-ocr page 1-

\' SPECiMEN HISTORICO-JURIDICUM INAUGURALE

RECUSATIONE JUDICIS IN CAUSIS
CHIMIN ALIBUS,

AKNUENTE SUMMO NUMINE,

EX AüCTORITATE RECT0RI3 aiAGMPICI

B E R N A II D I TER HAAR,

TUEOL. DOCT. KT FROl.\'. OBD-,
NEC NOS

AMPLISSIMI SENAÏÜS ACADEMICI CONSENSU

NOBILISSIMAE FACULTATIS JÜRIDICAE DECRETO,

Ifronbsp;^^ocforafu^

8UMMISQUE IN

JURE EOMANO ET HODIERNO HONORIBUS AC PRIVILEGITS
IN ACADEMIA RHENO-TRAJECTINA
RITE ET LEGITIME COKSEQUIOTDIS,
ERUDITORÜM EXAMINI SÜBMITTIT

lIhcuo-TraJcctlnus.

A. D. ni M. OCTOBRIS ANNI JIDOCOLIX, HOKA II.

ÏRAJECTI AD IWIENUM,
APUD J. Q. B R O E S E.

MDCCCI.IX,

-ocr page 2-

■UfWï:

M quot;

4 c

Vvquot;.

J*-quot; £

Is^J\'ÏIWÜ\'J

M / n ÎI ? a ^^^^ ^ \'

-tboiSl

t ~ T

-ocr page 3-

HISTOKISCH-.IURIDISCH PROEFSCHRIFT

DE WRAKING VAN REGTERS IN STRAFZAKEN.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

eiSTORISCB-JÏKlDlSCB PROEFSCBRIFT

DE WRAKING VAN REGTERS

IN STRAFZAKEN

S. J. C O H E N ,

Litt. Hum. et Jur. Ct.iid.

UTRECHT,
J. G. B E O E S E.
1859.

-ocr page 6-

oedrukt bij gieben amp; dümont.

-ocr page 7-

AAN

MIJNEN GELIEFDEN VADER

AAN DE NAGEDACHTENIS

MIJNER DIERBARE MOEDER

t o e g e w ij d.

-ocr page 8-

. . ; ■■
_ j/ \'

________

-ocr page 9-

l N II O IJ Igt;.

Binda

Inleiding.................... •\' ....................... \'

EERSTE HOOFDSTUK,

Over wraking in het algemeen.......................... amp;

TWEEDE HOOFDSTUK.

Wraking bij de Romeinen............................... 28

DERDE HOOFDSTUK.

Wraking in de middeleeuwen............................ 36

VIERDE HOOFDSTUK.

nieuw fkansch eegt.

Eerste Afdeeling. Wraking der rcgters....... ......... 43

Tweede »nbsp;Wraking der gezworenen......;..... 09

Derde «nbsp;Wraking van het Openbaar Ministerie. 79

VIJFDE HOOFDSTUK.
Wraking in Engeland en in de Vereenigde Staten van Noord-
Amerika..................-.........................

ZESDE HOOFDSTUK.

Wraking volgens de Duitsche wetgevingen................. 91

ZEVENDE HOOFDSTUK,
Wraking in Nederland..................................

-ocr page 10-
-ocr page 11-

VOORREDE.

Nadat ik besloten had de in het laatste jaar onder
de juris doctorandi iveder meer veld winnende ge-
woonte van het schrijven eener dissertatie te volgen,
sloeg mij de Hoogleeraar Mr.
g. w. vreede voor,
»de wraking van Reglers in strafzaken\' te behande-
len. Gaarne ging ik hiertoe over, ten eerste omdat
dit onderwerp tot een tak der regtswetenschap behoort,
welke altijd vele bekoort^kheden voor mij gehad heeft;
ten tweede omdat het nog niet onder de ïgt;crambae
fepetitae\'\' kan gemngschikt worden, en ik dus niet
behoefde beducht te zijn in herhalingen te vervallen.

Ik heb my in deze verhandeling ten doel gesteld,
de wraking uit een historisch oogpunt te beschouwen
en hij de verschillende wetgevingen hier en daar zoo-
\'^el de goede als de slechte bepalingen aan te wyzen.

Het is mij eene behoefte des harten, aan de Hoog-
llt;ieraren
Karsten , opzoomeu en rovers mijnen innigen
^«n/c toe te brengen voor de leiding mijner literarische

-ocr page 12-

Tinnbsp;r o o r r e d k.nbsp;j

studiën, en de hoogleeraren ackeusduck en de geer,
mor de welwillendheid, mij bij mijne juridische studiën
betoond. Inzonderheid breng ik U mijnen dank, hoog-
geachte Promotor
vreede , voor de nuttige wenken,
mij bij het schrijven van dit proefschrift gegeven.

Aan alle vrienden roep ik, bij het vertrek uit deze
Akademiestad, die tevens mijne geboorteplaats was ,
een hartelijk vaarwel toe. U vooral, waardste vriend
VAN GEüNs, die mij gedurende tien jaren een trouw
vriend geweest zijt, kan ik slechts met weemoed ver-
laten; de aangename uren, in uw hijzijn doorgehragt,
hetzij wij ons over de ons beiden dierbare wetenschap
en onze gemeenschappelijke studiën onderhielden, het-
zij wij ons in vriendschappelijken kout verlustigden,
zullen mij nimmer uit ht geheugen gaan, zij zullen
mij bijblijven

„dura memor ipse mei, dum spiritus hos regit ariusquot;.

Utrecht, September i 859.

-ocr page 13-

inleiding.

De strijd, of de jury dan wel de regtsgeleerde
regters de beste waarborgen voor eene goede regts-
bedeeling opleveren, is gedurende de negentiende
eeuw in menige wetgevende vergadering gevoerd,
is van menige weteuschappelijke verhandeling het
onderwerp geweest, en nog is het pleit niet voldon-
gen. Beide stelsels hebben hunne verdedigers ge-
vonden, beide zijn zij in de Europesche wetgevingen
gehuldigd, ofschoon het niet te ontkennen valt, dat
de jury in de laatste jaren meer bijval gevonden
heeft, vooral in Duitschland, waar zoowel de ge-
leerden als het volk eene groote gehechtheid aan
deze instelling aan den dag leggen, zoodat wij dan
ook het, sedert 1848 in de meeste Duitsche staten
ingevoerd, gezworenengeregt zien behouden i).

In Engeland, waarop gewoonlijk door de voor-
standers der jury gewezen wordt, schijnt men even-
wel niet langer van de volmaaktheid dier instel-
ling overtuigd te zijn. Voornamelijk blijkt dit uit
een Opstel in een der regtsgeleerde tijdschriften,
Waarin twee onlangs verschenen werken (
joseph
brown,
The dark side of trial by Jury en g. rochfort
clarke,
Unanimity in trial by Jury defended) beoor-

i) Verg. BUAUEK, Die deutschen Schwurgerichtsgesetze, p. 2,

1

-ocr page 14-

deeld worden, en waar, na een rijp onderzoek, de
schaal aanmerkelijk ten voordeele des eersten over-
slaat 1). Terwijl de heer
clarke het jurystelsel ten
hemel verheft, beschuldigt
brown het van incapa-
city, ignorance, partiality, cumhersomeness, barba-
rism.
Zoowel de ondervinding als de onvolmaakt-
heid van al het ondermaansche logenstraffen de
meening van
claeke. Is het niet eene on^riaigheid
om te denken, dat twaalf menschen, die zonder
eenige voorbereidende kennis geroepen worden regt
te spreken, geschikt zijn om gevallen, die met
groote moeijelijkheden gepaard gaan, te beslissen,
dat zij zich niet door sophismen op een dwaalweg
zullen laten voeren en door de welsprekendheid
der pleitbezorgers meêslepen? dat zij de talrijke,
uiteenloopende, tegenstrijdige getuigenissen zullen
weten tot een geheel te verbinden; dat zij zullen
uitkiezen wat ter zake dieneode, verwerpen wat
overbodig en niet afdoende is; dat zij het koren van
het kaf, het wezen van den schijn zullen onder-
scheiden en eindelijk de kern der waarheid uit de
menigte van dwalingen, waarmede zij omhuld is,
zullen kunnen voortbrengen? Zullen de gezworenen
bestand zijn tegen de scherpzinnigheid en spitsvin-
digheid der advokaten 2)? Vroeger bestond er in
Engeland eene wet, waarbij de gezworenen die moed-
willig een valsch of verkeerd
verdict gaven, met
verbeurte van vrijheid, goed en alle burgerlijke
regten gestraft werden. Welke verantwoordelijkheid
en waarborg is er nu voor een onpartijdig vonnis?
Wanneer men de dwaze gevoelens der gezworenen,
de niet zelden grove onwetendheid verradende ver-
dicten, wanneer men de ergerlijke tooneelen in de

1)nbsp;The Law Magazine and Law E.eview. Augustus 1859,
p. 318. On trial by Jury.

2)nbsp;p. 320,

-ocr page 15-

kamer der gezworenen in aanmerking neemt, wan-
neer men oWrweegt hoe onzeker de verdicten dik-
wijls zijn, hoe menigmaal er een nieuw onderzoek
raoet plaats hebben, dan is men volkomen geregtigd
te vragen, hoe men deze instelling zoo kan ten
hemel verheffen. Eene jury geeft geene reden voor
baar
verdict, en komt men bij toeval eene te weten,
dan druischt die gewoonlijk tegen alle gezonde
regtsbeginselen aan; heimelijkheid heerscbt alzoo bij
een collegie, waarin over leven, vrijheid, eer en
eigendom wordt beslist, waardoor de jury met den
geduchten Raad der Tien mannen in Venetië kan ge-
lijk gesteld worden i). Ook op de onpartijdigheid
der jury kan men niet veel staat maken; zoo werd
nog onlangs door ,een regter verkondigd en niet
weersproken: »no lawyer suing for bis bill — no
gentleman contesting the charges of a tradesman,
enz. — no person wbo has rendered himself unpo-
pular,
can safely depend on the impartiality
of a jury.quot;
Wat nog erger is: »in parts of Wales
a Welsh jury
can hardly he got to do justice
to an Englishman against a Welshman.quot; Nog min-
der zijn de kansen voor een onpartijdig oordeel, als
bier godsdienstige of politieke vooroordeelen in het
spel komen.

Tegen Lord john küssell, werd een verdict van
moedwilligen doodslag uitgesproken, omdat een arme
man gedurende
een hongersnood omgekomen was 2).

Eigenbelang speelt hier ook wel eene hoofdrol,
b.
V. bij een geval, dat een regter, niettegenstaande
de veroordeelende stemmen van zijne elf medeleden,
er niet toe kon gebragt worden van zijn gevoelen

A) p. 321, 322.

2) p. S24. In Ireland proved assasins and conspirators
«re acquitted, and a verdict of willful murder brought
in
against Lord john eussell because a poor man had starved
in time of famine.

-ocr page 16-

af te Wijken. Zij, meenende, dat hiervoor eene ge-
heime oorzaak bestond; gaven toe en bragten een
verdict van »not guiltyquot; uit; niel vermoedende, dat
die gezworene belang stelde in den beschuldigde,
die de eenige reglhebbende eigenaar van een leen-
goed was 1),

Zijn er niet, die, uit afkeer voor de doodstraf,
liever raeineedig worden en den beschuldigde vrij-
spreken, dan het middel te zijn om iemand van het
leven te berooven? Is dit geene zedelooze theorie,
onteerend voor een beschaafd land en ondermijnt
zoodanige stelselmatige meineed niet de braafheid
van hen die regt moeten spreken

Men beweert, dat de gezworenen meer menschen-
kennis en levenservaring hebben, alsof het een feit
ware, dat regtsgeleerden die niet hebben; indien
men van de veronderstelling uitgaat, dat een regts-
geleerde , omdat hij de getuigenissen ziften en aan
ieder bewijsmiddel het daaraan toekomend geloof
schenken zal, ongeschikt is voor de regterspügten,
^an ware het beter de gezworenen uit de onwetendste
volksklasse te kiezen, daar die dan zeker geschikt
2ijn voor dit ambt 3). Beter ware het als regel te
stellen de regtsgeleerde regters, en het aan deze
over te laten of men in bijzondere gevallen de tus-
schenkomst der jury zal inroepen

Een der voornaamste argumenten, die gewoonlijk
voor de jury aangevoerd worden, is, dat daarbij een
uitgebreid wrakingsregt voorkomt, terwijl integen-
deel bij de regtbanken uit regtsgeleerden zamenge-
steld, dit regt beperkt en mequot;t vele en lastige vor-
men verbonden is, zoodat dan ook zij, die geene
voorstanders der jury zijn, uit dien hoofde alleen

1)nbsp;p. 327.

2)nbsp;p. 338.

3)nbsp;p. 339.

4)nbsp;p. 343.

-ocr page 17-

haar de voorkeur geven. Reeds werd bij de dis-
cussif^n in de Badensche kamer over het Wetboek
van Strafvordering door het lid dier kamer, den
heer
tiieffürt, tevens h\'d van het hoog geregts-
hof, op den toenemenden invloed der gezworenen
opmerkzaam gemaakt en de vrees geuit, dat de regts-
Seleerde regters geheel zouden verdrongen worden,
200 men niet door het uitbreiden van het wraking-
stelsel, aan deze een overwegenden invloed gaf \').
De wraking is het levensbeginsel van de jurji »les
récusations ¥onTquot;dequot;
1 essencië du\'juryquot; zooala pa.üstin
bélie
zegt 2); immers, door hen te wraken, wier
onregtvaardig oordeel hij vreest, toont de beschul-
digde, dat hij zich aan de beslissing der overgeble-
venen onderwerpt. De verdedigers der regtsgeleerde
regters, onder welke ook wij ons scharen, moeten
er dus op aandringen, dat aan de wraking meer
Uitbreiding gegeven worde, opdat aan den invloed
der jury perk gesteld, en de regtspraak niet aan de
hurgers, maar aan de regtsgeleerden overgelaten
Worde.

Wij zullen trachten eene korte schets te geven
^an het regt van wraking, hoe dit ontstaan is, zich
tot den tegenwoordigen tijd ontwikkeld heeft en ein-
delijk welke voorschriften dienaangaande in onze
\'Wetgeving en in die van eenige andere landen ge-
quot;^onden worden.

. 1) mittermaiek, Die lehre von der Ablehnung der Richter
Strafprozesse Archiv des Crimlnalrechts, neue folge.
«Jahrgang 1846, l^s Stück.
2) De l\'instruction criminelle, VIII, p. 406.

-ocr page 18-

EERSTE HOOFDSTUK.

OVER WRAKING IN HET ALGEMEEN.

Wraking is eene exceptie, waardoor eene der par-
tijen weigert, een of meer leden eener regtbank tot
regters te hebben
i), of zooals schülting 2) zegt :
Drecusatio est actus judicialis, quo quis déclinât no-
tionem judicis ob sinistram de illo suspicionem.quot;
Het is dus eene declinatoire exceptie, daar men
reeds vóór den aanvan^^^ïFan het geding, te kennen
geeft zich niet aan de beslissing van den regter te
willen onderwerpen, niet om zijne incompetentie
qua
talis,
maar ona eene reden die den regter persoon-
lijk raakt.

Het regt van wraken behoort tot de voornaamste
regten van den beschuldigde, wiens eer, vrijheid,
leven op het spel staan, en dien het toch waarlijk
wel moet gegund worden, eenen regter, in wiens
onpartijdigheid hij geen volkomen vertrouwen stelt,
te verzoeken zich van de kennisneming der zaak te
onthouden: »Vix aliunde major clades, pestis ac
pernicies omnium fortunis imminere potest, quam si
opinione non vana, verum probabili ducti homines

1)nbsp;DALLOZ, voce récusation.

2)nbsp;De recusatione judicis.

-ocr page 19-

existimare possint, non constare judicibiis rationem
veritatis, justitiae, integritatis, religionis. Frustra
certe in civitatibus ac sub summis imperiis vivemus
juris fruendi, ac quiete feliciterque degendi causa;
frustra libertate publica ac privata gaudebimus, nisi
hi, quorum, in potestate respublica ac judiciaria est,
in eo serio elaborent ut absque suspicione, lites
ac
judicia procedant i).quot;

Immers, wat baat het, dat de Grondwet in art.
145 zegt, dat er alom wordt regt gesproken in
naam des Konings, dat art. 156 de openlijkheid
der debatten, de motivering van het vonnis voor-
schrijft, wanneer niet alleen bij den beschuldigde,
maar ook bij het publiek de overtuiging heerscht,
dat de regter, door andere motieven dan die van
eene strikte regtvaardigheid geleid, zijn vonnis ge-
veld heeft, dat eigenbelang, haat, vriendschap,
vijandschap hier geen kleine rol gespeeld hebben?
Heeft de Staat er niet zelf belang bij, dat er een
onbepaald vertrouwen in de door hem aangestelde
regters gesteld worde? Is het niet zelfs in het be-
lang van de regters, wier naam vrij van iedere smet
moet zijn, dat men hen niet van onbillijkheid ver-
denke? is het niet verkieslijk hen in een geval,
waar het vermoeden bestaat, dat hun menschelijk
gevoel boven hun pligtsgevoel de overhand zal be-
komen , liever te wraken dan hen aan de verachting
hunner medeburgers bloot te stellen? Ja, zeggen
sommigen er is tusschen gezworenen en regters
een groot onderscheid; de gezworenen toch worden
door het lot aangewezen, daaronder kunnen men-
schen zijn die wegens hanne betrekking tot den
beschuldigde geen onpartijdig oordeel doen verwach-

1)nbsp;schulting, I. c.

2)nbsp;STEPHEN, New Commentaries on the laws of England,
vol. Ill, p. 574.

-ocr page 20-

ten; de regters daarentegen worden door den Slaat
gekozen, deze moeten bij den aanvang hunner be-
diening den eed afleggen, dat zij regtvaardig zullen
zijn, hun gedrag staat onder de contrôle van de
publieke opinie, zij zouden zich bij ambtsovertre-
ding aan berisping van hooger hand blootstellen.
Doch het is immers aan de regering met den besten
wil niet gegeven om in het hart der regters te
lezen, die dikwijls uit de van haren zetel verst ver-
wijderde oorden des lands tot den regterstoel ge-
roepen worden ; de regering kan wel onderzoeken,
welke personen volgens hunne talenten en hun ge-
drag tot het regterambt geschikt zijn, zij kan ech-
ter niet vooraf weten of het zedelijk karakter de
beste waarborgen zal opleveren. De regter kan aan
eene
excandescentia furihunda onderhevig zijn, hij
kan een hartstogtelijk aanhanger van een politiek
systeem en afkeerig van andersdenkenden zijn , ja
er kunnen duizend andere redenen zijn, waarom een
regter, zelfs als hij meent onpartijdig te zijn, par-
tijdig wordt 1).

Het is b. v. bekend, dat de regter in vijandschap
met den beschuldigde geleefd heeft, dat er eene oude
veete tusschen hen bestaat; nu staat de beschußigcTe
Yoor13ezen regter, er wordt een streng vonnis ge-
veld ; zal de uitspraak niet door iedereen als on-
regtvaardig aangemerkt worden? De regter beeft
tegen den beschuldigde altijd een vooroordeel ge-
had , hij heeft zich op verscheidene plaatsen, bij me-
nige gelegenheid, ongunstig over zijne moraliteit uit-
gelaten, door b.
v. te zeggen: dat hij hem voor een
slecht mensch hield, die tot alles in staat was, dat
hij hoopte hem eens onder handen te krijgen ; de
regter heeft over een bepaalde soort van misda-
den, waartoe die, waarvan de beschuldigde beticht

J) mittebmaieft, I. c.

-ocr page 21-

wordt behoort, zijne aflceuring te kennen gegeven;
zoude men nu het vonnis van dezen regter als vol-
komen onbevangen kunnen houden; zoude het niet
onbillijk zijn aan den beschuldigde het regt tot wra-
ken te weigeren? Wij weten wel, dat een verstandig
en regtschapen regter zich van dergelijke ontboeze-
mingen onthouden zal, doch de opgegevene voor-
beelden behooren niet lot de onwaarschijnlijkheden.
De deugd des regters wordt altijd verondersteld i);
zoolang geene bewijzen van het tegendeel aanwezig
zijn, wordt hij voor braaf en regtvaardig gehou-
den, doch hel is slechts eene
praesumtio juris, niet
juris et de jure; aan die onderstelling mag men de
regtmalige bezwaren van den beschuldigde niet op-
offeren, die beweren kan, dat de regter evenzeer
aan menschelijke hartstoglen onderhevig is als an-
deren , evenzeer voor persoonlijke indrukken vat-
baar, en daarenboven vragen wij waarom het meer
noodzakelijk is, de aan de regters verschuldigde
achting te eerbiedigen, dan voor het heilige regt
des beschuldigden, om zich aan geene regters te
onderwerpen, jegens wie hij wantrouwen koestert,
te waken -)? De tegenwoordige strafwetgevingen
maken ook een
uitgebreider wrakingsregt noodig.
daar zij aan de regters eene bijna onbeperkte raagt
geven in het opleggen van straffen, zoodat deze
sommige misdadigers zoowel met lien als twintig
jaren straffen kunnen; is de regter dus vooringe-

1)nbsp;dlrik hüber in de Hedensdaegse Rechtsgeleertheijt,
boek IV, cap.
15, § 6: een rechter is een eerlyk man, ervaren
in de wetten, ende van een goedt oordeel, door puUijk autoriteit
gestelt, om alderJiande twistsaken af te doen. § 7. Wij zeggen
eerstelijk dat hij is een eerlijk man, niet omdat alle rechters zoo-
danige zijn, maar omdat zij het wesen moeten, en omdat zij anders
hun ampt niet wel können bedienen,
enz.

2)nbsp;ÏTeues Archiv des Criminalrechts. spangenberg, üeber
^le Zulässigkeit des perhorrescenzeides in Strafsachen, vol.
■^TI, p. 100 -107.

-ocr page 22-

nomen, dan kan hij zoowel het minimum als het
maximum toepassen, ja hij zal misschien de ver-
ligtende omstandigheden geheel buiten aanmerking
laten. Velen zeggen wel dat de regters van hun
regt zullen gebruik maken, zich van de kennisne-
ming eener zaak te verschoonen , wanneer zij zich
eener reden van wraking bewust zijn (art. 359
Sv.), doch men moet daarop niet te veel vertrou-
wen, want eensdeels zien de regtscollegiën het met
leede oogen aan, wanneer ijverige en geschikte me-
deleden bij moeijelijke gevallen zich onthouden,
anderdeels steunen de regters dan wel te veel op
hunne krachten, zoodat zij zich voornemen hun-
nen pligt te doen en er toch, zelfs zonder het te
willen, van afwijken; zoo zou b. v. een regter,
wanneer hij in den beschuldigde zijnen vriend zag,
toonen willen dat hij onpartijdig is, en hem stren-
ger behandelen dan hij eenen ander zou gedaan
hebben. Men heeft tegen het regt van wraken
aangevoerd:nbsp;datquot;iief^ne beleediging voor

den regter islt;^oor iemand, die van eene misdaad
verdacht is, genoodzaakt te worden, zich van alle
kennisneming dier zaak te onthouden. Doch daar-
gelaten, dat de beschuldigde nog niet schuldig
verklaard is, beroepen wij ons, behalve op het
oordeel van de voornaamste regtsdoctoren i) die
verklaard hebben dat de wraking geene beleedi-
ging is, op hetgeen wij reeds boven hebben getracht
aan te toonen, dat de wraking zelfs in het belang
der regters en der justitie is, zoodat zij niet als
beleediging kan beschouwd worden. »Tous les droits
qui ont pour but de prévenir des erreurs judiciaires,
sont des droits pour la société autant que pour

1} dalloz, in voce, Kquot;. 131. schclting, p. 134. glück,
Pandekten, VI, iste Abtheilung, p. 233. tittmann, Hand-
buch, IV, § 658.
hélie, in de Revue de Législation et de
Jurisprudence, V, Janvier—Juin 1842.

-ocr page 23-

l\'accusé 1).quot; J^e beschuldigde heeft daardoor ge-
legenheid-\'d^^ocessen tot in het oneuidige te rek-
ken en het is niet goed dat de misdaad lang on-
gestraft blijve 2). Doch wij gelooven dat de beste
voorziening hiertegen is, de wraking aan een^^
mift
r proces te onderwerpen, en, even als dit bij
ons^letg^l is, appel en cassatie uit te sluiten
(art. 364 Wb. v. Strafv.). Daarenboven zal de be-
schuldigde wel Inzien dat hij door eene ongegronde
wraking, zich aan den haat der regters blootstellen
en daardoor zijnen toestand slechts verergeren zoude.
30. De wraking zal door de verdedigers dikwijls te
genomen worden, om verstandige en brave
mannen, wier helder oordeel zij vreezen, en die
als \'t ware door hunne strenge houding geen gun-
stig vonnis doen verwachten, uit te sluiten s). Dit
immers was de reden waarom, volgens het zeggen
van den heer
peruin, in zijne redevoering tot toe-
lichting van het boek, van het eerste gedeelte
van het ontwerp voor den Code de procédure civile,
de wraking in dat Wetboek aan vele beperkingen
werd onderworpen. Wij gelooven dat de beschul-
diging eene onverdiende is, dat, ten minste in ons
land, de balie te veel van hare edele roeping door-
drongen is, en dat zij, slechts van loyale middelen
gebruik makende, geen ander doel beoogt dan de
haar toevertrouwde belangen te verdedigen.

Wat wij tot nu toe over de wraking van regters
gezegd hebben, is ook, ja met meer regt op de
wraking van. gezworenen toepasselijk. Eene jury
immers, berust op het denkbeeld dat de beschul-
digde voor de door hem zei ven gekozene regters,
van gelijken rang in de maatschappij, voor zijne

1)nbsp;ortolan, Eléments de droit Pénal, No. 1854.

2)nbsp;henke, Handbuch des Criminalrechts, etc., p. 284.

3)nbsp;LOCRÉ, Legislation civile, etc., XXI, p. 630, 631.

-ocr page 24-

fairs, te regt staat. Wat zou nu meer strijdig zijn
met het denkbeeld eener jury, dit regtsinstituut
dat door velen als het
summum bonum geroemd wordt,
dan het beperken, het aan banden leggen van het
wrakingsregt? Zou daardoor niet voedsel gegeven
worden aan alle kwade hartstogten, zou daardoor
niet de menschelijke zaraenleving ondermijnd wor-
den, wanneer het eenen gezworene vrijstond ter
wille van zijne liefde, van zijnen haat, den schul-
dige vrij te spreken, den onschuldige te treffen?
Neen, wanneer men dan toch de jury wil behouden,
dan moet men hier eene uitgestrekte, onbeperkte
wraking toestaan, en geene gezworenen toelaten dan
die
-döOT ~beide partijen aangenomen worden. Dan
eerst zal
hei verdict der jury als een onpartijdig
oordeel beschouwd worden, dan is zij met eene
zekere majesteit omgeven, en zullen hare uitspraken
algemeen geëerbiedigd worden. »Le droit de récu-
sation est le complément du jury, son accessoire
indispensable, son principe de vie.quot; Hoe uitgebrei-
der het wrakingstelsel is, des te krachtiger zal de
jury zijn, hoe beperkter, des te minder is zij de
uitdrukking van de volksmeening i). Wij kunnen
dus niet begrijpen waarom
f.\\üstin héue, die zoo
zeer voor de uitbreiding van het wrakingsysteem
Ijvert, nog zeggen kan dat men in Frankrijk, waar
de wraking bij de jury zeer gering is, een wèl
ingerigt stelsel heeft, ofschoon men daar slechts 9
of 12 personen onbeperkt kan wraken; hij geeft als
reden op dat men niet om eene theorie toe te pas-
sen, eene volksinstelling met moeijelijkheden moet
beladen 2). Maar wij vragen op onze beurt waarom
het noodig is eene jury te behouden, wanneer zij

1)nbsp;helte, 1. c. p, 357. De l\'instruction criminelle, VUT,
406 sqtj.
mittermaier, das deutsche Strafverfahren, S 26.

2)nbsp;De l\'instr. crim., VlII, 411

-ocr page 25-

door beperkingen het begrip van volksinstelhng ge-
heel verliezen zal? Zegt
hélie niet zelf dat men,
door het regt van wraken in te enge grenzen te
sluiten, de regtspraak aan toeval, vooroordeel, on-
wetendheid, harlstoglen, zou prijs geven, dat men
haar zou vernederen, aan laster blootstellen i)?
Het is dan ook zeer wenschelijk dat men in Frank-
rijk aan dit regt meer uitbreiding geve, opdat de
jury niet geheel het karakter van volksinstelhng
verlieze.

Moet de wraking gemotiveerd of onbepaald (pe-
remtoir) zijn? De wgr^VanT^ Vendémiaire an 4
voerde het èeTst in Frankrijk het denkbeeld eener
afdoende of ongemotiveerde wraking in; deze wet
veroorloofde namelijk den beschuldigde éénen reg-
ter of zijnen plaatsvervanger peremtoir te wraken;
welke bevoegdheid hem weder, behalve bij de jury,
ontnomen werd door art. 594 van den Code van
Brumaire an IV 2), Reeds in de IS\'ie eeuw heerschte
er verschil onder de geleerden of de wrakmg met
speciale opgave van redenen of ongemotiveerd kon
plaats hebben. Zij die eene gemotiveerde wraking
wilden, hebben zoovele gronden van wraking aan-
gegeven, dat het niet moeijelijk was er altijd eenen
te vinden,
hügo donellus 3) verlangt eene gemoti-
veerde wraking en daarenboven een volkomen be-
wijs; lot staving van welk gevoelen hij zich beroept
op 1, 19, pr, D.
de probationibus et praesumtionibus
{%%, 3): »in exceptionibus dicendum est, reum
partibus actoris fungi oportere, ipsumque exceptio-
nem, velut intentionem, iniplere,quot; Hiertegen merkt
SCHÜLTING teregt aan, dal het iets anders is,
wanneer men van actiën, esceptiën enz, spreekt,

1)nbsp;1. c. p, 407.

2)nbsp;AiEKLiN, Répertoire, v® récusation peremptoire.

3)nbsp;Comment. jur. civ., 1. 17, c. 25.

4)nbsp;1. c p. 98.

-ocr page 26-

die wel degelijk moeten bewezen worden, daar
het geding hierop steunt, iets anders, of men
dien bepaalden persoon als regter zal aannemen.
Wij beroepen ons nogmaals op de reeds boven aan-
gehaalde plaats van
ortolan, en voegen er nog
dezen wenk van den schrijver bij: »dat men zich
wachten moet een crimineel proces altijd te be-
schouwen als een civiel proces, waarin de be-
schuldigde aan de eene zijde staat met zijne reg-
ten, en de maatschappij, als partij in het geding,
met tegenovergestelde regten i). Vele zijn de be-
zwaren die men, in Duitschland vooral, tegen de
onbepaalde wraking heeft ingebragt. In het Baden-
sche ontwerp van 4 835 werd de peremtoire wra-
king voorgesteld en door de Tweede Kamer, in
1843 aangenomen, doch door de Eerste verworpen.
Evenzoo werd daar verworpen een ander voorstel
van de Tweede Kamer om den beschuldigde te ver-
oorlooven, dat hij zijne zaak, door eene andere
regtbank dan de bevoegde, zou kunnen laten be-
slissen 2). Het voornaamste argument, dat men te-
gen het voorstel van onbeperkte wraking inbragt,
was de nieuwheid. Doch, daargelaten dat reeds
in sommige vroegere Duitsche wetboeken van deze
manier van wraken gesproken wordt, kan men toch
niet zeggen, dat het een nieuw denkbeeld is;
want wat was de vroeger in Duitschland in zwang
zijnde
perhorrescenzeid [juramenkm perhorrescentia^
anders dan eene ongemotiveerde wraking? Wel
was niet met duidelijke woorden verklaard, dat
men de motieven der wraking niet behoefde te
bewijzen, de praktijk had het echter ingevoerd,
en het is door de meeste juristen aangenomen,
dat de gegrondheid van den eed niet behoefde

1)nbsp;Eléments de droit Pe\'nal, Nquot;. 1854.

2)nbsp;mittekmaikiï, in het Archiv 1. c.

