffen, am-

1nbsp;Art. 27.
® Art. 28, 29.

\'nbsp;Art. 23.

quot;nbsp;Art. 19.

®nbsp;Art. 18.

»nbsp;Art. 88.

-ocr page 57-

nestie vóór — en voor Indisclie Vorsten en Grooten ook
na den regtsingang, alles naar advies van het hoog
Geregtshof van N. I. en abolitie op denzelfden voet als
amnestie, maar zonder gehoudenheid om hierover het
advies van het opperste Begtscollegie te hooren; \' arre-
statie en verwijdering uit N. I. van lieden in het belang
der openbare rust; ^ permissie tot .vestiging of tijdelijk
verblijf in N. X. overeenkomstig de van hoogerhand vast-
gestelde beginselen, ä bescherming der uitoefening van
godsdienst door de onderscheidene gezindheden, mits niet
gevaarlijk voor de openbare rust; * regeling van geldom-
ioop en muntslag (maar geenzins verandering van munt-
stelsel of uitgifte van papiergeld); ^ toevoorzigt op Onder-
gouverneurs en Residenten; 6 piiblicatie tot het heffen
van door den Koning geauthoriseerde belastingen, als-
mede in dringende gevallen het intrekken of wijzigen
(onder nadere goedkeuring van het opperbestuur) van be-
lastingen welker werking schadelijk of nadeelig wordt be-
toond; 7 het oppergezag over het finantiële bestuur; » her-
ziening der verantwoordingen van alle rekenpligtigen; »
legitimatie, venia aetatis en dispensatie in regtszaken na

\'nbsp;Art.nbsp;26.

\'nbsp;Art.nbsp;24.

\'nbsp;Art.nbsp;78.

quot;nbsp;Art.nbsp;82.

\'nbsp;Art.nbsp;17.

quot;nbsp;Art.nbsp;51.

\'nbsp;Art.nbsp;60.

\'nbsp;Art.nbsp;72.

quot;nbsp;Art.nbsp;75.

-ocr page 58-

advies van het Hoog Geregtshof; ^ de zorg voor culturen
en stoffelijke belangen; ^ de aanmoediging van den land-
bouw, ^ en van de scheepvaart, ^ ook door het verleenen
van zeebrieven en eindelijk een der meest belangrijke
attributen, de krachtige, de bijzondere bescherming der
Inlandsche bevolking. ^

§ 2.. Zyne verhouding tot de Justitie.

Zij is dezelfde als voorheen. Op den voorgrond staat
de handhaving van het verbod aller tusschenkomst der
Regering in zake van Justitie, welke niet bij het Regle-
ment is toegelaten. 7 Het Reglement bevat op dit beginsel
slechts ééne van ouds bekende uitzondering nm. het fiat
van den Gouverneur-Generaal voor executie van dood-
vonnissen. Eene weigering van dit fiat mag, onverminderd
de gratieregten, niet plaats hebben, maar in belangrijke
gevallen eene schorsing. De regterlijke magt kan tegen
deze schorsing vertogen indienen; alsdan beslist het Op-
perbestu.ur.

Aangaande de verhouding der Justitie tot den Gou-
verneur-Generaal leest men in het Reglement van 1836, 8
geheel hetzelfde als in dat van 1830. De gewone bur-

96.

\'nbsp;Art. 21.
2 Art. 61--71,

\'nbsp;Art. 94.

quot;nbsp;Art. 97.

®nbsp;Art. 26. 97.

®nbsp;Art. 97 «iq.

\'nbsp;Art. 41.

8nbsp;Art. 42, 44.

-ocr page 59-

gerlijke regter is ook die van den Gonverneur-Generaal,
Wiens vervolging wegens strafzaken nimmer in Indie mag
geschieden.

§ 3. Zijne verhouding tot den Raad van
Nederlandsch Indie.

T^e Raad van Nederlandsch Indie heet niet meer een
bestanddeeh der hooge Indische Regering, maar een aan
den fïouverneur-Generaal toegevoegd adviserend ligchaam.
Dat zulks den vroegeren staat van zaken meer in naam
clan in der daad veranderde, werd reeds boven aangetoond.

De Gouverneur-Generaal of zijn plaatsvervanger kan
ten allen tijde den Raad van Indie presideren, \' mag
bij vacature in dringende gevallen een der twee can-
didaten, door hem met concurrentie van dit Collegie,
quot;^P de gemotiveerde aanbevelingslijst voor het Opper-
bestuur geplaatst, met deze functien ad interim belas-
ten; 2
j^g^g insgelijks een der raadsleden kiezen tot
voorloopige waarneming van het ambt van vice-Presi-
dent, ® laatst genoemd regt is evenwel aan den Gou-
verneur-Generaal alleen, en niet ook aan zijnen plaats-
bekleder toegekend. ^ Hij mag wijders aan Raden bij-
zondere zendingen opdragen, mits, behalve de vice-
I*resident, twee leden op de hoofdplaats tegenwoordig
blijven. 5 De Gouverneur-Generaal is gehouden om het

\'nbsp;Art. 2.

\'nbsp;Art. 6.

\'nbsp;Art. 4.

\'nbsp;Art. 5, lt;;.

\'nbsp;Art. 10.

-ocr page 60-

advies van dit ligcliaam in te winnen over alle algemeene
en bijzondere zaken, het dagelijks bestnar betreffende
met uitzondering alleen van de zoodanige als bij de in-
structie zijn of nader zullen worden bepaald. i Het for-
mulier van afkondiging vermeldt, dat de Eaad van Ne-
derlandsch Indie gehoord is, zoo als reeds elders door
ons gezegd is. De vice-President en elk lid van den
Indischen Eaad mogen uit eigen hoofde aan den Gou-
verneur-Generaal voorstellen doen, die zij voor des Konings
dienst nuttig en wenschelijk achten. ^

§ 4. Zißne verhoudwiff tot het Opperbestuur.