-ocr page 27-

bewezen te worden i). Eene speciale opgave der
redenen van wraking is dikwijls onmogelijk, ge-
vaarlijk voor den beschuldigde, ja onteerend voor
den regter. Iedereen toch, die slechts een weinig
ervaring bezit, weet dat men somtijds iemand,
zonder hem persoonlijk te kennen, ja zondTer hem
zelfs ooit gezien te hebben, bij den eersten aan-
blik wantrouwt, da men een tegenzin tegen hem
opvat, dat zijne stem, manieren, houding achter-
docht inboezemen. Veronderstellen wij nu , dat de
beschuldigde uit eene onverklaarbare oorzaak afkeer
van zijnen regter heeft; zullen wij hem nu tot het
bewijs van de wraking toelaten 2)? Wij weten het
wel, dat men niet in alles aan de luimen van den
beschuldigde mag toegeven, doch men kan hem
ook niet voor iemand doen teregt staan, wien bij
mistrouwt. V^anneer tusschen den regter en den
beschuldigde van hunne jeugd af altijd naijver
bestaan heeft, als de laatste den eerste altijd voor-
bijgestreefd is, als er dus eene vijandschap tusschen
beiden bestaat, ofschoon door geene uiterlijke daden
gekenmerkt; zoude het dan goed zijn deze oude
herinneringen op te wekken, en den beschuldigde
tot het bewijs der daadzaken op te vorderen? Is
het niet mogelijk dat de oneenigheid haren grond
hebbe in familietwisten, in het verdeelen van eene
nalatenschap, enz.; zou het niet onpassend wezen,
door deze te openbaren , tot ergernis aanleiding te
geven? Eene gemotiveerde wralcing kan voor den
beschuldigde gevaarlijk zijn, want zoo hij niet in
staat is, zijne wraking te bewijzen, dan kan de
gewraakte regter wel, uit wraakzucht wegens eene
hem schijnbaar aangedane beleediging, partijdig wor-

1)nbsp;mitterm.4.iek, in het Archiv 1. c. glück, 1. c. p. 224.
leyser
, Medit. ad Pand., vol. XII, sp. 67, § 12.

2)nbsp;BLACKSTONE, Commcntaries cn the laws of England.
New edition by Kerr IV, p. 414.

-ocr page 28-

den, zoodat de beschuldigde, liever dan zich daar-
aan bloot te stellen, van zijn regt geen gebruik zal
maken i). Ook zal de reden van wraking voor
den regter onteerende daadzaken bevatten, die hem
aan verachting of bespotting bloot stellen, zoodat
het beter ware geweest die niet te vermelden. Men
heeft dan ook wel tegen de peremtoire wraking be-
weerd, dat zij slechts door twistzoekende verdedi-
gers zal te baat genomen worden, om knappe reg-
ters te verwijderen; dat alleen eene bedriegeiijke
theorie haar kon goedkeuren, en dat men daardoor
eene onverdiende beleediging aan den magistraat, tot
belooning voor zijne opoffering, toebragt 2). Wij
hebben reeds boven ons gevoelen te kennen gege-
ven : dat het niet aannemelijk is, dat de verdedigers
van zulke slinksche middelen gebruik zuilen maken
en wordt het ook volkomen door de ondervinding
gestaafd, dat de wraking van onpartijdige, brave
regters, hoewel zij als streng bekend staan, zeld-
zaam is; dat integendeel die regters, die zwak zijn,
altijd haastig in het uitspreken van opinie, en ver-
eerders van het afschrikkingssysteem, wel aanleiding
tot wraking geven kunnen.

Met deze onbeperkte wraking staat in zeer naauw
verband het kleine aantal regters, waaruit zoowel
onze regtbanken, als die in Frankrijk en Italië, be-
staan. Hoe meer leden eene regtbank telt, des te
meer waarborgen heeft de beschuldigde, dat hem
de partijdigheid van éénen regter niet schaden kan.
MITTERMAIER wil daarotti dat er meer regters aange-
steld zullen worden, dat men een of twee leden
zonder opgave van redenen liet wraken, de anderen
met opgave; welke redenen niet volkomen bewezen,
slechts waarschijnlijk behoeven gemaakt te worden;

1)nbsp;GLÜCK, 1. c. p. 221. SCHDLTING, 1. c. p. 97.

2)nbsp;locré, Redevoering van m. fekkin, XXV, p. 631.

-ocr page 29-

dal de president der regtbank behoorlijk na opgave
van redenen gewraakt kunne worden, omdat het niet
gemakkelijk is voor iemand, die zich geruimen lijd
met de zaak heeft bezig gehouden, een plaatsver-
vanger le vinden; de Staat zal dan wel zorgen dat
regters benoemd worden, die niet alleen geschikt
maar ook braaf, onpartijdig en de achting hunner
medeburgers waardig zijn. Dan wil hij, dat aan
den beschuldigde tegelijk met de lijst der regters
ook die der plaatsvervangers, die niet gewraakt kun-
nen worden, worde overhandigd, zoodat hem de
keus overblijve, of hij niet liever de eersten behoudt.
Op deze wijze wil
mittermaier een wèl ingerigt wra-
kingstelsel, dat dienen moet om de regten des be-
schuldigden te waarborgen, en om de regtsgeleerde
Gollegiön hunnen verloren invloed te doen terug-
winnen 1).

Wij zien het door mittermaier verkondigde sys-
teem in sommige nieuwe Duitsche strafwetgevingen
gehuldigd. Immers terwijl bij de wraking der ge-
zworenen in Pruissen eene vroegere wet zeide:
ygt;dte
angabe von gründen für die aUehnung ist nicht er-
forderlich
,quot; verandert het art. 69 van de tegenwoor-
dige Strafprozessordnung dit woord
gt;•gt; er forderlichquot; in
y)unstatthaftzooals de regering zeide, mag men,
om alle ergernis voor le komen, de redenen van
wraking niet noemen 2). Zoo laat ook de »Straf-
prozessordnungquot; voor hel koningrijk Wurtemberg in
art. 42 toe, dat de beschuldigde bij het eerste ver-
hoor, nadat hij in staat van beschuldiging is ge-
steld, twee leden van het »Bezirksgerichtquot; zonder
aanvoering van motieven wrake s],

1)nbsp;MiTïEaMAiER, in Archiv, 1. c.

2)nbsp;Der preuszische Strafprozess nach den positiven Gesetzen
und den legislatorischen Quellen; von
ä. fkantz, 1Ü52,

heft, p. 198.

3)nbsp;Die Strafprozessordnung für das königreich Würtemberg

2

-ocr page 30-

Wij moeten thans overgaan tot het beantwoorden
der vraag, of de regter ook kan gewraakt worden
wegens het gemis van eigenschappen, die hem öf
ongeschikt óf onwaardig voor het regterambt maken.
scHüLTiNG vordert in iederen regter
prudentia en
justitia, het eerste, opdat bij kunne onderscheiden
wat regt en billijk is, het laatste, opdat hij aan
iedereen het zijne geve; zoo wil
hubeu, dat hij zij
ervaren in de kennisse der wetten 2). Wanneer nu
iemand voor een onwetend mensch gehouden wordt,
dan zou hij, volgens
schultimg en buber om-
dat hem de eerste eigenschap ontbreekt, gewraakt
kunnen worden,
schülting maakt daarom, op het
voetspoor van
seneca, de Benef. l. 3, c. 7, on-
derscheid of het geval eene moeijelijke questie is
üf niet; in het laatste geval zal de regter niet
kunnen gewraakt worden, in het eerste wel. Wij
gelooven echter, dat
mittermaier en henke amp;)
teregt zeggen , dat eene dusdanige reden niet aan-
nemelijk is, omdat de Staat verondersteld wordt
verstandige en geleerde mannen tot regters te be-
noemen , en dat de beschuldigde door zulk eene
reden op te geven, slechts zijne subjectieve opinie
uit, waaraan men geen gevolg geven moet. Zoo
zegt ook
merüla 6): wanneer ijemandt tot eenighen
staat hij de hooge Overh. werdt verheven, al scheen
hij te vooren onhequaem te zijn, nochtans moet gheacht
loerden hequaem deur de promotie ende vcrhejfinghe
tot soodanighen staet.
Eene andere zaak zou het zijn ,

mit erläuternden Anmerkungen van Dr. Hermann knapp.
Stuttgardt 1843, p. 32 sqq.

1)nbsp;1. c. p. 104.

2)nbsp;u. hx]I3e;k, Hedend. Regtsgel, b. IV, c. 15 § 9.

3)nbsp;Idem. § 27.

4)nbsp;In Archiv 1. c.

5)nbsp;1. c. p. 826.

6)nbsp;Maniere van Procedeeren, \'s Hage 1C46. Lib. IV, tit.
40, c. 4 § 6.

-ocr page 31-

wanneer de beschuldigde den regter, wegens onze-
delijkheid, of wegens ligchaamsgesteldheid wraken
wilde. Zoo verhaalt
mittermaier, dat hij eens in een
»spruchcollegiüin i)quot;eene wraking beoordeelen moest,
waarbij namelijk de beschuldigde den regter ge-
weerd had, omdat hij aan eene
excandescentia fu~
ribunda
onderhevig was, waarin hij dikwijls zijne
vrouw sloeg; de regtbank had die wraking verwor-
pen, omdat deze reden geene den beschuldigde
vijandige gezindheid aantoonde. Alhoewel men nu,
volgens MITTERMAIER, aan de wenschen van den be-
schuldigde niet behoeft toe te geven, zou de Staat
er toch niet door gebaat zijn, wanneer aan zooda-
nigen -regter, b. v. de instructie opgedragen was;
deze zou dan nooit tot stand komen,
henke wien
ook GROLMAN volgt, meent, dat zoolang de aan-
gevoerde redenen geene tegen den beschuldigde ge-
rigte feiten bevatten, de regter niet gewraakt kan
worden ; want ofschoon het in allen deele wenschelijk
is, dat de regters volmaakte menschen zijn, zal dit
toch wel altijd tot de
pia vota behooren, en men
zal zich dus moeten tevreden stellen, wanneer de
regters de gewone eigenschappen bezitten. Dit
Werd reeds in de oude wetboeten voorgeschreven;
de Schwabenspiegel art. 132, wilde: »ein weiser
gerechter und sterker mann;quot; de Carolina wilde,
dat de regters zouden zijn: »so tugendlichst und
best dieselbigen nach gelegenheit jedes Ortes zu ha-
ben und zu bekommen sind;quot; en toch zeggen de ge-
noemde juristen, dat men de regters niet, wegens
gebrek aan die eigenschappen, wraken kan.

Er zijn er die meenen, dat er eene volkomene
ïinalogie bestaat tusschen het wraken van getui-

1)nbsp;Zie verder op pag. 22.

2)nbsp;1. e. p. 326.

3)nbsp;von grolman, Grundsätze der Criminalrechtswissen-
schaft, 4te Auflage, 1825 p. 431.

-ocr page 32-

gen en het wraken van regters, dat dezelfde re-
denen die gene verdacht maken deze uitsluiten i).
Men staaft gewoonlijk deze bewering door de 1. un.
C. Th.
ne in sua causa quis judicet, Omdat daar
gezegd wordt, dat niemand in zijne eigene zaak
regier kan zijn, omdat niemand in zijne eigene zaak
getuigen kan. Het Wurtembergsche Wetboek heeft
ook deze meening gehuldigd; volgens art. 40, Nquot;. 1,
kan de regter gewraakt of ambtswege uitgesloten
worden wegens dezelfde omstandigheden die hem als
getuige verdacht maken, zonder dat hij onbekwaam
wordt. Wij gelooven, dat men op die wijze aan de
wraking der regters eene te beperkte verklaring
geeft, daar het gemakkelijker is eenen anderen reg-
ter te bekomen, dan eenen anderen getuige, dat
men dus de wraking van de laatsten beperken, en
van de eersten uitbreiden, ja iedere reden, wanneer
zij slechts eenigzins waarschijnlijk is, toelaten
moet 2).
Wij vinden ons gevoelen gestaafd door eene wet van
den Bisschop van
Utrecht, dayid van bouugondiö,
wanneer hij bij de wraking zegt s): yiwante umme
eyn gerings woert eyn Richter gewraket unde eyn
kleyner sake drijfft hem van synen richtampt dan eenen
getuygen van syner getuychnisse.quot;

Is eene speciale opgave van redenen in de
wet wenschelijk, ja, is zij mogelijk? Bij de discus-
siën over ons Wetb. van Strafvordering, verlangde
men in de afdeeling: »dat de redenen van wra-
king meer algemeen wierden gesteld. Men vermeen-
den, dat de vermelding van bijzonderheden, zooals
die in art. 351 voorkomen, voor de waardigheid van
het regterlijk ambt minder ware aan te prijzen en
geloofde bovendien, dat dergelijke opsomming van

1)nbsp;tlftmann, 1. 1. § 658.

2)nbsp;HENKK, 1. C. p. 328. SCHOLTING, p. 109.

3)nbsp;MKLcniOR wiKiiOFF, Landrecht van Averissel, deel II,
avt. VI.

-ocr page 33-

redenen van wraking, kon aanleiding geven tol ge-
schillen van hoogst teederen aard, waarbij altijd de
achtbaarheid der regterlijke magt zoude lijden i).quot;
Wij behoeven dit niet door voorbeelden op te hel-
deren, daar wij die reeds boven vermeld hebben.
Zoo noemt het Beyersche Strafwetb. II, art 33,
een tal van redenen van wraking op, zooals bloed-
verwantschap. aanverwantschap, vriendschap of vijand-
schap, middellijk of onmiddellijk belang, een in het
oog vallend dralen, eene ongeoorloofde handeling bij
de instructie, enz. Wij willen hier alleen het woord
vijandschap beschouwen; het Beyersch Wetb, ver-
klaart den vijand des beschuldigden wraakbaar;
maar zou ook de regter, die een boezemvriend van
den vijand des beschuldigden is, niel wraakbaar zijn?
Volgens art. 40 van hel Wurlemb. Strafwetb. levert
ook vijandschap eene reden van wraking op; doch
die uitdrukking is le onbepaald, daar de regtban-
ken dikwijls die wraking wegens vijandschap ver-
worpen hebben, omdat volgens hun zeggen, de feilen
niet onder de termen van vijandschap konden ge-
rangschikt worden 2). Zoo geeft hetzelfde artikel
als grond voor wraking op, wanneer hij zijne voor-
ingenomenheid of vooroordeel geloond heeft of zich
daarvan verdacht maakt. Doch is het niet mogelijk,
dat de regter, zonder juist de wel te schenden, zijne
partijdigheid toonen kan? Hij kan b. v. den be-
schu digde hard aanspreken, hij kan hem in zijne
gevangenis die geriefelijkheden weigeren, die de wet
Wel met toestaat, doch die gewoonlijk vergund wor-
den; hij kan zijne partijdigheid aan den dag leggen,
door het voorloopig uiten van meeningen, door het
geven van raad
enz. Het Badensche ontwerp bevatte
hel volgende voorschrift:
ttwenn der richter msse-

1)nbsp;VOORDDIN, VII, 473.

2)nbsp;MITTERMAIER, in Archïv, 1. C. p. 19.

-ocr page 34-

rungen gemacht oder rathschläge ertheilt hat, woraus
seine befangenheit in der Sache hervorgeht.quot;
Dit
woord
äusserungen heeft eene ruime beteekenis; de
wetgever kan er door bedoeld hebben, dat de regier
zich over den beschuldigde op eene onpassende ma-
nier uitgelaten heeft, b. v. door te zeggen: dat hij
hem tot alles in staat acht, dat hij toornig wordt
als hij hem slechts ziel; hij kan zich tegen zekere
soort van misdaad verklaard hebben,
mittermaier
geeft een geval op bij een »Spruchcollegiumquot; dat
een regter gewraakt werd, omdat hij eens open-
lijk verklaard had een afkeer van smokkelaars te
hebben. Om dit nu voor te komen, wordt in
Frankrijk en Italië, het voorloopig uilen van mee-
ningen door de regters, als eW\'wTalïin^sgWh^^^^^^
géiiïï^ü. Het ware dus beter, wanneer men den raad
van HENKE volgde en het naliet de wrakingsgronden
in de wet op te sommen; men moest het dan aan
de voorzigligheid der regters overlaten; deze toch
zullen, wanneer zij doordrongen zijn van het gewigt
der wraking, iedere reden, zoo zij maar waarschijn-
lijk is, toe laten i). Men moet dan niet een be-
wijs vorderen, waardoor de juridieke overtuiging
des regters gevestigd wordt, daar dit dikwijls voor
den beschuldigde zeer^moeijelijk zoude zijn; iedere
waarschijnlijkheid moet voldoende geacht worden.

Wij hebben reeds een paar malen van een »Spruch-
collegiumquot; gesproken en rekenen het daarom niet
overbodig daarover iets meè te deelen, daar het
toch in betrekking staat met de wraking. Vroeger
namelijk was het in Duitschland den beschuldigde
geoorloofd te verzoeken, dat zijn geding naar eene
buitenlandsche regtsgeleerde faculteit ter beslissing
verzonden wierd; hij behoefde wel niet te weten,
welke faculteit men daartoe uitkoos, doch hij

1) HENKE, 1, c. p. 328. MITTERMAIEF!, Strafverfahren, § 26.

-ocr page 35-

had het regt om dxie. lacuUeitei^ wraken. Voor
ongeoorloofd werd het gehouden, eene zaak naar
een collegie te zenden , tegen hetwelk de beschul-
digde of zijn verdediger aanmerkingen gemaakt had,
ofschoon het toch aangenomen was, dat een geheel
»Spruchcollegiumquot; niet zonder aanvoering van be-
paalde gronden kon gewraakt worden. Wanneer
door een dusdanig collegie aan den verdediger reeds
een advies gegeven was, mögt deze zaak niet
voor hetzelve gebragt worden, omdat het hier reg-
ter in zijne eigene zaak zou zijn; het zou im-
mers slechts zijn eigen advies hebben te volgen;
een ander geval ware het, indien het advies eene
eenvoudige geregtelijke handeling betrof i). ïn de
kleine Duitsche staten was deze instelling van on-
berekenbaar voordeel, daar men voor de gewraakte
regters niet zoo spoedig andere vinden kon, bij
deze regeringen waren de regters dikwijls van
de regering afhankelijk, welke bij politieke- en
ambtsmisdaden, gewoonlijk haren wil doordreef. Bij
buitenlandsche regtscollegiën had dit natuurlijk geen
plaats, deze konden zich op een onafhankelijk stand-
punt stellen en slechts hunne eer en hun geweten
raadplegen. Tegenwoordig is dit middel van » akten-
versendungquot; verboden, volgens een besluit van de
bondsvergadering van 5 I^ovember 1839, dat in
correctionnele en criminele zaken geene »aktenver-
sendnngquot; meer mögt plaats grijpen en daarom is
het dat
henke de motivering der wraking wil,
omdat men anders in kleine landen niet zoo spoe-
dig andere regters bekomen kan.

Zooals wij gezien hebben, is het dikwijls moei-
jelijk of niet wenschelijk, de gronden van recusatie

1)nbsp;tittmann, 1. c. § 786.

2)nbsp;GUSTAV EMMiNGHAüS, Corpus jurïs germanici. Deutsche
Bundesacte van 8 Juni 1815, art. XII, p. 641, not. 3.

8) 1. c. p. 329.

-ocr page 36-

aan te geven, zoodat men in Duitschland, om den.
regter niet op losse beweringen uit te sluiten, een
surrogaat ingevoerd had, hetwelk
juramentum per-
horrescentiae, perhorrescenzeid
genoemd werd, en zijn
ontstaan te danken had niet aan de interpretatie
van een keizerlijk rescript, zooals gewoonlijk be-
weerd wordt, maar eenvoudig aan de praktijk i).

Deze eed ook wel ejeratio bonae spet genaamd ,
wordt aldus omschreven:
)treligiosa affirmatio veri
timoris, propter quem judicis forum declinatur 2).quot;
Er is veel getwist of deze eed in strafzaken toe te
laten was, of de redenen, waarom men dien eed af-
leggen wilde, aangevoerd en eenigermate bewezen
moesten worden. De oudere praktijk, had dien eed in
strafzaken even als in burgerlijke zaken ingevoerd,
ofschoon men in Saksen zwarigheid maakte; daar
namelijk werd iemand niet ligt tot het afleggen van
dien eed toegelaten, tenzij hij de gronden van ver-
denking opgaf en er ten minste een half bewijs voor
leverde, zoodat die eed dan wel als overbodig kon
beschouwd worden
laütereach, in 2i]üe disserta-
tio de juramenlo perhorrescentiae
meende, dat het
slechts een suppletoire eed was, waartoe hij alleen
toegelaten vi\'erd, die geene andere bewijzen had,
zoodat die eed ook door tegenbewijs kon te niet
gedaan worden; terwijl
brokes beweerde dat de eed
als hij afgelegd was, met eene
res judicata gelijk
gesteld moest worden, dat het een principale eed
was, dien ieder kon afleggen, wanneer hij ook an-
dere bewijzen had 4). Waarschijnlijk zal hij, die
tot dien eed wenschte toegelaten te worden, ook

1)nbsp;glück, Pandecten, VI, p. 223 en pkrmanedër, Hand-
buch des gemeingiiltigen Katholisch. Kirchenrecbts, II, §
472.

2)nbsp;leysf.r, Meditationes ad Pandectas, vol. XII, Dissert,
a.
henr. brokes. Supplementuoi sp. 67, § 7.

3)nbsp;püttmann, Elementa juris eriminalis, § 705.

4)nbsp;leysek, 1. c. § 31.

-ocr page 37-

de redenen hebben moeten opgeven, zonder echter
die te moeten bewijzen, de eed is het bewijs dier
redenen, dit was ook het gevoelen van
accursiüs
in zijne glosse op 1. 14. c. de judic,, ofschoon de
protestantsche regtbanken vroeger in Duitschland
geene opgave van speciale gronden vorderden

De nieuwere Duitsche Wetboeken spreken niet
meer van dien eed, en daarom wordt door som-
migen beweerd dat men tot dien niet meer toege-
laten moet worden, omdat de beschuldigde ver-
dacht is, een misdaad gepleegd te hebben, en hij
waarschijnlijk om de verlegenheid, waarin hij zich
bevindt, geene zwarigheid zal maken een\' valschen
eed af te leggen Maar, daargelaten dat hij slechts
onder vermoeden van misdaad ligt en men niet te veel
aan eene gewoonte moet toegeven, in den beschul-
digde den schuldige te zien , is het dan reeds be-
wezen dat alle misdrijven een slecht karakter ver-
raden , zijn er niet misdrijven, die juist het bewijs
leveren van fijngevoeligheid op het punt van eer,
b. V. het duel? Sommigen willen dien eed wel aan
den klager, niet aan den beklaagde toeslaan, ten
onregte evenwel, daar de toestand van den laatste
nooit slechter mag gemaakt worden, dan die van
den eerste: »non
dehet actori licere, quod reo non
\'permittilur
en n favorabiliores rei potius, quam ac-
tores habenturquot;
(I. 41. pr. en 1.nbsp;D. de reg.

jur.) 3). Anderen hebben zich geheel tegen de toe-
lating van dezen eed in strafzaken verklaard; en
wel: 1o. omdat tegenwoordig het gevoelen meer en
meer veld wint, dat er geen appel in strafzaken
moet zijn. Doch tusschen wraking en appel bestaat

1)nbsp;LEYSKR, 1. c. § 12. GLÜCK, p. 225 , 226 , bcnevens
BOEHMER, Institutiones Juris Canonici, 1. II, tit. II, § X.

2)nbsp;nöllnkr, Aktenmäszige darstellung. p. 161. tittmann,
1. c. § 658.

3)nbsp;GLÜCK, 1. c. p. 228.

-ocr page 38-

geen verband, omdat men zelfs in die burgerlijke
zaken, waar geen appel is, toch wraken kan, en
waarom zou men, a is er in strafzaken geen ap-
pel, geene exceptie van nietigheid tegen een von-
nis kunnen aanvoeren, wanneer het gewezen is door
eenen verdachten regter? er bestaat dus geene re-
den dien eed te weigeren, en de wraking toe Ie
staan.nbsp;toestand van den beschuldigde, tegen.-

over d^ strafregter, is een geheel andere dan die
van dé burgerlijke partij in het geding. Doch hebben
beiden niet dat gemeen dat zij bescherming behoe-
ven, de laatste tegenover zijne tegenpartij, de eerste
tegenover de almagt van den Staal? De toestand
van den beschuldigde is veel erger, omdat in bur-
gerlijke zaken de regter ten minste gebonden is aan
de vordering en de voordragt der partyen , de be-
schuldigde integendeel is dikwijls zonder verdediger,
en geheel aan de willekeur des regters overgegeven,
die, de verschoonende of verzachtende omstandig-
heden, die hij ambtshalve moet in rekening bren-
gen, al dan niet in aanmerking neemt. Zoowel
eene parlij in een burgerlijk geding, als een be-
schuldigde moet zich verdedigen; waarom zal de
liiatsle minder begunstigd worden, daar het hier
toch hoogere belangen geldt? 3\'^.^gt;\'Deze eed is in
de wetboeken hoogstens als sup|)feloire eed toege-
laten, doch als zoodanig in -strafzaken niet toe te
slaan. Hierop merkt
henkiü aan, dat hij, hoewel
slechts in bepaalde gevallen toegelaten, door wet-
duiding is uitgebreid; en dat zoolang men hem
in burgerlijke zaken toelaat, men dien in strafza-
ken niet kan uitsluiten i).
mittermaier -) verklaart
zich tegen den
perhorrescenzeid, niet wegens eene
der genoemde redenen, maar omdat men volgens

1)nbsp;HENKE, 1. c. p. 329. SPANGKNEERG, in Archiv, 1. c.

2)nbsp;In Archiv, 1. c.

-ocr page 39-

hem, spaarzaam moet zijn met het afleggen van
eeden, daar het een geloofseed is, waartegen
vele tegenwerpingen te maken zijn; hij wil lie-
ver eene grootere uitbreiding van het wraking-
stelsel.

-ocr page 40-

TWEEDE HOOFDSTUK.

WRAKING BIJ DE ROMEINEN.

■De twee voornaamste bestanddeelen van de heden-
daagsche procedure, de openlijkheid en de monde-
linge verhandeling, waren ook in de vroegste tijden
de grondshagen der Romeinsche regtspleging; de pu-
bliciteit, omdat het geheele volk in zijne
comitia
daaraan deel nam, en niemand uitgesloten was zijne
stem uit te brengen, waar het leven, vrijheid
of eer eens Romeinschen burgers gold; de mon-
delijkheid, omdat zoowel beschuldiging, als getui-
genverhoor en verdediging mondeling geschiedden.
Eerst in de latere tijden der republiek zien wij het
tweede element eenigzins verzwakt, als wij gewag
vinden gemaakt van schriftelijke bescheiden (^inscrip\'
liones i)^ en suhscripliones 2)), van laudationes en
testimonia terwijl de openlijkheid onder de rege-
ring der Keizers, eerst verminderd en naderhand
geheel en al afgeschaft werd. Het accusatorische
proces was bij de Romeinen tot eene hooge mate

1)nbsp;Zie CICEHO pro Domo, e. 20.

2)nbsp;Zie Ascomus pedianus, in Oic. pro Milone, § 95 ed.
Orell.

3)nbsp;Zie geib, Geschichte des Römischen Criminalprocesses,
p.
344.

-ocr page 41-

Van ontwikkeling gekomen, iedereen, wien die be-
voegdheid niet uitdrukkelijk bij de wet ontnomen
was, kon als aanklager optreden; geen Romein achtte
het in de eerste tijden der republiek tot oneer als
aanklager voor den regter te verschijnen. In de
dagen van
cicero was deze gewoonte in onbruik ge-
komen , omdat zich eene zekere klasse van menschen
er op toelegde daarvan eene broodwinning te ma-
ken; zoodat geen man van eer meer als aanklager
optrad, en het alleen daarom was, dat
cicero bij
zijne aanklagt tegen
verres zoovele moeite deed ora
den schijn, een gewoon aanklager te zijn, van zich
af te wenden

Het is bekend hoe allengs le Rome de jurisdic-
tie aan het volk onttrokken en aan de magistraten
toevertrouwd werd; hoe het vooral door het in-
stellen der
quaeshones perpetuae was, dat er bepaalde
magistraten gekozen werden, die men met het op-
sporen en straffen der misdaden belastte. Deze
overheid had echter niet de
quaestio facti te on-
derzoeken ; dit was het werk van de door den
magistraat m
jure benoemde judices. Als grondregel
was bij de Romeinen aangenomen, dat men slechts
voor de door heiii zeiven gekozen regters kon teregt
staan:
neminem voluerunt majores nostri non modo de
exislimatione cujusquam, sed ne pecuniaria quidem de
re
minima esse judicem, nisi qui inter ■ adversarios
convenisset.
2). Volkomen uitgesloten waren degenen
die met den aanklager of den beklaagde door bloed-
of aanverwantschap verbonden waren ^ of die met
hen tot hetzelfde
collegium of dezelfde societas be-
hoorden Verkeerde een regter in zoodanig ge-
val, dan was het zijn pligt zich van alle medewerking

1)nbsp;CTCERO, de divinatione, c. 1 — 3.

2)nbsp;CiCBKO, pro Cluentio, c. 43.

3)nbsp;1. pr. D. de injiiriis.

GEIB, p. 306.

-ocr page 42-

aan het geding le onthouden; deed hij dit niet, dan
kon hij door den
praetor of den judex quaestionis
uitgesloten, d. i. gewraakt worden i). De in het
latere Romeinsche regt gebruikte term van
recusare,
recusatio
komt bij de vroegere schrijvers minder voor,
men sprak van
rejicere judicem, rejectio judicis ;
CICERO spreekt ook nog van judicem refugere, judicem
secernere
Had nu noch de regter zich onthou-
den, noch de praetor hem uitgesloten, dan kon dit
door den aanklager en den beschuldigde geschieden.
Dit gebeurde op de volgende wijze: de namen der
aanwezige regters werden door den praetor in eene
urn geworpen en daaruit zoovele regters gekozen,
als voor het geval noodig waren; wanneer nu een
genoegzaam aantal namen uit de bus gekomen
was, konden zij door eene der beide partijen ge-
wraakt worden; de beschuldiger had die bevoegd-
heid eerst, daarna de beschuldigde. Het is niet
bekend, hoevele regters er in ieder geding kon-
den gewraakt worden, meest was echter dit ge-
tal zeer groot, omdat wij bepaalde opgaven heb-
ben, dat het aantal regters bij de
judicia publica
aanmerkelijk was; zoo verhaalt ons pliniüs, dat
slechts door 45 regters een vonnis van ballingschap
kon gewezen worden Gewoonlijk was het be-
paald hoevelen men in iedere zaak wraken kon;
zoo had suLLA eene beperking daar in gebragt,
dat namelijk aanklager en beschuldigde ieder slechts
drie regters konden weren ^ welke beperking
volgens GEiB alleen legen de volksklasse, niet
tegen de senatoren gerigt was, en ook spoedig

1)nbsp;TACiïüS, de Orat. c. 5.

2)nbsp;CIC., in Verr. I, c. 2, c. 7, III, c. 11 , 13, 41, 59, 60.

3)nbsp;SCHDLTING, 1. C. p. 4.

4)nbsp;Nat. hist. 1. 29, c. 1.

5)nbsp;CIC. in Verr. II, 31.

-ocr page 43-

in onbruik is gekomen i). Eene lex Pompeja stond
aan den beschuldiger en beschuldigde toe, dat ieder
uit elk der drie standen (sena^ores,
equites, tribuni
aerarii)
vijf wraken kon, welke wet als eene gele-
genheidswet door
pompejos tegen milo gemaakt was;
deze wraking moest onmiddellijk vóór de stemming
geschieden 2). Ook was er eene
lex Vatinia, welke
aan beide partijen vergunde slechts eenmaal te wra-
ken, en niet alleen individuele regters, maar ook het
geheele
collegium 3). De beschuldiger had wel eens
alleen dat regt, zooals blijkt uit
cicero\'s woorden:
ab accusatoribus delecii ad spem acerbitatis 4). Was
nu na eene wraking het getal regters onvoldoende,
dan volgde op de eerste
sortitio eene suhsorlitio, tot
het noodige getal regters weder voorhanden was. Of
nu die renters
0

nieuw konden gewraakt worden,
is eene vraag, die bij de schrijvers niet behandeld
wordt; volgens
geib\'s gevoelen, hetwelk wij tot het
onze maken, is daar geen beletsel tegen, ten minste
wanneer men aan de boven uit
cicero pro Cluentio
c. 43 aangehaalde woorden eenig gewigt hechten
wil 5).

Eene andere manier van wraken was bij de lex
Servilia repetundarim
ingesteld door de editio; daar
toch gaven de aanklager en de beschuldigde ieder
honderd regters aan, waarop door beiden uit de
door zijne tegenpartij gekozenen vijftig konden ge-
wraakt worden. Anders was het bij de
lex Licinia
de sodaliciis;
daar gaf de aanklager vier tribus op,
van welke de beklaagde ééne kon wraken, uit de

1)nbsp;geib, 1. c. p. 309.

2)nbsp;Zie het Argumentum van asconius op Orat. cic
pro Mil.

3)nbsp;CIC. in Vatln. c. 11. GEIB , 1. c. p. 310. schülting,
1- c. p. 38.