Van wege en in naam des Konings is aan den Gou-
verneur-Generaal zijne magt toegekend, aldus luidt de
aanhef aller publicatien, acten en openbare stukken en
wordt alsmede alomme in Indie, regt gesproken. ^

Vele onderwerpen wijst het Eeglement met name aan,
als uitsluitend te regelen door het Opperbestuur; voor
andere wordt beslissing, nadere of voorgaande goedkeu-
ring vereischt.

Al deze onderwerpen hier op te noemen schijnt te
minder noodzakelijk, daar van de voornaamste reeds
hier en daar is gewaagd.

Uit dien hoofde eindigen wij met te vermelden, dat

\' Art. 11.
- Art. 11
b.
\' Art. 1, 14, 32.

^ Verg. artt. 6, 10, 16, IS, 24, 25, 48, 59, 60, 69, 71,
7Ö, 96, 97 enz.

-ocr page 61-

ook dit Reglement de gehoorzaamheid aan alle bevelen
^an het Opperbestmir, benevens verantwoordelijkheid
jegens hetzelve als beginsel vaststelt. \'

\' ^rt. 15.

-ocr page 62-

TWEEDE GEDEELTE.

EENIG HOOFDSTUK.

de magt van den gouveeneur-geneb.aal ingevolge de

thans vigerende organieke wet van 1854 -

\'\'ï

houdende vaststelling van het regle-
ment op het beleid der regering
van nederlandsch indie. ^

§ 1.nbsp;magt.

De Gouverneur-Generaal oefent in naam des Konings
de Eegering van Nederlandsch Indie uit op den voet

gt; Art. 59 der Grdwt. 1848, belastte de wetgevende magt met
de zamenstelling der regeringsreglementen voor de koloniën en
bezittingen van het rijk in andere werelddeelen. Aan dit voor-
schrift is, zoo veel N.-I. betreft, voldaan door de wetvan2Sept.
1854 Stbl. 129. Voor hare Geschiedenis verwijzen wij naar de
wet houdende vaststell. van het Regl. op het beleid der Reg. in
]S\\-I. (toegelicht uit de tusschen de regering en de vertegenwoor-

-ocr page 63-

en onder de bepalingen van het tegenwoordig Reglement i
bij dit Reglement wordt echter voor een aantal regerings-
daden, tevens de overeenstemming met den Raad van
Nederlandsch Indie vereischt. Wij nemen zulks tot
grondslag der verdeeling van ons onderwerp ten deze,
en beschouwen derhalve ze achtereenvolgens:

1nbsp;• De magt van den Gouverneur-Generaal in over-

eenstemming met den Raad van Nederlandsch Indie.

2nbsp;De magt van den Gouverneur-Generaal alléén.

De magt van den Gouverneur-Generaal in overeen-
stemming ^ met den Raad van Nederlandsch Indie.

De Gouverneur-Generaal behoeft de overeenstemming
niet den Raad van Nederlandsch Indie tot regeling der
navolgende onderwerpen:

1° TT

■ -net vaststellen, wijzigen, uitleggen, schorsen en
intrekken van alle algemeen verbindende veror-
deningen, gelijk mede het uitstellen der afkondi-
ging van zoodanige verordeningen.
Toepasselijk verklaring, des noods gewijzigd van

digmg gewisselde stukken, alsmede uit de daarover gevoerde be-
raadslagingen). Zalt-Bommel, J. Noman en Zoon 1854, — en
naar het volledige werk in 1857 te Utrecht bij Kemink en Zoon
uitgegeven, onder den titel: Handelinge n der regering en Staten-
Generaal betreffende het Regl. op het best. der Reg. van N.-I.

\' Art. 1.

^ Voor hetgeen plaats heeft bij gemis dezer overeenstemming
quot;1 de gevallen waarin dezelve gevorderd wordt verwijzen wij naar
de latere rubriek. De Verhouding van den G.-G. tot den Raad
van N.-I.

3

Art. 29.

-ocr page 64-

de daarvoor vatbare bepalingen der civiele, com-
merciele en poenale legislatie voor Europeanen op
de geheele inlandsche bevolking of op gedeelte
daarvan. ^

3°. Het maken van uitzonderingen op de voorschriften
van dit Reglement, aangaande de werking der
quot;Wetten op Europeanen of Inlanders, en op de
daarmede gelijk gestelde personen. ^
4°. Terklaringen dat het algemeen nut de onteigening
vordert. ^

5°. Dispensatie na gehoord advies van het Hooge Ge-
regtshof van eene bepaalde ordonnantie en de
daarbij niet vermelde gevallen. *
6°. De verwijdering uit Nederlandsch Indie na verhoor
of oproeping daartoe van personen, aldaar niet
geboren, die gevaarlijk worden geacht voor de open-
bare rust en orde; amp; de ontzegging van het ver-
blijf in bepaalde gedeelten van Nederlandsch Indie,
aan personen van genoemde cattegorie, insge-
lijks na hun verhoor of oproeping daartoe, in het
belang der openbare rust en orde; 8 een en ander
bij gemotiveerd besluit zoo het Nederlanders geldt.

7°. Het confineren na verhoor of oproeping daartoe
van personen, binnen Nederlandsch Indie geboren.

^ Art. 75 b.
^ Ar». 109 e.
® Art. 77
b.
^ Art. 53 b.
5 Art. 45 ö.
® Art. 46
a.

-ocr page 65-

in het belang der openbare rust en orde. Hetzij
door aanwijzing eener bepaalde verblijfplaats,
hetzij door ontzegging van het verblijf in bepaalde
gedeelten van Indie. ^

De beslissing volgens regels bij algemeene veror-
deningen te stellen der conflicten over bevoegdheid
tusschen de regterlijke en administrative magt. ^ en
9°. Het regt van amnestie en abolitie, voor zooveel

Inlandsche vorsten en hoofden betreft.
De magt van den Gouverneur-Generaal alléén.

A. In gewonen tijd.

I^e Gouverneur-Generaal geeft de noodige bevelen voor
de uitvoering der algemeene verordeningen, ^ kondigt
zoowel zijne ordonnantiën als de Koninklijke besluiten

wetten af, door plaatsing in het Staatsblad van Ne-
derlandsch Indie, en wel in den vorm die het Eegerings-
ï^eglement ^ aanwijst, waarbij vóór afkondiging der or-
ordonnantie is bepaald, de vermelding dat de Eaad van
Nederlandsch Indie gehoord is. Het opperbevel over de in
Nederlandsch Indie aanwezige landmagt, competeert aan
den Gouverneur-Generaal, die hare officieren aldaar be-
noemt en hen op den voet eener algemeene verordening
bevordert en ontslaat. 6 Minder uitgestrekt is het gezag

\' Art. 47 «.

® Art. 82 h.

\' Art. 27.

quot; Art. .31 a. b.

^ Art. 32. .33.

® Art. 42.

8°.

-ocr page 66-

van den Gouverneur-Generaal over de zeemagt, die hare
administrative betrekkingen tot het departement der Ma-
rine bahoudt. Evenwel is de Gouverneur-Generaal ook
haar opperbevelhebber en beschikt over de schepen, vaar-
tuigen en derzelver manschappen, in overeenstemming
met de Koninklijke voorschriften, zoo als hij het meest
oorbaar acht voor de belangen van Nederlandsch Indie. ^
In verband met het opperbevel over leger en vloot, staat
de magt van den Gouverneur-Generaal tot authorisatie
der burgerlijke of militaire gezaghebbers op bezittingen,
buiten Java en Madura, om in geval van oorlog of op-
stand eene zekere dictatuur te bekleeden, alle maatregelen
van welken aard ook zonder eenige uitzondering, in het
algemeen belang, voorloopig uit eigen hoofde te nemen,
zoo als meer bijzonderlijk de verklaring in staat van
oorlog of beleg, de schorsing van Wetten en tijdelijke
opheffing van authoriteiten. ^ Het verklaren van oorlog
aan Indische Torsten en volken, is even als het maken
van vrede en andere verdragen, met hen (onder in acht-
neming der bevelen des Konings) aan den Gouverneur-
Generaal overgelaten, s

Andere voorbeelden der magt van den Gouverneur-
Generaal tot behoud der rust en orde in gewone tijden
ontmoeten wij in de navolgende bepalingen van het Eeg.-
Regl, Het bevel tot voorloopige inhechtenisneming van
personen die in de termen vallen hetzij van verwijdering

^ Art. 41.
^ Art. 43.
\' Art. 44.

-ocr page 67-

uit N. L, hetzij va,n plaatselijk (positief of negatief) ï
conünement aldaar, ~ de schriftelijke vergunning tot
vestiging van particulieren op Java enMadura, 3 de op-
ngting van schutterijen of andere gewapende vereenigin-
gen met verpligte deelneming der ingezetenen, 3 — de
20ig voor de gehoorzaamheid van alle godsdienstige ge-
zindheden aan de algemeene verordeningen ^ — en ein-
delijk zoowel het verlenen als het intrekken der bijzon-
dere toelating voor Christen leeraars, priesters en zen-
delingen om hun dienstwerk in eenig bepaald gedeelte
van N. I. te mogen verrigten. 5

De Grouverneur-Generaal benoemt overeenkomstig regels
bij algemeene verordeningen vastgesteld, alle ambtenaren,
behalve den Luitenant Gouverneur-Generaal, den Yice-
President en leden van den Raad van N. I. en den
president van het Hooge Geregtshof. Hij ontslaat of
pensioneert op denzelfden voet met dezelfde uitzonderin-
gen waarbij nog deze te voegen dat ook de vice-president
en de leden van het hoog geregtshof (ofschoon de Gou-
verneur-Generaal hen zelf benoemt) niet dan met hunne
toestemming door hem in andere ambtsbetrekkingen mogen
worden geplaatst, « nimmer ontslagen en slechts wegens
bepaaldelijk aangewezen redenen mogen worden geschorst. 7

^ Naarmate van aanwijzing of ontzegging van bepaalde ver-
blijfplaats.

^ Art. 45, 47.

\' Art. 105 a.

\' Art. 113.

\' Art. 121.

® Art. 123.

\' Zie artt. 49, 8. 94 a en c en 95, Zie de verdere uiteen-

-ocr page 68-

54

De Gouverneur-Generaal verkiest ook de regenten uit
de inlandsche bevolking \' op Java zooveel mogelijk den
zoon of nabestaanden van den vorigen regent.

De bezoldiging en soldijen worden insgelijks door den
Gouverneur-Generaal vastgesteld voor zoover de Koning
dit niet gedaan heeft. ^

Deregten van gratie, van straffen bij regterlijke vonnissen
in N. I. opgelegd, zoolang de veroordeelden zich aldaar
ophouden, (na gehoord advies van het hoog geregtshof)
alsmede van dispensatie, in de gevallen bij de algemeene
verordeningen omschreven, ^ en na gehoord advies van
het hoog geregtshof voor zooveel regtszaken betreft, zijn
eveneens attributen der magt van den Gouverneur-Ge-
neraal.