4)nbsp;cic, pro Sulla, c uit. schülting, p. 21.

5)nbsp;Zie echter dalloz. Repertoire in voce.

-ocr page 44-

drie overige werden door den beschuldiger de reg-
ters gekozen. Veel is er getwist of het den beschul-
digde nog geoorloofd was, sommige dezer regters
te weren; het schijnt dat in ieder bijzonder geval
door de regters beslist werd of en hoedanig aan
den beschuldigde het wrakingsregt zou worden toe-
gestaan 1).

Wanneer voor den senaat een zijner leden teregt
stond, dan schijnen de bloedverwanten, zoo die er
waren, niet gewraakt te zijn; immers zien wij dat
l. caesab den echtgenoot zijner zuster p. lentülus
veroordeelde zoo ook veroordeelde hij m. Anto-
nius
, eenen zoon zijner zuster De reden dezer
gewoonte is niet aangegeven, ofschoon zij niet moeije-
lijk is op te lossen; de vroegere Romeinen waren
zoo doordrongen van hunne pligten, dat zij zich als
\'t ware, wanneer de noodzakelijkheid daar was, aan
geene bloedverwantschap stoorden, maar het vader-
land boven alles stelden: »omnes
omnium caritates
patria una complexa est\'\'
4). Misschien meende men
ook, dat de senaat talrijk genoeg was, zoodat eenige
onjuiste stemmen niet veel onheil konden berokke-
nen 5).

Konden de magistraten, d. i. zij die regters gaven
en het voorzitterschap waarnamen en later de straf
bepaalden, ook gewraakt worden? Neen er wa-
ren andere hulpmiddelen tegen zoodanige personen,
men kon namelijk appelleren op de
tribuni plebis,
men kon van den eenen praetor tot den anderen

1)nbsp;cicero, pro Plane, c. 17. geib, p. 31.3 sqq. schdl-
ting,
p. 21.

2)nbsp;ore. in Catll IV, c. 6.

3)nbsp;cic. philipp. vill, c. 1.

4)nbsp;CIC, de Off. 1. i, c. 17.
6) SCHULTJNG, i. 0. p. 72.

6) SCHULTUNG, p. 41. GEIB, p. 307, Hat. 157.

-ocr page 45-

gaan ja zelfs van den eenen consul naar den
anderen

In de provinciën was geene wraking der magi-
straten geoorloofd, en ook niet bekend; het was
echter niet verboden, dat de magistraat zijne juris-
dictie aan een anderen overdroeg, wanneer hij meende
voor verdacht gehouden te worden

Zooals wij gezien hebben, werd de wraking door
beschuldiger en beschuldigde uitgeoefend; maar had
de lasthebber van den laatsten ook dit regt? Som-
migen zeggen neen, wanneer hij slechts een alge-
meenmandaat heeft ;
schülting beantwoordt die vraag
toestemmend en beroept zich op de l. 56 en 1 621
D. de procurât. ; omdat de recusatie behoort tot de
declinatoire exception, welke door hem kunnen op-
geworpen worden, die volmagt heeft om het geding
ten einde te brengen

Moeten de redenen van wraking opgegeven wor-
den? Ja, zeggen enkelen , en brengen eenige
bewijzen voor hun gevoelen, zooals b. v.
hunc nolo,
timidus est, iniquus est
6)zelfs, werd volgens hen
die reden dikwijls bezworen, van daar de termen
eje-
ratio, ejerare
7). Neen, zeggen anderen en naar
onze meening teregt, de wraking was geheel en al
onbeperkt ;. omdat de wraking meer van feitelijken
dan van juridischen aard is, en men in het Romein-
sche regt niet vindt opgegeven, welke redenen vau
wraking er zijn, hetzij dat
tribonianüs haar meer
als een
factum, dan als een jus beschouwde, hetzij
dat hij het\'overbodig geacht heeft daarover te spre-

1)nbsp;CIC. in Verr. I, c. 46.

2)nbsp;LIVIüS, II, c. 17.

3)nbsp;1. 17 D. de jurisdict.

4)nbsp;1. c, p. 24.

5)nbsp;SCHÜLTING, p. 92. GLÜCK, 1. C. p. 223.

6)nbsp;PLIN. Panegyric, c. 36.

7)nbsp;CIC. de Orat. 1. II, c. 70. Philipp. XII, c. 7.

8)nbsp;GEIB , 1. c. p. 309. HÉLIE, de l\'instr. crim. I, p. 74.

-ocr page 46-

ken. Als zoovele redenen worden door schülting
opgenoemd: amicitia, cognatio, affinitas, familiaritas,
favor, ambitio, libido, sordes, cupiditas, spes, gloria,
misericordia, odium, invidia, ira, aversatio, inimi-
citia, ulciscendi studium, dolor, darnni, incommodi,
ignominiae timor, pravitas, crudelitas.

Ééne uitdrukkelijke reden wordt opgenoemd waar-
om geene wraking plaats heeft, namelijk tegen den
regter van wien men vroeger geappelleerd heeft, en
voor wien men nu weder teregt staat; ofschoon de
regter verstoord kan zijn, dat men zijn vonnis aan
hooger beroep onderworpen heeft i).

De tijd der wraking was als de regter door de
tegenpartij, door den praetor of door het lot aan-
gewezen was; mögt er na dien tijd iets verdachts
opkomen, dan kon de regter nog gewraakt worden,
b.
v. wanneer hij zich had laten omkoopen; het was
meestal aan de beoordeeling der magistraten over-
gelaten De wraking zelve geschiedde even als
alle andere
judicia praeparatoria bij den praetor in
jure, en wel met luider stemme. Men kon ver-
schillende redenen van wraking na elkander opge-
ven , mits men zorgde dat alles binnen den bepaal-
den tijd afliep

Onder de Keizers kwam er eene geheele veran-
dering in de procedure; werd vroeger het
factum
door gekozene regters beslist, thans ging de ju-
risdictie geheel en al op den
praefectus urbi, de
proconsules en de praesides provinctarum over, die
natuurlijk even min als vroeger konden gewraakt
worden. In plaats van
judices, werden zij door
assessores bijgestaan, die, omdat zij niet als regters,
maar alleen als raadgevers ter inlichting van den

1)nbsp;L. Unie. D. apud eum a quo appell. etc.

2)nbsp;1. 7. D. de 1. Jul. repetund.

3)nbsp;1. 8. D, de exceptionibus.

-ocr page 47-

magistraat zaten, niet konden geweerd worden; men
kon echter eerbiedig van den regter verzoeken eenen
verdachten bijzitter te verwijderen, hetwelk hij doen
of laten kon. Door
jüstinianus is eene groote uit-
breiding aan het regt van wraken gegeven, doch
waren zijne wetten alleen op de burgerlijke regts-
ileglng toepasselijk, daar de magistraten in strafza-
cen
extra ordinem regtspraken en niet gewraakt
conden worden i). Door sommigen wordt wel be-
weerd , dat deze wetten ook op strafzaken toepasse-
lijk zijn; wij gelooven echter ten onregte, omdat
men toch b. v. niet een strafgeding door scheids-
regters kon laten beslissen, zooals dit in een
burgerlijk geding, in geval van wraking, voorge-
schreven was 2). Het is wel te verwonderen, dat
jusTiNiANüs, die zich ten doel stelde, meer vastheid
aan de regtspleging te geven, voor ellendige geld-
zaken een uitgebreid recusatiesysteem verordend
heeft, terwijl hij de strafzaken, waar het toch hoo-
gere belangen geldt, van dat voorregt uitsloot;
doch de hierop toepasselijke wetten laten geene an-
dere interpretatie toe. Evenmin was er wraking toe-
gelaten tegen de
defensores civitatis, die in de mu-
nicipia regt spraken, omdat deze daar met dezelfde
magt bekleed waren als de magistraten in de pro-
vinciën.

1)nbsp;1. 16. C. de judic.

2)nbsp;schülting, p. 87. geib, p. 600. antonius matthaeüs,
de Grim. cum adnotationibus thomae NANi, ad 1, 48, t. 13,
D. c.
7, § 1 et c. 11, § 5.

-ocr page 48-

DERDE HOOFDSTUK.

WRAKING IN DE MIDDELEEUWEN,

Toen, na den ondergang van het Westersche kei-
zerrijk in 476, de groote Germaansche volksstam
z]ch uitbreidde en verschillende rijken stichtte, na-
men de overwinnaars deels de wetten van de over-
wonnenen over, deels vermengden zij die met de
hunne. Zoo ontstonden in Spanje en Frankrijk de
leges Visigothorum, Ripmriorum, Burgmdiomm, in
Duitschland
leges Alemannorum, Bajuvariorum; ter-
wijl zij die zich in Italië vestigden voor het grootste
gedeelte het Romeinsche regt aannamen. Uit dat
Romeinsche regt ontstond later met den aanwas der
Pauselijke magt. en door de interpretatie der juris-
tenschool te Bologna het^canonische regt, dat ge-
durende eeuwen in velelanden als wet gegolden
heeft. Dat regt heeft ook het zijne bijgedragen,
om de wraking uit te jDreiden, daar het eveneens
de regters, die niet onbevangen waren, uitsloot.
Zoo wordt er geen onderscheid gemaakt tusschen
wraking in civiele en in criminele zaken; uitgezon-
wanneer iemand van eene zware misdaad be-
schuldigd wordt, en het zeker is, dat hij die begaan

-ocr page 49-

heeft 1); de wraking wordt in dit geval alleen ge-
weigerd, wanneer er eene bepaalde straf bedreigd
\'s, geenszins wanneer die straf willekeurig is, om-
dat de regter dan wel eens te zwaar zou kunnen
straffen. Er kunnen zoowel een als meerdere le-
den van een collegie gewraakt worden; of ook een
geheel collegie, — is niet beslist.

De redenen van recusatie moeten speciaal opge-
geven en ook bewezen worden 2). Behalve de bo-
ven uit het Romeinsche regt genoemde redenen,
heeft het Canonische regt nog:
domus, mensa ju-
dici cum adversaria communis, judex dominus al-
terius ex litigantibus
3); ipse judex similem vel pene
similem causam habet 4); si hac ipsa in causa, de
qua nunc sub ipso lis erit, advocatus fuerit 5).quot;
_ Wanneer echter de regter de heer des advocaats
ÏS, kan hij volgens het canonieke regt niet ge-
wraakt worden Een regter van wien men vroe-
ger geappelleerd heeft, kan echter wel gewraakt
worden, de regter toch is verdacht, als misschien
door dit appel beleedigd 6).

Niemand kan regt spreken in zijne eigene zaak,
onder welke slechts die verstaan moet worden, dié
den regter als privaatpersoon voor- of nadeel kan
aanbrengen; zoo is de uitspraak des regters over
zijne eigene competentie, geen vonnis in eigen zaak 7).
De wraking wordt beoordeeld door speciaal be-

1)nbsp;Corpus juris canonicum. Decretales D. gregorii Papae
iX, 1. II, t. 28, c. 24:
nisi pro crimine adeo gravi ac mani-
festo, quo ipso actu sit damnandus,

2)nbsp;C. Juris Canonic. Decret- D. gkeg. IX, 1. 2, tit. 28,
41
: suspicionis causam coram eodem allegare tenetur, c 27

PßRMANEDER, 1. C. II, § 472.

3)nbsp;c. 8G, eod.

4)nbsp;c. 18, eod.

5)nbsp;c. 36, eod.

6)nbsp;c. 6: eum potest, si voluerit tamquam suspectum vitare.
J)
permaneder, Handbuch des gemeingültigen Katholi-
schen Kirchenrechts, II, § 473,

-ocr page 50-

noemde scheidslieden, of door aan den regter toe-
gevoegde commissarissen, of men draagt aan den
wrakende den
perhorrescenzeid op in tegenwoordig-
heid van den gewraakten regter, welke eed ten
minste door een half bewijs der aangevoerde redenen
moet voorafgegaan worden i).

Even als in het Romeinsche regt, moest de wra-
king volgens de Canonische wetten, vóór de
litis,
contestatio
ingebragt worden; doch zij was nog ge-
oorloofd daarna, ja zelfs na het nemen der conclusie,
mits men bezwoer, dat de reden niet vroeger be-
kend was geweest 2).

Vóórdat bij de Germaansche volken de gewoonte
van vaste regtbanken ingevoerd was, werden zoo-
wel de politieke en administratieve zaken als de
regtsgedingen, door het volk beslist, waaraan nie-
mand zich onttrok

Een regtsgeding, dat op die manier gevoerd werd
door het volk tegen den beschuldigde, eindigde
altijd in eene uitdaging; wanneer de schuldige zich
niet aan het vonnis onderwerpen wilde. Hoe meer
leden er nu bij eene dusdanige vergadering tegen-
woordig waren, en een vonnis hielpen wijzen, des
te meer waarborgen waren er voor de behoorlijke
uitvoering van zoodanig vonnis, weshalve het niet
waarschijnlijk is, dat er wraking heeft plaats ge-
had; eene gemotiveerde wraking kon niet worden
geduld om meer twisten uit te lokken, en eene on-
gemotiveerde wraking is onvereenigbaar met het
denkbeeld van een volksgeregt.

Die volksgeregten kwamen later om verschillende
redenen in onbrnik: en maakten plaats voor een

1)nbsp;boehmer, Institutiones juris canonici, 1. II, t. II, S 10,
cf. 1. II, tit. XXIX, § n.

2)nbsp;Decret. greg. IX, 1. I, t. 29, e. 25, L. II, t. 25, e. 4.

MEIJER, Esprit, Origine et progrès des Institutions ju-

diciaires, I, p, 494.

-ocr page 51-

collegi^, zamengesteld uit eenen Graaf, als plaats-
verWn\'ger van den Vorst, en de door hem gekozene
gezworenen. Nu kon men de boven ingebragte
bezwaren niet meer tegen de wraking aanvoeren,
en moest de wraking wel degelijk toegelaten wor-
den, want wie zou den beschuldigde waarborgen,
dat de Graaf, die hem vijandig konde zijn, ook niet
partijdig zou te werk gaan bij het kiezen der reg-
ters? Die wraking zal waarschijnlijk wel ongemo-
tiveerd geweest zijn, daar de opsomming der redenen
weder twisten zoude hebben veroorzaakt, hetwelk
zooveel mogelijk moest voorgekomen worden. De
regters hadden er dan ook belang bij, dat zij zelfs
niet in staat gesteld wierden, een onregtvaardig von-
nis te vellen, hetwelk hen later in onaangenaam-
heden zoude hebben gewikkeld i).

Bij de regtbanken, die ieder heer op zijn eigen
grondgebied had, kwamen nog andere beweegrede-
nen tot wraking in aanmerking; immers konden die
regters zeer wel door hem
geïnfluenceerd zijn, en kon
de heer, wanneer hij eene der beide partijen wilde be-
gunstigen, gemakkelijk partijdige regters kiezen. —

Hoeveel regters er gewraakt zijn, is niet bekend;
wel weet men, dat er gewoonlyk vele vrijen opge-
roepen werden om aan een geding deel te nemen;
zoo verhaalt eene geschiedenis van
Languedoc van
eene vereeniging van meer dan twee honderd
Vasal-
len het schijnt dus, dat men wraken konde zoo-
vele men wilde, en dat die wraking dan ongemoti-
veerd geweest is. Echter waren wel in de ver-
schillende Costumen redenen opgegeven, waarom men
eenen gezworene weren kon. Zoo was b. v. in de
Assises van Jerusalem verboden, dat iemand na ad-
vocaat in eene zaak geweest te zijn, daarin ook

1)nbsp;meijku, 1. c. p. 494, 495.

2)nbsp;MEIJER, Institutions judiciaircs, p. 496.

-ocr page 52-

regter kon worden: ygt; les jurés en nul plait ne dovent
estre avocas ce est-à-dire avans-parliers et juges, et
celuy quy le ferait doit estre ostés de la conpaignie
des aires jurés, et après perdir response en court, car
la loy dessent que nus ne soit avocat et juge en une
meisme cauze
i).quot; Verder kon een gezworene ge-
wraakt worden als hij eene der beide partijen buiten
het geding aangehoord had ; »
les jurés ne pevent ne
ne doxjvent nul home ne nulle feme oir puis que il
sont assis en leur sièges, ne ne doyvent descouvrir les
secrès de la court a nul home dou monde nets à son
père ; et ce il le faizoit il doit estre de la conpaignie
des aires jurés osté 2).quot;

De latere Gostumen spreken wel degelijk van het
wraken der regters (refuser les juges),
philippe de
BEAUMANoiR noemt in zijne Coutumes de Beauvoisis
bepaalde redenen op, waarom een regter door de
tegenpartij kan gewraakt worden; b. v. wegens
haat
[por cause de sospechon de haine), zoo ook
wanneer de regter reeds advocaat, procureur of
raadsman geweest is van de partij, of wanneer hij
geschenken aangenomen heeft om die partij gun-
stig te zijn 3) Het is echter waarschijnlijk, dat
waar die bepaalde redenen aangegeven zijn, die ook
moesten bewezen worden, en kunnen wij uit deze
korte schets opmaken, dat de wraking in de Cos-
turnen, niet geheel verwaarloosd is geworden.

Ook in ons land was de wraking bekend en zelfs
in sommige streken tot eene hooge mate van ont-
wikkeling gekomen, In de Jurisprudentia Frisica,
titel II,
de judicihus et officio judicis, artikel 20 le-
zen wij : niemand mag regter zijn in zijne eigene

1)nbsp;victor foücher, Assises du royaume de Je\'rusalem,
torn. I, 1ère part. c. 8, p. 14.

2)nbsp;Assises de Jérusalem, c. 10.

3)nbsp;Les Coutumes de Beauvoisis par philippe de bkaüma-
KOIK, par le comte beugnot, c 6G, p. 451.

-ocr page 53-

zaak; en die zijn eigen regter is in eene zaak ver-
liest zijne aanspraak en zijn regt, volgens regt.

Art. Wie een regter wraken wil, zal dit doen,
voor hij aan het regt gezworen heeft, of voor hij
in regte aangenomen is; daarna mag men hem niet
wraken.

Art. %%. Indien iemand den regter wederspreekt,
dat hij zijn regter niet zijn mag, zoo zal de regter
en hij ieder zoenlieden of vroedelieden daartoe ne-
men, die het onderzoeken zullen of hij regter zijn
mag of niet. Wil de regter dit niet onderzoeken
laten dan heeft hij onregt.

Art. 321. Onze heilige Vader, de Paus -spreekt
aldus: dat niemand zijn eigen regter mag zijn i).

Duidelijker wordt de wraking besproken in het
oude Overijsselsche landregt, in de reeds boven
aangehaalde wet van
david van bourgondiö 2). Onder
de vereischlen voor den regter wordt gevorderd:
dat Me nicht in den hanne syn sal. Een regter mag
»verworpen unde gewraketquot; worden:
So hie der
sahen off te der persoen richter niet weere, als wan-
neer eyn geestelick persoen offte geestelike sake under
enen wertliken Richter gelagen worde.
Wegens bloed-
aanverwant- of bijzondere vriendschap met eene der
partijen kan de regter geweerd worden; zoo ook
wegens
sunderlicke vyantschap; als de regter de heer,
dienaar of vasal der tegenpartij is; als de zaak hem
zeiven betreft, wanneer hij belang daarbij heeft,
wanneer hij een dergelijk regtsgeding heeft, wanneer
hij daarin raad heeft gegeven of op eene andere
manier is behulpzaam geweest. Men is echter niet
gebonden aan de opgegevene redenen, de regter
kan gewraakt worden:
voert andere redelike oersaken

1)nbsp;Jurisprudentia Frisica of Friesche Eegtskennis, door
Jhr. Mr.
montanus hettema, 1® stuk, p. 25, 27, 31.

2)nbsp;MELCHIOR wiNHOFF, Landrecht van Averissel, Deel II,
art. VI.

-ocr page 54-

die enen biilick verdechtich konden maken unde enen
tuygen offt procuratoren wederleggen.

Het is echter niet voldoende deze redenen op te
geven, zij moeten bewezen worden:
dewyle de rich-
ters voer erst from erachtet unde gekant den boesen
tegen tho staene gesat syn, geen qnaet lichtlick van
hem tho vermoeden.

-ocr page 55-

VIEKDE HOOFDSTUK.

NIEUW FEANSCH REGT.

EERSTE AFDEELING.

wraking der begtërs.

In de nieuwere geschiedenis van Frankrijk, bekleedt
de studie des regts eene groote plaats, en bragt de
jurisprudentie het hare bij om de stellingen van
het canonische regt en van de Costumen, welke nu
nog met eene nieuwe regtsbron, namelijk de Ordon-
nantiën vermeerderd waren, voor de praktijk bruik-
baar te maken. Weinig echter komt
in de vroe-
gere OrdonnantiëiTWwraking voor: er zijn hier
en daar slechts enkele bepalingen dienaangaande,
b. v. de Ordonnantie van
Blois (1579), schreef in
art. 118 voor, dat de wraking op alle regters toe-
gepast moest worden i). Geene bepaalde redenen
van wraking waren er
aangegeven, en beschouwde
men die, even als in het Romeinsche regt, van
geheel feitelijken aard, aan de beslissing der reg-
ters overgelaten. Er waren arresten van het Par-
lement die den peet van de tegenpartij, of van het
kind der tegenpartij lieten wraken. Men paste zelfs
toe
1. 19, § 1, d, de officio praesidis, op hen wier

1) HÉLiE, Instruction criminelle, V, p. 101.

-ocr page 56-

gelaat geene kalmte aantoonde: cujus animt moium
vultus detegit i).

In 1631 werden negen leden van het Parlement
van Rouaan, waaronder de Voorzitter gewraakt, om-
dat zij, ofschoon leden van een genootschap der
Jesuiten, in een proces, waarin de laatste belang
hadden, zich niet verschoonden. Nadat deze wra-
king eerst verworpen, later aangenomen werd, wis-
ten de Jesuiten, door eene koninklijke verklaring,
in het vervolg, diergelijke wraking te vernietigen.
Het Parlement nam deze verklaring aan, onder voor-
behoud in bijzondere gevallen naar goeddunken te
handelen 2).

Het Edict van Nantes, art. 65, gaf aan de Pro-
testanten de bevoegdheid om, behalve hunne gewone
gemotiveerde wraking, nog twee regters ongemoti-
veerd te wraken. Deze bevoegdheid werd hun we-
der bij de herroeping van dat Edict ontnomen.

In dezen toestand werd door de Ordonnantie van
26 April 1667 eene groote verandering gebragt,
daar zij bepaalde redenen van wraking, en hoe die
geschieden moest, heeft opgegeven s). Deze Ordon-
nantie heeft tot grondslag gestrekt aan alle ver-
dere verordeningen op dat punt: wij willen daarom
hier de redenen van wraking, daarin opgesomd,
meêdeelen, ofschoon alle niet opgegeven waren, en
het geoorloofd bleef, die naar omstandigheden aan
te vullen. In titel worden de volgende ver-
meld: 1quot;. s\'il est parent ou allié de laccusateur

1)nbsp;DALLOZ, in voce récusation.

2)nbsp;a. floquet, Hi.stoire du Parlement de Normandie,
torn. IV, p. 415 sqq.

3)nbsp;ACHILLE MOBiN, Dictionnaire du droit criminel in voce.
dalloz, in voce, le geavekend, traité de la legislation
criminelle en France, t. II, p. 43.
meklin, Eepertoire,
in voce.

-ocr page 57-

ou de ia partie civile ou de l\'accusé jusqu\'au cin-
quième degré inclusivement. s\'il porte le nom
et les armes, et s\'il est de la famille de la par-
tie civile, ou accusateur ou de l\'accusé, en quel-
que degré de parenté ou alliance connue ou justifiée
qu\'il soit, non seulement il pourra être valablement
récusé, mais encore il doit s\'abstenir de lui-même
et sans demande. 3quot;. si la femme de la partie civile
ou de l\'accusé est parente du juge ou si la femme
du juge est parente de la partie civile ou de l\'accusé;
bien entendu, si la femme est encore vivante, ou
si le juge ou l\'accusateur ou l\'accusé en a eu des
enfants, et en cas que la femme soit décedée et qu\'il
n\'y eut enfants, le beau-père, le gendre et les beaux-
frères, ne pourront être juges. 4°. si le juge a
donné conseil sur l\'accusation. 5quot;. s\'il a sollicité ou
recommandé aux autres juges la partie civile ou
l\'accusé. 6°. s\'il s\'est ouvert sur l\'affaire pendant
l\'instruction ou avant le jugement du procès. 7°.
pour menaces prouvées par lui faites pendant l\'in-
struction du procès, ou six mois avant l\'accusation
intentée ou la récusation demandée. s\'il y a eu
inimitié capitale entre lui et la partie civile, ou l\'ac-
cusé. 9°. s\'il a été témoin dans l\'instruction faite
dans l\'accusation pendante devant lui. 10°. s\'il est
l\'intime ami de la partie civile ou de l\'accusé, man-
geant et buvant très-souvent avec la partie civile ou
avec l\'accusé, peu de temps avant l\'accusation, ou
pendant l\'instruction du procès, si l\'accusé n\'est pas
prisonnier. 11quot;. s\'il a tenu un des enfants de la
partie civile ou de l\'accusé sur les fonts de bap-
tême, ou si la partie civile ou l\'accusé a tenu un
des enfants du juge dans cette cérémonie : finalement
pour tous autres moyens de fait et de droit qui peu-
vent survenir.

Art. 1 der Ordonnantie maakte den regter, die
bloedverwant tôt in den vijfden graad was, wraak-

-ocr page 58-

baar, terwijl in burgerlijke zaken dit alleen tot in
den vierden graad geoorloofd was

In de Ordonnantie van 1670 kwam geene bij-
zondere bepaling omtrent strafzaken voor, zoodat
men naar die van 1667 handelde, en deze lot in
de tijden der fransche revolutie in stand bleef, of-
schoon zij zeer is uitgebreid door de praktijk en
door de uitlegging der juristen, waarvan voorname-
lijk de lof toekomt aan
jousse, wiens »traité de la
justice criminelle en Francequot; wel een commentaar
op die Ordonnantie kan genoemd worden.

Eene wet van 18-26 October 1790 over de
procedure van het vredegeregt, hield eenige voor-
schriften omtrent de wraking in, die echter van
minder belang waren 2j. Gewigtiger is de wet van
23 Vendémiaire jaar IV, waarbij, zooals wij boven
reeds gemeld hebben, voor het eerst eene peremtoire
wraking in Frankrijk werd ingevoerd 3), namelijk
van éénen regter of zijnen plaatsvervanger, terwijl
de anderen na aanvoering van redenen gewraakt
konden worden. De motieven dier wet zijn wel
te zoeken in de treurige tijden, in de partijschap-
pen, waarin Frankrijk toen ter tijde verdeeld was,
welke een uitgebreider wrakingsregt noodzakelijk
maakten. Wij willen eenige artikelen dier wet op-
geven: art. 1. Chaque partie civile, chaque accusé,
îeut, par soi ou par son fondé de pouvoir, dans
es cas et dans les formes ci-après déterminés, re-
cuser un juge ou un suppléant, sans en exprimer
le motif. Cette récusation sera appelée
peremptoire.
Elle ne préjudiciera point au droit de proposer,
contre les autres juges, des récusations sur des mo-
tifs légitimes.

1)nbsp;le graverend, 1. 1.

2)nbsp;DÜVKUGIER, Collection complète des lois, VITT, 328.

^ S) Zie MOKIN, DALLOZ, MERLIN, in VOCe. LE GRAVEREND,

-ocr page 59-

Art. 4. Les récusations peremtoires peuvent avoir
lieu contre les juges du tribunal criminel des dé-
partements, lorsqu\'ils jugent les appels des tribunaux quot;
de police correctionnelle-, ils sont momentanément
remplacés par des juges du tribunal civil. Elles ont
lieu aussi contre les mêmes juges du tribunal cri-
minel, le président excepté, lorsqu\'il s\'agit d\'affaires
instruites d\'après un jury d\'accusation. Elles sont
exercées à la même époque et dans les mêmes for-
mes que les récusations des jurés. Les olBciers rem-
plissant le ministère public ne sont récusables pé-
remptoirement dans aucun cas.

Uit de laatste woorden zoude men moeten opma-
ken, dat het openbaar ministerie niet onbeperkt,
maar gt;vel na opgave van motieven kon gewraakt
worden, hetgeen de wet zeker niet bedoeld heeft;
wij zullen later over dit gewigtig punt eenige op-
merkingen maken. Volgens art. 5 geschiedde de
wraking niet in tegenwoordigheid van den regter,
maar werd aan den griffier of aan zijnen substituut
beteekend.

Art. 7 stond aan de medebeschuldigden, zoo die
er waren, toe ieder hunne peremtoire wraking uit
te oefenen.

Hadden er door de beschuldigden zoo vele onbe-
perkte wrakingen plaats gehad, dat de zaak niet meer
door die regtbank kon behandeld worden, dan schreef
art. 8 voor, de zaak naar eene naburige regtbank
te verwijzen, waar geene onbepaalde wraking meer
plaats kon hebben i).

Deze wet was naauwelijks afgekondigd, toen zij
afgeschaft werd door den Code des délits et des
peines van 3 Brumaire jaar IV, welke in art. 594

1) Had de beschuldigde meer dan een regter ongernotiveerd
gewraakt, dan werden alle wrakingen vernietigd. Zie Arrest
16
prair. an XII. sirky, VII, 2, 116.

-ocr page 60-

de voorschriften van dezen Code alleen tot rigtsnoer
stelde voor de instructie en voor de teregtzitting,
behalve bij de jury.

In art. 503 werd aan den openbaren aanklager
de bevoegdheid gegeven, ora in tegenwoordigheid
van den president van de criminele regtbank, en van
twee officieren der municipaliteit, maandelijks op de
lijst der gezworenen een van de tien peremtoir te
wraken. De lijst der twaalf gezworenen werd vier en
twintig uren vóór de openbare teregtzitting den be-
schuldigde overhandigd, die hen allen kon wraken,
waarop eene nieuwe lijst gevormd, en den beschul-
digde aangeboden werd. Had deze nu twintig ge-
zworenen ongemotiveerd gewraakt, dan moest hij
voor de volgende wrakingen zijne redenen opgeven,
welker geldigheid de regtbank had te beoordeelen.
Als motief van de opheffing der wet van 1793,
werd voorgegeven, dat men daardoor den regter
beleedigde, en dat het gebruik dezer bevoegdheid
niet wel te regelen was i).

In den nieuwen Code d\'Instruction criminelle
wordt niet over de wraking der regters gesproken,
en is het niet alleen door de regtsgeleerden, maar
ook door de jurisprudentie beslist, dat men zich
dien ten gevolge te regelen heeft naar de voorschrif-
ten der wraking in het burgerlijk proces. Immers,
zou het niet onzinnig wezen te meenen, dat de wet-
gever in het burgerlijk geding eenen regter, die
niet onbevangen zijn kan, uitgesloten heeft en hem
in het strafproces, waar het hoogere belangen
geldt, toelaten zou 2)? Zeer juist wordt dit uitge-
drukt in eene overweging van een arrest van het
hof van Cassatie d.d. 13 Februarij 1846 3): »que

1)nbsp;merlijst. Répertoire in voce recusation peremptoire.

2)nbsp;hélie, Instruetion criminelle, V, p. 102.

3)nbsp;siREY, Recueil général des lois et des arrêts, t. XLVI,
lère part. 250.nbsp;\'

-ocr page 61-

îe droit de récusation se lie essentiellement au droit
de défense; que les causes qui donnent ouverture
à ce droit et les conséquences qu\'entraîne son exer-
cice, sont communes à toutes les jurisdictions- qu\'à
défaut d\'un texte special qui, en matière criminelle,
en ait limité les conditions et déterminé les formes,
il y a lieu à recourir aux dispositions du titre 28
du G. de Pr. civ.quot; Zoo ook besliste het Hof van
Cassatie, bij de wering van eenen politieregter,
dat het regt van wraking de natuurlijke regtvaar-
digheid ten grondslag heeft, en dat, alhoewel er
in den Code d\'Instruction Crim. niet over gesproken
wordt, dit slechts den regel bevestigt, dat de vor-
men van wraking dezelfde zijn, als die van den
Code de Pr. civ.

In de zitting van het Wetgevend Ligchaam van
4 April 1803, werd door
tkeilhard eene redevoe-
ring, ter toelichting van den titel van den Code de
Proc. over den vrederegter, gehouden. Hij zeide
dat, terwijl in de wet van 1790 alleen het onmid-
dellijk belang en de bloed- en aanverwantschap tot
den graad van zoon van neef ingesloten eene reden
van wrakmg was, de laatste alleen tot den graad
van neef was beperkt, omdat het moeijelijkheden
veroorzaakte in kleine steden, waar de meeste men-
schen aan elkander verwant zijn, terwijl bij de eer-
ste reden nog eenige waren gevoegd. Zie art. 44.
C. de Pr. civ.