Wijders behooren tot het gezag van den Gouverneur
Generaal het oppertoezigt op de directeuren der verschil-
lende takken van . algemeen burgerlijk bestuur, fgt; hunne
bijeenroeping tot zamenwerking als raad van directeu-
ren;
6 ixet toezigt op de inlandsche hoofden; 7 de vaststel-
ling der instructie voor de gewestelijke hoofdambtenaren,
de regeling hunner betrekking tot de verschillende col-
legien en ambtenaren, tot de militaire gezaghebbers en

zetting van dit punt in onze latere rubriek. De verhouding van
den G.-G. tot de Justitie.
\' Art. 69 h. d.
\' Art. 50.

® Verg. o. a. artt. 31, 274 en 420 van het Burgl. W. v. N.-I.

Art. 52 a. art. 53 a.
® Art. 64.
« Art. 65.
^ Art. 67.

i■■
ïlj! \'Si;\'

aiiquot;\';quot;

11
lil ■

-ocr page 69-

tot de bevelhebbers van \'s rijks schepen van oorlog; ^
de verdeeling der gewesten in regentschappen, de vast-
stelling hunner instructie en de regeling hunner betrek-
king tot de Buropeesche
ambtenaren; ^ verdeeling, waar
noodig, van de regentschappen in districten onder inland-
sche hoofden met de meer vermelde bepalingen ten hunnen
opzigte; 3 handhaving tegen alle inbreuken van het regt
der inlandsche gemeenten tot verkiezing harer hoofden
en bestuurders behoudens de goedkeuring van het gewes-
telijk gezag; ^ en het geven der vereischte voorschriften
aan hoofden van vreemde in N. I. gevestigde Oosterlingen. amp;
Een aantal andere punten ~ zoo als met name: de
bescherming der Inlandsche bevolking tegen wiUekeur van
wien ook, 6 de zorg voor de culturen en voor het heffen
der wettige, en het waken tegen onwettige belastingen, 7
de aanmoediging van handel, nijverheid en landbouw; ^
de zorg voor het onderwijs, ^ en met name voor het op-
rigten van scholen ten dienste der inlandsche bevolking
en daartoe betrekkelijke of soortgelijke voorschriften van
het reglement — meenen wij hier met stilzwijgen te moe-
ten voorbijgaan omdat
ze meer behooren tot de pligten

\' Art.nbsp;68 c.

^ Art.nbsp;69 a. c.

® Art.nbsp;70.

\' Art.nbsp;71 o.

Art.nbsp;73 b.

® Art.nbsp;55.
^ Art. 56, 59.

® Art.nbsp;60.

\' Art.nbsp;125.

-ocr page 70-

van den Gouverneur-Generaal dan wel attributen zijner
magt uitmaken.

Slechts vermelden wij nog het verleenen van zeebrie-
ven aan schepen of vaartuigen die op Europesche wijze
getuigd zijn, en van jaarpassen aan anderen. ^

B. In bijzondere gevallen en omstandigheden.

Zoo de gewone magt van den Gouverneur-Generaal veel
overeenkomt met hetgeen men in Europa de uitvoerende
magt pleegt te noemen of aan haar als zoodanig toe te
kennen, volgt reeds uit den aard der zaak, dat in bij-
zondere gevallen en omstandigheden waar spoed vereischt
wordt en buitengewone maatregelen te nemen zijn de magt,
van het hoofd der regering in de Kolonien zich veel ver-
der uitstrekt en onvermijdelijk eene soort van (tijdelijk)
absolutisme moet te weeg brengen.

Bij oorlog of opstand heeft de Gouverneur-Generaal
een onbeperkt gezag: hij neemt alle maatregelen noodza-
kelijk voor de belangen van het Eijk en van Nederlandsch-
Indie, al wierd daartoe anders de magtiging van het
opperbestuur vereischt. Schorsing van wetten en bepa-
lingen van het regerings-reglement, tijdelijke opheffing van
authoriteiten, verklaring van geheel Indie of gedeelte
daarvan in staat van beleg of oorlog 3 met de reeds ver-
melde bevoegdheid tot dilegatie dezer magt in bezittin-
gen buiten Java en Madura. Ziedaar voorbeelden der
hem met name toegekende bevoegdheden.

\' Art. 54.
Art, 43
a.

-ocr page 71-

Maar ook buiten oorlog of oproer kunnen zich bij-
zondere gevallen opdoen welker omschrijving moeijelijk
zoo niet onmogelijk is en waarin de Gouverneur-Generaal
het best zelf oordeelt of er redenen bestaan om al dan
niet gebruik te maken van de buitengewone magt waar-
mede hij voor degelijke omstandigheden is bekleed. De
voornaamste hiertoe betrekkelijke bepalingen van het te-
genwoordige Eegerings-reglement zijn deze: De Gouver-
neur-Generaal mag zelfs zonder overeenstemming met den
Eaad van Nederlandsch-Indie \' onder nadere bekrachtiging
door de M^et of goedkeuring van den Koning algemeene
verordeningen vaststellen omtrent onderwerpen waarvan
de regeling door de wet moet geschieden of aan den
Koning is voorbehouden zoolang die regeling niet heeft
plaats
gehad, 3 hij mag op denzelfden voet de afkondi-
ging of uitvoering van wetten of koninklijke besluiten en
bevelen uitstellen; ^ ja zelfs geheel of gedeeltelijk buiten
werking stellen voor geheel JMederlandsch-Indie of gedeelte
daarvan; wetten en verordeningen door den Koning of
in zijnen naam door Commissarissen-Generaal gemaakt of
goedgekeurd. Als verordeningen door den Koning ge-
maakt gelden ten deze de bestaande organisatien der ver-
schillende takken van bestuur en de aangenomen gewig-
tige beginselen der regering ook die het stelsel der be-
lastingen betreffen hoezeer niet uitdrukkelijk door den
Koning bekrachtigd. ^

\'nbsp;Art. 30 h.

quot;nbsp;Art. 21 a.

«nbsp;Art.nbsp;22 a.

^nbsp;Art.nbsp;24.

-ocr page 72-

De algemeene verordeningen — hetzij ons vergund dit
hier als ter zijner plaatse nog bij te voegen — waarbij
de Gouverneur-Generaal naar aanleiding van het gezegde,
onderwerpen ter competentie van de wet of het opper-
bestuur, zelf regelt, wetten of besluiten van het opper-
bestuur, buiten werking stelt, blijven ondanks afkeuring
van hooger hand in Nederlandsch-Indie hare verbindende
kracht houden, totdat hare intrekking door den Gouver-
neur-Generaal is afgekondigd. i

Een ander opzichzelve en vooral door hetgeen in den
jongsten tijd plaats had zeer belangrijk punt is: de magt
van den Gouverneur-Generaal om behoudens nadere goed-
keuring van de wet de tarieven van in-, uit- en doorvoer
tijdelijk te wijzigen. ^

Ten slotte zij hier vermeld dat den Gouverneur-Gene-
raal, wanneer zijne ziekte of afwezigheid dit vereischt,
het dagelijksch beleid der zaken op zoodanige voet en
voor zoodanigen tijd als hij noodig oordeelt kan opdragen
aan den Luitenant-Gouverneur-Generaal, of bij ontstente-
nis van dezen aan den Yice-President en deze niet te-
genwoordig zijnde aan het (in benoeming) oudste lid van
den Raad van Nederlandsch-Indie.

§ 3. Zijm verhouding tot de Justitie.

Het spreekt van zelf dat het bestuur geenerlei of na-
genoeg geenerlei invloed mag hebben op de Justitie. De
scheiding tusschen administratief en regterlijk gezag, reeds

\' Art. 26.
2 Art. 129 h.

-ocr page 73-

vroeg in Nederlandsch-Indie en gelijktijdig met de invoe-
ring eener codificatie en magistrature gehuldigd is gedu-
rig en thans niet het minst gehandhaafd. Het beginsel
bij zoovele vroegere regerings-reglementen vastgesteld is
hetzelfde gebleven en geldt nog heden, namelijk het ver-
bod van alle tusschenkomst in zaken van Justitie door de
regering, voor zooverre die tusschenkomst niet bij het
reglement is toegestaan. i

In welke gevallen de regering in zaken van Justitie
mag tusschenkomen blijkt uit eenige voorbeelden welke
wij nu aanhalen.

De Gouverneur-Generaal beslist volgens regels eener
algemeene verordening jurisdictie geschillen, die plaats heb-
ben hetzij tusschen den militairen en burgerlijken regter,
hetzij tusschen de regtbanken en de inlandsche priesters
en hoofden. ^

Uit eene vroegere rubriek herhalen wij een hiermede
verwant punt, de beslissing der conflicten tusschen het
regterlijk en het administratief gezag door den Gouver-
neur-Generaal in overeenstemming met den Eaad van
N ederlandsch-Indie.

Het verlof van den Gouverneur-Generaal is noodig om
eene burgerlijke regtsvordering in te stellen tegen inland-
sche hoofden en vorsten, ^ om vorsten, regenten of an-
dere inlandsche grooten als getuigen te roepen voor den
strafregter, ^ om hen in strafzaken te vervolgen. ^ Gelijk

1nbsp;Art. 81.

quot;nbsp;Art. 83.

®nbsp;Art. 84.

\'\'nbsp;Art. 414 Regl. Strv.

®nbsp;Art. 84.

-ocr page 74-

verlof wordt vereischt voor vervolging wegens ambtsmis-
drijf (behoudens tengevolge van ontdekking op heeter daad)
van ambtenaren die in strafzaken onder het hoog geregts-
hof resorteren. i Evenmin mag tegen deze ambtenaren
(waartoe o. a. de vice president en de leden van den
Raad van Nederlandsch-Indie behooren) zonder authori-
satie van den Gouverneur-Generaal een regterlijk bevel van
gevangenneming worden ten uitvoer gelegd, onverminderd
de voorloopige aanhouding bij ontdekking op heeter daad, ^
De executie van doodvonnissen in gewone tijden en
omstandigheden hangt af van den fiat van den Gouver-
neur-Generaal die daaromtrent niet beschikt dan na ad-
vies van den hoogsten burgerlijken of militairen regter. ^
De Gouverneur-Generaal heeft wijders de magt om den
President, quot;Vice-President of eenig lid van het Hoog-
Geregtshof onder toekenning van wachtgeld in zijn ambt
te schorsen bijaldien zoodanig ambtenaar in een of meer
der navolgende gevallen en omstandigheden verkeert:
Veroordeeling tot gevangenisstraf wegens misdrijf. 2°
Geregtelijke staat van kennelijk onvermogen. 3° Gijze-
ling wegens schulden. 4° Plaatsing onder curatele. 5°
Uit het oog verliezen der ambtswaardigheid. 6° Gebleeke
wangedrag. 7° Onzedelijkheid.
Merkelijke achteloos-
heid. 9° Ongeschiktheid door ouderdom of aanhoudende
ziels- of ligchaams-ziekte.