Het tweede boek, titel 10—25, werd door den
heer
perrin toegelicht, en vooral aan titel die
over de wraking handelde, was een groot deel zijner
rede gewijd, waarin hij trachtte te beloogen, dat
de jaarboeken van de Fransche regtsspraak bijna
geen voorbeeld van onregtvaardigheid van den kant

1) hblie, VII, p. 119. Zie verder lk graverend, 1. 1.

DALL02, MOJUN, V. C.

-ocr page 62-

der regters opleverden; dat men echter niet had mogen
nalaten de redenen van wraking op te noemen, ja zelfs
die breedvoerig te ontwikkelen, omdat de wet moet
waken over alles wat met de zwakheid der menschen
in betrekking staat; dat de wet evenwel het denk-
beeld van eene peremtoire wraking verworpen
had 1). Hij gaat nu voort met de redenen te ontvou-
wen, die wij boven reeds opgenoemd en, zoo wij
hopen, wederlegd hebben 2). Ook had zich de Staats-
raad tegen de onbeperkte wraking verklaard: »elle
donnait lieu a des intrigues, attirait trop souvent a
des juges des désagrémens non mérités et ne tendait
que trop a déconsidérer la justice 3).quot;

Als grondslag werd door de ontwerpers de Or-
donnantie van 1 667 aangenomen, ofschoon zij daarin
vele verbeteringen gebragt en aan vele bestaande
misbruiken een einde gemaakt hebben.

De redenen van wraking worden in art. 378 G.
de Pr. opgegeven; wij zullen die na elkander behan-
delen en de opinie van sommige schrijvers daarover
mededeelen. lie drie voornaamste gronden moeten
gezocht worden in het
helang, de eigenliefde en den
haat; tot deze drie kunnen alle wrakingen terugge-
bragt worden. Art. 378 nquot;. 1. Wanneer de regter
bloed- of aanverwant is van eene der partijen tot
den graad van vollen neef ingesloten. Maar wanneer
nu de regter bloed- of aanverwant is van den voogd
of curator van den beschuldigde of van de civiele
partij, kan hij dan gewraakt worden? Yolgens art.
379 slechts dan, als de voogd of curator een direct
belang heeft, b. v. verantwoordelijk is voor den be-
schuldigde. Men mag echter de gronden van wraking
met uitbreiden, omdat de ontwerpers niet hebben

1) LOCRÉ, p. 630, 631.
•2) Zie pag. lo, ii.
3) LOCKÉ, 1. 1.

-ocr page 63-

kunnen besluiten, art. \\% van den ^jtg] jgj.
Ordonnantie van 1667 over te nemen, die alle an-
dere middelen
de fait et de droit als wrakingsgronden
beschouwde, ofschoon het hof van Cassatie dit voor-
gesteld had; zoodat de gronden van wraking, in art,
44 en 378 C. Pr. opgenoemd, limitatief, niet enun-
tiatief, zijn te beschouwen. Onder no. 1 zijn niet
alleen wettige kinderen, maar ook natuurlijke, ja
zelfs in echtbreuk of bloedschande verwekte begre-
pen. De wraking kan in dat geval zelfs door de fa-
milieleden worden ingeroepen, omdat deze met den
regter misschien in onmin leven, of de laatste,
jegens hen onpartijdig willende schijnen, partijdig
wordt. Zij kunnen m dat geval echter geene ver-
zending wegens wettige verdenking, waarvan art,
542. G. d\'I. Cr. gewag maakt, vragen 2).

Art. 378 n°. 2 vermeldt de betrekking, waarin
de vrouw van den regter tot de partijen staat, en
den graad van bloed- of aanverwantschap, waarin
de regter staat tot de vrouw van eene der partijen.
Er wordt bij de ontbinding van een huwelijk onder-
scheid gemaakt, of dit door den dood dan wel door
echtscheiding geschiedt; in het eerste geval zijn, zelfs
bij gebrek aan kinderen, de schoonvader, schoonzoon
en schoonbroeders wraakbaar; in het laatste geval
alleen, wanneer er kinderen zijn.
dalloz stelt met
echtscheiding gelijk eene ontbinding van een huwelijk
dat nietig is, waarbij de vrouw ter goeder trouw is
en waarbij kinderen aanwezig zijn s). Er wordt hier
Wel gesproken van den regter die verwant is met
de vrouw der partij, maar wat wanneer de vrouw zelve
^rtij is en de regter met haren man verwant is?
J«en moet dan ook den regter wraakbaar stellen,

1) merlin, in voce récusation § 1. dalloz, v. c., Nquot;, 27.
dalloz, v,
c.
V, c., ÏSTo. 33,

-ocr page 64-

omdat het geval hetzelfde is als de in dit nommer
genoemde, maar onder eenen anderen vorm; waar-
schijnlijk zal de man ook voor de vrouw optreden,
en dan is de regter natuurlijk wraakbaar. Zoo ook
wanneer de regter de echtgenoot der partij is, om-
dat dan de regter reeds volgens art. 268 G. de Pr.
Giv. moet gewraakt worden, 3, Wanneer de reg-
ter, zijne vrouw of bloed- en aanverwanten in de op-
of nederdalende hnie een proces hebben, dat gelijk
is\' aan het thans voor hem aanhangige. Dit is over-
genomen uit art. 5. titel 24 van de Ordonn. van
1667; daar echter moest bewijs door geschrift aan-
wezig zijn 1).

Nquot;. 4. Wanneer de regter of zijne vrouw of bloed-
of aanverwanten een proces hebben voor de regt-
bank, waarin de partij regter is. Hier bestaat ook
vermoeden van partijdigheid; immers kan de reg-
ter, om zich een gunstigen uitslag voor het pro-
ces te verzekeren, deze partij minder streng behan-
delen. Hetzelfde was voorgeschreven in art. 7 van
den titel van de Ordonn. van 1667.

Zoo ook kan de regter geweerd worden, wan-
neer hij, zijne vrouw of zijne bloed- of aanverwan-
ten schuldenaren of schuldeischers van eene der par-
tijen zijn. Want, is de regter of een der genoemde
personen schuldeischer, dan wenscht hij natuurlijk
dat de schuldenaar zoo min mogelijk gestraft wor-
de; is hij schuldenaar, zoo wil hij zijnen schuld-
eischer door eene goede behandeling in eene gun-
stige stemming brengen. Is echter de schuld klein
in verhouding van beider vermogen, dan kan dit
volgens het gevoelen van de meeste schrijvers geene
reden van wraking opleveren Zoo was ook in
de oude jurisprudentie aangenomen dat, wanneer

1)nbsp;merlin, v. c. § 1, I,

2)nbsp;DALLOZ, V. C., Nquot;. 46.

-ocr page 65-

de regter huurder of pachter van de partij was,
hij niet gewraakt kon worden, wanneer hij niets
schuldig was; en ook niet, wanneer hij rente be-
talen moest en er niets achterstallig was. Sommigen
zeggen: er kan altijd gewraakt worden, behalve
wanneer de rente, huur of pacht nog niet verval-
len is. Het zal wel altijd van omstandigheden afhan-
gen; het is veelal aan de discretie der regters over-
gelaten; immers beslaat er eene verklaring van 27
Mei 1705, welke hel alleen van omstandigheden
afhankelijk maakt, of een regter op die wijze wraak-
baar is 1). De schuldeischer of schuldenaar kan
niet weren, omdat die omstandigheid voor hem
niet nadeelig is, gelijk wij boven gezegd hebben.
De woorden schuldeischer en schuldenaar zijn in
beperkten zin te nemen, zoodat men die niet kan
toepassen op een\' commodataris, depositaris, geld-
schieter op interessen.

No. 5. Wanneer er vijf jaren te voren tusschen
den regter, zijne vrouw, bloed- of aanverwanten in
de op- of nedergaande lijn, en tusschen de parlij
of de genoemde betrekkingen een crimineel proces
heeft bestaan. Er is verschil bij de schrijvers,
welke beteekenis men geven moet aan die woorden
crimineel proces-, sommigen willen dit uitbreiden tot
iederen twist, hoe gering ook, die voor den policiereg-
ter geweest is; anderen, waaronder
chauveau, mee-
nen (zij beroepen zich op de discussiën in den Staats-
raad dat hier alleen van een crimineel proces ge-
sproken wordt, omdat kleine twisten niet zooveel
haat berokkenen; ingeval dit zoo ware, zou men
toch altijd n°. 9 van dit artikel kunnen loepas-
sen £)q yan vijf jaren is daarom genomen,
omdat een strafproces levendiger herinneringen na-

1)nbsp;merlin, v. c., § 1, III.

2)nbsp;0alloz, v. c., No. 52.

-ocr page 66-

laat, waarom dit dan ook tot bloedverwanten is uit-
gestrekt, integenoverstelüng van beleedigingen welke
persoonlijk moeten zijn, zie nquot;. 9.

N®. 6. Wanneer tusschen den regter of eene der
bovengenoemde betrekkingen en de partij (hier wordt
alleen van de partij gesproken, niet van hare betrek-
kingen) een burgerlijk proces bestaat dat door de
partij , vóór het aanhangig maken van het geding,
waarin de wraking wordt voorgesteld, is aangevan-
gen of niet zes maanden te voren is geëindigd.
Hieruit volgt dus:
1°. dat, zoo de partij dit bur-
gerlijk geding aanvangt, nadat zij reeds voor den
regter verschenen is, deze niet kan gewraakt wor-
den, omdat het anders in de magt des beschuldig-
den zou zijn, eenen regter wiens oordeel hij vreest
te verwijderen. Dat de regter, door een geding
aan te vangen, wraakbaar wordt.

N°. 7. Wanneer de regter voogd, toeziende voogd
of curator van de partij is, wanneer hij zijn ver-
moedelijke erfgenaam of erflater, donataris, meester
of commensaal is.

Is de partij de donataris van den regter, dan
meent
d.4.lloz, dat de regter niet kan gewraakt
worden, omdat dit bij den regter niet zoo groote
genegenheid aantoont, als wanneer hij zijn erflater
zijn zou, daarenboven mag men de wrakingsgron-
den niet uitbreiden i). Om de laatste reden is ook
het woord
meester niet toepasselijk op een\' landheer,
omdat zelfs onder vigeur van art. 10 titel 24 Or-
donn. 1667, hetwelk van
maître en domestique sprak,
met dat woord
domestique geen huurder of pachter
bedoeld werd 2). Dit woord
domestique is niet in
ons artikel overgenomen, omdat dit nog met het
leenstelsel in verband staat, toen een heer zijnen

1)nbsp;DALLOZ, V. C., N». 67.

2)nbsp;MEKLIN, V. C. § 1, III. DALLOZ, V. C., Nquot;. 65.

-ocr page 67-

intendant of den onderwijzer zijner kinderen, dien
men ook tot de
domestiehn rekende, tot regter be-
noemde 1). Eveneens mag men het woord commen-
saal niet uitbreiden tot eenen regter, die eenmaal
met iemand gegeten heeft, maar slechts tot hem,
die gedurig met de partij aan dezelfde tafel eet.

De regter is ook wraakbaar, wanneer hij adminis-
trateur van eene inrigting of maatschappij is, welke
als partij in het geding verschijnt.

Zoo het belang van den regter gering is en niet in
verhouding met de belangrijkheid van het vermogen
dier maatschappij, dan is het niet noodzakelijk zoo-
danigen regter te weren. Door
dalloz wordt hier-
voor als voorbeeld aangegeven, dat de Staten van
Holland in 1607 die regters, die zelve of wier ver-
wanten een belang hadden in de West-Indische
Compagnie, toch niet hebben laten wraken in een
proces, waarin die Compagnie betrokken was.

Nquot;. 8 bevat vele redenen van wraking; wij wil-
len met de laatste daarin opgegevene beginnen;
wanneer de regter geschenken van de partij aan-
genomen heeft. De oude Ordonnantiën (die van
Moulins in 1566, art. 19; Blois 1579, art. 114;
1667, titel 21, art. 15) maakten ook oog melding
van het geven van geschenken aan vrouw en kin-
deren. Dit wordt in ons artikel wel niet overgeno-
men ; toch moet het als eene goede reden van wra-
king aangenomen worden j omdat zij als tusschen-
komende personen te beschouwen zijn 2). Wanneer
de regter, sedert het begin van het proces met
eene der beide partijen gegeten of gedronken heeft;
er bestaat dan immers gelegenheid om meer in
vriendschap met elkander te komen. Reeds bij de
Romeinen waren er wetten, waarbij het den reg-

1)nbsp;DALLOZ, V. c., No. 65. MEi.JEK, Instit. judic. I, p. 495,

2)nbsp;Zie a. 1099, C. C., a. 958, B. W.

-ocr page 68-

ter verboden werd in huizen van bepaalde personen
te gaan en met hen te spijzen J). Zoo de reg-
ter getuige geweest is in het geding, dan kan hij
ook geen regter zijn, omdat niemand dit in zijne
eigene zaak wezen kan; zoo ook wanneer hij tot de
kosten van het proces heeft bijgedragen, of de partij
aan de andere regters aanbevolen heeft. Wanneer
de regter reeds vroeger van de zaak heeft kennis
gedragen als regter of als arbiter. Zijn de woorden
ayant connu ook toepasselijk op een\' regter, die in
de eerste instantie het O. M. bekleed heeft?\'
dalloz
ontkent dit, en zegt dat de bedoeling is; wanneer
de regter in eene vroegere instantie
als regter over
die zaak gezeten heeft
2). Dit gevoelen wordt teregt
door hélie bestreden; hij beweert, dat dit wel de-
gelijk een wrakingsgrond oplevert, omdat er eene
afscheiding bestaan moet tusschen het O. M. en den
regter. Een regter die de vervolging bestuurd heeft
kan met over die vervolging beslissen en zijn eigen
requisitoir goedkeuren 3).

Wanneer do regter zich onbevoegd verklaard
heeft
ratione materiae, is dit geene reden om hem
uit te sluiten van de kennisneming der zaak, wan-
neer hij in eene competente regtbank zit; even-
min wanneer hij in een collegie zit, dat een von-
nis moet verbeteren, door hem in eersten aanleg
gewezen 4),

Eindelijk kan een regter gewraakt worden, wan-
neer hij eenen raad gegeven heeft aan de partij, of
wanneer hij over die zaak gepleit of geschreven
heeft. Onder raad geven wordt in ons artikel ver-

1)nbsp;Zie over de lex Antia bij aulüs gellids. Koctes Atticae.
1. li, c. 24.nbsp;\'

2)nbsp;DALLOZ, V. C., Nquot;. 76.

3)nbsp;HÉLiii, VI, p. 67.

e» meelin. § 1 VI en arr. 2
Fevr. 1809 by
sirey, IX, p. i, pag. 224.

-ocr page 69-

staan, dat de regter in hetzelfde proces over dezelfde
zaak is geraadpleegd, niet wanneer hij eene theorie
over eene diergelijke zaak in een boek ontwikkeld
heeft. Men had voorgesteld art. 6 van den
titel der Ordonnantie van 1667 over te nemen en
den regter uit te sluiten die zelfs buiten het proces
een eenvoudig advies in de zaak gegeven heeft, om-
dat hij daardoor toch zijne meening openbaart en
niet meer als onpartijdig regter handelen kan; men
staafde dit met 1. 6 C. de postul. en zeide dat het
ook met de rede strijdig is, dat iemand regter zij over
eene zaak, die hij misschien bij zich zeiven reeds
veroordeeld heeft. Men heeft evenwel aan het hier-
omtrent geuite verlangen niet willen voldoen i). Wan-
neer de zoon advocaat was, kon volgens de oude
Ordonnantie de vader geen rapporteur zijn, ofschoon
er arresten zijn, die het veroorlooven; wel stond
men toe, dat de vader regter was
2). schülting 3)
meent, dat, alhoewel dit dikwijls van omstandighe-
den kan afhangen, het echter wel goed zou zijn
eenen regter, wiens naaste bloedverwant advocaat
of procureur in eene zaak is, te wraken, omdat
men meestal geneigd is in een proces zijnen bloed-
verwant te laten zegevieren. Van eene tegenover-
gestelde opinie is
glück 4) die zich _ op een ge-
zegde van
voet beroept : tantus enim cujusquam
er ga rem cMentis sui affectus praesumendus nori est,
ut illius in gratiam cum dispendio fionoris sollicitare
velit parentem judicem ad ea quae viro hom indigna
sunt et ejus religionem circumvenirej\'
Wij zullen.

1)nbsp;Zie een arrest van Let hof v. Cass. 21 Ventôse an IX,
bij
merlin, Questions de droit, in voce, le graverend,
1. 1. morin, dalloz, V. c.

2)nbsp;merlin, V. c. § 1, VI.

3)nbsp;De reçus, judic., p. 121.

4)nbsp;Pandekten, VI, abth., p. 219.

5)nbsp;VOET, Comment, ad tit. I, 1. 5, D. § 44.

-ocr page 70-

bij de behandeling van de wraking in het Neder-
landsche regt, hierop terugkomen.

No. 9. Wanneer er bijzondere vijandschap bestaat
tusschen den regter en eene der partijen, of van
den kant des regters feitelijke, mondelinge of schrifte-
lijke, beleedigingen zijn voorgevallen sedert het aan-
hangig maken van het geding of zes maanden te
voren. In tegenoverstelling van het geval van N».
5 wordt hier van eenen korteren tijd gesproken en
geen melding gemaakt van de bloed- of aanverwan-
ten. De woorden
inimitié capitale kwamen in art.
8, t. 24 der Ordonn. 1667 voor, en hieraan werd
door EODiER de volgende uitlegging gegeven: «c\'est
une inimitié décidée, connue, manifestée, occasion-
née par l\'homicide de quelqu\'un de nos proches,
par des querelles, des affaires d\'honneur ou d\'un
gros intérêt, dont le ressentiment porterait à saisir
les occasions d\'attenter à la vie, à l\'honneur ou aux
avantages temporels de son ennemi i).quot; Wanneer
rnen nu met het overnemen van de bepaling ook
de overname van de daarvan gegevene definitie be-
doeld heeft, dan laat zich zeer goed verklaren, waar-
om men in den Staatsraad gezegd heeft, dat de waar-
dering van dezen grond geheel aan het oordeel der
regters moet overgelaten worden, daar men welligt
buitengewone vijandschap zou noemen, wat dien
naam geenszins verdiende, b. v. als de regter om
de hand der dochter van de partij aangehouden
heeft en deze hem geweigerd is geworden. Beweert
men dus dat er eene buitengewone vijandschap
bestaat, dan dient deze behoorlijk bewezen te
worden.

^ De beleedigingen moeten na den aanvang van
net proces van den kant des regters uitgegaan zijn.
met van dien des beschuldigden; niets ware im-

1) DALLOZ, in voce, N». 55.

-ocr page 71-

mers gemakkelijker voor eenen beschuldigde, ten
einde zich van eenen lastigen regter te bevrijden,
dan hem te beleedigen

Moet de beschuldigde de redenen van wraking
opgeven, of kan hij van de wraking geheel en al
afzien? Deze vraag is niet overbodig, want wanneer
de wraking verpligtend is, dan zou een vonnis, waar-
aan zoodanige regter deelgenomen heeft, nietig zijn.
Het schijnt dat men de wraking als facultatief moet
beschouwen, omdat de wetgever zegt:
peut étre récusé.

Sommigen zijn van gevoelen, dat een regter
slechts dan kan gewraakt worden, als hij een vonnis
moet uitspreken, maar dat, waar de regter alleen
feiten heeft te constateren, hij niet kan geweerd
worden Naar onze meening zeer ten onregte;
hij kan immers door partijdigheid de feiten ver-
draaijen, en men weet welken invloed het rapport
van eenen regter op zijne medeleden heeft. Dit
brengt ons tot de vraag, of een lid van de raad-
kamer kan gewraakt worden? Volgens ons wet-
boek niet, ofschoon toch diezelfde leden meest
ook ter openbare teregtzitting zullen zijn en daar
tegen den beschuldigde de vooroordeelen, die zij
reeds in de raadkamer gehad hebben, zullen meê-
brengen

Daar nu, zooals wij gezien hebben, de wraking
facultatief is, kan men niet op eene wraking, die
men niet heeft voorgesteld, in appel terugkomen,
evenmin op eene aan den medebeschuldigde persoon-
lijk toekomende, doch niet voorgestelde, reden van
wraking. Zoo is ook bij verschillende arresten uitge-

1)nbsp;Zie een arr. 19 Mars 1834, bij sikey, XXXV, p. II, p. 26.

2)nbsp;DALLOZ, in voce, Nquot;. 15.

3)nbsp;Zie Wetb. v. Strafv. a. 352, verg. met Art. 171 en 114.
Z. daarentegen het meer stellige Art. 257 C. d\'Instr. Crim

4)nbsp;HÉLIE, VI, p. 66.

-ocr page 72-

maakt, dat, alhoewel art. 380 c. de Pr. voorschrijft
dat een regter, die bewust is dat er bij hem wra-
kingsgronden bestaan, zich onthouden moet, het ech-
ter geene reden van nietigheid is wanneer hij dit
niet gedaan heeft, omdat art 380 slechts een\' ge-
wetenspligt voor den regter bevat welken niemand
dan hij zelf te beoordeelen heeft: eene verklaring
die in strijd is met het gelijkluidende voorschrift
van art. iTdes^ie» titels der Ordonnantie van 1667
en de daaraan door de voornaamste juristen, waar-
onder
d\'agüesseaü, gegevene interpretatie. Toch be-
staat er een arrest van het hof van Cassatie, dd. 24
Oct. 1824, hetwelk een vonnis, waaraan een regter,
die belang bij de zaak had doch niet gewraakt was,
deelgenomen had, nietig verklaarde

Vroeger geschiedde de instructie door de par-
tijen, zoodat de regter de feilen slechts na te gaan
en het vonnis uit te spreken had. Later kwam
daarin eene verandering; aan den regter werd een
grootere werkkring aangewezen en hem de instructie
opgedragen. Art. 26 van den 24en titel Ordonn.
1667 luidde alzoo: »lorsqu\'11 sera question de pro-
céder a quelque descente, Information ou enquête,
le juge récusé ne pourra passer outre.\'\' Uit dit
woord
information leidde men de wraakbaarheid
van den Instructieregter af, ja er wordt een arrest
van het Parlement van Parijs dd, 7 Julij 1762 aan-
gehaald dat een vonnis, waarbij zoodanige regter de
instructie gevoerd had, nietig verklaarde 2). Wij ge-
looven dat men het grootste gewigt hechten moet
aan de wraking van den instructie-regter; hij immers
IS het, die een\' overwegenden invloed uitoefent op

1)nbsp;SIKEY, t. XXV, p. I, pg. 89.

2)nbsp;JOUSSE, traité de la justice criminelle en France III, p.
160. HELIE,
V, p. 101.

-ocr page 73-

Lel proces: naar zijn proces-verbaal riglen zich de
reglers; is dit gunstig gestemd, dan zijn de regters
ook gunstiger jegens den
beschuldigde; in hel tegen-
overgestelde geval is hel lot des beschuldigden zoo
goed als beslist. Alles hangt nu af van de stem-
ming des instructiereglers, die, door zijne gevoelens
jegens den beschuldigde geleid, als hel v^^are in
zijne instructie en in zijn proces-verbaal het von-
nis uitspreekt. Dit nu is zeer juist ingezien door
den Franschen wetgever, die de gewoonte, dat de
regter van instructie niet gev^raakt maar de zaak
aan een ander collegie gebragt werd, gewettigd
heeft door in art 542l G. d\'I. Gr. de wraking van
eenen regter van instructie gelijk te stellen met de
wraking van eene regtbank
pour cause de sûreté pu-
blique ou de suspicion légitime
en alzoo de zaak naar
een ander collegie te verwijzen i). Het is dus niet
noodig eenen regter van instructie te weren, maar
men moet overeenkomstig de, in de artikelen 542 —
552, C. d\'I. Cr. voorgeschrevene, vormen, een
verzoekschrift om renvooi aan het hof van Cassatie
indienen, dat over de opgegevene redenen te oor-
deelen heeft en, wanneer die ongegrond bevon-
den worden, hel verzoek heeft af te wijzen. Dit is
nog dit jaar bij een arrest beslist : La Cour de Cas-
sation, à laquelle les lois des 27 Novembre 1790 et
Septembre 1791 , confirmées a ce point par les con-
stitutions de l\'an HI et de l\'an
VIlï, ont allribué
le droit de prononcer sur les demandes en renvoi
pour cause de suspicion légitime, doit y statuer par
forme d\'administration publique, en appréciant les
faits sur lesquelles elles sont fondées. Si donc ces
faits ne lui paraissent ni graves ni justifiés, elle
peut les repousser par cette simple formule que la de-

1) MOUIN, v. c. DALLOZ, Nquot;. 19. HÉLIK, V, p. 103.

-ocr page 74-

mande ne reposant que sur des allégations vagues et
dénuées de toute preuve, il n\'en résulte aucun motif
de suspicion légitime i).quot; Indien een regter van ins-
tructie zich wil verschoonen, zoo behoeft dit niet
door het hof van Cassatie beslist te worden ; dit be-
hoort dan tot de administratieve maatregelen, die
door het collegie, waartoe die regter behoort, kun-
nen genomen worden. Zie een hiermede overeen-
komstig arrest van het hof van Cassatie, waarin
MANGiN rapporteur was dd. 11 Aug. 1827 inde
S-ïe considerans leest men: »que dans Ie second cas,
il ne s\'agit réellement que d\'un acte d\'administration,
de disciplme intérieure, qui doit émaner naturelle-
ment de la compagnie à laquelle ce juge appartient,
quoiqu\'il exerce de fonction speciale.quot;

Het IS ook strijdig met de billijkheid, dat een
regter van instructie bij de correctionele regtbank
ter openbare teregtzitting aanwezig kan zijn en daar
later zijne stem uitbrengen. Die onbillijkheid is
thans zooveel grooter, omdat sedert de nieuwe wet
van 17 Julij 1856, houdende veranderingen in den
Code d\'Instruction, de vroeger vereischte tusschen-
komst van de raadkamer niet meer noodig is, maar
de regter van instructie uit eigen beweging, in-
dien er volgens hem termen daartoe aanwezig zijn,
de zaak naar de openbare teregtzitting van de cor-
rectionele regtbank of naar den procureur-generaal
kan verwijzen, welke die voor de kamer van be-
schuldiging brengt. Wel is waar kan men over-
tuigd zijn dat er redenen bestaan om iemand in
staat van beschuldiging te stellen, zonder hem nog
daarom te veroordeelen, doch het valt niet te ont-
kennen dat de regter van instructie niet met de

1)nbsp;Zie Gazette des Tribunaux, 24 Mars 1859.

2)nbsp;sikey, XXVIII, I, p. 25.

-ocr page 75-

zoo noodzakelijke onpartijdigheid ter openbare te-
regtzitting verschijnen zal i).

Men kan zoowel één lid als meer leden weren,
omdat het getal der wrakingen niet is voorge-
schreven. Hiermede staat in naauw verband de
vraag of een geheel Collegie kan gewraakt wor-
den? In het Romeinsche regt vinden wij niets daar-
over, wel in het Canonische regt, dat dit toestaat,
wanneer dezelfde reden op hen allen toepasselijk
is; wanneer zij echter om verschillende redenen
moeten gewraakt worden, dan moet men tegen
ieder afzonderlijk eene wraking instellen, niet te-
gen het Collegie als zedelijk ligchaam 2). In de
Fransche vroegere jurisprudentie scheen hierover
verschil te bestaan; immers er zijn twee verschil-
lende arresten door
le graverend aangegeven, een
van het Parlement van 23 Februarij 1708, waarbij
de wraking van een geheel Collegie in een bur-
gerlijk geding wordt geldig verklaard, en een van
heizelfde Parlement dd. 8 April 1718, waarin op
de conclusie van den advocaat-generaal
de lamoi-
ONON DE BLANCMÉNiL deze Wraking in strafzaken wordt
ontzegd. Deze zaak is thans in hel Fransche regt
beslist: men kan of het grootste gedeelte öf een
geheel collegie wraken
pour cause de sûreté publi-
que ou de suspicion légitime;
de zaak wordt dan
naar een naburig collegie verwezen s). Onlangs
nog is, op de conclusie van den procureur-gene-
raal bij het hof van Cassatie
düpin, bij arrest van
bet hof dd. 10 Junij 1859, eene zaak van het As-
sises-Hof van het departement
les Hautes-Pyrenées

1)nbsp;Zie een belangrijk artikel over dit onderwerp in : Zeit-
schrift für Deutsches
Strafverfahren, von jagemank, 1844, I,
Dr.
arnold möhl, p. 230-—247.

2)nbsp;glück, Pandecten 1. 1., p. 222.

3)nbsp;SIREY, X, lére part., p. 143. MORIN, V. C. DALLOZ, in
voce, ISTquot;. 16.
MERLIN, V. C, § 4. I.

-ocr page 76-

wegens suspicion Ugitime naar het Hof van het de-
partement
des Landes verwezen ï).

Kan de griffier gewraakt worden? Spraken wij hier
de
jure constituendo, dan zouden wij er degelijk op
aandringen dat de griffiers even als de andere le-
den der regtbank geweerd werden, daar zij, bij het
opmaken van het proces-verbaal der teregtzitting,
door het maken van nulliteiten er veel toe kunnen
bijbrengen om een vonnis nietig te maken, zoodat
de beschuldigde de gelegenheid moet hebben om
een\' griffier, dien hij verdacht houdt, te weren,
omdat een verzuim den beklaagde zeer nadeelig kan
worden 2). „
qrin geeft drie arresten van het Par-
lement van Parijs op (1597, 1709, 1722) waarbij
de griffier gewraakt wordt, wanneer hij bloedver-
want van eene der partijen is. Ook
jousse 3) geeft
een formulier op, waarbij iemand eenen griffier
wraakt, omdat hij bloedverwant in den vijfden graad
is van den beschuldigde. Hierop volgt een von-
nis, waarbij de griffier gelast wordt zich te onthou-
den en een ander in zijne plaats benoemd wordt.
Sommigen zeggen: neen, de griffier is niet wraakbaar,
omdat art. 378 alleen op leden van de regtbank toe-
passelijk is, en dit is de griffier niet; er zijn wel
gevallen, waarin zij zich liever door hunne substitu-
ten moesten laten vervangen, maar dit is eene gewe-
tenszaak
4). faustin hélie wil uit de artt. 222, 224
afleiden dat de griffiers leden van de raadkamer
zijn en alzoo kunnen gewraakt worden 5). Doch
wanneer dit al zoo ware, dan zouden zij slechts
als leden van de raadkamer, niet als leden van de

1)nbsp;Gazette des Trïbunaux, 11 Jtila 1859.

2)nbsp;HEMKE, Handbuch des criminalrechts und der criminal-
pohtik, IV,
p. 351.

S) Traité etc., IV, p. 658.

4)nbsp;DALLOZ, v°. greffe-griffier,nbsp;121.

5)nbsp;VI, p. 253.

-ocr page 77-

regtbank ter openbare teregtzitting kunnen gewraakt
worden,
morin verwijst naar de wet van 2l0 April
1810, welke in art. 63 verbiedt dat, zonder dispen-
satie van het Hoofd van den Staat, een regter en
een griffier, die bloedverwanten zijn, in ééne regt-
bank zitten 1). Doch dit zou, onzes bedunkens,
bij overtreding wel aanleiding tot cassatie, geens-
zins tot wraking kunnen geven. Wij gelooven dus
met DALLOZ, dat, ofschoon het zeer nuttig, ja aller-
noodzakelijkst zou zijn, dat een griffier, wanneer
het noodig is, geweerd wierd, dit evenwel uit het
Fransche
jus constitutum niet is op te maken. —
De wraking van het O. M. zullen wij bij de jury
bespreken.

Volgens art. der Ordonnantie van 1667 moes-
ten er, om over eene wrakmg te oordeelen, in eene
regtbank van minder dan zes personen, drie, waar
er meer waren, vijf aanwezig zijn. Thans moet
zij door een voltallig Collegie beoordeeld worden,
nl. door het Collegie, waartoe de gewraakte be-
hoort, en bij appè , daar, waar de appellen be-
handeld worden; de gewraakte kan echter aan
de dehberatiën geen deel nemen ja zelfs was
door de jurisprj^dentie de gewoonte ingevoerd dat
hij geen\' getuige, die over de reden van wraking
getuigenis aflegde, kon weren, immers er zou geen
einde aan de processen komen, wanneer die re-
denen van verwerping weder moesten onderzocht
worden 3).

Wanneer eene regtbank gelast dat een naburig
Collegie eenen regtercommissaris benoeme om iets
te onderzoeken en deze gewraakt wordt, moet
dit natuurlijk behandeld worden door het Collegie

1)nbsp;DUVERGIER, X, p. G6.