Het competente forum civiele van den Gouverneur-
Generaal, wanneer hij als gedaagde wordt aangesproken.

\' Art. 100.
^ Art. 100.
,Art, 92,

-ocr page 75-

is voor zakelijke regtsvorderingen de gewone Regter en
voor alle overige het Hooge Geregtshof. \' In strafzaken
mag de Gouverneur-Generaal niet eens als getuige voor
den Nederlandsch-Indischen Regter geroepen worden veel
min dus als beklaagde. Voor het onaannemelijk geval
dat de Gouverneur-Generaal een strafbaar feit zoude ge-
pleegd hebben, ware bij overtredingen de gewone com-
petente regter in Nederland en de Hooge Raad wegens
andere en ambtsmisdrijven. ^

§ Zijne verhouding tot den Raad van
Nederlandsch Indie.

De Gouverneur-Generaal kan den Raad presideren (of
door den Luitenant-Gouverneur-Generaal laten presideren)
zoo dikwijls hij het noodig oordeelt. Hij stemt niet
mede, ^ behalve in de volgende vergaderingen. wegens
gemis van overeenstemming in de gevallen, waarin het
Reglement zulks wenscht, als wanneer hij zelfs bij staking
eene beslissende stem heeft. ^

In bijzondere gevallen kan de Gouverneur-Generaal
andere ambtenaren, alsmede officieren der land en zee-
magt, gelasten de vergaderingen van den Raad bij te
wonen, tot het geven van mondelinge inlichtingen; bij

\' Art. 98. Regl. op Regts-Vord. art. 159. Regl. op de Regter-
lijke O. en beleid der Jus. in N.-I.

^ Art. 101. Regl., art. 92. der Wet op de Regterlijke O. en
beleid der Jus. in (Nederland).
3 Art.
7 c.
quot; Art. 30 c.

-ocr page 76-

vacature van een lidmaatschap, de voorloopige waarneming
opdragen aan een der Candidaten, die hij, na overleg
met den Eaad, op de aanbevelingslijst voor het opper-
bestuur plaats (welke lijst ten minste een dubbel tal moet
bevatten), bij vacature van het vice-Presidentschap het in
benoeming oudste Eaadslid daarmede voorloopig bekleeden.
Ook heeft de Gouverneur-Generaal de magt om leden
van den Eaad met commissien of bijzondere zendingen in
Nederlandsch Indie te belasten, mits behalve de vice-Presi-
dent twee leden op de hoofdplaats aanwezig blijven.

Als adviserend ligchaam zien wij den Eaad van Neder-
landsch Indie optreden in alle zaken van algemeen of
bijzonder belang, waarin dit Collegie door den Gouver-
neur-Generaal , hetzij uit eigen hoofde of naar aanleiding
der bestaande organieke wetten of bestaande voorschriften,
geraadpleegt wordt. Deze raadpleging is bevolen ten
aanzien van:

1°. Alle op last van den Gouverneur-Generaal ont-
worpen instructien en reglementen, over het al-
gemeen of gewestelijk bestuur.

2°. De verklaring van oorlog aan Indische Yorsten
en volken, het maken van vrede of andere verdragen
met hen, en over het algemeen elke regeling der
staatkundige betrekkingen met deze Vorsten en
volken.

3°. De algemeene begrooting van ontvangst en uit-
gaven.

4°. De algemeene strekking der maatregelen door het
burgerlijk gezag genomen of te nemen, in geval
van oorlog of opstand.

5°. Buitengewone maatregelen van gewigtigen aard.

-ocr page 77-

6°. Benoemingen tot gewigtige ambten, ter aanwijzing
van den Koning.

Om het even of deze raadpleging ingevolge de Wet,
dan wel vrijwillig geschiedt, blijft de beslissing aan de
Gouvernenr-Generaal alleen, die van zijn besluit aan den
Raad kennis geeft. Yoor welke onderwerpen\' het Regle-
ment overeenstemming van den Gouverneur-Generaal met
den Raad van Nederlandsch Indie gebiedt, hebben wij
reeds vroeger uiteen gezet, en bepalen ons derhalve
hier tot de vermelding der gevolgen bij het gemis
dezer overeenstemming. De Gouverneur-Generaal, roept
alsdan de uitspraak des Konings in, maar mag bij
periculum in mora terstond op eigen gezag en ver-
antwoordelijkheid alle maatregelen nemen, die hij oorbaar
acht. Voor het nemen dezer maatregelen, deelen echter
de Gouverneur-Generaal, de vice-President en de leden
van den Raad aan elkander schriftelijk hunne gevoelens
mede; daarna, in eene vergadering van den Raad, waartoe
ook opgeroepen worden en moeten verschijnen, de leden
. welke zich elders op Java en Madura, met Regerings-
commissien of zendingen, bevinden, heeft onder praesidie
van den Gouverneur-Generaal, over de bewuste zaak
eene nadere deliberatie plaats, en heeft de Gouverneur-
Generaal in zoodanige zitting ook eene stem en bij sta-
king eene beslissende.

De Gouverneur-Generaal mag voorstellen van de Raad,
na onderzoek, buiten gevolg laten, in welk geval hij van
zijn besluit aan den Raad kennis geeft. ^

\' Art. 30.
Art. 35 «. c.

-ocr page 78-

Met een buitengewoon, gebeel exceptioneel opperste
gezag is de Raad van N. I. bekleed. Wij bedoelen de
ontheffing, onder nadere Koninklijke goedkeuring, van den
Gouverneur-Generaal van de uitoefening zijner waardig-
heid. Zulks kan alleen geschieden in een geval dat zich
zelden en naar wij hopen nimmer in de annalen van het
N. O. I. bestuur zal voordoen, n. m. bij krankzinnig-
heid van den Gouverneur-Generaal.

Hoe ten dezen gehandeld wordt is met zorg naauw-
keurig en uitvoerig omschreven bij de Org. Wet van
2 Sept. 1854.

§ 4. Zijne verhouding tot het Opperbestuur. ^

De Gouverneur-Generaal oefent zijne magt uit, namens
den Koning. Die magt is dus gedelegeerd, waaruit reeds
van zelve volgt dat wetten en koninklijke besluiten haar be-
grenzen. De ambtseed van den Gouverneur-Generaal bevat
dan ook gehoorzaamheid en trouw aan den Koning, ge-
trouwheid aan de Grwt. en zoowel het gedurige onder-
houden als doen onderhouden van het reglement op het
beleid der regering van N. I. en van alle andere der
voorgeldende verordeningen.

\' De inlassing van art. 59 der Grdwt. van 1848, dunkt ons
hier niet geheel van onpas te zijn; de tekst luidt als volgt: De
Koning heeft het opperbestuur der Koloniën en bezittingen van
het rijk in andere werelddeelen. De regiem, op het beleid der
Regering aldaar worden door de wet vastgesteld. Het muntstelsel
wordt door de wet vastgesteld. Andere onderwerpen deze ko-
loniën en bezittingen betreffende worden door de wet geregeld,
zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan.

-ocr page 79-

Het ßegerings Regl. bevat vele bepalingen, waarin het
Opperbestuur zich met betrekking tot de magt van den
Gouverneur-Generaal ook in N. I. doet kennen en gel-
den. Daartoe behooren: o. a. (want ons bestek gedoogd
niet ze alle hier op te noemen, hetgeen trouwens voor
het onderwerp dezer verhandeling ook overbodig mag
heeten) vaststelling der tarieven der in-, uit- en door-
voer, 1 het vereischte eener koninklijke authorisatie voor
nieuwe vestigingen op de eilanden van den O. I. Archi-
pel , 2 alsmede voor het aannemen van vreemde ridder-
teekenen, titels, waardigheden en rangen door de inge-
zetenen van N. I. Wijders de gewestelijke verdeeling
van het grondgebied in N. I. door den Koning, 3 de
woorden bij het formulier van alle afkondigingen (hetzij
van wetten, besluiten of ordonnantiën) te bezigen n. m.
in naam des Konings. De regtspraak* en het verleen en
van zeebrieven 5 geschiedt op dezelfde wijze.

Een aantal andere voorbeelden « ware gemakkelijk naast
de zooeven genoemde aan te halen. Wij gelooven echter
met de laatste te kunnen volstaan en omdat reeds vroe-
ger het een en ander dien aangaande ter sprake kwam en
omdat wij volledige bekendheid der lezers met het tegen-
woordige Regerings-Reglement van Nederlandsch-Indie ver-
onderstellen.

Hetzij ons derhalve vergund om onmiddelijk over te

Door de wet zie art. 129.
Art. 63.
^ Art. 68.
\' Art. 74.
^ Art. 54.

\' Zie artt. 26, 25, 26, 30, 35 6, 45 G, 46 è, 47 c;, 95 e enz.

5

-ocr page 80-

gaa.n tot de behandeling van een nieuw punt onafschei-
delijk van het voorafgaande en een regtstreeks gevolg
der verhouding van den Gouverneur-Generaal tot het op-
perbestuur in het moederland, namelijk tot de verant-
woordelijkheid van den Gouverneur-Generaal.

Het leidend beginsel ^ ten dezen is de verantwoorde-
lijkheid aan den Koning van den Gouverneur-Generaal
met opzigt tot de uitoefening zijner waardigheid onver-
minderd het groot ^ regt der Tweede Kamer der Staten-
Generaal tot vervolging wegens ambtsmisdrijven.
De Gouverneur-Generaal pleegt ambtsmisdrijven:
a. Wanneer hij uitvoering geeft of doet geven;
1°. Aan Koninklijke besluiten of beschikkingen niet
voorzien van de vereischte mede-onderteekening
van een der hoofden van de ministeriele departe-
menten.

2°. Aan Koninklijke besluiten of beschikkingen waar-
van hem de uitvoering niet is opgedragen door
den Minister van Koloniën.
è. Wanneer hij opzettelijk nalaat of grovelijk verzuimt
uitvoering te geven of te doen geven aan voorschriften
van dit Reglement en aan andere voor Nederlandsch-
Indie verbindende wetten en verordeningen, alsmede van
Koninklijke besluiten of beschikkingen en aan geslotene
verdragen voor zoover die uitvoering door den Minister
van Koloniën aan hem is opgedragen.

\'nbsp;Art. 37.
® Art. 159 Grdwt.

®nbsp;Art. 38.

^ Art. 73. Grdwt. d.

-ocr page 81-

c. Wanneer hij beschikkingen neemt of bevelen geeft
waardoor hij wist of weten moest dat bepalingen van dit
reglement, van andere voor Nederlandsch-Indie verbin-
dende wetten of algemeene verordeningen of van geslo-
tene verdragen, worden geschonden.