2)nbsp;sirky, arr. 30 Nov. 1809, X, p. I.

3)nbsp;LE GRAVEREND, § 1 l 611 HÉLIE, VIT, p. 545.

-ocr page 78-

dat den regter benoemd heeft. Maar wanneer eene
regtbank zelve uit eene andere regtbank eenen regter-
commissaris benoemt, wie moet dan de wraking be-
oordeelen? CHAüVEAu wil dat de regter, tegen wien
zij is ingesteld, niet gedwongen worde aan een an-
der Collegie dan het zijne rekenschap daarover te
geven. Met meer regt zegt
dalloz dat de stukken
moeten gelegd worden ter grilBe van de regtbank,
waartoe de gewraakte behoort; de griffier verzendt
deze stukken aan het andere Collegie, hetwelk dan
uitspraak doet i).

Aan de beslissing des regter^ overigens is het over-
gelaten, of eene wraking al dan niet aangenomen
zal worden, hij kan hierin geheel discretionair te
werk gaan, hij mag haar aannemen, schoon de re-
denen in eenen ruimen zin zijn opgegeven, daar het
dikwijls zeer moeijelijk is eene wraking, hoe ge-
grond, goed te formuleren; wanneer er slechts blijkt
dat eene deugdelijke reden bestaat, moet zij toegela-
ten worden. Zie een arrest van het Hof van Cassatie
van
11 December 1820 2).

Onder vigeur van art. 20 der Ordonn. van 1667
kon de wraking in iederen stand van het geding
voorgesteld en aangenomen worden. Dat dit zijne
bezwaren oplevert is duidelijk, omdat het zeer
moeijelijk en aan de afdoening der zaken hinder-
lijk is, wanneer door de wraking vóór het uitspre-
ken van het vonnis een Collegie onvoltallig wordt,
en men nieuwe regters kiezen moet, die de zaak
weer op nieuw te onderzoeken hebben. Eene ver-
betering is hierin gebragt door art. 382 C. Pr., het-
welk voorschrijft dat de wraking vóór het begin
der pleidooijen of vóór het eindigen der instructie
geschiede, en in correctionnele zaken zoolang de

1)nbsp;dalloz, 93, 99.

2)nbsp;lh graveeend, II, p. 46.

-ocr page 79-

beschuldigde zich nog niet heeft begonnen te ver-
dedigen , ofschoon het O. M. reeds vroeger het ver-
hoor der getuigen gevorderd heeft. Dit is nog be-
slist bij een arrest van het Hof van Cassatie dd. 13
Febr. 1846 i).quot;

Eéne uitzondering wordt in art. 3821 toegelaten,
dat men wraken kan na den aangewezen tijd, wan-
neer de redenen eerst later opgekomen zijn. Maar
M\'at zoo die redenen wel vroeger bestonden, maar
eerst later bekend geworden zijn? Volgens de let-
ter der wet zou men dan geene wraking meer kun-
nen uitoefenen, doch de regter, aan wien, gelijk
wij boven gezien hebben, bij het beoordeelen der
wrakingsgronden eene onbeperkte magt is gegeven,
zal ook hier de billijkheid niet uit het oog verlie-
zen en haar aannemen Als een regter eerst
later benoemd is, kan hij ook na het verloop der
termijnen afgewezen worden.

Art. 384— 349 bevat de vormen, welke bij de
wraking in acht moeten worden genomen. Als be-
wijsmiddel is hier voorgeschreven het bewijs door
geschrifte, terwijl het aan de
prudentie der regters
is overgelaten om, waar dit of een begin daarvan
ontbreekt, het getuigenbewij^ te bevelen of de zaak
af te wijzen.

De tegenpartij heeft het regt van appel, omdat
eensdeels deze er belang bij kan hebben, dat juist
deze regter, wiens bekwaamheden haar voor een
juist vonnis tot waarborg verstrekken, er bij tegen-
woordig zij; anderdeels zou zij, doordien de regt-
bank onvoltallig kan worden, van haren natuurlijken
regter afgetrokken kunnen worden. Zie art. 391 —■
396, G. Pr.

In Frankrijk schijnt men de meening, dat eene

1)nbsp;sirey, XLVI, p. I, pg. 250 en helie, VII, p. 545.

2)nbsp;d.\\lloz, v, c., No, 106.\'

-ocr page 80-

wraking eene beleediging is, niet te hebben willen
laten varen. Art. %9 der Ordonn. van 1667 noemt
de boeten op, die men bij eene ongegrond verklaarde
wraking betalen moest, welke tot 200
liores kon-
den komen; terwijl art. 30 den regter toestond
schadevergoeding te vragen. Vóór die Ordonnantie
legden de Parlementen eigenmagtig eene boete op
die geregeld werd volgens den rang van den regter,
tegen wien die wraking was gerigt. Er bestaat een
arrest van het Parlement van Parijs dd. 8 Mei 1580,
waarbij een heer
de hallot en eene dame de haü-
TEviLLE ieder tot eene boete van 2000 écus veroor-
deeld zijn
vv\'egens eene ongegronde wraking van
den President
du thou 5).

Bij de discussiën over hel Fransche Wetboek
schijnt men die meening van het beleedigende der
wraking nog niet te hebben opgegeven, daar de
Sectie van Wetgeving van hel Tribunaat voorgesteld
had de procedure en het uitspreken van het vonnis
in raadkamer te doen plaats hebben, welk voorstel
echter niet aangenomen is, omdat de openbaarheid
en de conclusie van het Openbaar Ministerie als de
essentialia van een goed vonnis moeten beschouwd
worden 2). Niettegenstaande deze verwerping is in
den Code de Pr. toch voorgeschreven, dat, in ge-
val van eene ongegrond verklaarde wraking, de
werende partij tot eene boete welke niet minder
dan honderd franken bedragen mag, zal veroor-
deeld worden, behoudens de actie van den regter
tot vergoeding van schaden en interessen s). Dat
deze bepaling zeer onregtvaardlg is begrijpt een
ieder, die bedenkt, dat de wraking zooals reeds
boven gebleken is, niets beleedigends bevat en

1)nbsp;Zie JOUSSE, III, p. 605.

2)nbsp;DALi.oz, in voce, Nquot;. 116.

3)nbsp;Zie art. 391, C, de Pr. civ.

4)nbsp;Zie pag. 10.

-ocr page 81-

dat men, door te wraken, slechts gebruik maakt
van het regt van verdediging, die zich van alle eer-
lijke middelen bedienen mag.

Wij kunnen ons dan ook geluk wenschen, dat
deze hatelijke bepaling niet in ons Wetboek overge-
men is.

TWEEDE AFDEELING.

WRAKING DER GEZWORENEN.

Toen de Assemblée Constituante in 1790 de jury
instelde, bepaalde zij tevens dat er zoowel door het
O. M. als door den beschuldigde op de driemaande-
lijksche lijst van tweehonderd gezworenen twintig ge-
wraakt konden worden. Te dien einde werd vastgesteld,
dat vier en twintig uren vóór het zamenstellen der lijst
deze aan den beschuldigde zou ter hand gesteld
Worden. Deze wrakingen konden onbeperkt zijn,
de andere na opgave van gronden; ingeval er
\'neer beschuldigden waren, konden zij gezamenlijk
hun regt uitoefenen; deden zij dat niet, dan kon
ieder hunner slechts tien wraken. De Code van Bru-
maire jaar IV (art. 503 - 508) rustte op dezelfde
grondslagen i). Door de Commissie van het Wetge-
vend Ligchaam was, in navolging van de bovenge-
noemde wet, voorgesteld om zoowel aan het O. M.,
^js aan den beschuldigde te veroorlooven op de
hjst van tweehonderd gezworenen ieder veertig te
^raken, aan welk voorstel men evenwel niet vol-
daan heeft.

Drie voorname punten zijn bij de tegenwoordige
1) hélie, VIII, p. 408.

-ocr page 82-

mmm

instelling der wraking op te merken: 1 o. de tegen-
woordigheid der gezworenen
i). De Heer faüre
zeide in zijne redevoering tot toelichting, dat die
tegenwoordigheid vereischt wordt, opdat het O. M.
en de beschuldigde niemand meer zouden verwerpen,
dien zij niet gezien hadden, en zich alzoo aan geene
vergissing, die haren grond heeftin de identiteit van
den naam, zouden blootstellen, of opdat zij hem niet
onder de gezworenen zouden toelaten, dien zij zeker
geweerd zouden hebben, zoo zij hem gezien hadden.

De wrakingen zijn peremtoir. Het is onnoodig
hier nog eens over het nut der onbeperkte wrakin-
gen uit Ie weiden; wij hebben reeds aangetoond, dat
zij alleen goede resultaten kan opleveren. Hier wil-
len wij nog slechts aanmerken, dat daardoor alle
voorbereidende vormen, die tot het onderzoek der
motieven noodig zouden zijn, afgesneden en boven-
dien de eigenliefde en het kieschheidsgevoel der
gezworenen niet gekwetst worden
s). 3°. Het ge-
tal ongemotiveerde wrakingen is beperkt en wel van
negen tot twaalf, naar gelang de lijst der jury uit
dertig, dan wel uit zes en dertig personen bestaat.

Dit getal nu is zeer klein, wanneer men bedenkt
dat het ook zoo blijft schoon er meer beschuldig-
den zijn, zoodat het zelfs niet onmogelijk is, zooals
later blijken zal, dat er bij een groot aantal beschul-
digden door sommigen niet gewraakt kan worden.
HÉLIE zegt wel dat men, om eene theorie door te
kunnen drijven, geene volksinstelling met te veel vor-
men moet omgeven, maar hij was ook vroeger blijk-
baar een ander gevoelen toegedaan, toen hij er op
aandrong dat men de wrakingen zoude vermeerde-

1)nbsp;Zie art. 399 en leur présence.

2)nbsp;bourguignon , Manuel de l\'instruction criminelle op
art. 399.

3)nbsp;hélie, VITI, p. 410.

4)nbsp;hblib, VIII, p. 411.

-ocr page 83-

ren, en, zooals dit reeds in de Kamer der Pairs in
ISSiO voorgesteld was, eene lijst van gezworenen
door het lot zamensteilen, en niet aan eenen rege-
rings-beambte opdragen, omdat het in het laatste
geval onregtraalig is aan de regering nogmaals bij
monde van het O. M. op eene andere manier het
wraken te veroorlooven en op die wijze den beschul-
diger boven den beschuldigde te bevoordeelen i).
Aan sommigen zooals aan
de la cuisine schijnt deze
beperkte wraking nog ruim genoeg gesteld; men
meende dat de belangen der maatschappij er slechts
onder lijden zouden, wanneer men toeliet, dat de
kundigste leden eener jury gewraakt wierden. Dit
moet wel voornamelijk op de verdedigers slaan, die
echter niet weten kunnen, wie nu\'wel de bekwaam-
ste onder de gezworenen zijn, ten ware zij altijd
bij de zittingen van die jury tegenwoordig geweest
zijn en dan zullen zij het nog eerst bij het einde
der zittingen weten. Maar, zooals wij reeds eenige
malen hebben opgemerkt, de verdedia;ers zullen
hunne pligten we beier in acht nemen en niet door
onjuiste en ongegronde wrakingen de belangen hun-
ner cliënten in gevaar brengen. Hetzelfde moeten
wij zeggen van een ander bezwaar dat men heeft
geopperd, namelijk dat het O. M. kieSchheidshalve
weinig van zijne bevoegdheid gebruik maken en
geene gezworenen wraken zal. Het O. M. heeft hier
eene gewigtige taak le vervullen , de belangen der
maatschappij te vertegenwoordigen en te behartigen;
hel zal niet vragen of de eigenliefde der gezwore-
nen gekwetst zal worden, maar alleen overwegen
wat de regtvaardigheid eischt en, om dit naar waarheid
te doen, geen acht slaan op kleinigheden der eigen-
liefde maar, bij het waarnemen van zijnen pligt, alleen

1) HÉLIE, in de Revue de Législation et de Jurisprudence
V. Janvier Juin î842, p. 357, sqq.

-ocr page 84-

het geweten raadplegen. Op die wijze zal de jury
naar regt en billijkheid zamengesteld worden, men
zal daarin menschen vinden wier zedelijkheid en
geestbeschaving waarborgen opleveren voor eene
goede regtsbedeeling, geene lieden, die meêwerken
tot een vonnis zonder het te beslissen feit begrepen
te hebben, die, zooals
hélie \') teregt zegt, hunne
phgten verwaarloozen omdat zij ze niet verstaan,
of die in het geheim juichen voor de schuldigen toe-
gevend geweest te zijn.

Volgens art. 399 al. 3 mag de beschuldigde of
zijn verdediger het eerst wraken. Vóór de wet van
28 April 1832 had de verdediger die bevoegdheid
niet uitdrukkelijk verkregen, ofschoon er zoowel in
de jurisprudentie als in de schriften der juristen
over getwist werd — Er bestaat een
arrêt doctrinal
van 1 Dec. 1820 door het hof van Cassatie
gewezen waarvan wij eene overweging willen
meêdeelen: »vu que le droit de récusation est per-
sonnel, et qu\'il doit être exercé par l\'accusé d\'après
son sentiment intime, sans le concours d\'inspirations
étrangères, qui pourraient ne pas avoir son intérêt
pour objet, qui lui seraient peut-être quelquefois
nuisibles, et qui, du moins, ne pourraient, le plus
souvent, êtres appréciées par lui;
que l\'accusé ne doit donc pas être assisté, dans l\'exer-
cice de ce droit, par un conseil qui pourrait sub-
stituer à sa volonté ses propres préventions ou ses
affections, et qui, du reste n\'étant appelé par la loi
que pour l\'aider dans sa défense, serait sans qualité
pour intervenir ni même être présent dans des actes
qui se font avant que la défense soit ouverte par

1)nbsp;In de Revue II.

2)nbsp;Zie sirby, XXI, p. I, pg. 114.

S) Zie een arr. 4 Junij 1812. sirey, XVIII, p. 1, p, 320.

-ocr page 85-

la mise en action de l\'accusation devant la Cour-
d\'Assises.quot;

LE (iUAVEREND ijverde ook zeer tegen de mede-
werking der raadslieden bij de wraking; hij meende
dat het verboden moest worden: » par Ie silence de
la loi et par des motifs de convenance;quot; hij noemde
het eene »innovation dangereusequot; aan welker be-
perking het O. M. de hand moest houden i).

Het Hof van Cassatie kwam later op die strenge
jurisprudentie, die veel geschrijfs had uitgelokt en
hevig was bestreden, terug, blijkens een arrest van
23 December \'1830, waarbij een verdict van de
jury vernietigd werd, omdat men den verdediger
belet had, de wraking bij te wonen, welke bevoegd-
heid hem krachtens \'s Hofs gevoelen, volgens art.
399 toekwam 2). Ook dit gevoelen is onjuist, om-
dat door art. 399 wel voorgeschreven werd dat de
beschuldigde bij de wraking tegenwoordig zij, niet
echter de verdediger. Wil men hem er bij laten, dan
moet men hem ook de wraking laten uitoefenen.
Waarom geeft men aan eenen beschuldigde een ver-
dediger? opdat gene niets doe zonder dezen; waarom
laat men hem dan niet in de verdediging volkomen
vrij? De beschuldigde zal toch wel eerst zijnen ver-
dediger raadplegen, zoodat deze toch middellijk de
wraking uitoefent 3). Aan dezen toestand werd door
de wet van 28 April 1832 een einde gemaakt. Reeds
herhaalde malen was de Kamer der Afgevaardig-
den door den Heer
em. poülle op de omstandigheid
opmerkzaam gemaakt dat den beschuldigde juist
dan, wanneer hem die noodzakelijk was, de hulp

1)nbsp;Zie chauveau Code pénal progressif, p. 62, s^q. le
giîaverend
, II, ch. 11. Zie echter morin, vquot;. juré, § 6.
carnot op art. 299.

2)nbsp;sikey, XXXI, p. I, p. 163.

3)nbsp;chauveau, Code pénal progressif il.

-ocr page 86-

des verdedigers ontbrak. Zoolang de wraking niet
door den verdediger kon uitgeoefend worden, was
er geene gelijkheid tusschen verdediging en be-
schuldiging; voor deze was het een wezenlijk
regt, voor gene hersenschimmig. Men stelle zich
een\' beschuldigde voor, die sedert het proces-
verbaal van den hulpofïicier (officier de police ju-
diciaire) duizend martelingen heeft ondergaan, zich
in zijnen eenzamen kerker de toekomst onder de
zwartste kleuren heeft geschilderd en nu eensklaps
voor eene achtbare vergadering gebragt wordt, zal
deze de noodige tegenwoordigheid van geest bezit-
ten om met kalmte en vastberadenheid zijne tegen-
standers te weren? Hoe verschillend is hier de toe-
stand van het O. M., dat met volkomene zekerheid
hen verwerpt, die het in het belang der beschuldiging
noodig acht. Het ware beter, zeide de heer
poülle,
aan het O. M. die bevoegdheid van wraken te ont-
nemen, daar toch hier, even als in Engeland, de
lijst der gezworenen door een\' regeringsbeambte
wordt opgemaakt i).

Bij de behandeling van art. 399 werd door de
Heeren
em. poülle en chalret dürieu een amende-
ment voorgesteld, om de wraking ook door den
verdediger te doen plaats hebben; behalve de hier-
boven aangevoerde argumenten zeide de Heer
poülle
voornamelijk dat een beschuldigde, wiens verstand
door eene langdurige gevangenschap verbijsterd is,
die als hij voor zijne regters komt door bewakers
omgeven is, zich niet meer herinneren zal, wien hij
eigenlijk wraken moet en dus gewis misslagen be-
gaat; integenoverstelling van het O. M., dat geene
dwaling kent. De stelling van den beschuldigde,
die schrijven en lezen kan, is dan ook veel beter

1) CHAUVEAU, 1, 1. p. 63.

-ocr page 87-

dan die van hem, dié dit niet kan. Gene heeft op
de hem beteekende lijst reeds de personen gezien,
wier tegenwoordigheid hem niet voordeelig zijn zal,
hij schrijft die op en oefent zijn regt later uit; deze
kan het niet, hoort naderhand de namen der ge-
zworenen en herinnert zich niet meer, wie hij eigen-
lijk had moeten verwerpen i).

Na deze krachtige verdediging werd het voorge-
stelde amendement aangenomen. Zonder de tegen-
woordigheid van den verdediger is de trekking niet
nietig, maar kan dit worden, wanneer de verdedi-
ger door den president of door het O. M. verhinderd
is in de raadkamer te komen of daar zijne regten
uit te oefenen. Evenmin mag een President eene
wraking vernietigen, omdat hij tusschen den ge-
wraakte en den verdediger teekenen van verstand-
houding opgemerkt heeft, omdat het niemand
toekomt de reden der wraking, die volgens de
wet onbeperkt moet zijn, te onderzoeken; de ver-
dediger zal echter verstandig handelen, zoo hij niet,
alleen om zijnen afkeer te toonen, eenen gezworene
wraakt 2).

Noch de beschuldigde of zijn verdediger, noch
het O. M. kunnen de redenen van hunne wrakmg
meêdeelen (art. 399, al.
4). Men heeft gevraagd of
de -partijen, als zij van haar regt van afdoende wra-
king hebben gebruik gemaakt, ook nog met opgave
van redenen kunnen weren. Volgens art. 11 van
de wet van 1791 ,
overgenomen in art. 505 van
den Code van Brumaire jaar IV, konden zij dit

1)nbsp;chadveau, 1. 1. p. 63. Wij verwijzen hieromtrent
naar
Montesquieu, Esprit des lois, 1. II, ch. 6: il faut que
dans les grandes accusations le criminel concurremment avec
la loi, se choisisse des juges, ou que du moins il en puisse
récuser un si grand nombre que ceux qui restent sont censés
être de son choix.

2)nbsp;mokin, vquot;. juré § 6.

-ocr page 88-

wèl. Door carnot 1) wordt beweerd dat dit
artikel nog kracht heeft en dat na de ongemoti-
veerde wraking de gemotiveerde volgt, welker re-
denen door het hof van Assises moeten beoordeeld
worden. Van een ander gevoelen is
morin 2); vol-
gens hem kan een gezworene naderhand gewraakt
worden, als hij b. v. de staats- of burgerregten ver-
loren heeft of wegens andere toevallige of algemeene
redenen, niet meer wegens een der gronden in
a. 378 C. de P. Giv. opgenoemd, omdat dit ar-
tikel alleen voor regters geschreven is en hierin
slechts een gedeelte der redenen vermeld is, waar-
om rnen een gezworene kan verwerpen 2).

Wij gelooven met morin, dat men, naar de dui-
delijke letter der wet
ne pourront exposer ieurs
motifs de récusation,
geene gemotiveerde wraking
kan toestaan. Eene andere zaak zou het zijn, als
de reden van wraking, nadat de lijst opgemaakt
was, opkwam, b. v. de gezworene treedt in de reg-
ten der civiele partij, zij zou dan natuurlijk en bil-
lijk zijn.

üit de bus worden dus de namen der gezwore-
nen getrokken en over lederen naam wordt zoowel
de beschuldigde als het O. M. gehoord. Het is
niet noodzakelijk, dat er gewraakt worde; zoodra
er twaalf namen uit de bus getrokken zijn, is de
lijst voltallig en gaat men niet verder voort. Men
kan niet terugkomen op eene niet voorgestelde
wraking, evenmin als men die herroepen kan; de
president heeft echter de bevoegdheid eene dwa-
ing te verbeteren, even als hij gelasten kan, dat,
wanneer bij vergissing een dertiende naam uit de
bus getrokken IS, dit niet in aanmerking genomen

artnbsp;No.\'l\'instruction Criminelle, t. II, p. 349 op

2) morin, 1. 1.

-ocr page 89-

worde i). De trekking moet dus met de noodige
bedaardheid geschieden, opdat er geene dwalingen
plaats kunnen grijpen.

Zoodra er niet meer dan twaalf namen in de bus
zijn, houdt de wraking op 2].

De beschuldigde en de procureur-generaal kun-
nen evenveel wrakingen uitoefenen; zijn de gezwo-
renen die geweerd kunnen worden in oneffen getale,
dan kan de beschuldigde een meer verwerpen 3).
Heeft het O. M. den beschuldigde eene gunst betoond
en hem meer dan het noodige getal laten wraken,
zoo kan deze daarin geene reden van nietigheid
zoeken; evenmin indien de beschuldigde zich niet
verzet heeft, dal het O. M. er meer wrake dan
geoorloofd is. Zie een arrest van het Hof van Cass.

Ocl. 1812 4). Wanneer er meer beschuldigden
zijn, kunnen zij of gezamenlijk hun regt uitoefenen
en een\' hunner daarmede belasten, of ieder afzonder-
lijk. In beide gevallen kunnen zij evenwel het voor
één bepaalde getal niet overschrijden amp;).

Kunnen zij het niet eens worden, dan wordt
er eerst door het lot bepaald in welken rang zij
tegen de gezworenen hunne wrakingen uitbrengen,
zoodat zij niet meer kunnen verwerpen dan één
alleen dit zou mogen doen. Is nu een gezworene
gewraakt door één, dan is bij bet oo1f door allen,
omdat er verondersteld wordt dat er slechts ééne
_ury is, in zooverre dat die gezworene aan de deli-
3eratiën over de anderen ook niet kan deelnemen,
ofschoon de anderen niet kunnen gezegd worden
van hun regt gebruik gemaakt te hebben. Het

1)nbsp;MORIM, 1. 1.

2)nbsp;Zie art. 400.
8) art. 401.

4)nbsp;MORIN, 1. 1. en MERLiN in voce récusation, § III, art.
1, No. 3.

5)nbsp;Zie boürguignon, op art. 402.

-ocr page 90-

woord alternativement in dit artikel beduidt niet, dat
ieder op zijne beurt wraken kan, want dan zouden,
wanneer b. v. de eerste beschuldigde slechts één
persoon te wraken had, die toevallig het laatste uit
de bus komt, de andere beschuldigden hiertoe niet
geregtigd zijn, zoolang de eerste dit niet gedaan
heeft. Het zou kunnen gebeuren, dat iemand zijn\'
voornaamsten vijand niet mogt wraken, omdat het
zijne beurt niet was en zoo zou het wrakingsregt
geheel ijdel zijn. Onder vigeur van art. 508 van
den Code van Brumaire kon ieder der beschuldig-
den achtereenvolgens een\' der gezworenen weren
totdat het getal der wrakingen vol was, toen echter
was dit een ander geval, want de beschuldigden
kregen de lijst 24 uren te voren, zoodat zij de na-
men kenden; thans wordt gewraakt naarmate zij
uit de bus komen i).

Als er meer beschuldigden zijn dan er wra-
kingen kunnen geschieden en zij niet overeen-
stemmen, dan kan; lo. ieder beschuldigde slechts
ééne wraking uitoefenen; over iederen naam
worden allen, zooals zij door het lot aangewezen
zijn, geraadpleegd; 3°. heeft een beschuldigde van
zijn regt gebruik gemaakt, dan wordt hij over de
overigen niet meer ondervraagd; 4°. als men het
bepaalde getal gewraakt heeft, heeft niemand dit
regt meer, ook hij niet die nog niemand verwor-
pen heeft 2).

Dit artikel is een volkomen bewijs van hetgeen
wij reeds eenige malen gezegd hebben, dat het
Fransche stelsel gebrekkig en het getal wrakin-
gen veel te beperkt gesteld is, daar het nu zeer
ligt kan voorkomen, dat er beschuldigden zijn die

1)nbsp;boukgüignon, op a. 402.

2)nbsp;bodkgüigson, op art. 403.

-ocr page 91-

niet in de gelegenheid zijn om hun regt uit te
oefenen.

De beschuldigden kunnen, wanneer zij overeen-
stemmen een gedeelte gezamenlijk wraken en een
ander gedeelte volgens den hun door het lot aange-
wezen rang i). Maar een beschuldigde kan niet,
omdat hij geheel niet of slechts eenige afgewezen
heeft, zijn regt geheel of gedeeltelijk aan eenen
zijner medebeschuldigden afstaan

derde âfdeeling.

wraking van het openbaar ministerie.

Zooals v/ij boven gezegd hebben willen wij
thans overgaan tot het behandelen der vraag of het
O. M. ook kan geweerd worden, eene kwestie waar-
over men reeds veel geschreven heeft, en die nog
altijd onopgelost is. Drieërlei gevoelens kan men
onderscheiden : het O. M. is geheel niet wraakbaar ;
het O. M. is wraakbaar zoowel als de regters; het
O. M. is wraakbaar als gevoegde, niet als principale
partij Het eerste gevoelen wordt voorgestaan
door den beroemden
d\'aguesseaü, die in een\' zijner
brieven schrijft: »vous n\'êtes pas obligé à la rigueur
de vous abstenir de la poursuite de l\'affaire du Pro-
cureur duRoi de....; quoiqu\'il soit de vos parents,
ceux qui exercent le ministère public n\'étant pas
récusables, parcequ\'ils sont regardés comme parties

1)nbsp;art. 404 en mORîN 1. i.

2)nbsp;bourguignon op a, 404.

3)nbsp;Zle pag 65.

4)nbsp;Zie hélie Instr. Crim. II, p. 431.

-ocr page 92-

principales et nécessaires, plutôt que comme juges
dans les matières criminelles qui s\'instruisent à leur
requête
i)quot; Het gevoelen van d\'aguesseau wordt
ook bevestigd in twee arresten van het Parlement
van Parijs, dd 29 Maart 1561 en 5 September
1703 Het derde systeem wordt, behalve door
JOüssE \'à), ook door muyart de voüglans, dalloz en
MORIN voorgestaan en is bevestigd door twee arres-
ten van het Hof van Cassatie, dd. ii Fevr. 1811
en 28 Jan. 1830. Het arrest van 1811 luidt: »at-
tendu qu\'aucune loi n\'autorise la récusation contre
le ministère public, agissant d\'olEce et qu\'ainsi une
semblable récusation doit être considérée comme non
avenue Door dit arrest werd art. 381 C. de
Pr. Civ. op strafzaken toegepast en verder beslist,
dat de regtbank onbevoegd was wegens eene der-
gelijke wraking de zaak tot na de beslissing op
te schorten, ja zelfs mag de regtbank, wanneer het
O. M. zich kieschheidshalve verschoonen wil, daar-
over niet oordeelen
ö). Men meende, dat het O. M.,
als het alleen staat, publieke partij is en dat dé
lartijen in het geding geene redenen voor hunne
landelingen behoeven op te geven. Maar het is niet
alleen als partij dat het O. M. werkzaam is, het
O. M. heeft hier eene bijzondere roeping te vervul-
len, het moet de aan zijne zorg vertrouwde belangen
naar waarheid behartigen, en hoe kan dit, wanneer
het niet onbevangen is? het moest zich dan ver-
schoonen, en zoo dit niet geschiedde, moest de
regter de wraking uitspreken 6).

1)nbsp;Zie d\'aguesseau Oeuvres de Mr. le Chancelier, t. VIII,
lettre V du 15 Mai 1731.

2)nbsp;HÉLIE XI, p. 432.

3)nbsp;Traité, I, p. 560,

4)nbsp;Zie carnot de l\'Instr. Criin. p. 456, N®. 17 et 18.

5)nbsp;D.4LLOZ, in voce, Nquot;. I0 en sirey XXX, p. I, pg. 140.

6)nbsp;hélie, II, p. 434.

-ocr page 93-

Het tweede stelsel wordt door bruneau, garat,
mangin
en hélie voorgestaan; hunne argumenten
zijn naar onze meening ten volle afdoende,
bruneau
bestrijdt ten eerste het bezwaar dat door sommigen
opgeworpen is, dat namelijk door de wraking van
het O. M. het proces uitgesteld wordt, wanneer er
niemand is die de vervolging kan waarnemen. Hij
zegt dat er waarschijnlijk wel een substituut zal
zijn, die dit doen zal; mögt deze er niet zijn, zoo
kan de oudste advokaat of procureur het O. M ver-
vullen (bij ons, krachtens art. 6 R. O. een raads-
heer of regter) Ten tweede meent
bruneau, dat
het onregtvaardig is de leden van het O. M. in een\'
meer voordeeligen toestand te plaatsen dan de reg-
ters. Men zegt wel, het O. M. is partij, maar geen
regter; doch het is niet te ontkennen, dat het juist
het O. M. is dat het raderwerk der procedure in
beweging brengt; het kan dit, naar welgevallen,
langzaam of spoedig doen gaan; het kan meer goed
of kwaad doen dan de regters, die nog altijd moe-
ten wachten tot de zaak in staat van wijzen voor
hen gebragt wordt. Het O. M. kan door nalatigheid
of door eene te strenge vervolging den beschuldigde
meer plagen dan de regter; het kan naar eigen ver-
kiezing getuigen doen opkomen om die met den be-
schuldigde te confronteren; het kent alleen het ge-
heim en kan dit ontdekken of verzwijgen, neemt
zijne conclusiën voor of tegen den beschuldigde, kan
appelleren
a minima of dit niet doen, kan gedurende
den loop der instructie den ongelukkige in hechte-
nis houden, onder voorwendsel dat er, bij afwezig-
heid van getuigen, gebrek aan bewijs is; a hetwelk
het O. M. moet kunnen doen wraken i). Is niet
de invloed van het O. M. grooter dan die van den

1) BRDNEAU, Observations et maximes sur les matières
criminelles, t. III, max. 11.

-ocr page 94-

regler? Het O. M. brengt zijn\' eisch gemotiveerd
in; die eisch wordt gerekend opgemaakt te zijn
na het voor en tegen gewikt en gewogen te heb-
ben; de regters kunnen wel in strijd met die con-
clusie het vonnis uitspreken, maar zij moeten die
conclusie toch altijd hooren en rigten niet zelden
hunne uitspraak meer daarnaar dau naar de verde-
diging. De prerogatieven van het O. M. zijn uit-
gebreider dan die van de verdediging: om slechts
een voorbeeld op te geven, volgens a. 319, G. d\'L
Cr. (zie art. 185, Strafv.) moet de advokaat of de
beschuldigde de aan de getuigen te rigten vragen
door den president laten doen, terwijl het O. M.
die, met verlof van den president, zelf kan doen.
Het O. M. heeft dus alle gelegenheid om , zonder
gehinderd te worden, tegen den beschuldigde voor-
ingenomen te zijn en toch kan het niet gewraakt
worden i). Welke redenen een beschuldigde ook
moge aanvoeren, het doet er niets toe, want de
wet verbiedt te wraken.

Omdat de regering zuivere en belangelooze organen
wenschte te hebben, heeft zij de publieke actie aan
particulieren ontnomen en die aan hare ambtenaren
toevertrouwd. .Maar welke is dan de reden, waarom
deze ambtenaren minder aan hartstogten zullen on-
derhevig zijn als principale dan als gevoegde partij? -
Is het niet noodig, dat het O. M. vrij van alle neven-
bedoelingen zij, dat het hier alleen de belangen der
justitie vertegenwoordige? Ja, zeggen sommigen, het
O. M. zal zich zelf verschoonen; maar wij hebben
dan ook het regt om te zeggen, de regters zullen
zich verschoonen, en toch heeft de wet voor de
wraking der regters voorschriften gegeven. De leden
van het parket maken met de regters de administratie
der justitie uit, dus moeten beiden ook aan dezelfde

1) HÉLFE, II, p. 434.

-ocr page 95-

regels onderworpen zijn i). Men heeft wel hiertegen
beweerd, dat de wraking van het O. M. een mid-
del zou zijn om de justitie te desorganiseren omdat
de wraking door hetzelfde Collegie moet beoordeeld
worden en a. 387 C. Pr. het voortzetten der pro-
cedures verbiedt, terwijl dit toch geen uitstel lijden
kan; laat men het O. M toch voortgaan, wat moet
men dan denken van het vervolgen van een misdrijf
door iemand, tegen wien het bevel van mededeeling
der stukken betreffende de wraking eene soort van
verdenking heeft te kennen gegeven 2)? Doch
hélie
heeft hierop teregt geantwoord, dat het O. M. in
zijne onafhankelijkheid niet gehinderd wordt, wan-
neer ook de wrakingsgrond, aan den magistraat per-
soonlijk eigen, door den regter beoordeeld wordt.
Het proces behoeft daarenboven niet uitgesteld te
worden, daar, zooals wij reeds gezegd hebben, een
ander des gewraakten plaats kan vervullen 3). Wij
kunnen hier slechts dit nog bijvoegen, dat, zoo men
nagaat, welke heilige regten door eene niet gegunde
wraking gekrenkt worden, men wel tot de overtui-
ging moet komen, dat tegen de leden van het O. M.
zoowel als tegen griffiers en regters, eene op goede
gronden berustende wraking moet kunnen plaats
hebben.

1)nbsp;MANGIN, traité de l\'action publique et de l\'action civile
en matière criminelle, N».
117.

2)nbsp;Idem in de noot.

3)nbsp;HÉLIE, II, 430.

-ocr page 96-

VIJFDE HOOFDSTUK.

•WEAKING IN ENGELAND EN IN DE VEREENIGDE
STATEN VAN NOORD-AMERIKA.

In Engeland is reeds zeer vroeg eene jury inge-
voerd , welke zich tot op den jongsten tijd bijna
onder dezelfde vormen heeft staande gehouden als
ten tijde harer invoering; mogten er al veranderin-
gen in zijn gekomen, het zijn eer uitbreidingen dan
beperkingen. De wraking beslaat in het Engelsche
systeem geene geringe plaats, waaruit men voorna-
melijk zien kan, hoe doordrongen de Engelschen zijn
van het beginsel, dat men alleen voor die personen
moet teregt staan, in welke men een onbepaald ver-
trouwen stelt. De wraking is onbeperkt, omdat zij
gegeven is
in fuvorem vilae » a provision full of that
tenderness of humanity to prisoners, for which our
English laws are justly famous i).quot;

Twee redenen geeft blackstone op, waarom de
wraking peremtoir moet zijn: 1quot;. omdat men dik-
wijls plotseling tegen iemand wegens zijn uiterlijk

1) blackstone, Commentaries of the laws of England^
New edition by
kerr vol. IV, p. 414, c. 27.

-ocr page 97-

of om andere oorzaken eene antipathie opvat; daar
het nu niet billijk zou zijn, dat een beschuldigde,
die zijn leven verdedigen moet, verschijoe voor
eene jury, die hij wantrouwt, heeft de wet, om
de jury niet in minachting te zien komen, veroor-
loofd een\' dusdanigen gezworene te weren, alhoe-
wel men hier geene tastbare redenen opgeven kan.

Wanneer de reden vermeld moet worden en na
onderzoek onvoldoende bevonden vs\'ordt, om den ge-
zworene te verwijderen, zou deze om zich te wre-
ken, wel onregtvaardlg kunnen zijn, hetgeen kan
vermeden worden, als de beschuldigde ongemoti-
veerd wraakt i).

De jury wordt door den Sheriff gekozen uit die
mannen, welke twintig pond jaarlijksch inkomen
bezitten en die dus door hun aanzien genoegzame
waarborgen voor onpartijdigheid opleveren. De lijst
[the great pannel) is zamengesteld uit 48 personen;
ontbreekt het noodige getal door de wrakingen, dan
verschijnt er een
writ (kiesbevel) van den judge om
de lijst aan te vullen ; de aldus gekozenen worden
tales genoemd 2). Xlen dagen vóórdat de eigen-
lijke jury zamengesteld wordt, moeten aan den be-
schuldigde de namen, woonplaats en beroep der ge-
zworenen beteekend
worden Op den bepaalden
dag kan de beschuldigde zijne wraking
(challenge]
uitoefenen. Hij kan ten eerste de geheele lijst ver-
werpen
[to the array, ook wel genaamd recusaiia
in universum);
deze wraking kan zijn principal of
to the favour; het eerste, wanneer de Sheriff of zijn
plaatsvervanger partijdig is geweest bij het zamen-
stellen der lijst, of wanneer hij bloed- of aanverwant

1)nbsp;blackst0np., 1 c.

2)nbsp;Zie black8t0ne, p. 41G. stkpnkn, New Oommenta-
ries on the laws of England, IV,
p. .578.

3)nbsp;berenger . de la justice criininelle en France, p. 1G4.

-ocr page 98-

van eene der partijen is; het tweede, wanneer er
gronden van partijdigheid kunnen zijn, b. v. als de
zoon van den Sheriff met de dochter van de tegen-
partij gehuwd is. Wanneer de eerst genoemde wra-
cing bewezen Is, zoo moet zij toegelaten worden;
de toelating van de tweede verblijft aan het oordeel
van den regter i). De voorbeelden van
eene recusatio
in universum
komen zelden voor, omdat de Sheriffs
wel zorgen dat iets zoo krenkends voor hen niet
plaats hebbe.

Daarna heeft de beschuldigde het regt tot eene ge-
motiveerde wraking
recusatto in capita, challenge to
the polls,
en wel wegens vier gevallen.

I.nbsp;Propter honoris respectum; wanneer de gezwo-
rene van een\' boogeren rang is dan de beschul-
digde, daar men, volgens het Engelsche regt, slechts
voor zijne pairs kan te regt staan. De gezworene
kan wegens zijn\' stand vooroordeelen tegen eene be-
paalde klasse van misdrijven hebben, weshalve het
den beschuldigde vrijstaat zulken gezworene te weren.

II.nbsp;Propter c?e/ècium; de gezworene is vreemdeling
of heeft geen inkomen van twintig pond; zijn for-
tuin levert dus geen\' genoegzamen waarborg voor
onpartijdigheid en regtvaardigheid; hij kan zich la-
ten omkoopen.

III.nbsp;Propter affectum; dit kan weder zijn principal
of to the favour. Het eerste is duidelijk; het tweede,
wanneer de gezworene bloedverwant tot in den ne-
genden graad is; als hij scheidsregter in de zaak
geweest is of belang bij de zaak heeft; indien
hij voor zijn verdict geld genomen heeft; als hij
vroeger ih dezelfde zaak gezworene geweest is; wan-
neer hij heer, dienaar, raadgever of intendant van

1) Zie stephen, 1. C. p. 573. berenger, p. 161 en
hélie VIII, benevens mittjjkmaier das Deutsche strafver-
tahren,
I § 26,

-ocr page 99-

de partij of met den beschuldigde lid ,van dezelfde
maatschappij is i). Vroeger kon een gezworene niet
gewraakt worden omdat hij met den beschuldiger
in vriendschap leefde, slechts dan wanneer hij zijne
denkwijze duidelijk had te kennen gegeven. Zie
een hiervan in 1679 voorgekomen voorbeeld, waar
de Chief Justice zeide, dat de gezworenen juist uit
de nabuurschap genomen worden, omdat zij niet
geheel onbekend met de zaak zijn 2).

rV. Propter delictum; de gezworene, die vroe-
ger wegens misdaad is veroordeeld geworden, kan
niet als een geschikt persoon voor de jury be-
schouwd worden.

Het getal der gemotiveerde wrakingen is onbe-
perkt; dat der peremtoire is, behalve het wraken van
de geheele lijst, óf twintig of vijf en dertig. Bij ge-
wone misdaden is het getal van twintig ongemoti-
veerde wrakingen genoegzaam; in zware strafzaken,
waar vele listen en ongeregtigheden te duchten
zijn, heeft de wet gemeend aan den beschuldigde
eene grootere zekerheid te moeten geven, daar zij
als \'t ware bevreesd was, dat de Staat hier meer
zijnen invloed zou kunnen doen gelden. Ja, het
staat zelfs den beschuldigde vrij eene speciale jury,
uit meer verlichte mannen zamengesteld, te vra-
gen. Het getal vijf en dertig is echter voor den
meest vreesachtige genoegzaam; die dus een 36®quot;!
wraakte en deze niet wilde intrekken, werd ge-
straft met eene
))peine dure et forte\' and by at-
tainting Mm on treason
3). Verder werd door een
statuut van
george IV bepaald, dat, wanneer iemand

1)nbsp;STEPHEN, 1. C. p. 574 —.576. BERENGER, p. ie\'1,162.
MITTERMAIKR, 1. 1.

2)nbsp;The Law Magazine and Law review, Augustus 1859,
pg. 2.32.

3)nbsp;Zie BLACKSTONE, L c. 514.

-ocr page 100-

w^saasrnmBmsimim

88

wegens felony, treason of piracy teregt staande eea
grooter getal wraakte dan geoorloofd was, deze wra-
king vernietigd en er voortgegaan zou worden, alsof
er geen wraking had plaats gevonden i).

Alleen de gezworene kan geweerd worden; vroe-
ger ook
de judge en de justice, thans echter niet
meer omdat de wet geene partijdigheid veronderstel-
len wil bij hem die gezworen heeft regtvaardig te
zullen zijn en wiens gedrag door het publiek kan
beoordeeld worden; mögt er dus zoo iets voorval-
len, dan zou dit wel door de overheid beteugeld
worden 2). Wij vinden dit eene zeer schoone theorie,
maar ook niets meer dan eene theorie, die niet in
praktijk moest gebragt zijn. Wij betreuren het dat
eene dusdanige bepaling in het wèl ingerigte En-
gelsche systeem opgenomen is; het is onnoodig om
de gegrondheid dezer stelling te betoogen, daar wij
reeds herhaalde malen gezegd hebben, dat het pligts-
gevoel niet in aanmerking komt, daar waar de harts-
togten de overhand hebben.

_ Een Lord voor het Hoogerhuis teregtstaande kan
niet wraken, omdat de Lords hier geene gezwo-
renen zijn even als andere, maar den beschuldigde
schuldig of niet schuldig verklaren op hunne trouw
en gehechtheid aan den Koning; zij zijn regters van
het feit, en ieder hunner geeft afzonderlijk zijne
meening te kennen 8).

Wordt de reden van wraking weersproken, dan
benoemt de
coroner, wanneer reeds de eerste ge-
zworene geweerd wordt, twee personen welke, na
aflegging van den eed, tot het onderzoek van de
wraking overgaan
[triers). Vinden deze den ge-
zworene onbevangen
[indifferent], dan legt hij een\' eed

1)nbsp;Zie william foksyth, History of trial by Jury, p. 23k

2)nbsp;STEPHKN, 1. c. p. 474.

3)nbsp;FOr.SYTH, p, 231.

-ocr page 101-

af en zet met die twee personen het onderzoek over
de voorgestelde wrakingen voort. Komt er een
tweede gezworene bij, die niet gewraakt wordt, dan
legt ook deze den eed af en beide gezworenen ver-
vangen nu de plaats van de
triers i).

Slechts de beschuldigde heeft regt tot de pe-
remtoire wraking, hetgeen allezins consequent is,
omdat de Staat door zijnen agent (den Sheriff) de
lijst laat opmaken en dus invloed genoeg kan uit-
oefenen; zoodat men, wanneer de gezworene een
vriend des beschuldigden is, dien niet kan weren,
hetgeen daarentegen verkeerd is 2).

Vroeger had de kroon het regt van afdoende wra-
king, thans alleen na opgave van voldoende redenen:
»but the king need not assign his cause of challenge
»until the whole pannel is gone through, and unless
»there can not be a full jury without the persons
»so challenged. As it is then that the counsel for
»the crown must shew cause, otherwise the juror
»shall be sworn. The practical effect of this rule
»therefore is, that the crown has the benefit of pe-
»remptory challenges, provided it takes care that a
» sufTicient number are left on the pannel unchallenged
»so as to make up a full jury 3)quot;

In de Vereenigde Staten heerschen omtrent de
wraking bijna dezelfde regels als in het Engelsche
regt. De attorney general (Openbaar Ministerie) en
de beschuldigde kunnen op een getal van 36 ge-
zworenen evenveel wraken. De wraking is tweëerlei:
de geheele lijst
to the pannel, wanneer eene der vor-
men, voorgeschreven ter bijeenroeping van de jury,

1)nbsp;STEPHEN, 1. C. p. 576. HÉLIE, VIII, p. 408.

2)nbsp;BEHENGEH) de ia justice criminelle en France, p. 161.

3)nbsp;Zie FOHSYTH, p. 232,

-ocr page 102-

gesclionden is of wanneer men bewijzen kan dat de
Sheriff partijdig is geweest, doordien hij verzuimd heeft
eenige der gezworenen te waarschuwen. — De tweede
manier van wraking is
to an individual juramp;r: deze
nu kan peremtoir of gemotiveerd zijn. In gewone
gevallen is zij gemotiveerd; kan de beschuldigde echter
met den dood of met eeuwigdurende gevangenis ge-
straft worden, dan kunnen twintig gezworenen on-
beperkt gewraakt worden. Het getal der gemoti-
veerde wrakingen is onbeperkt. Het O. M. heeft
dezelfde regten als de beschuldigde i).

1) Zie hélie in de KeTiie de législation et de Jurispru-
denoe, 1842, p. 360 ea
hélie, Instr. Crimin. VIII, p. 408.

-ocr page 103-

ZESDE HOOEDSTUK.

■WRAKING VOLGENS DE DUITSCHE WETGEVINGEN.

Krachtens § 48 der Crminal-Ordnung van 11 De-
cember 1805 kon in Prulssen de beschuldigde, als
hij meende gegronde bedenkingen tegen de onpar-
tijdigheid des regters te hebben, deze gronden bij
het verhoor laten notuleren of hij kon ze aan het
Ohergericht schriftelijk doen toekomen. Ook mogten
de beschuldigden, na hunne gevangenneming, van
deze bevoegdheid gebruik maken. In het eerste ge-
val moest volgens § 49 degene die de instructie
voerde daarvan aan de bevoegde magt berigt geven;
hij kon echter in beide gevallen met zijne handelin-
gen voortgaan tot er van hooger hand eene beslis-
sing gekomen was. De redenen van wraking opgege-
ven in § 143, tit. Thl. I, van de Allgemeine
Gerichtsordnung zijn de volgende: zoo de regter bij
den uitslag van het proces belang heeft, zij dit be-
lang groot of klein; zoo hij van de partij bloed- of
aanverwant is in de regte linie onbepaald, in de zijd-
linie tot in den vierden graad; zoo hij met de partij
of eene harer naaste verwanten verloofd is of onder-
handelingen lot een huwelijk heeft aangeknoopt; zoo

-ocr page 104-

hij met de partij in openbare vijandschap leeft of
in de zaak als getuige moet dienen i).

Ook in Pruissen werden, bij de invoering der jury,
regelen voor de wraking gegeven, zij verschillen niet
veel van de Fransche. Volgens art 86 van de
Pruissische Strafprozessordnung, heeft eerst hel O.
M en daarna de beschuldigde het regt over de na-
men, die door den voorzitter uit de bus getrokken
worden, het oordeel uit te spreken, welk oordeel
in de woorden:
angenommen oï abgelehnt bestaat. Is
reeds een andere naam uit de bus getrokken, zoo
kan men op de vroegere niet meer terugkomen.

Volgens art. 69 moet de wraking onbeperkt zijn;
men heeft hier eene vroegere wet, waarin de op-
gave van redenen onnoodig verklaard werd, verbe-
terd. — Er kunnen slechts zooveel gezworenen af-
gewezen worden, als er meer dan twaalf in de bus
zijn. De helft van dit getal kan door hel O. M.,
de andere helft door den beschuldigde of de beschul-
digden gewraakt worden (art. 90). Is het getal
gezworenen oneffen, zoo mag het O. M. een minder
weren dan de beschuldigde (art. 91). Wanneer er
meer beschuldigden zijn dan één, dan moeten zij
trachten de wraking gezamenlijk uil te oefenen (art.
92). Zoo zij dit niet kunnen, worden de wrakingen
gelijkelijk onder hen verdeeld; door het lot wordt
aangewezen in welke orde zij moeten plaats hebben.
Kunnen zij niet allen gelijkelijk verdeeld worden,
zoo wijst het lot aan, wie der beschuldigden ze zal
uitoefenen (art. 70) 2),

^ Volgens art. 40 van de Strafprozessordnung für das

_ 1) EDUARD beauek , die Deutschen Schwurgerichtseesetze
in
ihren hauptbestimiiiungen, pg. 50.

2) _Zie a. fkantz, Der Preuszische Strafiprozess nach den
positiven gesetzen und den legislatorischen quellen, I, p. 198-.

-ocr page 105-

Königreich Wurtemberg kan de regter gewraakt of
ambtswege uitgesloten worden:

1quot;. Wegens omstandigheden, die hem als getuige
verdacht maken, zonder dat hij daardoor onbekwaam
wordt.

Wanneer hij bij het onderzoek partijdigheid
toont of zich daarvan verdacht maakt. Bij partij-
digheid ten gunste van den beklaagde, kan hij ambts-
halve uitgesloten worden.

Deze omstandigheden behoeven niet volkomen be-
wezen te worden, de waarschijnlijkheid is genoegzaam.

Wie heeft het regt van wraken? de beschuldigde;
zoo hij beneden de zestien jaren is, zijn vader of
voogd (art. 376); de beleedigde partij, wanneer zij
verlangt dat tegelijk met het vonnis over de schade-
vergoeding uitspraak gedaan worde (art. 8). Maken
deze nu geen gebruik van hun regt, dan kan dit
ambtshalve door den bevoegden regter geschieden.

Hoe geschiedt de wraking? Bij het eerste ver-
hoor kan de beschuldigde twee leden van het
Be-
zirksgericht
ongemotiveerd verwerpen : de beleedigde
partij kan dit niet dan met opgave van redenen (art.
i%). De gemotiveerde wraking van een\' lageren
regter kan slechts door den hoogeren regter beoor-
deeld worden; wordt echter de opperste regter ge-
weerd, zoo heeft het geheele hoogste geregtshof
deze wraking te beslissen.

De beschuldigde dient zijne wraking in bij den
hoogeren regter, of laat deze notuleren bij het
Collegie, waar zijne zaak aanhangig is, in welk
laatste geval dit Collegie het den hoogeren regter
melden moet (art. 43).

Alle handelingen (ook andere dan waarover de
wraking plaats vond in eenige gevallen), door den
gewraakte daarna verrigt zijn nietig (art. 46) i).

1) Zie Dr. Hermann knafp, die Strafprozessordnung für

-ocr page 106-

Deze laatste bepaling is beter dan die van\'de
bovenaangehaalde in § 49 van de Pruissche Grimi-
nalordnung, naar luid van welke de gewraakte reg-
ter kan voortgaan tot na de beslissing van den hoo-
geren regter; want wordt de wraking goedgekeurd,
dan moet toch al hetgeen door den gewraakte verrigt
is nietig verkfeard worden.

De wraking der gezworenen geschiedt op dezelfde
wijze als naar het Pruissische regt, behalve dat het
formulier der wraking niet aangegeven wordt; zij
kan »nach gutdtjnkenquot; geschieden; en dat, wanneer
er meer beschuldigden zijn, die zich niet vereeni-
gen kunnen, het lot de orde aanwijst, waarin zij
de wraking uit te oefenen hebben (art. 91 —96 van
het Schwurgerichtsgesetz).

Ook in de nieuwe Badensche Strafprozessordnung
van 6 Maart 1845, komen verscheidene bepahngen
omtrent de wraking voor, waaruit blijkt dat dit
onderwerp grondig onderzocht is; trouwens aan dit
grondig onderzoek heeft dit systeem zijne goede in-
rigting te danken i).

De gronden van wraking zijn daar, wanneer de
regter van den beschuldigde in de zijdhnie tot in den
vierden graad bloed- of aanverwant is; wanneer hij,
of zijne vrouw, of verloofde, of pupillen, of een der
personen, die met hem of zijne vrouw (zelfs wan-
neer zij gescheiden zijn) door banden van bloed- of
aanverwantschap in de regte linie onbepaald (zelfs
bij pleegouders en kinderen) en in de zijdlinie tot
den tweeden graad ingesloten verbonden zijn, door
het misdrijf onmiddelijk benadeeld zijn (art. 20).

De regter kan verder gewraakt worden: wanneer

das Königreich Wurtemberg mit erläuternden Anmerkungen,
p. 32 sqq.

1) Zie voor het volgende: wilh. thilo. Die Strafgesetz-
gebung des Grosz-Herzogthuines Baden, II, p. 40 sqq.

m

-ocr page 107-

hij zich over de zaak uitgslaten, of raad gegevea
heeft, waaruit zijne partijdigheid bhjkt; wanneer
de regter tegenover den beschuldigde of den door
het misdrijf benadeelde in zulke betrekking van
deelgenootschap, bloed- of aanverwantschap, vriend-
schap, vijandschap, verpligting staat, dat de partijen
geen onbepaald vertrouwen in zijne onbevangenheid
kunnen hebben; eindelijk wanneer de regter hande-
lingen in deze zaak heeft verrigt, welke met de orde
in strijd zijn en waaruit men zijne partijdigheid
vermoeden kan (art,

Art. 25 bepaalt wat eigenlijk deelgenootschap is;
wanneer namelijk de regter aan den beschuldigde
of den benadeelde in deze zaak een advies gegeven,
of als advokaat of zaakwaarnemer gediend heeft,
of wanneer hij reeds in eene vroegere instantie reg-
ter is geweest of het Openbaar Ministerie heeft waar-
genomen.

Een regter, die in de zaak als getuige of des-
kundige moet gehoord worden, kan volgens art. 26
gewraakt worden; eene zeer juiste bepaling, daar
het toch niet anders mogelijk is of de regter laat
zich door zijne eigene getuigenis of zijn rapport
in-
fluenceren.
Wanneer een regter van instructie buiten
zijne ambtsverrigting van een begaan misdrijf is ge-
tuige geworden, kan hij, na aangifte aan het O. M.,
met het onderzoek voortgaan, totdat hij geweerd
wordt (art. 27); immers al wat de regter van ins-
tructie in zijne functie waarneemt, kan als geloof-
waardig beschouwd worden; buiten zijne bediening,
staat hij met ieder gelijk. Hij die het proces-ver-
baal opmaakt
[Protokollführer) kan om dezelfde re-
denen geweerd worden als de regters; de regter
moet in dit geval ambtshalve een\' anderen ne-
men (art. 29).

Ook een geheel Collegie kan gewraakt worden,
wanneer allen zich in een der bovengenoemde ge-

-ocr page 108-

vallen bevinden, of zoodanig gedeelte, dat het ver-
eischte aantal ontbreekt. De artt. 31 en 32 houden
eene zeer nuttige bepaling, dat nl. het O. M. zich
in de gevallen van artt. 20, 22, 26 onthouden en
daarvan aan het Ministerie van justitie kennis geven
moet. Het kan niet gewraakt worden, doch als het
O. M. zich niet vrijwillig onthoudt, of in het geval
van art. 24 verkeert, mag de partij dit aan het
Ministerie van justitie meêdeelen. Men is hier van
het denkbeeld uitgegaan dat het O. M. de maat-
schappij vertegenwoordigt, en dit doende niet uit
andere inzigten van zijn ambt misbruik maken moet.

De beleedigde of benadeelde partij heeft volgens
art. 34 geen regt van wraking, die gevallen uit-
gezonderd, welke slechts op hare aanklagt kunnen
onderzocht en gestraft worden. Men behoeft geen
volkomen bewijs te leveren; de waarschijnlijkheid is
voldoende (bescheinigung) art. 33. Als de regter
geweerd wordt, moet hij hiervan dadelijk aan het
Openbaar Ministerie berigt geven; de handelingen
echter, welke bij uitstel gevaar kunnen lijden, moet
hij zelf doen of een\' plaatsvervanger benoemen (art.
23); alle overige, die door een\' regter verrigt worden
van het oogenblik af dat de redenen van wraking be-
kend waren of dat zij bestonden, zijn nietig(art 39).

In het ontwerp van het Wetboek was ook voor-
gesteld de invoering van gezworenen, waartegen men
zich destijds verklaarde; men zeide o. a. dat de
jury eene instelling was: »welches zwischen den
so innig verbundenen fragen bei entscheidung eines
strafrechtsfalies, der frage der that und der frage
des rechts eine unnatürliche scheidung vornimmt,
jede an besondere richter verweist, und den bei
weitem schwierigeren theil, nämlich die frage der
that oder schuld, mit ihren mannigfachen bezie-

-ocr page 109-

hungen und Unterscheidungen, an rechlsunkun-
dige, unerfahrene, durch den zufall des looses er-
nannte richter, und den leichteren thell, denausspruch
der gesetzlichen strafe, an rechtskundige erfahrene
richter, deren beruf die rechtsverwaltung ist, zur
entscheldung abgibt i).quot; Volgens § 263 van het
ontwerp moest aan den beschuldigde drie dagen
vóór het begin van de teregtzitting de lijst, uit 36
gezworenen en 8 plaatsvervangers bestaande, aan-
geboden worden, van welke zoowel hij als het Open-
baar Mmisterle negen zonder opgave van redenen
konden wraken; daarna met opgave van redenen
(§ 266). — Volgens § 264 kan een gezworene ge-
weerd worden, als hij in dezelfde zaak getuige, of
deskundige, of tolk, of policle- of instructiebeambte
geweest is, of het O. M. daarin heeft waargenomen,
of zich in een der gevallen van § 18 of §20 (zie
de bovenaangehaalde artt. 20 en 22) bevindt. Vol-
gens § 265 heeft eerst de beschuldigde de bevoegd-
heid van zijn regt gebruik te maken. Heeft zich
de beleedigde partij bij het O. M. gevoegd, dan
kunnen zij gemeenschappelijk de wraking uitoefe-
nen, zonder dat het getal overschreden worde,
evenmin
wanneer er verscheidene beschuldigden
zijn. Indien zij niet kunnen overeenkomen, zoo
beslist het lot.

Door eene wet van 5 Februarij 1851 vi^erd voor
eenige zware misdaden het gezworenengeregt inge-
voerd, welke wet geene gewigtige veranderingen
ten aanzien van de in het ontwerp voorgestelde
Wraking heeft te weeg gebragt. Volgens § 73 heeft
het O. M. eerst de bevoegdheid tol wraken en kun-
nen er door den beschuldigde en het O. M. zoo-
velen gewraakt worden als er meer dan twaalf
namen in de bus zijn (§ 74).

1) W. THILO, p. 19.

-ocr page 110-

Volgens § 31 der »Strafprozessordnungquot; voor het
koningrijk Hannover mogen zoowel regters als grif-
fiers (Gerichtschreiber) geweerd worden om dezelfde
redenen, als in het Badensche Wetboek opgesomd
zijn. Deze kunnen zoowel mondeling als schriftelijk
voorgedragen worden, moeten echter ten volle be-
wezen worden, de beëediging is niet voldoende (§ 33).

De wraking komt slechts dan in aanmerking, wan-
neer zij vóór het begin der openbare teregtzitting of
bij gezworenen vóór het voorlezen der acte van be-
schuldiging, voorgedragen is (§ 33). Volgens § 36
staat er tegen de op eene voorgestelde wraking vol-
gende beslissing geen regtsmiddel open. Bij de
gezworenen geschiedt zij op dezelfde wijze als in
Wurtemberg, met dit onderscheid, dat volgens § 30
der »Schwurgerichtsverfassungquot;, de beschuldigde het
eerste wraken kan.

In Beijeren moet de president van het »Schwur-
gerichtshofquot; bij het eerste verhoor den beschuldigde
met zijn regt om te kunnen wraken bekend maken
en hem te dien einde de namen der leden noemen;
deze wraking moet dan, op straffe van nietigheid,
binnen drie dagen ter griffie (Gerichtskanzlei) voor-
gesteld worden (art. 118, van het »Schwurge-
richtsgesetzquot;). Bevindt zich de beschuldigde op vrije
voeten, zoo heeft hij drié dagen vóór de openbare
teregtzitting zijne wraking te bewijzen (art 2l24). De
gezworenen worden op dezelfde wijze als in Han-
nover geweerd, behalve dat volgens art. 107 het
O. M. en de beschuldigde twaalf verwerpen kunnen,
omdat er slechts vier en twintig namen in de bus
gelegd worden.

In het keurvorstendom Hessen moeten volgens

-ocr page 111-

§ \'15 van het »Provisorische Gesetzquot;, behalve de
president, twee leden van het »Criminalgerichtquot; de
zitting der gezworenen bijwonen; uitgesloten is hij,
die de instructie geleid heeft. Zoowel de president
als die twee leden en de griffier kunnen afgewezen
worden binnen 8 dagen na de bekendmaking hun-
ner namen in het olFiciele blad. Hunne namen
worden den beschuldigde echter nogmaals aangekon-
digd ($ 25, 28, 255,quot;261 van hel Strafverfahrungs-
gesetzquot;). Het weigeren der gezworenen geschiedt op
de reeds bekende wijze: de »Staatsprokuratorquot; heeft
dit regt eerst, daarna de beschuldigde; ieder hun-
ner kan negen zonder opgave van redenen weren.
Yolgens § 282 kan de gezworene, die voorbedach-
telij k eene hem zeiven betreffende en bekende reden
van wraking\'verzwijgt, met eene boete van 100 tha-
ler of met gevangenis gestraft worden.

Wij achten het overbodig hier de wetgeving van
al de kleine Duitsche Staten na te gaan, daar zij in
de hoofdpunten overeenkomen met die der reeds
genoemde. Yolgens het Brunswijksche wetboek kun-
nen zoowel het O. M. als de beschuldigde ieder twaalf
wraken. Het Thuringsche wetboek staat aan ieder
toe 9, 10, 11, of 12 te verwerpen naarmate er
een klemer of een grooter aantal gezworenen aan-
wezig zijn; wordt een gezworene door beiden ge-
weerd, dan wordt het O. M. geacht zulks gedaan
te hebben i).

I) Zie hetreeds boven aangehaalde werk van edüakd brauer.

-ocr page 112-

ZEVENDE HOOFDSTUK,

W B A K I N G IN N E D E ii L A N D,

Wij komen nu tot de vraag, hoe het in het va-
derlandsche regt met de wraking gesteld is. In
het Oud-Hollandsche regt was het geoorloofd in-
dividuele leden eener regtbank (niet een geheel
Collegie) om bepaalde redenen te- weren. Zooals
MEßüLA zegt:
ten eersten dat het Provinciael Hof or-
dtnaris jurisdictie heeft, ende mitsdien als ordinaris
rechter niet wel en kan gerecmeert werden; ten twee-
den, dat men niet en behoort eenich quaet vermoeden
of achterdencken te hebben {\'t welck oock niet wel en
soude kennen gheschieden) van een gheheel collegie i).

De redenen moesten door het geheele Collegie,
zonder medewerking van den gewraakte beoordeeld
worden 2). Men schijnt haar evenwel, waar het
niet met de staatkunde der regering overeenkwam,
geweigerd te hebben, hetwelk wij in het geding van
den ongelukkigen
oldenbarnevelt zien. Immers door

1; PAULUS MERULA, Maniere van procedeeren, 1. IV, t.
40 c. 4, § 2.

2) Zie de BOSCH KEMPER, Wetb. van Strafvordering, III,
p. 265.