De beregting van zoodanige misdrijven heeft plaats bij
den Hoogen Raad.\'

De straffen ^ zijn in de gevallen hierboven sub lit. a. 1°.
en
e. vermeld, behalve de vervallenverklaring van amb-
ten, waardigheden, titels en aanspraak op pensioen, eene
verbanning voor een tijd van drie tot tien jaren of ge-
vangenis van drie maanden tot drie jaren. Wat betreft
de onder letter h. opgenoemde misdrijven hiertegen be-
dreigt de wet bij opzettelijke nalatigheid verbanning van
1—3 jaren of gevangenis van 3 maanden tot 3 jaren;
terwijl het den regter overgelaten is om tevens de be-
wuste vervallenverklaring al dan niet uit te spreken.
Grof verzuim echter wordt enkel met de vervallenverkla-
ring van ambten, waardigheden en titels gestraft; waarbij
de regter nog het verlies op de aanspraak op pensioen
mag voegen.

Voor de rubriek a welke een delict omschrijft
waaraan een Minister in Nederland zich nimmer kan
schuldig maken, bepaalt dan ook de Wet op de ministeriële
verantwoordelijkheid, geene bijzondere straf. Ten onregte
zoude men echter hieruit tot straffeloosheid besluiten.

\' Art. 159. Grdwt. en art. 92. Wet op R. O.
^ Art. .33. Regl. Verg. 3, 29, 30 der wet van 22 AprillSSÖ.
(.Nederl. Stbl. 33, houdende regeling der verantwoordelijkheid van
de hoofden der ministeriële departementen.

-ocr page 82-

want de genoemde Wet \' voorziet hier in en handhaaft
voor de niet omschreven ambtsmisdrijven, de bepalmgen
der gewone strafwetten. Deze 3 bedrijgt tegen alle ambts-
misdaden, waarop de Wet geene zwaardere straf stelt,
dus oot tegen uitvoering van Koninklijke besluiten en
beschikkingen door den Gouverneur-Generaal zonder last
van den minister van Kolonien, eene correctionele gevan-
genisstraf van 1—3 jaren, met of zonder geldboete van
10—500 gulden, en ontzetting (geheel of gedeeltelijk) van
de burgerschapsregten van sommige burgerlijke regten,
gedurende vijf tot tien jaren. De ontzetting van het
waarnemen van ambten of bedieningen moet in dit geval
worden uitgesproken, 3 behalve indien de omstandigheden
het misdrijf schijnen te verkleinen, ^ als wanneer de reg-
ter bevoegd wordt, om de gevangenisstraf tot zelfs 3
dagen en de geldboeten tot 15 gulden te verminderen,
en deze straffen gezamentlijk of eene derzelve afzonderlijk
op te leggen.

\' Art. 35.

^ Zie art. 167 C. P. zoo als het is gewijzigd bij art. 6, 8 der
wet van 29 Junij 1854 (Stbl. nquot;. 102). houdende eenige ver-
anderingen in de straffen op misdrijven gesteld.

® Art. 8. Wet 29 Junij 1854 Stbl. n°. 102.

^ Art. 463. C. P. in verband met art. 20 der reeds aange-
haalde wet van 29 Junij 1854.

-ocr page 83-

THESES.

L

Non facio cum CI. husghke Schiffsdarlelm des Cal-
limachus (Z. fr. C. E. und P. 1852.) in lege 122. § 1.
de Y, 0. legendum esse „et quum ante idus supra sri-
ptas secundum conventionem mercibus in navem impo-
sitis post idus enavigavitquot; nec cum CI. v.
assen (Jaar-
boeken 58) „perventurns serins enavigaverit.quot;

II.

Nulla antinomia inter L. 45, pr. Dig. de solut. et
L. 84. Dig. de pig act. (18, 7.)

III.

Non facio cum Unterholzner statuente (veqahrungslehre
I-
P- 473.) usucapionem impletam jacente hereditate non
prodesse heredi, si ante aditionem ab extraneo res sit
possessa.

-ocr page 84-

IV.

Pacio cum adam smith (wealth of nations II. p. 458.)
Representatives of colonies might be admitted in the Bri-
tish parliament with good effect. ■

V.

Superiori ordinum generalium coetui concedenda fuisset
facultas emendandi legum specimina.

VI.

Si famulus pecuniam quam dominus ei commisit inter-
vertit puniendus est ex art. 408. C. P. minime vero
secundum praecepta articuli 386. n. 3. C. P.

VII.

Art. 334. C. P. non spectat corruptionem minorum
propriae libidinis causâ.

VIIL

Fidejussor pro inmto obHgatur.

IX.

In art. 1054. C. 0. testator totius hereditatis posse-
ssionem dare potest executori licet adsint heredes quibus
légitima portio debetur.

X.

Mater quae tutelam liberorum suorum recusaverat, his
testamento tutorem dare nequit.

-ocr page 85-

XI.

Non facio cum adnotatoribus Amstelodamensibus ad
art. 896. C. M. decoctorem a tribunal! audiendum esse
creditoribus se restitutioni opponentibns.

XII.

Art, 285. C. M, minus probandus.

XIII.

Improbanda sententia tribunalis Amstelodamensis 26,
April 1855, probationem per testes admittendam esse
si actor tamquam mercator contractum fecit e. g. ven-
dendo. iis qui mercatores non sunt.

XIY.

De enkele standaard voor munt is boven de dubbele
te verkiezen.

XY.

Het rondventen behoort niet belet te worden.

XVI.

Het mercantile stelsel berustte op verkeerde beginselen.

.r-

-ocr page 86-

•^■ö-aisu f;-- •

r

♦ r

tir

\'l

\'\'^•j nuilsL\'j.^jüifi CIâiuwîî ^^fy\'^-iol\'josr^h iC .0

H7

iHfmfr .11 .0nbsp;. s

/

\' 111/

, .

^ -fc^ ^

fi

^ \' 1