-ocr page 113-

de vrouw en de kinderen van \'s Lands x4dvocaat werd
aan de Staten van Holland een request gepresenteerd,
waarbij zij recuseerden:
van aerssen, MOYsen pauw i).
Betreffende den eerste zeiden zij:
yy hoewel nochtans
dezelve
aerssens, nu eenige jaren herwaerts {doch
sonder oorsaech) syne quade affectie ende ongenegent-
heyd uytterlyck en capitale vijandschap tegens den-
zelven heer van
oldenbarneveldt voorss. ende die
van syne huyse openilych heeft vertoond, ende ten
laetsten by gedruckte libellen heeft gepubliceerd.quot;
De
twee anderen moesten volgens hen voor formele par-
tijen in het geding gehouden worden, dit toch had-
den zij getoond door:
yi quade getuygenissen ende
rapporten, ende actiën,quot;
zoowel binnen als buiten
de vergadering.
)) Behalve dat voorsz. personen, by
alle de wereld, gereputeerd ende gehouden wierden,
voor medeautheurs van zyne apprehensie, mitsgaders
van de stricte ende rigoreuse proceduren tot noch toe,
tegen zyn Ed. gehouden.quot;
Zij hadden daarom ge-
hoopt dat deze personen uit eigen beweging zich van
de deliberatie zouden hebben onthouden:
rgt; nadien
nochtans syluyden hen de kennisse en dispositie over
de saecken van den heer
van oldenbarneveldt onder-
winden, die na rechte ende redenen in een wel ge-
fundeerde Republycke, niet dan by gansch onpartij-
dige , ende neutrale luyden, behoord verhandelt ts
worden. Zoo verstaen zij supplianten, zeer] groote
redenen te hebben, van henluyden daarover te recu-
seeren en te suspecteeren
quot; Op dit verzoekschrift
volgde eene resolutie, waarin gezegd werd:
ndaer-
over gedelibereerd synde , eenpaerlyck by alle de leden
f^erstaen, de voorsz. requeste met quade redenen, ende
t onrechte hier te wesen gepresenteerd; dat men daar-

Historie van het leven en sterven van den heer.JOHAN
Van OLDENBARNiiVELDT, waerachtelyck beschreven door een
iefhebber der waerheydt. Op Loevesteijn voor
Liewen ven
^rylieidt 1658.

-ocr page 114-

omme deselve requeste zal ophouden ende geen appoinc-
tement daerop verleenen.quot;
Het werd aan de discretie
van den Heer
van sommelsdyck overgelaten of hij zich
al dan niet van de deüberatiën wilde absenteren.
müys
en PAUW werden verzocht:» nieltegemtaende hare gedane
excusen,devoorsz. hesoigne bij te wonenen te assisleeren.quot;

De wraking moest, even als in het Romeinsche
regt, vóór de
litis contestatio ingediend worden.

Doch ook na de litiscontestatie was men daartoe
ontvankelijk, waanneer de gedaagde met eenen eed
bevestigen wilde dat de reden óf nu eerst bekend
geworden óf opgekomen was i). De twee hoofd-
oorzaken waarom men gewraakt kon worden, waren
de onbekwaamheid en de verdenking. Tot de eerste
rekent
merula (I.e. § 5) hij die is: infaem, verwa-
ten, stom, doof, hlint, crancksinnich, slave, vrouive-
persoon, meynedich, minderjarig, heretycque.
Volgens
ULRiK HüBER kan een blinde zelfs tot regter benoemd
worden; hij voegt er echter bij:
is echter beeter ge-
laeten.
Tot de minderjarigen behooren zij die min-
der dan 18 jaar oud zijn 2). Jot verdenking gaven
aanleiding 1». eene eigene zaak, onder welke ver-
staan werd alles, waarvan de regter eenig voordeel
kon hebben of behouden; indien de regter in
een gelijksoortig proces betrokken was; 3°. wanneer
de regter een burgerlijk geding tegen de partij had;
4». kapitale vijandschap of bedreigingen. Volgens
MERULA kan eene vroeger bestaan hebbende vijand-
schap geene reden tot wraking opleveren; 5°. wan-
neer de regter bevriend met de tegenpartij was
[al
te seer familieer ende ie groten faveur).
Hiertoe
werden gerekend, als de regter was vader, zoon,
broeder, man, bloed- of aanverwant van de tegen-
partij , ja zelfs bloedverwant van eenen vijand,

1)nbsp;MEEUI-A, 1. c. § 3.

2)nbsp;nOBPiR, Hedensd. Reditsgel., 1. c. § 28.

-ocr page 115-

hoewel deze geene partij in het geding was i). Wan-
neer de zoon, broeder, bloedverwant van den regter
procureur of advokaat in die zaak was, leverde
dit geene reden van vsraking op 2). De regter,
commensaal of contubernaal van de tegenpartij of
van den vijand der partij, zoo ook wanneer hij onder
de jurisdictie der partij was of omgekeerd, kon ge-
weigerd worden. Tot de redenen van wraking kun-
nen verder nog gebragt worden het geven van
geschenken, het adviseren, enz. Was de gedaagde
niettegenstaande zijne wraking met het geding voort-
gegaan, zoo werd hij geacht van zijn regt afstand ge-
daan te hebben. Wanneer door wraking het getal
regters onvoltallig geworden was, bragt men het ge-
ding voor den hoogeren regter of voor gedelegeerden.

In de Staatsregeling ontworpen door de Consti-
tuerende Vergadering en bekrachtigd den April
1798 was in art, 295 voorgesteld de oprigting van
een Hoog Nationaal Geregtshof, hetwelk rrjoest ge-
vormd zijn uit leden van de acht Departementale Ge-
regtshoven. Uit ieder van deze werden drie leden
uitgeloot en van de aldus gekozene vier en twintig
konden zoowel de beschuldiger als de beschuldigde
acht » weigeren zonder redengeving.quot; ïegen de ove-
rige regters kon slechts eene gemotiveerde weigering
aangevoerd worden; werd deze gegrond geoordeeld,
dan kwamen andere regters in hunne plaats, tegen
welke geene wraking meer plaats vond. Dit Hoog
Nationaal
Geregtshof^\'had volgens art. 294 grooten-
deels de kennisneming van die zaken, welke thans
krachtens art, 92 R. O, aan den Hoogen Raad zijn
opgedragen.

Een merkwaardig voorbeeld kwam in het jaar
1798 voor, waarbij de bovenstaande bepaling, of-

1)nbsp;merula, 1. c. § 14.

2)nbsp;MEiaiLA, ). C § lö. HÜBEI!, 1. C, § 33.

-ocr page 116-

schoon de Conslitulie door het Bataafsche volk nog
met aangenomen was, gedeeltelijk toegepast werd i).

De burger Representant van der jagt van agiotage
(geld- en wisse woeker) beticht, was dien ten ge-
volge gearresteerd, doch kon volgens de ontworpen
Constitutie slechts voor het Hoog Nationaal Geregts-
hof teregt staan. In de zitting van 5 April 1798 2)
werd door
aüffmorth een rapport uitgebragt, waarbij
hij namens de daartoe benoemde Commissie voor-
stelde den gearresteerde over te geven aan de ju-
dicature van het Hof van Holland en Zeeland,
omdat de Constitutie nog niet bekrachtigd was!
In de zitting van 6 April verklaarde men zich te-
gen het uitgebragte rapport, voornamelijk wegens
de verdenkmg w^aaronder verscheidene leden van
het voorgestelde Collegie lagen, de tegenwoordige
orde van zaken niet toegedaan te zijn 3) In een
request den 11 April bij de Constlluterende Verga-
dering ingediend, verzoekt
van der jagt ten stel-
ligste voor het Hof van Holland teregt gesteld te
worden, omdat: 1«. de door de Constitutie voorge-
stelde manier zeer kostbaar was en het hem lèed
zou doen als die
d importantequot; kosten voor hem ge-
maakt wierden 5 4«. het Hof van Holland alleen
competent was en niemand van zijnen competen-
ten regter mogt afgetrokken worden 4). In de zit-
ting van 11 April werd door de Commissie eene
lijst van 16 personen voorgesteld om de zaak van
van der jagt te behandelen, van welke hij vijf
zonder reden te geven, en drie met redenen kon
recuseren. Den 17^«« April verzocht de gearres-
teerde dat men hem twee leden der Commkie en

1)nbsp;Zie voor het volgende: Handelingen der Nationale Ver-
gadering, IX deel.

2)nbsp;I. 1. p. 295.

3)nbsp;1. 1. p. 393-402, 405 406.

4)nbsp;1. 1. p. 306.

-ocr page 117-

een iid van het Bureau zou toevoegen om inh\'chting
te geven wegens de benoemde regters, van welke hem
slechts drie persoonlijk bekend waren. Hieraan werd
voldaan en
van der jagt royeerde van de lijst de
burgers:
van rees, kleyn, betmer , van der aa en
hettëma zonder opgave van redenen; den burger
van nes (de onlangs overleden Mr. j. g. van nes.
Curator der Utrechtsche Hoogschool) »omdat hij
quot;og , en kortelings van de Academie geko-
men was;quot; den burger
wilmers »omdat deze\'\'hem
nooit was voorgekomen te behooren onder die me-
nigvuldige geleerden, welke in den Haag gevonden
werden;quot; den burger
malecotius, van wien hij wel
geen kwaad wist te zeggen, maar die »wegens zijne
veelvuldige werkzaamheden na zijne promotie niet
veel gelegenheid had gehad om zich op de praktijk
toe te leggenquot; i).

Ofschoon nu wel de opgegeven redenen van wei-
gering onvoldoende waren, besloot men in de zit-
ting van den 18 April ze aan te nemen, daar de
leden der Vergadering den gearresteerde »alle mo-
gelijke faciliteit omtrent het verkiezen zijner reg-
ters wilden geven.quot;

In de Algemeene Manier van Procedeeren in Ci-
viele of.Criminele zaken 2) werd in art. 1 der »In-
structie voor de Burgerlijke Rechtbankenquot; voorge-
schreven, welken eed de regters bij den aanvang
hunner bediening af te leggen hadden, waarin 0. a.
het volgende verbod voorkomt: gt;5 dat ik aan geene par-
tijen , die mij verder dan in den derden graad van
bloedverwantschap, tegenwoordige of voormalige af-
finiteit bestaan en die eenige processen of andere
zaken bij de regtbank hebben of vermoedelijk zul-
len krijgen, regtstreeks of van ter zijde, eenigen

1)nbsp;1. 1. p. 436, 502,

2)nbsp;Gearresteerd 22 Augustus 1799.

-ocr page 118-

raad zal geven, hetzij dat ik over hunne zaken
zoude mede delibereren of niet.quot; Verder heeft de
regter te verklaren, dat noeh hij, noch zijne vrouvs\'
of kinderen geschenken, hoe gering ook, van iemand
zullen aannemen en zoo dit onwetend mogt geschied
zijn, daarvan aan de regtbank kennis te zullen ge-
yen en de waarde van het genotene uit te willen
keeren. Er wordt niet uitdrukkelijk opgegeven dat
iemand de bevoegdheid tot wraken heeft, doch men
heeft den regters de verpligting opgelegd om, indien
zij zich in een der genoemde gevailen bevinden, dit
aan de regtbank te berigten, en bij verzuim hier-
van kunnen de president en de leden hen ambts-
halve uitsluiten i). Uitgesloten zijn 1°. die voor
zich of in eenige qualiteit partij is of belang bij de
zaak heeft; de bloed- of aanverwanten (ook
gewezene aanverwantschap) der partijen tot in den
zesden graad; 3°. voogden, curators, huurders, ver-
huurders, vennooten in handels- en fabriekzaken van
eene der partijen; 4o. die in dezelfde zaak of van ge-
lijken aard raad hebben gegeven ; 5°. die zelve, of wier
vrouw of kinderen zonder opzet geschenken hebben
aangenomen van eene der partijen ten tijde dat de
zaak reeds aanhangig gemaakt was of op het punt
stond het te worden; die tegen eene der par-
tijen een regtsgeding hebben 2). Onder het woord
partijen is het O. M. ex ofjicio handelende, niet be-
grepen
3). Bij de deliberatiën over een dezer ge-
vallen mag hij, dien dit betreft, niet tegenwoordig
zijn (art. 51). Behalve de genoemde redenen van
uitsluiting, noemt art 52 nog eenige redenen van ver-
schooning op, b.
V. vriend- of vijandschap, waar-

1)nbsp;Zie art. 50 der »Instructie voor de Departementaale Ge-

i-eclitsboven.

2)nbsp;art. 48.

3)nbsp;art, 49,

-ocr page 119-

over het Collegie in raadkamer te beslissen en daar-
bij in aanmerking te nemen heeft, dat niemand
zich om eene schijnbare reden verschoonen en alle
schijn van niet genoegzame onzijdigheid geweerd
worde.

Dezelfde voorschriften worden gevonden in het
»Wetboek op de Regterlijke Instellingen en Regts-
pleging in het koningrijk Hollandquot;, behalve dat daar
ook van den president wordt gewag gemaakt en van
het ontvangen van geschenken door vrouw en kin-
deren »indirect door middel van anderenquot; i) en daar-
enboven verboden wordt dat iemand commissaris
of rapporteur zij in eene zaak, waarin zijn vader,
zoon, schoonvader, schoonzoon, broeder of zwager
als practizijn dient of gediend heeft (art. 95).

In de »Wet betrekkelijk de zamenstelling der Reg-
terlijke Magt en het Beleid der Justitiequot; voor de
Vereenigde Nederlanden, waren de hierboven ge-
noemde regels bijna letterlijk overgenomen. In art.
58 werden die redenen, die in de vorige wetgevin-
gen aanleiding tot vrijwillige verschooning konden
geven, thans ook genoemd als redenen van wraking.
Daarenboven verordende art. 61 dat een ambtenaar
van het O. M., eene der partijen tot in den zesden
graad . van bloed- of aanverwantschap bestaande,
zich verschoonen moest. Ook in het Crimineele
Wetboek voor het krijgsvolk te lande worden eenige
tot ons onderwerp betrekking hebbende bepalingen
gevonden. De beklaagde mag, als hij wettige rede-
nen daartoe heeft, een of beide Commissarissen
met
decentie
wraken (art. 48). Hiervan wordt rapport
gedaan aan den commanderenden officier, die na
onderzoek der redenen van recusatie, een anderen
benoemt of de recusatie verwerpt (art. 49). Wan-
neer een beschuldigde meent dat een lid van den

1) Zie art. 83-87 en art, 386-889. ,

-ocr page 120-

krijgsraad om haat, vijandschap of eene andere
reden geen bevoegde regter in deze zaak zal zijn,
heeft hij die redenen met behoorlijk respect aan den
krijgsraad mede te deelen en recusatie te verzoeken
(art. 150). Dat lid mag bij de deliberatie over die
redenen niet tegenwoordig zijn (art. 151). Zijnde
redenen onvoldoende bevonden, dan neemt de ge-
wraakte wederom plaats; in het tegenovergesteld ge-
val wordt met de afdoening der zaak gewacht tot-
dat door den commanderenden officier een ander be-
noemd zij.

In het Ontwerp van 1828 werd in art. 1 van den
zestienden titel van het Wetboek van Strafvordering
de wraking toegelaten wegens bloedverwantschap en
zwagerschap tot den graad van vollen neef ingesloten.
Hierop werden door de Afdeelingen van de Tweede
Kamer allerlei aanmerkingen gemaakt: denbsp;en

afdeeling wilden de algemeene uitdrukking van
art. 542 Code d\'I. Cr.
pour cause de suspicton legitime
et de surelé puhUque
bij behouden. In 1829 vond een lid
der zevende Afdeeling goed: »quela récusation peut
aussi avoir lieu pour cause de suspicion légitime,
contre lesjuges individuellement.quot; De vierde Afdee-
ling verlangde, dat men moest wraken den regter,
die bloed- of aanverwant was tot den zesden graad
ingesloten. Om nu deze meeningen te bevredigen,
heeft men bij de nieuwe redactie in 1836 alle rede-
nen opgegeven, welke eenen regter onbevoegd ma-
ken, eene verbetering van den Franschen Code, waar
men in strafzaken, zeker in strijd met de wet i),
zich aan het Wetboek van Burg. Regtsvordering moet
houden. Er waren echter leden die zich tegen de
opgave van bepaalde redenen verklaarden

Volgens art. 351, ia verband met art. 355, kun-

1)nbsp;Zie de pinto, Wetb, van Strafv., II, p, 492.

2)nbsp;Zie pag. 20,

-ocr page 121-

nen alleen individuele regters gewraakt worden en
wel. zooals in de Memorie van toelichtingPgezegd
wordt: opdat er geene onvoltalligheid kome, indien
meerdere gewraakte leden zich soms uit kieschheid
mogten verschoonen aan de raadplegingen (over
die wraking) deel te nemen i). In de Memorie van
toelichting wordt gezegd
uit kieschheid, omdat de
wet den gewraakte niet verbiedt aan de deliberatiën
over de wraking deel te nemen (art, 356), waarvoor
zij dezen grond opgeeft: dat een enkel voorgeven
van de wrakende partij den regter zijn radikaal
niet kan ontnemen om het regterambt uit te oefe-
nen , evenmin als eene exceptie van onbevoegd-
heid den regter verhindert over zijne eigene compe-
tentie te oordeelen 2). Afgezien dat de vergelijking
mank gaat van de exceptie van competentie met
de wraking, daar men door de eerste niets per-
soonlijks tegen den regter maar wel tegen zijn
fo-
rum
inbrengt, is dit ook met Romeinsche en Oud-
HoIIandsche regtsregel in strijd, dat niemand in
zijne eigene zaak regter kan zijn ; daarenboven is
deze bepaling zeer onregtvaardig, wanneer men van
de veronderstelling uitgaat, dat de regter misschien
wel eens van zijne bevoegdheid lot verschooning
geen gebruik zal maken.

Behalve den regter-commissaris en den raadsheer-
rapporteur kan men de regters slechts ter gelegenheid
der openbare teregtzitting
verwerpen , omdat an-
ders de wraking in het oneindige gerekt en de
afdoening der zaken schier onmogelijk zou worden.
Alleen den regter die over de veroordeeling of vrij-
spraak moet beslissen mag men weren. Terwijl dus
volgens HÉLIE in Frankrijk ook de regters in raad-

VOORDUIN, Vir, p, 355.

2) voordüin, VII, 356. de bosch kemper, III, p. 275.
Zie a. 352. .,

-ocr page 122-

kamer wraakbaar zijn, verbiedt onze wet dit hier
uitdrukkelijk; ook, meent
de pinto i), kan het
middel tegen de regters in raadkamer gemist wor-
den, omdat toch alleen door het eindvonnis een
onherstelbaar nadeel wordt toegebragt, althans aan
den beschuldigde. Ofschoon dit nu wel waar is,
meenen wij toch
salva reverentia van dien regtsge-
leerde te moeten verschillen, omdat bij de weinige
talrijkheid onzer regtscollegiën gewoonlijk, niette-
genstaande art. 171 al. 1 Wetb. van Strafvord., de
regters in raadkamer dezelfde zijn als de regters
ter openbare teregtzitting, zoodat ook de regters in
raadkamer voor den beschuldigde gevaarlijk kun-
nen worden.

Het Openbaar Ministerie kan bij ons evenmin
als in Frankrijk geweerd worden, ja zelfs kan dit
bij ons ook niet indien het gevoegde partij is,
daar het ons niet vrijstaat om, even als dit in het
Fransche regt geschiedt, het Wetb. van Burg. Regts-
vordering toe te passen, omdat ons wetboek be-
paalde regelen van de manier van wraken geeft,
welke men niet mag aanvullen. Wel is waar is het
O. M. in strafzaken meestal hoofdpartij, maar in
belastingzaken is het toch gevoegde partij en moest
het zoowel als in een burgerlijk geding afgewezen
kunnen worden Yan een ander gevoelen is blijk-
baar LIPMAN 3), die zich geheel en al tegen de wra-
king van het O. M. verklaart. Wij willen thans niet
aanvoeren al hetgeen over dit onderwerp te zeggen
valt, daar ook hier toepasselijk is wat wij over dit
onderwerp bij het Fransche regt aangemerkt heb-
ben 4). Dat de wraakbaarheid van het O. M. wensche-
lijk is, wordt zelfs betoogd door den toenmaligen Ad-

1)nbsp;Wetb. Strafv. 403.

2)nbsp;de pikto, 1. 1. p. 493.

3)nbsp;Wetb. v. Strafv. p. 174.

4)nbsp;Zie boven pag. 7 9 v. v.

-ocr page 123-

vocaat-generaal de bosch kemper J) ; hij oppert na-
melijk de vraag of er een genoegzaam aannemelijke
grond bestaat om geene wraking tegen het O. M.
toe te laten, wijders of die ook met toe te passen
is op de grifFiers. In burgerlijke zaken kunnen de
griffiers en substituut-griffiers geweigerd worden,
eene gunstige bepaling, waardoor in eene leemte
van den Franschen Code voorzien werd en geheel
overeenkomstig met het Oud-Hollandsche regt, waar
men, volgens
voet de wraking der griffiers toe-
stond. Het is bekend dat de griffiers door nalatig-
heid in het maken der processen-verbaal, m het op-
teekenen der getuigenverhooren, der bekentenissen
van den beschuldigde aan den laatste zeer veel na-
deel berokkenen of hem bevoordeelen kunnen, hoe
veel te meer wanneer dit toe te schrijven is aan
kwaden wil, aan partijdigheid, aap haat? Wij vra-
gen nu, waarom de wraking der griffiers in burger-
lijke zaken wel geschieden kan, niet e_chter in straf-
zaken? Pleiten hiervoor niet dezelfde redenen, ja
nog sterkere? Slaan hier niet zoowel voor den be-
schuldigde al voor de maatschappij groote belangen
op het spel 3)? Het schijnt niet dat hiervoor bij de
Commissie van wetgeving eene bepaalde reden be-
stond, wij zullen het dus slechts op rekening van
de bekende onnaauwkeurigheid der redactie onzer
wetboeken moeten plaatsen.

De wraking heeft plaats: , ^

1°. Indien de regter bloed- of aanverwant van
den beschuldigde is tot den vierden graad ingeslo-
ten 4). Ofschoon in ons artikel niet opgenoemd

1)nbsp;Nederl. Jaarboeken van den tex en van hall, IX,
p- 468. Het Wetb. van Strafvordering getoetst aan ervaring
en wetenschap.

2)nbsp;De Judic. 61.

3)nbsp;p. ,493. LIPMAN, p. 475, Nederl. Jaarb. 1. 1.

4)nbsp;art. 351, 1°.

-ocr page 124-

wordt 5) het geval dat de vrouw van den regter
bloed- of aanverwant van de partij zij, of de regter
in die betrekking sta tot de vrouw van den be-
schuldigde, gelooven wij dat de regter toch kan
geweerd worden, omdat het begrip van aanverwant-
schap zeer rekbaar is en men die gevallen er zeer
goed onder kan rangschikken. Is de regter van
zijne vrouw gescheiden, kan hij evenwel volgens
dit artikel afgewezen worden, omdat de ontbinding
van het huwelijk de zwagerschap niet doet ophou-
den 2). Deze bepaling is zeer billijk, omdat de reg-
ter tegen de verwanten van zijne gescheidene vrouw
ligt vooringenomen kan zijn. Wanneer de verdedi-
ger met den regter -verwant is, kan de laatste daar-
om niet verworpen worden. In art. 23 van de Wet
op de Regterlijke 0;-gani.satie lezen wij, dat geen
regter tot commissaris of rapporteur kan benoemd
worden in eene zaak , in welke een zijner bloed-
of aanverwanten tot den derden graad ingesloten,
als advokaat of prokureur w^erkzaam is of geweest
is. Zoo dit nu gebeurt, kan men zoodanigen\'quot; regter
wel niet verwerpen, doch het staat den beschul-
digde vrij eene exceptie van onbevoegdheid voor
te stellen, welke voornamelijk hierin van de wra-
king verschilt, dat zij niet alleen bij den aanvang
van het geding maar ook daarna kan voorgedragen
worden

_ In de onlangs ingediende doch door de Tweede
Kamer verworpen Wel op de Regterlijke Reorgani-
satie, was men hierin verder gegaan en had voor-
gesteld, dal geen regter van eene zaak kon kennis
nemen, waarin een zijner bloed- of aanverwanten
tot den derden graad ingesloten, advokaat of pro-

1)nbsp;a, 3 78, N». 2, c. de Proc.

2)nbsp;dk bosch kemper, III, p. 268. de PINTO, d. 494
a. 852, B. W.nbsp;^

3)nbsp;DE bosch KEMPER, III, 267, 268.

-ocr page 125-

cureur is. Men begreep teregt dat de regter, zon-
der juist onregtvaardig te willen bandelen, veelal
gaarne zijne nabestaanden hun proces wenscht te
laten winnen. Het is inderdaad zeer hinderlijk,
wanneer men in onze regtbanken ziet, dat de reg-
ters zich niet onthouden van zitting te nemen,
ofschoon hunne verwanten de partij verdedigen; wij
gelooven dat het niet alleen billijk zou zijn bij
eene mogelijke reorganisatie hierin te voorzien, maar
ook bij eene herziening van het Wetboek van
Strafvordering dit als eene reden van wraking te
stellen. Eveneens wenschen wij dit toegepast te
zien, wanneer op eene schriftuur van een\' amb-
tenaar van het O. M., b. v. eene memorie van cas-
satie of appel, door een\' regter die in den genoem-
den graad met dezen ambtenaar verwant is, regt
moet gesproken worden i).

Indien de regter persoonlijk belang bij de zaak
heeft. Wat moet men onder
persoonlijk helang ver-
staan? Volgens
de bosch kemper zijn deze woor-
den niet streng op te vatten, omdat de straf altijd
den veroordeelde treft; men moet dus, zooals hij
meent, meer letten op de woorden
hij de zaak, in
dier voege dat de uitspraak voor of nadeelig kunne
zijn voor den regter, wegens bepaalde omstandig-
heden waarin deze zich bevindt, b. v. in eene
belastingzaak, als de regter ook in een dergelijk
geding betrokken is Wij zagen nog dit jaar
drie leden van het provinciaal geregtshof van
Zee-
land
in eene belastingzaak zich verschoonen, omdat
zij eene diergelijke zaak hadden. Anderen meenen
dat ook de regter persoonlijk belang kan hebben
bij een geding, wanneer hij de beleedigde partij is

1)nbsp;Zie Weekblad van het Eegt, Nquot;. 2064.

2)nbsp;Het Fransche Wetb. noemt deze reden uitdrukkelijk op,
zie art. 3 78, C. de Pr. Civ.

-ocr page 126-

en zich niet bij het O. M. voegt, omdat het vonnis
van veroordeeling hem dan lot bewijs kan strekken
voor zijne burgerlijke aclie lot schadevergoeding
volgens art. 1955 B. W. i). Doch persoonlijk be-
lang is ook nog op eene andere manier denkbaar,
wanneer de regter persoonlijk aansprakelijk is voor
de door den beschuldigde aangerigle schade, b. v.
wanneer de beschuldigde de bediende des regters
is (art. 1403B. W.); hetwelk in art. 378 n®. 7 van
den Code de Procédure Civile vermeld is. Indien
niet de regter, maar zijne vrouw persoonlijk belang
heeft bij de zaak, zal hij dan geweerd kunnen wor-
den? Op art. 30 n«. 1 W. Burg. Regtsv., waarin
dezelfde woorden voorkomen teekent
de pinto aan,
dat men den regter niet wraken kan, wanneer zijne
vrouw belang bij de z-aak heeft, mits zij maar niet
persoonlijk quot;parlij is Naar onze meening moest
de regier hier wel degelijk afgewezen worden, daar
het toch niet te ontkennen valt, dal het gewoonlijk
in het materiële voor- of nadeel des regters is, als
het geding goed of slecht uitvalt, vooral in ons
land, waar de gemeenschap van goederen de regel,
het
régime dotal de uitzondering is.

3®. Indien binnen het jaar vóór de wraking tegen
den beschuldigde of diens bloed- of aanverwanten
in de regte linie op de klagte van dien regter een
crimineel of correctioneel regtsgeding heeft plaats
gehad.

Al aanstonds merken wij hier op dat, terwijl het
Fransche Wetboek het tijdverloop van vijf jaren
sedert het regtsgeding vordert s), onze weigever
een jaar genoegzaam heeft gerekend en dus van
de onderstelling uitgaat, dat de herinnering bij

1)nbsp;DE PINTO, pg. 494.

2)nbsp;de pinto, Burg. Regtsv. IT, p. 80.

S) art. 378. N«.

-ocr page 127-

bij den beschuldigde niet lang achterblijft, het-
welk, wel is waar, zeer voor de edele denkwijze
van den
wetgever pleit, maar toch in de werke-
lijkheid wel tot de utopiën zal blijven behooren —
De Fransche Code wil ook dat de regter ge-
wraakt worde, wanneer zijne echtgenoot met een
der genoemde personen een crimineel regtsgeding
gehad heeft en schijnt hier dus zeer goed ingezien
te hebben, dat het bij den beschuldigde of bij het
O. JVI. denzelfden indruk maakt of het op de klagte
van den regter dan wel van zijne echtgenoot ge-
weest is dat het geding begonnen is, daar in beide
gevallen vijandschap en wraakzucht verondersteld
worden. De Fransche wetgever gelooft ook aan de
mogelijkheid dat legen den regter of zijne vrouvi^
dit criminele regtsgeding plaats gehad hebbe; vol-
gens onze wet zou dit niet kunnen gezegd worden,
maar zou men dit geval onder de algemeene uit-
drukking van
hoogen graad van vijandschap onder
no. 8 moeten brengen.

Eene verbetering van den Franschen Code noe-
men wij de gelijkstelling van een correctioneel met
een crimineel geding, waardoor aan den strijd der
Fransche juristen een einde gemaakt werd; eene
enkele poliiie-overtreding wordt hier dus uitgeslo-
ten 1). Terwijl in burgerlijke zaken de regter ge-
weerd wordt, wanneer
door zijn toedoen dit geding
heeft plaats gehad (art. 30 3°. W. B. R), sluit ons
artikel dit uit en maakt dus eene beperking 2), welke
inderdaad niet eoed te keuren is, daar men in straf-
zaken de bevoegdheid des beschuldigden veeleer
uitbreiden moét. Met het woord
klagte wordt hier
bedoeld eene klagte als beleedigde partij, niet als
ambtenaar, zoo zou b. v. een regter niet kunnen

1)nbsp;de pinto, Burg. Regtsvord., II, p. 81.

2)nbsp;de pinto, Stafv., II, p 495.

-ocr page 128-

gewraakt worden, wanneer hij vroeger als officier
van justitie tegen den beklaagde eene vervol^ne
heeft ingesteld i).nbsp;^ ^

4°. Indien de regter een schriftelijk advies in de
zaak heeft gegeven.

Bij de beraadslagingen over ons Wetboek meende
een hd der Afdeeling dat dit geval wel kon
weggelaten worden: omdat men in strafzaken min-
der dan in burgerlijke zaken raad vraagt en dat
vooral de regters zich hiermede niet inlieten 2).
Daar onze wetgever alleen spreekt van schriftelijk
advies en hij, niettegenstaande den door verschei-
dene leden uitgedrukten wensch, het mondelinge
heeft uitgesloten, moeten wij dus zeggen dat een
regter wegens bet laatste met kan afgewezen wor-
den 3), hoewel het, zpoals wij reeds boven bij het
Fransche regt opgemerkt hebben, met de gezonde
rede in strijd is, dat een regter over eene zaak oor-
deeen zal, waarover hij reeds zijne meening heeft
te kennen gegeven, welke hij als \'t ware tot de
zijne gemaakt heeft. Wat hebben wij onder
schrif-
telijk advies
te verstaan? De vierde Afdeeling had
gewild dat men hier zoude bijvoegen,
buiten zijne
ambtsbetrekking,
omdat hetgeen de regter ea; officio
verrigt hier niets afdoet, terwijl de derde Afdeeling
verlangde te lezen: »indien hij in eene vroegere
betrekking een schriftelijk advies in de zaak gege-
ven heeft.quot; Het is duidelijk dat een regter, die
over eene zaak van gelijken aard een vonnis ge-
veld heeft, daarom voor deze zaak niet onbevoegd
wordt, omdat de kennisneming van zulke geschillen
aan de regters is opgedragen, die zich niet onthou-
den kunnen noch mogen regt te spreken. Iets an-

1)nbsp;de bosch kemper, III, p. 269.

2)nbsp;voobdum, VII, p. 474.

3)nbsp;KEMPER, p. 270. DS PIKTO, Burg. Regtsv. p. 81.

-ocr page 129-

ders is het of een regter, die reeds vroeger in eene
andere betrekking een schriftelijk advies over dezefde
zaak heeft gegeven, wraakbaar is; b. v. de regter
is vroeger officier van justitie geweest en heeft in
deze zaak conclusie genomen, een lid van een Pro-
vinciaal Geregtshof heeft het vonnis medegewezen,
toen hij nog lid der Arrondissements-Regtbank was.
DE BoscB KEMPER meent te regt dat hier alle rede-
nen aanwezig zijn om dien regter uit te sluiten,
daar het thans uit autentieke stukken blijkt, dat
deze regter zijne persoonlijke meening schriftelijk
heeft te kennen gegeven, hij beroept zich bovendien
op eenige arresten van het Hof van Cassatie, waarin in
gelijken zin beslist is i). Hier tegen verklaarde zich
de toenmalige Officier van Justitie te Leiden, thans
Burgemeester te dier plaatse, Mr.
d. tieboel siegen-
beek.
Volgens hem is het gewrongen, den regter
die een vonnis hielp vellen, dat zelfs ia sommige
gevallen van zijne persoonlijke raeening geheel kan
verschillen, te beschouwen als had hij in de zaak
persoonlijk geadviseerd 2). Doch daar het verboden
is, opzigtelijk de gevoelens in de raadkamer geuit,
het geheim te schenden moeten wij een vonnis
door een collegie geveld, als met het gevoelen van
alle leden overeenstemmende, beschouwen. Door al-
len wordt toegestemd, dat hier buiten aanmerking
blijft het geval dat een regter in eene wetenschap-
pelijke verhandeling zijn gevoelen heeft geopenbaard,
omdat hierdoor het bewijs nog niet geleverd is of
de regter thans ook zoo zal oordeelen; hij kan

eensdeels zijn gevoelen gewijzigd hebben, anderdeels

1)nbsp;KEMPER, III, p. 2 70.

2)nbsp;N. Jaarboeken, IV, 1842, p. 422. Eenige aanmerkin-
gen en vragen naar aanleiding van het Wetb. van Strafv. van
dfi bosch kemper.

3)nbsp;art. 28, R. O.

-ocr page 130-

kunnen bij de thans aanhangige zaak omstandighe-
den voorkomen die haar uit een ander gezigts-
punt zullen doen beschouwen i).

|,^ndien de regter, hangende het geding, ge-
denken van iemand, die bij de zaak belang heeft,
heeft ontvangen, of deze aan hem zijn beloofd en
hij de belofte heeft aangenomen.

Bij de discussiën over het Wetboek vroeg de
vijfde Afdeeling of eene niet aangenomen belofte
voldoende is; weshalve de derde afdeeling er wilde
bijgevoegd zien
en die belofte is aangenomen, aan
welk verlangen dan ook voldaan is.

Het staat den beschuldigde niet vrij door eene
eenzijdige daad, zooals het beloven van geschenken,
zijnen regter in verdenking te brengen ; deze gele-
genheid zou te gretig aangevat worden om eenen
regter, wiens strengheid men vreest, te verwijderen;
daarom__ voegt de wet hier ook bij dat die belofte
moet zijn a
angenomen^ïaar wat wanneer de vrouw
des regters quot;gescEënKiTliangenomen heeft, zou de
regter dan kunnen gewraakt worden? Wij geloo-
ven, met het oog op art. 958 B. W. deze vraag
toestemmend te mogen beantwoorden 2). Heeft de
regier echter vóór den aanvang van het geding ge-
schenken aangenomen, zoo kan hij volgens de duide-
lijke letter der wet daarom niet gewraakt worden, wel
indien het de beschuldigde zelf geweest is, die die ge-
schenken gegeven heeft ; n«. 7 van ons artikel is dan
immers op hem toepasselijk, ja zelfs art. 177 G. P.

ö^^dien er een burgerlijk regtsgeding tusschen
deiks^egter, zijne vrouw, of hunne bloed- of aan-

1)nbsp;de pikto, Burg. Regtsv., II, p. 81, 82.

2)nbsp;Ook worden wij hierin versterkt, wanneer wij beden-
ken dat dit met de vroeger hier te lande bestaande heb-
bende wetgevingen overeenkomt. Men herinnert zich het
berucht regtsgeding coëzMAN en de Memoriën van
beau-
makchais.
Zie louis blanc, Histoirc de la révolution Fran-
çaise p. 471—472.

-ocr page 131-

verwanten in de regte linie ter eenre, en den be-
klaagde ter andere zijde aanhangig is.

Men meende in de vijfde Afdeeling dat dit te ver
uitgestrekt was bij een tweede huwelijk van den
regter; terwijl de zesde Afdeeling na het woord
be-
schuldigde
wilde plaatsen: deszelfs of derzelver echt-
genoot enz. 1). In het Fransche regt wordt gevor-
derd dat dit geding, wanneer de beschuldigde dit
aangevangen heeft, ten minste vóór het thans aan-
hangige, begonnen zij, omdat het anders van den
beschuldigde afhangen zou ,zich eigenmagtig een
middel van wraking te bezorgen; in onze wet is dit
niet voorgeschreven, ons artikel is echter
strictae
interpretationis.
Evenzoo kon in Frankrijk de reg-
ter gewraakt worden, wanneer het burgerlijk regts-
geding nog geene zes maanden geëindigd is vóór
het thans aanhangige strafgeding; onze wetgever,
die zooals wij reeds boven gezegd hebben, van een
zeer verzoenenden aard scheen te zijn, heeft dit
niet gevorderd.

Indien de regter is voogd, toeziende voogd,
curator of toeziende cufatorrvermoedelijk erfgenaam
of begiftigde van den beklaagde of beschuldigde.

De Fransche wet voegt hier nog bij: indien de
regter is meester, dischgenoot van de partij, indien
de partij zijne vermoedelijke erfgename is 2). Waar-
om deze gevallen in onze wet niet opgenomen zijn
is niet duidelijk , en vooral niet waarom het laatste
wel in het Wetboek van Burg. Regtsvordering aan-
gegeven wordt, maar niet in het onze. In de derde
Afdeeling werd verlangd dat het woord
hegifiigde
geheel zou wegvallen, daar dit eene zaak meme facul-
tatis
van den schenker is, waartegen de begiftigde
niets vermag Onder begiftigde behoeft men niet

1)nbsp;voouduin, !. l.

2)nbsp;art. 378, Nquot;. 7.

3)nbsp;vookduin, 1. 1.

-ocr page 132-

juist, zooals de bosch kemper 1) meent, te verstaan
eene gift bij uiterste wilsbeschikking, daar dit nom-
mer alleen bedoelt den regter uit te sluiten, die
eene gift van de partij heeft aangenomen, niet zoo-
als ,n no. 5 iemand die bij de zaak belang heeft-
ten^yl nu mets belet dat een derde persoon, dié
bij de zaak geen belang heeft, uit naam des be-
schuldigden aan den regter geld geve, zonder dat
deze volgens de wet zou kunnen gewraakt worden
de pinto 1) meent dat, hoewel de woorden vermoe-
dehjk erfgenaam
algemeen gesteld zijn, zij voorna-
me ijk slaan op een\' erfgenaam
ah mtestato/ó-aav men
toch nooit zeggen kan of iemand ea;
testamento erf-
genaan^ is, omdat een testament herroepelijk is-
ambulatoria enim est voluntas hominisquot;; is trouwens
het geval met denkbaar, dat de beschuldigde vóór
den aanvang van het geding geopenbaard heeft dat
nLm?is?nbsp;^\'\'\'êenaam bij testament be-

^ndien er een hooge graad van vijandschap

jfZnbsp;regter bestaat/

In het Wetboek van 1830 werd in Lvolging van

art^378 n. 9 C. de Proc. gesproken v!n Vne
doodehjke vyandschap. Eenige leden der derde Af-
deeling wilden toen dit nommer geheel weglaten
omdat ZIJ deze uitdrukking te onbepaald vonden\'
daar men toch met goed omschrijven kan welke fei-
ten eigenlijk eene doodelijke vijandschap te wee^-
brengen ; daarom werden in 1836 deze woorden ver-
derd ge Ijk zij thans luiden 2). Daar het echter
moeijelijk is te zeggen wat nu wel een hooge graad
van vijandschap is, zal de beschuldigde of het O M
altijd de feiten zoo juist mogelijk hebben op te geven.\'
^ndien er tusschen den regter en den beschul-

1)nbsp;de pinto, Regtsv., ii, 86.

2)nbsp;vookduin, XIII, 475.

-ocr page 133-

digde sedert den aanleg van het regtsgeding of bin-
nen zes maanden vóór het regtsgeding, beleedigingen
of bedreigingen hebben plaats gehad.

Beleedigingen en bedreigingen kunnen zoowel
mondeling als schriftelijk geschieden, maar moeten
natuurlijk niet alleen van den kant van den be-
schuldigde komen; deze zou zich anders eene reden
van wraking eigenmagtig kunnen scheppen. Mén
bewere niet dat dan toch des regters oordeel in
allen gevalle niet onpartijdig kan zijn en hier dus
de
ratio legis aanwezig is; de beschuldigde moet
dit dulden, zijn eigen gedrag heeft het quot;hem be-
rokkend 1).

Vergelijken wij nu die redenen van wraking met
die opgegeven in art. 30 W. B. R., dan zien wij
dat de 6 en 9 van dit laatste artikel hier niet
opgenomen zijn, omdat zij minder in strafzaken te
pas komen; in den Franschen Code d\'Instr. Crim,
waar de Code de Procédure moet toegepast worden,
komen ook die gevallen voor. Ons artikel is ove-
rigens in andere opzigten, behoudens eenige uitzon-
deringen, die wij reeds boven opgegeven hebben,
aan art. 378 C. de Pr. gelijk.

Wanneer moet de wraking voorgedragen worden?
ArtT\'B\'BTTiIBgt: bij het onderzoek ter teregtzitting;
in den loop des onderzoeks is men daartoe niet meer
ontvankelijk, omdat, zooals de Memorie van toelich-
ting zeide, »de redenen toch vooraf bekend zijn en
men den regter geene handelingen moet laten ver-
rigten, die het gedane nietig makenquot; Deze be-
paling verschilt zeer veel van die van het Fransche
regt en van artikel 33 W. B. R., waar het geoor-
loofd is de wraking voor te stellen tot vóór den

1)nbsp;Zie echter de pinto, Wetb. Strafv., II. 495. Eegts-
vordering, II, 87.

2)nbsp;voorduin, VII, 353.

-ocr page 134-

aanvang van de pleidooijen; thans moet zij, zooals
de bosch kemper meent, zdfs yóir_.de exceptie van
nietigheid der dagvaarding voorgedragen worden,
niet voor de in art. 174 Strafv. genoemde acte van
beschuldiging i), omdat dit, als \'t ware, als eene
inleiding tot het regtsgeding te beschouwen is en
niet tot het onderzoek zelf behoort. Zoude het niet
eene gunstige bepaling geweest zijn ook dit gedeelte
van art. 33 in ons wetboek over te nemen, hetwelk
den regier weert, wanneerde aanleiding daartoe later
opgekomen is 2)? Zoude dit niel overeenkomstig het
Romeinsche en Oud-Hollandsche regt geweest zijn?
Volgens onze wetgeving mag dit nu niet gebeuren
de wel spreekt duidelijlc en mag meo daaraan geene
interpretatie geven, die daarmeê in strijd is. Zoo
meent
de bosch kemper dat wanneer de regter en
de beschuldigde elkander beleedigingen gedurende
de openbare teregtzitting toevoegen, de regter ge-
weerd kan worden 3). Dat de regier zoo zijne waar-
digheid zal vergeten, is iets wat wij niet veronder-
stellen kunnen; doet de beschuldigde zulks, dan
maakt hij zich aan oneerbiedigheid jegens de regter-
lijke magt schuldig en kan met eene gevangenisstraf
van \'twee tot vijf jaren gestraft worden terwijl
de regter niel te min bevoegd blijft. Het is nu wel
een gebrek in onze wetgeving dal op die wijze vele
bepalingen van art. 351 verijdeld zullen worden,
doch wij mogen de feilen des wetgevers niet ver-
beteren. — De redenen moeten le gelijk opgege-
ven worden , om, zooals de Regering aanmerkte,
het onderzoek over de wraking niet noodeloos le

1)nbsp;DE PINTO, Strafv. II, 406.

2)nbsp;Zie de bosch kemper, in de Ned. Jaarb. IX, p. 468.

3)nbsp;DE BOSCH KEMPER, III, 275.

4)nbsp;art. 222, C. P.
6)
a. 354.

-ocr page 135-

rekken i). Zij moei beoordeeld worden door het
Collegie, waarin de regter zitting heeft, hij zelf mag
aan de deliberatiën deel nemen, kan zich echter
verschoonen; de andere leden mogen zich niet ver-
schoonen, omdat dan juist geschieden zou wat de
wetgever door de bepaling van art. 355 heeft willen
voorkomen, namelijk dat het Collegie onvoltallig worde
en er niemand overblijve om over de wraking te oor-
deelen -). Verschoont de gewraakte zich, dan kun-
nen de overige in minderen getale oordeelen, omdat
nergens voorgeschreven wordt de plaats des ge-
wraakten te bezetten; als de wraking goedgekeurd
is, wordt de ledige plaats door eenen anderen
vervuld 3).

Wanneer een kantonregler gewraakt wordt, moet
dit bij eene schriftelijke akte geschieden, dus niet
mondeling, zooals bij andere regters kan geschieden.
De kantonregler moet deze akte, vergezeld van zijn
schriftelijk advies aan de Arrondissements-Regtbank
inzenden, welke, na de conclusiën van het O. M,
uitspraak doet 4). In burgerlijke ^aken wordt dit door
den griffier van het kantongeregt gedaan, die de
akte benevens de schriftelijke verklaring des kanton-
reglersaan den Officier van justitie zendt 5). Wordt
een regier- of raadsheer-commissaris of rapporteur
geweerd, dan moet de akte van wraking met re-
denen bekleed aan hel cöllëgiB\'\'WaErb^-;h^ behoort
en bij welke de strafzaak aanhangig is ingediend
worden, hetwelk, na berigt van den laatste te heb-
ben ingewonnen, op het requisitoir of de conclusiën
van het O. M. uitspraak doet 6). Hier wordt eene

1)nbsp;voonnuiN, 1. 1.

2)nbsp;voorduin, 1. l. 356.

3)nbsp;de PINTO, Strafvord., II, 197. de BOSCH Kemper, III, 27G.

4)nbsp;art. 357.

5)nbsp;art. 40, W. B. R.

6)nbsp;a. 358.

-ocr page 136-

uitzondering gemaakt op het in art. 352 bepaalde,
dat slechts ter gelegenheid der openbare teregtzitting
kan gewraakt worden, en wel omdat de door deze
regters in te dienen berigten gewoonlijk van zulken
overwegenden invloed op de stemming der overige
zijn, dat men gemeend heeft hen te moeten we-
ren, vóórdat zij door hunne partijdigheid nadeel
kunnen toebrengen. De akte moet gemotiveerd zijn,
hetgeen wij bij de

ven vinden, daar hier de bewijzen ook door getui-
gen kunnen geleverd worden, terwijl bij de in art.
358 genoemde regters meer spoed vereischt wordt
en dus eene schriftelijke bewijsvoering noodzakelijk
wordt. Het advies van den gewraakte moet echter
gehoord worden; bij eene vroegere redactie werd
gelezen:
des noods na het herigt enz.; dit werd er
echter op eene aanmerking der tweede Afdeeling
uitgelaten i).

Ons artikel zegt dat de acte van wraking behoort
ingediend te worden bij het,collegie dat de strafzaak
behandelen moet, welke bepaling een einHe gemaakt
heeft aan de in Frankrijk bestaande geschillen over
de vraag: welk collegie over de wraking moet oor-
deelen, in geval uit een ander collegie een regter-
commissaris benoemd is om over eene met de straf-
zaak zamenhangende omstandigheid een onderzoek
in te stellen.

Wanneer nu ten gevolge van geldig verklaarde
wraking de leden van een geregtshof of eene regt-
bank niet_me_er in genoegzamen getale, om van de
zaak kennis te nemen, mogten aanwezig zijn, dan
moet deze naar een ander collegie verwezen wöF^

.?]\' Te dien ëindFquot;\'fflöet~quot;dé belanghebbende
partij, welke in strafzaken het Openbaar Ministerie

1)nbsp;vookduin, 1. 1. p. 47g,

2)nbsp;art. 361, 362.

-ocr page 137-

wel zijn zal, zich bij req^aest wenden tot het
Collegie (Hooge IfaaH, Fro^nciaal Geregtshof of Ar-
rondissëments-Regtbank, naar gelang een lid van het
Provinciaal Geregtshof of van de Arrondissenients-
Regtbank of een kantonregter de geweerde is),het-
w^elk, indien het verzoek wordt toegestaan, den
regter aanwijst wien de kennisneming wordt op-
gedragen. Zooals wij zien is dit een verzoek om
regeling van regtsgebied, hetwelk volgens de op dit
punt bestaande regelen behandeld moet worden i).
Wat h^ft nu het hoogde CoU^ie te doen? De toe-
gestane wrakmg nog eisnsl\'e onderzoekeAjen, als de
gronden niet aannemeTijk zijn , de wraking te verwer-
pen, dan wel te zien, of de vormen voor de wraking
voorgeschreven in acht genomen zijnen zoo ja, den
regter aan te wijzen, door wien de zaak......zal.behan-
deld
W\'orden? Mr. s. j. VArTLiER advokaat te Utrecht
meent het eerste op grond der in artikel 3621 voor-
komende woorden
zal beschikken en indien het ver-
zoek wordt toegestaan.
Volgens hem ligt in het woord
indien een alternatief om de wraking aan te nemen
of te verwerpen, terwijl hij meent dat het verzoek
zal verworpen worden, indien de daarbij aange-
voerde redenen noch gegrond noch billijk bevonden
worden. Hij wil verder een krachtig argument
ontleenen aan de tweemaal in art. 363 gebezigde
uitdrukking van
de uitspraak, dat eene uitspraak
alleen intervenieert, wanneer eene zaak
au fond on-
derzocht wordt, dat men in een tegenovergesteld
geval
hevel of ordonnantie zou hebben moeten zeg-
gen; hetzelfde is het geval met het woord
arresten
in art. 364, daardoor zoude de wetgever op eene
ondubbelzinnige wijze te kennen gegeven hebben,
welke roeping hij aan den Hoogen Raad in deze

1)nbsp;Zie thel XV, Wetb. van Strafv.

2)nbsp;Zie Weekbl. v. h. R., Nquot;, 50 in het Mengehverk.

-ocr page 138-

materie wil opgedragen zien. Tegen deze redene-
ring verklaart zich, en naar het ons toeschijnt met
meer grond, de Officier van justitie te Amsterdam
Mr.
H. A. HARTOGH 1). Hij zegt dat de woorden in-
dien het verzoek wordt toegestaan,
alleen beteekenen
dat de verzending slechts geschieden kan, indien
het verzoek om wraking of verschooning door het
Collegie, waarbij het is ingebragt, toegestaan is. De
hoogere regtscollegiën hebben geen onderzoek in te
stellen naar de al dan niet gegrondheid der rede-
nen van wraking, dit gaat hunne bevoegdheid te
boven; zij moeten slechts beslissen of, als de wra-
king goedgekeurd is, de noodige vormen zijn in acht
genomen, of het getal leden te weinig is en daarop
slaan die woorden
indien het verzoek wordt toegestaan.
Is alles in orde bevonden, zoo is het de pligt van
het hoogere Collegie de zaak naar een\' anderen
regter te verwijzen. — Ook het woord
uitspraken kan
daarom geene moeijelijkheid baren, omdat de ver-
wijzing naar een ander Collegie toch noodzakelijk
eene uitspraak moet genoemd worden. De woorden
arresten en vonnissen slaan zoowel op de arresten
en vonnissen, waarbij over de wraking en verschoo-
ning wordt uitspraak gedaan, als over de verwijzing
naar een ander Collegie; beiden zijn aan geen appel
of cassatie onderworpen. Het gevoelen van den heer
hautogh wordt daarenboven quot;ondersteund door de
bosch kemper 2) gn de pinto
en is ook gehuldigd
in een arrest van den Hoogen Raad.

Hoe zal het zijn wanneer de provincie slechts
éener^ank heeft; kan het Provinciale Hof de
zaak dan verwijzen naar eene regtbank van eene
naburige provincie, waarover het geene regtsmagt

1)nbsp;ßegtsgeleerd Bijblad 1839, I, bl. 467.

2)nbsp;III, 278 , 280.

3)nbsp;Burg. Rpgtsvord. II, p. 398.

-ocr page 139-

heeft? Deze vraag werd door eenigen i) geopperd
met het oog op de onmogelijkheid waarin zich het
Provinciaal Geregtshof van
Utrecht (waar destijds de
Arrondissements-Regtbank van
Amersfoort nog niet
bestond) en het Hof van
Drenthe bevonden naar eene
andere regtbank te verwijzen. Voor
Utrecht is deze
vraag thans overbodig gemaakt; ook voor Drenthe
is de zwarigheid opgeheven door de inlassching van
het vroeger niet bestaan hebbende tweede lid van
art. 134 Strafv. 2).

Wat zou er moeten geschieden, indien bij wraking
of verschooning van leden van den HoogejLJB.ajad^

deze onvoltallig wordt? Ons Wetboek; heeft deze
mogelijkheid niet voorzien , omdat de Hooge Raad
uit een genoegzaam aantal leden bestaat; doch de
zaak zelve behoort niet tot de
onwaar.schijnlijkheden;
er zou, in dit geval, door eene speciale wel moe-
ten bepaald worden, wat te doen waYé. Sommige
Duitsche Wetboeken bevatten hieromtrent bijzondere
voorschriften; zoo bepaalt het Wurtembergsche Wet-
boek in dit geval uitdrukkelijk\', dat dan het Hoog
Geregtshof moet aangevuld worden uit leden van het
lagere Colle.gle. en uit welke leden

In 1 sis luidde artikel 362 dat op het verzoek
m raadkamer zou beslist worden, doch op eene
aanmerking van de zesde AfdeeHng, dat het verzoek
een vonnis is en dus openlijk moet uitgesproken
worden, heeft men in het Ontwerp van 1829 die
woorden
in raadkamer geschrapt

In de NedèrirTaarboeken 5) wordt door de bosch
Kemper
gevraagd of artikel 43 Burg. Regtsvorde-

1)nbsp;Aanmerkingen op het ontwerp van het wetboek van
Strafv., 4e stukje, p. 364.

2)nbsp;Bijblad 1839, p. 511. de bosch kemper, III, p. 281.

3)nbsp;Zie art. 43 van dat Wetboek.

4)nbsp;VOOR DUIN, VII, p. 482.

Jgt;) Jaargang 1847,- IX, p. 469.

-ocr page 140-

ring, handelende over de boete waarin hij, die ten
onregte gewraakt heeft, kan verwezen worden, ook
niet op strafzaken moest toepasselijk gemaakt wor-
den, Wij hebben reeds vroeger onze meening te
kennen gegeven over het onregtvaardige der bepa-
ling, hem, die slechts van zijn regt van verdedi-
ging gebruik maakt, in eene boete te verwijzen; wij
betreurden het, dat in het Fransche regt hel Wet-
boek van Regtsvordering ook op strafzaken toepas-
selijk gemaakt is. Wij verheugen ons dus dat die
bepaling in ons Wetboek niet opgenomen is en ho-
pen dat dit ook, bij eene mogelijke herziening,
niet zal geschieden.

De arresten wegens wraking en verzending zijn
aan geen, aj)^

Dit ai\'tikel kwam niet in het ontwerp van 1828 voor,
wel in dat van 1829. Hierop werd door de derde
Afdeeling in 1836 de aanmerking gemaakt, dat
zelfs in burgerlijke zaken door den Franschen Wet-
gever een hooger beroep bij wraking was toege-
staan 1).

DE BOSCH KEMPER ïs van oordeel dat de vonnissen
in zake van wraking beschouwd moeten worden als
vonnissen van instruc^, waartegen volgens art. 388
geen appèï oif cassatie geoorloofd is, maar dat men
tegelijk met het eindvonnis ook over de wraking in
KogÉ^roep of cassatie kan komen 2). Afgezien nu
daarvan, dat ons artikel dan geheel en al overbodig
zou zijn, omdat dit in artikel 388 gezegd wordt
strijdt dit ook met de uitdrukkelijke bepahng der
wél, dat ye vonnissen over wraking en verwij-
zing m
yeen ^eml aan appel of cassatie onderhevig

1)nbsp;VOORDÜIN, VII, p. 484.

2)nbsp;db bosch kemper, III, 282, 283.

3)nbsp;DE PINTO, Strafv., III, p. 500.

-ocr page 141-

zijn, en met de discussiën in de Tweede Kamer,
waar in 182l9 ten minste hooger beroep gevraagd
is maar door de regering geweigerd werd i). Hoewel
in het Oud-Hollandsche regt voor een vonnis in za-
ken van wraking het raiddel van appel openstond
schi^jnt men, met dit te weigeren, het rekken der
strafgedingen te hebben willen onmogelijk maken.

Wij vingen onze verhandeling aan met de geringe
ingenomenheid met het gezvirorenen-geregt; ook daar-
mede willen wij eindigen. Het niet zeer aanlokkelijke
tafereel, onlangs door een onzer dagbladen uit een
Fransch tijdschrift overgenomen, is wel geschikt om
den lofredenaar der jury het stilzwijgen op te leg-
gen, eveneens het onbegrijpelijke verdict voor eenige
weken door eene Engelsche jury tegen eenen van
vergiftiging betichte uitgesproken, hoewel men noch
bij dezen vergift gevonden heeft, noch in het lijk
eenig spoor daarvan kon aantoonen s). Het is
daarom naar onze meening raadzaam, bij eene mo-
gelijke herziening onzer strafregtspleging de^j^y
niet in te voeren; trouwens is zij niet in overeen-
steiiiiiïïrig\' met ons volkskarakter, daar onze land-
genooten, om slechts een voorbeeld te geven, door
hunne niet zeer trouwe opkomst ter stembus duide-
lijk genoeg toonen, op welken prijs diergelijke regten
door hen gesteld worden. Beter ware het de gun-
stige bepalingen over de wraking van de gezv^orenen
over te nemen en daardoor den beschuldigde meer
degelijke waarborgen te verzekeren. Hiertoe rêlfênen
vvij Toornarnelijr^ peremtoire wraking, welke, of-

1)nbsp;VOORDÜIN, VIII, p. 484. Ned. Jaarboeken, IV, 1842,
p. 422.

2)nbsp;Zie MERULA, 1. 1.

3)nbsp;De zaak smkthurst.

y

-ocr page 142-

schoon niet op zoo ruime schaal, echter toch tegen
eenige leden der Regtbank moest vergund woorden.
Wij zouden daarenboven de beoordeeling der rede-
nen van wraking meer aan het
arhitrium des regters
wenschen overgelaten te zien en\'quot;voora^^ hatelijke
bepaling, volgens welke de verdacFtel^ëgter aan de
de iberatiën over de wraking kan deelnemen, uit ons
wetboek willen schrappen. Andere punten zooals
eene grootere uitbreiding onzer regtbanken hebben
wij boven i) reeds behandeld; wij kunnen dus daar-
naar verwijzen.

De leden van het O. M. en der griffie moesten
met de regters gelijk gesteld worden, ten minste ware
het billijk den eersten de verpligting op te leggen
zich in bepaalde gevallen te verschoonen. Wij ge-
looven dat, wanneer aan het Wetboek van Straf-
vordering eene herziening te beurt viel waardoor
in bestaande leemten voorzien werd, men niet telken
male naar eene jury zou verlangen, welke nog altijd
eene zeer gebrekkige regtspleging is 2).

1)nbsp;Zie pag. 16.

2)nbsp;Zie vooral over de gezworenengeregten: mittermaier,
die Mündiichkeit, das Anklage-priuzip, etc., p. 353- 401.

-ocr page 143-

THESES.

I.

Recte CI.. SAViGNiDS contendit ubi actio ex obligatione
est praescripta, obligationem ipsam non tolli.

II.

Substitutio quasi-pupillarls spectat etiam bona dementis.

III.

Non adsentior summo Cujacio (Observ. V. 6) licere
privignam habere concubinam et de ea tractari in 1. 16
§ 4, D. de his quae ut indign.

IV.

Cum Cons. j. d- meteko {Bijdragen toi Regtsgeleerd-
hsid en Wetgeving,
VI. p. 85 sqq.), contra grotium
defendo , jus testamentorum apud nos non unice ex jure
Romano ortum esse.

V.

Mandatum dijudicari debet secundum jus quod viget
tempore mandati suscepti, non autem secundum ilhid
quod vigebat tempore quo dabatur.

-ocr page 144-

VI.

Domino aedium datur ex art. 1618 C. C. actio in per-
sonam in subconductorem.

VII.

Cum Cl. opzooMER defendo jure nostro judicis esse
officium ut inquirat, an lex legi fundamentali adversetur.

VIII.

Forocedens qui ereditori plures centesimas quam in
accordio nominatas promisit, ut huic accedat, conveniri
potest.

IX.

Dies literarum cambialium quarum soluüo facienda ali-
quod tempus postquam exhibitae sunt (na zigt) venire
nequit die solis.

X.

Universitas delinquere nequit.

XI.

Interpretatio legis poenalis extensiva nedum analogica
admittenda est.

XII.

I

Non facio cum sententia Senatus Supremi 25 Maj. 1859
[Weelihl. V. h. Regt 2071) codelinquentem jam con-
demnatum testem esse habiîem, non obstante Art. 188
Cod. Quaest. Crim.

XIII.

Teregt zegt bastiat {Harmonies économiques , 3™« ddi-

-ocr page 145-

tion, p. 58) : „toute mesure législative qui rend la vie
matérielle difficile nuit à la vie morale des nations.

XIV.

Interveatio armata obtentu promovendae libertatis civi-
tatis exterae juri gentium adversatur.

XV.

Ceterum adsentimur mitteemaiero {Italienische Zustän-
de,
p. 10): »Wir sind überzeugt dass auch in jenem lande
das gefühl der nolhwendigkeit der Umgestaltung und der
Verbesserung mit jedem tage lebhafter sich äuszert, dass
vorzüglich durch
die thätigkeit achtungswürdiger, für
veahre
Volksbildung und Verbesserung der geselschaftlichen
i!nbsp;zustände mit begeisterung uneigennützig wirkender män-

inbsp;ner, und durch den in Italien verbreiteten associations-

geist das gelingen der verbesserungsversuche , und die
entwickelung der herrlichen demente der regeneration
verbürgt wird.quot;

-ocr page 146-

j: \'S.^

if\'i.t.\'^aSÊöJ

few-

j\'îi*»

^JStWf»

A\'

■ SI-

IVquot;^»*.\', ,nbsp;-

1

ï

-M

ilVquot;

■ tis.

: ■..

-ocr page 147-

AAN M IJ N E N V RI ïï N D
S. J. COHEN,

BIJ ZiJNE bevordering TOT

DOCTOR IN DE REGTEN.

Geluk , mijn vriend, met dit rustpunt op uwen le-
vensweg; geluk met de intrede in de maatscliappelijke
loopbaan.

quot;Was uw leven aan deze akademie meerendeels aan de
afzondering gewijd , en mogt ik bijna uitsluitend het voor-
regt van uwen omgang genieten, de band was daardoor
te sterker, die u aan mij verbond, en onvergetelijk zul-
len mij de uren zijn, die wij te zamen aan de beoefening
der oude en nieuwe literatuur hebben besteed.

De jaren van voorbereiding zijn thans voor u vervlo-
gen. De
maatschappij roept u, om uwe krachten tot
haar heil aan te wenden. Gelukkig, dat wij bet geleerd
hebben, niet te bouwen op idealen , die hunnen oorsprong
hadden in een\' overspannen verbeelding , maar alleen op
de edele gevoelens der jeugd, die uit het harte voort-

-ocr page 148-

kwamen en voor ons volgend leven vruchten kunnen dragen.
De maatschappij zal voor u de proefsteen zijn, die
aan het licht moet brengen, of die edele gevoelens ernstig
gemeend waren.

Eegt en geregtigheid zult gij in het vervolg hebben te
handhaven. Ook daarbij zult gij de lessen, die wij ver-
zameld hebben , niet vergeten. Het harde, maar regt-
vaardige oordeel, dat göthe over eene
verheerde regts-
geleerdheid velde 1), zal u voor den geest staan. Gij
zult de hooge roeping der regtspractijk begrijpen en in
alles slechts uw verstand en uw geweten raadplegen. Gij
zult de zuivere wetenschap blijven liefhebben, u de uit-
spraak herinnerende, dat „wetenschap \'s menschen aller-
hoogste krachtquot; is 2).

Ih

Zoo zult gij voldoening hebben over u zeiven. Zoo
zult gij met rust en kalmte het levenspad bewandelen,
sterk in het geloof uwer vaderen, waaraan gij getrouw
zijt gebleven te midden van den spot, dien gij daarover
hebt moeten verduren. Ook bij dat geloof zult gij het we-
ten, dat, gelijk „het versiersel geen koninginne maaktquot; 3),
zoo ook de vormen niet het wezen der godsdienst kunnen
zijn, maar dat waarachtige godsdienst een\' zaak alleen
des harten is.

-Utrecht, 21 September 1859.

J. J. van GeUNS.

1) göthr\'s Famt. 2) Ibidem. 3) schiller\'s Maria StuarU